NATUURLYKE HISTORIE o f uitvoerige besci1rtfing DER DI EREN , PLANT EN E N MINERAALEN, Volgens het Samenstel van den Heer j£ J S¥ °Ü oA Met naauwkeurige Afbeeldingen. DERDE DEELS, DERDE STUK. De STEENEN. Te AMSTERDAM, Dy de Erven van f. iiouttütx. MDCCLXXXII.   INHOUD van dit STUK. AFDEEL ING. De STEENEN, i. Hoofdst. Algemene Eigenfchappen en Oir- fprong der SteÈnen ; alt ook derzelver Virdeeling, Rangfchikking en onderfcheiding in Gejlagien. tiladz. i II. Hoofdst. Befchryving van de Aarda c n t i c e Steenen, of die als uit Oppervlakkige Aarde geboren iyn, tot welken de Leysteenen behoor en, welke men anders ook wel SchieFéYs noemt; van veelerley Kleur en hoedanigheid. ïj III. Hoofdst. Befchryving van de Kalk, a h r t i « e Stefnen j onderfcheiden in de Gejlagten van Marmer, Gips, Draadfteen en Spaach ; waar onder de Alabaster. Bonot.ifche Steen , het Yslandfch verdubbelend Kryftal, de fchemerende Labrador - Steen ; als ook de Veld- en V'oey-Spaathcn, zyn fhuis gebragt. - 4r IV. Hoofdst. Befchryving van deK.L2.zjwE Steeken,dus t als uit Kley voortgeko■ men zynde genaamd; tot welke de Amianth , Glimmer, Talk en daarom ook de Spckfteen, Serpentynfteen, Potfteen , Graveelfleen , Hoornfteen , Pckfteen, Rood-Aard, Steenmerg, Spaanlch Kryt enz, behoren. . 1^7 * z V.  V» Hoofdst. Befchryving van de Keize* li ge S te enen; tot welken, zo degewoone Keijen en Vuurfteenen, als de Egyptifche,rfe Opaalen, Kat-Oogen Onyxen of Oogfteenen , SÜdor yx , Chalcedoon, Kornalyn; de Achaaten Hoorn -Keifen en Jaspisfen, betrokken zyn. Bladzs. 22a VI. Hoofdst. Befchryving van de Krystallyne Steenen, in 't byzonder van de Kwarts en Kryftallen ; waar van zeer veele Verfclwidenheden zyn, ten opzigt.van ie figuur en groeijjng, als ook van de Kleur igelyk zulks Uykt in. de Basterd - Geiteent qn en in de Schirls, tot welken de Tourmalins of. A.ichtrei±ers zyn t'huis gebragt. 318: VU» Hoofdst, Befchryving van de Edele Steenen; tot welken, bJialve de Diamanten, dg Robyn , Safier, Topaas y Hyacinth, Smaragd, Chryfolieth, Beril, Peridot,AmeChysten;Granaat, behooren. —41a Vil 1. Hoofdst. Befchryving van de Vergaar. ce, of uit verfcheide zigtbaare Deeltjes famengeftelde Steenen, die men Zandsteenen en Rotssteenen noemt; gelyk Porfier, Graniet, Grcis, Gneis , de PoddiDgfteeuen en veele anderen* «—- 529 A A N-  AANWYZING der PLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden. Plaat XXV. Afbeelding van Marmer- steenen. tegenover Bladz. 55 Fig. 1. Italiaanfch groen Marmer Verd Anticq genaamd. • ^i, 59- — 2. Roodachtig geel gevlakt Marmer van Weenen. bl- 6l- 3. Zeer fraay Dendritifch Marmer van Baden Durlach. bl. 63- „ a., Graauwachtig met Coiichylién en Vuur- glanzige Vlakken. bl. 64. _ 5. Blankenburgs Marmer met Koraa- len. • «• 65- Plaat XXVL Afbeelding van Gips en Seleniet. ——~ " 97 Fig. 1. Roodachtige Straajgips vanjena.hl. 97- 2. TalkachtigGips-Kiv'Muiti 0mmeren.bl.1c2, 3, Buigzaame Gtps-Kryfiallen van 'Saltz- burg. • bl I0S. a. Gekamde Gips-Spaath van Claus- thail. . . ^ W 106- — 5. Gekryftallizeerde zwaare Gips-Spaath van Freiberg, • bl 107. — 6. Seleniet ■Kryftallen te famen gegroeid. bl.. 108. — 7. Bladerige GijpJ 'Spaath Droeze van An- naberg. Saxen • bl. 109. / Plaat XXVII. Afbeelding van Kalk- Spaathen. — '" *t9 Fig. I. £ 2. Een doorgeflagen Yuurfteen, op de Breuk geringd. bl. 237. ps ëuur ineen K'i* — 4- Kardinaals-Mutfen of dergelyke meen Key uit den Rhyn. hl. 248 — 5. Verauderlyke Opaalfteen uit Hongarie. — 6. ten zeer fraaije Or.yx Sardonyx Steen uit Ooilindie- y. 2r)p' 7-12. Verfchilk-nde Gvjww of Oo?(iee- nen- - Jafa7fl — 13, Een zeer fraai je Sardonyx, als een' Eytje gefarfoeneerd.. bl. 274, Plaat  Plaat XXX. Afbeelding van veiTchei- derley Achaatee*. tegenover Bladz. aoi Fig. i. Doorfchynende Achaat van Roslag , met aartje ffenuren. bl.291. —— 2. Rnndvlakkige, rood en witte . van Grunbacb in de Paltz bl. 293. •— 3. Fraaije Band ■ Achaat van Roglits in Saxen. j/ 294. — 4» Zeer «erlyke dito uit Tweebrugge, niet Kryftal en Mos. . bl. 294. — 5. Kc-urlyke Vefting Achaat van Kirchen- boilenbaüker. w 295. — 6 Fraay getekende Onyx-Achaat uit Sa¬ xen. . 295. .— 7. SierlykeGraw-^cAflar van Cunnersdorf by Dresden. U. 298. Plaat XXXI Afbeelding van verfchei- derley Jaspissen. ,— 303 Fig. 1. Z^er fraaiie hoogroods Jaspis met Mineraal , uit ï talie. bl. 304, — 2, dito groene Kruider - Jaspis, zo ge¬ naamd, uit Bahertie. bl. 310. — 3. Zeldzaame bruine gemarmerde uit En¬ geland. , W 3I3i> — 4 RoodeATrtfwyj'^etftenrfe van Frauen- berg by.Oberitein. W. 313. 5. Sierlyk paarfche groen gehandeerde Jaspis uit Siberië. bl 314. — 6. Blüekroode Band-Jaspis, Gênant of Taffteen, uit Saxen. W-3I-;. 7 Jaspis metVerfteende Ai beft, groen gevlakt, uit MansfelJ, W.316. Plaat XXXIT. Afbeelding van Kwarts- Droezf.n en Krystallen./^^i^ Bladz,333 Fig. 1. Gekapte Kwarts of Kaften - Droeze van Schneeberg in Saxen" /;/ 3^3. 2. Korftige Kwwtsvm Ifaak byFreiberg me. Wormachtige figuuren. £ƒ. 335. . 3. Cekorrc 'de Kw.irts - Droeze uit de F<-ei- berger Rivier. bl. -'36, 4. Egeivormige Kwarts - Droeze uir Hon" * 5- ^^egekryftalIizeerdeKwarts-Dme. zc, van Andriesberg. */.333. Fr.  Fig. 6. Swicferfgbe Kryftal - Tak. W-354»' ~ 7« Kryfial van Hjrfcbberg in Silezie.i/. 2 <6. Plaat XXXIII. Afbeelding van Kry- stal-Drokzen en ScHiRLS.tegem,erBhdz,ri5Q tig. 1. Een witte Evemvydige Kryftal-proes van Eibenftock in üaxen. bh 360. 2. Op elkander leggende van Hirfchberg' in Silezie. . bi. 360. "3- Een dito heldere met bruine Punten van Bramberg in Bohemen. bl. 36T: 4. Een Ceylonfch Rook - Topaas Kryftal tweepuntig. . &-/, 303, 5. Een byna rond ondoorfchynend wit Kryftal uit Keulsch Suerlünd. bi.tfs. 6, Een zogenaamde Hyacinth of tweepuntig Kryftal, uit Spanje. bl. 369. 7. Een Smaragd - Prajer Steen, groen, Schirlachtig begroeid van de Kaap.W.378. 8. Een Gliumierfteen met fyne Schirl uit Spanje. . R3S6. ~ 9. Violette Schirl uit Dauphiné. W. 388. Plaat. XXXIV. Afbeelding van Edele STEENENenRoTSSTEENEN. —« — 401 Ftg 1. Tirolfe roarma/minzyneTalkige Ma. uix- • "«.402. 2. Kryftal -figuur van Ceylonfche. bl. 409. 3» Brafiliaanfchegioene Tourmalin. £/.4or. 4 Noorweegfe zwarte. W. 401. —— 5' Spaanfche dito. bl. 405. 6. Hongarifcbe Diamant. bl. 445" • 7. Nagemaakte door de Benjaneezeri in Oofiindie. . R446. 8. Kryftal-figuur van Rohynen. bl. 463. 9- - van Safieren. . hl. 470. io. : van Brafiliaanfche Topaaz'en. bi. 47S. van Schnecken - Topaazen, ü/.483. ■ 12. . van Chryfolmhen. y. 501. —— '3-" van Granaat en. bl. s20. 14. Groen Porfier, of zo genaamd Vliegen- Marnier van Moskou. hl.cjo. —— 15- Dendrietifch Bpifiei uit Duïtfchiand. */-573- ——16. Groenachtige Graniet uit Moravie. W-593. ——17. Poddingfteen uit Schotland, i/. 62S, iJ£G-  REGNUM LAPIDEUM. HET RYK DER MINERAALEN. TWEEDE KLASSE. P E T R m. S T E E N, E N.   BESCHRYVING DER MINERAALEN. II. AFDEEL ING. De STEENEN. i. hoofdstuk. Algemeene Eigenfchappen: Oirfprong: VerdeeUng\ Rangfchikking en onderfcheïding in Gejlagten. <$>AA$»an de befchouwing der Aard-Stof5 V \1 fen ftappen wy» zeer gevoeglyk, 3k *L t0t d'e der Steenen over. Immers , behalve dat fommige Mirieralogisten dezelven tot de Aarden betroi> ken hebben, en daar onder befchreeven; zo is het ten minfte zeker , dat de Grondfiof der mrefie Steenen tot dezelven behoort. Bovendien heeft onze Groote Voorganger» de Ridder Linnj.os, de Steenen, naar de afkomst ijic byzondere Geflagten van Aardftoffen , in Rangen geplaa\st; 't'welk dus nog meer my* ne ve^rfchikfcïng in de befchryving van het Mineraalen-Ryk billykt. Ik heb yoorheeB. A slaaf ÏII. DML. III. SjCHK.  2 De Steenen in't II. c AïDEEL. h 1 Hcoid- J STUK. Eigenfdiappen. 1 1 1 < < ] 1 < 1 ] Verfchil van de Verftee- aar van een Schets medegedeeld (a)', als ook an de Groeijing der Steenen uit Aardftoffen ortelyk gefproken Steenen zyn harde Lighaamen, zwaarder dan A7ater, van aanmerkelyken famenhang, niet litrekbaar door den Hamerfiag , maar met neer of minder kragt vergruisbaar. De hard:n zwaarheid onderfcheidtze , op 't gevoel, 'an de meefte Houten; de famenhang van de barden; de broofchheid van de Metaalen in t algemeen. Eenigen zyn van onbepaalde figuur , gelyk Ley , Marmer , Zandfteenen , Cey- en Kotsfteenen : anderen , gelyk de Jpaathen, Kryftallen en Edele Steenen, heb-' >en een regelmaatige gedaante. De zelfftanligheid is in eenigen Vezelig, in anderen Korelig of Schubbig. Hoewel zy allen onfmeltjaar zyn in Water of Olie, bevindt men doch veelen doordringbaar voor die Vloeiftoffen en zeer aandoenlyk voor de vogtighejd der Lugt, ivelke de meefte Steenen, door langheid van tyd, meer of min verteert. De zagte Steenen, gelyk Ley , Marmer en Zandfteen , zyn hier aan zeer onderhevig ; de allerhardften, gelyk Graniet >en Porfier, daar van niet volkomen vry. De onbepaalde figuur is het gene de Lig- haa- Natum tyke Hiflorie, 111. D. 1. SlüK, bladz. 130, Cnz. (<■') Het zelfde, bladz, 66 > eus.  ALGE Sr EEN beschoüd. 3 haamen deezer Afdeelinge onderfcheidt van de Verfteeningen en andere Zaaken, tot de voorgaande betrokken. Anderszins komen veelen derzelven, zo niet allen, in hoedanigheden met de Steenen overeen; waarvan zy ook den naam hebben. Dit ziet zo wel op de Verfteende Zaaken uit het Planten- als uit hei Dieren - Ryk. De Dendrieten , Boom- er JMatuurfteenen, zyn volmaakte Marmers, Le} en andere Steenen , en komen derhalve hici ook in aanmerking. De Steenen in Menfcherj of Dieren gegroeid, gelyk de Bezoars en Gal« fteenen, onderfcheiden zig door de Groeiplaats: de Adelaar-Kern- of Klapperfteenen door de hoedanigheid: de Stalactieten of Drupfteenen door de geftalte. Zo is 't ook met de Zeolithen en Bafalten. De Tuffteenen, alleen, kunnen bezwaarlyk van de Steenen afgezonderd worden , en dit maakt dat de Alabastcr,die eeneLaagswyze groeijingheeft, van fommigen hier t'huis gebragt wordt (c). 't Voornaamfte , dat de eigentlyke Steenen van zodanige Samengroeize'en onderfcheidt, is, dat menze reeds door de Natuur voortgebragt vindt, zonder dat de wyze van aangroeijing, voor 't Oog, waarneemelyk is. Anderszins moet men den Oirfprong van veelen (c) Zie 't voorg. 11. Stok, bladz. 359. A 2 III. Deel; III. Stok. II. Afdeel. 1. Hoorn» stuk. Oirfprong ier Steelen.  * De Steenen in 't 11. AïDEEl 1- Hoofd stuk. Gefl-remd Steenen, len derzelven eveneens begrypen, als die def ' Tufileenen en Omkorftingen. De meeften zyn ■ gefprooten uit eene bezinking of neerzakking der Aarddeeltjes uit de Wateren, met eenige Lymerige Stoffen famengegroeid en door uitdrooging, of door onderaardfch Vuur, verhard; even als men zulks in.de door Konst van Kley of Potaarde gebakken Vaten, die ook een Steenige hardheid hebben, waarneemt. Ontwyfelbaar is 't, dat alle Steenen, die men in evenwydige en horizontaale Laagen famengegroeid aantreft, by fommigen deswegen Sediment/leen'en genaamd , een dergelyken oirfprong hebben. Alle Soorten van Ley- of Schieferfteehen; veele Kalk-enZandfteenen < ja de Talk en verfcheiderley Rotsfteenen, behooren hier t'huis. e Andere Steenen fchynen uitjeene vloeibaare Stoffe, met veele Aarddeeltjes bezwangerd, of ook zonder dezelven , geboren te zyn. Sommige Autheuren noemen die Stoffe een Steenfap of Steenmaakend Vogt, en de dus gevormde Geflremde Steenen. Dezelve komen niet Laagswyze maar by Aderen of in Klompen voor , en men vindtze dikwils Oppervlakkig , by ftukken en brokken; 't welk door Aardbeevingen , het afbreeken van Bergtoppen, door uitbarftingen van geweldige Waterftroomen en andere omkeeringen in de Oppervlakte des Aardkloots, zal veroirzaakt zyn. Dus  algemeen beschouwd. 5 Dus verbeeldt men zig , dat de meefte Keizeis en Kwartfen, als ook veele Rotsfteenen, ontftaan zyn. Ook behooren hier de Onyxen, Kat-Oogen, Opaalen, en anderen die men onder de Edele Steenen telt : zelfs de Jaspisfen en Achaaten. Geheel verfchillende denkbeelden hebben eenige Autheuren , aangaande de Groeijing der Steenen, gekoefterd. To urne fout, zo beroemd in de Plantenkunde, bragt de Voortteeling derzelven op de Steenen over, en verbeeldde zig, dat deeze ook hun Zaad hadden: ten minfte dat zy, op de manier der gewerktuigde Lighaamen, aangroeiden. Ecne Waarneeming in de Doolhof van 't Eiland Kandia , alwaar hy de ingegroefde Letteren verheven en uitpuilende vondt, bevestigde hem in die gedagten. Zulks, echter, kon door enkele uitzetting of aanvoeging gefchiedzyn: want, indien het inwendige groeijing ware geweest, zou men vraagen mogen, waarom zulks meer plaats had op die uitgegroefde plaatfen , dan door den geheelen Steenwand van de Grot. Geoffroy , niet minder in de Scheidkunde beroemd,ftelde dat'er in de Aarde tweederley kleine Elementeele deeltjes zyn , eenigen als zeer fyne, dunne , byna gelykvormige Plaatjes, anderen van allerley ongeregelde figuur. De eerften vormden , door hunne famenkomst en verbinding, KrysA 3 talÏI.1. Deel. III. Stuk. IL Aïdeel. 1. Hoofdstuk», Byzondere gedagten van FouknEfort en Cjeofirov.  6' De Steenen in ' t ii. AïDEEl, 1. HoolESlt'k. Gevoelen van Reabmdi tallen en Keizeis; de anderen veelerley Steenen-van onregelmaatige Geftalte en ondoorfchynende. Wanneer zig deeze deeltjes in de vorming vermengden , dan fprooten daar uit Granieten en andere famengeftelde Steenen. Maar, behalve dat die figuur en onderfcheiding der Aarddeeltjes niet bewyslyk is; zo kointde Vorming dan byna op het voorheen geftelde uit. De groote Reatjmur verdeelde de Steenen in doorfchynende of Kryftallen , in half doorfchynende of Keizelfteenen , en in ondoorfchynende of gemeene Steenen (W). Hy achtte deeze drie Werken der Natuur in betrekking tot malkander te ftaan, als de drie Konstwerken, Glas, Porfelein en Aardewerk. De voortbrenging der Krystallen ftelde hy in de famenhooping van allerfynfte Zanddeeltjes, en het Water , met dezelven bezwangerd, hieldt hyvoor het Steenmaakend Vogt, dat alle Zand-, Aard- en Kies-Stoffen met elkander verbondt , en dus de Steenen vormde. Kley, Kryt, Mergel, en allerley A ardftoffen, wielden Keizelfteenen , wanneer zy van dit Steenmaakend Vogt doordrongen werden. De Kalkfteen, van natuure fpongieus, werdt door zulk Water tot Marmer gemaakt, en kon, nog al meer van hetzelve doordrongen, zelfs een Key- (rf) Mem. fur ta nature et formation des Cailtonx. Mem. de 1'Acad. R. des Sciences, de 1721, p. 333.  AECEMEEH BESCHOUWD. 7 Keyfteen worden. De Kley, opdroogende , barst in. Teerlingfe of andere Klompjes, en deeze, van dat Steenmaakend Kryftallyn Vogts verzadigd, waren de grondflag der kleineKeizelfteentjes. Uit een overvloed van dit Vogt ontflonden de Kryfcalletjes inde Achaat-Kogelen. Zodanige Keizeis, die zig tot Kalk lieten branden, bezaten meer Aarddeeltjes en het Water wegdampende werden zy op de Oppervlakte wit, enz. Had deeze Autheur de kragt des famenhangs, welke allerley Aarddeeltjes op elkander oefenen, naauwkeurig overwoogen: had hy bedagt, dat deeze kragt dan eerst regt werken kan, wanneer de Aarddeeltjes door het uitdryven der tusfchen komende vreemde Stoffen nader aan elkander gebragt worden; zo zou hy niet noodig gevonden hebben een Kryftallifch Vogt aan te neemen, om de Aarden in Steenen te veranderen; of, 't welk op 't zelfde uitkomt, om den famenhang van derzelver deeltjes fterker te maaken. Had hy opgemerkt, hoe zeer verfchillende de Stof der harde Steenen in 't algemeen is , zou hy niet, zonder onderfchdd, de zelfde Vogtigheid geopperd hebben, als het middel, om alle Aarden tot Steen te maaken. Had hy in acht genomen, dat het Water ook Kley-, Kalk-, Gispaartige en andere deeltjes met zig voert, die tot een Grondflag der Steenen dienen kunnen ; zou A 4 hy III. Pjsbl. III. St»k. II. Afdeel, 1. Hoofdtuk. Aanmer» kingen iaar omtrent. .  ir. AfDEEL. i. Hoofdstuk. VerdeeSing. * i i < c i I i k rr \ 't d I tt 95 S De Steenen in 't hy niet de fynfte Zanddeeltjes alleen daar toe hebben voorgefteld (». Verfcheide andere Denkbeelden, over den Oirfprong der Steenen , voorbygaande , zullen wy ons- aan de Natuurlykften , voorgemeld, houden, en letten nu op derzelver Verieeling , waar omtrent een ongemeen groot ?erfchil is onder de Steenbefchryvers. In de pefchiedkunde der Mineralogie, bevoorens ioor my medegedeeld , kan men zulks on> tandig befchouwen (ƒ). Sommigen hebben n deezen , met den fchranderen' Hoogleerar Vogel, die wel de meefte Rangen of )nderdeelingen maakt, gelet op de zelfftanigheid en tevens op de zogenaamde natuur er Steenen (g): of zy Kleijig, Kalkig , Mergel- of Gipsachtig zyn; of zy Korrelig, 'ezelig, Biaderig breeken. Dit gaf een byere verwarring en maakte een zeer onvoiomene Verdeeling. Anderen, en wel de leefcen, geeven met den kundigen Heer VAL.LER1 vs acht op derzelver houding in Vuur; naar dat zy tot Kalk of Glas worp, of Smeltbaar of Vuurbefcendig zyn (h) »e Onvolkomenheden van deeze Klasfikaale VerCO Gmelin Natur.Syftem. Nurmb. ^ T< Th ^ ® ül' D- 1 SrüK>deezer Natmtrhjke Hiftoru,bhdz, CéD Zie aldaar, bladz. I20. Zie aldaar, bladz. m.  ALGEMEEN BESCHOUWD. 9 Verdeeling, (welke ik denk dat zyn Ed , nog eenigen tyd in 't Leven blyvende, wederom wel eens veranderen zal,) heb ik voorheen ter loops aangetoond (/). Onze Ridder hadt dergelyke Manier in 't eerst gevolgd ; doch naderhand is zyn Ed. tot die Verdeeling ge« komen, welke ik bevoorens opgegeven heb(#), en welke ik ook grootendeels zal volgen. De Steenen , naamelyk, zyn nu laatst door den beroemden Linn^eus, naar de Hoofdftoffen, uit welken zy voornaamelyk beftaan, in Rangen onderfcheiden. fn de eerfte plaats komen de Aardachtige of Grondige (Petra Humofie) ; dus genaamd , om dat zy beftaan uit Stuif-Aarde vanPlantgewasfen, langzaam in 't Water nedergelegd of doorgezakt, waar by zig dikwils Kleyachtige deeltjes gevoegd hebben, niet zelden met Yzerdeeltjes gemengd. Zy zyn door Vuur verbrandbaar , fomtyds tot eene roodachtige Oker-Aarde, en fmeltbaar tot eene poreufe Slakke. De LeySoorten hooren hier t'huis. In de tweede plaats komen de Kalkaar TiGE(Pf?/r.rtó* onder de Kalkaartige Steenen, de -tofl, als uit verfcheiderley deeltjes famengefteld, onder de Concreta , ïn de Klasfe der Fossilien geplaatst gehad. Alle de Geflagten heb ik behouden, eu alleenlyk twee daar by gevoegd, als boven is gemeld. Thans gaa ik tot de byzondere befchryving der Geflagten over. II. HOOFDRANGSCHIKKING VAN L I N N M U S.  Aardachtige 15 11. Afdeel» II. Hoofdst Kt II. HOOFDSTUK. Befchryving van de Aardachtige Steenen, of die als uit Oppervlakkige Aarde geboren zyn, tot welken ^Leysteenek behooren, die men anders ook wel Schiefers noemt; van veelerley Kleur en hoedanigheid. Aardachtige Steenen, of Grondige, zyn volgens onzen Ridder geboren uit zodanige Aarde, als de Oppervlakte des Aardryks doorgaans bekleedt, die men Stuif- of Teel-Aarde noemt, van Plantgewasfen afkomftig. Hier hebben zig dikwils Kleijige deeltjes onder gemengd , dat niet te verwonderen js, alzo zig die zo veel in de Oppervlakte bevinden en gereedelyk weggevoerd worden door het Water , dat tevens de Yzerdeelen ontbindt. Dus is het te begrypen dat by geweldige omkeeringen , door Aardbeevingen, Brand en Overftroomingen, na het bezinken der zwaardere Stoffen, uit het Water een Laagswyze bezakking heeft kunnen ontftaan, van Leemachtige Stoffen, welken het Vuur verhard heeft, doende het Water geheel wegdampen. De vermaarde Henckel noemtze , deswegen , Slykerige Steenen (Lapides Limofi,~) als eene Lymerige of vette Aarde tot grond- ÏII, Deel. III. Stuk.  iö Aardachtige o t n. Afdeel. ' ii. HpOÏDstuk. 1 ] I I i < i t $ g E n Si yj bl; JLE feit grondflag hebbende («). Dat men zo dik* wils de Eeddingen van Steenkolen met Ley gedekt vindt, geeft kragt aan dit Gevoelen. Ook wordt hetzelve door de in- of afdruk^ zeis van Visfchen en andere Gedierten, van Takjes en Bladen der Planten, die zo menigvuldig^ op en in de Ley voorkomen , beves:igd. En zou het dus wel ongerymd zyn,der:elver oirfprong van den Zondvloed af te eiden? Geeft het bovendien, dat men deezen >teen zo menigvuldig in Europa vindt, geen >yzondere kragt aan het denkbeeld van een ;edeeltelyke Overftrooming des Aardbodems, aar door veroirzaakt (oj^ De Leysteen, naamelyk, is het eenigte Geflagt, hier toe behoorende. Sommigen ebben denzelven door de benaaming van tiytbaare Steen onderfcheiden (j>); doch aanezien 'er ook andere Steenen fplytbaar zyn, an zulks niet beftaan. Elders telt men hem, et Wallerius, onder de Glasaartige eenen , die aan 't Staalflag vonken (q); dat eemd is, terwyl die Autheur düidelyk gezegd Introduit, a la Mineralogie, i. 66. C») Zie 111. Deels I. Stuk deezer Nat. Hiftorie, idz 188 , r8o. » Lapides Fisfiles. Fisfilis. Scisfilis. Scistus. Wal- rio. W Berkh. Nat. Hifi. vau Holland. 11. D. 11. Stukdz. 761,  Leysteenen, Tegd heeft, hy flaat aan 't Staal geen Vuur (r). Thans telt hy hem onder de Smelthaare Steenen (s), dus genaamd, om dat zy op zig zelf! fmeltbaar zyn ; terwyl de Glaswordende de byvoeging van een Alkalyn Zout of Borax ten dien einde behoeven. Linn^ds hadt hem bevoorens onder de Kalkachtige Steenen geplaatst (t). Als de algemeene Kenmerken van dit Geflagt geeft zyn Ed. op; te beftaan uit fplyrJ baare, horizon taaie, platte Brokken, die ondoorfchynende zyn , en afgefchraapt kunnen worden, zynde verbrandbaar door Vuur. Dit is echter zo niet te verftaan, dat zy tot Afch verbranden zouden : neen: zy knappen in 't Vuur en fpringen aan Schubbige brokjes weg, ibnitycis ontvlammende en altoos veranderende van Kleur, wordende bleekcr of roodachtig ; maar door vermeerdering der Hitte fmelten zy tot eene groenachtige of zwarte poreufe Slakke, van fommigen Glas genaamd, dikvvils zo ligt zynde, dat zy op 't Water dryft. Bovendien is 't hunne eigenfchap , dat men 'er leesbaar Schrift, met een Griffie, opkan fchryven. Door vergruizing geeven zy allen een (O Mineralogie. Berl. 1750. p. 90. (Y) Syjt. Min. Vindob. 1778. Torn. I. p. 349. (S) Twintig Jaar vroeger naamelyk, in Syft.Nat, 1748j zyn laatfte van de Mineralogie is van 1768, B 211, Deel. III, Stuk. li. II. ïooIB" .TUK. Kenmeï« :en.  3 11. Afdfel. H. Hoofdstuk. Legïing. Verrdieidenheden. (v) Gueitard , Hem. de 1752. 3 Aardachtige of een ligt Kaflig Poeijer , dat de afkomst nog meer bewyst. Doorgaans komen deeze Steenen Vlots- of Laagswyze voor : men vindtze ook by Aderen, doch zeldzaam by geheele Gebergten. Zelden leggen deeze Vlotten volkomen waterpas: gemeenlykvry fchuins; by Terrasfen en dikwijs Golfswyze voortgaande. Op hooge Bergen ziet men fomwylen groote Vlotten Ley loodregt ftaan , dat aan eene Omwenteling is toe te fchryven. Dikwils, vindt menze niet alleen met andere Aard- en Steen • Soorten, tot eene aanmerkelyke hoogte, bedekt, maar ook van dezelven doorfneeden: zo dat fomtyds twee of drie Ley-Laagen, boven elkander, door Marmer-Beddingen van een gefcheiden zyn. Zeer dikwils ftaan zy op Granietbergen en dienen ook wel aan de Kalkbergen tot onderlaag. Zonderling is 't, dat het binnenfte Bergachtige, zo van Switzerland, als van Noord - Amerika , en zelfs van de Noorder - Landen , meestal van een Leyfteenigen aart zy (v). Behalve de Kley- en Yzerdeelen, zyn in de Leyfteenen ook dikwils Kalk-Stoffen vermengd, en veelen hebben in zig een aanmerkelyke veelheid van Bitumineuze deelen , 't welk maakt, dat zy onder 't verbranden een ftin-  Leysteenen. 1$ ftinkenden Reuk geeven, of een Zwaveligen Damp. Sommigen , waar in deeze Stoffen overvloedig zyn , broeijen , wanneer zy op elkander gehoopt leggen, en vliegen wel eens in Brand. Eenigen verweeren door de Lugt en verbryzelen dan tot een Kleijige Stoffe. Die Kalkachtig zyn maaken eenige opbruifching met Mineraale Zuuren. Eenigen waafemen zelfs een vluggen Alkalynen Geest uit. Veelen zyn met Pyrieten bezwangerd : eenigen met Koper , Yzer , Zilver of Cinaber, Uit eenigen wordt een menigte van Aluin gehaald, die men deswegen Aluin-Schiefers noemt. De Koper-Schiefer $ in het Mansfeldfe leveren zeer veel Koper uit. Dit maakt een groote Verfcneidenheid van Leyfteenen, die wy nu gaan befchouwen. (ï) Leyfteen met wit Schrift, die zwart, vast en polystbaar is. 1 Deeze, zegt Linn^eus, komt minder voor & in 't Noorden , dan in de Zuidelvker deelen van Europa. Men vindt hem overvloedig in Thu- fO Sckistor Scriptori albt, ater foiidus poliendus. Syrt NnU XII. Tom. III. Gen. i. Sp. x. Schiaus niger dums fubtilis- WÓlt, Mm. l?. Scistus ni cuhs fubtilisfimis &c. Wall. Syst Mm. I. p. 3S3. Fisfilis folidus mollior, particulis crasfloribus. Wall, Min. 64. Lapis Lydius. Baum» Min. I. p, al9, B 2 III. Dbsl. III. Seue. Afdeel. it Hoorn» STUK. U Schiftut hvacula, Toets* een.  II. Afdeel. ii. Hoofdstuk. Toetsf'.ceu, Roode ■ia Aardachtige of Thuringen en Hesfènland, en aldaar meest Vlotswyze, doch in Silezie by Schyven. Hy is zeer zwart, fomtyds graauw of geel, en geeft een wit Schrift ; belbande int dikke, broofche Bladen , van een zeer fyn en byna onzigtbaar Grein. In de Lugt verweert hy niet, maar verandert in 't Vuur van Kleur, doch is niet gemakkelyk te fmelten. Hy valt zagter of harder van zelfttandigheid. De zagte dienen tot Slypfteenen, om met Olie gebruikt te worden, tot het aanzetten van Scheermesfen; waar van hy den bynaam heeft, wordende in Sweeden Oliefteen genoemd. Die hard en donker zwart zyn, gebruikt men tot Toetsffeenen; weshalve hy ook den naam van Lapis Lydiüs, in 't Franfch Picrrc de Touche, voert, zynde daar toe zeer bekwaam ; dewyl men de Streepen der aangeftreekene Metaalen met Sterk of Konings-Water kan uitdoen. Men vindt deezen Leyfteen ook van een roode Tegelkleur en dan zeer broofch , zo dat men hem naauwlyks kan fplyten. By Steenkolen-Beddingen maakt dezelve zeer dikwils de onderlaag uit, wordende het Roode Dood* of het Roode Leggende geheten. Nog komt 'er een graauwe of graauwzwarte Verfcheidenheid van voor, welke , met Glimmer vermengd , voornaamelyk in de Graaffchappen "Mansfeld en Hohenftein , het Dak der Koperlïhiefer-Vlotten uitmaakt. Deeze verweert ook  ley'steenen. 51 ook in de Lugt niet, en kan derhalve als Muurfteen gebruikt worden , houdende veel Yzer in , doch weinig brandbaare deelen. ° s C2) Leyfteen met Sneeuwwit Schrift; zwart, onvoelbaar effen, fplytcnde zeer ligt. Desze Soort komt meer in Switzerland en in verlchejde deelen van Duitfchland, als ook in Groot Erittannie, dan in Sweeden voor. Men noemtze Tafelfchiefer of Tifchfchiefcr en Schreibfchïefer, dat. is Schryfley, wegens 't gegebruik, dat 'er meest van gemaakt wordt, tot Cyfer- of Reken-Tafelen. Ook maakt men 'er Tafelbladen van, en op fommige plaatfen Vloerftëenen , wordende dè kleine Stukken ook wel tot Dakleijen gebezigd. Aan. gaande de Switzerfche, die men meest den Rhyn af naar de Nederlanden voert, voomaamelyk vallende op den Blattenberg in 't Kanton van Glaris , geeft ons Scheuchzer het volgende Bericht. „ Die Berg heeft zelfs zyn naam van de „ Bla- (Y) Schistus Scriptura nivea, ater impalpabjlis sequa!is, fisfilis. Gen. i. Sp. 2. Scistus niger polituram quodammodo admittens. Da Costa Fosf. 165. Schistus fubtiiior niger rai'ura albus &c. Schistus Menfalis. Wall. Sijft. Min. I. p. 350. Fisfilis fubtilior niger &c. Wall. Min. 62, Lapis fisfilis niger Glaronenfis, Scheuchz- Itiu. Alp. 1, 19: 2, 47: 3, 7. B3 III. D bel* III. Stuk. II. Afdeel. IT. Hooïd- [%'k. II. Schistus "abularis. chryfley.  L-2 Aardachtige of Ui afdeel. TI. Hoofdstuk. ' Schrijf ley jj Bladerigheid deezer Steenen, welke aldaar » plat en vlak op elkander leggen, fommigen „ wel tien Voeten lang en vier Voeten breed. , „ Somtyds zyn zy door Aderen van witte „ Kwarts, van naauwlyks een Stroobreed dik„ te, 't zy waterpas , 't zy loodregt, ver„ deeld. Het Werkvolk ligt dezelven gemak„ kelyk op en fcheidtze van malkander met „ Yzeren Wiggen of Beitels, daar tusfchea „ ingebragt. Dan bevindt menze doorgaans j, te beftaan uit een harder Blad, boven, en j, een zagter beneden; zynde fomtyds de ge» 3, heeïe Steen te week om te gebruiken. An3, ders fnyden de Steenhouwers dezelven in s, de vereifchte geftalte; wordende de genen , s, die lang en fmal zyn, tot het afperken der s, Tuinen gebruikt. De Laagen zyn niet vol„ komen waterpas , maar naar 't Zuiden af„ loopende; gelyk de meeften in de Switzer„ fche Gebergten. In de Spieeten komt j, fomtyds een vette Mergel , die men wit „ Kryt noemt , voor. Tusfchen de Bladen vindt men dikwils de afdrukzels van Vifchgraaten, die op het eene Blad verheven, op het andere ingedrukt zig vertoonen , welken ik vau aanmerkelyke grootte heb (w) ,en fomtyds ook van Planten (x), doch op de Switzerfchenzyn deeze laatften zeldzaam. Vol- Of) Zie 't 111. Deels 1. Stuk, deezer Nat. Hiftoriè, bladz. 248-251. OO Zie 't zelfde Deels, 11. Stuk, PI. XIV. Fig. a en PI. XV. Fig, 3.  Ley s teenen» 23 Volgens de Waarneemingen zou deeze Leyfteen zwaarder dan gedagte Toetsfteen zyn, byna driemaal zo zwaar als Water , en * dus ook zwaarwigtiger dan Kryftal of A- St chaat (y). Hy heeft een helderen Klank, en wordt door 't gebruik , als bekend is, zeer glad. Het affchraapzel bruifcht een weinig op met Sterk Water;waar uit men zou mogen denken, dat'er iets Kalkachtigs in zy; 't welk ook uit de witheid, in 't opdroogen , blykt. In 't Vuur brandt hy gemeenlyk witachtig ; fomwylen ook, veel Yzer in hebbende, rood, niet zonder een aanmerkelyken Stank , uit de Bitumineuze deelen, daarin vervat, ontftaande. Dat 'er ook eenige Kleyachtige deelen in zyn,is ontwyfelbaar. DeAluinhoudendeSchiefers zullen naderhand , als de voornaamfte Moeder van Aluin, in aanmerking komen. Ik heb fraaije Teerlingen of Dobbelfteentjes van Markafiet, in dergelyke Leyfteen. (3) Leyfteen met wit Schrift, die zwartachtig is en eenigermaate wryfbaar. Men C») By den Heer Gmelin vind ik de proportie van üeezeii Leyfteen tot Water , als 2730 tot 1000, en van den'voorgaanden als 2300. Wylen de vermaarde Musschenekoek, heeft blaauw Ley tot Water als 3500 tot 1000 , en Achaat als 25" , opgetekend. (3) Schistus Scriptori alba , nigricans fubfriabilis. //. iVestgoth. s8. Schreb. Lith. 30. Fisfilis molliorfriabiüs. Wall. Min.bb. Schistus niger. Dacosta. Fosf. 167. Schistus diverfo colore &c. Wall. St/ft. Min. I. j>. 355- B 4 JU, Dbsl. UI, SWK. 11. fde&i. , 11. oofd- !k. kryfleijt IIT. Schistus itratvs. Jroofcha,  24 Aardachtige of ii. Afdeel. II. HOOFDSTUK. Broofcht Ley. i : Men vindt deeze in Engeland, Noorwegen^ Swceden, Silezie en Duitfchland, voornaamelyk in 't Graaffchap Mansfeld, in Zwaben by Heilbron en bier en daar in 't Wurtembergfe cn in Tweebruffge. Door een groot deel van Wurtemberg ftrykt van 't Ooften naar't Westen, veele Mylen lang , een Laag zwarte Schiefer, hoe dieper hoe vaster en digter van zelfftandigheid. Anders valt hy ook bruin en graauw , doch geeft altoos een witachtig Schrift. Zo week is hy , dat men hem met een Mes kan fnyden en dikwils zo murw, dat hy zig met de Vingers vergruizen Iaat. Zyne Blaadjes zyn zeer dun en hy verweert in de Lugt tot eene Schilferige Aarde. Somtyds Hinkt hy in 't branden naar Bergpek,- maar de Glazige Slak, waar in hy door 't Vuur verandert, dryft niet op het Water. Misfchien zal le weeke Schiefer, die aan de geheele Neccar, tot verbetering van den Grond, inWynbergen gebruikt wordt , onder den naam van Levcrfieen, hier behooren (z). Dezelve bruifcht □iet met Zuuren op , is graauw, zwart- of ■oodachtig en zo week , dat hy tusfehen de fingeren vergruist. Hier behoort de Weeke Leyfteen, in ons Land gevonden, waar van de Heer Beékhey fpreekt (a). Ook betrekik f» Van een anderen Lèverftien (Naiurforfehtr XIII, stuk , bl. 160.J zal ik onder de Bitumina fpreeken. 00 Nat. Hifi. va» ffolMa',IL D. II. Stuk, bladz. ?6j,  Leysteenen» ik daar toe de Kleiachtige Ley, die ik heb , uit het Bentheimfe , en eene zwartachtige broofche Schiefer uit Voigtland. De zwarte s wryfbaare Ley', in Engeland Shale genaamd , maakt wyd uitgeftrekte Laagen in Derbyshire en in de andere Landfchappen, waar men Steenkolen - Mynen heeft , zynde zeer fterk bezwangerd met zuure Zouten, zo Da Costa aantekent. De Stinkfteen in 't Mansfeldfche, een graauwe Schiefer, op de Vischleijen leggende, zou van de verrotte deelen der Visfchen afkomftig zyn (h). (4) Leyfteen niet wit Schrift, die ophruifcht, groen van Kleur. Deeze valt in Westgothlancl,een Provincie van Sweeden , als ook cusfchen Manheim en Heilbron, by Hoornberg, in Dukfchland, in eenige deelen van Engeland , en zeer overvloedig in Staats Brabant, benevens de Paarfche Ley, en met dezelve zodanig vermengd. dat men 'er Bladen van vindt, die half groen, half paarfch zyn. By Namen wordt die paarfche Ley fterk gegraven en door geheel Brabant en Vlaanderen vervoerd, alwaar men 'ei de (b) Naturforfcher. VL Stuk , p. 250. (4) Schistus Scriptori alba, effervescens viridis. Müi lesf, 18. Schistus viriSis. Da Cost. Fosf, 182. B 5 III. Dsel. III. Stok. 11. AfdeeiJ II. Hoofd» tuk, iv. Schistus viridis. Groene»  26 Aardachtige of ii. Afdeel. II. Hoofdstuk. v. Schistus Ardefia. Dakley. de Huizen» in piaats van Pannen, mede dekt. Dewyl de Groene door 't branden Paarich wordt, dagt Da Costa of de paarfche ook daar van afkomf:ig konde zyn. Andere Groene wordt door 'r droogen Afchgraauw, zo onze Ridder aanmerkt. Het is , zegt hy, een weeke Ley, die met Zuuren opbruifcht, waarfchynlyk uit Aarde en Mergel geboren. (5) Leyfteen met Afchgraauw Schrift, blaauw achtig zwart, klinkende. Deeze Soort, die in Vrankryk den naam van Ardoife, in Engeland van Slate , in Italië van Scaglia voert,in 't Latyn Ardefia genaamd, is de gewoone Dak-Ley , in gebruik tot het dekken van Kerken en voornaame Gebouwen. Men vindtze zo wel in deZuidelyke en Noor» delyke, als in demiddeldeelen van Europa. Zy valt op Spitsbergen, in Sweedcn en Noorwegen, in Italië, op de Laplandfche en Switzerfche Gebergten. In Duitfchland heeft men 'er voornaame Groeven van, by Mosheim en Koburg, in Vrankryk by Angers en elders, en (5) Schistus Scriptnra cinerea , coerulescenti - nigc-r , tirmitans. Schistus nigro - coerulescens clangofus. Sijst. Nat. VIII. p. 154- Sp. 1. Schistus durus , RaiïirS aJbescens , clangofus. Wall. Syst, Min- I. p. 351. Scistus coeruleus. Da Cost. Fosfils. 181. Saxum compos. Mica , Quartzo & forfan Argilla Martiali. Cronsï» Ui*. §. j62. N. a» 4»  LeVsteenen. 2? en aan onze Grenzen in Luiker - Land. De Engelfche, die meest in de Westelyke dee- ' Jen voorkomt , wordt voor de beste gehou- g den en veel van daar naar elders gevoerd. Deeze munt uit in helderheid van Klank en is ook minder doordringbaar voor Water en aandoenlyk voor de Lugt , witachtig blaauw van Kleur. De Duitfche en Franfche valt donkerer , en trekt- meer naar de Kleur van de Schryfley uit Switzerland, welke door fommigen alleeniyk in trap van hardheid en zwaarte geacht wordt daar van te verfchillen. De blaauwe Ley , naamelyk , daar ik hier van fpreek; is zwaarder, drie en een half maal, naar men rekent , zo zwaar als Water; ze klinkt fterker, ligt fplytende in dunne glanzige Blaadjes. Ook heeft zy het Schrift zo wit niet en laat zig niet polyften. Men vindtze by groote Streeken , zig taamelyk diep uitftrekkende , fomtyds met eenige Glimmerdeeltjes vermengd. Aan onze Stranden komen veele brokken Ley voor , die meest rondachtig afgefleèten zyn, datzekerlyk door de fchuuring derZ'-ebaaren veroirzaakt is. Maar het valt moeielyk reden te geeven van die zelfde figuur der Leybrokjes , in de Klei - Beddingen binnenslands , hoedanigen ook in 't Graaffchar. Merioneth, in Engeland, rondom zeker Dorp, in zulk een menigte voorkomen, dat 'er alk Groii< 1U. Deel. III. Siuk, 11. VïDEEt. II. HoOFD- ruK. Dakkip  u. ,Afdee II. Hooïd- 5 TUK. Ley- Groeven van Angers. I i ] 1 i 2 s ti G tii de P: Aardachtige of _ Gronden vol van zyn. Dit kan men niet oplosfen, dan door hetzelve van groote Overftroomingen af te leiden. Ook worden zy wel met het Zand der Rivieren afgevoerd. _ Deezen Leyfteen vindt men niet Oppervlakkig, gelyk de Schryfley van den Blattenberg in Switzerland , maar tot een aanmerkelyke diepte in de Grond, Hierom is het dikwils moeielyk de Beddingen te ontdekken , waar van, op woefte plaatfen , zekere Heuvclachtigheid des Aardryks de kentekenen uitlevert. Ook worden dc Beddingen fomtyds van Beecen of Rivieren doorfneeden, en apenbaaren zig dus aan derzelver boorden. Men graaft ian eenige Putten , drie of vier Vadem diep sn onderzoekt de hoedanigheid van den Steent De gene, dienaby de Oppervlakte voorkomt, s tot Dakley te hard en niet fplytbaar, die' ïende tot Muur-, Vloer en Stoepfteenen, of ook ot Zarken. Te Angers in Vrankryk, voor;emeld , beftaan de Huizen byna geheel uit ulke Ley-Blokken , en zyn allen met Ley edekt, 't welk de Stad een treurig aanzien eeft; ja men noemtze, deswegen, dêZwar* t Stad (c). Vier Vademen diep krygt men oorgaans eerst de gemakkelyk fplvtende ' Lei- CO Angeis is de Hoofdftad van Anjpu, leggende vyfrn uuren gaans van en boven Nantës , niet ver van Loire, in een regte lyn omtrent vyftig Uuren van ürys ten Zuidwesten.  Leysteenen. " *5 Leijen, dievoordeeligst zyn,wanneer de Laagen loodregt breeken. Dus moet de Aarde, Kley en veelerley onnut .Steengruis eerst uit de Groeve gewerkt worden •, dan maakt men daar in een Greppel tot vergaaving van het Water: voorts verdeelt men de goede LeyEedding in Banken, daar men de Stukken met Wiggen en Mookers affcheidt, die vervolgens, naar boven gehcesfen , aldaar gefpleeten, gezuiverd en gefatzoeneerd worden. Wanneer de Groeven te diep zyn, dat men te veel met Water belemmerd is , dan worden zy verlaten. By Angers zyn Ley-Groeven van dertig Vademen breed en byna zo lang, de diepte hebbende van Veertig Vademen en meer. Tot het fplyten der Ley - Blokken worden Kinderen van tien of twaalf Jaaren , en van zeven, agt of negen, als Leerjongens gebruikt. Omze, tot Schaliën, in vier- of vyfhoeken te vormen, als ook om 'er Gaten in te liaan oi te booren, is meer handigheid en Konst noo. dig. ByRimogne kan een Arbeider,op éénen Dag, meer dan duizend Schaliën gereed maaken , die 'er tot agt of tien Livres , dat om trent vier of vyf Guldens is , verkogt wor den. By Angers, daar zeven of agt G.roe ven zyn, rekent men zyn Dagwerk maar of vyf- of zeshonderd Schaliën. Men brengtzf naar den Zeekant, in Wagens met vier oi zes Osfen befpannen; ieder Wagen belaaden dt III. Deel, III. Stuk. AlDEEtj II. Hooid- ITUK. Dnkletj,  If. AlDE3L. ii. Hoofdstuk.■ Soorten van Schaliën. i J S i < ] \ V t' v a d Vü bi Oi A w bs w 4e Aardachtige of de met drie of vierduizend Stuks; of Iaatze van Paarden in Korven draagen, geevende elk drie of vierhonderd tot een Vragt (d}. De Schaliën of Dak - Lt ijen worden in Vrankryk onder verfcheide benaamingen geleverd. Quarrèe fine, of fyne Vierhoek, die :ot de Koninglyke Gebouwen beftemd is , moet, volgens de Ordonnantie van 1669 s ?an twaalf tot dertien Duimen lang, van ze'en tot agt Duimen breed , en maar één Lin'e dik, iterke , fyne, helder klinkende Ley yn: Quarrèe forte of enkel Qitarrée, dat is ;c neene Vierhoek , twee Duimen korter en én Duim fmaller, twee Liniën dik. Men leeft het echter ondoenlyk bevonden, Ley an de eerstgemelde grootte en dunte te leeren voor den geftelden Prys, van een- of vee - en - twintig Livres het duizend : des ier tegen door de Eigenaars der Ley-Groe» en Vertoogen gedaan, zyn, doch, geen verbering van de Wet gevolgd zynde, worde lar omtrent veel door de Vingeren gezien. Poil C<0 Dit is ontleend uit de omftandige Verhandelingn de Eigenfclwfien des Dachfchiefers , und wie 'er geochen wird, door den Sweedfchen Heer Hekmelin'gemaakt uit een Vertoog, dat door de Kon.Franfche iademie der Weetenfchappen aan 't licht gegeven as. Stockh. Ferh. i7?1: a]waar tevens een fraajje Afeldmg van de Groeve en de geheele manier van bewking, als ook van de Werktuigen, wordt medege* ;ld, -  LEY STEENEN. ■ 3ï Po'tl gros noir noemt men een grover Soort, die kleiner is , en doorgaans aan den bovenkant, dien men den Kop noemt , een Punt heeft, zynde dus vyf hoekig of vyfkant. Dan heeft men Poiltaché, een Vlakkige Ley, voor geringer Gebouwen en een Poil roux, zynde nog minder Soort, veelal van het bukenfteder LeyABlokken, en veel kleiner dan de eerstgemelden. Anders heet ook Oimrtelette een Ley die goed en fyn is, maar kleiner dan de Maat der Vierhoeken: Heridelk een langwerpige, ir gebruik voor Tooi en • Spitfen en Cofine verhe venrond , tot de Vorften der Gebouwen,- di< moeielyk te bekomen is en duurder dan d< anderen. Dikwils wordt de Ley aan dei eenen kant afgerond , als wanneer zy immei zo goed kan diene^ tot de Daken van Kerkei en Paleizen. Hoewel het dekken met dezel ven in 't eerst kostbaarer is, worde nogthan op den duur veel vrugt daar van genooten en , wel gelegd zynde, maakt het ftevige werk dan Dakpannen, zynde ook beftendige tegen den Wind. Inzonderheid overtreft zy in duurzaamheid , de Houten Schindels de Duitfcheren zeer. De Heer Gtjettard, die Ley-Groeve: van Angers en anderen in Vrankryk, nade befchryvende, merkt aan, dat de Banken va: Ley , in dezelven , fchuins afloopen: dat d bovenften de dunften zyn, beftaande de o\ pel III. Dski.. III. Stuk, AU Afdeel, II. Hoofd» stuk. Dakley. I l y r c » r 1 Hoeda* nigheid, 1 e i-  .*}« Aardachtige of it. Afdeel II. Hoofdstuk. Dakleij, I Verfchil- lende Kleur. perfte niet dan uit Ruitachtige brokken Ley: dar. zy fomtyds afgebroken zyn door Laagcn van een wit Spaath , Chaz genaamd by het Werkvolk. Ook komen in de Ley zelf, zegt hy , Zout-Sterretjes voor en Pyrieten van eene Teeriingfe figuur, fomtyds wel een half Duim breed: maar het aanmerkelykfte zyn de indrukzels van Planten en Visfchen of Infekten. Mosachtig waren die der Kruiden meest, of van een foort van Zee-Ruy , en dat het geen Dendrieten of Natuurfpeelingen waren, fchynt te blyken uit de Infekten daar in door hem ontdekt, die tot de Trilobieten behooren (e). De grofften van deeze Leijen waren zeer zigtbaar doorzaaid met glimmerige deeltjes ; doch de fynften hadden daar zeer weinig van (ƒ). Wallerius acht deezen Leyfteen, in natuur, van de andere DakLeijen te verfchillen; doch ik vind daar voor geen reden, zelfs niet in zyne Aanmerking gen (g). Deeze laatfte Autheur fpreekt van een Afchgraauwe Dak-Ley , die zeldzaam is, komende in Westmannland een gedeelte van Sweeden, voor. Hy hadt bevoorens ook van gee- O) Z\* het III. D. I. Stuk, deezer Nat. Hiftorie, bladz. 288. (ƒ) Vid. Mem. de l'Ac. R. des Sciences, de 1757. j», 52. Quarto. («) Sy/l. Min, Tom. I. p. 352.  L E ï S ÏI E » ï ï, 3; geëleen bruine gefproken, zegt de Heer Guet3-ard, die aanmerkt, . dat by Charleville ooi hruinroode, gemarmerde en groenachtige Leijen vallen; welke verfchillende Kleuren daai ■van zouden kunnen afhangen, dat de Ley nog haare rypheid niet bekomen hadt , of lieve] van byzondere vermengingen met Mineraak Stoffen, Van de paarfche en groene DakLeijen,in Brabant en Vlaanderen, heb ik reeds gefproken. ,(6) Leyfteen met Afchgraauw Schrift, die zwartachtig is, vast en klinkende. Deeze wordt in Sweeden , by Hellefors , Laagswyze gevonden als de Leyfteen, waar van hy verfchilt door Lighaamelyk en vast van .zelfftandigheid te zyn, niet dan in dikke Stukken fplytbaar en dus zeer goed tot Bouwfteen. In Engeland valt dergelyke en men zou daar toe fommigen Arduin-Steen , misfchien, betrekken kunnen. (7) Leyfteen met Afchgraauw Schrift, die jvryfhaar is en lichtgraauw van Kleur. t By, (6,) Schistus Scriptura cinerea, nigricans foMus tinnitws Syst. Nat. XTI. Sp. 6. (7) Schistus Scriptura cinerea , friabilis cmereus. Syft. Nat, Sp. 7. Schistus Argiüofus.VoG. Min. i5o. SchistüJ fragiiis .Colore cinereo. Wall. Syft. Min, Lp. 356, c ÏII. Dsbi. Hl. StyK. \ n. apdee* II. Hoom- • stuk. ■ BakleiM VT. SchislW folidus. Arduin» V7T. ArgiUet* eits. ^ Klevichielet,  I 11. Afdeel.. ii' . Hoofd- j ! ; viii. Schistu. Margaceus. Mergel Schiefer. (8) Schistus Scriptura rubra- Sijft. Nal. viii. Sp. jfc Marga indurata Aè're fatiscens. Cronst. Min. §. afi 4 Aardachtige of By OsmundsbergenbyLandskroon inSwee* len, vindt men deeze, die eene geheel Kleiige gedaante heeft, uit het licht graauwefomyds wat in 't geele fpeelende. Gemeenlyk is iy zo murw, dat men hem met de Nagel kan ïffchaaven. In 't Vuur wordt hy harder en tfeeker , doch blyft dof op de breuk. Met Zunren bruifcht hy niet, maar trekt het Water fpoedig in. Op eenige plaatfen wordt hy tot Dak-Ley gebruikt. Groote Vlotten van deezeKley -Schiefer komen op Nieuw Zeeland, in de groote Zuidzee , voer. (3) Leyfteen met rood Schrift. Deeze valt Vlotswyze in Hongarie, in Swit' zei-land en in verfcheide deelen van Duitfchland , voornaamelyk by Joachims - Thall in Bohème , in Engeland , als ook in Sweeden op verfcheide plaatfen. Men vindtze zeer dikwils in Schieferbergen, midden tusfchen dikleijige Kalkfteenen. De Steen geeft een rood Schrift en is uit den Grond komende hard, maar verweert in de Lugt en vergruist t'eenemaal in Water. Met Zinnen maakt hy een geweldige opbruifching; zo dat hyblykbaarlyk uit Kalk beftaat en Kley, geevende door  LëïSTE ïkeb 53 door t branden ook een Kalk, die taamelyk goed is, maar niet beftendig in 't Water- De Kleur is zeer verfchillende , wit, geelachtig, groenachtig, licht zwart en bont, veranderende naar de plaatzing en den ouderdom. Somtyds zynde Laagen zo dun als Papier, wanneer menze Papier - Mergel noemt en dus vindt menze by Steenkolen. In eenige deelen van Engeland wordt eene byfoort hier van tot dekken der Huizen gebezigd, maar is niet zeer duurzaam. Men gebruiktze met voordeel tot Mergel en hier toe fchynt de Gipfige Mergel* fteen , Tuchs genaamd, te Adelipfen by Gottingen vallende , waar van de Hoogleeraar Vogel fchryft, te kunnen behooren (Ji). Want die werdt van hem alleen Gipsachtig genoemd , wegens de daar door loopende Aderen van Bladerige Gips - Spaath; zynde anders fyn op 't gevoel, graauw en met Zuuren opbruifchende. Doch in de Lugt wierdt die Mergelfteen langs hoe vaster. (9) Leyfteen met zwart Schrift* die zwart is en hefmettende. WeL. (li) Mineral - Syftem. j. 113. (9) Schistus Scriptura atra , ater inquinans. Sijst. Nat. VIII. N. 6. Mus. Tesf. 18. N. 6. Schistus niger friabifis inquinans. Wolt. 17. Schistus mollis niger, rafura ater, piftorius. Wall. Syft. Mn. 1. p. 358. jFisfi- C a * III. Deki. III. Sms. H. II. Hoofdstuk» Mergel» Schiefer* , IX, Schistctg Ni gr ka. ZwasS Kryjt,  11. Afdeel II. Hoofdstuk. Zwart Xryt, X. Sshistu. communis Gemeene. 36 Aardachtige op Weinig fchynt dit van het voorheen befchreevene Zwarte Kryt, dat in 't Osnabrugfe valt (0 > te verfchillen. Het komt, bovendien, in Italië voor, alwaar het befte .gevonden wordt , als ook in Sweeden en in Siberië. Het is een weeke brokkelige Leyfteen, zwart afkleurende en hierom zo wel tot fchryvenals tot tekenen bekwaam,met Zuuren niet opbruifchende. In 't Vuur verliest hy zyne zwarte Kleur en wordt rood, kunnende dan als Rood-aard gebruikt worden. Middelerwyl geeft hy een onaangenaamen Reuk; des 'er zekerlyk Bergpek in moet zyn, metYzerdeelen. Ook wordt hier een Aluinhoudende Schiefer uit Jemtenland , welke de Oppervlakte gegolfd met glinfterende Spieeten, en eene Wigvormige figuur beeft, door den Ridder t'huis gebragt. (10) Leyfteen met zwart Schrift, Pekzwart m niet fplythaar. Deeze Leyfteen is in Sweeden en inDuitfchland gemeen, verfchillende van de voorgaande Soort, door niet af te geeven en van vaster zelf- lïs mollis friabilis piftorius. Wall. Min. 67. Baum. Min. I. p. 219. a. Scistus Aluminofus Cnneiformis fisfurïs fplendentibus. Cronst. Min. p. 143. (O Zie 't voorg- II. Stuk, bladz. 6jq. (10) Schistus Scriptura pigrft, uter folidus. Syft. Natt XII.  Leysteemen. zelfftandigheid te zyn. Dikwils maakt dezelve den Moer uit van Aluin, gelyk wy ver-' volgens in de befchryving der Aluin-Ertfen, zullen zien. (li) Leyfteen met grys Schrift, Afchgraauw en fchuins geknot. ( Deeze komt den Rotsfteen Trapp genaamd, volgens Lihkalüs , zeer naby, van buiten Roestkleurig zynde, met bruine Stippen, als Zandkorreltjes, befprengd. Ca rt heuser zag hem ook zwart, graauw en geelachtig. In Sweeden wordt hy tot Slypfteenen met Olie, voorPenne-, Scheer-en andere Mesfen, gebruikt. Hy kan dienen tot een Toetfteen voor Zilver. Men vindt hem , volgens den Ridder, ook in de Pyreneefche Bergen. Hier behoort de Afchgraauwe Leyfteen van D a C o s t a , die doorgaans in Bladen fplyt van een Kwartier Duims dik, zynde zeer ligt en taamelyk hard , doch fyn en glad van Oppervlakte. Daar van komen aanzienlyke Beddingen voor, in Wales en andere deelen van Enge- 'fiO Schistus Scriptura cana, cinereus oblique truncatus. Syft. Nat. XII. Fisfilis duriusculus , Lammis crasfis. Carth. Min 25. Schistus cinereus folidiusculus Scriptura cana. Syft. Nat. VIII. N. 4. Schistus cinereus. Da Cost. Fosf. p. 173. c3 III. DXEL. III. SlüK. II. \fdeel. II. Hoofdrus. XI. Schistus Veatius. ilyplteen.  n. A?OEEr,. II. HoOÏDffïtJK. Sfypftten. XII- Schistus éff er v esterts. Kalkiïbiefer. ' cn maakt: weshalve die Knoop/teen wordt geaemd. Intrad, a ia Min. p. 62. (0) Mem. de i\uead, R. des Sciences >de 175» ,J>, 289.  K a 1 k s t e e n ê ï. 43 pa, ere Iaagere Gebergten uit; terwyl de hoogere veelal uit Graniet en dergelyke vergaarde ■ Rotsfteenen beftaan ; maar hec hoogfte Land^ in Spanje bellaar, uit Kalkfteen, met Zandfteen gedekt, en doormengd met Blokken Gips of Pleifter en Amaril (p). Het eerfte Geflagt, hier van voorkomende, ■voert den naam van M a e. m o r. Marmer. Waar onder ook de Kalkfteenen, zogenaamd , begreeepen zyn .; weshalve fommigen 'er den algemeenen naam aan geeven van Calcareus, dat is Kalkfteen; anderen onderfcheiden die van elkander, doch ten onregte : want Marmer is een Kalkfteen, hoewel alle Kalkfteen geen Marmer. Wegens de uitmuntendheid past het laatfte tot een Geflagtnaam best; gelyk men ook verfcheide Kalkfteenen , geen eigentlyk Marmer zynde , nogthans dien naam geeft; als blykbaar is uit de Florentynfe Boomfteenen, enz. De Kalkfteenen, in 't algemeen, zyn zagter te bewerken dan de meefte overige Steenen , dof op de Breuk, doch zeer fyn van deeltjes , die men met het bloote Oog naauw- lyks (tf) Phil. TranfaB. for 1766. Vol. LVI. !?• III. Dbel. III. Stuk. XL edeel, 11L IS*. Eigen- ehappeaj  44 Kalkaartice ©F ÏI. 111. Hoorn pTUK. jrlctrnu Samen ïtellende d§elen. 1 2 t l < I Iyks onderfcheiden kan. Zy breekeö geens" zinst Bladerig of Korrelig , maar in hoekige ■ Stukken, van onbepaalde figuur. Inde Lugt r> worden zy eerst harder, maar vervolgens verweeren zy, hoewel niet dan na een lang verloop van tyd, en worden met een Kalkige Korst overtoogen, of mortelen by Schubbetjes af. Dit heeft in fommigen vroeger, in anderen laater, ook naar 't verfchilvan ftand fpoediger of traager plaats. De betrekkelyke zwaarte tot die van Water is wat minder dan drie tot één: des een Rynlandfe Teerlings-Voet tusfchen 170 en 180 Ponden weegt (g). 1 Deeze Steenen bevatten de Kalk - Aarde doorgaans vry zuiver ; ten minfte zodanig , dat dezelve haare Eigenfchappen onverhinderd te werk kau ftellen. Dikwils is 'er een weinig Aardharst, waar van eenigen eene zwarte, in 't Vuur verganglyke, Kleur hebben ; fomtyds Zand, Leem , Kley of Yzerdeeltjes , onder gemengd, welke laatften de Kleur aan de mees:en geeven. Altemaal bruifchen zy op met Vlineraale Zuuren, en ontbinden 'er zig, zin'er zynde, volkomen in. Giet men, by de Soutie in andere Zuure Geeften, Olie van Vitriool, Volgens den Hoogleer Musschenbroek was de waarte van Marmer, tot die van Water ruim als 27 )t 10: des de Kubik-Voet, die van Water 64 Pond edraagende, omtrent op 175 uitkomt. Welk een Voet e Heer Gmelin bedoele , wanneer hy zegt, van 90 tot 6 Pond, begryp ik niet.  Kalksteenen. 4* Ooi, dan vormt zig daar van een Zout, 't welk in witte Blaadjes of vierhoekige Prismaas nedervalt, weinig Smaak heeft, zig moeielyk ontbindt in Water, tusfchen de Tanden kuarst' en in 't Vuur knappende weg fpringt. Dampt men derzelver oplosfing in Geeft van Salpeter door kookenuit, en brandt het overblyfzel in 't open Vuur, zo krygt men daar van een Lighaam dat gewreeven in 't donker Licht geeft, genaamd Phosphorus Balduini. Uit de Solutie van Marmer of Kalkfteen in Geest van ZeeZout , krygt men insgelyks een foort van Phosphorus. Uit alle hunne oplosfingen in Zuure Geeften kan menze door eenig Loogzout fcheiden, en dan vallen zy op den bodem als een wit Kalkmeel. Ook beneemenzy, door bymenging, het Zuur zyne kragt, even als de Loogzouten; weshalve zy vanfommigen aangemerkt worden als Lighaamen van een Alkalifche natuur. ' Voorts hebben zy altemaal die Eigenfchap, dat men 'er , even als van Schulpen en ZeeGe wasfen, Kalk van kan branden; een Stofte, welke de bekwaamheid om met Zuuren op te bruifchen, of zig daar in te ontbinden, verlooren heeft. Deeze Kalk, nog ongeblufcht, vermeerdert de fcherpheid der Loogzouten, en bevordert derzelver vermengingmctOliën, Vet, Harst en Zwavel. Door in de openLugt, of in Water, geblufcht te zyn , wordt dezelve JIJ. Db?l. IJl. Stuk, II. 111. i Hooid. :tuk. Jllamuri Kalltiranding*  46 KAtKAARtflGE o K TL Afdeel. 111. HOOFDSTUK. Smeltbaarheid met andere Stoffen. zelve wederom eene Kalk-Aarde, wier gebruik tot Metzelwerk zeer bekend is. Ik heb van het onderfcheid der Steen- en Schulp-Kalk, ten dien opzigte, reeds gefproken (V). Dat Marmer of Kalkfteen, dus tot Kalk gebrand zynde, in 't Vuur, op zig zelve, geen meer verandering onderhevig ware, hebben de meefte Mineralogisten vastgefteld (s); tot dat het eenen Porner gelukte, in een uitermaate hevig , lang en met de grootfte een» paarigheid aanhoudend Vuur, ook zonder by voegzel, Kalkfteen en Kalk tot een fchoon , doorfchynend, groen en zo dun Glas te fmelten , dat het door twee Tegels heen vloeide CO- Gemakkelyker brengt men de Kalkfteenen tot Smeltbaarheid, door by voeging van andere Zaaken. Met Borax en Pis-Zout vloeijen zy zeer ligt, en veranderen in een Glas, dat in minder dan gloeijende Hitte week blyft en allerley indrukzels aanneemt. Even zo vaardig vloeijen zy met Vuurvafte Loogzouten, Metallyn Glas en Vioeifpaath, Met dit laatfte zeer dun en worden tot een hard fnydendGias. Zy bevorderen, wanneer zy eenige brandbaare zelfftandigheid inhouden, de fmelting van Glim- (0 In 't voorg. II. Stuk, bladz. 