NATUURLYKE HISTORIE O F UITVOERIGE B ES CHRTFING DER DIEREN,PLANTEN E N MINERAALEN, Volgens het Samenstel van den Heer J W ÓE °Ü ofi Met naauwkeurige Afbeeldingen. DERDE DEELS, TWEEDE STUK. De DELFSTOFFEN. Te AMSTERDAM, Ity de Erven van F. HO UT TUT Ai MDCCLXXXI,   INHOUD van dit STUK. /. AFDEEL1NG. De DELFSTOFFEN. ■XI Hoofdst. Befchryving der Verstïekinlen van Plantgewassen , en voor eerst van B„o,nen , ten opzigt vm het ongemeene verfchil der Vetfleerde Houten, L( thoxy la genaamd s mer byzondere Manier en Oirzaak der Verlening , als ook de veelerley Soorren, daar'yan voorko wende, opgegeven wordt. rjladz, j XIL HnTBenT' der Verftee- riingen van de ^eeke deelen der klanten , genaamd Phytomthentt weeten van BoomSladen en Krui' den ; Grasplanten , Rietfoorren , biezen; gelyk ook Kolemiruk of Cel reiten ; doch inzonderheid van Varem, Paardeftaan , Mosfen , Padaeitoelen, enz. . .. ^ XIII. Hoofdst. Befchryving der Versteeningen van Bloemen, als ook van Vructkn, zo van Boomen als HeeJters en Kruiden, Karpolithen e&. naamd; gelyk Verrteende Graanen, p-?°[eD,nAmande!eQ ' Mengen , Eikels, Pynappels, Deune-Vrueren, enz. Een zeer aartize Verfteen- indk™ ' Vm Termte in0^' XIV. Hoofdst. Befchryving van de Dmprieten, zogenaamd, of Steenen met Boornachtige figuuren, dat Natuurfpeehngen zyn , gelyk alle de  Graptolithen. zo Landfchaps- als Stedenfteenen , enz. welken men allemaal gevoeglyk begrypen kan onder dennaamvan Natüorsieenen, waar toe ook de zogenaamde Boomfteenen behoor en . . Bladz. 94 XV. Hoofdst. Befchryving der Dierstf.f.nen; zodmigen, naamelyk, die in 't Dierlyk Lighaanj groeijen; gelyk de b! aas {teen, zo van Menfchen als van Dieren; de Maagtteen of Be« zoar; de Gifteen of Pedro del Por co, en anderen. • ■ " 118 XVI. Hoofdst. Befchryving der Plantsteenen, dat is, der Steerachrige Verhardingen, die of in Planten en Vrugten , of uit derzelver Sappen voortkomen , tot welken de WyOiteen inzonderheid behoort. . - 1 190 XVII. Hoofdst. Befchryving der Kern steenen ,dat is, die in zigeene Kern van andere natuur , doch niettemin Steenachtig , befluiten ; tot welken, behalve de Adelaar- of Klapperfteenen, ook de Meloenen van den Berg Karmel, zogenaamd, en andere Kryital-Kogels, zelfs die een Vogt of Water bevatten > betrokken zyn. • 197 XVIII. Hoofdst. Befchryving der Puimsteemen of Dryflteenen , dat Samengroeizels zyn door geweld van Vuur ontjiaan of door hetzelve in die gefteldheid gebragt; waar toe de Molenfteenen , het Yslandfch Acbaat en de Lwa's der Brandende Bergen behoren. —— «20 XIX.  XIX. Hoofdst. Befchryving der Stal actieten of Drupsteenen , dat Samengroeizels zyn uit Water in de Lugt gebaren; en dikwils hangende, doch ook van den Grond opryzendez van verfchillende aart en hartheid, Kalk s Zandige Marmerachtig . Gyps-, Spaathig en Metallyn: waar toe ook de Overfcrorrtihgen der Baden en andere Wateren, die van Rackanje, enz: zelfs de Zeolitheh of Schuimfleenen, en de Gafalten , die zig ah Kantzuilen vertoonen ^betrokken zyn. Bladz. 248 XX, Hoofdst. Befchryving der Tufsteenen, Topni genaamd, uit Watergeboren in het Water: onderfckeiden in Metaalachtige, tot welkende Oehr of Aardige Yz,er - Erts, en Eenvoudige, tot welkende zogenaamde Iirwtenfteenen , Kuitfteenen, Peperfteentjes, Schulpfteenen, het Beenlym (Ofleocolla,) de Cemberfteenen of Verfteende Wortels, Schiefernie- ren, enz. behoor en. . - 214 XXI. Hoofdst. Befchryving der Okers of Metaalhoudende Aarcx-n,o/" verkalkte Mineraalen; gelyk die van Yzer, Koper, Lood , Spiauter, Bismuth* Tm, Kobalt en de Bloemen of Kryftalfchieiingec van die zelfde Metaalen, als ook van het Zilver en Spies. glas, enz. . „ ^t XXII. Hoofdst. Befchryving van de Zanden; waar in de verfchillende denkbeelden over derzelvt.r Oirfpr in,/ onderzogt en de Middelen , om de geweldige V'erlluivingc te belenen, voorge field worden. Nuttigheid der Z indVelden enZand ion 'en. Schatten des Zands, Fyne, Grove, eenvoudige en * 3 ver-  vermengde Kwarts, Glas-, Schtiïp-, Keizei-,- Goud-, Tin, Yzerhoudende en andere Mineraale Zanden, - ^ XXIII. Hoofdst, Befchryving der Klei jen, zo der Gemeente, die tot Teel- of Vrugt- Aarde, tot Steen- , Pannen, Pottebakkeryen , tot Aardewerk en Porfelein-Fabrieken, gebruikt worden ; als van de Pypen- en Vollers. Aarden; de Lemnifcne, Gezegelde Aarde en Bolusfen; brakke, zoute en Viirioolifche Kleijen : wier oirfprong, eigenfchappen en nuttigheden , omftandig aangetoond worden. ,■.- 4^4. XXIV. Hoofdst. Befchryving van de Kutten of Kalkachtige Aarden, die van Dieren afkomflig zyn, en tot Kalkbranden dienjtig; onderfcheiden in eigentlyke, opbruifchende; in Gipsachtige, die met Zuur verzadigd zyn en Zandachtige gekorrelde van bei- derley natuur. . . £0& XXV. Hoofdst. Befcliryving van de leigent» lyke Aaroen, of Stuif - Aarden, die men ook Plant-Aarden kan noemen, als grootendeels van Plantgewasfen afkomftig: waar toe verfcheU de Soorten van Veen - Aarden en Turf behoor en. . , ■■ c^i AAK»  AANWYZING der PLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of befchreevm worden, Plaat XIII. Afbeelding van Li thoxy. la of Versteende Ho0- JEN- • tegenover EladZ. 2I f ig. i. Len zeer fraay Stó Pynbooinen of Kienhout uit Hongarie. bl. n — 2. Een Plaat Nooteboomen Wortel- Hout van de Turkfche Grenzen, bl, 23. mm 3. Een fchoon Stuk gepolyst Staaren- Hout, van Chemnits. 2(j — 4. Een dito , Wormtfeen genaamd, ook uit Saxen. bl. aB. — 5. Een gepolyst Plaatje Peereboom - Hout van Wirtemberg. bl. 32. •— 6. Een dito Appelboomen ? Hout van Koburg in Saxen. Plaat XIV. Afbeelding van Phytoli- then, Blader-of Plant- steenen. - Bladz. « Fig. i. Een Sleedoorn-Blaadje afgedrukt in glimmerige Zandjleen. bl. 38; — 2. Een Rosmaryn ■ Takje , dito, van Manebach in Thuringen. bl. 42. *— 3. Een Sevenbooms - Tak , oogfchynlyk; van Hirfchfiein in 't Baden Durlachfe. by Olerfiein, op llaauw Ley- bl, 44; — 4. Een Stuk Verileend Riet , zeer duidelyk, uit Vommeren. bl. 45, ~ 5. Een gepolyst jiukje Rietachtig Pe- trefakt van Altenburg in Saxen, bl, 47; ** " Plaat  Plaat XV. Afbeelding van Phytolithen of Kruiden - Leijen. . . — Bladz. 47 Fig. i. Eenzeerfrttay Ss«fc Kolendruk, va» EJchyreïler uit den Gulikker Eijfel. bl. 50. 2. Een Kruiden-Ley van Mansfeld, met Polypodium of Boomvaren. bl. 58. 3. Een zeer fraaije dito, met Takkig of Verdeeld Miltkruid. ( Lonchitis ) bl. 60. — 4. Een dito met klein Varen (Filicula) uit Torkshire in Engeland. bl. 6r. 5. Een klein Mosachtig Petrefakt, by Maastricht gevonden. bl. 66. . <5. Verfteend Mos , in Achaat , van Oberftein. . bl, C7, Plaat XVI. Afbeelding van Karpoli- tHun of VrügtsTeenem , tegenover Bladz. 69 Fig. i. Een ?>\oemRem, zogenaamd, After- achtig op Ley, van Mansfeld. bl. 69. — 2, Een zonderling , naar een Wal¬ noot gclykend, Petrefakt, uit het Brunswykje. . bl. 78. — 3. Hetzelve van de andere zyde, wan¬ neer het meer naar een Doublet ge- . 4. Een halve Nooten - Dop , zo 't fchynt, een weinig vergroot. bl. 79. 5. Een verfteend Hazelnootje, te Bath in Engeland gevonden. bl. 80. . Een zeer zeldzaame Verfteende ZeeNoot , van Temate in Oostindie. bl. 84. a. Dezelve van boven: b van onderen gezien. • 7. Een Amandel-Pit, zeer wel en vast verfteend. bl. 85. — 8. Een Steentje van de Munfterfche Heide , dat zeer naar een Karfteng gefokt, wat vergroot., bl, 86. Fig.  Fig. 9. Een flukje van een verkalkte ofKry. tigs Denne-Vrugt, van Cambridge in Engeland. . bl. gy, —— 10. Een Lorken - Kegel, klein Pynappeltje of dergelyke Vrugt , zier hard en vast verkalkt. bl. 90. Plaat XVII. Afbeelding van Dendrieten of Boomsteenen. tegenover B'adz, 95 Fig. 1. Zeer fraaije zwarte Dendriet van Solenhof en. . bl. 103. 2. Geele Dendriet van Eichftadt% als een Cypres of Eik. bl. 104. 3. Zwarte Spanheiinfe ah Heide, op een hobbelig Gejleente. ... — 4. ïireedbladige geele van Papenheim. —— 5. Zwarte Kobalt Dendriet opgraau- we Kalkflets uit het Sïvartbttrgfe. bl. 105. —— 6. Witte Dendrieten op graauw Marmer van de Haarts. . bl. 106. 7. Graauwe op Achaat van Oberftein. ——• 8. Dendriet - Roosje op Kalkfteen uit Beijeren. . bl. 102. Plaat XVIII. Afbeelding van Dendrieten en NATf ursteenen. Bladz. 109 Fig. t Zw/^«;eFlorentynfeBoomfteen.bl. 109. 2 Kies Dendrier van Koburg in Saxen. b\. ji8. 3. Een Florentynfe Sredefteen met een Kruis. , bl. 119. ■ 4- Liniën ■ Steen van Eareuth. bl. 123. Plaat XIX. Afbeelding van Steenen gegroeid in Menschen of Dieren. . Biadz> Iao fig. 1. EenMenfchen Pisblaas-Steen ,zeer knobbelig. . bl. 131. -•—. 2. Em Kwylfteentje uit de Keel ge- hout. . bl. 138. Fig.  Fig. 3. Bloedfceen uit het Hart van een BufFel, van Ternate. bl. 145. «— 4. Aapefceen, een foort van Sezoar, dus genaamd. bl. 151, —- f. Bezoar van Kormandei , zeer mrtig en groot. bl, 157. — 6. Buffelfteen van daar, doorgefnee. den vertoond. bl. 158. — 7, Langwerpige van buiten gezien. • — 8. Ceylonfe Varkenfteen. bl. 165. — 9. Galblaas Steentje uit eenMenfch. bl. 171. —10. Orientaalfche Paarl, llaauwachtig van Kleur. bl. 187. — 11. Langwerpige Schulp - Paarl uit Ooftindie. . bl. 189. —— 12. Ronde dito van Ternate. ■■ Plaat XX. Afbeelding vaD Adelaar , Kern-of Klap. prrsteenen. ■!. Bladz. 19? Fig. 1, Steenachtige famengroeijing uit Moer van Tokaijer - Wyn. bl. 195. 2, Adelaarfteen met een Oker. Kernt van Hildesheim. bl. 200. 3. Hennaphrodietfteen met een Aard en Steenige Kern. - bl. 203. — 4. Acbaat-Kogel van Obsrjlein, als een Voet gegroeid. bl. 2©9. — 5. Dito gevuld met driekantige Spaath- Kryftallen. ■ .— 6. Meloentje van den Berg Karrael geopend. bl. 217. — 7 Kalkachtig Steentje uit Cornwa.ll. bl. 2J9« Plaat XXI. Afbeelding van Sta- lactieten of Drupsteen en- 1 11 ■ Bladz. 253. ]fig. 1. Een zeer aanmerkelyke Schaftjleen of Priapolieth. bL 258..  Fig. 2. Een fraay overkom Eikenblad en Galnoot van 't Karlsbad. bl. 26', 3- VerfteendeVrugten, zo't fchynt, ' van Moulins in Vrankryk. bl. 267. — 4. leer duidelyke Steengroeijing van Rackanje by den Briel. bl. 272. Plaat XXII. Afbeelding van Sta- t actieten en dergelyke. tegenover Bladz.270 fig. i. Een Gips - Spaath Stalavet uit de Lekhuizen der Zoutwerken, bl 270 2. Een zeer aartige Yzer- Stalaftiet uit Hongarie. bJ> 2g3 3. Een Lood-Sinter van Furjlenberg m oehwaben. ^ 2g 4. EenNoorweegfe Zeolith. bl' 288* — 5. Een zeer fraai]e dito , van de Fa. ' roe ■ Eilanden. — 6. Een driekantig Stukje Bafalt, uit Saxen, zeer raar. bi »j0 Plaat XXIII. Afbeelding van ver-' ' fcheiderley Tuf steen en.. BhJ* „ - Fig- i. &» Klierfteen. ander* ook Ludus 3 1 Kelmontii genaamd. y. 317 — 2. £«1 Yzerboontje van ,/e ^ «V ' Cos* Hope. bL — 3- £«1 &u*/e Celluleus Yzer, «g» Namen. bj — 5. Een Champignon Kies uit Stier mark. — 6. Eenfraaije Tuffteen van 'tKarls ' ^ bad, aangefleepen. bl — 7- z«r w^' stukje Erwten-' fteen. ^ — 8, 9. Wortelpypjes flJ> ^„j, ma.' 33°' mer gevormd. v, -  Plaat XXIV. Afbeelding van Tüf. steenen en Okerblo emen. . tegenover Bladz. 351 Fig. i. Een zogenaamde Gemberfteen uh Voigtland. . bl. 352. 2. Een Tolacbtige Tuffteen van Ba. den-Durlach. - bl. 353. — 3.- Een Schiefer-Nier uit Engeland, bl. 357. — 4. Gepluimde Groene Koperbloeraen of Veder ■ Erts. . bl. 396. , , 5 Gekryflallizeerd Bergblaauw. bl. 398.. — 6. Gefternde Antimonie Bloemen. bl. 401. — 7. Graaüwachtige Zilver Veder-Erts, uit Saxen a. Een Takje vergroot, bl. 402, 8. Zeer fraaije Kobaltbloemen. bl. 405. drukfeilen en verbeteringen. Bladz. 7 R. 4. Voor, worden ,1 Lees werden -— 74. R 22 Voor, Ananas, Lees, Artisjok. 1 97 Aant. Voor , 1128 , Lees, 1728. 165. R-' 17. Voor, Pcdto , Lees, Pedro — 175. R 7. Lees, Perfikfteen > 219. R. 10 Voeg bij. Zie derzelver omftandige ' befchryving ■ en afbeelding , Stockholmfe Verhand, xxxiv. Band. v— 239-opdekant,l««f,Paarlflakke. 259 R. 3- gegroeid, Voegby. Ik hebze ook uit het Spaniers - Gat, tc Utrecht, bekomen van een VingerlangH— 271. R. 19. Lees, Pisfebedden j~— 309 r. 15* Lees, Italië Sladz.315. R 14 Lees, Iosfe fteeft 360, Aant. Laatfte Regel, Lees, de gedaante . 361, Aant. Voor , Flaxus , Lees , Fluxus 380 R. 14. Lees, Glucks- brunn 382. 'R. 3. Lees, Tirol en elders 383 Laatfte Reg, dciAantt Lees Manafiet 412 R 6' Lees, die altoos 480 R- 21 , 22 , Lees vitieus 496 R' 12 Lees, Keizel- Aarde wordt 510. R. 1. Lees, gebezigd ■ 512 R- 8' Lees, Deeze is j 544- R 4 Voor, gladachtig , Lees, glinfterig 661 R. 24 Lees, Teel-Aar- den 695- r' 14' Zy wordt 1 by B e-  BESCHRYVING DER MINERAALEN. De DELFSTOFFEN. XI. HOOFDSTUK. Befchryving der Vers tee n i ng en van Plantgewassen, en voor eerst van Boomen, ten opzigt van het ovgemeene verfchil der Verfteende Houten, LithoxylA genaamd, wier byzondere Manier en Oirzaakder Verfteening, als ook de veelerley Soorten, daar van voorkomende, opgegeven wordt. <^AA zonïerc aanmerking onder de Delf*C D* rtoffen; maar van hetzelve vinde f^Vs?^ men de Onderwerpen, op eenegeheel verfchillende manier , tot onverganglyfc. hcid gebragt. In 't algemeen volgt de Verfteehing hier den aart van de Plantgewasfen en van derzelver declen , naar dac die week en (lap A of IILDeel.II.Stcjk, I. AFDEEL ING. Manier 3er VciIccning.  I. Afde».l, XL Hoofdstuk. verfchil van die der Dierlyke Lighiamen. * Versteeningen of zonder ftevigheid , of hard en vast zyn van zelftïandigheld. Dus komen Kruiden en Bladen byna niet dan in afdrukzel of platgedrukt, op Ley, Kalk- of Zandfteen voor ; terwyl men van de Houten immer zo volmaakte Veriteeningen heeft als van de Beenders , Tanden , Schulp- en Schaaldieren in het Dieren -Rylc. De Overkorflingen , welken zo wel de allertederfte Plantjes , gelyk de Mosfen , als de Takken en Wortels der Boomen ondergaan , behooren tot den Rang der Tuffteenen. Somtyds vindt men kleine Mosachtige Gewasfen in Jaspis, Agaath, Kryftal en Barnüeen ingc. flooten. Ook komen van de Planten, zo wel sis van de Dieren , gemineralizeerde of in Kies veranderde Stukken voor» Aangezien de Verlteening, in 't algemeen , in de verharding van een Steenmaakend Vbgt beltaat; zo begrypt men gereedelyk , dat dit zo wel plaats kan hebben in de Planten a's in de Dieren. Dit verfchil, echter, moet men daar omtrent in aanmerking neeraen; dat in de Dieren de weeke deelen, doorgaans, geen Steunzel hebbende, vergaan en de hardere of vastere flechts tot een Vorm verflrekken, waar in zig de Steenkern fatzoeneert, die dan de Geftalte van het gehcele Schepzel uitdrukt. In de Zee-Appels is dit , zo wel als in veele Hoorens en Schulpen, die onder de Delfftoffen voorkomen, allerblykbaarst. De holligheid, waar in een geheel weeklyvig Dier gelegen heeft,  van Plantgewassen, i heeft, verftrekt voor anderen tot een Vorm: gelyk dit plaats heeft in de Verbeende Wormen. Het maakzel der Plantgewa^fen , in 't algemeen , is meer of min Vezelig, en deeze Vezelen, hoewel Natuurlyk holle Buisjes zynde , verftrekken hier zo wel tot Vorm 'als Steunzel in de Verfteening; 't welk deoirzaak is , dat men de fynfte Streepjes der Bladeren en den Draad der Houten zodanig bewaard vindt, dat de Verfteende even zo kenbaar als de Natuurlyken zyn. Ir< neem hier flegts die zo fraai.jp Wortel (tukken van Eike en&Noo. tenboomen ten voorbedde. Hier is het inwendige zo wel bewaard gebleeven als het uit. wendige ; terwyl in de Verfteening der Dierlykedeelen, veeltyds, alleen dc uitwendige figuur overblyft. Verfteende Planten worden in 't algemeen, en niet oneigen, Phytolühen genaamd , dat is' Plantsteenen. L in n^e os heeft daar van zeven Soorten opgegeven : te weeten i. de Verlleeningen van Pimttnï 2. Van Varens'-. 3 Van Wortelen : 4. Van Stammen: 5. Vari Bladen; 6. Van Bloemen: 7. Van Vrugten. Maar, aangezien zo wel de Derde en Vierde Soon , als de Eerde en Tweede, in malkander loopen , en de drie laatften, zo zy allen weezentlyk beftaan, tot de overigen behooren: verkies ik liever den Hoogleeraar Walch te volgen, dieeene verdeeling opgeeft, welke nader met de Natuurlyke Hiftorie der Plantgewasfen, A 2 vol. III. DaKL. II. Stok. I L Afpekl» XI. fÏ00FD< srus, ferdeding ü 't hoofd» :.ukiyke.  i. Afdeel, XI. Hoofdstuk. Vetfteende Boomen t Uy Joa chinr.sthM in Ruhemen («) Gesn. ie Tig. Lapii. p. lis. (t) Mineralgefchkhit vm Bohmen, Berlin I7?4. p. 71. 7lj4 5 Versteeninceh volgens myne befchryving derzelven, ftrookt. Dus zal ik eerst van de Verfteening der Boomen fpreeken, dan van die der Kruiden, om voorts , het gene de Bladen, Bloemen en Vrugten betreft , te melden. Het Hout, van de Stammen afkomflig,en d? Wortels, ziet men ligt, fchikken zig dus mede gcvoeglyk in de eerfte jlaats. Dat 'er weezentlyk Verfteende Boomen, of Boomftammen met Wortels en Takken , in het Aardryk gevonden zyn, is onbetwistbaar. Het )udfce verhaal , 't welk men daar van heefc , is dat Conradus Gesneros, nu meer dan :wee Eeuwen geleeden , fchreef, hoe hem van Kent man kus een ftukje gezonden was van een Boom , dien men te Joachims-Thall , in Bohemen , ter diepte van meer dan zeventig Vademen, uitgegraven hadt. Men zou dien Boom met Takken en Bladen hebben gevonden , en de Grond was , daar om heen, wel een Vadem dik verfteend (a). Hoe zeer ook fommigen dit Daderhand in twyfel getrokken hebben; dewyl men allccnlyk ftukken en brokken Houts in die Mynen , en wel tot meer dan anderhalf honderd Vademen diepte , als ook ronde ftukken van Takken of Twygen en Steenverhardingen in de gedaante van Bladen, gevonden heeft; en zulks in een Erts-Gebergte, alwaar de Ver- ftee-  van Boomen. 5 fteeningen zeer zeldzaam zyn: terwyl tegenwoordig de toegangen tot dien Zondvloed* - Boom f gelyk hy aldaar nog heden genoemd wordt), door 't Water en afmorteling der Gangen, geheel belet zyn : meent nogthans de Heer FerBf-r, uit de Stukken Verfteend Hout, daarvan in de Verzamelingen bevindelyk , met grond te mogen vastftellen, dat dezelven weezentlyk van een of meer Verfteende Boomen, aldaar zo diep in de Grond leggende, afkcmftigzyn. Zelfs acht hy daar uit te kunnen bcfluiten , dat het een Beukeboom zy geweest (b). De Hifcorie van dien Boom hebben wy, tot bevestiging van de zaak, geenszins noodig; dewyl niet lang daar na , en wel ten tyde van Aoricola, reeds by een Dorp, niet ver van Cbemnits in Saxen, in eene Graft, veele verfteende Boomftammen ontdekt werden. In kater tyd , nu geen halve Eeuw geleeden, heeft men nog omftreeks die Stad verfcheide dergelykë BoomtD gevonden, waar van het Hout, in Achaat cf Jaspis veranderd, in fraaiheid uitmunt: gelyk in de byzondere Verhandelingen daar over kan worden nagezien (c). Ook is , du omtrent dertig jaar geleeden, by Leipzigeen Verfteende Boomftam gevonden , en in het HesGfehe, niet ver van Sangerhaufen , verfcheidene ; als ook in het Koburgfe en op veele (e) Dfe van den Heer Schuize, naatne'yk, in 't DrcsiJner Migazyn , enz. A 3 III.Dfitt.II.stuk. r. Arr-EEr,; XI. Hoofdstuk. 3y Chemlits in Saren , enz.  6 Versteenincen I. Afdeek. XI. Hoofd- «TUK. Gegraven Hout. veele andere plaatfen. Zelfs bevindt zig, op. zeker Hofplein te Neuremburg, een Verfteende Boomftam, als een Pylaar geplaatst (d). Vol» gecs d'Argknville vindt men, te Saint-Ld in Neder - Normandie, Boomftammen van vyfentwintig Voeten lang (e). Door den Heer Clozier werdt, voor eenige Jaaren, om. Itreeks Eftampes, aan den Weg van Parys naar ürleans, in het Gebergte, ook een dikke Verfteende Boomftam waargenomen (ƒ). Het vinden van Boomen, onder den Grond, zou men met reden hier kunnen inbrengen, is niets ongemeen?. Hoe groot een menigte daar van, by grooter of kieiner brokken , ja zelfs geheele Stammen met Takken en Wortelen, in onze Veenen uitgegraven worden , is iedereen bekend. Maar deeze hebben nog zodanig den aart van Hout, dat menze dikwils kan branden , en om deze reden roemt men die brokken Gegraven Hout. Somtyds komen zy zelfs zo Bitumineus of Harstachtig voor, dat zy deswegen, van (d) Zie over dit alles breeder de uitvoerige befchryving van den Heer walch , in 'tlll. Deel der Ver/leende Zatken , bladz. 3 , enz. (e) Ory&tlogie, p. 35c. (f) Zie Uitgezakte Verhandelingen. iv, Deel,bladz. 3«. (g) De Heer Bibkhf.ï , die over deeze Boomen omftandig lèhryft, wist de ieden van die benaaming niet en leidt daarcin dezelve af ran Kiemen (Na:. Hiji. van Holland. II. D. II. Stuk , bladz. 447.) Het is zelcer, dat men in Duitichland, byzonderlyk in Ooilenryk en Hongarie, die fyn-  va» Boomen» 7 van de Veenboeren , Kienbeomen geheten worden (g). Boot meldt, dat by zyn GeboorteStad Brugge, in Vlaanderen, ter diepte van tien i of twintig Ellen , geheele Bosfchen wordens gevonden, van zeer kenbaare Boomen, of Boom ftammen, waarfchynlyk fcheef Maande of half leggende; dewyl hy meldt, dat de Toppen naar 't Ooften helden , en dat men nog de Laagen der afgevallen Bladen van ieder Jaar kon onderfcheiden (li). Men vindt die onderaardfche Bosfchen, zegt hy , op zodanige plaatfen, wel. ke voor vyfhonderd Jaaren Zee geweest zyn, naderhand bedykt geworden. Het Hout en de Bladen werdt tot Brandftof gebruikt en in de Landtaal Deerynck geheten (i). Dit zal met de Zeeuwkhe benaaming Derry overeenkomftig zyn , en mooglyk aanleiding gegeven hebben tot die van Turf (k). Immers, dat zulks in meer Eroekige of Moerassige Landen van Europa plaats heeft, is zeker. Leibnits meldt, dat in het Lunen- burg- Pynboomen , welke door overvloed van Harst kwynen en fterven, Kienbocmen noemt: zie myn II. Dezls lil. STOK, bladz, 400,405,412, 4>3. ib) Van dc Wortels fpreekt hy niet; in welk opzigt zig de ge'eerde Waich door Leibnits heeft laateti misleiden.3 (i\ Boot de Lapid &' Gemm'n. p. jjz Hy was Lyf-Arts vsn Keizer Rudolf den Tweeden, en leefde derhalve in 't iaatst det Zsstiende Eeuw : des zyn Beticht reejs b-> de tweehonderd Jaaren oud is. {£; Nat. Hijt. van Holland', als boven, bhdz, 436. A 4 IH.Dsel.II. Stuk. I. &fdekl. XI. lOOFD- tui.  ft Versteeni n g e » I. JlrrEEL. XI Hoofd. stuit.. burgfe , en elders, onder de Kley gehecle of gebroken Boomen voorkomen, met de Wortelsnaar het Noordwesten , de Toppen naar '6 Zuidoosten uitgefcrekt (l). Geweldige Overftroomingen van de Oostzee zullen dit waar. fchyniyk veroirzaakt hebben, zo wel als die v3n de Noordzee in onze Nederlanden en zelfs in de Noordel yke deelen van Vrankryk : want die Boomftammen van vyfentwintig Voeten lang, daar o'Argenville van fpreekt, in Neder - Normandie, te St. Lö., werden gevonden, zegt hy, in de Turven (m). In Vlaanderen verhaalt hy ook, vooral in Franfch Henegouwen, in 't Sticht van Bourbourg, waren veele Boomen onder den Grond, waterpas leggende, met hunne Bladen en Vrugten. Van het: Verfteende en ten deele verteerde Hout, zegE hy, komen Turven, die in dit Land zeer noodig zyn (n ). Dergelykc Bosfchen van half verfteende of vermolmde Boomen, komen ook op verfcheide plaatfen in Engeland en Schotland, voor; a'waar men derzelver Hout, naar dat het meer of min verteerd of met verfchik lende Stoffen doordrongen is, tot Brandiiof tot Schrynwerk of andere Huishoudelyke oog. merken gebruikt. Ge- (l) Protorxa p. 84 Hier op laat hy de Hiforie van Boo* «olgen en zegt, dat men van Friesland en Groninger - Land het zelfde veih ialt. (m, Davi des Tearl!s Dat zy verfteend waren , gelyl-; WALCH zegt, vind ik by dien Amheur niet, («j Qrjfylt&is p. 356,  van Houten. 9 Gelyk nu het Gegraven Hout zekerlyk tot de Delfftoffen behoort, zo doet dit ons de aanmerkelyke Verfchillendheden opmerken , welken 'er in dit opzigt, naar den aart des: Gronds , tusfchen de Onderaardfche Boomen zyn. Immers, daar veele Dierlyke Lighaamen, in de Verfteening, veelal, van eene geheel andere natuur voorkomen, dan de Matrix , waar zy in lsggen ; als uit de Keifteenige in. Kalk of Kryt, de Spaathige in Zandfteen, en anderen, blykt; heeft het Hout dikwils den aart van zyne Matrix. HetGegravene, zogenaamd, ten minfte, is fomtyds weinig veranderd, fomtyds met eene Aardharst, doordrongen , als wanneer men het Britumineus noemt: fomtyds als geheel in Steenkool veranderd: ja fommigen willen dat de gewoone Steenkolen daar van afkomftig zyn zouden. De Houtachtige Schilferige üerry , waar van men groote Stukken aan onze Stranden opgefpoeld vindt, behoort zekerlyk hier toe (o; , en mooglyk ook ver» fcheide andere Soorten , die van eene Molmachtige hoedanigheid zyn: zelfs misfehien fommige Turf. Sommigen, immers, merken aan, dat de Boomen , of derzelver Wortelen en Takken,ook, onderden Grond, in Aarde veranderen (p). » Die Cs) Eerkhev Na!. Hifi. van Holl. II. D. III. Stuk, bladz, ï 138 & II. Stuk. bladz. 429. (/>) De zelfde, II!. Stuk, bladz, A 5 III. Deel, II. Stük, 1; Afdeel." XL HoOFBITUK. Aardach., ie geijta'en Hout.  Versteenincen I. Afdeei XL Hoofd STUK. Verfchei ierley Ve fleeninge van het Hout, „ Dit zyn (zegt Wailerius (q) Boo" ,, men in een Kalkachtige, Krytige of Klei• 3» jige Aarde verwandeld , of met zodanige >, Aarden bezwangerd en doordrongen , ter„ wyl het Werktuiglyk geftel in zyn geheel „ blyft. Welke Boomige Aarden zig fomtyds „ met een zwarte of andere Korst omringd en „ als omkleed verwonen; fomtyds, aan deLugt „ bloot gefteld, haare Schors verliezen; terwyl „ de Aarde], die de plaats beflaatder inwendi„ ge zelfftandigheid van den Boom , over„ blyft i wordende fomtyds ook de Schors „ zelve insgelyks in Aarde veranderd gezien; „ cn in het Vuur vergaan eenigen derzelven » in roodachtige Asch , wegens de ingemeng3) de Yzerdeelen; anderen in Kalk. Voorbed. i, den hebben wy van Dennen Takken in Fin„ iand, wier Vezelen, Jaarringen en het Hart, 3» te gelyk met de Schors zigtbaar zyn: in 't „ Land omftreeks Tivoli in Italië worden zy „ Kalkachtig gevonden." Dic bi'engt ons tot befchouwing der ver,'fcheiderley Verfteeningen van het Hout, door Linnteus dus opgegeven i» i. Een Kalkachtige Verfteening, waar van zig in 't Kabinet van denRyksraad Tessin een Stamöuk be- vondt, (nder den grappigen naam van Plantjteen der iloemen te willen voordellen CO, noemende hetelve Antholithui , dat is Bloemfteen. Hier lede fchynt zyn Ed. te bedoelen de zogeaamde Koorn-Aairen of Stangengraupen, die Coper- en Zilverhoudende zyn , by Frankenerg in Hesfenland voorkomenJ.e ; "doch fomligen houden deeze voor enkel Mineraal of ■ ks, en htt is gantfeh onbewyslyk , dat zy van (!) PiyttMm Floris. Sy/l Nat. xn. Torn, m. Gen> Sp. «. Spï.a Frumenti Aletallaris Wo e. Rasf. T. V. ? J. Minera Ciipii & Argenti Gesn. Petrif. ia. MineCupn figmata ïfi«ia tefejens. Wall. Min. zz7.  vam Houten» van Plantgewasfen afkomftig zyn. Mee Zi ver of Koper bezwangerd komen zelden Hoi ten in 't Aardryk voor (r), en de groen Kleur der Koburgfen is voor. \ laatfte gee zeker bewys. Tzerhoudende, in tegendeel zyn, in Switzerland en Bohemen , taamelyi gemeen, en men wil in Hesfenland zelfs eei geheelen Boom, die in Yzer-Erts verander was, hebben gevonden. Sommig Hout is mas fief Yzer geworden , hoedanig men zeldzaa mer aantreft dan eene Okerachtige Verftee ning van het Hout: gelyk men dus in Finlanc en zelfs by Upfal in Sweeden veele Wortels van Geneverboomen en anderen bruingeel verhard vindt, zo W alleri us aantekent (v): 't welk onze Ridder tot de Tuffteenen betrekt, gelyk wy vervolgens zien zullen. Ik heb een fchoon Stuk Okerachtig verfteend van Ilmenau in Thuringen, en een Stuk van een Elzen-Takje, even zodanig veranderd, dat in Gelderland, by Zutphen, is gevonden. Niet ongemeen zyn ook de Kieshoudende Houten , welken men dikwils in Klompen Steenkolen aantreft. Dergelyke vallen niet alleen in Duitfchïand, maar ook ia Vrankryk en ff) Mineraüfamm Vcgetabüe Cuprenm. Wall. Min, Tom. II. p. 4i8. Cv) Mineralifatum V'egetabüe Ferreum. Sideroxylon. Wall. Min. Tom. II. p. 417. Zie ook BERKHEÏ. Nat. Rift. van Holland. II. D. III. Stus, bladz. 1139, III. Deel. II. Stuc. i I- ï. AFDEEL,] '" XI. e Joofd- [jSTUK. 3 i \ 1 [ Kicshoui lende.  14 Veasteeninoen I. XI. Hoofdstuk. Oirzaak van deVetfteeninge. Groot Brittannie. Dezelvea zyn dikvvils niet zeer duidelyk van de Steenkolen te onderfcheiden, in welker reeten fomtyds ook Zwavelkies voorkomt. Zy hebben, als menze bewaart , aandoening van de Lugt ; waar uit blykt, dat zy met eenig Vitriool 'bezwangerd zyn ; gelyk dit ook plaats heeft in de Mineralizatiën van H^orens en Schulpen en andere Dierlyke Lighaamsdeelen. Dit bevind ik in on» langs bekomen Stukjes uit de Elve by Hamburg , die alle kenmerken van Hout hebben. Dergelyken bezit ik ook van andere plaatfen en zelfs één dat by Bath in Engeland, door wylen den Heer Doktor Schlosser, is gevonden, 't welk veel bezwangerd fchynt te zyn mee Gips - Spaath. De Oirzaak van alle deeze Verfteeningen der Houten is buiten twyfel toe te fchryven aan den indrang van eenige verhardende Stoffe in de Buisjes , welken zo menigvuldig in het frisfche Hout van alle Boomen zyn , als ik heb aangetekend en in Plaat vertoond (w). Inzonderheid zullen daar toe de Lugtbui^jes bekwaamst zyn, die in fommige Houten veel meer plaats beflaan dan de Sapbuisjes (x), en dus (w) Tweede deels I. Stok van deeze Natuurlyh Hifitrie , bladz. 9, en III. Stuk , Pl. XVI, bladz. 413. (x) Zie lhhhmullbrs Mik'Oikoopifcbe VermaakSykhfden , I!!. Deel, Plaat XL. (y) Verfieer.de Zaakjn MI. Deel, bladz. 10, x\, (z) Naamelyk in gioote Stukken , (iaat men den bop det  van Houten. j<- dus waarfchynlykde oirzaak zyn, dat het Hout, in Water leggende, zozeer verzwaart. Want, indien tot de Verfteening altoos eerst een Uitdamping moest plaats hebben van de Sappen f des Booms, gelyk de Heer Walch vry algemeen (chynt te ftellen (y); dan is het duister, hoe veele Houten, in' de allervolkomenfte Verfteening , nog de Natuurlyke Kleur zelfs kunnen behouden. Aangezien de Sapbuisjes de Vezelen des Houts zyn of Draaden , welke in de Verfteende Houten byna altoos zo duidelyk overblyvcn , dat dczelven veeltyds even zo kenbaar als de Natuurlyken zyn (zj;is het te denken, dat 'er veeleer eene verandering of itremming, dan eene uitdamping der Sappen in de Boomen, die onder 't Aardryk bedolven zyn geraakt, plaats gehad hebbe : te meer alzo de Legplaats weinig gelegenheid tot uitdrooging heeft gegeven. Op eenige diepte onder den Grond, is 'c immers altoos vogtig, en de Boomen, Stammen of Takken, die men Verfteend vindt, zyn 'er waarfchynlyk , door overltelping, frisch onder begraven. Ten anderen is hec zonderling, dat de Heer De Walch den oirfprong der Gegravene Houtene\ toefchryft aan de droogte van dén Grond (a)-y terder Draaden kan waatneemen: de kleine aangefleepen Stukjes of Plaatjés zyn dikwils zo kenbaar niet. M Men vindt op drooge picatien geene litUxyt*, mit Olleenlyk Vtrfl, ZaaKtn, rjH^hbfe.,,, Hl. Dzel. II. Stuk. r. Afdssl. XI. HOOFDtuk. ' Aard. Kalk'igc ;  I. Afdeel. XI. Hoofdstuk. iC i Versteeningem terwyl het zeer bekend is, dat de genen, die men door deezen naam onderfcheidc, zeer menigvuldig gevonden worden in Broekige Gronden,, Moerasfen en in het Veen. De regte Verfteende Houten , in tegendeel, komen meest in Bergachtige Landen , zelfs in en op de Bergen , voor. Het indringen der Aarddeeltjes, dat men op zig zelve als de oirzaak der Verfteeninge van zyn Ed. opgegeven vindt, is moeielyker te begrypen, dan dat van Zouten, die in eenig Vogt ontbonden zyn, welken het Hout toevallig of opzettelyk doen verharden. Dit blykt uit de onechte Verfteeningen der Zoutkeeten in Ooftenryk. Wanneer hier by eenige Kalkachtige Stoffe komt, die aan* merkelyke fcherpheid heeft; zo wordt het Hout, onder de Verfteening, tevens doorgevreten en als geheel tot Kalk gemaakt. Behalve de Stukken verkalkt Hout, die echter niet zo menigvuldig zyn als de Verkalkte Con* chyliën : blykt zulks aan de uitwerking der ongebïufchte Kalk , doch inzonderheid aan die van het Schulpzand op de daar onder leggende Houten Planken, welke door den tyd Steenachtig verharden (&). Het blykt ook uit de toe- (b) berkhry, Nat. HÏJi, vün Holland. h. d. hl St K > bladz. ii37. (c) Verfcheide Manieren zyn 'er opgegeven om het Hout Kondig te doen verfteenen , door hetzelve , zo Ksntmani* wil, met Hoppe lang gekookt zynde, te leggen in Zand, of in een mengzel van Zout, Aluin , poeijer van Keyüee- nen  VASHODTEN". i toevallige Verfteenin'gen (c), die men b'evor den heeft , vath Hout eenige Jaaren te laate leggen ónder Schulppaden, alwaar buiten twy fel het doorzypende Vogt de Zoutige Kalk deeltjes daar in voert. Ik fteb ftukken zodanij geheel wit verkalkt Hout van Brusfel, dat uii Zee afkómftig fchynt , dewyl het zig vertoom als met de Paalwormen, Gipsachtig verfteend: daar in. Alzo 't waarfchynlyk is, dat de Keizeis en ïdërgelyke Steenen, die aan 't Staal Vuur geeven , van Kley afkómftig zyn , welke , met eenig Kryftallyn Vogt gemengd , dermaue Glasachtig verhardt; zo is 't niet te verwonderen i dat eert dergelyk Vogt, in de gedagte Buisjes van het Hout indringende, daar aan de zelfde hoedanigheid geeft. Waarom zou zulks daar in zo wel niet gebeuren , als in de holligl-eden dér Zee-Appelen en Cönchyliën? Zeer zeldzaam, echter, kómt Verfteend Hout voor, dat de Kleur van de gemeene Vuurfteeïien heeft: rhaar menigvuldig Achaat- en Jaspis^chtig Hout. Onder het Kryftallyne Vogt, dat in hetzelve gedrongen is , moeten deeltjes van tien, Kalk en Azyn , van elks even veel, rfaar BLEGNYvar» fpreekt: of, zo Boylk leert, in een mengzel van versch, tot Kalk gebrande Alabasrer met Wsrcr: maar de Zweedle Mineralogist BBomell bekent , dar geen van deeze Manieren, fchoon verfcheide maaien geprobeerd, hem geluktzyni Wall. Syfl. Mn. iïi p. 404. B III. Deel. II. Srvt. 7 1 APnEELi XI. HpOFDo • STUK. I der Keil fe'- Achaat; en J ispis» acinige.  I. Afdeel- XI. Hoo«d- stuk. der Harftige: U) wall. Syfl. Af™, Tom. II. p. 401, BEBtrand. Z)i8, p, 101. 18 VERSTEENINGEï». V3d Mineraale VerwftofFen , 't zy Okerig of Kopergroen , of Aarden van bruine, roode , geele of andere Kleuren , zig gemengd heb. beo, wier meer of minder veelheid zulk Verfteend Hout de gedaante doet aanneemen van Jaspis of Achaat. Met den Heer W alleriüs, op 't voetfpoor van BERTRANr»,teonderftellen,datuitde bedolven Houten , door het tot dezelvcn toevloeijend Water, de Zoutige , Gom- en Harftige deeltjes zouden uitgetrokken worden, terwyl het Draadige alleen overbleef, en dan die holligheden wederom gevuld werden door eenig met Aarde of Mineraal bezwangerd Vogt, 't welk door opdrooging de hardheid aannam van Steen (d): is iets, dat zig wel beredeneeren laat , en mitfebien plaats zou kunnen hebben in een Konftige Verfteening; maar tot verklaaring van de werking der Natuur, in deezen , is 't gants oneigen en ver gezogt. Wie , immers , begrypt, dat die werkingen zouden kunnen gebeuren, wanneer het Hout, gelyk de onderaardfche Boomen, in een zelfde Legplaats , rondom met Aarde bekneld, blyven moet. Ook ftrydt hier tegen de hoedanigheid van het zo fchoon Verfteende Kienhout, van Tokay in Hongarie , daar men de heerlykfte Stukken van heeft, gelyk ik kan ver-  v A n Houten. 10 vërtoonen , met de Natuurlyke IJavst verfteend, én dus meer dan half doorfchynende. De oirzaak van de Minera!weering der Hou» ten, is niet minder blykbaar. Dewyl Aluin en Vitriool in Water zeer gemakkelyk oplosfen , en doorgaans eenig Metaal by zig voeren, kan de meer of minder veelheid van hetzelve, door middel van die Zouten en Water m het onderaardfche Hout gebragt, deszelfs zelfftandigheid zodanig doordringen , dac hec een Erts wordt. Te Obifau, in Bobemen , wordt dergelyk Hout, met andere Yzer-Erefen, gefmolten en tot bruikbaar Yzer gemaakt. Dus verliest het Hout dikwils byna zyne gedaante , en is , in brokken , naauwlyks kenbaar, gelyk het Kieshoudende op dergelyke manier verandert. De Zwavelkies zet zig fomtyds m de reeten van een met Aardharst doordrongen Hout, 't welk tot de Aardachtige of Gegravene Houten betrokken wordt. De Zandaartigc Verfreeningen, waardoor het Hout als tot een Zandfteen wordt: de Leyachtige, waar van Linn/uus fpreekt en de Wetfteenige , door zyn Ed. ook gemeld, toonen de indringing van Aardachtige Stoffen verder aan en de aanfehieting van kleine Kryhalletjes in de openingen of reeten van fommig Verfteend Hout, bewyst de hoedanigheid van de daar in gedrongens Vogten. Zelfs wil men Hukken Onyx daar in aangetroffen hebben. B 2 peH Iir.DaEL.lI.SruK. I. Afdehl; XI. Hoofdstuk. der gemi. neralizeef» de:  20 VERSTEENINGEltf L AfDEEl . XI. Hoofd fTUK. der eedee'telyk VerfteendeHouten, Soorten. Beuken. Een andere Vraag is, hoe het bykome, da6 men fomtyds onverfteend Hout aan een ze'fde Stuk met het verfteende vindt ? Ik heb daar van zeer duidelyke Exemplaaren. De legging kan daar van de oirzaak zyn ; dat naamelyk de indringing van het Verfteenend Vogt alleenlyk aan de eene zyde of wel van buiten en niet van binnen, ja ook anders om, niet heeft kunnen gefchieden. Het kan ook zyn, dat het Spint by voorbeeld, of de Schors, tot de Verfteening bekwaamer of onbckwaamer zy geweest , dan het Hart. Zodanige Stukken zyn bekwaam om de allerongeloovigften van de Verfteeninge des Houts te overtuigen. Hier by komen de brokken van Planken , Paaien , Ladders , Byl- en Hamerfteelen en andere Werktuigen, die men icsgelyks Verfteend heeft aangetroffen: uit welken bovendien zeer waar['chynlyk op te maaken is, dat veele Verfteesingen van veel laater tyd dan de Zondvloed zyn. Nu den verfchillenden aart der Verfteening overwoogen hebbende, zal ik acht geeven op de byzondere Soorten van Houten , die 'er Verfteend gevonden zyn. Byna allen, die men kent, zyn van inlandfche of Europifche Boomen ; waar onder het Beuken - Hout, Phegites genaamd , van de gemeenften is. Men vindt het in verlcheide deelen van Duitschland , als ook in Italië, en het is aan de regt- en grofheid zyner Draaden kenbaar. Ik heb daar van fchoone   3 Deel PLAAT XIII.  v a n Houten» «21 fchoone Stukken , zo wel rood Beuken van Fichcelberg, als geelachtig van Wirtsburg en bont Haag-Beuken-Hout met Kwasten van Bamberg, als ook van Weenen. Het Eikenhout , dat men Dryites noemt, is mooglyk, gelyk de Boomen in de Bosfchen van Duitfchïand , het aüergemeenfte. Men heeft: het op zeer; veele plaatfen gevonden. Ik heb het uit Bohemen, Saxen , het Trierfe en van Fichtelberg in Tweebrugge. Ook bezit ik een Stuk daar van, met aangevloogen Kryftalletjes, van Weisfenberg by Erlangen. Het valt van vee. lerley Kleuren en het Boheenofe Roozenhout fchynt, in Draad, veel naar hetzelve te gelyken. Van Pyn- en Denneboomen, en dergelyken, komt het Verfteende Hout, genaamd Pityites^ Peucites en Elatites , niet zo veel voor. Dit wordt daar aan toegefchreeven , dat het, wegens zyne Hardigheid, minder bekwaam zou zyn toe de Verfteening : manr, dewyl men ziet dat de Bitumineuze Stoffen , alleen , zelfs het Houc verharden; zo fchynt dit geen beletzel te kunnen zyn. Zo wel kunnen 'er Zouten in 't Aardryk zyn, die de Harftige deelen ontbinden en voor de Verfteende Stoffen doordringbaar maaken. Immers van Verfteend Dennen- en Pynboomen Hout wordt door verfcheide Au trieuren gewaagd. Ik zelf heb een groot Stamftuk, wel twintig Ponden zwaar , dat van dien aart I1I.D£EL.II.stuk. ^ fchi'nc I. a?DEF.L. xi. FÏOOFD- >t:;k. Eikc». Pyn- ca 'enneoomen-  9% Versteeningen i. Afdeel XI. Hoofd STUK. PL. XIII T'g. t. fchynt te zyn. Van Dennen. Hout heb ik een ■ fchoon verfteend Stuk uit Saxen. Het Pynbooi men is als met een zwarte Harst bezwangerd. Üit Hongarie bezit ik ook verfcheide Stukken ■van het zogenaamde Kienhout, van ïokay, 't welk echter door den Heer Walch voor Lindenhout werdt gehouden. De witheid zou het daar toe betrekken, en de Harst, zig daar in zo overvloedig vertoonende ,zou een Hoornlteenachtige Spaath zyn. Maar (mag men vraagen,) hoe komt dit zo overvloedig in het Lin* denhout, om zo veel plaats te beflaan in het Verfteende en zig aldaar juist even zo als de Harst in de Kienboomen of in het Greenen Hout, te vertooncn ? Immers een Stuk, omtrent een Voet lang en een Hand breed , dat ik daar van aangefleepen en gepolyst bezit, heeft zo duidelyk 't beloop en de kleur der Harftige Stoffen, dat men 'er niet aan kan twyfelen. Andere Stukken, die ik 'er van heb, wyzen zulks niet minder aan , en één derzelven is zo leerzaam ten dien opzigte, dat ik niet heb kunnen nalaatcn hetzelve hier in Plaat voor teftellen: zie PL.XIII,fVg. u Het Spintachtig gedeelte is, aan de ruuwe zyde a, door zyne grove regte Vezelen zeer kenbaar voor- Pynboomen - Hout, en onderfcheidt zig , op de gepolyste Sneede />, door zyne bruine Kleur, van het binnenfte of Hart c, waar van flegis een klein gedeelte daar aan zit, Hoornachtig doorfchynend geelachtig ivit, met ftreepen als van Greenen Hout: ter- wvl  van Houten. *3 v7v/ zig in de Spint het Harfcige door nog bruiner Kleur uitmonftert. Uit de Afbeeldingen van Walch blykt, dat hy onnoozele Stukjes daar van gehad heeft , niet bekwaam om hem aangaande de geüeldheid te onderrichten (e). Het Nooteboomen - Hout, dat men, zo die| Hoogleeraar zegt, niet veel vindt, maakt een zeer fraaije Verfteening, inzonderheid de Wortelftukken, die,niet minder dan 't Natuurlyke, door afflyping , gemarmerd zyn , en dus in fehoonheid byna alle andere Verfteende Houten overtreffen. Een aangefleepen Plaac, uit Hongarie aan de ïurkfche Grenzen, waar van ik een gedeelte hier in Fig. 2. vertoon , geeft daar van een duidelyk bewys. Ook bezit ik daar van een gioot Stamftuk, wel vyfentwintig Ponden zwaar , en anderen , zeer fraay aangefleepen , uit het Trierfe*; als ook van Koburg en Dippolswalde in Saxen en van Wolfftein in de Paltz. Voorts vindt men van Peereboumen, Elzen, ^ Esfchen, Wilgen, Popelieren, Berken, Moerbezie , Palmboomen en Lorken - Hout, by verfcheidene gewag gemaakt. Ik heb Stukjes aangefleepen en gepolyst, van Meisfen in Saxen, bleek geel van Kleur, rond en omtrent twee (t) zie Verjl. Zankfn. III. T.%%u ïl. «. fig. I. f. fig. i* en S. *• fiE- 7. B 4 111. Deel. II. Stuk. I. Afdeed. XI. eïoofd. stuk. Nooteloomen?t XIII. Fi£. ï. en andere Eatopi. ene.  i. 'Afpfet.. xr. JJcofd« STUK.' Ujtlandfche'Verffeêndeïüöuten. ( J r Silezifcbe ten onregt_e dus ge- i aaamd. ( *4 Versteeninceh twee Duimen middellyrs, welke voor Wyn. Jtok- Hom gehouden worden. Zelfs wil men dat van Hazelaaren, van Geneverboomen en ^ roo», gevonden hebben : dcch het is zeker, dat de Soort niet duidelyk kenbaar voorkomt in veele Verfteeningtn. Het zelfde heeft nog ruim zo veel plaats omtrent de zogenaamde Uitlandfche Verfteeade Houten. Wel het voornaamfte daar va» ?yn de brokken vaneen Verfteende DadelboomStam , dien de \ermaarde de la Htre om. Handig heeft befchrceven (f). Zy waren uit Afrika gekomen , alwaar , in 't Ryk van Ava s sen Rivier was, door de Stad Dakan loopende, die de Boomen zelfs daar in ftaande verfteenen deedt , onder Water, tenvyl. het bovenRe onveranderd bleef. Voorts wordt van Verfteend rood Sandel- en Aloë -Hout gefproken; toch 't is de vraag of daar van zektrheid zy. Het Laurierboom- cn Olyven-Hout, kan men mder de Europifchen tellen. Het gene voor Verfteend Zwart-Ebbon Hout opgegeven wordt, :o\i, zo de Heer Walch aanmerkt, tot het ïikenhout kunnen behooren. Een aanmerkelyke twyfeling hebben in dit >pzigt die Petrefakten, by Landshut in Silezie >pgegraven, veroirzaakt, welken Doktor Volck- manm (ƒ) Mem. ie tAeai. R, dt, Sciences, de itfja, p. 171. iz j SilezU fuiserranea. Tab, 7 - m.  van Houten. 25 MANN als Verfteende Houten, en wel als Uitheernfche, heeft afgebeeld en befclireeven (g). Sommigen onder dezelven zyn blykbaar tot Verfteeningen van het Dieren-Ryk te betrekken : in alle de overigen, ontbrceken de blyken van een Houtachtig géweéfzëij terwyl het meest holle Buizen zyn , van e^n Vinger of Duim dikte , met eene verharde Kley gevuld. De meeften der^elven fchynen derhalve rot in» of u tlandfehe R etfoortm, holle Wortels van Waterplanten , Basten van Takken of tot de Koralliolithen , en onder dezelven tot d ■ Milleporieten, Hippurieten of anderen becrekkelyk te zyn (li). Meer duifterheid is 'er nog omtrent ieStaa. renfteenen, die byChemnits in Saxen zo menig.! vu'd-g opgegraven zyn, dat men veele duizend Ponden daar van in 't Koninglyke Kabinet te Dresden heeft. Zy voeren d:en naam wegens zekere blinde Krirgetjes op de Oppervlakte der dwars doorgezaagde Stukken ; welke in .fommigen zig als de Staar in 't Oog vertoonen. Eenige Stukken zyn witachtig, anderen bruin, zwart, rood of van gemengelde Kleur. Ook vindt men 'er geheel bruine, daar de Kringetjes met rood en andere Kleuren getekend zyn ; gelyk de Heer Walch in. twee kleine Stukjes (h) Zie Walch Vt-p. Zaaktn. III. Deel, bladz, j - ia. B 5 III.Deel. ILSruii, V AFnrEt. XI. lOOFD* ITUÏ. Chemnit- er Staaeniteen.  z6 Versteenihcsn L Afdeel XI. HoOFJ). STUK. Pt. ïlll, fig. s. jes aantoont (t). Zyne andere Afbeelding (k) is niet zeer duidelyk, en ook klein, komende zeer naby mya Exemplaar van liec witte Staarenhout, dus genaamd, om dat de Kringetjes wit zyn. Ik heb een veel grooter Stuk van het roode, en een van het zwarte met een witach» tige Schors, van een Vinger dikte, welke ook uit Pypjes, doch die veel naauwer zyn, beftaat. In deeze Stukken zyn de dikfte Pypjes niet dikker dan een gewoone Tabakspyp - Stee'.; maar in een Stukjè, dat met de etrstgemelden van Walch naast overeenkomt, heb ikze veel dikker. Ook merk ik daar in op, dat fommige Kringetjes in 't midden een Sterretje hebben , gelyk zyn Ed. heeft aangetekend. Hier zyn ook veelen der Cirkeltjes geheel plat gedrukt en vertoont n zig zeer onregelmaatig, waarvan even het zelfde plaats heeft in dat aanzienlyke en zeer leerzaame Stuk myner Verzameling, 'c welk ik hier ten naauwkeurigfie in Plaat voorftel. Op de aangefleepene en gepolyftë vlakte, Fig. 3, Plaat XIII, heeft hetzelve de Kleur byna van Nooteboomen - Hout. De Kringetjes zyn donkerer, derzelver tusfchenruimten doorgaans bleeker , ziende eenigszins roodachtig wit. De meeften dcrzelven, waar van eenigen byna zo breed als 't end van een dunne Pink of (i) Verft. Zaeket, als boven,Suppl. Pl. X, Rg, % , St 't Zelfde Deel, tl, |. fig. »,  van Houten. 27 of drie achtften Duims in middellyn zyn , hebben eene rondachtige figuur en in 't midden een Sterretje van zes , agt, negen of meer Straalen, 't welk eene opening of doorgang fchynt aan te wyzen, die te vooren in 't midden van deeze Pypen is geweest, wier vulzel, voor 't overige, blykbaarlyk vol kleine Stipjes , een vooze zelfltandigheid, daar zy uit beftaan hebben , aanduidt, en 't is opmerkelyk, dat men zelfs aan 't onderfte van het Stuk nog klaarder de blyken daar van befpeurt : want de enden dier Pypen of Steelen zyn op de ruuwe zyde aldaar ook zigtbaar. Tusfchen die rondachtige komen verfcheide andere ook gefternde, geheel plat of drie en vierhoekig famengedrukte te voorfchyn, alleen door een foort van Bast of Huidje, gelyk de overigen altemaal, van elkander afgefcheiden. Dat deeze Petrefakten tot de Houten behooren is uit de hoedanigheid der Stukken niet minder blykbaar , dan het duifter is, tot welke Soort van Boomen. Sommigen willen, dat die fchynbaare Pypjes in dezelven van zekere ZeePolypen , welken haare Wooningen daar in gebouwd zouden hebben , afkómftig zyn, en houden eenige Stukken zelfs, wegens de Sterretjes , voor Madreporieten of Aftröieten. Dit Gevoelen fchynt de Heer Walch begunftigd te hebben (l); maar aangezien in myn gemelde roode (l) Zie Verfleer.de Zaaker. , III. Deel , bladz, 14 en 1:9. VI. Deel II. Stuk. L ÜLDEEL. XL ÜOOFC1TÜK.  ï8 Versteenineen ï. |&fd)-el. XI. Hoofo- stuf. ! 1 j < 1 I t ii h I z Wormleen. Pl XI I. P li roode Staarfteen alleen het Spintachtig gedeelte zodanige Pypjes heeft en hjet Hart volflagen als digt Hout is, en een ander Stuk van my heS Hart, dat zwart is , met zulke grootere, het witachtige Spint met zeer kleine ronde Pypjes hee't ; zo kan ik het een of andere denkbeeld naauwlyks toevallen. Het afgebeelde Stuk, immers, maakt zulk een duidelyke ver. tooning der Steelen van Mergachtige Biezen, die in het midden een dergelyk Stervormig Buisje hebben, en zig famendrukken laaten; 3at men het naauwlyks voor iets anders kan louden. De Tubilaritn of Tubiporieten heb)en de Pypjes ftevig en egaal rond, zelden zo loekig of plat gedrukt. Het Petrefakt beefts iok geenszins de gedaante van rottig Hout ; vaar in die Zee-Wormen, zo Walch wil, :ouden genesteld hebben. Terwyl , aan den nderen kant, nog geene Houten van dergelye hoedanigheid, of Rietftammen van die najur bekend zyn, zal men het Origineel zo lang i 't midden moeten laaten of voor verloorm ouden: want voor Klompen van Verfteende iezen kunnen die Staarcn • Steenen, om de geegde en andere redenen, niet worden aangezien» By Chemnits in Saxen vallen meer zodanige .trefakten , wier Tekening der oppervlakte eftaat uit famenluikende Figuurtjes , als Oog. tfen, en deeze noemt men Oogfteenen. Eenïm , waar in de Pypjes overdwars loopen, >emt men Wormjleenen. Van dien aart fchynt het  van Houtewï i$ her Stukje te zyn , in Fig. 4. afgebeeld , het welk verfcheide WormswyzeTekeningen heeft,die zig door 't Vergrootglas aartig voordoen. 1 Bovendien vallen 'er ook andere Stukken, wier^ Tekening min of meer naar die van 't zogenaamde Wortelhout zweemt. Eene byzondere en gantfch niéuwe bedenking zal ik hier opperen ten opzigt van dit Staarenhout. Het geen men Wortelhout der Nooteboomcn noemt , is geen Hout van Wortelen. De Switzers , die hetzelve ons leveren , reizen, om dat te bekomen, naar de Bergagtigfte deelen van Spanje, zelfs in Opper - Ooftenryk tot aan de Turkiche Grenzen. Hier zyn de oude Nooteboomen dikwils met groote Knobbels bezet , welken zy afgekapt medeneemen en onder den naam van Wortelhout verkoopen. Deeze Knobbels, nu, bevindt men, in 't doorzaagen , dikwils vol van dergelyke Gaatjes, eu dus zouden niet alleen, gezegde Wormfteenen : maar ook de Staarenftcenen of 't verfteende Staarenhout, daar van afkómftig kunnen zyn. De Tekening der Verfteende Houten, in 't algemeen, hangt af van den loop en draaijingft' der Draaden of Houtvezelen , waar aan zy kenbaar zyn ; of ook van de Vlammen, daar in fomtyds voorkomende. Andere Tekeningen vindt men zelden op dezelven. Ik heb nogthans een gepolyst Plaatje Verfteend Noote- boom- III. Deel. II, Stuk. r. \foeeU' XI. lOOFO; jUK. Kruis* mu  30 Versteen-ingër I. Afdeel. XI. Hoofdstuk. Verfchillende Kleur der Verfteende Houten. I 1 ( boom • Hout van Oberftein in het Trierfche , het welke zeer duideiyk , hoewel wat onregelmaatig, een Kruis vertoont en dus den naam van Kruisfteen wel zou mogen voeren; doch de Kleur van het Plaatje is, zo wel als die der Tekening , donker bruin, des dezelve zig niet veel.uitmonftert. Men kan te minder twyfelen, of dezelve natuurlyk zy, aangezien van de agterzyde ook eenig blyk daar van voorkomt. In Kleur is 'er tusfchen de Verfteende Houten een aanmerkelyk verfchil, naar derzelver aart en hoedanigheid. De Gegravem Houten, zogenaamd, zyn byna allen Koffykleurig bruin en, die met Aardbarst bezwangerd zyn, eenigermaatig blaauwachtig, gelyk de Kieshouden3e, of byna geheel zwart. Die zwartheid munt jngemeen uit in het zogenaamde Ebben-Hout, tvaarvan ik een groot Stuk heb, dat in Draad folkomen gelykt naar het Mauritius - Ebben; aynde aan de gepolyste zydeglanzig git zwart. Een Stuk dergelyk zwart Hout, dat veel sweemt naar 't Hout der Paarde - Karjlenge. Boomen, heb ik van Bamberg. Het EikenHout neemt ook wel die Kleur aan zegt Walch sn in't Pynboomen- Hout valt dezelve gedeel:elyk, als gezegd is. Van het Nooteboomen is er veel, op de gepolyste zyde, donker Kasanje-bruin, fomtyds naar 't zwarte trekkende. Ueheel rood vindt men de Verfteerde Hou:en weinig, maar wel donker rood; gelyk ik zo  van Houten, 3* zodanig Jppelboomen van Koburg heb, en uit Polen heb ik dergelyk gezien. Ik bezit een Stukje gemineralizeerd Hout van Chemn:ts in Saxen, hebbende een zeer fraaije paarfchaehtig blaauwe of Violette Kleur. In 't groene fpeelen de Koburgfen , hoedanig ik verfcheide Stukken bezit, zeer aartig. Volkomen geele verfteende Houten, zo als die met Oker doordrongen zyn , vindt men weinig, maar wel bleek geelen, gelyk de Palmboomen , welke ik zo wel van Tours in Turenne heb, als uit hetTrierle en Tweebrugfe. Het Linden-Hout van by Hanover en het gezegde Kienhout uit Hongarie, is mede dus gekleurd. Ik heb zodanige brokjes van Chartres in 't Orleanois in Vrankryk, van Eichftadt , van Dantzig en van den Oever der Zwarte Zee. Het Wynftok - Hout van Meisfen , voorgemeld , is op de gepolyfte Sncede Ifabdle- kleur. Graauwachtig vallen ook fommigen, gelyk het Dennen en een Stuk half verfteend Hout, myner Verzameling, uit Tirol. Bleek graauw zien eenige Beuken, en in< zonderheid het Haagbeuken, voorgemeld, dal tevens een fraaije marmering heeft van bruin. De V'.rkalkten zyn wit, gelyk dat van Brasfel, daar ik voorheen van fprak, en Stukjes van Tine, niet ver van daar, die de byzondereeigenfehap hebben van, tegen elkander gewreeven of geflagen , in 't donker Vuur te geeven ofte vonken. III. Deel. II. Stuk. Eeo I. Af?rel XI. Hoofd. stuk.  1 AfdeEi XI Hoofd stuk. Gemar merde of gevlamde. "" recrelioomHout.Ti. Xi'1 &S> S. Appelboomen- j Hout. fig. 6. t I 31 Versteenimgek Een fraaije Marmering hebben fommigen * .gelyk dit blykbaar is in het voorgemelde Haagbeuken j dóch ook wel inzonderheid in het Boheemfe Roozen ■ Hout, zogenaamd, 't welk mee . Appelbloeizel , geel wjt, bruin; zwart, zetr lieflyk langs zyne Draaden fpeelt en ongemeen fchoon wordt door 't polyften. Want byna alle Houten, waar van ik hier gefproken heb* de (Jegravene, Bitumineuze, Kieshoudendeen Verkalkte uitgezonderd , zyn van eene Achaat> of Jaspisachtige natuur, Keizelig verfteend eri vertoonen zig als Achaat of jaspis. Het Peereboomen - Hout zelfs , waar van ik fchoone Stukken uit Saxen,uit Frankenland en Poolen bezit, heeft op de gepolystezyde fchoone brui. ne Vlammen , in eene roodachtig bleekeGrond. Een Plaatje van Wirtenberg heb ik om de imightid in Fig. j , op Plaat XIII, doen vertoonen ; dewyl de zogenaamde Nerf van 't Peereboomen • Hout hier 70 blykbaar is, dat de allerongelonvigfte van de Verfteening der Hou* ten overtuigd moet zyn; wanneer hy zodanig sen Stuk bygebrast ziet en gelooft, dat men 'er vyftig zodanigen heeft, in hun opzigt niet ninder duidelyk. De Heer Walch heeft aangemerkt, dat nen, behalve de van hem opgetelden, hier voor (ra) Dit fteunt op geene IoSfe Berigten; want alle my. e Stukken heb ik door een groot Kenner der Natuurlyke [outen doen ondeuoeken , eer ik dezelven met Naamen te-  van Houten. «- voor genoemd, geene Soorten van Verfteende' Houten by de Autheuren waargenomen vindt. Zonderling is 't, dat daar onder het Appelhoornen -Hout niet genoemd worde , waar van ± zulke fchoone Stukken heb (m). Onder anderen één van fiambcrg, zesthalf Duim lang, drie Duim breed en twee Duim dik, met Kryftal doorgroeid, en op de gepolyste zyden aartig met rood, Appelbloeizel, geel, bruin, zware en wit gemarmerd. Andere Stukken heb ik als gezegd is, van dit Hout, die bruinrood zyn, uit Saxen en Bohème. Het Plaatje in ƒ%• 6. afgebeeld, uit Saxen, is, op eene zo fraaije manier, in 't bruine gevlamd met geel, dat ik het waardig keurde , om hier, tot ver der bewys van de kenbaarheid der Verfteende Houten, den Liefhebberen voorgefteld te worden, als insgelyks blykbaar de kenmerken heb* bende van 't Appelboomen - Hout. n Zo rU DU> als mcn Verfteende Boómenen Boomftammen , en Hout daar van affc ft vindt, zowel komen ook Stukken van de Schors Takken en Wortelen, onder de DelfibfPen voor. Deeze echter zyn zeldzaamer, om dat de Schors het afmortelen meer onderhevig dan het Hout, en dat de T-kken ea Wortels tederer zyn. Ook zyn zy, onóer de Verftee! n innende en bezit ze'f ook byna tweehonderd Soorten van W««u,lykcn, die ik daar mede kan vergëlyken, ° c Hl, Deel. II, Stuk. r. Afdebl^ XI. .loom- stuk* Verfleende Schvs , Takken en Wortelen.  I. Afdeel. XI. Hoofdstuk. Verfteende Planken, Pjia |en , enz. j < I I 34. Versteeningeh ningeo minder kenbaar. Ik heb echter varï' Ficbtelberg eene verfteende Boomfehors en twee brokken , voor Worceiftukken opgegeven, wit en volkomen Hoornfteenachtig verfteend. Zo iemand nu nog twyfelen mogt aan 't grootfte deel der Stukken, die voor Verfteende Houten worden uitgevent, of dezelven , op 't voetfpoor van Walleri us en anderen, verdagt mogt willen maakenf(w); dien zouïen wy, behalve de gezegde tigenaartige Kenmerken der Natuurlyke Houten, benevens de Kleur, en dat het brokken zyn van zeer kenjaare Boomftammen ; nog kunnen voorleggen ie bewerkte Stukken Houts , die 'er verfteend gevonden zyn. Zodaöigen zyn de Schindels , waar mede men de Huizen dekt, in het Volïynifche; de Planken in Vrankryk als ook dat ïtuk uit den Zandduinen by Scheveningen, 't Welk de Heer Vosmaar wereldkundig gemaakt en de Heer 13 e r k h e y in Plaat gebragt heeft (0). De Paaien en Staaken, Sty» len , Pennen en Wiggen , Byl- en HamerSteelen 9 als ook ftukken van Bergladders , Water - Emmers en andere Houten Vaten, en wat dies meer is (p). Dit alles, daar men aiet aan kan twyfelen, betoogt de mooglykheid dei? («) Zie WALLfiR. '§ijt."Mht, Tom. II. p. 403. (#) Zie Nat. Hijl. van Hollend, 11. X). III. SïüK.Wiuïa t34, Plaat X.   ?, Deel PLAAT XIV.  vak H o d t! e K. 35 der Verfteening van het Hout op 't ontegen- I. ieggclykfte, sn, diebeweezen zynde, zalmen ArDEEIi' niet aarielen, om alle de Stukken, waar inzigg^JtK de Kenmerken van Hout opdoen , voor Ver-srus» fteend Hout aan te neemen. XII. HOOFDSTUK. Befchryving dér Verlteeningen van de weekc deelen der Planten, genaamd Ph ytol £. th en; te meten -van Boombladen en Kruiden; Grasplanten, Rietfoorten, Biezen; ge. iyk ook Kolendruk of Ceréiten i doch inzonderheid van Varens, Paardeftaarc, Mosfens Padoefioelen, enz, |~"\at van de weeke deelen der Plantgewasfen , meest, Indrukzels of Afdrukzels , ten minile plat gedrukte Overblyfzels, voorkomen, heb ik reeds gezegd. Men viüdc dezeJ. ven tusfehen Leyfteejjen van verlcheiderley Kleuren, op en ia Mergelachu'ge Zandfteenen Tuffteenen en dergelyken ; op Kalkfteen ' Marmer en Arduin ; op Jaspis en Achaat, als ools in Keiaels, Kryfcallen en Chalcedoon. In (?) Zie WALCHj Verft. Zaakn. Ift. Desi. , Ihdz, 31; «*. C a IILDeil. II. Stuk.  3* V E R S t E E n 3 N G E NT t JnFDEEI.. xir. Hoofd stuk. Boombladen. In de eerfce plaats zal ik vau de Boombladen fpreeken, waar van LinnjEus een by* zondcre Soort gefnaakt heeft (5). Zyn Ed. heeft derzefver Legplaats gefteld op Ley en fplytbaar Marmer; waar door hy de Papenheimer en dergelyke witachtige Leyfteenen , verftondt. Men vindtze zelden weezentlyk verfceend, meest alleenlyk afgedrukt of overtoogen met eece Tufachtige Stofte, gelyk zy dus overvloedig in de Verfteenende Wateren van Karlsbad in Bohème, als ook by de Zontkeeten in Opper - Ooftenryk en elders voorkomen. De Afdrukzels van Bladen vindt men by Atii, in Piemont, op geelgroenachtigen Kalkfteen , in verfcheide deelen van DuitfchJaed op witte Kalk-Tuffteenen, op roode A. luinhoudende Kley , verharde Yzer- Aarde , Zandfteen , zwarte, graauwe en witte Leyfteenen, Mergel en Tuffteenen; gelyk zy ook wit en weezentlyk verfteend op Yshnd in een magere, murwe, zwaice Leyfteen vallen, en zeer zeldzaam in Barnlteen. De meeften deezer Bladen zyn kenbaar ert van Europifche Boomen. Door de Aurheuren vindt men die der Ockernooten, Hazelnooten, Haagbeuken, Eiken, Dennen,Elzen,Esfchen, Beu- fï) Ptaj'toli.W Folii, lithophylliim. Syft. Nat. XII.Tom» III. Gen. 4i- Sp. s- GESN. Pstrif. xx. Lithobibiium. Wow. Min. 4J. f. }. Petrif. Vegetabilia , Foliorum PlantaJum ve* Aibomm. Lithopliylia. WM*,^;?, Min. Tom, II. p.4oj<,  VAN BLADEN.' 3? Beuken , Wilgen , Linden, Popelier, Mispe. Jen, Peer en Pruimeboomen , als ook die van den Wyugaard en van de Sleedoorn, van Klimop benevens andere Gewasfen, opgetekend. Te Chaumont, in Vran! ryk , zou de Heer J u s s i e u Palm- of Dadelbooms - Bladen op de Kolen-Leijen aanga#ffen hebben. Volckmann maakt, onder de Silezifchen, van die van den St. Jans-Brood en van den Indifchen Vygeboom gewag (q). Van Boombladen zyn door den vermaarden K n o r r , onder de Verfteende Zaaken, verfcheide fraaije Afbeeldingen gegeven (r). De Heer Walch oordeelt, dat onder dezelven verfcheidene voorkomen , die weezentlyk ver. fteend zyn , geen enkele Afdrukzels of Overkcrftingen. Knorr heeft dezelven niet benoemd, maar Walch vindt 'er onder (s) van den Ockernooten - Boom, (PI. IX. a Fig. I;) van Linden (PJ, IX, Fig. i:) van Wilgen (PI.. IX, Fig. 6:) van den Vuilboom (PI. IX. a, Fig- 2:) van den Kwee-Appel (PI. IX. b, Fig. 1 0 van het Peperboompje (PI. IX. b, Fig. 4:) van den Efchdoorn of Schotfche Linde (PI. IX. c, Fig. 2.) en vandeKlyf of Klim - op PI. IX. c. Fig. 3.;. 't Is zeker dat (g) Zie BERTRAND. DiH. Tom. I. p. 128. fcc. (r) Naamelyk in 't I. Deel der Vtrjltcndt: Zaafyti, op f laat IX en Plaat IX a , b , c. (s) Clasf.fle, TabelU. p, 50. C 3 ïII.Deel.II.Stm:, r; Afdeelï XII. ' Hoofdstuk. Afbe«U linq;. Pt. XIV,  I. Afdeel XII. Hoofdstuk. 28 V ï M r ï £ S 1 s G E K» dat de meeften vry veel gelyken. Onder de ■ overigen kan men veelen met zekerkeid nergens t'huis breDgen. Ik heb van Koburg in Saxen, op een zogenaame Kalkfinter, die vuil wit is , zeer kenbaar de Bladen leggen van Berken, Elzen, Linden en Olmen, die door een Geel of bruinflfeige Kleur zig merkelyk van de Matrix ondeftcheiden. Niet minder duidelyk heb ik üladen op dergelyke Stoffe, van Zecherheim, byRtidolftadt in'tSwartsburgfche. Dewyl zy van een weinig verfchil. lende Kleur met de Matrix zyn, en een gelyke Oppervlakte, als ook een bekwaame dikte hebben, moeten wy deeze voor Verfteqnde, niet voor afgedrukte of overkorfte Bladen, aanzien. Immers dit was een reden voor den Heer Walch , om zulks van verfcheidene der eerstgemelden te denken. Het Geweefzel deezer Bladen is. in allen deele vry kenbaarer dan in die van Knorr. Maar, niettegenflaande de fterke uitmunting van grnauw op een witachtigen Grond, heb ik op een Stuk glimmerigen Zandfteen de Afdrukzels leggen van Blaadjes, wier Geweefzel niet kenbaar is, doch de geftalte zo veel te duidelyker: zie Fig. i, op onze XlVde Plaat. Men ziet dus dat zy veel naar Sleedoornblaadjes gelyken. Van deezen aart vind ïk ze by Knorr niet, of het moefte dat Blaad- (i) Niytf.iithus Pbnts. linn. Syfi. Xat. XII. Tom. ht» Gen. -jz. Sp. i. rctiificata Vegetabilia fkntüram, walch.  van Kruiden. 32 Blaadje zyn , 't welk de Heer Walch tot de zwarte Els of Vuilboom betrekt, en nader, dunkt my, met de wilde Pruim of Sleedoorn ftrookt. Hier ziet men de coodzaaklykheid der Kruidkunde in het Ryk der Delfftoffen , maar nog meer zal dezelve blyken , wanneer wy de Verfteeningen van Kruidenbefchouwen. Daar door verftaa ik die, welke een gedeelte van een Kruid, deszelfs Steelen of Bladeren , of die beiden te gelyk vertoonen. Men noemt dit eigentlyk Phytolithen, dat is Plantfteenen(i> Zy komen, in 't a jemeen gefproken, meest voor op de zwarte L eyfteenen, deswegen Krui? den-Leijen genaamd, die gemeenlyk de bovenkorst of het Verdek der Steenkolen-Groeven uitmaaken, in de Engelfche Landfchappen Derby- en Gloucestershire, by Chaumont en elders in Vrankryk, op de Bergen van de Sevennes in Languedok ; by Lach in Lotharingen; by Wettin in de Saalkreiis-, by Eisleben en in de meefte Keurfaxifche Steenkolen - Groeven ^ by Manebach en elders in Silezie; op den Baldus - Berg in 'c Veroneeiche ; als ook by Oeningen en in verfcheide deelen van Switzerland, op Stinkfchiefer; by Schlimbach in Opper-Ooftenryk en by Oberhaufen in het Tweebrugfe op Mergelfchiefer: in Switzer- laod Min. Tom. II. p. 4oo4 Typolithus vegstabiiis. CiRTH, Minï III. DEEL, II, SïUK» K , ^FDEEti XII. HOOFD! Kiuldcn  I. Afdeel. XII. Hoofd» stuj. i 4* VERSïÉEKlNtigy land en elders ook fomwylen op Zandfteen j by Dresden en Zwickau in Keurfaxen op verharde Kley, enz. Aanmerkelyk is 't, dat men deeze Kruiden byna nooit in gezelfchap van Conchyliën vindt ; waar uit men met reden zou mogen opmaaken, dat zy van een andere oirzaak afkomfcig zyn. Evenwel kunnen zy , zo wel als die , gevoeglyk van den Zondvloed worden afgeleid; wanneer wy dien op zulk eene manier, als ik heb voorgeteld (t), begrypen.. Een ge-' weldige uitgulping immers , van den Afgrond des Oeeaans , dien men de Atlantifche Zee noemt , over Europa en de aangrenzende Landen, heeft daar in dcszelfs boezem uitgefebud en dus alle Zeefchepzelen daar in geworpen, welke grootendeels , door dot geweld, gebroken en vergruisd zyn. De Planten onderras.fchen, hier en daar, van Landen en Geberg, tep afgefcheurd, op 't Water dryvende, zya naderhand, door deszelfs ftille bezakking , :oen het zyn Slibber afleide, die de Vlot berden , en Rotfen of Laagen van Ley gevormd ïeeft, daar in geraakt, 'en door de verharding ran die Rleyachtige Slihber, met Kalk of Zand gemengd , bewaard gebleeven (v). 't Geen dit ïaatfte denkbeeld bekragtigd, is lat de meelïe Kruiden , die men op, de Leyl ftee» <«J Zie. 't voorgaande Stuk , bladj, m, (v) 't Zelfde, bladz, fii„ '  V & N E R D I DfE N. 41 ïteenen vindt, geheel uitgeftrekt leggen, zonder eenige kreuken of plooijen , even als of zy ?er aan gelymd waren. Dat de meeften, die men in Vrankryk aantreft, even zodanigem zyn als in Engeland, laat zig door het voorgaande ook taamelyk ophelderen. En dat zy bp twee Plaaten Ley, Doubletten genaamd , even de zelfde oppervlakte vertoonen; 't welke zo veel hoofdbreekens veroirzaakt heeft (w); dit begt'ypt men ligtelyk zo te hebben moeten zyn; wanneer men ilegts onderftelt, dat het geen enkele Afdrukzels , maar dar het verhevene dc Plant zelve zy , die vprfteend is of verhard. Dan moest noodwendig op de beide Doublet-Plaaten zig de zelfde oppervlakte vertoonen van het Kruid. Na deeze bedenkingen gaa ik over om de Soorten van Planten , die dus onder de Delf?j ftoffen gevondeu zyn , voor te flelien. Ik zal1' daar in eerst ?cht gecven tip de genen, die tot de gewqone of Europifche Kruiden behporen. Dus vindt men voorbeelden van KleefIruii of Walftroo of dergelyke Kransbladige Planten , by Alais in Vrankryk, in de DekLeijen der Engelfche en Saxifche SteenkolenGroeven, als ook by Efchweiler in Westphalen, sn voornaamelyk in Silezie. Ik heb zodanigenj, als (w) WALCH Verft. Zaak.!*, III» DEEL, Uadz. SS , fK. G 5 lil. D3»L. II. Stuc. r; \fd :rLs} XII. EfOOFQ. tuk. Europihe Kruin. L XIV.  ïfdeel. XII. Hoofdgr ex. I I V 4* Ver stee nih o en als Schecchzer afbeeldt (x)i die zeer fraay zyn, van Mansfeld bekomen. De Heer Walch geeft, uit zyne Verzameling, de Afbeelding van een Steen , waar op zig dergelyk Gewas , dat zyn Ed. tot het Paardejtaart.Kruid betrekt, zeer fraay vertoont(y). De Heer Gunt her maakt 'er geel Walftroo van en 't komt my voor, dat hetzelve meer naar't zelve, dan naar 't Paardettaart gelyke. Zo weinig kan men dikwüs van dergelyke Krui. den oordeelen. Van de Wolfsmelk en Wilds Kervel, als ook van de Berg - Eppe , hadt Volckmann in Silezie afdrukzels gezien. Men_ vindt dergelyken, als ook van de Venkel t in Westphalen, op verharde zwarrachtige Kley. Van Spaanfche Peper, Schorpioenkruii en Aardrook , geeft Schedchzer Afbeeldingen en Volckmann van Jacêa, als ook van een Plant, die men in 't Hoogduitfcb Sternkruid noemt. De gelykenis van alle deeze Planten is zo volkomen niet, als 't afdruk* sel, dat ik op een taamelyk dik ftuk Zandfteeq leb, in Fig* a, op Plaat XIV, afgebeeld, naai? (*) Htrh. Diluv. Tab. III. Fig. 3. (y) Verft. Zaaken. III. D. Plaat S>. 2. Fig. t. (z)Zie Verft. Zaak. III. Deel, bladz, 117. plaat a . Fig. 5. r' (a) Ik geloof dar het dergelyke Steenen zyn, wel. en Luid Yzerachtige Steenen Knobbelt noemt, van e grootte van een Walnoot tot die van eens Mans wk veel gevonden wordende in de Kolen»Groeven van  VfiN K U 0 i D E h. ij.3 Baar een Takje van Rosmaryn gelykr. Het is, gelyk de Blaadjes van Fig. 1, graauw op een 1 witachtigen of bleeken Grond. I Een zeer fraaije Zilverachtig op een rood-E achtigen Grond leggende Plant, betrekt Walch ] tot de Kroontjes Kruiden, en in !t byzonder tot die Soort van Libanotis , welke fommigen witte Gentiaan noemen (z). Het legt op of in een Yzerhoudende Steen, zegt hy, uit Cot lebrokedale in de Provincie Shropshire van Engeland , welke aldaar zekere Bonken maakt, die aan ftukken geflagen zodanige Planten inhouden» Ik heb op zulk een Steen, uit Engeland, een dergelyk Gewas, doch niet zodanig uitgemonflerd, en dergelyke Klompen Steens, doorgeflagen , in welken zig , in de ééne een Biesachtige in de andere een Takje van dergelyke Plant, met Blaadjes, bevinden Ca). Op een Steen, die wat rooder is, uit NasfauSaarbruk, komt her, zelfde voor. De Tekening is hcogrood en Icherp (&). Die Planten komen de Varen - Kruiden in ge- Kenton en elders in Engeland , omtrent veertig VaJem diep. Deeze , zegt hyjfp'yten, als zyeenigen tydinde Lugt gelegen hebben, van zelf by de inleggende Blaadjes af Fos/ils of JSnglmuL II. p. I+. Met de llmenauer Schiefer - Nieren, die ook Kruiden bevatten, hebben zy veel overeenkomsten zyn mooglyk op dergelyke manier als dat Haringje r;n Ferro, waar van ik in 't voorige Stuk , Op Plaat If, de Afbeelding gaf, geformeerd. (i) Van deeze fpreekt WALCH, III. DfiEL, hkdt, 74, - III. Dseu II. Stuk. l; lfdeeu XII. ?OOFD- ruK. [toontjes5 Ruiden. Save! et Seven. JOOJD,  I. $!>PEEL XII. Hoofdstuk. pl. XIV fis- f* i j Gras|l«nteu. j r "m Versteekingen gedaante der Blaadjes nafcy , en in geitalte de 1 gene, welke ik op een Leyftcen van Hirselv» ftein in 't Baden-Durlachfe.by Oberftein, heb leggen. Dit raare Stuk, door zvne lange ■zytakjes uitmuntende, verfehilt door*deSchubbige Blaadjes ongemeen van alle de genen , daar ik Afbeeldingen van vind onder de Kruiden-Leijen. In geftalte komt het een onbekende Plant; door den Heer Thunberg in Japan verzameld en in myne Japanfche Herbarius bevindelyk , zeer naby. Onder de Kaapfche Hey-Soorten komen ook voor van dergelyk postuur. Doch, om zo ver niet te gaan, zal ik het betrekken tot den Savel- of Sevenboom, of tot die Soorten van Ceders welke tot het Geflagt der Geneverboomen beiiooren, als welke vry lange Takjes hebben, bekleed met overendftaande fpitfe Blaadjes (c). Dit is in het Voorwerp, dat hier een indrukeel uitmaakt, zeer blykbaar. Nader kan ik hetzelve niet bepaalen, Men ziet ligt dat hee pen Koorn-Aairen zyn, voor welken men ergeiyke enkelde Takjes weleer heeft gehou, len (4). Deeze zeldzaame Kruiden -Leijen befchouwd lebbende, gaan wy thans over tot de Gras- Vlan- CO Zie het H. deils BI. Sïuk van deeze Nat. Hijlc, f% bladz. $44, enz. (<0 Zie M.ru Sexon. fuittrr. \. p. s. FiS, 4. W Htrb. Diluv. Tab. m, F>£. 4,  v a h Kruiden» 45 Pidnten. Van het gemeene Gras, dat men Kweekgras of Hondsgras noemt, komen in-' drukzels voor, op Leyfteen in Switzerland, op F Kleyachtig Geftesnte by Joachims - Thall ins Bohème , op geelen Drupfteen in Silezie, eri op Kaneelkleurigen Tuffceen by Langenfaltza in Thuringen. Scheuchzer geeft de Afbeelding van een Leyfteen van Oeningen,met geknokkeld of knoopig Gras, overvloedig daar op leggende ( Die in 't Werk van Knorr. voorkomen, zeggen weinig ("ƒ). Die, welke 'er Walch bygevoegd heeft, en een Aair of Halm zoa vertoonen , wordt verfchillende be. oordeeld (g). Meer zekerheids is 'er aangaande de Rku Soorten, van welken men, onder den naam ] Van Kalamielén , gefproken vindt. Daar komen Rolronde Stukjes buiten 't Gefteente yoor, waar omtrent het dikwils duifter is, of menze voor Veriteenuc Wortelen, voor Takjes van Boomen, voor Zeegewasfcn die men Hippurieten noemt, of voor iets anders, moet houden. De Knoopigheid onderfcheidtze daar van en betrcktze tot het Riet, gelyk Scheuchzer reeds van oordeel was ten opzigt van 't zy- (ƒ) Verfl. Zahkm, i. d3el. PI. ix, Fis. z Sc ix, ii (g) Verjï. Zaak/». iii. DlBJL. PI. », a, Fig. f. zie 2>ladz, 116, 117, III.D£ei..II.SriIKi LJ i*t>e"l. XII. [OOFD ruK. Riet. 1- xiv, F'£> 4.  , i. AfDEEK, XII. Hoofc» stuk. j | ] \ i 40" V e r s X k e N I N G 2 it zyne, een Vinger dik , by Bononie in Lombardye doorzynen Broeder gevonden (h). (Jok zyn zy, byüa allen , overlangs evenwydiiï 2e«reept (i). Theophrastüs heefc ,e°dg van Indifch Riet. tot Steen geworden , dat byna den aart van Koraal aangenomen hadt, gewag gemaakt (*). Men heeft in 't jaar 1752.4 ia de KoleDgroeven te Swanvich in Der. byshire, een Rietfoortige Plant gevonden van veertien Voeten lang, die fpits uitliep aan het eene end en een grooten knobbel hadt aan 't andere. De omtrek in 't midden was negen Duimen, derhalve de dikte omtrent een Handbreed (1% De Heer Walch geeft zeer fraaije Stukken in Plaat van zodanige Kalamieten , wel. ken zyn Ed. achtte van uitheemfch, Indisch of Bamboes -Riet, afkomftig te zyn (m). AU len bevonden zy zig in 't Naturaliön. Kabinet 'an den Ryks.Hofraad Soumidel, en het jrootfie Harixiven , inderdaad , zou tot e n likken Steng fchynen te behouren. Ik heb een ïietltuk uit Pommeren, in zwarte Lcy, 'c reik ruim zo duidelyk is, hier in Fig. 4, op 'laat XIV, naauwkeurig voorgefteld. Volgens Je rondte zou het byna de helft des 'orhtfeks iyn: want de dikte is byna de helft der breedte V') Hert. Dlhv, Tab. III. Fig. z. O) Zie Verft ZaakM m. D Ua(J ik) GESN. é Fig. Lap. p.   LPeel PLAAT XV.  van Kruiden, 47 ie. Behalve de gezegde evenwydige Streepen overlangs, heeft het vier zeer blykbaare Ringen , die op byna gelyke afftanden uitpuilen , en het zeer kenbaar maaken. Of deeze Stukken niet tot de Wortels of Stoelen van ons jnlandïch of Spaanfch Riet» welke fomtyds zeer dik en zwaar voorkomen , betrokken zouden kunnen worden, fchynt my bcdenkelyk. Het aartige Stukje in Fig. 5, van Altenburg in Saxen, fchynt, wegens zyne ftreepen, ook tot de eene of andere Rietfoort betrekkelyk. Onverhoeds zou men 't aanzien voor een Verlleende Schulp , maar de doorloopende Streepen in de dikte van een half Duim , toonen , dat het van een Plantaartige natuur zy. Ik heb niets dergelyks afgebeeld gevonden; zo dat ik in dit bloote vermoeden moet berusten. De Streepen zyn zwart op een bruinachtigen Grond en het heeft een fchoonen Glans door 't polysten aangenomen. Van Biezen , die zeer wel onze Europifche kunnen zyn, vindt men dikwils de in- en af» dmkzels op de Kruiden - Leijen. Zy komen of tusfehen en by andere Planten voor; gelyk dit op een Plaat door Walch of Kkorr, uit het Kabjnet van SChmidel aan 'dicht gegeven («), blykbaar is 5 of op zig zelve, Duo (/; PM. Traafali. Vol. t. p. 131. (nt) 't Zelfde Supplement-Plaat 1,11, iii. (n) Verft.Zaakfn iii.Deelj «aai ?. Zie ook i. D, Plaat ÏU. Deel. II. Stuk, I. AfüEEL, XII. Hoofdstuk. Pr.. X!V. fig. ï.  !f Ê ft s t È E n 1 n I; £ j I. Afdeei XII. Hoofd- STUK. Kolendiufc. Organa Carbonaria. Orgel - Kolendruk. Dit zyn Biesachtige, zo wel enkelde als aan elkander verbondene Steelen, met zekere kleine Kuiltjes of Merktekens op gelyke afftanden: waar door zy eenigermaate naar Orgel- m (0 't Zelfde, I. deel , Haat X. a, b, c. Dus heb ik ze in dat 'Yzerachtig Gefteente 'van Colebrokedale, in Engeland , als gezegd is en uit het Mansfeldfe bezit ik een compleeten Biezen-Steen, zynde een Kolen - Schiefer aan beide kanten bezet met een menigte in en afdrukzels van Biezen. In de Steenkolen - Groeven van Engeland ■ Silezie , de Sevennes, als ook in Langue-' dok en Westphalen , vallen zekere Petrefakten, welken fommigen voor Kalamieten " anderen voor Verfteende Houten hebben aangezien. De Engelfche Heer Colli nson heeft de Aftekeningen daar van, uit Londen aan den vermaarden Knorr toegezonden gehad, die dezelven op drie Plaaten in 't Jicht bragt (o). In 't algemeen zyn deeze Petrpfakten opmerkelyk door zekere regelmaatige Tel kening, 't zy van hoekige of ronde indrukzelen en verheffingen, welke of op ryën of in 't verband voorkomen , en naar die Tekening heeft de Hoogleeraar Walch dezelven dus ónderfcheideö.  TAB ÏUDlDENi van Knorr. Hexagonen Carbonarium. Zeshoek-Kolendruk. Zeshoekige Figuuren , tegen elkander aan , ohderfcheiden deeze Soort: zie Plaat X. a , Fig» t. De Leyplaat heeft maar weinig dikte. Ungella Carbonaria. Voetflap-Kolendruk. Hier van is een grootere en kleinere, naar de grootte der indrukzelen of merktekenen, welke zig verwonen als de Voetilappen van eenig Gedierte: zie de zelfde Plaat Fig. % , 3. Undulatum Carbonarium, Golf-Kolendruk. Van de gegolfde Streepen heeft deeze Soort Öcn naam. Lepidotes Carbonarius. Schub-Kolendruk. Deeze heeft Schubbige indrukzels in 't verband geplaatscs men vindtze in de Sevennes en Si lezie. Volckmann heeft daar van de Afbeelding medegedeeld, in Fig. 4. Ovarium Carbonarium. Eyvormig Kolendruk. Hier heeft de Vlakte eenvormige Verheffingen, omtrentvan grootte als een Koffybooni zie de zelfde Fig. 5. III. Deel. II. Stuk. \ 'li AfriEELj XII. Hoorrl- stuk.  p Verste eningeh I. A?r>EEL. XII. STUK. Zee'Ajmr Cerëiten Pl. XV F>S. I. Ocellatum Carbonarium. Oogjes. Kolendruk. Deeze in Fig. 9, onder de Silefifche Petrefikten, by Volckmann voorkomende, noemt hy Geoogd Kolenïiout. Overal is dezelve aan de eene zyde als rnet Oogjes bezet, die glad cn ftlamig zyn. Dergelyke als dit en bet voorgaande Eyvormige komen ook in En. geland voor (p \ Cepina Carbonaria. Ui jen • Kolendruk. In Silezie is ook deeze gevonden, die Ruitswys' geplaatfte Schubben of Verheffingen heeft, welke zig,als een Uijen met eenftompe Punt, veitoonen. Dit laatfte brengt my zekere Verfteening in gedagten , welke ik onder den naam van ZeeAjuin uit den Eiffel bekomen heb. Het is een roodachtige Steen , byua gelyk de Blan. kenburgfe Petrefakten, voorheen gemeld, waar in men dikke groote Cirkelswyze verdeelingen ziet, die naar de Rokken van een Uijen taa* melyk gelyken. , De Heer Walch noemt alle de gemelde Kolen -Schiefers Cerëiten, om dat hy dezelven van Cerëusfen en dergelyke Toorts - Planten , of van Opuntiaas en anderen , welke onze Ridder altemaal in 't Geflagt van CaStus bc- gree- (p) Zie Phil. TranfaS, Vol. l. Tab. v. fig. s, 7.  H N K r o i b i Hi §j greepen heeft (q), afkomftig achtte. Hy oordeelde dat zy van geen Europisch Gewas fcfieidelyk waren. Hier toe behoort zekerlyk zodanig een Leyfteen, dien ik van Eschwei-< ter uit den Guükker Eiffel heb en waar van de Afbeelding, zonaauwkeurig als't doenlyk was , in Fig. i , op Plaat XV, gegeven wordt. Tot geene der voorgemelde Soorten van Ko* lendruk fchynt dezelve betrekkelyk te zyn. Men zou zeggen , dat de Figuurtjes, die 'er verheven op leggen, naar Leliën gelyken. Zy zyn in verheven randwerk, Ruitswyze, ingeïlooten. Veel overeenkomst fchynt dit PetreTakt te hebben met dat Stuk uit de KanaalKoolgroeven in 't Engelfch Graaffchap Lancast' r, 't welk de Graavers aldaar Zwartè Baftas heeten^ zo Luid verhaalt (r), en omlfr !i ks Uurham en Newcastle gedreeven Plaatwerk. ,j De Bedding 5 hier van, is ongevaar drió „ V'-eten dik , legt honderdtwintig Voeten. i3 diep en dertig Voeten boven de Kclenj, Groeve. Daar is op die Ley een i idruki, zei van éen Lighiam, dat zyne Oppervlak4J te Netswyze in 't verband verdeeld heeft* 4, veel gelykende naar 't gene gemaakt zou j, kunnen worden door den Bast der Takken „ van iq) Zie li, D. V. Stuk, deezer Nat. Hiflorle, bladz. t4i, enz. (r) Fosfits of Entltmi, Lond. 17251. Tom. II» p. If3 D % III.Debl.II.Stvk, b A'DEELi XIU Hoota* ITUS»  5* Versteeningem f, .Afdeel, XII. hoofdSTUK. „ van den gemeenen Denneboom , na dat de „ Bladen daarafgevallen ofafgeftroopt zyn (s)." Indien deeze Petrefakten van dergelyke Origineelen koDden afgeleid worden, 't welk misfchien niet onwaarfchynlyk is; (teminder om dat de Steenkolen mooglyk ook wel haare afkomst hebben konden van de .Harst van groote Bosfchen van Pyn- of Denneboomen , door zekere omwentelirgen van 's Aardkloots Oppervlakte in brand geraakt en vervolgens met Aarde bedekt :) dan zou men die Lighaamen niet behoeven t'huis te brengen tot de uitlandfclie Toortsplanten of Opuntiaas , met welken zy , wel befchouwd zynde, weezentlyk weinig flrooken. De Toortsplanten zyn meestendeels fterk geribd en op de kanten van die Ribben zitten de Stekels; welken men in de Opuntiaas wel op de vlakte van het Blad, doch niet in zo geregelde orde of zo digt aan elkander vindt, dat men de meesten deezen Petrefakten tot de bekende Soorten daar van zou kunnen t'huis brengen, en allerley nieuwe Soorten daar van te willen onderftellen, is zeer in 't wilde gefchermd. Thans (s) Dat hier iets derfrelyks a!i het myne bedoeld wordt t k blykbaar uit de Afbeelding PUI. Trans. Vol. L. Tab. V. Fig, i 't welke door den Heer Mendbz d'ACosta daar toe betrokken wordt. Men vindt zodanig Kolendruk in de Steenkolen - Groeven aldaar , dikwils by Takken van eenige Voeten lang , die hem fomtyds voorkwamen met lange fmalle Bladeren, voorzien «fe zyn.  van Kruiden. 5 Thans komen wy tot de Varens, die we de gemeenlten zyn op de Kruiden - Leijen. Lin. n/eus maakt daar van een byzondere Soort (a), en zegt , dat men die Kruiden op Leijen in Duitfchland vindt , 't welk waar is; doch zy komen ruim zo veel in» Engeland en in Vrankryk voor. Men vindtze gemeenlykst op die Bedding van Leyfteen , welke, hoewel veele Voeten of Vademen onder den Grond , de Steenkolen dekt, door byna geheel Europa. De Groeven by Manebach in" het Thuringee Wcud, in Saxen , leveren, ter langte van wel honderd Vademen , zodanige Kruiden-Leijen uit, op welken men meestendeels Varens, Katteftaart en Boom - Varen of dergelyke Kruiden, ingedrukt vindt. Sommigen van deeze Schiefers zyn zwartgraauw, met zwarte; fommigen witachtig met bruine Kruiden en daar komen ook voor met bonte Kruiden op donker graau. we Leyfleenen. Door 't fplyten ziet men dat dezelven op de ééae Plaat verheven, op de andere gediept leggen. De meeften zyn uitgeftrekt als frisfche, doch eenigen ook gekreukt én ingekrompen ais verdorde Kruiden. Van fa) PhyUÜthus Filicls. Sift. Nat. x!I. Tom III. Gen. 41. Sp. 2. KertiE Capillares petriffcats. Juss. Mem. de 1718. Filix pctriflcata. Volcsm. Ssles. i. Tab. r. Fig. 23, & T. I». Fig 1-5 & T. 13. Fig. i-u, MïL. Sax.jabterr, I, p, 19. Fig. 1, 2 , 6, 10, 11 & p. 25, Fig. 2- 8. D3 HI.Deel.II.StüK. \ ! r. A dee, XII. Hoofd ■ stuk. Vareru.  S4 Vhsieebihcï» % Afdeel XII. Hoofdstuk.Vartr.s, Van de natuurlyke Varens, Katteftaart en der, gelyken, fchynen zy niets te verXcbiHen Q). De HecrJussiEu, in tegendeel, nuiuim zestig Jaar geleeden , een Reis doende naar Spanje door het Lyonnois, vondt omltret-ks St. Chaumont een menigte Leydeenen , mee indrukzels van Planten, hem geheel vreeml en onbekend zegt hy in gantsch Vrankryk. De meeften behoorden tot de genen , die men Capillares noemtj gelyk de (Ceterach) Hertstonge , het Vrouwen-Haair (Adianthum) ,hec Boomvaren (Polypodium), de Osmunda, Füicula, en veelerley andere Soorten van Varens; op welken hy fomtyds nog de indrukzels van 't Zaad, dat zy op de rug der Bladen draagen, en weshalve menze Epiphyllospemw tytelt, waarnam. De menigte van dergelyke Krui. den-Leijen was, omftreeks die Haats, ongemeen groot. Hy vondt 'er ook nog Bladen van verfcheide andere onbekende Planten, en fommigen zelfs die hem toefcheenen tot de Dadel- of andere uithpemfche Boomen te behooren (v). Vyfentwintig Jaaren laater werdt het Vertoog van den Abt de Sauvaces aan 't licht gegeven, die orolfreeks Aiais, in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, een Bedding vondt van verCO Myjj Szxtn.fttht. I. p. n. (v) Mem. de i'Acad. des S;. de Paris, de I718. fu 5«3, &c.  van Kruiden. 55 verfcheide Mylen langte , waar in zig allerlcy foort van Ercfen en Steenen bevonden, als ook veele Mynen van Steenkolen. Hier kwamen hem , onder andere Verfteeningen , ook veele graauwe Leyfteenen voor,met de indrukzels van Varens, Waterlisch, Walfcroo, Oi* jevambek, Koornbloemen, enz. Op dezelven was, behalve de Bladen, ook diky/iis de Stengel der Fianten en derzelver Bloefem, bewaard gebleeven. Behalve deeze vondt hy ook een menigte van zulke Leijen , met geheel vreemde , onbekende Planten, waar van hem alleen* lyk groote Bladen voorkwamen, breed, lang en dun, onder anderen naar die van de Indi fche Banannen gelykende. Een zodanig had zyn Ed. 'er gevonden , dat agt Duimen breed was en meer dan vyf of zes Voeten lang bui. ten de Rots uitfteekende. Het zeldzaamfte ir deezen was, dat men die vreemde Bladen nooit onder de anderen gemengd , maar in byzon* dere hoopen aantrof (w). Aan de bekwaamheid van gedagten Franfcher Heer deJdssieo, in het onderfcheiden dei indrukzels van Planten, die hy omftreeks St, Chaumont vondt, kan men niet twyfelen. Dk twee Stukken, ondertusfehen, welken ik daar van aan 't licht gegeven vind, verwonen zhj gantfet (w) De zelfde van 1743, pag. s«5. D 4 IILDeel.1J.Stut. Ii Afdeel, XII. Hoofdstuk.Varens.  I. XII, Hoofdstuk.Vannt ! 55 VeuTEENlBGEB. gantfch niet uitheemfch O). Hy verbeelc'd» z'g, dat duizenden hoopen van derge'vke Planten,uit vreemde Gewesten, door de Wateren der Zee in Europa overgebragt waren, en dat alleen die genen , welken by toeval eene Bitumineuze Stoffe hadden aangetroffen, daar door in indrukzel of afdrukzel waren be« waard gebleeven , de anderen vergaan. Zo zou dan die Bitumineuze Stoffe , welke zo overvloedig is op de plaatfen daar veel Steenkolen-Groeven zyn, gelyk in 't Lyonnois, revers door de Zee moeten overgevoerd zyn geweest; en, wat middel heeft gediend om die Kruiden en Bladen zodanig te ontwikkelen, dat zy op de Leyfteenen kenbaar afgedrukt zyn ? De meeften van de gezegde Varens en dergelyke Kruiden achtte hy te gelyken naar de genen , welke in de Oost- en Westindiën waargenomen zyn. De geleerde Walch merkt aan, dat men op de Kruiden. Leijen veel voor Inlandlch houdt, 't welk misfebien een Uitheemfche soort of Verfcheidenheid is van de opgegevene Plant. Ik geloof dat men, in tegendeel, te -eel w de eerire opflag voor Uitbeemfch houdt 't welk tot Inlandfche Planten zou kunnen befokken worden. Daar is al een groote kennis der [pndt oofe ,eden om aai? het geftelde van ]x;Ssm fllen: z;e ytrft, Zfkpt. III. D. pl«dZ; v  vak Kruiden. S? (ter Kruidkunde noodig , om deeze Indrukzels van Planten altemaal te ontcyferen. Welk een gemakkelyke uitvlugt is het, voor iemand ,die dezelven ter loops befchouwt, een hem onbekende Plant fleg'.s voor een Uitlandfcbe uit te inaaken? En, wanneer deeze Kruiden - Leijen, gelyk veelen denken, ook van den Zondvloed afgeleid moeten worden ; zo kunnen gemakkelyk de üriginee'en van fommige Soorten daar mede verlooren gegaan en gebleeven zyn. Voornaame Stukken van dien aart, afkomftig van Manebach in het Thnringer Woud , zyn door den Heer Walch, uit het Kabinet van den Ryks-Hofraad Schmi del, in Plaat gegeven (31). Het eerfte en voornaamfte is een graauwe Leyfteen , van omtrent anderhalvtn Voet lang en half zo breed , byna gehèel be< legd met twee Bladen, welken zyn Ed. tot het gewoone Mannetjes - Varen , dat niet Takkig is (z), betrekt. Ik heb uit de SteenkolenGroeve Paulton , in 't Engelfch Landfchap So. merfetshire, een fchoonen blaauwachtigen Leyfteen , wel anderhalf of twee Duimen dik, vierkantig, overhoeks negen Duimen lang en agt Duimen breed; óp wiens eene zyde die zelfde Soort van Varen legt , zynde in de tnyne ooi voorzien met getande Vinnetjes. Die op de vol (y) Ver!l- Zaak*, iii. öeei,. Pla5t ?) r, r , Vf (z) Filix Mas non Rarnoia. C. B. Vin. i'olypodiuia Filij nus. Linnsi. D 5 III. Deel. II. Stuk. I. Afdeel- XII. Hoo«d- STOS. V&rmit  53 ver steeningen L XII Hooï.- stuk, Varens. Graft- of Boom-Vaicn. Px.. XV. J/g. %. : I i « i r r I ii 1 L P Cl è volgende Plaat by Walch, zouden, volgens hem, het Füicafirum Septentrionalium van Amman het naaste komen. Op Plaat r acht hy een Leyfteen verbeeld te zyn, met afgezonderde Vinnetjes van het Mannetjes-Varen voorgemeld; doch ik zou die tot een andere Soort van Polypodium betrekkelyk oordeelen. Van de twee op Plaat v, zou de eene tot hetzelve Varen, de andere tot het gezegde Füi;qflrum van Amman behooren. Dus ftellen die voornaame Stukken, volgens Walch, maar tweederley Varens voor, van 3e oude Wereld. Hy voegt 'er, uit zyn eigen Verzameling , nog twee by van de Sevennièhe Bergen , waar op hy meent het IVyfjes Varen voor te komen (a). Ik heb zodanigen jp een Kruiden - Ley van Luttich en op eenen lit Yorkshire in Engeland. Ouder de laatst, jemelden verbeeldde zyn Ed. zig, op zulk een ievennifchen Leyfteen, volgens de naauwkeuige befchouwing van den Heer Doktor en Hof. ïad Gun th er te Cahla , het zogenaamde Miltkruid of Groote Miltkruid te zyn, dat men 1 Nederland, volgens Dodonjeos, Grafiraren noemt (b). Doch het verfchil is tc yfter groot, aangezien de Blaadjes op deezen Ley- (a) Filix ramofa major , Pinnu'.is non dentatis. C, li. »• Pterii Aquilina. LïNNKi. Zie zyne flaaten *>, Fig. j. ' #, h Fig. i. (*./ immers hy zegt dat het is de Lor.chkis Felio Ftlypf i van J. BAUHiNus, het Feljpoai**» engustifelium van TüHtt.  van Kruïdek. 59 Leyfteen overhoeks ftaan en veel breedcr naar de largte zyn, zelfs dan die van 't gewoone Polypodium of Boomvaren : daar deeze, gelyk I uit de binaaming van Toürnefort ook s blykc, fmaller zyn dan die. NaJer zou daar aan komen myn zwarte Kruider-Ley van Mansfeldt, in Fig. 2, op Pla at XV, afgebeeld, als welke Vinnetjes van dergelyke gedaante als in 't gemelde Graft - Varen aan de Takjes heeft. Zy leggen aan deezs zyde afgedrukt of verdiept, maar aan de andere zyde ingedrukt of verheven op den Steen. Weinig Afbeeldingen vind ik van KnrdenLeijen , met ronde V ioblaadjes , gtlyk in het eigentljke Miltkruid , Asplenium of Ceterach der Apotheeken. By Scheuchzer komt 'er ééne voor, op een zwanen Steen (c), die hy echter zeer verkeerdelyk voor het Mannen tjes Varen gehouden heeft, en zodanigen, die weezentlyk dit uitdrukten , zag hy voor onbekenden aan (d). Ik heb , in een gefpleeten Schiefer-Nier van Ilmenau, een dergelyk indrukzel als dat van Scheuchzer, eerstge-: meld , doch zonder de Stipjes, die hy op 'e zyne waarnam, en voor merken der Zaadjes hielde. ToUHKEFort , tot het we'.ke de LokcIMs aspera van Do» BsN/EUs, welke de Lncbitis altera Diosmridis by LoBSL 5s, betrokken wordt. (e) Herb. DiUvïani, Tab. II. Fig. 3. Cd) Ejmd. Tab. i. Fig. 3 , S. III.Dbix.II. Stuk. r. IX DE EL, XII. ÏOOïD- ruK. Varna, Vliltkraid.'  t Afdee1 XII. Hoofd • STUK, ; Farm, Takkig ol verdeeld. PL. XV, F>S' 3. i i \ c c h ƒ b H 01 K G di EH 6'J V e rsteeningen hieldt. Het Loof is geheel zwart, de Steen ' van binnen graauw. Dergelyk indrukzel heb ik eok uic Oxfordshire in Engeland op een platten Leyfteen, die blaauwachcig is en van Hirfch* ftein in 't Baden - Durlachfe, by Oberftein, op een geheel graauwen. Op de eerften leggende Blaadjes of Vinnetjes verheven , op deeze vindt men alleen het afdrukzel, met holle Vinnetjes. Een allerfchoonst Exemplaar, dat ik van dien aart heb, hier in Fig, 3, op Plaat XV, »rootendeels voorgelteld , is ook van Hirsch' rein afkomflig. Dit toont aüerduidelykst, lat dergelyke Delf kruiden (e), met zulke ron-' 3e Vinblaadjes , te vooren opgenoemd , niet ■an het gewoone Miltkruid, dat flegts onvereelde Blaadjes heeft, maar van een andere loort afltammen , welke Asplenium Ramofum eet by Tournefort. Het is de Lmchitis ilio Ceterachvm Caspar Bauhinus, en y zyn Broeder J a n , de ruuwe Lonchitis van taranta. Om die reden geeft Linnjeus >k den bynaam Marantce aan de Soort, wel; zyn Ed. van deeze gemaakt heeft in een eflagt van Planten , welks Kenmerk is, dat i Vrugtmaaking de geheele Vlakte der Vinitjes bedekt (ƒ) : terwyl zy in de Varens Streeps- ;«) Ik mag ze dien naam wel geeven, daat fommigea ichea Htrba Mir.eraks tyteleu.  van Kruiden. 6i Streepswyze gefchiedtaande kanten. De Groeiplaats van dit Kruid fielt hy in de Zuidelyke deelen van Europa, en in de Noordclyke valt een ander, niet veel verfchillende,daar zyn Ed, den bynaam van llnenfe a-m geeft, volgens J. Bauhinus, die de Groeiplaats van 't andere in Stirie flelde, dat is in Opper - Ooftenryk. Dat Noordfe echter groeit naauwlyks langer dari een Vinger, op dé Rotfen in Lapland en Sweeden, als ook in Groot Brittannie. Des wy ons moeten houden aan dat van Maranta, hoewel dit ook zelden hooger dan een Span groeit: want hetzelve heef c de Bladen Vinswyze verdeeld in Blaadjes, die famengefteld zyn uit ftompe, dikke , Eyronde, effenrandige Vinnetjes. Dezelven zyn als tegenover met elkander vereenigd ; 't welk ook in dit Delfkruid plaats heeft, dat men als eene Verfcheidenheid, tusfchen die beiden in komende, kan aanmerken. Niet minder duidelyk vertoont dat Plantje, 't welk ik op een Leyfteen uit de Engelfche Provincie Yorkshire heb , hier in Fig. 4 afgebeeld , een Soort van Filicula , en mooglyk wel die Soort, welke Vaillant genoemd heeft Koninglyk Varen met Vinnetjes van Duive- (ƒ) Aaoftichum Maranta:. Sy/i. Nat. XII. Tom. II. Sptc. Plant. p. 1517- Lonchitis folio Ceterach. C. B, Pin. Lonihitii aspera Maranta:. Cam. Epït, 666. ITI. Deel II. Stuk. 8 &fdesi?) XII. Hoor»» 5TUK. Varinsè Klein Varen, Pl. XV.' Fig. 4.  (Si Versteemihcéh t. Afdeel XI [. Hoofd- •tuk- Vartnt. 3 ] i 1 1 j i ! | x Ve-Kervel (g), door hem omftreeks Parys gévonden. Of anders zou het kunnen zyn het Rots-Varen met een dun broosch Steeltje van Plukrnet, 't welk Linn^üs mede tot het Polypodium t'huis brengt en den bynaam geeft van broofch ( h ). Mee dit laatfte komt het m geftalte- zeer overeen, en heeft, zo veel rny toefchypt, de Vinnetjes ook rondachtig en ingefneeden. Het gelykt minder naaf die Soorten van Filicula byTouRNEFORT, welken men wit en zwart Adianthum noemt. De Varens zyn op di Kruiden-Leijen, die tot verdek ftrekken van de Steenkolen, en dus op de blaauwe Leijen, allergemeenst, en dee* ze drukken zodanig, als gezegd is, de geftalte :eder Europifchen uit, dat men aangezien die >p dergelyke plaatfen veel groeijen, wa&r Bos"chen van Pyn-, Denne- en dergelyke Harftigé Soomen zyn , naauwlyks twyfelen kan, of zy lebben, by een algemeene vernieling van zolanige Bosfch.n , de bovenffe legplaats bekonen. Dee^e, voor den Zondvloed reeds in wezen , en door denzelvcn verfmoord , heb)tn naderhand door broeijing in brand kunnen aaken, en door Aardbeevingen wederom belolven worden rn Ier eene Aardkit, welke ;enoegzaame Kleijige Stoffe tot vorming van Ie Leijen, die men altoos op de Steenkolen vindt, f» Filix Regia Famaria: PinrmUs. Vaill. Pirit, f. s. f. Polypodium Regium. Lind. Sps, Plaat. p.  van Kruiden. 63 vindt, kunnen opleveren ; waar dan dergelyke Kruiden in verfteend zyn. Maar zy komen ook voor in /jfrgelyke Yzerachtige Steenen , in Engeland Katskoppen genaamd , als ik boven van gefproken heb; welken men aldaar, diep in de Grond, vindt leggen in een Bedding van blaauwe Schiefer. Op graauwen, geelachtigen of witten Leyfteen, vallen zy zo veel niet, noch ook op Zandfteen , gelyk in fommige deelen van Silezie. Andere Soorten van dergelyke Kruiden, gelyk de Muur-Ruite, het Vrouwen - Haair, enz. heeft men zelfs in Westphalen gevonden. In de JNoordelyke deelen van Europa komen zy, zo 't fchynt, weinig voor. De Kleur der Kruiden verfchilt doorgaans weinig van die van het Gefteente, dan dat zy dikwils wat zwarter zyn. Men vindtze ook wit op een zwarten Grond, gelyk de Yslandfche Bladen-Leijen; doch dit is zeldzaam. By zonder fraay zyn de afdrukzels van Kruiden uit de Sevennifche Bergen. Men heeft ooft witte Steenen , met bruinachtige Bladen, by Blankenburg,en roodachtige Leijen, met groene afdrukzels van Kruiden , by Zwickau in Bo. heme gevonden, Meest is dit Varenkruid, Vrouwenhaair en Steen- of Muur - Ruite. Op fommige Leyfteenen hebben de Kruiden een Zil {h) Filix Saxatilis Caulicttlo tenui fragili. Pluk. Alt», i;o( T, i80. f 5. Polypodium fragile, LlNN. Sp, utfiipra. UI. DjEEL; II. Stuk. u (Vf-iEEL xii. 300FDTUK» Kleur.'  6\ Vï&JTEÏRlBtïB Afdeel, XII. Hoofdstuk. , faardefiaatt of ï-feermoes Zilver of Ko'perglanzig overtrekzel; ja veei len, inzonderheid de Saxifche, zyn , zo Mylios verzekert, Zilver- en Goud-hou .lende. Veelen bevatten eenige Kies; hoedanigen ook zeer fchoon te Colebrokedale en elders in Engeland voorkomen. In 't zelfde Gefteente vallen ook fomtyds andere Planten , die mede een duillere Vrugtmaaking hebben (i). Zodani^en zyn het zogenaamde Paardeftaarc (Equifetum) of Heermoes , waar van eenige Soorten ook drooge Gronden tot haare Groeiplaats verkiezen. De meeften, echter, die daar van gevonden zyn* betrekt men tot de Waterplanten (k), en dus wil men ook de zogenaamde Kattefcaarten op Leyfteenen aangetroffen hebben ; ja zelfs andere Kruiden geheel onder Water groeijende, die men Duizendblad noemt (I). Ik wil wel bekennen, dat ik in die allen de gelykenis zó groot niet kan vinden , dat ik ze daar voor r.ou durven uitgeeven : te minder, om dit de /erfteening van zulke Slymige, vveeke Planten j (») Plantae ad Cryptogamiam LiNNasi pertinentes. (k) Scheuchzer llerb. DUav. Tab. II. Fig. i: die daar Iran maakt, Equifetum paluftre brevioribas filiis polyfpernms ziep3g. ie. Dedj MadZi $ (0) Mem. de 1757. p. jj9. pj. t , 2 3< (p) Ory&olïgie. Pl. lt, Fig. S, ', ' E hl. Deel. ii. Stuk. I.. AfdseU XII. iOOFOZee-WietÜ  L Afdeel. XII. Hoofd tuk. Mosfen Vl. XV (l) Nat. Hij}, van Holland, II, Deel, bladz. mo. Hy merkt aan, dat men in doezen byzonder letten moet op de ^hoedanigheid üer Koorntjes , of dezelven wel even groot en van de zelfde figuur, a!s ook van de Natuurlyke geftalte zyn, hebbende op de breuk een behoorlyken Bolfter; waar mede men echter de bruine of anders gekleurde Korst der Tufachtige Verfteeningen , gelyk de Chemnitzer, Ilefelder, Zwickauer, de Goldbergifche in Silezie , de Liptauer in Hongarie, eo meer dergelyke zogenaamde Zaaditeenen, niet verwarren most. In een geelachtige (y) Zie 't voorg. I. Stuk , Madz. 47tf. (s) 't Zelfde, i)!adz. 398, 410. {a) Verjl. Zaafcn, Suppl. Pi;at III, a , Fig. 4. E4 III. Düel, II. Stuk. I. A'PKFL. XIII. HOOFDSTUK. t'eifteende 3raanen.  72 Verst-eeningéh I. XIII, Hoofd- STUA. Koom4aircn. tige glimmerige Leyfteen, door welken by Am. baeh in Saxen gëbeele Vlakten bedekt worden , komen nogthaos menigvüldigezwartachtig bruine Lighaampjes voor, die namwlyks iets anders kunnen zyndan Zaad van Grasplanten. Een ftukje da r van ten naauwkcuvigfte befchouwen» de, kan ik niet anders zien. Van Vertteende Koorn- Aairen is met veel zekerheid gefproken. De Afbeeldingen , echter, die daar van gegeven zyn (b), hebben iets. dat dezelven verdagt maakt ; zo de geleerde Walch m.t reden opmerkt. De eerst opgetekende van Myliüs zal buiten twyfel een Takje zyn van dcrgelyk Verfteend Gewas , als lk bier voor , Pl. XIV. Fig. 3, in Plaac gegeven heb. De anderen vertoonen wel iets. Plant- en Halmaartig# , doch kunnen ook wel iets anders dan Koorn-Aairen zyn. Die afdrukzels , evenwel, weiken men in de llmenauer Schicferniercn aantreft, febynen nogthans afkomltig te zyn van zodanige of GrasAairen (c). De Soort is niet gemakkelyk te beftemraen. Davila verbeeldt zig, dat een Stuk uit zyn Kabinet, waar van hy de Afbeelding geeft, naar een Aair van de Spaacfche, Tarw, zonder. Graankorrels, gelykc Van. (i) Scheuchz. Herb. Diluv. Tab. I. Fig. i. & Tab. V. Fig. 4. item MYL. Saxor. fuht. p. j6, 8 , Fig. 4 en p. is. wolf. Hifi Nat. Hasf. t v. Fig, 6. U) Zie Walch Verft. Zastkt». \\\. Deel, Suppl, flaat 111. b„ Vig. 2, 3.  van Vrugten. ?3 Van Verfteende Penlvrugten komt , onder den naam van Siliquastra, een groote memgtr by de Autheuren voor , die meenendi-eh a! leen'yk Steenen of Verfteende Lighaamen ,, misfehien Tanden of Kiezen van Visfchen/yn, welke flegts de figuur van Boomen , of vau Leedjes van Boone - Peulen hebben. Davila, nogthans, maakt van het indrukzel of af^ drukzel vin eene Haauw , in Oeninger Leyfteen , gewag , welke de langte van ) In 'c voorg. ju tTUX , X. Hoofdftuk. (i) Thn. ftibterr, Brunsv, p, jj. Tab. V. IX.  van Vrugten. 75 Buiten die Wateren, in welken alles, zelfs een Bos Druiven, met een Steenige Korst1 overtrokken wordt, zal men naauwlyks waare Verfteeningen van weeke offappige Boomvrugten, s gelyk Appelen , Feeren, Oranje - Appelen , Vygen, Pruimen, en wat dies meer is, aantreffen. s Ik bedoel zodanige Zaaken, die men wei zent- J lyk Petrefakten noemen kan ; want de meelten , die men voor zodanige Verfteende Vrugten heeft uitgevent, zyn of enkele Niituurfpcelingen, Drup- en luffteenen , geweest , of zy hebben behoord tot die Zee Schepzelen, wier Verfteeningen ik onder den naam van Funr.ieten, Alcyonieten, Eicöidcn of Carieöidcn,heb befchreeven (li). De vermaarde Brdckmann heeft een menigte dergelyke Steei-en , by 't Kloofler Marienthall in 't Brunswykfe, verzameld en in Plaat gebragt; waar cnüer één , daar hy zelfs een Perfik van maakt (ij De Verfteende Olyven van den Berg Karmel , weet men , zyn Z''e-Appel Pennen (k). De Verfteende Wyudruif in. 't Kabinet van den Sweedfcheu RvksraaJ 'Fessin, die onder de Rozynen gevond.m en voor tien Dukaaten gekogt was , is grootelyks verdagt (2). De Verlteeningen van hardere Boomvrugten zyn niet zonder voorbeeld. Flier toe betrekken) ik) Gedagte i. St'ik , bladz. Zi6. id Perrefakt. Pl. xvi. doch daar ontbrak het midJelfchot aan, en aaa den Dop de famenvoegi.ig : des hy het hieldt voor een onvolmaakten AJeharfteen (r> Het zelfde zou kunnen gefchieden met dat raare Petrefakt, van Scheppenftadt in 't Brunswykfe afkomftig, myor.langs bezorgd ;'t welk ik in Fig. 2 , 3, op PL,Ar XVI, om het de Liefhebbe rs en kenners nader onder't Oog te brengen . van twee zyden heb doen afbeelden. De Ribachtine Stre.-pen aan de agterzyde overlangs, in Fig. % ; de dikte van de Schaal, meer dan een Stroobreed , die Spaathig is verfteend: de figuur van de Stee ikern , daar buiten uitfteekende van Zandachtige natuur , en het geheele beloop , rond en dik, zonder dat men een blykbaare Naad of Scheiding waarneemt, geeven 'er eene geftalte aan , die vry veel naar den Dop van eene groote Walnoot gelykt. Maar aan de andere zyde, mg. 5, openbaart zig een duidelyke fcheiding, weite om eene Doublet doet denken , en, door irergelyking met de Natuurlyken, zou het my met vreemd voorkomen , wanneer dit Petrcfakt tot de zogenaam de Basterd - Arken, die op de Rug ook geweldig gefieufd of geftreepc zyn, behoorde. Ik heb het om de aartighed, sn tot nader overweeging, hier in Plaat gegeven. Blyk- (r) Naturforfchtr XII. STUK, bladz 141. (t) WALCH, Verjl. Zaaien, lil. Deel, bladz. SS , 99.  van Vrugten. 79 Blykbaarcr zou men hier t'huis brengen , die zo oogfchynlyke halve Nootedop , van Fig. 4 , welke van buiten alles heeft, dat naar zulk een Dop gelykt , en in figuur volftrekt daar mede overeenkomt, zynde geheel Chalcedoonachtig verfteend. De ongelykheid , evenwel, van de kant, en deszelfs dikte, doen grootelyks twyfelen, of het niet veeleer een Drupfteenig Samengroeizel zy. Van Haulnoeten komen ook weinig echte Verfteeningen voor. Om niet te fpreeken van de genen, in Duitschland gevonden, waar van Hellwing en anderen [gewagen, zal ik volgens Walch aanmerken, dat men in de Engelfche Steenkolen - Groeven zeer fchoone gevonden heeft, die nog aan haare Takjes zaten (s). Het Bericht, echter , waar uit dit ontleend is, naziende , vind ik niet, dat 'er van Verfteende Hazelnooten, noch ook van 't zitten aan de Takjes, gefproken wordt. De geleerde Gesnerus fchynt dit niet wel uitgetrokken te hebben (t). Onder in de Grond van die Bosfchen en Moerasfen, in Yorkshire, welken Koning Karei de Eerfce aan eenen Hollander, Kornelis Vermuiden genaamd, belteedde of verkogt om droog en gelyk te maaken, werden behalve een menigte vanonderaardfche Boomen en Boomwortelen , ook dikwils Ha- zel- (t) Gesn. de Petrificaiss. p. 21, lil. Pilt. II, STUK. I. j3fdeel. XIII. Hoofdstuk»Nootedop. Fig. 4- HazelNootcn.F-S. 5,  L Ai*OEEl. XIII. Hoofd Stuk, NcoteAloskaatcn. 80 Véhsteehihgïs zelhoóteb en Eikels gevonlen j en Pyiboami Appelen of Kegels, by geheele Schepelen,zegt de Text (v). Men vindt daar niet, dat dczel» ven verfteend waren; ook niet, dat zy lagen ia de Steenkolen - Groeven; noch datzy aan Takjes za; er. Lóï Dfpreèkt van Haze'nooten , die by het manken van eene Veengröeve, irj 't Landfchap Chester , gevonden werden, en zig als onrype Nooten vertoonden, zo datzyi by 't breekcn, zelfs geen Pit en hadden. Die Wórdt daar van afgeleid , dat de Zondv'oed tegen 't erd van Mey zoude gekomen zyn , wanneer de Nooten nog niet ryp waren (w); Ondertusfqhen blykt u:t dat Verhaal zeer duidelyk, dat die Nooten, zo wel als anderen , We'ken men in dergelyke Veenkuilen vondt j geenszins v< rfteend waren. Zy bidden aldaar ook geen bekwaame Legplaats ten dien einde; Wylen Dr. Sch losser heeft in een Bak d r Badwateren te Bath in Engeland een zodanig Nootje gebonden, dat verfteend fchyrt te zyn ; zwartachtig van Kleur, hier in Fig. 5. afgebeeld , eh de Doppen daar by onverfteend. Dit komt byna cp 't zelfde uit, als de gezegde WaLooten, in Vrankryk gevondeü." Verfteende Moskaat - Nooten hebben ongelyk meer gerugts gemaakt. By Scheuchzer vindt [ (v) PM. Tranfatt. tibjide. by JoNFS. Vol. IV. p, 2lz. (wj Foifils of EmUnd. t. I. p 9t. z e o >k van feeii menigte derzelven, o;> andere plaatlen gevonden, die oiu-i trent eveneens gefteld waren, p. si4  van Vrdgten. #r Vindt men 'er een afgebeeld r» , die echter niet zo zeer in aanmerking komt ais anderen, van Kunoma n voorgefteid. Dit zyn ronde Ligbaamen, zegt Walch, ongevaar van, grootte als een Walnoot; van onderen gemeenlyk Kuiiswyze ingedrukt en rondom bezet met kromme Voortjes , die naar het boven-end famenlöopen. Gewoonlyk zyn zy van zeer hard Geileen te ^ geevende aan het Staalflag vuur: fommigen zwart van Kleur , anderen 'donker of helder bruin en eenigen witachtig, gelyk Rivier-Keytjes. / De Voortjes , die in eenigen wyderzyn, vindt men fbmtyds ledig, fomtyds gevuld met eene Steenige Stoffe j doch deeze laatften zeldzaamer. Van binnen toonen zy, als menze doorzaagt , donkere Streepen en Vlakken, gelyk die der Moskaat - Nooten. Men houdt ze 'er ook gemeenlyk voor; doch gezegde Hoogleeraar , de zodanigen met Natuurlyken vergelykende , heeft , "zo in de fi. guur, als in de gedaante, een verfchil opgemerkt , te groot, omie in 't algemeen daar voor aan te neemen. Hy meent evenwel dat zy tot de Verfteende Zaaken behooren, en wel tot die van het Planten-Ryk; nietdat men 'er, met fommigen , Natuurfpeelingen van zou mogen maaken , of Alcyoniën, gelyk die van Scheuchzer, vobrgerrield. „ Het is,zegt (x) Heri. Diluv. Tab. Xltf. F!£, 2, p, J0,; F Hl. Dm. II. Stük. XIII. Hoofd- TUK»  I. XiU. Hoofd* STUÏ» üa Versteeningen „ hy , raar alle aanzien , het Origineel van „ eer.e ons nog orbekende Vrugt, die, den„ kelyk , met de Noote Moskaaten, of met ,, de Karftengen , in eenige verwandfe apftaat." Hy gelooft , voor 't overige , dat dit Petrefakt*een blcote Steenkern zy, en dat die Rimpels en Voortjes, daar in, door uitdrooging ontftaan zyn ; gelyk men zu'ks in de Karftengen, onder haare Schaal, waarneemt (y\ Dit Voorwerp geeft nog aanleiding tot eenige bedenkingen. Bertran» zegt dat de Verfteende Moskaat - Noot van Scheuchzer eene Porpiet zy (z ) , en van dezelven in 'e algemeen: het zyn of Kernen van Zee-Appelen , of Joodenfteenen , of Kernen van gelykzydige Doubletten , of afgeronde Keylteentjes (a). Elders fchynt hy ze altemaal tot I Zee-Appel Kernen te willen maaken (b). Het is te denken, dat alle die Steenige Lighaamen, welken men voor Verfteende Moskaamooten aangezien en uitgegeven heeft, niet van een zelfden oirfprong zyn, en dus kunren zy ook niet tot een algemeenen regel gebragt worden. Of het mooglyk zy, dat eene Mosk-at Noot, (derzelver orgemcene vettigheid aangemerkt,) ver- iy) Verfi. Zaakfn. III. D. U. j>l. (z) DitJ. des Fosf. II. p. 72. (a) lbid. p. 66. (b) lbid, p. 10J. (c Zie van dit allej omftandlg, de Beytrtgi fur Natur> lefcbichte, Alten!.. 177+. p. 163, cnï.  - VAN V r U g t e Ni 8j verfleene , wordt nog getwyfbld. Ten anderen is 't niet te denken, dat zy zo rykclyk in den Grond verfpreid zullen geraakt zyn , in dit Wereldsdeel , a!s men wel dergelyke Lig-i haamen heeft gevonden. Sommigen .evenwel, willen thans nog met kngt beweereh , dat 'er weezentlyke Verfteende Moskaat-Nooten zyn. En het grappigfte is, dat eenigen der genen, die daar over twisten , zelfs de Natuurlyke Moskaat-Nooten niet gekend hebben. Daar de geleerde Walch zig te regt verbeeldde, dat de genen , welken men gemeenlyk koopt, in een Houtige Schaal, onder de Foelie, beflooten hebben gezeten ; hebben anderen zig wys laaten maaken,- dat de Foelie onmiddelyk op de Kern zou leggen (c). Konden' niet de Duitfchers zig uit de gekonfyte Nooten genoegzaam van het tegendeel overtuigen ? Ik heb 'er overvloedig in de Natuurlyke bolfter , in Flesfchen met Liqueur , daar toe dienftig en te bekomen. Van andere Uitheemfche Vrugten , gelyk de Ahouai, daar Mylius, en, volgens hem, Scheuchzer, van fpreekt; van het Ana* cardium, de Kardamcmi, Baobab (dj en Nucei Va* (d) De Fabel v.n die Verfteende Vrugt, welke tor den Melcenboom (.Adan/onia) , die ik in 't li. dekls Ut. Stuk van deeze Natuurlyke Hifiorie met eene Afbceiding op Plaat XIU, heb befchreeven, zou behooren ; is afkomflig uit de befthryving van't Naturaliën ■ Xabinet van ClLCEOtARius, F a III. Deel. II. Stuk. f. Afdeel XIII. JüOFDTUS.  