JAC. v. ZOELEN BOEKBINDER KANAALSTRAAT 8 AMSTERDAM - W. TELEFOON 8 3 4 7 0  ^81 1128 8723 UB AMSTERDAM   GENEESKUNDIG VOLKSBOEK, TER ONDERREGTINGE voor ONGEHUWDE DOCHTERS, ZWANGERE VROUWEN ,' MOEDERS , EN ALLEN, DIE MET DE ZORGE OVER JONGE KINDEREN BELAST ZIJN;. lberbnde, op e e ne DUIDELIJKE EN TEVENS VOORZIGTIGE WÏJZE, WAT DEZELVEN TOT BEHOUD VAN DERZELVER WELVAART, VRUCHTBAARHEID EN GEZONDHEID IN AGT TE NEEMEN HEBBEN: benevens EENE AANWIJZING VAN DE BESTE HULPMIDDELEN IN DERZELVER BIJZONDERE ZIEKTEN ÉN TOEVALLEN. door den heer H. G. MARSCHALLa- HOFRAAD EN GENEESHEER VAN HET GRAAFSCHAP IS EN BURG. volgens den tweeden verbeterden en vermeerderden hoogduitschen druk vertaald, en ten gebruike van onze landgenooten gevormd, Te DORDRECHT, bij DE LEEUW en KRAP, 1792.   VOORREDEN. D e Schrijver heeft, zo als hij in de Voorreden voor den Hoogduicfchen druk zegt , mee het volgende werk niet ten oogtnerke,om het groot aantal van Volks- Geneesboeken te vermenigvuldigen, en, op deze wijze, voor een' laagen prijs Auteur te worden. Hij zogt in het uitgebreide Duitschland, zo rijk anders in voordbrengfelen van de drukpers, zulk een boek, hetwelk de menigvuldige toevallen der Vrouwen en jonge Kinderen, op eene duidelijke, ftrikt beperkte en voor elk bevattelijke manier, aanwees; en hij vond er geen, dat tot dit bepaalde oogmerk was ingericht, en aan het zelve beantwoordde. Hij befloot derhalven de pen zelfs tot dat einde op te vatten, en bedoelde bij zijnen arbeid alleenlijk, om aan het vrouwelij kegeHacht, * a en  en inzonderheid aan haar, wie ecnige zorge over Vrouwen en jonge Kinderen is toevertrouwd, eene duidelijke befchrijving tc geeven van de ziekten en toevallen , die dezen meest treffen, - derzei ver oorzasken, kenmerken en verhoeding, beneffens de diéétifche bezorging, en eenige hulpmiddelen; meestal uit de klasfe der huismiddelen; daar bij de grenzen Jlipt itpaaltnde, alwaar eigen hulp moet ophouden. Het is voorai deze laatfte beperking in de raadgeevingen van den Schrijver, die zijn werk wanrdije, boven anderen van dezen aart, hoe zeer zelfs van groote mannen gefchreeven, moet bijzetten. Te vaak tog geeft men in de Geneeskundige Volksboeken den onkundigen te véél raad; dat is, men geeft hem Artzenijen in de hand, die flechts bchooren in die van eenen kundigen Arts, om dat ze gebruikt moeten worden overeenkomftig het geitel, de jaaren en een aantal andere omilandigheden van den lijder, die de voorfchrijver onmogelijk alle kan bepaalen, om dat ze dikwerf van meestal onvoorziene en onbekende oorzaken en gebeurtenisfen afban» gen. Dit in het oog houdende , kon onze Schrijver aan de Vrouwen een volkomen Geneeskundig Handboek geeven, in zo vérre volkomen naamlijk, als zij het behoefden en gebruiken konden. Bij  (III) Bij ditalgemecne oogmerk, om der gehecleVrouwelijke Seze zulk een Handboek te bezorgen ,. had de Schrijver ook het bijzondere , om aan de Vroedvrouwen zodanigen raad te geeven, als zij noodig hebben, in zo verre haar de Geneeskundige bezorging van Kraamvrouwen en pas gebooren Kinderen is toevertrouwd. Mede cene onderrigting, die alle Moeders tevens behoeven , om te kunnen oordeelcn, of zij en haar teder Kroost, overeenkomftig derzelver omftaiidigheden, oplettend en wél behandeld "Worden. Daar ook in ons Vaderland dergelijk' ren Handboek, met dit bepaalde oogmerk gefchreeven, en waar in de ftraks gemelde grenzen zijn in agt genomen, ontbreekt, kan'de overzetting van dit werk niet dan nuttig aan de beminnelijke Helft onzer Landgenooten, en niet dan aangenaam voor den Menfchen vriend zijn. In de vcrtaaling zijn die raadgeevingen en voorfchriften, welken alleenlijk, of wel het meeste,in den oord, waar de Schrijver woonde , konden gevolgd worden, verwisfeld met andere van gelijke kragt, die in onsLani g&bruiklijlc, en na degefteidheidvan hetzelve* best gefchikt zijn. In taal en ft ijl hield de Schrijver in 't oog, dat bij voor elk een' fchreef. Dit moest ook • 3 b?  ( IV ) bij de vertaaling in agt genomen worden. Men zal daarom die benaamingen aan toevallen, omftandigheden en middelen gegeven zien, welken meest in den dagelijkfchen omgang gebruikt worden, fchoon de kunst ze lomtijds anders mag hebben, en er voor het overige dien platten en populairm fchrijfftijl in aantreffen , welke in een boek van dezen aart beter voegt, dan een verheven en fierlijke. Wordt het doel van den Schrijver getroffen; dat is, dient deze arbeid, om de jonge Dogters, de gehuwde Vrouwen en Moeders op haar lighaamlijk welzijn, van zo veel belang voor gansch de maatfchappij, oplettend te doen zijn, — en doet dit boek haar dezen goeden raad volgen; dan wordt ook het oogmerk der Nederduitfche uitgaave bereikt. I N-  Ot>~ ss* INHOUD. I nleiding, behelzende, §. I—XXIII, voor¬ bereidende kundigheden tot de kennis en geneezing der vrouwelijke ziekten en die der jonge kinderen. Bladz. % I. Hette en kentekenen derzelvè. - i — II. Befchrijving der Pols. _ ~ 2. — III. Onderjcheid der Pols. - - 3 -— IV. Pols in de hette, en de gesting van het bloed. - 4 — V. bi] ontjlekings hette. - — •— VI. bij rottende hette. - —» — VII. Koorts, heete en koude. g ■— VIII. Bloedrijkheid, derzelver kentekenen en gevolgen. - — IX. Kentekenen der bloedrijkheid* - 6 — X. Gevolgen derzelve. — — XI. Ontjleeking. - - - 7 — XII. Dezelve, met koorts. ~-'XIII—XV. Kramp, met derzelver foorten en gevolgen. - - - — i— XVI. Trekkingen, Jluiptrekkingen. - 8 — XVJI. Gejleldheidder Tong, naar de verfchil- lende omftandigheden des Lighaams. - 9 — XVIII—XX. Over het bezien van 't ivater, en wat daar uit kan gekend worden, bene» vens het geen men, bij het zenden van hetzelve aan den Geneesheer, hebbe in acht te neemen. - - -'*""" "ia * 4 $ XXI,  ( vi 5 $ XXI. Spijzen en Dranken, en het onder- fcheid dnar.onnrcnt - • - - BI, \$ — XXI[—XXIV. Verkoelende gedraging, bij zieken. ig L HOOFDSTUK. EERSTE AFDEEL INC. I. Maandelijkfthe zuivering. r| XXV—XXVII. Bcfehrijving der Maandfton; de,.toevallen, die de eerde ujtvjoejjing vergezellen; begin cn duuring derzelve, cn onderfebeid ten opzigte van de perzoonen. 20 — XXVIII en XXIX. Gejleldheid van het mannelijke bloed, en de perfoone, die de Jlonde heeft. - - - 23 >— XXX en XXXI. De moeijclijke uitvloei]ing cn uitblijving der Stonde, - 24 — XXXII. Noodige aanmerkingen raakende de rrigandftonderi. »— XXXIIJ. Gevolgen cn toevallen der wegge- bleeven maindftonden. - . 27 f^- XXIV. De oovzaaken dier wcgblijvinge. - — <— XXXV. Overlading. r - 38 *— XXXVI. Verhitting, behandeling derzelve. 30 hn XXXVII en XXXVJII. Verkonding op verhitting, en behandeling daarvan. - 31 XXXIX cn XL. Toorn, Jchr'tk cn angst, wat in de gevolgen en toevallen daarvan te doen is. . •# - 33 1— XLI- Brandende koorts. - 34. >— XLII. Bloedbeden. * - 35 —. Benige gewigtige regels. * - 36 f- XLIV.  C VIT ) § XLÏV. Gedraaging bij, pcrzopncn , welke, ft ■ naa de weggebleeven manndftonden, niet ziek, maar flegts ziekelijk worden Bi. 3* — XLV. ■ ■—■ ■" bij vermoeden van zwan¬ gerheid. . _ _e- XLVI. Regels, om de waarfebijnlijkheid der zwangerheid te beoordeclen. - 40 — XLVII en XLVIII. Te JJerke Maandftondcn, wat deswegens moet waargenomen, en verrigt worden. - - 41 II. Bleekzugt. * . - . XLIX—LI. De foorten, oorzaaken, toevallen en behandeling der Bleekzugt. - 49' III. Eindelijk verlies der maandflonden. — LIL Verklaaring wegens het ophouden der ftonden cn wat deswegens in agt genomen moet worden. " " " 5i? TWEEDE AFDEEL ING. I. Zwangerheid. *— LUI. Tekenen der zwangerheid. . $f •— LIV- Gcwigtige lesfen, raakende deze tekenen. . .. .. S9 — LV. Zwangerheidstekenen bij bleekzugtigen feilen. - - <5a — LVI. Beweeging des kinds ten tijde der helfte. 61 — LVII. Berekening der zwangerheid. - 62 — LVIII. Gedraaging der zwangeren. - — II. Toevallen der Zwangerheid. LIX. Gewoone toevallen ett ongemakken , •zonder gtvaar. - „ 65. * 4 $ LX.  $ LX. Zeldfaaftie, onfchadelijke toevallen der zwangerheid. - - - BI. 66 — LXI. Gevaarlijke toevallen der zwangerheid. 70 III. Bloedvloed der Zwangere. — LXII. Verkharing. — '— LXIIL Onderfcheid tusfchen de Stonde eener zwangere cn eencn bloedvloed. - — — LXJV. Onderfcheid des bloedvloeds van ee- ne wederkomende maandftonde. - 71 —• LXV. Oorzaaken des bloedvloeds. - 73 — LXVI. Behandeling des bloedvlods eener zwangere. - 75 — LXVII. Bloedvloed naa de helft. « - 76 — LXVIII. Bloedvloedwegens den moederkoek op den mond der lijfmoeder. - 77 IV. Verlies der vrugt. — LXIX. Miskraam. ... 78 — LXX. Miskraamen met en zonder bloedvloed. — 1— LXXI. Oorzaaken der miskraam zonder bloedvloed. - - - 79 — LXXII. Tekenen van eene aanftaande mis¬ kraam. ... 80 — LXXIII. Verhoeding der miskraam. - 82 — LXXIV. Het fterven der vrugt. - 84 — LXXV. Gedraaging hierbij. — — LXXVI. Tekenen van de dood der vrugt. 87 V. Onëgte Zwangerheid. ^_ LXXVII. Verklaaring en befchrijving van de foorten der onëgte zwangerheid. - 87 — LXXVIII. Tekenen derzelve. - 89 — LXXIX. Verlosfing van de oncgte zwanger¬ heid en bloedvloed bij dezelve. - — % LXXX.  t LXXX^ Wat verder bij dezelve is op te merken, en over de gewasfen aan de baarmoeder. BI. 93 VI. Uiterlijke bezeeringen, r~ LXXXI.- Verkiaaring en bcpaaling. - 91 — LXXX1I. Ligtc bezeeringen en handelwijze daaromtrent. —■ DERDE AFDEELINS. I. De Baarensnood. — LXXXIII. j4lgemeene regels van gedrag bij den baarensnood. 94 — LXXXIV. ' van gedraaging naa de baaring. 96 II. Toevallen onder den baarensnood. LXXXV. Benaamiuge derzelve. - 98 >— LXXXVI. Gebrek aan weën; aanvallen van flaauwten; verzwakking en uitputting van kragten. - - - — — LXXXVII. Krimpingen van den mond der baarmoeder. - . 99 —• LXXXVIII. Trekkingen. Stuiptrekkingen. 1— •— LXXXIX. Zwelling der baardeelen en fcheu- ring van het middelfchot. - 100 — XC. Scheuring der baarmoeder. - 101 >— XC1. Scheuren van den mond der baarmoeder enz. - - 103 - III. Toevallen naa de baaring. *— XCII. Verdeeling. - - ióg I. Gevaarlijke toevallen naa de baaring. — XCIII. Hartvang. - - — XCIV. Flaauwte. - icS I xcv.  t X •) f XCV. Omvalling der baarmoeder. - BI. rfi r— .XCV]. Uitzakking der baarmoeder en moe- derfchede. - - - 113 — XCVJI. Moeder kransje. - ' - 117 II. Ligte toevallen naa de baaring. XCVIII. Benaaming.. - - 118 — XCIX. Naween. - - - 119 >— C. Zwelling en wonding der haarleden. 110 — Cl. Bloedzakjes cn Kropgezwellen. - 121 — CII. Opfiopping van het water. - 122 CIII. Onmagt, om water te maaken. . - 123 VIERDE AFDEELING. L Kraambed. — CIV. Bezorging en behandeling der Kraamvrouw. - 124 — CV. Melkkoorts. - - ^8 — CVI. Kraamzuiver'mg. - - , 130 II. Het Zoogen. »— CVII. Pligt der moeders, om haare kin' ders zelve te zoogen. ' - 153 — CVIII. Klonters in de borflen. - 133 C)X. Zeere Tepels. - . 234 CX. Opdrooging van het zog. - 136 III. Toevallen, geduurende de kraam voorkomende. — CXI. Benaaming. - - * 138 1— CXII. Belette kraamzuivering. - 139 — CXIII. TeJlerke kraamzuiver'mg. • 141 — CX1V. Ontfleeking' der baarmoeder. - J44 ' fc— CXV. Uitjlag is liet gevolg eener verkeerde behandeling. „ • • « 147 S CXVI.  (XI) | CXVL. Vitjlag. - - -, BI. 148' — CXV1J. Rot- en Purperkoorts. - 153 CXVKI. Kraamkoorts. - - 154 — CXIX. Zogverplaatzing. - - 155 IV. Zeldzaamere vrouwelijke toevallen. — CXX. Benaaming en verklaaring derzelve. 159 — CXXI. Bloedfpuwing. - - • — CXXII. Waterzugt. - ióo U CXX1II. Kropgezwel. - - 163 — CXX1V. Witte vloed. - - 164 — CXXV. Moeder ziekt». - - ió£ II. HOOFDSTUK. eerste afdbelin6. — CXXVI. Bezorginge des kinds. - 17* — CXXVII. Kinderen zonder teken van leven. >—* — CXXVIII. Onvolwasfen en niet voldragen kind. - - - 175 — CXXIX.. Eer/Ie bezorging van een jong, ge¬ zond kind. - - 175 — CXXX. Zindelijkheid. - - 178 — CXXXI. Voedzel. - - - 18a. • CXXXII. Levensregelen voor zoogende vrouwen. - iSX. 1— CXXXIII. Gebrek aan zog. - 184 *— CXXX1V. Tekenen van gezond zog. - 185 —- CXXXV. Tekenen van ongezond zog en verbeteringen daarvan. - - —— —. CXXXVI. Mii.nemoeders, wat in de keuze van.dezelven in achtte nemen zij. - 187 — CXXXVII. Opvoeding zonder zog. - 188 — CXXXVIII. Kinderfpijzen. - 189 CXXX1X. Oppasftng der kinderen. - 190 twee-  TWEEDE AFPEELING. Kinderziekten. 5 CXL. Verdeeling der Kinderziekten. - BI. 197 EERSTE VERDEELING. Toevallen en ziekten der jong geborenen en kraamkinderen. — CXLI. ï. Gebreken van de geboorte af. 198 — CXLII. Verklaaring en benaamingen dier ge¬ breken. - - - 1— CXLIII. Aanwas fingen. - - 199 ■— CXLIV. Hazemond en Jilieur in 't verhemelte des monds. - - 200 •— CXLV. Uit- en inwendig 'waterhoofd, en gejpleeten ruggegraad. - - 201 ;— CXLV!. Breuken. - - 203 — CXLVII. Uitwasfsn. - 204 CXLV III. Moedervlekken. - - 2. Bezeeringen in de geboorte. <— CXLIX. Verklaaring en benaaming dier gebreken. - .. - - - 205 — CL. Blaauwe plekken en kneuzingen. - 20Ó — CLI. Sterk overeen gefchooven bekkeneel of voorhoofd. - —— — CLI1. Toevallen en gevolgen van de om den hals geftrengelde navetjlreng. - 207 3. Ziekten en toevallen, welke de kinderen in de eerfte weeken kunnen overkomen. — CLIII. Benaaming derzelve. - 209 — CLIV. Zwarte afgang. - - ' 'yr, CLV. Melk in de borjlen der kinderen. -n § CLVi.  C xnt ) f CLVI. Geelzugt. - è 'BI. »J| CLVH. Sprouw. - - - 2J2 — CLVIII. Darmfcheelspijn. - 215 CLIX. Stuipen. - - 218 TWEEDE VERDEELING. Toevallen en ziekten in de eerjle jaar en. CLX. Het tanden krijgen. 227 — CLXI. Aanwas/en. - 229. — CLXU. Medeëeters. - ' 23° — CLXIÜ. Reutel. Smoorend» zinking. - 231 44 CLXIV. FPdrmen. Wormkoorts. - 232 — CLXV. Braaken. - — CLXVI. Buikloop. - - 241 — CLXVII. Roods loop. - - 249 — CLXVIIL Zinkings-hosst. - 253 — CLXIX. Maaghoest. - - 255 — CLXX. Kinkhoest. - - 258 — CLXXI. Engelfche ziekte. - 261 DERDE VERDEELING. Brandende Kinderziekten, met uitJJag. — CLXXII. Verklaaring en benaaming. - 266*- — Cl.XXIII. Pokken. - - 267 — CLXXIV. Onëgte pokken. - 279 — CLX'XV. Mazelen. - - •—*— CLXXVI. Roodvonk of Roodgrond. - 285 — CLXXVII. Purperkoorts. - 287 CLXXVIII. Blutskoorts. - - 291 VIERDE VERDEELING. Uitwendige toevallen en ziekten. h- CLXXIX. Smarten, s - 292 5 CLXXX...  C XIV ) S CLXXX. Sckurfdheid- des hoofds. - BI. 203 — CLXXX-f. Etterige oogen. \ - 29-. CLXXXll. Oogpntftcsking. _ _ 29£ CLXXXIffi, Vlies op de oogen. - 298- — CLXXXfV. Loopende ooren. . 2Q0 ' CLXXXV. Hairrcorm. . . „Q0 — GLXXXVI, Schurft, Ruide. . m — CLXXXVU. Navelbreuk. - . ö03 — CLXXX VIII. Windbreuk. .. 353 — CLXXXIX. Uitzakking des Endeldarms. ' — CXC. V%l 0p het hoofd. - . g0? LIJST DER. GENEESMIDDELEN. - gil Drukfeilen. Bladz. 65. reg. 8 ftaat § LX1X. lees § L1X. 160. — 30 % CXfl. § CXXPI. 199. — 29 § CXLVÏII. ■— § CXLIII. • 230. — 21 § CLXVH. § CLXII. 299 300 301 I N-  INLEIDING. JCer ik u kan ohderregteh nopens de veeiè eiï meehigerleijë kwaaien en toevallen, welke de li toebetrouwde Perzooneh, te weeten, ongehuwds Dogters, Zwaiigeren, Baarenderi, Kraamvrouwen 4 zoomende eh niet meer zoogende Moeders, erl jonge Kinderen kunnen treffen, en bij welke; uw raad en lmlp word begeerd , ■ agte ik noodig u vooraf eènige zaaken te leeren, die gij bij elk voorkomend geval moet wèeten, eh zonder welke gij menige dingen in dit boek niet regt en wél verfhan kunt. §. I. De eerfte eh in de daad zeëf gewigtigö vraag bij een' zieken is, of hij heet zij; en men kan een groote misllag begaan, wanneer men zig daaromtrent vergist. Dit nu merkt gij dikwijls fchielijki Wanneer de zieke een rood aangezigt, heetè handen, grooten dorst heeft, niet toegedekt wil zijn* of zelf wel over hette klaagt. Maar menigmaal is er niets van dit alles« en evenwel heeft dê fcieke hette. Daar zijn,naamlijk, twee foortén vart ieitc eene uitwendige, welke men uitterlijk aafi  CO liet lighnam, uit het aangezigt, en door aantasten heel ligt befpeurt; en eene inwendige, welke men door het aanzien en betasten zo gemaklijk niet merken kan. Doch 'er is een ander zeker kenteken, naar het welk men de hette beoordeelt, en dit is de Pols. $ II. Indien gij uwe eige Pols, "dat is, de ïlagader aan uwe hand, omtrent twee vingeren breed agter den duim na binnen, menigmaal met oplettendheid voelt, en daarbij op de wijze van liaan en de fchielijkheid of het getal der flagen agt geeft, en wanneer gij zulks, bij andere gezonde perzoonen, dikwerf te werk fielt, dan zult gij weldra en gemaklijk een denkbeeld kunnen vormen van eene gezonde, geregelde en natuurlijke pols. Daarbij, zult gij merken, ö) dat uwe pols 's morgens langzaamer en zagter flaat, dan 's avonds; dat ze bij kinderen fchielijker, en bij ouden langzaamer flaat, dan bij volwasfenen; c) dat de natuurlijke pols bij volwasfenen op het gevoel omtrent zo groot is, als eene maatige fchrijfpen, of dikke ftroohalm; bij jongeren fmaller en dunner; bij meer bejaarden breeder en dikker; bij kinderen niet veel dikker dan een fierke draad of koordeband; 4) dat zij tegen uwen vinger heel zagt, flaauw en flap flaat, als of de ader niet regt vol ware. § ui  C3 ) S lil- Zoo gij dit alles, door een dikwerf herhaald en oplettend voelen van de pols,bij kinderen, jonge lieden, volwasfenen en ouden hebt geleerd en begreepen, zal 't u niet meer moeijelijk vallen, te weeten en te beoordeelen, of de pols bij een' zieken vol, fterk,zagt, flap, gelijk of ongelijk zij. Naamlijk : a) eene volle pols is zulk eene, wanneer de ader bij volwasfenen grooter of breeder te betasten is, dan eene middelmaatige fchrijfpen, of bij een kind omtrent als een ftroohalm: maar eene kleine pols, wanneer ze dunner en fmaller is, dan ze moest weezen. Eene flerke pols is, wanneer de ader tegen uwen vinger niet zagt en flap, maar gefpannen en hard flaat, als of ze niet vart vleesch , maar van balein of riet Ware. Maar fiaat ze flaauw, als of de ader niet regt vol ware, meer plat dan rond, dan is ze zagt. c) Eene fchielijke of jagende pols is , wanneer de flagen fchielijker en fterker malkander volgen, dan bij een gezond mensch. Eene gelijke pols is, wanneer de ée'ne flag zo fchielijk op den anderen volgt, cn,zr> fterk is, als de andere. Maar zijn de flagen nu eens fterk, dan weêr zwak, nu eena groot, dan weêr klein; volgen zij nu eens fchielijk, dan weêr langzaamer op malkander, dan is de pols ongelijk. e) Merk nog hierbij, dat bij menfeben? die wel in 't vleesch en vet zijn, de pols altijd A 3 fmal-  C4) fmaller en zagter gevoeld word, dan Bij magere menfchen. § IV. Bevindt gij nu, dat de pols van een' zieken merklijk fchielijk flaat, dan heeft hij hette, al is bet dat hij uitterüjk op het gevoel niet zeer heet is; ten ware dat hij juist in de koude lage; doch alsdan volgt de hette. Slaat de pols flegts maatig fchielijk. en is ze daarbij vol en flap, dan zegd men: het bloed is aan 't gesten. In de' zen toeftand is het lighaam warmer, het aangezigt rooder, dan naar gewoonte, en de dorst maatig. $. V. Bij eene voile f flerke en fchielijke pols is groote hette. Hoe fchielijker zij flaat, des te grooter is de uiterlijke hette des lighaams; het aangezigt as zeer rood; de aderen aan den hals en aan de flaapen flaan ■> dat men het kan zien; de oogen zijn uitpuilend en tintelen; de tong is droog, de dorst groot, de ademhaling fchielijk, en het hoofd pijnlijk. De Artfen noemen dit de ontfle. hings- hette. % VI, Bij eene kleine, fterke en fchielijke pofs is de hette meer in-, dan uitwendig. Het lighaam is wel warm, maar niet zeer heet op het gevoel; het aangezigt is niet rood; de oogen liaan donker; het hoofd is meer zwaar en dof, dan pijnlijk; en de dorst is gemeenlijk niet groot. Dit niettegenftaande is de hette groot ; want, 200 gij naauwkeurig agt geeft, zult gij bij het voe»  C5) voelen van de pols gewaar worden", dat de inwendige hette u in de vingers fteekt, en dit gevoel in het fpits der vingeren zult gij nog eenige oogenblikken behouden', wanneer gij de pols niet meer voelt: welk alles gi} nog veel duidelijker zult bemerken, wanneer de polstóv», .zagt en fchielijk is. Dit noemen de Artfen de rottende hette. % VIL Elke hette draagtb'jde Geneeshccren den-naam van Koorts; vooral, wanneer 'er koude mee gepaard gaat, het zij dat deze groot of gering* vóór de hette voorafgegaan zij , of met haar verwisfele. Blijft nu die hètte, van het begin tot liet einde toe, geftadig aanhouden, alhoewel nu eens fterker, dan wéér zwakker, zo word zulks eene hcete koorts genoemd. Bij eene koude koorts verlaat de hette den zieken, voor een korteren of langeren tijd, geheel, en komt eerst naa een nieuwe koude weder. In alle brandende koortfen is de hette 's avonds grooter, dan 's morgens; en ook bijkans in alle ziekten bevindt zig de Zieke 's morgens lugüger, dan 's avonds. % VIII. Heeft iemand meer bloed, dan hij tot zijne gezondheid noodig heeft; dan is hij bloed* rijk, De bloedrijkheid ontftaat; a) wanneer men meer en voedzamer fpijzen gebruikt, dan ter onderhoudinge des lighaams noodig zijn; daarbij k) geene genoegzaame lighaajus - beweeging A % heeft»  heeft; dat is, veel zit, weinig met het lighaam werkt, veel flaapt; en geene genoegzaame ontlastingen heeft, dat is hardlijvig of verftopt is; of wanneer eene vrouwsperzoon haare maandftonden niet heeft. 5 IX. De tekenen, waaraan men kend, of iemand bloedrijk zij, zijn: wanneer iemand,welke zig juist niet eerst door fterke lighaams - beweegingen, of heete dranken heeft verhit, ») groote opgezette aderen, groote volle pols, ook wel hartkloppingen heeft-, en daarbij ' rood in het aangezigt uitziet; #) wanneer hij mede klaagt over hoofdpijn,duizeling, veelen en onrustigen flaap, gepaard met droomen, inzonderheid met benaauvvde; en wanneer hij met loome en verdoofde leleden gekweld is; f) wanneer deze toevallen niet ten eénigen tijde overgaan, maar veeleer van den éenen tot den anderen dag vermeerderen; want door eene fterke beweeging, vooral in zomerfche dagen, verhittende dranken eh overlaadinge der maag, worden wel deze toevallen voor een tijd lang verwekt; maar gaan ook weldra weêr over, door rust en verkoeling, of ras vertoonen zig de toevallen der overlaading, waaromtrent ik, vervolgens, § XXXV. nader zal handelen. § X. De bloedrijkheid bezwaart alreeds; gemerkt zij de gowde gefteldheid en de gemaklijk-  C7) lijkheid tot alle beweegingen hindert. Doch zij kan mede zelfs een oorzaak vanmenigerleie fcherjpe ziekten en bloedvloeden zijn. Zelfs andere ziekten, uit de bloedrijkhcid niet regelregt ont" ftaande, worden door dezelve vermeerderd ■ en gevaarlijker gemaakt. § XI. Wanneer eenig lighaamsdeelpijnlijk, en daarbij heet of brandig , (het welk men menigmaal uitterlijk kan voelen,) en teffcns gezwollen of opgezet is, en eene roode of roodere kleur heeft, dan het natuurlijk moest hebben; dan is dit deel ontjleeken. Waar gij dus pijnen, met hette, zwelling en roodheid ergens vindt; daar is eene ontjleeking. Bij de ontfteekingeh, welke de uitwendige lighaamsdeelen treffen, kunfi gij deze kentekenen ligt bemerken; doch bij inwendige kan men alleen de pijn en hette, zomwijlen ook wel de zwelling, maar de roodheid niet kennen. , XII. Is de ontfteeking eenigzins aanmerkelijk, of het daarvan aangetaste deel zeer gevoelig; dan heeft de zieke ook altijd meer of min hette, of Koorts. Bij alle ontfteekingen van binnen is eene fterke, brandende Koorts, van de § V befchreven foort. Doch bij uitwendige ontfteekiri» gen is de Koorts zomtijds hevig genoeg. § XIII. In dit boek komt gemeenlijk het woord* Kramp, zeer dikwijls voor. Wanneer eèn lid, fchielijk teg^n uwen wil, uitgerekt, of krom ge» A 4 trujfc*  trokken'word; dan zegt gij gemeenlijk: ïk he& $e kramp; en dit lid kunt gij tot zijn werk niet gebruiken, zoo lang als de kramp duurt'; ookf 'voelt gij 'er pijn bij. Alle uiterlijke krampen zijn zigtbaar; maar tasten zij imendige decien *an, dan zijn ze onzigtbaar. % XIV. Naar gelange de kramp fterk of zwak «ij,: is ook de pijn in het lijdend deel of lid groot of gering; hóe aandoenlijker daarbij het lid is, des te grooter is de pijn. Hoe meerder 4. Volgt op een fterk gekleurd, fchielijk eer» bleek water; dan is het te duchten dat de zieke tot raazernij en uitzinnigheid, of tot krampen ftuiptrekkingen vervalle. Zo kan men mede bij Perzoonen, welke de moederziekte hebben, befluiten, dat een aanval aanftaande zij, wanneer ze op eenmaal een heel klaar water maaken. 5. Een drabbig melkwit water is bij kinderen een teken, dat ze wormen hebben. Wanneer gij dus den Arts om raad laat vraagen, dan moet gij dit telkens doen door iemand, die den zieken oppast, en deszelfs omftandigheden weet, ten einde die hem een omftandig antwoord op zijne vraagen kunne geeven. Daarbij moet gij het water in een fchoon glas opvangen, en wel ten dien tijde, dat de zieke het draaglijkst heeft, het welk gemeenlijk 's morgens is. Is het water, geduurende de ziekte, op menigerlei wijze veranderd; dan moet gij dit den Arts insgelijks laten weeten. Ook moet gij de gefteldheid der tonge niet vergeeten, als mede die der grootte en wijze van hette, het foort, de grootte en plaats der pijnen, bcneffens alles, wat gij anderzins nog aan den zieken bemerkt. § XXI. Nu moet ik u nog iets raakende de Ipijzen en het onderfcheid daaromtrent leeren. Voor een gezond werkend mensch, inzonderheid een' Landman, zijn alle fpijzen gezond, wanneer hij ze maatig gebruikt, en niet veelerlei door ' malkander. Doch dezulke zijn altijd gezonder, welke versch, eenvouwdig, gaar gekookt, niet met  Os) niet veel boter of vet toebereid, en taamlijk g«u zouten zijn. Spijzen, uit veelerleie dingen zameu gefield, of welke te oud en nabij het bederf, of airede bedorven zijn; desgelijks de te hard gerookte en gezoutene, of raauwe en overmaatig vette; bij voorbeeld, gerookt fpek, zijn fchadelijker, dat is, de mensch kan bij zulke fpijzen, indien hij ze dagelijks gebruikt, niet lang gezond blijven. § XXII. Een voornaam onderfcheid der fpijzen beftaat daarin, of ze ligt, dan moefelijk, om te verteeren zijn. Het is wel zo, dat dit zig ook zeer naar de fterkte der maag rigt; want de één verteerd met moeite, wat een ander zeer gemaklijk verteerd:-doch dit is teffens zeker, dat de ée'ne fpijs zig Iigter, dan de andere, in de maag ontbindt. a) Onder de fpijzen, moejelijk om te verteeren, behooren alle oude levensmiddelen : als het vleesch van oude dieren; het fterk en lang gezouten, gerookt vleesch; oude cijeren; ongepelde , dikbastige ervveten, linzen, boonen; oude ftokkige, geele en witte raapen; oude koolraapen; ingelegde boonen enz., voords alle ongegeste meelfpijzen; flegtgereezen en niet doorbakken brood; meelpap, poddingen, pannekoeken, boterkoeken; alles, wat met vet gebakken is desgelijks harde eijeren, eijerftruiven; kaas, harsfenen, muil, pooten en penfen van osfen en varkens ; ganzen, eenden en vet varkensvleesch. i) Spijzen, ligt om te verteer-en, zijn: goed, wel  re melk, karnemelk, wei en amandelmelk. § XXIII. Nu geeve ik u nog een algemeen voorfchrift, hoe gij u , bij alle voorkomende ziekten, en meest bij zulke, waar hette en koorts zijn, moet gedraagen. Door de opvolging van dit voorfchrift alleen zult gij reeds menige zieke in het leven behouden, en in geen geval nadeel doen, Vervolgens zal ik mij op dit voorfchrift, dat men de verkoelende gedraaging noemd, beroepen, en telkens fiegts aanmerken, wat daaromtrent veranderd moet worden, het welk niet veel zijn zal. a) De zieke mag volftrekt niet warmer worden toegedekt, dan hij in gezonde dagen gewoon was; maar wel iets ligter en koeler. 11.t vertrek mag 's winters niet warmer worden gemaakt, dan noodig is, op dat de gezonde.'.? niét koud worden. Al het zweeten, door bet fterk ftooken, eene menigte van dekens, heetc ui verhittende dranken veroorzaakt, is fchadelijk, en verergert de ziekte. Alleszins weet de Arts alleen, hoe en waar zweet veroorzaakt moet worden. b; De ziekekamer moet niet alleen doof dagelijks uitveegen fchoon gehouden worden, maar gij moet ook alle dagen de venfters open zetten; 's zomers den ganfehen dag, wanneer het goed weêr is, en 'swinters 'smorgens, naa den middag, en 's avonds een kwartier uurs. Zijn 'er voor het ziekbedde geene gordijnen; dan moet gij inmiddels de deur toehouden, op dat de zieke geen B tog  c 18 ) togt moge vatten. Anders moet gij flegts de gordijnen toefchuiven, aan die zijde, van welke de togt komt, en dan kunt gij deur en venfters gerust open zetten. c~) Zo dikwijls als de zieke afgaat, moet dien afgang aanftonds worden weg gedaan. Ook moet alle twee uuren met jeneverbesfen, zuiker, doch allerbest met azijn, worden gerookt; gij fprenkelt naamlijk den azijn op gloeijende kooien, of een heet gemaakten fteen. Ook is het zeer goed, van tijd tot tijd een weinig azijn op den grond en tegen de muuren te fprenkelen. d*) Laat nooit na, den zieken, zo dikwijls als het noodig is, en zijne omftandigheden het toelaaten, een fchoon hemd aan te trekken. Dit gefchiedt zonder eenig nadeel, wanneer men het hemd vooraf wél warmd, en met zuiker of jeneverbesfen wél doorrookt; alsdan werpt men dit over het hoofd, dekt de zieke toe, en trekt het vuile hemd over de voeten, onder de dekens, weg. Doch daarbij moet men een tijd waarneemen, dat de zieke niet in het zweet ligt. En zo moeten ook, dagelijks, ten minften eens, het aangezigt en de handen van de zieke met water en azijn worden gewasfchen. e) Een zieke moet men nooit eeten aanbieden, maar wagten, tot dat zij het eischt; des mag men haar nog veel minder daartoe perfen. Ook moet men haar, nooit, zo veel te eeten geven, als zij wel wilde. De beste tijd tot eeten is die geen, wanneer zij zig gemaklijkst bevindt, het welk gemeenlijk vóór den middag is. n ai-  C i9 D ƒ) Alle verhittende fpijzen, en die hard om te vèrteeren zijn, blijven de zieke, vooral de heete, eens vooral verboden; en, waar men van dezen regel mag afwijken, daar moet dit inzonderheid worden bemerkt. Des zijn alle foorten van vleeschnat, vleesch, eijeren, visfchen, kreeften, meelfpijzen, gebak, erweten, linzen, boonen, kaazen; wat gerookt, gezouten, vet of gekruid is; wijn, bier, brandewijn , appeldrank, en de daarvan gemaakte foppen, en koffij, volftrekt verboden. Daarentegen kunt gij, gerust, alle foorten van waterfoppen geeven , met zuuring , kervel, peterfelie, 1'elderij, grutte, rijst, geroost broed en wittebroods-pap, desgelijks haverpap, garftewater, rijstenbrel; verfche groente, verfche wortelen, versch en gedroogd ooft, raauw en gekookt, en een fnede brood met verfche boter. /*) Maar de zieke moet men nooden, om menigmaal te drinken. Men geeft haar dikwijls en weinig, doch zo veel, dat zij, is het mogelijk, binnen 24 uuren, 3 of 4 pinten krijgt. Heel koud moet de drank nooit zijn, maar ook niet warm; genoeg is het, wanneer hij verflagen, is. Doch altijd moet het een verkoelende drank zijn. (§ XXII.) Waar andere dranken inzonderheid nuttig zijn, daar zullen ze elke reis aangehaald worden. Ba I. HOOFD-  C 20 ) t HOOFDSTUK. EERSTE AFDEELING. I. Maandelijkfche zuivering. % XXIV. Be Maandpnde. D e maandelijkfche zuivering, Maandpnde ,pn* de, verandering, is een bloedvloed, welke, gemeenlijk, tusfchen den 24lten en 3often dag, uit de aderen der baarmoeder, ook wel uit de aderen der Moederfchede komt; bij etlijke flegts a dagen, bij de meeste 4, 5, 6, en bij zommige zelfs wel meer dan 8 dagen duurt. In het begin komt klaar bloed, maar bij het einde flegts een bleek, rosagtig water. § XXV. Toevallen bij de uilvloeijing. Menige hebben,vóór de uitvloeijing engeduurende die vloeijing, veelerlei ongemakken, de ée'ne meer, de andere minder; eenige hebben zelfs geene. Deze ongemakken beftaan, hoofdzaaklijk, in pijnen in den ruggegraat, rommeling in den buik, trekking en loomheid in de fchenkels, buikpijnen, maagkrimpingen, benaauwd« heden, hoofdpijn, tandpijn, koude voeten, en andere dergelijke toevallen, § XXVI.  $ XXVI. Iets rankende degefchiedenis der Maandftonden. In onze gewesten krijgen de Vrijsters de maandelijkfche zuivering, gemeenlijk, tusfehen het 13de en 18de jaar, voor de eerftemaal, en wel doorgaande tegen de nieuwe maan; gezonde, fterke , werkzaame perzoonen , meerendeels , zonder ongemak, en menigmaal heel onverwagt; de boere - meisjes tusfehen de 15 en 18 jaa« ren, de ftede-meisjes tusfehen 13 en 16 maar hebben ook meer daarbij te lijden : de vrouwen, tusfehen 26 en 36 jaaren oud, pleegen haare maandftonden tegen de volle maan, doch die van 36 tot 48 jaaren, altijd, meer in de afneemende maan te krijgen. § XXVII. Onderfcheid ten opzigte van de perzoonen. 1. Hoe gezonder, fterker en werkzaamer eene perzoon is; des te geregelder komt haare maandftonde op eiken aSften dag, met geene of zeer geringe ongemakken; dezelve is in menigte niet groot, en duurt zelden meer dan 3 dagen. 2. Hoe minder eene anders gezonde perzoon ,bij goed en fterk voedzel, werkt met beweeging haares lighaams; des te langer en fterker vloeit haar bloed. 3. Hoe meer eene Perfoon jlil zit, en gebrek aan lighaams -beweeging heeft, cn daarbij veele warme dranken gebruikt, Koffij, Thee enz. des te zwakker word haar ljgh'aamsgeftel, en des te grooter zijn de pijnen, krimpingen cn benaauwdheden bij de uitvloeijing van de zuivering. £ 3 4- Ge-  ( 22 ) 4. Gebruikt zulk eene zwaklijke perzoon, bij baar zitten, veele meelfpijzen, gebak, pannekoeken enz., peulyrugtcn, als erweten, linzen, boonen enz., of andere vette, jlijmige, zwaare fpijzen, als harde eijeren, fpek, kaas, niet doorbakken brood enz , dan word ze bleek, opgezwollen en ziek. Deze verliezen of haare maandftonde geheel, of hebben ze zeer ongeregeld alle 6, 7, 8 weeken, en wel nog laater. Het bloed is alsdan bleek, naauwlijks rosagtig, en taaiagtig. Daarentegen loozen zij des te meer een witten flijm uit de baarmoeder, het welke men den witten vloed noemd; of zij krijgen ftollingen, verftoppingen en krimpingen in de ingewanden van den onderbuik, welke het bloed na de baarmoeder voortftuwen, en eene overmatig fterke bloedloozing veroorzaaken, die menigmaal de hardnekkigfte ziekte ten gevolge heeft. 5. Maar gebruiken ziekelijke perzoonen veele voedzame, verhittende, gekruide fpijzen en vleesch in menigte ; drinken zij wijn en andere verhittende dranken; dan worden zij bloedrijk, en haar bloed is daarbij fcherp. Deze hebben, bij de uitberfting der maandftonden, groote pijnen en krimpingen, en krijgen de Honden ook ongeregeld, te weeten ie vroeg, meestal om de 3 weeken en vroeger, en hebben ze wel 8 dagen en langer. Het bloed is helder rood en fcherp, zo dat de teeldeelen niet zelden fterk daardoor gewond worden. Alle deze regels moet gij wél in agt neemen en onthouden, om dat ze van groot nut zijn, en ik zal ze u, vervolgens, zeer dikwijls indagtig maaken. § XXVIII.  03) § XXVIII. Gefteldheid van het maandelijks bloed. Het bloed eener Maandftondige is juist hetzelfde bloed, als het in 't ganfche lighaamis, en gansch niet fcherper of onreiner, dan het overige. Is het maandftondig bloed dik en zwart, dan is 't ook zo in de vaten: en is het bleek en fiijmig of helder rood, dun en fcherp; dan heeft het dezelfde koleur en hoedanigheid in de aderen. $ XXIX. Gejleldheid en toe/land eener Perzoon, ten tijde der maandjlonde. Eene perzoon, welke haare maandftonde heeft 1 of binnen kort verwagt, is aantemerken als of zij half ziek ware, gemerkt zij alsdan aandoenlijker is, en minder kan verdraagen, dan op een anderen tijd. Uit dien hoofde moet zij zig meer in acht nemen, en zig inzonderheid wagten voor de volgende dingen: i. Grove, harde fpijzen, moeijeüjk om te ver* teeren;verhhtende dranken; overlaading der maag; groote verhitting door werken; eene te fterke beweeging; loopen, danzen; verhittende dranken; verkonding, wanneer ze met de bloote voeten op den kouden grond ftaan, of in het water waaden, of een kouden dronk doen, als ze, zeer warm zijn; — toorn, fchrik , angst. Dit alles kan maaken, dat de maandftonde niet komt, of, indien ze er is, ophoudt. 3. Hierom moet zodanig eene, op dien tijd, minder eeten, dan ze gewoon is; geen zo zwaar en afmattend werk doen; de voeten en het lighaam warm houden; meer drinken, dan anders» B 4 doch  I ( *4) doch niet te koud: die veel zitten, moeten zig meer in beweeging begeeven, dan op een anderen tijd; de klederen en kouzebanden moeten 20 vast niet toegemaakt en gebonden zijn, als •anders, en het gemoed moet bedaard gehouden worden. § XXX. Gedraaging bij eene moeijelijke uitvloei- jing der ponden. Al het voorgaande moeten die Perzoonen, welke, bij het uitvloeijen der maandllonden, veel ongemaks hebben, nog veel ftipter in agt neemen, dan andere, en zig daarbij vande volgende hulpmiddelen bedienen: Zij moeten eenige dngen te voorcn beginnen, 's morgens en 's avonds den buik en de -fchenkels met wolle doeken te wrijven; £) alle avonden een laauw voetbad neemen; e> wanneer ze verftopt of ter verftopping zijn geneigd; dan moeten zij zig, bijtijds, een verzagtend klisteer laaten zetten; en s. a) Doet de zieke aan den voet aderlaaten j zet verzagtende klisteeren , en geeft laauwe voetbaden, vóór de aderlaating, en laat de fcheenbeenen en het onderlijf met warme doeken wrijven. l>) Zodra de zieke iets kan gebruiken, Iaat ze dan kamillen- of vlierbloemen-thee drinken, en alle uuren ao tot 30 droppels van het middel N° III. onder denzelven ïnneemen. 3. In alle gevallen, waar gij krimpingen, flaauwten, fterke fchuddingen of ftuiptrekkingen aantreft, houdt daar de zieke den rook van in brandgeftoken veeren onder de neus; of nog beter is het, wanneer gij wat duivelsdrek in een doosje bij u hebt, en hen dit onder de neus houdt. Merkt hierbij, dat welriekende zaaken, bij zulke flaauwten en ftuiptrekkingen der vrouwen, van geene den minften dieast «ijn. § XLI. Brandende koorts. 1. Zomwijlen volgt op een plotfeling wegblijven der maandftonde eene brandende koorts. Dit weet gij volgens § V. en VII. daaruit, dat de zieke reeds eenige dagen, bij eene aanhoudende ontfteekings - hette , hoofdpijn , dorst, drooge tong, ook wel pijnen in de borst of op eene andere plaats heeft. Daarbij is de eetlust vergaan; de flaap is ongeregeld, of ook wel geheel weg, en het water is rood en brandig. Op eiken avond Eijn de hette en alle de andere toevallen fterker,  CS5) ker, en houden eerst tegen den morgen weder op. a. a) De aderlaating is het eerde, wat gij te werk moet dellen \ zij moet ook fterk zijn, dat is ten minden jo oneen, zo de zieke anders kragten heeft. Heeft zij op eenige plaats hevige pijn , dan moet de aderlaating gedaan worden aan dat lid, het' welk naast bij de pijn is, bij voorbeeld aan de linker arm , wanneer de pijn in de linker zijde der borst is. b) Zet verzagtende klisjeeren, en neemt J laauwe voetbaden, alsmede citroenwater om te drinken, of nog beter garjfewatert niet citroenfap, en alle twee uuren een theelepel vol van het verkoelend poeder, gedragende u in alles naar de verkoelende handelwijze, §. XXIII. Het garflcmvater word dus gemaakt: neemt 8 lood beste zuivere ruwe Garst, kookt die in 3 kannen water, tot dat de garst open barst, giet het water klaar af in een" pot, en geeft daarvan, laauw-warm, met citroenfap gemengd, rijklijk te drinken. e) Word de zieke hierop niet ras beter, en houdt de hette met de andere toevallen niet op; dan moet gij hulp bij den Geneesheer zoeken. § XLH. Bloedvloeden. Behandeling. 1. Komen op fchielijk weggebleeven maandC a fton-  ftonden andere bloedvloeden; dan gaat gij juist zo te werk, als vooraf (SXLI) aangaande brandende ziekten is geleerd, te weeten met aderlaaten , voetbaden, verzagtende klisteeren, citroen- of garftewater, en verkoelende poeders. a. Doch noopende de aderlaating moet gij hier inzonderheid letten, dat bij de neusbloeding, bloedfpuwing en bloedbraking, aan den voet, maar bij de bloedwatering en den bloedigen afgang, op den arm adergelaaten moet worden. 3. In eene bloedbraking geeft men, in plaats van garfie- en citroenwater, veel beter wei te drinken. De wei wordt dus gemaakt: neem melk, waarvan de room is afgenomen, zo veel als gij wilt, omtrent eene kan, meer of minder; Iaat ze koo- ken; wanneer ze omhoog komt, doet daar in a of 3 lepels vol van het verkoelend poeder, en dit daardoor geronnen zijnde, zijgt dan de klaare wei door een doek. 4. Verzuimd niet, bij den Geneesheer aanftonds hulp te zoeken, indien gij bij de voorgefchrevea middelen geen baat vindt. § XLIH. Eenige gewigtige regels. 1. Let nu wel, dat alle de toevallen en ziekten, waaromtrent ik u van % XXXV. tot hiertoe onderregt heb , fchielijk op de weggebleeven maandftonde zijn gevolgd. Want is de maandftonde reeds eenigen tijd te vooren weggebleeven, vóór dat de toevallen kwamen, dan pasfen aï-  C 37) alle de voorfchriften niet, welke ik u ter geneezing heb gegeeven. 2. Hierom moet gij de zieke naauwkeurig ondcrvraagen, of de ftonde juist op dien tijd hadde moeten komen, dan of ze 'er werklijk reeds geweest, maar fchielijk weggebleeven ware. Is de zieke ongehuwd, dan moet gij daaromtrent nog veel naauwkeuriger vragen; dat is, gij moet de moeder, de zuster, of bedgenoot daarover ondervraagen, of het thans juist de tijd zij, dat de maandelijkfche zuiveriug hadde moeten komen, ja u zelfs het hemd laaten toonen. 3. Merk mede, eens vooral, op, dat u het gebruiken van faffraan, zeveniboom, aloë, warmen wijn, gekruid of ongekruid, en in het algemeen alle drijvende middelen zonder uitzondering zijn verboden. 4. Hebt gij, bij elk geval, de gegeeven voorfchriften ftipt en geregeld opgevolgd, maar is de maandftonde daardoor niet weder gekomen, en houden de toevallen niet op; dan zult en moet gij al het verdere aan den Geneesheer overlaaten, en de zieke zo wel, als haare nabeftaanden vermaanen, om geen tijd te verzuimen, maar op ftaanden voet naar hulpe om te zien. 5. Maar, zijn de toevallen gelukkig verholpen, en is de zieke geneezen, zo nogthans, dat de maandftonde niet weêr is gekomen, dan kunt gij den volgenden gezetten tijd gerust afwagtene vooral, wanneer zij adergelaaten is, en dan verder tc werk gaan , als nu geleerd zal wor, den, C3 $ XLIV\  C 33 ) $ XLIV. Gedraaging bij perzooncn, welke, naa de weggebleeven maandftonden, niet ziek, maar flegts ziekelijk worden. 1. Blijft bij eene anders gezonde perzoon de maandelijkfche zuivering weg, en word zij niet ziek, maar flegts ziekelijk; dan zoekt ze gemeenlijk, vóór den naastvolgenden gezetten tijd geen' raad, in hoope, dat die haast weêr komen zal. 3. Maar vraagt zij om raad, zeg haar dan, dat ze zig tot op den naastvolgenden gezetten tijd van alle zwaare fpijzen, verhitting en vermoeijingen, desgelijks alle geneesmiddelen, itizonderheid purgatien en afdrijvende middelen moete onthouden. 3. Nadert nu die tweede gezette tijd; laat ze dan 4j agt dagen vóór denzelven, alle avonden, een laauw voetbad gebruiken, en den naasten avond vóór dien gezetten tijd te gelijk , een laauw voetbad en een dampbad. b) Laat ze daarbij eenige kopjes fterken kamillen thee drinken, eenige klisteeren van kamillen-nat zetten, en haar de fchenkels met wolle doeken wrijven. § XLV. Gedraa^ing bij vermoeden van zwangerheid. 1. Merk hier eens vooral op, dat eene anders gezonde perzoon , wanneer zij haare maandftonde verliest, en 'er niet aanftonds ziek van word, fxangcr zijn kan. Eene getrouwde vrouw zal U  ( 39) u hierom gewis in* de eerde 4 maanden niet ■vraagen, maar zig voor zwanger houden. a. Doch eene vrijder vraagt, gemeenlijk,reeds naa den tweeden gezetten tijd, om raad. Hier nu moet gij, vooral niet laaten blijken, dat gij haar voor zwanger houdt, maar haar moed infpreeken, en ze troosten met de hoope, dat de maandvloed op den naasten gezetten tijd wel weêr zal komen; geevende haar daarbij den § XLIV N°. 3. a. b. voorgefchreeve£ raad; het dampbad en den derken kamillen - thee uitgezonderd. 3. Gaat de derde gezette tijd ook vrugteloos voorbij ; begin dan een waakend oog op haar te houden, doch vaar voort, met haar te troosten, dat de maanddonde op den vierden gezetten tijd gewis zal komen, en laat haar hetzelfde in agt neemen, als bij den derden. 4. Is de vierde maand mede voorbij; raad haar dan, op den arm ader te laaten, en een paar lood fedlitzer zout in te neemen, tragtendc haar daardoor en op alle wijze tot den vijfden gezetten tijd gerust te dellen. 5. Naa dien vijfden gezetten tijd verneemt raauwkeurig, of ze geene beweeging in het lijf. befpeurd hebbe. Zegt zij ja; zeg haar dan rond uit, dat ze zwanger is. Maar wil ze 't niet bekennen, tast haar dan eindig in 't gemoed aan, en geeft 'er kennis van aan de Ouders of Nabeftaanden, of de lieden, in wiens dienst' zij is;, ©f aan de Overigheid. C 4 S XLVt  $ XLVI. Regels om de waaifchijnUjkheid derzwangerheid te beoordeelen. Hier geeve ik nog eenige bijzondere regels, naar welke gij, bij voorkomende gevallen kuift beoordeelen, óf zulk eene vrijfter waarfehijnlijk zwanger zij, of niet, i. Was zij reeds ziekelijk vóór het wegblijVen haarer maandftonde, te weeten o) heeft zij een koude koorts, of b) heeft zij eenfcbloadfpuwing, of heeft ze die gehad, word ze daarbij mager, heeft zij den hoest en een korten adem, dan is het de teer ing ; <Ö heeft zij eenen meer of min opgefpannen of harden buik, is haar aangezigt bleek en van eene aardkleur, komen daarbij allerlei zenuw-, ook wel ftuiptrekkingen enz.,heeft zij wormen; of d) heeft zij haare maandftontfen zeer ongeregeld, mogelijk flegts alle 6, 7 of 8 weeken, en wel bleek en flijmig, gehad, ziet ze 'er bleek en opgezwollen uit,dat is,is zebleekzugtig;dan is ze waarfchijnlijk niet zwanger 2. Was eene vrijfter te vooren wel altijd gel zond , maar gaat ze , naa de wegblijving der maandftonde, merkelijk fakkelen ; krijgt zij menigmaal huivering en hette; vergaat de eetlust, fl'aapt zij ongerust, neemen de kragten af, veranderd de kleur van het aangezigt; - vertoonen zig merkelijke tekenen van bleekzugt, of andere ongefteldheden des lighaams; dan is ze waarfchh>' |i^k niet zwanger., 3- Maa?  