613 , enz. (f) Lapis Cakarèus in Igne Fuforlo, per fe, fi pums fue* tit. non liquesc.it, Waller. Syft, Min. 1. p. 123. (O Gmel. Natur - Syjiem. UJh. p. 350.  Kaeksteenen. 47 Gliramerige Aarden en Steenen in 't Vuur; die van Kley- en Keizei-Soorten, voornaamelyk ' indien zy Yzerhoudende zyn, en der weer- 1 barfb'ge Yzer-Ertzen. Zo wel ruuw, als ge-" brand,hebben zy een byzonder verwantfchap met de Zwavel , en fcheiden die ligt af van andere Stoffen. Dit is de reden, dat menze met voordeel gebruikt om het Kwikzilver en andere Metaalen uit Zwavelige Ertfen af te zonderen. Bovendien hebben zy 't vermogen, om het Metaal uit eenige Metallyne" Kalken hervoor te brengen ; gelyk inzonderheid het Lood en de Bismuth; fomtyds ook Yzer en Koper. De Kalkfteenen komen meest voor in laage Gebergten en Heuvelen , die dikwils geheel5 daar uit beftaan. Zodanige Kalkbergen zyn doorgaans op Leyfteen-Bergen geplaatst, of maaken daar van het bovenfte uit. Voornaamelyk vallen deeze Steenen in Vlotbergen, daar zy Laagen uitmaaken van eenige Duimen tot eenige Vademen dikte ; fomtyds op zig zelve, fomtyds verwisfelende met andere Laagen, inzonderheid van Schiefer. Dus maaken zy dikwils ook het Dak uit, der Beddingen van Steenkolen, Koper-Schiefer en Steenzout. en voeren dan , op verfcheide plaatfen, den naam van Sechflein, dat is Kouterfteen. Deeze verwisfelende Laagen van Kalk - of Marmerfteenen , en de menigte van Verfceeningen s wel- III. Dost, III. Stuk- II. iFDEEt.' HU TooFoy uk. 'atkfteen, Kal», tergen»  ii. .AfDEEI 111. hoofd' S$VK. Kalkjleet Stoffen daar in vetvat. %tt) Güettard Mem. de 1752, f. goc,. 4s Kalkaartiue OF welken men daar in, en fomtyds in ieder Laag * van verfchillende Soort vindt, toonen zeer blykbaar , dat de Kalkbergen niet oirfpronkr.lyk, maar door Overftroomingen geformeerd zyn , en op de gedagte plaatfen aangefpoeld. Evenwel vindt men ook de Kalkfteenen, voornaamelyk in Hongarieen Ooftenryk, in Gang» bergen, en zelfs in Silezie, Saxen en op den Haarts, in zagte middel-Bergen., die byna onmiddelyk tegen de Vlotbergen aanftooter. Hier maaken zy fomwylen het bovenfte der Aderen of Gangen uit, die zelden zeer magtig zyn en dikwils afbreeken, nooit zeer diep loopende. Zelden komen zy in 't binnenfte van Bergen voor, maar loopen dikwils Aderswyze door andere Steenen, inzonderheid door den Leifteen of Arduin. In Brabant, Vlaan. deren en Vrankryk,beftaan de Heuvels meest uit Marmer of Kalkfteen. In Kanada zyn de Kalkfteenen allen graauwaehtig, hard en vast, taamelyk zwaar, en komen voor, aan een Leyfteenigen zoom; doch te Quebek brandt men Kalk van een zwarten Leyachtigen Steen, waar uit de geheele Rots, daar die Stad op gebouwd is, beftaat Cu). In de Laagen van dit Gefteente vallen geen eigentlyke Erts-Aderen , maar te overvloediger Steenkolen , Zwavelkies , Aluin- en Vi- tri-  Kalkstee n e n, 4# ttiool-Ertfen, zwarte en graauwe Koperfcbiefer; als ook, by nesten, zeer dikwils YzerErts, geele, blaauwe, graauwe en groeneKo-s per - Erts , Loodglans en Cinaber; Graveelfteen, Amianth , gedeegen Zwavel en Rottenkruid. By Annaberg in Saxen breekt in Kalkfteen vermomd Zilver, enz. De nuttigheid der Kalkfteenen is niet al-, leen op zig zelve en onveranderd in deBouwkonst en Beeldhouwery , maar inzonderheid doof het Kalkbranden, zeer groot. Best zyn hier toe de zodanigen , die het volkomenfte in Sterk Water oplosfen, by het uitkooken met Wynfteen-Olie de meefte Vettigheid too■nen, in fi Vuur niet aan ftukken fpringen en ■geene of maar weinige Yzerdeeltjes inhouden, •waar van de Kalk graauw wordt. Het branden gefchiedt, naar de gelegenheid, met Hout of met Steenkolen. In dit laatfte geval is de Kalk zo wit niet, wegens de vermenging met Afch en brokjes daar van; doch tot Metzelen beter, kunnende ook tot Witten van Muuren bekwaam gemaakt worden, met een weinigje .Spaanfch Groen daar onder te mengen. Wat verder het gebruik van de Kalk zo in verfcheide Fabrieken als anders in de Samenleeving betreft. daar van zal ik niet omftandig fpreeken, gaande thans tot de befchryving de# Soorten over. D O) Mar¬ lij. Drki.. III. Sïüs. If. ' 111. Hoofd* ruK. Nuttig» ïeid der Kalkr leeaea.  IJ. Afdeel. 111. Hoofdstuk.I. Marmo; Schistofum. Schiefe' rig. II. Nobile. Edel. -o Kalkaar ti ge of (i) Marmer, dat onvatbaars deeltjes heeft, zwart met wit Schrift. Hier door verftaat onze Ridder een zwarten • Kalkfteen, in Sweeden en Noorwegen vallende en Vlies - Steen genaamd , om dat hy als Leyfteen fplytbaar is in dikke Plaaten. Somtyds is dezelve zeer hard , fomtyds ook taamelyk week of zagt, en dan gemeenlyk vol Verfteeningen. De Laag is tot vyftig Ellen dik en bevat fomtyds Nieren of brokken van zwarte Vuurfteenen. De Kleur zal van eene ingemengde Bergharst ontftaan , alzo hy onder 't wryven en branden ftinkt, wordende in 't Vuur een witte Kalk, waar toe men deezen Steen inzonderheid gebruikt. Evenwel maakt men 'er ook Grafzarken van en Stoep- of Vloerfteenen, en neemtze tot gehouwen Werk, in plaats van Marmerfteen. (a) Marmer, dat byna onvatbaare deeltjes heeft, ondoorfchynend, digt van zelfftandigheid en polystbaar. Dit (1) Mannor particulis Üipalpabilibus, nigrum, Scriptura alba. Syfl. Nat. XII. Tom. 3. Gen. 2. Sp. 1. Marmor nigrescens. Da Cost. Fosf. 186. Flisten. //. Scan. 121, 143, 148, 156. Marmor unicolor nigrum. Wall. Min 41. N. 2. Calcareus Kcmabilis niger. Wall. Syft. Min. I. p. 125. (2) MwtHor particulis futSflpalpapilibus, opacumcom- vac-  Kalksteenen. 51 Die Edele Marmer , dar. in 't byzonder bj dien naam bekend is, komt in alle deelen des Aardbodems, zelfs tot digt aan den Noordpool, op Eilanden onder 79 Graaden breedte, doch ten opzigt van hardheid, kleur, en glans door 't polyften , in oneindige verfcheidenheden voor. Het is -zo fynkorrelig, dat de deeltjes zig voor 't bloote Oog niet laaten waarneemen. De polyfting onderfcheidt hetzelve van gemeene Kalkfteen; zo wel als de fchoonheid en verandering der Kleuren, doch in de open Lugt is het nier beftendiger, indien men het niet van dikke diep leggende Laagen heeft genomen. Ongefleepen is het ruuw op 't gevoel en in groote ftukken geheel niet, maar in dunne Plaaten aan de kanten eenigszins doorfchynende. Gemeenlyk is het zo zagt, dat men het met een Mes kan affchraapen en in hetminfte niet Veerkragtig, doch een langen tyd in de open Lugt aan fterke Zonnefchyn bloot gefteld zynde geweest, heeft het eenige Veerkragt bekomen : gelyk aan de Pktra Elastica, in 't Paleis van Borghefe, te Rome , blykbaar is; een Blad zynde dat uit een ftuk wie raftum poIienJum. Syft. Nat. XII. Marmor folubilepart. impalpabilibus rafilibus. Syft. Nat. VIII. 152. N.S- Mus. Tesf. 10. N. 1. Calcareus polituram admittens. Wall. Syft. Min. I. p. i33. Cronst. Min. p. 34. Woli. Min. sg. Calcareus fubtilis. Carth. Min, s3. D 2 III. Dbel. III. Stok. ïi AlDttEt UI. HooïD» STUK. Edel Marnier.  ii. AïDEEL. 111. Hoof» STUK. Kenmerken. Vervalfching yai de Kleur. (v) Zie het voorgaande II. Siuk, deezer Nat, Histo*. xie,bladz. gó, 97. 5a Kaekaartice of wit Marmer, 't welk aan een oud Paleis tot Kornis gediend heeft, is gezaagd; vier Spannen lang, één Span breed en twee Vingerbreedten dik : 't welk,op zyn end gezet,zig met eenig knarfen buigen laat. Voor Marmer worden dikwils Steenen uitgevent, die in 't geheel daar van den aart niet hebben , maar Rotsfteenen, Serpentynfteenen of zelfs Jaspisfen zyn. Om zig voor 't bedrog in deezen te verhoeden, moet men hier op acht geeven. Een Steen, die zeer blykbaar famengefteld is uit verfcheiderley deeltjes ; die geene hooge Kleur en na het polysten geen glans heeft; die met Zuuren niet opbruifcht, of ook,by zyne oplosfing in Zuure Geeften , veel onoplosbaare Stoffe overlaat, en aan het Staalflag vonkt of Vuur geeft, is zekerlyk geen Marmer. Van ouds, ja zelfs ten tyde der Romeinen, 1 heeft eene vervalfching van het eigentlyke Marmer plaats gehad , wat de Kleur aangaat. De doordringbaarheid van deezen Steen voor bytende Stoffen, gaf fchoone gelegenheid daar toe (v). De oude Grieken beftreeken hunne Beelden met Cinaber , maar hunne navolgers maakten dezelven eerst heet, waar door de Verwen beter introkken. Onder de Regeering van Keizer Nero begon men het Marmer  Kaeksteenen. 53 mer, door 't inzetten van ftukken, bonter te maaken. In de Leeftyd van Boyle was een ïood Vogt bekend , waar mede het witte Mar- • mer gekleurd werdt. Hedendaags gebruikt men in Italië , tot verwen van het witte Marmer, niets , dan het te laaten byten door gekleurde Zuuren. Men verkiest daar toe van 't beste , witte, harde, wel gepolyfte Marmer , dat Vlakken heeft noch Aderen, en maakt hetzelve heet, zo dat Water daar op zisfe. Wil men de Kleuren droog daar op brengen, zo wryft men ze flegts daar in; neemende tot de roode Drakenbloed, tot de geele Guttegom, tot de groene Spaanfch Groen, tot de bruine Zwavel, Pek of Terbenthyn» en tot Goudkleur een mengzel van gelyke deelen ruuwe Sal Armoniak , witte Vitriool en Spaanfch Groen, zeer fyn onder malkander gewreven. Wil men vogtig Kleuren, dan neemt men dergelyke VerwftofFen die in Wyngeest, Loog of Terpentyn-Olie, ontbonden zyn. Zodanig Marmer, welks Kleuren over 'i Vuur ligt weder verdwynen , noemt men in Italië abrusciato. Op dergelyke manier kunnen allerley gekleurde Vlakken en Streepen op deezen Steen getekend worden, die min of meer ftand houden, naar dat men flapper of fcherper bytende Vogten heeft gebezigd. D 3 De ÏIL Deel. III. Stok, II. Afdek c 111. Hoofd» tuk. Edel Warmet.  !?. Afdeïi 111. Hoofdstuk. Marme Gïoeven Verfchei<3enheden, 54 Kalkaartige of § De aloude Volkeren , Egyptenaars, Grieken en Romeinen, hadden een menigte Marmer-Groeven, welken zy door Slaaven of door r- Misdaadigen, wien zulks, tot Straffe was opgelegd , lieten bearbeiden. Oneindige pragt:ge Gedenktekenen hebben dezelven, zo in de Bouwkonst als in de Beeldhouwery, uitgeleverd. Dit Marmer werdt doorgaans te kostbaar geacht, om 'er Kalk van te branden : waar toe men dikwils van de flegte Duitfehe en Noordfche Marmer-Soorten, welke fomtyds maar Glimmerigp Kalkfteenen zyn, bezigt. De afval der Marmerftecnen, van dezelven zo tot vervoerbaare Blokken, als anders, te houwen, dient veelal daar toe. De arbeid in de Groeven is veel verligt, federt men tot bet los breeken der Banken dezelven door Buskruid heeft kunnen laaten fpringen. Daar men Zaagmolens heeft, die door Water omgaan, worden door dezelven de Blokken in Bladen gezaagd, tot allerley gebruik, 't welk hier te Lande , als bekend is, met een zeer langduurigen arbeid, doorHandzaagen gefchiedt. De Verfcheidenheden van het Marmer, wat de Kleur aangaat, zyn zo groot, dat fommigen daar van eenige honderd Soorten vertooncn r>)j doch men moet aanmerken dat 00 Zie Nat.Hift, vcmmttand. 11. D. II. Stuk. bl. 754.   ,3 Peel, Plaat xxv.  KAtKSTEENEN. 55 dat uit een zelfde Blok of Brok een menigte , Plaatjes kunnen gezaagd worden van verfchil- . lende Tekening ; ja dat het moeielyk zo niet si onmooglyk zou zyn, uit een Stuk geaderd en g veelkleurig Marmer twee Plaatjes te bekomen, die volkomen van de zelfde Tekening waren. Dus maakt dit geen onderfcheiding; te minder, om dat, in groote Verzamelingen, dikwils Plaatjes van Jaspis , Serpentynfteen of Rots. fteen, onder de Marmer-Soorten geplaatst worden (V)« De eigentlyke Marmers kunnen wy gevoeg-, lyk in Eenkleurige en Bonte fcWfteth De laatften zyn gevlakt, geaderd of gebandeerd, en wel zodanig, dat de Kleuren afgezonderd zyn of in malkander vloeijen , en dan heeft men van de geaderde , gebandeerde, gevlakte en door gevloeide, verfcheidemengelingen. Eerst zullen wy de Eenkleurigen befchouwen. Zwart Marmer, van de voorgaande Soort verfchillende, was by de Ouden bekend on-" den naam van Marmot Lucullum ; doch tegenwoordig heet men het, in Italië, Paragone of -Paragone di Bergamo. In 't Kapitool en elders fx) By den Boekverkooper j. Chrtst. Sepp worden, federt het janx'1776, de Afbeeldingen der in DuitfchJand vallende Marmers, zeer miinurlyk gekleurd, naar de orde der Plaatfen waar zy breeken , agtervolgens aan »t licht gegeven. D 4 III. Deel; III. Siük. 11. \kdeSL. III. ^OOÏDUK. Edel 'artitK'. Ondrr:hciding. Zwart tl armer.  $ê K a t x a a r t i g ê o f Afdfei 111. HOOFDSTUK. , Wil Marmer. ders, te Rome, vindt men Hoofden en Pede-1 ftallen, als ook Altaarftukken, van zulk Marmer , onder den naam van Nero antico. Dat van Bergamo is zo hard, dat men het tot een Toetsfteen kan'gebruiken. Voorts valt in veele deelen van Dukfchland, en in fommige Landfchappen van Vrankryk, hedendaags ook een zwart Marmerfteen. Men heeft 'er den Ob/idiaanfchen Steen ook onder geteld, die oudtyds, volgens Pliniüs, uit Opper-Egypte en Ethiopië gebragt werdt, vallende ook in Indie, in Italië en Spanje. Tegenwoordig zyn 'er geen Groeven van bekend. Men maakte 'er oudtyds tot Spiegels gebruik van , wegens den uitneemenden Glans, in welk opzigt hy veel overeenkomst heeft met het Zwart Yslandfch Achaat of ook met den Zwarten Barnfteen , welke beiden 'er voor gehouden werden , en de naam zou , door verbastering, afgeleid zyn van Opfianus , als voor het Gezigt dienftig; zo de beroemde Salmasius heeft opgemerkt. In de Provincie Rousfillon , in Vrankryk , worden nog zeer harde Steenen, van zulk zwart glanzig Marmer, gevonden» Het Witte Marmer, oudtyds Parium genaamd en hedendaags Paro antico , is zeer fchoon Melkwit, hard en zwaar, neemendt; een uitmuntenden Glans aan door 't polysten. Op de breuk vertoont het zyne deeltjes, die plat als  Kalksteenen. 57 als Schubbetjes en Kryftallrfch zyn, naar Zoutkorreltjes gelykende. Het witte Marmer van Carrara komt 'er zeer naby aan, doch is grover van korrel en zo digt niet, noch ook zo glanzig als het Griekfche van 't Eiland Paros. De meefte oude Beelden in Italië, en Borstftukken in 't Kapitool, zyn daar van gemaakt(j). Thans wordt het Marmer van Carrara, voor het witfte en bekwaamfte tot de Beeldhouwery, gehouden (z). Tournefort merkt aan, dat het Marmer eener Groeve in Provence, niet ver van Marfeille , zo fyn is als het Griekfche, voorgemeld. Ook vindt men 'er in Duitfchland die weinig daar voor zwichten. Het Statuary Marmer, hedendaags zo genaamd, verfchilt daar in van 't zelve, dat het doorfchynende is tegen 't Licht; gelyk bleek uit verfcheide Altaar- ftukken en Pylaa ren, in Venetië en Lombardie door F er bei gezien. Voorts zyn 'er nog andere Soortei bekend van wit Marmer, dat in Engelandnof niet ontdekt is, zo men wil, maar in Switzer land op verfcheide plaatfen voorkomt. He Steedje Wonfiedel, in 't Markgraaffchap Bay reuth, is grootendeels daar van gebouwd, zc wel als het Kafteel Ohlau in Silezie. In Italii zyn de Kerken en Paleizen veelal met wit Mar mer bekleed. On Oj~) Fsrber Briefe aus WalfcMand.-\>. 250. (z) Condam. Mem. de l'Aoad. 175-'. p. 545. D 5 UI. Deel, III. Stuk. ii. III. Hoofdstuk. Edel Marmer, l  11. fi FDKEÏ.. 111. Hooid- stük. Graauw Warmer. Rood Marmer. 58 Kalkaar tig e of Onder de Afihgraauwe Marmers behoort dat men Palombino noemt of Venetiaanfch Marmer , oudtyds bekend onder den naam van Bigio of Pardiglio. Dit wordt van fommigen onder de Witte Marmers geteld (a). Het is zo eenpaarig van Kleur niet, hebbende een roodachtigen weerfchyn. Het valt ook in Duitfchland, Engeland en Ierland. Men acht het weinig en gebruikt het dikwils tot Kalkbranden , inzonderheid dat donker Graauw is van Kleur of Geelachtig graauw, gelyk in 't Wurtembergfe gebroken wordt. By Hof, in 't Bayreuthfe , zyn Groeven van een fyn Marmer, met donker en ligt Graauw gewolkt, dat een zeer fraaijen glans aanneemt door 't polyften , en niettemin meest gebruikt wordt om de Wegen te beftraaten en tot het opbouwen van Muuren (7>). Hoewel het Roode Marmer dikwils door konst gekleurd is , vindt men 't nogthans ook natuurlyk, gelyk het Rosfo antico, daar Imperatus van fpreekt, zynde purper bruinrood van Kleur. Dit valt in Switzerland, als ook in Italië ; alwaar een helder rood , byna Vlecfchkeurig Marmer breekt, genaamd Carvaggionc. Scheüchzer maakt ook gewag van zulke Marmers, in 't Kanton van Bern in Switzerland gevonden. In Engeland zou een donker paarfch, als Roode Wyn, gegraven (a) Ferber utfupra. (b) Da Cosia Fosf. p. 194.  Kat. k s t e e n e n. 5^ ven zyn. Men heeft het in Switzerland zelfs SalFraankleurig of Vuurig rood, en Bloedrood' in Silezie gevonden (c). Geel Marmer of Jerufalems , Giallo antico , is zeer fraay Marmer, zuiver geel, doch fomtyds Strookleurig , fomtyds als Eijerdoijers, fomtyds hooger, in verfchillende blokken. By Sienna in Toskane, als ook by Verona, zyn voornaame Groeven daar van. Het wordt ook in Portugal en Spanje , ja zelfs in Engeland * gegraven. Men vindt het op verfcheide plaatfen in Duitfchland , inzonderheid in het Bayreuthfe en Baden-Durlachfe, in het Wurtembergfe en Blankenburgfe. Ik heb geel Marmer van Zaltsburg en van Freiberg in Saxen. Phengites was deszelfs naam oudtyds in Griekenland. De Romeinen hebben altoos van dit geele Marmer veel werks gemaakt (d). Daar is een groen Marmer, Marmo verde der Italiaanen of Verdello, oudtyds Lacedemonifch Marmer genaamd, niet minder fchoon, doch niet zonder Vlakken, die echter van de zelfde Kleur zyn , naamelyk helder en donker Groen. Het Verd anticq is groen en wit met zwart groene Vlakken zegt Ferber {e). Zodanig is het Plaatje, dat ik in Fig. r, op Plaat XXV, uit rnyne Verzameling , vertoon. Mer vindt 00 Da Costa, ut fupra,p. 396. (rf) Idem ihid. p. 197. (V) Ferber Brieft, uts. III. Deel. III. Stck, u \fdeel. 111. hoofdituk. Geel Marmer. Groen Marmer. PI. XXV. Fig. 1.  6b Kalkaartice of II AïDEEl in. HOOFDSTUK. Blaauv Marmer. vindt 'er ook die geelachtig groen zyn, Pag' iiocco genaamd, en die van Genua en Florence bleek Zeegroen. Ook breekt in Sweeden een bleek groen Marmer. Men vindt Marmer van deeze Kleur in Switzerlanden een zagte foort, die zig nogthans wel polyften laat, te Hartzgerode, in het VorftendomBernburg in Duitfchland. r Onder 't gewooné blaauw geaderde Marmer, daar men Vloerfteenen van heeft, komen 'er voor, die geheel blaauw zyn: doch behalve het Blaauwe Marmer, in Gebergten by Languedok gevonden wordende, dat zeer zeldzaam is, betrekt Da Co sta hier het blaauw Ar< duin, uit Vlaanderen naar den kant van Namen en Luik afkomftig, dat in ons Land zo veel gebruikt wordt tot Stoepfteenen. Dit is zegt hy, zeer hard , geeft aan het Staalflag geen Vuur en brandt tot een witte Kalk. Hier in komen dikwils Sterachtige figuuren voor, van een witte Spaath , dat zekerlyk Tubiporieten zyn of Trochieten of Aftroieten. De geleerde Boccone hadt zulks reeds opgemerkt(f). Ik heb van Vifet, in die Landftreek, zodanig blaauw Arduin met Conchyliën en andere Verfleeningen. Andere Eenkleurige Marmers zal men naauwlyks vinden : want het Bruine trekt naar den ros- (/) Recherck. & Obferv. j>. 124. Natmirk, Nafpootïtig. & Aanmerk* p. 114.  Kalksteenen. 6t rosfen, zynde Kaneelkleurig, én het Vaale, t Kit het Bayreuthfe en Wurtembergfe, kan ook tot de Roodachtigen betrokken worden. De s: Veelkleurige of .Bonte leveren de meefte Verfchcidenheden uit. Hier van befchouwenwy, in deeerfteplaats, de Gevlakten , in Italië Brocatello genaamd of Breccia, waar van de veranderingen byna oseindig zyn. Die maar uit twee Kleuren beftaan, 't zy zwart met witte of geele; 't zy wit met zwarte, roode, groene; 't zy graauw of grys met zware en andere Kleuren : 'tzy rood of geel op dergelyke manier gemengeld; maaken reeds een aanzienlyk getal uit. Ik heb een Plaatje Marmer van byWeenen, in Fig, 2, afgebeeld,. dat op een geelachtig Kaneelof Vuurkleurigen Grond gefprenkeld is met grooter en kleiner hoekige Vlakken van bleeker geelachtige Kleur en fommigen byna wit. Een- en-zeventig veranderingen vind ik van dit Gevlakte Marmer opgetekend (g). Van Geaderde Marmers , die de gemeenften zyn , komen veele Verfcheidenheden voor, en fommige hebben, behalve de Aders, ook Vlakken, gelyk in 't byzonder het Groene, dat van ouds zeer beroemd geweest is in Italië, wordende, met veele veranderingen,dikwils (g) Gmelin Natur- Syfltm. p. 36a, Hl. De«. III, Siur, 11. III. OOID- :uk» Gevlakt armer. fig. 2. Geaderd 1 armer.  €2 Kalkaar tige of 11. Afdeei III. Hoofdstuk. GebandeerdMarmer. wils onder den naam van Verde antico begree' pen. Zware Marmer, met witte Aders, vale op verfcheide plaatfen in Duitfchland en wit met roode Aders in Saxen. Het geele met roodbruine Aders , uit het Wurtembergfe, is zeer fraay, zo wel als het uit den lichtgraauwen in 't donkerroode fpeelende, met grove witte en fynere donker graauwe Aders, uie het Bareuthfe. Geel of purperrood Marmer, met zwarte Aders, valt by Siêna in Italië. Zes* en - veertig veranderingen komen hier van voor. Het Gebandeerde Marmer worde dus genoemd, om dat het veele evenwydige, meest regte , fomtyds kromme, fomtyds grovere, fomtyds fynere Streepen en Banden van andere Kleuren, dan de Grond is, heeft. Het witte Marmer, en Afchgraauwe, geeft hier in de meelte veranderingen door zwarte , geele , roode , groene en blaauwachtige Streepen. Het komt ook geel met zwartachtige Banden in NederOoftenryk en geel met groene en roode Banden in Italië voor. Hier toe betrekken wy de gevlamde Marmers of Fioriti der Italiaanen, wier Streepen altoos kromme Lynen maaken. Daar zyn 'er met ftriemen als van gewaterd Kamelot, Marmor Augufteum, en als lange ten Jeele gevlochten, ten deele gekrulde Haairlokken, Tïberianum der Romeinen. Men vindt hec, in Italië, wit of graauw met purperroode Vlam-  Kalksteenen. 6$ Vlammen, en zwartachtig,met witte paarfchachtige en geele Vlammen, genaamd Africano fiorito. Zo komen ook onzuivere Marmers s voor, wier Banden van een anderen Steenaart zyn; gelyk het Cipolino , een wit Griekfch Marmer, met groenachtige glanzigeGlimmerftreepen, hoedanig men ook by Carrara aantreft. Tot de doorvloeide Marmers, alwaar de eene Kleur als in de andere verdwynt, Miftio by de, Italiaanen genaamd, behooren veele Switzer-! fche, Franfche , Italiaanfche, Silefifche en Duitfche Marmer-Soorten. Met de gevlakte, geaderde en gebandeerde, vermengen zig dikwils deeze,'t welk dan eene byzondereverwarring van Kleuren maakt. Dus zyn hier van ook zeer veele en mooglyk wel honderd veranderingen aangetekend (K). Het eigentlyke Marmer komt ook op verfcheide plaatfen in Duitfchland , met Boomachtige of Dendritifche figuuren voor; gelyk inzonderheid in 't Baden-Durlachfe , alwaar het by Sallingen rood, byEffringen Ifabellekleur valt. Van dit laatfte heb ik een fchoonen Marmerfteen , ruim zeven Duimen in 'i vierkant en een Duim dik , met zeer fraaiji Dendrieten ; gelyk daar van een gedeelte , ir Fig, (ft) Gmelin Nattir- Syjlem. 1. p. 38* - 388. III. Dbsl. III. Siuk. 11. AïDEdtu 111. Hoorn* ruii. Door- ■loeid of :emengeld Warmer, Dendrl- tifch. PI. XXV. i  64 Kaekaartige oe 11. Afdeel. Hl. Hoofdstuk. Marmer met Verfteeningen.iFig. 4, 5' Fig- 3» op Plaat XXV, in Afbeelding is voor• gefield. Zodanig Marmer valt ook groen by Waldheim in Saxen , en van andere Kleuren in Switzerland , in 't Wurtembergfe en op andere plaatfen. Van dergelyken aart komen brokken Afchgraauw, met bruinachtig geel gewolkt Marmer, omftreeks Bathen Bristol, in Engeland, voor; dat op een regelmaatige wys met Boompjes is bezet, die zig als ge* bladerd en aan een Rivier ftaande, vertoonen (i), Schoon ik reeds uitvoerig van de Verftee» ningen heb gehandeld, moet ik nogthans kor, telyk hier de genen gedenken , welken in de Marmerfteenen voorkomen. Lumacheïïa noc» men de Italiaanen dat gene, waar in Verfteende Conchyliën zigtbaar zyn , 't welk by de Duitfchers Mufchel-Marmer'heet , dat is Hoorn» of Schulp - Marmer. Ik heb bevoorens daar van gewag gemaakt (Jï). Het valt wit, rood, graauw, geel, bruin en van verfcheiderley Kleuren, zo in Duitfchland als in Italië. Hier toe behoort dat zwarte met Anomies uit Ierr land, waar van ik gemeld heb, hoedanig ook by Cofors in Bohème voorkomt. Ook behooren hier die fraay gefleepen Plaaten, welke uit den O") Marmoroides Dendropotarnites. Da Costa, Fos* fils , p> 241. (V) Zie III. Deels. I. Stuk deezer Nat. Hiftorh, bladz. 475.  KilKSTEENEN,' *3 den graauwen zien, met Ammonshoorens vai witte Spaath daar in, van Altdorf by Neurem burg en van den Heimberg by Gottingen (l) Van een Marmerachtigen aart is ook dac Ge fteente met Conchyliën, in Fig. 4 vertoond nu onlangs ontdekt zynde, 't welk door d wonderbaare fchittering van zekere daar ii voorkomende Vlakken, zeeraanmerkelykis(w) Het is graauwachtig bruin, en komt, wegen: de kleinte der Conchyliën het Italiaanfche Caftracana genaamd, zeer naby, dat men 'ei zeer duur betaalt (nJ. Dat Marmer met verfteende Rader- en Sterrefteencn, 't welk Pietra Stellaria in Italië geheten wordt, valt ook in Engeland en Duitfchland. Ik heb van dergelyk paarfchachtig Marmer, met witte Entrochieten, uit Sweeden, de Afbeelding medegedeeld (0). By Blankenburg valt het met Örthokeratieten en veelerley Koraalgewasfen, dat men Koraal - Marmer noemt; waar van een Plaatje, in Fig. 5, is voorgeïteld. (3) Marmer met omatbaare deeltjes, ondoor- fchy- (?) 't Zelfde , bladz. 412. C»0 't Zelfde, bladz. 477. (») Ferber Bviefe p. 2^7. (b) Nat. Hifl. als boven, PI. XII. fïg. 2. f3) Marmor particulis impalpabilibus, opacum, compacrurri, poliendum, flavicans. Syft. Nat. Marmor FJo~ rentinum. Calc. Mus. 419. Lans. Fig. 33. Bayer. E Crijc- III. Deel. III. Stuk. 1 a tït AïDEEl.. 111. Hoorn- ' STUK, > l 111. Marmor Floremi' turn. Floren:yn.fch.  6:ór' Kalkaartige of !!. Aïdeel. ttf. HooïD* stuk. fchynend, digt van zelffiandigheid en ptfr lystbaar^ geelachtig. De Kleur zou dan byna. de eenigfte onderfcheiding zyn van het Flor-entynfche Marmer , reeds onder de Dendrieten voorgefteld, dat evenwel ook een ander aanzien heeft, zynde' wat fyner van grein en digter van zelfftandigheid dan de gewoone Marmerfteenen. Ook moet men daar by aanmerken, dat het Bladerig valt, wordende deswegen een geelachtige Marmer-Schiefer van Da Costa geheten. Ik heb de Afbeelding en befchryving van hetzelve, zo met Boomachtige figuuren, als met Ruïnen, dat men Stedefteenen noemt , medegedeeld (/>). Het komt in Italië, niet ver van Florence, by dunne Laagen tusfchen de digte Kalkfteenen, als ook by Goslar en op den Berg Sinaï voor. De fchoonfte Plaaten daar van worden te Florence in de Gaandery verkogt. Men kan zodanige Tekeningen ook, door Konst, op Marmer nabootzen, als gemeld is; maar het bedrog is ligt te ontdekken. (4) Mar- Oryüogr. 44. Mvl. Sax. I. p. 57. Scheuchz. Mus. 98, 248. Marmor de Monte Sinaï. ïmper. Nat. L. 24. C.24. Schistus fubluteus Marmoreus elegans &c. Da Costa Fosfils. p. 177. Schistus Florentinus variegatus &c. Idem p. 183. Marmor piftorium. Wall. Syft. Min. I. p. 137. (.p) In het v°org- 11 SruK dee.ier Nat. ffiftorie j PU XVIII. Madz. 108- «8.  Kaêkstéênen, C4) Marmer met byna mvatbaaró deeltjes > fplytbaar en witachtig. Dit, nog nader aan de Leyfteenen komende, en naauwïyks van dezelven af te zonderen, Fevert de Papenheimfe Dendrieten of Boom- ] fteenen uit, insgelyksdoor my reeds befchreeven en in Afbeelding gebragt (q). Behalve het Graaffchap Papenheim,'in Beieren,alwaar men deeze Leyfteenen meest by Solenhofen vindt, en het Bisdom van Eichfeadt, komen zy ook in andere deelen van Duitfchland voorMen gebruikt 'er de flegtften als Ley, om de Huizen te dekken ; de beffen tot Tafeltjes , Blaadjes, en' omze als iets raars te verkoopen. Gemeenlyk is de Kleur witachtig, doch fomtyds ook graauw , geel en brnin. Het valt zofyn korrelig als de gewoone Marmers, doch grover dan het Florentynfche, en neemt door 't polyften geenen glans aan. Behalve ds Boomachtige figuuren, komen ook in- of afdrukzels van Kruiden, Visfchen en Schulpdieren, op deeze Leyfteenen voor, die wegens de Kalkachtige natuur hier behooren. By Os- na- (4) Marmor particulis fub - impalpabilibus , fisfile album. Syft. Nat. Schistus pallido - albus, f. Marmor Pappenheimenfe. Gron. Stip. qq ; 102. Sdiistus Calcareus flavo - ■< lbidus. Da Cost. Fosf. 169. (5) Zie het zelfde Stuk. PI. XVII» bladz. 101. eeg, E a III. Db.xl III. Stuk. Cf; III. Hooidtuk. IV. Marmot fisfik. .eyacntig.  3 iv A L KAAR T I C5 E OF II. AfOHEL m. RooTD3TUK. v. Manui tardum. Traag. VI. Rude. Grofkorrelig. nabrugge in Westphalen vindt men 'er een grovere Soort van, die zagter is en dikwils ook met Dendrieten praalt. By Verona in Italië heeft men dergelyk Gefteente, met fraaije afdrukzels van Zee-Schepzelen. Ook fchynen daar toe de Alberesfe Coltellino der Italiaanen, die in dunne Blaadjes breekt , waar op regte Lynen in de winkelhaak door elkander getoogen zyn, als of menze met een Mes daar in gefchraapt had, en hunne Galeftri of brokkelige Kalkfteen-Laagen , te behooren. (5) Marmer met byna onvatbaare deeltjes , wit, doorfchynende. By Nordberg en Rodberg, in Sweeden, komt dit voor, dat eenigermaate naar Kwarts gelykt, en zeer traag met Sterk Water opbruifcht, waar van de byn3am. Het is, voor 't overige, zo fynkorrelig als bet edele Marmer, wit en doorfchynende. (6) Marmer met Korrelige glinjierende deeltjes. Dit (5J Marmor particolis impalpabilibus, album diaphanum. Syft. Nat. (6) Marmor particulis granulatis micamibus. Syft. Nat. Calcarius part. fcintillantibus. Wall. Min. 39. Calcareus micans. Syft. Min. I. p. 126. Lap. Calcareus part. Granulatis. Cromst. Min. §. 8. Carth. Min. 22. Calc. Lap. amorphus. Wolt. Min. ig, Saxum Calcareum fcintillans albidum. Da Cost. Fosf. 152.  KA'LKSTEEHEN. 9 Dit grofkorrelige Marmer komt by zwaare Beddingen zeer overvloedig voor in Sweeden , omftreeks Sahlberg. De Persberg, een s Heuvel van veertig Vadem hoogte, en van een grooten omtrek, levert een menigte Y-J zer-Erts uit, behalve dit Gefteente, 't welk meest door middel van Buskruid werdt gebroken. Verfcheide Groeven aan de Oostzyde waren reeds ter diepte van vyfenveertig Vademen onder de oppervlakte der Zee gebragt, toen LinnjEüs dit Bergwerk in 't jaar 1746 bezigtigde. In Engeland zyn niet minder zwaare Beddingen van dergelyk Marmer. Men vindt het bovendien in verfcheide deelen van Duitfchland, in Switzerland, en het maakt byna alle Bergen uit, tusfehen Sevenbergen en Nageyban in Opper-Hongarie, als ook het Gewelf der Kopergangen by Saska in 't Bannaat v3n Temeswar. Somtyds is het fyn of kleinkorrelig , maar dikwils zo grof, dat men het, in de eerfte opflag, onder de vergaarde of Rotsfieenen zou plaatzen: maar het ontbindt zig t'eenemaal in Zuuren en neemt gemeenlyk een doffen glans, door 't polyften, aan. De gewoonfte Kleur is wit of witachtig; doch men vindt het ook graauw, bruin , roodachtig geel of geel en geelachtig groen, byna zo hoog van Kleur als het Edele Marmer: zelfs bont, wit en groen of wit en zwart, of gewolkt, of gebandeerd. Somwy» E 3 lea. III. Deel. III. Stuk, 1!. Afdeel. III. HooïDtuk. Grof Warmer.  II AïBEËL. I 111. HoOÏDSTUK. Grof Marker. VII. Marmot snirans.Glinfte- ?o Kalkaar ïig£ of len is het half doorfchynende; gelyk het zig in de Solfatara van Italië vertoont, en daar komt dikwils gedeegen Zwavel in hetzelve voor. Zou het Witte Marmer van 't Groote Meir, waar van de geheele Domkerk van Milanen opgebouwd is, niet hier toe behooren? Het geeft zeer goede vaste Kalk en wordt daar toe veel gebruikt, als ook om de vloeijing der Ertfen te bevorderen. Te Iverdtm en Neuchatel dient het voor Bouwfteen. (7) Marmer met Spaathachtig Schubbige deeltjes. Terwyl de voorgaande Saltjlag in Sweeden geheten wordt, noemt men deezen Leimfieen, Hy verfchilt alleen door de Schubbigheid der deeltjes, die grof zyn of fyn , en 'er een glanzig of glimmerig Marmer van maaken dat zig polyften laat. Hetzelve komt in Finnland niet alleen , maar op veele andere plaatfen in Sweeden, in Hongarie en Bohème, in Saxen en in Italië voor. Veele uitlandfe Marmer - Soorten behooren hier toe. Want de Glinflerende deeltjes zyn fomtyds zeer fyn, en verhoogen zo wel den glans als de kleuren on- (7) Marmor particulis Spatholo - Squamofis. Syjl. Nat. Calc.arius particulis disperfis. Wall. Min. 40. Lapis Calcareus particulis Squamofis live Spatholïs. Cronsi. Mix. S-9-  Kalksteenen. 7i ongemeen: weshalve het dikwils tot Ornamenten der Bouwkonst, Kolommen , Pylasters , Beelden en Borstftukken, gebruikt wordt. Tots het doen vloeijen der Metaalen is het zeer bekwaam. Zeldzaam vindt men 'er Verfteenin-^ gen in. Het komt meest by zwaare Aders en Vlotten voor, zynde naar de Kleuren verfchillende. Dus behooren hier veele witte Marmers; zo wel het oude Parifche en Arabifche Marmer der Grieken en Romeinen, als dat van Carrara , 't welk fomtyds doorfchynende is, voorgemeld , en veele andere hedendaagfchen, in Engeland, Sweeden, Noorwegen en Duitfchland breekende. Graauw komt het by enkelde ftukken en brokken op de Velden by Schwedt, fomtyds met Petrefakten, en ook wel Vlotswyze in Hongarie en Opper-Ooftenryk voor; roodachtig geel, met zeer groote Schubben, in Finland; zwartachtig in Silezie;blaauwachtig op Gothland: bont, gebandeerd en van allerley Kleuren, die het Edele Marmer heeft, daar het doorgaans alleenlyk door de Schubbigheid van verfchilt: zo dat men, wanneer de Spaathige Schubbetjes fyn zyn en het zig wel polysten laat, hetzelve 'er naauwlyks van «kan onderfcheiden. E 4 {II. Deel. III. Stuk. (8) Mar- M. AlDEEL. iii. HoOFD- rUK. Glinftêend Marler.  ?ï K ALKAAR TIGE OF II, Afdeel 111. IlOOÏD. STL'K. Vlll. Marnm fJectisfatrtm. Gekruist. IX. Jlcerofum, Kaffig, (8) Marmer met langwerpige, platachtige s kruislings verfpreide deeltjes. Dit in Gothland, als ook- op Ocland, in Sweeden voorkomende, wordt Gothlandfche Steen genoemd. Dezelve is wit, groffplinterig en fynftraalig. Niet altoos Iaat by zig in Sterk Water oplosfen, en geeft, door Sublimatie, een Alkalyn Zout. Dooreen zagtVuur fmclt hy tot een fiemelsblaauwGlas; door een fterker wordt hy tot een witte Kaik. Men maakt 'er ook veel gebruik van tot het fmelten der Yzer-Ertfen, C<0 Marmer met langwerpige Kajjige deeltjes , overlangs verjfireid. Dit is een ILapIandfche Steen, Sneeuwwit, naar Spiesglas-Erts gelykende, doordien hy t'eenemaal beftaat uit langwerpige Kaffige deeltjes, overlangs verfpreid, zeer wit en glanzig, Misfchien behoort hier de Bondel/leen, daar Gerhard gewag van maakt, in 't Graaffchap Ravensberg, by Wettin en op den Opper- Haarts voorkomende. Dit is een waare Kalkfteen, uit Draaden beftaande van ongelv- ke fS) HUrmor particulis oblongis, depresfis, decuslatofparfis. Syft. Na. XV. Marmor folubile particulis micaiN ;ibus radiantibus. Syft. Nat, Vlll. N. j. (qj Marmor particulis oblongis aceroiis, lorigitudy^, liter fpaffis. Syft, N 11. om- uit" rtner, ' XIII. Marmor derzelver Gruis beftaande, waarvan ik voor(_ been gefproken heb Ca): want dit Sweedfche was blykbaarlyk uit Gruis van Schulpjes, P Hoorntjes en Koraalen , famengefteld. Jn ' Duitfchland en Spanje, zegt Linnjeus, is het gemeener; zo dat de meefte Muuren te Kadix daar uit beftaan. Ik heb ftukken van zodanig Gefteente, waar van de Vestingwerken te Mentz en Oppenheim opgebouwd zyn. In Vrankryk vindt men ook Banken van dergelyke Kalkfteen , ten deele brokkelig , ten deele hard en tot den Huisbouw dienftig. (fy .(14) Marmer dat Krytig is en Zandig; af geevende. Dit Gefteente, dat uit Kalk en Zanddeelen famengefteld is, wordt geheel week bevonden, wanneer men 't graaft; zo dat het in allerley Geftalten kan worden gefneeden; doch verhardt in de Lugt,en zulks geeft gelegenheid, om ffl> In 't III. Deels I. Stuk, deezerNat. Hiftorie bladz. 475 , enz. Uit deeze laatlle Soorten van Marmers blykt de nuttigheid van de verlchikking die ik in 't Rylc der Mineraalen gemaakt heb, met de Delfftoffeii eer te befchryven dan de Steenen: zie ald. bladz. 130. Men zou 'er naauwlyks een denkbeeld van kunnen geeven, nan iemand die onkundig was in de Verfteeningen. (!>) Guettard Mem. fur la Champagne. Mem. de 1754. (14) Marmor Cretaceum Aenofum inquinans. lt. Scan. 196» 205. Lapis Arenaceus glutine Calcareo. Crqnsïv' Win. §. 274. N. 2.  Kalkstee new. Sr cm 'er tot bouwen gebruik van te maaken; doch het kleurt altoos af, als Kryt. Niettemin zyn 'er de meefte Huizen te Parys van gebouwd. Men vindt het ook. in Deenemarken , en in Schónen , te Malmoe, waren de Muuren van oude Huizen daar mede opgehaald, (ij) Marmer dat' verfpreid is, vast van zelfJlandigheid , met eene Kleijige Schors. Peeze Mergelfleen komt niet by geheele Heuvels of Beddingen , maar los in kleine ftukken op Velden van een vogtigen Kleygrond , in Engeland, Vlaanderen , üpland , Westgothland en Oeland , voor. Hy is met de Kalkfteenen zeer naverwant, en heeft ook ongetwyfeld , offchoon hy zig maar by enkelde los gefcheurde Stukken vertoont, met denzelven een gelyken oirfprong. Hy is grof, hard , zeer digt en fynkorrelig, gemeenlyk met een witte Kleijige Schors bekleed, hebbende dikwils hoekige, van buiten roode, Spaath-Aders. Meestal is hy geelachtig of Vleefchkleurig, fomtyds wit, fomwylen graauw. In f15) Marmor vagum foliaum , Cortice Argiïlaceo. Sust. Nat. Mus. Tesf. 12. N. 8- Lapis Calcarius particulis impalpabilus incarnatis. Cronst. Mix. §. ?. N. 3. Calcareus sequabllis incarnatus. Wall, Suil. Min. I, p. 124. Saxum Calcareum album. Da Cost. Fos/. 151, F III. Dkel. III. Stok. IL' Afdeel. UI. Hoofdstuk, XV. Marmer Margaceum. Merfle!fteen.  8$ Kalkaart:cE of In Vlaanderen wordt hy gebruikt om de We* gen te beftraaten , in Engeland om Kalk te branden. Waarfchynlyk behoort hier die witachtige Kalkfteen , in Switzerland gevonden, welken men aldaar , op fommige plaatfen, als Bouwfteen gebruikt: als ook het wilde Marmer, aldaar vallende , 't welk op een zwartachtigen Grond witte Spaath-Aderen heeft, en , niettegenftaande zyne ongemeene hardheid , als Leyfteen affchilfert. -De fchrandere Hoogleeraar Gmeli n voegt hier by, als eene Zestiende Soort, het Filtreer-Marmer, dat men, zegt zyn Ed., hoewel zeldzaam, by Nesten aantreft in de Kalkbreuken te Rudersdorf in het Brandenburgfe. Het is vol kleine Gaatjes en kan, volgens hem, als de beste Filtreerfteen gebruikt worden. Zo echter die Gaatjes zigtbaar zyn , dan zal het myns oordeels tot zuivering van Water niet dienen kunnen. Aangezien in dergelyke Groeven de Kalkfoorten dikwils met Kiesbrokjes doortoogen, en de kleine Gaatjes van den Steen een Okerachtig overtrekzel hebben, ftelt zyn Ed. het zeer waarfchynlyk, dat gedagteOpeningen door verweering van de Kies ontftaan zyn. Voorts betrekt die Heer alhier de Pietra forte der Italiaanen ; een Gefteente met Kley gemengd, 't welk Laagswyze breekt in Florence en Toskanen. Men noemt het Pietra, Tur' Afdeel. iii. Hoofdstuk: Mergelfteen. Filtreerjvi armer. Pietra forte.  K A l k S t E E n E Ni 83 Turchina, wanneer het blaauwachtig en Pk' tra bigia, als het uit den geelen ziet Te Florence plaveit men 'er de Straaten mede. Het tweede Gellagt, van deezen Rang, voert 'den naam van . G' ï p s p k-. Gips, Hier toé behooren eenige Soorten van Gipsj by Wallerius en Cronstedt; de Selenitifchê Steenen van Vogel; de Gips en Alabaster van Wc eters dok f en de Ala» bafter van Gerhard. De Gipsfteenen zyn ligt en nog weeker dan dé gemeené Kalkfteenen, zagt en koud op 't1 gevoel, hebbende maar een doffen Glans. Zy breeken in veelerley hoekigë Stukken , dié fomtyds eene Wigachtige figuur hebben. Men vindtze overvloedigst in Kalkbergen, gemeenJ'yk by enkeldé Laagen tusfchen die van Kalkfteen, of zy maaken ook geheele Bergen uit, die met Zand en Leem bedekt zyn en in welken zy fomtyds veelé Vademen dikte bereiken. Zelden maaken zy Ertsgangen , en men heeft 'ér tot heden nog zeldzaam echte Verfteeningen, ja ook maar weinige ■Spomfteenm (c) in gevonden. Deeze G) Dus noemt men de enkele in-ofafdrnkzels van Dieren en Planten, die men, zondei) eenig blyk des Lighaams , zo dikwils op Ley en Kalkfteenen aantreft. Zie 'tl- Stuk,bladz. 192 , en het 11. Stuk , bladz. 35,47»enzi F £ ÏII. Deel. III. Stuk, li. AïDEfct,, UI. Hoofd» ;tuk« EigW chappeaj  $4 Kalkaartige o r -li. Afdeel iii. .Hoofdstuk, GipsSttentn. Deeze Steenen beftaan uit eene Kalkachtige Aarde , zegt Linn^us , die ontbonden is en doorgezakt zynde herboren. Zyn Ed. heeft begreepen, dat eene Kalk - Aarde, tot vorming van de Gips, opgelost worde in een Zuur Vogt, en daar uit nederzakkende tot Gips weder famengroeije. Dat dit een Vitriolifch Zuur zy, blykt, alzo 'er met vast Loogzout een Vitriolifche Wynfteen V3n komt} als ook uit de vlugge Zwavelige Damp, welke door Destillatie uit de Gips met Kolen -Poeijer geboren wordt. Wegens die verzadiging maakt ook de Gips geen opbruifching met Zuuren, 't welk tot een onderfcheiding van den Kalkfteen dient. Zodanige Stukken, evenwel, dieniet volkomen zyn verzadigd , gelyk men onder de Alabasters heeft, maaken eenige opbruifching. Dat, voor 't overige, de grondflag der Gips Kalkaartig zy, blykt, doordien zy, met vyf-of zesmaal zo veel Loogzout gefmolten, na de uitlooging een zuivere Kalk-Aarde aflegt. Ook ontbindt zig de Gips zelfs in de fterkfte Zuuren niet, maar wel in Water , wanneer zy lang gekookt wordt in een groote veelheid daar van. Wanneer men by die Solutie eenige Olie Van Wynfteen of Armoniak-Geest giet, dan wordt zy troebel en Melkwit, en legt een Kalk-Aarde af, die wit is van Kleur. De meefte Gips bevat eenige Kley- en Yzerdeeltjes •, fomtyds tindt men 'er  Kalksteenen.' 35 "er ook Glimmer in, en onverzadigde KalkAarde. Zonder byvoegzel zyn de Gipsfteenen niet fmeltbaar; doch zyfmelten niet met alle Stof-' fen, die den Kalkfteen doen vloeijen. Aan den anderen kant, wederom, vorderen zy een zo fterk Vuur niet, als die, om tot een Glas te fmelten , dat volkomen doorfchynend is en groen. Smelt menze met Borax, dan bruifchen zy op in 't Vuur. Door dit, zo wel , als door gemeen Zout en Frit van Glas, worden zy ligt tot vloeijinggebragt,en,met Kley gemengd, fmelten zy tot een witte half door* fchynende Stoffe , die naar Porfelein zweemt. Aan 't Glas geeven zy een geelachtige Kleur. Ja fommige Gipfen, die in Kley-Beddingen gelegen hebben , zyn dikwils op zig zelf fmeltbaar , met weinig Vuur. Het allerdunfte vloeijen zy met Vloey-Spaath, die , gelyk de Kley , een mengzel van Gips en Keizelfteenen doet fmelten. Brandt menze tusfehen gloeijende Kolen, dan komt 'er dikwils een Phosphorus van en die van Bononie hoort hier t'huis. Indien menze, zonder gloeijing, met een zwak Vuur, in een Yzeren Pot of ander zuiver Vat roost, dan worden zy tot eene by kans vloeibaare Stoffe, die opwelt en weder nederflaat , veranderende , door uitdamping, in een los witachtig Poeijer als Meel, dat mei Water tot een Deeg en zeer hard wordt: F 3 be III. Deel. III. Stuk. II. AïDEEL. ML H00IDTUK. OnderMek door Vuur. I  tl. III. Hoofd GipsSttenen, 1. Gypfun AvgilUtfum.Kleijige, $5 Kalx.aartxge. of u bekend onder den naam van Pleifler van Pafys. Veele nieuwerwetfe Landbouwers pryzende fyn vermolmde Gips tot verbeteringe des Lands aan, doch dit is in alle Gronden niet dienftig. In Smeltwerken is zy, op ver naa, zo nuttig niet als Kalkfteen. Door de Zwavel, die daar by voor den dag komt, wordt het Yzer weefcer en broofcher en het Koper verliest van zyne zelfftandigheid. Allermeest gebruikt men de gebrande Gips , die inwendig een Vergift is voor allerley Gedierte, tot Pleifterwerk, Stukadooren, halfverheven Beeldwerk en andere Ornamenten ; tot nagemaakt Marmer, tot Vormen der Porfelein-Fabrieken, als ook in de Manufakt uuren van Engelfch Aardewerk en tot Plakwerk van Muuren; maar zy moet, ten dien. einde, van wel zuiveren Gipsfteen gebrand zyn, om duujrzaam Werk te geeven. Onze Ridder telt daar van de drie volgends Soorten. (1) Gips met Kleiachtige duiflere dee/tja, Deeze (i) Gypfiem particulis Argilliformibns opacis. Syst. Net. XII. Tom. 111. Gen. 3. Sp. 1. Gyptys informis rudis! nitorem non asfumens. Carth. Min. 24. Gypfum particulis minimis indiftintlis, facie Terrea. Wall. Sysf. Min. 1. p. 163. Marmor fixum larsellatum particulis Spathofis. Mus. Tesf. 14. N. 12,  KA LKS T EE K E ». 8? Deeze is grofkorreliger dan de gewoone t Gips en wordt wel grove Alabaster geheten. ^ Zy vertoont zig als drooge Kley, maar rs watsl harder , zynde witachtig of graauw, en fomtvds roodachtig , bruin of zwartachtig van Kleur. Zelden heeft men ze zuiver., en zy geeft zo goeden Pleifter niet als de gewoone Gips, waar van zy anders niet weezentlyk verfchilt. Men vindtze ook dikwils.tusfchen dezelve, by taamelyk magtige Laagen en Beddingen. By Ordal in Noorwegen breeken 'er Koper-Ertfen in. Men treftze ook overvloedig in Polen, in Silezie, in het Brandenburgfe, in 't Vorftendom Minden, in OpperOoftenryk, en elders in Duitfchland , aan. O) Gips met Zandige glinfierende deeltjes. De Stoffe , die men in 't algemeen Gips of jPIeifter neemt, valt overvloedig in Engeland niet ver van Derby, in Vrankryk by Montmartre, in Switzerland voornaamelyk by Bevieux, als ook in Italië en verfcheide deelen van Duitfchland. Men vindtze in Hongarie , in OpperOoftenryk, als ook in Tartarie of Siberië. Zeer (2) Gypfum /particulis Arenaceis micantibus. Syft. Nat. Gypfum. Vog. Mm. 118. Gypfum particulis Micaceis Cronst. Min §. 16. Gypfum Arenarium. Wall Syft Min. I. p. F4 III. Dbel. III. Stuk. 11. 111. looin- uk. Gips. II. Gypfum tfuale. Gemeene Gips.  n. Afdeel. lil Hoofdstuk.Gips. Eigenfchappen SU K Ai KAARTIGE op Zeer dikwils komt zy in de nabuurfchap van beete Baden of Zoutbronnen voor, bevat fomtyds Verfteende Zaaken, en maakt ook wel het Dak der Koper-Aderen uit. De zelfftandigheid beftaat uit weeke buigzaame Schubben, die eene Kogelvlakte, doch anders geene bepaalde Geftalte, fomtyds de grootte maar van een Speldekop , fomtyds van de Schubben van Karper, fomtyds eene middelmaatige grootte , daar tusfchen, hebben, en even zo van verfchillendedoorfchynendheid zyn. Het knapt in 't Vuur niet. Somtyds is het zo week, dat men het tusfchen de Vingers fyn kan wryven , of het fchynt, op 't gevoel , uit enkele Zandkorreltjes te beftaan : dikwils is het, inzonderheid het Kleinkorrelige , zo hard, dat het door polyften een doffen glans aanneemt. Dus beftaat het met een witachtige en rood geaderde Gipsfteen, welken de Heer Gmelin by Thubingen heeft gevonden. Somtyds is de Gips met Zand , Kley en Mergel gemengd, en overtrekt zig, in 't Vuur, meteen wit Glas; gelyk die, welke men in de Groeve te Charonne, by Parys, vindt. Hier toe betrekt de Heer Walle' rius het Luneburger Porfelein, daar BruckMAnn van fpreekt ( Deeze veelerley foorten van Gips en Gipslteen kunnen allen, meer of min, tot die ge-< bruiken, in de Beeldboetzeering , het Plakwerk en Stukadooren, dienen, daar ik van gefproken heb. In 't algemeen moet men aanmerken , dat de fynkorrelige , gelyk de Franfche by Montmartre, byna in een half Uur, en dus veel fchielyker tot Pleifter gebrand kunnen worden, dan de grofkorrelige, gelyk de Engelfchen van Derby- en Yorkshire. Op fommige plaatfen in Europa komen deeze, evenwel , Laagswyze , by elkander voor. De branding gefchiedt doorgaans in Bak-Ovens, die eerst wel heet gemaakt, vervolgens, onder de Calcinatie, geflooten zyn; zo W a l L e r 1 u s aanmerkt (g> t Door den Franlchen Heer Lavois 1 e r is veel' moeite aangewend tot oplosfin-  Kalkstiebeh 91 finge der Gips. Hy nam, tot zyne Proefnee- i minden, de gekryftallizeerde Gips of het Bas* terd Vrouwen Glas, door Linnjeus ondersi den naam van Natrum Glaciale voorgefteld ,^ vervolgens te befchryven. Zyn voornaame oogmerk fchynt geweest te zyn, om te toonen, dat hetzelve geheel ontbindbaar was in Water : maar hy bevondt, dat daar toe vyfhonderdmaal zo veel Water vereifcht worde. Voorts heeft hy het Vitriool-Zuur daar induidelyk ontdekt. Uit zulk Zuur heeft hy, door middel van Kryt, Selenitifche Kryftallen bekomen , die volmaakt de eigenfchap hadden van Gips: alzo zy, fyn geftooten en op 't Vuur gebragt , vloeibaar wierden en fcheenen te kooken; geeyende vervolgens , door een maatige Calcinatie , een goede Pleifter-Kalk. De verharding derzelve met Water hieldt hy yoor een waare Kryftailizatic (A). (3) Gips met onvatbaar e deeltjes , doorfchynende. -< „ Den' (T) Nalurforfcher Ui. TheilL Art. 16. C3J Gypfum particulis impalpabilibus,diaphanum. Syst, Nat. Alabastrum. Voa. Min. 119. Gypfum particulis minimis, pun&ulis nitens, polituram admittens. Wali., Sust. Min. i. p. 160 Min. p. 67. Gypfus informis fubtilis, nitorem asfumens. Carth. Min. 24. Marmor fixurr, particulis Arenaceis micantibus. Syst. Nat. Vlll. N. 11. Terra Gypfea indurata. Cronst. Min. §. 15. III, Deel; III. SïUK. 11. IrrJEEi111. ' loOFD» UK. Gips of (lifter. ' 111. Gypfum llabas- ritin. llabafter.  - 11. Afdeel. UI. Hoofdstuk. Alabafter. <5a Kalkaartj.ce" of „ Den Gipsfteen (zegt de Hoogleeraar Vo« 9j gel,) noemt men Alabaster, wanneer hy zig polyften laar. Hy kan evenwel nooit j, tot een zo fchoonen glans gebragt worden, „ als het Marmer. Gelyk nog heden eenigen „ den Gipsfteen onder de Kalkfteenen tellen, „ zo houden zy ook het Alabafter voor een „ Marmerfteen: maar het onderfcheid is even „ zo groot, als by de Gips; en men behoeft „ maar de Beeldhouwers te vraagcn , zo zal ., men hooren , dat zy wel hunne Marmeren „ Beelden , maar niet de Alabafteren , met „ Sterk Water verhelpen kunnen. Het laat ,, zig even zo branden als de Gips, en 'er „ wordt Pleifter genoeg van gemaakt. Men ,, vindt witte, zwarte , bonte en ftreepige At, Iabafter. Dat zy altemaal uit fyne, kleine ,, glinfterende deeltjes , als Stippen, beftaan „ zou, vind ik niet: maar zulks heeft plaats „ in de eenkleurige Soorten. De bonte zyn „ uit ongeregeld over elkander opgehoopte „ Blaadjes famengefteld. Zo gaat het ook niet ,, door, 't geen eenigen beweeren , dat alle „ Alabafter zig meteen Mes laat fny den. Voor ,, 't overige legt dezelve, evenals de Gips, „ in horizontaaïe Laagen , van verfchillende ly dikte, fomtyds vier, zes, agt, tien, twin„ tig en meer Vademen hoog. De merkwaar„ digfte Alabafter-Groef is in 't Graaffchap „ Hohenftein , byzonderlyk aan Kohnftein, it by Elrich , Oberlachsvyerfea en Nieder- fachs.  K a l k s t E E n e N, 93 ,, faehswerfen , alwaar geheele Bergen van „ Alabafter zyn , meer dan dertig Vademen i 3> hoog." . * Buiten dat Graaffchap en andere deelen van A Saxen, breekt dit Gefteente ook Laagswyze in 't Wurtembergfe, in 't Silezïfch Vorftendom Schweidnits; in Switzerland, in Italië en Spanje, op 't Eiland Sicilië ; als ook in Oostindie, Perfie en andereOofterfche Landen. By Kungur en Spaskoe, in Siberië,komen geheele Bergen voor , van Alabaster. Men noemtze in 't Franfch Aibatre, in 't Italiaanfch Alabastro. De deeltjes zyn fyner , zagter en Kogelachtiger dan die van 't Marmer, en de zelfftandigheid fomtyds fnybaar. In dunne Plaatjes is zy altoos doorfchynende, doch in groote Stukken dikwils geheel donker. Het heeft byna de dubbele zwaarte van Water. Offchoon de Alabafters meeftendeels mee Zuuren niet opbruifchen , vindt men doch fenigen , die zulks geheel of gedeeltelyk doen ; gelyk de Alabafter - Vaten der Ouden , welke men in de Ruïnen gevonden heeft. De zodanigen zou men eer tot de Stalactieten betrekken met den Heer Guettard; dan alle de Alabafters daar toe te brengen , met den Heer Daubenton (<). LinnjEUs wil, dat zy uit Bronwateren geboren zyn, ge- (O Zie 't voorg. Stuk dee^r Nat. Hiftorie, bladz, 177 - 2?9ÏIL £>*■&. UI. Stuk, 11. Ifdeei; III. t00FDUK. ktbasler. Oir?rong.  94 Kalkaartige óp iu AlDE3L. 111. Hoofdstuk. ,Verfchei' denheden (A) Natum ex Aq.ua Thermali more Sfcalaftits, eon* cretum fere cryftallizando. (J) Hijl. de l'Acad. R. dts Sciences, de 1703 , pag, zi, ? gelyk de Stalattieten en byna door KryftailU zatie famengegroeid (k). Onder de Eenkleurigen is hét Witte allerfraaist. Dit valt doorfchynend in 't Gebied van Siéna, als ook in Switzerland en het Wur^ tembergfe ; gelyk ook in Perfie. Alle de Orïéntaalfche Alabafters der Icaliaanen zyn van dien aart. Ondoorfchynend Melkkleurig komt het op Sicilië en elders in Italië, als ook in 't Bannaat . van Temeswar voor , alwaar Kopers kies in 't zelve breekt. Het Roodachtige wordt van Sterk Water groen , van Azyn geel. , Het Geele valt doorfchynend in dé Ooflerfehe Landen en ondoorfchynende in Spanje. Voorts heeft men het ook bruin, als een Schild padden-Schaal, genaamd Alabaftro Tartarucato. 'Bont Valt het met roode of zwartachtige "Vlakken op een witten Grond, Onyckites by fommigen genaamd. Zodanig was dat kostbaare Alabafter, te Marfeille, zo doorfchynend, dat men meer dan twee Vingeren diep de Kleuren kon zien; waarvan dè Groeve zig niet ver bevond van die Stad (/). Ge[treept , geaderd of gebandeerd , dat men Band-Alabafter noemt, komt overvloedig in 't Graaffchap Hohenftein voor. Wit met dunne evenwydige Melkwitte Streepen zyn veele Orien-  :K A. L! K S T .E E. N E N. 5ƒ Dri'entaalfch?. Wit met half doorfchynende biuine Banden y valt het in 't Wurtembergfe met beurtlingfe , ten deele regte, ten' deele s Golfachtig loopende, witte en bruine Banden , die met bruine en witte Lihiën geftreept zyn , komt het in 't Gebied van Siéna voor. Men noemt dit Alabaftro Florito, zo wel als het Dendritifche, dat aan eenige Voetftukken van Borstbeelden, in de Voorzaal van het Speelhuis midden in de Hof van Villa Albani, gezien wordt (m). , Zeer toevallig komt in het .Alabafter Zand voor, doch men vindt 'er dikwils ftukjesSeleniet, en ook wel Spekfteen , Kley, Kalkfteen en Amianth, in." ..Het wordt eerst mee Tripel, en dan met zeer fyn gewreevene gebrande Hertshoorn gepolyst. Dus dient'het voornaamelyk tot Beeldhouwers-arbeid en Or-> namenten der Bouwkonst ; tot Pylafters, Schoorfteen-Mantels , Vloerfteenen , Trappen, Tafelbladen, enz. Men zal het echter niet ligt buitensbuis, in 't Water of in de Grond, gebruiken; dewyl het van de Lugt en vogtigheid meer aandoening heeft dan Marmer. S t 1 r i u m, Draadfteen. Sommigen noemen dit Veder- Spaath , • an- de- ■(m) Ferber Brieft art) WalfMand, p. III. Deel. III. Stuk, Afdeel* lil. -HooïDruK. Alabafter»  u. IAfbeei l III. HoOFD' stuk. Straal Gips. 1. Stirium Cypfeum. Gipsachtige. 