; Boekbinderij1 KLOOSTERMAN hfl, 23 41 62 - A'DAII  01 1 179 6983 UB AMSTERDAM  H RECHTSGELEERD ONDERZOEK, o f de proclamatie van de nationaa» le vergadering, representeerende het volk van nederland, van den l8eD august. I79<5, krachteloos maakt en buiten werking steld het placaat van de voormaalige staaten van holland en westfriesland , in dato 21 july I730 , teegen de SODOMIE. door Mr. G. J. GALES. te amsterdam, by H.GARTMAN en W. VERMANDELenZOON, Boekverkopers. 1798.  His dmonjirare voluit auctor Oljïftere hommes legïbus, — Ncli irascaitSi lihere ft dixero. P H ID 10S.  RECHTSGELEERD ONDERZOEK^ O F, JDe Proclamatie van de Nationaale Vergadering; reprefenteerende het Volk van Nederland, in dato 18 Augustus 1796, krachteloos maakt, en buiten werking Held het Placaat van de voormaalige Staaten van Holland en Westfriesland, in dato 21 July 1730» teegen de Sodomie. Dit onderzoek hangd af van het onderzoek eener ïiadere vraag: Moet een befchuldigde en geconvinceerde van Sodomie te hebben gepleegd, naa luid liet Placaat van de voormaalige Staaten van Holland en Westfriesland van ai July 1730, nog heeden ten daage met de dood worden geftraft 8 of ftryd zulks met de Proclamatie van 18 Augustus 1796? Ik kreeg tot dit onderzoek aanleiding ter geleegenfieid van de Iaastgedaane Capitaale voorftelling binnen Amfterdam, van twee perfoonen , fchuldig aan die verfoeilyke misdaad, wanneer zeeker Jood, of naa de teegenwoordige taalhervorming, zeeker Mofaïsch Burger, in een gezelfchap durfde beweeren, dat de doodftraf omtrend dit crimen niet moest worden uitgeoefFend, om dat, zeide hy, by gemelde Proclamatie, de Kerk van den Staat is afgefcheiden» Ik wil gaarne bekennen, dat, op het hooren van die nieuwerwetfche Rechtsgeleerdheid, ik dagt, zou de Burger ook raaskallen1? want welk een verband A 2 *e  C 4 ) is 'er tusfchen die misdaad en de doodftraf, en tusfchen de affcheiding van Kerk en Staat? Maar ik vernam zeedert, dat het hem ernst was, en zyne ar* gumentatien hierop uitkwaamen: ,,De Staat heeft ge„ maakt wetten ftraffende dit crimen met de dood, „ die wetten berusten op Goddelyke wetten, deeze „ vervallen door de gedecreteerde affcheiding van „ de Kerk en Staat, en deeze wetten vervallende, „ vervallen te gelyk de menfchelyke wetten op die 3, wetten gebouwd." Zeldzaame reedeneeringen, en niet minder zeldzaame gevolgtrekkingen ! overwaardig dat dezelve van naby worden befchouwd : misfchien word 'e.r geene ondienst meede gedaan aan den een of ander, welke door zulke magtfpreuken verleid geweest, zyne dwaling zal zien, mogelyk word de Jood van de zyne terug geroepen; ten minften, dit is hetooganerk van myn gefchryf, en geenfins om my intelaaten in de qureftie, of de zoo eevengenoemde Capitalyk voorgeftelde gevangen wel of kwaalyk zyn ge* vonnist, dit hangd af veelal van hunne Confesfien,: En, zeedert ik het Committé van Juftitie heb moeten verlaaten , (zonder echter door den afgetreederi Procureur der Gemeente met myn ontflag te zyn geluk gewenscht, gelyk abufivelyk op pag. 2 van het Rapport der Commisfic aan het Uitvoerend Bewind is ter needer gefield,) kunnen die Confesfien gedeeltelyk zyn herroepen-of veranderd, 'er kunnen ook gunftiger ontdekkingen zyn voorgekomen, om* ftandigheeden voorgevallen enz., et mimma circaiih fianHa yariai rem  C 5 ) Ec bepaal my alleen by de bedenking uit de affcheiding van de ^erk en Staat