L Afdfel. XIII. hooi'dstük. Verfteende Zee - Noot van Ternate,Pt. XVI. • %fi. 84 Versteeningeh Vomicte of Braaknooten , door fommigen als verfteend opgegeven, is nog minder zekerheid: hoewel het niet onmooglyk was,dat dezelven, in Europa overgebragt, by toeval voorkwamen, onder de Verfteeningcn ven laater tyd. Een allerfraaist Voorwerp, dat mooglyk weinig zyn weergaa vindt onder de Vrugt - Veviteeningen, is in Fig. 6, op Plaat XVI, afgebeeld. Ik heb hetzelve , nu drie of vier jaaren geleeden , onder andere aartige Naturaliën, door de gunfte van den Wel Edelen geftrergen Heer Radermacher, Extraordinair Raad van Nederlandfche Indie, van Batavia ontvangen, onder den naam van Boa Laut, dat is Zee-Noot, van Ternate. Daar nevens ging eene onverfteende Boa Laut, veel gelykende, wat de befchryving aangaat , naar de Coquinho of kleine Maldivifche Noot, van Rumphius (e), en, wat de Afbeelding betreft, naar de gene die by hem genoemd wordt Cocos de Meiinde (ƒ). Die, immers, hadt een graauwe buiten-Bast of Bolfter, waar onder een Houtige Schaal, met een Gat op zyde, en van binnen een hoekige Pit. De myne, van grootte als een groote Pruim of kleine Appel, fchynt daar men kwanswys ruik eene Baobab.Vrugt, verfteend, in Plaat vertoont, pag. 414: doch men zal hedendaags niet ligt dien Steen, welkè , gelyk veele anderen, een toevallige gedaante kan gehad hebben , daar voor houden.- zo min als de door Chioccus voor een Verfteende Slang opgegeyene Ammons-Hooiens Doublet, pag. 424,  vanVructek. 8' fchynt van binnen hol te zyn , en van buiten vyfbillig, gelyk deeze Zee-Noot, mooglyk de Pit of Kern daar van , die, weezentlyk en geheel, Spaathachtig is verfteend. Haare vyf Billen doenze in de eerde opflag naar de Vrugt van den Blimbing-Boom,welke Rümphiüs Gefternde Pruim noemt, en waar van ik een zeer goede in Liqueur heb, gelyken (g): doch de Billen , die aan den top famenloopen, als by o, wyken op zyde van óén , of zyn door een diepe Sleuf verdeeld ; zo dat van onderen i de Noot zig vertoont gelyk by hebbende al| daar In 't midden een diepe uitholling. Tusfchen ieder paar Billen zyn nog bovendien twee kleine Ribbetjes. De Kleur is eenigermaate geelachtig bleek wk. Van de Nooten komen wy tot de Amandelen. Die , waar van ik hier in Fig. 7, uit ; myne Verzameling, de Af beelding geef, heeft ;! zo volmaakt de figuur, grootte en kleur, van i een Amandel-Pit, dat niemand daar aan zal twyfelen. Dezelve is volkomen verkalkt, en , behoort dus ook tot deze Verfteeningen. Amy*Mieten genaamd. Wat de dmandelfteenm aan; gaat, waar van men in Saxen, by Zwickau en Wickau-, zo veelen gevonden heeft j deeze kun- (e) Jhnar. Amhtintr.fe C?p. p , aan 't legin. (f) 't Zelfde Ta!.. LXXXil. Fig. 4. I (g) Romfh. Amb. 1. p. h5. T. 3f. Averrhoa Caiarnlx». .1 Ia. Zie Nat. üifitrk, I, D, II. Stuk. F 3 HI.DeelJLStük. t Afdeel, XIII. HOOFD- :tuic, * mandei.  (.6 V E R S T E E N I II O E N I. Afdeel, XIII. Hoofdstuk. Kaïfteng. J?l. xvi. B2UTRM. Tfcj. y«.{«, Brunsv, p. 33, kunnen of verfteende Doublrtjes, of Stalaclitifche famengroeijingen ,of Keifelachtige Steentjes zyn, van die figuur. Immers Baijer, Bruckmann en anderen, fcellen dezelven in deezen gelyk mee de Booncn-Erts en dergrlyken. Ook blykt het genoegzaam uit do verfchillende grootte en figuur der Lighaampjes , welken men dus by elkander vindt in zulke Amandtlfteenen; gelyk ik een Yzerach. tig Stuk van Schlemig in Saxen heb, wel met kleine zwarte Amandelachtige, doch ook met Pepcrkorrclige en andere Lighaampjes , beladen. M y l 1 u s heeft zelfs opgemerkt , dat dezelven fchynen te groeijrn, zynde , hoe hooger in de Kots, hoe grooter en vo'komener. Alen vindt fomtyds als verzuikerde Amandelen , met een Fit daar binnen. Zy zyn niet alleen in Saxen , maar ook in 't tirijnswykfe , in Switzerland, en in Süez;e, gevonden. Niet ver van Regensburg komen,in de Donau, veele Steentjes voor, die naar Amandelen , als ook die naar andere Vrugten gelyken (-fi). Van Verfteende Karjlengen is nog minder zekerheid. Die men 'er, in 't eerst, voor gehouden heeft , waren Natuurfpeelingen. Die van Buttner, welke zo veel gerugts gemaakt heeft , dat anderen daar op deeze Vrugt mede OEder de Verfteende Zaaken geteld hebben.  van Vrugten. i7 ben; was , zegt Walch, een verfteende Vischtand. Inderdaad, ik h.b ook een Vifchtand, die verfteend is, van dergelyke figuur. Maar, het gene ik hier als een byzondere aartigheid opgeef, en in Fig. 8. een wei nig grooter dan natuuriyk vertoon, is eet Voorwerp, 't welk zodanig naar een Karftenj gelykt, dat men het 'er volftrekt voor zoudi opraapen. Ik twjfel ook niet, of men zou 'e een party Karftengen zo wel mede vervalfchei kunnen , als men een koop Saleb-Wortel alhie vervalfcht heeft , met gebraden en gefchildi Karftcngen (i). Het heeft de grootte, de fi guur, de kleur, en zelfs het bleeke merk , waa aan die Vrugten , zo als menze gewornly koopt , kenbaar zyn. Met dit alles is het volgens 't b)fchrift, een Steentje gelyk me vindt op de Munfierfche Heide. Het is bar als een Key en zwartachtig glad. Niettemi zou het een Verfteende Karfteng kunnen zyn maar de witte Plek, daar het ook wat uitpuili beftaat uit een menigte van zeer nette Py] jes, die uitwaards verbreeden en aldaar et langronde Opening vertoonen , als of het P perhuisjes waren. Dus leggen zyop het Stee tje als geplakt, en loopen met de enden farn< in een foort van Spleet. Zal men ru hier o een Tubularia of Tubipora denken; of c e rijdt is my door een voornaam Drogist, die deze gekogt hadt, verhaald. F 4 III. Deel. II. Stuk. I. Afdeel, Xlli. Hoofdstuk. i c 1 c r » i n i , )- n ï- :n m ra ;n ve  I Aldfei XIII. Hoófi- stuk, Eikels. $8 Versteen iwGE » ( een Echin:et-Kern ? Die Pypjes, ten minde, fchynen iets Dierlyks aan te duiden. Ik heb' Iet, om de aartigheid, hier in Plaat vertoond. Veele Verfteeningen , daar men verfchèiderley Vrugten van gemaakt heefc, gelyken minder naar dezelven, dan dit naar een Karfteng. Onder de Vrugten der Woud boom en, geeven wy eerst acht op de Eikels, Glandietm of Balanieten genaamd , waar van echte Verfteeningen voorkomen in de Engelfche SteenkolenGroeven, zegt Walch (k). Die plaats echter, waar hy zulks uitgehaald heeft, naziende, bevind ik dat het 'er juist mede gefteld is, als met de voorgemelde Hazelnocten. Het was by de droog- en pelykmaaking van Mcerasfig en Bcschland in Yorkshire , dat men deeze Eikels endu- den Grond vondt, doch niet verfteend. Hier fchynt wederom Gesnerüs door zyn Ed. niet wel begreepen te zyn , die allcenlyk zegt, „ dat de Karpolithen in Stee„ nen zeldzaamer, doch meer gevonden wor9, den in de Groeven van Steenkolen en Tur„ ven , alwaar dikwils de Vrugten van Pyn„ en Denneboomen , de Eikels der Eiken en ?, de Nooten der Hazelaaren, nog aan haare j, Tak> {k) Verft. Zatkj». IJl. Deel., Madz. roi. O) De Pctrificatis. p. M. 't Schynt dat die Heer de En« £elfche woorden, by -wbole Bushel, logetber, dat is, byge. Iicele Schepels te fa men: voor by Bosjes genomen heeft; even of'er Bushes in plsats van Busbeis (iond. ('») PhytoKthui Frufluum. Locus Germania. Confht M Echifto vel Marmore, Sjft, Nas. Ed, VI. f. V!!I,  van Vrugten. 89 ^ Takjes hangen"(l)- Dit fchynt Linnjeus nagenoeg overgenomen te hebben , wanneer^ zyn Ed., die bevoorens de Vrugt-Verfteenin i gen, in Duitfchland ,uit Ley of Marmer ftelde' te beftaan (ni) : nu laatftelyk daar van zegt : dat zy in de Steenkolen-Groeven, doch zeldzaam , voorkomen, en meest beftaan uit de Vrugten der Pynboomen , Hazelaaren, Eiken (n). De onechten , zo wel als die der Galnooten , zyn meest Alcyoniën of Adelaarfteenen. Van Dennen - Vrugten komen weezentlyke Verfceeningen of Verhardingen voor, die mem Lepidota by de Engelfchen genoemd vindt, om dat zy gefchubd zyn. Wylen de Heer Doktor Schlosser heeft in een Krytgroevc , by Cambridge in Engeland , zodanig een Stukje opgeraapt , dat zekerlyk een brok is van zulk eene Denne-Vrugt, van binnen geheel met Kryc gevuld. De Afbeelding daar van ziee uien in Fig. 9» op onze Zestiende Plaat (o). Zo zyn ook van Pynappelen overblyfzels onder de Delffteffen. Niet alleen heeft men-' ze (n) Carpo'.iihus. Phytol. Fru&tu. Habitat in Lhhnntncis, fodinis, rarior. Hic pleruroriue e Fruftibus Pint , Cotyli , Quetcus. S^Ji. Nat. XII. Tom, III. Gen. 4». Sp. 7. (e) Uit de Verzameling van dien kundigen Liefhebber, die een groot gedeelte van Engeland , tot bevordering der Natuurlyke Hiftorie , heeft doorgereisd , verfcheide dinjjen gekogt hebbende , kan ik niet beter zyne pedagienis ver ceren , dan met, by gelegenheid, daat van melding te maaken. F 5 in.Dm-L.II. Stuk. LTDEEL» XIII.. loOKD.- ruK. DennenVrugten L. XVI. Fig- s- Pynippels.  I. Afdeel XIII. Hoofdstuk. Lorken Kegels. ttg. 10. 90 Versteehincen ze verhard in de Swiiz.rfche Turfgroeven, •zo Scheuchzer meldt, maar Kiesh' udende, by Wcencn , in eene Laag van KIcy gevonden. Door den groocen Verzamelaar Davila is eene dergelyke Vrugt in Plaat gebragt , uit Pieniont, leggende in een gryze Zand (teen , vol van Cochlicten en veele ftukjes Hout (p\ De figuur is evenwel wat lang* werpig en anders dan die der Pynappelen; zo dat de Heer Guettard dezelve voor een Cypresfen - Vrugt aanzag , ppgthans van de ge. woonen aanmerkclyk verfchillende , als veel langer en grooter zynde (q). De Soort van Ver. lteening wordt niet gemeld. Kegels van den Schotfen Pynbopm zyn 'er vërfcheideue in de Morrasfen van Engeland gevonden ; als ook van den Lorkenboom inde Krytgroeven by Cambridge (r). In die Knobbels van Yzerfteen , Katskoppen genaamd , welken mk fomtyds Kegels of Katten van dergelyke Woudboomen voor, die men niet gemakkeiyk t'huis kan brengen. Zy gelyken meest naar 'de Wortelen van den ronden Cyperus der Apotheeken. Misfchien zyn het onrype Vrugten van Pyn- (p) Catal. raifonr.é. Tom. ITT. p. 254. f]m yt. (j) Mem. de VAcad. R. des Sciences, de 17551. (rj LVID Fosfils of England. Ü, p, 22.  van Vrugten. 91 Pyn- of Lorkeboomen (j). Even zo ftaat het mooglyk mee die , Fig. 10. aftebceld, waar van ik verfcheidene heb, fommigen ronder , fommigen fpitfer, allen bezet met veele Knob-1 beitjes en wit van Kleur. Ik bevind dezelven zeer hard en meer dan Kalkachtig verfteend , zodanig, dat zy niet gemakkelyk met den Hamer aan ftukken te Liaan zyn, en dan van binnen egaal Krytachtig wit. De plaats der afkomst is my onbekend. Hier zal ik, (.zonder acht te geeven op andere zogenaamde Verfteeningen, gelyk van El. zen-, Esfcben- en Olmen-Vrugten, van Pynappel-Pitten , enz:) dit Hcofdftuk befluiten; my vergenoegende , dat ik meer weezentlyke Karpolithen, mooglyk, dan iemand, by elkander in Plaat gegeven heb. Buiten de Ockerr.ooten voorgemeld en de Rogge - Koorntjes, heeft Walch 'er naauwlyks eene, die hy voor echt erkent. Van Zaadhuisjes fchynt eenig blyk te zyn, zo in eene Afbeelding dooi zyn Ed. gegeven , als in twee anderen van Knorr , die zeer twyfelachtig voorkomen, en op «t hoogfte maar Typolühen of Spoor fteenen , dat is afdrukzels van de gemeeeftt Vrugten zyn (J). Maai (s) HU. Trarfart. VOL. L. p. 2S*. (t) Verflemde Zaaken. III. DEEL, Pl. III. a, Fig. & I. D. Pl. IX. a. Fig. 5 : Pl. IX. b, Fig. i. III. Deel. II. Stuk. I. Ateel. XIII. Hoofd- ITUK. [  9* Vkrsteeningen i. Afdrel. XIII, Hoofdstuk. De reden van de ze'dzaamheid der Vrugi-Yerfleciiinten,onduzogr. ] } C a I a o b V A< cn te ee kr; Vc de vc ge Maar, wat is de reden van de ongemeene Zeldzaamheid der Vrugt - Verfteeningen ? Daar men onder de Delfltoffen zo veele overblyfzels vindt van Dieren, immer zo week» en dunfchaalig .als de Sappige en Peulvrugten zyn; gelyk van Alcyontén en Zee-Appelen, Daar de harde Vrugten , gelyk Nooten, Amandelen, Karftengen, Pynappeis en dergely* een, wel zo bekwaam tot Verfleening voorromen als het Hout, 't welk zo menigvuldig erfteend gevonden wordt, moet men die der ^rugten met Lantaarnen zoeken. Zal het zyn, m dat uit geen Piamaartig Lighaam ren Spaathchtige zelfilandigheid kan ontdaan; gelyk de leer Waich aanmerkt ? Dan zou 'er een idere Verfleening kunnen plaats hebben. Waar. m kon de holte van Granaatappel, by voormeld, zo wel niet met een Hoorn P.een ofKey vuld voorkomen , als die der Echinietcn ? 'aarom vindt men zo wel geene in Jaspis of :haat veranderde Nootendoppen , Pynappeis dergelyken, als Houten van allerley Soort ?. Misfchien zal de reden van dit Jaatfte daar in vinden zyn , dat het Hout , als 't ware, i dood Lighaam is, welks Buisjes de Veerigt des Levens misfen; zo dat 'er vreemde gten ongeftoord kunnen indringen : terwyl Nooten en allerley Houtige Vrugten het Leubcginzel nog in zig hebben, dat het indrin. n der vreemde Vogten voor een tyd belet, cn,  van Vrugten» 93 en, als dezelven eindelyk daar in konen, fchielyk een inwendige verteering of verrotting baart. Dit ziet men in die Nooten, welken diep onder den Grond , na Jaaren verloops , gevonden worden , met de Doppen byna gaaf en de Pitten geheel vergaan. Ondertusfchen is dit alles zeer onzeker, als men aanmerkt, hoe onverfchillig alle andere Dingen tot Ver. iteening komen. Het eeniglle dan, dat tot volkomen oplosfiog in deezen dienen kan , is dat men alle Verfteeningen , die van aanmerkelyk belang zyn, als boven gefteld is (y), van den Zond. vloed afleide. Die, nu, in 't laatst van Mey, of op het einde van den Bloeityd, plaats gegreepen hebbende , gelyk men wil ; zo waren de Vrugten nog niet volgroeid. Dit kan , ten opzigt van de Woudboomen , zekerlyk, tot een waarfchynlyke verklaaring dienen: als ook ten opzigt van de Amandelen, Nooten en Karftengen. Van de Sappige Vrugten, gelyk het Ooft of Besfen , zal men niet ligt Verfteeningen verwagten. Zaad en Graanen , welke gezaaid kunnen geweest zyn of op den Grond gevallen , en daar onder geraakt, hebben wy gezien , dat weezentlyk verfteenen. XIV. HOOFD- (y) Z:e't voorg. r. Stuk,bladz. 190. III. Deel. II. Stuk, i: XIlI. Hoo* d stuk.  94 Dendrieten of Afdeel XiV. Hoofdstuk. j 3 ti g rr fel JS te vt CÉ m af < te Li d< Éi XIV: HOOFDSTUK. ïefchryving van de Dendrieten, zogenaamd. cf Sceeöeti me* Boomachtiae figuuren, glyk die naam , by verkorting , daar van komftig zyn. Zy maaken een voornaam ge- deel- i) Graptüithus Nemora , Fratlcet, Plantas, Muscosve ferens. Syft. Nat. XII. Tom. iii. Gen. 4.3. Sp. 3. Schreb. h. ii». Achares Figuri's dendriticis. ANom. Min, 60. ndrites. R1TTE8 Zoo ■ lithottmdroides. t. i. f 3. VOLK. z. i. T. 3. f. 2. Sc t. 30. f. ij,. mïl. Stxon. i. p.   3 Deel, PLAAT XVII.  Natoorsteenen. 95 deeke uit onder de Graptolithen van Lin* n^rus, dar eigemlyk Steenen met Tekeningen f of befchilderde Steenen zeggen wil , welken g Wallesi ris altemaal onder den naam vans Lithomorphi begrypt. Men noemtze, in 't algemeen , niet oneigen ,Natuuksteenen; dewyl zy als de Natuur in 't klein affcbetzen. Het zyn , naamelyk , allerley toevallige Af. : beeldingen van Landkaarten , Lacdfchappen, Puinhoopen van Steden , Menfchen , Dieren en Gedrogten , die dezelven doen onderfcheiden, en dienvolgens zullen wy ze in byzonü. dere Soorten befchouwen. ': (1) Natuurftren, die Bosfchagie, Heeftsrtjei of Boomen, Kruiden en Mos/en, vertoont. i De eerfte plaats geef ik aan de Boom- of i Plantfteenen, om dat die meest in aanmerking ko- rnt n ; maar ik moet in dezelven een aanmerI kèlyke onderfcheiding maak en , naar het GeI fteente, waar in zy zig bevinden. Zy leggen of Oppervlakkig op ondoorfchynende , of in de zelfstandigheid van doorfchynende Steenen. Die 1 i js, s». T. bbaun. Min.M. T. 5. Rumph. Rar. T. Si. f. I omnes. Schifms fubhiteus Marmorens elegans. COst. Fosf. i 177- Synon M.nnor Florentiimm Dendriticum- WonM. JUas. 44. C»"-C Mui. 41». Alos. Mus, 96, Lithomorphi Vegetabili us Sc eomm partibns pifti. Dendtiti. WALL. Sy/it JM«. II. p 5s3. III. Deel. II. Stuk. Toedeel."XIV. loOFD. tUK. r. &ra?teli' hu, Den.' '■rites. ioomüxen.  §6 Dendrieten 6 f i. Afdeei XIV H oid tTÜK. Öirfproni der Boon fteensn. Die van de eerfte foort worden gemeenlyk | " Dendrieten genoemd, de anderen Dendrachaten | of Boomfteenen. Beiden vailen zy , volgens \ de fchikking van Ltnnjeus, hier in 't Oogj 1 doch moeten elk in 'c byzonder befchouwd worden. Het zyn Steenen met Boomachtige, Hees- || terige, Kruidige , Mosiige en meer dergelyke 1 Figuuren ; maar die dezelven niet, gelyk de 1 voorbcfchreeven Phytolithen of Kruiderfteenen, 1 van de afdrukking of indrukking eener Na-1 tuurlyke Plant hebben. Men ontdekt dit groo' 1 tendcels aan een geheel byzonder Gewas, dat j zig als eene Tekening van Geboomte in 'c ] verfchiet voordoét en tevens van geheel andere f Kleur is dan 't Gefieente. Veelen, echter, , gelyken zodanig naar Aardmos, dat fommigen dezelven als met verfteend Mos bezet of begroeid hebben aangemerkt: maar dit denkbeeld vervr.lt, dnordien z.y meestal van een Yzerachtige natuur zyn. De gedaante, bovendien, en de fynheid der Takkige verdeelingen, als ook de dunte der Stammetjes, toonen genoegzaam $ dat deeze Tekeningen een anderen oirfpiong hebben. : De eigentlyke reden van haar ontftaan heeft ''de Konst opgehelderd. Wanneer men tusfchen Plaatjes, van Marmer of andere zagte Steenen, Papieren legt met Tekeningen, door middel van een Vogt, uit Vitriool , Zout, Aluin beftaande, die in Water gefmolten zyn, of met enke*  N A t ü C R S T £ S ff E is-, 97 Je gewooneSchryf-Inkt gemaakt, cn dan dee* -j ze Plaatjes, digt tegen elkander aangebonden, in een vogtige Kelder legt, zo drukken die Te■ keningen allengs daar in over. Ook is 't bekend, hoe dat de gedaante van ftukken Yzer, Spykers, Ringen of wat het zy, toevallig of I met opzet onder Marmeren Vloerplaaten geil legd, met den tyd,als 't ware, daar door heen I dringt, en Roeitige Vlakken maakt op de Oppervlakte. Hoe Marmers en Achaaten , door : middel van Sterk Water, waar in Zilver, Ko. per of andere Metaalen gefmolten zyn; ja zelfs fj de Marmers heet gemaakt, met Tinctuuren van Verwen in Wyngeest, of enkel gekleurd Wasch, |j met Kleuren en Figuuren kunnen getekend ]\ worden, heeft de Heer nu Fat cmllandig 4 aan de hand gegeven (w). Maar dit alles on\ derftelde eene door Konst gemaakte Tekening t i welke men niet kon Hellen plaats te hebI ben in de Natuur. Hier moest dezelve door I een ftrooming van Vogten of door een Tak. fchieting veroirzaakt worden ; op dergelyke manier als men 's Winters zo fraaije Schilde* ryön van allerley Geboomte en Bosfchagie, door den Vorst, aan de binnenzyde der Glazen van dampige Vertrekken ziet ontdaan: of gelyk allerley Zouten haare Takfchietingen hebben , die Baker zo omftandig befchreeven en . (w) Mem, de l'Ac&d, R, des Sciences, de m|, p. ?s, G IILDeel.II. Stuk. I. XIV. Hoofdstuk»  I. Af e»! XIV. Hoo i) tuk, i i 1 u 93 DïNDRiBTEN of , * A«*?Ming gebf%t heeft Cx). Aan de banden van een geflooten Glas, daar men een groote veelheid Kamfer in bewaart, zVD dezelven allerblylcbaa^t. Uit de MeraaW men die men op veelerley manieren verwekken kan , rs het verder onbe Wrsteïyk, dat 'er eene^Boomachngegroeijtag plaats kan hebben, zonder ee ig Zaad: w,ar door de o rfnrong der Komaan, Koraalgewaafcn en KoraHvnen , «rootelyks cp ehelrferd wordt (y). Dezelven, naamelyk, hebben eene Plaritaartige groeijing en zyn evenwel zo min Planten als de Teket tnngej, der Boomfleenen of Dendrieten , daar ik hier van fpreek (z). Omtrent vyfrig jaar geleeden kwamen de aanigc Proefneemingen aan 't licht van d-n Heer he la CoNDAMiNE,die uit Druppe'tjes der Solutièn van Goud en Zilver, in denHver cherpe zuure Scheidvogten, aan kleine brokes ander Metaal, daarin gelegd, ongemeen felyke Boompjes deedt groejen , op vlakke -lazen Piaatjes fa). Het Züver leverde daar 'an veel uitgebreider Takfchietingen dan het ^oud en wel de vornaamfren met Spiauter * Bismuth. De deeltjes derhalve , van die Half- (x) N«UiSg). Dat menvoegint» (Ier Dierlyke en Flmtiarrige groeij'ing in de Korjalen en Koraalgewasien, door my voorgefteld in het I. DEELS XVII. Stj*. deezer Natuurt^ Hijitrie. (a) Mem. de l'Ased. R. des Sciences, de 1731 , p. 4) Zie Nattig Gebruik van 't Mikroskit-p, bladz, joi 4 enz. Pl. XVII. Fig. i , 2, 3. G 2 FI. D££l II. Stuk. I. L-DEE, XIV. 3O0FD- ruiu  I. Afheb XIV. Hot'fd tl VS.. i co Dendrieten of Dat men op dergelyke manier de Achaate Boomfteenen zogenaamd , welke eigertlyk uit Chalcedoon beftaan , op Glas of Kryftal kan rabootfen , is door gezegde Proefneemingen btkerd geworden (c . Ik heb 'er dus gemaakt, met fraajer* Boompjes dan de Natuurlyken : maar dezelven leggen Oppervlakkig en kunnen ligtelyk weggenomen worden met Sterk Water of eenig ander hytend Vogt: terwyl zy in« werdig zitten in de Chalcedoon. Ook zyn alle die Boomachtige figuuren , welken zo fierlyk voorkomen op Leijen, Mergels, Marmers en andere weeke Steenen , tusfehen derzelver Plaatcn, in de Scheuren of in de zelfftandigheid zelve gebooren. Hierom fchynt derzelver oirzaak eerder toe te fchryven aan eene indringing of opklimming van een met Mineraalen en Zouten bezwangerd Vogt , gelyk men dit door aantrekking plaats ziet hebben in de Glazen Haairbuisjes, of tusfehen Glazen Plaatjes, die digt famengevoegd zyn , met eenige tusfchenwydte. Zodanig werdt het ook byna , door den Heer de la Faye, rteds in 't Jaar 1717 begreepen , en op de vorming der Florentynfe Boomfteenen, alwaar de Figuuren door de geheele dike van den Leyfteen doordringen, toegepasi (d). Dewyl het zeker is , dat byna alle Zouten zeer (t) Men wist 'et nog niet van in 't jaar 17»», volgent den Heer du Faï , Mtm. de !7iS. p. 71, (dj Hifi. de i'Acad. R, dn Sc, de 1717, p. 1.  Natuursteen en. 101 zeer genegen zyn tot Poomachtige Takfchietingen. IXwyl de Natuurlyke Zouten der Lugt, gelyk u;t de begroeijing der Veniterglazen blvkt , en die der Bronwateren , a!s ook van Spiesglas en Vitriolen, daar in u'tmunten (e)' zo is het onbetwistelyk, dat de Stcffe en Oirzaak van dergelyke Corfiguratien in 't Aardryk huisvest. Dewyl ook veele Steenen voor Water doordringbaar zyn ; ten minfte in hunne Spieeten of Reeten en tusfchenwydten hetzelve otitvangen: zo is het zeer ligt begrypel\k, dat een Vogt, met Vitrioolen of Mineraalen bezwangerd, daar in Takfchietingen kan maaken. Te meer nog, warneer de Meen van dien aart is , dat hy het Zuur opflurpt of verftompt: waar door dan een Vitrioolisch Water zyn Mineraal aflegt . even als dit gefchiedt door Potasch of Kalk gedaan in een Yzerhoudend Vogt. Dus wordt, als men Olie van Wynfteeh giet in een Solutie van Yzer-Vylzei in Sterk Water, zelfs een Yzerboom geformeerd, aan de Wanden van het Glas. Dit geeft een zeer bekwaam denkbeeld,van de vorming der Oppervlakkige Dendrieten ,v welken meest voorkomen op Steenen en Stof-^ee fen van dergelyke eigenfchap. De gemeeMienP".! en wel de fraaiften vallen op de geelachtigs*': witte Leyiteenen van Papenheim , Eichftadt en (t) Zie Nuttig Ctiraik van 't Mi{r$sk;Mpt als boven,op yerLheide Piaa.en. G3 JU. Deel,II, Stuk. r. AlDElL, XIV. rloOFOTUK. Opper- akkige Jendriei opLey:n . van icnheim ■hft -de, ;,.hufen.  ic3 Dendrieten of ï. AfdpelXIV.*Hoo-d- stvk, en Solenhofen , doch verfchillen in gedaante, Sommigen vertooncn als eene Haag van op een ry ftaande Heeftertjes, voortkomende uit de afgezaagde kant van den Steen: fommigen als geftamde Boomen, die uit Kreupelbosch opfchieten : fommigen een enkelen geftamden Boom, die zyne Takken wyd en zyd uitbreidt. Ook komen zy wel voor, zig in 't ronde uitfpreidende van een Wortelpunt, even als een leggend Heeftergewas. Dan noemt menze Dendriet -Roozm i gelyk ik dus een zeer aartig Sxnkj* üitBeijeren heb, op Kalkfteen,- ais een Zonnetje vertoonende : zie Fig. 8, op ce volgende Plaat. Men vindt forntyds regte Stree: pen over den Steen loopen ,die wederzyds, ia de winkelhaak, Takken uitgeeven. Het Loof is doorgaans zeer fyn en naar Heide gelykende of naar Averoon , forntyds, breedbladerig. De Kleur is zwart of roodachtig geel, en fomtyos vindt men zwarte en geele Boompjes op een zelfden Steen, 't zy van elkander afgezonderd of ondereen gemengd ; maar dan legt het zwarte gemeenlyk op het roodachtig geele. In een fterk Vuur houdt het zwarte ftand, doch het geele wordt byna geheel rood. Men kan deeze Veifcheidenheid der Papenheimer of Solenhofer Dendrieten op de zes eerftc Pla3ten in 't Eerde Deel der Verfteende Zaaken van Knorr befchouwen. Zy hebben meerendeels tot haaren grondflag een witte Kies-  jNatüursteenen 103 Kies Ader, zegt hy , die zydelings zodanige Bounipjes uitgeert. Zo wel de zwarte al - de geele zyn , buiten twyfel, van eene Yztrachti ge natuur; zynde de zwarten van onverbeten ,! de geelen van Roeöige Yzeritof, op gezegeie manier, gebooren. 't Kan ook zyn dat het Vuur, waar aan moodyk die Marmer-Leijen haare witheid te d.nken hebben, iets daar aan heelt totgebragt, en-dan zouden die Boomachtige Figuuren, op dergelyke manier a's aan de Glazui door Vorst, uit een Mi' erna e damp kuni en ontltaan tyn. En dit is te minder onwaarfchynlyk, aangezien 'er forntyds Dou bletten van voorkomen, die aan de op elkander gevoegde zyd^n teLe zelfde Tekening hebben. Onder verlcheidene van de-ze Dendrieten , in myne Verzameling berustende , heb ik die zwarte van Solenhofen , op een dun itukje Marmer Ley , in Fig. i , op Plaat XVII, voorgelteld, ttr Afbeelding ui;gekoozen. De Takjes , van een witachtigen Stam wcderzyds uitfchletende, zyn zofierlyk en zo fyn verdeeld, zonder eenige verwarring , dat men over het Konstwerk der Nituur verb:asd moet ftaan. Geen zo geregelde gvoeijing heeft in het Geboomte plaats. Waar is de Pen, die deeze Tekeningen trekt ; waar de Hand die dezelve befiuurt? Zo ergens, hier moet men uitroepen, dit is het Werk van Gods Vinger! Men zou 'er een Geneverboom v;:n kunnen maaken en G 4 noe- III, Deel. II. Stuk. I. A DEEL, x,v. Hoofd- ■TUK. nL XVII. Fis- *•  I. Afoeei, XIV. Hoofd, stuk. s.. 1%, 3. j Breedbladige. Fig- 4. ! I ] i 104 D E K D li i E T B S 0 y noemen het Junipmus. In de daar nevens gevoegde geele Dendriet van Eichfiadt, in %. 2, heeft wederom een geheel andere Tekening plaats. De Stam is hier roodachtig geel, zo wel als 't Loof en vertoont zig byna als een Cyprcsfeboom, Taxis of Eik. Des kan men liet noemen Cypresfites of Dryites. Deeze bei. de Leyfteenen zyn vlak; hoewel de eerde vlakker dan de laatfte , die eenige onefFenheden heeft , zynde een weinig witter. Ik heb 'er dat Stukje uit het Spanheimfe bygedaan in Fig- 3> 't «7e!k niet alleen wederom een geheel andere groeijin,r, bvna als Heide, voorftelt « maar ook daar in opmerkelyk is, dat, n'ettegenftaande de ongemeene hobbeligheid van dee, een Steen, de Boompjes 'er zo regelmaarig, in t zwarte , op verfchynen, als menze hier ziec ifgebeeld. Dit flag van Dendrieten noemt men jevoeglyk Ericites of Heyftcen. • Deeze Tekeningen hebben naauwlyks eenige liepte. Men kacze gemakkelyk affchraapen en ifilypen; zo dat zy geheel Oppervlakkig zyn Daar komen ook voor , die het Loof zo breed! jladig hebben , dat het Gewas naar Zeeruy Fucus) eenigermaate gelykt; waar van de Heer L i n n je v s een byzondere Soort gemaakt aeeft (f), zeggende, dat men die op Goth and vindt. Zodanige Dendrieten, nogthans rallen op de zelfde plaatfen: ja fomwylen groei! jen  NATUUR STEENEN. ÏOj1 jen de fyn- en breedbladige Boompjes ondereen. Men kan dit,derhalve, als geen weezent-' lyk verfchil aanmerken. Van een zeer fraay Stuk van dien aart, in 't geele ,'van Papenheim is het bovenfte gedeelte hier, in Fig. 4, voorgefteld. Daar heeft een byzondere verandering in plaats, ten o: zigt van de toppen en het onderfte gedeelte, welk het Stuk byna tor een Licheniet zou maaken , gelyk ik dergelyke ook genoemd vind Cg). By d'Arcjenville komt een fraaije Dendriet van deeze figuur, geel op zwarte Ley, van Anjou in Vrankryk voor (h). Van dergelyken aart is de zeer breedbladige zwarte Kobalt -«Dendriet, op graauwe Kalk-' Flets leggende, van Könitz in 't Swartburgfe 5 hier in Fig. 5 vertoond; welke in zeldzaamheid uitmunt. Dezelve gelykt zeer naar het Loof van Zee - Ruy , voorgemeld, en is niet minder fraay dan de voorgaande, ik heb KobaltDcndrieten van een andere figuur en fyner gebladerd, op zodanige Kalk-FIcts, van Kames. dorf in Saxen. De Tekening is een weinig ingedrukt of uitgevreten : terwyl dezelve verheven voorkomt in eene Figuur in 't Werk van Knorr , alwaar men ook zulk een breedbladige Dendriet vindt, die zwart getekend is op een roodachtig geelen Grond, by Freuden- Itadtjj (g) GtKLIM Natur-Syflem. IV. Theiü. p. 171. (b) Orytlohiie, Pl. 21, Fig. 4. G y III. Deel. II. Stuk. f r. xiv. Hoofd- TUK, j Op Kalk- 'Iets. Fig. j.  t Afdeel. XIV. Hoofdstuk. i Op Marmei'ZardReen. enz, &&■ «. 7- (i) Zie VirJl.ZaakK, I,Deel,Plaat Vil. a, i^. i , j. ï©5 Dendrieten of ftadt,.in 't Swartewald gevonden (i). Dus heb ik ook zeer fraaije Dendrieten op eene witachtige Kalk Flets, van Swartenberg en van Berg. mans - Gluck in Saxen : op een witten Kalkfteen. van L'menau in Thuringen en uit de nabuurfchap van Bath in Eng. land : als ook op een donkergr auwen , byna van de zelfde Kleur, lit Sweeden. Behalve de Kalk-cn Marmerachtige Steenen, (gelyk ikze dus zeer fyn op Marmer van Hes! fen-Darmftad heb,) vallen de Dendrieten ook ap andere Soorten van Leyfteen en forntyds op Zandfteen , op verharde Kley, op K-ihney, op Ber..papier en op.witte Bladerige Kalk-Spaa h in Noorwegen , ais ook op witten ©i?ddorzigtigen Bamfteep-, in Pruislen. Ook vindt men. ze dikwils op de Plaatjes der verkalkte Schulpen en Beenderen , inzonderheid van het Gegraven Yvoor. De Kltur is dan gemcenlyk zwart of bruinachtig, doch ïömryds ook wit, ïe'vk ik ze dus heb op het i raauwe Veder" Marmer van de Maarts , in Fig 6 vertoond. Ik heb een Stukje Echter Achaat van den Galgenb> rg by Oberlfeinin het Tweebrugfe, welks tvi'achtige Korst met zeer fyne helder graauwe Boo.npjes is getekend, als in Fig. 7. Hetzel. ve gelykt veel naar dat S uk . 't welk in Mg. 5, op Plaat VII. a, by Knorr is afgebeeld. In  Na tuursteenen. 107 In Fig. 4, 5j 6j vindt men aldaar witte Dendrieten, die tot de Breedbladigen behooren. In Enge'and en elders vallen zy ook op Keizeis of Vuurfteuien. De Pastoor M ein ecke fchryft, dat in zyne Lanüftrcuk , by 0< berwiecerlledt., in 't Graaflcnap i\knsfild, Dendriet, n voorkomen , met gtoo e Üusfchagiën, dikwils Ellen lang , in 't perfpektief boven en ouder , waar van de Steen wel vyftig Ponden weegt. Kleinere, ten decle op Vuurfteenen , ten deele op witte Kwarts-Keizeis waren minder gemeen. Die op Vuurfteenei hebben een glanzige Yzerkleur en z\ n uiter maate zuiver, doch maaken op den zwartei en graauwen Steen geen a?nmerkelyke ver tooning ; terwyl zy , door bet Mikroskoo] bekeeken , nog fchooner aanzien hebben dai de Achaate Boomfteenen. De anderen, op witt Kwarts-Keizeis, zyn insgelyks zwarr, ookwa glanzig, en vallen op den witten Steen fom tyds zeer aartig in 't gezigt (*). De meeften der Oppervlakkige Dendrie ten zyn van eene Yzerachtige natuur , ge lyk uit de Kleur blykt, of ook Bitum neus, weinige Koperachtig.1 Bruckman verhaalt , dat alle Dendrieten, die in de n; buurfchap van Goslar, aan den Rammelsberg vallen, groenachtig zyn. Ook zyn 'er, a (k) Natarforfdtr XII. STUK, b!adz, 243, III. Debl. II. Stuk. I Afdeel. XIV.' Hoofds ruK. >  lüS D E N D R fE t E H of ïi AVDEEI XIV. HoOFJ STUK Florentynfé nen. ( ( i bekend is, maTieve Boompjes van Koper of . Boomachri.'e groeijingen, zo van dat Metaal als van Z'iver en v.n Kobalt, die hier toe betrokken kunnen worden. Ik gaa nu over tot dat flag van Dendrieten, die uit Spieeten van den Steen voortkomen , zodanig , dat men aan beide zyden der Plaat nagenoeg de zelfde Tekening 'heeft. Deeze zyn meest bepaald aan Leyfteenen, en onder dezelven zyn de Florentynfe Boomfteenen, by de Italiaanen Pietra emboscata genaamd, wel de voornaamlten. Dit is een Kalkachtige Steen, van een zeer fyne , digte en vafte zelfstandigheid, als Marmer; gelyk het ook dikwils genoemd wordt ; maar het valt in Plaaten als Ley, doorgaans omtrent een half Duim dik , of ook wel dunner, geheel vlak , egad en effeD, taamelyk digt tegen elkander aangevoegd. Het laat zig wel polysien: het is voor Water ondoordringbaar en taamelyk hard, doch geeft aan 't Staalflag geen Vonken, en ondergaat in 't Vuur weinig verandering. Men vindt het naby Florewce , alwaar deszelfs voornaamfte 3roeven ruim een Uur gaans van de Stad zyn , :n de Florentyi fe Stedefteenen, vervolgens te befchryven, komen by hetz Ive voor. Daar kvordt veel werks van gemaakt, tot het inleggen il) D.tcosTA Fssfds. Vol r. p, i7», f>j Amhinfe Rati.tiik.aner, Plaat LVI. by tetter G, I. Jammet is 't, dat in dat Werk zo veele Afbeeldingen  —  3 Deel, PIRAAT XVffl  NatuuRSTEInen. ïoö .gen van Kabinetten , Tafels en andere VerHielen (/). . , , Weinig Afbeeldingen , van eemg belang , komen van deeze Boomfteenen voor. Men vindt 'er twee in 't Werk van Rumphios ingevoegd (to), en ééne in dat van Knorr (re). Lachmund heeft 'er, in zyne befchryving der Delfftoffen van Hildesheim , ook eene ingekocht, die een Boompje, naar eene Els gelykende , zou voorftellen (re). Hy noemt het een Melkkleurige Marmerfteen van Florence, waar op een natuurlyke graauwe Boom. Het Loof van deeze Boompjes is veel fyner, en in lang zo naauwkeurig niet bepaald; zo dat zy veeleer als eene Tekening in 't verfchiet voorftellen ; terwyl die anderen van Papenhei m . Eichftadt en SolenhofL-n , hoe nanuwkeungej bekeeken , hoe fraaijer voorkomeD. I ï heb niettemin een gedeelte van zulk een P aat, ui myne Verzameling, hier op Plaat XVUI, it Fig. i , doen afbeelden ; alwaar men op dei voorgrond als een hoogltammigen Esfchenboom die aan den Top fierlyk uitkroont, ziet ver fchynen, waar nevens veele kleinere in 't Ver fcbiet, op verfcheide af'landen, geevende me elkander een fraaije Schets van een lugtige Plan tl gebragt zyn, Tan Zaaken in *t geheel niet tot Oostindie be hoorende; 't welk den bctcliouwer in vei warring brengt. (») Vtrjltmit Z**kt*, 1 DeKL, Haat Vil. a , Fig. 7. {)) Or^Stfr. Hildahtim, III. Dm. II. STUK. I. (VFDiï 'i; xiv. iTUK. Pl. XVI It.' FiS. l. I  i. Afdeek. XIv. Hoofd- STUK. Dendrie' ten by Al»is in Linguedok. (p) Mem.dsl'Acad, R. des Scitnces ,de 1745. p 807. 110 Dendrieten of tagie, als door Menfchen Handen geordineerd. Ik heb gezegd, dat het vveezentlyke verfchil 1 deezer Dendrieten, van de voorgaanden, daar j in beftaat , dat de Figuuren door de dikte van den Steen heen dringen , zo dat de Te-1 Kening zig aan be'de zyden eveneens vertoont. 1 Dit maakt den oirfprong derzei ven veel moeie- j lyker te verklaaren. Zo eenig Mineraal Vogt ] of Damp door die Spieeten is heen gedrongen, j en , door de op of aanleggende Plauten bepaald, eene zydelingfe uitfpatting gemaakt heeft: hoe komt het dan , dat zulks aan beide zyden op de zelfde manier gefchied is? Dit kan ik niet wel begrypen, zonder te onderftellen , dat die vogtige Damp overlangs moet ingedrongen zyn in de Spieeten, als wanneer zy, eenigen tegenftand ontmoetende,naar beide kanten gelyke'.jk heeft kunnen uitfpatten en dan, wederzyds ook gelyken tegenftand vindende, egaale Tekeningen maaken. Tot eenige verklaaring van dit ftuk, zullen misfchien de Waarneemingen kunnen flrekfcen van den Abt de S au v ages, op de Dendrieten die men omftreeks Alais in Languedok vindt, insgelyks voortkomende uit Spieeten van het Gefteente (p). Dezelven zyn gemeen in eene Valey naby die Stad, Rusfeau genaamd. De Rots, die dezelven uitlevert , beftaat uit meer  N A .T Ü V R S T E E N E N. meer of min dïlke Langen, in afzonderde brokken, welke op verfcheide man eren gefplee ten zyn, van eene donkere vuil blaauwe Kleur. In e-m brok van een Vöist groot, vindt men dikwlls vyftien of twintig Sp'eeten, iedereen byzondere Tekening uitleverende. Op een Okerachtigen geelen , ro den, witten óf bruinen Grond,komen zwartachtige Figuuren voor, die Geboomte en Landfchappen v iorftelbn , welke op verfcheide manie en als in 't verfchiet agter elkander geplaatst zyn, met eer-en fchyn van Dageraad, Lugt en Wolken. Hy verbeeldt zig, niet onbil'yk, dat de Gr mdkleur en d;e der Figuuren van een verfehillenden oirfprong zyn. De eerfte acht hy Waterig, met eenig Yzer bezwangerd ; de andere Olieachtig, of ten minde, zo menze voor Vitriolif-ch wil aanzien, met eenige Airdharst gemengd. Want de Grondk'eur verdwynt fchielyk d^or Regen of Vogt: die der Tekeningen houdt ftand, zegt hy, en de Landftreek, daar men deeze Dendrieten vindt, is vol Mynen van Steenkolen, Zwavel en Vitriool. In d" Spieeten, nu, verbeeldt hy zig dat het Olieachtige Vogt, naat de verfchillende veelheid , verfcheider'ey Fi. guuren maakt, en daar buiten gedrongen dc Bonmachtige Takfchietingen , wier verfchillende hoogte afhangt van den meer of minderen aandrang des Vogts, deszelfs hoeveelheid en de wvdte of naauwte der Spie- ten : waar van het ook komt, dat zy fomtyas als op een Grond 1. Af Mfc» XiV. iOOFD. STUK,  1. 'Afdeel. XIV. Hoofdstuk. Dendrie ten van Orieans. < 1 1 I < I < c è c C n k *i2 Dendrieten o f Grond of Terras ftaan, door de uitgedronge» ne veelheid van Vogt veroirzaakt. Van dergelyken aart fchynen de Dendrieten van Orleans te zyn, die men vindt in de Groeven daar het Witzel uitgehaald Wordt , dat men Blanc d'Espagne noemt (q). De Heer S A L s r n e , Korrefpondent der Konïnglyke Akademie van Parys, verfcheide zodanige Steenen daar uitgehaald hebbende, bevondt die ook met ontelbaare Spieeten , en dus uitcrmaate aroofch, van Afch-raauwe Kleur , op 't aan•aaken zagt en digt van zelfftandigheid. De rekeningen beftonden uiteen Okerachtige geel roode Groudkleur, waar op zig, van bleek tot lonker bruin en zwart, veelerley kleinere en ïrootere Boompjes vertoonden, die ofopryën cheenen geplant te zyn , of een Bosfchagie naakten, en fomtyds een Landfchap, metBer;en, Dalen, Huizen, Vlekken en Kerken met Dborens: ja ook wel Figuuren van Menfchen n Dieren, die met Boompjes begroeid zyn , ven als men een Kreeftja op Steen ,zeer fraay, p Duitfch Marmer-Ley, by Knorr, rondim bezet vindt met fraaije Boompjes (r). Op eeze Dendrieten van Orleans zyn zy gantfch nduidelyk ; hoewel de verbeelding 'er Mos, !ras, Heide, Alfem.Averoon, Se venboom, Talaris, ja zelfs Eiken en Olmen van maaken on. Ge- Ci) Mm. de Maih. t> Pbys, Tom. II. Paris £755, pag. 1, .  NlTOOaSTEENES' 113 r. Gedagte Heer heeft veel moeite aangewent om te onderzoeken, van welken aart deStofft dier Tekeningen zyn mogte. Door het Vuui onderging dezelve weinig verandering; zo dal zy met Zwavelachtig of Bitumineus J  L AfpeEl XiV Hoof D STUK, AdM pen. (i) Pe Achsat is een Natuurlyk famenftel van Chakedoon , Onyx, Jaspis, Caineool en andere Gefteenten. U4 DENDRIETEN OP ken. De T kening is on den voorgrond zwart, • in "tverfcbiet blaauwachtig opeen bleek geelen Grond. Zy drirgt overal dcor de Leypfcat been en maakt dus dat men wederzyds bvni de zelfde Figuuren heeft, eveo. a:s in de Floremynfe Dendrieten , die o k op den Berg Sr 'ai zouden voorkomen. IlisftlMn heefc het Albertyns Marmer der Itahaanen, van den Gallikaanfen Beg , meer betrekking tot deeze Chorolithen. Hier moet ik, nu , van de zoe oirfprong van deeze Boompjes moet een weinig anders begreepen worden, dan die der befchreevene Dendrieten. Wel dat zy Metaalachtig en doorgaans van een Yzerachtige natuur zyn , maar , hoedanig ook de vorming dier Achaatkogelen zy geweest , zy moeten , toen de Stoffe der Chalcedoon nog vloeibaar was, daar in\ op de zelfde manier,als de Zilver- en Yzerboom door Konst in Vogt opfebieten, hier ook geboren zyn Dit blykc ook daar uit, dat zy in geeue Vlakte leggen, en. daarom ook rJiet door afflyping kunnen gebr igt worden op.de Oppervlakte van den Steen. De Boompje*, die men door Konst op dergelyke Steenen maakt, zyn wel zo fraay als de Natuurlyken, maar zy leggen flegts in de Oppervlakte. Hier door kan men het bedrog op '■t gezig: ontdekken, en wanneer men die verfche Boomfteenen met Sterk Water of Olie van Vitriool beflrykt, of daar in eenige üuren ïegt, verdwynt de Tekening t'eenemaal. Daar is "nogthans een middel uitgevonden, om twee H i ® Glaas- III. DfiEL. II. Stuit.. i; Afdeel. XIV. HOOFDSTUKS '  ïT6 Dendrieten o © t AFnEüL, XIV. Hoofdstuk. Glaasjes, het eene met een Boompje , door Vuur aan malkander te foldeeren; als wanneer de Tekening zig binnen bevindt; doch zy lydt 'er dikwils merkelyk door, en een kundig Oog kan het bedrog gemeenhk aan de platheid van het Boompje , of aan de Kleur, wel ontdekken. Zo dat die uitvinding meer voor een aartigheid , dan voor weezentlyk bedrog, verftrekt. Ook zyn de Natuurlyke AchaateBoom. flemen niet geheel vry van aandoening door -Sterk Water en door Vogt, gelyk de Heer de la Condamij>e ondervonden heeft (t). Offchoon ik eene groote menigte bezit van Europifche en Orientaalfche, echte , als ook eenige nagemaakte Boomtteenen, heb ik daar van geene in Plaat willen'geeven : eensdeels dewyl zy zo bekeDd zyn ; andersdeels, om dat men 'er een geheele Plaat vol van vindt in de Ambonfe Rariteitkamer van Rümphiüs, die aanmerkt , dat zy in menigte vallen omftreeks de Stad Surafe in Oostindie. Die Steenen , evenwel, welken op gezegde Plaat LV., uit het Kabinet van den Heer Fei tama, in 'tgedagte Werk gebragt zyn, komen my voor, altemaal Europifche Boomfteenen te zyn geweest, en fommigen ook nagemaakte. Eene Verzameling Oostindifche van die grootte en fraaiheid was onfchatbaar. (2) (t) Hifi. de l Aced R. des Sciences, de 1753 , p. 35. ft) Graptelitbus Lineis Mappam Geographicam ieferens^ Syft. Nat. XU. Tom. 111. Gen. 43. Sp. U  ffATOnSTEEKEN. II? fa) Naruarfteen , die met Lynen eene Landkaart voorftelt. Deeze op Keyfteenen der Velden van Schó . nen,eene Provincie van Sweedea,voorkomende, verfchik, zo Lint*/bus aanmerkt, van de Plantjes geraamd Lichen Geographicus & Silicims. Het ecrfte derzelven is een &eele Steenfchurfc met zwarte Streepen , naar een Landkaart gelykende, zo hy aanmerkt,op hooge Botfen voorkomende in Europa : het andere mooglyk op Keyfteenen , daar men dergelyk Schurftmos aantreft, 't Is uvyfelachtig, of zyn Ed'. die Landkaartfteenen bedoeld nebbe,waai van zo fchoone Tekeningen op de Papenhei mer of Soknhofer Marmer - Leijen gevondei worden , die als een geheele Zee met Eilan den voorftellen , en wederom een in Zee leg gend Land , waar van men , met eenige toe geeflykheid , het Ryk van Groot Brittanni zou "kunnen maaken. In anderen zyn de kan ten der Eilanden en Kusten als met Geboom te begroeid (u). Dqeze komen eigentlyk nu voor, als Steenen met Konftige , maar me Natuurlyke figuuren: terwyl Wallek 10 deeze Soort, zo wel als de volgende, betrok ken heeft tot zyne Technomorpld O). Hi< („) zie KNORR Verft, Zaak»- -. Dhel , Haar V) Fis- t , 2 » 3• ... 7„; zyn Ed. zegt d3ar van : S*nf Lep&s 5* vsnê * H 3 111. Deel. II. Sr uk. I. \FfEEL. XIV. Hoofd- TUK» II. Graptolibas Map? lal s. Landkaaitfteen l t t S II I. r-  Dendrieten op I. Afdeel xiv. Hoofdstuk. Kies-Dendriet van Koburg. ÏL.XV1II, fis- a. m. Creptoli' ihui Ruderaiis. Steden-leen. ( J I t b »! II w m H Hier kan ik gevoeglyk t'huis brengen , die zeldzame Kies - Dendriet van Paftróerg by Koburgm 't saxen -Weynwrfc, welke valt in een bruin-Okcrig week Cefteente, en 't zei, ve ook doordringt. De Tekening hier van vertoont als een Landfchap met Rivieren doorfneeden * t plat, en komt misfehien nader aan debeparding der Landkaartfleenen van der Ridder die van Streepen gewag maakt. Het midden derzei ven fchynt wat -Bitumineus; doch de kanten en Bladerige Figuurtjes zyn zuiver Kies, metcenen Koperachtigen Zilver-Gians Van dit zelfde flag heb ik 'er één, daar de Takmaakmgen Kon-lig aan gemaakt fchynen te doch deeze hier, Px. XVHI. Fig. 2, afgeheelde is zuivere Natuur (w „ * (3) Natuurfteen , die Puinhoopen en LandJchappen voorjtelt. Deezen noemt men gemecnlyk Stedenfteen; •m dat dezelve doorgaans vry duideiyk de 'uinhoopen van een verwoeste Stad , dikwils iet een daar aan paaiend Landfchap, verfieldt. Dezelve komt in de zeifde Groeven, y Fiorence, als de gedagte Boomfteenen, en veel folie Corpora, viti ep;,a tó pi&ur!s reprsfintant. Syj}. Mi». . p. j5«. Dit vcxllaa ik niet en kan het niet ontknoon. (w) Van ceigelyken aart is mooglyk d!e Schiefer uit het msfeMle , m« Kiezige Dendrieten ; daar de Fa:to?r AIEI«*■ rail l'pieekc. Nattrf, v. Stuk, p i8J.  te Bergen wel w««* , , d. tpti voor een boert \anmcu ïubus en andcien voor icneioc toegeeft jkneiü f JS- Torens, H^n e, de Rumen van cnmtvds geeft dczel daar boven rne .q de wt zeer «^^X in .t Werk van Ro. k H zvn Trouwen, deeze Steenen z} gehaald zyn- i g de aD i , D.ulcn Rursque referens. Syjl. A (j> «ï^ï^*^^ 2.qschlftus fiorentinu, v, x, . Tom. UI- °eBl« "P M.irmor rio.entinum II 4 III. Deel. II. Stuk. L fdbei.i XiV. !00FDTUK. PL. XVIII. Fig. 3. i r 3 1 e [in te n, 'at. n'evatut.  I. Afdeel. xiv. Hoofd J i \ i vi V an me kei als VI, ïs i Scl hee 'Pk wa zig mei g'zt>S de ƒ sen, *23 D e n d r i e t e „ q ^ van die zeer fraay zyD. Zodanig één heeft ook LAcnMVND, doch war ruuw5 i„ Paa ge rant noemende denzdven een Florentyn bonte Maroerfleen , met vervaliene Gebou wen, waar boven Wolken, en m dezelven ecQ Kruw, a's een Wonderteken. Op een flS erk L 7 77 'C °Ve^e met z°danig By. 'n of r Se,ykeDde "aar de T°PP^ van Rol "órdt llZT-t h,'Cr in 3 vertoond mw r dt T' Wd IUUW is> doch ™* iuwer dan veele gemaakte Kruifen , fchvntnie .revar.eene Kapel of Boeren Hu.s' 3'ey geplaatst te zyn. Maar deeze Steenen leveren oneindige v«rdermgen van Gezigten op. Zy kom| *J teen geheel bleeken en ook met een don Lr^r^n Grond>die te met Laofatek Werk, van blctke en bruine ' ^,-gefprenkeiU Eene and e Soórt eek brum van Grondwet Rooze4uS B^Sen 'd^^^ «fchynlyk door vloeibaare AardftoSw d e , ydevormtr.gvan het Ley, daaronder'* 18U hebben, verotrzaakt zyn. Immers, dat de IV. Deol, m %"*%'. «etKIeu-  Natuursteen» kt. isu de Natuur meer dergelyke werkingen doet, is uit de Schyfjes van een Peereboom - Houten i Stoele Poot, nu ruim twintig Jaar geleeden, te] Haarlem, waargenomen,en onder den naam van t Steden- of Landfchaps - Hout aan !t licht gegeven , blykbaar (»). Dergelyke Figuuren vindt men ook op Kalfcaartige Steenen, op den Berg Sinai, by Goslar en in 't Karlsbad in Bohème , zo Gmeun aanmerkt. Het is de Tuffteen der Waterleidingen van dit laatfte , welke zulks uitlevert , gelyk ik daar van twee fraaije Plaaten heb. Maar ik zou hier ook dien Steen t'huis brengen , welken Knor» (die van de Florentynfe Stedenftéenen , op zyne Plaaten VIII en VIII. a, keurlyke Afbeeldingen gegeven heeft,) op *t midden van zyne IV. Plaat als een Kwast in eene Plank vertoonende , voortrek De Heer Gmelin heeft wel deezen , waarfchynlyk Papenheimfen Steen , betrokken tot de Yyfde Soort van Natuurfteenén, by L t n n m u s (y), waar van zyn Éd. een Cirkeljleen maakt; doch het is zeer blykbaar , dat onze Ridder daar mede niets anders bedoeld bebbe , dan die Kringetjes , welke ke fomtvds op Verfteende Oefters en andere Conchyliën voorkomen, buiten twyfel var dit (y) Graptolithut Serpulites. Graptol. Circnlos eoncentrico; exarans, Syft. Nat. XII. Tom 11. Gen. 43. Sp. ?. H 5 IILDexl. II. Stuk. I. Lfdeel» XLV. loOFD» TUS* ' Cirkel» fteen.  122 Dendrieten of -T L Afdeel. XIV. Hoofdstuk. Fylfteenen. iv. GraptOlithas StroHlóideo. Denneviujjtsteen. die Wormpjes ontftaande , welken men zo dikwils op de Natuurlyken, nog niec gezuiverd zynde, aantreft; welken ik voorheen onder den naam van Concentrieten heb befchreeven (z). Deeze, als van het indrukzel van een Dieilyk Lighaam afkomftig , kunnen , myns oordeels, niet billyk tot de Natuurfpechngen betrokken worden. Mooglyk zal het eveneens beftaan met dien Steen, met indrukzelen van ongefteeide Pyltjes , welken L nhmüs, als eet.e Zesde Soort van Graptolithen , daar op volgen laat (a). Op Wetfteen kwam dezelve in Siiezie voor, en beftondt uit byna op elkander leggende Pyltjes, allen met de Punt naar een zelfden ourd geftrekt. Dit laatfte fchynt met eene Natuurfpeeling weinig overeenkomst te hebben. By Boll,in 't Wurtembergfe, vindt men fomwylen een dergelyke Tekening, zegt Gmelin, op graauwen Kalkfteen. (4) Natuurfteen, die een Denne-Vrugt voorJlelt. è By Ilmenau in Frankenland, als ook inSwee- den, (2) Zie 't VOo.rg STUK, blad;:- 43Ï. ia) Graptoliihus Sagittarius. Graptol. imjjtesGonibus Sa;ittatis. Syfl. Nat. XUI. Tom. Ui. Gen. 43. Sp. 6. Anolymum. VOLCK. Siltz. III. p. az. T. 4 Fig. 6. (4) Graptolithus Strobiliim Abiciis icferens. Sjft, Nat. xii.  Natuursteenen. 123 den komt deeze voor in Schiefer - Nieren. De Swe'edfche iseen Eyronde Steen van üigte bun ne ichiefer , door wiens Hart een overlangfe Streep loopt, uit glanzige witte Schubbetjes beftaande, die wederzyds veele zydelmgfe Streepen uitgeeft, naar 't end gekromd. Terwyl men zo veel Afdrukzels van weezentlyke Zaaken in de Ilmenauer Schiefer • Nieren vindt , is 't zondering, dat deeze niet tot de Vrugtftec nen betrokk n zy. (5) Natuurfteen , die een Linie en dwarft Streepen yoorjlelt. Óp den gemeenen Leyfteen in Schónen, d< Zuidelykfte Provincie van Sweeden, vond LinnJeüs deezen , die ook by Oêningen 1 Switzer'and op Ley voorkomt, zo G m e l 11 aantekent, noemende denzelved Liniïnftten, 1 heb een Stuk van eene blaauwe Jaspis van Ba reith, welke weezentlyk deezen naam magvot ren, als zynde met zwarte Liniën en dwan Streepen, doch onregelmaatig, getekend;gely uit de Afbeelding, in Fig. 4, blykbaar is. O polyst heeft deeze Steen een zo fraay aanziei dat 'er , wegens de aartigheid , te Potsda XII. Gen. 4?. Sp. 8. Fahrenkiaut Schifli nïgii Umcnavl fis. BMJM. Min. II. p. eo8. T. 15. (5) Grepitathus Line.ni Striasque transverlas re.ere Syj1. Kat. XU. Tom. III. Gen. 4}. Sp. 7. Gwptoüthus. Scan. 147. F>E' 111. naiL. n. svtubl> I. Vfdeel» XIV. rIOOFD. , 'TUK. V. GrrptB. lilbus Scala-ris. , T.iriën' fteen. PL XVill, H< +• 1 | k ■> m a- '.O- ns. It.  1*4 Dendrieten op ï. Afdeel. ' XiV. Hoofdstuk. VT. Sraptoüthus stigmites . -rppen(teen. i 1 i t 3 i i Tafelbladen van zyn ; zo men my verhaag beefr. De Tekeningen van getallen, die op fommigen der eerstgemelde Leyfleenen voorkomen , geloof ik daar in gemaakt te zyn. (6) Natuurfteen met veele Stippen of Sterretjes getekend. Onder de Dendrieten komen voor, wier Tekening byna geheel beftaat uit fyne Stipjes , even als of 7y met een Pontfoen gepointüeerd waren. Ik heb zodanig een Stukje uit het Swartsburgfe. Men vindtze mee-st cp Leyfteen, by Oenirgen in Switzerland, op Mergel, by Tubingen in het Wurtembergfe, op een geelachtige verharde Kley, by Hof in het Bayrcu f> fe, als ook by Nosfen en Chemrks in Saxen. Buiten twyfel is hier ee vloeibaare Mineraale 5t'ffe door de.geheele zelfftandigheid van d.-n Steen gedrongen en heeft zig dus verdeeld. Op leeze Steenen komen doorgaans tevens Dendrie;ifche figuuren voor , of die Stippen maaken :en vertooning van Bosfchagie, forntyds van ■en Nevel of Wolken , en ook wel van een iemél met Sterren, als wanreer men 'er, met rV a L l e b i ü s, wederom een byzondere Soort 'an zou kunnen maaken, onder den naam van Hevieljteen. De eigtrtlyke Stigmiet, eene Soort an Achaat, vol roode Stipjes, welke Sh Stevens- (6) Groptolhhus Purfiis vel Stellulis plurimis infigiiirus. liii. lapis meUiiolUclus. GmEl. Natur - SyHim, IV. p_ I?3.'  Natüürstéenén. ia! Vens-Steen genoemd wordt, zou hier t'huis behooren. Ook meldt Davila van een Plaat-A ie Orientaa's Achaat, geheel doorzaaid met f Boompjes als Sterren van verfchillende grootte* en veelen geftaart, alsKomeeten; dus het Firmament nabootzende. Dewyl veele Dendrieten ook dergelyke Stippen en Stenvtjes hebben; gelyk inzonderheid uit de gemelde van Saltzthall by Brunswyk blykbaar is; zo kan menze gevoeglyk daar 10e betrekken. By aldien het Oogmerk van L ï n n je o s geweest ware, alle de Steenen, óp of in welken eenige Natuurfpeelingen voorkomen , tot dit Hoofdftuk of Geflagt te betrekken, dan zouden hier ook die, welken WallÈ iuus Antropomorphi en ZoÖrnorphi tytelt, als toevallige Afmeldingen van [vknfchelyke Lighaamen ec Dieren vObrfteHeb.de; gelvk ook alle zym Technomorphi, met Konftipe Figuuren; t'huii te brengen zyn. Ik heb 'er verfcheidene vai dien aart , zo in Achaat', als Jaspis en Mar mef, ongemeen fr .ay en Natuurlyk. Maar aan Hen eé^en kant, is het getal der Afoeel dingen hier reeds te veel uitgedyd , om 'er die naar wiarde, by te' voeaei: aan den and re kant is het Oogmerk van den Ridder alleer lyk geweest , zodanige Stukken hier te plaai zer 173, Lithomorphi Corporalis Cslestibus pi&i, Utanomotphi vall. Syft. Min. II. p. r$o. III. Deel. II. Stuk,' I. F DEEt.' *iv.; \ LoofdruK. \ t » »  L Af ef.i XIV hoofd TiüK, I I i i l I Ï*S SaMEÜG»OEI2ELS 0 9 zen, welke naar Verfteeningen geleeken ; 't • gene van de zo even gemelde, uit Natuurlyke Vlakken in de gezegde Steenen ontftaande Afbeeldingen, niet gezegd kan worden: des ifc Iiever deeze befpaaren zal, om 'er dit Werk in 't vervolg, als ik die Steenen befebryf, mede te verlieren. Ik gaa daa thans over toe den Tweeden Rang. SAMENGROE1ZELS of STEENGEIVASS EN. Volgens de Rangfchikking van den Heer Linnaus komen hier thans in aanmerking 3ie Lighaamen, welken men gevoeglyk beery>en kan onder den naam van Samengroeit of Steengewasfen. De eerde benaamiqg komt met he: Latynsch woord Concreia overeen,'t welk ie Ridder voordeezen Rang, WaeleritJs -•oor een geheele Klasfe gebruikt, daarin ook ie Verfteeningen en de Natuurfteenen begry5ende (by. Hoe eigen of oneigen dit zy, laat k anderen beoordeelen. Zyne bepaaüng, ten mnfle, is zeer dubbelzinnig. „ Het zyn (zegt , hy; Aardachtige, Steenige of Minerale (*j Zie 't roorsaaaJe Stuk, blad*, m.  Steengewassen. 12? „ Ligbaaraen , die of van vernielde Mirjeraa; f len , wederom gemengi en ve-eeniad, gel] ftyooten zyn, of door een bvzondere figuur E " of door de buitengewoons Groeiplaats, mt-s " munten." Dit doet hy, om dezelve toepsfelyk te maakenop zyne vier Onderdeelragen, die grootelyks van elkander verfchiUen. Met de Verfteeningen en Natuurfteenen, zeker, ftrookt zyne bepaaling wettig. Ook kunnen dezelven eigentlyk niet tot de Samengroeizels betrokken worden. Deeze zyn derhalve, bdIvk door Linkios tot een byzonderen Rang gebragt; behelzende Lighaamen van eene Aard- of Kalkachtige natuur, meestal in deze of gene byzondere gedaante famengegroeid. Dus heeft zyn Ed. daar in de volgende, met onaartige, onderlcheiding gemaakt. Natuurlyke Samengroeizels. Ca ecu lus. Dierfteen. T art a rus. Plant fteen. iExiTEs. Kernfteen. Elsmenteele Samengroeizels. Pdmex. Puimft-en. Stalactites. Drapfteen. Tophus. Tuf fteen. Van de drie eerften heeft de eerfte z) oirfprong in het Dierlyk Lighaam ; de tweet III. DiEL. II- Stuk, I. FdEF.L» XIV. [(.OFO" l-uk. n le in  tï8 Steenen; gegroeid f I. Afdefi XIV JEÏOOFD STUK. in Plantaartige Vógten ; de derde in Steenen, ■<■ Van de drie laatften is de eerfte in of door her. Vuur famengegroeid: de tweede in de Lugt; de derde in 't Water (c). Eigentlyk behooren deeze Lighaamen wel .niet tot de Delfftoffen , alzo zy meestendeels buiten 't Aardryk voorkomen ; maar men kanze, wegens de hoedanigheid, tot geen ander Ryk betrekken. De meeften kan men den naam geeven van Steengewas Jen, lk zal 'er dan, in zo veele Hoofdftukken, van fpreeken. XV. HOOFDSTUK. Befchryving der Diersteenen; zodanigen, naamelyk , die in 't Oierlyfe Li -haan ^roeU jen ; gelyk de Blaasfteen , zo van Menfchen als van Dieren ; de Maagfteen of Bc zoar • de Galfteen of Pédro del Porco, en anderen. y\e Vogten der Dierlyke Lif»haarhen bevatten in .zig een aanmerkelyk gedeelte van Aarde, welke, zo lang dieVogten wel gefteld zyn , en in genoegzaame beweeging fclyven met dezelven omloopt en zig niet afzondert! Maar, zo dra, door eenig gebrek der Werktuigen of der Vogten of der beweeginge, het Evén- (e) Vid. Sy/l. Nm. XII. Tom. III. p. i?,.   I Deel, PLAAT XIX  in Mknscren ên Dierên. tzt E ven wigt in deezen verlooren wordt, dan fcheidt zig dikwils iets van deeze Aarde af, zee zig op de een of andere plaats neder, en, door zekere aantrekkende hoedanigheid, allengs vermeerderende of aangroei jende, formeert zy eindelyk een Steen, terwyl, nü, de ftilftand van Vogten, die tot nederzetting of aflegging dei Aarde gelegenheid geeft, nergens meer plaats heeft dan in de Waterblaas, zo is die; hoewel men byna overal Steenige Samengroeize. len gevonden heeft, ook de gemeenüe zitplaats van Steengewasfen in 't Lighaam , ten minfle in dat der Mcnfchen; en maakt dus met regt de eerlte Soort uit. CO Dierfteen uit de Pis. Men vindt denzelven in de Nieren, in de Blaas en in de overige Werktuigen tot' afzondering van de Pis dienende , in de Schildpadden , doch voornaamelyk in Zoogende of Pramdieren, als Gemfen, Rheeën , Harten, Schaapen , Runders , Paarden , Zwynen * Honden, Rotten eh Muizen, maar allerge* meenst in Menfchen , en wel in Kinderen, die 'er zelfs mede ter wereld komen. In 't Lyk van een Kind van dertig Weeken is 'er behalve veele kleinere, één in de Niergevon! den , O) CaM«, Vtinz. Syjl. Nat. XII. Tom. IU. Gen. 4*. Sp. t. Caleulus b.ermra & v(fej. ni.Diir.ii.STaK. 1 I. Afdeïl', XV. Hoofdstuk. r. Cahufos "ürinaritit. Blaas-, fteen.  lm XV. Hoofd- SÏUK. £ka>Jltt> ©iifprang' 1 330 S T E E N E N G E G R o E 1 B den , zo groot als een Linze (d). Zeldzaa. rncr kwam weieer de Blaasfteen voor in Duitfchland en Switzerland , dan in Vrankryk, Engeland en de Nederlanden , zynde in Oostindië weinig of niet bekend. Sedert een reeks van Jaaren is hy ook in dit gedeelte van Europa minder gemeen dan te vooren. Meest fchynt derhalve deszelfs oirfprong aan het algemeen gebruik van eenige Spyzen of Dranken, of aan de algemeene Levenswyze, toegefchreeven te moeten worden. En, dewyl men in de Oosterfche Landen den geheelen Dag verdunnende Vogten, Thee en Koffy drinkt, waar van t gebruik in deeze Eeuw, in ons Wereldsdeel dermaate toegenomen is en het gebruik van Bier kragtig verminderd; 20 is 't niet onwaarfchynlyk , dat de «erker Waterloop, daar door vrroirzaakt, ook minder gelegenheid *ee. ve tot eene groeijing van den Steen (,) ° Dat de Pis in zig de zelfftandigheid van de» steen bevatte, is blykbaar uit het vast aanrende Zetzel der Waterpotten en Glazen Dat zulke afzetting ook in 't Ligbaam plaats" .ebbe, blykt uit de Graveelige Stoffedie d£ wils ,n zo groote veelheid door de Waterwegen geloosd wordt. Eenig overblyfzel, hicr ran, groeitfomtydsin de Nieren tot eenSteen:je, t welk dan in de Blaas gekomen tot een Kern (<0 AS. PbyS, Mti. Tom, IV. f. t^t  in Menschen en Diere». 131 Kern verftrekt voor een grooter Steen, wiens manier van aangroeijing blykbaar is , uit de Rokken, waar hy, even als de Bezoars, uit beftaat. Vreemde Lighaamen van allerley foort, by eenig toeval, door de Pisbuis, van buiten in de Blaas geraakt; zelfs Draaden, Lap. jes, Koorn - Aairen, Boonen ; Kogels, Naal« den; hebben het beginzel uitgemaakt van een Blaasfteen. Zelden vindt men dien aan de Blaas gekleefd; dewyl de inwendige Rok door eene dikke Vettigheid daar voor befchut is. Somtyds, evenwel, heeft zy zekere Beurzen 9 Zakjes of byhangzels, waar in de Steenen kunnen nestelen, misfchien door dezelven veroirzaakt, ten minfte uitgezet door de aangroei, jing van den Steen. De Menfchelykc Blaasfteen is van een zeer vaste zelfftandigheid , dikwils zo hard als een Keyfteen, doch forntyds ook Kalkachtig en broofch; gemeenlyk met Zuuren niet opbruifchende en alleenlyk oplosbaar door Sterk Wa« ter of Salpeter • Geest. Dit heeft het zeer moeijelyk gemaakt een Middel uit te vinden , tot oplosfing of afflytiiig van den Steen in 't Lighaam. Eindelyk, echter, iclrynt men zulks door Zeep- en Kalkachtige Stoffen, in groote veelheid dagelyks ingenomen, uitgevoerd te heb» (e) Vergelyk Si-Mnp Aanmerkingen over de Heelkunde, Amfterd, i?ji. bladz. 291 , en de Aantekening ald, I 1 IILDheuH. Stuk, l AfdeeU' XV. Hoofd» STUK. Biaasjltini Zelfïfcn» digheid.  ï. Afdfei XV. Hoofe STUK, £laasjlet Scheid fcundig o flerzoek. Gedaante. pl. xix 132 Steenen gecroêib _ hebben (ƒ). Anderen pryzen een rykelyk " gebruik van dun Bier of verdunnende Vog. • ten , van eene Zeepachtige hoedanigheid , aan (g). De Ongemakken, die anders uit eene *• lange ophouding of fcherpheid der Pisfe, ontftaan, worden 'er ten minde door verzagt en mooglyk de verdere aangroeijing belet (h). Door de Scbridkunde heeft men bevonden, dat de Blaas S een een groote menigte LugE en wat minder Water bevat, Men krygt 'er, door Destillatie , een vlug Loogzout uit en eenen rood geklenrden Geest, als ook eenige Olie. Na het verkalken , waar door de Steen meer dan drie vierden van zyn Gewigt ver* liest, blyft eene witte byna Sraaakelooze Aarde over, dicgemeenlyk wat Yzer bevat. Anderseins zyn 'er de Aarddeeltjes meeftendeels door een Dierlyk Lym te famen gekleefd, en hier op werken eigentlyk de zogenaamde Steenbree* kende Middelen , en dit fchynt de oirzaak te zyn, dat gezegde Zeep- en Kalkachtige Vog. ten daar de meeste uitwerking op hebben. Door langheid van tyd wil men dat hy ook in enkel Water ontbonden worde en gefluoptff) Van Kleur zyn de Blaasfteenen, in Menl' fehen 3 (f) Zie Uitgezogte Verhandelingen , IV. Deel , blad*. 54*, enz. ' (g) Hall. Not. ad PralttT. Atad. Boehb, Vol nr 3ij». ' * P* (h) SHABP. Aannt. Over de Heelkunde, Am/i. 17fI 6r 398. siDENHAM was ook v»n fit 4enkbceld, 'vid or«"  ïnMenschen en Dieren. 133 fchen, by 't uitnaaien donker , doch gedroogd uit den geelen of graauwen witachtig. De Oppervlakte hebben zy me» stal cflvn, maarfom-: wylen zeer ruuw , ja ook wel Takkig of gedoomd , en bezet mee Kwarts - Kryftalletjes. Anders is de gedaante meestal langwerpig of Evrond, forntyds ook hoekig en als met Facetten. Het Bekken van de Nier levert wonï derlyk gefigureerde Steenen uit (k). Sommij gen merken de 'gladheid aan , als een bewys , dat 'er zig meer dan ééne Steen in de Blaas bevonden hebbe; doch alzo 'er ook verfcheide f ruuwe uitgt haald zyn, is dit twyfelachtig of | geen vast bewys (Z). Men vindt vier zodanige, die in 't jaar 1758 uit een Man gefneeden warer, afgebeeld (m); doch geen derzelver komt 1 in ruuwheid in vergelyking met den mynen , reeds meer dan veertig Jaar geleeden, in een Lyk, in de Blaas gevonden; hier in Fig 1, op Plaat XIX , vertoond. De Oppervlakte beftaat uit veele Steenharde Knobbeltjes, die hem byna naar een Moerbe?ie doen gelyken. Naar zyne grootte is hy zeer ligt, weegende maar i zes Drachmen. Tot tien, twintig, dertig en } veertig , ja zestig zyn 'er te gelyk uit ééne Blaas («) hifi. de l'Acad. B, des Sciences, de I?tO,p. 30. (£) vid. AS. Phy>. Med. Vol. IV. Tab, II. (/) Zie Uitgez. Verhand. V, DEKL, bladz. »7», enz. (m) Phii. TranJaU. Vol. L Tab. XXII. III. Dm. ILStde, i. Afviel.' XV. Ï00FD. 1tuk. Blaas/letn,  f3 Afdeel XV. Hoofdstak.' Slattsflttn plootte \ ï34 Steenen c e g n o 5 i r Blaas gehaald f». Anderen fchryven van meer dan tagng, van eene vyfhoekige figuur; 'c welk mee te verwonderen is, daar men honderd Steentjes gevonden heeft in 't Bekken van ééne JNier. Zy zyn dan klein eQ veroirzaa{cen ved moeielykbeid aan den Steenfnyder. Somtyds valt ook de Steen zo groot, dat hy met uiigehaald kan worden, of dat de Patiënt het door - geweld der Scheuring moet befterven (o). ' Men vindtze ongemeen verfchillende. Van de kleinte als Erwten of Duiven - Eitjes, groeijen zy aan tot de grootte van een KindsHoofd; zodanig zelfs dat 'er iomwylen degeheele Blaas door gevuld is, en tot de zwaarte van twee of drie Ponden. Hildanüsmeldt, dat in den jaare 1604 zekere Jongeling, twintig Jaaren oud , van eenen Steen gefneeden zy die twee en- twintig Oneen woog; doch de? zelve befherf het (p). Van agttien Oneen was er een uit een Man van tagtig Jaaren gehaald, en één, van grootte als een Struisvo- gels» (*; Pbil, Trans, abridg. Tom. VI. P. J. p. -15, (0) Vid. HEISTER. Chirurg, p, l[. pt 2i Ik heb 'er één, ree.» veele Jaaren uitgedroogd , die thans nog over de zes Oneen weegt: zynde, volgens t opfchrift, te Rotterdam uit een Mansperfoon eefneeden. D.e Steen heeft een zeer regelrnaatige platachtig Evronde gedaante, en is drie cn een half Duimen lang, derdhalf Duim breed en een Kwartier minder dan twee Dolmen dik (O- De Oppervlakte is aan de eer, zyde Kalkachtig, aan de andere bekleed m eene gladde Korst. Een Vrouwsperfoon y negen en-tagtig Jaaren, heeft 'er , zo Tv i ^s meldt! een, van drie Oneen en twe Drachmen zwaar, die zeer on^elyk en hoeki was, zonder hinder, van zelf geloosd (v^Di de Hollandfche Maatfchappy ^ '™**^*JX „vasten Menfchen - Steen te W><** **** * Ed zig „iet erinneten konde , ooit ie>s van d,e nam "bv een eeniB Scheer aangehaald gevonden «e hebben ' („ Qhjerv. Mti. Libi. 111. Cap. 7» I 4 III. Deel. II. Stuk. I. AfdfêlJ XV. Hooi'B. Elamjltm* t tl e ï > XI n ti  I. xy. HOOFDSTUK. PaardeJleen. 1 1 E W STEBKEMOBORomp Steen waar van een Smid , reeds tweemaal van den Steen gefneeden, & v^Orer/r H0end--Ey. - woog vier Onpen Dog verfch g * ik- want de grootte uit de Afbeelding opmaakende fchynt hy my te klein tot die zwaarte Onder de Blaasfteenen der Viervo^S n komen de PaardeJteenen aanmerkmg waar van ik te vooren ll ' ue Biaas, maar ook in de Maao- n. Buik der Paarden. InV.& ^5 £ «^genoemd, over welken een geheel Vertoog ls van eenen Doctor Albertf meldende, dat m de Maag, van een PaardaÏ Jaaren drie Steenen gevonden zynjwL " 00f fte vyf cn een vierde Pond Woog grootte als een klein Kinds Hoo^^ ^ |ende vyftien. en dïeuit ^ri^^ ^eeWaThier ■ be^d Ge- airT?,l eZlt CeD Paardefteen, die in t jaar 1777, hier te Amfterdam, by het one en (w) lbid. Libr. IV. Cap. jo. f*)iW/. Hifi. U Dt uu $TVKt b]id&i ^  in Menschen of Dieren. 137 cn een half Jaar oud was, in 't zelve gevonden werdt. Deeze Steen lag jn de holligheid van den Buik , tegen het Middelrift aan , in hoogte als tusfehen het Hart en de Maag. De-! ^elve was met een vet en lymig bekleedzei omwonden , en van onderen aan 't zeive vastgegroeid. Dewyl hy voor 't overige los lag, zo moet men denken, dat hy met het Vlies, waar in hy gegroeid is, door een fchielyk toeval afgerukt zy of afgefcheurd; te meer, alzo dit Paard zeer fchielyk is geltorven. Naar myn ge. dagten zal dit de Galblaas zyn geweest; want in de holligheid der Darmen zou hy zekerlyk eene Verftopping gemaakt hebben ; 't welk in zulk een gezond Paard niet vallen kon; en in de Maag kon de Steen naauwlyks eene zodanige fiiuur aanneemen. Voeg hier by de Kleur, welke volftrekt met de Kormandell'che Bezoars overeenkomftig en groenachtig bruin gemarmerd is , even als dergelyke Gallteenen. Het is een zeer fraaije Steen , van eene Druifswyze figuur, met eene rondachtig platte bafis, daai by zig Schilferig vertoont, op de plaats der aangroeijing. Voorts loopt hy met drie platte zyden pieramidaal In een {lompe punt uit. De omtrek is van onderen zestien; de hoogte bj de vyf Duimen: de zwaarte drie Pond en ell Loot, ordinair gewigt (z). Ii (y) Atia Pbyfiu - Mei. VoL. I. p. 4'*- Verg. ÜEHKH Vat. Hifi. v. Heil. ïli D, bl. 1030. (z) Uit dit Vethaal, dat my , tsn grootften deels, doe 15 Sf III. Dsel. II. Stuk. XV, fïoofdITUK. \ ï 11  133 Steenen gegroeid A fiEEL, XV. Hoofd STUK. Runders Zwynenfieen, II. Calculus Salivalis. Kwylfteen, Vh XIX. Fig. a. In ander i Viervoetige Dieren komen de Blaasfteenen , és gezegd is, fooiwylen ook voor • gelyk van gedagten Alberti verhaald wordt \ dat aan zekeren Doktor N eumann, te Freyberg, zulk een Steen uit een Koe gebragt ware, weegende meer dan zes Loot; zynde twee Vingeren breed en zeven Vingerbreedten lang, geheel wit van Kleur, doch zeer murw, brokkelig en poreus. Uit een Varken hadt dezelve 'cr ook één bekomen, van grootte als een Duiven • Ey , bruinachtig van Kleur. Van beiden wordt uitdrnkkelyk gezegd , dat zy in de Pisblaas gevonden waren : hoewel het niet waarfchynlyk is , ten opzigt van die uit de Koe, eerstgemeld. Dat 'er evenwel in de Pisbtaas van het Rundvee ook voorkomen, is zeker(a), (a) Dierftcen uit het Speekzel. Die Steenachtige Korst, gemeenlyk de Kalk der Tanden genaamd, welke, zo de Ridder aanmerkt, meest in Menfchen , met het Scorbut in de Mond geplaagd ; zelden in' de genen , 3ie niet dan Water drinken, voorkomt; zou, ?o zyn Ed. oordeelt, veel overeenkomst heb* ben met den Blaas- of Niereaftecn. Alles , zelfs, ;czejrden Heet medegedeeld is, blyfet , dat de raarden niet iltoos kwynen, die dergelyke by zig dtaagen, al zyn ze groot : 't welk men zou kunnen belluiten uit de VoorreIe van 't VI„,Peel der Verhanielmge* van het Zetstvijek G«> ■tst/thap , bladz. LX»  in Menschen of Dieren. 159 zelfs, dat de eene ontbindt, verzekert hy .ontbindt ook den anderen , en , dewyl het over^ vlpedig eeten van Aardbeziën hem genoeg was geweest om de Tanden van die Steenige Korst te zuiveren, pryst zyn Ed. het onderzoek van dat Middel, ook, tegen den Blaasfteen aan, ten ininfte ftelt het bedenkelyk (b). De oirfprong, zegt hy, is uit Slym, meesi aan rottige Tanden of Kiezen gegroeid,'t welk bedervende zvn Aarde aflegt, die dan als Wyn fteen famengr'oeit. Op dergelyke manier ko men ook verhardingen voor in deKwyl-Khe ren, gelyk men dus onder de Tong fomtyd een Steentje uitgefneeden heeft, van groott als een Koffyboon. Wylen myn groote Vrind Dcftor Jos Ba ster , te Zierikzee, fchfyft dat hy dus, zekeren Edelen Heer, een Steer tje onder de Tong heeft weggenomen , t< grootte van een Hazelnoot (c). Een driekai tig Steentje, witachtig en glad, hard als Gypi doch oogfchynlyk uit veele Plaatjes fameng üeld, fprong van zelf onder de Tong van da in een Schoenmaaker , die wel twintig Jaar geduurig met Kiespyh aan de flinkerzyde \ (a) Vid. AS. ?bys. Mei. Vol. viii. p. 9. CO Cakuh, Salivx. Syjl. Nat, XII. Tom, iii. Gen. Sp. z. *• Tartaius Deniium vulgo. (b) Mihi folum fuffccit Fragorum copinfior efus: An ficiat'in Calculo Urinario? Sj/f. Nat. uts. p. I7«. (c) AU. Pbys. Md. Vol. VUl. p. 57. III. Deel. II. Stuk. 1. \fdeelXV. 3oo»d-- STUK. Kvsylflctk. S i 'r i- '» 1 m :n an de <*-;■• Rif-  % Afdeel XV. Hoofdstuk,Kviylfttt». \ I I I t \ d u i! li d o h hi dc ■U I f C: ï4ö Steenen gegroeid de Onderkaak was geplaagd geweest, zonder dat mm 'er eenige hulp aan kon toebrengen. Eindelyk kwam 'er een Gezwel van buiten, daj de Pyn verminderde, doch, harder wordende en inwaards voortkruipende , de Zwelging en Spraak zeer belemmerde , terwyl hy naauwlyks kaauwen kon. Na het opleggen van warme Pappen, wierdt hy 'er eindelyk, op 't onverwagtfte, dus van verlost (d). De Kwylbuizen, die, uit de Kaak ■ Klieren voortcomende, zig by den Wortel van de Tongontasten, zyn dikwils de zitplaats van dergelyke amengroeijingen , die gevaarlyk kunnen wor, len. Zo was het met dat langwerpig SteenJe, waarfchynlyk op de zelfde plaats geboen, 't welke, dwars in de Keel gevallen zyne by een oud Man , Burgemeeiler te Oldenurg, zyne zwelging met groote Pyn verhinerde, tot dat het van hem met de Vingeren itgehaald werdt (e). Het Geval, waar van : te vooren melding maakte (f), zeker Heer, ier te Amfterdam , pu weinige Jaaren gelee;n , bejegend, hadt met die beiden eem>e /ereenkomst. Zie hier de Afbeelding vao ït Steentje, dat my goedgunftïg daar toe van ■m geleend is, in Fig. ö. Het is zeer hard 'ch fchynt van eene Kalkachtige natuur te d) Aïl. Pbys. Mti. Tom. IV. p, i7u 0 Eadem. Tom. VI. p. s45. f) Voorg. stuk , bladz, sj*. \) Calcnks in Capite,  3n Menschen cvf Dieren. 141 izyn , vol oneffenheden, meest aan de onderizyde, die een weinig platter is , dan de gene ; welke zig hier vertoont. (^) Dierfteen in het Hoofd. Blyvende by het Hoofd , zal ik thans acht geeven op de Steenen, daar binnen in gevonden. Een aanmerkelyk voorbeeld, hier van, Verhaalt Hilpanus. Een Jongeling van A. delyken Huize, van de Trappen gevallen zyn< de, en hier door zyn Opperhoofd gekwetst hebbende , ftierf na zwaare Hoofdpynen te ij hebben uitgedaan, en toen werdt byde f_,..n ,1 voeging van den regten met den hoekigenBekI keneels Naad een Steen gevonden, die uit een l| dikke Lymige Stoffe famengegroeid was en k « een Vlies beflooten ( g ). Hy geeft zelfs dt Afbeelding van dien Steen, de grootte onge vaar van eene Moskaat - Noot hebbende , 11 en buiten 't Vlies. Ik heb voorheen van Ver fteende Herfenen gewag gemaakt, 't welk twy felachtig fcheen (li). He Hiftorie van een< Verfteening van het Brein in een Os, die mei 1 naauwlyks verdagt kan houden, is door m lang te vooren befchreeven (ij. De geleerd (x) HiLO. Obftrv. i. Cent. v. tb) Zi° STUK. iii. Calculu& Cerebri. Breinfteen. ; l I I 3 3  I. Aftiee; Xv. Hoofd STUK. MreiKjtte TV. Calculus Pulmonw Longefteen. i l H* Steenen gegroeid V al isnieri heeft wel duidelyk beweezen | " dat 'er nooit een waare Verfteening der Her" . fenen in Jeevende Schepzelen plaats gehad hebbe, maar dat het Brein onder een Steenachtig - Klomp verholen geweest zy. Niettemin kan 'er dan een Steen in 't Hoofd zyn, waar van fommigen , om iemand die zinneloos fchynt te betekenen, grappig gebruik maaken. . "ykc ver^r uit den zogenaamden Steen m de KopderZee-Koeijen, waar aan menden naam van Lapis Manati geeft. Deeze valt ter grootte van een Kaatsbal en forntyds grooter De zelfltandigheid is zeer hard , doch fchynt veeleer van Beehige dan van Steenige natuur te zyn. Ik heb daar van ook voorheen gefproken fj). Iets dat my onlangs, onder den naam van Verfteende Herfenen der Zeekoe, dat is van 't Zeepaard, van de Kaap der Goede Hope, bezorgd is, fchynt veeieer het Gehoormfe te zyn van dit Dier (k). (4) Dierfteen der Longepypen. Dat 'er in de Borst ook Steenige famengroefjingen ontftaan, blykt uit de Steentjes, welke door 't hoeften worden uitgeworpen. Dewvl men dikwils vry harde brokjes daarmede loost s het zeer ligt te begrypen, dat Menfchen ' die (j) Zie 't i. Deels i. stuk deezer Xatnrhh milt* ladz. 47s, ' * (k) Vergelyk Rumph, Amb. Pl. LVII, Zett. G. CO OftafatTrachea. Syfl, Nat, XU.T0m.1n. Qea, H.Sp, 4j  in Menschen of Dieren. 143 die veel Steenig Stof inademen , aan dit On- Ajr gemak onderhevig kunnen zyn. Kalkwerkers, Pleiftermaakers, Steenhouwers en Steenzaagers, BK ia zelfs de Metzelaars en Eikfteen Molenaars.,s^ zyn derhalve 'er dik wils mede bezogt en fterVen daar door veeltyds vroeg aan de Longe. Teering. Hetzelve heeft, uit eene andere oirzaak , plaats , in de genen die veel Rinfen Wyn drinken. In een Vrouwsperfoon van eenen - dertig Jaaren , was de oirzaak zo blykbaar niet. Zy was Teeringachtig , met een ge weldigen Hoeft , werpende tevens een menige Steentjes uit , de grootften als een Linze of kleine Erwt. Dit duurde byna een half Jaar, tot dat zy ftierf. 't Scheen dat zy nog een grooter Steentje in de Long hadt, 't welk telkens met den Hoest oprees, doch niet werdt uitgeworpen (l),. In 't Lyk van een Hoveling, die vyf en zestig Jaaren oud was, zeer aan 't Graveel onderhevig, vondt men in de Longen twintig zeer ruuwe Steentjes, van grootte als een Erwt en Linze (m). Meer voor. beelden van dien aart gaa ik voorby. Cs) Dierfteen van Bloed. Dat 'er in 't Bloed van leevende Menfchen, en uit deszelfs zelfftandigheid, ook Steenige Sa- (I) AU. Pbyf. Md. Tom. V. p. IIJ. O) Eadem. Tou«. IV. p. 155. (Jsj Cakalus ex Sanguine, MiM* V\. Deel II. Stuk, I. PEEL* ÜV. 1OFD- V. Cakutus Cordit. lartfteen.  I. ArDEKL, XV. Hoofdstuk. Hartflm, i i i ] ■ l 1 < ] 144 S t e e e 3 gegroei0 Sameogroeijingen ontftaan, is niet minder zëi ker. Men heefcze in de Groote Hart - Slagader gevonden en in de Borst-Ader, zo Doktor T u l p 1 u s fcbryft (o). De eerde, door hem afgebeeld, naar een geplukt Vogeltje gelykende , was Tufachtiger dan de laatfte ter grootte van een Hazelnoot, vastzittende in de uitwendige Borst-Ader, van gedaante als .een Trosje Koren ten , en beftaande grootendeels uit verhard en als verbrand Bloed. Hy was ineen uitwendige Borst-Zweer geboren: terwyl die der Longen , voorgemeld, in derzelver Klierachtig Geftel en misfebien in de holfe Blaasjes der Longen, waren ontdaan. Het aanmeikeJykfte , echter , in deezen, is ïe Hartjleen, waar van de voorbeelden zeldzaam zyn. Horst ius maakt 'er gewag van, :n Doktor Schrey , die over eenige zeldzame Tong- Nieren- en Blaaafteenen een fraay Vertoog heeft aan 't licht gebragt , verhaalt 4 Jat door hem in 't Hart van een Adelyke Dafe een Steen gevonden zy, welke de gant"che holligheid daar van vulde. Hy was Asch:leurig, gekromd, en hadt aan 't end als twee ntfteekende Snuitjes(0). Gedagte Horsti ijs ladt in 't Hart van een Meisje, dat aan een 3ngefte!dheid geftorven ware, in de regter lolligheid een Steentje aangegroeid gevonden, dat (*) Obfirv, Mtiicatum Libr. II. Cap. *}. libr, IV, Ca», ï'r.' (f J AS, Fbj/t, Mti, Vol, IV, p. 3s7.  in Menschen of Dieren. X45 dat nair een kleine Kar!r,eng geleek. Waar» fchynlvk zyn die uit het verharde Bloed der ' Polypusfên , welken zo dikwils in het Hart voorkomen j gefprooten. - 1 Immers, dat het Bloed op die wyze kan verharden , is my zeer duid.lyk blykbaar, uit dien 1 aartigen Steen, in Fig. 3 vertoond. Dezelven heb ik, in 't jaar 1777 , uit Oostindie omvangen, onder den naam van een Steen uit het Hart van een Wilden Buffel , van Ternate^. Hy is van eene zonderlinge figuur, hebbende vyf zyden, waar van twee driehoekig, tegen elkander over, en drie fcheef vierhoekig, de anderen verbindende. De zelfftandigheid is donker bruinrood of KofFykleurig, met menigvuldige grootere en kleinere zuiver witte Streepjes en Takmaakingen , als Aderachtig , doorreegen. Op eenige plaatfen , daar brokjes afgebroken zyn, blykt , dat die witte Kleur niet ver inwaards loopt- zynde, voor't overige, de Stoffe egaal KofFykleurig. Zy is zo hard als een keyfteeh , laatenle zig met een Mes niet affchraapénj en dus blykt, als gezegd is, dat uit Bloed ook een Steenige Verharding kan ontftaan. Dat. hy veeleer in één der Ooren van het Hart, dan in één der Holligheden , gegroeid zy , is my uit de figuur waarfchynlyk. Mooglyk hebben de Bloedvaatjes van het bid", ner.fte Vlies die Aderachtige Takmaakingen veroirzaakt. Van de Steentjes, die in andere Vogten des K ' Men- III. Deel. II. Stuk» r; i' DEEÊ, XV. *oofötuk. . Uit een luffel. Pl. xix. F>&' 3c  14/5 Steen in gegroeid f. Apdee . xv. Hoorr - stuk. I 1 i ] i VI. Cxlculut Vtntricull. Maagfteen. i 1 vlcnfchelyken Lighaams ontdaan, zal ik maar •cnrtelyk gew g, maaken. Men heeft 'er gevonden in de Traanbuizen, in de G hoorweg, ja zelfs in de Fynappelkher des Hoofds. In ie ho'ligh''dcn , waar de Stoffe van het Slyrn, dat men door de Neus ontlast, vereaart, fchyien zy ook voo" te komen, worden ie dan fotityds door de Neus of onk door 't Gehemelte ingeworpen (p >• Dikwils zyn zy in de Eter, die hier of daar in Zweeren vergaardof n Holligheden uitgeftort was , geboren. In 't ^aa-vsJgt , zelfs, zcudenze gefproten zyn, in le Lyfmoeder (q) , in de Ballen en 't Balzakie. Ja geen gedeelte des Menfchelyken Liglaaros , byna , is 'er niet,den een of anderen :yd, mede bezet geweest fr). Inzonderheid r.yn de Spysverteerde Wegen daar aan onderhevig, gelyk wy nu zien zullen. (ö) Dierfleen uit de Maag, die vast is van zelfftandigheid. De Steenen , die in de Maag groei jen, zyn in (p) Vid. HlLDANt Optra, Cent. V. Obs. X. (f Dit is ze ■izaam. Men vindt in 't III. DEEL det üoll Maatfchappye, vier Steenen van annmerkelyke erootc als uit de Ly moeder eener jonge Dogter uit-eworpen, fgebeeld.op Plaat XI en bladz 6u} befchreeven : doen. e Heer Bekkhiy naderhand meldende dit dezelven doot ;yn Ed. afgetekend zyn .fcliyntze tot de Blaasfteenen te betrek  in Me'nschen of Dieren. 14? !n de Viervoetige Dieren gemeener dan in iMenfchen. Het Voedzol, waarfchynlyk, en de meerder kreuken in de Maag , inzonderheid by de Herkaauwende Dieren , geeft daar aanleiding toe. Dat 'er echter, in Menfchen", 't zy in de Maag, 't zy in 't Gedirmte, dergelyke famergrocijingen forntyds plaats hebben, blykt uit de Steentjes , met den Afgang gebloosd, (Me dan dikwils voor Galltee-en gehouiden worden. Dus verhaalt Bautuolisus i een Geval van een Vrouw van zeventig Jaarer fite Regensburg, die 'er drie kwytraakte, van igrootte ah een Hazelnoot, driekantig, welke ^. men oordeelde uit de Galtuis in 't Gedarmtc gekomen zyn (f)- &en Vrouw van dre- en[dertig jaaren, die, na het geweldig opdopper van de Derdendaagfe Koorts door Kina, ie groote benaauwdheden ,met ongetneene zwaar, moedigheid, verviel; hebbende den Mond , an j dèrhalf Jaar lang, geduurig vol Lymerige zou te Slym ; loosde eindelyk een groote menigtt van Steentjes, naar die der'Karperen gelyken de , wit of geelachtig , fommigen hard, an de trekken, Zie Natuurlyke Uif.crie van Holland. II. D. bi | 1029. (r) Zie Uitgez Verband 11, D. bl, 291. (ój Calcu'.ui Gaftricus lölidus. Syft. Nat. XII. Tom. II Gen. 44. Sp. 4. C alculus Animalium liovini, Caprini G< neris & Cervorum. WALL, Sy/l. Min. 11, p. 633, 6j4 .035, Gezoar vulgo. O) Kar. Cent. IV. Hift. 49, K 2 III. Deel. II. Stuk. I. Afdeel. XV. Hoofdstuk. MaagjletMi s  t Afdeel. XV. Hoofd STUK. Maagjlte 148 steenen gegroeid deren broofch : waar door zy van alle Toevallen verlost werdt (t). Dit is teSuinfort, in Duitfchland , omtrent den jaare 1730, gebeurd. Nog aanmerkelyker vind ik de Hifto'•rie van een Timmerman, te Halüfax; een zeer groot en welvaarend Vlek in 't Noorden van Engeland ; di- met veel moeite twee Steenen met den Afgang kwyt raakte, den laatüen zo groot, dat dezelve door zyn Knegt met een Yzeren Haakje uit het Fondament moest getrokken worden. Dit gebeurde in 1684, en omtrent zeven Jaaren te vooren was hem hec zelfde bejegend («)♦ Om nog nader te bevestigen, dat 'er weezentlyk Steenen in eens Menfchen Maag kunnen groejjen , dient de Ontleding van het Lyk van een Dame , in Schotland na geduurig braaken en Graveelpynen geilorven , welke, behalve verfcheide Steenen in de Nieren en Pisblaas, 'er één hadt , door welken de Uitgang van de Maag in 't Gedarmte t'eenemaal toegeflooten werdt (v). Meer Voorbeelden, zelfs van verfcheidene, toe deitig toe , groot en klein , die aan de Maag waren vast gegroeid , vindt men elders aangetekend (wj. Men heeft 'er zien haaien uit de Maag van Menfchen , die aan onlydelyke Maagpyn geilorven waren , ter grootte van een (t) Alt. Pbys. Mei. Vol. 111. p. J73. (u) Pbil- Trans, abriig. hy I.OWTH3BP. Vol. 111. p. 1*0, (v) Zie Pbil. Trans. N. 2Sc. p. sj en de Afbeelding aldaar: ook als boven p. 15». 41.  in Menschen of Dieren. 149 een Hoender -Ey. Ook zyn 'er, van grootte als een Noot, door Braaken uitgeworpen , volkomen Gypsachtig, hard en wit. Negen wer-1 den 'er, in Vrankryk, in het Lyf van eene* Weduw, die aan geweldig Maag-Kolyk was 1 overleeden, uit dat Ingewand gehaald (x). Onverbeeldelyk was de menigte van Steenen, die door een jong Vrouwsperfoon, te Bern in Switzerland, zo door dc Keel als uit de Blaas en door den Afgang uitgeworpen werden, allen van eene Tarterachtige natuur (y). In Viervoetige Dieren , inzonderheid Herkaauwende, komen de Maagfteenen menigvul-' diger voor , zelfs ook in Paarden , gelyk ik reeds gemeld heb Het Rundvee is 'er fomwylen mede geplaagd en vooral die Dieren , welken tot het Geflagt der Herten behooven, of als een middelflag tusfehen de Herten en Bokken zyn. In deeze voert de Maagfteen den naam van Bezoar, afkomftig, zo men wil,van 't Chaldeeufch woord Beluzaar, dat Tegengift betekent; wegens de eigenfehap daar aan toegefchreeven (%). De Arabieren noemenze Bezuaharth , 't welk meer overeenkomst heeft; de Perfiaanen Belzahar of Pafan, naar de Dieren, waar in menze vindt; de Portugeezen Pe- dra (vi) AB. Tbp. Md Vol IV. p. 368. (x) SCHINK. Ob/trv. Md. I/'jr III. 97(y) PUI, TranfaB. tiriig, ut fupra , p. 167 &C. fz) D'ARCENV. Oryiïologie. p. 37+. K 3 III. Debl. II. Stuk. L lFDE=L. xv. ÏOOED- ruK. laagjktn. Bezoattecn.  I. Afdeel XV. Hoofdstuk.JSezsar Oriè'ntaalfche, < i i ! c i 1 150 Steehen gegroeid dra de Buzio, de Chineezen Cautsfo , de Ma. ■ leijers Culiga Kaka of Culiga Kees, welke drie benaamingen betekenen Aapenileen. Men kan de eigentïyke Bealoaifteenen in drie Hoofdfoorren befchouwen. Eerftelyk Orientaalfche , die de voortreffclykften zyn ; dan Occidentaalfche, de flegtflen, en verder Kormandelfcbe als eene middelfoort uitmaakende. Dit ziet op de plaats der afkomst : w„t de Dieren aangaat , daar zy van komen, is de ondcrfcheiding zo zeker niet. By gelegenheid van de befchryving der Bezoar.Bokkén, die volgers de Afrikaanfe, daar van in Afbeelding by den Hoog'eeraar Bukmankus bevindelyk, door my in Plaat gebragt zyn , gaf ik zo omftandige Berigïen aangaande den Oriëntaal/eken Bezoar (o), dat ik het daar by thans zou kunnen laaten berusten. Zodanige Dieren hadt Tavïrnier zes in Peifie gebragt, in welken zeventien Bezoarüeenen gevonden zyn, fchryft seba,die ver- (a) Nat. Hifi. I. D. 111. Stuk, bladz, 206. pl. XXIV. (i) Kabinet, 11. DeeI, plaat CXI. (c) Op die Plaat, Fig. n, iz , n> j4. (d) Dergelyke vertellingen gaat echter de Heer Brandt tWsf. Gen. VI. D. VootredeJ thans weder ópdisichen : lellende de Groeiplaats in de Gewrichten der slapen, die a ongemeen beweéglyke Leden hebben , en wel door Cweizuuren van Schietgeweer ; uit we'ken, immers, niet an een Callus of dergelyke kon omilaan , dat tegen het laakzel deezer Steenen ftiydt, die van de Bokken • Steeën of gewoone Bezoars, naauwlyks dan door de KJeur te on-  in Menschen of Dieren, iji verfcheide Afbeeldingen van zodarigen Steenen & geeft (b\ t'Is echter zonderling , dat de Indiaanen , op Borneo en andere Eilanden, daarH o er lachen wanneer men zegt, dat de Bezoars" van Hertebokkcn komen; alzo zy die van Aapen krygén, welke dezelven waarfchynlyk door den Afgang loozen. Dat zy in de Kwetzuuren door Schietgeweer aan Baviaanen toegeIjragt, groeijen zouden , is uit de gedaante (c) niet waarfchxnlyk (d) 'i Is, uit de ber g'en van Ru mp hi os, wel/ geloofbaar, dat o danige Steenen, op de 0st«difche Ei'anden, in Aapen vallen; maar tevens zeker , dat dit een ander flag van Bezoar zy, verfchillende van den echten van de Vas~ te Kund.aanen zullen , mo glyk de losle Beentjes, welke nstuurlyk in fommige Gewtichten der Die. ren zyn, daar in vndende , dezelven voor iets wonden «nge.ien en voort., die Bezoars elders aaBt.e£fende, gedagt hebben, dat zy ook daar groeijen. Deeze laatften zyn zckcdyk.waferook van die Blo.dfm.ak mogt zyn , geen lamencroeijing van Bloed, zo mm ais de Bokkefteenen, en het fchynt my uit zyn befehtyving, dat men hedencuags in Oostinde, de fraaifte er.fynfte Bezoars voor Aapelleenefl houdt. K 4 1I1.Deel.II, Stuk. I. FIlEEt. XV. 3 >FD. UK. Bezoar. spefteen. Pl. XIX. F,s. 4.  I AfHEBÏ, XV. Booid- 6 TUK. Etzoar. i 1 3 I 1 ï I > I ■\ J i i y. Ï52 Steenen cecroeid zyn doorgaans als gemarmerd. Zy hebben ook gemeenlyk ten Eyronde figuur, en een byzonderen glans en geeven bruai, geel of groenachtig af, warneer menze op een ftuk Kryt of op wit Papier, dat met Geruis bcüreeken is , wryft: 't welk tevens dienen kan om de echten van de nagemaakten te onderfcheiden (e). Uit de gedagte.groenachtige Kleur zou men weezentlyk in het denkbeeld kurnen komen, dat de Bezoars Galltcenen waren ; gelyk ze. fcere Boichir, Geneesheer te Rysfel, op :enige Waarneemingen , door hem omtrent Menfchen-Stceren gedaan, met kragt wil betveertn (fy. Ik kan zyn Ed., in deezen, niet ;oevallen ; aargezien 'er van zo veele Autheu•en verzekerd wordt , dat dezelven , by geolende Dieren, in de Maag gevonden zyn, en mvendien dat de Bezoar ongemeen verfchilt, aar de hoedanigheid eer Kruiden, welken cee' e Dieren gegeten hebben. Maar ten uherfte erwonder'yk is 't, dat men in het uitvoerige 'ranfche Woordenboek der Dieren gezegd indt; hoe het Gevoelen van Se ba ftryde telen dat der andere Autheuren, die zeggen zou- ff> De Kentekenen der echtheid van de Otientaalfche Beoars , iva zeer naanwkeurig opgegeven door den Heer rsndt, Vliif. Cm. VI. Deel, in de Voorrede, bladz, tlX, enz.  ss Menschen of Dieren. 153 zouden, dat de Bezoar in de PisVaas der Dieren groeije (g). By welke Autheuren , toch, vindt men die zotte onJerftelling? De Orièntaalfche Btzoar is van ouds voor een zeer kragtig Geneesmiddel gehouden geweest , en thans geld: nog de Occe tot twintig, vytentwintig en dertig Guldens; mar zy fraaij en gr< ot zyn. Men hieldtze voor onge meen Hartfterkende , Zweetdryvende en Tegengiftig. Of dezelve nog dien naam by de Chineezen , Indiaanen en Perfen , behouden hebbe;dat zy 'er zoveel gebruik van maaken, als Bumphids fchryft; kan ik niet berigten 't Is zeker, dat men 'er in deeze Eeuw, ii Europa, in lang zo veel werks niet van maak als voorheen ; te minder nu de kragteloosheü van dit Geneesmiddel, door veele Proefnee mingen, zo duidelyk is aan den dag gelegd (h) Ondettusfchen zou het wel kunnen zyn, da deszelfs uitwerking in heete Klimaa.ten lterke ware , dan in de gemaatigde of koude Gewe ten; alwaar het Menfchelyk Lighaam niet 2 ligt tot Zweeten is te brengen en de Ui werpgaatjes der Huid digter geüooten htef (ƒ) Uittfztrte Verband II. O. M. S99, enz. (g} DiBhnn. <*" ArAmaux. Paris ns9. Quarto. Tom. (hy z e het Vertoog van den Engelfchen Doftor Slab ten d'en o?zig.e,in de Phiiofoopbi/ek Verbandelingtn, 1 ©hel , bladz. 316, enz. K 5 III. I)£sl. II. srux. I. Aïr'eel, XV. Hoofdstuk. Bezoar, | t t r io t. e Li I.  154 Steenen gegroeid I. Afteel. XV. Hoofdstuk. OccidentaallcheJJezoar. I De OcQ,identaa:fche Bezoar , welke van Peru en me de Spaanfchè Westindiën in menigte aangebngt plagt te worden , zo Se ba meldt; is naauwlyks zo veel Stuivers het Onee, als de andere Guldens waardig. Dezelve , zegt hy, groeit in de Maag van wilde feiten of Hertebokken , die de Bergen beklimmen. Deeze Dieren beb ik voorheen , onder den naam van Bezoar ■ Hert , befchreeven en van de krakten van den Occidentaalfchen , in vergelyking met den Orienraalfchen Bezoar , omftandig gefpro' ken i). In 't midden van deeze zit, zo wel als in de andere, een Strookje, Blaadje of eenig Mos, waar de Steenige Suffe, by Schilfers of Korden , om heen groeit; maar dikwils is daar binnen eenige Haairigheid vervat. GeJagte Herte-Bokken loozen denzei ven door den Afging, zelfs met het Zakje, waarin hy is geboren. Van buiten zyn die Steenen rok wel Haairig en van Kleur bleek Aschgraauw 0f geel met bruin gemarmerd. Deeze Occidentaalfche Be?oar fchynt kleiner te vallen dan de Orn ntaalfche, waar van men forntyds ziet ter grootte van een Hoender Ey. Zulk eene, die een Oi ce woog, zegt Tave rnier, was in Inuie honoerd Guldens waardig, en hy hadt 'er een, van by de vyf Oneen, U) Nat. Uijl. r, D. iii. stuk, blad». 134, enz. U) Nov. At~i Ph.t AUd, Vol, Hl, p. 300 8c Vol. iv. >. 377» Tab. vi. 7.  in Menschen of Dieren. U5 c n, vcrkogt voer duizend Guldens. De Liefhebbery, om groote Steenen van dien aart te he'bcn /heerfchte zeer onder de PerGaanen. Zekere Apteker van Dresden hadt er van de Leinziger Ivlisfe, des Jaars W ^en mede gebra«t/die volkomen rond was en grooter dan een üanzen-Ey, zo Doktor Sc,a*e.v verhaalt, die hem ook in Afbeelding uitgegeven heeft, doch min of meer aan de echtheid fcheeu te twyfelen (*> Misfchkn , en wel waar fchynlyk , zal deeze tot de volgende behoo ^ De derde Soort , riet minder aanmerkelyl dan de anderen, is de Bezoar van Kormanckl Deeze munt in grootte uit, en wordt m,tPor tusetfeh Bezoar de Vaceas geheten, datisKoei jen-Bezoar. Veelen , naamelyk , heeun d Dieren, in welken menze meest^vindt , ƒ« Koeijèn. S,ba,ook,is van d.t denkbeeld g w.c;t onderfcheidende dus die Dieren van ü Walrifen , in 't Noorden voorkomende we ken fommigefi Zee Paarden geheten hebben doch anderen ook,wedt rom, Zee.K0e.3en. heb bevoorens aangetoond, dat de Lamant det WestindiBn eigentlyk den naam verdien, van Zee-Koe , en op dien naam , welken c Dier aldaar voert , heb ik hetzelve befchrcven (l> De Walrusjen heb ik deezen naar ft) k*t. Uijl, I. D. ti SïUK, SHOofdft. III. Deel. II. Stuk. L ' Afdeel» XV, Hoofdstuk. Bezoar. ' Bezoar tan Korman' del. 2 e j k n Ie at e- 1» oy  i<6 Steenen gegroeid I. Afdeel XV Hoofdstuk.Mczoar, Zee-Paard. Steen. i ( 1 1 t c 1 l by welken zy bekend zyn , laateri behoa' den (m). Maar die Dieren , tusfehen de Keerkringen voorkomende, welken gemeenlyk Hippopotamus heeten , heb ik , om dat zy zo wel in de Zee als in Rivieren leevcn , Rivier of Zee-Paard getueld (n). Dit is door my , volgens eene Aftekening , welken wylen de beroemde Hoogleeraar J. Bürmakmjs van de Kaap ontvangen hadt , in Plaat gebragt en naderhand door anderen , naar den Kop en Huid, van daar bekomen en opgezet zynde, (gelyk dat Dier zig thans in het NaturalicnKabinet van zyne Doorlugtige Hoogheid, den Heer Prins Erfftadhouder, bcvmdtj, in verfcheide opzigten verbeterd (o). Deeze Zee - Paarden, die zo wel aan de Monden van de Ganges als elders aan de Vaste Kust ?an Indie voorkomen en lyvjger vallen dan de waarde Osfen, leveren , zegt men, de voornaamEle bezoars van Kormandel uit. Van zes Ponlen hadt Seba 'er een gezien in de Verzanding van den Haarlemfen Predikant d'Or.. 'ili.e, die denzelven duizend Guldens geest hadt. Zelf geeft hy de Afbeelding van en Stuk van zulk een Zee - Paard - Steen, ie ruim vier Ponden zwaar geweest was, 'an buiten geheel glad, ligt Aschgraauw, vereeldende als de Herfecpan van eenMenfch, zyn- («0 Zie I. D. tl, Stvk , bladz. 7. W i. D. UI. Stuk, 38. Hoofdft, bl. «4>  ïn Menschen'of Dieren, 157 synde langwerpig rond, Steenig hard en zeer zwaarwigtig. Volgens het afgebeelde Stak,' fchync hy ongevaar vyf Duimen dik te zyn geweest. De ze'ifftandigheid was Schilferig en de manier van aangroeijing, om een Pit of Kerntje , fcheen met die der andere Bezoars overeen te komen. Ook werden 'er dergelyke Hartfterkende en Zweetdryvende kragten , als aan den Orientaalfchen, voorgemeld, aan toegefchreeven ; mids men daar van in grooter veelheid , tot een half Vierde Loots of twee Scrupels, gebruik maakte; komende deeze Be zoar, in dit opzigt, met de Occidentaalfcher overeen. Die groote Bezoarfteen van Me rcatus, van zesenvyftig Oneen Gewigts : aan den Paus prefent gedaan, hadt een Nier. vormige figuur, was ligt geelachtig van Kleu: en werdt voor een Peruviaanfcben gehouden doch geleek anders, zegt S e b a , veel naa den grooten , by hem afgebeeld. Verfcheid kleinere heeft hy ook in Plaat gebragt, di byna Hartvormig zyn en anderen Eyrond allen van dergelyken aart (p). Schoon myn Bezoar van Kormandel, in Fig 5, op Plaat XIX. vertoond , niet zo zwaar noch zo groot is, als de voorgemelden; (wei gene (o) Zie de Afbeelding van hetzelve en de Waarneemi (;en van den Heer hoftor j. C K-.ockner ten dien opzien te Amtterdam by Scbntidtr, Quaito 1775. (f) Seb. Kabinet II. o. Pl. cx1u fïg. i-ig. III. Dïel. II. Stuk, K ^.FDliEL» xv. Hoofd- 1TUK. Bezoar, 1 r > r » De rriyne * afgebeeld. , Pl.XLX. Fig. j. e i- 'i  ï ArriEEi XV Hoofd stuk. Bizoar. Buffelfteen.tl.. xix. f%. 6,7 158 Steenen gegroeid gende geen twee Pond,) verdient hy echter, in • verfcheide opzigten , eene byzonJtre opmerking. De grootte is , zo naa men 't heeft kunnen treffen , gelyk de Afbeelding voor fielt. Hy fchynt uit zes byna Kogelronde Bezoars, die taamelyk regelmaatig aan elkander gegroeid en met een dikken gemeeren Korst overtoog.m zyn, te beftaan. Vier derzelven puilen in de omtrek uit, en maaken als een vierkant, waar boven een vyfde, aan de zyde, die hier zigtbaar is, hoog in 't midden uiifteekt en de zesde van onderen zig voordoet, alwaar de Rokken afgeflagen zyn, wier Schilferig Geftel zig dus duidelyk openbaart. Ik heb den bovenften en onderden een weinig doen polyibn , de anderen , met den gehcelen Omtrek , ruuw gelaren,daar de Korst AfcHgraauw fs, met vuilgeel gemarmerd. De zWffindigheid is zeer hard, doch laat zig met een Mes een weinig affchraapen , en heeft dan een aangtnaarhen Kruiderigen Geur. Dit laatfte fchryft Seba aan deBuffelfteenen van Kormandel toe, welken hy zegt, ligt, harftig en broosch te zyn , katecde zig gemaktelyk tot Poeijer wryven. Aan 't Vuur gehouden , zegt hy, fmelten ze als Harst en geeven dan een liefelyken Baifamieken Reuk. Dit komt, zo hy aanmerkt , daar van daan , dat deeze Dieren, in de Bosfehen omloopt nde, aldaar veelerley Kruiderige Boombladen en Planten vinden tot hun Voedzel, Bedenkelyk acht hy,  in Menschen op Dieren* 159 «hy , dat hunne Maag, die niet wel verteeren ilkunnerde, gelegenheid geeft tot eene Schilferige anrgroeijing der Harftige deelen, om eenig jLignaampje , daar in bevindelyk. Sommigen j-warden met den Afgang van dezelven geloosd. I Het zouden dan m:sfchien ook wel Galfteenen l kunnen zyn , indi. n de Geur niet daar tegen ! (treed. Verfchei iene heeft hy daar van ir i Plaat gebragt (q), waar onder ook eene dooi I gebroken , om de inwendige zelfftandigheid t< |l vertoonen', welke daar echter, op ver naa, zc !j duidelyk niet is, noch zo fraay, als in een dei !i mynen, doorgezaagd,in Fig. 6,op Plaat XIX. 1 afgebeeld , alwaar ten minlte twaalf Schilfer: ] zigtbaar zyn , evenwydig loopende om de mid f delfte, die ongevaar de grootte heeft van een i KofFyboon. De Kleur van binnen is donke bruinachtig , met veranderingen ; die van hc Holletje in 't midden geel; van buiten geefich tig groen, gelyk ik 'er meer heb, als ook di : in 't bruine vallen , doch deeze worden gemeei lyk gehou .1i n voor den Aaoen - Bezoar, ho\e gemeld. Sommigen zyn als gewolkt en gema merd en zeer langwerpig van figuur, gelyk d van Fig. 7 , in welke tevens zig van buit< het Schilferig Geftel openbaart. Ik heb oc een Schilfer van eenen , die wel zo groot : een Kaatsbal moet geweest zyn , egaal groe ac (f) op Pl. CïTI, als boven, fïg, 11-17. III. Dm. II. Stuk. | Afdeel, XV. Hoofdstuk. Etziar, » i r t e iar- ie n k ls nh-  r, Af esl. xv. Hoofd T»uk. HertenSteen. Armadi'le-^childpadde.Stïen,enz. 60 Steenen gegroeiö ichtig geel en zeer glanzig van Oppervlakten De Hertebeeften , welke op Ceüon, en elders aan de Vaste Kust van ludie, in de Wiidernisfen gevangen worden, hebben fontyds vyfj zes en me?r Steenen in hunne Maag; die hard, dik van Schil en Steenachtig /.yn, van grootte als Duiven-Éijeren, bleek Afchgraauw en glad van buiten. R v m v h • u s fpreekt van een dergelyken Henerft'en, doch me:nt dat die 'er van buiten ingek omen ware of inguflokt door het Beest. Of in do Europifche Herten dit ook plaats bebbe , weet ik niet. Men verzekert dat de Trainen van een oiid Hert dikwils zodan'g verharden, dat men 'er den naam van Bezoarfteen aan geeft. Daar zouden zodatiigen , van omtrent een Duim' groot, zig in 't Naturaliën - Kabinet van den Konïrig van Vrankryk bevinden. Ook was aldaar een regte Herts- Bezoar , Ey vormig, meer dan twee Duimen lang, weegende ruim zeven Loot (rj. Het Beentje , dat in derzelver Hart groeit, id de Geneeskunde vermaard , fchynt van geen Steenige uatuur te zyn (j). Voorts vind ik, by dien Autheur, gexwag gemaakt van Maagfteenen van Schild'Varkers of Armadiüen, als uit verfcheide Bolletjes fairien- gé- (r) Zie deeze Nat, Hiüorie ,1. D. 111, STUK. m. 9J; (j) Os e Corit Cervi, aid , bladz. 94. (t) Op Haat CZI1I, als boven, zie bladz. 141,  iw Menschen of Dieren, ieï gehoopt; van Schildpadden , die mede zeer -iknobbelig zyn , als 't ware met veele Pokken jjbezet; zo dat die van Tunquin dezelven Pok\kefteen heeten. De lndiaanen, zegt hy, houidenze voor het beste Geneesmiddel in de KinI derziekte , om de Pokken zagtjes uit te dry! ven , en geeven 'er van tien tot twintig Greinen tevens van in. In de Westindiën werden zy hoog geacht tegen heete en Bluts - Koorti.fen. Eindelyk maakt hy melding van een Steen ' van taamelyke grootteen dergelyke gefteldheid, U welke uit de Maag van een Eenhoorn-Vifch, in de Straat - Davis, gehaald zou zyn. Van ; alle deeze zyn ook Afbeeldingen door hem gegeven (t). (7) Dierfteen uit de Maag, die Vezelig is van zelfftandigheid, Deeze bepaaling dient om denzelven van de ivoorgaanden te onderfcheiden. De Bezoars hebben ook forntyds van binnen Vezeltjes of iHaairtjes, inzonderheid de Westindifche; doch hier beftaat de geheele zelfftandigheid uit Ve« izeltjes, die forntyds met een Steenachtige Korst | begroeid zyn. Inzonderheid komen hier de Haair- I {7) Calculus Gaftricus intus Filofhs. Syfl. Nat, XII. Tom. 1111. Gen. 44. Sp- f- Calculus Animalium Ciinibus coajjmentnus. WALL. Min, 410. Calcnli Animalum, Crinibus vel Fibils coagmentari. ^gagtepils, Wall. Sy/l. Mm, II. p. 639» L III. Deel. II. Stuk. Afdeel} XV. HOOFDi STUKj vu; Caleuta) AZgagrofiia  x6i Steenen gegroeid i. XV. HOOFDSTUK-.llaairkal, i ] Haairballen in aanmerking, die men zeer dikwils in onze Kalvers en ook in volwasfen Runderen vindt , gelyk ik daar van omftandig heb gefproken (a). Zy vallen van verfchillende Kleur, naar dat het Haair is van de Koe,welke het Kalf of een andere gelikt heeft; alzo zy uit het afgelikte Haair famengroeijen : 't welk zulks onbetwistelyk maakt (V). De grootte is dikwils als een Kaatsbal of als een Vuist, ja als een Kinderen - Hoofd , gelyk ik dus donkerbruine , roode of rosfe en bonte heb. S ëba beeldt 'er af, van vierderley Kleur, uit inlandfe Kalvers, en een gryze uit een Europi(che Melk-Koe, allen zonder Korst: doch hy vertoont 'er één van een Runder - Beest, uit ie Spaanfche Westindiën , hebbende van buiEen een dikke Steenige Korst, Kastanje - bruin van Kleur. De figuur was rond , de dikte by le vyf Duimen. Dergelyken vertoont hy ook lit de Maag van een Paard, en van een MuilEzel, in de Westindiën gefneeden, die mede :en harde dikke Korst hadden, en van binnen :en Haairige zelfftandigheid. Terwyl anderen, lyederom , gelyk die uit een Wild Zwyn van Cey- {*) Nrt«. Rijt. 1. D. 111. Stuk, bladz. 2R3. (v) Zonderling is 't, dat Swammerdam zelfs in de Exkrementen van ongeboren Kalveren Haair vondt , dar liy ichtte, doordien zy in de Lyfmoeder hun eigen Lighaara. gelikt hadden , daar in gekomen te zyn. Jiyiel der Netuur . Deel, bladz, 319.  in Menschen op Dieren. 163. ! Ceylon en uit een Siberifche Bever, van buiten j geheel ruig waren , beftaande t'eenemaal uk 1 Haair, en zynde uit derzelver Maag gehaald Cw), j Dat de Schaapen ook dergelyke Ballen in de Maag krygen, die fomtyds de grootte van een Appel hebben , en vau binnen met Wol, Mos en dergelyke dingen gevuld zyn , met een harde Steen- of Kalkachtige Schors overwogen , heb ik voorheen verhaald («_), Een ^aartigen vondt men in 't Naturaliè'n Kabinet van den Koning van Vrankryk. Gemeener zyn V de Gemfen - Ballen, welken men vindt in Je Maag .van Wilde Steengeiten of Berghokken, Gemfen genaamd , die zig op de fteile Steenige ! Bergtoppen der Alpen in Switzerland onthou* den. Ik fprak daar van insgelyks uitvoerig (;y). t Het woord Mgagropila, dat is Wilde Geiten■Bal , door den Ridder hier in den voorden geplaatst , heeft zyne afkomst van dezelven Men noemtze ook wel Gemfen - Bezoar, en iheeftze dikwils,in fommigeApotheeken, voor den Bezoarfteen, ja zelfs voor den Pedro del iPorco gebruikt. Meer. { (to) Seba Kabinet, 11. Deel , Pl. CXIV. Fig. i-io, bladz 144 -146. | (je) Nat. Hift. 1. D. ill. Stuk, bladz. 240. Bladz. &m% ik niet zeggen , dat het in dezelven ook niet door lik. (keu ontftaat : 1 hoewel dat by de Schaapen zo gemeen niet is,a's by het Rundvee,) maat dat het in de Gemfen daar. luit niet voortkome. I (y) 't Zelfde , bladz. tjo, enz. L 2 III. Djel. II. Stuk. r. Afdeel? XV. HoofdJ }tuk. GetnlènBailen,  li Afdeel; XV. Hoofd- STUFr Gemftr.Jial. 164 Steenen gegroetê Meergemelde Seba geefc de Afbeelding van verfcheide Gemfen - Ballen , de grootte onge» vaar hebbende van een gemeene Pruim, rondachtig of een weinig plat, van buiten met een harde gladde Korst, of ook zonder dezelve , van binnen digt gevuld met een fyne Haairigheid als Vilt; ja ook van eene , waar in hy die Stoffe oordeelde als verteerd te zyn; zynde van buiten deeze Bal Schilferachtig bekleed , en, gelyk de befte Ceilonfche Varkenfteen, aan* genaam bitter van Smaak, even als de meefte anderen, 't Kan zyn dat fommigen van deeze weezentlyk Haairig zyn, en door likken ook in deeze Dieren, die zeer fyn gehaaird zyn, even als in het Rundvee ontftaan; gelyk verfcheide voornaame Autheuren van Gevoelen zyn: terwyl anderen met kragt beweeren, dat de Gemfen-Ballen van binnen een Vezelige zelfftandigheid hebben, welke van Planten, wierSteelen of Wortels zy gegeten hebben , afkom ftig zou zyn. Zy zyn forntyds met een zagte, forntyds harde Houtige , zelden met een Steenige Korst bekleed, doorgaans langwerpig, zeer ligt en zelden grooter dan een Hoender -Ey. De Kleur is gemeenlyk Aschgraauw of bruin, forntyds donker-geel of hleek groenachtig (z). Gedagte Vezeltjes zouden, volgens fommigen , van (z) TRiLL de Mat. Mtd. p. 471. (a) KB AM. Plant, jtuflr, p. jso. (*) TRILL, Mat. Med. p, 25*.  in Menschïn of Dieren, iö^ van het Doronicum , volgens anderen van het Meum Athamantce, welks Wortel - Vezelen tot een voornaame Spyze der Alpifche Steenbokken /trekken , afkom ttig zyn (a), Gemeenlyk worden deeze Ballen Duitsch Bezoar geheten en men heeft 'er voornaame kragten aan toegefchreeven. 't Is zeker, dat zy forntyds tegen Hoofdpyn , Krampen, Zenuwtrekkingen en dergelyke Kwaaien, dienftig zyn bevonden , wanneer men 'er een half Drachme of wat meer, met Wyn, van liet gebruiken: als ook cemg^zins Zweetdryvende: doch tot dergelyke Kwaaien zyn kragtiger hulpmiddelen en in zwaare Toevallen zal men 'er niet ligt op betrouwen. Hier moet ik fpreeken van den Ceylonfen ■ Varlenfteen, gemeenlyk Pedto del Por co van Cey-. Ion genaamd ; alzo die mede een Maagfteen is, en wel een zeer fyne Haairbal, in de Maag van Wilde Bosch - Varkens groeijende en niet in de Galblaas , gelyk de Malakfe Steenen van dien naam. Sommigen willen, dat hy ook uit Stekelvarkens , doch uit derzelver Maag, zou komen (b). Hy wordt, derhalve , met regt onder de Bezoars geteld , en voor een vierde of vyfde Soort daar van gehouden (c). Seba, die (e) Zy rekenen dan i. den Orienraallchen: *. den Occïdentaalfchen: 3. den Bezoar yan Kormandel: 4.. den Europifehen of Gemfen • Bezoar : s. deezen Ceylontchen. Dar L 3 'e VI. Deejl, II. Stuk. I. Afdeel; XV. ioOFD- sruir. GlmftKfl Bal, Ceylonfe Varkenleen,Pl. XIX. *&•«.  iöt> Steenen gegroeid l Afdeel, XV. Hoofdstuk. Ceylenfche Var tl/nfltm. die zeer kundig in deeze zaaken was, heeft'er verfcheideDe in Afbeelding gebragt, waar van de vier eerfte en beste, zo hy aanmerkt, dus beftonden. De eerfte was rond als een _ Kaatsbal , van buiten met een donker bruine gladde Korst , van binnen digt van zelfftandigheid, zonder Haair, bitter van Smaak, als merze kaauwde. De tweede , half doorge» foeeden , beftondt uit verfcheide Schilfers of Korften, gelyk de Bezoars. De derde was donker bruin , met grysachtige bulten en de vierde zwartachtig , byna vierkant, met een donkere marmering van boven; glad, hard en glanzig, hebbende een dunne Korst en bitter zynde van Smaak. Vier anderen , omtrent van grootte als een Limoen of Oranje - Appel, wareD zeer bitter. Deeze hadden eenige Haairigheid; weshalve hy achtte de Haairige Stoffe in dezelven nog niet verteerd te zyn (d). Voorts geeft hy nog de Afbeeldingen van drie kleinere, welke de regte Ceylonfe Wilde Varkens-Steenen zouden zyn, als geen Haairigheid van binnen hebbende (e). Het zelfde bevind ik in myne Ceylonfe Pedro del Porco, in Fig. 8 afgebeeld,, die een bruine Korst van buiten heeft 'et zyn, die den Menfchen Blaas - Steen ook voot een Soort van Bezoar houden cn daar mede een Tegengiftige kragt aan toefchryven , gaat buiten fchreef. Zie Kram. Auflr. als boven. (rfj SEB. Kabinet II. DïEL, Pl, CXIII. Fig. 1-8, bladz. 137  in Menschen of Dieeen. 167 I heeft en eene fnybaare zelfftandigheid, egaal donker Olyfkleurig , zynde van eene EyvorI mige figuur en van grootte omtrent als een Hoen- ] j der - Ey. Een weinig van de zelfftandigheid,s gekaauwd, laat lang een niet otiaangenaamen y bitteren Smaak in myne Mond. Dien Smaak < bevind ik niet in een andere Ceylonfe, welke rond is en van grootte als een Stuiter, vaal met zwartachtige Vlakken , en blykbaar van eene fyne Haairige zelfftandigheid. Rtjmphius I merkt aan, dat de Maagballen, in de Molukjj fe kleine wilde Strand-Varkens, dikwüs byna i een Vuist groot voorkomende , van binnen en \\ buiten Haairig zyn als Vilt, hebbende geen aan1 merkelyken Smaak (ƒ> Welke de oirfprong van die Haairigheid in ; de Maag van deeze Wilde Varkens mogt zyn, i kon die Autheur niet uitvinden, 't Is niet waarfchynlyk , dat het door aflikken van hun eigen Haair, gelyk in het Rundvee, ontttaa; 1 om dat de Varkens - Haairen zo grof en lang ! zyn. Veeleer zou ik denken, dat het de Haai1 righeid zy van zekere Boom- of Peul vrugten , welken zy nuttigen^, en die dan onverteerd I blyven in hunne Maag , tot dn zy aan Ballen fa- I J57-139. In 't Werk van RuwrHius is, op Plaat LV(I, I bv Letter A, zodanig een Ambonfe Varken-Steen inge| vóegi. (ê) Plaat CXtll, als boven , Fig. 9, 10, II, (ƒ) Ambonfe Rariteilkamtr. LI. Hoofdd. h 4 III. Deel. II. Stuk. I. iFDFEL,1 xv. lOOFD. TUK. CeylottHe Var* en/leen.  