95 Kalkaar.?jce op deren .Stora/- G/>; doch wel de eigenfte be' naaming fchynt Draadfteen te zyn, overeen» komftig met den Griekichen naam Inolithos, . welken men nog in 't Italiaanfch behoudt , het noemende Inolitho. De Kenmerken, immers , beftaan daar in, dat de zelfftandigheid blykbaar beftaat uit Draaden, die wel gemeenlyk evenwydig , doch ook fomtyds als Strsalen uit een middelpunt, of zonder bepaalde orde loopen, of elkander kruifen. Het fchynt dat die Steen uit Water, waar in hy te vooren opgelost was , neerzakkende geboren, dus zulk een Praadachtig Geweefzel aangenomen hebbe. Of daar zal een foort van Kryftallizatie plaats hebben in de Solutie der Gips-Aarde, uit welke hy ontftaat: des ookfommigen hem tot de Gips - Spaathen t'huis brengen, anderen tot de Gipfen betrekken. De volgende Soorten van dit Geflagt zyn door LiKNiEüs opgegeven. (i) Draadfteen, die doorzigtig,vast en Vezelachtig is.] Dit CO Stirium pelluciJum fixum fibrofum. Syft. Nat. XIJ. Tom. 111. Gen. 4. Sp. 1. Inolithus fragmentis determinatis. Carth. Min, 18. Gypfum fibrofum. Cronst. Mm. 17. Gypfum filamentis parallelis compofitum G. ftriatum. Wall. Syft. Min. \. p. 167. Spathum Gypfeum fibrofum. Wolt. Min. 18. Marmor fixum filamentis perpendicularibus parallelis. Syft. Nat. VIII. N. 10. Inolitbw. Baum. Min. 1. p. 204.   3 Deel, P.LAAT XXVI.  Kalkstee-n en. 9? Bit is de gemeene Straal-Gips, ook Veder* XSips en Goudfmits ■ Spaath , en by fommigen, verkeerdelyk, Pluim - Aluin genaamd. Men vindtze in 't Engelfch Graafchap Derby, in : verfcheide deelen van'Sweeden en Duitfchland, als ook in Spanje ; in Lyfland , Koerland , en zy is uit China overgebragt. By Baituga, : in Siberië , vindt men geheele Bergen van Straal-Gips. Zy breekt ten deele Vlotswyze, ! m eene Kley - Bedding tusfchen Laagen van ! Kalkfteen, of tusfchen Leyfteenen, waarvan 1 zy de Laagen als famenbindt : maar in de A(j luingroeven dringt zy, by klompen, door | Gips- en Alabaster-Laagen heen. De zeifftandigheid van deezen Draadfteen * is ligt, op de breuk weinig glanzig en zo i week , dat men hem gemeenlyk tusfchen de Vingeren fyn wryven kan. Hy bruifcht niet | met Zuuren op en toont in alle opzigten zyne j Gipzige natuur. De Draaden , daar hy uit I beftaat, zyn zeer fyn en leggen digt aan malkander ; zodanig dat hy in deezen veel n3ar een Amianth of Asbest gelyke ; doch zyne houding in 't Vuur cnderfcheidt hem daar van : genoegzaam. Gemeenlyk is hy wit; maar men | vindt hem ook roodachtig of Vleefchkleurig, I bruinen geel, of ge-aderd. Een Stukje roodachti; ge Straalgips, van Jena,is, uit inyne Verzameling , waar in ik ook witte doorfchynende uit 1 Vrankryk heb, in Fig. i, afgebeeld. Alle die G Kleu III. Deel. III. Stok. II. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Pl.XXVI. Fig. U  98 Kalkaartigï of? ii. ] AïDEEL. lil. : Hoofdstuk. Gebruik der Straalgips. ii. Stirium Marino- reum. Kalk- aartige. ' (2) Siirium öiaphanum folubiiè fibjofum. Stjlf. Nai. Alabaftritcs. lu Scan. 121. Calcareus figuratus fi!ameü« tofus. .Wall. Suft, Min, I. y. ijz. fleuren raakt hy in 't Vuur kwyt, en brartde :o wit als Kryt; geevendc ook, gelyk hetzelve, aan de handen af. Door 't branden levert deeze Steen een treffelyke Pleifter uit, en wordt niet alleen daar toe, maar ook met groot voordeel van de Goudfineden tot Vormen gebruikt. By Jena, Halle en Erfurt in ïhuringen, daar men hem in menigte op de Velden vindt, maakt men 'er Strooizand van. Somtyds formeeren de Draaden , uit welken deeze Gips beftaat i digte Ruitachtige Blaadjes en Schyven , en de Steen laat zig zodanig fplyten:. waar door hy, by fommige Autheuren, den verkeerden naam van Splytbaare Aluin of'Schiefer ■ Aluin bekomen heeft. (2) Draadfteen , die doorfchynend en ontbindbaar , Vezelachtig is. De Heer Wallerius betrekt deezen Draadfteen, die met Zuuren opbruifcht, tot de Kalkfteenen van eene bepaalde figuurmaaking. Men vindt hem in Schónen en andere Landfchappen van Sweeden, in Silezie in de Marmergroeve by Kaufungen; in 't Graaffchap Glatz by Reinerts, in de Brandenburgis  KALKSTEENEN» pi * fê Kalkgroeven ; by Idria in de Krain ; in de I Chriltina - Groef by Schemnits in Neder - HonI garie , als ook by Maagdeburg in Zandfteen. De Vezelachtige zelffcandigheid verfchik . van die der Straalgips weinig , doch is zo ,l helder doorfchynend niet, Sneeuwwit, witachtig geel of graauw , ook wel rood en wit , of rood en geel gemengeld. Niet zelden is deeze Steen gantlch ondoorzigtig. De Draa- • den loopen fomtyds zo evenwydig als in de voorgaande; fomtyds Bondelswyze, gelyk i Straalen uit een middelpunt, als in het Glas* ij kop en Malachiet, van welke laatfce hy mis. ;l fchien den grondflag uitmaakt; fomtyds doch i zelden Ster'swyze , gelyk in de Bloemen van I Spiesglas. In de laatfce gevallen neemt de Steen een goeden Glans door 't polyften aan; hoewel by 't Marmer te kort fchietende. fijjtt behoort, buiten twyfel, de Alabastriet i of onechte Alabaster, een harde grove Soort, I welke men op veele plaatfen van Duitfchland, in Switzerland en in Sweeden, vindt: als ook alle Duitfche en Italiaanfche, die met Zuuren opbruifcht; en verder die Kalkachtige Alabaster, welke weezentlyk van een Stalakticifchen I oirfprong is, door den Heer Daubeni on ; befchreeven (3) (V) Alabatre Calcaire. Mem. de VAcad. R, des Sc. dé farïs, 1754. Zie 't voorg. Stuk , bladz. 278. G 2 III. Debl. III. Stuk. II. AïDKEL» 111. HooIDSTUK. Draad* ft een.  100 Kaleaartige of 11. Afdeel. III. Hoofdstuk. 111. Stirium Alabas- trittum. Alabaste- tige. IV. Bafaltitiutn.Jiafaltige. (3) Draadfteen, die geheel doorzigtig vast is en vereenigd. Een heldere vafteGips noemt de HeerWALlerios deezen, die van fommigen tot de Selenieren betrokken wordt, in Spanje voorkomende. LiNNiEus plaatst hem op 't Gebergte Jura , dat de Grenspaal is tusfchen Vrankryk en Switzerland. Bovendien valt hy ook by Chellafton in Engeland , in de Sevenburgfche Zoutgroeven te Marmoros, en by de Durrenbergfe Zoutwerken in Saxen. Hy is zo naverwant met de Straalgipfen , dat men hem vermoedelyk met meer reden voor eene byfoort derzelven, dan voor een eigen Soort zou mogen houden; doch de Vezels zyn zo digt famengepakt, dat menze naauwlyks onderfcbeiden kan , en de Steen zelf is als Krystal doorfchynende, wit of Sneeuwwit, in de langte fplytbaar. (4) Draadfteen, die geheel donker is en vast, met gekruiste Splinters. Men vindt deezen in Nericie, een binnenlandfch Gewest van Sweeden, hoóger dan de (3) Stirium pellucidisfimum fixum coadunatum. Syst. Nat. Gypfum folidum pellucidum fibrofum. Seienites folidus. Wall. Syst. Min. 1. p, 166. (4) Stirium obfcurum fixum, Ramenti? dscusfctis» Syst. Nat.  Kalksteenen. ioi de reekfen van Kalkbergen, en by Riga. t'Is een zonderlinge Steen,als middelflag tusfchen verfcheide Geflagten : de gedaante hebbende van Marmer, niet opbruifchende en dus vast als de Gips ; en dcor zyne Vezelachtigheid bykans hier behoorende De zelfftandigheid, naamelyk , zweemt naar Hout-Splinters, die kruislings en vry ruim leggen. Ieder Splinter is langwerpig , zonder bepaalde geftalte, aan de beide enden als afgebroken, en beftaat uit digt famengepakte evenwydige Vezelen. Vermoedelyk is dit het Stirium acerofitm , \ 't welk de Heer Gerharp befchryft. Het ij Stuk, dat hy onderzogt, was wit, met afgebroken Vezelen,over e kander, eenigen kruislings leggende (o). De Straalgips, merkt onze Ridder aan, wordt van allen onder 't Geflagt van Gips begi eepen , waar van zy ook den aart heeft: maar, zegt zyn Ed., zo men . de Spaath van 't Marmer afzonderen moet, dan ook het Stirium van het Gypfum; ten zy men de Syfcematifche Regelen geheel wil verwerpen. Hier komt by, dat de Draadfteen vast valle, gelyk de Gips, of ontbindbaar als Kalkfceen. Ik zal hier , wegens eenige overeenkomst , van Geftalte, nog de volgende Gips-Soorten by voegen , welken Linn^us tot de Zouten heeft t'huis gebragt. O) (p) Gmelin Natur-Sijffem.l.p. 421. G 3 III, Deel. III. Siok. ii. Afdeel. lil. H00IO* stuk. Draadfieen.  102 K 'a l k a a r t i g E of 11 Atbïbi, 111. HöolO* STUK. V. Stirium Crtlftatii' fatum, Kryftalachtige. Talkach tig- PI. XXV] fig. 2. f5) Draadfteen , die in Kryflalachtigefiguu* ren famengegroeid is, doorfchynende. Dit is een min of meer doorfchynende Gips, in bepaalde figuurcn gekryftallizeerd , zegt Wallerius, welke,door haare weekheid, i zig van alle andere Kryftallen genoegzaam onderfcheidt, als met een Mes gemakkelyk fnybaar zynde. Doorgaans heeft zy eene Ruitachtige figuur , fpits getopt met dikke en als afgefleeten hoeken van onderen. De Gips-Droezen zyn aan elkander gegroeide platte Ruitachtige, of langwerpig hoekige geftompte , taamelyk weeke Kryftallen, zegt Vogel, 'die men ten deele met een Mes in Blaadjes kan fplyten, van Kleur geelachtig graauw en wat doorfchynende. Men vindtze byna overal waar Gipsfteenen zyn, doch ovfervloedigst in Aluin - Bergwerken, gelyk by Frauwenwalde , alwaar zy tusfchen de AluinAarden 1'tecken. . Hier toe behoort, in de eerfte plaats, het Natrum Glaciale van onzen Ridder (j>), dat by ("6) Stirium in Cryftallos concretum pellucidum. Mihi, Gypfum crvftallifatum. Wall. Syft. Min. 1. p. 169. Fluor Seieniticus. Scuf.uchz. Selenites nonnuflorum. Dmfe Gypfese. Cronst. Mix, §. 19. Gypfum Drufifo.rme. Voo. Min. Syst. p. 159. Natrum 'Glaciale , flexile, cris'$atum. Linn. Syfl. Nat. XII. Tom. 111.Gen. 14. Sp.6,7,8. (jf) Natrum Lapidofum. Gypfeo - Spathofum, Fufi- fop»  K.alksteenen. 103 by fommigen voorkomt onder den naam van Marien-Glas of Vrouwen-Ts; doch waar van het verfchilt, doordien het niet in zulke dun-( ne Bladen, maar in Kuitachtige Stukken fplyt; ook in Water fmeltbaar is en tot Kalk brandt in 't Vuur. Wen vindt dit voornaamelyk in Gips- en Alabafter -Groeven, ook in Kley en in de nabuurfchap van Zout- of Pekelbronnen .en van Tin-Ertfen ; als mede in de Wanden van Zwavelkolken : ook wordt het onder de voortbrengzels van den Vefuvius getoond. Dus • vale het in verfcheide deelen van Europa, en ,is inzonderheid in Switzerland, als ook bj Montmartre, niet ver van Parys iri Vrankryk; :zeer gemeen. Het bevat veelei'ley Mineraalen, •ja by Moersfeld en aan Stahlberg breekt 'ergewoonlyk de Cinaber in. Het laat zig in een groote menigte van kookend Water oplosfen, doch geeft 'er geen Smaak aan. Voor 't ove rige heeft het de eigenfehappen der Gips. Hei maakt zeer lange, groote Kryftallen,.zegtLin n^eus , die dikwils van eene Wigachtige figuur zyn, weshalve het ook by fommigen der naam voert, zynde te vooren by hem Selenite: TQuneifGrmis genoemd geweest; hoewel zynEd hei forme pellucidum. Linn. Syft. iVW.. uts. Selenites Spa ^thofo-Gypfeus Cuneiformis. Linn. Mus. Tesf. 24. N 3. Gypfum Cryftallizatum Cuneiforme. Croïut. Min» 1-9 Glacies Mari*. Voa. Min. Suft. p. 159. G * l II. Dbsl. III. Stuk. H. AïDKEt, III. HoOFDTUK. 5/ps-Krijrtatten.  i04 Kalkaar tice or TI. Afdeel. 111. Hoofdstuk. Gips-Kry. /tallen. J I ] i < < < het thans Spoelschtige Kryftallen geeft, aanmerkende, dat de Ruitachtige deelen wederzyds naar een middelftreep toeloopen. Dit is in een aanzienlyk ftuk daar van, 't welk ik bezit, uit Pommeren , hier in Fig. 2, op Plaat XXVI, afgebeeld, zeer blykbaar. Hetzelve ziet een weinig uit den graauwen, doch is anders taamelyk doorfchynende. Voor eenige Jaaren vondt men in de Steengroeven van 't Mansfeldfe, daar de Gips uitgegraven en tot Pleifter gebrand wordt, behalve den Gipsfteen , die roodachtig en taamelyk week is, met Selenitifche Vlakken doorgroeid , en geheele groote ftukken Seieaiet of Glacies Maria; dat helder wit of een veinig roodachtig is,- en fomtyds met Regenoogkleuren fchemert: eon Nest van Seleni■ifche Gips-Kryftallen, in eene fchoon blaauwe Kley. Zy lagen enkeld , niet digt by malcander en waren van verfchillendegrootte. Het ;rootfte,.dat de Pastoor Mp.iNECKEbewaarle, was vier Duim lang en ongevaareen Duim lik ; de kleinften naauwlyks een Duim lang :n twee Liniën dik. Zeszydig zynze, doorchynende, van onder en boven geknot,met le twee tegenover-zydcn breeder en langs deselven kunnen zy Bladen'g gefpleeten worden, deelen hebben ingedrukte kuiltjes of holligheden eenige Liniën diep, als door fcherpe keenpunten, geduurende haar groeijing, ge-  Kalksteenen. 165 gemaakt; anderen zyn Droezig te famen gegroeid (?). Het gene onze Ridder den bynaam van Buigzaam geeft , hetzelve noemende Natrum fiexiie (r) , beftaat uit Prismatieke, famenge drukte buigzaame Kryftallen, zeer veel gelykende naar die van 't Ebfoms-Zout. Zodanig valt het in Switzerland , niet alleen, maar ook b^ Frei jen walde op den zogenaamden Slotberg ir Leem, en by Zilverberg niet ver van Seist in Yzerfteen , als mede by Gmunden in OpperOoftenryk. Tk heb een Klomp of Droes var zodanige buigzaame Kryftaden op een zouter Steen van Saltzburg , Lier in Fig. 3, vertoond. Onder den naam van Schieferdroes of Schubben-Spaath komt een andere voor, welke men by groote Klompen aantreft in veelt Duitfche Groeven, voornaamelyk op dei Haarts, of ook by Falkenftein inTirol,enb^ Geblau in 't Silezilch Vorftendom Schweidniti op ruuwe Kwarts, Kwarts-Droezen, dikwil in Kalkfpaath, Gneis of Blende. Dit is d< gene die LinnjEüs Natrum Criftatum genoemc heeft fq') Naturfirfcher. III. Stuk', bladz. 133. f>J Natrum Lapidofurn Gypfeo - Spathofum , decaé drum Prismaticum flexile, particulis Spathofis oppofitii Suft. Nat. uts. N. 7. Selenites Spathofo - Gypfeus Pri: inaticus. Mus. Tesf. 24. N. 2. G 5 III. Deel. III. Stuk. O. Afdeel. 111. Hoofdstuk.Buigzaame Gips-, Kristallen. P1.XXVI. Fig. 3- Gekamde» Fig. 4,5< 1 1  M AïDEEL. " 111. Hooïo- STOK. .Cips-Kfi) {taliën. i 3 i t i i c n 3 106" K A L K. AAK ï I C E o F ■heeft, dat is Gekamde(s). Ieder Schub is fomtyds met Wit Gulden-Erts en Zilver-Zwart doortoogen en zeer dikwils met Zwaveikies beftrooid. Van dien aart is de Gips-Spaath, in Fig. 4, vertoond, van Clausthall aan den Haarts , waar van ik groote ftukkcn heb, bedekt met zogenaamde Spaath -Roozcn van Pyriet. De 'zelfftandigheid is week , op de breuk glanzig, aanmerkelykzwaar en gemeenlyk Gipsaartig. De glanzige Schubben fchynen, op 't eerfte aanzien, geene bepaalde geftalte te hebben, maar, naauwkeurig befchouwd, ziet menze beftaan of uit twee pieramieden met v'icr.zydcn, of uit zeskantige, öngelyksydige Staafjes. Somtyds zyn , in 'i eerfte ;eval, de hoeken plat, en dan heeft het agt:ydige Pieramieden. Maar gemeenlyk ftaan ïeeze Kryftallen zo digt by een , dat haare ;eftake niet zeer blyfcbaar is, zodanig dat zy laar een Toupet van opgekamd Haairgelyken. T*y ftaa" ook wel evenwydig en zyn fomtyds ot halve Kogels famengegroeid: nooit vindt nenze e'nkeld. Meest komen zy ondoorfchyendè voor, van eene Melkwitte Kleur, doch ökfomwylen helderals Water, graauw, bruin, ;eel, Zeegroen en roodachtig. Cronstedt zegt, (.?) Natrum Lapidofum Spathowm docaëdrum Prislaticum apioe parallelo. Syft. ATat. uts. N. ■ 6. .JVIarmor [etallicurr. Druficum Criftatiim. Cronst. Min. §. ig>z.  KilKSTÏEHïS. Ï07 ïegt, dat zy naar Haanekammen gelyken, en ^ zitten op vlakke, uit zwaare Spaath famengeïlelde Korften der Droezen - Gangen: hoeda-s« hige ftukken ik van Izaak by Freiberg in Sa- Gij pta heb, van aanzienlyke grootte, met Zwa-/"' velkies en Schiefer-Laagen. Hier van is een gedeelte voorgefteld in Fig. 5, op Plaat XXVI. Op zig zelf kan menze zo wel gebruiken, als andere Soorten van Gips. Van de Gips-Kryftallen komen 'er voor, ^ die als Hoofd-Haair gegroeid zyn , en daara van byna de fynte hebben (0 ; gelyk te Stollberg in Dalekarlie, dat tot Sweeden behoort. Deeze zyn gemeenlyk ondoorfchynende en witachtig geel van Kleur. Men vindt 'er van deezen aart ook dieTakkigzyn gegroeid. Hier door komen zy aan dit Geflagt naby. (6) Draadfteen , diePlaalig, doorfchynendis,, met Ruitachtige plaatjes. Dee-' - (0 Gypfum cryftallifatum Capiüare. Wall. Syft. Min. J. p. 171. Vegetatio Lapidis Gypfarii forma Pilorum. Imper. p. 730. Drufce Gypfex Capillares. Cronst. 19,2. (6J Stirium Lamellare, pellucidum , Lamellis Rhcmtoidalibus. Mihi. Selenites. Wall. Syft. Min. I. p. 165. Lap. Specularis. Plin. Agricolje. Aphrolelenites. Gaieni. Selenites Auftorum. Selenites Spathofo - Gypfeus, Rhombeus. Mus. Tesfin. 24. N. 1. Natrum Selenites. Syft. Nat. XII. T. 111. Gen. 14. Sp. 9, Sal petrefaaum. //, 'Cel. 79. lt. Scan. 121. Rumfh. Mus, T. 52- f- 1 > III. Deel. III. Stok. . tl. deel. III. OOFDK. is-Kry. Hen. Haair:htige. VI. 'tirium la» nellatum. Seleniet. 31.XXVI. Fig. 6, 7.  tot Kalkaar tics of II. Afdiel. lil. Hoofdstuk. Seleniet I i J i f c ( ti | V fr z e: je Deeze, die gemeenlyk Seleniet of ook Gips* Spaath genoemd wordr , in Vrankryk Tak de Pasfy, terwyl de voorgaande aldaar Tak de Montmartre of Tak de Platre heet, wordt voornaamelyk tusfchen de Laagen van Aluin, inzonderheid waar Aard-Harst by voorkomt, gevonden. Dus valt hy op verfcheide plaatfen in Europa, en men vindt 'er, in Siberië, fchoone groote Kryftallen van. By Schneeberg in Saxen breekt Bismuth, by Thierberg inTirol, by Oraviza in Temeswar-Bannaat, by Neufolin Hongarie Koperkies, elders Witsn Rood Gulden, ook gedeegen Zilver, daar n. In Himmelsfurften , by Freiberg, is een S/Ieefcbkleuiige Gips - Spaath met Zwart Gullen doortoogen. Ik bezit fchoone groote bukken van helder doorfchynende SelenietCryftaüen , famengegroeid , van Schneeberg a Saxen en van Clausthallaan den Haarts, wier imengroeijing en figuur men eenigszins afleien kan uit dat kleine fraaijc Groepje in Fig. , afgebeeld. Deeze Kryftallen hebben meestal de gedaan: van een plat gedrukten fcheeven Dobbeleen: want de twee breede Ruitachtige zyd[akten zyn aan de vier zyden met dubbelde lalle Ruitjes omringd, 't welk dezelven tienpdig maakt. Somtyds zyn de hoekengeknot , 1 dit geeft 'er veertien zyden aan. De Blaads ook, in welke zy by 't in (tukken flaan en door  Kalksteenen. ros» t door 't Vuur fplyten, zyn gemeenlyk Ruitachf tig. Dit onderfcheidt de Selenieten genoeg| zaam van 't Vrouwen-Ys of Moskovifch Glas. ;| Zy zyn zwaarwigtiger dan de andere Soorten, I twee en een half maal zo zwaar als Water. < Men kanze ook door kooken daar in fmelten, I en in 't Vuur tot Pleifter branden, gelyk de Gipfen in 't algemeen. Niet zelden zyn zy doorzigtig en dof; doch ook fomtyds ondoorfchynend , Melkwit of geelachtig, of rood, I of geelachtig met roode Vlakken , of groenf achtig en zwart aangevlogen, of graauw of I zwart; hebbende ook fomtyds de Oppervlakij te als gefieepen of gepolyst, en dan noemt | menze Glas-Spaath of Spiegel - Spaath. Van de Goudfmeden gecalcineerd wordt de Seleniet Spaath genoemd, zegt Waller ius. Hier behoort , buiten twyfel ook die zeer aartige, Bladerige Gips - Spaath Droes, met Kobalt, van Annaberg in Saxen, insgelyksuit myne Verzameling , hier in Fig. 7 voorgefteld. De Plaatjes , uit welken dit raare Stukje beftaat, zyn Loodregt gegroeid op de vlakte van een voozen Steen. Zy hebben eene Schubbige figuur > en zyn van boven met Tandjes i ingefneeden , zeer dun en zien eenigermaate , Loodkleurig blaauw. Misfchien zouden hier | wel eenigen van die Hanekamswys of Roos» I achtig gekryftallizeerde Gipfen , welken de Heer III. Deel. III. Stuk. 11. Afdeel. III. Hoofdstuk. Seleniet,  tio Kalkaartigé op IL Afdeel 111. Hoofdstuk. VII. Stirium Spathofun Phosphorus. i HeerÜAViLA in zyn Kabinet bezat («),t'hui3 gebragt kunnen worden, indien dezelven niet tot de voorgaande Soort behooren. (7) Draadfteen van ongeregelde rondabhtigé Dit is die zo berugte Steen, welken men in 't Franfch Pierre de Bologne , in 't Italiaanfch Lithosphoro, in 't Latyn Lapis Bononien* fts en gemeenlyk Phosphorus van Bononie tytelt, wegens zyne Lichtgeevende eigenfchap. Men vindt hem zeer dikwils in denabuurfchap van Gipsbergen en Zwavelkies, in Talk- en Kley-Beddingen; fomtyds ook geheel los ia Kley of Mergel; voornaamelyk omftreeks Bononie, op den Berg Paderno , en in dc Dalen Ronchaglia en Pradalbino, of ook in iet overige van Toskanen , in Switzerland tusfchen Merlingen en Brienz, als ook, naar fom- Ct) Selenite cryftallizé en Rofes , ou en Crêie de Coq , Ie Normandie. Catal. raifonne'. Tom. II. p. 101. &c. (7) Stirium irregularis globofe figurae. Mik'. Gypfum ypathofum Globofum femipellucidum. Wall. Syft. Min. [. p. 169. Calcareus fubdiaphanus fragmentis tunicatis. 2arth. Min. 23. Lithosphorum f. Phosphorus nativus. 8aum. Min. I. p. 204. Lapis Bononienfis. Worm. Mu?. }6. Vog. Min. ï6i. Lapis illuminabilis. Aldr. Mus. 6ü8. Marmor Metallicum. Aft. Stocklu 1753. Cronst. Min. §.. i8- N. 2. Stannum Sjpathi. Mus. Tesf. 66. N. 4. Muria Phosphorus. Linn. Syft. Nat. XII. Tom. III. Gen. 16. Sp. 6.  KaEKSTEENEjV. Hl fommiger vermoeden , in China. Hy heefc den aart van Gips en lost zig gemakkelyker in Water op , komende dus nader aan de natuur van Zout. Hy is ook veel zwaarwigtigcr dan de meefte overige Soorten , viereneenhalf maal zo zwaar als Water. Gemeenlyk treft men hem in afgeronde , fomtyds in hoekige Stukken aan, die grooter dan een Hoender-Ey of ook veel kleiner zyn. Altoos heeft hy eenigen trap van doorfchynendheid, en fpeelt meestal uit den blaauwachtigen in het witte. Inwendig beftaat hy uit dunne Schyfjes, oi wat breede maar zeer zeldzaam fyne Vezeler of Wigvormige Straalen , die digt op elkander leggen en fomtyds in een middelpunt famenloopen. De Oppervlakte is zeer dikwik met Teerlingfe Kryftalletjes bekleed f». In 't Vuur brandt hy , gelyk alleiley Gips achtige Lighaamen , tot een foort van Kaf of Pleifter, maar welke de byzonder Eiger fchap heeft, van in 't donker Licht te geeveii Hierom noemt men hem Phosphorus van Bononie in onderfcheiding van andere Stoffen van die aart. Zekere Schoenmaakcr in die Stad, i deeze Steen door 't Vuur Zilver willende zoc ken Cf) De gedaante van deezen Steen en deszelfs c genfehappen , kan men zeer naauwkeurig befchouwen het IV. Deel van Ledermullers Mikroksoopifcke' Ve, maaklykheden, alhiei , in 't paar 17^6, door my aan licht gegeven, bladz. 11. Tab. V. IIL Deel. III. SrvK, 11. Afdeel. III. Hoofdstuk.Phosphorus van Bononie, m Eigen* fchap. c. > 1 1 > in 't  112 K A t K A A R T I G E OF ii. Afdeel III. Hoofdstuk. Bereiding ken, ontdekte de gezegde Eigenfchap,welke naderhand ook bevonden is in andere GipsSoorten , als ook indeVloey-Spaathen plaats te hebben. Om den Steen daar toe te bereiden, wordt 'er een uitgekoozen , die zwaar , broosch , bladerig , eenigermaate doorfchynende is, van eene langwerpig ronde of platachtige geltaltc, eene zuivere Kleur, eene geheel gladde Oppervlakte, met eene witachtige Schaal, in 't midden een weinig ingedrukt. Deeze in een Smeltkroes doorgloeid, vervolgens in een Glazen of Steenen Mortierrje fyn gewreeven zynde, maakt men van het Poeijer, met Gom Dragant, Kogeltjes als Hagel, welken inen zeer fterk droogt, en dan, in een Wind Oven tusfchen Kolen, kalcineert; 't welk herhaald kan worden om de werking kragtiger te maaken. Deeze Balletjes, verkoeld zynde, eenige Minuuten in 't Licht van den Dag, van een Kaars, van de Maan ofZonnefchyn, gehouden, geeven daar op, in 't donker gcbragt zynde, een veelkleurig Straalend, rood, geel, groen, blaauw en witachtig Licht, dat [terker of flaauwer is naar de hoedanigheid yan den Steen. Somtyds wordt hy ook wel n zyn geheel gecalcineerd. Men bewaart ïem dan in een Doosje op Boomwol of Katoen, en dus behoudt hy die Lichtende eivenfehap eenige Maanden of langer: ja, wanneer  K A L K STEE N £ K. IÏ3 eer hyzê verliest, kan men hem dezelve, door een nieuwe Calcinatie, wedergeeven. De Heer Nol let heeft 'er een gehad, die zyne kragt 1 i behieldt tot in 't zevende enmisfchien wel tien lof twaalf Jaaren, na dat hy was toebereid geweest Dus ziet men hoe zeer deeze Phosphorus van d'en van Boïle en Kunckel uit Pis, als ;cok van dien van Homberg uit Drek,door ; L emer y, vervolgens, gehaald uit allerley zo •Dierlyke als Plantaartige Stoffen, verfchille. Deeze beiden branden , zo dra zy in de Lugt , komen en fteeken allerley brandbaare zaaken aan: terwyl de Bononifche Steen alleenlyk een fterk Straalend Licht geeft; hier in nader met dien van Balddinus , waar van ik bevooïens fprak, van Kryt gemaakt, of van OefterSchulpen , daar ik de bereiding van opgegeiven heb f», overeenkomende. De Heer du 'Fay heeft, nu ruim vyftig Jaar geleeden, fontdekt, dat van de Belemnieten, niet alleen» maar van allerley Gips- of Pleifterïteenen en Alabasters , Hardfleenen, Kalkfteenen , Mariniers , ja zelfs van Mergels en Klefjen, door Calcinatie, Phosphorusfen konden bereid worden, f» Hifi. de l-Acad. R. des Sciences, de 1743, p. 14J, \ (*> Zie 't voorg. Stuk , deezer Nat. Hijlorie, bladz* 622 - 624. H III. Deel. III. Stuk. lï. AfDEELi, 111. HoOFD- Andere Phosphorusfen»  ri4 Kalkaartioe o? li; Afdeel. 111. Hoofdstuk.Phosphorus, ■ Kogelronde Seleniet. den, die min of meer Licht gaven. Hynam, daar omtrent, in 't algemeen waar, dat zy het Licht aanneemen door Glas en zelfs door Water heen: dat zy te lang aan 't Daglicht bloot gefteld , hunne kragt verliezen: doch dat de meeften die eenigen tyd behouden, al leggen zy onder Water (31). Dus ziet men dat de Hiftorie der Phosphorusfen veel uitgebreider is geworden, dan voorheen. Ook blykt, dat men , om die rede, den Steen van Bononie niet behoeft te onderftellen van een Dierlyken oirfprong te zyn, gelyk de Heer Bertuand zig verbeeldde (2). Een dergelyke Spaath, die nog onregelmaa» tiger is,komt op de Haarts,in de Wildeman, voor; als ook by Frei berg in Saxen, vanwaar ik ze heb; doch wel inzonderheid behoort hier de Kogelronde Seleniet (a), op fommige plaatfen in 't Graaffchap Mansfeld voorkomende, welke van den Heer Bergraad Lehmann aldus befchreeven wordt. Zy breekt by nesten in groote ronde Stukken, die, zo wel uit als inwendig, donker Ifabelle-kleur zyn, betraande uit louter Wigvormige Straalen, die in het middelpunt van den Kogel famenloopen, welke ook , by 't aan Hukken flaan, in Wig. vormige brokken fplyt. Deeze Straalen, in't don- (y) Hift. & Mem. de l'Acad. R. des Sciences, de 1739. (z_) Diüionn. Oryüolog. p. 68. {aj Selenites globofus. Vog. Min. Syft. p. 160.  KitKSTEÊNÈt?.? ttl •donker overdwars doorgebroken, verdeelen Kig altoos in dunne Ruitachtige Blaadjes, weiJee in 't donker, op een warm Fornuis gelegd, fchynzel afgeeven van doorfchynende, witte of geelachtige Kleur, weinig of geen Metaal bevatten , en niettemin d:e figuuren hebben, zo is dat Gevoelen niet aanneemelyk. Men behoeft daar van geen andere oirzaak te zoeken, dan die plaats heeft in de zo verfchilIende vorming der Kry'tallen. Onze Ridder heeft de Spaathen onderfcheiden in Qntbindbaare in Zuur, dat is die Kalkaartïg zyn , en Vaste , die daar van geen aandoening hebben , vonkende aan 't Staalflag; dat   3 Peel,Plaat xxvii.  Kalksteenen. ii» dat is in Kalk- en Feldfpaathen zogenaamd. Biet zal ik de Floey - fpaathen by voegen, als een derde Afdeeling van dit Gefiagt. J I. Kalk-Spaathen. Door Sterk Water of ander Mineraal Zuur a zyn deeze, aan de opbruifching, even als de Kalkfteenen , kenbaar. Zy hebben ook den aart daar van, alzo zy, doorbranden, eea Ka'k uitleveren, die echter zeer dikwils graauw wordt en zo goed niet is tot Metzelwerk als de Steenkalk, maar byzonder dienftig voor de Kapellen der Chymisten. Daar is minder Brandftof in deze Spaath dan in de gemeene Kalk, fteen, doch veel meer Water, dat ten minfte " een agtfte deel bedraagt van deszelfs gewigt, en hoe poreuzer de Spaath is, hoe meer Water dezelve bevat. Behalve het Water zyn 'er dikwils ook Zwavelige of Yzerdeeltjes in , die 'er de Kleur aan geeven. Meestal zyn zy glanzig op de breuk , en niettemin zagt van Llfftandigheid,in 't Vuur knappende, en door den Hamerflag in ftukken fpringende van gezegde figuur. In de Saxifche Bergwerken «vorden zy Phengiet geheten (e). De groeijing der Kalkfpaathis dagelyks waar < Ce) Brunn. Not. ad Cronst. p. 18. H 4 11. loOl'D- jk. Kenerken. ïroeijing 1 lerKalk- ipaMhen,'  II. Afdeel III. Hoofdstuk. KalkSpaath. | J 1 ï20 Ka-lka art Isa of te neemen in de Drupfteenholen, alwaar 2$ dikwils een gedeelte der Stalaclieten uitmaakt. Ik heb zodanige uit Oostindie bekomen, aaa welke die Groeijing duidelyk kenbaar is. De Groefjes der Letteren , die in Kalkfteen gemaakt zyn , yindt men door den tyd dikwils met Spaath gevuld. Hier uit is 't zeer waarfchynlyk, dat haar oirfprong een Zout zy, in de Kalk vervat, en door de Vogtigheid daar uit dringende ; even als men dit aan nieuwe Muuren ziet. Dus-maakt zy in veelerley Steenen Aders en Vlakken, verbindende ook fommisen aan malkander. Op zig zalf maakc zy geen Rotfen, Klippen of Bergen, maar komt by Nesten, Klompen, Aders, in de Spieeten der Rotfen, 't zy op zig zelf, 't zy op Kry. ftaldroezen , dikwils in eene aanmerkelyke diepte, ook in Gebergten voor , welke geheel beftaan uit Glasaartige Steenen Zeer dikwils ftrekt zy tot een Moeder (Matrix) van illerley Mineraalen , zelfs van gedeegen Koper :n Zilver, van Rood-en Wit Gulden, ZwartGulden en Glas-Erts: zo dat het Bergvolk de Kalk-Spaath voor eene der gunftigfte Bergftoffen houdt. Andere Aard- en Steenfoorten syn 'er ook fomtyds in vervat. By Eiben"tock in Saxen ftrekt zy tot een grondflag van Malt, elders van Schirl, Wolfram of Bruinteen. Zeer dikwils zyn de holligheden der ^erfteende, Hóorens en Schulpen, en Koraal- 3-Ch,  Kaeksteeiteh, i2± echtige Zeegewasfen daar mede opgevuld. Wy gaan nu tot de befchouwing der Soorten over. (i) Kalk-Spaath die doorfchynend is, met enkelde vertooning. Deeze,by Plinius Androdamas genaamd,' is een doorfchynende Spaath , die doorgaans by Nesten , fomtyds ook Nierachtig, voorkomt inde Groeven van Sweeden, Wurtemberg en den Elfaz , ook in de Silezifche Marmergroeven , in Switzerland, in de Loodmynenvan Derbyshire in Engeland, in verfcheide Groeven van Neder-Hongarie, als ook by Joachimsthall in Bohemen en aldaar fomtyds in zwarte verharde Kley. Zy is zeer week, en, nu meer dan minder , dikwils volkomen doorfchynende. De Voorwerpen, die men 'er door heen ziet, vertoonen zig enkeld, als door Glas of Kryftal. Zy breekt in platte Stukken, en deeze,. wederom in zeer kleine fcheeve Dobbelfteentjes. Zy valt wit, of geheel dof gekleurd, op het Beeren-Eiland, by Ar- (O Spathum fblubile pellucidum,Objectis fimplicibus Sijff. Nat. XII. Tom. 3. Gen. 5. Sp. 1. Spathum pellucidum molle. Wall. Min. 56. Syft. Min. I, p. 143, Spathum Calcareum rhombotdale diaphnnum. Cronst Min. §. 10. Androdamas Plinii. Schbuchz. It. Alp. 324 '& 54* • H 5 Hl. Deel. III. Stok. AFDE3L. 111. Hoofdstuk. 1. Spattiutrê ipecutare. SpiegelSpaath.  122 Kalkaartïge of IK lik Hoofdstuk. SpiegetSpaath. II. Spathum duplicans, DubbelSpaath. Pl.XXVll Fig. l. Archangel in Rusland, en deeze is fomtyds zwart, rood of anders geaderd. By Boitza in Sevenbergen en by Andriesberg op den Haarts » heeft zy fomwylen witte, ondoorfchynende, evenwydige Streepen. Verder vindt menze zwart, blaauw-, groen-, ros of geelachtig, en deeze laatfte, die in 't donker Licht geeft, komt by ïornea in Lapland voor. (a) Kalk-Spaath die doorfchynend is, en de Voorwerpen dubbeld vertoont. Deeze , die men gemeenlyk Tslands Kryftal noemt, komt niet alleen op Ysland, maar ook in Noorwegen , Wermelandj by Andriesberg op den Haarts , in de Krain, in Switzerland, voornaamelyk in eenige Kryftal-Gewelven van 't Kanton Uri, voor. Zy valt meest by Nesten en is geheel zuiver doorfchynende als Water. Op 't gevoel is zy koud en niet zeer zwaar, minder dan driemaal zo zwaar als Water; hebbende een fterken Glans en beftaande uit evenwydige Blaadjes. Zy breekt in Ruitachtige brokken en fpringt ook in 't Vuur,by kleine fcheeve Dobbelfteentjes, weg. Wordt zy (2j Spathum folubile pellucidum Objefia duplicans. Syft. Nat. Sp. 2. Spathum Calcareum rhombeum diaphanum. Cronst. Min. §. 10. Spathum pellucidum Objefta duplicans. Wall. Syft. Min. p. 144. Spath. Alcalimum amorphum Islandicnra. Wow. Mi». 19.  Kalksteenen* x23 zy in een Tegel gegloeid, dan ruikt zy naaf Zwavel, en krygt tevens de eigenfchap, van j in 't denker Licht te geeven. Door wryvings ' wordt zy eenigermaate Elektriek. Dikwils zyn 'er Zeolithftukken aangegroeid, en, in't : gene te Andriesberg breekt , is Loodglans. Gemeenlyk is zy onkleurig , doch fomtyds ook geelachtig of zeer bleek Amethystblaauw, of zeer flaauw paarfcb, niettemin doorfchynende , gelyk ik ze van den Haarts heb. Dit I Stuk, omtrent drie Duimen lang, twee Duiiï men breed en één Duim dik is, om de Ruitsf| wyze figuur deezer Steengroeijing aan te tooï] nen, hier in Fig.i, op Plaat XXVII, afgebeeld. De byzondere eigenfchap, welke dit zogenaamde Yslandfche Kryftal heeft, van de Voorwerpen te verdubbelen, ftrekt, niet zonj der reden, tot verwondering. De Heer WalI LERirs meent, ,, dat de oirzaak daar van ge! ,, heel eenvoudig zy , hier in beftaande,datde I „ Steen door een zeer fyne en ongewaarwor•\ delyke Spleet .verdeeld ware, even als of j „ hy uit twee famengelymde Kryftallen beftond» i „ Hier uit, verbeeldt zyn Ed. zig,zou nood; „ wendig een dubbele Straalbreeking door de i ,, dubbelde Oppervlakte voortgebragt worden; , 3, zodanig dat de Loodregte Straalen gebro« | „ ken , en de fchuins invallende regt wier, den." Dit zou eenigszins plaats kunnen hebr III. Deel, III. Sïck. iv ArrjEïïi, lil. HooïDruK. Dubbelïpaatk. Oirzaak Ier veriubbeling.  n. Afdeel. 1.11. Hoofdstuk. Dubbel. Spaath. 324 Kalkaartige of hebben, indien dit Kryftal maar in ééne ftand verdubbelde; doch een Stuk daar van heefc die eigenfchap, 't zy men in de dikte, of overlangs , of van ter zyden, door hetzelve heen zie: zo dat geen enkele Spleet dit kan veroirzaaken. Ook is 't opmerkelyk , dat de verdubbeling grooter is overlangs, dan overdwars , door hetzelve kykende. Dus moet zy van de geheele zelfftandigheid afhangen en wel waarfchynlyk van zekere plaatzing der Dobbelfteenige deeltjes; zodanig, dat men op den kant door dezelven heen ziet. Dit blykt verder daar uit, dat de Verdubbeling ftand houdt, offchoon men de fchuïnte der Invallinge van de Gezigtftraal verandere; gelyk ik in 't myne bevind. Ik verbeeld my derhalve , dat een ionftige breeking in tweeën of Spleet, geensdns in ftaat zou zyn, om de gemeene doorfchynende Spaath tot zulke Dubbel-Spaath te maaken ; gelyk die Autheur wil. In het Stuk van een Voet lang, een half Voet breed en derd, half Duim dik , door den eerften bekendmaaker van dit Yslandfche Kryftal, Dr. E rasmus Bartholi nus, nu ruim honderd Jaar geleeden aan de Koninglyke Sociëteit van Lon. den gezonden, werdt opgemerkt, dat de Voorwerpen, in zekere plaatzing door hetzelve gezien , zig enkeld, in andere dubbeld en fomtyds zesvoudig vertoonden ; 't welk daar van afgeleid werdt, dat hetzelve uit verfcheide Ha-  Kalksteenen 125 ' Plaaten beftond, enz. (ƒ). De groote NewI ton nam waar, dat de Straalbreeking van het si Yslandfch Kryftal zeer weinig van die van Glas s I en Rots-Kryftalverfchilde (gj: daar doorontdekte hy die eigenfchap der Lichtftraalen , dat' •n zy aan de eene zyde breekbaarer zyn 3 dan aan I de andere (h). De vermaarde Huig ens I leid de verdubbeling af van zekere Golvingen , van het Licht (i): maar de Heer de la Hi1 r e hier mede een foort van Talk, die men op , de Gips of Pleifter-Banken te Parys vindt, t vergelykende , bevondt, dat de Plaaten daar j van uit kleine Driehoekjes beftonden, over. eenkomftig met de figuur der grootere ftukken (*), en alzo even het zelfde in 't Yslandfch 1 Kryftal plaats heeft, zou daar van misfchien die Verdubbeling , als gezegd is, kunnen afhangen. t (3) Kalk-Spaath die doorfchynend is, enfplytbaar, wit van Kleur. Dee- (ƒ) Grew Mufceum. p. 309. (.g) Optica, p, 233. (li) Boerh- Chem. I. p. 398. (0 Hift. del'Acad.R.des Sc. ie 1710. p. 163. (k) Mem. ibid. p. 454, (\) Spathum folubile diaphanum fisfile album. Syjt ij Nat. XII. Spathum Lamellofum molle. Wall. Syft. Min'. -j I. p- 142. Spathum Calcareum Lamellofum. Cronst. §, 10. Sp. informe molle diaph, Lamellis minutisfimis. Carth! J Mi». 12. III. Deel; III. SiVK. H. AfdeejU 111. 'HooiD- TUK. Dubbel* ipaatli, hl Spathum Hsfile. Bladerfpaath,  I2Ó Kalkaartige oï li. Afpfei III. Hoofdstuk. Blader Spaalk. Deeze Bladerige Kalkfpaath vindt men in de ' Groeven van Noorwegen , op den Haarts by Andriesberg, in de Stahlberg by Mofchel,in ■ de Molenfteen- en Steenkolen-Groeven enz. Zy beftaat uit fyne Blaadjes, dikwils zo dun zynde als Postpapier, en even als hetzelve op elkander leggende, doch van onregehnaatige figuur. Zy is zo week, dat menze mee de Nagels kan afkrabben en fpringt in Ruitachtige Stukken, zynde gemeenlyk Melkwit en byna half doorfchynende. Zou daar toe niet de Roo* zen*SpQ.ath, welke te Joachimsthall , in Bohemen , deNoordelykeen Oofter-Gangen maakc, en van het Bergvolk onder de gunftigfte Bergftoffen gerekend wordt, behooren, Dit is een blykbaare Kalk-Spaath, uit dunne, op elkander leggende, ronde, gedraaide, witte Blaadjes , beftaande , veel op den Gang der Roos van Jericho voorkomende. Het Kryftallyne, Robynroode doorfchynende Rood Gulden zit aan en dikwils in 't midden van die Bladerige Roosachtige Kalkfpaath , welke daar do^r het aanzien eener witte Bloeme of Ranonkel bekomt, waar in het Rood Gulden als de deekn der Vrugtmaakinge voorftelt. Deeze Spaath is zeer zeldzaam en maar in weinige Verzamelingen te vinden (/). (4) Kalk- (t) Ferber Min. Gefch. van Bóhmen. p. 8a.,  Kalksteenen. 127 (4) Kalk-Spaath, die Plaatig is, gegolfd, wit van Kleur. In dat Landfchap van Sweeden, 't welk men* Dalekarlie noemt, komt deeze in 't Zand voer. , Zy is wit, en beftaat uit fyne Blaadjes, welke £ Golfachtig opryzen. Mooglyk zal dit maar S eene verfcheidenheid van de voorgaande Blader-Spaath zyn. In dergelyke valt, in Bohemen en Hongarie , vermomd Goud. (5) Kalk-Spaath,die naauwlyks doorfchynend is, digt van zelfftandigheid. Deeze valt overvloedig in Groeven en Rot-ï fen, op verfcheide plaatfen. In de LoodgroeTen van Derbyshire in Engeland is zy gemeen, en doorloopt Klomp- of Draadswyze de KleySchiefer in fommige Kolen - Groeven van Duitfchland. Dikwils is zy zo hard, dat menze kan polyften , en op 't hoogst maar aan de kanten een weinig doorfchynende. De Blaadjes hebben geen bepaalde geftalte, en leggen zo digt op malkander, .dat menze niet kan (4) Spathum folubile Lame'.lofum nndulatum album. Syft. Nat. Tt. Westgoth. 131. Spathum Lamellare Lamellis ïindulatis. Wall. Syft. Min. 1. p. 142. ('5) Spathum folubile fubdiaphanum compaftum. Syft, Nat. Spathum Rhomboidale opacum, Spathum Tesfulare. Wall. A'yst. Min. V p. 141. Spathum Calcareum Rhom» J)oidale opacum. Cronst. Min. §. 10. J1L Deel- III. Stuic. II. \fdeel« III. ■iOOFD" UK. IV. ipathuHi ndatum. Golfpaath. V.' Compac* um. Digte ipaath.  128 Kalkaartice of * ïL AtDEËL 111. Hoofdstuk. VI. Spathu; tintlum. Gekleur de. VII. Calcariun Schubbi kan zien , voor dat de Steen gegloeid en in Water uitgedoofd zy. Door haare fplyting in fcheefzydige Dobbelfteentjeskomt zy overeen met de doorfchynende Spaatb. Men vindtze meelt wit , doch ook roodachtig, geel-, groen- of graauwachtig, blaauw, Violet $ bruingeel by Sahlberg en by Konsberg , in Noorwegen, zwart. Sommigen hebben deeze Me. tallyn Marmer getyteld. (6) Kalk - Spaath die doorfchynend is en ge2 kleurd. Weinig fchynt deeze , die in de Sweedfche en Saxifche Groeven voorkomt, van de eerfte Soort te verfchillen dan in hardheid. De Kleur , die geelachtig is of groen of blaauw, doetze veel gelyken naar de VloeySpaath, welke van Topaazen , Smaragden , Saphieren, den naam voert. Men zal ze, door 't onderzoek met Sterk Water» daar van moeten onderfcheiden. (7) Kalk-Spaath die byna ondoorfchynend digt is, Schubbig breekenSe. In (6) Spathum folubile pellucidum coloratum. Sijft, Nat, Spathum compaftum pellucidum tinftum.. Mus. Tesf. 16, N. 8. (7) Spathum folubile fubopacum compaflum, Fragtnentis fubfouamofis. Sijft Nat. Spathum Calcareunj opacum. Cronst. Min. §. 10.  K A L K S T E E N E N. Ï2p In Dalekarlie en elders in Sweeden valt deeze, dieby de Smelting der Koper-Ertfen gebruikt wordt, om ze fpoediger en gemakkelyker te doen vloeijen, Zy is als tot Plaatjes famengehoopt, die in ongelykc Ruiten deelbaar zyn. Mooglyk is zy van de voorgaande weinig verfchillende. MfsfcMen behoort daar toe d;e Schubbige Kalk-Spaath, welke de Vefuvius dikwils by ftukken.van grootte als eens Menfchen Hoofd en kleiner , ja zo klein als Erwten, uitwerpt; hoedanigen men cok in de Aschheuvels en Lava ingeflooten vindt, dan reeds verkalkt zynde. (8) Kalk-Spaath die ondoorfchynend is naar de plaatzing van het Licht; oppervlakkig, j Deeze aangevloogene Spaath komt zeldzaam op de Oppervlakte van andere Steenen, voornaamelyk der Kryftal-Appelen *, in Sweeden b voor. 't Is eigentlyk maar een Spaath-Schors, wier deeltjes allen naar éénen kant ftaan; zo dat zy in zekere plaatzing tegen 't Licht glinfteren, en anders niet. (9) Kalk- f8) Spathum folubile opacum fecundum lïtum Lucis, fugax. Syft. Nat. I III. Dew,. III. Stwk, 11. AïBEEI, III. Hoofd» stuk. Kalk, Spatuk, VIII. Spathunt iigax. Aange* 'loogeue. * Zie ladz. 76,  130 Kalkaart ige ©f Afdeel. m. Hoofdstuk. ix. Spathum confiifum. Korrelige, (9) Kalk-Spaath die naauwlyh doorfchynend is, met verwarde Ruiten, In de Yzermynen van Sweeden kwam zodanige voor: Ferber namze onder de uitwerpzelen van den Vefuvius, mee Glimmer en Schirl, waar: Gerhard in de Steenkolen-Groeven van Pommeren,in de boven Bergen van de Mansfelder Koperfchiefer en overvloedig in de Kalkfteen-en Marmer-Breuken: de Heer van Born in de Groeven van NederIlongarie, te Schemnits, alwaar zy in fommige Mynen de algemeene Metaalmoer is. Het Bergvolk verheugt zig deeze Spaath aantreffende ; alzo dezelve zwaare en ryke Erts-Aderen uitlevert. Zy is weinig of niet doorzigtig : de Blaadjes laaten zig wel met het blooteOog onderfcheiden, maar zy hebben geene bepaalde geftalte en leggen verward door malkander, zittende zo vast, dat menze niet kan afzonderen : des de Spaath naar een broofchen Zandfteen gelyke. Gemeenlyk is zy Melkwit; doch men vindtze ook graauw , geel- of roodachtig , Vleefchkleurig of Roozenrood 9 bruin en geel. (10) Kalk. (o_) Spathum folubile fubdiaphanum, Rhombis confufis. Syft. Nat. Sp. particulis disperfis, Rhomboidalibus , irregulariter congeftis, Spathum Arenarium. Wall» Syft, Min. I. p. 142.  Kalkstee n 2 w. s^ï (ïo) Kalk-Spaath die ondoorfchynend, Ruiiig is en vonkende* In twee Sweedfche Gebergten vindt men, volgens Linn^eüs, deeze, die eigentlyker tot de Veldfpaathen zou fchynen te behooren , wit zynde of groen van Kleur en geheel ondoorfchynende. Om dat zy met Sterk Water opbruifcht, is zy door den Ridder hier betrokken. | (11) Kalk - Spaath, die ondoorfchynend, zwart is en weinig vonkende. In de Yzermynen, by Norberg en elders in I Sweeden, is deeze den Ridder voorgekomen, \ zwart zynde en aan 't Staalflag eenigszins vonkende ; ook zwaar en hard. Zy maakt met Zuuren eenige opbruifching en behoort derI halve hier. De naam fchynt daar van afkomI ftig, dat zy zo volmaakte Ruiten voorftelt. In Hongarie en Sevenbergen valt een dergelyke , die Wurfel- Spat genoemd wordt en in zwaarte veel gelykt naar de zwaare Spaath, wel- (10) Spathum folubile opacum Rhombeum fcintillans: I Syst. Nat. Spathum pyrimachum effeivescens. Wall. I Syft. Min. I. p. 215. (~n_) Spathum fubfolubile opacum nigrum fubfcintil» ' lans. iyst. Nat. Xll. Spathum compaftum opacum tinc» I tum. Syft. Nat. VIII. N 5. Spathum informe duriuscu» I ium opacum. Carth. Min. 13. I 2 III. Deel. III. Stuk. li Afdeel. 111. Hoofdstuk. X. Spathum Bafaltitium. Bazaltifche. XL Rhomboi* deum. Vierkantige. Plaat XXVil. l'ig. 3.  II A' D-.F.I 111. Hoofdstuk. KalkSpaath. XII. Spathum CavernoJum.K amerige F1.XXV1. F'g- 3- 13a Kalkaartige op welke tot de Gips-Soorten behoort; terwyl 'deeze een zuivere Kalk-Spaath is, met Zuuren fterk opbruifchende, van veelerley Kleur. Deeze is zo wel Yzerhoudende als die Sweedfche. Ook vondt Gerhard, op een roode Droes van Pieramiedaal-Kryftallen te Freiberg in Saxen,een Kalk-Spaath, die gantfeh ondoorfchynend en Geelachtig was, beftaande uit Dobbelfteenen , wier zyden regthoekige Vierkanten zyn. Anders zyn dezelven byna altoos fcheefhoekige Ruiten, gelyk in de Afbeelding van een zodanige TeerlingSpaath uit Duitfchland, in Fig. 2,op Plaat XXVII , blykt. Dezelve is ten deele wit , I ten deele rood van Kleur en half doorfchynende. (12) Kalk-Spaath, die met veele hokjes is door» boord. • Deeze zonderlinge Kalk - Spaath , in de Goudmynen van Siberië vallende, uit myne Verzameling in Fig. 3 , op Plaat XXVII, ten deele afgebeeld, is met Pyriet-Kryllalletjes begroeid en eenigermaate blaauwachtig van Kleur. Het Stuk beftaat uit eene vlakke Plaat, op welke anderen Loodregt zitten en evenwydig, tot ruim een Stroobreed afftands; waar f12) Spatfium fubfolnbile multis Cavernulis pertnfuir;, MM.  Kalksteenen. 133 waar op wederom anderen regthoekig en evtnwydig; zo dat zy ruime Kamertjes maaken , met welken het Stuk als doorboord fchynt., .De Plaatjes zyn op zig zelf witachtig en half doorfchynende , met glinfterende Stippen bezaaid. Van dergelyke vind ik geen gewag, en zy fchynt zo min tot de voorgemelde Bladerige of Gegolfde van den Ridder, als tot de Plaatige van den Heer Wa LLERiüs.tc behooren. De Cellige Kalk-Spaath van den H:er Gmei.in is hier van ook verfchillen'de I (13) Kalk-Spaath, die in Linsvormige figuur is uitgegroeid. De Linsvormige Spaath uit Dalmatie, waar van ik het fraaije Stukje heb, hier in Fig.4, vertoond, vind ik ook niet befchreeven. Zy komt evenwel die Sweedfche uit Nericie, welke de Heer Wa llerius noemt Plaatige , gekryfiallizeerde Spaath, met opflaande Plaatjes , die de helft van een Agthoek of Zeshoek worftellen, zeer naby. De Plaatjes naamelyk, over- (tn) Zie Natut - Sijfiem. II. Th. p. 90. (13) Spathum folubile in forma Lenticulari excreseens. Mihi. Spath. CryftaUfatum Lamellofum, Lamellis erectïs, dimidiam partem Gftojjotü vel Hexagoni repïaefenptntibus, Wall. Syft. Milt. I. p. 147, 1. 13- III. Deel. III. Stok. 11. \FDREL. 111. Hoofdstuk. KalkSpaath. XIII. Spathum Leiiticula- 'e. Linsvor-* mige. P1.XXV11. Fig. 4.  II. Afdeel. III. Hoofd- stok. KalkSpaath. XIV. Spathum Citjftalli- féttum. (Tekryftal- üzeerde Spaath. Ï34 'Kaekaar-ïice of overend en op allerley manieren door malkander gegroeid , zyn veelal niet volkomen rond ; hoewel zy in de eerfte opflag zig Linsvormig vertoonen;en taamelyk dik, half doorfchynende. Het geheele Stukje, een waare Kalk - Spaath , gelyk de opbruifching doet blyken .9 is bleek geelachtig van Kleur. De Kalkbhem, die op warme Baden en andere Bronnen, ook fomtyds op de Wateren der Groeven dryft, fchynt wegens haarmaakzel hier ook te behooren: doch haare Blaadjes zyn los van elkander en van onbepaalde figuur. Waarfchynlyk zal zy de grondflag of 't beginzel zyn van de groeijing der Spaathen. Mooglyk is het Engetfch Kryt, dafel men op de Wateren te Bath vindt, ook van dien aart. Dus kernen wy ongevoelig tot de KalfcfpaathKryftallen, welke door onzen Ridder wel onder het Natrum vervolgens zyn befchreeven ; doch hier niet gevoeglyk kunnen overgeila-. gen worden. Ik maak daar van derhalve, behalve de twee voorigen, nog deeze nieuwe Soort. (14) Kalk-Spaath die in Krvftatlen Droezig is aangefckooten. De ongemeene Verfcheidenheid der Kryftal- £14} Spathum folubile in Cryftallos concretum. Mihi.  Kalksteenen. 135 Hallen, die de Spaath - Broezen uitmaaken, zou byna aan derzelver regelmaatige Groeijing doen twyfelen. Waarom, zou men mogen vraagen ,j vormt dat Kalkaartig Zout, uit het welke zy beftaan , zig in zo verfchillende gedaanten Men vindtze die enkele Pieramieden zyn , aan 't eene of aan beide enden puntig en zeer fpits: men vindtze die enkele Staafjes zyn, aan de enden fpits of geknot; men vindtze drie, zes of twaalfzydig, enz. Ik zal naderhand de figuur deezer Kryftallen nader befchryven, en letten thans maar op de voornaamfte Verfcheidenheden der Spaath-Droezen. De Driekantige Spaath-Kryftallen zyn, volgens Wallekids, zeldzaam (n). LiN-p NiEüsnoemtze Natrum Urinojüm, als naar het Steenig Zout van de Pis gelykende , en hy fielt de plaats in gegraven Schulpen, of ook in Mynen. Die zyn Ed. opgeeft, zouden digt by elkander famengegroeid zyn met haare Staafjes , des men alleen de punten kon onderfcheiden. Zodanige Driekantige Spaath.droefen komen in Hongarie en Sevenbergen , in Italië en in^de Kalkbergen van Duitfchland, voor. Zy beftaan uit zuivere Kalkfpaath, doorzigtig zynde of ondoorzigtig, gemeenlyk geel- ach- . (~n) Spatiaun Cryftallifatum triangulare. Syft. Min. Ij». 147. g. Natrum Lapidofum , Marmoreo - Spathofum, ereftum, Pyrainide triedrl. Natrum Urinofum. Linw. Sijft. Nat. XII- Tom. III. Gen. 14. Sp. t*. 1 4 III, Dbel. III. Stuk. n. III. Ióofd- ük. Kalkuaatk. Driekante. I.XXVIU Fig. 5.  i3<5 Kalkaaktige OF 11 Aföfhl 111. Hoofdstöb. KalkSpaath, Zeskantlgchg. 6. achtig, doch' ook wit-, rood of bruin van Kleur cn dikwils ruuw van Oppervlakte. Ik heb een Achaat-Kogel van Oberftein, met dergelyk Spaath - Kryftallen gevuld, in Afbeelding gebragt en befchreeven (V). Hier geef ik dergelyke Spaathdroes uit Engeland, in Fig. 5, op Plaat XXVII, aan 't licht; wier Kryftallen dof doorfchynende en geelachtig, doch Zeer glad vin Oppervlakte zyn , driekantig met driehoekige zyden, hoewel de kanten ook driehoekig afgefneeden hebbende. Onder de Zeskantige Spaath-Kryftallen (p) komen voor, die .onder en boven Pyramidaal én zeer fpits zyn ; deswegen Zwyns-Tanden by Linpj^eüs genaamd, in't Engelfch Dog* tooth-Spar, dat is, Hondstand-Spaath. Hier van een fraaije Droes, die geelachtig is, met Yzer-Oker, uit Engeland bezittende, geef ik daar van een Schets in' Fig. 6. De- Kryftallen zyn zeer helder doorfchynende, doch fommigen vier of vyfkantig, enz. Men vindt zodanigen ook in Sweeden, inzonderheid by Dannemora, met Bergleer en 'Jödenlym. Elders zitten zy in Kley of Kajk- Aarde. In Duitfch- (o) Zie 't voorg, .Stuk , biadz. 209. PI. XX. Fig. 5. O) Spathum Cryftallifatum hexangulare, pyramidaie. Wall. SijII. Min. J. p. 146, Natrum Lapidofum .Marmoreo - Spathofum, obliqtmm-, dodecaè'dron , Pyrai mide hexaedra. Natrum Hyodon. Linn. Syft. Nat. XII, Tom. 111. Cryftalü Spathofi hexagoni Pyramidales< Cronst. Min. §. 11. n. 6«  Kalksteenen. 137 Duitfchland zyn ze zeldzaam. Men vindt ook ^ zeskantige die maar ééne punt hebben en Staafjes die zeskantig zyn,aan 'tend ftomp,zohel-ST; der als Kryftal, doch klein; waar van ik een Groepje heb uit Derbyshire. Voorts heb ik Stukken van Andriesberg aan den Haarts, waar in de Staafjes zig als dwars afgefneeden vertoonen (f). Dit kan men met reden noemen G«knotte Kalkfpaath. Ook bezit ik 'er van daar, op Ley gegroeid, die zo dun zyn en zo digt ftaan, dat men de Staafjes naauwlyks kan onderfchei-. den; des zy veeleer een verwarde Klomp, van opltaande Priemswyze Kryftallen , fchynen uit te maaken, die eene Kogelachtige gedaante heeft (r). ■ Tot de Veelkantigen betrek ik de Zeven- Agt- \ en Twaalfzydigen (O , als ook de Veértienzy-1 digen (t); onder welken fomtyds een aanmerkelyk verfchil van zydvlakten voorkomt. Dus heb ik een veelzydige Spaathdroés van de Switzerfche Ysbergen, welker Kryftallen geelachtig helder doorfchynende zyn, am de enden fcheef afgefneeden , en zeer digt tegen el- (q) Nitrum truncatum. Lxnn Cryftalli SpathoHje heXagonre truncatae..Cronst. Min. §. n. i. Wall. p. 146. f. 0 ) Spathum CryffaüiPatum Globofum? Wall. p. 148, o. f» Spathum Cryftallis. oftaëtfrUrn et dodecaëdrum. Wall. p. 147. Natri Lapidofi Species. Linn. (0 Nitrum Lapid. Spath. decatesferaedrum &c, Linn. Gen.. 13. Sp. 6. I 5 III. Deel. III. Stuk. ii. fbeel. 111. !óoID« 'M Kalktaath. 'eelkan-  138 Kalkaaeticï of 11. Afdee III. Hoofi STUK, _ elkander aan op een vlakken Kalkgrond fcheef " geplaatst, gelyk gewoonlyk. II. Veld - Spaathen. Be Veld-Spaathen, zogenaamd, hebben eene Spaathachtige figuur, doch zyn zo hard, dat zy aan 't Staalflag vonken , ja by wylen zodanig, dat zy tegen den Vyl beftand zyn. Hierom heeftze Cronstedï naverwant aan de Jaspis gerekend en geplaatst onder de Keizelfteenen. Vogel noemtze een Kwartzige Vkey-Spaath, en Wallejrius teltze onder de Glaswordende Steenen , met den naam van Vonkende Spaath (v). Bus zouden zy geheel afgezonderd zyn van de Kalk - Spaathen: maar de Heer Brünnich heeft waargenomen, dat zy, dikwils gebrand en weder geblufcht zynde , tot Kalk worden; dat zy, met KalkAardein 't Vuur gezet, flegts famenbakken, maar vloeijen met Kley: des zy van geenen Kleyaarcigen oirfprong kunnen zyn. Ook heeft hy bevonden, dat fommige Stukken op de eene plaats Vuur geeven , op de andere met Sterk Water bruifchen (w). Dus oordeelt de Heer Wallerius, dat zy uit eene Kwartzige zelfftandigheid , met eene Ralk-Aarde gemengd, gebooren zyn. Dit bili (V) Spathum fcintillans. Syfl. Min.l. ?%21,,rsu C«fJ Not. in Crons t. Min, p. 79, 80.  Ka lksteemen. l$9 billykt dan de plaatzing van deeze Stoffen, door den Heer Linnjeus, in 't vervolg der > Kalk-, en in 't Gellagt der Spaathen, gelykj ik ze dan ook hier zal befchryven. (15) Veld-Spaath die ondoorfchynend rosachtig is en vonkende. < Deeze is vry algemeen , hoewel zy geen Aderen noch Gebergten uitmaakt. Overvloedig komt zy voor, in de Graniet en Porphierfteen, waar van ik onder de Rotsfteenen zal fpreeken. De Roodachtige telt Feuber onder de Gangftoffen by Bergftadtel in Bohemen: de Roozenroode is, by Nagiay in Sevenburgen, dikwils de Moer van de aldaai breekende zo beroemde Goud-Erts: in de meefte breekt, by Schemnits in Hongarie, Zilver-Glas-Erts : de Vleefchkleurige is de ge woonfte Gangftof teKapnick in Scvenburgen Ik heb een Stuk zodanige Veldfpaath vai Geyer in Saxen , ook heb ik ze uit dat Keur vorftendom , met een weerfchyn , daar me: Duitfche Kat-Oogen van maakt. De Vlakten der Veldfpaath zyn glanzig ei ftel Spathum fixum opacum rufescens fcintillan Sij/t. Nat. Spathum fcintillans opacum durum plan regularibus. Spathum Pyrimachum. Wall. Syfl. Min. ] p. 214. Sp. informe durum fnbdiaphanum. Carth. Mn 13. Spatum fcintillans. Cronst. Mi». §. 