GESPREKKEN £ N OVERDENKINGEN.   GESPREKKEN E N OVERDENKINGEN, OVER HET LIJDENEN STERVEN, van ONZEN HEERE JESUS CHRISTU S, door WILHELM LEENDERT KRIEGER, Predikant in 'sGraver.hage. DERDE DEEL. Te AMSTELDAM, BijJOHANNES WESSING, Willemsz. M D C C X C III.  Uitgegeven naar Kerkenorde, na voorgaande vifitatie en adprobatie der E. Clasfis van 'sGravenhage, den 4 Febr. 1793.  GESPREKKEN JESÜS CHRISTUS. Over het zedelijk verderf der mensch'ijke Ndmuf. JoLos lang mijn Filo, heb ik neigend uira-e* gë Tlësé zien naar eenen helderen en kalmen hemel, iiaar eenen droogen en aangenaamen dag! Maar mijne hope werd telkens verijdeld: niets dan gtuire ftormbuien, die door pijpend geluid verveelen en door akelig geloei verfchrikken, werden er gehoord 5 de plasregens doorweekten de aarde, en verzwakten de veerkragt der lichaamen; geheel de natuur zwijgt, behalven de krijsfchende kraai en de fjilpende musch} alle de bekoorlijkheden der fcheppiftg fchijnen iri het ftof des doods te flaapen> en, met éétl III. Deel, A . woord? e n OVERDENKINGEN over het Lijden van onzen Heere ELFDE GESPREK, M e n a n d e r.  a over. HET ZEDELIJK VERDERF XI. woord, in zulk een jaargetijde is 't nauwlijks Gesprek. voof }eman(j te ieeven> die zonder 't genot der fchoone Natuur niet leeven kan. Filo. 't Is zo, mijn vriend, wij misfen veel van de bekoorlijkheden van de Lente en den Zomer. Menander. Onuitdruklijk gemis ! — O hoe heerlijk is dat gezicht, wanneer de Zon zich van haar treurgewaad ontdoet, en den bewolkten ftuier laat vallen, wanneer zij een lacbgend gelaat bij Majeftueufe houding paart, en alles door haaren glans doet fcbitteren; wanneer het koele windje ftroomen van wierook voortftuuwt, wierook , die de balfemende geuren van het plantenrijk als offerhanden aan de Memchheid', die oorfpronglijk de fchepping beheerschte, toewijdt; wanneer het uitbottend groen het oog verkwikt, en duizenden vanfchelle keelen welluidender muzijk doen hooren, dan 'tbest geHemde fnaartuig leveren kan! Ja, wanneer... doch laat ik zwijgen: hoe levendiger mijne verbeelding zich al dat geneuglijke voorftelt, hoe ondraaglijker mij 't balftuurig gelaat van eenen donkeren hemel wordt, hoe minder ik de ongemakken van zo een ongunftig faizoen » en  DER MeNSCÜLÏTKE NaTüüRé cj én dat in zulke moerasfen > als wij bewoonen, Xt. verduuren kan* Gesprek* Filo. Ërt, als gij altijd de geheugtens vatt de Lente, en de bekoorlijkheden van den Zomer fmaakte, zouden ze u dan zo treffend zijn? Zoudt gij er Zo veel van gevoelen? — Of zouden ze verveelend voor u worden f Menander* Verveelend! dat ware dunkt mij onmogelijk* Filo. De ondervinding, zo die mogelijk ware^ zou het, denke ik, aan u anders leeren: doch hoe dit ook zij, gunt gij, daar ge door dert flaap uw lichaam verkwikt en uwe kragten herzameld vind!, aan de Natuur dat zelfde voorrecht niet? Menander. Is dat de flaap der Natuur ? dan mag men bij zo veel onlluimigheids wel denken, dat die flaap met verfchrikkende droomen, zo al niec met ftuiptrekkingen gepaard gaat. — Ik gunne aan de Natuur gaarn haare rust, wierden wij ttienfchen daar door, maar niet ontrust met zo yeel verdrietlijkheids, zo veele krankheden, A a die ft  4 over het zedelijk verderf XI. die daar doo op ons worden geladen, zo veeGïsPREK.je fchipbreukelingen, die van alles beroofd, en dat het ergfte is, zo veele lijken, die op den bodem des Oceaans begraaven worden. Filo. Ik kan mij niet weêrhouden, om hier bij te denken aan den vloek die over 't aardrijk t gebragt is *. Menander. Deze gedachte is thans bij veelen van eenen te ouderwetfchen Jiempel, om voorgoede munt te kunnen oo r gaan. Filo. Het oude is noch goed noch kwaad om dat het oud is, en even zo is't ook met het nieuwe gelegen > 't komt er alleenlijk op aan wat waarheid is ? Menander. Van de waarheid uwer gedachten worde ik gaarn overreed. Filo. De Bijbelfche uitfpraaken blijven mij altijd heilig en gewigtig, en, naar maate mijne jaa- ren * Gen. UI; 17.  der menschlijke natuur. 5 ren klimmen, wordt de Bijbel mij een zo veel XI. te dierbaarer boek; dit alleen is mij dan ge- Gesfrek' noeg, dat deze vloek in den Bijbel onder de wrange vruchten der zonde gefield, en daarom in het vonnis tegen onzer aller vader begrepen is. Maar ik worde boven dien daar in gefterkt, door een bedachtzaam merken op 't beflier mijns grooten Scheppers: ik kenne Hem zo veel wijsheid, goedheid en magt toe, dat ik geen bedenking heb, of Hij zoude de wisfelingen der faizoenen, en alle de werkingen der luchtverhevelingen, dus hebben kunnen inrichten , dat daar in niets befchadigends voor den mensch ware geweest. Menander. Maar de flormbuien^regenplas/en en dondervlagen zijn immers weldaadig voor de aarde en voor de menfchen! Filo. En, waarom klaagen gij, en veelen met U, dan daar zo zeer, en zo dikwerf over? M e n a n d e r. Dan bedoele ik alleenlijk het verdrietlijke en hefchadigende dat daar in is. A 3 Fi-  6 OVER het zedelijk verd Rff XI. FlL o, Gespkbk. Dat hefchadigende is ook juist het geene ik bedoeld , en 't daarom reeds genoemd heb. Het; yerdrietlijke is doorgaands eene vrucht onzer verkeerdheid, en toont blijkbaar hoe ongezind wij zijn, om onder God te bukken, Menander. Maar in alles vloek en ftraf te vinden is een zo ijslijk en Gode onwaardig denkbeeld { F | L O. Het denkbeeld van zonde en algemeen zedelijk bederf is nog veel ijslijker, en 't zou een nog veel onwaardiger denkbeeld voor de Godheid zijn, de blijken van haar afkeuring daar pve? niet te erkennen. Menander. Er is tog zo veel goed?, zo onberekenbaar, veel weldaadigs door geheel de fchepping ver? fpreid{ l Fho. Dat is waar, en dit verkondigt ons met duizend monden dat God goed is; doch dit heft geenzins op, dat, naar zijn vonnis over het aard-  der menschlijke NaTüüR. f aardrijk uitgefproken, de duurzaame blijken xr. van Gods afkeuring over 'talgemeen, be/lendig,GES?^K' zedelijk verderf der redelijke aardbewooners, onlochenbaar te ontdekken zijn. Menander. Algemeen beflendig zedelijk verderf! Dit klinkt wat fterk in fommiger ooren, en, ik vinde mij niet in ftaat om dit gegrond te verdeedigen: ik wilde daar wel het één en ander van hooren. Filo. De ftem der ondervinding fpreekt, des aangaande , zo fterk als die der Heilige bladen. Menander. Dit erkent men zo geredelijk niet. Filo. Van waar dan het bijna algemeen beklag over de zedelijke dwaasheid van 't grootfte gedeelte des menschdoms? Ik fpreek niet flegts van uitfpattende dwaazen, die blijkbaar ziel en lichaam moedwillig verderven: zo laag behoeven wij niet eens te daalen; maar de meer befchaafde mensch toont dikwerf in zijne bejaagingen, in zijn poogen, dat Hij, door 't zinlijke verblind, in zijne ver/landelijke voorftellwgen , A 4 en  o over HET zedelijk verderf CfcSi^" in Zijn otó?/bijpaden kiest , die fchadelijk "zijn; de eene mensen velt dit oordeel over den anderen: maar ziet meest zichzelf voorbij; de driften, de. begeerlijkheden, de hatelijkheden zijn onder de menfehen zo algemeen een ftof van beklag, dat de belijdenis van onze kwaade geneigdheden willens of onwillens van alle tongen ioit, Menander. Kwaade geneigdheden is voor fommigen wat on* fmaaküjk; wilt ge 't niet liever zwakheden van onze natuur noemen? Filo. Over naamen twist ik niet gaarn, maar kies echter liefst de naamen, die de zaaken het naauwkeurigile uitdrukken; noemt men'tswö^-, heden, men moet daar door het zondige dat er fn ligt niet wegneemen, en 't zijn dan zwak-, heden, die ons natuurlijk geworden zijn, door 't beklaaglijk verlies dat onze natuur geleden heeft, waar door zij geheel verbasterd is, daar 't heerlijk beeld> waar mede onze natuur oorfpronglijk praalde , wat het wezenlijke be-, treft, geheel in ons verwoest is. Mn  der Menschlijke Natuur. 9 Menander, xi. Gesprek, Maar ontftaat al 't kwaade niet flechts daar uit, dat de een den ander navolgt. Filo. Doch van waar dan de kwaade voorbeelden ? Van waar is het,.dat dan de meerderheid der menfchen zich" niet geheel daar van onderfcheidt en zich daar boven verheft ? — Hoe zichtbaar is 't ook in de bestgeaarte kinderen, dat hunne neigingen verdorven zijn ? hoe vroeg ontwikkelt zich zulks, en, hoe onmogelijk is 't voor allen tegenftand, voor alle menschlijke pooging om dit geheel en ai te ontwortelen!-^ Dit zfyn niet flechts kinderlijke zwakheden: maar dezelfde zaden van onkunde, dwaasheid, afgunst, begeerlijkheid en nijdigheid, die geduurende geheel ons verblijf op aarde, met nog andere wortels van ondeugd uitfpruitende, den akker onzerziele met onkruid vervullen en 't leven verbitteren, worden dan airede ken: baar. Menander. *t Is waar, maar men befchouwt de zaak dus: die kindfche zwakheden, die bij verderen opgroei ook meerder uitbotten, zijn ons ter A 5 be-  ÏO over HET zedelijk verderf XI. beproeving en ter oeffening in 't ftrijdperk deGesm8'zes levens, door den wijzen en goeden Alvader, met een weldaadige hand overgelaaten; de ontworstelingen daarvan zijn proeven van deugd en groothei d van ziele; befchouwden wij het ftuk uit dat oogpunt, zou dan daar door niet veel meer vordering in de deugd gemaakt, en onze voortreflijke natuur echter zo diep niet verlaagd worden ? Filo. Hartlijk wenschte ik voorbeelden te kennen, van zulke, die deze natuurlijke zwakheid vermeesterd, en zich tot de deugd waarlijk verheven hadden. Menander. 't Ontbreekt tog niet aan uitmuntende men» fchen van verftand en deugd, die het ver gebragt hebben, en welker Charakters men de hulde van eerbiediging niet ontzeggen mag. Filo. Wij fpreeken hier niet van maatfchappelijke deugdzaame bedrijven, van de vorderingen die er gemaakt kunnen worden, door 't onderwijs van 't euangelie, of van de klaare beeken, die uit de bron der genade voortvloeien: maar  der Menschlijke Natuur, h maar van de gefteldheid van 't hart, hoe de- XI. zelve, van onzen oorlprong af, bedorven is, en GESPaE^ hoe die Moto's wateren door gehee.1 ons leven vloeien. Menander. Die zichzelf naar waarheid beoordeelen wil, gevoele ik, moet zulks erkennen. Filo, Onze laagheid en afzwerving van God, onze drift naar 't fchijnfchoon, naar 't zinlijke, waar van wij eiken dag ervaaren dat het geen wezen heeft; ons jaagen naar beuzelingen; de woe« lingen van heirlegers van driften en begeerlijkheden in onzen boezem; de veelvuldige verrasüngen; de taal van een vrijuitfpreekend geweten; dit alles en nog meer, bevestigt mij, jn die voor ons zo vernederende, maar noodzaaklijke belijdenis. Menander. Ik worde dus door de taal der ondervinding in de uitfpraaken des Bijbels bevestigd. Filo, Die tekenen ons niet anders af. Daar is het van 'smenfchen beftaan voor den zondvloed: dot  12 over het zedelijk verderf XI. dat de boosheid der menfchen menigvuldig was, en al 'het g: dicht fel'der gedachten zijn1's har ten, t'allen dage, alleenlijk boos was; * en dat die vloed, hoe groot ook, dat gebrek niet had afgewasfchen, blijkt uit de herhaaling dezer woorden, dat het gedichfes van ''smenfchen harte boos is van zijner jeugd aan, f dac niemand een reinenuit den onreinen kan geeven. ** De grootfte menfehenkenner leert ons, dat tiit het hart voortkomen booze bedenkingen , dood/lagen, overfpelen, hoererijen, die~ veiij;en, valfché getuigenisfen 9 lasteringen. § De Bijbel geeft deeze verklaaring van 't menschdora, dat Joden en Grieken alle onder de zonde zijn gelijk gefchveven is: Daar is niemandrechtvaardig ook niet één; daar is niemand die verflandig is, daar is niemand die God zoekt: alle zijn zij af geweken ; te famen zijn zij onnut geworden: daar is niemand die goed doet, daar is [ook] niet tot één toe. Wederom dat alle mond geflopt worde, en de geheel e weereld [voor] God verdoemelijk zij. §§ Naar 't getuigenis der Heilige Schrift, is het bedenken des vlecfches vijandfehap tegen God; want het * Gen. vi: 5. t Gen. viii: 2I._ ** Job xiv: 4. % Maith. xv: 19. %% Rom. iii: 9, 10, ii, 12, ig.  der Menschlijke Natuur. 13 het onderwerpt zich der wet van God riet, wam het x£ tftf» oö/e niet. * Zij, die door de Goddelijke genade geleerd hebben, de zonde niet meer te dienen, erkennen tog, naar de onwraakbaarfte uitfpraaken, dat zij eertijds verkeerd hebben in debegeer/ijkheden des vleefches, doende den wille desvleefches en der gedachten , en dat zij , van natuur e, kinderen des toornswaren,gehjk ook de anderen; f daarom zijn zij gereed te belijden: ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde en malkanderen hatende** Menander. Ontzettende verklaaringen j Maar ik zie echter, daar wordt van menfchen gefprooken , die het euangeïicht niet hadden , en dezen > zegt men, kunnen met ons geenzins in gelijke waarde geplaatst worden. Filo. Wat verlïaat men door het euangelielicht in dit geval? — Is het de ontdekking der verzoening met God en de kragt van Jeins Geest, als daar recht gebruik van gemaakt wordt, * Rom. VIII: 7. t Efef. II: 3. ** Tit. III: 3.  14 over met zedelijk verderf Xi. wordt, dan wordt het vefdetf van onze Na* Gésprek. tuur jaar door geneezen , en ons hart waarlijk veredeld; doch even daar uit blijkt het, dat onze verdorvenheid zoo groot ia, dat er zonder deze oorzaaken geen herftel voof ons te verkrijgen is. — Maar verftaat men door het euangelielicht enkel de lesfen , de geboden van het euangelie , dan kan ik niet zien, dat daar door in den grond der zaake, aan de zedelijke gefteldheid onzer harten meerdere waardije wordt toegebragt. Menander, Hoe moet ik dit vatten? Filo, Ten aanzien van de Heidenen kan en moet men zeggen, zij waaren van Godlijk onderWijs ten aanzien der zuivere zedenpliehten} verfteken; maar dit was het geval der Jooden niet: die hadden de voorfchriften der wet, die de zedelijke bedrijven regelde, tegen hun kon men zeggen, zo als Paulus deed * Gij wet [zijnen] wil en beproeft de dingen die daar van verfchillen zijnde onderwezen uit de wet, en gij betrouwt uzelven te zijn een leidsman der blin- * Rom. II: i3. enz.  der. Menschlijke Natuur. 15 Hinden, een licht der genen die in de duisternisfe XL zijn, een onderrichter der onwijzen [ende] eenGESVKE*' leermeester der onwetende; hebbende de gedaante der kennisfe en der waarheid in de wet: die dan éenen anderen leert, en leert gij uzelven niet? Die predikt dat men niet fteelen en zal, fleeh gij? Die zegt dat men geen over/pel doen en zal, doet gij over/pel? Die van de afgoden een gr ouwel hebt9 berooft gij het heilige? Die op de wet roemt, omeer t gij God door de overtreeding der Wet ? Wat zal men hier op zeggen? Ontbrak het deze menfchen aan licht? Of verdonkerden zij dat zelf, door het verderf van hunne harten? Menander. Ik erkenne met U, het was dus met hum gefteld. Filo. Als ik dan wijders leeze, dat hun verderf gelijk gefteld wordt met dat der Heidenen, dan kan ik niet anders denken, of ik heb recht geoordeeld, en dit hebben wij zo even gehoord, dat dezelfde Schrijver doet. * Wij vernamen ook reeds dat Paulüs zich met de Efeziers oorfpronglijk verdorven keurde, dat Hij van zichzelven, zoo wel als van Titüs, be- * Rom. III: 9, 19.  l6 over het zedelijk verderf 3tl. beleed, wij waren eertijds onwijs, § en dus meene ' ik reden voor deze mijne vernederende erkentenis te hebben. Menander. Ja gegronde, maar voor den mensch diep vernederende erkentenis, zeker! Filo. Zo vernederend, dat wij menfchen altoos moeten afzien, om door eigen pooging ons in de Godlijke gunst te herftellen. Menander, Welk een voorrecht dat er herftel voor zondaaren is, door de ontfermende beftelling van onzen Richter zeiven , dien wij ontëerd hebben! Filo* Ontferming zeker die onnagaanbaar is; ontferming die ortzen dank niet alleen; maar onze verwondering zo waardig is! God verlost zijne vijanden door 't bloed zijns eigen Zoons! WTelk een wonder van liefde! dat gaat alles te boven! Menande.r< En hoe gepast, hoe wel verordend is alles! F*- § Efef. II: 3. en Tit. III: 3.  Ser Menschlijke Natuur, i/ Filo. XL t Gesprek* juist geordend voor zulke diep bedorvene^ als wij ons zeiven daar efgetekend gevonden Jiebben , en als Wij ons zei ven eiken dag bij de ervarenis leereii kennen. Zulk een diep verderfis niet te herfteüën;dan door Gods Zoon; zulk eene fchuld is niet uitrewisfchen dan door ' zijn gehoorzaam lijden. Daarom is mij de verZoeningsleere zo dierbaar, daarom' erkënne ik zo gaarrt haare noodzaaklijkheid. Menander. Hier in itemme ik harrlijk met u; hoe höodzaaklijker wij toch dè leere der' verzoeninge achten te zijri , hoe meer tfdöst wij uit die bron fcheppen. De onnagaanbaaré Goddelijke liefde kan hier niet génoeg bewonderd worden! F i l o. Niets kan voor ons leerzaamer , belangrijker^ noch meer bemoedigende zijn. Wie' zegt niet gaarn, met aanbidding der eeuwige goedheid^ onzen gëzegenden Verlosfer na: Alzó liefheeft Gód de wereld gehad, dat Hij zijnen éeni'ggeboórëh 'Zoon gegeeven heeft «pdat een iegelijk, die in Hert gelooft, niet en verdente,madf het eeuwige levert hebbel * Uit zulk een verderf verlost të wordëri i déef* * Juk lil: ié. IIh Deel. ë  l3 over het zedelijk verderf XI. genoot te worden van een eeuwig leven , daar Gesprek'verzadiging met Gods beeld de zaligheid uitmaakt , dat gaat de bevatting van ons , zo lang wij in het ftof wriemelen, maateloos te boven. Menander. En wij verkrijgen hier in dit leven reeds de reiniging van onze verdorven harten, in de beginfelen! Filo. Zeker, treffender aandrang om in ftrijd tegen de zonden te leven , kan er niet worden uitgedacht, dan Jefus onuitdruklijke kruisliefde : dat is vooral groot, onze oude mensch is met Hem gekruist, opdat het lichaam der zonde te niete gedaan worde , opdat wij niet meer ds zonde en dienen. * Door de kragt van Jefus, wordt de zonde in ons verbroken , .en wij opgewekt om in nieuwigheid des levens te wandelen. Menander. De hervatte bepeinzing van 't lijden des Verlosfers is mij daarom in alle opzichten begeerlijk , ik begeeve mij daar weder met groot genoegen toe. Filo. God gebiede daarover den zegen van zijnen Geest 1 OVER- • Ram. VI: 6.  OVERDENKINGEN OVER HET LIJDEN VAN ONZEN HEERE |ESUS CHRISTUS,   éï OVERDENKINGEN DENK. OVER het L IJ DEN van ONZEN HEERE JESUS CHRISTUS. ri ■ n i mr mm «muur .h.h mm——> EEN- EN- VEERTIGSTE OVERDENKING. Het gesprek van Jesus met de weenende vrouwen. Luk. XXIII: vs. 27 — 31. En eene groote menigte van volk, en van vrouwen volgde hem: welke ook weenden en hem beklaagden. En Jefus hem tot haar keerende zeide: Gij dochters van Jerufalem, en weent niet over mij, maar weent over u zeiven en over uwe kinderen. Want ziet daar komen dagen, in welke men zeggen zal: Zalig [ zijn ] de onvruchtbaaren, en de buiken die niet gebaard hebben, en de borften die niet gezoogd hebben. Als dan zallen zij beginnen te zeggen tot de bergen, valt op ons: en tot de heuvelen, bedekt ons. Want indien zij dit doen aan het groene hout, wac zal aan het dorre geien ieden. B 3 'th  aa Het gesprek van Jesus XLI. Over- _________________________________ mus.. 'tJCs iets groots onder 't lijden zich zei ven te vergeeten , en aan 't leed van anderen deel te neemen. Wanneer eenig bitter leed den mensen treft, zo is hij dikwerf zo geheel daar mede vervuld , dat hij ligtlijkt waant, niemand lijdt zo veel of zo zwaar, niemand verdient zo veel medelijden als hij : daarom wil hij dat aller oogen op hem zullen gevestigd zijn, dat ieder hart van mededoogen jegens hem geroerd zal wezen ;'t is derhalven een bewijs van eene groote ziel , als de lijdende , in zijne fmerten , het drukkend of dreigend leed van anderen ter harte neemt. Daar door ziet men dat hij doorzicht heeft,om niet alleen door gevoel van rampen zijne eigene fmerten te weegen, maar ook door eene bedachtzaame berekening het leed van anderen te fchatten; daar door wordt het ook kenbaar, dat een gevoelig hart hem bezielt, om aan den nood van zijne broederen deel te neemen, dat hij, door. snedelijden bewogen, hen troostende of waarfchouwende, hun zo veel hulp zoekt toetebrengen als in zijn vermogen is. Doch waar zag ik zo eene grootheid en ïeder mededoogen, als in den lijdenden men- fcken-  MET DE WEENENDE VROUWEN. «3 fchenvriend , wiens leed ik nu bepeinze? —0XLr" In de akeligfte omftandigheden, als misdaaderDEKKf gedoemd , naar de ftrafplaatfe voortgefleept, zie ik Hem nog bezig om in zulke oogenblikken zich zeiven voorbij te zien, en op het naakend leed van anderen te letten. Luk as verhaalt dat eene grooie menigte van volk en van vrouwen Je sus volgde. Zonderling fchijnt het dat van vroege tijden af, de open» baare ftrafplaatfen , niet flechts bij ligtere , en toch pijnigende ftraföeffeningen , maar ook bij doodilraffen zo overvloedig bezogt wierden, als of er vreugdefeesten zouden gevierd worden : ja dat zelfs de aandoenlijke , de tedere fexe zich niet onthield, om op zekere wijze daar in te deelen; van waar mag dit toch zijn? — 't Zou te onbillijk geoordeeld zijn de geheele menigte van zulke aanfchouwers alle gevoel, alle menschlijkheid te ontzeggen. Wel is waar, er worden zulke gevonden , die, uit een beginfel van wreedheid, een zeker genoegen fmaaken in 't aanfchouwen van 't lijden hunner medemenfchen, een zeker genoegen, waar voorin de menschlijke taaien nog geen woord gevonden is , om het te kunnen uitdrukken. — Ja zulke wreedaarts waren ook hier tegenwoordig; de doodvijanden van Jefus, de oudlten des volks, en hun> li 4 ne  XL1, PENH. 94 Pet gesprek van Jesos ne ijverigfte aanhangers vermaakten zich in $ vooruitgezicht, hoe zij Hem nu haast zouden hooren kermen, hoe zijn moed Hem nu wel dra begeeven zoude, als Hij, uitgerekt op 't kruis , van de pijn door de nagelen veroorzaakt , zich niet meer zou kunnen bewee'gen, en in zulk eene houding met den dood zou moeten kampen. Zij begluurden Hem bij eiken tred , of zij de wanhoop niet haast uit zijn' aangezicht zouden kunnen leezen ? Elke ftille zucht, die zij naar boven zagen ftijgen, waar door de lijdende onfchuld zich fterkte , "in haare hope op den levenden en rechtvaardigen God, deed hen vermoeden, dat dit blijken van berouw waren, dat Hij zijn ontwerp niét eerder had opgegeeven ; en dit ftreelde 'hen. Zo zij niet al , tusfchen beiden , met fchimpende woorden Hem verachtlijk toegebeten , zijn leed vergroot hebben, zo getuige hun gelaat echter, hoe hun hart gezind was, en zij fchuiifelden als de helfche Hang, om hun ontmenscht genoegen openbaar te maafcen. Maar gelijk er zulke naar de ftrafplaatfe heenfnellen , worden de rechtsoeffeningcn dikwerf aanfchouwd door zulken , die door nieuwsgierigheid gedreven worden : Het fteryen van een mensch, hoe gewoon ook door de ^agelijkfche ondervinding , heeft iets ont-za^ lijk§  met de weenende vrouwen. Jijles in , en trekt altijd de aandacht, yooral wanneer iemand in zijn volle kragt, zonder j voorafgaande krankheid fterft, is men begeerig te weeten , hoe zo iemand gefteld is , welke blijken hij geeft van vreeze des doods, of van eene gemoedigde geestgefteldheid. Men hoort gaarn of hij iets , en wat hij fpreekr. Zulke zullen ook onder deze aanfehouwers geweest zijn, en dit kan, wanneer het met verftand gefchiedt, altijd nuttig zijn, waarom het niet te wraaken is. Vooral zou er bij 'c fterven van Je sus veel tehooren, en veelte zien zijn: het groote gerucht, dat van Hem was uitgegaan, zijne zonderlinge daaden, hebben zekerlijk zulke nieuwsgierigheid meer dan gewoon gewekt , vooral daar ten tijde der feestvieringe , Jerufalem zo vol van menfchen was. Maar er zijn ook zulke , dje door de aandoening zelve , hoe fchrikbaarend ook , tot het bezichtigen van zulke tooneelen , gedreven worden, — Pijnigende aandoedingen, hoe zeer wij er van afkeerig zijn, hebben voor 't gevoel fomtijds iets aantreklijks, en van dien aart is althans het medelijden: ziet men iemand zwaar lijden, al is het fchuldig , maar voornamelijk als het fchuldeloos is, men gevoelt een verborgen aandrift, om zijne eigene traaB § nen XLtV Overdenk.  XLI. Over- EENK. s6 Het gesprek van Jesus nen met die van den lijdende te mengen ^ om ook eenig deel in zijn leed te hebben, vooral wanneer de liefde het medelijden ver* gezelt: dan wil men zo eenen lijdende gaarn zien fterven, om tot in de jongde oogenblikken hem met zijne zuchtingen te vergezellen ; om biddende het heil van den hemel voor hem te zoeken, daar redding en heil op aarde voor hem niet te vinden is. — Dat er, onder deze menigte, ook zulke Jesus vergezeld hebben , blijkt duidelijk uit het verhaal van den euangelist : Daar waren er onder de wouwen, welke ook weenden en Hem beklaagden. De aandoeningen waren fterk gaande, de oogen ontfprongen , de tongen , en niet onvermoedelijk ook de handen maakten misbaar; er gingen van dezen hevige jammer, klagten op, over 't onverdiende leed, dat Jesus werd aangedaan' Daar waren onder dezen zeker, die getroffen door de blijken van zachtheid , vriendelijkheid en nedrigheid, die van 5t eerwaardig gelaat afftraalden , zulk eene klagte aanhieven ; anderen zijn door 't gerucht aangaande Jesus leere en wonderen , met goede gevoelens nopens Hem vervuld geweest; zij hadden van Hem gehoord, dat Hij de Propheet was , dien men toen ver» wachtte , en die zich door zijne Woorden , nieï  mkt DE weenende vrouwen. 2? niet alleen, maar ook vooral door zijne werken, als zodanig kenbaar maakten; ja fommigen zijn waarfchijnlijk zelve onder zijn gehoor geweest, in andere ftreeken van't land ; en 't is niet vreemd te denken , dat er ook onder deze menigte zich zulke bevonden hebben , die eenen bloedverwant of vriend hadden , die de kragt van Jefus weldaadige hand ter geneezinge waren ontwaar geworden. Eindelijk, daar wij vervolgens op Golgotha, demoeder van Jesus zullen ontdekken, benevens Joannes, met Maria Clope en Maria Magdalene * als ook Salome en veele andere [vrouwen] f, is het echter bedenklijk , of deze zich mede op den weg bevonden, en "t klaaglijk geroep vergroot hebben. §. Althans er werd uit de menigte een klaagtoon aangeheven; de vrouwen , aandoenlijk van geitel, diep getroffen , door het gezicht van Jesus en de erinnering van 't geen Hij te vooren deed, berflen in traanen uit; de harts- toch- * Joh, XIX: 25. t Mark. XV: 40, 41. § Dit is mij bedenkelijk, uit vergelijking van vs. 48 en 49. van Luk. daar Jesus vriendinnen van de menigte onderfcheiden worden, als mede uit de taaie die Jesus tot deze Vroii^rsn roerde. XLI. Overdenk.  4-8 Het gesprek van Jesus KLI, tochren , aan den gang geraakt, werken hoé langer hoe fterker; de eene , de traanen van de andere ziende , ftort de haare daar bij , en welhaast vloeiden er geheele traanenvloeden, zij maakten misbaar, ƒ door haare houdingen, door 't wringen der handen, het {laan op de hortten, of iets dergelijks; zij beklaagen Hem, openlijk komen zij voor Hem uit; zij roemen zijne liefde, zijne zachtheid, zijn mededogen , zijne hulpvaardigheid , zijne weldaadige geneezingen: waaromfvraagen zij; moet deze gekruist? - Zij verklaaren Hem, zo niet door uitdruklijke bewoordigen , echter door hun beklag, voor onfchuldig. * Dan welk een antwoord krijgen zij hier op van Jesus? — 't Is; weent niet over mij: maar •weent | Zo wordt dit woordt vertaald. Luk, VIII: 52. * Vreemd megt het fchijnen, dat deze vrouwen zo openlijk den veroordeelden Jescs durfden beklaagen, vooral daar mar der Jooden bericht, de ten dood gedoemden niet openlijk mogten beklaagd worden, Conf. L 1 ghtfoot, Her Hebr, ad Matth. XXVII: 31. Dan dit fchijnt onder *t Romeinsch bewind zo niet geweest te zijn, en althans kan men de hevige aandoeningen dezer vrouwen uit haare onbefchroomdheid ontdekken. — Maar hoe is 't mogelijk dat de fchimpende krijgsknechten deze vrouwen niet öoorden ? Het fchijnt dat haare fexe, of andere ons onbekende omftandig. heden haar hier tegen beveiligd hebben.  WBT DE WEENENDE VROUWEN. &jf weent over u zelve, en over uwe kinderen ! ——Onverwagte taal! zou ik, die mij geheel iets anders voorgefteld had, zeggen. Ik moet mij dan met bedaard onderzoek van dezelve bezig houden ; alles vordert hier opmerkzaamheid. Jesus Hond, zo 't mij toefchijnt een weinig ftille , Hij zag om naar de misbaarmaakende vrouwen, elk werd begeerig om te hooren wat Hij zeggen zoude; elk drong zo digt mogelijk aan , om te Initiëren; Hij zag opbaar met een' blik van mededogen, zijne aanfpraak was liefderijk : Gij dochters van Jerufalem! dit was in den Joodfchen finaak; dit toonde hoe Jesus haar als behoorende tot het Joodfche volk aanfprak, en dat zijne waarfwhouwing ook in dit opzicht moest ver.ilaan worden: Het eerfte: weent niet over mij, moet billijk verwondering wekken : zo iemand ooit in omHandigheden was om beklaagd te worden f 't was zekerlijk Jesus thans: Hij mogt billijk vraagen, is er eene lmerte als mijne fmerte?—En zo er nog eenige troost voor Hem te fmaaken ware, 't moest daarin zijn geweest, dat andere zich zijn leed aantrokken , dat daar der Jooden overften Hem vloekten , de foldaaten Hem befchimpten , zijne leeringen Zich fchuil hielden , zwakke vrouwen echter met XIX Overdenk.  XLI. Over. asnic. §ö Het gesprek vAn JesüS met medelijden over Hem aangedaan wareri; en openlijk voor zijn zaak durfden uitkomen. — Waarom zegt Hij dan, weent niet over mij? — Zou Hij alle gevoel hebben willen verbannen, alle aandoeningen wraaken ; zou een deelneemende iiefdetraan in 't lijden eens vriends Hem ongevallig zijn ? — Dat is onmogelijk. Hij, die over Jerufalems lot en bij Lazarus graf traanen ftortede , kon zulks niet wraaken. * — Wat mag dan de reden van deze afmaaning geweest zijn ? Ik kan niet anders denken, dan dat Jesus haar onder 't oog bragt , dat zij meer reden hadden , om over zich zeiven, haar volk en haar kroost, dan over Hem te fchreien. Zij tog merkten alleenlijk op zijnen uitwendigen beklaagenswaardigen toeftand, maar Hij wist het hooge Godsbeftei en 't heilrijk einde van dit zijn lijden; dit vertrooste Hem, dat Hij nu zijn leven tot een randfoen voor veelen gaf, en zijne hoope op God zijnen redder was levendig voor zijne oogen. Gij zult mij het pad des levens hekend maaken iverzadinge der vreugde is bij uw aangezette ; lieflijkheden zijn in uwe rechterhand eeuwiglijk 3 \ dat woord fchraagde nu ■ Verg. Joh. XI: 35, en Luk. XIX: 41. t Pf. XVI: 11.  MET DE WEENENDE VROUWEN. %t nu zijn hart ; Hij Haarde reeds op 't genot der heerlijkheid, die Hij bij den Vader had, eer de wereld was. * Te midden van de traanen en 't weegeklag over zijn leed, erinnert Hij zich, hoe Jerufalems ftraaten eens van naar gegil zouden weergalmen: dat had Hij zelf voorfpeld f en wist het dus van nabij; daardoor vergeet Hij zich zelf, en denkt met mededoogen aan 't leed van anderen. Daarom vermaant Hij de fchreiende vrouwen , aan haar eigen naderend leed te denken , over zich zeiven en haar kroost te fchreien , aangezien zij daar toe zo veele redenen zoude hebben: nog tusfchen de dertig en veertig jaaren zouden er verloopen, zo als de uitkomst geleerd heefc, wanneer het verwoestend oordeel over Jerufalem zoude uitgeftort worden; er ftonden in dien tijd nog veele kinderen te worden gebooren , die mede in dien jammer moesten deelen, waar door der Jooden vloekwensch zijne vervulling zoude bekomen , zijn bloed [ kome ] over ons en over onze kinderen : daarom vermaant Jefus haar ook over haare kinderen te weenen. Dat hier toe de wigtigfte reden was, toont Hij f Joh. XVII: s. * Matth. XXIV. XLL DVER3EN&.  XLl. Over. §2 Het gesprek van Jesus- Hij verder, als Hij er bijvoegt: want ziet daaf komen dagen * in welkt men zeggen zal , zalig zijn de onvruchtbaaren, en de buiken die niet ge-i baard hebben e;i de borften die niet gezoogd heb" ben : als dan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen,- valt op ons, en tot de heuvehn, bedekt onst Ontzaglijke aankondiging! — Is de trek der vrouwen om moeders, orri gelukkige moeders te zijn in de natuur gegrond, was die bij de Joodfche vrouwen, oni bekende redenen, boven maate fterk , hoe ijslijk zouden dan die tijden zijn, in welke men met zeer veel recht4 tegen de ftem der natuur en de bijzondere geaartheid des volks aan', de zulken zalig dat is gelukkig zou roemen * die nooit kinderen hadden gehad , de buiken die niet gebaard hadden, of althans die dezelve met veel moeite en zorg niet opgekweekt, de borften die niet gezoogd hadden. Dat zouden tijden zijn, waar in der Ouderen leed door de fmerten der kinderen zo zeer vergroot zoude worden , dat het zelve ondraaglijk zoude zijn j gelukkige dan die geen kinderen hadden t die in 't vluchten door dezelve niet belemmerd zouden worden t of dezelve als flaaven zien verkoopen, of door der vijanden hand zien fneeven , of daar de natuur van gruuwt, die door honger geperst, de moederlijke hand met  Met üe wëenende vrouwen. 33 met het flachtsmes gewapend, door den hals Van 't eigen weerloos kroost zoude drukken! Ja om nog te meer het vreeslijke van dien jammer aftemaalen, zegt Jesus, in diert tijd zou men gebruik moeten'rnaaken van denfchriklijken noodroep, door Profeet Hoseas wel eer bedreigd aan 't Joodfche volk; bergen valt op ons, heuvelen bedekt ons *! In 't rotjjge en bergachtige Canaan zijn de Ichoilplaatfen veel al in de hoien der bergen en der heuvelen; zij, die in eenen hangen tijd derwaards gedreven, Van vijanden achtervolgd, door honger geprangd, geen uitkomst zagen, zouden het als eene begeerlijke weldaad fchatten, wilden bergen en heuvelen, zich neigen en nederftortende hen, die daar tevergeefs uitkomst zogten, verpletteren en bedelven , om zo van verder leed en toog grootere jammeren bevrijd te worden. — Ontzaglijke toeftand, daar 't leven den menseh Zo dierbaar is , den dood te moeten zoeken ën dien niet te kunnen vinden! — Het leven tt * Hof. X.- 8', 't ïs klaar d« hier Gods óórdeel in Ittaëis Wegvoering naar Asfijrien bedoeld wordt, en dat Jesu§ 'dit hier toepm, op het eindlek oordeel over hetvolk, wanneer de rampen nog zwaarer dan te vooren zouden zijn * Eie ook Openb. VI; 15, 16. UI. Deel. c XLt DVER.» 3ENK.  XLI. Overdenk. * Verg. Ezech. XX; 47 mee Hoofdfl. XXI; 3. t Verg. Luk. XIII: 6-9 en Matth. XXI: 19. g4 MET gesprek VAN jesus te verwenfehen, en 't zelve als eenen ondraaglijken last voort te moeten fleepen 1 Dit dringt Jesus nog verder aan met eene treffende gelijkenis: want indien zij dit doen aan 't groene hout 3 wat zal» aan het dorre gefchieden. \ Is eene beeldtenis die bij Profeet Ezechiel voorkomt, om door 't groene hout rechtvaardige menfchen,en door het dorre, godhozen aan te wijzen *•, en zo wordt dit ook hier gebezigd. Hoe duidelijk tekent Jesus zich zelf af als een rechtvaardigen, die fchuldeloos leed, zo als Hij door de beklaagende vrouwen ook erkend werd te zijn. Moest Hij dit ondergaan, deeden zij , de Jooden die Hen overleverden , en de Romeinen , die Hem ter ftraffen leidden, dit, onder Gods toelaating, aan Hem, die een groen hout was, wat zou dan de dorre boom van 't Joodfche Volk, die geen vrucht voortbragt en meermaal door Jefus als zodanig was afgetekend f, dan niet te wachten hebben ? Hoe ontzaglijk zou dan niet het ftrafgericht daar over zijn! Dat Jesus dit bedoelde, blijkt klaar genoeg uit den geheelen famenhang: daar Hij de vrouwen vermaand had, over zich zeiven en haas  'MÉT DE vVEENÉNDÉ VROUWEN. % iiaar kroost te weenen, daar Hij aan haar die Ijslijke dagen voorfpeld had, daar kan 't niet anders zijn , of Hij dreigt hier den dorren boem eene gelieele uitroeijing en verbranding *• Ook hier moet ik mij nog een weinig bezig houden, met de bepeinzing van deeze aanmerkÜjke gebeurtenis, die mij aanleiding totleerzaaine êrinneringen biedt. Jesus, mijn zielevriend, het groote voorwerp mijner befpiegelingen trekt hier eerst en meest mijne aandacht: veel heb ik van Hem reeds aanfehouwd , veel heb ik van Hem gehoord, maar ik vinde nog nieuwe aanleiding om Hem in zijne voortreflijkheid te bezichtigen. Daar Hij als een misdaader onder de kwaaddoeners Wordt uitgeleid naar de ftrafplaatfe „ moet echter het getuigenis zijner otsfchuld niet verzwegen , maar door nieuwe getuigen herhaald worden; de lucht moet nog eens weêr-. galmen van zo eene vrijfpraak. Het klaaglijk weenen en 't misbaar der magteloozen moet nog een dolk in 't hart van zijne vijanden drukken > * Deze gewoone gedachten is mij de aanneemlijkfte. Met Clericus te denken, aan de rijke vrouwen en die van minder aanzien waren, of aan rechtvaardigen en onrechtvaardi* gen onder 't Joodfche volk, fchijnt mij minder gegrond* C a XLfc Over- 3enk»  XLI. OVER- » Ff. LVIH: 13, g6" Het gesprek van Jesus? ken, en hen,knarstandende van fpijt,de ooren voor zulk een geroep doen floppen. Ja deze flem verkondigt tot den afloop der eeuwen, bij vernieuwing, die groote waarheid.-jEsos leed onfchuldig! De ftern van deze onbekenden dringt fterk aan , om deel te neemen in deze wigtige bijzonderheid, terwijl ik boven haar, die dit uitroepen, bevoorrecht ben met de kennis van de oorzaak van dit onfchuldig lijden: 't was om fchuldigen vrij te maaien: daar over juicht mijn hart! > Hier bij mag ik in 't voorbijgaan mij erin» neren , dat ik hier in zie hoe dikwerf, door eene onverwachte ftern, der onfchuld haar recht word toegeweezen, al is het bij de fchijnbaare zegepraal der boosheid , al is het bij het fterven,of na den dood van den fchulde-, loozen \ fomtijds moeten de volgende geflachten hier eerst uitfpraak doen , maar de gerechtigheid treedt op haaren tijd aan 't licht, en er komt dikwerf nooit gedachte gelegen-, heid, om de waarheid van dit woord te erkennen , immers is er vrucht voor den rechtvaar» digen , immers is er een God die op de aarde rkhtet *. Dan ik vinde ook gelegenheid,om de waa-  MET DE WE3NENDE VROUWEN. 37 *e grootheid mijn's Verlosfers te bezichtigen: fchoon fchijnbaar overwonnen door zijne vijan' den, nedergedrukt onder de zwaarfte lasten, in den -drom van beulen en gerichtdienaars, als misdaader uitgeleid, om met booswichten geftraft te worden, en den dood gereed ziende om Hem te vellen, zo bezwijkt hij echter niet. — Zijne groote ziel wordt door dat al niet bedremmeld, Hij fmaakt de vertroostingen van de waarheid, en der goedheid zijner zaake ; zijne oogen ftaaren den hemel aan , en dit geeft hem moed en kragt: daarom Haat Hij rustig ftü, en wendt zich tot haar, die over Hem klaaglijk weenen ; Hij begeert geen beklag, maar wijst dat af, om dat Hij wist, dat dit zo moest gefchieden. — Hij kan onder dat alles met bedaardheid de aandacht der over Hem treurenden, van zich zeiven afwenden, en die tot haare eigene lotgevallen bepaalen, om daar door tegen *t eigen gevaar veiligheid te leeren zoeken. — Zo toont Hij, dat Hij niet ingenomen is met grooten aanhang, met veel beklag, met de eere, dat de weg van zijn uitgang met zilte traanen befproeid wordt, en er nog lang over geweend en geklaagd zal worden; dat alles fchat Hij veel minder dan waarlijk nuttig te zijn. Hij befteedt zijne laatfte ©ogenblikken, om nuttige wenken te geeven C 3 aaa XLT. Overdenk.  2$ Het gesprek van Jesus XLI. OverWK. aan een volk, dat zich zelve in 't verderf Hortte; Dus ontdekke ik hier ook het gevoelig hart van den besten menfchenvriend. Hij keert niet alleen de traanen af, die om zijnen wil geplengd worden; maar fpreekt zelf, met de grootfte aandoening en treffendfte te derheid, over 't naakend lot van zijn volk en vaderland; Hij raadt het treuren daar over aan; Hij bindt het lot van 't volgend kroost, met veel nadruk, op het moederlijk hart, en wil, dat een tijdig bedenken van naderend ongeval, het beftaan derkloekzinnigen zal voortbrengen , om het kwaad van verre te zien, en zich te verbergen , om niet met de flechten doortegaan, en geftraft te worden. En zo moet ik Jesus hier tevens als een getrouw Profeet befchouwen. Zijne dreigende aankondiging is ontzettend, maar even zeer ge. grond; welk eene nauwkeurige kennis Hij van Jerufalem's flooping, en de vergruizing van het prachtige Tempelgefticht had, is mij gebleken, wanneer ik de bijzondere onderrichtingen las, welke Hij zijnen leerlingen daar van gegeeven heeft *, die zeker niet zonder aandoening te leezen zijn. — Dit nu wilde Hij niet alleen zijnen leerlingen doen weeten, maar Hij maakt het * Matth. XXIV. Afirf, XI^I. Luk, XIX: 41-44 ea %wfi&. XXI.  met dë weenende vrouwe». 39 net ook aan geheel de naatfie, althands aan een groot deel derzei ve, bekend, om haar, door eene tijdige erinnering van 't naakend gevaar,totinJceer te doen komen, om aan de boetprediking van JoANNESte gedenken, om voor zich zelve het zalig euangeliewoord, onder haar gepredikt, ter harte te neemen, en door geloof en bekeeïing in 't Koningrijk van God integaan; — dat zou de rotsfteen van veilige toevlugt voor haar zijn, tot dezen zoude zij niet behoeven te roepen bedekt ons, dan in eenen goeden zin, niet ter verplettering namelijk, maar ter afwending van den toorn des Almagtigen! — Zo draagt Hij nu nog het belang des volks op 't hart, in *t oogenblik van zijn fterven; zo was Hij nuttig tot hij Hij den laatilen voetftap op aarde zetlede , ja dat was Hij , toen Hij reeds van de aarde aan 't fchandhout was opgeheven, zo als ik nader zal bezichtigen. Och mogt ik ook tot mijnen laatften fnik op aarde nuttig wezen! — Dat ik dit van Jesus, als mijn voorbeeld, leere, daar toe moet ik mij zelve opwekken, dat moet Jesus geest mij leeren! Dit intusfchen bevestigt mij in 't geloof aan zijne woorden, dat zijne dreigtaal, toen de tijd van Gods langmoedigheid ten einde geloopen was, en 't hardnekkig volk het oordeel van uitroeijing, door onbuigzaam voor ijC 4 len, XLI. Overdenk.  XLÏ. Over- PEbiK. '40 Het gesprek van Jesus len,op den verkeerden weg, te gemoet wasge» rend, zeer nauwkeurig is vervuld geworden. Hier bezichtige ik het ijslijkfte fchouwfpel, dat immer op aarde is vertoond; dejooden, het oude Godsvolk, de eenigfte naatfie op aarde, die met de kennis van den waaren God, den Schepper van hemel en aarde begunftigd waren,zijn tot een ontzettend toonbeeld van de vreeslijke ftrafgerichten en de verwoesting des Almagtigen gefteld! De mishandelingen, die de Jooden onder de landvoogdije van Cutnanus, Minus en Florus ondergingen, waren alreeds ondraaglijke rampen, maar nog flechts beginfelen der fmerten, in vergelijking van 't gene er vervolgends gebeurde, toen de opftand algemeen, en in een openbaaren oorlog tegen de Romeinen uitgeborften was , waar in de verwoestingen door st ganfche land verfpreid zijn geworden, de verflagenen bij duizenden geteld werden,en defteden alomme, door de overwinnende Romeinfche wapenen, met plenging van veel bloed, vermeesterd waren. Toen heerschte er in Jerufalem reeds defchrikkelijkfteverdeeldheid:deZ^/o/ea,ofijver«« aars voor vrijheid en godsdienst, zo zij voorgaven, zich in Jerufalem begeeven hebbende, vervulden daar alles met roof en moord, daar gij door de rest des volks, met wapenen te kee?  MET DE WEENENDE VROUWEN. 41 teer gegaan,zich in den Tempel verfchansten, alwaar zij vreemdelingen, de Idumeërs, ten getale van twintigduizend,ter hulpe riepen, die eerst Jerufalem belegerden, toen, door de ij ver aars daar binnen gebragt zijnde, de vreeslijkfteflachting aanrichteden, zo dat het getal der gefneuvelden op twaalf duizend van de aanzienlijkfte en vermogendfte burgers berekend werd, waar onder Priesterlijke hoofden en eerwaardige mannen de eerfte llachtoffers geweest zijn. — Terwijl de Zeloten, van de Idumeërs verlaaten, in boosheid voortgingen, en tot ontmenschte woede overfloegen. Tot dat Vespw fianus, het Romeinfche legerhoofd, op de bede der Jooden,die uit Jerufalem kwamen vluchten , zijne legers naar de ftad , die nu een moordhol geworden was,deed aanrukken, niet zo zeer om der Romeinen overwinning voort te zetten, als wel, om den door hun eigene landgenooten geplaagden Jooden ontzetting te bezorgen , daar hij door de tijding van Nero's. dood, Galbas kortduurend Keizerfchap,enden ftrijd van Otiho en Fitellius tegen eikanderen om den troon, een wijle tijds gedraald hebbende, den optogt tegen Jerufalem weder voortzettede, alwaar de beroering, moorden en geweldenarijen tot de grootfte hoogte geilegen waren. — fespafianus, nu zelf Keizer zijnd* C 5 ge XLI. O VER' DENK.  XLI. Over- 4S Het gesprek van Jesus geworden, gaf zijnen Zoon Titus het bewind in Judea over , welke veldheer de ftad belegerde , die van binnen, door de oproerigen, eerst in drie, naderhand in twee partijen gedeeld, ten tooneel van onnadenklijke ijslijkheden werd gefteld, en alle aanbiedingen, door den zachtmoedigen Titus gedaan, van de hand gewezen zijnde, gongen de belegeraars fteeds voort , geduurende dat 'er binnen de ftad de allerfchriklijkfte hongersnood ontftond, waar door de gene die eenige fpijze hadden, of in den naam ftonden van iets te hebben, door de vreeslijkfte folteringen gedrongen werden , om daarvan afteftaan; de gene die buiten de ftad fpijze gongen zoeken , gevangen zijnde van de Romeinen , werden in 't gezicht der belegerden aan kruisfen gehangen , ïn zulk eene menigte, dat 'er hout en plaats voor de kruisfen te kort fchoot. De ftad rondom door eenen muur, op bevel van Titus, ingeflooten zijnde , werd de benaauwdheid te grooter, de woedende hongersnood bezaaide de ftraaten met lijken , waar aan de roovers nog hunnen moedwil koelden , zo dat men ze niet langer begraaven kon, van wegen de menigte, waarom men dezelve over de muuren in de dalen wier, welke Titus opgevuld met lijken ziende , zijne handen ten hemel hief en  MET? DE WEENENDE VROUWEN. 4$ èn God tot getuige riep , dat hij er de oorzaak niet van was. Veelen, die, kans van ontkomen ziende, de vlugt genomen hadden , in 't Leger aangekomen zijnde, ftierven van 't gulzig fpijsgebruik, daar zij uitgeteerd, en aan de fpijze reeds ongewoon waren; anderen, goud ter bewaaringe ingeflokt hebbende, kostte dit inéénen nacht aan twee duizend het leven, welke door de Arabiers, Sijriers en Romeinen den buik opengefneden en de ingewanden doorwroet werden , om den verborgen fchat daar uittehaalen. Onder 't blaaken van 't oorlogsvuur Haken de Jooden zelve een der Tempelgaanderijen in den brand,'t welk door defteeds veldwinnende Romeinen ook aan eene andere gefchiedde; daar de hongersnood insgelijks tegen de Jooden met overwinning ftreed, werden zij niet flechts genoopt, om het leder der fchoenen tot fpijze te gebruiken, verrot hooi en kaf ten duurften prijze te koopen, om iets ter vervullinge van de hongerende maagen te hebben, maar er gebeurde, onder veele dingen daar de natuur van gruwt, nog iets, 't welk nauwlijks te leezen is : eene rijke en edele vrouw, van 't land ter veiligheid naar de ftad gevlugt,deelde mede in denalgemeenen nood, tot dat zij door honger tot vertwijffeling gefcragt, haar zoontje van de borst rukte , het ze|' XLÏ. DVERDBNil.  