teegen het Placaat van 1730 aangevoerd, en onderflel, dat myn ideaal perfoon befchuldigd en overtuigd is Sodomie tc hebben bedreeven; en in die onderftelling, zal ik Vooreerst, fpreeken van de Goddelyke en menfchelyke wetten , welke de Jood wil vernietigd hebben. En dan ten Tweeden, zal ik handelen over het argument zelve., de Kerk is van den Staat afgefcheiden, en daarom zyn alle die wetten vernietigd. Belangende het cerjle, merk ik aanftonds aan, dat de Rechter van Hemel en aarde, die te xein van oogen is, dan dat hy dit kwaad kan aanfehouwen, al vroeg verklaard heeft, en door woorden en door daaden, niet alleen zyn afkeer teegen die zonden, maar uitdrukkelyk gewild, dat de daaders van dezelve met de dood zouden worden geftraft, Levitic. XVIII. vs. 22. By een man zult gy nitt leggen met tene vrouwelyke hylegging , .dit is een gromvel. En Levitic. XX. vs. 13. Wanneer een man by een man zal geleegen hebben met eene yrouwelyke hylegging, zy beiden hebben een gr ouwel gedaan, zy zullen zeekerlyk gedood worden, hun bloed is op hun. En het is bekend, dat het heilig Opperweezen, volgens Genefis" XIX, deszelfs ongenoegen verfchrikkend, en op een wyze, daar men zich geen denkbeeld van kan vormen, tegen die zonden en derzelver bedryvers heeft aan den dag gelegd: doende zwavel en vuur reegenen over Sodoma en Gomorra, en aller derzelver inwoonders, en die Steeden, jaa de gantfche vlakte om- h 3 kee»  C 6 ) kecrende. Zynde het een armhartige uitvïugt, (om dit in het voorbygaan te refle&eeren) dat de zonde, thans onder den naam van Sodomie bekend, niet zoude geweest zyn diezelve zonde, welke die van Sodom en omliggende fteeden en landen gepleegd hebben: Het 5de vs. van Genefis XIX. en de twee aangehaalde plaatfen uit Leviticus by welke men voegen kan Richt. XIX. vs. 22 tot 26, vergeleeken met de Confesfien van diergelyke gevangenen ftellen dit buiten twyffel; en vreesde ik niet teegen het bèta, melyke te misdoen, het zoude weinig moeite kosten, om uit eenige Confesfien van voorheen weegens die misdaad geëxecuteerdens, en Copielyk onder my berustende, dit volleedig te bewyzen. By deze wetten en voorbeelden uit het Oude Tes* tament, kan ik voor Christenen," ten betooge van Gods afkeer voor tyd en eeuwigheid teegen die werkers van ongeregtigheeden, uit het Nieuwe Teftament aanvoeren verfcheide verklaringen, als Rom. I, VS. 27. 1 Corinth. VI. vs. 10 en 31, 1 Timoth. I. vs. 10 vooral Jud. vs. 7. en anderen. Als ik nu deeze zoo duidelyke Goddelyke uit, Tpraaken en oordeelen uit het Oude Testament in overweeging neem, en daarby vastftel, dat dezelve niet te vergeefs zyn bewaard gebleeven, dan moet ïk my verwonderen, om'er niet meerder van te zeggen, hoe het moogelyk zy, dat een Jood, een Lid cener Natie, welke altoos prysftelde op Goddelyke inzettingen en rechten, eerbied toonde voor de Boeken , waarin dezelve gevonden worden, en fteeds ontzag had voor de geduchte ftraffen door God zelve ©ver een geheel volk daargefteld, dat zeg ik, zulk een  C 7 ) een jood, die in onderfcheiding van zytie broedefeft naa het vleesch,zich Mofaïsch wil genoemd hebben, als waare hy een volmaakter aankleever van de Mofaïfche wetten en regelen > dan zyne geloofsgenooten, dit nu alles voorby ziet, dat hy die wetten verwerpt en niets acht, en zulks zoo als wy by het tweede poinét. zullen zien op een dwaas en ongegrond voorgeeven; of zoude dit de eerfte vrugt