66. K. 1. b. III. Dekl. III. Sivk, 11. LlDEEl. ' 111. IoofD» uk. XV. Spathum 'ampeftre. iemeene» 1 1 I s  II,. Afbf.i 111. Hoen 5tük. Fetd. Spaath, XVI. Spathut Siticeum. Iveizelige 140 Kalkaartice op ;l fïellen langwerpige Ruiten voor ; gelyk zy ook in Ruitachtige Hukken breekt, zynde grootendecls ondoorfchynende. Linn^eus wil, dat zy uit de Stoffe van Kalkfpaath, onder Water, geboren zy, door de Zee en door Yzer verbasterd f». Dat zy van geen Keizelachtigen aart zy,is blykbaar uit de ligtvloeijing in 't Vuur, welke Csonsiedt reeds overlang aan de groenachtige.Verfcheidenheid cn Engestroem aan de overige bemerkt hebben. Evenwel kan 'er eene vermenging van Keizei-Aarde in plaats hebben, welke met Kalk -Aarde gemakkelyk toe vloeijing komt. Men vindtze meest roodachtig, doch ook Melkwit, bruin of graauw, bleek geel en groenachtig : fomtyds Droezig by enkele Kryftallen , wier zydvlakten langwerpige Ruiten zyn; gelyk in de Mosgroeve te Morberg in Sweeden. (16) Veld - Spaath, die doorfekynend , wit ü en vonkende. Deeze fchynt blykbaar famengefteld te zyn uit Kalk - Spaath en. Kwarts: weshalve menze ook f» Nata e materie Spathi lub Mari, a Neptuno & Marte adulterata. (16) Spathum fixum diaphannm , album, Scintillans. Syft. Nat. Spathum fcintillans diaphanum Planis minus regularibus. Wall. Sijft. Min. I. p. 215. Quartatim parum texturS Spathofa, Cronst. Min. $ 52, e.  Kalksteenen. 141 ! 'ook Kwarts • Spaath noemt. Bovendien komt { : zy dikwils in Kwarts voor, doch is zeldzaam ! en heeft glanzige Vlakten. Men vindtze geel-J l achtig in Hongarie; wit, rood, groenachtig, | in verfcheide deelen van Sweeden. Doorbran-^ den wordt de laatfte rood, de roode witachtig* (17) Veld-Spaath, die aan 't Staalflag niet ^ vonkt. In Schonen is deeze gevonden , die ook 'j niet opbruifcht met Zuuren; anderszins zou j menze tot de Kalk-Spaathen betrekken kunnen. (18) Veld-Spaath, die met een weetfihyrt van veeier ley Kleuren [peelt. \ Hier moet ik fpreeken van dien zonderlingen, : federt tien Jaaren zo bekend geworden Steen , rm Labrador of Nieuw Brittannie; welke door de Kenners thans tot de Veld-Spaath betrokken wordt. Eenige Hernhutters, zegt men, door Storm op een woest Eiland aan die Kust Schipbreuk lydende, vonden aldaar verfcheide Keizelachtige Steenen, in welken zy een zonderlingen weerfchyn en fpeeling van Kleuren waar- (17) Spathum fixum non fcintillans. Svji. Nat. pi». Tbid. Muria Lapidea Phospliorans. Mus. Tesf. 36. N,ï 6. Spathum lucens. Rinw. 48< Stockholm. 1747,  Kalksteenen. 147 Deeze, die men gemeenlyk Lichtgeevemk of Phosphorieke Spaath noemt, komt voor, in de 1 Loodgroeven van Engeland, als ook in Swee-J den, en in Duitfchland voornaametyk op den Haarts , in Saxen , Bohemen , Switzerland; byna altoos in Gangbergcn , op Kalkfpaath , Gipsfpaath, Kwarts of Gneis. Dikwils maakt !zy zelf magtige Gangen, en niet zelden vindc men Kalkfpaath, Glimmer, Pyriet, Loodglans, Lood- en Zilver Ertfen , ja rood Rottekruid , gelyk by Felfobanyi in Opper-Honearie •> daar ingeflooten. Ook is fomtyds de Oppervlakte met Kalk-Spaath en Zwavelkies als Druppelswyze overtoogen , of met Kalkfpaath -Kryftalletjes als Kandy-Suiker beloopen : gelyk ik daar van , uit Engeland, zeer fchoone Exemplaaren bezit. De Vloey - Spaath , hoewel half of byna geheel doorfchynende en zeer gelykende naar Kwarts, vonkt aan 't Staalflag niet en bruifcht ook geenszins met Zuure Geeften op; doch wordt door lang kooken gedeeltelyk daar in ontbonden. Zy is maar ruim driemaal zo zwaar als Water , en dus ligter dan de Kalkfpaath , breekende, wanneer zv aan ftukken geflagen wordt, fomtyds in Pieramiedaale Stukken. Het uiterlyke aanzien doet ze veel gelyken mar gegooten Glas ; waar van zy 'ook Glas-Spaath heeten. Zy vertoonen zig zeer Glasachtig op de Breuk. Harder zynze K a dan III. Dzsl. III. Stuk. II. ' Ifdeel. III. . looïD- ruK. Vloey. Spaath.  II. Afdeel* 111. Hoofdstuk. De Vloey fpaath is Kalkaartig. met een'g Zuur. (a) Zie bladz. 46. hier voor. Ï48 Kalkaahtige of dan de Kalk- en Gips-Soorten en kunnen derhalve ook gefneeden en gefleepen worden, als Glas. Aangezien de Grondflag, evenwel, van deeze Vloey-Spaath eene Kalk-Aarde is , zo zou men niet onbillyk mogen denken, dat zy op dergelyke manier, door 't onbegrypelyke geweld van onderaardfeh of oppervlakkig Vuur, gevormd zy, als men nu den Kalkfteen en Kalk tot Glas heeft weeten te fmelten O). Dit myn denkbeeld,dat geheel nieuw is, kan men- niet ongerymd noemen. Ook blyft, wanneer zy gedeeltelyk door lang kooken in Olie van Vitriool gefmolten is, daar van een Glasachtige Aarde over, die met Loogzout tot eene Achaatachtige klomp fmelt. Op zig zelf zyn fommige Vloey-Spaathen ook fmelt» baar, door een uiterften trap van Hitte, volgens den Heer d'Arcet , tot een Gipsachtig Glas. Met Kalk- en Kleyachtige Stoffen , Borax en Pis-Zout, fmelten zy gemakkelyk tot een Glas van verfcheiderley Kleur: maar met Keizei- of Glasachtige Steenen vloeijen zy niet. Behalve de Kalk- en Glas-Aarde, is in de Vloey-Spaathen een Vitrioolifch of Zwavelachtig Zuur, dat aan den blyk van Gips-Aarde zig in dezelve openbaart. Bovendien heeft de  Kalksteenen. 149 1 de Heer Scheele nog een ander in dezel1 ;ven ontdekt, 't welk meer den aart van Zee_H jZout of Wynfteen-Zuur heeft, en zig door sl ■1 Vitriool-Zuur laat uitdryven in de gedaante^ ! itvan witte zeer zuure Bloemen. >| Zodanig zyn, naar alle Proeven,de Grond-O ■ ftoffen der zuivere ongekleurde Vloey -Spaa-Ï( , then : maar de Natuur heeft deeze Steenen 1 dikwils met graauwe , geele, roode, blaauwe, , groene Kleuren , in veelerley trappen , ge1 I yerwd. Die Kleur hebben zy , buiten twyJ fel, van eenige brandbaare Stoffe , daar on- ■ der gemengd ; alzo zy , door het Gloeijen , 1-allen wit branden , en , dewyl de Olie van J Vitriool, we'ke men van het Poeijer der raau;|we Steenen overhaalt, dezelven alle Kleur I beneemt. Buitendien wordt men in eenige Soorten ook nog Aluin- of Yzer-Aarde , of beiden te gelyk, gewaar. Eene byzondere Eigenfchap is die, om welke zy Lichtgeevende of Phosphorieke Spaath J genoemd worden. Dezelve bezitten zy van I Natuure,'en dit geeft het denkbeeld, dat zy I door geweldig Vuur uit Kalkftoffen geboren I zyn , nog meer kragt. De Phosphorusfen , : immers, uit Dierlyke of Plantftoffen, of zelfs 'i uit Delfftoffen , zyn Voortbrengels van den ■ uiterften trap van ons Vuur. Dit blykt zelfs I in de Steen van Bononie , die door CalcinaI iie eerst zyne Lichtende hoedanigheid ver- K 3 krygt, III. Ve.su III. Stok. ii. VïDEEL. UI. JOFO- 'uk. Vloeylaath. irfyrong n Kleu:u, Lichtgeeende Ei[enfchap.  t~50 KAL-KAAR TIGE OF II. AïDEE ip. Hoorr STOK. * Zie bladz. i: Gebruik derVloej Spaathei l krygt*; terwy! deeze Vloey-Spaathen wemïg ' hulp daar toe behoeven. Indien zy flegts, bp een donkere plaats , mee een Yzeren Spyker gekratst of gefchraapt, of tegen ruuwe Steenachtige Lighaamen gewreeven worden, of ia een Mortier met een Glazen Stamper geftoo ten; zo werpen zy eenig Licht af en de gewreevene plaats geeft nog een poos daarna Licht. Hoe vlugger, nu, dit wryven gefchiede, hoefterker dat Licht bevonden wordt, en hoe duurzaamer. Het zelfde bewerkt de verwarming deezcr Steenftoffen op een Kachel, Yzeren Plaat, of in open Vuur. Dan werpen zy, voornaamelyk de gekleurden, en de Groene inzonderheid, zo lang zy warm zyn, een blaauwen of groenen Vuurglans van zig , die haar als een Nevel omringt, en zelfs zig dan vertoont , wanneer zy raauw met SalpeterZuur eenigen tyd in een zagte Warmte ftaan. Verllerkt men de Hitte, in 't een of andere Geval , tot dat zy Gloeijen , zo verliezen zy die eigenfchap , en het Vuur nog meer aanzettende , zo barften zy, fpringen 'met fterk knappen in kleine Blaadjes en verliezen alle Kleur 't Voornaamfte gebruik, dat men van de ~ Vloey -Spaathen heeft, is, dat haare bymenging , waar van zy ook dien naam hebben , ongemeen ftrekt om de Vloeijing der allerhardnekkigfte Ertfen te bevorderen. Zy doen die  Kalksteen en. 151 ■ die veel uicgeeven en maaken dat men minder Vuur noodig heeft, om 'er het Metaal uit e Lu en loc Lood of Yzer-Ertfen, evenwel, s Wen zy, om dat zy daar aan eemg nadeel let nilt gebruikt. Sommigen willen, dat S ook in de famenftelling komen van het SaKh-che Porfelein; doeh anderen dat men £ ,7r tu A^r toe gebruike of Gips (bj. >T^J^oo^^ helder en fchoon Xd zy, ^«jgx&ïï f Voe hoog, welken te Birmingham in Pinsbe J !f ander Metaal gevat en tot Sieraad gebruik! I 1 e- Ook fehildert men , onder dunn. Schyven van deeze Vlöeyfpaath, fomtyds roo de of geele Aders i om 'er het aanzien aan t feeven van een bonten Alabaster. Verfehe rKonstftukken , daar van gemaakt, heef „,pn voor Edele Steenen aangezien. *£ bezit fchoone Plaaten van deeze Vloey Soaath,die aangefleepen zyn; van Saphier-^ PThvst en Topaas Kleur , met Lood-Er ?and , enz: Mooglyk behooren hret toe, d wee groote helder groene Steenen waar v; d^én een half Voet lang was, drie of v f*)Zie t voorg. Stuk, bladz. 507. K 4 UI. Deei,. III. Stuk. iv AfPRRL. 111. hoofd- fuk. Vloey* Spaath, s e n :r i»  152 Kalkaartice ój* Ili ' Afdeel. m. HooïdeTOK. VloeySpaath, xxi. Spathum fucldutm Gianzige. Duimen breed , tusfchen de twee en drie Duimen dik; welken den Heer de la Condamine , door den Opziender der Bibliotheek van 'c Vatikpjan te Rome , voor Smaragden vertoont werden (c); maar die grootere Steen van dergelyke Kleur, meer dan twintig Ponden zwaar, daar Keiszler de Afbeelding van geeft; welke , als een onwaardeerbaar Gefchenk van Karel den Grooten, in de Abtdy van Reichenau, by Conflans in de Bodenfec , bewaard wordt, is niets dan gegooten Glas (d). Het zelfde moet men denken van dat Kommetje, meer dan een Voet wyd, en een half Voet hoog, met twee Ooren, 't welk te Genua als een groot Heiligdom vertoond wordt, zynde voor twaalf duizend Marken Gouds verpand geweest ,by eene belegering dier Stad (e). (21) Vloey-Spaath met glinflerende deeltjes. Ge* CO Mem. de VAcad. R. des Sciences, de 1757. p. 343 q. 547. oa. (d~) Zie AnDrea, Briefe ctus der Schweiz. p» 65. (e) Mem, de l'Acad. uts. p. 341. Q. 544. Oft. (10) Spathum Vitrcum Particulis nitentibus. Mihi. Fluor Spathofus. Cronst. Mht §. 99. Fluor Mineralis Facie Spathofa , particulis nitentibus. Fluor Spathofus. Wall. Suft. Min. I. p. 180. Muria Lapidofa, Spathora, aggregata , fparfa , fixa. Lt»nf Suft. Nat. XII. lom. III. Gen, 16. Sp. 8.  K A L K S T E E N E N. Ï53 Gelyk de voorgaande Kwartsachtig , zo komt deeze Spaathachtig voor, en daar in verfchilt T zy alleenlyk van de voorgaande. Ook is zy^ derhalve minder doorfchynende. Men vindt- ; ze meest in de Groeven van Duitfchland ensP< Sweeden, doch ook in Spanje. De Kleur is wit, geel, rood , Violet of bruin; welke in hoedanigheid eenigermaate verfchillen. De Roode , inzonderheid, als fterk met Yzer bezwangerd, knapt in't Vuur niet en heefteen fterke Calcinatie noodig om Licht te geeven, dat de anderen , gelyk de voorgaande , doen, die daar door ook aanmerkelyk van Kleur veranderen. Ik heb Topaaskleurige , die zeer Spaathachtig ziet, welke uit Italië afkomftig zou zyn, enz. (ü2) Vloey-Spaath van eene Ruitachtige of Teerlingfe geftalte. ^ Door Ruitachtige worden hier verftaanft Teerlingfe Kryftallen, om dat dezelven Ruitachtige Oppervlakten hebben. Dezelven zouden enkeld moeten zyn, niet famengegroeid, vol- *») Spathum Vitreum Rhomboidale vel Cubicum. Mihi. Srathum Cryftallifatum Cryftallis Rhomboidalibus. Carth. Mm. 13- Fluor Cryftallinus Rhomboidalis. Wall. Stift Min. 1. r. 183. Muria Lapidofa Spathofa , foütaria Rhombea fixa. U**. '«/*'• Nat. XII. Tom. II ï. Gen. jé. Sp. 9. v JII. Dbbl. III.JStux. II. met.. II. )Orn- k. 7oey. xath. XXII. Spathunt Rltomum. feeding.  II. Afdeei 111. Hoofd stuk. VloeySpaath. ]P1. xxvi Fig. 7 iS\ Kalkaartige of volgens de bepaaling van Linn^us. Door Wallerius worden zy derhal ven ook t'huis gebragc tot de gekryftallizeerde VloeySpaath. Ik zal 'er alle de Teerlingachtige, fchoon famengegroeid, toe betrekken. Deeze komen overvloedig voor, in Duitfchland , op den Haarts, in 't Sahlfeldfe, in Voigcland; als ook in Engeland, Sweeden, Spanje, Vrankryk. Zy zyn van heldere Kryftallyne , witte, groene , geele, paarfche of Violette en blaauwe Kleur : weshalve zy veelal den naam krygen van de Edele Steenen, naar welken zy gelyken. Dus worden zy Basterd - Diamanten , maragden, Topaazen, Amethyften en Safieren getyteld. Somtyds vindt menze Groepswyze zitten op andere Vloey-Spaath, op Kwarts, Kalk-Spaath, GipsSpaath of Gneis. In Derbyshire, als ook in Saxen, Bohemen en Silezie, zyn de zodanigen niet ongemeen. Deeze Kryftallen hebben gemeenlyk regthoekige Vlakten , fomtyds mee fpitfe hoeken , fomtyds zyn de Teerlingen vol , zeer dikwils verfcheidene in malkander gefchooven; fomwylen inwendig hol, en dan menigmaal over de geheele Oppervlakte bekleed met eene Schors van kleine Kwarts-Kryftallen : fomtyds, gelyk in een Loodgroef by 't Matlock-Bad in DerI yshire, van boven open. Ik heb verfcheide Stukken van deeze Teerlingfe Vloey • Spaath ; zo enkelde van Smaragd,  Kalksteenen. i5J ragd, Amethyst en Topaaskleur , als famengebroeide uit Cerbyshirc , met kleine witte Kryftalletj'es begroeid , als helder Kwarts of, Kryftal: of gekleurde; hoog geel met ZilverVaal-Erts op Pyriet van Gersdorff in Saxen, of met gekryfiallizeerde Kwarts, als ook groenachtige met fyne Loodglans van die zelfde plaats, en zeer kleine met Droezige Kwarts van Freiberg: ook Amethyften-Vloeyfpaathin witte Yzerfteen met Pyriet, vanMariënberg in Saxen, en dergelyke in Arduin van Vifet by Nfcmen. Een Topaaskleurige uit Engeland is , om de TeerlingTe Gehalte eenigs* zins aan te wyzen, in Fig. 7, op de voorgaande Plaat XXVII, afgebeeld. Hier kan de meefte gekryftallizeerde VloeySpaath worden t'huis gebragt. Men vindt 'ei evenwel ook dgtzydige, die twee Pieramieden vormen, met den grondfteun op elkander, en dus eenigermaate Aluinachtig (ƒ) , welke in Duitfchland vallen , met dergelyke verande ring van Kleuren *. zo dat zy mede, voor basterd-Amcthy (ten , Topaazen enz. gehouder worden. Dezelven komen nog met veran deringen van Geftalte voor, niet veel var die der gekryftallizeerde Kalk-Spaath afwy kende ("ƒ) Fluor Cryftallinus oflaëdricus. Wall. Syft. Mk I. p. 183. Alumen Lapidofum , Calcareo - Spathofum diaphanum, rafile. Linn. Syft. Nat. XII- Tom. 11 Gen. 17. Sp. 5. III. Deel. III. Stok. W Afdeel. 111. Hoofd> TUK. VloePSpaath. l  Ui Afdeel 111. Hoofdstuk. XXIII. Spathum Granulare. Korrelige. pl.XXVll Fig. S. 156 Kalkaartioe of kende. Somtyds zyn de Kryftalletjes zeer klein en digt by elkander, 't welk uitmaakt de (23) Vloey-Spaath, die uit Kryjlallyne Korreltjes is famengefleld. Deeze , die in Sweeden Saltjlag genoemd wordt, om dat zy veel naar Zoutkorreltjes gelykt, valt meest Korrelig in de Rotsfteenen, wit, geelachtig blaauw of Violet van Kleur. De zodanige , evenwel, komt ook op zig zelve, wit'en zeer glinlterende , aan dikke Plaaten famengegroeid voor, gelyk ik ze dus heb van Lautherthall, aan den Haarts. Een zeer fraay Stukje van deezen aart, doch waaide Vloeyfpaath dus Korrelig aan Rolletjes is famengegroeid, die evenwydig op elkander leggen, heb ik in Fig. 8. laaten afbeelden. In Hongarie en Sevenburgen vindt men, ,f zegt de Heer Brünnich, geene Vloeys, Spaathen. Saxen heeft 'er wat van, dcch „ zo veel niet , dat men 'er tot de Erts-be„ werkingen dienst van heeft. Maar op den ,, Haarts, inzonderheid by Stollberg, komen „ daar van Aderen voor , die eenige Vade„ men dikte hebben. Hier van daan wordt „ zy aan de Mansfelder en de omleggende ,> Ko- (23) Spathum Virreum Grannlis Cryftallinis compofitum. Mihi. Fluor Granuiaris. Wall. Syft. Min. I. p. 182. Fluor Cryftallifatus figura multilatera fphsericS. Cronst. Min. §. 100. N. 3.  Kalkstiese n. 157 „ Koperhutten verkogt, om de moeielyk „ fmeltende Ley daar mede te dwingen (g)" Zo ziet men het gebruik van deeze SteenSoort, die, als de Borax in 't Esfaijeeren, in de Metaalhutten dient, en dus den naam van Vloey-Spaath te regt heeft; hoewel de KalkSpaathen , die men fomtyds Steenvloeden tytelt, ook daar toe dienftig zyn. Ik heb daar van hier voor reeds gefproken. IV. HOOFDSTUK. Befchryving van de Kleijige Steenen, dus, ais uit Kley voortgekomen zynde, genaamd: tot weiken de Amianth, Glimmer, Talk en daarom ook de Spekfteen, Serpentynfteen, Potfteen , Graveelfteen , Hoornfteen, Pekiteen , Rood-Aard, Steenmerg , Spaanfch Kryt enz. behooren. Offchoon het niet volftrekt bewyslyk is, dat de Steenen van deezen Rang, gelyk LinnjEüs wil. uit Kley geboren zyn, heeft zulks nogthans veel waarfchynlyks. In 't affchraapen zyn zy Smeerig op 't Gevoel , en worden door een maatig Vuur drooger en harder: twee Eigenfchappen, die in geen an- de- (j>) Not. in Cronst. Min, p. 119a UI. Dkbl. III. Stuk. 11. III. Hoofd- iTUK. Vloiu* Spaadt.  II. Afdeel. IV. Hoofdstuk. I I i i 1 i i dere Steenen plaats hebben. Ook zyn zy in 't Vuur zo beftendig , dac zy weleer, gelyk Wallerius nog doet, genoemd werden Apyri, dat is Vuurvaste Steenen. Z\n Ed. bekent zelf, dat dit niet volftrekt waar zy ; aangezien de meeften door een allerhevigfte en langduuiïgfte Hitte , tot Vloeibaarheid te brengen zyn. In dit opzigt komen zy ook met fommige-Kleijen overeen (h). Andere Autheuren hebben van dezelven byzondere Rangen gemaakt, naar de uiterlyke hoedanigheid ; van Bladerige, Vezelige en Glimmerige Steeneri; doch zy tellen niettemin eenigen, daar van , onder de Kleijige.n of Kleyaarti- . gen. Ook is 't blykbaar , dat het fchraapzel af wryfzel van de Talk alle hoedanigheden van de Kley bezit (/'). Sommigen brengen hier tegen in, dat deeze stoffen in Water niet ontbindbaar zyn, en niet ' cleeven aan de Tong : doch men moet ze niet als onveranderde , maar als Kley , die door (*) Vergelyk de Atgitla amjrjt, fahrha, enz. in het Hoofdftuk van de Kleijen of Pot - Aarden , in 't voorbande Stok , bladz, 525. En de Steenige Stoffen , die aar van gemaakt worden, veel zweemende naar fomuigen van deeze Steenen. En , devryl men dit dus kan lazien , blykt daar uit het gemak van myne Klasfiaale verdeeling. (0 Talci tritura posfidet omnes tuialitates Argillse. ,inn. p. 51.  Talk-Stee nen. 159 door Vuur verhard is en met andere zelfftan.; digheden gemengd , aanmerken. Haare hoedanigheid , in 't Scheidkundig onderzoek, isE zo zeer verfchillende , dat men die geenszins tot een algemeenen Regel brengen kan. In allen bevindt zig wel eenige Keizei - Aarde of maar Kley: in eenigen is die met Aluin-Aarde, in anderen met de Aarde van Bronzout vereenigd. Buiten dien bevatten eenigen ook Zwavelige of Yzerdeeltjes, en van deeze laatften dikwils eene aanmerkelyke veelheid. Zy zyn allen niet zonderling hard ; ten minfte niet zo hard, dat zy aan 't Staalflag vonken , en veelen in tegendeel zeer week en ligt ver gruisbaar. De zwaarte is nooit zeer groot: ja eenigen dryven op 't Water. Men vindi 'er nooit Verfteeningen in , en geen Ver fteende Zaaken komen ergens voor , dii daar in zyn verwandeld. Veelen komen ir de famcnftelling der Rotsfteenen. Hier ui verbeelden fommigen zig, dat het Steenel zyn, reeds voor den Zondvloed gebooren. Deeze Kleijige Steenen zyn door den Hee Ltnnjeus in de Geflagten van Talk, Ami anth en Glimmer , verdeeld; als volgt. Amianthus. Amianth. De naam Amianth was voorheen alleenly eigen aan het Bergvlafch, dat zig door zyn taai] III. Deel. III. Stuk. II. lEDEEt» IV. HOOFD-J TUK. 1 k e  ii. Afdeel. iv. Hoofdstuk.Amianth. \ \ i l e f< o ■ b v ■hi ni di hs m al: fci ( ( Ver i6o Kleijigk o t taaije buigzaame en evenwydige Draaden of* Vezelen van alle overige Steenen onderfcheidt. Men gaf dien naderhand ook aan eenige ligte Steenfoorten, van een Vezelig geweefzel. Da volgende Mineralogisten vonden goed eene fchifting daarin te maaken, en die Steenen, welke taaije buigzaame Draaden hadden, op 't Water dryvende, Amianth, degenen die harde broofche Draaden hadden, en in 't Water ronken, Asbest te noemen. Anderen gaven ian de genen, die lange evenwydige Vezels :adden , den eerden , en aan de zodanigen , ner Vezels korten verward waren, den Iaat:en naam. Maar , aangezien het woord Asest op de onverbrandbaarheid ziet, die de ene zo wel als de andere eigen is, zo kan die hfftiög naauwlyks plaats hebben, en ffer. m heeft ook de Heer Wallerius deeze side benaamingen als gelyk van betekenis Dorgefteld (*). In de befchryving, echter ;eft zyn Ed. de gewoone manier omgekeerd) )emende de langdraadige Asbest, de kortaadige of fchorfige Amianth. Onze Ridder dt bevoorens daar van twee Geflagten gelakt s en deeze Steenige Lighaamen, even i de Hoogleeraar Vogel, afzonderlyk beireeven (/); doch thans hefchryft hy dezelve!» i) Asbeftus. Amianthus. Syft. Mn. t. p.406. f) Syft. Nat. Ed. I748. Zie Ledkrm. Mik'roskoopifcto maklykheden , IV. Deel, bladz. 10 , 20 5 en wvne Aafit ning aldaar.  Talk - Steenen. j.oi ven altemaal onder éénen Hoofdnaam Amunthus, wiens toepasfing , als onbevlekt betekenende , niet zo blykbaar is. . De meelle Soorten zyn zeer ligt en altemaal zo zagt, dat zy aan 't Staalflag niet vonken , maar in 't Vuur worden zy allen harder, broofcher en fommigen zo hard, dat zy Vuur : geeven. Zuiver zynde, kunnen de meeften, ook door den fterkften trap van Vuur, niet rot vloeijing gebragt worden, zonder het bykomen van Borax , Loogzout , Vloey-Spaath of Loodglans; maar dan fmelten zy ligt tot een bruine of zwarte Glazige Stoffe. Op de breuk zyn zy allen dof en oneffen. De zelfI ftandigheid is Vezelig; doch de Draaden loonpeil fomtyds verward door malkander, zo dat zy als een Schors maaken. Nooit vindt men 'er Verfteeningen in; maar de Asbest komt zelf s als verfteend voor, en in Jaspis of andere Steenen ingelyfd. Verfcheiderley Ertfen en £wavelkies heeft' men 'er in aangetroffen. rNimmer maaken zy , op zig zelf, Bergen of liregelmaatige Aderen uit, maar komen of ingefprengd , of Nestwyze , of by Stpooken , .in allerley Gefteente , zelfs in Spekfteen , 'Talk, Glimmer , ja ook in Steenmerg en ifKley, voor. Dat de Amianthen door Vuur zouden ge- ( :boren zyn , is by my niet geloofbaar. Want ^ zodanig Vuur zou men onderftellen moeL ten III. Duel. III. Stuk. 11. Afdeed» 1)1. Hoofdstuk. Hoedanigheden* (irfpron? rc Grondofte.  i6s Kleijige ©f 11. Afdeel, IV. HOOFDiTÜK. Amianth, ten kragtiger te zyn geweest dan ons Vuur, 't welk niettemin dezelven harder maakt. Ten anderen toont de onrype Asbest, zogenaamd, dat 'er nog een groeijing in deeze Steenfoort plaats hebbe. Misfchien heeft de Oirfprong deezer Stoffe eenige overeenkomst met die van Schimmel en dergelyken Cm) of met het begroeizel der Kalkmuuren. En, dat 'er eenige Kalkachtigheid in plaats hebbe, blykt uit derzelver Melkachtige ontbinding in Water , en de aandoening, welke zy van Zuure Geeften hebben, waar door fommigen worden opgelost. Die Kalkachtige Aarde, welke men 'er door wasfchingen van krygt, is van eene Gipsachtige natuur. Veelen hebben vastgelteld, met onzen Ridder, dat derzelver voornaamfle GrondflofFe Kleyachtig zy. Sommigen hebbenze aangemerkt als een Zout van Kleijigen oirfprong. De Proefneemingen van Marckgraaf en Gerhard fchynen te be- (m) De vermaarde Rieger heeft zelfs in zyn Lex. Hifi. Nat. willen beweeren, dat de Amianth van eenen Flantaartigen Oirfprong, en tot de Plantgewasfen te betrekken zy; maar dit heeft geen waarfchynlykheid. Vid. Wall. Syft. Min. I. p. 416, De Franfche Heer Grignon vergeleek dezelve by de witte Wolligheid, welke in de Spieeten der Smelthaarden van Yzer dikwils voorkomt en geheel uit Yzer beftaat: terwyl de zuivere Amianth geen Yzer in 't geheel bevat. Ibid. 417. Zie voorts ten dien opzigte de Mikroskoopifche Vev maakiykheden van LedermUller, IV. Deel. bladz. 37.  Talk -Ste enen» 163 i foewyzen, dat de meefte Soorten van Amianth :eene Aarde van Bitter- of Bronzout, of ook ieene Aluin-Aarde Invatten, welke beiden zig met Zuuren uit dezelven laaten haaien , na : Van de Cyprifche , die ongelyk fyner is, ftel ik een Stukje voor, in I Fig. 1, op Plaat XXVIII. Linn^eus merkt 1 aan, dat de beste in Siberië valt, de gedaante < van oud Hout hebbende, en met de Vingeren 1 overlangs fcheidbaar zynde in Vlafchachtige, buig- Een ^ Stuk van zodanig onverbrandbaar louw , uit^ myne Verzameling, dat Lintswyze is geylog- Amimth, ten, witachtig van Kleur , geef ik m Afbeelding in Fig. a, op Plaat XXVIII. Het geheim beftaat daar in, dat de Asbest, met Oliebevogtigd, gefponnen worde op een Vlafchdraad, of ingewerkt in Vloey - Papier: want op zig zelve kanmenzenietfpinnen noch aan elkander hechten. Zonder twyfel heeft de glanzige witte Kleur deezer "Stoffen , als ook de zeldzaamheid en dit byzondere, dat menze flegts ter zuivering in 't Vuur behoefde te werpen, 'er zulk een waarde aan gegeven: want duurzaam zynze zekerlyk niet. Verfcheide maaien in 't Vuur geworpen worden zy broofch en vallen uit malkander. Men bereidt 'er ook Pitten tot Lampen van, die duurzaamer zyn dan van Katoen. Dat by de Groenlanders zodanige Lamp - Pitten in gebruik zyn, wordt door geloofwaardige Schryvers verzekerd. Oudtyds plagt men , daar van, in de Kerken veel gebruik te maaken. Somtyds leggen de Vezels van deezen Steen Sommie zo digt aan malkander, als de Vezels m heW (t) Zie Mikroskoopifcki Fermaaklijkhedm. IV. D. bl. 19, enz. L 4 III. Deel. III. Stuk.  n. Afdeeï IV. hoofd' stuk. Amiant of naa Aarde. 1} Amiantkus Pluftio/us. BergPluis. 1 ] j \ ci ^ K l e r j x c e q j. . H°Ut *cen dewyl de graauwe Kleur van fommrge .Soorten zo veel overeenkomst heeft zyn er geweest die ze voor onverbrand 2'r *.lW h bb geh0üden> m ^ dba Aen aanle,ding , om kleine brokjes daar I I voor ftukjes van't Heilige Kruis mf te teT en de onverbrandbaarheid verfterkte de £ geloovïge menigte in die verbeeldin- r By Impruneta, niet ver van Florence, komt een witte, drooge en niet vette Aarde, In de Groeven van Serpentynfteen voor,zodeHeer Ferbm aarlm«kt, welke uit vermolmdewft te Amtanth beftaat, en derhalve van hem A mianth- Aarde geheten wordt (t). (Z) f m,'anth mèt affcheidbaare Vezelen die . W*»> broofch en pluizig. zy„. ' De Heer L in n^e us verftaat hier die Stof fe, welke gemeenlyk Pluim-Aluin genoemd wordt, verfehillende daar in van det ° e dat zy ZJg n>et in volmaakte Draaden Zr m een P uiz5ge Wo]ligheid ^ ^ ««« ie Vezelen vafter famengegroeid zyn'doeh niet* rO ito>/* VValfMand. p. 3,44 (2) AfHianthus fibrorbs, Fibris fp«0 , «. *agilib„s Pappl/^bn^fdlb« . x choI i; f ;f ^:bpara,,f  Talk - Stekken. 16$ niettemin affcheidbaar. Walleritjs noemt deeze Rype Asbest, en merkt aan, dat menze Afchgraauw, groenachtig en zelfs Vliezig aantreft op verfcheide plaatfen van Sweeden. Zy houdt raamelyk veel Yzer , en fmelt derhalve ligter als de voorige, kunnende, in Water geweekt, ook als die verwerkt worden. (3) Amianth met affcheidbaar e, flyve, glanzige, broofche Plzelen. Dit komt voor, in Lapland , in fommige Mynen van Sweeden, daar het fomtyds door de Loodglans heen boort, en by Reichenftein in Silezie onder de andere Asbest, als ook in Hong3rie en in Siberië. Het glanst als Zyde en fpringt aan ftukken, op 't aanraaken: de Draaden, niettemin, loopen evenwydig, nu regt dan krom: zy zyn ftyf, breekbaar, kort, fcherp en breeder dan in de beide voorgaande Soorten. Niet ligt laaten zy zig van elkander fcheiden , maar gemeenlyk tusfcher de Vingeren tot Stof wryven: fomtyds zynze wat harder en tevens doorzigtig als Glas , nu groen- of graauwachtig, dan Sneeuwwit. (3) Amianthus fibrofbs, Fibris feparabilibus rigidis; nitidis, fragilibus. Syft. Nat. Sp. 3. .Amianthus Vitreus Vos. Min. Alumen Plumofum , nonnuUorum. Asbes tus rigidus, Fioris parallelis fubtilisfimis, fragillimis. Asbeftus rigidus. Wall. Syft. Min. I. p. 413. L 5 III. Deel. III. Stuk. II. fVFDEEL. iv. Hoofd>tuk. Amianth, III. Amianthus fravilis. Broofche.  II. AïDEEt IV. HooEDSTUK. Amianth IV. Amianthus immaturus.Onrype. Ï70 K L E I J I G C OF wit. Het wordt Glas-Amianth of Veder-wit* en ook dikwils Pluim • Aluin genoemd , doch ten onregte. Zy heeft wel, gelyk de voor,gaande, de eigenfchap van een Wollig Pluis uit te leveren, dat men Kriewel-Kruidnoemt, veroirzaakende aan tedere deelen van 't Menfchelyk Lighaam een aanmerkelyke Jeukt en dus fomtyds dienftig zynde om het Gevoel in verlamde Leden weder op te wekken: maar zy moet wel onderfcheiden worden van de Natuurlyke Pluim-Aluin, die uit Aluin beftaat , gelyk de Smaak aanwyst en onfchadelyk is; daar deeze Asbest ingenomen een Ver* gift uitmaakt. Linktkus merkt aan, dat dezelve haaren Kleijigen oirfprong door de nog daar aan zittende Kley doet blyken. WalI-erius ftelt, dat de Pluim - Aluin der Winkelen tot de Bafalten of Schirls behoore (u). (4) Amianth met de Vezelen famengegroeid, hoekig, fiyf en ondoorfchynende. De volftrekte onaffcheidlykheid der Vezeldraaden onderfcheidt deeze Asbest, die wegens de gedaante ook Hout - Amianth, doch ge- (u) Bafaltes fibrofus. Suft. Nut. 1. p. 337, 413; (4J Amianthus fibrofus, Fibris connatis angulatis rigidis opacis. Syft. Nat. Sp. 4. Asbeftus durus Lignofus, Fibris parallelis arfte cohserentibus, non feparabilibus. Asbeftus immaturus. Wall. Syft. Min. I. p. 411. Asseftus Ligneus, nonnullis.  Tm-k-SteeueHi i7» gemeenlyk Onrype geheten wordt. Zy komt voor, in Siberië, Lapland , Sweeden, Hongarie; als ook by Cofemits in Silezie en bj Zoplits in Saxen in Serpentynfteen. De Draa den loopen evenwydig Straalig ; de Kleur 1 wit, graauw, groenachtig, groen, zwartach tig of bruiri; de hardheid grooter dan der voc rige Soorten; zo dat menze niet kan fplyter Somtyds hebben de Draaden eenige doorfch} nendheid en zyn als Vliezig famengeweeven zo dat de Steen van buiten zig digt en va; vertoont. Wanneer hier by de bruine Kle komt, dan vertoont zy zig als een ftukHorj Wylen de Heer Leder muller heeft zuil in Plaat vertoond i». Ik bezit zodanige graa we Asbest, als Hout, uit Schotland cn Sib rie Aan deeze laatfte is een zagc Gefteent als'een Matrix, gegroeid, welk groenacht is, en naar Spekfteen gelykt. Groen heb ze, die zeer fraay is,wel een half Voet lan uit Hongarie; als ook uit Schotland en uit 1 xen. Een Stuk myner Verzameling, datblec groen is, uit Sweeden, heeft zeerblykb evenwydige Draaden en is aan de beide , den met Pyriet begroeid: maar nog duide ker en fraaijer onderfcheiden zig die Ve len in een Stuk zodanige onrype Asbest,^ (i/) Zie Mikrosk. VermaMijhheden. IV. D- Tab. II, bladz. 28, 29. III. DEBt. III. SXUH. 11 Aideel. IV. Hooid- stuk. ■ Amianth. 3 » ,t it t. :s 1eï» ig ik ;» sakaar:nlyzediesn- [ en  Afdeel, IV. Hoofdstuk. Amimti ' Plaat xxviii. *'S. 3. i j I t e r £ e ti (j) Amianth KUIJÏCI! OF Yvvmgr°'n is' Uit Schoda^, op Plaat AXV II,m Fig, 3, natuurlyker grootte voorgefield; alwaar tevens de Houtachtige gcdaante blykt. Onze Ridder merkt aan, dat deeze Onrype Asbest nooit in de voorgaande Soorten ovcrgaa. Wat de Natuur kan uitvoeren weet men met, en het zou geheel oneigen zyn , deeze onryp te noemen, indien men geen zodanig denkbeeld had. Ik denk, dat zyn Ed daarmede bedoeld zal hebben, dat zy door Konst niet tot Vezelige Asbest, wier Draaden bu.gzaam zyn , te maaken is : terwyl zulks met de rype Amianth, of zogenaamde Pluimen, fomtyds kan gefchieden, als voorheen rezegdis. Sommigen raaden tot weekmaa cmg derzelve en aftcfaeidïng der Draaden, den 'lufthte Kalk aan. Het onderfcheid in de edaante der fynfte Vezeltjes, zo van deon! ype als van de rype Asbest, eD wel van de evenbnrgfe, die Stroo-geele Draaden heeft uvan de Cyprifche, wier Vezelen veel wi" * zyn, is door gedagten Ledermuller ' :er fraay vertooond (>;.  Talk-Steenen. 173 (5) Amianth met byna Kleyachtige Vezelen. , In de Spieeten der Rotfen komt deeze by s. Maagdeburg,als ook by Sahlberg in Sweeden, by Moldawa in 't Bannaat van Temeswar ,tj voor. De Ridder vermoedt, dat dezelve uitr Kley ontftaan zy , welke overdwars in evenwydige , aan elkander raakende Vezelen , is famengegroeid, zonder nog een volkomene Steenachtige hardheid te hebben. Hy houdtze voor de Moer, waar uit de drie eerfte Soorten zyn gefprooten ; doch waarom ook de vierde niet ? Haare Vezels zyn als Kleijig en gemeenlyk groenachtig. (6) Amianth met Middelpuntig Straalende ftyve Vezelen. < Deeze, die men in Sweeden Stiernflagnoemt, • komt aldaar voornaamelyk in de Groeven by Norberg , Garberg en anderen , als ook ia Serpentynfteen op den Eulenberg en by Reichenftein in Silezie voor. Zy vertoont zig, als uit louter Glasdraaden famengefteld zynde, e '' eQ Cs) AmianthusfibmCas , Fibris fub-Argillaceis. Suft.Nat. Sp.5. Amianthus Terreftris. Mus. Tesf 22. N. 5. (6) Amianthus fibrofus, Fibris concentratis divergentibus rigidis. Suft. Nat. Sp. 6. Bafaltes Fibris concentratis. Cronst. Min. §. 74, Bafaltes fibrofus ftella^us. Wam, Suft. Min. I, p. 336. III, Dsbl. III. Stuk, 11. lïDEEL. IV. -looID" :uk. V. Aniiatt* •us Ter•ftris.Lardige.' VI. Radianti Gertraalle. Plaat CXV1H. Fig, 4.  It. Arnr.i IV. FÏOOFE STUK. Asbes VIL Amian thus Subei BergKurk. 174 Kleijige op t en is ook niet minder broofeh : terwyl die , Draaden , uit een middelpunt fpreidende, zig " Sternswyze vertoonen. Ligt fmelt zy in 't r. Vuur, zelfs voor de Blaaspyp, tot Glas, en fchynt meer tot de Bafalten of Schirl, dan tot de Asbesten te behooren. Ik heb derhalve hier de Vezelige Geflernde Bafalt, van Waller iüs, t'huis gebragt. Mooglyk kan daar toe ook die betrokken worden, waar van de Heer Brtjgmans fpreekt en de Afbeelding geeft O). Zyn Ed. hadtze alleenlyk op andere Steenen waargenomen. Eene Verfcheidenheid daar van, te Garberg gevonden,hadt de Vezeldraaden uit een middelpunt verfpreid in de gedaante der Staart van een Kalkoen. Het zeer raare Stukje, met ftyve Goudkleurige Vezelen, op een witte Arfenikaale Kies gegroeid, hier in Fig. 4 , vertoond, fchynt my tot deeze Stern - Asbest te behooren. II. SchorGge, zonder blykbaare Vezelen. (7) Amianth , die Schor/tg, buigzaam is en Kurkachtig* Dee-' (ac) Litholog, Groningana. p. 78. Tab Fig. 4. (7) Amianthus Corticofus flexilis Suberofus. Syft. Nat. Sp. 7. Amianthus Fibris flexilibus, inordinate fe interfecantibus, Ievisfimus. Suber Montanum. Wali. Syft. Min, h p. 415- Asbeftus Membranis conftans contortjs. Cronst, Min. §. 104,  Talk-Steehew. 175 Deeze , die Berg - Kurk geheten wordt, komt in verfcheide Steengroeven van Swee- 1 den , in Vrankryk, als ook in Duitfchland g» voor. Zy is byna de ligtfte van alle Bergftof- . fen , dryvende op het Water , tot dat zy Ku j daar van is doordrongen; 't welk met een lis» fend geruifch gefchiedt. Zy kleeft aan de Tong; is dof op de breuk, zagt en broofch, beftaande uit Vezelen , die als door malkander geweven zyn. Dus gelykt zy zeer naar Kurk. Men vindtze gemeenlyk wit, gelyk te Sahlberg in Sweeden en te Schneeberg in Saxen; maar fomtyds ook bleekgeel of geelachtig bruin; welke laatfte veel Yzer houdt, en ligter door 't Vuur fmelt dan de witte en geele. Henckel hadtze , zonder, eenigbyvoegzel, tot een zwart Glas gefmolten. Het Stukje, op Spaath gegroeid, dat ik hier in ■Fig. 5, vertoon, is van eene geelachtige Kleur, waarfchynlyk uit Sweeden (y). (8) Amianth die Schor/tg buigzaam is,en op't Water dryft. ' 1 Deeze , genaamd Berg.Vleefch of Schiefer-' Amianth, was voorheen, van de volgende, door (y) Habfat Dannemorse , in Fodïna , cum Natro Hyodonte. Linn. Ik heb thans groote Stukken, o] Kalkfpaath , van daar bekomen. (8) Amianthus Corticofus flexilis natans. Suft. Nat. Sp, S.CaroMontana vulgo. Vod. Min. p. 172. III. Dbel. III. Stuk. m V. )0ïd- k. lerg. rk. vin: Amianhus Cara. BergTleefch. Plaat sxviii. Fig. 6.  !L Atde: IV. Hoorn STUK, BergVleefch. JX. Amian. thus Aluta. Leder. < 1 i 1 I ï76 Kleijige of door W aller ius afgezonderd: doch thans a'acht zyn Ed. dezelve naauwlyks, dan door de • dikte der Plaatjes, daar van te verfchillen. Men vindtze voornaamelyk in de Sweedfche Yzermynen , als ook in 't Graaffchap Glatz, byTopfchau in Stiermark en elders. Het Stukje, uit myne Verzameling , in Fig. 6. afgebeeld, is van de Haarts afkomftig , geelachtig wit van Kleur. In geweefzel en gedaante zweemt zy zeer naar Lorken-Zwam, en is dikwils in Plaatjes deelbaar. De buitenfte Oppervlakte fchynt als een famenweefzel te zyn van zeer dunne, korte, opftaande Haairtjes, digt getropt en fomtyds met een zwart Vlies bekleed. Dus gelykt zy zeer naar Hoorn - Schiefer, maar is in hardheid zeer verfchillende. De genen, die ftellen , dat zy in 't Water zinkt, zullen 'er dezelve voor hebben genomen. (9) Amianth die. Schor fig, buigzaam, Vliezig u en op 't Water dry ft. Deeze, die Berg-Leder genoemd wordt, komt op de zelfde plaatfen: en ook wel op an- (9) Amianthus Corticofus flexilis, Membranacens, naans. Syft. Nat. Sp. 9. Amianthus Fibris mollioribüs inertextis . in Lamellas compaftus levis. Aluta Montana. Valt.. Syft. Min. L p. 414. Asb. Membranaceus Mem. iranis conftans parallelis. Cronst. Min. §. 103. Corium lontanum, vulgo, Voa. Min. p. 172,  Talk-Steenen. 177 anderen voor: gelyk in Bohème, in Karinthie, in Tirol, in 't Saltzburgfe, in Hongarie, enz. De Tirolfe voert fomtyds Loodglans en iks heb van daar een groot Stuk met Yzerbiuiu , dat graauw is van Kleur. Het Stukje, in FigJ 7, afgebeeld , is witachtig , met Kobaltbloefem, en komt van Schneeberg in Saxen. Wein'g verfchilt het, in gedaante, van het BergVleefch , doch is Vlieziger, hebbende eenp zeer Bladerige gedaante. Deeze Blaadjes zyn fomtyds zo dun , dat het de^wegen BergPapier geheten wordt. Men vindt het wit, licht graauw, groenachtig of geelachtig bruin. In 't laatfte geval is het Sterk Yzerhoudende, en fmelt, op zig zelve, in 't Vuur fpoedigtot een zwart Glas. (10) Amianth , die Steenachtig is , uit bondek van fiyve gedraaide Vezelen beftaande. Deeze, die in Sweeden-Fo/j getyteld wordt, ( komt aldaar in de Yzermyn te Nordberg voor. Dat zy weezentïyk van de voorheen befchreevene Stern-Asbest verfchille, is uit da bepaaling t'overblykbaar.Zy maakt een zeer zwaar, bard (10) Amianthus folidus , fasciculis Fibrarum contortis tigidis. Sijft, Nat. Sp. 10. Asbeftus folidus, Fibris in fasciculum compaftis durisfimis, alio Lapidum generi , immixtis. Asbeftus fasciculatus. Wall. Sijft- Min. %, j>, 414» M JU. D*EL. III. SïUK. II. ifdeel. IV. HoOFD- rUK. Berg.ester, X. Amian'hus im■jltxus. Vlegt. teen.  11. afdfel. IV. Hoofdstuk. [78 Kl/eijige o f hard Gefteente uit , het welk gebondeldc Vezels heeft, die op verfcheide manieren onder elkander gedraaid zyn en gevlogten. Het kan ook zyn, dat zy fomtyds in andere Steenftoffe vermengd zig openbaart; gelyk de Heer Wallerius zodanige voorftelt. Gemeenlyk is die Vlegtfteen fterk met Yzer bezwangerd. De Kajfteen, voorgemeld, fchynt weinig hier van te verfchillen. Mica. Glimmer. De Glimmer, in 't Franfch , zo wel als in 't Latyn, Mica, en fommige ook Taicum genaamd, in Engeland Brigts, is een taamelyk zagre, niet zeer zwaare Stoffe, dikwils fmeerig op 't gevoel en glinfterende. By 't aan ftukken Haan of breeken, fpringt zy in Bladerige brokken, die uit kleine Schilfertjes beftaan, en in de meeften zig ligt van elkander laaten fcheiden; zynde nu meer dan minder buigzaam. In 't gewoone Vuur worden zy broofch , zonder evenwel hunne glans, kleur of lmeerigheid te verliezen; in heviger Hitte rollen de Blaadjes zig in elkander; maar om ze tot Glas te fmelten wordt een uiterfte trap des Vuurs vereifcht, indien zy niet veel Yzer houden , of een byvoegzel van Borax, Loogzout, fmeltend Pis-Zout , Loodglas, Vloey-Spaath of Marmer, hebben. De beide hit'  T A L K - S T E E N E £J. 1^9 , laacften kunnen, -derhalve, met voordeel tot I Ertfen gebezigd worden , die met veel Glim» omer vermengd zyn. Met Kwarts of Vuurbe- . aftendige Kley vereenigd , wederftaan zy het ! Vuur nog hardnekkiger. Alle Glimmer-Soorten houden Yzer, dat 'in eenigen derzelven taamelyk veel is, doch, wat ook fommige Scheidkundigen beweeren mogen, geen fpoor van eenig ander Metaal. Dit bewyst derzelver Ontleeding, en hetont| ftaan van dergelyke Stoffen op de Slakken in |de Yzerfmelteryën. Dit, als ook het voortIkomen van een Glimmer uit Aluin - Aarde, die ilang met Zwavel gedigereerd is; de overvloe'digheid van de Glimmer in de nabuurfchap Jvan Vuurbraakende Bergen en in de oudlta Bergftoffen , maaken het zeer waarfchynlyk, dat de Glimmer door Vuur uit eene vloei;baare Stoffe voortgebragt zy. Die Stoffe > moet veel overeenkomst hebben met de Grond- ftoffe van Serpentynfteen, Spekfteen en der. I gelyken : alzo menze veel in dezelven aani ireft. Bedenkelyk zal de Glimmer, derhaijve, uit de Vettigheid van de Kley, door zea ker Kalkachtig Vogt ontbonden , by wyze van Coagulatie , geboren zyn (z). Immers, j terwyl die Stoffen 'er weezentlyk zyn; wat be- • ' (z) Zie 't voorg. Stitic, bladz. 497, en 't I. Stuk der ■ Dclfftoffen, bladz. 68. M 2 III. Deel. III. Stuk, II. Afdeel. IV. Hoorn» Oirfyrong ;n Grondloffe.  11. AFDEEL. IV. Hoofdstuk. Glimmer, 1. Mica Membranacea.Vliezige. 180 Kleijige of behoeft met) dan toevlugt te neemen tot Zandige Aarden, gelyk Wall er ius wil? 't Is waar, men vindt, in alle de Glimmer-Soorten , Aluin- of Zout-Aarde : maar die hebben misfchien ook haare afkomst van Kley. Ook komen nooit geheele Bergen , Aders of Laagen van Glimmer voor. Men vindtze altoos Nestwyze in de Grond , of in andere Steenfoorten, gelyk Kalkfpaath, Veld-Spaath, Marmer, Kwarts, Steenmerg, Serpentynfteen, Amianth , ingefprengd. In de meefte Rotsftcenen zyn Glimmerdeeltjes zeer gemeen. Buiten Cinaber en Tin Erts komen 'er zelden andere Mineraalen in voor. By Joachimsthall, inBohemen, evenwel, breekt in witte Bladerige Glimmer gedeegen Zilver; in Tirol en Sweeden, Loodglans; in Noorwegen Koper Glas-Erts;in Saxen Blende:ook valt deGlimmer fumtyds by Koper-, Lood- en YzerErtfen. Hier volgen de Soorten van dit Geflagt, door den Heer Linnaüs opgegeven. (i) Glimmer die Vliezig is enfflyibaar, buigzaam , Glasachtig helder doorfchynende. Dit Ci) Mica Membranacea fisfilis, flexilis, pellucida hyalina- Syfl. Nat. XII. Tom. III. Gen. S- Mica Membranacea , pellucidisfima, flexilis alba. Vitrum Moscoviticum. Wall. Syft. Mr.i.l.y. 3-84. Mica Lamellismagnis parallelis. Cronst. Mtn. §. 94. Argyrolithus. BaUm. Min, £16. Glacies Mar*, vuige.  Talk - Steenen. 1S1 Dit wordt gemeenlyk Moskovifch Glas genoemd, om dat het veel in Rusland valt, en ook Vrouwen-Glas , Marien-Glas of Vrouwen' Ts, in Sweeden Rysfglas, dat is Ruslifch Glas. Het valt op de Kust van Malabar, als ook in (Siberië, by Archangel in Moskovie, in Finnland, in Sweeden , Lapland aan de HudfonsBaay en elders in Groenland; gemeenlyk in Zand- en andere Rotsfteenen ,of ook in Kwarts en Kley. Baumer gewaagt van een MarienGlas uit Macedonië en Bohemen : Stang van een ander van 'tDeenfch Eiland Bornholm, en Brückmann van één, dat men in 't Brandenburgfe, in roodachtige Spaath, gevonden hadt. In Siberië , alwaar de aanmerikelykfte G oeven van Moskovifch Glas zyn, was dit Lighaam reeds in 't jaar 1680 bekend. Het breekt aldaar byna Oppervlakkig, en wordt zonder groote Konst, flegts met Breekyzers , Hamers en Beitels, gewonnen. Het is vol. komen doorfchynende , dan fomwylen troe:bel door eenige Aarde, die tusfchen de BIa3dfjès legt; gemeenlyk zo helder als Kryftal , ifomtyds Rookerig graauw, bruin, geel, groen ■of zwartachtig. Het beftaat t'eenemaal uit huigzaame , Veerkragtige , evenwydige Plaa:,ten, fomtyds eenige Voeten in 't vierkant groot, die zig ligtelyk,zo fyn en dun, van velkander fplyten laaten, dat menze met een ïSchaar kan afknippen. In een gewoon Vuur M 3 verUL Geel. III. Stuk. 1B Afdeel. IV. Hoofd3 tuk. Glimmer.  n. Aïdeel. IV. HoofdstukGlimmer. 182 Kleijige of verandert het niet, dan dat het een weinig donkerer wordt: in de vrye Lugt krygt het allengs troebele Vlakken, voomaamelyk wanneer zig Stof daar op aanzet: zelfs Vet en Rook laaten zig niet zonder nadeel daar afwasfchen. De Zuuren werken 'er niet op; maar, wanneer het met Loogzouten gefmolten, in Water opgelost en daaruit neder gezakt is, dan ontbinden zy hetzelve, en met VitrioolOlie komt 'er Aluin van. Het heeft ook veele vette Deelen en blyken van Yzer en Kleijige Aarde. Volgens deeze befchryving za! het ligt zyn , het Moskovifch Glas van de Seleniet te cnderfcheiden, waar mede het verward wordt door de meefte Ouden en veele Hedendaagfchen. Het Moskovifch Glas wordt in Rusland veel tot Venfterglazen , zo wel in Huizen als in Kerken, als ook in Lantaarens en voomaamelyk op de Schepen gebruikt : dewyl het , wegens zyne taaiheid en buigzaamheid, minder breekbaar is dan 't gewoone Glas. Het wordt naar de grootte en helderheid der Stuk*ken duurder betaald. Men fplyt dezelven , naar believen , met een Mes , doch niet te dun, op dat het eenige Hevigheid behoude. Jammer is 't, dat het zo ras, van de Lugt, Rook en Vettigheid, onuitwisbaare Vlakken bekomt. In de Schuifjes, om Voorwerpen onder 't Mikroskoop te brengen, is het ook veel  Talk- Steenen. 183 veel gebruikt. In de Geneeskunde heeft het zyne achting byna geheel verlooren. (2) Glimmer die Vliezig is en fplytbaar, buigzaam , witachtig, byna doorfchynende. Deeze valt in Lapland, Smaland, Blechingen en andere Provinciën van Sweeden, by Geyer in Saxen , in het -Brandenburgfe , ra Tirol en elders in Duitfchland, by Dera h Sevenburgen ; als ook in Italië, voornaame lyk in de nabuurfchap van brandende Bergen of ook daar dezelven geweest zyn, in Schie fer, Kwarts en Kley. Het gelykt zeer vee naar het Moskovifch Glas, maar de Blaadje; zyn niet zo groot, niet zo buigzaam, nocl doorzigtig. Het laat zig, niettemin, evei als hetzelve fplyten, en fpringt in Tafelvor mige Stukken. Het houdt meer Yzer, dai hetzelve, en vloeit derhalve fpoediger. Zym Blaadjes loopen evenwydig, zyn fomtyds ge heel onbuigzaam cn worden in 't Vuurgantfcl ondoorfchynende. Men treft het ten hoog ften eenige Duimen in 'tVierkant aan,meest al Zilverwit, in Zand of Schiefer, doch ooi geel als Goud, rood-, groen-en zwartachtig I (2) Mica Membranacea fisfilis flexilis, fnbdlaphan albida. Syjt. Nat. XII. Sp. 2. Mica Membran. femipe] lucida rigida. Wall, Syft. Min. 1. p. 384. M 4 III. Dbel. III. SïUK. II ArarEï, IV Hooio- stuk. II. Mica Laminofa. Plaatige.  11. ArDEEi 1 v . Ho&ïh stuk. . iir' Mica Av gentata. KattenZilver. IV. Aurata K ai ten goud. 184 Kleijige op a Ik heb thans een zeer hoogkleurige blaauwe Mica, op witte Kwarts , uit Spanje , bekomen. (3) Glimmer die Schubbig, fyfachtig is en Zilverkleurig. Deeze noemt men eigentlyk Katten - Zilver of Katten - Glimmer , welke overvloedig in veelerley Rotsfteenen , als ook in eenige onzuivere Marmers, gelyk het Cipolino der Italiaanen, in de Kalk-Spaath van den Vefuvius en in de Wurtembergfe Graniet van Wildbade voorkomt. Zy is nu harder dan zagter, en fomtyds zeer Vettig op 't gevoel, betraande uit kleine, ondoorfchynende en geheel onbuigzaame Schubben, die zonder bepaalde orde leggen en als Zilver glinlleren. (4) Glimmer die Schubbig, flyfaehtig is en Goudkleurig. Men noemt deeze, die meest door de Kleur van de voorgaande verfchilt, deswegen Kattengoud, Goudglimmer of ook Koperglimmer. Zy f3) Mica Squamofa rigidula Argentata. Syft. Nat. XII. Sp. 3. Mica Squaraulis rigidis inordinate mijais. Wall. Syft. Min. I. p. 385. Mica fquamofa. Cronst. Mi*. §, 94. N. 2. (4J Mica Squamofa rigidula Aurata. Sijft. Nat XII. Sp. 4. Mica Squamulis &c. Wall. uts. Cronst. ibid.  Talk-Steenen. 185 Zy komt in dergelyke Steenen en op der: gelyke plaatfen als de andere voor; inzonder: heid inSilezie, Tirol, Bohemen, Ooftenryk, i Saxen en Sweeden. Ook wordt zy tot de t zelfde Soort betrokken, door den Heer Wal | lerius ; die aanmerkt , dat menze by Bono j nie naakt vindt, zonder Gefteente. De Goud ! kleurige heet in Sweeden Glitter, de Zilver kleurige Skimmer. Zy is nu harder dan wee ker , gemeenlyk Vettig op 't gevoel , be ï ftaande duidelyk uit kleire glanzige Schubbe jes, die meestal broofch , fomtyds ook w; buigzaam zyn en gemeenlyk eene onbepaalde veeltyds evenwydige legging hebben in ht Gefteente , of ook Golfswyze loopen. In Vuur verliest deeze Glimmer haarcn Glans < famenhang , en door opgegooten Sterk i ■ Konings Water alle haare Kleur. Zy hom I taamelyk veel Yzer cn Jüsti meende da in een byzonder,'nieuw , zwartachtig graai Halfmetaa! gevonden te hebben; dat echt niemand , na hem , daar in heeft waarger men. Veel waarfchynlyker is *t, dat dit e Soort van Yzer zy geweest,waar van deKk voornaamelyk fchynt af te hangen. Met veele veranderingen k' mt deeze Go glimmer voor. De meefte is wel Goudg of rosachtig , dat men dan eigentlyk Katt goud noemt , maar fommige ook Koperkl fig, by Schutzingen in. 't Wurtembergl M 5 D III. Deel. III. Stuk, 11. Afdeee. IV. Hoofdstuk.Glimmer. it '* t 't n )f it ïr w er osnur jdsel:0t ;ue , on«  II. Afdeel IV. Hoofd, stuk. (iiimmt V. Mica ttecttsfata Gekruifte (6) Glim- (5) Mica particulis prismaticis Balalticis inrercusfuntibus. Syft. Nat XII. Sp. 5. Mica particulis oblongis, tenuioribus acuminatis. Mica ftriata? Wall. Syft.,Min. 3. p. 38?. Mica particnlis acerofis ? Cronst. Min. S' 95' ï86 Kleijige of Donker- of Citroengeel, als ook Perlïkbloemen-rood en zeer fyn, of zwartachtig en helder of donker groen , komt zy voor in de '.Kalkfpaath van den Berg Vefuvius. Voorts heeft menze bruin , graauw en blaauw , op verfcheide plaatfen van Saxen en groenachtig by Geijer, als ook in Tirol. (j) Glimmer met prismatieke Bafahifche deeltjes, die elkander kruifen. In Sweeden komt deeze by Bitsberg, en eene vcrfcheidenheid met grovere Streepen by Fahlun voor. Zy maakt een zwarten Steen, met Kaffige deeltjes, die onvatbaar zyn, waar tusfchen grootere langwerpige zyn verfpreid, die naar vierkante Staafjes gelyken, als Schirl. In 't Vuur krygtze eenen Goudglans als de voorgaande. Misfchien zal derhalve hier de Gefiteepie Glimmer van Wallerius, die uit Kaffige deeltjes beftaat, donker van Kleur, welke door 't Vuurgeel of wit worden, behooren. De Yzer-Glimmer komt zy naby.  T A L K - S T E E N E N. 187 (6) Glimmer met bogtige> brwjche, verguldeA Plaatjes. ] Deeze, die in Gangbergen, Ader-of Nets-5 wyze, in Hongarie,als ook in Silezie en by^> Mersberg in 't Graaffchap Glatz voorkomt, wordt in 't byzonder Goud - Talk genoemd , wegens de Kleur en hoedanigheid. Zy voert fomwylen Kobalt- en Koper-Ertfen. Op t gevoel is zy vetter dan de voorgaande Soorten , maar magerer dan de naast volgende, en kan , niet zeer fterk met Yzer bezwangerd zynde , in 't Vuur zeer moeielyk tot Vloeijing gebragt worden. De Blaadjes zyn dun , hard, broofch, ondoorfchynende, dikwils krom en fpitshoekig geftreept. Zy laaten zig ligt van elkander fplyten en hangen gemeen, lvk zo los te famen , dat menze afkrabben, of met de Vingers vermorfelen en fyn wryven kan In 't Vuur verandert zy naauwlyks van Kleur, dan na fterk rooften, waar door zy ook wat ligter wordt. Zy is omtrent driemaal zo zwaar als Water, en bevat geer Aluin-Aarde, gelyk de gedagte Glimmer. boor C6) Mica Lamellisilexuofis , fragilibus , Aura.is Suft. jL XII- Sp. 6. Talcum luteum — cis, friabilisfimum. Talcum Aureum. Waix. Syft M,n. L P- 39o. Talcum Lamellis opacis,rigidis,hfe» Cakth. Min. 15. III. Deel; III- Stuk. 11. ideee. IV. lOOFD- UK. VI. UcaHun* irica. Hongafche.  IJ. Afdee IV. Hoofd stuk. Glimmt VII. Mica Talcofa. Xalkige. • J i 1 1 b B in T L e> 46 188 K t E I J I o E of ^ Soorten, maar Aarde van Bronzout. Behalve Goudgeel valt zy ook helder geel en groen, donker groen, rood en blaauw. Van de laat- r.üe Kleur treft menze aan, by Silverberg en KeicbenfteininSilezie,en met veel Schirl ver. mengd by Mersberg, alwaar zyeene KoperAder maakt. (7) Glimmer met bogtige, wryfbaare, groenachtig witte doorfchynende Plaatjes. Deeze Stoffe, gemeenlyk Talk, of Zilver. Talk en witte Talk genaamd, valt in Afrika, m Perfie en andere deelen van Afie, in Pvusland; m S weeden by Norberg; in Engeland, Spanje, Hongarie, Bohème en in Switzerland Zy beeft met de Goud-Talk zeer veel overeenkomst, maar is op 't gevoel veel vetter en byna altoos van eenegroenachtig witteofZilvercleur. Zelden is zy geelachtig en nooit Goudvel. Haare Blaadjes zyn buigzaam en eeni;ermaate doorfchynende. Zy bezit zeer veee vette deelen, welke maaken, datdeZuuen 'er niet op werken , voor dat zy met Loog- (?) Mca LamelBs flexuofis friabilibus virwcenti - al[«tiate. Crowst. JVnn. §. 95. N. 2. y Talcum ^ ipalpabuibus diaphanis &c. Syft. Nat VIII N 1 Ucura albicans Lamellis fubpellucidis flexis. Talcum ««. Wall. Syft. Mm. I. P. 38o. Ste)I;l Terra, Ar_ rodamas. nonnullormn. Talcum Officinale. Dal. Pfmrm Trill. Mat. Meel.  Talk-Steenen. 189 Loogzouten geroost zy. Haare oplosfing in Water, welke door middel van Loogzoutgefchiedt, is bruin-geel, en op 't gevoel, tus-g fchen de Vingeren, Zeepachtig. Deeze kan veeleer tot een Blanket-Middel gebruikt worden, dan de zogenaamde Talk - Olie , welke oudtyds zo veel gerugt maakte. De Smeerigheid van deeze SteenftofFe deedt fommigen denken, dat 'er Olie in vervat ware, en, om dezelve daar uit tekrygen, hebben zy verfcheide manieren gevolgd. De Talk, by herhaaling gebrand en in koud Water uitgeblufcht zynde, werdt met eens zo veel Salpeter gecalcineerd , en dan liet menze in de Lugt fmelten. Het daar van komende Vogt noemden zy Talk • Olie. Beter en gemakkelyker gefchiedt zulks, wanneer men de Talk met eens zo veel Borax tot Glas fmelt, en dan dit Glas, met de helft Loogzout wederom gefmolten, in de Lugt laat vloeibaar worden. Op beiderley manieren krygt men flegts een Loogzoutig Vogt, dat met eenige Talkdeeltjes is bezwangerd, en door zyne fcherpheid , als een Blanketmiddel, de Huid bederft. Gemeenlyk voert deeze Stoffe den naam van Venetiaanfche Talk, als meest uit Venetië ons toegebragt wordende ; maar zy woont ti Napels , zegt de Heer Wallerius. Vry duifter is 't, wat zyn Ed. met dit laaïfte zeggen HL Deel. III. Stuk. II. Afdeel. IV. Hoofd- iuk. Glimmer»  1! Ah» I Hoo; STUK cm Vil Mica tnispk ea. Hl sonde. £90 Kleijige op ^ gen wil: wanneer men acht geeft op de mef,' mgvuldige plaatfen, voorgemeld,daar zy na!D- tuurlyk gevonden wordt. Sommigen hebi»;^.benze Ster d~er Aarde geheten, wegens haare glinfterende hoedanigheid. Door uitdamping wordt zy glanziger. Men kan ze niet tot Poeijer wryven, dan in een heete Vyzel, die daar door Yzergraauw wordt. Niemand, die by zyn zinnen is, zal zig inbeelden, dat hier door het Koper in Yzer verandere. 