C40 3. Maar is eene vrijfter gezond ge\veest, cn Icon zij alles verdraagen; was zij lustig en vrolijk ; heeft ze met manlieden geftoeid, of één' mansperzoon nageloopen, en word ze nu over de weggebleeven maandftonde ongerust, droevig, en gemelijk, maar behoudt zij daarbij eene goede kleur in het aangezigt, de lust tot eeten en werken; heeft zij een' tegenzin in zekere fpijzen, en een bijzondere trek tot andere; —— klaagt ze daarbij over hoofd- en tandpijn enz. dan kunt en moogt gij ze voor zwanger houden , en u gedraagen, als vooraf § XLV geleerd is. 4. Verliest eene ziekelijke, zwakke, bleekzugtige perzoon haare maandftonde, en word ze daaï door niet zieker, maar integendeel gezonder en vlugger, krijgt ze eene betere kleur, meer kragten enz-, dan is ze zeer waarfehijnlijk zwanger, % XLVII. Te fterke maandftonde. 1. Verliest eene niet zwangere perzoon meer bloed door de lijfmoeder, dan beftaan kan met de gezondheid; dan is de zuivering te fterk, en word alsdan moeder-bloedvloed genoemd, doch welken men van den moeder-bloedvloed eener zwangere, waarvan in de tweede Afdceling word gehandeld, wel moet onderfcheiden. 2. Des is de maandftonde te fterk, a) wanneer ze langer aanhoudt, dan de perzoon anders gewoon is, bij voorbeeld, 8—10 en meer dagen, daar ze anders flegts 3 of 4 dagen duurde; of wanneer ze geheele maanden, alhoewel piet fterk, blijft aanhouden. C 5 b) Warj-  C:4*0 . i) Wanneer ze te dikwijls wéér komt, bij voorbeeld alle 14 dagen. c) Wanneer ze wel op haaren tijd komt, maar zo fterk, dat de Perzoon zwak word. .Wanneer ze over den tijd des ouderdoms blijft aanhouden, daar ze gemeenlijk moest ophouden. Want deze bloedvloeden zijn, nf gevolgen eener verzwakking der gezondheid, of kunnen, zonder groot nadeel, «iet wel lang worden uitgedaan. Het fpreekt hierbij van zelf, dat het niet aanftonds een bloedvloed van gevaarlijke gevo'gen is, wanneer eene perzoon eens, door toevallige oorzaaken, de maandftonde een paar dagen langer heeft, of ze eens vroeger krijgt, dan Baar gewoonte; maar flegts alsdan eerst, wanneer 4it menigmaal gebeurt, of de hoeveelheid van liet ontlastte bloed zo groot is, dat zij 'er merk» lijk door verzwakt word. 3. De oorzaken des bloedvloeds zijn: «j eehe ai te groote aandrift des bloeds na do baarmoeder I. door overmaatigen bijflaap, of anders aan de baardeden verwekte prikkeling ; vooral ten -tijde der zuivering; 3. door verhittende en afdrijvende medicij • nen, als pillen, droppels, en andere toebereidzels van Aloë, Nieskruid, Zevenboom, Saffraan enz. welke ten tijde der maandftonde worden gebruikt; 3. door in en uitwendige verhitting, ten tijde der maandelijkfche zuivering, vooral door  C 43 ) door danzen , verhittende dranken en fterk gekruide fpijzen; 4. desgelijks door ftollingen en verltoppjngen in de ingewanden des onderbuiks, en daaruit ontltaande krimpingen; waardoor het bloed na de baarmoeder word geperst. De perzoonen § XXVII 3. en 4. zijn aan dit foort.van bloedvloed onderhevig. è) Zwakheid der baarmoeder, door veele kort op malkander volgende kraamen en miskraa. men; inzonderheid wanneer de Móeder haare kinderen niet zelf zoogt; en door eenen lang aanhoudenden en niet wél behandelden witten vloed. éj Scherp, dun bloed, het welk de vaten niet ligt kunnen inhouden. Hiertoe behooren inzonderheid de perzoonen § XXVII 5. d~) Een gebrek in de baarmoeder zelve, als een gezwel, zweer, of kankergezwel. 4. a) De oorzaaken a. 1. 2. 3. kunnen door vraagen ligt ontdekt worden. De oorzaak a. 4. valt u moeijelijk te weeten, doch gij kunt ze dan vermoeden wanneer de zieke reeds federt een geruimen tijd fukkelt, geen geregelden afgang heeft, enter veiitoppinge geneigd is; over fpanningen, en menigerlei krimpingen, klop» ping en pijn in den onderbuik klaagt, opftijgingen der moeder heeft, of dat 'er anders reeds, van tijd tot tijd, bloed door den iloelgang is geloost. - b) De  C44 ) b) De oorzaak b. is u altoos bekend, of doof vraagen ligt te weeten. O De oorzaak c. word daaraan gekend, dat het vloeijende bloed zeer helder rood is, het linnengoed bleekrood, geelrood en bruinagtig verwt, in plaats van bruinrood of zwartagtig, en het minder (lijf maakt, daarbij buitengewoon ftinkt, de baardeden verhit en fterk aandoet. <0 Een plaatfeïijk gebrek in de baarmoeder word vermoed, wanneer de zieke over. eene brandende, fteekende of vinnige en drukkende pijn in de baarmoeder, of over een gevoel van zwaarte in dezelve, zelfs reeds vóór den bloedvloed klaagt; de plaats boven- de fchaanibeenen hard op het gevoel, en de drukking meer of minder pijnlijk is; en, wanneer 'er bij en met het bloed, ook etterige ftof geloost wordt. Doch het betasten moet 'er de de eigenlijke zekerheid van geeven, het welk egter een ervaren Vroedmeester doen moet. 5. De bloedvloed moet bijtijds en in den grond weggenomen worden, zullen 'er geene zwaare, dikwijls ongeneesbaare ziekten, inzonderheid de hardnekkigfte witte vloed, de moeijelijk te geneezen bleekzugt, waterzugt, teering, verharde gezwellen, en zelfs de kanker in de baarmoeder, of wel eene fchielijke doodelijke bloedvloed jing volgen. 5 XLVUJ.  C45 ) § XLV1II. Behandeling en gedraaging. ï. Is de bloedvloed, uit welk eene oorzaak ook ontdaan, zo fterk, dat men werklijk flaauwten, of zelfs den dood heeft te dugten; dan moet hij op (taanden voet geftild worden. Dit nu weet gij deels uit de hoeveelheid van het kwijtgeraakte bloed, deels daaruit, dat de zieke zeer zwak voor u ligt, koude handen en voeten, blecke wangen en lippen, donkere oogen, zweet op het voorhoofd, en eene flappe ingevallen pols heeft. 2. Maar is de bloedvloed wel fterk, en dé zieke merklijk verzwakt, doch niet zo zeer, dat 'er aanftonds flaauwten te dugten zijn ; dan mag dien vloed niet terftond geftild, maar flegts in zo verre gemaatigd worden, als de zieke kan verdraagen, tot dat de Geneesheer de oorzaak weggenomen heeft, waartoe menigmaal weeken en maanden noodig zijn. 3. Wijst bij eenen bloedvloed, welke reeds lang geduurd heeft, maar op zig zelf gering is, de zieke regelregt na den Geneesheer, raadende haar niets verder aan, dan dat ze zig zeer bedaard houde, de klederen niet te vast toemaake». het lijf koel, maar de voeten warm houde. Laat ze tot dat de Geneesheer iets anders voorgefchreven heeft, niets dan haver- en garftenbreij, melkfpijzen, lugtige groenten en vrugten, versch en gekookt, wel koel, eeten. Verbied alle warmte, inzonderheid Thee en KofRj, alsmede de voetbaden. Is ze verftopt of hardlijvig, zet haar dan, dagelijks, een klisteer van z.uure wei , doch jjaauwlijks laauw. 4. Onj  C 46) 4. Om den bloedvloed te maatigen. #) Brengt de zieke terftond te bed, doch niet op veeren, maar op ftroo, waar over, indien ze te krijgen is, een wolle deken, eri daar over een flaaplaken gefpreid is. Legt ze zo, dat ze met de dijen wat hoogcr, dan met den rugge ligge. Dekt ze flegts ligt toe, zoo ze dadelijk over koude klaagt; t niet dan de voeten moeten warm toegedekt worden. Zet deuren en venfters open, op dat 'er verfche koele lugt in de kamer kome, maar verhoed dat de zieke togt vatte. V) Verbiedt ftreng alle beweeging, al het fpreeken, en, zo veel als gemijd kan worden, al het hoesten en niezen. zoo zig de vrouw niet jaaren lang van alle bijflaaping ten ftrengften onthoudt; alle verhitting, het zij door fterke beweging, verhittende dranken , fpijzen of medicijnen mijdt, en door koud baaden en wasfchen van het onderlijf en de baardeden, alsmede infpuitingen van koud water in de moederfchede, de verzwakte deelen verfterkn c) Bij de fcherpte des bloeds moeten alle fcherpe, verhittende, vette, moeijelijk om té verteeren fpijzen en franken gemijdt worden. Daarentegen zijn melk- en melkfpijzen, gegeste meelfpijzen, verfche, fappige zoete wortelen, fchorzoneelen, zuikerijwortelen, witte en geele raapen, fpinagie, faladen enz. als mede blank vleesch van kalveren , lammeren en hoenders voordeelig. Zui. ver water, fchoon, of met melk gemengd, karnemelk, verfche wei, amandelmelk zijn nuttige dranken. Inzonderheid zijn voor zulke perzoonen de vogten van verfche kruiden in de lente van een ongemeenen dienst. Neemt versch hondgras met den wortel t kervel, zuuring, waterkers, waterbunge,. zui-  C 49 ) zuikcrij wortel, paardebloemen, duizendblad» of wat gij van deze kruiden kunt bekomen , en te zamen zo veel, dat 'er zig een groot theekopje vol vogt uit laat persfen. Wanneer die verleezen en fchoon gemaakt zijn, worden ze kovt gehakt, en dan in een ijzeren, fteenen of houten vat tot moes geftampt, en het vogt daarvan door een {terken digten doek gewrongen of geperst. Dit vogt mengd men met anderhalve pint verfche wei of eenig/ins gezouten kalfsnat, laat het zamen wat zieden en kooken, cn geeft het 's morgens nugteren, bij kopjes en niet al te fchielijk op malkander, te drinken. Men moet daarbij eene zagte beweging maaken, en 'er ten minften een uur op vasten. dj Is \r ecn plaatslijk gebrek in de baarmoë-. der, dan moet dezelfde leefregel opgevolgd worden, en de Geneesheer al het .overige Voorfchrijven. H. Bkekzagt. (*) .§ XLIX. Ik heb reeds eenige maaien van dé B-kekzugt gewag gemaakt, en u bet een en ander daarvan gezegd, inzonderheid § XXVII. 44 Dit is eene ziekte, welke met de maandftonden een naauw verband heeft, en meerendeels flegts ongehuwde perzoonen aantast. Dan, op dat gij zs C*) Anders ook wel genoemd Maa^dezWkti', Frijjltïziikte. D  C 50 > se grondig leert kennen, moet gij op 't volgende onderfcheid wél letten; naamlijk I. De Bleekzugt kan de oorzaak van de ongeregelde maandftonde zijn. Dit weet gij daaruit, wanneer 'er de bleekzugt reeds was, vóór dat de jonge dogter haare ftonde voor de eerfte maal kreeg; ofwel, wanneer zij de ftonde reeds eenige maaien, maar ongeregeld, te .weeten tot 6, 8 weeken of nog laater, en wel bleekrood en flijmig, en tusfehen beide ook wel den witten vloed gehad heeft. 2. Doch de weggcbleeven maandftonde kan mede wel de oorzaak der Bleekzugt weezen. Dit weet gij daaruit, wanneer een anders gezond meisje eerst haare ftonde verboren, en dan naa eenigen tijd eerst bleekzugtig wordt. Van beide foortea zult gij nu nadere onderregting krijgen. % L. Bleekzugt. der eerfte foort. Thans zal ik u de eerfte foort der Bleekzugt befchrijven, te weeten die geene, welke de oorzaak is, dat de maandftonde ongeregeld komt, of zelfs wegblijft. Daaromtrent nu is het dus gelegen. 1. Wanneer eene perzoon veel zit en weinig beweeging heeft, daarbij veele warme dranken,Thee en Koffij drinkt, veele dunne vogten, fiijmige foepen, meelfpijzen, erweten, boonen en andere vette en fiijmige fpijzen eet; dan wordt ze allengs bleek, geelwit, opgezwollen in het aangezigt, met eenen blaauwen of bruinen ring om de oogen; Zij word kragteloos, geftadig moede, bij de  C 5i 5 de minde beweeging, verliest de lust tot eeten* krïjj t een opgefpannen buik , ook wel van tijd tot tijd tene gezwolle maag, veele fpanningen, korten adem, gezwollen voeten. Even nu als deze toevallen allengs ontftaan, zo komt ook de ftonde ongeregeld; te weeten : eerst komt die zeldzamer en laater, alle 6 of 8 weeken, menigmaal nog laater, en is dikwerf bleek en flijmig, of blijft zelfs wel geheel weg, en zij krijgt, in plaats der maandftonde, den witten vloed. 2. d) Bij dit flag van bleekzugt moogt gij van alle middelen, § XLIV % ai 3. a. b. befchreven, om de ftonde voor den dag te doen komen, geen één gebruiken; want die zouden niet alleen niets baaten,maar zelfs het kwaad nog erger maaken. &) Raadt daarentegen de zieke, dat ze zig veel in beweeging begeeve, al zoude het haar wegens haare mat- en kragteloosheid, ook iiog zo moeijelijk vallen. Inzonderheid moet zij veel gaan, en, zoo ze gelegenheid beeft, op boerewagens rijden. Het rijden te paard is mede zeer nuttig, iniien ze tot eene clasfe behoord, of in eenen kring is, die haar daartoe gelegenheid geeft. e) Zij moet dagelijks het ganfche lijf, vooral de borst en het onderlijf, met fchoon koud water wasfehen , en zig des zomers, zo veel zij kan, in loopend ' water baaden , voornaamlijk 's avonds. Wanneer ze te bed gaat, moet ze de D a fchen»  <5»5 fchcnkels en den buik met woile doeken, met jene verbesfen doorrookt, wrijven. Zij moet aan eene koele plaats flaapcn, zig flegts ligt toedekken, en vroeg opftaan. J) Koffij, thee, melk, fiijmige dunne vogten, meelfpijzen, of vet, mag ze in 't geheel niet gebruiken; groente zeer weinig, maar des te meer wortelen, gezo* den en gebraaden mager vleesch, vleeschnat met oud wittebrood, en de dooijer van een eij, alsmede rammelas en mostert. Een weinig gezouten en gerookt vleesch , indien 't flegts mager is, desgelijks een ftuk haring, doen in 't geheel geen kwaad. De beste drank is koud friscli water, waarin te vooren een ftuk gloeijend ijzer gelescht is, — en, wie 't hebben kan, die mag ook 's middags een glas wijn drinken. Al te veel drinken is hier in het algemeen nadeelig, om dat het verzwakt. Nog moet men wél aanmerken, dat alle fpijzen volftrekt niet heet, maar, zo veel mogelijk, &Wgegeeten, en wél gekaauwt moeten worden. e) Voor een ontbijt en 3 of 4 uuren na het middagmaal moet zij bij tusfenpoozing, 3—4 kopjes van den volgenden drank laauw warm, of liever koud drinken. Neemt 3 lood gefneeden Meekrap, kookt ze in 3 pinten water, tot ée'n pintje verkookt, zijgt het door. Deze portie i§ voor éénen dag. ƒ) Daar-  C 53 ) ƒ) Daarbij is het Geneesmiddel N° IV. inv » deze ziekte van een ongemeenen dienst, 's Morgens vroeg nugteren, 's middags om 4, 5 uur, en bij het na bed gaan, word een theelepel vol, met water ge» mengd, ingenomen. g) Is de buik zeer opgezwollen en gefpan» nen; dan zijn de volgende klisteeren zeer nuttig, om dat ze den ouden vastzittenden (lijm los maaken en wegneemen, en. de ingewanden verüerken. Zij zijn zoveel te meer noodzaaklijk, wanneer de. ontlasting ongeregeld, de winden bellooten, menigerlei rommeling, fpanning, trekking in den buik, benaauwdheden, rilling, duizeling, ruifchïng der ooren, hoofdpijn, inzonderheid aan de ééne zijde daarbij zijn. Neem gefneeden hondgras, meekrap,, paardebloemen, alfem, gerwe, duizendguldenkruid , kamillen , vlierbloemen ». quendel, majolein, thijm; van ieder even, veel; fnijdt het klein, mengt het ondereen. Deze kruiden moeten te vooren in de fchaduw wél gedroogd zijn. Van dit mengzel neemt twee opgehoopte eetlepels vol, a eetlepels vol gedroogde tarwezemelen, 3 pinten kaaswei, kookt het in een* wél toegcdekten pot op een zagt vuur, langzaam, tot de'helft, zijgt het door, en perst het uit. Dit nat word tot 3 klisteeren verdee!d,waarvan 's morgens naa I? 3 dö  C 54) fle ontlasting, 'smiddags 4, 5 uuren naa het eeten, en bij het gaan flaapen één, heel koel gezet word. De zieke moet ze, zo lang mogelijk is, gansch en gaar binnen houden. $ LI. Bleekzugt der andere foort. 1. Maar heel anders is het gelegen met de tweeSe foort der bleekzugt. Wanneer naamlijk eene perzoon, die haare ftonde altijd geregeld heeft gehad, dezelve wegens eenige oorzaak, de zwangerheid uitgezonderd, is kwijt geraakt, en zij allengs bleek opgezwollen word, de eetlust en kragten vergaan, bij de minfte beweeging moede word, eenen blaau-bruinen ring om de oogen, allerlei zenuwtrekkingen, fpanningen en benaauwd» heden krijgt, inzonderheid ten tijde, dat de maandftonde moest komen; dan is dit de tweede foort, en vordert eene gansch andere behandeling. 3. aj Hier moet aa'nftonds op den voet ader gelaaten, d;g lijks moeten laauwe voetbaden, en tegen den tijd van den termijn verzagtende dampbaden gegeeven , en klisteeren gezet worden. bj Warme dranken zijn ook fchadelijk, desgelijks vleesch en vleeschnat, fpecerijen, wijn, bier en alle verhittende dranken. Zij moet zig enkel aan de levensmiddelen, § XXIII g. befchreeven, houden; veel fchoon water, als mede karnemelk en wei drinken, en 3, 4 maal op een dag eenen theelepel vol verkoelend poeder  C 55) inneemen, tot eenige dagen voor den ter* mijn, waarbij ze wél doet, wanneer ze 's morgens en 's avonds één van de N° V. befchreeven poeders inneemt, en hierop een paar kopjes Herken kamillen - thee drinkt. c) komt hierop in den naasten gezetten tijd de ftonde niet wéér te voorfchijn, dan moet op nieuw ader gelaaten, en de ganfche behandeling agtervolgd worden. Doch beter is het, zonder verder tijdverlies, den Geneesheer om raad te vraagen. 3. De behandeling der bleekzugt, welke op fterke of lang aanhoudende bloedvloeden is gevolgd, of met een fterken, of reeds lang aanhoudenden Hinkenden , of fcherpen witten vloed gepaard gaat, moet aan den Geneesheer geheel overgclaatcn worden. ///. Eindelijk verlies der maandffonden, § LH. 1. Hebben de vrouwsperzoonen een ziekeren ouderdom bereikt, dan houden de maandftonden voor altoos op. Deze tijd naderende, zijn ze, gemeenlijk, aan veele ongefteld- en onpasfelijkheden onderhevig, vooral de bloedrijken. Zeer zeldzaam is het, dat bij eene perzoon haare ftonde zonder ongemak ten eenemaal een einde neemt. 2. Doorgaande behoudt een vrauvv.=perzooil haare maandftonde tweemaal zo veel jaaren, als zij oud was,toen zij ze voor de eerfte maal kreeg, D 4 cu  cn wel nog wat langer, bij voorbeeld tot over het 4ofte jaar, wanneer zij in het 13de jaar, en tot over het 4511e jaar, wanneer zij ze in het ■ 15de jaar kreeg. 3. Deze tijd nu gekomen zijnde, zoo is het, dat de ftonde eerst zeldzaamer en ongeregelder,, omtrent alle 6, 8, 10 weeken, en geftadig in eene mindere menigte komt, tot dat ze met der tijd ten eenemaal wegblijft. Bij ettelijke komt ze ook wel meermaalen, dan naar gewoonte, of zomwijlen ook met'grooter onftuimigheid weder, zo dat ze menigmaal gevaarlijke bloedvloeden, ils bloedftortingen krijgen. In dit geval moet een bekwaam Geneesheer altijd om raad gevraagd worden. Menige vrouwen flijten 'er wel een geheel jaar en nog langer mede, vóór dat de ftonde geheel ophoudt. 4. Zo lang nu als zij in dien toeftand zijn, hebben ze, gemeenlijk, menigmaal fterke opftijgingen, hoofdpijn, tandpijn, duizeling, of wel drukking in den rug, jeuking en knobbels aan den endeldarm, loozen mede wel bloed bij den afgang, hebben loome leden, een opgezwollen lijf, fpanningen, walging enz., waaruit zelfs, menigwerf, een ongegrond vermoeden van zwangerheid kan ontftaan. 5. Deze perzoon moet gij raaden, geduurende deze ongefteldheden, zig ten minften driemaal in, het jaar op den arm te doen aderlaaten; op haar eeten en drinken agt te geeven, en zig bij haare onpasfelijkheden bedaard te houden; waarbij gij haar daar mede kunt troosten 3 dat alle deze 011- ge-  C57 3 gemakken zullen overgaan, zodra als de natuüï tot Haan is gekomen. 6. Dikwerf blijft de maandftonde verre boven den behoorlijken ouderdom aanhouden, of komt, naa dat ze reeds jaar en dag was weggebleeven, weerom. Dit nu kan de natuur niet lang uitftaan, zonder daardoor verzwakt te worden. Er zijn zomwijlen wel deze en geene perzoonen, welke nog lang naa haar 5ofte jaar de maandftonde krijgen, zonder zig kwalijk daarbij te bevinden. Maar de zoodanigen hebben, of zeer laat de ftonden «gekreegen, of anders waren zij van een zeer gezond en bloedrijk geftel. Weshalven men zulks zo lang aan de natuur overlaat, tot dat men zwakheid of andere ongemakken -befpeurd, en men vervoege zig alsdan, terftond regelregt bij dea Geneesheer. TWEEDE AFDEELING. /. Zwangerheid. § LUI. Tekenen der Zwangerheid, tekenen der zwangerheid zijn tot de }ielft, dat is tot dat de vrouw de beweeging van het kind gewaar word, zeer onzeker. Inmiddels zijn de volgende de zekerfte. P 5 aj Wan.-,  C 58 ) Wanneer de ftonden eenige maanden weggeblecven zijn, zonder dat ééne der oorzaaken, § XXIX. 1. befchreeven, de rede daarvan , of de toevallen § XXXIII. daarop gevolgd waren ; bj of wanneer het een of ander toeval in het begin wel plaats had, en vervolgens niet toegenomen, maar veeleer afgenomen ware. c) Wanneer daarbij kwalijkheid en braaking, vooral 's morgens nugteren, een af keer van zekere fpijzen en een trek tot andere, zelfs wel ongewoone; hoofdpijn, tandpijn, duizeling, komen; d) of als de mond der moeder zakt, nader dan naar gewoonte te voelen, en daarbij geflooten is; 't welk evenwel alleen in de eerfte maanden der zwangerheid plaats heeft; in welken tijd de buik ook eerder dunner dan dikker word: e) zo het lijf dikker word, van de fchamelheid na boven tot bij den navel; f) als de borften groeijen, en g~) wanneer hier en daar aan de fchenkels en beenen aderfpatten voor den dag komen. 2. Wanneer alle deze tekenen, of de meeste daarvan, bijeen zijn, dan is de zwangerheid ten heogfen •saatfchijnlijk; flegts zelden zal u eene uitzondering van dezen regel voorkomen, en mogelijk nooit, indien op het teken b. gelet word. Maar hoe meer deze tekenen ontbreeken, des te omvaarfchijnlijker is de zwangerheid. § LIV.  C 59 3 § LIV. Gewigtige lesfen, raaiende deze teieneflt, \, Let evenwel hierbij op de volgende gewigtige lesfen. i e tekenen c. zijn bij gezonde boeren vrouwen zeldzaamer , dan bij vrouwen in eene ftad. 2. De tekenen a. d. e. als mede eenige toevallen van c., kunnen allen plaats hebben, zonder zwangerheid. Doch in dit geval is altoos eene, vergadering in het bloed of water, of eene onechte zwangerheid, dat is, eene valfche dragt in de baarmoeder. 3. Fene perzoon kan zwanger zijn, en evenwel haare ftonden in de eerfte maanden, zelfs wel tot naa de helft hebben. Het bloed komt alsdan niet uit de aderen der lijfmoeder, maar alleen uit de aderen van de fchede der baarmoeder. Wanneer gij daarom de tekenen § LUI c. d„ e. f. en g. befpeurt, en vindt, dat de ftonde alle vier weeken zelfs wel vroeger, maar altijd in eene veel geringere menigte, dan te vooren,komt;zo tnoogt gij die perzoon met rtgt voor zwanger houden. 4. Wanneer des eene Perzoon, alhoewel zij zwanger is, de maandftonde heeft, van het teken e. weing of niets gewaar wordt, en van natuure ook groote borften hebben kan, ja de buik eerst in de 4de maand merkelijk zwelt; zo is het mogelijk, dat eene perzoon reeds nabij de helft kan weezen, zonder zelve te weetcn of te gehoven, dat .ze zwanger is. 5. Weshalven gij ziet, hoe moeijelijk het zij, over zwanger en niet zwanger' zijn, vóór de helft, een juist oordeel te vellen, en uit dien hoof-  t 60 y hoofde moet gtj de volgende lesfen wél in agt neemen, «j) Zo menigmaal als gij eene vcrdagte perzoon wild onderzoeken; dan moet gij, zo lang als gij geen duidelijke tekenen van het leven des kinds befpeurt, nooit regelregt zegi gen, dat ze Wanger is, maar u daarmede vergenoegen, dat gij de kenmerken der zwangerheid , bij 't onderzoek bevonden, duidelijk en volledig opgeeft, cn 'er uw oordeel alleszins flegts als vermoeden bij voegt. b) Doch daarentegen zijt gij naar gemoede verpligt, alle en elke, bij welke gij de tekenen, in den voorigen paragraaf voorgefteld, het zij alle, of voor het grootfte gedeelte vindt, voor ü zelv' voor zwanger te houden, en zo te behandelen, tot dat de verftreekeii tijd der helfte het tegendeel bewijst. % LV. Zwangerhcidstekenen bij bleekzugtigen feilen. 1. Eene Bleekzugtige, welke haare ftonde niet heeft, kan een dikken buik, gebrek aan eetlust, walging, kwalijkheden, duizeling, trek na ongewoone dingen , inzonderheid na krijt en j afgefchaafde kalk van den muur hebben, en evenwel niet zwanger zijn; —— doch eene Bleekzugtige kan mede zwanger zijn geworden. In het eerfte geval, wanneer eene Bleekzugtige, volgens de ' tekenen van zwangerheid a,c,e, § LUI niet zwanger is, dan is haar buik overal even dik en ge- zwoi-  C6i ) gwollen, maar niet flegts in liet midden en na den navel, als bij de zwangerheid, maar ook in de zijden of liezen; daarbij bevindt ze zig gelladig zieker, en haar aangezigt word van tijd tot tijd bleeker. Zelfs kan de mond der lijfmoeder (volgens d.) ook diep zakken, doch hij is niet geflooten; ook kunnen de voeten zwellen,maar menvind geene aderfpatten. 2. In het andere geval, wanneer eene Bleekzugtige zwanger is geworden, zo bevindt zij zig beter, dan te vooren,en krijgt eene betere kleur, meer eetlust en levendigheid, maar de mond der .baarmoeder is geflooten. § LVI. Beweging des kinds ten tijde der ft elf'e.i. De beweeging des kinds in de baarmoeder, Voorvallende tegen de helft, dat is, zelden vroeger, dan in de 18de, en zelden laater, dan in de S2fte week, is het eenige volftrekt zekere teken, der zwangerheid. Op dien tijd zijn de bordengrooter, en gemeenlijk is er reeds melk in dezelve. In het begin is die bevveeging wel zeer gering, en word ligt voor het gevoel eener fpanning gehouden; waarop dan in 5, 6 en meer dagen niets befpeurd word, tot dat die beweeging^ allengs gedadig duidelijker te ontdekken is. a. Indien de vrugt ten tijde der helft geforven zij; dan kan ze zig zeker door beweeging niet te k'ennen geeven. Veeleer zal ze alsdan afgaan, of zig door een vuilen reuk en vuil water, uit dé baarmoeder vloeijende, openbaaren. S LVII.  CÓa) ■§ LVII. Berekening der zwangerheid. i. Een voldraagen kind moet volle o maanden of 40 weeken in 's moederslijf gevoed worden. Deze tijd word gemeenlijk van den dag der laatfte maandftonde af gerekend, waarbij men 6," 8 en meerder dagen laater begint te telien; de eerfte duidelijk befpeurde beweeging des kinds voor de helft aanneemt, en van daar nog 20 weeken verder tot de verlosfing teld. Komt de rekening van de laatfte maandftonde tot de befpeurde beweeging mede op 20 weeken uit; dan is de rekening taamlijk rigtig. s. Trouwens, daar de bevrugting eerst kort vóór den nieuwen gezetten tijd gefchied kan zijn, en de ftonde nog wel eens of eenige reizen weêr heeft kunnen komen, en het leven des kinds zig nu eens vroeger dan wéér laater laat merken, of wel niet aanftonds word gemerkt; zo is de tijd der verlosfing zelden volkomen flipt te hepaalen, vooral bij perzoonen, die haare maandftonde ongeregeld hebben , of geduurende het zoogen zwanger zijn geworden. 3. Die haare ftonde geregeld alle 28 dagen hebben, en ze terftond na de bevrugting niet .meer hebben, die kunnen den dag der verlosfing bijna altoos bepaalen, wanneer ze van den dag der laatst gekomen ftonde 230 dagen tellen, het zij de bevrugting vroeg of laat naa dezelve moge gefchied zijn. § LVIII. Gedraging der zwangeren. Aangaande de gedraaging der bevrugten, prent haar  (63) haar de volgende lesfen wél in, en vermaant ze dezelve, geduurende haare dragt, in agt te neemen. i. Eene zwangere moet zig, meer dan iemand anders, voor alle verhitting en verkouding wagten. Uit dien hoofde a) moet zij zig naar maate het weêr is, klceden , en de voeten inzonderheid warm houden. Vooral moet zij zig niet vast rijgen, en nog veel minder een ftijf keurslijf draa* gen , of het lijf inbinden. b~) Zij moet zig van al te zwaar werk en al te fterke beweeging, van onmaatig danzen, rijden, ligten en draagen van zwaare lasten, inzonderheid in warme zomerdagen, omhouden; zij moet c) zig niet in eene zeer warme kamer, en nog minder wanneer daarin gewasfehen offchoon linnen gedroogd word, ophouden, cn allerminst daarin flaapcn. d) Zij moet zig voor alle verhittende dranken en Geneesmiddelen, inzonderheid voor brandewijn, veel wijn en koffij onthouden. 3. Moet eene zwangere maatig zijn in het eeten en drinken, en alle foort van overlaading met fpijs en drank vermijden, en daarom inzonderheid, indien het mogelijk is, a) zig onthouden van harde onverteerbaare, cn zwaare fpijzen; C§ XXII. a. d. ) b) liever dikwijls en weinig eeten, dan zig op eenmaal op te vullen; c) rijklijk drinken, en wel liefst fchoon frisch. wa-  C ö4 > water. Wie 't hebben kan, die mag het met wijn mengen. #) Zij moet haare ongeregelde lusten, vooral wanneer die tot fchadelijke of afkeerige fpijzen of dranken zijn, ten eenemaal wederftaan, en haare inbeelding volftrckt niet gelooven of toegeeven. 3. Voorts moet zij zorg dragen, dat ze een openlijf houde, en mogt het gebeuren, dat ze niet naar gewoonte afging, dan moet ze zig,'terftond, met karnemelk, wei, versch en gekookt ooft, of een verzagtend klisteer te hulpe komen. Zij moet haar water ook nooit lang ophouden, als Waaruit ligt kwaade gevolgen konden ontftaan. 4. Even zo zeer moet zig ook eene zwangere voor al te veel zitten wagten. Zij mag zig, geduu.rende haare dragt, nimmer laaten afhouden, om maatig werk, met lighaamsbeweeging gepaard gaande, te doen. Doch het lang ftaan is even zo nadeelig, als het veel zitten, om dat beide de aderfpatten voortbrengt. 5. Zo veel mogelijk, moet ze zig voor fteike gemoedsbeweegingen, inzonderheid toorn wagten. Lang aanhoudende kommer verzwakt de baarmoeder, en vermindert de voeding van het kind. Ook moet zij het dikmaal bijflaapen mijden. 6. Zo menigmaal als zij een wanftallig mensch of iets anders, dat afkeer verwekt, ziet, dan moet zij aanftonds de oogen daarvan afwenden, en 'er haare gedagten volftrekt niet over laaten £aan* maar deze door andere vee-*werpen be- •%5  C*5) zigheid geven, al ware het alleen, om zig niet zonder nood beangst te maaken. 7. Zij moet al het groot gedrang van menfehen mijden, en zig niet begeeven ter plaatfe, alwaar halsbreekende kunften gedaan, of dingen, ijsfelijk om aan te zien, vertoond worden. II. Toevallen der zwangerheid. ■ § L"'-'lX- Gewoone toevallen en ongemakken, zonder gevaar. ï. De tekenen der zwangerheid (§ LUI. c.j) zijn ten deele zieklijkheden, uit de zwangerheid ontftaande, of toevallen derzelve, waarbij nog eenige andere ongemakken kunnen komen, van welke eenige van grooter, andere van minder belang zijn. Hier volgen eerst de gemeenfte ens ligtfle, welke gij op de volgende wijze te hulp kunt komen. 2. Te weeten de duizeling, hoofd- en tandpijn komen meerendeels uit bloedrijkheid voort, wegens de opgehouden maandftonde; neemen gemeenlijk eerst eenen aanvang naa de tweede maand, en eisfehen eene aderlaating op den voet» laauwe voetbaden en verzagtende klisteeren. Maar doen zig daarbij teffens tekenen eener bedorven maag zien, als eene beflagen tong, verboren of verzwakte eetlust, Hinkende adem, oprispingen, of winden; dan moet men te vooren een zagte purgatie geeven. 3. Walging,' kwalijkheid en braaking eisfehen insgelijks eene andere purgatie, welke in een paar ü luod  (6Ö) Jood Sedrïtzer zout of een Mannadrankje kan beftaan. Maar zo ze daardoor niet overgaan, dan is eene maatige aderlaating op den arm noodzaak lijk. Tot een Mannadrankje neemt gij 3—4 lood gemeene Manna, cn 1 of anderhalf lood Sedlitzer- of Engelsch bitter zout, giet daarop een kopje vol kookend water, en laat alles te zamen over het vuur fmelten ; zijgt het vervolgens door een fchoonen doek, en dan is het gereed. 4. Menigmaal komen kwalijkheid, walging en braaking, met benaauwdheid, korten adem en hartklopping, eerst naa de helft tegen de 8fte en 9de maand; doch dan gaan die ook zelden vóór de verlosfing over. Maar ook hier zijn eene aderlaating op den voet, en eene zagte purgatie van dienst. 5. Ditzelfde geldt mede van de de trekkingen en pijnen in de fchenkels en uitgerekte aderen. Over het algemeen is het zeer goed, in de laatfte maand een paar maal zagte purgatïën , en van tijd tot tijd verzagtend. klisteeren te geeven. % LX. Zcldfaame onfchadelijke toevallen der Zwangerheid. 1. Behalven deze gewoone toevallen der zwangerheid zijn 'er ook nog eenige, die zeldfaamer voorkomen. Daartoe behoord, voor eerst, de hardlijvigheid in de laatfte maanden, — wanneer naamlijk de natuurlijke ontlasting 3 of 3 dagen, ook wel nog langer, wegblijft, of niet dan met vee-;  C*7 ) veele moeite en perfitfg gelukt. Gij ziet zelf, dat hier zagte klisteeren gegeeven moeten worden. s. Ook gebeurt het menigmaal, dat eene vrouw in de eerfte maanden haar water niet kan maakcn. Zo lang aks dit alleen met ongemak gepaard gaat, dat is, zo lang als ze flegts met moeite en niet naar gewoonte watert, dan moet de Zwangere wat lijden en geduld hebben. Maar watert zij in het geheel niets, dan is de kortile, en menigmaal de eenigfte hulp deze, dat men de beide vingers in de fchede brengt, en den lijf. moedershals wat opligt; dan loopt het water terftond. 3. In de laatfte weeken der zwangerheid ontloopt het water gemeeHlijk tegen wil, en zonder dat 'er de zwangere iets van weet. Hiertegen is geen raad, dan geduld, en menigmaal afwas* fchen en afdroogen. 4. Zomwijlen klaagt eene vrouw tegen den laatften tijd over eene gejladigc pijn aan de eene of andere plaats van den buik, en deze plaats is gemeenlijk uitwendig ook wat harder op het ge» voel, dan de overige plaatzen van den buik. Dit komt van den aan deze plaats liggenden moederkoek. Hier is niets tegen te doen, dan de vrouw te troosten, en haar geduld en moed in te fpreeken. 5. Op dezelfde wijze is het ook gelegen met de fteekingen in de fchtnkeh, waarbij de vrouwen menigmaal, zeer veel pijn moeten uitftaan. Doch hier geeft eene aderlaating,zomwijlen,veel verligting. E a 6. Ook  C 68 ) 6. Ook kan eene vrouw aan de adcrfpatten zeer veel uitftaan, wanneer die veel, of brandend en finartend zijn. Het beste middel daartegen is, wanneer men die plaatfen met een zwagtel van drie vingeren .breed los bewind, en hem menigmaal met water en wijnazijn koud natmaakt. Zomtijds is ook eene aderlaating noodig. 7. Bloedfpmving is mede een toeval, waaraan menige zwangeren onderhevig zijn. Zij komt gemeenlijk alle 4 weeken voor eenige dagen. Zij werpen, dagelijks, een theelepel of een' eetlepel vol klaar bloed uit, het welk zij meer door rochgelen, dan hoesten loozen. Zelden bevinden zij bezwaardheden op de borst, als drukking, kitteling op de borst, kortademing en hoest daarbij. In deze omftandigheden is het bloed'ïjpuwen van geen gevaar of gevolg, eisfchende bijna, niets dan rust, verkoelende dranken, voetbaden en het mijden van alle verhittende levensmiddelen, als koffij, wijn enz. Doch deze vrouwen doen wél, dat ze zig, geduurende de zwangerheid, eenige reizen doen aderlaaten. Maar dit fcloedfpuwen moet men wél onderfcheiden van dat geen, het welk met geweld in eene merkelijke hoeveelheid voorkomt. Dit gaat gemeenlijk met drukking op de borst, kitteling in denhals en dieper, ftramheid of hoesten vooraf. Groote verhitting, tillen en draagen van zwaare lasten, vast rijgen en toehaalen van het onderlijf, lang aanhoudende verftopping, of wel vallen of ftoo,ten op de borst, zijn 'er gewoone oorzaaken van en zo veel te meer, als de zwangere bloedrijker '4  (69) is. Hier moet men zig terftond na den Genees* heer wenden, en inmiddels de voorfchriften van § XL. en LXI. opvolgen. Wanneer in dezen Paragraaf zo menigmaal van aderlaaten word geiproken, wijst het zig zelf, dat men bij elk enkel en gering ongemak het bloed niet aanftonds moete aftappen ; maar dan alleen, wanneer de toevallen groot en dringend, of meerdere bijeen zijn. Ook moet men in het algemeen aanmerken, dat, wanneer aderlaatingen geduurende de zwangerheid noodzaaklijk zijn, men echter zelden meer dan tweemaal daarvan gebruik moet maaken, zoo de Geneesheer het niet belast; die ook meest moet b.^paalen,of op den arm, dan op den voet gelaaten moet worden. 8. Het gebeurt ook dikwerf,'dat de voeten eener zwangere enigzins zwel/en, Dit op zig zelf wil niets zeggen. Doch het kan mede gebeuren» dat deze zwelling allengs verder gaat, zo dat ten laatften niet alleen de dijebeenen, maar ook de buik, de maag, ja zelfs de armen, de handen en het aangezigt ongemeen opzwellen. Dit noemd men dan de huidwaterzugt, en is een zeer lastig toeval,. om dat men het vóór de verlosfing bezwaarlijk kan wegneemen, en het zelfs wel de oorzaak weezen kan, dat de vrouw vóór den tijd verlost ; weshalven gij niet moet verzuimen, den Geneesheer om raad te vraagen, zodra gij merkt dat de zwelling na boven gaat, Vervolgens zult gij hooren, wat gij in deze oraftandigheid moet doen, wanneer de vrouw verlost is. E 3 §LXX,  C 70 ) - § LX.I. Gevaarlijke toevallen der zwangerheid. Nu komen wij tot de gewigtigfte toevallen, die eene zwangere kunnen overkomen, en waardoor het leven der Moeder, of der Vrugt, of dat van beiden gevaar loopt of verboren gaat. Deze gevaarlijke toevallen zijn, &' Bloedvloed, de Miskraam, de valfche zwangerheid en de uhterlijke kweifingen. ///. Bloedvloed der Zwangere. % LXII. I. De Bloedvloed is eene merkelijke flor* tipg des blocds uit de baarmoeder eener Zwangere, gepaard gaande met bet verlies der vrugt, indien hij fterk is, en niet aanftonds tegengegaan word. 3. Doch elk bloeden uit de baardeelen eener bevrugte is geen bloedvloed, maar dan flegts, wanner het bloed uit de geopende lijfmoeder komt. En wedetom : elk bloeden uit de geopende baarmoeder is altijd, geen bloedvloed der Zwangere. Gemerkt het 'er nu veel op aankomt, dal gij juist kunt beoordeelen, of het bloed een bloedvloed der Zwangere zij, dan niet, zoo geef we'1 agt op de volgende lesfen. % LXIII. Onderfcheid tusfehen de ftonde eener Zwangere en eenen bloedvloed. X. Boven (§ LIV) hebt gij gehoord, dat eene Vrouw zwanger zijn, en evenwel haare ftonde daarbij kan hebben. Doch gemeen'ijk is dan de loozinge des bloeds zeer gering, en word met elke ftonde geftadig minder. 2. Doch  (70 a. Doch bij zeer bloedrijken kan 't gefchieden, dat, naa eene voorafgegaane verhitting,het bloed veel fterker word geloosd, dan 't moest. Op dat gij nu zulk eene fterkere ftonde van een' wezenlijk gevaarlijken bloedvloed kunt onderfcheiden, zo moet gij den mond van de moeder onderzoeken. 3. Vindt gij nu dien geftooten, dan is het afgaande bloed enkel maandftondig; maar is hij geopend, dan is het alleszins een bloedvloed uit de baarmoeder. 4. Doch daarbij moet gij u te binnen brengen, dat bii eene Vrouw welke reeds meermalen heeft gekraamd, de uitwendige mond van de moeder nooit geheel fluit, maar flegts de inwendige, waardoor de gedaante van een kleinen tregter ontftaat. Vindt gij nu den uitwendigen mond der moeder niet zo wijd open, dat gij met uwen vinder gemaklijk tot den inwendigen kunt komen, zo wagt u wel, denzelven door fterk booren geweld aan te doen. Is de inwendige mond der moeder open; dan is het ook de uitwendige gewis zo zeer, dat gij gemaklijk tot daartoe komen kunt. § LXIV. Onderfcheid des bloedvloeds van eene wederkomende maandftonde. • 1. Voords zijt gij ( § XLV. 1. en § XLVI. 3., 4.) or.derregt, om eene perzoon, die federt 3 of 4 maanden haare ftonde niet heeft gehad, voor zwanger te houden; doch gij hebt mede (§ LIV. a.) geleerd, dat de ftonden wegblijven, en 'er nog andere tekenen van zwangerheid kunnen zijn, E 4 Z08»  C7* ) zonder dat dé perzoon zwanger is, Des kan het gebeuren, dat de maandftonde a, 3 gezette tijden en nog langer wegblijft, en dan weêrom komt. Om nu zulk een wederkomen der maandftonde van een wezenlijken bloedvloed eener zwangere te kunnen onderfcheiden, moet gij op het volgende agt geeven. a. De wederkomende ftonde komt gemeenlijk op den gezetten tijd, en met de gewoone toer vallen der zuiveringe, ais loomheid en trekking Sn de fchenkels, drukking en pijn in de ruggegraat enz. Deze toevallen komen éér!', of fomtijds meer dagen vóór de uityloeijing. 3. Wanneer de onpasfelijkheden, uit het wegblijven der maandftonde ontftaande, zig tot den tijd der tegenwoordige uitvloeijing geftadig hebben vermeerderd, en nu verminderen; dan is het de wedergekomen ftonde. 4. Wanneer eene vrouw, welke reeds meer kinderen heeft gehad, haare ftonde niet meer gekreegen, en daarbij de haar gewoone toevallen der zwangerheid niet befpeurd heeft; dan is 't waarfehijnlijk de maandftonde , welke weder komt. 5. liet bloed der gewoone ftonde, al vloeit het fterker, dan naargewoonte,loopttaamlijk eenpaarig en in eens af; hoewel het nu eens fterker, dan weêr zwakker is, het zijpert egter aanhoudend weg. Daa/entegen komt de bloedvloed eener bevjügïè met horten, geweldig; in het begin gering, maar met der tijd geftadig fterker. Vóór elke bloedontlasting gaan pijnen, als kleine wcé'n  C 73 ) weën. Deze vloed loopt niet in eens af, maa? .ftaat menigmaal heele dagen en langer ftil, tot dat eindelijk helder bloed, met geronnen bloed gemengd, ftroomswijze vloeit. 6. De bloedvloed eener zwangere komt zelden -.of nooit, zoo niet op eene ongelukkige wijze de moederkoek op den mond van de baarmoeder ligt, zonder eene uitwendige geweldige oorzaak, die eene fterke verhitting of fchudding of beide te gelijk heeft voortgebragt; als danzen, rijden» fpringen enz. Indien gij deze lesfen wél onthoudt, dan zal het u niet moeijelijk vallen, om in de meeste gevallen juist te weeten en te on•dcrfcheiden, of het bloeden een bloedvloed der Bevrugten, dan eene wedergekomen maandftonde is. 7. Mogt gij dit niettegenftaande tot geene zekerheid kunnen komen, of het bloeden een bloedvloed der zwangere of de maandftonde zij, desgelijks wanneer het bloeden zo fterk is, dat de Perzoon zwak en bleek word, kwalijkheden, duizelingen en flaauwten krijgt, de leden trillen en koud worden; het zij de perzoon zwanger zij of niet, gij moet te werk gaan als bij een wezends lijken bloedvloed der zwangere. § LXV. Oorzaaken des bloedvloeds. 1. De aderen van den moederkoek met de ade» ren der baarmoeder hangen zamen. Deze aderen nu zijn zeer teder, en kunnen, door eene geweldige fchudding, of door eenen te fterken aandrang des bloeds ligt gebroken worden. Hierin E$ be-  C?4 > beftaat de eigenlijke bloedvloed der zwangere, wanneer naamiijk een gedeelte van den moederkoek van de baarmoeder afgefcheurd is. 2. Des alles, wat eene fterke fchudding van den onderbuik, of eenen fterken aandrang des bloeds na de baarmoeder, of beide tegelijk veroorzaken kan, deze vaten kan verbreeken, en den bloedvloed veroorzaaken, als naamiijk: een ftoot, een flag, of val op den buik; te zwaar tillen ; draagen van zwaare lasten; hard werken; rijden op hobbelige wegen; fterk hoesten; fterk en aanhoudend niezen ; overmaatig braaken en purgeeren; alle fcherpe braak- en purgeermiddelen; hevige koude in koortfen; groote febrik en "toorn; loopen, fpringen, danzen; rijden; heete koortfen; verhittende dranken en medicijnen, inzonderheid drijvende middelen, als zo genoemde droppels voor winden , kinderbalzem, brandewijn , enz. misbruik van al te fterke Koflij; onmaatige bijflaaping, en dergelijken moeten dus zeer zorgvuldig bij dezulken die voor een' vloed vreezen vermijd worden. 3. Deze oorzaken nu zullen, zo veel te zeketcr en fterker, den bloedvloed voortbrengen, hoe bloedrijker, of zwaLUjker en aandoenlijker de zwangere, en hoe dunner en fcherper haar bloed zij, en hoe meermalen zij reeds bloedvloeden en miskraamen gehad hebbe. 4. Is de affcheiding des moederkoeks van de baarmoeder gering, dan kan men door tijdige hulp maaken, dat de gebroken aderen weêr zaaentrekken en fluiten, de bloedvloed ophoudt» en  (75 ) en de vrugt behouden word. Maar word de hulp,, uitgefteld, dan worden, door de geftaag grootere. aandrift des blceds, geduurig meerder aderen gebroken; de bloedvloed word aanhoudend fterker, en de wouw bloed dood, indien het kind niet tijdig van haar word afgehaald. § LXVI. Behandeling des bloedvloeds 'eener zwangere. . i. Onderzoekt vooral den mond van de lijfmoeder. Is die nog niet zo verre open, dat gij 'er met den vinger gemaklijk kunt in komen; handelt dan in allen deelen volgens § XLVIII. 3. &. b. c. d. en 4. a. b. c. d. e. f. a. Is de zieke bloedrijk, (§ IX) doe haar dan op den arm aderlaaten, doch laat de Heelmeester vooraf beoordeelen , of de adeiiaating noodig zij; — en fchroomt die daaromtrent iets te beflisfen, dan gaat gij veiligst te werk, met den Geneesheer te laaten, Maar heeft zij gcene hette, dan kunt gij voor eerst de aderlaating flaaken. 3. De zieke, zo als § XLVIII reeds geleerd is,mag volftrekt niets warms, — allerminst thee, koffij, wijn of kragtige foepen, hoe zwak zij ook zijn, gebruiken. Alles, wat in deze omilandigheden haare kragten vermeerdert of hette veroorzaakt , vermeerdert dadelijk den bloedvloed. Haar voedzel moet daarom, van tijd tot tijd, alleen beftaan in een kopje koelen haver- of garftendrank , of melk; of koud gekookt ooft. 4. Wil het hierop met den bloedvloed ook nog niet fchikken, tast dan de vrouw met alle voor- zig-  C 76 ) i Sigtigheid aan. Treft gij nu iets in den geopenden mond van de baarmoeder aan, het welk daar uit hangt, vat dit dan met twee vingeren omzigtig aan, en haalt het 'er langzaam uit. Vindt gij zwaarigheid daarbij, laat dan terftond een' Vroedmeester, haaien, en blijf inmiddels met de voorgefchreeven middelen aanhouden. $ LXVII. Bloedvloed naa de helft. x. Komt de bloedvloed eerst naa de helft, en is bij flegts eenigzins merklijk, dan is het leven der vrouw zelden anders, dan door het verlies des kinds te behouden. a. Volgt daarom op de, in den voorgaanden Paragraaf gemelde en te werk geftelde, voorfchriften terftond geene beterfchap, — of komt de bloedvloed weêrom, naa dat hij een tijd lang opgehouden had, dan moet gij, zonder verder tijdverlies, de waterblaas opbreeken, en de fchede der lijfmoeder met een plok van vlas of zagte linne lappen, in wijnazijn gedoopt, opftoppen, tot dat de mond van de lijfmoeder door ween, welke niet zullen wegblijven, zo verre verwijd is, dat het kind of van zelf komt, of door de keering kan afgehaald worden. 3. Ware de mond der moeder buiten dat reeds wijd genoeg, dan word de keering terftond gedaan, zoo egter, dat gij de voeten flegts inden mond der baarmoeder brengt, doch niet verder, tot dat de ween ze van zelf voortdrijven. Maar durft gij zulks niet op u neemen, dan moet gij den Vröedmeester op ftaanden voet laaten haaien. § LXVI&  t 77 ) § LXVIIL Bloedvloed, wegens den moederkoek of den mond der lijfmoeder. 1. De allerergfle bloedvloed valt eerst voor, op het einde der zwangerheid, en komt daarvan daan, dat de moederkoek aan den mond der lijfmoeder vast gewasfen is. 2. Hier is voor u niets dringender, dan zo fchielijk, als mogelijk zij, den Vroedmeester te laaten haaien, welke alleen raad fchaffen kan. Inmiddels behandelt gij de vrouw geheel volgens de voorige paragraaven LXVI. en LXVII. 