zyn eenet verligting, welke fommige Jooden zeggen naa de Revolutie van 1795 ontfangen te hebben? of zoude het een blyk zyn van hun ongeloof? Ik Voor my, ik begryp dit fysthema niet, en laat dit over aan den befcheiden Leezer, of liever aan Hem die harten ea nieren beproefd. Dan om voorttegaan, de wetgeevers van laatere tyden, en fpeciaal de Romeinen, en onder deeze eerst de Heidenen en vervolgens de Christenen, hebben insgelyks teegen dit misdryf gewaakt, en de fchuldigen met den dood geftraft, want volgens de §. 4. Inft. de public Judic. puniebat, reets, de Les Julia gladio eos, qui cum masculis nefandam libidinent exercere audeat; en in de L. 31. Cod. ad L. Jul. de Adult; cum Vir nubit in foeminam Viris porreSturam^ jubemus infurgere Leges & armari gladio ultore, M exquifitis poenis fubdantur infames. En deeze wet is daarom te aanmerkelyker, om dat zy het onnatuurlyke en het fchandelyke van de misdaad in aller betamentlykfte uitdrukkingen ons affchilderd, zeggengende: quid cupiatur ubi fexus perdidit locüm ? Ubi fcelus est quod non proficit fcire ? Ubi Venus ??2Utatur in alteram formant? Ubi amor quisritur, nee videtur. A 4 Voegd  C 8 J voegd hierby de Novell. 77 en 141:. En zoude in de genoemde L.31. die woorden, ut exquisittS fOENis fubdantur infames, in verband befchouwd cum gladio uhore, niet te kennen geeven , dat de Keizers die foort van menfchen zwaarder willen geftraft hebben als met het zwaard ? ten minften Carpfovius in prax. Crim. part. 2. Quasst. 76. N°. 6, 7, 8 & 16. en de Doftoren door hem aangehaald, leelen, dat in alle landen genoegzaam, depoena gladii ïs verandert, en de delinquenten ten vuure worden gedoemd, of alvoorens gewurgt en geblakert zynde, hunne lighaamen tot asfche verbrand of in zee geworpen , vergelykt groenew. ad §.4.Inftit.de public. Jud. welke ftrafFen ook in ons Vaderland zyn gepractifeerd, uitwyzens het Schouwtoneel der geè'xcuteerden &c. over de verfoeilyke misdaad van Sodomie, pag. 5. 10. 12. 15. voornamentlyk pag. 77. Edit. in folio. Maar wanneer in de Provincie van Holland voor en in het jaar 1730 de misdaad van Sodomie byzonder in zwang ging, hebben de Staaten van Holland en Westfriesland, hoe zeer zy nooit gedagt hadden , dat diergelyke fchandelykheden door hunne Ingezeetenen konden worden bedreeven, en Zy om die reeden daarteegen door eene fpeciale wetniethadden voorzien, op den 2iflen July deszelven jaars 1730. (Zie 't Gr. Plac. Boek, 6de deel pag. 604.) een Placaat gedaan emaneeren, waar by onder meerder is geftatueerd , dat de misdaad van Sodomie publicq moet worden geftraft tot affchrik en waarfchouwing voor anderen, en dat wel met de dood volgens Goddelyke en befchreeve Rechten: overlaatende niette- sain  C 9 ) min aan dé Rechters de foort van doodftraf, na gelee« genheid of omftandighceden, tot meerdere of mindere verzwaaring van dit affchuwelyk Crimen; willende wyders, dat hunne' doode lighaamen publicq zullen worden tot asfche verbrand, in Zee geworpen of op galgenvelden opgehangen, of ten toongefteld, als der begraaving onwaardig, met een ftreng gebod aan de Officieren en Jufticieren, om dit Placaat zonder eenige gunst,faveur of disfimulatie ter uitvoer te brengen; gelyk dan uit krachte van deeze wet zeedert dien tyd een aantal deezer misdadigers, zelfs by onzen leeftyd, ook hier ter fteede publicq zyn ter dood gebragt, en hunne lighaamen in de Zee of in het