'u. C8) Glimmer met halfronde Schubben. ui- Jf_ Men vindt deeze in Finland niet alleen, maar ook in vette Kley by Striegau in Silezie, en in Hoornfchiefer by Giren. Eene Soort, die ten minfte zeer naby aan dezelve komt, valt by Konits in Hongarie en by Altenberg in Saxen De Kogels zyn dikwils niet grooter dan een Erwt, fomtyds zo groot als een Snap. haan-Kogel, glanzig, gemeenlyk geel, wit, of ook bruingeel, fomtyds graauw of zwartachtig, of zy fpeelen uit den Zilverkleuriger, meen Koperglans. . Zy beftaan uit half doorfchynende Schubben , die een halven Kogel vormen, welke men als een Paarl kan afhol, fleren. Geen andere Soort heeft men, in dit Geflagt, van eene zo bepaalde figuur. (9) Glim- (4) Mica Squamls hemisphaericis. Syft. Nat. XII Sn  Talk-Steenen. 191 (9) Glimmer met opftaande, doorgaans driekantig famenluikende Schubben. s In de Mynen van Dalekarlie , als ook by j"an George Stad in Saxen , en in 't Silezifch 1 Vorltendom Jauer op glimmerige Schiefer, J komt deeze voor,die Talkdroesgeheten wordt. i: Zy valt fchemerend groen , Goudgeel, Zilverwit of Granaatrood, by Bloksberg, en donkerbruin te Fichtelberg in Bohemen. De Blaadjes ftaan overend , en loopen zo te famen , dat zy verfcheiderley figuuren vormen, welke de Kryftallifche naby komen. Meest gelyken zy naar eene driezydige Picramiede en fomtyds naar een Dobbelfteen. De Goud - Granaaten of zogenaamde Talkwurfels, by Striegau in Silezie , als ook in Eohemen voorkomende , (alleen wegens de Kleur dus genaamd,) flegts Schirlkorrelszynde , met Talkblaadjes overgroeid, fchynen hier te behooren. (10) Glimmer die bogtiggegolfd is .metGoudkleurige Schubben. In (9) Mica Scmamis ereftis pasfim triquetro - conniventibus. Sijft- Nat. Xll. Sp. 9. Mica figuri determinatS drufica. Wall. Suft. Mm. I. p. 3X8. Mica drufica. Cronst. Min. §. 95- 5- C10) Mica flexuofo - undulata , fquamis Auricoloribus. Sijft. Nat. XII. Sp. 10. Mica fisfilis Lameliis fluctuantibus. Wall. Syst. Min. I. p. 387. UI. Deel. III, Siuk. II. Afdeel» IV. Hoofd» ruK. IX. lica Cru* 'atlina. Kryftalme. UoudGranaa.*,ten. XUndulata.Gegolfd».  lis AïDFEt, IV. Hoofd stuk. Gtimme Andere tihmmers Straalige. Droezige. C» Mica fisfilis Lamellls reflexis. Ibid. Vid. Fig. 25, 192 Kleijige of In verfcheide Mynen van Dalekarlie, in Swee. den, komt deeze Glimmer voor , die tot de Splythaare of Schiefer-Glimmer van den Heer -.Wallerius behoort. Zy is Bladerig gelyk de eerfte Soorten , en onderfcheidt zig van de Goud - Talk door de bogtigheid der Plaatjes, wa3r zy uit beftaat. Eene byfoort daar van, te Fahlun gevonden, heeft deBlaadjes geheel tegen elkander omgefiagen; gelyk Wallerius afbeeldt («}. Eene andere , welke zyn Ed. ook daar toe betrekt, met eene platte Oppervlakte , is door de Glimmerige deeltjes , van de Hoornfchiefer en plaatige Potfteen, te onderfcheiden. De kundige Hoogleeraar Gmelik zou, be1 halve het Potlood en de Yzer - Glimmer, welke niet alleen door onzen Ridder bjllyk tot de Mineraalen, maar ook door den Heer Wallerius tot de Yzer-Ertïeii betrokken zyn; hier nog, als een byzondere Soort , t'huis brengen een Straalige Glimmer, in de Tinmynen, te Gieren voorkomende, die Goudgeel is of zwart, met de Schubben overlangs famengegroeid, welke mooglyk nader komt aan de Geflreepte van Wallerius, dan onze Vyfde Soort. Voorts eene Kryftctllyne G/im~ mer, welke by Sahlberg in Sweeden, en taamelyk overvloedig, zegt zynEd., by Zinn- walde  Talk-Steenen. io< walde en Slackenwalde in Bohemen, gevon* den wordt. Dezelve is Goud- of Zilverkleurig: de Blaadjes ftaan overend, of plat, en fomtyds zo regelmaatig , dat zy een zeshoek of een Bloem voorftellen. Waarom deeze Kryftallyn genoemd worde, verftaa ik niet. Anders zou zy misfchien tot onze Negende Soort behooren ; gelyk die Droezige naar een Anjelier gelykende, van Cronstedt. Eindelyk fpreekt ook zyn Ed. van eene Asbestachtige Talk, welke men te Cofemits, in Sifezie, by enkelde Stukken, in de Kley-Aarde vindt, waar in de Chryfopraas legt. Deeze is geelachtig en komt het Kryt van Briangon naby ; 't welk de Heer Waeleuius hier t'huis brengt (c), en oordeelt wel onderfcheiden te moeten worden van het Spaanfche Kryt, dat tot de Steatieten behoort *. Zy heeft even zo kleine en digte Blaadjes , maar die overlangs tot breede Draaden famengegroeid zyn; zo dat men den Steen in 't eerfte aanzien, voor een Asbest zou houden: doch, wanneer men die breede Draaden wyder uitfpreiden wil, zo ontbinden zy zig niet in kleine Draadjes, maar in Bladtrtjes. In 't Vuur brandt deeze Stoffe geheel wit, en bruifcht, na het branden , fomtyds met zuure Zouten op, CO Talcum folidwm durïus remipellucidum, piöorium. Creta iirianfonia, Syft. Min, ju p.390. N III. De*l. III. Stuk. II. Afdeel. IV. Hoofdstuk. Glimmtr, Asbestachtige. Kryt van Briancon, * Zie aiadz. aoj.  194 Kleijige of u. Arva.su IV. Hoorp- STUK. Speerfteen of Wetfteen op, welke bykans de helft daar van ontbin-" den. Dit oplosbaare gedeelte is niets dan Aarde van Bitter Bronzout. Tot Porfelein maaken is zy zeer dienfüg. De Speerfteen of Sweedfche Wetfteen , die uit fyne Glimmerdeeltjes met Zand gemengd, beftaat, is hier mede navet want. Talcum. Ta'k. Onder deeze benaaming komt hier een Ge* flagt van Steenen voor, die in 't Vuur verharden, en wier affchraapzel Smeerig is op 't gevoel. Men noemtze Steenmerg, Rood-Aard, Spekftecn, Potfteen, Serpentyn, Graveel- en Hoornfteen , enz De eigentlyk zogenaamde Talk is tot de Glimmers t'huis gebragt. De zuivere bruifehen met Zuuren niet op; maar welde genen, die met veel Kalk-Aarde of Yzerdeeltjes zyn gemengd. Deeze laatften fmelten ligt in 't Vuur, tot een zwarte Glasachtige en Schuimige Slakke, maar de eerften wederftaan deeze verandering hardnekkig: ook met Gips en Kalklteen vermengd, vorderen zy nog een taa.nelyk geweldig Vuur, eer zy tot Vloeij'ng komen; maar met Borax en Loogzouten fmelten zy gemakkelyk, tot een half doorz'gtig gekoleurd Glas, en, met Kalk-Lever gefmolten , gaan zy allen over in een donker zwart Glas. Overvloedigst vindt menze in Vlotbergen, de meefte Soorten ook Aderswy- ze.  Talk-Stebneh;. fp5 ze: men vindt eenigen by Rotfen en geheele Gebergten , of by Nesten, en Verdiepingen ■, famengegroeid. (i) Talk die byna wryfbacir is, witachtig >eeni~ germaate Schubbig. Om dat deeze Stoffe in de Spieeten der Steenrotfen groeit of gevonden wordt, noemt menze Steenmerg. Men vindtze in Switzerland, in Silezie, Dalekarlie en op verfcheide plaatfen van Duitfchland; zo wel in Kalk- en Marmer-, als in Zandfteen , Spekfteen- en Serpentynfteen-Groeven. By Aitenberg in Saxen vale 'erBafalt in,en in deKoefchacht, te Freiberg. gekryftallizeerd Rottekruid. Zy is niet zwaar» wigtig en dof op de breuk, in de Grond zo week als Kley , maar wordt door 't droogen harder ; ja fommig zo hard , dat menze kan polyften en Werkflukken daar uit draaijen. Zy is en blyft op 't gevoel fyn en zagt, zonder eenige Schubbigheid dan op de breuk ; maar eenigszins Vettig en fomtyds afgeevende aan de Handen. Houdt men een Stuk, daar van Talcum fubfriabile , albicans , fabfquamomm. Syft. Nat. XII. Tom UI. Gen. 6. Sp. l. Argilla Mineralis alba. Wall. Syft. Min. I. p. 61. Marga Argillacea albid'a. Syft. Nat. VIII. p. 204. Medulla Saxorum. Vos. Min. 37. N 2 III. Deel. III. Stuk. il. Afdkel, IV. Hoofdstuk. 1. Tatcum LitiiomaT" Steenmerg.  ioö Kleijige of ïl. ArSEEl IV. Hooid. STUK. Steenmerg, II. Talcun Viridans Groent van, onder Water; zo blyfthet droog en trekt * 'er niets van in. Meest valt zy wit of wit1 achtig, doch fomtyds ook groen,geel,bruin, rood en Vleefchkleurig. Ik hebze uit Saxen, wit, rood en groen. Dikwils komt zy by Tin-Ertfen voor: fomtyds maakt zy de Gangftof derzelven uit. Men vindt 'er, niet ver van Schemnits in Hongarie, ook wel gedeegen Zfl. ver in. Hier van fchynt die wonderbaare Saxifche Aarde, welke in de Grond wit en week is, maar door de Lugt hard en blaauw wordt, weinig te verfchülen. De Turkfche Aarde zal 'er ook veel naar gelyken (d). Zelfs wil Linn^us , dat zy enkel door verhardinge uit gemeene Kley geboren zy. (2) Talk die byna ivryfbaar is, groen van Kleur en befmettende. Waarom deeze, door zyn Ed.,tot een byzondere Soort gemaakt zy, is duifter. Zy is, zegthy, donker groen, beftaande uit onvatbaare deeltjes, van buiten glanzig glad , gefchraapt groen afkleurende, en eenig Yzer bevattende. Men vindtze in Duitfchland. Zyn Ed. wil, dat dezelve uit groene Bolus geboren zy. Van dergelyke verharding derzelve, in Zuid-Amerika, is voorheen gewag gemaaktf». (3) Talk 00 Argilla Lithomarga. Zie 'tvoorg. Stuk, bladz. 531. f2) Talcum fubfriabile viride inquinans. Syft, JVat. Sp. 2. (O In 't voorg. II. Stuk , biadz. 580.  T A l K • S t E e N E Ni 197 (3) Talk die byna fplytbaar is, en rood af. geevende. Van fommigen wordt deeze onder de YzerErtfen,van anderen onder de Okers gefchikt. Vogel telcze onder de Metallyns Aarden , doch merkt tevens aan , dat zy van eenen Spekfteenigen aart, met Yzerachtige deelen rykelyk voorzien zy. Da costa befchryft ze onder de Kryten. By den naam van RoodAard is zy onder ons algemeen bekend; de Franfchen noemenze Crayon rouge, de Engelfchen Red Chalk, dat is Rood Kryr. W aller ius, niettemin, wil, dat de Roode Aarde van Sinope, door Tournefort befchreeven , en het Venetiaanfche Roode Kryt, hier van verfchille (ƒ). Men vindt dezelve niet alleen in Dalekarlie, dat tot Sweeden behoort , maar ook in verfcheide deelen van Duitfchland, in Spanje, Vrankryk en Groot Brittannie. Overvloedig komt de Rood-Aarde voor, in de nieuw- lings (3) Talcum lubfisfile rubrum inquinans. Syft. Nat. XII. TVIarga Ochracea rubra. Syft. Nat. VIII. V- 204. Ochra Ferrirubra, Cretacea folida. Wall. Syft. Min. II. p. 260. Rubrica fabrilis. Dale. Pharm. 23. N. 5- Rubrica. Vos. Min. 17%. Creta rubra. Da Cost. Fosf. 86. ("ƒ) Graphipm rubrum. Creta rubra. Syft. Min. I. j. 33- N 3 III. Deel. III. Siuk. II. Afdeel. IV. HoOFDTUK.III. Talcum Onder deeze algemeene bepaaling en tytel begrypt onze Ridder verfcheiderley Steenfoorten, die door anderenonderfcheiden, ja zelfss tot byzondere Afyeelingen gebragt worden: gelyk den Viakfteen of Franfch Kryt, den En-' gelfchen Zeepfteen , anders Spaanfch Kryt, den Spckfteen , enz. Wy zullen die elk in 't byzonder befchouwen , na dat , het gene dit flag van Steenen in 't algemeen betreft, is voorgedragen. Men vindtze by geheele Bergen, Rotfen en Aderen, ook Vlotswyze, by Nesten en Verdiepingen , in China, Italië, Graauwbunder-, Wallis en het overige van Switzerland; in 't Bryreuthfe, in Silezie, in Engeland, voormamelyk in Cornwallis; in Noorwegen en in Sweeden. Somtyds, gelyk by Utzenbach , bekleeden zy de Kalkfpaath - Nieren, in de Achaat, als een dun Vlies , dat men kan af fchaaven. Ik heb dit Gefteente ook, in aan merkelyke dikte, groenachtig, aan Siberifcln Asbest. In 't fchryven geeft het een witt< Streep, en laat zig met een Mes affchraapen zyn XII. Sp. 4. Steatites , particulis impalpabilibus , molli bus , lubricis , inquinans. Wall. Sijjt. Min. I. p. 396 Smeftis opacus mollis albicans. Wolt. Min. 16. Steat fes, Lardites, Smeftis , Creta Cimolia. Vog. Min. 10 Ar&illa indurata virescens Morochtos. Oa Cosï. J^sf. 6 Creta Brianzon'.ca. Cronst. Min. §. 80. N 4 III. Deel. III. Stuk, 11. ATDE3L. IV. HïrÖFD- nix. S'heer* eed.  II. Afdïsbi IV. Hooïd» •Ttns Smeerfiem. In _ zynde op 't gevoel kouder en vetter, ja ook glanziger, dan de voorgaande Soorten. In 'c Vuur wordt het altoos hard, en , het Vuur regt fterk zynde , dikwils zo hard , dat her, aan 't Staalflag vonkt, en een zeer fchoonen Ghns door 't polyften aanneemt. Gemeenlyk brandt het witachtig , doch in geflooten Vaten geelachtig; terwyl de geele Soorten donker-rood en bruin worden, en, alsdan gefJeepen, naar een donkere Jaspis gelyken. Het Water trekt het niet in, zynde , in 't algemeen , niet zo taay als Kley; maar wel fyn geflooten, en met Water tot een Deeg gemaakt, laat het zig op het Rad draaijen. Altoos is, in dit Gefteente, Aarde van Bronzout, vervat, welke men 'er gemakkelyk met Vitrioolzuur kan uitnaaien; maar dikwils is de Vettigheid zo groot, dat men, tot dien einde, eerst hetzelve met Loogzout moet rooften. Met deeze Aarde is de Kley en de Olieachtige Stoffe vereenigd, en de Kleuren hebben veelal h3are afkomst van Yzerdeeltjes. Wanneer 'er die overvloedig in zyn , dan bruifcht het fomtyds met Zuuren op. Het dient, tot Poeijer geflooten zynde , tot Vormen en andere Vuurvaste Vaten, voornaamelyk met Kley gemengd wordende. Men maakt ook het Poeijer met Olie gedwee, en gebruikt het, om Spiegels te polyflen.  Talk-Steeneh. 401 . In de eerfte plaats zal ik, in navolging van den Ridder,den Spekfleen (^)befchryven. Deeze, die gemeenlyk Steatites en ook Latdttesge-; heten wordt, of Itiaftites, is fomtyds duifter, ' fomtyds half of aan de kanten eenigszinsdoor ■! fchynende. Hy rekt zig, onder alle bekende Lighaamen, door de Warmte het minfte uit, en wederftaat het Vuur hardnekkig; weshalve hy tot Ovenfteenen en andere Stukken, die een zeer hevige Hitte moeten uitftaan, zeer dienftig is. Op 't gevoel is hy vetter dan alle overige Soorten van dit Geflagt, laatende zig draaijen en bearbeiden. Men gebruikt hem tot Sieraaden in de Bouwkonst, tot Beelden, Vaten en allerley Snuifteryën. De Chineezen fnyden 'er veelerley grappige Beeldjes van, welken zy zekerlyk in 't Vuur verharden. Ook weeten zy den Spekfteen, zeer aartig en na. tuurlyk, in Leyfteen in te leggen,en dusdaai van Schilderytjes te maaken, van Bloemen. Vrugten, Vogels en Infekten, die Zig als me het Penfeel gewerkt vertooncn. Hier toe word dezelve zekerlyk , door hun , met Olieverv beftreeken en in 't Vuur doordrongen, ge bruikt. Dus kunnen ook de donkere mee doorfchynende gemaakt worden. In 't Bay reuthfe worden, van Spekfteen, niet allee Snap (g) Steatites folidior. Cronst. Min. go. Steatites & La ditos. Wall. Syft, M'". I. p. 39» . 399- N- 3 . 4- N 5 III. Deel. III. Stuk. 11. Afdeei,. IV. Hoofdtor. Steatites Jpekfteen. r 1  *02 Kleijige op n. AïDEEl iv. Hoofd» stuk. ■Spebfticn i f < ( v d S Zi S v JHorocktus. Zeeplteen. g 3 Snaphaan-Kogels, maar ook een menigte Knikkers of zogenaamde Marmers voor Kinderen gedraaid, die men by geheele Vragten naar Neuremburg vervoert. Pypen. Koppen worden 'er ook wel van gefabriceerd. De Chineefche is witachtig graauw, of ook roodachtig en onder allen de doorfchynendfte. Voorts valt hy ook wit in Italië , in Spanje en in 't Bayreuthfe; welke zig gemakkeiykst bewerken laat; de Nóorweegfe is graauw; de Switzerfche graauw en groenachtig, hoedamge ook, zelfs helder groen, in Florence wordt gevonden , en bhauwachtig met wit ?eimrmerd in de Levant. Ge,l of geelachtig vomt de Spekfteen in China en in Sweelen by Sahlberg en elders voor. De Spek teen-Aarde, welke de 'Heer Ferber in dè erpentynfteen - Groeven, by Impruneta in 't .root Hertogdom Florence, vondt, is zeer 'eek en los , nu wit , dan groen. Men kan ezelve aanmerken als de grondftoffe van den pekfteen, welke zyn Ed. wit en groen in die dfde Groeven voorkwam , benevens een :raahge Spek- of Serpentynfteen, die hyhieldt 3or een onrype Amianth (Hy. Cnder den naam van Spaanfch Kryt is een teenachtige Stoffe bekend , die voor den forochtus der Ouden gehouden en dikwils ver- rh) Ferbers Briefen rus Walfchland. p. 333,  TalS-Steeneï. 203 verward worde met het Kryt van Briangon. Wallerius, die zulks te vooren gedaan hadt (/> , onderfcheidtze thans daar van, ens plaatst ieder in een byzondere Rang. Hy verfchiït door zyne hardheid van de Engelfche Vollers - Aarde, vooi heen befchreeven (Je), en wordt in Engeland Soapfione, dat isZeepfteen, genoemd. De eene komt nogthans met de andere in hoedanigheid zeer overeen. Het Spaanfch Kryt of Snyders-Kryt, Creta Sartoria, oudtyds genaamd Creta Cimolia (/), is een digte, vafte , min of meer doorfchynende Steen, tevens broofch en zo zagt, da menze gemakkelyk met een Mes fnyden 'ei met de Nagels affchraapen kan; doch door d< Hitte van 't Vuur of door Zonnefehyn word hy harder. Op 't gevoel is hy Zeepachtig ei glad, en trekt het Water met geruifch in. O veelerley Stoffen maakt hy, door 't fchryven witte Streepen , die op 't Glas niet zigtbaa zyn, dan wanneer men het met den Adem be daauwt (/) Talcum folidum, fërnipellucjdum , piftorium. Cret Brianzonica. Creta Hispanica. Creta Sartoria. Min. S; Ï34- p- *79- (k) Zie 't voorg. Stuk , bladz. 537. (0 Steatites particulis impalpabilibus , mollis, Iubricui inquinans. Creta Hispanica. Wall. Syft. Min. I.' 396. Morochtus f. Galaxia Imferati 1. Cap. 6. Ste tites vera. Da Costa Fosf. p. 36. III, Dbkl. III. Stuk. II. Aideel. IV. Hoofdtuk. Zeepfteen. Spaanfch Kryt. I l 1 , r 1 i  204 Kleijige of u. AfDEEL. iv. Hoofdstuk. Spaanfch Kryt. : i i < i Vlakteen, j ( < I r d k c H in ru ce daauwt, en zig met Vogtigheid ligt laaten trits veegen. De Witte, die in lange ftukken voor de Kleedermaakers , om daar mede hun Modél te tekenen , gefneeden wordt, is eigentlyk het Spaanfch Kryt, dat men by Reichenftein en op den Uilenberg in Duitfchland,op 't Lands-end-in Cornwall , en op verfcheide plaatfen in Italië, omfireeks Florence, vindt, koorts valt hy ookgeel,of geelachtig,groen, •ood , zwart en graauw. De gemarmerde vordt, eigentlyk gefproken , Zeepfleen gehelen; omdathy, in 't uiterlyke aanzien, veel ïaar Spaanfche Zeep gelykt. Dendritifch , »f met Tekeningen van Boompjes daar in, heb !c zodanigen Zeepfteen uit Silezie. Het Kryt van Briangon is de genoegzaam lekende Vlakfteen; dus genaamd, om dat hy lient tot het wegneemen van Smeervlakken in Ie Kleederen («O. Deeze wordt van den leer Wallerius onderfcheiden, doordien y als geftreept is met zeer kleine glimraerige eeltjes. Hy is harder cn beftaat als uit Plaats, die men niet gemakkelyk van elkander m fcheiden. Doorgaans valt hy groenachtig. (m) Talcum folidum durins femipeHucidum piftorium» ■eta Brianfonia Wall. Syft. Min. I. p-, ^go. Creta isp. fubviridis' Talco fimilis. Mus. Richt. p. I42. Arg. lurata albo - virescens lsevis, quse Morochtus antiquom. Hill. Fftsf. p. 22. N. i2. Argilla indurata viresjs Morochtos dicta. Da Cost. Fosf, p. 6o.  Talk-Steenen. «05 I tig, en komt dus overvloedig voor by de Stad I Briancon, tot Vrankryk behoorende, in Dau- i phiné, waar van hy ook Franfch Kryt geheten^ I wordt. Ook wordt hetzelve wit van Kleur S c a l i g e r heeft de manier, door hem afgebeeld, zeer omftandigbefchreeven. Deeze Steen komt niet alleen in Italië, maar ! ook in Graauwbunderland en andere deelen van de Schweits , in Thuringen niet ver van Ilmenau, in Zandfteen-Laagen; by Nesten in de Serpentynfteen - Groeven; by Aders in Gra niet- fs) Talcum opacum folidum fubvirescens, particulis : fubfquamofis. Suft. Nat. XII. Steatites opacus particulis Micaceis mixtus , folidus &c. Wall. Syft. Min. I. p. 4°»Saxum compofnum Steatice & Mica, Cronst. Mm. J, 263. (n) Iter Alpin. 11. p. 33. III. Deel. III. Stuk. II. Afdeel? IV. 'loorn- 'l'k. V. Talcum Ollaris. Potfteen.  2p6 Kleijige of 11. Atdeei IV. Hoofdhui k. FotJIeen, I I ] I 3 niet-Rotfen in Tirol; te Dorsbach op het üilen • Gebergte in Silezie» en by Ronits in Neder - Hongarie; als ook in de Noordelyke Landen, voor. De Heer Kalm heeft agt Soorten van dergelyke Steenfoort, in Finnland vallende, voorgefteld (o). Hy is in hardheid verfchillende, doch altoos taamelyk zagt: en geheel ondoorfchynende , glinfterend op de breuk. Wanneer dit van groote Glimmerdeeltjes ontftaat , zou men hem tot de famengeftelde Steenen moeten betrekken. Men acht hem uit Spekfteen en Glimmer famengefteld te zyn. Vogtig is hy groenachtig,doch laat zig niet polyften. Eenige Soorten branden in 't Vuur wit, en glanzen dan als Zilver; anderen worden roodachtig ; de Lugt doet de meeften , van groen, wit, blaauwachtig, graauw of ook zwartachtig worden. Behalve Ketels en Potten, draait men 'er ook Kannen, Schottels en ander Vaatwerk van, tot allerley gebruiken dienftig ; dat niet illeen binnenflands gebezigd , maar ook in groote veelheid verzonden wordt. De Ingezeenen van Fleurs zouden 'er j3arlyks wel zesigduizend Gouden Kroonen mede gewonnen lebben (p ). In Switzerland worden die Vaen byna zo dun uitgewerkt, als van Koper. Niet- (») Disf. Ollarès in Fitmia repértos delineans. Abo. CtO SCHEUCHZ- UtS. ex SCALIGBRO.  Talk- Steenen. 20-7 Niettemin xynze fterk en tegeiï 't Vuur beftand. Die Steen is ook zeer goed, tot Fondainenten , Muuren, Schoorlïeenen en Ovens, kunnende, volgens Cronstedt,met voordeel in de Smelthutten gebruikt worden. De Gildjleiu, die op den Gothards-Berg, een half Uur van Hospital, in Switzerland breekt, en tot het maaken van duurzaame Ovens dient, fchynt hier te behooren (q). (6) Talk die polystbaar is , groenvlakkig, oitdoorjehynende , met Korrelige deeltjes. Onder den naam van Serpentyn - Steen, wegens de Vlakkige gedaante als een SlangenHuid, is deeze bekend, daar men gemeenlyk Mortiertjes , Kransjes , Kommetjes en ander Vaatwerk van maakt.. Men vindt hem Laagswyze in Schotland, in Dalekarlie, in Siberië, in Silezie, in 't Wurtembergfe , in Saxen op verfcheide plaatfen, maar voornaamelyk by Zo- (a) Vid. Gmel. Natur- Syffem. I. 448. (6) Talcum praepoliendum, viridi-maculatum , opacum, particulis granulatis. Syft. Nat. Ollaris folidus vi. rescens maculofus , polituram admittens. Wall. Min. 131, Steatites opacus , particulis diftinguendis, foüdus; colo' rebus eminentioribus maculofus , durus , poiituram ad mittens. Wall. Syft. Mm. I. p. 400. Marmaroproferoi obfeure vinde. Da Cost, Fosf. 266. Mannor Serpent! num Zeblitfenfe. Worm. Mus. 43- Mvl. Sfif. I. p. 31 Lapis Ser,ientinus. Vos. Min. 103. Marmor viiescere tnolbus &c. Hill. Fosf. p. 485- N. 3- III. Deel. III. Stuk. II. 'UK 'j IV. hloOFD" LUK. Potffeeni VI. Talcum Serpenti' lus. Serpen:ynfteen. i  ao8 Kleijige of tl. AlDEEt IV. Hoor» STUK. Serpet tijnfteen. Pl.XXVHI Fig. 8 Zöblitz; waar van hy den naam voert van ' Zoblitzer Steen. In Opper - Hongarie, in Tirol en in Italië , komt hy ook overvloedig voor, voornaamelyk in 't Groot Hertogdom Florence, tusfchen Rome en Lorette, en op de Bergen agter Genua, als ook by Suza in Piemont. 't Gebergte , by Impruneta, twee Uuren gaans bezuiden Florence , beftaat geheel uit Serpentynfteen, aldaar Gabbro genaamd, welke in de Stad veel tot Vloeren en Ornamenten gebruikt wordt. Dikwils heeft hy andere Steenfoorten, Glimmer, Asbest, Bafalt,Granaaten , Graveelfteen , Potfteen , Spekfteen en Keizeis, binnen zig beflooten. Met veele Verfcheidenheden van Kleuren, Afchgraauw, zwart, roodachtig, wit en geel, fpeelt deeze Steen ,in 't Groene fomtyds Vlakkig, fomtyds Aderswyze; doch hoofdzaaklyk kan men hem in zodanigen onderfcheiden die weeker zyn en die harder zyn, aan 't Staal Vuur geevende, gelyk de Italiaanfche, waar toe de Serpentino antico en Ophites behooren. Deeze zyn tot den Porphierfteen , onder de Rotsfteenen, betrekkelyk. Men vindtze dikwils met Aderen van Kalkfpaath, Marmer of Kalkfteen , doorweven , alsdan Polzevera genaamd, die in 't Gebied van Genua fterk wordt gebroken. Onder de Sweedfche vindt men 'er ook, die byna zo hard als Keyfteen zyn, doch de ineeften laaten zig draaijen en bewerken, ja met  Talk - Steenen. gos met een Mes affchraapen, gelyk de Saxifchen; maar deeze worden harder door 't Vuur, veranderen van Kleur, in wit, geel of bruin, en fmelten door een fterke Hitte. Een Plaatje van zodanigen uit Saxen, onder de mynen ; uitgezogt, dat op een donkerbruinen Grond , wit geaderd is, met ronde zwarte Vlakken, is hier nevens, in Fig. 8. op Plaat XXVIII, afgebeeld.' Gedagte hoedanigheden hebben veele Aui theuren en Konftenaars den Serpentynfteen tot 1 de Marmers doen betrekken; doch hy bruifcht geenszins met Zuuren op, ten zy 'er eenige V Kalk-Aarde in fchuile. Eigen tlyk beftaat hy uit Aarde van Bitter-of Bron-Zout, vermengd met eene aanmerkelyke veelheid Kley. De zogenaamde Zwoorden , van eene Kleyachtiga zelfflandigheid, die men dikwils aan dit Gefteente vindt , bevestigen zulks. Zelden is het geheel vry van Yzerdeelen; op 't gevoel maatig koud, en niet zeer zwaarwigtig. De zogenaamde Donder Beitels , Wiggen ■ of Strydbylen der Ouden, zynde van Serpentynfteen , die men onder den Grond vindt, i doen blyken , dat dezelve al lang bekend geweest zy. De Groeve by Zöplitz werdt om- ■ trent den jaare 1545 geopend. Men kreeg I 'er, in 't jaar 1577» een Blokuit, van dertig Centenaaren zwaar, het welk gepolyst, en : tot een gedagtenis aldaar in 't Arfenaal geO plaatst III. Deel. III. Stuk, Afdeel. IV. HooFD- ïtüic. Serpen* tijnjiten.  II. Afdeel IV. Hooid- 5 tuk* KalutnetSteen var Kanada. f>) GüéttXrd, Mém. de 1752, p. 300, 8i3.Of.aVO. ifc-soii 533. Quarto. 210 Kï.EIJl'C Ë OF plaatst Werdt. In 't jaar irSóo Was dié Groef* vfttgepuufd: maar federt heeft men verfcheide a*rtdëren ontdekt eü bearbeid, alzó de Veftiering de'f Werkftukken daarvan gertiaakt, door geheel Europa, in Saxen groot voordeel geeft. De Werklieden, daaraan arbeidende, behoore'h tot ëerJ byzonder Gild, aan 't welke veele "Vöorregten , door den Keurvorst , zyn gefchonken. In Kanada komt, boven Quebeck, een Gefteente voor, 't welk de Heer Guettard Mt'irbre d Calumet genoemd hééft, om dat de Wilden daar vdn, of van dergelyke Steenen, hunne Pypen maakten. Dit is doorgaans groenachtig, zagtop 't gevoel en gemakkelyk te bewerken, wordende ook in 't Vuur wit en vallende tevens van geelachtige , bruine of zwartachtige Kleur ; zo dat hetzelve hem toefcheen veel overeenkomst met den Serpentynfteen of Potfteen te hebben. Hy was wel in Zuuren niet fmeltbaar , doch maakte fomtyds met Sterk Water eenige opbruifching, inzonderheid de Korst of het Zwoord daar van, 't welk van een Kalkachtigen aart fcheen te zyn. De Stukken , die men 'er van vóndt , waren doorgaans niet meer dan een Voet lang en twee Duimen dik (r). (7) Talk  ïalk-Steenen, £ïi C?) Talk die polystbaar is, groen en eenigertnaate doorfchynende , met byna Fezelachtige deeltjes. De zogenaamde Gmveelfteen of Nieren/leen , in 't Hoogduitfch ook Gries/leen oï Schrok ftein; m 't Italiaanfch Oftoda oïSciatica; in 'tFranfch Jade, Sciadre of Pierre Nefretique , in 't Engelfch Nephritick - Stone genaamd, komt byna over den geheelen Aardbodem voor. Men vindt hem, ten minfte, zo wel in Amerika als m China ; op het Gebergte Caucafus en elders in Siberië, Perfie en Turkye; in Sweeden, Spanje, Hongarie , Bohemen en in Saxen , alwaar hy by Nesten breekt in de Ser. pcntynfteen. In de Karpathifche Bergen vak hy, als ook in Silezie by Reichenftein, alwaar hy Verdiepingen maakt , in welken Amiaath en Arfenik-Ertfen breeken en fomtyds treft men kleine Nesten van doorfchynende ofTeeriing-Spaath daar in aan. By 't breeken fplyt hy in Schieferige ftuk- ken (f) Talcum prapoliendum viride fubdiaphanum , particulis fubfibrofis. Suft. Nat. Steatites femipcllucidus, part. minoribus, folidus, Colore eminentiori virïdescens, durus, polituram admittens. Wall. Suft. Mi:,. 1. p. 4<ÏI. ■Gypfum viride femipellucidum fisfile. Wall. Mi». §. 5S. Smeftis fubdiaphanus, durus viridis. Wolt. Mi», (j, Lapis Nephriticus. Dal. Pharm. 5j, yoa j^,, L, O 2 JU. Deel. III. Stok. II. Afdek*,, IV. Hoofd» :iük. VII. Talcum Nephriti:us. Graveel* teen.  2ÏÏ Kleijige of n. Afdeel. 1 v. Hoofdstuk. Gtaveelftitn. ken , die meer doorfchynende zyn dan eenige der voorgaande Soorten , waar in de Chineefche uitmunt. Op 't gevoel is hy glad en Vettig , en zo week , dat men hem met een Mes kan affchraapen en zeer gemakkelyk in allerley figuuren fnyden , even als de Spekfteen. Hy geeft aan 't Staal geen Vuur,maar neemt een Glans aan door 't polyften; waar in de Orientaalfche uitmunt. In 't Water gelegd , evenwel, wordt hy fomtyds voozer , en in 't Vuur verhardt hy zodanig, dat hy aan 't Staalflag vonke. De Kleur is altoos groenachtig, doch trekt meer of min naar 't witte, naar 't blaauwe, of naar 't geele, of is geheel donker Grasgroen ; gelyk ik daar van een Beker heb. Ook heb ik, behalve de witachtige Chineefche, een wit gewolkte groene uit Turkye en een groenachtige uit Silezie, met Arfenikaale Kies. Op Nieuw Zeeland , in Oostindie, valt hy bleekgroen en of niet of half doorfchynende, die van de Inwooners tot Sieraad gedragen , of ook tot Wiggen, Bylen en Mesfen, verarbeid wordt. Somtyds komt hy , op een groenen Grond, mee witte , geele , zwart- of blaauwachtige Vlakken voor. Wryft men hem tot Poeijer, 'dan wordt hy graauw, en brengt men hem in een flerk Vuur , dan verliest hy, gelyk de Serpentynfteen, zyne Kleur. De Graveelfteen is t'eenemaal fmaakeloos eu  Talk-Steenen. 24 : en laat zig niet ligt ontbinden. Evenwel los > fen de meefte Zuuren 'er een groot gedeelt, ; van op : des hy niet tot de Gipien behoort : tot welken Wallerius hem betrokker hadt. Anderen verwarren hem, ten onregte met de Jaspis of Malachiet. Marcgraai i heeft duidelyk aangetoond, dat 'er Aarde vai I Bitter-Zout in zy, die met Keizei- of Kley ' Aarde is Verbonden. Dat hy, bovendien , dik wils Bergpek beva'.te, blykt uit de Stinkend) Glie en het Armoniakaale Zout, 't welk Neu mans, door Deftillatie, daar uit haalde. Da hy Yzerdeelen in zig heeft, bewyst debruir geele Kleur, welke hy aanneemt , wanneei hy in beflooten Vaten gebrand wordt en de geele Kalk , welke uit 'zyne oplosfing in Ko ningswatcr , by 't inwerpen van een Loog zou:, nedervalt. Dat hy ook niet zonde Koper zy, blykt uit de groene Kleur, welke het Sterk Water daar van aanneemt, en hel Koper, welk men met Borax of Vloeyfpaatf daar uit kan fmelten. Hy is wat minder dar driemaal zo zwjar als Water. De kragten tegen 't Graveel, welken de Oude Geneeskundigen aan deezen Steen toe: 'fchreeven, zyn, zo wel als die van den Serpentynfteen, thans geheel verdweenen. Mer kan hem, even als deeze, gemakkelyk bewerken, en de Oofterfche Volkeren maaken 'ei Schaalen , Bekers , Borstbeeldjes , Hechter O 3 van III. Deel. III- Stuk, 3 ■ II. . Afdeel. ' IV. , Hoofdstuk. Graveeli fteen.  tl. IV. HooFÖSTUlt. Graveel' fteen. T*ekfteen. Flaat XX VLIJ. F'g' 9- iï4 KtËIjlGE of van Mesfen en Dolken > als ook Gevesten van Degens en Zwaarden, en andere Kleinigheden , van , of fnyden 'er F'guuren in. De Igiada der Italiaanen , die men in de Serpen* tynfteen - Groeven aantreft, fchynt niets an* ders te zyn. Ferêer zag daar van verfchei-, dë Stukken, die aan 't eene end hard, aan 't andere week waren als Spekfteen en de gedaante hadden van Asbest. Ook fchynt een Soort van Prafer, die men by Eibenftock en Schwartzenberg in SaXen vindt , daar toe te behooren. De grove Pekfteen van Meisfen, die ik van d.riederley Kleuren heb, zou, myhs oordeels, hier ook geplaatst kunnen worden. Hy heeft, wel is waar, de gedaante van een Lava of van een uit verfcheide deelen famengegroeide Steen, doch hem ontbreekt de hardheid dér Lava's en der Rotsfteenen. Tot de VeldSpaath, gelyk de Heer van Boriï wil, kan ttien hem ook niet t'huis brengen ; alzo hy fcig affchraapen laat, en geen Vuur geeft aan het Staalflag. Veel minder kan men hem betrekken tot die fyne Soort, welke de Moer is van fommige Opaalen, of met reden onder dezelven befchryven. Ik vind by den Heef Wallerius, zomin als by onzen Ridder, gewag van deezen nieuwlings ontdekten .^teen, die van de uiterlyke gedaante zynen naam heeft en voor 't overige zeer veel naar eene La.  f 4 l k " S t e ë n e S. al5 iLavagelykt, zynde bruin, geel es-roodachtig . gemarmerd , laatende zig fraay polyften 0> V3n een Stuk daar van, 't welk op de Breuk £1 Hoorntleenachtig ziet , en op de gepolyfte . Vlakte vol is van ovaalachtige kleine en groote helder bruine Vlakken , op een bleeken Grond, geef ik in Fig. 9 ,op Plaat XXVIII, de Afbeelding. (8) Talk dkBladerig is, r t k n 7.  11. AïDEEL. IV. Hoofd- stuk. IX. TaUtm, Cotneus. Hoorn fteen. i | { 1 ï i i d n g; < gla du fis. m 21% K £, E I J I GE o j* (9) Talk & en vast is, Kurkig, zwart, met eene gladde Oppervlakte en wit Schraapzel. Deeze , die men Hoornfleen of Hoorn-Blende, in Sweeden Hom/lag noemt , komt overvloedig in Sweeden , voornaamelyk in Yzerraynen-voor , alwaar zy dikwils den Saaiband mtmaakt, en in Groenfteen, dan éen Yzerhoudende Steen is, welke meest uit den groenen wet. In Cotnwall maakt hy het Dak der Zeepfteenen uit. De hardheid is verfcfaillende , ioch meestal laat hy zig met den Nagel afkrabben en geeft dan een witachtig fchraapzei. Ligt is -hy Cn óp 't gevóél Vettig, als vare hy met Olie befmeerd. De Kleur is [roenacbtig of graanwachdg zwart, fomtyds !s Hoorn of als een Paardehoef: het geweef. el gemeenlyk digt , doch fomtyds fyakorebg. Het Werkvolk noemt alle zodanige Berg. offen Hoornfleen , die zo hard en taay zya, « zy naauwlyks raad weeten, om dezelven iet hunne Werktuigen aan ftukken te kry. m: even als men niet in ftaat is om «oorn af » Talcum folidum Suberofum nigrum , fuperRcie atra bri , tifa»fc albidi. S0. Hat. Corner nj.er, f0li«, d«™r , sitaau knis ,ui,ens. Carneus nitens. VVali.. Ï.JUtn. I. p. 37I. BoIus in(luratus partij Squamo, Cronst. Min, §. $me&is duras nj Q ■ i. zd%  T A l k - S T E E N E W. 21» af te byten. Daar onder bevinden zig Rots- i fteenen , uit Kwarts, Glimmer en andere ^ Stoffen famengefteld , welke hier niet behoo- „ ren. Van veelen worden ook de gemeene Key I of Vuurfteen en Achaaten tot de Hoornftee■ nen betrokken O); doch de zodanige zyn hier niet bedoeld. Ik zal daar in 't vervolg van fpreeken. (io) Talk met langwerpige, verhevenronde, donkere,Vleefchkleurige fchraapbaarePlaat- < jes. i In de Mynen te Fahlun , en elders , in Sweeden, komt deeze voor, die zig ook met den Nagel laat affchraapen. Hy wordt in 't Sweedfch Kalfkwtt geheten, als in Kleur naar Kalfsvleefch gelykende. Hy beftaat uit langwerpige gewelfde Blaadjes , die oadoorfchynend °zyn , en gebrand zynde krygt hy een Kleur als de Goud-Glimmer , naar welke hy dan zeer gelykt. Linn^us wil, dat hy uic verharde broofche Amianth geboren zy. Zou hy ook tot den Spaathigen Hoornfteec van Wallerius behooren f»? (ii) Talk (V) Vid. Vos. Min. Syft. p. 13°. (-10) Talcum Laminis oblongis convexis, opacis, ia êarnatis rafilibus. Syft. Nat. O) Corneus facie Spathofa ftriata. Corneus Spatho fus- Wall. Syft. Min. I. p. 374- III. Deel: III. Stuk. IIlFdeel. IV. looro- uk. Hoorn- *«» X. Talcum 'urneus. Vleefciu» leep.  Bi IV. Hoon». stuk. • XI. Talcun Coriaceui Lederfteen. XII. Acerofus. Kaffteen. i J 3 d; V K 220 Kleijige of \ 00 Talk die Vliezig, bogtig enftyfts. In Sweeden noemt men deezen Skinjlag, om dat hy zig Lederachtig vertoont. Hy komt ^in de Mynen te Fahlun met Pyriet voor, en is doorgaans bruin of donker graauwvan Kleur naar Hoorens of Hoeven van Dieren gelykende, bedekkende, als een Zwoord of Saaiband, andere Steenen, Hy beftaat uit broofche bogtige op elkander leggende Vliezen. (12) Talk die vast is en beftaat uit verfpreide, ftyve, Kaffige deeltjes. Aairachtige Glimmer of Aairenfleen wordt deeze geheten , om dat hy uit deeltjes beftaat, naar de baarden van Koorn-Aairen gelykende, door den Steen verfpreid , die veel aaar den Potfteen zweemt, maar hard is en zig niet laat affchraapen, zegt Linn^eus. [k heb zodanigen Steen , die Kwartzig ziet en tot dejaspisfen betrokken wordt,uitHon?arie. Een dergelyken heb ik uit Sweeden jekomen. V. HOOFD- GO Talcum Membranaceum flexuofum rigidum. Syft fat. Corneus fisfilis tunicatus. Wall. Syft. Min. I. p 73- (12) Talcum folidum, particulis Acerofis fparfis rigis. Syft. Nat. Asbeftus Fibris fparfis. Asb. acerofus. "all. Syft. Min. I. p, 413. Lapis acerofus. Vog. Min 1. *  Key-Steenen. 22* V, HOOFDSTUK. Befchryving van ^Keizelige Steenen; tot welken, zo de gewoone Kcijen en Vuurfteenen , als de Egyptifche , * Opaalen, KatOogen, Onyxen of Oogfteenec, Sardonyx, Chalcedoon, Kornalyn; de Achaaten, HoornKeijen Jaspisfen, betrokken zyn. Aangezien de Keyfteenen, naar alle waarfchynlykheid, uit Kley gebooren zyn (x), behooren zy, volgens de SyftematifcheWetten , tot deezen Rang. Ik weet wel, dat onze LinnjEüs dezelven onder de Zandaartige Steenen plaatst, en fielt voortgekomen tezyn uit vereenigde Kalk, gelyk hy ze bevoorens ftelde uit Kryt te zyn gefprooten (y~): maai dan moeften zy van hem geplaatst zyn onde de Kalkfteenen , en zyn Ed. hadtze, in di< Rang, gevoeglyk op de Spaathen kunnen laa ten volgen. Waarom zou onder de Mineraa len zo wel geen trapswyze opvolging plaat: hebben, als in de andere Ryken der Natuur' Zc (*) Zie het voorgaande Stuk, bladz. 496 , en Berk hev , Nat. Hifi- van Holland. II. D. II. Sm k , bladz. 78a; enz. Qy) Ex Calce coadttnata. Syft. Nat. XII. E CretS Syft. Nat. VIII. III. Dbbu III. Stuk* 11. Udeel. V. -loorD" tuk. I i  2-22 Keizelige of !!. AïDEEt. V. Hoofdstuk,. Gedagten over den Oirfprongf Zodat, hunne Oirfprong zodanig zynde, 'er geen nader plaats dan deeze kan \yorden aan» geweezcn: terwyl zy dus in 't vervolg komen van Talkige Steenen, die zeer'.naar dezelven overhellen. Door Keyfteenen verftaan wy hier niet alle de genen, welke gemeenlyk Keizeis of'Keijen genoemd worden; zo in de hooge gedeeleen van ons Land, als in het binnenfte van Duitfchland , in de diepte der Zee , in de Valeijen der hoogfte Bergen, ja in de afgelegenfte deelen des Aardbodems; by geheele Banken voorkomende in het Zand. Niet alle de genen , die door de Rivieren allengs naar de Zee cn in dezelve afgevoerd ; of cok uit derzelver boezem aan onzen Stranden opgefmeeten worden. Niet alle de genen, waar mede onze Straaten en Wegen geplaveid zyn; de Dyken befchut tegen het geweld der Baaren en fommige Zeehoofden opgeftapeld. Onder alle deezen , van de kleinte van Hagel af, tot de grootte van Molenfteenen, komen, behalve de eigentlyke Keyfteenen , ook Keizeis voor die volmaakt Marmer, Arduin of Leyfteen, die Kalk- of Zandfteen, gebakken Steen; ja zeer veelen, die louter famengeftelde of Rotsfteenen zyn. Alle de zodanigen moeten wy hier volftrekt buiten fluiten en betrekken ter plaatfe daar zy behooren. Dat men de eigentlyke Keyfteenen zo dikwijs  Keï'Stekhek» 3B3 | wils vindt in de Spieeten der Krytbergen, i! heeft fommige Autheuren doen onderftellen, ; dat zy van eene Kalkaartige natuur waren. s I Anderen verzekerden , dat zy door de Lugt I tot Kalk wierden of door Vuur tot Kalk | gebrand konden worden; 't welk echter j óp de voornaamften, de Fuurjieenen naa; melyk, geen proef houdt; zo de Heer Wallerius ondervondt ; die thans zyn I Gevoelen,noopens den Oirfprong deezerSteeI nen , met kragt van redenen zoekt te ftaaven. I In de eerfte plaats ftelt zyn Ed. vast, dat de Keyfteenen uit een vloeibaare Stoffe gefproo ] ten zyn. Tot bevestiging hier van brengt zyn Ed. niet alleen de Verfteende Zeefchepzelen by, die fomtyds in dezelven gevonden zyn: maar ook andere dingen uit het Dieren- en Planten - Ryk; waar by men zou kunnen voegen dat Rood Koraal in een volmaakte Vuurfceen, uit myne Verzameling, bevoorens in Afbeelding gebragt (z): maar, aan den eenen kant zyn de Verfteende Zaaken in Keyfteen, op ver naa, zo gemeen niet als in Kaik- eft Zandfteen , of ook in Ley. Veeleer zou ik het befluiten uit de natuur zelf der Verfteeningen, gelyk ten opzigt van de Houten,die veelal in Achaat of Vuürfteen zyn veranderd, dat (z) Zie 't III. D. ï. Stuk, deezer Nat. Hiftoris,V\. XI. Fig, 6, bladz. 531. III. Deel. HL Stuk, 11. LFDEÏt. V. Hoofd» iuk. Uit een 'loeibaars ïtoffe,  Tl. Afdeel. V. Hoofdstuk. Die kleverig of Lymerig is i 124 Keizelige of dat aan eene opvulling der vooze zelffcandigheid door een Keywordend Vogt fchynt toe te fchryven. Evenwel zal dit geen enkel helder Vogt zyn geweest, maar een Vogt met een aanmevkelyke veelheid Kleijige deelen bezwangerd. Ook begrypt zyn Ed. de noodzaaklykheid hier van, met in de tweede plaats te onderftellen ; dat deeze vloeibaare Stoffe kleverig of lymerig moet geweest en allengs Lymeriger geworden zyn. Hier toe brengt hy het getuigenis by van Gassehdi,door wien waargenomen was, dat de Keyfteenen in 't Water uit eene Lilachtige, weeke, handelbaare Stoffe , voortkwamen. Veel nader hadt zyn Ed. , zulks kunnen bevestigen door de Waarneemingen van Tournefort in Provence en van Bertrand in 't Kanton Bern, die in Beeken ronde fnybaare Klonten vonden; welke in de Lugt verhardden tot Keyfteenen. Maar, hierdoor floot hy zyn eigen denkbeeld om verre. Het moet als dan een foort van Deeg zyn, aanmerkelyk overeenkomende met het gene daar men Porfelein van bakt: welks vorming uit Kley de geboorte der Keizelen veel opheldert (a). Zulk een Lymerige Stoffe, nu, meende hy beweezen te hebben, dat in («) Zie dien aangaande het voorgaande II. Stuk , bladz, 504*, enz.  Keï- Steenen. 5225 ii ia de Kiey niet ware: haare Kleverigheid zou ! alleenlyk van de aautrekking der deeltjes ten 1 opzigt van 't Water, afhangen: doch ongelukkig voor zyn Ed. is die Lymerige Vettigheid, welke de K'ey tot Kley maakt,al te dui: delyk kenbaar en te klaar voor Oogen gebragt (b). Nu verder zal de Heer Wallerius be'| wyzen, dat het een ontbondsn Kalkachtige Stofïfe is , waar uit de Keyfteenen hunnen Oirfflfprong hebben. Hier voor heeft hy agt redeinen. 1. Daar is, zegt hy, geen andere Aarde ibckeud, die door lmclting in Water tot een i|Lymerigen ftaat gebragt kan worden. Van I de Kley is dit ten minfte ook zeker; hoe zeer «hy zulks betwifle. 2, 3. Die kondig ge vormfde Keyfteenen zyn te gebrekkelyk en hebajhen een te ingewikkeld beftaan, om hier tot '/jbewys te ftrekken. 4. Dat het Kryt, dikwils qdoor een Zuuren Geest bezwangerd , eindeIjlyk fmeltbaar wordt, zegt ook weinig. 5. Dat Ide Vuurfteenen in Laagen van Kryt en Kalkbergen nestelen , zegt meer: doch hoe komt fihet, indien zy uit ontbinding van Kryt of Kalk I door Zuur ontftaan , dat zy dan niet GipsaarI tig zyn: hoe komt het,dat die geheele Klomp :dan niet in Vuurfteen zy verwandeld? Bovendien (V) Zie 't zelfde bladz. 486, 525. enz. P III. DlJKL. III. SïUK. 11. Afdeel. V. Hoofdstuk. Niet van eene Kalkach:ige ;ileen.  J 11. Afdeel. V. HooïD- stuk. Maar meest van eene Kleijige natuur. .16 KE1ZELIGE OF dien is 't ook zeker, dat men Keizelfteenen in Kley-Aarde en zelfs met een Schors van Kley omkleed vindt. De Jaspis komt fomtyds nog half Kleijig voor,en men heeftStukkcn Jaspis gevonden, die aan 't ééne end weeke roode Bolus waren O)- 6- Dat alle Yer' fteeningen flegts van een Kalkigen of Keize[igen aart waargenomen zyn: zou de overeenkomst van Keizeis en Kalk-Aarde aanduiden; maar bovendien vindt men ook genoeg Verfteeningen van een Zandfteenigen aart. 7. Het Berg - Kryftal, in de holligheden van Keijen voorkomende , zou de overeenkomst betoogen. Dit doet niets tot bewys van de Grond» ftofFe der Keyfteenen. Het zelfde Vogt, dat de Kley tot een Keizei gemaakt heeft, kan het Berg-Kryftal voortgebragt hebben. 8. De Waarneeming van verfchillende trappen van hardheid in de Keyfteenen, kunnen ook tot geen algemeenen Grondflag ftrekken. Voorts, dat zy niet geheel uit Kalk- Aarde gefprooten zyn , blykt, om dat de Mineraa" le Zuuren op de hardfte Keyfteenen geen uitwerking hebben. Sommigen worden 'er tot^ een derde , ja tot de helft toe, van ontbon-f den, en dan krygt men uit de Solutie, door middel van Loogzout, eenweezentlykeKalk- Aar- fc) Ferber , Briefe aas WafMand. j>. 377. OokiViw mrfor/ihtr, XIII. Stuk, bladz.  KEY-STEE. NENo a Aarde, zegt de Heer Wall er ins: maar c Heer Gmelin merkt aan , dat Kalk-Aarc in de zelfftandigheid der Keizelen zeldzaai en louter toevallig zy (j). Nu is 't ook zekei dat 'er in veele Kley een gedeelte Kalk hui veste, en dus mogen wy onderftellen, dat d eerften uit zuivere Kley geboren zyn, en d; de overigen flegts daar van in trap verfchi len ; allengs minder hard naar dat zy mee Aarde of Kalk bevatten. Terwyl, ondertu; fchen, zelfs die van zuivere Kley hunn hardheid en ftevigheid, hunne Keizelige nt tuur, hebben van een Steenmaakend Vogt dat zeer wel van een Kalkaartigen oirfpron zyn kan. Water, naamelyk , met de allei fynfce Kalkdeeltjes bezwangerd, is altoos to Steenmaaking geneigd, en dus heeft men zit niet te verwonderen , dat Kleijige Klonten in Krytbergen vervat, aldaar tot Vuurfteenei zyn geworden. Omtrent de Laagswyze aan groeijing van fommige Keizeis, rondom eeni gen Zandkorrel of Steentje , is nog mindei zwaarigheid. Die groeijing der Keizelen , in Eeeken en Rivieren, blyft nog duifter; maai fchynt veeleer van Kley afleidelyk dan van Kalk. Wat nu aangaat die Beddingen van allerley Soort (d) Natmr - Syftem. I. Th. p. 529. P 2 III. Dkei. III. Stuk. *7 le % e V. Ho'oFB" STUK. 5 s- ie it 1- r e 9 I t 1 1 Waarfchynlykerorming ier vermengdeKeizelen.  \ , II. AlDEEl, V. 1 Hoofdstuk. ï28 Keïzelige of >oort van Keizeis , die zwaare Steenen on» Ier deezen naam uit Noorwegen gebragt wordende en onze Straat -Keijen, waaronder zeer veele Graniet- en Rotsfteenen zyn: van deer,e is het zeer waarfchynlyk, dat zy uit brokken van Rotfen en Gebergten, door onderlinge fchuuring in 't Water afgefleeten, en meer of min rond gemaakt , zyn voortgekomen. Dat Bergen en Rotfen op die wyze nu en dan vergruizen, is uit de Gefchiedenisfen bekend, 't Gebeurt of zonder blykbaare oirzaak, ofdoor Aardbeevingen, of door Overftroomingen. Geweldige uitbarftingen van Vuur , in fommige deelen des Aardbodems, kunnen zulks ook veroirzaakt hebben: gelyk men nog dagelyks , nu en dan, Rotfen, door middel van Buskruid, aan ftukken doet fpringen. Hoe men dit van ouds uitgevoerd hebbe is duifter: daar Job reeds van den Menfche getuigt : hy legt zyn hand aan de Keyachtige Rotfe: hy keert de Bergen van den Wortel om (d). Van den Almagtigen wordt gezegd: Zyne grimmigheid is uhgeflort als Vuur en de Rotsfteenen worden yan Hem vermorzeld(e). Dat zulks even zo wel gefchieden kan door eene zwaare Koude en hevige Vorst, op hooge Ysbergen en in de koude deelen des Aard- bo- (d) Jou Kap. XXVIII. vs. 9. (?) Nahum I. vs. 6.  Key-Steenen. 229 S bodems, is aan den Heer E l l i s gebleeken I toen by de Noordelyke deelen van de Hud. fons - Baay, nu tusfchen de dertig en veertig Jaai I geleeden, bezogt; vindende aldaar, op lomi mige plaatfen, niet dan blyken van een yzeI lyke verwoefting. De toppen der Berger • zyn op het Marmer-Eiland, dat een Rots I is van wit Marmer, tegen over den ingang I der Baay , op een verbaazende wyze, waarfa fchynlyk door 't indringende Water en den n fterken Vorst, die aldaar het grootfee deel des r Jaars regeert, gefcheurd en verbryzeld (f). I Dergelyke woestheid wordt men op Terra » del Fuego , aan 't Zuid-end van Zuid-Amerika, gewaar. Dit ftrekt tot een genoegzaam bewys der I verbryzeling van Steenrotfen door Natuurlyke oirzaaken; en dat die brokken, door Overftroomingen of Afftroomingen, van de Beril gen in de Laagte gevoerd zyn; gelyk de kleinere door de Rivieren nog heden afgevoerd 1 worden , is niet minder zeker. In de Valei- i jen van Switzerland vindt men daar van veele ii blyken, aan brokken Kwarts en Kryftal. Zo slhier eigentlyke Keyfteenen, uit Kley-KIon- ten geboren, bygekomen zyn :dan heeft men genoegzaamen grond om de Vorming der ver- f /) Tegenw, Staat van Amerika, III. Deel , bladz. .1.594 , enz. P 3 III. Dkl. III. Stuk. , 11. Afdeel. ' V. Hoofdstuk.  IL V. HOOFDSTUK. Etgenfchappen 23° Keizelige öf vermengde Keizelen , boven gemeld , in *t Daglicht te ftellen. Alle Keyfteenen, eigentlyk zogenaamd, zyn op 't Gevoel zeer koud, veelal van buiten met een ruuwe Schors bekleed, van binnen zeer gelyk van zelfftandigheid, doorgaans glad op de breuk, maar in Schilferige brokken fpringende, wanneer menze aan ftukken flaat.Geen deeltjes zyn daar in, wanneer de Keizei zuiver is, gemakkelyk te onderfcheiden. Zodanige Keyfteenen zyn ook zeer hard en vonken fterk aan het Staalflag : terwyl andere weekere en onzuivere minder of in 't geheel geen Vuur geeven. Uitgenomen de fterk Yzerhoudende Jaspis vloeit geen Keyfteen, zonder byvoegzel, in 't gewoone Vuur; hoewel zy allen, door dikwils gloeijen en in 't Water blusfchen, zo week worden , dat men ze in een Glazen Mortier fyn wryven kan : maar met een vast Loogzout, Glauberfch Wonder-Zout, Salpeter, Borax of Lood-Kalk, fmelten zy tot een doorfchynend, duurzaam, Glas. In dit opzigt hebben zy veel overeenkomst met Kwarts en Zand. Ook zyn 'er onder, die zo Kwartsachtig voorkomen en van eene zo hoekige of kantige gedaante , dat menze vaftelyk onderftellen moet van brokken Kwarts of Kryftal, door voortrolling en afflyting, te zyn gefprooten. Dit heeft inzonderheid in de Oostindifche of Ceylonfche Kcizels, als ook in de Schotfche en   p> DeelyPLAAT XXIX .  K E T - S T E E N E N. 23I en anderen plaats, die deswegen Mprts,Kei> zeis genoemd worden, en byna of geheel de ^ natuur hebben van Kwarts. STU De zodanigen zyn nogthans ver de gemeen- Mi ften niet, en dit maakt ook, dat men m Key-.n fteenen zeldzaam Mineraalen aantreft. Men vindt, evenwel, in Veld-Keizels gedeegen en vermomd Goud, Goudkies , gedeegen Zilver, Zilver Glas-Erts , Roodgulden, Loodglans, Koper-Erts, Cinaber, Bismuth, Kobalt en Bruinfteen. In Jaspis komen Gouden Zilver -Ertfen , Loodglans en gedeegen Koper voor; in Achaat Koper-Kies by Dogmaska in 't Bannaatvan Temeswar;in Hoornfteen by St. Jan George Stad gedeegen Zdver. Blaauwachtige Chalcedoon, die 00K tot de Keizeis behoort, valt op zwarten Glaskop by Bosnik in Neder-Hongarie en Opaalen vindt men, by Freiherg in Saxen, met VaalErts en Loodglans. De verfcheidenheid van Kleuren, m de Keyfteenen, is ongemeen groot en hangt ze-} kerlyk af van de hoedanigheid der Klemge Stoffe, uit welke zy gevormd zyn. Die Kleuren verliezen zy in een fterk Vuur en worden tevens een weinig zwaarder. Van uitmuntende fchoonheid zyn fommige Keyfteenen, die men in de Rhyn by Bazel vindt, en , dewyl deeze , doorgezaagd, zig fraay laaten Bolvsten; zo worden daar van fierlyke Plaa* 3 p 4 ten III. Deel. UI. Stuk. II. if.el. v. iofds. neraadaat Gebruik. Plaat :xix. Fig. 1.  II -&ÏDE31 V. Hoofdstuk, 1 j l c e ë £ G w g' a32 Keizelige op ten tw Tabaks- en Snuifdoozen en andere Snu.fteryën vervaardigd , die de fchoonite Jaspisfen en Achaaten tarten. Van zodanig een Plaat, uit myne Verzameling, die fchoon Wolkachtig gemarmerd is, uit den Afchgraauwen bleekrood , geef ik hier, in ja». , 0D Pfaat XXIX, de Afbeelding. Van deeze ook tot de Keizeis behoorende, maakt men' als bekend is, zo wel als van de Egyptifche bruine Keijen, buitendien Rottingknoppen, Degen-Gevesten, Horlogie-Kasjesj ja doo famenftelhng Kistjes en andere Zaaken die ongemeen fraay zyn. Men heeft zodanige Keizeis, om die reden, half - Edelfteenen genoemd,, en de Orientaalfche zyn oudtyds ontef de Edele Steenen geteld geweest. De fWie Soorten gebruikt men tot VuurfJaan, L vel in 't dagelyks gebruik, als op *t Schi-teereer. Tot Glas maaken zyn de zwanen »est, die witachtig branden, geevende een ehoon Kryftallyn Glas , dat zuiverer is dtn lat van Zand en zwaarder, zo dat hetzelve est dient tot Optifche en Spiegelglazen. Smek ien twee deelen daar van met één deel Menie ö even zo veel Salpeter, dan krygt men eer* roenachtig Glas, 't welk de Sti^en n0g erker breekt dan het Eugelfche Vum-fteenIas. Men kan de genen, die zuiver zvn mm» menze gebrand, geftampt en ^ suft heeft, met Kley-Aarde gemengd zyn-. de,  Key - Steenen. *33 de, tot het maaken van Smeltkroezen, Kom» men, Kapellen, die' zeer beftendig in 't Vuur zyn, gebruiken. Eenige Soorten, die Aders-S, wyze breeken , dienen ook tot Molenfteenen. De Keyfteenen , in 't algemeen gefproken , komen verfpreid voor , in rondachtige Stukken , zittende of in andere Steenen vast, of lós leggende op Velden , in en buiten 't Water , doorgaans in 't Zand, dcch ook in de Afch van Vuurbraakende Bergen. Dit is toepasfelyk op de negen eerfte Soorten van Linnjeüs , hoewel men eenigen derzelven by Aderen , Laagen en Nesten , in het Gebergte vindt. Dus komen ook de overige Soorten, welken zyn Ed. Rupeflres getyteld hadt, niet altoos Aders- ofVlotswyze voor, en nog minder maaken zy altyd Rotfen of Bergen uit. In het Wurtembergfe vindt men de Achaaten los op de Velden, zo wel als in hetTweebrugfe, of by Oberftein en in andere deelen van Duitfchland: in Sasen , Silezie , Hongarie, Turkye en Italië, byna altoos by enkelde Bonken en Schyven,of Nier- enNestwyze. De Veld-Keizels,ook, vindt men, menigmaal, by Brokken en Nieren. Zelfs de Jaspis komt fomwylen by Schyven voor en Ferber vondt een menigte enkelde Stukken daar van, in de bo. venfte Bedding der Kalkbergen; ja in de Asfche en Lava omftreeks Brescia, in het Ge P j biet III. Dasi., III. Stuk. II, Afdeei.' V. rloopn» UK. Legging. I  Kunt i ge of 11. Afdeil V. hoofd- nuK, I. Silex Cre* taceiss. VeldKeizel. ( I t fi 2 I t bied van Verona en Vicenza, als ook in Porfelein-Aarde in Saxen en Italië. Collini vondt een menigte zulker Keizelen, op de Velden en Bergen, in de Paltz, als mede aan den Rhyn en Neckar, los verfpreid. Aanzienlyke Beddingen zyn 'er van , in de niet ver van Zee gelegen Landen, of aan Rivieren; gelyk 'er zodanigen in ons Land voorkomen , en in Engeland. Pa'rys is als op zulk eene Bedding gebouwd, op fommige plaatfen by de twintig Voeten dik, langs de ieine zig aitftrekkende tot aan Rouaan en Havre deGrace en van aanmerkelyke breedte zynde (g). Ik gaa nu over tot de byzondere befchryving) volgens de fchikking van den Ridder, die 'er, als gezegd is, twee Afdeelingen vau naakt, als I. Verfpreide Keyfteenen. Cl) Keyfteen , die verfpreid is, met eene Krytige Schors, de brokken glad en ondoorfchynende. Dit (~g~) Mem. de VAcad. R, des Sciences, de 1753. p.119. Iftavo. Ci) Silex vagus, Cortite Cretaceo, fragmentis opacis Evibus. Syft. Nat. XII. Tom. III. Gen. 11. Sp. 1. iüex Cretaceus vagus. Sy/l. Nat. VIII. Silex commuis Pyromachus. Cronst. Min. §. 