3. Wanneer, na eene gelukkig volbragte verlosfing , de bloedvloed niet van zelf heeft opgehouden, fpuit dan azijnwater in de baarmoeder, en breng wieken, in azijn gedoopt, in de moederfchede, en dat wel, zoo gij kunt, tot in den mond van de baarmoeder zelf, zonder u aan den agtergebleeven moederkoek voor eerst te ftooren. Trekt nu de baarmoeder fterk zamen, dan ftoot zij of den moederkoek (nageboorte) zeif na buiten, of gij kunt hem naa eenigen tijd zelf loozen. Trekt daarentegen de baarmoeder terltond na de baaring fterk zamen, dan moet de moederkoek Aanftonds geloosd worden. 4. Doch wanneer, bij den bloedvloed eener zwangere, de leden koud,de pols flaauw en flap, de oogen donker worden, de ooren tuiten, koud 2vveet, flaauwten en ftuipen volgen; dan volgt gemeenlijk terftond na de verlosfing, de dood; of, wanneer zij 'er al het leven van afbrengt, zo blijft ze een langen tijd zwak en ziekelijk, of krijgt wel de teering. IV. Ver%  Verlies der vrugt. % LXIX. 1. Miskraam, misval of verlies der vrugt word genoemd , wanneer een kind niet voldraagen word, dat is, wanneer het kind vroeger ter waereld komt, dan ter behouding van zijn leven noodwendig is. Dit nu gebeurt of, a') vóór de heft; dan word het een miskraam genoemd; bj of voor het einde der 7de maand, dan draagt het den naam van eene ontijdige geboorte, om dat het kind wel levend ter waereld komt, maar niet kan blijven leven. cj Hiertoe behoord het Jleryen, wanneer de de vrugt in 'smoederslijf fterft, en, na den dood, of geheel, of ook bij ftukken geloosd word. dj Wanneer een kind naa de 7de maand word gebooren, dan kan het, bij eene behoorlijke verzorging en oppasfing, in 't leven worden behouden , en word daarom ook alleen eene vroegtijdige geboorte genoemd. § LXX. Miskraamen, met cn zonder bloedvloed. I. Vooraf hebt gij gehoord, dat met den bloedvloed der zwangere, zoo hij door eene fchielijke hulp niet aanftonds ophoudt, altoos 't verlies der vrugt gepaard gaat. Doch 'er zijn ook miskraamen zonder eenen voorafgaanden bloedvloed, hoewel ze veel zeldfaamer zijn. a. Wat betreft de miskraam, op een voorafgegaanen bloedvloed volgende, daaromtrent heb ik  C79) 41 hier verder niet veel te zeggen, om dat het meeste en voornaamfte , wat gij daarvan moet weeten, vooraf reeds is befchreeven. 3. De miskraamen zonder bloedvloed hebben haare oorzaak in eene bijzondere gefteldheid der baarmoeder, volgens welke zij buiten ftaat is, om de vrugt tot haare rijpheid in zig te houden. § LXXI. Oorzaaken der miskraam zonder bloedvloed. X. Deze gefteldheid der baarmoeder is hoofdzaaklijk van driederlei foort. a) Wanneer zig de baarmoeder flegts tot een zekere grootte laat uitrekken, dan trekt zij, dit tijdftip daar zijnde, altijd zamen, en ftoot de vrugt uit. Deze toeftand der baarmoeder word daaraan gekend , wanneer eene vrouw elke reis in dezelve maand der zwangerheid haare vrugt kwijt raakt. è") Wanneer de baarmoeder zo aandoenlijk is, dat ze op de minjle oorzaak zamentrekt; bij voorbeeld, op eene geringe verhitting, geringe beweeging of infpanning der kragten, ligte fchuddingen enz. Bij deze gefteldheid kan eene vrouw haar kind insgelijks niet voldraagen, om dat ze deze geringe aanleidindingen, geduurende haare dragt, niet kan mijden. Deze toeftand kend men daaraan, wanneer de miskraamen niet tenzelfdcn tijde, maar nu eens vroeger, dan weêr laater komen. e) Wanneer de baarmoeder, door veele kort op  C So -> op elkander volgende zwangerheden en' kraamen, zeer verzwakt en flap is geworden; dan kan ze de vrugt niet inhouden. Naamiijk de hals en mond der baarmoeder zijn zo flap en zagt, dat ze zig alleen door de toeneemende zwaarte der vrugt uitzetten en openen laaten. Dezen toeftand kend men daaraan, dat de vrouw reeds veele kinderen ter waereld heeft gebragt, en de miskraam altijd vroeger komt. 2. Daar zijn ook nog andere oorzaaken der miskraam zonder bloedvloed, doch welke veel zeldfaamer zijn, en die gij niet kunt verhelpen. Bij voorbeeld , wanneer de vrugt niet behoorlijk word gevoed; de navelftreng te kort is; of wanneer er een gezwel of eene zweering in de baarr moeder is. 3. Ook kunnen zekere ziekten der baarmoeder' eene miskraam veroorzaaken, bij voorbeeld, de roode loop, de geelzugt, de waterzugt, ontfteekende ziekten, inzonderheid der borst, fterk, onmaatig overgeeven, en andere meer. Word daarom eene zwangere door dergelijke ziekten aangetast; dan moet terftond een Geneesheer ge* haald worden. 5 LXXII. Tekenen van eene aanftande miskraam. 1. Het komt 'er heel veel op aan, dat gij eene aanftaande miskraam tijdig weet, ten einde gij ze, zoo het mogelijk zij, verhoed. Let daarom op de volgende lesfen. 0, Pe miskraam, op een' bloedvloed volgende, word.  ( 8i ) ivord door den voorafgaanden bloedvloed zelf gé» kend, en word enkel en alleen daar door voorgekomen, dat de bloedvloed zelf verhoed, of wel bijtijds geftelpt word. Wanneer gij des van de voorfchriften, § XLVIII. 3. 4. a. b. c. §.a. — f. gegeeven, een goed en geregeld gebruik maakt, dan zult gij, zeer dikwijls, het genoegen hebben, van voor de moeder het kind te behouden. 3. De aanftaande miskraam zonder bloedvloed word veel moeijelijker gekend , en menigmaal niet eerder, vóór dat zij reeds op weg is, a) uit de voorafgegaane omftandigheden j haamlijk, wanneer eene vrouw reeds meerdere miskraamen gehad, zig overmaatig verhit* door fterk- werken, danzen, of fchuddingen heeft geleden, door rijden, vallen, ftoöten enzè bj uit de toevallen, naast vóór de miskraarü gaande en haar verzeilende, te weeten huivering en fterk loopen ; koude der armerr en beenen; nijpende weën, Welke geftadig' aan waare weën worden; en uit de openingvan den mond der baarmoeder, welken gijf daarom naauwkeurig moet onderzoeken. Hoé nader de vrugt bij haare rijpheid is, des tët meer toevallen eener geregelde geboorteï zijn 'er voorhanden. e) Zo dra als gij uit deze toevallen én de voorafgegaane omftandigheden merkt, dat eeft miskraam op handen is,beveel dan de vrouw de grootfte rust aan, en volg de voorfchrif-» ten van § XLVIII. 3. 4. a. b. c. F $ LXXI&  $ LXXtïï. Verhoeding der miskraam. De beste en veiligfte wijze nu,om de miskraam te verhoeden, is, wanneer gij de oorzaaken van dezelve voorkomt. Uit dien hoofde moet gij i. Eene vrouw, tot den bloedvloed overhellende, zo dra zij zxvanger is geworden, ernftig aanraaden en gemoedelijk inprenten, dat ze zig van al het zwaar tillen, draagen en al te ingefpannen werken, al het rijden, danzen, fpringen, loopen ; van alie verhittende dranken, wijn,brandewijn, fterke koffij, inzonderheid van alle verhittende geneesmiddelen, desgelijks van allebraaken purgeermiddelen, zoo ze niet van een gevvoonen Geneesheer voorgefchreven zijn; alsmede van de onmatige bijflaaping onthoude; — dat ze zig ten minften alle 3 maanden op.den arm doe aderlaaten; en dat ze, een fterken hoest krijgende, aanftonds met een ervaren Geneesheer raad pleege. a. Raadt eene vrouw, welke reeds meerdere miskraamen omtrent dienzelfden tijd der zwangerheid zonder bloedvloed heeft gehad, dat ze zig, zwanger of niet, menigmaal in laauw warm water tot aan den borst baade, en naa het baaden, haaren buik met boter of boomolie befmeere, en zig, door de toeneemende zwangerheid, evenwel niet daarvan moete laaten afhouden. Word nu al daardoor niet voor de eerfte maal de miskraam verhoed, 't is evenwel alreeds genoeg, wanneer die flegts eene maand laater komt. Door een naarftig en aanhoudend gebruik dezer middelen zal zij het tog eindelijk zo verre brengen, dat ze zig over een gezond en. voldraagen kind ma-  C 83 ) moge verblijden. Doch , daar dit geval zeef moeijelijk is, ten minllen voor u, om te beoordeelen; zo doet gij altijd best, dat gij. vooraf met eenen Geneesheer raadpleegt. 3. De al te groote aandoenlijkheid en prikkeling der baarmoeder, of de gefteldheid c. $ LXXI. vordert de hulp van een bekwaam Geneesheer. Voor u is het genoeg, wanneer gij zulk eene Vrouw het naarftig wasfehen met koud water, het koude baden, geduurende de zwangerheid» .de onthouding van alle warme dranken, Thee, Koffij, Melk, fiijmige foepen, meelfpijzen en veC aanraadt. Het beste levensmiddel daarbij is doorbakken goed roggenbrood en gebraaden vleesch, en om te drinken frisch koud water, waarin een ftuk gloeijend ijzer gelesclit is. Waarbij zig deze perzoonen even zo zeer, als de geene die met bloedvloeden bevangen zijn, voor alles moeten wagten, wat -N° 1. verboden is, als voor fterke infpanning der kragten, loopen, danzca enz. 4. De al te groote verflapping der baarmoeder of de gefteldheid c. § LXXI. word bezwaarlijk ooit geneezen; ten minllen, wanneer de vrouw nog jong is, niet anders, dan door de allerftrengfte onthouding van alle bijflaaping, voor een geheel, ja wel twee jaaren, en het gebruiken van de N° 3. voorgeflaagen middelen. Doch in alle deze gevallen doet gij best, wanneer gij die lieden vermaant, dat ze zig van de hulp eens bekwaamen Geneesheer* bedienen. Fa $ l&Wi  C 84 ) § LXXIV. Het fierven der vrugt. 1. Eehalven de miskraamen is 'cr nog eene andere wijze, van de vrugt te verliezen, te weeten het fierven in V moeders lijf. De oorzaaken daarvan zijn menigerlei; maar voornaamlijk uiterlijke bezeeringen, toorn, fchrik, aanhoudende "bekommeringen , ziekten der baarmoeder, en gebrek aan voedzel voor de vrugt. 2. Deze oorzaaken nu bewerken wel niet altoos een fchielijken dood des kinds, maar menigmaal eerst eene ziekte, welke men mogelijk verhelpen konde, indien men ze bijtijds en wél kende. Men vermoed dat de vrugt ziek.is, wanneer ze zig, op eene voorafgegaane oorzaak,ongemeen fterk bcweegt^waarop vervolgens herhaalde, doch gefladig flaauwere bewegingen volgen. Inmiddels moogt gij eene zwangere vrouw, iets overgekomen zijnde, nooit naar uwe hulp doen wagten, tot dat zig dit teken vertoont. § LXXV. Gedraaging hierbij. • 1. Wat betreft de uiterlijke bezettingen, daarvan zal in 't vervolg breedvoeriger gehandeld worden. 2. Heete en verzwakkende ziekten hebben wel niet altijd en noodwendig het fterven der vrugt ten gevolge. Maar in alle gevallen is 'er voor u niets bij te doen, dan 'er op aan te dringen, dat een' Geneesheer geraadpleegd worde. 3. Het gebrek aan voedzel voor de vrugt, indien de moeder gezond is, en gebrek aan eigen voeding heeft, kan men niet weeten, en nog veel minder herftellen. 4. Des  C85) 4. Des blijven u hier alleen de uitwerkingen, gevolgen van fchrik, toorn en bekommeringen overig, waarbij gij eenige hulp kunt bewijzen. Wanneer nu eene zwangere vrouw fterk heeft gefchrikt, zo dat ze bleek, rillend, of zelfs flaauw is geworden; dan moet gij a) vooral zorg dragen, dat ze op den arm adergelaaten worde. V) Laat de vrouw de voeten tot aan de kuiten, en de armen tot aan de elleboogen in maatig warm water baaden, en geef haar eenige theekopjes van vlierbloemen, linden-bloezem of Melisfen te drinken, en eenige maaien oo, 30 droppels van het geneesmiddel N° III. indien het bij de hand is. e) Zijn de uiterlijke leden weêr warm geworden , verzuimt dan nooit een verzagtend klisteer te zetten. d") Is de vrouw van haaren fchrik meer bekomen, maar word zij dan ongemeen fterke of menige zwakke beweegingen der vrugt gewaar; leg haar dan een met moutwijn bevogtigd Flanel op den buik. Hebt gij geen' wijn, dan kan men het Flanel ook met goeden brandewijn of kamfer fpiritus bevogtigen. 5. Bij eenen hevigen toom, waarbij gemeenlijk rillingen en krimpingen zijn , ja zelfs wel flaauwten en ftuiptrekkingen kunnen zijn , moet gij vooral uw best doen, om de vrouw te'doen bedaaren. a) Geef haar alsdan om het uur een grooten F 3 thee*  (86) fheelepel vol van een verkoelend poedef in een glas water, en laat ze rijklijk laauw water drinken. bj Volgt 'er kwalijkheid en neiging tot overgecven, geef dan fchoon laauw water in menigte, en van tijd tot tijd een kopje kar~ debenedici- of kamillen - thee, of in plaats daarvan het zoutwater (Zie % XXXV. 3. b.y zo lang, tut dat ze een paarmaal overgegeeven heeft. é) ls de vrouw, naa het gebruik van deze middelen, bedaarder geworden, maar behoudt zij daarbij fterke hette, en word zij ongemeene beweegingen des kinds gewaar; doe haar dan aanftonds op den arai aderlaa. ten. 6. Bij ftuipircklingen, zij mogen op toorn of fchrik gevolgd zijn, moet gij aanftonds den Geneesheer op {taanden voet laaten haaien , en inmiddels • eenige verzagtende klisteeren kort naa malkander zetten, en daarbij beproeven, of de rook van aangeftoken veeren, of de reuk van duivelsdrek' de hevigheid des aanvals vermindere. Welriekende zaaken deugen daartoe in het geheel niet. Kunt gij het krijgen , geeft dan om het half uur 20 droppels' van N° III. met kamillen - thee. 7. In aanhoudende bekommeringen en eene diepe droefheid kunt gij haar niets verder, dan met eene. troostelijke en opbeurende aanfpraak, als mede ernftige vermaaningen helpen. i § LXXVf;  C «7 5 § LXXVT. Tekenen van den dood der vrttgt* 1. De tekenen, waaruit gij den dood der vrugt Weet, moeten u volgens de Vroedkunde bekend zijn. De vooruaamfte zijn : een geheel gebrek aller beweeging naa eene voorafgegaane, korte of lang aanhoudende, fterke ongeregelde beweeging 5 het gebrek van de verdere groeijing des buiks; het zakken van dien, en het gevoel eener zwaarte en koude in denzclven; — de borften worden flap, en laaten veel waterige melk uitloopen, waarbij zomwijlen nog een vuile ftank uit de baardeden komt. Zo dra als gij door deze tekenen van den dood des kinds zijt verzekerd, geef dan de vrouw kennis, dat ze eene fpoedige bevalling heeft te wagten. 2. Maar ware, op eene ongelukkige wijze, de moederkoek aan den mond der baarmoeder gewasfen; dan kan de bevalling, die'anders meestal binnen 8 dagen naa den dood des kinds volgt, meerder weeken vertraagen, en het zakken des buiks word niet zo duidelijk bemerkt. Ja de vuile reuk uit de baardeelen vindt niet eerder plaats, voor dat de vliezen zijn gebroken, cq de lugt vrijen uitgang heeft, V. Onegte zwangerheid. % LXXVII. Verklaring der onegte zwangerheid. ï. Bevindt zig bij de tekenen der zwangerheid iets anders, dan een kind in de baarmoeder ; dan word zulks eene onegte zwangerheid ^genoemd. F 4; c. De  C 88 ) De getaeenfie foorten eener onegte zwangerheid zijn een Zuiger en de Verzameling. 3. De Zuiger is een ongeregelde klomp vleesch. gemeenlijk in de gedaante van een osfenhart, met meer of minder vloeibaar en klonterig bloed vereenigd. Hij pleeg zelden langer dan 4 maanden te blijven, en komt met weën, en menigmaal met gevaarlijke bloedvloeden ter waereld. 4. De Verzameling is eene vergadering van uitgezweet water in de baarmoeder, het welke zig allengs, bij een geflooten mond der lijfmoeder, heeft opgehoopt, meest van een Hinkenden reuk , en zomwijlen, gelijk een kind, in een bijf zonder vlies ingeflooten, 5. Zulk eene verzameling kan 3, 4 maanden cluuren, en allen fchijn eener zwangerheid hebben, tot dat het op eenmaal, met of zonder voorafgegaane blijken, als drukking in den rug, zwaarte, fpanning en trekking ia de dijebeenen, maar altijd met meer of minder weën, losbreekt. (% Is het in geen vlies beflooten, dan vloeit het, zó dra de mond der baarmoeder zig heeft geopend weg. Maar heeft het een eigen vlies, dan vertoont zig eene gewoone waterblaas, als in de natuurlijke baaring, met dit onderfcheid, dat ze niet in de breedte uitgezet word. Doer de flrerkte der weën berst het vlies, en het water loopt ■*er uit. 7. Gemeenlijk gaat met de losberfting der onegte zwangerheid eene n.erklijke ftoriing van bloed gepaard, welke zeer dikwijls liet leven kost, indien niet fpoedig hulp worde aangewend. § LXXVIIL.  5 LXXVIII. Teekenen der onegte Zwangerheid. M. Men kend zulk eene onegte Zwangerheid, geduurende de dragt, daaraan, dat de buik en de borften zeer fchielijk groeijen, en binnen 3 of 4 maanden zo dik en groot, en meenigmaal nog dikker zijn, dan bij het einde eener waare zwangerheid. De onderbuik is aandoenlijk bij de drukking, en de vrouw ftaat, wegens menigerlei zenuwtrekkingen en zwakheden , inzonderheid der beenen, veel uit. 3. Maar bij de losberfting zelve kend men den Zuiger daaraan, dat men, bij de aangrijping, geene waterblaas, of eenig ander lid bij de baaring, maar in plaats daarvan een zagten, vczeligen vleefchigen klomp aantreft. § LXXIX. Verlosfing der onegte Zwangerheid. 1. Eene Verzameling lost zig van zelf, en menigmaal fchielijk. Maar met den Zuiger is het anders gelegen. Want word die door de weën niet aanftonds na buiten geftooten, dan moet gij hem, volgens aanleiding der Vroedkunde, zo fpoedig, als mogelijk is, losfen. 3. Is de bloedvloed vóór de verlosfing reeds merkelijk, dan moet gij u zo veel te meer daar mede haasten, en liever nog vooraf koude omflagen opleggen. Naa de verlosfing vaart gij met dezelfde koude omflagen voort, bedienende u van alle, tegen den bloedvloed § XLVIII. 3 4. a. b. g 5. b-f. aangehaalde huismiddelen, tot het bloed" geftelpt is. Vervolgens behandeld gij de perzoonen? als werklijke kraamvrouwen, F 5 § LXXX,  C'9» ) $ LXXX. Wat verder daarbij op te merken 1s~. i. Zomwijlen gebeurt het, dat bij eene onegté zwangerheid zig ook nog eene egte, dat is, dat zig bij een' Zuiger of Verzameling ook nog een' kind in de baarmoeder bevindt, hetwelk naa de verlosfing der onegte zwangerheid voortvaart, en gelukkig voldraagen kan worden; weshalven gij bi{ de verlosfing zeer omzigtig moet zijn, ten einde gij niet teffens het kind bezeert, of zelfs mede wegneemt. 3. Behalven den Zuiger en de Verzameling zijn *er ook nog andere foorten der onegte zwangerheid , waarbij gij geene hulpe kunt bewijzen: wanneer naamiijk vleefchige , vliezige , fpongieufe gewasfen enz. aan de baarmoeder aangegroeid zijn. ' 3. Uit dien noofde moet gij u vooral wagten, dat gij, zülk een wezen zig in den mond der hiarmoeder verwonende, het voor een Zuiger houdt; maar gij moet, altijd, vóór dat gijverlostr «we hand in de baarmoeder brengen, en met dezelve rondom het gevonden wordende lighaam tasten, en voelen, of het overal los zij, en vrij. in de baarmoeder ligge; alsdan alleen kunt gij het wegneemen. Maar vindt gij, dat het ergens vast hangt, of aangegroeid is, dan is het een gervas, het welk gij verder niet moogt aanroeren. Doch in dit geval moet gij altoos eenen VroedBieester laaten haaien, en inmiddels den bloedvloed door koude omflagen , infpuitingen van koud azijnwater, en linnen in azijn gedoopt, tegengaan. * IK Uk  IV. Uiterlijke bezeeringen. % LXXXI. Verklaaring en bepaaling. 1. Uiterlijke bezeeringen, waarbij eene Vroedvrouw is, bevoegd raad en hulp te geeven, zijn vallen, ftooten en {laan, wanneer 'er naamiijk geene merkelijke kwetzing of wonde, of een ander bedenkelijk toeval bij is. 2. Zodra als daarbij groote kwetzingen, wonden en andere toevallen zijn, moet zij zig geheel en van alle behandeling der aangedaane deelen onthouden, en zo fpoedig mogelijk, om een Genees- of Heelmeester zenden. Doch zij kan inmiddels een klisteer zetten. 3. Is de bevrugte , met opzet , van iemand geflagen of geftooten; dan moet gij nooit verzuimen, de Overigheid daarvan kennis te geeven. % LXXXII. Ligte bezeeringen en handelwijze daaromtrent. Zijn nu de bezeeringen niet heel groot, gaat dan naar de volgende voorfchriftcn te werk. 1. Het vallen gaat met fchrik gepaard , en daarom moet gij allereerst volgens §.LXXV. 4. a—d. te werk gaan. e) Het door den val gekneusde, gekwetfte of bezeerde lid word met het volgende water wél gewasfehen. Neem versch water en goeden wijnazijn, van elk een pintje, 1 lood gemeen zout, en een half pintje brandewijn; mengd alles wél onder malkander. Waar  Cs>0 Waar wonden of bezeerende plaatzen zijn, daar bereid men dit water zonder zout. Nat dan een' vierdubbelen doek in hetzelve, en flaat het over het bezeerde lid: zo menigmaal als de doek droog is geworden, word hij op nieuw vogtig gemaakt. /*} Heeft de val den buik getroffen, zet dan aanftonds een verzagtend klisteer; en heeft dit zijne werking gedaan, zet dan een verdeelend kamfer - klisteer. Neemt kamillen- en vlierbloemen, van elk eene handvol, i pint wei, kookt het een kwartier-uurs, zijg het door, en meng daar onder i drachma kamfer, in 2 of 3 lepels vol lijnolie ontbonden. De kamfer naamiijk met den olie word in een kopje met een lepel zo lang geroerd, tot dat hij gefmolten is. Het klisteer word melkwarm gezet, en de vrouw moet het zo lang inhouden ah immer mogelijk is. c) Slaat uiterlijk over den buik een verzagtend pap/el maatig warm. Zo dikwijls als deze omflag koud is geworden, word 'er een verfchen omgeflageri. Tot zulk een pap/el neem zo veel zemelen of wittebrood, als tot 3 omflagen noodig is, als mede kamilbloemen, wolkruidbloemen, vlierbloemen, lijnzaad, of wat gij daarvan bij de hand hebt, 1 of z handen vol; kook het in zo veel melk, als 'er toe noodig is, tot dat het eene pap wordt; doe dan f vicrdeloods faffraan daarbij, en roer het we'!  C 93 ) Wel onder malkander, dan is het gereed". • „ Neem nu daarvan het derde gedeelte, fmeert het, ter dikte van een vinger, op een doek, en leg het op den buik. Wanneer het laatfte ^gedeelte van dezen omflag daarop ligt, dan worden de twee eerfte met wat melk weêr opgewarmd. Alle 24 uuren word die pap versch gemaakt. 2. Blijft na 't gebruik dezer middelen nog eene merkelijke pijn over, of worden 'er buitengewoone beweegingen van het kind befpeurt; pleeg dan, zonder uitftel, met den Geneesheer raad; maar inmiddels kan men nog eens op den arm aderlaaten. 3. Maar, zo 'er zelf een bloedvloed mogt komen, gaat dan in alles naar de regels van § XL VUL LXVI. LXVII. te werk; houdende u gereed om het kind te ontvangen. 4. Alle deze voorfchriften gelden mede, wanneer eene vrouw, bij toeval, zonder opzet, een* floot of flag heeft gekreegen. 5. Is eene zwangere vrouw met opzet geftooten of geflagen, dan is zij ook zeer toornig geworden. Des moet gij haar ook, ten naastenbij, volgens de voorfchriften van § LXXV. 5. a. c. behandelen ; alleen met dit onderfcheid, dat gij haar aanftonds op den arm doet aderlaaten, en dan voor 't overige, naar de boven gegeeven regelen te werk gaat. DER-  C 94 ) DERDE AFDEEL ING. I. De Barensnood. ~ § LXXXIII. Algemeene regels van gedrag bij den Barensnood. "^V^óór dat ik u nopens de toevallen onderregte, welke geduurende de baaring kunnen gebeuren, moet ik u eenige algemeene , zeer gewigtige lesfen geeven, van welker flipte en gemoedelijke opvolging, menigmaal, geheel en alleen het gelukkig gevolg der verlosfinge niet flegts, maar* ook de verhoeding van bijkans alle gevaarlijke gevolgen afhangt. i. Gij moet, geduurende den Barensnood', een taai geduld hebben. Zo dra gij naamiijk bevonden hebt, dat alles met het kind wel flaat, moet gij de in barensnood zijnde Vrouw v- lftrekt niet eer tot den arbeid aanzetten, noch de waterblaas breeken, tot dat de mond der baarmoeder volkomen en zo wijd geopend is, dat hij het hoofd doorlaaten kan. Deze verwijding van den mond dér baarmoeder moet gij door niets, dan door het befmeeren met ongezouten boter of reuzel bevorderen. 3. Hoe noodzakelijk de aangrijping zij, moet gij u egter voor het al te dikwijls betasten van den  den mond der baarmoeder,, en in het algemeen voor al het noodeloos aanraaken der baardeden wagten; doch vooral moet gij u van al het been en weêrtrekken van den mond der baarmoeder" onthouden. 3. Eene in barensnood zijnde Vrouw moet gij volftrekt geen' wijn of brandewijn of eenig geneesmiddel, het zij poeders of droppels, of wat het moge weezen, om naar uwe gedagten de weën te bevorderen, geeven; ook moet gij 's winters het vertrek niet te heet maaken. Ter onderfteuninge der kragten kunt gij nu en dan wat flap vleeschnat, een kopje thee met melk, of op zijn hoogst eens op een' dag één of twee kopjes koflij geeven ; — doch dit laatfte alsdan flegts, wanneer de vrouw geene hette heeft, of in andere bedenkelijke omftandigheden is. 4. Wanneer de mond der baarmoeder behoorlijk verwijd is, het hoofd des kinds goed daar in ftaat, en goede weën wél uitgewerkt worden, maar nogthans de verlosfing, naa verloop van 12uuren, niet gefchiedt; dan moet gij, zonder verder uitftel, den Vroedmeester laaten haaien, ai wilde het de Vrouw niet toelaaten. In dien tusfentijd moet gij haar op den arm doen aderlaaten,, bijaldien merkelijke hette, of zeer fnijdende weën, welke tog niets vorderen, voor handen zijn, en haar gelasten zig zeer bedaard te houden.. Legt op de baarleeden verzagtende omflagen, en, is het doenlijk, zet mede verzagtende kh> ieeren. S LXXXIV.  § LXXXIV. Algemeene regels van gedraaging naa de baaring. T. Geeft het kind, terftond naa dat het gebooren is, door fterk fchreijen en beweeging, zijn leven en gezondheid te kennen, onderbind dari de navelftreng, zo als u in de vroedkundige lesfen is geleerd. Maar komt het kind zwak, of als dood ter waereld, dan moet gij letten, of het aangezigt blaauw en zwart, of bleek is. In het laatfte geval moet gij de navelftreng niet aanftonds onderbinden en affnijden, maar het kind door adem in te blaazen, wasfehen met wijn, wrijven met warme doeken vooraf tragten op te wekken, en daarnaa eerst de navelftreng onderbinden en affnijden. In het eerfte geval daarentegen, wanneer het kind blaauw in het aangezigt is, word de navelftreng ook welniet onderbonden , maar terftond afgefneeden, en i of a lepels vol bloed uit dezelve gelaaten, en dan eerst onderbonden, a. Wanneer nu het kind ter waereld gekomen, en de navelftreng, zo als u boven is geleerd, onderbonden is, geeft dan hetzelve middelerwijl aan eene andere Vrouw ter verdere bezorging, en haalt den moederkoek af, indien hij niet van zelf reeds is gevolgd. Doch onthoud u van al het heen en weder trekken der navelftreng, maat fteekt veeleer uwe ganfche hand inde lijfmoeder, maakt ze los, en laat ze over uwe hand afglijden, terwijl gij met de andere hand de ftreng zagt na u toe haalt. 3. Het verlosfen der nageboorte, het zij nu dat die van zelf komen, of afgehaald moet worden, moet  C97) moet altijd, zonder tijdverzuim, terftond na de baaring bij de hand genomen worden, uitgenomen in het geval alleen, wanneer de baarmoeder niet fterk zamentrekt, en daaruit de bloedvloed ontftaat. In dit geval gaat gij te werk , alg § LXVI. LXVII. b. is geleerd. 4. Maar zo het kind zeer zwak, of wel als dood ter waereld komt> dan moet gij met het afhaalen der nageboorte zo lang wagten, tot dat gij het kind de noodige hulp hebt beweezen, zo als u vervolgens geleerd zal worden. 5. Wanneer de moederkoek is afgehaald, maakt dan uwe hand in de baarmoeder tot eene vuist, en laat die 'er zo lang in, tot dat de lijfmoeder daarover zamen is getrokken; trekt alsdan de hand daaruit, en neemt zo nog alle overgebleeven onreinigheden weg. 6. Spreid de nageboorte op een' ftoel of eene tafel uit, en beziet ze naauwkeurig, of ze geheel zij, dan of 'er mogelijk een ftuk aan ontbreeke; in het laatfte geval moet gij terftond weêr 'na de baarmoeder gaan, en 't nog ontbreekende daaruit haaien, voor zo verre zulks zonder groot geweld kan gefchieden ; anders moet gij den Vroedmeester laaten haaien. Is de moederkoek niet zagt en rot; dan zal ook nooit een ftuk agterwege blijven, wanneer gij hem zo afhaalt, als gij in de vroedkundige lesfen hebt geleerd, en u van het zo fchadelijk heen en wedertrekken onthoudt. 7. Dit alles nu volbragt zijnde, brengt dan de kraamvrouw in 't bed, en beveel haar, dat ze zig zeer ftil boude. G //. Tt*  C9S ) //. Toevallen onder den barensnood. ■ $. LXXXV. De toevallen, welke bij den ar* beid voorkomen, zijn: weën, flaauwte, krimpingen van den mond der baarmoeder, ftuiptrekkingen, zwelling der baardeden, fcheuring van het middelfchot en van de baarmoeder zelve. % LXXXVT. Gebrek van weën, en de flaauwten. ffi. Het gebrek van weën, en de flaauwten hebben eenerlei oorzaaken, te weeten bloedrijkheid oïuitputting van kragten. z. Dat bloedrijkheid de oorzaak zij, word aande voorafgegaane, of nog tegenwoordige roodheid des gezigts, hette, dorst, volle fterke pols gekend, en eischt niets verder, dan eene aderlaating op den arm, waarop de flaauwte aanftonds overgaat, en de weën weêr komen. 3. De uitputting van kragten word gekend aan. het voorafgegaan verlies van bloed, of aan den langduurigen vergeeffchen arbeid en de fchuinfche legging van het kind. Hier is geen ander middel, dan het kind door de keering ter waereld te brengen, en dat zo veel te fchielijker, hoe meer bloed de in arbeid zijnde vrouw reeds 3ft ijt geraakt is. Alle verhittende en drijvende middelen, wijn, brandewijn en dergelijken,kunnen hier den dood veroorzaaken. 4. Is eeene vrouw flaauw geworden, dan moet men, geduurende de flaauwte, het kind keeren, dewijl zulks in de* flaauwte veel gemaklijker gaat, dan buiten dezelve. § LXXXVII.  C99) $ LXXXVII. Krimpingen yan den mond der1 baarmoeder. li De onegte weën kunnen, eómtijds, zo fterfe worden, dat ze niet alleen de baaring vertraagen , en onlijdelijke pijnen veroorzaaken, maar ook nog andere krimpingen verwekken. Wanneer dus bij de weën den mond der baarmoeder, in plaats van verwijden, zamen getrokken, en het hoofd, in ftede van na beneden te dringen, terug gedreeven word; dan moet gij o) aanftonds op den arm doen aderlaaten; è) alle uuren, of nog meermaalen, een klisteer van fterk kamillen - nat met veel lijnolie zetten; vj een verzagtend papfel van wittebrood, melk, kamillen, geftooten lijnzaad en faffraan ovef den buik en de baardeden leggen; ook wel d~) de vrouw over een dampbad zetten i en, wanneer een Apotheek digtbij is, alle uuren ia—iS fluks van de pillen N°. VI. geeven. ej Een langwerpig ftuk eener fpons, in melkwarmen kamilolie gedoopt, en in de moederfchede tot aan den mond der lijfmoeder1 gebragt, is in dit geval ook een zeer werk. zaam middeL $ LXXXVIII. Trekkingen, fluiptrekkingen. Word eene in arbeid zijnde vrouw doortrekkingen of ftuiptrekkingen aangetast; dan moet gij of de volgende omftandigheden letten; G a i. jgoiift  C ioo ) li Komt dit toeval in 't begin van den arbeid, met of zonder voorafgegaane krimpingen van den mond der baarmoeder; dan moet gij geheel en al volgens a, b, e, e en g.bsan den voorgaanden § te werk gaan; ook wel bij oogfchijnlijke bloedrijkheid, voor de tweede maal, op den arm doen aderlaaten. a. Is de mond der baarmoeder zo wijd open, dat gij zonder vrees van breeken de hand daarin kunt brengen; dan moet het kind, zo fchielijk als mogelijk is, door de keering gehaald worden. 3. Is hij nog niet zo geheel wijd 'geopend; dan moet gij hem, door het gebruiken van, en befmeeren met ongezouten boter of reuzel zoeken te verdunnen en te verwijden. 4. Maar zo hij nog weinig of in 't geheel niet geopend is; of is de vrouw reeds anders in en buiten de bevrugting aan ftuipen onderhevig; dan moet gij op ftaanden voet den Vroedmeester laaten haaien, en inmiddels op den arm doen aderlaaten en verzagtende klisteeren zetten. § LXXXIX. Zwelling der baardoelen en fchcw ring van het middelfchot. 1. Al te vroeg aanzetten tot arbeid, en al te menigvuldig, ontijdig, fterk, kwetzend betasten en bewerken der baardeden is meerendeels de oorzaak dezer zwelling. Onthouding van zulke geweldige behandeling is dus het zekerfte middel, om ze voor te komen. 3. Zodra men bij langduurige baaringen merkt, dat  C ioi ) dat de lippen der baarmoeder beginrien te zwellen, dan is het noodig, op den arm te adeilaaten, en de gezwollen deelen met ongezouten boter of reuzel aanhoudend te beftrijken. Ook is het van zeer veel dienst, eene groote fpons met warme melk of olie, of een verzagtend papfel op de zwelling te leggen. 3. Maar bevind men, dat door deze middelen, welke altoos eerst beproefd moeten worden, de zwelling niet vermindert, of zelfs wel toeneemt; dan moeten deze verzagtende middelen terftond ter zijde gefteld, en in plaats daarvan het gezwelwater koud overgeflagen worden. 4. Doch zo het gezwel reeds hard en blinkend rood is, en de vleugels der lijfmoeder met waterblaazen bezet zijn, dan moeten deze met een lancet geopend, en de gezwollen deelen gekopt, of bloedzuigers daar aan gezet worden. 5. Hoe de fcheuring van het middelfchot verhoed moet worden, hebt gij inde vroedkundige lesfen geleerd. Maar 'is die nogtans gefchied, dan moet gij aanftonds eenen Heelmeester haaien. § XG. Scheuring der baarmoeder. 1. Heeft eene vrouw veele fterke weè'n gehad, zonder dat het kind voorwaards gegaan is, en houden nu deze weën eensklaps op, terwijl teffens de fterk gefpannen buik flinkt, en een bloedvloed te voorfchijn komt; dan heeft de baarmoeder waarfehijnlijk eene fcheur gekreegen. e. Is het kind ter waereld, en gij brengt G 3 d.3  C 103 > de hand in de baarmoeder; en vindt gij darmen in dezelve; dan is de lijfmoeder gems gefcheurd, 3. De oorzaak dezer fcheuring is nj eene fehuinfche ligging van het hoofd des kinds na de beenderen van het bekken, en zij ontfcaat daaruit des te zekerer, wanneer de vrouw tot eenen fterken arbeid word aangezet; p) wanneer een gezakte arm, fchouder of an; . der deel van het kind, na dat het water reeds lang is weggeloopen, en de baarmoeder zig boven het kind fterk zamen getrokken heeft, op eene onverftandige wijze, , met geweld weêr aan zijne plaats gebragt moet worden. 4. Dit meestal doodelij'k kwaad word verhoed, (ij wanneer de leg'g'tngLvan het hoofd des kinds in 't begin wét'onderzogt,- het zelve regt na binnen geboogen, en daarbij de vrouw niet tot ontijdige verwerkinge- der weën aangezet word; t>j wanneer "terftond, naa dat het water is weggeloopen, het uitgezakte lid niet zo zeer aan zijne plaats gebragt, als wel het kind door eene fchielijke keering gehaald word. 5. Maar, is nu dit ongeluk eens gebeurd, dan moet g 1 het kind fchielijk gekeerd worden; en,wanneer het ter waereld is, bj dan moet gij de darmen, omzigtig, door de fcheur, weêr terug in den buik brengen, en u daarbij van al het heen en weder trekken aan dezelve onthouden; ej uwe  (. K>3 ) C) uwe hand in de baarmoeder laaten, en daar door het nieuw indringen der darmen beletten, tot dat zig de baarmoeder begint toe te trekken; d) maakt alsdan de hand tot eene vuist, op dat de baarmoeder boven dezelve bekwaamlijk in de rondte zamentrekken, tot dat ze door de zamengetrokken lijfmoeder na buiten gedreeven word. c) Trekt de baarmoeder niet zamen , brengt dan, zo fchielijk als mogelijk is, eenig linnen, in azijn gedoopt, in dezelve, doch met die omzigtigheid, dat dit linnen niet door de fcheur in de holte van den onderbuik kome. ' f) Houd de Lijderes zeer ftil en onbeweegelijk , flegts ligt, doch genoeg toegedekt, op haare legerftede, en flaat over den buik Flanelledoeken, in warme melk gedoopt, tot dat de Geneesheer komt, welke gijfchielijk ter hulpe moet roepen. § XCI. Scheuren van den mond der baarmoeder 9 der moederfchede enz. i. Op dezelfde wijze kan ook de mond der baarmoeder, de moederfchede, de hals der blaas, en de endeldarm gefcheurd worden. De oorzaaken daarvan zijn: aj wanneer een groot hoofd des kinds langen tijd onbeweegelijk , in de moederfchede fteekt, en dan fchielijk na buiten gedree• word. G 4 O Wan-  ( K>4 ) è) Wanneer eene reeds bejaarde Vrouw voor de eerfte maal verlost, dan is 'er langen tijd noodig, vóór dat de taaije mond der baarmoeder alsmede de moederfchede verzagten en ziguitrekken. Word nuzulkeene, tegen alle reden, te vroeg tot den arbeid aangezet, of den mond der baarmoeder dooide Vroedvrouw van malkander getrokken, of boort ze met haare hand vinnig daarin, vóór dat hij behoorlijk verzagt en verwijd is; dan fcheurt hij, en zulks zo veel te ligter, wanneer cj de pisblaas met water, en de endeldarm met vuiligheid gevuld is. c. Men kend a) de fcheuring van den mond der baarmoeder door het gevoel; b) zo mede de fcheuring der moederfchede, welke zelden of nooit alleen, maar met de fcheuring van den hals der blaas of van den endeldarm gepaart gaat, én hoe meer de werking der zinnen en gedagten ophoudt, — en hoe langer deze toeftand duurt; des te gevaarlijker is de flaauwte, en des te ligter volgt 'er de dood op. Hoe meermalen de flaauwte wederkomt, of hoe meer zij toeneemt, in weerwil van alle hulp, des te waarfchijnlijker eindigt zij met den dood. 4. Bij alle flaauwten, uit welke der gemeldeoorzaaken zij ook mogen ontftaan, moeten altijd et) Der Lijderesfe door het openzetten van venfters en deuren, vrije en koele lugt verfchaft worden, zo nogthans, dat ze niet regelregt den fterkften togt vatte. vj Zij moet gelijk uitgeftrekt liggen, dat is» het hoofd mag niet hooger liggen, dan het overige lijf. c) De armen , fchenkels, beenen en voeten moeten met warme doeken, en de Voetzooien met borftels aanhoudende gewreeven worden. Het vuur, waarbij de doeken gewarmd worden moet niet dampig zijn, en niet te na bij de Lijderesfe. j uw nauu jvuut idsicu, en geenen mond der moeder vindt. 4. Bij dit gedugt kwaad moet op fiaanden voet baarmoeder haaren bodem zamentrekt. a) Legt de vrouw dwars op het bed, met den rug laag, en met de billen hoog. &j Zet uwe bijeen gevoegde vingers der regte hand op het na beneden hangend gedeelte der baarmoeder, en fchuift het langzaam en op zijn gemak in de moederfchede, en zo verder na omhoog. O Zijt gij door de moederfchede, fluit dan uwe hand, en vaart voort geftadig meer na boven te fchuiven , waarbij gij te gelijk uwe andere hand vlak over het fchaambeen legt, waardoor uw fchuiven meer vastigheid en rigting krijgt. isT) Wanneer gij nu dat gedeele zo verre voortgefchoven hebt, dat gij tegenftand vindt, en befpeurt, dat de baarmoeder uwe vuist geheel omvangt; doe dan uwe hand open, en voelt met dezelve in de baarmoeder rond, te weeten den rug der hand altijd na de baarmoeder gekeerd, zo lang, tot dat gij . \ geene. plooijen meer in dezelve voelt, e) fluit  C "3 3 dj fluit alsdan de hand weêr, en laat ze zd lang in de holligheid der baarmoeder, tot dat dezelve geheel is zamen getrokken ; maakt vervolgens uwe hand allengs weêr open , en haalt ze heel langzaam en als fchroevend daaruiti ƒ) Laat het fpits uwer vingeren zo lang in den mond der baarmoeder, tot dat die mede daar over zamen getrokken is. g~) Bezwagtel den buik der Kraamvrouw met een handdoek, en, indien de bloedvloed blijft aanhouden, ft) maakt dan koude omflagen, en iaat de vrouw eenige dagen heel onbeweeglijk liggen, doch met de dijen altijd hooger, dan met den rug. 5. Had de omvalling reeds eenige dagen geduurd, dan kunt gij geene hulp bewijzen, maar gij moet den Vroedmeester terftond laaten haaien* § XCVI. Uitzakking der baarmoeder en moe* derfchedd t. De uitzakking der baarmoeder is: wanneer? deze van haare plaats in het bekken na beneden in de moederfchede zakt, zei, dat de mond der lijfmoeder diep onder in de fchede, of wel buiten de baardeden te ftaan komt. 2. De uitzakking der moederfchede is: wanneer deze meer of min na beneden ih de vrouwelijkheids-lippen, of wel van dezëlve uitgedreeven iSi 3. Oorzaaken der uitzakking zijn: 0) eene moeijelijke baaring;wanneer naamiijk het H wa-  _ C "4 ) water te vroeg is gebroken, vóór dat de mond der baarmoeder verwijd was; wanneer de mond der lijfmoeder fcheef ftond, en door fterke weën met het hoofd des kinds te gelijk word voortgedreeven. Het tillen en draagen van zwaare lasten, en fterk perfen, bij een open lijf, inzonderheid bij vrouwen, welke wegens al te fchielijk op malkander gevolgde kraamen, eene verflapte baarmoeder hebben. [ s. Wanneer ze dus één of een paar uuren gerust, en iets gebruikt heeft, (het welk egter niets anders zijn moet, dan wat nat van haverof garften-meel, met water, boter en wat zout toebereid,) neem dan een zagten handdoek of een zwagtel, en bind daarmede zagt den buik van boven na beneden. De buik word op den eerften dag flegts zagt gebonden. Het vast binden en toehaalen is zeer nadeelig. Alle dagen moet ook die band één of eenige uuren los gemaakt worden. In de volgende dagen word elke i ■ reis wat vaster gebonden, tot den vierden of vijfden dag, wanneer hij geheel word weggelaaten. g. De eerfte drie dagen krijgt de Kraamvrouw geen ander voedzel, dan het gemelde vet van haver- of garftenmelk, of eene dunne waterpap. De beste drank, geduurende dien tijd, is mede zulk een heel dun nat, met citroenfap of azijn wat rijnsch gemaakt, of wel broodpap, of dunne Amandelmelk. Wagt u zeer, noch de foepen, noch den drank warm, en nog minder heet te geeven; doch even zo min ook zeer koud. De broodpap word dus gemaakt: neem van goed roggebrood, 24. uuren oud, eea paar handen vol klein gewreeven kruimels, a, 3 lood krenten, een halve of heele aan ftukken gefneeden Citroen, zo veel Suiker j als noodig is; giet op dit alles anderhalve pint kookend water, en laat het in een wel toegedekten pot koud worden.  De Amandelmelk word dus gemaakt: neem 2 lood zoete Amandelen; giet op dezelve kookend water, zo lang tot dat ze gepeld kunnen worden ; gepeld zijnde ftoot ze met één lood witte Suiker in een' vijzel klein; giet dan allengs, onder het ftooten of roeren, zuiver regenwater daarbij, tot dat het niet meer wit word, als melk. Van 2 lood Amandelen kunt gij ruim een halve kan melk maaken. 4. Naa den derden dag kunt gij de Kraamvrouw alle andere foorten van waterpappen, wat ligte groente, en gekookt ooft geeven. In de eerfte 9 dagen moet gij noch hoender-, noch vleeschnat, noch veel minder vleesch, wijn, kandeelen, bierpappen, koflij enz. toeftaan. Gij wet niet, cn kunt niet geloven, hoe veel gij door eene gemoedelijke opvolging dezer regelen, goed doet, en kwaad verhoedt. Laat u daarom van niemand in de war brengen. 5. De Kraamvrouw moet dagelijks afgang hebben. Zet daarom de eerfte negen dagen, dagelijks één of twee verzagtende klisteeren; doch onthoudt u daarentegen van de zo gewoone Zenefcladen. Geef op den derden, ten langden op den Vierden dag, het manna - drankje. Hoe noodig en nuttig hetzelve zij, kunt gij uit den ongemeen Hinkenden, vuilen reuk des afgangs afncemen. De melkkoorts is ook zo fterk niet, wanneer deze purgatie voorafgegaan is. 6. Niets is voor de Kraamvrouw nadeeliger, dan verhitting, en daar tegen kunt gij niet zorg-  C ia? ) zorgvuldig genoeg waaken. Uit dien hoofde z\]ii u vooraf alle verhittende fpijzen, hoedanig die ook zijn, desgelijks alle heete zweet-verwekkende geneesmiddelen volftrekt verboden ; ja de geoorloofde fpijzen mogen niet eens heet, of wel flegts zeer warm gegeeven worden. Zo mede moet de kamer 's winters volftrekt niet warmer gemaakt worden, dan dat zig gezonde menfchen , zonder zeer koud te worden, in dezelve kunnen ophouden. $) Ook moet gij de Kraamvrouw niet in het bed toeftommelen, of met zwaare en heet maakende dekens belaaden. Het is genoeg, wanneer ze iets ligts aan heeft, het welk haare fchouders en borst maatig warm houdt, en dan met eene ligte deken flegts tot aaa de borst is toegedekt. <■?) Het zweeten is niet alleen van geen' dienst, maar integendeel fchadelijk, en word door bovengemelde behandeling verhoed. Maar is de zweet eens, door vergisfing, uitge1 broken, dan mag men hem, door een ox\verftandig ontblooten of verkoelen, niet eens» klaps tegengaan, — maar men moet flegts allengs de warmte in het vertrek verminderen, en de dekens lugt geeven. 7. Wat betreft de zo zeer noodige zindelijk* heid; zo let, dat de kraamkamer, dagelijks, uitgeveegd, gelugt en berookt moet worden; dat gcea iia»  OS) linnengoed daarin gedroogd, noch eeniga Vogtigheid daarin gebragt mag worden. èj Dat de Kraamvrouw dagelijks haar aangezigt en handen wasfchen, en zo dikwijls* als het doenlijk is, een fchoon hemd moet aantrekken. ó) Dat de ftop- eh ondergelegde doeken zo menigmaal met zuivere en fchoone moeten verwisfeld worden, als ze bevuild zijn. dj Dat het bed dagelijks gefpreid, en, indien men 't hebben kan, fchoone bedlakens gelegd worden. Zie § XXIII. 8. Dit zijn de algemeene regels der bezorging en behandeling van de Kraamvrouw; neemt gij ze wél in agt; dan zult gij haar voor alle kwaad, aartige koortfen, brandigen uitflag, en purperkoortfen bewaaren, en zelden verftopte zuivering der baarmoeder gewaar worden. § CV. Melkkoorts. i. Op den derden of vierden dag naa de verlosfing, zelden laater,word de Kraamvrouw door eene meer of min fterke huivering aangetast, welke met hette verwisfeit, en waarbij de borllen pijnlijk zijn, fpannen, fteeken en zwellen. Dit word genoemd de Melkkoorts. Deze duurt gemeenlijk 24 uuren, en eindigt met een zuuragtig ruikenden zweet, waarop de borften wéér zagter worden,en de melk ligter en vrijer doen vloeijen. i. Sterke vrouwen, wanneer ze reeds meer kinderen gezoogd hebben, krijgen meerendeels |n het geheel geene melkkoorts. 3. Ge-  C "9 ) 3. Geduurende die melkkoorts vloeit de zuive» vering zwakker, of blijft zelfs wel eenige uuren ophouden. 4. Is de koorts niet fterk; dan hebt gij niets meer te doen, dan dat gij rijklijk dun vogt laat drinken, en het één of ander verzagtende klisteer zet. Maar zo de koorts fterk is, het welk gij uit de grootte der hette, hoofdpijn, lusteloosheid, zwelling en pijn der borften weet; doe dan op een kan vogt een half lood gezuiverden Salpeter, of laat ze dunne Amandelmelk met Salpeter rijklijk drinken. Men menge insgelijks een half lood Salpeter onder eene kan Amandelmelk. 5. Het is van groot nut, wanneer het mannadrankje vóór de melkkoorts is gegeeven; want alsdan is dezelve zo heel fterk niet. Maar ware dit niet gedaan, dan moet het zonder uitftel gegeeven worden, indien de melkkoorts fterk is. 6. De zweering en pijn der borften gaat men op de volgende wijze tegen. a) Laat de borften een half uur lang over een kom vol heet water, of half water cn melk, I houden,zo dat de waasfem tot daartoe gaat, doch flegts zo nabij, dat die niet heet, maar draaglijk warm aan de borften komt. Hang de vrouw een voorfchoot om , het welk de kom en de borften bedekt, zo, dat alle de waasfem daar binnen moet blijven. V) Inmiddels ftrijkt de vrouw met haare handen de borften onder den doek, dan zal 'er de melk niet uit druipen, en zij zullen zagter worden.  