I. Afdeel. XV. Hoofd- stuk, vrir. Calcului Fellis. .Calfleen. Oiriprong, 168 Steenen gegroeii» famengroeijen : 't welk te waarfchynlykcr is*,, om dat men zo groote Ballen in zo kleine Varkens en dikwils twee, drie of vier,,in ééne. Maag vindt. (8) Dierfteen uit de Galblaas. -De Galfteenen zyn wel de gemeenfte onder alle Steenige famengroeijingen van het Dierlyk Lighaam. Men heeftze in alle Werelds deelen en in allerley Dieren nu en dan gevonden. In Menfchen zouden zy ook, indien zy zo duidelykeen pynelyke Ongemakken, als de Pisblaas-Steen , veroirzaakten, en door de O. peratie uitgefneeden werden , menigvuldiger voorkomen. Immers die Kwaal is zo gemeen dat de vermaarde Hoffmann van dezelve een byzonder Hoofdftuk gemaakt, en niet alleen de Kentekenen , maar ook de Genees middelen opgegeven heeft, onder welken het gebruik der Mineraalej Wateren, door hem, als het voornaamffe is aangetekend. Sommigen willen , dat deeze Steenen ook in het Darm - Kanaal ontftaan^ouden en B v c hnerus , zegt men, heef?zulks door Waarnee. (8) Cakulus Fclleus. SyJI. Nat. XII. Tom. ftl. Gen. 44. Sp. 6. CholoKthus Vuige et. Hominisj/s. Bovis- y. Etinacei. Lapi, Malaccênfis. Clus. Exet. z,r. Caiculi Animahum Hyftticnm, WALL, SyJI. Min. K, p. «55,  [: t/n Mensckbn of Dieren: ït?$ neemingen aangetoondïg). Terwylhetzekeris, | dat deGal dikwils zo wel naar boven als naar bene- A den gaat, is het niet te verwonderen; dat zelfs H in de Maag Steenen kunnen groeijen, die meer sa of min hebben van eene Galachtige hoedanig- c heid. En hier van is zekerlyk de bitterheid der Maagfteenen , zo der Bezoars , als der Haairballen voor befchreeven, doorgaans af te leiden» Ook maakt de braudbearheid geen weezentlyk onderfcheiding : want de Ontleedkun< de heeft den grooten Morgagni doen blyken, dat 'er veele Steenen in de Galblaas groeii jen, die zwart en Aardachtig zyn en niet branden ; terwyl de gcelen doorgaans ontvlammen , vyanneer menze aan de Kaars houdt. Haller heeft 'er witachtigen gezien, met een bruine, zagte Kern , welke als Zegel - Lak fmolten en brandden {li). De Kleur derhalve geeft geen zeker Kenmerk, en, dewyl zy ook in de Lever ontdaan, zal de hoedanigheid van de Gal het voornaame onderfcheid der Galfteencn te werg brengen (i). De grootte van deeze Steenen is zo opmerkelyk niet als derzelver getal. Men heeft 'er niet alleen tot tweehonderd gevonden in de Galblaas (g) MheelU Pkys. Mtd. Math. Anni 1730. Mens, Majo. Vid. AS. Pbys. Mei. Vol. X. p. 122. (b) Comment. ai Pril. BoEUH. Vol. III. p. iSS. (i) Zie de Waarneemingen omtrent de Galfteenen en Bezoars. Uitgezegte Verhand. II. DEEL, bladz. 291. L5 II1.Desl.II.Stuk, Ti rr>F.ïL,' xv. 0ofd-uk. 'aljlten. Getai,  f. Afdeel XV. Hoofd- STOK. QBlftttn i 3 c z V p\ uit 170 Steenen g b c r o e r d •e^fr-rTA" Lyk ecner W> die gezond en fnfch fcheen , doch zeer driftig was%n na dood nedemel. Zy was , in voorigeo tyd, wel met de Vallende Ziekte geplaagd geweest De meefte Steenen waren hoekig/varfgTooctê ais Erwten , de grootften als Hazelnooten geeler en broofcher dan de anderen, die meest al een zwartaehtige Kleur hadden , ontvlam rnende aan de Kaars (k). Zal men gelooven" dat er tweeduizend in ééne Galblaas gevonden zyn (/, ? Twintig waren van zekere Vrouw ioor eene Verzweering , drie Vingerbreed en icoger dan de Navei, uitgekomen, welke van pootte als Erwten waren , en tweeandeJn, jyna van figuur en grootte ais Karftengen verden 'er nog uit gefneeden. Toen bevond^ le Chirurgyn, dat'er.nogéén in de Galblaas -at, die derzelver geheele holligheid vulde, en raar van hy de Lyderes niet, dan door den ■elven aan Hukken te breeken , kon verlosfen )it gelukte echter, en de Wond, z0 wel van e Maag als van de Galblaas, werdt genezen • )damg dat het Vrouwsperfoon, reeds bv de eertig Jaaren oud, wederom haar werk kon doen (k) A8. PhV. Med. Vol. X. p. ,20 xlcT„nofNorimi'173S-Hebd' **p- Ex m f») A&. Pbys. Mtd. Vol. VI. p. 2SÜ Ï STJS 0erd«*"*S' *«~rkmS« , door „j, £ vertaald e„ by ee„ gebragr. Arnft. IyJ*  in Menschen of Dieres. 171 doen (m). Dus ziet men dat, hoe gevaarlyk de Wonden van de Maag en Galblaas ook zyn, A de Operatie, in dringende Omftandigheden , fl lo wel op den Steen, door uitwendige uitput- s. ling zig openbaarende , in die deelen gefcbieden kan, en met zo weinig gevaar, als op den Pisblaas-Steen O). . Men heeft zelfs uit een Ettergezwel in de Lever, van een leevend Mensch, een Steen gehaald a's een Duiven -Ey, en uit het Lyk van een voornaame Dame is 'er éen als een Ganzen-Ey gefneeden, die in een bekleedzel binnen de Lever zat (0). Daar is een GaHteen door den Afgang uitgeworpen , die de figuur en grootte hadt van eene groote Flefeh - K urk (p ). Ook is 'er één, van grootte als een HoenderEy uit de Galblaas van een Lyk gehaald. Zelfs heeft men het geheele Galblaasje, met deszelfs inhoud, in Steen veranderd gevonden. Om de menigvuldige voorbeelden, daar van befchreeven (q), voorby te gaan ; zal ik alleen thans ten di ;n opzigte aanmerken, dat de mee'ten, die men groot mag noemen , ongevaar zyr als een Moskaat-Noot of Turkfe Boon: de de myne, in Fig. 9 afgebeeld, welke ik, me 1 no (») Zie Uitgezet Verhand, als boven, blad*. 297. (p) AU. PhjF. Med. Vol. VI. p. 248. (q) Vid. SCHENK. Oh. Med. Tom. I. Libr. Hl. Obs 7 p. 775. III.Deel.II. Stuk. I. EL- XV. üOD- :uk. Galjlem. Grootte. Pl. XIX. Fig. 9- . t y  'i 'Afdeei XV. Hoofdstuk. Galjken Hoedanigheid, i l { 1 \ (r) Uitgtz. Verband, als boven, 174 Steenen gegroeid nog twee-en-twintig anderen, van grootte . byna als Erwten , nu ruim dertig Jaar geleeden, by de Ontleding iD een Lyk vond ; nog we! onder de grootften van de Galblaas geteld mag worden. Elders heb ik daar van de Hiftorie uitvoerig medcgeeld (r> Hy is aan de beide enden zwartachtig bruin , doch ziet anders uit den geelen C gelyk de overigen. Die Gal-Steenen, welke in de Maag of in de Darmen gevonden, of door den Afgang uitgeworpen worden , zullen aldaar nog merkelyk aangegroeid zyn. Alle die Toevallen en Ongemakken, welken men aan de Galfteenen toegefchreeven vindt, kunnen met zekerheid niet daar van afgeleid worden, 't Verfchil, daar omtrent, is groot, naar de grootte, plaatzing en hoedanigheid deezer Steentjes, die forntyds in 't Water zinken , forntyds dry ven, forntyds Vlam vatten, forntyds niet. Ha les heeft 'er een ongemeene veelheid Veerkragtige Lugt , en veel Olie , Joor Destillatie uit gekreegen. Hier uit zouien fommigen opmaaken , dat zy veel Vafte Lugt bevatten. Zekerer is 't, dat zy uit de Aardachtige deelen van de Gal, door weinige >eweegmg des Lighaams en gebrek van Zeep. ichtig verdunnend Voedzel, ontdaan j 't welk naakt, dat 'er het Gedierte tegen 't end van den Vinter meest mede bezet is en geplaagd. Dit  TH MENSCHEN of DlEREN. Ui Dit brengt ons tot befchouwing van de Galfteenen der Runderen , die in Turkye zo gemeen zyn , naar B ellonius verhaalt, dat geen Vleefchhouwer een Galblaas der Osfen wegfmeet, zonder eerst naar Steentjes daar in gezogt te hebben ; welken men aldaar tot Schilderen met Waterverw gebruikte (s). Des kan men 'er ook de Sterfte der Runderen, die thans zo veele Jaaren in onze Provinciën en in andere deelen van Europa gewoed heeft, met Moe. bius, in geenen deele aan toefchryven. Ik heb van die zogenaamde Osfen- Bezoar ; als ook van het gebruik,dat'er door fommigen inwendig van gemaakt wordt, reeds omftandig cefproken , en opgemerkt, dat dezelve gemeenlyk de figuur, grootte en kleur, heeft van eer hard gekookt Eijer-Doir. De Heer D a obenton vondt, in de Galblaas van een Koe, een geelen Steen , van grootte als een Vuist Deeze Galfteenen zyn zeer broofch en by uit? ftekligt, fchynende uit veele Schilfers famen eefteld te zyn 0)- _. Indien de Bezoars,uit Viervoetige Dieren ook tot de Galfteenen behoorden , gelyk d Heer Boucher wil, als voorheen gemel is - dit zou het getal derzelven zeer .yergroc ten. De Steenen der Paarden, die dikwils : (0 Bslu». OU. iii. p. Ver£elyk BUBSS N, Hili. v. HM. ii. o. bladz. ioji(0 zie Nat. Hit. i- D. iii.STUK,bladz. i8;, UB. tli "lFDE&li XV. ÜOOFDtük. Runder^alfte«nen. i > 2 I I- n ;t ti  174 Steenen gegroeid L Afdeel. XV. Hoofd. stuk. Calfttm. Malakfe Pedro del Poico. . ] t f i i ] i i ) het Gedarmte derzelven , of ook in de Maag voorkomen (v) , zouden, zo wel als de Steenen, van Menfchen door't Fondament geloosd, Menfchen-Bezoars genaamd, bier t'huis behooren (w). Duch zyn Aanmerkingen zyn gegrond op de Waarneemingen van B iaischi, welken Morgagn* zo grondig wederlegd heeft. Ook zou 't verwonderlyk zyn, dat inde Galblaas Steenen om Strookjes , Haairtjes, Kafjes, Pitjes, Houtjes, Mos en dergelyke vreemde dingen gegroeid waren, die men altoos in 't midden van de regte Bezoars vindt. Dezelven echter, hoewel in de Maag geboren, kunnen meer of min eene Galachtige hoedanigheid hebben , en dus in zeker opzigt Galfteenen tieeten; gelyk ik boven heb aangemerkt. De voornaamfte van alle Galfteenen is de Malakfe Pedro del Porco, ook Lapis Hyjlricis, Lapis Porcinus cn Lapis Malaccenfis getyttdd. Oe naam betekent eigenrlyk Malakfe VarkenIseeni hoewel hy den oirfprong niet uit gemeeie, maar uit Yzer- of Penne-Varkens heeft, lie meest op Malakka , doch ook op eenige Eilanden van Water-Indie voorkomen. Ik heb daar (v) De zelfde, bladz. iZi, Hier voor befrtiryf »'k een ïalfteen uit een Paard. Dat mee^t al'e Paarde - Steenen in [e Blaas of Nieren groeijen zouden tZeeuwfcb Gmootfihap 'U Deel, Voorrede, p LlX,/ ftrydt regen de Waarnremin;en, aldaar gemeld Om dat 'er, evenwel, Blaas-Steenen an Paarden zyn , heb ik van dezelven in 'r algemeen aldaat efproken.  in Menschen of Dieren» i?5 I Jaar van gewag gemaakt by gelegenheid der Afj beeldinge van dat Dier (x) , ontleend uit het I vermaarde Werk van Seija, die tevens ook I zodanige Steenen in Plaat vertoont. Men ver' zekert, in 't algemeen, dat zy in de Galblaas groeijen (y), niettegenftaande zy rosachtig zyn 3 gelyk een Perfikfteen of bruin Kaneelkleurig, en dus meer naar de Haairballen in KleHi , gelyken dan naar de Galfteenen. Zou dil Dier (mag men vraagen) zyne Gal anders . gekleurd hebben, dan de meefte Viervoe tige Dieren , enz ? De grootte ondertusfcher is vry egaal, van die van een Hazelnoot toi een Walnoot bepaald , hebbende de grootfte4 van Seba, omtrent anderhalf Duim middellyns gehad en de figuur byna Kogelrond. De vettigheid , van buiten, en de ongemeene bit. terheid, als ook het vaste famenweefzel, onderfcheidt de waare Malakfe Pedro del Porca Steenen, van de Ceylonfe en anderen. Van binnen is de zelfftandigheid Schilferig, zegt S& (vt) Zie Uitgezogte Verhand. II. Deel , bladz. 293. (xi Nat. Hifi. L D. II. Stuk , Plaat XIX. Fig, 2, p (y)-Elders vind ik aangemerkt, dat men in de Kop en Buik van het Stekel. Varken Steenen vindt, niet grooter zynde dan een Amandel uit den Dop • ook naar dezelven in figuur gelykende. (Dia. des Animaux. Paris iyrp. qiiarto. Tom. r. p. 283.; op welken grond dit fteune is my onbekend. Ook wat men daar door vetftaa. Want vervolgens Tom. lil, van het Stekelvarken fpreekende, wordt de ree. re Galfteen van hetzelve befchieeyen. IIL Deel, U.Sr uk. t. Afdeel. XV. Hoofd» stuk. Pedro del Porto, \  i?ö Steenen g e g r o e r d i. Afdeel. XV. Hoi fdst i. Pedro dl Ptrcu Pedro de GoaenPe dro Cordiaal. Seea, met vermd Ting van Kleur, en in 'c midden zit een dun Vliesje, naar een Blaadje gelykende, o^ ook fomwylen niets (z). Gemeenlyk heeft men deezen Steen in Goud gemonteerd, met een dergelyk Ketringje, wegens de waardy , die zo groot plagt te zyn f dat voor gemelden grootten dikwils duizend Ryksdaalers aan Seba gebooden waren. Naderhand , echter, is de Prys zeer gedaald; dewyl men grootelyks verlicht geworden is, aangaande de uitmuntende hoedanigheden, welken 'er aan toegefchreeven werden. Men vindt daar een Lyst van by RuMPflios, wel veertien Geneeskrsgten optellende (a). Men kan niet ontkennen, dat hy een Hartiterkende kragt heeft en Zweetdryvende , dus ook eenigermaate Tegeögiftig zy; doch om op het Aftrekzei daar van , in Wyn of Water , tot een uiterst Middel, in zieltoogende Menfchen , als iets kragtigs te betrouwen, wordt een fterk geloof vereischt (b). De zeldzaamheid en duurte van deezen Steen, en de groote verbeelding, die men 'er in Indie van hadt, heeft aldaar andere Steenen doen maaken , die byna de zelfde kragt hadden; waar mede de Jefuiten in de Portugeefche Zen- din- («) Zie breeder de omftandige beichryving van den Heet Brandt,Drogist alhier, in her VI. Deel van ons Zeeuwfch Genootichap , Voorrede : doch men moet aldaar, bladz. XIXIV , de benaaming van Einnaiis leezen flj/irix iraebyura , dat is, Kortttaartig Stekelvarken. (a) Amhoinfibt RariuUk»mtr, blad;. zj?»  in Menschen of Dieren. 177 * dingen zig veel opgehouden hebben. Hunne fabriek is de Pedro de Goa, zo groot als klein, j waar van ik Steenen heb, getekend met het i Merk van den Maaker, zo als de vermaarde KiEMPFER hetzelve opgeeft, en de Pedro Cordiaal , inzonderheid uit Hartfterkende dingen famengefteid , waar van wy genoeg hebben onder de bekende Geneesmiddelen. Mee rgemelde Verzamelaar, S e b a , hadt ook ïï een Galfteen bekomen van een Tygerdier van I de Afrikaanfe Kusten , welken hy mede afbeeldt (c) Dezelve was taamelyk groot, met veele Takkige Uitwasfen begroeid, als groote Wratten, die weder kleinere uitgaven, van Kleur donker Kastanje-bruin, geheel Steenhard 1 en bitter van Smaak. Men hielde hem aldaar I voor een uitmuntend Middel, tegen de uitzin< nigheid of dolheid, mids dertig of veertig GreiI nen daar van eenige maaien mgeevende. Hy ! hadt insgelyks een Galfteen uit een Ceylonfe ' Olyphant gekreegen, van de zelfde Kleur, fchynende uit verfcheide kleinere Steentjes famenj gefteld te zyn. Deeze was mede bitter van i Smaak (d). Dus (i) Ovet de nutteloosheid van deezen zo vermaarden i' Steen , in dien opzigt, en het bedtog dat daaromtrent ge| pleegd werdt, heeft wylen Doftor Slichting een geheel l Vertoog gelchreeven. Zie Nuv. Aft. Piys. Mti, Tom. i, I P- 3 39* (e) Kabin.Xï Deel .P/.CXHI. Lett. M. j (d) De zelfde Plaat, Lett. N. p. 144, M III. Deel. II. Stuk. IS Afdeel." XV. Hoofd-; , STJK, Galfteen uit een Tyger en Oly. phant.  178 S T EHE NEN GEGROEID I. XV. Hoofdstuk. ix. CaUulus Velacrium. Vogelfteen. Dus de voornaamfte Dierfteenen uit Menèhen en Zoogende of Viervoetige Dieren «wrgefteld hebbende, gaan wy nu die van andere Dieren befchouwen. (9) Dierfteen uit Pluimgedierte. 't Gevogelte is ook geenszins van Steenige Samengroeizelen bevryd. In de eerfte plaats aal ik acht geeven op die der Hoenderen of Haanen , waar van Asricola tweederiey befchryft; fommigen in de Maag voorkomende, van grootte als Lupinen of Boonen, helder als Kryftal of Keitjes: dus misfchien van dezelven ingeflokt; anderen in de Lever, bruin en van onderen poreus. Seba beeldt een Steentje af van de eerfte Soort, dat in een Kapoen of gelubde Haan was gevonden (e). Dan fpreekt hy van een Witten Melkfteen van Malabar, in 't Portugeefch Lama da Costa genaamd, komende uit de Maag van zekeren Vogel van grootte als een Kalkoen, zwarten fierlyk gevederd, die zyn Nest op oude Boomen maakt. Deeze Steen, van grootte als een TurkfcheBoon, hadt eene Melkwitte Kleur en werdt by de In- di- C») Calenlus ex Avibus. Jdib} Culculi Animalium Gallomm , Hirunclinurn , Motacillarum &c. WALL. Syft. Min. II. p. <3i , &e. Vogclfteenen. BEiiKH. Nat. Hifi. tiaa Hui' land II. loss. (0 Als boven, Pl, CXIV. Fig. i}. p. U4-  ïn Menschen op Dieren. 179 diaanén in veel vvaarde gehouden., om dat men zig verbeeldde } hoe hy, tusfehen de Vróuwe Borlten gehangen , het Zog deedt vermeerderen '(f). Rumphius zegt, dat die Steen zeer week en broofch is , ligt en aan de Lippen kleevende, maakende, behalve het gedagte bygeloovige gebruik, ook daar van gewag, dat hy den brand der Oogen verkoelt. Men bragt hem, in vierkante Stukjes gefneeden , in Indie te koop (g). De Zwaluwenfteenen , die der Kwikftaa'rten (/;), Magellaanfe Ganzen en Gieren of Havikken , welke de Heer WaElerios alsbyzondere Soorten van Dierfteenen opgeeft, zyn , volgens zyu eigene aanmerking, meestal kleine Keifeltjes of Zandfteentjes •> welken deeze Vo= gelen tot verteering der Spyzen inilokkenj en idie men mooglyk, nu en dan j inde meefteandere Vogelen ook wel zou kunnen vinden (i). Die evenwel uit den Kop van een Arend, en in het Eijer-Doijer van een Vogelftruis aan de Kaap gevonden , by Rumphius gemeld . konden dus niet ontftaan zyn. De Arendfteen j zogenaamd , behoort tot de Klapperfteenen , in een byzonder Hoofdftuk te befchryven. (io> Hf) Als boven. Fig. 34. (t) Aaib. Ranteitklmer, bl. 329. (h) v™ KWikftaart - Steenen is by RUMPHIUS een gantft!: Hoefddeel, Madz. 30». (ij ZicRomph LXil. Hoofdd bladz. 3 ii, M i llfsDEEL.II.SfUK. li AfdEèl. XVi, dooFD-, STUK. Z,waïu>' vrenöeenert, esiEé  i8o Steenen gegroeid I. XV. HoüïDSTL'K. X, Celculu Amphibio* ram. Krckodll len-Stecn. (lo) Dierfteen uit tweejlagtige Dieren.' Gezegde Autheur ftelt vier Soorten van zodanigen voor, naamelyk, van Vliegende Draaken , Leguaanen, Slangen en Schildpadden. Tot de eerfte betrekt hy den Draakenjleen , waar van veele oude Autheuren fchry ven, doch die "hedendaags, zo wel ajs het Dier dat zy bedoelden, voor een Verdigtzel gehouden wordt. Die kleine Vliegende of Gewiekte Haagdisjes, waar van onze Ridder een Geflagt gemaakt heeft', werden door hun niet gemeend. Van den Leguaanjleen, dien hy mede voor twyfelachtig hielde , heeft Seba 'er een , ter grootte van een Duiven - Ey, afgebeeld (k), als ook twee KrokodUlenJieenen , waar van Waller ius geen gewag maakt. Hier van hadt Seba verfcheidene uit Oostindie bekomen, bleek Afchgraauw , gemarmerd van grootte als een Eenden-Ey, en ook van die figuur, met veele kleine Knobbeltjes. Zy waren in de Maag der Kaymans of Krokodillen gegroeid; ten minfte daar uit gehaald (/). Haagdis/en - Stsentjes heb ik twee uit Oostindie ontvangen, komende van Ternate, die wit en rond , van grootte al» Erwtjes zyn , wordende aldaar, zo my beligt is, van de Haagdisfen fomwylen uitgebraakt. (10) CaUuWs ex Amphibiis. Mibi. Calculus Animaliiim Coürs , Iguam , Draconis volantis , Testudinum, WALL, SyJI. Min. P' 628> &c- (t) Kai.net , II. Deel , Pl. CXiII. Lett. D.  in Menschen of Dieren. 181 braakt, 't Scbynt my toe , dat het een Soort van Schulp-Paarlen zyn, afkomftig waarfchynlyk van Schulpdieren , welken zy hebben opgevreeten. Van den Schildpadden' Steen fprak jk hier voor. De aanmerkelykfte onder de Steenen van Amphibiën, of die wel het meefte gerugt gemaakt heeft, is de Pedro da Cobra of Slangefteen der Indiaanen , welke hun als een Middel , om het Venyn uit de Wonden te haaien, verftrekt. Seba beeft verfcheide van deeze Steenen in Plaat vertoond(wz) Ik kanwel gelooven, dat die Steenen, aangemerkt de zonderlinge aankleeving aan de Lippen, eenige bekwaamheid daartoe hebben,doch geenszins, dat dezelven uit de Koppen van Slangen of Adders komen zouden. Men houdtze voor uitgebrand Been. K^mpfer dagt dat zy van een Steenige natuur waren , hier of daar in 't Aardryk gevonden wordende , even als de Padde- en JoodeSteenen , waar van hem in 't Zand cener Rots, twee dagreizen van Ispahan in Perlie, een groote menigte voorgekomen was. Dus zouden zy dan ook tot de Natuurlyke voortbrengzels behooren. Ik heb 'er twee van in zulk een Doosje bekomen, als hy afbeeldt(n). Rumphius is over dezelven uitvoerig (o). Hy be- fehryfe (/) De zelfde Plaas, Lett. B, C. bladz. rjs>. (m) Kahin. ü. D. Pl. CX!V. Fig. It-:«. (n) Amanit, Exoiics. p. 39*. (e) Amhinfi Rariteukiiasr , bladz, j03, enz, M3 III. Deel. II. Stuk, I. Afdeel. XV. FJoofc- ituk. Pedro de Co'm of Shnge, (teen,  i8ü Steenen g e g, r © e ; m L .Afdeei XV. Hoofdstuk. x!. Cdleulus Beilujci Steen, fchryft ook Steentjes uit Duizendbeenen en * andere Venynige Dieren (p). Dat de Slangen een Maag- of Galfteen uitwerpen kunnen, pf zelfs maar een ingeflokten Steen, vind ik, zo min als van de Haagdisfen , voorgemeld, pn= mooglyk. (n) Dierfteen uit Visfchen. . De Dierfteenen uit Visfchen hadt L i n n m v s a zo wel a's die van Vogelen en Tweeflagtige Dieren , overgeftapt. Wall e mus maakt 'er een Soort van onder den Hoofdnaam Bel' lugen - Steen, welke , zo zyn Ed. aanmerkt , voorkomt in die Steuren van de Wolga, da;ar men het Huizenblas van krygt. Het was by den Ridder de derde Soort van Steur , door hem ondsr den naam van Hufo , dat is Huizenblas - Visch , voorgefteld , en dus door my befchreeven (q). Wy zullen nu niet in aan» merking neemen , dat zyn Ed. den Steur tot de Amphibiën betrokken heeft: alzo dezelve in deeze eigenfehap fchynt overeen te komen met de eigentlyke Visfchen. Hy heeft, naamelyk, dergelyke Beentjes in de Kop, als de Ka,- (p) He. zeTde ltx. Hoofd. bladz. %t\%. (ii) Calculus e Piscibus. Mikt. Cakuli Animalimn Piscis Bcüuga. Wall. SyJI. Min. II. p. «jo. (f) Nat. Hljl. f. D. VI.Stuk , bladz. 55 j. (rj Nat. Ui/;. I, D. VII. Stuk, bladz. $»,  ïn Menschen of Dieren. 183 jKabeljaauwen, Schelvisfchen en Baarfen, welke zeer groot zyn , wegens de grootte van den 1 Steur. Men weet thans , dat 'er in byna allei Visfchen twee of drie paaren van zyn, en dats zy in fommigen de hardheid hebben van Steen, geevende aan 't Staalflag Vuur. Zy worden in 't algemeen voor de Gehoorbeentjes der Visfchen gehouden. Bevoorens fprak ik daar van omftandig (r). (12) Dier fteen uit Infekten. De Steentjes uit Spinnekoppen door Seba 1 in Rbat vertoond, doch waar aan hy zeif zeer 1 twyWlde (f)5 als ook die van de Zee-Luis, daar Wall erids, uit WoRMius,ondei den naam van Weegluis - Steen gewag var maakt , als een byzondere Soort van Dierftee nen CO; t'eenemaal overftappende , letten w; hier alleenlyk op de Kreefts - Oogen , zog« naamd. Dit zyn weezentlyk Kalkachtige Steei tjes,in verfcheide Kreeften voorkomende,die volgens de laatfte Berigten, niet iu derzelv. Kop, maar in de Maag groeijen; gelyk ik b f ft) ft**, ex mfiftia. MM. Calcului Animalium Cr, , c „ Min II. P **7' Calculus Canc tsceorum. WALL. Syft. Min. 11. y , e n Nut XII. Tom. 1U. Gen. «• Sp« *• M K*Hn"> .' T^^iüJi. Cakuh Cimi (r) Calculi AmmaHum. Ped.cu.r Man WALL. Syft. Min. U. P- 6jS- M 4 III. Deel. II. Stuk. I. FDEEL. XV. lOOFB» rus. «t. Ctlculus Cancri. KreeftenSieen. 1 r 1* ;r li. ei*  I. XV. Hoofdstuk, Xll i. Caltalui lAmacum. SlakkenSteen. XIV. sMargar't. ,a. 'aarlen, ] I l *** steenengecroeii) vcorens te omftandig aangetoond heb, om daar ' van hier nader te fpreeken fy). O 3) Dierfteen uit Slakken. Van onds is veel gerugts gemaakt van een Hakken-Steentje , 't welk door Wohmids wordt bcfchreeven als wit of hlaauwachtig , half doorfcbynende, van ovaale figuuren zeer glad te zyn. Meer komt hetzelve voor in dnaakte of kelder-Slakken , dan io de Tuin of Wyngaard-Slakken, wier Eytjes, verhard zynde, mooglyk wel voor dergelyke Steentjes konden aangezien worden. Voorts hetwik het gene van dien Slakkenfteen bekend was, ook uitvoerig voorgedragen (V). (14) Dierfteen van Sehulpvisfchen. Niet minder omftandig fprak ik bevoorens, :oen ik de Paarl - Schulpen befchreef, van de Paarlen. derzelver Visfchery en efcenfcbiD )en (x . Eem befchreef ik die, welke men schotfche of Mos/el Paarlen noemt, waarvan weleer voornaame Visfcheryën in Sweeden geweest zyn: vervolgens de eigentlyke Oriëntaal- <*) Na,. Ui!,. I. D. XIII. STV*, bladz. m, enz ft,) Calculus e Litnacibus. MM: Calculi Animaliu'm ti- n«cu,n. wall. Syft, Min. II. p. 6l? 1 tv» Na,. Hifi 1. D. XIV. srm, bladz. 140 enz en jzonderlyk bladz m. -uz. ^9, enz. en  in Menschen of Dieren; 185 taalfche of Oefter-Paarlen, waar van het Dier^ evenwel , door Linnjeüs, wegens het Scharnier der Schulpen, toe de Mosfelen t'huis f gebragt wordt. Van deeze laatflen zal ik, ins de eerfte plaats, terwyl de Paarlen hier als tegen caiuurlyke Dierfteenen der Schulpvisfchen in aanmerking komen, kortelyk nog iets zeggen. De Indiaanen noemsnze Mestica, zegtRuai-^ pHins , welke benaaming door hun gegeven wordt aan allerley Steenen, die op een tegen, natuurlyke plaats en niet uit de Vogten van het Dier voortkomen , of ook in Planten en Boomen : weshalve zy daar een bygeloovige werking aan toefchryven. De Maag-Gal- en Blaas - Steenen , zyn by hun geen Mesticen. Dit komt met der Paarlen groeijing.niet in *t Lighaam van den Schulpvisch, noch door een Ziekte of gebrek , maar door uitwendige en toevallige oirzaaken, die de Schulp van buiten befchadigen, gelyk ik heb aangetoond (y), overeen. De Schulp der Paarl • Oefteren , immers, en zelfs die der Pairlemoer- Schulpen, is van buiten doorgaans bezet met veele Wormgaat- (14) Calculus Concliilii. SyJI. Nat. Xll. Tom. 111. Gen, 44. Sp 7. Calculi Animalium Concharum. Margarita:, WaiL Syjt. Min. 11. I>. O16. (x) Nut. Hijl. 1. D. XV. STUK, bladz. if4enbladz. 384 (y) Het zelfde bladz. 3°9, Pla« CX1X. Fig, 1, 3. M J III. Dïil. II. Stuk. I. fdeel." xv. !00fd- ruK. Paarltn. Orienaallche.  i8c* Steenen gegroeib I. Afdeel XV. Jloopn- stuk. Faar'.t gaatjes , welke tot binnen doorgaan en eene ■ uitpuiling maaken in het Paarlemoer , dat dezelve inwendig bekleed; waar door dan de Paarl geboren wordt. Dit, nu, gebeurt in de Paarl" der Steenachtige Verhardingen, die of in Planten en Vrugten, of uit derzelver Sappen voortkomen, tot welken de Wynfteen inzonderheid behoort. Dat 'er in de zelfftandigheid der Plantaartiga Lighaamen * en uit derzelver Sara pen, ook Steenachtige Verhardingen ontdaan kunnen * is blykbaar uit zekere Peeren , waar jn men dikwils dezelven vindt. Waarom zou men dan ook niet geloof flaan aan de Berig. ten, dat 'er Steenen in het Hout der Boomen zyn gevonden ? Men zal dit wel erkennen, doch met Wallerius, misfchién, zeggen of denken , dat die Steenen, toen de Boom nog jong of jonger was, by geval of met voordagt in een Spleet of Scheur geraakt, en vervolgens overgroeid zyn. En , waarom zou dit niet even f/) Calculi Vegetabilium itinati, S;.,?. Min, 11. p. £24.  in Planten en Vrugten* 191 leven Zo wel kunnen plaats hebben in het Hout, als in de Tanden der Olyphanten , waar in imen dus Yzeren Kogels geheel verholen vindt. iOok moet men dat denken, wanneer die Steen-1 tjes zodanigen zyn , als men elders aantreft; 1 gelyk gezegde Autheur verzekert , dat de ge'nen, waarvan voorbeelden in Europa bekend , zyn en door hem opgegeven, allen van een Kaalachtige natuur waren (ƒ). Maar RumÉph ius, fpreekende van de groote waarde, in I welke deeze zogenaamde Mesticen by de Indi* I aanen gehouden worden , maakt wel degelyk I die onderfcheiding, dat zodanige Steentjes dan I van de gewoouen verfchillen moeten, en dus zegt hy, „ is het te gelooven , dat dezelven „ geformeerd worden uit een Steenfap, 'twelk 1 „ uit den Grond in de Boomen en Vrugten op; „ getrokken wordt, zig aldaar concentreert er I ,, een Gemma of aartig Steentje maakt; hoeda „ nigen men in die Oofterfche Landen byni ; „ in allerley llag van Boomen en Vrugtei „ vindt" (g). Ik heb , uit hem , reeds omftandig gewa; ! gemaakt van den Kalappus - Steen , een wi r Steentje gelyk Albast, forntyds van groott als een Erwt , forntyds als een Duiven-Hart ; het welke, doch zeer zeldzaam, in de Kokoi Nook (S) Ambin/e RaritcUkMlr LXVIII. Hoofdd. bl, 119. III, Dsel.II. Stuk. li Afdeel» XVI» üoofdtuk. I 1 t t e > n  I. Afdeel, XVI. Hoofdstuk. De Hef vin het Hier. ipi Steenachtige Verhardingen Nooten wordt gevonden (ƒ*). Deezen tellen zy onder de voornaamfte Toverfteenen. In de Pinang-Nooten kwamen dergelyke voor, zo wel als in de Vrugt van den Nanka, die men Soorfakken noemt (i) en in anderen ; doch fcheen dikwils daar van de een of andere Korrel , verdecnd zynde, dit Verfchynzel uit te leveren. Zelfs in eene Bloemknop was zulk een Steentje voorgekomen. Dan fpreekt hy verder van Steenen die by geval in eenige Boomen of Vrugten gekomen of daar in gedoken waren, brengende daarvan voorbeelden by(k). Hoewel dit niets byzcnders heeft, vindt men het door Wallerius tot eene Soort gemaakt (ij. De Bygeloovigheid der Indifche Volkeren, die zig verbeeldden, dat zy , door zulke Mestteen by zig te draagen, 't zy in hunne Kostwinning , 't zy in Gevegren gelukkig zyn , voorbygaande ; merk ik alleen op, hoe, behalve het voorheen gezegde, de mooglykheid van Steenachtige Samengroeijingen uit Plantaartige Vogten verder bewyslyk is, uit de Hef van het Bier Cm). Dit Afkookzel van de. Mout werpt, gelyk alle gistende Plant- of Vrugt - Sappen , een Schuim op, die Gest genoemd wordt, welke, vervolgens (*) Zie II. Deels] I. Stuk deezer Nat. BiJlorU, bladz. Sis. (i) Zie 11. D. Xr. Stuk , blndz. 4j4.. (t.) Amk Rarh, LXXVII. Hoofdd. blaJz. }i6.  i.n Plantaartige Vogten. 193 l»cas nederflaande,het Vogt klaar laat, en dan, pp den bodem gezakt, den naam voert van i Moer of Hef» Door 't droogcn neemt deeze Hef eene aanmerkclyke hardheid aan en toont1 haare Steenige natuur, bovendien , door de fiangroeijing aan de Vaten of Flesfen, die men niet ten eertten uitfpnelt of fchoon maakt. Zou dit geen voornaame reden zyn kunnen , van de vergaaring van Zandige of Steenige Stoffe in de Nieren , als Graveel; de oirfprong van den Blaasfteen , in Menfchen die veel Bier drinken en zig weinig beweegen: want door ftilfland legt het Bier deeze Stoffe af, en men vindt die Ongemakken zelden in Arbeidslied den: terwyl het veel gebruiken van verdunnende Vogten die Stoffen uit het Lighaam fpoelt; gelyk ik bcvoorens opmerkte. De VVynsteen geeft een ander en nog nadrukkelyker voorbeeld van zodanige Samengroeijing f». Ik heb daar van reeds kortelyk gefproken, toen ik den Wyngaard of Wynftok befchreef, in 't Ryk der Pianten (0), tot hec welke veelen dit Lighaam veeleer betrekken zouden , dan tot de Delfftoffen. Zy hebben ook , in zeker opzigt, wat den oirfprong (/) Calculi Vcgetabilium ir.trufi. Sy/i. Min. II. p. 6is. (m) Tartmus Cerevilia:. Tartaius Fax. LiNN. Syft, Nat» Xll. Tom. 111. Gen. 4$. Sp i. (n) Tartarüt Vini. Liisn. Sy/i. Nat. XII.Gen. 45.Sp. »i (o) Nat. Hifi, II. D. IV. Sn'K, blada. 37*, N III. Deel. II, Stuk. I. \fdeelc XVI. Hoofde ITUSi De Wyn fteen.  I. AfdetLXVI. HoOïD STUK. 194 Steenachttce Verhardingen fprong betreft, gelyk; doch, als men opmerkt, I '!at dc Aarde, welke men van de Delfftoffln niet kan uitfluiten, insgelyks uit Dieren en Planten voortkomt ; zó moet men erkennen , dat de groote Limnüüs wel gedaan heeft, met dit Voortbrengzel eene plaats te geeven onder de Steenen. Wit of rood vallende, naar de Kleur van I den Wyn, is dit Lighaam een Zoutige Korst, die uit denzelven , na de Gisting , aan de kan- F ten der Vaten groeit, met eene Krystalswyze aanfchieting. Niet gemakkelyk ontbindt zig hetzelve, doch fmelc evenwel volkomen in warm Water. Het is van een zeer zuure hoedanigheid, en komt overvloedigst van de Rynfe en Moefelwynen (p). De Deftillatie, niettemin', toont, dat 'er ook veel Olie en Aarde in huis- ' veste , en door verbranding levert hy Loog- ] zout uit, van eene geheel tegenftrydige natuur, Zonderling is 't ook, dat dit afzetzel van zuivere Wynen zulk een Hinkende Olie uirgeeve. Ik zal niet van de zo menigvuldige gebruiken van den Wynfteen in de Geneeskunde \ fpreeken; noch van den gezuherden, die in 't algemeen zo bekend is onier den naam van i Gemor Tartari, dat is Room van W\nfteen. Raauw, (fl) Hierom zouden die ook meer «anieiding tot den Blaasfteen geeven , zo Lir»N.EUfl zig ver'eeldde; mtïr hoe \ komt het dan , dat dezelve minder vootkoirt in Duitlchiand en Swltzeihnd , dan in Vrankryk, Engeland en de Nederlanden ? zie hier voor.   2 Deel, PLAAT XX.  in Plantaartige Vogten. 195 I -Raau'w, met Salpeter gewrecven en gemengd, | geeft hy den Raauvven Vloed (Fiuxits criidus) ; I in 't Vuur daar mede vereenigd , den Zwarten | Vloed, (Fluxus niger;) of, wanneet men hem o; in minder veelheid onder de Salpeter doet, den 'i Witten Vloed (Fluxus albus); welke allen mei nigvuldigtot wederherftelling der Metaal-Kali ken gebruikt worden. Behalve den Wynftcen heeft ookdeWyn, I zo wel als .'t Bier , een Moer of Droesfem , y die inzonderheid voorkomt in vette , zoete Olieachtige WyneU. Men heeft onlangs waargenomen , dat dezelve uit een groote veelheid Olie, met Zout-en Aarddeelen gemengd, beftaat en dus van eene Zeepachtige hoedanigt heid is (q). Wanneer uit deeze Droesfem ' Brandewyn geftookt is, levert het uitgebrande overblyfzel een zeer wit en Scherp Loogzout uit. Uitwendig opgelegd of opgeitreeken, * heeft zy eene zeer verflaande kragt , tevens ■ Verzagtende en dikwils ftoppende, naar den aart ! des Wyns (r). De Tokaijer Wyn, naar ze: keren Berg in Hongarie dus genaamd , die, , wel bereid zynde , in lekkerheid , kragt en zwaarte, byna geen weergaa heeft; zynde Goud. (q) Zie de Scheidk. Vèrh. over n*s Olie, natuurlyk in de .' V/ynmoer bevat , door Dr. g. g. ten Haaf? , te Rots tetd.im. HM. Maat/ch, XIX. Deels, ii, StW , HtarJ, I t78o. bladz. lig. (r) P.uttï , Mat, Mei. p. 5+2, N a i. Afdeel* XVI. Hoofd- ,TUK, WynMoer.FL. XXj F'S.. ic  ig<5 Steenachtige Verhardingen. I. Afteel. XVI. Hoofd. STOK. XVII. HOOFD. (j) Append. AB. Piys. Med. Vol. VU. (t) De Heer WAlLEBius geeft aan deeze Produdlen, onder de Plantlleenen , geen plaats; noch ook, zo veel ik zie, onder de Zouten , Aarden of Kalken , waar van nogthans ve«len, die veel minder famenhin? hebben, voorkomen. En waar zou dan deeze Stoffe, die zeker Natuurlyk is , eigentJyk moeten geplaatst worden ? Onze Ridder, niettemin, heeft Goudgeel van Kleur en ongemeen Kruiderij van Reuk, elders zeer omftandig befchreeven (s); wordt hier te Lande , om zynen hoogen Prys , zorgvuldig opgepast. Het Vat, waar dezelve in is, niet volkomen vol blyvende, vult men, door zuivere Key(teentjes , die de kragt van den Wyn niet benadeelen kunnen , daar in te fmyten. Wanneer, nu, zulk een Vat, na verloop van tyd, geledigd wordt, dan bevindt men die Steentjes zodanig begroeid , als in Fig. i, op Plaat XX , vertoond is; zynde die Afbeelding gemaakt naar zulk een Samengroeizel, my voor eenige Jaaren door een Wynkooper vertoond en prefent gedaan. De zelfftandigheid is Tuffteenachtig , cenigermaate by Laagen en vuilwit. In 't midden ziet men het Keyfteentje, om het welke dezelve was gegroeid; zo men my verzekerde. Hier uit blyktdat de Wynmoer ook tot Steenachtige famengroeijing bekwaam zy en dat dus dezelve hier t'huis behoore (j).  AdelA ar- of Ke RNST EENEk, 197 XVII. HOOFDSTUK. Befchryying der Kerksteenen, dat iss die in zig eene Kern , van eene andere natuur. doch niettemin Steenachtig, befiuiten; tot wel ken, behalve de Adelaar- of Klapperlleenen , ook de Meloenen van den Berg Karmel, zogenaamd, en andere Kryital - Kogels, zelfs dit een Vogt of Water bevatten, betrokken zyn. Den bekenden naam Mtites geeft de Hee Linkiüs aan dit Geflagt , waar ii hy niet alleen de Adelaar- of Klapperfleenen welke een losfe rammelende Kern hebben; maa ook die Steenen, welke als eene Kern van Kry ftallen of Kryftalletjes bevatten, forntyds Me. henen van den Karmel geheten , als ook de Kryftal - Kogels en dergelyken, begrypc. Deeze laatften zouden , wegens de aangegroeide Kern, onechte of basterd - Adelaartte.ncn zyn, Ik befchryfze liever, altemaal,cnder den naam van Kernfteenen ; welke op de een zo wel als op de anderen past. De heeft daar omtrent een grappigen inval gehad. Tartsrui (zegt Zyn Ed.) cum vix eccurrat r.ifi pr&parttlus , posfii exutare. N 3 III. Deel. Ii. Stuk. I. Apteel. XVII. Hoofdstuk. t I r  icS Adelaar.-, K e r h- Afdeel. X . II. Hoofdstuk. De Heer Wallerids een Geflagt rnaakende, onder den naam van Litliotomi of ingefneeden Steenen , gelyk zyn Ed. dar. woord gelieft te vertaa'en; zegt, „ d::t bet verfchiilen„ de Steenen zyn , die doorgaans' uitwendig „ geen byzondere figuur, dan forntyds eene ,, Klootronde of Ovaale Lebben,en met geene „ Tekening verfierd , maar evenwel voorzien M zyn van eenige figuur , die 'er als met een Steenfnyders Mes of Beitel (Lithotomus) is ,, irgefrceden of ingehouwen." üit die bepaalirg zou men niet gemakkelyk begrypen wat hy zeggen wilde. Zyne eerfte Soort zyn zekere doorboorde Steenen, Keejleenen genaamd, alzo het Gemeen in Sweeden zig verbeeldt, dat zy een Geneesmiddel zyn voor de Koeijen , die Bloed in plaats van Melk geeven ; doch waar van zyn Ed. het Gat meent, door 't opdruppelende Water, te zyn veroirzaakt. In allen kan dit evenwel geen plaats hebben, gelyk ik zulk een Steen bezit, waar van ik mooglyk naderhand onder de Keyfteenen fpreeken zal; want hy is volmaakt Keizelachtig , met ,een dikke Kalkachtige Schors , zynde by Bremen-gevonden : ook geenszins in die Klompen van Wormbuisjes in Zand, (v) Mrsfa Arenaria a:qu:M!ium Vermium Nidulis tubulata. ti£LV>'. Li;b. A'getb. p. 64. Tal). 7. f. 20. LUID. Litb. Brit. N 179- (w: Lirhotom! Cavitate latente, Patietibus nudis ,d;>n3ti. TEtita: Aouüini Lapidei noanunoinn. Y.'all. Sy/i. Pi 614.  of Klapper steeken. 199 Zand, tor een Steen fam en gegroeid, welke men fomcyds aan den Zee - Oever vindt (v) : met < Gaatjes of Pypjes, ten deeleniet, ten deel e al, doorgaande : want deeze zou men eer tot de s Verlteeningen betrekken. Dan vervolgt hy met de Adelaaifteenen, dies ook onder de Ingefnecden Steenen betrekkende. Dit zyn, zegt zyn Ed., Lithotomi met een verborgene Holligheid en onbekleede of makte Wanden (»• befchryftze nader ,• als Keizelof Yzerfteenen , Klootrond of Ovaal en forntyds van onrcgelmaatige figuur, met eene inwendige holligheid, die forntyds ledig is , forntyds een vasten of bevvecglyken Steen, forntyds Aarde en zeldzaam Water bevat. Dien. volgens maakt hy daar van agt Soorten. L1 nn ve o s heeft maar twee van echte Adelaarfteencn, tot welken de anderen t'huis gebragt kunnen worden , als volgt. (i) Kernftecn met een los Aardachtig Inge'« wand. ( i Deeze komen van verfcheiderley grootte ,S Kleur en Geftalte, voor. Somtyds hebben zy eeni- (1) vèüus Embryone libero terreltri. Sy/l. Nat. Xll. Tom. 111. Gen. 46. Sp. 1. Mus. Tisf. 78 n. ». Schrfb. Lith. 97. jEtites Ccodes. ImpeR. Nat, 738. jEtites TerrS inclula. WaLL. Min. 407. SyJI. Min II. SI*. N 4 III. Dzat. II. Stuc. h Vfdeei. XVII. ïoofdruit. Adelaarteenen. r. Atiitis ree-des, arddraa•nde.  200 Adelaar-, Kerk. i. Afdeeï » XVII. Hoofdstuk» rt. xx. Hg. *. eenige geiykheid naar een Testikel, en vosten deswegen den naam van Enorchit. Zeer dikwils zyn zy geel of bruin en veeltyds Yzerhoudende; ja zodanig , dat men ze tot het maaken van Yzer bezigt, als in 't Nasfau-Saarbruckfe. By Gommaringen houden zy witachtige , by Nurtirjgen Citroen geele, als ook in *t Wurtembergfe, en aan den Donau, in OpperSchwabcn , Kleijige Aarde ; by Dusfeldorp Stuifzand, by Wipperfurth in 't Bergfe,enaan den Hunneberg van West - Gothland in Sweeden, een graauwe Aarde. Dewyl zodanige Adelaarfteenen geen geraas maaken, wanneer menze fchudt, kan men den inhoud niet, dan door 't aan ftukken flaan of openen , ODtdekken. Ook is het niet gemakkelyk te onderfcheiden , of de Aarde, daar in vervat, beweeglyk zy; vooral wanneer de gantfche holligheid zig daar mede gevuld bevindt. Zodanig eenen bezat de Heer Wallerius uit Engeland , naar een plat gebcdemde Schuit gelykende, met een egaale Bloedfteenige Schors, welke van binnen bekleed was met verharde biaauwe Kley, die zig ligt door Water week liet maaken; met eene Okerachtige harde Kern daar op leggende, die de geheele holligheid vulde Hier toe is dan ook de myne van Hildes. heim, in Fig. 2, afgebeeld, die als een Eitje van Oker maakt in een Dop van Yzerfleen te betrekken. CO  OF KlAPPERSTEENEN. floi (2} Kern fteen met een los Steenig Ingewand. Dit is de regte Adelaar- of Arendfteen,die, wegens het rammelen van de ingeflooten Steenkern , Klapperjleen getyteld wordt. Den eerften naam 'kreeg hy, om dat men zig verbeeld de, dat de Arenden zulke Steenen in hunne Nesten bragten, om de Eijerlegging te bevorderen, 't Schynt dat men, doordien de Steer zig als bezwangerd voordoet, tot dit denk beeld gekomen zy. Hierom werden zy ook eertyds zeer geacht, by de Vrouwelyke Sexe, die ze by zig droeg om de Baaring gemakke^ lyk te maaken. Imperati vertoont 'er een. die in zyne holligheid een dergelyken bevatte: des hy denzelven een dubbelden Arendfteen noemt. Zeer zeldzaam zyn de zodanigen, doch men vindt 'er wel mét verfcheide Steentjes, die zig door 't rammelen ontdekken, beladen. Ir. anderen is de Kern zodanig naar de holligheid gepast, dat men veel moeite heeft, om dusda. nig (i) JEtites Embryone libero l^pillulofb, Sy/l. Nat. XII, Tom III. Gen. +6. So. 2. Mat- Tetfin. 7S. N. I. Gron Sap. s8- N. i , 3. Schreb. Litb. 99. Aquilinus. Impfr Nat. 739. Lithotomi cavitate latente donati. Wall. Min, 407. N. I. ^tites Lapide inclitfo ïnobili, wall. Sy/l. Min, II. p. «U- N 5 111. Deel. II. Stuk. t Afdeel,1 XVII. Hoofd.. stuk. ir. ASiites AquiiinüS. Stcendtaagende. [  soa Adelaar-, Kern- x. Afdeel. XVII. Hoofdstuk. \ mg een Voorwerp te onderfcbeiden van een verfteende Noot of Vrugt; voor welken de Arendlteenen wel zyn aangezien (x). In dit geval is het Geluid zodmig, dat het byna naar eene fchorarneiing van Water zweemt, en misfehien wel daar voor gehouden zy. Immers ik heb 'er één, van grootte als een kleine Vuist , wiens rammeling zig zo dof laat hooren, en dus zou dezelve aan de bepaaling van den Heer Wallerius voldoen (y). Men zou, nogthans, de zodanigen openen moeten , om ser van verzekerd te zyn. Hoe vreemd het ook fchyne , dat in zulke Okerachtige Steenen, gelyk dezelven meest zyn, zig Water zou bevinden : komen nogthans daar van voorbeelden voor {%). Oe figuur der Arendfleenen is meest Eyrond of rondachtig; zo wel wat de Oppervlakte als de inwendige holte aangaat: ook dikwils plat en driehoekig, gelyk ik 'er eenen van Aarnhem heb, die braaf rammelt, en anderen, welke veel naar Nooten gelyken. Men vindtze ook dikwils in 't Gooyland, omftreeks Naarden, in het fx) Vergclyk , bladz. 76 , hier voor, Qy) /Etires Aqua inclulS. Enhydros. Hic Foraminulis ca* iet, inhospitans vero Aqua undulatione percipi porest. Uts, p. 616. (zj Zie BRUCKM. Thef. Suht. Euc. Bruniv. p. 120. Tab. XHII. Fig. 1. (*) Iloll. Maatfib, Haul. 176J, VIII. Deel, bladz. 4r. Piaat  i of Klappersteenen. 203 het Oehr,dat ocdcr de Kley - Gronden gemengd is, die mede geheel Yzerachtig zyn. Zoda- • Big eenen van aanmerkelyke grootte, naaoiejlyk vyf Duimen over 't kruis, doorgebroken , heeft de onvermoeide Heer Dr. Berkhey afgetekend en in Plaat gebragt. Zyn Ed. merkt ten dien opzigte aan, 3, dat dezelve een Yzer„ laag , met Zandige Oker - Korften omzet, „ vertoonde , in welks midden geele ronde j„ verhevenheden waren, gelyk aan 't Yzer dat l„ men Glaskop noemt (*)." I Myn Arendfteen, in Fig. 3, op Pt. XX afIgebeeld , moogljk van dien zelfden oord af'komftig, bevat weezentlyk zulke uitpuilingen van een glanzige bruin zwarte kieur, en dus als Bloedfteen zig vertoonende: terwyl de gehcele Schaal volkomen Yzerachtig is, dof bruin met een dun Okerig beflag , dat hoog geel ziet, cn eene Zandige Korst daar om heen. Indien ;dezelve een Kern van Aarde, die los was, be» vat heeft, gelyk het byfehrift luidt, zo moet i men hem tot de Hermaphrodieten , gelyk dusdauige Adelaarfteenen genoemd worden , met het grootfte recht betrekken. Men vindt ook zulke Steenen, die ledig zyn, cn J. Lett. K, L. Volgens welker verklaating,bladz. 2S , echter, die Steen uit verfcheide Yzerlaagen beftondt, met een Okerachtige btuine Korst omzet, en van die knobbelige ronde uitpuilingen, in 't midden, vind ik c!da3r geen het miofte blyk. III. Dsel. II. Stuk, I. \fdeel.' XVII. Hoofdstuk. Herma» phrodietSteen.Tl. XX. Fig. 3.  204'- ADELAAR', K E R N- " I. Afdeel. XVII, Hoofdstuk. en waar van men niet vast weet, of'er Stee» Een in zyn geweest, hoewel de holligheid zig alszins daar toe gefchikt vertoont. Zodanig eenen heb ik , meer dan een Vuist groot, afkomftigvanHartzheim uit den Gulikker EiiTel, welken de vermaarde Heer Baron van Hufsch aan wylen den Heer Doktor Schlossër, in den jaare 1765, heeft vereerd. Van buiten is deeze zeer ruuw en onregelmaatig, geheel van YzerftofFe, inwendig eenigermaate glad en gedeeltelyk als bezet met aangegroeide Aarde. De holligheid is hier, door 't aforeeken, zigtbaar; maar geheel verborgen in een Kogel of Nier, van een kleine Vuist groot, van überftein, waar in zeer duidelyk het rammelen der Steentjes te befpeuren is : zo wel als in de anderen, voorgemeld. De Arendfteencn hebben forntyds verfcheidene holligheden , die of ledig, of met eene beweeglyke of onbeweeglyke Steen of Aarde, geheel of ten deele, opgevuld zyn. Dus vindt menze dikwils in den Eifr'el. Op andere plaatfen, gelyk in Hongarie , Silezie, komen zy veeltyds met aangegroeide Aarde voor ; als ook by Blankenburg aan den Haarts, en in 't Hertogdom Bergen. Overvloedig vindt menze in Engeland , en op Ysland die zeer fraay zyn. Oudtyds heeft menze gehad uit Oostindie, Afrika en Arabie, gelyk Pl i n 1 os meldt(a). Het (a) RUM?Kitrt maakt wel, in zyn LX- Koofdfluk, gewag van een Aier.dfiecn, doch diellhiut niet tot deeze to te-  of Klappersteenen. aoj * Het Steentje der Klapperfteenen , Callimus of Callinui genaamd, verfchiic altoos van de Schors, zynde Okerachtig of Pyritifch, met Keijige deeltjes vermengd, of Zandig, Kalkof Krytachtig, of eenigermaate Keizelig, zegi Walleriüs (6> Somtyds is het ook als Kryftal ten deele doorfchynende, en men vindt aan de Elve Arendlteenen , bevrugt met een zeer harden witten Keifteen, die op de Opperi vlakte Holletjes heeft als van Honigrnaten,zc ;13oot getuigt. Buiten twyfel heeft men fom)|wylen wel verfteende Zee-Appelen , die zeer ^jafgefieeten waren, daar voor aangezien: gelyk lik zodanig een Echiniet heb, boven en ondei imet een Gat , en van binnen een rammelend Keitje, dat 'er niet uit kan. Ook heb ik van : de Elve zulk een Arendfteen , die volkomen i Kogelrond is, een Duim in 't middellyn, doorfchynend Chalcedoonachtig met een Gaatje, waar binnen een rammelend Steentje, dat : zeer ruuw is en zo 'c fchynt van eene Kalkachtige natuur. De vorming der Adelaarfteenen fchynt derhalve dus te begrypen. De een of andere Stoffe, 't zy Aard, Zand, Kley of Kry tachtig, of wat het anders moge zyn , heeft zig ingewikkeld gevonden in eene Yzerachtige Stofft behooten , en de Afbeeldingen, Haat lvii. Lettel e, f s zyn 'et bygevoegd. (b) Sy/i. Min. II. p. öïj. UI. Deel. 11. Stuk. r. Afdëel; r XVII. Hoofdstuk. Het Ktap.; perfteentje.  205 Ü 1) E L AAS-, K É R N« I. AïDEEL. XVil. Hoofd» stuk. m. Aitites tl&macba.' tes. Achaatkogel. Stoffe of Oelir, en is, door derzelver vérharding, daar in beilooten geraakt. Dit niet gefchied zynde, dan door een geweldig onderaardfeh Vuur , zo is de ingeflootene Stoffe * naar haaien aarc, min of meer ingekrompen en famengepakc tot Steen , of heeft, onveranderlyk zynde door dat Vuur , haare gefieldheid behouden, hoewel tevens in veelheid verminderd zynde: gelyk men dus zelden de holligheid met Aarde t'eenemaal gevuld vindt | maar wel met ükerachtigen Steen. Dat ock de Kern niet altoos van een andere natuur zy dan de Schors, is uit de myne,in Fig. 2, afgebeelde, blykbaar, (3; Kernfteen die Keyachiig is, van binnen begroeid met Kwarts - Kryfiallen. Hier behooren de Achaatkogels , die thans zo overvloedig by Oberftein , op de Grenzen van het Tricrfe , Paltzifche en Tweebrugfe , gevonden worden; wanneer men de Rotfen van het Gebergte door Buskruid fpringen laat. Deeze , naamelyk, vertoonen zig niet alleen als Keyfteenen , meer of min rond en zelden grooter dan eens Menfchen Hoofd; maar hebben ook eene Keifelachtigc Schors , die min of (3} ts£tiles Siliceus Euibryoni'>us Bx'is Cryttaüims Nitrt Qinrtzofi. Sy/l. Nat. XI'. Tom. 111. Gen.45.Sp. %.Mut.ies; Kh.So, N. 5. Uterus Cryfhllinus, Impee. Nat. 740.  of Klappersteenen. aoj of meer naar Achaat trekt, rn forntyds de fehoonfte Achaaten en Boomfteenen uitlevert, binnen een Okerig Yzerachtige Korst beflooten. Groot is de verfcheidenheid van deeze Achaatkogelen, die nogthans meeftendeeis daar in overeenkomen, dat de gezegde Schors van binnen begroeid is met een menigte van grooter of kleiner Kryftallen , forntyds ongekleurd , forntyds geel, forntyds zwart, en dikwils met 1 de Kleur en glans van de fehoonfte Amethyften. Ik heb zodanigen Kogel, die wel van de grootften is, onder plat, doch voor 't overige rond en eens Menfchen Hoofd evenaarende. Daar is een ftuk afgeflagen, waar door men 't gezigt heeft van de dikte der Wanden en de grootte der holligheid , welke zig vertoont als' de Natuurlyke Drupfteen - Holen. Van boven hangen , naamelyk , Sralaftieten , wel twee of drie Duimen lang , even als men ziet in de Grot op 't Eiland Antiparos , door den beroemden Tourkefort, omtrent het begin deezer Eeuw, bezogt en in Plaat gebragt, wier fraayheid niet grooter fchynt te zyn geweest. De Vloer en Wanden van deezen Kogel, die" uit Amethyst, dat met een Oker-Korst omkleed is , beftaan , geeven puntige Kryfcallen : uit, als van Salpeter, rykelyk een half Duim dik, en deeze zyn altemaal ruuw beloopen met een Droezig aanzetzel, dat ook Kwartzig UI. Deel. II. Stuk. en I. AfdselXVII.Hoofdstuk. UitmuntendeGrotachtige van Ouerilcin,  ï. A' DEEL, XVII Hoofd ■ STUK. Aehaaf Kogels, Be Schors, i I 1 ^ j i t I I ( n 20S Adelaar- K e r h- en van dergelyke natuur fchynt te zyn. Mis-' fchien heeft de afdruipende Vogtigheid Damp hetzelve , zo wel als de hangende en hier en daar opffcygende Stala&i-ten , geformeerd. Voorts ziet men 'er twee Droezige uitgroeijingen in , waar van de eene een Kolom, de andere een Altaar , veel natuurlyker dan in gezegde Grot, voorftelt. De uitwendige Schors is, als ik gezegd heb, ioorgaans Okerig of Yzerachtig ; 't welk deeze Kogels nog nader brengt aan de Adelaar» rteenen. Men heeft 'er zelfs , daar een ramnelcnd Steentje in is ,• gelyk ik 'er eene afgeöeepene, volmaakt van grootte en figuur als ïen Hoender.Ey, van den Galgenberg heb, blaauw Chalcedoon en zodanig doorfchynende, lat ik door een Gaatje het rammelend Steentje laar binnen kan zien. Ook zyn 'er met een Natuurlyke gladde Schors, als van Key of A:haat, doch zeldzaam. Men heeft 'er, die lekapte genoemd worden , om dat 'er van buien, als met een Beiteltje, verfcheide, ja meïigvuldige, houwen in fchynen gemaakt te zyn; t welk in den harden Steen niet heeft kunnen jefchieden; te minder, daar dezelve dus uit en Grond gekomen is. Ik heb een ronden Logel, van binnen met Amethyst Kryftalletjes >egroeid, ruim een Vuist groot, die aan den enen kant zodanig is gekapt of ingehouwen, leer dan een half Duim diep; even als of 'er, net een vierkantig gepunt Inftrument, bon' der-  OF KLAP PERS TE ENEN. 'SOP honderd maaien in gedoken ware. Dit heeft, toen de Korst rtog week was, moeten gefchieden, maar wanneer? De menigvuldigheid der Houwen maakt zulks nog meer onbegry 1 'pelyk. De figuur deezer Achaatkogelen is wel doorgaans rondachtig, als een Kogel, waar van zyden naam hebben , of Eyrond , of Niervor•mig; weshalve menze ook wel noemt Achaatmeren', maar forntyds zeer aartig, gelyk blykc uit het Stuk van zulk een Steen, in Fig. 4, Plaat XX, afgebeeldt. Dit heeft volmaakt de gedaante van het end van eens Menfchen Voet, Schoen of Leest, en is geel Okerigvan buiten, bevattende in een Chaicedoon - Schors zeer fchoone hoogkleurige Amethyst-Krystallen , welke eene byna driehoekige holligheid bekleeden. Doorgaans is de holte met dergelyke Kryftallen', van meer of minder grootte, altoos puntig fpits naar binnen , bekleed. Zeer dikwils maaken dezelven , hoe hoog ook Violet gekleurd , de toppen uit, van de Krystallen , die de uitwendige Achaat , Chaicedoon- of Keizelige Korst, aan de binnenzyde,bekleeden en geheel onkleurig zyn. Ik heb 'er, waar in dergelyke of een weinig geelachtige SpaathKryftallen , door de Aroethyst-Korst heen, inwendig uitpuilen en ftomp zyn aan 't end. De Punten der Amethyst-Kryftallen zyn doorgaans vyf- óf zeszydig. Zeldzaam vindt men O 'er III.d2el.II. Stuk. f. Afdeel! XVil. Hoofd- tuk. Achaat. Figuur. Pl. XX, Fig, 4. Het inwendige»Fig. S.  aio Adelaar-, Kern- I. Afdeel. XVII. Hoofd- Achaat- 1 'er driezydige Krystallen in, en nog ongemeener van Kalk - Spaath , waar mede die Kogel , van welke ik ongevaar de helft in Fig. 5 \ ertoon , byna gevuld is. Men heeft denzelven onder de anderen, by Oberüein , gevonden, 't welk dtezen Kernfteen te aanmerkelyker maakt. Men houdt het voor eene groote zeldzaamheid (dus fpreekt de Heer BitncK» „ mask (cj, wanneer in de Achaat Kaikfpaath„ aartige Kryflallen ingeflooten zyn. De Heer t, Collini befchryft dergelyken van Ober„ flein en Freifen, weiken Yzerfchietige , „ graauwe , bruine , zwart- , roodachtige, „ dcorfchynende en ondoorfchynende , Zuil„ vormige Kalklpaath-Kryftallen, met ftom„ pe Pieramieden , hebben. Eenigen deezer „ AchaamiereD, van myne Verzameling, be> , vatten van binnen Amethyst- en gemecrie „ Kwarts-Kryflallen , over welken zig een „ geelachtige, witte, of ook roodachtige Teer„ lingfe Kalkfpaath aangelegd heeft. In de , eene Nier heeft, gelykerwys Collini aan„ duidt, deeze Spaath eene zeskantige Zuil „ en driekantige laage Pieramiede. De Ko, lommetjes verbveeden opwaards en veelen , derzei ven leggen aan en in elkander; zo dat , het gantfche Gewas zig vertoont, als of een , Wig in de andere ingefchooven ware. Deeze j, Spaath- (c) U. F. B. ÜRUCKMANNS Iltytrage zu ftintr Abbanii. 'in Edei/leiatn, Braunlchw, 1778, p. Ij8.  bF KLAPPERSTEEHÉN. 2ït , 4, Spaath - Kryftailizatie is , myns oör'eels » , „ eene der zeldzaamften (rf). „ Eenige Achaat - Kogels hebben Fyne holle it Kanaalen of Cylindertjes, die dikwils van een middelpunt Straalig fprciden en gevuld „ zyn met verfcheidelyk gekleurde Aarden , i, naamelyk met die Stoffe, welke de Eoomi, pjes j het Mos, enz. vornlt. Eenigen be,i vaiten Wolfram en Schirlftraalen. Voor de g raarften houdt men, te Oberttein , die een f-, Mineraal in hebben , dat volkomen naar j „ Spiesglas gelykt. Myn Exemplaar is te klein, , 4, om dit Scheidkundig te toetzen. Myne Ver1 zameling bevat dergelyke Achaatftukken j I b waar in Kanaalen of Pypige Takken begree,, pen zyn. Een Stuk heeft witte Knodsachtige Spaathaartige plekken, die uit een mid= \ M delpunt fpreiden , en de eene Plek is mei i, blanke Kies ingèfprengd. Andere Stukker 4 hebben , in een ondoorfchynende Achaat { ^ dergelyke Pypen en Kanaalen , die 'er tet „ d^e.e uitzien, als of zy van Wormen door jj vreten waren j byna gelyk van Madei ji, doorgekrocpen Kaas. Deeze Pypen en Ka j, naaien zyn met doorzigtige Chaicedoon ge is vuld, zo dat men m dezelven tot zeken }J diepte kan inzien. (d j Het voorgemene Spaath - Kryftil , in myn gedagteA methyst - Kogel, veitoont zig als een dikke injeAagen viei kante Pen. O 2 III. Deel. II. Stuk. I. Afdeel. XVII. tloOFDTUK, Achaat I' 1  211 A i) e l a a r-, Kern- I. Afdeïl, XVII, Hoofdstuk. Achaat Kogel. Waicrleen. 1 De vorming of oirfprong deezer Achaat-Kogelen moet van die der Adelaar-Steenen aanmerkelyk verfchillen. Eene Kleijige Stoife, tot roedgroeijinge geneigd of op eenigerley manier , even als die der Keizelen, daar toe gedwongen, heeft een Vogt in zig bevat, bekwaam tot Kryftalfchieting. De Natuurkenner Impeb a t i was reeds van dit denkbeeld, toen hy deeze Steenen noemde ; „ Baarmoeders van „ Kryftal, door anderen JEtites enydros ge„ naamd, als een Adelaarfteen met Vogt be„ zwangerd, uit welks verdikking de aanfehic»> ting is ontftaan" (e). Ook maakt PLiNi us daar van gewag, zeggende, dat de En. hydros niet van de Geodes verfchille, dan daar in , dat dezelve Water bevatte in plaats van Zand of Aarde, 't welk op de beweeging fchommelde (ƒ ). Die Waterneen was , volgens Plinius, wit en glad: derhalve fchynt hy reeds de Chal:edoon met Water, die thans zo veel in waar3e gehouden worden, gekend te hebben. In 't Kabinet van Calceolarius bevendt zig ook, nu by de twee Eeuwen geleeden, zodanig een Steen uit het Veroneefche Gebied, in welke het Water zig door fchommeling openbaarde (g). Hy zal derhalve niet doorfchynen- de (e) Ventte Cryfiallino, da aJtIi dato stilet enydm, quafi Aqud.na pregna di humore, da cui fiano condenfati lWemmaniemi. IWï. Nuturale, Venet, i«7a, p, J7+,  OF KLAPPEilST KENEN. SIJ ! de zyn geweest , gelyk wy thans zodanige j Steentjes hebben, en ik een grooten bezit, platrond, byna anderhalf Duim in middellyn, waar in men het Vogt zeer duidelyk kan zien. Deeze is doorfchynend , wit , glad gepolyst Chaicedoon. Hoe het bykome , dat zig Vogt of Water bevindt in de geflooten Steen , hebben de Ouden niet kunren begrypen. Zo het Watei ontftaat uit eene fmelting van den Steen , vraag- i den zy; waarom fmelt dan niet dezelve geheelena! ? Zo het 'er van buiten in kwam , dagten i zy, dan kon het 'er, door den zelfden weg , ji weder uitgaan. Men vondt 'er, die zulks by het zwceten der Steenen , in Dooy - Weer, \ wanneer de Dampen der Lugt zig door de Koude daar aanzetten, vergeleeken. Doch 'l is waarfchynlyk,datdit Water, by de vorming van den Steen , daar in beflooten zal geraak zyn, of dat hetzelve, uit de weeke Stoffe naai *t midden geperst, geen uitkomst heeft kunner . vinden. Dit blykt te meer, om dat men in fommige ! Kryltallen ook Water vindt , hoedanig eer Stukje ik bezit, en waar van een ongemeei groot en fchoon Stuk, ten pryze van honderd twin (ƒ) PLiN. Wft. Natur. Lib. 37. Cap, at, Lilt. b. fe aind. Boot, Lapid p a8t. (g) calceol, Mui. p. 3**. O 3 VI. Deel II. Stuk. I. Afpeel. xv»; Hoofd» s rus. Waitr* Stetn. ' Kiyftal met Water, t  2H Adelaar-, K e r k- ï. AfDE".L. XV3I. Hoofd stok. WaterSteen. AmethystKo:>el mei Water. twintig Gouden Dukaaten, in bet NaturaliönKabinet van zyne Doorluchtige Hoogheid, on« zen Prins Erfftadhoudcr, is gekomen. Dit moet hier insgclyks t'huis gebragt worden, als mede beboerende tot de Water - Steenen , Enhydroi genaamd. Van zulk Waterhoudend Kryftal vindt men in da gedagte belchryving van 't Kabinet van Calceolar tüs, by de "tweehonderd Jaar gelecden, ook reeds melding gemaakt. Verwonderlyk, ten dien opzigte, is een Amethyst - Kogel , met eene groote veelheid Vogts bezwangerd. Dc zcifde Koop pan Schmüll, die 't gemelde weergalooze Kryital hier gebragt hadt, heeft deezen Jaare ook dit uitmuntende»Stuk my terverkoopingeaangebooden(/*> Dus heb ik het in handen gehad, befchouwd en afgemeten. De dikke buitenkorst is blaauw Chaicedoon , waar binnen zig de Amethyst Kryftallen als gewoonlyk vertoonen zynde de overige holligheid byna halfvol Water. Het Stuk is plat gefleepen, met eenen langronden Omtrek, den rand afgerond; zynde dus drie cn een half Duim lang, drie een vierde Duims breed en omtrent anderhalf Duim dik. Dat men onlangs bevonden heeft, hoe dergelyk Vogt, door uitdamping, Krystallen geeft, maakt den gedagten oirfprong nog waarfchynJyker van de Achaatkogelen in 't algemeen: te meer (i>) Het kwam , zegt hy, van den Galgenberg, tusfehen Edir fc Mafkaioth, in het Baden - Dutlachfe , by Oberileitj.  of KLAPPER steenen. 215 meer aangezien die Waterfleenen , in 't Veroneefche, voorkomen in een-foort van Lava of ■ uitgebrande Stoffe. Ook heeft F e r e e r aan , den Weg van Rome naar Oftia , a's ook in de s geelachtige Ascliheuveis tusfehen Viterbo en Monte Fiascone en elders in ïtalie, nclle Kogels van Lava gevonden, de van binnen met lange, Straalige , fpitfe of platte Sch.rl-Kryftallen , van witte of blaauwe Kleur, bezet waren: ten blyke dat het onderaardfche Vuur dergelyke uitwerkingen heeft. (4) Kernfteen, die Marmerachtig is, vanbinnen met Kryftalletjes begroeid. Tot de voorgaande Soort betrekt Linn^eus ook die Kogelachtige Steenen , welke Meloenen van den Berg Karmel, of Verfteende Meloenen , getyteld worden. Door Wallerius worden zy ook vermengd met de Twe.brugfe Achaatkogelen. Linn/eos hadt ze'fs die E gyptifche Steenen , forntyds Boomachtige o andere Tekeningen hebbende en tot de Jaspi beboerende , zonder eenige inwendige hollig hei f 4) 'ïAliHtt Marmoreus , Ëmbryonibus fixis {Cryftallini N.itti Hyodontis. SyJI. Nat. XII. Oen. 4«- Sp. 4- Me Montis Carmel. Ereyn Mo-rr cura Fig. Ups. 17*1 Cya t0. mïl. sum. it p- Uiems cyftalUnuS sü,cea Melones Montis Catmel. WAUU. SyJI. Mn, II. p. «•*• O 4 III. Düel.II. Stuk, T. XVIt. •IdOFOTOK. Wateritser., IV. AZtittt reus. Me'oen van den Beig Karmel. i ■ O  »I6 A Di EL AA R-j K E R N« I. Afdeel. XVII. Hoofdstuk. ] i 1 2 d z o t v h * 5 »: »3 JJ S > »1 Jl 9] m heid , verkecrdelyk hier t'huis gebragt. Jfc zal op 't voetfpoor van Bkeyn, door wien gedagte Meloenen opzettelyk befchreeven zyn, dezelven, als aanmerkelyk van de Acbaatkogelen verfchillende, bier afzondcrlyk voordellen, en gebruiken daar toe de Vierde Soort van den Ridder. Die Autheur noemtze Marmerachtigs Kloot■onde Kryftalmoeren van den Berg Karmel, in 'aleftina, thans een Steenig Gebergte aan'de Gekust, waar op een Klooster is van ongechoeide Monniken, san Elias toegewyd. Deee hebben groot belang om den Fabel, dat ay oor een Vloek van dien Propheet ontdaan suden zyn, te verbreiden. Zekere plek Gronds pdien Berg wordt het Meloenen - Veld gilleen ; om dat 'er deeze Steenen weleer, ovcrfoedig, plagten gevonden te worden; doch edendaags zeldzaam. „ Het zyn, zegt Breyn, (die »er twee , van den Heer Anderson ter befchryving , hadt,) rondachtige Steenen van verfcheiderley grootte, als van een Hoender-Ey tot een niiddelmaatige Meloen , ja grooter; in een taamelyk harde Zandlteen zittende , welke bleek Afcb^raauw is, en, daar van los ge, maakt, hebben zyde Opper vlakte effen, doch een weinig ruuw, graauw van Kleur, dikwils tdeek Yzerroestig. Gebroken vertoonen zy in 't midden een holligheid, meestal onregclmaatig, nu grooter, nu kleiner, dcor- >, gaans  of KlappeiïsteeneN, 217 ,, gaans evenredig tot de grootte van den Steen, „ en met zeer kleine Kryftallyne famengroeize„ len, die doorfchynend en glanzig zyn, meest „ met zeshoekige Puntjes , die naar 't midden „ van den Ko;>el gericht zyn, aan alle zyden „ bekleed. De zelfftandigheid, naamclyk, van „ den Steen, die Marmerachtig is en gepolyst „ kan worden, van geelachtige Kleur,byna als „ het Florentynfche Marmer, een halven en „ fGmtyds een geheelen Duim, naar de grootte „ van het Stuk, dik, hoewel niet overal van „ gelyke dikte, en in de rondte omtrent een „ half Stroobreed bleeker van Kleur, als een „ Schors, geeft inwendig overal Krystalletjes „ uit." Dat het geen Verfteende Meloenen zyn , maar natuurlyke Samengegroeide Steenen, betoogt gedagte Autheur door bondige redenen. Hy vergelyktze met de gemelde Achaatkogels, die 'er echter in verfcheide opzigten van verfchillen. Kaast zouden zy overeenkomen met die Kryftal-Kogels, welken men zo menigvuldig aan den Oever van de Moldaü in Saxen, na zwaare Overftroomiugen , vindt, in eene kleine holligheid van binnen als praaiende met een menigte van Diamanten ;hoedanigen aldaar ook in het Gebergte ea op de Velden voojko. men; gelyk Mylius meldt. Ik heb 'er zo= danig één , ongevaar een Vuist groot, waai de Kry fcalletjes van biDnen als Diamanten glin fteren ; doch zy fchieten niet , gelyk Breyi O 5 zege, III. D£ïl. II. Stuk. ï. Af )iteu XVil. Hoofdstuk. Meloen van len Ber^ KarmH, Pl. XX, Fig. 6. r  f 218 Adelaar-, K e r n- I. Afdeel XVII. Hoofd STUK* KryftalAppel, zegt, uit de WaDden van den Kogel, maaruic ongelyke knobbelige uitpuilingen , die zig als Cbaleedoonaehcig venoonen in een k!ein°Me. loentje van den Berg Karmel, 't welk de vermaarde R oss el zelf van daar mede gebragt heeft en aan wylen Doktor Sc hlosse r prefent gedaan. Dit Steentje, van grootte af een Hoender-Ey, b zittende, heb ik doorgefiagen, en van binnen zonder eenige Krysralletjes, doch «Hanig bevonden, als het in Fig. 6, op Plaat XX , vertoond is. Het fchynt derhalve een jonge te zyn , of van on vólkomen groeijing. De inwendige zelfftandigheid is Kwarts, de Schors weezentlyk Marmerachtig, en uitwendig wit, met Yzergraauw gemarmerd. Zonderling is 't, dat hetzelve, toen ik het doorfloeg, een aangenaamen Reuk gaf, eenigszins naar Moskeljaat gelykende; 't welk van deeze zogenaamde Meloenen in 't algemeen verzekerd wordt. Wanneer men zig erinnert, dat de Kwarts als de Moer is der Kryltallen , cn zo wel als dezelven uit een Vogc geboren wordt , verfchillende in de groeijing naar de uitwendige oirzaaken ; zo begrypt men ligt, dat 'er oneindige Verfcheidenheden kunnen zyn van zodanige Kryftd - Kogels. Maar men begrypt tevens, d't naar de geaartheid van het Vogt in zulke Kogels begreepen , de Kryftalfchie' ting ook verfchillen moet. Dus was het gelegen met die Kryfial.Appels, welken Lin. NJE e s  OF KLiPFEESïEEin!S' 2I? K^.cSop Oeland vondt, in Kalkfteen, van -rootte als Appelen; welke, aan ftukken geflagcn , in groeijing geleeken naar den Bloed-H fteen ,beftaande uit veele doorfchynende Spaath- si Kryftdlen , welke in % middelpunt famen iepen, doch dikwils ook in 't midden een kleine holligheid formeerden , zo dar men haarc (friezvdige punten duidelvk kon zien. Zodanigen kwamen ook pp Kinnekulle en elders in Sweeden voor. (<) Kevnfteen, die Mergachtig is,van Mnnen begroeid met Teerlingfe Kryjiaüen, Op Cothland was deeze uit de Zee geha ld zynde een losfe Kalkachtige Kr' tfteen, die gebroken, de ingedrukte holligheid vertooide van een gewoonen Zee-Appel of ZeeKlir waar van de Paden regelmaaug bezet waren met gelyke groocere, de tusfcbenwydte met zodanige kleinere Kryftallen , in figuui als die van Zee-Zout, naannlyk allen .eerKngs, helder, Spaathachtig, buten twyfel uit het Zeewater geboren. Hier toe behoort eene Kalkfpaath - Droe: die ik bezit, uit de Krytbergen in Engeland: fs) eStte, MargseeuS , Embryonibus fixis CqrUllh. Itó Chryfolampis Sy/l. N*>- XU. Tom I* * Sp. 5. Helmiwholitbu. Echinitis Af*m , Embryombus Cr3 rtalli.is Sm». M*h !>'/• 9*- T' fl 9' 9' III. Deel-II. Stuk. I. fPEEL. XVII. oofd- v. AZtites fcry .kogel. i Pl. XX. F'S- 7.. s  tto Adelaar-Stee nen. ï. A^deeLi XVII. Hoorn. STUK. XVIII. HOOFDSTUK. Befchryving der Pc im steenen of Dryflïeentn, dat Samengroeizels zyn door geweld van Vuur ontjiaan of door hetzelve in die gefteldheid gebragt; waar toe de Molendeenen, het Yslandfch Achaat en de Lava's der Bran. dende Bergen belmoren. -T^ot dit Geflagt heeft de Heer Linn^us A t'huis gebragt alle die Stoffen, welke haare gelieldheid aan 't Vuur te danken heb- ben, t (i) Pumex Schifii riiger, Si/I. Nat, xii, Tom. Hl. Gen. 47- Sp. i Pumex. Dale Pharmaml 43. Anon. Min. 297, Vog. Min 186. Potus igreus, Lspideus , posofus fibtffiii, levis, Aquis innatans. Wall. Syfi, Min. H. p, 375. als ook dat raare Stukje , 'c welk wylen de Heer Schlosser gevonden heeft inde Provincie van Coinwall , zynde een Krytachtig. Keizelige Adelaarfleen. Ik geef daar van, in Fig. 7 , de Afbeelding. Het Steentje is van buiten geelachtig wit , effen met veele gaatjcs: binnen in de Krycachtige Schors, die zig op de Breuk openbaart, is het Keizelig, en bevat van binnen een harde geel Okerige Kern, be^yden welke het ook een rond Gat heeft.  P ii I M s T E E N E N. 221 ben , mids dat zy tevens eenigermaate tot de Samengroeizels kunnen betrokken worden. Som migen derzelven zyn Puimfteenen, eigentlyk, I gelyk de drie eerfte, anderen oneigentlyk dus1 genaamd, geiyk de vyf laatfte Soorten. (i) Puimfteen van Ley, die zwart is. Hier wordt de gewoone Puimfteen bedoeld,; die door de Lugt verandert, komende in veelerley Kleuren voor, en van verfcbillende hardheid. De Latynfche naam is Pumex , de Franfche Pierre ponce, de Engeifche Pumiceftone, de Hoogduitfche Bimfiein. 't Is een vooze, ruuwe en ligte Steen, die op het Water dryft, dikwils Vezelig of Bladerig, welke in 't Vuur fmelt, en , wanneer 't zelve zeer fterk is, eindelyk tot Glas en zo hard wordt, dat hy aan 't Staalflag Vuur geeft. Wegens de gezegde ligtheid noemt men hem ook wei Dryffteen ; wordende op de Molukkifche Eilanden, in Oostindie, tot Boeijen voor de Ankers gebruikt (*). De ruuwheid maakt den Puimfteen zeer dienftig tot het polyften van Metaalen. Ook wordt hy forntyds in Tand* c; - P°ei- (*) RUMPHIUS Herb. Amb. 10. p. ifo, N;et tot Bmm gelyk men hec verltaan hadt. Rvmph zegt , dat men "et Ankers maakt van Hout en de Boeijen van een Soort ran Dryffteenen, welken de brandende Bergen aldaar niet dm te ve«l en dikwils by groote fmkken , uitwerpen. III. Deel. n. stuk, ï. lïDEÉL. XVlü. JüOFC. TUK. Pumex 'rulcar.i. Sewoone.  I. .Afdeel XV lil Ho-jd- stuk. 222 PDlMsiEEHÈH ^ poeijers,tot het affchuuren der Tanden* gë' bezigd, en wegens het een en andere Schuurfteen genoemd. Over den oirfprong van deezen Steen zyn de gedagten verdeeld geweest. Sommigen hebben hem, om dat hy veelal door de Baaren op Strand gefmeeten wordt, voor een foort . yan Zeefchuhn of Zeegewas gehouden Dewyl hy zo vee! voorkomt, in de nabuurfchap der Vuürbraakende Bergen, wordt hedendaags niet getwyfeld, of hy is door dezelven voortgebra^t en in Zee gefmeten. Men is dan echtcf wederom verdeeld, over de Stoffe, uit welke hy voortgekomen zy. Wegens de Vezeligheid willen fommigen het Pluim - Aluin daar voor houden; doch dan zou men daar uit, do r Vuur, zodanig een Steen moeten kunnen voortbrengen. ÖDZe Ridder acht hem uit U y i Steenkolen en Pyriet, dooronderaardfeh Vuur, 't zy in die Stoffen zelf ontdoken , of van buiten daar by komende , geboren te zyn. Bezwaailyk is het te raaden, wat in delnge^ wanden des Aardryks gebeurt, en te weeten, of aldaar zodanige Stoffen , die men meest op de Oppervlakte vindt, by elkander kunnen komen. Ook is het iets byzonders, dat op een Steen -s die door de obverbeeldelyke Hitte van onderaardfeh Vuur zoude uitgebrand zyn, het kondig Vuur rog vat zou hebben , om hem tot Glas te fmeken. Zou men hem niet veeleer voor een Schuim der Lava houden mogen; 'i welk  of DrVfsteknen- 223 welk reden gaf van zyn onge neene lïgrheicï. De vermaarde Vogel fchynt de afkomst te wil-' len rekenen van een Slymige zelf Handigheid , welke de Lighaamen in de Zee zo veel bekleedt; doch dan zou men hem als een voortbrengzel der Zee moeten aanmerken. De Scheidkunde heeft 'er Keizei-Aarde, en Aarde van Bitter of Bronzout, als ook een weinig Yzer - Aarde, uit getrokken. Dat het een voortbrengfel van Brandende Bergen is, biykt uit Waarneemingen van vroeger en laater tyd. Niet lang na 's Heilands Geboorte, toen 't Eiland fiiera in de Griekfche Archipel te voorfchyn kwam , of naderhand , wanneer hetzelve , met fchrikkelyke A^rdbee«ringen, vergroot werdt,volgde tevens een ontzaj.lyke Regen van Puimfteeoen, geheel klein Afie, tot aan de Dardanellen, bedekkende. Mer It eft de Zee inmiddels zien opbruifchen als eer ziedende Pot en andere blyken vernomen vai een orderaardfch Vuur, door 't welke , ni tweehonderd Jaar geleeden , een klein Eilanc opgeworpen werdt, dat men nog het Verbran de Eiland noemt. Uit de Haven van Santorii kwam in de voorgaande Eeuw , met gewei lig Donderdagen , een uitbarfting van Puimftee nen, alle nabuurige Eilanden bedekkende. San torin zelf beltaat. geheel uit Puimfteen , zeg ïourkefort, die 't zelve in 't begin dee zer Eeuw bezigtigde, en hetzelve zal, buite twyfel, op dergelyke manier als andere Ei lar III. Deel. II. Stok. ' I. UriEEL» xv:ii. 'ioóf-P- ;tuk, Hy is een uitwerpzel ean Brandende Bergen. t t l 1 1 9 C 1  tl Afdeel. XVIII. HOFDSTUK. Vetfchi!' lende Kleur. &2A -Poi'MSÏEENEK landen van dien aart, gevormd zyn (z). Ook is zulks op Ysland zeer blykbaar, gelyk wy ftnks zien zullen. Men vindt den Puimfteen, wel is waar, by* na over den geheelen Aardkloot, doch niet in aanmerkelyke veelheid, dan in de nabuurfchap van nog brandende of weleer gebrand hebbende Vulkannen. Van deeze zyn 'er weinigen, alwaar hy niet gevonden wordt. Wit komt hy voor op Nieuw Zeeland , aan het Strand by Napels, by Neuwied aan den Ryn, en by den Hekla op Ysland. Aschgraauw, als gewoonlykst, valt hyin Italië,voornaamelykomftreeks Napels , in de Asch, welke Pompeja bedekt, als ook tusfehen Monte Fiascone en Aquapendente. Geel- of graauw geelachtig vindt men hem tusfehen Koblentz en Andernach aan den Rhyn, als ook by Nedermennich inde Aardlaagen, op den Molenftcen leggende: roodachtig in het Gebergte van Vicenza in Opper-Italië: rood in de Vulkanifche Asfche, welke Pompeja bedekt, als ook elders in 't Ryk van Napels, op den Slotberg te Radicofani, in 't Gebergte van Albano en Viterbo. Men heeft e°n zwartachtigen Puimfteen in Groenland op 't Strand gevonden, en een zwarten by Eger in Bohc me , omftreeks Napels , in de Asch - Heuvels by Rome naar den kant van Viterbo, en in 't Sebergte aldaar. Dik- {i) Reizen r.nar dt Levant. I. EEEL , bladz, 104,  O Sr DRYFSTEENEN. 9.2-f Dikwils komt ook de Puimfteen met a dere Stoffen gemengd voor. Men vindt hem fom- J t'yds, en dan by groote veelheid, in Lava in- 1 geflooten , te Ronca in 't Veroneefche, of'in 1 Pouzzolaan - Aarde in 't Gebergte van Albano en Viterbo; maar overvloediger in famengegroeide of losfe Asfche van den Berg Vefuvius, omftreeks Napels en naar den kant van Rome, wordende door het Regen-Water, en door de Zee, dikwils daar uit gefpoeld. Boven de Puinhoopen der oude Stad Pompeja , valt hy forntyds vol kleine, witte, Schirl • Granaaten. Met andere produkten der Vuurbraakende Bergen is hy dok wel ondereen gemengd. (2) Puimfteen van Yzer» die witachtig is. Dit is niets anders dan een Yzerhoudende Schuim, die overvloedijg valt in de Yzer - Hutten. Niet minder Spongieus, voos en ligt, dan de Puimfteen komt dezelve voor, en is gemeenlyk witachtig. Dewyl 'er buiten twyfel ook natuurlyke is van deezen aart, heeft L i NHffius ze hiér betrokken. (3) Puimfteen van Koper, die rood is. Ge< U) Pumex Ferri exalbidtu. Sy/l; Nat, Jiï. Tom. III, Gen. 47. Sp. 2. (O Pumtx Cm>ti mber. Sy/i. Nat, XII. Tom, III, Gera 47- Sp. 3. P III. Deel. ILStue^ li IfdeeU XVI1L ïookeTUK. ii. Pumtx Fctri. TaetPuimtieerw UI. Cupri. KoperFuimflecrt.  226 Ptjimsteenen I, XVIII Hoofdstuk. IV. PumSX Fuligo. Koet, Gelyk deeze in zekere Koper. Kies Groeve; van Gaarbergen in Sweeden , aan de Wanden als een Zwam uitgroeijende voorkomt, zo vindt menze ook op het Eiland Asce/ fion, twfcheri Afrika efi Amerika , dat weieer door Vuurbraaking fchynt geteisterd te zvn geweest. Hy is rood , niet glanzig, zeer ligt en uitermaate broofch. (4) Puimfteen van Plantgewasfen, zwart en Zoutig. Deeze Stoffe, die dikwils ook tot harde brokken famengroeit, is insgelyks een voortbrengzel des Vuurs, als bekend is, en kan dus gerekend worden onder de Natuurlyke Ziaken. Men noemtze in 't Hocgduitfch Rus, in 't Engelfch Soot, in 't Franfch Suie, en in Italië Fuligine, naar 't Latynfch woord Fuligo. By ons is zy onder den naam van SchoorjkenRoet zeer bekend, en komt, door verbranding, uit Turf, Hout en andere Plantaartige Stoffen. Doorgaans is zy zwart, bruin of rood-ichtig, van een los Geweefzel en fterk afgeevende of befmettende ; Zoutig , bitter en walgelyk van Smaak ; onaangenaam van Reuk; fmeltende grootendeels zo wel in Water als in Wyngeest, en geevende door Destillatie een Loogachtigen Geest, Hinkend Water , een tveinjg . fcherp (4} Pumex Vegetabilium , ater Salinus, SyJI. Nas. XII. Tom. III. Gen 47, sp. 4.  OF D R ï F 8 TE E H E H, feherp Zout, brandbaare Olie en een taametyk gedeelte Aarde ; doch dit alles in vérfchiliende evenredigheden, naar dat het Koet door verbrandibg van deeze of gene Stoffe komt. Dat der Steenkolen is van een byzondere hoedanigheid , en wordt zeer ge-eseimeerd tot Verwftoffe: des men het, in Engeland , met vlyt opzamelt: terwyl het gewooneRoet van Turf en Hout by ons weggefmeeten wordt. Men heeft daar van echter, in de Geneeskunde, forntyds gebruik gemaakt (k). (5) Puimfteen , die fyn als Stof en Zandig is* Deeze is niets anders dan eene zeer fyn , of als tot Zandkorrels , of ook in grootere Brokken, vergruisde Lava,welke van de Pouzolaan - Aarde, die nogthans meest uit fyn gemaakte Puimfteen beftaat, we'nig verfchilt, en door langheid des tyds , door Regenwater of Koude, te famen gebakken, den zogenaamden Vulkanifchen Tuffteen maakt. In Italië beftaan daar uit fommige kleine Bergjes, die men Asch-Heuvels noemt, menigvuldig in 't Napelfche, omftreeks Rome, en elders in (k) ViJe BOEBH, Chem, FfCC. SS. (5) Pumex pulTereus Arenacein» Sy/l. Nat. XU. Tora lil. den. 47. Sp. j. Scotis pu'.vemleuts f, Cinetes Vulcajx?. mm, Akcx). Min, 199, p 9 4**4 III. Deel; II. Stuk. i. A»deeL.' XVIII. Hoofdstuk. V. Pumex Cineraria*. PuurbergIsch.  li Afoeel XVIII Hoofdstuk. Vuurhlrg Aicb. 328 PülMSTEENEH in Italië, byzonderlyk in 'c Gebied van Venetie, voorkomende. Alle Heuvels, rondom den Berg Albino , zyn van dien aart: zo ook de geheele Paufilip en de in laater tyd ontdekte oude Steden , Herculaneum , Pompeja en Stabia, leggen onder zodanige Asch begraven. Ja de Oppervlakte des Aardryks, zo in de Zuidelyke deelen van Italië, als op verfcheide Eilanden in de Middellandfche Zee , beftaat t'eene. maal uitzodanige'Asfche, die, by het hevig bran' den van den Ethna en Vefuvius, zig, als Wolken, ongemeen ver heen verfpreidt, den Grond a!s Sneeuw bedekkende(k). Collini vondtze ook hier en daar aan den Rhyn, inzonderheid aan den Oever van een Meir in de Abtdy Lach. Op Ysland moet dergelyke gefteldheid zyn» De Deenfche Heeren immers, die voor de Koninglyke Sociëteit der Weetenfchappen te Koppenhagen , cu omtrent dertig Jaaren geleeden, dat Eiland ten naauwkeurigfte bezogten, werden 'er overvallen van eenen Nevel en Aschregen , die , fchoon de Zon heider fcheen, zo dik was, dat men naauwlyks eenige Schreeden vooruit kon zien. Dezelve beftondt uit eene roodachtige Asfche , waar door de bloote Lighaamsdeelen niet alleen , de Kleederen tot op den Huid en alles wat in Koffers ingeflooten was, maar zelfs de Mond van binnen zwart ge- (k) FF.RBEB, Brieft «ns WalichUni. Prag. i77j. p 139. (I) OïAFS. und Povelsens Rei/? dureh IslarJ. Koppenh. and Leipzig. 1775. Qyaito. II. Th. p, Mi.  of Dryfsteenef. 2 af geleurd werdt, als uit den Adem bleek. De Paarden konden daar van niet zien noch eeten, en twee wierden geheel blind (l). Van verfchillende Kleur komt deeze Asch zelfs m een zelfden Heuvel, of ook onder den Grond voor. Wit valt zy vocrnaamelyk by Rome, agter Ponte IVlolle; graauw en groenachtig op 't Gebergte Albano; geelachtig , roodachtig, bruin cn zwartachtig by Vicenza, als ook op de Feiro Eilanden ; zwart en dikwils gemengd met Puimfteen of Lava, omftreeks de Vcfuvius; als ook by Vicenza, met Schirl, Kalkfteenen en Chaicedoon- Keizcls, die dikwils niet grooter zyn dan Erwten, doch ook als Nooten; forntyds Water bevat tende, doch meest ledig, hoedanigen ik in 't Gefteente, als ook daar buiten heb. In deeze Asfche komen, omftreeks Napels , andere vreemde Lighaamen voor, gelyk Zee-Schulpen, Beenders van Dieren , Eikels , Karftengen en andere Vrugten. Ook is 'er een aanmerkelyke veelheid Yzer in vervat. Dat zy niet onvrugtbaar is, blykt uit de heerlyke Wyndruiven, welke, zo in Griekenland , als in 't Napelfche en op de Eilanden der Middellandfche Zee, daar in geteeld worden , die de kragtigfte en geurigfte Soort v^n Wynen , als bekend is, uitleveren (m\ By (m) Zie II. Defls IV. Stuk , ton deeze Aar, Hiftorii , kladz. 3«7, i6S, P 3 III. Deel. II. Stuk. r. Afdeel. XVIII. Hoofdstuk. A.cb,  I. Afdeel. XVIII. Hoofdstuk.Vuurbiaaking van den Berg Hekla. 23a Puimstee nee? By het beeigUgen van den Berg Hekla op. Ysland, die toen in zestig Jaaren geen Vuur hadt uitgeworpen, fcheen gezegde Heeren de Witte Puimfteen of Schuurfieen de eerfte uitwerping van ieder Vuurbraaking te zyn, Lava en zwarte Puimfteen de tweede, en de derde of laatfte Zand en Asfche. Dit maakten zy op uit de gefieldheid der Heuvelen , welke dien Berg omzoomen. Zy bevonden hem byna geheel uit Puimfteen te beftaan , die 'er rcod, zwart, blaauw en wit voorkwam, allen origineel : zo dat de verandering van Kleur, voorgemeld, hier geen plaats kon hebben. Zy zagen Verfteend Hout, dat uitgebrand was tot groven Puimfteen, waar in zy nog de Draaden des Houts waarnamen. Zelfs vonden zy ftuk* ken Rots, in Puimfteen veranderd, met klei. ne zwartachtig blaauwe glanzige Steentjes daar in. En , dewyl die Berg , gelyk de meefte Vuurbraakers , zekerlyk gemeenfchap rret de Zee hieft, (waar van de Grond, op fommige plaatfen, uit Steen- of Kalkachtige Zee-Gewasfen beftaat,) zo kon het denkbeeld van Vogel, ten opzigt van den oirfprong des Puimfteens, wel zo onwaarfchynlyk niet zyn. De Hekla, immers, heeft weleer een groote menigte Zouts uitgeworpen. De omleggende Heuvels branden nu en dan, als ook eenige andere Bergen op dat Eiland, die hem ver in hoogte overtreffen; maar in 't Jaar 1766 ontftondt een geweldige Vuurbraaking van dien Berg, wanneer  of Drïfsiiï»"'' *Si Beer hy Puimftecnen van drie Ellen omtreks en zwlare Zeilfteenen , uit eene dikke zwarte' Vuurige Zandkolom uitwierp, die eene Rivier, veraten; ja de Zee, daaromftreeks, was er s ter langte van dertig Mylen, zodanig medebedekt dat de Visfchers Booten naauwlyks daar op vaaren konden. Een Wolk van Zand verfpreidde zig byna over 't gebeele Eiland en op het laatfte gaf hy , na het uitgulpen var. een geweldigen Lava-Stroom, een dikke WaterKolom uit. Dit alles was niet gefchied dan met geweldige Aardbeevingen en een fterk gedruifch, als van DonderOagen, die het geheele Eiland decden beeven. 't Gemelde Zand is een foort van fyne Asch, ( zwartachtig van Kleur en zo doordringende, c dat zy overal infiuipt , de Eetwaren bedervende en het Gras oneetbaar maakende voor het Vee. Evenwel wordt het Land, waar op zy niet te dik gevallen is , 'er vrugtbaarer door gem aakt. Prof es for Kratzenstein nam de volgende Proeven op die der laatfte Vuurbraaking De raauwe Asch werdt maar flaauw, doch fterker, hoe langer zy over een KolenGloed gehouden werdt, van den Zeilfteen aanvetrokken. In een gewoon Smeltvuur ziet men op de Oppervlakce rraar eenige blyken van Smelting. Aan Water geeft zy naauwlyks eenigen Smaak en maakt, door bygieting van 't Afkookzel van Galnooten, geen Inkt. Hieruit leidt die Heer als Gevolgen af: i. Dat dit Stof P 4 oit III. Deel. II. Stuk. I. .FDEEl.. XVIII. ioOFLfUK. Wnarnesïingeii op c Asch,  I. A?DEEt. XVIII. Hoofd. STUK. VI. Pumtx Molenfleen. 2 P U 1 M S ï E E H E K , bLT VT^lge Yze'fc^ende Aarde beftaat welke grootendeels haare brandbaarheid verJoo-ren hebbe : 2. Dat'er geen door Zwavelzuuren opgelost Yzer in vfrvat zy 3- Dat evenwel zulks praats heeft in andere Asichen , elders uitgeworpen: 4. Dat, eindelyk, «ezelve grootendeels beftaa uit Puimfteen! Zand, t welk met een klein gedeelte YzerAarde vermengd is en zynen oirfprong, vermoedelyk rut een verbrande Zwavel-Erts genomen heeft. ■ (6) Puimfteen , die Steenachtig hard is en Aschgraauw. Aanmerkelyk is 't, dat gedagte Deenfehe Natuurkenners, die reeds waargenomen hadder, dat de Strand-Rotfen van Ysland allen gefmokenSteen zyn, en dat, onder de Geberg. ten van dat Eiland, zig dikwils een geregelde Laag van Lava bevindt; die Stoffe vergelyken by de Molenfieenen van den Ryn. Deeze ko rnen overvloedig voor by Niedermennieh, in t Aartsbisdom frier, alwaar men 'er SteenSweyen van heeft en een groot'vertier is van dezelven zo naar het Brandenburgfe als de Nederlanden, Engeland en de meefte N00Ï fchp (6) Pumex Saxifbrmi. cinereus. Sy/l. Jfet Xlt r* re-  of D r ? f s I e ï n e k,: 233 fche Ryken. Zy vallen evenwel ook in Bohème , Loodgraauw en Yzerhoudende, op deJ Euganeifche Bergen by Padua in Italië, by 1 Altbreifach in Brisgau, en, volgens den Heer! Baron van Dieterich, zon de zogenaamde Keizers - Stoel daar uit beftaan. Op de gemelde plaats, in het Trierfche , legt deeze Steen-aart by de vierentwintig Vademen diep onder de Oppervlakte des Aardryks , op een bodem van digte zeer harde Lava. De Aarden Zand-Beddingen , die dezelve bedekken , bevatten veele Puimfteenen en andere voortbrengzels der Vuurbergen j gelyk de Steen zelf vol is van graauwe en witte Schuurfteentjes, zwarte Schirl-JNaalden , bruinroode Slakken, als ook witte en groene Glazige vlakken. De Kleur is zwart , doch fpeelt wat in hei graauwe. Hy geeft aan 't Staalflag eeniiïe Von. ken ; zynde vol grooter en kieinei Holletje! en Gaatjes, dikwils rond , ovaal of zeer lang. werpig. In fterk Vuur barst en fpringt hy geweldig. Met een hard Lighaam daar op liaande, geeft hy een doffen Klank. Van den geleerden Waelerius wordt. op het gezag van den Heer Guettaro die, zo hy meende, deezen Steen wel onder zogt zou hebben, dezelve onder de Keyftee ce Petro - Silex opaeus , variis fbtarnirmüj inordinate diftin? uis. Petto-Silex Molatis. WALL. SyJI, Min. I. p. 3U. III. Deel. II. Sïüc I. iFOEEtJ XVIII, loOFI). ITÜK, Molen/leen^ 1  ï. Afde-l. X Ui. stuf Moltnftun ! J « 1 i I d Graauw. Reen, ë K 01 G aa of ni, • br de ( Au; (, fl34 PUIMSTEENSN nen geplaatst; hoewel hy bekent, dat dezelve veel naar de Makken der Vuurbergen gelvke. Maar,.* men op zyne leggin, agf gee^ en op de overeenkomst, die. hy heeft me de voorge^e-de Yslandfehe Stuff,., buiten twyfel van Vulkanifchen oirf>ong; zo kan men hem -iet dan onder de Puimfteenen plaatzen. Op dat Lnand, immers, bevondt men hetonderfte dier Stoffe zo hard, dat het naauwlyks te be- 1 Tï- ,HCC iS defvnfie Soort ™ La^, wordende derhalve ook in de Vuurbergen , Tiooglyk uitgefmolten of verharde Zandfteen cboren (.;. By Roblentz, Ardernach, en aar omftreeks , is het een der gewoonftc louw teenen, hoewel hy meer bekwaam is tot gappen en Stylen , dan tot Schoorfteenen eu >ak-Ovens, wegens barften eü f oor het Vuur. Van ouds is by reeds bekend en in gebruik eweest, gelyk nog heden , tot de Steenen van oornmolens. De Laagen. die 'er op Ie«gen igevaar vyftien Voeten diep , leveren den roamfteen uit, die nagenoeg van den zelfden rt is, gelykende naar Wormfteekig Hout naar een ligte vooze Slakke. Deeze veme! Jt z,g hgt met de Kalk, en wordt veel geuit tot het opmetzden van Muuren en Kei- By V OLATS. u»i Pov. RUfi dard hlanU,u.th p 1-3 • - Dec. bhdz> nt> U7 O Gmsuk Nasur.SiJln.. IV. Thcill. m  OF D R ï F S T E E N E N. 235 By Bell, insgelyks in het Tricrfche, worde een Steen gebroken ,. die naby en onder Laa- A, gen van Tras legt, met welken hy van eener- ^ ley zelfftandigheid is, hoewel niet met Gaatjes s1 zynde. De Heer Collini befchryft den-» zeiven als een mengzel van veelerley kleine Steenbrokjes, eenige Blaadjes witte of zwarte Glimmer, eene fyne geele Yzer-Aarde, en eenige zwarte Korrels , die aangetrokken worden van den Zeilfteen. Hy is vol kleine fyne Sneeuwwitte Cirkelronde Vlakjes , en wederftaat de werking des Vuurs hardnekkig, doch met den Brandfpiegel komt 'er wel haast een Gat in , waar uit Vonken en Vuurftraalen fchieten en 'op 't laatfte verandert hy in een zwarte, glanzige, Glasachtige Slakke met eenrooden zcom. Uit de Grond komende, laat hy zig tot Vloet'fteer.en en lange Bladen , die gepolyst kunnen worden, houwen. Men gebruikt hem voornaamelyk tot het maaken van Bak - Ovens en bydeFranfchen wordt hy deswegen Pierre a Four geheten. Misfchien zou deeze hier ook kunnen behooren (p). (7) Puimfteen , die Glasachtig is, niet po- rm> Hm (7) Pumex Vitreus folidas. SyJI. Nat. XII. Tom. 111, Gen 47 Sp. 7. Mhares Islandicus niger. Cronstedt, Mn 5. in. Vttrum fpsöe. VAND. Tkerm. 5. Potus IgMUI La pideut iblidiis Vitreus. WALL. SyJI. Min. II. p- J7*- III. Dm. ll> Stuk, I. 'CEEL. :mi. oofd■uk. k-Oveneen. VIT. Pumex Vitreus. Gia?Achaat.  ï. Afdb XVI Hock stok. Glas Achaat 33&" P U I V S T E E K E N el IrPnHier»°n?er bCgrypen Wy die Steenen, wel, LL* ïnD 10 C a!gemeen Glas-Achaat genoemd wor- >" vertoon"1 2y/'g 3,8 ^ G'aSachtig v toonen, en fomcyds gegraven of delf baar ' ól r i Tr, "ff 'Cr We' in de eerftepfaats, de Tslandfche Achaat, aldaar Rafetinna ge! naamd, en verder den S»^ van Honga. ne, als ook de Pierre de Gallinace der Frarj. Sw;11^ .Zuid."Amt"'ka » «elft den ^ waarvanPr.iNn.s fbreeia- welke altemaal Vulkanifche Produkten fchynen. te zyn, van eenerley natuur Y Dus vindt men deeze Glas-Achaat zo wel in demeuwealsm de oude Wereld, in de kou l fte met rmnder dan in de heetfte LgtftreeKer Een geheele Rots, daar van, Iegc negt MyItn van Quuo m het Peruviaanfeh gLZ l Zen yd°°k-V00rk0mt' 0m»-eks df Vu bergen, daar m zynde. £v Nanek „ fcheide Eilanden en Kusten vaMi . Z T Karpatifche en andere Eergen^ vï H^-f naar den kant van Sevenbergen,als ook by To-' Stukken van voor. Dreeken > ^rnen 'er J^n't^' " die ^ Ysland berngr *aar van lk een fchoon Stuk heb bekomen dé zwarte raamelyk . die W ' n de 7nM.i i V , r zeJdzaam voorkomt dC Zü,ddj'ke d^n;dochde witte is nog ze!d -  o? Drïfsteenen. 237 aeldzaamer, en gelykt veel naar Kryftallen. Hier van vindt men 'er meest maar, die tot Knoopen kunnen dienen, forntyds wat bruinachtig, altoos doorfchynende. In de Noordelvke deelen valt de zwarte op verfcheide plaatfen , fomtyds in groote ftukken, doch is met overal even glad en fyn (2). In 't algemeen is de Glas-Achaat een Stof fe die zeer veel naar Glas gelykt of naar Slakken van Lood, hebbende een eigen Glans, zonder polyftingi doorzigtig, en zo hard , dal zy aan 't Staalflag vonkt; broofch en Schulp achtis breekende. Dikwils komt zy met d< Lava, of in dezelve, ja fomtyds aan dezelv gekleefd voor, of ook , gelyk by Egra in Bc heme, flegts op Schiefer aangevloogen of Tap vormig, als aan den Vefuvius. De gewoonft Kleur is zwart, donker zwart of Pekzwart fomtyds met ingeflootene witte Schirl - Granaa ten of kleine groenachtige Steentjes, die ui korte dikke fpreidende Straalen beftaan. Ii dunne Schyven is zy meest groenachtig ei doorfchynende, dat fomtyds ook in groot Stukken plaats heeft, by den Vefuv.us: fom ? ds als verglaasd over zwarte Lava , of groe en Bladerig aan de Kust van Algiers. Oo valt zv bv den Vefuvius dikwils graauw, ( Twartachtig graauw , met veele kleinoot, Cf) Otiïs. «nd roy. W dunb hl«d, II. Th. P. « 174' III. Dsel. II. Stuk. ï. XV! II. HoOFDSTUf. Glas- » I 1 1 £ e 1- "i'i  I. Afdeel XVIII. Hoofdstuk. Glas. Achaat, { ] 1 r.' n: • 233 PtiIMSTËENER SchWjStaafjes of Sterretjes : wit by Egra en op Ys,and, a!s ook Henielfchblaauw, met zeet ^Sl3kfceö^vloedig in de Vuikanifche Streeken van het Venetiaanfch Gebied. In dat van Florence bevat zy grofflraalig Spies" Sïas. Op >£ Eiland Ascenfion komt zy ook, volgens Osbeck, voor. * De Juweliers betrekken deezen Steen tot de Achaaten. Eenigen fchynen 'er den Gagates, of zwarten Barnfteen, mede te verwarren. Op Ysland vindè menze beiden en zy fchyDen J daar byna den zelfden oirfprong te hebben (r) Hier van komt het, dat fommigen zeggen dat de Glas-Achaat ondoorfchynend is en ge-' pohyst kan worden (s)i Dit zelve wordt vad den Ohfidiaanfchen Steen verzekerd. De InJaanen, in Peru,gebruiken den RaavenjleenU) 4 iie aldaar valt, tot Spiegels, en de Opgezete jen der Eilanden in dc Zuidzee fcherptn met inehoekige Stukjes, daar van, de punten hun :er Pieken en Pylen , zo Forst e r verbaTlu Lehma N vermoede, dat dezelve uit te famen ;efmoltene Asbest cn Amianth, of Pluim-A urn, beftaa ; aangezien cie, door den Brandpiegel, m zuife Glas veranderen, en dat de Yzer- 5'? 0l" mi *™-RM, ah boven. i. Th..m55. O) BRl'CKM. ven Edelfleine. i p 13S (t) Dat is de Pierre de Gal^^s naar een Soort va„ .arte Raaven, in ; Spaanfch GalUina.a, rai5Uien I " «md, waar mede «e ^«be naam ichynt «veteer, t* :mmen.  OF D 8 ï f S I E E » E K. 239 Yzerfteen te Olonitz, die in dergelyke Bergfleenen legt, gewoonlyk zodanige Slakken geeft. (8) Puimfteen, die Glasachtig is en uit Korrels bejtaat. Niet alleen op het Eiland Ascenfion , maar ook te Pozzuolo by Napels, komt zulk een Slakke der Vuurbergen voor, welke men deswegen Paarlflakke tytelt. Dezelve beftaat uit louter witte en groenachtige Glas - Korrels , welke zig, toen zy nog door de Hitte week waren, aan elkander fchynen gelymd te hebben, Derzelver oirfprong is duifter te raaden. (9) Puimfteen, die naar Metaaljlakken ge< tyki. Die Stoffe, welke gewoonlyk Lava genoerm wordt, behoort zekerlyk ook tot ds Samen groeizels, door Vuurbergen voortgebragt: hoe wel zy van onzen Linnjeiis niet in aan merking fchynt genomen te zyn. Ik maak 'ei derhalve deeze nieuwe Soort van, op 't voet fpooi (8) Pumex Vitreus granulatus, Sy/l. Nat. XII. Tom. II] Gen. 47. Sp. S Scorix conftantes Gtobuüs Vitreis conglo meratis. Cbonst. Min. § 29S. (9) Pumex Scorias Metallorum referens. MM Portts Ig neus, Lapideus, facie Terreftri aut Scortacea , Iblidus, Lava WALL. Sy/l. Min, II, p. 377. III, Deel. II. Stuk. i. Afdeel, XVIII. Hoofdstuk.v ir. Pumsx Perlaceus. Faaiflakkê. IX. Scoriaceas. Lava. 1  I. Afdeel, XVIII, Hoofdstuk.Lava. ii4© POlMsiliEKEK, fpoor van den Hoogleeraar Gmeli n , met dett bynaam van de voorgaande , als hier beter pasfende. WallErius zegt, dat zy van Aard- of Slakachtige gedaante voorkomt; doch, alzo de Metaalflakken dikwils ook iets Aardachtigs hebben, kan onze bepaaling ftand hou= den. Het is eene vry algemeene ëigenfchap der thans bekende Vuurbraakende Bergen, dat zy na het uitwerpen van een geweldigen Rook en daar op volgende Vuurvlammen, Afch en PuimIteenen , of ook onder hetzelve , een Stroom van Lava uitgieten. Dus noemt men een Stoffe als gefmolten en gloeijend Metaal, welke, 't zy uit den top , of uit de zyden óf uit den voet des Vuurbergs, door Spieeten en Gaten, welken zy zelfs maakt, uitbarst, en langs de Aarde vloeit; alles, wat brandbaar en vernielbaar is , wegruimende cn tuedefleepende. 't Duurt lang eer deeze Stoffe hard en nóg langer eer zy koud wordt; ja de bovenfte Oppervlakte reeds tot zulk een Korst geworden zynde, dat men 'er over gaan kan, is het onderlte nog zo week, dat men 'er een Rotting in kan fteeken. Ferber bevondt de Lava van den Vefuvius, omtrent een Jaar na de uitbarfting,nog voor de Hand onverdraaglyk heet en rooken* de (v> Verhardende bekomt zy een oneffe* ne* ' (v) Brkft aus IVaisebland, prag. 177;. p. 1)9,  O ï) S ï ï S T Ë E N É S. 241 Se, Blaazige, dikwils gegolfde Oppervlakte) naar binnen dichter en gemeenlyk vol Schirl Kryftallen , die fomtyds als de geheele zelf. Handigheid der Lava uitmaaken, in de gedaante van groote Bafalt-Staaven. Dus legt zy zig, naar den loop des Stroöms, of op de zy. de en den voet des Vuurbergs, of op de Vlak* ten daar beneden , of dringt tusfehen de Aardlagen in, en , tot in Zee geloopen, vormt zy fomtyds Kaapen of Voorgebergten , waar van men voorbeelden op Sicilië heeft, of bekleedt ; den Grond der Zee. De Rotfen, rondom Ys. land, beftaan op veele plaatfen uit zu'k eene , gefmoltene en verharde Stoffe. Op dat Eiland komen ook menigvuldige Holen voor cn Spe- 1 lonken, door de Lavaby'tuitloopen gevormd) welken men thans gebruikt tot Schaaps-Kooi. ; jen. Hier toe betrekken wy ook het berugte Honden • Hol in het Napelfche, en veele anderen in Italië. Rivieren zyn fomtyds door zulk een Lava-Stroom verdopt gewordeD. Wie weet hoe Veele Rotfen en Eilanden,in de Oceaan , door zulke Uitbarftingen ontftaan zyn. Op het Eiland Tahiti, in de Groote Zuidzee, j immers, komen geheele Bergen van Lava voor, van welken weder Brokken, door Aardbeevingen waarfchynlyk, afgebroken zyn. Dikwils vindt menze met geheele Laagen Aarde, Asch ' of Steenen, die 'ernaderhand opgeworpen zyn, bedekt. Ip hardheid komt zy veel met de Keizeis Q over-' III. Deel. II. Stuk. I. Afdeel; XVIII, Hoofdstuk. Lava, Zelfirin* ligtieid.  242 PüIMSTÊEKEH I. AFDEEL, XVIII. HoofdstukLava, Vetrchil' lende Kleui. (vj) FERBEBS Briefe als boven. overeen , des menze ook tot Straat ■ Steenen gebruikt in Napels en andere Steden van Italië. Zy is, nogthans, meer of minder Spongieus en Yzerhoudende;doch dit verfebilt naar de plaatfen zeer. Op Ysland wordt zy aangemerkt als gefmolten Steen. In Italië fchynt fommige Lava van eene Vitrioolifche natuur te zyn; dewyl zy in de Lugt verweert tot een witte Kley, en men 'er fomtyds binnen in een dergelyke Stoffe vindt, ja ftukken die half Lava zyn, half Kley. Op de Oppervlakte fublimeert zig, twee Maanden na de uitbarfting , een menigte wit Armoniak - Zout O). Niet onwaarfchynlyk is 't , dat veelerley Kley-Soorten , die men omftreeks de Vuurbergen vindt, daar uit, door langheid van tyd, gefprooten zyn. Wanneer men den onuitputbaaren voorraad der Natuur in aanmerking neemt, begrypt men ligt, dat de verfcheidenheid der onderaardfche Stoffen en de verfchillende menging derzelvcn, hier in een groot onderfcheid moeten maaken; gelyk wy nu zullen befchouwen. Sommige Lava is zo ligt , dat zy van het Landvolk tot Dak-Gewelven gebruikt wordt, gelyk de bruine die by Egra in Bohème valt, als ook de roodachtige , die tevens voorkomt by den Vefuvius en elders in Italië ,• of ook graauw , blaauvvachtig en zwart als een Yzer- flak,  of DrïPstëeheh. 343 llak, gelyk menze meest in het Waldekfe, . Hesfifche en in Bohème, vindt. In 't algemeen / is de Lava van den Berg Ethna iigter en poreuzer , dan die van den Vefuvius. Op meerder s, diepte is zy, omftreeks de Vuurbergen, gemeenlyk digter cn vaster, klinkende als Metaal. Zelden . komt zy witachtig voor, gelyk in Nieuw Spanje, en wit op de Euganeifche Bergen. Rood als Porfier , bloedrood of bruinrood , valt zy aldaar , als ook by Eergamo , alwaar men die Sarres heet. Rood, wit en graauw gefprenkeld . valt zy tusfehen den Berg Fiasccne en Aquapendente. Ik hebze, in groote ftukken ,blaauwen roodachtig, afkomftig uit den Vuurberg van Ternate , een der Molukkes, en die Lava, by Hoorn in Noordholland gevonden, waar van ik te vooren fprakO), heeft dergelyke Kleur. De geftalte is zeer onbepaald , doch fomwy len komt zy voor, als onvolkomene Schaalige Kogels, die van binnen geheel ledig, of aan de zydwanden met halfdoorfchynende , lange Straalige, witte of Amethystkleurige, gefpitfte of ftompe, Schirlkryftallen bezet zyn. Om dert binnenften Mond van den Vefuvius vindt menze als een Tros Druiven , of Takkig als Koraalgewasfen geftold. Zeer dikwils vormt zy . regelmaatige Bafalt-Kryftallen. Zeer dikwils il (x) In *t vooig. Stok , Wadi. tf, q .7 III. Disu II. Stuk. t. .Fr EELi sviii. lOOED. i'VS. Lava*, Geftalte»  I. AmEEL. XVIII. Hoofdstuk. Lava. Vermengingen. iy) Zie bladzyde «*. hiervoor. 244. Puim steenes is zy vol witte, geele , groenachtige, groene of zwarte, doorfchynende Schirlftippen, Schirlgreintjes, - Blaadjes, - Naaldjes, .Staafjes, en voornaamelyk Schirl • Granaaten , die ligt verweeren tot een wit Kleyachtig Meel. In de Diftrikten van Verona , Vicenza, en elders in 't Gebied van Venetië, als ook op den Berg Albano, bevat zy fomtyds kleine Keytjes, van veelerlcy Kleuren , wit, groenachtig, groen, geel, rood, zwart of bont, die in Italië voor Edele Steenen uitgevent, en by *t Gemeen gedragen worden. In de Asch-Heuvels by Vicenza bevat de Lava dikwils Chalcedoonachtige Steentjes, kleiner of grooter, welke fomtyds tenig Water bevatten , behoorende tot de voor befchreevene Waterfteenen (y). Dus van de zelfftandigheid, Kleur en Geftalte , waar in de Lava voorkomt, gefproken hebbende, zal ik nu acht geeven op derzelver vermengingen. Aan den Vefuvius is zy dikwils met een Soort van Mos bekleed, voerende ook fomtyds , daar zy de kloven der Kalkbergen opvult , Ertfen met zig. Dus vindt men grofftraalig graauw Spiesglas, in 't Gebied van Florence; in 't Venetiaanfche ryke Yzer-Aderen, Lood Erts en Blende, in Lava en in Bergen, die half uit Lava, half uit Kalkfteen beftaan: ook Koper-,Zilver-Erts, Kies en Bruin- fteen  o? Dryfsteensn. 545 fteen in 't Dittrikt van Vicenza. Somwylen heeft zy aldaar een gantfch Vlot van Steenkolen ingeflooten , of brokken van Ley, Puimfteenen , Kwar's en Glimmer, of Marmer, of, gemeenen Kalkfteen , of Verfteende Zaaken. Dikwils vermengt de Lava zig ook broks-, Aders- of Korrelswyze, met andere Aard- cn Steen-Soorten , waar uit dan veelerley famengeftelde Steenen , inzonderheid Granieten en dergelyken Rotsfteenen , ontftaan. In Italië zyn daarvan overvloedige voorbeelden. Ook bezit ik een Stukje graauwachtige Lava van Frankfort , dat zeer aartig is, met gevitrifieerde Kwnrts. Een byzondere opmerking verdient hier nog de Lava van Ysland , aldaar Hraun genaamd of Ruïnen, dat is, eene verwoesting des Aardryks. Het gantfche Zuidelyke gedeelte des Eilands beftaat uit eene Laag van Lava, eenige Voeten dik , byna op' gelyke hoogte als de Zee; die met een Laag Steenen is gedekt, waar op dan de Vrugt-Aarde legt. Het Westelyk gedeelte is met Klippen van dergelyke Stoffe omringd, vol kleine Spaath en Kwarts-Kryftallen. Op zekere Heide , daar in, legt een geheele Dyk van Lava , waar op gefteegen men, naar't Noorden, zeven zogenaamde Aardbrands Schoorjleenen ziet , van gefmolten Steenen , die aan de buitenzyde zeer ruuw, fcherp en van donker Afchgraauwe Kleur , inwendig hol en als verglaasd zyn. De grootfte is drieQ3 en- III. De2L.II. Stuk. T. Afdeel. XVIII. lOOFETUK.Lavtt, Lava van Mand.  !. Afff.el XVIII. Hoofd- STOK. Lava. \ 24S Pui m s t e e n e w en-dertig Voeten hoog en agt Voeten breed , met eene Opening van drie Voeten, en een open Bodem. Niet ver van daar zyn twee helder roode Bergen, ook door Aardbrandontftaan, veel gelykende naar de Grond-Lavades Eilands voorgemeld. Hier in komen helder doorfchynende ftukken Kryftal, of liever Glas, voor. Elders vindt men daar in Chalcedooncn Zeolith-Nieren. De Kleur der Lava-Klip. pen, aan 't Strand, is zwart of rood,doch cok paarfch , blaauw. of geelachtig. Op 't Land vindt men geheele Streeken van Lava, die zig groenachtig bruin vertoonen: \ welk komt van het Mos, wa*r mede zy door den tyd begroeid zyn: de nieuwlten zyn overal zwart. De Op= pervlakte is zeer ODgelyk, en op fommige plaatfen tot wonderlyke figuuren gevormd: zo dat zy als Beelden van Menfchen en Dieren vertoont (z). De verandering van Kleur, in deeze Lava, ontftaat buiten twyfel uit deverfchillendeMetaaldee!en,dic, door 'c onderaardfche Vuur tot i-loeijmg en glocijmg gebragt, alle andere fmeltbaare Moffen aangegreepen, Aard en Steenen tevens medegefleept , of ook door Zouten Vloeibaar gemadet hebben ; maakende dus een nieuwe Steen-Soort, of gefmolten Steen, die jigt, zwaar en ongemeen hard is, doorgaans niet- (3) OlASS. tmd Pc-v'ei.3. Riifs dureb Islani , als fa«. ca.  [OF D R V F S T E E N E N. 247 niettemin poreus, en door een fterk Vuur nog verandcrlyk tot een zwart of bruinrood, on t doorfchynend Glas. Dit zelve Werk volbrengt , de Natuur, door een fterker branding, in het , vormen van 't Yslands Achaat, hier voor be- fchreeven («)• _ , „ In Italië, voornaamelyk te Padua, Venetië en Rome, gebruikt men de Lava, tot het pla veiien der Straaten, Bruggen en Wegen, tot de Fondamenten en andere deelen der Gebouwen ; zelfs waren de oude Steden , die men onder den Grond heeft gevonden daar mede geplaveid en'er grootendeels van gefticht. Ook Ja de Tempel van Jupiter Ammon, de Brug van Caligula en meer andere Gedenktekens der Aloudheid , daar van gemaakt. Men maakt •er hedendaags insgelyks gebruik van tot Beelden en zelfs tot herftelling der oude gebrokene Beeldzuilen van Orientaalfche Bafalt,! geevende 'er dan den naam van Occidcntaalfche aan Eenige Steenen Bruggen daar van komen bv Albano, in de Kerkelyke Staat, by Napels aan 't Strand op den Weg naar Pozzuolo , ter regter hand, als ook tusfehen Portici en Pompeja, voor. Gemeenlyk wordt zy in langwerpige vierkanten gehouwen, en dus naat afgelegene plaatfen vervoerd (&). ^ fa\ Zie blad'.yle. 256. $ Dus bly J U«v, dat de Lava veel overeenkomst mei Q 4 HL Deel. & Stuk. . I. FDEEL, XV11Iiooed- TUï. Lava, Gebruik.  I. ÜFDERt, XVIII. Hoofdstuk, ] fe de u-c «ie zigi den icbi my steq 24s S t a l a e t , k v e ^ Dus, de Steenige Samengrocizels, door Vuur befchouwd hebbend -i '"""rvuur. Wieren üi£^-0^^ XIX. HOOFDSTUK. %^Vf«g&,stalactieten 0/drüp ««"T^ ** Samengroenels zyn uit VVa' «jra de Lugt ^orw, « Ww«L MiU^aan enhardhet^X^ Marmerachtig, Gyp*. , Spmhi „ Jfifc hn: vaar toe ook de Overkorrtirfgen der Baden en andere Wateren, die van Koekanje de Balkleen, dfe ^ a,f tazM^ ' nen, betrokken zyn. yi hf Water> Zo ^ «nen het Natunrtyfe ^ heeft, meer of min met vreemde Sof n is bezwangerd, heb ik bereids omitan- dig Steenen heeft, doch niettemin van je5»,„ vetfchdt, rai: e ;Red:fser" ^ « ™dt, en dat al,e S*mealienZ £ T . *e .oor het ƒ,„ I774 bÊlicnd wa /e cnM.,neiafc' e moeiten verbeterd worden , als w k" ' '! ? °?W << erkennen zoude„ ■ geTvk 1 » *"** , van Steenen door truar ^ gef£C J " ^ f- -d-«e„/aIsvanSdeni;e^;  « of D k. u p s t e e n e n. 249 dig aangetoond (O- Maar byfter groot is het verfchil in deezen. Meestendeels bevat het veel. Keuken-Zout; gelyk die onmeetbaareS Oceaan, hier en daar, wie weet hoe ver, in 't Aardryk dringende , en dus dikwils de oirzaak der Vuurbraakende Bergen , welken men meestal vindt in de nabuurfchap der Zee. Op Ysland fpuit de Hekla, na dat de Vuurftoifen uiigeworpen zyn, geweldige Waterftroomen, die veel Zouts overlaaten. Ik zwyg van de menïgte Zee-Zouts in het Water van binnen' landfche Zoute Meiren en van de Kaspifche Zee. Dat 'er veele Zouten van anderen aan in de Natuurlyke Fonteinen en Bronnen zyn, blykt uit de Mineraale Wateren , die of VI trioolifch of Loogzoutig bevonden worden doch gemeenlyk ook Mineraale, en inzonderheid vceie Kalkachtige of Aarddeeltjes bevat ten , welke als onzi&tbaar in dezelven zwee ven, en zelfs voorkomen in het allerzuiverlh Water. Dus vindt men op Ysland Natuurly ke Fonteinen van brandend heet Water, onde anderen één , de Geyfer genaamd, dat is d< Grim Yilandfch Achaat en Natuurlyke Metaal-slakken : om v3i Wallxrius geen gewag te maaken , die reeds in 't jia 1747 een Porus lgneas, onder de Delfiftoffen, befchiee! Maar wil hy zeggen , dat 'er meer Steenen tot Produkte der Vuurbergen te ftellen zyn , dan men voorheen gedat heeft; zo kan ik het , hoewel mooglyk niet in die uitgi bteidheid, toeftemmen. (e) Zie 't voorgaande STUK, bladz. 10. Qs III. Deel. II. Stuk. i. \fdeel, XIX. Hoofdstuk*  I. Afdeel XIX. Hoofdstuk. Zy hebben veel overeenkomstmet de Tufüeenen. ( ( t 1 e 250 Stalactieten Grimmer, die, by wylen, een Kolom van Wa' ter , loodregt uitgeeft, wel drie Voeten dik en meer dan zestig Vademen hoog. Dit Water, zo we! ais dat van de menigvuldige heete Baden daar omftreeks , verkoeld zynde zuiver , helder en drinkbaar, heeft eene zeer Verfteenende hoedanigheid; zo dat niet alleen de rand van het Bekken , maar alles dat men 'er m werpt, met een Steenige Korst overtoogen wordt (ƒ). Deeze eigenfehap des Waters komt hier thans in byzondere aanmerking : a)z0 zy de oirzaak is van de Stalattieten en Tuffteenen, waar van onze Ridder twee Geflagteu maakt; terwyl Wall er ius die beiden begrypt onder den naam van Torus , cn ze alleen door den bynaam Aqueus van de Vulkanifche Produktcn onderfcheiclt. Het zyB Lighaamen van zeer verfchillende zelfftandigheid, Zandig, Kalk-, Spaath- Oker- of Mincraalachtig; weshalve de Heer G u e t t a r d die tot de byzondere Klasfen , waar mede zy in aart overeenkomen , betrokken wilde hebben. Wat reden s 'er meer, vraagt hy, om dezelven, wegens !e geftalte, daar van af te zonderen, dan om :en Beeld, Muntftuk of iets anders van Meaal, niet tot hetzelve te betrekken (g) ? De nanier van groeijing onderfcheidtze zekerlyk, vol- ff) OtAFS, uncl FovEX-SENS Rehe 11, Theill, p. 14 De Stof^ fe, welke het Water , «t zy door kooken ot door ttilftaan , aflegt, allengs verhardende, noemt hy i. Tophus of Tuffteen , die men rond , Kegelvormig , Pypig en fomtyds digt, fomtyds poreus vindt. Dit gefchiedt, voornaanHyk, in de warme Baden, alwaar zodanige Tuffteen voorkomt van allerky Kleur ; ook op den Grond der Zee. Men vindt 'er veeier, ley Lighaamen, zo uit het Dieren-als Planten. Ryk,in vervat en fommig is zo hard, dat hy zigpolyften laat. 2. Dropfteen , Sinter, StalaEtut, zegt hy , wordt die Topluis geheten , welke in de Lugt ontftaat uit het afzypelende Water. Meuigvuldig fo derzelver figuur. Veele lakken gelyken naar de Yskegels; anderen, door het druppelen op den Grond gegroeid it Holen of Grotten , beelden wonderlyke Zaa ken. In de Grond, zelfs, kwamenv:-n ditdrup pelen die geftalten voort, welken men Erwten en Kuitfteenen plagt te noemen; zynde, gelyl de meefte Drupfteenen, van eene Kalkachrig natuur. In de derde plaats, 3. ftelt hy de C verkorftin'gen (Incruftata ), van welken aar merkelyke voorbeelden aangetroffen worden i , .*> . ^ .... .. -. . « '..jd (?) Des Stalaétite;. Mem. de 1754(b) Mineral Sy,1em. Leips. 