Ye geworpen, blykens voornoemde Schouwtoneel, en de fecreete Confesfiënboeken vergeleeken met de Regis* ters houdende de fententiën der geëxecuteerdens* Dit dan vastftaande, dat 'er zodanige wetten zyn, en dat 'er fpeciaal eene Landwet is, ftraffende de misdaad van Sodomie met de dood, zoo kan ik my niet overreeden, en dit is myn tweede hoofd» poinct, dat door de affcheiding van Kerk en Staat» by de Nationale Vergadering den i8den Augustus 1796. gedecreteerd, aan die Wetten, veel min aan het PluCaat van 1730. de kracht van wet benoomen is, met dat gevolg, dat een Rechter daarvan zoude moogen afwyken, en die Monfters in de zaamenleeving van de doodftraf vrylaaten, zonder teegen die wetten te misdoen. Want i°. gelyk ik reets aanmerkte, de misdaad en de ftraf, waar van wy fpreeken, heeft geen relatie met de Kerk en Staat, zy kan gepleegd en geftraft worden, het zy de Kerk met den Staat vereend A 5 zy  ( k ) zy, of daarvan afgefcheiden, daarby is het Crimen Sodomiticum geen kerkelyke misdaad nog de ftraf eene kerkelyke ftraf, en niet de geestelykheid » maar den burgerlyken Rechter is gelast die misdaad ïe ftraffen, zoo dat de aangehaalde wetten en fpeciaal het Placaat van 1730. zyn Burgerlyke Wetten uit den boefèm van den Souverain voortgekoomen, ter beteugeling en ftraffing van die zonde. 2°. Kan 'er uit de Proclamatie van 18 Aug. 1796, niet beweezen worden , dat de Goddelyke en befchreeve Rechten, veel min het genoemde Placaat zyn afgefchaft; 'er ftaat geen woord van in, het zyn geheel andere Placaten, welke daar by worden vernietigd , en echter indien men wil beweeren, dat de gezegde wetten en dit Placaat teegen de Sodomie zyn geabrogeerd, moest dit in de Proclamatie zyn uitgedrukt: en zodanige abrogatie mag niet veronderfteld, maar moet ten klaarften beweezen worden. De Profesf. voet ad tit. de Legibus. §. 40. zegt; quisquis vero juris femel publicati & recepti abrogationemallegat, ab eo-, cum id jaSH fit, probatio exigenda est, cum enim Leges ea condantur mente, ut a populo ohferventur, confequens est,ut pro earundem obligatione ttfusque duratione prafumptio mititet, donec contrarium probatum fuerit. Hier dan zodanige abrogatio of vernietiging van ftraffende wetten, en dus ook niet van het Placaat van 1730. kunnfende beweezen worden, vervalt niet alleen het geheele argument, maar deeze wetten zyn en blyven in volle kragt; En di: zoo zynde, 3°. Is een Rechter vergligt die punctueelyk te ou»  ( II ) onderhouden, hy mag daar niet van afgaan ; hy mag geen eigendunkelyke ftraf infligeeren , als 'er eenei wet is,welke de doodftraf gebied; een Rechter heeft geen vermoogen om de laastgenoemde in een andere of mindere ftraf te veranderen , wanneer de delinquent in de termen van de wet valt; die verandering of vermindering van eene door de wet bepaalde ftraf, behoord alleen aan den Souverain, en geenfins aan eenen Rechter, een dienaar der wet, aan wien de executive en geenfins de Legislative magt is aanbevoolen; durft hy daar teegen te handelen, hy is daarvoor aanfpraakelyk en zelfs ftrafbaar. Zeer gepast zyn hier de woorden van de Keizers Leo en Alexander, te vinden in de Conft. Imp. agter de Novellen van Leo, op het laatfte van het Corpus Juris. „ Ik verft trouw dat niemand dergeenen, welke het Rechter„ ampt bekleeden, immer tot zulk eene dwaasheid „ en onkunde zal geraaken , dat hy durven zoude „ anders te vonnisfen dan naa het voorfchrift der „ wetten: by aldien eevenwel iemand tot zulke eene », dwaasheid zoude vervallen,zal hy de ftraffen moe„ ten ondergaan, welke de wetten daarteegengefteld „ hebben". Trouwens dat Rechters naauw aan de wetten verbonden zyn, was reets geleerd in L.z.Scg. §. 