44 Het gesprek van Jesus xli. Over. jdskk, zelve flachtede, kookte en een gedeelte daar van opat, terwijl zij* een gedeelte bewaard hebben» de, dit den roovers voorzettede , die echter van zulk eene daad ijsden,gelijk ook de groot» fte aandoening en verontwaardiging hier over, bij de belegeraars zo wel als bij de belegerden verfpreid werd. Tot dat eindelijk, na geduurige uitvallen-en hervatte ftrijden, met wisfelenden kans, de Romeinen tot den Tempel genaderd, dat praalgebouw, hoewel tegen Titus genoegen, in den brand naken, en't zelve al brandend overweldigden; in den tempel was niets anders te verneeraen , dan zwaard en vuur; het menfchenbloed ftroomden langs de trappen; oud en jong werd zonder genade geflacht: de Romeinen fchreeuwden van wraaken overwinning, de oproerigen kermden van wanhope; de door hongersnood verteerden zamelde hunne kragten bijeen , om den gemeenen nood nog mede te bejammeren, de lucht weêrgalmde van gekrijt, zo dat de weerklank van't omliggende gebergte, en 't land over den Jordaan met vervaarlijk geluid terug gekaatst werd ; het bloed llroomde in zulk eene menigte, dat het zelve met het vuur om de overhand fcheen te ftrijden; waarop eindelijk het overige der ftad ingenomen, verbrand of op eene andere wijze vernield is, zo dat de ftad ten gronde toe ge;  MET DE WEENENDE VROUWEN. 45 geflecht werd. In deze belegering die omtrent vijf maanden duurde, rekende men het getal der gevangenen op zeven en negentig duizend, daar het getal der gefneuvelden op elfmaal honderd -duizend begroot wordt *. En hoe treurig was voorts het lot dezer naatfie, die zo veele eeuwen als balling op aarde zwerft, en dikwerf het voorwerp van de uiterfie mishandeling was! Zo werd de ftad Jerufalem in 't jaar 70 volgends onze telling, dus 37 jaaren na Jesus dood , ingenomen daar er nog 3 Jaaren met de overblijffels van den oorlog werden toegebragt, en het einde van dien oorlog derhalven 40 jaaren, na Jesus voorfpelling, gekomen is. — Was er ooit een bewijs te vinden voor de zekerheid eener Godlijke aankondiging, 't is in deze treurmaate, die ik daar overdacht; hier bij roepe ik vol eerbied uit: ja J e s u s was waarlijk een Profeet! —- Hier is Gods vinger! Hier is Hij wiens woorden waarachtig en getrouw zijn. — ü gelukkig zij, dien toen kinderloos waren : hoe werd toen de dood gewenscht zonder dien te kunnen verkrijgen! — Is het groene hout zozeer mishandeld, Godlijke wraak is op eene ontzaglijke wijze over den * Men zie Jossfus verhaal in zijne Joodfche oorlogee XLÏ. Overdenk.  xli. Over. %6 Het gesprék vkU Jesüs den dorren boom gekomen! 'tls deze fchrikwekkende gebeurtenis, die door alle eeuwen met aandoening herdacht zal worden, welke aanleiding biedt om mij hier met ontzag voor Gods hoogheid te erinneren,hoe het lot der volken, in de hand des Opperregeerers is, hoe het oorlogszwaard, zo wel als andere geduchte plaagen, in zijné hand is, om daar mede de bewooners der wereld te tuchtigen. ——- Onder alle de poogingen der kabinetten, te midden van alle de berekeningen van Europa's evenwigt , zie ik op 't beitel van t hoogfte ftaatsbeftuur, dat alle de legermagten aan den band heeft, en *t lot der volken regelt, dat het zwaard van heerschzuchtige overwinnaars, of getergde magten,in zijnen dienst overneemt,om volken te tuchtigen : ik zie in den bloedigen fpiegel van Jerufalems ondergang , dat daar door de zonden worden geftraft, en ik kan mij van dit denkbeeld, hoe afgefleeten het ook, naar fommiger fchatting, zij, nog niet ontdoen — Ik roep mijn Vaderland, mijn dierbaar Vaderland en mij zelve toe : laat ons toch bedachtzaam zijn , laat ons niet voortgaan om den hemel met zijne eigene gefchenken langer te beoorlo-i gen, op dat het zwaard niet tegen ons ontwaake. Laat ons aan onze kinderen denken,om ft opkomend geflacht niet in onze. zonden te wik;  met de weenende vrouwen. \f kélen, op dat het aan onze plaagen geen deel krijge. Dit leere ik uit Jesus liefderijke vvaarfchouwing aan Jerufalems dochters, dat ik, in 't bereiken van mijne eigene veiligheid en mijn waar belang, wel degelijk op 't lot mijner kinderen te denken heb. — Zij ftaan tot mij in zo nauwe betrekking; hun welvaart hangt in eenige maate van mijn gedraaging af; ik leef niet voor mij zeiven, maar voor hun; aan hun geluk te arbeiden is een voornaam deel van mijne verplichting, en 't is mij loons genoeg, leden der maatfchappij, burgers van Godsrijk, voor de eeuwigheid optekweeken: mag ik daar in gelukkig flagen, welk eene voortrefiijke bezigheid ! —- En deze erinnering moet ik mij zelve vooral doen in eenen tijd van lichtzinnigheid , waar in de menfchen zo veel met zich zeiven, en hunne zinlijke vermaaken te doen neemen , waar in vooral de kwistzucht tot zulk eene hoogte fteigt, dat het moeilijk te berekenen valt, hoe de zorg voor 't nakroost aanmerklijk kan zijn: even daarom moet ik te meerder hier op letten, en zoo veel ik kan, waaken , om met den liroom niet afgevoerd te worden. Dus mag ik mij uit Jesus waarfchouwencï woord, weent niet, dit ten nutte maaken, dat ik xu. OVERDENK.  4S Het gesprek van JèSüs' XLï. Overdek k. ik niet verkeerd moet weenen over zijn leed i de befchouwing van zijne fmerten moet mij niet flechts roeren, maar ik moet weenen overf mij zeiven, over mijne zonden, die Jesus" aan 't kruis nagelden: hier moet ik derzelver verfoeiiijkheid bezichtigen , zo als God daar door ontëerd,de heilige wet vertreedenwordt; hier zie ik hoe verfoeilijk die in Gods oogen zijn, daar Hij de ftraf zo verbazend zwaar op zijnen eigen Zoon gebragt heeft: maar even dit is ter mijner bemoediging , Jesus roepc mij door zijn kruis toe: weent niet. In zijn lijden is de bron van vreugde: Jesus leed om mij te bevrijden; Jesus ftierf om leven te befchikken, daar over mag ik juichen door 't geloof; daar door wischt Hij de traanen van mijne oogen af. Daar bij, moet ik mij nog erinneren, het be* ftier der hartstochten moet redelijk en gegrond zijn. Om in eene zinlijke wereld te leeven was het noodig dat wij met hartstochten voorzien waren, dan even zo noodzaaklijk was het, daé die onder 't beftier van den redelijken geest gefteld wierden , daar voor heeft de wijze Schepper, die in alles weldaadig is, naar zijne goedheid gezorgd. Uit de taal van Jesus weent niet, moet ik ook dit leeren,zonder oorzaak moet er niet gefchreid worden, en even ZQ  met de weenenue vrouwen. /0 2o betamelijk moet ook de vreugd beftierd worden. — Dit zal ik leeren, als ik van Jesus, als mijn voorbeeld, zien mag, hoe ik haar bedaardheid Van geest moet ftaan : te midden van de treffendfte rampen ; in de behauwdffe oogenblikken zie ik daar toe op Hem; dan leere ik mij voorzichtig draagen, Üan overftelpen mij de hartstochten niet, en ik leere wandelen, niet als de onwijzen maar als de wijzen. Nog vinde ik eene treffende waarfchouwing ih Jesus woorden: Indien zij dit doen aan 't 'groene hout, wat tal aan het dorre gefchieden?—* In Jesus leed zag ik het ijslijke van de zonde , en ik ontdekke ook daar in het verfchriklijke der ftraffe. — Hoe ontzaglijk zoa het zijn, als een zondaar zelf de ftraffe te mGeten draagen * daar Gods Zoon zo veel Verduuren moest, toen Hij zijne ziel tot een randfoen ftelde ! — O dat elk zondaar hier döor worde opgewekt om Jesus dierbaar tc fchatten; dat ieder, die Jesus naam kent # Zich tot Hem wende, om behoudenis van Hem te erlangen ! — Ja dit is te meerder aanmoedigend: Jesus heeft 'er geen welgevallen in , dat zondaars dorre boomen blij« ven, koomt tot mij en gij zult ruste vindent roept Hij ons toe. — Dat dan niemand ach* UI. Deel. D ter DvER.DEHK»  xli. Over. BEJSK. Eindelijk vertegf nwoordige ik mij nog, bij de roerende befchouwing van den dag vanjerufalems ftrafgericht, hoe er eens een dag zal komen, waar in Jesus zaak voor'toog der wereld zal gerechtvaardigd worden,nog veelmeer dan in Jerufalems verwoesting gefchied is : wanneer Hij komen zal met de wolke, en alle gedachten der aarde rouwe bedrijven zullen ; wanneer alle oogen Hem zullen aanfchouwen. — O die dagt — hoe vreeslijk en vrolijk zal die zijn! — Wanneer alle de eeuwen afgerold , de ontwerpen der eeuwige wijsheid ontwikkeld zullen zijn % wanneer alle de toneelen der wisfelende wereld afgeloopen , de duur2aamite rijken gelloopc zullen wezen ; als de zon voor' de laatfte reize haar h ofd uit de kimmen op zal Deuren, en dikke wolken van duisternis na haar volgen zullen; als de aarde zal beeven, en de Oceaan beroerd zal worden ; als huilende orkaanen den zondigen ftervehng het hart met vrees vervu len zullen , en hij iets groots zal zien gena^ken , wanneer de opééngepakce wolken zich zuilen van een fcheiden, en een glinsterend licht de korist van den Zoon des rnenfchen zal aankondigen; als een wolk van enkel licht» tot den troon des eeuwigen rechters be- ftemd; 50 Het gesprek van Jesus ter blijve , dat ieder hier door worde uitge^ lokt, om in zijne ftraffe den vrede te vinden!  MÉT fik WEENENDE VROUWEN. §f Iïemd,zo laag zal daalen,dat Hij,die zich met rnajefleit op denzelven nederzet, voor 't oog des aardbewooners zal zichtbaar zijn: dan zullen de aartsengelen en de tienduizenden hunner benden dien troon omftuwen, en door 't gansch heelal eene Hem doen fchateren , heerlijkheid! - Dan zal de laatfle bazuine Haan, en het fterflijke van hun, die de aarde bewoonen, zal door 't leven verilonden worden. In de oogenblikken zullen de dooden tevens onverderflijk opgewekt worden: de beroerde zee voert de dooden, die in haaren boezem iluimerden,dan al fchuimende aan ; door de trillende aarde worden de kluizen der grafplaatfen van zelve ontllooten, en zij,die eeuwen lang daar,onbewust van 't gene op aarde gebeurde , in de llilte fliepen, zullen te voorfchijn treeden. Dan zal wei haast door zulken, die dezen richter verfmaad , zijn euangelie befpot en den weg ten leven veracht hebben, een naar gegil worden aangeheven. — Bergen valt op ons, heuvelen bedekt ons, wordt dan der zulken jammerkreet, die, den tijd der genadige bezoeking verfmaad hebbende, nu te vergeefs op ontkoming zouden wachten. Maar 't vuur weigert hen te vernietigen ; de bergen en heuvelen weigeren hunne fmeekingen te hooren en hunnen wensch te vervuilen; er blijft voor hun niets overig dan de D a ver« XLt, Overdenk.  vy T ALI. ©ver¬ WEK. digingen nier eiia-cie u<.m^~~* •— o weest zijn. Maar gansch anders zal het lot en de houding zijn van hun, die in geloofen tó/%hier den eeuwigen richter als hunnen Heer geëerbiedigd en als hunnen vriend bemind hebben. Het licht, dat den troon omftuwt,de donderftem,die hen van 't rustbed des doods doet ontwaaken, zijn flechts aankondigingen van hunner aller broeder, dien zij niet als eenen vreemden aanfchouwen; de luistervolle ftoet der engelen is na niet ontzettend voor hun, daar hunne lichaamen reeds vergeestlijkt zijn ; de droefenisfe en fchrik vlieden weg, daar de troonwachters hen aan de rechtehand des richters voeren, en zijne taal, niet als die van eenen vonnisfenden beflisfer hun's lots, maar gelijk die van eeneü gemeenzaamen vriend in hunne ooren klinkt: de aanfchouwing van zijne heerlijkheid is een waarborg 9 dat hun geloof niet heeft gefaald, en dat zijne zaak voor geheel de wereld gerechtvaardigd wordt; de blijdfchap doet airede hun hart gloeien en zuiverder geneuchten zijn er nooit gefmaakt. - De arme, hier in een hut verfchoven, de verachte, met fmaad bedekte worden daar erfgenaamen van 't eeuwige ko- „ot,nn,vP waarfchouwingen en liefderijke noo- . i • i.„i0 uaiwAitonl unnr hun D 4 ge- XLir. ÜVEROEiNE.  $S Jesus op Golgatha gekomen. XLll. O^er. penk. geleid : wat er, bij het langzaam voortgaat! van den trein, op den weg gebeurde ter ongevraagde ontlasting van de gewillig lijdende onfchuld, en hoe meêdoogend en getrouw de misbaarmaakende vrouwen gewaarfchouwd werden heb ik al vernomen. — Nu zie ik, hoe zij met de menigte aan de ftrafplaatfe gekomen zijn, en ik ftappe, door eene geregelde verbeelding geleid, den fchandheuvel * mede op, om 't gene daar voorvalt van nabij te bezichtigen. Golgotha was de naam van die plaats in 't Hebreeuwsch, zo als men dat toen fprak, dat is, Jiet Syro - CAaldeeuivspk. De drie euangelisten gea- *■ lk GHderftelie dat Golgotha een heuvel is geweest of ïmoge plaats, maar er is yerfchil oyer.of dezelve binnen de; muuren van Jerufalem getrokken zij ? Jonas Korte,/» feine reife ttach dem gelobten lande, 2 Buch ï^Cap.waderfpreekt dit, en Cap. 14 dringt hij dit nader aan, daar hij de plaats , welke hedendaags binnen Jerufalem voor Calvarie aangewezen wordt, de rechte niet meent te zijn,, ^lzo dezelve zijnes achtens nimmer buiten Jerufalem kaq gelegen zijn gpwee?r. Verg. Schutte, H, Jaarboeken t IJ. Deel Lladz. 335 , en de bedenkingen die daar tegen ingebragt zijn, door den Vertaaler van Pococke's Reiz Hij rechtvaardige voor de onrechtiajrd/gen. Dat had ik verdiend: maar Jesus neemt het op zich, om als Borrhed:n wijn te drinken t maar Hij nam dien niet. Matth. bericht ons dat zij Hem ie drinken gaven edik met galle gemengd', en ah Hij [dien] gtfmaakt hadde wilde Hij dien niet drinken. Hoe is dit overeen te brengen? Is gemijrrhede wijn, niet geheel iets anders dan edik met galle gemengd ? Zo men door gemijrrheden wijn dien edelen drank moest verftaan, oudtijds met den naam van Nektar bekend, dan was de overeenbrenging zekerlijk niet gemaklijk te vinden: maar denkt men aan gemeenen , Hechten of zuuren wijn, waar in mijrrhe of wierook was gedaan, dan kan men zonder moeite dit vereffenen ; de edik * waar van Matth. melding maakt, kan zeer wel  JeSUS OP GOLGATHA GEKOMEN. 59 wel van verzuurden wijn verftaan worden , terwijl 't woord galle * genomen wordt voor \ iets dat bitter is, en zo flemt dit zeer wel famen met der Jooden getuigenis, dat den genen, die ter doodftraffe werd uitgeleid, wijn aangeboden werd, met wierook ofmijrrhe gemengd, om het verfiand te bedwelmen, op dat hij niet droevig maar ongevoelig gedood zou worden. \ Het fchijnt derhalven dat deze drenking niet door de Romeinen, maar door de Jooden volgens hun gebruik geichied is. Een gebruik, 't welk men meent dat zijnen oorfprong ontleende uit het gene men in het fpreukenboek leest: Geeft flerken drank den genen die vorlooren gaat, en wijn den genen die bitterlijk bedroefd van ziele zijn: dat hij drinke, en zijne armoede vergeeten, en zijner moeite niet meer gedcnke §. Dan hoe veel barmhartigheid men daar door wilde vertoonen, 't was in de daad eene barmhartigheid die niet anders dan wreed kon- f Mén kan over de vereffening van M att h. en Mar gelijk ook over dit gebruik der Jooden, sneer bij elkandef gezameld vinden, bij BrjNjgus. — Men moet hier bij in 't oog houden, dat dit drenken te onderfcheiden zij, van -{ gene naderhand gebeurde, toen Jesus reeds gekruist was» f Spreuk. XXXI: 6, ?. XL1Ï. Over- denk.  XLI1. OvER.' PEWK. 60 Jesus op Golgotha gekomen: konde genoemd worden,en die ook zeker niet in de genoemde fchriftplaats bedoeld is geweest. Opzetlijk tog aan eenen mensch te ontneemen, het gene Hem van de beesten onderfcheidt,kan nimmer verdedigd werden ;'tis niet met de menschlijkheid , en nog veel minder met den Godsdienst overééntebrengen , dat men iemand, die gereed ftaat om de eeuwigheid inteftappen, het verltand bedwelmt, cn hem onbekwaam maakt, om die aangelegene oogenblikken op de rechte wijze aanteleggen. Zal men eenen misdaader, die tegen God en menfehen gezondigd heeft, in dat tijdftip, wanneer hij van den aardfehen voor den Hemelrichter ftaat overgevoerd te worden, de gelegenheid beneemen om te denken aan zijne gewigtige verantwoording, welke hem te doen ftaat? Zal men hem het voorrecht ontzeggen, om zich, tot zijnen laatflen fnik, der Godhjke erbarming al biddende aantebeveelen? Ik heb reeds genoeg overwogen , om het ïaakbaare van dit gebruik te kennen, en even daar door is mij de weg gebaand, om reden te Kunnen geeven van desHeilands weigering,om van dezen drank te drinken, Markus zegt: Hij nam [dien] niet. Matth Eüsftelt het dus voor: ah-Hij [dien] gefmaakt hadde, wilde Hij Hen niet drinken $ dit fterü* zeer wel met elkan-  Jesus op Golgctha gekokeiü k zou men 't woord zeer wel voor verkwikking kir nen neemen, wijl daar door , dan jui.t de wreede banahariïgheH van 'sMe». XLII. Overdenk.  64 JÈSÜS Öi» GötGOTHA oaKóMÈ».' XLli. lijdenden Verlosfer dit bitter rriengfel tér ver*enk." k wikking aan, om Hem, op eene ontmenschtè wijze,voor verdere pijnen, én voor den fchrik des doods, door verftandsbedwelming, ongevoelig te maaken. — Dan Hij, dit weigerende; wiide , gelijk het den Priesteren in de wet Verboden was *, in 't offerwerk zijn verftandelijk vermogen door geen ftefke dranken laaten bedwelmen, waar door ik in mijne erkent tenis van zijne waarde te meer verfterkt Worde. Niet minder krijge ik ook aanleiding , órri Hem als den lijdenden Bono te befchöuwen. Hoe zwaar wordt zijn lijden bij verdubbeling , naar maate het' voorduurt ! Hier zie ik de onfchuld op de ftrafplaatfe, de Koning der eeuwen op 't verachtlijk fehavot gebragt, om daar als misdaader te fterven! als een uitvaagfel van 't menschdom, wordt Hij der- maatfchappije onwaardig gekeurd. Hij \ die eene menigte legioenen van engelen tot zij- 's Messias vijanden wordt aangetoond: het vervolg van die VS. kan men ook hier toe brengen ; doch dewijl wij nog eens de drenking met edik zullen moeten bezichtigen, komt het mij waarfchijnelijksc voor. dat die beide gevallen hief door de profeetifche pen famengevoegd zijn. * Lev. X: Qi  Jesus op Golgotha gekomen. 6$ zijne lijfwachten kon bekomen, is hier omgeeVen met een' drom van beulen, die Hem den dood zullen aandoen. Daar is Hij op de fchandplaats, daar booze, of veelligt ook wel ongelukkige menfchen een' verachtelijke dood hebben ondergaan, en daar zal Hij dien kelk zo ftraks ook fmaaken. Een bittere drank wordt er intusfchen voor Hem bereid , een bittere drank niet alleen , maar de zwijmelwijn wordt Hem ingefchonken, om Hem be« feffeloos, als een onredelijk dier, een einde aan Zijn luisterrijk leven te doen maakcn; dat is de verkwikking, welke men Hem als een gunstbewijs wil toevoegen. Dat was de Vergelding van alle de weldaaden, die de levens-^ vorst den Jooden bewezen had; voor de kranken, die Hij geneezen, en de dooden, die Hij opgewekt had , moet Hij zelf het leven zo pijnlijk als fmadelijk misfen; voor 't wonder» daadig fpijzen , dat Hij goedgunftig deed $ kreeg Hij zulk een' verachtlijken drank ter vergelding! — „O booze wereld, hoe ortdank-8 ,j baar waart gij in alle eeuwen, hoe onwaar- dig is uwe beantwoording van uitneemeiidè j, gunstbewijzen, hoe verachtlijk vertoont gij i, U ook van dien kant!" Evenwel, het hooge GodsbefHer is in dit geval werkzaam geweest;dat alles kan in de onberekend III. De el. B ban« XLtï. OVEft. DENK.  XLII. Overdenk. » Ps. XXIV: 8. 66 Jesus op Golgotha gekomen. baare aanëenfchakelingen, waar op het fterflijk oog zich blind ftaart,medewerken,om de heerlijkfte einden te bereiken, zo althans was het hier. Hoe ondankbaarer en fnooder de handelingen van deze boozen waren, zo veel te meer blinkt de onfchuld des Verlosfer: ja de onfchuld van dien rechtvaardigen, waar op de grond van hope, voor de veiligheid van fchuldige zondaars, alleenlijk te vestigen was; die blijkt ten kennelijkfte uit de vergelijking van zijn bedrijf met de mishandelingen, die men Hem heeft aangedaan ; daar door zie ik hoe zeker 't is , dat Hij moest wedergeeven het gene Hij niet geroofd had, en dat Hij daar door voor fchuldigen boeten moest. Even zo duidelijk ftraalt hier door de gewilligheid des lijdenden Heilands. Hij, die zijne befpringers ter aarde deed Horten, toen zij kwamen om Hem te vangen, konde zich nu voor aller oog van de ftrafplaatfe heenen begeven, en zijne vijanden befchaamd hebben : hunne wapenen zouden hen niet hebben befchermd , tegen Hem,wiens naam is Jehovah, fterk en geweldig in den ftrijd *. Hunne boeien waar mede zij Hem gekluisterd hadden, al waren die van het  Jesus óp Golgotha gèkomèn* 6? het fterkftc ftaal geweest, zouden Hem niet gehouden hebben,maar hij had die als verzengde draaden van één gereten: dan Hij beteugelde zijne magt, en liet zich als een lam ter flachtinge voeren : Hij fchroomde de ftrafplaats niet» Golgotha, dat voor den Jood eene vloekplaats was, keurde Hij niet te afzichtelijk, om dat te beklimmen,en daar het werk te volbrengen, welks volvoering Hij op zich had genomen ! Hij nam den bitteren beker ter hand en zettede dien aan zijnen mond* maar toonde, in de weigering om denzelven uitte* drinken, hoe gezind Hij Ware om de fmerten des doods té draagen, en ook die mishandelingen te ondergaan, welke Hem nog ftonderi te overkomen. Eindelijk zie ik in dat aandoenlijk gezicht* Jesus op Golgotha! het ijslijke van de zonde. Daar zie ik wat die verdiend heeft, ett welk eene ftraffe de zondaar waardig is. Jesus j Gods eigen Zoon, toen Hij zijne ziel ten randfoen ftelde, moest het verfoeilijkfte gedeelte van 't Joodfche land4 het fchavot der móordenaaren beklimmen , en daar als een booswicht ontlijfd worden ! Hoe onrein zijn wij door de zonde geworden, en hoe rechtvaardig jyordt de opftand tegen de hoogfte Majefteit, E 2 mee XLÏh OvER> DENHj  68 Jesus op Golgotha gekomen. XLU. met de hoogfte, met de ijslijkfte, en veracht. °VER" liikfte ftraffe achtervolgd! DENK. 'J .. ° . . . . , Doch ik wil mij nog een weinig bezig houden met de bepeinzing van Jesus, als mijn Voorbeeld, ook in dit gedeelte van zijn lijden. Hier vinde ik den fterkften aandrang tot lijdzaamheid, en de juiste aftekening hoe ik die deugd betrachten moet. — Wie leed zo veel als Jesus leed, en waar was eene huivering, om dat te ondergaan , bij Hem te ontdekken ? — Mijne dwaaze beoordeeling van 't beftaan der menfchen, en mijne verftandelooze verwachting van de belooning, die oprechtheid, eerlijkheid en weldaadigheid bij eene booze wereld erlangen, doen mij dikwerf gemelijk worden bij de ervaaring van ondankbaarheid , of bij 't aanfchouwen van onverdiende mishandeling; de minfte proef van kwaade bejegening, als ik meene eene betere verdiend te hebben, is mij welhaast te zwaar, en ik klaage wel dra, als of niemand zo veel te lijden heeft als ik. — Hier moet ik op Jesus zien, en nagaan wat Hij deed ; ik moet Hem op Golgotha zien, en aanfchouwen hoe Hij zich daar gedroeg,o.n eenig denkbeeld van zijne lijdzaamheid te krijgen, om dat heerlijk beeld  Jesus op Golgotha gekomen. 6 tig, zij is deze: de fchrift is vervuld geworden die daar * Het gene hier tegen 't verhaal van Johannes,, Hoofd/l. XIX: 14. fchijnt in te loopen, is in het Tweede Deels, tweede ftuk , bla Iz, 677. reeds aangemerkt, en tot hier toe is mij de daar gegeevene oplosfing de aan. ueemhjkfte. — Er is , als men alleenlijk op 't voorftel van Mark. in die vs. ziet, zeker veel dat de uitlegging van Heinsiüs aanneemlijk zou maaken , welkc het dus opvat , en het was de derde uure , na dat zij Hem gekrutfigd hadden : de vergelijking echter met vs. 33 en 34 maakt het mij waarfenijoiijker dat vs. 35 ook van de uure van den dag te vei (laan zij. XLiH. Overdek *.  80 Jesus tusschen twee XLHI. Overdenk. daar zegt, en Hij is met de misdaadigen gerekend: * hier wordt Je s ai as treffende Godfpraak aangehaald, die in 't flotvan het LHIfte Hoofdft. dien vernederenden Hand van den Messias aftekent, dat Hij met de overtreeders is geteld ge* veest: dit kan men in den ruimften zin verftaan, van alle de verfmaadingen, door zijne vijanden Hem aangedaan , als zij Hem voor eenen vriend van tollenaaren en zondaaren uitkreeten ; van de toerusting met zwaarden en flokken, om Hem te vangen; van 't binden, wegfleepen , verhooren en veröordeelen des Heilands, als of Hij een dief'en kwaaddoenerware: maar allermeest is dit echter in kragt vervuld, toen de fchuldelooze menfchenvriend,tusfchen uitvaagfels van 't menschdom , aan 't pijnlijk ftrafhout hing te zieltoogen. Zo wordt mijn geloof gefchraagd , ik zie de Godfpraak vervuld, en ontdekke daar doordat Jesus ook in die gedeelte zijns lijdens , als Messias wordt afgemaald. -\. Dan * Jef. LtHi 12. hebben de LXX, zm! iv rott Jroptbf tXoyl&n- Mark. heeft K«< tAtradvaixav sAoy/iö-jj. Dat Mzret betet met het Hebr. fltf óvereenftemt dan gp is reeds opgemerkt door Bengelius in Gnom ad h. I, •f Zonder te betoogen dat in Je s ai as Godfpraak, de Messias waarlijk wordt bedoeld , onderftelle ik die zo  m Kwaaddoeners gekruist. 8i Dan er is nog eene Godfpraak, die ik mij erinnere : in den XXIIften Pfalm, het 17. vf. leeze ik, zij hebben mijne handen en mijne voeten doorgraaven *} daar zie ik, door de pen van den Profeetifchen Dichter, den lijdenden Mes* lias voorgefteld, als klaagende over zo eene ijslijke ftraf; en mijn geloof vindt daar in zo veel meer ftof ter erkentenis , dat, zelfs in dit zo wreede ftrafvonnis, Jesus als Messias te ontdekken is. — Doch hier valt nog meer voor mij te bepeinzen, en aanbiddende j ie bewonderen: want zie ik het onnagaanbaar I beftel, dat alle de daaden der ftervelingen op eene onmerkbaare wijze regelt , hier in 't ver* I eo veel te gereeder als alle andere opvattingen, aangaande deze profeeufche tekening , zulke blijkbaare ongerijmdheden behelzen. Wie toch zal dk voordel öp Profeet JereSiia oi op het Joodsche volk kunnen toepasfen , zonde 1 j den geweldigften drang? * Ik vatte deeze woorden als eene befchrijving der ' kruifiging op , waar toe dezelve zeer gefchikt zijn , wanneer men die volgends onze Nederlandfche vertaaling leest. Aangaande die vertolking zal ik flraks nog eeïiigs aanwijzing doen, zo veel zulks in dit gefchrift gevoeglijk kan gefchieden. III. Deel. F XLffi. Dver- jenk,  8a JesuS tusschen twee XLIII. Overdenk* verborgen werkzaam, om de handen der beulen zo te bellieren, dat zij, in het klinken van eenen fchuldeloozen aan den fchandelijken kruispaal,bezig zijn, om de orakelbladen te vervullen : en wekt dit billijk mijne verwondering; dezelve ftijgt nog tot hooger top, wanneer ik bedenke wie het is, die hier aan 't fchandhout hangt! Hij, die hier lijdt, is de eeuwige Zoon des Vaders, dien ik in zijne waare verhevenheid op zulk eene wijze vinde afgemaald, dat ik Hem, met den diepften eerbied, door 't geloof aanfchouwe : Hij is het woord dat vieesch geworden ts, en onder ons gewoond heeft, dat woord, waar van deze taaie gevoerd wordt: In den beginne was het woord, en het woord was bij God en het woord was God. Dit was m den beginne bij God. Jile dingen zijn door hetzelve gemaakt , en zonder hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is.* Hij is het, van wien ik leeze dat Hij is, God boven al te prijzen in der eeuwigheid f. God geopenbaard in het vleesch\.. Hij, die Heer der heerlijkheid, is gekruist §. Dit * Joh. h 1-3 en 14. t Kom. IX: 5. I I Tim III: 16. S I Qor. II: 8.  Kwaaddoeners gekrüist. 83 Dit wekt mijne ontzetting, zulk eenen aan 't kruis te zien : ik zegge op grond van deze onfeilbaare uitfpraaken dan niet te veel , als ik mijuen gekruisten Heer, den Schepper der aarde, den voortbrenger der Engelen, en den oorfprong der hemelen , noeme!! — Laat ik mijne oogen weiden in 't mateloos ruim , dat ik zo min bevatten als overzien kan : de majeiieit die daar ten toon gefpreid is, bevangt mijn hart met zwijgenden eerbied : naauwlijks durve ik het onderneemen , om van den luister , die daar is , iets te Hameien. — En, hoe veel hooger Hijgt dan niet de allesöverklimmende heerlijkheid van dat fcheppend vermogen , dat de hemelen uitge* fpannen heeft als eene tente ? Hoe aanbid* lijk is de majefteit van dat woord , dat het licht te voorfchijn riep, toen het niet was, en aan duizende zonnen haare plaats aanwees » dat woord, waar door dc aarde aan een niet gehangen is, en de bruifchende zeegolven afgewogen zijn! ! — Zo verre als dit mijne bevatting overtreft, zo onbegrijpüjk is 't mij , dat dit woord onder de menfchen is komen woo* nen:'t geloof alleen doet mij dit eerbiedigen ; daar door erkenne ik dat hetzelve met vlekloos , maar fterflijk vleesch vercénd , onder de menfchen als mensch verkeerd heeft. F 2 En XL HL Overdenk.  xluï. Over* DENK. 84 Jesus tusschen twee En dit doet mijne verbaazing mateloos klimmen : Da t heilige, die zoon van God, die het geenen roof geacht heeft, Gode even gelijk te zijn* zie ik op Golgotha als mensch aan 't kruis hangen! Hem, die als fchuldloos mensch reeds eerwaardig , en als Gods zoon het voorwerp mijner aanbidding is, vinde ik op Golgotha tusfchen moordenaars geplaatst, en met hen, ja, als een uitfteekend kwaaddoener onder hen, tot de ijslijkfte ftraffe gedoemd! Schrikwekkend en verbijsterend Golgotha! wreede kruispaal! Uwe ijslijkheden jaagen der menschheid reeds eene rilling aan! Waarom is zulk een ftraf ooit voor iemand der ftervelingen uitgedacht ? — Hoe weinig gevoel is er in zulk een hart geweest , dat immer zo eene ftraf kon doen offenen? Onberekenbaare verbaazing daar ik heen gevoerd worde! — Het fchriktoneel van ftraffe voor eenen misdaader te zien bereiden , pijnigde mijn hart; iemand tot een gezelichap van booswichten, wegens zijn eigen misdrijf of onbedachtzaamheid verwezen te zien, wekte dikwerf het medelijden , wanneer zo iemand , door opvoeding of geaartheid , van het uitfchot des menschdoms geheel verfchei- den * Luk. i: 35. Filipp. II 6.  Kwaaddoeners Gekruist. 85 den was: maar hier zie ik den vleklpoften der menfchen, voor wien 't verblijf op aarde eene hel was, in 't gezelfchap van zulken geplaatst , die tot een afgrijzen voor 't befchaafdfte deel des menschdoms vérftrekken ; ja, ik zie Hem niet flechts in dat gezelfchap geplaatst , maar als een uitfteekend booswicht , zelfs onder hen uitgetekend! En dit is Gods zoon, de Schepper der eeuwen! — Zijne heilige menschheid wordt aan 't kruis uitgerekt door ruuwe en wreede handen; zijne gezegende leden worden met nagelen doorpriemd,en deze worden door den drillenden hamer ingedreven , op dat het gezegend lichaam, aan de fchandpaal blijve hangen: lek hoor de ïpijckeren met ijsfelijcke Hagen, Door hout en handen jagen: 't Geklop gaet over hand; De wreedheid treft bij beurt dan d'een — dan d'ander hand, Nu zal ze gaen aen *t hout de teêre voeten hechten : Daer fmijtze door den rechten, Daer door den flincker heen; Amij! wat flaen is dat, dat knerst door vleesch en been. Men recht het hout om hoog; ach! ach! dat dreunen, draeien, Dat waggelen en zwaeien, Dan van en naer den grond, F 3 b XUIL OVEB3BNK.  Jesus tusschen twee XLIU. Overdenk. Is elck hier weer op nieu een flag in elcke wond. Zie daer het kruis gerecht, zie daar des Heerea leden , Van boven tot beneden, Zo jammerlijk gereckt Dat Iaes! het vel geen' rib geen' zenuw houdt bedeckt: Zie daer het wondenbloed verfpreid in twee paer beken, Langs hout en armen leken, Dat zuiver wondenbloed. * En alle die ijslijkheden waren 't niet alleen die deze ftraf verfchriküjk maakten: maar dat alles overklimt, dat alle fchandelijkheden van de meest verfmaadende ftraffen maateloos te boven gaat, is hier in te zoeken, dat de opgehangene naar Gods eigen uitfpraak , Gode een vloek was. f Hier door is Jesus dan een vloek gewor.ien; § bij al het pijnlijke, bij al het verfmaadende, bij al het affchuwlijke der kruisftraffe moest dit nog komen, dat Hij, na den dood zelfs, als een vervloekte werd befchouv/d, en van de aarde opgeheven zijnde, Gode ten vloek en ter wraake werd aangeboden. Onbegrijplijk beftel des hemelfchen Vaders, waar • * J ee Decker, bladz. 234, t Deut. XXI. 23. § G.él. III: 13.  Kwaaddoeners gekruist. 8p i waar door dit alles dus berasmd was ! Noch | Ovtipriefter, noch Pilatus, noch Jood, noch f Krijgsknecht kon iets uitvoeren, dan 't gene Gods !i hand en raad te voren bepaald had, dat gefchieden ij zoude. * Hier zie ik dan 't ontwerp der eeuwi¬ ge wijsheid en goedheid volvoeren, terwij! ik bezig ben om ijslijkheid , wreedheid en on1 recht te doemen, en lijdende onfchuld te bejammeren ; ja deze erinnering fchokt mij te meer j —. Dit brengt mij. aan 't vraagen : waarom moest dit zo gefchieden ? — En even ); dit vraagen voert mij aan de boorden van ee| nen afgrond die voor menschlijk bereik niet te I peilen is. O diepte! roepe ik uit, O diepte des \ rijkdoms, beide der wijshJd en der kennis van God! f — Ai het antwoord dat ik op mijn vraagen kan krijgen, is in deze woorden begrepen: Het betaamde Hem om welken alle dingen zijn, en door welken alle dingen zijn, dat Hij veele kinderen tot de heerlijkheid leidende,d.n over/len Leidsman hun* ner zaligheid door lijden zoude heiligen. §. Gij moet lijden, Eeniggehoorne ! Niets wedervaart U aander Gods wil. Heen- * Hand. IV: 98. f Kom. XI: 33§ Hebr. II: 10, F 4 XUI/. DEKN.  68 Jesus tusschen twee XUII. Over- PENK. Hermlen! de onfehuld'ge Jesus moet lijden} Ziet het! zijn Vader regeert, en Hij lijdt. Beeft hier, ethers! beeft nog die toonen, „ Jesus moet lijden," beeft ze nog na! Geesten die een wen zijn heil reeds genooten, Hooren die toonen, en galmen ze na. * Dit verblijdt mij, ik zie hier door eenen dikbewolkten hemel ftraalen van licht fchitteren, ik ontdekke hier heerlijkheid van God, en zalig, heid voor men fel, en. Heerlijkheid voor God'. Ik erinnere mij uit Jesus mond gehoord te hebben, toen de verraader was uitgegaan, nu is de Zoon des menfchen verheerlijkt, en God is in hem verheerlijkt! — God is verheerlijkt indezen ftikdonkeren nacht van lijden en ijsfelijkheid; bepeins dit mijne ziel,met bedaarde oplettendheid;bezichtig dat ontwerp, dat de waereldbewooner, fchoon het tot zijn heil alleen beraamd is, met de benevelde oogen zijns natuurlijken verftands dwaasheid noemt, en bedenk daar, bij hetdwaaze, God is wijzer dan de menfchen: f Bepeins hier die * Gezangen van Mr. P. L. van pe Kasteel*, bhdz, 34, t I Qor. I: 25.  Kwaaddoeners gekruist. 89 die uitvinding, die voor't verftand der Aartsengelen onbereikbaar was , en eerbiedig die wijsheid, die geen weerga heeft. — Ziet hier 't onkreukbaare van oneindige gerechtigheid; laat de zorgelooze wereldvriend dit naargeestigheid en verfchrikking noemen, dat ieder, die oordeelen wil, zo als God oordeelt, en, bij zijn licht, de waarheid wil aanfchouwen, uitroepe: hier is de betooning van Gods rechtvaardigheid. * Geen Sodoms brand, noch Jerufalems puinhoopen kunnen het geduchte hier van zo onweerleglijk prediken. — Aanfchouw mijne ziel de vleklooze heiligheid; hier cp Golgotha is oneindige afkeer van de zonden,op 't akeligfte fchouwtoneel ten toon gefpreid • zo werd Gods Zoon tot zonde gemaakt, -f zo ijslijk was zijn lot , zo affchuwelijk zijne ge daante, toen Hij belaaden was met de zonder van hun, die in Gods oog zo walglijk zijn! — L?et op de nooitwankelende waarheid, zo ter aanzien van de vloekfpraak over de zonde ge daan, waar door de dood gedreigd werd, § al ten opzichte van zo veele aankondigingen dat het zegenende zaad, waar in alle gellach te * Rom. III: 25. t a Cor. V! 21. % Gen. II: 17. XLIII. Overdenk. t 1  93 Jesus tusschen twee XLIIL OVERDENK. * Ps. XXII: ï/. 't Is waar dit lijdt eenige bedenking, om dat er in dea gedrukten Hebreeuwfchen tekst ftaat ; eene vergadering van boosdoeners heeft wij omgeeven, mijne handen en mijne voeten gelijk een leeuw. De gedachten van Oüthof, die "HiO opvat, doorboord zijnde aan mijne handen en vonten, vindt men in Bib/. Brem. C'asf. V. fase. 3. en bij V ene ma ad t. Pr. dezeive heeft zeker veel aanneemliiks : doch tegen deze opvatting zijn ook wigtige bedenkingen ingebragt , door O. Verbrugge, vergelijk de Moor, Continent. Perpet, in Compend. Marckii. Dan hoe veel reden er is, om de lezing, die onze Naderlandfche Vertaalers, in oveiéénftemming met meer dan ééne belangrijke oude overzetting, gevolgd hebben,is uitvoerig getoond, door Ë. PococKE,ad Port. Mof, Cap. IV. S. Bochart, Hieroz. P. I. Lib. III. Cap. 6. Au. ting, Opp. Tom. V. pag. 214. Vitringa, Obf.Sacr. Lib. 1. Cap. 2. Stinstra, oude Voorfpellingen, I. Deel bladz 439, 437 MiCHAëlis,over deze plaats,zie ook H. Muntinghe, in zijne vertaaling der Pfalmen. De bedecking van Clericus in Hammondum, ad ten des aardrijks gezegend zouden worden,naar. 't uitwendig aanzien geene gedaante noch heerlijkheid moest hebben, en zelfs geteld zoude worden met de overtreders, zo ais ik in den tekst zag. Terwijl de orakeirol had aangekondigd , gelijk ik reeds heb opgemerkt, dat zijne handen en voeten moesten doorgraavsn worden. * Ja, zie hier bronnen van goedheid  Kwaaddoeners gekruist. 91 ontfloten, — oneindigen rijkdom van barmhartigheid uitgefpreid , — onna^aanbaare genade te koste gelegd. — En, daar ik verbijstere in 't optellen , zie hier de allesöverklimmende werking van Gods magt: door den dood wordt, aan 't kruis, de dood te niete gedaan; te midden van de fchijnbaarlte triumt' der helle worden de poorten der helle overweldigd! — O al- les verdo'ovende glans van Goddelijke heer„ lijkheid ! welk fterveling zal U naar waarde ,, maaien? De Cherubijnen fchacht, is veel te zwak om uwen luister uittebeelden !" Dan hier is ook zaligheid voor menfchen!! De ijselijkheden van 't kruis tekenen den ramppoel van Adams zoonen en dochteren. Zo akelig het kruis op Golgotha was, zo ontzettend is de toeftand van eene wereld , die onder zonde en dood bedolven ligt: maar welk een heil! de donkerheid wordt op Gojgotha tot licht gefteld, de ellende met zaligheid verwisfeld, de dood wordt weggenomen om 't leven in de plaats te ftellen: ik juiche daarom vrolijk mei clen Dichter : m ad Joh. XX: 27 , als of de voeten van Jesus, aan 'i kruis, niet zouden genageld zijn geweest, kan ik nie zien dat door genoegsaame bewijzen geftaafd is. XLHI. ÖVËRi)enk.  92 Jesus tusschen twee XLI1I. Over- denk. Wij knielen Voor hem, die am den kruispaal hong, Wat leden wij hem daar zien reppen, Of niet zien reppen aan den paal, k Zij noden ons toch altemaal, Om water uit die rots te fcheppen. Indien we Jesus armen zien, Zij zijn gereet om ons t' omvangen, Hij laat het hooft voorover hangen, Om ons den vredekus te bien. Zijn naaktheid, die berooft van kléren, Het blinde graauw ten fchoufpel ftrekt, Laat onze naakt heit, dus gedekt, Geen wit triomfgewaat ontberen. De doornekroon op 't heilig hooft, Belooft Gods uitverkoren zonen, Een rijxkroon, die alle aardtfche kronen, In glans en heerlijkheit verdooft. Hij laat zijn lijf en leden rekken, Dat aar en zenuw kraakt en lilt, Om van beneên dus opgetilt, Al zijn gemeenteleên te trekken, De voeten ftrekken, daar ze ftaan, Wel vast gefpijkert, wisfe blijken. Dat Hij bezwijken zal noch wijken, Eer 's Vaders eisch zij gansch voldaan. * Dier. * J. Vollenhoveh, Kruistriomf, bladz. u en 13.  Kwaaddoeners gekruist. 93 Dierbaar kruis! wat heil vloeit uit die harde rots. De engelen in den hemel zelve hebben verbaasd geftaan , op 't verneemen van dit wonderbeftel. Zijn zij begeerig om de heilgeheimen van den verlosfingsweg in te zien, nauwkeurig te bezichtigen; wat hindert ons dan , om te Hellen, dat zij ook nu het oog naar Golgotha gewend hebben , om de uitkomst van dit fchrikwekkend toneel vol verlangen aftewachten ? Zij, die Bethlehems velden hadden doen daveren van vrolijk ge. juich , en blijdfchap hadden aangekondigd voor geheel het volk , zagen nu eene andere vertooning. Zij die Thabor's kruin hadder doen fchitteren, zagen nu niets dan bloed , wraak, angst en wee. Gewis , zo er in der hemel geridderd kon worden, de fidderin^ was tot den hoogften trap geklommen, daa 't angstvallig vooruitzicht niet eer gelenigd kon worden, dan na dat de Vorst des leven, uit het rijk der dooden te rug kwam, en d dienst der engelen op nieuw gevorderd werd om herauten zijner heerlijkheid te zijn. — Maa met welke blikken hebben de duivelen than Golgotha aanfchouwd ? Zij zijn zeke niet onkundig geweest van 't gene er n voorviel, want het was naar Jesus eiger ta: XLIII. □verdenk. i I l E l t 9 £ s r u e  S'4 Jesus tusschen twee xliii. Overdenk. : 1 3 taaie, de magt der duistemhfe; * en, de. Satan had in Judas hart gegeven, dat hij Jesus verraaden zoude, f Üe helbewooners juichten van vreugd , dat het moordöntwerp eindelijk gedaagd was, en zij eene zege behaalden, zo luisterrijk als in veertig eeuwen niet gebeurd was ; zo befiisfend , dat de grondflagert van hun rijk nimmer aan 't waggelen konden gebragt worden. Zij juichten elk anderen die blijmaare toe, maar de uitkomst befchaamde hunne verwachting: naar Jesus eigene vooripelling : de overjle dezer wereld komt en heeft aan mij niets J., moeten zij eindloos tandknersfen van fpijt, dat zij aan 't eeuwig verderf zijn overgegeven, overwonnen zijnde toor 't voorwerp van hunne wraak, door 3en dood van Hem, dien zij voor eeuwic neenden te verderven! Dit is dus de troostbron in mijn leven, in illes wat mij bejegent. Golgotha ontiluit de leilbron ; ik kan roemen in' den druk! - kferre zij 't van mij, in iets anders te roe* nen dan in het kruis van mijnen Heer. § Daar * Luk. xxu: 53t Joh. xiii: s. + Joh. xiv: 30. $ Gal. vi: 14.  Kwaaddoeners gekruit. 95 Daar in is troost tegen de zonde , ter vergevinge van dezelve ! Daar in vinde ik kragt tegen de zonde ter heiliging : aan dat kruis moet mijn oude mensch gehecht, om de zonde te dooden ; hoe onbekwaam ik ben om de zonde te onder te brengen : van dat kruis vloeit kragt. In ongelegenheid zie ik naar dat kruis, en aanfchouw daar, wat mijn meefter geleden heeft; hoe ligt valt mij dan alle kruis ! — ftaarende op dat kruis , wil ik mijnen weg naar de eeuwigheid afleggen; 't zal mij eene fchoole ter onderwijzing, een kragtig middel ter heiliging , en een bron van vertroosting zijn. Maar vooral, wanneer mijn laatfle levensfnik nabij is , als ik dan bedaardheid van geest hebbe, zal ik naar Golgotha zien, daar zal ik aan 't kruis het handfchrift mijner zonde gefcheurd zien; als mijn geloof levendig is, zal ik den dood, in die bange oogenblikken , tarten ; ik zal in Hem , die om mijnent wille een vloek werd , den zegen aanfchouwen en juichend zeggen: Christus heeft ons verlost van den vloek der vet, een vloek geworden zijnde voor ons * - Dan zal ik in dien • Cal, 111: 13. XLIII. Overdenk.  XLIÜ. Overdenk. 9Ö Jesus tusschen tweè dien akeligen fpiegel zien, wat ik eeuwig waardig was; maar te gelijk de gekruiste liefde aanbidden , die Zich voor mij aan 't vloekhout liet klinken ! — Dan zal ik juichend op 't kruis ftaaren , om den overwinnenden held, die ftervende den laatften vijand , den dood overwon , tot mijne toevlucht te ftellen! dan zal Golgotha een Paradijs , en het kruis een levensboom voor mij Worden! In deze hope vörheffe ik mijn hart tot j, U, mijne gekruiste liefde! Gij zijt al mijn i? dank, alle mijne liefde, alle mijne gehoor„ zaamheid waardig ! — Den fmaad van 't ,j kruis, en de fmerten dis gij leed , kan ik è, U niet vergelden ; maar ik wil gaarn , zö j3 veel ik kan , mij zei ven geheel aan U ,j wij en , lichaam en ziel aan U op draagen, 4, in uwe bevelen mijn heil en lust vinden, en „ met mijrte daaden toonen, dat ik de kragt van „ uw kruis eerbiedige ! — Heilige Jesus * „ heilig mij geheel voor U ; laat uw kruis „ mijn vleesch met alle deszelfs bewegingen \l en begeerlijkheden kruifigen ! leef in mij # door uwen geest, en uw kruis zal door s, mij verheerlijkt worden!" Doch ik kan niet zo als ik moest, mijnen Goël verheerlijken: maar dit ftreelt mij, dat ik  Kwaaddoeners gs kruist. 97 ik door geloofsgezicht, de eer, die Hij op't kruis ontbeerde, die Hij op aarde niet dan gebrekkig ontvangt, Hem in den hemel volmaakt zie genieten, — Daar is Mij als'tgeüachte lam, als de geftorvene die weder levendig is geworden, in 't midden des troons; daar zingen de geza* ligdentot zijnenlof,en zeggen: gij zijt gellacht en hebt ons gode met uw bloed gekocht. Daar fchaaren zich de millioenen der engelen rondom den troon, daar alles van nooit verwelkenden luister fchittert, die juichen Hem toe, dat wijsheid, kragt en eer aan Hem moet worden toegekend; daar zal Hij eenmaal den vrij willigen lof, of de genoodzaakte erkentenis van al 't fchepfel ontvangen; al wat in hemel,aarde en afgrond is, zal eens erkennen moeten , dat Jesus de Heer is! * Hij, dit verblijdt mijne ziel, die als ftraffeling tusfchen moordenaars aan 't vervloeklle hout hing, die daar toe door richterlijk vonnis gedoemd was,zal eens aller hulde ontvangen, en aller richter zijn! Alle gezaligden zullen verblijd zijn over die eere : Dan zal Hij, die van het kruis ten hemeltroon ftapte, zijner vijanden fchrik, zijner vrienden vreugd zijn, en zijne eere zal groot zijn door Gods heil! * Verg. Openb. V. lil. Deel. G XLÜÏ. Overdek*. /  98 Jesus tusschen twee xltii. Overdenk. Zo is 't kruis mijns verlosfers voor mij eene altijd wellende bron van leerrijk en vertroostend peinzen. Dierbaar kruis! Anker der hope! Rotsfleen voor 't geloof! Troost in droeffenisfen ! Balfem voor wonden! Toevlucht voor veroordeelden! Heilfontein voor vermoeiden ! Levensboom voor hongeriger,! Licht in duisternisfen! Weg naar den hemel! Schrik voor de zonde! Vreugd voor 'c geloof! Ontzetting voor de duivelen! Der hemellingen bewondering ! Toonbeeld van vloek ! Schatkamer van zegeningen ! Ooglijn van alle de eeuwen ! Middenpunt van verlosfn.'g der zondaaren ! Bron van vermaak ! Uitwerkfel der liefde! Onfchatbaar gefchenk! Uitvinding van eeuwige wijsheid 1 Onderpand van gadelooze goedheid ! Verplichting tot dank ! Aandrang tot wederliefde! Spoorflag tot Godzaligheid ! Pijnbank voor den wellust ! Slagboom voor de begeerlijkheden! Bolwerk tegen de driften ! Leerfchool van zachtmoedigheid! Spiegel der deugd! Smaad der wereld! Hoogfchatting der engeien! Paradijs van zaligheid! Oorzaak van eeuwig leven ! Dierbaar kruis j Gij zijt mij alles! Vervuld met die bewondering, doortrokken van gevoel, bedekt met fehaamte, dankende voor onnagaanbaare liefde , geiierkt in 't geloof ,  Kwaaddoeners Gekruist. 