6t. Silex opacusfracirS. nitens, Cretaceus durus. Wall. Syft. Min. 1. p. 75. Corneus Lapis opacus, rudis, colore ingrato. Wolt. ■iin. 14. Corneus Sclopetarius. Vog. Min. 130. Pyrolachus f. Silex Igniarius. Baum. Min. I. p. 354.  Key-Steenen. 235 Dit is de gemeene Key- of Vuurjleen, in't Hoogduitfch Feuerflein of Flmtenftein , in Engeland Flint, in Sweeden Flinta, in'tFranfch Pierre a Fufil, Pierre a Feu, en Meuliére genaamd. Men vindtze los op de Velden en Heuvels menigvuldig in verfcheide deelen van Duitfchland en onze Nederlanden, voornaamelyk a3n de Stranden en Oevers der Rivieren; doch ook by Laagen en Banken in de boven - Landen , en by Nesten in de Deen' fche, Franfche, Engelfche Krytbergen, wie) Spieeten 'er dikwils mede opgevuld zyn. D( bovenfte Korst der Kalkbergen, zo in Groo' Brittannie, als op verfcheide plaatfen in Veroneefche en daaromftreeks, beftaan byn; geheel uit Vuurfteenen. Zy komen ook el ders in Italië , in Saxen in Porfelein- Aarde in de Kley-Beddingen van Stevens Klint i Noorwegen , in de Mansfeldfe Leyfteen, i de Aluingrceven by Freienwalde en in c Steenkolen-Beddingen by Wettin in Pon meren, voor. Zyzyn hard, zo dat men met de afgebn ken kanten in 't Glas kan fnyden , en w een digt Geweefzel ; doch fomtyds fchyn zy ook uit -evenwydige, digt in elkander | fiootene Draaden te beftaan , en dan noeï menze Straal-Key. Anders zynze van ee digte, egaale, zelfftandigheid, in kleine Stu ken aan de kanten doorfchynende, in groo III. Deel. III. Stuk. It. Afdeel. V. Hoofdstuk. VeldKeizek. ) ft n e 1- )- Hoedajj nigheid.' :n e- llt ie kete  !1. Akdeï V. HOOÏE STUK. Veld- (kj Zie 't voorgaande Stok , bladz. 206, enz. 236 Keizelice of l re ondoorfchynende. Gemeenlyk komen zy rondachtig voor, doch ook dikwils in zeer onbepaalde geftalte en wanfchapen brokken, langwerpig , platachtig , vol holtens en oneffenheden , ja ook wel met Gaten doorboord en op allerley manieren gehoekt. De figuur zweemt fomwylen naar Voeten Vingers , Hoorens, Nieren, Harten, Peulen, Peeren , Kannen, Potten en wat dies meer is. Somtyds zynze Takkig als Koraalen. Die eene Kalkachtige Schors hebben , en van figuur Eyrond zyn , noemen de Engelfchen ChalkEggs, dat is Kryt-Eijeren. Doorgaans heeft de Vuurfteen èen zodanige of ook een Okergeele Schors , en de Oppervlakte is dikwils vol oneffenheden, ja fomtyds is hy van binnenhol, bevattende Water, of Achaat, of Kwarts , of Kryftallen, of gehecle Droezen daar van, of ook Kryt, nu vast dan los zittende, in zig, even als de Arendof Klapperfteenen (A) Somtyds is hy met Kryt , of ingefprengde witte Kwarts , als 't ware doorboord. Buiten Zwavelkies heeft men nog weinig Metallifch daar in gevonden, maar te overvloediger, inzonderheid in Engeland, echte Verfteeningen, Afdrukzels en Steenkernen, zo van Plantaartige als Dierlyke zaaken. ^eelerley Conchyliën komen dus Keizelaehtig ver-  Key-Steenen. 231 verfteend voor. In Derbyshire vindt mer heerlyke Schroeffteenen van dien aart (/)• De Kleur der Vuurfteenen is gemeenlyl Rookgraauw of graauwachtig zwart, als Hoorn doch men vindtze ook witachtig of bleel graauw en fomtyds gemengeld. Ik heb 'e van, die in het graauwachtig witte, op d breuk, met evenwydige zwarte ringen zyn ge tekend: gelyk Fig. e. van die Vertooning d Afbeelding geeft. Geelachtig bruin komei zy in Italië voor en groenachtig:'in de Le va van den Vefuvius groen en geelachtig Vleefchkleurig rood in 't Wurtembergfe roodachtig , blaauwachtig en biaauwrood i Vrankryk en Spanje. Aan onze Stranden vinc men 'er die geheel donker blaauw zyn. Di in de Engelfche Krytgroeven voorkomen hel ben een ruuwe witte Schors; de Franfcl Olyfkleurige zyn naakt en glad van Oppe vlakte ; de Sweedfche graauw met eene gladden bruinen Rok, zegt Doktor Hili die maar deeze drie Soorten van Vuurfteene optelt, aanmerkende dat de Engelfchen doi ker zyn. Allen, zegt hy , zynze hard e zwaar , en komen by groote brokken vooi wordende tot Snaphaanfteenen gebruikt. V fot (i) Vergelyk myne Aanmerkingen in 't I. Srui bladz. 559 en die van den Heer Wallerius , als o myne Afbeelding, aldaar, PI. XII. Fig, 3. III. Deel. III. Stuk. j Afdeel. V. . Hoofdstuk.; Kleur. „P1.XX1X. ' Fig. 2. : 1 n t e )e n » n te n » in n- : 1  11. .Afdeel. V. Hoofdstuk. Keizelfieeneo. i I i 1 e t t 4 t £ r 338 Kkizelige of fommigen maakt men ook Glas, en wanneer zy zeer groot vallen , gelyk in Vrankryk, op eenige plaatfen, Bouw- en Molenfteenen. Hier toe behooren de grove of gemeene Keizeljleenen, die men ook wel Kittelfleenen noemt en Zand-Keitjes , om dat zy byna altoos in 't Zand gevonden worden. Dit zyn de Pehblcs of Pebbkjlones der Engelfchen en de Cailloux der Franfchen. Van de Engelfchen telt de Heer Hill elf Soorten of Verfcheidenheden naar de Kleur: 1. Rood en wit van buiten met een geele Kern: 2. Zwart en wit, van binnen bruin: 3. Bruin en wit: 4. Blaauw en rood, van binnen graauw: 5. Wit gerokt, van iinnen rood, wit en bruin: 6. Blaauw en wit ?zn binnen blaauwachtig : 7. Paarfch , van >innen Vleefchkleurig: 8. Zwart en wit, van linnen zwart : 9. Groen en wit, van binnen rraanw: 10. Veelkleurig: ir. Bruin en geel. )e eerfte, vyfde, zevende en laatfte, kwa^ ncn op de Heide van Hampftead: de agtfte n tiende in Leiceftershire; de derde en zese in Hertfordshire : de tweede by Kenfin^an; de vierde by Windfor voor. Allen haden zy een meer of min langwerpige rondachge figuur, behalven de vyfde, die ongelyke lompen maakte Niet minder verande- ng van Kleuren vindt men in de Keizeis onzer (i) Fasfils arrattged, Lon  Key-Steenen. 239 zer Zandgronden , onzer Rivieren en Stranden (/> Ook komen 'er onder dezelven voor, die met witte of geele Kwarts - Aderen doorreegen , en voor 't overige als Zandfteenig gekorreld zyn , dus misfchien tot de eerfte Soort van den Heer Wallerius behoorende (in). Deeze Keizeis zyn zo hard niet als de Vuurfteenen, doch vonken niettemin aan 't Staalflag en zy vallen grover , zynde fomtyds als van kantige figuur en ook wel met een Gal doorboord (»), dat van toevalligheden in derzelver vorming kan afhangen. Men vindtze fomwylen met een Steenige Stoffe famengegroeid tot groote Bonken, die men dan mede telt onder de Poddingfteenen, welken on ze Ridder op 't end der Rotsfteenen geplaats heeft. Veelal worden zy tot Ballast der Sche pen, of ook tot beftraating en zelfs in d Glasmaakeryën gebezigd. (2) Keyfteen , die verfpreid is, met een glad d (7) Zie Berkhev Nat. Bijl. van Holland. II. D. I. Stuk , bladz. 801, enz. (tn/ Silex Granularis. Caillou opaoue granuleux. SyJ Min. I. p. 272. (n) In Sweeden noemt men dezulken Koefteenen, wa van Wallerius een Soort maakt, zie het voorq. Stuk bladz. 198. (2) Silex vagus Cortice glabro, Fragmentis diaphan flaberrimis. Syft. Nat. Xll. Sp. 2. Silex Igniariusfem pellucidus flavescens. Wall. Syft. Min. 1. p. 27J. III. Dbbl. III. Stuk. 11. AïDEEt,.' V. Hoorn* stuk» ii. Hint Py* '■ romachusi Vuuï• fteeu. i. ft s i-  240 Keizelice of II. AlDEEI V. Hoorr> STUK. VmtrJleenen. , i j < : ] 1 de Schors, de Brokken doorfchynonde en uitermaate glad. In Vrankryk is deeze zeer gemeen, in Sweeden zeldzaam, en wordt aldaar Spaanfche Key genoemd, volgens den Ridder, die aanmerkt, dat hy van de voorgaande verfchille, doordien de brokken minder broofch zyn, Hoornachtig doorfchynende en zo glad als waren zy met Olie beftreeken. In gebruik, zegt zyn Ed., is hy beter voor Snaphaanen en duurzaamer dan de andere , en hierom te onderfcheiden. De Heer Wallerius telt hem als eene Verïcheidenheid van deVuurfteenen, half doorfchynende, en geelachtig van Kleur, zynde de hardfte onder dezelven , komende ook in Duitfchland voor. Hier toe zullen buiten twyfel de gewoone Vuuriteenen, welken men zo om Vuur in Tontel te flaan , als tot Schietgeweer te gebruiken, verkoopt, behooren en door den Ridder in 't byzonder bedoeld zyn geweest. Hier toe zouden ook de doorfchynende of zogenaamde Kwarts-Keizeis te betrekken zyn; naar, dewyl derzelver zelfftandigheid züivee Kwarts is, heeft onze Ridder die gefchikt )p 't end van zyn Geflagt der Kwartfen. Ik al echter, om dat zy gemeenlyk onder de Ceizels geteld worden , aan dezelven hier 'laats geeven en maaken daar van een nieuwe Soort.  Key-Steewen. 3.41 Soort. Want zekerlyk verdienen zy dit, zo wel als de Marmer- Keizeis die 'volgen. (ff) Keyfteen, die verfpreid is , geen Schors1 hebbende, met geheet" doorfchynende Brok' ken. < J Onder de Keizeis komen zodaaigen voor.] Men vindtze niet alleen in het hooge gedeelte onzer Provinciën , gelyk in Gelderland by Amesfoort en Zutphen.in Engeland enSchotI land, in Italië, onder de Lava der Vuurbraa• kende Bergen ; maar wel inzonderheid in Amerika en Oostindie. Doorgaans zynze van eene byna regelmaacig Eyvormige geftalte ; I dikwils ongeregeld rondachtig en fomtyds hoe; kig, ja zodanig, dat men haare afkomst klaar i ontdekken kan , van brokjes Kwarts te zyn. I Ik heb onder de Ceylonfche zodanigen ii van een halve Pink lang, die nog de figuur I van een brok Kryftal aanwyzen. Onder de Amesfoortfe of Gelderfe zelf, zo wel als on1 der die van Briftol, komen 'er voor, die niet I dan in Glans en hardheid voor Diamanten (zwichten: weshalve zy ook den naam voeren ; van Amesfoortfe of Brifiolfe Diamanton (o). Der- ge- (3.) Silex vagus, Cortice nuflo, Fragmentis pellucidis. Mihi. Quartzum vagum rotundatum, Cortice glaberrimo ij ijitido. Syft. Nat. XII. Tom. III. Gen. 10. Sp. g. Siü1 ces Quartzofi. Vog. Min. 125. \ (0) Zie 't voorg II. Stuk, bladz. 468. J III. Deel. IIL Stuk. ■ II. Afdeel. V. Hoorn* tok. III. Silex. \uartzo'us. KwartsCeizel.  II. AFDEEL. V. Hoofdstuk. Kti/arlsKeizel. Ceylonfche. 242 Këizelige of gelyke doorfchynende Keizeis heb ik van Oosterhout by Breda. Cf die Engelfche, weiken Lister in Afbeelding heeft gebragt i hier toe behooren, is twyfelachtig (p). Ik bezit 'er uit Schotland , van grootte als een Hazelnoot, die ten deele fraay gemarmerd zyn. Hier toe behooren de zogenaamde Zwaluwenfteenen, welken men fomtyds in de Nellen van dat Gevogelte aantreft, dikwils niet grooter danLynzaad zynde Cq): wanneerze,naamelykKwartsachtig en doorfchynende voorkomen. Ook' kan men die Keïzeltjes, by Vicenza in de Heuvels van Vulkanifche Asfche , federt eenige Jaaren, gevonden , hier t'huis brengen. De Rivier Naxera, in Spanje, die in de Ebro valt, is vol van kleine Zandfteentjes en witte Kwarts als Amandelen; waar onder gemengd zyn van roode Kleur (r). Sommigen van deeze Steenen zyn zo helder doorfchynende, dat zy te Napels gefleepen , Het Cp) Cryflalli queedam, five Echinitat pellucidi Anglicani ex Silicum genere, vel Sphserici, vel ad dimidiatam Sphaeram quodammodo accedentes. Synops. Conchylio~ rnm. 1685. Tab. N. 106. (q) Het zelfde , bladz. 179. Chelidonü Minerales. WaIl, Syft. Min. I. p. 301. Sommigen houden die ook voor Verfteende Vifchtandjes :• zie 't I Stuk, bladz. 261. Het eene kan zo wel als 't andere plaats hebben. En dan zouden deeze laatften Chelidonü Animales zyn: zie Wall. Syft. Min. II. p. 558. (f) Itravels through Spain, Lond. 1780. p. 397.  Key-Steenen. 243 en voor Edele Steenen gedragen worden O). Het zelfde beeft omtrent de gedagte Engelfche en Schotfche plaats. Ik heb valfche Diamanten uit Oostindie gelcreegen , waar van eenigen ook daar toe behooren. Doch inzonderheid munten daar omtrent de Ceylonfche uit. Van dat Eiland heb ik niet alleen een menigte zeer kleine Keytjes, waaronder, behalve de onkleurige, van Robyn-, Smaragd, Saphier, Topaas en Chryfolieth-kleur zyn, en fommigen van eene hoekige of Kryftalachtige figuur:' maar ook grootere, inzonderheid die men Rook-Topaazen noemt. Ik heb een doorgezaagde Kwarts-Key van dien aart, met 'een weerichyn van de heerlykfte Paauwenftaart- Kleuren inwendig. Ik heb de Stukken van een andere, die zig heeft laaten klooven, met evenwydige gladde Vlakten, zeer effen en glanzig: terwyl de aan 't end afgefprongen brokjes Glas fnyden als een Diamant. Hier uit blykt, waarom de zodanigen onechte EdeIe Steenen genoemd worden. (4) Keyfteen, die verfpreid is, met een harde O) FerbBr Brieft aas Walfchlnnd. p. 173. f 4) Site* vagus, Cortice Marmoreo duro. Fragmen*is f'ubdiai'hards canescentibus. Syft. Nat. XII. Sp. 3. Silex cinereus. h. ïpestgoth. p. 73. Silex femipellucidtys cinereus. Wall. Syft. Min. I. p. 2t7 9* III. Deej.. III. Stuk. il. Afdeel. V. Hoofdstuk. KwartsKeizei, IV. Silex MarrnoreasMarmer»KeizeL  11. AfDEEL. V. HoorD- STUK. Marmer Keizel. V. machates. 244 K E I Z E L I C E OF de Marmerachtige Schors , «fe Brokken byna doorfchynende, grysachtig. Deeze te Mosfeberg in Westgothland voorkomende, hadt de gedaante der gewoone Keizelen, zegtLiNN^us, maar was grooter, half doorfchynende , bleek Afchgraauw, met ; de Brokken minder Schulpig , meer als die van Kwarts gehoekt, hebbende een harde witte, niet Meelige Schors. Zyn Ed. merkt aan, dat dezelve uit Krytig Marmer geboren zy. Hy vonkte evenwel aau 't Staalflag. Wy kunnen hier gevoeglyk die Marmerachtig witte Keizeis betrekken , welke zo dikwils onder de anderen voorkomen, en niettemin van eene Kwartzige natuur zyn. (5) Keyfteen, die verfpreid is , met eene 0kergeele Schors , ondoorzigtig, evemvydig bont geflreept. Gemeenlyk voert deeze den naam naar de plaats zyner afkomst , wordende Egyptifche Steen, of Egyptifche Keizel geheten. Om wat reden onze Ridder hem Hcemachates geby- naamd Cs) Silex vagus, Cortice Ochraceo, opacus, concentrico - variegatus- Syft. Nat. X11. Sp. 4. Silex opacus , variegatus, diverfis nitens coloribus, qüali piclus, darus. Wall. Syft. Min. I. p. 276. Achates fuscus Venulis nigris & figuris Dendriticis. Cronst. Min. §. 6x. Lapis iEgyptiacus. Vos. Min. 135.  Key-Steenen. 245 naamd hebbe, is duifter. Want eene Bloed: kleur, welke die benaaming fchynt aan teduiI den, heeft , zo min als de doorfchynendheid > welke de Achaaten geheel of ten deeze bezit;ten, daar in plaats. De bepaalingen, daar Ivan door de voornaamfte Mineralogiften gesgeven, zyn, gelyk men ziet, niet minder verïfchillende, dan de Steen zelf, doorgeflagen, ïvoorkomt. De Heer Wallerius tekent laan, dat 'er in Egypte Verfcheidenheden van Izyn: Vleefchkleurig met Hoomige Adertjes: Geelachtig met dergelyke en Bruin met bleeke Adertjes ; allen aan de Oevers van den Nyl vallende. Zie hier, hoe wy hem gewoonlyk aantreffen. Hy heeft een dikke , Schaalige, doorgaans geelachtig bruine Schors , zonder eenige doorfchynendheid , en is op de breuk , die Schulpswyze valt , gelyk in de meefte Keyfteenen , effen, met verwarde bruine , geele, Vleefchkleurige en zwarte Golfswyze Vlakken en Streepen , fomtyds met Boomachtige Teke- .ningen verfierd. Hy is zo hard als Achaat, en bevat veel Yzer, neemende een fchoonen . Glans aan door 't polyften ; zo dat van de Plaatjes, daar uit gezaagd, zeer fraaije Doo- j:,zen, tot Snuif- en Kook-Tabak, alsook andere Snuifteryën vervaardigd worden. Men 'ijwil dat de aartigheid van deezen Steer eerst in den jaare 1711, door den ReiziQ 3 ëeI JTL D&Bt. III. Stuk. II. Atmul. V. Hoofdstuk.Eqijptifthe Kèij,  11. AïDEEI V. Hoofdstuk. Egyptifcl. Plaat XXIX. Fig. 3- 246 KeizüUce of _ den Reiziger P » ul Lok as, in Opper -Egypte, aan de Oevers van den Nyl, ontdekt geworden zy. Gemeenlyk vindt men hem by «langwerpig ronde Stukken , als onze Straatkeijen, ongevaar een Vuist groot, die vaft buiten de indrukzels hebben van kleinere Steentjes, Zandkorrels en fomtyds van StrooHalmen ; waar uit, niet minder dan uit de figuur, b'ykbaar is, dat zy te vooren weeké Klompeh zyn geweest. Somtyds zyn ze vaa: binnen hol en deeze holligheid is, gelyk in de Achaat-Kogels , met kleine Kwarts-Kryiïaüen bekleed. Het plagt, gelyk de Hoogleeraar Vogel zegt, een zeldzaame en duure 5teen te zyn; maar voor twee of drie Jaai en werdt een geheel Vat vol daar van, uit deeze Stad, naar' Duitfchland gevoerd, en te Oberftein, aan de Grenzen van de Paltz en Twecbrugge, verwerkt tot gefleepene Plaaten , waar van men de fraaifte Koffertjes en Kistjes, die te bedenken zyn , famengefteld , en zo hier als eldersi wederom te koop geveild heeft. Onder het aan ftukken flaan van deeze Steenen, is in êél derzelven eene Natuurfpeeling voorgekomen w van de aartigfte foort: gelyk dezelve in 'FM 3, op Plaat XXIX, vertoond wordt. Ih: het bruine, naamelyk , 't v/elk het binnenftè I van deezen Steen beflaat, komt een Afbeelding te voorfchyn , welke men , met eenige 1 toe*:  K e v - S t e e n e n. *47 toegeeflykheid, voor het Borstftuk of Bovenlyf van een Bisfchop kan houden : terwyl daar onder zig , niet minder duidelyk, de Kop » en Vleugel voordoet van een Pappegaay. Op het daar af gefprongen Stuk, *t welk 'er op fluit, en dat ik ook heb , is byna de zelfde Vertooning. (6) Keyfteen , die verfpreid is, met een Okerachtige Schors , byna doorfchynende en , verward bont. Men vindt deezen, volgens L i n n m u s, op Sardinië en in Oostindie. Hy gelykt, zegt zyn Ed., naar den voorgaanden , door eene bruinroode Schors , zo dat het misfchien een loutere Verfcheidenheid zou kunnen zyn: maar de zelfftandigheid is Glasachtig als met verwarde Melkdraaden, doorfprengd met Bloedkleurige Stippen en Vlakjes. Door ik weet niet welk eene Overlevering heeft men dit voor 't Bloed van den Martelaar StephaHus gehouden. Somtyds loopt het roode tol groote Vlakken famen. Eigentlyk is dit een witachtige Kornalyn , " ' me rb) Silex vagus. Cortice Ochraceo , fubdiaphanus Jnito-v.iegatu, Syft. N», m Sp. aibescens punRis rubris. St.gnutes. ™^ ff' I. P. 286. Gemma divi Stephani. Cronst. M,n.§.6o. Q 4 ïlï. Dkbl. III- Stük' II. V. HoofDruK. VI. Silex lardus. Stevenssteen.  Ir. V. Hoon STUK. Steven Steen. PI. XXIX Fig. 4. t < 1 ( d p Knutici OI met roode Vlakjes: gelyk ik een Bloedroodert Steen, van aanmerkelyke grootte, heb: waar • m ag het gezegde alleenlyk tegen 't Licht r- openbaart: maar fommigen betrekken hier ook een voozen Kalkfteen, die op zyne Opper, vlakte met roode Vlakken is getekend; even of er Bloed op gefmeerd ware. Hy s zeer jwjar, Iaat zig poIvilcn, en ^ J e« Stukken van verfcheiderley pootteen! den Men treft hem, byMasfel in by Strehtz ,n 't Mecklenburgfe, en in re deelen van dat Hertogdom; als ookTv IZtrT^^^ W0«»™elykby dl ? -^nV doorgezaagde en gefleepene Key uit den Rhvn by Shngen, zes Uuren van Bazel in ƒ afgebeeld. De Steen heeft een L kff 4' Schors en is van binnen witf^t »n den rand, byna eveuwy^ L ^ rins Afchgraauw zyn. In 'cïZ/ ^"'S*J twee Figuuren!d.men * ^^f8 Uuts zou kunnen v^keiSc^t Je met roode Randen of Zoomen, Se ui -memgte Bloedroode Vlakjes befta ^g ' k het geele dus ook zeer fyn is ee/Knn-S -lykf zyn, komen deeze Vlakjes en Sri» en veel biykbaarer voor 't gézip. P' Cz)  K E ï ■ S T E ï H ï K, 249 (7) Keyfteen , die verfpreid is , door Straalbuiging en Straalbreeking van Kleur veranderende. Volgens het Bericht van Plinius waren de Opaalen ten zynen tydein zo veel achting, dat men de Smaragden flegts hooger fchatte. Men achtteze alleen uit Indie herkomftig te zyn, en geloofde, dat haar Glans die van den Karbonkel in fynheid overtrof. Zy fpeelden met de paarfche Amethyst- en groene Smaragd - Kleur, in eene onverbeeldelyke mengeling. Eenigen vergeleeken derzelver Gloed met de Vlam van brandende Zwavel of Olie. Men vondt 'er, zegt hy, die de grootte hadden van een Hazelnoot. Zodanig was die voornaame, welke de Raadsheer Nonius bezat, zynde de Paideros der Grieken en de San ge. non der Indiaanen Behalve deeze, welken hy als de Echte Opaalen fchynt aan te merken , (7) Silex vagus, refleftione et refracHone varians. Syft. Nat. XII. Sp. 6. Achates fere petlucïdu's, Colores fub reflexione et refiaftione varians. Opalus. Wall. Syft. Min. I. p. 293. Opalus receptus, albus. Cronst, Min. §. 56. (8. Opalus Nonnii. Plin. Hifi. Nat. Libr. XXXVII. Cap. 6. p. 736. Hasselq. It. 508. Cronst. Min. §. 56, i. Opalus Colore Olivari, reflexione ruber. Wall. Sp. 6. 5,. Pfeudo - Opalus. Oculus Cati. Cronst, Min. §. 56, 3. Achates plus minus opacus &c. Wall. 'Sp. 20. p. 295. Lapis Elementaris. Just. Min. 383. g Oculus Mundi. Achates Unguium Colore &c. Wall Sp. 21» p. 2g6. Q 5 III. Deel; III. Stuk. x II, Afdebl. V. Hooïd- TUK. Vil Silex tpalus. Opaal.  250 Keizelige op ü. Afdeel. , V. Hoofdstuk. Opaal. i i < < i ken, vielen 'er in Egypte, Arabie en de flegtften in Pontus of Klein Alle; als ook in Ga-latie en op Cyprus, hebbende v el de aangenaame fpeeling van den Opaal, maar veel flaauwer en alleenlyk in 'c Koperkleurige < n paarfche, zonder groen. Die een roode Wynkleur hadden, werden voor de besten gehouden, en de Echte Opaal verfpreide zyne Kleur naar alle kanten, zelfs met een weerfchyn op de Vingeren ,• terwyl die fchittering en verandering van Kleur geen plaats hadt in de Valfchen , die ten zynen tyde reeds, in Indie, van Glas werden nagemaakt. Hier uit is 't duifter, of Plinius den Witten gekend hebben , die thans gemeenlyk den naam van Opaal voert, wordende ook wel Element/leen genoemd, wegens zyne veelerley veranderingen van Kleur. De Italiaanen heeten hem Girafole of Scambia en de Duitfchers IVeefe; dat fommigen van 'tGriekIche woord Paideros, als een beminde Jongen , afleiden ; doch mooglyk alleen ziet op 3e verfcheiderley Kleuren , door welken de Weeskinderen , op veele plaatfen , aan hun Sewaad onderfcheiden worden. Immers het s bekend, dat zekere Ooftindifche Zaaden , lie zwart en rood zyn, alleen om deeze reien , by ons, den naam voeren van Weeswontjes (s). Men CO Zie Nat. Hifl. II. D. V. Stuk , bl, 437.  Key-Steenen. 251 - Men.vindt den Opaal tegenwoordig aller, fchoonst,eenige Mylen van Eperies, in Op- ' per - Hongarie , naar het Karpathifche Ge-s, bergte toe, in eene Heerlykheid Pecklin ge naamd, tot welke het Dorp Czernizka behoort, waar by eigentlyk het Opaal-Gebergte is Aldaar komen zy, onder des Aardryks Oppervlakte, in hunne Matrix voor, welke zig over den geheelen Berg fchynt uit te ftrckken. Deeze Matrix is een Bedding van geelachtig, graauw, Kley-aartig, Zandig Gefteente , van aanmerkelyke dikte, waar van de brokken by 't omploegen der Akkeren voor den dag komen, en dus worden die Steenen van het Landvolk heimely k verkogt (t). De vermaarde Reiziger Ta ver nier verzekert , dat de Opaalen niet dan in Hongane gevonden worden, en de kundige Heer Brückmann, van de fchoonfte Soorten der Hongarifeh'e Opaalen eenigen bekomen hebbende, kwam tot de gedagten , of 'er wel ooit wee zentlyke Opaalen in 't Ooften zyn verzameld: te meer , alzo men met zekerheid, zegt zyt Pd aldaar geen plaats weet op te geeven daar' menze zou vinden. De Heer Waixe rius, niettemin, ftelt wel duidelyk derzelve afkomst van Ceylon : zo dat hem die heer lyk (,_) BrHckmakh Betrage V) Abhmidl. wn EMJleimn. 1773. p. 246. [60 Këizelige of tige Veldfpaath vindt, die ook, gefleepen zynde , zogenaamde Kat-Oogen uitlevert; gelyk ik daar van heb, zo wel als van de Ceylonfche bruïngeele,, die de fraaiften zyn, 5m dat zy mee een Vuurigen Gloed fpeelen, ;n van de witachtigen , naar 't groene trekcende, ook zeer levendig van Glans. Voorts comen 'er zwarte, witte, groenachtige, graauw tve, Goudgeeleen van andere Kleuren,voor. Blaauwen vindt men , die Spaathachtig en minder hard zyn dan de voorgemelden. Van de zwarten hadt gedagte Heer 'er één , met eenen rood- en blaauwachtigen weerfchyn. Ik heb 'er ook, die roodachtig zien, met een glans van Geel. Zelden vallende Kat-Oogen zeer groot. De Heer Brückmann bezat een donker bruinen , met witgraauwen Glans , byna anderhalf Duim in middellyn , en ongevaar een half Duim hoog. Ook hadt hy 'er één gezien, die uit een Vuurige Boog een witachtig geel Licht verfpreidde: zo dat dezelve, door den Verkooper , voor een Karbonkel gehouden werdt. Deeze was ongevaar een Duim lang, drie vierde Duims breed, en zou niet onder de duizend Dukaaten verkogt worden (b). Waarfchynlyk is dit een zogenaamde Zonnefteen geweest, in 't Franfch Pierre de Soleil ge-  Key-Steenen. a6i genaamd, de Mitrax der Perfiaanen, waarvan hem de Naturaliën- Handelaar Danz van Rudolftadt, één vertoond hadt, de grootte hebbende van een Boontje , met een geel bruine Goudkleurige, fehemereride Glans. Mooglyk ïs dit die geweest, welken gezegde Koopmar van my hadt ingeruild. Hy eifchte daarvoor, van gezegden Heer Brückmann, honderd Daalders. Deeze hieldt hem ook voor Veldfpaath , en merkt aan, dat hy, ten opzigt van de zelfftandigheid , best by Goudglimmer of Katten-Goud vcrgeleeken kan worden. Men hadt 'er twee fchoone groote ftukken van, in de Keizerlyke Verzameling te Weenen. Hy bezat 'er zelf die in 't Zilverkleurige fpeelden, en by Potsdam zouden gevonden zyn: waarfchynlyk overeenkomende met die der Saxifche Veldfpaath , voorgemeld (c). Van den regten Zonnefteen heeft de Wel. Ed. Heer Christ. P. Meijer, alhier, een zo grooten, als ik nooit meer heb gezien. Deeze Steenen worden van de Franfchen Girafil genoemd ; terwyl men verkeerdelyk aan dezelven den naam van Avanturine geeft, die eigentlyk aan den zogenaamden Goudfieen, een Compofitie van Glas, welke helder bruinrood is en vol Goudkleurige Stippen, toebei , boort, (c) Beutrage 1773, p. 1C7. R 3 III. Deel. III. Stuk. II. Afdeel. V. Hoofd» stuk. Zonne* /leen, Avanturine of Goudfteen.  p AïDEEL. V. Hoofdstuk. ■Avantï, ri»,- Walt Opaal. 202 .KïlZIUGI OF hoort. Wact deeze by toeval uitgevonden zynde, kreeg den naam Avanturlno by de Italiaanen. Naar dien Glasvloed voeren de Stee- . nen , met Goudkleurige Stippen , welke natuurlyk voorkomen ,' den naam van Avanturines; gelyk men dus by Davila ee-n zeer fchoone Orientaalfche, in een Ring gevat, en een die groen van Grond was, met Goud en Zilverkleurige Stippen, als ook een witkleurige Opaal met Zilverachtige Stippen, die hy Argentine tytelt, aangetekend vindt Qd). Hy hadt 'er ook zwart van Grond , met Goudkleurige Stippen. Ik heb thans zo ruuw als gefleepen, Steenen van dien aart, welke uit Spanje afkomftig zyn, bekomen'; waar van de één, ovaal, onder plat en boven verhevenrond, anderhalf Duim lang en een Duimbreed, zo zeer naar dengemaakten Gouddeen gelykr, dat men hem 'er niet van onderfcheiden kan, dan doordien hy Glas fnydt als een Diamant: 't welk bewyst, dat het geen gegooten Glas en zy. De ander is een bleek roode Keizelachtige Steen, met Zilverkleurige Stipjes. a» Hier moet ik fpreeken van den Wafch-Opaal, een nieuwlings ontdekte Steenfoort, welke men , by Wallerius zelfs , niet gemeld vindt. Sommigen noemen hem Harst- of Pekfteen , doch hy moet zeer wel onderfcheiden wor- C<0 Catatog. rai/. Tom. 11.>. i?g.  Key-Steenen. 263 worden , van die grove Saxifche , hier voor tot de Talkfoorten betrokken. Hy komt in hardheid en uiterlyk aanzien met de Opaalen J overeen, en is half doorfchynende , maar heeft geen weerfchyn. De zelfftandigheid ge-O lykt byzonder naar Harst,en ziet Glasachtig , Vetcig op de Breuk, geevende aan 't Staalflag weinig vonken. Ook laat hy zig ligt afvylen, en is met eene witte Kleijige Korst overtoogen. Zodanig valt hy op de Karpathifche Bergen, zeer helder en fyn: ook in Silezie en by Leizersdorf in Saxen. De Hongarifche, die ik heb , is hoog geel. In Saxen komt hy groenachtig en roodachtig voor , welken ik ook bezit. Van de ,Faroe-Eilanden heb ik deezen Wafch - Opaal van drieërley Kleur, bruin, rood en wit. Somtyds ftrekt hy tot de Matrix van andere Opaalen. De Heer Lïnnmvs betrekt hier, nietten onregte, het Werelds Oog (Oculus Mundi,)( dat zyne geboorte of bekendwording aan de Opaalen voornaamelyk is verfchuldigd. De Heer Wallerius hadt hetzelve genoemd, Achaat van Nagelen-Kleur, in de Lucht ondoorfchynende, in f Water doorzigtig (e). Zyn Ed. befchryft het, als geelachtig graauw van Kleur, den Onyx niet ongelyk; (waar aan hy echter, met («) Achates Unguium Colore, in Aè're opacus, in Aqua pellucens. Syft. Min. I. p. 296. R 4 111. Deel. lil. Stuk. II. Vfdeel. V. loCFDUK. IFafchoaat. Werelds-  n. Afdeel V. Hoofdstuk. Maanfteen. a64 Keizel ióe op met reden , zodanige Kletir niet toegefchreeven hadt:) in de Lugt ondoorfchynende,weinig hard , zig glanzig hatende polyften; maar in koud Water doorfchynende, met eene roode , geele , Barnfteenachtige Kleur. De afkomst fielt hy (waarfchynlyk in navolging van onzen Ridder, die echter zulks van de Opaalen in 't algemeen gezegd hadt;) uit Ooftindie, Arabie, Egypte. Onder de benaaming van Werelds ■ Oog, welken 'er eenige Steenhandelaars aan gegeven hebben, zegt de Heer Brückmann (ƒ), heeft men eene Opaalfoort, welke, tegen 't Licht gehouden , Glasachtig uit den witten ziet. Naar dat menze dan omdraait, heeft de ééne Soort eenen witachtigen , levendigen , Paarlemoerigen ; de andere een aangenaamen hemelfchblaauwen weerfchyn of glans. Ook in 't donker fchemeren deeze Steenen eenigermaatc. Zy gelyken ten deele de witte Kei. zelige Kat - Oogen , doch hebben , op verre naa, derzelver hardheid niet, maarflegts die der Opaalen. Haare fchemering openbaart zig het levendigfte, wanneer zy als een afgeronde Kegel zyn gefteepen. Misfchien fpreekt Davila van deeze Opaal-Soort (g), wanneer hy fommigen Oriëntaalfche en Occidentaal» (ƒ) Beyhrage, 17-S. p. 529. (g) Catalag. raifamif, Tom. II. p. i75. N. 402 ; doch hy fchyntze te verwarren met den. Zonnefteeu,  Key-Steenen. a6y taalfche Maanfteenen tytelt, enz. Veel eigener kan men dien naam daar aan toeleggen ; alzo de eerstgemelde thans een andere betenis heeft. Hoewel, men vindt ook Maanfteenen, die geheel doorfchynend zonder Kleur, met eenen weerfchyn fpeelen , als van de Volle Maan. Zodanig één heb ik van een Ceylonfch Keizeltje, door afflypen, bekomen. Geheel andere Steenen zyn het , die men thans Werelds-Oogen noemt, en al anderhalve Eeuw dus genoemd beeft, gelyk door my in een Vertoog daar over, onlangs, is aangetoond (Ji), Dezelven zyn , naamelyk, droog in de Lugt, ondoorfchynende, maar worden doorzigtig in 't Water: gelyk de Heer Wallerius, uit de Waarneemingen van den Heer Quist, aanduidt. Daarom noemt menze Veranderlyke Steenen , en alle de genen, die deeze eigenfchap bezitten, worden thans onder den naam van Oculus Mundi begreepen. Daar zyn wel Opaalen , die droog zynde met de heerlykfte Kleuren fpeelen, en in 't Water doorfchynend worden, met eene zeer fchoone , donker roode , Robynkleur. Anderen , wier Kleuren in 't Water veel levendiger worden; 't welk eenigermaate plaats heeft in alle Opaalen. Maar de gemelde fchynen,door een foort (h) Verhandel, der Hotl. Maatfchappye te Haarlem, XX. Deels I. Stuk. 1781. V- 3". R * IH. Dksl. III. Stuk. Afdeel. V. Hooïd- TUK. Maanleen.  11. Afdeel. V. Hoofdstuk.WereldsOog. Verandertykefiieen. PJ.XXIX. Fig' 5- i (j) Beijtrage, als boven, p. 239. 66 Keizelige of foort van verweering , tot dien Haat gebragt te zyn, dat zy het Water intrekken: gelyk men ook, volgens de aanmerking vandeaHeer DeliuSj de Werelds - Oogen altoos ligter bevindt dan de Opaalen. In de WereldsOogen zelf, evenwel, fchynt, zo Brückmann betoogt, die verweering geenszins plaats te hebben: zy blyven in de zelfde Maat, en altoos tot de Proefneemingen bekwaam ; tenzy, wanneer menze in Olie gelegd heeft: tvant dan werkt 'er het Water niet meer op (/). De genen , die thans het meeste gerucht maaken , hoewel nog zeer zeldzaam zynde , komen veelal van de Korst der Yslandllhe en Faroefche Opaalen en Ohalcedoon : hoewel men ze ook van het Zwoord der Serpentynfteenen , Spek- en Nierenfteenen , kan vervaardigen. Ik heb van de mynen, en van derzelver verandering,uitvoerig berigt gegeven, en tevens gemeld van een ronden Opaal van 't Eiland Faroe , die. bruinrood van Kleur, als een Oog gefleepen is , en in 't midden een svitte Plek heeft als de Staar, welke in 't Wa:er geheel verdwynt en doorfchynend wordt. Van een zcdanigtn Veranderleken Steen, in :en Ring gezet, die ten deele helder Opaal is met Doornachtige figuurtjes , ten deele nog de  Key-Steenen. 267 de witachtig ondoorfchynende Korstdeelen heeft, welke in 't Water geheel uoorfchynend worden , uitHongarie, geef ik hier de Afbeelding, in Fig. 5, op Plaat XXIX. Den verwonderlyken Achaat-Sceen, myner Verzameling, die, droog zynde, witachtig en, buiten eenige blaauwe Streepen, geheel ondoorfchynende is, heb ik in zyne Veranderingen naauwkeurig in Plaat voorgefteld, en omftandigbe. fchreeven (k). Hy wordt, naamelyk, in he! Water geheel blaauwachtig geel doorfchynen de tegen 't Licht, en dan wederom opciroo gende, maakt het Witte, allengs daar op b| uitbreidende , zeer aartige Vertooningen. De wyl deeze Steen , zo wel als myne anderen geene Luchtbelletjes uitwerpt onder't indrin gen van 't Water; zo komt de reden der dooi fchynendwording , welke de Heer Walle r 1 v s opgeeft, in 't algemeen my niet aar neemelyk voor. (8) Keyfteen die verfpreid is en Laagswy verfcheidelyk gekleurd. De (T) Verhand, der Maatfch. als boven , alwaar men de verklaaring der Plaat, Fig. i, by misttelling lee: doorfchynende , in plaats van ondoorfchynende. (8j) silex vagus Stratis diveilicoloribus. Syft. Nat. X Sp. 7. Achates vix femipellucidus , Fasciis aut Str: diverfe coloratis ornatus. Wall. Syft. Min. I. p. a Sp. 129. Onyx Authnrum. Onychium Worm. Less Camehuja. Memphites. Cïionst. Min. 57. Baum. it L p. 253. III. Deel. III. Stuk. 11 AfDEEl, V. Hooin- tuk. Veranderlyke Steen, y> VIII- Silex n Onyx. Onyx. in t. [I. itis 89. iK. K  268 KïIZILIGI OP 11. Afdeel. V. Hoofd stuk. Onyx. ( t 1 I d Den Ouden is, onder den naam van Onyx en Sardonyx, een Steen bekend geweest, die by de Romeinen in veel achtinge was. Plinius fpreekt daar van zeer omftandig, en maakt gewag van het verfchil der Indifche en Arabifche. De Onyx wordt dus genoemd wegens de Nagelachtige Kleur, zo fommigen willen, of misfchien ook daar van, dat dezelve , in zyn Gefteente , de figuur van 't Maantje , dat aan den Wortel der Menfchen Nagelen is, dikwils uitdrukt. De Onyx, naamelyk, was wit en byna doorfchynende, met Melkachtige Aderen of Banden. Wanneer zig een Vleefchkleurig rood, of Honigachtig bruingeel Gefteente daar onder mengde, dan noemde menze Sardonyx. De Italiaanen geeven aan beiden den naam van Nieolo of Camekuja, in 't Franfch Camaijeu, en de Steenen, daar van gefneeden , noemenze Cameo, de Franfchen Camées. Die ronde Oogen hebben , werden Memphites geheten, naar de afkomst, zomen tvil, van de Stad Memphis in Egypte. Deeze loemt men thans gemeenlyk Onyx Sardonyx , jm dat hier het eene Gefteente als in het an* lere is vervat: terwyl men anders dikwils het :ene zonder het andere heeft. De Chineezen ;eeven 'er den naam van Jou of Jok aan: wy oemen ze dikwils Oogfteenen. Men vindt ze beiden in de Oofterfche Lanen , voornaamelyk op 't Eiland Borneo en aan  Ket - Steeken. 269 ■jen aan de Kust van Koromandel. In Siberië, i Bohème en Silezie, ja in het Tweebrugfe,ko1 men ook fomtyds Onyxen voor. Meest val-s llen zy los, by enkelde ftukken en brokken, | of ook verfcheide by elkander, zelden Laags. | wyze in andere Steenen, en dikwils KeizelachI tig aan Rivieren, fomtyds vry groot (/)• De ij geftalte is zelden bepaald, doch aan de Tom] ftroom in Siberië vindt menze van figuur als j holle Kogels , met eene Kern van Berg-Kryi ftal of Amethyst. Zy zyn niet minder hard ] dan de Kat-Oogen, weerftaan de Vyl, en neemen een fchoonen Glans door 't polyften aan. De zwaarte is tot die van Water als ruim twee en een half tot één : zo dat zy zwaarder dan de witte Opaalen zyn en ligter dan de zwarte of blaauwachtige. Zy hebben eene Melkachtige doorfchynendheid, minder dan die van de Chalcedoon, waar mede zy dikwils verward worden en fomtyds Laagswyze gemengd voorkomen. De minst doorfchynende zyndezwaarfften. Schielyk in 't Vuur gebragt, fpringen zy aan ftukken en verliezen door Gloeijing haare Kleur , zynde ook met Borax niet ligt fmeltbaar. De Onyx vertoont zig Bladerig, maar laat zigi (0 Onyx maximus eft, adeo ut Indi Leaorum Pedes ex eo tornent. Pselujs A Lep. virtut. per Ber- NARD. p. 25. III. Deel, III.^Stuk, 11. ArnsEi. V- HOQFD- Onyx. Onyx üardolyx. P1.XXIX. Fig. 6.  n Afdeul, V. Hoofdstuk. . Onyx. i I 1 ï X 070 Keizelioe of zig niet fplyten gelyk de Leyfteen. Wegens de verandering der Kleuren wordt zy van de Oofterfche Volken hoog gefchat. Men heeft 'er van ouds Vaten van gemaakt, die zeer fraay met Wapens. Beelden en Ornamenten in verheven Werk , gefneeden waren ; gelyk dit nog heden gefchiedt, ten opzigt van de voorgemelde Steenen, die men Cameös in Italië noemt: waar toe de Onyx Sardonyx gebruikt wordt. Alsdan weeten de Konftenaars den Grond van 't eene, de Beeldtenis of het By werk van 't andere Gefteente te neemen , zelfs zodanig , dat de veranderingen van Kleur in het Voorwerp , of in 't Gewaad, daar door ten levcndigfte worden nagebootst. Dit kan gefchieden, wanneer de Steen ryk is in Kleuren, geLyk die echte Orientaalfche Eyvormige myaer Verzameling, hier in Fig. 6, op Plaat iXlX, Natuurlyker grootte afgebeeld. Dee- ! se beftaat gedeeltelyk uit eene Marmerachtige witte, gedeeltelyk uit een bleekblaauweOnyx af Chalcedoon , doormcngd met bruinachtig . sn helder geele Sardonyx. Ik heb nog een deinere , van dergelyke figuur , geheel uit 3laauwachtiged00rfchyner.de Onyx en zwaretchtige Sardonyx met roode Randen, famenjefteld. Door Konst weet menze na te maken van Glas, doch het bedrog is voor een [enner ligt te ontdekken. Het flimfte is, ranneer zy zodanige Steenen uit verfcheide echte  Key - Steewen. 271 echte Stukken , Chalcedoon , Onyx , Jaspis Achaat , famengelymd hebben: maar dan kan men die door Hitte fomtyds van elkander fcheiden. Plinius gaf den naam van Onyx ofs Onychites aan eene Orientaalfche fchoone Marmer-, Soort, van welke Doozen en Potjes tot bewaaring van kostelyke Zalven vervaardigd werden. De Dekzels van fommige Conchyliën zyn ook wel Onyx genoemd geweest , wegens de figuur. Men heeft al van ouds ook Came'ós gemaakt van Schulpen, die zeer fraay zyn en natuurlyk een Hoofd of Borstftuk vóórhellen; gelykende zo zeer naar Onyx, dat zy dikwils niet dan met de Vyl of door Sterkwater daar van te onderfcheiden zyn. Hier van zou men misfchien den Italiaanfchen naam, die veel naar Chama zweemt, kunnen afleiden (jn). Die Steenen , waar in de Onyx of Sardonyx niet Laagswyze; maar by Kringetjes of Cirkelronde Vlakjes voorkomt, worden Oog. fteenen , in 't Hoogduitfch Augenfleinen geheten. Eenige Autheuren noemenze, oneigentlyk , Kat-Oogen', want zy hebben geen weerfchyn. De Italiaanen , evenwel , tytelenze in 't algemeen, Ochi di Gatti. Derzelver Belochio of Oculus Belt, gemeenlyk Bellokel genaamd i f>j) Brückmann. Beytmge van Eifclileinett. 1778'. P» III. Deel. III. Stuk. II. Afdeel, V. H00FD- ruK. Onyx; Oogftee tien.  ii. Afdeei v. Hoofdstuk. Oogfleen. \ I i i i i i ë ti n g K h th 272 Keizelige of naamd, hebbende in twee of drie witte Ringen een zwarten Oogappel, met eenen Goudglans in 't midden, is een dervoornaamften. In 't Griekfch heeft men 'er Naamen aan gegeven , naar de gedaante van het Oog, dat zy ^voorfielden: 't welk of -naar eens Menfchen, eens Wolven of een Geiten-Oog geleek. Wanneer het zwarte middelpunt omringd was met een roode Kring of roode Vlakjes, dan werdt de Steen Erythrophthalmus getyteld. Voorts werden zy naar het getal der Oogen, één , twee of drie, in monophthalmus , diophthalmm, triophthahnus, onderfcheiden. Sommigen voeden hier den Brilknfleen by, wanneer de twee ;rootere Oogen door een kleiner zodanig fanengevoegd zyn , dat zy als een Bril veroonen. Men kan die benaamingen nog hedendaags ;ebruiken: want de Verfcheidenheid der Oogteenen, die men uit Oostindie bekomt, is ;root. Zy worden gefneeden uit Keizelachtie Steenen, waarin zig, by 't affjypen, eenie zodanige Ringetjes of Oogjes openbaaren, elyk ik zodanigen, die van buiten groenachg is, uit het Tweebrugfe heb. Dat zy noiet zo veel moeite in de Ooflerfche Landen ïzogt zouden worden, in 't midden van lippen; gelyk Rumphius van China vermlt, is niet te denken. Men ftelt'er ook ans zulk eene voortreffelykheid niet in, als hy  KEY'STEENEN- *73 ïsy van dien Chineefchen meldt (ti), die mooglyk een Kat-Oog of Zonnefteen zal geweest zyn van uitneemende grootte. In 't algemeen zyn de Oogfteenen tweeder-" ley ; naamelyk met donkerer Oogen op een1 wirachtigen Grond, of met witte Oogen op een donkerer Grond. De witachtige Grond is niet altoos Onyx, en de donkerer Grond niet altoos Sardonyx : hoewel dit dikwils plaats heeft. Men vindt Oogjes van Onyx of Sardonyx fomwylen in een Gefteente van Kryftal of Achaat. Ook maakt de Karneool fomtyds het Oogje uit in een Onyx of Sardonyx. De Oogjes zyn of enkele ronde Plekjes van meer of minder grootte , of geringd en dus in Kringetjes ftaande, die fomtyds meer dan eens verdubbeld zyn ; gelyk in die van Fig. 7, welke zeer wel een Oogappel voorftelt, omdat de bruine Plek, in 't midden, doorfchynend is. Het bruine in dit Steentje is Sardonyx, het witte Onyx. Anderszins vertoonen de meefte een blinden Oogappel, gelyk met de Staar in 't Oog; als die helder roode, van Fig. 8, welke in 't midden een geelen Oogappel heeft , in witte Kringen ftaande. Zo heb ik uit Hongarie dergelyken, die geheel ondoorfchynend wit zyn, met Kringetjes van ^Sardonyx , zeer net bepaald , als in Fig. 9 : ter- (m) Ambonfe Rariteiikamer. XLI. Hoofdfiuk, s IIL Der*. III. Stuk. 11 V. HooïBTUK. Verfchil- sndhe- len. 31.XXIX. Ftg. 7,8. ? , 10, XI, :z.  h. Afdeel V. Hoofdstuk. Oogfleer, Sardonyx.FI.XXIX Fig-13. CO Gen. II. vs. is. 274 Keuelige of terwyl Fig. 10 een Oogfteen Voorftelt van ' geele Kwarts, met ten minften vyf Oogjes * waar van drie zodanig' farnengevoegd zyn , .dat zy eenigermaate een Bril vertoonen. Meer echter en duidelyker heeft zulks plaats in de twee- of drie - Oogige van Fig. 1 r , wiens Oogjes geheel wit en ongeringd in bruine Sardonyx ftaan. Voorts komen ook die Steenen hier in aanmerking, waar de donker bruine en byna zwart Honigkleurige Sardonyx mee een witte Band overdwars doortoogen is, als in Fig. 12, 't welk alleen lyk afhangt van de manier , op welke zy uit het Gefteente zyn gefneeden. De zodanigen hebben ook hunne afkomst uit Oostindie. De overige Verfcheidenheden, die ik van deeze Steenen heb,gaa ik voorby , om niet te veel uit te weiden. Nog kortelyk moet ik van den Sardonyxsteen in 't byzonder fpreeken. Hy komt wel meest met den Onyx gepaard, doch ook op zig zelve alleen voor. Men vindt 'er al vroegtydig van gewaagd (0), en hy kwam in de Borstlap van Aaron; hoewel fommigen dien voor een Onyx houden. In 't Vuur fpringt hy gelyk dezelve, en verliest 'tr niet alleen zyne doorfchynendheid , maar ook zyne Kleur. De Heer Wallerius maakt 'er een byzondere Soort van, welke hy bepaalt als een Achaat  SE Y. S'T EENE», 275 Achaat, die half doorfchynende en gewolkt is, met Streepen, Aderen of Vlakken , die rood- of zwartachtig zyn (p). Hy is uit, Chalcedoon en Karneool zodanig famengefteld, dat de laatfte donkere of heldere Vlakken in de eerfte maakt, met allerleye Wolk* achtige vermengingen, zo dat dikwils de een van de andere niet is te onderfcheiden. De Kleur is dikwils bruin, dikwils geel, veel. tyds bruingeel, en altoos fraay door 't polyften. Hoe dat hy fomtyds geftreept en gebandeerd voorkome, blykt uit dat fierlyke Eyvormige Steentje van Fig. 13 , hebbende een volmaakte bruingeele Honigkleur. Men vindt hem in Japan en elders in Ooftindie, in Arabie , Arrnem'e en Klein Alle , als ook in Saxen, Bohemen en Silezie. Hy moet in vry groote Stukken voorkomen , alzo men 'er aanzienlyke Koppen , Schaaltjes en Drinkbekers van maakt, die altoos een fraaije Vertooning hebben door haaren Glans en K'eur. Men heeft hem ook, doch zeer onvolkomen , nagemaakt. De Orientaalfche valt, gelyk doorgaans, veel fchooner dan de Europifche. (0) Key- (p) Achates femipeltaciflus, nebulofüs, Stratïs, Venis vel Maculis donatus rubentibus aut nigrescenribus. Sijft. Min. I, p. 291. Sp. 130. S * III. Dm, III. Stuk. II. Afoteï» V. HooFBtuk. Sardonyx^  11. Afdeei V. Hoofdstuk. IX. Silex Cka, cedomus. Chal« doon. 276 Keizelice of (9) Keyfteen die verfpreid is, byna doorfchynende, van Hoornachtige kleur. Deeze, in Vrankryk Casfidoine genaamd, .wordt van fommigen onder de Onyxen geteld, naar welken hy veel gelykt: van ande"ren onder de Hoornfteenen. Men vindt hem op Ysland, in Siberië, aan den Nyl, in Tartarie, Hongarie, Bohème, Silezie, Saxen en andere deelen van Duitfchland; ook in het Tweebrugfe , by Uzenbach , en voornaamelyk in Italië, gelyk in 't Hertogdom Toskanen en in Piemont by Baudisfe. Veeltyds komt hy geheel los , by hoekige Stukken , dikwils by onvolmaakte Kogels voor; fomtyds by Schyven of f.aagswyze in ander Gefteente , gelyk in Spekfteen-Aarde en ook wel jn witte Kley. Somwylen vertoont hy zig als een Dropfteen , of zo knobbelig als een Glaskop, of met eene Oppervlakte,die Golfswyze uitgezet is, of bekleedt andere Steenen. 't Gebeurt ook wel, dat hy in Karneool is ingeflootcn, of aan rooden Jaspis vastgegroeid, of zig aangezet heeft op Bloedfteen. Eenige vreemde zaaken komen fomtyds daar ingefloo- ten (9) Silex vagus, fubdjaphanus , Cornei coloris, concentrice varius. Suft. Nat. Sp. 8. Achates vix pellucidus nebulofus, Colore grifeo mixtus. Wall. Syll. Min, 1. p. 287. Sp. 128. Chalcedonius. Cronst. Min, §, 55. Bauih. Min. I. p. 252.  Key-Steenen. 277 sen voor ; gelyk ik dus fraaije Stukken Yslandfche witte, als ook doorfchynende Chalcedoon heb , met groen Mos zeer zigtbaar daar in begroeid. Somtyds is 'erKryt, Kwarts of Kryftal, zeer fyn ingefprengd, verwonende zig, na dat de Steen gefleepen is, als Sterretjes. Infekten , enz By Regenftein komen 'er Schroefhoorentjes en op den Asfeburg , by Brunswyk, Koraal en en Hout verfteend in voor. Van tnynen Chalcedoonmet Water daar in; als ook van dien AmethyftKogel , met eene buiten-Korst van blaauw Chilcedoon, insgelyks Water bevattende, heb ik reeds gefproken (q). De Chalcedoon onderfcheidt zig van den Ónvx, niet alleen door minder hardheid,hoe. wel hy Vuur Haat en Glas fnydt, harder zynde dan Achaat; maar ook en wel inzonderheid , daar door, dat hy doorgaans egaal ge« kleurd is, of ongekleurd , zonder Laagen. Hierom is 'tnaauwlyks te begrypen, wat onze Ridder zeggen wil, wanneer hy denzeiven bepaald concentrke var'ms , dat meer zou pasfen op de Kringetjes derOogfteenen.Zou zyn Éd. 'er die ook mede bedoeld hebben; alzo hy in de bepaaling der Onyxen alleenlyk van Laagen fpreekt? Ik wil niet ontkennen. dat (~q) Nat. Hi/t. III. D. II. Stuk, bladz, 212. c S 3 III. Deel. III. Stuk. II. Afdeel. V. Hoofdstuk. Ohalvcioon%  tl AlDBEt V. HooïD- STOK. Chalet' d.oon,. Blaauwe- Cliake» doon. 4/8; Keizeligb of dat hy fomtyds met Streepen en Vlakken voorkome , inzonderheid gefleepen en verarbeid zynde, als wanneer ihy ook fraaije Werkftukken uitlevert: maar die evenwydigheid der Laagen en Kringen , welke in de Onyx plaats heeft , bezit hy zelden. Van buiten is hy gemeenlyk oneffen, en valt fomtyds als de Rivier- Keizels. Hy is niet volkomen doorfchynende, maar Nevelachtig,gelyk zeer verdunde Melk, of als de Waafem van Water, fpeelende doorgaans in 't witte of graauwe. Niettemin komt hy van veelerley Kleuren voor. Hier onder munt uit de Blaauwaehtige of Regenboog - Chakedoon (Iris Chalcedonica), die naar den Saxifchen Opaal gelykt, fpeelende, wanneer hy verhevenrond is gefleepen, uit den graauwen in de blaauwaehtige, geele of Violette Kleur. Men vindt hem op Ceylon, in Siberië, Hongarie, als ook in Saxen en op Ysland, daar hy dikwils Stalaciitifch voorkomt; op Faroe by lange ftevige Cylinders of met donkere Melkwitte Kringen. Ik heb blaauwe Chalcedoon van Oberftein in eene Keizelige geftalte. Aldaar vindt men ook een Bruinachtige, die niets fraais heeft. Roodachtig in 't paarfche fpeelende , en geelachtig, als ook uit den graauwen groen , komt hy op de Faroe-Eilanden voor. Gemeenst is de Witachtige of Paarlemoerkleurige , die fomtyds met donkere Streepen en Vlakken is gewolkt.. Het Mos  Key - Steenen. 279 Mos is, in myn gefleepene blaauwachtig wit te Chalcedoon van Ysland , in een helder doorfchynend Gefteente vervat. Byzonderlyk moeten wy hier acht geeveh op den Cacholong, waar van de Heer Wallerius een byzondere Soort gemaakt heeft; noemende dien Achaat van Opaalkkur, taay en oneffen op de breuk (r ). Cronstedt noemt, hem , Witte ondoorfchynende Chalcedoon. Men vindt hem in 't Land der Bucharifche Kalmukken, als ook in verfcheide deelen van Tartarie, in en aan Rivieren, als ook in Switzerland, op Ysland en byzonderlyk op Faroe; tusfchen Laagen van Chalcedoon. Hy verfchilt daar van, door weeker of zagter te zyn, zo dat men hem kan draaijen en hy laa: zig met gemak tot allerley Snuifteringen, Af gods-Beeldjes en Huisgereedfchap verwerken -Hy heeft zyn naam bekomen van de Rivie Cach in Tartarie ; alzo dat Volk een Steei Cholong noemt : dus zegt de naam zo veel ali Steen van de Rivier Cach. Hy is wit of rood achtig, byna geheel ondoorfchynende, en oj de breuk wat oneffen , byna gelyk Kwarts Door het polyften neemt hy een fchoone; Glans aan , en wordt met Amaril gefleepen li (f) Achates Opaïïnus , tenax, fraftura inaecvaalii Stift- Min. 1. p. 285- Chalcedonius albusopacus. Cronsi Min. §. 58 , 1. S 4 III. Deel. HL Stok. 11. Afdeel. V. HoüFDTUK. Cachoong. » 1  280 Keizeligê ó1 V. Hoofdstuk. Boomfteenen. X. Silex Cameolus. Kornalyn. In 't Vuur wordt hy geheel wit f n ondoor. 'fchynende. Hier zou ik ook de eigendyk zogenaamde Boomjïeeüen of Mocha-Steenen, die eene meer of minder fierlyke Tekening van Boompjes in doorfchynende Chalcedoon hebben, kunnen t'huis brengen ; hoewel dezelven gemeenlyk Dendrachates getyteld worden , en ook wel Achaate Boomlteenen. De Grenspaal, immers , tusfchen Achaat en Chalcedoon, (gelykmen uit het voorige befluken kan,) is zeer onbepaald. . Maar deeze Steenen heb ik in 't voorgaande Stuk reeds' genoegzaam omftandig voorgefteld O). (10) Keyiteen die verfpreid is, doorfchynend, eenkleurig rood. Deeze Steen , die Cameolus of Sardas genoemd wordt , in 't Franfch Cornaline, by ons Kornalyn; is meest kenbaar aan zyne roodheid , die taamelyk naar *t Vleelchkleurige trekt, waar van hy den naam heeft. Men vindt hem in Oostindie en door geheel Afïe, van Kamtfchatka tot aan de Oevers der Kas- pi- ff) Zie aldaar, bladz. 114. ("1°) Silex vagus, diaphanus, unicolor ruber. Syft. Nnt. Sp. 9. Achates fere pellucidus, Colore rubente. Wall. Syft. Min. X. p. 285. Sp. 127. Corneus Lapis diaphanus , poüturam admittens, ruber. Wolt. Min. 14, Carniolus. Cronst. Min. 59, Sardus recentiornm.  Key-Stïehem. aBi pifche Zee, als ook in Arabie en Egypte; voorts in Bohème , Silezie, Saxen , Italië , zelfs in Ierland en in Amerika. Meestal komt hy by Nesten en Laagen in andere Keyfoor * ten, doch fomtyds ook geheel los in Wateren, op Velden en in de Aarde, doch niet by zo groote Stukken voor, als de Chalcedoon. In zwaarte komt hy omtrent met de blaauwe Opaalen overeen , en in hardheid met de Onyx en Chalcedoon. Men kan hem zo min geheel doorfchynend noemen, alsdie,enoverzulks maakt de Kleur de voornaamfte onderfcheiding. De Orientaalfche ondertusfchen is, (gelyk het met de meefte andere Edele Steenen gaat,) zwaarder, harderen helderer, dan de Europifche. Hy breekt Schulpig, in hoekige ftukken, die glad zyn op de breuk. Zeer dikwils valt hy Keizelachtig, met eene ruuwe Yzerhoudende of Kalkachtige Korst bekleed. Echte Verfteeningen komen 'er niet in voor; maar fomtyds zyn 'er de Holligheden van Conchyliën in het Steenryk mede opgevuld. Van ouds was de Kornalyn reeds bekend onder de Edele Steenen en in de Borstlap des Heiligdoms de eerfte in rang, onder den naam van Sardis (r). De Jooden, evenwel , mee- (*) Exod. XXVIII. vs. 17. S 5 III. Deel. III. Stuk. II. Aïdebl. V. Hooïd» run. 'ornalun.  II. ÜÏBEEL, V. HooïdsrvK. Korttafyt. a§2 Keizelige of meenen, dat het een Robyn geweest zy. De Grieken noemden hem Sardion, de Romeinen Sarda , volgens Plinius. Men gebruikte •hem veel tot Signetten ,• gelyk nog heden wel gefchiedt; maar bovendien tot verfcheide Snuifteryën. Inzonderheid plagt het Vrouwvolk Halskettingen daar van te draagen , in ons Land.Door het polyften, immers, neemt hy een fchoonen Glans aan. Somtyds worden ook wel Tekeningen van andere Kleur daar in gebragt: het welk door bytende Middelen , of door opvulling van de daar in gegraveerde trekken, gefchiedt. Hier toe dient de donkerroode eenkleurige Kornalyn het beste: want, behalve verfcheide trappen van Rood, komt hy ook Geel voor en Wit, welke laatfte door zekere Vettigheid of zagtheid op 't gevoel, en door zyne eenkleurigheid, van de Onyx te onderfcheiden is. De Witte Orientaalfche Kornalyn is wel de zeldzaamfte en in de meefte achting. De Scharlakenroode, evenwel, overtreft dezelve in fchoonheid. Voorts vindt men een bonte en gevlakten, met Stippen van verfchillende Koleuren, maar deeze fchynen tot den hier voor befchreeven Stevens-Steen betrekkelyk te zyn. II. Rotsachtige Keyfteenen. Dus onderfcheidt LiNN^Eusde volgende, of,  Key-Steenen. 283 of, om dac zy op zig zelf Rotfen uifmaa-^ ken, of om dat zy Laagswyze en op andere manieren gevoegd zyn in Rotfen en Geberg-S ten. Dit heeft ten minfte in een voornaam gedeelte derzelven plaats: maar fommigen komen ook op het Aardryk verfpreid voor, in de gedaante van Keyfteenen, (11) Keyfteen , die Rotsachtig is, met eene rosfe knobbeüge Bast, meer of min dooi-, fchynende. Het Iaatfte heeft vooral in deeze plaats, die men gemeenlyk Achaaten noemt,in 't Franfch Agathes , in 't Hoogduitfch Achate. Evenwel , fchoon zy dikwils Keyfteenig voorko. men, vindt men dezelven doorgaans in Rotfen zittende , die men door kragt van Buskruid doet fpringen ; gelyk dit by Oberftein gefchiedt. Elders vallen zy by enkelde Stukken, in Kley, Zand of andere Aarde, SchyfBrok-, Nieren- of Nestwyze. Zelden maaken zy Laagen, Aders of Gangen in 't Geberg- GO Sik* Rupeftris, Cortice rufo Nodulofo, fubdiaphaiius. Syft. Nat. XII. Sp. 10. Corneus Lapis diaphanus variegatus. Wolt. Mm. 14. Achates fere pellueens , diverfis Coloribus eminentioribus nitens. Wall, SyP. Min. I. p. 297- Sp, 135, Achates. Cronst. Min, §. 