1162. III.DeEL.11. STUK. I. Afdeel; XIX. iooFu- TUK. _ Onder"cheidingloor Vo« 3FL. I I 1 e  f, A"dee] XIX. Hoofdstuk. Onderfèheldingdoor i ( ( € C \ I li S E C 252 Siauctieteh de Zoutkeeten , als ook in veele Bronnen, in. -zonderheid die uic Kalkfteenige en Selenitifche bergen komen ; waar omtrent de Verft-eenimr van het Mos zeer aartig is, van 't welke men by Gottingen aanzienlyke Stukken vindt. Hier toe behoort ook het Beenlym (Ofteocolla) , beftaande uit overkorfte Wortelen. Doch dit is gelyk hy zelf aanmerkt, alleenlykeen Tophus' die zig om de Lighaamen aanzet : zo dat zy b%k tot de voorgaanden kan betrokken wor- Ik zal in deezen, gelyk altoos, zo veel moog. vk, de verdeeling van L1 n n /u u s volgen, die als tusfehen beiden komt, maakende, gelyk gezegd }S , twee Geflagten van deeze Samengreeizels, welke evenwel , ik beken het, ecQigszics in malkander Joopen , zonder dat ik ze £D naanwkenrigftc tan bcpaal^n. Hy zegt , Ie Stalaèïites is een Samengroeizel door mid' lel van de Lugt; te vooren hadt hy gezegd * en Samengroeizel van het Element der Lugt Qi) e Tophus een Samengroeizel door middel van Vater, onder Water : te vooren een Samenroeizel van 't Element des Waters (k). Dit latfte is zo wel toepasfelyk op de Overkorftm.. en, welken zyn Ed. als de eerde Soort van ta'aclieten opgeeft, als het andere op de Erwten- U) Concrerum Aëris opc. Syft. Nat. Ed. XII. Concr. ementi Aërei. Sy/i Nat. Ed. Vilt. (Ü Concretum Aqua: ope , lub Aqai. SyJI. Nat. Xll. ma. Eiementi Aquei, SyJI. Nat, VIII.   3 Deel, PDAAT XXI.  o v Drops te enen. 253 tenfteenen, die hy onder de Tuffteenen plaatst. De Overkorftingen zyn zekerlyk zo min gefor- A meerd door afzypeling of afdruiping , als de f Pifolithen door aflegging van een Zetzel in 't s Warer. De Ouden , zelfs P li mus en AGRicoLi, noemden het flegts Steenige Samengroeizels uit Water of Verhardingen van Water tot Steen; gelyk men hedendaags fpreekt van Verfteend, Water. Niettemin zal ik die algemeece benaamingen behouden voor deeze Geflagten. Schoon het woord StalaStites van de Ouden niet gebruikt is, dan voor Pyrietifche of Vi. trioolifche Stoften , kan men het nogthans gevoeglyk op allerley Spaathige, Kalkige en andere Samengroeizels toepasfen , mids dat dezelven dcor zekere zypelmg , afdruiping of looping van een Vogt ontftam zyn. Hier onder zyn ook de Stalagmiter pn Stiria, die byna het zelfde betekenen, vervat. In de eerfte plaats ftel ik derhalve die Soort, op welke deeze naam meest toepasfelyk is, naamelyk (1) Staladliet die als uit Rokken Samengegroeid is{ Spilrond en van Kalkachtige natuur. Dus algemeener maak ik de bepaaling dan « die (1) Stalaffiies Tunicato - Cruftaceus , teies , Calcareus, M'thi. Stala&ites Cretaceus , Tunicato - Cruftaceus, Apice perforato Narrofö. LlNN. SyJI. Nat. Xtl. Tom. III. Gen. «8. Sp, z. Stala&ites Marmoieus Tunicato • Cruftaceus, A- pica HLDebl.II.Stuk. L' FDEEL, XiX. [OOFD- ruK. i. Staladilet flillatitius, Afdruipenie.  I. Afdee XIX Hoofi STUK. Maniet van vorming, l f *54 SïaUctieiè!?j die van Wallek tos, welke ze hangend * noemt, daar fommigen als uit den Grond op. groeijen ; en zelfs dan die van onzen Ridder die ze te vooren Marmerachtig of als Mar' mer, thans Krytig tytelt. Wallek us zegt, dat deeze eigentlyk zogenaamde Stalactiet , „ doorgaans, een Kegelvormige door„ boorde , zelden Pypige figuur heeft , be„ ftaande uit on - evenwydige en evenwydige 5, Kokken, voortgebragt van eene eenvoudige » of gemengde Kalk-Aarde, in vloeijend Wa» ter ingemengd , welke , Druppelswyze met „ hetzeiVe afzypelende , in de Lugt of ledige 3, plaatfen, na 't wegdampen des Waters „ itremt, door de onderling aantrekkende kragt „ der Deeltjes. Hier door wordt het een » bteen aan Rots of Steenen aangehecht en kan " rrt1SenS, aDderS gevo°den worden , dan in s, Holen der Bergen nf m m,de onderaardfche » Gewelven, met de Punt nederwaards ge. s, keerd." b Verduideren , heet dit, in plaats van ophel» deren. Welk Kegelvormig doorboord Lig- maTkrir' ^ ^ ^ ™ <*> 4 maakt ook geen Kenmerk uit: als verder blykt uit deeze naauwkeurige befchryving van de jorrmng der Stalacfieten door den FranfLn Ikademist Goettard (l). rranic^° » Het • W4L*" Sf*« »• P- Stalaaites Conifor. mis  OFÜRÜtSTEEKEN. 155 - Het Water zypelt Druppelswyze jJ Gewelf eener Grot, Kelder, of overdekte , " cZ en legt op den Vloer van deeze Grot H« " ^ Stoffe af welke in * Water hing, endee- «* " ze Stoffe krimpt in een, naar dat het: Wa" ter wegdampt. Zo nn de Druppels fchielyk ? op elkander volgen, dan verheft zig vanden "Vloer een Kolom, Pieramied of Kegel, naat "f de veelheid der Druppelen , of ook naar derzelver aanhoudende of afgebrokene neert valling. Zo zy niet menigvuldig zyn, of op ' verfchillende plaatfen vallen, dan zullen er Bolletjes uit ontftaan, die ronder , langwerpiger of platter zyn, naar de minder of meerder fchuinte van den Grond. Hier uit kunnen zelfs Takmaakingen voortkomen , , als Planten van Steen en andere figuuren, inzonderheid, wanneer het Water langs de Wanden van de Grot of Kelder loopt. Als " het Water, in plaats van Straalen, eenfoort " van Gulp maakt, zullen daar uit vlakke of " knobbelige, gefleufde of geftreepte,Plekken groeijen, die men altemaal onder deezen naam „ begrypen kan." In de Grotten heefc het éêtï zo wel plaats als het andere; gelyk uit de Afbeelding en be'fchryving van die zo vermaarde Grot op 't Eiland mis perforatus. cronstedt Mn. Eows Aqua: StlUalitius Sec. wall* Mn. 329j 11) Mem. de l'Acad, R. des Sciences ,de J7H.Tom. I.p. 3a. Ui. deel, n. Stuk, L EEl? IX. >I'd» s. In Grot* ten van Kalkbeti gen.  2J6 Stalactieten I. Afdeel. XIX. Hoofdstuk. 1 i J 1 < i i i; h v fc Pi in land Antiparos, door den beroemden Tooit* nefort in 't voorde deezer Eeuw bezogt, blykbaar is (m). Hier zag men aan 't Gewelf een menigte geknobbelde of gefpitfte Klompen, met regt nederwaards hangende Steenkegels van verbaazende langte, fommigen regt , anderen als Festonnen omgedraaid. Op den Grond verhieven zig drie of vier Pylaaren , als Stammen van Boomen, verfcheide Voeten hoog :n een Voet dik. Ook waren 'er veele Pieranieden, opwaards zig uitbreidende, gelyk bloemkool: onder anderen één van vierentwin* ïg Voeten hoogte, met verfcheide kranfen van lien aart. Aan alle kanten zag men als uitgetrekte Gordynen en Tafellakens van Steen, naakende veele Kamertjes in den omtrek van Ie Grot. Doch die Autheur leidt zulks eer ran eene groeijing , dan van eene Waterige eerdruiping af (»). De Kalkachtige Drupfieecen komen meest oor in de Holen van Kalkbergen , hoewel aenze ook , by Joachims - Thall in Bohème , 1 Schiefer - Bergen , ter diepte van derdhalfonderd Vademen , aantreft. Op Kandia ett ïrfcheide andere Eilanden in de Middellandhe Zee, vindt men, behalve die van Antitros, dergelyke Grotten. Het Baumans Hol, Neder-Saxen, is deswegen zeer vermaard. De 'm) Rêize naar de Levant. I. D. bladz. 77. '») Hoe kan men echter anders eene aangroeijing der enen legrypen, in welken geene verlanging der Vaten ol  OF D R ü P S i E It N E S. «57 De Adelsberger Grot munt uit door de afi fchuweiykfte Beekenisfen, van Reuzen, Men' fchen , Dieren en Gedrogten, daar in op de gezegde wyze , naar 't denkelyk is, gefor meerd. Voorts komen in üuitfchland niet al leen, maar ook in Italië, Spanje, Vrankryk, Switzerland en Groot Brittannie, Holen voor die meer of min iialactieten uitleveren. Zelf; aan de Kaap en in Oostindie , heeft men der gelyken (o). Verfcheide oude Bergwerken , i die een langen tyd verlaten zyn geweest, ol i derzelver Gangen , verfchafFen zodanige Verfchynzelen. Maar, behalve de Bergachtige Landen, val len deeze zeldzaamheden der Natuur , alom, in oude Gewelven en Waterleidingen van Kalk' fteen. Wy hebben dezelven nader, dan mer misfch en zou denken. De vlytige Natuur onderzoeker, de Heer le Francq van Berk I hey, door zyne Werken over de Natuurlyk* Hidorie van ons Land , als anders , zo ver miard, berigt ons (p), dat de Drupfteenen a vry menigvuldig in Holland voorkomen, han gende als Yskegels aan oude Putten, Erugger en Gewelven. Uit een Put, aan den Leidfei Burg, hadt zyn Ed. 'er gezien van byna twee El of Vaste deelen, door den toevloed der vloeijende Vogten, piaats Itan hebben , gelyk in de Diëten en Planten ? (o) Zie Rumph. Arob Kar. bladz. 318. O) Nai. Hijl.van Holland. II. D. II. SIUK, bladz, 97a. R IH.Dbel.II. Stuk. t. AfdéelJ XIX. Hoofd» STUK» ' Aan Stce> nen Ge- 1 welven in Nederland. I I l I  258 Stalactietem L ArriEEL XVIII, Hoofd stuk. Zonderlinge Stalaftiet. Pt. xxr. Fit. i. Ellen langte j gelyk hy 'er van een dergelyk , • doch ha'.f zo lang, de Afbeelding geeft (q)t Gtheel Pypachtig waren deeze , en van eene Kalkachtige natuur. Eene andere Soort, zet hy, ontdekt men in de Boogen, boven op den Burg, in de open Lugt. Zo heeft zyn Ed. 'er ook waargenomen onder aan oude Steenen Bruggen ,• gelyk de Vifchbrug te Leiden, de groote Sluis te Delft, en de Grimnisfe-Sluis hier te Amfterdam. Men vindtze insgelyks zo hy aanmerkt, aan de Gewelven van Wynkelders en op andere plaatfen. Somtyds vertoonen zy zig als eene famengevloeide Kalkachtige Korst , met Golfachtige verheffingen ; mooglyk naar die gelykende, welken de Heer Guettakd afbeeldt, in Grotten van Vrankryk gevonden (V). Zy verfchillen, merkt hy aan, in Kleur, naar den aart der Wateren of Steenen, waar zy uit ontftaan , zynde fommigen geel, anderen wit, anderen groen of zwartachtig. De vorming der Pypachtige Drupfteenen wordt vervolgens door zyn Ed. zeer duidelyk verklaard fj). Ik bezit aanzienlyke Stalactieten uit het Batimans - Hol, van byna een Arm dik en volmaakt Kegelvormig; ook kleinere van dien aart, Afchgraauwachtig en geel, uit Yorkshire in Engeland, en anderen van Chaumont in Vrank- (?) Holl. Ma/itfchapp. vill. D. 1, Stuk, i. Plaat Fk. M. bladz. is.  of Drüpsteenen. 250 Vrankryk, beftaande uit een geheel Sneeuwwitte Kalkfpaath, op een Kalkachtige dunne Korst gegroeid. Maar , behalve deeze Kegelvormige, komt die Sialaófiet ook voor in eene byna Cyliudrifche en zeer aartige figuur, zodanig dat menze Priapolithus noemt; gelyk dat Stuk uit myne Verzameling in Fig. I, op Plaat XXI. afgebeeld. Hetzelve , naamelyk, gelykt dermaate , door de geftalte en dwarfe Rimpels, als ook door de opening aan 't end, naar 't Mannel yke Lid , dat een ligtgeloovige hetzelve voor een Verfteende Priapus zoud aanzien: waar by komt , dat het Vleefchkleurig is. Aan 't agter-end heeft het ook een ronde Opening, als een dunne Pennefchaft, die wel twee Duimen inwaards doorgaat. Voorts ziet men aldaar de Rokswyze famengroeijing der Stalaftieten. Zodanig is doorgaans derzelver zelfftandigheid, welke van fommigen Schaalig genoemd wordt, doch zy komen ook Korrelig voor, en fomtyds geheel Spaathachtig , digt en vast, byna half doorzigtig,gelyk die van Chaumont, voorgemeld ; zo dat zy naar Alabaster gelyken, 't welk by fommigen ook voor een Drup« fteen gehouden houdt (t). De meeften kunnen tot Kalkbranden dienen, en men vindt 'er, die tot (r) Mem. de 1754, ufs. Pl. V. (j) Nat. Hifi. van Hall. als boven , bl. 97 j, (/) Guettabd Mem, de 1754. p. ia«. R 2 III, Deel. II. Stuk. li Afdeel; XIX. Hoofd- stuk.  L Afdeel. XIX. Hoofdstüs.ir. SulaBltet incru/lans. Omkorfiende. j ] i < f < j r t i li acxj STAEACTIETE N tot het fmelten der Ertfen gebruikt kunnen worden , even als de Vloey- Spaathen. (2) Str.lact.iet die allerley Lighaamen Korjlig omkleedt. Dus algemeen dient de bepaaling te zyn van deeze Soort, welke niet alleen Plantge* was/en, gelyk Linhjïüs, of harde Lighaamen, gelyk Wallerios zegt, maar ook Dierlyke en die geheel zagt en week zyn, geyk Bladen , Mos, en een Bos Druiven, KorVig omkleedt. Zulke dingen allcenlyk, die in t geheel geen Dop, Vlies of vastigheid hebben , ?elyk Vleefch, hechc zy mooglyk zig niet aan. [k zal 'er, evenwel, ie Korst, welke aan de Jypen der Waterleidingen groeit , met den aatften niet toe betrekken; alzo dezelve, vollens onzen Ridder , als epn Tuffteen der Ba. leD, tot het volg-.mde Geflagt behoort. Men kan ze noemen Korstfteen; gelyk menie in Duitschland gemeenlyk Sinter heet en Vrasfel in Swe-den ; manr die benaan ingen :hynen meer te pasfen op sez.gden Tufüeer- • aar deeze in zelfftandigheid n e.ie oven cnkomtigis, doch in manier van Groeijing vtrfchilr. im- d) StalaSitei Crufté o'iducens quscunque. Alibi. Sralactes Vegetabilia inauftans lyfi Nat x S. Sp. I. Staiaö Cretaceus incruftans. Sy/i. Nat. V1U BI. N. 1. Mus. Tuf. 7«. N 1 Stal. Arpilla: Calcae Hypnum involvens. GaoN, Supell. ss, N. 6. Porus A- quz  op Drupstee nen. 261 Immers de Ridder zegt van deeze Soort: „ op „ Gothland komt zy voor, Mosfen omkorften„ de;op Oost-GotMand Takjes van Boomen; „ in de Baden allerley Vaste Lighaamen. Het „ is een witte broofche Korst , waar mede „ drooge en doode Plantgewasfen overtrok,, ken worden : zo dat men 'er geheele Kabi., netten mede vullen zou kunnen als metVer,, fteende Zaaken; geljk Puien van Walnoo„ ten en h' nderd dingen meer : voorts met ,, den Tuffteen der Baden zeer overeenkom,, ftig, en, even als die, uit Room van Kalt „ geboren" (v). Allermeest komen deeze StalacTieten voor in harde, dat is met veele Aard- en Kalk- of Tarterachtige deeltjes bezwangerde en derhalve zogenaamde Verfteenende Wateren. Dit heeft inzonderheid plaats by heets Baden en Zoutwerken , voornaamelyk in Lekhuizen, daar het wcgloopende Water zyne Aarde aan alle Lighaamen, welken het ontmoet, aanzet < n aflegt. Veele dergelyke Za.iken heeft men nu en dan voor Verfteend uitgevent. Dus wordt veel gefproken van Vogeltjes met Nest en Eijeren verfteendjby de Zoutwerken in Saxen , alsook in qua: Cruftaceus circa alia Corpora concretus Wall. Min. 329. Stal Calcireus Cruftaceus, vel per fe in Canalibus, vel circa alia Corpora duriora concretus. Wall. SyJI. Min. 11. p. 380. Calcarius ex Aqua generatus. CARTH. Min, 2J, (y) SyJI. Nat. XII Tom. III. p. i8j, R 3 III. Deel. II. Stuk. I. Afdeel» XIX. HooFn» STUK. VetfteenendeWateien.  ï. Afdeel. XIX. h00fd*tuk. Die van 't Karlsbad in Bohème Pl. XXI. F'£- (w) Zie 't voorg. i. Stuk, bladz. ha, «6. 262 Stalactieten in de Wateren van 't Karlsbad in Bohemen; welke beiden van die natuur zyn , dat zy het ingeworpene met een Kalk- of Tarterachti. ge Korst overtrekken (V). Bovendien heeft die eigenfchap plaats in veelerley Bronnen en loopende Wateren of Waterleidingen, waar door men niet alleen geheele Plaggen Mos, in dc natuurlyke Geftalte , met Steenige Stoffe overkorst vindt, maar ook allerley dunnere en dikkere Boomtakjes , Vrugten , Bladen, Plan. ten ; zelfs Beenders , Ertfen en Metaalen: ja Werktuigen door Konst gemaakt. Dus zag Ferber een Ankertouw met Kalktuf overwogen. Zilver, en Goud-Ertfen, zelfs Steenkolen , vindt men in Hongarie en Bohème met zulk een Steenkorst bekleed. In Vrankryk geeven de Waterleidingen te Arcueil daar van aanzienlyke voorbeelden, waar van ik fchoone Exemplaaren heb ; als ook een uitermaate raar, van Takken aan malkander gevlogten Stuk , sanzienlyk groot, uit Spanje medegebragt. Niets is in dit opzigt beroemder dan de , Karlsbad - Wateren in Bohème, van welken zeer fraaije Overkorfte Zaaken , die men ook wel Verfteeningen noemt, in de Kabinetten der Liefhebberen voorkomen. Doch deze drukken, zo natuurlyk, het Origineele uit, dat men 'er  ofDrüpsteenen. 2«3 'er weinig of g^ene Afbeeldingen van vindt. Van het Dier'yke heb ik daar van zeer fraaije Rivierkreeften : van het Piantaartige, behalve eene zodanig Verfteende Artichok, verfcheide; Takjes met Bladen, die in de Breuk zeer zigtbaar en natuurlek zig vertoonen, als van Palm en anderen , doch inzonderheid van Eiken en andere Boomen met Bloem en Vrugt; waar van ik hier een Blad , dat vry natuurlyk is, met een Galappel dair op gegroeid, in Fig. 2, op Plaat XXI, voorftel. Aan de agterzyde zyn de middelde en zyd-Ribbetjes of Aderen duidelyk te zien. Van waar deeze Overkorftingen , welke op de Breuk zig Kalkachtig en wit vertoonen, die fterke roode Kleur hebben, is zo blykbaar niet. Misfchien zynze , tot fraaiheid , dus geverwd of befchilderd. Ik vind , evenwel, in de befchryving deezer Bronnen , door een Heer, die dezelven in perfoon befchouwd heeft (x); dat Pleifter-Beeldjes, die men 'er in legt, na twee Etmaalen verloops met eene geele Korst overtoogen zyn. De zelfde uitwerking heeft het Water van die Bron op de Houten Pypen en Geuten, door welken men het loopen laat: want, indien dezelven niet dr;e of vier maaien in een Jaar werden fchoon gemaakt, zouden zy geheel verftopt raaken. De Hoofd- Bron (x) jF.a. Miles , 'Med. Doftot. Zie PUI, TrmJaQ. Vol. h. p. 15. R 4 l'I. Deel II. Stuk. I. Afdeel. XIX. hoofbtuk.  1. Afdeel. XIX. Hoofdstuk» De Baden belchi.eeven» 4©4 SlAtACIIJTïK Bron zuivert men in dertig of veertig Jaaren eens. Men merkt aan . dat deeze Overkor. dingen van vcrfchillenden aart zyn; behoorende tot den Tuftteen der Baden, waar van ik in 't vervolg zal fpreeken. De Plaats deezer Bronnen , Karlsbad genaamd. is een klein Vlek, ongevaar vyf. entwintig Uuren gaans van Praag ten Westen De heete Baden werden aldsar, ru ruim vier Eeuwen geleeden, door Keizer Kakel den IV., toen op de Jagt zynde , ontdekt; waar van zy den naam hebben. Het Vlek is, wegens dezelven, tot geryf der Brongasten, die het Water in de Zomer komen gebruiken , aangelegd. Twee Bronnen zyn 'er, de eene heeter en kragtiger dan de andere, geevende een Watergu'p uit , van zes Voeten hoogte. Deeze is omringd met c?n vierkant van Muurwerk, door het welke drie Houten Pypen loopen, die het in een Bak brengen, waar uit het afgeleid wordt in een menigte van kleiner Bakken , tot de Badhuizen behoorende , die aan de Rivier gebouwd zyn , ten diende der Patiënten. Het Water is zo heet aan de Bron, dat men 'er de Hand niet in kan hou- ï1;, u-GZ GhS gedaan» heeft het eene Melkachtig blaauvve Kleur, als een Opaal,en een witachtig Schuim , dikker in de Baden , byna als een Ouwel, en Zoutig van Smaak. Men kan die 'er afneemen, en dan gebruiken de  of Drups'f eenen. 265 de iDwooners hetzelve tot fchoonmaaken, zo van de Tanden als van Zilver. ^ Hoftor Springsfeld heeftin een Ver-1 handeling over de Karlsbad - Wateren , doorhem in 't jaar 1749 aan 't licht gegeven , uitd Proefneemingen aangetoond, dat deeze Wate- v ren altoos iets Loogzoutigs bevatten. Uit ieder Pint kreeg hy, behalve het onzydige Purgeer - Zout, drie Greinen Alkali, en -tien Greinen van eene Kalkachtige Aarde. Hierom bruifchen zy ook op met allerley flag van Zuurtn. En zy komen met het van Kalk gemaakte Kalkwater grootelyks overeen. Zelfs heeft men bevonden, dat zy een aanmerkelyke uitwerking hebben op Menfchen Blaasfteenen , daar in gelegd , die 'er vry fchielyk murw ia worden en ontbinden: zo dat menze , meteen goed gevolg , tegen 't Graveel en dergelyke Ongemakken gebruiken laat. Galfteenen, ondertusfchen, op welken het Kalkwater ook niet werkt , worden 'er niet door aangedaan, ja zelfs met eene Kalkachtige Korst overtoogen. \ Aanmerkelykfte is, dat deeze Wateren in 't geheel niet walgelyk zyn, kunnende Maanden lang na malkander gedronken worden, zonder dat het den Patiënt verveelt, en dus, door de langduurigheid , ook ftrekken tot Geneezing van den Steen (j). Te (y) Fhil. TranfaTl. Vol. xl1x. p.S.foi i7$«'p. s«' III. Deel. II. Stuk. T. XIX. fdeel^ [OOFD'UK. De aart :r Watco.  I. Afdeel. XIX. Hoofd- STUK. Verfchil der Overkorftingen, ' Gebruik totMedailjes, Beelden, enz, i 1 < i } t i i i ff ao>m j, ip wiens Vlakte , onder het Grv/elf, verbeide Steengroeizels leggen, door 't aftiruiende Water ontdaan, van welken men, met rt weinig Verbeelding - kfagt, zeer gemakkeITK, een foort van Taarten , Koeken en Pas. :ijen, kan maaken. Veele andere Hiftoriën an dien aart, door hem aangehaald, ftap ik *er. Zelf heb ik een groot ftuk Staïaört m eene witachtige Kleur, waar in drie ne2ns elkander leggende bruine Rotachtige Lidamen, byna een Voet lang en een Vuist dik rvat zyn, welken men voor Verfteende oodjes zoude aanzi, D. Andere Zaaken, van sn aart, behooren tot de toevallige Steen- ge- fa) 't Zelfde, falad^. }llt M Efijl. itm. Cent. I. Ep. tffi.  of Dr»*steenen. 509 geftalten; zonder dat derzelver oirfpmng van Vervloeking, by Menfchen van gezonde Herfenen, eenige plaats vindt. Hier moet , volgens de fchikking van den Ridder, nok geplaatst worden de Steengroeijing van Rackanje, een Dorp in ons Nederland , digt by den Briel , aan de Duinen gelegen. Nevens of naby hetzelve is een Waterplas , in welke zig een Bergje vertoont, van op elkander geftarelde Steenen , dat h en de Rots van Rackanje of Rockangien noemt- De meermaa's met Lof aan ;c haal de Heer le Franco, van Bt-rkhe< , hier omtrent zyne Waaineemingen in 't w rk fiellende, oordeelde dat die Steenen alleenlyk gevormd werJen door fyne Kley of Slibberdeeltj s , rond ra de Bie/.en, Welken hy voor Matten - Bieden hieldt, aangezet, die , door het rotten van de Bies om ver vallende ,np den Grond door de roll ngen fchuuring gefatzoereerd werden tot ron !e Steenen en allengs verproot ; drch. hoe groot ook, uit niets dan de alhrfubtielfte Kleydeeltjes be[in1en. Dit achtte zyn Ed. door Afbeeld,,,gen genoegzaam aangetoond te hebben (c). Ook werden dezelven gepreezen door den Heer Pal las; Hooglceraar te Petersburg; doch die by nader onderzoek vastftelde , dat dit Samengro- ize] niet van eene Kleijige , maar van eene Kalkaar (e) Antw op de Vraag der Holl Maatfch. Vtrhmi. VIII DEEL , Haarl. i7«s. i. Stuk, bladz. *4« flMt lü. Deel, II. Stok. I. \fpeEl3 XIX. Hooid« stuk. Steeng-oeijingran Rac. kanje. ^ I  I. Afdeel. XIX. Hoofdstuk. Rots van Ret{a»je, 1 c i % i '« t: w ( e 2 z d i VI 4 a?o Stalactietem aartige natuur ware en van een Dierlyken oir. Iprong , op de wyze der Milleporen. Hy ver. beeldde zig, dat om de driekantige Steelen der Biezen, die aan de kanten van dit Meirtje groeijen, zekere Slym aanzette, maakende een dun Korstje, omtrent van dikte als grof Papier , in het eerfte Jaar; 't welk vervolgens verdikt zynde tot eene Grondlaag ftrekte voor zekere Stammetjes, die in de rondte aangroeijende de verdikking maakten van deeze Omkorfting. Na het verrotten of omvallen der Biezen, in iet derde of vierde Jaar, zou dezelve de ;rondflag zyn der aangroeijing van gezegde teenen , welke allen, uit het Water gehaald iynde, van binnen eene zelfftandigheid hadden ls die van 't Korfiig Hoornwier , uitwendig iet een Tarterachtige Korallyne Korst overoogen (d). Gedagte Heer Berkhey kwam hier op we- (é) PALL. Elench. Zoophyt. Hag. 17&6. p3g, 2és. f» Om dat de Eerw. Heer Nozeman gezegd hadt , dat r in zyn Ed. Antwoord Uit opzettelyks voorkwam , beeffende de Korstmaakende Poel van Rackanje, bladz. 4r; il hy dat zulks bedrog of eigenzinnigheid betekenen zoude' Nat. Hifi. van Holl, n. D. « Stuk, bladz. 979 , 1018, az.;.- terwyl gedagte Heer die woorden , met opzet en op'ttelyk, verfcheide maaien , en altoos in een eenvoudige n, als a defein of datS. operS, gebruikt heeft in 'tzelf: Vertoog. Holl. Maatfch. XI. d. a. Stuk. (f) Nat. lliflorit van Holland, II. d. II. Stuk, bladz. >:3 : alwaar hy zegt . dat de Aantekenaar op bladz. 230, n 't IV. deel der Uit gezoete Verhand-Urnen, de Afeltus iuaticut of Watet-Pisfebcd voorftelt , als een MilUpes of Dal.  op Drupsteenen. 27: wederom ter baan , en , ten onregte, zo hy oordtelde, van optettelykheid refchuldigd (e), heeft zyn Ed. de zaak nog nader onderzogt en meent gegronde redenen te hebben om vast te ftellen , dat het een Kleyacktige Zandige Tuf fteen is; hoewel hy echter toeftaat, dat daar in een menigte Waterdiertjes nestelen , die de ongelykheden der buitenkom veroirzaaken en zelfs fomtyds „ de Tufdof gebruiken tot het ,, bereiden van Buisjes of Koraal -Efchara vor„ mende Huisjes, welken zy neerleggen op den „ Tuffteen." Zeer naby komt zyn Ed. dus, hoe groot het verfchil ook fchyne, aan 't Gevoelen van den Heer Pallas , die mooglyk wat fterk ontkend hadt , dat 'er iets Tufachtigs in deeze Steengroeijing ware. Maar, wat de Diertjes aangaat, in dat Meirtje huisvesten, dein de holligheden van die Steenen, welke hoofdzaakelyk Water • Pisfededden zyn , heeft hy in zyne berisping zeer misgetast (ƒ j. Ik Duizendbeen: tetwyl die Aantekenaar duidelyk gezegd heeft, een Millepes of Pisfebed Heeft de berisper toen nog niet geweten , dat Millepes geen Duizendbeen betekene welk Dier men in 't Latyn Scolopentra noemt ? of is 't een opzettelyke verdraait' ng van 'r gezegde geweest , om denzelven ten toon te ftellen? Waarfchynlyk heeft zyn Ed. den Heer NozEMANbedoeid; daar het myne Aantekeningen zyn. En dus is 't volfttekt onwaar, dat ik gerlagten Water - Pisfebed verward zou hebben met de Watervloo (Pulex Aquaticus) gelyk Doétor Berkhe* den Aantekenaar, zeet onredelyk, ten latte legt. Zyn Ed. moet dat Wetk zeer ter loops het)* ben ingezien, om dus verward te ootdeelen. III. Dm, II. Stuk:, t Afdeel.' XIX. Hoofdstuk.Rots vait Rackjmje,  ï. Afdeel \XIX. Hoofdstuk. Pl. xxi. Fi&- i i < J ( 1 b r I c £ C \ r - \ ï v ii 272 STAUCTIETES Ik wil dien aangaande niets vastftellen. ik geloof, dat de omkorfting weezentlyk Tuf fteenachtig zy; maar de verdere omgroeijinp fchynt iets te hebben, dat naar de Milleporen zweemt,waarfchynlyk van Dierlykenoirfpron-. Dit komt my vry duide'yk, onder anderen" voor, in zodanig een Stukje der gezegde Steen! ïroeijingen van Rackanje, uit myne Verzameling , hier in Fig. 4, op Plaat XXI, afgebeeld. Deeze, van ruim een Vinger dikte zit iog om haaren Bies-Steel , die driekantig is m wel verdroogd, maar geenszins verrot of vergaan. De Steel komt wederzyds buiten en bt ruim in de Omkorfting, die een weinig Jriekantig is of op zyde platachtig; doch zulks (vereenkomende met de zyden van de Bies an ik daar uit niet befluiten, dat het Stuk lang p den Grond gelegen hebbe. Van onderen, daar iet langfte end uitfteekt en een gedeelte afe roken zal zyn , is een dun Laagje zigtbaar Dndom de Bies; terwyl al het overige, meer an vyf zesde deelen der dikte uitmaakene, beftaat uit eene knobbelige aanzetting van ene Kalkachtige Koraal gedaante, als rondom p dat Korstje gegroeid. Dit moet, derhalve an een andere oirzaak afhangen. Het zelfde eemik waar, in groote rondachtige Steenen an die afkomft, in geen van welken zig iets Jey- of Zandachtigs openbaart. Zy gelyken ry veel naar de Efchara frondipora uit Zeeland iy doorwylen den Heer Doftor Baster ge-  of Drupsteenen! 273 gezonden, en hebben niets, 't welk naar de Laags, wyze aangroeijing der Omkórftingen zweemt. Waarlyk , indien de Tufachtige omkorfting van de Bies in een Jaar flegts de dikte heeft van grof Papier, gelyk de Heer Berichey den Heer Pa llas toeflemt plaats te hebben, en in de zelfde maate Jaarlyks aangroeit; zo zouden 'er wel zes Jaaren vereifcht zyn geweest , tot zulk eene aangroeijing van die Stoffe. Is het dan niet veel waarfchynlyker, dat zeker fiag van Polypen zig op het eerfte Korstje gevestigd en den aangroey in dikte Veroirzaakt hebben ; terwyl de Water - Pisfebedden en andere Infekten , daar op aazende, de ongelyke holligheden , bultjes en gaatjes , hebben te weeg gebragt? (3) Stalactiet die Marmerachtig is en digt van zelfftandigheid. Volgens de Voorwerpen in het Kabinet van den Ryksraad Graaf van Tes sin , waar uii de Ridder eerst deeze Soort ontleend heeft, was het een Steen in de Oppervlakte uit ronde Knobbels famengehoopt , van binnen in ge< weefzel naar den Bloedfteen gelykende, om laag r}) Stalaffites Marmorens folidus. Sy/l. Nat. 3lt. Tom iii. Gen. 4S. Sp. 3. Mus. Tesf. 7S. N. 4. Schreb. Lith S4. Stalaftites Tesraceus particulis impalpabilibus. CBomx Mn. 5. ü. Stalaftites calcareus folidus & Ciuttefus, figuti incertl, Sintel Calcaieum. Wiu.. Sy/l. Min, ii. p. 385». s III. D2E1. II. Stuk. i Afdeel.' XIX. HoOFDSTOK. Rots vaa. Ract\anj(f i Ilï. StalaiïUtt folidus. Marraer«j achtige, i  L Afdeel XIX. Hoor» STUK. Kalk.Sinttr. I 374 Stal actieten laag zo digt als Marmer: beftaande voorts de 'buitenkorst als uit zeer kleine Kryftalletjes. Deeze kwam uit het Karlsbad ; een dergely. ke, die Okerig geel was , van Baden, en eén derde, Yzer-Okerig met eene groene Korst, van verfcheide plaatfen. Zelf hadt hy 'er een, die om eers Menfchen Been gegroeid was , van buiten befprengd met ïeerlingjes van Loodglans. Het is de gemeene Sinter of Kalkfinter , digrer van zelfftandigheid dan de eigemlyke Drupfteenen , die in veelerley gedaanten voorkomt in de onderaardfche Holen. Zo Marmerachtig waren die Zuilen, naar Boomftammen gelykende, in de Grot van Antiparos, door Tournefort befchreeven,• als boven is gemeld. Wy moeten ons hier evenwel bepaalen tot de Kalkfinter , die wit voorkomt in de Holen van den P ek , in 't En.^elfche Graaffchap Derby ; als ook by Marldrch in de Elzas , in 't Baumans-Hol , by Kozors niet ver van Praag in Bohème , in Hongariê by Scbemmts , by Mohad in Sevenbergen en elde.s. Ik heb 'er van den Zilveren Kamer by Kamesdorf in Saxen,als ook uit het Fifchbacher Koperwerk by Oberftein in het Nasfaufche, die zeer fraay gegroeid zyn. Zy val- (g) S,a!am,c a Ma»eIoKS, en Grape (H Chux Jleari 3 n Boujvt &c. Men vergclyJee de Afbeeldingen die de Heex guet-  OF DRÖÏSÏEÉBÈ&» &?$ vallen ook graauwachtig op dezelfde plaatfen en in de Zoutwerken van Opper • Ooltenryk; fomtyds blnauwachtig of geel en uit den rooden , by Aken , omftreeks Parys en in verfcheide deelen van Italië. Ik heb een fchoon Stuk met blaauwachtige Streepen , in groote Knobbels op Achaat gegroeid, van den Galgeberg by Oberftein. Dikwils komen zy voor als Verfuikeringen of Konfyt, gelyk de Steen, die Cmfetto di Tivoli genoemd wordt; hoedanig ik een aanzienlyk Stuk bezit, 't welk men zoude aanzien voor Kandy-Suiker, uit Vrankryk i tusfehen Lyons en Geneve, afkomftig., De hardheid verfchilt, doch zy zyn altoos 011doorfchynende; de Oppervlakte is glad, ingevreten , Knobbelig, Korrelig, Schaalig, Bladerig, op veelerley manieren. Somwylen ge^ lykt dezelve naar Praramen ; fomwylen naar Druiftrosfen , naar Bloemkool of naar Bouquetten ; waar van zy dan den naam beko> men (g). Hier toe behooren veele Zaaken, die men gehouden heeft voor Verfteende Gemberwortelen, Boomzwammen, Sponfen , Padde> ftoelen; als ooken wel inzonderheid een Stuk, dat ik voor eenigen tyd gekogt heb , onder den naam van een Verfteende Pad, waar het grootelyks naar gelykt. (4) Sta- Gus.ï'tabd gegeven heeft , Hem. it l'Jcad. R. ét Stkx ces, de /7J4.. Tab. 5. S 2 III. Deel; II. Srm, h Afdeel* XIX. Hoofd- ,' STUK. 1 Kalk,Sinter.  276 Stalactieten i. Afdeel. XIX. Hoofdstuk. iv. StalaCIitts Flos Fm-ri, Takkige. (4) Stalaftiet die Marmerachtig is en Takkig gevlogten. Zekere aartige Takkig gevlogtene Stukken, van eene Sneeuwwitte Kleur, heeft men, om dat zy in de Yzcrmynen voorkwamen, Bloem van Tzer geheten of Yzerblnem. Hy nader onderzoek is ontdekt, dat, fchjon wel het Yzer fomwylen in dergelyke witte Bloemen aanfchiet, nogthans deeze Stukken gemeenlyk fle..ts een Koraalachtige Kalkfinter waren , zonder eenig Yzer. In Karin hie, tot OpperStiermark behoorende ; hy Heidenheim in 't Wurtembergfe , als ook in Spanje, vindt men deeze Sinter op Yzer-Erts. Zy komt ook in Bergwerken van andere Metaalen en onderaardfche Holen , zelfs Mergelachtig op graauw Marmer, voor ; gelyk in Switzerland en by Cosfan, niet ver van Beziers, in Vrankryk. 't Zyn Klompen van veele als door elkander gegroeide dunne Takjes, van gelyke dikte, aan dc punten fpits uitloopende, van verfchillende langte, op eene Kalkachtige Korst gevestigd, en doorgaans Sneeuw - wit, ten minde op de breuk. Derzelver Oppervlakte is echter fomwylen blaauw of f4) StaUtTittt Maimoreus Ramulofus. Sy/l. Nat. XtT. Gen. 48. Sp. 4. Scop. Bydr. 46. Ferrum mineralifamm Ramofum album Sec. CAnTH. Min. 71. Minera Ftrri alba germinans. Wall. Min. 144. N. 1. Sralacïites Coialloides, Hos ferri fpurius. Wall. SyJI. Min. II. p. 388,  of Drüpsteenen. 277 of groen, graauw-of roodachtig en niet zelden ziet zy uit den geelen. In Stiermark komtA deeze Yzerbloem fomtyds voor meteenen Zil-r_ ver-Glans, en in het Wurtember-fe , by> Urach, geheel met witachtig geele Kalkfpaath-J Kryftallen bezet , welke driekantige punten hebben: des de Klomp zig vsordoet als Kandy-Suiker. Gemeenlyk is zy duister, doch fomtyds half of geheel d wfchynende , en doorgaans Kalkachtig. Op de breuk heeft zy doorgaans Sterswys' uit elkander loopende Vezelen en is aldaar zeldzaam Bladerig of digt. Hier zou men , misfehien , die Mergelachtïge Steenfpeelingen kunnen t'huis brengen , welken in de Heuvels aan den Zeekant by Pifa in Florence voorkomen. Deeze zyn Takkig, als een Koraalgewas , en draagen ronde Knoppei, , die naar Appelen gclyken. Men heeftze 'er gevonden van eens Mans langte hoog (h). (j) Stalacliet die Gipsachtig is en digt van zelfftandigheid. By de Franfchen wordt deeze Gipsachtige Sta- (h) FfrbebS Britfe aas IVdlfchland. Prag. 1773. p. 349. (5) StaloUitts Gypfeus folidus. Sy/l. Nat. Xlt. Tom UI, Gen. 48- ^p. s. Stalailites Gypteus , perticulis impalpjküibus. cron5t. Min. f: ao. Stal. Gypfolus. Grignardus. Wall. Syft. Mini U. p. ;9'- S 3 Ifl. Deel. II. Stuk, r.1 pdeul. KiX. [OOFD- 'UK. ztrbkem. v. Itala&ites jtrienar- Alabat- terige.  ï. Afbeei XIX. HooFr- STUK. dUataftti i ] j i i s?8 Stalactie t,e k Stalaaiet Grigmri geheten, die vaB de ove• ngen verfchifc, door geen opbruifching te maa. ken met Sterk Water. Hier toe behooren de meerte Alabafters uit Spanje, Italië en Vrank♦ryk, inzonderheid die van Montmartre by Parys , als ook die van het Wurtembergfe in Duitfchland en van de Zoutwerken in OpperOoftenryk, de Sweedfche,die men in de Westelyke Zilverbergen vindt, en de Siberifche , van Kumgar en Spaskoe , alwaar geheele Bergen van deezen Alabaster voorkomen, in wel. ken groote, zeer koele , Grotten zyn. Ondertusfchen moet men hier niet allerley Soorten van Alabafter begrypen. Daar zyn Steenen, die men dus noemt, hebbende byna den aart van Marmer, ten minfte daar in overeenkomende, dat zy door Zuur opbruifchen , gelyk alle de Orientaaliche. Ja daar zyn Stukken gevonden, half Marmer, half Albast. Maar veelen groeijen op de manier der Stalaclieten ,■ gelyk die waar van I m p er.ati fpreekt, dat men dezelven vindt in de Druïpholen der Gebergten. Wanneer allaar zodanig eene Stoffe voorkomt, die zig jolyden laat en voorts de hoedanigheid van Uahafter heeft, dan is het die,welke deFranPhen Grignard noemen , wordende van anderen (*) v»d- GVettard. Mm. de tAcai. Rt des Ssiemes, de 754 1 p. 120 &c. ik) Mem. fur l'Albatre, ibid, p. 361.   ,3 Deel, PLAAT 1PCLT.  OF D R D P S T B F. N E N. 279 ren Gips-Sinter geheten , om dat zy met Zuur niet opbruifcht, volgens den aart der Gipfen (f). Hier van in 't vervolg nader. Dau-e benton wil , niettemin, dat alle Alabasters tot de Stalactieten behoore , de Kalkachtige tot die van de Derde , en de Gipsachtige tot" deeze Soort (£). (6,) Stdaftiet die Gips ■ Spaathachtig en digt is van zelfftandigheid. In zelfftandigheid komt deeze , die volgens den Ridder op Sicilië, en wel hy Trapano , Kegelachtig, uit den witten geel , gevonden wordt, met de Gips overeen, als met Zuuren niet opbnnfchende : d. ch in gedaante met de Spaath , zynde op de breuk Bladerig , gelyk de Gips - Spaathen. Zy valt ook wit in Sweeden , graauvv in Hon^arie , en dikvvi's zonder eenige bepaalde p.e(ta'te. In de Lekhuizen det Zoutwerken, gelyk by Sulz aan de Neckar in het Wurtembergfe, komen ook dergelyke Stalactieten voor. En ik twyfel niet , of hier behooren deeze van een zeer fraaije figuur, met Sterk Water niet opbrüifchende, in Fig. i, Plaat XXII. afgebeeld, zynde om een lak- je (6) StaUmtn Gypfeo - Spathofus lóltda*. SyJI. Nat. XII Tom hl. Gen. 48. Sp. 6. Stal. Gypfeus textuca Spathofa Cronst. Min. §. ïo. Stal. Gypfeo - Spathotus. WALL. Syjï Min. H. p. 39l- c . t> 4 III. Deel. II, Stuk. r. XIX. ioort; rus. vr. halailitts Gipi- ïpaathigc. •l. xxii. Fit  i. Afdeel. XIX. Hoofd STUK, VII- StaUaites Spathofus, Spaathige. a3o Stalac'ti eten je gegroeid, waar van ik vcrfcheidene heb % meest ten aanzien van de Oppervlakte verfchillende,. die in fommigen byna effen is, in anderen zodanig geknobbeld, doch altoos Scraalig op de Breuk. Van by Dresden heb ik een ftuk gekryftallizeerde Gips-Spaath, dat mooglyk ook hier zal't'huis behooren. (2) Stalacfiet [die Marmerachtig Spaathig en digt is van zelfftandigheid. Men vindt deeze in de boven gemelde onderaardfche Grotten, in Saxen, by Clausthaii aan den Haarts, in de Krain, in Switzerland, voornaamelyk in 't Kanton Zurig; in de Tempel van Diana in Languedok, by Bath in Engeland en in de onderaard fche Holen van de Piek in 't Graaffchap Derby. Dikwils valt ze van zeer aanzienlyke grootte en even zo menïgerley Geftalte als de gemeene Kalkfinter van de Derde Soort, vormende insgelyks verfcheide figuuren en beeldtenisfen. Ik heb zelfs van 't Eiland Java ftukken van zodanige Stalactiet-Spaath bekomen, die met Kalkfpaath famengevoegd zyn. Somtyds komt zy Nierachtig voor, en op de Breuk Vezelig gefternd, gelykerwys de Bloedftcen. rjee- (7) Stalamtts Matmoreo - Spathofus folidus. Syfi. Nat XII. Tom. III. Gen. 48. Sp. 7, Mus. Tesf. 78. N. 6. Sta! lacVtes folidus particulis Spathofis. Cbonst. Min. { iz N 2. Spathum molle ex Aqua deitillatue generatum. CAam Min i3. Stalaftites Spathofus folidus figuti diveifa. WAtt, >yft. Min, II. 390.  OF DRUPSTEENEN. atfï Deeze Stala&iet heeft haaren oirfprong uit de Kiyftallizatie van een Seleniiifch Zout, en / wordt ook fomtyds neerhangende als Yskegels j gevonden ; gelyk ik dergelyke Stukken heb. s Men onderfcheidtze van de voorgaande door het opbruifchen met Sterk Water of ander Zuur; van de gewoone voorgemeld, door de doorfchynendheid en Spaathige Structuur. Somtyds komt zy voor met Melkachtige Streepen, en is van Grondkleur doorgaans wit of geelachtig , gemeenlyk zo hard , dat zy zig als Albast laat flypen en polylten. Te Afchford in Engeland maakt men zyn werk daar van, alzo zy tot Medaillons in gebruik is. Sommig Albast fchynt hier ook te behooren (i). (8) Stalactiet dis Streefig is met dwarfe Vezelen. ■ Deeze, die men Streepige of Vezelige Sin. ter noemen kan , komt by de Aluinwerken en heete Baden , gelyk in 't Karlsbad, als ook by Apono in Italië , fomtyds als eene Steenkorst , meestal wit, en cok wel wit en rood gemarmerd en fomwylen met een Kleur van Koperbbauw te voorfchyn. In 't Kabinet van den Graaf Tessin was een Boomftam dus met (O Vid- GVETTARD , Mem. de 17J4, pag. (8) StalaSites Sririaceus Fibris transverfis. Sy/l. Nat. XII. Torn. III. Gen. 48. Sp. 8. Mus. Teif, ?fi. N. 5, 0. To* phus alter. VAND. Cis/. 16, S 5 . HL De.el.lL Sr uk. I. LFDEEU XIX. iOOFDTUÏ. vnr. StalaSites Stiriaceus. treepigs.  282 Stalactieteh I. Aft>ee XIX. Hoofd STUK. ix. Stalallit Qaartzê J«'. •Kwartzij: x. Tyritice- KieiSinter. met dwarfe Draaden overtoopen, zig vertoornende als Albast. Le hardheid verfchijr, doch . het gevveefzel komt met den Draaddeen, die men Stirium noemt , overeen. (9) Stalactict die Kwartzig is en gekorreld. Men vindt deeze Kwarts - Binttr rfl Neder. e.Hongarie , by Schemnits, ais ook in de Myn Grengie van Sweeden, daar zy op Yzer Erts is gegroeid. Dezelve beftaat uit zeer kleine doorfchynende witte Korreltjes i die met een gewapend Oog zig als agtkantige A'uin - Kryftalletjes van Kwarts, te famen gehoopt en wit of Roestkleurig, vertoonen. Lihnjeus ftelt de afkomst uit Water, van om hoog op de onderleggende Yzer- Erts afgedroopen. Ge. meenlyk maakt zy een Korst op de Lighaamen, zelfs op gedeegen Zilver in Bohème en op andere Metaalen. Hier toe behoort een Stuk gefinterde Kwarts, met Lood - Gtahaaten, van Dantzberg, myner Verzameling. (10) Stalaftïet die Kiesachtig is, van veeier ley gedaante. In de Mynen van Duitfchland is deeze Kies-Sinter niet ongemeen. Men vindtze op ge* (9) Staladite, Quartzofus Craniilams. Sy/l. Nat XII Tom. lil. Gen. 48. sp. 9. (ioj Stolatlittt fyriricofus polymorphus, Syl. Nat XV Tom. in. Gen. 48. Sp. jo. '  of Drdpsteenen» '83 gedeegen Goud, op witte ondoorzigtige zui^ vere Kwarts, in Hongarie , als ook by Claus thall aan de Haarts, waar van de StukkenE bekend zyn. Ook valt zy op verharde Kley by Zelbrfeld , als mede in Normandie en ins Northumberland van Groot fjrittannie. Dikwils heeft deeze Stalaftiet eene glanzige als gepolyfte Oppervlakte, fomtyds is zy Druiftrosachtig , over 't geheel begroeid met drie en vierzydige Kies -Krystalletjes, of beftaat uit rimpelige als een Worm gewondene Pypjes, Ook valt zy wel Kegelvormig, Pypig of Golf' achtig , en komt fomtyds geheel verweerd voor. Zy heeft volftrekt den aart van Zwavelkies. (n) Stalaftiet van Yzer, in Cylindrifche figuur. Hier moet ik t'huis brengen die raare Yzer Stalaftiet , my onlangs uit Hongarie bezorgd en oogfchynlyk met Goud aangevloogen. Zj komt uit btiermarck in Karinthie. Op eer Okerige Korst is een geheele drom gegroeic van Cylindrifche Scheuten, volmaakt naar dit der Drupfteè-en geljkende , als in Fig. ë. Plaat XXII, wordt voorgefteld; zynde die al len kncbbelig,doch glad van Oppervlakte, mc .Tepelachtige punten , en met een glans vai Gou (si) StalaBites Ferii, n>uii CylindticS, Mibi, III, Deel. II. Stuk, I. FDEEL-; XiX. , !00.'D- ruK. Kief 'nter. XI. StalaBites Ferreus. ¥zericala&iet. tv. xxa. Fig. 2. I t I 1  384 S I ALACT IETEK I. Arven XIX. Hooei stuk. xii. Stalatliti Flumbiferus Lood. Sinter. Pt iXII 3. I Goud bekleed of Natuurlyk verguld. Op de " Breuk zyD deeze Staaven Straalig , byna als - Bloedfteen of Glaskop , zogenaamd. Andere Yzer Stalaftieten , die in vervolg zullen te pas komen, wanneer ik dat Metaal.befchryf; gaa ik tegen woordig vooiby. (12) Stalaftiet die Kalmey » Loodachtig is, graauw, poreus en knobbelig. ■ Volgens Linnj-üs vindt men deeze in Italië, die n:ar zyne befchryving beftaat uit eene Bladerige, eenigermaate poreuze, doch taamelyke digte, zeer zwaare, v fte, geelachtig witte en van buiten Knobbelige Korst. Zeer fchoone Stukken van dien aart,Sneeuwwit, zyn hier onlangs gebragt van Furftenberg in Schwaben; waar van ik een gedeelte alhier in Fig. 3. vertoon. De groene Loodfpaath , die op Hofsgrond by Freyberg in 't Schwartswald zo fraay groeit , waar van ik aanzienlyke Stukken heb, heeft veel overeenkomst met dc Stalaftieten. Men "zou hier ook de zwarte uit Lotharingen , de geelachtige uit Neder. Bretagne in Vrankryk, en de verharde LoodOker, die by Kalle in de Eifel valt, kunnen t'huis brengen. Weinige andere Mineraalen zyn 'er, die ook niet by wylcn eene Stalaetïetifche Geftalte vertoonen; gelyk de Mala- chie- f» SiaJa&iiis Calaminari-Plumbeus , grifeus, Porofus loduiofus. Srf, Ata.'xtl. Gen. 48. Sp, u.  of D r o p s t e e n e n: fl8S chieten , Bloedfteen , Loodglans , Zwavels , Zouten en Vitrioolen ; doch van deeze zal op zyn plaats gefproken worden. Ik heb een Zeolithifche ; Loodfpaath , Staladtifch gegroeid op een fchoon i Stuk Oker met Loodglans, die deeze Soort met * de volgende verbindt. (13) Stilacliet die Spaathig is gejlraald. Dus maak ik de bepaaling , om algemeen te pasfen op dat zonderlinge Gefteente , voor eenige Jaaren eerst in Sweeden ontdekt,'twelk Zeolithus, dat is Schuimfteen, genoemd wordtf» I De Mineralogist Cronstedt, die hetzelve in 't jaar 1756 allereerst bekend maakte O)» gaf naderhand het volgende berigt van deszelfs Eigenfchappen. „ Het is wat harder dan Spaath- en Kalk„ Stoffen, doch geeft ook aan 't Staalftag geen „ Vuur. Het fmelt zeer ligt, voor de Blaaspyp, gelyk de Borax, tot een wit Schuimig „ Glas, dat bezwaarlyk tot digtheid en door„ fchynendheid is te brengen. Door Loogzout is (ij) Stalatlites Spathofo-radiatus. Mihi, Stal. Spaihofii! rufescens. Syft. Nat Xll. Tom. UI. Gen 4S. Sp. 12. Zeo. lites Spathotus. Cronst. Min, §, 110. Zeolithus. vog. Min 119- (m) !k zou het ook Kocrn- Aairlleen vettaalen kunnen; doch de benaaming van Schuim - Steen dtukt beter de eigenfchappen uit. (»; Stockb. Verhand, yan 17S6. p. Ut, III. Deel. II. Stuk. S ^fdbelI XIX. 3oofd- tuk. xi'r. Stalatlites Zeolithui. SehuimSteen. i  t AcDEEl XIX. Hoofd STUK. ZetM 286" S T A t i C X I E 1 E I! „ is het gemakkeïyk oplosbaar, doch met fter> *j, ke bruifcbingj door Borax en fmeltbaar Pis», Zout, zonder dezelve. Met Mineraale Zuu„ ren bruifcht het wel niet op, doch worde '„ al'engs van dezelven ontbonden. Op zig „ zelf geeft het, in 't oogenblik der Smel* ' „ ting, een Phosphoresceerende glans (o). Tot de Kalkfteen , Gips of Spaath, is dit Gefteente derhalve, zo hy oordeelt, niet te betrekken. Hy laat het op de Asbesten voh gen, wegens de Straalige ftrucluur. De Hoog. leeraar Vogel, uit andere grcndbeginzels. maakt een Hoofdftuk van Smeltbaare Steenen, (daar hy echter, dat zonderling is, zo veele" anderen, die ook fmeltbaar zyn, zelfs de Schiefer en Asbest, om dat zy andere Kenmerken hebben , buiten fluit i) bevattende alleenlyk den Puimfteen en de Zeolith. Walieribj maakt 'er, onder de Smeltbaare Steenen , een Geflagt van, Waar in hy tevens den Lazuur* fteen , Bafalten en Sehirl, als ook den Tourmalin, begrypt f». Onze Ridder heeft het, om dat de groeijing van alle Stukken, welken zynEd. daar van gezien hadt, Stalacfitifch was, hier t'huis gebragt. Het groeit, zegt zyn Ed., in de fpleeten der Rotfen. Behalve Sweeden, alwaar het eerst in de Kopermyn van Swappawarie, omftreeks Tor* (o) CRonst. Mineralogie, als boven. (») Lapides Zeolitici, Bafaltici, Syft, Min. I. Gen. u.  of Drüpsteenen. 287 Tornea in Lapland, ontdekt werdt, heeft men het mderhand op de Faroe - Eilanden, in Noor-' wegen en op Ysland, als ook in 't Gebied van ] Verona , in Italië , gevonden. Zeer dikwils s komt het, op Ysland, met Cacholong en Chalceooon , in eene groenachtige Aarde, voor. In Sweeden valt het in Staalfteen , in een mengzel van Schirl en Granaaten, in Hoornfteen of Kalkfpaath , byzonderlyk in het dubbelzigtig Spaath op Ysland , alwaar fomwylen gedeegen Koper of kleine brokjes Hoornfteen in de Zeolith verfchynen. Verfcheidelyk valt deeze Steen-Soort. Die, welke eerst gevonden werdt in Sweeden, beftondt uit ronde en golfachtige brokken, als uit Straalige Pieramieden famengefteld, welke haare punten in een middelpunt vereenigden. Van dien aart heb ik een Stuk uit de Verzameling van wylen Doktor Schlosser, daar hy by gefchreeven heeft: dit is de opregte Sweedfche Zeolith , my door mynen goeden Vrind Cap , Doktor te Leipzig , in 't jaar 1765, prefent gedaan (q). Hetzelve nogthans is wit van Kleur en gelykt volkomen naar die van Faroe of Ydand ; terwyl de Sweedfche rosachtig was volgens Linkjeus, en volgens Cronstedt ligt geel. Ik heb 'er,uit ge- (?) Genuinus hic" tft Zeolithus Sueciius t Dmurn Amic'u* fimi D. ni Cap, Medici Lipfitnfes, Anno 1745. Hl. desi.1 11. Srus. L XIX. lOOÏÜ" TUK. Zeelitb* iweedfch.  a83 Staiactieteu I. 'Afdeel, XIX. Hoofdstuk. Zeolith, Noorweegte.Vu XXII. i Fig, *. Zeolith »an de fmoe- Eilanden.PI. XXII. Fig. S. gedagte Verzameling, ook eene, waar by was aangetekend: Rosachtige Zeolith, met Zandige en eenigermaate Kafachtige deeltjes (r). Deeze, uit eene Goudmyn van Smaland in Zweeden afkomftig, zit in een Schieferig blaauwachtig Gelteente, en is hoogrood van Kleur, als Precipitaat. Dit zyn de eerst bekende Verfcheidenheden. Uit Noorwegen heb ik een fchoon Stuk van dien aart, dat mooglyk nader komt aan de eerst gevondene Sweedfche, dewyl het bleek geel is van Kleur en de Koorn - Aairige geltalte zo wel uitdrukt. Een klein gedeelte van hetzelve is in Fig. 4. vertoond, waar in men ie Straalige groeijing ziet, die, volgens fommigen, het beginzel is der Zeolithen. Het Stuk is platachtig en ongelyk , door en door bezet met deeze Dendrietifche Figuuren , waar tusfehen zig, op de breuk , kleine zwarte SchirlGranaatjes openbaaren. Veel aanzienlyker komt die Zeolith van de Faroe- Eilandjes, benoorden Hitland, voor,welke ik onlangs bekomen heb, in Fig. 5 afgebeeld. Deeze heeft dikke Spaathige, wit glinfterende Staafjes, die wederzyds uit een Punt fpreiden, en zig dus fterk Straalende vertoonen, Ioopende met de breede enden tegen elkander aan; met bruin Mos daar tusfehen gegroeid. Die Straa- (r) Zeolithus rufescens, Particulls Arenariis t> fubaeerofis. Leeus, Aurifodina Smolandia.  of Drupsteenen. 289 Straalige figuuren zyn zeer gemeen en eigen aan de Zeolith van deze Eilandjes. Deeze wordt, by fommigen, gekryftallizeerde Zeolith gènoemd of Geftemde , in onderfcheiding van anderen, die Bladerig zyn of Korrelig of bok egaal van zelfftandigheid en digt, deswegen genaamd Vaste, Glasachtige Zeolith f». Van deeze wordt aangemerkt, d2t zy uit zeer fyne Deeltjes beftaa , die fattiengegroeid zyn in de gedaante van Glas byna of Keyfteen. Zy is meer of min half - doorfchynende, hard ; met de fcherpe Hoeken Glas fnydende; op zig zelf fmeltbaar tot een wit Gias; door Sterk Water en Vitriool - Olie oplosbaar. Op Ys' land vak deeze wit van Kleur, fomtyds ondoorfchynende, hoedanig eene roodachtig in Sweeden is ontdekt,die eenige Elektrieke kragt heeft. Te Suratte vak deeze geelachtig en ik hebon^ der de Oostindifche Keitjes vetfcheide ftukjes Zeolith gevonden, De Lazuurfteen kon wel, wegens de fmeltbaarheid, hier bygevoegd worden,doch dezelve behoort niet tot de Stalaclieten. Ik zal veeleer , hier nog laaten volgen , als een nieuwe Soort, een Steengroeijing van eene verfchillen» de gedaante. Ci 4) Sta-; (s) Zeolitei particulis impaipabilibus, VitteS fere facie, folidus, dutior. Zeolites folidus. wall. Sp. 1+1. Zeolica» parus. Ckocjst. 6. 10;. T III. Deel, II. Stuk. t Afdeel.' XIX. Hoofd• STUK. Zttlithi fslandlcbc.  290 Stalactieten i. Afdeel. XIX, Hooid, stuk» xiv. S^r hes. Zmiftecn. Hoedanigheid. C14) Stalaftiet die Kantzuilachtig groeit. Hier door verftaa ilc de Ba/alten in 't algemeen , en in 't byzonder die, weiktn met geene gevoeglykheid tot de Borax of tot het Tin kunnen t'huis gebragt worden. Zodanige, naamelyk, zyn de Steenen die den Reuzen-Dyk, aan 't Noord-end van Ierland, vormen,- een der wonderen van de Natuur. Zodanige zyn ook die, daar ik in de befchryving van Ysland van gefproken vind, onder den naam van Baulufteen: als ook die groote Steen.Kolommen in Duitfchlsnd en de Stukken Bafalt, waar van men zo veele Beelden gemaakt vindt in Italië. Die allen, immers, kunnen naauwlyks tot de Borax worden t'huis gebragt, en fch on eenigermaate p de wyze der Kryltallen gegroeid , hebben zy haaren oirfprong, waarfchynlyk , wel zo veel aan 't V uur en de Lugt, als aan Water, te danken (j). De oude NatuurbeftrhryverPlini os heefc den naam van Marmor Bafaltes gegeven aan een harde glanzige Steenfoort, naar den Toets» fteen gelykende. Hier van is de naam afkomftig, die hedendaags gebruikt wordt voor een Ge. (14) StslacTues Ptismatice concretus, MiU. Lapides Bafaltici- Wall. S-,/1. Min. t. Bafaltes Cronst. 5. 72. Stannum Crydaliis Columnaribus nigris. LlNN Sy/l. Nat, VIII. 181. N. i. Borax Lapidofus Columnaris politus &c. Sy/l, Nat, XII. Tom. III. Hen. 1». Sp. 3. Cf) FBBBERS Brieft eus Walfchlxnd, bladz.  o g Drups tienen. 291 Gefteente , 't welk, vo'gens Waleerius, groenachtig is of zwart, altoos Yzerlvmdende, i veel by elkander voorkomende , dikwils in i Kloven der Gebergten , en met andere Soor; ten fomwylen tot Rotslteenen famergeï;roeid. Het is door Vuur niet ligt fmeltbaar, maar gaat dan over tot een Schuimige donkere of zwartachtige Klomp. Van deeze Bafalt plaatst zyn Ed. in de eerfte plaats een digte of vaste, van onbepaalde figuur : ten tweeden een Sp^athachtige, die 1 uit Teerlingfe of Ruitswyze glanzige Vlakten :! beftaat en ook in zulke (lukken breekt, harder | dan Kalkfpaath , fomtyds in Sterk Water op1 bruifchende en gemakkelyk fmeltbaar door Vuur (v). Deeze, gemeenlyk Schirl genaamd > Valt wit of groenachtig, bruin, zwart, in Sweeden. Ten derden fpreefct hy van eene Bafalt, die eene Zuilachtige figuur heeft, met ongeregelde kanten. Hy noemtze Gekryfiallizeerde Bafalt, onder welken naam de Schirl-Kryftallen door Cr ons te ut mede begreepen worden , die 'er byvoegt van roodachtig bruine Kleur, „ hoedanig ook de Bazelfche Tuffteen „ is (v) Wat Teerlingfe Vlakten zyn , vetftai ik niet en ligt fme'.t'jaar in Vuur ftrydt tegen de algemeene bepaaling. Ook metkt Vogel te regt aan, dat de Sciirl, die hier bedoeld wor It, aanmerkelyk van de Bifalt verfchille; zynde dé Schitl met de Wolfram zeer naa vetw-ind. Mins SyJI, p, Ta III. Deel. II. Stuk. I. Afdeel; XlX. Hoofdstuk. Bafalt, Soorttüt  ï. Afpeei XIX. Hoofd «tuk. Sa/alt De Reu zen - Dyk in Ierland (vj) CRONST. MineraUgit , p. 90. (xj Wall. Sy/l, Mix, Tom. I. p. 334, HOI Stalactieten j, is (zegt hy,) die uit twee zckantige Schiri" ,, Kryftallen , dwars over elkander leggende, ■ ,, beftaat , zo dat hem de Roomfchgezinden „ voor een Kruis draagen , wordende dezel„ ve Lapis Crucifer geheten O). „ DeezeBafaltlteenen(zegtWalleriüs) „ zyn Zuilachtig, elders grooter, ja de grootften,welken de Natuur heeft voortgebragt; elders kleiner, doch allen Prismatiek, veel„ tyds geworteld en als aan de een of andere „ zyde uitgehold, ook dikwils overdwars ge« ,, fpleeten , en derhalve uit onregelmaatige ,, zyden , van vier , vyf tot negen toe, fa„ mengefteld. In dunne brokjes hebben zy ,, dikwils eenige doorfchynendheid. In Sterk ,, Water geeven zy een Solutie, die door „ Loogzout ftremt, gelyk de andere Bafalten. „ In 't Vuur fmelten zy, op zig zelf, tot een a, zwarte Slakke. De betrekkelyke zwaarheid, „ tot die van Water, is ongevaar als 31 ofjf „ tot 1" (x). • Tot deeze Zuilachtke Bafalt, ru , die ook in Sweeden wit, zwart, bruin en groenachtig, voorkomt, betrekt by de gemelde groote ftukken; waar onder die van den Reuzen-Dyk in Ierland wel de aanmerkelykften zyn.. Zy maaken een zeldzaame beftraating uit, die op den Noordoostelykften hoek des Lands, in 'c Graaf.  of Da upsteenen. 293 Graaffchap Antriro, orgevaar vier Uuren gaans bewesten Kaap Pair, drie Uuren van het Vlek Coloraine ten Noorden gelegen is. Dezelve heeft eene byna driehoekige figuur. Van hets Zuiden , tot eene gaaping van den Oosthoek, is de langte omtrent vierhonderd Voeten, en van daar, tot aan het end der Noordpunt, tusfehen de zes en zeven honderd. Aldaar loopt zy,met eene flaauwe fchuinte, in Zee, wordende tot by de tweehonderd Voeten door den Vloed bedekt, en met de Ebbe kleine Waterfprongen maakende. Van daar terugwaards, tot aan het end der Zuidpunt, is negenhonderd Voeten, maar die zyde is door de Zee als in drieën geJeeld (y). De Klippen zyn daaromltreeks zeer hoog, en 't geen cigentlyk de Dyk genoemd wordt is een laag Hoofd, dat zig van den voet der Klippen in Zee uitftrekt, en daarin wegloopt, zo dat men het end niet kan zien. Maar, men vindt deeze Steenen ook door het Land verfpreid, tot den afftand van wel vier of vyf Uuren gaans. Zelfs de Rotfen aan de ZeeKust , van Kaap Fair af , tot aan Coleraine, vertoonden zig als Pylaaren , en in derzelver Inhammen maakten derelven hier en daar een fierlyk Gezigt als van verfcheide Gaanderyën bo- (y) DACOSTA Natural Hifi. cf Fosfils. p. ïjj. Men kan Met mede de Afbeelding Phil. TranfaU. Vol. XLVIII. Tab. XI. p. 13. , vergelyken. T3 Hl. Debx. II. Stuk. I. Afdeel; XIX. HOOFDTUK.Bafalt.  f. Afdeel. XIX. Hoofd» STUK. Pylaarer van den ©yk. 294 Stalactieten boven elkander , a!s Gotbifche Gebouwen of als Orgelwerk , hoedanig één , uit eene ry van zestig Pylaaren beftaande , men omtrent honderd Roeden beooften gedagten Reuzen-Dyk vernam, die van den Eerw. Heer Pocock ë, Aarts-Diaken te Dublin, (door wien dit wonderbaare Gevaarte meer*dan een Week lang waargenomen is,) aldus befchreeven wordt; De Dyk beftaat uit verfcheide duizenden (ongevaar dertigduizend volgens den Heer Drürï, wiens Zuster het zeer fraay in Afbeelding gebragt heeft:) hoekige Pylaaren , meestendeels loodregt geplaatst en zeer digt aan elkander; zodanig , dat hoe ongelyk van hoekigheid zy ook zyn, geen ruimte daar tusfehen overblyft. Sommigen zyn hooger dan de anderen; eenigen kort en afgebroken; eenigen , een groet end ver, van gelyke hoogte j zo dat haare toppen als een egaale Straat of Vloer uitmaaken. Verfcbeidene zyn onvolkomen, gefcheurJ en onregelmaatig, anderen geheel en gaaf, van een fraay aanzien. Hoe diep zy in de Aarde ftaan , is onbekend, maar z< ker Heer heeft agt Voeten in 't Strand laaten graaven en vondtze van de zelfde gedaante onder als bo« ven den Grond , zonder het end te ontdekken. De Pylaaren zyn uitwendig effen , zonder eenige Streepen , Ribben of Sleuven, en van verfchillende hoogte ; fommigen maar drie of vier, anderen tot twintig, dertig en de Orgelpypen , voorgemeld, tot veertig Voeten , of daar  of Drdpsteenen. 295 daar omtrent. Haar dikte is gemeenlyk by de twee Voeren, of eigertlyk van de vyfcien tot zesentwintig Duimen over 't kruis, en ieder Pylaar blyft van boven tot onderen even dik, als ook eveneens gehoekt. Zy komen van drietot cegenzydig voor; maar die van drie,vier, agt en negen z\ den, zyn zeer zeldzaam. Men vindt , in de Dyk, maar omtrent een half dozyn Pylaaren van vier of agt zyden, en eenige weinigen van drie of regen in het Land. De zevénhbékigen ?yn onder de overigen zeldzaamst en de vyfhoekigen veel menigvuldiger dan de zeshoeki^en. Die zyde van een Pylaar , welke tegen de andere aankomt, is van gelyke breedte daar mede ; hoewel men in een zelfde Pylaar byna nooit twee volkomen g< lyke zyden aantreft. Dus heeft ieder Pylaar 'er zo veelen rondom zig als zy zyden heeft, uitgenomen de buitentten, die het geheele Werk zig hoekig doen vertoonen. Geen Pylaar beftaat uit een geheelen Steen , maar uit verfcheidene , fommigen tot veertig Leden , dat is, uit zo veele Steenen, die als de Wervels van een Rug^egraat in elkander fluiten. Deeze Steenen zyn, gelyk men ligt begrypt , van breedte als de Pylaar dik is, en van dikte ongelyk; doch gemeenlyk omtrent agt Duimen. Men vindt 'er van zes tot dertien Duim dik, en fimmige Pylaaren fchynen, twee of drie Voeten lang, uit één Stuk te bettaan : ja men heeft 'er , in de Dyk , één gevonJen T 4 van III. Dbel. II. Stuk. I. Afdeel. XlX. Hoofd.tut-. Bsfa!:, Leden det Pylaaien,  so<5 Stalactieïen L Afdeel. XIX. Hoofdstuk. Ba/alt. van twaalf Vceten , met eene enkele verdeer ling of Naad. Zelden komen, in een zelfde Pylaar , Leden van de zelfde dikte voor, aan elkander vo'gende, of in twee Pylaaren op de zelfde manier. De bovenfte Steen zal, by voorbeeld , zes, de tweede agt, de derde elf, de vierde negen Duimen dik zyn,enz. Zy fluiten, ondertusfchen, zo digt in malkander, dat de Naad naauwlyks zigtbaar is, zo dun als een Draad, zonder dat zy aan malkander kleeven. Dn deeze fluiting wordt veroirzaakt door eene ronde uitpuiling in de eene en daar op pasfende holte in de naastvolgende Steen. Wanneer men op den top van een Pylaar zulk een uitpuiling aantreft , zullen doorgaans alle de Leden daar van opwaards uitpuilen en nederwaards Uitgehold zyn : het tegendeel, wanneer de bovenfte Steen eene uitholling heeft. Eenige weinigen hebben twee uitpuilingen , of ook twee holligheden; daar dan de Steenen boven en on der wederom naar gefchikt zyn. Men vindt ook, doch zeldzaam, Steenen , die wederzyds byna plat zyn, en volgens fommigen zouden de bovenfte Steenen, der geheele Pylaaren', eene platte of byna platte bovenzyde hebben. De uitpuiling,zo wel als de uitholling, is altoos Cirkelrond , en verheft zig of duikt twee of drie Duimen; zynde de ronde omtrek ook byna zo ver af van den hoekigen buitenkant. Doktor Molynedx heeft waargenomen, dat de pnderfte Leden der Pylaaren doorgaans langer zyn  of Drupsteenen. 297 syn dan de bovenften: als ook, dat onder de i'nlandfche veelen voorkomen, mee platte Leden» 'cGefteente (zegt Dacosta) rs van een. diep zwarte Kleur, kunnende zeer glad gemaakt en met een fchoonen Glans gepolyst worden. h Geweefzel is fyn , zeer fterk, digt en eenvormig , niet van helderheid ontbloot, t Is uitermate zwaar en zeer hard, fterk vuurende aan 't Staalftag. Een Uur gebrand, kreeg hei flegts een Roeftig beflagimaar in een geweldig Vuur wordt het Glas, en met Loogzout heef men 'er, in een Glasblazery, zwarte Glazet Bottels van gemaakt, 't Verftrekt tot een goe den Toetsfteen voor Metaalen, maar de over groote hardheid maakt het voor den Beitel on bekwaam, tot Beeldhouwers-Werk of tot de, Huishouw. In een afgebrand Huis van de Graaf van Antrim, evenwel , te Ballimagarry twee Uur gaans bewesten den Dyk , aan de Weg naar Coleraine, zag de Heer Poeocke dat men 'er tot het Muurwerk van gebruik ^ Wat denkbeeld, nu, zalmen van dit Ge vaart maaken ? Zouden de Puinhoopen van Palmy ra in Perfie, naar welken gedagte Heer, he z*lve van verre door een Oogglas bekykends daat dat het veel geleek, wel met meer re; voor een verwoede Stad gehouden woraer indien men niet wist dat die 'er geweest w re dan dit vcor 't overblyfzel van een 1 ' T 5 Wer III.DEEL.II.SrüK, li*. Afdeel. XIX. ioOFD» ITUK. Ba/a'.t, Eigentthap van het Gefteente. I 1 1 B l t 3 Geda^ten over den • oirfprong. t!»J« I »• 'g te-  £ IAfpeei. XiX. Hoofd» stuk. Sa/alt. I n v Het fchynt een Kunstwerk re e zyn. It d b: te ik .bis S T A L A C T I E T E N Werkftuk ? Zou her wel onmooglyker voor fc e -Handen gemaakt ware, dan de W u'r tmenigVU'dig in EDgeland en SchoT Uit Steenen van verbaazende grootte en *he, op anderen gelegd, in't midden van ««jen , daar rnen niet begrypt hoe zy gebraee Pf opge^ Jlebben küDnen l0TdJfe W S to H iH r ï g^V0Dden heeft' ^iten twy. vJïn t ?S TemPe,sSe^nd hebben Cxi hier by de Hunne. Bedden, in Drenthe an verbaazend groote Steenen : de W ter e dmg Brug?eQ doofde W «aakt.de Pleramieden, door hun ux Egypte vergevoerd en opgeregt. Uit die alles Wyk " lat die Reuzendyk, met zynen aanhang, L vel een Werk van Menfchen Handen zvn °° > en , lag hy op een andere. plaats, men .ogt: het vooren overblyf.el van cL Toórn an Babel houden. Waar vindt men , naamelyk, in de Natnnr en Werkiuk van die regelmaadgheid ? Py 2 , usfchcnwycte, daar 2y nog overbIyft,me okken Steen gevuld eB naanwkeun/gedo" X*in mTn'.d,'eUit beftaan )ZO tin malkander gevoegd, als men zig kan ver.  o» Drupsteenen. 299 verbeeldeni vast zonder eerig Sement, en onwrikbaar voorden alles verflytende en verwoestende tyd. Pylaaren , nevens elkander op een jry geplaatst, boven op een Rots, nagenoeg i van gelyke hoogte, die zo verbaazende is, dat men op 't Schotsch Eiland Staffa 'er vindt van zeventig Voeten. Pylaaren, wier Geledingen zo verfchillende zyn als ik heb gemeld en dus buiten kyf niet door eene zelfde oirzaak voortgebragt. De Heer Wal lek i u s by brengende, dat fommigen het ook voor eenigen Heidenfchen Tempel of deszelfs overblyfzelen houden ; vindt geen beletzei, omze als natuurlyk te.befchouwen; dewyl zy aan elkander famengelymd zyn en derhalve ook Jamengegroeid, en 'er zeldzaam een ge^rystalliz erde Bala.t voorkomt, die geen Spieeten overdwars heeft. Dat zy in verfcheide deelen verdeeld zyn, en het verbevenronde gedekte van den bovenden Steen iu de holle Oppervlakte van den volgenden fluite., han(.>t . volgens 7yn Ed., buiten twytel, van dc fplyting des Steens, onder 't droogen, af; ge lyk men voorbeelden heeft, dat andere Stee nen, onder 't droogen en fplyttn, in Bolletje van elkander breeken (a). Meermaals heb ik getoond, dat die Minera logist, voctsftoots over de dingen heen looper de ta) Sy/l. Mi». Tom. !• p. 335. JU. Dsel. II. Stok. T. FD1/EU XiX. [OOFD- ruK. Bafalt. Men houdt het vuot Natuutljk. 3 3  300 Stalactieten ft (Afdeel XIX. Hoofdstuk. Bafali. I : f i de, door onoplettendheid in groote misdagen vervallen zy. De voorgemelde Engelfche Heeren, welke deeze Pylaaren zo lar:g en zo aandagtig befchouwd en veele StukkV daar van, gelyk Pococke, medegebragt hebben, die hy in zyn Tuin, te Dubiin, opgeregt heeft; verhaalen ons dat de Steenen, waar dezelven uit beftaan , alleenlyk in malkander fluiten en niet famengchecht zyn; zo dat menze met weinig geweld van elkander fcheiden kan, als wanneer de brokken , op fommige plaatfen daar tusfehen zittende, als voorgemeld, van zelf afvallen. Eenigen flegts , die wat vast Tandswyze in malkander zitten, kunnen verdraagen , dat zy te famen opgeligt worden. De platte Leden zelfs hangen alleenlyk aan elkander, door de drukking van hun gewigtf». Wat overeenkomst, nu, heeft dit, met aan sikander gelymd en famengegroeid te zyn, gelyk Walleriüs verhaalt en 't gene hem tot sen bewysreden zou ftrekken ? Wat overeenkomst , bid ik U, heeft die overkonftige Sluiting der Geledingen van deeze Pylaaren met toevallige fplytingen, door het barftcn van ;en Steen onder 't droogen ? Waarlyk die Sweed« (t>) They adapt themfelves , on all fidet, in the atticaations . fo exaflly, one to the other, as it is posfible foi wo bod es, that are only conriguous and not cohering. ""■ Most Io!nts feparate very ea%, but fome , whtch re more flrongly indented , coheie ftrongiy enough , to be-  of D r o p s t e e n e w. 3°* Sweedfche Heer hadt beter gedaan; in plaats V3n op zulke denkbeelden een Qnderftelling te vestigen , zig te houden aan zyn laatfte gezegde : „ misfchien kunnen de genen, die op „ de plaats zelf deeze Kryftallen onderzoeken, „ ons een beter denkbeeld aangaande derzel„ ver vorming verfchaffen (c)." Reeds twintig Jaaren en langer voor die laatite nieuwe , verbeterde Uitgave van zyn Samenftel.waarinzynEd. dit te berde b-engt , was zulks reeds uitvoerig gefc'ded (d). Die Heeren nogthans houdenze ook voor een Werk der Natuur. Ten opzigt van de Leden der Pylaaren, hoedanig een Natuurlyk Werkftuk men misfchien nergens anders vinden zal , onderftelt Pococke, om de volgende redenen ; „ dat de verfcheide deelen deezer „ Pylaaren in 't eerst gevormd waren; of in „ de geftalte van een Cylinder ,- met het op„ perfte end , zo niet de beide enden, van ,, eene Klootfche figuur ; of dat dezelven „ Klootfch waren of platachtig Holrond. Want, „ (zegt zyn Ed.) het is waarfchynlyk, dat „ toen de Steenige Stofte zig in een vloeibaa„ re ftaat bevondt, en de bedding van de ,, Rots beat the being taken away in pain, hem. They (land unitcd by mem* of' their welgrtt and-presfute , fo that a faal force wil lever them. D.COSTA. Fosf. p. iss, 157. (e) Sy/ï. Min. Tom. x. p. 336. Da CosTA Nat.Hi/t.ofFosJils. Lond, 1755-. 1II.DEJSI..I1.STUK, i; XIX. HoOFDSTUï.Bafalt. Denkbeelden over le vor ming det tyiaaren.  h Afdeel, xix. Hoofdstuk.Ma/alt. 302 Stalactiete» „ Rots geformeerd werdt. waar op zy groei„ de, bet Vogt, dat aan de Rots raakte, nog „ in beweeging bleef; maar dat, na verloop „ van tyd, eenige deeltjes der Stoffe, die de* „ ze Pylaaren famenftelde, ontwikkeld van de „ Waterdeeltjes, ophielden te beweegen en „ de deelen deezer Pylaaren , die digtst aan „ de Rots zyn, in Gylindriiche of Kluotfehe i, Lighaamen vormde. Zo veel, nu, op een., maal , of in een zeer korte tyd, gevormd „ zynde, als tot de eerfte Geleding zig uit„ ftrekte, werdt misfchien, door verandering „ van het Saizoen of eenig ander Toeval, de „ Stoffe zo veel verdund, dat de vorming op. „ hieldt ; maar dezelve vervolgens op nieuws „ beginnende , door vermindering van 't Wa„ ter, gefchiedden andere bezakkingen van de „ Steenige Stoffe, op gelyke manier, tot aan „ de tweede Geleding , en dus al voort, tot „ dat de geheele Pylaaren gevormd waren. „ De top nu, van het laatst gevormde, verhe. „ ven zynde, moest, waarfchynlyk, het gene „ daar op gevormd werdt hol worden, 'c zy „ door zyne zwaarte of door meerder week„ heid. Door zydelingfe aanperfing der om„ leggende was inmiddels de hoekigheid van ,, deeze Steenen te weeg gebragt." Hier moet dan zulk een Steenmaakend Vogt onderfteld worden op een Rotzigen Grond ftil geftaan te hebben, en dus als in eene Kom vergaard te zyn geweest, zonder aanfpoeling of s ge-  of Drupsteenen. 303 gemeenfchap met de Zee, Hy onderftelt, dat hetzelve van natuur geweest ware om zeszydige Kryftaüen en driezydig Spaath te vormen, gemengd met een zeer fyn zwart Zand. „ Toen 9, de Kryftal en Spaath zig vereenigden, en „ een onregelmaatig Lighaam vormden, vulde „ het fyne zwarte Zand de tusfchenruimten er „ maakte zodanigen Cylindrifche of Kloot3, ronde Lighaamen, tot nog toe zagt; maar in ,, dunne Horizontaale plaatjes gelyk Talk, „ hoedanig zy meestendeels fchynen te zyn , „ en, indien men groot geweld gebruikt , „ fcheiden zig de Steenen tusfehen de Gele„ dingen in zodanige Plaatjes, welke zig ook „ in de verweerde deelen van deeze Pylaaren „ openbaaren"(e). Indien de Steenen, die de Leden der Pylaaren uitmaaken, plat waren, zou men die Plaatswyze vorming eenigszins begrypen kunnen; maar wat overeenkomst heeft dezelve met Kryftalfchietingen , en deeze, wederom, ftrooken weii ig met bezakkingen van Aardachtige deelen , tot het vormen van Klootfche Lighaamen , omtrent van hoedanigheid als Leem of Potaarde , bekwaam om door de drukking der zwaarte een Bolronde of Holronde Oppervlakte aan te neemen. In die verklaaring is dan alles door malkander gemeDgd, ten einde het (e) Ttil. TranfaZi, Vol. XLVIII. F«t. I. p. S30, III.Deel. Ji.Sr.ntj i. AfdekXi XIX. Hoofdstuk. Bajatt, Vetvttmg ten j.en opzigte.  3&4 SiAiAéTtETÉ» I. Afdeel XIX. Hoofdstuk. Stolpifcht Bafalt. het een of andere te verkiezen. En, alles wel ' in aanmerking genomen zynde, zou het nog meer met een ruuw Werk van Menfchen Handen, door een geweldig Vuur verglaasd j fchynen te ftrooken (f). Merkelyk opheldering acht men aan dit Onderwerp toegebragc te zyn, door andereStukken van dien aart. Te Stolpen, een Kaüeel den Keurvorst van Saxen toebehoorende, aan de Grenzén van Bohème, omtrent drie Mylea van Dresden, vindt men een groote trop Pylaaren , doorgaans anderhalf Voet dik en veertien Voeten hoog of hooger, opeen gedeelte van welken dat Kafteel en de nabuurige Huizen gefticht zyn. Zy ftaan zeer digt aan elkander , op ryën , loodregt; zynde meed endeels zeven- en zeskantig, hoewel men 'er ook vyfkantsgen onder aantreft , maar vierkantige n zeer zeldzaam. Uitwendig zyn zy glad, zonder eenige Streepen, van eene dof zwarte kleur, zo hard, dat menze naauwlyks met een Moe* ker kan in ftukken flaan, en zvvaarwigtig. Omze tot Aambeelden te maaken voor Boekbinders en Goudflagers, moeten zy met een ongetande Za3g, doormiddel van nat Zand,afgezaagd worden; waar mede voor één Stuk wel agt Dagen tyds verloopt. Ook is het een zeer goede Toetsfteen (g). Meer (f) Opmetkelyk is 't, dat men aan de Haven van Dunbar, en elders aan de Kust van Schotland, dergelyke Py; laaren vindt. Pbil. trans. Vol,LH, j>.s8,ioJ,  of Drupsteenen. 3^5 Meer plaatfen zyn 'er in Dujtfchland, daar dergelyke Pylaaren voorkomen. Agricót a , en na hem Lachmund, gewagen van een Heuvel tegenover 't Kasteel van Marien-1 burg in'tHildesheimfche, vol Steenen Balken, die hier en daar ukfteeken , ook tropswyze geplaatst, naar zwart Marmer gelykende. In Silezie vindt men ook zodanigen en by Ëifenbach in Thuringen is een Heuvel, genaamd Eilldein, daar een menigte Steenen worden uitgegraven, van drie tot agt Voeten lang, en van een halven tot byna een geheelen Voet dik, die meestal fcheef vylhoekig zyn. Men heeft 'er halve Cirkels van dergelyke Pylaaren, digt tegen elkander Schouwburgswyze geplaatst. Sommigen daan regt, anderen fcheef. Zy zyn harder dan Key, niet aandoenlyk voor Sterk Water , van kleur uit den blaauwen zwartachtig (h). Ook vallen dergelyken in het Keulfche en elders in Europa; zelfs in deBbyn, van Andernach naar Unkel vaarende, komen troppen voor van hoekige Pylaaren of Kantzuilen , die in »t Water ftaan. S trabo verhaalt, dat de Bafalt der Ouden ^ by dergelyke Kantzuilen in Egypte voorkwam. Ba' Veelen hebben ook de gedagte Europifche voor eene zelfde Soort van Steen aangezien, en zy ver- f*«) Gfsn. de F!g. Lapid. p. .6. Sec, tjii Aa. Piys. Med. Vol. x. App. p. nu daar men de Albeeldmg vindt van den Heuvel BilMein, V PI. Deel H. Stuk. I. Afdeel, XIX. hoofdITUlt. lia/alt, ypti(lh« alt.  I. Afdeel. XIX. HOOFDSTUK.Befalt. 30(5 Stalactietbn verfchilt 'er, inderdaad, weinig van. Dezwaarigheid is alleen, hoe men 'er zo groote Keelden van heeft kunnen maaken , als Dog heden te Rome gevonden worden. Hierom hebben fommigen gedagt , dat de Bafalt der Ouden Laagswyze zou gegroeid zyn (i); maar aangezien op 't Schotsch Eiland StafFa Bafalt-Zuilen zyn , van vier of vyf Voeten dik eD ze> ventig Voeten hoog, vervalt die bedenking t'eenemaal (k). De meefte Onentaalfche Bazalt is zwart of zwartachtig graauw, dcch verfchilt ten opzigt van de ingefprengde Stoffen. Men heeft 'er met kleine witte Schubbetjes, die vermoedelyk Schirlachtig zyn , en op de breuk zig vertoonen als Aderen van Kwarts. Deeze is de gemeende. Een andere heeft, in het zwart, digt ingeftrooide, zeer kleine witte , Granaatachtige Kryftalletjes, en zwarte glanzige Schirlblaadjes daar tusfehen verfpreid. Een andere is Golfswyze zwart en wit gemarmerd. Men vindt 'er ook met Granietachtige banden , of breede Streepen van roode klein - korrelige Graniet , en eene, waar in de brokjes Kwarts, Veldfpaath en Glimmer, die de Graniet famenftellen , los verfpreid zyn. Een andere zwarte bevat groote Granaatvormige SchirlKryftallen , en een allerzwartfte groenachtige Vlak- (i) D& COSTA. Fosfilt, p. a«J. (k) GmEL, Natur ■ Syfltm. II. Th. p. 1.4,  of Drups* EfeNEtt. 305 Vlakken van Hoornblende. Deeze wordt van de Steenhouwers Egyptifche of Nephricifcne Steen geheten. Van een geheel groene vindt men op het Kapitool voortreffelyke Beelden. Daar is, eindelyk , ook een groene, digt befprengd met kleine Kryftallyne Schirlftippen , van grootte als een Speldenkop, welke de Steenhandelaars noemen Pedochiefo, dat is, Luizige Bafalt <$). Men heeft in 'teerst gedagt, dat deeze Stoffe door een foort van Kryftallizatie geboren ware, en de Franfche Heer Guettard heeft zulks, in een Vertoog over de Bafalten, met kragt beweerd. Maar, na dat men de Bafalt-Bergen in Bohème, en inzonderheid dievanPadua, Vicenza en Verona, in Italië, alwaar eenige Lava-Bergen ten deele of Peheel uit dergelyke Kantzuilachtige Lighaamen beftaan , naauwkeurig bezigtigd heeft, is men begonnen over te hellen tot het Gevoelen, dat de Bafalten haaren oirfprong hebben van het geweld des Vuurs. Dit heeft de Heer Desmarets , onlangs , in een Vertoog, aan de Franfche Akademie der Weetenfchappen voor. gedragen, 't Valt, in de eerfte opllag, wel is waar, wat mceielyk zulk eene regelmaatige Prismatieke figuur van eene Smeltinge des Vuurs af te leiden: maar, aan den anderen kant,daar de (!) Febbeb Brieft auc WelfMani. p. a7;, V a III. Deel. II. Stuk. T. XIX. Af eel. Hoofdstuk. Bafalt. Oirfprong der Baitlten.  r. Afdfe . XIX. Hoofdstuk. Italiaan fche Bafalt Iletgtn. jo8 S GALACTIETEN de Kryftallizatie zelden zonder uitdampinge door Vuur gefchisdt, en men zelfs bevonden heeft, dat die in 'c midden van de Lava gefchied ware , zo is 'er geen zwaarigheH, om het een met het andere fameu te voegen. ■ Zo onderftel ik dan , dat een Kryftalfch:e"tend Steenachtig Vogt , door 't geweld des Vuurs , gedwongen zy, om zodanige Stoffen tot eene Stala&ietifche groeijing te brengen. Dus vindt men , midden in de ltaliaanfche Lava's, dikwils een groote menigte van witte veelhoekige Schirl- of Granaat - Kryftallen , wier figuur niet minder regelmnatig is', dan die der Bafalten. Deeze Kryftallen, nu, moeten noodwendig geduurende de fmelting der Lava geformeerd zyn; dewyl een zo groote menigte derzelven , van zodanig eene foort en figuur , nergens tot nog toe aangetroffen is, in eenig Gebergte van den Aardkloot. Hierom is 't niet te denken , dat zy reeds gevormd met de Lava uit de diepte zouden zyn uitgeworpen. Te minder, alzo zy zelfs voorkomen in de Bafalten , die men hedendaags in Italië graaft of vindt , waar onder die volkomen naar de Orientaalfche , hier voor opgeteld, gelyken , en dat veelerley Schirlblaadjes in de famen gebakken Asfche der Vulkanen gevonden worden. Ook bewyzen zulks de Bergen , half van Lava , half van Zuilachtige Bafalt; gelyk onder anderen de Duivels-Berg in 't Gebied van Vicenza, 3an de Grenzen van t  of Drtjpsteenen. 909 !t Veroneefche. Deeze beftaat grootendeels uit vier- vyf zes en zevenzydige harde zwarte Kantzuilen, fcheef overend ftaande met den top naar 't Westen; terwyl de zyden des Bergs van Lava zyn en de Voet van Kalkfteen. Ver. fcheide andere Bergen, by PaJuaen daaronftreeks, zyn geheel fimeogefteld uit Bafalt (m). Somtyds verwart men zwarte Marmer of Kalkfteen, Yzerhoudende Spekfteen of JaspisSoorten , met dezelve ; doch behalve de fi' guur, die in gehouwen Werkftukken niet waar te neemen is , kan het or.derfcheid ontdekt worden aan de uitneemende zwaarte cn hardheid der Bafalt. Gelyk men deeze, in de ZuL delyke deelen van lal ie, tot Beelden, Voetftukken , Gewigten en ander Werk bezigt, zo maakt men 'er in de Noordelyke deelen , als ook aan den Rhyn en in Bohème , gebruik van, tot het plaveijen der Straaten, of ook tot Fondamenten van Gebouwen , tot Muuren, Poorten , Bruggen , Paaien, Veld- en Marktfteenen. Dat men 'er ook Toetsfteen en Aambeelden of Klopfteencn van ver vaardige, heb ik te vooren reeds gezrgd. Deeze Steen - Soort is niec vry van andere vermengingen. Scopor.1 vondt'er, behalve Keifels- en Yzer-Aarde, ook Aluin-Aarde in, en Lehmask , in de Bafalt uit de Boheemfche Tin- (isl FEB6ERS BrUfe, als boven, p. £4-f5. v3 IILDeel. II. Stuk. I. AroEEf. XIX. Hoofd, stok. Bafalt,  I. Afceel. XIX. HoOfDSTUff.Bafalt. ÏL.XÏII. Fig. S. Tslandfche Bauluftccii. 310 Stalactieter Tinwerken , behalve Yzer- cn Keifel-Aarde , Tin. In Sweeden vindt men daar in, behalve de Schirl, zo wel Zeolith en Loodglans, als Blende. In die van Ierland heeft men een groote witte Kornalyn gevonden. De geftalte is dikwils vier, doch meest zes of vyf, fomtyds zeven, tot negcnhockig. Driehoekige Kantzuilen daar van zyn zeldzaam, 't welk dat Stukje Bafalt van Bornftedtel in Sa. xen, in Fig. 6, op Pl. XXII. afgebeeld , te raarder maakt. Op de zyden is het, als gewoonlyk , géftïeépt , aan de énden afgebroken en op 't eene aargefleep'm i waar door het zyne glanz;ge zwartheid opet.baart. Sommig n komen ook wel aan de enden punag voor,doch dit is gemeeDer onder de Schirl - Kryftallen , welken ik , als van een andere natuur, dewyl zy in de BafaU geboren worden, tot een andere plaats befp aren zal, zo wel als de Asfchcmrckkers of Tourmalins , waar van thans in Tyrol gevonden zyn , die ik bezit, volmaakt Schirlachtig en niettemin zo fterk werkende als de besten var. Ceylon. In het denkbeeld , dat de Bafaltfteenen, met de Zeolithen naverwant, en mooglyk van den zelfden oirfprong afkomftig , als een Samengroeizel uit Water in de Lugt, door Vuur, tot dit Hoofuftuk behooren , word ik nader be- ves- (n) De Deenfehe Natuurkundigen hebben hem Saxum Itphauum albiium Cciuvm&re fve Bafaltifcrmt geheten. Ik volg  / of Drupstee nea 311 vestigd door den Yslandfchen Baulufteen , te vooren gemeld (n). Een hooge Berg, Baulai genaamd , in de Wescelyke deelen des Ei-, lands, door zyne witheid en fteilte van verrei zigtbaar, is de eenigfte plaats van dit zonderlinge Gefteente. De Top van deezen Berg beftaat geheel uit eene zwart verbrande Lava , maar het midden ten deele uit gedagte Steenfoort, welke zig by groote Stukken, van twee of drie Ellen lang , een half Voet en daar boven dik, vertoont. Zy ftaan regt overend, zyn van vyf- tot zevenho^kig en taamelyk haid, doch men kanze houwen. De Kleur is van buiten bleek rood, van binnen wit en fcherp op 't gevoel , egaal van grein en digt,maar de buitenfte bleekroode Schors, ruim een Stroobreed dik, heeft kleine fyne Gaatjes. De zwaarte is middelmaatig cn minder dan van den gewoonen Zandfteen. Hoewel hunne zyden niet allen even breed zyn , fluiten zy digt in malkander. Men vindt 'er ook fomwylen drie-, vier-, agt en negenhoekigen onder. Daar is op veele plaatfen, aan de Oevers inzonderheid, van Ysland, eene foort van Zuilachtige Steenen, van eenige Vademen hoog en drie of vier Voeten dik, welke in't uiterlyke aanzien, in Kleur en Glimmerglans, deeze Bau. volg hier hunne hefchryving van deezen Steen, OlaïS. uni 1'nVELS. Riife dureb lilani. Koppenh. and Leipz. 177+V X. ïheill. p. 74, V 4 111. Deel. II. Stuk. L IfdeEi» XiX. -)OOFD« TUK,  i. Afdeel XIX. Hoofdstuk.Bafalt. 312 Stalactieten lufteencn fchyaen naby te komen , doch zy • veffchillen daar van, zo zy oordeelen, vooral door den oirfprong : alzo zy denken dat de iaatstgemelden uit heet Water geboren zyn. Immers deeze Baulufteenen hebben de eigenfchap van de Tufachtige Overkorftingen der becte Bronnen. Hunne Grondftof achten zy eene uitgeloogde Aarde te zyn , welke , na dat het Zetzel en het Water daar van gefcheiden is , meer door eene inwendige en onder.' aardfche, dan door eene van de Zon en Lucht veroirzaakte Warmte, is gedroogd en verhard geworden. Dit, meenen zy, bewyst de uitwendige Gatige Schors, welke, na dat de Stof in hoekige deelen was gefcheiden , door de Hitte des Vuurs , fterk in de reeten werkende , tot die geftalte was gekomen. De Kryftallizatie willen zy hier niet erkennen; want, zeggen zy, men weet, dat de meefte, onder Water gedaan hebbende Aardf >orten, die niet tot Ley worden , door uitdrooging in zulke hoekige figuuren barden , waar van men by Zomer een voorbeeld vindt, aan de uitgedroogde Leemputten. „ Zo is 't ook op Ys„ land; (vervolgen zy) komt men ter plaatfe „ waar gedagte Steënfoort aan den Oever ge„ vonden wordt , buven op de Klippen, dis „ gemeenlyk effen zyn; dan ziet men, dat de „ roeten 'Jer Zuilen boven wydst en met Aar„ de gevuld zyn , wordende, hoe nader aan 1, den Voet, hoe kleiner. Boven op de hoog. fte  of Drupstee nen. 313 „ fte Bergen van dat Eiland komen deeze Klippen voor, waar dikwils een Myle gaans „ geen Kruiden groeijen , en de Zuilen veel „ dikker dan de gemelden zyn." < Mooglyk zyn deeze Sceenen, die men tot Grafpaalen en andere gebruiken bezigt, door het geweld des Vuurs nog niet tot die gefteldheid gebragt als de voorgemelde BafaltZuilen. Men vindt op Y.dand ook Kegelvormigen van dergelyke Kleur, doch harder en zwaarder en niettemin veel porcufer, aan den voet van gedagten Berg Baula , zynde waarfchynlyk afgebrokene Drupfteenen. In een merkwaardig Hol op dit Eiland, natuurlyk in de Lava zo't fchynt gevormd, vonden zy Drupfteenen , die door het Vuur meer of min verglaasd waren ; gelyk door hun een Klipftuk, met zulke gefrooliece Stalacïieten , in Afbeelding is gebragt (0). (e) Als boven Pl. xvi. Zie p. 128 , enz. De Dcenfche Natuurkundigen, zo ev'n gemeld, heb ik hier op 't oog. XX. HOOFD. III. Deel. II. Stuk. Ij \fdeel, XIX. ilOOFDtuk.Bafalt.  I. XX. Hoort- STUK. 314 DS TüFSTEEKE» sssssssssssssssssssssssssssss: XX. HOOFDSTUK. Eefchryving der Tofsteeben, Tophi genaamd, uit Water geboren in het Water ; cnderfcheiden in Metaalachtige , tot welken de Oehr of Aardige Tzer - Erts, en Eenvoudige, tot welken de zogenaamde Erwtenfteencn, Kuitfteenen, Peperdeentjes,Schulpfteenen, het Beenlym (Ofteocolla,) de Gem» berfteenen of verfteende Wortels , Schiefernieren, enz. behooren. TT\ie Voortbrengzels der Natuur, onder de Samengroeizelen, welke eene Groeijing hebben , eenigermaate zweemende naar de Kryftalfchieting; in het voorgaande Hoofdftuk befchouwd hebbende, komen wy thans tot de zodaDigen, welke alleenlyk uit een Zetzel of bezinking van Water, dat met Aardachtige of andere zwaarwigtige deelen bezwangerd is, beftaan, en dus onder Water en uit hetzelve zyn geboren. Men noemtze Tuffteen of (p) Tle Heer Mf.ndfz da Costa , Fo,f. p, 3,6, beweert, dat die den naam van Tcpiut gevoerd hebbe by de Romeinen , en van Perm, by de Grieken; een Steen, zegt hy, in 't allsrrmnite niet overeenkomende met de Oveikorftingen, die men dikwil, vindt aan de Oevers en op de Beddingen van Rivieren en Bronnen; nogthans fpreeken de   3 Deel, PLAAT XXIII.  tophï gekaamd. 3ÏS of Tuf, naar het Lstynfch woord Tophus, dat by öe Ouden gtlyi" Onze Ridder orderfrheidt de Tuffteenen in zodanigen die Metaalachtig zyn, eeng Mine. raai de meeiïe Autbeuren , welken hy op dien Zandftren aanhaalt, «nder den naam vrn Tophus , duide'yk vsn deezi laatfte en uit PBrcairiANN blykt, dat die Z.ndfteen van een zef-kn oirfprong zy (q: WALL. Mn. Berl. 17SO pag. 411- Vergelyk EFBKI5BY , Nat Hift. van 'hl/ard , II. D. 2. Stïjx , bladz. $7» 1 die zyn Ed. ern weinig anders heeft tegreepen. III. Deel. II. Stuk. I. Afdeel, XX. Hoorn» iïüK.  3iö" De Tofsteeken i. AfdeeL XX. Hoofdstuk. t. Tophus Ludus, Speeiende. I I j P l 1 raai of Oker bevattende , en in Eenvoudige, van een Ka'kige , Zandige, Kieijige of Selenitifche hoedanigheid. Met de eerden maakt hy een begin , als volgt i. Metaalachtige. (i) Tuffteen die Zandig Kleijig is van vee* lerley gedaante, Deeze, die in Duitfchland, gemeenlyk, den naam van Tuffftein , Tophftein of Duchjlein , en van Nakelbrod of Mom in Sweeden voert, konst voornaamelyk op den bodem en aan de Oevers der Rivieren , inzondeiheid van Verfteenende Wateren , vo -r; alwaar hy, zonder eenige bepaalde geftalte , by enkelde niet famenhangende Stukken, nedervalt en verhardt. Dus vindt men hem in Lapland , in Daiekar. !ie, Angermannlar d en andere Provinciën van sweeden , ais ook op zeer veele plaaifen in Duitfchland, inzonderheid overvloedig by Lanrenzaltza, in het Keur-Saxifche gedeelte van f huringen en te Konings-Lutterin hetBrunsyykfe (r). Hy is graauw of witachtig, van :en Poreufen , zelden vasten digten famen- hang, (0 Tophus Glareofo-Argtllaceuspolymoiplms. Sy/l. Nat. 11. Tom. III. Gen 49. Sp. i. Porus Aqueus folidui &c, IKWh,. Min. jji, 420. Tophus folidus Margaceus &c. Toius polymoiphus. WAIL Sy/l Min. ii Sp. Ui, p. 3,4. larga indunta amorpha, CbonsTEDT. Min, §. 18, J3.ruckm. 'hts /uit. Dut, Brun'.v. p. jj.  TOPMI CENAAMD. 317 hang. Kalk - Aarde en Kley zyn de voornaamfte grondftofïen, waar hy uit beftaat. Uitf hoofde deezer vermenging kan hy als Mer-f .gel, en, wanneer de Kalk• Aarde daar in de5 overhand heefc, als toegift gebruikt worden om de vloeijing van wreede Ertfen te bevorderen. Dikwils , echter, bevat hy ook Zand en gemeenlyk tevens Yzer-Aarde, weshalve hy, door een Sterk Vuur gebrand, een hoogroode Aarde wordt. Men gebruikt hem in Duitfchland veel, tot het bouwen van Kelders en Grotwerken. In Sweeden valt hy ook zwartachtig , en wordt in Finland als Potlood gebruikt van de Ingezetenen. Zyn Geftalte is Pypachtig , Penningrond , Kegel- of Zuilvormig, enz. Op plaatfen,dieoverftroomd geweest zyn , komt hy ook wel in 't Mos of Gras, of onder Hoorentjes en Schulpen voor. Mooglyk zou men hier dien wonderbaaren Steen kunnen t'huis brengen, gemeenlyk Lmdus Helmonm, en by fommigen Ludus Paraceljl genaamd f». Men vindt denzelven niet alleen in Engeland en Lotharingen , maar ook by (r) De Afbeeldingen , door Bruckminn van de Over groeijmgen, djar door gemaakt , gegeven, toonen het vet Ichil aan van deezen Tu'fteen met de Siala£Heti£he Over korftingen, te vooten befchrecven. (i) Tophus fufibilis fhvo - fuscus , Figura Globulari vel Colutonaü , in Segmenta Spatho Calcaieo dmfus. WsLL SyJI. Min II. Sp. 4»;. p, 3?S. III> Deel.II. Stuk. I. iFDEELj XX. ÏOOFD' rus. Luius Tielntor.tii, iClietfteen. PL.XXMI. FiS. 1.  I. Afdeel, XX. Hoofd, stuk. 318 DE TüïStÊEHES by Kóburg in Saxen , en in *c Gebied van Bononie in Lombardye. Het is een Mergel, achtige Tuffteen, van bruin geelachtige of Afchgraauwe Kleur, doorgaans platachtig Klootrond, als door middelfchotten , overlangs en overdwars, in veele Klompjes verdeeld; weshalve de Opperv lakte zig met Kalk - Spaathige Streepen, van witter Kleur, doorreegen vertoont. Om dat de groote Klieren, die men Conglomeratie noemt, doorgaans zodanig verdeeld zyn, noem ik hen Klierfteen. Wegeus de middelfchotten geeven 'er fommigen den naam van Septaria aan. Door affchraapen geeft hy een graauwachtig Poeijer : door Calcineering verliest hy de helft van zyn Gewigtrdoor fmelten wordt hy tot een digt zwart Glas. Van Sterk Water wordt hy met fterke opbruifching, Schuim en Rook, ontbonden , en in de bruin geele Solutie, hier uit ontdaan, maakt deindruiping van Wynfteen - Olie geen beweging, maar daar komen Bellen in, vari welken, dat aartig om te zien is, Draaden gevormd wor. den, die, zich hechtende aan den bodem en wanden van het Glas, als dikke zwartachtige Spinnewebben voorkomen. Met regt mogt dan deeze Steen den naam van Speelende of Spelfieen van Helmont, voeren (f). De Afbeeldt) Die benaaming, echter, wiet toepasGng men niet ze a"eenlylc hier in verfchillende , dat het niet doorboord zy, maar in 'c midden een bruine Kern heeft, om welke het waarfchynlvk is gegroeid. (3) Tuffteen die Zandig Okerachtig is, met Schulpen befprengd. Als eene derde Soort plaatst, de Ridder hier een Klomp die aan de Oevers van Oo^tfriesland, by de Ebbe , op den Grond der Zee gevonden was en in het Kabinet van den Graaf van Tessin gekomen. Om een Yzeren Bout, welke op een half Pond gerekend werdt, was zy aangegroeid tot'de zwaarte van twee en-vyftie Ponden met eenige Schulpen daar in gekleefd! Hy ftcltze geboren te zyn , uic Zand , ge. rnengd in bet door Zeewater ontbonden Yzer en befluit daar uit, hoe zeer hetzelve dus ver! meerderei aangezien men uit die Klomp, door zuivering en fmelting, drie Ponden Yzer kreeg Hier toe betrekt hy een Tuf, uit Zand, Schut pen en brokjes Steen, door Yzer - Vitriool te famen gegroeid, by Grokovids gemeld, die daar t'huis brengt een Yzer-Erts uit de Zee voor onze Kusten , waar in ook Schulp- jes (i) Tophus Arenaeeo-Ochraceus Testis adfperms. Sv/7. V«. Xll. Tom. III. Gen. 49. Sp. 3. Muu T«f. H. N 9 rophus connatus ex Atena, Conchi, &c. Vittiolo Feni coairis. Gron. Supell. jt. {w) itin- ce«. i- ep 41. « T. >. f. 3»  'f O P h I G E N a A M P. $Ü jes ftaken en een Klomp van brokjes Yzer . i met Tarter, Zanden Schulpen overkorst, beiden door Brucxmann befchreeven en afgebeeld (wj. Die Klomp, of met Yzer-Oehr : gemengde Steenbonk vol Schelpen, welken de Heer Derkheï zo fraay in Plaat vertoont, hoedanigen, zo zyn Ed. aanmerkt, dikwils aan onze Stranden s voor Scheveningen en 's Gravenzande , aanfpoelen ; als ook dat Stuk OkerZand met Hoorntjes, in de Katwyker Zandbeddingen door zyn Ed. gevonden O), gee- . ven een nader denkbeeld van deezen Tuf- I fteen. C4) Tuffteen die Zandig-Okerachtig is en Korrelig. By de Bronwateren komt deeze , zo LmNinus aanmerkt, menigvuldig voor. Zy beftaat uit famengehoopte Zandkorreltjes , los famengegroeid en gekleurd door een Okerig , Water. Hier moet Ik t'huis brengen de Zandige Stalaiïieten van den Heer Güettard. Zyn : Ed. vondt dezelven overvloedig omftreeks E- (x) Zie Nat. Hifi. van Holland. II. D. II. STUK, P!» IX Fig. D , E. ( 4 ) Tophus Arcnaceo - Ocluaceus Gnnulatus. SyJI. Nat. XII, Torn. III. Gen. 49, Sp. 4. Tophus particdUl Arena» ceis concretus. Wall. Syfl, Min. u. p. 397, Sp, ^ij, X III. Deel. II.Stus. t A?t FEL» XX; Hoofd. STUE. IV. ZiUii- ï at'.  41. XX. ÏIOOFD6xük. 322 DeTufsteenen Etampes ia Vrankryk, in oen Gebergte, dat, tot verbreeding van den Weg naar Orleans, doorgegraven werdt. Het waren grooter of kleiner bollen van Zandftcen, fommigen tot vier Voeten dik; anderen , Tropswyze famengevoegd , niet grooter dan Hagel of Kogels; fommigen hard , anderen broofch. In andere Steengroeven kwamen 'er hem voor, die naar Paddeftoelen of naar Menfchen-Hoofden geleeken ; in 't byzonder één , die een geheel Borstftukaffcbetfte. Alorovandos,merkt hy aan , heeft reeds gefproken van Steenen , in Italië gevonden, die naar Herfenpanncn gekeken , Cranites genaamd , of naar Herfenen, Cerebrites; anderen naar Testikelen, welke die Autheur Orchites noemde; hoewel zyn Ed. de gelykenis zo ver niet trekt (y). Men zou 'er, zegt hy, dus menigvuldige Vertooningen , van Vrugten , Kaas, Brood, Koeken en andere zaaken , in kunnen vinden; gelyk A ldrovandus van Cucurbites , Similagite? , Laganites en meer Steenen gefproken heefr. Dus zou men ccn geheelen Tafel kunnen toerichten , als met Verfteende Spys en Vrugten (z). Van dergelyken aart fchynen die Steen-Geflalten te zyn , welken de Heer Salerne, , eer (y) Mem. de ÏAcad. R. des Se, de 17J4 , p. 37, &c. pl. 1 4. (z) Vid. AZt. Phys. Med. Vol. VII. p. asj. (a) Zie bladz. 112, biel voor.  ITAPHI 8 E Bf A A tó Di p$ eef hy de voorgemelde Dendrieën aantrof (a)t ontdekte- KomcDde by Cavereau, een klein Gehugt aan de flinkerzyde van de Loire, negen Mylen beneden Orleans, kwamen hem, ter regter en flinkerzyde, een menigte Steenen voor, van buiten bruinachtig, Van binnen wit, die zig vertoonden als brokken van Menfchelyke Lighaamen. Hier zag hy een Kop, daar een Romp, wat verder Armen en Beenen. Maar, 't geen hem meest ontzette , verbeeldde het Lighaam van een Vrouwsperfoon, 't welke, fchoon zonder Hoofd , Handen of Voeten, zo fraay was, dat hy het gaarn zoude met zig genomen hebben. De Armen en Beenen waren alleenlyk wat dun naar de gezetheid van het Lyf en zo digt aan 't zelve , dat het Stuk naar een Momie geleek. Zekere Priefter hadt 'er eens een Steenen Kindje gevonden, dat hy in styn Kabinet bragt en tot verwondering firekte van iedereen. Aidrovandus, merkt hy aan , hadt reeds van dergelyke Steenen , onder den naam van Anthropomorphites, gewag gemaakt , waar van fommigen een Been, anderen een Aangezigt , anderen een geheel Menfch affchetften (&). Vergelyk hier mede de Verfteeningen van Menfchen en Dieren , in Afrika en elders, voorgemeld (cj. (5) Tuf- (ï) Mem. de Matb. 6V Pbys. Tom. If. p. 2. (e) Zie 't voorg. STOK , blaciz. i»8 , \SSf X 2 III. Dj2el.IL Stuit. Afdeel! XX. Hoofdstuk,»  I. XX. HOOFESTUK. v. Tophus TubiiUai«i. Yzer-Tuf. Ft. XXIII. 1 I 1 I < ( 324 De Tufsteeneh (5) Tuffteen die Aardig-Okerachtig is. Een Yzer-Erts, die men op veele plaatfeti der bekende Wereld , hier en daar, op Velden die of Moerasfig zyn, of weleer geweest, aantreft, is van den Ridder hier geplaatst, om dat zy buiten twyfel eencn Tufachtigen oirfprong heeft. Men noemtze Moeras of Modder-Erts, ook VeU-Erts en Veld - Steen of Yzer-Tuf. Zy valt ook wel onder Water, en de Klonten der Okerlaagen, die in de Zandbeddingen van ons Land, aan den Duinkant, worden gevonden , zyn van deze hoedanigheid ; doch wel allermeest het Oehr, dat zo wel in ons Holland hier en daar, als op de hooge Landen in Gelderland en inzonderheid naar den kant van Deventer, in Overysfel voorkomt, (het zy dan broofch of vast,) hoort bier t'huis. Van den zelfden aart, als die by Deventer valt, heb ik deeze Veld-Erts ook ?an Ceylon , Sumatra en Java in Oostindie, >ekomen. Maar, dewyl zy eigentlyk behoort :ot de Yzer-Ertfen , en vry veel goed Smeltijzer uitlevert, fpaar ik derzelver omftaDdige jefchryving , tot dat ik van de Yzer-Ertfen preek. Thans willen wy maar letten op de )yzondere gedaante, in welke zy, volgens len Heer L imbjeüs, verfchynt. Men (s) Tophus Humofo - Ochraceus. Sy/l. Nat. XII. Tom. Iir. ;en. 49. Sp. s- Minera Ferri Calciformis. Cronst, Min, ($ Joo. N.  TOPHI GENAAMD. 325 Men vindtze in Sweeden Erwtachtig fide Moerasfen van Schónen; als ook Penningachtig, naar de Braaknooten gelykende, of Koeksvrjze, die veel zweemt naar de Koeijen-Stront op de Weiden. By de heete Baden komt dikwils een Korrelige, als Hagelklompen, voor , en in Swirzerland een dergelyke Yzer-Erts, die de gedaante van Musket - Kogels heeft, roodachtig van Kleur en digt. Van deezen aart zyn waarfchynlyk de Yzer-Boontjes van de Kaap en elders, als ook de Boonen-Erts zogenaamd. Een der grootfte Kaapfe YzerBoontjes vertoon ik in Fig 2. Voorts heb ik een Yzerfteentje van grootte als een DuivenEy, met byna zodanige verdcelingen als Fig. t. Verder valt deeze Tuf in onbepaalde figuur , by Bonken, Klompen en Brokken, gelyk de voorgemelde Oehr vin ons Nederland cn zelfs die van Oostindie, meest donker geel of roodachtig graauw van Kleur. Somtyds is zy week en bryzelig; fomtyds uitermaate hard en naauwlyks met Mookers te vergruizen. Buiten twyfel beftaat deeze Yzer-Tuf uit eene vermenging van Yzer met Aarde en Zand, bevattende ook hier en daar, naar de gefieldbeid des Lands, ingemengde Mineraalen; zelfs Zilver in Stxen en Goud in Hongarie. Zy zal op dergelyke manier, als andere Tuffteeni-e Stof. N. 2. Ferrum Lirnofti'.n Minera fusca, facie Ttrrcflti vel ScO' nacea, fubaquofa. WALL. Syft. Min, II. p, Uj. X 3 Hl Duel. II. Stuk. I. /Vfrsel, XX. HOOFOilUS.  a6 De Tufsteenkh i. Afdeel. XX. Hoofdstuk:. vi. Tophus Sideroxylon.Houtachtige. fl. xxiii Fig. 3- (7) Tuf- (6) Topids Ferreus Ochraceus , longitudinalitei enatns. Sy/l. NJt, XII. Tem. Ui, Gen. 49. Sp, 6, Stoffen, door bezinking naamelyk, geboren zyn, onder Water. (ö) Tuffteen die Yzerig Okerig is , in ds langte gegroeid. In Duitfchland komt, volgens den Ridder, deeze voor , die of Meelachtig met Oker begroeid , of in de gedaante van den Erwten, fteen , geheel Yzerig , zig vertoont. Zy geleek volkomen naar rottig Hout, welks Stof-: fe in een Eloedfteenige Yzer-Erts veranderd, doch de tusfehenruimten of als uitgevreten met geele Oker , of met ronde Yzerkorrels gevuld waren. Dergelyke komt wel onder de voorgaande Veld- of Moeras-Erts voor Van het met Yzer - Erts doordrongen Hout zal menze niet gemakkelyk onderfcheiden. Ik heb , onder anderen, een Stuk van Pirna, van deezen aart. Doch nader zou ik hier t'huis brengen , dat Stukje Celluleus Yzer van Namen , in Fig. 3, op Plaat XXIII, afgebeeld; 't welk weezentlyk uit Laagen beftaat van Yzer , en daar tusfehen zig vertoont als uitgevreten cn beftooven met geele O. kcr.  T O P H i SB ï i A M Di 3^7 (7) Tuffteen die Zandig■ Yzerig is m rond. Deeze komt dikwils in de Grond voor, ter ] -rootte van een Pruim of Appel, zegt Li»-, fZ, van rondachtige figuur. Zy gelykt U eene harde zwaarc Yzer - Erts zynde Zardig Okerig en dikwils gerokt. Waar-, fchynlyk is zy uit Yzer ontftaan, dat m nat, Zmd zig van het middelpunt naar den omtrek heeft uitgebreid. Ik heb zodanig een Kopel, mooglyk uit Schwaben afkomlbg, die Zandig Okerig is en gerokt, in 't midoen een Kinkhcorentje bevattende, dat Glanzig » verfteend. Hy is in »t midden doorgebroken en de helft vertoont zig, als in Fig. 4 « afgebeeld. Mooglyk zyn die ronde Steenen, welken men zo overvloedig in het Brunswykfc gevonden beeft, als ook veele rendaehuge zo genaamde verfteende Vrugten, hiertoebetrek- ïelvk M« lk heb zodaniêe ronde g ' tot de Arendttcenen behooren , als door de rammeling zig opentaart. (8) Tuffteen die Okerachtig Vitrwlifch is. Hiér door verftaat de Ridder het Grond- zet. (7) Toptut Arenofc-Fetceus fobtowndu». Sy/l. Nat. XII. Tom. Hl. Ge"- SP" 7' _~. . ,„ io^to Ochraceo- Vi-ilollcas. 4***. XII. Tom. UI. Gen, 49- *P- 8. A 4 III, D'-£l. II. Stuk. I. ifdp.el. XX. -lOQFD' TUK» vir. Tophus Githut, K'ootacli- ige. L.XXIH. Fig. 4- VIII. Vitriolicus. Vitriooliïhe. Fig. 5.  Afdeel. XX. Hoofdstuk, TTt. Topbus Sulpbureut £wave;ig( 328 De Tof-stebkeh' zetzel, in de Vitriool -Ziederyën zig hechtende aan de Pannen, Ketels en Kuipen, 't welk grootendeels uit een geele Oker beftaat. Misfchien zou men hier de meefte Pyriet-Kogels zo van Normandie als uit Engeland en zelfs uit OofUndie, betrekken kunnen; alzo die meestal eenig Vitriool bevatten, Ik breng hier t'huis die zonderlinge Champignon - Kies van myne Verzameling, welke uit Pyriet, in een Krans van Markafieten geworteld, is famengefteld , en dus zeer aartig zig vertoont. Zy komt uit Stiermark: zie Fig. 5. C9; Tuffteen die Zwavelig js, wanflaltig % mtgehoekt, van buiten Meelachtig. Deeze zou niets anders zyn dan zuivere graauw- geele Zwavel, meestal van een zeer ylen famenhang , die zig uit Zwavelig Water nederzet. Dus vindt menze in de Gangen en Bakken der meefte warme Baden, die van een Zwavelachtige natuur zyn en aan de Oevers van zodanige Wateren. Ik heb kleine bolletjes geklonterde zuiver geele Zwavel, Tropswyze aan malkander gegroeid , die men hier toe betrekken zou kunnen. II. EenCs) Teph:* Sulpbureas, amotprms, finnofus, extns FarinQÜjs. Sjfi, Nat. Xll. Tom. III, Gen. 49, Sp, 9.  tophi genaamd» 329 II. Eenvoudige. (10) Tuffteen die Aluinachtig is, Laagswy. ss famengepakt, digt en graauw. Zo noemt L inn/eüs de graauwe Schaalige Sinter, welke zig in de Geuten, Kuipen en Bakken , der Aluinwerken aanzet, allengs verhardende. Hy vondtze, in die van Andra> rum, in Schónen, een Vinger dik en zo hard, dat men ze naauwlyks kon breeken. Zy geleek naar Verfteend Hout en bruifchte niet met Sterk Water. Bovendien nam ryn Ed< op den bodem der Pannen , daar Aluin in gekookt werdt, een Steenachtige verharding waar. die zig als Marmer vertoonde, zynde graauw, van binnen gefprenkeld , hoekig in 't breeken en geen Vuur geevende aan het Staalflag , Zoutig van Smaak. Een Sinter, die ik heb , afkomftig uit een oude Bergbouw, met Steen en Kolen gemengd, van Saalfeld, fchynt varj dergelyke natuur te zyn. Cu) Tuffteen der Pispotten. Geen (10) Tophus Alunvinaiis, fuperftratus , compafrus , grifcus. Sy/i. Nat. XII. Tom. UI. Gen. 49. Sp. 10. Tophni AlurcinaiiJ gtiseus Sec. Tophus Aluminaris coótus. It, Scan, lez. Tophus Vans. Matularum. Sjfl. Nat. XII. Tom. III Gen. 49. Sp. 11. X s III. DüEi.. II. Stuk, h Afdeel. XX. Hoofd- STDff. X, To.hu, AUumvut. Alain- Tuf. xr. Urinarius. Pis-Tuf,  33° De T u f s t e e j? e n I. Afdee: XX. Hoofd stuk. XII. Tepbai Leletir.as, Ktceikorsc. Geen andere wordt hier bedoeld , dan die *; Steenachtige Korst, welke op fommige plaat. fen, daar de Menfchen geduurig hun Water loozen , of ook daar men hetzelve, 't zy door onachtzaamheid, 't zy met voordagt, eenigen tyd opgaart en daan laat, aangroeit. Dezelve heeft, in eigenfehappen, veel overeenkomst met den Blaas - Steen. (n) Tafneen der Ketslen, dis Kalkachtig Naar de hoedanigheid van het Water, dat, tot Theedrinken of anders , op zig zelve ge« kookt wordt, groeit aan den Ketel, indien men denzelven niet fchoon maakt, allengs een Korftig beflag, zynde doorgaans van eene Kalkachtige natuur, volgens de bcpaaüng van Li awjEVï. Zyn Ed. merkt aan , dat het overvloediger uit Bronwater dan uit Rivierwater ontftaa. Het zuivere Regenwater, onzer Bakken, geeft daar van het minde; maar Putwater , inzenderheid dat hard is en brak , zo veel te meer. De eigenfehappen zyn naar den aart van het Water verfchillende. Men noemt- ze (is.) Topbus Calcareus Lebetum. SyJI. Nat. XII. Tom. Hf. Gen. 49. Sp. 12. SCHHïB. Litb. 85. jPorus Aqueiw Aqua firr.plici geneiatiw. Wall. Min. 297. Tophus fufibi5 s tenefiris AqaX fimplici genetams. Lapis Aqueus. Wall. Sjfl. Mn, II. p. 392. Sp. «j.  tophi genaamd. 331 ze Waterfteen of ook wel Ketel fteen. Zy is door Vuur fmeltbaar, zegt Wallerius, tot een doorfchynend Glas. (I3) Tuffteen die Kalkachtig is en Korrelig. De heete Badwateren, die de hier voor befchreevene Staladietifche Omkorftingcn maaken Cd), leggen aan de kanten der Bronnen , Bakken en Pypen , een Zetzel af, als voor. gemeld is , 't welk dezelven, indien zy niet om zekeren tyd daar van gezuiverd werden , geheel verftoppen zou. Hetzelve verfchilt. in natuur, zo zeer niet van dezelven, als ir gedaante. Het beftaat , naamelyk , als uil een Kalkachtig Zand, dat broofch en geelach tig is , aan de buitenzyde begroeid met byn onzigtbaare Kryftalletjes, zegt de Ridder Doch anderen merken aan , dat deeze Baden Tuf niet alleen in de Kleur, die doorgaans wi is en fomtyds donker bruin, groen- of geelach tig, naar de bygemengde Mineraale Stoffen maar ook in aart grootelyks verfchille: alz men fommige geheel Kalkachtig , anderen g< rnengd aantreft, met deeze of gene Aarde (e) Z (iS) Topbus Calrarcus Grannlatus. Sy/l. Nat XII. Tom. 11 Gen. 49. Sp. 13.Lapis in Canalibus. VAUD. Disf. 18. (e Kleuren fneelen , van het bruine, door ;t rosfe en het geele, in het Jfabelle, met me ftaaiheid , gelykende nsar die van fomige Dendrieten. Ik heb 'er ook een weergaa n , met eene vcrfchillerde Tekening Aan agterzyde zynze, op een geheel andere mier, Wolkig genprmerd. Der-  T O P H I GENAAMD. 333 Dergelyken fraay roodachtig bruin, geel en wit bonten Tuffteen , verfchaffen ook andere ^ heete Bronnen. Men vindtze in de Eifenba-j cher en Glashuttner Baden in Duitfchland, als s ook in die van Raufchenbach in Hongarie. Dc Tuffteen van Konigslutter in het Brunswykfe, drie Mylen van de Hoofdftad, is tot het bouwen der meefte Huizen aldaar gebezigd, inzonderheid tot de Kelders , waar in men de Brunswyker Mom bewaart (ƒ). Verfcheiderley Tuffteenen leveren de heete | Bronnen op Ysland uit , doch onder dezelven is de Witte een algemeene Schors of Korst, derzelver Kanten en de naby zynde Steenen , Schulpen of ftukken Houts, bekleedende. Deeze Korst is als met Wratten bezet en in hardheid zeer verfchillende. Somtyds kan men ze met de Nagels afkrabben, fomtyds iszy zo vast als Yslandfch Agaath. Men merkt aan, dat dezelve eer Kley- dan Kalkachtig zy; als niet opbruifchende met Sterk Water. Dit heeft zy met andere Steenachtige Samengrocizels van de Yslandfche Bronwateren gemeen (g). Hier behoort, wegens de hoedanigheid, het zogenaamde Verfteende Water van Oberftein.1 Dit zyn wanftaltige Klompen en Stukken, waar van ik verfcheidene bekomen heb, van buiten roodachtig , van binnen Spaathachtig wit, doch van (ƒ) BBUCKM. Tkef. Brunsv. p. S7, (S) Ol-AIS. and POV. Rtifit Jh' P' 7?« HI.DEEL. ILSTUKi I. XX. IOOKD« TUK. Van Ys« tnd, Veifteensl ïatct.  I. Afdeel XX. Hoofdstuk» xiv» Topbas OiU.hut. 334 Dë Tomieübïs van eene Kalkige natuur. Het Water, door de Gangen der Bergwerken loopende, maakt zodanige Saraengroeizels van aanmerkelyke dikte en zwaarte. (14) Tuffteen die Kalkachtig is , uit verfcheide Erwtachtige gekorstte Bolletjes famengehoopt. Onder de Delfftoffen komeö , behalve de Verfteeningen van kleine Hoorntjes' en Schulpjes, die zig fomtyds zodanig vertoonen, dat menze voor Verfteende Zaaden aangezien en Zaadflemen geheten heeft (h),ook voor, die men Kuitfieenen noemde , zig verbeeldende , dat het Verfteeningen waren van de Kuit of Eijertjes van Visfchen (i). Om die reden gaf men daar aan den naam van Oölithen, in 't Hoogduitfch Rogenfieine. Verfcheide voornaa» me Lithologiften,waar onder Scheuchzer, Baijer, Brdckmann; zyn van dit Gevoelen geweest, waar in zy bevestigd werden, doordien zy, met een gewapend Oog, daar in meenden zelfs het Wit en Doijer van een Ey te onderfcheiden. Een ronde zwarte Stip, f14) Tophus Caïcareus , Globuüs PiGformibus öuftatis congeftns. SyJI. Nat. XII. Tom. Iir. Gen. 49. Sp. i+.Toph. Calc glomeratus &e. Mus, Tes/..74. N. 3. Top)ms BU Thennarum. SyJI. Nat. !s9. N. ». Stalaftites Teftaee«s Globuloms. Cbonst. Mi». §. Ia. Wa Catimt. vvokm.  T o p h i genaamd: 33? Stip , fomtyds in het midden van ieder Eitje voorkomende , zou dan het Doijer of Vrugtbeginzel zyn. Maar dit maakt dczaak te on> waarfchynlyker;alzo in de Kuit der Visfchen, voordat die gefchooten is , niets zodanigsplaats heeft , aan den eenen, en de verbaazende veelheid , in welke deeze Steentjes op fommige plaatfen voorkomen, aan den anderen kant. In 't Halberftadfe, by Hammersleben, kan menze by Wagens vol verzamelen en in zeker Stadje, genaamd Weferlingen , zyn byna alle Huizen van zulk een Gefteente gebouwd. Voeg hier by, dat menze aan de Bronwateren ook verzamelt ; 't welk den oirfprong nader aan» wyst. Wy moeten hier, tot onderfcheiding, een weinig uil daan. 't Gefteente, dat hier bedoeld wordt , beftaat byna geheel uit ronde Bolletjes. Van dien aart komen 'er voor, welken men, met een Vergrootglas,duidelyk kan zien, Verfteende Hoorentjes te zyn. Dit baart derhalve geen zwaarigheid. Anderen, die tot de Helicieten behooren,zyn op de breuk, of door afflypiog , aan de Spiraale draaijen kenbaar (£)• Onder de Heliolithen of Aftroieten ko- Wohm. Mus. %z. Stala&ires Calcareus, Globulaiis &c. Oolithus. Wall. Sy/i. Min. H. p 383. Sp. ^s. (b) Zie 't vooig. I. Stok, bladz. 47S. (i) 'c Zelfde, bladt, 362. (k) Zie 't vooig. I. Stuk, bladz, 43«» III. Dssl. II.Stuk, t Afdeel XX. Hoofdstuk.  3S6 De Tupsteeneh i. Afdeel XX. Hoofdstuk. KuitMarmer. komen ook .voor, omtrent welken men zig ia ' gefleepcn Plaatjes vergisfen zou kunnen ; indien niet gelet werdt op de Sterretjes in dezelven (l). Van de Porpieten zynze niet zo gemakkelyk te onderfcheiden. Hier moet men ook op het inwendige acht geeven , dat in dezelven Straalswyze of Raderachtig is , gelyk ik die befchreeven heb (m) : terwyl de Oölithen zulks misfen, hebbende in 't midden een Stip, welke met verfcheide Rokken , die zig op de doorfnyding als evenwydige Cirkeltjes vcrtoonen , is omringd» Daar is een Soort van Marmer, genaamd Hammites , dat door Li mnjetjs afgezonderd wordt van dit Gefteente. Het verfchilt, daar van , zegt hy, doordien het wryfbaar is en Sneeuwwit, uit de Baden geboren: dat Marmer, in tegendeel, hard en Laagachtig, Afchgraauw , digt, aan den Zee-Oever eertyds gegranuleerd. Dus zouden wy dan hier moeten uitfluiten de Kuitfteenen, over welken Bkuckmann weleer een geheel Vertoog gefchreeven heeft, zeggende daar van : dat het een foort van Rotsftecn is , uit ontelbaare Bolletjes , welken hy voor Verfteende Kuit hielde, fa-' mengefteld , waar van fommigen de grootte van Geerst Cenchrites , anderen van Slaapbollen-Zaad ,Meconites genaamd, en nog minder heb' (l) Zie GliïTTARD. Mem. Tom. III. Pl. 4S, 47. 0)1. Stuk, als boven, bladz, 505,  Tophi c ë n a a r>. 