99 loof, brandende van liefde tot Jesus, geheel aanbidding keere ik van Golgotha te rug. — „ Levens vorst! verlevendig in mij „ geduurig het aandenken aan Golgotha! j, Dat houde mij fteeds bezig in mijn leven; „ het kruis op Golgotha zij mijn levensbron „ als ik fterve!" G a PIER* XLIII. Over. denk.  100 FIER- EN- VEERTIGSTE OVERDENKING. XLIV. Overdenk. * 'c Schijnt mij het naaste om te denken , iat j e s ü s deze bede uitfprak, teen hij reeds aan 't kruis ho;:g. Jesus bidt voor zijne vijanden. Luk. XXIII: 34- En Jesus zeide, Vader , vergeeft het haar, want zij en weten niet wat zij doen. In alles is Jesus groot! Zijn leven op aarde, zijn leed dat Hij verduuren moest, alles wat Hij leerde, alles wat.Hij deed verkondigt zijne grootheid : maar allermeest zie ik die nog fchitteren, toen Hij het diepst was neêrgezonken in 't bitterfle lijden, toen Hij aan 't kruis tusfehen moordenaars hong; * naakt uitgefchud , met doorboorde handen en voeten , daar 't bloed uit droop, met een doorpriemd hoofd, en een fel geteisterd lichaam , in de grootfte fmerte dus, en den diepften fmaad ont-  Jesus bidt voor zijne vijanden, ioi ontfluit Hij zijnen mond; d'kwerf zweeg Hij , voor de vierfchaaren , maar nu maakt Hij 't kruis ten preftikftoel; Hij zweeg om zijns zelfs i wille, maar fpreekt ten goede voor anderen. ; Zijn de woorden der ftervenden doorgaands t hooggefchat, hoe dierbaar moeten dan de 'i woorden van mijnen ftervenden Heer aan mij niet zijn? —Ik haaste mij om die te bepeinzen: ' Als ik naar 't gewoon menfchengevoel zoude ; oordeelen , zo mogt ik billijk verwachten dat a zijne woorden op zijn minst in hevig beklag over | zijne pijnigers , althans in meêdogenwekkend 1 klagen over zijne fmerten zouden beftaan hebben. | Maar, o wonder !'twas in liefderijke bede voor 1 zijne vijanden, 't was in vertrouwlijk bidden J om heil voor hun die zijnen dood berokkenden. Her eerfte daar Iesus in züne fmerte aan I dacht was 'tgebed! Geen wonder, zijne vlekloos 1 heilige ziel was altijd met God vervuld, 't be¬ ltier oes nemeiicaeu vaueiö eciuieuiguc mj iu alles! De magt, die alles doen kan, zweefde Hem fteeds voor oogen; de trouw, die geen wandelen kent, was geduurig zijn fteun; de goedheid, daar geen paaien aan zijn, bleef beftendio- züne toevlucht; — Schoon Hij bitter- m . " •.. .. . ....... liid leed, en znn adem naar t eince hijsde, | fchoon dit zijn iterven allerijslijkst was , Hij J wist echter ook , hier door wierd het eeuwig G 3 oniz XLI DvER.)ENK.  XLÏV. Overeen». * Joh. V: 17, ï.8. t 2 Sam. VIL* 14a. en fMr. I: 5*. ic2 Jesus bidt voor zijne vijanden. ontwerp volvoerd, en Hij had onbepaald gezegd : Vader niet gelijk ik wil, maar gelijk gij wilt. — Daarom werd zijn denken aan God niet overdwarstr, daarom wist Hij zijn toevlucht in de hemelen te hebben; daarom was dit in den nood het gereede middel, 't welke Hij bij de hand had, om, van menfchen verlaaten,in de akeligfte omfrandigheden , met den dood op de lippen , zich aan den hemel aan te melden. En, hoe eerbiedig, hoe vertrouwend deed Hij dit! — De Vadernaam was aanilonds op zijne lippen! — Die zelfde naam, waar mede Hij de gefteldheid van zijn hart in Gethfemane*s worstelperk uitdrukte, was, toen Hij voor zich zeiven fmeekte , beftendig bij Hem gezeteld; om dat Hij er al zijn troost in vond , was dit het aangenaamfte woord voor Hem , dat zijne lippen konden uitbrengen. Vader, zegt Hij, in erkentenis van die verhevene waarheid, dat God zijn eigen Vader was. *l\'laar ook zegt Hij Vader, als lijdend mensch, ziende op die beloften , dat God Hem als Vader wilde behandelen, f — Hier toont Jesus zijn geloof, dat vasthoudt aan Gods jbe-  Jesus bidt voor zijne vijanden. 103 beloftenisfen te midden der donkerheid! Zijn hart blaakte van kinderlijke liefde , en zijn vertrouwen was niet gedoofd, 'c is waar , felle fiagen troffen Hem thans, er fcheen eene hand te kaftijden die nauwlijks eene Vaderhand genoemd kon worden; zo zou het vleeschlijk oordeel ligtlijk vonnisfen: een' Zoon, te midden zijner onfchuld , aan onrechtvaardige en wreede vijanden overtegeevcn , eenen Zoon aan 't kruis te nagelen, is dat het werk van een Vaderlijk hare? — Jesus zag met helderer oogen; Hij,-die thans dat leed verduuren moest, die thans de ijsfelijke kruisfmene leed, gebruikt den Vadernaam , en legt tevens een flotboom vonr alle de morrende bedenking en wreevele bedilling van 't zondig vleesch! Weldaadig bellier van de lippen des ge« zegenden kruifeiings, voor mij , en voor elk, die de geheimen van 't kruis bepeinzen wil! — Edele taal, die de Üraalen van volmaakte deugd doet fchitteren ; dat tog is volmaakte deugd, zulk een proef zonder bezwijken door te fiaan, zulk een leed te lijden, zonder de minste beweging van morrend ongeduld te vertoonen, zulk eene hand te kusfeu die thans zo fnerpend floeg! En even zo treffend had dit woord voor G 4 zijne XLIV. Overdenk.  ï04 Jesus bidt voor zijne vijanden. xi.iv. Overdenk. zijne vijanden moeten zijn: zij hoorden Hem, die voor een grootfien booswicht was uitgekreten, die als de grootfte der kwaaddoeneren , thans dezen ijslijken dood moest ondergaan, den vertrouwlijken Vadernaam op de lippen neemen; zij hooren Hem tot God als zijnen Vader in 't barnen der hemelhooge golven vrijmoedig fpreeken ; zij zagen dat zijne deugd niet bezweek, en dat Hij zich zeiven vol^ komen gelijk bleef; dit moest hen overtuigd hebben. Maar deze verkeerden wisten van geen fchaamte. Dan ik ga met mijne bepeinzingen verder, om de bede mijns Verlosfers te overweegen: ■ ■ Aan wien dacht Hij *t allereerst , voor wien bad Hij ? — Naar alle menschlijk gevoel, zou ik denken, 'teerst, daar zijn geest zich bij bepaalde, was zijn bitter leed, zijne ijsfelijke fmerten , zijne diepe vernedering , de geesfèlflagen , de kruispaal, de doorbooring van handen en voeten , 't gezelfchap , zijner medeftrafi'elingen, de langzaam naderende dood, het wreed geweld, het onuitfpreeklijk onrecht dat Hem aangedaan werd. — Dan daar hoore ik Hem niet van reppen. Hij denkt niet aan zich zeiven , maar aan «jjne vijanden, zijne kruifigers! * En, op welk eene * Jk zie geen rsden om met Kiddke, verg. Wolf.  Jesus biet voor zijne vijanden. 105 eene wijze denkt Hij daar aan ? Hij had vuur van den hemel kunnen begeeren , om hen te verflinden;Hij had nog éénmaal zijne ftemme met magt kunnen verheffen, om hen ter aarde te vel- f 1 u s, in Cur. ad l. en M1 c h a ë l i s in zijne aanmerkingen over deze plaats, hier alleen te denken aan de RomeinJ'cht foldaaten, deze, zoude ik veel eer meenen , zijn hier allermin»! bedjeld geworden: zij tog, die verplicht waren, de bevelen , hun van huane opperhoofden gege/en, te volioen, ku:men in dit geval niet als misdasdig gerekend worden: ailaenlijk zoude men hen in zo verre daar onder betrekken kunnen, als zij hunnen baldaadigen fpotlust , en mogelijk ook , hunner wreedheid bot gevierd hebben. Allermeest fchijnt het mij echter, dat Jesus gezien heeft op de generj die Hem zijnen dood berokkend hadden, der Jooden Over. ften, zijne doodvijanden, en 't door hun opgeruide volk , die van Pilatus het kruis geëïschc hadden. 't is waar, daar ontftaat eeue aauaier'aiijke zwaarigheid dan ii Jesus of niet verhoord, of de 'Jooden zijn wegen, dit misdrijf niet gejlraft ? Deze bedenking is onder anderei gemaakt, door RabbI IsaSk, in zijn b:>eU Ckizzou Emounah, door den geleerden gusset.op den voet ge voig-i en wederhgd. M?n kan, volgens de onderftelling dis ik volge, gemai lijk deze, anders moeilijke , bedenking wegruimen , wi J bsus hier,ais lijdend meiisch, met onderwerping aan de wil dts hemelfchen richters bad, zo als Hij ook voor zie zeiven , in Gethfemane gebeden heeft. Hier van kan t verhooring ook zeer wal aangewezen worden. Andere deuken er op deze wijze over: Jesus heeft hii als Hogepricfter gebeden voor de uitverio; enen, onder d Jooden welke zijnen dood begeerden, vergelijk J. A. Marc G 5 Syt'fy XL1V. Overdenk. I i jl 11 1 n |f e k I  io6 Jesus bidt voor zijne vijanden. XLtv Overdenk. . vellen zo dat zij mmmer weder opftonden; de aarde had Hij onder hunne voeten kunnen doen fplijten,zo dat zij leevende in den afgrond zonken: maar Hij dacht aan hun in zijne ontferming! Zijn mededoogen werd innig geroerd over de zonden die zij pleegden, zijne fmerten treffen Hem niet zo zeer, als de rampen die Hij hun zag naderen; dit doorpriemt zijn hart, en Hij wenscht hun te redden: daarom roept Hij zijnen Vader aan, en fmeekt om vergeeving voor hun. Vergeevitig! beminlijk woord! van uitgeïïrekte beduidenis! * — Hoe ademt deze taal het liefdehart van den dierbaaren Jesus! Wraak, ftraf,ver gelding had men billijk uit zijnen mond mogen wachten, maar Hij fpreekt van vergeeving. Hier door begeert Hij van zijnen hemelfchen Vader uitltel der verdiende ftraffe, Jesus Syllog. Di.fert. N. T. Exerc. XI. en de Moor, Comm. Ferp. in Marckiüm, T. III. p. 1045. De reden waarom ik liever de andere onderftelling volge, is, dat ik in de woorden van den biddenden Heiland geen de roirfte bepaaling gemaakt vinde, en dezelve daarom zo uiigeftrekt opvatte, als Jesus die heefc uitgefproken. * Schoon A  ho Jesus bidt voor zijne V/janden, XLIV. O'ER< DEUX. hebt, gelijk als ook uwe overjle, * en Paulüs geeft er dit getuigenis van; want die te Jerufa* lem en haare oyerjlen, dezen niet kennende, hebben ook 'de fiemmen der Prefecten , die op eiken fabbath [dag] gelezen worden., [Hem] veroordeelende vervuld, f En op eene andere plaats fpreekt Hij daar van op deze wijze: welke niemand van de overjle dezer wereld gekend heeft: want indien zij ze gekend hadden, zo zouden zij den Heer der heerlijkheid niet gekruifigd hebben. \ Te vooren heb ik reeds zoeken natefpooren hoe ik dit verftaan moet. § Eene volllrekte onwetendheid kan ik hier in niet vinden; althans zij twisten zeer wel dat zij aan Hem als fchuldeloos mensch fchreeuwend onrecht pleegden, en dat hun moordzucht jegensHem alleenlijk uit boozen nijd ontfproot; zij hadden ook genoegzaame gelegenheid om Hem als Protfeet te erkennen, hunne onkennis in dezen kan niet van moedwil vrijgepleit worden, maar naar hunne benevelde begrippen faalde hun doorzicht, om in Hem den Messias te aanfchouwen ; zij erkenden niet dat Hij de Zoon des gezegenden Gods * Hand. II!: 17. f Hand. XVIII: 27. | I CV. II: 8. g XXXVfte Overdenk, bladm. 597-599.  Jesus bidt voor zijne vijanden, iii Gods- was, en in die opzicht wisten zij zeker ; niet wat zij deeden , hoe zwaar hun fchuld was, welke eene ijslijke vergelding zij te wachten hadden, dat zij den Heer der heerlijkheid kruisten , en daar door den Zoon van God verfmaadden : zo worde ik dan in dit getui| genis van Jesus ten vollen bevestigd , zij wisten niet wat zij deeden. Wordt er dar. gevraagd : hoe kon dit getuigenis van J as u s, ten aandrang van zijne bede gebruikt worden ? — Zeer wel wordt hier op geantwoord : Jesus kende de paallooze barmhartigheid ■ van zijnen Vader, die de liefde is; Hij wist dat alles wat ter verfchooning kan verltrekkcn, bij God in aanmerking komt ; Hij bezigt dit daarom zo veel te meer, om ten minden daar door uitftcl van ftraffe te verwerven ; zijn medelijden dringt hier ten fterkfte op het Vaderhart; zijne goedwilligheid fehittert hier , daar Hij van zijne vijanden , niet de zwartfle, maar de beste zijde poogt voor te Hellen , en daar door alle mogelijke verontfchuldiging aan te voeren. Jesus dacht in dit opzicht over zijne vijanden, zo als Paulus ten aanzien van zich zelden dacht, daar Hij zich zeiven verklaagde , ais een [Gods] lasteraar, vervolger en verdrukker,daar iaat Hij er bij gepaard gaan: maar mij is barmhartigheid XLIV. >'KR.  iï^Jesüs bidt voor zijne vijanden. xliv. Over. DENK. gefchitd, (kwijl ik hst onwetends gedaan heb , in [mijne] ongeloovigheid. * Zo hoorde ik Jesus pleitend bidden! Daar zijne kniën onbeweeglijk aan de kruispaal uitgerekt zijn, en Hij die niet buigen kan, daur Hij de doorklonken handpalmen niet famen vouwen, noch ten hemel heffen kan , daar fteigt het hart naar boven , het hart dat niet gekluisterd kon worden, en de lippen ademen niets dan liefde en heil! Ik bepeins dan dit eerjle kruiswoord, en mijn* biddenden Jesus, die het uitiprak, nog war meer van nabij. Hier zie ik Hem als Messias , van wien dit letterlijk voorfpeld was , dat Hij voor de overtreders zou bidden, f In dit gebed zie ik voords den gezegenden Verlosfer in den diepften ootmoed bukken ; Hij, de Zoon des menfchen had magt om op de aarde de zonde te vergeeven ,4^ wilde Hij nu betoonen dat Hij zich vernederd had in de diepJle onderwerping , gehoorzaam zijnde tot den kruisdood , Hij nadert daarom tot zijnen Vader als een ootmoedige fmeekeling, om gunst voor fchuldigen aftebidden. Hier * I Tim. I: 13. t Jef. LUI: is. 4. Mark. ii: 10.  Jesus eidt voor zijne vijanden. 1*3 Hier door bewijst Hij zich tevens, aan 't kruis den middelaar Gods en der menfchen te zijn, en geeft daar door het groote oogmerk van zijne komst in de wereld te aanfchouwen. Voor menfchen bij God intetreeden, voorfpraak voor ichuldigen te zijn, dat was het werk, dat Hij op zich genomen had, dit bragt Hem aan't kruis, en daarom wil Hij,van 't kruis, zich zeiven als zulk een voorfpraak laaten hooren; dit Werk wil Hij daar Volvoeren: daarom ziet het geloof op Hem als op den weg, de waarheiden hit leven, zonder welken niemand tot den Vader kan gaan. Hier zién wij den man die de bresfe kan toemuuren, waarop de fchuldige, die lust heeft aan zijne voorfpraak, zich veilig verlaaten kan. En hoe luisterrijk fchittert hier de onbe« grijplijkfte zachtmoedigheid van den fchulè» loozen kiuisfeling! Was Mos es zachtmoediger dan alle menfchen op den aardbodem % zijn geest werd door minderen tegenftand , doof minder leed echter verbitterd f; hier zie ik grootere zachtmoedigheid, dan die van Moses! Jesus vergeet niet alleen zich ze!ven , en zijne fmerten, om voor anderen te bidden„ dis * N:m. XII: 3. t Num XX: 12. en Ps. CVl: 33« 111. Deel. H XLlV.  ii4 Jesus bidt voor zijne vijanden. XLIV. Overdenk. die Hem eenigen ligten wederftand booden , maar Hij vergeet zijne wonden, de ijsfelijkfte fmerten, den allesóverklimmenden fmaad, den naderenden dood,en Hij bidt voor hun,die in koelen moede Hem al dit leed veroorzaakten. Hij vergeet om voor zich zeiven erbarming van zijnen Hemelvader interoepen , maar de behoefte zijner doodvijanden ligt Hem aan 't hart, hun gevaar pijnigt Hem meer dan zijne wonden, daarom fmeekt Hij voor hun ontheffing van de, geduchte ftraffen des almagtigen richters! Dan laat mij nu op de verhooring dezer bede letten. Jesus zeide eens tot zijnen Vader: Ik wist dat gij mij altijd hoort; * daar uit kan ik veilig opmaaken, dat ook deze bede niet onverhoord gebleven is. Voor zo verre de Romeinen de uitvoerers der Joodfche wreedheid waren, zie ik dat deze bede, ook ten hunnen opzichte, haare verhooring verkreeg: immers de Hoofdman ovsr honderd,en die met hem Jesus bewaarden, hebben uitgeroepen: waarlijk deze was Gods- Zoon! f Van dien Hoofdman getuigt Lu kas , dat hij daarin God verheerlijkte , en uitriep: deze mensch was rechtvaardig! j. En, • Joh. XI: 42. t Matth. XXVJI: 54. 4 Luk. XXIII: 47.  Jesus bidt voor Zijné v ij a fcr ö e n. it$ En , ten aanzien van de jooden zijn er geheele fchaaren van den kruisheuvel naar Je-: rafalerti te rug gekeerd ,/laande op hunne borsten *, waar in ten minften merklijke blijken van geVoel, van berouw, althans van belijdenis, dat zij niet geweeten hebben wat zij gedaan hadden , doordraaiden. Maar vooral zijn de blijken van deze verhooring te vinden op den gezegenden Pinkfterdag, toen er omtrent drieduizend zielen f tot Jesus gemeenfchap werden ingezameld, en daar na3 tóen er nog vijfduizend werden toegevoegd, \. terwijl het getal der aanhangelingen van Jesus te Jerufalem zeer vermeerderde, § zo dat er veele duizenden der Jooden geloofden, §§ behalven dat er in andere gewesten ook veelen van Israëls nakroost 4 doof de euangelie prediking, voor Jesus zaak gewonnen werden. 't Is waar, de Jooden Werden aan de Verharding , en geheel het volk aan de ijslijkfte verwoesting overgegeeven ; maar dil gefchiedde niet eerder, dan na dat zij moed' wil- * Luk. XXIII: 47. f Hand. II: 41. \ Hand, IV: 4. § Mand. VI: 7. 85 Hand. XXI: 30. H & XLIV*  XLIV. Over. denk. ïi6 Jesus bidt voor zijne vijanden. wi'liglijk het aanbod van heil verfmaad hadden, na dat zij de klaarfte blijken van Jesus M es-s ia ss c hap hadden ontvangen, en God van den hemel op veelerlei wijzen de zaak der onfchuld had bepleit,en na dat zij dit alles van de hand gewezen hadden : waarom Paulus tot een gedeelte der Jooden zeide : nademaal gij Gods woord verfloof en uzelven des eeuwi* gen levens niet waardig oordeelt;, ziet wij keer en ons tot de Heidenen. * Toen is ook het gedreigde oordeel der verwoesting aan 't verharde volk volvoerd. — Maar wat zullen wij bier verder den afgrond van Gods oordeelen willen peilen ? — Hoe ondoorzoeklijk zijn zijne oordeelen Ihpeonnafpeurlijk zijn zijne wegert! f Genoeg is *t voor mij, ik heb zo veele blijken dat Jesus bidden niet onverhoord is gebleven. Eu,dit vooral (trekt mij tot vreugd: Jesus, die voor fchuldigen bad,wil ook voor ons bidden : Hij leeft altijd om te bidden, voor allen die door Hem tot God gaan! \. Dit is mijn troost: mijn bidden,zo bezoeteld in 't oog van den vlekloos Heiligen, wil Jesus * Hand. XIII: 46. t R»m. Xh 33. 4 Hebr. VII: as.  jESUS BIDT voor zijne vijanden. u? sus, door zijn volmaakt bidden bij zijnen Va-( der veraangenaamen ',wij hebben eenen voorfpraak x bij den Vader, en Hij is een verzoening voor onze zonden. * Jesus piek bij zijnen Vader om vergeeving voor fchuldigen, voor zulken zelfs die Hem ontëerd hebben : Hij wil intrèeden voor de'genen die geen heil bij Hem gezocht hebben, die zijne gunst geheel onwaardig 2jjn> .— Dit is mijn troost : met al mijn bederf, met veelvuldige fchuld belaaden, wil Jesus voor mij om vergeeving bidden; met al mijn ongeloof, met mijn weinig belang ftellen in Hem, met mijn onzinnig afdwaalen, daar ik Hem den rotsfteen van mijn heil zo dikwerf vergeet , met alle mijne verrasfngen van het kwaad mag ik veilig tot Hem vluchten , en daar op ftaat maaken , dat Hij mij zal helpen, dat Hij mijn voorfpraak zal zijn, en met zijn verzoenend bloed mijne fchuld zal bedekken: ja zijn bloed reinigt van alle zonden, f Daarom mag ik juichen dat Hij volkomelijk zalig maakt, daarom mag ik al mijn belang Hem veilig aanbetrouwen. Om van de zonden verlost en volkomen gezaligd te worden , heb ik niet flechts vergeeving en heili- * i Joh. II: i, 2. t i >*. I; 7. „ H 3 XLIV. )'-'ERlENK.  1x8 Jesus bidt voor zijne vijanden. XLIV pVERPENK." ging noodig, maar ook geleide over den weg,be* veiiiging, levensonderhoud, onderfteuning, raad en troost. Hij die volkomelijk zaligt, en aU tijd leeft om te bidden, — Hij die rechtvaardig was , en voor onrechtvaardigen geftorven is, •om hen tot God te brengen, wil ook dit befchikken, daar op mag ik mij veilig verlaaten, die Hem verwachten zullen niet befchaamd worden! Maar ik moet ook den biddenden Jesus als mijn voorbeeld befchouwen. Hij leert mij de kragt van den Vadernaam in zijn bidden opmerken, 't Is waar, Hij kon in verhevener zin dien naam bezigen , Hij kon als zondaar dien wel niet op zijne lip* pen neemen, maar evelwel leere ik van Hem, dat ik , fchoon een zondaar zijnde, djt mag en moet doen. God de eeuwige! den oorfprong aller dingen! God, Vader te mogen noemen, welk een onnadenklijk voorrecht is dat! — Welk een liefderijke eerbied, welk een kinderlijk ontzag, welk eene bereidvaardige gehoorzaamheid, welk een vol vertrouwen boezemt mij die heerlijke naam in! —— En, hoe worde ik daar door opgewekt, om Hem , die oneindig in grootheid, fchitteT rende in Majefteit is, te gelijk als gadeloos in liefde, onnagaanbaar in ontferming te aanbidden ! Mag  Jesus bidt voor zijne vijanden. 119 Mag ik, zondaar, God als Vader aanfpreeken, daar toe ontvange ik de magt alleen door 't geloof in Jesus. * O hoe zeer ben ik daardoor aan Jesus verplicht! Hij leed aan 't kruis , Hij ftierf aan 't kruis om zondaars, die 't kruis en den vloek verdiend hadden , tot God als tot eenen verzoenden Vader te doen naderen! Tot God mag ik naderen als tot eenen Vader, ik maake derhalven ftaat op zijne gunst: mijne misdaaden zal Hij vergeeven , zijn hulp zal Hij mij niet onthouden , zijn geleide zal Hij mij niet ontzeggen ; in duisternis zal Hij mij tot licht, in verlegenheid tot raad, in droeffenisfen tot troost, in den dood tot leven zijn! Ook dan als God bittere dingen tegen mij fchrijft, en zijne hand op mij ter tuchtiginge is , mag en moet ik evenwel Vader zeggen: mijn woelziek, mijn ongeloovig hart is dan zo ligt gereed om wrevelig uitteroepen: Gij zijt veranderd in eenen wreeden tegen mij; f daar dooi doe ik der hoogite goedheid fmaad aan en verzwaar mijnen last, zo dat die ondraaglijk wordt, de hand die kaftijdt, is zo wel eene Vaderhand ah * Joh. I: 12. f Job. XXX: ai. H 4 XLIV. Overdenk.  XLIV, Oer- pENK, * Mank. V: 44, ï&o Jesus bidt voor zijne vijanden. als de hand die zegent. De kaftijdingen zijn mij , die zo zeer aan de aarde gehecht , die met mij zeiven zo dikwerf ingenomen ben, en zo ligtlijk door 't zinlijke betoverd worde,zo onvermijdelijk ncodig: zij waren mij zo dikwerf nuttiger dan alle aardfche genoegens. — O dat ik dan, door dit voorbeeld van mijnen gekruisten Heer, leere, daar Hij, onder't gevoel van 'tijslijkfte leed,God zijnen Vader noemde, dat ik dan ook, als mij ongeneuchten bejegenen , met onderwerping en vertrouwen God als Vader aanroepe! Maar allermeest, dat ik in dezen fpiegel zie wat mij te betrachten ftaat, jegens mijne vijanden. Hier zie ik Hem aan 't kruis hangen, die eens gezegd heeft: Hebt uwe vijanden lief, zégent ze die u vervloeken, doet wel den genen die tt haat en, en bidt voor dsn genen die u geweld aan. doen en u ver-fblgen. * — Hoe is deze Leeraar nu omtrent zijne eigene bevelen bezig? — Hij betracht dia op de volmaakfte wijze: aanftonds gedenkt Hij aan zijne vijanden ; Hij ontfJuit zijne lippen niet, of 't is om te bidden voer den geenen die Hem geweld aandeeden! Treffend voorbeeld ! Die zelfde geest vertoonde zich  Jesus bidt voor zijne vijanden. 121 zich in eenen biddenden Mos es, * maar veel treffender ftraalt die in dit voorbeeld door ; allen, die door Jesus geest geleid worden, willen daarom naar dit beeld zich vormen; dit zie ik in eenen ftervenden Stefanus, die voor de genen, welke Hem doodden,bad f,in eenen P a u l u s , die zeggen kon: wij worden ge* fcholden en wij zegenen >wij worden vervolgd en wij verdraagen, wij worden gelasterd en wij bidden, L en in den Apostel Jakobus, den broeder des Heeren, die naar het getuigenis der oudheid, S ook voor zijne moordenaars om verg?evingbad. Doch hoe zou ik handelen als mij zo iets trof? Zou ik in zulke fmerten, in 't ondergaan van den dood, mijne vijanden dus behandelen ?—1 Helaas wat kan ééne valfche befchuldiging, één onvriendelijk gelaat, één onaangenaam woord in mij voortbrengen! — Hoe ligtgevoelig ben ik, hoe haast is mijn bloed aan 't gisten! —— Wat is 't mij moeilijk , ja dikwerf geheel ondoenlijk , om de gevoeligheid mijner natuur, de drift van mijn temperament, de * Num. XII: 13, en XIV: I—19' f Hand.. VII: 60. 4. 1 CV. IV: 12, 13. § Eusebis, Hift. Eccl Lib. II. Cap. XXIII: hiero nijmus in Catal, S:>iptorunf. H 5 XLIV. □verdenk.  122 Jesus bidt voor zijne vijanden. xliv. Over. PENK. VIJF- de zucht tot wraak te overwinnen! O hoe weinig gelijke ik naar het gene ik moest zijn! Hoe weinig lijdzaamheid en zachtmoedigheid is er in mij, en als ik mij bedwinge, hoe zeldzaam vloeit dit uit de rechte bronnen! Wat doen Je» sus lesfen en zijn voorbeeld weinig kragt op mijn hart! Dierbaare Jesus ! zonder U kan ik mij „ zeiven niet overwinnen; zonder Uwe kragt „ kan ik uw voorbeeld niet volgen , en daar in zou alleen de rust van mijn hart zijn : „ maak mij zo als ik zijn moet, leer mij met vrijmoedigheid bidden: Vader vergeef mij mij* t9 ne Jchulden, gelijk ook ik mijnen fchuldenaaren yergeeve; doe mij naar U gelijken, vorm mijn „ hart naar uw beeld, dan ben ik op aarde „ reeds zalig!"  - Ï23 {VIJF- EN- VEERTIGSTE OVERDENKING, het Opschrift op het Kruis. EnPiLATUs fchreef ook En zij ftelden boven zijn een opfchrift, en zettede [dat] hoofd zijne befchuldiginge op het kruis : en daar was gefchreven: deze is ] egefchreven, J esus de Na-sus, de Koning der Dit opfchrift dan lazen veele van de Joden : want de plaatfe, daar Jesus gekruist wierd , was nabij de j ftad: en het was gefchreven in 't Hebreeuwsch , in 't Grieksch, [en] in 't Latijn. De Overpriefters dan der Joden aeiden totPiLATus, en fchrijft niet , de Koning der Joden: maar dat hij gezegd heeft, ik ben de Koning der Joden. P i l a t u s antwoordde, dat ik gefchreven hebbe , [dat] hebbe ik gefchreven. Joh. XIX: 19-22. Matth. XXVII: 37. zarener, de koning ber Joden. Joden. Mark.  i?4 het Opschrift op het Kruis. Mark. XV: 26, Luk. XXIII: 38. En het opfchrift zijner be- En daar was ook een opfchuldiginge was boven Ht-m fchrift boven Hem gefchregefchreven , ut Koning ven, mat Griekfche,en Ro- XLV. Over. t DENK. der Jouen. meinfche, en Hebreeuwfclie letters, deze is de Koning der Joden. l£n de diepfte vernedering moest Jesus grootheid fchitteren; alles fcheen nu, naar menschlijke bevatting, tot de uiterfte laagte met Hem gebragt te zijn. — De moordzuchtige verdrukkers der onfchuld fcheenen nu het toppunt hunner wenfehen reeds volkomen bereikt te hebben; het voorwerp van hunnen haat hong nu reeds aan het kruis te krimpen; zijn bloed, en met het zelve zijne kragten , ontvloeiden Hem langzaam ; eerlang zou Hij den laatften ademtogt haaien, dachten zij : de aarde zou zijn ontzield overfchot bedekken, en daar mede was zijne gedachtenis van onder de menfchen verdaan , en hun triumf volkomen gemaakt. Zo waanden deze haaters der rechtvaardigheid: maar de uitkomst toonde dat zij verkeerde rekening gemaakt hadden, 't Bellier was in andere handen: eene onzichtbaare voorzorg waakte voor de eere van den zo fchuldloos geplaagden kruifeling : veele ftern- men  het Opschrift op het KRUisi 125 men {bonden bevel te krijgen, om de heerlijkheid te verkondigen, van Hem, dien zij tot de afzichtdijkite vernedering hadden doen daalen; hemel en aarde zouden daar van fpreeken : maar er moest eerst een begin gemaakt worden, met eene, naar 't aanzien * niets beduidende kleinigheid, waar in zij , knarstandende van fpijt, het vonnis hunner veroordeeling leezen moesten. Deze geringfchijnende, nmr in de daad gewigtige gebeurenis, vinde ik in de gefchiedenis vermeld, daar er bericht gegeven wordt van het opfchrift, 't welk boven Jesus hoofd van 't knus gehecht werd. Johannes geeft het uitvoerigfte bericht van deze zaak: bij hem leeze ik, dat Pilatus ook een opfchrift fchreef, en zettede [dat] 0} het krms. De landvoogd volgde daar in dei Romeinen gewoonte, welke de fchuld der ge' nen, die ter ftraffe gedoemd waren, in gefchrif te ftelden,voor den gevangenen, als hij naar de ftrafplaatfe geleid werd, die gefchrift heenenlie ten draagen, en, in gevalle hij gekruist werd hetzelve ook aan 't kruishout hechtten. Bij d< Jooden ging, zo als de berichten luiden, wan neer een roisdaóder ter ftraffe gevoerd werd een uitroeper vooraf , welke de misdaad e doodftraf openlijk aankondigde, tevens vrijheic XLV OvEa- BEISK » 1 I,  XLV. Overdenk. I26 het Opschrift op HEt Kruis. geevende aan ieder, die iets ter verdedigingë van den veroordeelen wist intebrengen, om voor Hem optekomen. * Prijslijk gebruik zeker:'t was gefchikt om de richters voor onrechtvaardige vonnisfen te bewaaren , de veroordeelden te overtuigen $ en voor al,om de aanfchouwers van zulke wandaaden aftefchrikken. — Maar de beste inrichtingen ftaan bloot voor misbruik: dit zie ik ook hier, de onfchuld moest hier een opfchrift ter befchuldiging boven zich zien plaatfen! Pilatüs fchreef dit, zegt Joh., en zettede het op 't kruis, dat is , 't gefchiede op zijn bevel, door zijne krijgsknechten , zo als ik met grond uit Matth. bericht opmaak e. Den toeftel van dit opfchrift te onderzoeken, achte ik noodeloos; genoeg is 't mij, dat het duidelijk ter leezinge zal gefchreven zijn. f Het wordt genoemd een opfchrift of titel, juist het zelfde woord, 't welke men in zo een geVal gewoonlijk gebruikte : i 't wordt bij Matth. zijne befchuldiging, bij Mark. het opfchrift zijner befchuldiging genoemd, de aanklagte derhaiven tegen Hem ingebragt , het vonnis zijner veroordeelinge. * v n Bk * Verg. Bijn&us. t Zie wederom denzelven. \ Conf. Süccebüs, Thefkur ad voc hriot*  het Opschrift op het Kruis. 127 Billijk worde ik begeerig, om te zien wat Pilatus hier durfde voortbrengen. De vier euangelisten melden het, wat de zaak betreft, eenftemmig; dit komt hier op neder: Deze is Jesus de Nazarbner, de Koning der Jooden.* De eerbiedeniswaardige kruisfeling , wordt hier bij zijnen eigen naam Jesus genoemd: o had Pilatus dien in zijne kragt gekend! Hij is mij eene bron van troost, een onuit» putbaare fchat, de heuchlijkfte klank die ik immer heb opgevangen. Nazarener , werd * 't h waar, dat er eene merklijke verfcheidenheid in de letterlijke opgaave der vier euangelisten gevonden wordt": men befluit daar doorgaands uit, dat dezelve alleenlijk den hoofdinhoud hebben willen opgeeven, en dit is genoeg ter onzer gerustfielling. Heumann, wil ter mondftopping van 't ongeloof,dit ftuk dus opgevat hebben, dat Matth, het opfchrift in 't Hsbreeuwsch gemeld heeft, en daarin van Luk. is gevolgd, die alleen den naam Jesus achterliet, als aan ieder bekeud, Mark. zou 't bewaard hebben,zo als 't woordelijk in de Latijr.fche taak was, en Joh. moet men dan denkén, dat het naar den letter in 't Grieksch heeft opgegeeven. Dach dit fchijnt wat fijn gefpannen te zijn. 't Baart de minfte zwaarigheid niet, dat de twee euangelisten , die de drie taaien vermelden, waar in dit opfchrift gefchreven was, dezelve in eene verfchillende rangfchikking cpgeeven. XLV. 3 VERDENK.  ia8 het Opschrift op het Krüj<$j XLV. Overdenk. werd er bijgevoegd , om Hem naar de plaats zijner geboorte nader te kenmerken , en daar door van anderen te onderfcheiden , die den zelfden eigen naam droegen: en 't gene vooral hier mijne aandacht trekt, is, dat zijne befchuldiging dus enkel werd opgegeeven; de Koning der Jooden. Dit zeker moet den fchijn hebben, als of 't luidde, deze heeft zich ingebeeld der Jooden •Koning te zijn,en zich daar over uitgegeeven: opzetlijk is 't evenwel zo ingericht, dat het kon opgevat worden, als of Hij door de Jooden voor Koning erkend was gewordtn. Pilatus maakt geheel geene melding van de aantijging der Godslastering, du Hij gezegd had i Gods Zoon te zijn; de Godsdienst der Jocden lag Hem niet zo na aan 't hart, dat Hij dit als eene misdaad aanzag; de befchuldiging van re* foltie, welke in dit opfchrift begrepen was, kon Hem ook allerbest bij den Keizer dekken. Der* halven maakt Pilatus hier weder gebruik van zijne bekende listigheid. Hij, die naar der Romeinen gebruik, zo een opfchrift vervaardigen moest, richt dat dus in , dat Hij zich altijd verantwoorden kon , de eigen befchuldiging der'Jooden te hebben opgegeeven , welke zij voor zijnen richterfloel tegen den veroordeelden ingebragt hadden, dat Hij namelijk zelf ge-  het Opschrift op het Kruis. 129 gezegd had : de Christus de Koning te zijn. * Evenwel 't is tevens zo gefteld, dat de Jooden die Hij in zijn hart verachtede, eene zeer gevoelige neep daar door ontvangen : de Romeinen kreegen daar door aanleiding, om hen in hunne verwachting te befpotten, en te zeggen , „ ziet hier eenen Koning die het kruis ten „ troon heeft, zo een kan aanfpraak maaken j, op het rijk der Jooden!" Geen wonder dan, dat zich hier tegen der Jooden wederfpraak yerhefte. Veelen van de Jooden;,van allerlei rang enfexe lazen dit, dit naar den kruisheuvel toevloeiden, deels uit aangehitfte woede en wraak, deels uit mededogen en verbaazing: zij konden dit geredelijk doen-, wijl de ftrafplaats nabij de jiaa was: daar bij was dit opfchrift in drie taaien gefteld, in 't Hebreeuwsch $ zo als dat toen iri Canaan gefproken werd, in dzGriekfche en iri de Latijnfche taaie, zeker op dat ieder het zoude kunnen leezen : de Romeinfche foldaaten, die niets dan 't Latijn leezen konden, d( vreemde Jooden, die thans in groote getale oj. het feest waren, en *tGrieksch het beste ver ftonden, en de jerufalemmers welke alleer hun H Verg. de XXVIltfte Overtknh III. Deel. I XLV □verdenk. I \ i  130 het Opschrift op het Kruis. LENK. XLV. Over- Niet onwaarfchijnlijk ontftond bij 't leezen van dit opfchrift gemor onder 't volk, althans de hoofden aohten zich zeer beledigd, en vervoegden zich bij den landvoogd ,'t zij dandat dit gefchied zij eer nog de kruifelingen uit Jerufalem gevoerd waren, of dat Pilatus ook op Golgotha geweest is, of welligt dat er eene bezending naar Hem afgevaardigd is geworden , zij zeggen tot hem: Schrijf niet de Koning der Jooden : dat is, gij moest niet dus gefchreven hebben. Zij gevoelen welk eene fchande het voor de Jooden was,hunnenKoning,volgends dezen titel,aan 'tkruis te zien hangen;zij merkten dat dus geheel de naatfie er in betrokken was, als of die zich onder dezen Koning begeeven had, en daar door mede in de rebellie deelde: daarom eisfchen zij dat Pilatus fchrijven zoude, dat Hij gezegd had: ik ben de Koning der Jooden. In deze hunne pooging ontdekken zij hunne yeinzerije op nieuws; zij gelaten zich als of zij zeer gewillig onder het Romeinfche juk hunre halzen vleiden, daar zij niets meer verwensenten dan dit; hunne wreedheid blijkt hier bij hervatting , nog kunnen zij den ellendeling niet ongemoeid laaten, om Hem alle mogelijke bit¬ hunne moedertaal, het Hebreeuwsch, konden verftaan.  het Opschrift op het Kruis. 131 bitterheid aan te doen, en Hem, tot het laatfte oogenblik, met laster te bezwalken; daar zij zich niet minder aan leugentaale fchuldig maaken: Jesus tog, had nooit in dien zin, waar in zij Hem dit aantijgen, gezegd: Ik benrdeKo* ning der Jooden. 't Is daarom niet vreemd, dat Pilatus dit aanzoek afwees, door te zeggen: dat ik gefchreven heb [dat] heb ik gefchreven. 't Welk zekerlijk te kennen geeft, er zal niets in veranderd worden. — En, zulks behoeft men niet afteleiden uit der Romeinen gebruik, die geen verandering in gevelde vonnisfen wilden dulden: wijl dit geen verandering in 't vonnis zou te wege brengen , maar waar door de befchuldiging Hechts duidelijker zou worden opgegeven. Veel eer is 'c denkelijk, dat Pilatus onbuigzaame en trot. fche aart hier veel aan hebbe toegebragt, en voornamelijk fchijnt dit daar uit ontfprooten te zijn, dat Hij der onbefchaamde en aanhoudende aanzoeken van de Jooden moede geworden zijnde , wijl Hij geduurig door hun gedwarsboomd was, nu hun gemelijk afgraauwt, en eindelijk moedigen tegenftand aan hunne boosheid biedt. Had Pilatus dit eer gedaan, hij had zijn geweten volkomen bevrijd! - Dan hier was Gods hand en raad in 't verborgen werkzaam, I » de XLV. Overdenk.  XLV. Overdenk. 132 het Opschrift op het Kruis. de grootfte oogmerken der Godheid moesten hier door bereikt worden! Ik bepeinze dan nog een weinig der menfchen boosheid, en de ongedachte uitwerkfels derzelve naar den Goddelijken raad. Hoe afzichtelijk is der Jooden halftarrige kwaadaartigheid: eindelijk mogt men denken, zouden zij voldaan zijn met de vollte maate van fmerte en leed, over 't fchuldelooze voorwerp hunner vervolginge te hebben uitgeftort! —■ Doch hun wraakvuur brandde zo hevig dat het niet te blusfchen was, zo lang zij den onfchuldig lijdenden nog zagen zieltoogen , zo lang moest leugen, laster, wreedheid en huichelaarij blijven woeden, om, ware het mogelijk, bij de uitgezochtfte verfmaading noch iets toetevoegen, om dezelve nog al meer te vergrooten. —— Dus zie ik hen bezig , om de maate hunner ongerechtigheid te vervullen, om, terwijl zij onrecht pleegen, hunne eigene ziele geweld aan te doen, en de grondflagen van hunnen eigenen ondergang te ftichten! Pilatus vertoont zich door zijn bedrijf hier ook in geen voordeelig licht. Zijne list fpeelt hier wederom de hoofdrolle , hij wil zich voordoen, als veroordeelde hij den fchuidig verklaarden : maar fteekt in 't heimelijke de befchuldigers zeer hevig; hij doet dit zo be-  het Opschrift op het Kruis. 133 bedektlijk, dat hij de vertooning aanneemt van geheel op hunne zijde te wezen, daar zijn hart met verontwaardiging jegens hun vervuld is. Dit doet hij echter niet met die edele kloekmoedigheid, die zijn ftand althans van hem vorderde : hij is , ja , fiandvastig in 't weigeren van der Jooden aanzoek , maar , 't is eene ftandvastigheid die meer uit gemelijkheid voortfpruk, dan wel uit waare deugdgezindheid; 't is eene ftandvastigheid, waar door hij zich zeiven veroordeelt: toen het op 't leven van eenen fchuldeloozen aankwam, deinsde hij geduurig te rug, maar, nu zijne eigene eer eenigzins beledigd zoude worden , als of hij zelf niet wist hoe het opfchrift eener befchuldiging gefteld moest worden , nu is hij gevoelig, nu ftaat hij pal en wijkt geen hairbreed. — Zo eigenlievend is de mensch, veel kan eer toegegeeven worden , als het maar flechts zijn eigen belang niet benadeelt, al wordt dan het recht gekrenkt, al ftroomen er dan beeken van traanen, ja zelfs van bloed, dat kan geleden worden bij den mensch, die niet door deugd of Godsdienst geleid wordt: maar moet er eigen eer bij worden opgeofferd , zou het belang maar eenigzins lijden, de koelzinnige is ftraks vol vuur, de werklooze is ijverig bezig om dit te befchermen. — Hoe veel edeler zijn dan I 3 me» xlv. DvER3ENK.  154 het Opschrift op het Kruis. xlv*. Over. DEKK. niet de voorfchriften van het Christendom : Daar wordt men geleerd uit andere beginfels t;e werken: de vrees voor God moet het hart vervullen , en alles wat men doet, moet in gehoorzaamheid aan God gedaan worden, de naasten moet als zich zeiven bemind worden, en ieder moet niet zien op 't gene het zijne is, maar op 't gene eens anderen is. Dat zijn de beginfels waar uit het Christendom leert werken,-die zijn zeker verre verheven boven de inboezemingen van een verdorven hart, dat flechts voor eigen grootheid waakt! Doch ik vestige mijn oog op den lijdenden Jesus: ik zie riem hangen aan 't kruis tusfchen twee moordenaaren! Hij draagt vast de onlijdelijke pijnen -, die het doornagelen van handen en voeten te wege bragten! Hij hangt daar als een fmaad van menfchen , met wien geen oog medelijden had, en, daar bij wordt er een fmaadfchrift boven zijn hoofd gefteld! Een fmaadfchrift waar door Hij wordt uitgebeeld, als iemand die naar 't koninglijk gezag gedongen had, en daarom tot de ftraffe der rebellie gedoemd was! Hij, die van de wolken zijnen wagen maakt,,en wandelt op de vleugelen des winds, Hij hangt hier ais een fpotkoning ten toon , het  het Opschrift op het Kruis. 135 het kruis heeft Hij ten zetel, de ijzere nagel, die zijne hand doorboort, ten fcepter , Hij wordt van Jakobs nakroost verworpen, die willen niet dat Hij Koning over hun zij. ' Hier eerbiedige ik ook mijnen Verlosfer, als Borg van zondaaren , het gene Hij niet geroofd had moes Hij ook hier beïaalen. Hij lijdt in plaats van zondaaren, als een die tegen 't recht naar 't hoogst gezag gedongen, en daar door rebellie gepleegd had. Elke zonde is opftand tegen God, elke zonde is eene pooging om 't hoog gezag van Kern, zo 't mogelijk ware, te ondermijnen ; billijk wordt dan de zonde door zulk eene ftraf geboet, billijk wordt Hij,die fchuldeloos voorfchuidigenleed, aangeklaagd en gedoemd, als zulk een die zich zonder recht aan 't Godïijk en menschljk gezag onttrok en zelf heerfchen wilde. Hiet vinde ik de toevlucht voor mijne fchuldige ziel, de rechtvaardige vergelding der zonde, ik leeze in dit opfchrift aan 't kruis, de betaa)ir lijders van zijnen naam, betrachters van zijne bevelen! —• Daar bij maakt dit de heerfchappij van Jesus nog meer belangrijk voor zondaars, dat het eeuwige leven het zalig gevolg van zijnen dienst is, dat geeft Hij te bezitten als de wereld voorbij gaat, en, gelijk Hij een eeuwig Koning is, zo maakt Hij ook zijne onderdaanen eindeloos gelukkig! Beklagenswaardige Jooden derhalven , die onzinnig zeiden: fchrijf niet de Koning der Jooden :  het Opschrift op het Kruis. 139 den: maar dat Hij gezegd heeft, ik ben de Koning der Jooden. —— Daar door verwierpen zij den rotsfteen des heils, en zeiden: wij willen niet dat deze Koning over ons zij. Zij kenden het voordeelige van deze heerfchappije niet: hoogmoedig van aart, gekluifterd aan vooroordeelen , ingenomen met aardfche grootheid , Heeren over de wereld willende zijn, dachten zij niet, dat er in 't rijk van dezen Koning geluk te genieten was ; en intusfchen verfmaaddeden zij daar door het grootfte heil, alle die goederen waar in de zaligheid voor Jesus onderdaanen is , verwierpen zij moedwillig, alle die rampen, waar voor de vijanden van dezen Koning hebben te duchten , hebben zij ook zo onbedachtzaam ais ftout op hunne halzen ge-laden, en daar door de grootfte dwaasheid begaan. — Evenwel ik zie hier in het hooge Godsbeftel, zo moest de hoekfteen herhaald, en beftendig door Israëls bouwlieden verworpen worden, om daar door de groote oogmerken van 't «euwig onnagaanbaar beftek te volvoeren ; zo moest God verheerlijkt worden , dus moest het heil voor zondaaren befchikt worden ; daar dooi zouden de engelen juichen , eh de tallooze menigte der gezaligden moest het gedachte Lam aanbidden , en aan het zelve den dank vooi haa- XLV. O UIDENK.  140 het Opschrift op het Kruis, XLV. Over- VbNK, haare verlosfing met vrolijke zangen toebrengen. Zo kan ik door 't geloof mij verblijden , dat ik mijnen Verlosfer als fpotkoning, aan 't pijnigend vloekhout ten toon zie hangen : ik mag mij verbijden over de ftroomen van heil die daar uit voor mij voortvloeien. Maar ik moet ook uit dezen zijnen fmaad voor mij zeiven leeren, nimmer zo ontzet te zijn over verfmaadingen die mij treffen, als ik weleer geweest ben. Zou ik zulke verfmaadingen niet kunnen dulden, en wil ik een leerling van Jesus zijn? Zijn dat verfmaadingen die in vergelijking komen met het leed, de verguizing, die mijnen Heer getroffen hebben ? — O hoe ligt gevoelig ben ik, wegens de geringfte verachting! Wat treft het mij,als mijne handelingen niet goedgekeurd worden, en welk eene diepe verfmaading moest mijn Heer ondergaan! — Dat ik den verfmaadden Jesus aan 't kruis geduurig voor mijne oogen hebbe, dat ik in elke blijk van minachting, die mij bejegent, aan zijn' fmaad gedenke, dat ik mij erinnere, hoe veel eere ik meer dan ik waardig ben geniete, en tevens mij erinnere, hoe veel er in mij te laaken zou vallen, als al mijn gebrek voor 't menschlijk oog ontdekt ware, dat ik mij fteeds voor  het Opschrift op het Kruis. 141 voor oogen Helle, welk eene eere Hij waardig was , die niets dan fmaad ontving :, dan zal ! ik gereed zijn , om ook dit kruis achter Jesus te draagen , en zal in die heilige gelaatenheid rust voor mijne ziele vinden ; ik zal dan kunnen zegenen die mij vloeken, en daar door toonen wat Je sus door zijnen Geest op mij vermag! Dit erinnert mij ook , om niet flechts te- | gen verdienden fmaad heiland te zijn , maar ook om bedachtzaam te wezen in 't najaagen van de eere der wereld: tijfels die niets beduiden , luister die als rook Verdwijnt, dat is alles wat de wereld geeven kan , wat wezenlijk voordeel kan dit aanbrengen? — Zij die hunne loffpraaken uitdeelden , en Hij die ze ontvangt zijn eerlang onder de ftofbewoonérs geplaatst, en wat baat dan de ij dele eere? Daar is evenwel eene eere daar ik niet onverfchillig omtrent wezen mag, dat is eene eere uit God, eene goedkeuring der braaven, die moet ik in 't oog hebben , om daar door tol mijnen plicht te worden aangefpoord- die zal mijn hart niet verijdelen noch van God aftrekken , maar beftendig in zijne vreeze , ondei erinnering van zijn alziend oog, doenleeven: dat is eene eere die het graf overleeft,en ind( eeuwigheid mijne kroone zal zijn! No XLV Overdenk. r 3  XLV. Over. denk. Z ES- 142 het Opschrift op het Kruis. Nog erinnere ik mij uit Pilatus taaie, dat ik mij een vast Charakter moet eigen maaken; ik leere dit niet uit Pilatus daaden, maar wel uit zijne woorden, doch mijne woorden en daaden moeten famen Hemmen, dat ik gefchreven heb moet gefchreven blijven, ten aanzien van oprechtheid en trouwe, vooral ten opzicht van mijne verbindtenis aan de Godlijke wet, dat moet ik in al mijn doen aan den dag leggen; ik moet tegen die betreurenswaardige ongeduurigheid op mijne hoede zijn, en beftendig het daar op toeleggen, dat in mij een vaste geest woone, daar zal ik rust voor mijne ziel in vinden, en ook in dit opzicht ervaaren , dat in 't houden van Gods geboden groote loon voor mij is ! Laatstlijk, ik wil aan Hem,die,om mijn Koning te zijn en mij gelukkig temaaken, zich aan 't kruis liet nagelen, al mijn lof, mijne liefde, mijne dankzegging, mijne gehoorzaamheid en vertrouwen wijën, daar in vinde ik het leven van mijnen geest!  *43 ZES- EN- VEERTIGSTE OVERDENKING. De verdeeling van Jesus Klederen. Joh. XIX: 23, 24. De krijgsknechten dan als zij Jesus gekruist hadden, namen zijne klederen, en maakten vier deelen, voor elken krijsknecht een deel, en den rok. De rok nu was zonder naad, van bovên af ge¬ heel geweven. Zij dan zeiden tot eikanderen, laat ons dien nietfcheuren,maar laat ons daar over looten, wiens [die] zijn zal: opdat de Schrift vervuld worde, die zegt: Zij hebben mijn klederen onder haar verdeeld, en over mijne kledinge hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de krijgsknechten gedaan. Matth XXVII: 35, 36. Doe zij nu Hem gekruifigd hadden, verdeelden zij zijne klederen, het lot werpende: opdat vervuld zoude worden, 't gene gezegd is door den Profeet : Zij hebben mijne klederen onder haar verdeeld, en hebben het lot over mijne kledinge geworpen. Ere zij nederzittende, be» waarden Hem aldaar. Mark.  £44 De verdeeling van Mark. XV: a4. Luk. XXIII: 34b, 35- En als zij Hem gekruifigd En verdeelende zijne kle» hadden, verdeelden zij zijne ieren, wierpen zij het lor. klederen, werpende het löi En het volk Hond en zag over dezelve wat een iegelijk het aan: .... wegnemen zoude. XLVL Overdenk. Alla (Oreringe omftandigheden kunnen fomtijds vafl groot belang zijn ; het gene ons gering toefchijnt behoort mede in de fchakel van 't geheel , en zou i daar uit weggenomen zijnde , aanmerklijke, menigwerf zeer fchadelijke openingen achcerlaaten. Wij zien ook dad God zich fomtijds in het kleine groot Wil vertoonen: zo wel als werelden zijne Ma* jefteit verkondigen, wil Hij die in den worm ook ten toon fpreiden. Zo is het ook in 't bellier van 's menfchen lotgevallen : kleinigheden moeten menigmaalen dienen tot gewigtige einden ; dit zie ik in den tekst die voor mij ligt. De volvoering van eene gewoonte onder de Ra* meinfche krijgsknechten diende ter volvoering van den Godlijken rand , ter verheerlijking der nooit faatende waarheid, en ter bevestiging van Jesus Messiasschap!  F Jesus Klederen. 14$ Alle de euangelisten melden de kledervërdeeïing des gekruisten Zaligmaakers, Johaknes is de uitvoeriglte in de befchrijving daar van. Mattheus meldt ons de aanleidende oorzaak tot dit bedrijf: de krijgsknechten, die de kruiüging verricht hadden, moesten de kruifeiingen bewaaren; * dit gefchiedde op dat zij niet levende van 't kruis zouden worden afgenomen*, fomtijds zelfs ftrekte deze bewaaring zich tot na den dood uit, om aan 'c geitorven overfchot de rust in eene eerlijke grafplaatfe te weigeren. Aan deze kruisbewaarders was } naar ge» bruik van dien tijd , het recht van eigendom tot de klederen der kruifeiingen toegewezen. Deze namen dus ook de klederen van Jt.sus en deelden ze in vier deeien, voor ieder van de krijgsknechten een deel, waar uit ik her getal van deze kruis bewaarders leere kennen. Deze verdeeling gefchiedde waarfchijnlijk door de klederen te fcheuren,en daar door gelijke deelert te maaken,zo als men Uit het volgende gezeg* de. aangaande den rok, beiluiten kan,— Deze rok of 'c bovenkleed was zonder naad van boven afgehecUjk geweven, gelijk zulks in't oosten nog zeer gewoon is. f — Dit gaf aanleiding dat — of één uit hun aan de anderen , óf dal * Matth. XXVI1: s fchenk: het volk ftond en zag het aan toen Je. sus klederen gedeeld werden, maar zij herkenden Hem er niet aan , om dat zij de fehriften niet kenden. — Zo ftaat het volk me- xlvi. 3ENK.  XLVI, Over- benk Ï5Ö De vërdeïi/ing van menigmaal en ziet veele boosheden aan , om dat zij de fchriften niet kennen : daar door pleegen de menfchen veele verkeerdheden, om dat zij op de fchriften niet opmerkzaam zijn; dit is de onzalige bron van zo veel misvatf ting, fchadelijke vooroordeelen , liefdelooze veroordeeling en laatdunkende zelfsverheffing. Welke alle als fchaduwen zouden vluchten, wierden de fchriften meer gekend. Nog erinnere ik mij , dat deze tekst mij leerde hoe'alle, zelfs de allergeringfce bejegeningen , welke mijnen Heer overkomen zijn, uitwerkfels waren van den eeuwigen raad, van dien raad, die altijd wijs en goed is; dit bemoedigt mij, om daar fteeds aan te denken, dat mij ook niets wedervaaren zal , of 't is volgends het wijs en vrij beitel van Hem die allesbeftiert; alle mishandelingen van menfchen, alle bedroevende lotgevallen zijn door 't onafhanglijk beflel geregeld, niemand zal mij iets kunnen doen , dan naar den wil van mijnen hemelfchen Vader: mijne klederen zullen niet, gefcheurd, het minfte zal mij niet ontnomen worden zonder zijne toelaating. Dit leert mi| heilig zorgeloos , mij op. zijne voorzorg te verhaten , daar uit zie ik hoe betamelijk het is om onder God te bukken , en wanneer er vloekende Sim'éfs^ zijn, dan te denken aap Da» vidA  Jesus Klederen. 157 vids taaie, Jehovah heeft gezegd,vloek Dayid, wie | zou dan zeggen: waar om hebt gij mij alzo gedaan? Daar door zal ik niet flechts het betaamelijke van zulk een beftaan inzien: maar ik zal ervaaren hoe voordeelig het voor mij is; ik zal daar in rust voor mijne ziele vinden , mijnen weg zal ik met vergenoeging afleggen; ik zal leeren vergenoegd te zijn , in het gene ik ben , en mijnen weldaadigen leidsman zal ik geduurig verheerlijken voor zijne trouw en goedheid. Wijders zie ik hoe mijn Verlosfer van kle; deren beroofd aan 't kruishout hong: daar uit I erinnere ik mij die waarheid, die door de on, dervinding eiken dag wordt gepredikt, dat ik naakt in de wereld ben gekomen , en die op foortgelijke wijze eens verlaaten zal — Deze waarheid, hoe onophoudelijk ook gepredikt, wordt helaas niet recht geloofd: zou anders de mensch het aardfche goed zo greetig najaagen? zou er zo veel onderdrukking, onrecht en geweld op aarde gepleegd worden ï Zouden er zo veel traanenbeeken van weduwen en weezen vloeien? — Ja, mijne erkentenis van deze waarheid is niet altijd zo levendig als dezelve zijn moest: eene ijdele wereld heeft zo menigwerf te veel invloed op mijn hart, haare bezittingen waardeere ik te |ioog, ik fchatte die fomtijds als of ikerein de XLVI. Overdenk.  i$8 DB VERDEELING' VAN XLVI. Overdenk. deloos genot van hebben kon — „IJdele wc, reld ik wil u vöordaan, zo veel tijd en zorg „ niet wijën, gij zijt mijn hart niet waard, ik ben te dikwerf door u misleid. Gij geeft „ de helft niet van 't.gene gij belooft, en gij „ kunt geen gerust bezit opleveren; gifVerza» ,, digt de begeerte niet, en doet eeuwig rust° „ loos blijven! " Zo wil ik dan de aarde en alle haarë bezittingen voordaan meer befchouwen, dat ik vreemdeling hier beneden ben, en alle bezitting eens achterlaaten zal; dat alles alleen kan dienen om mij de reize naar de eeuwigheid te doen afleggen , en daar toe alles alleen door mij moet gebruikt worden: ik moet daarom de wereld gebruiken als niet misbruikende ; 't moet mijn voorrecht uitmaaken, dat ik niet te veel beballast ben, en naar den overvloed moet ik nimmer haaken. Alles wat de aarde oplevert, is, als het door 't geloof ontvangen en tot het rechte oogmerk bedeed wordt, een uitneemend gefchenk der Algoedheid : God mijnen hemelfchen Vader moet ik dan in zijne giften erkennen, en die naar zijnen wil aanleggen : maar nimmer moet ik mijne zaligheid dellen in 't gene de aarde bied:.' Voedfel en dekfel is mij genoeg, niets kan ik jnede neemen van 't geen ik hier bezit, en ik zal  Jesus Klederen.- igjg zal in 't betere leven ook betere goederen vinden. Maar dat is mijn troost,alfchoon ik alles achterlaate, als ik door 't geloof in Jesus mijnen fchat vinde, dan hebbe ik alles. die rotsfteen bezwijkt niet, al bezwijken vleesch en hart, die rotsfteen is de rotsfteen van mijn hart en mijn deel in eeuwigheid! ZEVEN* XLVI. O-jRDENK.  ZEVEN- EN- VEERTIGSTE OVERDENKING: [De zorg van Jesus voor z ij n e Moeder* Jok. XIX: 25-27. En bij het kruis van J e s u s fronden zijne Moeder, en zijner goeder Zuster, Maria Ciope, [wijf,] en Maria Mi&daiena. Jesus nu ziende [zijne] Moeder, en den difcipel dien Hij lief hadde, daar bij (taande, zeide tot zijne Moeder * Vrouwe, zie uwen Zoone. Daar na zeide Hij tot den difcipel, zie uwe Moeder. En van die uure aan nam haar de difcipel in zijn [huisj XLVII. O verdenk. 't Volmaakfte voorbeeld van gehoorzaamheid aan alle de bevelen van 'sHeeren Wet, zie ik in Jesus bedrijf afgetekend: vooral ademde zijn mond in zijne laatiie oogenbiikken niets anders dan liefde. Geduurende zijn ganfche verblijf op aarde, toonde Hij dat het zijne fpijze was, den wil van zijnen hemelfchen Vader te doen en zijn werkte volbrengen.God verheerlijkte Hij door volmaakte gehoorzaamheid en deed alomme goed aan allen. Daar door ontdekte Hij  voor z ij n b Moeder» 161 Hij zijne liefde jegens. de menfchen : maar vooral heeft Hij in de laatfte levensoogenbük-kcn door liefdeblijken zijne gehoorzaamheid aan zijnen Vader betoond. Dat gedeelte van Gods heilige wet., waar in de kinderplicht bevolen is , was ook in zijn hart gefchreven, en, daar van gaf Hij bij zijn fterven de heerlijkfte bewijzen; dit zie ik in de tekst dien ik ga bepeinzen. 'Er was op Golgotha een heilig gezelfchap tegenwoordig, vriendinnen van Jesus in 't midden van zo veele boosdoenders, lammeren in 't midden der Wolven! Johannes fpelt haare naamen: daar waren de Moeder van Jesus, zijns Moeders zuster, Maria Chpê [Vrouw,] en Maria Magdalena. De andere Euangelisten maaken nog gewag van veele andere vrouwen *, dan deze waren bijzonder opmerking waardig , wegens de nauwe betrekking die zij op Jesus hadden ; en 't is ook nieÉ volftrektlijk te bepaalen , of niet een gedeelte van die vrouwen laater dan het gefprek voor¬ al viel, op uoJgotna zijn aangenomen, j ' een kleiner getal onder de menfchen uitmaaken;dit fpoort mij aan, om zo veel te ijveriger bedacht te zijn, om j e s us eere toetebrengen, terwijl ik mij verblijde, dat éénmaal alle kniën Voor Hem zullen gebogen worden,en alle tongen Hem zullen belijden! iïl. Deel. M  17$ AGT- EN- VEERTIGSTE OVERDENKING, Jesus aan 't kruis gesmaad. Matth. XXVII: 39-44- En die voorbij gingen las terden Hem, fchuddende haa re hoofden. Mark. XV: 29—32. En die voorbij gingen lasterden Hem, fchuddende haare hoofden, en zeggende, Ha! En zeggende, Gij die- den|gij die den ïempjl afbreekt, Tempel afbreekt, en in drie jen in drie dagen opbouwt. dagen opbouwt , verlost u zei ven. Indien gij de Zoone Gods zijt, zo komt af van het kruis. En desgelijks ook de Overpriefters met de Schriftgeleerden en Ouderlingen en Pharizeen [Hem] befpottende, zeiden. Anderen heeft Hij verlost, Hit en ,kan Hemzelven niet verlosfen. Indien Hij de Koning Israëls is, dat Hij nu af- kome van het kruis, en wij 'den Hem. zullen Hem gelooven. Hij heeft op God betrouwd «jat Hij Hem nu veriosfe In- Behoudt uzelven, en komt af van het kruis. En insgelijks ook de Over- pnesters met ae i>cnrittgeleerden, zeiden tot eikanderen, al fpottende, Hij heef: ande¬ ren verlost, Hemzelven en kan Hij niet verlosfen. De Christus , de Koning Israëls kome nu van het kruis op dat wij het zien en geloo¬ ven mogen. Ook die met Hem gekruist waren, fmaade- üliü  ■ J E SÜS A A N> *T K K ÜIS GES MAA Ti, 1/9 dien Hij Hem [Wel] wil. Wanf Hij heeft gezegd , jk ben God Zoone. En hat zelve verweten Hem ook de moordenaars, die met Hem gekruifyd waren. ■Luk. XXIII: s£» iS. 39. lo. .... En ook de Overfte met haar befchimptcn [Hem] jteggetide: Anderen heeft Hij verlost, dat Hij iju Hemzelven f verlc'sfe, zoo Hij is de Christus de uitvetkooren Gods, En ook de krijgsknechten tot [Hem] komende, befpotteden Hem, en bragten Hem edik. En zeiden: Indien gij de Koning der Jooden zijt , zo verlost u ze! ven. En een van de kwaaddoeners, die gehangen waren, Jas. terde Hem, zeggende, indien gij de Christus zijt, verlost u zeiven en ons. Jji barnende golven van onfpoed ziet men niet zelden, dat de baaren hoe langer hoe holder gaan, en als er naar kalmte wordt uitgezien , dat de ftormen in tegendeel aanwakkeren. — 't Gebeurt dan dat allerlei leed zich fchijnt te vereenigen, en het lijdend hart geheel overftelpt wordt. Nimmer was daar van fterker bewijs , dan in 't leed van den lijdenden voorganger van alle geloovige lijders: die had meer reden M a dan XLVHI, Over-  itta Jesus aan 't kruis gesmaad. XLVIII. D ERDENK. dan iemand om te zeggen: ik hebbe gewacht naar medelijden, maar daar is geen, en naar vertroosters maar heb ze niet gevonden. * Zijne fmerten waren niet flechts hooggaande, maar in 't midden van de hoogfte fmerten, moest Hij de zwaarfte beledigingen ook verdraagen; de bitterfte fchimp en de uitgezochtfte fmaad, werden Hem toegevoegd: de grootfte verachting moest Hij verduuren , van allerlei foort van menfchen . waar door in den jongden nood zijn hart de zwaarfte fchokken moest uitftaan, en alle uitzicht op menfchelijken troost verre geweken was. In zulk een toeftand bezichtige ik mijnen lijdenden Verlosfer, toen zijn levenseinde naderde , in dat gedeelte van 't verhaal dat thans voor mij ligt. jEsüs,die,al had Hij zijn vonnis rechtvaardig verdiend gehad, nog een voorwerp van 't innigfte mededoogen had moeten eijn, moest zulks vooral geweest hebben, in zijne blanke onfchuld; elk oog dat Hem aanfchouwde had van traanen moeten druppen, elk hart dat op Golgotha was, had voor Hem behooren te kloppen! — Tweemaalen had Hij nu reeds zijne zegenende lippen ontflooten, eens in het ge- *"Ps. LXIXs ai.  Jesus aan 't kruis gesmaad. 181 gebed voor zijne vijanden, en andermaal ter liefderijke verzorging van de fchamele hulpeloosheid. — En , niets dan laster en fmaad waren de vergelding hier van. Eene ganfche bende van vijanden viel op Hem aan, en zocht het Hem bitter te- maaken: vierderlei foort van lasteraars fpoogen hunnen zwadder op Hem uit. Het eerfie foort wordt genoemd die voorbijgingen: de menigte die naar Golgotha wandelde, -om het ijslijk fchouwfpel te bezichtigen, had het wreed vermaak om in dit gezicht haaren moed te koelen. Deze waren zekerlijk uit de heffe des volks — zij hadden zijnen dood geëischt, daar toe opgeruid zijnde door de oudften : zij begaven zich nu naar Golgotha, en wandelden daar heen en weder; terwijl hunne oogen zich verzadigden , konden hunne ontmenschte harten, daar in geen vohloenend genoegen neemen. Zij waren niet voldaan, ten ware zij met woorden en gebaarden hun fpot en laster zucht boeteden. — Vermoedelijk waren er onder dezen ook zulken, die luidkeels geroepen hadden Hofanna, Hofannal Trouwens 't is niet vreemd dat eene menigte , die niet door reden maar door driften geleid wordt, heden iemand met toejuiching overlaadt, en morgen denzelfden met fchimp M 3 er XLVIII. Overdenk. i  Jesus aan 't kruis gesmaad. XLVIII. Overdenk. en fmaad verguist; dié een weinig ervaren is1 en gefchiedkunde bezit, die zich'eenigzins beviij» ■tigdeom het ongeftadige hartvanden mensch te kennen , zal hier in niets vreemds vinden. Deze menigte maakte aiieriei veraehtlijke gebaarden : het fchudden- der -hoofden' ter verguizing ," mogelijk ook het uitftekén der tongen , tekende het laage , het verachthjke van. hun beftaan, de wuede hunner driften,en het boösaartigevan hunne harten. Een mensch di§ de reden laat heerfch'en, zal zich aan .zulk'eenfc verachtlijke houding: nimmer fchuldig- mat-ken. Dit alles laaten -zij-nog gepaard gaan ritet-flfe hevigfte. lasteringen. Hun lastertaal waa :oht» leend uit het gebeurde in de nachtvèrgttdering;* en daar door is. het niet onvermèbïlölijk-, 4'at dit hun door hunne overtieri zelve in;denmond gelegd is. Al lasterende ieidert Zij : Gij die den Tempel afbreekt:im in drie dag&t opbouw,verlost u zilven, In de nachtvergadéring was het on« gehoegzaame dezer befchuldiging reeds gebleken , zo dat dë moordda>adigfte richters zelve hier op geen vonnis hadden durven ftejV ken; ik heb toen het valfche, het 'kwaadaarti» ge dezer aantijging nauwkeurig bezichtigd, en mij van de volmaakte onfchuld van Jesus vol* •gnfqaiufcso!- & i > vjï> t ■•• •■ t koï> . * Vergelijk 'dé XViIIde,. eb Sfiöft Qverdm,' '  Jesus aan 't kruis gesmaad. 183 komen overtuigd. Dan deze ontzinden, door drift en aanhkfing.voortgeduwd, dachten aan geen -onderzoek of overtuiging van waarheid, zij fchroomden niet hunne lasteringen te herhaaien. De gedachten fteeken niet eens in hun hart , of 't geoorlofd ware eenen lijdenden te mishandelen ? Iemand hunner natuurgenoocen te verguizen, al ware hij ook fchuidig ! veel minder hielden zij een oogenblik ftil in hun onbefuisd rennen, om te vraagen zou hier ook de onfchuld lijden ? De drift was zo fterk aan 't zieden , de verbittering zo hoog geftegen, dat zij zich om ftrijd bfijverden om nog fiierpender woorden , nog; heftiger befchuldiging, nog zwaarder fmaad uittcdenken indien gij, zo fchreeuwen zij verder, Gods zoon 1 zijt, zo kom af van hei kruis: in beide gevallen willen zij Hem op 't vinnigst verwijten, dat Hij zich aan leugentaal had fchuldig gemaakt, ja dat nog hooger is, dat Hij niet minder dan een Godslasteraar ware, die tegen de heilige plaaats had gefproken, en, dat het ergfte was^die zich valschlijk voor Gods Zoon had uitgegeven, terwijl zij met bijtenden fchimp zijn onvermogen befpotten, door Hem verwijtend uittedaagen, dat Hij zich zeiven zou verlosfen, en van het kruis afkomen , 't gene zij voor Hem geheel onmogelijk achteden. M 4 De- XLvni. OvERDüNK.  35LVW. Over. 184 Jesus aan *t kruis gesmaad. Deze fpotternij, hoe fnerpende ook, was nog te weinig : de lijdende onfchuld moest nog van eene tweede foort gelijken fmaad verduuren. Israëls getabberde Vaders , die door de eerwaardigheid van hunnen ftand van zo eene fnoodheid hadden moeten te rug gehouden zijn, rr.aaken een weerklank op deze fpottaal en hebben daar door de menigte te meerder aangevuurd : het waren de Overpriesters, met de Schriftgeleerden en Ouderlingen, welke ik te vooren meermaalen in deze gefchiedenis vermeld zag, waarbij nu, voor de eerde reize, de Farizeen gemeld worden *. Jesus had dikwerf met hun getwist, waar door zij hun toorn en wraak tegen Hem ten hoogden toppunt hadden doen fteigen : zij waren evenwel nu nog niet openlijk tegen Hem opgekomen, alleenlijk zie ik dat de dienaars der Farizeen mede uitgezonden waren, om Hem te vangen f; daar uit kan men opmaaken, dat er onder de leden van den Joodfchen raad zulke waren, die tot hunnen aanhang behoorden : dan nu waren ook die genen die geen zitting in den raad hadden, me- * Schoon deze in vsrfcheidene affchriften niet genoemd worden, onttweekt het niet aan anderen , daar dit wordt gevonden; Couf. beza.et JYJili,ius. ■f Joh. XVlIl: 3.  Jesus aan 't kruis gesmaad. 185 mede uitgegaan, om nog voor 't laatst hunnen moed te koelen. Deze voorgangers in den Godsdienst , die de treffendfte bewijzen van menfchenliefde hadden behooren te geeven , Hellen zich tot leerbeelden der boosheid , en oeffenen het wreed vermaak om de hulpeloosheid te bcfchimpen: zij verlaagen zich zeiven om eenen kruisling,die van pijnen kromp,bitter te fmaaden , en onder eikanderen met het leed eens lijdenden ta {potten!! —> Ontmcnschte boosheid ! Welk hart , dat niet geheel van menschlijk gevoel verlleken is , krimpt niet bij deze befchouwing? Zulke ontmenschten fpotten onder malkanderen, zo luidkeels dat de lijder aan'tkruis zulks kon verdaan; anderen, zo zeggen zij, heeft Hij verlost, Hij kan zichzelven 'niet verlosfen; indien Hij de Koning Israëls is, dat Hij nu afkome van hei kruis, en wij zullen Hem geloven: dus geeft hel Matth. op, die dit het breedfïe vermeldt, waar mede de andere euangelisten zaaklijk overeenftemmen. De fpottaal is ontleend van zijn Mesfias fchap , 't welke zij voor ingebeeld houden Het gerucht zijner wonderen dellen zij blijk baar als verdicht voor: anderen, zeggen zij heeft Hij verlost, zo gaat de roem van Hen uit, was dit gegrond, hoe fpoedig zouden d( M 5 na XLVM. O/ER" DENK. I  XCVÏ1I. OVER- 1S6 Jesus aan 't kruis gesmaad. nagels uit zijne handen vallen, en zijne wonden grneezen zijn! of zou dit moeilijker zijn , dan kranken onmiddelijk te geneezen, en dooden optewekken? Lht hetfchimpend opfchrift * aan 't-kruis gehecht, krijgen zij nieuwe aanleiding om: hunnen fpotlust te meer aantevuu^ ren: is Hij ds Koning Israëls, de Christus, Gods uitverkoren, de bijzondere.g.unlleling des heinels , waar voor Hij zich heeft uitgegeven , zou Hij dan van 't kruis niet kunnen afkomen? zo vraagen zij met de grootfte bitsheid, en zij tarten Hein daar door uit ■om dit te doen, ter* wijl zij zijn onvermogen befpotten. Dit 'alles, hoe bijtende reeds, was voor deze ontmenschten nog niet genoeg, zij voegen er nog bij: Htj heeft op God betrouwddat Hij Hem nu verlosfe: indien Hij Hem wel wil, want Hij heeft gezegd: ik ben Gods Zoon. Nu wordt zijn betrouwen op God befchimpt, en 't zelve als ongegrond, als valscft uitgekreten, daar zijn Goalijk zoonfehap , te vooren ten grondflag van het doemvonnis gelegd, nu ook ten voorwerp van befchimping wordt gefteld. Zijn Godlijk Zaonfchap, zegge ik, zij zeiven neemen dit gezegde ik ben Gods Zoon, hier blijkbaar in eenen onderfcheidenen zin, van 't gene zij te vooren hadden gezegd: indien Hij de Koning Israëls , de Christus is. Dan  JESUS, aan 'T KRUIS GESMAAD. 187 Dan behalven deze was er nog een derde foort yan iefpotters. Ook de krijgsknechten die Hem bewaarden, tot Hem komende * zich nader aan 't kruis begeevende, door drift voortgeduwd om van den kruifeling wei degelijk verftaan te worden, fpotteden ook al ..mede, vermoedelijk werden zij hiertoe .opgewekt, door.'t gene zij hoorden en flechts half verltonden , of waar van hun de partijdigfte berichten en boosaartigile_ inboGzemiEgca ,door de Joogen gtgte* ven waren. En , 't gene de-bitterhe'id ten 'froogflen top deed fbigen , de fchuldclöoze Jesus moest yïnnigen fchimp en bitter verwijt van een vierde foort van menfchen verduuren, daar men 't althans het minfte van verwachten kon , zijn mcdeftraffeling nam booèaartig deel in den vuilflen hoon: Matï h, Zegt:. en het zelve vermeten Hem ook de moordenaars die met Hemgekruifigd waren: maar uit Luk as bericht zie ik dat het een van de kwaaddoenerswas, die gehangen waren, welke Hem lasterde.1* Hier door zie ik tevens * Verfcheiden uitleggers willeti de vereffening van 't rerhaa! van Matth. met dat van Luk. op deze wijze vinden, dat eerst de beide moordenaars Jesus zouden befchimpt hebben: doeh dat de ééne naderhand bekeerd zoude zijn geworden , en daar op zijnen medgezel berispt heb xLvnr. Oer- oekk.  XLV1II. Over. Denk. hebben. Evenwel hier pleiten, mijn's inziens, verfcheiden e redenen tegen : i. Deze opvatting geeft in de daad geen vereffening van 't verhaal der euangelisten, want dan is 't bericht van Luk. waarlijk gebrekkig, daar hij uitdruklijk aegt dat Qechts één der kwaaddoeners gelasterd heefi, 2. Luk, meldt niets van eene verandering die bij den anderen firaffeling in zijn fpreeken zoude zijn voorgevallen, dit wordt louter willekeurig dus opgevat. 3. De beftraffing die de gelukkige kruifeüng aan zijnên boosaartigen medgezel doet, leert ook geheel iets anders, zoude hij, daar hij eerst zelf medegedaan had, zichzelven niet mede, niet allereerst berispt hebben? Zijne taal is te verftandig en te uitvoerig, om dit niet zeker te ftellen. De vereffening gefchiedt in tegendeel zonder de minlle onvoeglijkheid, wanneer men ftelt dat M a t t h. het meertal gebruikt om een ander foort van ipottende menfchen oantewijzen , zonder het getal te bepaalen , zodanig een gebruik van *t meertal vóór het enkeltal, is in alle taaien gebruiklljk , en öuk in de H. Schrift niet ongewoon, zie Glassius Canon, XXVII de Nomine. Luk. die'tgeval meer uitvoerig , en dus in de bijzonderheden nauwkeurig vermeldt, wijsr het bepaalde getal aan. 188 Jesus aan 't kruis gesmaad. vens welke lastertaal hij uitfloeg, hij zeide: indien gif de Christus zijt, verlost U zeiven en ons. Ook deze tastte 'sHeilands waarde aan, en befchimpte Hem in zijn fchijnbaar onvermogen: ook deze eischte dat Hij zichzelven zoude verlosfen, en vorderde tevens wrevelmoedig, hoe billijk zijn ftrafvonnis ook ware, om me-  IJesus aan 'r kruis gesmaad. 189 mede in die verlosfing te deelen, zijn eisch j*^111was een even zo bijtende hoon, als de bittere DE1^ befchimpingen door anderen reeds uitgebraakt, j Geen gevoel van finerte weerhield dezen rampsi zaligen om oogenblikken van genade te verzuimen, en die te belleden om onheilen tot zijn ; rampen toetevoegen, en die hemelhoog op elkanderen te ftapelen. Dan , ik bepaale mij om dit fchr ik wekkend 1 toneel nog een weinig nader te bepeinzen. Ik ; zie Hem die hier aan 't kruis hangt, met oogen l van geloof eerbiedig aan; ik Ha verbaasd over ji der boozen euvelmoed , en het toppunt van j ijslijkheid dat hier beliegen is. Hier zie ik den Zoon van God, het vleesch geworden woord, de aanbidding der engelen, het heil van zondaaren in den diepften fmaad, ! onder 't gevoel^der onlijdelijklle fmerten, verzonken. Naakt uitgefchud hangt Hij genageld aan 't kruis , in 't branden der zonne: verteerd van pijn, met een zwoegende borst, heigende naar den laatften adem , beladen met den last der zonde , verdoken van Godlijken troost, beroofd van menschlijk medelijden , aan de bitterde verguizing van verachtlijk gefpuis blootgefteld. Elk is op de been om Hem te zien in zijn leed, niet om blikken van mededoogen op geworden woord, de aanbidding der engelen ,  190 Jesus aan 't kruis gesmaad. XLVIII. Overdenk. op Hem te werpen , maar om den vuHften zwadder op Hem te fpouwen. - ' De heffe des volks gaat hier voor; menfchen van befchaafdheid ontbloot en daarom ondraaglijk ruw in hunne behandeling, weergalmen den leugen daar de heilige onfchuld mede beklad was. De overften des volks,uitgeleerd in listen boosheid, fpitfen hunne tonge om fcherpe fteeken van zwaarden kwaadaartiglijk voort te brengen. Het onbefuisde krijgsvolk, door zulke voorbeelden aangevuurd, holt zonder nadenken mede en vergroot den hoop van fmaaders, terwijl de volgzucht zelfs den mond van eenen moorder ontfluit, daar zijn ongevoelig hart, onder 't lijden der doodftraffe , in 't gevoel der zwaarfte fmerten, geen paaien zet aan ontzinden laster, terwijl hij den wrevel van zijn hart wegens verdiende ftraffe op de onfchuld uitftort, om 't rampzalig genoegen te fmaaken , van eenige voldoening voor zijne wraak te vinden. Zo ftemt alles famen, wat maar iets kan toebrengen, om het leed te vergrooten; het fchateren der duivelen , en het tandgekners der helle wordt hier door menfchen afgebeeld. De woelende menigte doet, met luidruchtig gejuich, haar genoegen merken ; gloeiende oogen  Jesus aan 't'kruis gesmaad, ipi gen prediken het vuur der harten; een ongeduurig heen en weder zwerven doet het verlangen ontdekken , om nog bijtender 'fchimpi uittedenken ; de één wil van den anderen nieuwe ftof zamelen , en zijn gjhoor vergasten in 't verneemen van grooteren fmaad'. In 'È magreloos poogen van den rampzaligen boos» wicht, het ergfte uitvaagfeï van 'tmenschdorai ziet men, hoe de wraak der verdoemden zich vruchteloos be^ig houdt in 't lasteren van wegen de pijn!!! Akelige toeftand van den grootflen menfchenvriend , die elks toejuiching had ver* diend, die ieders aanbidding waardig was! En dit wordt nog te ineer vergroot, door de verwijtingen welke Hem toegevoegd werden: elk derzelver is reeds vinnig treffende, en *t opeergeftapeld getal vergrootte het leed onberekenbaar! — Verbaazende verguizing! Hoe veel is hier optefommcn! Lasterende leugentaal, over het af breeken van den Tempel, reeds mat geworden op de tong van valfche getuigen, wordt hier weder bij vernieuwing nagegalmd! Verfmaading van zijn Godlijk Zoonfohap, moet Hij bij verdubbeling hooren! Zijne weldaadige wonderen worden voor bedrog uitgekreten! Zijn xlvw, DVER-  XLVIII.- ÓveRDENK. 192. Jesus aan 't kruis gesmaad. Zijn .Mes/iasfchap en Koninglijke waarde worden Hem befchimpend voorgelteld,als had Hij te onrecht daar op aanfpraak willen maaken! Hij wordt lejchuldigd dat Hij geen geloof waar* dig was, en alfpottende wordt Hem toegezegd,dat men in Hem gelooven zal! — zijn betrouwen op God t het plechtanker in den nood, wordt, op fmade* lijkfte verguisd» Is er eene fmerte als deze fmerte was ? Welk hart bezwijkt niet bij 't befchouwen van dit leed? Befchouwe ik j esus als lijdend mensch, en dit moet ik doen, daar ik geen reden heb om aan geduurig onmiddelijk gevoel van den invloed der Godheid te denken , dan zie ik het ijslijke dezer beproeving, het onnagaanbaa* re van die verzoeking: van bijzondere Godlijke hulp ontbloot, van menfchen begeven , vari elk befpot, door geen tong verdedigd, door duizend tongen gelasterd en befchhupt te worden, bij niemand medelijden teviuden, allesi tegen Hem gewapend te zien, zijn leven te eindigen in dezelfde verzoeking daar Hij bij *t begin zijner openbaare bediening al door dett fatan mede was aangevallen , kon niet anders dan het pijnigendfte gevoel in zijne gefolterde ziel verwekken. Maar evenwel zie ik dat die menschhèid cefterkt werd in deze ijslijke diepte van verne* . dë«  Jesus aan 't kruis gesmaad. 193 Idering! — Zijn heilig zwijgen tekent de gejlatenheid van zijn heilige ziele; geen klagte, jiveel min vergeldende fchimp ontvloeit zijnen ijmond, Hij is in God gelaten en lijdzaam onijder dit leed! Hoe is dit mogelijk 9 zou ik vraagen wangneer ik flechts met menschlijk gevoel te rade liging. Peinze ik hier op een weinig, ik zie wat Ier ter bemoediging voor deze lijdende menschjheid was ? 't Gevoel van de volmaakfte onfchuld ftreelde zijn hart: zich voor God fchuldig te kennen, fluit in 't lijden alle bronnen van troost, maar zich van zijne onfchuld bewust te zijn geeft vrijmoedigheid voor God. De Heidenen zelfs kenden de bemoediging die de bewustheid der onfchuld werkt, een godvruchtig gemoed vind daar in zijne fterkte, als het zeggen kan ik wasfche mijne handen in onfchnld* — Het toonbeeld van alle onfchuld vond daar in vrolijkheid onder alle de fnerpende flagen die de laster kon aanbrengen. Gethfemane's worftelperk had Hem de volmaakfte onderwerping aan zijns Vaders wil doen oeffenen , en die gefteldheid bleef Hem be- s Pi. XXVI. I. III. Deel. N XLVIII. 3ENK'  194 Jesüs aan 't kruis gesmaad XLViii. beftendig bij: daarom dronk Hij ook deze teug bene" uit den lijdenskelk gemoedigd uit: Vader gelijk gij wilt was fteeds de echo zijner ziele, daarom kon Hij ook dezen fmaad geduldig draagen! Zijn vertrouwen op God, hoe zeer verguisd, onderiteunde zijn hart, Hij wist hoe veilig de grondflag daar van was, en had volkomen bewustheid dat het zelve de toets kon doorftaan, daarom bleef het anker zijner hope wel gevestigd, te midden van 't geklots der hemelhooge golven en 't loeien der orkaanen. Zijn geloofsoog zag in de Profeetfijrolle ook dit lted getekend, daarmede bemoedigde Hij zich dus,dat dit alles ter volvoering van 'teeuwig wijs ontwerp alzo gefchieden moest! De bewusiheid dat Hij gekomen was om zijne ziele ten randfoen te geeven, en dat ook dit mede berekend was, in den bundel van al het lijden voor Hem bepaald, die leverde we» der eenen nieuwen grond ter zijner bemoediging ! Eindelijk, het vooruitzicht van de eere die op dezen fmaad zoude volgen, de heerlijkheid die Hem aan gene zijde van 't graf reeds inwachtte, de dankzangen van millioenen gezaligden, de toejuiching en aanbidding der engelen vervulden reeds zijn hart, en deeden Hem dit leed kloekmoedig doorftaan : daar Hij bij voorge.  Jesus aan *t kruis gesmaad. 195 gevoel en hope reeds hemelvreugde (maakte! Waren er 20 veele gronden ter bemoediginge voor Ju sus in dit 2ijn leed, even dit ftrekt ter bemoediginge van mijn geloof onder alle folieringen die het zelve moet doorftaan, om in idert verguisden Jesus mijne eere te vinden, om [Hem, die hier bij herhaaling verworpen en ver* : acht wordt, tot den grondflag mijner zaligheid [te ftellen. Jesus leed hier als B 0 r g ! Dus juicht mijn geloof. Mij leed als Borg, daar de opééngeftapelde \i laster de kennelijkfte bewijzen zijner onfchuld f leverde: niets dan leugentaal, verdraajing zij* 5 ner woorden j befchuldiging zonder grond ert zoutelooze fpotternijen wist men voort te bren» gen: de bitterheid van de harten, waar uit dit voortvloeide, tekende zich zo duidelijk in da houding en gebaarde, dat hier door ook het booze der oogmerken verraaden werd. DuS werkte de boosheid dezer menfchen tegen hun doel, en hun bedrijf legt voor alle de eeuwen deze verklaaring af: de befchimpte kruifeling 1 was onschuldig! Even 20 duidelijk , zamele ik hier eene nieuwe proeve van'sHeilands vrijwiüighëid'in zijn lijden. Hij onderging dit leed met gewillige onderwerping aan 't hooge Godsbeftel* eri N fl déëil XLVltU Overdek a«  XLvni. Over. den 7. 196 Jesus aan t kruis gesmaad. deed zijnen mond niet op tegen zijne fmaaders. Hij wilde zich niet onttrekken , om 't opgenomen lijden te volvoeren, hoe hoog het ook ging. Hij bleef gewillig om den duuren prijs te betaalen. Dit vinde ik nog tot mijn troost: in 't ondergaan van al dit leed , zie ik de ftraf getekend die zondaaren waardig zijn. Is de zonde eene openlijke verfmaading van den hoogen God , eene verloochening van zijne opperheerfchappije , eene befchimping van zijne waardigheid, hoe billijk wordt dit vergolden met de hoogfte verfmaading} met den afkeer der Engelen, met den fchimp der Duivelen , met het ontzeggen van alle vertrouwen op God , met het belachgen der hope 9 .— En, is dit de billijke zondenftraf, hoe rechtvaardig werd, door den Opperrechter, ook deze ftraf dan aan den Borg van zondaaren toegezonden! Nog verheuge ik mij, dat ik, door dit fnoode , nieuwe bewijzen opzamele , dat Jesus waarlijk de Messias is: behalven zo veele Godfpraaken , die ik te vooren reeds zag, dat de grootfte verfmaading van den Messias aankondigden, is hier eene plaats uit de voorzeggingsrolle letterlijk vervuld: de woorden die de fchimpende Overpriesters Hem toe-  Jesus aan 't kruis gesmaad. 197 toebijten zijn ontleend uit het 9de vs. van den XXijft"1 Psalm. Daar komt de MESSiAsklaagende voor, over zulk eenen hoonenden aanval op zijn gemoedigd vertrouwen, daar de fterkte van zijn hart in gelegen was: Hij heeft [het] op den Heere gewenteld, dat Hij Hem [nu] uithelpe, dat Hij Hem redde , dewijle Hij lust aan Hem heeft. Zo wordt daar gezegd, en '1 is dus blijkbaar, dat dit genoegzaam woordelijk door Jesus fchimpenoe vijanden overge-» nomen en daar door deze Godfpraak vervuld is. Maar even dit baart geene kleene bedenking: zouden Overpriesters en Schriftgeleerden, in de oude boekrolle zo ongemeen ervaaren , zich zeiven daar door veroordeeld hebben, dat zij juist deze taaie gebruikten , om zich zeiven daar door als befchimpers van den Messias aanteklaagen? — Dit behoeve ik niet te denken; zij, zo gewoon aan 't leezen der oude fchriften , hadden de taaie daar van in den mond, ook zelfs eer zij het wisten ; boven dien waren hunne driften zo zeer aan 't woeden , dat zij zich geen tijd tot bedaard nadenken gaven hier onder was het verborgen Gódsbeftier werkzaam, en 't bleek daar uit dat het antwoora der tonge van den HE,ERE is *; daar God zijnen raad * Spreuk. XVI: I. N 3 XLVHI. □verdenk.  XLVIII Over. WW 108 Jesus aan 't kruis gesmaad. raad intusfchen vervult, en 't geloof der volgende eeuwen ook hier haar fteunfel ontvangen moest. Zo worde ik tevens opgeleid om Jesus in zijne heerlijkheid te aanfchouwen. Hij is de Christus; Gods uitverkorene, die ook als zodaanig in de Profeetfijrolle benoemd was *; juist in dat geene waar in Hij hier is befchirapt geworden , fchittert zijne heerlijkheid. Dat juiche al wat juichen kan J Hij die valschlijk befchuldigd werd met 't afbreeken van den Tempel van God, en 't opbouwen van denzelven , heeft den Tempel zijns lichaams, toen die geweldig verbrooken was, in drie dagen opgebouwd, door zijne terugkomst uit het rijk der ■dooden: daar door leeft Hij als Israëls Koning en heeft zich. op zijnen troon aan de rechterhand zijns hemelfchen Vaders geplaatst; daar regeert Hij over de harten, en is dus kragtelijk bewezen Gods zoon te zijn; zo blijkt het dat ziju betrouwen op God niet ijdel is geweest, maar van eene heerlijke uitkomst is achtervolgd geworden. Daar door bleek het dat Hij zo wel Zich zeiven verlosfen kon, als Hij anderen verlost heeft, maar dat Hij zich zeiven toen niet verlosfen wilde, op dat Hij veele anderen zoude  Jesus aan 't kruis gesmaad. 199 de kunnen verlosfen. Dat is 't heil van menfchen , dat Hij gekomen is om zondaars te verlosfen: zondaars, hoe diep gezonken, hoe groot hun verderf, hoe hopeloos hunne redding is, zondaars worden door Hem verlost, met eene eeuwige verlosöng, daar toe bezit Hij een wondervermogen , en wil zijne tmgt verheerlijken, ter befchikking van eeuwige zaligheid! Nog eens hervatte ik mijne bepeinzing om Jesus , in dit gedeelte van zijn lijden , ten mijnen nutte te befchouwen. Hier zie ik Hem ook als een fchitterend voorbeeld van nederigheid, zachtmoedigheid en vertrouwen op God, ter mijner opwekkinge en navol^inge. Was zijn hart door valfche eerzucht vervuld geweest, Hij kon dien fmaad met geen zwijgende toon verduurd hebben; dit ftrekt mij ter waarfchouwinge : ingenomenheid met mij zeiven doet zo dikwerf valfche eerzucht bij mij gloeien, daar door kan ik de minite belediging, en fomtijds den fchijn daar van niet verdraagen, dit voert mij zo dikmerf buiten de paaien van bedachtzaamheid , ik zie mijne ongelijkvormigheid aan Jesus met fchaarnte , en zijn beftaan te befchouwen, doet mijn lust ontvonken, om meer naar Hem te gelijken* Is zijne nedei igheid zo begeerlijk, even zo N 4 aan- KLVIH. OvER5E.VK,  xLvni. OverF ENK, aoo Jesus aan 't kruis gesmaad. aantreklijk is zijne zachtmoedigheid. Hier zie ik in nadruk bewezen, dat als Hij gefcholden werd, Hij niet weder fchold, en als Hij leed zo dreigde Hij niet *: daar de nood ten hooglten,,fteeg, en de mishandelingen allerijslijkst waren, is bij het voltooien van den bundel van al het lijden ook de zachtmoedigheid tot het hoogfte toppunt van volmaaktheid gevoerd, om door dit volmaakfte voorbeeld het aanmin* nige van deze deugd te vertoonen, om elk, die den lijdenden Heiland aanfchouwen zoude, hier op te doen verlieven. O dat ik, die Jesus als mijnen Heer eerbiedige, mijne gehoorzaamheid aan Hem daar in meer betoonde, dat ik zijn beeld meer gelijk ware, dat ik zachtmoedig wierde, gelijk Hij het is! 't Befchimpte vertroeven op God, dat Jesus heilig en vlekloos oeffende , ftrekt mij ten leerbeelde, om, in alle gevallen , wanneer de nood prangt, op die onwankelbaare rots te bouwen , en 't vertrouwen mijn's harten op God te. oeffenen : Dikwerf befpringt mijn weiffelend hart mij, met dezelfde bedenkingen, die de fpottende boosheid mijnen dierbaaren Verlosfer toevoegde : fomtijds fchijnt de uitkomst mijne verwachting te befchimpen, me... \ rdgT * ï Petr. Ui 23.  Jesus aan 'f kruis gesmaad. 201 nigmaal heeft de fchimptaal van den wereldling zo veel kragt op mijn ongeloovig hart, dat de waarde van het geloofsvertrouwen fchijnt te zinken. Het befchimpte vertrouwen van Jesus aan het kruis, zal mij voordaan ter befchaaming en aanmoediging verftrekken, om , in 't barnen van 't heetst ge* vaar, mijne hope op den levenden God te blijven ftellen , om tot Hem eene geduurige toevlucht te vinden , en de rust van mijr hart, zelfs in den dood, bij Hem te hebben. Ik zegge daarom al zingende tot mij zelve: Dat dan uw hart geloovig rust': Wen u de nacht en duisternis bedekken. Gods zondaarsliefde is nimmer nitgebluscht, Geen wind, geen ftorm moet vrees in u verwekken, Het waar Geloof, al fchijnt *er weg noch fpoor, Ziet airzins door. ' Dus rij ze op nieuw het helderst' licht, Zoo zult ge uw heil op 't luisterrijkst befchouwen, Wat gij gelooft koom voor uw zielgezicht, Gij moogt u vrij uw* Vader aanbetrouwen. Let op, o ziel! hoe 't zalig Christenhart Al 't lijden tart. * Vil » »t Vertaald gedicht, van den ongenoemden, maar , zijne geuitte gevoelens, achtingwaardigen Vertaali van Theobald of de D weeper, llladz. 352. N 5 XLVIII. Overdenk. I> in r  2oa Jesus aan 't kruis gesmaad. XLVin. OvER- ( < < ] 1 < 1 ^ c e J £ Vinde ik zo veel ter aanmoediging in dit beftaan mijns Verlosfers, ik vinde geen minderen affchrik van de zonde hier te zamelen. De boosheid der doodvijanden, leert mij, tot tvelk een trap van ontmenfching, de wraak, haat en nijd den mensch voeren kunnen: wordt aan 3en laster éënmanl bot gevierd, dan kent dezelve geen paaien, de tong die éénmaal aan de helle geleend wordt, is gelijk een verflindend /uur, en wordt wel dra eene wereld van ongerechtigheid. Hier tegen biddend te waaken, is mijn plicht en mijne veiligheid. De verbijsterde menigte waarfchouwt mij, loor haare vervoering, om niet mede te fmaalen , wanneer andere fchimpen , hoe ligtlijk vorde ik anders verleid : laat ik den ftroom Ier driften woelen , ik ben vervoerd eer ik iet merke , hoe ligt zal ik dan zonder een >edachtzaam onderzoek , de onfchuld helpen toemen, en hoe zeer maakt mij dit fchuldiff uj God! 6 Gevoele ik fomtijds de bewegingen van onezindheid jegens iemand, die mij waarlijk of •ermeend verongelijkt, ik zal ras gereed zijn, m het kwaad gerucht van Hem te gelooven , n 't zelve te helpen verbreiden: ik moet hier ooral dan biddende oplettend zijn, om door lijn booze hart niet verleid te worden. Nog  Jesus aan *t kruis gesmaad. 303 Nog zie ik hier hetfchadelijke der volgzucht: menig één heeft waarfchijnlijk op Golgotha het hoofd gefchud, en mede gefchreeuwd, om geen andere reden, dan om dat hij het andere zag doen: daar door valt de mensch dikwerf in den ftrik. Dit zij dan ter mijner waarfchouwinge om geen kwaade voorbeelden natevolgen, maar om,overtuigd van mijnen pligt, in gehoorzaamheid aan God mijnen wetgeever , mijne daaden te regelen, om te zien op 't volmaakte voorbeeld van mijnen Heer, en biddende genade te zoeken, dat ik door zijnen Geest bekwaam gemaakt worde om dat te volgen. Laatstlijk, vinde ik mij opgewekt, daar ik zo veel fmaad van mijnen Verlosfer aanfchouwde, om Hem vrolijk en eerbiedig te verheerlijken, om die heerlijkheid die ik van Hem opmerkte, diep op mijn hart te drukken, geloovig dezelve te erkennen, mij te verlustigen in de bepeinzing derzelve, mijne tong aan Hem te wijën , om zijne grootheid te vermelden, om het heil dat in Hem is, anderen aan te prijzen, en, al is 't met gebrek, evenwel vuu rig en oprecht, op aarde te vorderen, in da werk waar in ik eeuwig hope bezig te zijn. NE- XLVIII. Overdenk.  204 NEGEN- EN- VEERTIGSTE OVERDENKING. Aan eenen Kruiseling wordt het Paradijs toegezegd. Luk. XXIII: 40—43. Maar de andere aniwoordende be dra fee hem, zeggende, •n vreest gij ook God niet, daar gij in het zelve oordeel zijt ? Ei wij doch rechtvaardelijk: want wij ontfangen [ftraffe] waerdig het gene wij gedaan hebben : maar deze heeft niet onbehoorlijks gedaan. En hij zeide tot Jesus, Heere, gedenkt mijner , als gij in uw' Koningtijk zult gekomen zijn. En Jesus zeide tot hem, voorwaar zegge ik u, heden zult gij met mij in 't Paradijs zijn. XL1X. OvERBENK. * Tred. IX: 2. Jjjenerki vedervaart den rechtvaardigen en godlos zen, zegt de koninglijke Prediker *, en dikwerf is't onberekenbaar bellier van Hem, wiens oordeelen een diepe afgrond zijn, in 't lotbeftel der menfchen , op deze aarde , zodanig geregeld, dat het onderfcheid tusfehén het beftaan en het lot der rechtvaardigen en godloo- zen  het Paradijs toegezegd. 205 j zen niet te merken is. Éénmaal zal er even- 0*lrix' s wel een dag komen waar in die verfcheiden-J^g* | heid beflisfchend aan 't licht gebragt zal worden ; en fomtijds zijn er nog op deze aarde gebeurtenisfen, die het onderfcheid tusfchen den I rechtvaardigen en den godloozen, tusfchen dien 1 die God dient en dien die Hem niet dient, klaarlijk te aanfchouwen geeven. Van dien aart was ! blijkbaar 't geval, 't welke ik thans ga bepein; zen: daar in wordt ten aanzien van 't bedrijf en 't lot van twee menfchen een hemelsbreed verfchil opgegeeven. Ik zag te vooren hoe één van 's Heilands medekruifelingen , door boosheid en volgzucht vervoerd, niet fchroomde om zijnen lasterenden mond te ontfluiten en den fmaad der lijden» de onfchuld te helpen vergrooten. Opmerklijk is het mij:daar ik ligtlijk nieuwsgierig vraagen zoude, welk is het lot van dezen booswicht, bij zijn verfcheiden uit dit leven geworden? Dat Jesus daar van zweeg. Geen bedreiging, geen vloekfpraak werd hem toegevoegd: maar 't zwijgen van Jesus leert mij, dat ik hier ook zwijgen en niet beflisfchen moet. Ik heb wel geen andere verwachting dan dat de mensch, in zijne zonden ftervende , ook de gevolgen zijner zonde te duchten heeft, doch ik ben tot geen richter over  èÖSAAN EENEN KrüISELIKG wordt XLIX over anderen gefteld. In dit leven moet ik denk." waarfchouwen en van 't kwaade afmaan en , waar ik kan, maar als de doodsgordijn gevallen is, wordt mij het zwijgen opgelegd en 'c oordeel is den onfeilbaaren richter bevolen. Heuchlijk is het intusfchen , de duidelijkfte nitfpraak te hooren , en de bevalligfte tekening te zien van 't zalig lot des genen, die, in liefde en geloof aan Jesus verknocht, zich tot Hem wendde.] De tegenftelling met het boos en rampzalig beftaan van den eenen kruifeling te voo* ren overwoogen , maakt euangelist Lükas op deze wijze. — Maar de andere antwoor* dende beftrafte Hem, zeggende, vreest gij ook God niet, daar gij in het zelfde oordeel zijt. Hij beftrafte zijnen medeftraffeling in 't berispelijke van zijnen handel. Hij vraagt met verwondering: vreest gij ook God niet, daa£ gij in 't zelfde oordeel zijt? Uit zulk een hart wil Mij zeggen, moet de vrees van God gansch en al verbannen zijn , dat te midden van zulk eene fmerte, aan de uiterfte grenzen van den dood, nog lust tot fpotten kan hebben. Zulk een hart, dat, te midden van'tijslijk* fte leed , door wraak en wrevel vervoerd, kwaadaartigen laster op lijdende onfchuld uit kon braaken, dat gaat alle bevatting te boveni Hier  eet Paradija toegezegd. zc? Hierbij erkent hij het rechtvaardige van 't ftrafvonnis dat hij en zijn medemisdaadige onderging , daar hij openlijk de onfchuld van Jesus beleed. En wij, zegt hij, doch rechtyaardelijk , want wij ontvangen [ftraffe] waardig 't gene wij gedaan hebben : maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. Bij 'tverneemen van deze taaie wordt billijk de onderzoeklust bezig gehouden met nafpooren , of deze gekruifigde tot op dat oogen. blik een booswicht zij geweest, en , door Gods wonderdoende hand nu onmiddelijk aan 't kruis bekeerd is ? Dan of Hij reeds te vooren eenige kennis aan Jesus, en vieeze voor God in zijn hart gehad hebbe ? Wederzijds worden deze vraagen met toeftemming beantwoord,en voor de eene zo wel als de andere beantwoording met redenen gepleit. Bij een bedachtzaam onderzoek kan ik echter niet anders dan aan 't laatlte voordel mijne toeflemming geeven. * Aan- * De redenen die mij hier toe overhaalen ,z!jn niet daar la te zoeken dat ik 't ongelooflijk, of zonder voorbeeld zou keuren,dat 'er zo eene ongedachte verandering in een oogenblik. en dat bij een zo groot zondaar gebeurd ware. Ten aanzien der voorbeelden, dunkt mij , dat Man as se en pAULushier in aanmerking komen; en aan den overvloed dei ge. XLIX, Over. denk.  