61. Cepites. Rumph. Amb. Rar. p. 286. T. LVI. F A-F. HL Deel. III. ST!;is, 11. LFDEEL. v. HOOFD- rUK, XI. Silex Achates. Achaat»  *84 Kï IZEII CE OF u. Afbrei V. Hoofdstuk. Adiaa Onderft Leiding. bergte; waar van men niettemin , zo by 0• berftein , in het Tweebrugfe , en vooral in Saxen , als ook by Konftantinopolen, voorf beelden aantreft. Op die verfchillende ma. "nieren komen zy byna over het gantfche Aardryk voor} doch overvloediger, zo 't fchynt, in Europa, dan in de Oofterfche Landen of in de Indien , welke laatfte wederom de Europifchen in fchoonheid overtreffen (y). Men moet echter, in dit opzigt, een aanmerkelyke onderfcheiding maaken. Dat gene , 't welk gemeenlyk Orientaalfch Achaat genoemd wordt , is dikwils een enkele Chalcedoon: zo wel als de Boomjieenen , voorgemeld; die derhalve hier niet behooren. Wallerius heeft den Achaat, als eene Soort van zyn Achaaten - Geilagt, zeer wel bepaald , noemende dien byna doorfchynende en met verfcheiderley uitmuntende Kleuren glanzig. Dus zietmeu dan blykbaarlyk, hoe de gemelden, welken zyn Ed. evenwel 'er toe betrekt, daar niet t'huis zyn. Zo zegt ook Cronstedt van den Achaat : dus noemt men Keizeis, van vermengde hooge Kleuren. Dit neemt niet weg, dat 'er eenkleurige Achaaten kunnen zyn , wanneer menze in byzondeïe Plaatjes be* fchouwt: CO Liknjeus heeft zekerlyk den Achaat niet wel bepaald aan de Zuidelyke deelen van Europa. Habitat in Europa Auftrali.  Key-Steenen. *8j fchouwt: maar dan hebben zy of met ander Gefteente famengevoegd geweest, of het is een gekleurde Chalcedoon. Van de Jaspisfen , worden zy door zekeren trap van doorfchynendheid, en door de Glasachtigheid op de breuk, onderfcheiden. Zie hier de befchryving , welke ons de vermaarde Steenkenner Brückmann daar van geeft (w). ,, Wanneer wy den Achaat naauwkeurig befchouwen, zo worden wy gewaar, dat het „ een Steen is, uit verfcheide Vlakken, Aders „ en Laagen , famengefteld. Deeze beftaan „ uit verfcheide hier voor befchreevene en „ nog volgende Steenfoorten ; als Chalce„ doon, Onyx, de Prafers, Kornalyn, Jas„ pisaartig gefteente ; uit een ongekleurde „ als ook Amethyst- en Topaaskleurige Kwarts, ,, welke Nesten en Aders maakt ; uit Ame„ thyst, Topaas, witte Kryftallen, enz. fV). „ Uit deeze Steenfoorten , welke buitendien „ nog met verfcheide Metallyne en Aardige deelen verbonden worden, ontftaan onein,„ dige vermengingen van Kleuren, Vlakken, „ Aders, (tv) Ahhandl. von Edel/temen. 1773. p. 224. (x~) Aangezien de Achaat een zodanig gemengd» Steenfooft is , wordt het zeer oneigen geoordeaid , die benaaming als een Geflagtnaam te gebruiken , waar onder de Kornalyn, Chalcedpon, Onyx , ja zelfs de Opaalen, Kat - Oogen enz. , begreepen zyn: gelyk Wal-. Ï.ebius doet: zie Brückmann von Edelfteinta, p. 336. EU. Dosl. IJl. Stuk. II. V. Hoorn- ITUK. Achaat. Hoedanigheid.  ii. Atdeei V. Hoofd STUK. Achan Geftalte, 2&5 Keizelige op t >» -Aders, Laagen en dergelyken, waar door „ dan zo menigerley Natuurfpeelingen, als M Boompjes , Struiken, Bloemen, Mos, lni.,, fekten , en Mathematifehe figuuren , als >» Vestingen en wat dies meer is,zig vormen. „ Wy willen, by voorbeeld , den gemeenen „ bruinen Achaat neemen ; die, als 't ware, j, met Mos doortrokken is. In deezen zyn, „ byna altoos, Vlakken van. Kryftal en Chal„ cedoon zeer duidelyk blykbaar, en nies, mand zal ontkennen, dat de bruine Mosj, achtige onzuiverheden van eene Yzer - Oker voortkomen. De geheel ondoorrenynen», de bruine Achaat is , buiten twj fel , als „ eene Chalcedoon- of Korralyn- Keizel te s, befchouwen , die door bymenging van Os, ker of Aarde zo bruin en ondoorfchynend „ geworden is, dat hy/thans tot de Achaaten ,5 behoore, enz." Onze Ridder noemt het een Keyfteen met eene rosfe knobbelige Bast. Zodanig komen zy dikwils voor , in rondachtige Kogels, van grootte als Erwten tot één of anderhalvea Voet over 't kruis, met een ruuwe, Okerige Roestkleurige Oppervlakte. -Deeze Kogels zyn doorgaans van binnen hol, en aan de Wanden met Kwarts of Amethyst-Droezen, en fomtyds met Kalkfpaath aangefehooten. Tusfchen de buitenfte Schors en het inwendige Kryftallyne bekjeedzel, zit de Achaat, die der-  Keï-Stee n,e ft 287 derhalve, op deeze manier, niet in zeergroote Plaaten of platte Stukken, te bekomen is. Van binnen bevatten fommigen ook Aarde ,s Steen of Water , gelyk ik van zodanig eenen gewag gemaakt heb , dien ik heb gezien (y). Ook heb ik de Achaat • Kogels reeds omftandig befchreeven (z). Derzelver Oppervlakte, afgefleepen wordende» vertoont doorgaans eene Achaat van meer of minder fchoonheid, daar men dan platte Stukjes van flypt, van meer of minder grootte, naar 't valt, die aan de andere zyde nog met een Kryftallyne Korst bekleed zyn. Hy komt ook Stalactitifch voor, doch zeldzaam (Y). De Achaat is zelden een Matrix van Metaalen; doch by St. George Stad in Saxen breekt gedeegen Zilver , en by Dognatska , 1 in 't Bannaat van Temeswar , Koperkies of ' Koper ; in het Paltzifche Opper-Amt Alzey : by Grind , als ook in het Tweebrugfe by : Lichtenberg , Cinaber daar in. By Freyberg i in Saxen komt zy voor met donker Rood Gulden-Erts en gedeegen Haair -Zilver. Fer- eer (y) In 't voorg. Stuk, bladz. 214. (z) Zie aldaar, bladz. 206. GO Lïnn*us, niettemin, befchryft de Achaat in 't algemeen , dus : „ Hy is bleek met verfcheide leven„ dige Kleuren: met ftompe Knobbeltjes gedekt als do „ Bloedfteen, famengettopt en rood." III. Dut. III. Sl¥K. 11. V. HooidruK.Achaat, Vermen» ;ing.  ii. Afdeel V. Hoofd stuk. Achai Oirrprong. GO In 't voorgaande Stuk, bladz. ij, enz. t85? Keizelige er i ber zag in een witte Achaat,uit het Grurabachfe, weezentlyk een Lichen - Plantje inge. flooten. Echte Verfteeningen komen 'er zelt. den in voor, maar zeer dikwils zyn 'er de Holligheden van Dierlyke Lighaamen, in het Steenryk, mede opgevuld. Ook heeft men menigvuldige voorbeelden van Houten , in Achaat verfteend, fomtyds zeer fraayvan Kleur, gelyk ik heb gemeld Dus blykt de Oirfprong der Achaaten, uit een Steenmaakend Vogt,dat behalve de Kleydeelen, die 'er anders eenvoudige Keizeis van maaken zouden , met Mineraale deelen, van deezen of genen aart, bezwangerd ware. In de geboorte zyn, naar 't fchynt, de beginzelen vermengd van Kryftal , Kwarts, Chalcedoon of ander geheel verfchillend Gefteente , dat zig met elkander vereenigd heeft, en fomtyds afzonderlyk kenbaar is gebleeven, fomtyds als in één gevloeid. Dit blykt nog duidelyker in de zogenaamde A'chaat-Moer, welke fomtyds Aders maakt van één tot drie Duim dikte, die met verfcheide ongeregelde Koerfen door 't Gebergte loopen, zynde tusfchen evenwydige Saalbandcn vervat en aan dezelven vastgegroeid. Ook blykt zulks aan de aartige Stukken Gruis-Achaat uit Saxen, alwaar ontelbaare brokjes van Achaat, doop de  Key-St eenen 289 de Natuur, tot een Achaat zyn famengelymd. Die Saalband of Korst, welke altoos plaats i heeft, daar de Achaat A aers ■ of Laagswyze 1 breekt, beftaat uit Kalk-Aarde of Yzer - O-" ker en fomtyds uit een verharde groene Spekfteen - Aarde , van eene Kleijige natuur. Hoe meer de Achaat met Yzerdeelen be. 1 zwangerd is, en dus de Kleur fterker in 't geele of bruine valt; hoe meer hy de verweering onderhevig is, in 't Water of in de open Lugt: waar door hy murw wordt, barst en fcheurt, en door het minfte geweld brokkelig van elkander valt. Men' plagt oudtyds op te merken , dat hy het Water zodanig introk , dat een Kopje of Beker van Achaat, daar men 't zelve in gegooten hadt, ledig wierde (c). Anderszins is hy vry hard in 't flypen, dat door Watermolens te Oberftein menigvuldig gefchiedt. Ik heb het Model van zulk een Molen, met al deszelfs toeftef, van Hout gemaakt, alhier gezien. Men Oaat eerst de Kogels midden door: dan, bevindende dat •zy het waardig zyn, worden zy door een Steenzaag , met Amaril en Water, in Plaaten gefneeden, die vervolgens op eenen Slypfteen van rooden Zandfteen afgefleepen, of op een Houten Schyf gelyk gemaakt, en ein- de- (0 Pfellus de Lap. virtut. par BernarD, j>. 11. T III. Deslj III. Stuk. IC V. loOTDUK. Idtaat, ïebmijc  2< n. d AïDEEL. , V. * Hoofd- y. stuk. Achaat. d I I < 3 i i Verfchei denhcder (c) Zie t voorgaande Stuk , bladz. 97. 10 Keizelige of •lyk tegen Tin gepolyst worden Dus beomen zy die fraaiheid, welke de Werkftukzn en Snuifteryën daar van gemaakt, inzonerheid Snuif-Tabaks Doozen, Schaaltjes , desfehechten, Kokertjes, Knoopen, enz. zo ewild gemaakt heeft. Door middel van een olie , inzonderheid met Spiegelglas , daar inder ingekast , heeft men de aartigheid, in j Doosjes, nog vermeerderd. Men heeft ook, 11 een geruimen tyd, de Achaaten weeten na :e maaken van gegooten Glas, 't welk ze alte- ^ naai, by onkundingen, met den fmaadnaam /an Compofitie doet beftempelen : maar de mbillykheid daar van is uit de echtheid op :e maaken. Zeer ligt kan men die valfche irau de Natuurlyke Achaaten onderfcheiden. Verfcheide van die wonderbaare, met Tekekingen en Schriften : gelyk die van Pyrrhus met Apol en de negen Mufen; de Weener Achaat met 's Heilands naam in Griekfche , Letteren, en anderen van dien aart, zyn bui-; ten twyfel door Konst gefabriceerd (c). . De Achaaten leveren door hunne verandering van Kleuren, Tekening en vermenging,' mooglyk meer Verfc heiden heden uit, daneenig ander Gefteente , buiten de Marmersv Ik vind'er veertig van opgetekend, en men zou 'er, met alle byzonderheden in acht fl nee-   2 PeeLPJLAAT XXX.  Key-Steenen. £91 ueemen , wel tagtig van kunnen maaken. Veelen derzelven hebben Griekfche naamen; want het fchynt dat de Ouden zig byzonder op het bearbeiden derzeiven hebben toegelegd. Na hun, echter, zyn nog een menigte nieuwen ontdekt, die zy niet kenden. Ik zal flegts de voornaamften befchryven en in Plaat brengen. Dewylde Juweliers,gemeenlyk, den Grientaalfchen zuiveren Chalcedoon Achaat noe-; men , kunnen wy die hier niet geheel voorbygaan; te minder alzo de Boornjieenen doorgaans ook dien naam voeren. En hoewel deeze eigentlyk tot de Achaaten niet behooren , wordt nogthans de Chalcedoon , met byzondere Tekeningen en Kleuren voorkomende , hier t'huis gebragt. Dit geeft dan doorfchynende Achaaten , hoedanig één , van Rosog in Saxen, hier in Fig. i, op Plaat XXX, is afgebeeld. Dezelve maakt een zeldzaame Vertooning , door zekere Beeldtenis, als uit den Grond opryzende , met overendftaande tlaairlokken of Hoornen , die rood gekleurd zyn; op dergelyke manier als dikwils de kwaade Geeften verbeeld worden. Voorts heb ik nog verfcheide Orientaalfche, met Vlakken en Streepen , allen doorfchynende : om van de Boomfteenige niet te fpreeken, waar van ik verfcheidene, die zeer fraay zyn , zoDuitfche als Oostindifche, bezit. T 2 Naast XII. Deel. III. Sivs, II. VVïDEELc, V. Hoorn. stuk. Achaat, Door- chynen!e. ?l XXX, Fig. U  20Ü Keizelice 'of 11. Afdeei. V. Hoofdstuk. Eenkleu rige. Naast volgen hier de Eenkleurige», die vart allerley Kleur vallen. De roode zyn daar van de voornaamften, inzonderheid de hoog .of helder roode , hoedanige in 't Wurtembergfe , doch doorgaans gevlakt, voorkomen; Vleefchkleurige of bleekroode by Dresden in Saxen. Geele Achaat, die men ook Hoorn-Achaat tytelt, valt byUtzenbach, alwaar men ook Melkwitte aantreft, zo wel als te Oberftein. Tk heb van daar een Doos - Plaat; die byna Marmerachtig wit is, doch met eenig Rood befprenkeld en in 't midden een doorfchynende Vlak hebbende van Sardonyx. Tot de Witten kan men ook myn voorgernelden Veranderlyken Achaat-Steen , van den Galgenberg , t'huis brengen ; hoewel hy eenige doorfchynende blaauwaehtige Streepjes heeft. Groene, die men Malachiet - Achaat noemt , komt voor op den Schneeknop in het Thuringer-Woud, niet vervanSuhla, en inverfteend Hout by Forcheim in 't Bambergfe. Bruine Achaat, die geelachtig is, valtinzonderheid by Kofemits in Süezie; Graauwe in het Tweebrugfe en in de Paltz, by Oberftein. Voorts vindt men ook zwarte Achaat: doch zeer zeldzaam, gelyk alle de voorgaande , zonder bymenging van andere Kleuren. De Zwarte Yslandfche Glas - Achaat, de Ravenfteen , als ook de Obfidiaanfche, fchynen tot  Key-Steenen. 293 tot de Vulkanifche voortbrengzels te behooren (d). Vlakkig of gevlakt zyn de meefte Achaa- 1 ten; maar inzonderheid munten in dit opzigt! uit, die, welken men in 't Grumbachfe in de Pakz , niet ver van Oberftein , nu twaalf of dertien Jaar geleeden, eerst ontdekt heeft. Derzelver byzonder Kenmerk is , dat zy in een Afchgraauw Gefteente, oogfchynelyk beftaande uit doorgefneedene Kryftalletjes van de onderkorst, ais rondachtig gevloeide-vermiljoen roode Velden hebben, waar binnen Melkwitte Vlakken , dikwils geelachtig en fomtyds vry rond bepaald: waar binnen wederom ook wel een Vlak voorkomt van andere Kleur en Cirkelrond ; gelyk in Fig. 2; alwaar dezelve Vleefchklcurig is, met evenwydig Kringetjes rondom een middelpunt. Ik heb daar van veele uitgezogte Stukjes, allen met veranderingen; fommigen met geheel roodachtige, anderen met bruine of zwarte Vlakken , die allen meer of min rond zyn. Ook heb ik ze met hoekige Perken, van buiten wit gezoomd ; van binnen geheel Sajrdouyxkleurig en byna doorfchynende. Deeze Stukjes vallen zelden een Handpalm groot. Aan de a«:terzyde zynze allen met zeer kleine Kryftalletjes begroeid. On- (d) Zie 't voorg. Stuk, bladz. 236. T3 III. Deel. III. Siuk. 11. Afdeel. V. HooieiTUK.jevlakte. '1. XXX. Fig. 2.  ff. AïDSEL. V. Hoofdstuk. BandAchaat.Fig. 3,4 2S14 Keizblice op Onder de Saxifche Achaaten munten die va» Koglits in fchoonbeid uit, zo wel als in fterkheid van Kleuren. Dit toont het Stukje Band. Achaat, hier afgebeeld in Fig. 3: 't welk niet alieen de Banden zeer breed en ondetfcheide'lyk, maar ook fraay gefchakeerd heeft. Binnen de buitenftc ruuwe Korst is een breede Okergeele Band, daar aan volgt een dergelyke Vermiljoenroode, hier aan een geele die fmaller is, voorts een bruinachtige, die in het roode verdwynt. Deeze Achaat is geheel ondoorzigtig ; zo dat menze voor een Jaspis zoude neemen, indien niet de gladheid op de Breuk daar tegen ftreedt. Anderen die met menigvuldige bleeker gegolfde Streepjes in het roode fyn gebandeerd zyn, vallen in andere plaatfen van Saxen. Ik hebze ook uit het Tweebrugfe, die uitermaate fraay zyn met een gegolfde Roozekleurige Band tusfchen Kryftal, dat wederom met roodachtigen Achaat gezoomd is. Die Roozekleurige Band is wederzyds zeer Natuurlyk, als met een Korstje van groen Mos begroeid: zie Fig. 4. „ In de laatfte Jaaren, is uit Ysland of „ van de Faroe - Eilanden zekere Band - A„ chaat overgebragt, welke aldaar Laagswyze „ breekt; zo dat men 'er groote Stukken van „ heeft. Daar loopen witte , graauwe , ja fomtyds ook groene en zwarte Streepen, by 9, verwisfeling evenwydig en horizontaal door heen,  K ï ï - S T I ENEN. 295 heen. De Onyxlïreepen, inzonderheid, " welken men 'er in vindt, zyn zeer fyn en „ de Steen ondergaat een fraaije polyfting.( „ Van buiten heeft hy een Kleijigen Korst' „ of Saaiband, van de een of andere Kleur, „ die weeker is dan de Achaat, zo dat menze „ af kan vylen. Dikwils komt dezelve aldaar „ in Rotfen aan den Zeekant voor (e)." Wanneer de Banden in de Achaat zodanig loopen, dat zy een hoekigcn Omtrek voimen, dan noemt men het een Vefting- of FortresAchaat. Dit hangt veelal af van de manier, op welke de Steen doorgezaagd wordt, en maakt dus veelerley Vertooningen. Een zeer fraaije heeft plaats in een Orientaalfche AchaatenPlaat myner Verzameling; alwaar de öteen beftaat uit evenwydige geele ftreepen, door de heldere Chalcedoon loopende,die als een Vesting in 't bruine maaken, om welke heen een Linie van een meer dan vyfdubbelen Band , zuiver wit, allengs vetflaauwende, even als met Terrasfen : zo dat men deezen misfehien eer met Rümphics een Cepites of Tuinfteen zou mogen noemen. Veel meer zweemt naar ecn Vestingwerk, de Tekening op den Steen van Kirchenbollenbacker in 't Salm-Salmfe, in Fig. 5 afgebeeld, welke over 't geheel een zwart- (e) Brückmann Beutrage 1778. !?• i5S« T 4 III, Deel. III» Siuk. TI. Afdeel, V. Hc oed" tuk. Fortres Achaat. Fig. 5.  ii. V. Hoon STUK. Onyx Achaat. Fl. XX> . fig- 6 JaspAAaat. ^95 Keizf.iige op t ZW3i-tachtige half doorfchynende Achaat is ' met bleeker blaauwaehtige fchakeeringen, die - met een witachtigen Omtrek gebandeerd zyn • terwyl zig in 't midden als de platte Grond van een Fortres en van een Tooren vertoont. Ik heb dergelyken van Roglits, van de Grenzen van Tirol en elders. Deeze beiden konden tot de Onyx - Achaaten . betrokken worden , om dat 'er veel Onyx in • komt; doch in 't byzonder noemt men dus, zodanige , waar in men tevens de Ringen der Onyx of Oogfteenen aangeweezen vindt, als in Fig. 6. Dit Stuk, uit Saxen afkomftig, is ten deele Afchgraauw , ten deele bruinachtig geel, ten deele zwart van Grond, en fchvnt als van een grooter Stuk , dat in 't midden zwartachtig, voorts bruiner en naar de kanten bleekerwas, afgebroken. Gedagte Ringen, ■ die witachtig zyn , vertoonen zig , met verfcheide famenvloeijingen, in hetzelve. Wanneer de Achaat met Jaspis zig vermengt, dan noemt men het Jasp-Achaat. De onder fthe'ding der Jaspis van den Achaat, door de doffe Breuk, openbaartzig als dan , bv vergelding, het duidelykfte. Ik heb zodanige Stukken, in welken ze beiden vermengd voorkomen; doch aangezien, gemeenlvk, de Achaat door de doorfchynendheid van den Taspis wordt onderfcheiden , is men ook wel gewoon den zodanigeu, die dus naar Jaspis ge- Jykt,  Key-Steenen. 20? lykt, Jasp-Achaat te noemen, als wanneer de Band-Achaat van Fig. 3, daar toe zoude behooren. s Alzo de Achaat uit eene vermenging vanverfcheiderley Gefteente beftaat, (als wy gezieny hebben,) zou het overtollig zyn, hier gewag te maaken van veele andere Naamen, welken 'er nu en dan aan gegeven worden; gelyk die van Kryfi'al-Achaat, wanneer 'er groote Velden van Kryftal in voorkomen; weshalve hy dan , van fommigen , Ts - Achaat genoemd wordt. De Perken, binnen de Vesting-Achaat beflooten, zyn dikwils met een zodanige Stoffe gevuld, 't welk dezelven dan aldaar fterk doorfchynend maakt. De Band-Achaat uit Saxen, met fyne Streepen , die een weinig gegolfd zyn ; weshalve' menze ook Golf-Achaat noemt, hier voor gedagt: maakt een geheel andere Vertooning, wanneer menze op zyn plat befchouwt, en dan gepolyst is het een der fraaifte Achaaten, Korallyn- of Koraal • Achaat getyteld. Hy beftaat uit Roosachtige Perken met gedraaide Omtrekken van eene fchoon roode Kleur; dat 'er mooglyk dien naam aan heeft doen geeven. Dus zien wy dat een zelfde Achaat voorkomt onder verfchillende benaamingen. Men zouze ook, met reden, Roos-Achaat noemen kunnen- Daar komen fomtyds Stukken van voor, die vier of vyf honderd Ponden zwaar zyn, T 5 Moog- III. Deel. III. Stok. II. Afdesc. V. HooFD- tok. KryftalLcha-at. ^ KoraalIchaat.  298 Keizelige op li. ■Afdeei v. Hoofd STUK. Gruis Achaat. f'3-7 StraalAchaat. Mooglyk komt zy met de gemelde Yslandfche, daar de Heer Brückmann vau fpreekt, ' taamelyk overeen. Een zeer aartig Verfchynzel levert, federt weinige Jaaren, de Gruis Achaat op, die men te Cunnersdoif by Dresden vindt. Menigvuldige grootere en kleinere Brokjes van band* Achaaten zyn door een Kryftallyne Stoffe weder zodanig famengelymd , dat zy een volkomen Gefteente vormen , het welk op de gefleepen zyde zig zeer bevallig voordoet, als in Fig. 7. Waarfchynlyk is dit een Steen van laaten oirfprong , en, alzo men 'er ook brokjes Amethyst in verfpreid vindt, denk ik, dat het Gruis der Steenhouweren dus door een Steenmaakend Vogt weder famengegroeid zy: veeleer , dan dat ik zoude onderftellen, dat de Achaat dus door een Natuurlyk geweld ware gefprongen of van één gebroken. Sommige Achaaten zyn, met holle Buizen , Pypachtig doorboord en in derzelver Omtrek fyn geftraald, zodanig, dat men uit de doorfnyding onderftellen zou, als of het Verfteende Zee-Kwallen waren. Ik heb zodanig een Stuk van Buntzlau in Silezie , 't welk uit den graauwen ziet en zig vertoont als eene geheel vervuilde Chalcedoon. Mooglyk zyndieStraalen, door de uitfpattïng van zekere vuile Stoffe, veroirzaakt; alzo men in die Holligheden ook een gekleurde Aarde aantreft, in fommige  Key-Steenen. «9ö ge Achaaten van dien aart rood, in anderen groen ; hoedanigen met zulke Pypjes by O berftein, of in het Tweebrugfe, vooi komen. s Van den Staarenfteen, die ook wel Staar-Achaat geheten wordt, en volgens het uiterlyk aanzien hier behooren zou, heb ik voorheen gefproken (ƒ). (i2)Keyfteen die Rotsachtig is, met een Melkwitte Bast, byna doorfchynende. Hier voor gezien hebbende de algemeenheid der benaaminge van Hoorufteen onder de Bergwerkers, noem ik deezen liever Hoorn -Key, als door zyne Keizelige natuur van den Talkigen Hoornfceen verfchillende. Het onderfcheid van de Vuurfteenen , voorgemeld, die ook dikwils Hoornfteenen genoemd worden, beftaat in minder hardheid en grooter taaiheid ; zo dat hy naauwlyks Vuur geeft en moeielyk te breeken is, ja, om zo te fpreeken, taay als Hoorn; waar van hy den naan draagt» Hy is ook grover van Korrel dar d( Cf) Tn 't voorg. II. Stuk, bladz. 25. (12) Silex Rupeftris, Cortice Lafteo, dlaphanus Syft Nat. Xll. Sp. 11. Petrofilex femipellucidus compaftu mollior. Wall. Syfl. Mm. I. p. 283. Silex Marmoreu Rupeftris. Syft, Nat. VIII. Sp. 3. Petrofilex femipellu cidus. Wolt. Min. 87. Petrofilex. Lapis Corneus Gei pianorum. Cronst. Min. §. 63. III. Deel. III. Stuk. 11. Aideel» V. h00tdtuk. xii. Silex Petrofilex. HoornKey. i l (  I!. Aideel. V. HooIDstuk. Boom, Key. < 300 Keizelige of de Achaaten, en kan als een middelflag, tusfchen dezelven en de Jaspisfen, aangemerkt worden ; bruifchende fomwylen met Zuure Vogten op ; des hy mooglyk uit een Kalkachtige Kley zynen oirfprong heeft, dat ook zyne Melkwitte Schors of Korst aanduidt. Hier wordt een Gefteente bedoeld, dat dikwils zwaare Breuken en Gangen uitmaakt in de Rotfen en Bergen : hoewei het ook by Brokken en Schyven , ja rond en Keizelachtig, in Kley en Kalkfteen gevonden wordt;' maakende fomtyds kleine Aders in andere Steenen. Het is een zeer gemeene Moeder van allerley Metaalen over den gebeelen Aardbodem. Inzonderheid komt 'er zeer dikwijs in Hongarie gedeegen Goud; in Saxen gedeegen Zilver ; in Tyrol Koper, in het Tweebrugfe Cinaber in voor. In de KwikzilverMynen van dat Hertogdom is hy dikwils met roode Yzer - Oker of Yzer - Kley zodanig doortoogen , dat hy op 't laatst weezentlyk in een Yzerfteen fchynt over te gaan, of hy bevat in kleine holligheden, inwendig, nog losfe en weeke Kley. By Joachimsthal in Bohemen breeken de rykfte Ertfen in fchoone roode half doorfchynende Hcornfteen, die in Ie meefte Noordwaardfe Gangen is en met Leem verwisfelt. Deeze Steenfoort verweert ligt in de Lugt, ;nfp ringt niet in zo fterk gegolfde Stukken' als  K E Y -. S T E E N E N. 3or kjals de Keyfteenen. Hy laat zig niet zo wel feu de Achaat polyflen, maar kan door zekert ren trap van doorfchynendheid gemeenlyk vans. ia den Jaspis onderfcheiden worden, waar mede I hy anders door de grove dofheid op de breuk* S veel overeenkomst heeft. Verfteeningen zyn M 'er zeldzaam in; doch daar komen Afdrukzels |J van|Planten of Bladen voor, in fommige Hoorny fteenen. De Kleur is dikwils witachtig of uit 0 den geel en , doch ook bleek, Vleefchkleurig 1 en hoog rood ; fomtyds bruin, graauw of n zwartachtig, welke laatfte wel Zwarte Achaat \ geheten wordt, vallende onder anderen by \ Moersfeld in 't Keurpaltzifche. Geaderd en i Bont komt deeze Hoorn - Key ook voor. Somia mig wordt Onrype Achaat genoemd, die op de J breuk Schubbig is, byna als Kalkfteen. (13) Keyfteen» die Rotsachtig is, naakt, ondoorfchynende, groenachtig van Kleur. Deeze breekt by Sahlberg en in de Koper- i tJ Myn by Edelfors in Sweeden, als ook in het ll Wurtembergfe, in Chriftophsthall. 't Is als J een middelflag tusfchen den Jaspis en onm doorfchynende Kwarts, door de Schubbetjes I naar den eenen , door de Brokken naar de an- (tl) Silece Rupeftris nudusopacus vitescens, Syft. Nat. XII. Sp. i» III. Debl. III. StUK. II. 1 Fideel:' V. Boom- : 'uk. 1 Hoorn* 'eij. XIII. Silex nrescens. Groensteen.  H. Afdeei v. Hoofi stuk. Groenfte, XIV. Silex jaspisJaspis 3oa Keizelige Of t andere gelykende , die verheven- of holrond zyn; zegt L 1 nnjeus. In Zandfteen , by Glaugau in het Schoon- w.burgfe, vindt men Laagswyze eene blaauw. achtigeSeeufoort, welkegeheel ondoorfchynend is, nooit met Kortten. Derzelver ge. woone Kleur is groenachtig; doch mislchiel behoort hier ook de blaauwaehtige Hoornfteen, welke men by Pfunderberg in Tirol vindt. (14) Keyfteen, die Rotsachtig is staakt, on*. doorfchynend y Afchgraauw. Uit deeze bepaaling zou men befluiten, dat de ondoorfchynendheid een voornaam Kenmerk der Jaspisfen zy , 0m die van de Achaaten te onderfcheiden. Veelen ook waren in die verbeelding, doch thans weet men, dat 'er ver fcheide doorfchynende Jaspis . Soorten zyn Het voornaame Kenmerk is, dat de Achaateen fynen Glasachtig glimmende en Schulpachtige Breuk heeft, de Jaspis, in tegendeel, op de Breuk grof, korrelig of Schubbig ziet Ook is de gedaante van den Jaspis wat doffer en niet Ci4) Silex Rupeftrïs nudus opacus cinereus. S0. Nat XII. SP. 13. Jaspis particulis fubtilisfimisunicolor. Wall' NalTmi 3"; SHeX^aceus Itüpefe. m Mn. J j * 4" jasplï* diasj?r° ital0mm- crw".   a_Peel,PLAAT XXXI.  Keï-St eenen. 303, niet zo helder Glanzig, als die der Achaaten, ho° zeer hy gepolyst worde. Men vindt dit Gefteente, (dat in 't alge-, meen den Griekfchen naam Jaspis behoudt, hoewel de Italiaanen het Dia/pro, de Franfchen Jaspe noemen ;) fomtyds by Schyven in de Oppervlakte des Aardryks; gelyk in Silezie op verfcheide plaatfen; in 't Groot Hertogdom Florence aan de Arno en andere Rivieren ; overvloedig in de Gebergten van Verona en Vicenza ; als ook aan den Rhyn en Neckar, in 't Graaffchap Mark en omftreeks Altena. Menigvuldiger komt het in Bergen voor, daar het niet alleen Aderswyzedoor heen loopt , en een gedeelte daar van, maar zelfs geheele Bergen uitmaakt: gelyk by voorbeeld een Berg , niet ver van de Narzinkifche Mynen in Rusland, de Noordzyde van den Caucafus , een groot deel van den Siberifchen Berg Tfchirkayen het Reuzen-Gebergte. Dikwils is de Jaspis ook een Metaalmoeder. In Sebenburgen breekt 'er Goud, en in Hon. garie by Schemnits zo wel dit als Zilver GlasErts en Loodglans; in Opper-Hongarie gedeegen Koper , by Guusthall Rood Gulden, by Freyberg in Saxen, Loodglans, en in de Cauafifchc Bergen andere Lood - Ertfen daai in. By Jan George S:adt, in Saxen, vondl men certyds een Jaspis, die met Zilver door groeid was. Dikwils is Kies, Blende en Lcod* glans III. Dml. 111. Stok. IJ, Afdeel. V. Hoofdtuk. jaspis, Metaalen daar in.  li. 'Afdeb V. Hooid stuk. S'asp Pl.XXX fïg. 1 Vetftee- nïngen. 204 Keizélige of glans daar ingefprengd , en niet zeiden vindt 'men hem met Glaskop of een anderen Yzer' fteen. Misfchien behoort ook hier die Berg;j. ftof, te Villach in Karinthie vallende, welke door Cinaber hoog rood gekleurd is, en zig als Jaspis laat flypen en polyften: als ook de Jaspisachtige Hoornfteen van Schneeberg in Saxen , die met gedeegcne Boomachtige Bismuth doorgroeid is, van den zelfden aart. [. Buiten twyfel moet hier dat fchoone Stuk 1 roode Jaspis myner Verzameling , uit Italië , zo men my berigt heeft, afkomftig, t'huis gebragt worden; 't welk in Fig. 1 , op Plaat XXXI, is afgebeeld. De Kleur is, over 't geheel, hoog Vermiljoen -rood, en het is doorgroeid met eene Metaalachtige Stoffe , welke zig Slingerachtig daar door verfpreidt, en 'er , door haare Zilverachtige Kleur, een fraay aanzien aan geeft. Ik heb ook een groene Jaspis met Zilver van Alkerode in 't BadenDurlachfe en den groenen Hoornfteen of Jaspis, van Jan George Stadt in Saxen, rykelyk met gedeegen Zilver bezwangerd. Ook bezit ik Wit Gulden in bleek Roozeroode Jaspis, van Kapnik in Transfylvanie of Sebenburgen. Echte Verfteeningen komen 'er zeldzaam in voor. Evenwel heb ik Trochieten en Entrochieten , in Jaspis , uit het Brandenburgfe en uit Sweeden, dat men Entrochieten-Marmer  Key - Steenen. 305 mer noemt, gelyk bevoorens is gemeld (g); ja zelfs Schroeffteenen. Dikwils vindt menze in de holligheden van Verfteende Schaal-S dieren, voornaamelyk van Conchyliën en Belemnieten in Italië, byzonderlyk omftreeks Brescia en elders. Overvloedig dringt de Jaspis in Houten , 't welk inzonderheid uit die van 't Ertsgebergte en van den Plauifchen Grond omftreeks Dfesden blykt. Ik heb van dergelyke Verfteeningen reeds gefproken (h). De Jaspis is niet zo hard en broofch als de meefte overige Key-Soorten, en geeft derhal-; ven aan 't Staal zo goed geen Vuur: ook neemt hy, door het flypen en polyften , geen zo levendigen Glans aan als de Achaat, maar is taaijer. Zyne zwaarwigtighekl is niet altoos de zelfde, maar verfchilt naar den aart van het Gefteente. Sommig is ligter, fommig zwaarder dan de Achaaten. In de Lugt verweert hy zo fchielyk niet, en heeft op de Breuk eene zeer Kleijige gedaante. Dit bevestigt het vermoeden van deszelfs oirfprong uit Kley, die verhard is; waar by nog komt, dat men hem dikwils in Kley vindt en zyne trapswyze aangroeijing handtaftelyk kan waarneemen. In Dalekarlie , by voorbeeld , dat tot Sweeden behoort, komen in de Zandfteen, die tot Slyp- (g) Zie 't I. Stuk, bladz. 554- PI, XII. Fig. 2, (h) Zie 't II. Stuk, bladz. 17. HL Dasi,, UI, Stuk. V. HoOFDTUK. jaspis, Hoedaïigheid.  3°ö Keizelige of tt. VHoofdstuk. Hebmïk. i Slypfteenen gehouwen wordt, geheele Droezen voor van roode Yzer-Kley, en, eenige Mylen daar van daan , treft men,in een veel i.harder Zandfteen, rooden Jaspis van dergelyke Kleur en gedaante aan. In Sardinië is een roode bruin geaderde Jaspis gevonden, die aan den éénen hoek nog een weeke roode YzerKley was. Ook blykt zulks uit het Scheid, kundig onderzoek, en de menigte van Yzer, die in de zelfftandigheid der Jaspis is vervat, billykt dit vermoeden. Eenige onder-Soorten, iniHongarie Sinopel genaamd, bevatten 'er zo veel van, dat men wel twaalf of vyftien Pond Yzer, 't welk na het Rooften van den Magneet aangetrokken wordt, uit het Centner haalt. Hier van komt het ook, dat de Jaspis veel ligter tot Vloeijing te brengen is, na dat hy de Gloeijing heeft doorgeftaan, dan indere Key-Soorten, behoudende zyne Kleur zeer lang; hoewel hy gemeenlyk tot een zwart Glas overgaat. Na het gloeijen geeft hy doorgaans in 't donker Licht. Uit zyne aart is de Jaspis ondoorfchynende, maar fomtyds loopen 'er Aders of Streepen door, van Onyx, Kwarts, Kryftal of Amethyst, die 'er eenigen trap van doorzigtigheid aan geeven. Somwylen vindt men hem ook inder den Achaat gemengd , die dan Jasp' Achaat geheten wordt, als voorheen gezegd s. Men kan hem, gelyk de overige Key- Soor-  Key Steens», 307 I Soorten, gebruiken , doch niet om wit of helder Glas te maaken. Overvloedigst wordt hy, daar men hem by zwaare Banken vindt, tot Pylaaren, Wanden en Ornamenten der Bouwkonst van binnen ; gelyk in de St. LaurensKapel te Florence: als ook tot Wapens, Tafelbladen, Schoorfteen-Mantelsen Sty!en,en wat dies meer is, gebezigd. Men zaagt, fjypt, polyst hem, ten dien einde, even als den Achaat-Steen. De Jaspis levert ook menigvuldige Verfcheidenheden uit. L1 n kjeus heeft wel de K>ur van deeze Soort tot Afchgraauw bepaald; d -ch 't fchynt dat hy daar mede flegts een ruuwe Jaspis, in Sweeden vallende , heeft willen aanduiden. Deeze ziet uit den Witten, en is in Dalekarlie zeer gemeen , gelykende volft ckt naar verharde Kley. Eene, die geheel Melkwit is , vindt men in Silezie, en dteze wordt voor den Gala&ites of Gaiaxia van Plin 1 üs gehouden. Ook is 'er onder de Antieke Steenen, in Italië , een witte byna doorfchynende Jaspis, met donker roode Vlakken en Streepen of Banden bekend, doch zeer 1! zeldzaam, en een andere met geele of geeK i bruine Vlakken , Panther ■ Jaspis genaamd! Ik i heb een witte met Afchgraauwe Streepen overlangs, uit eene Steenkolen-Myn by Dresden; } als ook een witachtige van Poenig in Saxen met ? Violette Panden. V 2 Voorts I III. DlEL. III. SlUK. v wordt voor den Gala&ites of Gala*;» „sn Pr T_ 11. Afdeel. V. Hoofdstuk. jaspis. Verfclieiden lieden. Witte.,  3o8 Keïzeligë of u. AïDÏHI, v. Hoofdstuk . Geele. Graauwe , Bruine. Blaauw achtige- Voorts heeft men Geele Jaspis, oudtyds Ce» rea genaamd of Melites , die in Silezie valt; op fommige plaatfen Stroo-geel, gelyk inBohemen , en met bruine Aderen in Saxen, of ook met roode Vlakken in Italië. Ik hebze Okergeel met Chalcedoon, en geelachtig met bruin uit Saxen. Ook heb ik gekryftallizeerde bruingeele Jaspis uit Lotharingen, zeer zeldzaam. Graauwe als de Kleur van Hoofdhaair, valt in Silezie en Tzergraauwe, die voor den Bafaltes van Plinius gehouden wordt, komende aldaar op verfcheide plaatfen voor. Ook heb ik graauwe Jaspis van Papenheim, die uit den blaauwen ziet. Onder de Bruine Jaspisfen vindt men 'er die taamelyk fraay zyn , doch gemeenlyk fterk Yzerhoudende; gelyk zy dus by Zwickau in Saxen, en op veele plaatfen in Silezie voorkomen. Dezelven zyn roodachtig, geelachtig, of Leverbruin , gelyk in Noorwegen en Sweeden : ook Kastanje- of Koffybruin , en meL verfcheide Stippen of Vlakjes gefprenkeld. De Capnitos van Plinius fchynt daar toe te behooren. Blaauwaehtige Jaspis, welke men meent de A'èrizufa en Borea van Plinius te zyn, Turchina by anderen genaamd, is veel harder dan Lazuurfteen , waar door hy zig zeer duidelyi onderfcheidtj ziende gemeen!) k uit den Graauwen,  Key - Steewen. 3«9 wen, gelyk de Silezifche ,• zelden donkerblaauw of Hemelfchblaauw, gelyk de Perfiaanfche en Kaspifche ; nog zeldzaamer Violet, gelyk de , Kappadocifche. Daar is ook een Zwarte Jaspis, welke de r bovcnfte Laag uitmaakt in de Venetiaanfche Kalkbergen , en op verfcheide plaatfen van Bohème, Silezie enin't Noorden breekt. Deeze wordt zeer veel tot Toetsfleenen gebezigd. Wel de allerfraaifte is de Groene Jaspis, waar van veele veranderingen zyn. In de eerfte j plaats befchouwen wy de geheel Groene, we'ke byna eene Smaragdkleur heeft, Mare i Smaragdinum oudtyds, hedendaacfch in Vrankryk Prime d'Efmeraude, en dikwils Smaragd» Moeder getyteld. Deeze komt op verfcheide plaatfen aan de Kaspifche Zee, in Stiermark , Silezie en Saxen , voor. Hy laat zig veel fchooner polyften, dan de Malachites Cori neus van Baümer , die een vetten Glans heeft , en alleenlyk door hardheid van den Graveelfteen verfchilt, vallende in Thuringen en de Oofterfche Landen. De fynfte is de ' Oriënt aal fche groene met roode Stipjes, welke nog tot kleine Plaatjes verarbeid en hoog gefchat wordt in Italië. Deeze wordt aldaar Di> aspro Sanguigno of Heliotropio geheten , en valt ook in Bohème , alwaar, op het ReuzenGebergte , eene groene voorkomt met Bloedroode Vlakken. Ik heb ook groene Jaspis uit V 3 de III. Deel. III. Sthk. 11. 4fdei(ja fomtyds paarfch of Bloedrood, gelyk in Siberfe. Het kan echter de Bkedjïeen van Boot, nit Nieuw Spanje, naauwlyks zyn 'y alzo die Jaspis maar Bloedkleurige Vlakjes of Stippen hadt. Anderszins zou men hier op kunnen toepasfen de kragten tot Bloedftemping, door de Indiaanen daar aan tocgefchreeven. Evenwel heb ik zodanig een Hartje van rooden Jaspis, als hy befchryft, mooglyk met dat inzigt gemaakt. to De Sinopel, waar van ik zo even'fprak, by Cronstedt genaamd Jaspis MartïaUs, is door den Heer Wallfrius voorgefteld als een byzondere Soort van Jaspis (T). Anderen tellen hem onder de Yzer-Ertfen; hoewel hy maar een agtfte of tiende deel, of daar omtrent , van dat Metaal inhoudt. De Hongarifche is door den Heer Scopoli zeer omftandig en laauwkeurig ter toets gebragt (/;. Voorts -alt hy op verfcheide plaatfen in Sweeden en doorwegen; zelfs in Saxen en Tweebruggeiofc by Wolfftein in het Paltzifche, maar in Iongane maakt hy zwaare Aderen uit, zynde ïkwils met Kies , Loodglans en Blende inge- fprengd; (*J Jaspis opaca, particulis diftinfris, rudis, facie Graulari. Syft. Min. I. p. 3,g. (/) Tentamen Mineralogicum tertinm. Frag. i???>  Key-Steenen. 3i3 fprengd ,• of met witte Kalk-Aarde, Groene Jaspis en Kwarts vermengd, dat hem dan gebandeerd maakt. Hy fmelt in 't Vuur gemak-s kelyk tot een zwarte Slakke. Gemeenlyk is hy zo hard als Jaspis,doch fomtyds zo murw, dat men hem met de Vingers kan vergruizen. De Boheemfche is geel, doch anders valt hy hooger of donkerer rood. Sommigen noemen hem Roode Kneis, en hy «oude misfchien tot de Rotsfteenen kunnen betrokken worden. Niet alleen geheel rood valt de Jaspis,maar ook rood met witte Aderen, of rood met bruin \ gemengd , op verfcheide plaatfen in Silezie, en rood met bruine Aderen in Sardinië. Roode heb ik, met Kwarts-Aderen , uit Silezie en roode met Violet, genaamd Oberkircher Jaspis, van Oberftein. Rood met blaauwaehtige Vlakken komt hy by Stutgardt in 't Wurtembergfc voor, en rood met geel gemengd in Silezie. Ik hebze Oranjekleurig met bruin uit Lotharingen en van daar ook zeer bleekroode met wit gemarmerd. Roode Jaspis met veele geele Vlakken en Aderen wordt Diaspro florito in Italië geheten en Jaspe fleuri'm Vrankryk. Deeze valt op Sicilië, in Spanje en Turkye. Ik heb éen Plaat bruinroode uit Staffordshire in Engeland , die met witachtige Streepen en geel gemarmerd is , in Fig. 3 voorgefteld. Hier behoort ook dat Stukje van Frauenberg, by Oberftein , in het TweebrugV 5 fe, III. Dbbl. III. Stuk. ii. V. HooïDruK. Üfaspis. Gemarlerde.1 XXXI.  II. Afdeel. V. Hoofd- 3 kik. ffaspi . XVI. Silex pohizoniai BandJaspis.F1.XXXI «%• 5> 6 1 1 314 Ktiuncï or fe, van Fig. 4 , dat, op oen donker rooden Grond, een zonderlinge Netswyze Tekening Melkwit heeft, welke 'er den ltaliaanfchen p.naam van Diaspro florito reticellato aan toe - eigenen zoude. Die hoog roode van Fig. 1, zou met zyne Tekeningen hier ook kunnen behooren. Wallerius heeft van deeze Gemarmerde of Bonte Jaspisfen een byzondere Soort gemaakt (;;?). (16) Keyfteen die Rotsachtig is, met Laagen van verfchillende Kleur. Zeker Gefteente, dat voorkomt in de Myn van Dannemora in Sweeden, met Laagen van geel, bleek rood , groen en zwart , fcheen den Ridder uit Jaspis en bruinere Kalk-Aarde te zyn voortgekomen. Dit heeft echter, volgens het onderzoek van den Heer Gerhard, geen plaats. Wanneer het flegts enkele Streepen zyn, dan fchynt hy tot den Grammatias van Plinius te behooren, of Polygrammos , wanneer de Streepen menigvuldig zyn ; gelyk in die blaauwe Liniënfieen van Bareith , bevoorens door my befchreeven en ifgebeeld (n). Anders heeft menze groen of :ood met witte Streepen , of ook groen met Vio- (»0 Jaspis variegata. Syft. Min. I. p. 313. Sp. 138. (16J Silex Rnpeftris, Stratis diverficoloribus. Syft. fat. Sp. 16. Jaspis variegatafasciata. Wall. Syft, Min.  Key-Steenen. 3*5 Vio'efte Banden , gelyk by Genantflein in Sa* xen , waar van in Fig. 6, alhier de Afbeelding is gegeven. Biüyk wordt deeze Taf-, fleen, wegens de gedaante, doch verkeerdelyk Genadefieen geheten. Rood met zwarte' Banden breektze by Goldberg in Silezie; geelachtig met graauwe Banden by Toplits. In Sweeden heeft menze ook overvloedig met witte en zwarte Banden, als mede by AItenbc-g in Saxen; alwaar de zwarten Schiefer zyn, zo de Heer Vogel verzekerde. Een der fraaiften onder de Gebandeerden is die Siberifche Jaspis van Fig. 5 , welke door een purperen of Bloedrooden Grond groene Banden heeft. Sommigen betrekken dien tot de Acha ten, zo 't my toefchynt; doch hy heeft de Kenmerken der Jaspisfen , en wordt ook van den Heer Brückmann, als de fchoonfte Band - Jaspis zyner Verzameling, gedagt ( Gedaante.  3*2 Kwartzige of u. AfdbbC.. VI. Hoofdstuk.Kwarts. Oirfprong. terberg op den Haarts, van één tot drie Vademen dik. Zelden maakt de Kwarts geheele Bergen uit, hoewel men daar van in Lapland, als ook in Siberië, Bohemen en Silezie, voorbeelden heeft. De Vork van 't Emmenthall in Switzerland is zuiver Kwarts. Bovendien zyn de Bergen,by Fraudenftein en Oberfchóna, in Saxen , als ook tusfchen Simmern en Creutznach in de Paltz , met Kwartzachtige Steenrotfen boven de Leyfteen • Laagen. Nog zeldzaamer vertoont de Kwarts zig in Vlotbergen, en dan verfchynt zy altoos by Schyven of Nesten ; gelyk in de Beddingen van Koperfchiefer in 't Mansfeldfe, en by Goldberg, in Silezie, tusfchen Laagen van rooden Kalkfteen. Zy is altoos een gedeelte der zelfftandigheid van de Graniet en veelerley andere Soorten van Rotsfteen. De Kwarts komt in de alleroudfte Bergen voor, en fchynt dus van een zeer ouden Oirfprong te zyn. Was het, dat menze alleen in de Spieeten van Bergen vondt, zo zou het niet onwaarfchynlyk zyn, dat zy door een onvolkomene . Kryftallizatie uit het afzypelende Water geboren ware , gelyk Linn^us bedenkelyk opgeeft. Doch daar moest dan eenige Stofte in dat Water zyn, die byzonderlyk diende tot de vorming van de Kwarts. Wauerios verbeeldt zig, dat dezelve uit eene Lymerige Vogtigheid, welke uit de door het  Krystallyne Steekem, 323 ff het Zeewater veranderde Kalk-Aarde voortjs. gekomen was, gefprooten zy. De zelfde reh den, die 'er is, om den Oirfprong der Key [ fteenen uit Kley, door middel van een Kalk-' ;jb aartig Vogt , te onderftellen, kan hier gelit den, om den Oirfprong der Kwarts van dat jj Vogt alleen af te leiden. Maar het is te den- 0 ken, dat veele Kwarts uit zodanig Vogt door 1 Vuur, 't welk eene fcerke uitdamping maa6 ken, en de geregelde Kryftallizarie verhinde3 ren heeft kunnen , voortgekomen zy. Mis- fchien zyn de brokken Kwarts, die men hier en daar aantreft, vooral de Kwarts-Keizeis en dergelyken , voormaals van Bergen afgebroken; maar de deeltjes van 't Kwarts-Zand i daar van af te leiden, gaat wat ver (z). De Soorten van Kwarts hebben altemagl een | Glasachtige Breuk, en van buiten doorgaansfl eenigen Glans , zynde eenigermaate doorzigj tig, en taamelyk hard,doch niet zwaarder dan j Jaspis of Achaat. Haare deeltjes zyn voor 't Oog ongewaarwordelyk, maar zy hebben gemeenlyk veele Barften en Spieeten ^ weshalve zy niet wel kunnen gefleepen of gepolyst worden. Door den Hamerflag fpringen zy in hoekige Stukken, van onbepaalde figuur, fcherp en Glas fnydende. Op zig zelf blyven zy w j (2) Zie '* vorg. II. Stuk , bladz. 418. X » I! HL Dset. III. Stuk. h, Afdejsl, VI, HoOFB» iTUK. Ku/arts, Eigenli aip pen.  Tb i AlDEÏ.1.. VI. Hoofdstuk.Kwarts. Gebruik ,a4 Kwartzige of n 't Vuur onveranderd, en verweeren ook niet in de Lugt: maar met de voorgemelde Stoffen, zelfs met Kryt en Kalk, in genoegzaame veelheid, fmelten zy, even als het Zand, tot Glas. De Keizel-Aarde bevatten zy taamelyk zuiver; de Kalk-Aarde fiegts toevalliger wyze: maar zeer dikwils zyn zy bezwangerd met Mineraale, inzonderheid Y- i zerdeeltjes, 't welk 'er dan deeze of geene Kleur aan geeft. Ook vertoonen zy zig fomtyds in Kryltallifche en andere zeer zonderlinge figuuren, gelyk wy vervolgens zien zul- lén. ^. De Kwarts is een van de vocrnaamfte Me' taalmoeders , en (fchoon de. Aders , die zy maakt, nooit zeer zwaar zyn,) zeer wenfchelyk voor den Bergman. Niet alleen de Ertfen van verfcheide Metaalen en Halfmetaalen, maar de Metaalen zelf komen gedee-. gen daar in voor , byzonderlyk Zilver eni Goud, en het Goud is 'er dikwils zo fyn inge-, fprengd , dat men het ook met het befte Vergrootglas niet, en alleenlyk door fyn ftampens en wasfchen daar in ontdekt. Men kan de' Kwarts, met groot voordeel, tot Koper- eaj Yzer-Ertfen, waar Kalk - Aarde of Aarde \zë Bitter Zout in is, gebruiken , om door haare' bymenging de Vloeijing der Ertfen te/bevorderen. Zy dient ook,in verbinding met Kley Aarden, voortreffelyk tot Vuurbeftendige Vaten,  Krystallyne Steenen. 325 ten, tot het maaken van zogenaamd Porfelein en tot toebereiding van de Smalt. Met Potafch gefmolten , geeft zy een vaster en s. duurzaamer Glas, dan alle andere Glaswordende Steenen ; uitgenomen , dat zy niet tot I Spiegels deugt. Het zo bekende Boheemfche !Glas heeft hier van zyne voortreffelykheid. Tot de laatfte oogmerken moet men zeker zyn, dat zy geen Yzerdeeltjes bevatte; het [welk door branden in 't Vuur, het opgieten van Sterk Water, enz. te ontdekken is. Thans gaa ik tot de befchryving der Soorten over. ( i) Kwarts, die helder Kryfialtyi doorfchy- ( I wend is. 1 Alle de voorgemelde Eigenfchappen zyn op ï deeze toepasfelyk, die geheel doorfchynende is, zo helder als Kryftal en gemeenlyk zonder Kleur. Men vindtze echter ook blaauw en Violet in Sweeden en dóf gekleurd op het Reuzen-Gebergte. Ik hebze groenachtig of Aqua- (i) Qiiartzum Rupeftre Hyalinum pellucidum. Sgft. j Nat. XII. Tom. HL Gen. 10. Sp. i.QuartzumAqueum. j Syft. Nat. VUT. Sp. i. Q- diaphanum. Wolt. Min. 14. i Q. folidum pellucidum. Quartzum Cryftallinnm. Wall. I Suft. Min. h p. 221. Sp. 96. Q- purum diaphanumI cronst. Mm. §■ 52- Q- informe diaphanum. Carth. Min. 20. X 3 HL D"l. III. Stuk. TT. Afdeel. VI. Hooid» ruit. Kwarts. L Hiartzum hjalinum. Heldere warts.  S2ö Kwartzige of II. Afdeel. vi. HöOFDÜTUtt. Kwarts, II. Qxartzum cnforalum. Gekleurde Kwarts. Aquamarine Kleur , uit Bohemen. Onkleürig valt zy in de Kopermynen van Noorwegen, in Siberië en op den Gothards-Berg in Switzerland, alsook op 't Eiland Madagaskar, waar men 'er Vaten en Kruiken van maakt, zegt Wallerius. MetZwavelkies, als ook met Zwartgulden bezet, komt zy voor by Schemnits in Hongarie; met Potlood by Ehrenfriedrichsdorf in Saxen; met gedeegen Goud by Abrubanya in Transfylvanie ; met gedeegen Zilver , Wit en Roodgulden in Bohemen; met Kobalt-Erts by Schneeberg in Saxen. Van 't Berg-Kryftal verfchilt zy, door geen bepaalde figuur te hebben. (2) Kwarts, die gekleurd is. De Kwarts, die door Mineraale deeltjes gekleurd is, heeft op ver naa dedoorfchynendheid der voorgaande niet. Men vindtze hier en daar in Mynen en Bergen. Geel of graauwachtig valt zyop het Reuzen-Gebergte; Rood met Koperglas en Koperkies in Sweeden, met Kobalt-Erts in Bohemen: Jmethystblaauw by Wolkenilein in Saxen: Groenachtig met Bafalt by (i) Qanrtzum Rupeftre tinftum. Syft. Nat. XII. Sp. 4. Quartzum folidum coloratum. Wall. Syft. Min. I. \> 222. Sp. 98. Q. heierogeneis inrime mixtum Quart2um impurr.m. Ci ostsx. Min. 54.  Krystaleyne Steenen. 327 by Edelfors in Sweeden (2): Okerbruin met gedeegen Goud in Hongarie en met gedeegen Zilver by Kapnik in Transfylvanie; met^ Zilver Glas-Erts in Saxen, Rood- en Zwart-" guldig op de Haarts en in Hongarie: Geelachtig met tekeningen van Boompjes en vermomd Goud ,by Schemnits ; met Roodgulden by Clausthall, met gedeegen Goud op Sumatra: Roodachtig met Tin-Groepen by Altenberg in Saxen, met Koperblaauw en Koper-Erts zo in 't Wurtembergfe als op de Haarts (a): Zwart in Sweeden, als ook in Hongarie en met LoodSpaath op den Haarts: zwartachtig met Loodglans in Sweeden , met Cinaber te Idria in de Krain: Graauw met Wit Gulden by Konits in Neder - Hongarie ; met blaauwe en groene Korrels in Korrelige Kwarts by Pargas, enz. De roode, bruine, graauwe en zwarte Kleu. ren van deeze Kwarts, ontltaan uit de by. menging van Yzerdeeltjes. Evenwel koml de roode Kleur ook fomtyds uit die van Ko per; (2) Groenachtig geele Kwarts heb ik uit een oude Yzermyn , met ver van de Goudmyn in Smoland, al ook uit de Adolf - Frederik - Schacht van die Goudmyn groen met wit. («) Ik hebze rood- of paarfchachtig uiteen Kopermyi van Smöland in Sweeden en van Sahlberg, als ook met gedeegen Goud, van de Lavonifche Grenzen, zest Werften van de Witte Zee, in Siberië. X 4 III. Deel. III. Stuk. 11. AlDEIW VI.. II ooH>TUK. Kwarts. 1 Z  32? Kwartzige op n. ArDEEJ,. VI. Hoofdstuk. Kwarts, III. Huartzum Latleum, Melkwitte» j i 1 \ 1 i < } per, van Rood Gulden ofCinabervoort. De blaauwe en groene worden gemeenlyk door Koperdeeltjes veroirzaakt. De Amethystblaauwe of Violette kan zo wel van Koper als van Yzer ontftaan, of mooglyk van beiden : de geele en geelachtige van Lood of ook van Yzer. Dit maakt deeze Kwarts doffer dan de voorgaande , minder glanzig op de Breuk en broofcher. Gemeenlyk is zy van onbepaalde geftalte, fomtyds in zeskantige Pieramieden aangefchootem (3) Kwarts, die Melkwit doorfchynend it, Men vindt deeze, hoewel zeldzaamer, ook in de Kloven van Steenrotfen, voornaamelyk 3-y Dahlero in Sweeden , als ook in de Fran"chc Provintie van Auvergne. In haare vorning fchynt een aanmerkelyke veelheid KalkLarde vermengd te zyn geweest, ja de brok:en zyn fomtyds als met Meel beftooven. Hier ■an komt het, dat zy, volgens de aanmerking 'an Linnjeus en Scopoli , ligter dan de mderen tot Glas fmelt, en gewilder is by de Loperfmelters. Zy is zeer hard en zwaar, ;emeenlyk doorfchynend, doch met donkere Melk» CD Quarlzum Rupeftre album diaphanum. Syjt. Nat. [II. Sp. 3. Quartzum album. Syft. Nat. VIII. Sp. 3.. >. foRd'um opacum durisfimum Aqueo - Lafteum. Quart-» as» Jacobmum. Wall. Syft. Min, \,$, xa, Sp.9^.  Krystallyne Steenen. 329 Melkwitte Aderen doortoogen. Sommigen noemenze St. Jabobs-Steen (b). (tl) Kwarts, die byna geheel ondoorfchynend tsv Zodanige, die men drooge en broofche Kwarts, of ook Katten-Keizel noemt, komt in byna alle Kloven der Gebergten voor. Op 't gezigt en gevoel is zy bard en dor, broofch on. der den Hamer, op de Breuk korrelig ruuw, met weinig glans. Door 't calcineeren wordt zy nog broofcher, doch verliest van haare hardheid niet , evenwel aan 't Staalflag wel vonkende. In 't geheel is zy weinig of niet doorfchynende, van Kleur witachtig of Afchgraauw. In Dalekarlie komt zy half doorfchynende voor en op de Pyreneefche Bergen hiei en daar als Sneeuw aangeftooven. Men vindt 'er zelden Metaalen in, behalven eenige Korreltjes Koperkies, zegt Wallerius. Ik hei evenwel zodanige Kwarts uit Tirol, behalvt de Kies, met opgefprengd Goud bezwangerd Ooi (b~) Gemma Divi Jacobi notmntloruM. Wat.l. Ik vim nogthans by Brückmann, onder zyne Edeljleinen,daa van geen gewag. (4J Quartzum Rupeftre fubopacum. Syft. Nat. XII Sp. 4. Q- fragüe rigidum facie Grauulari. Quartzur fragile. Wall. Syft. Mm. I. p. 220. Sp. 94. Q. textur Granulata- Cronst, Mm, §, 5=» 2. x s III, Deel. III. Stuit. AïDIBL» VI. Hooro- iTUK. IV. Quartzum Opacum, Ondoor- "chynende> i 1 i  33o KwARTZICE OF !!. Afdfil VI. Hoofdstuk. Vette Kwarts. Ook heb ik ze uit Japan bekomen , die zeer broofch is, van dergelyke natuur en met een zelfde bruin-roode Achaat-Korst , als ik ze heb van Eibenftock in Saxen. Een andere voert den naam van Fette Kwarts, en deeze is dikwils de Moeder van Metaalen (c). Met gedeegen Goud vindt menze in Peru en op Sumatra {d), als ook by Ramingftein in 't Saltzburgfe; met Zilver Glas-Erts en Rood Gulden by Schemnits in Hongarie ; met Loodglans in Bohemen; met Loodfpaath by Zcllerfeld op den Haarts; met gedeegen Koper en vermomd Goud in Opper-Hongarie; met Vaal Koper-Erts by Bulach in 't Wurtembergfe en by Falkenflein in Tirol;met Koper-Kies op den Haarts; met Cinaber by Wolfftein en Schemnits , met Kobaltbloefem by Schneeberg, met Kobalt-Erts in Bohemen en met Bafalt by Jan George Stadt in Saxen. Zy is minder broofch en vaster van zelfftandigheid , zagt en vettig op 't gevoel, als of zy met Olie beimeerd ware , witachtig van Kleur; doorgaans ondoorfchynende en dikwils met Streepen als van Yzer-Roest, dat veelal een (c) Quartzum folidum attaftu pingue , facie nitente. vVall. Sijft. Min. I. Sp. 95. (V) Ik heb een Stuk zodanige Kwarts, geheel onloorfchynende , uit een Goudmyn op Sumatra gehaald loor den Heer Dejean , in 't jaar 1761, en my door :yn Ed. medegedeeld.  Krystallyne Steenek, 331 een teken is van Goud daar in zittende. Ook komt zy half doorfchynende en witachtig voor ; hoedanig ik ze heb uit de Pyrenee- J fche Bergen, uit het Schwartswald en van elders. Zy houdt meest in Aderen der Gebergten huis, en hier van kan het zyn, dat de Kwarts-Keizeis daar mede verward worden , als van brokjes zulke Kwarts uit de Gebergten afgefpoeld voortgekomen. Linnjeus , immers , betrekt daar toe deeze Soort van Kwarts (e). (y) Kwarts, die Bladerig is of uit Plantjes famengefteld. j| Deeze komt zeldzaamer voor en byna altoos Nestwyze in Kwarts - Aderen , voornaamelyk injemteland, en by Schemnits in Hongarie, als ook in Silezie; met gedeegen Goud by Kapnik in Sevenbergen en Siberië, met RoodGulden en Zwartgulden by Schemnits en in 't algemeen met Goud en Zilver-Ertfen in de Mynen van Hongarie. Zy beftaat fomtyds uit (e) Quartzum vagum rotundatum Cortice glaberrimo nitido. Q- Nobile. Sijft. Nat. XII. Sp. 8- Zie bladz. 241. hier voor. (5) Quartzum Latr.ellatum. Sijft. Nat. XII. Sp. 5. Quartzum Lamellis compofitum. Wall. Syft. Min. I. p. 224. Sp. 100, Quartzum Spathofum. Cronst. Min, §• 52 > 3- III. Duel. III. Stuk. II. VïDKEL. VI. ïooïd- uk, Kwarts. V. hiartzum slik. Plaatige.  11. AlDïEt vi. HOOFDSTUK. Kwart; Celluleuze. i i i 33a Kwartzige o r uit kleine, fomtyds uit grootere Blaadjes, digt aan elkander , en gelykt dus dikwils veel naar Veldfpaath. De Blaadjes of Plaatjes zelf .hebben geen bepaalde geftalte en leggen fomtyds evenwydig, fomtyds fchuins en fcheef, of als Vifchfchubben op malkander; of zo dat zy drie en vierhoeken of zeshoeken vormen ; of ook Doolhofswyze. Gemeenlyk is zy ondoorfchynende , fomwylen half, gelyk de Silezifche van Eilesdorf en Striegau. De gewoone Kleur, (doch men vindtze ook in de Hongarifche tViynen witachtig Misgeel of geelachtig , Goudgeel, bruin , groenachtig en donker groen of blaauw. Cinaber-rood komt zy by Crummendorf in Silezie en te Plettenberg in 't Graaffchap Mark voor. Waarfchynlyk zal zy op dergelyke manier, als de Kalkfpaath onder de Kalkfteenen , geboren zyn. Hier behoort niet alleen de Spaathige Kwarts van Cronstedt , maar ook de Plaatige en Vliezige van den Heer van Born, als Dok, zo 't my toefchynt, deszelfs Celluleuze Kwarts, met kuiltjes en holligheden eenigsdnsnaardieder Honigraaten gelykende. Meest s deeze bruin , bevattende Cinaber, KobaltVlolm of Loodfpaath. Zy valt, volgens hem, >y Almaden in Spanje, by Neufol in Hongaie, by Joacbïmsthall in Bohemen,by Zeiler:ld op den Haarts, als ook by Schneeberg in   jjDe el, f li AAT XXXII .  Krystallyne Steenen. 