337 hebben. Van Kleur waren eenigen geel, anderen wie ; eenigen rood, anderen bruin; et. telyken wit in een rood of bruin Gefteente leggende, en fommigen graauw. Men hadt 'ei gezien in een bruine Matrix, wit van Kleur ir 't midden rood: welk door 't aanflypeneen fraaije Vertooning maakte. Van dergelyken Kuitfieen , zegt hy , worden in de Nootenberg, by de Stad Brunswyk, (dus wegens de menigte van Hazelaaren , die 'er op groeijen, ge naamd,) jaarlyks wel honderd Wagen. Vragten gebroken , waar mede men dagelyks aldaai Huizen bouwt en de Straaten plaveit. Ook is de St. Andries-Kerk in Brunswyk,een zeer groot Gebouw , geheel opgehaald van zulk Gefteente , waar onder voorkomt dat donkerrood is, met Bolletjes zo klein, dat menze naauwlyks zien kan met het bloote Oog («). Hier behooren , evenwel, de zogenaamde Peperfteentjes (Piperites), welken ik, zo los als in een Klomp famengegroeid, heb , van eene bruinachtige Kleur. Deeze, uit Noorwegen afkomftig , zitten zo digt tegen elkander, dat men geen blyk kan vinden van eenig ander Gefteente, en ge1yken,zo door de grootte als door de ruuwheid, zeer naar Peper, terwyl zy ook allen van gelyke grootte zyn.'Met een Vergrootglas zie ik dat zy uit Schilletjes of (n) Spic.Pbyi.ieOölithU, ad «Ie. Ths. Srunsviunjt. . Y III. Ds.ul. II, Stuk. t. Afdeel. XX. Hoofdstuk. Peper. Steentjes,  L Afde l. XX boofdstuk. Etwtet fieencn. 333 De Tofsteenen of Bastjes beftaan , en dat de muwheid door klei'ere zwarte Korreltjes als Zand, dra-bui» ten aangegroeid , veroirzaakt worde. Onder de vier Soorten van Oölithen, welken Wallek 1 u s voorgefteld heeft , z e ik niet waar deeze t'huis te brengen zyn. - Die Autheur maakt zyne eerfte Soort van de genen , welken L 11* r, s. v s hier eieertlyk bedoelt , dat is de zogenaamde Pijolithen of Erwtenftecnen , Orobias genaan.d , by tommi» gen, of thacolithen: waar van Brickmann, meergemeld , de Afbeelding geeven zou (0). Al wederom heeft hy hier in zeer misgetast; want Brlckma nn zegt uitdrukkelyk, dat hy van deeze niet fpreekt, willende daar over een byzonder Vertoog fchryven, en de aangehaalde Figuur wyst flegts een grooter Soort van Oölithen of Kuitfteenen aan. Walleixivs onderfcheidtze door den Bast, als ook door de Meelige zelfftandigheid van binnen, en dat het Gefteente , waar in zy zitten, zo hard niet zy, als de Matrix der laatstgemelden. Voorts merkt hy aan, dat fommigen als groote , anderen als kleine Erwten zyn , en dat menze vindt in Bohème, Engeland, Gotbland. Van de Boheemfche heb ik drie of vierderley a die haaren oirfprong genoegzaam aan de Tufachtigheid van het Gefteente openbaaren. Die (,) Sptc. Pbyt. ic Oiilitiis, Tab, XXV. N. 3. Witt, SyJI. Min. 11. p, 384.  TOPHI GENAAMD. Die van de kleinfte Soort, weinig groo dan de gemelde Peperftecntjcs en wat 0L1 van grootte, vullen hetzelve, en zyn van' zelfde Kleur , naamelyk geelachtig vuil vv Aan deeze blykt reeds duidelyk , dat zy t verfcheide Rokken of Schilfers, over elka der, beftaan. Die van een andere Soort 01 trent van grootte als gedroogde witte Erwtei v*7 egaal, zitten in een Sneeuwwitte Kalkac tige Korst, en hebben deeze aanmerkelyl byzonderheid , dat onder haar buitenfte witi Kalkachtige Schors een andere legt, die hoe Oranjekleurig geel is. Dit fchynt niet do, de Lugt veroirzaakt te zyn. Een derde Soort blykbaar Stalactietifch , bevat niet alleen z kleinen , ja kleineren dan de eerde , maar oo middelmaatige als de tweede en zeer grooten als gedroogde witte Boontjes, welken lang werpig, plat en van onregelrcaatiger figuur zyn Van't gezegde hoog geele Korstje, komt 'ei ook eenig blyk in voor. Het Stukje , dat ik, als eene vierde Soorl van Erwtenfteenen , hier geheel in Afbeeldine mededeel, PI. XXIII, Fig. 7, is in verfchei de opagten merkwaardig. Duidelyk vertoonen zig daar in de Laagen van de Stalacfietifche Korst der Baden, overlangs, waar wederzyds de rondachtige Bolletjes ingekast zyn. Een derzelven is van de grootflen , en heeft nevens zig de holle Doppen van andere zodanige, als ook verfcheide Bolletjes van de kleine Soort. ni.DüüL.i/.STUK. Y 2 Vaa 3.59 ter . T. üFar.rii ?k XX. de Hoofd. t stuk. it n Erw"n-'. 'H fleenen. an- 1 • k* :e e g )r * j c I Pt. x sur. Fig. 7.  i. Afdeei, XX. 'loOFD gTUK. Br talen /lemen. Het zy geen £1 vr ten. 34.0 De Tufstee kek Van de meeften komen hier ledige DopjeS voor , die in dc holte een byzonderen Glans, als van Opaa', vertoonen , zynde in één derzelven , die een half doorgebroken Erwtje bc• vat, de inwendige Saraenftelling uit Kalklang» jes,tot het midden toe, tebefpeuren, als men ziet by Letter a. Daar tusfehen komen, in en op de StalaQiec-Korst , veele kleinere, byna als Geerst of Slaapbollen • Zaad, voor: d s men hier byna alle verfebeidjnheden by elkander heeft. n Zo blykt dan, ut het een en andere, dat het geen Erwten zyn , noch Linfen, Wikken of dergelyk Zaad,- 't welk anders, in deeze Bronren geworpen, zeer wel overkom zou hebben kunnen worden (ƒ>). Want, fchoon 'twaar is, dat het dunne Oranje- of hoog geele Korstje, ('t we'k fommigen, als gemeld is, regelmaatig omkleedt.) gereedelyk het denkbeeld geeve van de Schil eener dergelyke Peulvrugc, wier binnenfte dan vergaan zou kunnen zyn of vertcerd ,• is 'er naauwlyks reden te bedenken van eene zo ongelyke en onregelmaatige figuur , die in de lo^fe Erwtefteentjes, welken ik heb, nog meer doórftraalr. Derhalve hoewel zy, by 't Gemeen, Pifa Carolim, dat is Karlsbad. Erwten, geheten worden; houden wy ze voor Tufachtige Natuurfpeelingen, door de beweeging van het Water, zekere Kalkachtige Kernen (p) Zie WALCH, Vtrflttwl* Zaubjm , III. D. Madz, 103.  T O P H I ti r. N aam D. 341 oen overkorftende , gefpronten. Dit geeft reden van derzelver rondachuge , doch onregelmaatige figuur cn ongel\ke grootte, in een: zelfde Klomp. Want het is wat anders mets de Hagelbolleijes , die in de vrye Lugt gc-j vormd worden uit Druppels van gelyke grootte. Hier zyn de Bolletjes , in de vorming , aan geduurige drukking en ftooten onderhevig. Zie verder, woordelyk, hoe de Heer Hollman> zulks verk'aare (g). „ By aldien Wateren, met een Steenige en, „ Tufachtige Stoffe vervuld, op eenige plaats' „ rusten , en op hunne oppervlakte, uit de „ een of andere oirzaak , tv zet raaken met ,, Lug: belletjes ; wordt de omtrek van die „ Belletjes dikwils, in korten tyd,zo ftyf, dat zy byna gelyke naar een zeer fyne Eijcr„ fchaal, die zelfs, door byten met de Tan,, den onderzogt, een kennelyke knailing ver,, oirzaake. Deeze Stoffe, derhalve, ii.dien zy zig hechte aan Korreltjes, door het Wa„ ter heen en weer gewenteld of gerold, be„ kleedt dezelven gemakkelyk met een zeer dunne Schors, waar , kort daar na, een ,, andere om heen groeit, en om dezelve wederom anderen , agtervolgelyk; maakende „ dus te famen, zelfs midden in het Vogt , „ eea (j) Syll. Ctament. in Reg. Scisnt, Sec. p. Iji. WALl.. S,jl. Mm. II. p. lU. III. Di: el. II. Stuk. I. \ DEEL. XX. loOFDTUK. ErwltH. }»r.lis. Oirfprong loor omkorfting in t Water.  34» De Tufsteeneh I. AprEEL. XX. Hoofdstüs. Erwten, fltenen, Oiifprorif!: der afdruiping in dotten. een zodanig Kogelrond Lighaam , waar zig ,, dergelyk een Zandje, als 't ware voor mid„ delpunt, ingeflooten bevindt." Te meer nog wordt men bevestigd in dit denkbeeld , era dat van Yzer dergelyke Tufachtige Steengroeijingen bekend zyn. Dus heeft rnen niet alleen de gemelde Boonen-Erts en Yzer - Boontjes, maar ook een Erwtachtige Yzer-Erts van Marsdorff, door den vermaarden Bruckmann in Afbeelding gebragt (r); die daar van zegt : „ Men vindt in Hesfen „ dergelyken Yzerfteen , niet ver van Hom* „ burg, in zulk een menigte , dat daar mede „ twee hooge Ovens aan den gang gehouden „ worden- Het Yzer , dat daar van zonder ,, byvoeging van andere Yzeriteenen komt, „ is regt goed en het Zweedfche gelyk. Zy „ worden in een Dal, meer dan een half Va- dem dik , by glad Kalkgcftcente leggende „ gevonden, en het is zeker, dat men reden ,, heeft zig te verwonderen, hoe de Natuur „ dergelyke famengehoopte Kegeltjes, en wel „ in zulk een menigte , heeft kunnen vor„ men." Dat 'cr ook nog een andere manier van grotijirg deezer Zaad- of Erwtachtige Bolletjes zyn kan , leert ons de hier voor befchreevene Zand-Tuf, zynde de vierde Soort van die Geflagt, buiten twyfel door afdruiping (rj Eplfl. hm. Cent. I. Ep. 41. T. 5,  ï O P H I GENAAMD. 343 ping van Okerig Water, in de Dmpfteeiv Holen , geboren. Laai stgemelde Autheur heeft zulks zeer duidelyk aangetoond in die van , Hongarie , alwaar men op den Grond , zegt*' hy, kkine Bergjes ziet, van ontelbaare zoda- f „igê Verfteende Druppelen, de ondertonvan Prootte als Zand of Geerstzaad, de middelden als Erwten, de bovenden grooter, doch zeiden zo groot als een Hazelnoot. Hy heeft dezelven in Afbeeld.ng gebragt en zegt, dat zy byzonder geleeken naar Verfuikeiwen. Daar nevens voegt hy een gedeelde Klomp van zodanige Staketen, volkomen naar een uruiven - Tros gelykende ; hoedanigen de Heer GüETTARoin Vrankryk ook gevonden heeft en afgebeeld (s). Eindelyk kunnen deeze Erwtenfteentjes, zo de Heer' W aller i us zig verbeeldt , oo' ontltaan uit eene inwendige beweeging naar Gis:ing gelykende. Want eene weeke Kalkklomp, daar door in Borrels opgeheven, kan dezelve door fpatten afwerpen in een omkorstend Water , 't welk dezelven dan als Bolle, tjes vormt en doet aangroeien. Hier moet men zig erinneren, hoe zulks by de uitdamping van Konferven en dergelyke Papachtige Stoffen, plaats heeft. Dan zal men zig over de r me (,) BKKCKM. EfV. ItH. Cent. I, Ep. i. De Belbriis La rid«Is üptovienlibus Hungaiicis. GuEIT. M,m. de l7>4; ut fupra. ■* K III. Dm, II. Stuk, I. fdeel. XX. .oofb» :ük. Erviunttwm. Of door Gillende op lotreUng.  ï. Afdeel XX. Hooïd- STUK. XV- Tapkas Tt/tactus,. Schulpiïeen. XVI. €)f!eoeolla, ïeeniym. 344 De Tufsteeken menigte van zodanige Bolletjes , over derzelver verfchillende grootte en zelfftandigheid, niet meer behoeven te verwonderen, noch vreemd vinden, dat zy maar op eenige plaatfen voorkomen. Ik-heb een Tufachtige O verkor Hing, waar in zig de blyken van zulk eene opborreling duidelyk voordoen. (ij) Tuffteen die Kalkachtig is, uit brokjes van Schulpen famengehoopt. Doorgaans komt deeze voor, daar men Kalk vindt, voornaamelyk in Vrankryk , Spanje, Engeland, zegt L i n n je us. Te Kadix worden 'er H uizen van gebouwd. Zy komt het Schulp-Marmer zeer naby, maar heeft geen Steenige hardheid. In 't Kabinet van den Graaf van Tessin bevondt zig zulk een Steen, waar in men de Hoorntjes naauwlyks met het bloote Oog ontdekken kon. Bevoorcns heb ik, onder de Verfteeningeo, van dergclyken gefproken (ï). (16) Tuffteen die Kalkachtig is. , en byna Rolrond, doorboord. Zeer (ij) Tophus Calcarins glomeratus e Testarum ftagmentis. Sy/i. Nat, Xïl. Tom. 111. Gen. 49. Sp. 1$. (t) Zie 't voorg. Stuk, bladz. 477. (iö) Tophus Calcarius fnbcylindricus , peiforatus. Sy/f. Nat. Xtl. Tom, 111. Gen. 49. Sp. i«. Mus. Ttsf. ?z. N. i. Tophus Margaeeus Cylindiicus perfoiams. Vog. Min. »jt, Ta«  TOP EI GENAAMD. 345 Zeer bekend is dit voortbrengsel der Na tuur, dat men, uit een verkeerd denkbeeld, van ouds Ofteocolla,'twelk Beenlym betekent, genoemd heeft , als dienftig tot het fpoedigei doen famengroeijen van gebrokene Beenderen, en naderhand , toen men de ydelheid van dii denkbeeld begreep , geheel tegenftrydig, al; naar gebroken Beenderen gelykende, Osfifragw. Ook noemen de Duitfchers hetzelve Beinbruch, dat is Beenbreuk, Beinwelle, Wal Jtein , Bruchftein en Steinbein of Steenbeen , met het Latynfch woord OJleolühus overeenkomftig. Sommigen hebben het, als naar een Boomftam gelykende, in 't Griekfch Stelechi tes geheten, 't welk misfchien daar van daan kwam , dat men daar in eene Groeijing, als van Boomachtig Koraal, meende plaats te hebben. Veeleer zou men het Rhizolithus noemen mogen , dat is Wortelfteen; hoewel dit ook niet in de volftrekfte zin moet opgenomen worden. Het zyn, naamelyk, geen Verfteende Wortelen, maar alleenlyk overtrekzels van Wortelen: des Walleiuus in dit opzigt, Topbus Argillse Ramofus et Fistulofus Gbon. Sup, 16. N. t. Stelechites Radix petiificata, Coriice Atenaceo Lapidescente. woxt. Min. 43. Baum. Min. J. p. 194, Petiificatuin Veg. Rad. Atbotum Wall. Min. 335, Stalaft. Calcareo. Aren. circa Radicem Vegetabilem concretus. Ofteocolla. wall Sy/l. Min. 11. p. 2S2. Latva Argillacea, Argilla innata, ©fteoctfla. Ckonst. Min. §. »8i. Ofleocoüe, Phil Tram. 1745. &e> &=• ?S UI. Dïel, IL Stus, L Afdeel. XX. Hoofd- 'STUï. O/lmcolU.  34^ De Tufsteehes I. AfdEELi XX. Hookd- stür. OJltoeMa. zigt, ten aanzien van zyn eerfte bepaaling, door Vogel te regt berispt wordt. Naderhand heeft hy zyne bepaaiing beter gemaakt, noemende het een Kalkig Zandige StalaStiet, rondom een Plantaartigen Wortel famenge^roeidMen zou zyn Ed. nogthans daar omtrent ook mogen vraagen , of 'cr andere zyn dan Plantaartige Wortelen? De 0,'teocoia is , volgens deezen , een witachtig , grys of geelachtig famengroeizel als'Steen , met eene cm-ffene Opper lakte , doorboord , gelysende naar een Boomftam of gebroken Been , en, op fommke plaa-fen , oirfpronglyk uit een fyne Zardige net eene Kalkachtige Aarde gemergd , op anderen uit eene Mergekchtige; waar door diep in ,de Grond overgebieevene Boomwortelen eerst omkorst worden , laatende, nadat zy vergaan zyn, hunne figuur en een opening in het Samengroeizel over. De Ho'gleeraar Vogel hadt aangemerkt, da bepsaling van onzen Ridder goed ware, mids men Kalkachtig in Mergelig veranderde. Hier door on lerfcheidt hy z Ifs de andere Steenige Overtrekzels van Wortelen van het (v) Vtrflmdt Zaak.cn. 111. Deel , bladz. 29. (w) Pe Heer Wallsrws hieidt de Ofteocclla voor Verfteende Woriels van den Zwanen Popelier , niet Kalkachtig» zeggende dat, als zulk een Boom, op een Zandigen tJiond groei jende, afgehouwen werd* of verdorde, dan de W01-  toph i genaamd. 347 het Beenlym. De geleerde Walch, nogthans, acht ook hetzelve zo wel van eene Kalkig Zandde als van een Mergeiige natuur voor j te komen, en zondert daar van af die omkor-1 ftingen , welke uit Tufwater ontftaan v). Grokoviüs hadtze een Kley - Tuf geheten, en Brückmann verhaalt, dat zy te Berlyn in 't Zand groeit. Anderen merkenze aan, als eene Zandige omkorfting van Wortelen. Linnjeus befchryftze dus. „ Een lange Spilronduchtige famenhooping „ van Kalk-Aarde, fpongieus, oneffen, wit„ achtig, opbruifchende, met een gladde ope„ ning Pypachtig doorboord : gebooren uit „ eene, eer fyne Kalkdoffe, met Zand gemengd, ,, en diep begraven Wortelen, van Pyn- Eike„ Esfcheboomeu f», omgroeïd. Deeze Wor« „ tels, door verloop van tyd en vogtigheid „ verrottende , geeven gelegecheid tot de groeijing van het Beenlym , terwyl hunne „ holligheden gevuld worden met eene Kalk„ achtige Aarde, welke in Water ontbonden „ is aangebragt. Dit leert het Celachtige Ge* ,, weefzel van Hout, Bast en Vezelen, waar „ mede de brokken , als menze uitgraaft, digt ,, omvat zyn. D. Gleoitsch. Ep. 1747-" Van Wortel ainftonds begon in Sieen te verandeien ; doch de Heet Berkheï heeft naar zodinigen , in onze Zandgronden , te vergeefsch gezogt. Nat. Hijlork van llollani. 11. D. II. STUK, bladz, it4i. III. Deel; II. Stuk. L Afdeel. XX. 3oofd. TUK. OJieecolla,  248 De Tüfsiïekih I. . AïDERL, xx. STUK, Ofteocolla van Etampes.. Van dien aart vak deeze Stoffe in Silczie cn in het Brandenburgfe by Sonnenbu-g, niet alleen , maar ook op andere plaatfen in Duitfch. land, in Hongnric, in Italië, Switzetland en zelfs in Engeland. By Frankfort aan de Üder fchiet dc OLteocolla ter diepte van twee Mans langten onder de Grond, met een Stam van dikte als een Arm of Been, en Takken als de Vinger (x), In Vrankryk heeft menze insgelyks ontdekt , van eene Mergelachtige natuur en week ; ten minde by Etampes, een Stad twaalf Mylen van Parys, aan her. begin van eene Rivier , die in de Seine uitloopt. Hier komt zy aan den Oever voor, in een verheven Groi-d, in de gedaante van Pypen, die van drie of vier Duimen tot éón of anderhalf Vcet cn langer zyn, de meeflen Cylindrifch, van een half tot een Duim dik, fommigen platachtig of half Rolrond ; fommigen Kegelachtig, eenigen krom als Hoornen of driekantig; anderen als uitgegroefd ; doch allen met een ruime Pypachtige holte, van binnen glad en doorgaars overlangs geftreept, roodachtig geel, of vuil wit; terwyl de uitwendige Oppervlakte fchoon Mergelachtig of Krytwit zig vertoont. Men vindt geheele Klompen van zodanige Pypen , verwardelyk ondereen gemengd , by de gemelde Stad (y). Over (x) Phil. TranfnB. abridg.byLoWIBMP. VOL. 11. p. 461. (>) Gukttahd , Mem. fur 1'OfteocolIe d,£t?mpes. Mff. it Xêud. it fmii 'Ie >7»4i P- 4°»-  T O t h I «tHAAllö. 34j Over derzelver vorming hadt de Heer Gb kttard verfcheide bedenkingen, tot da hy eindelyk begreep , dat zy buiten twyfe door Tufachtige Overkorftingen van het Wa ter der Rivier veroirzaakt waren, en gegroeic om de Steelen van verfcheiderley Planten, oi ook om derzelver Wortelen. Dit past hy toe op die van Etampes in 't byzonder, erkennende, dat zy elders ook wel Riet of Boomwortelen tot haare vorm gebru ke, en dat Omkorfüngen daar van voorkomen, naar den aart des Gronds, Zand-, Kalk-, Mergel- of Steen ja zelfs Kies of yzerachtig , ^«J^fe (jLetjitsch wil (2). I t ' Afgebeeld, gelykt zo zeer daar degemelden vanden Heer Güettar», by Etampes, dat ik het als van dergelyken oirI Iprong moet befchouwen. Het is, als 't WL re, uit twee Pypjes, nevens elkander, famengelteld, dje Spdrondacbtig loope„, en dus heE Stukje aan 't eene end fmaller maaken. Van binnen ts het geheel open, met verfcheide oneffenheden, en heeft dunne Wanden , van burten ook ruuw Kalkachtig en over ' geheel bram wit van Kleur, en, met fterk Wateren brunchende, fchynt het Mergelig te zyn Hec an. mit,We Ofteoco"*m d< III. DïEL. II, STUJC. I. • AfdeeLJ' ' XX. ! Hooi'd. stuk. OJlcocoUa. WoneN pypjes. Pt. xxtir. », 5.  i. Afdeel. xx. Hoofd STUK. Oftemnlia. 350 De Tufstee.neb andere, van Fig. 9, toont duidelyker de figuur van een Wortel, en fchynt daar van een Overtrekzel te zyn , uit Kalkachtige Stoffe , met Zandkorreltjes, dij 'er zeer zigtbaar op leggen, van buiten omkleed. Dus is het van buiten graauw, van binnen wit, alwaar het mede een zeer ruime Pypachtige holte heefc, geheel doorloopende, en twee Gaten op zyde, daar zekerlyk Sprugtels zullen gezeten hebben van den Wortel. Dit Stuk is van Bareuth afkomftig. De Ofteocolla, die men in de Winkels koopt, heeft geen zo blykbaare Wortelachtige figuur, noch zo ruime holligheid, zynde ook veel knobbeliger begroeid, en als geheel uit Kalk beftaande. Dus is de gene, die in zekere Landftreek aan den Rhyn , de Bergftraat genaamd, zo veel gevonden wordt. In 't Kabinet van den Graaf van Tessin kwam ze voor ter dikte van een Arm, vaster en gladder dan gewoonlyk. Die by Frankfort valt wil Brückmakn dat van zulke Mergel zy , als de Tuf van de Bron der Digteren , daar dezelve, zegt hy, ook in groeit, en van welke Mergel men aldaar Kalk brandt (a\ Ook fpreekt hy van een 'witte, weeke, Aarde en Zandige, van Warnits in de Ucker-Mark van 't (a) Epift. hin Cent. II. Ep. 71. (f>) Md. Ep. 71. p. 907. {e) Epift, Urn, Cent. I. Ep. 59*   3 Deel, PLAAT XXIV.  ToïBI GE N«a AMD. 35: I 't Brandenb gfe, een half Uur van Suckow (b) I In zyn Kabinet hadt hy, van Masfel uit Siiezie I vericheiderley Olteocolla's , inzonderheid eei % Pypige Yzerachtige , die Glas fneedt als eet I! Diamant f» Van dergelyke vindt men ooi i by Kundmann gewd.' gemaakt, als med< si van eene Zandige en van verfchillende figuur i Sponsachtig, Pypig , Takkig en Kogelrond I Volgens Hermann vondt men 'er te Mas 1 fel één , die blaauw was en Zilverhoudende I Het Kalk- of Gyps-achtig zetztl der Bron li wateren van Karlsbad in Bohème, wordt dooi i Ge sim er e n Korftig Buenlym, by de Duit ê fchers Wallflein, geheten, om dat het dekragi i zou hebben van Beenders aan malkander te ly I men , in leevende Menfchen (d). Dus heef é men oudtyds zig verbeeld, dat de Ofteocolla, rj in en uitwendig, tot aangroeijing van het Been^ weer , dieuftig zoude zyn , en men heeft ze oj ook tegen den Witten Vloed en afkopende t Koortfen , aangepreezen. Hedendaags komt ;| zy, onder de Geneesmiddelen, naauwlyks in aj aanmerking. , (17; Tuffteen die KalkachtigKleijig is, zonder bepaalde figuur. In (d) C. GESN. dl Fig. Lap. p. 30. (n) Tcpbut Calcario-Argillacciu atnerpbuj, Syi. ïfati XII. Tom. 111. Gen. 49, Sp, 17, III. Detx. II, Stvs» [ . I. Ap~>EElJ ' XX. 1 Hoor». ( STUK. . Ojleoenlia., xvrr. Ttpbmi druilt*. tmt, Kley-Tuf,  ^521 DE TtïSTEEHEÏI * li Afdeel. XX. Hoofd- STUK. Gemberfteenen.Ft- XXIV Fig. I. Ia Westmannland, een Provincie van Sweeden, was deeze den Ridder voorgekomen, dienaar een Vleefchkleurige Kley zodanig geleek j dat menze 'er niec, dan door een Steenige hardheid , van onderfcheiden kon. De Gottinger Hoogleeraar Gmelin vraagt, of de verharde Slym , welke zig op den Bodem en aan de Oevers van Staande Wateren aanzet, niet ook hier behooren zon ? De voor befchreevene Omkorfting van Rackanje mogt, indien dezelve van een Kleijige natuur ware, en geen byzondere figuur had, hier plaats ver« dienen. Ondertusfchen meen ik tot deeze Soort te kunnen betrekken , fommigen van de zogenaamde Gemberfteenen ; gelyk ik een daar van uit Voigtland heb, welke zig, als in Fig. i. Pl. XXIV, uit Kalkachtige Kley famengegroeid vertoont, behoorende tot de gefigureerde Steenen, die aldaar menigvuldig voorkomen (e). Brtjckmann heeft een geheel Hoofdftuk van deezen Gemberfteen, die hy wil uit Zandkorreltjes , door eene Lymige Stoffe , waarfchynlyk Kley, famengegroeid te zyn. In de Zwart Spanjer Steenbreuk voor Weenen hadt hy daar van een menigte , in grof Zand leggende, aangetroffen (f). De figuur derzei ven, hoewel naar Gember - Wortels gelykende , is 'zeer onbepaald. (e) Vid. Aïl. Fhyt. Mei. Vol. VII. p. 181. (f) T/jcs. fuht. Dus, Brunsv.p, isï. Tab. ). Hoe de Okerlaagen door het Zand van den gemeenen Grond onzer Duinen loopen, heeft de kundige Heer Berkheï zeer fraay in Plaat gebragt, en zeer omftandig befchreeven (q). Ook vondt zyn Ed. Oker in alle onze Kley-Gronden , en wyst de groeijing derzelvc, zo Aderswys als by Klonten, in Afbeelding zeer duidelyk aan (r). De meefte, echter, die in ons Land voorkomt, is grof Minera Feiri Calciformis &c. CRONST. Min. <§. 200, Ochra flava. It. Scan. lij, 151. (0) Swk.h. Vcrliand, IV. Band. p. 22. t[p) De zeïfde XII. Band. p. »t, (q) Nas. Hifi. van Hall. II. D. I. STUK , Pl. II. *. noofdft. bi. 38. (r) De zelfde II. Stuk, bladz, 372. Pl. VI. Fig, C, e, IILDe^l. ILCt 'jzl 1. F Dl' EL» XXI. [OOFD- ruK. Heel'Oktr,  B Afdeei XXI. hoofd" stuk. Gul'Ok* i f 364 De Okers of grof en Zandig, ja dikwils maar geel gekleurd * Zand ; hoewel men 'er ook enkelde brokjes fyne geele Oker aantreft O). In Engeland, komen , behalve de grove Zandige, de fyne •Okers overvloediger voor, zo van eene enkel geele, als van Saffraankleur. Deeze laatfte valt PJaatachtig , is ruuw en Poeijerig van oppervlakte ; zy geeft aan de Handen af en kleeft aan de Tong, doch fmek in de Mond weg, bruifehende geweldig op in Water. Men vindtze fomtyds op zig zelf een Bedding rnaa* kende, fomtyds in loodregte Ipleeten der Rotfen, fomtyds by losfe Bolletjes in andere Beddingen. Zelfs omftreeks Londen komt zy, Goudkleurig, in aanmerkelykeKIompen voor(>;: By Petzenftein , een Dorp niet ver van Neuremburg, wordt met de roode tevens een zeer fchoone Citroengeele Oker-Aarde gegraven, en by veele honderde Ponden Jaarlvks van daar door geheel Duitfchland vervoerd (v). Behalve de Kley, die zeer dikwils van de Oker doordrongen werdt, vindt menze ook, *elyk by Moersfeld in Keur-Paltz, dus in Kalkfpaath; by Orpez, niet ver van Presnits, n Bohème , in groote en kleine ftukken Hout; >y Hodrits, niet ver van Schemnits, in Hon;arie, in Goudhoudende Kwarts. Ik heb It ukken van 't een en andere. In de Twee- brug- (0 Het zelfde, bladz. 304. ' U) DA C05IA Fosfils, p, 9S,  Metaalhoudend» Aarden. 365- brugfe Groeven, als ook by Mofchellandsberg en daar omftreeks, breekt zy dikwils met Ci. naber of gcdeegeu Kwikzilver. Te Stahlberg, by Lemberg, als ook by Weibach in het Spanheimfe , vindt men dikwils Cinaber in Okerklompen zitten. Te Carlsgluck breekt gedeegen Kwikzilver ; by Wolfftein en MunfterAppel Cinaber; by Jan Georgeftadt in Saxen vermomd Zilver; by Freiberg in Saxen LoodSpaath; by Dognaska in Temeswar Bannaat gedeegen Koper , als ook Schirl-Kryftallen , daar in. By Spitzenberg in de Paltz, als ook by Kirchheim in 't Nasfau- Weilburgfe , is zy in de Cinaber - F.rtfen ingefprengd. In Kleur fpeclt de Oker, tusfehen Geel, Rood en Bruin , met oneindige \veranderingen. Men vindtze bleeker , donkerer, doffer, hel. derer, en fomtyds, gelyk in Saxen en Switzerland, naar 't groene trekkende; dat vermoedelyk van eenig Koperig bymengzel ontftaat. De gewoonfte is de gene , die men Okergeel noemt, van welke, door branden in 't Vuur, een roode Oker, tot fchilderen,vervaardigd wordt. De Smaak is anderszins ook lamentrekkende en eenigermaate Zuurachtig, kunnende deeze Oker, in plaats van door Konst gemaakte Yzer-Kalk of Yzer • Saffraan , zelfs in de Geneeskunde worden gebruikt. Ook (v) B&UCKU. Ep. Itin. Cent. III. p, »6« III. Deel. II. Stuk. b Afdeel." XXI. Hoofdstuk.Gul-O ksr.  I. Afdeei XXI, Hoofd STUK. ir. Ochra rufa. Rosfe Oker. 36<3 De Okers o* is zy oplosbaar in de Mineraale Zuure Gees» • ten. In zekere Provincie der Noordelyke deelen van Perfle , wordt van dergelyke Oker door fmelting een broofch Yzer gemaakt. (2) Oker vanTzer, die Poeijerig is en bruinrood. In uitgedroogde Meiren van Sweeden komt deeze Oker, Rost genaamd, dikwils voor, als ook in Yzergroeven op andere plaatfen. BySchemnits in Hongarie heeft zy eene Kwarts geheel doordrongen; in zekere Groeve, by Johau Ge. orge Stadt in Saxen, zit 'er Hoornzilver op ' en in de Sweedfche Provintïe Westmannland breekt 'er gedeegcn Koper in. De eigenfchap komt vee! met die der geele Oker overeen doch zy verfchilt op zig zelve in Kleur, val' lende, hoog, bleek of donker rood. De laatfte welke ook roode Yzerfchieting , bruine Yzer' Molm of Yzer - Saffraan (Crocus Martis) geheten wordt, komt voor op de hooge Gebergten van 't Switzcrfche Kanton Appenzell; op de KalvariënBerg by Schemnits in Neder - Hongarie; hier en daar in Saxen, in Sweeden en als Sinter by 't Karlsblad in Bohème. By Schlaggenwald breeken daar in Tingroepen , by Przu. bram fz) Ochra Fefri pulyerea rufa. SyJI. Nat. XII. Tom. UU Gen. so. Sp. t. Ferrum acido corrofum rubrum. Wall. SyJI. Mn. 11. p. s>».  Metaalhoudende Aarden. 367 bram Loodfpaath, en by Katharinaberg in Boheme Koperkies. Alle deeze drie verfcheidenbeden worden donkerer door 't branden. Bruinachtige Oker graaft men by Konitz , niet ver van Neufohl , in neder-Hongarie. Bruine , die gemeenlykst uit den geelen ziet, ook Braune of Eifenbraune genaamd , is de gemeende. In de Nasfau - Weilburgfe, Tweebrugfe en Keur - Paltzifche Kwikzilver-Groeven , te Mofchellandsberg , Stahlberg, Limberg en Wolfftein, als ook in het Fifchbacher Koperwerk aan den Rhyn , is het een zeer gewoone Gangftof. Men vindtze in de Cinaber-Ertfen aldaar fterk ingefprengd. In zekere Groeven van Saxen zit 'er Hoornzilver op ; by Schemnits in Hongarie breekt vermomd Zilver, by Kamesdorf in Saxen wit Gulden daar in. Ook is zy op deeze plaats overvloedig gemengd in andere Yzer - Ertfen. Zwartachtige of zwartbruine Oker valt op: fommige plaatfen in Saxen. Dikwils doordringt' zy de Kwarts en kleurt dezelve : hoedanige Kwarts men in Sweeden vindt; als ook mee Tinfteen niet ver van Eibenftock in Saxen» met Loodfpaath by Zellerfeld aan de Haarts, en Goudhoudende by Bugganz in Neder-Hongarie. Deeze bruine Okers worden door 't branden rood. Dus maakt men 'er een konftig Roodaard van , doch dat weeker is dan het natuurlyke. Ook maakt men 'er in Saxen fraaijc III. DïEt. II. Stuk. i. XXI. Hoofdstuk. Bruine Oker. Jwattachige.  u Afdeel XXI. Hoofdstuk. iii. Ochra ^Lris. Berggroen. i ] I t '368 De Okers o e fraai je Verwen van, tot Miniatuur-Schilde» 'ren; waar van ik verfcheidene, behalve de natuurlyken, heb, bleeker of bruiner, helderer of donkerer bruinrood. Men vindtze zeer dikwils in da Krytgroeven van Engeland, in ronde Holligheden , alwaar Zy uit een ontbinding der Pyrieten voortkomen, *t welk blykt, alzo men fomtyds Klompen ziet die half Pyriet zyn, half Oker. Somtyds komen ook Pyrieten voor, enkele korften zynde, daar mede gevuld, en de meefte Pyriet-Kogels uit Normandie, gelyk ik verfcheidene heb , zyn daar mede overtoogen'. Ook valt zy in de Zandbeddingen van ons Land f». (3) Oker van Koper, die Poeijeraclitig is en groen. Gemeenlyk noemt men deeze Berggroen, in 't Franfch Verd de Montagne, of Verdet 'naturel, als een natuurlyk Spaanfch Groen, &. rugo nativa, waar van mooglyk de Sweedfche naam Erg afkomflig is; in Engeland Copper* Rust en Kupfer-Grun in Duitfchland. Hier oe behoort de Chryfocolla der Ouden. Men vindt het in de Koper-Groeven , daar het O) X*t. Wfi. van HtlL als boven, bladz. 39,. O) Ochra Cnpti pulverea viridis. SyJI. Nat. XII. Tom. ii. Gen. 50. Sp. 3. Ochra viridis Chryfocolla. f.Viride' lonranum. Da Costa Ft,/. 100. Cuprum folumm & corjfum piatcipitatutn viride, Wall. Min. 278. n. }. Cu- prum  Metaalhoudende Aarden. 369 het als een beflag zit op andere Ertfen, niet zeiden in gemeenfchap met het Koperblaauw. De Bergwerken van Sweeden en Engeland, nogthans, leveren daar van weinig uit; m breede Planken gemaakt, waar in het Wa„ ter deeze groene zelfftandigheid aflegt Wan-] „ neer zy dus een groote veelheid van die i „ Oker vergaderd hebben , doordien de Bak„ ken met een dikke Korst daar van overtoo„ gen zyn, dan laaten zy 't Water weg Ioo„ pen en fchraapen de Oker af, die zy droo„ gen, en in drie Soorten fchciden. De eer„ fte die de llegtfte is, komt uit de bovenfte, „ de tweede of middelfoort uit de tweede „ Bak, en de derde, die de fynfte en van „ de meefte waarde is, uit de onderfte Bak t I „ want de Bakken zyn , ten dien einde, bo,, ven elkander geplaatst, zo dat het Water „ uit de een in den ander vloeije. Men legt „dit Berg-Groen, afgefchraapt zynde, in „ de heldere Zonnefchyn te droogen, en pakt „ het vervolgens , tot verzending, op. De ,, llegtfte Soort is onzuiver, gruizelig en donker groen ; de middelfoort wat zuiverer, „ doch de derde heerlyk helder groen. Van ,, de twee eerften wordt, door nader was„ fching en zuivering , ook nog een fyne „ Soort gemaakt. Doktor Bruckmann merkt verder aans dat deeze Oker alleenlyk vergaderd kan worden uit zeer ryke Aderen van Koper-Erts, als zynde weezentlyk maar een Koper door Zuur opgelost , en in de gedaante van een Poeijer neergevallen. Het Koper, in de My- ■ ... ^* Aa i een JU.Deel. II,Stuk; I. XXI. loOËD- TUK» Berggroen,  i t. XXI. HoojtjsrvK. Verfchillendheden. 71 DEOKER803 een , door Vitriolifche of Zwavel • Dampen verknaagd , wordt door Water afgefpoeld ; dat de Zuuren te veel verflapt, om 't Metaal langer op te houden. Misfchien is ook dit Water van eene Kalkachtige natuur, waar door het Koper neergeftooten • wordt. Door het met brandbaare Stoffen te fmelten > immers , krygt men 'er zo veel Koper uit, dat men het onder de rykfte Koper-Ertfen zou kunnen tellen. Door het in Mineraale Zuuren te laaten ontbinden , bekomt men uit de Solutie, met Yzer daar in te werpen, ook een zuiver Koper. Door branden wordt het donkerer en fmelt eindelyk t'eenemaal. Gemeenlyk vak het Berg-Groen flegts aangevloogen , als gemeld is. Dus heb ik het op een fchoon Stuk masüef gedeegen Koper, van 't Eiland Timor in Oostindie. Geen Ertfen of Steenen , byna, zyn 'er te bedenken , daar men het dus niet op gevonden heeft. By Konits in 't Swartsbergfe komt het ook voor in doorfchynende Kwarts - Kryftallen , waar van ik een fraay Stukje heb. Somwylen is het geheel Poeijeracbtig ,• gelyk men het, behalve in Hongarie , ook in Lottharingen, in Thuringen , in het Wurtembergfe , in Tirol en op 't Eiland Martenique aantreft. Sommig heeft een losfen famenhang , zo dat men het met de Vingers kan vergruizen ; gelyk het dus in Hongarie voorkomt, als mede op de Pyreneefche Bergen. Ook valt het wel in ronde  Metaalhoudende Aarden. 373 ronde Korreltjes, die men Koperwikken noemt, of Stalaftietifch; gelyk in Tiro! , in Thuringen , in Engeland en in Siberië. Davilji vergelykt een dergelyk Koper-Groen, van de Pyreneefche Bergen, in geftalte by Bloemkool. Veele Malachieren zou men daar toe betrekken kunnen. Het komt ook in Kryftallen voor; hoedanigen Da vi la, die donker groen zyn , befchryft uit Lotharingen, als kleine Naalden, nevens elkander geplaatst (y), cn Gronovius een dergelyk Stuk van Zellerfeld aan den Haarts. Men vindtze gemengd met kleine Spaath-, Kwarts- en Lood-Kryftallen (%;. Veelerley trappen van Kleur doen ook het Berg-Groen verfchillen , 't welk, by vaste Klompen voorkomende , op de breuk of digt is , gelyk Jaspis, en fomtyds vettig als Spek* fteen; of korrelig, byna gelyk Zandfteen: ofVezelig , waar toe de Fluweel Erts behoort, die ik zeer fchoon heb van Kamesdorf in Saxen, op Yzer - Oker : of Bladerig op LeverErts van Koper , in de Pyreneefche Bergen, en met Koperkies in Saxen , by Freyberg : of Schaalig , dat men Schiefer - Groen noemt, in Nieuw Jork , op de Pvreneen, by Falkenftein in Tyrol, en by Saska in 'e Bannaat van Temeswar. Men vindt de Schaalen, daar van, (y) Catalig. raifonnê. Tam. II. p. J*ï. (z) Gmkl. Katur - Sy/lem. IV. Th. p. E8S. Aa 3 III. D-asL. II. Stuk I. XXI. Fl00,"D. iTUK. Berggroen,  374 De Okers of I. Afdeel. XXI. Hoofd • STOK. IV. Ochra Cupri. Berg- blaauw. van, fomtyds a's Doolhofswyze ondereen verward. Vol holletjes en gaatjes, byna als een Lava of Puimfteen, valt het wel eens by Lauterberg op den Haarts, als ook op de Pyreneefche Bergen. (4) Oker van Koper, die Poeijerachtig is en blaauw* Dit voert ook den naam van Bergblaauw , in 't Franfch Azur de montagne , of Bleu de Montogne, in 't Latyn Cceruleum montanum; by fommigen Azuthum, dat mooglyk Azureum zal betekenen , gelyk men 'c in Italië Azzuro tytelt. Eenigen noemen het blaauwe Koper-Erts, anderen blaauwe Koper-Oker of Koper - Blaauw. Zeer dikwils komt het als een beflag, of langevloogen , voor , met Koper - Groen , op andere , inzonderheid Kalk- en Yzerhoudende Koper-Ertfen ; zelfs wel op verharde Klompen Koper-Groen; gelyk by Falkenftein in Eyrol, of op Paauwenftaart Koperkies in Bohème, op Vaal-Erts in 't Wurtembergfe , Nasfau - Weilburgfe , den Elzas en Sweeden, ap Koper Zand-Erts in Saxen, by Malachiet in Siberië , en met verfcheide Koper- Ert- (4} Ochra Cupti pnlverea coerulea, Sy/l. Nat. XI'. Tom. III. Gen. so. Sp. 4. Cuprum arrofiim cceruleum terreftre. pAH?H. Min. 79. Cuprum Solutum precipitatutn cceruleum. WALL,  Metaalhoudende Aarden. 375 Ertfen by Kamesdorf in Saxen. Maar ook, zonder deeze, vindt men Bergblaauw op Ley in Rusland en by St. Bel in Vrankryk; op Kalkfpaath , by Sahlfeld in Thudngen ; op Kwarts in de Elzas en Languedok; op onzuivere roodachtige korrelige Kwarts by Bulach in 't Wurtembergfe; in Kwarts en Loodfpaath by.Zellerfeld op den Haarts, in Zandfteen op verfcheide plaatfen; in witte Hoornfteen by Thierberg ; in witte Kamvormige zwaare Spaath by 1'alkenftein in Tyrol; or E Kwikzilver • Ertfen by Wolfftein in de Palts || enby Kircheim in 't Nasfau-Weilburgfe; of I bruinen Yzertleen by Mosfchellandsberg in hei ] Tweebrugfe ; op Kobalt - Oker by Sahlfeld 1 1 ook in verharde graauwe Kley by Vogel ir Tyrol. By Bulach in 't Wurtembergfe, als ook in Sibaie, doordringt het dikwils Kwarts Kryftallen, en kleurt dezelven fraay. By Mehlbach in 't Nasfaufche breekt Wit Gul den , by de lange Hecke in het Trierfe Ko per Vaal - Erts, by Schneeberg in Saxen Ko baltbloemen en by Saska gedeegen Koper daa in. Buiten twyfel ontftaat dit Koper • Blaauv uit eene ontbinding van Koper door eenij vluj WALL. Min. a5o. N. I. Cuptum corrofum 8c fblutum-, i Mineris deftmftis prscipitatum cceruleum. Cceruleum morj' tanum. Wall Sy/l. Min. II. p. »8p. Minera Cnpti Galei formis. Cronst. Mn. p. tio. Aa 4 III. Deel. II. Stuk. L AFDEELt XXI. Hc ofdstuk. BergUaau-u. l t 1 >  t Apdfei. XXI. Hoon stok. Jfer,-. blaauvj, \ S76 De Okers of vlug Loogzoutig Vogt of Damp. Want daar door geeft het Koper , als bekend is, een Hemelfcbblaauwe Kleur uit. Ook bruifeht hetzelve gemeenlyk met Zuuren op, en heeft byna altoos Kalk - Aarde met zig verbonden. Men kan het, gemakkelyk , in Loogzoutige' Vogten oplosten, en het onderfeheidt zig van het Berlyns Dlaauw , doordien het aan Sal Armoniak Geest een blaauwe Kleur mededeelt. Dat het dikwils voorkomt ia en op klompen van Koper Groen , kan evenwel plaats hebben: want eerst kunnen die Klompen gedold zyn, en naderhand het Blaauw oaar by gekomen. Immers het is zeker, dat ieder een byzondere en geheel verfchillende oirzaak moet hebben gehad. Het Koper-Blaauw verfchilt ook in Kleur ' die heldere- is of donkerer, doffer of leven' diger, doch altoos naar het zogenaamde Lazuur of Hemelfcholaauw trekt, hoewel het ' fomtyds uit den paarfchen of violetten ziet. Het komt of aangevloogen voor, als een belag , gelyk gemeld is , of ingefprengd , en vel Bladerig , gelyk in Languedok, in de Eltas en Siberië; of Fluweelachtig enzozagt, Jat het zig met de Vingers fyn laat wryvenl t welk men Zwavelblaauw roemt, by Sahlfeld in Thuringen. Aardachtig als Poeijer komt (e) Da COSÏA Fosftls. p. 103,  Metaalhoudende Aarden. 377 komt het op zig zelve voor, by Falkenftein in Tyrol, als ook op de Pyreneefche Bergen, i Sttenig verhard , in 't Franfch Bleu de Montagne Pierreux genaamd , vindt men het in Siberië, in Sweeden, by Freiberg in Saxen, en by Bulach in 't Wurtembergfe. Dus heb' ik het van daar met Groen in Kwartzige Gangfteen , en van Staatfeld by Eifenach in Flets en Spaath ingefprengd. Ook wordt het by kleine Korreltjes , als Raapzaad , in een zeer donker groen gekleurde Aarde , uic Ierland, ! gevonden (a). Op de breuk is het dikwils | Korrelig en gemeenlyk wat glanzig; gelyk jjnen het dus vindt in Tyrol en in Thuringen. ! Dikwils is de Oppervlakte fterk glinfterende, i doordien het uit zeer kleine Kryftalletjes be■ ftaat, die fomtyds grooter en zeer aanmerke' lyk zyn , gelyk wy naderhand zien zullen. 1 Sommig is op de breuk digt en vast, in Si. berie, Hongarie, Temeswar en in 't Zaltsburgfe. Met Kalk-Aarde vermengd, maakt het den Armenifchen Steen , uit welke, door i Konst het Bergblaauw gehaald wordt , dat men tot Schilderen met het Penfeel gebruikt. !Hier van nader onder de Kop;r - Ertfen. (5) Oker van Koper - Nickel, die Poeijerig is en uit den groenen geelachtig. Dit/ (5) Ochra Cnpri Nickeli pulverea viridi • flavescens. Syfl C tSa:. XII. Tom. III, Gen. 50. Sp. j. Niccoliim Calciforme Martiale. Ckonst. Mn. {. 253. p. 162, Aa s III. Deel. II. Stuk, r: ^FDEEL., XXI. Hoofdituk.Berg. ■laauvio V. Ocbra 'it{eti. Nickel-  378 De Okers of I. Afdell. XXI Hoofd STUK. VI. ' Ochra Cyprii. XopeiHoest. Dit zonderlinge Metaal, van eene witachtig roode Kleur, als 't ware uit Koper , Yzer, Spiauter, met Kobalt en Rottekruid famengefteld, 't welk men Koper-JNickel noemt, in 't midaen deezer Eeuw ontdekt, krygt een beflag van deezen aart. Dus komt het, by voorbeeU , voor, in de vyf Boeken Mofis , by Andriesberg , op den Haarts; als ook in de Louifa Chriftiana by Lauterberg, aldaar; ïn Rappold by Schneeberg, en, in zwaare Spaath, in de Morgenfter by Freiberg in Saxen. Ook valt het in 't Zaltzburgfe, en fomwylen zonder Koper-Nickel , in eene Zilverhoudende Kley, in Wermeland, en in WestmaDnland , in Sweeden, in de Bastnas-Groeve, breekt 'er Kobalt in. Het beflag , uit de verweering van de Koper-Nickel, en op dezelve, ontdaande , is van eene Appelgroene kleur en ontbindt zig in alle Zuuren donkergroen. Men kan het niet anders houden, dan voor een natuurlyke Kalk van dit Metaal, 't welk zyne brandbaare Gronditoffe verlooren heeft, en gelyk deeze van natuure altoos Yzer met zig voert, vindt men ook de Nickel-Oker byna nooit zonder Yzer-Kalk. (6) Oker van Koper Glas - Erts, die Poeijerig en donker Roestkleurig is. Wal- (O Otbra Cupri Vitrati pulyerea obfcme ferroginea. Sy/l.  Metaalhoudende Aarden. 370 WallerIDs noemt deeze Roode KoperOker , en fommigen , zegt hy , Koper - Roest J Zy gelykt veel Daar de rosfe Yzer-Oker, en{ wordt in de Kopergroeven, zo van Sweedensals elders, gevonden, alwaar zy uit de verweerirg van Koper Glas • Erts uctfiaat. Niet altoos ontbindt zy zig geheel in Zuuren, en heeft zeer dikwils vreemde Lighaamen onder haar gemengd. Met brandbaare Stoffen gefmolten geefc zy overvloedig goed Koper. Niets bepaalds heeft zy in ha^re Geftake, en doorgaans een losfen, fomtyds een Poeijerachtigen Samenhang haarer deelen. Dus valt zy by Saska, voornaamelyk in de Lieve Vrouwe Rots , en by Oravifa in 't Bannaat van Temes war, als ook by Falkeflein in Tyrol. Het is een waare natuurlyke Koper-Kalk. Deeze Koper-Roest komt in verfchillende trappen van Kleur voor. Men vsndtze rood> in Hongarie, ja geel- of Cinaber - rood: bruinrood in Sweeden , in Tyrol en by Oravifa , daar zy rood afgeeft aan de Handen. Somwylen, gelyk in Smaland , doordringt zy de Kwarts; of, in Hilarius-Groeve by de Moldaw in Temeswar Bacnaat, deorfchynende dobbel- fteen- Nat. XII. Tom. III. Gen. 50. Sp. 6. Minera Cupri Cs!, cïformis pura & indurata Colore rubro. Cbonst. Min. $. 193. Cupium corroium & fthmim, a M neris Cupri destruais prscipitatum , rubrum. WALL, Sy/i. Min, II, p, 209. III. Deel. II. Stuk. I. LFDEEL. XXI. IoofdruK» Koperlood.  I. Apdf.e XXI, HOOFE STUK. ■ Koper Biuia, KoperZwau, VII. Ochra Tlumhi. Lood. Oker. j8o D s Okers of fteen - Spaath , en kleurt dezelve rood. By L-Oravifa breekt 'er gedeegen Koper ie. Bruin, meest al geelachtig, dat men Koper -Bruin heet, valt zy, ook in witte verweerde Veze■ lige Asbest , in verfcheide Mynen van Hongarie , in Tyrol, in het Nasfaufehe , en in Dunckler by groot Kamesdorf in Saxen. Op deeze laatfte plaats breekt Vaal Koper-Erts en by Saska gedeegen Koper in hetzelve. Zwart van kleur , geDaamd Koper - Zwart , heeft zy altoos Yzer - Kalk met zig vermengd , en valt overvloedig op verweerde Koperkiezen aangevloogen ; gelyk by Falkeftein in Tyrol. In GIuc brunn en Langenberg, by Meinungen in Franken, breekt 'er Kobaltbloesfem, in. C?) Oker van Lood, die Poeijerig is en witachtig. Meest komt deeze op Loodglans en andere Lood - Ertfen aangevloogen voor , uit welker verweering zy ontftaat. Het is een vvaare natuurlyke Lood-Kalk, welke, met brandbaare Stoffen in 't Vuur gefmolten, weder volkomen Lood wordt; ja , voor 't overige, met het door Konst gemaakte Loodwit veel overeenkomst heeft. Zeer dikwils is 'er Kalk - Aaide cn- (?) Ochra Pliimbi pulverea albida. Syl}. Nas. XII. Tom. IH. Gen. 50. Sp. 7. Flumbmn facie & confiftemia Terrea. WALL. Sy/t. Mn. IL p. 312, U. Plumbum teirethe Ocbra- ceu n  Metaalhoudende Aarden. 381 onder gemengd, en dan, inzonderheid, bruifcht zy op met Zuurcn. Haar deelen hangen gemeenlyk maar Poeijerachtig famcn, doch fomwylen zyn zy, gelyk in Tyrol en de Elfaz, te famen gebakken , of, gelyk by Call in den Eiifel, te famen gefineerd : maar ook alsdan is zy op de breuk dof en Aardig en maar half hard; kleurende ook gemeenlyk af aan de Vingeren. Deeze Lood-Oker valt in zeer verfchillende Kleuren. Men vindtze wit of witachtig, natuurlyk Loodwit genaamd, op Loodglans, als gezegd is , in Sweeden, Engeland , den Elfaz , Eiffel , Saxen en elders. Zeer zeldzaam is deeze vry van Kalkdeelen, en altoos ryk van Lood. Ik heb een zodanige op *c Lood, daar de Westerkerks Tooren , alhier , boven mede gedekt is, vergaderd, van eene Schilferige zelfftandigheid. Graauw vindt menze in het Trierfe , als ook met fynkorrelige Loodglans, by den Wilden Man op den Haarts: blaauwagtig in de Loodberg in Schotland: groenachtig in Saxen en by Monnash in 't Engelfche Graaffchap Derby. Deeze laatfte bruifcht niet met Zuuren op. Geelachtig komt zy voor in die zelfde Myn , als ook geel, doorgaans tusfehen Zwavel- en Citroen» kleur. ceum. CARTH. Min. 66. Cetusfa nativa. Cbonst. Mirt. u+. N. i. /",. Minera Plumbi Calcifoimis Biira pulvemlenta, li. {. 37. III. Dsbl. II. Stuc; I. Afdeel; XXI. Hoofdstuk. Looi' 0%r.  I Afdeel, XXI. Hoofd, stuk. Looi* Okirs, VIII. Ochra ZZinci. Spiauter • bloem. t I 382 DeOkersof kleur. Dus vale zy insgelyks in Siberië ea by Johangeorgeftadt in Saxen : roodachtig by Bleyftadt in Bohème, in Tirol elders. Deeze twee laatften bruifchen gemeenlyk. Een roode Lood-Oker, die men Bleygilbe noemt, zynde een natuurlyke Menie of Minium Lunare, graaft men by Call in de Eiffe], by Johangeorgeftadt ia Saxen en by Grossbol; een bruine in de Siberifche Groeven, by Saska in het Bannaat van Temeswar en by Bleyftadt in Bohème. Deeze is dikwils met Yzer - Oker gemengd en een zwarte, by Schemnits in Hongarie, met Loodfpaath. Van gemengelde Kleur, graauw en wit, met of zonder zwart,alsook geel en rood ,valt deeze Lood - Okerby Grofshol, met Cinaber by Rohfelden in het Tweebrugfe en met Loodglans in der Holle op den Haarts. (8) Oker van Spiauter, die witachtig is. Deeze, die men natuurlyke Spiauter - Bloem ban heeten , komt op den Westelyken Zilverberg in Sweeden , als een beflag der Spj." pter-Ertfen, voor, en men vindtze, volgens Ie Sweedfche Natuur - onderzoekers , ook in 3hina. Vermoedelyk behoort de witte Kalanynfteen ook hier, en in alle Kalmey bevindt zig (8) Ochra Zinci albida. SyJI, Nat. XII. Tom. III, Gen. '•Om  Metaalhoudende Aarden. 3^3 iig de Zink onder de gedaante van een Oker. Geelachtig, als met Yzer- of Lood-Oker geraengd, valt zy ook in Engeland. ï S' (g) Oker van Bismuth , die Poeijerig is en geelachtig. j Deeze wordt altoos Poeijerig en murw , c doorgaans op verweerde Bismuth-Ertfen aangevloogen , gevonden. Zy is, gelyk alle eigentlyke Okers, zonder glans, en fmelt met brandbaare Stoffen, in 't Vuur, tot een waare volkomene Bismuth (&> Men vindtze graauw by Joh.ngeorgeftadt in Saxen, die uit het Centner tagtig Pond Bifmuth geeft: ook witachtig geel , in de Sweedfche Provincie Helfingeland , en groenachtig geel, zo aldaar als by Schneeberg in Saxen. Veelen geeven aan eene bleeke Kobaltbloem , en ook wel aan eene Spiauter-Etts , den naam van Bismuth- bloem ; (9) Ochra Wismuthi pulverea flavescens. Sy/l. Nat. XII. Tom. til. Gen. 50. Wismuthum terreftre putverulentum flavescens. Wall. Sy/l. Min. II. p. 209. Wismuthum Calciforme pulveiulentum. CRONsT. Min. §. 113. Flos Wismuthi. Just. Min. 165. (*) Zonderling is't, dat men de Letter W , anders ïn 't Latyn onbekend, buiten noodzialce hier ingevoerd heb. be , in navolging van den Hoogdui'fchen naam Wismuth , waarfchynlyk van lYeisf, wit, afkomftig. De Hoogleeraat Vogel lchreef Bismathura. Wy volgen de Franfchen , die het Bismut heeten. Het worde van fommigen met 4e Macafiet verward. UI. Deel. II.Stuï, T. fdeel? XXI. [oofd« [•uk. IX, Ochra Vismuthi. jismutU- j 'kec.  I. Afdeel, XXI. Hoofd- (TUK. X. Ochra Stattni. Tin-OisM 3^4 De Okers of bloem, doch met deeze moet men de Bismuth-Oket niet verwarren. (10) Oker van Tin. die ros.geel is: Om wat reden de Ridder thans de Oker van Tin uitgelaten hebbe, welke hy voorheen tot een Soort gemaakt hadt , begryp ik niet, Zyn Ed. (lelde de plaats, daar menze vondt, in Engeland, .alwaar , volgens DaCosta, een dergelyke voorkomt, die Ochra Anglica of Engelfche Oker genoemd was door Worm i o s en andere Autbeuren, en waar toe zyn Ed. de Roomfe Oker van Woodward t'huis brengt. Ook de Tslandfe van Wormids , dagt hy daar toe te behooren, zo wel als de donker geele, in de Rammelsberg by Goszlar gegraven wordende, daar Bruckmann van lpreekt (c). Mooglyk zal deeze door Wallerids tot de Yzer-Okers betrokken zyn5 alzo hy daar van een Soort op. geeft, welke, met Zuuren opbruifchende, gelyk deeze, hem een rnengzel fcheen te zyn van geele Oker met Krytachtige Aarde (d). Dit is een harde zwaare Oker, (zegt hy,) van eene zeer hooge of bruin geele Kleur, van een vast , digt, regelmaatig geweefzel; met t» Ochra Stanni fulva. Sy/l.. Nat. Vilt. Gen. 47. Sp: t. Stannum Calciforme. Chonst. Min. 0. rgo. Ochra An" glica. Worm. Mui. p. ,7. Merbet. Pi». ii8. charl. it Fotf. p. zi9. N. s. &c. Ochra Romana. Woodw Cat. U s. 19. Ochia islandica. Wobm. Mus. p, j7, charl uti  Metaalhoudende Aaiden» 385 rnèt een ruuwe Poeijerige Oppervlakte en fterk afkleurende aan de Handen. Ook kleeft zy aan de Tong , fmelt vaardig in de Mond en is onzuiver. In Water verbryzelt zy op' ftaande voet tot een fyn poeijer. In 't Vuur wordt zy een weinig harder eti krygt eeue donker paarfchachdge Kleur. Men graaftze in Somerfeishire by Briftol, als ook in Monrriouthshire, alwaar zy opgemaakt wordt tot groote Ballen j daar men jaarlyks een groote menigte van uitvoert, naar vreemde Lan* den* Doktor WoodwArd vondt deézé Oker I in een Loodmyn in Arkendale , in 'c GraafI fchap van York, als Ook in een Kolèngröeve by Cockermouth , in Cumbertand; alwaar zy door 't Water neergelegd was in holligheden * , aan den bodem van den toegang, wa^r het ■ over heen pasfeerde. Het is gemeen, zegt dé Doktor, in de toegangen van veele Kolengroeven in 't Noorden , en ik houd het voor? 'e Okerig deel der Kolen, welk door Water is uitgetrokken. Die Heer geeft ook de zelfde Soort op van Rome , waar men ze, zegi hy, in groote veelheid graaft, en hy hadtzd insge'.yks uit Nieuw Engeland bekomen* Hef (t) Ochra obfeure flava. Bruckm. Ep. hin. UI. p. i*f N 11. Cd) Ochra Ferri flava, Coloie luteo, Alcalina. WALt,. Syfy Mn. U. p. 159- Bb HI.Desl. II. Stuk; ft ' hoofdTUKj  386 De Okers of S Afdeel. XXI. Hoofdstuk. Xt. Ochra Ccbalti. Kobalt3ker. Het onderfcheid van de Yzer-Okers, hier voor befchreeven, beftaat daar in, dat zy mee Zuuren opbruifcht ,• terwyl die van een fameDtrekkend Zuurachtigen Smaak zyn , a's gemeld is. Het zou gemakkelyk te onderzoeken zyn , of 'er weezentlyk Tin in ware. Ik hebze hier, op 't gezag van gedagten Autheur, geboekftaafd. In Kanada valt een dergelyke opbruifchende Oker , doch minder geel, grover en ruuwer dan die van Vrankryk (eX De Okerachtige Mergels , waar van ik verfcheidene uit Oostindie heb , zullen naderhand in aanmerking komen. (u) Oker van Kobalt, die Poeijerig is en roodachtig* Zeer bekend is deeze, die men in de Groeven zo overvloedig als de eigentlylte KobaltErts , en gemeenlyk by dezelve aantreft. By Almond in Dauphiné, in Vrankryk , breekt gedeegen Zilver ; in de Pelikaan - Myn, by Sahlfeld in Thuringen , Kobaltbloesfem daar in- Zy is ligt, gemeenlyk zeer week, op de breuk dof en Aardig; zynde een waare Na- tuur- («) Mem. d; ÏAc. des Sciences de Paris , de 17jz. p. aSj." (11) Ochra Cobalti pulverea fulva. SyJI. Nat. XII, Tom, UT. Gen, s°. Sp. 8. Ochra Wismnthi rubra; SyJI. Nat. VIII. p. aoi. Gen. 47. Sp. 7, Screb. Lith. J»S. Cobalti Minera coloie rubro vel flavo. Wall. Min. 2J4. Cobol- rara  AfËTAA LHOUDENDE AARDEN, 35? tuurlyke Kobalt-Kalk, zonder bepaalde geftalte, fmeltende zonder toegift in 't Vuur tot een blaauw Glas , en met brandbaare Stoffe tot een echten Kobalt-Koning. Zy is echter nooit volkomen rein , overvloedigst met Kalk van Rottekruid, fomtyds met Yzer, zelden met andere Metallyne Lighaamen of Aardfoorten vermengd. Deeze Oker wordt, gelyk andere KobaltErtfen , voornaamelyk gebruikt tot de bereiding van Smalt of Blaauwfel. Louter aangevloogen noemt menze Kobalthejlag, en dus komt zy voer, op andere Kobalt-Ertfen. Daar zya 'er, die ze in naam verwarren met de Kobalt* bloefem, welke wy ftraks befchouwen zullen. Maar, wanneer zy als gefmolten is, en geklonterd , dan heet zy Kobalt - Sinter. Men kan deze veeltyds tusfehen de Vingers tot poeijer wryven , en dikwils is zy zo lugtig ala Stof, gelyk de meefte roade als ook de blaauwe, van de Vachinifche Alpen in Karinthie , de groene van de Diefskasten en de zwarte van de Erts-Stollen , by Sahlfeld in Thuringen. Somtyds komt zy verhard voor, en vale van verfcheiderley Kleuren of op zig zelve of tum Ochraceum lubrum. Carth. Min. j*. lï, 1. Minera Cobalti Calciformis k door deszelfs verweering ontftaan te zyn. Zeer voos is zy en wtek op de Breuk gemeenlyk dof en Aardig, fomtyds glinfterende. By Bulanskoi, in Siberië, vindt Cu) Ochra MagnefJ* pulverea nfgra. Syst. Nat XII Tom. lii. Gen. 5o. Sp. 9. Magneiïa friabilis Tetriformii! CROHST. Mt Silezifche Vorftendom Liegnits. Aan het Glas geeft zy geene zuivere Violette, maar eene troebele roode Kleur (f). II. Digt Haairachtig uitfchietende Okers. Of deeze bepaaling op alle de volgende Soorten toepasftlyk zy, laat ik daar. Ik zalze flegts agrervolgelyk befchryven. (14) Oker van Yzer, die uitfchiet en ros is. 1 Dat zeer bekende voortbrengzel, 't welk men in Sweeden Rost, in Engeland Rust, in \ Franfch Rouille, in Italië Ruggine of Rubigine ty telt, wordt van Likh^os hier t'huis gebragr. Mooglyk om dat het, door een Vergrootglas befchouwd zynde, een geregelde fi- gUUrTzer-Ertfen , of in 'c Geflagt vm Yzer, was geplaatst: tegenwoordig als onbekend, in 't Geflagt van MiMdxnunt ; gelyk wy naderhand zien zullen. In de verglazingen woidt zy gebruikt om eene Violette of blaauwachtig paarfche Kleur te geevea aan het Glas, (14) Ochra Ferri gecminans rufa. S)fi, Nat. XII. Taraj III. Gen. so. Sp. iq. Bb 5 pLDssL. II, Stuk. i. iFDREt XXI, OO FD'UK. XIV. Ochra 'errago. Yzet» oest.  L Zfdeei XXI, Hoofd STUK. XV. Ochra jErugo. KoperRoest, ,394 Dn Okeu op guurmaaking, die naar eene Kryftalfchïetirg • gelykt, vertoone ? De Latyniche naam, Ru, bigo of Ferrugo, betekent Tzer - Roest, en , dewyl ze zo gemeen is , dikwils alleenlvk Roest'. J Het is niets anders dan Yzer , door zuure of andere knaagende Dampen, die in de Lu/»t zweeven , of Zoutige deelen in Water vervat, tot eene roodachtig bruine, wat harde en zig aan de Tong hechtende Kalk vervreeten. Het vertoont zig, op alle zo ruuw als bewerkt Yzer , te Iigter, fchielyker en overvloediger, naar dat hetzelve minder glad is minder fchoon gehouden wordt of meerder bloot gefteld aan eene vogtige, fcherpe met zuure Dampen befmette Lugt. In 't Vuur houdt het zig als andere Yzer-KalkeD. C*5) Oker van Koper , die uitfchiet en groen is. Gemeenlyk wordt deeze genoemd Koperbloemen ofStraaligKoper-Groen, in 'tFranfch Verd de Montagne Strié. dat is oireepig Berggroen , en behoort tot de Koper-Roest, d>e men Erg noemt in Sweeden of natuurlyk Spaanfch Groen. De Ridder merkt aan, dat het een Koper, uit het voorbei'chreevece Ko- per- (is) Ochra /Iris germinans viridis. Syst, Nat. Xll. Tom. UI. Gen. so. Sp.li.Cuprum arrofura viride ftnatura. Carth.' Mi»,  Meïaalkoddende Aarden» 305 per - Groen herboren , zy. fis ten minfte zeker, dat hetzelve dikwils tot een grondflag verftrekt voor deezen Bloemen. E Men vindtze meest op of met andere Ko*s: per - Ertfen in China , in Siberië , op Koperglas; by Dognaska als ook by Saska in Hongarie , op Dropfteenachtige Malachiet ; in 't Bannaat van Temeswar, voornaamelyk in Ma? riabrunnen, in Herrengrunde by Neufohl in neder-Hongarie; by Falkenftein in Tyrol, als ook by Bulach in 't Wurtembergfe , zeer overvloedig op andere Koper- en Koperhoudende Zilver - Ertfen. Voorts hier en daar in Saxen, voornaamelyk by Freiberg , met Cinaber ; te Kamesdorf, Zellerfeld, en Lauterberg op den Haarts ; als ook tusfehen Bonn en Neuwied aan den Rhyn, te Rheinbreitenbach , te Moschellandsberg en Caudebach in Tweebrugge; hier en daar in Lotharingen, in 't Keulfche en in Cornwall, op graauw Ko« perglas. In eigenfehappen komt het overeen met Koper-Groen, doch is van een vaster famenhang zyner deelen en niet dof maar glanzig op de breuk. Het komt donkerer of helderer groen , gemeenlyk zeer aangenaam Grasgroen voor. en beftaat uit meer of minder, korter of Min. to. Cuprum viride p'.umofum. Wolt. Min. 30. ffirugo ftriata. Wall. Mm. z6o. n. 2. iErugo nativa Ciy ftallifata. Wall. Syst. Mn, 11. p. 487. III. Dïel. II. Stuk. L FDEEL. XXI. OOFU- :UK. Atlasen Fluweel-Erts,'  I. Afijeei XXI HOQFD. STUK. Veder- Ertt, Pl. XXIV Fig, 4. J < » (J De Okers op of langer, Haairachtige Vezelen of Naaldvorrnige Kryftallen. Somtyds is het maar aan; gevloogen of ingefprengd; fomtyds heeft het een aanmerkelyke zelfftandigheid. De Vezeltjes zeer fyn en voor het bloote Oog niet zigtbaar zynde , met een Glans, noemt men het Atlas-Erts, als naar Zyde van dien naam gelykende: Wanneer de Vezeltjes zigtbaarer zyn en door haare veelheid, overendftaande, een doffe Vertooning maaken , dan geeft men 'er den naam van Fluweel-Erts Mn. Hier mede heeft de Roest, die zig fomtyds aan Köperen Werktuigen of Vaatwerk, door fcherpe Vogten of Vogtigheid, openbaart, veel over. eenkomst. Hier van verfchillen de eigentlyk zogenaamde Kaperbloemen. Deeze maaken eene Sterswyze of Bloemachtige figuur, met grove Straalen, uit een middelpunt fpreidende, langs de vlakte van den Steen of Erts, waar op zy zig bevinden. Men vindtze ook by Knop, pen, van ovaale , ronde, of Nierachtigc figuur, met Straalen, die naar het midden loopen. Van de gezegde Fluweel-Erts heb ik teer fraaije Stukken van Kamesdorf in Saxen, nst Koperbruin en zwarte Koper-Erts als' >ok met geele van Andriesberg op den Haarts m m Spaathige Bergftoffe van Blankenberg in ï Zwartsburgfche. De eigentlyke Bloemen , 'e men Gepluimde of Veder - Erts noemt ertoonen zig zeer fraay op een Kwartzigea Berg-  Metaalhoudende Aarden; 397 Bergiteen van Sleits in Voigtland ; gelyk in Fig. 4» °P Plaat XXIV» is v0°i"gefteld. Haar Straalen hebben den glans van Atlas, en leg; gen in een perk van doffer, donkerer, Fluweelachtig Koper - groen ; 't welk een zeer fraaije vertooning maakt. Dergelyke heb ik op een Zand-Flets van Kamesdorf en knobbelig in een Stala&itifche Kwartzifche witte Yzerfteen van Breidbach in de Paltz. Ook heb ik zodanige Koperbloemen los en op zig zelve, Knopswyze of Knobbelachtig gegroeid. Die Kogelachtige, en op de oppervlakte Haanekamswyze Kryftallen, welken men by Falkenttein in Tyrol vindt, zouden misfchien ook hier kunnen behooren. (iö) Oker van Koper .die uitfchiet en Maauw is. In de eerfte plaats wordt hier bedoeld een Bergblaauw, dat, op dergelyke manier als het Berggroen, geftreepte of Sterswyze Schietingen maakt; 't welk by Sahlfeld zou voorkomen. Het is, gelyk de Poeijerige blaauwe Ko. oer-Oker, veel zeldzaamer, dan de groene v Ko- (16) Ochra Cupri germinans cocrulea. Syft. Nat. Xlt. Tooi. UI. Gen. SC Sp. 12. Ochra ponderofa elegantisGme cceru'ea. DacoSTA Fes/. lof. Mui. Te,/, tot. Ochra Ve. neris Terra Calcarel mixta. Crokst. Mm. Cj. 194. N. 1. Cuprum cceruleum Plumofum. WoLT. Min. 30. Cceruleua, montanum fuperficiale, WALL. Syft. Min. II. p. ajo, UI. Deel, II. Stus» i.. A deel,' XXI. Hoofdituk, xvr; Ochra Cuprigf. Koper* bloem.  i. AFDEEI: XXI. HOOFDSTUK* Gekryfta! Ijzeerd Bereblaauw.Pl XXIV, fig. f. (f) davil4. Catal, rai/mnê Tom. II. p. 505. 39S De Okers op Koperbloernen. By Eulach, in het Wurterri' bergfe, heeft men de voornaamften. De Heef Davila hadt daar van , in zyn Kabinet , groote fchoone Stukken, op Kwarts-Droezen. Het Blaauw was ten deele gekryftallizeerd in kleine dunne Plaatjes, met verfchillende helling naar eikanderen; ten deele Naalds» wyze gefchooten als de gefterride Bloemen van Spiesglas Op een ander Stuk was de geheele Oppervlakte bedekt met een geftreept Lazuur , van Naalden by groote bondeltjesSterswyze gefchikt. Verfcheide Stukken met gefternd Koperblaauw hadt hy uit Saxen, Saftzburg en van andere pfaatfen (g). Ik hebze op een Okerachtïgen Yzerfteen, uit den Eiffel by Keulen. . Behalve dit komt 'er ook een gekïyftallï» zeerd Bergblaauw voor, dat men in 't Franfch Bleu de montagne cryjlallizé noemt, en in 't Hoogduitfch Kupferblau-Kristalten. In Siberie valt dit, als ook in Hongarie , in eenige Saxifche Groeven , in Tyrol, in 't Wurtembergfe, in 't Nasfaufche,in Thurihgen, Tweebrugge en Languedok. Zeer fchoone Stukken daar van hadt de Heer Da Costa uit de Gebergten van Medenbeck in Wallachie ontvangen , en hy verbeeldde zig dat het overvloedig in China moest zyn, vastftellende dat het blaauw der Porfeleinen daar mede werdt ge-  Metaalhoüdende Aarden. 390 gefchilderd. Het zit meest op andere Koper- ^ Ertfen en op Kwarts - Droozen. Ik heb een Stuk gekryfiallizeerde Spaath die glanzig wit! is, vol van dergelyke Kryftallen, die ten dee-s le afgebroken zyn, in Fig. 5 > op Plaat XXIV, afgebeeld. Zy zyn donker Lazuurblaauw, taamelyk vast en hard , glanzig op de breuk, en in 't Vuur van dr,n zelfden aart als andere Koper- Kalken , maar ryker , leverende byna de helft Koper uit. .Uit de Solutie van Koper in Geest van Armoniak - Zout krygt men dergelyke Kryftallen, doch zo beftendig niet, wier Kleur wel haast in Groen verandert. Veel Koper-Blaauw beftaat uit zeer kleine Kryftalletjes als Zand , die ilerlyk als Diamanten glinfteren ; gelyk ik dus een Stukje van geel Koper heb, met groene Fluweel - Erts in zulk Blaauw zeer aartig gefchakeerd: maar anderen van deeze Koper - Blaauw - Kryftallen vallen taamelyk groot. Sommigen zyn piatachtig , anderen pieramidaal, met vier of meer langwerpig Ruitvormige zyden , en eenigen veelhoekig , gelyk men by Saska vindt. Somtyds zitten zy, gelyk by Falkeftein in Tyrol, op Kogelvormig Koper - Blaauw; doorgaans veele by elkander, en dan of evenwydig, gelyk by Oraviza in Hongarie voorkomen, of zy loopen Straalswyze uit een middelpunt, by Ba» lach in 't Wurtembergfe, als voorgemeld. (1?) III. Deei. II. Stuk.' | iFBERL.' XXI. , [OOFD* rus.  4Q6 De Okers o? ï. 'Afdeel- xxr. HOOFD" STOK. xvii. Ocbra Stihho Spiesgldt* Bloem. (17) Oker van Spiesglas, die uitfchiet e» rood is. De Êrts van Spiesglas valt byna altoos Straalig en óp dergelyke manier geiternJ als gezegde Koperbloemen ; doch deeze wordt hier zo min bedoeld als de roode of anders gekleurde Antimonie - Erts . welke uit Vezds of Plaatjes beftaat, in Hongarie en Saxen voorkomende. Hier Worden flegts de Bloemen van Spiesglas bedoeld , die als een fyne Wollighei.i of F'uweel op andere Spiesglas - Èrtferi groeijen , en zekerlyk mede door de werking van eenig bytend Vogt of door de Lugt ontliaan. Zy hebben dikwils ook eene Sterachtige gedaante. De Kleur is fomtyds fchoonrood, of paarfchachtig of bla?uw of groenachtig gee'j ja men vindt Ook wel die allen by malkander. Zodanig een Stuk héb ik uit Hartzwald, dat met alle deeze Kleuren fpeelt,vari zeer fyne Vezelachtige Spiesglasbloemcn op geflreepte Spiespias - Erts , in witte Kwarts. Da vila hadt dergelyke Stukken, met Kleuren als een Duiven-Hals, u;t Hongarie, zelfs met gefternde Pluimen of Vedertjes, als ook ea (17) Ochra Stibii gerruinans rubra. Sy/l. Nat. XII. Tom ÜI. Gen. 50. Sp. 13. Sribium Fibris Capillsribu/fparfi* Sy/l Nat. VIII. 17a. Antimbniüm rubtum plumofürri'. Wolt. Min. 27. Antimonium magna CopiJ Sulphuii," mineialifamtn &c. Wali.. Min. ags. Antim. sulpu. mine- tal.  Metaalhoudende Aarden. 401 eene die graauw en paarfch was gebloemd,op een blaauwachtigen korreligen Kwarts-Steen (h). Van een dergelyken , die ik van de Oude Hoop in Braunsdorf by Freiberg bezit, mpz fchoon paarfche eenigermaate gefternde Bloemen , geef ik in Fig'. 6 ge Jeeltelyk de Afbeelding. Somtyds komen deeze Bloemen ook zwart voor , of graauw , by Joachims - Thall in Bohème, en zy zyn Goudhoudende in Sevenber^en en.Hongarie, Zilverhoudende in Sa» xen. Ook vindt menze by Ilmenau in Thuringen. Lisn^ds zegt dat zy in Vrankryk t'huis en ryk van Yzer zyn. Men heeft Mynen van Spiesglas gevonden in Poitou en Bre« tagne zegt Pomet, die nooit het Hongarifche hadt gezien (i). Davha hadt een digte, vaste Antimonie-Erts , met eene Zwavelachtige Oker omkleed, van Moulins in'tBourbonnois. Men heeftze ook, uit Siam in Oostindie, in Vrankryk aangebragt. Ik hebze, behalve Duitfchland en Hongarie, uit Engeland , uit Toskanen en van 't Eiland Corfika in de Middellandfche Zee. 08) nl. Lariz inftar Fibris Capillaribm feparatis, Wall» Syft, Min. II. p. 197- Flores Anrimonii. VOG. Min. 49S. Kh) Dav. Catal. rnifennê. Tom. II, p. 37(5, (i) FOMET dei Brogues. Libr. II, p, j», Cc III.Debl. II. Stuk. X. Afdeel. XXI. Hoofd, stuk. Gefternde. fL.XXtV.  402 De Okers of XXI. Hoojd- STUK. XVIII. Ochra Argsnt'go. VederZilver, Graauwachtige.tl.. XXIV Fig. 7. (18) Oker va» Zilver,dis uitfchiet enzwart-, achtig is. 1 Niet het Haair - Zilver , dat gedeegen is » van Freiberg in Saxen , maar een Vederachtig gegroeid Zilver, met Antimonie, Zwavel en Rottekruid gemineralizeerd , dat men Vider-Erts van Zilver of Veder -Zilver tytelt, wordt hier bedoeld. Men vindt hetzelve in de Zilvermynen van Saxen, gelyk by Braunsdorf, in ondoorfchynende korrelige K watts , voornaamelyk in de Hofnung Gottes, in Kwarts en Arfenikalifche Zilver - Ertfen , als ook im gelobten Lande, by Freyberg, in zwarte Schub, bige Blende , by Hodritfch op onzuivere ijzerhoudende en in de oude Aarons-Stollen, in witte Kwarts als verzonken, by Schemnifs in Neder-Hongarie. Gemeenlyk is de Kleur zwartachtig blaauw; gelyk ik dus een zeer fraay Stuk van Himmelsfurften by Freiberg heb , zeer fyn ge» haaird, maar de Vederachtige Schietingen vertoonen zig veel duidelyker in die van Wittigen in 't Furüembergfe, niet minder raare, graauwachtig geele Zilver-Stof, in Fig. 7. afgebeeld , waar van de Takjes als met Kryilalletjes begroeid zyn, zelf kantig en puntig uit- loo-, (xS) Ochra Argenti germinans nisricans. SyJI. Nat. Xir. Tom. III. Gen. 50. Sp. 14. Argentum Fibris teéiii tenuisfimis friab. nigricautibus. CARiH Min. 76. Argenr. An. tim, Sulphut, Mineralifatum Cspillaie. CRONSr. Min. $, 17H  Metaalhodi)ende Aarden. 4o: loopende; gelyk men dit aan een zodanig Vedertje, hier in langte eens vergroot , by Letter a kan zien. Deeze Stof moet ook hier t'huis gebragt worden , alzo het Haair-Zilver zulke Schietingen niet maakt. Deeze Veder-Erts houdt maar weinig Zi'. ver, dikwils niet meer dan vier of agt Loot zelden over 't Mark in de honderd Ponden• maar daar is een Witte van Hodritfch, die tot zeven Mark uit het Centner geeft. Dezelve beftaat uit Haairachtige fyne Sneeuwwitte als Wol zagte Vezelen, nu langer dan korter, : meest regt, zelden, gelyk im gelobten Lande \. by Freiberg geilingerd , ook zelden vastfamenf hangende, en meestal in de Moer verftrooid t leggende, fomtyds evenwydig, maar ook Sters• wyze geftraald , by Schemnits in Hongarie. Daviea hadt, behalve de blaauwe, ook i groenachtige en zwarte Veder - Ertfen van : Zilver, en volgens Wallerius zyn de : zwartachiigen de gemeende. Het Haair-Zil' ver, dat gedeegen is, moet hier van uitgezon' derd werden; maar onder het Zwart-Gulden, I dat een Zilver-Erts is, door Rottekruid, Zwavel en Koper , gemineralizeerd, komen Takfchietingen voor, die hetzelve hier zouden kunr ' 172. N. r. Ar-gent. Sulphure Arfri.ico & Antimonlo mlaeralifarum. Wall. Mi,. Ulm Mjnet4 m,uoI4 . tadiad Wall. Syst. Min. jï. p. 339, Gc 2 III. Deel. II. Stuk. R Afdeel? XXI.; fïOOFD3TÜS, WittC, Zwans;  4 £ 1 Afdeel. xxi. Hoofdstuk. XIX. Ochra Cebaltige, Robaltbloemen. 04 De OKEasoff cunnen betrekken, en zekere witte Vliesach•ige Blaadjes , of fyne Haartjes , als Schimmel, in gezelfchap van het Hoorn-Zilver op geelachtige Ley voorkomende , of in Kalkfpaath als geweeven , welken de Berglieden Lappig Zilver heeten, zouden misfchien ook hier kunnen behooren. (19) Oker van Kobalt, die uitfchietende is, paarfch van Kleur. Als de laatfte onder de Okers ftelt de Heer LinnAt0s deeze voor, die men eigentlyk Kobaltbloemen , in 't Hoogduitfch Koboltbluthe, in 't Franfch Fleurs de Cobalt Jlriées , tytelt. Men vindtze in de meefte Kobalt-Groeven , gemeenlyk in en op andere Kobalt- Ertfen , doch zo veel niet als 't voorheen befchreevene beflag. Dus vallen zy by Stirling in Schotland, en in Loodglans by Annaberg, als ook in ondoorzigtige witte korrelige Kwarts of in witte zwaare Spaath , in Rappold by Schneebergin Saxen. Op groene Kobalt-Oker vindt menze by Sahlfeld in Thuringen, als ook by Meinungen in Frankenland, en op zwarte Ley by Wittichen in 't Furftembergfe en by Alpirspach in 't Wurtembergfe. ^ /19J Ochra Cobalti germinans pmpureï. Sy/l. Nat. XII. ^ (H Gem So. Sp. is. Cobaltum Ochraceum rubtum. C&BTB Min, JS. CobaldbUithc. Flos Cobalti. Gesn. Henc-  Metaaehoudende Aarden. 405 De Kleur is Appelbloefem of helder paarfch Tood, en de geftalte komt ook zeer veel met die der Bloemen van Spiesglas overeen, hoewel zy kleiner vallen in dat Stuk, uit myne Verzameling , gedeeltelyk hier afgebeeld in Fig. 8. Het beftaat uit korrelig gekryftallizeerde Kwarts, en is afkornftig uit de Myn van 't Witte Hart, by Schneeberg in Saxen. Ik heb gekryftallizeerde roode Kobalt - Bloemen , in weeke Kalkfpaath, met Leyachtige Bergftoffe, van ^ahlfeld in Thuringen. Dat dezelven geen Kobalt zouden in hebben, gelyk onze Ridder uit HENCKELverhaaltjftrydt tegen de Waar» neenirgen van anderen , die aanmerken, dat zy door Calcineering maar omtrent de helft verliezen , geevende goede Smalt en KobaltKoning. Deeze Bloemen vertoonen zig als famengefteld uit dunne , langwerpige, Kryflalletjes , fomtyds wat brecder vallende, zo dat zy als vierzydige Kantzuilen gefchapen zyn, met fpitze punten, hebbende twee of vier zyden fcherphoekig vierkant. Deeze Kryftallen zitten of ongeregeld en tropswyze by elkander, gelyk te Wittichen, of fpteiJen zig Sterswyze met S;raalen uit, gelyk in het afgebeelde Exemplaar. Hier kei. Min. 107. Cadra. zt> N. 3-7. Flos Cs/balti germinans. Wall. Sy/l. Min. II. p. 181. Cc 3 IILDbel, II. Stuk. Afdeel XXI. Hoofdstuk. Pl XJtlV. Kryftallen.  405 De Okers. 1. Afdeel. XXL Hoofd- stuk. (k) Natür • Syftca. dss Mmral-RtSckt. IV. Theill. p. 309. (t) Volgens zyn Ed. hadt de Heet I.inns'u geen gewag van die Aaiden gemaakt; 't welk my zo niet voorkomt, gelyk wy in 't volgende Hoofdftuk zullen z en. XXII. HOOFD* Hier zou ik de befchryving der blaauwe en groene Tzerhoudende Aarden , op 't voet. fpoor van den Gotdnger Hoogleeraar J. F, Gmelin, als Soorten , (doch zeer ongere. geld, dewyl zy geenszins tot de Uitfchietende Okers behoorenj kunnen laaten volgen (.£). Maar , aangezien de eigentlyke plaats derzelven onder de Kleijen is, alwaar onze Ridder van een Blaauwe en Groene Aarde op \ artikel Bolus fpreekt (I), zal ik , om herhaalingen te vermyden, waar in gedagte Huog!ee« raar ten deezen opzigte als eldert vervallen is, zyn voorbeeld niet volgen.  Glasachtige Aarden. 407 XXII. HOOFDSTUK. Befchryving van de Zanden; waar in de verfchillende denkbeelden over derzelver Oirfprong onderzogt en de Middelen, om de geweldige Verftuivingen te beletten, voorgefteld w.rden. Nuttigheid der Zand - Velden en Zandgronden. Schatten des Zands , Fyne , Grove, eenvoudige en vermengde Kwarts-, Glas-, Schulp- , Keizei-; Goud-, Tin-, Y' zerhoudende en andere Mineraale Zanden. Over het Zand, in 't algemeen, zyn de eedagten der Geleerden zeer verfchillende. L1 n n m v s hadt hetzelve bevoorens aangemerkt als de eenigde oirfprongelyke Aarde. uit welken alle andere Aarden en Steenen, door inmenging van verfcheide Elementen, ont« ftaan zyn (m). Naderhand fielt hy hetzelve van Zee - Water geboren, uit de neervallende Slagregens gekryftallizecrd te zyn en eindelyk op 't Vaste Land geworpen (n). Volgens den Heei (m) Sy/l. Nat. Ëd. VUT. p. *i9. Dus beeft de Hoogleeraar Vogel hem begreeren- lk denk dat onze Ridde: ook de Metaalen meende, alzo hy zegt , uturn Regnun La^.itum : en wel Ehmmtorum epe , dat is dooi middel, hulpe of wetking , det Elementen. Cn) Sy/l. Nat. Xll. p. 19«- Cc 4 IJLDeel. ILStux, I. Afdeel. XXII. BcrïH>- 5tüiu Verfchillendedenkbeelden.  40$ De Zanden of i. Afdfel, XXII. Hoofdstuk. Gevoelen van Buefok. I Heer Buffon is het Zand, benevens de Kley, de Stoffe, waar uit het binnenfte des Aardkloots beftaat , en deeze zouden , ten tyde toen de Aarde haare geltalce kreeg, tot Glas geworden zyn (o). „ Op die verglaasde Stoffe, „ [waar uit hy nog dek het binnenfte des „ Aardkloots te beftaan,] lagen de Zanden , „ die niet zyn (zegt hy) dan brokjes Glas, en „ op dezelven de nog ligtere deelen, naame„ lyk, de Puimfteenen , Schuim en Slakken van die verglaasde Stoffe, welke de ver„ fcheiderley Soorten van Mergels en Kleijen „ voortgebragt hebben, onder een bedding „ van Water , vyf- of zes honderd Voeten „ dik, door verdikking der Dampen, toen de i, Aardkloot verkoelde , geboren. Dit Water „ leid overal een Slykerige Korst af, gemengd „ met alle Stoffen , welke zig kunnen opheffen „ en uitvvaafemen door 't geweld des Vuurs , „ en de Lugt werdt gevormd van de fynfte „ Dampen , die door haare ligthejd zig ont„ wikkelden van de Wateren en daar op blee, ven zweeven (p)." Geneuglyke Droomen mag men zeggen! De Aardkloot moest vloeibaar zyn by de Schep, pinge , om door 't rond draaijen zyrje Knol. ronde geftalte te bekomen ; en zulks was gechied door eene fmelting der Glaswordende Stof- («) Vo'gens VOGEL, Jltiiural'SyJltn, p, jj.  Glasachtice Aarden. 409 Stoffen; maar, hoe kwamen de Zanden, die, na de ftolling van den Glas ■ Kloot, daar op lagen, van dezelve afgezonderd ? Dit is , wan neer men 't gene in de Fornuizen der Scheids kucdisren of Glas - Ovens gefchiedt, gadeflaat, volftrekt onbegrypelyk. Wel werpt het gefnolten Glas , onder 't gaar worden, een Schuim op, maar geen Zand , 't welk tot deszelfs Grondfloffe dienende daar in verfmelt. Indien, over?ulks , de door 't Vuur Glas wordende 1 Stoffen, het inwendige des Aardkloots uitmaa» kende , by de Scheppinge gefmolten en tot Gl is geworden waren , zo kon op dien GlasKloot geen Laag van Zand zyn bjyven leggen, onder 't Schuim. Meer opmerking verdient het gezegde van . den Heer Büffon, dat de Zanden niet anders zyn dan brokjes Glas. Een dergelyk Ge- 1 voelen hebben de genen gukoederd, die dezelven achtten van Glasaartige Steenen te zyn afgebroken , en door de fchuuring op elkander rond gemaakt. Aristotei.es heefc dit denkbeeld reeds ter baan gebragr. 't Is zeker, dat fommige Zanden veele brokjes Steen, Spaath of Mineraal, en vergruisde Conchyliën, bevatten; maar 't gene raen eigentlyk, en op zig zelve, Zand noemt, is te egaal van grootte , om door zulke wisfelvalligheden te zyn ge- (a) Buïïon ïïift. Nat, Tom. i. Oftavo, p. 537. Cc s III. Deel. II, Stuk, I. f\f~ehl» xxii. Hoofdstuk. Dat het uit brokjes Glas beftaa.  I. Afdeel. ?XXII. Hoofdstuk* Denkbeeld van LlSTSB. ff) Arena. Cryftilliutio Pluvialis Aqua! lurbi&e. SyJI. Nat. Xll. Tom, 111, p. 6. 410 De Zanden om geboren. Het fchynt veeleer van eene Kryftallyne of Kwartzige natuur te zyn, en is, volgens den Ridder, door Kryftallizatie voort» gekomen uit troebel Regenwater (q). „ lk heb reden om te deDken, zegt Doktor „ Lister (r) dat Zand eenmaal geweest zy „ hetbuitenfteenalgemeene bedekzel des Aard» kloots: om dat alle onze Noordelyke Gebergten „ 'er nog hedendaags, meer of min, mede bedekt „ zyn, en, hoe hooger de Bergen zyn, hoe meer », en hoe grover het Zand is; als ook, om dat ,, de Rivieren, die in de Bergenontfpringen, „ hetzelve nog dagelyks in groote veelheid af„ brengen. En dat het dus, naar alle waar„ fchynlykheid , alle Eeuwen door, geweest zy, federt dat de eerde Regens op den Aard,, bodem vielen, komt my deswegen geloof. „ baar voor, dewyl 'er de Zee - Oevers en „ Monden der Rivieren gemeenlyk mede be,, bolwerkt zyn: buiten en behalve de Zandi- ge Zee • Gronden op de meefte plaatfen, en, „ 't gene een klaar bewys fchynt te zyn voor ,, de langte des tyds, is dat, wanneer men de „ laage Gronden by deeze Rivieren, die al„ toos, zo veel men weet, Veenachtig zyn „ geweest, zo diep doorboort, dat men der„ zeiver Bodem ontdekt, dit Bergzand zig in « groote  Glasachtige Aarden. 411 „ groote veelheid openbaart, en op eenige plaatfen daar onder wederom Veen, en on. ,, der 't zelve een nieuwe Zandbeddmg. Nu „ weet men dat bet Veen lang werk heeft om „ te groeijen , als meestendeels beftaande uit „ de Bladen en Wortels der Planten. Een „ andere bewysreden haal ik uit de groote hard- heid en bygevolg uitmuntende duurzaamheid „ en onveranderlykheid van deeze Delfdoffe, „ Want, h( ewel veele dingen Zand genoemd „ worden, wegens de kleinheid en weinige famenhang of droogte van derzelver Kor„ reis, behoudt nogthans dit dag van Berg„ Zand, boven alle anderen, zyne natuurlyke „ en oirfprongel\ke grootte, en is niet, ge. „ lyk veele andere Zanden, door wryving van Steendeeltjes tegen elkander gevormd, maar „ van eene beftendige en duurzaame figuur: „ weshalve ik meen reien te hebben om te „ onderttellcn,dat het bekwnarmt zy geweest, ,, om tot een uitwendig bekleedzel te flrekken '„ van den Aardkloot." Nader zou de beroemde Lister zyDe gedagten hebben kunnen fterken , door die afgryzelyke Woeftynen van barre Zanden, in de binnen - deelen van Afrika, wier oirfprong misfchien verklaard zou kunnen worden door de geweldige uitgulping van den Oceaan, die ik onder- (r) Pbil. Tram, afciidgd by loVfHBE?. Vol.II. p.4Sl. HL, DEEX,II.STe«J, L Afdeel. XXII. iOOFDg s rus.. Dat het een algemeen bekleedzeldes Aardklocts geweest zy.J  I. 'Afdeel. XXII. Hoofdstuk. Men vindt het in de laage Lan. den diep onder den Giond, 41& De Zanden of derfteld heb, by den Zondvloed, over Euro* pa en een gedeelte ver. de nabuurige Wereldsdeelen, plaats gehad te hebben (s). Daar door, immers, kan het Zand, 't welk de Oppervlakte des Aardkloots bedekte , naar alle kanten zyn afgefpoeld, maakende das die al, woelende Zandbanken aan onze Kusten, en Duinen (O» die men alomme vindt, eD naar den anderen kant, die magazynen van ZandinAfiika, onbevattelyk uitgeftrekt en in veelheidonafmeetelyk. Ten opzigt van het Zand dat onder in de Grond zit, van laage Landen, gelyk die van ons Holland, en of hetzelve voormaals bloot gelegen hebbe, maar naderhand door eene Kleyachtige bedding van één of twee honderd: Voeten hoogte bedekt geworden zy; terwyl men, in tegendeel, in de laatere tyden, met Hiftorifche zekerheid, niet anders weet dan van affpoelingen en wegfpoelingen van Landen, in onze Gewesten: kan men niets vastffcllen, dan dat het tegenwoordig zig'aldaar bevindt. Men vondt het by 't booren van de zo beruchte Put in 't Oude Mannen Huis, hier ter Stede, onder een Kley-bedding van meer dan honderd Voeten dikte, die honderd Voeten diep O) Zie 'r vonrg. Stuk , bladz. 1S9. ft) Do&or Listeu , voorgemeld , verbeeldde zig,d.!tdie Zanden, op onze en de Franfche Kusten , nan de Noordzee en 't Kanaal , van de EngelCche Kust , die meest uit verheven Gronden van Kryt en Kcizcls, dsor hem IV&elds ge-  GAASACHTIGE AARDEN. 4I3 diep, en veertig Voeten onder 'c Zand lag, waar op geheid wordt : dus ter diepte vai tweehonderd Voeten onder de Oppervlakte alwaar men 'er, wederom , ruim dertig Voe ten diep in gegraven heeft. Men oordeeli doorgaans, dat de Stad legge op een Staart vat het Muider Zand. De zeer kundige Heer Berkhev, die fterk over dit onderwerp redeneert, fcheen eenigzins te twyfelen, of dit Zand ook zoet Water verfchafte f» ; maar zulks is, offchoon het met die Put,en een andere, by ons geheugen, op 't Amftelveld gegraven, nietge, lukken wilde], volkomen zeker. Men vindt op 1 andere plaatfen , in deeze Stad, zelfs niet vei i daar van daan, op de Reguliers - Graf t, geboor1 de Putten, zo men 't noemt, die goed drink' baar Water , zuiver als Regenwater, uitleveren. Ja by de Oude Kerk legt dit Zand zo hoog, dat ordinaire Putten zoet Water geeven. In Noordholland is 't ook bekend, dat een geboorde Put goed Water verfchaft. Al« daar boort men flegts door de vaste Kley, die zonder Heywerk goede Grondflagen voor de Gebouwen geeft. Het is evenwel, in dit opzigt, overal niet eveneens. Jammer is't, dat zodanige diepe Grondboo- rin- genaamd, beftaat, zouden afgewaaid en door den Regen afgefpoeld zyn: maar dit vind ik niet waarfchynlyk. (v) AWr/. mfttrit van miard, II. D, I. STUK , bladï. lis, enz. * III. Dm. II, stuk; 1; A?DErt.T XXII. 1 Hoofd- STUK. Het Wel* zand.  I. Afdeel. XXII. Hoofd» stuk* Van waai ditzynWater hcbbe. 41 De Zanden of ringen niet menigvuldiger in 't werk gefield worden: waar door men iets naders aangaande de gefteldfaeid onzes Lands ontdekken zoude. Van het bovenfte, dat omtrent tot vierentwintig Rynlandfche Voeten gaat, terwyl men op de helft dier diepte dikwils Welzand vindt, heeft gedagte Heer ons -een zeer fraaije Schets gegeven (w). Te Marly Ia Vide in Vrankryk, niet ver van Parys , vondt men op omtrent zestig Voeten diepte Zand , dat met eenige veranderingen aanhieldt tot de diepte van honderd Voeten. Te Modena, in (Lombardie , komt byna overal, op omtrent zeventig Voeten diepte, het Welzand voor, dat alsdan fchoone Zoet water Putten uitlevert f». Voor de onderftelling, dat het Water in dit* Welzand doorgezypeld Zeewater zyn zonde, vind ik geen de minfte reden. Zelfs die Wellen, Bronnen en Putten, van zoet Water aan onze Stranden en in de Duinen, maaken zulks geenszins waarfchynlyk, noch baaren eenige belemmering in deezen (y). Geeven niet de Zandduinen geduurig helder zoet Water uit ? Zypelt het uit dezelven niet zo wel in de Valeijen en Strand waards als naar binnen ? Dus kan men dan zeer wel, in 't Zand der Stranden, aa fa) In 't zelfde Stuk, fhat I. bladz. u. >; GESNE» de PctrificatU. p. ,oz &c. (y) N-«t. Hij}, vu, Eiland, als boven, Wadz. ,ao. (*> Vergelyk dezelve , jjf. D, Ix. STV&f hkdz_  Glasachtige Aarden. 415. na Regenig Weder , zoet Water vinden. En, dat Water, 't welk in 't onderaardfche We!-' zand huisvest, komt buiten twyfel van binnenflands en mooglyk wel uit eene onafgebro-' kene gemeenfchap van die diepleggende Bed« dingen met den bodem der Rivieren. Men weet, immers, dat het Zand, hoe dik of dun, klein of groot, van uitgeftrektheid, het Water door laat loopen, ten einde toe (z). Hier zou nu in bedenken komen, of het^ Zand, van welks overvloedigheid men al vroeg' gewag vindt in de Heilige Bladeren Qa); ook als eene Grondftoffe des Aardkloots gefchapen zy, dan naderhand voortgebragt. De groote Boeuhaave achtte het zeer verkeerd, dat men het voor een Aarde hield; al zo het uit Kryftalletjes beüaat, en niettemin ftelde hy, dat het tot de vrugtbaarheid des Aardryks noodwendig vereifcht werde, als doorloop verfchaffende aan het Water (b). Zo moet het zig dan ook reeds in het Paradys bevonden hebben; ja in die Schepdaad begreepen zyn geweest , door welken de Aarde vrugtdraagend Kruid voortbragt. Sommigen, niettemin, onderfa) Het Zaad van Abraham en Jakob zou ten uiterfte vermenigvuldigd worden, als het zand dat aan den Oevei der Zee is , ontelbaat in menigte, Gen. XXII. vs. 17. XXXII, vs. 12, enz. Dat niet gemeten noch geteld kan worden. Jerkm. XXXlli. vs. xit Hos. I. vs. io« (i) ChemU. VDU I, p. óöé, IILD£.si,,U,Stuk. r. Vfdeel» XXL.. tqs:, Lloudheid [es Zands.  8 Afdeel» XXII. Hoofdstuk. De Oir- fprongdooi BKk&hf y uit Aarddeeltjes gefield, 4t5 De Zanden of derfrellen, dat het uit Kley voortgekomen zy, die wederom llegts een bezinkzel is van Water. De Zandkorrels zouden, of door de fyne Aarddeelen zelf, of door een Aardfmout, of door Zouten of door de beweeging der Wateren , tot een Steenachtig Gruis en fcheidbaare Korrels gegroeid zyn (c). De meergemelde Heer Berkhey, die dit fchryft, hadt vry duidelyk aangetoond, dat de Hoofdftoffelyke deelen van Zand en Kley de zelfden zyn; naamelyk ongemeen en byna. oneindig fyne Aarddeeltjes ; welken zyn Ed. zig verbeeldt, dat in de Beddingen des Aardryks door eene meerdere famenftolling, en dooreene hun natuurlyke vettigheid of andere Aard-Oliën, en door tusfehen komende Zouten (d)t verbonden zynde, eindelyk van die Beddingen los geweld, door de fchuuring van 't Zeewater tot eene rondachtige gedaante worden famengefleepen, en dan, in ftiller Wateren vervoerd , onder de Aarddeelen nederzinken (e). 't Is niet te ontkennen, dat zulks zou kunnen gefchieden ; doch voor de Vorming van zulke groote menigten van Zand, als 'er op den Aardbodem zyn, op zo hooge Gebergten en zo ver van de Zee afgelegene plaatfen, en, daar het zo vroeg na de Scheppinge reeds in zulk een veel- (e) Zie Nat. Hi/l. van Holland, ali boven, bladz. 667. (dj Door Zouten fchynt zyn Ed, hier , naderhand, KiyAalmaakcnde Vogten te veiftaan.  GAASACHTIGE AARfiïH. 41 Veelheid aanwezig was, fchynt die Stelling niet zeer gunftig. Gok is het moeielyk tebe I grypen, wat de reden kan geweest zyn, dat i uit een zelfde Stoffe , door de zelfde byko inende middelen , op eene zelfde plaats, Zelf. II ftandigheden zouden geboren worden, die elij kander zo bngelyk zyn als Kley eu Zand; terI wyl de eene valt onder de andere en tot be< I bulp derzelve ftrekt. . j Wylen de geleerde Walch heeft een opzette( lyk Vertoog gefchreeven over den Oirjprong I des Zands Qf). Na dat zyn Ed. daarin, ten i uitvoerigfle, het oude Gevoelen , der genen d>e óns gewoone Kwartzige rondfcortelige ï Zand, van eene afbrokkeling der Kwarts - Rot| fen en Klippen door de beweeging.der ZeeI baaren , afleiden , als onmooglyk, beftreeden padt, bewyst hy zulks nader, doordien het I geenszins overeenkomt met het Gefteente van I zodanige Rotfen, maar meer met de Glasaardige Kwarts- en Kryftaldroezen , die in beflooI tene holligheden van Steenen , en in Kloven i ider Rotfen , groeijen; zynde derhalve voor al3 le aanftooting en affchuuring beveiligd. Dat I het van gefloepte Zandbergen in Zee zou ko; j men , neemt de zwaarigheid niet weg: want Man moest meh nog onderzoeken, van waar i-i derzelver Zand afkomftig ware, Dewyl 'et óók (e) D- zelf ie r>. I. SthR , Madz, 231; 231. I (ƒ) ^utHTforfchtr UT. stbh, I77^A«.1X. p, 13S, Dd lil- ! beu u. Stuk. \ ; I XXII. Hoofj). .STUK. T>e Olr(pront; dei Zands volgens WALCB),  4t* De Zanden op I. 'Afdeel. XXII. Hoofd- , •tuk. ;rit Watet met GlasAatde bezwangerd , ook, buiten twyfel, veel Bergen van anderen Steenaart in de Zee zyn; zonden de deeltjes laar van, zig onder het Zand mengende, of op zig zelve, een geheel andere Stoffe uitleveren. Alzo nu het Zand, waar van wy hier fpreeken, uit Kwarts-Korreltjes beftaat, befchryfe zyn Ed., vervolgens , ia de eerfte plaats de zelfftandigheid der Kwarts, „ De zelve is (zegt ,, hy) mt eene Glas- of Keizei-Aarde te famen „ gefteld , en van deeze gelooft men, dat „ zy de eigentlyke eerfte oirfprongelyke of E« „ lementeele Grond-Aarde zy. Deeze Aarde „ is wel overal , in alle Lighaamen van de „ Ryken der Delfftoffen, Planten en Dieren , „ voor handen , maar zy is niet in enkele „ Korreltjes voos en droog zigtbaar; vertoo„ nende zig aan ons of vloeibaar en dan maakt ,, zy een weezentlyk deel des Waters, (zo „ wel van het zoute als van het zoete,) uit (g); „ of tot Steen verhard, en dan bevindt zy zig, zuiver en ongemengd, in de zuivere door-1 „ fchynende Kwarts- en Kryftaldroezen , in de zuivere doorfchynende Keizeis , ten zuiver „ fte in de Diamant; of gemengd, en wel of „ met Metallyne Verwen in de bonte doorzig„ tige Edele Steenen, of met fyne Kley-Aar- » den] (g) „ Dit is de Aarde, die uit bet zuiverfte Water , door wryven , ichommelen , uitdampen en deftilleeren , „ voortpebragt kan wotden. Zie üergmAnns Pbyfik.* Eréi t, ie/ibrtibung. S, 408.  Glasachtige Aarden. 419 s» den in do Hoornfteenen, of met fyne Kalk„ efi Gips-Aarden , in de Kalk-, Gips- en Vloey- Spaathen." Vervolgens nog nader de vorming van Kwarts en Kryftal verklaard hebbende, merkt hy aan, dat wanneer onzigtbaare eenflagtige Aarddeeltjes in een Water zyn, dezelven door de beweeging des Waters te famen geftooten worden , zo dat zy aan malkander klecven en een Korreltje maaken, 't welk, door zyne vermeerderde zwaarte, in 't Water neerzinkt. Ditkomt vry duider voor , dewyl wy altoos zien, dat bewoogen Water de Aarddeelen opneemt, welken het,door ftilftaan en rulle, vallen laat. Zyn Ed. verklaart zulks door de Tufbronnen, alwaar de Tuf allermeest groeit, daar zulk Water door vallen en gulpen fterk bewoogen wordt, maakende Kalk-Korrels , uit welker famen voeging de Tuffteen ondhatC/»). „ Kon men „ deeze Kalkkorrels haar Slymigheïd benee- men, en ze zonder dien op den bodem laas, ten vallen , dan zouden wy een Zand be* „ komen , 't welk uit loutere rond gemaakte „ Kalkkorreltjes beftond (ij. Nu ; willen wy » in (A) De Vraag is, of dit algemeen waar Zy4 In de Bronnen van 't Karlsbad wordt de zwartte Tut byden oirfprong, alwaar het Water zekertyk de meefte beweeging heeft, verzameld: zie hier voor, bladz. 311. 1 (ij Dit zoo eenigermaate met de aldaar grocijende Erv/tetiftëeaen, te vooren befchreeven, kannen llrooken: zie bladz 33-, Dd 2 IJLDsel. II. Stuk, Ti Afdeel, XXII. fclOOFDSTUF.door bi. wee/jing des Wa» :ers.  I. Akdfel XXII. Hoofdstuk. Veihindc ringen in deezen. 420 De Zanden ófr „ in plaats van de Kalk-Aarde de Glas-Aarde „ ftellen, cn iedereen tal begrypen, dat met „ dezelve gelyke .werking der Natuur moet „ geleideden. Uit de onzigtbwe Glas-Aarde „ worden, door de heen en weder beweeginga 5j des Waters,Glaskorrels, welke op den Grond „ vallen, even als de Kalkkorrels; doch, de„ wyl haar de Slymigheid, aan dezelven eigen, „ ontbreekt, zo kunnen zy ook niet, gelyker„ wys die , te famen bakken, maar blyven aan „ enkele Korreltjes leggen, en die famenhoo„ ping noemt men dan Kwarts • Zand. „ Terwyl nu deeze Glas - Aarde in alle Wa„ teren, als een weezentlyk deel derzelven, „ bevindlyk is(£), zo kan ook ieder Water, „ wanneer 'er geene verhinderingen bykomen, „ ons Kwarts-Zand leveren. Welke zyn die „ verhinderingen? Wy betrekken daar toe ten „ deele de ruste, ten deele de tusfthenkomst „ van ongelykaartige Stoffen. De deeltjes der ,i Glas-Aarde moeten door de heen en weder ,, beweeging aan elkander geftooten en daar „ door tot famenhang gebragt worden: wesM halve in ftilftaande Wateren 4 by voorbeeld „ in Vyvers, in 't geheel geen Zand, in zagt „ vloeijende weinig, maar in zulke Wateren, „ daar (£) tfidien zy de T.Umtntute Aarde van alle Lighaamen jS) gelyk de Heer WALCH bevoorens gefteld heeft, dan zou dus het ééne Eiement een weezentlyk of Eifentteel deel van het andere zyn, 'c welk ftrydt tegen ons denkbeeli vau de vier Elementen.  Glasachtige Aarden. 4*« daar een fterke heen en weder beweeging plaats heeft, veel Zands geteeld worde [l), „ ïerwyl ongelykaartige Lighaamen den fa. ,, menhang der gelykaartigen verhinderen, zo „ kan het zelfde gefchieden , wanneer by 't „ famenkomen van twee deeltjes der Glas- Aarde zig daar tusfehen een derde bevindt; „ maar, gefchiedt dit niet, en de naby elkan„ der leggende deeltjes raaken, niettegenftaan„ de de bygernengde Kalk - Aarde , nog aan „ elkander , zo ontdaan 'er Kwartskorrels, „ even als uit de Kalk-Aarde Kalkkorrels, en be:den vallen onder elkander gemengd op den Grond: weshalve bykans ieder Tuf-en ,, Kalkzetzel bygernengde Zandkorrels heeft. ,, Wanneer de enkelde onzigtbaare deeltjes „ der Glas-Aarde, doordefamcnkleevingmetj „ anderen van gelyken aart, in een bewoogen8 „ Water tot zigtbaare Glaskorrels worden , „ zo kunnen zy zig wel niet , gelyk in een „ rustend Water , regelmaatig in een bepaald „ getal van zyden en hoeken aanzetten, en eene Droezige geftalte aanneemen, maar niettej, min zal hunne figuur altoos roodachtig moe- „ ten (l) r>at het in de zodanigen dooi fterke affpoeling ontbloot en famengehoopt woide ; tetwyt het in üilft.iande en traag bewootetie Wateren met Slibber begroeit, is Myfe$ baarer, dan de teelinge de> Zands. Dd 3 HL Deel. II. Stuk. I. a edi'el, XXII. Hoofd» 'tuk, , Oirzaak et tondchtige fiuur.  f. a'TEEL XXII. IIOOKDSTUK. Hef roas Verflykii gen en Zandban fcenia a;s 422 De Zanden of ,, ten uitvallen. De Korrels van den Taf. ■ fteen hebben reeds deeze geftalte , en zo veel te meer moeten die der Glas-Aarde zodanige hebben. Terwyl de Kwartfen onder de Steenen de haidften cn vastftenzyn, „ zo moeten wy aan de Korrels, uit welken „ zy beftaan, de kleinfte grootte toefchryven : wanc, hoe vaster een Steen is , hoe fyner „ en kleiner de Ko reis zyn, uit welken hy is „ famengefteld. De kleinfte grootte, nu, moc„ ten wy ons als rond voordellen : want als „ dezelve hoeken had, zou men zig altoos nog „ een kleinere kunnen verbeelden , die daar „ van was beroofd. Aangemerkt dan , ia \ ,, Water, een ieder zulk onzigtbaar Glaskor„ rekje een menigte dergelyken rondom zig „ en nevens zig heeft, en derhalve in een ,, heen en weder zig beweegend Water van ,, alle zyden tegen anderen aangeftooten w^rdt, „ zo kan, by de daar uit volgende famenUce„ ving, wanneer dezelve , gelyk ligt te bea, grypen is, van alle kanten gefchiedt, der„ gcli k klein onzigtbaar Korreltje, waar zig „ meer anderen aanhechten, geen andere dan ,, eene rondachtige geftalte bekomen. Dus „ zien wy ook , dat de Zandkorrels gemecn., lyk roodachtig zyn, „ Als deeze Kwartskorrels zig in de Zee precipiteeren, dan vermengen zy zig met die 'c „ Kalkachtige Slyk , welke de Zee-Tuf en jd Ktilklaagen des Zee-bodems vormt. Hier ;»ver-.  Glasachtige Aarden. 4?; „ verhardt zig het Sediment , of het wordt, „ nog voor zyne verharding, deels door eene „ ligte beweeging der Waters, deels doorVul„ kanifche uitbarfting, in de hoogte geheven. De verharding des Sediments op den Grond „ der Zee gefchiedt ter plaatfe daar de Zee in 9, ruste is: maar hier uit bevroeden wy ge„ makkelyk , waarom niet ligt eene hag der „ Vlotbergen , 't zy Kleijig zynde of Kalkaar„ tig, geheel vry is van alle bymenging van „ Zand. Zelfs hier uit blykt de voortbrenging „ der Zandachtige Mergels en andere Steen. „ foorten, die in haare zelfftandigheid eene , „ bymenging van Zandkorrels t'over duidelyk , „ doen blyken.aWordt, in tegendeel, met de l }, Zee-Slyk een menigte van het Zandig Zet, zei opgewoeld, en van het bruifchend Wa. ,, ter mede voortgerukt; daar kan niets anders 1 „ dan een foort van eene zogenaamde Verjly„ king uit volgen. De Zandkorrels zynzwaarder dan de Kalk-en Kleyachtige deelen, welke j, zig in 't Zeewater bevinden, en zakken der,, halve , wanneer het Water gantfchelyk tot „ ftilftaan komt, eerder op den Grond, wor, ,, dende daar door van de ongelykaartige Aardi ftoffen der Zee afgezonderd. Zy vallen neder, wanneer de overige Kalk- en Kley* „ deeltjes nog van 't Water gedragen worden, ,, in welken als dan van bet Zand niet meer „ dan dat fyne overblyft, 't welk even zwaarD d 4 „ wig- III. Deel. II. Stuk l AvPEEL. XXII, HOOFL■ TUK,  I. Atdeej.. XXII. Hoofdstuk. Het groeil ook in Rivieren en Besken. AH DiïZandbnof „ wigtfe is als zy. Daar door ontftaan, op „ den Zee bodem , ft zekere «rekkingen, „ Zandlaagen , en uit dezelven Zandbanken. „ Hier bouwt de Zee, als 't ware, haare Ma„ gazvnen , uk welken zy bet Zand aan den „ Oever voert, of aan de Rivieren mede„ deelt „ Dat het Zand ook in de Rivieren en Bee„ ken groeijen kan , is blykbaar uit het voo„ rige, en wordt door onbetwistelyke Waar„ neemingen bevestigd. Ter plaatfe daar de „ Watermolens Dammen noodig hebben, die „ een fterke heen en weder beweeging des „ Waters veroirzaaken , zal men gemeenlyk „ veel Zands aantreffen. Ruifchende, en by. „ gevolg zig zeer fterk beweegende Beeken al zyn zy nog zo helder cn klaar, zonder „ eenige de allerminfte Slykerigheid, hebben „ nogthans altoos Zand by zig. Zulke Bee. „ ken ontfpringen uit Bronnen' der Bergen" ,, in welken het Water ten fynfte doorgezee„ gen is; zo dat het zelfs veel kleinere Aard„ deeltjes,dan de Zandkorrels zyn, heeftmoe„ ten terug laaten, Dikwils zypelen zy, in 5t „ Gebergte, door Aarden,daar niet een eenig „ Stofje, veel minder een Zandkorrel, onver„ hirderd door komen kan. En evenwel voe„ ren deeze Beeken Zand met zig, meiregen,, ftaande zy dikwils uit Bergen komen, die, „ naar alle vermoeden, geen Zand ingeftootea heb-  Glasachtige Aarden. 413- „ hebben (m\ Schept men by de Bron, cn laat het gefchepte Water. hoe lang ook , ,, daan, zal zig geen Zandig Zetzel openbaa„ ren. Terwyl, nu, nogthans deeze Beeken in haare loop, dikwils veel Zands afleggen, „ zo is de Vraag , van waar zy dat hebben „ bekomen ? Zou men daar door niet in *c „ vermoeden vallen, dat ook in zulke kleine ,, Beeken een verzameling van zuivere GlasAarde gefchieden en dus Kwarts-Zand ge„ teeld kan worden." Aangezien de Hoogleeraar WTALCHditftuk zo oplettende hadt behandeld , heb. ik het te omftandiger .voorgedragen. Omtrent de hoofdftoffelyke deelen van het Zand, een allerfynjl? Aarde , komt hy met den Heer Berkhuy overeen , maar al waren derzelver byna cnzigtbaare deeltjes, gelyk de laatfte zegt, van figuur als de Zandkorrels, is het nog zeer moeielyk te begrypen, hoe eene famenvoeging derzeiven,op zig zelve, doorfchynende Kwartzige Zandkorrels zou kunnen vormen. Ja 3I nam men Zouten, Olie en andere Vettigheden, tot behulp; was nog die famenvoeging, zelfs van doorfchynende Korreltjes, oogfehynelyk daar toe onbekwaam; vee! meer nog van on- (m) Dit vetrooeleu is evenwel zi, gegrond niet, aangezien by het breeken van Bergjn dikwüs men overeenkomende met het Welzand. Men vindt het byna overal aan de Stranden en ik heb vart de Kaap der Goede Hope, met eenige Bloembollen , even zodanig wit Kwarts ■ Zand, als het gemelde van onze Duinen is , bekomen. Met regt kan het Duinzand genoemd worden , dewyl deszelfs eigenfehap is, dat het door geweldige Verftuiving die Zandbergen maakt, welken wy Duinen noemen , en deswegen is het in Vrankryk onder den naam van Sable mouvant, in Italië onder dien van Sabbia movente bekend. Ver- ; mobilisfima impalpabilü fluida albican». WALL. Sy/l. Min, II. p. I04. At. Qaaitz. tenuior, particulis inscqualibus an< gulatis. H. H>ii. P- r0J- *. Arenl Qjiattz. Vento volatiüs. Sy/l. Nat, VIII. p. loS- N- 3- Arena fubtilis rnobilis ieris. CARTH. Min jo. jj. Ar. Q.. rotundataiqualis. lbii.U. 4. | Ar. Q.. impalpabilis. fW« N. 1, M»K Ttsf, na, III. d2el. II. Stuk. I. Afdeel. xx ii. Hoofdstuk.Duinxuni.  43° De Zanden of I. Afdeel. XXII. Hoofd- STOK. Geweldige Veiftuivin» gen san de Kust van Viankryk, Verrchrikïyk zyn de uitwerkingen, door dit Stuifzand nu en dan veroirzaakt. Ik wit niet fpreekea van de Zand-Woeftynen in 'e binnenfte van Afrika of in Arabie, gemeenlyk de Zandzee genaamd, om dat het Zand 'er zig fomwylen Golfswyze beweegt, en wel eens geheele Karavaanen , van Menfchen en Beesten , verfmoord beeft. Zulke toevallen zyn gebeurd in die verfchrikkelyke Vlakte , Zaarage* naamd, bezuiden Barbarie, welke jaarlyksdoor Ingezetenen van Marokko, Tripoli en Egypte, doorgereisd wordt naar het Land der Negeren, tot het inkoopen en afnaaien van de zogenaamde Arabifche Gom en andere zaaken (y). Ook zal ik maar ter loops gewagen van een Zandregen , in Zee, niet ver van de Kusten Van Noord - Amerika, nu ruim zestig Jaar geleeden waargenomen , die meer dan een Etmaal duurde, en waar van het Zand , naar 't gemeene fyne Zand gelykende, aan de Koninglyke Akademie der Weetenfchappcn , teParys, door Pater Fe ui llóe vertoond werdt (z\ Nader kunnen wy die uitwerkingen befchouwen in een Berigt van 't gene gebeurd is aan den Zeekant van Neder-Bretagne: te weeten. Omftreeks de Stad St. Paul de Leon is, aan den Oever der Zee, eene Landftreek, welke voof (y) Zie de befchr. van Afrika, in de Tegen-a. Stcat va» alle Volhertrit bladz. 3oj, en deeze Nat* iiijl, li. D. li. Stuk , bladz. $79, ssó.  Glasachtige Aarden. 431 voor den jaare 1666 bevolkt was, en federt geheel onbewoonbaar is geworden, door een opftapeling van Zand, die dezelve ter hoogte van twintig Voeten bedekte, en van jaar tot jaar meer Gronds innam. Van dat tydpunt afgerekend , hadt het meer dan zes Mylen gewonnen. In het overdekte Land zag men , hier en daar , nog eenige Toorecs en Schoorfteenen uitfteeken: Men was zelfs voor eene Overftuiving van de Stad, wier ongemeen booge Tooren de Zeelieden in 't Kanaal tot een Baken verflrekt, bekommerd. Dit Zand kwam van een Bank, zig ter langte van vier Mylen uitftrekkende , maar weinig boven 't Peil van volle Zee, en Noordooflelyk van daar gele. gen ; des de Verftuiving niet gebeurde dan met een Ooften- of Noordooften Wind. Dewyl die Bank nogthans in hoogte niet verminderd was , fcheen dezelve geduurig een nienwen toevoer te moeten bekomen uit de Zee welke ook merkelyk Veldswon opdieKust(a). In 't Groot Brittannifch Graaffchap Suffolk, wel tien Uuren gaans van Yarmouth ten Westen, en dus binnenslands, gebeurde, in 'tlaatst der voorgaande Eeuw , een dergelyke ZandVerftuiving. Dat Graaffchap, 't welk een gedeelte der Oostkust aan de Noordzee, bezuiden die (z) Hift. it l'Acei, R. ies Sciences, de 1719, pag. 1}m Hifi, de l'Acei, R. ies Stftmm, de 17ïi , pag. 10. jlLDsEL. II. Stuk, I. AfdeeiJ XXIL> Hoofdstuk. Duinzand. in Grooi Brittannie binnenslands.  l Afdeel, xxii, Hoofdstuk. Dmr.zar.i 43* De Zakken of die Stad, uitmaakt, grenst Noordwestwaards aan de wyd uitgeftrekte Veeoen van Cambridgesbire , dat door de Oufe van Norfolk, benoorden Suffolk , wordt afgefcheiden. Tusfehen Ely , een Stad, in die Veenen op een Heuvel leggende, wegens haare aanzienlyk hooge Domkerk vermaard, en Thetford, op de Grenzen van Suffolk en Norfoik gelegen, waren eenige Zand • Duinen , die door 't geweld der Zmdweste Winden, by Stormen 4 allengs zodanig verftooven zyn t dat zy wel vyfhonderd Morgen Gronds bedekten. Zonderling is *t, dat dit Zand, al voortrollende, geduurende dertig of veertig Jaaren tyds, eindelyk zyn vaart byna verloor, toen het aan een fchuins neerdaalende Landftreek kwam ; maar, deeze Valley gepasfeerd zynde , en komende aan een opgaanden Grond, vernieuwde het zyn geweid, vorderde in twee Maanden tyds wel een Kwartier gaans en overftelpte honderd Morgen goed Koornland in dat zelve jaar. Eindelyk bereikte het Downham, een Vlek of Steedje tusfehen Thetford en Brandon gelegen , dat 'er byna docr overftelpt werdt en de Rivier gedeeltelyk gedopt, die een groot behulp was om deezen Zandloop te fluiten. Anderszins zou Norfolk daar door allengs ten grootften deele overftroomd zyn. Men hadt, (*) PU',. Ttw/aB. abridg. by LOWTHoBP. Vol. n, p.  Glasachtige Aarden. 433 [ badt, niettemin , in dat Graaffchap dikwüs ! Procesfen , wegens Landen die weg gewaaid waren, zo men 't noemde. Want dit voort1 rollende Zand fleept de Landen , die veelal1 I Zandig zyn , of wel derzelver vrugtbaare bo,\ venkorst mede, laatende dus niets over dan i een barren Grond (&). In Sweeden , alwaar de Grönd der Vlakten 1 veelal Zandig is, ten minfte in de Zuidelyke^ J deelen, heeft men, zo de Ridder aantekent (c),1 . dergelyke Verftuivingen. Het drooge Zand j wordt door den Wind tot hoopen famenge| dreeven, zegt zyn Ed., als Sneeuw, en overI ftelpt, door zyne plaats - verandering , Akkers, i Velden en Landwooningen. „ Ter wederzy„ de van de Rivier , inzonderheid aan den I „ Zuidkant , lag, op de hooge Velden by A„ huis, een menigte van Driftzand. Hetzel3 „ ve is wit, zuiver en fyn ; want, wanneer „ grove deelen onder 't zelve gemengd zyn , „ blyvendie leggen, en de fynere waaijen wel , „ een halve Myl verder voort; gelyk men zulks ; „ des Winters best aan de Sneeuw kan zien. „ Op zulk een wyze doet dit vliegende Zand bi de Rivier verdroogen en de Akkers verzan. „ den. Het neemt geheele Velden, die eeniL ge duizend Schreeden uitgeftrekt zyn, m. L Het omringt de Bosfchen en ilapelt zig* « t>3. i (e) SyJI. Nat. Ed. XII. Tom. W. p_ Ee Vh Deel II. Stuk. I. ApnEEt,; XXII. HOOFD^ TUK. In Swk> len op de 'lakke .andea.  I. Afdeel XXII. Hoofdstuk. Midrle len daar tegen. 434 De Zanden ó * ,, by dezelven, tot zulk een hoogte, dat men ,, de toppen der Boomen naauwlyks kan zien. „ Zelfs de Helm wordt 'er zodanig door over» „ Helpt,dat het Zand geheele Heuvels maakt, „ die, wanneer dit Gras vergaan is, wederom „ verftuiven, en?, (a*)." Pat gedeelte van Sweeden , 't welk metf i Halland noemt , een kleine Landftreek aan 't j Schager-Rak, by de Zond, bénoorden Sehó- . nen, die dus aan de Zuidweste Winden zeer I is bloot gefteld , heeft van derge'yke Zand- < verftuivingen veel te lyden. Geheele LaDdgre Jeren zyn daar door verwoest, en verfcheide anderen, ja veele Dorpen, werden met den or dergang gedreigd , door de verzanding haarer Landeryën. Het Zand hadt 'er Heuvels t of Duinen gemaakt van meer dan vyftig Voeten hoogte. Met Schuttingen van Stroo en 'f, Ryst heeft men dit Driftzand wel willen be- !; dwingen , doch weinig daar mede uitgevoerd; I alzo het blykbaar is, dat deeze Vyand, hoe meer men hem tegenftaat, hoe fterker woede oefent. Dus is men in Schónen, in 't algemeen, ge* , vallen op de aanplanting van het Duingras, Helm genaamd , op de wyze van onze Hollanders. Zy noemen het Zee-Gras en een andere Soort Zand- Haver (e); welke aan de Oevers van Goihland overvloedig van zelve groeit, , belettende grootelyks de Veriluiving van het ;: Zand, (d) LlNN Sth'nxfcher Reife. Leipz I?5<ï. p. 104. (e) Amndo Aienaria Linn. Sc Elynaus üenaiius, Ejmd,  Glasachtige Aarden. 435 Zand , en iïrekkende dus tot bewaaring dei Zee-Oeveren (ƒ). By Engelholm in Schónen was de gewoone manier van voortteeling der Helm en ZandHaver, dat men derzelver Aairen in den Grond frak. Dit kon van Maart af tot in den Herfst gefchieden , doch het was best in April en Mey, om dat men dan, daar van, in de Herfst nog Scheuten kreeg, en anders niet voor 'c volgende Jaar. Men deedt gemeenlyk drie of vier Aairen , in ieder Gat , dat men met den Hiel van de Schoen drie Duim diep maakte , en dan aanftonds met Zand weder vulde en digt tradr. Deeze Gaten waren ongevaar een half Elle van malkander, en het geheele Veld, dat men dus beplant hadt , werdt met gevlogten Rys of Teenen bedekt, om het weg duiven voor te komen. Men hadt ook Proeven genomen, om de enkele Zaaden van ZandHaver en Helm te zaaijen , maar de Planten , die van de geheele Aairen kwamen, breidden zig beter uit; des men het meest anders deedt. De manier der Hollanderen , om de Helm te verplanten , werdt beter geoordeeld van den Heer Lidbeck, die zyne Aanmerkingen desweaen medegedeeld heeft (g). Verfcheide andere Planten cn Gewasfen, die in het Zand wel groeijen willen en daar toe die- (f) Steek/'- Verhand III. Band. p, (g) De zelfde XXI. Band. p. 130. Ee t III. Deel. II. Stuk. I. Afdeed» XXII. Hoofdstuk. Zaaijen va» Helm en ZandHavei.  43<5 De Zanden of ï. Afdeel XXII. hoopd' stuk. Plantei van Hein en Ruigte. dienen zouden kunnen , zyn door zekeren Dok» tor Montin, Land-Medicus, in Hallaud , omftandig voorgedragen (/»)• Dewyl de (trekking onzer Kust, van den Hoek van Holland af tot aan de Helder, 'Noordooftclyk is, zo hebben onze Zand-Duinen geen zo geweldige Verftuiving naar binnenslands , als zy anders wel door Stormen uit den Zuidwesten zouden lyden (i). Niettemin is de Verftuiving derzelvcn zo aanmerkelyk , dat men in 't voorfte der Zestiende Esuw reeds zorg gedragen vindt, om dezelve, door het befteeken der Duinen met Helm en andere ruigte,waar onder Kruipwilgen,Brem, Braamen en Doornen begreepen waren , daar voor te befchutten. Ook werdt het beweiden der Duinen tot vernieling, of het weghaalen van die Ruigte, op zwaare Boeten verbooden. Sedert is die beplanting van onze Duinen, met Helm , wel in trein gebleeven en wordt nog op hooge order onderhouden: maar, het zy men de Plantzoenen niet wel uitkieze, of niet wel behandele , of dezelven niet genoegzaam door Stroo of andere ruigte voor 't uitdroogen en voor den Wind befchutte, of geen bekwaaraen tyd des Jaars daar toe in acht neeme; men ziet de meeften verdorren, en dus wordt (i) De zelfde XXX. Band. p. ten. (I) Salix Arenaiia & Hippophaë Bhimnöides, Ee 4 III.D££L.II.Stuk.: i. xxii. ioo?D- ruK. Duln- Vilg , Du'nbcsi'n Linus ei,Dts:els, enz.  I. Afdeel, XXI [. Hoofd- stuit* Zancï- Haver, Andere Hey - Gewasfen. 440 CeZandekop Zonderling is t, dat deeze Heeren nïec in byzondere aanmerking genomen hebben de Zandhaver (_nt), een Gras - Plant, welke in Sweeden ook daar toe gebruikt wordt, als wy ge«en hebben. De Heer Meerburg5 niette• V'' Wd degelyk ^wag van, on. d« de van hem tot Zandkeering voorgeftelde Plantgewasfen, en merkt aan, dat dezelve bl Katwyk, tegen den voet der Duinen groeijen. de het zelfde te weeg brengt, dat menTop andere plaatfen , door het planten van Helm en Slee - Doorn zoekt te bekomen. Zv heeft kruipende Wortelen , die bet Zand va'st vert eenjd houden , breede Bladen, zeer tegen de Verftuiving dienftig, en maakt zo groote, zwaare Aairen, dat hy deze! en. fomtyda.rneer dan een Voet lang en een Duim dik gevonden hadt. Derhalve zon men deeze Plant gemak, lyk door zaaijen kunnen vermenigvuldigen. Zv groeit voorts in de Duinen by Zant voort, en overvloedig aan den Zeekant buiten Harderwyk. Voorts pryst die Hovenier, in 't byzonder, de nuttigheid aan van de Ligufter, daar men geheele Duinen mede bedekt vindt, de Syring«, de Chineefckeea andere Jasmyn, Sumach, Vlierboom , Brem, Zand-Wilgen ea Genever boom; als altemaal Gewasfen zynde , die op dor« W Elymus AKuii«. Zie Gohteb Flcra BtlgUt, p, ia,  Glasachtige Aareen. 