XLIX. Overdenk. 208 Aan eenen Kruisgling wordt* Aanneemlijkst fchijnt het mij, dat hij, immers bij geruchte, kennis van Jesus en zijne lee- genade, dit moet men erkennen, is de oogenbliklijke verandering van eenen grooten booswicht , veilig toetefchrijven. Ook zie Ik niet dat het een voldoende reden tegen die opvatting levert , wanneer men dezelve te gevaarlijk keurt ter koestering van zorgeloosheid en nitftel van bekeering ; want, behalven dat de gevolgen die men uit eene tekstverklaaring kan afleiden,geenzins moeten voorgaan om ónze meening aangaande den zin te bepaalen, zo zijn er ook genoegzaame gronden voor handen om het onbillijke van zulk eene gevolgtrekking en 't gevaarlijke van zo een misbruik aan te wijzen. Maar 't komt mij daarom niet aanneemlijk voor, dewijl er in 't verhaal geen enkel woord Van zo eene oogenbliklijke verandering gemeld wordt. Dat men zulks niet kan afleiden uit het meertal van 't woord moordenaaren , bij Mattïh. gebruikt, is reeds bij de voorige Overdenking getoond. — Zijne belijdenis noodzaakt geheel niet tot zo eene opvatting; maar doet veel eer het tegendeel denken. — Zijne bede aan jEsus,om van Hem gedacht te worden, in zijn koningrijk, leert zulks ook riet, maar kan zeer wel verklaard worden, wanneer men denkt, dat hij aanvanglijk geloof en liefde tot Jesus , en dus Godsvrees in zijn hart had. — Zo ais ook het antwoord, van Jesus aan hem, ons tot geene andere gedachten noopt. Maar iemand, die overweagende , zal veel ligt denken, hij was tog een Moordenaar! — Evenwel bij het flerkfte aankleeven aan de leere van de ftandvastigheid der heiligen , zal het tog niet twijffelachtig zijn , of iemand die waare Godsvrees in zijn hart heeft tot dood/lag zou kun*  het Paradijs toegezegd; aoo leere had, dat hij, door ijver vervoerd, zich zo verre ontgaan had, dat hij in zijnen toorn, in den oproer iemand had gedood, terwijl hij, daar over in banden geraakt en ter dood gedoemd zijnde,met oprecht en hartgrievend berouw van zijne, verkeerdheid was te rug gekomen. Het nadenken over zijn bedrijf en zijne kennis van de Godhjke wet bragten hem tot volvaardige belijdenis van zijne fchuld * zo dat hij zich zeiven geredelijk het doodvonnis waardig keurde , en in het midden der fmerte beleed dat hij rechtvaardiglijk geftraft werd. Hij had kennis van Jesus in deszelfs onfchuld en waarde : daarom fmertte hem zijn eigen leed niet zo zeer als de verguizing van mis- kunnen vervallen: waarbij men nog moet opmerken dat dé gefteldheid onder de Jooden in dien tijd, bij welken veel onwil , om der Romeinen jnk te draagen, en onberaaderi godsdienstijver gevonden werd i ligtlijk veroorzaaken kondö dat iemand in een oogenblik van vervoering, in een oproer, een doodflag begong. En zo was waaifchijnlijk 't geval van dezen man,die, zo als m^n verniuedr, mee zijn roedgezel,in het oproer, medeplichtigen met Barabbas geweest zijn. Dan , zou dit voorbeeld niet zeer aanmoedigend zijn: wan neer de genade zich hier Zo oogenbliklijk verheerlijkt had? **- De genade wordt niet minder verheerlijkt, in 't gena men, naar de orderdelling, die ik volge, bier vermeid vindt. lli. Deel. O XLIX, Overdenk.  Over- XXNKj 2IÖ AAN EENEN KrüISELING ^ORDf mishandelde onfchuld. Schoon zelf krimpende van pijnen en den dood nabij zijnde, was hij bedacht op verdediging van den fchuldloos naast hem hangenden Jesus; de menigte te bedwingen ftheen hem onmogelijk , Israëls oudften tot zwijgen te brengen was even zo hopeloos, en de fuldaaten te beftraffen was geen welberaadene onderneeming , daar dit ligtlijk niets anders dan vermeerdering van fmerte voor hem en voor den verguisden Jesus zou veroorzaakt hebben. Te zwijgen was hem echter onmogelijk: de zaak van de onfchuld te laaten vaaren, daartoe kon hij niet beiluiten ; 'e veiligfte was derhalven zich te wenden tot zijnen verwijtenden en lasterenden medeftraf» feling; daar kon hij hope op hebben om dien te winnen, althans hij kon dan openlijk een getuigenis van Jesus onfchuld afleggen. Daar» om fpreekt hij denzelven zo getrouw als liefderijk aan, brengt hem zijne verkeerdheid onder 't oog, en toont dat hij reden had om zich zeiven in de fchuld te ftellen , zijne ftraf als wel verdiend en een billijk gevolg van zijn gepleegd wanbedrijf aantemerken, en daarom dezelve met onderwerping te draagen. Hij ia zelf gereed om zich mede fchuldig te verklaa» ren, en te erkennen dat hij ook de ftraffe zijner ongerechtigheid droeg j het gene 't gemoed  het Paradijs toegezegd." sti van zijnen fchuldigen medgezel ook te meer vermurwen moest, terwijl het tevens zijne oprechtheid aankondigt. Even helder ftaaalt bok zijne overtuiging van Jesus onfchuld door : deze heeft niets onbehoorlijks gedaan,is de gulle en vrijmoedige belijdenis welke hij openlijk aflegt. Ih 't fpreeken wordt hij meer vrijmoedig, en 't indenken van het fnood mishandelen van Hem, die aller aanbidding waardig was , maakt zijne tong los, en hij fpreekt meer onbelemmerd. Hij geeft dit heerlijke getuigenis van Jesus Zaake , en vermeldt Hem als deh onwaardig gcplaagdën verdrukkeling! Deze beftraffende waarfchouwïng fchijnt echter op 't ijskoude hart van zijnen medekruifeling geenen invloed gehad te hebben: maar zijn gevoelig hart was te zeer met Jesus vervuld om van Hem te zwijgen; vol vuur wendde hij zich tot Hem en fpreekt Jesus eerbiedig aan: Heer gedenk mijner als gij in uw Koningrijk zult gekomen zijn —Hoe vreemd luidt deze taal! Een die aan 't fchandhout hong te zieltöogen Heer té noemen, aan Hem een Koningrijk toe te kennen : wie kan deze taal verftaan ? — 't Geloof alleen kan dit raadfel oplosfert. Hij Zag in Jesus 't gene het vleeschlijk óog niet zien kon, daarom kon hij Hem, die in 't oog det O s isê* OvER3ENS.  XLIX. Overdenk. ai si Aan eenen Kruiseling wordt* menigte de onwaardigfte der menfchen was y als Heer zijne hulde bieden, Dat Hij mee geestelijke oogen zag blijkt daaruit te meer,, om dat hij aan Hem een Koningrijk toefchreef waar van Hij eerlang bezit zou neemen. Hij denkt dus aan het hemelsch Koningrijk, waarvan hij door 'r geloof kennis had en waar in hij zijne zaligheid vond. Hij befchouwt Jesus in de volheid zijner ontferming , daarom fmeekt hij om zijn aandenken: 't aandenken van Jesus was zijne zaligheid. Deze woorden, hoe weinig, waren kragtig genoeg om zich aan de liefde van den grootften menfchenvriend aan te beveelen! Hoe werd dit door 't liefderijkfte hart dat immer geklopt heeft beantwoord? — Jesus was gereed om hem zijne begeerte te geeven : voorwaar zegge ik U, zo verzekert de mond der waarheid den fmeekenden kruifeling, op dat hij zich volkomen verlaaten zou op dit antwoord: heden, zo luidt de troosttaal verder, zult gij met mij in V Paradijs zijn. Heden, dit troost hem dat hij niet lang meer in de ellende zoude zijn, dat zijne fmerten haast gelenigd, geheel weggenomen en alle traanen van zijne oogen afgewischtzijn zouden.* Het * Dat heden niet verboaden is met ih zegge U^mai met GS  he» Paradijs toegezegd. 213 Het Paradijs, een bekoorlijk lusthof is 't eU genaartig beeld van de verblijfplaats tter geluk,zaligheid,het Godsparadijs,en,vermoedelijk wor(den wij daar doorgeleid, om aan eene bijzondere verblijfplaats in de gewesten der zaligheid £e denken : die plaats daar Gods aangezicht van nabij aanfchouwd, en de hoogfte trap van zaligheid hoogst volmaakt bezeten word *. Dus verkrrijgt de dervende kruifeling nog grootere toezegging dan hij begeert, het aan- den- Gij guit m:t mij in '/ Paradijs zijn , is uit het inzien van den ,oorfpronglijk:n tekst blijkbaar genoeg. * Dat het Paradijs niet zo zser sis eene beeldtenis van den hemel in 'tgemeen,msar eigenlijk voor eene bijzondere verblijfplaat in de gewesten der zaligheid voorkomt, is met weele redanen .zeer waarfchijnlijk gemaakt door den geleerden Heer P. Hofstede, in deszelfs Bijzonderheden over deH. Schrift. II. De e l, Biadz. 37a en vervolg, waar door ik tot dit gevoelen ben overgehaald : atla bedenking , die oprij, ten kali , wanneer men hier eene verblijfplaats der zielen buiten den hemsl itelt» wordt öai,r door afgefiieden. Man Vindt ook daar ter plaatfj andere fchrijvers aangehaald, die hier over op foortgeiijke wijze denken , en kan hier ook vergelijken. B. de Moor , Comment. perpet. in Cornp. Marckïi. T. VI- pag. 606 et 6'd3. De oaderfcheidicg die P au lus maakt ïot aan den derden hemel , e« 1 n het Paradijs opgetrokken te zijn geweest s Cor. XII: 2 en 5. pleit voor deze gedachte niet weiuig; ®en vir.dt daar dan eene fraaie opklimming. O 3 XLXÏ. D2NK.  XLIX. OVEH2>ÜNK. 214 Aan eenen Krüiseling woreiT denken van Jesus in zijn Koningrijk zon hem genoeg zijn, en hij ontvangt de bekragtigde verzekering van nog dien dag met Jesus, in 't ruim genot der hoogde heerlijkheid te. wezen. Zo ademt ook dit kruiswoord niets dan liefde en weldaadigheid: een berouwhebbend zondaar ontvangt toezegging van de grootfte zaligheid!— En niet minder verkondigdt Jesus. zelf de blijken zijner Majefteit. Hij erkent de bezitter van een Koningrijk te zijn, en eigent zich het voorrecht om beiïelling te hebben over den ingang in het Godsparadijs! Dan ik wil mij bezig houden om het leerrijke te zamelen, dat ter mijner onderrichting en beftiering hier verfpreid is. Bezichtige ik den beftraffenden en fraeekenden kruifeljng , ik vinde zijn voortreilijk chapeter mij ten voorbeelde heerlijk fchitteren! Zijne edele geaartheid ontdekke ik hier duidelijk , daar alles fmaadt en fcheldt en lastert, terwijl hij door pijnen gefolterd tot wrevel aanleiding had, liep er veel famen om hem mede weg te fleepen, — Doch met eene edeler gezindheid bezield, wraakt hij de boosheid en beftraft zijnen fmaadenden medgezel. Eene voorbeeldige vrijmoedigheid wordt niet minder door zijn bedrijf getekend : getrouwheid  het Paradijs toegezegd. 215 fieid met voorzichtigheid gepaard toont hij in zijne beftraffing. Hij vermijdt die genen aan te fpreeken tegen welker magt hij niet heiland ware, hij zwijgt echter niet, noch fchroomt den euvelmoed der boozen,die hem, wegens het te keer gaan van zijnen medgezel, en het uitkomen voor Jes os zaake, ligtlijk vermeerdering van fmerten hadden kunnen toevoegen. .Zijne vrijmoedigheid is daar in vooral navolging waardig, dat hij niet Hechts eenen anderen berispt en zich zeiven voorbij ziet: maar dat hij blijken van oprechtheid geeft , door zich zeiven in de fchuld te (lellen,en in 't midden van de hevigfte pijnen die hij leed echter zijne ftraf te billijken. Zijn geloof vooral fchittert met heldere ftraalen: had hij kennis van Jesus leere gekregen bij geruchte of door Hem zelf te hoo-, ren , hij werd door de befchouwing van 's Hei-, lands gedrag, in deze zijne laatfte oogenblikken, niet weinig gefterkt in de hooge gedachten die hij van Hem gevormd had. Zijn gefprek met de weenende vrouwen , zijne bede vbor zijne vijanden, en wat er verder voorgevallen was kenmerkten zo juist zijn verheven character, de fchuldeloosheid zijner zaake en gadelooze waarde , dat dit alles dienstbaar ware om dezen ftraffeling te bevestigen in. de erkente0 4 nis, XLIX. OvERDEEK.  XLIX. OvgR-' 216 Aan eenen Kruiselings wordt nis, dat Jesus van God uitgegaan en zijne leere een hemelsch onderricht was. — Hoe kragtig betoonde zich hier zijn geloof! Een Koning,die het kruis ten troon,ijzeren nagels, die de handen doorpriemden, ten fcepter, een doornekroon tot fieraad had, en, in plaats van een Koninglijk ftsatfiekleed te draagen, naakt uitgefchud aan 't ftrafhout hong ; een Koning, die in plaats van hulde en eerbe wijzing te ontvangen, de yinnigfte fpotternijen moest verduuren; een Koning, die in plaatfe van eerambten uittedeelcn, zelfs tot den allerverachtlijkften ftand der menfchen verwezen was; een Koning, die binnen weinige oogenblikken den fcbandehjkften dood zou geftorven zijn, zulk e.en'Koning te eerbiedigen, aan Hem eene bede te doen, dat overtreft alles wat ooit bij menfchen verwondering baard?! — Hoe kragtig was dat gelooft Dit deed door alle beletfqls heenen zien, dit deed hem in die fchande eere aanfchouwen ; hier door zag hij een geestlijk Koningrijk, dat over de harten heerscht; een hemelsch Koningrijk , daar de erfgenaamen bezit, van neemeii wanneer zij de aarde verlaat.en ; een eeuwig Koningrijk, dat de eeuwen niet flechts, maar de eeuwigheid zelve verduurt ; een koningrijk vaar in alleen waare rust en beftendig geluk te /inden is! — Zalig geloofsgezicht! Hoe veej. heil  het Paradijs toegezegd. 217 heil was hier in, dat in alle Koningrijken op aarde te vergeefs gezocht wordt : hoe laag zinkt hier de fchitterende luister van den grootHen Koning der aarde! Hoe wankelbaar is hier bij het meest gevestigde rijk! Hoe onzeker de veiligheid, die in eenig aardsch rijk genooten wordt,in vergelijking van de onwankelbaarheid van dit hemelsch rijk en de veiligheid die des,, zelfs onderdaanen bezitten ! Hoe beuzelend zijn de eerambten, de fchatten, de voorrechten die de aanzienlijkfte Koning op aarde kar uitdeelen! 't Is niet moeilijk keuze te maakq yoor ieder, die overreed is dat niet alleen éeu maal geheel de wereld zal voorbij gaan.maai dat in 't oogenblik van 't derven yoor iedei mensch de wereld met haare begeerlijkheid voorbij gaat. Dan, welk een kragt van geloof was dit, oir; zo veel heerlijkheid in eenen kruifeling te aau fchouwen! — Wij zien Jesus met heerlijk heid en eere gekroond : maar zo veel hel ia Hem te zien , toen Hij naar den iaatltei adem hijgde, en als 't hoofd der boosdoeners elk ten affchrik, van de aarde werd verdaan. dat gaat aller bevatting te boven ! — Kragtig geloof dat al het zienlijke overwon ! Gelooj dat zich boven geheel de aarde verhefte, es diep indrong in de gewesten des lichts! oe 'O 5 loc XLIX OvEH,- ' DENX. t l f  XLIX. Over. DOE. I ï 218 Aan eenen Kruiseling "wordt loof dat de ziel vleugelen aanfchoot om zich tot boven de fterren te verheffen! Geloof dat de ziel losmaakte,terwijl handenen voeten onbeweeglijk aan den kruispaal geklonken bleven! Geloof dat een voorfmaak gaf van eeuwige zaligheid! Welk eene kragt van genade is hier verheerlijkt ! Genade die den blinden het gezicht geeft? Genade die het hart overbuigt ! Genade die tot Jesus brengt! Genade die vrijmoedig maakt in 't begeeren ! Genade die vertrouwlijk doet zijn in 't verwachten ! Aanbidlijke weg van genade! Deze kruifeling,niet ontbloot van Godsvrees en kennis van Jesus,zo ik achte, was aan zich zeiven gelaaten, diep gezonken in de zonde, geflooten op de gevaarlijke klip zijner driften, weggeftroomd door den vloed van onbezadigden ijver, zo dat hij zondigde met opgeheven hand, en daarom rechtvaardig van de aarde moest verdaan worden : deze kruifeling moest echter tot roem der genade, tot een blinkend toonbeeld van Jesus ontferming , tot eer van zijnen meester en tot een ^oorbeeld der genen, die in de volgende eeu% yen gelooven zouden gefteld worden! Dan 't was tevens die zelfde genade, welke le blijkbaarfte proeven van de echtheid des jelopfs aan den dag bragt. Zijn geloof beftond niet  met Paradijs toegezegd. 219 iïiét enkel in befpiegeling, maar 't was werkzaam door daaden. Zijn berouw is kennelijk in zijne belijdenis: nu zag hij zijne zonde in haaren eigen aart, hij erkende gaarn dat hij dwaaslijk gehandeld en Gods gunst verbeurd had, hij erkende het erfbezit van Gods Koningrijk onwaardig te zijn, en riep daarom het aandenken van den zegenvollen Middelaar fmeekend in: gunst bij God te erlangen zou nu enkele genade voor hem zijn ; de vernederende, de fmertelijkfte , de ijslijkfte ftraffe keurde hij zich waardig; den dood merkte hij als de rechtvaardige bezolding zijner zonde aan , en gaf het meest doorflaande bewijs zijner oprechtheid, dooi zich voor God en menfchen fchuldig te keuren. Niet minder ftraalde zijne liefde ook als eer vrucht van zijn geloof in zijn bedrijf heidei door, Jesus zaak lag hem aan 't hart, daar om waakt hij voor zijne eere, daarom fpreek hij voor zijne onfchuld, en roept openlijk uit deze heeft niets onbehoorlijks gedaan ! Zijneerbiedige hulde betoont hij door J e s u s Hee te noemen , en geeft daar door blijken va volvaardigheid om zich aan zijn wetten ge hoorzaam te onderwerpen; hij erkent hem al heerfchappijvoerer in 't eeuwig Godsrijk , e tooi Over- denk. { > r 1 s a 1:  xlix. ï aso Aan eenen Kruiseling wordt toont daar mede vervuld te zijn met liefde voor Hem , en met blijdfchap over zijne eere ! Zo uitneemend is 't voorbeeld van dezen misdaader ! Zo heerlijk als de uitkomst van zijnen weg was , zo aantreklijk is zijn voorbeeld, om met hem op gelijken weg van geloof en liefde naar de eeuwigheid .te wandelen. — Wie tog die bedachtzaam oordeelt, zal dit voorbeeld ooit misbruiken kunnen ter koestering van vuige zorgeloosheid? — Al was het dat hij nu eerstmaal bekeerd ware, dan nog U zijn geloof, zijn berouw , zijne liefde een zo llerk fpreekend getuigenis van {3e rampzaligheid van deq zondendienst, en van de noodzaakiijkheid van verandering des harten, dat nimmer eenige aanleiding tot zorgelooze gerustheid hier uit afgeleid kan worden. Dan, ik heb reeds gezien hoe weinig redep daar vqoris, om dit geval te befchouwen als de vermelding van eene eerfle bekeering tot God: liever merke ik het aan als het opftaan uit eenen zwaaren val en het wederkeeren tor Jesus , om bij Hem alleen redding te zoeken .' En hoe leerzaam is dan deze gebeurtenis : wat heb ik noodig , om waakende en biddende te leeven, dat ik niet mede wegï-efl.ept worde tot navolging vaa de onbedacht*  met Paradijs toegezegd*» ast sdachtzaame menigte, hoe ligtlijk konde ik dan in de grootfte verzoeking vallen! Niet minder moete ik waake tegen den | vloed mijner driften : de toorn is ook een wortel van den doodllag , en heeft fomtijds de hoogfte trap van dit kwaad ten gevolge, Menige hebben hunnen adem op eene fchar.dplaatfe uitgeblaazen, die door niets anders dan door driftigen toorn tot dit toppunt van jam meren gevoerd zijn gewor 'en ! Ben ik gevallen, ik zie de noodzaak en der eigen aart van het berouw hier treffend gete kend, en worde daar door fterk gedronger om mij op dien Weg te begeven en mij tol Jesus te wenden. 't Geloof van den Kruifeling wekt mij op om door 't zelve hem te volgen, en door alle; I heenen te breeken: 't Geloof doet mij bovei 't ftof zweeven ; 't geloof doet mij, in 't gen< gering is bij den mensch, Godlijke grootheit zien; 't geloof doet mij het Kruis als den le vensboom aanfchouwen; 't geloof doet mij ii 't Koningrijk van Jesus de waare rust voo mijn hart vinden ; door 't geloof te leven e te fterven is mijn heil in tijd en eeuwig heid ! Als 't geloof zo in mijn hart leeft , da leeve ik in liefde tot Jesus, dan fchat i He XLXET OvEK- » l 1 1 r i ii k  XLIX. OVER*JEKK. 22a Aan benen Kruiseling wordt Hem voor mijn hoogfte goed en wije Hem geheel mijn hart: dan offere ik Hem mijne dankbaare gehoorzaamheid , en in het liefhebben van Hem vinde ik mijne hoogfte blijdfchap! Mijnen zielenvriend befchouwe ik hier, bij vernieuwing, in zijne onfchuld en heerlijkheid; hier zie ik zijne zondaarsliefde met luisterVolle ftraalen fchitteren. Deze heefi niets onbehoorlijks gedaan ! Dit ii de ftem die door alle eeuwen klinkt: dit doet mijne ziel juichen, over de fchuldeloosheïd van mijnen Heer! Hij heeft niets onbehoorlijks gedaan; Hij leed hier rechtvaardig voor onrechtvaardigen ! Ik heb veel onbehoorlijks gedaan , en kan daarom in Hem alleen mijn toevlucht, mijne verantwoording vinden! Die zelfde ftem die zijne onfchuld predikt Verkondigt te gelijk zijne heerlijkheid! Hij, die als eene uitvaagfel van 't menschdoni aan 't vloekhout hangt te fterven, is de Heer der heerlijkheid! Hij die een Kruis teri fterfbed heeft is de uitdeeler der hemelerffenis! — Hij die aan 't Kruis hangende door krijgsknechten bewaakt wordt, en dus ih alle opzichten met de misdaaders gerekend is, Hij is de erf bezitter van het hemelsch Koningrijk f Mijne hulde, mijn dank, mijn lof, mijne verheef  het Paradijs toegezegd. 22$ heerlijkirg, zijn de offers die ik Hem verfchuidigd ben en gaarne aan Hem wijen wil! Ik zie Immanuel in zijne zondaarsliefde : Hij is gereed om eenen kermenden ellendeling te ontvangen, aan eenen grooten zondaar zegt Hij het bemelparadijs geredelijk toe i het is Hem niet te gering om eenen Moordenaar in zijn gezelfdhap in 't Piradijs te ontvangen : met mij zult gij daar zijn , is zi'nè heuglijke toezegging. Zondaars worden daar in zijne gemeenfchsp gebragt, volkomen gereinigd vaiï aiie bezoeteling en worden daar met zijn heil Verzadigd. De grootfte zonden, dit mag ik daar veilig uit befluiten , meuren den weg naar den hemel niet toe, wanneer'er lust is om tot God weder te keeren. Jesus ftaat gereed om zondaars te ontvangen, dat is mijn vreugd! Jesus is een zondaarsvriend! Hij die zo menig zondaar, geduurende zijn verblijf op aarde, gered heeft,vond in deze benauwdeoogenblikken daar in zijne verkwikking , dat Hij nog ééne ziele van den dood kon redden. Zondaars kunnen ftaat op zijne hulpvaardigheid maaken! Zondaars worden door zijn bloed gekogt, om met Hem als Koningen te heerfchen. Jesus zegt aan eenen ftervenden genot van zaligheid toe! Er is een leven na dit leven jer is ra XLIX. DvERDENK.  XLIX. ©ver» Gij blijft op 't eeüwig woord van uw' verlosfer Öaaren; Al 't heil, u toegezeid, Wordt trapswijze u bedeeld; terwijl gii zult ervaaren, Dat wijsheid, liefde en magt zich eeuwig fasmen paaren. 224 Aan eenen Kruiseling wordt een zalig leven aanftaande ! —> Het befchouS wen van 't kortftondige, het ijdele, het ramp» fpoedige, het onzekere, het zondige van 't leven in dit traanendal benart dikwerf mijn hart, maar dit uitzicht fterkt mij : leeve ik door 't geloof des Zoons Gods , die-mij lief gehad en zich zeiven voor mij overgegeven heeft, dan worden eens alle traanen van mijne oogen afgewischt, dan leeve ik in nadruk, dan is de dood te niete gedaan en droeffenisfe en zuchtingen zyn weggevloden wanneer ik by Jesus ben! Houd moed, Godzoekend Volk! gij zult verheerlijkt leven 4 de hel en dood ten fpijtHoe 't onheil dreige of trcfF": God zal u nooit begeeveri , Al moest ge ook door het zwaard van aardstiranhen fneeveni, De zege volgt den ftrijd. Als 't afgematte vleeseh in 't ftille graf zal daalen Eu keeren tot het ftof, Zal uw verloste geeft in vrijheid adem haaien; Verfierd met Jesus beeld vol hemelluister praaien« In Salems binnenhof.  het Paradijs toegezegd; £25 Tot uwe zaligheid. /y^^' Eem zal aan 't flot des tijds uw fto&ijk deel verrijzen, ^ver. Én , met uw blijden geest , Od Sersfiinentoon uw' trouwen Bondgod prijzen; Hem eindloos al uw liefde en hulde en eer bewijzen. 6 Heuchlijk Jubelfeest! * * Gedichten van het Genootschap ter fpreuke voerende hier na volmaakter, ï w e » » *• "«i bladfe 931 94» IU. Deel, £ VIJF,  *2<5 VIJFTIGSTE OVERDENKING. De drieuurige duisternis. Matth. XXVII: 45—47 en 49, En van der zester uure aan, wierd er duisttrnisfe over de geheele aarde tot de ne gende uure toe. Ea omtrent de negende nure riep Jesus met een groote (lemme , zeggende, Eli, Eli, Lama Sabachthani ? dat ij mijn God, mijn God , waarom hebt gij mij verlaten? En fommige van die daar flonden [zulks] hoorende, aeiden, deze roept Eliam. Doch de andere zeiden » houdt op , laat ons zien of Elids komt , om Hem te ?erlosfen« Mark. XV: 33-36. En als de zeste uure gekomen was , wierd er duis, ternisfe over de geheele aar-^ de, tot de negende uure toe. En ter negende uure + riep Jesus met grooter tterame, zeggende, Eloi, Eloi, Lamma Sabaciïthani? 't welk is,overgezet zijnde , mijn God , mijn God , waarom hebt gij mij- verlaten ? En fommige van die daar bij ftonden , [dit] hooren¬ de zeiden , ziet Hij roept Eliam. ... Houdt flil: laat ons zien of Eüas komt, onj Hem af te nemen. 'UK  De dRieuurigb duisternis. 22^ Luh XXIII: 44, 45. Ö»Ï Én het was omtrent de zesde uure , en daar wierd «kisternisfe over de geheele aarde , tot de negende uure koe. Èri de zónrie wterdt verduisterdi J^jjs de monden ter verdediging van de onfchuld geflooten zijn, kan God de natuur doen fpreeken: dit deed Hij in 't lijden van zijnen 2oon , toen het zelve ten hoogften toppunt geftegen Was , toen alles zich vereenigd had bm Hem te fmaaden en te befchimpen in zijn leed, toen flecnts één van zijne medekruifelingen Hem verdedigde , wiens ftem echter té zwak was , om door te dringen , toen deed God een fterker ftem klinken. Vol van Majefteit was de vertooning die et plaats greep toen de almagt lprak om een blijk Van Jësos onfchuld te geeveri. Van di zesde uure ontflond er duisternis otet ■ Be geheele aarde tot de negende uure toe. Meer dan ëéne vraag rijst er bij de befchouwing dezer gebeürtenisfe ? Op welk een tijd van dén dag viel dit voor* haar onze uurtelling ï — 't Was van twaalf nuren op den middag, en dus tot drie uurett [s namiddags, volgens onze gewoone rekeP % ning*  228 De drieuurige duisternis^ L OVERDENK, (ning. * — Jesus had nu reeds drie uuren de onlijdelijke kruisfmerten doorgedaan, nog even zolang moesten die duuren, zijn' Vader behaagde het echter op eene aandacht en eerbied wekkende wijze tusfchen beiden te treeden. De euangelisten melden eenftemmig dat ze duisternis over geheel de aarde was : Hoe is dit te verftaan? — De Griekfche fpreekwijze kan zeer wel verklaard worden, van V geheele Joodfche land, en ik zie geen gegronde reden om dit ruimer uitteflrekken. Ik blijve bepaald daar bij om alleenlijk aan Canaan te denken: wijl hier door de geheele aarde te verftaan aan zeer merklijke zwaarigheden onderhcvigis. Daar het * Je sus zeide Joh. Xh^>. Zijn er niet twaalf uuren in den dagl — Dit is te verltaan vau drn \\\\ van den opgang tot dien van den onderga-1» der Zonne; en wijl dit des zpm rs en des wi. ters op dèzeïftfe wijze verdeeld werd zo vol;t dssr uver-  332 De drieuurige duisternis. Over. eenk, zij? Is door deze duisternis eene vermeerdering van rampen aan de lijdende onfchuid toe- Dit doet Juli aan de Afrikaner Flegon wél zeggen, maar Origenes , een der geleerdfte'onder de Ouden, zo bekend met dë fchriften der Grieken ontkent dit rond uit. Origenes ad Matth. p. 923, Bovendien toont de Heer Wesseling ook dat het bedenklijk is, öf dieEklips of sonnezwijm Van welke Flegon meldt, wel behoort tot het jaar waar in de kruisdood'van Je s u's voorgevailen is ? De Heer MiCHAë Lis in feine anmerkungen zu Matth. XXVII: 45, 46 voegt daar nóg bij eene bedenking'uit de vurrekening ontleend. Flegon heeft gezegd die zonnezwijm was op de zesde uure'het grootfle , daar uit maakt de Heer MiciiAëLis op, dat die ongevaar if' uur vroe'. ger moet begonnen zijn, en dus van vier en een kalf tot zeven en een half uur geduurd hebbe. Dit fchijnt mij echter te fijn gefponnen tc zijn , de zesde uure kan bij Flegon zeer wel het merkbaare begin van deze zonnézwijn, door' welke 't nacht op den dag werd, aanduiden. Meer gewigt lfeüe ik in de'aanmerking van Vossius Harm.Euang.. pag. 322', daar er niéts verbaazender in Ê DIMEUURIOÊ DUISTERNIS." 233 toegevoegd, en was dezelve een teken van de Godlijke verlaating en den toorn der Vaders welke Jesus thans trof? — Dit kan ik niet toéftemmen : ' nimmer was er eenig voorbeeld onder al het lijden des Heilands dat het zelvq door een wonderwerk verzwaard werd. — Daar bij, deze gebeurtenis ftaat in een nauw verband met de andere wonderen die bij Jesus fterven voorvielen,daar de daverende aarde, het fplijten der rotfen ,het van een rijten der voojhang' fels, de kennelijke blijken van 's Heilands onichuld gaven , zo zie ik geen andere reden voor handen, dan in de zich fchuil houdende zon het zelfde bewijs te vinden. — Is dit zo, dat hier eene b.lijkbaare tusfehenkomst der voorzienigheid , ter recht vaardigin ge v;>n dz zaak des onfchuldigen kruifelings te ontdekken is? Dan zie ik geen reden om in dit wonde? een ïtrijdige beduidenis te zoeken , eene verklaaring van Jesus onfchuld en verzwaaring van zijn lijden tevens. — Ook dunkt mij moei jk hier niet voorbijzien , dat Jesus geduurende den tijd dezer, dyistefnisie , bevrijd is ge; : ^fft • -\> lorf rth ; .■ weesj Die last heeft alles gezameld te zien wat tot verdadjginj van het tegengefteldo gevoelen kan bij^ebtagt" worden, kar z'aifcj vinden bij den Hat van Alphen, Bijlagen o/ei Dan. IX, Vde Deel 5de Hoofd.!. Bladz. 4.27. enz.' P 5 UEN*. s 1  L. OVER- «34 Da drieuuriüï duisternis. weest van den fmaad en den fchimp, de woe» de en ?t geweld der vijanden die Hem om. ringden. Maar tor welk een einde diende deze bovennatuurlijke duisternis dan V God gaf van den hemel een doorflaand bewijs, hoe zeer Hem de moordzucht en 't wreed geweld der Jooden mishaagden, Hij deed de zon haar aangezicht verbergen voor deze fchanddaad 3 terwijl 't bezwijmen van het heuglijk licht eene voor hun veroordeelende beeidtenis was, van de ftik donkere duisternis waar in zij zaten , terwijl zij hunne oogen voor het licht üooten , en de zonne der gerechtigheid poogden uitteblusfchen. Niet minder gefchiedde hier door eene fchrikwekkende aankondiging , van de vreeslijke oordeelen welke hun ter vergeldinge hunner boosheid zouden treffen ; de berooving van het licht is tog de gewoone zinneprent van ijslijke jammeren : er zal duisternisfe en benauwdheid zijn, zo tekent de profeet Gods treffend ftrafgericht * Dus werd hun hier voorfpeld, dat het licht van Gods gunst voor hun zou taanen, dat geestlijk en lighaamlijk heil verre van hun wijken zouden, dat des voor- ! ?*A V: 30.  DE drieuurige duisternis. 235 yoorfpoed van hun zou gebannen worden, en dat, bleven zij onboetvaardig voortgaan, zij, dan , in eeuwige duisternisfe en eindelooze rampzaligheid , zich deze hunne moorddaad beklaagen zouden. Of zou veelligt deze gedachte haare waarschijnlijkheid verliezen, wanneer men opmerkt dat de Jooden dit wonderteeken dus niet be« oordeeld hebben, maar zonder fchroom de volvoering der doodftraffe hebben blijven aanfchouwen, zonder dat er eenige blijk van ont> zetting bij hun hebbe plaats gehad? — Is 't niet veel eer waarfchijnlijk dat de Jooden door deze wondergebeurtenis tot erkentenis zouden zijn gebragt geworden, dat God tusfchen beiden kwam, de onfchuld van Jesus aan den dag bragt, en Hij hier door openlijk voor den waaren Messias werd uitgeroepen? • Zou 't fchrikbeduidende van dit wonderteken hen niet aangevuurd hebben, om Jesus van'^ kruis te neemen, te geneezen, en Hem als den Godsgezant te huldigen ? Deze bedenkingen zouden ruim zo veel gericht zijn tegen de waarheid van deae wondergebeurtenisfe , dan wel tegen de opgegevene bedoeling van dezelve. — Dan noch het ééne noch het andere wordt hier door verwrikt: deze uitwerking hebben de nog volgende won. '" ' de. l. VI. R- >EHE.  u Over £36 De drieuürise duisternis; fleren, de kraahende rotfen, de bevende tempel* wanden, de geopende graven,en zelfs de opfïan* aing des Heilands, de zekerfte gebeurtenis dei? wereld, niet gehad. - Zo ziet men hoe ontzaglijk het is, als God over de menfchen eenen geest der verharding uirllort, en hen aan zich zei ven overlaat, 't Is JÜet onwaarfchijnlijk dat deze menfchen, in't .eerfte oogen blik van deze onverwachte ger •beurtenis , met ontzetting zijn bevangen geweest, maar dat de een den ander heeft aangefpoord , om althans aan geen hoogere dan natuurlijke oorzaaken te denken , waar door ongevoeligheid , ongeloof en verharding zich algemeen verfpreid hebben. Doch hoe heeft de lijdende Jesus geduurende deze duisternis werkzaam geweest 9 — ik kan niet anders denken dan dat Hij onder blijvend gevoel van lichaamsfmerten , tevens ook eene blijvende ontwaarwording van de groote oorzaak van zijn leed , de zonde, beitendig gehad' hebbe : GetAfemane's droeffe' nisfen,fchoon in trap gemaatigd, hebben, zo ik denke, onder al >t lijden voortgeduurd, en ook nu zijne fmerten vergroot; ik kan mij echter niet ontdaan van de gedachte , dat de tusfchenkomst der almagr. ter bemoediging m ziin gefolterd hart gefterkt hebje , en zij-,  DU DRIEUURIGE DUISTERNIS. «237 zijne verwac ing gefterkt zij , dat God, die uit de duisternisfe het licht kan fcheppen , zich ook over Hem ontfermen en uitkomst befchikken zoude. Dit mag ik, dunkt mij .veilig befluiten uit het fpreekenvan Jesus na een drieuurig zwijgen: omtrent de negende uure riep Hij met eene groote fiemme, zeggende: Eli, Eli, Lama SaBACtiTHAM? dat is, mijn God, mijn God, waarom hebt g'j mij verlaaten ? * De fterke Hem verheffing bij 't opklaaren dei duisternisfe ftrekte ten teken dat zijn moed niet was gedoofd, dat Hij 't hoofd kloekmoedig kon opbeuren, en zich boven zijne vijanden verheffen kor.de. Hier rijst billijk de vraag: wijl deze woorden het begin van den XXIIfte Ps. uitmaaken, of Jesus zich ook van dit geheele lied bediend hebbe? — 't Is mij niet zeker, dat de Hei land den geheelen Pfalm of immers voornaam* gedeelten van denzelven woordlijk hebbe uitge fproo * Dsopgaave van Markus, Eloi, Eloi.Lamm is meer naar den Sijrifchen tongval gefchikt.'t geene fon xnige meenen, door de affcbrijvers gefchied te zijn; Cont Grotius. Evenwel bij Mattheos is ook 't wooi Sabachthani, naar 't Sijriseh. L. Over* denk» k t d  L. OvfR. BENK' t Immers naar demeeïtgewoone afleiding van den naam W. Ê38 De CRI EUURl GE duisternis. fprooken. * Maar dit fchijnt mij ontegenzeglijk, dit volgt uit de natuur der zaake, dat de inhoud van dezen voorzeggenden Pfalm, bij dezen uitroep voor zijnen geest geweest is, In dit licht moet ik dan deze woorden befchouwen, die Jesus heeft uitgeroepen. De aanfpraak mijn God, mijn God, bij herhaaling ontboezemt reeds blijken van vertrouwen , daar de hier gebruikte naam aan Gods kragt f doet denken, en de betrekking die de Heiland zich vertegenwoordigt, door het roepen mijn God, Hem verwachting op de hulpe der aimagt kon doen vestigen. Het vraagen waarom hebt GIJ mij vérlaate.\"?kanbilÜjk dunkt mij verftaan worden, als eenè verwonderende klagte, wegens het langduurige der verlaacing, gepaard met eene ftille bede ora ontheffing van het drukkend leed. Dan , waar in is deze verlaating tog gelegeri geweest? — Ik kan geen bewijs vinden, dat Jesus hier door te kennen gaf, dat Hij, geduureude de drieuurige duisternis,op eene bijzon» * Verg. de Algemeene Historie, IXde Deel» bladz. 619.  DE DRIEUURIGE DUISTERNIS. 239 zondere wijze, naar den geest, van God zijnen Vader zou verlaaten geweest zijn. 't Is dunkt mij buiten bedenking , dat de Heiland deze woorden gebruikt hebbe. zoals die in den Pfalm voorkomen: daar merkt de fpreeker zich zeiven aan, als omgeeven, door eenen geheelen vloed van lijden, uit het welke Hij geen redding bekwam, waar over Hij zijn klaagend zuchten ten hemel hief, met fmeeking dat de almagt zich ter zijner redding haasten wilde. — Zo dunkt mij past dit ook in Jesus mond. Billijk klaagde Hij tog over verlaating ten aanzien van zijnen geebnk. 250 De drieuurige duisternis.] mijn licht zijn! Korne ik eer ik fterve in 't akelig duister, zo dat God mij fchijnt verhaten te hebben, ook dan mag ik vertrouwlijk roepen mijn God! — En, komt het oogenbiik dat ik de wereld verlaaten zal, veeliigt is dan mijn ziel geprangt door een bezwijkend lichaam, het licht van troost verre van mij, de magt der helle met kragt aan 't woelen, de verfchrik-, king van den dood in alle haare ijslijkheid voor mijn Geest, de fomberheid van 't éénzaame graf, in haare beklemmende vertegenwoordiging, ter mijner benauwinge bezig, het geweten der zonde levendig, en 't vooruitzicht om voor den richterftoel der oneindige rechtvaardigheid gedagvaard te worden ter vermeerdering van de duisternis werkzaam. Maar ook dan zal 't klaagen van mijnen verlosfer over Godlijke verlaating, en dc heerlijke uitkomst daar van, mijn licht in de doodsvalei, het anker mijner hope in 't geklots der geweldige golven zijn. Dan, waar toe zal 't vooruitzicht van onzeker gevaar mij prangen? — Leeve ik door 't geloof in de gemeenfchap mijn's verlosfers, veeliigt doet Hij alle nevelen verdwijnen, in die oogenbiikken, waar in het licht mij meest be* geerlijk zal zijn. Hij kan mij, bij het licht der eeuwigheid, het ijdele dezer wereld doen zien, 20 dat ik dezelve met blijdfchap verlaate; Hij, kai\  De drieuurige duisternis. 251 kan mij 't zalige van den hemel, de grootheid l. van zijn heil, den rijkdom van zijn troost, s^ het veilige van zijn geleide zo helder doen inzien, dat ik vrolijk van den oever der doodsJordaane ftappe, en juichend Hem in de armen vliege, om eeuwig mij in zijn licht te verblij,den!l! EEN'.  25a - ; • EEN - EN - VIJFTIGSTE OVERDENKING. het is volbragt. Jok XIX: vs. 23-30. Matth. XXVII: 46. LI. Hierna, Jefus wetende dat En terftont een van haar Over- nu alies volbracht was, op [toe-] loopende nam een fpondat de Schrift foude vervult gie, en [die] met edik geworden , feyde, My dorst, vult hebbende , ftakfe op Daer ftont dan een vat eenen rietftock, en gaf hem vol ediks, en fy vulden te drinken, een fpongie met edik, en omkydenfe met hyfcpe, en bracntenfe san fynen mont. Doe Jefus dan den edik genomen hacide, feyde hy, Het is volbracht: Mark. XV: vs. 36. Luk. XXIII: 35. Er. dser l?ep een, en vul- En [ de krygsknechten } de een fpongie met edick, brachten hem edik. en ftackfe op eenen riet. ftock, en gaf hem te drink ken feggende, Houdt ftil: Last ons Ü3n of Elias komt 9 j om hem «f te nemen. De  HET IS VOLBRAGT. 25$ 33e woorden die jesus aan 't kruis gefpro-° ken heeft waren alle belangrijk, en hebben den eerbied en de verwondering van alle de eeuwen der Christenheid naar zich getrokken,' vooral is het belangrijke daar van ten hoogften top' gedegen, toen het oogenblik van flerven naderde. — Dit fpoort mij aan, om mijne aandacht te verdubbelen, en de laatile woorden, die uit zijnen gezegenden mond gevloeid zijn, gretig op te vangen, om daar in mij te verlustigen, mijn geloof te Herken, mijne liefde tot Hem op te wekken, en mijn vertrouwen aan te wakkeren, om, door de befchouwing van de wijze, waar op jesus zich tot den dood bereidde, onderricht te zamelen, hoe ik op aarde moet leven , en waar op de grond mijner verwachting gebouwd zijn moet, om ftaat te kunnen maaken, dat ik in mijn fterven bij je», sus zal zijn. Ik begeeve mij dan ter bepeinzing van het gene in den tekst vermeld is. Johannes zegt: Hier na, jesus metende dat nu alles volbragt was, op dat de fchrift zoude vervuld worden, zeide, mij dorst. Jesus wist dat alles nu volbragt was, dat Hij op zich genomen had, om tot heil van zondaaren te verrichten: alleenlijk was er nog ne LI. DVERDJSNK.  254 HET IS VOLBRAGT; Lf. Over- DENK. ne zeer opmerklijke voorzegging, die haarë vervulling bekomen moest % daarom zeide Hij * De fchikkiig van de woorden In den Griekfchen tekst, geefc aanleiding om dit dus te neemen: jesus wettende dat nu alles volbragt was, op dat de fchrift zou vervuld worden. Ik vinde er echter meerderen famenhang met het volgende in, als men 't op deze wijze leest: jesus' weelende dat nu alles volbragt was, zeide, op dat de jchrift vervuld Zoude worden, mij dorst. Er was eere aarmïrklijkeGódfprake die nog nader, nog ineer bijzonder, naar den letter moest vervuld worden. — En welke was die? — Men zou ikerkenne dit gaarn, hief iunnen denken, aan de klagte van den Messias in den1 XXIIfte Psalm het 16de vs. mt'ftii kragt is verdroogd als een fotfcherf en mijne tong kleeft aan mijn gehemelte. Doch wijl hier zo letterlijk vervuld is 't gene in den LXIXften Psalm its het tweede gedeelte van vs. 22. voorkomt, zo lijdt dit bij inij geen bedenking of jesus heeft daar op het dog gehad. _ Dat althans deze Psalm zo wel als de XXIIfte eene aftekening van 'sMesfias lijden behelst, fchijnt mij toe uit de aanhaalingrn in het Nieuwe Tes'ament genoeg ge^ itaafd te zijn , zie Joh. II; 17. dezen tekst, Hand. l: io eii Rom. XI: p, 10. Eenebloote overbrenging van de woorden, op die gévallen, waar bij zij aangehaald worden, heb ik nog niet bewezen gezien. — Hier tegen kan uit het 6de vs. geen bedenking worden ingebragt, wijl dit zeggen: Ö God gij weet van wtjne dwaasheid en mijne fchulden zijn voor U niet verborgen! eene eigenaartigé betuiging isl van* önfchuld en beroeping op God, 't welke in 't verband zeer wel flrookt. — Wanneer men met den Heer muntusghEj ©nderftelt dat van vs. 23 tot 2,9 de vloekbeden door eenen au-  HET IS VOtBRAGT* S§§ Hij i op dat de fchrift zoude vervuld worden, mij dorst. Hij had zich nu geduurende de drie uurige duisternis bezig gehouden met de bepeinzing zijner lotgevallen en de vergelijking van dezelve met de Schriften, Hij vond zijne intrede in de wereld, zijne armoedige levenswijze , profeetifche bedioning , menigte van vijanden , gevangenneeming', veroordeeling, mishandeling, en zijn lijden aan het kruis, in aile bijzonderheden, zo juist voorfpeld, en dd uitkomst van dit alles zo volkomen beantwoordende aan 't gene van alle die bijzonderheden was afgetekend: dit fterkte zijn hart in 't lijden , en deed Hem voords gemoedigd hoopen op de heerlijke uitkom ;t van zijn leed i « Zijne tong werd iniusfchen van dorst ge« fchroeid, anderen fpreeker worden voorgedraagen, is ook hier d< zwarigneid verdweenen Ja, al wil m^n die onderftelling met to^-reeven , kan dit nog wel verdedigd worden, zoniet het Oostersch vüür, en de fterke trekken die in Profïetifche Dicht it uk ken meermallen voorkomen, behoorlijk in aan merking neemt. De Heer michaeLIS in Jeine anmerkungen zu jon, wil deze drenking met edik niet als lijden heoben aangezien, ■wijl het eene verkwikking toebragt in den toeftand waar it jesus rhms was- F.wrwel mij dunkt in zulk eene oni Aardigheid te zijn, dat een edlkteug een gunstbewijs was behoort wel degelijk tot het lijden» voor al wanneer me bedenkt wie jesu» is! Li. OVERIGENS» t r i l  LI. OVERDENK. 256 het is v-olbraot. fchroeid: de geduurige afmattingen, het ont« vloeide bloed en de brandende hitte hadden zijne kragten geheel uitgedroogd, dit gaf aanleiding om zich te bepaalen bij de Godfpraak waar in aangetekend was, dat Hij in zijnen dorst edik ter laaffenisfe zoude ontvangen, en ter vervullinge van deze orakelftem zeide Hij; mij dorst. Hier hoore ik een ontzettend woord uit jesus mond; de hemel moet beroerd worden, de aarde fidderen, en 't hart van den mensch bezwijken op zulk eene klagt! — Hij, die de bronnen op duizend bergen doet ontfpringen en de ruifchende beeken door de dalen doet kronkelen, om mensch en vee te drenken! Hij. die de druif doet zwellen, om het hart van den mensch te verkwikken en te fterken, moet hier zelf over ver* droogenden en brandenden dorst klaa^en! —Hij, die hier als misdaader aan 't kruis hangt, moet klaagen over deze fmerte, daar dezelve een gedeelte van zijne ftraife moest uiiraaaken. * Dart * Sommigen wilkn hier of geheel aan geen lichaamlijken dorst, of immers aan eenen Geestlijken zo wel als lichaamlijken dorst gedacht hebben. De Kerkvader augustijk zeide vraagende. „ Waar hebt Gij naar gedorst, o heer „ je sus? Naar wijn van den wijeftok of water uk eene » «*  ilEt is volbragt. 25? Dan ik begeeve mij om de gevolgen vari de-^ ze klagte te befchouwen. — Daar flor. d daniV1Lm, zegt johannes» een rat yol ediks, en zij vulden ten fpongie met edik, en omleidenze met Ujfop en. hagtenzc aan zijnen mond. * 't Is noodloos een angst- „ riviere ? Uw dom ik mijn heil en uwe fpijze mijne ver„ iosfmg!" Asderen verftaan hier door eenen dorst raar Godl'ijke verkwikking. — Dan, dit alles kan men eene plaats inruimen onder de geestrijke befpiegeiingen en aartigevindingen : maar het waare bedoelde is zeker daar niet in gelegen. Het kan geene bedenking baaren, dat jesus hiérklaagdé van dorst, daar Hij gewillig 'c lijden ondergaan moest. — Want door deze klagt is dit lijden kenbaar geworden: jesus toonde hier door ook dat Hij a!s mensch leed, en 'z voornaame doel blijkt genoeg uit den tekst, die zo aanmerklijke Godfpraak moest vérvuld worden. * Men berekent hét getal dêr drenkingen des Heilands bp Golgotha op verfchillende wijzen. — Mij komt het isnneemlijkfte voor, dezelve tot een drietal te bepaalën. De eetjïe reize was voor de kruiGging, bij de komst op Golgotha, waar van in de XLillfte Overdenk, geiprce* ken is. De tweede fchijnt mij toe, door lÜkas verhaald te zijn, Hoofdft. XXIII: 36. Ende ook de krijgsknechten tot [Hem] komende , be/potteden Hem en b'ragten Hem edik. — Dit is , naar dit verbaal, vc'or de drieuurige duisternis, bij de beipotting gebeurd, en *t fchijnt dat de fpot'tendé foldaaten (kchts •van verre dén drank aan jesus hebben la. n zien. Verg. bukmaand! in zijne Hamionia bisdz, 467, in Harmovia ikekii, cum net. j. h. schacht pag. 67. Da 111. Deel. R  258 het is volbragt.' LI. Over» DENK. angstvallig onderzoek te doen: van waar dit vat op Golgotha gekomen zij? Of eenig beuzelend geheim daar in te zoeken. De zaak is zeer natuurlijk: de foldaaten hebben dezen drank, dien de Romeinen fofca noemden, en onder 't krijgsvolk gemeen was, tot hun eigen gebruik en ook tot eenige laaffenis voor de kruifeiingen bij zich gehad*. Op de klagte van Jesus De derde is in den tekst vermeld, en dezelfde waar van wij Matth. XXVII: 48. en Mark. XV: 3Ö leezen, waar | bij johannes de oorzaak, die daar toe aanleiding \ gaf, en eenige omftandigfaeden voegt. — Hier door wordt 1 tevens opgelost, eene anders moeilijke vraag, hoe zij, na. ; melijk, op de gedachten zijn gekomen, om jesus drin- ' ken aan te bieden? 