c 130 ) <0 Leg het kind aanftonds aan de borst, naa dat gij vooraf de borften wél hebt afgedroogd. Dit moet gij eenige reizen op een' dag doen. dj Wanneer de borften zeer hard, glinfterend rood en pijnlijk zijn, en dit dampbad niet voldoende ter verzagting is; flaat 'er dan eene verzagtende pap, doch zonder faffraan, C§ LXXXII. r. c.j waarbij gij nog een vierendeel loods venetiaanfche zeep gedaan hebt, maatig warm om. Verzuim daarbij niet, t dezelve menigmaal met de handen te firij. ken. Doch van het eigenlijke melken moet gij u ten eenemaal onthouden. e) Het gewoone fmeeren met reuzel of andere vettigheid helpt niet veel; en allerminst, wanneer de borften rood en hard zijn; want, in plaats van 'er zagt door te worden, word veeleer het openbreeken daardoor veroorzaakt. § CVI. Kraamzuiyering. ïé Kraamzuiyering word genoemd, de vloeijing van het bloed met andere onreinigheden uit de baarmoeder na de verloslosfing. Zij houdt gemeenlijk 4—5, ook wel 8 en meer dagen aan; allengs verbleekt het vogt, en het verandert in een geftadig minder rosagtig, zeer vies ruikend vleeschwater, en in de laatfte weeken der kraam in een enkel fiijmige ontlasting. Zomwijlen komt tegen de vierde week weêr de geregelde ftonde voor eenige dagen. a. Bij  C 131 > s. Bij vrouwen, welke reeds meer kinderen ter waereld gebragt hebben, en bij welke de baarmoeder langzaam toetrekt, houdt zig een gedeelte des bloeds langer in dezelve op, ftolt, en word dan door de naweën, of met veele pijnen, en heele klonten na buiten geitooten. 3» Bij bloedrijke houd de eigenlijke bloedige ontlasting langer aan, dan bij dezulke, die niet bloedrijk zijn. Desgelijks wanneer eene vrouw veel bloed bij de baaring is kwijt geraakt, zo gaat 'er door de zuivering niet zo veel af. 4. De melkkoorts komende, vermindert de kraamzuivering, of houdt zelfs op, tot dat die koorts voorbij is; dan komt ze weerom, en loopt geregeld voort. 5. Houdt de zuivering te vroeg, of eensklaps op, of komt zij naa de melkkoorts niet weerom; , dan kunnen daaruit veele en zeer gevaarlijke ziekten en toevallen ontftaan ; als ontfteeking der •lijfmoeder, brandige uitflag, heete koorts, alle foorten van zenuwtrekkingen enz. zo als gij vervolgens verder zult hooren. 6. Hierom moet gij altijd zeer naauwkeurig weeten;, hoe het met de kraamzuivering gelegen is, en 'er ten minften alle twee uuren na verneemen, en teffens, om de zindelijkheid, zo menigmaal, als mogelijk is, verfche fchoone doeken onderleggen. I 3 //. Hei  C 13* ) //. Het Zoogen. $ CVII, Pligt der Moeders, van haare kinderen zelye te zoogen. 1. Eene gezonde moeder, van welken ftaat zij ook zijn moge, is verpligt, haar kind zelve te zoogen. Die dit niet doen , ftellen haare eigen gezondheid in gevaar; en wanneer gij elke ligtvaardige onnatuurlijke moeder aanftonds toeftaat, haar zog op te droogen, dan maakt gij u aan eene zonde tegen de moeder en het kind fchuldig. 2. Zo lang naamiijk als eene vrouw zoogt, word ze, volgens den regel, niet zwanger. Bij zulke, die niet zoogen, volgen daarom de bevrugtingen kort op elkander, waardoor het lig. haam in het algemeen, en de baarmoeder in 't bijzonder zeer verzwakt word. De gevolgen daarvan zijn dan, behalven de verzwakking der zenuwen en ingewanden, en het geen daarmede zamenhangt, inzonderheid neiging tot bloedvloeden, (§ XLVII. b.) miskraamen, (§ LXXI.' c.j en witte vloed, welke met elke kraam vermeerdert. g. De voornaamfte reden , om een kind met recht de moedermelk te weigeren, zijn de volgende: 'gebrek van zog, gebrek van tepels, oude klonters in de borften, neiging tot bloedfpuwen, zwakke borst, waarin zomwijlen fteeken komen, korte adem, groote verzwakking door eene voorafgegaane ziekte, uitteering, fcherpe, borstkwaalen en drooge hoest, fchurftheid, Melaatsheid of andere fcherpe uitflag, Venusziekte, Jicht, en neiging tot hevige toorn of droefheid. 4. Zo-  C i3S ) 4. Zodra eene zoogende vrouw weêr zwanger is geworden, moet zij haar kind fpeenen; maar anders moet zij het ten minften 9 maanden zoogen, indien ze gezond is. Boven 18 maanden moet geene vrouw zoogen, dewijl ze anders zig zelve en het kind nadeel toebrengt. § CVIII. Klonters in de borjlen. 1. Mogten, niettegenftaande de % CV. 6. a. h. c. d. befchreeven behandeling,- harde en pijnlijke klonters in de borst komen , dan kunt gij, zo lang als 'er geene roodheid bij is, a) de harde plaats eenige reizen met boter warm wrijven, en met de hand na de tepel toe ftrijken, en met de pleister N° VUL bedekken. bj Wanneer hierop de klonter, binnen tweemaal z4 uuren, niet merkelijk kleiner word, maar veeleer rooder, fpitzer en kloppend; leg 'er dan een pleister van honing en roggemeel op, en over dezelve de verzagtende pap; en draag zorg, dat een Heelmeester gehaald worde. c) Laat het kind, zo lang als mogelijk is, aan de kwaade borst zuigen; maar wil dit niet meer gaan, dan moet het zog, doormiddel van een Zuigglas, daaruit gezoogen worden. 9, Maar zijn de klonters reeds veele maanden of jaaren in de borst geweest, en zonder pijn en ongemak gedraagen; aj wagt u dan, het minfte daar aan te doen, vermids gij anders den kanker aoudt ver* 3 oor-  C 134 ) oorzaaken ; draag veeleer daarvoor zorg, dat F) het zog aanftonds uit deze borst gedreeven/ worde. § CIX. Zeere Tepels. i. De -wonden en klooyen der Tepels behooren mede tot de kleine ongemakken der Kraamvrouwen, en verfchaffen dikwijls veel werk, inzonderheid bij tedere en aandoenlijke Vrouwen. De ' oorzaak daarvan is, of d) eene fcherpte der vogten; of het fterk zuigen des kinds, waardoor het ongemeen teder huidie der tepels gebroken en bezeerd word, menigmaal ook c) eene zuure fcherpte, of wel de fprouw in den mond des kinds. 3. De eerfte oorzaak, naamiijk de fcherpte van de vogten der. moeder' openbaart zig daardoor , dat de tepel gezwollen, rood en ontdoken; de ring rondom den tepel jeukend, pijnlijk, brandend en ontdoken; en de etter' in de klooven niet dik en witgeel, maar dun, groenagtig, of heel waterig, fcherp en brandend is. Om dit re verhelpen, moet de moeder a) zig van alle die middelen bedienen, als tegen de fcherpte van het zog dienen; zo als vervolgens in het Hoofdftuk van de bezorginge der kinderen geleerd zal worden. jfl De Tepel moet, vóór en naa het zoogen, met fchoon water wél gewasfehen, en c) het  C 135) cj het volgende verkoelende zalfje met fijn plukzel daarop gelegt worden. Neem een lepel vol nat van Kweevleesch, a lepels vol verfchen koud uitgeperften zoeten amandelolie, en een' dooijer van een eij , roer alles wél ondereen. Hebt gij geen' amandelolie, dan kan ook verfche, witte boomolie, of nog beter olie van heulzaad, genomen worden. 3. De tweede oorzaak kend men daaraan, dat de Tepels in verre na zo fterk niet fmarten, en de etter dik en witgeel is; en word daardoor best verhoed, wanneer gij bijtijds zorg draagt, dat het teder en aandoenlijk huidje des Tepels harder en onaandoenlijker gemaakt worde. Dit gefchiedt, wanneer de vrouw in de laatfte zes weeken der zwangerheid, dagelijks, een fmal linnen ftrookje,in fterken brandewijn gedoopt, om de Tepels legt.. Nog beter is het, wanneer in den brandewijn een paar galnooten, grof geftooten, zijn geweekt. Deze klooven, indien ze niet verhoed zijn geweest, worden door brandewijn, waarin wat Suiker is ontbonden, met een fijn plukzel daarop gelegt, weldra geneezen. 4. De derde oorzaak der klooven, te weeten de fcherpe onreine mond des kinds geeft zig zelve te kennen, door zuuren reuk, hette of fpromv. a) Deze klooven worden, door een naauwkeurig reinigen van den mond des kinds, en der Tepels vóór en naa het zoogen, als I 4 me-  C 136 > mede door alle mogelijke weering van de fprouw zelve, (waarvan vervolgens nader) verhoed. h) Ter geneezinge word gevordert: 1) voor de moeder het wasfchen der Tepels, meteen zalfje van het nat van Kweevleesch. 21 De zuivering des kinds, waaromtrent gij, vervolgens, eene nadere onderregting zult krijgen. § CX. Opdrooging vm het Zog. 1 Wanneer een kind dood ter waereld komt, of terftond naa de geboorte fterft; of wanneer de moeder om haare lighaamsgefteldheid, haar kind niet zoogen mag ; dan moet het Zog opgedroogd worden. Hierbij moet gij merken: a) dat gij niet aanftonds naa de verlosfing zog opdrogende pleisters, of dergelijke verdeelende dingen op de borften legt, oor daardoor het zog tegen te houden. Veeleer moet gij gerust wagten, tot dat de natuur het zog in de borften heeft doen komen, en haar in dit, ter gezondheid der Kraamvrouw noodige, werk niet ftooren. £) Wanneer nu de melkkoorts over is, en de borften beginnen te zwellen, leg dan de zogpleisters N° VIII. op. Gij ftrijkt ze naamiijk op eenige linnen doeken, zo groot, dat ze de borst bedekken; fnijdt in het midden een gat voor de Tepels. Alle 12 uuren ftrijkt gij de pleister op; maar alle 24 uuren word 'er een heel nieuwe pleister opgelegd. f c) Laat  C *37 ) cj Laat de borften met een vierdubbeleh linnendoek bedekken, en dus taamlijk vast, en wel na boven ophaalen. dj De moeder moet zig 48 uuren met gortpap behelpen, zonder eenig ander voedzel te gebruiken, en heel veel lidgras - drank met Salpeter drinken. Neem gefneeden wortels van hondgras en groote wortels van klisfen, van elk 2 lood, kook het in a kannen water, tot dat een halve kan water verkookt is; doe daarbij iï drachma falpeter, en anderhalve lepel vol vlierfiroop. Wanneer alles koud is, zijg het door, en laat het, zoo het weezen kan, op éénen dag drinken. Men kan 'er ook een half lood zoethout onder kooken, en dien drank met melk laaten gebruiken. Ook kan men in plaats van den vlierfiroop, eene goede hand vol vlierbloemen daar onder laaten kooken. c") Voetbaden, verzagtende klisteeren, en het Mannadrankje, zijn daarbij niet te vergeeten. ƒ) Worden des niettemin de borften zeergroot, hard en pijnlijk, bedien u dah van het voorfchrift § CV. a. b. Kortgefneeden verfche kervel, op een ijzeren dekzel over kooien warm gemaakt, en wat dik op de borften is mede een goed zog - opdroogend middel. Wanneer men verfche elzebladen, insgelijks zo gewarmd , tot dat ze zweeten, daar onder mengd; zo is de werking nog zekeI 5 rer.  C 138 ) rer. Een plok hennip over dc borften gelegt droogt insgelijks het zog op. a. Op dezelfde wijze gaat gij mede te werk, Sffanneer een kind gefpeend moet worden; doch in dit geval is menigmaal nog, behalven bovengemelde voorfchriften, eene aderlaating op den voet noodig, wanneer de moeder heel veel zog heeft, of zeer bloedrijk is. 3. Het opgedroogde zog moet langs de natuurlijke wegen, te weeten de kraamzuivering, den ftaelgang, de pis of het zweet, weêr in het lighaam, en kan, zonder nadeel en gevaar, niet lang in 't zelve blijven, en nog minder geheel terug blijven, zo als gij vervolgens zult hooren. Hier is het u genoeg te weeten, dat gij op de natuurlijke ontlastingen der moeder moet letten, öm te weeten, of het zog werk lijk afgaat, dan niet., III. Toevallen, geduurende de Kraam voorkomende. 5 CXI. Wij komen nu tot die ziekten en toevallen der Kraamvrouwen, welke geduurende de kraam plaats hebben, en meestendeels alle door eene verftandige oppasfing verhoed kunnen worden. De voornaamfte daarvan, en welke meestal voorkomen, zijn -.belette kraamzuivering; te fterke kraamzuivering; ontft eeking der baarmoeder; brandige uitflag; hvaadaartige koorts; melkkoorts en melkyerplaatzing. % CXH.  C 139 ) § CXII. Belette kraamzuivering. 1. De oorzaaken der belette kraamzuivering zijn: a) zeer fterke gemoedsbeweegingen, toorn, fchrik enz. b) fchielijke verkouding; cj verhitting des bloeds, door verhittende fpijzen en geneesmiddelen, vóór, in en na de kraam gegeeven; fcherpe en gestende ftoffen in den onderbuik, waardoor krimpingen en fpauningen verwekt worden; en e) eene ontfteeking in de baarmoeder. 2. De oorzaaken a. en b. kunt gij ligt door vraagen uitvorfchen; de oorzaak c. is uwe eigen fchuld, of kan ook ligt uitgevraagd worden. a) De oorzaak d.. of dat 'er vuile ftoffen in den onderbuik zijn, kent gij aan eene beflagen tong, vuilen fmaak in den mond, gebrek aan eetlust, walging, kwalijkheid, duizeling, gefpanne maag en buik, rommeling en krimping in denzelve: niet minder daaraan, dat het tijdig purgeeren verzuimd is, of dat de zieke verboden fpijzen, of te veel hëeft gegeeten. V) De oorzaak e. zult gij in § CXIV. leeren kennen, met alles, wat gij daarbij in agt moet neemen. 3. Hebben fterke gemoedsbeweegingen en zuivering belet; . a) zet dan vooral een verzagtend klisteer, om de % uuren, en plaats de Lijderes in een lpuw  C 140 > laauw voetbad, en te gelijk op een dampbad. V) Was toorn de oorzaak ; Iaat dan rijklijk azijnwater met honing, of garftenwater, met azijn rinsch gemaakt, of dunne Amandelmelk drinken, en geef om het uur een kleine theelepel vol van het verkoelend poeder. cj Bij fchrik of beangstheid Iaat rijklijk thee van kamillen of vlierbloemen drinken , en geef om het uur een kleine theelepel van het geneesmiddel N° III. dj Komt hierop de zuivering niet aanftonds weêr, doe dan, zonder verder uitftel, op den voet aderlaaten. - 4. Is eene fchielijke verkouding de oorzaak ; dan moeten insgelijks verzagtende klisteeren, laauWe voetbaden, kamillen- of vlierbloemen-thee gegeeven, en op den buik een verzagtend papzei gelegd worden. Ook is het goed, de vos» ten te wrijven. 5. De oorzaak c. eischt de heele verkoelende behandeling als boven 3. a. b. d. en inzonderheid wei - klisteeren. De •wei'klisteeren worden gemaakt van 1 pint zuure kaas wei, waarin 1 lood gezuiverde Salpeter is ontbonden, en zeer koel gegeeven. 6. De oorzaak d. vordert insgelijks de weiklisteeren, en zonder uitftel het mannadrankje, indien het niet reeds is gegeeven. Maar, ware dit alreeds gefchied, dan moet gij den Geneesheer vraagen, en inmiddels alle uuren een kleinen  C 141 ) ren theelepel vol van het verkoelend poeder in kamillen - thee , en alle uuren een verzagtend klisteer met wei gekookt, en een half lood Salpeter geeven. 7. Een ongemeen hulpmiddel, om de kraamzuivering aan den gang te houden, is het boven § CIV. 2. aanbevolen binden of zwagtelen des buiks, alsmede de getrouwe waarneeming van de vooraf befchreeven oppasfing der Kraamvrouw. 8. Komt, op deze middelen, de kraamzuivering niet terftond weêr aan den gang, vraag dan den Geneesheer. 9. Ik kan ook hier niet nalaaten, u op nieuw al het gebruik van verhittende en drijvende geneesmiddelen op 't ftrengfte te verbieden. § CXIII. Te fterke kraamzuivering. ï. De kraamzuivering is te fterk, wanneer zij aj in menigte te overvloedig, of ij op den duur te lang vloeit, of beide te gelijk; desgelijks cj wanneer naa het klaare bloed het waterig bloed te veel en te lang vloeit, bij voorbeeld in de 5—6 week, en langer. 2. Vloeit het klaare bloed dadelijk naa de verlosfing zo fterk, dat zigtbaare verzwakking volgt, en bezwijmingen te dugten zijn; dan is. het een bloedvloed der baarmoeder, waarvan $ XCIII. is gehandeld, en waarheen ik u deswegen wijze. 3. Men kan den bloedvloed dan alleen voor eene kraamzuivering houden, wanneer hij niet geweldig en ftroomswijze loopt, en de vrouw voor  C 142 5 ■voor eerst nog kragten en warmte behoudt, en geene flaauwte zo ligt te dugten is. 4. De oorzaaken der te fterke kraamzuiveringen zijn: aj Bloedrijkheid', inzonderheid met verhitting, wanneer de Kraamvrouw verhittende fpijzen, dranken en geneesmiddelen zijn gegeeven; bj verzwakking der baarmoeder; cj bezeering derzelve, bij de losmaaking der nageboorte door de nagelen der Vroedvrouw; te fterk heen en weder trekken en onzagte behandeling; dj fcherp, dun bioed; ■O zeer fterk opdroogen van het zog; fj gebrek in de baarmoeder zelve. 5. a. De oorzaak a. word volgens § IX. IV. en V. ligt gekend, en de voorafgegaane verhitting door vraagen ligt ontdekt. bj De verzwakking der baarmoeder kend men uit de voorafgegaane, kort op malkander gevolgde kraamen, miskraamen, lang aanhoudenden witten vloed, en opftijgingen der moeder. . O De bezeeringen kunnen niet onbekend zijn, om dat gij 'er zelve de oorzaak van zijt. Daarenboven geeven ze zig door eene aanhoudende, vinnige en fteekende pijn aan eene bepaalde plaats in de baarmoeder te kennen. dj Scherp en dun bloed word volgens § XLVII. 4. c. gekend.  C H3 J De oorzaak e. is door zig zelve bekend, en f) plaatdijke. gebreken in de baarmoeder kunnen bij het losmaaken der nageboorte, aan de ingebragte hand niet wél verborgen blijven. Zij. worden vermoed, wanneer de Vrouw reeds vóór de zwangerheid de § XLVII. 4. d. befchreeven aandoeningen heeft gehad. 6. Hoe meer de te fterke kraamzuivering nabij den bloedvloed komt, en de kragten uitput; des te gevaarlijker is hij, en des te noodiger moet hij, als zulk een, volgens § XLVIII. 4. a. b. c. d. 5. a. I. c d. e. geftild worden. De oorzaaken b. d. e. en ten deele ƒ. maaken meerendeels, naa den bloedgang, eene langduurige, roodagtige, geelagtige, groenagtige, waterige of fiijmige uitvloeijing; waarvan de teering ligt een gevolg is. f.aj Is bloedrijkheid voorhanden; dan moet op den arm adergelaaten worden. Komt 'er nog de verhitting bij; dan moet de verkoelende levensregel § XXIII. zorgvuldig in agt genomen, en de Lijderes om de a uuren een groote theelepel vol van het verkoelend poeder, en tot drank water met citroen of vitriool - geest gegeeven worden. Dit geldt mede bij de bezeeringen der baarmoeder volgens c. Bij de oorzaaken b. d. e. en ƒ. moet de Geneesheer raad geeven, en gij hebt alleen volgens den levensregel § XLVIII. 6. b. c. zorg te draagen,dat gij in de eerfte f weeken geen vleesch' toeftaat, en de kou¬ de infpuhingen niet. buiten weeten van den Ge-  C 144 ) Geneesheer onderneemt. Doch het koud wasfchen des buiks kan bij de oorzaak b. naa de tweede week zonder zwaarigheid gefchieden. § CXIV. Ontjleeking der baarmoeder. 1. Word eene vrouw dadelijk naa de verlosfing met koude bevangen , waarop groote hette volgt, welke met herhaalde huiveringen verwisfeit , met een onverzadelijken dorst, waarbij te gelijk de kraamzuivering flil ftaat, of bruinagtig en ftinkend vloeit, de buik niet zeer hard en gefpannen, (ook wel met een rooden uitflag bedekt) is, met eene aanhoudende, zeer fterke fnijding en branding in den omtrek van het bekken, welke door de minfte aanraaking met de hand word vermeer-* derd, met de ontfteekende pols; dan is 'er eene vntfteeking in de baarmoeder. a. De oorzaaken van de ontfteeking in de baarmoeder zijn 0) zeer fterke bezeeringen en kwetzingen der baarmoeder bij de verlosfing; als al te fterke, langduurige ondienftige ween; lang inhouden van het hoofd des kinds; fcheeve legging van het hoofd, waar door den mond der baarmoeder aan de beenderen van het bekken lang gedrukt en gekwetst wierd; geweldig keeren, naa een lang afgeloopen water; wanneer de baarmoeder vast om het kind zamen getrokken is ; kwetzingen en bezeeringen door inftrumenten; te fterk heen en weder trekken, of beceeringen met  ( 145 > niet de nagels bij het losmaaken dei' nageboorte. Misbruik van verhittende geneesmiddelen en dranken, geduurende den barensnood en daar naa. cj Schielijk geftopte kraamzuivering* vooral wanneer men dezelve, door verhittende ert drijvende geneesmiddelen, weêr aan den gang heeft willen helpen. 3. De ontfteeking der baarmoeder kent gij aan de boven 1. befchreeven omftandigheden. De oorzaak «.'kent gij uit de wijze van baaring, en wat daarbij is voorgevallen; de oorzaak b. is u buiten dat bekend, en de oorzaak c. is niet moeijelijk om uit te vorfchen. 4. De oorzaaken a. worden meestal alle doof een tijdig haaien van den Vroedmeester verhoed of verbeterd, of onfchadelijk gemaakt; wesh al ven gij dit bij moeijelijke hoofd-verlosfingen nooit lang moet uitftellen. 5. aj Doe op den arm, terftond rijklijk ader¬ laaten. bj Geef heel veel en menigmaal azijnwater met honing, of Amandelmelk met Salpetef 1 te drinken, en om het uur een theelepel vol van het verkoelend poeder. g) Alle 2 uuren een verzagtend klisteer, en, wanneer,naa 3 of 3 daarvan,"geene verzagting volgt, zet dan, in plaats van de verzagtende , een azijn-klisteer met kamfer. Neem een pint water, 3, 3 lepels vol wijnazijn, en een vierendeel loods kam« K fer*  C 1463 fer, in eenige lepels vol lijn- of boomolie kort gemaakt; meng het onder malkander, en zet zulks wat koeler dan laauw. dj Leg over den ganfchen onderbuik het verzagtend papfel, met een half of heel lood venetiaanfche zeep toebereid. (§ CV. 6. d,~) Of neem een halve kan kamillen-nat, één pint wijnazijn, een halve pint brandewijn, 4 lood venetiaanfche zeep, alles wél gemengd, doop hierin vierdubbele doeken, en legt die laauw-warm op den buik. Mogt de zeep klonteren,' dan moet het mengzel, elke reis, weêr onder malkander geroerd worden, wanneer men 'er de doeken in wil doopen. e) Gedraag u in alles naar den verkoelenden levensregel, en verzuim niet, om aanftonds den Geneesheer te laaten haaien. 6. Alle deze middelen moeten fchielijk en zonder uitftel gebezigd worden, om dat het minfte uitftel den dood kan veroorzaaken. Want, zodra als de roode uitflag zwart word; ftoelgang, braaken, fteenen en mijmering volgen, de buik als eene trommel gefpannen, de pols flap en zwak is, en uit de baarmoeder een ftiukend vogt loopt, dan is de dood zeker. 7. Gij hebt § CXII. 6. d. gehoord , dat de ontfteeking der baarmoeder eene oorzaak der belette kraamzuivering is, en in den tegenwoordigen paragraaf, dat de belette kraamzuivering de oorzaak van de ontfteekinge der baarmoeder weezen kan. Op dat gij nu moogt weeten, welk van  C 14? ) Van beiden de oorzaak, en wat het gevolg zij? zo merkt: a) Wanneer de belette zuivering de etrzaakis, dan gaat zij vooraf, en de ontfteeking der baarmoeder is 'er niet oogenbliklijk bij, maar volgt eerst naa een langeren of korteren tijd. Zij ware des ook, door een fchielijke hulp » volgens gemelden § CXII. nog te verhoeden. #) Wanneer de belette zuivering en de ontfteeking der baarmoeder te gelijk komen, dan is de ontfteeking der baarmoeder de oorzaak der belette zuivering, en gij gaat in alles te werk volgens de voorfchriften van dezenparagraaf, en over 't algemeen elke reis, zo dikwijls als 'er eene ontfteeking der baarmoeder is, zonder u over de belette zuivering te vermoeijeu. § CXV. Uit/lag is het gevolg eener verkeerde behandeling. Vóór dat ik u raakende den uitflag en de roèziekten der Kraamvrouwen onderregte, moet ik u vooral zeggen, dat 'er bij Kraamvrouwen in het geheel geen uitflag is, waarvan niet of de Vroedvrouw,door eene onverftandige behandeling cn bezorging, of een onvoorzigtig gedrag der Kraamvrouw de oorzaak is. Ik kan u verzekeren , dat gij bij eene kraamvrouw nooit een uitflag zult te zien krijgen, wanneer gij u van alle verhittende en drijvende dingen vóór, in en naa de baaring onthoudt; den moederkoek met zijne vliezen geheel, en zonder iets agter te laaten, afhaalt, en K a «  C 148) tl irf alles naar de lesfen in dit boek gedraagt. Dit zelfde geldt mede van de andere koortfen der Kraamvrouwen, met of zonder plekken uitllaande. Ik kan u op mijn geweeten verzekeren, dat ik in 17 jaaren bij geen ééne Kraamvrouw, naar deze regels behandeld, uitflag of purperkoorts heb gezien. Dan, op dat gij moogt weeten, hoe gij u, bij een voorkomend geval, daaromtrent moet gedraagen, ten einde gij het kwaad niet erger maakt, tot dat de Geneesheer komt, die in deze gevaarlijke ziekten alleen hulp kan bewijzen, zo geef ivél agt op het volgende. 5 CXVI. Uitflag. 1. Bij den uitflag moet gij de voorboden van den uitflag zeiven onderfcheiden. De voorboden zijn groote koude, welke op den 3, 4 en 5 dag naa de verlosfing, ook neg wel laater, de Kraamvrouw overvalt, waarop de hette volgt, gepaard gaande met huiveringen, hoofdpijn, grooten dorst, flaapeloosheid, mijmering, fpanningen op de borst, met menigvuldige zugten; daarbij heeft de zieke, terftond van 't begin, veel zweet, en eene gewaarwording, als of zij aan het lijf, inzonderheid aan den rug en de fchenkels, met naalden wierd geftoken; de zuivering ftaat ftil, en het zog houdt op. Waar gij deze omftandigheden vindt, daar kunt gij veilig gelooven, dat de uitflag op weg is. 2,. De uitkoming van den uitflag zelve heeft geen bepaalden tijd, maar komt tusfehen den 3 en 7 dag»  C 149 ) dag, van het begin der ziekte gerekend. Daar komen naamiijk aan den hals, de borst, den rug, tusfehen de vingers, aan armen en fchenkels, bi} eenen fterken Hinkenden zweet, kleine zeer vuurige en jeukende blaartjes; ter grootte van gierstkorrels, te voorfchijn. Gemeenlijk bevindt zig de Lijderes naa de uitkoming beter; maar menigmaal ook niet, en dan is 'zij in groot gevaar. Deze blaartjes komen vol vogt, ftaan 3, 4, 5» 7 dagen of wel langer, dan droogen zij, en de vervelling volgt. 3. Zijn de blaartjes rood, met een rooden ring, dan draagt dit den naam van roode uitflag; maar zijn ze wit als de huid, dan is 't de witte uitflag^ welke veel gevaarlijker is, dan de roode. 4. De oorzaaken des uitflags bij Kraamvrouwen zijn: #) Heete behandeling, als warme Kamers, al te warm toedekken en toeftommelen in het bed, aanhoudende hardlijvigheid, wijn, brandewijn , koffij, kandeelen, bierpappen, hoender- en vleeschnat, vleesch en eijeren, met menigerlij fpecerijen klaar gemaakt, inzonderheid met faffraan en foelie; thijm- en komijn-wijn, als mede alle andere verhittende en drijvende geneesmiddelen, vóór en naa de kraam gegeeven. bj Weggebleeven en verzuimde, of niet wel behandelde kraamzuivering. c) Een in de baarmoeder overgebleeven ftuk der nageboorte. 5. Gij ziet dus wel, dat alle uitflag ligt ver- K 3 hoe4  C 150) •hoed kan worden, om. dat men alle oorzaaken daarvan ligt kan mijden, en dat dienvolgens zij, die 'er de oorzaak van zijn, dat eene Kraamvrouw den uitflag krijgt, of 'er zelf» aan fterft, zulks op hun gemoed, en voor God en menfchen hebben te verantwoorden. 6..Geneezen kunt gij deze ziekten niet, en moet daarom zo fpoedig, als mogelijk is, eenen Geneesheer tot hulp roepen: inmiddels dj draag vooral zorg, dat alle regels eener verkoelende behandeling in agt genomen worde ; zet verzagtende klisteeren , en geef rijklijk verkoelende, rijnfche dranken. V) Is de Lijderes reeds 3, 4 dagen hardlijvig geweest, geef dan zonder uitftel het mannadrankje. c) Slaat de pols fterk; is het aangezigt rood, hette en dorst groot, met één woord, is eene ontfteekings - hette voor handen; doe dan aderlaaten ; te weeten, wanneer de zuivering ftil ftaat, op den voet; maar zijn 'er groote benaauwdheid met korten heeten adem, pijnen en fteeken in de borst, dan moet op den arm, en wel »p die zijde, daar de pijn is, adergelaaten worden; doch in beide gevallen azijnwater met honing, of amandelmelk met falpeter, als mede het; verkoelend poeder, gegeeven worden. d) Maar klaagt de Lijderes over groote zwakheid, en is de pols flap, de hette uitterlijk niet zo heel groot, maar innerlijk des te grooter; dan moet gij niet aderlaaten, maar  050 maar aanftonds op de kuiten en voetzooien een mostertpap leggen. Neem zuurdeeg a deelen, bij voorbeeld 8 lood; geftaoten mostertzaad i deel, of 4 lood; (indien gij 't krijgen kunt, neem dan half geelen en half groenen mostert,) zo veel fcherpen wijnazijn, als noodig is, om 'er een ftijf papfel van te maaken , en een theelepel vol zout. Meng alles wél ondereen, dan is de mostertpap gereed. Men fmeert daarvan een hal ven vinger dik op doeken, zo groot als de voetzool is , zonder de teenen, en legt het daarop, na dat men vooraf, de voetzooien met warmen azijn heeft gewasfchen. Merk hierbij: i . Op de kuiten trekt dit deeg menigmaal blaaren, welke dan moeten open gefneeden worden. Van dit open gemaakt huidje word zo veel, als gij zonder groote pijn kunt doen, los gemaakt, en de wonde met bladeren van witten of roodenkool, met gezouten boter, of zoeten room, als een pleister gefmeerd, tweemaal op een* dag verbonden, tot dat de wonde weêr droog en heel is. 2. Op de voetzooien trekt de mostertpap geene blaaren, maar maakt ze flegts rood en eenigzins pijnlijk. Gij moet de pleisters niet terftond wegneemen, wanneer ze beginnen zeer te doen, maar de zieke moet deze heilzaame pijn een tijd K 4 lan£ t  c w y lang doorftaan. Bij volwasfenen word nogchans de pijn of in 't geheel niet, of . wel eerst laat gevoeld. Zo dikwijls als de pleisters droog zijn geworden, moeten.'er verfche opgelegd worden, indien de pijn niet al te groot is. Gij moet hierbij wél letten, dat gij de pleisters niet breeder fmeert, dan de voetzooien zijn, op dat de pap niet op de tedere huid van den voet kome, en blaaren trekke. 7. Met het gebruik maaken van deze lesfen moet gij 'niet eerst wagten, tot dat de uitflag vverklijk voor den dag is gekomen, maar gij moet ze, zodra als gij de voorboden merkt, werkftellig maaken, om dat gij daardoor te wege kunt brengen, dat de uitflag veel zagter worde, dan hij anders zoude geweest zijn. Maar is 'er de uitflag al, dan moet gij alle bezorging aan den Geneesheer overlaaten. 8. Mogt de uitflag in/laan, Chet welk gij daaraan kent, wanneer hij eensklaps verdwijnt, en pieuwe bcnaauwdheden, korte adem en mijmering daarop volgen,) dan moet gij fchielijk bij den Geneesheer hulp zoeken, en inmiddels aj de borst der zieke,, met een wollen doek aanhoudend wrijven, welke met reukpoeder van wierook, maftik en barnfteen doorrookt is; en ê>j op de voetzooien de mostertpap, en aan de kuiten fpaanfche-vliegpleisters leggen. S cxvni  § CXVII. Rot- en Purperksortf. 1. Krijgt eene kraamvrouw, naa eene vooraf» gegaane koude, hette, die op het eerfte gevoel niet zonderling fterk fchijnt te weezen, maar allengs van binnen geftadig brandiger word, zo dat gij 't aan de vingeren nog voelt, wanneer gij reeds de .hand hebt weggetrokken; (§ VI.) verzwakking en dorst groot zijn; het hoofd zwaar en zwak is, met flaaperigheid; de buik gefyannen, de tong beflagen, met witten, geelen flijm bedekt is, en trilt; de ontlasting fterk ruikt enz. dan heeft zij eene rotkoorts, en vertoonen zig daarbij plekken op de borst of elders, eene purperkoorts. 2. Bij deze ziekte kunnen nog wel menigerlei andere toevallen zijn, doch welke alle u niet duidelijk kunnen opgeteld worden, en tot welker, beoordeelinge gij niet in ftaat zijt. Dit alleen moet gij weeten, dat deze ziekte zeer gevaarlijk is, doch ook zeer zelden ontftaat, wanneer gij dat getrouwelijk opvolgt, wat u vooraf (§ CIV.) raakende de bezorging der Kraamvrouw is.geleerd, inzonderheid wat betreft de klisteeren ejt het Mannadrankje. Dan, 3. de gemeende oorzaaken dezer ziekte zijn «) verwaarloosde purgatiën bij het einde deE zwangerheid en naa de verlosfing. bj Een agtergebleeven ftuk der nageboorte, of geronnen en rottend bloed, c) Overlaading der maag met onverteerbaare fpijzen, inzonderheid zodanige, welke.ligt rotten, als eijeren, visfchen, kreeften, veel vet vleesch enz. t é * o  C154 ) «O Heete behandeling. (Zie $ CXVI. 4. «.) 4. Uit de bijgebragte oorzaaken ziet gij, dat deze gevaarlijke ziekten zeer ligt te verhoeden zijn. 5. Gij moet op ftaanden voet na den Geneesheer zenden. Inmiddels sj leg de mostertpap op de voetzooien» en zet verkoelende klisteeren. b) Bevind de zieke kwalijkheden , tragt dan het overgeeven door het rijklijk drinken van laauw water te bevorderen; anders c) geef haar azijnwater, of wei, of dunne karnemelk te drinken. d) Merk nog , dat het bij deze ziekten wel voornaamlijk op zindelijkheid in allen opzigte aankomt, inzonderheid op verfche lugt; volg uit dien hoofde ernftig de § XXIII. a. b. c. d. gegeeven voorfchriften op. % CXVIII. Kraamkoorts. 1. Wanneer eene Kraamvrouw koorts heeft met geene vaste, of wél ge/ladige plaatslijke pijn in den onderbuik, waarbij deze hard, gefpannen, en bij het aanraaken pijnlijk is, het zog uit de borften weggaat, of bij de melkkoorts in dezelve niet gefcheiden word, en de kraamzuivering op- {lioudt met vloeijen ; dan heeft zij de kraamkoorts. 2. Zij onderfcheidt zig van de ontfteeking der "baarmoeder daardoor, dat bij deze de pijn geftadig, regelregt of diep in het bekken is, het zog tiet uit de borften gaat, en de pols vol en hard flaat. Zij komt ook niet onmiddelijk na de verlas-  < ?55 ) losfing, als de ontfteeking der baarmoeder, watt gemeenlijk eerst bij of na de melkkoorts, en dikwijls nog veel laater. ' 3. De oorzaaken der kraamkoorts zijn m) geweeken zog. Wanneer de vrouw het kind niet tijdig en dikwijls genoeg aan de borst legt, of wel het zog verdrijft; of door eene verkeerde driftige leefwijze en behandeling de melkkoorts te fterk en ongeregeld, en daardoor de fcheiding van het zog belet word. bj Toorn en fchrik. Wanneer daardoor de fcheiding van het zog geftoord, en het zog zelf bedorven en fcherp word. c) Belette kraamzuivering ; waardoor zo wel de ontfteeking der baarmoeder, als zogverplaatzing en kraamkoorts kan verwekt worden. 0) Gestende vuiligheden in den onderbuik; wanneer de noodige afdrijvingen bij het einde der zwangerheid en naa de bevalling verzuimd worden, of de maag met verhittende en moeijclijk om te verteeren fpijzen overlaaden is, welke rot en fcherp worden. e") Verkouding, inzonderheid der borften en van den onderbuik. 4. In deze zeer gevaarlijke ziekte kunt gij niets öoen, dan fchielijk na den Geneesheer wijzen. Zodra derhal ven als gij bij eene Kraamvrouw koorts vindt, van welk flag ze zij, en hoe zagt zij ook in het begin fchijne te weezen, met ver. jilaatzende of plaatslijke pijnen in den onderbuik, waai>  waarbij de borften flap worden; bemoei -u daar in het geheel niet mede, maar dringt er met allen nadruk op aan, dat de Geneesheer op ftaanden voet gehaald worde. "5- Maar des te meer kunt gij ter verhoeding toebrengen, daardoor, dat gij zorg draagt, dat a) het verkoelend voorfchrift in allen deelen opgevolgd, è) het kind bijtijds aan de borst gelegt, en wanneer dit niet trekken, of het zog uitzuigen kan, dezelve door een ander kind, of door middel van een zuigglas worde uitgezoogen, . O dat het mannadrankje bijtijds, dat is, vóór de melkkoorts komt, gegeeven worde; dj dat zig de Kraamvrouw voor alle overlaat ding, toorn, fchrik en verkouding wagte. § CXIX. Zogverplaatzing. 1. Wanneer het zog uit de borften na binnen in het lijf gedreeven word, of van zelf wijkt; en het niet langs de natuurlijke wegen, te weeten door ftoelgang en kraamzuivering, wateren of zweeten geloosd word, maar agter blijft, en ergens in het lijf vergadert; dan'is dit eene zog. verplaatzing. a. Wanneer het zog eener Kraamvrouw opgedroogd word, om welke rede het ook moge weezen ; dan loopt zij gevaar, zulk eene gevaarlijke zogverplaatzing te krijgen, welke nogthans door de flipte opvolging aller voorfchriften van $ CX. meerendeels geweerd kan worden. 3. Ee-  C 157 ) 3. Eene Kraamvrouw, welke haar kind zoogt, ; en volle borften heeft, maar uit traagheid, of om j dat mogelijk de tepels zeer doen, of het kind I niet regt trekt, hetzelve flegts zelden en gefta: dig zeldzamer de borst geeft, kan heel ligt eene <. gevaarlijke zogverplaatzing krijgen. Wanneer gij bij zulk eene vrouw zijt, moet gij haar, door verzoeken en voorftelling van 't gevaar, tragten : te beweegen, om het kind menigmaal de borst te geeven. Ja dikwerf word eene nog verfche - zogverplaatzing daardoor gelukkig verholpen , wanneer, door het kind menigmaal aan de borst , te leggen , meer zog in de borften getrokken word. Ook de verkouding, inzonderheid der borften, en fchielijke hevige gemoedsbeweeginI gen, kunnen maaken, dat het zog vergaat, of bij de melkkoorts niet behoorlijk opkomt. 4. De zogverplaatzing heeft menigerlei moeije^ lijke en doodelijke toevallen ten gevolge, welke . gij wel niet kunt of moogt verhelpen; doch gij moet eenige onderregting daaromtrent hebben, ten einde gij ze tijdig weet, en de regte hulp bij 1 den Geneesheer kunt zoeken. 5. De kraamzuivering is de eerfte en natuur; lijkfte weg, waardoor het zog uit het lighaanv gaat, als een drabbig dun water, of als bleek i bloed. Teffens word gemeenlijk een buikvloed i verwekt, waardoor insgelijks het zog, en menigmaal in zijne natuurlijke geftalte , afgaat. Ook . gaat door bet wateren het witte zog zomwijlen af; ten minften ziet het water meestendeels wit i drabbig uit; en, wanneer 'er zweet komt, dan ruikt  C 158 ) ruikt het zuuragtig, als wei, en maakt de hemden ftijf. Wanneer gij nu deze omflandighsden, of eenige daarvan bemerkt; dan kunt gij weeten , dat het zog afgaat, en dat geene verplaatzing daarvan zal volgen. 6. Maar ziet gij nu, dat de melkagtige ontlasting, langs welke wegen het ook moge zijn, zeer fterk is, of boven den gewoonen tijd blijft aanhouden , eri de vrouw in kragten afneemt; dan is 'er eene teering te dugten. Hier moet gij de hulp van den Geneesheer aandonds zoeken. 7. Bevind gij, dat het zog langs geenen der vooraf befchreeven wegen afgaat, en gevolglijk dat het in 't lighaam blijft; dan volgen of eene langzaame kleine koorts, dat is, eene aanhoudende geringe hette, welke tegen den avond geftadig fterker word, met kuchgen en vermagering, die met de volkomen tcering en den dood eindigt,wanneer bijtijds geen raad gefchaft word; Of de kraamkoorts, of hevige borstkwaalen, ook wel fchielijke beroerten en uitzinnigheid. Of 8. Het zog vergadert ergens in het lighaam of in de leden, inzonderheid in de fchenkels, waarop groote pijnen, zwelling, ontfteeking, ftijfte, verlamming, ook wel waterzugt volgen, waarbij altijd koorts is. Of het trekt na de huid , en maakt daar allerlei uitdagen , zweeren en fchurftheid. 9. Bij alle deze toevallen moet gij niets doen, dan bijtijds hulp bij den Geneesheer zoeken, ea de zieke of haare nabeftaanden, het gevaar niet verbergen.. jo. Maar  C i59 ) 10. Maar des te meer moet gij, terftond in 't begin, wanneer het zog weggaat, alle uwe oplettendheid daartoe befteeden, om uit te vorfchen, of het zog afgaat, dan niet, en, wanneer het niet afgaat, zonder tijdverzuim, en vóór dat het te laat is, om raad vraagen. IV. Zeldzaamere vrouwelijke toevallen. § CXX. Benaaming derzelve. 1. In het voorgaande nu zijt gij wel nopens de voornaamfte ziekten en toevallen , welke eene Kraamvrouw kunnen treffen, en wat gij daaromtrent moet doen , genoegzaam onderregt. Doch 'er zijn ook nog eenige andere vrouwelijke toevallen, welke ten deele mede gevolgen der zwangerheid en baaring zijn, maar veel zeldzaamet voorkomen, die ik u moet leeren kennen, op dit gij weet, hoe gij daaromtrent moet te werk gaan. s. Deze zijn: bloedfpuwing, waterzugt, kropgezwel, witte vloed en moederziekte. § CXXI. Bloedfpuwing. 1. Geduurende den arbeid eener vrouwe, wanneer eene ader in haare borst zwak, en de baaring moeijelijk is, kan eene ader in haare borst berften, en helder, rood, frisch,fchuimig bloed uitwerpen. 3. Sterke, robuste vrouwen zijn aan dit toeval niet onderhevig, maar tedere en ziekelijke, bijkans van dat llag, als zij § XXVIL 5. zijn be- fchree-  C 160 > .ohreeven; vooral wanneer ze niet tegen het einde der zwangerheid, of geduurende den barensnood zijn adergelaaten. 3. In dit geval aj doet haar op den voet aanftonds aderlaaten*■ en verbiedt de baarende zo lang alle verwerking der weën. bj Best is het, wanneer het kind door de keering ter waereld gebragt word, zo dat de Vrouw , zo min als mogelijk is, moet medewerken. Kunt gij daarom die keering zelve niet bewerken, laat dan een* Vroedmeester haaien, indien hij niet verre daarvan daan woont. e) Geef inmiddels rijklijk amandelmelk met falpeter, wei of azijnwater te drinken, en bedien u van het verkoelend poeder. dj Is het kind ter waereld, brengt dan de vrouw te bed, en gaat te werk volgens liet voorfchrift § XLVIII. 4. a. b. d. doch dat de vrouw niet met de dijen, maar met den rug hoog gelegd worde. é) Blijft het bloedfpuwen aanhouden, doe dan voor de tweede maal op den arm aderlaaten, en zoek zonder uitftel hulp bij den Geneesheer. fj Legt inmiddels de zogpleister op de borst, en g) zet 3, 3 verzagtende klisteeren. 4. Verzuimt gij hieromtrent iets, dan ontftaat Uit de bloedfpuwing eene ongeneeslijke teering. % CxYl. Waterzugt. *. Wanneer eene vrouw vóór, in en naa de ve.fc  Verlosfing Veel bloeds is kwijt geraakt, voorat wanneer ze bleekzugtig was, of tegen het einde der zwangerheid gezwollen voeten heeft gehad; ) Maar is het geel, groen agrig, dun en fcherp; verwondt het; bijt het, en ruikt het vies; veroorzaakt het pijn en fmert bij 't water maaken; dan is het de hvaadaartige witte vloed. 4. De goedaartige witte vloed heeft nog dit bijzonders, dat hij tegen den tijd der maandelijkfche zuivering fterker loopt, dan anders; dat hij op-< houdt, wanneer de maandftonde komt,en weêrom komt wanneer die heeft opgehouden. De kwaadaartige vloed daarentegen houdt niet op bij de ftonde, maar blijft met dezelve te gelijk aanhouden met loopen. 5. Daar zijn perzoonen , welke altijd, vóór dat de maandftonde komt, en eenige dagen daar- L 3 naa*  ( 166 ) «&a, eenen goedaartigen witten vloed krijgen, maar vervolgens niets daarvan befpeuren, tot dat de ftonde weêr komt. Deze bevinden zig heel we'1 daarbij. 6. De oorzaaken van den goedaartigen witten vloed zijn: a) Verfljjming der vogten en een zwak geftel, of de § XXVII. 4. befchreeven gefteldheid, of de wezenlijke bleekzugt. b) Eene verflapping en zwakheid der haarleden in 't bijzonder, dewijl menigmaal een goedaartige witte vloed naa eenen geneezen kwaadaartigen nog langen tijd over blijft. cj Een fterk verlies van bloed uit de baarmoeder, waardoor 't lighaam in het algemeen, en de haarleden in 't bijzonder verzwakt worden. d) Lang aanhoudende zogverplaatzing in debaarmoeder en haarleden, waardoor een geftadige toevoer na deze deelen en eene verflapping derzelven verwekt word. Weshalven ook die vrouwen, welke haare kinderen niet zoogen, naa elke nieuwe opdrooging van het zog , den witten vloed fterker krijgen. e) Opgehouden vloeijing en zinking, welke daarheen getrokken is. 7. Om nu te weeten, welke van deze oorzaaken de regte zij, zo moet gij de Lijderes na alle voorafgegaane omftandigheden vraagen: bij voorbeeld, of zij haar kind onlangs gefpeend hebbe, en federt den witten vloed befpeure, of ze kort te vooren zwaar verhoud geweest zij, het welk op-  C x«7 > ophield enz. De oorzaak a. kent gij uit het bleek, gezwollen aangezigt der zieke, en de levenswijze, die zij heeft geleid, § XXVII. 4. § L. 1. enz. 8. De geneezing rigt zig naar de oorzaaken, a) De witte vloed, uit de oorzaak a. ontftaandc, word als de bleekzugt van het eerfte foort volgens § L. 2. a-g. behandeld j laat daarbij 's morgens en 's avonds, omtrent een kwartier uurs lang, den waasfem van warmen azijn naar de baarmoeder gaan, of door middel van een tregter in dezelve. b) De witte vloed wegens de oorzaak b. vordert hoofdzaaklijk het wasfchen der baar* leden en van den ganfchen onderbuik met koud water, en nog werkzaamer is het koud baaden, beneffens de poeder N° VII. c) Is een voorafgegaane fterke kraamzuivering de oorzaak, laat dan 1. de zieke weinige, maar voedzaame fpijzen, ligt om te verteeren, eeten, als vleesch- of hoendernat met een dooijer van een eij, zagte eijeren,malsch vleesch, goed roggebrood. De beste drank is versch water, en, indien zij 't hebben kan, een glas wijn over den maaltijd. Alle fcherpe fpijzen en fpecerijen, zelfs rammelas en mostert zijn uadeelig. 2. Het dagelijks wasfchen van het onderlijf; koud baaden; overfiagen van koud water met azijn, en waasfem van azijn, zijn voornaame hulpmiddelen. 3. Van het poeder N° X. moet de Lijderes, L 4 da*  C 16*3 ) dagelijks, 's morgens, 's middags en 's ai vonds, een' theelepel vol met water inneemen. 4- Helpen deze middelen in weinig weeken niet, dan moet de Geneesheer het doen. d) De geneezing des witten vloeds wegens zogverplaatzing en opgehouden verkoudheid behoort alleen voor den Geneesheer, 9. De kwaadamige witte vloed ontftaat of, uit eene groote/,^ der vogten; of uit eene on reine bijOaaping, en dan noemd men het denII pertfchen witten vloed. ten0',0!, °°rzaaken van den kwaadaartigen witten vloed wegens fcherpte zijn menigerlei de gewoone zijn: al te lang misbruik van fch 'e gezoute en gekruide fpijzen en dranken al tl weinig drinken; tegengegaan of wegge bi e even gewoon zweeten, terug gedreeven of niet wél geneezen fchurfdheid enz. te eLh' vloed wegens/,/,^. <0 onthouding van alle fcherpe, gezoute, vette, heete, gekruide, gerookte fpijzen en fcherpe verhittende dranken. Daarentegen zijn versch vleesch, groente, ooft, melk wei, karnemelk zeer heilzaame levensmiddelen, è) Laat de zieke, dagelijks, anderhalve kan vogt van knoopgras, met een 3de of 4de gedeelte melk gemengd, drinken, en alle % 6 dagen met de poeders N° XL laxeeren Ma daaryau neemt men bij het na bed gaan,'  C 16*0) en het tweede den volgenden morgen met water in. Werken a poeders niet genoeg, dan geeft men naa den middag nog een. c~) De vogten van verfche kruiden met wei § XLVIII. 6. c. zijn mede van groot nut. d") Word naa het gebruiken van deze middelen, in eenige weeken geen beterfchap befpeurd; dan moet de Geneesheer helpen. ïi. Den yenerifchen witten vloed kend men daaraan, wanneer zig aan de haarleden in- en uitwendig allerlei zweeren , klooven blaaren, fpleeten, vuurige fchurftheid, knoopzwellen, drooge fchurft enz. bevinden; wanneer de klieren in de liezen, ook wel onder de armen, zijn gezwollen; wanneer men vuile, witte fpekkige zweeren aan den hals , wratagtige knobbels in het aangezigt, inzonderheid aan de hoeken van den mond vind; de tepels aan de borften bezeerd en vol klooven zijn. 13. De geneezing van dit kwaad behoord enkel en alleen voor den Geneesheer, en gij moet 'er u op geenerlei wijze mede bemoeijen. § CXXV. Moeder ziekte. 1. Onder den naam van moederziekte worden eene menigte van allerlei krampige toevallen begreepen, welke eene vrouwsperzoon, zo wel ongehuwde als gehuwde van tijd tot tijd kunnen aantasten. De voornaamfte dezer toevallen zijn, kwalijkheid, fpanningen, krimpingen, benaauwdheden, het toetrekken van den hals, als of 'er ',een brok in ware; flikking, braaking, beL 5 dwelmcj,:  C 170 ) dweïmdheid, hartklopping, trekkingen en flaauwten. 2. Ten tijde der maandelijkfche zuivering, in het begin der zwangerheid, naa fterke gemoedsbeweegingen, worden de met deze ziekte behebte perzoonen veel fterker daarvan aangetast, dan anders. Desgelijks pleegen zekere werken, met tillen, reiken, fchudden gepaard gaande, de moederziekte te veroorzaaken: zo mede de reuk van leliën van den dale, muskus en andere aangenaam ruikende dingen. 