3. D. de Juris & fad. Ignor.L. 1. §. 4. ad S. C. Turpil. ja by onze Vaderlandfche Rechten,en wel by de Crimineele Ordonnantie Art. 13, 56 en 59. als mede by de Styl Art. 38. word aan de Rechters geordonneerd, dat zy volgens de bepaalde wetten moeten oordeelen, en geenfins daar van afwyken, veel min arbitraire ftraffen appliceeren als 'er een Placaat is, zeggende:  C ft ) de: c/« misdaad moet met de dood geftr aft worden: zlê ook op dit fluk van leeuwen in zyn 4de Nota op het 13de Articul van de Crim. Ordonn., en in zyrt proces crimineel, zoo in de voorreede als byzondei* Cap. 12, daar hy een aantal Rechtsdoctoren dienaangaande aanhaalt, waarby men voegen kandenProfesf. voe t ad tit. D. de poenis §.4. Ik zoude hier meerder van kunnen zeggen, waare het niet dat my hier was voorgekomen de Advocaat b. a. van houten, in zyne uitmuntende Verhandeling over de plicht des Rechters in Holland en Westfriesland, om alleen naa den inhoud der wetten te vonnisfen, inden Jaare 1794. by den Drukker deezes uitgekoomen. Een werkje voor al nuttig voor zodanige Rechters, welke gemakshalve meenen, dat genoegzaam alle ftraffen arbitrair zyn, en van hun gewaand goed oordeel en zogenaamd Ion fens of liever ingebeelde billykheid boven hetvastgefteld Recht, af. hangen. Vcrgelykt Mr. h. calkoen, Verh. overliet voorkoomen en ftraffen der misdaaden, Afdeel 2. pag. 101. in de periode beginnende, want het ampt, de eerwaardige beezigheid van een Rechter is niet wetten te maaktn, maar de gemaakte wetten te handhaven, enz. Dan', om weder te keeren tot de voorfch. Proclamatie. 40. De Nationale Vergadering de lieerfchendeKerk hebbende afgefchaft, en de affcheiding van de Kerk en Staat gedecreteerd, vernietigd wel by die Proclamatie alle de Placaten en Refolutien der geweezene Staaten Generaal,(niet van de Staaten van Holland, daar word niets van gemeld) maar in allen gevallen, de Placaten en Refolutien uitliet oude Stelfelder vereeniging van Kerk en Staat gebooren; maar men zal niet  C *3 > niet kunnen aantoonen, en dit was echter de hoofdzaak, dat het Plaeaat van 1730 gebooren is uit dat oude Stelfel. Inteegendeel ik beroep my op de pra> misfen van het Placaat zelve, daar zal men in vinden, dat het is voortgefprooten uit hetverneemen van het meenigvuldig pleegen van Sodomitifche gruwelen binnen deeze Provintie, door allerly foort van menfchen zonder onderfcheid, en zonder dat het iets gemeens heeft nog met de Kerk veel min metdeheerfchende Kerk,en nog minder met deszelf vereeniging en den Staat, het is een jus generale omnes fubditos Hollandm concernent, die zich aan die misdaad mogten fchuldig maaken; trouwens, jura non infmgulas perfonas, fed generaliter conftituunter. L. 8. D. de Legib. Of maakt eene ernftige Introductie, waarby een misdaad met de akeligfte verwen word afgefchilderd, eene wet tot eene Kerkelyke wet, tot eene wet der heerfchende Kerk? dan behoord de L. 31. Codicis ad L. Jul. de Adult. waar van wy bevorens fpraaken, en waar in dit Crimen niet minder akelig word afgemaald, tot eene kerkelyke wet, tot eene wet der heerfchende Kerk te worden promoveerd; Maar