't I» wel geestig uitgedacht, dat de j Heiland den geheelen XXIIften Psalm met eene hoorbaare 1 flem zoude hebben uitgefprooken, en dat ter gelegenheid ! van 't 16de vs. van denzelven, dit aanbod van drank zoude gefchied zijn: doch dit is geheel onbewijslijk. Alles is klaar, wanneer men aanmerkt, dat johannes de oorzaak opgeeft, dat jesus zeide: m ij d o r s t. Terwijl de verhindering, die er toegebragt werd, door de genen die zeiden: houdt op, laat ons zien of Elias komt om Hem te verlosfen, afgeleid is uit het verkeerd verdaan van 't gene jesus een wijl te vooren had uitgeroepen: eli eli lama sab acht aki, waar aan zij, zo als ik te vooren reeds heb opgegeven, dien verkeerden uitleg gaven, vermoedelijk door kwalijk verftaan, dat jesus om elias had geroepen. * Deze edik met water gemengd, zo als de Romeinen htm $of-  HET ÏS VOLBRAGT. 2*9 'süs over dorst, waren de foldaaten, want ik zie geheel geen reden om aan anderen te denken, ftraks gereed om van den drank iets aari Hem te geeven. Daar de kruifeiingen met uitgerekte en vastgefpijkerde handen roerloos hingen, was 't gemaklijkffe een fpons te vullen met dien drank en dezelve door den lijder te laaten uitzuigen, zij ftaken daarom zo een gevulde fpons op eenen hijfoppengel en bragten ze aan zijnen mond. * En daar Jesus den gemijrrheden wijn, toen 'Hij pofd toebereidden, was niet om de kruisfelingen fchielijket te doen fterven maar te verfiisfchen. Conf. vossius /./. * Veel moeite heeft de vergelijking" van matth. er mark. met joh. den uitleggeren gekost- De beide eerlh Euangelisten fpreeken van eenen riet/lok: maar joh. vat fiijfop. De zwarigheid fchijnt wel opgeruimd te zijn, wan neer men 't met de onzen vertaald, zij omleider.ze me, "tyfop: doch alie drie de Euangelisten gebruiken het zelfdt Woord ■sepiri&tvoci en denzelfden naamval in wA^is èn vctyuTtu, op, of aan den rietjïok, op, of aan hyfo, fteeken. Daarom beruste ik tot hier toe in de gedachre van salmasius door wolfius in Cur. Phil. oo aangenomen, en nader geftaafd door elasius carijc philus, aangehaald door Lampe in not. ad loc. jot dat namelijk de flok of het riet een kijfopfiengel zij g< •weest, die ter lengte van ij of 2 voeten gevonden woi den, en wijl het kruis niet zo hoog van den grond was eenoeg daar mede bereikt geworden is. R a LI; o VERDEK Ki t l  z6o HET IS VOLBRAGT. LI. Over. denk. Hij op Golgotha kwam, had afgewezen, wijl die gefchikt was om Hem te bedwelmen, daar nam Hij den edik en dronk daar van. Aandoenlijke befchouwing voor mij: ik hoore mijnen Verlosfer over dorst klaagen, en zie Hem met edik drenken! — Hoe onlijdelijk waren zijne fmerten: afgemat door angst, gekneveld, voortgeduwd, door onbarmhartige handen, door befchimping en fpottend Itooten te meer vermoeid; dan ginds, dan herwaards geleid, door felle geesfelllagen geheel uitgeput, met den kruisbalk beladen naar Golgotha gefleept, daar aan 't kruis genageld, terwijl het bloed langs geheel het lichaam, en vooral uit handen en voeten vloeide, werd het overfchot der kragten, doorbeftendigepijnen en geduurig prangende zielsbenauwdheid, geheel en al weggevoerd, daar 't uitgemergelde lichaam, naakt in de lucht hangende, te meer werd uitgedroogd! In zulk een coeltand hoore ik mijnen zielevriend, van alle laaffenis verlieken, over dorst klaagen, en zijne vastgenagelde handen beletten Hem zelfs aangeboden drank tot zich te kunnen nemen: uit een fpons te zuigen is alles wat Hem overfchiet; een edikteug, dus zuigende in den mond te kunnen krijgen is voor Hem een gunstbewijs! — O God, hoe donker is dikwijls uw weg! Hoe opeengehoopt wa-  HET IS VOLBRAGT. 2(5l waren de fmerten van Hem, dien Gij zelf voor uwen Zoon, uwen geliefden, uit een geopenden hemel verklaard hebt! En welk een heerlijk licht ftraalt er van achteren uit deze donkerheid ! Zulke fmerten was ik waardig; die heb ik door mijne zonden verdiend; hoe onnagaanbaar groot is het, dat bevrijding van die ftraffe ook voor mij te vinden is, in Hem die dezelve gewillig leed! Niet weinig-wordt mijn geloof ook hier gefterkt, bij de befchouwing de^er gebeurtenis, daar ik in dit geval zo nauwkeurig de Schriften der Profeeten tot de minde bijzonderheid vervuld zie : alles wat er was aangekondigd was afgeloopen, deze voorfpelling, dat de Mesfias met edik gedrenkt moest worden, wagtte haare vervulling nog en verkreeg dezelve. Ik wil onderuislchen niet voorbijzien, hoe veel waarfchouwende erinneringen mij hier medegedeeld worden, om in 't gebruik van verkwikkingen aan dit leed van mijnen Verlosfer te denken, daar 't Hem een gunstbewijs was dat Hij een edikteug uit een fpons mogt zui. gen: als ik fmaaklijke fpijze, verfrisfchenden drank genieten mag, moet dit mij meer dan de voldoening van mijnen fmaak verkwikken, dat ik die gefchenken befchouwen mag als gegroeid R 3 °P LI. Oerdenk.  LI. Over; PENtf. £62 het is volbragt, op den wortel van 't lijden mijn's Verlosfers * dat ik dan mijne zielverheffe tot Hem, die aanlpraak had op de voornaamfte voortbrengfels der aarde, en zich met eenen edikteug vergenoegde, op dat Hij overvloed zoude befchik-. ken, voor zulken, die alle recht op 't ftreelend gebruik van fpijze en drank verbeurd hebben — Juich dan, mijne ziel, juich vrolijk over de liefde van uwen Heiland, die nooit zijn fmaak noch zijne tong misbruikte, die het iïreelende in de verkwikkende voortbrengfels der aarde gelegd heeft, die den wijnftok deed uitbotten en de bronnen vloeien, die het zintuig van den fmaak aan den mensch mededeelde, om Hem met geneuchte levens' onderhoud te doen ge^ nieten: Hij wilde ook om uwen wil dit al ontbeeren, en U uit de beeken zijner wellusten drenken, op dat *Gij in eeuwigheid niet zoudt dorften! Dan ik heb nog meer te befchouwen: de tekst biedt mij nog een aanmerklijke uitroep: Toen Jesus dan den edik genomen had4e: zeide Hij het is volbragt! * Nooit; * Tot hier toe blijve ik berusten in de gewoone opvatting van het woord TereAscr]»/. Het is volbragt. Ik zie geheel geen grond om dit naar den uitleg van g roti us dus op te vatten: het is gedaan, ik fterve. Die meer daar van wil zien, kan te recht geraaken in de uitleg-  HET IS VOLBRAGT. 263 Nooit heeft er eenig woord door den dampkring geklonken, dat zaliger voor de menfchen,, aangenaamer voor de Engelen, verfchriklijker voor de Duivelen, en behaaglijker voor God den Vader was, dan dit woord, het is volbragt! ; Hier is eene maatelooze uitgeftrektheid! Eene J rijke verhevenheid! Een zee van heil! Een bron van vreugde ! Een ankergrond voor 't- geloof! Een rots van veilige toevlucht i Een fchuilplaats in den dood! Eene geopende poort I des hemels! Een fchild tegen den fchrik -der / helle! Eene dankftof voor alle de eeuwen, die I tot 'swerelds jongften ftond zullen afrollen! De inhoud van een loflied, daar de eeuwigheid < van weergalmen zal! Doch het wekt billijk mijne verwondering: roept KUNDIGE VERM AAKELIJKHBDEN Vatl mijneU hoog- gefchatten ambtgenoot p. nieuwland, I Boek, in't antwoord op den twaalfden brief blaiz. 86 enz. 't Is mij onmogelijk dat ik Hemmen kan met de pooging ,: van heumann, om dit te verklaaren alleen van de ver1 vulling der Profeeten, offchoon in 't28 vs. dit woord daar van gebruikt wordt. Want wie ziet niet duidelijk het onderfcheid, dat 'er is tusfchen dit voordel r dat nu alles volbragt was, op dat de fchrift zou vervuldworden, en het korte afgebrokene het is volbragt dat hier is ? Het gebruik van dit woord; in dien zin, waar van heumann voorbeelden 1 bijbrengt, bewijst geenszins dat dit hier dus te neemen zij. 11 4 LI. )VER)ENK.  5^4 het is volbragt." LI. pjsks. roept Jesus uit, het is volbragt! daartog het heil voor zondaaren uit zijnen dood voortvloeit: hoe kon Hij dit dan vdór zijn fterven zeggen ? — Het antwoord hier op is voldoende: Hij worftelde nu reeds met den dood, Hij merkt denzelven aan als of die reeds plaats had, wijl die zo oogenbliklijk ftond te gebeuren *. Daarom kan ik dan veilig mij deze nadrukvolle taal in haare veelbeduidende volheid voor den Geest Hellen, om in derzelver bepeinzinge mij te verlustigen. Hier hoore ik eene openlijke verklaaring van alles wat er gebeurd was. Ik heb voleindigd, zeide Jesus tot zijnen Vader, het werk, dat Gij mij gegeven hebt om te doen. Hij herdacht alles war Hem bejegend was in de ftille jaa- * 't Was één van de voornaainfte bewijzen van den ge. Jeerden alting, welke Hij tegen het Borgtogtelijke van den dood van je sus poogde in te brengen, om het fchuldbetaalend lijden des Vetlosfers alleen tot de drieuurige duisternis te beperken. Wat daar tegen kan ingebragt worden is overvloedig getoond, door den uitmuntenden witsius in Oeconom. Foeder. pag. J77. 't Is voldoende genoeg tot mijn oogmerk, alleen te erinneren, dat dergelijke wijze van voorliel meermalen garonden wordt, onder anderen 2 Tim. IV; 7. en Jok., KVH: 4, 11 en 12,.  HET IS VOLBRAGT. 265 Jaaren der kindtchheid en jongelingfchap, maar vooral zijne bezigheid en loiwisfel geduurende zijne openlijke ambtsbediening, de onvermoeide arbeid, het prediken, vermanen, beftraffen, de beweldaadigingen die Hij bewezen, en de belooningen welke Hij daar voor ontvangen had. Nu hijgde Hij naar de oogenblikken van rust, 'tgroote werk was afgedaan, daarom kon Hij deze openlijke verklaaring afleggen. Daar bij was deze taal eene rechtsvordering bij zijnen Vader. Had Hij alles volbragt, wat Hem te doen ftond, Hij mogt dan nu ook daar op ftaat maaken, dat Hij vlekloos voor zijnen richter zou bevonden worden. Hij, door den goeden Geest en met kragt gezalfd, had zijn werk volkomen zuiver beoeffehd en kon daarom ftaat maakenj onder al'tveroordeeien van menfchentongen, God, die Hem rechtvaardigde, nabij Hem en gereed ter zijner hulpe te hebben. De uitroep het is volbragt, draagt derhalven al zijn werk aan God als richter voor, om daar op onfaalbaare uitfpreek te verkrijgen. Het is boven dien een fchrikwoord voor zijne vijanden. De Hel moestbeeven op deze taale,daai de zuilen van 't f itans rijk door dezelve werden weggerukt: het is volbragt, geeft te kennen dat de flang nu oogenbliklijk haaren kop geheel verrnorfeid ftond te worden, dat haar poogen tei R 5 hef LT, 3 VERDENK.  £66 het IS volbragt. LT. OvER- herftelling vruchtloos woelen zou zijn, en voor eeuwig haaren vang aan haar ontnomen was! — Zijne moordenaars, die hunnen wenschhadden verkregen, daar Hij aan 't kruishout kromp en den levensadem nu terftond zou uitblaazen, moesten Adderen van angst! Hadden zij hunnen moed gekoeld, zij hadden nu ook te wachten, dat Hij, die zijn werk op aarde volbragt had, op de wolken des hemels verfchijnenzoude, en hun billijke vergelding hunner fnoodheid zou doen ervaaren. Niet minder was het een triumfzang voor zijne vrienden. Eindloos was 't voor hun onmogelijk geweest te volbrengen, 't gene van hun geëischt was, maar nu Jesus uitroept: liet is volbragt, nu wordt hun geloof gewekt om vrolijk te juichen: Hel, waar is uwe overwinning? Zoo was dit ook eene bemoediging voor jefus zelf! Nu was het einde van zijn leed daar: zijn verdriet, dat afgewogen was, had Hij nu doorgeftaan, en zijn arbeidsloon was bij zijnen Vader weggelegd. Hij fchikte zich nu vrolijk tot fterven, en zou oogenbliklijk zijnen Geest in de hand van zijnen Vader bevelen! Eindlijk ik zie door dit fpreeken, eenbronvan zaligheid ontflooten. — Hij, die in de wereld was gekomen om zondaars zalig te maaken, en zij-  het IS volbragt. 2.6? Stjne ziel tot een randfoen voor veelen te geeven, Hij zegt dat dit groote werk volbragt was! Hij die de waarheid zelve is, in wiens mond geen bedrog gevonden werd, legt dit getuigenis af, waar op de einden der aarde hoopen kunnen! Hij op wien het oog der Vaderen gevestigd was, toont dat Hij had daar gefteld, het gene zij van Hem te gemoete zagen! — Hij, die voor zich zeiven op aarde niets te volbrengen had, om dat het verblijf in de gewesten des lichts de wooning was, daar Hij recht op had, Hij heeft voor zondaaren volbragt, het gene er te doen ftond, voor zulken, die eindeloos, wegens onbetaalde fchuld, ftrafwaardig zouden gebleven zijn, — voor zulken die onder de ftraffe hunner ongerechtigheid zouden hebben moeten bezwijken, heeft Jesus volbragt! ——— Overwinning van den dood befchikt zijn volbrengen; betaaling van het randfoen waar door zondaars verlost worden, is de vrucht van 't gene Hij volbragt heeft! Ontfluiting van den hemel is hier van 'i gevolg; ontheffing van de ftraf, verzadigd met Gods beeld in der eeuwen eeuwigheid Voltooid heil in Gods nabijheid, eindloos t< bezitten , is de vrugt die op dezen worte groeit! Wat kan dan den Christen fchade aanbren gen LI. Over- 3enk. 1  2u"8 HET IS VOLBRAGT. li. OVER' DENK. gen? Is het zondefchuld? Het bloedrandfoen < is opgebragt, de betaaling voor die fchuld volkomen daargefteld. Zal de kragt van *t I zedelijk bederf den Christen benauwen? Je» ji sus heeft alles volbragt, en zal de onderbren- I i ging van de kragt der zonde even zo zeker I voltooien! Zal eene menigte van vijan- i den, die het verderf van den Christen 1 zoekt, Hem doen beeven ? Hij die alles volbragt heeft, zal ook daar voor zorgen , dat I, deze de vrugten van zijn opgebragt werk niet verijdelen. — Zal nijpende behoefte of donker vooruitzicht voor het toekomende zijn hart prangen 9 Ook daar voor ftaat Hij \, in, die alles volbragt heeft; Hij zal ook dk j volbrengen, dat het brood gegeven worde, en het water gewis zij. Of zou de laatfte vijand de Dood doen fchrikken bij vooruitzicht ? Die vijand is te niet gedaan: de Christen kan vraagen: dood, waar is uw prikkel? Hij zal over den dood gevoerd worden, door Hem, die door zijnen dood te niete gedaan heeft, den genen die het geweld des doods heeft! Dus wordt mijn hart gefterkt in hope op den hemel, offchoon ik 't niet volbrengen kan, dat Jesus het voor mij volbragt heeft! — En, ik worde tevens opgewekt om mij te erinneren, dat ik ook eens verantwoording zal moeten doen  het IS volbragt. SfTp doen, of ik zeggen kan: het is volbragt? — ( Of ik in mijne betrekkingen waar in ik geplaatst, ben, in zorg voor mij zeiven, en voor anderen, in werken om de fpijs die niet vergaat, in toebereiding voor de eeuwigheid, in de verheerlijking van God en Jesus, in alles wat mij op aarde te doen ftond, voor God zal kunnen zeggen: het is volbragt9 „ O Jesus! fchaamtezal mij bedekken,als „ ik in die oogenblikken, waar in het doodzweet „ mijn aangezicht dekt, gedagvaard worde om „ op deze vraagen antwoord te geeven! -— „ Laat dan, dierbaare Verlosfer, dit mijne ver„ antwoording, dit mijn troost zijn, dat Gij „ het ook voor mij zondaar volbragt hebt!" TIFEË- Li. >ENK.  27Ö TWEE - EN . VIJFTIGSTE OFERDËNKlNÖi Jesus sterft. Lil Overdenk. Luk. xxiii: 45. En Jesus roepende met grooter ftemme zeide, Vader in uwe handen beveele ik mijnen geesr. En- als hij dit gezegd hadden gaf hij den geest. Mark. xv: 37. En Jesus eene grocte ftemme van [hem] gegeven hebbende, gaf den geest. Matth. xxvii: 50. En Jesus wederom met eene groote ftemme roependé gaf den geest. Joh. xix: 30. . - En het hoofd buigende gaf den geest; . ^/^erbaazende gebeurtenis die ik nu ga bepeinzen! de bron van 't leven fterft: Hij die iri al het levend fchepfel leven inblaast en onderhoudt , blaast naar zijne raenschheid den laatften adem uit! Het leezen van den tekst treft geheel mijne ziel, en maakt alle derzelven aandoeningen gaande. Het gefolterd lichaam van den ftervenden levensvorst was allengs dermaate af-  Jesus sterft. §fö gemat, dat de zwoegende borst naar den laarften frak hijgde: nog éénmaal evenwel verfa-' mek Jesus zijne kragten en roept met een fterk geluid, fpreekende met eene groote ftemme. — Van waar was dit? Moet ik hier uit beiluiten, dat zijne kragt geheel niet vergaan ware, zo dat Hij naar de maate zijner kragten nog langer zou geleefd hebben, ten ware Hij door zijne Godlijke kragt zijn leven nu had afgelegd ? Daar toe zie ik geen reden, Hij had magt zijn leven af te leggen, maar er is geen blijk dat Hij zijn leed verkort heeft: Hij is gejïorven uit zwak' heid zijns vleeschs *: En als ik mij al het lijden vertegenwoordige 't welke Jesus heeft uitgeftaan, dan is er niets natuurlijker te bevatten, dan dat zijne levenskragten bezweken zijn, en Hij vroeger dan zijne medekruifelingen gekorven is: ook moet hier uit worden afgeleid, dat Pilatus zich verwonderde , dat Hij alre-le geftorven was f, wijl gewoonlijk de gekruifigden tot den derden, en fomtijds tot den zevenden dag leefden. Het fterke roepen van een ftervenden Heiland vordert echter mijne nauwkeurige en hervatte opmerkzaamheid» 't Is niet on« * Nederlandsciie geloofsbelijdenis Au XIX. t jfoh. XIX: 32, 33. Mark. XV: 44. LIL 3ves. )enk.  zpa Jesus -sterft* LH. OVERDENK. ongewoon dat ftervenden hunne kragten bijeen** zamelen, om iets van belang te ontboezemen* Dan de vraag valt, of dit enkel natuurlijk ge« Weest zij ? Laat mij om dit te beantwoorden, het verhaal der Euangelisten inzien. Matth. zegt: en Jefus wederom met eene groote ftemme roepende. Bij 't eindigen der duisternisfe had Hij geroepen met eene groote ftemme, Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaaten? Nu riep Hij wederom met eene groote ftemme, en dit was eene taal die enkel vertrouwen ontboezemde. Hij gaf dus te kennen, dat zijn hart gefterkt was onder delevendigfte bewustheid zijner onfchuld in den God van zijn heil! — Worden de laatfte Woorden van menfchen die men achting toedraagt belangrijk gekeurd: hoe veel reden is er dan om verheugd te zijn, over de beflelling van Gods goeden Geest, dat Luk as pen beltierd is ge* worden, om ons de woorden, die Jesus al ftervende fprak, in gefchrlfte te overhandigen. Lr.at mij nu enkel aandacht zijn, om dezê woorden gretig optevangen, om den zin derzelve te bepeinzen, dien diep in mijn hart te drukken, en in mijn leven en mijn fterven daar nut van te hebben. De Heer van leven en van dood, dé Zóón van God, de zoen der wereld ontboezemt woorden  Jesus sterft. a^s den vol moed, geloof, hope en heil! — Vader, zegt Hij, in uwe handeu beveele ik mijnen Gtesf. De lieflijke Vadernaam , die Hem zo menigmaal in droeffenisfe tot ver roosting, en in 't noodgebed tot eenen vasten pleitgrond had verftrekt, is thans het eerfte op zijne lippen: Vader, zegt Hij, in de verhe ventte betrekking, waar in geen fterveling dat zeggen kon ,.Hij noemde als eeuwige Zoon, God zijnen eigen Vader, en ftelde zich met recht Gode gelijk \Vader zegt Hij, als mensch wonderdadig voortgebragt , en nauwst vereenigd met de Godheid; Vader zegt Hij, als heilig mensch die volmaakt naaf God gelijkt; Vader, als vertrouwend mensch, die het in zijnen nood naar den hemel heenen wendde. Zo geeft Hij dan te ken¬ nen zijne nauwe betrekking op God den Vader, zo als niemand ariders dan Hij, die de eeniggebooren des Vaders was , die hebben konde; zijne tedere kinderliefde wordt daar door ook kennelijk aangewezeï\,bereidvaardige gehoorzaam ■ heid Helt Hij tevens daar door in "t helderde licht, en, allerbijzonderst, zijn kinderlijk vertrouwen,'i welke Hem in 't oogenblik van eenen pijnlijken, fmaadelijken, en alzins ijslijken dood nog niet onrzonken was. Dan , wat zegt Hij verder tot zijnen Vader ? In uwe handen beveele ik mijnen Geest. Hij III. deel. S gC* LU, Over- 3ENK*  a/4 Jesüs sterft gebruikt hier de woorden van den Godvruchttigen Dichter , in 't 6de van den XXXIften Ps. * welke ook alzins gepast op deezen zijnen toeftand waren, f t JEsrjs fpreekt niet van zijn lichaam, geenzins om daar door aanteduiden , dat de zorg voor het zelve te gering ware : het Godsbeitel vervaardigde voor het zelve eene aanzienlijke rustplaats , maar Hij leert hier door zijn voorbeeld , dat het beste het eerfte te Verzorgen zij. Zijnen Geest beveelt Hij als een pand van veel * Ik kan mij zelve uit de aanhaaling dezer woorden nier overreeden, dat Ps. XXXI. eene voorzegging van dit fterven behelst: het is Hechts eer. gebruik van dezelve: daar Jesüs met de fchrift wilde fpreeken, die ook zijne denkbeelden juist uitdrukte. Op gelijke wijze fpreeken wij dikwerf met Bijbelfche bewoordingen. De gedachten van j. c. mercken , dat jesus van den XXlïften Ps. af, tot deaen XXXIften toe,alle de zangftukken die tusfchen beide voorkomen , met min of meer luide ftemme zou uitgefprooken , en aan deze woorden gekomen zijnde , met dezelve den adem uitgeblazen hebben , fchijnen mij van allen grond ontbloot te zijn , en ook geheel.niet te ftrooken met het verhaalde van johannes. In de voorige Overdenking opgegeven. t Luk as geeft deze woorden letterlijk op naar de vertaaling der LXX. jesus had den veel betekenenden V». detnaam voor af laaten gaan. LH. Overdenk.  Jesus s t e r f t. 2.?$ Veel belang, ter bewaaring voor eenen zekeren tijd in de handen van zijnen Vader. — Hij denkt hier aan de magt van zijnen Vader ter beveiliging van zijnen Geest, aan deszelfs goedheid, liefde, trouw en gunst. —— Dus is dit zeggen als eene biddende geloofsbetuiging te befchouwing, waar door Hij zijne ziele beveelt aan Zijnen Vader, dat die dezelve als een dierbaar pand bewaaren zou ter hereeniging met het lichaam. — Hij beveelt zijne ziele aan zijnen Vader, dat die dezelve vlekloos zou bewaaren, in hemelfche zuiverheid. — Nog eens, Hij doet deze aanbeveeling, dunkt mij, ter verkrijging van eene zoete rust, na zo veel ftrijds en vermoeiënde bezigheden , na zo veel bitterheid en fmaad, na zo veel leeds op eene gevloekte aarde: in 't gezelfchap van onmenfchen, aan de Duivelen gelijk, ondergaan te hebben , hijgt Hij naar 't gezelfchap der Engelen, en naar dat van de Geesten der volmaakte rechtvaardigen. — Ja, Hij beveeli ook zijnen Geest aan zijnen Vader ter beoordeelinge , daar zijn werk op aarde nu volbragt was , geeft Hij zijnen Geest ter goedkeurende beoordeelinge, want daar op kor Hij wegens de bewustheid zijner onfchuld ftaai maaken , aan zijnen Vader over. — Aller meest toont Hij gezet te zijn , om in de na S a bil Ltl OVERDENK*  Lil. Ovea- PEKK. a?6 Jesus sterft. bijheid van zijnen Vader te wezen. Zijn gegrond vooruitzicht was,dat Hij in 't Paradijs zou zijn , in 't binnenfte der hemelen , daar oneindige heerlijkheid met iiraalen van onbc neveld licht fchittert ; daar verlangde Hij nu naar , daar zou Hij bezit van neemen , op eene wijze waar van mijn beneveld oog niets ontdekken kan , daar het zelve airede door het fraaren op dezen afitand, en de fchittering van 't Jichc bedwelmd terug moet keeren. Heerlijke uitroep! Godverëerende bede ! Taal van een vertrouwend hart! — Hier ontdekke ik , dat Jesus als zegevierend Overwinnaar>zijnen vi/andenttn Ipijt,dezen uitroep Doet. Doemden zij Hem als Godslasteraar om dat Hij zich Gods Zoon genoemd had , Hij toont dat Hij ftervende den Vadernaam op zijne lippen hield , ten bewijze dat Hij niet ten onrechte zich die eere had toegeëigend: maar dat Hij in 't oogenblik van fterven, wanneer de mensch het minst zal veinzen , die zelfde belijdenis vast hield , ja die met zijnen dood verzegelde en daar op, als fchul* deloos gedoemd , tot God den rechter over ellen heenen gong , om van de onfaalbaare uitfpraak der nooit wankelende gerechtigheid de beflisfing zijner zaake af te wachten , zich geen fchuld bewust zijnde , volkomelijk ftaat maa-  Jesus sterft. maakende op de goedheid zijner zaake en de heuglijke wisfeling die Hem te beurt zou' vallen. - En, ten aanzien zijner vrienden wil-, de Hij ook die bemoedigende taaie doen hoo-' ren. op dat zij zich, hoe bitter Hij ook vervolgd, hoe fmaadtlijk Hij behandeld ware, volkomen verzekeren konden dat Hij gerust en blijmoedig ftierf, dat zijne hope op God onwankelbaar was , terwijl Hij tevens hun een leerrijk voorbeeld wilde geeven, hoe zij, bij 't verlaaten der wereld , ook hunne zielen vrijmoedig in de handen van hunnen Vader konden aanbeveelen. Dan ik wil verder zien wat hier op volgde, lukas bericht, in overeenftemming met ma» theus en markus, dat na dezen uitroep jesus geftorven zij, terwijl johannes nog bijzonder zegt, dat Hij het hoofd boog. Opmerklijk is het dat jesus juist op 't oogenblik van dit fpreeken gellorven zij , Hij gevoelde zeker zijn fterven naderen, hoewel ik daar bij zou denken , dat ik 't oog op zijne voorwetenfchap tevens moet gevestigd houden , waar door Hij 't juiste oogenblik van zijn fterven voorzag, en daar naar zijn fpreeken ook regelde. Zegt johannes, dat j e s u s het hoofd buigende den Geest gaf. 't Is gewoon, dat het geS 3 ftor- Lir. }VER>ENK.  UI. Over. PW. 978 Jesus sterft. ftorven lichaam de veerkragt der fpieren en vezelen verboren hebbende, het hoofd nederwaards laat vallen : maar *t is bedenidijk of johannes ook leeren wil, dat Hij het hoofd boog, om den Geest te geeven ? is dit zo, dan is er een blijk van zijn bedaard en gewillig fterven in te ontdekken. Trouwens dit was door menige proef reeds geftaafd , zo dat ik mij volkomen hier van verzekerd houde , al ware het dat ik zulk* uit dit hoofdbuigen niet met grond kon afleiden. Gelijk ik ook andere fpeelingen hier bij gemaakt voor anderen wil overlaaten. 't Is mij genoeg jesus ftierf. Hij gaf den Geest, zo fpreeken alle de Euangelisten , fchoon met verfchillende bewoon dingen in den Griekfchen tekst; bewoordingen , die echter alle daar op uitkomen, dat zij het uitblaazen van den adem, het fterven aanduiden, Jesus ftierf dan als een mensch, zijnen adem ultblaazende , toen de veerkragten van het iichaamlijke leven gebroken werden. Hij ontfliep na zo veel leed doorgeworfteld te hebben, op eenn zachte wijze. Hij kwam als de vermoeide van kragte ter ruste, en gaf zijnen Geest in die handen waar in dezelve best beveiligd was. - Hij ftierf waarlijk : daar de .cheiding der ziele van het lichaam op den lic-  Jesus sterft. 279 lichaamlijken dood volgt, verlaate ik mij daar op veilig, dat Hij zekerlijk zijn leven had afgelegd. — Zijne menschheid ftierf, maar wijl Hij God geopenbaard in 't vleesch is , bleef de Godheid met zijnen Geest verëenigd op eene jwijze die ik niet kan nagaan. Wil ik deze diepte peilen, het is een afgrond! Verbaazend geval! Gebeurtenis vol wonderfpreuken ! De Schepper van 't leven blaast den adem naar zijne menschheid uit, de dood wordt door den dood overwonnen , door 't fterven wordt de prikkel uit den dood weggenomen , op den vioekheuveï, op 't akelige Golgotha, aan 't dorre moordhout wordt herfteld, het gene in 't beminlijke Eden aan den bekoorlijken proefboom verboren was. Het leven wordt uit den dood geboren! Gij fterft dan, Zondaarsborg en Heer van dood en leven > Beladen met den vloek van Adams nagejlackt: Hun trotfche lust doet U, van heeten dorst verfmagt, De nooit misbruikte tong aan 't droog gehemelt kleeven. Gij fterft en zegeviert en doet den afgrond leeven, Schoon Jood en Heiden ü mishandelt en veracht! Gij buigt het heilig hoofd, om 't lighaam in de magt Des doods, en uwen Geest in 'sVaders hand te geeven. S 4 Da LH. 3 VERDENK.  s8o Jesus sterft. lil Over. eenk. De heldre middag wordt een' aaklig donkre nacht 't Is of't ontfteld heelal den laatften fchok f er-nacht Nu 't zijnen Schepper ziet aan 't fchandelijk vloekhout/™?^». Uw laatfte doodfnik — Neen, uw juichtaal.-'t is volbragt l Heeft, groote Levensvorst! met Goddelijke kragt, In uwen dood, den dood de pijl in 't hart gedreeven.* Jesus is geftorven en door zijnen dood de Gewesten van 't Hemelsch Eden ingeftapt : droegen de Engelen naar zijn bericht Lazarus ziele in Abrahams fchoot: hoe ijverig en vrolijk zijn deze troongeesten omtrent den Vorst der Engelen bezig geweest. Zij, die een hemelsch choorgezang opzongen toen Jesus geboren was om te fterven , hoe zuilen zij nu gejuicht hebben, nu zij kennis hadden aan dat veel betekenende woord het is volbragt ! nu hebben zij al juichende den Geest des Verlos, fers in de Gewesten des lichts overgebragt, en zijn peinzend blijven ftaaren op het verder voltooien dezer heilgeheimen. En , hoe Godverheerlijkend is de hemelvreugd van de Geesten der volmaakte rechtvaardigen geweest? Jesus ziel in 't Geestenrijk re ontwaaren ! Is er vreugd in den hemel wanneer er een zon- * Gedichten van 't Genoo>fchsp hieb na votMAAg. ter,, liladz. 118.  Jesus sterft. 281 2ondaar bekeerd wordt, hoe groor is de blijdfehap, hoe eerbiedig de dankzegging, hoe ge- neugüjk de lof der gezaligden geweest. Nu was 't zoenwerk volbragt! Dit fterven was de oorzaak van hun leven, de ziel die zwoegende den last van -hunne zondenfchuld getoetst had kwam tot rust, de hemel heeft weergalmd van lofgejuich en Godverheerlijking, de dankzangen zijn bij geduurige hervatting aangeheven!! Jesus is geflorven, en beriep zich, zijnen vijanden ten trots , op zijnen vader in verwachting , dat die Hem rechtvaardigen zou. De uitkomst heeft Hem niet befchaamd , en ik ben daar door volkomen verzekerd , dat zijne hoope niet gefaald heeft. Hij is kragtelijk bewezen Gods Zoon te zijn , daar Hij uit de dooden is opgewekt, en zijne ziel met zijn lichaam hereenigd is geworden, zo dat Hij leeft in eeuwigheid. Jesus is geftorven , hier zie ik het toppunt van de bedreigde zondenftraf. Gethfemane's bloedzweet was verfchriklijk , Kajaf* raadzaal een toneel van ijsbjkheden , Gabbaihas richterlijke uitfpraak , en de volvoering van dit vonnis op Golgotha, moest daar evenwel bij komen , zou Edens vloekfpraak be< kragtigd worden : Gij zult den dood fter S 5 ven LH. Overdenk*  282 Jesus sterft. LH. Over benk. * Gen. II: 17. ven. * O geheimvolle befchikking van 't onnagaanbaar albeftel J Gods Zoon wordt mensch , leeft , lijdt, fterft, de harde en gevloekte kruispaal is het fterfbed van Hem wien de Engelen aanbidden moeten ! Menfchen zijn de moordenaars van Hem, die om der menfchen wille leefde en ftierf. Dat de zon voor eeuwig haare ftraalen had ingetrokken! Dat eene tweede zwavelregel geheel den aardbodem in vollen vlam gezet had! Dat althans het moordersrot in den afgrond van 't fplijtende Gol~ gotha ware ingeflokt, dat zou ik rechtvaardig noemen. — Maar anders liep het wijs ontwerp ! 't Was Gods welbehaagen dat dit gefchieden zoude, 't Betaamde Hem om dus den weg te baanen, langs welken Hij veele kinderen ter heerlijkheid zoude voeren. Dus moest de opgenomene borgtocht voltooid worden , de bundel van al het lijden werd hier door toegebonden, en met den dood verzegeld ! Dan even hier door worde ik bevestigd , in mijn geloof, dat jesus de Messias is. De Godfpraaken hadden ditgefpeld, Hij moest naar davids voorfpellinge in de Ae/&,dat is in  Jesus sterft. 2B3 iri den ftaat des doods zijn * en [nedergelegd worden in het ftof des doods, f Volgens j es ai a's \ aankondiging , moest Hij ook uit het gericht weggenoomen en afgefneden uit het land der levendigen worden, in het graf liggen, zijne ziel tenfchuldoffer geeven, en zijne ziele uitftorten in den dood. § Daniël had voorzegd, dat de Mesfias zoude uitgeroeid worden. ^ Naar zacharia's Godlpraake, zou Hij geflagen worden door het zwaard. \\ Dit fterven beantwoorde aan alle de fchaduwbeelden der fnevende offerdieren. Terwijl jesus nu reeds met zijn bloed, als de groote Hoogepriester in het binnenfte heiligdom ingong. § Hoe vrolijk kan de Godsvriend juichen : zijn Goël is geftorven , daar door heeft Hij de verlosfing door deszelfs bloed de vergeeving zijner misdaaden. * De groote God en Zaligmaaker heeft zich zeiven overgegeven , niet flechts ter verzoeninge : maar ook om zich een * Ps. XVI: 10. f Ps. XXII: 16. § Jef, lui; 8, 9 en ia. « Dan. IX, 26. \ Zach. XIII: 7. § Hebr. IX: 11 en 13. • Epk. I; 7, LU. 3VER)ENK.  Lil. Over- denk. 284 Jesus sterft. een eigen volk te reinigen , ijverig in goede werken *. De vrijmoedige toegang tot God is befchikt,de weg naar 't heiligdom gebaand, door het bloed van jesus, wij hebben vrij. moedigheid om door het zelve in te gaan , met volle verzekerdheid des geloofs f. O dierbaar fterven van jesus, fterven dat de bron van leven is , jesus ftierf en daarom behoeve ik, als ik hem geloove, niet te vreezen voor het fterven ! Ik zal fterven: ontzettende gebeurtenis! — Hoe zeer mijn vleeschlijk gezind hart den tijd derzelve nog verre wegfchuift, eenmaal zal die zeker komen, en geen oogenblik ben ik daar voor veilig: zo zeker tog als ik nu weet dat ik leeve , zo zeker ben ik van mijn fterven, en zo zeker ben ik ook van de onzekerheid van het oogenblik waar op dit gebeuren zal! Ik zal fterven! —Ik zal alle vrienden achtergaten, alle geneuchtens derven , niets van 't gene ik hier hittiglijk begeere mede draagen i Mijne kragt zal vergaan , mijn boezem zal zwoegen, mijne tong verftijven,, mijne vrienden zullen hulpeloos van verre ftaan, de omhel» * 77/. Ut 14. f Hebr. X: 19,213.  Jesüs sterft. 285 heizingen eener tederminnende echtgenoote, de liefdebéwijzen mijner kinderen zullen mij niet vergezellen, hunne traonen zullen mijn leven niet rekken kunnen ! Geheel de wereld zal voor mij voorbijgaan ! Ik zal in 't gezelfchap der genen die God verltand en deugd minnen , niet meer vermaakt noch gefticht kunnen worden ! Ik zal anderen niet meer tot den lof van God en de liefde van Jesus verwekken kunnen! In 't Godsdienftig famenkomen in Gods bedehuis zal ik mijn lust en vreugde niet meer kunnen viuden ! Ik zal dan wanneer ik mijn redensgebruik geniet, de dingen in een ander licht befchouwen dan ik nu dikwerf doe; de zonden mijner jeugd zullen dan levendig voor mijne oogen gefchilderd zijn , mijn geweten zal mij fchuldig verklaaren, menige afwijking, menige gedachten der ij delheid, menig zwichten door menfchen vrees, menige nalatigheid, menige verkleefdheid aan de aarde , menig gebrek aan plichtsbetrachting, zie ik dan anders in, dan ik nu doe , terwijl de wereld mij toelacht , en eene bloeiende gezondheid den betoverenden fchijn van nooit verwelkende kragt mij heimlijk inblaast. — Ik zie dan den tijd tot herftel onherhaalbaar voorbij gevloten! De onmiddelijke tegenwoordigheid van den nooit faalenden Richter gevoe] ii lil Overdenk.  Lii. Over. BJRMK* aS5 Je s os sterft. ik dan , in al derzelver gewigt: ik zal dart merken , al den nadruk die daar in gelegen is , dat ik met God alleen zal te doen hebben ! — Mijn lichaam moet tot ftof vergruisd worden, ik moet dan verhuizen naar de fombere woonftede des doods , het eenzaam graf zal dan mijn verblijf zijn , daar ik al ras 't gewormte ten broeder en zuster verkrijge : maar dat van meer gewigt is, ik zal het ongekende Geestenrijk moeten initappen,de donkere eeuwigheid moet ik ingaan , langs een voor mij onbetreden pad. Al wat verfchrik* Hjk is, doet zich hier voor aan mijnen Geesti wanneer ik mij zeiven als mensch en als zondaar befchouwe , vooral wanneer ik mij daar bij vertegenwoordige, hoe verfchriklijk het kampen tegen den laatften vijand wezen kan: ik zal geen geweer hebben in dezen ftrijd, en zal niet alleen zekerlijk moeten zwichten, maar veeliigt ook onuitfpreeklijk gewond en geprangd worden van dezen vijand! Zo beeve ik den dag en 't oogenblik mijns doods tegen, wanneer ik enkel met natuurlijke oogen zie. — Maar welk een licht gaat mij op, als ik, vervuld met peinzen aan mijnen dood, daar bij gedenke Jefus is gefioryen! Jesus is geftorven, zijn dood is 't randfoen voor zondaaren, geen zondaar, die in dien dood het  Jesus stërft. z2f het leven wil vinden, wordt afgewezen. Geen zondaar die tot Jesus komt, wordt uitgeworpen: ook voor mij zondaar, voor mij, die mij zeiven zo diep fchuldig en walglijk befchouwe, is deze weg gebaand, langs denzei* ven mag ik tot God geduurig gaan, dit is de eenige ankergrond waar op ik mij verlaaten kan. Geen andere hope heb lk , maar deze hope is ook genoegzaam. Geen anderen weg kenne ik , maar deze weg ftaat altijd open, Geen vrijmoedigheid heb ik in mij zeiven : alles is bezoeteld, maar dit bloed der befpren ging, deze volkomen offerhande is overvloedig genoeg. Grooter waarborg voor mijne veiligheid kan ik met begeeren, dan dat God zei: in zijn euangelie mij dezen weg alleen en be ftendig aanwijst! Befchouwe ik dan in dit lich mijn fterven, dan krijgt het een vrolijker ge daante. Dan verheuge ik mij dat ik niet al tijd, niet langer op eenen zondigen aardkloo behoeve te verblijven. Wat is mij eene we reld, waar van 't uitneemenfte moeite en vei drietis?Wat is mij eene wereld daar ik gedut rig door zonde omringd , door 't zinlijke ai getrokken worde ? Eene wereld waar op i altijd een verdorven hart omdraage , zou i daar zo aan gehecht zijn? — Nu pijnigt mi ne ziel zich zo dikwerf onder 't aanfchouwe Ltl, Overdenk. S n t k k r- n :n  288 Jesus sterft. Lil. Óver. denk. en bepeinzen van de jammeren des mcnselv* doms, nu valt het mij dikwerf zo verdrietig de woelingen , de zonde der menfchen , de verkeerdheden van de famenleving te ervaaren, zou ik dan de banden aan zo eene we* reld onlosmaaklijk willen vast hechten ? Hier ben ik dikwerf overlaaden met arbeid , met zorg en kommer, zou ik dan niet verladen naar het land der ruste? Dikwerf betreure i-' mijn te kort komen, mijne aftrekkingen dat ik God niet dienen, Jesus niet beminnen kan, zo als ik wenschte en verplicht ben, zou ik dan niet hijgend uitzien naar 't land daar ik ruimer lucht zal inademen, en naar mijn lust en plicht Jesus meerder zal kunnen verheerlijken? Ja ik eerbiedige het weldaadig Godsbeftel , dat er een ander tijdperp van mijn aanwezen zal zijn,daar zonde met heiligheid,droeffenis met vreugde, dood met leven zal verwisfeld zijn! Als ik op Jesus zie, dat Hij geilorven is, dan rijst mijne hope uit het ftof : vlucht ik met mijn zondenfchuld tot Hem, ik vindein zijnen dood de vergeeving ! Ben ik het eeuwig leven onwaardig, en heb ik eindeloos verderf verdiend ; Jesus neemt zondaars aan ! Zulken die zich zeiven bij 't leven niet kunnen houden, wil Hii het leven fchenken. Wil Hij  Jesus sterft» 289 Hij niet naar zijn eigen woord zorgen, dat alle die Hem tot hunnen Herder kiezen, het eeuwige leven ontvangen? * Zijn mijne afwijkingen zeer groot en veele, heb ik gezondigd, is Hij niet een verzoening voor de zonden? f Op dien grond wil ik dan bouwen, daar op mag ik gemoedigd zijn. Is Jesus geftorven, en neeme ik tot Hem mijne toevlucht, Hij kent bij ondervinding de benauwdheid der doodsbanden, en wil, als een barmhartig Hoogepriester, met behoorlijk medelij' den, ook daar in ter hulpe gereed zijn. En, wat zou mij van den dood terug doer beeven? Zou 't zijn, dat ik mijne vriender moet verlaaten ? Als ik Jesus ten vriend heb in zijne nabijheid en in 't gezelfchap der en gelen en gezaligden mag komen, is dat geer ruime vergoeding? — Of zou 't wezen, on dat ik eene zichtbaare wereld moet vaarwe zeggen? Welk een rijke winst zal't z;jn, een onzichtbaare en onzondige wereld in de plaats t krijgen, en boven rouwe en moeite vernevel te zijn 1 Of zal het ongekende van ' pad, het donkere der eeuwigheid, het verbaa zend verfchil van eene zinlijke wereld ert he rij * Joh. x: 28. f Joh. Ih 1. III. Deel. T Lil. Overdenk. 1 1 t t ï  LIL Overdenk, * i Pelr. I: 17. 2<)o Jesus sterft. rijk der Geesten mij doen vreezen? Wat nood? als ik Jesus ten Herder heb, treede ik gemoedigd het dal der doodsfchaduwen in : ook daar behoeve ik niet te vreezen! ■ Of, zal eindelijk de vreeze voor den laatftea ftrijd, het benauwende van 't oogenblik van fterven mij alleen beklemmen ? Wie weet of ik niet even blijmoedig, even gewillig als j esus mijn hoofd zal buigen, en mijn geest in fiil vertrouwen nvjnen hemelfchen Vader aanbeveelende, zachtlijk zal ontflaapen? Dit zij dan mijn voornaame toeleg in mijn leven, dat ik God als Vader aanroepende, ook in vreeze wandele, den tijd mijner inwoo» ning *. In die heilig vreezen zal ik de meeste vordering voor de eeuwigheid maaken, ik zal daar door bedachtzaamheid leeren, om te waaken en te bidden; ik zal meer los van de wereld, meer gemeenzaam met den dood, meer begeerig naar den hemel worden. Daar ben ik tog zeker van, mijne werken zullen mij navolgen. Onder alle verftrooijingen der wereld moet mij dit boven al ter harte gaan, onder alle bezigheden moet ik hier aan allermeest denken.  mm Jesus sterft. atH ken, Dat zal mijne waare grootheid zijn, het fterven recht geleerd te hebben, en groot in] de fchatting van God te zijn. Lang genoeg hebben mij de aardfche zorgen *, de gehechtheid aan het zinlijke vernederd; o dat ik nu geheel voor den hemel leerde leven! Dat ik het tog niet verfchuive tot betere gelegenheid, wie weet of ik er moogen tijd toe hebbe ? O dat ik tog meer bedachtzaam daar op lette, dat geheel mijn leven, al mijn fpreeken, denken en doen daar aan toegewijd, daar toe dienstbaar moet zijn! „Jesus, druk mij dit op 't hart, leer „ mij door uwen Geest het fterven, eer het „ fterfuur gekomen is, en, als ik fterve, ver„ gezel mij dan, op dat ik in uwen naam „ mijnen geest in de handen van mijnen he„ melfchen Vader beveele!" T 2 DRIE- LIL DVERISMK.  S9* DRIE - EN - VIJFTIGSTE OVERDENKING, Uil. Over. denk. 's Heilands zijde doorstoken. Joh. XIX: ^i—37. f De Joden dan, op dat de lichaamen niet aan het kruis en zouden blijven op den Sabbath, dewijle het de voorbereidinge was (want die dag des Sabbaths was groot,) baden Pilatum, dat haare beenen zouden gebroken , ende zij weggenomen worden. De krijgsknechten dan kwamen en braken wel de beenen des eerften en des anderen, die met hem gekruist was. Maar komende tot Jefus, als zij aigen dat hij nu geftorven was, zo en braken zij zijne beenen niet. Maar één der krijgsknechten doorftak zijne zijde met een fpeere, en terftont kwam daar bloed en water uit. En die het gezien heeft die heeft het getuigt, en zijn getuigenisfè is waarachtig: en hij weet dat hij zegt het gene dat waar is. Op dat ook gij gelooven moogt. Want deze dingen zijn gefcaied, op dat de Schrift vervuld worde, geen been van hem en zal verbroken worden. En wederom zegt een ander Schrift, zij zullen zien in welken zij geileken hebben. ^o diepvernederend als het fterven van den Vorst des levens was, zo blijkbaar werden ftraks f Sommigen meenen dat dit geval gefchied zij, na de wonderen in den volgenden LIVften tekst vermeld, zie de Har»  's Heilands zijde doorstoken, 293 fcraks 11a dit fterven de voorzorgen der altijd waakende Voorzienigheid, om te verhoeden dat geen nodelooze mishandeling aan 't lijk van den voortreflijkften aller menfchen, wierd aangedaan , en evenwel de bewijzen, voor de zekerheid van dien dood niet ontbraken. Dit zie ik in den tekst die voor mij ligt: er was eene aanmerkelijke tijdsomftandigheid. Het was voorbereiding en de dag des Sabbaths was groot. De voorbereiding begon, gelijk die van andere feesten, voornamelijk met den namiddag, tegen de zesde uur, dat is na twaalf uuren op den middag, zo als wij gewoon zijn te tellen: terwijl het Paaschlam geftacht moest worden tusfchen de twee avonden , dat is na drie uuren, en voor negen uuren volgends onze telling: men hieldt zich geduurende de voorbereiding bezig, na een nauwkeurig onderzoek, mee het verbranden var 9£ zuurdeeg; men reinigde zich door herhaalde wasfehingen: het Paaschlam wierd gereed gemaakt en gedacht, om het feest te vieren. * Ei Harmonie van hartman en iken. Deze fchikking dii ik volge, komt mij echter natuurlijker voor. * De Heer michaelis meent dat n«/>#a-jceu>j niet anders dan vrijdag betekent. Zi3 zijne verklaaring van d< Gefchiedenis van deBegraavenisfe en opfianding van Christus T % Bladj LIIÏ. Overdenk. I i  294 's Heilands zijde doorstoken. LUI. Over- denk* En zegt Johannes die dag des fabbaths was groot, om dat op dien fabbarh, den eerften dag van het Paaschfeest door de Jooden gevierd wierd *. Dit was de reden, dat de Jood:», 't gene waarfchijnlijk van de voorgangers des volks te verftaan is, zich zeiven een bezwaar maakten, waarover zij een verzoek aan den landvoogd voorftelden. Zij konden niet dulden, dat de lichaamen der gekruisten aan het kruis zouden blijven hangen: gewoonlijk was, het tot den derden, ja wel tot den zevenden dag, dat zij aan het kruis konden blijven leeven. Ik kan niet zien dat zij hier gedacht hebben aan de Godlijke wet, welke verbood dat het doode lichaam van eenen aan 't hout gehangenen, aan dat hout niet mogt overnachten f. Want daar wordt gezien op iemand, die vooraf gedood en geftorven zijnde, aan 't hout was gehangen, of althans, al wil men dit niet toeftaan, van iemand Biadz. 8 enz. Ik kan mij eenter nog niet ontdoen van de gedachten, dat hier door bij de Euangklisten de voorberei' ding voor het Paaschfeest verftaan word:. * Te vooren heb ik reeds gezegd, dat ik mij voege bij de genen die denken, dat jesüs één dag vroeger dan de Jooden het Pafcha gegeeten hebbe, en op dia onderftelling rust het beloop van mijn voorfiel. f Deut. XXI: 23.  's Heilands zïjde doorstoken. 2.95 mand, die aan 't hout reeds geftorven was, daar hier gefprooken wordt van zulken die nog leevende aan 't hout hongen , en nog meer dan één dag daar aan konden blijven leeven. Naastdenkelijk is 't derhalven dat de Jooden eene groote nauwgezetheid wilden vertoonen , en om de dubbele heiligheid van eenen grooten fabbath te meerder te vieren, denzelven wilden gezuiverd hebben, van 't fchrikwekkend vertoon, dat misdaadigers aan 't ftrafhout krimpend uaar den laatllen adem hijgden. Ik zie intusfchen hunne fnoode geveinsdheid met wreedheid , onder dit glinsterend dekkleed uitfteeken. Zij willen uitwendige verontreiniging fchuwen, zelfs meer dan de wet eischt, maar fchroomen niet om de liefde voor bij te zien, en zelfs het recht te verkragten! Welk een grouwel zijn zulken geweest, in de oogen van Hem die door geen fchijn te verblinden is ! Maar wat was hun verzoek aan den landvoogd? Zij baden dat hunne beenen gebroken, en sij weggenomen zouden worden. Anders waren zij trotsch, nu kroopen zij laag , 't echte charakter van veinsaarts : zij vroegen eene ijslijke handeling, het zachtfte dat men daar van denken kan, is, dat zij vreesT 4 den lui. >3NK.  lui. Over. 295 's Heilands zijde doorstoken. den, hun verzoek, om de kruifeiingen weg te neemen, moge anders afgefiagen worden. De beenbreèking was eene bijzondere ftraf, den flaaven of groote misdaadigers aangedaan: maar ook fomtijds, zo als men hier ziet, werd die aan de kruifeiingen geoeffend. De wijze waar op zulks gefchiedde, vindt men in den tekst niet: maar denklijk werd dit verricht met eenig ijzeren werktuig, waar door de beenen geheel vermorfeld werden. Gefchiedde dit aan menfchen, die reeds ^eenigen tijd de ijslijke kruisfmerten geleeden, na dat zij de wreedfte geesfelflagen voor af ontvangen hadden, dan moet elk menschlijk hart eene kille rilling gevoelen, als de verbeelding zich dit eenigzins levendig vertegenwoordigt. Doch wat was het oogmerk dezer wreede handeling? Zou 't alleen geweest zijn, om dezen kruifeiingen ah zij afgenomen werden, het ontvluchten te beletten? — Dit komt mij niet gegrond voor^ hier toe waren immers veele andere middelen voor handen : ook zou der Jooden doel hier door niet genoeg bereikt zijn. Het was ten aanzien van de feestplechtigheid tog het zelfde, of deze ellendelingen op den grond lagen te kermen, of aan 't hout hongen te fterven, 'tls  's Heilands zijde doorstoken. 