3. In deze toevallen doet niets zo fchielijk dienst, dan 10, 12 ftuks pillen van N° XII., fterke kamillen-thee , en kamillen-klisteeren. In flaauwten bij de moederziekten is de rook van aangeftoóken veeren, onder de neus gehouden, een zeer goed opwekkend middel. 4. Allen met de moederziekte behebte perzoonen prijst den levensregel der bleekzugtigen aan, 0 L. 2. b. c. 3. f. g.) en raad haar hulp bij den Geneesheer te zoeken. En zo hebt gij nu alle u toebehoorende onderregting, hoe gij u in de meeste ziekten en toevallen, welke eene ongehuwde, zwangere, baarende kraamvrouw, en zoogende moeder kunnen overkomen, moet gedraagen. ' Nu moet gij nopens de bezorging en ziekten der kinderen, en wat gij daarbij moet doen,, het noodige weeten. H. HOOFD-  ( 17' ) II. HOOFDSTUK. EERSTE AFDEELING. § CXXVI. Bczorginge des kinds. i. Js de navelftreng'volgens de § LXXXIV. r. befchreven wijze, afgefnecden, dan moet uwe eerfte zorg zijn, om met uwen vinger allen flijm uit den mond des kinds te haaien. 2. Dit gedaan zijnde komt, alle verdere behandeling op de gefteldheid des kinds aan, te weeten of het kind dood of levendig, ontijdig, vroegtijdig gebooren, voldraagen, zwak of fterk zij. § CXXVII. Kinderen zonder tekenen van leven. 1. Niet elk kind, hetwelk zonder eenig teken van leven ter waereld komt, en als dood voor u ligt, is wezendlijk dood. Eene zwaare en langduurige baaring, waarbij het hoofd des kinds fterk en lang in het bekken gekneld was; of wanneer de navelftreng om den hals gekrinkeld was; of de moeder zeer veel bloed voor de baaring kwijt geraakt is, kunnen veroorzaaken, dat het kind als dood ter waereld komt, en ook gewis zoude fterven, indien gij het niet dadelijk te hulpe komt. 2. Des moet gij geen kind voor dood houden, uitgenomen a) wan-  C 172 ) «9 wanneer,bij eene Iigte en niet fterke aantasting, het vel breekt, en het vleesch daar onder met fraai helderrood, maar donker aschvaal en loodkleurig is, en 'er eenige' tekenen van verrotting bij zijn. bj Wanneer de nageboorte verrot is en ftinkt. cj Wanneer de navelftreng vóór de baaring een geruimen tijd flap heeft gehangen-; en koud geworden is, of geduurende het baaren fterk en lang aan de beenderen van het bekken geprangd was. Waar gij geene van deze omftandigheden vindt, daar moet gij geen kind aanftonds voor dood houden , maar te werk gaan, als volgt. 3. Geeft het kind geen teken van leven, dan a) ziet voor alle dingen, of het aangezigt des kinas bol, rood, blaauwrood, of wit en bleek zij. Naamiijk wanneer het hoofd lang in het bekken gekneld, of de navelftreng om den hals gekrinkeld was, of de mond der baarmoeder zig lang om den hals heeft zamen ge trok. ken; dan is het bloed na het hoofd en de harsfenen gedreeven en opgeflooten, waardoor dus het aangezigt rood, bruin 'en blaauw word. Is daarentegen de navelftreng uitgezakt, koud, of lang geprangd geweest! of is de moeder vóór en in het baaren veel bloeds kwijt geraakt, of is het kind zelf zeer zwak of niet wél gevoed ; dan is het bleek en flap, en als bloedledig. b) In het laatfte geval moogt gij de navelftreng niet onderbinden, maar voor eerst de opwekken-  C i73 ) kende middelen zo lang gebruiken, tot dat bet kind bijkomt, of de moeder het kan uithouden. Maar kan men het affnijden niet langer uitftellen, dan moet de navelftreng zorgvuldig onderbonden, afgefneeden, en dan de opwekkende middelen agtervolgd worden. Doch in het eerfte geval, wanneer het aangezigt donker van kleur is, moet de naveljlreng terftond afgefneden, en 1, 2 lepels vol bloed uit dezelve gclaaten worden. e) Slaat een warmen doek om het kind, en blaast het lugt in den mond, doch waarbij gij het de neus moet toehouden. Gij legt naamiijk uwen mond vast op den mond des kinds, en blaas 'er op eenmaal fterk maar kort in, zo dat de borst van het kind opzwelt — houd alsdan met b'.aazen op, en druk de borst weêr toe. Vaar dan met inblaazen en toedrukken voort, en laat inmiddels eene helpfter den onderbuik des kinds zagt wrijven. Dit inblaazen is zo veel tè werkzaamer, wanneer gij vooraf een'kruidnagel, of iets anders, dat fterk ruikt, ge* kaauwd, en weêr uitgefpuwd hebt. dj Laat een paar droppels wijn of brandewijn in den mond des kinds loopen, en ondertusfehen de helpfter de voeten met een borftel fchuijeren, en een doekje of fpons met warmen wijn over de borst leggen. e") Tragt het te doen niezen, of daardoor, dat gij het een open gefneeden bol ajuin of geest Y»JR  C 174 > Van fal ammoniak onder de neus houdt, of met eene veer of ftroohalm in de neus kittelt. ƒ) Zet het een klisteer van zeepwater of enkel zout water, of, zoo dit niet bij de hand hebt, blaas het flegts, door middel van een pijpje, lugt in het lijf. g) Ondertusfchen dat gij deze hulpmiddelen in ordre gebruikt, zo laat een bad van warm (niet heet, water, met een pint wijn of een vierde van een pint brandewijn , in een grooten pot klaar maaken, en leg 'er het kind met het ganfche lijf tot den hals in , en laat iemand het hoofd vast houden. Is het kind nog aanhoudend blaauw en bruin in het aangezigt, leg het dan een vierdubbel doekje met koud water op het hoofd. Is het bleek, dan word 'er een met warmen wijn opgelegt. Vaar nu voort met inblaazen en wrijven — en wanneer dit bad koel mogt worden, dan moet 'er wat warm water bij gegooten worden. ƒ/) Met deze hulpmiddelen uuren lang voort te vaaren moet u niet verveelen, al ziet gij 'er niet aanftonds de werking van. Hebt gij daarbij eene handzaame helpfter, welke u bij dit werk kan aflosfen, dan kunt gij de Kraamvrouw ten einde toe helpen, en te bed brengen; zooniet, dan gaat al het bezorgen van het kind voor de bezorging der moeder — het geval uitgezonderd, wanneer de moeder eenen bloedvloed, ftuip. trekkingen of zwaare flaauwten had. 4- De  075) 4. De kentekenen, waaraan gij kunt zien, dat liet kind weêr zal bijkomen, zijn : a; wanneer de kleur veranderd, dat is, wanneer de blaauwe kleur allengs bleek, of de bleeke doodskleur roodagtig word, b) wanneer van tijd tot tijd een fchok of fnik aan bet kind befpeurd word. Deze fchokken komen in het begin zeer langzaam, maar met de tijd meermaalen; cj wanneer zig zwakke polsflagen aan het hart, aan de navelftreng en aan de Fontenel laaten merken. Zodra als gij dergelijk iets befpeurt, zijt gij , dubbel verpligt , met inblaazen , wrijven enz. < voort te vaaren, tot dat het kind geheel is bijgekomen. § CXXVIIb Qnvohasfen en niet yoldraagen kind. i. Een onvo/wasfen kind, dat is zulk een, het welk vóór de 7de maand ter waereld komt, kan niet in het leven behouden worden; doch gij moet tragten, het zo lang, als mogelijk is, te behouden. Tot dat einde moet gij het in warme doeken winden, doeken met warmen wijn op de borst leggen, en het wat dun kalfsnat zoeken in te geeven. 3. Een niet yoldraagen en een voldraagen zwakkind moeten op dezelfde wijze bezorgd worden, dat is, zij moeten in warm water en wijn gebaad , in warme doeken gewonden, op de borst en aan de voetzooien gewreeven, met een paar droppelen wijn in den mond verkwikt, en met dun kalfsnat ge-  C *70 gevoed worden, tot dat zij kunnen zuigen. Hoe zwakker een kind is, dat is, hoe flaauvver zijne pols, en hoe zagter zijne ftem is; des te meer moet het in alles, volgens § CXXVIL, als of het zonder levenstekenen ter waereld ware gekomen, behandeld worden. $ CXXIX. Eerfte bezorging van een jong gezond kind. 1. Een vlug, voldraagen kind moet allereerst van alle uiterlijke vuiligheid gezuiverd worden. Dit gefchiedt daardoor, *0 dat gij het met warm water en wijn, waarin venetiaanfche zeep, ter grootte van eene noot, ontbonden is, over het ganfche lighaam wascht, maar inzonderheid daar, waar het vel fronfen heeft, als onder de armen, aan den hals, tusfehen de beenen en aan de dijen. bj Dit moet gij eenige dagen naa malkander, dagelijks tweemaal met hetzelfde mengzel doen. Cj Gij moet nooit boter of eenige andere vettigheid onder het waschwater doen. 2. Naa het wasfchen word de navel, op de gewoone wijze, met een lapje bewonden, en met een breeden navelband vast gemaakt enz. 3. Het kind gezwagteld, waarbij te merken |s, dat aj de luuren en zwagtels ter deege droog, zagt en gewarmd , maar niet te warm moeten weezen; V) de leden des kinds uitgeftrekt, en in hunne natuurlijken ftaat gelegt, en O de  6j de zwagtel zo gelegt moet worden, dathij niet alleen de borst en maag des kinds niet drukke, maar ook de leedjes eenigzins kunnen bcwoogen worden. dj Beter is het, het kind in 't geheel niet te zwagtelen, maar de luur alleen met een paar wél geplaatfte lintjes toe te binden. e) Op de Fontanel word een gevouwen doekje onder de muts gelegt. 4. Zo gezuiverd en gekleed zijnde word het te bed gelegt, het welk niet te warm, noch te nabij het vuur moet zijn. Hierbij is nog in het bijzonzonder te merken: ar) dat het kind nooit met het hoofd, maar met de voeten, na het vuur gekeerd moet zijn; b) dat het licht hetzelve niet in de oogen fchijne; Cj dat de deken op hetzelve niet te zwaar, noch te warm zij; dj dat het niet al te lang op ééne zijde legge, maar menigmaal nu eens op deze, dan weêr op die zijde, en met het hoofd wat hoog- gelegd, en d) dat het flegts zelden, en wel alleen heet zagt gewiegd worde. Beter nogthans is het, de kinderen in het geheel niet te wiegen. 5. Na de eerfte ia uuren op zijn langst word het kind aan de borst gelegt, krijgende vooraf o-een ander voedzel, ten ware het zwak zij. Daarentegen geef het menigmaal een lepel vol van het volgend honingwater, in eene kleine hoeveelheid, zo veel als het naamiijk op eenmaal vatM -es»  C i?9) ten, en aan eenen wél gewasfchen kleinen vinger kan inzuigen. Neem fchoon water eene halve pint, meng daar onder een lepel vol zuiveren honing. Ook doet het geen nadeel,wanneer,in plaats van enkel water, flap aftrekzei van hondgras of bloezem van fleedoornftruik word genomen. Is 'er eene Apotheek kort bij, dan kan men, in plaats van dezen drank, om de 3 uuren, een' theelepel vol vogt van Suikerei met rhabarber geeven. § CXXX. Zindelijkheid. Wat de verdere bezorging des kinds betreft; merk vooral aan, dat de zindelijkheid een ongemeen gewigtig ftuk van debezorgin'gedeskindsis, zonder welke zelfs het beste voedzel van geen' dienst kan zijn. De volgende regels zijn de voornaamfte, welke gij geftadig in het oog moet houden. ï. Het kindt moet, dagelijks tweemaal, dat is 's morgeris en 's avonds, over het ganfche lighaam gewasfchen worden. a) In de eerfte dagen gefchiedt zulks met eenigzins warm water en wijn of bier, en wat venetiaanfche zeep; maar vervolgens met fchoon water. Gij zoudt niet gelooven, hoe gezond het zij, wanneer de kinderen bijtijds aan het wasfchen gewend worden. i) Hierbij gaat gij dus te werk: gij wascht met eene zagte fpons eerst het aangezigt en het hoofd, uitgezonderd de plaats, waar de Fon- ta-  C -79 > tanel is, welke in de eerfte weeken van' koud water verfchoond moet worden; vervolgens verder van bovenaf tot de voeten, — maar niet van onderen na boven. ë) Dit dagelijks koud wasfchen van het kind» van het hoofd tot de voet2oolen, is behalven dat het daardoor fterk word, ook nog van dat nut, dat het in de eerfte 6 maanden, den zo gewoonen aanwas op het hoofd niet alleen, maar ook den douwworm verhoedt. Weshalven men zulks in de eerde 5, ó' jaaren niet moest nalaaten. a. Behalven het dagelijks wasfchen over het ganfche lijf, moet gij het zo dikwijls wasfchen» als het zig vuil of wel alleen nat heeft gemaakt, en 'er u niet mede vergenoegen, dat ge na en dan een drooge plaats van de natte luur ondet ftopt. Veeleer 3. moet gij het kind, zo dikwijls als het noodig is, een fchoone luur geeven. Het is volftrekt niet goed, eene bepiste luur flegts te droogen, en dan weêr onder te leggen. 4. Hoe ftipter gij deze regels opvolgt, des te zeldzaamer zult gij bemerken, dat het kind be> zeerd word. Meerendeels is de bezeering een gevolg van de verwaarloosde zindelijkheid, — of dat het kind niet elke reis word gewasfchen, wanneer het heeft gepist, of te lang in het nat blijft leggen. Het menigmaal wasfchen met koud frisch water is ook het beste middel, om de won» de weêr te geneezen. Het beftrooijen met poeder of loodwit is zelden noodig, en helpt alsdan M a flegta  C 180 ) •flegts mede, wanneer het wasfchen als de hoofdzaak vooraf gaat. 5. De mond des kinds moet insgelijks zo dikwijls worden uitgewasfchen, als het zuigen zal en gezoogen heeft; gij moet dit niet nalaaten, al ware het kind aan de borst in flaap gevallen. Door dit aanhoudend wasfchen des monds word de fprouw veel verhoed. 6. De zindelijkheid Itrekt zig niet alleen uit tot het wasfchen en kleeden des kinds, maar ook tot de vaten , waaruit het kind zijn voedzel krijgt. Hierom moet a) de moeder elke reis, zo menigmaal als zij het kind de borst geeft, de tepels afwasfchen. i>) Het is niet goed het voedzel; vooral water en melk, in een vat van den éénen tot den anderen tijd te laaten ftaan, maar men moet elke reis, zo menigmaal als het kind te drinken zal gegeeven worden, zulks versch in een heel zuiver vat klaar maaken. 7. Zo mede moet het bed des kinds zuiver gehouden worden; terwijl niet flegts de natte kusfens wél gedroogd, en met fchoone doeken bedekt, maar ook het ftroo of de matras menigmaal moet ververscht worden, _ op dat het kind niet in plaats van op een bed, in den mest ligge- 8. Het drongen van nat goed in de kamer is, voor het kind, zo wel, als de moeder nadeelig, en moet daarom nagelaaten worden. S cxxxi  080 ^ CXXXI. Voedzel. liet tweede voornaame ftuk aangaande de bezórgirigé der kinderen is het voedzel, en wel de, moedermelk, wanneer dc moeder geen blijkbaar gebrek aan zog heeft. Hierbij zijn dc volgende regels in agt te neemen. i. Zo lang als het kind met zijne moedermelk kan'verzadigd worden, moet men het niets anders, ten minften niet in de eerfte 6 wee1, daarbij geeven. s. Vervolgens kan men beginnen, hetzelve, naast de borst, koemelk , waarvsn de room Is afgedaan, met driemaal zo veel water gemengd, te geeven. S. Zo lang als het bij dit voedzel groeit en toeneemt, dagelijks afgaat, en flaapt, moet men bet niets te eeten geeven. Het is niet goed, wanneer men het vóór de 12de week te eeten geeft, indien het zog genoeg heeft. 4. Het kind moet, van het begin af, gewend worden, om op zekere bepaalde uuren te zuigen: — in het begin om de 3, maar allengs alle 4, 5 uuren. Buiten deze eens vastgeftelde tijden moet het niet aan de borst gelegt worden, al is het, dat het fchreit. 5. Het kind moet beurtelings aan beide borften zuigen, en wanneer het fterk zuigt, moet de moeder de borst terug haaien, op dat het den tepel niet te verre in den mond trekke, waardoor het konde flikken. 6. Van zo genoemde poppen, dotten en pijpkannen moet gij u volftrekt onthouden. Deze en de M 3 ver*  C 18» j verzuimde zuivering des monds zijn de eenige oorzaak der fprouw; ja menige kinders zijn door deze poppen in den flaap zelfs gedikt, wanneer ze die in den hals gezoogen hadden. (j CXXXII. Levensregelen yoor zoogende Vrouwen, Eene zoogende Vrouw moet zekere levensregelen wél in agt neemen, ten einde zij veel en gezond zog hebbe. Hierom moet zij i. alle fcherpe, zuure , gezoute, gekruide, gerookte fpijzen , kaas , eijerdruiven , gebakke eijeren, ongegeste meelfpijzen, zwaare en winderige groenten mijden. In bet begin moet ze Zig bij alle foorten van waterfoepen, verderkende vogten en ligte groenten houden; vervolgens bij fchraale, en verder bij kragtigere vleeschfoe•pen en fpijzen met vleesch. Maar maate het kind ouder en derker word, mag ze van tijd tot tijd ook iets hartigers gebruiken. li. Voorts moet zij veel drinken. Water is de beste drank. Befpeurt zij gebrek aan zog, dan drinke zij water en melk, van beide even veel, of wél uitgegest bier — of amandelmelk. Zuure en verhittende dranken moet zij voldrekt mijden, 3. Zij moet zig voor alle verkouding, inzonderheid der borden wagten, en, om dat deze in dezen toedand bijzonder aandoenlijk zijn, een fervet daar over daan. Zij mag ook daarom juist; wanneer zij het kind laat zuigen, niet op den togt gaan zitten, noch met open borden rond gaan, allerminst, wanneer zij zweet* 4- Zij  C -83 ) 4. Zij moet zig veel beweegen. Het veel zitten maakt het zog dik en ongezond. 5. Zij moet zig, zo veel mogelijk is, voor fchrik, toorn en ergernis wagten. Ten minften mag zij het kind de borst nooit geeven, wanneer ze zig boos gemaakt, gefchrikt of geërgerd heeft, om dat zulks bij het kind ftuiptrekkingen, of zelfs wel den dood kan verwekken. Zij moet op zijn minst een paar uuren of nog langer wagten, tot ze weêr geheel bedaard is geworden, en de borften uitmelken. Even zo min mag zij 6. Het kind de borst geeven, wanneer zij eet, of even gegeetcn of lang gevast heeft, desgelijks, wanneer ze koud of warm is geworden. In alle deze gevallen moet zij een paar uuren wagten , vóór dat zij het kind aan de borst legt. 7. Beveel de moeder fterk aan , dat zij, de melkkoorts over en de borften in ordre zijnde, deeze dagelijks wasfche. Dit gefchiedt in het begin met laauw zemelwater, waarin een weinig venetiaanfche zeep ombonden is, maar vervolgens met frisch klaar water. Hier brenge ik vb nogmaals het wasfchen van den mond des kindsen van de tepels te binnen, voor en naa elk zuigen. 8. Zij moet zig zo kleeden, dat de borften altijd omhoog gehouden worden. In hangende borften ontftaan veel ligter verftoppingen en klonters, dan wanneer zij onderftcund zijn. Doch zij moeten nooit door al te vast rijgen, of wel keurslijven gedrukt, én als gekwetst worden. ' 0. Zuigende borften moeten inzonderheid zorg* M 4 vul?  < ï84 3 vuldig voor alk uitterlijk geweld, fïaan, ftoo. ten, onzagt drukken enz. bewaard worden. ■ 10. Indien eene zoogende Vrouw de ftonde krijgt; dan moet zij op dien tijd, meer dan ooit, in de levenswijze voorzigtig weezen, en daarbij het kind zeldzaamer en weiniger de borst geeven , om dat aandoenlijke kinderen daardoor ligt darmfcheelspijn, en zelfs zenuw- en ftuiptrekkingen kunnen krijgen. $ CXXXIII, Gebrek aan zog, x. Zelden of ooit heeft eene Kraamvrouw ten eenemaal gebrek aan zog. Ten minften kan men .zulks niet aanftonds in de eerfte week, en nog minder vóór het verloop der melkkoorts zeggen. a. Veeleer vermeerdert het zog, naar gelang© het kind meer noodig heeft, of, gelijk men zegt, boe meer zuigen, hoe meer zog. 3. Zoo inmiddels eene gezonde Vrouw naa de tweede of derde week befpeurde, dat ze minder zog heeft, dan het kind noodig hebbe; dan moet zij a) des te meer zog-maakende dranken en fpijzen gebruiken. Dergelijke zijn: water en melk , van elk even veel , amandelmelk, goed versch bier, haver- en garfte-mclk, met kalfsnat,melkpappen, aardappelen, witte raapen enz, bj- Dan ook moet zij het kind water en melk bij de borst geeven, zo lang tot dat zij zelve genoeg heeft. § CXXXIV,  C x85 ) $ CXXXIV. Tekenen van gezond zog. Om te beoordeelen, of het zog goed zij, moet gij op de volgende Hukken letten. i. Goed zog is witblaauw,zonder eenigen reuk, en fmaakt heel zoet, gansch niet bitter of ziltig. a. Het moet zo dun zijn, dat, wanneer men een' droppel daarvan op den nagel van den duim doet, het ligt en fchielijk van den nagel afloopt,. wanneer men dien fcheef houdt; en, wanneer men de hand fchud, moet 'er in het geheel geen teken van een witte ftreep over blijven. 3. Wanneer gij met een gewasfchen vinger een droppel in het oog doet, moet gij niet de minfte fcherpte voelen. 4. Het geeft bij het ftil ftaan "weinig room, en, wanneer men het met iets zuuragtigs doet runnen, ■weinig kaas, § CXXXV. Tekenen van ongezond zog, en yer- beteringe daarvan. Zo veel als het zog deze eigenfehappen niet bezit, zo veel te flegter is het, dan het moest •weezen, en moet daarom op de volgende wijze, verbeterd worden. 1. Ruikt het zog gooragtig, en fchift het aanftonds naa het melken; dan is het zuuragtig, het veroorzaakt krimping, en het kind gaat groen af. De moeder moet zig van alle zuure fpijzen, melk, ooft en faiade ten eenemaal onthouden, weinig groente eeten, en zig voornaamlijk aan vleesch en vleeschfoepen houden; M 5 bj da-  ( x80 *) dagelijks een theelepel vol witte Magnefie gebruiken, tot dat het zog niet meer goor ruikt, of zo ligt kartelt, a. Ziet het zog geelagtig wit, fmaakt het zoutig of bitter, en veroorzaakt het in 't oog eene jeuking of branding ; dan is het fcherp. Het kind groeit daarbij niet, maar ontvelt en flaat uit. a) De moeder moet vleesch, vleeschfoepen, eijeren, meelfpijzen, vet, gezouten, gerookt, gekruid, fcherp voedzel ten eenemaal mijden; maar in plaats daarvan veel versch en gekookt ooft, ligte groente, inzonderheid komkommer-faiade met het vogt eeten; en in fteê van allen drank V) het nat van hondgras drinken. Neem gefneeden wortels van hondgras en wortels van groot klisfenkruid, van elk 2 lood, een half lood zoethout, kook het in & kannen water, tot dat een halve kan verkookt is; doe daarbij anderhalf drachma (3 lood) gezuiverden falpeter, en een of twee lepels vol vlierfiroop. Alles koud geworden zijnde, zijg het door, en laat het warm of koud drinken. Best is het, wanneer dagelijks de geheele portie word gedronken. d) Om den 4den of 5den dag een mannadrank- je inneemen. 3. Loopt het zog niet ligt van den nagel, geeft het veel room en kaas ; dan is het te dik, en veroorzaakt het kind verftoppingen, fpanningen, hard en dik lii?*. aamborftigheid en kugchen. Bij dit  dit zog groeijen de kinderen, zomwijlen, zeer fchielijk, en proppen zig op; maar deze fchijn van groote gezondheid bedriegt — het opgezwollen vleesch is week, en niet zelden lterven zij fchielijk aan ftuipen. a) De moeder moet de boven N° 3. befchree- ven levenswijze opvolgen ; £) zeer veel fchoon water, of den hondgrasdrank zonder falpeter en vlierfiroop drinken, en e) zig zeer veel in beweeging begeeven. 4. Bij ongezond zog is het raadzaam het kind winder aan de borst te leggen, en in plaats daarvan water en melk te geeven, tot dat de moedermelk weêr is verbeterd. 5 CXXXVI. Minnemoeders. 1. Kan eene Moeder haar kind niet zoogen, dan moet het, of eene Minnemoeder hebben, of zonder zog geheel opgebragt worden. Eene lekwaame Minnemoeder is beter, dan het optrekken met koe- of geitemelk. Maar 'er is niet ligt eene goede en bekwaame Min te vinden, om dat elke zoogende Perzoone daartoe niet goed is. 2. Het volgende zijn de voornaamfte hoedanigheden, welke eene Min moet hebben. a~) Zij moet niet ouder weezen, dan des kinds moeder, en haar zog niet veel ouder, dan het kind. Hierom is zulk eene niet goed, welke reeds een kind gezoogd heeft. b~) Zij moet veel en goed zog hebben. Haare borften moeten gezond zijn, zonder naaden en  en knobbels, en goede, niet te groote en niet te kleine tepels hebben, die het zog ligt laaten vloeijen. O Zij moet óver het geheele lijf volkomen gezond zijn, dat is, zij moet thans niet alleen geene ziekte'hebben, maar ook kort te vooren geene gehad hebben; minst zulk eene die overerft , als jicht, vallende ziekte, fchurft, vuurige fchurftheid, fcherpe uitflag of Venusziekte. Doch alle deze Hukken behooren door een Geneesheer onderzogt te worden. dj Zij moet van geene driftige, twistgierige, tot toorn, ergernis en fchrik geneigde, maar van eene zagte, bedaarde, vlugge gemoedsgefteldheid zijn, niet wellustig en aan verhittende dranken overgegeeven, niet lui] en vadzig, maar tot arbeid genegen zijn. ej Zij moet zig naar alle regels eener zoogende moeder (§ CXXXJI) gedraagen. 3. Zodra als eene Minnemoeder deze hoedanig, heden niet bezit, is het beter, het kind met water en melk op te brengen. % CXXXVII. Opvoeding zonder zog. De opvoeding zonder zog gefchied met water en melk, op de volgende wijze. 1. Men neemt goede koemelk, welke niet te vet is, kookt ze, en neemt 'er het vet af. Alsdan mengd men ze met fchoon water, het welk niet gekookt behoeft te zijn. Doch meng niet meer ondereen, dan het kind juist voor eens noodig heeft, 3. Men  C 189) 2. Men moet het niet te warm en niet te houd. maar melkwarm, en elke reis uit een zuiver drinkvat geeven. Ook moet de melk, vóór dat men ze met water gemengd, geproefd worden. Zodra als men 'er de minfte zuuragtigheid aan bcfpeurd, is zij niet meer goed. 3. In de eerfte 3, 4 wceken neemt men één deel melk en twee deelen waters, vervolgens half en half, en, het kind fterker geworden zijnde, twee deelen melk en één deel waters. 4. Zo lang als het kind bij dit voedzel groeit, geeft men het niets te eeten, ten minften in de eerfte 6 weeken niet. 5. Ook hierbij moet het, van 't begin af, aan zekere vastgeftelde uuren gewend worden. § CXXXVIII. lündc'rfpijzen. 1. Is de tijd gekomen, dat het kind fpijs moet hebben, dan is het beste, dienftigfte voedzel: eene klaar gebondene pap van wittebrood en water, met wat boter en een paar korreltjes zout; of wel van half water en melk, en, wanneer het ouder en fterker is, van enkele melk gekookt. a) Deze pap word in het begin flegts tweemaal , vervolgens driemaal, en eindelijk viermaal 's daags gegeeven. l>) Zij moet niet te warm, noch te koud zijn. Het is zeer vies, en voor het kind nadeelig, wanneer de Vrouw de pap eerst in haaren eigen mond heen en weêr laat gaan, en ze vervolgens, zo bezoedeld, aan het kind geeft. Het is genoeg, wanneer ze met het fpitó  C »9ö) fpits haarer tong beproeft, of ze niet te warm zij. e) Heeft het kind gegeeten, dan moet het ten minften een uur wagten , tot dat het. te drinken krijgt. d) De pap moet elke reis versch gemaakt worden. Weêr opgewarmde pap is nadeelig. e) fvlen doet best, wanneer men met de melken boter-pappen verwisfeld. De daartoe noodige pannen moeten zeer zuiver gehouden worden. 2. De meel- of blompap is eene zeer fchadelijke fpijs voor kinderen, vooral voor zo tedere, en is de oorzaak van veele gevaarlijke en doodelijke kinderziekten. Weshalven gij u van dezelve volftrekt moet onthouden. . 3. Na het eerfte half jaar kan men voor een gezond kind, van tijd tot tijd, dun kalfsnat kooken, ook wel hetzelve een paar monden vol ligte groente van fuikerwortelen, fchorzoneelen en geele raapen, wél kort gemaakt, geeven. • 4. Men moet de kinderen niet aan fuiker in fpijzen en dranken gewennen, om dat zulks aanleiding geeft, dat ze zig om den fmaak overlaaden , of zij te veel drinken, waardoor ze de ingewanden, menigmaal voor al hun leven, verzwakken. En te veel fuiker verwekt het zuur. § CXXXIX. Oppasfmg. Het tweede voorhaame ftuk van de bezorginge der kinderen raakt hunne verftandige oppasfmg en kt-  < -91 ) behandeling, in alle andere gewoone dingen eo behoeften. f. Kleeding. De eerfte kleeding des kinds 2iia de luuren en zwagtels, waaromtrent § CXXIX. 3. reeds het voornaamfte is aangeweezen. Doch merkt hierbij nog 't volgende. a) Gij moet nooit veel gloeijende kooien in de vuurmand doen, noch natte luuren op' dezelve leggen, wanneer het kind word gebakerd. Het is genoeg, wanneer 'er heete, gloeijende asfche in is. Desgelijks moet het kind altijd met de voeten, en nooit met het hoofd na de vuurmand toe leggen. 'bj Ook is het zeer goed, wanneer het kind niet altijd van dezelfde zijde gezwagteld, maar hier mede verwisfeld worde, dat is, nu eens van de regter na de linker, dan weêr van de linker na de regter zijde. Zeer vast mag de zivagtel buiten dat nooit aangehaald worden. c) Men moet de armen van het kind niet al te lang bewinden, maar bijtijds vrij laaten. Is. het een vierendeel jaars oud, dan word het 's nagts alleen bezwagteld, maar over dag ordentelijk gekleed. d) De kleeren moet men nooit om de borst vast aannaaien, ook moeten de mutzen om den hals niet vast zitten. e) Stijve keurslijven deugen zo min voor kleine , als voor grootere kinderen. Het is volftrekt onwaar, dat die een rank en wel gemaakt lijf verfchaffen, en tegen het verwas-  C -93 > wasfen behoeden. Integendeel zijn de keurs* lijven meestal de oorzaak van het verwasfen. ƒ) De voeten moeten meer, dan de andere lig* haamsdeelen, wel bedekt en warm gehouden worden. g) Zo lang als de kinders nog weinig hair heb* ben, moeten zij mutzen draagen. Doch deze moeten niet te dik en te warm zijn. De mutzen, met bont gevoerd, zijn zeer fchadeüjk. Bedekken de hairen het ganfchc hoofd, dan laat men ze in den volgenden zomer blootshoofds gaan en flaapen. 3. Beweeging en houding. dj Laat het kind, menigmaal, een tijd lang vrij en ongezwagteld op het bed of uw' fchoot leggen, op dat het zijne leden vrij beweegen kunne. £) Worden de kinderen, altijd, op denzelfden arm alleen gedraagen, dan worden ze ligt krom: des moeten zij, beurtelings, nu eens op den regter, dan weêr op den linker arm gedraagen worden. d) Het fterk omhoog ligten van een kind, nu eens herwaards , dan weêr derwaards , is volftrekt niet goed, vooral ook daarom, om dat de borst daarbij te fterk met de hand gedrukt word. Een kind, het welk even van te vooren gegeeten of gedronken heeft, mag niet fterk bewoogen, maar moet ftil gehouden worden. Desgelijks, wanneer het fterk fchreeuwt, mag het niet heen en weêr gefchud worden ,  c 193) den, om het daarmeë te paaijen — het komt anders buiten den adem, en kan flikken. 0) Naa de 6de maand, en, naar maate zij fterk zijn, ook wel vroeger, legt men het kind, menigmaal, op een uitgelpreid dekkleed op den grond, en laat het naar zijn' zin zig beweegen. f j Is een kind onrustig, beweegt het zig hier en daar heen, fchreeuwt het veel, dan moet het ontzwagteld worden. g) Men moet een kind nooit lang na e'e'ne zijde laaten zien: bij voorbeeld, warneer de kaars of de glazen geftadig het kind van de regtet zijde in de oogen fchijnen , dan word het kind na de regter zijde fcheel- ziende. Des den bonding na het licht ook moet verwisfeld worden: de beste is, wanneer het licht 't kind van de voeten af in het aangezigt fchijnt. ]ï) Men moet de kinderen niet te vroeg op de voeten zetten; want anders krijgen zij ligt kromme bcenen. 3. Slaap. ,*) Een waakend vlug kind moet nooit met geweld in flaap gewiegd, of een flaaperig kind" de flaap onthouden worden. Hoe jonger een kind is, des te meer flaapt het. ty Hoe geregelder en bepaalder de tijd voor eeten en tlrinken word gehouden, des te beter en geruster flaapt het op zijn tijd. e) Men moet de kinderen bijtijds gewennen, om 's nagts maar eens te drinken. De geN woon-  C ÏP4 ) woohte, om het 's nagts eeten te geeven, alleen op dat het zoude zwijgen, is zeer fchadelijk en onverantwoordelijk. dj Nog erger is het hen allerlei flaapdranken in te geeven. Dit zij u volftrekt en voor altoos verboden. Daardoor zijn reeds veele kinderen óm het leven gekomen. *) Een kind, dat in den flaap den mond vertrekt, als of het lacht, heeft krimping in de darmen, of ftaat tanden te krijgen. fj Een flaapend kind moet niet fchielijk of met gefchreeuw wakker gemaakt, of hetzelve eene kaars onder de oogen gehouden worden. 4. Ontlastingen. 0j Kinderen geeven ligt en dikwijls over. De rede daarvan is: 1. Overlaading, wanneer ze te veel en te fchielijk gedronken of gegeeten hebben , o. wanneer ze dadelijk naa het eeten of drinken fterk bewoogen of gefchud worden. Dit laatfte kan en moet men altijd voorkomen. ij Het overgeeven door overlaading is op zig zelf niet fchadelijk , maar geeft het kind ligtenis. Maar komt het te dikwijls, dan veroorzaakt het weldra een zwakke maag, waaruit vervolgens menigerlei kwaaien ontftaan. Des moeten de moeders en oppasters zorg draagen, dat de kinders nooit te veel eeten of drinken op eenmaal krijgen. Maar is het overgeeven reeds eene gewoonte geworden, dan moeten zij hen nog meer voedzel  C 195 ) . gel onthouden, en het kind liever in het begin wat laaten fchreijen. Het zal weldra aan het verminderd voedzel gewennen, en dit binnen houden, en des te beter verteeren. Maar gelukt ook dit middel niet, daö moet men bijtijds na den Geneesheer gaan. c) Hoe jonger een kind is, des te meer gaat het af, gemeenlijk a of 3 maal in 34 uuren. Zodra het hieraan hapert, moet men het een zagt klisteer van water en melk, of wel alleen van laauw water met wat fuiker zetten. ■ <0 üe Sewoone oorzaak der verftopping bij kinderen is bet te vroeg eeten;maar nog meer, wanneer Lutje oppasters, om haaren flaap, het kind 's nagts brood kaauwen, en in den hals fteeken: desgelijks de zeer doemwaardige flaapmiddelen. e) Is de afgang groen, dan is er windpijn in den buik en het zuur. Zomwijlen is de afgang niet groen, wanneer hij van het kind komt, maar word naa eenige uuren eerst groen. Weshalven men bij elke ontlasting de vuile luur een paar uuren moet laaten liggen, vóór dat men ze in de wasch doet, om de kleur van den afgang des te beter te kunnen weeten. ƒ) Is de afgang zeer kaazig, taai en Ujmigi dan is het zog te vet en te dik, of anders het voedzel te grof en te flijmig, en kan door de maag van het kind niet verteerd worden, maar verzwakt ze nog meer. Is de Na *f-  C i 9ö> afgang bleekgeel of wel wit, dan fchort het aan de gal. Bij deze omfïandigheden moet men ligter en beter voedzel geeven, het in de menigte verkorten, en de verteerkragten verfterken. Hiertoe is het geneesmiddel N° XIII. zeer dienftig. Men geeft 'er op één' dag 3,4 maal een kleinen theelepel vol van. Naar maare een kind veel en menigmaal drinkt, moet het ook veel en menigmaal wateren. Indien dit water de luuren fterk kleurt, en ruikt; dan is het fcherp, en fchrijnt het kind. In dit geval krijgt het eene fcherpe melk van de moeder, welke naar het voorfchrift $ CXXXV. 3. bijtijds verbeterd moet worden. Zomwijlen heeft een kind ook groote pijn bij 't wateren; het welk men weet, wanneer het elke reis bij 't wateren en vooraf fchreit, met de voeten trapt, of de moeder aan het lijf trekt. De gemeenfte oorzaak daarvan is, of eene fcherpte des waters, of winden, of wel beide te gelijk. . Vindt gij hierom aan het kind of de luur geen teken van fcherpte; zet het dan van tot tijd tijd een klisteer,en leg het een papzel van kamillen, vlierbloemen en lijnzaat, in melk gekookt, op den onderhuik en de fchaamte. Draag zorg, dat het niet overlaaden worde, en be- * veel de moeder, dat ze zig voor winderige fpijzen wagtc. Indien dit niet. helpt, gaat dan bijtijds na den Geneesheer. O Me-  C 197 5 i) Menigmaal wateren de kinders in een ganfchen dag niet, of om dat ze niet genoeg te drinken krijgen, of te veel zweeten. Het laatfte komt men voor, wanneer men ze niet al te lang in het bed laat leggen, en niet te warm houd. 5. Dit zijn de voornaamfte lesfen nopens de bczorginge der kinderen, welke gij niet alleen nooit moet vergeeten, maar ook de moeders eil oppasters voorhouden, en naar uw best vermogen infeherpen en onderhouden. Er ware nog wel veele, nutte onderrigünge raakende dit ftuk te geeven; doch dit is voor tegenwoordig te wijdloopig. Voor eerst is het genoeg, wanneer dee* 2e getrouw en gemoedelijk worden opgevolgd. TWEEDE AFDEELING. Kinderziekten. § CXL. Verdeeling der Kinderziekten. De toevallen en ziekten, welke de kinderetf kunnen overkomen, zijn zo veele en van zo verfcheiden foort, dat ik ze tet zekere verdeelingen moet brengen, ten einde gij de noodige onder* regting daaromtrent des te ligter kunt begrijpen. De eer/Ie verdeeling bevat de toevallen en ziek» ten der jong geboorenen en kraamkinderen; $ 3 -QK  C 198 ) JDe tweede verdeeling de toevallen en ziekten der kinderen in de eerfte jaaren: De derde verdeeling de brandige kinderziekten met uitflag: De vierde verdeeling handelt van eenige uitwendige toevallen en ziekten der kinderen. EERSTE VERDEELING. Toevallen en ziekten der jong geboorenen e» kraamkinderen. % CXLI. J)e gebreken en ziekten der jong ge*> boorenen en kraamkinderen zijn: 1. Gebreken van de geboorte af. ü. Bezeeringen in de geboorte. 3. Ziekten en toevallen, welke hen in de eerfte weeken reeds kunnen overkomen. ï. Gebreken van de geboorte af. 5 CXLlI. Verklaaring en benaaming. i. Kinders kunnen ook menigerlei mismaaktien verminktheden mede op de waereld brengen, die niemand kan verhelpen i en waarbij gij flegta den regel van voorzigtigheid in agt moet neemen, dat gij deze ongevallen zo lang voor de moeder tragt verborgen te houden, tot dat deze nieuwe kragten heeft gekreegen, en het haar dan allengs doet weeien. * . ■3. Docb  t -9? i e. Doch welgefchapen kinders brengén oo# veelerlei gebreken mede op de waereld, welk© een bekwaam Heelmeester kan verhelpen. Eenige daarvan kunnen zelfs het kind hetf leven kosten, indien niet dadelijk hulp word beweezen. Hierom 3. ziet gij zelf, hoe noodzaaklijk het zij, daÉ gij het jong gebooren kind, zodra als het gezuiverd is, overal naauwkeurig beziet, en nagaat, of het geen gebrek hebbe. 4. Deze gebreken zijn: aanwasfingen van me» nigerlei foort, Haazemond, fcheur in V verhemeltte des monds, Waterhoofd, gefplecten Ruggegraat, Uitwas/en, Moedervlekken. 5. Bij geen van deze gebreken kunt gij iets anders doen,' dan hulp bij den Geneesheer of Heelmeester zoeken ; doch gij moet 'er zo veel va» weeten, als noodig is, om ze te kennen. § CXL . III. Aanwas fingen, 1. De aanwasfingen, die meestal pleegen voot te komen, zijn de aanwas van dtn aars, der pisbuis , der voorhuid, der fchaamlippen en der tonge. 2. Is de aars aangewasfehen; dan kan het kind niet afgaan; wil het zijn gevoeg doen, dan zwelt de mond van den aars op, en kan niets doorlaaten. Men kan 'er zelfs geen klisteerpijpje in brengen. Hier moet een bekwaam Heelmeester helpen. 3. Is de pisbuis aangeWasfen; dan kan het kind in 't geheel niet wateren. Is de voorhuid, of zijn «Je fchaamlippm aangewasfen; dan kaa het kind N é VG$  ( 2ÖO ) "Voor de eerfte maal wel wateren, maar flegts «o veel, als de uitgerekte voorhuid, of de uitgerekte moederfchede kan bevatten, welke dan daardoor zeer opzwellen. De aangewasfen 1'chaamlippen laaten zig ook dadelijk bij het eerfte wasfchen vinden cn kennen. In alle deze gevallen moet de Heelmeester helpen, en wel zonder tijdverlies. 4- Is de tong aan het tandvleesch gewasfen, dan kan het kind niet zuigen, ook niet wél flikken, wanneer men het de melk niet wijd agter in den mond laat loopen. Het kan ook de tong niet opligten, of uitfteeken. Dit gebrek is ligt te kennen , ^vanneer gij het jong gebooren kind den flijm uit den mond haalt, en met uwen vinder de tong wilt opligten. De Heelmeester alleen kan in djt geval de tong los maaken, of gelijk men Zegt, lesfen. 5. Zeldfaamer komt bet voor, dat de lippen van den mond, de neusgaten, de oogleden, vingers en teenen, aaneen zijn gewasfen. Alle deze gebreken kan men met het bloote oog zien, en eisfehen eenen bekwaamen en bedreeven Heelmeester. . § CXLIV. Haazemond', fcheur in verhemelte de} monds. 1. Is de bovenlip van een gefpleeten, en de fpleet aan het tandvleesch gewasfen; dan word dit genoemd een haazemond. Het kind word daardoor meer of min in het zuigen gehinderd, en er is daarbij een groote misftand. De haaze- mond)  C 20* ) mond moet door een bekwaamen Heelmeester gefneeden worden. 3. Een fcheur in 't verhemelte des monds word genoemd, wanneer 't gebeente van 't verhemelte vaneen is gefcheiden, en eene opening heeft, welke in de holte van de neus gaat. De kinders kunnen flegts een heel klein gedeelte van het voedzel doorflikken, om dat alles door de fcheur in de holte der neus gaat, en door de neus weêr ■Uitkomt. Dit gebrek word aanftonds bij de eerfte zuivering des monds gevonden. Kan hier geen bekwaam Heelmeester met een door kunst gemaakt verhemelte helpen, dan moet het kind wegens gebrek aan voedzel verfmagten. Inmiddels moet , men het zo lang zoeken te behouden, als mogelijk is, en dit gefchied daardoor, dat men het voedzel, als melk, garfte- haver-, rijst-water met kalfsnat en zonder zout bereid, in klisteeren bijbrengt. § CXLV. Waterhoofd, gefpleeten Ruggegraat. i. Komt een kind met een buitengewoon groot hoofd ter waereld, en vindt gij , dat deze ongemeene groote des hoofds van een gezwel des agterhoofds voortkomt, het welk meer of min zagt op het gevoel is, of ten minften toegeeft, wanneer men 'er op drukt; dan heeft het kind, waarfehijnlijk, een uitwendig waterhoofd. 3. Leg op dit gezwel doeken, met water voor gezwellen (§ LXXXII. i. *0 nat gemaakt. Maar (bevindt gij, naa verloop van a of 3 dagen, dat het N 5 m  gezwel niet kleiner word, vraag dan bijtijds deïi Geneesheer om raad. 3. Daar is ook een inwendig waterhoofd', het welk men in 't begin met 't bloote oog ziet, en zig in de eerfte weeken ook niet ligt te kennen geeft. Doch men vermoed, dat 'er water in de harsfenen, of een inwendig waterhoofd is, wanneer een kind onrustig en benaauwd word, overgeeft, het hoofd laat hangen, ook wel trekkingen krijgt, zo menigmaal als men het opligt, en met het lijf regt houd, en dit alles dadelijk weêr .overgaat, zodra het wederom word neêrgelegt; wanneer het daarbij veel en geftadig meer flaapt, en de oogappel zeer groot is. Bevindt men nu mede nog, dat de Fontanel verwijdt;dat de beenderen des hoofds, inzonderheid van het voorhoofd, van malkander gaan, het welk daardoor 'hreeder en na buiten gezet word; dan is 'er verder geen twijffel aan een inwendig waterhoofd. Zo menigmaal als gij dergelijke toevallen aan een kind bemerkt, moet gij zonder uitftel met een* -Geneesheer raadpleegen. Merk nog het volgende: dj dat bij een uitwendig dikwijls ook een in» wendig waterhoofd te gelijk is; k) dat zelfs kinderen van a, 3 en meer jaare» een inwendig waterhoofd kunnen krijgen, al hebben zij 'er geen mede op de waereld? gebragt — door vallen op het hoofd, verkouding des hoofds, na binnen geflageö fchurft of een fchurfdig hoofd enz. 4. Bevindt zig aan den ruggegraad, in den omtrek der lenden, of nog dieper na den aars toe., een  ( 203 ) een gezwel, welk bij het drukken toegeeft, en waarbij de fchenkels en beenen verdraaid, of zelfs wel verlamd zijn; dan heeft het kind een gefpketen ruggcgraat. ,Zeer dikwijls is 'er een inwendig waterhoofd bij. Bemerkt gij zulk een gezwel, wagt u dan, dat gij 'er iet aan doet, maar laat den Geneesheer roepen. § CXLVI. Breuken. x. Een Breuk is een gezwel aan het onderlijf, welke ontftaat, wanneer een inwendig deel van het lighaam, als darmen, net, water wind enz. uit het lijf na buiten gaat, dat het met de buitenhuid bedekt blijft. a. Daar zijn wel veelerlei en verfcheide breuken, en zij bevineien zig aan menigerlei plaatzen Maar gij moet hier alleen op twee foorten letten, te weeten den Navelbreuk, (waarvan vervolgens nader) en den breuk aan de fchaamte of in den balzak. Vindt gij aan deze plaatzen een gezwel, groot of klein , welk op het betasten meer of minder toegeeft, wanneer gij het met de holle hand eenigzins drukt, — vooral, wanneer daar* bij een klein geruisch gehoord word als klokklen, dan is dit eene breuk. Hier moet gij altoos eenen verftandigen Heelmeester haaien, die de breuk weêr inbrengt, en door een voegelijken band aan zijne plaats houdt. Hij moet u teffens onderregten, hoe gij in zijne afwezenheid, des noods zijnde, den band gevoeglijk afga aan doen moet, en wat gij anders daarbij moet waarneemen. $ CXLVH.  C 204 J $ CXLVII. Uitwasfen. i. Wat een uitwas zij, weet gij ten deele reeds Git het woord zelf.. Men kan het ook door zien en voelen veel ligter kennen, dan met woorden zo befchrijven, dat gij het kunt verftaan. Uitwasfen zijn vleefchige knobbels aan eenig vleefchig deel des lighaams, als in het aangezigt, aan de armen, fchouders, den rug, den aars, fchenkels enz. Bij het betasten zijn ze meer of minder zagt, en zelden pijnlijk; maar andersin grootte, geftalte en kleur zeer verfchillende. Menige uitwasfen hebben dunne fteelen, waarmede zij aan het vleesch vast zitten, als de kampernoelies; andere zitten met breeden grond. Tot de uitwasfen kan men mede rekenen, wanneer kinders een zesden vinger of teen medebrengen. De ' huid rondom 't gewas is gemeenlijk natuurlijk. 2. De uitwasfen moet de Heelmeester behandelen, welken men, zodra mogelijk is, om raad moet vraagen, i) om dat menige uitwasfen dagelijks grooter worden, en door hunnen wasdom, het kind zijn voedzel onttrekken ; 2) om dat ze, door hunne grootte, of om de plaats, daar ze zijn, allerlei nadeel kunnen doen; 3) om dat veele in het eerfte begin, met veel minder moeite en gevaar zijn weg te neemen, dan nader? hand. § CXLVIII. Moedervlekken. 1. De moedervlekken zijn, of tt) enkele vlekken, welke weinig of in hét geheel niet boven den huid uirilceken, van vee-  veelerleije grootte en kleur,.-rüeerendeelSrood, blaauw of zwart; of hj- werklijke kleine uitwasfen van verfchilleilde geftalte en kleur. 2. Tegen de vlekken, die men ook vuurvlekken noemd, wanneer ze rood, _ of doodvlekken, wanneer ze blaauw of zwart zijn, heeft men de volgende middelen bij ondervinding vruchtloos bevonden. Men wrijft den vlek met den verfchen warmen moederkoek, of met warm duivebloed, of met verfche gal van barbeelen, of met eijwit. Nugter fpeekzel heeft, zeer zeker, menigmaal, zigtbaare werking gedaan. 3. De kleine uitwasfen moeten, als de groote. door een Heelmeester behandeld worden. 2. Bezeeringen in de geboorte. % CXLIX. Verklaaring en benaaming. 1. Onder de bezeerincen in de pehnortp rplrfn/» ...... ^^ww....wwui.wi. I^VUUIIUVIU WUiL UU. 1. Onder de bezeeringen in de geboorte rekene ik geenzins dezulke, welke door onverftandige Vroedvrouwen, door heen en weêr trekken, keexen en wenden enz. het kind toegebragt worden. Veeleer hoope ik, dat alle gemoedelijke en wél ondcrweezen Vroedvrouwen, zich nooit aan dergelijke bezeeringen zullen fchuldig maaken. Maar ik verftaa daardoor zodanige, welke door eene moeijelijke en langduurige baaring; buhen iemands toedoen, veroorzaakt worden. a. Deeze bezeeringen zijn: blaauwe plekken en kneuzingen, inzonderheid aan het hoofd; fterk tyereen gefchtoyen bekkeneel; voorhoofd, en de toe¬ val-  vallen en gevolgen van de om den hals geftrengelde navelftreng. % CL. Blaauv/e plekken cn kneuzingen. i. De blaauwc plekken en kneuzingen ontdaan, wanneer de opening van het bekken kleiner is, dan ze moest weezen, of het hoofd grooter, en dus flegts langzaam, en met veel moeite en geweld kan doorgeperst worden ; /of wanneer de tang gebruikt is; in het algemeen van elke fterke drukking op het hoofd des kinds bij den doorgang. a. De kneuzingen zijn daarom , gemeenlijk, aan het voor- en agterhoofd; en, wanneer de tang gebruikt is, aan de flagen van het hoofd. 