dit te Hellen, is zoo ongerymd, als het ongerymd zoude zyn te Hellen, om dat het Placaat van 1730. ge. maakt is door Overheeden, de toenmalige heerfchende Kerk toegedaan, daarom is het een Placaat der heerfchende Kerk, daarom fpruit het voort uit de vereeniging van Kerk en Staat. Daarenboven 5*. zoude uit de gevolgtrekking, om dat de Kerk van de Staat is afgefcheiden , daarom moet het Crimen van Sodomie met de dood geftraft wor-  C 14 ) worden, dit befluit kunnen worden opgemaakt, dal bygevolg alle de doodftraffen door Gods Wet, en in naavolging door onze voorige hoogstgecouftitueerde Magcen, by voorbeeld op doodOag en moord, gefield, ex paritate rationis, moeten cesfeeren, dewyl men die zelve gronden op de voorenftaande misdaa* den kan toepasfen, als men die nu, invita Themide * op het affchuwelyk Crimen van Sodomie toepasfelyfe wil maaken. En het is bovendien een valfche Helling, dat de Kerk van den Staat zynde afgefcbeiden., de Goddelyke Wetten en de daarop gegronde Burgerlyke wetten van ons gemeenebest zoude zyn vervallen. Neen , ik herhaal het, die burgerwetten, en dus het Placaat van ai July 1730. zyn niet door de Proclamatie den bodem ingeflaagen, de Rechter is gehouden,de termen daar zynde, dien conform uitfpraak te doen. Oordeeld hy om reedenen my onbekend, dat de ftraf voor die monfters te zwaar is, hy herinnere z\ch,durum qaidem est,fed itaLex fcripta est L. 15. §. 1. D. ad Municip. of vervoege zich vooraf by den repnefentativen Souverain, deeze is alleen in ftaat om het Placaat te abrogeeren en eer} anderen, een zagter ftraf te bepaalen; doch, en die zy met eerbied gezegt, niet dan om deeze gewigtige reeden , het algemeene Nut, de utilitas publica, welke de maatfehappy uit deze verandering zoude trekken: dit word ons geleerd in de L. 7. %, x. D. de Juft. &Jure;maar die nuttigheid, die utilitaspublica niet blykende, mag 'er geene verandering in het geftatueerde gemaakt worden volgens de L. a. D. de Conft. Princ. vergelyk voet ad tit. D. de Legib. §• 39-  ( T5 ) $. 39- <&a* hy die ftelling uitbreid en betoogd. En' zoude het tot eene algetneene nuttigheid zyn, indien by het meer en m. er toeneemen deezer gruwelzonde, de doodftraf daar op gefteld wierd weggenomen? Toen 'er nog geene bepaalde Godswetwas, om dit Crimen met de-dood te ftraffen, voorkwam ons God met die misdaadigers door een vuur en zwavel-ree* gen te dooden; & Felix quem faciunt aliena pericula cautum. En dit brengd my tot een laatfte aanmerking, ubi eadem ratio, idem en jus, zeggen de Rechtsgeleerden, en wie zal ontkennen, dat in de tyden die wy bekeven, die zelfde reeden, welke de voormalige Staaten van Holland hebben bewoogen om de misdaad van Sodomie met de dood te ftraffen, ook nu de Rechters behooren'aantefpooren om dit Placaat met alle vigueur te doen werken. Immers zeedert eenen geruimen tyd is en word in ons Vaderland die onnatuurlyke zonde veelvuldig gepleegd, en een aanzienlyk getal van die fnoodaards zyn of reeds in hegtenis genoomen, of na maate hunner wanbedryven ge> ftraft, terwyl 'er verfcheide anderen uit overtuiging de handen der Juftitie hebben weeten te ontkomen, of uit hunne gevangenis te ontvlugten. Hïermeede zoude ik dit betoog kunnen fluiten, en myne ftelling voor beweezen houden, waarehet niet dat men eene nadere Teegenwerping had uitgedagt, om de Sodomiten van de doodftraf te bevryden; en deeze word gehaald