441 dorre Heijen zeer wel voort willen en aldaar zekerlyk de Zand • Verfluivingen beletten (n). Maar, is die Zand - Verftuiving aan den Strandkant wel zo fchroomelyk, om zo veel omflagsi te vereifchen ? De Heer Dentan meent, dat zulke zorgen, als zyn Ed. opgeeft, voorgemeld, behalven het beletten der Verftuiving in weinige Jaaren een Schat van Brandftoffe voor dit Land opleveren zouden, en dat men dus de natuurlyke Dyken, waar door zyn Ed. de Zandduinen verftaat, verfterken zoude tegen den Oceaan (o). Ik twyfel niet, of voor het eerfte zou men veel meer dienst hebben van de beplantinge der Wegen binnenslands , byzonderlyk in de Kley Gronden , alwaar die Schat veel gemakkelyker was te vinden. Wat Zou doch het fchrad Gewas op die barre Zan* den tot Brandftoffe van eenig belang uitleveren? En, de verfterking der Duinen tegen den Oceaan aangaande, is 't niet onwaarfchynlyk, dat dezelven meer fchade dan voordeel zouden doen. Wat heeft dien verbaazenden Zanddyk, tusfehen Petten en de Helder , meer 3an anderhalve Eeuw, voor Zandverftuivingen befchut? Toen ik 'er, voor veele Jaaren, op was, weet ik niet aan de Zeezyde iets anders gezien te heb- (n) Dit alles kan omftandig gelezen worden , in het Toorgemelde IX. De?l van onze Holl. Maatfchappy. (o) Aldaar, bjadz. •*• ui- Stuk, Ee 5 lil* Dam. II» Stuc, i. XXII. H00FD3 itus, of die middelen dienftig zyn , oa. derzogt. De ZandDy k van *t Koecra, ferftuift niet.  44* De Zanden of I. Afdeel. XXII. Hooed. stuk. Suir.zmi hebben dan Zand , met een Zeedrand, geheel uitNol'en of laage Luinen beftaande. Die Dyk, niettemin , is in de zelfde (trekking als onze Kust, en dus zo wel aandefchuu.mg derZuid♦weste , als aan den regtitreekfen aanval der Noordweftelyke Winden bloot gefield. Men zou kunnen denken , dat hy van Aarde, Kley of dergelyke vastere Stoffe dan Zand , gemaakt was en naderhand met Zand overftooven, gelyk ik dit daar van gemeld vind (ƒ>); doch het is my onbegrypelyk , van waar men daar ter plaatfe zo veel dier Aardftoffe zoude bekomen hebben, om in de tyd van twee Maanden zulk een Dyk, van tweeduizend Roeden langte. te maaken (q). Het kan ook niet wel ander» zyn, of hy moet van Zard gemaakt zyn geweest; dewyl men hem , omtrent den tyd des aanlegs zo 't fchynt, reeds de Zand-Dyk noemde (r). Daar was in 't jair 1610, d bop, geadmitteerd Landsneeter te Schoor). Amfterdain. Ï777' III. Deel. II.Stux. L Afdeel. XXII. Hoofd» tuk. Duinzand. De Ver- tuiving tot >ehoud en 'erbetering ier Stranien aangeueezen.  I. Afdeel XXII. Hoofdstuk* 444. De Zanden op welk dan, door Verftuiving, een glooijende ge» ■ daante zou verkrygen , langs welke de Zee, by hoog Water, zou kunnen oprollen, in plaats van haar geweld te oefenen tegen de fteile kanten der reeds door den Wind, tusfehen de Ruigte, hier en daar uitgeholde Duinen. Dergelyke Glooijing, merkt hy aan,zou ook door Menfchen arbeid kunnen gemaakt worden , en, gemaakt zynde, kon menze met Stroo befteeken. Zyne bedenkingen grondt hy op dergelyken Stuifberg, binnensduins, door zyn Ed. waargenomen, en geeft tot verklaaring daar van, en van de Strand - Duinen , eene Afbeelding. Ik wil het een en andere , uit gebrek van Ondervinding, niet beoordeelen, doch ge'oof, dat 'er een aanmerkelyk verfchil, ten dien opziete, plaats heeft aan onzen Zeekant. Het gene op de ééne plaats dienttïg is, zou misfchien nadeelig zyn op de andere. Langs een gedeelte van onze Kust houden de Duinen het, zonder dat men 'er eenig werk van maakt, en daar is ook de breedte derzei ven zo groot, dat men geen gevaar loopt van inbreuken der Zee. Elders zyn zy, niettegenftaande het geduurig Helm en Stroo planten , aan Verfcuivingen onderhevig, die wel het meefte nadeel doen aan de binnenlandfche zyde. Zou men dan niet (O Jerem. v. vs. ï3. (v) Zie de Nat. Hijl. v&n Eellaii, IT, D, II. Snik, bladz» 705, enz.  Glasachtige Aarden. 445 niet daar uit bcfluiten, dat het Zand op zig ■ zelf een goede Zeeweering is ; ,, daar God hetzelve de Zee tot een paal gefceld heeft „ met eene eeuwige wet, om daar over niet | „ te gaan, hoe dat ook haare Golven zig be, „ weegen en bruifchen (t)." Het Zand is op zig zelf onvrugtbaar. Niet\ temin weet men van onze Duin-Valei jen nog \ een aanmerkelyk gebruik te maaken, even als ; van dewyd uitgeftrekte Zandvelden,omftreeks Naarden , in het Gooy , Gelderland en het , Sticht, doordien dezelven begroeijen met een I bovenkorst van Aarde , die Voedzel aan SchaaI pen geeft. Dit zelfde heeft aan de Oostzee , . in Pommeren en 'c Mecklemburgfe , als ook | omftreeks Hamburg, in Sweeden, Engeland en elders, plaats. De Afzandingen, hier en daar ; ondernomen, maaken ook goed Bouw- en Weidland van onze Duinen (v). Aard-Appelen en Raapen worden zeer fmaakelyk in 't Zand geteeld. Met behoorlyke Mesting zyn de Zandvelden tot den Koornbouw, het teelen van Tai bak en wat dies meer is, zeer bekwaam (jw). Zonderling is 't, dat, hier in Amfterdam, j om ftevigheid voor de Gebouwen te heb-2 j ben, dezelven op Paaien of Masten moeten naauwiyks gekomen als de dikte van dat Fapier. In Bergachtigs Landen heeft men tienmaal zo diep gegraven (zie myn i. Stuk , bladz. 6$ ); niet altoos uit de toppen van Bergen , die meer dan een vierde van een Myl boven het waterpas der Zee verheven zyn: zo dat die kleine diepte van onze Ainllerdamfe graaving , in deezen, weinig uirdoet, en niet» bewysr , ten opzigt van de weekheid van den Grond om laag Een diepte van twintig Ellen, op welke men, volgens Boot , in Vlaanderen Bosfcben gevonden heeft, (zie bladz. 7, hier voor,) komt byna overeen met die van het Zand, daar in Amfterdam op geheid wordr, en die Boomen hebben waarfchynlyk niet gefhan in een weeke Grond. (y) M\tth V I. vs. zis , 27. (z) In Arenam descendere. Vuig. Trov, Arenarius, qui ïn Arena leu Amphitheatro pugnat. lip!, dc Amfhith, Cap. iii. III. Deel. II. Stus. I. \fdeel." XXII. 300FDTUE. Ouir.zar.i,  448 De Zanden op I. AfdbelXXII. hoofd" stuk. Schatten des Zandf, hidt, op de onderzogte plaats, onder zig een harde Kleybedding van hoDderd Voeten dikte (a). Dit verklaart de ftevigheid van deeze GrondvestiDg. En hoewel men los itaat in Zand, dat op gelyke Steenen of Houten Vloeren legt, zal zulks nogthans geen plaats hebben , wanneer Zand geftrooid werde op een Grond van natte Kley of Aarde, hoedanig mooglyk die der Worftelperken is geweest. Maar zonderling is 't, dat Mos es reeds gefproken heeft van de bedekte verborgene dingen des Zands (b\ De gemeene Overzetting heeft verborgene Schatten in 't Zand. Men wil dat het eigentlyk moet zyn, glad gemaakte of glinfterende Schatten des Zands (c), en dan zou 'er, zo fommigen meenen, het Glas, als van Zand gemaakt wordende, door te verftaan zyn ; doch dat is wat ver gezogt: waarfchynlyker Edele Steenen, welke zeer dikwils in Zand gevonden worden. Immers dus vindt men ook van Zand en deszelfs Steentjes melding 'gemaakt (ei). In het Zand der Rivieren op Ceylon worden menigvuldige Keyfreentjes, en onder dezelven de Edele Steenen gevonden. Uit de Diamant-Mynen van Borneo, in Oostindie , heb ik geelachtig Zand bekomen met een menigte Steentjes. Doch misfchien gaat die (a) Zie de Afbeelding, Nat, Hist, van Holland. ii. d, It Stuk, Plaat i. {t) deuteron. xxxiii, t8. ic).  Glasachtige Aarden. 44$ . die zegenwenfch van Moses over Isfafchar I en Zebulon, welke de Kusten bewoonen zou; den, nog verder, aanduidende, dat zy dus i niet alleen den overvloed van den Kooph3n )| del ter Zee, maar ook de voordeden der Rivie a ren zouden hebben, ten opzigt van het Goud, i dat zig in 't Zand bevindt. Men weet, hoe è dat hetzelve in veele Rivieren van Europa voorkomt, en tot weezentlyke Schatten ftrekt, j voor de genen , die naby dezelven woonen. i Hoe het Goud , in andere Wereldsdeelen , | ook dikwils in 't Zand gevonden worde, zal I ik nu niet opnaaien. Het legt, dit zonderling I is, niettegenftaande zyne overmaatige zwaarI te, meest Oppervlakkig op den Aardkloot, q Men heeft het zelfs uit Zand van den Rhyn, i naby de Grenzen van onze Provindën, gepuurd (e) Nog verder ging het Ontwerp van den beI rugten Becher , een Hoogduitfch Chymist, I die omtrent den jaare 1670, en vervolgens, I ter baan bragt, dat het mooglyk ware, uit het Zand onzer ,Duinen Goud tehaalen. Verfchei1 de Proeven, daar omtrent gedaan, hebben 1; zulks aangetoond, en men behoeft geenszins , daar aan te twyfelen; doch de veelheid is zo 'I klein, dat de onkosten, naar alle gedagten,de voor» (e) Zie Uitgeaogie Verhard. I. D. M. Igtf, (d) Jesaias XLVIII. vs. 19. Ie) Zie 't voorg. ST'JK , bladz. ji. Ff lil. Deel. ILStui,' li Afdesl; XXII. Houf0-. 3 i'US.» Goud i». bet Duiu. Lsr.d.  45 De Zanden of T. Afdfeu XXII. Hoofdstuk;.Duinzand Nuttigheid tot Olrtstnaaken. voordeelen zouden te boven gaan. Ook moesC men dit weinige Goud bekomen uit het Yzer, d^t zig vry overvloedig in on/e Duinzanden, en mooglyk wel in de meefte Zanden des Aardkloots meer of min bevindt, gelyk wy vervolgens ïien zullen (f). Veeleer zyn de Schaf.en des Zands , by ons, te zoeken in 't gebruik, 't welk van dit Zand gemaakt wordt tot bereiding van het Glas. Hier toe is hetzelve zo uitmuntende, dat de Engelfchen en Duitfchers nog dagelyks het Zand , waar van zy hun zo beroemd wit Gh" mmken , uit onze Duinen en Beddingen haaien moeften , zo Doktor BekkhkI •fcbn. fr tg) , die voorts aanmerkt, dat zulks ten vr.ornaamfte plaats heeft op de Harger Za der} in Noordholland, dus genaamd naar het Gehukt Hargen, in een byzondére Polder niet ver v m Camp , dat wederom in de Harger Ban legt, tusfehen Schoorl en Petten , benoorden Alkmaar. Deeze leverde het meest beroemde fyne witte Zand uit;, 't welk, van daar naar Amfterdam vervoerd, onder den naam van Ballast geleverd zou zyn aan de Engelfche Schepen, zo wel als dat uit de Naar. der (f) Verge'yfc ten deezen opzigte de Nat, llist. ver. Hol' Xaxd. II. Deels II. Stuk, blidz. 7*3-733. C%) Of zulks Voor vee'e Jiaren plaats gehad hebbe weet ik met: maat ten Opzigt van de Engelfchen, ten mintle, die genoeg Zand in hun Land hebben, ja zelfs veel witter dit) het onze, is het niet waatfchynlyk.  Glasachtige Aarden. 451 der Beddingen, 't welk ruim zo wit is, en dergelyk Zand valt insgelyks in de Voorhou- : ter, Katwyker en Hillegammer Zanderyé'n. Niettegenftaande de goede gelegenheid, welke men dus hier te Lande heeft , om van die Schatten des Zands gebruik te maaken; (alzo 'er flcgts de by voeging van Potasch, of eenig : Zout uit de Asch van verbrande Planten of Hout, toe vereifcht wordt,) liet men dit, zo ! hy aanmerkt , verlooren gaan en van Vreemden tot ons nadeel gebruiken: terwyl men in onze Glasblazeryën naauwlyks iets anders dan ■ groene grove Flesfchen en Glazen , en die •j meestal van gebroken Glas, vervaardigt. In \ 's Hertogenbosch , evenwel, wordt nog zeer I uitmuntend goed wit Glas, maar by het Engelfche in zuiverheid te kort fchietende , geblazen (h\ Voorts heeft dit Zand een byzondere nuttigheid in het Schuuren , van allerley Metaal, 1 Hout- en Aardewerk; weshalve men het dik. , wils Schuurzand noemt. De Metzelaars gebruiken 't om onder de Kalk te mengen, waar door die dan een byzondere vastheid erlangt. i Ook wordt het niet alleen in de Tuinpaden en Bloemperken; maar ook, en wel inzonderheid, (h) Dit alles en de manier der Smeltinge van de Glasi itofft, als ook van 't Glasblaazen, is zeer omitandig doo» ' gedijten Heer Berkhev befclireeven, als boven, blad*, i ös« , enz. Ff a III. Deel. II. Stuk. I. Afdeel. XXII. Hoofdstuk. Duinzand. Schuurzand.  45* De Zanden «f I. Afdïel. xxii. Hoofdstuk. Utt'mzand Verfchcidenheden. heid, tot beflrooijing van Houten en Steenen Vloeren , vonrnaamelyk ten platten Lande , gebezigd ; dat een gereed middel is, om dezelven fchoon te houden. In de Zsndloopers of Uurglazen kan men 't zelve niet ontbeeren; volgens 't hedendaags gebruik. Van een byzonderen dienst is het, om onder Kley, Veen en Aarde te mengen , in Gronden die anders te zwaar of te digt zyn, tot Vrugtbaarheid. Een groote menigte wordt 'er van tot Ballast der Schepen gebruikt, als gemeld is. Libn^os merkt dit Zand als drie-erley aan, of eigentlyk twee-erley, het eene uit rondacbtige Korreltjes die gemakkelyk zigtbaar; het andere uit zodanigen die byna onzigtbaar, doch niettemin gevoelbaar zyn, beftaande. Droog zynde, is door fterken Wiud het eene zo wel verduwend als het andere , gelyk de Ondervinding leert. Doch 't zy het laatlle van het eerfte, door affchuuring of afflyting, voortgekomen zy, of op zig zelve beftaa, hetzelve verftuift door veel minder Wind, en komt het Meelzand zeer naby (i). Of onze Ridder dit bedoele, wanneer hy zegt dat het in Savel vervormd worde; welke men eertyds voor een fyner Zand fchynt gehouien te hebben (£);doch thans voor grover en Gruis, dat fi) Zie de Nat. llifl. van Holland, It. D. II. Stuk , bladz. 671. {k) Transformatur in Sabulum. Sy/l. Nat, Sabulura Aie= na minuta et tenuior. F abri Thejaurut,  Glasachtige Aarden. 453 dat men grof Zand noemt (l); zou ik niet kunnen zeggen. Het eerfte, met zigtbaare Korreltjes, komt volgens zyn Ed. in Zee, en aan den Zeekant voor ; het laitfte in Bronnen. De reden , dat men dit fyne Zand op gedagte plaatfen aantreft, legt buiten tw\fel daar in, dat het zig ligter heeft laaten affpoelen van het Aardryk , 't zy door den algemeenen en andere geweldige Vloeden , 't zy door den loop der Rivieren. Want het isontwyfelbaar, dat het Water dus het fynfleZand eerst weggeflcept moet hebben , terwyl het grovere , met menigvuldige Keyftecntjes cn Gruis, is a^tergebleeven. Zu'ks maakt, wederom , 't Rivier- Water zuivercr in zyn loop. Dit ziet men aan 't Zand van de Lek, 't welk grover is en grootendeels beftaat uit Keyfteentjes. Ik heb Zand uit zekere Bron in Frankenland , by het Dorp Moenchau , in 't Gebied der Graaven van Giech, dat niet alleen, gdyk hetzelve, meest uit Keydeentjes beftaat maar ook brokjes van Koraalen, Celemnieten en Zee-Appeltjes in heeft. Daar tegen heb ik Zand met verkalkte Schulpjes, by Meaux jn Vrankryk vergadt rd, 't welk van dergelyken aart is als het gewoone fyne Duinzand, KwartsZand (O Sabu'wn, fabulo. Grof Zand. PitisCI Lexicon. Savcl. Arena crosfior. Kii.ua». Arena Saxofa. Sabulum. Gruis, Gruis-Zand. Wall. 109. Ff 3 IH.DüEL.II.SrüK. I. Afdeel, XXII. h< OFD5 TUK. Duinzand.  B Afdeel. XXII. Hoofd stuk. Duinzand li. Anna tehmta. Gekleurd Zand. Ceel. VA De Zanden of Zand of Glas-Zand : des gedagte regel niet zonder uitzondering doorgaat. Men vindt fyn Kwarts - Zand binnenslands en grof KeizelZand in Bronnen. Op 't hoogde van den Muiderberg heb ik grof wit Kwarts-Zand verzameld en van 't aHerfynfte op den Blinkert buiten Haarlem (to). (2) Zand dat Kwartzig is , rondkorrelig , by na doorfchynende, gekleurd. Van de fyne Zenden,voorgemeld, verfchilt deeze Soort alleenlyk door de Kleur, die een blyk is, dat zy roet eenige andere Stoffe vermengd , of daar van doordrongen zyn. De Mineraale Zanden, vervolgens te befchryven, evenwel, moet men hier van uitzonderen, en letten voornaamelyk óp de Verfcheidenheden, welken de Ridder opgeeft. Geelachtig komt veelal ons Duinzand voor, dcch het wordt witter in de Lugt; des meu dit voor geene beftendige Kleur van 't zelve kan hou Jen. Daar is evenwel geel Zand, 't welk in het Vuur zelfs hooger geel wordt ; gelyk dat men van Suriname krygt. Ik heb het klder geel uit Hesfenland, en van Spe^ gelberg by Osnabrugge. Het valt ook in fom- mi- (m) Zie verder een naauwkemige cnierfcheiding deezer Zanden , in haare Soorten , door den Heer Bebkheï, alsbo. ven , bladz. 670, enz. (2) Arena c^iaiizoia, rorundata fubdiaphana colotatrt. Syft. Nat,  Glasachtige Aarpen. 455 Uiige deelen van Sweeden , en dat gene, daar nen in Vrankryk die wie verkalkte Hoorcntjes in vindt, ziet do Tg.mns uit den geelen. i Bruin Zand vindt men in een Bron te He>-S lington in Engeland, en te Bath in Somerfetshire. Ik heb bruin Zand van Naarden, als ook dat in 't midden van een Duin by Katwyk is gevonden. Helder roodachtig b uin heb ik het van Aken. Graauw komt het vo r op de Banken by Bartlepool, aan den uitloop van de Rivier Tce. Zwartachtig, door eene Modderachtige befrnrtting , valt het aan de Oevers van het Y, tn van eerigen onzer Rivieren. Ik beb het zwangraauw, zo als mm in de Okerige Aarde vindt, en Aichgraauw uit het Sticht en üverysfel. Rood of Roodachtig Zand komt, zoLiNnasus zegt, in de Roode Zee voor. Dat die Zee daar van den naam zou hebben, is echter niet wacrfchynlyk (jij lk heb rood Zand van Damascus , als ook dat by Naarden vergaderd is , met Yzerachtige deeltjes vermengd. In Sweeden heefc men het by Wyburg en elders. Dat van de Pillow , in de Oostzee, is van dien aart. Het valt honger of donkerer en ook purperrood, behoudende in't Vuur zyne Kleur. Met Nat. XII. To^i. til. Gen. SI. Sp. *. «. Flava. /J. Tefticea. y, Lutea. 3. Ru'ira «. violacea. (n) NlEBUHB , dtscript. £ Arabic, p, 360. Ff 4 III.Deel.II. Stuk, i, indeel. xjcn. loOi'DTUK.Bruin, Rood.  t XXII. Hoofdstuk. Violet. <5roen> ni. Arer,n Leeuflris. Aieirzand. 456 De Zanden op Met het Vergrootglas befcrouwd, zyn 'er veel witte Korrels onder. Zand dat Violet is, of blaauwichtigpaarfch, zou men in de Oostzee, naar den kart * Goudhoudend Zand, dat ik heb, uit den Ryn by Manheim waar in zig veeIe yzcrdeel ?es bevinden. Ook heb ik zeerfraay paarfeh Zand, of Zand met Viarde gemengd, uit giberie. Hier kunnen wy by voegen het groene Zand, datin tLngelfch Graaffchap Kent voorkomt maar welks Korrels , door 't Mikroskoop befchouwd zig wit vertoonen. Ook heb ik groen Meelzand uit Dalekarlie, dat tot Swee. den behoort. Deeze Zanden moeten haare Kleur hebben van eenig Metallyn of kleurend Vogt, 'twelk m de fyne gaatjes en fcheurtjes, die men met he Mikroskoop 3n fommige Zandkorrels ontdekt heeft, Is mgedrongen. Zelden heeft men het in genoegzaame veelheid, om 'er, gelyk Linnzelfs zegt, de Tuinpaden mede te ver! fleren; het geele u tgezonderd, ten minflehier e Lande. Het witte heeft doorgaans de voor. keur; ten zy men Keizelzand gebruike, (3) Zand (fc Kwartzig h, met hoetxg rond, Korrels, Glasachtig doorfchynende. Aan  Glasachtige Aarden, 457 Aan de Oevers der lvleiren, in Sweeden, komt dit Zand voor, dat veel grooter is van ' Korrel dan het fyne of Stuifzand , eerst be-1 fchreeven , en ongelyk van grootte, geelach-5 tig, doorfchynende als Glas, even of het vogtig ware, met de Korrels niet volkomen rond. Het wordt, zegt Linnasus, gebruikt om te ftrooijen op gefchreeven Schrift j daar men liefst fyn wit of zwart Zand toe gebruikt. Het grof gemeen Zand, dat de Heer BerkBEy Rivierzand noemt (0), zou misfchien daar mede overeenkomen , indien hetzelve niet behoorde tot de agtfte Soort. (4) Zand dat Kwartzig is [en rondkorrelig, doorfchynende, bleek. Volgens LiNN.fflus gelykt dit Zand veel naar de eerfte Soort, doch is wat ongelyk van grootte , uit den gryzen bleek. Het komt op de Bofch velden, in Sweeden, voor, inzonderheid waar Pynboomen zyn. Van waar het den bynaam Boraria bekomen hebbe en of die ook Horaria moet zyn, blykt my zo min, als waarom het Paarlzand zou heeten, in onderfcheiding van het Stuifzand , voor befchreeven. De Korreltjes evenwel gelyken meer naar kleine («) Nat.HSJt. van HojllanL ii. d. ii. Stuk , bladz. 717(4) Anna Quartzofa rotunda diaphana pallida. Sy/l. Net, xii. Tom. ui. Gen. Ji. Sp. 4. Arena grojüuscula Quartzo. Ff 5 t lil. Deel. II. Stuk. I. (Vfdeel. XXII. lOOFD-t TUK. iv. Arena Campejlriti Vsldzand, 1  I. Afdeei XXII HjOFD STUK. V. Arena JWargarit Mergelland. vr. Arena Ciarea, Meelzand. 458 De Zanden 0 r ne Pareltjes. Het behoort zekerlyk tot defy. • ne Zanden, en zal mooglyk dat zyn,'t welk de l Heer BtaKHEY Aschvermg Stuifzand noemt, leg. gende oppervlakkig, zegt zyn Ed., langs een groot deel der Naarder Heide, en op onze hooge Duinen (p). (j) Zand dat Kwartzig it en rondkorrelig, mt . met de oppervlakte eenigermaate Wrattig. Dus duidelyk onderfcheidt de Ridder zeker Zand , dat in eenige deelen van Sweeden gevonden was, fchynende van het gedagte Paarlzand anders weinig te verfchillen, dan dat ieder Korrel de oppervlakte ruuw en witachtig had, even als of dezelve met Mergel was begroeid, (6) Zand dat byna Meelachtig is , ajr een onvatbaar tpeijer , en "f Vuur wederfiaat. In 't algemeen noemt men dit Meelzand, ?oewel fommigen 't ook Maalzand heeten, om dat het als gemalen is; maar die becaaming wordt insla particulil ictundis Cakth. Min. ,o. Arena Qyartzofa pam.ulis raajoribu.acqa.uaa, totaniïSt Aiena UoiuU Syfl. Min j. p. ji;6. O, Als boven , bladz. i. fs) Arena Qaartzofa romndata, alba, fupe^de fubverru:oÜ. Sy/l. Nat. XI). Tom II.. Gen. jr Sp. S. (6) «• Mas' T"f- "°' Glatea vulgaris mobilis pulverulenta. WAfcL. Mn. %%. (q) Zie de Nat. Hift.i.vaH Heiland , als boven, bladz iii. Deel. ii. Stuk, L 'DEKt* ucu. oor»- uk. 'telzini. Giet of VotmZand,  r. ArnBKL. XXII. Hoofdstuk. Meelzand, 3 1 I \ I \ £ f d 'i 1 ii ë k Ct KI 4^Ci De Zanden op tusfehen Aard en Zand, gelyk het Sabbia of Sabulum van Impekatus; komende ook eenige Kleydeehjes daar order. Dit maak:, dat men 'er met de Vingers ten Kuiltje m drukken kan , en dat het eenigszins aan dezelven kleeft, de Klecderen ook befmetiende, waar het op ftuift. Twee Soorten maakt zyn Ed. 'er van, waarvan de eerfte, den raam van Gktzand of Vormzand voerende , in gebruik is om Vormen en Modellen te maaken, waar de gefmolten Metaalen, gelyk men anders wel in Potaard of Kley doet, in gegoten worden. Deeze Zand-Aarde, ten dien einde met Water of Azyn gekneed, is daar beter toe, ils door de Hitte niet barftende noch fcheu' 'ende. Of die andere Soort, door zyn Ed. genaamdGlarea fterilis, welke, in Sweeden Mo ;enaamd, tot het Dry/zand behooren zou, hier ran weezentlyk verfchiüe, is duifter. Men oemt deeze Zanden dus, om dat zy in 't Vater gefmeeten in 't eerst niet zinken, maar enigen tyd daar op dryven. Misfchien be:aat het onderfcheid alleen in meerder of miner zuiverheid; terwyl deeze laatfte, ruuw op gevoel, meerder Zandige en ook eenige dikachtige deeltjes bevat. Men maakt daar i Sweeden veel werks van, om het, met Kley ïmengd, als Kalk tot Metzelwerk te gebrui;n. Door de vogtigheid der Lugt of met n weinig Water , verhardt het tot een omp. Mis-  Glasachtige Aarde». 461 Misfchien is dit het Tripel-Zand, dat men in Noordholland vindt, aldaar natuurlyk met Kley verhardende. Ik heb uit Engeland dat zeer witte, daar men Porfeiein van bakt, bchoorende mede tot de Giet of Vorm-Zanden van Walleri us voorgemeld , maar Korreltjes hermende, die door 't Vergrootglas zigtbaar zyn. Afchgraauw heb ik het van omftreeks de Stad Leipzig ra Saxen. Ook vale hetzelve Melkwit in het Brandenburgfe, en witachtig geel; in Sweeden , op verfcheide plaatfcn, graauw. Dikwils is het gemengd met Kalk , met Aarde , of Mergel , en bruifcht daarom fomtyds met Zuuren op. Geelachtig komt het overvloedig in de Provincie van Upland in Sweeden voor , waar van men goede Sement maakt met Kalk. Ik heb het zodanig , mee Keyfteentjes gemengd , dat op den top des Tinbergs van Sumatra is verzameld. Ook heb ik het groenachtig uit Dalekarlie,als boven is gemeld, en het roodachtige van Damaskus, dat fommigen voor een Adams - Aarde houden, verfchilt daar van in fynte weinig: zo ook het helder geele Zand uit Hesfenland en dat van Spegelberg by Osnabrugge, waar van ik te voren fprak. Het witte Stuifzand , by Galais, brandt roodachtig en zinkt in 't Water niet (r). (?: (r) Pbil. Tranfetl. abriig. utfupia. p. 453. III. Deel. II. Stuk, I. Atjebl»* XXII. Hoofdstuk.MetlzMd, 1  i. Afdeel. "XXII. Hoofdstuk; VII. Arena Ocbracea, Oker. Zand. : ! i c\5i De Zanden op C?) Zand dat eenigermaate Meelig is en Okerachtig ros gekleurd. Deeze Soort komt voor, by Polchersdorf in Neder-Ooftenryken overvloedig in het Mark Brandenburgfe , a!s ook in Sweeden op verfcheide plaatfen. Men vindt in onze Provincie, volgens den Heer Berkhe y, een fyn, geel, bruin, rood en zwart bruin Oker-Zand rs). 't Verwondert my , evenwel, zeer , dat zyn Ed. wel daar toe betrekt, die hy te vooren Aarden genoemd hadt, en niet het geel aan ttn verbonden Oker - Zand, 't welk, vo'gens zyn berigt, zo veelvuldig in onze Zandbeddingen verfpreid is, dat het zig in dezelven overal by Laagen bevindt, inzonderheid by Naarden [n de Geestgronden by Noordwyk, als ook in Kennemerland , ontdekt men , zegt zyn Ed. deeze aaneenverbonden Zand - Oker tot zwaare Laagen en Kluiten famengegroeid. Een dergelyke donkerbruine Oker-Zand. Aarde,kwam' dikwils op de zelfde plaatfen voor (t). Het is niets anders dan Meelachtig Zand ïoor Yzer-Oker gekleurd , dat, met Kalk ge' nengd, dezelve zeer goed maakt tot Metzel- werk. (7) Arena fubfarinaeea , Ochraceo-rafa. Sy/l. Nat nr Tom. III, Gen. 51. Sp. 7. JJ' ' (O Zie Nat Hifi. van Holl. II. D.U Stük, bladz. 7j8. (t) 't Zelfde Stuk, bladz. ,9s, }97 Dï fy„t glelt ^ ;egt zynEd. bladz. 394,, is vast,zonder eenig Zand, des ik liet begryp, hoe dezelve tot de Zanden ka n behooren.  Glasachtige Aarden, 453 werk. Somtyds heeft dit Oker-Zand, gelyk by Jonkioping in Sweer'en, een glans. Ik heb 'er van, die zeer fyn zyn, en ros van Kleur, van Spaa, van Osnabrupge, en hoog geel uit Duitfchland. Ook heb ik Oranjekleurig Oker-, Zand , dat op gezegde manier famengegroeid is, van Montmartre in Vrankryk, als ook van by Aken en Amesfoort. Hier zou ik t'buis brengen dat Zand uit de Diamant - Mynen van Banjer op Borneo , my bezorgd, 't welk zyne •geele Kleur beeft van de Oketfteffen, daar in vervat. (8) Zand dat ongelykjlagtig if, oneffen, doch eenigermaate rondkorrelig. i Dit is het gemeene graauwe grove Zand,3 door geheel Europa val lende, inzonderheid aan de Zee-Oevers die weinig verandering ondergaan hebben , volgens L 1 n n m u s. Het 4s , zegt zyn Ed., gemengd uit Glasachtige Kwarts-, rosfe Spaathdeeltjes en bruine Steenbrokjes, wel hoekig, doch naderhand een weinig afgerond en in grootte niet zeer ongelyk. Tot beftraating wordt dit grove Zand veel -gebruikt. (8) Anna heterogenea inaiquaüs fubrotundata. SyJI Nat. jcii. Tom, 1U. Gen. 51 Sp, 8. Arena grosfiuscula Qiiart. sofa , particulis angulolis CARTH Min. la. Atena Qiiartcofa tenuior, partic. squahbus rotund..'.tis, WALS., Min, 13. III.Dsh.JI, Stwe. I. XXil. iOOFD- TOK. Okfrzani, vm. Aren* 'ujlica. Grof isnd,  I I. Afdeel. XXII. Hoofdstuk. Grof Zand, ix. Arena Sabulum, Glimzand. I.54 De Zanden oe bruiict. Welke van de grove Zanden, doot den HeerBtRKHEY opgetekend, hier eigentlyk toe behoore (v) , weet ik niet. Ook vind ik deeze eigende Soort niet in de nieuwe Uit* gaave van Wallerius, die het mooglyk niet van de volgende Soort onderfcheiden zal hebben. Dat gene, *t welk ik op den Muiderberg heb verzameld , fchynt hier toe te behooren. (9) Zand dat ongelyk/lagtig ist van verfchil lende geftalte, gehoekt. Dit noemt men in 't Franfch Gravier, in*t Hoogduitfch Grus, Gravel in Engeland en Subbione in Italië. Ket is by ons, zo wel als 't voorgaande, bekend onder den naam van Sa. vel of Grof Zand. Men zou dit van het andere onderfcheiden kunnen door den naam van Gruis-Zand, om dat het met veel Steengruis gemengd en derhalve fcherp is op 't gevoel. Hier te Lande komt het veel voor aan de Monden der Rivieren; zo het dat is, daar de Heer Berkhev onder den naam van gemeen grof Zand van fpreekt f». Hetzelve, immers,betrekt zyn Ed. ook tot het Zand met grovere on- ge- (v) Nat. Hifi. van Heil. als boven, bladz. 71 «• alwaat 'oor inajuabilis , men leezen moet, inaqualibus. (9) Arena heterogenea difformis angulara. Sy/l. Nat. XII, rom. III. Gen. ji. Sp. 9. Arena heterog. Saxofa e Mica, Quart-  Glasachtige Aarden. I gelyke of oneffene deeltjes van den Heer Wallkrius, die dit thans Steenachtig, grof of I Gruis-Zand noemt. In 't midden van die on-< j gemeen groote Vlakte van geelen Kley-Grond, s 1 in 'c Land van Aftrakan , daar ik ftraks van . j zal fpreeken , is een Veld van dergelyk, doch ' i fyner Gruis-Zand, wel veertig Uuren gaans f lang en by de twintig breed , benoorden de . Kajpifche Zee en beooften de Wolga (*). Die j zal de bodem van een uitgedroogd Meir of I Moeras zyn; als waar van men meer voor3 beelden heeft in dat gedeelte van Moskoi vie (y). Het Gruis - Zand valt overal, op onvrugt1 baare Bergachtige en Rotzige plaatfen, zegt | Onze Ridder. Het beftaat uic een mengzel :| van de voorige Soort met grof Poeijer van a Steenen , Spaath , Kwarts , Glimmer, Rots- fteen, in grootte, figuur en kleur, verfchillen| de , altoos meer gehoekt en ongelyker. Zyn | Ed. merkt aan, dat men het op de Rywegen J brengt en dat 'er de Kalk mede gemengd worde tot Metzelwerk. Men heeft het, van 1 Kleur , wit, graauw of geelachtig, gelyk dat uit JQuartzo, Spatho. Sy/l. Nat. VIII. n. 7. Mus. Tesf.ui» I Arena pairiculis disfïmilaribus. Carth. Min. 10. Arena par« tïculis grosfioribus iniqnalibus. Wall. Min. 54, Arena Sa. I xofa Sabulum. wall. Sy/l. Min. i. p. ioj. (vj) Als boven , bladz. 717. (x) Pbil. Trans, for 1767. VoL. lvii, p, J»>< (y) Stockb. Verband. xxxv. Band. Gg ÏIÏ.Deel. II. Stuk. E smtveel; XXII, 3oOFE- rui. Grtdli ïand.  L Afdeel. XXII. Hoofdstuk. Gruis* Zand. X. Arena Silieea. KeizelZand» 466 De Zanden of uit de Naarder Afzandingcn. In de grofte is ook een aanmerkelyk verfchil , wordende het groffte , dat dikwils met Keizelfteentjes vermengd is , Mannetjes ■ Savel geheten, en het fynere , dat door 't Water affpoelt, WyfjesSavel. Het eerfte is bekwaamst tot We^ n , Dammen en Zandftortingen , gelyk veel daar van tot beteugeling van 't Haarlemmer -Meir, aan den kant der Veenen, gebruikt is: het andere is best om de Kalk mede te beflaan. De Ballast der Schepen (Saburra^ heeft van dit grove Gruis • Zand haaren naam. (10) Zand dat uit Keyfteentjes beftaat. Hier verftaan wy niet zo zeer een Zand dat met Keizelfteentjes, van meer of minder grootte vermengd is, gelyk het dikwils voorkomt in onze Duinen en Rivieren ; maar dat t'eenemaal beftaat uit kleine Keizeltjes, gelyk het gene in en omtrent de Lek valt, waar van ik thans voor my heb. Het kleinfte evenwel daar van heeft den aart van Kwarts - Zand, hoedanig een wit grof Keifel ■ Zand men te Naarden veel vindt , en by geheele Beddingen (z). In Engeland komt op de Bergen natuurlyk een fcherp Zand,Rag-Zand genaamd voor,'twelk uit (10) Arena Silieea. SyJI. Nat- XII. Cen.jl. Sp. 14. KALM. Jlin. I.p. «59. CARTH. Min.Io. WALL. Syfl, Min, \. p, 108. (z) Nat, Hifi. van Hqll, als boven , bl. 716.  Glasachtige Aarden. 4651 •it kleine doorfchynende Kry deen tjes , die Vuurvast zyD , is famengefteld (a). Ook heb ik van den Tafelberg aan de Kaap, uit een afvlietend Beekje, Zand dat geheel beftaat uit' Kwarts - Steentjes, doorraengd met Glimmerdeeltjes en het fynfte is Okerachtig: des hetzelve misfchien meer betrekkelyk idü zyn tot de twee voorgaande, dan tot dee?e Soort. In 't Graaffchap Buckingham bevondt de Heer Kalm , dat de Aarde, in de Valeijen tusfehen de Heuvelen by Ivinghoe, meestendeels beftondt uit een grof Zand van Vuurfteenen. Want, daar dezelven in dat Land alom engclooflyk menigvuldig zyn , is het niet te verwonderen , zegt hy, dat men ook Gruis van dezelven vindt, 't welk dikwils taamelyk fya is. Geen Kwarts - Zand, gelyk het 01;ze, was aldaar ergens te vinden. Jvlen gebruikt aldaar dat Keizei-Zand, zo met Kley gemengd om Tegels daar van te maaken, als ondt r de Kalk tot metzelen der Muuren. De Kryt- Aarde daar hetzelve zig onder mengt, neemt eene Roestkleur aan (b). Zou hier ook niet dar Zand behooren, 't welk by Thajoba, niet ver van Neufohl, in NederHongarie gevonden wordt, uit Korrels van roode Jaspis en witte Kwarts beftaande? Zou men daar (a) Th\l. Trans, abridg, by LöwrHOUP. Vol. tl. p. 3, (*; K4LM Keife. Gott. I7J4. 1. TteiiL £ 3„% G g e III. Deel. II. Stuk li Afdeïi; xxii. iooeo. tuk. Keitul? Zani,  I. AEDEEt. xxii. HOOFD' STUK. Keizei' Zand, XI. Anna Concbaeea, SchulpZand. 08 De Zanden of daar toe ook niet betrekken moeten dat Zand, op het Gebergte van Pefaro in Italië verzameld , 't welk de Heer Geoffroy aldaar waarnam ? Hetzelve bevatte kleine deeltjes, die, met het Vergrootglas gezien , naar Edele Steenen geleeken , van verfcheiderley Kleur , fommigen als Smaragden, anderen als Amethysten, Topaazen, Hyacinthen. Dit Zand was fcherp en zo hard , dat men bet tot het flypen van Brilglazen gebruiken kon, zonder het, gelyk het gemeene Kwarts - Zand, dikwils te moeten veranderen. Daar waren, niettemin, ook veele Yzerdeeltjesin, gelyk in 't Zand der Velden, omftreeks Rome (c). Die Keizeltjes , welken men op de Amesf wtfche Heide vindt, ook wel Diamanten genaamd , achtte de Heer Berkhey uit eenige famecgepakte Zandkorrels, die door de Hitte der Zonne-Straalen, van'het Zand affluitende, gefmolten waren, te kunnen zyn voortgekomen (dj. Ik acht dit, om de waarheid te zeggen, niet waarfchynlyk , ja onmooglyk. (il) Zand dat uit Schulpengruis beftaat. Op verfcheide plaatfen in Vrankryk vindt men Zand, van geelachtige Kleur, vervuld met een (t) Hip, deVAcad. R, des Sciences, de 1701, p. *i» (d Holl. Maatjchappf. VIII. Deel. II. Stuk, bladz. fi<5. (ii) Arena Conchacea. Mibi. Arena Animalis Coaclia«e« wau.. Sy/1- Min'u f',,s'  Glasachtige Aarden. 469 een menigte van zeer fraaije onbefchadigde , gebrokene, en vergruisde Conchyliën, die verkalkt zyn. Ik heb verfcheidene daar van in Plaat gebragt en befchreeven. Zelfs heb ik Zanden, zo byMeaux, als Soisfons en Montmartre, verzameld , waar in zig een menigte kleine verkalkte Hoorenrjes en Schu'pjes bevinden. Deeze beftaan veekyds byna geheel uit Schulp, gruis, doch ik heb ook fyn Kwarts-Zand, van Troizy , by Meaux , met verkalkte Hoorentjes. Ook heb ik gemeld , dat men in Champagne een foort van wit Zand vindt, dat tot mesting der Akkeren gebruikt wordt, 't welk van vergruisde en vergaane Conchyliën moet afkomftig zyn (e). Dit zou onze Ridder tot de Kalken betrekken , gelyk wy naderhand zien zullen. Het Kalk-Zand van Wallekius moet vooral daar ook plaatsvinden. Het Spaathzand, dat fommigen Bergfuiker heeten, fchynt my een Soort van Bergmeel te zyn. Dat men op fommigen onzer Duinen wel eens Beddingen van Zand vindt met Hoorntjes of Schulpjes, is zeker. Het Zand van Rimini , met die aartige Hoorntjes , moet hier ook betrokken worden ; maar het gene doorgaans, onder den naam van Schulpzand, gebruikt wordt, beftaat uit fyngemaalen Schulpen (ƒ_). Cl») (e) Zie't naast voorg. Stuk deezer Nat. Hijhrie, bladz. ♦7«- <ƒ) Nat Hifi. -aan Holl, ah boven , bladz. 7ZJ, Gg 3 III. D2EL. II. Stuk. I. Afdeel» XXII. Hoofdstuk» Schulp, zand.  I. Afdeei. XXII. Hoofdstuk.in, Arena Cas/erita. Zilvei. zand. sin- Mieteer Glimmer sand. 170 Be Zanden of (n)Zand dat Kwartzig is, rondkorrelig, eenigermaate doorfchynende , gemengd mei glinjierendt deeltjes. Men vindt deeze Soort , welke de Heer Gmelin Zilverzand noemt, op 't Eiland Casferita. vulgens Linnjüs, die ons in 'c duiftere laat, wat dit voor een Eiland zy. Zy valt ook, zegtGMELiN,by Scharding in Beijeren. Naverwant is dit Zand met het fyne Stuifzand, en beftaat ook u;t ronde K wattsKorreltjes, doch die Melkwit zyn, en niet zo doorfchynende, gemengd met zeer dunne glinfterende Zilverachtige Glimmerdeeltjes, Mooglyk zou men hier toe betrekken kunnen, het glimmend Tin- of Loodzand , dat boven Naarden gevonden wordt (g~). (13) Zand dat GUmmerig is, Schubbig en ■ glanzig. Dat men in 't Franfch Sable brillant, in Sweeden Glitterzand noemt, is by ons bekend onder den naam van Glimmerzand, Men vindt hetzelve niet zeldzaam. Het komt voor op 'e Eiland van Sr. Euftachius , in Bengale, in Siberië en China , by Merleburg in Saxen, by Co- Cjï) Arena Quarrzofa rotundata, fubdiaphana, tnixtapatJkulis Micaceis Sy/i. Nat. X b Tom. III. Gen 51. Sp, lo. (g) A>*- Hijl. van Holl. als boven, bladz, 740. (33} Arena Mieacea Squamefa niteg.. SyJI. Nat. Xlt Tors.  Glasachtige Aarden. 47t Comorra in Hongarie , by Diö in Smaland, by Freyken in Sweedfch YYermcland, by Pas fau in Beijeren , niet ver van Straatsburg in de Elzas. Ook heeft men het in Engeland te Limeftone, aan 't Zuid-end van Cornwall, ' by Scarbotough en elders gevonden. Daar is een geheele Ader van Glimmer in de Zandgroeve te Heslington, en Zilver-Glimmer valt o rvk-edig in de Rood-Zand Rots by RiP' pon, g lyk de Goud-Glimmer te Cleveland In onze Nederlanden komen hier en daar ooi ' Zilverachtige Schubbetjes en Goudglimmenc ' Gruis, in de Zandbeddingen, voor, welk laat 1 fte Zwavel- of Kiesachtig fchynt te zyn (6) H ■ Glimmerzand is altoos ghxfterende , ei i' beft at, op veele plaatfen, uit vergruisde Stee nen, dit uit Kwarts en Glimrrer famergefteh waren. Het geele of Goudkleurige verfchil i van hr Goudzand, doordien de deeltjes, daa ' in zynde, uit Glimmer beftaan. By Maftö ii Smaland, dat tot Swecdn behoort, enbyHc henftein in Ncderduitfchland wordt het du gevrnden; zo wel als by Cleveland, voorge meld. Het Zijachtige wordt van de voor gaande Soort onderfcheiden, doordien het min de Tom. LIL Gen. ||. Sp. ii. Hm. Tesfin. II*. GronoI Sup. 14. N », ?. Arena nitida. Cabth. Min. 37. Aien Micacea niians Win.. Sy/l. Min. I. p. 108. (b) Als boven, bladz. 741. Gr 4 Hl. D3FL, II. Sthe, I. Afoeet.. XXII. Hoofd» stuk. G (immer* zaai. i l I r 1 s r 1  I Afdeel XXII. HoOFÜ" HTÜK. Glim9t.rzxni. XIV. Aarca. 472 De Zanden op der fyn Zand is, waar uit men zelfs by Wen», fen , in 't Hanoverfche , Gips kan bereiden. Daar is ook groen , met Talkachtige deeltjes, dat in Egypte valt en met glimmerige in Saxen, doch dit betrekt Li nnaïüs tot de Kleijen. Ook vindt men zwart Glimmer - Zand , in Virginie , Noorwegen en niet ver van Falkioping in Sweeden. Men kan dergelyke Glimmerzanden gemakkelyk maaken , door het vermaalcn en vergruizen van Glimmerige Steenen, of ook van Glimmer zelf, op welke manier het Strooy. Zand vervaardigd wordt van Glas. Het Zand, daar Glimmerige deeltjes in zyn, wordt dikwils gebruikt op gefcbreeven Schrift. Men moet daar echter niet mede verwarren de Metaalzandcn, van Cey. Ion, de Kaap cn elders, wier deeltjes ook zeer glinfteren. Sterk Water op het Glimmerzand gegooten, doet die Deeltjes van Kleur veranderen. Om de hoedanigheid te ontdekken van de vreemde Stoffen , die 'er in eenig Zand zyn , moet hetzelve voor eerst wel gewasfehen en dus van zyne Aarde gezuiverd ; vervolgens met zuiver Water te deeg omgefchud worden; dan kan men, door *t afgieten van't Water, de Stoffen van elkander fcheiden en ter toets brengen. (14) Zand van Goud, in verfchilknde gedaante. pe (H) Anna Au.-i difTormis. Sjfi, M*. SIL Tora. lil. Gen.  Glasachtigs Aarden. 473 De woonplans van deeze Soort fielt onze Ridder in de Rivieren van Guinea, Arabic, als ook in de Ganges van Indie. Het beftaat zegt hy, uit yle ongelyke deeltjes, en is zeer ' zelden vermengd met andere Zanden. Dus fchynt zyn Ed. 'er bepaaldelyk door bedoeld te hebben het Goudzand van Guinee en dergelyken, d e men weezentlyk tellen moet onder de Goud; Ertfen of Stoffen van 't natuurlyk gedeegenGoud. Daar van heeft Walleriüs veele Verfcheidenheden (f). Het gene uit de Rivieren vanEuropn,en anderen,bekomen wordt, noemt i men Wafch Goud, om dat hetzelve uit Zand | wordt gewasfchen of gefpoeld, gelyk uit dat 1 van den Rhyn in onze Provintien zelfs, volj i gens de aanwyzing van den Heer Martiwet, gebeurr. Maar dit is wel degelyk met andere Zan1 dea vermengd, en als zodanig moet men 't begrypen, wanneer ik fpreek van 't Goudzand, dat men vindt in de Taag van Portugal en i Spanje, in de Po van Italië, in de Rhóne en < veele andere Rivieren van Vrankryk, indie van Switzerland; in de Rhyn, voornaamelyk daar dezelve docr den Elzas en het Badenfche ftroomt; ook in de Donau en vetfcheidekleinere Rivieren van Duitfchiand, Bohème, Si- le- 5t. Sp. ii. Aururn nativum, di vei fo colore, Terra: vel Aren* inhirens. Aurum Solutnm. Wall. Min, «04. Syft. Min. lis. (i) ik bep.ryp nier, waarom zyn Ed, hetzelve noemt AnGg S r*» III. Deel. II. Stuk, t \rn!EL,* XXII. rloOFDr ITUt. GtutzatttU,  4?4 De Zanden of ï. Afdeel ?XXII. Hc BEDSTOK. (Jcudxana lezie, en inzonderheid in Sevenbergen, in de Rivier Aranyoz, alwaar wel negenhonderd Huisgezinnen van Zigeuners uit de inzameling van 't Goud beflaan. Voorts valt hetzelve in andere Rivieren van Hongarie, Afie, Arabie» Afrika en Amerika, te veel om allen op te noemen, 't Schynt dat in de middelde deelen van Afrika ook verfcheide Landftreeken zyn , alwaar het Goud, op de Vlakten of Gebergten, in 't Zand gevonden worde. Uit het meefte Goudvoerend Zand bekomt men het Goud , dat zig in zyne Kleur, als kleine Stofjes, vertoont, door wasfching of affpoeling, gelyk op de Rhöne, beneden Lions, zeer beher dig gefchiedt, en daar mede kan een Man twintig of vyfentwictig Franfche Stuivers winnen op een Dag. Hy beeft maar een Plankje met diepe Vooren , en fcbept daar mede het Zand op, 't welk afgefpoeld het Goud in die Vooren leggen laat. Beneden Valence gefchiedt zulks met Houten Bakken, ieder aan een Staketzei van drie Stokken opgehargen, waar in men 't Zand uitw-ischt (k :. Met welk een Werktuig eenige Goudzoekers van den Boven-Rhyn, in de nabuurfchap van Wezel, en rumf-lutum, dat is los, vry of ontbonden Goud. Moet alle ^ara-ai r.ativum ('gedeegen Goud;, dien naam niet voeren ? En meer zelfs d3n dit, alzo dat dikwils bv groote Klonten valt, ten minden zigtoaarer is, dan in het Zand. ,k Acngaande de Gondvoerende Rivieren en Beeken in Vtankryk en de verknallende raanieiec om het Goad ia dei*  Glasachtige Aarden. 475 cn dus by de Grenzen van onze Provinciën ,A Goud uit het Zand van die Rivier gepuurd ; hebben, dat hun een taamelyk voordeel aan-H bragt, is door oen geleerden Heer Marti-"J net , Predikant te Zutpben, befchreeven en in Plaat gebragt (ij. Het Zaï d, zo als hetzelve uit de Rivier gefchept wora , waar van zyn Ed. my ook heeft mede gedeeld, ts een geelachtig Kwarts-Zand, met fyne taamelyk ronde Korreltjes, en veele zwr-e Stofjes daar onder gemengd, die,wanneei het door wasfchen ge/.uiverd is, gelyk ik het ook van zyn Ed. heb , overblyven , doch niettemin nog gemengd zyn met witte en geelachtige Korreltjes. Het heeft veele glinfterende dec tjes , en gelykt dus zeer naar het Metaal- of M neraal Zand , van de Kaap of van Ceyl n. Ten opzigt van deeze deeltjes merkt zyn Ed. aan, dat dezelven ten deele of geheel uit Yzer beftaan, a's tub^nde zulks met den Ze lfteen blonden. Onder dit Zand, zegt hy, ontdekt men, met het Mikrcskoop, de brokj. Go.id , die niet glmfteren , noch doorfchynend zyn , gemak^elyk kei,baar san de gedaante, en aan de kleine zagtblinkende ftip- derzelver Zand op te zoeken , kan men het omltandige Beticht nazien van den vermaarden ReA'JMOR ,ilem, del'Ac«d. R. des Se de 1718 , p 8,. Oet. (H Ptrlmnd dr Ml. Maatfchappy» te Haarlem, XVtl. Peel, 11. Stuk , bladz, «i, enz, UI. Deel. II, Stuk. I. fDKEU, ÏXU. UK. 'udzmd.  r. Afdeel xxii. Hoofd • stuk. i i JTV. ' Arena Stannea. ■ Töizand, ] I' ar 3: r47$ De Zanden of flipjes, op derzelver oppervlakte. Na het uit. ■ haaien van de Yzerdeeltjes met den Zeilfteen bevind ik dat 'er nog wel zo veel zwarte Korrekjes overblyven , misfchien van eene Tinaartige natuur. Het Goudzand uit den Rhyn by Manheim, dat ik in aanmerkelyke veelheid bekomen heb , fchynt ook uitgewüSichen te zyn, en heeft, in plaats van glinfterende , onder de zwarte veele roodachnge deeltjes ,dje t zelve Violetkleurig maaken , gelyk ik voorheen meldde, üie roode deeltjes zyn rondachtige Kwartskorreltjes van eene bleekroode Kleur. Vootts is 'er onder de Tinzanden dikwils Goud gemengd , en zekerlyk onder de Yzer - Zanden ; aangezien Eecheh zyn Goud der Duinzanden uit het Yzer, dat Hy uit Kley sn Zand haalde, wist te bekomen. Daar van rprak ik hier voor, en, het gene verder ditfluk betreft, zal in nader overweeging moeten konen als ik, onder de Metaalen, het Goad bs. chryve. (ij) Zand dat Tinhoudende is. Dit, aan 't welke de Ridder maar weinfff ennis hadt , behoort hier zo wel plaats te ebben als het Goudzand. Zyn Ed. merkt aan, dat (15; Arena Stannifem. Mibi. Strnni Miseia Aienis vel wis immixta. Atena Stannea. Vf ail. £y,t, Mn, n. p.  Glasachtige Aardebï. 477 dat Kapitein Ekese&g, van het Eilanj Banka, een zeer ryke Tin-Erts in de gedaante van Steentjes, met Yzer - Oker gemengd , hadt medegebragt. Men vindtze dus, wel is waar, op dat Eiland, (aan de Kust van Sumatra, in Oostindie, ge'egen,) ter grootte van Erwten of Kwffyboonen, naar Keitjes ge!ykende,hbedanigen ik zo wel van daar, als van Palambang , bekomen heb; maar deeze komen onder het Tin-Zand voor, 't welk ik van die beide phntfen heb , en waar in geen de minde Yzerdeeltjes zig bevinden. Het Palambangfe is fyn als Stuifzand cn gelykt eenigermaate naar de Metaalen of zwarte Glinfterende Zanden, van de Kaap , Ceilon en de Perfifche Kusten. Het Bankafe Tinzand , ook geen de minfle Yzerdeeltjes aan den Magneet afgeevende, heeft veele Kwarts • Korreltjes , van verlchillende Kleur, van grootte als die van onze fyne Zanden , onder de Tinkorreltjes, die niet veel grooter zyn , vermengd. Ik heb evenwel ook van daar een Tin - Erts, geheel beftaande uit Korrels, omtrent van grootte als die van onze grove Zanden , zonder eenige vermenging van Kwarts - Zand of Yzerbrokjes. Of de Oker , welke zig in die van Ekeserü bevóndt , daar uit gezogt en hetzelve dus gezuiverd zy, weet ik niet; maar my dunkt dar) moeften zig » m 't gedagte Bankafe Tinzand, dat zeker natuurlyk is, eenige Yzerdeeltjes bevinden. Men lp. Dm. II. Stut, K ArnEit,. XXII. Hoofd? 5 tuk. Tinzand,,  r; Afbee XXIJ Hoofd stuk. JBmmi rxvi. Arena yerrea. ïiserzand. 475 De Zanden op Men graaft, zo my berigt wordt, in 't Ge;*bergte van dat Eiland , Kuilen tot by de veer, tig Voeten diep en van eene Trechterswyze figuur, wegens de losheid van den Grond. Dan «'komt men aan het Tinzand, 't welk in zekere Bakken door flroomend Water afgefpoeld, en dus van't eigentlyke Zand gezuiverd, vervolgens Kefmolten en tot blokjes van by de zeventig of tagtig Pond gcgoocen wordt. Ik heb ook Tinzand, dat Zilver-ryk is , uit Saxen, en een ander eenigszms met Goud bezwangerd. Ook ontdek ik, dat zeker zwart Zand met fyne Keitjes , van den Oever by Edgecombe in Engeland vergaderd , 't welk voor Yzerzand gehouden was, niets anders dan Iinzand zy. Geenszins is dat te verwonderen , alzo de Berg van dien naam in dat Tinryke Cornwall legt, daar men de zogenaamde Stroomwerken heeft, om de Tinfieentjes, hoe. danigen ik van daar, byna als die Oostindifchen, heb , uit het Zand van de Rivieren te verzamelen. Deeze Steentjes, echter, zyn zeer met Kwarts gemengd. In Gelderland zou ook een Zand gegraven zyn , dat zeer goed Tin uitleverde Cm). 06) Zand datTzerhoudendeisenzwart. Ia f») Nat. lliie. va„ ftW ,r. „ n ST!m dé) Arena Ferri atra. Syft. Nat. XU. Tom. III. Ge.,. M. Sp. ,,. Mui. Tuf. II2 Fermm Annx miaettXmimf WA&U JKm.au. Ferm™ Glareofum atrura Alsgnerem fe- guem.  Glasachtige Aarden. 479 In de Noordelyke deelen van Europa is dit Zand taamelyk overvloedig; gelyk in Groenland , op Ysland, en in de Monden der Laplandfche Rivieren,als ook in Finnland en Sweeden. Of het zelve daar overal van de uitwerking der Vuurbraakende Bergen oirfpronglyk zy, gelyk in Italië , alwaar men 't meest op zodanige plaatfen aantreft, daar die zyn of te vooren geweest hebben, is onzeker. Daar ko' men op verfcheide ank re plaatfen ii Europa, gelyk in Vrankryk , in de Elzas, als ook ic onze Provinciën, Yzerhouiende Zanden voor s zo wel als op Jimaika in de Westindiën, aan de Kaap , op Ceylon en elders in Oostindie, Het valt op Ambon , als ook op Ternate ei andere pjlanden der Molukkes, zynde na eei zwaare Aardbeeving in groote veelheid vooj den dag gekomen («). Men heeft het over vloedig in Virginie , alwaar, nu twintig Jaai geleeden , de manier uitgevonden is, om 'ei Yzer en Staal van te maaken , zeer goed tei gebruike (o). Ook komt een Yzer • Zand in Ka nada voor, dat, buiten de Gouddeeltjes,groo telyks naar het bovengemelde Zand van det Rhy quens. Wolt. Min. ji. Atena Fertea. Vog. Min. 80 Aren Metallics. Cabth Min. 10 Fermm roineralizatuin, in fa: mam Arenx colleftum, Aiena Feirea. Wall. Sy/l. Mii II. p. »jj. («) RumPH. Amb. Rar. XVI. Hoofdd. bladz. zj3, (f) Phil. Trans. Vol. LUI. p, 41. III. Debl.IL Stvxi t. Afd"el. XXII. Hoofd» ITUK. Tzerzand. I I l i | I la  L Afdeel. iXXII. Hoofd stuk. Tsttnand, ( ] c 1 t ï ii i 480 De Zanden o» Rhyn gelykt. Zo overvloedig is het aldaar, omftreeks de Stad Trois Rivieres , dat men 'er byna geen anderen Grond ziet, ter uitgeftrektheid van eenige Uuren gaans (p). Men noemt het Eifenfand in Duitfchland, Jernfand in Sweeden, Ironfand in Engeland , :n in Vrankryk Sable noir, dat is Zwart Zand. Die Kleur , nogthins, heeft het met de Tin* ;anden gemeen, waar van het op het Oog niet vel te onderfcheiden is. Overv!oedig is het loorgaans onder de gewoone Goudhoudende 'anden gemengd, zo ik hier voor meldde.Men an den Zeilfteen niet alleen gebruiken, om het laar van af te fcheiden , maar ook Sterk Waer, daar op gegooten, ontbindt het Yzer en oert het Goud niet aan. Met Kwikzilver , isgelyks , kan men 'er dat edele Metaal uit driften. Dit is het zogenaamde Zeilfleen-Zand, waar ver men een Vertoog vindt van den Heer ,ehman, dat uit het Latyn, doch zeer viicus, vertaald , in de Verhandelingen van de lollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen i geplaatst (4). De Tophi noemt men Taf. eenen, in plaats van Tuffteenen: de Saxifche zerfteentjes Lux - Saphingen , in plaats van uchs - Saphieren; 't Bitumen Bergwaschjdo'-Ii el het allergroffte is, dat men Minera Ferri La- fp) Mem, d;l'Acai,R. des Sf.de !7j*.p. jS«. [f) Holl. Maatfebapp, XI. D. I. Stuk , bladz. 337,  Glasachtige Aarden. 481 Lacuflris vertaald beeft Lacufterfche, in piaats van Moeras - Tzer - Erts, gelyk het moeite zyn. pit is de Moeras- of Modd-* - Erts, waar van ll! ik hier voor fprak (r) , maakende een groot p deel van het Ochr onzer boven - Landen uit. | Dezelve komt ook in Sweeden en in Duitfch| land en elders, ja geheel op Java in Oostindie | voor, en deeze is 't, waar van de Heer L e h* ï la a n n , met tweemaal zo veel Steenkolen en il driemaal zo veel vast Alkalifch Mineraal - Zout, I uit gemeen Zout bereid, te famen gemengd , ; in een Smeltkroes, door middel van een Wind, Oven, een zwarte glinfterende Klomp kreeg, i welke in ftukken geftooten, afgewasfchen en gedroogd , een zwart Zand gaf, luifterende vol. komen naar den Zeilfteen. Het Yzerzand beftaat uit deeltjes Yzer die ! zeer zuiver zyn, en komt dus Oppervlakkig in i de Grond, nooit in de diepte der Bergen voor. I Dat geheel zwart is , beftaande uit Korreltjes* I van grootte als fyn Zand , houdt veel Yzer' ! kunnende hetzelve dikwils tot negentig Pond i; uit het Centner gefmolten worden. Zodani* I zou mooglyk dat Yzerzand van de Kaap zyn** < »t welk zig ongemeen fterk aanzet aan den ! Zeilfteen , en maar weinige Korreltjes KwartsIZand onder zig heeft, met eenige glinflerende I deeltjes. De Franfche Akademist Geoffkoy; be« (r) Top hut Tuhalami. Zie bladz. 3*4, Htt ULO bil, II. Stuk, I. Afdeel! XXII. Hoofd» stüï»  I. Afdhel XXII. Hoofdstuk. Tzetzatu Glinfte Zand, 482 De Zanden or bevondt dat die deeltjes , in het zwarte Zand ■ omftreeks Rome , zig niet aan den Zeilfteen hechten, en hieldtze derhalve voor een zwarte Glimmer of Talk - Poeijer. Zyn Ed. merkte r, aan , dat de Velden aldaar, na eenen Regen , door derzelver fchittering ongemeen glinfterden. De donkere deeltjes van dit Zand waren 't al» leen, die zig hechtten aan den Zeilfteen (s). Ik heb zwart Yzerzand , van St. Brieux in Normandie , dat geheel bont is, doordien zig onder hetzelve byna de helft witte en geele Korreltjes van fyn Kwarts - Zand bevinden. Daar is ook een bruin en roodachtig Yzerzand, 't welk dikwib voor Goudzand wordt gehou. den, doch op de pro f ligt daar van te onderfcheiden is. Dergelyken komen, ou: en en behalve het zwarte Yzerzand, in ons Land voor (f). > Meer zwaarigheid baaien de blaauwachtige Mineraale Zanden, van Ceylon en uit den Perfifchen Zee - Boefem. Men mag dezelven met regt Glinjlerzand noemen, om dat zy zo ongemeen vel zyn van glinfterende deeltjes , en deeze zyn het voornaa • e yk , die aan den, Zeilfteen hangen blyvcn. Het getal is zeer klein van de genen, welken hy dus opneemt. Daar fchynt derhalve eenig Yzer in dit Zandtezyn, doch op ver naa zo veel niet als in anderen. Ik heb uiteen Drachme, daar van, naauwlyks een Grein fi) Hifl. de PAcad. Rt des Sciences, de 1700, p, go. (t) Nat. Hifl. van Hall. als boven, blad», 735,  Glasachtige Aarden. 483 1 Grein Yzerdeeltjes, op die wyze, kunnen afI zonderen. Op het overige Sterk Water gie1 tende, hadt het daar van geen aandoening. Ik I deed daar Geest van Zout by, om het tot KoW nings - Water te maaken, en te zien, of het 0 ook Tin mogt zyn; doch 't bleef het zelfde n en behieldt zyne glinfterende deeltjes, die door j?t Mikroskoop zig als Zandkorreltjes, vry rej gelmaatig gehoekt en rondachtig , vertoonen. j! Zou het dan Zand zyn met eenig Metaal ge- 1 kryflnllizeerd ? Even als die Steentjes uit de [ Stroom werken van Cornwall , zigtbaarlyk, ten : deele uit Kwarts, ten deele uit Tin beftaan. ;i Zekerlyk, dit glinfterende Zand is iets aartigs, en dewyl het uit Sterk Water genomen en geJ droogd geen de minfte Roest ondergaat, maar li blyft als te vooren, zo kunnen die glanziI ge deeltjes geen Yzer zyn. Mooglyk zullen I zy tot de Mica of Glimmer behooren, gelyk 't I vermoeden was van den beroemden Geof. f r o v, aangaande het Roomfche Zwarte Zand. Ik zou hier nog byzondere Soorten kunnen maaken van andere Metailyne of Mineraale I Zanten ; maar dezelven zyn zo gèmeen niet I om dit te vereifchen ; of al te gemeen. Het 5 Zand, immers , vermengt zig met deeltjes van I allerley Lighaamen uit de drie Ryken der NaI tuur, en dus zou men hec getal der vermengde \ Zanden ongemeen kunnen vergrooten ( v ). Ik zal (v) Zie als bovtn, bladz 718. enz. Hh a IILDebx. II. Stuk. J kryftallizeerd ? Even als die Steentjes uit de L Afdeel. XXII. Hoofdstuk. Glinjltrï zani. Andere MetallvnC Zanden.  j. A"t)eel XXII. Hoofdstuk. De Kiev behoort tot de Aarden. 484 De Kleijen 01 zal derhalve maar kortelyk ftilflaan op het ■ Zilverhoudend Zand, dat men, zo gemeld wordt, by Pafow, in Bohème, op de Velden vindt: op het Loodzand , 't welk uit vergruisde deelen der Zand-Erts van Lood ontfhat: want die fyne Stoffe , tot verglaazhg in gebruik, welke in de Loodmynen fomtyds voorkomt , is flegts een poeijer van Lood: op Koper- en Kwikzilver- of Cinaber-Zand, dat aan de Kleur kenbaar is : op Markafiet, Pyriet en ZwavelZand, gemakkelykaan de bygernengde deeltjes te onderfcheiden: en befluiten hier de befchry. ving der Zanden. XXHï. HOOFDSTUK. Befchryving der Klei jen, zo der Gemeene, die tot Teel- of Vrugt - Aarde, tot Steen-, Pannen, Pottebakkeryën , tot Aardewerk en Porfelein - Fabrieken , gebruikt worden ; air van de Pyper- en Vollers-Aarden; de Lemnifche, Gezegelde Aarden enBoIusfen; brakke, zoute en Vitrioolifche Kleijen: wier oirSprong, eigenfehappen en nuttigheden, omftandig aangetoond worden. T"*\e Kleijen zyn van alle Autheuren onder de Aarden geplaatst, doch op eene verfchillende manier. Sommigen fchikkenze, met Vogel en Dacosta, in het voorde, als  Pot-Aarden." 485 als waren zy de eerfte oirfprongelyke Aarde geweesst. Inderdaad, wanneer men acht geeft' op de eerfte afzondering der Wateren , waar j ; door het Drooge by de Schepping in 't gezigt» kwam, dat te vooren door Water was bedekt I geweest; dan zou de natte Aarde de voorkeur I moeten hebben. Maar natte Aarde is geen jj Kley: hoewel de Aarde, misfchien, doorlangi{ duurige befproeijng met Regenwateren Dauw, ï Kley zou kunnen worden. Hierom ftellen an! deren, met den Heer Wallerius, de magere, drooge Aarden in de eerfte plaats,en I laaten daar op volgen de Vettige of taai je l Aarden, tot welken de Kleijen en Mergels I behooren (w). Dus komt het eenvoudigfte , i zeker, in 't begin; 't welk onze Ridder, om | redenen, door hem daar van gegeven, heeft 4 omgekeerd (v). Wy hebben hier voor gezien , hoe fommige i Amheuren van Gevoelen zyn , dat de Kley, «wat de Hoofdftoffelyke deelen betreft, veel ■ I overeenkomst hebbe met het Zand, ja dat de; zelve uit ontfioopt , of tot poeijer vergruisd Zand gebooren worde (y). Dit zal mooglyk, I zyn Ed. de Kleyen op de Zanden hebben : doen laaten volgen, hoewel hy die weleer daar voor geplaatst hadt. Maar deze eigenfehap der (ia) Zie 't voorgaande I. Stuk , b'.ads. 11°. (x) Zie 't zelfde, bladz. 117- (y) Zie bladz. 4iü, 423 , in dit STUK. Hh 3 ii!. Deel. II, Stuk. I. iFDEfLi XXIII. iOOFD-j tuk. ïy beftaat lit fyne iarddeelt- es,  485 De Kleijen of L Afdeel. XXIIJ, Hoofdstuk. Die don zekere Vettigheid syn verbonden , ] der Hoofdftoffelyke deelen doet tot een regt begrip der famengeftclde Zaaken weinig. IQ de Planten en Dieren , immers, is die zelfde Elemmteele Aarde de grondflag van hun beftaan. Dus zoude men een geheele vermenging maaken van de drie Ryken der Natuur. : De Heer Berkhey heeft uit menigvuldige Proeven,op KleyachtigeAarden,beflooten, dat de Kley beftaat uit allerfyufte Aarddeeltjes, door zekere Vettigheid, welke haarSmeerig en Lymerig doet zyn , te famen verbonden (%). Deeze Vettigheid noemt zyn Ed. een Aardfmout, welks aart hy meent te bly. ken uit de Olie, welke hy door Destillatie uit allerley Kleijen bekomen heeft. Jn 't byzonder leverde de blaauwachtigeof zwarte Kley, gelyk men hier in de Stad veel heeft, wegens haare byftere taaiheid Katte-Kley genaamd, hem zeer veel van die Olieachtige Stofte uit (a j. 't Is dan ontwyfelbaar, dat 'er iets brandbaars in de meefte Kley huisveste, hoe zeer de Hoogleeraar Pottdaar tegen geftreeden hebbe.om den Heer Eller te wederleggen, die hetzelve ook daar in ontdekt hadt door middel van Wyngeest en van Loog O). Dat die Vettigheid niet van eai Plantaardige of Dieryke afkomst zy, gelyk in de Aarde, is, uit het fa) Holl. Maatfcbappy ,VUI. d. II, Stuit, Madz.u, rz. («) Nar. lljl.va» Heli. ii. D.IStuk , bladz. 33». W VQQEL Mr.erai Syjïem, d, 39, 40.  Pot-Aarden. 487 het verfchil der A»rde van de Kley , waar- ^ fchynlyk. Met reden mag menze afleiden van de Mineraale Vettigheden, welke in 't Aard- I ryk zyn verfpreid , en die ook wel byzonder8 het Bitumineuze deel des Zeewaters uitmaaken, aan welks berinking de geboorte der Kley, doorLiNtuEos, toegefchreven wordt(c). Dat hier uit een Kleijige Slibber voortko-, me, is zeker en ten overvloede bekeni: dewyl alle Zauken, die in Zee gelegen hebben, daar mede overtoogen zyn. Dergelyke Slibber, evenwel , wordt ook afgelegd door Rivierwateren , verfchillende , ten voornaamfle , door niet brak te zyn en vrugtbaar. Maar dat de Kley , in welke plaats of Land zy ook gevonden worde, haare famenpakkingén ,' vrugtbaarheid, door de Overttroomingen der , Rivieren , door het overloopcn van Wateren en ook door gewe'dige nederftortingen van het Water der hooge Bergen en doorbreekende Dvkeo, verkryge;" gelyk de Heer Berkheï verklaart zyn Gevoelen te zyn (rf) 3 dit kan ik zo gereedelyk niet toeftemmen. Zyn Ed. ttelt dit als een oirzaak van dezeK-en voor, die'wel is waar een tweede oirzaak zyn zoude, maar welke dan de eerde ? In plaats van fa menpakking, verbeeld ik my, zou een gewei- dig< U) Aïgilla Terra Maiis Sedimenti viscidi. SyJI. Nat.XU Tom Hl. p. aco. fd) Holl. Maatfchappy ,VIir. Desl. II. STUK, biadz. 13. Hh 4 III. Deel. II. Stuk. I. tFr.EEL. XXlIi. 3 oofd* rus. en dool iet Slibbe» Ier Wate» en f>mer> jepakt.  r. Afdeel XXIII, Hoofd STUK, DB Kley komt in de Gebergten roenigvul4ig voor. } I V t c V ï 488 DtKuiJIir0f • d,'ge nedfr;;°r^g des Waters van hooge Bergen en mrtorting wegens doorbreekende Dyken veeleer een loSmaaking en wegf ^ der Aardeen Kley te weeg brengen; waaf van men aanmerkelyke voorbeelden heeft. De Vrng-baarheid der Overftroomingen wordtdoor de Kley , welke het Water der Rivieren in ltiite bezakkende, leggen 1aat, volgens zl0 Ed veroirzaakt. En, hoe bekomen de K e/ Lan 2?rh0ll3nMe door Gods zlg^t bonderde jaaren niet overftroomd zyn, hunne Van" w"arTdI " b^b1^^ Vrugtba'arheid ? Van waar die Laagen van Kley, niet alleen in de vlakke Landen door geheel' Europa^ ook en wel inzonderheid in de vltlrJ aar zy de Laagen van eJkander e de Grondflag der Leyfteenen z0 wel als hct Df üf G^Ner Steenkolen-Eeddfn. Die Laagen Kley of Leem, * de Vlot herPR, weken men in Italië, wanneer zy door jitdroogmg wat verhard zyn, Bardellonil^ trtwden de Ka.k - en Zanddeen - Beédi£ en, of houden met dezelven, ia ook m!t die 8 Lava , ,n de Vulkanifche Streeken van 1lie , een beurtwisfe]iDg . zynde gemeeD,yJfa wel op te merken daat, hoe dieper «ter. Dus komt de Kley, onder veelerley ■leuren, ook in verfcheide deelen van Duitfch! («) Vogel, Mi». Syfitm. p. i9.,  P O T - A A R D E »; 43$ land voor. Maar, bovendien,vindt menze in de Gangbergen (/), ten deele als de weezentlyke Gang , ten deele voornaamelyk in zoda-: nige Gebergten, die byna geheel uit Glasaartige Steenen beftaan , zelfs in de grootfte diepte. In de Bergwerken is het de gewoone Gangftof. In de Orpesgroef, by Presnits in Bohème , maakt zy 't Gewelf uit van den Gang; op andere plaatfen , gelyk in Bohème, in de Krain , by Idria; in verfcheide Groeven aan den Staalberg in Iweebrugge , als ook by Moersfeld en Wolfftein in Keurpaltz, is het de gemeenfte Gangftof. Niet zelden, gelyk , by Toplitz, bedekt of doorzet de Kley Laags* 1 wyze de Steenkolen. In Sevenbergen breekt | Goud en gedeegen Zilver , en dit laatfte ook by Konsberg in Noorwegen, in verharde zwarte en by Creilsdorff in Beijeren in Arfenikaale Kley. Vermomd Zilver komt by Scbemnits, in Hongarie, voor, in geelachtige weeke, afklcurende; Kryftallifch Roodgulden by Johangeorgeftadt in Saxen, in verharde bruine: Witgulden by Clausthall op den Haarts , als ook by Frankenberg in Hesfenland , in verharde Kley met Kalkfpaath : gedeegen Koper by Sehmölnitz in Opper - Hongarie , in groenachtige; Koperblaauw by Vogel in 'lyrol, in verhar- (f) Zie aangaande liet onderfcheid dei Vhi' en Oait* iirgtn, het voorgaande STUK, blsdz. 61- 45, Hb 5 III, Deel. II. Stuk. r. Afdeel! xxin, 3oofd- tuk.  h Af eel. XXIII. Hoofh- STUK, ] 1 ] 1 1 1 1 P o fc 1 z g 31 h t! h 49erg op den Haarts, by Goslar, en by Marcirch in den Elzas , als ook in Lotharingen >y la Croix, altemaal in verharde Kley. Tinleen valt,by Altenbergin Saxen,in veriiarde, vit en rood gebandeerde; by Godsgave in Boeme in verharde groenachtige, ook by Grauenin murwe Afcngraauwe Kley: Tinzwitter p de laatsrgemelde plaats, en natuurlyke Koalt -Kalk by Freiberg in Saxen, by Sahlfeld 'huringen; als ook Kobaltbloesfem, in »t by. vader by Frans Jollas, aldaar, in verharde raauwe : Blende , by Schemnits in Hongarie, meest groenachtige, by Kapnik in Sevcn•Tscn in graauwe, en in Cranich by Clausfell op den haarts, altemaal in verharde Kley. 'en viedt gedeegen Kwikzilver, by Idria inde Krain.  Pot - Aarden. 4?* Krain, op den Berg van St. Flora in het Toskaanfe, en Cinaber, zo aldaar, als in het Tweebrngfe en Keurt - Paltzifehe; natuurlyke Kalk van Rottekruid by Ehrenfriedrichsdorff in Saxen , in groenachtige; Sandrak by Nagyag in Sevenbergen in graauwe verharde; Orpiment, niet ver van Neufohl in HoDgarie, in blaauwachtige Kley. Zeer overvloedig komt Zwavelkies voor, aan den Rammelsberg in verharde zwarte en by Zellerfeld op den Haarts, al: ook by Schemnits inPacherdollen, enbyNeu dorf, niet ver van Schmölnicz , in verhard groenachtige Kley - Aarde. Insgelyks graaf men dezelve in 't Gebied van Venetië, Fit rence en elders in Italië, als ook by Wolfdei in de Paltz, en in Lamberts - Gat in de Ne der-Elfaz, in graauwe Kley; daar ook verfche de Soorten van Zout- en Kalkfpaath-Kryfta len, op verfcheide plaatfen van Duitfchlanc Ooftenryk, Hongarie en Engeland, in voorki men. Gemeene Kalkfpaath valt by Joachim Thall» in Bohème, in graauwe en Asbest, t Sala, in de Sweedfche Provincie Westmani land , in groenachtige Kley. Geuieenlyk legt de Kley effen onder de Tct Aarde, of is in de Oppervlakte daar mede g mengd. Niet zelden komt zy ook :gebeel < zig zelve voor , en legt. aan de Lugt bioo gelyk, behalve de bovengemelde voorbeeld in ons Land, agtcr Amiöos by Flixcourt Vrankryk, en op den gefieelen Weg van F i III. DaEt. II. Stuk, I. Afdeel. XXIII. Hoofdstuk. t I- 1 i1» s- y M 1- «Sewoone legplaats, e- ! >P ; » :n in a- ■ys  ï. XXII] Hoofd «TUK. Oirfprong van de Kley, j I r 1 i - I b d d 49» De Kr.EiJEN of rys tot aan Calais. In de PaJtz beftaan 'er , een menigte Bouwlanden uit. Veibaazende . Vlakten van Kley zyn'»er aan de Oostelyke zyde van de Rivier Wo]ga in Moskovie. Zeiden vindt menze by Klonten : evenwel komt zy dus in de zogenaamde Macïgno, by Fiefolj in 't Groot Hertogdom Florence, vo:.r Zeer dikwils vallen in Kley, van veelerley Kleuren echte Verfteeningen en nog menigvuldig J drukzels of indrukzels van Dieren en Planten. DSyl»I;m> de K,ey *fc zo overvloedig iQ ons Wereldsdeel bevindt, en veel meer dan in de anderen, zo is 't niet onwaarfchynlyk, dat dezelve van den Zondvloed haaren voornaamIten Oirfprong hebbe, Zy zal het afzetze! zvn 3f bezinkzel van de Wateren , die aldaar zo ang ftil geftaan hebban (g) , en wel het onveranderde gedeelte derzelven : even als w* met kunnen ontkennen, dat zy nog heden J. «ren worde uit bezakking der Wateren. Haae Hoofdftoffelyke deelen zal zy hebben van iet Stof, dat door de fchuuring van veelerlev teenen afflyt, als ook van vergruisd en tot oei)er gemalen Zand. Haare vastheid zal zy tornen van de bygernengde Aard- en Zandgelen : ha ;re Kleur van Metallyne Stoffen iar onder gemengd. * Bui. (g) Zit 't voorg, stuk, blad*, iss.  Pot -Aarde n. 493 Buitendien fchynt 'er nog een andere Oirfprong te zyn van de Kley in Bergagcige Landen. Wanneer men in acht neemt, dat de Schirls der Lava's zeer dikwils verweeren tot een Kleyachtig Meel; dat ook de harde Lava's zelf, in de Zwavelholen en Vuurbraakende Bergen, daar zy geduurig aan de fcherpe Dampen der Zvvavelzuureu bloot gefield zyn , ja ook zonder dien tot Kley overgaan; dat men dikwils Stukken vindt, die half Kley, hall Lava zyn, aan welken men dus den overgang van het een in 't andere oogfchynlyk befpeurt, dat verfcheide Soorten van Kley over. vloedig voorkomen in de nabuurfchap van nog brandende of uitgebrande Vuurbergen; dat ook Bafalt en zelfs Glasaartige Steenen, wier oirfprong door Vuur geen twyfel lydt, by voorbeeld Veldfpaath en Kwarts, ja Glimmer zelfs, en om kort te gaan de Graniet, gelyk by Katharinenberg in de Saatzer Kreits van Bohème, en de oppervlakte der Bafalt, in de OpperLausnits, by voorbeeld, tot Kley verweeren : dit alles doet denken, dat ten minfteeen groot deel der Kley uit Keizelachtige Steenen ontftaa, die door zekere Zuuren ontbonden zyn. Dit Zuur der Lugt, 't zy van een Vitrioolifche of Zwavelige eigenfchap zynde , vermengt zig eenigermaate onder de Kleijen en maakt dat de meeften, door Destillatie, eenig Zuurachtig Vogt uitgeeven. Ook komt, uic vee VI. Deel II. Stuk. i; Afdeel.1 XXIII. Hoofd* stuk, Uit vetweerdeKeizelachtige Steenen, :n Aluin. Aaide.  494 De Kleijen o? ïJ Afdeel XXIU. Hoofd. stok. Eigenfehappender Aluin' Aarde. vcelen , een vlug Loogachtig Zout, en ande. ' ren waafemen alleenlyk een Waterigen Damp Door Olie van Vitriool op Kley over te haa. len, toe dat dezelve droog blyVe, en dan het overblyFzel mee heet Water uit te bogen, krygt men , door Kryftallizatie, Aluin. Die heeft fommigen doen denken , dat de AluinAarde ook een vveezentlyke Hoofdftoffe der Kleijen zy. Deeze Aarde vindt men zelden zuiver in de Natuur. Gekhakd nogthans, die dezelve Stypterioides noemt, trof haar afkleurend en zagt op 't gevoel, by Grache in 't Sile/.ifch Vorftendom Munfterberg , tusfehen de Chry; zopraas, in een groene Kley, en de Abt Mazaas , by Poliniére in Vrankryk , in Tripel aan. De eerfte vermoedt, dat menze nog meer zou vinden, indien men acht gaf op de witte Nesten in Kley - Beddingen. Zy ontbondt zig tot op een vierde deel, dat een fyn doorfchynend , günfterend , wit Zand was ' t'eenemaal , en wel met fterke opbruifching' in Vitriool-Zuur, 't welk ook de zuivere A. luin-Aarde altoos doet, vormende dus, door Kryftalfchieting, Aluin. Met Geest van Salpeter of van Zout, fchiet zy geene Kryftallen, maar , wanneer men 'c Vogt, door kooking, geheel doet wegdampen, Klompen, die vervolgens in de Lugt weder fmelten , geevende, door Defiülatie, aanftonds haar Zuur over. De Plantaartige , Zuurea veranderen haar  Fot-Aardbn. 495 haar in een kleverige Stoffe, die veel naar Arabifche Gom gelykt. Op zig zelve veran-' dert zy, door een fterk Vuur, noch in ongeblufchte Kalk , noch in Glas , maar , vinnig1 doorgegloeid , verliest zy byna de helft van haar gewigt s en trekt dan de Vogtigheid uit de Lugt weder aan- Met vette Steenen en Zand, of met dezelven en met Gips, of mee beiden te gelyk , fmelt zy tot een taamelyk vaste, meer of minder Schuimige, en met evenveel Yzer - Saffraan gefmolten, wordt zyeene donkerbruine Klomp; met Zand en Kryt tot een vast Lighaam, dat aan *t Staalüag Vuur geeft, en met gelyke deelen Loodkalk tot een groengeelachtig; met gelyke deelen BismuthKalk tot een Kaneelbruin, op de oppervlakte als met Kryftallen bezet , Glazig Lighaam , uit het welke men de Metaalen niet wederom krygt. Deeze eigenfehappen , maar inzonderheid haare houding in 't Vuur, maaken de Aluin- 0 Aarde, 't zy alleen gebruikt , of met andere1 minder Vuur beftendige Lighaamen verbonden, tot Vaten die 't Vuur kunnen uitftaan, zeer dienftig. Hier uit zou men derzelver overeenkomst met de Keizei - Aarde nader kunnen befluiten , welke, met Loogzout gefmolten, in Water opgelost, door een Zuur nedergepoft, zuiver uitgewasfehen en gedroogd, een Aarde wordt , die men van de Aluin Aarde niet kan onderfcheiden. De verharding der Kley in 'e Vuur, IILDeeuII. Stuk. I. Yedeeï. ; XXIII. rlOOFDTUK. Overeenomsc mee e Keizel-j .aide.  I. Appebi XXIII, Hooyj). STUK. Uit Kley ontdaan Xeizelj, 496 DeKleijeno* Vuur, en derzelver week wording door zuure Dampen; de zo dikwils, door de Natuur, bewerkte verandering der weeke Kley in harde Keizeldecnen - en wederom, de zo even gedagte overgang, der hardde Keizelachtige Steenen en Lava's, in Kley, en de zo gewoone vermenging der Aluin - Aarde by de meefte Steenen van dien aart, maaken immens waarfchynlyk, dat de Aluin.Aarde eene onzuivere Keizei- Aarde zy. Men begrypt 'er uit, dat even als dezelve door verlies van Zuure dee. len een harde Keizei-Aarde; zo ook de KeizelAardc, daarentegen, door Zuure Dampen uit de Lugt, van haare verharding overgaat tot een weeke Stoffe, die men Kley noemt. Aan den anderen kant is het taamelyk zeker, dat de Keizelachtige Steenen hunnen grondflag in de Kley hebben, en daar uit gefprooten zyn. In de gewoone Vuurfteenen is dit gemeene Kley, waar van men, op den bodem van Rivieren, weeke Keizeis gevormd gevonden heeft, die in de Lugt hunne hardheid kreegen ; gelyk de vermaarde Tournefort, omtrent het begin dereer Eeuw, bevondt. Hy hadt een zeer harde Key, welke* door op den Grond der Zee te boeijen, het' gedeelte van een Schulp in ei* beno0ten hielde (h). Ook hebben fommigen beflooten, dat (h) Mem.ittAcai R. it, Sc.de 1700, p. 40. O) Hift.it ÏAiüi.R.its St.de 1707 , p. 7,  PoT-AiRbEKi 0 3at die Keizeis . welke binnenslands voorko men, uit de Zee, welke altoos een Kleyach tig Slibber aflegt, zouden herkomftig zyn (»> Hoe veele Verfteeningen van Zee - Schepzels vallen niet in het binnenfte van Keizeis of Keizelachtige Steenen. Dat meer is, men treft fomtyds Keizeis in Kley, en wederom Kley in Keizelfteenen aan. In Achaaten, Jaspisfen en Hoorn - Steenen , inzonderheid die Kogelachtig gróeijén , ontftaat de Kleur uit bygernengde Metallyne Stoffen ; gelyk op 't Oog bhkbaar is in de genen , die by OberHein vallen , alwaar de Grond, vol Ginaberftoffèn , die fchoone roode Kleur aan dezelven mededeelt. Een ander gedeelte van de Kley, of zodanige , welke minder Kryftallen of Zoutige deeIfen in zig gehad heeft , is , 't zy door de Laagswyze legging , of uit onbekende oirfcaaken , tot eenen Leyfteen geworden. Naar fommiger gedagten heeft ook de Glimmer Wier hoofdftoffelyke deelen byna de zelfden zyn , ihsgelyks haaren oirfprong uit Kley(£), óf uit Selenitifche Stoffen , die zig daar in bevonden hebben, met Kalkaartigen gemengd. De Kley maakt zekerlyk een groot gedeelte der Grondftoffe van de Oker uit , maar dat zy öok in Steenkolen zou veranderen, gelykfom- mi-> \k) Zie 't roörg. Stuk , b'adi. ii, li ill» Deel. II. Stvk, f ï. ' ApDEÈt) XXUL Hoofd-; STUK. teyfleérij enz.  4 i. AïDE.ï.. XXIII Hoofdstuk. * Zy beva Yzei, enz 98 DS KlEIJÜB Of migen zig verbeelden (O, wordt, om dat 'et > zo weinig brandbaars in dezelve plaats heeft, van anderen niet toegeftemd. En, dat zy het 1 Dak der Steenkolen - beddingen uitmaakt (ra), i ftrydt veeleer daar tegen. Waarom zou zy I; dan niet zo wel als die gebrand zyn ? Veel i bedenkelyker is 't , of zy niet tot fmooring k der gloeijende Steenkolen , toen die gevormd werden, heeft geftrekt. ; Zelden is de Kley geheel ontbloot van Yzer; U weshalve ook de meefte, droog zynde , vol-1 gers de handgreepen van den Heer Brugmann, ra door den Zeilfteen aangetrokken, en veele Kley , I offchoon zy weinige ja bykans geene Kleur be- I zat, in 't Vuur rood gebrand wordt. Hier door werdt de Konftige Yzermaaking van den Heer Geoffroy, uit Lyn-Olie en Kley , door Lemery den Zoon ortdekc («). Met veele Soorten van Kley is bovendienGiimmer,fhoedanig eene door geheel Nieuw Zeeland zeer gemeen is,) als ook Zand en fomwylen KalkAarde , vermengd: dcch deeze Stoffen beh.00ren, zo min als de Zoutdeeltjes, die men'er fomwylen , inzonderheid san den Zeekant, ini vindt, tot het weezentlyke van derzelver be-j ftaan. De Vettigheid is aan dezelven ook niet k onaffcheidely keigen, alzo men Kley heeft zon-b der fjf) Zie de gecfcgien van den Heer °r. Bekkheï daatj omtrent, Nat. Hifl. v„ HM. II. D. I, STUK, bladz. («) Zie bladzyde 489, hier vooi. («, Mem. ie ÏAeti. R' «* *. de P' 8*  Pot-Aarden. 499 der dezelve; maar de Kleverigheid, uit eene Zeepachtige Stoffe waarfchynlyk ontftaande, behoort tot derzelver natuur, en is niet van! de enkele famenbindingder Elementeele Aard-S deelen van de Wateren, gelyk fommigen zig verbeeld hebben , afhangeiyk (0). Die Zeepachtige Stoffe is waarfchynlyk famenfteld uit iets Kalkachtigs met eenig Zuur. Wanneer de Kley met Zand of Tuin - Aarde gemengd, en daar door wat lugtig gewor-0 den is, bevattende tevens niet te veel Yzeri! of Oehr, zo verfchaft zy eenen vrugtbaaren1 Grond voor Geboomte niet alleen, maar ook tot Bouw- en Weidland. Dier door, naamelyk, wordt zy in ftaat gefield, om zo wel de Zoutige deelen als de Vettigheden van Daauw, Damp en Regen, uit de Planten, als ook, en wel voornaamelyk, die van de Mest, uit het Dierlyk Ryk afkomftig, naar zig te trekken, in te zuigen en aan de Wortels der Planten te brengen. Kley, in tegendeel, die zodanige hulpmiddelen ontbeert, laat zig wegens de taaiheid moeielyk bearbeiden, verhardt door de droogte tot byna onbreekbaare Klompen en geeft zeer weinig wasdom. Zelfs maar verfch uit den Grond gedolven, inzonderheid brak f»; Zie WAUEB Sy/i. Mn. I. p. 67 en vergelyk H' > enz. enz. li » U1.Dzbl. ILStui, I. ^foekl. XXIIfi TUK. Met Zand E Aarde emeni?d zy Vrugctar.  I. Afdeel I XXIII. Hoofdstuk. po DeKleiJehoi? brak zynde , vereischt zy eenigen tyd bloot gefield worden aan de aandoeningen der Lugt, inzonderheid aan Vorst, die mooglyk haare taaije deelen eenigermaate breekt. Na dcnzelven uitgeftaan te hebben, ten minde,bevindt menze handelbaarer en meer vrugtbaar. De Kley, die te veel Yzer in zig bevat, en daar door byna geheel tot Oehr , of Oker is geworden, heeft niet alleen weinig vrugtbaarheid , maar bederft zelfs de Aard- en Zandgronden , en inzonderheid de Kley, waar onder zy zig mengt. Dit is blykbaarer in de Provinciën van Utrecht, Gelderland en Overysfel, dan in ons Holland, alwaar men in 't Gooy, omftreeks Naarden, ook zodanige Gronden heeft(p). De harde Klonten maaken den Grond zwaar te bewerken , en beletten den Groey der tedere Worteltjes, zo van het Gras als van 'tKoorn; maar het Geboomte, dat met Penwortelsdoorfchiet, gelyk de Eiken, wil 'er nog wel in voort; maakende geheele Bosfchen in zulke Gronden. De Kley, te hard zynde cf te wreed, kan door Zand en Aarde verbeterd worden; gelyk haar bymenging insgelyks tot vrugtbaarmaaking ftrekt van dorre of fchraalë Zand- of Krytgronden. Van de verdere gebruiken zal ik by de byzondere Soorten gewag maaken. De 0>),Zie-r«W. in Heil, Maatfcbeppye. VIII. d«el, 11. stok , bladi. 41.  . PoT-AaRDEN. 50t De Kley, in't algemeen, heeft eenige vettigheid en taaiheid; zo dat zy niet, gelyk Aar de en Zand , van zelf vergruist, maar in 't Water week wordt en zig dan laat kneeden ' tot allerley gedaante. Met Mineraale Zuuren i maakt zuivere Kley geene opbruirching, maar' verliest 'er haare taaiheid door. In 't Vuur verharde zy, doch wordt tevens bryzelig, indien zy geen aanmerkelyke veelheid van Zandof Kalkdeelen by zig heeft, welke haar dan Steenhard maaken. Met Vloeifpaath , Zeolith , Lood, Horax en Loogzouten , fmelt zy in 'c Vuur tot een foort van Glas. De Kleyachtige Smaak ontftaat uit de bygernengde Aarden Yzerftoffen , of ook van het Kalkachtige, dat dikwils in de Kley plaats heeft. Zelden is zy vry van vermenging met Zand, dat men 'er, doorze in Water te ontbinden, kan affcheiden. Men kan deszelfs tegenwoordigheid aan het knarfen tusfehen de Tanden, of ook op 't gevoel , wanneer menze tusfehen de Vingers wryft, ontdekken. Dat 'er Kalk-Aarde onder de Kley gemengd is, blykt, wanneer zy opbruifcht met Zuuren [q). Kies, Seleniet en Glimmerdeelen, vertoonen zig daar in fomtyds op 't gezigt, en het Yzer uit de Kleur, welke zy door 't branden bekomt. Zwavel of Rot. ff) Alsdan kan het gebeuren, dar zy een foort van Kryt worde door de Lugt. ü 3 Hl. Deel. II. Stuk. i. ÜFDEEt.i xxiii. "loOFDTUK. EigenbhappenIer Kley.  I. Afdeel, XXIII. Hoofdstuk. De hoe veelheid der by ge mengde deelen hoi te onder. Koeken. 503 De Kleijen o» Rottekruid, daar in huisvestende , openbaarea zig aan den Reuk , wanneer de Kley, ge. droogd zynde, op 't Vuur gefcrooid wordt. O.n te weeten, hoe veel dier vreemde Stoffen de Kley bevatte , mengt menze met Wa• ter, allergs verdunnende, en fcheidt, door 't ; omroeren , de ligter deelen van de zwaardere af, die dan,bezinkende, de evenredigheid toonen van de vreemde Stoffen, tot de weezentlyke Kley-deelen. De meergemelde Heer le Frakcq van Beukhey heeft de man er van zyne Proefneemirgen , ten dien opzigte, op gemeene goede Teel-Kley, onzer Bouwlarden omftandig medegedeeld (r) De hoeveelheid van Zand, welke zyn Ed. daar uit, als ook uit de beste Pottebakkers-Ktey, kreeg, fcbyne ruim de helft des Gewigts geweest te zyn. Kiey , aan den voet des Dyks tusfehen Buikfloot en Sardam , uit het Y gegraven, leverde hem, uit een Klomp als een Vu'st, niet meer dan een halven Tafel • Lepel Zand, met eenige Aarddeeltjes en fyne Steentjes gemengd O). Zo 'er Yzer onder 'e Zand is, kan men dit ïgt ontdekken, door hetzelve, met Lyn-Olie bedaauwd , te branden , als wanneer het riet aU hen zwart, maar ook fomtyds van den Zeilfteen aangetrokken wordt. Men kan hetzelve d ar ook affchtiden met Sttrk Water. Om te (O 'n het II. Drate I. STüK dei Net. Riji. van HaU j^jtd, bU-lz. sio j tVk  P o t - A a r d e n. 503 I te weeten , of 'er Kalk-Aarde in dat Zand 1 zy, giete men daar op gemeencn Gee^t van' I Zee-Zout , en laate 'er dien eenigen tyd op j I Haan; dan den Geest afgietende en de Kleys I droogende, zat men, «ft de vermindering van y derzelver Gewicht , de hoeveelheid der Kalkri Aarde ontdekken. Onder dezelve kunnen, wel is waar , ook Yzerdeeltjes zyn ; doch dit kan men gewaar worden aan de roode Kleur,welke de Geest van Zout, die dus lang op de Kley gedaan heeft, aanieemt, als men, denzelven «fgegooten en door uitdamping verdikt hebbende, een Afkookzel van Galnooten, met Loogzout gemengd , daar by giet. Hoe hooger rooi dan de Geest wordt, boe meer Yzer onder de Ka!k-Aar:'e was, en dcrze:ver hoeveelheid wordt door het afzetzel aangeweezen. ,Giet men Olie van Vitriool in den gezegden j Geest van Z.ut, dan krygt men van de uit de Kley getrokken S.offe een waare Seleniu of i Gips. Men noemt de Kley , in 't algemeen, naar 'dm Latynfcheo naam Argilla, in 't Franfch JrgiUe, in 't Engeiich Clay , en in 't Hoogduitfeh ïhon , maar in de Bergwerkskunde J.etien , inzonderheid , wanneer onuer dezelve vcA Kalk-Aarde is gemengd. By ons is ook het (s) VtrharA r. Mi» 5- 7*- N. i. III. Dek.. II. Stuk. I.! XXIII. Hoofd- iTUK. f^uurbe* Rendtge. Efgen- chappen letzelve.  I. Afdeel. XXIIi. Hoofd» stuk. fuurbe 506' DeKleijenof en weinig taaiheid aanneemt door het byge* mengde Water. Zy bruifcht met Zuuren op, en wordt 'er ten deele in opgelost; 't welk in de eerfte opflag doet denken om een Kalkachti'ge natuur. Gemeenlyk heeft zy, raauw zynde, eene fchemer - witte Kleur, welke zy, gebrard zynde , behoudt. Men vindtze in Saxen ook Vleefclikleurig , en by Felfobanya, in Neder» Hongarie , geelachtig rood. Bleek geelachtig komt zy in fcngeland, doch zeer fpaarzaam , voor (0» Doorgaans heeft zy eenigen famen» hang , maar fomtyds, gelyk in Sweeden , in de Chriftina-Groeve by Schemnits, en in 't Saltzburgfe, is zy als Stof of Meel en ligt ver. gruisbaar, gely k by Aue in 't Ertsgebergte van Saxen. Voor den Brandfpiegclgehouden, fpringt zy in kleine ftukjes weg, en, dnor een ge neenen trap van Vuur zeer verhardende, wordt zy, door een uitermaate fterken Gloed, niet zozeer gefmolten, als wel, haare geftalte beh ;udtnde t week gemaakt , d t zy , verkoeld, een hard Lighaam is, als Glas doorzigtig , klinkende als Metaal en aan 't Staalflag vonkende. Dan is zy, op de breuk, dof, fynkorrelig digt en glad, byna als Taf, en verdraagt de fchielykfte verandering van Hitte en Koude , zonder nadeel; fmeltende ook niet in het heetfte OvenVuur; met eene volkomen Schemerwitte, zuivere, gladde en glanzige Oppervlakte. Dus (e) Da Costa Fbifils. p. 43.  Pot -Aarden» Jo; Dus ontftaat het Porfelein , 't welke, goed en echt zynde, alle deeze eigenfehappen hebben moet. Hier toe wordt ook inzonderheid deeze Kley gebezigd, welke men ten dien einde verkiest , mager en zo zuiver zynde, dat het Koningswater zelf 'er geene Kleur uir haalt en dat zy fchemerwit wordt in het Vuur, Evenwel is zy het niet alleen , die tot berei ding van het Porfelein gebruikt wordt. Na da zy zorgvuldig gewasfehen en doorgezeegei is, me~gt men daar onder zuiver fyn Zand of fyn gemalen Keizeiftecnen of Kwarts , el zelfs gebrande Gips , of Gips - Spaath, Gips Kryihllen , Alabaster, of dergelyke Stofte welke te famen de Frit genoemd wordt. He Poeijer v.n die beiderley, Zand- en Gipsaai tige Suffen , wordt, eer men het onder d gezuiverde Kley menpt, door een Zyden Zee ge(la, tn. Men doet 'er f nuyds ook wel ee dergelyk { ezeefd Pceijer van Porfelein - Sche: ven onder. De geheele Momp , met Reger water tot ten Depg aema-kr, wordt, zo di zy eenen onaargeiiain en Rt uk, eene graauw Kleuren ce; e bekwaame 7e'fd3ndighcid heeft of, wanneer zy flegts co gewoon Vaatwer gefchikt is , op de Schyf gedraaid , of ft uk wyze in vormen gedrukt ■ te tarnen gevoegd met Houten of Yvooren Werktuigen gtboel zeerd. De vervaardigde Stukken worden i daar toe gefchikte Kommen of Kasfen, 't 2 van Porfelein of Tripel, Gips of Pypen Aa d( HI.DaEL.II.STua .1 1: Afdehi» xxm. Hoofd- ituk. De bete i- dini» van Farlelein. t ( 1 i E | f n a e j k 1. ■ ri y r-  E Afdek* XXIII, Hoofd- ituk. ïn vetfcheidedeelen vai Europa.^ : j 3 j } 3 (v) Mem, de ï'Acad. R.dcs Sc. dei7is, p, 476.0&, 50X De Kleijen, of de, in de Oven gebragt, en wanneer zy fle* •vigheid genoeg hebben, om ze te verglaazen, in een mengzel van een fyn poeijer, daar toe bekwaam , in Water, eenige maaien gedompeld , vervolgens befcb.il .lerd en dan weder in de Oven volkomen gaar gebakken. Op dergelyke manier wordt hedendaags het ( Chineefche Porfe'ein nagemaakt in verfcheide deelen van Europa. Te Dresden in Saxen , alwaar men daar in het be de andere Kaolin genaamd. Deezei s f„ met Ligbaampjes doorzaaid, die eenigen „ gtans hebben; de andere is alleenlyk wit en „ zeer fyn op 't gevoel. Men brengtze bei„ den in die Stad, als Bakfteenen gefatfoeneerd. „ De Petuntfes, wier grein zo fyn is, zyn niet „ anders dan Hukken Rots , uit de Groeven „ gehaald , en waar aan men * na ze gedampt „ te hebben , die geftalte geeft. Alle Steen ,, is 'er niet bekwaam toe; anders zou het „ nuttelooze arbeid zyn, dezelven twintig of „ dertig Mylen ver uit een nabuurige Provineie te gaan haaien. De Steen* die goed is, „ zeggen de Chineezen , moet een weinig naa'r" „ 't groene trekken; De Kaolin vereifcht wat „ mirder arbeid dan dezelve. Men vindt 'er ,* Groeven van in zekere Gebergten, die van „ buiten met een roodachtige Aarde bedekt zyn. „ Deeze Groeven zyn taamelyk diep. Gedagte Stoffe komt 'er in voor, by Klompen, waar „ van men , op de zelfde manier , Stukken „ maakt als Vloerfteenen. Ik zou haast den- „ ken (z) Mem. de VAcad. R. des Se. de mf.p 'ijl. o,i.  P O T - A A R D E W. 5-3 I 39 ken, (voegt gemelde Pater 'er by,) dat de witte Aarde van JVIaJtha , die men Aarde | » van St. Paulus noemt, jn de grond veel : overeenkomst had met de Kaolin , daar ik » yan fpreek ; hoewel men in dezelve die | „ kleme Zilverachtige deeltjes , waar mede >, de Kaolin doorzaaid is, niet befpgurt " Gezegde Pater hadt monflers van die' Stoffen overgezonden, welke dus in „anden van den groeten Natuurkenner, Reaumuk, kwamen. Hy merkte aan, dat de Kaolin was van . de natuUr der Keizellteenen , maar ée Petuntfe een Stoffe, dte in 't Vuur gemakkelyk, en ! zonder hulp van eenige Zouten, tot Glas wierdt, terwyl de Kaolin weinig of niet verglaasbaar was; maakende dus de eene met de andere baaTe S ^rT" °f tS° M-verglaasIvk t k ,u,c' °e Ka°Un> w^ke hy alleen, lyk m broodenhadt, van Poeijer gemaakt, ^onderzoekende, twyfdde hy niet of dezelve ™ Cen §ePuIvef eerde Talk, of Moskovisch Glas zogenaamd, een Stoffe die de Verglaa- :: kon beantwoorden. .met dergelyke Stoffen, uit Vrankryk, To w gelukte, als met degenen,die uit Ch na overI gezonden waren (a). De W***. 4Wt4t *«y* ^xnum^ UI Dsel. II. Stuk. u * I. Afdpel; XXIII. Hoofdstuk. Porfelein* Aarde, door Re/vumür onderzode.  I. Afdeel» XXIil. HOOFDSTUK. Zyne Troeven van Porfelein te makken. Nader or. derzoek. van den Heer Gij- bttard. (i) De zelrde van 17*9, p. 460. (t) De zelfde van 1739» P« l°7- 514 De Kleijen of De vermaarde Reaomur gaf twee Jaaren daarna een Vertoog aan *t licht, waar in hy, op de gezegde Grondbeginzelen , nader onderzogt, welke Stoffen men zou kunnen verkiezen , om in p'aacs van de Chineefche te gebruiken tot het vervaardigen van het echte Porfelein (b). Tien Jaaren laater openbaarde hy eene Konst, door hem lang te vooren uitgevonden , om, op een zeer gemakkelyke manier , van Glas, dat reeds bewerkt is en zyne | geftalte heeft, gelyk Bottels en Glazen, Por- | felein te maaken , dat zo fraay als het Chi- j neefche en beftand was tegen 't Vuur (c). Hy deedt zulks door middel van Gips of Pieifter, en maakte van de flegtfte Bottels zeer fraalje Porfeleine Flesfchcn, door dezelven in die Vaazen , waar de Werklieden het Porfelein | gewoonlyk in bakken , in het Pceijer van Plei- ' fter bedolven, bloot te ftellen aan een geweldig en lang aanhoudend Vuur. Die Vaten, nogthans , hadden de fraaiheid niet van het Chinéefchè Porfelein , des men zyne uitvinding ; voor de Chymisten dienftiger oordeelde (d). Hier door werdt de Heer Guettard opgewekt, die uit de monfters van de Origineele Stoffen:, daar men in China het Porfelein van s maakt, aan den voorigen Hertog van Orleans i overgezonden , befloot, dat dezelven aan Re- A ü"  P o t • A a ii d e h, 515 a nam ft niet regt waren bekend geweest. De Kaolin, zegt zyn Ed., is een zeer fyne witte Aarde, gemengd met eenige Zilverachtige Talkdeeltjes en kleine Korreltjes van Kryüal of Kwarts, welke waarfchynlyk door 't wasfchen niet hebben kunnen weggenomen worden. Deeze glinfterende deeltjes gaven dien beroemden Man het denkbeeld , dat de Kaolin een Poeijer was van Talk ; maar de Heer Güettard ontdekte , dat zy aan die Stoffe vreemd zyn, als welke flegts een fyne witte Aarde is, hoedanige veel voorkwam in fommige deelen van Vrankryk, inzonderheid in Eretagne, en zelfs in gebruik was tot het maaken van Aardewerk. De Petuntfe was een Rotsfteen, die men voor leevende Menfchen geheugen gebruikt hadt tot het beftraaten van den Ryweg naar Alencon en zelfs tot het plaveijen van die Stadalzo 'er de omleggende Bergen zeer veel van uitleveren. Het is een Vuurfteen, van een Glaswordenden aart, fyn van grein , helder graauw van Kleur, fomtyds doorzaaid met eenige rood- of groenachtige Vlakken. Men zou ze aanzien voor een zeer fynen Zandfteen , veel harder dan de gewoone; maar zodanig als die Bonken , welke in de Groeven fomtyds voorkomen, en van de Werklieden onder den naam van Cliquart weggefmeeten worden. Ge- ïna- (d) Hifi. de tAtai. li. des Se. ds 1740, p. 7s. Kk 2 III. Djïsl; II. Stuk, I. XXIII. tlOOFO5 "UK. Po-felein. Aarde,  516 De Ktïijis of r. Afdeel. XXIII. Hoofdstuk. Porfeleir.Aarde. Verkeerde Gemeen dien aangaande. malen en gewasfchen levert die Steen een zeer" fyn wit Poeijer uit, hebbende een flaauwen Zoutfmaak, welken Rkaumur ook waarnam in de Chineefche Pemntfe. Zowel als die,nam hetzelve, eenigen tyd in Water gelegen heb. bende, een walgelyken Reuk aan, en wierdt bruin (e). Dus waren dan die beide Stoffen,in genoeg* zaame veelheid, in Vrankryk ontdekt, om daar mede Proeven, van eenig belang, werkftelüg te maaken. Wylen de Hertog van Orleans deedt zelfs den aankoop vaneen Diftrikt waar in die witte Aarde zig bevondt, en het Gerugt daar van, zig verfpreidende, bragtdoor Mondelyke Berigten verfcheide rnisfiagen te weeg, in Boeken. De Autheur van de Oryiïologie vergelykt een Granietfteen, daar men te Alencon Huizen van bouwt, met de Chineefche Kaolin en de Petuntfe zou een Mergelachtige Steen zyn. In het beredeneerd Woordenboek van Bomar k , die voorgeeft de Chineefche Kaolin ontledïgd te hebben (ƒ), vindt meu dat het Meelachtige gedeelte Kalkachtig is, en het famenhecbtende van eene Kleyaardachtige natuur (g). Hy houdtze voor een vermengde Graniet, cn wel voor een gemeen Sort (t) GuettAHD Mtm. dts Sc, et Arts. Paris r7Ó8. Quatte. Tom, 1. p. ;9-io'. (/) Dus zou men 't voor een Vat of Pot houden kunnen , dat oKittdigd wordt. Men vindt in 't Franfcli Anal)fs9 dat is Ontleeding.  Pot-Aabden. 517 Soort daar van, welke te Aleceon zou gebruik! worden tot het bakken van Potten en groJ Aardewerk. Het een en andere zweemt zeei naar eene ontlediging des Hoofds van gezonde Herfenen (h). De gezegde Stoffen, uit Vrankryk, behoorlyk fyn gemaakt, gewasichen, en met Water tot een Deeg gemengd zynde, heeft gezegde Heer, in de Porfelein • Fabriek door den Hertog te Bagnolet opgeregt, in 't eerst Kopjes, Schotteltjes en andere kleine Stukken, vervolgers cok Potten van meer dan een Voet hoog. te en Vaazen, gelyk men tot verfiering der Tuinen gebruikt, gefabriceerd. Eene Vaas, hooger dan anderhalven Voet en van evenredige breedte, was, zo wel als haar Voet ff uk, met fraay Lystwerk vetfierd , en hadt van binnen een keurlyk Bouquet van verfcheiderley flag van Bloemen ; Roozen , Anjelieren , Anemonen , Ranonkels en Jasmyn ; wier Steelen met elkander de opening vulden, en,niettegenfcaande hunne dunte, zonder eenigen fteun, 't geweld des Vuurs zo wel uitftonden als de Pot. Dit Vuur was zo fterk, dat de Porfeleinen van Chantilly en inzonderheid die van Vincences, op de gewoone manier gemaakt, daardoor gefmolten werden tot wanftalcige Klompen. Die van (jr) Un C'rtTent Arzi'hitx zegt bomare, c*> Vid. Guett. ikm. utfupn, p. log, Kk 3 SII. Deel. II. Stuk. I. ■Af eel.' XXIII. Hoofd, stue. Proeve» van Porfelein daar mede aegemaakt.  513 De. Kleijen of T. Afdeel. XXIII. Hoofdstuk. Por/deinAarde. van St. Cloud, zelfs,leeden 'er veel van; doch de Cbineefche en Japanfche hielden het uit. Deze Bloempot is, benevens andere Stukken , in 't Jaar 1766 aan de Koninglyke Akademie der Weetcnfchappen te Parys vertoond, en heeft de verwondering der Leden weggedragen (f). Met de Stoffen, door Guettard aangewcezen, hadt men ook in andere Fabrieken, gelyk te St. Goud, door eene gloeijende Hitte van zestig Uuren, zeer goed Porfelein gemaakt. Gezegde Heer, nogtlums, achtte die Stoffen, waar vaD hy een groote menigte op 't Gebergte van Vosges, aan de Grenzen van Brurgondie en Lotharingen, vondt, de eerugfte niet, daar tre bekwaam. Uit China >elfs waren twee andere Soorten van Steenen, als ook PetuntJes zynde, aan den Hertog van Orieans gezonden. Ook weet men , zegt hy , dat zy een andere zeer fyne wi:te Aarde gebruiken, waar aan zelfs door hun, tot bet maakeD van de fynfte Porfeleinen, de voorkeur re^even wordt. Misfchien zal wel de voortreffelykheid der oude, boven de hedendaagfe Porfekinen, daar van afhangen. „ 't Is genoegdat men twee Stuffen heeft, waar „ van de eene fmeltbaar is, de andere niet; „ gelyk men tót bet Saxifche Porfelein, zegt hy, naar het fchynt, een witte Aarde ge- ,, bruikt {>) Mem. de GüÉTTARD, uts. Piefece, p. XXXIV.  Pot-Aarden. 5-9 i, bruikt en een Vloey - Spaath." Volgers die beiden , welke my daar van bezorgd zyn, is de laatfte een Spaath van eene Selenitifchc ] natuur. „ Men zegt (voegt hy 'er by) dats het fraaifte Porfelein vsn Engeland gemnakt ., wordt met Vuurfteenen der Mergel- enKryt„ velden, uit welken de Zeekusten van eenige „ Provinciön beftaan. Ik weet, dat men in „ Italië Porfelein maakt met eene Aarde en „ verfeheiderley Soorten van Keizellteenen , „ die door de Beeken of Rivieren worden „ voortgerold " (k). Of nu het fterven van den Hertog van Or. leans, waar over hy zig beklaagt; dan de Kos- s ten daar toe vereifcht, overtreffende misfchien c de Waarde , oirzaak zyn geweest , van het j niet voorzetten e!:czer Fabriek, is my onbc- ' kend. Zorderüng vind ik, dat Linb^cs hier , als de echte Porfelein-Aarde, alleenlyk eene Kley opgeeft , welke witachtig fc'.raal en eenigermaate Mecligis, met glinfhrexde deeltjes. Geen andere kan hy dus bedoeld hebben dan de Kaolin; terwyl men in Sweeden, niettegenftaande alle de voorgemelde Ontdekkingen van Reaumor, nog zo onkundig was van de eigenfehap dier Stoffen, dat zekere Heer SchefFEr , du omtrent dertig Jaar geleeden, eerst voorgaf, entdekt te hebben, wat Petuntfe zv. Hy (k) Mem. uts. Piefdce. p. xxv. • Kk 4 III. Deel, II. Stuk. L \fdfelJ XX111.' lOOl'dtük.Por/t 'tin. 4aric. Vcrwar- ni; in weeden :n nj)zigt an de (Mm en  I. Afdeel. XXIII. Hoofdstuk. Porfelein. \Jtardt. De Aarde van het bitier Kronzom a's ue Kuolin vooïgelteid. 520 De Kleijen of Hy oordeelde, volgens Savart, dat de Kaolin eene Kley ware, van een kleverige zelf-^ Handigheid , en zekére Stoffe ontvangen hebbende , die hem bericht werdc uit China te zyn , onderzogt hy dezelve en meende daar uit te mógen befluiten , dat dezelve de Pe« tuntfe ware (ij. Zy was glanzig, half doorfchynende en Bladerig, als Moskovisch Glas/ v&n Kleur uit den groenen bleek graauw en zeer zwaarwigtig. Met Zuuren bruifchte zy niet op; zy fprong in 't Vuur tot klein Gruis, ;n, met een brandbaare Stoffe gebrand, gaf zy een Herken Zwavelreuk als Gips. Aangezien, nu, de Fetuntfe niets Gipsachtigs, heeft, en zulks alleenlyk berust in de Kaolin, gelyk wy gezien hebben; zonder dat die blinderende deeltjes zelfs volftrekt noodig zyn tot de Porfeleinmaaking, zo blykt, dat die HeerScHEFfer geen reden hadt om te befluiten, dat de door hem onderzogt e Stoffe de in China tot Porfelein gebruiklyke Petuntfe ware. De Stoffe , niettemin , van dien naam, een Poeijer van Key fteen of uitermaate fyne Zand. fteen , is, volgens de gegronde Waarneemingen van Readmür en Gue'ttard, de grondflag van het Chineefche Porfelein. Zy maakt als (l) Vertoog onder den tytel Was Petuntfe iit ? Steckb. yetb. XV- Bznd, op 't jaat 1753. p. 12.3. (tn) Vid Mem. de 1727. p. 278. in) Mem, de GVEtTAKD, Tom.'l, p. Iel,  Pot-Aabden. 521 als de Beenderen van het Lighaam uit, en de Kaolin het Vleefch (m . Des ik my al wederom verwonder, dat de Kaoün door den Heer Gmelin als de weezentlyke Grondftoffe van! hetzelve aangemerkt wordt, en dat dezelve zou fame^gefteld zyn uit Keizei-Aarde en de Aarde van Epfoms- of bitter Bron-Zout, reeds overlang onder den naam van Magnejïa bekend. Deeze , om maar kort te gaan, ontbindt zig, volgens zyn eigen aanmerking, in alle Zuuren met opbruifching; regt tegen dry. dig met den aart van de Kaolin der Chineezen, welke, volgens de Waarneemingen van den Heer Guettard , geenszins in Zuuren ontbonden wordt, en ook niet Kalkachtig is van natuur (72). Ik zal detbalve ook hier niet ftilltaan op de Eigenfehappen der Magnejïa , welke men elders uitvoerig kan voorgefteld vinden (e). Hoe zou men een Stoffe, die door Destillatie tot meer dan de helft verliest en in 'Water en Lugt overgaat (ƒ>), kunnen bekwaam achten, om, met Keizei-Aardj gemengd, een zo Vuurbeftendig Lighaam femen te dellen ? Met Bo. rax of met Vloey-Spaath vloeit zy zeer dun, en verandert, warneer men Keizei - Aarde by de (0) Gmel. Natur • S,Jlem. IV. Th. n. 361 , enz. Z'e ook het voorg Stuk, dcfz.'r Nat. Hiji. bladz. 143. Q>) BtAIR Esjays and Okjtrv. d'Edhb, H. p. 173. Kk 5 III. Dul.II.Stuk. l A.fdeei»' XXIII.' Hoofd», tuk..  522 De Kleijen of I. Afdeel. XXIII. Hoofdstuk, Stoffe van herJapanie Porlelcin. 1 , 1 1 | de Borax doet , tot een Topaasklcurig Glas: met Kley en Keizei - Aarde tot eene Porfeleinacbtige Klomp : met Keizei- en Gips-Aa>de vloeit zy, ook in 't hevigfte Vuur, doorgaans niet, en met Kalk-Aarde verhardt zy flegts. Hoe kan zulk een Stoffe bekwaam zyn, om voor de Kaolin te verftrekken, en met de Petuntfe het echte Porfelein te vormen? De vermaarde Kaempfer verhaalt, dat men in ChinadeThee in TinDen Bosfen, maar in Japan in Aarden, en by de Grooten in Porfeleine Potten bewaart, verkiezende de Keizer daar toe zodanigen, die uit den Grond van een verdronken Eiland, by Formofa, worden opgevischt, de figuur byna hebbende van Snuifpotten, en zynde ten uiterf:e dun, Glasachtig doorfchynende , groenachtig wit van Kleur. Men zoude weleer, op dat Eiland, zulke Va:en, uit een zeer fyne Kley, vervaardigd heboen (q) ; maar welke Stoffe het zy, daar men iet hedendaags Japanfe Porfelein van mankt, 'ind ik niet by hem befchreeven (r). Als de Aarde, van welke men hetzelve fa>riceert, is my door den meermaals met eer»ied geme'den Wel Edelen Heer, Mr j. C. A. Radermacher, Lid van dehooge Re- gee- (f) Aman. Exce. p. «n. (r) De Mineralogist CaoNSTADT hadt, in zekere Verzalelinp; , een Stu!<- Porfelein -Kley gezien, dat uit Japangcagt was, alle Kentekens van een Homwortcl heb'-ende;  Pot-Aarden. 523 geering te Batavia in Oostindie, een groot Stuk Steen , uit het Landfchap Amaxa in Japan, overgezonden. Dit Stuk hadt eene byna Teerlingfe figuur, zynde omtrent vjf Dui-, men hoog , vyf Duimen breed, en vier Duimen dik ; zo dat ik het reken op ongevaar honderd Duimen Inhouds. Het woog byna zeven Ponden, en dus de Teerlingfe Duim ruim een Once. Het Poeijer, daar van, wee» gende, bevind ik in die Inhoud zeven Drachmen zwaar. Een Teerlingfe Duim Water weegt omtrent vyf Drachmen : des het de dubbd 'e zwaarte niet heeft van Water. De Magneüa is, volgens den vermaarden Müsschenbroek, drie en een half maal zo zwaar. Het komt in zwaarte byna met de Kreefs-Oogen overeen, naar welker Poeijer, het gene ik 'er van gemaakt heb , zeer gelykt. Gezegde Steenklomp was aan vyf zyden geelachtig , doch aan de zesde zyde Sneeuwwit, ruuwer op 't gevoel dan Kryt en veel gelykende naar hard geworden Kalk. Die zyde was zekerlyk afgeflag .mi , en daar in vertoonden zig, aan den onderkant voornaamelyk, bree- doch dit hie'dt hy zelf voor eenen in zulke Aarde veranderden Boomwortel. Miner. p. 2?6 , 94, Het zal , waarfdiynlyk , daar uit gefabriceerd zyn geweest : gelyk ik een dergelyk Wortelije van Alaarsien heli, dat naar gebakken Steen geiykt. HL Deel. II. Srux. I. \fdfelXXIII. lOOFDTCE. Ferfckirf -Urde,  5** De Kleijen op i. Afdeel, XXIIl. Hoofd* stuk. Forfilein- Aarde, m. Argilla Chinenfis, Chintefche. i breede hoog geel Okerige Streepen, die ook, by het in Hukken Haan, aan de andere zyden voorkwamen. Ik befluit hier uit, dat het geen van Poeijer gemaakte Klomp, maar Natuurlyk gegroeide Steen zy. Om denze;vcn in ftuk. ken te daan, was veel gewelds noodig, maar de afgefprorgen brokken waren breekbaar met de Hand, en ligt tot een fyn Poeijer te wry. ven, Da dat ik ze met den Stamper had vermorfeld. Het Poeijer hier van , zo fyn als Meel en aan de Vingers afgeevende , Sneeuwwit, hadt, zo min als de üteen, eenige aandoening van Sterk Water: des het niet Kalkach'ig is. Het gene ik van de Okerige brokken maakte, ho' g geel gekleurd , deelde zyne Kleur mede aan Regenwater en aan Scerk Water, zonder eenige opbruifcbiug. '-Ier fyn afgewasfchen bezinkzel heeft eenige kl verigheid en zou misfchien op zig zelf kunnen u nen tot het maaken van Porfelein. (3) Kley die geelachtig is, met Tzer-Okerige Stippen en Vlakken, Onder deeze bepaaling ftelt onze Ridder eene Aarde voor, welke hy zegt ros te zyn • of (3} Argilla fhvescens , Punfiii Maculisqiie Ferreo-O» chraceis. Sy/l. Nat. xii. Tom. III. Gen. $2. Sp. 4. Terta Porcellana Marte mixra. Awn. Min. 77. A. Argilla apy.. i Macmorea. Wall. SyJI. Min, I, p. 57.  P O T • A A R I) E H, 525 of rood , met bleeke of geelachtige Vlakken verfcheidelyk gemengeld en fchraal. Dezelve , zegt hy , komt op de Heuvels voor in China. Men zaait 'er Ryst, Katoen en Indigo in , en zy dient om 'er bakfteenen van, onder Water , te bereiden. Dat de Ryst op Heuvels gezaaid worde ; daar weet ik anders geen voorbeeld van. Men kiest 'er doorgaans vlakke laage Landen toe uit, die zagtelyk overftroomd worden van Rivieren. Zelfs in Oostindie wordt zy geplant op Slykerige Velden en groeitj even als by ons het Riet, in 't Water (s). Mooglyk zullen de Klinkerts, die men 'er van bakt, onder Water duurzaamer dan anderen zyn. Men vindt dergelyke roode Aarde ook te Montmartre en in verfcheide deelen van Duitfchland, die Yzerhoudende is en door een fterk Vuur brandt toe een zwarte of Staalgraauwe Slakke, (4) Kley die Vmrbeftendig is en Vettig. Sommigen tellen deeze onder de Mergels, of Kleijen die met Kalk gemengd zyn , 't welk vry oogfchynlyk in de Pypen-Aards plaats heeft. (s) RUMPH. Heri. otmb. Tom. V. bl. j9<5. (4) Argilla apyia lubrica. SyJI. Nat. XII. Tom, IH. Cen. Sa. Sp. a. Argilla Nivea , binc inde incarnata. SyJI, Nat. VIII. p. 107. N. 5. Argilla fubiilis ]gne indurescens tt pallescens. Cartb. Min. 6. Terra PorceUanea phlogitla «H. IILDsel.II. Stuk. I. Afdeel? XXI/I. Hoofdstuk» iv. Argilla 1 teucargil' a. Pypen* Urde,  52ö De Kleijen op L XXIII. Hoofdstuk, Pypen. Aarde. heeft. Hierom wordt zy ook , in 't Hoog. duicfch, genoemd Mergel - Thon , dat is Mergel-Kley; in 't Franfch Marne Argilleufe, of Terre a Fayance, dewyl men 'er zo wel Aardewerk van bakken kan als Tabakspypen. Sommigen tellen ze onder de Cimolice, dat Aarden waren, die de Ouden tot Pottebakkery of tot wasfchen als Zeep gebruikten , naar een Eiland van dien naam getyteld (T). Men noemdeze ook Terra Samia, Terra lluana, naar de afkomst, en After, Stella of Calamita alba, wegens de Witheid ; gelyk zy dus voor de Leucargilla, of witte Kley van P l i n i ü s, gehou. den wordt. Nogthans komt zy verfcheideiyk gekleurd voor, gelyk wy zien zullen. Men vindtze in verfcheide deelen van Europa; gelyk by Kostugna en Ozegow in Silezie , by Seflitz in Keur - Saxen, by Rathenau in 't Maagdeburgfe , by Marpurg, Koburg , in de Bisdommen Bamberg , Hildesheim en Luttich, en elders in Duitfchland, als ook ja Engeland niet ver van Pool, weshalve menze aldaar noemt Pool- Clay. Een Bedding daar van, doch wat gruizig , legt boven het Zand in de Okergroeven op Shotover-Hill, by Oxford. 8te. minima portione roixra. Ckonst. Min. tj. 79. Leucatgilla Plinii f. Argilla Fistularis. VOG, Min. JB, Alarga Argillacea pinguedinern imbibens , Calore indurabilis. Wall. Min. 24 Marga Argill. lubrica friabilis plasrica. wall. Syjt. Min. I.p. 7», Cimoïia alba iexta. Da CoSta Foi/.p. 4I,  Pot-Aarden; 5*7 ford. In de Provincie Dalekarlie van Sweeden , komt zy ook voor. Die meD hier te Gouda tot ,Pypenmaaken gebruikt, plagt wel-1 eer menigvuldig van Rouaan te komen; doch; wegens derzelver duurte heeft menze naderhand van Keulen en andere plaatfen aan den' Rhyn , als ook uit Brabant , gekreegen; want zy valt insgelyks by Maastricht (v). Die Stoffe, welke men Pypen - Aarde noemt, is taamelyk vast en taay, op 't gevoel glad en' Smcerig, neemende, als menze met den Nagel wryft,een Glans aan. In een fterk Vuur brandt zy, van binnen buitenwaards, geheel zwart , zo dat zy, in Kleur en hardheid, naar de gewoone Vuurfteenen gelyke (wj. Behalve de brandbaare deelen bevat deeze Kley niet zelden Zand, waar van zy door wasfchen kan gezuiverd worden, en fomtyds ook wel kleine Kwartskorreltjes , of eenige Kalk-Aarde; weshalve zy dikwils met Zuuren opbruifcht. De Witte, en die in 't Vuur haare Kleur behoudt, of zelfs witter wordt, is tot het bakken van Tabakspypen in gebruik ; wordende fomtyds onder de gene die wat fchraal is een andere vettere gemengd, om de lenigheid te bekomen. Waar- fchyn- (<.) Zie Toukneiobt Reize naar de Levant. I. D bl. 61. (v) Zie de befchryvlng der Pyp - Aarde door den Heet Birkhxï : Nat. Hifi. van Hoil. II. D, II. STUK , blada. 351, enz. (vu Gmelin Natur. Syjlera. IV, Th, p. sn. III, D2SL.H. Stuk, I. Iedef.l. xxiii. Ioofdtuk. PypiK' iarde. Haare ei. enlchap.  1. Afdeel. XXilL hoofdstuk. Fypen. Aards. (x) Zie de maniet der Pypenbakkery omftandig door Doft. Bsbkheybefchreeven, als boven, bladz. jj2, enz. 528 De Kleijen o? fchynlyk zal van den min of meer gepasten trap dier vermenginge, of van de natuur der Kley , de brooschheid der Pypen afhangen , welke in de flegte foorten plaats heefc O). Zodanige witte Pypen - Aarde vindt men by Maastricht,, Namen , Keulen , in 't Maagdeburgfe , in Silezie en het Brandenburgfe. By Wolfftein, in de Paltz, valt 'er Molmige, hoog- ' roode Cinaber in. Maar op de zelfde plaatfen komt deeze Kley ook blaauwachtig wit en Afchgraauw voor, gelyk by Montmartre, alwaar men dezelve Glaife noemt, en tot verfcheiderley Aardewerk bezigt. Ik heb daar van eenige monfterltukjes, ook in 't roode en geele vallende. Graauw komt zy op verfcheide plaatfen in Engeland , Duitfchland en Vrankryk , voor: bruin by Annaberg in Saxen en zwart, zo by Montmartre, als by Kisfir gen in Frankenland en by Halle in het Saltzburgfe. Ik hebze zwartachtig van Namen, en donkerblaauw van Bicêtre, by Parys. Ook bezie ik een dergelyke Kley, die geelachtig wit is , uit de Eergen van Sumatra , Tanna Haloe genaamd , welke aldaar tot het bakken van Aardewerk gebruikt wordt. Deeze gelykt zeer veel naar de Kley van de Rhoer in Westphalen , die men onder anderen tot het bakken van Delfts Porfelein bezigt. Ook behooren hier der-  Pot-Aarden, 525 dergelyken uit Hongarie en Siberië, als ook eene paarlchachtig wit bonte Kiey van Keukn, rnyner Verzameling. Van deeze Stoffe, die door haare fynte en beffendigheid van Kleur in 't Vuur, inzonder| heid, van de gewoone Potten- en P.mnenbak1 kers-, als ook Steenbakkers Kley verfchilt, 4 worden in Duitfchland veelerley Vaten , die i tegen 't Vuur beftand moeten zyn, gelyk KroeI zen , Retorten , Vormen en Bakken , waar i mede men het Porfelein in 't Vuur zet, ja [ zelfs Steenen tot Smeltovens vervaardigt. Tot meerder vastheid wordt daar onder Zand, of | Kwarts of Spekfteen , gelyk in Hesfenland en a Saxen, of ook, gelyk in Bohème, Opper-Oos« s tenryk en by Berlyn,Potlood gemengd, waar i] van die Kroezen en andere Vaten dan eene [1 blnuwe Kleur hebben. Doch inzonderheid ü maakt men daar van, in Vrankryk en EngeI land, dat fyne Aardewerk, 't welk dikwils de 1 plaats van Porfelein bekleedt, en ook zo wel c tot allerley ilag van Deftilleervaten, als inde li Huishouding, dienftig is. Geheele Serviezen, d zo tot Maaltyden, als tot Koffy en Thee I Gereedfchap, weet men, zyn daar van in da:gelyks gebruik. In Engeland wordt federt jeenigen tyd, behalve 't witte, zeker Roomkleurig Aardewerk gefabriceerd, dat men alleen lyk van dergelyke Kley bakt, geevende jdaar aan met Keuken-Zout ;een verglaazing. Anders wordt ook de Kley , gelyk te WorL1 ces. III.DeelII, Stkk. I. Afdeel^ XXIII. fïOOÏD ; ITUE. Zy dient ook tot het b'kken van Aat. dewetk.  xxiii. 6TLK. Pyperm Aardt. 