3. Brengt een kind dergelijke blaauwe plekken en kneuzingen mede; laat dan a) uit den navel een lepelvol bloeds Ioopen,en J>) flaat 'er menigmaal doeken, in warm water en melk gedoopt, overheen. 4. Menigmaal worden dergelijke plekken voor moedervlekken aangezien. § CLI. Sterk overeen gefchooven bekkeneel; of voorhoofd. I. Bij eene langduurige en moeijelijke baaring van het hoofd worden de beenderen van het bekkeneel fterk overeen gefchooven, waardoor het hoofd kleiner en fpitzer word. Ten zelfden tijde zwelt ook het vel des hoofds op, zo verre naamiijk als het in de opening van het bekken is ingedrongen, en dringt na vooren. Dit gezwel ia me-  C -»7 ) menigmaal 20 groot als een appel, en word het voorhoofd genoemd. 2. Dit voorhooid onderfcheidt zig van het uiterlijk waterhoofd daardoor, a) dat het gezwel des voorhoofds op het gevoel harder en donkerer van kleur is, dan het waterhoofd. *JHet waterhoofd geeft mede, wanneer men 'er op drukt, en behoudt 'er eene groef van; maar het voorhoofd niet. c) het gevoel des voorhoofds beflaat flegts eert gedeelte van het hoofd, te weeten zo verre als het in 't bekken geklemd was; maar" het waterhoofd beflaat het ganfche agterhoofd. 3. Behandel het voorhoofd, als de kneuzin* gen in den voorigen § CL. 3. a. b. 4. De overeen gefchooven beenderen van het bekkeneel gaan van zelf weêr uiteen, en hebben uwe hulp in het geheel niet noodig; veeleer is u al het drukken des hoofds ten ftrengftea verboden, om dat door dit onverftandig drukken groot nadeel kan toegebragt worden. § CLII. Toevallen en gevolgen van de om dm. hals gejlrengelde naveljlreng. 1. Hoe men zich bij het vrijmaaken van een kind, hetwefk de navelftreng om den hals geflingeid is, moet gedraagen, wordt door het onderwijs in de vroedkunde geleerd. Hier moet gij eeniglijk gezegd worden, hoe gij zulk een kind naa de geboorte verd&r te hulpmoet komen., si. Hoe  C »°8 2 3. Hoe vaster de navelftreng om den hals toegetrokken is, en hoe langer deze toetrekking heeft geduurd; des te zwartblaauvver en meer gezwollen is het aangezigt en het geheele hoofd des kinds, het welk daar van daan komt, dat het bloed in 't hoofd terug word gehouden, dewijl het door den toegetrokken hals niet kan loopen. Dit veroorzaakt het kind eene doodelijke beroerte, wanneer het bloed niet tijdig genoeg de vrije loop weêr kan verfchaft worden. 3. Zo dra dus als het kind ter waereld gekokomen, en de navehlreng los gemaakt is; a) moet zij aanftonds afgefneeden, en één of twee lepels vol bloed uit den navel gclaaten worden. b) Hierop moet gij het kind adem inblaazen, zo als u, vooraf, § CXXVII. 3. c. geleerd is. c) Zet zo fchielijk als mogelijk is, een klisteer. Een weinig gezouten water kan men fpoe< digst hebben, en doet goed. d~) Laat de voeten met een warmen doek omwinden, of nog beter, door eene helpfter met warme doeken wrijven, of in een pot met laauwwarm water houden. O Het kind moet g'j »n een zittenden ftand houden; want leggende vloeit het bloed niet zo ligt van het hoofd af. f) Met deze middelen b. c. d. moet gij voortvaaren, en niet moede worden, al ziet gij niet terftond oogfchijnlijke hulp daarvan. g) Ook kunnen hier de middelen, welke het niezen verwekken, als ajuin of geest van fal-  {.zog j fal-ammoniak:, met nut gebruikt worden} maar evenwel niet vroeger, dan vóór dat gij ziet, dat het aangezigt merkjijk bleeker ig geworden — anders kunnen zij veeleer den dood verhaasten. h) Wagt u eindelijk daar voor, dat gij het kind warme doeken of wel omflagen van warmen wijii op het hoofd legt. Het is genoeg, dat gij het hoofd met een doek-bedekt. Ja 't is veeleer nog werkzaamer, wan. neer gij het hoofd met eene fponge, in koud water gedoopt, wascht, terwijl de voeten en het onderlijf in laauw water leggen. 3. Ziekten en toevallen, welke de kinderen inde eerjle wecken kunnen overkomen. % CLIH. Benaaming derzelve. In de eerfte weeken zijn de kinderen reeds voof Verfcheide toevallen blootgeftcld, welke hen* menigmaal, hun jong leven wéér beneemen. Doch zij kunnen meestal verhoed worden, wanneer gij de noodige oplettenheid daartoe befteedt* Dó gemeende toevallen zijn deze: de zwarte drek, melk in de borften, dcgeelzugt, dejprouw, darmfcheelspijn en ftuipen. § CLIV. Zwarte drek. 1. De zwarte drek is die taaije, als pek uitziende vuiligheid, welke ieder kind in zijn ge-' darmte mede op de waereld brengt, en die in da ■eerfte dagen dadelijk geheel en al moet afgedree* O Yeg r  C aio ) ven worden, om dat hij anders ligt ftuipen, en daardoor den dood kan veroorzaaken. o. Uwe eerfte zorg moet daarom zijn, dien zwartèn drek wég te neemen. Daartoe is het Vooraf (§ CXXIX. 5.) befchreeven honin gwatcr êen zeer dienftig middel, en de eerfte dunne moedermelk komt daarbij als het beste geneesmiddel te hulpe. 3. Hierdoor volgen, gemeenlijk, 3 of 4 ontlastingen in 24 uuren, waardoor die zwarte drek in de eerfte twee, ten hoogften drie dagen afgedreeven, dus de afgang, van zwart en groen, allengs geel word. 4. Maar, wanneer op deze middelen de noodige ontlastingen niet volgen, of het kind krimpingen in den buik krijgt ; dan moet gij het met eenige kamillen-klisteeren, waarin wat honing of venetiaanfche zeep, of de dooijer van een eij ontbonden is, te hulpe komen. Ook kunt gij bet kind alle 3 uuren een theelepel vol van getrokken rhabarber geeven, zo lang tot gij ziet, dat de drek zwarte en donkergroene kleur heeft verloeren. 5. Merk hier in 't algemeen nog aan, dat, wanneer een kraamkind ten minften alle 24 uuren niet afgaat, het ziek is; cn dat men hit aanftonds "fiiet een klisteer van zemelwater, of vleeschnat, of wel enkel water met wat fuiker of honing, en nu en dan ook met een paar theelepels vol van getrokken rhabarber te hulp moet komen. § CLV.  C at* ) § CLV. Melk in de borften. 1. Alle jonggebooren kinderen, jongens en meisjes, brengen melk in hunne borften mede ter waereld; het ééne meer, het andere minder. 2. Denzulken, welke veel melk hebben, dat is, wier borften merklijk dik en hard zijn, en het kind pijn veroorzaaken , wanneer men ze drukt, moet de melk uitgemolken worden; anders ontfteekeh de borften, krijgen klonters, en hreeken open. 3. Doch bij bet uitmelken moet gij wél toezien, dat gij deeze tedere deelen niet met geweld knijpt; anders kunt gij regelregt daardoor eene ontfteeking veroorzaaken, welke gij tog.wilt verhoeden. Beter is hét, dat gij 'er de melkpleister N° V. op legt, dan dat gij ze met geweld nijpt en kwetst. 4. Bij dezulken, die weinig melk hebben, hebt gij in het geheel niets te doen. Zij verdwijnt van zelve in ettelijke dagen. § CLVI. Geelzugt. 1. Jonggebooren kinders krijgen in de eerfte dagen, gemeenlijk, de geelzugt, dat is, zij worden over het ganfche lijf geel en bruinagtig. Dit duurt eenige dagen. Dan gaat het allengs over, en de kinders zien 'er uit, als of ze met geelagtig meel beftrooid waren, het welk van 't fchilveren der opperhuid komt. %. Dit toeval heeft geen verdere hulp noodig, ©m dat het van zelf over gaat. 3, Maar raogt het, (hoewel dit zelden geO 2 beurt,)  C 2IZ > beurt,") niet fchielijk over gaan, en het kind daarbij, opgezwollen, hardlijvig, of met krimpingen bezet zijn; dan is 'er waarfehijnlijk nog zwarte drek over. Geef, in dit geval, om de 3 uuren, een paar theelepels vol van het volgende vogt. Neem een versch eij, klop het witte en geele dooreen, en meng 'er één loot rhabarber- vogt onder. § CLVII. Sproüv. 1. De fprouw openbaart zig, gemeenlijk, hier te land, reeds in de 2de of 3de week, maar zeer zelden en mogelijk nooit naa de zesde. Deze kwaal, waaraan jaarlijks menig kind fterft, word door de Vrouwen onverantwoordelijk verwaarloosd, om dat zij gelooven, dat alle kinderen de fprouw moesten hebben. 2. De fprouw is een witte uitflag op de tong, den mond van binnen, en de lippen, zo, als of deze deelen met meel beftrooit waren. Hij begint eerst met enkele witte flipjes hier en daar in den mond te verfchijnen. Daarbij is de tong -en de geheele mond van binnen rooder, dan naar gewoonte. 3. Word dezein 't beginniet waargenomen, dan •word, in korten tijd, de ganfche holligheid des monds, ja zelfs de keel en longepijp daar van aangetast ; het kind kan zonder groote pijn niet zui. gen; fchreit dag en nacht; wordt heesch, flikt bezwaarlijk; krijgt den hik, geeft over; krijgt krimpingen en den buikloop , met welken de melk;  melk afgaat, en vervolgens ook het bloed, en fterft 'er eindelijk aan, of wel wegens gebrek van voedzel. 4. De oorzaaken der fprouw zijn : »*) het verzuimde uitwasfchen des monds, voor en naa het aanleggen aan de borst, en de zuivering der tepels; (zie § CXXX. 5. 6. O het zeer fchadelijk gebruik der pijpkannen » (zie S CXXXI. 60 tf) te dikke en fcherpe melk, en het zuur in de maag des kinds, tf. Des ka» de fprouw altijd verhoed worden door de voorgefchreeven zuiveringc des monds, het afïchaffen der pijpkannen, en de zorg, dat de moedermelk wél geftéld is. ($ CXXXV.) 6. Maar is nu dit kwaad niet verhoed, dan moet men het terftond in 't begin weêrftaan, om dat het dan nog, menigmaal, met weinig moeite te verhelpen is. Zodra derhalven, als gij in den mond des kinds hier en daar witte flipjes ziet, üj neem dan een kleine handvol wél gewasfen faliebladen, kook ze in eene pint waters een kwartier uurs; zijg het door, en meng 'er een lepel vol honing onder. Of neem verfche witte raapen, rasp ze, pers het vogt daarvan door een' doek, en doe 'er wat honing bij. Ook is het uitgeperfte vogt van huislook, met fuiker of honing zoet gemaakt , een goed middel. Maak daar mede een linnen doekje nat, of nog beter een ftukje floers, cn wasch den lüpud des kinds O 3 dja*  C «8 ) Haar medé uit, zo wel bij het aanleggen aan de borst, als buiten dat, zo dikwijls als gij nieuwe flipjes ziet. Zoo deze middelen niet baaten, laat dan het vogt N° XIV. uit de Apotheek haaien, en maak 'er den ganfchen mond mee fchoon, zo wijd en diep als gij kunt komen, en herhaal zulks alle o uuren* Dit penfeeltje word dus gemaakt: men neemt zagt zuiver uitraafzel, en bind het aan een dun ftokje van eene hand lang; het uitraafzel plaatst men na het ander einde van 't ftokje; alsdan ftrijkt men het na vooren, en bind het nog eens agter het fpits van "t ftokje, en fnijd de einden van het uitraaf. zei af, zo dat de baard van het penfeel om. trent een duim lang blijft. Zo dikwijls als daarmeê gewasfchen is, moet het in fchoon water worden uitgefpoeld. l~) Ruikt daarbij het kind zuur uit den mond, geef het dan alle 3, 4 uuren een theelepel vol Rhabarber - trekzel, en laat de moeder alle zuure en zuuragtige fpijzen en dranken mijden,maar des te meer dun kalfs- " en rundernat drinken, en alle 3, 4 uuren een goeden theelepel vol witte Magnefiacf kreeftoogen-poeder, in water, neemen. Zïjn deze middelen niet toereikende,of heeft zig de fprouw reeds zo verre verfpreid, dat het kind den hik heeft, overgeeft en heesch is; melk of bloed in den afgang is; dan «wet gij 'er van afzien, en den Geneesheer haaien. § cLvni  C «5 ) $ CLVÏII, Darmfchechpijn. i. Darmpijn of het is insgelijks éene- der eerfte ziekten der tedere kinderen, dewelke, om dat ze gemeenlijk zeer verwaarloosd word, de bijkans algemeene oorzaak van de ftuipen der kinderen in dezen ouderdom is, cn zeer veelen het leven kost. z. Begint een kind dikwerf, fchielijk .en fterk te fchreijen, trekt het de voeten omhoog, valt het -met drift aan de borst, en laat het deeze .terftond weer los; lacht het als in den flaap, verdraait het de oogen, is het onrustig, ontwaakt het dikwijls met een fchielijk fchreeuwen;- geeft het gekartelde, kaazige, zuure melk over; is de afgang groen, of word hij groen in de luur, of ziet hij er als geroerde eijeren uit, en ruikt hij zuur; heeft het buikrommelingen; dan heeft heü darmpijn en het zuur. [ 3. Dit zuur ontftaat in de maag des kinds, ■ x. wanneer het de melk niet behoorlijk ver' teerd ; gevolglijk , wanneer, het te veel drinkt, te menigmaal aan de borst gelegt I word, vóór dat het voorgaande voedzel tijd heeft, om te verteeren; wanneer het bij 't zuigen fpijzen, zwaar om te verteeren, gegeeven worden, als meelpap. Of wanneer het zuur-in de maag gebrag* word, als zuuragtige melk of roggebrood; of wanneer het aan de pijpkan zuigt, en het gemors daarvan in dén mond zuur word; of mede, wanneer de moeder te veel zuure dingen-, als ooft, faiade enz, gebruikt» O 4 waaiS>  t at5 ) Waardoor haar zog reeds eene neiging tot Zuurheid krijgt. 4. (?) Het kind moet maar half zo veelmaal aan de borst gelegd worden, als het anders gewoon was, op zijn hoogst 6 maal in 24 uuren. In dien tusfentijd geef het, zo veel als het mag, eenigzins gezouten vleeschof hoender, nat, doch zonder vet, met iets van een dooijer daar onder gemengd: ofwel dun vogt van haver of garst, met nat van kalfsvleesch gekookt, en gemengd met den dooijer van een versch eïj. l>) Zet het dagelijks eenige klisteeren van vleeschnat met wat lijnolie. Of neem een* dooijer van een versch eij, z lepels vol lijnolie, roer het wél dooreen; giet dan allengs bij het roeren omtrent een pint laauw water daarbij, en verdeel het tot 3 klisteeren. Indien gij, in plaats van den lijnolie, verfchen koud uitgeperften amandel, olie neemt; dan kunt gij met nut het kind daarvan te chinken geeven. Men kan ook, in plaats van het .laauw water, vogt van kamillen daar toe neemen. £) Laat 2 loot uittrekzel van rhabarber, a loot witte. Magnelia, en a, loot arabifche Gom, tot een poeder gemaakt, ondereen gemengd, in de Apotheek haaien, en geef 'er het kind alle 2 uuren 1—a theelepeltjes vol van. é?)fioud met deze middelen zo lang aan, tot Jiet kind niet alleen bedaarder wurd, maar d§  de afgang ook zijne natuurlijke kleur weêr heeft, eh in de luur niet meer groen word. Houd alsdan met de geneesmiddelen zo wel, als met het vleeschnat op, en laat het weêr het zog gebruiken. tj Geduurende dien tijd moet zig-de moeder van alle zuure dingen, als ooft en alle winderige groenten onthouden, zig meest van vleesch en vleeschnat houden , cn dagelijks 5, 6 maal een goeden theelepel vol poeder van oestcrfchclpen en kreeftoogen inneemen. f) Het kinderpoeder N° XV. is bij het zuur een heerlijk middel, zo wel voor de moeder, ais voor het kind. De eerfte neemt% dagelijks ;; ,4, 5 maal een opgèhoopten . ' koffijlepel vol, en geef het laatfte 3 maal een kleinen theelepel vol daarvan. Men gebruikt alsdan het uittrekzel 4. e. niet. 5. Alhoewel het. zuur de meest gewoone oorzaak der darmpijn is, het is egter niet de eenige. Alles, wat de darmen der kinderen prikkelen, . en krimpingen in dezelve veroorzaaken kan, verwekt ook meer of minder pijn. Gevolglijk ~) Reutelt het kind na bedaarde ftuipen zeer, en is het zeer blaauw in het aangezigt; verzuim dan nooit, twee bloedzuigers aan de Hagen van het hoofd te laaten hangen» e) Zijn de middelend, niet toereikende, om de ftuipen te doen overgaan, leg dan, zonder uuftel, twee fpaanfchevlieg-pleisters op de kuiten. dj Draag zorg, dat zig het kind, geduurende den aanval, niet bclchadige. Tot dat einde moet gij het, wanneer het naamiijk reeds tanden heeft, een met een doekje omwonden houtje, of iets anders, in den mond tusfehen de tanden fteeken, op dat het zig niet op de tong bijte. Een klein kind kan men, in den aanval, wel op den fchoot hou* ■den; maar is het reeds meer, dan een jaar -oud»  C aai ) tuid, dan is het beter op het bed. Men" houd deszclfs trekkende leden vast, op dat ze niet al te zeer verdraaid worden ; doch dit moet met maatigheid gefchicden, om dat gij het anders, door al te (terken tegenHand, insgelijks nadeel kunt toebrengen. e) Zodra als de aanval ten eenemaal gedaan is, en het kind zig heel wél fchijnt te bevinden, moet gij, zonder tijdverlies, de hoofdoorzaak weg neemen,. of nog beter, den Geneesheer om raad vraagen. 6. Nu willen wij de oorzaaken zelve nader befchouwen. Dat de zwarte drek de oorzaak der ftuipen zij, weet men, oy wanneer die dadelijk in de eerfte week komen ; by wanneer men heeft verzuimd, den zwarten drek behoorlijk af te drijven, en zig nog iet zwarts in den drek bevindt. Ter geneezinge word niets verder gevorderd, dan één of eenige klisteeren van melk of zoete wei, of zemelwater met fuiker. Vervolgens doet gij wél, wanneer gij een paar theelepels vol rhabarber-trekzel geeft. 7. Het zuur of de darmpijn word aan de vooraf § CLVIII. befchreeven omftandigheden en toevallen gekend. ■ay Geef klisteeren van vleeschnat met een dooijer van een eij; ky eenige theelepeltjes vol zoeten boomolie, en, wanneer de ftuipen fterk zijn en lang aanhouden, met eenige droppels van Ny III. cj Naa  e") Nas den aanval gaat gij te werk volgens ' alle regelen van § CLVIH. '8. Toorn en ergernis der Moeder of Zoogfier. IJ''trover moet de moeder of zoogfter ernftig ondervraagd worden; en kan men daar mede niet te regt raaken, gaat dan na: a) of liet kind kort vóór den aanval heel gegezond geweest zij, en aan de borst gelegen hebbe; of het hierop eensklaps geel in het aangezigt geworden zij, fchielijk begon over te geeven, met fchreijen en kermen; c) of het in den flaap opgereezen zij, en tot, geene rust konde komen. Vindt gij deze omftandigheden bij het kind, dan kunt gij met taamlijke zekerheid befluiten, dat de ftuipen van ontroerd zog voortkomen. In den aanval gaat gij te werk als bij N° 7. Naa den aanval geef een paar theelepels vol rhabarber-trekzel.Merk hierbij nog aan: x. De moeder moet het kind de borst niet eer weêr geeven, vóór dat zij heel bedaard is geworden, en zig heeft uitgemolken. Zij moet ook een kleine theelepel vol van het verkoelend poeder, of 40, 50 droppelen van N° III. inneemen. q. Dikwijls krijgen de kinderen ook ftuipen, wanneer de moeder haare ftonde heeft. In dit geval moet het gefp*eend worden. 9. Het tanden krijgen word uit de toevallen daarvan gekend, welke in den volgend v-n Para-  graaf worden aangeweezen. Geef in den aanval a) eenige verzagtende klisteeren,een paar theelepeltjes vol Amandel- of boomolie ; met even zo veet Maagfap, of wel eenige droppels van N° III. gemengd, en leg mostertpleisrers. h") Is dit niet toereikend, leg dan a fpaanfehcvliegpleisters op de kuiten, en 2 bloedzuigers agter de ooren. c) Is het tandvleesch zeer gezwollen 5 dan moet het door een Heelmeester open gefneeden worden. 10. Wormen. Dat deeze de oorzaak der ftuipen zijn, befluit gij: a) wanneer het kind fterk eet; l) wanneer men de § CLXIV. x. a. b. c. te boek geftelde kentekenen van wormen reeds aan hetzelve heeft bemerkt; c) wanneer deszelfs navel in den aanval uit- fteekt, dj en het aan de fchaamdeelen plukt en trekt. Hierbij hebt gij niets bijzonders verder te doen, dan i. de klisteeren van enkel laauw warme melk» zonder eenig bijvoegzel te zetten; a. naa den aanval de wormen af te drijven. 11. Na binnen ge/lagen fchurft of domvorm. Deeze oorzaak moet gij door vraagen zien te ontdekken. Het fmeeren met opdroogende cn na binnen ilaande zalven is hiervan de oorzaak; weshalven gij ook. bij alle gelegenheid, de menfehen tegen  C 224 ) gen al het fmeeren der fchurft ernftig moet waaffchouvven. Menigmaal, hoewel zeer zelden, flaat de fchurft ook door verkonding na binnen. Ook kunnen, wanneer de kinderen zccre, hopende of etterende ooren hebben, en dezelve fchielijk droogen, of van zelf, of door het fchadelijk beftrooijen met loodwit, ftuipen daaruit ontftaan. aj Zet alle uuren een klisteer van zemelwatef met een paar lepels vol lijnolie, waarin kamfer, ter grootte van een kleine noot, ontbonden is. Ij Geef desgelijks alle uuren een paar theelepels vol boom- of amandel-olie in, waarin een half grein kamfer ontbonden is , met fuiker zoet gemaakt, en tragt daarbij zo" veel warm aftrekzei van vlierbloemen te doen, drinken, als mogelijk is. d) Leg fpaanfchevlieg-pleisters op de kuiten, of agter de ooren, indien opdrooging de oorzaak daarvan ware. dj Wrijf het ganfche lijf met wolle doeken, of zet het kind in een laauw warm bad, indien na binnen ge/lagen fchurft de oorzaak is. t ej Is de douworm na binnen geflagen, wrijf dan het hoofd met een borftel, en beftrooi het met mostertmeel, of wat poeder van fpaanfche vliegen. f) Maar vergeet in alle gevallen niet, eenige t bloedzuigers aan de flagen van het hoofd te laaten leggen , indien het aangezigt zeec rood of blaauw is. $) Na*  C 225 ) g) Naa den aanval moet de Geneesheer verder raad geeven. 12.Slaappoeder, mndpoeder,(*)dieluije moeders en oppasters gewoon zijn de kinderen te geeven, om ze daarmeê te fusfen, of te doen fiaapen, kunnen ftuipen verwekken. Onthoud u daarom van alle zulke ftillende artzenijen, om geene moorders te worden, en waarfchouw 'er de menfchen voor. Maar is dit ongeluk nu eens gefchied, en hebt gij het door vraagen uitgevorscht; a\ ontbloot terftond het hoofd des kinds; b) tragt het laauw water, met wat olie gemengd, in te krijgen, en fteek het den vinger, of eene met olie nat gemaakte veer, in den hals, tot dat het aan 't braaken raakt; c") kunt gij het niet tot braaken brengen, leg dan mostertpleisters op de voetzooien, en zet klisteeren van zemelwater met zout; dj leg doeken, in warmen azijn gedoopt, op het hoofd, de borst en den buik. Houd ook fterken azijn onder de neus; en wil dit alles niet helpen, e) laat dan bloedzuigers aan de flagen van het hoofd leggen. 13. Uitflagkoorts. Heerfchen de pokken, mazelen, of purperkoorts aan die plaats, en is een kind, dat deeze ziekte nog niet heeft gehad, federt eenige dagen ziek, met hette, heeft het over- £hsm van Annijszaai.  C 236 ) overgegeeven, en krijgt het nu de ftuipen; dan is het een teken, dat de uitflag zal uitbreeken. Geef klisteeren, en leg mostertpleisters. Wat gij verder moet doen, zult gij hooren, wanneer van deeze ziekten afzonderlijk zal gehandeld worden. Behalven deeze oorzaaken en foorten van ftuipen, zijn 'er ook nog eenige andere, waarvan gij iets moet weeten. 14. Kinderen , die veel eeten, inzonderheid veele ongegeste meelfpijzen, gebak en andere dingen, niet ligt om te verteeren, vergaderen een groote menigte taaijen /lijm in hunne ingewanden, welke mede eene oorzaak van ftuipen is. Doch dit flag van ftuipen komt zelden voor het 4de of 5 de jaar te voorfchijn, en doodt niet ligt in de eerfte aanvallen; maar zij komen veeleer, op beftemde tijden, geregeld weerom, en eindigen, gemeenlijk, elke reis met het overgeeven van een taaijen flijm. a) Dit foort kan een ervaren Geneesheer alleen , door eene geregelde kuur, en welke dikwijls langen tijd vordert, geneezen. V) Het voornaamfte hulpmiddel in den aanval zijn klisteeren van zuure kaaswei met zout of gezuiverden falpeter, een half loot op een pint, en eene fpoedige braaking, welke gij door het ingieten van laauw water, met olie gemengd, of met eene in den hals geftoken veer moet tragten te verwekken. 15. Kinders kunnen mede door eene fchielijke otitjleldtcnis ftuipen krijgen; wanneer men.ze door  C"7 ) door bullebakken, het vertoonen van affchuwelijke dingen, of op eene overwagte wijze, fchielijk verfchrikt en vrees aanjaagt. Dezen moedwil, die menigmaal den dood kan veroorzaaken» moesten de ouders en alle, die het opzigt over kinders hebben, volftrekt en ftreng weeren. Komt U dergelijk een geval voor, geef dan verzagtende klisteeren en van de krampdroppels N° III. naar maate het kind oud is, 6, iq, ao droppels in water, met fuiker gemengd, of wel in een lepel vol witte maagfap, wanneer het bij de hand is. 16. Hebben kinders een tijd lang ziekelijk gegaan , zonder dat men regt weet, wat hen fchort, veel overgegeeven en geflaapen, inzonderheid met half opene oogen, word de oogappel zeer groot, dan hebben zij water in 't hoofd, (zie § CXLV. 30 dan krijgen zij ten laatften ook ftuipen, waarop weldra de dood volgt. TWEEDE VERDEELING. Toevallen en ziekten, in de eerfte jaaren. § CLX. Het tanden krijgen. De landkoorts. It ~\^"eele kinders krijgen de tanden heel gemaklijk, en, hoe gezonder en fterker een kind is, des te gemaklijker doorgaande. Doch de meeste zijn 'er meer of minder ziek bij, en veele zo hard; ziek, dat ze ftuipen krijgen, en fterverL s.. Doorgaande vertoi men zig de eerfte toevallen , P a bij  C «8 ) hij het krijgen van de tanden, naa de vierde maand. Zij begi nnen daar mede, dat hen het fpeekzel in menigte uit den mond loopt, het welk VKXtkmjlen noemd;zij worden onrustig,kunnen niet flappen, fehreijen en jengelen, wroeten met het vuistje in den mond, en bijten in de hardigheden; krijgen hette, vooral in den mond, roode wangen, ook wel roode en ontdoken oogen. Eenige hebben daarbij eene heilzaame fchuijering, andere een fterken hoest, dat is, zij tanden over de borst. o. Deeze toevallen komen,of aanvallender wijze , dat is, zij tasten het kind met meer of minder hevigheid aan; duuren omtrent één'of twee dagen; houden dan voor eenigen tijd op, en komen weerom; of zij blijven aanhouden met groote hette; dat is, zij hebben eene tandkocirts. 4. Komen zij aanvallender wijze, en zijn ze niet hevig; dan laat men ze op hun beloop, draagende alleen zorg daar voor, dat de kinders open lijf houden. Maar zijn ze hevig; dan maatigd men den aanval daardoor zeer, dat men, aj dagelijks,eenige verzagtende klisteeren zet, al is er reeds een maatige fchuijering bij; V) het kind tot over het halve lijfin een laauw , bad zet, en geduurende datzelve het hoofd met koud water wascht, e) en, bij het flaapengaan, één of eenige theelepeltjes vol wit maagfap ingeeft. . 5.. Is de hette zeer groot, en zijn de toevallen fterk; laat dan, bij deze middelen, a) nog 2 bloedzuigers agter de ooren zetten ; en maatigd dit nog niet genoeg, *; kg  t) leg dan mostertpleisters op de vöetzöolen, en fpaanfche vliegen op de kuiten. Wat gij, verder moet doen, moet de Geneesheer zeggen. 6. Bij het tanden krijgen moet gij de kinderen weinig te eeten, maar des te meer te drinken geeven, en iets in den mond waarop het kan kaauwen, als een vioolwortel, met honing beimeerd. Laat het kind in allen geval, bijtijds, het tandvleesch met de vingeren wrijven, of geef het een' wolfstand, of anders iets hards, om, te bijten en te kaauwen, in den mond. § CLXI. Aanwas/en. 1. Is de buik van een kind gezwollen, hard en gefpannen, vooral na de ribben, met een korten adem, ontrust, fchreijen, opvliegen in den flaap, en aandoenlijke pijnen bij het aanraaken, waar men het ook moge aanvatten, dan zegd men , het kind is aangewasfen. 2. De oorzaak hiervan is eene overlaading en opvulling der maag en ingewanden van onverteerde melk en andere mondkost, en daaruit veroorzaakte flijm met veel lugt, waardoor de zo zeer aandoenlijke ingewanden zeer fterk worden uitgezet. 3. Daaruit ziet gij zelf, dat het fmeeren met den lampolie, of met boter en ganzevet,hier niets kan baaten. Hierdoor word veeleer de buik flegts dikker en meer gefpannen, en de pijnen, worden grooter; om niet te fpreken van het nadeel, welk gij door het knijpen en drukken des buiks veroorzaakt.  C 43® ) < 4. In 'plaat* "daarvan zet'menigmaal klisteeren van kamillen, nat met zui-ker Öf zenit. Maar nog beter bereidt gij die klisteeren uit kamillen, vlierbloemen, wollekruids -"bloemen en'Quendel, van iec'er eveh'vëel, en doe 'er een dooijer van eert eij '.bij.' ■'-:" : ij Smeer en wrijf den buik 's daags eenige maaien zagtjes van de regter na de linker zijde, en zo vervolgens van boven na onderen, met muskaat-boter;; ter grootte van omtrent eene boon, of met den olie Vf9 XVI. c) Geef om het uur een paar theelepels vol rhabarber-trekzcl, of nog beter vSn het vogt N° XVII.' zo lang tot dat de vuiligheid genoeg afgeleid , en het kind weêr beter is. d) Doch volgt dit niet, bij deze middelen, in 3 , 4. dagen; gaat dan aanftonds na den Geneesheer. $ CLX'II. Mede• eeters. 1. Groeijen de kinders bij een genoegzaam Voedzel niet, maar neemen Zij af, (zonder dat zij anders ziek zijn,) hebben zij daarbij een drooge, vuile huid, met zwarte flipjes, waaruit men eene zwarte vuiligheid,als een wormpje,kan drukken; dan heeft het de Mede-eeters. Wezendlijke wormtjes zijn het niet, zo als de menfchen wel gelooven, maar enkel eefte verdikte, taaije ftof, die in de monden der zweetgaten zit, en dezelve verftopt. 2. De  1231) S. De oorzaaken zijn a) taaije, fiijmige kost, welke des kinds maag niet kan verteeren, en in goed chijl veran* deren. b. Onreinigheul. De vette vuiligheid op de huid des kinds belet de uitwaasfeming, en ftopt de zweetgaten. 3. Kinderen, welke die mede-eeters dikwijls krijgen, of niet fchielijk daarvan bevrijd worden, vervallen ligt tot teering, of krijgen verminkte leden. 4. De geneezing vordert. a) betere ligt te verteeren voedzel, foepen met kalfsnat en een' dooijer van een eij. Alle meelfpijzen , inzonderheid meelpap , aardappelen en gebak moeten verboden worden. Zoogt het kind nog, dan moet het of gefpeend worden, of de moeder moet zig volgens de regelen van § CXXX1I. en GXXXV. a. 3. flipt gedraagen. b) Daarbij moet men het kind het geneesmiddel N° XIII. geeven, en e) het dagelijks, ten minften tweemaal, met laauw zemelwater over het ganfche lijf was» fchen, en vervolgens met een wollen doek wél wrijven. Is de vuiligheid door het wasfchen en wrijven van de huid weggedaan; dan moet de huid door koud wasfchen weêr gefterkt worden. § CLXIII. Reutel. Smoorende zinking. 1. Kinderen, welke zeer vet zog drinken , daarP 4 door  C «3a 3 door zeer bol en vet zijn, en voortvaarend fchijnen, worden dikwijls, fchielijk, met een korten adem cn reutel, of met eene finoorende zinking aangetast. 3. Komt men dit kwaad niet dra voor, dan fterVen zij binnen korten tijd. Het beste en fpoedigfte hulpmiddel daar tegen is, alle half uuren een poedertje van N° XVIII. met water toe te dienen, tot dat' zij fterk hebben overgegeeven. Ondertusfchen dat gij dit poedertje uit de Apotheek laat haaien, *; zet gij verzagtende klisteeren, met zout of zeep, en bj> fragt, het kind laauw wnter, met boomolie gemengd, waarin gij een paar korreltjes zout ontbonden hebt, in te brengen, en met eene in olie gedoopte veer, in den hals geftooken, braaking te verwekken. *) Is de aanval overwonnen, dan moet het kind een trekzel van rhabarber ingegeeven, en gefpeend, en over het algemeen met beter voedzel verzien worden; anders komt de aanval fchielijk weêrom. Om dit met des te meer zekerheid te verhoeden, moet het geneesmiddel N° XIII. meerdere weeken als eene na-geneezing gebruikt worden. % CLXIV. Wormen. Wormkoorts. i. De Kentekenen, dat een kind wormen heeft, zijn de volgende: a) fterke honger, voornaamlijk na brood, met een tegenzin in gekookte fpijs; bleek aangezigt met een blaaüwen ring om de oogen; jeu-  jeuken in de neus; dikke buik met magere leden; buikpijn romdom den navel. bj Neiging tot braaken; drooge hoest; jeuken aan den aars; wanneer het in de flaap opvliegt, op de tanden knarst, of eene beweeging maakt, als of het iets doorflikt; wanneer het, vooral 's morgens nugteren, water uit den mond loopt; wanneer het, waakend of flaapend, fterk aan de fchaarndeelen rukt en plukt. cj Wanneer het wormen loost. . Dit laatfte c. is het allerzekerfte teken. De tekenen a. zijn de gemeenfte, en misfen zelden. De tekenen b. zijn 'er niet altijd; doch waar ze zijn, daar kan men met zekerheid befluiten, dat wormen zijn. Hoe meer 'er van deze tekenen zijn, des te zekerer ook wormen. 3. De wormen veroorzaaken den kinderen menigmaal hardnekkige verftopping, bloedigen zeer pijnlijken buikloop, als de roode loop; ftinkende vuile afgangen. Bevindt zig bij deze toevallen eene aanhoudende hette of koorts, waarmede meerendeels veel flaaperigheid gepaard gaat; dan is het eene wormkoorts. Zelfs flaauwten, krimpingen, ftuipen, voedeloosheid en teering, met menigerlei andere ziekten, kunnen door wormen veroorzaakt worden. , 3. Zodra een kind wormen heeft, verbiedt het dan de melk en meelfpijzen; alle ongegest gebak, als pannekoeken enz. desgelijks eijeren, fpek en kaas. Laat het daarentegen, 's morgens nugteren, verfche raauwe geele wortelen eeten, P 5 zo  ;2o veel het lust, of wel melk drinken, waarin een paar (tukjes knoflook zijn gekookt; of knoflook bij een boterham — het welk de kinderen gaarne eeten. Over het algemeen zijn alle fterk ruikende dingen, als ajuin, knoflook, mostert, 'xammelas bij de fpijzen , desgelijks haring en .honing, voor kinders, die de wormen hebben, dienftig. ' 4. Bij dezen leefregel a) geef, in de afneemende maan, 4, 5 dagen naa malkander, dagelijks 3, 4 maal, een kleinen theelepel vol van het volgende poeder» Neem verfche, dunne nooteboombladen, om St. Jan geplukt, droog in de 1'chaduw, floot ze tot een fijn poeder, en meng "er wat fuiker onder. Doch dit poeder moet jaarlijks versch gemaakt worden, om dat het zijne kragt verliest, wanneer het ouder word. Waarop met de poeders N° XI. moet afgedreeven worden. £>) Of wel, bij kleine kinderen, die het gemelde poeder niet gaarne inneemen: Neem anderhalf loot poeder van noote* bladen, eene pint water, kook het zamen langzaam tot op de helft; pers het uit, en zijg het door; meng 'er zo veel honing bij, als noodig is, om het fmakelijk te maaken; en geef daarvan de kinderen, dagelijks, 3, 4 maal, een paar theelepels, of wel een* eetlepel vol, naar maate zij ouder en fterker zijn — en, dit 3, 4' dagen gedaan zijnde, iets om af te drijven. O Kin-  C 235 > e) Kinderen, die volftrekt geene genêësmidcïc* len willen inneemen, kunt gij evenwel, zonder moeite, het kwikzilver-water te drinken geeven. Neem 4 loot levendig kwikzilver, doe het in een buikigen verglaasden pot, giet daarop zo veel water, als het kind gewoon ia op ée'nen dag te drinken, laat het den nacht over in glimmende asch 'ftaan, en 's morgens eenige minuten kooken; giet het water omzigtig af, zo dat het kwikzilver op den grond des pots blijft leggen; en dan weêr ander water daarop, gaande daarmede te werk, als voorheen, voor den volgenden dag. Laat het kind van dit water, het welk noch fmaak noch reuk heeft, den ganfchen dag drinken, maar vooral 's morgens nugteren. Dit word 4, 5 dagen gedaan, en dan geeft men een purgeermiddel. Naa dit kwikzilver-water gaan wel zelden zigtbaare wormen af, om dat zij 'er van fterven, en in het lijf verrotten, maar een ongemeen Hinkende ; ligtgraauwe, of wel groenagtige vuiligheid , het welk de verrotte wormen zijn. Tegen het jeuken in het fondament, neem een ftukje versch fpek, met een draad daaraan, en fteek het in het fondament; trek het na een kwartier uurs weêr daaruit; dan zullen, menigmaal, veele kleine wormen, als maden, mede komen. Doch dit moet men dikwerf herhaalen. Klisteeren van kwikzilver - water doen mede goed, en nog meer,,  ïMeer, wanneer men 'er alfem of reinvaar- jh kookt. Over het algemeen zijn deze klisteeren bij wormen van een ongemeen nut, indien 'er andere worm - middelen bij gebruikt worden. Maar op zig zeiven baaten zij zelden , en maaken zelfs wel het kwaad erger, dewijl ze de wormen na de maag jaagen. 5. Wanneer gij met deze middelen niet, vordert, dat is, wanneer na den afgang der wormen dê toevallen niet ophouden, of ten minften merkh'jk verminderen; of wel in het geheel geene wormen afgaan; desgelijks zodra als gij eene wormkoorts bemerkt — dan moet gij eenen bekwaamen Geneesheer om raad vraagen. Doch let op hèt volgende. ■ 1. De wormen gaan veet ligter bij eene efrieeatmée maan af;, dan bij de wasfende. 3. Heel dikwijls gebeurt het, dat, bij alle (1. a. b.j aangehaalde tekenen van wormen, geene egter te voorfchijn kunnen gebragt worden. In dit geval komt de ganfche ziekte van eene menigte taaijen Jlijm voort, waarmeê de d-armen opgevuld zijn. Hier • moet noodwendig de Geneesheer helpen. 3. De wormen laaten zig zelden op eenmaal alle afdrijven; des 'moet men de wormkuur eenige maanden naa malkandér herhaalen. ■ , § CLXV. Braaken. 1. Braaken is iets zeer gemeen bij kinderen; en, hoe jonger zij zijn, des te gemaklijker geeven zij over: dat is, zij braaken op geringere oor-  C 237^ oorzaaken, en met minder moeite, dan oudere en vohvasfene. Doch zeer dikwijls is het mede een toeval van het uiterfte gewigt, waarbij zij het leven kunnen infchieten. 2. Het heeft menigerlei oorzaaken, overlaading der maag, en fchaadelijk voedzel; krimpingen der zenuwen en andere ziekten, waarvan het een toeval is. 3. Het braaken door overlaading, zo wel bij zuigende kinderen, wanneer ze te veel hebben gedronken, als ook bij oudere, wanneer ze te veel en te fchielijk gegeeten en gedronken hebben, wil niet veel zeggen, maar is het beste hulpmiddel der natuur, om de overlaaden maag te ontlasten. Waarbij gij geen' verderen raad noodig hebt, dan de kinders voor éénen maaltijd te laaten vasten. 4. Men noemd de maag bedorven, wanneer de fpijzen niet behoorlijk verteerd worden , maar een gedeelte daarvan onverteerd in dezelve blijft leggen, bederft en fcherp word. Dit komt eensdeels daarvan daan, wanneer de kinderen zig dikwerf overlaaden, waardoor de maag verzwakt word; anderdeels van de fpijzen zelve, wanneer ze te zwaar, taaij en fcherp zijn, om door de tedere maag der kinderen verteerd te kunnen worden, alsfpek, gerookt, ongaar, zenuwagtig, knarbeenig vleesch, harde en gebakken eijeren, al het vet gebak, pannekoeken enz. versch niet doorbakken brood, kaas en dergelijke. I. De overblijfzels dezer fpijzen bederven op aieer dan ééne wijze, Eenige worden zuur, als  als melk , melkfpijzen , ooft, zuur bier; andere rottig, als vleesch en eijeren; andere brandende fcherp, als fpek, vet, kaas; andere veranderen in een taai/ onbeweeglijk jlijm, vooral de meelfpijzen. Dit bedorvene fteekt weêr aan, en befmet de verfche gezonde mondkost, ö. Men weet, dat zulke bedorven vuiligheid in de maag Iegge,wanneer de tong beflagen, wit of geelagtig en droog is; de adem zuur, vuil, of fcherp ruikt; de oprispingen zuur of als vuile eijeren ruiken en fmaaken; wanneer de maag gezwollen, gefpannen, pijnlijk, inzonderheid in het harte-putje, is; wanneer het in de maag en den hals na boven brandt als vuur; wanneer ze de lust tot eeten verboren, tegenzin in het drinken, of brandende dorst hebben. 3. In dit geval is het braaken zeer nuttig en. noodig, en moet niet belet, maar bevorderd worden. Laat daarom de kinderen, geduurende het braaken, veel laauw water drinken, en, wanneer ze bij veele kwalijkheid niet tot overgeeven kunnen komen, fteek het dan den vinger, of eene in olie gedoopte veer in den hals. Blijven, naa het braaken, de tekenen eener bedorven maag nog aanhouden; laat dan het -braakwater Nu XIX. uit de Apotheek haaien, en geef hen elk half kwartier uurs ee« jpaar theelepels, of een halven eetlepel vol, toï  C S39 ) tot dat ze nog eenige reizen hebben overgegeeven. Zij zullen gemeenlijk op dit braakwater ook een paar maal afgaan. Maar mogt dit niet gefchieden, dan is het noodig, vervolgens een zagt afdrijvend middel, van rhabarbertin&uur, of wel één of eenige poedertjes van N° XI. te geeven. d~) Zijn alle de toevallen voorbij, dan moet men zorgen, dat ze goede en gemaklijk te verteeren fpijs krijgen, en wel in de eerfte dagen minder, dan ze anders wel verdraagen konden. 5. Zijn de fpijzen reeds vóór het eeten bedorven en ontreinigd; dan brengen zij dezelfde, en menigmaal nog veel ergere toevallen voort, dan wanneer zij in de maag bederven. Dergelijke zijn: aaugeftoken, ruikend vleesch; oude fterk ruikende boter; eijeren, die te oud of eenigzins bebroeid zijn, en beginnen te vervuilen; vleeschnat, groentens, die reeds zuur of duf geworden, of door vliegen en ander ongedierte befmet zijn; fpijzen, welke in kopere vaten gekookt, en daarin lang geftaan, koud zijn geworden; oud drabbier, of dat nog aan het gesten is enz. Dit alles kan een braaken veroorzaaken, en 't is altijd een geluk, wanneer zulks gefchiedt. Gij hebt daarbij niets te doen, dan het braaken, met laauw water, waarin boter ontbonden is, of met olie gemengd, te bevorderen, en, wanneer het'er niet fchielijk toe wil komen, met den vinger of eene veer te verwekken, Let flegts daarbij nog op het volgende; «0  C 240 ) Zo lang fpijzen en werklijk zigtbaare vuiligheid uitgebraakt worden, en het kind naa elke braaking vlugger en lugtiger word, en de maagpijnen verminderen; is het braaken heilzaam en zonder zwaarigheid. è) Maar loost het met veel moeite niets, dan wat water en flijm, ofwel bloed, en word het knaagen en branden in het harte-putje, of de pijn in de maag, in plaats van te verminderen, heviger; dan is dit een teken, dat eene fijne, ook wel knaagende, kwaadaartige, fcherpe ftof in de maag zit. Geef in dit geval in plaats van laauw water, zoete melk, of zoeten room, of boomolie met of zonder een dooijer van een eij, rijklijk te drinken. Daardoor word de fcherpte gebroken en verzwakt, en de pijn geftild. O Op dezelfde wijze gaat gij te werk, wanneer een kind, bij ongeluk, rottekruid gebruikt had; of wanneer het fterke purgeermiddelen, waarvan de kwakzalvers de menfchen veel weeten voor te praaten, had ingenomen. Doch vergeet hierbij niet, den Geneesheer op ftaanden voet te laaten haaien. 6. De tot dus verre aangehaalde oorzaaken van het braaken leggen in de maag zelve; doch 'er zijn ook nog andere, welke niet regelregt in de maag leggen, en evenwel dezelve aantasten. Hoe dit toegaat, kan ik u niet duidelijk verklaaren, maar alleen zo veel zeggen, dat het door ftui$* irekkingen gefchiede»  C 24i ) &) Wanneer een kind fchielijk ontftels, of fterk verfchrikt ;of wanneer de moeder met vrees, fchrik en toorn word bevangen, en het kind op eene onbcdachtzaame wijze de horst geeft; dan kunnen, zo als gij vooraf (§ CLIX. 8.) gehoord hebt, ftuipen ontftaan, of wel braakingen. 1. Dit overgeeven is op zig zelf niet goed noch heilzaam, maar moet,zodra mogelijk is, geftild worden. Tot dat einde moet men het door liefkoozing' en tijdverdrijf tragten te bedaaren, en het daarbij, 3. met warme doeken wrijven en verwarmen; alsmede op de maag een ftuk flanel, of geroost brood in brandewijn gedoopt, of een -kruidkoek met half water en half brandewijn tot een papfel gemaakt, leggen, en 3. van tijd tot tijd 4, 6, 10 en meer droppelen van N° III. (naar maate het jonger of ouder i«,) met fuiker of wat wijn, ingeeven, en een verzagtend klisteer zetten. l>y Word het hoofd bedwelmd of fterk gefchud,' dan kan insgelijks braaken ontftaan; zo ala men dit bij befchonken menfehen ziet. i. Hiertoe behooren , brandewijn en andere* bedwelmende dranken, welke men de kinderen op eene moedwillige wijze geeft; tabak rooken; damp van kooien in een gefloo* ten vertrek; 3. duizeling, door een moedwillig rondlooperi in een kring veroorzaakt; onbedagt flaan op het hoofd, of vallen en buitelen op hetzelve* 9 3-  C 242) 3. In alle deze gevallen moet men den zieken ftil op een bed leggen, met het hoofd wat hoog , en hetzelve ontblooten , maar de voeten in warme doeken winden, of beter mostert- pleisters leggen. Voorts moet men verfche lugt in de kamer laaten, en deze met azijn berooken; de neus en flagen van het hoofd dikwijls met azijn wasfchen ', desgelijks doeken, met azijn en water nat gemaakt, koud op het voorhoofd en het hoofd leggen , en verzagtende klisteeren zetten. 4. Is dit niet toereikend, om het braaken te ftillen, of is het hoofd door den flag of val fterk gefchud en bezeerd; laat dan terftond den Geneesheer haaien, om dat het kwaad ligt doodelijk kan afloopen, en dit menigmaal zeer fchielijk. 7. Het overgeeven is ook menigmaal een toeval eener andere ziekte. Zo is het bfj de pokken, mazelen, roodvonk, roode loop, koude koortfen,wormen, tanden krijgen, hoesten,na binnen ge flagen fchurft, hartnekkige verftopping, en geklemde breuk. Het braaken in pokken, mazelen en roodvonk, roode loop en hoesten is zeer zelden gevaarlijk, en ik zal u het noodige daaromtrent leeren, wanneer van deze ziekten zal gefproken worden. bj Het braaken bij wormen, tanden krijgen en na binnen geflagen fchurft word op dezelfde wijze gekend en behandeld, als de itui-  C 243 ) ftuipen uit dezelfde oorzaak § CLIX. 9. 10. 11. e) Wanneer, bij hardnekkige verftoppingen in den buik, eenige verzagtende, of met zout prikkelend gemaakte klisteeren niet fchielijk helpen; dan moet den Geneesheer dadelijk om raad gevraagd worden. d) Bij eene geklemde breuk moet gij eenen bekwaamen Heelmeester fchielijk laaten haaien, om dat anders, bij het minfte verzuim, het vuur, en de dood kan volgen. Tot dat die komt, flaat koud water, met half zo veel azijn gemengd, over de breuk, en zet alle uuren een verzagtend klisteer. 8. Neem nu nog eindelijk dezen algemeenen regel in agt: zo menigmaal als het braaken langer dan een paar dagen aanhoudt, uit welke oorzaak zulks ook ontftaan moge, dan moet de Geneesheer om raad gevraagd worden: uitgenomen bij verftopping en een breuk, als wanneer gij niet éénen dag uitftel moogt neemen. § CLXVI. Buikloop. 1. Wanneer een kind meer dan naar gewoonte afgaat, en de afgang dun en vloeijend is; dan is het loslijvig of heeft den buikloop. De kinders gaan, gemeenlijk, 2 of 3 maal in 24 uuren af, en hunne afgang is ook dunner, dan bij ouderen. Maar zijn zij eenige jaaren oud, dan is het genoeg, wanneer ze dagelijks maar eens afgaan. Gefchied dit nu 5, 6 en raeer'maalen; dan hebben zij den buikloop, Q a a. De  C ) q. De oorzaaken daarvan zijn meerendecls dezelfde, als bij het braaken: overlaading, bedorven maag, verzwakte ingewanden, verkouding,. vrees en fchrik , en andere ziekten, waarvan het een toeval is. 3. Overlaading en bedorven maag gaan meestal gepaard. Ten minften, wanneer de maag dikwijls word overlaaden, zo word zij verzwakt, en de fpijzen bedorven. Hoe dit gefchiede, en waar aan men zulks weete, is u in den voorgaanden Paragraaf 4. 