uit het Formulier van den Eed de Joodfche Natie opgelegt, zie dezelve in de Amfterdamfche Secretary Cap. en hier beneeden : Daar  Ca?) Daar bJykt uit, zoo men meend, dat het doen va» eenen valfchen eed voor den Rechter, met de dood noet worden geftraft, en echter gefchied dit nooit, en waarom dan juist de Sodomie? Zonder te reflecteeren, dat daaruit geenfins blykt, het geen men wil dat daaruit zal blyken, zoo merk ik aan : 1. ) Met opzigt tot de vraag: waarom dan juist de Sodomie ? om dat de doodftraf by Placaat op die misdaad is vastgefteld, en zulks den Rechter geïnfungeerd, het geen men omtrend den valfchen eed niet zeggen kan. 2. ) Met opzigt tot de geheele objectie, is hier de qusftie, of de affcheiding van Kerk en Staat het Placaat van 1730 krachteloos maakt? en die quajftie raakt geenfins den meineed, veelmin het formulier van den eed» 3. ) Verfchild de misdaad van Sodomie zeer vee? van die der Meineed, hoe flegt delaatfteook weezen mag, en gaat dus de vergelyking mank. 4. ) Raakt deeze Eed de Joodfche Natie alleen, en is byzonderlyk voor hun gefchikt, zulks indien het geftelde by de objectie waarheid waare, des Been, 'er dan uit zoude volgen, dat "de Joodfche So?iomieten alleen vry waaren van de doodftraf, want een Burgerlyke wet, gefteld dit Formulier was een wet, bepaaldelyk voor Jooden gemaakt, verpligt geene Chriftenen nog andere gezindheeden, veel mir» alle de inwoonderen van een land. 5. ) Maar een Formulier van een Eed is geene Wet, en geene wet voor een Rechter ter ftrafreegeling, ten zy  c ï8 ) 9, leevendigen God , die Hemel en Aarde gemaakt „ heeft, en door Mofes zyne wetten gegeeven, op„ regt te weezen het geen U alhier gevraagd en 9, voorgehouden word. En zoo gy in 't geheel of „ deel iets valfchelyk en ten onrechte verklaard, gy 6, u alle tydelyke en eeuwige vermaledydingen, pla„ gen en ftraffen onderwerpt, welke de God Israë'Is „ over die van Sodoma en Gomorra, ook Corah, „ Dothan en Abiram heeft gezonden, en allen den „ zodanigen gedreigd, die zynen Naam valfchelyk t, en ligtvaardig aanroepen en gebruiken. „ Zoo waarlyk helpe of ftraffe u de Almngtige „ en Alweetende God, Schepper des Hemels „ en der Aarde! Amtn, zegt hierop de Jood. Dat is; Hy zweert eerftelyk by den Almagtfgen en leevendigen God, enz. de waarheid van zyn verklaarde, en vervolgens onderwerpt en wenscht hy, ingeval van meineedigheid het zy in het geheel en ten deele, in zyn perfoon alle tydelyke en eeuwige vervloekingen in het algemeen te mogen ondervinden; en in het byzonder, dat de God van Israël, gelyk hy geftraft heeft de inwoonderen van Sodoma en Gomorra weegens hunne begaane grouwelzonden, over hem en de zynen ter zaake van den meineed,doe reegenen zwavel en vuur,en hun alzoo verdelge; ja dat het aardryk zich oopene, en hem zyn huis en aanhoorigen leevendig verzwelge op die zelfde wyze, als weleer Corah, Dothan en Abiram we-  C 19 ) wegens oproer enz. En of dit nog niet genoeg waare, wenscht hy voor het overige over zich alle die plagen, die de God van Israël gedreigd heeft, aan alle de geenen, welke valfchelyk by zynen Naam zweeren, en die ligtvaardelyk gebruiken, met eenen duidelyken weerflag op het derde gebod van den Goddelyken Wet op Sinaï gegeeven. Nu vraagd men, waartoe dient dit alles, als 'er niet meer opzit als de gewoone poena perjurii, wat doet dan zulke eene verfchrikkelyke Eed af? Ik kan gereedelyk hier