297 't Is mij daarom meer aanneeinïijk te denken , dat zij hier door hunnen dood wilden verhaasten. En daar toe was het gefchikt, wijl men niet flechts aan eene vreeslijke vermorfeling der beenen , maar ook aan eene verbrijfeling van andere lichaams leden denken kan; * terwijl men hen op deze wijze deed fterven, om daar door aan 't zwaare der ftraffe te vergoeden, het gene zij door verkorting van de langzaam doodende kruisp'jnen ter verligting bekwaamen. Ik zie ook hier uit dat de barrnhartighedeu der godloozen wreed zijn. Het gefchiedverhaal toont dat dit verzoek door den ftadhouder werd toegedaan , wijl zulks waarfchijnlijk in foortgelijke gevallen bij de Jooden niet ongewoon was, hoewel anders de kruifeiingen bij de Romeinen niet weggenomen werden, maar zo lang bleven hanger tot zij verteerden , of verfcheurd werden. De krijgsknechten dan, zekerlijk op bevel des landvoogds, kwamen en braken wel de beenen de: eerften, en des anderen die met Hem gekruist was, maar komende tot Jefus, ah zij zagen dat Hid tn * De Heer michaelis wil, detbij deze beenbreekitif ook de doorfteeking met eene fpies behoorde, 't welke Hi uk het vervolg der Gefchiedenisfe afneemt, T5 LUI. [) 'ERDEN'k. i J I  LIIL Over. benk. * Mark. XV: 39. 598 's Heilands zijde doorstoken; na geftorven was, zo braken zij zijne beenen niet Te onderzoeken wie van 's Heilands medekruifelingen, die ter rechter of flinke hand hong, het eerst de beenbreeking ondergaan heeft? is geheel nodeloos [en onmogelijk te bepaalen. Maar vreemd fchijnt het, dat zij de beenen des eenen en des anderen braken, terwijl zij Jesüs, die in 't midden hong, voorbij gin« gen, van waar was dit? 't Kan zijn dat de Jooden dit het laatfte aan Hem wilden verricht hebben, om Hem het langst in de fmerten te laaten, of dat de Hoofdman, die door't fterk geroep van Jesus merklijk getroffen was, * dit toeven bewerkt heeft, hoopende dat Hij, zo Hij niet reeds dood was, nog in dien tijd fterven mogt, om van deze fmerte bevrijd te blijven, althans het verborgen Godsbeftier is hier zeker werkzaam geweest. — Doch waar. om zorgde dit Godsbeftel dan ook niet dat de eene kruifeling, de erfwachter van het Godsparadijs, fpoediger den adem uitblies, en van deze verbrijzeling verfchoond bleve? 't Is genoeg als ik mij zelve hierop antwoorde, eenerlei moet hier op aarde den rechtvaardigen en onrechtvaardigen wedervaaren. Dan toen zij tot  "s Heilands zijde doorstoken. 299 tot Jesus kwamen, zagen zij dat Hij airede gellorven was, en daarom braken zij zijne beenen niet. Zij fchijnen niet opgemerkt, althans getwijffefd te hebben, dat Jesus reeds geheel dood was: maar dit nu ziende, braken zij zijne beenen niet, wijl Hij daar van geen pijn zoude gevoeld hebben, maar één der foldaaten door* ftak zijne zijde met eene ipeer of korte [pies. Het is onzeker welke zijde dit geweest zij, de flinke of rechte zijde: ook valt het moeilijk te bepaalen, of dit uit nieuwsgierigheid zij gefchied, of op bevel. Behoorde dit doordeken tot deze handeling, dan is het gemakkelijk te begrijpen, dat dit gefchied zij om de groote hoofdzaak te volvoeren, en Jesus, zc Hij niet geheel dood was, met eene enkele fteek, zonder merklijke vergrooting van pijï eensflags te dooden. Hoe beuzelt hier het bijgeloof, daar het dei naam van den krijgsknecht opgeeft, zeggen de dat hij Longinus heette , waar door to< de grootfte onkunde ontdekt is *. En om he getal der wonderen zorgvuldig te vergrooten weet men daar bij te verhaalen, dat hij blim zijn * Wijkbaar is dit woord door onverftand uit het woor Koyx^i dat//*'" betekent, gefateed. lui. OVERDENK. I 1 ■ r t » I i  3oo 't Heilands zijde doorstoken: lui, Over. denk. i zijnde aan 't ééne oog-, door 't bloed dat uit Jesus lichaam vloeide, daar van geneezen werd. Hoe veel edeler vertoont zich de kragt der waarheid, in haare fchitterende eenvoudigheid ! Maar wat gebeurde er? Terjlond kwam uit die wonde bloed en water. De opening door de fpeer gemaakt, moet vrij aanmerklijk zijn geweest, althans er wordt onderfcheid gemaakt, tusfchen het fteeken van den vinger in het teken der nagelen, en het leggen van de hand in de Wonde der zijde * Uit deze opening kwam bloed en water. Te ftellen dat deze bloed en watervloeijing, geheel bovennatuurlijk en wouderdaadig zij geweest, fchijnt mij niet alleen noodeloos, maar zelfs tegen 't oogmerk waartoe Johannes dit verhaalt, geheel in te loopen. Ik achte dan dat dezelve uit natuurlij, ke oorzaaken zij ontfprooten, en dat de ooggetuigen hier duidelijk en onderfcheiden het bloed en water hebben zien afvloeien f. Dan * Jok. XX: 25 en 27. t Gewoonljik verftaat men dit van't liquor pericardii, of *t water uit het kartezaije, of anders van het gene zich bij langzaam ftervenden in de borst verzamelt. Degeleerde Heer j. van der haaf, beweert in 't Vide Deel Ildeüuk, smteKaarlemfche Maatfchappije der We*  's Heilands zijde doorstoken. 30X Dan van welk gewigt was deze gebeurtenis?'Dit moet zeer aanmerklijk zijn geweest: wijl er de euangelist op laat volgen: en die hes gezien hèeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig, en Hij weet dat hij zegt het gene waar is, op dat ook gij gelooven moogt. Dit bijvoegfel trekt mijn aandacht. Johannes geeft zich hier als ooggetuige op, Hij verklaart dat zijn getuigenis waarachtig is, en herhaalt nog zijne verzekering van de waarheid dezer gebeurtenisfe. Welke zeker- heid kon dit aan anderen geeven, dat Hij dit zelf verklaart? Zeer veel, om dat zijn waarheidsliefde hier uit bleek, gelijk zich dezelve ook in geheel zijn fchrijven uittekent. Dit zegt Hij is: op dat ook gij gelooven moogt, elders verklaart Hij dit, door te gelooven dat Jefus is de Christus de Zoon van God, en, dat zij geloovende het leven zouden hebben in zijnen naam *. Dii Weterjchappen, Madz.923. dat dit hot geftremde bloed uit de groote kolader (vena cava) is geweest, 't welke d.ai vaa 't water is afgefcheiden, en dus eerst uitgevloeid, et naderhand van 't water is gevolgd. Ik vermeete mij niei hier uitfpraak te doen, ik hoope eerlang een geleerd on derzoek van eenen beroemden Geneesheer, hier over aai; 't licht te brengen. » Jok. XXI: iU LUI Overdenk.  lui. Overdenk. 302 's Heilands zijde doorstoken; Dit geloof in Jesus als Verlosfer, wil Hij dan ook hier bevorderen. Maar hoe kon deze gebeurtenis hier toe dienstbaar zijn ? op iweederlei wijze . Voor eerst om de waarheid van Jesus fterven te ftaaven, zo? der welke zijüe opilanding eene begoocheling zoude geweest zijn. Ik beken, Jo Ha'WNés zegt niet uitdruklijk dat dit zijne bedoeling is geweest, maar deze gedachte rijst zo natuurlijk, dat ik mij niet ontdaan kan om dit te denken. Hij verhaalt, aan Jesus werden de beenen riet gebroken, zo als aan zijne medeftrafFeüngen gefchiedde, en Jesus alleen wordt gezegd opgedaan te zijn: zou Hj dan wel waarlijk dood zijn geweest? Dit is eene zeer natuurlijke bedenking Ja, is hier op \ antwoord gereed, Hij werd doorftoken. Maar hoe menige fteek kon er gefchieden, zonder doodlijk te zijn. 't Is waar, doch hier vloeide bloed en water, iets dat elk weet hoe weinig kennis hij ook van 'tmenschlijklichaam hebbe, dat bij een levend lichaam nietge« woon is. Zo was dit een bewijs voor de zekerheid van zij.ien dood, welke zekerheid door ontleedkundige kennis nog nader gedaafd wordt, wijl genees- en heelkundigen hier famen Hemmen, dat deze bloed en watervloei-  's Heilands zijde doorstoken. 303 vloeiing een voldoend bewijs voor de waarheid van 's Heilands dood opleverde. Ten anderen, is hier nog een oogmerk door Johannes duidlijk opgegeven: de vervulling, namelijk, der profeetfijrolle : want deze dingen , zegt hij, zijn gefchied op dat de fchrift vervuld worde. Dat ik hier moet denken, aan eene eigenlijke letterlijke vervulling der Godfpraaken lijdt bij mij geen twijffel: geheel het voorftel, geheel de inhoud der Godfpraaken leeren dit. De fchrift is hier de boekrolle van het Oud Verbond, waar uit meer dan eene plaats wordt aangehaald. De eerfle plaats hier bedoeld is de wet van 't Paaschlam , daaromtrent is het bevel, geen been zal daar aan gebroken worden *. 't Komt mij geheel niet waarfchijnlijk voor dat dit Hechts bevolen zou zijn wegens den haast bij het uittrekken der Israëlleren, of om hen van 't wreede verfcheuren, 't welke de Heidenen bij hunne offermaaltijden pleegden, te ontwennen. Liever denke ik dat de wetgeever hier in reeds het oog op den Mesfias had, en wijl de fchrift ooi zaak * Zie Exod. XII: 46. en Num. IX: 12. Over de verè'ffij ning van de leezing van johannes, met het Griescl der LXX, kan men m ich aelis nazien, ter aangehaald plaats. 0 LUI. Overdenk. 1  ' Lil. Overdenk. 304 's Heilands zijde doorstoken: zaaküjke voorfpellingen doet, zo kon Johannes i zeer wel zeggen de fchrift is vervuld, geen been 1 van Hem zal verbroken worden, 't Is waar, ik 1 erkenne hier dat men in Mofes wee voorbeel- 1 den van den Mesflas mag zoeken: dan daar 0 in worde ik zelfs door de leere van 't Oad l Verbond gefterkr, * en nog veel klaarder is ti dit, in de boeken des Nieuwen verbonds, e vooral ten aanzien van het Paaschlam, f fom* i migen voegen hier nog eene fchriftplaats bij', c maar ik beruste liever in de genoemde wet, v die hier voldoende is §. r. De tweede plaats, door Johannes ge- i noemd, is ontleend uit de Orakelrol van Pro- ENK.  3ï6 De wonderen bij jesus dood: liv. Overdenk. fchokt, en aan 't waggelen gebragt, deeden dit kleed van een rijten, — Maar als ik dit als een gevolg der aardfchuddinge aanzie, is de vraag: of daar door niet het wonder verkleend zou worden ? Geheel niet, zo 't mij voorkomt: de veröorzaaking van die aardbeeving, was enkel door Gods bijzonder beitel , en de uitwerkfels daar van toonden genoeg, dat hier iets buitengewoons plaats had , de ontfluiting, niet Hechts van 't binnenfte geheim vertrek, maar ook het fplijten der rotfen, en 't gene er verder gebeurde , fielt dit buiten tegenfpraak. Jerufalem, op rotfige bergen gefticht, werd thans ten toneel van wonderdoende almagt gefteld. De Schepper en Gebieder der natunre wilde duurzaame gedenktekens plaatfen bij het moordtoneel zijns Zoons: de rotfige bergen werden dermaate gefchokt en geflingerd, dat hunne deelen, hoe vast gehecht, van een gereten werden, zo dat fplijtende rotfen, met donderend gekraak van elkander berftende, kennelijke tekens van deze breuken achterlieten. Breuken , waar van de aanfchouwers nog hedendaags moeten zeggen,hier was Gods vinger! * Dat • Opmerkiijk Is het getuigenis van maundrell , in sijne reize van Aleppa naar Jerufalem, bladz. 487,488. die til  De wonderen bij jesus dood, 317 Dat dit fplijten der rotzen niet flechts binnen maar ook buiten de ftad voorviel, blijkt uit het vervolg van den tekst :en de graven wier den geopend, en veele lïchaamen der heiligen, die ontjlapen waren, wierden opgewekt. En, uit de graven uitgegaan zijnde , na zijne opftanding, kwamen zij in de heilige ftad, en zijn veeler* verfchenen. De graven der Jooden waren buiten de ftad. zij maakten zich niet fchuldig aan "t bijgeloof, naderhand onder de Christenen ingefloopen . waar tegen zich reeds zo veele ftemmen, maar, tot nog toe, meestal te vergeefs ondei ons verheft hebben. Deze graven gewoonlijk in rotfen uitgehouwer zijnde, deed de bevende aarde, de kraakende en fplijtende rotsfteenen de deuren of rolftee- ner als een ooggetuige zegt, van eene klove in eene rots, wel< ke thans wordt getoond in de kerk van 't H. Graf te je. rufalem : „ dat de gemelde klove door de aardbeving on „ der onzes Zaligmakers lijden voorgevallen, zoude ontllaar „ zijn, kan alleen maar door overlevering bewezen worden: „ edoch dat het eene naiuurlijke breuk is, moet een iege„ lijk aanfehouwer , die verftand en reden gebruikt, vol> „ komen toeftemmen : want de fcheur is zo kartelig ali twee kerfftokken; behalven dat ze zo flangachtig loopt, „ dat het door konst niet na te maaken,noch met eenige „ werktuigen daar bij te komen is." LIV. Overdenk.  LIV. Overdenk. 318 De wonderen nij jesus dood. nen der grafplaatfen wegwerpen , terwijl de geopende graven de lijken, aan hun betrouwd, poogden uit te ipuwen. Ja, dit gebeurde daa. delijk , veele grarbewooners werden daar na door de hand der almagt uit den flaap des doods gewekt, en tot het leven te ruggeroepen ; terwijl zij ook , bij die opwekking, hunne kluizen verlieten, waar in zij dus lang gelegen hadden. Verbaazende gebeurtenis! Hoe veel valt hier te vraagen? — Aanneemlijkst is het mij, dat de graven bij de aardbeeving geopend , maar de opwekking en het uirgaan uit de grafplaatfen na Jesus opfianding gebeurd zijn * Hoe duidelijk mij deze opvatting ook is, er blijven evenwel nog verfcheiden vraagen over. Wie waren deze die opgewekt zijn ? — Heiligen noemt hen de gefchiedenis, fommigen weeten met naamen te noemen Adam t Noach, * Dit is mij de eenvoudigfte en daarom de waaricMjnlijkfle opvatting. Hier is niets tegen, - de ztnfciiding in den Griekfchen tekst iaat dit volkomen toe Men ontgaat daar door veele zwaarigheden, die hier anders ge. maakt kunnen wordeo. 't Is echter niet te verwonderen, dat bij zo een zonderImg verfchijnfel, met zo weinig woorden befchreven, de gedachten der Uitleggers zeer verre uit eikanderen loopen.  De wokderen eij jesus dogd. 319 Noaeh, Abraham en anderen, liever denke ik aan zulken die in Jesus geloofd hadden, en| nu onlangs geftoiven waren , wijl deze bij hunne vrienden konden berkend worden. Had de H. Geest het nodig gekeurd, hunne naamen zouden zeker in 't Gelchiedverhaal gefpeld zijn. Zij kwamen in de Heilige ftad: welke plaats is daar door te verftaan ? —Men denkt hier voegzaamst aan Jerufalem, in Mattheüs euangelie nog éénmaal zo genoemd *, ook kon hetzelve dezen naam te recht draagen, wegens Tempel en Godsdienst, die daar gezeteld waren, f Doch aan wien zijn dan deze herrezene in Jerufalem verfchenen? — Ik zie er geen bewijs voor, dat zij zich ook aan ongeloovigen zouden vertoond hebben: veel eer is het denklijk dat zij aan Jesus volgelingen zijn verfchenen, om d>e te troosten, waar uit meteen het oogmerk hunner verrijzenisfe blijkt. Ein- * Hoofdfii IV: 5. f De Heer v ene ma Eist. Ecclef. T, III, pag. 92, verftaat door de Heilige Stad den Hémel, terwijl ze voor bun ingaan in den hemel , tanquam l'har.Sasmesta , als Geesten met hunne verheerlijkte lichsatr.en zouden verfchenen zijn, De gunftigfte verklaaring die de Heer michaelis opgeeft, is dat zij in den droom verfchenen' zijn, en gezegd hebben dat zij opgeflaan waren, LIV. X'Efc»ENR.  liv. Overdenk. 320 De wonderen bij jesus dood. Eindelijk is het onderzoek : waar zijn zij naderhand gebleven ? — Veel al fielt men dat zij levendig ten Hemel zijn opgenomen, en wel waarfchijnlijk bij Jesus Hemelvaart. Anderen denken echter, dat zij weder'geftorven zijn. Daar de fchrift zwijgt , geeft dit noch voor het ééne , noch voor 't andere eenigen grond, en onwetendheid, in dit ftuk, kan mij niet fchaaden. •» Maar ikcben belust om de gevolgen in te zien, welke dit alles bij de menfchen had. — In 't Gefchiedverhaal worden bijzonder genoemd , de Hoofdman over honderd, die bij het kruis de •wacht had, en die met Hem Jesus bewaarden: ik zag bij de klederverdeling dat er waarfchijnlijk vier foldaten waren, dus hier een vijftal van Romeinfche krijgslieden, l uKas noemt nog alle de fcharen, de drom van 't volk naar Golgotha uitgelopen, om de rechtsoeffenhig aan te zien , en Hij zegt daar nog bij, alle zijne bekenden 3 ook de vrouwen die H m famen gevolgd waren van Galilea. Jesus lievelingen , derhalven , mattheus en markus noemen bij naamen fommigen derselve , als Maria Magdalena, Maria Jaccbi des kleinen, en Joze Moeder, en de moeder der zoonen Zebedei en Salome. Zeer verfchillend waren hunne aandoeningen. De Hoofdman en zijne krijgsknechten  De wonderen bij j&sus dood. 3-1 I teri werden zeer bevreesd: krijgslieden tegert I aandoeningen gehard, onverfchrokken van aart, I of door gewoonte, worden hier echter met vreeze en ontzetting aangegrepen. De Hoofdman, van den fchrik bekomen, ziende dat Hij alzo roepende den Geest had gegeeven , en merkend op 't gene 'er gefchied was, verheerlijk* te God, en zeide waarlijk deze mensch was recht' vaardig, deze mensch was Gods Zoon ! Hij verheerlijkte God door erkentenis van deszelfs wondervermogen j en de blijken zijner rechtvaardigheid, en door het afleggen eener belijdenis van Jesus onfchuld en waarde. Het gene Hij uit Jesus mond had gehoord^ en de fterke ftem die Hij van zich gegeven had, zijne kragten te boven gaande , deeden Hem befluiten, dat deze kruifeling fchulJeloos gedoemd was, en daar voor kwam Hij operi* lijk uit. Ja, zijn belijdenis klom nog hooger , Hij erkende dat de geftorvene Gods Zoon was l Hoe is deze Romein daar toegekomen? Was Hij in de Godsgeheimen onderwezen ? Zou lt Hem niet door vleésch en bloed , maar door den Hemelfchen Vader geopenbaard zijn? Of dacht Hij er als Heiden over. dat Jesus, gelijk men van Herkules, Romulus en anderen waande, een Zoon van de één of andere God* heïd ware ? Ik zoek liefst de waarheid UL deel. X W LIV Overdenk.  LIV. Over. ÖENK. 322 De wonderen hij jesus doöö. ia 't midden, Hij heeft zeker iets van jasus vernomen, al was het flechts bij geruchtte : ook had Hij vermoedelijk van der Jooden befchuldiging, immers zeker van hunne lastering op Golgotha gehoord: deze heeft gezegd ik ben Gods zoon. Dit nadenkende en nu de beevende aarde en de fplijtende rotfen hoerende fpreeken , kreeg Hij vermoeden , zo al geen volkomen overtuiging van de zekerheid van die waarheid, die nu geheel duidelijk door de fpreekende Item der almagt verdedigd werd, de gejlorvene was Gods Zoon! Zo werkte God in 't geeven van dit onderricht door middelen, en, of er eenige verftandsopheldering bij gekomen is , wie zal dat bepaalen ? Wonderlijke omzetting f Te vooren mishandelde Hij Jesüs veeliigt mede, of immers belettede Hij het zijnen foldaaten niet; nu wordt Hij een verdediger van deszelfs onfchuld , een prediker dat Hij Gods Zoon is* Dit roept hij zo vol overreeding als vrijmoedig uit: waarlijk deze mensch was rechtvaardig! waarlijk Hij was Gods Zoon! Maar hoe verre gong zijn inzicht in deze waarheid? Kende Hij Jesus als den eeuwigen Zoon des Vaders reeds, ve;heven, eindeloos verheven boven fchepfels waarde P Dit dur«  De wonderen bij Jesüs dóód. 323 öurve ik niet vasrftelicn. Hij zegt niet Hij is , maar Hij was Gods Zoon , dit baart bij mij ëenig bedenken. —— Zou hij dan niet waarlijk bekeerd zijn ? Beilisfchend durve ik hier niet fpreeken , en ik worde ook niet tot beöordeeling geroepen. Onwaarfchijnlijk is het zeker niet, fchoon zulk eene erkentenis van zijne lippen zou hebben kunnen vloeien * zonder dat Hij met het levend geloof vervuld warë. Daar bij is 't mij oprnerklijk , dat, fchoon Markus en luk as den Hoofdman alleen noemen, ik uit matheus befluiten kan, dat de krijgsknechten ten minfien deze belijdenis mede hebben ingeftemd ! Doch ik ben ook begeerig orh te Verneemen : hoe de fcharen hier onder gefteld zijn geweest i — Deze , bij onderfcheidené hoopen famenfchoolende , klopten op dé borst, en maakten alle tekenen vari misbaar en verbaazing. Natuurlijk is het dat eene menio-te die verwoed den dood van eenen betichtten eischt, zo dra zij deszelfs bloed ziét vlieten * door medelijden geroerd wordt, en Van toon weldra verandert. Deze menigte was vooral getroffen door de wonderftem uit den hemel, die door ëene daverende aarde werd nagegalmd. Zij erinnerde zich, wat J eX 2 StiS 3vkr-  liv. OvEBWENK. 324 De wonderen bij Jesus dooö. sus geleerd, wat Hij onder hun gedaan hadi Zijne bede en gefprekken aan 't kruis klonken nu als met een echo in hunne ooren* Zij hoorden de getuigenisfen zijner onfchuld s en van 't onrechtvaardige zijner doodftralfe begönden zij iets te merken. Zij fpelden uit de ontzaglijke gebeurtenisfen die nu zijnen dood vergezelden, niets dan fchrikwekkendeh jammer. En, billijk doe ik onderzoek, daar hier alles in beweging geraakte , en fteenen harten fmolten, van waar het is dat ik niets van der Jooden oudflen verneeme : waren dezen nog niet overtuigd ? — Neen , helaas ! Ik zal in 't vervolg zien dat zij Jesus nog na deze gebeurtenisfen met den fchandnaam van verleider brandmerken? — Hoe is dat mogelijk? 't Kan zijn, wijl de aardbeevingen in 't Jood» fche land niet geheel ongewoon waren , dat zij zulks gereeder ten voorwendfel namen , om alles aan natuurlijke oorzaaken toetefchrijven. Allermeest echter denke ik aan 't ijjlijk oordeel van rechtvaardige verharding, zij hadden oogen maar zagen, zij hadden ooren maar hoorden niet, zij hadden harten maar niet om te verftaan! — Onnafpeurlijke oordeelen! Ondoorgrondelijke wegén van God ! O diepte onpeilbaar voor eindig vernuft!- Daar  De wonderen'bij jesus dood.1 325 Daar ik dit met ontzetting indenke, wordt mijne begeerte gewekt, om met deelneeming den toeftand van 's Heilands bekenden en vriendinnen te bezichtigen. Grooten troost; zou ik zeggen, moesten zij uit de fterkfpreekende ftem der fplijtende rotfen gezameld hebben : het donderend gekraak derzelve moest hun eene ftreelende bemoediging ingeluisterd hebben , en eene zachte troosttaal voor hun geweest zijn. — Doch wijl ik van achteren zie , dat zij daar zo weinig nut uit hebben getrokken, zo befluite ik hier uit dat het ongeloof, dat niet zelden het licht verdonkert, en 't goede in fchijnbaar kwaad verandert, de ooren voor 't lieflijke van dit geluid geflopt hebbe, en 't gene ter bemoediginge moest dienen, tot vermeerdering van droefheid heeft gebruikt. Althans dat, fchoon het hun ter be« vestiging van 's Heilands fchuldeloosheid heb-? be verftrekt, daar door hunne hope op eene heerlijke uitkomst niet genoeg verlevendigd is geworden. Dan ik fnelle voort,om uit deze gebeurtenis die mij geheel aandacht maakte , nuttige onderrichtingen en opwekkingen voor mij zeiyen afteleiden. Niet moeilijk is het voor mij te ontdekken, waarom de Voorzienigheid zulks alles lietgebeuX 3 .ren! LIV.' Overdenk.  LTV. Overdunk. 326 De wonderen bij jesus dood.' ren? Ik zie hier met heldere ftraalen fchitteren, de blijken der geduchte en nauwlettende tegenwoordigheid des grooten alregeerers. Hij toont door de blijken zijner almagt, hier met Majefteit tegenwoordig te wezen, en optemerken op 't gene er gebeurde. Dit bemoedige mij in 't ondergaan van mishandeling , God is er bij tegenwoordig, al merke ik zulks niet terftond, op zijnen tijd doet Hij dit blijken. Voords is mij deze gebeurtenis een nieuw bewijs voor Jesus fchuldeloosheid: te vooren heb ik alle de bewijzen daar voor reeds ppgefomd, die fom wordt nog vergroot, door het herhaalde fpreeken der almagt, in deze wondergebeurtenis , zo blijkbaar. Dit bemoedige mij in neêrgedruktheid: ook na mijn' dood , kan God mijn recht asn 't licht brengen , en de getuigenisfen van mijne onfchuld, indien dezelve verdonkerd is, ontegenzeglijk doen fpreeken. Maar nog meer bemoedigt mij het doorgaand bewijs , het fpreeken van den hemel, aangaande die groote waarheid jesus stierf onschuldig! Daar door ben ik verzekerd , dat Hij de ftraf die mij den vrede aanbrengt , op zich geladen heeft, en dat op den wortel van zijnen dood het leven voor mij gegroeid is! Ik hoore intusfchen het ijslijke der gepleegde  De wonderen bij jesüs dood^ 3*7 de wandaad, door kraakende en daverende rotfen prediken Geheel de natuur is als 't ware verkragt, en geraakt in werking om de boosheid der menfchen met verfchrikking te beftraffen. De verheerlijking van God in zijn wondermagt, en de verklaaring van den Hoofdman, dat Jesus Gods Zoon was, wekt mijne blijdfchap , wijl ik zie dat mijn verlosfer door God openlijk gerechtvaardigd wordt niet alleen, maar dat de menfchen zulks erkennen. Terwijl ik te meer hier in verfterkt worde , daar er geheele fchaaren weenende, handwringende, en op de borften kloppende terug keeren, daar weergalmt de lucht van erkentenis, Jesus was rechtvaardig! Hij was Gods Zoon! Bovendien krijge ik door de gebeurtenisfen hier vermeld nog nader onderricht, aangaan, de eenige bijzonderheden. Is het Tempelbehangfel gefcheurd, dit doet mij zien , dat nu de weg tot het binnenfte heiligdom geopenbaard ftond te worden: dat de gantfche Schaduwdienst, Tempel, Altaart Priester, Offer, Reiniging, en al wat daar toe behoorde , verre uit het gezicht verdwijnen zouden, dat de Godsdienstgeheimen aan Jood en Heiden nader zouden worden ontdekt, en dat zij famen den toegang tot God langs denX 4 Zelf- ltv. Overdenk.  525 De wonderen bij jesus dood. lv. Over. PENE. zelfden weg zouden hebben. De ruime en vrijmoedige nadering tot God , nu 't voorhangfei van Jesus vleesch gefcheurd was *, wordt hier getoond , dat nu langs den altijd verfchen en levendig weg door Jesus bloed ingewijd , beftendig en vrijmoedig door elk zondaar mogt geoeffend worden. Daar bij, de daverende aarde, en de kraa» kende rotfen prediken, met doordringende ftem, dat God nog ée'nmaal aarde en zee en 't drooge zou doen beven , en de verganglijke dingen van dgn Joodfchen Kerk- en Burgerftaat zou doen veranderen f, dat vreeslijke ftrafgerichten een einde zouden maaken, aan 't kwijnend overfchot van Jakobs heerlijkheid! De Graföpening, en 't daar op gevolgde herleven der dooden, verkondigen Jesus heerfchappij over den Dood , deze had Hij nu door zijn' dood te niete gedaan: het roer? looze ftof is Hem niet onbekend, zijne almagt heeft daar toegang toe , en zijn fterven had ten doel om dooden te doen leven. Ja Hij moet.eens den lof ontvangen van de gene , die reeds onder de aarde bedolven, op 't rust- * Hebr. IX- 19, 20. f Hebr. XII; 26-28.  De wonderen btj jesus dood. 329 rustbed des doods nedergezonken waren, en, de dooden zullen zijne ftem eens hooren , wanneer zijne magt de Grafzerk eens zal openbreeken , dan zal de aarde de dooden die in haaren fchoot fluimeren , éénmaal weder uitwerpen om die te doen leeven , zonder immer te fterven. Maar ik moet vooral mij zeiven afvraagen: hoe ik bij de befchouwing van Jesus lijden te moede ben? Mijn hart fpreekt mij vrij, dat ik niet onder die onimenschten mag gerekend worden, die ongevoelig fpottende Gplgotha betraden, en met even zulke ongevoelige harten die ftrafplaats verlieten. Ik ma£ mij rekenen onder de genen, die met ontzet ting dien dood en de gevolgen daar van be fchouwen. —— Maar blijft het niet wel een: daarbij? — Heeft de befchouwing van Je sus dood, zijne onfchuld, de gevolgen yai zijn fterven wel dien blijvenden indruk , dii zo eene gewigtige zaak op mijn hart moes hebben ? — Wordt daar door mijne liefde we zo overvloedig gewekt als ik dezelve verfchul di»d ben? — Worde ik door 't befckouwei van Jesus dood wel zo geduurig in 't ge loof werkzaam gehouden, als mijne veiligheii zulks vereischt? — Ontftaat bij 't befchouwe van Jesus fterven, wel die heilige vrees voo X 5 Go liv Over DENK. 1 l 1 1 r  LIV. OVER- BEIy'K. * Jud. vs. |. 330 De wonderen bij jesus dood. God in mijn hart, die oprechten afftand van zonde kweekt ? Is 't beftendig bepeinzen van Jesus kruis en dood , wel de meestbegunftigde bezigheid van mijn hart ? — Veel gebrek befpeure ik in dit mijn onderzoek , veel is er dat verbeterd moest worden. Maar mijn hart getuigt echter voor God dat ik Jesus in onverderflijkheid pooge lief te hebben, en dat ik die begeerte als een vrucht zijner genade erkenne. Dit moedigt mij aan om op zijne liefde en trouw mijne hope te vestigen. Mag ik mij onder Jesus vrienden tellen : ik moet vooral lust hebben, om dien eernaam van eenen heiligen waardig te zijn : mij zek ven kan ik niet heiligen; maar door God den Vader geheiligd en door Jefus Christus bewaard te zijn, * dat is mijne zaligheid! Heilig te zijn in de oeffening van alle deugd, inwendig van harten geheiligd, zo wel als onberispelijk in mijne daaden te wezen , dat moet mijnen lust ukmaaken , en hoe meer mijn lust daar toe ontvonkt: hoe meer ik be-! zig ben in de bevordering van mijn waar belang ! God wil ik verheerlijken in erkentenis zijne?  De wonderen bij jesüs dood. 33! ner wondere wegen, en de Openbaaring van zijne grootheid! Met heilige vrees voor Gods grootheid aangedaan te zijn, wil ik fteeds mijn heil fchatten. Geloof en hope op God te oeffenen, maakt de vreugd van mijn leven uit, daar door worde ik bemoedigd, om getroost aan mijn fterven te denken : moet ik de maatfchappij der levenden verhaten, en in 't fomber graf daalen ? Wat nood 9 Mijn dood zal maar een flaap zijn, laat dan alles boven mijn lijk woeden , de aarde haare gedaante veranderen, troo^ nen omgefmeeten , aanzienlijken vernederd worden, ftormen loeien, zeegolven bruifchen, zwaarden flikkeren , kartouwen donderen , ftroomen van bloed vloeien, mijn ftof zal onder 't opzicht van mijnen Heer veilig zijn ; en ik in mijnen flaap niet worden geitoord. Eenmaal zal ik , 't is waar, gewekt worden, maar 't zal door Jesus ftem zijn! Die ftem zal de rotfen doen daveren , de aarde fplijten, de grafzerken wegrollen, de doodei in beweging brengen. Ook mijn dood lichaan zal leeven ; mijne fluimerende oogen zullei dan terftond naar Jesus opzien, dan zal il Hem aanfchouwen, niet zo als Hij geftorvei aan 't kruis hong , maar zo als Hij verheer lijkt leeft: dan zal Hij niet door krijgsknech te LIV. Overdenk. I t ut  LIV. Over. denk. 33 s De wonderen bij Jesus dood: ten bewaard, maar met een engelenftoet orn^ geeven zijn , dan zal Hij der boozen fchrik, maar zijner vrienden vreugd zijn. Dan zal mijn oog Hem aar.fchouwen niet als een'vreemden : zo dan mijne oogen fchreien konden , dan beweende ik mijn veelvuldig afzwerven van Hem, geduurende mijn leven. Maar daar zal niets dan juichen zijn , daar wordt mijn hart vervuld met verwonderende vreugd over de grootheid zijner genade, dat ik trouwlooze, onder zijn geleide de reize naar de eeuwigheid volbragt heb, dan leeve ik met Hem, daar mijn vernederd lichaam aan zijn verheerlijkt lichaam is gelijk gemaakt. Dan wordt mij 't gezicht in 't hemelsch heiligdom vergund , alle voorhangfels zijn dan gefcheurd , alle nevelen verdwenen : dan zie ik de binr tiende geftalte des hemels in derzelver klaarheid; de ingang in de bovenftad in 't hemelfche Jerufalem, welker konftenaar en bouwmeester God is , wordt dan opengefteld voor elk, die de verfchijning van den Heere Jefus heeft lief gehad! Daarom zinge ik vrolijk: Een reiziger gaat wel te vreéa Naar huis door ongelegenheéu Van zee, of wiud, of barre kusten. 'k Reis ook te vreén, naar 't Vaderland Door golven, ftorra, en 't heete zand; sk Zal t'huis bij mijnen Vaders rusten.  De wonderen bij jesus dood. 333 Ik ben op aarde een vreemdeling, De waereld fchat mijn' ftaat gering; 'k Heb niets, het geen zij hoog zou achtent Maar boven is mijn burgerrecht, Mijn volk, de ftad mij toegezegd, 'k Leef daar, en mag wat beters wachten; * * Schutte Stichtelijke Gezangen, III Deel bladz. 167. VIJF- LIV. Overdenk.  334 VIJF-EN-VIJFTIGSTE OVERDENKING* Het lijk van Jesus begraa ve Ni Lv. Overdenk^ Mark. XV: vs. 42-47. En als het nu avond wss geworden, dewijle het de voorbereidinge was , welke is de voor Sabbath. Kwam Jofeph , die van Arimathea [was,] een eerlijk Raads- heer, die ook zelve het Ko¬ ningrijke Gods was verwach¬ tende, en hem verftoutende, ging hij in tot Pilatum ,> en begeerde het lichaam Jefu. En Pilatus verwonderde hem, dat hij airede gelïorven wass' en den Hoofdman over hon¬ derd tot hem geroepen heb- oende vraagde hem, of hij lange gefforven was. En als hij het van den Hoofdman over honderd verftaan hadde , fchonk hij Jofeph het lichaam. En hij kocht fijn lijnwaat, en hem afgenomen hek¬ man van Arimathea, met 11a• me Jofeph , die ock zelve een discipel j e s u was. Deze kwam tot Pilatum , en begeerde het lichaam Jefu. Doe beval Pilatus dat [hem] het lichaam gegeven zoude worden. En jofeph het lichaam nemende , wondt het zelve in een zuiver fijn lijnwaat. En leide dat in zijn nieuw graf, bet welk hij in een fteer.rotze uitgehouwen bad de: en eenen grooten fteen [tegen] de deure des grafs Matth. XXVII: 57 61. En als het avond geworden was, kwam een rijk geweatelt hebbende ging hij weg. En aldaar was Maria Magdalena , en de andertMaria, zittende tegen over het graf.  Met lijk van Jesus bègraaven. 335 tuk. XXIII: So —5Ö. En ziet, een man met na me Jofeph, zijnde een Raadsheer , een goed en recht, veerdig man. (Deze en hadde niet mede bewilligt in haren raad en handel) van Ari mathea, een ftad der joden, en die ook zelve het Ko ningrijke Gods verwachtede, Deze ging tot Pilatum, en begeerde het lichaam Jefu. En als hij het zelve afgeno. men hadde , wondt hij dat in een fijn lijnwaat , en leide het in een graf, in een rotze gehouwen, daar nog nooit ie mand in gelegt en was. En het was de dag der voorbereidii'ge, en de Sabbath kwam «in. En ook de vrouwen, hebbende, wandt [hem] in lV. dat fijn lijnwaat , en leide Over- , „ denk. hem in een graf, 't welk uit een fteenrotze gehouwen was: en hij wentelde eenen fteen tegen de deure des grafs. En Maria Magdalene, en Maria [de moeder] Jofe aanfchouwden , waar hij gelegt werd. Jok. XIX: 38 — 42. En daar na Jofeph van Arimathea, ( die een discipel Jefu was , maar bedekt om de vreeze der Joden) badtPilatum, dat hij mochtehet lic< haam Jefu wegnemen: en Pilatus liet het toe. Hij dan ging en nam het lichaam Jefu weg. EnNicodemus kwam ook (die des nagts tot Jefum eerst gekomen was) brengen^ de een mengfel van mijrrheen aloë , omtrent hondert pon. den [gewigts.] Zij namen | dan het liehaam Jefu , en Donaen u?.s ïu uuueu uuc&cu met de fpecerljen, gelijk de Joden de gewoonte hebben van begraven. En daar was in de plaatfe,daar hij gekruist was*  336 Het Lijft van Jesus ëegraavenV' dia met hjm gekomen waren uit Galileen, volgden na, en sanfchouwden het graf, en hoe zijn lichaam gelegt werd. Eii weder gakeert zijnde bereidden zij fpecerijen en zalven, en op den Sabbath rusteden zij na het geboit. was, een hof, en in den hof een nieuw graf, in het welk neg nooit iemand gelegt eri was geweest. Aldaar dan leiden zij Jefum, om de voorbereidinge der joden, overmits het graf nabij was. LV. Óveröe:.k. trsrn JL oen Jesus in banden gekluisterd voor dé Vierfchaaren, en naar 't kruis gefleept werd, fcheenen zijne vrienden van de aarde verdaan te zijn, niemand durfde, niemand konde met' vrucht voor Hem uitkomen, Maar toén Hij den adem had uitgeblazen, begonden de voorftanders zijner zaaken zich van tijd tot tijd te vertoonen. Hier eerbiedige ik het Godsbeftel werkzaam als ter fterking van mijn geloof ! — Niet alleen moest dit alzo gefchieden, omdat Jesus van den dood niet moest bevrijd worden, maar ook is daar in iets groots : toen Jesus geftorven was, toen 'i naar den: mensch met Hem gedaan fcheen te zijn, toen moest het openbaar worden, dat Hij die zijne ziel ten fchuldoffer gefteld had, zaad zou zien! Dat er een zaad van Hem in 't leven, was, dst Hem bleef eeren en beminnen, jadat op Hem bleef hoopen , alfchoon Hij ge- ftct'-  HeT LIJK VAN JliStTS EEGRAAVEN. 2ST ftorvefi, en ais aller uitvaagfei van de aarde verdaan was-. Dit is blijkbaar uit het beilaan en gedrag van Jofef van Arimathea en Nikodemus, in dit gedeelte van 't verhaal vermeld * dat ik nu ga bezichtigen. t Was nu avond géworden , dat is de eërftè avond van drie tot zes uuren, terwijl de tweede avond, van zes tot negen uuren duurde, zo kwam 'er een aanzienlijk man te voorfchijn , Jofef 'van Arimathea, een Raadsheer, die rijk in middelen van hèflaan^ én in deugden was. * De- • * Dit tirimatnea was Rn'ma of Ramathaim, denklijk dezelfde ftad, die de geboorteplaats van samuel is geweest, i Sim. I: i. 't Welke men met veel reden houdt , Voor karna in de ftamfae Benjamins, jof. XVIH: 25. wijl 't geUrgte Efraims, waar op dit Ratna lag, zich verder dan de landpalen van Efraims erfdeel uitltrekte, verg. bachiené H. Geographie, ifte Deel bladz. 155, i$6. 11de Deel bladz. ■483 en 484. Waarom deaa ftad door lo kas, in den eigenlijkften zin èene Jiad der Jooden, in onderfcheidihg val andere fteden van dien naam , welke of in Galilta of it Perea gelegen Waren, genoemd wordt- Bij de vier euangelisten wordt Jofef beftendig omfchre ven, als een Arimathiër: want fchoon het bij m atth ëus eenigzins twijfelachtig fchijnt, of Hij op dien avond vai Arimathea kwam , zo laat de vergelijking van de anderi euangelisten geen twijfel over , of dit is eene aanwijzin] dat Hij een Arimatheër geweest zij. Maar dan blijft nog de vraag; of dit te kennen geeft da II . Deel. X H LVi OvÈR.DENKi i C j  338 Het lijk van Jesus begraaven. LV. Overdenk. Deze man wordt hier met lof vermeld, zijn rijkdom gaf hem aanzien en vermogen om meer dan Hij te Arimathea manachtig zij geweest, dan of dit zijne afkomst uit die ftad aanduidt? — De Heer michaelis pleit fterk voor het eerfte:doch zonder bewijs. De fpreekwijze «Vo van wordt meermaalen van de plaats gebruikt, waar van men iemand achtte oorfpronglijk te zijn; zo is het Filippus van Bethfaida, Jefus vanNazareth, Joh. I; 45 en 46. en er is geen reden dit hier anders te neemen. Maar wordt Hij een Raadsheer genoemd, 't is meer bedenklijk hoe dit te verftaan zij ? Was Hij Raadsheer van de ftad Arimathea? Of Raadsheer uit den Raad der drieëntwintigen te Jerufalem? Of wel een lid van den grooten Raad der Jooden? — Het eerfte wordt door casaubonos gekozen, en door michaelis fterk gedreven. De tweede gedachte is van grotio», en men moet bekennen dat hier voor pleit, dat hij niet a,?%cav overjle gelijk nikode mus Jóh.WV. u wordt genoemd: maar Bsrtevmst welke twee ambten josefus onderfcheidt, de .Bello Jud Lib. 11, Cap. 29. Evenwel ik kan het derde en •bijna algemeen gevoelen, nog niet laaten vaaren: als men hem bij lükab ook Raadsheer genoemd vindt, en dan léést dat hij niet mede bewilligd had in hunnen raad en handel, dan kan ik niet begrijpen dat dit flechts zou te zeggen zijn, dat hij hun raad en handel niet had goedgekeurd , fchoon hij geen ftem in hunnen raad had. AU fchoon 't Griekfche woord o-vyxctrxreS-si/shos' dit betekenen kan, zo is het in famenvoeging met het voorige mij geheel niet aanneemlijk. En, welke zwaarigheid is er dat een eerlijk Raadsheer van *cSanhedrin, die in den bloedraad tot het doodvonnis niet had medegeftemd, nu openlijk door zijne daaden, dear voor nitkomt?  Üfcf tijK vah Jesus begrAavëïK 33$ dan andereii te kunnen doen t en hier in is het hooge Gcdsbeftel aanbidlijk werkzaam: Jesus was tot den laagften levensftand gedaald , met misdaadigers gerekend ; elk verborg in dien ftand zijn aangezicht voor Hem j 20 moest Hij lijden om voor ons de ftraffë te draagen : maar toen dit leed voldraagen Was hield ook die verfmaading op, en zijne ruste moest met eere zijm Een man van aanzienlijken ftand wordt verwekt, om voor zijne zaake uittekomen i een man van vermogen, die, hoe weinig uitwendige luister ook in de oogen van God is , evenwel nu moest dienstbaar wezen, om zijne fchatten tot verheerlijking Van Je sus te belteeden. Daar bij hij was een eerlijk Raadsheer , een goed en techtvaardig man, die een goed getuigenis onder de jooden had ; en bi] het volk ifl achting ftond: zijn bedrijf wekte derhalveil te meer opmerking, en ftrekte té meer tot eere van Jesus ën ter verbreiding zijnet onfchuld. Bovendien was Hij een discipel van jefus , en verwachtte het Koningrijk van God: ■maar bedekt om de vreeze der Jooden. Hij was een discipel van Jefus, die zijne leere eerbiedigde , met zijn hart Hem als Heei huldigde , in gehoorzaamheid aan Hem zijn Vreugd, en in vertrouwen op Hem zijne fterky 2 t< m Overdenk.- 1 I  ' LV. Over. denk. * Joh IX: 22. f Joh. XII: 48, 43- 340 Het lijk van Jesus BEGRAAVENè te vond. Daar Hij, fchoon mild bedeeld met aardfche zegeningen,zijn grootfte heil bezat in 't deelgenootfchap aan Jesus, en in de verwachtinge zijner zaligheid. Hij verwachtede het koningrijk van God: het rijk der waarheid, door Jesus aan 't licht gebragt, dat nu door 't euangelie zou geopenbaard worden, zag Hij met blijdfchap te gemoet, en erkende in Jesus den beloofden Vredevorst. Doch dit was hij bedekt om de vreeze der Jooden. Deze hadden een befluit genomen: zo iemand beleed dat Jefus de Christus was , dien zouden zij uit de Sijnagoge werpen *. Daarom, offchoon, veelen uit de overften in Hem geloofden, beleden zij het niet om de Farizeeërs, op dat zij niet uit de Sij* nagoge zouden geworpen worden. Want zij hadden de eere der menfchen lief, meer dan de eere Gods. f Hoe vreesachtig Jofef was, nu verftout hij zich en begeert het lichaam van Jefus. Hij had kloekmoedigheid nodig , niet Hechts om den grimmigen landvoogd te naderen , maar om zich openlijk de zaak van eenen opgehangenen aan te trekken, om iemand, wiens kruis en dood door geheel de Joodfche regeering bewerkt en door 't volk doldroftig begeerd  HaT lijk van Jesüs begraaven. 34.1 ; geerd was, te behandelen als een fchuldeloo- ; zen , en dien eene eerlijke begraving aan te i doen: hoe veel moeds behoorde daar niet toe? Het lijk van Jesus zou, naar der Jooden j, gewoonte, met het overfchot der andere krui- I: lelingen , vermoedelijk op eene fchandplaatfe i begraven zijn: men had dus zijn graf bij de \ booswichten gefield, maar God had het anders J befchikt, Hij moest bij den rijken in zijnen dood zijn. * En, daar toe vroeg Jofef om het IIJK, om het zelve eene eerlijker begravinge aan te doen. Pilatus fcheen achterdocht te krijgen, daar hij niet dacht dat Jesus al zo fchieiijk geftorven was , of veeliigt de Raadsheer ook zijnen vriend, levende van 't kruis wilde afneemen? Daarom liet hij onderzoek doen. Vermoedelijk zijn de Jooden een oogenblik eerder, dan Jofef, bij Pilatus gekomen, om de beenbreeking der kruifeiingen te verzoeken f > dit toegeftaan verzoek kon nog niet volvoerd zijn, daarom twijffelt Pil.mus, en verwondert zich. Hij geeft het lichaam niet aan den Raadsheer, zonder voorafgaand on- * Jef. LUI: 9. t Verg. de LUWe Overdenk. Y 3 LV. 3 VERDENK.  IV. O verdenk. * Verg. hier over als ook ten aanzien van de ponden hier c-nder gemeld, het gene m;chablis heefc. 34a Hst lijk van Jesus begraaven. onderzoek, maar laat den Hoofdman over hon? derd, die bij het kruis de wacht had, tot zich komen , en vraagt: of Jefus lange geftorren was ? Lang genoeg wil Hij zeggen , om zeker te zijn, dat dit geen flauwte was. Ook dit is voor mij van 't uiterfte belang, een nieuw bewijs voor de zekerheid van Jesus dood, waar aan mij zo veel gelegen ligt. Een nieuwe grondflag voor mijn geloof, waar op ik veilig bouwen kan. Een herhaald bevestigen van de n^odzaaklijkheid van 's Heilands iterven ter ver^oeninge van de zonden! Pilatus voords vanialles onderricht; fchonk aan Jofef zijne bede: hij gaf hem vrijheid om het lijk afteneemen, en 't naar zijn welgevallen te begraaven. Hier is geen fchijn dat Jofef hier voor iets gegeven , en Pilatus gierigheid verzadigd hebbe: waar toe dan eene befchuldiging tegen den landvoogd uitgedacht, die op geen grond fteunt? Jofef zijne begeene verkregen hebbende , kocht zuiver fijn lijnwaad of katoen, zuiver om dat dit boven 't lijnwaad dus geacht werd , en de Priesterkleeding was, * dit werd aan ftroo-  Het lijk van Jesus begraaven. 343 ftrooken of windfels gefneden, waar op Jofef het lichaam liet afneemen. Waar bij zich , naar Johannes bericht, die meermaalen bijzonderheden vermeldt, door de andere euangelisten voorbijgegaan, Nikodemus der Jooden leeraar, en medelid van 't fanhedrin, die 's nachts tot Jefus eerst gekomen was, zo als Johannes te vooren had aangetekend, nu openlijk vervoegde; deze bragt een mengfel van mijrrhe en aloë, bekende kruiden, die welriekend, en ter verhoeding van het vroegtijdig verderf gefchikt waren, dit mengfel was omtrent honderd ponden [gewigts]. Zo dit waar* lijk ponden zijn geweest, is hec eene verbaazende veelheid, en 't fchimpend ongeloof zocht ook hier aanleiding tot vitterij : maai veeliigt is dit gewigt flechts een vier - en ■ twintigfte deel van een pond geweest, althans hier is niets , dat het ongeloof in de hand werkt. Hier mede werd het lijk van Jesus be. dekt, en in de zwachtels ingewonden, naar der Jooden wijze van begraven, in onderfcheiding van de balfeming der Egijptenaaren, die de ingewanden uit de lichaamen gewoon waren te neemen, en derzelver plaats met balfem en fpecerijen opvulden. Y 4 Dit LV. Overdenk.  LV. Over- perk. 344 H£t LIJK VAN JëSUS B2GRAAVEW.' Dit gefchied zijnde, werd Jesus gelegd in, 't graf van Jofef naar mattheus bericht % 't welke nog nieuw was , en dat hij in een rotsfteen, naar der Jooden gewoonte, had doen uithouwen: twee bijzonderheden die mij te meer bevestigen in 't geloof am 's Heilands opftanding. Niemand ftond in Jesus plaatfe op: het graf was nieuw; zijn doode lijk is niet door 't aanraaken van eens anderen beenderen verlevendigd f, want niemand was nog ooit in dit graf gelegd, en 't graf is niet geledigd, door ondergraaving, want het was in een rotsfteen uitgehouwen. JoHANisES meldt nog boven dien, dat dit graf in eenen hof en nabij de plaatfe der kruiflginge was, daar lagen zij Jesus nog op, of om de voorbereiding der Jooden. Ik durve hier uit niet befluiten , dat zij 't lijk voornemens wa. ren elders te begraaven. Hier wordt alleen geleerd, dat wegens de nabijheid van 't graf in den hof, nog op de voorbereiding, eer de Sab- * Ik zie geen reden: waarom dit het graf van Jofef niet mag wezen?. - h er een enkel affchrift van mattheus daar dit mutü niet in gevonden wordt, dit voldingt het fluk niet. t Verg. 2 Kon, XIII: 20, 21.  