1. 3. geleerd. dj Bij den buikloop door eene bedorven maag is altoos meer of minder krimping en fnijding in de darmen; ook kwalijkheid, ten minften in 't begin, en menigmaal ook werklijk braaken. Hoe grooter de fcherpte der bedorvehe ftof in de darmen is, des te fterker is de krimping en fnijding. bj Aan het zuur zijn de kinders meest onderhevig, zo lang zij zuigen, of wel voornaamlijk van melk leven; hoewel ook oudere kinders, wanneer ze zig met zuure melk, ooft enz. overlaaden, den buik met zuur opvullen. Het geeft zig door zuure oprisping; zuuren adem,de zode,bleek aangezigt te kennen, en veroorzaakt veele fnijdende pijnen. j. Hoe gij u bij bet zuur der kraamkinderen moet gedraagen, is boven % CLVIII. aangeweezen. 2. Geef oudere kinderen, 's morgens en 's avonds, een óde , 5de of 4de gedeelte van ees  C 245 ) I . een diachma Rhabarber-poeder, met eerï kleinen theelepel witte Magnefia gemengd, in,en laat ze rijklijk haver- of garftenwater, met kalfsnat gekookt,drinken. Nogkragtiger is het, wanneer gij in eene kan van dat vogt een loot witte ftijfzel, of fijn geftooten arabifche gom laat ontbinden, j. Houd hierop in 3, 4 dagen de buikloop niet op; laat dan de Geneesheer raad geeven. ) Buikloop, door vuiligheid veroorzaakt, geeft zig te kennen door vmle oprisping, als van vuile eijeren, vuilen viezen fmaak op de tong, Hinkenden adem; walging; kwalijkheid en braaken; dorst, en begeerte na zuuragtige dingen, en grooten ftank van den afgang. j. Geef aanftonds allengs zo veel braakwater, als noodig is, om een paar maal overgeeven te veroorzaaken. 2. Meng 2 loud rhabarber met een lood geprepareerden wijnfteen, en geef 'er, naa het braaken, alle 3, 4 uuren, een theelepel vol van het water. 3. Garfte-drank, met azijn getemperd, wei» wél doorgezijgde dunne karnemelk, gekookt ooft, zijn dienftige mondkost. Laat 'hiermede zo lang aanhouden, tot dat de ftank des afgangs, alsmede de vuile reuk en fmaak uit den mond vergaan is, en de trek tot eeten weêr komt. 4. Maar blijft het aanhouden, of worden de  kinders zwak en bedlegerig; of blijft de buikloop nog dezelfde, al is de vuile reuk vergaan; dan moet de Geneesheer verder raad fchaffen. dj Op dezelfde wijze gaat gij mede in allen opzigte te werk,, wanneer bij een' buikloop bittere, brandende oprisping, bittere fmaak op de tong, branden in het harte - putje en den hals na boven, en fterke fnijding in de darmen is. Dit noemd men den galachtigenbuikloop. e~) Elke buikloop van dit flag is heilzaam; zo lang als de bedorven ftof daardoor word afgeleid, dat is, zo lang als de afgang zeer ftinkt, en meer gebonden, dan waterig en zonder reuk is, en de zieken daarbij vlugger worden, en weêr trek tot eeten krijgen. Hij mag dus niet geflopt worden. Maar is de afgang als water, en bijkans zonder reuk, neemen de kragten af, en blijft de buikloop aanhouden; dan moet hij geflopt worden- De Geneesheer kan wel best oordeelen, wat best is, en gedaan moet worden ; doch ik wil u hier eenige huismiddelen aan de hand geeven, welke gij eenige dagen kunt beproeven. I. Kook i lood witte ftijfzel of een half lood Schrijnwerkers-lijm in i pint melk, totdat het ten eenemaal ontbonden is, en zet dit als een klisteer voor 3 maal, maar naauwlijks laauw warm. Moedig den zieken aan, om het in te houden. Dit word 3 of 3 maal op  t 247 3 op een' dag herïm 'd. Of neem 2 loot grof geftooten eiken iciiors, kook het met een pint water omtrent een half kwartier uurs; zijg het door, en zet het voor a klisteeren, als het voorige. 2. Neem een ftuk geroost brood, beftrooi het met wat geraspte nootemuskaat, doop het in goeden brandewijn, en leg het op de maag, of leg'er papzei van kruidkoek op. (Ziet § CLXV. 6, a. 2. Ook is het goed, wat muskaat-boter daar onder te deen. 3. Neem een ftuk geroost brood, met wat nootemuskaat beftrooid, eene handvol gedroogde kraakbesfen, giet daarop 3 pinten kookend water; laat het koud worden, en geef 'er van te drinken. ƒ) Zodra 'er hette of koorts bij een' buikloop is, dan is de ziekte geen enkele buikloop meer, en gij doet best, wanneer gij, behalven verkoelende en verzagten klisteeren en een gepasten leefregel, u daarmede verder niet bemoeit, maar bij den Geneesheer om raad laat vraagen. £) Naa het ophouden van den buikloop moet zig de zieke voor alle zwaare fpijzen, en nog meer voor alle voetbaading, zorgvuldig wagten, om dat hij anders heel ligt weêrom komt. 4. Houdt een buikloop lang aan, of komt hij dikwijls weêrom; dan word het ingewand daardoor verzwakt; en, hoe meer dit verzwakt is, des te hardnekkiger en aanhoudender word de Q 4 buik-  C 248 5 buikloop, zo dat de zieke daar door eindelijk ge- lieel verzwakt word en uitteert. <0 Bij dit foort gaat bijna niets, dan enkel water af, met half verteerde fpijzen, zonder krimping, cn menigmaal zonder eenigen reuk. Daarbij word de bujk menigmaal door winden ppgefpannen, die menigerlei beklemmingen en benaauwdheeden veroorzaaken. k) Doe voor den Lijder dadelijk den Geneesheer haaien, en geef hem niets dan drooge fpijzen, te weeten droog brood, wortelen, droog vleesch en koud versch water, waarin een gloeijend ijzer gelescht is. 5. Verhitten zig kinders in heete zomerfche dagen zeer, cn gaan zij dan, op eene onvoor.zigtige wijze, op Koude (teenen zitten, of op den , vogtigen grond liggen, of waaden zij in het water, of houden zij zig te lang in de koude avondlugtop; dan kunnen zij daardoor eenen buikloop, van verhouding krijgen. De afgang is waterig, weinig (tinkend, en gaat menigmaal met krimpingen in de darmen gepaard. a) Geef een' theelepel vol rhabarber met wijnfteen. Heeft dit zijne 'werking gedaan, laat dan b) het kind te bed leggen, leg het een wollen doek, met kamfer-fpiritus bevogtigd en eenigzins gewarmd, op de maag, en laat het warm vliernat drinken, tot dat het in 't zweet raakt, waarin het een paar uuren moet blijven,  C 249 ) c") Naa het zweeten moet het droog en warm aangekleed , en voor alle verkouding zorgvuldig bewaard worden. d) Houdt de buikloop aanftonds naa het eerfte zweeten niet op, het welk tog menigmaal gebeurt; dat moet men dit zweeten nog eens herhaalen. Helpt ook dit niet, dan moet de Geneesheer om raad gevraagd worden. 6. Dat angst, vrees en fchrik eenen buikloop kunnen veroorzaaken, is bekend. Hij houdt ook van zelf wéér op, zodra vrees en angst voorbij Zijn. 7. Komt bij eene andere brandende, of langduurige ziekte, als pokken, mazelen, fprouw enz. een buikloop; of gaan, bij eenen lang aanhoudenden buikloop, de fpijzen onverteerd af, of is 'er bloed en etter onder; dan moet altoos den Arts om raad gevraagd worden, en hoe eerder» des te beter. % CLXVII. Roodeloop. 1. De roodeloop is een, met hevige pijnen en perfing gepaard gaande buikloop, waarbij de Lijders bijkans alle kwartier - uuren ten ftoel moeten gaan, en dag noch nagt rust hebben. In het begin is het zo erg niet; de pijnen en perfing zijn zo hevig niet; en het bloed komt eerst den 2den of 3den dag te voorfchijn. Doch met eiken dag word het erger. Inzonderheid neemt de perfing dagelijks toe, dat is: de zieke word eenen geftadigen, pijnlijken, zeer lastigen drang tot afgaan gewaar, en kan evenwel met al zijn drukken en Ü* 5 wer-;  C 35° ) werken, menigmaal, flegts eenen lepel vol kwijt raaken. 3. Daarbij hebben de Lijders dikwerf aanvallen van hette en koude, en menigmaal groote rottige hette; kwalijkheden, walging, verlooren eetlust; doch daarentegen fterken dorst; pijn in den rug en bij het wateren; en flaapeloosheid, waarbij dan de kragten zigtbaar afbeemen. üj De ; afgang van bloed door den ftoelgang maakt den rooden loop niet uit. Menigmaal gaat men geen bloed, af, maar flegts witte flijm, wanneer het dan ook de witte loop word genoemd. v) Daar zijn ook buikvloeden met bloed, welke geen loop zijn; als bij de wormen en den fprouw. c) De loop word daarom meer aan de perfing en aan de groote menigte van afgangen gekend, dan aan den bloedigen afgang. Ook is het zeldzaam, dat de loop flegts den éénen of anderen aantast; maar hij verfpreidt zig meerendeels. 3. Geene ziekte word van de menfchen meer verwaarloosd, en verkeerder behandeld, dan de roode loop; en geene eischt meer de hulp van een bekwaam Geneesheer. Ik kan u ook flegts weinige, doch zeer gewigtige regels geeven, die de oppasiing hoofdzaaklijk raaken. a) Zodra 'er eenige merklijke hette bij is, moet gij 'er met allen ernst op dringen, dat de Arts, zonder uitftel, om raad gevraagd , worde. Maar anders li) in  in het begin, vooral wanneer walging ett kwalijkheden groot zijn, kunt gij gerust mi en dan zo veel braakwater geeven, als noodig is, om 4 of 5 maal te doen overgeeven, c) Voorts is rhabarber-poeder met wijnfteen, om de 2 uuren een theelepel vol met water gegeeven, zeer goed. Bij fterke krimpingen is het nog beter, wanneer men 3, 4 loot manna en een half loot Sedlitzer- zout in een halve pint fterke kamillen-thee laat ontbinden, endoorgezijgd zijnde, 1—2 grein braak-wijnfteen daar onder mengd, en om de 2 uuren 1 lepels vol geeft. d) Tegen de perfing en krimping zijn herhaalde klisteeren van fterk kamilleiinat met een dooijer van een eij, of met wat dik garftenat voor de helft gemengd, inzonderheid dienftig. Nog werkzaamer en pijnftillender is het, wanneer in elk klisteer een half loot witte ftijfzel ontbonden is. Dit zijn de eenige hulpmiddelen, die ik u aanbeveelen kan. e) Het voedzel mag in niets anders beftaan, dan in het vet van haver- en garftenmeel, met water bereid, ligte groente, en gekookt, of wel raauw rijp ooft. Het rijpe ooft, als karzen, aardbeziën, pruimen, appelen, peeren en druiven, zijn niet alleen gansch niet nadeelig, maar veeleer zeer nut' tig. Kamillen-thee, dunne karnemelk, haver- en garftedrank met Arabifche gom, een loot op de kan gerekend, zijn de beste dranken. ƒ) Daar-  ƒ) Daarentegen zijn vleesch en vleeschnat» wijn, kandeelen, bierpappen met en zonder kruid, als komijn, anijs, notcmuskaat enz. zeer fchadelijk. De ziekekamer moet zeer zuiver gehouden worden. Men moet 'er dikwijls verfche lugt in laaten, en ze met azijn befprenkelen ; desgelijks moet de afgang aanftonds aan een kant gedaan worden. Word dit verzuimd dan word de ziekte daar door niet alleen gevaarlijker, maar de gezonden worden ook des te ligter aangefteken. '4. Niets is nadeeliger, en brengt meer zieken •om het leven, dan het ontijdig en onverftandig floppen. De zieken en hunne nabeftaanden, mee,nen, wanneer'de lastige en pijnlijke buikloop flegts word geftopt, dat dan alles wel is, en weeten niet, dat de ziekte daar door flegts beperkt, en daar door des te gevaarlijker en doodeJijker worde. De middelen, welke meestal daartoe gebruikt worden, zijn driakel, in bier of melk, of wel brandewijn; aftrekzei van maankoppen; gedroogde woudbeziën , inzonderheid met wijn, kaneel en muskaat gekookt; peper met brandewijn; roode wijn met en zonder menigerlei kruid; vetfchaapennat, fchaapenvet;'lijnolie, boomolie enz. Alle deze dingen zijn in den roodeloop zeer fchadelijk — en gij moet u daarom niets flegts van geen dergelijk middel bedienen, maar ieder een' ernftig daar voor waarfchouwen. 5. Hoewel nu door het in agt neemen der voor-  C 253 ) voorgefchreven regelen menige roodeloop, indien zeniet fterk,h, enkel en alleen word geneezen, zij zijn egter in de meeste gevallen, niet toereikend, maar de Geneesheer moet, hoe eer hoe heter, om raad gevraagd worden. § CLXVIII. Zinkings-hoest. 1. Daar zijn verfcheide hoesten, waarmeê de kinders worden aangetast. Aangaande de voornaanifte foorten zal ik u thans de noodige onderregting geeven, op dat gij ze, zo dra mogelijk is, kunt verhelpen, nadien dat elke hoest, hoe ligt hij ook moge fchijnen, indien hij lang duurt, gevaarlijke gevolgen kan hebben, en met der* dood zelfs eindigen. 1. De eerfte foort is de zinkings, of borst • hoest. Men kend hem daaraan, d) dat hij, voornaamlijk in den herfst en winter, op eene vooraf gegaane verkoudheid volgt, en gemeenlijk meerder kinderen en ouden ten zelfden tijde aantast. by Hij gaat fteeds met zinking gepaard. De zinking is eene in het begin waterige en zeer fcherpe, maar vervolgens dikke en geele uitvloeijing uit de neus, welke de bovenlip rood en fchrijnend maakt. d) In het begin is de zinkingshoest meerendeels droog, vervolgens word een fcherp waterig vogt uitgehoest, en eindelijk een dik geel flijm, te kennen geevende, dat hij nu wel dra zal ophouden. d) Bij deezen hoest kunnen de kinders den adem  adem niet inhouden, zonder teffens te hoesten. 3. In 't begin van deze ziekte «) laat men het kind 's morgens in het bed eenige kopjes warm trekzel van vlier- en wolkruid-bloemen, met honing zoet gemaakt, met of zonder melk drinken, tot dat het in een zagt zweet valt, welk dan geregeld afgewagt moet worden. b~) Overdag geeft men het om de a uuren een theelepel vol hoestpoeder in water, en laat het rijklijk een trekzel van vlier- en wolkruid-bloemen , of v/el alleen water en melk daarbij drinken. Dit hoestpoeder beflaat uit een loot kort geftooten lakritz of zoethoutpoeder, een half loot bloem van zwavel, en even zo veel Arabifche gom. Men kan 'er naar welgevallen zuiker onder mengen. c) Heeft de hoest reeds eenigen tijd geduurd, dan doet men bij dit hoestpoeder nog poeder van gezuiverden falpeter- en zenebladen, van elk een half loot; en geeft 'er alle 3 uuren een theelepel vol van, of zo veel noodig is, om het kind 3, 4 maal op een dag te doen purgeeren. d) Hoest het kind 's nagts zeer fterk, zo dat het weinig of in het geheel niet kan flaapen, dan moet men het alle avonden, en, wanneer het noodig is, zelfs 's nagts, nu en dan bij theelepels vol,.zo veel witten maaggeest geeven, als noodig is, om te flaapen. 6j Klei-  C 255 ) *) Kleine kinders brengen wel het flijm na boven, maar brengen het zelden uit, en doen het door indikken weêr in de maag komen. Des is het noodig, hen bij het hoesten den vinger in de keel te fteeken, en ze daardoor tot braaken te noopen, of wel om den tweeden of derden dag een paar theelepels vol braakwater te geeven, tot dat ze een paar maal hebben overgegeeven. ƒ) Is de hoest over, dan moet men het flijm van 't kind met Manna of rhabarber en wijnfteen afleiden, zoo dit niet, geduurende de ziekte, reeds afgeleid is. 4. Een ander toeyal bij de zinking is de heeschheid, wanneer de heldere, luide ftern der kinderen weg gaat, en de fchraale keel, wanneer de ftem zagt en heesch is. Ook is de heeschheid zomwijlen een gevolg van den hoest , wanneer die fterk is , of iang aanhoudt. a) Die heeschheid word best door het volgende Ukmiddel verzagt. Neem 1 lepel vol honing en een dooijer van een versch eij, meng het wél ondereen, en geef het kind nu en dan een paar theelepels vol daarvan. l~) Voor 't overige gaat zij van zelf over, naar maate de hoest over gaat, en heeft geene bijzondere middelen noodig. c) Doch 'er zijn ook heeschheden zonder hoesten, of wel zodanige, welke na eenen langdusjrigen hoest blijven aanhouden. In zulke ge-  C »5« > gevallen moet gij den Lijder na den Geneesheer zenden. d) De fchraale keel is een geringe graad der heeschheid, en meerendeels in het eerfte begin der verkoudheid, en heeft geene bij.zondere hulp noodig. § CLXIX. Maaghoest. Wormïiocst. i. De tweede foort bij kinderen is de maaghoest. Wanneer een kind een' Hinkenden adem heeft, eene beflage fiijmige tong, afkeer van fpijzen, neiging tot braaken, hoofdpijn, flaaperigheid, engborftigheid, kitteling in het harteputje en fpanning in de maag; wanneer de hoest 's morgens vroeg nugteren , of naa het eeten fterker, maar naa eene gevolgde braaking gemaatigder en zagter is; dan is dit een hoest uit de maag. Hij is meestendeels droog, en gaat met eene toetrekking der keel, ofwel met een werklijk braaken gepaard. Word zomwijlen een fluim gelost, dan is het een dik taaij flijm. a. Hij ontftaat uit eene vergadering van flijmige, fcherpe, zuure vuiligheden in de maag. en ingewanden bij kinderen, welke geftadig eeten, en inzonderheid met melkfpijzen, pap, pannekoeken enz. gevoed worden. 3. Kinderen, aan dezen hoest onderhevig, hebben meerendeels ook wormen, en neiging tot fcheeve leden: ten minften indien hij lang duurt. 4. Wanneer bij zulken maaghoest duidelijke tekenen vaa wormen zijn; (zie § CLXIV. 1. a. b. c.y dam  C 257 3 dan word hij genoemd wormhoest. Ook deze i5 gemeenlijk droog. 5. Het voornaamfte hulpmiddel is de zuivering der maag. Geef tot dat einde a) het kind, eenige dagen naa malkander, 's morgens, nu en dan zo veel braakwater» 4 als noodig is,om a of 3 maal te braaken,en b) zo menigmaal als het bij 't hoesten tot eene toetrekking van den hals komt, tragt het met eene veer of met den vinger aan het braaken te helpen. Cj Geef het 's daags 2, 3 maal een kleine theelepel vol rhabarber met wijnfteen, om het 2, 3 maal te doen afgaan. Zijn 'er duidelijke tekenen van wormen bij, laat dan het kwikzilver - water drinken, C§ CLXIV. 4, c.y en-alle avonden een theelepel van wormkruid-poeder, met wat fuiker gemengd, neemen. e) De hoest over zijnde, zorg dan, dat het kind minder, doch gezondere fpijzen krijge. ƒ) Gaat het hoesten, naa het gebruik van de»1 ze middelen, niet fchielijk over; dan moet de Geneesheer bijtijds om raad gevraagd worden: anders kunnen allerlei kwaade gevolgen ontftaan. Merk nog dit aan, dat alle middelen, die bij den zinkings-hoest zijn aangepreezen, aan alle likmiddelen bij den maaghoest zeer fchadelijk 'zijn. $ CLXX>  C 258 ) § CLXX. Kinkhoest. I, De kinkhoest is de derde foort van hoest, en den kinderen inzonderheid eigen. Hij is mede maaghoest, maar zo niet als de voorgaande, dewijl men geenen zo blijkbaaren voorraad van bedorvene fpijzen en vuile ftoffen in de maag en ingewanden aantreft. Hij tast nooit een kind alleen aan, maar verbreidt zig, als eene befmettelijke ziekte bij alle, die hem nog niet gehad hebben.' 3. In het begin hoesten die kinders over dag eenige maaien droog, en fchijnen zig daarbij zeer wél te bevinden. Maar naa eenige dagen merkt men, dat ze meermaalen en langer hoesten, waarbij zij eene kitteling in den omtrek van het harte-putje befpeuren, en beginnen minder te eeten. Naa verloop van 10 of 14 dagen, binnen welke de aanvallen van den hoest geftadig langer worden, beginnen zij met eenen brok flijm, niet zonder geweld, uit te werpen, doch zonder verligting. Nu worden de aanvallen zo hevig en lang, dat zij aanhoudend hoesten, tot dat het tot een braaken komt; daarbij worden de kinders blaauw en zwart in het aangezigt; de oogen puilen uit; de traanen biggelen in menigte langs de wangen; het bloed loopt zelfs wel uit de mond en neus; zij kunnen zelden of geheel niet onder het hoesten adem haalem, en, wanneer dit al gefchied, zo piept het, en zij fchijnen te flikken — vallen zelfs wel omver. Dit blijft zo lang duuren, tot dat zij braaken. Hoe meer vuile ftof zij hebben overgegeeven, des te langer is de tusfchentijd van den  ééncn hoest 'tot den anderen. Is de ziekte op zijn hoogst gekomen, dan kunnen 20 en meer zulke aanvallen in 34 uuren komen. 3. Komt de kinkhoest allereerst aan eene plaats; dan is het zeer moeijelijk, denzelven bij een kind aanftonds in het begin te kennen, om dat hij zeer gering en ongemerkt begint. Maar, zodra men weet, dat hij zig daar verfpreidt, dan kan men taamlijk zeker befluiten, dat elk kind, het welk hem nog niet heeft gehad, zodra het droog begint te hoesten, den kinkhoest merklijk hebbe. En hierop moet gij wél letten ; want word hij in 't begin verzuimd, dan duurt hij 12, 18 en meer wecken. De menfchen gelooven ook, dat hij zo lang moet duuren ; maar dit is eene ongegronde verbeelding: want tast men hem in het begin aan, dan kan men hem, menigmaal, in 3, 4 dagen, of ten minften in 3, 4 weeken geneezen. Het is eene gevaarlijke ziekte, welke niet zo onverantwoordelijk verwaarloost moest worden, als het, helaas! inzonderheid op het land gefchiedt; dewijl veele kinders, door dezelve, niet alleen breuken krijgen,en hoog van rug worden, maar ook in ftikking, of in bloedftortingen, waterzugt en teering vallen, en fterven. 4. a) Bij den aanval van den hoest is niets noo- diger, dan dat men I. het kind tusfehen de beenen zette, en het hoofd met de handen vast houde, op dat het in eene vaste houding blijve. Grootere kinders gaan van zelf na d'en muur, of eene tafel, om zig vast te houden. Ra 1 3. Dat  ( a6o ) 3,. Dat men het den vinger of eene veer ïn den hals fteèke, om het zodra mogelijk is, aan het braaken te helpen. l~) Geef het kind, om den anderen dag, 's morgens vroeg, zo veel braakwater, als noodig is, om het eenige reizen te doen braaken. Dit moet, naar maate de ziekte reeds lang geduurd heeft, 5, 6 en meermaalen herhaald worden. e) Naa het braaken en den geheelen volgenden dag, laat om de o uuren, naar maate het kind oud is, 10, 15, 20 droppels van N° XX. in water geeven, en «O's avonds bij het na bed gaan, 1, 2, 3 pillen van N° XXII. in appel- of pruimfop. e) Wanneer gij dit 8 of 14 dagen hebt gedaan , geef dan in plaats van alle andere geneesmiddelen, alle 3 uuren, 2, 3 pillen van N° XXII. f) Gaat de hoest naa dit alles, binnen 4 weeken niet geheel over, dan moet de Geneesheer helpen. gj Zeer nuttig is het, wanneer men den Lijder, terftond in 't begin, fpaanfchevlicgpleisters op de kuiten legt. De dienftigfte fpijzen zijn vleesch - foepcn en moeskruiden, en om te drinken een flappe kamille - drank met wat zoethout en krenten. Is 'er geen ontlasting ge. noeg, dan moeten kamillen-klisteeren niet vergeeten worden. 5. Zo-,  5. Zodra als de hoest begint te verminderen» dat is, wanneer hij zeldzaamer komt, en de aanvallen ligter en korter zijn, de trek tot eeten weêrom komt; dan moet men zorgen, dat de kinders flegts weinig, doch gezond voedzel krijgen; ook is het daarbij zeer dienftig, wanneer men hen dagelijks, 3, 4 maal een theelepeltje vol van het poeder N° X., met fuiker gemengd, ingeeft. § CLXXI. Engelfchc ziekte. Teering. 1. De engelfchc ziekte, of kromme leden, zijn de kinderen, van 6 maanden af tot naa 2,3 jaaren» onderhevig. Doch zij treft alleen zodanige aan , welke, of zwak ter waereld komen, of welken door al te dik of dun zog, meelpap, fiijmige, onverteerbaare fpijzen en dranken, inzonderheid warme, de vogten verflijmd en verzuurd '— en door onreinigheid, vooral wanneer ze zig in dampige, kleine vogtige kamers moeten ophouden, en geene genoegzaame beweeging in de open lugt hebben, verzwakt zijn geworden. 2. Merkt gij aan een kind, dat het een groot hoofd, van de wangen na de kin fpits toeloopend» een bleek gezwollen aangezigt, een dunnen fchraalen hals, en groote aderen daaraan heeft; dat het over het geheele lijf mager is, de huid flap en rimpelig over het gebeente hangt; dat daarbij de buik dik en hard, en na de regter zijde inzonderheid gefpannen is; de gewrigten om de handen, ellebogen, kniën en enkels gezwollen zijn, de adem» het zweet, de afgang zuur ruikt; R 3 dan  C 263 ) dan heeft het reeds een groot begin van de engelfche ziekte; of de teering. 3. Deze kinders hebben een onverzadelijken honger, doch enkel trek tot brood, pap, meelfpijzen , kaas enz. maar daarentegen geenen trek tot warme fpijzen. 's Nagts en fmorgens vroeg hebben zij grooten dorst; de ontlasting is nu eens hard en niet fterk, dan weêr dun en vloeijend; de pis drabbig en melkwit; zij zweeten 's nagts veel, vooral aan het hoofd, en zijn zeer kribbig. 'Alle deze kinderen hebben ook wormen; weshalven men deze ziekte ook wel de wormteering noemd, en elk kind, dat veele wormen heeft, heeft ook de beginzelen van teering. Hieruit ziet gij, hoe noodig het zij, dat men de wormen terftond in 't begin, met ernsts moet tegengaan. 4. Maar, word nu dit tijdftip, wanneer de ziekte nog in haar begin is, verzuimd; dan komen daarbij nog eene menigte andere toevallen: de tanden worden zwart en vallen uit; het tandvleesch ftinkt en verrot; de borst valt aan beide zijden in ; de ribben worden knobbelig ; het borstbeen fteekt uit; de ruggegraat en beenen worden krom enz. Hier kunt gij niets meer doen, dan den Lijder na den Geneesheer wijzen, die mogelijk nog kan helpen. 5. In dat eerfte tijdftip derhalve, en hoe vroeger hoe beter , moet men die kinderen , met allen ernst, te hulpe komen, om dat zij anders heel ligt fterven, of ongeneesbaare kreupelen worden. 0) Wanneer men bij een zuigend kind reeds de  de kenmerken der beginnende ziekte vind, dan moet het dadelijk gefpeend,en met loepen van goed mager vleeschnat, met dooijeren van eijeren en enkel melkpap gevoed worden. by Een ouder kind moet men alle melk- en meelfpijzen, alle dunne foepen, al het zuur en vet, en al het ooft verbieden: in plaats daarvan geeft men dikke vleeschfoepen , bierpappen met een dooijer van een eij, zagt gekookte eijeren, vleesch, inzonderheid gebraaden, gebraade levers, en witte brood, dat ten minften 24 uuren oud is, te eeten. Alle fpijzen kunnen met wat gengber gekruid zijn; ook zijn rammelas en mostert goed. Voor drank dient versch koud water, waarin een gloeijend ijzer is gelescht, en waarbij men op eene pint 2, greinen gezuiverde potasch doet. Wie het hebben kan, die mag ook 's middags wat wijn geeven. c) Men moet hen volftrekt maar .viermaal op een' dag, en flegts zo veel, als redelijker wijze tot hun onderhoud noodig is, te eeten geeven, en zig voor 't overige noch aan hunnen honger, noch aan hun gefchrei ftooren. Thee en koffij moet men in het geheel niet geeven. Word dezen regel niet in agt genomen, dan kunnen dé overige hulpmiddelen niet veel werken. dj 's Morgens en 's avonds moet het ganfche lijf met een wollen doek, met jeneverbesR 4 fen  C 264 ) fen berookt, een half uur lang gewreeven worden. Zo mede moet het kind, dage» lijks, koud gebaad, of ten minften van het hoofd tot de voeten koud gewasfchen worden. Dit gefchiedt best 's morgens vroeg, waarop aanftonds met het wrijven een begin gemaakt word. Zij moeten volftrekt zeer zuiver gehouden, en dagelijks veel in de open lugt gebragt worden, alwaar men ze op den grond laat kruipen, of in een wagen rijden. Naast deze noodige levensregelen be» dien u van de volgende, zeer nuttige en werkzaame hulpmiddelen. ƒ) Laat alle morgen, nugteren, 4, $, 6 greinen rhabarber, met zuiker gemengd, inneemen, en, is het mogelijk, een half of heel uur daarop nugteren blijven. Gaat dit niet, zie dan, hoe gij dit poeder van rhabarber 's avonds bij het na bed gaan, 2 uuren na het avond eeten ingeeft. Men kan het ook met appel- of pruimfop mengen. Gaat het niet met het rhabarber-poeder, geef dan, naar maate van den ouderdom, 2, 3, 4 theelepels vol van N° XIII. g) Voor een ontbijt geeft men het kind, meer dan één jaar oud zijnde, 1, 2, kopjes Eikelkoffij met melk en zuiker. ï. Neem rijpe', gaave , niet wormfteekige y verfche eikelen, fchelt ze, fnijd de pitten aan ftukken, laat ze zagt droogen, en roost ze, zo als men koffij brand. Neem van dezo  C *6? ) te gebrande en gemaale of'geftoote eike» len i loot, doe daarbij een groote pint kookend water, laat 'het in een' wél toegcdekten pot een half kwartier uurs op kooien trekken, giet 'er het klaare af, en laat het wat opkooken; neem 'er den fchuim af» dan is de Eikel - koffij klaar. a. Deze- Eikel-koffij drijft mede de wormen af, en is daarom eèn goed middel tegen dit gewormte, en gevolglijk in deze ziekte van dubbeld nut. 3. Begint die Eikel - koffij, door een lang ag« tervolgd gebruik, de maag te verveelen, of hoofdpijn en flaaperigheid te veroorzaaken , of het kind tegen te ft aan, dan kan men een derde van gewoone koffij daarbij doen, of wel een klein ftukje kaneel daar onder mede laaten kooken. h~) Kan men geen Eikel-koffij krijgen; geef dan voor een ontbijt een versch eij, het wit en de dooijer onder «alkander geflagen, en met water verdund. Een zeer jong liind kan men de helft geeven. Doch in dit geval moet de rhabarber een uur daarna» gegeeven worden. ï) Overdag geef 3, 3 maal een theelepel vol van meekrap, met zuiker gemengd; of,zoo dit niet lukken wil, maak dan van klein gefneeden meekrap een thee of drank. Neem. 'er een half loot van, en giet 'er een pint kookend water op, laat het een paar minuuten kooken, en geef bet naa den midR 5 'dag.  C 26*6*) dag te drinken. Gij kunt het met zuiker of honing zoet maaken. &) Zo menigmaal als het kind verftopt is, vermeerder dan de gift van het poeder rhabarber zo verre, als tot eene zagte purgatie noodig is; of zet verzagtende klifteeren. Maar nog beter is het, wanneer dagelijks, 's morgens en 's avonds, klisteeren van kindernat, een groot theekopje vol,' (zie § L. 2. g.j gegeeven werden. • l) Wanneer gij, in het regte tijdftip , deze middelen, 3, 4 maanden onafgebroken gebruikt, dan zal het zelden misfen, of het kind word herfteld. ' '^^^^^^^^^^^^ DERDE VERDEELING. Brandend^ Kinderziekten , met uit/lag. % CLXXII. komen nu tot de bran¬ dende kinderziekten, met uit/lag. Wanneer, bij .eene brandende koorts, een uitflag op de huid ontftaat, dan word ze een uitflags ■ keorts genoemd. Van deze zijn 'er menigerlei, als heete koorts, rooloops-koorts, purperkoorts enz. Maar den kinderen zijn inzonderheid de volgende eigen: de pokken, mazelen, roodvonk en de purper koorts. Ook krijgen zij zomwijlen de blutskoorts. >. Of de natuur alleen verwint deze gemelde ziek-  ziekten, zoo ze maar door geene onverftandige behandeling daarin geftoord word; of, indien hulp noodig is, zij kan door een bekwaamen Arts alleen beweezen worden. 3. Dit niettemin kunt gij, door eene verftandige oppasfmg en naauwkeurige oplettendheid, tot een gelukkigen uitflag veel toebrengen, zo, dat gij geen' Geneesheer noodig hebt, of weldra weet, waar hij noodig is, en het gevaar ten minften vermindert. § CLXXIIL Pokken. tl De pokken zijn van tweederlei hoofdfoorten, naamiijk de waare of egte, en de onegte of windpokken. a. Van de waare pokken zijn 'er twee foorten, als enkele; deze zijn gemeenlijk goed, dat is , daar is weinig gevaar bij; en de zamenyloeijende, of zodanige, waarbij veele pokken in eene blaas te zamenvloeijen. Deze zijn erger dan de enkele, om dat ze met meer en gevaarlijker toevallen gepaard gaan, en een langer beloop hebben. 3. Bij alle pokken moet men vier tijdperken naauwkeurig onderfcheiden. Het eerfte is die tijd, welke vóór de uitberfting der pokken gaat; het tweede is de tijd der uitberfting zelve; het derde is de tijd der ettering; en het vierde de tijd der opdrooging. 4. «)Bij de goede of enkele pokken duurt het eerfte tijdperk van het eerfte begin der onpasfelijkheid tot de eerfte uitberfting der plekken 7a uuren of 3 volle dagen. De  C z6S ) De'ziekte begint daarmede, dat de kinders over vermoeidheid, pijn in den rug en de lenden, boven de oogen en in het harteputje, kwalijkheid, braaking en be- ' naauwdheid klaagen. Daarbij verwisfelen huivering en hette, waarop wat zweet volgt, onderling; zij zugten menigmaal; 'het aangezicht zwelt op; de oogen ftaan betrokken, donker en traanend; zij hebben ' veel trek tot flaapen, en vliegen in den flaap op. Bij het einde van dit tijdperk pleegen ftuiptrekkingen te komen. Maar menigmaal zijn de pokken ook zo goed en ligt, en de voorboden zo gering, dat ze pas 14 uuren vóór de uitberfting duidelijk bemerkt worden. In dit geval heeft dus de boven bepaalde tijd vaa 72 uuren geene plaats. Wanneer nu ergens de pokken regee» ren, en een kind, dat ze nog niet heeft gehad, krijgt de ftraks befchreeven toevallen, of wel veele daarvan; dan kunt gij befluiten, dat het de pokken zal krijgen. by Het tweede tijdperk begint met de eerfte uitberfting der plekken, en.duurt tot den 8ften dag van de geheele ziekte. Eerst breeken zij rondom de lippen en neus, dan in het overige van het aangezigt, voorts aan de handen, en eindelijk aan de overige deelen des lighaams uit, en hebben Hechts de gedaante van vloobeeten. Naa.  Naa den Öden dag komen 'er weinig raeeï ten voorfchijn. De uitberfting gedaan zijnde, vermindert de hette, en de adem begint te ftinken. Ondertusfchen rijzen de plekken geftadig meer, en krijgen een roodenring, en wel in die orde, als ze uitgeborften zijn. d) Het derde tijdperk, of de ettering, gaat van den Sften tot den nden dag. In dezen tijd neemt de hette weêr toe, aangezigt en oogen zwellen; het flikken word moeijelijk; de pokken worden grooter en breeder, vullen zig, verliezen het platte putje in het midden, en worden fpits, fmarten en branden, en zien 'er wit uit. Allengs worden zij ondoorzigtiger, geel, zeer jeukend, en de roode ring verdwijnt. d) Het vierde tijdperk gaat van den nden tot den uden dag. De zwelling des gezigts begint te minderen, en de handen zwellen; en zo als deze dunner worden, dan zwellen de voeten. De pokken worden geftadig geeler , breeken deels door, deels droogen zij , en krijgen korften,welke met der tijd afvallen. In deezen tijd. is 'er altijd ook eene vermeerderde hette.. 5. d) De kwaade of zamenvloeijende pokken, hebben, in het eerfte tijdperk, dezelfde toevallen, als de goede, doch veel heviger, en breeken reeds op den tweeden of derden dag, en wel niet allengskens, ook njet in de befchreeven orde, maar in groo-.  C 270 ) groote menigte uit, vooral iri het aangezigt, de neus en aan den hals. F) In het tweede tijdperk houdt de koorts naa de uitberfting niet op; de pokken rijzen niet; zijn klein met eene put of een zwairt ftipje in het midden, vloeijen zamen ;. hebben geen roozenrooden ring, .maa r een bruinen of bleekrooden. Daarbij zijn zwaare hoofdpijnen, flaapeloosheid, roode oogen, onrust, raaskalling en engborftigheid. Terftond bij de uitberfting , of 1, 2 dagen laater, komt eene kwijling. c) In het derde tijdperk worden de pokken niet geel en vol, maar ledig en rimpelig. Het aangezigt zwelt niet naar behooren op, — of valt op eenmaal weêr in, zonder dat de handen zwellen; het ziet uit, als of het met een vlies ware overtrokken. De kwijling is niet, zo als zij behoort, of houd zelfs op, en het fpeekfel is taaij. d) In het vierde tijdperk, duurende tot den i7den dag, en menigmaal tot den 2iften, komen de pokken niet regt tot het opdroogen ; of krijgen nieuwe korften, wanneer de eerfte zijn afgevallen; of 'er loopt een fcherp vogt uit, het welk niet als etter uitziet, en de huid ontfteekt. Inmiddels blijft de hette geftadig aanhouden. 6. Hoe meer 'er van deze toevallen zijn, des te  C 271 ) te erger zijn de pokken; hoe minder, des te beter en met de enkele overeenkomftiger zij zijn. Daar zijn ook nog veel ergere toevallen, dan de bijgebragte , bij voorbeeld bloedftortingen uit mond en neus, bloedige pis, fteeking in de zijde , bruine, blaauwe, zwarte plekken enz. waardoor het levensgevaar nog veel grooter word, en waar zelfs de Geneesheer menigmaal niet kan helpen. 7. Wanneer gij dit alles wél hebt begreepen, dan kan het u niet zwaar vallen, om goede pokken van kwaade te onderfcheiden, en tijdig te weeten, wanneer gevaarlijke toevallen of de hevigheid der ganfche ziekte de hulp van den Geneesheer vorderen. 8. Wat nu betreft uw gedrag in deze gewigtige zièkte, waarin gij ongelooflijk veel goeds kunt doen; let vooral op de volgende algemeene regels. aj Alle vermeerdering van hette is zeer nadeelig en doodelijk in de pokken. Weshalven gij alle voorfchriften nopens het koel houden (§ XXIII.) flipt moet opvolgen; alle mogelijke zindelijkheid in agt neemen, en daarvoor 'zorgen, dat de lugt, dagelijks, 2, 3 en meer maaien, deels door het open zetten van veauérs endeuren, deels door hetberooken met azijn enz. ververscht werde. Heeft de zieke het gemak, dat hij uit de ééne in de andere kamer gebragt kan worden, of wel alleen op een versch bed; dan moet gij hem zulks gaarne toeftaan. Ook moet  C > moet men, indien 't de Lijder heeft, hem alle 24 uuren een fchoon hemd aantrekken. .Niet minder mag men hem overdag meermaalen één uur en meer uit het bed laaten opftaan, vooral, wanneer-hij groote hette,, onrust en benaauwdheid. heeft. Over het algemeen moet de ziekekamer zo koel gehouden worden, als het de zieke maar eenigzins kan lijden. Is het weêr goed, en niet regelregt ftreng koud en onftuimig; dan mag men hem, vóór en na de uitber-. fting, onbefchroomd toeftaan, in de open lugt te gaan, indien hij ''er trek en begeerte na heeft. Maar geduurende de uitberfting moet hij in het bed gehouden worden, doch flegts ligt toegedekt. l>) Hoe vroeger de pokken uitkomen, des te erger zijn ze; maar dit zijn de beste, die eerst opden 4den dag komen. De natuur alleen moet ze na buiten drijven; en flegts .in de zeldzaame gevallen, waar ze te zwak is, moet een verftandig Geneesheer zulks onclerneemen. 1. Des moet gij u van alle na buiten drijvende middelen, welken naam zij ook mogen draagen, onthouden, als daar zijn: duive-kervel-water, bezoar-artfenijen, wijn, koffij, bloem van zwavel enz. 2. Is een kind door een voorafgegaane ziekte uitgemergeld, of van natuur zwak, of heeft het gebrek aan genoegzaam en gezond voedzel, — en word het in dezen toeftand door de  C 273 ) de pokken aangetast, ligt liet mat en kragtloos, heeft het eenen verzwakkenden buik. loop met weinig hette, en word 'er op den 4den dag niets van pok-plekken gezien i dan is het na buiten drijven noodig, het welk de Geneesheer alleen verftaat» e) Een voornaam hulpmiddel in goede en kwaade pokken is menigvuldig drinken» Dit moet gij, dadelijk in het begin der ziekte , fterk aanprijzen; den zieken alle kwartier-uuren laaten aanbieden en menigmaal daartoe perfen, indien hij 't weigert. De beste drank is water en melk. Is de hette groot, dan geeft men karnemelk, met water verdunt , of water met azijn en citroenfap, of vitriool-geest. Deeze zuure dranken zijn vooral in de kwaade pokken noodig- De drank moet wel niet heel koud, maar evenwel koeler , dan laauw zijn — en weinig op eenmaal gegeeven worden. Heeft de Lijder veel pokken in den hals , dan kan hij die zuure dranken niet doorflikken, en hij moet zig met water en melk, of dunne vogten behelpen. d) Voor fpijs is niets zo nuttig, dan vette haver- of garftedrank, water- en melk-fappen, ligte groente en versch ooft, ook gedroogd ooft, raauw en gekookt. De beste tijd om te eeten is in die uuren, wanneer de Lijder zig gemaklijkst bevindt. ej Het is genoeg, wanneer hij alle 24 uuren eens afgaat. Maar blijft de afgang weg, dan S moogc  ( 274 ) moogt gij met een klisteer niet langer wagten. Het is een zeer fchadelijk vooroordeel, dat de kinders in de pokken verftopt moeten zijn. Reeds menig een heeft daar door het leven verlooren. 9. Zodra gij door de befchreeven toevallen (4. a.) weet of vermoedt, dat een kind de pokken zal krijgen, aj bevorder dan het braaken, door laauw water of flappe thee , bijaldien het kind van zelf overgeeft. Maar is het flegts kwalijk, en wil het braaken, zonder dat het tot een werklijk braaken komt, dan kunt gij het onbefchroomd nu en dan zo veel braakwater geeven, als tot het verwekken van braaken noodig is. tj Geef, naa het overgeeven, 2. of 3 maal, alle uuren, een kleinen theelepel vol rhabarber met wijnfteen, (§ CLXVI. 3. c. 2.) tot 'flat het 3, 4 maal is afgegaan. Hierdoor word verhoed, dat vervolgens geen gevaarlijke buikloop ontftaat. c) Geeft het kind, tot de uitkoming toe, dagelijks, 2 maal een laauw voetbad, tot boven de kuiten, en leg 's nagts mostertpleisters op de voetzooien. Zijn de toevallen zeer hevig, leg dan dadelijk, op den aden dag, fpaanfchevlieg-pleisters op de kuiten. dj Nadert de tijd der uitkoming, leg dan den Lijder, menigmaal, voor één of eenige uuren, een mostertpleister om den hals. Zodra die fterk trekt, word ze weggenomen, ea  (m) eh naa eenige uuren weêr opgelegd, tot dai ialle de pokken opgekomen zijn. Dit is zö Veel te noodiger, wanneer hij over hettê en pijn in den hals en moeijelijk flikken klaagt. Daardoor maakt gij, dat de hals van binnen van pokken vrij blijft. Op dezelfde wijze moet gij hem, in het eerfte begin, een doekje, met drooge kamfer gewreeven, aan de muts Vast maaken, zo dat het over de oogen hange; daardoor worden de oogen vrij gehouden. t) Is de hette zeer groot, (het welk gij aan eene fterke, volle en fchielijke pols; hooga-oode kleur van het aangezigt, het tandvleesch, de neus van binnen en van de oogen; fterk liaan der aderen aan den hals en aan de flagen van het hoofd, fchielijke en korte ademhaaling, onrust, dorst enz. weet O dan moet men een kind, 3 of 4 jaaren oud zijnde, omtrent een theekopje Vol aderlaaten, maar een jonger in den nek en aan de fchenkels koppen laaten zetten. Desgelijks geeft men, van tijd tot tijd, een paar lepels vol amandelmelk met falpeter» CS cv. 40 ƒ) Krijgt de zieke een maatig bloeden uit de neus; dan word de te groote hette daardoor verminderd, en gij moet het niet Ituiteri, noch daarvoor bevreesd zijn. Maar, is dit zo fterk, dat hij daardoor bleek, zwak word, en de pols flaauw flaat ; dan moet het alleszins geftuit worden. Dit geS a fehiedtj,  fchiedt, wanneer gij hem een flukje fpons, met azijn of vitriool-geest nat gemaakt, in de neus fteekt. gj Dit is alles, wat gij in het eerfte tijdperk moet doen. Volgt gij deze regels op, en zijn de pokken goed; dan hebt gij bij al het overige beloop niets verder te doen, dan op den iaden dag eene purgatie van Manna en zout te geeven. 10. In het tweede tijdperk moet gij in 't algemeen flegts daarop letten, dat de hette niet de overhand neeme, en dat 'er fterk gedronken worde. Willen de pokken niet behoorlijk opkomen, of, wannéér zij opgekomen waren, weêr invallen en 'bleek , bloedig, zwartagtig en ftinkend worden ; laat dan terftond bij den Geneesheer om hulp vraagen; en geef inmiddels om de twee uuren een kleinen theelepel vol van N° VII met zo veel zuiker gemengd als noodig is, om het fmaakelijk te maaken. 11. a)In het derde tijdperk, wanneer de pok¬ ken geel worden, en de roode ring verdweenen is, moeten de pokken met eene fijne fchaar open geknipt, of met eene naald open geftoken, en de etter moet met eene fpons, met laauwe melk vogtig gemaakt, afgeveegd worden. Naa eenige uuren zijn ze weêr gevuld, en moeten op nieuw geopend worden. Door dit eenvoudig hulpmiddel kan het leven veelcr kinderen behouden worden, die anders gewis zouden fierven. Waar flegts  C 277 ) flegts weinige pokken zijn , kan trien, het open knippen ftaakcn; maar anders niet. hj Wanneer op dezen tijd de pokken invallen en ledig worden ; dan volgen groote hette, raaskalling en het grootfle levensgevaar, en de fpoedige hulp van den Geneesheer is volftrekt noodzaaklijk, Laa,t inmiddels veel aftrekzei van vlierbloemen drinken, en zet insgelijks eenige klisteeren van fterk vlierbloemennat, met een loot kamfer in olie ontbonden; maar pas laauw, op dat het des te ligter binnen gehouden worde. Tragt op dezelfde wijze', allé uuren, een half grein kamfer, met zuiker kort gewreeven, het kind in te geeven. Zodra als de pokken weêr opgekomen en gevuld zijn, moeten zij opengeknipt worden. c) De toegezwollen oogen moeten, dagelijks met laauwe melk ; dikwerf gebet worden ; en, zo dikwijls als zij geopend zijn, laat men'er eenige droppelen melk, met roozewater gemengd, in loopen. d) Wilde kwijling niet naarbehoorengaan, of begint die te ftremmen; dan moet zeer veel gedronken, en met het volgend gorgelwater dikwerf gegorgeld worden. Kinderen, welke niet kunnen gorgelen, moet het met eene fpuit in den hals gefpuit worden. S 3 Kool*  C 278 ) Kook een loot lijnzaad, een kleine hand vol vlierbloemen, en even zq veel wolkruidbloemen, in een pint water, tot dat een vierde verkookt is, zijg het door, en doe 'er een loot falpeter en zo veel honing bij, als noodig is. J<2. a) Gaat in het vierde tijdperk de zwelling van het aangezigt fchielijk over, zonder dat de handen en voeten zwellen, dan moet gij dadelijk een in warm kamillennat gedoopt en uitgedrukt flanel om de handen en voeten winden, of beide in laauw water baaden, en, zoo de zwelling daardoor niet fchielijk word bevorderd, mostertpleisters op de voeten leggen. I) Zodra als de pokken korflen hebben,dat is op den iaden, i3den dag, vooral wanneer 'er nog eene merklijke hette is; dan moet gij eene purgatie van manna en zout in geeven. Op dien tijd pleeg menigmaal van zelf een heilzaame afgang te komen, welke volftrekt niet gehinderd, maar veeleer bevorderd moet worden. De korften zelve moeten, dagelijks, 3, 4 maal met zoeten room gefmeerd worden. e) Is men eindelijk alles gelukkig te boven gekomen, dan moet de herftelde nog eenige maaien, om den 3den, 4den dag pur geeren. § CLXXIV.  C279 ) § CLXXIV. Onegte Pokken. j. De onegte, wilde of windpokken hebben wel geene hulp noodig, om dat 'er geen gevaar bij is; nogthans moet gij ze kennen, en van de waare weeten te ondcrfcheiden, op dat zij onderling niet verwisfeld worden; het welk van dit gevolg is, dat de menfchen gelooven dat de kinders de egte pokken gehad hebben, en dus den regten tijd van hulp verzuimen, wanneer zij die krijgen. 2. De windpokken beginnen ook met hette en koude, matheid, hoofd- en rugge-pijn, — doch alles veel zagter, dan bij de waare pokken. De plekken breeken dadelijk op den eerften, of met het begin des tweeden dags uit; komen zeer fchielijk op, en zijn op den 2den dag naa de uitberfting reeds gevuld, waarbij ze dan van de waare weinig, en alleen daarin verfchillen, dat ze geene putjes in het midden hebben. Gp den vierden dag droogen zij op, en op den 7den is alles voorbij. Zij laaten ook lidtekenen na, en, wanneer de lijder eene groote menigte heeft, dan bemerkt men ook eenigen reuk van pokken. Het zekerfte onderfcheidings- kenmerk is dus dit, dat het geheele beloop met 7 dagen eindigt. 3. Alles, wat gij mogelijk daarbij moet doen, is, eenige verzagtende klisteeren te geeven, indien het de bette en onrust vorderen. % CLXXV. Mazelen. 1. De mazelen zijn wel zagter, en minder gevaarlijk, dan de pokken; en kunnen door eene S 4 fleg-  C 2B0 3 flegte oppasfmg en bijkomende toevallen doodelijk worden. 2. Bij de mazelen zijn drie tijdperken in agt te neemen, te weeten de tijd voor de uitberfting, de uitberfting zelve, en de tijd der opdrooging. 