530 De Kleijen of cester , by Derby en Newcastle, zorgvuldig gewasfchen, dan gedroogd en met Water toe een Bry gemaakt , mengende dezelve met een vyfde deel Keizeis of Vuurfteenen, die tot Kalk gebrand , gemalen en gezift zyn: het mengzei in een byzondere Oven door uitdampinge verdikt, met Houten Knodfen geilagen , en door gearbeid , tot dat men 'er, op de Schyf draaijende of in Vormen van Gips drukkende , de vereifchte geftalte aan kan geeven van het Aardewerk , dat men , onder 't bakken in de Oven , met Keuken - Zout befprengt, waar door het, zo wel als het Duitïche, verglaasd wordt. Eenigen ftrooijen 'er van te vooren Zout op; anderen doopen het gevormde Goed , eer zy 't in den Oven zetten , in Pekel. Dus bereiden de Engelfchen hun Wit of Witachtig Aardewerk, daar het Duitfchc meettendeels bruin, rood ofblaauwachtigziet. Het Geele , dat thans ook in Kasfel gefabriceerd wordt , overtrekken zy , na het branden , met een Zwavelgeele Glazuur, en befchilderen het, even als het Delftfche Aardewerk , zettende het vervolgens nog eens in zyne Kasjes in den Oven. Somtyds geeft men "er, met Bruinfteen in Engeland, of in Frankyyk met wel uitgebrande Asfche , daar men de Vaten voor het branden mede beftrooit, een zwarte Verglaazing, of, door opgeftrooide Goudglimmer, een Schitterende glans, of met Bruin- (x) Gjmel IX Hatur-SljlM.lV. Th. p. 3«°.  P o t - A a r n e rr. 531 Bruinfteen , die voor het branden onder de Kley gemengd wordt, door en door eene bruine Kleur aan. In Vrankryk wordt ook, dooi den Rook van aangeftooken groen Hout, hei Aardewerk voor het bakken doordringende, daar aan eene zwartachtige Kleur gegeven. In 't algemeen wordt dit oogmerk zeer wel bereikt, als men eenig Poeijer van fyn gemalen Kwarts of gebrande Keizeis, of ook fyn Zand, onder deeze Kley mengt, en dus is dezelve zeer bekwaam tot het beflryken van de Glazen Vaten en Ovens der Scheidkundigen, om tegen een allerhevigst Vuur beitand te zyn, dat men Luteeren noemt. Ook kan men ze zeer gevoeglyk tot zuivering van den Wynfteen gebruiken: want de Franfche Aarde van Merville is niets anders dan zulk een Pypen-Aarde, met veel Zands vermengd Qx). (5) Kley die geelachtig is en hard wordt, onvatbaar. In het gedeelte van Tartarie , genaamd de Krim, valt deeze , die men noemt Turkfche Aarde, en aldaar den naam van Keffekil voert. Men maakt 'er groote Pypen - Koppen van, toe Ta- (s) Argilla flavicans folidescens impalpabilis, SyJI. Nac, XU. Tom. III. Gen. 52. Sp. j. Lithomarga flavescens. Anon. Mi». 79. Lithomarga Keffekil Tartarorum. Ceonst. Min. $. ss. Argilla Cruftacea albo• flavescens. Wall SyJI, Min. i, S?. tl, b. p. 50. LI 2 Ili.D&sl. II. Stux. I. Afdeel.1 XXIII. Hoofd, stuk, PyVtn* Aarde. v. Argilld Lithomar- ;a- Turkfche Aarde.  53* Dë Kleijen o? I. Afdeel XXIII. Hoofd SIDE. Tarkrebi Aarde. VI. AriUU Lemnia. Lemnifcbe. I Tabakrooken voor de Turken. Zy is witachtig geel, op de breuk wat ongelyk en Schubbig, doch anders taamelyk digt, en droog zyn* de hard, maar op't gevoel glad en vettig,fchuimende met Water als Zeep, waar voor zyook tot wwsfchen gebruikt wordt. Zelfs met een natten Vinger gewreeven , fchuimt zy. doch laat zig niet zo ligt,, als andere Kley, in Water mengen , brcekendc veeleer in brokjes en docten. In 't Vuur verfmelt zy ligt tot een öhu.mend wit of Vleefehkleurig Glas , dat veel oneer plaats beflaac dan de Kley te vooren ïeedt. Mbfchien is het om die reden, dat zy van fommigen Zee - Schuim geheten wordt (z): want anders verftaat men daar door een Harstachtige Stoffe, die aan de Oevers der Zwarte Zee door de Golven wordt opgefmeeten, waarfchynlyk ontftaande van eene Steen-Olie welke in die Zee vloeit (a). Ook voert zy, by fommigen, den naam van SteenmergcL (6) Kley die roodachtig is , zeer glad op de breuk. Deeze maakt de Lemnifche Aarde uit, van ouds zo berugt onder de Geneesmiddelen. Zy heeft (z) Bruwnich Aantelc. op CRONiTBDTS Mineralogie.\f.\o\. (a) Aan de Kaspittiie Zee , ten minde, heeft men zodanige Naphtha-Bronnen. Baker Nattig gebruik van 't Mihj-osktop, btadz. 145. Aant, (6J Argilla incatnata fra&uris giabeirimis. SyJI. Nat. XII» Torn.  Pot-Aarden. 533 heeft den naam naar 't Eiland Lemnos, hedendaags Stalimene genaamd, of Stalamine, dat' voor het inkomen van de Straat der Dardanef; Jen, ten Noordwesten van Tenedos, legt. De' Groeve daar van is in een groote Vlakte, al waar zy een horizontaal" Laag maakt , van ruim een Handbreed dikte', welke deeze roode Aarde uitlevert en waar onder een bleekere legt. Met v< ele omitandigheden werdt die Groeve, eenmaal 's Jaars, op den zesden van Auguftus, geopend, en dan 'er zo veel uitgenomen, als men bencodigd dagt te ?\n. Mee verkogtze gezegeld of ongezegeld , doch de Ouden zyn niet eeDÜemmig ten opzigt van deeze Aarde. Dit weet men, dat zy reeds ten tyde van Homeros met groote p'egtigheden uitgegraven werdt. Ten tyde van D ioscoiUDES mengde men 'er Bokkenbloed onder, en de Koekjes werden, door een Priefter van Venus , met het afbeeldzel van eei Geit gemerkt (b). Nog heden wordt -/y b) de Turken gehouden vooreen Souverein mid' del tegen Venyn ; weshalve ook de Koppen, uit welken de Groote Heer drinkt, zo mer wil, daar van gemaakt zyn. Mei Tom. 1IT. Gen. 5i. Sp. 6. Lithomarga. Terra Lensnis hal. Pharm, io. N z. Terra Lemnia rubra. da CosT Foif. 14. Argilla Ctustacea incatnata. wall. Sy/l. Min. I P- 50. (i) GeoïFR. Mat. Mei. f. p 67. Ll3 ÏTI. Deel II. Stuk. I. Afdeel. XXIII. -lOO, dil uk. / emr.i* rcbe. I r i  I. Afdeel, ( XXIII. . Hoofd- 1 ÏTUK. ' Ltmtüfthe ; Aarde. I '( 1 1 ! r S I ] L ƒ f t k 11 a 2! C fc h (7) Kley 134- De Kleijen of Men befchryftze als bleekrood van Kleur, likwils met geele Vlakken en Aderen gefpren:eld, digt van zelfftandigheid met eene gladde Oppervlakte* niet gemakkelyk breekende,niet ifgeevende aan de Vingers , moeijelyk fmelende m Water , famen trekkende van Smaak :n kleevende aan de Tong. De hedendaagfe Verra Lemnia der Apotheeken is uit den bruiïen rosachtig en in brokjes niec gezegeld ; vordende ons, zoLemehy fchryft, ook uit )uitfchland en van elders toegebragt. Zy valt, aamelyk, mede in het Hongarisch Graaffchap 'emplin , en by kleine enkelde brokjes, in eene eer Yzerhoudence Kley , by Striegau in Si;zie. Het Konings - Water trekt 'er de Kleur it en dat aftrekzei, uitgedampt, zet een paarde Stof af. In Water geworpen, fpringt zy an elkander , in Bladerige, byna Ruitachtige :ukjes. De famentrekkende kragt, dienftig :gen Bloedvloejingen, als ook tot Hartfter» ing of Zweetdryving in Koortfen met uitag, wordt 'er nog aan toegekend, even als sn de A'-menifche Bolus. De Terra Chia lelitenfis, Samia, afkomftig van de Eilarden bio, Maltha en Samos, in de Middellandhe Zee, zyn meer in -Kleur dan in hoedanig. :id daar van verfchillende.  F o t - A a r D e S. 533 (7) Kley diefïlytbaar ff, broosch tn Vettig,; tn 'f Water Jchuimende. Van Linn^us wordt alhier de Wn-S /ró bedoelt, welke dien naam heeft, om dat menze gebruikt tot het zuiveren der U- j kenen en andere Wollen Stoffen. Want de ^ Wol, van eene Smeerige natuur zynde, moeten de Stoffen , daw van gemaakt, eerst gevuld worden met dergelyke Zeepachtige Kley, na welker uitwasfehinge zy van dat Smeer gpztiverd zyn , en bekwaam om geverwd te worden met een afkooksel van Dierlyke of P antaartige Verwüoffen in Water. Dit noemt men Vollen, en daar van hteft de Vol-Aarde haaren naam, in 't Latyn Fullonica , in 't Engelsch Fullers-Earth ; in 't Franfch Terre of Argille a Foulons ; in 't Hoogduitfch WalkerThon, Walker-Erde, of ook Scifen-Tkon, wegens de Zeefachtige hoedanigheid; zo dat menze zcTs in 't Franfch Saven naturel, dat is, Zeep titelt , of Ttrre Savoneufe, dat is, Zeep- (7) Argilla £sfilis ftiabilïs lubrica, in Aqua fpuman?. Syft Nat. XII Tom. 111, Gen. Jï. Sp. 7. Arg.lla fisfilis, • ctiFB Litb. 13*. Aig. tuhtilis pinguis in Aqua cito li quesiens. Wolt. Ml», Arg. Fuüonum Saponacea Lamellola. Wall. Min. 26. Smeftis lubt. cum Acidi. non eireivtKens. Carth. Min. t. Lithomarga Cronst. Min, g. ts. AB. Stockb. 1739- r- *4*. Ar8'lia C'uftacea Kf"*5* WaiL. SyJI. Min. I. p. 49. *P- *•• * &c vi»cs" «lis j psrum indurara &c. Srueftis, Idem, p. 50, Sp. ü. LI 4 lil. Deel. II. Stuk, L LFof.IL. XXIII. lOOFD- run. vu- Argilla 'ulhniea. Vollerslarde.  T. Afdeel. XXIIL Hoor». STUK. VoOersAarde. Vec#a> ring dsar omtrent. Twyfeüng wat die zy. 536 De Kleijen of Zeepachtige Aarde. Veelen. noemenze, des. wegen , SmeSlis , met een Griekfchen naam van dien aart, en anderen Argilla fisfilis-, om dat zy droogende Schubachtig of Eladerig fplyt. De Heer Wallerius hadt de VollersAarde, bevoorens, gedceltelyk tot de Kleijen gedeeltelyk tot de Mergels t'huis gebragt, en vondt zig ook nog daar toe genoodzaakt,'dewyl hy daar van twee Geflagten maakt. Hier uit llykt de onvolkomenheid van de Mergels wegens de opbruifching met Zuuren, van de Kleijen af te zonderen. Thans fchynt zyn Ed. dezelve , onder de laatften , ook tot twee Soorten t'huis te brengen , meest onderfcheiden, doordien de eene, opdroogende, in Schubbetjes , de andere in Plaatjes of Ruitswyze fplyt. Ook merkt zyn Ed. aan, dat 'er ten opzigte van de VolJers - Aarden veel vèrfchil tusfehen de Autheuren zy, en denkt, dat 'er door dc Fabrikeurs dikwils minder bekwaame Stoffen toe gebruikt worden , om dat zy de besten niet hebben, wier voortreffelykheid, door zyn Ed., van de fyrheid, droogheid , brooschheid en zuiverheid der famenftellende '.celtjes, afgeleid wörit(c). De Hoogleeraar Vogel 't gedagte vcrfch.il in de Vollers-Aarden , waar uit blykt, dat de (e) S-ft, Min. Ed alt. Tom, I. p. ji.  PoT-AAUDEN. S37 de eene wat Kalkachtigs in heeft, opmerkende , zegt, dat men gemeenlyk deeze bekwaamer tot Vollen acht, in vaste verbeelding , dat die zo voortreffelyke Engelfche Vol - Aarden van zodanige natuur zyn zouden. Hy twy felde daar nogthans aan , terwyl ook de Hoog leeraarPoTT verzekerd hadt, het tegendeel it een brokje daar van ondervonden te hebben. 't welk door den beroemden Lieserkühk uit Engeland was mede gebragt (d). Zyr denkbeeld kunnen wy nader bevestigen , uil de om andi:;e befchryving van de Vollers-Aarde door den kundigen Mendkz daCosta, wiens Werk over de Ddffteffea, evenwel, reeds lang voor 't zyne het Licht hadt gezien f e). Onder de Mergels, daar de Zuuren geen werking op hebben, telt die AuihfUr eene Groenachtig bruine Mergel, gemeenlyk Vollers-A3rde genaamd. Hier toe betrekt hy de Snieclii of Zeepachtige Engelfche Vollers - Aarde var wormiüs, Mfltltlir, C 11 a r l e t o > en anderen: de Vollers - Aarde of paarfchachtv ge Cimolia van Woodward, en die welk Wallek i us tot de Mergels betrokken heeft, zynde dein Plaatjes fplytende van John stok als ook de Aschgraauw - bruine zagte Mergel dooi (et) VOGEL Mincral ■ Sifltm. Leips. 1762. p. 3j. (e) da Costa Fcfils, Lond. 1757. p. 69, LI 5 III. Deel. II. Stuk. I. Afdeel: XXIII. Hoofdstuk. Vollere Aard:, 1 Enr.-'Jche VoUettAnde belctii::v;n. ►  53* De Kleijen op ï. ïfdfet.. XXIII. Hoofdstuk. VollersAirdt. Derzelver Uroeven. door Hill gemeld, als zynde de Smeftis en Zeepachtige Aarde der Autheuren. De gewooulykfte Kleur der Vollers-Aarden , zegt hy, is graauwachtig bruin, doch daar heefc een groote verfcheidenheid, van bleek tot donker of byna zwart, in plaats, hoewel altoos gemengd met een tirt van geelachtig groen. Het is een harde Mergel, maatig zwaar , van binnen zeer digt cn egaal, maar droog of ruuw; Vettig en glad van oppervlakte, wanneer zy gefneeden of geichraapt wordt. Zy jieeft niet af aan de Handen, kleeft weinig am de Tong, fmelt ligt in de Mond, als ook in Water, dsar zy tot ccn fyn zagt Poeijer vergruist. In 't Vuur krygt zy eene geelachtig bruine Kleur en de hardheid van Steen. Deeze Soort Echt hy aan Groot Brittanme byzonder eigen te zyn, alwaar de7elve voornaamelyk in de Graaffchappen Bedfordthire, Surreyen Kent, wordt gegraven» In het eerde graaft men wel veertig Voeten diep, door Laagen van Zand , die meestal roodachtig zyn , tot .dat men aan de VoliersAarde komt, waar van de bovenfte Laag , of het Verdek , ongevaar een Voet dik , ais te Zandig zynde , weggefmeeten wordt; dan vinden zy een Bedding , agt Voeten dik, van de eigentlyke Vol Aarde , die in de bovenüe helft roodachtig gekleurd is , in de onderlle ongekleurd,zuiverer en tot het Werk bekwaamst geacht wordt. Daar onder is een Laag van ruu-  Pot-Aarben. 533 ruuwen witten Steen , twee Voeten dik, welke zy zelden doorgraaven ; maar, dit doende,' f dan vinden zy wederom Zand. Aanmerkelyk I is't, dat die Bedding, niettegenllaande de ver-' ij fchillende hoogte van den Grond , waterpas bif loopt. Daar zyn menigvuldige Loodregte Klost ven in, en de Aarde breekt, onder 't uitgraa}| ven , in veele brokken. In Surrey, waar meniï ze rc Reygate, Nutfitld en daaromftreeks, in i eene uitgeürektheid van meer dan een Uur 4 gaans, graaft, en daar toe een foort van Puta ten maakt, is de Grond, meer can vyf VoeI] ten diep, Zandig; vooits heeft men vier Voe* M ten Zandfteen, in groote plane Klompen , en I] dan vindt men de Bedding dei Vollers-Aarde, welke ongevaar zevenentwintig Voeten dikte heeft. Deeze Mergel maakt geen dL;te Laag uit, maar onregelnw ti^e Klompen , die op il fommige plaatfen door Roestkleurige Stoffen i vaneen gefcheiden zyn, en zig Ok dg, geel. ; achtig of groen , in de Oppervlakte vertoo•: nen. Men vindt'er geene VcrfteenJe Zaaken i ter wereld in, en niet' vreemds, uitgenomen een zeer zwnare Kryfb'lyre Vloeifpaath. In die geheele uitgeftrekiheld Lands , wordt de Mergel - Beddin;: op ; rgelyke manier gevonden, In Kent graaft men ze te Detling, naby Maidftcne , alwaar de Gtond een geroeent Plant - Aarde is , omtrent twre Voeten dik , waar onder een Laag Pot - Aarde met vee] Zand , ter diepte van vyfentvvinng Voeten , waai III. Deel. II. Stuk i. Ifoef.l, XXIII. i rÜOOFDTUK. Vollers* iarae.  54© Dï Kleijen of I. IAfdeel. XXIII. Hoofdstuk. VollersAarde. i I ] ( I f V b Luikfche .Vol-Aaide. waar in een menigte van Schulpen gevonden ! wordt: aar op volgt een Laag Vollers - Aar-1 de, die donker graauw is, naar zwart irek-| kende , omtrent vyf Voeten dik , en onder i deeze legt een Laag van andere Vollers-Aar-1 de, ongevaar een Voet dik. Dit wordt ook, I daaromftreeks, overal dus bevonden. Het is die uitmuntende Vol-Aarde , welke i grootelyks toebrengt tot de voorcreffelyl-heid der Engelfche Lakenen en Wollen Stoffen. | Hierom is derzelver uitvoer, door eene Parle- I mens - Wet , ten ftrengfte verbooden. De i overvloed, daar van, die men opgemeldep'aat- f fen graaft, is by ukftek groot. Een andere, f die wat lichter van Kleur is, met geele Aders ;n Vlakken, is ontengs in Hampsnire en Wiitshire ontdekt , wiar van men te Salitbuiy rot Vol - 4arde veel gebruik maakt. Deeze heeft iergelyke eigenfehappen als de voorgemelde , loch wordt in 't Vuur Af hgraauw. De digte Cleijige Me1 gel, van donker Aschgr?auwe Kleur :n glad van Oppervlakte , uit welke de hooge lotfen van 't Eiland Sheppey , by 't inkomen an de Theems, aan de Kust van Kent, be:aan, en waar in men Selenieten , lynetcn en eelerley Cocchyliëa vindt, is van geen geruik. Dus de Engelfche Vollers - Aarde , volgens de ff) Pbil. Traas, abiidg. by LowTHoitp , y0l, u. P s, '  Pot-Aarden» 541 de befchryving van Da Costa, befchouwd hebbende , die men ook geelachtig in ande re Gnafichappen, bruin omftreeks Hallifax en wit in de Loodmynen van Derbyshire aantreft (ƒ) ; zal ik nu eens het Oog flaan op de gene , welke in ons Land, tot het bereiden der Lakenen, gebruikt wordt. Dit is, volgens de Waarneeming van den Heer Berkhev , inzonderheid de Luikfche , zynde geelgraauw van Kleur , ongemeen fyn en Zeepachtig , gelyk ook uit de natuur der Vettigheid , welke zyn Ed. daar van overhaalde , bleek (g). Men vindt, zegt hy, in ons Land, tusfehen de Kley-Beddingen aan de Lek en in het Maasland, ook wel een Vol-Aarde die graauw is, en aan den Ysfel eene geelachtige, doch men maakt daar weinig gebruik van, dewyl zy hier niet overvloedig valt, en men de Luikfche genoegzaam krygen kan (Ji). Behalve die heb ik ook brokjes van de VolAarde van Montmartre by Parysin Vrankryk, wordende van de Arbeiders Boufin genoemd. Zy komt 'er in de Groeven voor, alwaar zy de bovenfte Bedding uitmaakt, van vyftien tot twintig Voeten dik , bedekkende die van de Gips of Plèifter - Steen, tusfehen welker Laagen zy ook wel in legt. Zy valt Afchgraauw, en (g) Holl. Maatfib. VIII. D. t. Stuk , bi. 3i. O; Nat. Hifi. IILDesi. II. Stuk. 1: Afdeeï.» XXIII. Hoofdstuk. VillcfSAardt. Franlche van MontV manie.  L Afdeel XXIII, Hoofd, stuk. Vollers Aarde. ] Spaanfch Wit of witzel. j4» De Keeijeno* en ook gevlakt of wit, sis wanneer zy over eenkomt met de Witte Cimolia , een Aarde die op 't Eiland Cimolus , thans Kimoli of Argentiera, in de Griekfche Archipel, gegraven werdt, en by de oude Geneesheeren heilzaam geacht \ zo in- als uitwendig. Deeze bruifeit met Zuuren op, en zou derhalve eigentlyk een Mergel zyn. Te Parys, en ook alhier, maakt men 'er gebruik van om Vlakken uit de Kleederen te doen; doch op dat Eiland wordt zy tot wasfchen van Linnen gebezigd ; een gewoonte , die reeds ten tyde van P l i n 1 u s plaats hadt (l). De Engelfche Vol-Aarde wordt ook tot het witmaaken van 't Lywaad, zo wel als alhier de Luikfche, gebruikt, en van de grove Soorten maakt men wel Tabakspypen : want in hoedanigheden komt zy de Pypen-Aarde zeer laby, en 't verfchil van trappen haarer Zeep. ichtigheid maakt ze meer of min tot het Volers werk bekwaam. Van de-gelyken aart fchynt my die Stoffe te zyn, waar van men te Cavereau, een klein Gehugt, negen Mylen beneden Orleans, het zogenaamde Spaanfch Wit maakt. De Inwooners vergaderen dezelve aan den Oever van de Loire, zynde Krytachtig wit, vet en kneedbaar, wordende met bloote Voeten, als K'ey, n Water getreeden, en van alle Steentjes ge- 0) TpuBNSE. Reïc naar de Levant. I. D. bladz. «.  Pot-Aarden. f43 gezuiverd," waar na zy 'er Rollen en Rolletjes van maaken, die in Vaten naar de voornaamfte Steden van Vrankryk verzonden worden. De kleine Rolletjes zyn de fynften. Men ge. bruiktze onder den naam van Wttzel, doorgaans met Lym gemengd , tot het beilryken van Houtwerk en Muuren, als ook tot het wit maaken van Wollen Stoffen, inzonderheid Dekens , en tot Blanketzel (m). De Vollers - Aarde komt ook op andere plaatfen in Europa voor. Men vindtze op Sicilië, by Cettinale , zeven Italiaanfche Mylen van Siéna , in Florence , wit \ by Zurig in Switzerland witachtig graauw ; by Salinelle, niet ver van Sommiére in Languedok, Vleefchkleurig rood; dus ook by Plombiéres, en wit bj Eourbonne in Vrankryk,- Violet in Duitfchland by Dietfurt, by Stuttgard in 't Wurtembergf: graauw ; by Papenheim witachtig graauw; ie Stiermark geelachtig ; in Ooflenryk, by Ros wem Diet ver van Freiberg, groenachtig. Ooi valt zy op verfcheide plaatfen in Saxen , in het Brandenburgfe, in Silezie, Bohème, en it 't Hesfenland. De Osmundsberg in Sweeden j een hoogte uit veele Ley- en Kalkfteen • Bed dingen beftaande, is voor veele Jaaren bevon den, Diet alleen Steen - Olie , maar ook eer donker graauwe Vette Kley te bevatten , d« h (m) Mem. de Math. £r> Myj.Tom, Il.Par. 1751. p, ff. III. D&BL. ILSlUICj 1; Arneet; XXIII. Hoofdstuk. rollers. Aarde. Andere van veeierley Kleur. 1 i t  544 De Kleijen of I. Afdeel. XXIII. Hoofdstuk.vnr. Argilla] Tripolitam na. Tripel. in Water fmelt, als Zeep fchuimt, en waarfchynlyk tot Vollers - Aarde zou kunnen dienen, naar men zig verbeeldde (n). (8) Kley , die ruuw is, gladachtig uit den, geelen ziet en afgeeft aan de Handen* De Tripel, die men in Vrankryk Tripoli, in Duitfchland Trippel noemt , is van den Heer Walleriüs onder de Zanden geplaatst geweest, en maakt thans by zyn Ed. een by. zonder Geflagt uit, dat aan het Meelzand of Maalzand volgt. Andere Autheuren betrekze tot de Aarden, gelyk ook de eigen benaaming Terra Tripolitana is, als zynde van Tripoli in Barbarie afkomftig. Men vindtze Kleyachtig week en ook Steenachtig hard, niet alleen aan de Kust van Afrika, by Tunis en Tripoli, maar ook op een jieuwlyks ontdekt Eiland, Tanna genaamd, in 3e Groote Zuidzee. De beste zou voorkomen in het Koningryk Napels. Ook valt zy by Lucern in Switzerland , in Bretagne , by Memoa in Auvergne en by Grosbois, niet ver van Dijon, in Vrankryk. Dikwils vindt menze in de nabuurfchap van uitgebrande Vuurbergen, by Calno, Gechsheim en Sindel-Singen in (b) Stockh. Verband, op 't Jaar 1759 en 1740. L Band. p. 038. (8) Argilla fcabra nitidula flavescens inquinani. Syst. A' til. Tom. UI, Gen. j2. Sp. 8. Argillalubtilis macra. WOL*  P O T - A A R D E~N. 54* in 't Wurtembergfe, by Duisburg in 't West|; phaalfche Graaffchap Mark, in Bremen, by Hildesbeim, Hedemunden en Halberftadt in I Neder-Saxen , in het Mansfeldfe op den zo|| genaamden Aschberg , onzuiver en met Kalkli Aarde gemengd ; by Sahlfeld in Thuringen , I by Schneeberg en elders in Saxen ; aan den I Weisfenberg by Praag in Boherne; in Silezie, I Lyfland , Sweeden , en in Siberië Vlotswyze | in Teerlingachtige Stukken, voornaamelyk niec | ver van den üda-Stroom, en fomtyds, in ! Vrankryk, met afdrukzels van Boombladen of Schuipdieren. De Tripel is dof op de breuk , muw op t gevoel, en, in vergelyking met andere Kley - Soorten , mager , knarfende tusfehen 3j de Tanden als Zand ; doch zy kleeft 'aan de ITong en geeft af aan de Handen. Het Water ij trekt zy fterk aan, maar wordt 'er niet week I door , gelyk andere Kley, Op eenig Metaal J gewreeven , neemt zy, goed zynde, deszelfs J Kleur fpoedig aan , en maakt deszelfs oppervlakte glad, even als andere gebrande Kleijen , en het Zand inzonderheid. Van Kalk-Aarde zuiver zynde , bruifcht zy niet op met Zuui ren, hoewel zy gedeeltelyk daar in ontbonden wordt. VVóLT. Min. II. Terra Tripolitana. CRONST. Min. $. «ju t Vog. Min. 38. Carth. Min. 8. Glarea indurata cohsterl» 1 aspera. WALL. Min. 33. Tripela. WALL. Min. I. p. y*. 1 Gen. s. III. Dem.. II. Stijf* 1- Afdeel» XXIII. HoOFD-t STUK. Tripeh Eigen» fchappfe».  I. XXIII, Hoofo- «tuk. , Tripel. "Dtpkheelden ovei dén oirIpiong. (#.) Mem. des Stav. etrar.g, Tom. III. p. ij. oj PAi/. Trin/eO. Vol. LI, f. foi the yeai t7]», 0,1 I8«. 46 De Kuijïn ei wordt. Door 't gloeijen wordt zy, niet te ; [berk Y7erhou '• nde zynde, en in 'c Vuur al» ■! gemeenlyk hard , maar fmelt niet op zig zel« ï ve; wordende ook , maar moeielyk, door by. voeging van Borax of Pis - Zont tot vloeijen gebragt. Eenige Aarde van Bitterzout en Yzerdeeltjes , welke zig met de Kleur door Geest van Zout en Koningswater uithaalen laaten, zyn 'er altoos in vervat. Zand laat zig, door wasfehing, van zuivere Tripel niet affcheiden. De Franfche Soorten houden, volgens de ondervinding der Scheidkundigen, ook Zwavelen Aluin. Zeer verfchillende denkbeelden zyn 'er over den eigentlyken oirfprong van deeze Stoffe. Sommigen hebben gedagt, dat die van Vuurbraakende Bergen afleidelyk ware; doch, dewyl menze dikwils op andere plaatfen vindt, isj dit niet waarfchynlyk. Anderen hebben ge» meend, d?t zyuitafgefleeten deeltjes van Glas* aartige Steenen , Jaspis en Porfier, beilaan i mogte. Anderen hieldenze voor een byzonde». re Soort van Zand ; eenigen voor een harde; Aarde of Kryr. Eindelyk kwam zeker Heer, Gardeu, uit de befchouwinge der TripelGroeven , omftreeks Rennes in Vrankryk, ïni 'tjaar 1753» toc net zonderlinge denkbeeld, dat  i Pot - Aarde' n, 547 1 dat die Stoffe van eene Plantaartige zelfftan' digheid , welke in Aarde was overgegaan, imogte gefprooten zyn. Hy ftelde vast, dati Ihet Boomen waren,van welken de Tripel haa-s re afkomst had Co). Niet lang daar na, in 't jaer 1755 naamelyk, deedt een Hoogleeraar ivan Koppenhagen , Hubner genaamd, een ctoer door Bretagne, om de natuurlyke voortbrengzels van dat Landfchap waar te neemen , c eh meende aldaar ook , in het Gebergte van bPoligné, vyf Mylen van Rennes, den waaren i oirfprong van de Tripel ontdekt te hebben ; I ftellende dezelve te zyn een volkomen gepetrifili ceerd Hout, dat naderhand gekalcineerd was door het onderaardfche Vuur Q>). Op 't laatfte erkent hy, echter, dat dit maar ééne „Soon van I Tripel zyn zoude , en , fc' oon hy gegraven : Hout vertoond heeft, dat weezentlyk doorli drongen was met Tripel, kon men dit zo min ii een bewys achten van den oirfprong, als die 1; der Pyrieten of Metaalen uit Hout, dat in dezelven is overgegaan. Op dergelyke manier iwor.li dit denkbeeld, zeer grondig, door den I Heer Da Costa tegengefproken ( q ) , gelyk I het andere wederlegd was door den Heer G t> ettasd, die , met dit oogmerk, de Trii| pel-Groeve vaD Menat, zes Mylen van Riom in' Auv'ergne, in Afbeelding gebragt, en de beIfchryving daar van medegedeeld heeft (r). Hier iq) De zelfde, p. 191. (rj Mem. at VAcad. R. dei Sciences , de 1715, p,2Co, Q<% ïi. vi. Mma III. Deel, II, Stuz» hl drongen was met Tripel, kon men dit zo min £ Vfdeel2 XXIII. loOFD; tuk. Triptk  54» De Kleijen of L Afdeel XXIII Hoofx- STUK, Verfchi lende s oo ten. ïitnfche. Hier kwamen drie Soorten van Tripel voor, • een roode, een zwarte en een bruine, aan de ' kanten van die Beek zigtbaare Laagen maakende. De laatfte vertoonde eenige Vezelen , die Plantaarcig fcheenen , en was doorzaaid "met Goudkleurige Glimmerdeelijes. De zwarte hadt Pyrieten ingeflooten , cn deeze gaf het uïterlyk aanzien van vermolmd Hout; doch hier uit acht gtmelde Heer nogthans niet waarfchynlyk , dat zy weezer tlyk van Hout afkomftig zou zyn. Want in de geheele Groeve kwam niets voor , dat naar Boomen , Takken of Wortelen geleek : veeleer hadden de Laagen de gedaante v«n die der Leyfteenen. Men verhaalde evenwel, onder het aldaar woonende Volk, dat 'er een Aardbrand z^u geweest zyn , en verfcheide Steenen, daar omftreeks, hebbende volftrekt de kentekenen van Lava , maakten dit waarfcbynlyk. Sommige Tripels zyn van eene zeer Kalkachtige natuur, zegt zyn Ed., gelyk die van Parys, welke wit als Kryt is, zagt op't gevoel, zeer fyn van korrel en opbruifchtnde in Sterk Water, dat de Tript 1 van Menat maar weinig doet; weshalve hy dezelve betrekt tot de Kleijen of dergelyke Stoffen. De roode wordt van daar naar Parys gebragt, om te dienen tot het flypen van G azen voor Brillen en Verrekykers, waar toe de fyne Zwavelgeele van Poligré in Neder • Brctagne ook zeer bekwaam is. Dergelyke geele valt ook in Barbarie, in •tJSa-.  Pot-Aarden. 549 't Napelfche en in Siberië; alwaar zy op fommige plaatfen met zwarte , op anderen met boog geele Streepen geaderd voorkomt. In ] veelerley trappen van graauw vindt men ze! by Praag en op de gemelde plaatfen : wit by Schneeberg in Saxen. Hier moet men t'huis brengen de Engelfche Tripel, die aldaar Rottenjlone geheten wordt, dat is Rottige Steen , in 't Fransch Tripoli carieufe. Da Costa geeft 'er den naam aan van Bruin Kryt, dat men vermolmde Aarde noemt (s). Hy maakt daar van een byzondere Afdeling, onder de benaaming van Bruine Kryten, hebbende de gewoone Tripel, die geelachtig is , in die der Geele Kryten begreepen. Het zyn Kryten of Kalken, zegt hy, daar de Zuuren niet op werken. Deeze is zeer ligt, Aschgraauw van Kleur, taamelyk hard , maar van een los gt weefzel, met een ruuwe, poeijerige oppervlakte , aan de Handen afgeevende, niet kleevende aan de Tong, in Water aanftonds vergruizende. Gebrand wordt zy donkerer, maar niet harder. Men graaftze voornaamelyk in Derbyshire, op Bakewell-Moor, alwaar zy in afgefchede brokken legt, omtrent drie Voeten diep. In Nieuw Engeland is dergelyke gevonden, als ook zeer over- (t) Creta fusca, Terra caiiofa difta. DaCqsta Ftsfik, f. $;.TlipelaCariofa. Wilt, p, 95- S»- 39' Mm 3 IJl. deil. ii. stvs» I. Afdek. XXIII. i00FB. tuk. Engelfchi fiipel.  u Afdeel. XXIII. Hoofdstuk. ix. Argill» communis. StKnklty. 550 De Kleijen of overvloedig in de Rivier Lee, by Cork. De Koperfmeeden en Steenhouwers maaken 'er veel gebruik van, tot polysten. (9) Kley, die vogtig zynde blaauwachtig is en gebrand uit den rooden ziet. Onder deezen tytd begrypt Linnjeus de Gemeene Kley, Leem of Potaarde, die door de gtheele Wereld voorkomt, als een bezinkzel, waarfchynlyk , der Zee-Wateren, welke den Aardkloot in 't eerst geheel bedekt hebben. Dus acht zyn Ed. dezelve als de Moeder van alle; de andere Soorten. Men vindtze gemeenlyk Vlorswyze, en dan by beurthoudende Laagen met Kalkfoorten en Zandfteenen, zelfs op de Eilanden in de groote Zuidzee, Tahiti en Tan. na; op die van Oostindie ; in de Afiatifche Landfchappen van Rusland , voornaamelyk by Tabynsk; in Sweeden, gelyk by Upfal, geelen roodachtig ; in Vrankryk met Bergpek of Joodenlym doordrongen en zwart; by Marlenheim in de Elfaz witachtig; in Switzerland, gelyk by Baden en op 't Gebergte Jura, zwartachtig blaauw, op het Eiland Elba en op Ifcbia aan de Kust van 't Napelfche; rood en graauw om- (9) Argilla humido coerulescens, uftione mfescens. SyJI. Nat. xii. Tom. lil. Gen. ja. Sp. 9. Argilla coerulescens. SyJI. Nat. viii. p 107. N. 4 Argilla rudis Sabulo deftituta. wolt. Min. 11. Argilla communis vulgaris plastica. CnONST. Jlin, §. 50. Argilla vulgaris, Vog. Min, ss. Argilla Igne vi-  Pot-Aarden. 551 omftreeks Rome; donker bruin in Piemont eenige Mylen van Afti, als ook by Bandisfe, en overvloedig in het Veroneefche en Vicentynfche gedeelte van den Staat van Venetië, voornaamelyk in de nabuurfc'ap van uitgebrande Vuurbergen; wit, fomty.'s met rood gebandeerd, en van meerderley Kleuren; by I* dria in de Krain, rood en geel , gemeenlyk Kwikzilverhoudende: rood en graauw in Stiermark , en met gemeen Zout doordrongen in Ooftenryk; blaauwachtig by Schemnits in Neder-Hongarie, alwaar zy den Grond van fommige Erts - gangen uitmaakt, zynde ook fomtyds geelachtig, by Roswald in Mahren geel, by Presnits groenachtig , elders rood, zwart of geelachtig : wit in Bohemen, of ook graauw, en van veelerley andere Kleuren, in Silezie en Duitfchland op zeer veele plaatfen. Somwylen komen Lighaamen, zo uit dit als uit de andere Ryken der Natuur , m Kley veranderd, in dezelve afgedrukt, of ingeflooten, voor. Behalve de verkalkte en verfteende Conchyliën, daar in, zo wel in ons Land, als elders , vallende; Boombladen daar in gedrukt ; Hout daar in overgegaan en geheele Boom- vitiescns para. CARTH. Min <■ Limus , Terra Lareritia. Vog Min. si. Arg. virresc. rudis , Rimis lub exficcarione inordinatis. Argilla vulgaris, WALL. SyJI. Min, l, p, 4»« Sp. 16. Mm 4 | III. DïEt. II. Stvt. Afdeel. XXlU. Hoofd- (TOK. StttnhJtyi Lighaamen daat in voorkomende, ,  E. AïDEE XXII Hoofd STOK. Stank.!! Eigenfehappen4st Kley 5P DeKlbijbm o. u Boomirammen, die men in Kley vindt, gelyk L voorheen eemeld is , vindt men daar in een - menigte Mineraale Stoffen. By Moldaw, in het Bannaat van Temeswar, houdt zy Asbest, " bv Hallftadt, in Opper-Ooftenryk , gemeen Zout, by Altzedlitz in Bobemen, als ook in eene Myn by Schemnits in Hongarie, Schirl; in de Elzas Bergpek of Joodenlym: by Crem' nits in Hongarie , by Toplits ki Bohème, en op andere plaatfen meer, Zwavelkto. By Hafnerzell in het Stift Pasfau, breekt Waterlood in de Windfchacht ;by Schemnits, als ook ia de Krainfe, Tweebrugfe en Paltzifche Groeven, Cinaber; by Kisbanya in Sevenbergen en in de Morgenfter, by Freyberg in Saxen, Loodglans ; by Kleingabel Eifenram, en by Koniz in Hongarie, als ook in Karinthieen by Aden m Zwaben biaauwachtige Gia5kop; by Saska in het Bannaat van Temeswar gedeegen Koper ; by Joachimsthall in Bohème Zwartgulden ; by Kreisdorf in Beijeren en in Win difchleiten by Schemnits in Neder ■ Hongarie vermomd Zilver,- byHerezigan en in Sg.nund, Hollen, met ver van Salatnam,, in Sevenber-. gen, vermomd Goud daar in, Deeze Stoffe is meestendeels week en taay fr.rn.yds wat verbard , en dan noemt mmzê Steenkky, Steenleem of ook Kley-Steen Altvd bevat zy Yzerdeelen en wordt derhalve, door 't branden in een open Vuur, naar de meer of mjqder overvloed derzelven, hooger of blee- kr  Pot-Aardeh. 553 ker rood. Zy verfmelt ook taamelyk ligt tot een groenachtig Glas, en geeft aan 't Konings' water, zo wel als aan den zuiveren Geest vanj Zout, haare Kleur over. Meestendeels bevat» zy ook Vitriool-Zuur en is zelden geheel vry van Kalkaarde en Zand. Wanneer zy die beiden in aanmerkelyke veelheid bevat, en derhalve met Zuuren opbruifcht, finekende ook ligter in 't Vuur; dan noemt menze Mergel, en wanneer zy van dezelven in 't geheel niet, maar een grooter overvloed van de Lymerige deelen bevat , Leem (Lutum) Pot-Aarde of {Limus) Slyk. Ten opzigt van de verfchillende Kleuren , moet men opmerken, dat de Kiey, op fommige plaatfen van Bohème, zo wit voorkomt, dat menze in plaats van Kalk gebruikt tot het witten van de Hui«muuren. Zy valt ook wit in Wermeland, Sm&land en andere deelen van Sweeden , en in Duitfchland, aan den Rhyn. Ik bezit zodanige uit Guinée , van Java en Ceüon. Graauw, of Aschgraauw, gelyk zy in onze Provinciën gemeen is, valt de Kley in verfcheide deelen van Duitfchland en in Sweeden. Dergelyke heb ik , die afkomftig is van de Bergen op Sumatra in Oostindie, aldaar Tanna Haloe genaamd , als ook uit Engeland en van elders. Blaauwachtige of blaauwachtig graauwe , i$ by ons wel de gemeende, en valt pok diep in de Grond , in het Tweebrugfe en elders in Duitfchland ; aan de Oevers van da Mms Oost- UI, Dm. II. Stuk. i. Lfdeel. XXIII. [oofd» rus. Sttenilfy, Kleur.  55* De Keeijen of i. Afdeel. ' XXIII. Hoofd stuk. Sittnkjty. I ( t l l ( r t c *, ï Oostzee , enz. De gewoone Teelkley in ons Land is van een licht blaauwe of Afchgra^uwe Kleur. Ik hebze blaiuwachtig , van Baêcre by Pdi)s, ah ook van Siegb^rg in het Keulfche twee en vyftig EIK n diep, en uit Hongarie , zo met M rk fieten als met Zee Schulpjes bezwangerd. G h el blaauw komt zy ook voor; hoedanige ik heb uit de Meijery van 's HertogeDbosfche en van Badherg. Geele Kley, uit den rosfen, of bleeker, vindt menze op de Eilanden in de Zuidzee , voorgemeld; in Rusland, in Sweeden , in het Wurtembergfe , in Saxen en elders. Ik hebze hoog geel van Java, Jaccatra en Sumatra,in Oostindie, als ook van de Kust van Guinee: bleek geel uit Hon;arie , Siberië en van Eibenfiock in Saxen, 't Geheele Land van Adrakan beoosten de IVoJga, en benoorden de Kaspifche Zee, door Ie Samara Noordwaards en de Jaik Oostwaards epaald , dat van de Kofakken en Kalmukken ewoond wordt, wel honderdvyftig Mylen mg en honderd Mylen breed, heeft den Grond leftaarde uit geele Kley, zeer vrugtbaar in Jeent en Tarwe (t). Hier zou men onze asachtig geele van den Ysfel en de Lek moeten 'huis brengen. Roode Kley is, in verfcheide leelen van Europa, ook wel bekend. Veele alt uit den r oden bruin, of zelfs donker bruin, ls voorheen gemeld is en de meeste trekt naar JJo- (tj Phii. Trg»/at7. foi 17*7, V«l. LVII, p, 3>J.  POT-AlRDEN. 555 Bolus of roode Aarde, hoedanigen ik van verfcheide Soorten uit Sax-'n heb. Groen vindt men ze in Hongarie, Silezie en in Tirol ■ als ook in de Sweedfche Provincie Nerike. Groenachtige heb jk van Montmartre en uit Engeland; een groen gevlakte Aschgraauwe Kley van Tweebruage en eene geheel groene uit Siberië, die tot Verwflof wordt gebruikt,maar zo helder j:roen niet als een dergelyke, welka men Vol-Aarde noemt, van Altenburg in Saxen. Zwarte of zwartachtige Kley komt in orjs Land in de Veenen , als ook op modderige plaatfen aan de Oevers der Zuider-Zee , er alom aan onze Stranden voor. Ik hebze ook van Namen , gelyk menze hier en daar, dief in de Grond , in Duitfchland vindt, zo we als by 't opgraaven van de Grondvesten dei Huizen in onze Stad Amiferdam. Gemarmerd van rood en geel, of rood en wit, blaauw et graauw en andere Kleuren , valt zy insgelyk: op deeze en gene plaatfen Zodanige heb il( uit Silezie, van Keulen, als ook uit de Theems. enz. De oirzaak deezer Kleuren zal zekerlyk te zoeken zyn in eenige Mineraale Stoffen , dit; zig met de Kley vermengd hebben , en we inzonderheid in het Yzer,dat byna altoos,mee; of min , in dezelve gevonden wordt. Dit Me taal, overvloedig door des Aardklootsoppervlak te verfpreid, geeft wel gewoonlykst eere graau we , rosfe of geelachtige Kleur, wanneer he ii ILuDjuu.,11. Stuk, I. Afdeel. XXiil» Hoofdstuk. SuenkJey. i [ I t I i i 1  I. flFDFEL XXIII. Hoofd- 8TUK. Stunkky Gebruik, i i ( 3 i i I i 5S6 De Kleijen of in Roest is ontbonden , maar, door andere Scheidvogten aangetast, kan het ook andere Kleuren uitleveren. Dus ziet men dat het Glas, waar in Yzer gefmolten wordt, daar van een •blaauwe K'eur aanneemt, en dat hetzelve, mee famentrekkende Plantaartige Vogten, een zwarte Inktkleur maakt. Dit kan, cerhabe, de oirfprong der blaauwe en zwartachtige Kley zyn, hoedanige de Natuurlykfte is van deeze Soort! De Kley is in de Huishouding, Landbouw en veelerley Handwerken, geheel on-ontbeer* lyk. Op veele plaatfen maakt men, daar van, Vloeren , Wanden en Daken , der Landwooningen. Geen vetter, vrugtbaarer, beitendiger Bouwlanden , dan in Kleygronden: geen zwaarder, vrugtbaarer Gewas, zo van Moesals Boomvrugten , dan in dezelven. Van ongemeene nuttigheid is zy door de eigenfchap van het Water tegen te houden, dat door de Zandgronden heen loopt, en dus tot het maaïm van Dammen of Dyken en Waterkommen 3f Bakken , en om dezelven digt te houden, ;elyk zulks blykt in de Zoutkeeten, Zeepzieleryen en Suiker - Fabrieken. Van gelyken lienst is de Kley in de Smelt-Ovens der Lrten , die in Kalkfteen of Kalkfpaath breeken. vlet poeijer van Steenkolen tn Water wordt sy geroerd tot een dunne Bry , de Haanen>ap genaamd , die, in de geretdmaakfng van et Yzerbhk, tusfehen de enkelde Bladen geaan wordt, om derzelver iatnenhechting door de  P o t • A 4 tt d : h; 55? de Hitte en het fmeeden voor te komen. De Smids maaken ook van Kley of Pot - Aarde, in Duitfchland, en de Metzelaars tot befirykirg der Teenen Wanden gebruik. Hier te Lande worden doorgaans de gemetzelde Regen, bakken en Geuten van buiten daar mede bekleed , om het doordringen van 't Water uit het Aa'dryk te verhoeden , en de Ovens der Scheidkundigen dikwils daar mede gebouwd. Met Kalk en Zand, maakt men 'er een Deeg van, tot het digt firyken der Deftilleerglazen, en om dezeKen met een SteeDharden Rok te bekleeden, dat zy bel tand zyn tegen 't hevig* fte Vuur. Het Muurwerk der Smelt -Over.s, byzbndeilyk dat in 't Vuur moet daan, w^rdt 'er mede opgehaald , en de Vloer daar mede beplakt. Ook maaken de Beeldhouwers van Kley of Pot - Aarde hunne modellen, en de Schilders plumuuren daar mede hun Doek. De voornaamfte gebruiken van de gemeene Kley, beftaan in het bakken , zogenaamd,vanj Steenen en Dakpannen. Tot de eigentlykeSteenbakkery wordt de gemeenfte Kiev van ons Land , van den zelfden aart als de Teelkley, die week zynde blaauw is, doch opdroogende hard en witachtig wordt , gebezigd. In het Vuur der Steen-Ovens wordt dezelve graauwachtig en bleeker of hooger Tegelrood, naar dat zy meer of minder aan den gloed is bloot geftcld geweest. Dit maakt dat 'er veelerley, ja wel tot twintig Soorten van Bakfteenen, die hunne IJL Deel. II. Stuk. I. APT)E".I.i XXIII. Hoofdstuk. Steen- eft 'annenlakkeiy.  I. Afbeet.. xxiit. Hoofd SI'UK. Sumklty. rseTtO-he Finteel- 5SS Djs Kleijen of ne byzondere naamen hebben, uit zulk een Oven , door ééne branding komen; waar onder die men Klinkerts noemt, wegens de Glas. achtige hardheid en deeze trekken het Water niet id ; wordende dertialve hedendaags in de Fondam'nten der Muüren gemetzeld , waar door de Huizen minder vogtig zyn dan van ouds Roode Moppen, die het W ater fterk inzuigen zyn de gemeende (v). Tot het bakken der Dak» runtfeb en vierkante Vloerfteenen wordt een grover Kley genomen , welke ook blaauwactttig en vet is, maar hoog grauw opdroogt. Deeze wordt, nadat zy met Water week gemaakt en wel met Zand doorgewerkt is, in een Mblen, welken een Paard omdraait, nog eens volkomen door^ekneed , dat by de Steenbikkers niet gefchiedt. Door *t Vuur wordt deeze Kley. ook rood , gelyk men dit in de meefte Dakpannen onzer Steden ziet; maar men wectze blaauw te maaken, zo wel als de Vloerfteenen , door het Stookeri van den Oven in plaats van droog Hout' of grove Turf, met Takkebosfchen van groen Elzen-Hout. De Steenbakkers.Kley wordt meest aan den Rhyn. kant, en by Utrecht, gegraven en gebrand^) Die Steentjes of Tegeltjes, welke men in de Delftfche Platteelbakkeryèn maakt, worden van' f» Omtrent de Bakfteenen, welke hier te Amfterdara rot bauwen gebruikt moeten worden , werdt voor eenige laaten eene l-epasling door de Regeefing gemaikt. Zie A# tWl, j*mb. van 1747. p. s0.  Pot - Aarde n. $fi van de zelfde Stoffe gevormd als Ifcï Delftfcl Aardewerk, Schotels en Borden, van oudsgenaamd P'atteelen, naar welken die Fabriek nog heden den naam voert. Men heeft aldaar, langs hoe meer, getragt,de Ooftindifche Porfelcinen naar te bootzen, en dit heeft veel Aardewerk, van die afkomst, doen noemen , Delftsch Porfelein. Ik heb te vooren* reeds gemeld,dat men daar toe driederley Kley gebruikt, naamelyk de Doornikfe , die geelachtig wit, fyn en vet is, word.ndc aan de Rivier de Schelde gegraven: de Westphaalfche van de Rhoeren elders, die zo fyn niet is maar weeker en blaauwachtig: de Hollandfche Rhyn Kley, van den zelfden aart als de Pannebakkers • Kley , voorgeme'd, en weinig van de Steenbakkers - Kley vei fchillende. Deeze Kleijen worden zorgvuldig gewasfchen, en in zekere evenredigheid gemengd , waar van zy een geheim maaken. Wat het vormen , bakken, fchilderen en verglaazen van dit Aardewerk betreft, kan men elders omftandige onderrigting bekomen (#)• Nog een andere Soort van Steenbakkeryê'n zyn 'er in ons Land ,• naamelyk die aan den Ysfel, alwaar de Steenen, Klinkerts genaamd, worden (vi) De Manieren , op welken zulks gefchiedt, zyn zeer omftandig door meergemelden Heer Bebkpef befchreeven , in de Nat. Hi>t. van Heiland, II. D. I. stuk , bladz. 284 , (x) Nat. Hiit, van Heiland, alt boven, bladz, 39a, enz, UI, D&SL. 11. Stuk. r. Afdeei» XXIII. Hoofdstuk.Stttnltjty. * BI, 509J Geefc Klinken 'an den Mei.  I Afdeel XXIII. Hoofdstuk. Stierkley * Zie bladz, is* $66 D E K L B 1 J E N o F den gebakken. De Kley , daar toe dienftig , val alleenlyk , zo 't fchynt , in die Rivier, meest in de nabuurfchap van Gouda; hoewel zy pok aan derzelver uitloop, in de Lek, ge. • vonden wordt. Van Kleur is zy geel of rosachtig, ten blyke, dat zy grootelyks bezwangerd is met Yzer-Oker. Hier voor maakte ik gewag van veele dergelyke Kleijen, in andere Landen vallende *. Deeze Kley wordt des Zomers op de Banken of Schorren in die Rivier gebaggerd of gevischt, en dan vervolgens, een weinig bezonken zynde, zonder verdere bereiding verwerkt: zynde voor 't overige de manier byna eveneens , als in de andere Steenbakkeryën. De Goudfche Steenen en Potten , na 't bakken geel, zyn van eene Glasachtige natuur, en dus helder klinkende ; waar van die Steenen den naam voeren (y). In Vriesland worden ook dergelyke geelachtige Steenen gebakken , die veel harder dan de Moppen zyn. Van de Steenbakkeryën in andere deelen van Europa, of ook in de overige VVereldsdeelen, alwaar die hier en daar geoefend worden, niet meer, dan het gene hier voor ten opzie! fan de Porfelein - Fabrieken gezegd is , te be- ' rigten hebbende; gaa ik nu over tot de (y) Zit de Nat, Uijl, van Helt, als boven, bladz, i6s  P o t - A A r d B n. 56 (l&j Kley, die opdroogende byna 'Dobbelftee mg fcheurt. Door deeze Kentekenen wordt de Pottebakkers - Kley, die men in 't Hoogduitfch Topfer-Thon, Wurfel-Thm en Speek-Thon, in 't Franfch Argille a Potter tytelt, van Li n. I N-ffius onderfcheiden. Ik vind ook by W a l| tERics opgemerkt,dat dezelve, droogende, » door Scheuren, die elkander regthoekig fnyI den, van de gemeene Kley, waar in de Scheu* I ren ongeregeld loopen, verfchilt. De kundige I Heer Berkhev, niettemin, door wien de . Aard- en Kley-Stoffen onzes LanJs 7.0 mauw I keurig onderzogt zyn, mankt geen gewag van | dit verfchil, tusfehen de Pouehakkers- en SceenI of Pannehakkers Kleijen. Zyn Ed. zegt alleen* I lyk , dat de eerstgemelde de fynfte is en vetfle; ! hoewel naderhand de Pannebakkers Kley van i hem gezegd wordt vetter te zyn dan die der \ Pottebakkeren , welke ligter van Kleur is eh minder blaauw , doch hoog blaauw opdroogt, : de andere doorgaans hoog graauw, en de Steen, bakkers Kley witachtig. Allen worden zy , door 't droogen, zeer hard; doch bezitten, nat en . (10) Argilla Siccitare xuptiiris fuhreifeUara. SyJI. Nat. ' 311. Tom 11'. Gen 52, sp. :o. Argilla rejftllata. Sy/i. Nat. 1 VUI. p. «57. N. 3. Arrriüa Tesfulati Figulina. WALl. Min. m Margj. l*HM4N. Min. \6. Arrilla viueicens, exteara : Tesfubrii Wall, Mm. .. p. 46. Sp, ia. Nn III. Debl. II. Stuk. [ r: ArT)EEt.i XXIII. IIoOFD' STUK. X. Figulina. Pot-Aaide.  5<3 H et Afdeel. er XXIII. Hoofd* " stuk. d; Pot- z Aarde. P f( d E »] >: j: ï i I ( t \ Engelfche Tot- Aai4t, O) Nat. Hifl. van Heil. alsbov'n, blsdi. *7si 2 De Kleijen of week zynde , een lymigheid, die haar taay i verbonden houdt; waar in de Pottebakkers!ey uitmunt, die ook minder Zands in heeft in de Kley der Steenbakkeren. Zy onder)ekenze door een Klont in 't Vuur te wer- i :n; wanneer dezelve , door die Hitte, wel heurt, maar niet vergruist, dan achten zy ï Kley tot hun gebruik bekwaam. Men vindt de Pot - Aarde doorgaans in uropa, zegt onze Ridder. „ In Holland komt i zy overal voor, tusfehen de andere Kley- Laagen, meest ter diepte van anderhalf of twee Voeten; doch de beste Kley van dien , aatt leveren de Landen aan den Rhyn, de , Vecht en de Gouwe, benevens veele Maas. , landen"; zo de Heer Berkhey aante;ent (zj. Zyn Ed. omftandige befchryving van e manier , op welke deeze Kley door de Potebakkers bewerkt wordt, en tot Aardewerk gemaakt, is alleszins lofwaardig. Waarfchyn. yk zal men 'er in Duitfchland en Vrankryk, I ils ook in Italië, op dergelyke wyze mede han- ■ leien; mids acht geevende op het verfcb.il der' Deijen; waar uit dan ook het groote verfchij I van 't Aardewerk ontftaat. Neem in dit op* Mgt het Keullche , dat van een geheel andere i Kleur en zelf itandighcid is, ten voorbedde. J Het gene my , in dit opzigt, aanmerkelykü voorkomt, is, dat de naauwkeurige Heer Dai Coff  Pot-Aardk». 563 Co sta, de Pot-Aarde befchryvende.diemen in groote veelheid op de Oostelyke Oevers van de Rivier Medway, tusfehen Maidftoneen Rochester , in 't Engelfch Graaffchap Kent uit< den Grond haalt, en te Vauxhal! tot het maaI ken der gemeene Witte Potten gebruikt ; van I dezelve zegt, dat zy geweldig met Sterk Wa* \ ter opbruifche. Dit is tegen de natuur der zuiI vere Kleijen, gelyk ik boven aangetekend heb, ! en moet derhalve veel Kalk zig daar in beI vinden. In 'tVuur, zegt hy, werdt zy Steenli hard en bleek rood; zo moeten die Potten dan ■j maar wit verglaasd zyn. Vogtig zynde, is haar Kleur uit den groenen Aichgraauw. Een. andere , die uit den blaauvven ziet, hebbende ij dergelyke eigenfehap, van met Zuur op te I bruifchen , werdt overvloedig,zo uit Ierland, 4 als van Nortwich, te Liverpool ingevoerd, en i aldaar in de Fabrieken van Aardewerk gep bruikt. In 't Vuur kreeg deeze een zeer bleek 'B bruine Kleur, met een tint van rood (a). Eui' tendien vindt men in Engeland een menigte van Kleijen, zo geel als blaauw en van andere I Kleuren, die tot Pottebakkers- Werk, totSteenib en Pannehakkeryen , zo hy aantekent, gebezigd' * worden. De algemene Steenbakkers K 'ey, meest I bruinachtig van Kleur, dcch rood woedende in f 't Vuur, is aldaar zo vol van Viinodifche Zouten $*) DA C05TA Fti/th. p, 47, 41. Nn a HL Deel. ILStus. I. AprEEl,; XXIIL Hooed. TtfB. Put* fardé.  Afdeel. , XXIII.Ji Hoofd* li STUK. XI. Argilla intatnata.\ Vleelchkleurige, ] C 1 ] 1 ( 1 ] I 1 xu. Talcoja Glimme» lige. 4 De Kleijen of >n, dat men ze een laDgen tyd in de Lugt iat leggen , eer menze kan of mag gebiuk en (b). (il) Kley die Vleefchkleurig is. Door de Kleur alleen onderfcheidt LiS* ijeus deeze, die door Wall^rius on« er de gemeene Kleijen geteld wordt. Door t Vuur en 't droogen krygt zy haare Vleefchleur,ziende, raauw en vogtig, uit den rosfen: )e Ridder deeze in Westgothland, op den Weg iaar Philippftad, een Marktvlek, waarneemenle, noemtze een Vleefchkleurige Kley, die in A/ater rooder wierd , en, in 't Vuur blceker. vlen groefze op veele plaatfen aan dien Weg, ■n ook elders in dat Gewest. Tot Vuurplaaten was zy zeer dienftig , maar in Sweeden jeldzaam , onderscheidende zig , zo wel van 3e witte als blaauwe , en nog meer van de Westgothifche roode Kleijen. (ia) Kley die grom enwryfbaar is, metglinJlerende Stipjes. n\ Argilla Lateritia. lbid. p. 5«. (i'i) Argilla incarnata. Syp. Nat. XII. Tom. 111, Gen. jt. Sp. U. tVotgeti. aji , 2«7- Argilla communis incamata Cbonst. Mn. p io«.Argilla vulgarls rubens.WALL. Sy/l. Min. I. p- 43- I (n) Argilla viridis friaWlis, Atomis nitentibnr. Sy/l Nat. XIX Tom. UI. Gen. S».Sp. u- Arena micans viridis. WALL» Min. 47. N. 3. S7ji. Min. l f. N. 3. SyJI. Min, 1. p. ie», j ,  Pot-Aarden. 565 Dit is die groene Stofte , welke de Heer Wallek ius, gelyk ik voorhenen meldde,' tot de Zanden betrokken heeft. Men vindtzef in Egypte , op 't Eiland Chio, en in de Zui-'i delyke deelen van Europa, Het fchynt eigentlyk een gruis van Talk of Glimmer te zyn, als in haare groene Meelachtigheid een menigte bevattende van Schubbige witachtige, glinfterende deeltjes. By Lowenftollen en Ponig in Saxen komt dergelyke voor. (13^ Kley, die in de Mond fmelt, 1 Dus onderfcheidt LinnjEüs de Stoffen, die men in 't algemeen Bolus noemt, in 't Italiaanfch Bolo, in 't Engelfch Boletia 't Franfch Bal. Men geeft 'er, in 't Hoogduitfch, ook wel de naamen van Fetthon, en Eifenthon, dat is Vette of Yzer - Kley , als ook van TegelAarde of Engelfche - Aarde , aan ; maar zulks is veel te onbepaald, 't Woord Bolus, dat in ,*t Griekfch, zo wel als in 't Latyn, een Klont betekent, is 'er, wegens de klonterigheid , bui? fll) Argilla Ore Iiquescens. SyJI. Nat. XII. Tom. III. Gen. 52. Sp. Ij. Mui. Tuf. uo. SCHKEi. LM. i}6. Argilla fubtüis Aqiti in masfam Oaftuofam disfolubilis. Cauth. Min. 6. Argilla fubiilis pinguis Wall. Min. 11. Argilla pinguis. Wall. Min is. N. 6. Bolus. CBoNsr. Min. 86. Voö. Min. Syfi. 31. Argilla Vitrescens, pinguis, exikcatione folida, Wall. Syfi. Min 1. p. 5,. x Afg a&a Bolus alba. Dal. Pharm. 19. N. 8, ft. Cintrta. Axungia' No 3 III. Deel. II. Stuk. I. kFDEEI.. XXIII. [OOFD- ruK. XIII. Argilla olus. Bolus.  L Afdebi, XXIII. Hoofd STUK. Stlus, Vet [etui. lendhcderi 566 De Kleijen of buiten twyfel , op toegepast. Deeze Stoffe, naamelyk, valt in 't algemeen by Klonten en breekt Klonterig, wanneer zy in Water worde gelegd; zelfs als menze in de Mond houdt:des het fmeïten in de Mond , dat ook veele andere Kleijen doen, hier geen vast Kenmerk uitmaakt. Carthroser noemtze een fyne Kley, die in Water zig ontbinden laat tot eene Vettige Stoffe. Wallerius hadtze eerst alleenlyk een Vette, of een Fyne vette Kley getyteld ; thans noemt hy ze eene Glaswordende Kley , 'die vet is en opdroogt zonder fckeuren. Da Cos. t a, die 'er een byzonder (ieflagt van maakt , zegt , dat het „ Aarden zyn , van maatigen „ famenhang, zagt, uit fyne deeltjes famenge„ fteld , glad op 't gevoel, ligt breekende tus„ fchen de Vingers , gemakkelyk fmeltbaar in ,, Water en daar in onvermengd doorzakkende. „ De Bolu?fen fzegt hy) zyn eenigermaate „ kneedbaar maar niet lymerig; ook branden „ zy niet tot zulk een Steenige zelfftandigheid „ als de Kleijen : 't welk de onderfcheidende ,, Kenmerken dier beide Stoffen zyn" (c). Zyn Ed. hadt de Aarden, die van een vas. 'ten famenhang en van een vettige zelfftandigheid zyn, of glad als Smeerige Lighaamen, in drie Luns. y. flava. Terra Strigonenfii. J, rulra. Bolus Arme» sia. DAL. Pharm. 19. n. j. $, viridit Teria rerde. £ tmrulta. Terra Stoibeigenlis. «, nsgm.  frr- pot-aarden. S67 drie Geflagten, naamelyk in Bolus/en, Kleijen en Mergels, verdeeld. De eerften onderfcheidt • hy in Witte, Afchkleurige, Roode, Geele, Bruine en Groene Bolusfen ; onder ieder van welken, behalve de Afchkleurige en bruine , 'er, zo hy aanmerkt, zyn die nier en die al met Zuuren opbruifchen, door hem Alkalifche getyteld. Van de witten heeft hy dertien; van de Afchkleurige maar twee; van de roode wel negen-en-twintig', van de geelen zes; van de bruinen en groenen ieder drie Soorten. Dit maakt te famen zes - en - vyftigderley Bolus* fen, die door zyn Ed. elk in't byzonder be* fchreeven worden en uitvoerig voorgefteld. Men vindt deeze Stoffen zeer overvloedig in de Vulkanifche Landftreeken om en by de Stad Vicenza in 't Gebied van Venetië , als ook by de Pisciarella en de Solfatara in 't Na. pelfche. Daar komen roode , blaauwe, geele en Afchkleurige Bolusfen voor, welken de Heer F e r b e r houdt voor natte uitwerpzels van de Vuurbraakende Bergen. Allen, zegt hy, zyn ze zeer vet, en laateD,in Water opgelost, een fyn Yzerzand vallen , hoedanig ook de Regen van alle die plaatfen affpoelt; waar uit blykt, dat zy Yzerhoudende zyn (d). In de Glashutte , by Schemnits in Hongarie, vindt men Zwa- (c) d4 C08TA Nat. Hi/l. of Fosfils. p. :. (d) BERBKK Brieft aus WalfehUni. Piag. 1773. p. 60. Nn 4 III. Daat. II. Stuk, h XXIII. UOOffDiTUK.Hofos, Plaats,  I. Afdeel, XXI7I Hoofdstuk.Bolus. Eigen» {«happen. Kragten ir de<3enee;« kunde. 5« De Kleïjem of Zwavelkies en by Kapnik in Sevenbergen ge. cieegen Zilver daar in. Men vindt zeer dik. wils, op Sardinië en Eïba, Stukken, die aan 't eene end de zelfftandigheid van Bolus, aan 't andere de hardheid van Jaspis hebben. De Bolus is fyn en vast van Stoffe, houdende altoos eene aanmerkelyke veelheid Yzer, -t welk zig meestal door de Kleur derraauwe en nog meer door de rood- of zwartheid der gebrande - door Sterk Water, door andere Proeven, als ook door den Zeilfteen openbaart. Op 't gevoel is zy Vettig, wordt met Water tot een fyne Bry en fmek in de Mond als Boter , wordende in een fterk Vuur tot G'as. Eenmaal verhard zynde, laat zy zig in Water moeielyker, dan gemeene Kley of Porfelein - Aarde , ontbinden, en klontert dikwils maar, of trekt het Water geheel niet in, wordende ook niet gedwee. Zy is niet zwaar, en breekt, verhard zynde,Schulpswyze; ook funi. tyds Vezelig , als Asbest , en dan wordt zy , wit zynde, in Italië Calarnita blanco, gche« ten. Voormaals fchreef men deeze Kley voortreffelyke hartfterkende, Zweet- en Gifccryvende kragten toe. In 'r eerst hadt men dit denkbeeld maar van eenige Oosterfche Soorten, doch naderhand meende men dergelyke kragten ook in de Europifche te befpeuren. leder Land achtte zig gelukkig, dat zig met Bolusfen gezcgend bevondt, en de Steden, waaromftreeks de-  P0T-AardEN. 5Ój> dezelven voorkwamen , droegen zorg, omze mee een eigen Merk te beftempelen. Dit is* de oirfprong van zo veele Perlïfehe, Armenifche, Turkfe , Florentynfche, Franfche, Wur-ï tembergfche , Boheemfche, Silezifche, en inzonderheid St.xifche Gezegelde Aarden; onder welken veelen zyn, die niet tot de bolusfen behooren , en 't zy in zelfftandigheid, door kleverige middelen , 't zy in Kleur door Verwftoffen vervalfcht, meer tot verfiering der Verzamelingen dienen , dan tot eenige nuttigheid. Van de Witte Gezegelde Aarde alleen , die dikwils van Kalk , Magnefia of Pypen - Aarde bereid wordt, zyn zes Soorten bekend, waar onder die van Maltha, of de Turkfche, in de meefte achtinge plagt te zyn. Dat 'er in eeni. ge derzei ven een Zuurtemperende, verzagten* de, en in de roode ,zo wel als in de andere Bolus, fen, eene famentrekkende hoedanigheid plaats heeft, kan niet ontkend worden; zo min als dat zy, in fommige Gevallen , inzonderheid van Buikloop , eene goede uitwerking gehad hebben , door de fche.-pheil te v;rzagten en de Vezels te verfterken: doch hedendaags maakt men zeer weinig werks daar van. De Armenifche Bolus alleen, 'e zy dan echt of onecht ons toe gebragt wordende (e;, heeft nog on- (t) Want veele , die deezen mam voenen onrdekt , alwasr men ze thans op verfcheide plaatfen graaft. Men houdtze voor een  Pot -Aarden. 573 een Zweetdryvend en Samentrekkend of Stoppend middel. Nog zyn 'er twee andere Wit-** te Gezegelde Aarden , van elders afkomftig. j De Georgen-Berg of Spitfe Berg, naby Stri-s gaw in Silezie, levert 'er ook twee uit, die met rond getopte Heuvels zyn gezegeld, en daar onder den naam van de plaats voeren. Eindelyk komt hier in aanmerking de gemeene Witte Bolus, in de Apotheeken bekend , die niet alleen in Italië, maar ook by Frankfort aan den Rhyn , en op andere plaatfen in Duitfchland , ja zelfs in Sweeden en Noorwegen , gegraven wordt. Deeze toont haare Alkalifche ofZuurbreekende natuur , door opbruifching , gelyk de agt laatstgemelde Soorten. Onder de Roode Bolusfen, daar het Zuur geen vat op heeft, komt eerst in aanmerking8 de Armenifche , die hoog rood is, fmeltet.de niet gemakkelyk in Water. Men graaftze in Perfie en Armenië, doch ook op andere plaatfen. Zy wordt voor de kragtigfte en beste in de Geneeskunde, onder de Samentrekkende middelen, gehouden. De Turkfche, die geelach' tig rood is, bekleedt dikwils derzelver plaats; want de echte Armenifche krygen wy zelden. Bruckmann befchryft zeven Soorten van Roode Turkfche Aarde en geeft de Afbeelding van het Zegel ; doch hy gelooft dat die Turkfchen zelfs niet echt zyn, verbeeldende zig , uit de menigte derzelven die jaarjyks te Regensburg gebragt wordt , dat de Tyrolers en an» IILDsel. II, Stuk-; I. lFDEFL.' XXIU. lOOFDr TUK. Bolus, Roode oluslen,  574 Da Kleijen o v L XXIII, Hoofd stuk, £»las. anderen dergelyke Zegels op Aarden drukken, die ver van het Turkfche Gebied gegraven zyn(A;. Die van Tyro', nogthans, reizen dikwils derwaards, otn andere Koopnunfchap. De Virgirifche Bolus, zogenaamd, die a n de Oevers der Rivier Delaware, m Pemylvanie, gegraven wordt, is Roozekleurig, met hoog. roode Aderen , en fchynt van niet minder kragt te zyn. Ook valt in Engeland een fraaije roode Bolus. Deeze beiden zyn ongezegeld. Die, van Maltha , als ttn Stoppend JVli 'del in gebruik, komt gezegeld voor (£), zo wtl als de roode Bohemifche Jer Autheuren, die in Duitfchland veel tegen Bloedvloeijingen inge. nomen wordt. Men noemtze aldaar de gemeene roede Bolus. Die van Laubac in de Wetteraw, zes Mylen van Frankfort, wordt uit een Berg gegraven , waar van de Tekening, rmt twee gekruiste Sleutels daar boven , of twee Bergen , met een Leeuw daar tusfehen, het denkbeeld bewaart. Men verkooptze ook ongezegeld, en deeze Bolus was in Duitfchland insgelyks veel in gebruik (k . Daar is een roode Bolus met bleekere Sireeptn,en eene Heiji/che donker-roode, als ook een ruuwe Turkjcheen «ene van Seichaw, in Silezie.üie insgelyksmet Sterk Water niet opbruifchen, gelyk de volgen- {h) Epiji. ïtïn. Cent. III. Ep. VO. Tab. T. F,g 3. f») Tetra Aielitenfis tabia, diniib Sigrilo impresfo, JlfcVt K. 7.  PoT'Aardes, 575 gende doeD : te vreeten: de Roode Aarde van Lemnos, die Roode Turkfche Gezegelde Aarde genoemd wordt. Zy is Vleefchkleurig of bleek rood, dikwils met Vlakken en Aders van eene geele kleur gefprenkeld, niet Vettig, niet afgeevende aan de Handen , fterk famentrekkende op de Tong. Zy legt op de voorgemelde Turkfche Gezegelde Aarde, en maakt een horizontaale Laag , van vier Duimen dikte. Men achtze ongemeen Tegengiftig, en de Koppen, waar uit de Sultan drinkt, werden, om die reden , daar van gemaakt. Ik heb zodanige van Bareuth , doch die niet opbruifcht met Sterk Water. De geelachtig roode Armenifche, die de voorgemelüen dikwils vervangt, komt ook van Tokay, in Hongarie, en vau Blois in Vrankryk. Dergelyke vindt men in Engeland en zy komt ook uit Oostindie. Een zeer fyne Silezifche is dof Oranjekleur: een andere van Strigaw is licht rood, onzuiver en grof, gelyk de Goldbergfe, welke beiden gezegeld voorkomen , zo wel als nog eene van ■Georgenberg , zynde deeze laatften dof rood. Behalve deeze vier levert Silezie van den laatstgemelden Berg nog eene hoog roode fyne Bolus uit. Behalve de gewoone roode Gezegelde Aarde is 'er eene Lyflandfe, welke, zo Doktor (k) Terra f. Marga Sigillata Laubana, Brlckm. >U4, p, «+. T. I. Fig. ij. III. Deel. II, Stuk, I. Afdeel, XXIII. Hoofd- stuk. Mm.  L Afdeel. XXIII. Hoofdstuk. JSebj. i \ 1 J t < i 576 De Kleijen o; tor Hi l l zegt, ook in Penfylvarjie gevonden wordt, en eene Florentynfe , met de Groot Hertog! >ke Kroon en Wapening. Een roode Franfche Bolus heeft men , en eene Fortugeefche, die zo wel in Spanje a!s in Portugal overvlosdig gegraven wordt, en, behalve haar gebruik in de Geneeskunde, ook dieet tot het bakken van zeker Aardewerk, Bucaros genaamd. De Portugeefche Aarden Vaten, tegen 't Venyrj diendig, waren aan Alukovandus reeds bekend (i). Uit Nieuw Spanje, alwaar zy ook valt , werden zodanigen in Europa gebragt. Zy is van eene levendig roode Kleur, zo wel' Bis een andere van die zelfde afkomst, gezegeld met Takken aan den rand en 't woord Sigillada in 't midden. Alle deeze, zo wel als ïene geelachtig bruin roode Bolus uit 6Vjf. >,erland, maaken met Sterk Water een geweliige opbruifching. Dan is 'er nog een Noor' veegfe roode , Terra antiscorbutica genaamd, m eene Vleefchkleurige uit Bohème, en nol wee anderen uit Duitfchland j de eene van Mas/el in Silezie , de andere van Sachfenhau"em maar van deeze vier wordt niet gemeld, >f zy beftand zyn tegen 't Zuur. De laatfte,' he bruin rood is, hoedanigen ik uit Turkye en (l) Vafa Figuüna luatanïca adVerfus Venena. Mui. M,. til. p. 229. O) Terra Sigiihla flavejeens Goldbergenfis. BRüCKM. ipiji. lttn. Cent. UI, Ep, 7. p. tjo.  P O T - A A R D £ N. 577 en uit Saxen heb, wordt als Mergel gebruikt, tot het bemesten der Landen. De Geele Bolusfen, die van fommigen Bergboter geheten worden , komen ook hoogkleuri-1 3 ger of bleeker voor. Maar ééne is 'er bekend, j dof hoog roodachtig geel , uit Portugal, welke met Zuuren opbruifcht. Dezelve heeft Aders en Vlakken , van eene zwarte Kkijige i zelfdandigheid. Men bakt 'er Aardewerk van, ; dat zeer veel in gebruik is, daar te Lande. On! der de anderen komt voor,de Geele Lemnifche » Aarde der-Apotheeken , die levendig helder | geel is, wordende op 't Eiland Lemnos gegraI ven. Ik heb zodanige van de Kust van Gui. | nee. De Silezifche van Lignits is Goudkleurig I en wordt fchoon rood in 't Vuur. Men gebruikt ze in Duitfchland veel, als een kragtig ftopp-nd middel. De Goldbergfe van B r v c k m a h in (m), die geelachtig en van K okdmihs die Goudkleurig is («), fchynen hier te behooren. Dan : is 'er een geele, die den naam van Strigaw heeft, welke onze Ridder Zonnefmeer genoemd ihadt (o), zo wel als Brockmanm, die 'er ■ ook den naam aan geeft van Gezegende of AdamrAarde fp> J. Montahus hadt dezelve, nu t» Terra «g. Sddberg. Auret coloife, Kundm. Prompt. Nat. &■ Artis. p 298, N. ts. (o) Axungia Solis. Sy/l Nat, 174». p i0t (?) Terra Sig. Stógorie«fii &c. Spijl. liin. Ctnt, XLU Oo lil. Deel. II. Sthk. I. Afdeel^ XXIIIr SoOFEi TDK. Geele Solusfen,  578 De Kleijen of t AfdeelXXIII.Hoofd STUK. £elus. Bruine Bolusfen. nu meer dan twee Eeuwen geleeden, niet ver van Schweidnits, in de Kloven van oude Goudmynen, in de Gsorgenberg , ontdekt. Hy was Lyf-Arts van den Keize* en befchreef vervolgens deezen Bolus omftmdig. Zy is zeer vet, doch heeft haare K^eur, waarfchynlyk, meest van Zwavel ; dewy men 'er, door Proeven, geen Greintje Gouds in heeft gevonden. De Neuremburgfe en anderen fchynen van den zelfden aart te zyn. In Lyfland valt een dergelyke , doch donker geele, Bolus , die voor Z weetdryvende en Samentrekkende gehouden wordt. Ik heb een zodanige Bolus van 't Eiland Sumatra in Oostindie. Bruckmann fpreekt van eene Arabifche Gezegelde Aarde (q), die bleek geel is , en in Europa wordt overgebragt, met Arabifche Letteren, of ook mee de Turkfche Wasfenaar en eene Ster getekend. Zekere Geelachtige van Bareuth, welke die Autheur bezat, zou hier behooren kunnen(r). Van Bruine Bolusfen komen geene voor, die met Zuur opbruifchen. Daar is een bleek bruine Turkfche Gezegelde Aarde bekend (x), die ook Arabifche genoemd wordt, met dergelyke Merktekens als boven. Ook valt 'er eene van geelachtig bruine Kleur, in 't Silezifch VorItendom Jauer, welke men als een fterk Stop. mid- (0 lbid. Epift. XI. p. 93. (t) lbid Epift. Vilt. p. 72. N. 2f, (»; Terra Sigill. Turcica Sec. lbid Ep. VII. p. 4j. n. 10.  Pot-Aardeh. 575 middel in Duitfchland gebruikt. Dezelve is met Vlakjes van andere Kleuren , geel, groen, paarfcb, fierlyk beftempeld. Sommigen fpreeken ook van een verharde Iruine Kley (j), die een zeer fyne Bolus is, donker geelachtig , met kleine zwarte Vlakjes. Dteze zou op 't Eiland Lemnos vry overvloedig voorkomen. De gewoone Terra Lemnia, der Apotheeken , is van dergelyke Kleur, naar 'c Leverachtige trekkende. Mén vindt zodanige Bolusfen ook in Italië en andere deelen van Eumpa. Onder de Groene Bolusfen , die zeldzaam Zyn, behoort de Engelfche, die op verfcheide plaatfen , in Loodre^te kloven der Steenrotfen , voorkomt , en zeer fyn is, OJyfgroen, van een walgelyken Smaak j zo dat menze' vastelyk onderftellen mag , door Kopergroen gekleurd te zyn. Ook wordt van eene He> melfchblaauw - groene gewag gemaakt (y). Deeze beiden zyn niet Alkalifch; maar men heeft een groene Arabifche, die fterk metZuuren opbruifcht, zyndevan buiten zwartachtig, van binnen hoog groen. Men krygtze over' in Kogelronde Koekjes, met Arabifche Merktekens beftempeld. Hier behoort ook de Terra Verte of Groeüe Aarde, welke men in Norman- (t) Argüla indurata fusca, Maculis mgricantibus v»riegata. H'ul. F«sj'. p z« N, i. (v) A VstUaziirine Bole. Owsw. Mm, Rtgt Set p. 34», Oo a VI. Deei. II. Stuk. XXIII. Hoofdstuk. Bolste Gto'nt iluiuslefl.  Dk Kleijbn 0» L Afdeel. XXIII, Hoofd- stuk. Molus. Bhaiiwe Saluilen. mandie, als ook by PresnitS in Bohème, by Stenthorp in Westgothland en omftreeks Ve» rona, aan de Noordelyke zyde van 't Gebergte Baldo , aantreft. Deeze zou, als Metaalhoudende zynde, ook onder de Okers geteld kunnen worden. Behalve 't Koper, dat 'er de Kleur aan geeft, bevat zy eenig Yzer en Kalkachtige Stoffe. In Italië wordt zy veel tot Verwen en Schilderen gebruikt. Mooglyk behoort die groene Siberifche en anderen, waar van ik onder de Kleijen gefproken heb, hier t'huis. Sommigen betrekken de Vfironeefche tot de Kryten. Aan den uitloop van de Rivier der Amazoonen graaft men een groene Kley , die zodanig verhardt, dat menze tot Zaagen , om Steenen te klooven, gebruiken kan (w). De Groene Aarde van Kanada en Louifiana, daar de Wilden hun Aangezigt mede befchilderen , fchynt ook Koperhoudende en van dergelyken aart te zyn (ar). Hier behoeft men te minder aan te twyfelen, aangezien boven de Kopermynen dikwils een foorc van Kley , die met helder groene Vlakjes gefprenkeld is, als een Kenteken van zulke Mynen , gevonden wordt. Even zo is 'c met de blaauwe Bolusfen, die men Blaauwe Aarde noemt of Stolbergfe Aarde, als (ia) BRUCKM. Epift. hifi. Cent. IU. p. 8j. (x) Mem, de Vjtcai. R, des Se. de I7JI. p. i»J. (y) fttil. Trans. Vol. LV. p. ao.  9 PoT'Aardes. j8i als overvloedig by Stolberg in Sweeden gegraven wordende. Deeze is in 't Gebergte kneedbaar, maar trekt het Water niet in, en houdt in 't Centner veertig Ponden Yzer ja , als1 menze in geflootcn Vaten in 't Vuur brengt, zet zig 't Yzer in de gedaante van Kryftallen op de oppervlakte. Daar is derhalve geen twyfel aan, of derzelver blaauwe Kleur, zo wel als die van veele Kleijen, ontftaat uit Yzer, 't welk, door famenfmelten, een blaauwe Kleur geeft aan Glas (31). Ook is die Kleur graauwachtig, donker, en niet hoog blaauw,gelykin die Aarde , welke Natuurlyk Berlyns Blaauw geheten wordt, in zekere Pyriet-Myn, binnen een Kley-Ader, niet verre van EikersBerg in Thuringeu gegraven wordende: wier Kleur zekerlyk afkomftig is van Koper, dat door Loogzouten een blaauwe Vcrwe geeft. Deeze Bolus, hoedanige men ook by EibenItock in Saxen vindt, is eerst uitgegraven wie, en wordt in de Lugt blaauw (zj. Die welke men in Veenachtige Gronden, gelyk by ons te Veghel, in de Meijery van 's Hertogenbosfche, graaft, zynde in Groningen ook gevonden (a), voorheen reeds onder de Kleijen gedagt , heeft als een middelflagtige Kleur, hoewel fomtyds voor 't Oog bevallig en zo vro- lik, (z) Bki'ckm. uffiipra. p. 7*. (a) Zie Huil. Maatfch. XV'.. Deel, II. Jmk, biadi. 369. Oo 3 111. Deel. II. Stuk. L AFD£El," XXHi. Hoofdituk.BtSus.  5^1 De Kleijen of i; XXIII. Hoofdstuk. Zwarte Bolusfen. lyk, dat mecze naauwlyks van den Rook vaa groet e Takken zou kunnen afleiden. Ook heeft men door Scheidvogten bevonden, dat deeze insgelyks zeer Yzerhoudende zy. Voorts wordt gewag gemaakt van een Zwarte Bolus, genaamd Pnigite^ welke, gemeenlyk van Joodenlym doordrongen, in de Schieferbreuken by Oberhast, als ook by Meiringen in Switzerland, zoude voorkomen. Davila hadt zodanige in zyne Verzameling (b)f Zou men hier toe ook niet de zwarte zogenaamde Fluweel - Jarde betrekken kunnen, welke men op den Grond der Switzerfche Ksyftalholen vindt, en waar in eigentlyk de Kryftallen groeijen ? Deeze is Meelig, doch een waare Kley en op 't gevoel za^t als Fiuwtel. In Engeland wordt dergelyke Kley overvloedig gegraven , die voor een Cimolia penouden wordt. By Northampton zyn vooruaame Groeven daar van en men maakt 'er, dat zonderling is, Tabakspypen van , zo wit als Sneeuw. Een andtre , welke de Heer Hill voor tiePnigites van Gal knus hou't, valt in veele deelen van dat Ryk Naby Londen is 'er, agter St. George's Hospitaal, een Groeve van, waar in zy vyfentwintig Voeren diep voorkomt, onder een Bedding van Zandige Aarde, en (i) Catal. raifonné Tom, ii. p. 7. (e) Pa c06ta Fosfils. p. 30. Van wien de roceftc Iiyzondcihedcn dei Bolusfen , naai de Kieur , biet zyn ontleend.  P o t " A a r D e n. 58; en eene van Leem of Pot - Aarde. Door 't branden wordt deeze zeer hard en roodachtig bruin van Kleur (c). II. Gemengde. (14) Kley die gemengd , emigermaate fplytbaar, en Meel-Zandig is, In Sweeden wordt, by den naam van Björklera, in 'c Hoogduufch Birkenthon, een foort van Kley onderfcheiden, die voorkomt op de onvrugtbaarfte Velden, inde Sweedfche Provincie Sudermannland , als ook in Boschachtige Streeken , inzonderheid van Berkenboomen , waar van zy den naam voert, als Berken-Kley. Zy valt ook op förnmige plaatfen in Dunfchland, gelykbyGrunftadt, niet ver vanSchwartzenberg in Saxen,by Schladming in Stiermark, by Gutenbaum in Neder - Ooflenryk, geelachtig ; by Pasfau blaauwachtig ; en roodachtig op de Faroe-Eilanden. Zy is gemeenlyk met Zand gemengd, op de breuk Schilferig, droog en fyn ; in 't Vuur brandt zy niet zeer hard en wordt daar in gemeenlyk bleekrood, fmeltende veel ligter dan de gemeene Kley. 05) (14) Argi'.U uvxta fubfisfilis Glareofa. Syst. Nat. XII. Tom. 111. Gen 52. Sp. 14. Atgilla communis puta a!ba, CRONST. Min p. 106. {. so. Argilla fisiilis alba. WALL. Syjl. Min. I. p. 47. Oo 4 III. Deel. II. Stuk. 1 Afdfel» XXIII. Hoofdstuk. xiv. ArtilU fierilis. Onvrugtliaaie.  J. Afpeeli XXIII. Hoofdstuk. xv. Argilla turwiccns. Sruikh Kley. 584 De Kleijen of (lf) Kley die gemengd , poreus is en MeclZandig; uitzwelhnde. Deeze, die men Gest- Aarde , in 't Sweedfch Gixjlera of Wefa, in 'c Hoogduitfth Brmfethon eus hadtze voorheen tot de Kryten t'huis gebragt, en Cartheuser telde ze ondet de Kleijen , gelyk door den Ridder thans ook gedaan wordt. Door haare bryzeligheid zou zy daar van ten voornaarnfte vcrfchillen. Mett vindt de Mergel byna over den geheclen Aardkloot : in Oost- en Westindie zo wel als in Europa. Langs de geheele Oost - Kusi van Noord- Amerika ftrektzig, ter breedte van ver (17) Argilla mixta pallida, Acido effervescens. SyJl.Nai XII. Tom. 111. Gen. si. Sp. 17. Creta Argilhcea fisfi] friabilis. Syfl. Nat. VIII. p. ios. N. i, Marga friabilil CaONST. Min. 0. 2«. Argilla rudi* Calcaria Igne indures eens. CARTH. Min. 6. Marga Argillacea , lubrica, friabilis pböica. Marga Argiliacea. WALL. Syfi. Min. I. p. 7». IIL Deil.II. Stuk, I. Ifdeel, xxm. Hoofd? !TU£. xvir. Argilla Marga. Mergel. i 1  I. 'Afdeïl. XXIIJ. Hoofd•tuk. Mergel. i i ) i I I i b e li P v 5« Dt Kinju m verfcheide Mylen , een Mergelachtige Strook Lands uit, welke de vrugtbaai heid der Volkplantingen aan die Kust, van Florida af tot aan Nieuw Schotland, uitmaakt, volgens de aanwyzing van den Heer Guettaro (e). In Engeland en Sweeden komt zy menigvuldig voor; hier te Lande valt zy ook, ma*.r niet overvloedig : men vindtze meer in Brabant naar den kant van Luxemburg en Namen In Vrankryk, zo wel als in Duitfchland, is men 'er, op verfcheide plaatfen , niet van misgedeeld. Byzonder overvloedig komt de Mergel voorin >t Veroneefche, als ook in de Kerkelyke Staat , tusfchen St. Quirico en Siéna in t Groot Hertogdom Florence , alwaar geheee Heuvels daar van zyn, zo wel als aan den jantfchen Weg van Ottacio tot Turin in Pie nont, en in Vrankryk. By A!tPo!onder- Dorf" Q 't Nasfau-Weilburgfe, wordt zy Porfelem' rhon geheten en tot Aardewerk verarbeid )ikwils komt zy , in Duitfchland, voor on toerasfige plaatfen, of in de nabuurfchap'van roote Meren, van welken zyfomtydsPden odem uumaakt meest by geregelde Langen 1 EeddH;SenD • dikwijs in Kley- en Kalk" agen mgeflooten zyn. Men vindtze, en a-t n Lande, gemeenlyk van drie, Vyf 2e. en tot twmug Voeten onder den Gro/d/fom. tyds [*) Mem. dt l'Acad. R, 4. e. . , *• oe vu, pi, vil, f.  Pot-Aarde n. 535» eyds met veranderde of afgedrukte Lighaamen van Dieren of Pianten, of met Natuurfpeelende Tekeningen. De Mergel is uit Kley en Kalk-Aarde famengefteld, zo Wallerius aanmerkt en Cronstedt noemtze eene met Kley vermengde Ka'k-Aarde. Dit maakt dat zy zïg in Water veel ligter ontbindt dan de Kley, en dat zy opbruifcht metMineraale Zuuren. Vbgtig zynde is zy Smeerig op 't gevoel en een weinig taay, doch zelden kneedbaar en droog laat zy zig gemakkelyk fyn wryven. In de Lugt zelf vervallen fommigen tot Stof of tot Bry, naar de droogte of natheid van 't Saizoen. In Water geworpen werpen de Mergels aanflonds borreltjes op, en worden allengs ontbonden , of in Vlokjes of in Plaatjes, naar dat de veelheid der Kalk of Kley , daar in vervat, grooter is. Gebrand zynde, worden zy doorgaans hard , en fmelten dan niet meer, noch in Regen-, noch in Scerk Water of Salpeter - Geest. Weinig gebrand , trekken zy het Water fterk in zig, en vergruizen allengs door de Lugt. Op de breuk is de Mergel altyd dof en Aard-1 achtig, echter byna nooit geheel ontbloot^ van Yzerdeeltjes , die zig wel niet altoos in i de raauwe Mergel, maar , wanneer dezelve gebrand wordt, door de geele of roodachtige Kleur, welke zy alsdan aanneemt, openbaaren. Van de verbinding der weezenüyke dee- lea, III. Dkl. II. Stuk. L" Afdeel. XXIII. Hoofd- ITUK. Eigent 'chappen. ruttighekl )t den roey dej iancen.  L Atdesl. XXÜ1. Hoofdstuk. MsrgfL DïKLïTJElfOF len, daar zy uit beftaat, te weeten Kley en Kalle. Aarde, hangt voornaamelyk dekragt af, welke in de Mergel bevonden wordt, tot voortzetting van deD groey der Plantgewas, fen. De Kley, hebben wy gezien, is op zig zelve daar toe onbekwaam, zonder het bykomen van Zand, en, dit daar in zynde, wordt de Stofte, door het bykomen van Kalkige deelen, met Zouten voorzien, die, eenigermaate opbmifchende met het Zuur der Lugt, dat 'er door den Regen op valt, een Zour voortbrengen , 't welk de vrugtbaarheid des Aardryks bevordert. Dit is het Zout der Aarde, waar van men in de Heilige Schrift gefproken, vindt (fj, wel duidelyk onderfebeiden van de oirzaab van eenen onvrugtbaaren brakken Zouten Grond (g). Hierom wordt ook de Mergel, op plaatfen daar zy overvloedig is, gelyk in Enge'and , veel gebruikc tot bemesting der Landeryën: doch ge'ykdezelvengrootelyks in hoedanigheid van Grond verfchillen zo zyn ook byzondere Mergels noodig tot deeze of gene Landen. Veenige Grondeu worden, gelyk door Asfche, meest verbeterd door eene Mergel die zeer Kalkachtig is; terwyi de fchraale ftroeve Geestgronden een Srreerige Mergel , waar in de Kley de overhand heeft, vereifchea , en de Kleijige Gronden, die te zwaar C/> matth. v. rs. 13. (g) Psalm, CVi;. vs.s*. Jerbm, XVII. vs. ff.  Pot-Aarden» 591 zwaar zyn , hebben het meefte voordeel van eene Zandige Mergel: terwyi de zwarte TeelAarde niets daar van behoeft. Een byzonder gebruik dat men in Ooitindie, byzonderlyk op de Molukkifche Eilanden, van de Mergel maakt, is, dat dezelve aldaar van de Inlanders tot verfnapering gegeten worde. Daar valt een Soort, Batu Poeangenaamd of Vette Steen, om dat zy Srneerig is in 't eeten ; die men op alle Amboniche Eilanden vindt, wordende twee of drie Voeten diep onder den Grond gegraven. Het zyn Steenachtige Klontjes, grooter of kleiner, uit den geelen wit van Kleur , die in de Mond, na dat men 'er een brokje afgeknapt heeft, aanflonds verbryzelen en wegfmelten. Men gebruiktze evenwel niet verfch, zo als zy uit den Grond gehaald is, maar hangtze omtrent een Maand, in een onverglaasde Pot, in de Rook, waar door zy een Smaak krygt, byna als verfche Ryst, den Amboineezen aangenaam , en dus wordt zy op de Markt verkogr. Het Vrouwvolk , zegt Rümphius, is naar die Kosc zeer gretig, inzonderheid die zwanger of zoogende zyn; doch zy krygen daar van een bleeke Kleur , en dikwils eene Miltziekte en beEaauwdheden met Verpoppingen der Ingewanden. Waarfchynlyk zal die Mergel, derhalve, zeer Kalkaanig zyn. Men vindt 'er anderen , zo hy getuigt, die zo vet zyn, dat zy aaa III. Deil. II. Stuï. jr Afdeel. XXIII. Hoofdstuk:. Cebrm'fc ot verfnapering in Jostindie.  De Kleijen o t i. Afdeel. XXIII. Hoofdstuk* Mergel, Kleutert aan de Tanden kleeven, welker gebruik niet zo ongezond is. Deeze vergelykt hy by de Gezegelde Aarde. Sorntyds valt de Mergel geheel Aardachtig, en deeze wordt in de Uliasfers gebruikt om Vormen van te fnyden, waar in men gefmolten Tin , Koper en Lood, kan gieten. Dikwils is de Mergel, op die Eilanden , vermengd met roode en witte Bolus, of Okerachtig, bruin cn geel; welke niettemin , zo wel als de anderen, gegeten worden. Men vindt 'er ook een vette zwaare Mergel en andere Soorten van Kleijen, dienende tot het maaken van Smeltkroezen , Steen- of Pottebakkers - Werk (//). De Mergel is meest wit of graauwachtig en dikwils geel; doch men vindt ook blaauwe en groene Mergels, die gemeenlyk vetter dan de anderen zyn. In Sweeden valt een roode Mergel, die buiten twyfel veel Yzerdeelen bevat, wordende door 't Vuur helder geel. Een dergelyke heb ik van Altenberg in Saxen, benevens een rood en geel bonte uit Lithauwen. Bleekrood komt dezelve by Upfal voor, donker of hoog rood in Dalekarlie, Van deeze wordt te Stockholm Aardewerk gebakken, zo wel als van de volgende, die ook in Engeland ge- (i) Pumph. AnA. Rir. III. Boek. II. Hoofddeel. Zou hier ook kunnen betrokken w rrlen die StnfFe Terra fat, na genaamd, in 't R.yk van den Grootcn Mocol vallende volgens LemïRï, en tot ket maaken van alicrley Vaatwerk die-  Pot-Aarden. 593 gegraven wordt, zynde roodachtig bruin, taa melyk veten niet los van zelfstandigheid. Dee ze komt insgelyks in 't Keurvorftendom Hano> ver voor, dikwils aan de zyden der Bergen. Behalve verfcheide witte rn geele, heb ik een helder blaauwacht'ge, van Gr naatjes,uit Engeland , Afchgraauwe uit China en Cornwall, en eene groene uit .Siberië. Ook vindt men fomtyds een zwarte Mergel, die van Jodenlym is doordrongen ; een Mergel die in Dobbelfteentjes breekt, Staal - Mergel in En.zeland genaamd , en eene Bladerige , aldaar Papier' Mergel getyte'd , die Bladcrachtig lege op de beddingen van Steenkolen : ma-ir deeze , zo wel als de Pypen - Mergel, zogenaamd, fchynen veeleer Soorten van Kleijen te zyn. De Mergels van de Kleijen hoofdzaakelyk onderfcheiden zynde door de opbruifching met^ Mincraale Zuuren, gelyk wy bevoorens geziens hebben; zo vallen hier alle die Stoffen uit, welken de Heer Da Costa heeft vonrgefield als Mergels , op welken de Hamen met werken. Zy hebben allen eenige Kleverigheid waar door zy van de Kryten onderfcheiden worden. In 't Engelfch Graaffchap Bucking- ham dienende , 't welk 20 liKt is , dat het ledig door den Wind in de Lugt gevoerd wordt , en 20 aangenaam van Smaak , dat de Indiaaninnen , inïonderheid die zwanger ayn , hetzelve gretig opknappen? PP III. Deel.II.Stvk. li ArnirEtJ XXIII. HooFDMtrgtl. Onrlerheidinger Metsis.  594 De Kleijen of I. xxm. Hoofd. stuk. Met&'l' ham nam de Sweedfche Heer Kalm dit onderfcheid zeer duidelyk waar , toen hy uit de Krytheuvels om Little Gaddesden by Ivinghoe kwam, alwaar het vlakke Aardryk bedekt was met een Leemig Kryt , 't welk hard op- . droogde door de Zon, en fcheurde, doch het Water zeer lang behieldt , wordende uit de Eergen, inde cabuurfchap,gegraven ten dienHe der Landeryën, welken die Stcffe , wel bearbeid en fyn gebroken zynde, zeer vrugtbaar maakte (i). De evenredigheid , nu, van Kalk of Kryt en Kley, in de Mergel, maakt derzelver voornaamfte verfchil , en de bygemengde Mineraale Stoffen veranderen de Kleur, Door wryving tusfchen de Vingeren kan men ligtelyk ontdekken, of zy grof dan fyn is, en of 'er ook Zanddeeltjes onder zyn gemengd. Door ontbinding in Sterk Water of SalpeterGeest openbaart zig de Vettigheid of Kley , die ongefmolten overblyft, of boven op dryft, en men kan uit de hoeveelheid de eigenfchappen der Mergel waarneemen. Indien de Mergel in 't Vuur zeer rood brandt of dat 'er uit deszelfs Solutie in Zuuren, zelfs in flerke WynAzyn, door 't bygieten van Bloedloog veelBerlyns Blaauw neerflaat ,dan is zy fteik Yzerhoudende. Buiten de eigentlyke Mergel, die de Kley en Kalk of Kryt in gelyke deelen en niets anders bevat , hoedanige zeer zeldzaam is; beeft (i) KALM Rtife, I. Tb. p. 311,  Pot-Aarden; 595 heeft men drie voornaame onderfcheidingen , ten opzigt van de hoedanigheden ; naamelyk Kalk-Mergel , Kley. Mergel en Zand-Mergel, in acht te neemen, als volgt. De Kalk-Mergel, die men ook zeer gevoeglyk Kryt ■ Mergel kan noemen, vak overvloedig, gemeenlyk wit , fomtyds met zwartachtig Dendrietifche Tekeningen, alsockgraauw in verfcheide deelen van Duitfchland, in 't Haroverfe, in Pommeren en op de Eilanden aan de Oostzee. Altoos bevat dezelve meer Kalkof Kryt-Aarde dan Kley, dikwils twee derden en fomtyds zo veel , dat zy niet alleen als Kryt afkleurt en even als hetzelve tot Te. kenen, Witten en Polyften gebruikt kan worden, rraar ook gebrand een goede Kalk geeft, die echter in lang zo duurzaam niet is als de gewoone. Men bedient zig daar van, rr.er veel vrugt, tot het verbeteren van al te koude ; taaijc Kley-Gronden. Dikwils is onder deeze Mergel nog Zand vermengd, gelyk menze op verfcheide plaatfen in Duitfchland graaft. Zodanig is ook de Witte Mergel, die in de GypsGioeven te Montmartre, by Parys,debovenfte Laag uitmaakt, zynde, van tien, tot vyftien en twintig Voeten dik on tot VlakkenAarde gebruikt wordende. Ook zal die En* gtlfche, waar van ik zo even, uit Kalms berigt, gewag maakte , van dergelyken aarc zyn. pP * De III. Djeel.II. Stuk. I. Afdeel^ XXIII. Hoofdstuk. Kalk. Mergel,  Ii Ajdeel. XXIII. STUK, KleyMergd. 9S DeKLEIJBNOP De Kley Mergel, in Duitfch'jnd Mergelthon of Ackermergel, by fomrnigen ook PorfeleinAarde, in Vrankryk Marne Argüleufe, in S weeden Mtrgel - Lera genaamd , bevat, volgers A ni) a e a , ten hoogften drie deelen Kley tegf n één deel Kalk-Aarde. Hierom heefc zy ook dikwils zo veele gelykenis naar Kley, dat ddar van allerley Aardewerk gebakken kan worden. Die Pottebakkers en Steenbakkers-Kley, Pypen- en Vollers - Aarde , welke met Zuuren opbruifcht, zal hier t'huis behooren. Men vindtze op zeer veele plaatfen in Duitfchland, welken ik onnoodig acht hier op te noemen. Somwylen is zy vermengd met Gips, en vale dan dikwils zo hard , dat menze Steen-mergel noemt, hoewel men dien naam ook geeft aan Tufachtige Mergels (*). Met Gimmcrdeeltjes komt zy ook voor , en heet dan, wegers de glinftering, Glimmer mergel of Duiven-Mer„e\\l). Zy kan tot verbetering van Zandgronden zeer wel dienen , en wordt, op fommige plaatfen , als een byzondere Mest voor Peulvrugten gebruikt. Men vergruist dezelve zo klein als Zand, en beftrooit 'er dan de Akkers mede , ca dat het fterk gedaauwd of ge. regend heeft, wanneer de Planten ongevaar een Voet hoog zyn, even als men elders met As. (k) Marga Tophacca. WALL. Syjt. Min. I. p. 77. (I) Marga CotutnMna. GmïL. Nat. Sy/lem. IV. p. 400.' Vid. DA COSTA. FtiJUt, p. 73.  P O T • n A R D E Ki 5O7 .Asfche doet, fn om die reden noemt rrer het dus Strooy. Mergel De Erwten cn Boo nen, nogthans, op zu'ke Akkers geteeld, zyn in 't kooken harder dan gewoonlyk. De Zand - Mergel is fomtyds met zo veel Zands bezwangerd , dat hetzelve 'er de helft van uitmaakt. Men wil dat deeze de Ruuwt Mergel der Ouden zy , by P l i mus reeds bekeod (m). Men vindtze in 't Keurvoriten. dom Hanaver Ornpelde , als ook by Pott Holtenfen in 'c Ampt Kalenberg, en in een Schaapenweiders Heuvel in Hizaker, in *t Lippifche Ampt Sternberg in de laage B »fch' groeve by Schonhagen ; als mede in Engeland ; desgelyks in de Sweedfchc Provinciën Schónen en Upland. Wegens het bygemengde Zand is zy op 't gevoel fcherp, wanneet menze met den Vinger wryft, cn knarst tusfchen de Tanden, hebbende weinig famenhang en laatendc zig niet zo ligt op de Schyf draaijen of tot Aardewerk verarbeiden :vmaar zy fmelt veel vaardiger, dan andere Mergel, dour 't Vuur tot Glas, Hier behoort ook, voorhaamelyk wat de menging betreft, (uitgenomen dat het Zand veel fyner is,) de Gietmergel, Glazuur-Mergel , lo'fe Mergel of Gietzand; io Sweeden Gjutmergel; in Vrankryk Marne en pousjiere , Mar- (m) Marga Arenofa &c, Wall. Syft. Min. I. p. 75. PP 3 III. D^el.II.Stük. I. Afdeel. XXIII. H0OFL-> STUK. ZindMergel. Gier- of G azuurMergel.  5S« De Kleijen of I. Afdeet. XXIII. Hoofdstuk. Mirgil, Marne vitrifiable genaamd (n). Deeze komt in de Svveedfche Provincie Upland,by Wiby, als ook niet ver van Upfal voor. Een dergelyke zou men by Go«z!ar, aan de Hanrts , aantreffen. Droog hangt zy geheel los te fa« men, als Stof; zynde dan , wegens de fynte van het Zand, zeer zagt op 't gevoel; maar, in Water geweekt , wordt zy taay, cn laat zig dan zeer wel bearbeiden. In 't Vuur (mek zy ligt tot Glas, dat , wanneer zy, als gewoonlyk, Yzerhoudende is, een zwirte Kleur heeft. Zy is zeer dienllig tot het maaken van Vormen, om in te Gieten, en, gantfeh zuiver z\mle, geeft zy aan 't Aardewerk de befte en duurzaamde Verglazing. Een Zandige Mergel, die hoog geel is van Kleur, zeer broofch , met kleine glinflerende Glimmerdeeltjes gefpreDl»eld , wordt op verfcheide plaatfep in En.,e!and gegraven en voor een j,oeje bemesting gehouden op taaijeKleyGronden. Zy is zeer onzuiver, en fmelt in Water zeer gemakkelyk. Keijtmann befchryft een Harde geele Zandige Mergel, uit de hooge Landen van het Sticht van Utrecht, waar mede aldaar het Land, gelyk op andere plaat- (n) Ma'ga Farinaeen non cohauens, Mar^a foluta. Wait.. Syft Mm. I. p. 7*. Marga fuforia , Vitrificationem admit. seas. Mm. Reg. Sp. 32. (0) DA COSTA h'osfils. p. 68. (p) Nat. Hffl. van Holl. ii. d. ii. Stuk , Wadz. 345.  Pot-Aarden. 599 plaatfen , gemest wordt (o). De Heer BERKhey fpreekt van een Zandige Mergel, voorkomende by de Hooge Morfch: ook h'.dt zyn Ed. dezelve icsgelyks by Naarden , hier en! daar , gevonden (18) Kley die Aardig is, bruin en afgeevende aan de Banden. Onder den Latynfchen naam Umbra, een weinig, naar den Tongval, veranderd in Ombre, Umbre, Umber en Umbra ; is deeze Stof* fe in Vrankryk , Engeland , Duitfchland en 1talie , als ook door geheel Europa , bekend. Wy noemenze Omber , en verftaan daar door een bruinachtige VerwftofFe, die meestin het Turlcfche Gebied gegraven , en op 't Eiland Cyprus , zeer overvloedig, gevonden wordt. Zy komt ook op veele plaatfen in Duitfchland , gelyk te Annabcrg, Schcibenberg en Schwartzenberg in Saxen , als ook by Steinach in 't Hertogdom Koburg, in dat van Blankenburg , en verder by de Mynen van Sahlberg in Sweeden voor. In Engeland vindt m enfis) Argilla Hurrmfa fiisca inquinans. Sy/l. Nat. XU. Tom. III. Gen. s*. Sp. 18. ArgUa Piftoria fusca. WOLT. Min. ij. Humus nigro - btunr.ea. WALL. Min. 3. Terra Umbria. Bvm. Min. I. p. 4*. Urabra, Lehm. Min. s+. Umber-Eulen. VoG. Min. Syft. p. 73. Argilla Mineialii fu:ca. Umbra. Wall. Syft. Min. 1. p. «3. Var g. PP 4 III. DEÏL. II. St«k» I. AfdfelJ XXIII. Hoofd» iTUK. XVITT. Arü'll* Vmhra. Omber.  fJOO Da Kleijen of I. A'PFEt . XXIII H FDSTUK.Omhr. a menze fomtyds , doch zeer zeldzaam, in de Aders van Lood-Erts. „ Ik hebze aangetrof,, ten in de Loodmynen van de Piek in Der„ byshire (zegtDA Costa,; by kleineklonten, gehuisvest by de donker bruine Oker. „ Ik bebze ook van de Loodmynen in Flints,, hire ontvangen en Hill verzekert, dat hy „ ze rp de Meidipp.Heuvels, in Somerfets„ hire , yjerga|erd h bbe" (<7). Ceeze Autheur betrekt de Omber tot de Okers janderen brengenze tot de Aarden Chuis; fommigen tot de Kryten. „ 't iSj (vofgens „ L 1 n n m: u») eev paarfchachtig bruine Aa de „ met een weinig Jocdenlym cn Yzer bezwangerd ; 't welk blykt uit den Zwaveügen „ Reuk als menze branJr. en de overblyvende „ rosfe Aar ;e." Eigentlyk komen tweederley St ffen , ondr den naam van Omber, voor. De eene is Kleyachrig, van gezegde hoedanig, je d en zo (tt-rk Yzerboudtnde,dat zy agttien Pond Y/er uit het Centner geeft. De andere zeer ligt, los en Aardachtig,is niet anders dan fyn vergruisd Stof van 't zogenaamd gegraven Eiout of dergelyke Stoffe, drj vende op 't VVa- ter, (t) Foif p. iot. Oelira fusca, Terra Umbrr'a diÜ3. (r) Humus colorata bituminola fusca. Urabia. Wali ¥' MiH P' 19' SP- ?• Wumia Vegttabms. Caoiwr.' Vin. p 288. (t) Vpg- Min. Syft. p. 73. (t) Ep. hin. tent. llf. Ep. V. <«) Ochra riiabilM nigro-fusc. Art Umbra Anglica fu Alplla fubf'asta. Mas. Tesf. 110. Argilla Humofa fust1. WALL, Syjl, Min, L p. 5 8. PP 5 III. Deel. II. Stuk. I. \Fnest. xxiii., iOOFDTUK.Omber, xix. jiiotica, Nvl- >arde.  I. Afdeel. XXIII. Hoofdstuk. Nyl. Aardt, Akker- of Teelkley. <5o2 De Kleijen op Dus bepaalt Linnjeus die vrugtbaare en den wasdom der Planten zo zeer bevorderende Aarde , welke men , na de Overftroomin. gen van den Nyl ,op de Egyptifcbe Velden vindti Dezelve bruifcht met Zuuren op, kleurt niet af, en beftaat waarfchynlyk uit een Krytachtige Slibber, van Kley met Aarde gemengd. Gedroogd is zy bruinachtig van Kleur, Meelig en zagt en laat zig niet polysten; veranderende in 't Vuur weinig , dan dat zy Afehgraauw wordt en een weinig hsrder. Een dergelyke vrugtbaare uit Kley en Aarde gemengde Aardftoffe , Ackerthon genaamd, vindt men ook hier en daar in Duitschland en zelfs in Swceden , als ook in Vrankryk. ja dergelyke Poot- of Teel-Kleijen , die olgemeen vrugtbaar zyn , komen in ons Holland aan de Rivieren , waarfchynlyk weleer door dergelyke Ovcrltroomingen geboren en fomtyds eenigszins met Kalk of Kryt bezwangerd , voor (v). Deeze vallen wel doorgaans blaauwachtig, doch worden opdroogende Afchgraauw en niet hard noch taay, vergruizende zeer ligt toe Stof, inzonderheid, wanneer zy door den Regen bevogtigd zyn geweest : 'e welk een voornaame oirzaak van de vrugtbaarheid der Landeryên in Noordholland , inzonderheid in de uitgemalen Meiren, is. (20) [v) Zie de Nat. Hifi. van HM. door den Heer Dr, beekHe;, \\. D. I. stik, biadz, 334, enz.  Pot-A arden. 603 (20) Kley die gemengd is en Mergelaehig , bruin van Kleur, opbruifchende, brak, In de Woeftynen ornftreeks de Roode Zee, in Egypte, als ook by Smyrna, komt, volgens den Ridder, deeze voor, welke, zo hy aanmerkt, Afchgr uw is of b uin, door 't dr- ogen Pocijerig , zout van Smaak en mee Sterk Wa.tr opbruifchende. Cronstedt, aan wien zyn Ed. daar van gegeven hadc , befchr^ftze onder den naam van Aarde uit Paleftina. Misfchien zal dit, zegt L1 nn/eos, het Natron der Ouden zyn. Ik twyfcl niet, of het is die Zeep ■ Aarde , waar van men fchryft, dat dezelve op twee plaatfen, or,ge> vaar zes Uuren gaans beooften Smyrna, gevonden wordt, als een Soort van Schimmel dagelyks , ter hoogte van één of twee Luimen , in de Zomer - Maanden uit den Grond opfchietende. Men vergadertze alle morgens, en zy is van ongemeen gebruik tot het maaken van Zeep met Olie , waar van men aldaar, jaarlyks, '""duizend Kwintaalen ten dien einde bezigt. Dee?e witachtige Aarde wordt met Kaik gekookt, cn bet Loog daar van, inzonderheid de Schuim , is tot het Zeeproaaktn dienllig, Hiei (20) Argilla mix?a Margacea, effervescens, fiisca, Mariatico-falfa. Syft. Nat. Xll. Tom. Hl. Gen. 52. Sp. ao. Terra e Paleftina, Anon. Min. p. 115. III. Deel. II. Stuk. t Afdkel. XXIII. hoofdstuk. XX. Argilla Muriaiicc, Zou:c Kley.  I. 'Afdeel XXIII tiOOFD' «Tur. Zoatt. Kley, xx!. Argilla Vilrioia' eta. Vitriool- Kley. i > ] 604 De Kleijen of Hier uit blykt de Alkalifche natuur van deeze • Aarde (jw). ' Zonderling is 't , dat de Grond, waar op deeze Zoute Aarde groeit, des Winters, vogtig zyüde , Gras uitlevert. Zo febynt dan die Aarde niet onvrugtbaar te zyn , gelyk onze brakke Kleijen, die fterk met Zee-Zout zyn bezwarperd ( a" ). Het Natron , waar mede LirvNiFos de Ooüeriche gelyk fielt, is van eene Loogzoutige natuur: terwyi m dezelve, zo zyn Ld. aanmerkt, veel I\kei-Zout buis. veste. Dus vindt men, in Opper Ooftenryk, zelfs Korrels en Knoppen van Keuken-Zout, ingefprengd in graauwe, blaauwachuge en zwarte Kley. (21) K!ey die gemengd is en bruin, Vitrioolzoutig van Smaak, Men vindt deeze onder Moerasfen zegt Linntrus, en ik twyfel niet, of hier toe behoort die Modderige StofTe, welke de meergemelde Heer Berkhey Zwarte Veen-Kat. lekley noemt , als onder de Veenen, of ook le Blaauwe Katte-Kley, onder allerley zwarte ruin - Aarde cn zelfs onder goede Kley, in ons l.and, zo zyn Ed. aanmerkt,oveivloedig voor* fco- (w) Fhih Trr.nl. abridg. by I.owTHOnp. Vol. II.p. 4(7. (x) Zit A'at. Hifi. van Heil. alt boven , bladz. 34r. f»ij Argilla mixta , fusca, Vitrioiico-fejia. Syft. Nat. II. To:n. 111 Gen. ft, Sp. 11.  Pot-Aarden. (of komende. Ik heb daar van hier voor reeds *, onder den tytel van Zwarte Kley, gefproken ,i en aangemerkt dat derzeiver Kleur waarfchyn- < lyk van Yzer afkom (tig zy. Derhalve moets men zig niet verwonderen , dat zy de Handen , als ook het Water, inzonderheid dat door Bladen of anders famentrekkende is geworden , zwart maakt als Inkt. De gewoone Kley houdt doorgaans ook eenig Yzer, gelyk gemeld is, of Yzer-Vitriool. By Idria in de Krain , als ook in 't Larnberts-Gac in de Neder-Elzas, wordt dikwils Koper-rood op en in Kley gevonden. Die Kley of Bolus , welke week zynde onder de Grond wit is, en vervolgens fchoon blaauw wordt in de Lugt, waar van ik bevoo-' rens fprak j-, als in Thuringen gevonden, zal van dergelyke Vitrioolifc'ie natuur zyn. De Vi. trioo!en ondergaan zodanige verandering door de Lugr. Ook zal van dien airt zyn de Stoffe, nu ruim twintig Jair geleeden in 't noorden van Schotland , omtrent vier Duren gaans van Aberdeen , by toeval uit een Moerasfige Grond , in de hoek van een uitgepuurd Veenof Turfland , gegraven. Onder de Mosfige bovenkorst vondt men een Laag Veen, een Voet dik , en daar onder kwam deeze Stoffe, byna in gelyke dikte , voor j zynde daar onder, zo men meende Kley. De Stoffe, nat zynde, was wit en Vettig , byna als heilagen Kalk , met Bitumineufe Strecpen doorregen ; _ wesIII. Deel.IL Stuk U l»DEET.J XXM. lOOFO- ♦ Bladz, F5S- Wi'tte >laauw- rordende iioffe. t Bbdz. iiu  I. AruEEi _XX1I1 Hoofdstuk. i O) (z) S. Doüglas Exp. and Obferv, upon a blus futftan«e &c. Poii. Trans. Vot. LVIil. p. iSi. 606 D ï K t E 1 j E S OF . weshalve zy ook: een Zwaveügen f.ank- hadt. ; Aan de Lugt blootoeiteld wierdt zy allengs blaauw. Ha blaauwe Poelje* liet zig moeielyfc, door afwasfching, van het zwarte Biturnineufe fcveiden. Met Vitriool.Zuur wierdt hetzelve donker bruin, en , Loog daar by gegooten zynde , viel een wit Poeijer op den Grond. Dit toonde duidelyk de Yzerhouden. de eigenfchap dier Stoffe, door 't maaken van Inkt met faraentrekkende Vogten. Ook zyn de Wateren , daar omftreeks, altemaal bezwangerd met dat Metaal (z). Behalve de Roode Fitrioolifche heb ik, uit Saxen , een Aluin-houdende en Salpeter • Aarden, die allen eenigszins Kleyachtig voorkomen. Een Salpeterige heb ik, bovendien, van den Berg Gede op Java, niet ver van Batavia, in Oostindie , die Klonterig is, en eene andere Aarde, grauwachtig wit van Kleur die Zoutig is en onvrugtbaar , van *t Eiland Sumatra. In hoe verre deeze tot dit Gcil.gt behooren, zal ik niet bepaalen. .De Heer WaLlkrio's heeft nog twee Soorten van Kleijen opgegeven, die eenige opmerking verdienen; hoewel zv moogiyk tot le voorgaande te betrekken zyn ; naamelyk  Pot - Aarden. 607 (jii) Kley die Glas wordt in 't Vuur, uitdroogende Korrelig. Deeze, uit Peru in Zuid-Amerika afkom-1 flig, zcu misfchien door het afwasfchen en uitfpoelen der Kleijige Stoffen , tot het bekomen van 't Goud uit dezelven, zo die Autheurj aanmerkt , kunnen geboren zyn. Zy is uit den graauwen geelachtig , naar Zandfteen gelykende, met Kwarts-Korreltjes daar door verfpreid. Dit fchynt met de bepaaling niet zeer te flrooken: want die Korreltjes zyn zo klein, dat menze met een Vergrootglas dient te befchouwen. Zyn de Korrels van deeze Kley zo groot, dat menze als een Zandfteen in verfcheiderley brokjes breeken kan , dan zou ik ze liever Klonterig noemen. Hoe 't zy,in Water lang gekookt, wordt deeze Kiey week en ontbindt zig; in Sterk Water wordt zeer weinig daar van, zonder merkelyke opbruifching, opgelost en door een Smeltvuur verwandelt zy in een vooze zwarte Slakke. (23) Kley die naauwlyks famenhangt, MeeHg' Wy (22) Argilla vitrescens, exficcata Granularis. WALL. Syjl. Min. I. p +8. Sp. f, (23) Argillx vix cohaerens, Farinacea. Wall. Sy/l. Min. 1. p. 64. Sp. 14. Calx fixa Pulverea plastica. Linn. Gen, 53. Sp. S. UI. Deil.II.Stuk. f. \rr hel. XXIII. lOCEO. VVS. XXII. Jlrgill* jranuia* is. KortehV ;e. xkui. Soluta. MeetÜtey.  L Afdeel XXIII Hoofd «tuk. Mal. Kley. XXIV. HOOFD- 008 DeKleijen Wy ontkennen niet, dat de Kley, door ; droogte zig ontbindende, wanneer zy met veel Kalk of fyn Zand gemengd is, in een Meeüge Stoffe overgaat, die geweldig ftuift en wederom , door bevogtiging, dient tot het maaken van Vormen , om Metaalén in te gieten : frwyl anderszins dat Poeijer , zeer Krytig of Kalkig zynde , gebruikt kan worden, tot het witten van Wanden en Haardtteden. Tot dergelyke gebruiken wordt in Swecden de Stoffe, welke men aldaar Trippel- Lera noemt, en die natuurlyk op verfcm.ide plaatfen valt , aangewend. Men vindtze 'er wit en ook graauw.chtig. Mooglyk zal daar toe ook de Tripel-Aarde , die ik uit Saxen heb, behooren. Limbus heeft deeze Stoffen , gelyk wy vervolgens zien zullen, tot de Krytea t'huis georagr.  DeKryten. rjo XXIV. HOOFDSTUK. I Befchryving van de Kryt en of Ka!kachtig< Aarden, die van Dieren afkomfiig zyn, ei tot Kalkbranden dienftig: onderfcheiden in el gentlyke, opbruifchende ; in Gipsachtige die met Zuur verzadigd zyn en Zandachtige gekorrelde van beiderley natuur. ï "O6 Stoffen * welken Linn^us in deeze \ J-^ verdeeling gebragc heeft , zyn zo ver| fchillende niet, als het in de eerde opflag j fchynt. Als eene Hoofdeigenfchap fielt zyn I Ed. , dat het een Dierlyke Aarde zy; welk f denkbeeld, ten opzigt van de Kalk, door fom: migen betwist wordt. Wallerius, imi mers , verzekert, dat uit Phitgewasfen ook • een zuivere M- Aarde komt en aan de zo.e. naamde Kalken der Mineraalen is geen t wyfei (aj Kalk wordt zo wel van Steen , van Koraalen ' en Kryt gebrand, als van Schulpen; 't is waari doch die Steenen, waar van men Kalk brandt' izyn van eene Kalkachtige of Krytige natuur • | gelyk Marmers en andere Kalkfteen. Over den Oirfprong der Natuu'rlyke Kalkaarde, waar van het zogenaamde Kryt wel de ialgemeenfte is, zyn de Gevoelens der Natuur-' kun- (*) Zie de SHcki, Vcrhani 0p <£ j13r l7fie. UI. Dm. II. Stuk, ^q 9 I. Afdeel; XXIV. HoOiJJSTUK. Onderfcheiding, Oirfprong Je. Kilk. larde.  i. Afdeel XXIV Hoofdstuk. 610 De Kryt en o? kundigen grootelyks verdeeld. De meelten 'hebben zig met Neumann verbeeld, dat ' het Kryt uit de zwarte Hoorn- of Vuurfteenen ontftaa, welke daar in voorkomen, en die, door verweering in de Lugt, eerst vergruisd en voorts allengs tot een fyn wit Poeijer gebragt zouden worden (&). „ My komt (zegt „ de Hoogleeraar Vogel) dit Gevoelen on„waarfchynlyk voor; ten deele , om dat de „ Alkalifche en Keizelige Aarde van eene „ gantfch ftrydige Datuur zyn. Veel geloof„ lyker was het, deeze Hoornir.eer.en uit Kryt, dan het Kryt uit dezelven te laaten voortko„ men : aangezien men in de Hoornfteenen „ Verfteende ConchyliÖn aantreft , die onwederfpreekelyk eene Kalkachtige Grondftoffe hebben. Doch die omft.ndigheid werpt we" der dit denkbeeld om verre, en brengt ons H tot de gedagte-, dat Kryt en Hoornfteenen „ op den zelfden tyd omftaan , en noch het „ Kryt van den Hoomfteen, noch deeze van „ het Kryt, zynen oirfprong hebbe : want hoe „ zouden de Conchyliën , by eene zo groote „ verandering, als tot voortkomen der Hoorn„ fteenen uit Kryt, of omgekeerd, vereifcht „ worde, in wezen hebben kunnen blyven ? '„ De Hoogleeraar Ludwig brengt een ander Gevoelen, aangaande den Oirfprong des " Kryts, (h) NEUMANN Pt tl. Chemie*, p. 154»« (e) De Terr, Mus. Keg. Uresi. p.  Kalk -Aarden* 6ij ,, Kryts, ter baan (c). Hy verbeelde zig, dat „ hetzelve voortgekomen zy uit Kley, welke ,, beroofd was van haare vette en kleverige zelfstandigheid, waar uit vervolgens de' „ Vuurfteenen zouden ontftaan zyn, en, de„ wyl die Veifteende Schulp -Schaalen in zig ,, hebben, zou de Kryt - Aarde uit de Zee zyn j, opgeworpen. Dit Gevoelen heeft, dunkt ,> my , ook weinig waarfchynlykheid. Wy ,, kunnen , naamelyk , wat de eerlle Stelling „ betreft , de Kley niet over doen gaan tot ,, eene Kalk-Aarde, wanneer wy dezelve haa„ re kleverigheid door branden , of op eenige „ andere wyze , beneemen; bygevolg hebben „ wy geen Grond om te gelooven , dat het „ Kryt op dergelyke manier geteeld ?y (d). Ttn anderen kunnen wy ook uit eene kleve„ rige zelfftandigheid, en uit Alkalifche A:ird„ achtigedee'en.nietsHoornfteenachtigs voort„ brengen. Ten derden fchyrit het, om der Con„ chyliëo wille, niet noodig, dat het Krvt uit ,, de Zee zoude gekomen zyn. De Aai de kan ,, veeleer in haare Laagen dus gelegen heb. „ ben, en de Schulpen kunnen , door een ge„ weldige en woedende Overitrooming , daar „ in gebragt zyn. Het waarfchynlyHte Ge- voelen, over den Oirfprong van het Kryt, j> en (d) De Heer Berkhey ft>!t als een algetneene w.>ar"eid vast, d it de Kley dooc de Lugt in X. /t Tir-ndeie : sie Mto, Hifi vm Hulland 11. D. I. Stuk, bladï, »aj. Qq a III.DlBL.Ii.STÖK. I. IfdeslJ XXIV. Hoofd, tuk.  612 DeKryten of I. Afdeel. XXIV.: HoDFE- ' STUK, J i J > j 1 ») tl 3! j> m >t »> »» >» j» 3j é >: Betoo«ins dat z het een Diet'yke Aaide zy. „ en van alle andere Alkalifche Steen- en Aard, foorten, is van den Heer JBuffon , dat , naamelyk dezelven uit vergruisde en ver,, cielde Conchyliën zyn gefprooten («)• Ik „ noem, opzetrelyk, dit Gevoelen het waar, fchynlykfte : want aan deszelfs zekerheid , ontbreekt nog veel; terwyi ook het geheele , Stelzel van den Heer Boffon zeer Poëe» , tifchis, zig alleenlyk grondvestende op On, derftellingen , die door eene flerke Verbeelding voort^ebragt zyn. My komt het waar» , fchynlykst voor, dat het Kryt eere Oirfpronkelyke Aarde zy , welke door de Schaalen der Zee - Schepzelen alleenlyk uegenomen, maar niet ontftaan zy ; terwyi de zig daar in bevindende Hoornfteenen uit hunne eigene Sappen, we'ken de Natuur daar onder hadt ge i engd, en die zig by een vergaard hebben , zyn gefprooten. Ik wil , ondertusfclun, dit Gevoe'en niemand opdringen , en zal zeer wel te vrede zyn, als men het gelieft re wederleggen. Ook fpretk ik hier niet van die Hoornfteenen en Keizeis, welke Laagswyze* g-plaatst zyn tusfchen de Kalkbeddingen: want deeze hebben buiten kyf een anderen oirfprong (ƒ;." De geleerde HeerWallerius verklaart ig ook voor dit Gevoelen, dat Hekckei, eerst (e) Hi/l. Nat. Tom. I. p. 128. (f) voo, Min. Syjlem. Leipz. 176». p. 43. 6. 4,  Kalk -Aarden. 613 eerst ter baan gebragt heeft. Zonderling, nogthans, is het , dat een Oirfpronkelyke Aarde dagelyks wederom zoude geboren worden. En, dat men de Kalk - Aarde juist allermeest op die plaatfen vindt, alwaar voor derzelver Oirfprong uit de Schaalen van Zee - ochepzelen de grootfte gelegenheid was, raamelyk aan den Zeekant der VVereldsdeelen: dat men, op fommige plaatfen, den overgang van Conchyliën in eene Kalk - Aarde zeer duidelyk befpeurt , gelyk ik aangetekend heb (g): de Proeven , eindelyk , die de Alkalifche natuur der Kalk-Aarden , hier in met die van verkalkte Dieren overeenkomftig, aantoonen: dit alles loopt te famen, om de Kryten of KalkAarden , met onzen Ridder, te houden voor eene Dierlyke Aarde, als boven is gezegd. Ten opzigt van de zelfflandigheid, of het uitwendig voorkomen , zegt zyn Ed. ; ,, de „ Deeltjes zyn droog, Meelig, wr\f/>aar cn ,, befmettende." Als ook,,, Kalk-Aarde (ze„ kerlyk gebrand zynde,) is in Zuur met op5, bruifching ontbindbaar en kleurt het Water." Dit. past zeer wel op de gewoore Kalk, die oudtyds , gelyk nog op veele plaufen in de binnen-declen van Europa, van Marmer en Kalklleenen, doch in onze Provinciën meestecdeels van Strandfchulpen gebrand wordt. Men heeft weleer uit de vastheid der g3. (g) Zie 't roorg. Stuk, Wadi. 47*. 3 JILDeeuII. Stuk. I. A~r>e"l»' XXIV. Hoofdstuk. Eigen["chappen.  ( I. Afdeel. XXIV. HoOBD' STUK. Vetfchil dei Schulp* en steen* kalk. 5t4 De K r y t e w of gemetzelde Muuren van aloude Gebouwen, zigverb eld, dat de eerfte veel duurzaameren fterker famenhechtende zy. De Heer de Creutznach , Generaal van de Artillery ten dienfte van deezen Staat , fiaafde voor etnige Jaaren dit Gevoelen met kragt; aanmerktnde , dat wel de Schulp- Kalk dienftig is, om boven den Grond Muuren mede te maaken van Bakfteenen of Moppen, die weirig last te draagen hebben ; maar, om gladde Steenen aan malkander te htchtcn, waszy op zig Zt've niet bekwaam. f, Derhalve (zegt „ zyn Ed.) kan met Schulpkalk, zonder Tras, „ geen goed Werk van Hardüeen gemrtzeld „ worden, en zwaare Gebouwen, met Schulp. „ kalk a'leen opgehaald, zouden kort van duur „ zyn.-' De nuttigheden van de Schulpkalk beltaan, volgens zyn Ed., meest in het bevorderen van algemeene en byzondtre belangen onzer Vadtnanderen (k) : terwyi hy ontwyfelbaar vastffek ; dat, zo me,, Kalk en Zand alleen gebruikt, de Steenkalk minder kostbaar zal zyn en beter V\ erk geeven dan de laat* fte. Mcoglyk radt d t betrekking tot het Request,door de Hollandfche Sc' ulpkalkbrandas in den jaare 1753> by hunne Hoogmogenden ingeleverd , (trekkende ten verzoeke, dat de inlandfchc Schulpkalk, met uitfluitinge van de (*) Zie de Verhandeling over de Kalk, HtU. Mactfd. V. £*el ; cp 't jaat 17*0. in't byzonfiti , biadz. a->, 28, ij.  K A T, K • A A R D E N. 6l de.buitenslandfche Steenkalk , mogte gebezigc worden aan 's Lands Vestingwerken : waar ne vcns een Memorie gevoegd was, om te be wyzen, dat de Schulpkalk vaster en duurzaa mer dan de Steenkalk zy. Ten dien eind* worden niet alleen voorbeelden van Gebouwen meer dan een halve of een geheele Eeuw oud in onze Provincie , bygebragt, die nog he<.h en fterk zyn; gelyk de Burg te Leiden , „ waa „ van de Muuren , met Schulpkalk gemei „ zeld , dertienhonderd Jaaren de aandocnin „ van de Lugt en felle Winters hadden uil „ geitaan , zonder vermindering van flerkt „ aan de Kalkvoegen, van den tyd der Stij „ tinge af;" maar ook van den hedendaagfche tyd. Zy vertoonden , onder anderen, „ dc aan de Metzelwerken van de Wierikke " Schans, in den jaare'1673 van Schulpkal , gemaakt, fel tagtig Jaaren zo veel onderhou " niet is geweest, als aan het Kruid - Mag; zyn, met den daar om (Taanden Muur, be " den in 't jaar 1747 met Steenkalk opgi metzeld , in zes Jaaren ftédè hadt moeu , bedeed worden." Zy verhaaLn , dat i Vriesland alle Werken , zelfs die den or middelyken aanflag der Zuiderzee moeten ui ftaan , van Schulpkalk ge naakt worden , e bevestigen dat dezelve , onder Water zelfs ook duurzaamer dan de Steer ka'k zy. „ De< „ ze laatfte (zeggen zy) beftaat in 't genei „ uit Meeldeelen zonder eenige fcherpheic Qq * »c III. Deel. II. Stuk. 5 1 I. . A"r>EEL. XXIV. " Hoorn* ■ STUK, I t r % e n t k i - n n a > e  I. Afdeel XXIV. Hoofd- stuk, Kalk van Marmer best. I : I 1 ( I c ' i ) t E I 6i6 De Kryten o f „ de Schulpkalk, in tegendeel, gelefcht en tot „ Meel gebragt zynde, bshoudc aityd min of „ meer ongebrande Schulpen en Keitjes , in „ zig, welke de Verfleeninge van de Kalkme. „ de niet weinig bevorderen." Hier tegen kwa. men wederom andere Memoriën in 'c licht om dat gefielde te ontzenuwen , gelyk men elders in *t breede kan zien (i). Deeze groote verfchillen kunnen ten deele ontftaan uit het onderfcheid, dat 'er in Hf» Steenkalk pl,ats heeft, naar den aart der Stee! ren, waar van zy gebrand wordt. De blaauwe Ardumfteen, van Namen afkomftig , kan J. lyk andere Steeren van eene Leyichtige natuur, geen zo goede Kalk uitleveren, als vaser Steeren, in 't byzonder de witte Marmer, leen, welke alle anderen in deeztn te boven ;aat. En, aangezien die, naar alle waar. chynlykheid, zynen oirfprong heeft van Conhyliën , of vergruisde eq verkalkte of tot :ryt geworJene Hoorens en Schulpen, zo komt itbyna op het zelfde uit, en zal de fynheid er deelen en de manier van branding, moog. ik , m 't algemeen wel het grootfle verfchil maaken. Van Tuffteen cn dergelyke Stoffen rordt fomtyds ook Kalk gebrand , die" op ver aa dq duurzaamheid niet heeft van de ge. woo. (f) »«M*frk Jaarh^n ,an 1?H of „ ladz. 173, enz. * (i> KALM R(ifi% i, Th. p. 307 , s,|.  