Het lijk van Jesus beoraaven. 345 Sabbath en het Paaschfeest kwam, begraven kon worden, en dat dus hier in ook de welvoeglijkheid naar der Jooden Godsdienstwetten in acht genomen werd. Hier op deed Jofef 't graf tegen roofdieren en moedwil verzekeren, met eenen grooten rolfteen tegen de deure des grafs te doen wentelen , waar op hij , zijnen taak volbragt hebbende , niet een vrolijk gemoed heenen gong. De vriendinnen van Jesus, die getuigen van zijn fterven en de daar op volgende gebeurtenisfen wareu geweest, hadden Golgotha niet verlaaten, aleer zij 't einde konden zien. Maria Magdelena en de andere Maria , [ de moeder] Joze, met de nog ongenoemde vrouwen , zagen het graf en hoe zijn lichaam geJegd werd, en wedergekeerd zijnde, bereid, den zij fpecerijen, om 't lijk nog rijklijker te Zalven, dan in den haast gefchied was, doch dit deeden zij eerst den volgenden avond, na dat de Sabbath was voorbijgegaan , want nu hadden zij daar toe geen tijd , want op den Sabbath rusteden zij naar het gebod. Dus befchouwde ik het gewijd bericht, ik wil daar nog wat bij blijven peinzen, en eeni ge opmerkingen voor mij zeiven hier uit af leiden. Y 5 J° LV. )VER■,'ENK.  34<5 Het lijk van Jesus begraaven. lv. Overdenk, Josefs Charakter fchittert hier met heldere ftraalen. Welke eene liefde tot Jesus, en zucht ter zijner verheerlijking! Kon hij den fmaadelijken dood van zijnen weldoener niet weeren, hij wil toch blijken geeven voor geheel de waereld dat hij dit ftrafvonnis afkeurde, als hoogstönrechtvaardig, en den verachtten kruifeling de hoogfte eere aandeed. Deze was rechtvaardig, predikt hij op luiden toon: door deze zijne daaden. Onbedremmelde vrijmoedigheid bezielt hem, nu hij dit zijn voorneemen moest volvoeren, of de grootfte fchande was het lijk van zijnen Heer aangedaan. Eene eerlijkheid , die navolgenswaardig is , blinkt hier niet minder door, niets weerhoudt hem om te verzoeken , het gene hij billijk keurt, en te doen het gene de liefde hem gebood , al wraakte eene menigte zijn bedrijf, al knerstanddeden zijne medeleden,wegens deze voor hun zo veroordeelende bezigheid ; zijn geweten fprak hem vrij , en van Gods goedkeuring was hij verzekerd. Welk eene heuglijke wisfeling in vergelijking van zijn voorig beftaan , toen hij zich om de vreeze der Jooden fchuil hield : de menfehenvrees kon hij toen niet geheel verbannen, maar nu zegeviert hij boven dezelve, 't Is waar, als ik op zijne moeilijke omftan- dig-  Het ltjk van Jesus begraaven. 347 digheid Iet, en daar bij bedenke hoe verfchrik» lijk der Jooden ban was, dan vinde ik veel ter^ verfchooninge van die vreesachtigheid , en in veel minder gevaar zou mijn vreesachtig hart wel dra geheel bezwijken. Daar in ontdekke ik, dat de zwakke een held wordt, als God moed en kragten geeft, dit doet mij hoopen in alles wat mij bejegent, als ik maar op God en zijne goedkeuring zie , als zijn wil mijn regel, eerlijkheid mijn doel, en zijn welgevallen mijne hoogfte beloning is, dan kan ik rustig voortgaan op mijn pad, en nimmer zal ik mij te leurgefteid vinden, nooit zal God mij verlaaten , maar zijne onderfteuning zal mij nabij zijn, die zal mij vergezellen op mijne paden *< Zie * Ik fpreeke hier alleen van de vreesachtigheid van j o s e f , om dat ik die duidelijk gemeld vinde: van n r k o d e m u s is die zo zeker niet , zijne komst tot jesus in den nacht, Joh. III: 1. gefchiedde eer hij nog volkomen overtuigd was, ook kan dat zijn geweest om te meerdere ruimte van tijd te hebben, en ongeftoord te zijn; zijne taal, die Joh. Vil. geboekt is, ademt niets dan vrijmoedigheid, en ook uit deze balfeming van jesus lijk, en famenftemming met josef, kan men niet anders befluiten , veel eer is het daarom te denken, dat de aantijging van menfchenvrees te ligt gewaagd, immers te overdreven is in dit geval. Verg. niemejjeb, Charr&tettiauL'. LV. )verem1c»  lv.; Oer. denk/] 348 Het lijk van Jesus begraaven. , Zie ik dat mijn verlosfer eere na zijnen dood ontvangt. Ik aanbidde het Godsbeitel, dat het recht van den verfchoveling zelfs aan 't licht brengt. Menigmaalen zie ik waardige Charakters in hun leven miskend, terwijl derzei ver waardij na hunnen dood wordt uitgegalmd : ook dit bevestigt mij in den laagen dunk dien ik van 't oordeel der menfchen voede, de ondervinding predikt mij geduurig deszelfs weifelachtigheid; en ik worde daar door gewaarfchouwd, om hunne toejuiching zo min tot mijne zaligheid te ftellen , als ik hunne verachting, wanneer die ongegrond is, behoeve te fchroomen. Op de paden van recht, billijkheid en Godsvrees , is waare eer geftrooid, die geeft haaren geur gelijk dat kruid, dat zich meest laat rieken , als het roet voeten getrapt wordt. Het lijk van Jesus kreeg eene eerlijke begravenis! Zo ongedacht als dit was, zo fpoort dit mij aan, om zulks als een groot voorrecht te befchouwen. Dat het geftorven overfchot van den redelijken mensch onderfcheiden worde van het doode aas van 't redelooze dier boezemt de natuur in, en zij gruwt bij't aanfchouwen der mishandelingen van 't beweginglooze kille ftof, dat weleer leefde en het andere deel van den mensch uitmaakte. Doch door eene eer-  Het lijk van Jesus begraaven* 349 eerlijke begravenis moet ik geenszins verftaan, zulk een ftaat en praal als der menfchen ijdelheid door eer en baatzucht heeft in zwang gebragt. Waar komt het minder te pas aan dwaazen trots eene plaats in te ruimen, dan daar der menfchen nietigheid zo onwederzeglijk getoond wordt P Het vergangiijk ftof uit de aarde gefprooten , wordt aan den fchoot zijner moeder wedergegeven , en al deszelfs zichtbaare luister is onherftelbaar als een damp verdwenen. Zal daar een (leep van uitgedoschte getuigen, zullen daar tijtels en rangen , en veeliigt dwaaze naarijver over dezelve te pas komen ? Behoeft daar eene menigte , waar van het grootfte deel gevoelloos is, over 't gemis des genen die naar de woon< ftede des doods gevoerd wordt, en zich met gantsch andere gedachten en gefprekken onlë^ dig houdt, dan de aandoenlijke bezigheid vordert , het ontzielde overfchot naar de ftille wooning van den dood te vergezellen? Neen. wanneer flechts mijne vrienden zorgen , dal mijn rif ongeichonden in den fchoot neder" Zinke waar uit het gebooren is , dan heb ii mijne begeerte. Worde ik dus heenen gevoerd naar de rust plaats daar de fiaaf en de vorst famen woo nen, ik wil mijn peinzen nog eene wijle bë z!; LV. Over4 denk. 1  LV. Over. denk. §50 Met lijft van Jesus eeguaAvenj zig houden,om mij zelve gemeenzaam te maaken met de fombere woonftede, die mij als haaten bewooner inwacht. „ Eenzaam graf! „ Hoe zeer verfchilt uw Verblijf van 't ijdel „ woelen der wereld: eenige jaarert, of liever j; oogenblikken verblijf op eene rustlooze we> 5) reld, vordert onophoudlijk woelen, dat het 3, minde voordeel in uwe ftilte niet aanbren» 4, gen kan. Uwe eenzaamheid zal ik als het 5, doel der beftemming van mijn fterflijk deel j, aanmerken, en mij door 't dwaaze en veri? dertelende gewoel van fchimmen, die zich s, voor eenen tijd beweegen , niet laaten af» „ trekken. „ Verbrijzelend graf! in Uwe Woonfledë i, zal mijn Zichtbaar deel tot ftof vergruisd „ worden. Mijn oög zal dan niet meer kun4"j nen zien , daarom wil ik mij nu haasten j j, om er Gods werken mede te aanfchouwen 4 i3 en het der ijdelheid niet meer te Ieenen; j, Mijne handen zullen roerloos liggen daars s, om wil ik die nu ijverig tot weldoen be„ fteeden. Mijne voeten zullen ontfpierd zijn,„ en die erinnerïng wekt mij, om nu den gang „ mijns voets te weegert, op dat ik die bedachtj, zaam richte. Mijne lippen zullen daar zwjj„ gen, o dat ik die nu de goedertierenheden „ des HEEREN doe vermelden. Mijne oö-  H&T L'jK VAN JeSUS begraaven. %gt „ ren zullen geflopt zijn , daarom wil ik die „ met graagte nu beftendig openen , om de' „ lieflijke euangelieklangen optevangen. Mij-' „ ne knien zullen onbuigzaam zijn , ik fpoe-' „ de mij dan nu om die vaardig voor mijnen „ Schepper en Verlosfer te buigen! „ Stille flaappede! u treede ik juichende tö „ gemoef.rust van vermoeienis, van droefheid „ en zonde is bij u bereid. Ik zal dan niet „ vreezen , om mij te vleien op het bedde „ dat bij u gefpreid is. Jesus heeft in 't »i graf gelegen , in ftille rust van zijnen ar„ beid en zijne moeite.' Jesus heeft op die: „ flaapftede gelegen, en is van dezelve we„ deröm opgeftaan. Ik juiche dan, door Je» „sus kragt zal ik in den dag der dagen „ van dit rustbed tot onvermoeiende bezig„ heid eens wederom opflaan!*". J o se es graf was in eenen hof, de zetel van ver- * 'tZijn deze denkbeelden, hier het Iaatfte opgegeven,zo ik 't wel hebbe, die bedoeld worden, als men zegt dat door Jesüs verblijf in 't giaf, de graven der Geloovigen geheiligd zijn. Ik moet echter bekennen, dat ik, in dit geval, geen bepaalde betekenis aan 't woord heiligen weet te geeven: ih kan dit niet verder doorzien , dan dat uit het verblijf vai Jes u s in 't graf, deze bedenkingen en vertroostingen,doo: het Godvruchtig gemoed afgeleid kunnen worden. LV'. 3VER- i  föl iïet lijk VAN JeSUS EEGRAAVEt*; LV: OvERÖENB, vermaard, de voedfter van 't ruim genot dei zinlijke fchepping: Ook deze erinnering leere mij , dat ik het aandenken aan 't graf niet vergeetë , te midden der uitfpanningen , en onder 't genieten van de geneugten des levens; dan op mijne hoede te zijn, aan mijn einde* te dënkënj mij 't verblijf in 't fombere graf ook daar te vertegenwoordigen, is eene bezigheid, voor mij zo zeer voordeelig, daar ik anders zo ligtlijk door eene zigtbaare wereld word afgeleid, om niet op mijn einde te merken; Maar ik wil nog een oog op het beftaan van Jesus vriendinnen vestigen. Liefde en trouw kenmerken haar geheele bedrijf, zij verlaaten het lijk van haaren Heer niet, voor dat zij getuigen zijn , waar meri hetzelve heenen voe-l Zij plengen eenen ilillen traan , welke het offer der dankzeggingë is, dien zij aan den Oneindigen Vader wijen* dat Hij door zijn beitel, uit de donkerheidi eerwaardige mar-nen aan het licht brengt j die zich der zaake van Jesus aantrekken, fen zijne heerlijkheid openbaaren. daar de dood thans over Hem heerschte. Rusteden zij cp den Sabbath naar het gebod: haar bederijf fpoort mij a&n, om Gods gebod tot den eenigen regel van mijn bedrijf te ftellen. Geduurig in al mijn doen en laaten, te vraagen: wat is Gods be-  Het lijk van Jesus begraaven. 353 bevel? zal mij 't veiligfte geleide op het hobbelig levenspad befchikken. Ook dan wanneer mijne hartstochten aan den gang zijn , dan niet te vergeeten , dat Gods gebod mijn regel is , dat moet ik voor mijn grootst belang fchatten. Al dachte ik, gelijk deze vrouwen nu ligclijk hadden kunnen denken , dat haar voorneemen zo billijk , haar bedrijf zo prijzenswaardig was , dat liefde aan haaren Heer te betoonen , boven alles gong : Gods gebod moet evenwel het richtfnoer zijn, daar moet ik mij naar regelen , daar zal ik vrede bij vinden. Heb ik geen Joodfchen fabbath te vieren : de dag van mijnen Heer heefc deszelfs plaats vervangen, de dag van Godsdienst moet mij beftendig dierbaar en verëerenswaaedig zijn: dien dag voor God en voor de eeuwigheid bijzonder aftezonderen, is mijn lust en mijn voorrecht, daar op meer mijne ver lustiging te vinden, daar uit meer opwekking te ontleenen, om den eeuwigen fabbath in dii leven aantevangen , zal mijne zaligheid ooimeer bevorderen. God mijn' Schepper te die nen, Jesus mijn' Verlosfer te verheerlijken baart grootere vreugde in mijne ziele , dai alle wereldvreugde immer geeven kan , daa toe den dag van Godsdienst als middel te ge bruiken , zal het leven van mijn leven zijn lil. Deel. Z e LV. )ENSU I l r * 1  354 Het lijk van Jesus begraaven; LV. Overdenk. en weeligen bloei over mijnen Geest verfpreiden , dit zij dan het heuglijk uitwerkfel der befchouwinge van dit eerwaardig voorbeeld! Zie ik in de balieming van Jesus lijk meer drift dan bedachtzaamheid, meer liefde dan geloof, 't leert mij voorzichtig toezien , dat ik mij door 't geloof aan Jesus woorden geduurig laate bellieren, en bedachtzaam, niet flechts het goede in mijne voorneemens, maar geheel mijn bedrijf en alle betrekkingen behoorlijk toetfen moet. Ik wil evenwel dit niet fcherp bedillen, Jesus beflraft het niet door de pennen zijner dienaaren , die zwakheid wordt verfchoond, de oneindige langmoedigheid ziet veel ten goede aan. O dat ik hier uit leere , om ook veel te draagen , misftappen van anderen zo veel ik kan en mag ten goede te duiden : maar nimmer aan mij zei» ven te veroorloven , dan zou ik mij zelf het meest benadeelen. Nauwkeurig toezien op 't gene ik te verrichten heb, niet flechts in 't algemeen en oppervlakkig, maar in alle bijzonderheden , niet flechts ten aanzien van mijne goede oogmerken, maar ook ten opzichte van de middelen, en wijze van mijn doen, dan zal ik veilig geleid worden, mijn Godsdiensthouden zal eene redelijke oeffeningzijn, en God zal eer van mij ontvangen. Laatst-  Het lijk van Jesus begraaven. 355 Laatstlijk hebben josef van arimathea, nikodemus en de vrouwen, zo veel voor Jesus over, dat zij kostbaare fpecerijen voor zijn dood lichaam ten beste hadden: wat moet ik voor den levenden Jesus niet gereed zijn, om alles aan Hem te wijën! O dat mijn bezitting, leven, kragt, ziel, lic haam en dus alles wat ik heb, altijd aan Hem alleen, aan Hem geheel opgedragen wierden! 'k Zal van 't oor een Offer maaken, En 't gedruisch beneên ontvliên: Van mijn tong om U te fmaaken; Van mijn oog om U te zien; Van mijn hand, om uw getuigen In hunn' nooden bij te ftaan; Van mijn knie, tot heilig buigen; Van mijn voet tot veilig gaan. 'k Zal 't verftand ten offer brengen Zwaaijen 't reukwerk der gebeên 't Martelbloed op 't outer plengen, Leidt uw hand mij derwaarts heen. ♦k Zal voor ü dit hart behouen; En komt mij uw hulp te fta, Daar van eenen Tempel bouwen j Woon hier als de Schecbina *. ZES * Schutte Stichtelijke Gezangen , ifte Deel bladz, 1$ Z 1 LV. Over. denk,  35<5 ZES - EN - VIJFTIGSTE OVERDENKING. De grafverzegeling. Matth. XXVII: 62—66. LVI. o'ERPENH. Ü^Tiet zelden ziet men op aarde dat geweld ^ met list vereenigd , hoe fchijnbaar ook de voorfpoed deszelfs onderneeming bekroont , ' wanneer het bedoelde toppunt van overwinning fchijnt bereikt te worden , door de uit- ' komst de verwachting vindt te leur gefteld , ' en door de verbijsterende ervaaring wordt be- 1 fchaamd , dat het door rustloos poogen niet ' an* Des anderen daags nu, welke i? na de voorbereidinge, ver gaderden de Overpriesters en de Pharizeen tot Pilatum. Zeggende , Heere wij zijn indachtig, dat deze verleider noch levende gezegd heeft: Na drie dagen zal ik opftaan. Beveelt dan dat het graf verzekerd worde tot den derden dag toe, op dat zijne discipelen misfchien niet en komen bij nagte, en ftelen hem, en zeggen tot den volke, Hij is opgeftaan van den dooden: en [zoo] zal de laatfte dwalinge erger zijn als de eerde. En Pilatus zeide tot henlieden, Gij hebt eene wagt, gaat henen, verzekert het gelijk gij 't verftaat. En zij henen gaande verzekerden het graf met de wagt, den fteen verzegelt hebbende.  De grafverzegeling. 357 i anders heeft uitgewerkt dan eenen kuil voor , zich zeiven te graaven. Zo ooit, dit was klaar te ontdekken, in de i listige boosaartigheid der Joodfche oudften : i toen zij Jes o s, het voorwerp van hunnen haat, i door den wreedften dood ontlijfd hadden, veri volgden zij Hem tot in het graf; en ver• woed van fpijt, dat Hem eene zo eerlijke bej graaffenis was aangedaan, poogden zij zijne ge; dachtenis nog te fchandvlekken. Doch 't al: bellier wist hunne loosheid tegen hun zelve i te doen werken, zo dat verlegenheiden fpijt hen bevingen,dat zij zich vruchtloos vermoeid , hadden , en niets anders hadden uitgevoerd , ; dan zich zeiven eenen ftiik te fpannen. Dit zie ik door 't eenvoudig verhaal van mattheus, dat alle blijken van waarheid medebrengt, duidelijk vermeld. Des anderen daags nu , welke is na de voorbereiding , vergaderden de Overpr'testers en de F artfe'èrs tot Pilatus, Des anderen daags nu, welke is na de voorbereiding : aanmerklijke tijdsbepaaling! De andere dag dat is de fabbath : maar wat i zegt dit bijvoegfel : welke is na de voorbereii ding ? Ieder weet dat de faturdag of Sabbath na de voorbereiding, of de vrijdag volgt ; ir geen taal der wereld, bij geen fchrijver die Z 3 zc LVI. Over. denk. I  358 De grafverzegeling. lvi. OVER- zo de pen weet te voeren , als mattheus getoond heeft te kunnen doen, zal men zulk eenen ftijl vinden; hier moet dan iets bijzonders door aangewezen worden Om dit te ontdekken , erinnere ik mij dat der Jooden Sabbath op vrijdagavond met der zonne ondergang reeds eenen aanvang nam , dit doet mij denken, dat dit gedeelte van den fabbath bedoeld wordt, het welke naast aan den vrijdag paalde, op den avond namelijk, waar mede de fabbath zijn begin nam , en dus kort na zonne ondergang. Zo blijkt het mij duidelijk , dat hier geen nodeloos bijvoegfel is, waar door de ftijl zoude ontfierd zijn, maar dat dit veel eer eene belangrijke nauwkeurigheid behelst , die de opmerking der eeuwen vereischt. Hier worde ik door opgeleid ter erkentenisfe van eene bijzonderheid dezer gebeunenisfe, die ongemeen tot fteunfel voor mijn geloof dient. Nog op den avond van den zelfden dag, op welken Jesus gefforven is, heeft men gezorgd voor de grafverzcgeling : zijn lijk heeft geen nagt in een onbewaakt en onverzekerd graf gelegen, zijne vijanden waren zelve te befchroomd dat zijn lijk mogt geftolen worden, en daar door een voorwendfel van de dadelijke vervulling zijner aangekondigde opftanding, ingang onder 't volk krij-  De graf verzegeling. 359 1 krijgen, waar door hun gezag merklijk onder1 mijnd zoude worden. Daarom haasteden zij zich, zo dra zij maar konden , om zich naar Pilatus te fpoeden: de fabbath had reeds een I begin genomen , maar nog op denzelfden ai vond eer de nacht voorbijliep , bezorgen z j de grafverzekering; en even hier door worde i ik volkomen bevestigd in mijn geloof , aan; gaande de waarheid van Jksüs opftanding. 't Is onmogelijk dat zijn lijk geftolen kon zijn, de bedenking van 't ongeloof dat dit zou gefchied zijn in den nacht voor de grafverze! geling, is van allen fchijn ontbloot. * Of zou dit verhaal van mattheüs wéérfproken kunnen worden,uk aanmerking dat de Jooden op den fabbath aan den landvoogd zulk een * Om deze opvatting te meer te flaaven , wordt door I fommigen het begin van 't volgende Hoofdftuk, tot het fiot van dit Hoofddeel gemaakt, op deze wijze: het was fabbath 'savonds. Verg. cussetus in Lcxico ad voc. *33J? M. 2» i Ik kan dit echter niet als een bewijs erkennen. Het Griekfche eJ/abij een woord in den tweeden naamval, betekent geenszins het begin van den fabbath, zo als 't dan zou moeten doen, maar veeleer het uiteinde; dat de reden zou gefloten worden, met het woordje As kan ik ook kwalijk geloven. Die meerder hier van wil zien, vindt dit in wol* siüs Cur. ad Matth. XXVIII: i. Z 4 LVI. Overdenk.  $6o De grapverzegeling. lvi. OVER" PENjf. een verzoek niet gedaan, en de grafver zegeling op zulk een dag van ruste niet volvoerd zouden hebben ? Dit is van allen grond ver. ftoken: want al kon ik hier niets anders dan der Jooden fchijnheiligheid aanvoeren, zo had ik reeds genoeg ter beantwoording. Doch daar toe behoeve ik niet te komen, van ouds was het dér Jooden gewoonte reeds, om veelerlei uitvluchten omtrent het verrichten van eenig werk op den fabbath te maaken , zodaanig een verzoek te doen , door anderen dit werk te laaten verrichten, zagen zij geenszins voor fabbathfqhending aan, voornamelijk daar dit uit Godsdienstijver gebooren werd , zo zij voorgaven , daar veröorlofden zij dit aan zich zeiven zeer gemaklijk. Dan, ik wil nog een oogenblik letten op de genen, die dit verzoek deeden: 't waren Overp} testers en Farifeers; Priesters, hoofden on* der dezelve cn Farifeers; leden denklijk van den gruoten raad, maar geenszins die geheele raad. Alen dcnke aan dc voornaamfte aanbiaazers dezer moorddaad, de bitterde vijanden van Jbsüs. J&r is geheel geen bewijs dat de groote raad hier over vergaderd was geweest , cn deze afgezonden had : veeleer is het denklijk, dat deze fnooden, hunnen moed nog  De graf verzegeling. 361 nog niet genoeg gekoeld hebbende, zich geen ruste gaven voor dat zij de onfchuld vervolgd hadden tot in het graf, waarom zij nu, daar zij de beleggers van dit geheele werk waren geweest, ook ligtlijk op eigen gezag deze laatfte pooging ter bereiking van hun doel ondernamen. Zij vergaderden tot 'Pilatus, of liever zij begaven zieh naar Pilatus. De landvoogd die de befchikking over de doodftrafien had , was ook in 't bezit van 't recht over de befteb ling der lijken , van de ten dood gebragten , dat met dezelve niets, ten nadeele van den ftaat konde ondernomen worden: daarom moes. ten zij zich ook tot hem vervoegen. Zij richt' ten hun verzoek eerbiedig in, en bekleedden het zelve met redenen. Heere, zeggen zij tot hem, wij zijn indachtig dat deze verleider nog levende gezegd heef t: na drié dagen zal ik opftaan. De bitterheid van hui: gemoed kenmerken zij in hunfcheldendeen ver achtlijke benoeming: deze verleider, zo fpreeki hun galvol hart, zo fmaalt hun bitfe tong , dus toonen zij ten einde toe in boosaartigen wrevel te volharden. De aankondiging van den geftorvenen ,hoe zeer ook in hunne nachtvergadering, en naderhand op Golgotha zo fchande lijk verdraaid, heeft hen ontzettend in de ooZ 5 rej LVI. Overdenk. , t  362 De graf verzegeling." lvi. Over- denk. ren geklonken, daar op, dachten zij, zou de aandacht van 't volk gevestigd blijven, vooral nu eene geheele menigte, door't gebeurde diep getroffen, met veele tekenen van misbaar Golgotha verlaaten had; dit vreesden zij, en niet te onrecht,zou alseenpestaanfteken;zoer maar iets gebeurde, zouden zijne aanhangelingen daar uit aanleiding neemen, om zijne voorfpelling als vervuld, en Hem als ten onrechte gedood te befchouwen. Daarom verzoeken zij: beveel dan dat het graf verzekerd worde, toe den derden dag toe. Zij willen het graf verzekerd hebben, met eeneRomeinfche wacht, die 't meeste aanzien zoude geeven, waar voorde genen , die zij vreesden dat in den zin hadden, om 't lijk weg te haaien, het meeste ontzag zouden hebben : ook willen zij het graf verzekerd hebben, tot den derden dag toe, of tot op den derden dag, dat is de tijd dien de geftorvene zelf gefteld had: wierd Hij in zijne tijdsbepaaling zo openlijk gelogenftraft, dan, meenden zij, zouden zijne aanhangers befchaamd gemaakt, en 't vertrouwen op zijne woorden geheel en al ondermijnd zijn. Wierden zij tot dien tijd verzekerd, dan was, zo zij dachten, het gevaar voorbij, maar nu waren zij nog vol vrees, dat zijne aanhangers, zijne leerlingen die Hij zich gezameld had , mis»  De grafverzegeling. 363 tnisfchien het lijk bij den nacht zouden ft&elen, en onder 't volk ver/preiden dat Hij opgejlaan wa re; dan, voorzagen zij, zou de laat/Ie dwaling erger zijn dan de eerfle. Groot was in hunne oogen de eerlïe dwaling geweest, dat zo iemand , als deze verachtlijke Nazarener was, zich voor den Mesfias en voor Gods Zoon had uitgegeven : veel moeite had het hun gekost om die te overwinnen, en den verwaten onderneemer van zulk een bedrog aan 5t kruis zij. nen loon te doen ontvangen ; maar gebeurde het nu dat deze mare verfpreid werd, dan zagen zij geheel geen kans om die te boven te komen , dan zouden zij als onrechtvaardigen uitgekreten worden , en al hun poogen zou geheel vergeefs geweest zijn. Op dit aanzoek was Pilatus, nog gemelijk over 't afgedrongen vonnis, en 't lastig en geduurig vraagen moede, ras gereed om 't hun inte willigen : daar , zegt hij , hebt gij eene wacht, * bevel geevende aan den flotvoogd van de * Ik volge liever deze vertaaling, dan dia welke de onze hebben, 't Is moeilijk om die goed te maaken: zo zij een wacht ter hunner hertelling hadden , waarom dan dit verzoek aan den landvoogd voorgefteld ? Zouden de Joo' den zulks gaarn gedaan , of zich aan de grilligheid van den landvoogd gewaagd hebben ? — Het tegengefteide gevoelen, kan men bij bijn;eus nazien. LVI. Over.- 3 enk.  364 De grafverzegeling. LVI. Over- denk. de burgt Antonia, om daar toe de noodige manfchap te leveren: verzekert gij het zo als gij 't goedvindt. Vol vreugd ijlden zij henen, en zorgden voor de zekerheid van 't graf, naar hun oogmerk, door er de wacht bij te ftellen, na dat zij nog vooraf den fteen, die voor de grafdeur gerold was, verzegeld hadden, door denzelven aan de deur met een band of iets anders vast te maaken, en daar op een zegel in aarde, zo als in 't Oosten niet onbekend is, of in wasch of andere ftoffe te drukken, zo dat de deur niet ontllooten konde worden , zonder dat dit zegel werd gebroken, waar uit de zekerfle bewijzen van gepleegd geweld zouden afteleiden zijn. Zo meenden 's Heilands vijanden eene lofwaardige daad verricht te hebben , nu begaven zij zich om Sabbath en Pafcha te houden, waanende dat zij Gode zelfs eenen dienst hadden gedaan. Het voorwerp van hun¬ nen haat was nu tot in de duistere fchuilhoeken van 't graf vervolgd, daar onlosmaaklijk vast gekluisterd, deur en fteen, zegel en wacht waren de befchutfels, dat eene ingebeelde verrijzenis de zoete vreugde hunner bloeddorstige overwinning nimmer ftooren zoude. Ik zie uit dit geval tot welk eene hooge trap van boosheid de woedende hartstochten  De grafverzegeling. 365 ten den mensch, wanneer hij éénmaal derzei ver geleide teugelloos involgt, vervoeren kunnen. De onfchuld uit ftaatkunde ten dood te brengen,en den goeden naam van den ontlijfden niet te fpaaren , maar denzelven aan de verachting met bitterheid onder 't gebruik van den verfoeilijkften fcheldnaam overtegeeven, dat is boosheid die in de helle alleen ontworpen kan zijn , en van daar aan de menfchen is ingegeven. Hoe onveilig is de mensch op zich zeiven ! Die op zijn hart vertrouwt u een zot. Elk die zich veilig rekent teger het uitbreeken der grootfte wandaden,wanneei hij zich aan geringere misdrijven fchuldkj maakt, toont dat hij noch den mensch, nocl den aart van 't zedelijke kwaad kent. Waakende en biddende derhalven te leeven om niet aan mij zeiven , niet aan de woed( mijner hartstochten overgelaten te worden, h mijne eenigfte veiligheid. Dat geleide bij Go^ te zoeken, waardoor ik tegen mij zeiven be fchermd kan worden, zal geen vergeeffche be zioheid zijn. God zal mij hooren en helpen Te midden der woedende boosheid, zie i! echter het zeggen van mijnen Heer bevestigd de kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger, dan d kinderen des lichts *. Zij verzuimen niet 011 zorg * Luk. XVI: LVI. Overdenk. I t l j i  göcS De grafverzegeling. lvi. Overdenk. zorgvuldig te bepeinzen, wat ter bevordering hunner oogmerken kon dienen, zij zien van verre het kwaad dat hun kon naderen, en geheel hun,, tot dus verre, voltooid ontwerp, in een oogenblik zou kunnen verijdelen , daarom wapenen zij zich daar tegen , en hebben ftraks de middelen gereed, zo zij waanen, ter bereiking van hun doel. — Zo waakt de zondenflaaf, die zijn lust vindt in 't pleegen van 't kwaad, eiken oogenblik voor zijn ingebeeld belang. Maar hoedanig behoorde ik niet voor mij zeiven op mijne hoede te zijn, tegen zo veele gevaaren die mij heimelijk belagen of openlijk dreigen ? Eene wereld vol verlokking, een drom van verleidende voorbeelden , een hart vol zonden , moesten mij geduurig op mijne hoede doen zijn , en de waare bedachtzaamheid inboezemen. Dan, helaas! hier heb ik veel klaagftof, veele verplichting om de voorzichtigheid der rechtvaardigen hoog te fchatten en ijverig te zoeken. Dan, zo werkzaam als het poogen der flaaven van het rijk der duisternisfe is, zo blijkbaar is de teleurftelling der geflepene listigheid. Tegen hun belang handelden zij in hunne beraamingen, om dat er één hooger dan de hoogen is, die acht op hun graf, en nauwkeu- ri-  De graf verzegeling. 367 riger dan zij, de waare gefteldheid der zaake kende: het oogenblik ftond voor de deur dat Hij die in den hemel woont, lachen en hen befpotten zoude. Hij die de wijzen in hunne arglistigheid kan vangen, deed de uitkomst tegen hun oogmerk uitloopen. Nimmer wil ik dan de listigheid tot mijne toevlucht Hellen, daar de uitkomst mij zeker zal befchaamen, maar als ik in oprechtigheid wandele dan ben ik zeker , er is vrucht voor den rechtvaardigen , er is een God die op aarde richt. Mijne bede zij daarom geduurig dat oprechtheid en vroomheid mij behoede. Dan is God mijn leidsman , en Hij zal mij bewaaren ten dage des kwaads: list en bedrog mogen voor eenen tijd hunnen wensch verkrijgen, ik wil op het einde zien, dan weete ik tog, zal het dien wel gaan, die voor God eerbiedig vreest, en, op Hem betrouwende, het rechte pad voor zijne voeten kiest, daar zij, die kromme wegen zoeken, met de werkers der ongerechtigheid van God verdaan zullen worden. Mijn hart juicht intusfchen over Jesus eer en de vaste grondflagen van mijn geloof! Ook de boosheid die Hem doemde, die duizend listen uitdacht om haaren wensch te bejaagen , die Hem met vermaak op Golgotha zag krimpen, en fneeven , die tandknerste toer) LVI. □verdenk.  g6"3 Da grafverzegeling. r LYI. OïER- toen zijn dijk eene eerlijke begraaifenis ontving, die Hem tot in het graf vervolgde , om zij" nen goeden naam te fchandvlekken, om over Hem alsover eenen bedrieger te zegevieren, ook die boosheid moet eene verkondigfter van zijne heerlijkheid , eene verdedigfter van zijne goede zaak worden ! Dank zij Gods ontferming, alles moet aan Jesus dienstbaar zijnt Zou , zo list en boosheid hier niet hadden faamgefpannen , 't bewijs voor de vervulling van's Heilands woorden zo zeker zijn geweest? Zouden er zo veele blijken voor handen ge-» weest zijn, dat Je&us geen verleider is geweest, maar dat Hij in alles de waarheid heeft gefproken? — Neen, zo het graf onbewaakt en onverzegeld gebleven was , dan had het ongeloof die bedenking altijd bij de hand gehouden : veeliigt is Jesus lijk uit het graf geitolen ? Maar nu deze tegenwerping een beuzeling, dit verhaal een leugen is, nu juicht het geloof van den Christen! Aanbidlijk beitel! De woedende Overpriesters, de fcheldende Farifeërs moesten in hun list en boosheid werkzaam zijn, om een bolwerk Gptewerpen, waar achter het geloof den felften aanval van het boosaartig ongeloof verduuren kan ! — Deze fnooden arbeiden met den grootfien ijver om voor de aanhangelin- gen  De grafverzegeling. 369 gen van Jesus, terwijl zij dezelve als 't fnoodfte gefpuis uitkrijten, tot den afloop der eeuwen nuttig te zijn! —- Blijkt hier niet klaarlijk een verborgen beftier?—Zijn hierniet de duidelijkfte voetftappen der onnagaanbaare Godsregeering te ontdekken?—• Ja, ik geloo» ve met mijn hart dat Jesüs uit de dooden is opgewekt, en hoope op zijne zaligheid!— Ik eerbiedige Gods goede voorzorg voor zijne kerke, en zijne waarheid: in donkere dagen waarin Jesus wordt gefcholden, ook, door zulken, die zijnen naam op hun voorhoofd ontvingen , daar Hij openlijk of in 't heimelijke als verleider worde uitgekreten, in zulke donkere dagen ontleen e ik ook hier uit gronder voor mijn vertrouwen, dat zulke die het bloed des Nieuwen Verbonds onrein achten, en der Geest des genade fmaadheid aandoen, teger hun eigen belang arbeiden A en, in plaatfe vat hun doel te zullen bereiken , ten nutte vat de kerk werken. Daarom vertrouwe ik , ii die donkerheid zal God het licht doen op gaan, en Jesus eer zal op aarde gehand haafd. Jesus naam zal onder Adams kroos als de eenige fontein van heil met roem ver meld worden, tot den afloop der eeuwen! Ht. deel. Aa Z< LVI, Over. denk. i l t l ( >  LVI. Overdenk. Zo heb ik een taak afgedaad, in mijne be^ peinzingen, over 't lijden en flerven van onzen Heere Jesus Christus , die mij langer dan ik voorzag heeft bezig gehouden. Verfcheiden jaaren zijn er afgerold, en als jagtfchepen henen gefneld s het vluchtig rad mijns levens wentelde verfcheiden maaien, en zo fnel als de jaaren voortrenden, zo wisfeIend was alles wat ik in dien tijd aanfchouw de 1 Mijne verfchillende verblijfplaatfen in mijn vaderland, de beroeringen der volken, de bloedrivieren , de vernederingen van aanzienlijken, de veranderingen van 't gelaat der dingen op aarde , het veeltal der ftevige eiken die geknot, der Ceders die ter neder geftort, en der jeugdige lentefpruiten die afgemaaid zijn, de menigte der ftille grafbewooners, die met mij in Gods uitfpanfel ademden , dat alles famengenomen predikt mij de ijdelheid van 1 ondermaanfche f Veelen die fterker, jonger, geleerder, beter, nuttiger dan ik waren, verlieten de wereld 370 De GRAFVE8.ZEGEt.IHCf,  De GRAFVERZEGELIflG. %H teld en ik moest daar op blijven, ik mogt het Lruis van Christus tot mijn' roem ftellen , en )Janderen aanprijzen. Dankzij mijnen leidsman,mijn ontfermer en : helper voor kragt die Hij verleende! Het of ifer van mijn hart, het aanbod van alles wat lik hebbe , fchoon 't niets voor Hem , en al jles bezoeteld is, biede ik Hem ter erkentekis: 't zal genade zijn, zo Hij 't ontvangen wil! Deze bepeinzingen ftrekken, ten blijke var i mijne gezindheid omtrent den gekruisten im Imanuel. 't Strekke mij ter erinnering ii i mijn leven, en in 't oogenblik van mijn fter 3 ven, zo ik dan denken kan, van den grond 3 flag mijner hope , van het toppunt van mij | nen roem , van mijnen grootflen fchat, va | mijne eenige eere, van mijne wezenlijke vreua. ] de, van den wellust van mijn hart, van mij I doel in mijn leven , van mijne verwachtin I in mijn fterven! Ik ben in dit afgelopen perk , ook nad( aan mijn graf gekomen ; 't hart van eene wei felende en onbeitendige wereld aftetrekken en de beftendige wereld der Geesten voor o gen te hebben, in cethsemane en c golgotha den grondflag van een eeuw leven te ontdekken, doet mij vrolijk naar Aa s §l Lvi OvElkDENKt t 1 1 t :E f»' >• 't af  LVI. Overdenk. HET IS VOLBRAGT? TWAAUi 37a Dd grafverzegelingZ graf gaan , dit moedigt mij aan om gewillig op aarde Gods raad te dienen, om kragt bij mijnen Heer te zoeken, dat ik ten einde van mijne levensbaane gekomen zijnde, ook zeggen mag, zo als Hij zeide:  373 TWAALFDE GESPREK. Over de duuring van 't laatjie lijden des Verlosfers. menander. J^fiet weinig verheuge ik mij, mijn filo, in xiL :i de gelegenheid te zijn, om U te zien, en uwe gesprek; ; j Overdenkingen weder aan U ter hand te ftelijj len, filo. Iets ter uwer (lichting toegebragt te hebÉt ben, is mijn grootst genoegen; willen wij faq men eene wandeling doen. menander. 't Hart van den mensch ontvangt een nieuw ai leven, als daar toe gelegenheid is : ik hijge Snaar de fchoone lente, om hier van ruim n gebruik te kunnen maaken. filo. Gij fchijnt al te zeer door] de ongemakken van 't winterfaifoen getroffen te worden, en Aas 'tgoe-  XII. ijEcTREK. 574 OVES. DE DUURING VAN 't goede dat daar in is niet genoeg op te merken : vergun mij U daarvan iets te erinneren, MENANDER. Dit zal mij zeer welkom zijn. FILO. Dat de winter voor geheel de natuur, even het zelfde is als de nacht en de llaap voor het dierlijk lichaam , heb ik te vooren al eens opgemerkt. MENANDER, Dit erinnere ik mij: maar is dit het al? FILO. Dit is al reeds zeer belangrijk, maar ik heb er meer bij te voegen : onberekenbaar groot, zijn de voordeden van de vorst, de fneeuw, de regenvloeden, de winden en alles wat fom? tijds ons lastig valt. MENANDER. En, welke zijn die voordeden? FILO. De zuivering van de lucht, de herftelling haa-  ■ *t laatste lijden des verlossers. 375 haarer veerkragt, de koestering van het aardrijk, de toevoer van vruchtbaarmaakende deelen, de weering van aanfteekende krankheden, de vernieuwde toedeeling van levenskragt aan 't dierlijk lichaam, en duizend voordeden die wij niet eens kunnen opfommen. menander. Ik beklaag mij over mijne onopmerkzaamheid, en't gevaar waar in ik geduurig ben,om, door eene voorbaarige en enkel naar mijn oppervlakkig gevoel berekende fchatting, eene verkeerde oordeelvelling te doen, filo. Daar voor ftaan wij menfchen geduurig bloot, gelukkig is het als wij leeren de bedachtzaamheid over ons de wacht te laaten houden. menander. Dikwerf was de verllenschte natuur in den winter mij opwekkende om de ijdelheid van 't menschlijk leven te bepeinzen. filo. Daar toe vindt gij fchoone aanleiding in eenige dichtregels van den Heer n. s. van Aa 4 win- XII. GESPREi  XII, SEÏPhEK, J \ 376 Over de dutjring van winter,in zijn boek de jaargetijden, welke van dezen inhoud zijn: Zie hier een juist tafree], o ftervling! van uw leven, ' 't Was U vergund een reeks van jaaren, dopr te ftreeven $ Maar ach! uw levenslente, uw fchoone zomertijd Vlood ongevoelig weg, Gij zijt hen beiden kwijt. Uw hpoggefchatte Herfst zal voor den Winter wijken, Öoor wiens geweld ge in 't einde al zuchtend zult bezwijken. Waar zijn de drocmen thans waar door gij wierd gevleid, De droomen vin vermaak en aardfche zaligheid? Wat is er van uw zucht naar lof, wat van uw zorgen ; Van ai uw zwoegen tot den avond van den morgen? Waar is de weelde, die uw blijde nachten fleet? Waar de uuren, zorgeloos en zonder nut befteed? Helaas! »t is alles heen, 't heeft alles u begeeven : Maar wat ook fterv', de deugd zal alles overleeven. Zij is 't die uwen voet een effen fpoor bereidt En U de heirbaan wijst ter hooge zaligheid. * menander, Dit uit de geftadige wisfeling van alles te eeren, is het grootfte voorrecht. jyjaar 'ergun mij, eer de tijd ons ontfehiet, dat is ü * In den zasjg over den winter, bladz. 189.  't laatste lijden des Verlossers. 377 U nog iets aangaande het kruislijden van im manuel mag vraagen. filo. Zeer gaarn: wat wildt Gij nader onderzoe» ken? menander. Wanneer ik al het gebeurde van gethsemane tot golgotha nadenke, dan fchijnt er mij zo verbaasd veel gebeurd te zijn, dat ik nauwlijks zien kan, hoe het mogelijk zij, dat dit alles in een zo kort tijdsbeftek kan voorgevallen zijn, filo. Dit is waar: als Gij u daar bij den omflag van onze rechcspleegingen voor oogen ftelt, ware dit onmogelijk ; maar die zwaarigheid wordt geheel geheven, als Gij daar bij flechts behoorlijk nadenkt , hoe er door de Jooden alle aandrift gebruikt is, om fpoed te maaken. Houdt gij dit in 't oog , dan zal eene geregelde tijdkaveling U volkomen gerust Hellen. Aa 5 me* XII. GESPREK.  378 Over. de duuring van ] Xlï. menander. GESPREK. Hoe maakt Gij dan dezelve ? filo. Op deze wijze. Stelt dat Jesus met zijne leerlingen ten negen uuren, na de inftelling van het avondmaal, den disch verlaaten heeft, * en naar gethsemane zij uitgegaan , dat Hij daar ten tien uuren zij gekomen, dan is er tijds genoeg geweest, om het gene er joh. XIV, XV, XVI en XVII geboekt is, in deeetzale, op den weg, en aan den tand van Kedron uit te fpreeken. Van tien uuren tot middernacht laat ruimte genoeg over, voor den tijd in gethcemane hefteed, en de heenenleiding naar den Hoogepriester , terwijl de ondervraaging voor denzelven , de veroor» fceling, bcfchimping, het verloochenen van Petrus, en deszelfs inkeer, zeer wel in den tijd die er van twaalf tot drie uuren in den nacht verloopen is, h£eft kunnen gebeuren, f m e- * Verg. de vijfde Overdenking, I. Deel, ifte Stuk, bladz. aS8. f Zie ce achtste Overdenking, I. Deel, ade Stuk, bladz. 4t4. en de drieëntwintigste Overdenking, II. Deel, ifts Stuk, bladz. 287.  't laatste lijden des Verlossers. 379 menand er. XII. GESPREIf. Deze tijdkaveling komt mij niet ongefchikt voor, maar hoe berekent Gij het vervolg? filo. De nachtvergadering gefcheiden zijnde, is dezelve in den morgenftond, dat is tusfchen drie en zes uuren * weder vergaderd, en heeft Jesus voor zes uuren naar pilatus gevoerd.f menander. Dat is dunkt mij te vroeg geweest om eene rechtspleeging te beginnen, dit zou door den ftadhouder van de hand zijn gewezen. FILO* Als Gij nagaat, dat de Jooden vol drift waren , dat de tijd de voorbereiding yoor den Paasch-Sabbath zeer buitengemeen was,en dat wij uit veele blijken in de gefchiedenis zien, hoe pilatus zo veel hij maar kon den Jooden infchiklijkheid bewees , dan zult gij hier in niets ongerijmds ontdekken. m b* * Verg. Mark. XIIIs 35- f Verg. de vierentwintigste Overdenking» bladz. 313.  380 Over de duuring van xi£. GESPREK. ( 1 i i I l t t I menander. Maar 't gene voor pilatus gebeurd is fchijnt 'veel ruimer tijdvak te vorderen , dan de weinige uuren,die er toen nog over waren, dulden kunnen? filo. 't Schijnt mij echter dat hier genoegzaame tijd gevonden wordt , als men de gebeurtenisfen bedachtzaam nagaat. menander. Laat mij daar in uwe voorlichting genieën. filo. Mij dunkt dat de eerfte ondervraaging en /erzending tot her odes weinig meer dan lén half uur vereischt zal hebben : hel dat net de. verzending het onderzoek en de befpoting, benevens het te rug brengen van herqies naar pilatus, ée'n uur verloopen zij 5, aat daar bij bepaald worden, dat tot de heraaide poogingen des hndvoogds om het ontflag 'er onfchuld te bewetken, de geesfeling.befchitif 'ing en veroordeeling wederom één uur hefteed >, dan blijft er nog één half uur over tot de weg-  't laatste lijden des Verlossers.' 381 wegleiding naar golgotha, alwaar zij 's morgens ten negen uuren zijn aangekomen. menander. Op deze wijze heb ik er nooit over nagedacht, het prediken van kleine gedeelten de» zet gefchiedeuisfe , waar door er veele weeken mede doorgebragt worden, deed het mij bijna onmogelijk keuren , dat dit alles in ée*nen nacht zoude zijn afgelopen. Ook merke ik nu , dat ik te weinig gedacht heb aan 't buitengewoone van den tijd , en 't verfchil van rechtspleeging met het gene bij ons gewoonlijk plaats heeft. filo. Wel te letten op tijd en omftandigheden brengï zeer veel toe , om ons den dierbaaren bijbel gelukkig te doen verftaan. menander. Ik ben door 't leezen uwer Overdenkingen opgewekt, om bij vernieuwing mij in de gekruiste liefde te verlustigen l O dat ik door de liefde van Christus meer gedrongen mogt worden , om Hem geduurig te aanbidden en dankbaar te verheerlijken l e n xu. ïktPREK.  XII. «GESPREK. 382 Over de duuring va» Dat is nu meer dan ooit onze plicht: veelvuldig waren de ondermijningen die het hellerijk, tegen 't gebouw van Jesus Gemeente * poogde in 't werk te ftellen: maar de eeuwen die afgerold zijn draagen geen kennis van eenen zo openlijken, boosaartigen en geweldi» gen aanval op Jesus eer en zijn euangelie^ als onze rampfpoedige dagen aan ons vertoonen. — Nu, nu is het vooral tijd voor ieder die een vonk van Jesus min voelt gloeien in zijnen boezem , om zijne gekruiste liefde te aanbidden, openlijk voor dezelve uitteko* men , zijn heil zijne genade te roemen, en zich zijner niet te fchaamen. menander. Daar toe laate ik mij gaarn opwekken, daal in is al mijn heil en al mijn lust! FILO. Wat wij buiten Jesus zijn, leert de dagelijkfche ondervinding: wat eene ijdele wereld ons voor wezenlijk heil kan bieden , leeren wij in die zelfde fchoole. O ongelukkig menschdom, dat ter verkrijging van eeuwige en  *t laatste lijden des VêRLOSSERS." 383 en onverwelklijke zaligheid in Jefus Christus geroepen wordt, en dat dit heil verfmaadt! menander. Ik betreur de koelheid van mijn hart, mijne gehechtheid aan eene zinlijke aarde en de geduurige aftrekking daar ik voor bloot fta. gethsemane en golgotha zijn alleen gefchikt om mij telkens te rugge te roepen, en mij de grootfte geneuchten in de liefde van immanuel te doen fmaaken. filo. Daar toe telkens op gethsemane en golgotha te ftaaren, is een gezegend middel om weder te keeren. menander. Maar terwijl ik mijne eigene laagheid en afzwerving betreure, zie ik beevend in het toekomende : hoe zal 't gaan bij eenen openlijken oorlog tegen Jesus, en zijn euangelie op de wereld? FILO. Geen nood! Jesus leeft en dat is genoegi Hij heeft het aan ons menfchen niet gegund in het toekomende te mogen zien , ora da or xït. ÏESPREÏ»  XII. GESPREK m e- 384 Over de duuring van onze fchemerende oogen dat licht niet kunnen 1 verdraagen, daar is eene eerwaardige donkerheid , deze moeten wij aan zijn bellier toebetrouwen* menander. Maar als 't euangelie verbannen wordt van de aarde , wat zal er dan van een onzalig menschdom worden ? Hoe zal het gaan met ons beklaagenswaardig nagedacht V F 1 L Oi Hij die meer dan zeventien eeuwen gezorgd lieeft, om dit woord geftand te doen : de poorten der helle zullen mijne Gemeente niet overwek digen, Hij is in ftaat om daar verder voor te zorgen. menander. Maar 't wordt van rondsomme nacht! f filo. Uit die donkerheid zal de dageraad te heerlijker rijzen , en 't gene menfchen ten kwaade denken, kan God ten goede ftieren.  *t laatste lijden des verlossers. 385 menander. Dit wil ik Hem gaarn toebetrouweri, de lijdensgefchiedenis van onzen gezegenden VerIosfer levert daar zelfs de kennelijkfte proe» ven van ; wie kon zulk een heerlijk gevolg daar van wachten , Zulk een leven uit den dood te gemoete zien? E 1 l o. Ja , dit moet onze harten bevestigen, en Jesus moet alles voor ons zijn. menander. Zo lang ik ademe in Gods uitfpanfel, zal dit mijn doel zijn, daar toe zal ik beftendig zijn lijden bepeinzen, en 't gene ik uit uwe Overdenkingen gezameld heb, zal ik mij fteeds ten nutte trachten te maaken. God zegene dit aan mijn hart, en doe uw poogen daar toe voor veelen tot zegen zijn! filo. Grooter eer , aanmerklijker genoegen zon er voor mij niet uittedenken zijn. Ue Algoedheid bevestige uwen wensch! III. deel. B b m b- XIT. CE6PR£Ke  3^6 Over de duur. v. h. laatste lijden enz, xii. menander. CfciffiEK, Mijn tijd is verloopen. wij moeten hiervan eikanderen gaan, het gindfche pad is mij het naaste. Vaar wel mijn Vriend , éénmaal komen wij bij Jesus famen, daar geen uuren verloopen en geen fcheiden plaats zal heb* ben ï