3. Het eerfte tijdperk, gaat van den eerften aanval tot de uitberfting, dat is, gemeenlijk tot den 3den of 4den dag. a) Gemeenlijk beginnen zij met eene huivering, welke den eerften dag met hette verwisfelt. Op den aden dag is de hette aan* houdend; daarbij is een drooge hoest, veel ■niezen; uit de neus en oogen loopt brandig water; de oogen zelve zijn nat en als verglaasd. Bij deeze voornaame toevallen zijn doorgaande nog de volgende : matheid, zwaar hoofd, pijn in den hals en in de lenden, walging, braaken, dorst, witte tong, buikpijn, buikloop, bloeden uit de neus, raaskallen, gezwollen aangezigt, gezwollen oogleden. b) Alle deze toevallen zijn niet altijd bij allen, maar bij den éénen meer, bij den anderen minder. — Doch hoesten, niezen, loopen daneus, matte oogen en brandige traanen derzelve zijn altijd en alleszins bij de mazelen, al zijn ze ook nog zo zagt, — en zijn 'er zelfs zomwijlen reeds eenige dagen vóór den aanval der koorts. Wanneer, derhalve een kind, het welk de mazelen nog niet heeft gehad, droogen hoest, niezen en Ioopende oogen en neus krjjgt, waarbij koude en hette  te komen, dan kunt gij daaruit veiligbefluiten, dat het de mazelen krijgt. 4. Het tweede tijdperk bevat den 5, 6, en ten deele den 7den dag. Het aangezigt word met kleine roode plekken, als vloobeeten, bedekt, welke in 't begin iets boven de huid uitfteeken, maar den volgenden dag met denzelve gelijk, en daarbij breeder en van allerlei geftalte zijn, allengs komen zij ook aan den hals, de borst, den rug en op bet ganfche lighaam te voorfchijn. Naa de uitberfting houden de toevallen aan, het braaken uitgezonderd, en vermeerderen zelfs wel. 5. Het derde tijdperk begint met de volbragte uitberfting, en eindigt met den negenden dag. Eerst word de huid in het aangezigt ruuw, en de plekken worden bleek — maar aan het lijf zijn ze nog rood. Op den volgenden dag verbleeken ook deeze, en de geheele huid vervelt. Komt nu een buikloop of zweet, dan is de ziekte gelukkig doorgedaan. Maar blijven deze weg, dan vermeerderen de hette en alle de toevallen, en 'er komen nieuwe bij, als: korte heete adem, zijdewee, zwelling in den hals enz. De mazelen kunnen ook inflaan, zo goed en nog ligter, als de pokken. Eene geringe verkouding, een fchrik, een koude dronk zijn in ftaat, om ze te doen inflaan, en dan ontftaat raaskallen, en de Lijder is in groot gevaar. 6. Over het gemeen worden de mazelen juist even zo behandeld, als de pokken, (§ CLXX1II. S 5 9,  C 202 } 8. a—e. 9. a. b. e. e. f.) doch met dit onderfcheid , dat, a) ten tijde der uitberfting en opdrooging, de drank wat warmer moet gegeeven worden, dan bij de pokken. De beste drank in de geheele ziekte is water en melk, en tusfehen beide vlierbloemen - thee met melk. Zuuragiige dingen zijn, wegens den hoest, niet dienltig. b) Juist daarom ook behoeft gij flegts weinig met azijn te rooken , vooral wanneer de hoest zeer fterk is. e) De zieke moet, in de mazelen, wat warmer gehouden worden, dan in de pokken, om dat zij bij de minfie verkouding ligt inflaan. Doch dit wil niet zeggen, dat men hem met dekens toeftommelen, of de kamer heet moet maaken; het is genoeg, wanneer hij zo is toegedekt, dat hij niet koud worde. Om dezelfde rede dj is het mede niet noodig, hem fchoone hemden aan te trekken, en zo dikwijls fchoone bedlakens te leggen: het is genoeg, wanneer zulks voor de uitberfting en naa het opdroogen gefchiede. 7. Bij het eerfte tijdperk is nog het volgende bijzonderlijk te merken. a) Is 'er geene kwalijkheid of werklijk braaken; dan word ook niets gegeeven, om over te geeven,maar eeniglijk een theelepel vol rhabarber niet wijnfteen, om eenige ontlastingen te veroorzaaken. bj Om  i>) Om dat den zieken de oogen ongemeen zeer doen, zo moet men de kamer wat donker maaken, en verhoeden, dat het licht niet op het bed fchijne. In de oogen laat men menigmaal, roozewater, of wel melk, inzonderheid zog druipen; en kan hierdoor niet verhoed worden, dat de oogen rood en ontftoken worden, dan moet men door klisteeren, ontlasting en afdrijving van den brand tragten te bewerken. ej Voor den hoest alle uuren, of nog meermaalen, een paar theelepels vol van het § CLXVIII. 4. a. befchreeven Ukmiddel, of meng dit onder den vlierbloemen-thee. d) Wilde het flikken moeijelijk worden, en de hals fterk zwellen, het welk nogthans zeer zelden gefchied, wanneer gij flegts den zieken genoeg drinken,en de hette de overhand niet laat neemen, — dan moet gij aanftonds het gorgelwater (§ CLXXIII. n. d.} te hulp neemen; en, zoo dit niet dadelijk verzagting verfchaft, den Geneesheer laaten haaien. 8. d) In het tweede tijdperk, wanneer de mazelen zullen uitkomen, moet de Lijder, zo veel mogelijk is, zig ftil in het bed houden en fterk drinken, wel niet heet, maar laauw, en vooral vlierbloemen-thee met melk. Willen de plekken niet regt uitkomen, (hoewel dit zelden te dugten is, bijaldien hij vooraf naar het voorfchrift is behandeld,) of zijn ze te bleek; dan geeft men om het uur het volgende poedertje: Neem  C*84) Neem 4 grein kamfer, 2 loot fuiker; dit wél ondereen gewreeven zijnde, doe daarbij 2 loot gezuiverden falpeter, meng het wél onder malkander, en verdeel het in 8 deelen. bj Zijn de mazelen goed uitgekomen, maar donker- of bruinrood, en is daarbij de hette zeer fterk, dan geeft men alle uuren een paar lepels vol amandelmelk met falpeter. O Tegen den avond is het zeer goed, een paar theelepels vol wit heulfap te geeven, om rust te verfchaffen. dj Slaan de mazelen in, dan moet mostertdeeg op de kuiten gelégd, en het kamfer-poeder met veel warmen vlierbloemen-thee gegeeven worden. 9. Gij hebt gehoord, dat in het derde tijdperk, op den Sften of oden dag, of een heilzaamé zweet, of een buikloop moet volgen, zal de zieke volkomen herftellen. aj Is dus op dien tijd de hette minder, de pols en de huid zagt; dan is de zweet op weg, welken gij door vlierbloemen - thee ligt bevordert, en lang onderhoudt, tot dat de hette geheel over is. bj Is de huid droog, de maag gefpannen, met rommeling in den buik ; dan komt een buikloop. In dit geval geeft gij één of twee kamillen- klisteeren - en is de krimping in de darmen fterk, e'én 0f twee ideine theelepels vol rhabarber met wijnfteen. (§ CLXVf. 3. c. ao Cj Ge-  ( &5 ) cj Gefchiedt geen van beiden, en blijft de hette aanhouden, dan moet gij aanftonds hulp bij den Geneesheer zoeken. dj Naa gelukkig doorgeftaane ziekte moet» even als de pokken, nog 2, 3 maal om den 4-den of 5den dag gepurgeerd worden. e) Bleef nu nog een drooge hoest of heeschheid over; dan is, bij fterk wei of gekaamde melk drinken, het poeder N° VIII., om de a uuren een kleine theelepel vol, het beste hulpmiddel daar tegen. Doch gij doet best, wanneer gij den Geneesheer om raad vraagt. $ CLXXVI. Roodvonk. (Roodgrond.) 1. De Roodvonk is eene ziekte, zeer wel na de mazelen zweemende, en word gemeenlijk met dezelve voor eenerlei gehouden. Doch zij is meer een middelflag tusfehen mazelen en purperkoorts. Ten gelukke maakt zij in de behandeling geen groot onderfcheid. Men moet dit flegts weeten, op dat men zig niet vergisfe, en geloove, dat het kind de mazelen, of de purperkoorts gehad hebbe, wanneer het flegts de roodvonk heeft gehad, om dat de eene tegen de andere beveiligt. 2. Zij heeft met de pokken en mazelen bijkans eenerlei voorboden toevallen, (zie § CLXXIII. 4. CLXXV. 3. a.j zo nogthans, dat 'er de eigenlijke toevallen der mazelen, te weeten hoest, niezen, loopen der'oogen en neus niet bij zijn, maar daarentegen terftond in begin een kwaade keel komt, waarbij menigmaal reeds vóór het uitkomen  C 286} men der roodvonk het lelletje in de keel en de amandelen met een wit flijm bedekt zijn. Het uitkomen heeft geen bepaalden tijd. Dit komt reeds dikwerf op den aden dag, maar meerendeels op 3den of 4den, zelden laater. De uitflag zelf is ook verfcheiden. Menigmaal is het ganfche lighaam als met eene, nu eens bleekere, dan weêr hoogere roodheid bedekt, en dan gelijkt zij meest na de purperkoorts. Wanneer deze verbleekt, dan ziet men over het ganfche lijf flipjes van hooger rood in menigte, welke ook blijven, wanneer de algemeene roodheid weêr is verdwecnen. Menigmaal blijft het alleen bij deze roodheid, en 'er komen geene plekken. Zomwijlen hebben de plekken blaasjes, Welke zig vullen, of wel droog affchilferen; maar zomtijds ook geene, en dan komen zij meest met de mazelen overeen. 3. Deze verfcheidenheid van uitflag maakt, noch in het foort van ziekte, noch in de behandeling een onderfcheid, maar alles komt aan op de gefchapenheid der koorts en de kwaaden keel. Bij groote ontfteekings • hette , of rottende hette , moet.de Geneesheer raad fchaffen. Is de hette maatig, dan word volgens § CLXXVI. 6. a. e. 7. a. d. 8. a—d. 9. a—d. gehandeld. 4. Naa het einde der ziekte fchilfert de huid af, en, hoe meer die ziekte na de purperkoorts zweemde, des te meer is ook, vervolgens, eene waterzugtige zwelling te dugten. 5. De kwaade hals eischt menigvuldig gorgelen. Kinderen, welke niet kunnen gorgelen,moet men het gorgelwater menigmaal infpuiten. Zijn 'er  C 287 ) 'er zweertjes aan het lelletje in de keel en de amandelen, dan moet men ze met een penfeel beltrijken. a) Tot het gorgelen dient het § CLXXIII. 11. J. befchreeven gorgelwater, of wel het volgende: Neem vlierbloemen, klaproozenbladen, falie, van elk eene kleine handvol; kook: het met anderhalve pint water of zoete wei, tot dat een halve pint verkookt is, zijg het door, en meng daarbij a, 3 lepels vol wijnazijn en even zo veel honing. i>) Tot het beftrijken met een penfeel dient het vogt N° XIV. SCLXXVII. Purperkoorts. x. De Purperkoerts is mede eene brandige, met uitflag gepaard gaande, aanfteekende kinderziekte. Doch zij tast mede, even als pokken en mazelen, wanneer zij regeert, volwasfenen aan, die ze nog niet gehad hebben. a. Zij begint altijd met neerflagtigheid en pijn van binnen in de keel, waarop, naar meer of minder uuren, eene huivering met walging en kwalijkheid, of wel werklijke braaking en flaaperigheid volgt. De kwaade keel neemt toe, en menigmaal zijn 'er reeds op den tweeden dag zweertjes in den hals. Op den tweeden of derden dag komen purpervlekken van verfcheiden grootte, eerst in het aangezigt en aan den hals, vervolgens op de borst, den rug, den onderbuik, de armen en beenen voor den dag. De plekken zijn,  C *3S ) zijn op den volgenden dag dermaate zamengevloeid, dat het ganfche aangezigt, de borst enz. of overal, of op ettelijke plaatzen flegts met een rood fchijnt overtrokken. Zomwijlen komt dit purper ook wel alleen aan eene enkele plaats, bij voorbeeld, aan een' arm, aan de fchenkels, aan de borst enz. terwijl al het overige van 't lijf vrij blijft. Bij het einde van den 4den dag komt een groot uitwerpfel van dik flijm en een maatige buikloop; waarop het Hikken gemaklijker, de zieke vlugger word, en de koorts begint te verminderen. Naa den 6den dag begint de uitflag te verbleeken, de pis word troebel, daar volgt zweet, en de huid over het ganfche lijf begint te fchilferen. Handen en voetzooien vervellen geheel. Met den 9den dag is de geheele ziekte gedaan. Zo is het gelegen, wanneer de purperkoorts ligt en goedaartig is. 3. Indien zij hvaadaartig is, dan is in het eerfte begin de verzwakking zeer groot; de hals is zeer ontftoken; daarbij komen fterke hoofdpijnen, benaauwdheid, korte adem, flaapeloosheid, of geftadig flaapen en raaskallen. 4. Naa doorgeftaane ziekte komen fomwijlen gezwellen agter de ooren, maar welke van zelf weêr weggaan. Daarentegen vervallen des te meerderen, bij het einde der derde week, in eene gevaarlijke waterzugt, zoo ze zig niet behoorlijk in agt neemeti. 5. Wat betreft de behandeling: gij moet den Lijder op dezelfde wijze oppasfen, als bij de pokken en mazelen gedaan moet worden. De bes-i  C 2S9 ), beste drank is drie deelen water, met dén deel melk. ay Is de ziekte ligt, zo als ze dan in de meeste gevallen is, dan hebt gij buiten de oppasfmg niet meer te doen, dan na den 9den dag eenige maaien om den sclen of 4den dag te laaten purgeeren. frj Bij kwalijkheden en braaken handel cl men volgens § CLXXIÜ. 9. a. bij het bloeden uit de neus, het welk ook menigmaal hier gebeurd, volgens § CLXXIII. 9. ƒ.; met één woord, als in de pokken. Raaskalt de zieke fterk, dan word een fpaanfchevliegpleister in den nek, en mostertdeeg op de, kuiten gelegd. c) In geval van kwaadaartigheid, wanneer de hette zeer groot is, met fterke hoofdpijn, groot ongemak van te flikken enz. moet men een kind van 4 jaaren en daar boven aderlaaten, maar een jonger kind bloedzuigers a^ter de ooren of aan den hals laaten zetten, en amandelmelk met falpeter geeven, maar inmiddels den Geneesheer laaten roepen. d) Tegen den kwaaden keel word het volgende papfel, draaglijk warm, tusfehen een'doek om den hals geflagen. Neem 4 loot gekneust lijnzaad, a loot geraspte rammglas, a wittebroodskoekjes, kook het met genoegzaame melk tot eene pap 5 en fineer het ter dikte van een vinger op een doek. T Te  C ^ ) Te gelijk moet de zieke mét een verzagtend gorgelwater (zie § CLXXIII. ir. d. of § CLXXVI. 4. a.~) veel gorgelen, of het ten minften in den mond houden. e) De neus moet menigmaal met laauw water en melk bevogtigd worden, het welke men of infpuit, of laat infnuiven. fj Naa den 4den dag laat men den zieken menigmaal een kopje vlierbloemen-thee met melk drinken, en, wanneer zweet uit" breekt, moet hij wél opgepast worden. 6. Wanneer nu naa den oden dag alle koorts en roodheid overgegaan is, en de eetlust weêr komt, dan is de zieke wel van de purperkoorts geneezen, maar van de gevolgen derzelve nog niet beveiligd, bijaldien hij niet nog 3 weeken lang de vrije, inzonderheid de vogtige lugt, en alle verkouding mijdt, flegts maatig en ligt te verteeren fpijzen eet, en om den 3, 4den dag zo veel rhabarber met wijnfteen neemt, als noodig is, om 3, 4 maal af te gaan. Laat hem daarbij, dagelijks, 's morgens en 's avonds, in het bed het onderlijf en de fchenkels met flanel het welk met jeneverbesfen wél berookt is wrijven, en geef het § CXXII. 3. b. befchreeven jeneverwater te drinken. 7. Zodra men merkt, dat een kind dadelijk naa de purperkoorts begint den trek tot eeten te verliezen, zwak en bleek te worden, weinig te wateren, in het aangezigt en aan de voeten te 'zwellen; dan moet men zig terftond naden Geneesheer begeeven. % CLXXVIIL  C 291 ) § CLXXVIII. Blutskoorts. 1. Eene veel mindere uitflagsziekte der kinderen "is de Blutskoorts. Zij krijgen eene draaglijke liette met tusfehen beiden komende huivering \ daarbij breeken veele kleine, roode, jeukende en brandende peukels, inzonderheid in het aangezigt en aan den hals uit, welke uitzien, als of ze zig aan netelen gebrand hadden. Zij duurt op zijn langst 7 dagen, en eindigt gemeenlijk met zweeten. 2. Deze uitflag verdwijnt menigmaal, en komt Ook weêrom : hoe koeler de zieke is, des te meer is die uitflag van buiten, en, hoe warmer hij is, des te minder. 3. De Blutskoorts is gansch niet gevaarlijk, en heeft niets meer, dan een maatige warmte, en ordentelijke oppasfmg noodig. «3 Geef in het eerfte begin zo veel manna mee engelsch zout* of rhabarber met wijnfteen , als tot eene maatige purgatie noodig is. ê/j Laat dagelijks eenige maaien vlierbloemen* thee met melk drinken. t 3 VIER-  C j ; VIERDE VERDEELING.' Uitwendige toevallen en ziekten. § clxxix. Smarten. x. "lSTu moet gij-nog-eenige uitwendige toevallen en ziekten: der kinderen leeren kennen, waar^bij gij raad en hulp kunt mededeelen. Het eerfte, waarmede ik u bekend wil maaken, is het Smarten der kleine zuigende kinderen. . 1. Vooraf, bij de ,-onderregting nopens de oppasiinge der kinderen hebt gij gehoord, dat on■reinigheid de gemeende oorzaak van het fmartcn ,is,. en hoe gij daaromtrent 11 moet gedraagen. Doch 'er is nog een ander foort van fmanen, wier ..oorzaak in eene inwendige fcherpte der vogten beftaat, en welke door de zindelijkheid alleen noch geheel verhoed, noch verholpen kan worden. 3. Wanneer een kind, bij alle in agt genomen zindelijkheid, tusfehen de beenen en onder de armen fmart, dit fmarten geftadig verder gaat, zig tot de armen, fchenkels en teelleden uitbreidt, en uitziet, als of deze deelen gevild waren, waarbij een fcherp water uit de gewonde plaatzen loopt, het welk een zuuren reuk van zig geeft, en het kind daarbij vervalt; dan is . - • ... eene  C 293 ) eene inwendige fcherpheid de oorzaak daarvan* welke vah een fcherp zog ontftaan is. 4, Behalven veel wasfchen met fchoon water, of wel met water en melk, en de allerftipftereinheid, ' a~) laat de zuigende moeder, dagelijks, 4maal een grooten theelepel vol wittemagnelia, met een vierde gedeelte gezuiverden falpeter gemengd, inneemen, en zig gedraagen, als boven § CXXXV 2. a. b. c. is aangeweezen. bj Even zo geeft men het kind, dagelijks, 3, 4 maal een kleinen theelepel vol witte magnefia, en laat het alle 5, 6 dagen laxeeren met manna, indien het buiten dat niet laxeert van het geneesmiddel, welke do moeder inneemt. c) Volgt hierop niet aanftonds beterfchap, dan moet het kind gefpeend, en de Genees, heer om raad gevraagd worden. § CLXXX. Schurfdheid des Hoofds. ï. Vóór dat de fchurfdheid op het hoofd uitbreekt, zien de kinders vies uit, en hebben gezwollen klieren aan den hals, ter grootte van hazenoten. Hieruit weet men, dat fchurfdheid des -hoofds zal volgen. a. Tegen deze fchurfdheid moet gij geen anderen raad geeven, dan ei) het kind alle week eens te laaten laxeeren, b) het geene meelfpijzen, eijeren, kaas, fpek, in het geheel niets, dat gezouten, gerookt, fcherp en vet is, geeven;. T 3 d) het  <9 liet vlijtig kammen, op dat hét ongedierte niet de overhand neeme. Men moet het de hairen kort, maar niet kaal affnijden; want anders verdroogt de uitflag te fchielijk, waaruit menigerlei ergere, en zelfs doodelijke toevallen kunnen ontftaan: weshalven gij mede tl) vooral het fmeeren des hoofds met oliën en droogende zalven zorgvuldig moet waarfchouwen. 3. Is het hoofd geheel, of hier en daar met digte, drooge, dikke korften, wel ter dikte van een vinger, die wit, graauw, of geel uitzien, bedekt, dan noemd men dit de booze of erffchurfd. Wegens deze moet gij dadelijk met den. Geneesheer faad plecgen. En, daar de erffchurfd aanfteekend is, zo moet gij de andere kinderen voor eene naauwe verkeering met zodanigen waarfchouwen, maar inzonderheid, dat ze geene hoeden of mutzen opzetten» welke zulke kinders op het hoofd gehad hebben. 4. Door niets werd de fchurfdheid des, hoofds van alle foort beter verhoed, dan door het dagelijks koud wasfchen des hoofds, cn naarftig kammen. 5. Word een kind, kort naa eene opgedroogde of geneezen fchurfdheid des hoofds, het zij van zelf, of door fmeeren of andere middelen geneezen, met een nieuw kwaad aangetast, als kwaade oogen, of zelfs blindheid, hardhoorendheid, allerlei krampen en trekkingen , verlamming, hoest, korte adem, teering, zweeren enz. dan M  is 'er de gedroogde fchurfdheid des hoofds de oorzaak van, en die moet, zodra mogelijk is, weêr voortgebragt worden: o) Leg op de laatst gedroogde plaatzen fpaan- fchevliegpleisters. b~) Geef kamfer-poeders met vlierbloemen-thee, als bij de ingeflagen mazelen — en f) zend om den Geneesheer of Heelmeester. § CLXXXL Etterige oogen. i. Bij kleine zuigende kinderen vind men dikwijls etterige oogen. Er vloeit naamiijk een geelao-tige, dikke en fcherpe etter uit beide oogen, welke het wit van't oog rood en fmartelijk maakt, de oogleden aan een doet kleeven, en rondom het oog eene korst maakt. Word dit kwaad niet bijtijds verholpen, dan word het oog zelf ontftoken, zo dat het kind zelfs wel blind kan worden. «2. a) Laat vooral, om het uur of nog meermaalen, laauw water en melk in de oogen druipen, om 'er den etter geftadig uit te wasfchen. Hoe meer gij dit doet, des te minder pijn heeft het kind. b) Even zo zorgvuldig moet gij de korften in de hairen der oogleden en om het oog met zog of laauw water en melk, of zoeten room, los weeken en afwasfehen. c°) Laat het kind om de 3, 4 dagen met manna purgeeren, en £) leg agter elk oor een kleine fpaanfehevlieg- pleister ter grootte van eea dubbelT 4 tje-y  C 290 tje, en houd de blaaren een tijd lang draagende. O Ziin de °ogen geneezen; dan moeten zij eenen geruimcn tijd, dagelijks, eenige reizen met fchoon koud regenwater gebet worden. § CLXXXII. Oogontfteeking. 1. Een ander foort van kwaade oogen is de ontfteeking derzelve. Het wit van 't oog is bloedrood en zeer pijnlijk, zo, dat de kinderen bijna aanhoudend fchreijen, en noch dag noch nagt rust hebben ; zij kunnen niet het minde licht verdraagen, maar fluiten de oogen vast toe, en willen gaarne op het aangezigt leggen. Zomwijlen vloeit een fcherp water of etter uit de oogen, welke de oogleden en wangen fmart. 2. Zeer dikwijls is een te vroeg gedroogd kwaad-zeer op het hoofd, of loopende oogen, of vcrdreeven fchurft de oorzaak daarvan ; doch het komt mede van eene inwendige fcherpte van tanden krijgen en van wormen. 3. Hier mag de hulp niet lang uitgefteld worden, want anders kan het ligt gebeuren, dat het oog aan't draagen gaat, en etter de gezicht-zenuwen aandoet, waardoor het Blind word. a) Voor eerst en vooral laat aan elk oog a 3 bloedzuigers zetten, en agter de ooren fpaanfchevlicg- pleisters leggen. l>) Geef om den tweeden of derden dag zo veel van het vogt N° XXL als tot eene maatige purgatie noodig is. Neem  ■ cj Neem het wit van een eij, en klein geftooten aluin ter groote van eene erwt, klop het onder malkander tot een fchuim, en leg het met een plukfel van linnen over de oogen. . dj Tweemaal gepurgeerd, en de pleisters goed getrokken hebbende, laat dan om de 3 uuren, iets van het oogwater in het oogdruipen , en een half kwartier daarna zoete warme melk. In den tusfchentijd kunt gij het volgende oogwater met doekjes opleggen. Neem een vierde pint fchoon water of roozewater, 4 greinen witte vitriool, en wat heelcn faffraan; meng het wél ondereen. Bij het opleggen kunt gij nog elke reis 15 , 20 droppels goeden brandewijn daar bij doen. e) Het is zeer goed, wanneer gij het kind daarbij den hondgrasdrank met melk geeft. 4. Is het tanden krijgen de oorzaak; dan gaat de oogontfteeking, gemeenlijk, van zelf over, wanneer de aanval der tanden over is. Is zij hevig, of duurt de aanval lang; dan moeten alle boven befchreeven middelen gebruikt worden; zo nogthans, dat men, in plaats van den witten vitriool, even zo veel heulfap in het oogwater doet. Vind men de tekenen van wormen, dan moeten deze afzonderlijk afgedreeven worden. 5. Gaat het kwaad naa deze middelen niet fchielijk over, of is 'er eene fterke koorts bij; dan pleegd men raad met den Geneesheer. T 5 § CLXXXIIL  § CLXXXIII. Vlies op de oogen. ^ i. Wat een vlies op het oog zij, weet gij, naam* lijk een witagtig, ondoorfchijnend velletje op het zwart van 't oog of het gezigt. Hoe dikker en grooter hetzelve is , en hoe meer het den oogappel bedekt, des te minder kan het kind zien. 3. Wagt u voor alle vettigheden, zalven en oliën, zoo ze niet door den gewoonen Geneesheer voorgefchreeven zijn: om dat de, van deze cn geene lieden voorgefcheeven oogzalven het kwaad meestal erger maaken. In plaats van alle zulke zalven en Japzalverijen neem 6 loot witten kanarie-fuiker, 3 loot gebranden aluin; maak dit te zamen tot een poeder, en blaas het kind, eenige reizen op een dag, iets daarvan door eene fchagt in 't oog — niet regelregt op hetzelve, maar van terzijde, zo nogthans, dat het vlies daardoor getroffen, en als geftroopt word. Dit middel zal in de meeste gevallen baaten, zoo gij 'er maar lang genoeg mede aanhoudt. i>) Herhaalde purgatien en fpaanfchevlieg-pleisters agter het oor en op den arm, aan de zijde daar het vlies is, Bevorderen de geneezing, 3. Naa de pokken blijft, zomwijlen, een witte plek op het zwart van 't oog, dewelke, wanneer ze groot en dik is, en den oogappel bedekt, het oog insgelijks blind maakt. Laat hier tegen dagelijks eenige reizen eenige droppels uitgeperften olie van walnooten in  C 999 ) in het oog looren, vervolgens het oog fluiten, en wrijf alsdan den oogappel zagt met de vlakke hand. Dit moet eenige maanden aangehouden worden. Zo dit middel niet toereikend is, gaa dan na den Geneesheer. § CLXXXIV. Loopende ooren. I. Zeere , hopende ooren moeten menigmaal Op een' dag met fchoon water gewasfchen,' en met poeder beflrooid worden. Maar is het uitkopend vogt fcherp, ruikt het vies, verfprcidt het zig, maakt het 't oor rood, en doet het de nabij gelegen deelen zwellen, dan moet gij te werk gaan, als bij het fmarten, dat is, gij moet het kind Magnefia geeven, en alle 3, 4 dagen laaten purgeeren ; desgelijks de zuigende moeder, die ook den hondgrasdrank moet gebruiken. 2. Word, kort naa opgedroogde ooren, een kind ïiek, of door ftuipen en andere toevallen aangetast, als bij de gedroogde fchurftheid des hoofds; dan moet vooral de vloeijing weêr herfteld, en tot dat einde moeten fpaanfchevlieg - pleisters agter de ooren gelegd worden. Gaat daardoor de ziekte of het toeval niet over; dan moet gij de verdere hulp bij den Geneesheer zoeken. 3. Dikwijls verwisfelen kwaade oogen met loopende ooren; dat is, wanneer de ooren loopen, zijn de oogen gezond, en, wanneer de ooren droog zijn, dan worden de oogen kwaad. a) Tragt de ooren een langen tijd loopende te houden, terwijl gij, zo dikwerf als zij droogen, wat fpaanfchevlieg - zalf daarop fmeert. 45 bj Be-  C 300; Bedien u daarbij van alle dehopenshetflnarten - voorgefchreeven middelen, (§ GLXXIX. 4- «• b.-y en laat het kind mede den hond' grasdrank gebruiken. O Is dit eenige weeken aanhoudende gedaan, laat dan de ooien droog worden, maar trek tenens een paar kleine blaaren op de armen; waarbij gij nogthans alle de andere middelen nog eenige weeken agtervolgt te ecbruiken. b O Doch komen alsdan de kwaade oogen weerom, dan moet gij ook weêr van vooreu af aan beginnen of, nog beter, na den Geneesheer zenden. § CLXXXV. Hairworm. 1. De /'^OTof^Wa^/iseenfchurftagnge uitflag bij kinderen, inzonderheid nog zuigende, in het aangezigt, naamiijk aan de kin op de wangen en het voorhoofd, en ftrekt zi<^ zomwijlen ook uit tot op het behairde deel des hoofds. ■ 2. Eerst begint de huid aan deze plaatzen rood te worden, dan komen kleine zeer jeukende peukels voor den dag, welke een taaij, fcherp vo*t van zig geeven, het welk allengs droogt, en een fchurftagtige korst word. Deze uitflag verfpre'd ag ailengskens geftadig verder - zo, dat hij eindelijk over het geheele aangezigt gaat. 3. Ter geneezinge o) laat het kind en de moeder den hondgrasdrank drinken. O Ge  b) Geef hetzelve alle weeleen, 2, 3 dagen nas malkander, om het uur, 1, 3 theelepels vol van het vogt N° XXL, welk uit eene goede Apotheek gehaald, en, zo menigmaal als gij 'er van geeft, elke reis wél omgeroerd moet worden — zó lang, tot dat het 4, 5 maal is afgegeeven. e) Gij kunt vooraf ook 't volgende middel beproeven. Neem éen kleine handvol verfche Jacca, kook het in een halve pint melk, en laat het kind dit 's morgens en 's avonds drinken. Of, zoo gij geen verfche kunt krijgen, neem dan 1 loot gedroogde, kook het in de melk, naa dat gij het te vooren 3 uuren daarin te weeken gelegd hebt, cn zijg het door. d) Uitwendig moet gij niets gebruiken. - § CLXXXVI. Schurft. Ruide. 1. Schurft, Ruide, van zelf komende, zonder aanfteeking, zo als meermaalen gebeurd,na voorafgegaane ziekten, of wel, wanneer de Lijder wel aangeftoken is, maar ze reeds lang gehad, cn ze heeft laaten inwortelen — mag en moet niet fchielijk opgedroogd, nog minder gefmeerd worden. 2. a) De Lijder moet den hondgrasdrank ge? bruiken, en alle weeken eens met de poeders Nu XI. purgeeren. b) Dit 3 , 4 weeken gedaan zijnde , lsat hein dan 3, 4 maal op een" dag cr.n theeIe-  C 3°2 ) lepel vol de poeder N° XXII. innee* men. i?) Wanneer hij dit é dagen heeft.gebruikt» dan moet hij beginnen, zig 's morgens en 's avonds met de volgende zalf te fmeeren; waarbij hij nogthans (waarop men wél moet letten O het volgende poeder aanhou» dend moet gebruiken. Neem 2 loot bloem van zwavel, en 4 loot reuzel, meng het koud wél onder malkander. Hiervan word 's morgens en 's avonds ter grootte van een hazenoot ingewreeven. Eerst worden alleen de handen en vingers, vervolgens de voeten, elleboogen kniën enz. gefmeerd. dj Behalven het dagelijks herhaald wasfchen moet hij zig 's zomers in loopend water baaden, en, indien het mogelijk is, dagelijks een fchoon hemd en fchoone linne kouzen aantrekken. De wolle kouzen zijn in het geheel niet goed. 3. Maar is de Lijder eerst onlangs aangeftoken, en de fchurft nog maar gering aan de handen en tusfehen de vingeren , dan behoeft hij flegts eens te purgeeren, en dan terftond het poedejN° XXII. en de zalf beginnen te gebruiken. 4. Is de fchurft door ontijdig fmeeren na binnen geflagen; dan kunnen alle die gedugte toe* Vallen ontftaan, als bij een na binnen geflagen ichurfdig hoofd. (§ CLXXX. 5.) In dit geval a) moeten ^aanftods fpaanfchevlieg - pleisters op de afmen, en mostertdeeg op de kuiten ge-  C 3*3 ) gelegd, en voeten en handen in laauw water gebaad worden. é>) Het ganfche lijf van den Lijder moet met wolle doeken gewreeven worden. c) Men geevc hem het poeder N° XXIÏ. menigmaal, en elke reis met een grein kamfer gemengd, en laat hem rijklijk vlierbloementhee daarbij drinken. ^) Komt daarop de fchurft niet wéér voor den dag, dan moet men fpoedig na den Geneesheer zenden. 5. Zijn de kinderen, welke nog zuigen, met fchurft befmet; dan moet de moeder, het zij ze de fchurft hebbe, of niet, alle de inwendige geneesmiddelen gebruiken, als of ze zelve fchurfdig ware. § CLXXXVII. Navelbreuk. 1. Steekt de Navel, in plaats van in zijn' kuil te leggen; en als in het lijf te zijn getrokken, ter grootte van een hazenoot, of grooter, na buiten; dan is dit een navelbreuk, ten minften het begin daarvan. 2. De oorzaaken daarvan zijn: a) wanneer de navel, in de eerfte weeken, niet zorgvuldig en wél bewaard, of de navelband te vroeg word weggelaaten. bj Door fterk en aanhoudend fchreijen en {tijgeren der kinderen, dat is, wanneer zij op' den rug leggen, en den buik met geweid omhoog fteeken, terwijl zij met het hoofd en den aars ergens tegen leunen. e c) Wan-  C 304 ) O Wanneer zij hardlijvig zijn, cn met geweÜ moeten perfen. Wegens 3. De oorzaak aj moest men bij eene regtaarde Vroedvrouw geene vrees hebben. • l>) Schreit een kind aanhoudend, dan heeft het ergens pijn , welke uirgevorscht en verholpen moet worden, als bij voorbeeld, darmpijn, fmarten enz. Kinderen, die fingeren, moet men het lijf zagt neérdrukken, en bet hen door een paar klappen op de billen zoeken af te wennen; maar altijd voor den navel zuiker kinderen zorg draagen, al hadden zij- anders geen navelband meer aan. O Mcn geeve den kinderen niet veel drooge fpijs, en de moeder onthoude zig ook daarvan, indien ze tot hardlijvigheid geneigd is; — men draage zorg, dat dedagelijkfche afgang op zijn' tijd volge ; dan word de r hardlijvigheid der kinderen verhoed. 4. Zodra men merkt, dat de navel na buiten dringt, moet men terftond zorgen, dat hij weêr ingebragt, in zijnen natuurlijken ftaat behouden, en het verdere na buiten dringen best mogelijk verhoed worde. «•) ^'uk en houd, tot dat einde, den navel met een' vinger der ééne hand in het lijf terug; \ Ij vat met de andere hand de huid van den buik boven en onder den navel, en druk die aan malkander, als eene plooij of fleuf, waarin, de navel verborgen ligt 5. t* O f) leg  C 805 ) leg voor deze plooij een hegtpleistertje, ter breedte van a, 3 vingeren, in 't kruis, .om ze daarmede vast te maaken. e?) Leg over dit alles een' navelband, waaraan gij in het midden, juist waar de navel komt. te liggen, een compres van drie vingeren breed vast hebt gemaakt. Nog beter is het •> wanneer in dat compres een kaarteblad, of een dun geflagen lood plaatje ligt. 5. "Wanneer gij dit eenige maanden agtervolgt, en inmiddels voorkomt, dat het kind verftopt of hardlijvig worde, en het zo veel mogelijk is voor het fchreeuwen hoed, dan zal de navel allengs in orde komen. Merk daarbij nog,aan: alle twee dagen moet het hegtpleistertje afgenomen, en de plaats met gezwelwater zonder zout, of met kalkWater koud gewasfchen en gebet, en dan wél afgedroogd worden, vóór dat een verfche hegt« pleister weêr opgelegd word, — ook moet gij zezo zoeken te leggen, dat ze niet juist weêr op dezelfde plaats kome. Wanneer gij deze voor-, zigtigheid niet gebruikt, dan word de huid ligt rood en fmartend, of krijgt peukeitjes, welka door hun branden en jeuken het kind ontrusten, waardoor gij word gedrongen, om het verband •zo lang weêr weg te laaten, tot dat de huid is geaieezen, gevolglijk word daardoor de heeling des navels zeer vertraagd» 6. Word zulk een uitfteekende navel verzuimd ; dan word hij allereerst geftadig grooter» en de opening agter denzelven geftadig naauwer, zo dat hij niet meer terug gebragt kan worden 3 ▼ hét  C S06 ) hst welk voor eerst een groote misftandis, en ten anderen, in volwasfen jaaren, bij herwerken en inlbannen der kragten, vooral bij vrouwen, wanneer ze kraamen, heel ligt aanleiding geeft tot een volkomen navelbreuk. S CLXXXVHI. Windbreuk. 1. Zomwijlen zwelt bij kinderen de balzak of bet zakje, het welk de menfehen gemeenlijk een' windbreuk noemen. 2. Deze laat zig ligt door omflagen van kalkwater, gemengd met een vierde gedeelte brandewijn i of wel met flanel, het welk met zinkingsof reuk • poeder wel doorrookt is, en droog overheen geflagen word, verdeelen. $ CLXXXIX. Uitzakking des Endeldarms. I. Bij kinderen , die met hardlijvigheid, of buikloop met perfing-gekweld zijn , zakt niet zelden de endeldarm uit. Dit kwaad moet men aanilonds verhelpen, en zorg draagen, dat zulks niet dikwijls wederkome, • zo als het aftders ligt pleeg te dóen, op dat hét niet inWortele. a. »)Den uitgezakten endeldarm moet men, door middel van een met olie befmeerden vinger weër In brengen, voorts b) eene fpongie of een compres met kalkwater daarover heen Haan, en met een band vast maaken. Die band moet de gedaante van een kruis^ hebben, waarvan de twee armen om het lijf worden vast gemaakt, en het derde na beneden hangend deel tusfehen  c 307) fcheh de beenen doorgetrokken, en vOtif aan den band om het lijf gehegt word. Draag zorg, dar het kind een tijd lang door verzagtende klisteeren, van zemelen en wollekruid met lijnolie, open lijf boude; en d) laat het nooit op de voeten ftaan, wanneer het zijn gevoeg doet, maar zo hoog zitten, dat de voeten niet op den grond kunnen komen. 3. Wanneer gij deze middelen eenige weeken lang hebt gebruikt, zonder daarmede iets te vorderen, pleeg dan raad met den Geneesheer, of een bekwaamen Heelmeester. § CXC. Val op het hoofd. 1. Kinders vallen menigmaal op het hoofd, zonder dat, behalven de buil, aanftonds een toeVal te merken is. De ouders bekommeren zig daarover ook niet verder, dan dat ze de buil met een doek drukken, en, indien 'er eene wonde is, ze mogelijk met brandewijn wasfchen, en het overige aan zig zelf overlaaten. 3. Inmiddels gebeurd het niet zelden, dat zulk ten op het hoofd gevallen kind, hetwelk, naar den uiterlijken fchijn, van zijn' val geen letzel heeft gekreegen, naa eenige weeken, of nog wel laater, ziekelijk begint te worden — het word bleek, vermindert in kragten; klaagt zomtijdè over hoofdpijn, laat het hoofd hangen; krijgt eene Vloeijing uit de heus, als of het verkoud ware,welke nu eens Ophoudt,dan weêrom komt,V % friet  C SOS ) aet vliegende hette ~ tusfehen beide bevind bet zig dan weêr wel en vlug. Des men geloofd,1, dat het verkond is, dat het de verkoud-. beid onder de leden heeft, en men wagt het af. 3. Ondertusfchen vermeerderen de ziekelijke uuren en dagen; de hette duurt langer ; het af. neemen in kragten word zigtbaarrer, de oogeii vallen in, de oogappel word grooter; rondom de oogen komt een blaauwe kring; het kind geeft zomwijlen over; knerst flaapende, ook wel waaJcendc op: de tanden, flaapt veel, krijgt zelfs nu en dan eene trekking in de hand of den voet. Nu gelooft men niets zekerer, dan dat het kind wormen hebbe, en men geeft het geneesmiddelen daar tegen. In dit tijdperk zijn dan nog menige goede uuren eh halve dagen, ook wel geheele, zo, dat men van dag tot dag op beterfchap hoopt. 4. Hiermede verloopen nu wéér eenige weeken; de hette vermeerdert, houdt langer aan, komt geregeld naa den middag; het braaken komt geduurig meer; het kind flaapt met open oogen, en verdraait ze; daar komen geftadig meer trekkingen; het kind kan het hoofd niet meer op houden, wanneer men het opregt of draagt — eindelijk, komen trekkingen, ftuipen, welke nu eens korter, dan weêr langer duuren, en ten laatften niet meer ophouden, tot dat het dood is. 5. Dus nerven veele kinderen menigmaal ,3,4 maanden naa den val, welke niet zouden geftorven zijn, wanneer men het in 't begin uit onkunde ükt verruimd, of wel nog in het eerffe •f  1309) of tweede tijdperk bij den Geneesheer hulp ge,-' aogt hadde, doch welken men ook had moeten «eggen, dat het kind op dezen en dien tijd op het hoofd gevallen ware. In het derde tijdperk ij. geene hulp meer. 6. Zodra als een kind op het hoofd is gevallen, het zij het daarvan eene groote of kleine buil, of wonde hebbe; dan moet men het, de wonde vooraf verbonden zijnde, maar welke men fterk laat uitbloeden , a) koud water over het hoofd flaan — en, wanneer de val op zig zelf, of de zigtbaare buil merklijk is, zo moet men de helft azijn onder het water mengen. Daarbij zet men de voeten in een laauw voetbad, en e) geeft verzagtende klisteeren. 7. Hoe lang men met deze middelen moete aanhouden, rigt zig naar de zwaarte van den val en de daarbij komende omftandigheden. In ligte vallen, waar geene merklijke buil, geene groote hoofdpijn is, is het met een half uur genoeg. Maar volgen op den val fterke hoofdpijn, duizeling, uitpuilende oogen, ongeregelde, flaauwe, •f ftijve opdagen der oogen, flaperigheid, kwa-lijkheid en braaking , dan moeten de omflagen onafgebroken dag en nagt gebruikt, de klisteeren en voetbaden om de drie uuren herhaald, en naa elk voetbad mostert- pleisters op de voetzooien gelegd worden. 8, Volgt hierop, binnen eenige uuren, geene verligting, bekoraing, vlugheid, of is de uiterV 3 Uh  C 310 > iijfce bezeering , buil of wonde merklijk; dan, moer, naast de boven gemelde middelen, op den arm adergelaaten, of bloedzuigers aan de flaapen van het hoofd gezet, en zonder uitftel een bekwaam Heelmeester geroepen worden. 9. Word gij wegens ziekelijke kinderen om raad gevraagd , waarbij men niet weet, wat hen fchort, die met ongeregelde hette, hoofdpijn, verkoudheid , flaaperigheid, donker ftaande oogen, duizeling enz. behebt zijn , vraag daii elke reis, of het kind mogelijk voor 3, 4, 6 weeken op het hoofd gevallen zij, en, dit zo zijnde, zet dan de Ouders met allen ernst aan, dat ze zonder uitftel hulp bij den Geneesheer soeken. \ LIJST  C 3" ) L IJ S T DER GENEESMIDDELEN. N° L Neem van het Laxeerpoeder N° XI, i Icot, Zwavelbloemen, Kamillenbloemenpoeder, van elk a loot, Venkelzaad-poeder, i loot, wél gemengd, verdeel het in 6 deelen. 's Morgens en 's avonds een met water in te neemen. N° II. Neem gezuiverden Wijnfteen, a loot, witte Magnefia, i loot, wél gemengd, op een dag 4-6 maal een grooten theelepel vol in den mond genomen, en met water doorgefpoeld. N° III. Neem geest van Hertshoorn met Barnfteen en Hoffmans pijnftillende Liquor, tot gelijke deélen gemengd. V 4 N° IV.  C 3*2 ) N° IV. Neem ontbindbaar ijzervijlzel, een half loot, fijngeftooten Kina, i loot, Kancel, s loot, Polychrest-zout en Rhabarber, van elk o, loot, Wél gemengd: 's morgens, naa den middag en s avonds i theelepel vol met water in te neemen. N° V. Neem gezuiverden Salpeter, 4 loot, waterig Extradt van Aloë, Saffraan, Venetiaanfchen Boras, van elk 24 grein, Wél kort gemaakt en gemengd, verdeel het in 8 gelijke deelen. Hiervan word 's morgens ea *s avonds 1 met water ingenomen. N° VI. Neem Extraél van Kamillen, 1 loot, waterig Extract van Opium, 10 grein, naauwkeurig gemengd, tot grein-zwaare pille? gemaakt, waarvan alle uuren 10, 15 fluks gegeeven worden. N° VII, Fijn Kina-poeder. N° VIII, Neem Mijnfichts verdrijvende pleister, Walfchot pleister 5 van elk 1 loot, Schi£r>  C 313 ) Schierling pleister, a loota naar de kunst gemengd. N° IX. Meng Schierling pleister, 2 loot, Kwikzilver pleister en Ammoniak pleister, van elkl loot», «aar de kunst onder malkander. N° X. Kina, 2 loot, Ontbindend Ijzervijlzel, 4 loot, «aauwkeurig gemengd. N° XI. Neem Wijnfteen, 3 loót, gezuiverden Salpeter, poeder van Jalappa en . Rhabarber, van elk I loot, wél gemengd in drie gelijke deelen verdeeld^ Drie zulke poeders zijn genoeg, om een volwasfenen behoorlijk te doen purgeeren. Menigmaal zijn twee genoeg. Kinderen geeft men een half, een, of anderhalf in 3, 3 deelen verdeeld. N° XII. Duivelsdrek tot pillen van a grein gemaakt. N° XIII. Neem Wijnfteen - aarde, a loot, V $ Slap.  ( 3H ^ Slappe Tinctuur van Rhabarber, 6 loot, gemengd, op een dag, -3, 4 maal een kleinen theelepel vol. N° XIV. Meng Moerbezie-vogt, Roozenhoning, van elk een loot, kort geftooten Venetiaanfchen Boras, 3 vierendeel loot, voor Wieken. N° XV. Neem witte, uit zout bereide Magnefia, 1 loot, tot poeder geftoote geele Oranjefchellen , Venkelzaad, van elk 2 loot, Speerkruid, 1 loot, Saffraan-trekzel, 6 grein, naauwkeurig gemengd, op een dag, 3, 4 maal 1 kleinen theelepel vol metwater of zogtegeeven. Men kan 'er ook zuiker naar believen bij doen. N° XVI. Neem zuiveren Kamillen olie, 1 loot, Gedestilleerde Anijs olie, Muskaatboter, en Geest van Sal Ammoniak,met kalk bereid, van elk 2, loot, naar de kunst gemengd. N° XVII. Meng Rhabarber-vogt, 2 loot, Polychreist-zout, 2 loot, Ipe*  C 3*5) ïpecacuanha-poeder, 4 grein, k Kamillen-vogt, 1 loot. IJiervan worden 01» het uur 2 theelepels vul, wel omgefchud, gegeeven. N" XVIII. Spiesglas- goudzwavel van het derde zink» zei, 4 grein, Polychrestzout, 1 loot, witte Zuiker, a loot> Wél gemengd, in 8 deelen verdeeld, en alle half uur i met water gegeeven. N° XIX. Ontbind Braak - wijnfteen, 1 grein, Vitriolizeerde Wijnfteen, 10 grein , in 4 loot water. N° XX. Liquor van Wijnfteen-aarde, aloot, Huxhams Spiesglas-wijn, en Geest van Hartshoorn met Barnfteen, van elk 2 loot, wél gemengd, om de 1 uuren, 10, 15, ao, 30 droppelen in water te geeven. N" XXI. Zeer fijn gewreeven en wél bereide verzce* te kwik, 6 grein, wit-  C 3*5 ) witte Magnefia, 2 loot, Mannavogt, 3 loot, wél gemengd en omgefchud, alle 2 uuren, 1, a theelepels vol te geeven. N° XXIL Meng bloem van Zwavel, 2 loot; gezuiverde Salpeter, •ruw Spiesglas, van elk 1 loot, witte Zuiker anderhalf loot, jfoteen fijn poeder: 's morgens, naa den middag en 's avonds een theelepel vol met water te neemen. Bij  Bij de Drukkers dezes, zijn, onder veele anderen, de volgende Natuur- en Geneeskundige BOEKEN, gedrukt en uitgegeven» , Natuurkundige Lesfen, Elektriciteit , en Proeven over de aantrekkingskragt der Lighamen. [Een volledig Samerjftel van Natuurkunde, geheel op de proefondervinding (leunende, en daarmede in alle gevallen bevestigd.] 17 deelen, met plaaten, in Oélavo. f 28:12: - Natuurkundige Lesfen, 13 deelen, afzonderlijk. . . . ƒ20:10:- Elefiriciteti, 3 deelen , afzonderlijk. « . . /6:i2r- Proeven, afzonderlijk. ƒ1:10:-- J. H. Knoop, Beschrijving en Afbeeldingen! yan de beste foor ten van vrugten en gewasfen. meest? geacht en zorgvuldigst aangekweekt in vreemde Gewesten , en in de Nederlanden, als : van alle foortea yan Afpelen, Peer en, Kersfen, Pruimen, Abrikofen, Perfiken, Amandelen, Druiven, Kastanjes, Nooten, Mispelen, Moerbeficn, Framboofen, Bramboofen, Aalbesfen, Kruisbcfiën, Koemoeljes, ~ en in de Gewasfen: van alle foorten van Boomen etv Heesters, die tot eene plantagie, en ander gebruik in Hoven, Boomgaarden en op andere plaatzen gebezigd worden, enz. Alles volgens eigen ondervinding befchreven, en het groote aantal plaaten naar het leven gekouleurd, met eene aanprijfende Voorrede van den Heer J. F. Mar tinkt, fdeelen in Folio, in ée'nen halven engelfchen and. . . . fiz-.'i- ' Hst zelfde Werk 18 netten carton band. ƒ 10: -:-  j. L. Baüö.eLoCque, Verlóskunde, [waar iri dc voorbereidende Wetenfchappen, de oeffening dezer Kunst, en alles wat deswegens voor Verloskundigen nodig is , volledig en op de beste gronden geleerd worden.] Uit het fransch vertaald er, met aanmerkingen vermeerderd door A. Soek, Br&lcBor in de Verloskunde te Leyden, in groot Öaavo, 4 deelen met platen. . f 14:10: - A. Soek, Vroedkundige Waarnemingen, ter .gelegenheid yan drie zwaare ver los fin gen, waarvan {le laatfte door de Keizerlijke Snede is yerrigt. In groot Gclavo,. met plaaten. * ƒ 1: - :- AtjeNBRÜGGER, De inwendige razernij4 cf drift tot Zelfmoord als eene wezenlijke ziekte befchou'wd, [waarin dé aanléidende' oorzaken tot deze ijsfelijke-daad, zo uit het lighaamlijk geftel als uit den ftaat der zielsvermogens, worden aangewezen, en de b'este lesfén gegeven voor allen, die wiet zwaarmoedige en wanhopende lijders verkeeren ,] uit het Hoogduitsch vertaald, en met'no* dige aantekeningen vermeerderd, door L. Nolst^ M. D., in groot Octavo. . . f-:i6:- j. J. Plenck, Verhandeling over de'Oogziekten, [in welke de menigvuldige toevallen, waaraan het zintuig des gezichts onderhevig is, oordeelkundig worden onderzocht, en derzelver voorbehoeding en-genezing duidiijk aangewezen,] " Êit het Latijn vertaald, door M. Prujjs, M. D. in groot Octavo. . . /i:ic:- — • Verhandeling over de Venusziekten, [óp dezelfde wijze als laatstgemelde werk zeer uitvoerig door denzelfden Hoogleeraar verhandeld,] ui het Latijn vertaald, en vermeerderd met eene Voo. ede over den oorfprOng der Venusziekten , en 'n ^e aantekeningen voor onzen Landkart, door L iVolst, M. D. Derde druk, in groot Octavo. - . . /'x:io:- , j- 1 Over de Huidziekten, in groot 'Oö«yo. . i . . f-:id-