op antwoorden , dat de Meineed, mits behoorlyk beweezen zynde, wel deegelyk, door den waereldlyken Rechter geftraft word: De ftraf is zeekerlyk arbitrair, en word aan het oordeel van den Rechter overgelaten, misfchien wel, quia jurisjurandi contempta rdigio fatis Dcum ultorcm habet, volgens de L. 2 Cod. de reb. Credit, maar die boosdoenders worden nogthans buitengewoon geftraft , naa maate van de omftandigheden , en de zwaarte van de misdaad, dan eens met geldboeten, dan eens met bannisfement, ook met confinement, zelfs met ftrenge geesfelinge, ofvoorChristenen met afhakking van de twee voorfte vingeren, met welke deEed is afgelegd. Ik beroep my op C ARPSov.Prax. Crim. part. 1. quasft. 47* N. 16, en Boe me r ad d. quseft. Obferv. 2. Huber in prajlecb. ad Pandeét. torn. 3. lib. 47. tit. xi. §. 4. Groene weeg. ad L. 2 Cod. de reb. Credit, en anderen. En wat de vraag betreft, wat doet dan de Joodfche Eed af? merk ik aan, dat men 'er duidelyk uit kan zien, dat het oogmerk van de Inftellers van dit for- mu-  muller is geweest, om fommigen uit de Joodfche Natie, welke ondeugend genoeg zouden zyn , om den plegtigen Eed voor het alziend oog des heiligen Gods afgelegd, te verbreeken, door de verfchrikkingen van dien zeiven God daar van terug te houden, en te zorgen, dat de Jooden in het gericht altoos de waarheid zouden fpreeken, hun lieden voorhoudende alle die verbaazende oordeelen , ftraffen en bedrygingen, welke hun* zouden kunnen overkomen, by aldien zy valfchelyk zwoeren, of willens en weetens den Eed verbraaken , en in dien zin doet de Joodfche Eed zeer veel af, zonder echter dat daarom dit formulier eenige grond opleeverd tot abrogatie of vernietiging van een Heilige Wet of Placaat, waar by de-Rechter fpeciaal word gelast, om perfoonen fchuldig aan de misdaad van Sodomie, zonder Conniventie, in het openbaar met de dood te ftraffen. E I N D E,  C i7 ) zy zulks in dat Formulier werde uitgedrukt op de eene of andere vvyze, 't geen hier geen plaats heeft, 6. ) Word in den Joodfchen eed niet gefprooken van de doodftraf door eenen burgerlyken Rechtej; aan den meineedigen te infligeeren. 7. ) In dit Formulier is een vrywillige onderwerping van den Joodfchen zweerder aan zeekere Goddelyke ftraffen, plaagen en bedrygingen, zonder dat die onderwerping den aardfchen Rechter de vryheid geeft om den valfchelyk zweerenden Jood die ftraffen en plagen aan te doen, of te realifeeren die bedrygingen, welke in dit Formulier zyn gemeld, en ondertusfchen zoude, volgens het geen wy gezien hebben , den Rechter daartoe gehouden en verpligt zyn, en wy weeten, poenale wetten zyn jlriüisfima jfnterpretationis. L. 19. D. de verb. Oblig.&L. 13. § r. D. de verb. Signif. Maar het ftaat zelfs niet in zyn vernioogen: hy kan immers geen vuur van den Hemel doen regenen, nog beveelen dat de aarde zich oopcneom den meineedigen Jood leevendig te verzwelgen. Het eenige dat een aardsch Rechter doen kan, is den Jood, welke zich aan eenen valfchen eed fchuldjg maakt, met de poena perjurii te doen ftraffen, want met Goddelyke oordeelen iemand te bezoeken is bui» ten de Burgelyke magt. Dan, men zal zeggen, waartoe die onderwerping, die vervloekingen ? waartoe die verfchrikkelyke Eed? als zulks doorgaat, dan doet immers de Joodfche Eed weinig of niets af. 3, Gy zweert , {dus luid liet Formulier van den joodfchen Eed,') Gy zweert by den Almagtigen en 5, lee-