Kalk.Aarden. 017 woone Kalk. In Engeland brandt men Kalk van Kryt, als gemeld is, welke, mee Poeijer van Vuurfteenen,dat men\rovervloedigheefc, gemengd, tot Muurwerk zeer dienftig is,zegti Kalm. Men verzekerde hem, dat aldaar uit Vuurfteenen ook Kalk gebrand werde Die Stoffen, welken de Heer Linn^eus in dit Geflagt brengt,hebben tot haarenGrondflag gedagte Kalk-Aarde. Hy onderfcheidtze in negen Soorten , verdeeld in drie Rangen : zynde die van den eeriten ontbindbaar in Zuure Vogten , gelyk het Kryt en dergelyken: die van den tweeden daar in niet ontbindbaar, als verzadigd met Vitriool-Zuur, gelyk de Gips. Aarde: die van den derden Zandachtig gekorreld, anderszins van dergelyke natuur. Wy zullen dezelven nu gaan befchouwen. I. Ontbindbaar in Zuur. C») Ka'k - Aarde die ontbindbaar is , onvatbaar , famenhangende. Hier wordt bedoeld het Gemeene Witte Kryt,i (1) Calx folubiiis inpalpabiüs cobarens. Sy/}. Nat. Kir. Toin. 111. Gen. 53. Sp. j. Creti fu'inipeftrij alba. Syjl, Nat. VIH. p. uo6. Mus Te. 999. (t) D« Costa Fosfih. p. so. bkucjkm. Ep. Mn, Cent. UI. Ep. 2, III. Deel. II. Stuk. I. iFD"FL. XXIV. loOFD- ruï. Verfchii an Kleur.  foo De Kryten of De eigenfchappen van het Kryt in 't algemeen zyn, dat het afkleurt of afgeeft aan de Handen en ann allerley Lighaamen, die eenigszins ruuw zyn> en aan de Tonge kleeft, zynde niet koud op 't gevoel. Op de breuk is het dof en Aardig, droog, fchraa! en Meelig, hebbende altoos eenigen famenhang , waar door het by klompen verfchynt. Het Water wordt 'er fterk door aangetrokken, dringt 'er in en als door de zeltttandigheid been. In 't Vuur is bet eene der beltendigfte Aardfoorten, kunnende derhalve , volkomen zuiver zynde, en uitgehold , tot Smelttegels en Kapellen /ook in het hevig fte Vuur, gebruikt worden:maar men moet 'er geen Glas van Locd of Bismöth in fmelten ; alzo het Kryt uit dezelven het volkomene Metaal hervoortbrengt. Trapswyze met Zwavel geroost , zou het, volgens Henckel, en , met Rottekruid geroost, voU gens anderen , Zilvergreintjes geeven. Behalve het gewoone gebruik tot fchryvea en tekenen, wordt het Witte Kryt, in Engeland en elders, niet alleen gebruikt tot het verseteren van den Grond, in Leemige Landen , ilzo het met die Kley een goede Mergel wordt ; maar ook tot het branden van Kalk lis gemeld is, In kleine brokjes geflagen , maakt nen 'er beurtlings Laagen van, met Gruis van Steen- ff) Kalms Ri-z' r. Th. p, sc7, zie de befchryving emwdig. 1!. Th. p, 88, eez. ï. Afdeel XXIV. Hoofd BTOtr. Eigenfchappen, Gebruik ies Krjts- 1 ft  Kalk-Aar den. 6"21 Steenkolen , en houdt dit te famen een Etmaal gloeijcnde. Na het bran len laat men de Steenkolen onder de Kalk blyven, die dus zeer duurzaam is tot Metzelwerk , mids 'er Gruis van Vuurfteenen onder gemengd worde (2)» „ Het doorgebrande Kryt (zegt Kalm) is „ veel ligter dan voorheen, en vol fcheuren; „ uitwendig graauwathtig van de Steenkolen „ en den Rook \ inwendig ook zo wit niet „ als voorheen. Vuurfteenen van vyf Duim ,, lang en één Duim dik , die onvoorziens „ mede in de Oven gefmteten waren , vondt men insgelyks geheel wit doorgebrand." 't Is derhalve niet ongelooflyk , dat, gelyk hy elders zegt hem verhaald te zyn, aldaar ook Kalk van Vuurfteenen gebrand worde (Y). Buitendien heeft het Kryt nog veele andere gebruiken. Zyne voornaame eigenfchap, van het Zuur te breeken , welke het met de zogenaamde Kreeftoogen gemeen heeft, gaf aanleiding tot de verfcheiderley Voorfchriften van Poeijers, Koekjes, Miftuuren en Aflcookzels, tegen de Pyn voor 't Hart of SoodindeMaag, welken men in de Apotheeken vindt (f). Op zig zelf alleen, neemt het dikwils die Pynen weg, en is daar toe by den Gemeenen Man, maar ook wel in te veel gebruik, dewyl het een (r) De zelfde I. Th. p. 3«8. fi) Zie Elzevier Apothekers Wnrfer.ieek. I. Deel, op Creta, VI. Djkej. II. Stuk. I. Afdeel; XXIV. Hoofdstuk. In de Ge« necskun. de.  Afdeel. XXIV. Hoofdstuk. Kryt, Phosplio rus daar ran gemaakt. Sax Da Kutten of een Koek in de Maag en Verftoppingen kan veroirzaakcn in 't Gedarmte. Voeg hier by, dac de Verteerende kragt der Ingewanden , door een gewoon en zelfs toeneemend inflokken deezer Stoffe, allengs verzwakt en de Appetyc byna geheel weggenomen wordt. Dus kan een Middel, dat op zyn pas niet ondienfiig is, door overmaat en ongeregeldheid Vergiftig worden. . In Fabrieken dient het Kryt, onder anderen, tot het maaken van Spiegelglazen. Maar het zonderling fte is , dat men daar uit een fraaijen Phosphorus vervaardigt , naar de uitvinding van Balduinus, een Hoogduitfch Rechtsgeleerde,die wel een Werkje daar over fchreef, doch de manier niet opgaf. Men kan dezelve vinden in het Werk van den vermaarden Kunckel, naar wien derhalve die Phosphorus ook wel den naam voert. Doktor Sla re gaf, in *t jaar 1079, de manier van bereiding aan de Koninglyke Sociëteit van Londen op, welke Grew vervolgens ook in zyn Kabinet publiek maakte, zynde als volgt (t). „ Kryt, in een Kroes gloeijend gemaakt en „ fyn gewresven , werpt men by Lepeltjes „ in fterken Salpeter-Geest, tot dat die t'ee„ nemaal verzadigd zy of niet meer opbrui„ fche. Dit Vogt, met zuiver Water ver„ dund zynde, wordt gefiltreerd enuitgewaas- „ femd, (t) da Costa Tmfils, p, 7j,  Kalk-Aarden. 623 ~v femd, tot dat men een droog Zout hebbe, „ Een wel gebakken Schaaltje , dat onver „ glaasd is , geplaatst in een Reverberecr' „ Fornuis, wordt gloeijend gemaakt: mee „ werpt daar in het gedagte Zout, by wei- nig teffens, en houdt het Vuur zo fterk, „ dat het Zout kooke en zig langs het Schaal tje verfpreide. Men moet wel zorg draaien, „ van nieuw 'er by te doen , voor dat het „ laatst ingeworpene verteerd zy , en, wan„ neer het allerlaatfte niet meer rookt, fenie„ lyk het Schaaltje van 't Vuur neemen. AI„ les wel verrigt zynde, bevindt zig daar in „ een geele glinfbrr.iide StofFe , welke men „ voor de Lugt b^waaren moet; anders zou zy, in een Week, haar lichtende eigenfchap verliezen , daar in betraande, dat, wanneet „ menze een half Minuut in de Zonnefchyn3 „ of wat langer in 't Daglicht of helder Kaarsje Licht plaatst, zy eenige Minuuten in 't don- ker Licht zal geeven." Nu weinige Jaaren geleeden, vind ik een gemakkelyke manier voorgefteld, om dergelykec Phofphorus te maaken, en wel van Oefterfchulpen (v). 3> Neem gemeene Oefter-Schul„ pen en calcineerze in een goed Vuur van „ Steenkolen een half Uur lang. Laat het „ zuiverfte der Kalk fyn geftampt en gezift wpr- (v) PM. Tran/aB. fot i7fiS. f. Vol. LVIII. p, 337, III. Djjisl.I1. Stuk, L Afderl: XXIV. 'dOOFD^ STUK. Derge'ykd Pn.upli . rus van Oeftec. Schulpen.  I. Afdeel XXIV, Hoofdstuk. 614 D e Kryten of „ worden. Meng met drie deelen van dit Poei•„ jer één deel Bloem van Zwavel, en laac „ het mengzel gepropt worden in een Kroesje „ van omtrent anderhalf Duim diepte, tot dat „ hetzelve bykans vol zy. Plaats het Kroes„ je in 't midden van den Gloed en houd het „ ten minfte een Uur gloeijende, zettende het „ dan neer, om te verkoelen. Koud zynde „ fmyt de Stof 'er uit, en, die aan Hukken 3, gefneeden hebbende of gebroken, fchraap „ 'er de glanzigfte deelen af, welke, zo het „ een goede Phosphorus is, een wit Poeijer „ zullen zyn, kurnende bewaard worden door j, het droog te houden in een Flefchje met „ een Glazen Stop." Deeze Phosphorus wordt gezegd van dien aart te zyn, dat hy, eenige Sekonden aan het Daglicht bloot gefield zynde geweest in de open Lugt , dan in een donker Vertrek gebragt, zo veel Licht geeve, dat men op »c" Orlogie kan zien hoe laat het is. Hy verliest ook zyne bekwaamheid daar toe niet, al is hy een langen tyd , in digt geioldeerde Glazen Ballen , aan de Zonnefchyn bloot gefield geweest: daar, volgens L e m e r y , de Steen van Bononie hier door zyn lichtende hoedanigheid kwvt raakt. Men heeft 'er veele Proeven mede gedaan, die ik hier niet zal bvbrengen. AlJeeilyk heb ik 'er van gefproken, om dat hy veel overeenkomst heeft met den Phosphorus van  IC alk-Aarden. foj Van Kryt: waar door dan da Dierlyke Oiriprong der Kalken nader blykt. (2) Kalk-Aarde die ontbindbaar is en Poetjerig. Deeze voert den naarri van Meelkryt, om dat zy, door haare Meelachtige Poeijerigheid, byna alleen van Kryt verfchilt. Hierom noemt menze in Vrankryk Craye Topheufe, Craye d'un liane fale; dat is, Tufachtig, vuil wit Kryt. Ook geeft men 'er, zeer wel, den naam aan van Siuivige Kalk-Aarde en Kalkaartig Bergmeel. Ik noemze Kalk - Meel , omze van het andere Bergmeél , dat ftraks zal volgen , te onderfcheiden. Voorts zyn de benaamingert Van Maanmelk en Mineraale Zwam, om ze» kere redenen, hier op toegepast. Men vindt het zelden geel, gelyk in Saxen, by Timmerdall in de Sweedfche Provincie Westgothland, by Schinsnach in 't Switzerfche Kanton Bern en voor de Porta Julia by Rome ; ros of roodachtig op Gothland : maar algemeenst is het van eene onzuivere , in 't graauwe fpeelende, witte Kleur, Dus komt fa) Calx folubilis pulverea. Syft. Sas. XII. Tom. III. Gen. 5 3. Sp. z. Creta terreftris alba f. purpurascens. Syft. Nat. VIII. p. 10s. Creta pura pulverulenta. Cronst. Min, J.;5. Creta pulverulenta rudis. Creta Tophacca. Syft, Min, I. p. 2S. Rr HL Deel. II. Stuk, Afdeel» XXIV. HÖOFDITÜK. II. Calx Warmoreai Kalk- leel.  6i6* De Krïten of I. Afdeel. XXIV. Hoofd stuk. Kalkmul Verfchei«kilheden. komt het in veele deelen van Europa voor, en wel misfchien overvloedigst in het Maan- Gat, of Grot van de Maan , op den Pilatus-Berg in 't Kanton Lucern in Switzerland. Hier druipt van het Gewelf fteeds een Vogt, 't welk verandert in een Melkachtige witte vooze Stoffe , die men Maan - Melk noemt (w). Dezelve maakt aldaar een Korst aan de Wanden , dikwils van een Voet dikte. Men vindtze ook in andere Grotten , zo van Switzerland als van Italië , Hongarie, Ooftenryk , Bohème en Duitfchland; gelyk by Neurenburg en in het Baumans - Hol op den Haarts.- Ook valt het in Noorwegen , op 't Eiland Faroe en op Ysland; ja zelfs in fommige deelen van Afia en Amerika. Nooit maakt deeze Stoffe een Laag in het Aardryk: ook wordt zy niet in de diepte gevonden, maar , als gezegd is, aan de Wanden en Gewelven van Grotten, of in de Kloven van Rotfen en Steenen. In de Ley-Groeven van Engeland, komt zy voor in de Spieeten der Ley-Schotfen, en is dan dikwils met Spaath gemengd. Linhjeos vondt dezelve op laage plaatfen , tusfcher> Kalkbergen , in verfcheide deelen van Sweeden, wordende aldaar Blecke geheten. Zyn Ed. nam op Gothland zeer duidelyk waar , dat dezelve beftondt uit verweerde deeltjes van den Kalkfleen, anders (-•■;) Zie Tcgenvj, Staat ven SvistztrUnd, bladz. 317.  KalS-Aardën. 62 derls Laag-Marmer genaamd» door den Re gen afgefpoeld, en dus bevondt zyn Ed.ookdi Meelkryt vermengd met Gruis of grover Steen tjes, niet alleen , maar van Kleur als de ge segde Kalkfteen. Op Gothland was het witti zo zeldzaam, als op Oeland het roode. Doel of dit het zelfde zy, als de Maanmelk voor gemeld , die uit de Rotfen zypelt, zou met mogen twyfelen. Zy kan van 'dergelyken aan zyn. Ook vind ik aangemerkt, dat dit Meelkryt fomtyds in Klompen voortkomt, fomtyds als Meel , doch altyd zo ligt, dat zy op 't Water dryft, of daar in opbruifchende een wit Poeijer laat doorzakken. Op 't gevoel is zy ruuw, geeft aan de Handen af, als Kryt," kleeft niet aan de Tong, fmek in de Mond, en is fmaakeloos- Zy behoort tot dat Bergmeet, 't welk zo veel gerugts gemaakt heeft in voorige tyden toen fomwylen , wegens gebrek aan Koorn l in Duitfchland Brood daar van gebakken werdt! In 't jaar 1597 gefchiedde zulks in Thuringen," na een zeer natten kouden Zomer, 'van 't zo' genaamde Meel dat op zekeren Berg werdt gevonden. Men hieldt dat voor een foort van Mergel , die, gelyk wy hier bovenzagen, in Oostindie gegeten wordt. In de Opper-Lausïiits gaf de Grond vaa zekeren Berg, waar uit men Salpeter graaft , zekere Meelachtige Korreltjes uit, waar van het Arme Volk Meel maakte en Brood bakte, dat, met weezendyfc Kr 2 Meel 7 . | AFDEEtI : XXIV. ■ Hoofd* stuk. , Kalimttk i i Brood daar van gebakken,  fiï8 De KitTBH of f. I Afdeel. XXIV Hoofd- 5 stuk. i Kallpieel- i Verkeerdelyk M,> roehthus > geheten. | j ( I * 1 1 Gebruik. \ (x) Bruckm. Epift. Itin. Cent. i. Ep. ir. (y) De laat de Gemm. &■ Lap. Libr. II. p. 140» (3j Da Costa Ftifili, p. 40 8c 60. deel daar onder gemengd, niet onfinaakelylc /as , noch onverteerbaar. Van deeze Kalk.chtige Stoffe, op zig zelve, no?thans bevondt nen het gebruik , 't zy als Brood, 't zy als 3ry, zeer nadeelig door zwaare Verftoppingen n de Ingewanden, daar uit ontftaan (x). Sommigen hebben deeze Stoffe Morochtus 'enoemd , met Aldrovandüs ; doch dit >etekende by de Ouden een Smeerige groenehtige Steen, volgens hunne b°fchry ving veel laar Spekfteen gelyKende, of naar een Vollers\arde, of naar die Kley, welke tot wegneeming /au Smeervlakken uit de Kleederen dient , Vlakken-Aarde genaamd. Zy fchryven 'er van, iat hy Melk zweet en wit afgeeft aan de Kleeleren (y). 't Kan zyn , dat die Melkgeevende :igenfchap gedagten Steen hier in 't fpel ge>ragt hebbe. Anderszins is de overeenkomst ter te zoeken. Het Kryt van Briangon , zogeïaamd, een Soort van Speklteen, door onzen Ridder tot het Geflagt van Talcum betrokken, wordt tegenwoordig voor den Lapis Moroch. \us der Ouden aangezien (z). Dit Kalk - Meel wordt in de Geneeskunde , op fommige plaatfen , als een uitmuntend Zuurbreekend en Verzagtend Middel, inzonderheid in Bloedvloeijingen , Buikloop , Graveel en kwaad*  Kalk-Aahden, 629 kwaadaartige Koortfen , gebruikt. Uitwendig is het zeer goed, tot opdrooging van loopende Zweeren, aan de beenen inzonderheid. Men kan het ook tot Witten van Muu'en als K Ik gebruiken; doch dan geeft het altoos af. Kley. achtige Gronden kan men 'er mede verbeteren. Van dergelyken aart is mooglyk die witte Stoffe , een weinig naar 't geele trekkende , welke in 't Landi'chap 'Isjampea, op Ambon, des Zomers uit den Grond opwelt, en in Kluiten famenpakt vaneen Vuist groot, welke door wryving tot Asch worden, die men als Zeep en Kalk gebruikt (o). (3) K^k-Aarde die entbindbaar is en Zemelachtig. Aan den Zeekant te Heliingeland er Roslag in S weeden, onder de oppervlakte des Aardryks, hadt Li nnjeus deeze, zo hy fchryft, in 't jaar 173a waargenomen , die naderhand ook ontdekt is op andere plaatfen. Immers, indien men 'er in 't algemeen die Aarde door verftaan zal, welke haare afkomst heeft van vergruisde en vergaane Conchyliën, waar van ik O) rumph. Aml>. Rar XVII. HoofJd. bladz. iï+. (j) C&lx folu&ilis Furfuracea. Sy/l. Nat. XII. Tom. Ilf. Gen. 58. Sp- 3- Creta Teneftris Conchacea. Cronst Min. J. a8i. Humus Animalis non cerrifica. WALL. Min 7. N. 2. Hum. Anim. Conchacea. WALL. Syft. Min. I. p, »j. Sp. Rr3 III, Duel. II. Sthk. Is Apt'eel. XXIV. HOOFDstuk.Kalkmuff 11 r- Calx Ccnthacea. Schulp, meel.  I. Afdeel. XXIV. hootdituk. Schulp' mul. (h) Zie 't vootff. STUK, bladz. 476. t\t) Arena CencOaica, Sp, 11, Zie bladz, 46} , hier voor. 6'so De Kryten of ik te vooren iprakft). Dus komt zy voorby' Wehrau in de Lausnits , by Pirna in Saxen, tusfchen Halle en Eifleben, by Altzey in de Palcz, by Heydenheim in 't Wurtembergfe,in Vrankryk rondom Parys en Soisfons, als ook aan de Middellandfcbe Zee en in Italië. Dat berugte Zand van Rimini , met byna onzigtf baar kleine Hoorntjes en Schulpen meestal met Gruis derzelven , onder gewoon fyn Zand gemengd, zou men, met den Hoogleeraar Gmelin , hier ook betrekken kunnen ; doch dan vervallen wy tot dat Schulpzand , waar van ik hier voor een Soort gemaakt heb (c). Dat Schulpmeel, 'twelk de Ridder waarnam, oogichynJyk geboren uit gewoone Mosfel- of Oefterfchulpen, (waar van men fommigen nog geheel, doch met de Vingeren als Meel vergruisoaar, daar in vondt;) vertoonde zig als een Schubbige Aarde , bleek paarfchachtig blaauw, wanneer zy bevogtigd werdt, doch niet famenhangende. Op aadere plaatfen beftaat hetzelve uit Gruis van een ander flag van Sehulpdieren Wooningen , en is doorgaans wit, of ook geelachtig van K'eur; gelvk dat van Troizy, niet ver van Meaux in Chaaipjene , volmaakt. Zemeiachtig ; behalve 't welke ik ook een dergelyke bruine Aarde hej, uit on& Land. Derzeiver afkomst blykc auideiyk uit de fïerke opbrui.  K A l K • A a R, B e tf. 63! bruifching met Zuure Vogten en de verandeïing door 't Vuur in waare Kalk. A (4) Kalk-Aarde , die ontbindbaar is, Schub. ^ big, Jjcligraauw. Om wat reden onze Ridder hier van een ■ byzondere Soort gemaakt hebbe, is my duM Her. Het is , zegt hy, een grove, Schubbige, witte Aarde,nog niet tot Kryt geworden, en geboren uit Schaalen van Schulpdieren, welke door de fpoeling der Zeebaaren zyn vergruisd, Hadt niet nagenoeg het zelfde plaats in de voorgaande Soort: zelfs het voorkomen aan de Stranden , gelyk zyn Ed., ten opzigt van deeze, het Strand onzer Nederlanden opnoemt? Hier behooren , derhalve, buiten twyfel, die Kryt - Aarden , welken de meergemelde Heer Berkhey, als in ons Holland voorkomende , opgeeft, wit, geel- of zwart, agtig zynde van Kleur (d). Tot deeze of de voorgaande Soort, zal men met regt kunnen t'huis brengen dat Witte Kryt, Natuurlyke Kalk genaamd en by fommigen Bloem van Kalk , welk men in Engeland op verfcheide plaatfen vindt (e). 't Zelve, f4) Calx foluMüs Squamofa cinerea. Syjl. Nat. XII. Tom. III. Gen. Sj. Sp. 4- (d) Nat. Hifl. van Huil. II. D. II. Stuk , b!adz. 348. {e) Cieta Calcatea indurabilis. C abt nativa. WALL. Sy/l, Rr 4 M*' III. Deel. II. Stuk. I. fPEEL, KXIV. OOED'UK. IV. Calx re/lacea. Schulp- aide, Natuutlyce Kalk.  % .Afdeel XXIV. Hoofdstuk. Schulp. ^taric. i < ( < 1 I $ C De Kryten op ve, immers, verfchilt van den Kajkachiigen rufftcen , uit Schulpgruis famengefteld , hier voor befchreeven (ƒ). Men beweert dat die Stoffe het Gypfum Tymphacium van Theophaastus en PLiNiuszy; doch zy is geenszirs van eene Gipsachtige natuur. Zelfs wil men,dat de Aarde van Nierembero, zynde zo Kalkachtig bytend fcherp, dat een dood Lighaam 'er , in vierentwintig Uuren tyds , door verteerd worde, daar toe behoore. Op meer plaatfen vindt men dergelyke Natuurlyke Kalk. Aan de Kust van Afrika , by Maiokko en elders, wordt dezelve dikwils, aan het Dieplood, uit de Zee opgehaald. Hier toe betrekken wy ook de Siciliaacfche Zeep-Aarde, genaamd Terra di Baira , welke omiïrecks Panormo by Baira gevonden wordt fg ;; voernaameiyk in de fpleeen des Aardryks door de Hitte der Zon, op len Hon isberg, geboren. Dit is een witKalkchtig Poeijer, dat met Zuuren opbruiicht. lomtyds vindt men het by Klompen, als Kryt, ifgeeverde aan de Handm, en in 't Vuur een vvaveügen Damp uitlaqtende. Her van wordt, ladat het toebereid is, in de Kerkelyke Staat veel 'int. I. p. ji. Tura Aceldama. Niekbmb. Caleimonia Imwkti. H,/i. n.,t p. js6. (f) Topr.m Te/luceus. Sp, 15, zie bladz. 344. tg) Creta Arena.ea sicula , Tena di Baiia diöa. da osta Fosfits. sp, »4 p, 14,  Kal-k-Aarden. 033 veel gebruik gemaakt, onder den naam van Claramonts - Poeijer ; naar den genen , die 't eerst m trein bragt. De kragten fchynen nagenoeg met die van Kryt of Kreefts-Oogen overeen te komen. Voorts zou men de Malt theefche Aarde, der Auiheurcn ( h), hier ook kunnen t'huis brengen, welke eenigszins Mergelachtig is en tot kleine Koekjes op dat Eiland gemaakt wordt , met wel vyftieriderley Afbeeldingen vsn Santen, onder welken San Paolo, nogthans, de voornaamlte is Dit zet deeze Aarde, als een Geneesmiddel, in 't denk» beeld der Italiaanen ongemeene kragten by, LT. Vaste, niet ontbindbaar door Zuur. (5) Kalk-Aarde die vast is, Poeijerig kleevende. Onder de Moerasfige Veengronden, van Sma» land, Oeland en Westgothland, in Sweeden, komt, volgens LiNNfflos, deeze voor, welke zeer veel gelykt naar het voorbefchreevene Meelkrytof Bergmeel, maar dermaate met Vitriool-Zuur is verzadigd, dat zy niet opbrui- fche (h) Creta albescens , Terra Melitenils dieïa. DA Costa Ftsfils. Sp. «. p. 8i. (1) Calx fixa Pulirerea plaftica. Sjft. Nat. XII. Tom-Ilt. Gen. jj. Sp 5. Agancus Mineralis. CïQNST. Min, 5. Terra Tophacea. Baum. Min. 1. p. 141, Kr 5 UI. Dïel, II. Stuk. I, Afdeel.' XXIV. Hoofdstuk. SebalfAame, v. Calx ?aluftrit, rutt'ineel.  I. Afdeel. XXIV. Hoofdstuk. vr. Calx ffur. Gips. Meel. Ö34 DeKrytenoï fche met Zuuren. Zy werdt a daar gebruikt tot he' witten der Wanden , Schoorftet nen en Voeren, doch gaf altoos fterkaan deKlee« deren af, inzonderheid in vogtig Weer. (6) Kalk - Aarde , die vast is, onvatbaar » Meelig, De voorgemelde onderfcheiding , van niet met Zuuren op te bruifchen, maakt de af. zondering van deeze Stoffe , van het voorbefchreevene Meelkryt, onder den naam van Gips-Meel. Zy werdt by fommigen onderden zelfden naam van Hemel-Méel, als uit de Lugt gevallen , en van Aardmeel, als uit het Aardryk voortkomende, begreepen. De andere benaamingen , gelyk die van Maan - Melk , van Mineraale Zwam en van Morochtus of Wit Aardniet , zyn 'er ook op toegepast ge. weest. Men vindtze nu eens droog en noemtze dan Berg-Meel of gegraven Meel, of nat en vloeibaar, als dikke Melk, wanneer zy Bethlemitifchen Maan-Melk of Bergboter, en by het Bergvolk Guhr geheten wordt. By heete Baden komt zy dus in de Kloven , voornaamelyk in l (<) Calx fixa impalpabilis Farinofa. Syft. Nat. xir. Tom. II'. Gen. f j, Sp. 6. Cieta friabilisfima levisfima noncohzwns alba. W\ll- Min. iT. Marga candida Dal Pbarm. 13. Morocluhus levis pulvcru'entus. Cabth. Min. %. Terra Gypfea puiverulenta, Ckonst. Min. jj, m. Lac Xnnat. van-  K a l i - A 1 r o e h; «35 in de diep gaande Spieeten der Gipsbergen , als ook dikwils aan derzelver Voet , voor; van waar zy fomtyds, gelyk Dy Auerlledt en by Reblingen niet ver van Halle in saxen , door ftroomende Waters op 's Aardryxs Oppervlakte gevoerd wordt , en dan aanleiding heeft gegeven aan behoeftig Volk , om daar, even als van 't gedagte Meelkryt, Brood van te bakken. Men virdtze ook aan den Berg di S. Fiore, in de middelfte deelen van Italië, en elders. Weleer werdt zy voor een Ge* neesmiddel gehouden. Dat Melkachtig Vogt, als Room, op den bodem van ihtenkolenGroeven en Yzermynen in Engeland, in groote veelheid gevonden, zal misfchien van dergelyken aart zyn (i). Dit Gips-Meel is zeer ligt, gemeenlyk wit, doch fomtvds wat naar 't geele, rood- of blaauwachtige trekkende. Doorgaans is het, droog zynde, geheel Poeijerig als Meel , doch beftaat fomtyds uit fyne glinfterende Schubbetjes of Blaadjes. Naverwant is roer hetzelve de Afrofolina der Itdiaanen , de Ghaulk, Kewel of Kebic der Enge'.fchen, welke Dy de Aluinwerken aan Monre rotondo in het Groot Hertogdom Florence, aan witte Kuitfteenen, en in vakdell. Thtrm. in. Biuh. Min, I. p. 143. Cieta Fari' nacea Spor^iofa moh.:s , Agsiicus Miiieubs, Wall. Syft, Min, 1. p. ju. {i) Pbil, Trans, absiilgd by Lowthoep, Vol. II. pt^jB.. UI. Deel. II, Stuk. I. Afdeel» XXIV. Hoofdtuk. Gips* mi,  636 De Kryten of 1. AfD' EL, XXIV. HoOFf. STUK. GipsWttl. BeigMeel Du hs genaamd. J l i Gips« bloem. i 1 ( \ in Engeland , voornaamelyk in 't Graaffehap. Derbs , by de Baden van Matlock , als ook by Monyash gevonden wordt. Deeze is geheel van de natuur van Gips, fyn, wit, zwaar, murw, doch ten halve verhard, nogthans zo. danig, dat menze met een Mes als Kryt kan affchraapen , en of uit fyne Vezeltjes , die Stermwys' fpreiden , of uit ronde d>gt over elkander leggende Blaadjes famen^efteld. Onlangs heb ik vierde1 ley Ikrgmeel, dat men Duchs noemt, bekomen , 't welk uit de Kloven -*er Rotf n , by Klinkerbrurnen , tusfchen Haitorf cu OfteroJa aan den Haarts, is ver* gaderd. Het eene is wit, het . neere een weinig geelachtig, het derde ziet uit den bleek rolder , het vierde is Te?elroodachtig. Van 3eeze b uifcht het eerfte en laatfte met Sttrk Water op, de twee anderen niet. Daar uit ziet men, hoe ligt de twee Soorten, van Kalkachtig en Gipsachtig Be:gmeel, met elkander /erward kunnen worden. De laatstgeme'den yn zekei lyk het Gips - Meel , zo even beChreeven, wsar toe ook een dergelyke Stoffe lehoort van Fredricb thaler by Grafendaal , velke ik onder den naam van Steen-Mergel ekreegen had. Hier toe moet betrokken worden de zogenaamde Gipsblotm . welke men nu geheel lan half doorfchynende , dan wit, dan geel, lan Vleefchkleurig, Neftwyze in Cips-Breuen, gelyk by Saalberg en Blotha, in de Ko- ning-  Kalk-Aaruen. #37 ninglyk Pruïsfifche Londen , vindt. Dezelve beflaat uit Blaadjes , die zydewaards en by- ^ kans op de kant leggen, zo dat zy byna een j Anjelier vertoonen. Ook fchynt de Gips-Aar- s de, welke men tusfchen Krolpa, Zella en Oepiz , in Keur Saxen vindt, hier te behooren. De Meelachtige Stoffe van het gekookte Water , uit het Koekkoeks - Bad by Frankfort, overblyvende , bevind ik , in tegendeel, zeer fterk opbruirchende, en dus een waar Kalkachtig Meelkryt te zyn. III. Zandachtige gekorrelde. (7) Kalk - Aarde die vast is, byna egaal Korrelig gepoeijerd, en eenigermaate doorfchy- / tiende. Deeze , die men Gips • Zand zou kunnen noemen, komt fomwylen in Saxen voor. Zy bertaat uit witte, murwe, byna egaale Korreltjes, zynde uit verweering van de Alabaster, die Gipsaartig is , zo de Ridder wil, ontftaan. Wallerius betrektze tot zyne Aardachtige Meelige Gips, welke het Gips» Meel is , voorheen befchreeven. Daar van verfchilt dit Gips-Zand door zyne Korreligheid, c7) Calx fixa, Pulweo • Granulata , fubjnjualis, fubdi'aphana. Syft. Nat. xii, Tom. iii. Gen. si- Sp. 7. Arena Gypsea. scbreb. Lith. 144. Gypfuru teirelice Fatinaceum, Wall. Syft. Min. 1. p. 35, III. Dssl. II. Stuk, iFDEELÏ XXIV. [OOFO. ruK. GipsHeel. viu ■alx Alai, aftrina. Gipsland.  I Afdeel. XXIV. Hoofdstuk. GipsZand. vin. Calx TtS' tudinea Spaath» zand, * 2ie bladz. 444, 638 De Kryt en 0 t heid, als uit de bepaaling blykt. Tot hetzelve fchynt ook een zogenaamde Witte Talkige Aarde van de Haarts en die Gipfige Spaath. Aarde te bchooren , welke men by Eisleben in de reeten der Creisfeidfcne Gips-Bergen vindt. (S) Kalk-Aarde die ontbindbaar is en Zandig > met ronde zeer gladde Korreltjes. Hier door verftaat Linn/eos een Kalkachtig Zand , by eenigen Bergfuiker geDanmd, dat men in Vrankryk Sable Calcaire of Sable Spatheux tytelt. De Ridder geeft 'er den zonderlingen naam aan, van Schildpadden-Kalk, om dat de Zee-Schildpadden , op de Oevers van het Eiland Ascenfion in 't midden der Atlantifche Zee , 's nagts daar in haare Eije= ren leggen, 't Blykt daar uit, dat zulk Zand 3p dat Eiland voorkome, gelyk men 't zelve ook vindt op Eilanden van Indie, in Roslagen, als ook, met Gips en Kwarts vermengd, tusfchen Mergelen Kryt, by Vaugirard, niet ver van Parys. In hoe verre deeze Stoffe van het Gru:sZand verfchille , 't welk onze Ridder onder Jen naam van Sabulum voorgefteld heeft, en lat wy Zavel noemen *, is my duifter. Het- zel» f8) Calx folubilis Atenacei-grsnulata, romndata, giaMKima. Sy/l. Nat. XII. Tom. III. Gen. 5J. Sp. i.  K A t.K • A A R D E », 639 zelve , immers,beftaat ook ten deeleuit Spaathdeeltjes; doch het tegenwoordige zal Kalkach-' tiger van natuur zyn , als fterk met Zuuren opbruifchende. Zyn Ed. merkt aan, dat het1 een Zand is , met grove Korrels, van grootte als Akeleijen - Zaad , die Melkwit, ondoorfchynende en zeer glad zyn , de Handen niet befmettende. Hy acht het voortgekomen te zyn uit Gruis van Schulpen en Zeegewasfen, door de Zeebaaren fyn en glad gemaakt. (9) Kalk-Aarde die ontbindbaar is en Linsvormig gekorreld. De Bethlemitifche Linzen , zogenaamd, die men in Paleflina, Egypte en op de Libyfcne Bergen vindt, zullen mooglyk Helicieten zyn, zegt Walch (i). Ik heb, hiervoor, een naauwkeurige onderfcheiding gemaakt van dergelyke Penningfteentjes (i> De Helicieten zyn aan de fpiraale draaijen,van binnen, kenbaar ; de Porpieten aan de Raderachtige figuur ; de Oölithen aan de Rokken, waar zy uit beilaan. In deeze zogenaamde Bethlemitifche Linzen heeft niets zodanigs plaats. Van bin- (s) Calx folubilis granulata Lentiforrois. Syft. Nat. XU. Tom. UI. Oen 53. Sp. ». Tophus Calcarius Lenticularis. Syft. Nat. VIII. p, 189. (k) Verfltmis Zaakm. II. D. I. STUK, blada. «a. (O Bladz. 33' > toen ik de Kuitfteenea befcbteef. III. Dm.* II- Stuc. I. \fdekl2 XXIV. Hoofdstuk. Spaath* :cmi. IX. Calx Lentitularis. Kalk. Linzen. ,  t Afdeel XXIV. Hoofdstuk. Kali? linzen. XXV. HOOFD' <Ï4 -Vogtigheid en kunnen tot Afch verbrand wor„ den door Vuur." Hierom worden zy, van Agricola, genoemd Verjtaifbaare Aarden (m). Woodward tyteltze Drooge, Runwe, Ontbindbaar e Aarden : Wallerius Magere Aarden; 't welk echter op de Zwarte Teel-Aarde niet zeer toepasfelyk is. Men moet de Stuif .Aarden, waar van dit Hoofdftuk fpreekt, aanmerken als het laatfle ovcrblyfzel van vergaane Planten en Dieren. Stof zytgy,en zult tot Aarde wederkeeren, daar gy (m) Terra: disfipabiles, O per. p 577, III. Debl. II.Stue. I, Afdeel» XXV. Hoofd • STUK. Oirfprong tier Stuifflarden.  ld Afdeel. XXV. Hoofdstuk* 042 De FuRiURTiot gy uit genomen zyt; zeid de Schepper tot den eerften Menfche. De Grondflag der Menfchen is in het Stof, vindt men by Job. De Menfchen en Beeften gaan alie naar céne plaatfe; zy zyn alle uit Stof en keeren weder tot Stof , zegt Koning Salomo (n). Van de Plantgewas, fen is 't niet minder zeker, en deeze leveren veel meer Aarde uit. Terwyi ook de Lighaamen derDierlyke Schepzelen, ver meeftendeels, uit Plantaartig Voedzel beftaan (0): zo kan men alle deeze Aarde van PlaDtaartige afkomst rekenen. En fommigen in dit Gcflagt gebragt, die men uit het Ryk der Delfftoffen zou afleidea, hebben ook haaren eerften oirfprong uit het Planten-Ryk. Gelyk, nu , deeze Aarden van Plantgewasfen afkomftig zyn , zo leveren zy aan dezelven , wederom, het beste Voedzel uit. Hieï heeft een Omloop plaats in de groote, byna gelykende naar dien des Bloeds in de Kleine Wereld. Een Plant vergaat en uit haare Asfche (laat ik het Stof dus eens noemen) verryst een andere Plant. Een Kruid of Vrugt wordt van een Dier of van den Menfch opgegeten , en levert door den Afgang reeds een vrugtbaare Aarde. Een Dier fterft en wordt tot Stof, dat Planten voedt, die tot Voedzel ftrekken van andere Dieren. Het Gras verdort, f«) Job. IV. rs.Fremkeii. UT. vs 20. (ij Cooftat cnim quibns nutiimt Co pus, BOUW,  of Stuif- Aarde». dort , de Bloemen vallen af j voorwaar het Volk is Gras Q>). De Aarden, daar wy hier van fpreeken, komen zelden tot eene aanmerkeJyke diepte onder 's Aardryks Oppervlakte voor. Wanneer niet door Overftroomingen , of dergelyke veranderingen , een gedeelte deezer Aarde weder weggevoerd is, zyn derzelver Laagen dikker, naar dat de Grond meer met Boomen en Kruiden bezet is geweest, en naar dat dezelven langer daar op geftaan hebben. In het Sch wartswald heeft zy, op eenige plaatfen, vyf Voeten diepte: in een zeer oud Dennen-Woud , tusfchen Clausthall en Andriesberg aan den Haarts, dertien Duimen. In eea zeer vogtig Elzen- en Popelieren - Bofch , dat reeds meer dan nonderd Jaaren geftaan hadt, werdt zy een-entwintig Duimen dik bevonden. Van de Kleijen onderfcheiden zig de Aarden, doordien zyzulk een aanmerkelyken famenhang' niet hebben, dien men Kneedbaarheid noemt : van de Zanden , doordien haare Deelcjes niet zo blykbaar zyn of van eene voor 't Oog zo bepaalde figuur : als ook, doordien zy zig met Water vermengen , en eenigen tyd daar in hangen blyven. Van de Kalken of Krytea kan menze niet zo voKtrekt onderfcheiden. Zy hebben minder famenhang bruifcheniniet zo (p) Jes. XL. vs. 7. Ss 9 UI.Deel.1I.Stux 3 1* Aïdeël; XXV. Hoofd. iTUX. llgemeene loedanig. leden.  644 De Plantaartioe I. Afdeei XXV. Hoofdstuk. zo ftcrk op met Zuuren, dan gebrand zynde, ' en de Kleur maaktzedoorgaans kenbaar, 't Kan f ondertusfchen, zeer wel zyn, dat de oirfprongelyke Deeltjes der Aarden niet van die der Kleijen en Kalken en misfchien ook niet van die der Zanden verfchillen, en dat het onderfcheid alleenlyk van de bygemengde Stoffen ontftaa. Immers, vogtig in 't Vuur geworpen, rooken de Aarden fterk, en droog geworden branden zy, doch zelden meteen Vlam, en laaten een zeer fyne Asfche over. In een hevig Vuur fmelten zy, tot een Schuimig groen of zwartachtig Glas. Hier uit blykt dat op de Aarden in 't algemeen niet toepasfelyk zy, 't gene de Groote Boerhaave als het denkbeeld der Philofoophen en Chymiften, niet alt het zyne, voorftelde: „ de Aarde is een eenvoudige, „ harde , wryfbaare Delfftof, in't Vuur beften„ dig en niet vloeijende; noch door Water, noch door Alcohol , Olie of Lugt, ont„ bindbaar(g). Duifter is 't ook, hoe hard en wryfbaar op de eenvoudige Elementeele Deeltjes der Aardftoffen toepasfelyk kan zyn, wier hardheid men niet in ftaat is te onderzoeken, zo min als dezelven fyner te wryven en die veeleer voorkomen als een zagt fyn Meel (r). Gezegde hoedanigheden zyn,nogtharfs,niet allen (q) BoEBH. Chtm. Tom. I. p. 63e. (o Vergelyk, ten dien opzigte, de Kat, Hi/l. van HtU land, II. O. i. Stuk, bladz. 203 , enz.  of Stuif-Aarden. 645 allen op de byzondere Soorten even zeer toepasfelyk ; gelyk wy nu , in de befcbryving derzelven, zullen befchouwen. (1) Aarde van Plantgewas/en, die onvatbaar is en bruin. Hier verflaat onze Ridder, volgens zyn eigen verklaaring, deallerfynftedeelen derPlantgewasfen, 't zy door uitdrooging van de Zon, of door Vuur, of door langheid van Tyd, uit Mest of Teel - Aarde geboren. Dit Stof is zo dun, zegt hy, en onvatbaar, dat het met Water vermengd door het Filtrum loope en af. gefcheiden kunne worden van de grovere Aarde. Het maakt byna het eenigfte, of wel het voornaamfce en waare Voedzel der Planten uit; dewyl het zig overvloedig bevindt in goede TeelAarde, en ook, in de Lugt opgevoerd, in het vrugtbaare Regenwater. Dus komt de Aardein de Plantgewasfen, uit dezelven in de Dieren,en door derzelver Uitwerpzelen , als Mest, wederom in de Planten ; maakende eenen Omloop die verwonderlyk is , tot in fland houding van het gefchapene , volgens liet wyze oogmerk van den Schepper. Om die reden geeft, waarfchynlyk, Linnjeüs aan dit Stof den paam van Bcedalifche Aarde, Men (1) Humus Vegetabilis impalpabiiis fusca. Syft. Sm, xii, Tom. iii, Gen. 54- Sp. «. Ss 3 III. Deel. II. Stuk, I. Afdeel, XXV. Hoofd^ ituk. i. Humus DM&ka, Staf.  6qó De Plantaartiob Ia Afdeel. XXV. Hoofdstuk. Aïfchs. Men ziet dan klaar , dat dezelve over den gantfehen Aardbodem verfpreid zy , en dus in meer of minder maate den Grond vrugtbaar maake. Immers, daar geen Mest of Teel-Aarde van belang is, moet de Vrugtbaarheid alleen door Damp en Regen komen. Hier van de ongemeene fchraalheid der Heijen en bloote Zand- of Geest-Gronden. Hier van de Middelen , om niettemin Bouw- en Weidland daar van te maaken. Hiervan dat vrugtbaare Korstje, 't welk de fchraalfte Landen, nogthacs, door den Hemel-Daauw bekleedt (s). Tot deeze Soort behoort buiten twyfel dat fyee Stof, de vrugtbaarheid der Landen , op de Eilanden in de Middellandfche Zee, veelal uitmaakende, zo ligt en verftuifbaar, dat iemand *er, dikwils, den éénen Dag een vrugtbaaren Akker, den anderen een biooten Steengrond heeft (t). Op fommjgen van die Eilanden , gelyk Santerini, is de Grond geheel van Puimfteen , bedekt met een fyne Afchacln tige Aarde ; 't welk niettemin eenige Vrugtbaarheid daar aan verfchaft, door de py verheid der Ingezetenen (v). Ongemeen vrugtbaar zyn de Asfchen der Vuurbergen in het Napelfche en op 't Eiland Sicilië, in den omtrek van den Ve- (t) C-yara plenus veri Terrertri materie (ex combustis nempe Vegetantibus, per Fumum et Fuliginem,) eft Aër ? ÜOF.BH, Chem. Tom. I. p. «}7. \ (tj Zie 't voorg. Stuk , bladz. 13, 43, 67. enz. (v) Touïmeï. Reizi naar de Levant, I, D, bladz. 108,  of Stuif-Aarden. 647 Vefuvius en Ethna. Dat onze Hollandfche Turf- en Hout-Asfche, niet alleen tot Mesting der Landen in Brabant, maar ook in onze Provincie , van ouds gebruikt zy, en nog he-, den met vrugt gebruikt kan worden, inzon. derheid om driefte dorre Gronden te verbeteren , is door den meergemelden Heer le Franco, van Berkhey, echter mei eenige bepaaling, zeer omftandig aangeweezcn (w). Byzonderlyk meldt zynEd. zulks, in de byeentrekking of zogenaamde recapitulatie, aan 't end. Wat driefie dorre Gronden zyn, kwam my duifter voor, eer ik by Kjliaan vond, dat Dries - Land betekent , een nieuw ontgonnen Veid (x). Waarfchynlyk zal zyn Ed. dan daar mede bedoelen die anderszins onvru^tbaare Duin - Zand- en Hey • Gronden, van wier vrugtbaarmaaking hy, bladz. 120, fpreekt. Omftandig maakt hy gewag van de verbetering der Heylanden, door middel der van de ruigte, daarop verbrand, gekomen Asfche (y).Op dergelyke manier , zegt zyn Ed. , wordt de vrugtbaarheid der Veenlanden bevorderd , door het afbranden van de bovenkorst, met de daar op gegroeide ruigte en Kennip - Struiken; ja van (ia) 'n zyn Ed. Vertoog, ove/ het Nationaal gebruik der Turf- of Hout - Asfche in Holland. Amfterd. 177», (x) Ager novalis , novale, Verva&um &c. (j) Antwoord aan de Holl. Maujcb. Vilt. Diel , bladl. 118 , 11» , enz» Ss 4 III. Deel. II, Stuk. 1. XXVHcofd- iTUK.  I. XXV. Hoofd* stuk. 048 DePlantaartici van het Veen zelve, dat dan in een Soort van Afeh verandert, welke tot Mesting ftrekt van haar eigen Grond (z). Dus ziet men den Vogel Pheenix verryzen uit zyn Asfcbe .' Dit geeft ook aanleiding tot het in brand fteeken der Heijen, welk in Sweeden en andere Noordfche Landen, doch inzonderheid in de Ukraine, zo beker d is, onder den Hoogduitfchen naam van Schwenden , tot bederf ftrekkende van veele Landen. By ons weet men, wat ten dien op. zigte in Gelderland plaats had; voor dat, door een zeer fchcp Plakkaat, bet in brand fteeken van Veenen en Hey - Velden, in 't jaar 1765, door de Staaten verbooden werdt (a). Inderdaad , de ruigte van Hey en Doornftruiken, die een Veld tot Bouw- en Weidland onbekwaam maaken , af te branden, kan van nuttigheid zyn ; maar vrugtbaare Gronden , daar men Hooy en Stoppelen, ja zelfs het Koorn, dat men te veel heeft, door vadzigheid laat ftaan en rotten , vervolgens in 'c Voorjaar in brand te fteeken , vernielt niet alleen alle nuttige Kruiden en Boomen, maar bederft zelfs de bovenkorst der Aarde, en maakt, dat (z) 't Zelfde, bladz 03. •a) Zie de Neder U Jazrheeken van 17,55 0f XIX tw iladz. s7*. " - (*) Geogr. an4 PhV. Bmerkangen , bev einer Reife von St. Peeersburg bis Foltawa. Stockb. Krband. XXXV. 3and. Leipz, i-jo. p. Ij:.  of Stuif-Aarden. 649 dat die in lang niet tot verhaal kan komen. Dit, ondertusfchen , is , in de Ukraine , de i gewoonte van het Landvolk (b\ Het een of» andere , als bekend is, zal de oirzaak zyn, van s die brandige, dampige , zoele Lugtsgefteldheid, welke wy dikwils hier in de Voorzo. mer, met een Zuidooften Wind, eenige Da. gen hebben. De nuttigheid der Asfche , in dit opzigt, hsngt veel af van de manier, op welke zy ge. bruikt wordt. De Strooijing derzeive, over den Grond, is zeer dienftig in laage Moerasfige Veengronden; doch te groote veelheid nadeelig, dewyl zy , door de nattigheid . geweldig famenpakt, zynde hier door bekwaam tot het maaken van Kadykjes ter Waterkeeringe (c). Voorts kan de uitgeloogde Asfche, zovan Dieren als van Planten , eene aüerfynfte Aarde zynde, gebruikt worden tot het maaken van de Kroezen en Kapellen der Scheidkundigen , Alchymisten en Esfayeurs, die tegen 't fterkfte Vuur befcand zyn (d). Uit dit alles blykt verder de Naamsreden van deeze AarJfoort. (2) Aar» (c) Zie BF.bkhe7 Verloog, als boven, Madz. s s , «i enz. En de Voordellen van dt Turf.Aftb, ala een berries, ting, benevens de wyze van die re gebruiken: Niew, Landbouw IV. Stuk , Amfterd, 1765 , bl-i.dz, m% enz. [d) Boerh Chem. Tom. I. p 302, «JJ. Ss s III. Deel. II. Stuk, % Ifdeel." XXV. ItiOFD- ruic. AiAbe,  <5jo D« Plantaartioi I. XXV. SÏUK* 11. Humus Ruraiis. TeeiAariic. 1 (2) Aarde van Plantgewas/en, die volkomen Poeijerig is en zwart. In *t Hoogduitfch noemt men deeze gemeenlyk Bamm - Er de ofGarten-Erde, in '1 Sweedfch Dam-Jord en Swartmylla\ in Engeland Garden - Earth , dat is Tuin - Aarde; in Vrankryk Terreau , Terre des Jardins en Terre commune noire, dat is Gemeene Zwarte Aarde. By ons is zy ondrr d-e benaarmngen , of ook by die van Teel Aarde bekend. Dit laatfte urukt de hoedanigheid uit; dat zy, naamelyk, zeer bekwaam is tot het teelen van Plantgewasfen. Men vindtze over de Oppervlakte des Aardkloots verfpreid; zelden in aanmerkelyke diepte : evenwel, zo algemeen niet, dat men met onzen Linkje os zeggen kan, dat zy overal gevonden worde (e). In veele deelen der Indiën komt weinig en op fommige Eilanden geheel niets van deeze Aarde voor. Zal zy in de onafmeetelyke ZandWoeftynen van Afrika plaats hebben ? In Afia, in tegendeel, iszy taamelyk overvloedig. Men (O Hamus Vegetabilis perfeöe Pulverifata atra. Syft. Nat. XII. Tom. III. Gen. j4. sp. 1. Humus Vegetabilis commu. nis. Syfl. Nat. VlII. p. 109. Humus nigrescens Hortorum. rVoLT\ Min. 11. Humus communis atta. WALL,. Min. 1. Humus atra conmuns. Da Costa Fes/, 115. Humus atra :bonst. Min. $ c9|. N. 3. Humus pura. cabth. Min. 13. Humus Vegeia'iilis. Terra Ruraiis. Baum. t. i, p. iur. lumus atra. Wall. Syft, Min.x. Sp. 1. p. 14, (e) Habitat utoque. Syft. Net, XII. utfupra.  ar S t d i ï • A a a » ï r. 6$t MeD vindt menigvuldige Valeijen en Vlakten, met zulke vette zwarte Aarde , in 't midden van Siberië. Op het Zand , dat met eene Mergelachtige Stoffe overdekt is , legt zy,ini de Ukraine, dikwils een half EUe diep. Aan den Westelyken Oever der Wolga, van de Bergen, die deze Rivier bezoomen, tot aan de Choper , die in de Don vloeit, beltaatde Oppervlakte des Lands, ter hoogte van twee of drie Voeten, uit eene zwarte, vette en zeer vrugtbaare Aarde: terwyi men, aan de Oostzyde van de Wolga, vlakten heeft, van groote uitgeflrektheid, byna geheel beftaande uit geele Kley-Grond of Zand (ƒ;. In de middelde, zo wel als in de Noordelyke deelen van Europa , in Vrankryk , Engeland, Duitfchland , komt zy op plaatfen, daar broekige Landen zyn, zo wel voor, als in onze Provinciën, alwaar zy de boven - Korst der Veenen uitmaakt (g). Elders komen daar van niet alleen Oppervlakkige Beddingen, maar zelfs in aanmerkelyke diepte voor (h). Hier (ƒ) Pbil. Trans. Vol. LVII. p. 313. (g) Nat, hifi, van Holland, II. D. tl. SlüK, bladz. CU. (b) De Heet Berkhf.ï zegt (ir. D. I. stuk, bladz. $83 dat men in .Holland niet alleen de gJntfcbe Oppsrvlak.ee des Lands door een Bedde van gemengde Aarde, ter diepte van ée'n, anderhalf of twee Voeten, overdekt vindt , ma.t dat men ook ewra/, op zekere diepte , zuivere Aardbeddingen ont« moet, en beroept zig, ten dien opzigte, oj» zyne Afbeel. dingen. III. Deel. II. Stux. I. \fdehl; iXXV. Hoofdtuk. Teel* Aarde,  I. Afdeei XXV Hoofd STUK. TteL Aardt, Grond- beginzels der Aaide. 5a De Plantaartige Hier valt , derhalve , deeze zwarte Teel. • Aarde meest in de laagte; doch elders bekleedt zy den Grond der hooge Landen. Tusfchen de Rivieren Oby en Jenifca, aan de Tom by Kusnez, in Siberië, vondt Gmeli m de Bergen zelfs bedekt met eene vette zwarte Aarde, zeer vrugtbaar in Koorn (»). Schedch. zer merkt aan, dat op den top der Switzerfche Alpen , daar geen Planten groeijen, een zuivere zwartachtige Molm gevonden wordt die zig meer uitzet dan eenige bekende Aarde * en niet verglaasbaar is. Hierom, misfchien ftelt hy met Woodward en anderen, dat voor den Zondvloed de Aardkloot t'eenemaal bedekt ware met zulke Molm , en deswegen zo uitermaate vrugtbaar Qt). Zy houden, derhalve , de Teel-Aarde voor Oirfpronklyk, by de Scheppinge reeds voortgebragt. De Heer Wallerius, niettemin, en anderen, zyn volftrekt van Gevoelen , dat dezelve uit vergaane Plantgewasfen haare afkomst hebbe, befluitende zulks, voornaamelyk, uit de deelen waar in menze door een Scheidkundig onderzoek ontbindt. 'Ik zal zyn Ed. berigt, dien* aangaande, hier inrukken. „ Warm Water, by Aarde gegooten,wordt „ eenigszin* Melkachtig en minder doorfchy. „ nende; gefiltreerd en uitgewaafemd laat het » een (s) Tltr. Sibtr. Tom. I. ïrsf. p. xxxy.  © f Stuif-Aarden. 653 „ een Afchgraauw Poeijer > dat Zoutig van „ Smaak is, over. Door een fterker Vuur met „ Water afgekookt, geeft zy een vloeibaar „ Extrakt, 't welke , droog uicgewaasfemd, 3, een Lymerig Zoutig of Smeerig mengzel „ wordt. Dit mengzel fchynt niets anders te „ zyn, dan de Lymerige of Gomachtige Stof„ fe, door welke de Vezels der Plantgewas„ fen zyn verbonden geweest; aangezien men , „ door Destillatie, de zelfde Produkten byna, „ daar uit krygt, ais uit andere Lymerige en „ Gomachtige Stoffen; als ook, aangezien het even fmeltbaar is in Water, als die: zo dat „ men het geenszins als van een Mineraalen „ oirfprong kan aanmerken. Ook geeft,door „ Destillatie, de zwarte Aarde eerst een Waterig Vogt: dan een fcherpen Hinkende Geest, ,, naar dien van Wynfteen in Reuk en Smaak j> gelykende: eindelyk een weinig roode Olie." Men zou het gezegde ook kunnen opmaaken uit de figuur der Deeltjes, welken, zo zyn Ed. verhaalt, door't Mikroskoopgezien, naar dunne Rolletjes of Vezeltjes van Plantgewas/en zweemen , aan welken gewoonlyk eenig zeer fyn Zand of Stof hangt. De Heer Berkhey, integendeel, merkt aan , dat haare Deeltjes door 't Vergrootglas gezien , van eene onre« gcU (k) Woodw. Nat. Hifl. ef the Earth, Morton Nat. Hijt, ?ƒ Ntrlbamptonibire. schmichs. OryHtgr, Hth, p. 9f. lil. Deel. II. Stuk. I. Afdeel* XXV. Hoofd, stuk. 7w Aarde, Figuut let Deeljes.  6)"4 DE PUHtHSTHE I. Afdeel, XXV. Hoofd- STUK. Teel. Aarde. * Terra VirgJt De moo# lykheid, dat de Aarde uit flantge■wasfèn af komfiig zy, be> toogd. gelmaatigeenjlompe gedaante en korrelig zyn (1% Die bepaalc zeer weinig en buiten twyfel^zal zyn Ed. hier die allerkleinfte Aardjiofjes niec bedoelen, in welken men , door het Mikroskoop, zo hy elders zegt, de gedaante van Zand kan ontdekken: behoudens dat, alieenlyk, eenige fyne Deeltjes, die het Oog ontglippen, zig iets ruiger vertoonen («j). Mooglyk zal dit de reden zyn, dat de Hoofdftoffelyke Aarde, naar zyn Ed, meening, allerzuiverft en allernatuurlyksr, in de fynfte Kley-deelen be* ftaat (ra). De oirfpronkelyke deelen van Kley en Zand acht ook zyn Ed., zo wy bevoorens gezien hebben , overeenkomftig. Dus vorde. ren wy eindelyk zo ver, dat wy komen tot de MaagdelykeAarde,*das wegens haare een» voudigheid genaamd, wier Deeltjes hard.doch nogthans verdeelbaar zyn of wryfbaar, tot zo lang, dat.zy, door haare fynheid, het Oog ontglippen Co). Dat deeze laatfle in de Schepdaad des AI* magtigen begreepen zy, zal wel niemand twyfelen; maar, hoe het bykome, dat het Aard.ryk in den beginne reeds zulk een uitfteekende Vrugtbaarheid gehad hebbe, dat het zo eensklaps allerley Kruiden voortbragt; dit maakt den (l) Nat. Hifi. van Hall. II. D. 11. Stuk, bhis, 63 %, (m) De zelfdeI. Stuk, biadz. 230,231, (n) De zelfde 11. Stuk, bladz. 637. (O Bos BH. Chem. Tom, I. p. 631.  of Stuif -Aaiden. 65J den knoop. Sommigen hebben, uit eene vaste onderftelling , dat alle Teel - Aarde van Plantgewasfen afkomfiig zy , daar door den juiften tyd des Zondvloeds willen bepaal en 5 dat op geene vaste gronden fleunt. Door Proeven is waargenomen, dat de aangroeijing van de Aardkorst, in honderd Jaaren , omtrent een half Duim zy, zegt Da Costa (p^; dat my te weinig voorkomt. Zo men een Oppervlakkige Aardbedding aanwyzen kon, welke federt den Zondvloed gegroeid ware en zo lang ftil gelegen had, van twee Voeten dikte; dan zou dit evenwel goed uitkomen (q). Dusdanig omtrent is die Aardbedding aan de Wolga in Moskovie. By het booren van den Put in 't Oude Mannen Huis, hier te Amfterdam, kwamen, op omtrent vyftig en zeventig Voeten diepte , Aardbeddingen voor van vier en vyf Voeten dikte, die zekerlyk bevoorens Oppervlakkig zyn geweest, en mooglyk reeds dui. zend Jaar bedolven: zo dat men , om deeze dikte in drieduizend Jaar te vinden, de toeneeming wel ftellen mag op anderhalf of twee Duimen in een Eeuw. Daar is zekerlyk eenige aangroei jïng van vrugtbaare Aarde, zelfs op de droogfte Zandgronden, door den Regen. En , de. (p) Fotfils. p. H5. ff) Want een half Duim in honderd, is vyf Duim in duizend, en dus twintig Duim in vier duizend Jaaren, die federt den Zondvloed verJoopm zyn. Hoewel hy anders rekent. III. DesL.IL STWB2 t AFDEELi XXV, Hoofditoi. TttU Aardt,  65ö Ds Plantaartïgê i. Afdeel. XXV. Hoofdstuk. TeelAardt. dewyl het uit de Proefneemingen van den be* roemden Bonnet blykt , dat men \ Zaad van Planten kan doen groei jen jn a'ler'ey Stoffen zonder Aarde, mids die flegt bevogtigd worden met Regenwater (r): dewyl zelfs de aüerfynfle en fchraalfte Aarddeeltjes , gelykdie der Asfche, fomtyds tot Vrugtbaarheid ftrek* ken: dewyl Kley met Zand , uit Water geboren wordende , zonder A3rde , genoegzaam Voedzel aan de Planten geeven i komt het my gantfch niet onmooglyk voor, dat het Aardryk in den beginne vrugtbaar kan geweest zyn zonder zwarte Aarde. Op veele plaatfen des Aardbodems , zelfs in Engeland, is de Grond een roode Aarde of Bolus; op anderen een witte Kryt- of Kalk-Aarde, beiden vrugtbaar. Neem hier die geheele , zo ongemeen vrugtbaare , Vlakte beooften de Wolga in Moskovie, daar ik ftraks van fprak , welke uit enkele geele Kley en Zand beftaat, ten voorbedde. Tot groeijing van dergelyke Stoffen was, wegens het onder Water ftaan der Aarde, van dat het Drooge gezien werdt, niet alleen gelegenheid, maar zelfs noodzaake. Voeg I ier hy de Rivier, die het Paradvs bewaterde, tn dat, tot vervulling van 't gebrek van Regen en van Landbouw, een Damp was opgegaan uit de Aar- f» Uitgezette Verhandelingen. IIj. Deel , bladz. s« - 70. (1) Zie Verhand, over den Nieuwen Landbouw, IU, STUK. Arnfleid. by F, Houituïn. 1754, bladz, no.  Of Stuip-Aarden. 657 Aarde , door welken de gantfche Aardbodem bevogtigd werdt (*). Uit de famenhang blykt duidelyk , dat door den Heiligen Schryver aldaar bedoeld wordt, de Vrugtbaarmaaking des Aardryks te verklaaren. Men heeft, bovendien, opgemerkt, dat de Vrugtbaarheid des Aardryks naar her. Saizoen verfchille. Ja 't is zeker, dat fchraale Win-1 den en koude ziltige Dampen, die men ZeeVlammen noemt , aandoening hebben op de Landen. En , aangezien de Aarde door de Lugt vrugtbaar gemaakt wordt, als uit het zo noodig hraakender Landen blykt (s); zo moet men wel degelyk beiluiten , dat zy een Mengelmoes zy van allerley cntfloopte Plantaardge, Dieilyke en Mineraale Stoffen, opgevoerd in de Dampkring en ontbonden in het Water ; gelyk deGroote Boerhaave,zo bondig en zo omftandig , aangetoond heeft (t). Hier om tyteltze de Heer Berkhiïy, Vermengde , aan Stof verdeelde , zwarte algemeens Aarde ; maar wilze geen Zwarte Kley-Aarde genoemd hebben, hoewel zyn Ed. begrypt „ dat de fyne Kley - deelen, zo dra ze niet ,, meer aan een verbonden zyn, en met de „ zwarte Aarde vermengd worden , dan die „ Aarde (*) Gen. TI. vs. ). 1 aar komen ook fomtyds Mineraalen , inzonderheid Yzer- (m) Zie bladz. 7 ,hier voor. (n) UUgezcgti Verband, als boven, bladz. 110. PbH, Trant, Vol. L P. I p. 112. (e) Zie 't voorg. Stuk, bladz. jcö, ai». Men hadt tot neg toe vastgefleld , dat in Siberië wetzemlyke Beendet» van Olyphanten pevonden waren , en niet kunnen begry. pen, hne dezelvcn aldaar mogten gekomen zvn , wegens het zokiude Klimaat alda?r; doch uit de Kaakebeenen en randen, in menigte aan de Ohio , in Noord Amerika, ge. vonden ; waar van de ceiflen tot een vetfcheuienc' Dier bebooid be' len, de andeien geheel anders gednaid zyn, dan die der Olyphanten ; wordr, | nienegenftdande de volftrekte befl.'iten der Frar.iche Akademisten uir die zelve Beenderen ,j door den Heer Doctor Ht.'NTFH nier < nwasrfchynlyk betoopd , dat oie , zo wel sir en < r e als Ameiiliaanlcbe, Beeneters en Tanden, van een tegenwoordig onbekend Dier af-  of Stuif-Aarden. 669 Yzt• Ertfen en blauwe Aarden, van derge* gelyke natuur, ja Zwavelkies, Pyrieten en'' ftukken Bamfteen in voor. H Dat het Veen van eene Plantaartige afkomst^ ry en weezentlyk beftaa uit vergaane Krui-v( den en Boombladen j vindt hedendaags geenv twyfel meer. De meergemelde Heer le Francq van Berkhey heeft zulks door Ondervindingen en Redeneeringen , wat ons Hollard aangaat, zeer klaar en omftandig betoogd fj>> Degnerds hadt de Hey, benevens alkrley Soorten van Mos en Watergras, voor de ho; fdzaakelyke Stoffen gehouden , uit welken het Veen geboren wordt, en dan zouden de Boomen , die men 'er in vindt, maar toevallig zyn, hebben- afkomftig zyn. (PM. Tram. Vol. lvw. p. 34.) Zie oole het Latynfche Vertoog van den Heet Raspe, Hofraad van den Landgraaf van Heslenkasfel, ten dien opzigte, die aanmerkt, dar 'er zulk een verandering van Klimaaten niet onderfteld krn worden , als tot het verblyf van Olyphanten aan de Ohio of in Sibetie veteifcht werdt. (.Póil, Trans. Vol. lix. p 126.) De verandering der Klimaaten, op den Aardkloot, is inderdaad wel groot , gelyk diar uit blykt, dat het oudtyds in Italië en verder aan de Middellandfche Zee, vry fteck gevrooren heeft: maar zulks zou ik veeleer aan de verandering van 's Aardkloots Oppervlakte door den Zond* Vl'iecl, dan aan eene verwrikking van den As roelchryven. Naderhand kan het Klimaat van Italië veranderd zyn, door de opdrooging van zo veele Meiren in 't Noordooften , van waar de Koude komt. (p) Hall. Maatfcb. VUT. DEEL , II, STUK, bladz. 47-jo. Item Nat. Hifi. van Holland. II. D. 11. Sxu*, blad?. 4S0, enz. HI.DsEL.lI.SruK. K fdeel^ XXV. 00 ?D'uk. )irfprong in het :en.  67<ï De Purtaamioe Ji Afdeel. XXV. HOOFDSTUK. Vee*' /iQrde, Vrueren , Nooten, Zaacien daai in. i 4 bende derzelver Bladen ook iets toegebragt. Van Riet en Wier komt op zig zelve', zekerlyk, brandbaar Veen (q). Boombladen kan men op veele plaatfen, iszandei heid daar geen Stammen in 't Veen zyn, niet in 't Spel brengen, en, daar men ze maar enkeld in hetzelve vindt, z»l naauwlyks de oirfprong t'eenemaal aan derzelver Blaüen kunnen toegefchreeven worden. Anders is 't gelegen , daar men zekere kentekens heeft van diep onder den Grond bedolven Bosfchen, gelyk by Brugge in Vlaanderen , alwaar men zelfs de Laagen der Bladen van ieder Jaar , in het Veen, kon onderfchei. den (r). In Vrankryk en Engeland wordt, zo wel het Hout als de Bladen, tot Brandftof gebruikt , ja zelfs Turf van het Hout gemaakt I s); waar uit blykt, dat de onderftslling van fomtnigen, als of bet Hviut niets konde toebrengen tot de vorming van htt Veen, geen grond sebbe (t). Behalve de Boomftammen en Takken, en Je Wortels van veele Kruiden, die den Plantlartigen Oirfprong van het Veen nog nader landuiden, komen daar in ook veelerley Vrug:en en Zaaden voor. In Engeland, daar het Veen veelal van een Bitumineuze natuur is, Pe. (q) Het zelfde bladz. 610, enz. (r) Zie hiet voor, bladz, 7, (s) Aldaat bladz. 8. (tj Zie de Nat Hifi vaiHülmi, 11. D. 11. STOK,bladz, H« Item DEGNHKUS de Turfis. Cap, VI. p. 77.  • f Stuif-Aardïn. 67t Peat genaamd, een Soort van Dary, vindt men daar in dikwils Erwten , Wikken, Hazelnoo-/! ten, Waternnoten ; ook Eikeisen Kegels van J Pyn en Denneboomen (v) enz. Deeze komensi onder de Delfftoffen in aanmerking, hoewel zy niet verfieend zyn ; des ik daar van hier^ voor gefpreken heb* Zy zyn ook dikwils wat* Vitrioolifch , hebbende dat Zout als uit den Grond in zig getrokken , zo dat zy, aan de open Lugt bloot getteld, in 't kort vermolmen en vergruizen. De Engelfche Heer, Doctor Pars ons, heeft twee geheele Plaaten vol , van zodanige gegraven Vrugten , waar onder hy eenigen voor Amerikaanfche opgeeft, van 't Eiland Shepey, in 'c licht gebragt (w). Ten opzigt van fynere Zaaden , die in de p Veen-Aarde vervat zyn, komt hier wel by-,f zonderlyk die zeldzaame Pietra Fongaja op 't tapyt, welke in Italië gevonden wordt Dezelve valt in 't Ryk van Napels, aan de GreHzen van den Kerkelyke Staat, op Kalkbergen in de Oppervlakte, meestal twee Voeten dik; zynde een Veenige Spongieuze Klomp. Wanneer men dezelve in een vogtige Kelder legt of eenige maaien met Water begiet , zo geeft zy Paddeltoelen of Champignons uit, die bekwaam zyn voor de Keuken. Door laauw (»> Pbil. Tran/atJ. Vol. L. P. f. p. „3. O nu. Tran/aCt. Vol. L. P. I. p.J0«. Vergclyfe bladz, 9i , hieivooi, alwaaiik verzuimd heb daar van gemg te am* ken. III. Dsjïl.11, Stok/ I. fdeel; XXV.; looFD. 'UK. Veenarde. Bladz. Si, 'ddeffow n-Steen,  I. Afubel XXV. Hoofd- STUK. Veen. Aarde. Hoe zy ook op Cebergter kan ontftaan zyn I / ( 3 i (x) FER3IRS Brieft aas tValfchlard. p. 155, (y) Pbil. Trant. Vol. LVI. p. zit. 57- De Plantaartige Water daar op te gieten gefchiedt de uitgroei' ■jmg fpoediger. In vooroaame Huizen maakt men 'er gebruik van. Op die zelfde plaatfen valt ook een verharde Aarde, van den zelfden aart (x). Een annmerkelyke zwaarigheid zouden fomraigen bier ten op?jgt van den gezegden Oirfprong der Veen - Aarde kunnen inbrengen : naamelyk, hoe het bykome, dat men dezelve ook vindt op hooge Gebergten, zelfs op zodanigen , daar men Metaalmynen in heeft of Granietbergen. Op de zodanigen komen vlakke Velden voor, met een of twee Voeten vrugtbaare Aarde, die behalve veele Boomen, Heefters en Kruiden, ook goede Gras-Weiden en Koornlanden uitleveren (y). Men vindt 'er, bovendien, Valeijen, Moerasfen en Haande Wateren , waar in en om veele Planten groeijen, die door den tyd zo wel in Veen veranderen kunnen, als zulks in de laage Landen gebeurt. En, wat het Veen aangaat, dat men sp de toppen der Alpen vindt, daar naauwyks Kruiden groeijen , dit zou 'er door den Zondvloed moeten gebragt zyn, even als men Ie Zee aan onze Kusten nog dagelyks flukken 3ary, dat ook een Soort van Veen is, ziet jpwerpen. Hier zoude men billyk kunnen vraagen, hoe het  ■ © j? Sroiï-AigDEif. 073 het bykomt dat de Teel-Aarde en hen Veen, beiden van Plantaartige afkomst, zo zeer verfchillen, en zo onderfcheidbaarzyn? DeTeelAarde beilaat eigentlyk uit de fynfte Aarddeelen, die, met Water, Oliën en Zouten, gemengd, als Stof in de Lugt zyn opgevoerd, en, nedervallende, dat dunne Korstje uitmaaken, waarvan ik hier voor fprak. Het Veen beflaat uit de groffte deelen der Plantgewasfen, daar de fynfte Olie en het Zout, door de vogtigheid van den Grond , of door het Water van Moerasfen.grootendeelszyn uitgeloogd. Hierom moet, noodwendig, het Veen zo veel fchraaler dan de Teel - Aarde zyn. De Veen-Aarde, voor't overige, geeft, door haare Eigenfchappen , van gezegden Oirfprong f( uit het Planten - Ryk genoegzaame blyken. Tot Turf gedroogd vertoont zy duidelyk haare Vezelachtige zelfstandigheid, en de aart van haare brandbaarheid bewyst de afkomst genoegzaam. Ook komt in de Asfche, behalve meer of min Yzerdeelen, gemeenlyk, door uitlooging, een Alkalyn Zoutte voorfchyn, gelyk uit verbrand Hout. Dat de veelheid daar van minder is, wordt door de menigte van Aard- en Zanddeelen , in de Turf, of ook door ander Zout,veroirzaakt. Door kooken in Water komt 'er een (tinkend Vogt van,'t welke, verdikt zynde , zuur is bevonden, met Loogzout opbruifchende. Door Deftillatie hebben fommigen een Zuuren Geest en dan een roode Olie, ge- III.Dsbl.II.Stuk. vr 'j* 1; AfdeblJ XXV. HoüfDituk. VeenAarde, Eigenhappen,  ö?4 De Plantaartigk I. Afheei. XXV. Hoof» STUK. Vten■Aarde, lyk uit de Schotfche Turf; aoderen een vlug Alkalyn Zout en vervolgens een bruine Olie met een zuur Zout, gelyk uit de Franfchevan Champagne ; anderen een geel* of roodachtigen Hinkenden Geest, naardien van Hertshoorn gelykende , als uit de Sweedfche en Hollandfebe Turf, bekomen (z). In dit opzigt is een groot verfchil onder de Turven, gelyk ook in 't branden; dewyl veelen, als bekend is, zeer Zwavelig zyn , anderen niet. Dus verfchillen zy ook ongemeen in Kleur en duurzaamheid , zo ten opzigt van het branden , als van de gloeijende Kolen , welken zy geeven 5 daar in van Houtskolen onderfcheiden , dat zy niet voor dat zy geheel verteerd'zyn, uitgaan, wanneer zy niet uitgedoofd worden. Eyzonder is ook die verflikkende Damp, den Turfkolen eigen, die, na het uitdooven, in een beflooten Vertrek weder aanglimmen : mooglyk wegens de Aardharst of Zwavel, in dezeiven vervat. Dat 'er weezentlyk Zwavelachtige Stoffen in fommige Turf zyn is zekerer, dan dat alle Turf meer of min van een Bitumincuzen aart zyn zoude; gelyk de Heer Berkhey fcfeynt te willen. De Heer ten H a a f f , van wien zyn Ed. de Proefneemicgen over de Turf-As- fche (z) Hierke Tent. Chem. Degner dt Turfis Cap. XII. Zie ook het Scheidkundlg Onderzoek van het Veen, door den Heer Da. Berkhev, en de Proefneemingen van den Heer ten Haaf op de Turf. Asfche, Hit. tlift. vin Ht'l. ais boven, bladz, 30J -517,  9 V S T D I F - A A R O E K. 675 fche hadt bygcbragt , meent orde-vonden te hebben, dat de witte aanflag van 't Vaatwerk 't welk lang over den Gloed van TurfkoLo geftaan heeft, geenszins uit Zwavelachtig*, heid, maar door een Armoniakaalen Dampont. ftaa. Eene aanmerkelyke veelheid dier Stoffe verzameld, heeft zyn Ed. , door Sublimatie ' een weezentlyk Armoniak - Zout uitgeleverd. De invreetingen, daar door aan Yzeren en Koperen Vaten veroirzaakt, fchynen nader aan een zodanigen , dan aan een Zwaveligen Damp toe te fchryven. Het is ook ligt te begrypen, dat dezelve de oirzaak van die benaauwdheid kan zyn , welke geglommen Kolen in beflooten Vertrekken, zonder Zwaveligheid , die ligt te ontdekken is . veroirzaaken. 't Is verder niet vreemd, aangezien het Roet van Schaorfteenen insgelyks Armoniak-Zout uitlevert (a). Dewyl onder de Plantftoffen, waar uithtt Veen voortkomt, zo Mos , Kroos als Bladen, veele Dierly." ke, van Infekten en Wormen, gemengd zyn, is de oirfprong van dit Zout niet duider. De Turf bouw, in onze Provinciën, is reeds 1 zo omftandig befchreeven en door Piaaten op- b' gehelderd (b), dac ik daar van weinig zal fpree- ken. f» Verband, vtn bel Bataaf/eb Genooifibap re Rotterdam. V. Deel; volgens 't üittrekzel in de Miem. Vaderi Lei. ttroeff- m. Deel, Wadz. 111. (b) Zie de Tegenvj. Stalt der Vertenigdt Ntiirl. by H. V v a u. III. Dm. II. Stuk. I. XXV. Hoofd. TUK. Veen. da-ril. )e Tuifi iaw.  676 De Plantaartige L Afdeel XXV. Hoofdstuk. Veen. Aarde, ken. Alleenlyk merk ik aan , dat 'er, wan' neer het Veen zodanig legt, dat het eene Bedding maakt onder de bovecfte Aardkorst, gelyk gewoonlyk; geheel geen Konft in fteekt , om hetzelve in de gedaante van onze Turven uit te fpitten , en dan deeze Stoffe, die reeds in de Grond famengebakken is , door lugtigé oprtapeling tot het gebruik droog te maa' cn. Dus gefchiedt de Turfbouw in Sweeden en de meefte andere Landen, gelyk in Vrankryk, Engeland, Duitfchland ; ja in fommige deelen van onze Provinciën : zelfs ook wel in Holland. Gemeenlyk wordt zulks gedaan op de Heijen, in Vriesland, Groninger-Land en Overysfel, waar door men dan die zogenaamde Brouwers • Turven bekomt , welke roodachtig, los en ligt en weinig Vuurhoudende zyn. Zulk eenen Turfbouw acht men reeds meer dan vyfhonderd Jaaren in deeze Nederlanden plaats gehad te hebben (c). Of mooglyk is het allereerfte gebruik geweest, de bovenlle Hey. Zooden af te fteeken , in de gedaante van Plaggen, die men breedeTurven noemt,'twelk in fommige deelen van onze Provinciën ook nog hedendaags gefchiedt. Een andere manier be- Tirion , Amfterd. 1741. IV. Deel, bladz. si, enz- De befchryving der Veenbeddingen , Daty- en Moergronden, door den Heer DB. Bebkhey. Nat. Hift. van Holland, He D. III. Hoofdft. bladz. 71, enz. (.-; Dsgnsru» de Tu'fis, p, :Sj.  of Stuif •Aarden: 677 bgftaat in het gebruilc van de Dary of Derry , een Veenachtige Stoffe, welke aan Klompen op onze Stramien door de Zee wordt opgefmeeten en van ouds by die van Zeeland inzonder- < beid, niet alleen om de Hitte, maar ook en wel inzonderheid wegens het Zout, dat zy uit ■de Asfche haalden, gedolven, gedroogd en gebrand werdt. Men vondtze aldaar menigvul* dig, onder de Kley, in de buitendykfe Schorten ; doch dk Derry-delven is , om de Stranden niec te benadeelen, voor driehonderd Jaaren geheel afgefchaft (d). Even zo werdt het wegfpitcen der Landen , na dat men echter leeds fehroomel\ke Plasfen gemaakt hadt, in onre Provincie al voor twee Eeuwen verbooden; ten zy men of de gemaakte Graften weder vulde , en dus het Land behield, of, door een Kadyk da:.r om heen te leggen, en het Water uit te maakn, drooge Meiren maakte, van ukgeveend Land. In 't algemeen moet men voor Geld verlof tot het uitveenen bekomen van de Ambachtenuf Heerlykheden,cn dit verhoogt zeer den Prys van de Hollandfche Turf (e). De diepte , van tien , twaalf en meer Voe-1 ten,b (d) Zie. Tegcrnu. Staat van Zeeland, I. D. bladz. i7S , enz. (e; Aangaande de gtoote veelheid van Tmf , welke uit een Morgen Veenland komt en de groote waarde det Landeiyën deswegen : zie de Nederl. Jaarboeken van 1748 of II. Deel, bladz. 128, en, wegens het laatstgemelde, bet IS. Deel van 171$, bladz. 381, enz. \r v 3 XIL Deel. 31, Stok. I. Afdeel. XXV. rloOFDTUK. Veen. 4 arde. Iet Veenaggeien,  L Afdeel! XXV. i ' ' FD «TUK. V'err Au de, Regr v:n Ontgronding. 678 De Plantaartige ten, tot welke de Veenbedding zig uicftrekts, gaf aanleiding tot het Veenbaggeren, eene manier, die thans de befte Turf uitlevert. Want, door h t affpitten van hetbovenfte Veen,komt men wel haast aan Water , dat het overige geheel week en onhandelbaar maakc. Dit, Flod* der genaamd , wordt vervolgens, even als de Modder uit onze Graften , door een Yzeren Peugel, die een Schepnetje beftuurt , opgehaald, en,'t zy van den Wal, of met Schuiten op het Land gebragt, daar het zig zelve a's een weeke Modder egaal uitfpreidt, en vervolgens, byi a opgedroogd zynde, met een Spade geftcoken wordt tot Turven , van zulk een regel, maatige figuur, als wy dezelven gewoon'ykge* bruiken. Aangezien de. Turf een gewoore Brandflof uitmaakt in orze Provinciën, en voornaamelyk maar valt in Overysfef, Vriesland, Hollanden Sticht, zo zyn door derzelver Staaten ook byzoadere Ordonnantiën gemaakt, omtrent de belasting, die beraald moet worden \an de Turf, weike uit de eene Provincie in de andere gevoerd wordt. , Dit noemt men Ontgronding , en met reden, alzo de Grond dus weggevoerd wordt; 't welk door de menigte en aanhouding een a;nmerkelyke vermindering der Weidcn Teel-Landen veroirzaakt. De Uitvoer van onze (f) Z'.e de Neder!, Jaarboeken, ais boven , en 't Regifitf ézu van, op deatytel van Turf,  op Stuip-Aarden. 679 onze Turven buitenslands, is door hunne Hoo^ mogenden , uit aanmerking van het aanbelan dier BrandflofFe, volftrekt verbooden (ƒ). In de Langeüraat, een Landflreek aan d< Grenzen van Holland , bewesten 's Hertogen bofch, worden die beide manieren, zo 't fchynt famengevoegd (g). Na het afdeeken van d( bovenkorst, die een zeer geringe Turf Uitmaakt wordt de Veen-Aarde , die doorgaans één oi anderhalven Voet diep legt, met een Schop uitgegraven, en, na dat men tot Water gekomen is, verder uitgebeugeld. Het een en atv dere, op 't Land geworpen , mengt men mei een kromme Schop wel iamen , tot een dikke Bry, die ter dikte van ruim een halvtn Voel wordt gelyk gemaakt, en vervolgens, met ze< kere Yzeren Roede, tot op den Grond ver< deeld in Riemen van zeven tot regen Duimen lang en omtrent zes Duimen breed. Na dat deeze gedroogd zyn , worden ze opgenomen , aan lugtige Hoopen geftapeld, die pieramidaal oploopen, welken men Vimmen noemt, dienende tot een Maat omze te verkoopen. De Heer, die zulks verhaalt, meent aldaar duidelyk ondervonden te hebben, en zoude het-' zelve, volgens zyne Berigten, in omtrent zeventig of tagtig jaaren wederom de uitgeveende Plas vullen met een dergelyke Soort van Veen. Men (j) Zie de Verband over den Turfbouw m de Lan^t* Iraat .enz. Holl. Maatlcb, x». Dr.ai, Eeiigten ,biadz, 47-, Vv 4 UI. DEEL. II. Sxusu I. y Afdeel. 1 XXV. Hoofd- : stuk. , Lange- ftraaite1 Turf. Aangroeiing van het Veen.  t Afdeel XXV. HocFr- %TVK. VeenStatie, Vetfchil »*n de Dary. 680 De Plantaartige Men graaft aldaar , zege hy, niet meer, dm ■tot de diepte van omtrent zeven Voeten ea minder. Zyn Ed. leidt den aangroey af van allerley Waterplanten , in de uitgeveende Plasfen groeijende; zo dat dit op een en 't zelfde uitkomt als de Oirfprong van het Veen voorge. meld , en tevens dienen kan tot bevestiging van het Berigt van anderen, die vernaaien, dat bet Veen by ons in vyftig jaaren éénen Voet hoog groeije. Ten dien einde, echter, moet het Veen niet geheel uitgebaggerd zyn, rot op het daar onder leggende Zand of Kley. De reden kan zyn, of dat hetzelve nog Zaaden van Planten in hebbe, of liever dat het een bekwaamer Voedzel aan dezelven verfchaffe, en dus een] Moergrond worde voor het Veen; gelyk men daar van voorbeelden heeft ïd ons Land (/»). De meergemelde Heer Berkheï merkt aan, dac Moer, Dary, Veen en Modder, meer in benaaming dan in de daad verfchillen. De Moergrond is het weeke, Moerasilge beginzel van het Veen en Modder beftaat uit eene vermenging van Veen met Aard en Kleyachtige Stoffen , Zand , enz. Door Dary of Derry verftaat zyn Ed. , als ik het wel begryp, een Veenach ige Stoffe, die byna altoos met Aardharst of Zwavel en dikwils met Zout bezwangerd is. Van zodanig Veen, in Engeland Peat genaamd, heeft men, onder anderen, in Berks- h (i) Zie Nat, llifl, vm Htikndt II, D. I. Stuk, bladz, 91. ^  ö? Stuiï-Aarbek, <58» hire aaDmerkelyke Groeven, omtrent het Vlek Newbury, in een Valey leggende, daar de Rivier Kennet midden doorloopt. Ter wederzyde vindt men de Dary , onder Weidland van' witachtige Ar-rde , bedekkende eerst een Stoffe genaamd Clob , die uit Kley, een weinig Aarde en eenig Veen beftaat, van vier tol agttien Duimen dik. Het regte Veen of Dary legt van één tot agt Voeten diepte onder de Oppervlakte des Gronds, en maakt fom'tyds eer Bedding van agt Voeten dikte , waar ondei grof Zand. Hetzelve is zigtbaarlyfc famenge fteld utt Hout, Takken , Twygen, Bladen er Wortels van Boomen,met Gras, Stroo en veeJerley Kruiden daar onder gemengd, zynde door geduurig in 't Water 'te leggen zo zagt, dat menze gemakkelyk met een Spade af kan fteeken. De Kleur is zwartachtig bruin, zonder eenige gruizeligheid, die men vindt in de Clob , welke ook tot Brand flof dient voor den gemeenen Man, of, tot Aschgebrand, aan de Boeren verkogt wordt. De Dary wordt in Stukken, byna als onze lange Turven, gettoken, gedroogd en verder als Turf gebruikt. Daal komen veele Stammen van Boomen , DenneVrugten en Nootedoppen, als ook Hoorens en Beenders van Herten,Slagtanden van Zwynen, Koppen van Bevers en andere dingen van dier aart , in voor (i)» Dn (i) TUI. Trans. Vol» L. P. U foi 1757 j p. loj, III. De sl.II. Stuk. L Afdeel. XXV. tiOUFD-TUK. y Auy.  AïDF.ELi XXV, Hoofdstak. Soorten van Dar/. I J I c c I h u Scre- rurf. j e C d ie d< Pi S< h; hi Papier- "fc lei 882 De Plantaartige Dus blykt dat die Stoffe, welke men in En» geland Pcat noemt, weezentlyk tot het Veen behoort, en niet, gelyk Da Costa wil, daar van afgezonderd moet worden. Zy fchynt door grofheid te vcrfchillen van de Bitumineuze Dary , welke dikwils aan onze Kuiten tornt aandryven , vertoonende, zo de Heer Seukhey verhaalt, fomtyds van binnen een loutachtig Geweefzel (k). Voorts maakt hy ok gewag van eene Bitumineuze zoete Dary, ie binnenslands onder onze Beddingen, vooraamelyk aan den Duinkant, gevonden wordt en reinig van het Veen verfchilt; het welke, ge'k wy weeteo. ook fomtyds Zwavelige Turf itleverr. De Bitumineuze Soorten van Turf, die men 1 de Oofterfe Landen, als ook in Duitfchland n elders op veele plaatien graaft, en op de lebergten vindt, waar van zy Bergturf ge>emd wordt en Pekturf, by Laagen en Bedngen van groote d'kte en uitgetfrektbeid, zo Westrhalen, in 't Gulikfe en Bergfe, als ia : Noordelyke en Zuidelyke deelen van Euro:, voorkomende; door onzen Ridder, als een >ort van AarüMen, tot het GefJagt der Berg* irfte-n (Bitumina) betrokken zynde, zullen wy eroverftappen. De Papier-Turf, zogenaamd, inSweeden valide, by Cr.o;*stedt Bladerige Turf, is eene (k) Kat, H:ft, van Ihlland. 11. D, II, STUK , Msdz. 4ï»,  of Stoi f- Aarden. 683 eene nog onvolmaakte Veen-Aarde, die men op Moerasfige plaatfen vindt, alwaar zy klei-^ ne Heuveltjes formeert. Dezelve beftaat uitfc verfcheide op elkander leggende Blaadjes, niet'' allen van eene zelfde dikte, welke als Papier van een kunnen gefcheiden wor :en , waar van de naam. Ook kan men , op fommige plaatfen, daar in de biyken vinden van Wortels, Stengels en Bladen , inzonderheid digt aan de Oppervlakte. Men houdtze voor een nog onrype Veenftoffe » welke nanr verrot Hout gelykt, zo fommigen opgemerkt hebben (/). Waarfchynlyk zal de Houtachtige Dary, zo even gemeld, daar toe beheoren. Buiten en behalve de gedjgre Bitumineuze, welke men Stinkturven noemen kan, moeten\ wy nu nog acht geeven op vierderley gebruikbaare Soorten ; naamelyk de Breede of HeyTurven , die als Plaggen van de Hey-Gronden worden afgefloken en dus van 't gemeene Volk gebrand. Derzeiver Hoogduitfche naam is Rafen - Turf, de Sweedfche Myr • Torf. Zy munt in iigtheid uit,als gemeld is , beftaandc uir een zeer los geweefzel van allerley Plant en MosVezelen en Hey-Worteltjes; verbrandende zeer fchielyk. Dus is dezelve ook in geen achting en van weinig nuttigheid. Ik heb derge'yke uit (/) Zie AS.tikq. Kot. Germt in/er. p. 60, volgerij liERK. hey, als boven, bladz. 43?, III. Dsel. II. Stuk I. fdeel; XXV. !00FD» rus. Breede f Hey'iirveua  604 De Plantaartige li XXV. HoocD' STUK. Lange Stouwer Tiuven, Delf oi Zand* uit het Bentheimfe, van meer dan ééne zelf. * Handigheid. Die Soort van Turf, welke, by de ontginning der Veeclanden, onder de bovenfte Aardde Zand- of Hey - Laag voorkomt, en in groo». te lange brokken gedoken wordt, gemeenlyk Vriesfolie genaamd, is ook zeer ligt, grof en los, van rosachtige Kleur (m). Wegens'tgebruik,dat 'er de Brouwers van maaken, noemt menze Brouwers - Turf ," gelyk zy ook zeer veel tot het ftooken van Steen- en Glas-Ovens wordt gebezigd : want zy brandt fpoedig en geeft een goede Hitte, doch Kolen van belang moet men 'er niet van verwagten. Het Veen zelf, dat uit verfcheide Laagen, van byzondere hoedanigheid en Kleur beltaat, geeft onder het delven gelegenheid tot byzondere Soorten van Turf, de een beter dan de andere. Dit Turfdelven, dat by ons tog op fommige plaatfen, daar het Veen hoog en droog legt, en altoos in 't begin der Veenderyëngefchiedt , heeft hoofdzaakelyk plaats in Vrankryk, dat aan de Rivieren ook met veele Veenlanden is voorzien, gelyk in Champagne, van waar men de Turven, ja zelfs de Kolen, daar van gebrand , in menigte te Parys te koop brengt (n). Dit kan men dan Delfturf noemen, (10) Volgens den Heer Berbh&V is de Vrksfch Turf, om dat zy (het Veen wil hy zeggen) niet genoeg gerot is ,ceel van Vervie, (Hol, Maat/eb. VIII. Deel. II, STUK, bhdz maai sodtnig neb ik se nooit gezien.  ©f Stüif-Aarben» ögj wen, en van derge'yken aart zal geweest zyn de Zandturf; in aloude tyden hier te Lande in gebruik, welke uit de Duinen gegraven werdt. Nog heden graaft men, in de ZuideIjke deelen van Ysland, by de Ebbe, uit den Oever Turf, die dus weezentlyk den naam van Strandturf verdient (o). Tot de Huishouding wordt tegenwoordig, in ons Holland , byna niets gebruikt ean BaggerTurf, op de voorgemelde manier gemaakt. De Turf uit onze eigene Provincie , gelyk uit Rhyn- en Delfland , ja zelfs uit Amftelland , riet ver van deeze Stad, daar, zo wel als in de Stichtfe Veenen , fterk gebaggerd wordt , heeft de voorkeur. Uit de Noordelyke Provinciën , evenwel, inzonderheid Overysfel, komt ook zeer goede Turf, die gemeenlyk den naam van Overzeefche voert , en dikwils voor Hollandfchegefleetenwordt. Zy is,evenwel, doorgaans rosachtiger, of minder zwart van Kleur, en zo vast niet als de Turf uit de Hollandfche Veenen. Onze beroemde Ridder de Turfgraaveryè'n in de Zuidelyke deelen van Sweeden befchryvende, merkt ten dien opzigte aan , dat, hoe fchadelyk ook de afbranding der Landen, voorge- («) Zie het Vertoog over de toenesming van het Turf del» Ten in Vrankryk, door den Heer Gukttabd, Uitgezogu Verhand,. x. Deel, bladz. 105, enz. (0) OLA.lt. undPoVElsENS-Xei/ë dureh hlani. II, Th, p4 IJS* III. Dikl.ILStvk,: r; AFDEEtg XXV. Hoofd, stuk. Gewoons of öagget« Tiuf. Nadeel Jet Veenieryëito  sas De Plantaartige i. Afbrei,. XXV. Hoofdstuk * Sladz, 648. t Bladz «79. geme'd * , zy, door 'c bederf der Bosfchen, niettemin het verbranden van her. Veen nogongelyk fchadelyker is. „ In veele honderd Jaa„ ren (zege hy ) is de befte Aarde, met ie ,, verrotte Gewasfen , van de Akkers afgs». „ waaid en weggelpoelJ , en in het Veen als ,, een kostbaare Mesthoop bewaart, ten einde „ de nakomelingfchap zig daar van bedienen mogte, om daar mede hunne uitgemergelde ,, Landen te mesten" (p). Die bedenking zou men op onze Gewesten ook mogen toepasftn aangezien het Veen, met Kley of ook met Zand gemengd, eene zeer go.de Teel-Aarde uitlevert. Men zil wel inbrengen , dat 'er buitendien genoegzaam Grondsis, tot Weid-en Bouwlanden: maar de vermindering van het Bagger. Veen, dat den Prys der Turf van jaar tot jaar verhoogen doet, gcefc veel bedenken op een toekomftig gebrek , en dan zal men , voorts al Turf willende branden , ook andere Landen moeten aantasten. De aangroeijmg van hetzelve, daar ik hier voor van fprak f en die ontwyfelbaar is , heeft te langen tyd noodig. „ Een Bofch kan twintigmaal eer opfchieten „ ("zegt de Ridder,) dan nieuw Veen, dat zo „ goed zy, als het oude is geweest.'' Bovendien is gedagte herftelling naauwlyks te verwagten op Bagger - Gronden, zo ontzaglyk diep, dat 'er zodanige groeijing van Waterplanten of (f) Linn. Sehen, Reïzt, p, z}i.  of Stüif-Aarden. C8? of Mos geen plaats in hebben kan , als in Kuilen of Moerasfen (q). De uitgeveende Plasfen, bedykt en opgedroogd, leveren, wel is waar , goede Landeryën uit; doch die, al-! les onaangeroerd, laag zyn en koud van Grond en meer biootgefteld aan tedugtene Overftroomingen. Het algemeenfte en zeer bekende gebruik is toe BranditofFe, 't welk echter in deeze Provinciën veel meer plaats heeft dan elders,. Volgens Pli nios was het branden van Turf, in de eerde Eeuw na 's Heilands Geboorte, in Friesland reeds zeer gemeen. In Groot Brittannie gebruikt men meest Steenkolen, in Duitfchland Hout en Houtskolen, in Vrankryk Hout, doch wegens de fterke afneeming der Bosfchen, omflreeks Parys en de duurte van het Brandhout, heeft men daar, federc een reeks van Jaaren, langs hoe meer begonnen Turf te branden. Op fommige plaatfen, in Duitfchland , maakt imen 'er, op dergelyke manier, in Groeven of Kuilen des Aardryks, als van het Hout, Kolen van, die wel éen fterken Gloed geeven, doch tot vervoering en bewaaring niet zeer bekwaam zyn; zo wegens haare broofchbeid, als om dat zy door vogtigheid vermolmen en bederven. Hier te Lande wordt de (f) Zie de Ondervindingen dienaangaande. Nat, Hifi, van Holland, II. D. II. STOK , bladz, 49a, 494. UI. Deel. II. Sïuk. I. Afdeel; XXV. Hoofdtuk. Oebruifc 'an de rurf tot 'randftofe.  (588 D e Plantaartige L Afdeel. XXV. Hoofd. STUK. Gebtuik tot den Huishouw. de run we lange Turf, wegens de meerdere duurte van het Brandhout, als gemeld is, in Brouweryën, Branderyè'n,Glasblazeryën, Steenen Pottebakkeryën , Zeepziederyën , en toe veelerley andere Fabrieken, gebruikt. Dewyl de Goudsmids- en Steenkolen flerker Gloed geeven en minder omflag, zo worden die, evenwel, gebezigd in de Smeederyen, als ook inde Ovens en Fornuizen der Metaal-en Scheid, kundiger. Met Houtskolen vermengd is de Turf, niettemin , inzonderheid tot Kolen gebrand zynde, zeer dienftig in de Yzer.Smelteryën, toe Staahnaaken, enz. Op eenige plaatfen heeft men nog andere gebruiken van de Turf. Niet alleen de Vloer en Fondamenten , maar zelfs de Muuren deiHuizen worden 'er van opgebouwd, en de Daken, gelyk in Sweeden, inzonderheid wat de Vorst belangt , daar mede gedekt. Ten dien einde moeten 'erPlaggen vangeftoken worden, die bykans vier Ellen lang, een half Elle breed, en oDgevaar een.Staande Hand dik zyn, doch aan de zyden een weinig dunner; om het afloopen van 't Regenwater te bevorderen. Dus kan dezelve tien en meer Jaaren leggen, zonder dat menze behoeft te vernieuwen (r). Dit is niet te verwonderen, alzo men daar toe hier te Lande, aan de toppen der Boeren Daken, dikwils Flap , uit de Slooten , van dergelyke na= (r) Sictkb, Verhand, van 174; , of VIII, Band,p. sjj.  a v Stuif».Aards tv. ö% aat-jur, en aan den Zeekant ook wel Wier gebruikt, welke beiden zeer vast en digt te famen pakken. Het Stof, dat raen Turfmolm noemt, wordt' dikwils op de Velden en in de Tuinen gebragt, en ftrekt voor Kleijige Gronden toe eene goede Mesting, zo wel als de Turf-Asfche, gelyk voorheen gemeld is. Met die Molm1 kan men tedere Planten, zo wel als met Run, voor de Winter-Vorst befchutten en bewaareii voor Ongedierte. Van het Roet der Turf kan ook dergelyk gebruik gemaakt worden. De deugdzaamheid der Turf kan dikwils beoordeeld worden uit de Kleur der Asfche ' maar terwyi men hier die, welke witte Afch geeft , beter dan de gene keurt, wier Asch geel is of roodachtigals minder Zwavelig zyD» de; zo acht men elders die voor de befte welke roodachtige, daar aan die graauwe, en voor de flegtfte die witte Asch uitlevert. ' De witte Turf-Asfche wordt door den Sweedfchen Hesselius tot Haairpoeder , de geele tot Verwen , de zwarte tot Vernisfen aangepreezen. Het eer .te komt een weinig vreemd voor: maar men moet opmerken , dat die Asch, daar hy van fpreekt, zo wit was als Kryt, waanchynlyk van eene Kalkachtige natuur ( s ). Men herft immers Kalk-Aarde in onze Turf - Afch gevonden, en kreeg'er Kryftallen uit, naar 't Won. (s) StieU. Vtrbmê, van i7to, of XII. Jand, p.ïj|, Hi.Df.bi.. ii, stuk. ï. Afdeeï.» XXV. Hoofd. TUK, De Tuft. Molm, Turf. Isfclie.  I. Afdeel. XXV. Hoofdstuk. f Bladz «73. VIT. Uitmat Lutum. Modder. 690 De Plantaartige Wonder-Zout van Glauber zvveemende (O* De Inwooners van Callao,in Peru, zegt men, haaien eerst een Olie uit de Turf, welke zy in verfcheide Kwaaien gebruiken , en dan dient bun hetoverfchot tot BrandOoffe. Van'tScheidkundig onderzoek der Veen-Aarden fprak ik hier voorf- De Alchymifterj hebben'er groote Schatten in' gezogt, of liever, hunne bedrie'geryën meermaals daar mede getracht te bedekken O). (7) Aarde van Plantgewasfen, die Kaffig is, uit Moeras/en. Deeze Stoffe komt, volgens Lihn^eüs, onder Water, in alle Moerasfen voor, beftaande uit Planten . die door *t Water bewaard en niet volmaakt bedorven zyn. 't Zou daar uit fchynen.dat zyn EJ. het onrype Veen of Moer bedoelde, doch, volgens de aanhaaling van Ckonstedt, is het eene door Water uitgeloogde Stuif - Aarde, en voteens den bynaam fchynt het Slyk te zyn, of Modder, die uit eene vermenging van Veen en Aarde,en allerleydoor't Water afgefpoelde Stoffen, beftaat. Menkrygt daar uit, door affcheiding , een zwarte Aarde, die brandbaar is en baarblykelyk komt vanontfloopte Plan- (1) Nat. Hifi van HM H.Ü.II. St. bladz. s 14, S". (u) Want het was gemakkelyk, in een Turf eenig Goui te verbergen, dat dan dooi hun fcbeen voottgebragt tezy* uit ander Metaal. (7) Humus Vegetabilis acetofa faludum, Syft. Nat, XII. Tom.  of Stuif.Aarden, igi Flahtdeelen. Zy is ligt en dryft boven en kan eenigszins Kaffig genoemd worden; hoewel de Modder of het Slyk niet zodanig voorkome. In 't Franfch noemt men dit Limon, in 't' Sweedfch Dy , in 't Hoogduitfch Schlamm , jn 't Engelfch Mud, en de Latynfche naam is Lutum, gelyk de bynaam luidt. Hier zou men , mooglyk , als een MoefasVeen, die Soort van Turf kunnen t'huis brengen , welke de gewoone Brandftof in Pikardie uitmaakt. Dezelve wordt met Spaden uitgeftoken en in die gedaante gedroogd. Ik heb ook een Moerasfige Aarde , zo van de Kust van Guinee, als uit Rusland en Saxen, en van elders, welke beantwoordt aan de opgegevene bepaaling deezer Soort. Het Slyk is eigentlyk eene Stoffe, die in Staande Wateren, des Zomers, uit het daar in van zelf groeijende Flap geboren wordt, en vervolgens zig vermengende met het Stof, dat daar in door den Wind wordt gefmeeten, als ook met de Aarde, uit rottende Plantgewasfen en Boombladeren, waar by dikwils ook Dierlyke Stoffen komen, de Modder maakt,welke men dus kan aanmerken, als een mengelmoes van Slyk, Aarde, Kley, Veen en Zand. (8) Tom. III, Gen. j4. Sp.7.H.mus Vegetabilis Aquatica. Syjl. Kat, VIII. p aep. N. 3. Humus Limofa Aquarica. CAUTii, Mm. sit Humus atra paluflris. Wotr. Min. iï. Hu mui vegetabilis Lutofa. Wall. Min.s. Humus Lacuftris CbonsT. Min, iSi. Humu» aceiofa palufhis. Itituru. Wall, Syft, Min. I, p. ze. III. Dml. II.Stuk. tl Afdeel.' XXV. 300FD« TUIT. Mditt, Slyk.  I. afdeel. XXV. Hoofd* stuk. vin. "Humus TinBoria. VerwAarde. jy* De Plantaartige (8) Aa' e van Plantgewas fen, die een zwarte Kleur geeft, uit Moerasfen. In Smaland en Schónen , twee Landfchappen van Sweeden , komt deeze, volgens den Ridder , in Moerasfen, als ook in Elzen-Bofchjes voor. Zy is, zegt zyn Ed., geboren uit Slyk, met etne Vitriolifche Yzerltoffe bezwangerd, en deswegen zeer zwart afkleurende. Het Landvolk maakte 'er gebruik van , om Wollen Stoffen zwart te verwen: weshalve zy ook in Sweeden genoemd werdt Swartjord , dat is, Zwarte Aarde. Door L i n n & o s wordt hier de Zwarte Kleijige Oker, van Da Costa, t'huis gebragt, welke Walleeics tot de Twaalfde Soort betrekt. De Engelfche , nogthans , die men menigvuldig in Merionetshire vindt, en tot Ballen maakt om de Schaapen te tekenen, fchynt tot deeze Verw - Aarde te behooren; zo wel als die van 't Eiland Samos, door Tour ne- forï gemeld » welke 'er gebruikt werdt om bet Garen zwart te verwen ; want deeze was van eene Vitrioolifche natuur f». Mooglyk zal hier ook de zwarte Turkfche Aarde, Rusm genaamd, te betrekken zyn, waar van men, na li) Humus VegetabMs , atro - tir,aotia , Paludum. Syft. Jtfi, «i. Tom. Ut. Gen. s*. Sp. 8. Ochia nigra a.giUacea. DA Cost. Foffih. *o. (v> Vcyage au Levant. 1. D. bt. 16A. (uO FW. Trans, abiidjd by Lowthokf, Vol, n,p.4ï8.  of Stuif»Aarden. 693 na dat zy met ongebluschte Kalk gemengd, en in Water afgetrokken is, zig bedient tot het doen uitvallen van 't Haair (w). 1 t (9) Aarde van Plantgewas/en, die zwart is en vast wordt door 't droogen. Walle rils houdt deeze voor eene met1 Kley famengeftel !e Aarde, waar uit men haare Vastwording door 't droogen gemakkelyk begrypt. De Ridder merkt aan, dat men deeze Aarde in Schonen vinde, en dat zy tot den Landbouw eene byzondere behandeling vereifche (x~). Van Sumatra heb ik een dergelyke Pekzwarte Aarde, die Klonterig is, doch broofch en ligt, afgeevende aan de Handen. Deeze maakt aldaar, zo men my fchryft, een vetten •vrugtbaaren Grond, te aanmerkelyker, alzodie geheel fchraale zoute Witte Aarde, waar van ïk voorheen fprak,op Heuvelen naby die plaatfen , daar deeze zwarte Aarde valt, gevonden wordt. (10) Aarde uit Plantgewassen , die Okerachtig rood is. Dee.' i (e) Humus VegetabiKi atra , exlïccatioae confolidescens. Syft Nat. XII. Tom 1H. Gen. 54. Sp. 9. Argilla Vitreseens Humo mixt». Wall. Syft. Min. I. p. s». (x verge'.>k de Nyl- Aarde en Akker-of Teel-Kley, bladz.«• i, hiervoor. Argill. Sp. ij. (10) Humus Vejetabilis Ochraceo-mfa. Syft. Nat. XII. Xx 3 Tom, III. Deel. LLSTuxj I. AiFDEEL. XXV. ÏOOFDTUK.IX. Humui Pieea. Pek* Uide. x. Oamaseea. Roode Larde.  !. Afdeel. XXV. Hoofd" stuk. Rondt Aardt.. Tom. III- Gen» $4. Sp. 10. Humus mbia. WALL. Min. 5. Humus colorata purpurea. WALL. Syft. Min, I. p, II. Hu» mus jubta. DA CoïTi Fis fits, p. n«. 694. De Plantaartics Deeze Aarde is omtrent de van ouds bekende Stad Damaskus in Syrië gemeen, en voere daar van den naam, hoewel fommigen ze ook Terra Adamica heeten;alzo men zig verbeeldt, dat de eerfte Menfch gefchapen zy uit roo 'e Aarde. Zy vak ook in Engeland zeer veel, en wordt voor goed Bouwland gehouden , daar men Rog, Gerst en Erwten, in menigte op teelt. Men noemtze daarom ook wel Engel* fche Aarde, Aan de Noordzyde van de atad Cork in Ierland is het de gewoone Grond, Op fommige plaatfen valt zy bleeker, gelyk by Neuremburg in Duitfchland, in de Sweedfche Landfcbappen Dalekarlie en Helfingeland; op anderen donkerer, gelyk in Engeland en Finland. Zy heeft, gelykerwys eene dergelyke geelachtige en geelbruine Stuif - Aarde , uit Sweeden, haare Kleur van Yzer, en wordt, wanneer menze in 't Vuur brandt, langs hoe donkerer rood. Men kan derhalve hier alle de Gekleurde Yzerachtige Aarden, van den Heer Wallerjos, t'huis brengen, welken zyn Ed. in een geele, bruin geele, bleekroode en donker roode , onderfcheidt; waar van deeze de laatfle zou zyn. De Aarde van Damaskus ■wordt van Al dro v a is d o s aangemerkt, week en kneedbaar te zyn als Waschj zo dat men 'er  O F S T D 1 F - A A R D E N. 695 'er Kraaien tot Roozekranfen van maakte. Veeleer zou die derhalve tot de Kleijen of Bolusfen , en misfchien wel tot de voorheen befchreevene Turkfche Aarde, behooren. Ik heb een Aarde van Sumatra, aldaar Tanna Kevie genaamd , die zeer hoog en fchoon Kraprood is. Deeze maakt, (volgens het Berigt van den We! Ed. Geflrengen Heer Radermach f.r, die dezelve my, onder verfcheide andere Aardftoffen, van Batavia gunftig heeft toegezonden;) den Grond uit in de Negery Schieladie, by en omtrent den Vuurberg gelegen. Met Mineraale Zuuren geeft deeze geen de minfte opbruifching. Zy by de Maleijers voor Verw gebruikt , na al« voorens fyn gemalen en gemengd te zyn met Wit van Ey en Klapper- of Kokos- Nooten Olie. In Sweeden verwt men insgelyks met de gedagte Aarde, die aldaar valt. Waarfchynlyk zal hier die roode Verw - Aarde behooren, welke men zo overvloedig aan het Meir Jekogna, in Siberië , aantreft. (11) Aarde die Steenachtig is, van Ley, ros gekleurd. De Ley of Schiefer, een Steen van Plant-' aar- (11) Harnas Lapidea Schifti rubra. Sy/t. Nat. XV, Tom. III. Gen 14. Sp. ij. Humus Lapidca Schifti, lt. Westgotb, 7$, Scan 305, XXA III. Dziu II. Stuk. I. Afdeel XXV. MOOFD" iTUK. Sumatia.' Iche, xr. Humus ïcbifttCa. LeyLaide,  tfpö- De PustiiRTiuï & Afdeel, XXV. Hoofd stuk. Ley. Aardt, XTT. humus migriea. SchiefeiKwait. aartige afkomst, wordt op de Bergen , door aaa Wind en Weder lang bloot gefield te zyn, week en ro^d , tot dat zy eindelyk ontbinde in een roode Aarde. In Sweeden noemt men deeze Skifermylla. Zy kwam den Ridder in Westgothland en Schonen aldus voor. Op Vala'd va't, behalve de zwarte Teel-Aarde, ook veel roode Aarde, die los is en ligt verflujfbaar, doch tot den teelt van Aardappelen zeer hekwaam. Zy deugt niet tot Gras of Moeskruiden. By het booren tot twee ea dertig Voeten diepte in een Zwavelberg, werden aldaar verfcheide Laagen, van roode, geele, blanuwe en andere Aarden of Kleijen, aangetroffen (y), (12) Aarde die Steenachtig »v , van Ley, wryfbaar, zwart, besmettende. Onder den naam van Schieferzwart is, in Duitfchland, eene Schilders Verw bekend welke van Ley haare afkomst heeft. Deeze verfchilt, van de hier voor befchreevene VerwAarde, meer in afkomst dan in hoedanigheid, wordende van 't Landvolk in SweeJen gebruikt (y) o lafs, und Povflsens Rii/e durci Islani. Koppenh, and Leipz. 1775. u. 1 n p 164. i ï2; Humus Lapidea Schifti , fiia'nlis, atra inquinant. Syft Nat XII. Tom. til. Gen. J+ Sp 12. Humu» nigta ïiftoria, WAt t. Mm 4 Humus colotata Uituminofa, vit «ügta, vel fusca. WóLi, Syft, Min, 1. p. 19. Sp. 3, 4,  i of S t u i f - A a n d e n. 697 bruikt om de Doodkisten zwart te verwen; waar toe men hier in de Stad Zwartzel neemt, dat eene Roetachtige Stoffe is. Het Zwarte , Kryt, daar ik hitr voor van fprak *, is door s zyne vastheid van dit Schieferzwart verfchillende, en dat, waar van vervolgens onderdeLey-6 Soorten zal gefproken worden , heeft nog de liladerigheid van Ley. Deeze Stoffe is Poeije»g» gelyk ik dezelve uit Saxen heb, en dof zwart , doch fyn en ligt als Stof, wordende van de Schilders gebruikt. Van de Omber, die men Planten - Momie tytelt f , fchyntze weinig dan in Kleur te verfchillen. b (13) Aarde die Steenachtig is en zwart, van Schiefer nier en. l Tl De Schiefernieren , die dikwils Kieshouden- a de zyn 4. > verweeren door de Lugt en vergruizen tot eene dergelyke zelfitandigheid, ook u gemeenlyk zwart van Kleur. Op Oeland heeft onze Ridder zulks waargenomen, in de genen, die men Zwartballen noemt , eenig Rottekruid bevattende. Zyn Ed. achtte het zeer byzonder, dat uit een Steen eene Aarde voortko. me (z). CO (ij) Humus Lapidea Toplii Lentieularia, atta. Syft. Nat. xii. Tom. ui. Gen. 54. So. 13- (z) Zie Lsnn. Rtize deur Ottand, Dort. 1770, blads. 123. Xx 5 III.Dbhl.II. Stuk, I I. > FDEEL. XXV. looFr-1 roK * Blads, 19. t Zie adz.6or» xiii. Humus tHtieuta* S. / Rietarde. J, Zie ad». 357,  6pS De Plantaartige t. IAfdbel. XXV. Hoofdstuk. xiv. Humus Animalis Dierlyke Aaide. (14) Aarde uit Bieren , die onvatbaar is. Wanneer Dierlyke Lighaamen , door het geweld van Vuur, dat in de open Lugt door verbranding op dezeiven werkt, vernield worden , verliezen zy daar door niet alleen alle hun. ne vlugge en vloeiöaare , maar ook, door het geweld der Vlamme,, veelen hunner vaftere deelen. Dus blyft van dezeiven, eindelyk , niets dan Aarde over, welke Kalkachtig is en gemeenlyk met Aluin-Aarde, ook dikwils met Yzerachtige deelen vermengd , en niet zelden komen , in deeze uitgebrande Aarde, blyken van Phosphorus voor. Wat anders is 't geval, wanneer Dierlyke Lighaamen langzaam onder den Grond verrotten, gelyk op Kerkhoven plaats heeft, of in de open Lugt, gelyk in Krenghokken of op Slagvelden. In de Aarde, die daar van komt, vindt men een langen tyd nog blyken van eenig vlug Loogzout en ftinkende Olie. Zelden valt deeze Aarde zuiver, zynde doorgaans vermengd met andere AardilofTen ; want de veelheid is, naar de Lighaamen te rekenen, zeer klein. Anderszins wordt zy graauwachtig wit, ligt en zo (14) Humus Animalis impalpabilis. Sy/l. Nat. XII. Tom. III. Gen. 54- Sp. 4. Humus Animalis Humana, & Bruromm. Sy/l Nat Vl 11. p. 209. Sp. i , 9 Humus diverfoium Ammjlium. Cbok.t. Min. §. 148. Humus Animalis. wall. Sy/l, Min. i. p. ij,  ofStuif-Aarden. 699 zo fyn als Stof bevonden; trekkende het Was ter fterk in, en zeldzaam met Zuuren opbrui> lenende. Deeze Aarde wordt voor zeer vrugtbaar gehouden , doch ik vind aangemerkt, dat( die der Kerkhoven fchraal en nadeclig zy door het Haair, dat zig hecht aan de Wortels der Planten ( 0). Tot bereiding van Salpeter is deeze Aarde , ten minfte die , welke met Ar* moniakaale Zouten uit de uitwerpzels van Dieren of Mest vervuld is , van nuttigheid (b). Maar deeze laatfte kan men zo wel Plantaartig als Dierlyk aanmerken. Wat de Dierlyke Aarde , of het gene van de Dierlyke Lighaamen, na het vergaan, overblyft, aangaat, is 't een algemeene waarheid, dat dezelve byna geheel Plantaartig zy, gelyk ik bevooreas reeds heb aangetekend erj beweezen. Met regt en reden kon dezelve dan ook t'huis gebragt worden in dit Hoofd Huk , en, terwyi zy onzen Ridder gediend heeft tot befluit der Mineraalen , ook hier dienen tot dat der DelfftofFen, volgens de voorheen gemaakte onderfcheiding. In het volgende Stuk zal ik tot de befchryving der (a) EEBBH. Nat. Hijl. van Heil. II. D. II, Stuk, bi. «59. (i) Zie Boebh. Cbom. Tom. I. p, 44 & Vitgezegte Verland. IX. Deel, bladz, 415, III. Dem,, II. Stok. I. Afdeel. XXV. Hoofd. TUK. Dieriykjt Aarde,  700 De Stuif - Aarde w. 'I. Afdeel. XXV. hoofdstuk. De Plaaten moeten dus ingevoegd worden; Plaat XIII. tegenover Bladz. 21 XIV. 35- ..... XV. ■ ■— 47. XVI. 69. XVII. f—— 95- XVIII. 109. XIX. 129. XX. 195- XXL —— 253. XXII. 279. XXIII.—. 315. >. . . XXIV. —, — 35i BLAD- der S t e e n e n , die veelal uit Aarden of Aardachtige Stoffen famengegroeid zyn. overgaan.  BLAD W YZER DER DELFSTOFFEN. De Letter a, voor de Getallen geplaatst, wyst aan het Eerfte, en de Letter b het tweede Stuk. van dit Derde Deel der Natuurlyke Hijlorie. AA. apeiteen, i. 151 Aarden. 6. 359, 641 Aardmeel. b. 634 Acanthiodontes. a. 236 Achaat-Kogel. b. 206 Achaate Boomftcenen. b. 114 Adams-Aarde, b. 694 Adders Tongen. a. 237 Adelaarfteenen. b. 199 Aaaricieten. a. 514 Agueshells. • «c 390 Akker- of Teelkley. b. Ö02 Alabaster-Stalacliet. b. 277 Alatieten. . a. 453 Alcyonieten. 0. 574 Aluin • Aarde, l. 494 Aluin - Tuf. b. 329 Amandel-Doubletten, a. 342 Amandel.Picverfteend.b. 85 Amethyst met Water. 6. 214 Aminonieren of Am- mons - Hoorens. o. 400 Amphibiolith n a. 227 Ananas (Verfteende) b. 74 Anomiesof Anomieien. a. 375 Getakte. a. 380 Antholithen. b. 68 Anthoporieten. 0. 534 Antbropolithen. a, 197 Anthropomorpbieten. 6, 323 Appelboom.Hout ver- J tiCteUd, . h 32 j Arendfteen. . j, aoI Arkietcn. . a. gj4 Armadillenfteen. fc. ï(5o Asfche. . i 646 Ait.icolithen. fl, 266 Arteriën, • « s6s Afces op Ley? b. c9 Aftriön, . a, 30J 4ftroieren, . 0. 4gAtlas - Erts van Koper. b. 3g<$ Baarsje van Verona. a, 2rS Baden-Tuf. b, JZ Bagger-Turf. h % Bakoven Steen. & 2,i Bakfteenen. j ^ Balanieten. ^ Bafaltfteenen. b' "2 Basterd - Ark. &* Batrachiten. „' Beenl/m, ; 258 Bekerfceenen. a' 3,1i Belemnieten. "a ƒ*? Bellugen-steen. ' 1 2 Bekkeneelfceentjes; fl' ™* Berg-Aarde. J 3®f Berg-Boter; £ ^74 Berg "Groen. j' Berg-Meel. j, tf * 3f* Berg-Suiker. Berg - Turf. * < ' °3/ Berken-Kley. £ *g8*  R L A D w f 2 E & Berlyns blaauw. fc. 581 Bezoarfteen. b. 149 Bezoar van Kormandel. b. 155 Biezen op Ley. b. 46 Bismuth-Oker. b. 383 Blaasfteen. b. J29 Bladerkam. a% ^69 Bloem van Yzer. b. 276 BIof-menopLeyfteen. b. 68 Bolus. . S. 565 Boo-nea- (Verfteende) i. 4 Boombladen op Steen, é, 36 Boomfteenen, door Konst. ¥ 98, n« (Natuurtyke)./ 6. 95 Bomvaren op Lev. b. 58 Boonen - Erts van Yzer. b. 325 B > r-Doubletten. 3. 382 Brattenburgfe Penningen. «. 363 Brecnieteu. a. 509 Breinfteen. 5. 141 Bronzout - Aarde. 520 Brood. (Verfteend) V. 268 Brouwers - Turven, b.676,684 Bruinfceen - Aarde. b. 39» Bruifch-KIey. b. 584 Bucardieten. a. 340 Bu.ccinieten. a 447 Buffelfteen uit het Hart. b. 145 B urTelfteen ran Koiman- del. b. 158 Bufonires. a. 258 Bullieten. «, 443 C Capftones. a. 310 Caricöiden. a. 579 Clyophyllieten, a. 569 Carydphyilöiden. 0. 509 Cenchrieten. b. 71 Ceratieten. a. 509 Cerëiten. b. 50 Ceylonfe Varkenfceen. b. 165 Chamieten. a, 349 Ghelidonia;. a. aöi Chemnitfer Staarenfteen.üj. 55 Chorolitfoen. b. 113 Cinaber. b. 301 Cirkelfteen. b. 121 Cochlieten. a 393 Cclmnellen. a, '^IQ Concentrieten.' a, 438 Conchiaten a Coi-chites trilobus. a. 282 conchvlioi.ithen. a 33! Conichthyodontes. a. 243,260 Conieten. a. 442 Cornes de Moife. a. 390 Crapaudines. a. 258 Cyathieten. 0. 507 Cyliudrietcn. 0. 445 ■ Cyprieten. a, 443 Dj | Dary öf Derry. b. 680. I Dekzelfteentjes. a. 440 Dendrieten. ■ 94 Dennevrugt - Steen. 6.122 Dierlyke Aarde. b. 693 Diersteenen. b. 128 Discieten of Discoïden. a 558 Dobbelfteentjes(SwitzO 6.354 Donaeieten. a. 34.4 Donderfteenen. a. 425 Doodsboofdjes. a. 323 Doublet-Schulpen. a. 33S Drupfteenen. b. 248 DryrTteenén. b. uïo Duchs of Bergmeel. b. 636 Dudiey Foslils. a. 288 Duinzand. b' 428 Duivelsbrood. b. 268 E. Echinieten. a. 306 Eenhoorn. a 212 Eikels (Verftesnde) i. 88- Elpenbeen '— a. 207 Engelfche Aarde. ï, 694 Rrkrinieten. a. 535 Entomolitben. a. 263 Entrcciüeten. «.553,5+9 Ipi-  BLADWYZER. Epitonium. a, 560 Erwten fteenen. b. 338 Efcharieten. a. ^90 F. Fluweel - Aarde., b. 582 Fluweel-Erts v.'inKoper.r), 395 Florentynfe Boomfteen.6 108 Fonteinbakken. a. 352 Fungieten. a. 502 lufieten. a. 457 G. Gaap - Doubletten. a. 349 Galfteenen. b. 168 Gammarolithen. a 268 Geel Oker. b. 362 Geel Zand. b. 454 Gegraven Hout, b. <5, 15 Gember Steenen. é. 352 Gemineralizeerde Houten. . b. 12 Gemfen Rallen. 6. 163 Giet- of Glazuur-Mergel.6.597 Giet- of Vorm Zand. b. 459 Gips-Aarde. b. 637 Gips - Bloem. b. 636 G;ps - Mee! b. 634 Gips Spaath Stalaétiet.S, 279 Gips-Zand. 6.637 Glas - Achaat. {. 235 Glimmerzand. b. 470 Glinfterzand. b. 482 Globofieten. 0-443,465 Glosfopetra;. a 235 Gorgonieten. a. 572 Goudzand. b. 472 Graanen.(Verfteende) b. 71 Graauwfteen. fc. 234 Graptoiithen. b. 94 Grasplanten op Ley. b, 44 i Groen Zand. b, 455 j Grof Zand, b. 463 I Gruiszand. j, 4^4 j Gryphieten. a. 38 c | Qohr. *. 634 I I H. Haagdisfen. a. 230 Haaijcn - Tanden. a. 235 Haairbaüen. t. 161 Haanekaiiimen. 0. 370 Ham - Doubletten. a. 373 Hammiten. a. 262 Haring van Ferro. a. 247 Harlfteen. b. 14J Hazelnooten verfteend.5. 79 Hef van het Bier. h. 19» I Helicieten of Penning. I fteenen. fl. 433 Heholithen. a. 480 Helmintholithen, a. 293 Helmftónes. a. 321 Hemel - Meel. b ' 634, Hemelfteen. £4 I2» Hürmapbrodiet-Steen.6. 20* Herten Beenderen, a. 208 Hertenfteen. 6. 1(5a Hey Aarde. l 660 Heyfteen. j. I04 Hey-Turven. g, 6g3 Hippurieten. a, 50S Hoenderdarmen. a 47« Hoorecs (Verfteende) a. 39$ Hoornfteenen, ö< 4CO Hout (Verfteeningen van het) \i% IO Houten. (Soorten van Verfteende h 20 Hyfcerolithen. a, 384 Ichthyolithen. «. 244 Infekten. a. aó4 St. Jakobs - Schulpen . a. 356 Joodenfteenen. a< 3tfj E. Kakatoe.Schulpen. a. a8» Kalamieten of verft» ;end Riet. ' é .f' Kaiappus - Steen. 6. ^ Kalk.  bsladwyzer; Kalk. (Natuurlyke.) b. 63 r Ka'K Aar >en. b. 609 Kalk Liizen. b 639 Kalk • Meel. b. 625 Kalk - Mergel. h 595 Kalk - Sinter. b 274 Kalk - Zand. *. 469 Kam -D uMetteni «- 355 Kam - O fters. a. 364 Kapittelrtokjes van St. Pau'us n. 318 Karlsbad - Verfteenin- gen. . b. 33? Kaïlshad-Wateren, b. 262 Karfteng. (verfteende) b, >Se K-isfidieten. a. 447 Kaaskoppen van Ley- fteen. .• b. 63 Katte-Kley. b 604 Keizelzand. b. 466 K' ra tieten. a. 509 Kernsteenen. 6 197 Ketel - Korst. b, 330 Keulfehe Aarde. b. 601 Kever-Schulpen. a. 282 Kienhout verfteend. 6. 22 Kies-Aarde. b. 695 Kif s - Dendriet van Ko- burg. . £.118 Kies-Sinter. ' b. 282 Klapperfteenen. b 197 Klapperfteentje. b. 2o< Ki eijfn. . *. 484 Kley - Mergei. *. 596 Kleyfteen. . b. 552 Kley-Tuf. » b, 3-yi Klierfteen. £.317 Klinkerts. b. 559 Kobalt-Bloemenï *. 404 Kobalt-Dendriet. b. 105 Kobalt -OkerofBeflag.É. 386 Koefteenen. b '198 Xokhaanen. «, 355 Kolendruk, zeker Pe-' trefakt. B. 43 Komkommers (Verfteende.) i. 74 Kompas - Doubletten, a. 357 Komynfteenen. a. 434,476* Koorn verfteeud. b. 71 Koorn - Aairen (Ver- fteende) b. 72 Koorn-Aair-Steen. b. 285 Koornfteenen. n 434 Koper - Blaauw. 5. V74 gekrvftall 6 358 Koper - Bloemen, J. 394,397 Koper - Bruin en Zwart. b. 380 K per - Groen. ï.368 Koper - Roest of Koper-Rood. I 37g K'iraaimos. (Verfteend)a. 595 Korallieten. a, 53a Korallinitten. a. 591 KORALLIOLITHEN. a. 477 Korstfteenen. B. 260 Kraakbeen-Visfchen. a. 254 Krabben, a, 27j Kreeften. a. 266 Kreeften - Steen. i. ig2 Krokodillen. « 231 Krokodillen - Steen. ï. igo Kroontjes - Kruiden op Ley- - b. 43 Krui Jen-Leijen. 6.39, 53 Krui nagelfceenen. a. 569 Kruisfteen. 5. 29 Kryftal -Appels. b. 218 Kryten. , b «sop ^yt. . j. 617 Kryt-Kogel. é. 219 Kuit - Marmer. b. 336 Kuitfteen. j. 334 Kwarts-Sinter. f>. 282 Kwarts-Zand. Jj 413 Kwik-Aarde. i. 391 k Kwyl.  fiLADWVZER, Kwylfteen. I. 131 Lamiodontes. i. 2}< Landkaartfteen. 11; Landfchapfceenen. S. 11; Laurierblad. a. 36! Lava der Vuurbergen, b. 235, Lazarieten. a. 34Ê Leem of Pot Aarde,!'', 504 55c Leliefteen. a. 535 '..emnifche Aarde. b. 532 Ley - Aarde. b, 695 Licbeniet. b. 105 Limacieten. a. 466 Liniënfteen. 6, 123 Linzen Stetnen. a. 434 Litu'eten. a. 430 Longefteen. ü>. i'4» Lood - Oker of Loodw. 6. 380 Lood - Sinter. b 284 Loodzand. £. 434 Lorken - Kegels verfteend.6.90 Losfteenen. {Lyncuria)a.4Z5, . 428 Ludus Helmontii. &.317 M. Maagdelyke Aarde» b. f554 Maagfteen. S. I4o- Maalzand. b. 458 Maanmelk. 6.625 634 Mactrieten. o. 343 Madreporieten. a. 483 Mammons - Beenderen, a.212 Mantel-Schulpen. a.358 Marmer - Scalacliet. p. 27 j j Marmerfteen-Kalk. *. 6rfi j Meandrieten. a. 513 Meconieten. b, 71 1 Mfcdufa fioofd. a. 306 j Meelkley. b. 607 1 Meelzand. J. 45S Megarifche Steenen. o. 475 J Meirzand, 4. 455 j Meikfteen yanMaiabar.6 178 I ! Meloenen. (Ver^eiïnde) 6.75 Meloen van Kan;;c '. b. 2x5 i Menfchen-Bezoar. b. 774, Mergel. S. 5^7 Mergelzand. Mesticen. 1 MetaJIyn Zand; j Milleporieten. a sjTÖ j Miltkruid op Ley. I Mineraale Zwammen, a j Modder. b, 680 l Moederfteenen. a. j Moeras-of Modder-Erts.6 324 1 Moeras-Veen. b. 691 Molenfteen. {. 230 Mo enfteentjes. «. 550 } Molukfe Krab. c. 279 ■ Mopper ofBakfteenen. b. 558 J Morochtus. b. «28 | Moskaatnooten. (Verft,) b. 80 I Mosfelen» a. 371 I Mosfel-Paarlen. b. 187 Mosfen. (Verfteende) 5 66 Muricieten. a. 456 I MyietenofMusculieten 3,336 j Mytiliet.ofMusculieten.a.371 N. j Naad-of Wervelfteenen.a 414 INautilieten. a. 393 Neritieten. a. 4f-,r5 j Nicke! - Oker. 6-377 Nooteboom - Hout. b. 23 Nooten, verfteend. 6. 75 'Nyl- Aarde. ê. 60 c O. Ockernooten. (Verft.) 6. 75 Ochr van Yzer. i. 324, Okeks of Metaal-Aard. 6.361 Okerzand. ê. 462 üiyffteenen. «. 326 Olyphants-Beenderen a 206, 6 668 Omber. b 599 Oö'ithen. g. 262.6.334 Oor-  ï L A D W Y Z E R" Oorfteenen. e. 467 Operculieten. 0. 440 Ophiolithen. a. 232 Opuntia-Korallinier. a. 593 Orhitholithen. a. 22? Orthokeratieten. «415 Osfedarmen. a. 474 Ofteocülla. b. 346 OTtraciet. of Oftreït .3348, j 59 Oftrco-Chamieten. a. 3éo Oftreo - Peftinieten, a. 377 Oftreo - PinnieteD. ' a. 360 Overkorftingen. b. 260,266 P. Paaien, Planken.(Verft.) b. 34 Paardeft of Heerm.opLey. É.64 Paardefteen. b. 136 Paardevoet - Doublet, a. 350 Paarlen. b. 184, Paari - Schulpen. a. 361.' Paariflakke. 6. 139; Paarlzand. b. 457' Paauwenfteen.' a 361 Paddefteenen.. a 258 Paddeftoelfteenen. a. 514 Paddeftoelen-Steen. £.671 Paddeftoelen verfteend ? 6\ 67 PapenheimfeDendrieten.i.ioi Papier - Mergel. b. 593 Papier-Turf. 6. 682 Patellieten. «. 457 Patrys - Oogen. a. 298 peftinieten. a. 3^4 Pedro da Cobra. B. 181 pedro dei Porco. 6. 165.174 peereboorn-Hout verft. b. 31 pek-Aarde. b, 693 pek - Turf. ê.*82 Pcnnatulieten. a. 597 penningfteenen. . a. 434 Pentakrinieten.. 3.541,562 Peperftéentjes. f 337 Peulvrugten verfteend ? b. 73 PhacieteH. .. a. 434 Pholadieten. a. 332" Phosphorus van Kryt. b. 622 Phytolithejt. ^.SS" Pinnieten. a. 37.? Pis- Tuf. b, 3*9 1 Pifolith^n. b 338 Planieten. a- &67 Planten - Momie. 6.601, 697 Pi-antsteenen. è.95,i&0 Platvisfchen op Ley. a. 254 Poffer - Doubletten. a. 354. Porieten. a. 51S Porpieten. «. 505 PorfeJein-Aarde. 6.504,510 Porfellanieten. "3. 443 Pot-Aarde. é. 550, 5öc Priapolithen, 3,578,6.259 PuiMSrEEJfiN. J2CÏ Pylfteenen. a, 425. b. 122 Pynappels verfteend. 6. g«> Pynboomen-Hout verft.*. 2t Pypen-Aarde. 6.525 R. Raavenfteenen. a. 425.6. 236 Rackanje. (Sceengroeijin- gen van) s. Co-9 Rader-ènRolfteenen. a. 549 Reteporieten, a. 526, 590 Reuzen - Beenderen, a. 201 Reuzendyk in Ierland. 6. 292 Rietfoorten verfteend, é.44 Roet. b. 226 Rogenfteine. é.334 Roode Aarde 1, 694 Rood Zand. b. 455 Roomfch Kryt. 6. 619 Rots van Rackanje. b. 269 Rots-Doubletten, 3. 35e Runder - Galfteenen. 6. 173 S. Sabellieten, a. 474 Savel of grof Zand. b. 464 Salpeter - Aarde. 6. 606 Scaphoides. «. 362 Schan  BLADWYZER, Schïftfteenen. a. 571 Schieferdroes. b, 35! Schiefernieren. b. 3^1 Scbieferzwan. 6.691 Schildpadden. a. 22! Schildpaddenfteen. b. ifi( Schotteifteentjes. a. 42! Schroeffteenen. a. 55c Schuimfteen. b. 28; Schulpen. a. 33c Schulp-Aarde. 6.631 Schulp-enSteenkalk. 6 614 Schulpmcè'1. b 625 Schulp-Paarlen, 6. j8c Schulpfteen. 6,344 Schulpfteenen. a. 475 Schulpzand. 6,468 Schuurzand. 6. 751 Sevenbooni op Ley. 6. 43 Siliquaftra. a. 243 Sinter of Kalk-Sinter. 6,274 Slakken - Steen. 6. 184 Slangen. a. 239 Slangepypen. 3 473 Slangen- Steenen. a 400.6.18X Slangen-Oogen. a. 260 Slyk. '6.691 Snavelfteenen. 389 Solenieten. a, 338 Spaanfch Wit. 6. 542 Spaathzand. 6,469,638 Spelfteen van Helmont. b. 3i8 Spermolithen. b. 70 Spiauter-Bloem. 382 Spiesglas - Bloem, b, 400 Spongieten. a. 588 Staal - Mergel. b, 593 Staarenfteen van Chemn. 6.25 Stalactieten. 6, 248 Stedefteenen. 6.118 Sr EENGEWASSEN, 6. 126 Steenkley. S5C) Steenmergel, 6. 532 Scellieten. a. 299 i Stemfteenen. . ff< 734 ! Sterrefteenen. «, 50- i Stigmieten. ^.517 i t Stippenfteen. 6 124: 1 $tof' *'ö4S » Straalfteenen. a 42< Strand - Turf. 6 68? ; Strombieten, 0t'Hg i)TUIF-AARDiN. 6.641 Stuifzand. ^.'429 Teel-Aarde. K 6so Tegel - Aarde. b s6- Tellinieten. a. 339 Terebratulieten. a' 3s2 Tttrapodoüthen. «. 90f 1 in-Zand. bm 4?6 Tonnetjes-Steentjes, a 544 Triangulieten. a. 344 Trigonellen.