333 in Saxen en aldaar wit van Kleur. Ik heb A; Celluleuze Kwarts,die zeer ligt is,befprengd met Coud en Zwavel - Poeijer , uit de Mynsi Bertfowskoy, by Katharineburg, in Siberië. Buiten twyfel moet hier die zonderlinge^ tliuis gebragt worden, welke men Gekapte? Kwarts noemt of Kafiendroezen ; waar van ik anders geen gewag gemaakt vind. Ik heb daar van een zeer groot Stuk, van Schneeberg in Saxen afkomftig , en een kleiner, alhier in Fig. 1 , op Plaat XXXII, in Afbeelding gebragt. Terwyl men alle vergaaringen van Kryftallifche Lighaamen Droezen noemt, zo heeft dit, als uit menigvuldige Kasjes famengehoopt, gedagten naam niet oneigen. De Plaatjes zyn ruuw van Oppervlakte en glinfterende, als met zeer kleine Kryftalletjes begroeid, Afchgraauwachtig van Kleur. Zy loopen op allerley verbeeldelyke wyzen, met fcherpe hoeken, door malkander ; fommigen evenwydig , anderen driehoekig fpits famenkomende en van geheel verfchillende dikte zynde ; zo dat het geheele Stuk zig als op veelerley wyzen, ontelbaare maaien, met een Byl gekapt of ingehouwen vertoont, en dus zeer wel aan den naam, van Gekapte Kwarts, voldoet, 't Is, als ik gezegd heb, van Schneeberg in Saxen. Voorts kan men hier betrekken de Schubbige of gekamde Kwarts (Quartzum Criflatum) van III. Dubl. III. Stuk. il iDEEt.. vi. loOED» uk. iekapte warts. I. XXXII. Fig. l. Gekamde Kwarts,  H. Afdes VI. Hooid stuk. Kwar Geomc trifche. VI. Quartzum incruftans. Koritige. I 334 Kwartzige of fc van den Heer von Born, die by Schemnits ' en in 't Gebied van Siéna voorkomt. Deeze ' is ondoorfchynend en beftaat uit veele holle ,s Schubben, welke fomtyds overendftaan,fomtyds als die der Oefterfchaalen op elkander leg. gen: zo dat zy in gedaante veel naar de Gefchubde Spaath gelykt. Men vindtze wit, blaauw of geelachtig bruin, in verfcnillende Mynen. - Ook behoort hier een Geometrifche Kwarts, by Freiberg in Saxen, by Neufoh! en Schern' nits in Hongarie, als ook by Striegau in Silezie, fomtyds op vette Kwarts,voorkomende. Zy wordt dus genoemd, om dat de Blaadjes van haar Geweefzel altoos een bepaalde figuur hebben, zynde drie-, vier- of zeshoekig. Gemeenlyk is zy wit van Kleur, fomtyds donker groenachtig en dikwils op de oppervlakte met Kwarts - Kryftallen of Cylinder-Kwarts bezet (e). (<5) Kwarts , die Dropfleenig is aangefchooten. Offchoon bevoorens eene Stalacliet, die Kwartzig is en gekorreld, voorgefteldzy(/j- vond O) Gmelin Natur-Syfl.m, |. Th. P. 5J6. Tab IV ?ig- 17. 18. (6) Quartzum Stalaftitice accretum. Mihi. Stalaftitós ?uartzofus. LitJN. Cf) Zie 't voorg. 11. Stuk, blu4z. 2tt  Krystallyne Steenen. 335 vond ik raadzaam dezelve, die hier even zo wel behoort, nog eens te gedenken; alzo de Heer von Born daar van fpreekt, onders. den naam van Quartzum ftülatitium incruftans of Sinter - Kwarts, waar van ik nog verfcheide andere voorbeelden heb. Zodanig is een platte Steen uit het Trierfche , donker blaauw , fterk vonkende , begroeid met eene Okerige bruin geele Korst vol günfterende KwartsKryftalletjes. Maar inzonderheid behoort hier toe, die zonderlinge Koritige Kwarts van Ifaak by Freiberg in Saxen , witachtig uit den blaauwen van Kleur, aan de eene zyde korrelig, aan de andere Celluleus en met brokjes Loodglans begroeid (g). Ik heb daar Korstjes van die blaauw zyn en zo dun als bordpapier , aan de eene zyde fterk günfterende : ook die van onderen als ingedrukt zyn met een hoekig Werktuig. Van boven is deeze Korst doorgaans gekorreld, maar een zonderlinge Vertooning levert] het Stuk Fig. 2, uit, dat als met een menigte Wormen of Maaden is bedekt; terwyl het van onderen bezaaid is met kleine Kryftalletjes van Loodglans. Het heeft ook eene blaauwaehtige witte Kleur en de Korst is omtrent een Kwartier Duims dik. (7) (g) IktwyfelnietofdeUitgeknaagde, 'Qnartzum erafitm) van den Heer von Born , zal hier toe behooren. III. Dsbl; III. Stuk. ii. Afdeel, vi. -i00id- VK. Kwarts. Worrachtige. '1 xxxii. Fig. 2,  II. AlDEEl VI. HooiD STUK. VII. Quartzi. Cotaeeum.Korrelig KwartsDroeze.VI. xxxn F'S- 3- 336 Kwartzige op (7) Kwarts , die Korrelig is famengehtopt. Deeze, uit menigvuldige grootere en klei; nereKorreltjes, als van Zout, famengehoopt, wwordt door LiNN^EUsby een Zandfteen vergeleeken en Wallerius noemtze, om dies i.wille, Zandige Kwarts. In Sweeden geeft men 'er den naam van Sahjlagh aan, om dat zy doorgeflagen naar een Klomp Zout gelykt. Zy komt aldaar in de Mynen te Fahlunvoor, volgens onzen Ridder; by Jarlsberg in Noorwegen en by Aleneon in Vrankryk, volgens Wallerius en wel op de laatfte plaats rood: terwyl die van Noorwegen, wit zynde, door branden Violet wordt van Kleur. Naar de Korrelige Vloeyfpaath gelykt zy eenigermaate , doch is 'er door de ruuwheid, en door het vonken aan 't Staalflag, gemakkelyk van te onderfcheiden. Die Korfiige Kwarts , voorgemeld , is op de ééne zyde ook Korrelig. Buitendien heb ik ze juist van eene Zandfteenige gedaante, dat is uit Korreltjes , zo fyn als Zand, famengegroeid , en Filtreer/leen genaamd, uit het Furtembergfe in Saxen , welke ook gebruikt wordt, zo my bericht is, om het Blaauwzei of Smalt te vervalfchen. Een zonderlinge, met (7j Quartzum Granulatum. Syft. Nat. X11. Sp. 6. Q. lubcotaceum. Syft. Nat. Vlll. Sp. 5. Q. Granulatum cohserens, Quartzum Arenaceum. Wjiu.. Syft. Min, Lp. •24. Sp. 99.  Kr ystallyne steenen. 23' met groote Korrels, die Stalactietifch famengehooptzyn, Melkwit van Kleur, heb ik van : de Rivier Lahna; gelyk ook Korrelige Kwarts, met Loodglans ,by Call in den Eiffel, aan den Rhyn , vak. Maar allerfraaist is die gekorrel- t de Kwarts • Droeze uit de Freiberger BergRivier, in Fig. 3 hier afgebeeld , alwaar df Kwarts als Zoutkorrels Troswyze is aange' fchooten ; geheel helder doorfchynende op 1 eer Melkwitten duitteren ruuwen Grond. Een 1 dergelyke Korrelig doch knobbelig gekryftah lizeerde Kwarts , heb ik van Zellerfeld aan den Haarts, die uit den blaauwen ziet. (8) Kwarts, die Droeziggekryftallizeerdis. Wanneer de Korst van Kwarts met kleine of grootere Kryftallen begroeid is, dan noemt 1 men het, als gezegd is, Gekryftallizeerde Kwartsof Kwarts - Droeze. Zy nadert dus allengs aan het Berg - Kryftal, doch verfchilt daar van , I doordien de Kryftallen uit enkele Toppen be!| ftaan, zonder Lighaam. Zy komt doorgaans 'i maar half of ondoorfchynende, hoewel ook ; fomtyds doorfchynende voor ; doch dikwils b^ oe;d met de een of andere korrelige, ruuwc | '--leurde Stoffe, en ook wel zelfvan binnen f8) Quarnnm Cryftaliizatum. Mihi. Q. rude cryftaUi:zatum. Wall. B ft. Min. 1. p. 32S. Sp. 101. Q. Cry* ^ftallizaturin. Cronst. Min. §. 53. Y UI. Dbbl. III. Sïws. r II. .Aideel. VI. hoofdstuk. Kivurtr, Vil!. Quartzum CruftaUiZMum. GekryftaüizeerdeKwavts»  333 Kwartzige of li AïDE3L VI. Hoofdstuk.Kwarts F.gelvor mige KwartsDroes.Fl. xxxit fig- 4- Takkige. fig- 5- nen gekleurd. Van deezen aart heeft men van de Haarts, uit Saxen , Sweeden , Swit. zerland en, om kort te gaan,uit alle Bergach.tige Landen. Dus komt het zogenaamde zwarte Kryftal uit Oostindie , het Witte van de Kaap, het Roode uit het • Tweebrugfe , het Graauwe uit Ysland, enz. Ik heb een fchoon Stuk van deezen aart, dat geheel overtoogen is met een ruuwe geele Stoffe, terwyl niettemin de punten der Kryftallen zeer blykbaar zyn. Het komt van Schemnits in Hongarie. Veelen betrekken deeze Kwarts - Droezen tot het zogenaamde Berg-Kryftal, en het is my niet onwaarfchynlyk, dat zy de eerfte beginzels of Grondflag daar van zyn. Zo ziet men , immers, dat de wanden der Achaat-Kogelen ,van binnen, doorgaans bekleed zyn met zulke Kwarts - Droezen. Ook hebben derzelver Punten doorgaans eene ftomp fpitfe zeshoekige figuur,even als de Kryftallen; maar fomtyds wyken zy ook verre daar van af, gelyk blykt uit die fcherp fpitzige Egelvormige Kwarts - Droes, hier in Fig. 4, op Plaat XXXII, ffgebeeld. Dezelve komt uit de Anna-Stolle by Cremnits in Hongarie , en is geheel Melkwit van Kleur. Niet minder zonderling is de Kwarts-Droes van Andriesberg aan den Haarts, in Fig. 5 vertoond. Dezelve beftaat uit eenigermaate Cylinderachtige kromme Takken, die als met Pun-  Krystaeeyne Steenen. 339 Punten van famengehoopte Kryftallen bekleed zyn; dus uit een dikke Kwarts Korst opgeIchooten en glinfterend half doorfchynende. Misfchien zal de Cylinder-Kwarts van Gerhard, welke men by Schemnits en byFreiberg vindt, van dergelyken aart zyn. Mooglyk behoort de Straal'• Kwarts, van dien Autheur, tot één van beiden. Crysta i.ltjs. Kryftal. De Kryftallen zyn door den Fleer Linn^eus, wegens haare figuur, tot her. Salpeter betrokken. Men kan ook niet ontkennen, dat de eigentlyke van dien naam zeer overeenkomftig daar mede zyn; als een zeskantig Lighaam hebbende , veelal egaal van dikte , met ongelyke zyden in breedte , en ééne Punt, die ftomp en fcheef afgefneeden is, het andere end afgebroken. Sommigen,evenwel , die twee Punten hebben, wyken daar van af, en deeze worden, veelal, tot de Edele Steenen betrokken;gelyk,by voorbeeld, de Briftolfche Diamanten: vooral wanneer zy in 't geheel geen Lighaam hebben en alleenlyk uit. twee Punten of Pieramieden beftaan, die met haare Grondvlakten, als 't ware, aan .malkander gevoegd zyn. Dergelyke ZoutKryftallen bekomt men uit het overblyfzel der Deftillatie van den Rookenden SalpeterY s Geest. III. DsEfc. III. SrpE. AïDEBE,. VI. Hoofdstuk. Kwarts,  11. Afdeel. vi. Hoofdstuk. Heidei heid. (gj Bruckm. Beyfrage 1778. I- 96. (hj Apocal. 1V. vs. 6. 340 Kwartzige op Geest (g). Andere Kryftallen zyn door minder of meer Zyden , of het Lighaam zeer kort te hebben en Pieramidaal, of op andere manieren, daar van verfchillende. - De helderheid isveene zo onaffcheidelyke eigenfchap der Kryftallen , dat men tot een gemeen Spreekwoord gebruikt , zo klaar als Kryftal. Van ouds wareu zy deswegen reeds beroemd. Johannf.s zag, voor denThroon Gods , een Glazen Zee, naar Kryftal gelykende (h). Ten tyde der Romeinen werden de Kryftailyne Vaten duur betaald en in veel waarde gehouden. Plini us zegt, dat'er Artfen waren , die, om een deel van 't Menfchelyk Lighaam te branden , een Kryftal. Kogel beter achtten dan Glas. Hy fpreekt ook omftandig van de gebreken, die deszelfs helderheid benadeelen , Wolkigheid , Vlakken , Veertjes,H aairtjes, Barften en Spieeten, thans nog genoegzaam by de Steenfnyders bekend. De geheel zuivere Stukken moeften zo helder zyn als het zuiverfte Water en van behoorlyke zwaarte. Ook merkt hy aan, dat de Orienraalfche Kryftallen best waren en die van de Alpen of Switzerfche zeer goed: 't welk men nog hedendaags waarneemt. Hy leidt derzelver Oirfprong vanYsaf, verbeeldende zig, met  Krystallyne Steenen. 341 met de Ouden, dac hetzelve door de Koude tot Kryftal verhard werde , van welk denkbeeld de groote Boekhaave de ongegrondheid aangetoond heeft (7). De groeijing der Kryftallen is door de Waar-. neemingen van onzen tyd zeer opgehelderd.' Zeker Switzerfch Autheurverhaalt,(k) ,, Jat ,, de groote Kryftallen zig in de hoogfte , , „ altyd met Ys en Sneeuw bedekte Bergen , 3, de kleinere in tegendeel in de laagere, doch, „ doorgaans in Gang- of Ader-Bergen voortI ,, teelen. Nooit gebeurt zulks in de VlotI bergen , die Laagen hebben van Ley en | „ Kalkfteen. Die Bergen, waar in het Kry. ftal groeit, beftaan uit eene Bergftof, welke ., de Switzers Geisbergerftem noemen, of Bokken-Bcrgfteen, een grove Soort zynde van Graniet of Porphier, uit ondoorfchynende Melkwitte Kwarts , en Glimmerige deelen fl, famengefteld , die door een fyne Kleijige ,,' en Kalkige Aarde fchynen verbonden te zyn. „ De Glimmerige deelen zyn grootendeels zwart en groenachtig , doch biaauwachtig ,, in de hoogfte Alpen. In zulk flag van „ Bergen bevinden zig Kwarts-Aders, meestal waterpas loopende , met Holligheden , waar CO Chem. Vol. f. p. 624. 1 (k) Abhcmdl. dar Naturforfch. Gezelfchaft in Zurch, ! 111. Band. p. 266. Y3 IU. D*bi,. III. Stuk, 11. AïDP.ÏL. VI. Hooïd- ïtuk. Krijftal, Groeiing.  342 Kwartzige of IL AfOTKI, Vi. Hoofdstuk. Kruftctt Vormin uit Vogt, „ waar de Kryftallen boven , onder en aan def „ zyden, met haare Voetftukken aangegroeid „ voorkomen. Wanneer de Kryftalgraavers .„ zulk eene Holligheid openen , dan vloeit „ 'er byna altoos Water uit. Derzelver bo„ dem is bedekt meteen fyne witachtige Klei„ jige Aarde, welke Fluweel-Aarde genoemd „ wordt; zynde, naar -allewaarfchynlykheid, „ een zetzel of bezinkzel van 't gedagte Wa„ ter. Hierom zyn ook de Kryftallen op den „ bodem onzuiver. Die aan de zyden en om „ hoog zitten , hebben wel een genoegzaame doorfchynendheid , maar niet zelden een „ groenachtige Stoffe, naar Gras of Mos ge,, lykénde , ingèflooten en uitwendig zyn zy ,, dikwils daar mede bekleed. De Graavers „ noemenze Kryftallherd, en houdenze voor „ Zwavelachtig; doch,dezelven naauwkeurig „ befchouwende, zal men ze Glimmerachtig „ bevinden. Deeze Stoffe bedekt dikwils , ,, in de Holligheden, de witte Kleijige Aarde, „ en bevat niet alleen losfe doorfchynende ,, aan beide enden fpitfe Kryftallen, maar ook „ Stukken van 't zogenaamde Yslandfche Kry„ ftal of verdubbelende Spaath." , Aangaande de Voortteeling der Kryftallen is die Schryver van oordeel (/), dat het Water der Ysbergen, wanneer het door derzelver Kwarts (/) BkucXm. von Edelfleimn. p. 151.  K&YST ALLYNE STEENEN. 343 Kwarts en Glimmer heen dringt, veele deeltjes daar van oplosfe, en . wanneer het in de Holligheden der Kwarts - Aderen gedrongen is, g; aldaar eerst de Kleijige Aarde en vervolgens die Groenachtige Stoffe vallen laate. Uit de Kalkige Aarde zoude de gedagte DubbelSpaath . en uit de fynfte Kwartsachtige of Keizei - Aarde het Kryftal geboren worden. En, dat deszelfs voortteeling"langzaam gefchiedt, bewyzen de Kwarts - droezen, by de Switzers Kammen genaamd. Dat de Kryftallen uiteen Vogt voortkomen, is door het gemelde niet alleen blykbaar maar ook door onlangfe Waarneemingen, dat menze door uitdamping van een Waterige Stoffe, die in Chalcedoon of ander Gefteente vervat was, bekomen heeft, volftrekt bevestigd. Hier ujt blykt tevens, dat het Vuur tot derzelver Groeijing behulpzaam kan zyn-, ja waarfchynlyk dienftiger is dan de Yfkoude. De Kry(tallen, niet alleen, onder de uitwerpzeis der Vulkaanen gevonden , (tellen zulks buiten twyfelin^; maar ook die voorkomen ia de Ovenbreuk, zogenaamd, een Stoffe aan 't gewelf der Smeltovens .groeijeude op de Op. per-Haarts. Aan den Neder-Haarts geeven eenige Koper-Ertfen van den Rammelsberg: geroost wordende, een gekryftallizeerd Rot tekruid, inde figuur van Diamant-Kryftallen Insgelyks ontftaan aldaar , by het Rooften , Y 4 ze- III. Dsel. III. Stuk. Atotei. VI. rloOFtJ- :UK. Kryftal. door de verking ran Vuur. i  tl VI. Hooro- ÏTf:K, Kryftn Verfchil Jende Kioey1'la.ats. 7 i c 344 Kwartzige of • tfff f^Kt*kam> die "*n, negens de Aieur,A/«^«» noemt; welke Teerlingachtitf , met uitgeholde zyden : zo dat menze -Trappen-Pieramieden noemen zou Runnen. Maar. wat behoeven wy zo ver te gaan, ter*yl van alle Metaalen thans Kryftallen beleend zyn ; aangezien men zelfs gekryftalleerd Goud leeft; waar van ik een fchoon Stuk bezit ■ Schoon het dus zeer blykbaar is , dat de Kryftallen d.kwils hunnen Oirfprong aan de werkmg van Vuur verfchuldrgd zyn; zal men mettemm den Heer Dee?see &j ffl0™ toeftemmen, dat zy altoos uit een Vogt,ten nunften utteen vlocibaare Stoffe, geboren worden. Niet minder zeker is het, dat hunne Vormmg met aan de Bergen is bepaald. 7y kunnen altoos groeijen , wanneer flens dl Stoffe by der hand is, tot hunne v0^g jelykikdus Kryftal heb, dat by het fchoon naaken van een Put der Apotheek te Batavia! n Oostmd.e, daar in gegroeid werdt gevonlen. Gemeenlyk zitten zy op een Gefteene, dat zeer dikwils Kwarts- of Keizelachtfa 5; fomwylen op Vloey- of Gips.Spaath etdzaamer op Kalkfpaath en Marmers of elyk inde Rudersdorffe Kalkfteen- Groter/ P Kalkfteen of ooi: op Ley- en Zanöüeen. De fchoonfte Kryftallen van Europa haalt men CO Ro». del IslE Cryftattogr. p. lqs, II0,  KRY,STA LLYNE STEENEN. 345 men uit de Holen van den Grimfell, Gotthard, in 'tUrfeler, Runker-Thalleneldersindc Switzerfche Alpen, alwaar een fterke Handel daar mede gedreeven wordt. Hier vallen zy tevens van ontzaglyke grootte; fomtyds wel een • Arm dik en een EUe lang. Op de Gebergten van Savoije , in Toskanen en in andere Bergachtige deelen van Europa, gelyk op den Haarts, in Silezie en Bohème, worden ook die zeer fraay en groot, doch niet zo hel- : der zyn, gevonden. De kleinere, waarvan veelen ook zeer fraay en zuiver, komen In Oostindie, aan de Kaap der Goede Hope, 1 in Groot Brittannie , in Noorwegen en Swee- • den, ja byrifrover den geheelen Aardbodemj voor. Van Amboina krygt menze taamelyk ' dik, en ik hebze van Sumatra ontvangen, die van langte en dikte als een Vinger zyn. '. Op fommige plaatfen , gelyk in Silezie, in Westphalen, in 't Gebied van Florence, worden zy los in de Aarde of in 't Zand gevonden; en dan zynze dikwils aan beide ender fpits. Veel komen zy voor in de hollighe den van Achaatkogels , Kryftal - Appels er i veelerley Verfteende Lighaamen : gelyk ii dus de holletjes van groote Ammons-Hoo rens daar mede bezet heb; doch de zodani gen kan men tot de Kwarts-Droezen betrek i ken. Ik hebze in de holligheid van eei Y 5 Key III. Deel. III. Stuk. II. Afdeel. VI. Hoofdstuk. 1 Kruftal. I 1 t  IJf AïDEE VI. Hoori STUK. Kryli van Mi dagask; Kryftal roet Water. 34* K war t z i ge of u Keyfteen gegroeid uit Engeland en in die van een Chalcedoon-Keizel uit het Maagdebursfe, '- enz. a! Meer dan honderd Jaar geleeden, heeft men - reeds geweten, dat Madagaskar Kryftallen uitleverde. Flacourt zegt, iri zyne befchryvinge van dat Eiland, dat langs zekere Rivier aldaar fchoone Steenen zyn van Kryftal, zodanig, dat 'er onder waren van vier Voeten groot («). Sedert dien tyd fchynt men daar weinig acht op gegeven te hebben, inzonderheid, dcwyl de van daar overgebragte Stukken te gebrekkelyk waren , omze te verwerken , veelal gevuld met Blaasjes, Veertjes, Schubbetjes en andere o-.zuiverheden j^f ook byna geheel vuil en duifter. Het fcheenen als Splinters te zyn, van groote Blokken afgefprongen, zonder, dat men de eigentlyke figuur daar uit kon bepaalen. Eindelyk heeft men van daar bekomen , die in helderheid byna alle bekende Kryftallen overtreffen en tevens verwonderlykzyn, door de daar in bevatte Zaaken, Schirl, Asbest, Mosachtig gegroeid Zilver , enz, Straks zal ik daar van nader gewag maaken. In fommige Kryftallen vindt men beweeglyke Waterdruppels ingeflooten ; die dan als een (ts) Hijl.de Madegaskar. p. 25. Paris 1661. Quarto. Mem. de l'Acad. R. des Sciences de 1753. p. 55?. Oftavo.  I Krystallyne Steenen. 347 een groote zeldzaamheid bewaard worden. Ik { heb van zodanig een Stukje Hongaarfcb Krys- ^ tal, myner Verzameling, en van het aanzienlyke SI Stuk van dien aait, zig in 't Stadhouderlyk Kabinet bevindende, gewag gemaakt 0> De Heer Delisle heeft zeer wel opgemerkt, dat men in deeze Kryftallen eigentlyk meer het Lugtblaasje dan het Water zig ziet be~ weegen; 't welk daar uit blykt, dat hetzelve telkens naar de hoogte ryst. Dit bevind ik in myn Kryftalletje voorgemeld en de Heer Brückmann heeft het in 't zyne ook zo bevonden : maar in groote Waterfteenen kan men 't Water al te duidelyk zien , om daar aan te twyfelen. 't Was immers ook zo, in die Amethystkogel, waar van ik voor henen fprak (p). Ik heb thans Kwarts van Madagaskar , met een menigte van Waterdrupjes of Lumbeiletjes , in holletjes, die naar de Blaasjes in gegooten Glas gelyken. De Heer Ferber zag in het Akademüche Kabinet tc Pifa een Kwarts-Keizel, die in een Gouden Ring gevat was, waar binnen zig een kleine Holligheid, meer dan half vol Water,bevondt, met een klein Infekt, daar in ,dryvjeodê'. Hy kon zyn Oogen naauwlyks gelooven, en, hoe ligt het een bedrog des Gezigts kon (V> Zie troorg. U- Stok, 0^.213. O) Aldjar, b^dz. SMUL Dbbl. III. Stuk. IL lPDEEL. vi. IOOÏDUK. 'vrijpaV  11. Afdeei VI. Hoofdstuk. . Kruftal Bladerige Kryftal- i ] ( 1 ( d I z I g g rr m d; te ft be ge < 348 Kwartzige o k kon zyn , beeft niettemin de jonge Hoogleeraar Murkay, uit Italië naar Upfal terugkeerende, den Heer Doktor Brückmann verzekerd, dat hy het ook gezien bad, en dat het een Snuit-Torretje ware (q). Die Kryftallen , daar Water en Lugt ingeflooten is, zyn doorgaans van het Bladerige Soort, van binnen ongelyk en als poreus; ia fomtyds als uit twee over elkander gejroeid. Verfcheide Stukken deezer Bladerige Oyftallen, zo enkeld als dubbeld-Takkig , ^n ook hy geheele Droezen, uit de Thereia - Schacht by Schemnits in Hongarie , ten eele wit, ten deele Amethystkleurig, ten eele met Lugt , ten deele met Water en -ugt, hadt laatstgemelde Heer in zyne Ver» ameling, en merkt aan-, dat men fomtyds de )ruppen, die tusfchen de Blaadjes als fameneperst zyn, door kloppen en fchudden in beeeging kan brengen. Ook verhaalt hy, aanmerkt de voosheid deezer Kryftallen, dat en 'er door Konst Water in kan brengen, stze heet gemaakt in Water te werpen;doch n duurt het niet lang of zy raaken dit War weder kwyt. Die van een vaftere zelf. mdigheid, waar in zig Natuurlyk Water vindt,- gelyk in de Chalcedooncn, voormeld, zyn daarom niet te minder fraay. in de q) Bruckm. Beijtrage von Edetfteir.e. y, IOi},  Krystallïne Steenen. 349 de Switzerfche Kryftallen komt het zo zeldzaam voor; dat de Heer Bert rand zelfs de geheele zaak, doch zeer onbillyk, loochende (O* Bovendien komen in de Kryftallen fomtyds irjgeflooten voor , veelerley Mineraalen; gelyk Spiesglas, Bismuth, Kobalt, Cinaber, Loodglans , Tinzwitter en verfcheiderley ZilverErtfen. De Heer Da vila bezat een Peruviaanfch Kryftal met gedeegen Zilver. Men vindt zodanig ook by Schneeberg in Saxen j doch zeer zeldzaam. De Heer Bkuckmann hadtze met gedeegen Mosachtig Zilver uit Madagaskar , als ook met Draad - Zilver en Glas-Erts uit Noorwegen. Van de eerstgemelden heeft de Koopman Danz een allerfraaist Stuk uit Parys medegebragt en my thans vertoond. Het is meer dan een Vuist groot, en half opgevuld met Dendritifch Zilver, wit en zwart, maakende in het volmaakt heldere Kryftal een lierlyke Vertooning. Ik heb een zodanig kleiner Stuk van hem bekomen. Die Topaas, met gedeegen Zilver, daar Henck e l van fpreekt, zal misfchien een dergelyk \ (f) Difïionn. Orytlologique. p. igi. languit gantztkk, zegt de Heer Brückmann utfupra, Bertkand ttelt het ten hoogften tv. yfelachtig, en denkt, dat het een bedroedes Gezigts kon zyn .• maar had zyn Ed. zelf zodanigen gezien, zou hy zulks niet gedagt hebben. III. Dsbi.. III. Stuk. II. Afdeel. VI. Hoofdstuk. Kryftal met Mineraalen.  li Afdeel. , VI. Hoofdstuk. Krijftai. i i i 1 < ] < I Eigenfchappen. 350 Kwartzige of lylc Kryftal zyn. Op den Haarts is het fomtyds door Rood Gulden , in het Tweebrugfe door Cinaber rood gekleurd. Jk heb een fraai[e heldere Kryftal-Groep van Bramberg in Boriemen, aan de punten zwart bruin zynde. Mooit vindt men 'er Verfteeningen in, maar iikwils Aarde, zeer menigvuldig Schirl en fomyds ook Glimmer, gelyk by Slakkenwald in Bohemen: Amianth, Teerling - Spaath, Straal;ips, verweerde Kies, in Hongarie. Die Stof"en komen fomtyds daar in zodanig voor, dat nenze , ten onregte, voor Stroohalmen , Aaien of Baardjes van Koorn , Mos, Sprieten >f Wieken van Infekten, en wat dies meer is, lanziet. Dus vertoonde zig in een groot Stuk Cryftal van Madagaskar, te Parys, iets dat naar :en Wormpje geleek , maar by het klooven m\ hetzelve bevondt men het een TopaasCryftalletje te zyn , uit de Kleur en figuur; t welk gemelde Heer Da nz in een gefleepen >teen van Kryftal, omtrent een Duimnagel jroot, zittende, heeft medegebragt. Het Kryftal, in 't algemeen , is doorfcbylende , maar gemeenlyk naar de Punt heldeer dan naar den Voet, alwaar zig dikwils rc ebele Wolken roonen. Sommig is geheel loorw 'kt en duifter, en het helderfte Verlést al zyne doorzigti^heid in 't Vuur, Het s een weinig harder dan de Kwarts, d.ch 'ordt van den Vyi aangegreepea en door Staal ge*  KR YSTA LLYNE STEUNEN. 35* gekratst, geevende niettemin aan 't Staalflag Vonken. Het laat zig by uitftek wel polyften; zo dat men 'er allerley Steentjes en Sieraaden, ook Vaatwerk , Bekers en Drinkglazen , die uitermaate fraay zyn , van kan vervaardigen. Hier toe geeft de ongemeene grootte gele genheid, van de Kryftal-Takken, die men in de Alpen vindt , van Switzerland, alwaai het voorkomt in ftukken van zestig, honderd, ja verfcheide honderd Ponden zwaar. Op de Breuk is het Schulpig en fterk glinfterende , gemeenlyk op de zyden overdwars geftreepl en fpringt in 't Vuur aan ftukken , als wanneer het zyn Bladeriggeweefzel klaar vertoont. Zonder byvoegzel fmelt het niet, maar fyn gewreeven, en vermengd met Borax of Loogzout, wordt het tot een helder Glas. Het is zwaarder dan Glas, doch zelden driemaal zo zwaar als Water. Somwylen heeft het Kryftal kleine Gaatjes, als of het doorgevreten ware; fomtyds indrukzels aan de Oppervlakte, van eene Teerlingswyze of Cirkelronde figuur. Het komt fomtyds voor, met een overtrekzel van Kley. Talk-Aarde of Kiesftof, waar door het der naam krygt van gehembd Kryftal, in 't Franfcl en chemijfe; of crouteux, dat is Korftig. Zodanige Korften, dun zynde, befluiten dikwils d< helderfte Kryftallen, in Switzerland; maar dii zynde gelyk die van 't Boheemfche Zinn- wald III. Dekl III. Stuk. II. Arrast, VI. Hoofdstuk.Kryftal, Verfcliillcndheden.  li. vi. Hoofdstuk. Kryftal. Verdeeling. 1 1. Cryftallus Simplex. Eenpuntig. 352 Kwartzige op wald, by Altenbergin Saxen, beftaan uit een troebele Melkkleurige Kwarts, en maaken het Kryftal geheel ondoorfchynende; 't welk in groote Takken zeldzaam, doch in kleinere en in Droezen aldaar gantfch niet ongewoon is. Maar de grootfte Verfcbeidenheid toont zig in de Geftalte; in de betrekking der Zydvlakten tot elkander, der Kantzuilen tot de Punten of Pieramieden; in het byzyn of ontbreeken der Kantzuil; als ook daar in, of de Kryftallen enkeld ftaan, dan geheele troppen daar van famengegroeid zyn , dat is, om volgens de Konst te fpreeken, of zy by enkelde Takken, dan by Groepen famengegroeid, 't welk men Kryjlaldroezen noemt, voorkomen. Volgens deeze Verfcbillendheden kan men iet gevoeglyk in drie Soorten onderfcheiden ■ laamelyk in zodanig dat langwerpig is en maar ééne Punt heeft; 't zy dan enkeld of Droezig famengegroeid: 2. In zodanig dat twee Punten heeft aan de beide enden van een Santzuil .-3. In het gene dat twee Punten heeft tonder Kantzuil , waar by dan ten 4. komt iet Kryftal dat gekleurd is, enz. (1) Kryftal dat een zeshoekigen Kantzuil heeft met ééne Punt. De (O CnjflaHus Prisrcate hexagono, aplce unico. Mihi, Cry-  I •KR-ySTALLYNE STEENEN, De naam van Berg- Kryftal fchynt overtollig: dewyl dezelve toepasfelyk is op alle de Soorten en alleen dienen zou kunnen om NaJuurlyke van de Konftig gemaakte Kryftallen te onderfcheiden. Immers, dat men gemeenlyk Berg - Kryftal of Rots - Kryftal noemt , is een Kwartsdroes of gekryftallizeerde Kwarts: terwyl de Kryftal-lakken en Groepen zo . wel die,n naam verdienen : ten ware men daar door alleenlyk Kryftallen , die nog aan den Bergfteen ( Gebirge) of Matrix vast zitten , begrypen wilde: doch dit is oneigen, zo wel (j als de henaaming van Kwarts ■ Kryftal. Ik zal l het derhalve, eenvoudiglyk, Kryftal heeten. Dit is de gemeenfte Soort, een Iangwerpi'! gen Kantzuil uitmaakende , van zes zyden ,' ! die in breedte zeer ongelyk zyn. Ieder zyde, ?an de Punt fchuins afgefneeden, maakt aldaar een Driehoek : zo dat dit Kryftal zes vierhoekige en zes driehoekige zyden heeft, en dus twaalfzydig is, niet agttienzydig, gelyk de anderen ; op welken alleen de bepaaling van Linn^us past. Waarfchynlyk heeft zyn Ed. die voor volkomene en deeze voor Cryftallus montana , hexagona , pellucida, aquea, api.ce unico. Wall. Syft, Min. I. p. 226. Nitrum Lapidofum Quartzofum oadecaêdrum hyajinüra. Linn. Syft Nat. XM. Tom. 111. Gen. 13. Sp. a. «. & Cryftallus Montana. Gesn. Lap. f, 18. Fig. 1. Romph. Amb. T. 52 f. 3 , 4 , 5. z JII. Pjeel. III. Sjok. li- üfpf.kl. VI. " HoOFD- ;tuk. Kryftal. KryftaL Pakken. 1. xxxii Fig. 6.'  354 Kwartzige op ti. Afdeel. VI. Hooid. stuk. Krijjlal voor onvolkomene gehouden. Ook is 't zeker, dat deeze,los of in enkelde Takken voorkomende , altoos aan den Voet afgebroken zyn. Zodanige' Enkelde Kryftal-Takken, (gelyk 'er één, uit Switzerland, in Fig. 6, vertoond wordt,) vindt men in alle verfchillendheden, van de dunte van een Stroohalm, tot de dikte van een Arm en dikker: als ook van de langte van een Nagel, tot die van een Elle en daar boven. Niet minder verfchillen zy in helderheid en dus Jn waardy. De Kryftalhandclaars verdeelen ze gemeenlyk in drie Soorten : in het Mailandfche Goed, waar door zy regt heldere Kryftallen verftaan, welken zy voor twee Guldens het Pond verkoopen ; in het Freyburger, dat te Waldkirch, twee Uuren van Freyburg in Saxen, tot Rottingknoppen en Knoopen verarbeid wordt, en in het Rotkan of Rottam, zynde het gemeenfte en flegtfte. ' De moeite en 't gevaar, waar aan het Bergvolk in Switzerland en Savoije zig bloot ftelt, om deeze Kryftallen te vinden en te bekomen, is onverbeeldelyk. Zy tragten derzelver Zitplaats te ontdekken , aan een hollen Klank, dien fommige Rotfen geeven , wanneer men 'er op Haat, of ook aan glinfterende KwartsAders in dezelven, of aan brokken Kryftal en Kwarts, die zy in de Valeijen vinden. Dan laaten zy zig met Touwen langs de fteile Rot"-  Krystallyne Steenen. 355 Rotfen neder; booren op de verkoozeneplaats een Gat, dat zy met Buskruid vullen en vervolgens met een Lont aanfteeken, om de Rotss te doen fpringen , na dat zy zig uit den weg begeven hebben. En dit alles gefchiedt op enkel avontuur, of zy eenig Goed, dat de moeite waardig is , zullen bekomen. Deeze Kryftal - Takken , naamelyk , zyn fomtyds helder als zuiver Water, hoedanigen ik uit Switzerland heb-, en kleinere van dien aart , uit Oostindie , Silezie, Bohème, enz. Van deeze laatften wordt dikwils tot Mouwknoopjes en allerley Steentjes op Gespen en ander Tuig, die zig byna als Juweelen vertoonen , gebruik gemaakt : want men kanze in allerley figuuren flypen. Dit gefchiedt met Amaril op de Looden en het polyften met Tripel op de Tinnen Schyf. Van de grooteren worden Schaalen , Bekers, Kandelaars, Doozen, Orlogie-Kasten en wat dies meer is, vervaardigd. Anderen, gelyk die van den Haarts, zien zo helder niet en fommigen zyn als met een Kalk-Korst overtoogen;welken, gelyk ook de gebrekkelyke, troebele, onzuivere Kryftallen , tot Glasmaaken met 'Loogzout kunnen gebezigd worden. Zeldzaam vallen de Kryftallen van eeneOn volftrekt regelmaatige figuur, zodanig dat de|y' zes Zyden gelyk van breedte zyn , en aanPi^. de Punt egaal afgefneeden. In fommigen, Z 2 even- III. Deel. III. SïUK. II. Afdeel. VI. Hoofdiuk. Kritfal. Verfchil. gelyisi der len. icxxti.  356 Kwartzige of ll. ^FDEEl VI. Hoofdstuk. Krijfta, evenwel, heeft dit ten naaften by plaats, ge» "lyk ik dus den top van een Kryftal-Tak van Clausthall aan den Haarts heb, byna drie Dui. men over 't kruis dik. By de meeften zyn twee tegenoverftaande Zyden veel breeder dan de anderen. Dus bezit ik een Oostindifchen Kryftal-Tak, by de vyf Duimen lang, egaal van dikte, twee breede Zyden hebbende van byna anderhalf Duim, twee fmallere van drie Kwartier Duims , en twee allerfmalfte van omtrent een half Duim breedte. Aan de Punt is de ééne breede Zyde maar fchuins afgefneeden , als ook de eene fmalle Zyde, tervvyl de anderen regt uitloopen, zynde de allerfmalfte flegts een weinig geknot: zo dat dit Kryftal op zyn hoogfte maar tienzydig is, of liever agtzydig. Hier uit blykt de wanftaltigheid fommiger Kryftallen: want ik het ook van Ambon heb, dat taamelyk TegeN maatig is. De Switzerfche vallen ook vee-, lerley , doch byna altoos zeszydig. Ik heb een Kryftaltak van Hirfchberg in Silezie, volmaakt helder , die nog onregelmaatiger van geftalte is. De eene breede Zyde is drie Kwartier , de andere maar een half Duim breed ,• de fmallere, van anderhalf Kwartier, leggen nevens de laatfce, en de twee allerfmalften, geen half Kwartier breed , nevens de breedfte Zyde , wederzyds. De Punt is zeer fcheef afgefneeden; gelyk in Fig. 7 , Plaat XXXII, ZO'  Krystallyne Steenen. 357 zodanig een Kryftal, van onderen zeer net pieramidaal gefatfoeneerd , rs afgebeeld. Dit Kryftal nadert aan de genen, die men s Wigvormig noemt, om dat zy allengs verdunnen naar de Punt,in welke de Zyden fomtyds! zodanig uitloopen , dat de gantfche Tak nagenoeg een Pieramiede is. Deeze Wigvormige zyn in 't Wallizerland , in Savoije, in Engeland en Saxen, niet ongemeen. Zo komen zy ook Gefteeld en als Knodsachtig voor, by Schemnits in Hongarie en elders, zynde gemeenlyk zeer helder , maar klein (Y). Somtyds is die Steel gantfch Knobbelig of Knoopig. Andere vallen Buikig, dat is in 't midden dikker, gelyk een Kryftal-Tak van Palambang op Sumatra , welke ik in 't jaar 1778 van Batavia oatvangen heb. Deeze is even zo on;elykzydig als de befchreevene uit Silezie; maar niet zo fcheef gepunt. Cok is dit Kryftal geheel troebel en byna ondoorfchynende, als meteen Kalkachtig Meel bedaauwd. Men vindt 'er ook met drie breedere en drie fmallere Zyden. Men vindt 'er met een Punt , ■waar van de Vlakten geen Criehoeken, maar Vyfhoeken, en met een Kantzuil, wier Vlakten (s) Dat Knodsaditige Kryftal met een ronden Steel, waai van Doctor Scopoli in zyne CnjftciUographia Hungavica,?. 109 , gewaagt, is ongemeen zeldzaam. Bruckm. Beytrage. y. 115. z 3 111. Deel: III. Stuk. II. AFDF.EL. VI. Hoofd- TUK. Wigvornige, enz.  IJl Afdeel. VI. Hoofdstuk.Kryjlal. O) Gmelim Natur- Syftem. II. Th. p. 30. (v) Bruckm. Beijtrage. p. u6. 358 Kwartzige of ten vyf- en zeshoekig zyn. Om kort te gaan, daar is naauwlyks een verandering te bedenken, die niet plaats hee/fc in deeze Kryftallen: maar, die geen Zeszydigcn Kantzuil of Lighaam hebben, zal men zelden aantreffen (*). Voorts komen nog byzondere aartigheden in deeze Kryftallen voor, die de uitvoerigfte Kabinetten verfieren , en flegts als Onregelmaatigheden aan te merken zyn. By Freyberg in Saxen , als ook op den GothardsBerg in Switzerland, vindt men nu en dan een Kryftaltak die kleine Kryftalletjes ingeflooten heeft. Zo zyn 'er ook die een Kryftal bevatten van weinig minder grootte, en wel of van een zelfde of van verfchillende figuur. Men heeft Kantzuilige Kryftallen met een enkel Picramidaal-Kryftal daar binnen, welks Zyden met die van 't buitenfte al of niet ftrooken: zo ook de As verfchillende of niet. Somtyds is het ingeflootene Kryftal, groenachtig , Violet , bruin of anders gekleurd. In groote Kryftallen van Madagaskar vertoor.en zig fomtyds Glimmer- of Schirl«Kryftallen (V), gelyk voorheen gemeld is en zodanig met fyne groene Schirl bezit ik uit Vrankryk, in 't Dauphiné. By Crcmnits in Hongarie en elders komen voor, die van buiten met kleine Kryftalletjes begroeid zyn. Men vindt 'er, die   3 Peel PLAAT XXXIH-,  Kryst allïne Steenen. 359 die een of meer andere Kryftallen op den top hebben; daar verfcheidene op éénen Steel zitten : daar twee , drie of meer een gemeenen, Top of Pieramiede hebben: daar eenigen door elkander heen of aan elkander vast gegroeid zyn, als in de volgende Afbeeldingen, en meer veranderingen van dien aart. Dus komen wy, eindelyk, tot de zogenaamde Kryftaldroezen of Groepen, uit veele enkel-1 de Kryftaltakken, die op een gemeen Voetftuk vastgegroeid zyn , beftaande. Te verwonderen is 't, dat men daarvan, of van de Kryftallen zelf, zo weinig Afbeeldingen by de Autheuren vindt. In die uitmuntende Verzameling van Naturaliën, welke het Kabinet van Se ha hebben uitgemaakt, komt 'er geen ééne voor. In de Amboinfche Rariteit-kamer van Rümphius heeft men 'er eenigen, van weinig belang, ingevoegd. In 't Kabinet van Richter maaken zy ook een geringe figuur : zo ook in dat Vertoog, 't welk over de Voortteeling of Vorming der Kryftallen , onder de Voorzitting van Linn^üs, isaan 't licht gegeven («). Aanzienlyker is de Afbeelding van die Oostindifche Kryftaldroes in het Kabinet van den Sweedfchen Ryksraad, Graaf vanÏEssiN, zig bevindende; welke Tak- (;<) Cryftallor.Generatio. Anth. Mart. Kahler Stockfcolmiens. Am. Acad. I. p. 454. Tab. XVI. c Z * III. Deel. III. Stuk. 11. Afdeel. VI. Hooïd- tok. Kvujlal. Kryftallroezen ,  Afdeei vi. Hoofd- siuk. Kryfta, tneteven wydige Takken. Fl.xxxu: Fig. u inet verbreideTukken. PI.XXXIII. Fig: 2,3- §6a Kwartzioé óf Takken hadt van een Span lang en half zo dik, een weinig zwartachtig, door onzen Ridder, hoewel aanmerkelyk verkleind , uitgege--ven O). Dit moeten Takken zyn geweest van drie of vier Duim dikte. ■ De eenvoudigfte Kryftaldroezen zyn Zodani-gen, waar in de Takken allen overend en •met elkander evenwydig ftaan. Somtyds zyn dezelven van gelyke grootte; fomtvds worden de grooten van veele kleinere omringd. Men vindt deeze voornaamelyk in Switzerland en Hongarie. Ik heb evenwel zodanigen van kleine Kryftallen uit Oostindie; van grootere, doch dun en wit, van Eibenftock in Saxengelyk in Fig. i, op Plaat XXXIII, zodanig eene Kryftaldroes van daar vertoond wordt die troebel wit is. Dergelyke heb ik van Altenburg en zeer lange met een rood beflag, even of zy door een Vlam geblakerd waren, van Schwartzenberg in 't Ërcsgebergte. _ Deeze , evenwel , lang en dun, wyken een.germaate van elkander ; gelyk dit, met veel veranderingen , plaat, heeft in andere Kryftal-Droezen. Somtyds leggen de Ki vftaltakken byna dwars of regt en fchuins op en over malkander heen gelyk dit plaats heeft in dat Groepje van Hirfehberg m Silezie, hier, in Fig, 2, afgebeeld. E l'Isle acht het waarfchynlyk, dat die Holligheid te vooren een Zoutv of Kies-Kryftal bevat hebbe. Brückmann is van vermoeden, dat het dikwils Kryftallen zyn (4) Cryflallus Cavitate Fiftulosa. Mihi. Nitrum LapiJofum Quartzoium cavum. Syft. Nat. Gen. 13. Sp. \. Cryft. Mont. Cavitate hexansmlari. Wall. Syft. Min. [. p. 227. Cryft. Nitriformis Quartzofa aggregata Fiftulofa. Am, Acad. I, p. 487. N. 14. T. «S. f. 12.  Krystallyne Steenen; 367 zyn geweest van den zelfden aart, met eene fyne Kiezige of andere Aardftoffe overtoogen, op welken zig de Kwarts heeft aangelegd, en dus door uitvalling van de Kern hol ge-' worden zy. Dit fchynen de Kryftallen in Kryftallen voorkomende te beveiligen. Dergelyke overtrekzeis, zegt hy, vindt men ook over Spaath-Kryftallen. Dit kan de Vertooning maaken van Kwartsdroezen, die als van Wormen doorvreten zyn of naar Honigraaten gelyken; hoedanigen op den Haarts en by Oberftein voorkomen. Ik heb een KubiekFlusz uit Engeland , van Durham, wier Oppervlakte bedekt is met kleine zespuntige Kryftallen. Hier uit cntftaan, buiten twyfel, die holle Teerlingfe , Ruitachtige en Pypige Kryftallen , van welken men, als een groote zeldzaamheid , by de Autheuren gewaagd vindt (V). (5} Kryftal dat gekleurd is. Zonderling is 't, dat de Kryftallen die gekleurd ■ (a) Davila. Cat. de Cur. T. II. p. 242. Born. Ind, Fosf. 11. p- 88. Cl) Cryftallus Coloribus tinfta. Mihi. Nitrum Lapidolum oftdecaëdrum. Syft. Nat. Gen. 13. Sp. 3. Cryft. Mont. hexagona clara colorata. Wall. Syft. Min. I, Sp. 130. p. 230. Quartzum Cryftallizatum diaphanum. Cronst. Min. §. 53. Cryft, tinfta. Wolt. Min. 13, Fluor Cryftallinus. Vulgo. UI. Deel, III. Stuk. II. Afdeel. VI. Hoorn- tuk. Kryftal, V. Cryftallus] colorata. Gekleurd.  3<5$ Kwart zice of 11. Afdeel VI. •Hoofd stuk. Kryftal. kleurd zyn , alleen om deeze reden, tot een ' byzondere Soort gemaakt worden ; daar zy niet alleen de Geboorteplaats, de verandering gen in Figuur, maar ook alle andere Eigenfchappen , met de befchreevene Berg-Krystallen gemeen hebben. Waarfchynlyk komt dit daar van daan, dat menze onder de Steenvloeden telt, dezelven Fluor Cryftallinus noemende, in 't Hoogduitfch Kriftalflusz, Quartzfiusz: omze dus in naam van de Spaathvloeden te onderfcheiden; waar van zy door veel barder te zyn en Vuur aan 't Staalflag te geeven , in daad verfchillen. Anders zou menze, met dezelven, onder den naam van Fluor, dien onze Ridder als een bynaam gebruikt (b) , of van Fluor Mineralis, kunnen begrypen. ,, Zy komen met en by dezelven, zo zyn „ Ed. zegt, in de Mynen [dat echter geens„ zins de gewoone Groeiplaats der Kryftal„ len is ,] voor: zynde flegts eene Verfchei,, denheid daar van. Zy hebben [zo hy aan„ merkt,.] een zelfden Oirfprong, maar zyn „ in de Geboorte gekleurd door Metaalhou„ dend Water, en daarom ook harder, ['t „ welk maar weinig verfchjlt.] Van deeze, „ zo wel als van gene, zyn de los'fe en twee„ puntige Kryftallen gemeenlyk harder dan „ de overigen (c), Men gebruiktze tot „ plaat- fO Dezelven noemende Nitrum Fluor, Sijfi. Nat. utfuprid CO Volgens de Waameemingen van den Heer BmqjS JSflZ wamm  Krystallyne Stee kek. 369 ,, plaatsvulling der Edele Steenen (d)." Di( laatfte wil zeggen , dat menze dikwils voor de echte Orientaalfche Steenen uitvent; waar van zy echter door den minder Glans en minder Hardheid onderfcheidelyk zyn: want zy worden door den Vyl aangegreepen en verliezen altemaal in 't Vuur hunne Kleur , volgens welke hy ze in de volgende orde optelt. Sommigen, ja Linn^us zelf (e), houden het Paarfchachtig Goudgeeh voor den ech ■ ten Hyacintk; doch men is tegenwoordig verzekerd , dat dezebe onder de Edele Steenen behoort.. Wallerifs oordeelt, dat men daar van deezeHyacinth-Kryftallen wel moet onderfcheiden , die eigentlyk zyn het gene men noemt Occidenpaalfche Hyacinthen. Dezelven vallen in verfcheide, zelfs in de ÏNoordelyke deelen van Europa , los of in andere Steenen , voornaamelyk in Kwarts en Kots- mann zyn die Kryftallen de fynfte en hardfte , wier Matrix uit de fynfte en hardfte A'teenftoffe beftaat. Da kleine enkelde en dubbelde Pieranildaal- Kryftallen, zegt hy, zyn aanmerkelyk harder, dan die met lange Staaven, en de Kleur doet *ot de hardheid niets. Beijtrage. p.122. Cd) Ufus. Suecedaneum Gemmarun-. pretiofarum. lórd. (?) Nitrum Fluor purpnreo ■ fulvum. Hijacinthus veKus. Sijft. Nat. uts. a. Just. Min. 385. Voff, Mi». 145. Bajim. Min. 1. p. 235. Cryftallus colorata flave rubens. Wall. Suft. Min. 1. p. 231. Iris Coloris Hyacinthini, Luid. Aa III. Debl. 111. Stok. II. Afdeel. VI. Hoofdstuk.Kruftat, Hyacinth > Kryltal. Pl.xxxnr, R?. 6.  370 Kwartzige of ii. Afdeel. VI. Hoofdstuk. Krijftal. Rotsfteenen vastzittende. Zy zyn nu meer dan minder doorfchynende, ook wceker enligter vloeibaar dan andere Edele Steenen , veranderende dus in een blaauwaehtige of donker groene, in 't bruin fpeelende Slakke, welke met by voeging van Borax wit en helder wordt. Het Geweefzel is Bladerig, en dit heeft zelfs plaats in de zogenaamde -Hyacinthe veritable der Frnnfchen. In Spanje valt een Steen, genaamd Hyacinth van Compoftèl, welke roodachtig is en weinig doorfchynende, hier toe behoorende : zie Fig. 6. Deeze beeft eene volmaakt Kryftallyne zeszydige figuur, en komt ook in Auvergne in Vrankryk , te Bristol in Engeland , in Polen , Silezie en Bohemen voor. Gemeenlyk wordt dezelve Basterd-Hyac'mth geheten. De Heer Da vil a befchryft een menigte van deeze Kryftallen t zo wel half als geheel niet doorfchynende ; zo rood als zwart, bleekrood en wit; fommigen los en enkeld , anderen Groepswyze op Kwarts, en onder anderen een zodanige Groep uit Sa^en, zittende op een groot Stuk Amethystkwarts (ƒ). Ik heb 'er een zeer fraay Groepje van , gegroeid op etn klomp Vitriool-Pyriet met zwarte Blende, van RoodenStolln , by Freiberg. Daar zyn agtzydigen van deezen aart en in Switzerland vallen zé zonder bepaalde geftalte of hoeken. De (ƒ_) Catalog. raifattne. Tom. II. r>. 249-252,  Krystallyne Steenen. 371 De geele Kryftallen, 't zy dan hoog geel of Citroenkleurig , worden Bafterd-Topaazen genoemd of Topaas - Kryftal (g ). Sommigen ( hebben als eene Barnfteenkleur. Plinius geeft 'er den naam van lrh Citrina of fris 1 altera, aan. Men tytelt hedendaags dezelven, naar den Landaart , Siiezifche en Boheemfche Topaazen. Zy komen ook wel elders in Europa voor. De figuur der losfe Kryftallen zweemt zeer naar die der echte Topaazen; in kleur en glans komen zy dezelven dikwils zeer naby , doch verfchillen daar van in minder hardheid en dat zy vylbaar zyn; als ook, dat zy de Kleur in 't Vuur verliezen; fmeltende , met Borax , tot een helder onkleurig Glas. Dikwils vallen zy in groote, ja zeer groote Stukken; gelyk men, in Silezie, zodanig een Kryftal gevonden heeft van zes Pond zwaar. Davilabezat, onder anderen , een Topaas uit Bohemen, fchoon van Kleur, byna twee Duimen over 't kruis (Ji). De doorfchynendheid is niet altoos door den geheelen Steen de zelfde : fomtyds komen 'er witte Aders of vreemde Lighaamen ingeflooten , of Veertjes, Spieeten en Barften , in voor, (g~) Nitrum Fluor flavum. Pfeudo - Topazius. BaUm. Min. I. p. 231. Suft. Nat. uts. A. Cryftallus colorata flava. Wall. Syft. Min. I. p. 231. (k) Catalog. uts. p. 269. N. 688. A a 2 III. D EEL. III» SlüK. IT. Al'de&l VI. HcoïdTUK. Topaas tryfttO.  372 Kwartzige op n. Afdrël, VI. Hoofdstuk Kryfta, Robvn Kryftal. voor. Dikwils zyn ze zo fraay, dat menze voor Orientaalfche flypt, inkasc en verkoopt. Ik heb 'er een van dien aart, hoogkleurig en .zuiver, byna een Vingerlid groot. De Saxifche of Snecken-Topaazen worden onder de Edele Steenen geteld. Ook zal ik van de Rook-Topaazen ftraks fpreeken. Verfcheide Kryftal- of Kwarts-Droezen heb ik die fraay geel gekleurd zyn , van Oberftein , en Kryftal-Droezen uit Oostindie, met eenige Kryftallen van hooge heldere Topaas-kleur. . Daar komen ook, in Europa , Kryftallen voor, die rood zyn en eenigermaate naar de Kleur der Kobynen trekken; weshalve menze Bafterd-Rohynen tytelt (i). Volgens Wallerius vallen de zodanigen , meer of min doorfchynende, bleeker of ft erker van Kleur, te' Norberg in Westmannland, te Orimatila en Kexholm in Finland; als ook in Bohemen en Silezie. De Kleur, die fomtyds van eenige Zwavelige Stoffe", fomtyds van Yzerdeelen of van een Koperkalk of, gelyk te Andriesberg aan den Haarts,van Rood Gulden, ja ook wel van Cinaber afkomftig fchynt te zyn ; trekt diKwils naar het Bruine of Paarfche, even als de Kleur der Robynen, Pur- - per- • (f) Nitrum Fluor rubrum Pfeudo-Rubiiius. Syft. Nnt. urs. f/. Baum. -Min. I. p. 230. Cryftallus colorata rubra. Wall. Sijft. Min. \. p. 230. Fluor ruber Carbunculis fimilis. Worm.  Krystallyne Steenen. 373 perrood komen deeze Kryftallen by Regensburg voor , met ongekleurde Kwarts, Smaragd en Amethyst - Vloeden : hoogrood in Kamtfchatka , Silezie en Bohemen : Roozenrood in 't Kanton üri van Switzerland. De bleekroode van Derbyshire in Engeland, die ik taamelyk groot heb , zullen misfchien eer tot de Hyacinthen behooren. Aan de Kust van Afrika , by Oran , vallen zodanige Kryftallen , die véél donkerer zyn, in Droezen of ook enkeld , (gelyk ik ze beiden heb,)zeer regelmaatig van figuur en tweepuntig, maar ondoorfchynende. Ook heb ik een ftuk wit.e Kwarts van Tweebrugge, dat digt begroeid is met zodanige heldere KryHalletjes, van eene Cinaberkleur (£). ' Gemeener zyn de Amethyit-Kryftallen, die Violetkleurig zyn (/) , wordende, derhalve, in Vrankryk Crtftal violet geheten. Zy maaken de gewoone Amethytten uit, die men Occidentaalfche noemt,in onderfcheiding van de Oostindifche , welke veel harder zyn en hooger van (h) Gemeenlyk acht men die Kryftallen van Yzer gekleurd te zyn; doch ik heb een Stuk rooden Yzerfteen -uit het Nftsfau - Saarbrukfe, begroeid met Kwarts-Kry• ftalletjes , die byna geheel onkleurig helder zyn. (7) Nitrum Fluor Viólaceuri). Pfeudo -Amethyftus. Sijft Nat. uts. 1. JOst. Min. 3S0. Voo. Min. 142. Ba"*?. Min'. I. p. 235. Cryftallus colorata Vfelacea. Amethystus Occidenfcalis. Wall. Syft. Min. I. f. 231. Fluor Atnethyftinus. Lmd. Aa 3 Hl. Dksl. III. Stuk. II. Afdeel. VI. Hoorn» STL'K. Kryftal. Amethvft-Krvtaï.  374 Kwartzige of li. ArDEsr. VI. Hooid- ïtuk. Kryjlm van Kleur , wordende fomtyds onder de Robynen geteld. Men moetze, echter, gedenken onder de Edele Steenen : alzo 'er wee.zentlyk Orientaalfche Amethyftcn zyn ; gelyk wy zien zullen. Byna in alle deelen van Europa komen zy Droezig voor , doch inzonderheid in de Achaatkogels te Oberftein, op de Grenzen van de Paltz en Tweebrugge. Men toont 'er zelfs onder de Produkten van den Vefuvius. Derzelver Kryftallen zyn fom- , tyds taamelyk groot: fomtyds blecker, fomtyds zo hoog Violet gekleurd, dat zy de fchoonfte Orientaalfche tarten : maar deeze vallen meest wat klein. Ook zien zy wel uit den geelen, en fchynen fomtyds als met TopaasKryftal doormengd te zyn. Zelden ziet men 'er lange Staaven van, en, zo zy 'er zyn,dan vallen zy altoos bleek. Nooit heb ik een lang Kryftal gezien, zegt de Heer Brückmann, dat eene fchoone donkere Amethystkleurhadt. Hy bezat een bladerig Amethystkleurig Kryftal , met een taamelyk langen Kantzuil en twee Pieramieden, waar in een Druppeltje Water zigtbaar was, uit de Therefia-Schacht te Schemnits in Neder - Hongarie. Vaneenen Amethyst - Kogel , met een groote veelheid Waters daar in, heb ikbevoorens gewag gemaakt (in). Dik- (ki) Zie het voorg, II. Stvk , bladz. 214.  Krystallyne Steenen. 375 Dikwils komen deeze Kryftallen in ander Gefteente voor.. .Dus heb ik een groot en zeer fchoon gepolyst Stuk, ten deele Jaspis, ten deele Kwarts, ten deele Amethyst, van Doblitz in Bohemen. Somtyds groeijen zy by beurtlingfe Laagen met witte Kwarts, of hebben eene trapswyze verbleeking; 't welk m'isfchien ontftaat uit ds vlugheid der Kleurende Stoffe. De Meer Sage was van denkbeeld, dat de Amethyst zyne Kleur had van met Kobalt vereenigde Zeezout Zuuren; doch geeft daar van geen bewys. Ooktvindt men zeldzaam Amethyften by Kobalt : terwyl 'er in de Korst der Achaatkogelen byna altoos blyken van Yzer-Okcr zyn. De bleeke of half gekleurde Stukken noemen de'Franfchen Prime d'Jmethyfte of Moer van Amethyst; zynde een Amethystkleurige Kwarts.. ' 'Blaauwaehtige Kryftallen noemt men Basterd - Sapkierem of Saphier - Kryftallen ( * )■ Men vindtze in Bohemen , Silezie, in 'tVvurtembergfe by Bu.'acb , als ook in Italië in 't Gebied vin Siéna; altoos in Kopermynen , voornaam el'yk daar Kopcrblaauw breekt, waar van dit Kryftal blykbaar zyne Kleur heeft. De- (n) Nitrum Fluor coenileum. Pfeudo - Sapphiras, dnlutior Angitës. Sijft. Nat. uts. e. Baum. Min. I- p. 231. Cryftallus coloratacoerulea. Saphirus Occidentalis'. \Vai.l. Suft- Min. 1. p. 231. Aa 4 III. Deel. III. Siuk. li. Afdeel.» VI. h00td- ruKi Knjflal. Saphier. Kryftal.  376 K W A r t z I g e OF 11. Afdeei VI. HoQïD stuk. Chryfi lith Kryftal. Smaragd Kryftal. Chryfopraas. Dezelve is nu fterker, dan flaauwer; gelyk 1 men , by voorbeeld , zulk Kryftal in de Pfl ' cherftolln by Schemnits vindt. In 't laatfte geval Doemen eenigen den Steen Angites. Hy komt zeldzaamer by enkele Takken, dm Droezig voor. '- Onder de Kwarts-Kryftallen is de Kleur, die naar de Chryfolithcn trekt, niet gemeen. Indien menze vindt, dan moet dezelve uit den blaauwen groenachtig zyn , wanneer menze Basterd Berillen, of uit den groenen geel. achtig, wanneer menze . Bafterd-Chryfo!;\hen noemen kan. De minder hardheid moet dezelven van de Edele Steenen van dien naam onderfcheiden (o). ■ De groene Kryftallen , Basterd ■ Smaragden genaamd , in 't Franfch Criftal verd, vallen in 't Dauphiné , in Vrankryk. Ook heeft Ftaekr donker groene Kryftajlen gezien, op een dergelyk Gefteente zittende, van een Eiland, jein de Toskaanfche Zee afkomftig (p). Volgens L i n n u s zou hier de Chryfopraas t'huis behooren , welke de Duitfchers Goldprafer noemen ; een Steen die bleek groen is, een (o) Nitvum Fluor Cyanenhr. Pfeudo - Beryllus. Viridior. Chiyfolithus. Syft. Nat. uts. £ Baom. Min. I. p. S3i>! Cryllaihis colorata flavo viridis. Pfeudo - Chryfoüthu$ Schei cnzeri. Wall. Suft. Min, ï. p. 232. (p) Nitrum Fluor viride. Pfeudo - Smaragdus. Pallidior. Cryfoprafus. Syft. Nat. uts. *, Cryftallus colorata viridis. Pfeudo - Smaragdus. Wall. Syft. Min. L p, Sï2  Krïstali-yne Steenen. 377 een weinig naar 't geele trekkende en byna ondoorfchynende. VVallertus telt hem onder de Achaaten (q% en anderen onder de Edele hteenen. Hoe zyn Ed. daar toe de Schirl - Spaath van Cronstedt brengenkan,die Smaragd Moeder genoemd wordt,begryp ik niet. Ten minfte heeft zulks geen betrekking op den Europifchen, federt eenigen tyd zo bekend geworden Chryfopraas van Cofemits in Silezie, die geenszins in de gedaante van Kryftal, rriöarva'n Keyfteen breekt, en ook in Bohemen gevonden worde, zittende by ftukken in eene groene of witre Kley-Aarde, in Asbest of in grove Serpenrynfteen . dikwils onder Opaalen, geele en andere fraaije Keizels. Dezelve is taaijer dan de Kryftallen en niet minder hard, komende hooger enbleeker groen, ja fomtyds byna Melkwit van Klem voor, en in Stukken van eenige grootte zeb den zuiver. Maar weinige fraaije Steenen kunnen uit een brok van een Vuist groot ge fneeden worden. Dit heeft deeze Chryfopraafèn, in de mode zynde , zeer duur gemaakt ; doch nu kortlings zyn zy gemeener geworden : hoewel men nog voor een taamelyk grooten fraaijen Steen eenige Dukaaten geeft. Wiel (a) Achates pellaeidus nebuloAis viridescens, Prafins Sp.' 131- ?• 292- Bafaltes Spathofus, Colore viridieminentiore. Cronst. §■ 73, Aa 5 III. Ds.hu III. Stuk, II. afde3l, VI. Hoofdstuk. Chryfo* waas.  378 Kwartzige of u ' VI. Bpc-ïdstub. Smaragd. Prater. Pl.xxxni RookTopaas. ( 1 < ( i Niet lang geleeden is ook een Steen bekend geworden , die men. Smaragd- Prafer noemt, welke groener is , doch anders van dergelyken aart. Men wil dat die de Steen zy, welke de Itaüaanen noemen , Piasma di Smeraldo ; hoewel zy daar voor fomtyds andere Steenen uitventen. Ook woivt hy voor den Chhritss van Plinius gehouden. Misfchien behoort hy tot de onder-Soorten van Wallerius, of tot die Smaragd-Moeder, welke Cronstedt uit Egypte herfci.ryft. Onlangs is van de Kaap een Steen aangebragt, welk daar toe fchynt te behooren , en op de Oppervlakte veele Schirlachtige figuuren heeft, die ongeregeld door elkander leggen. Ik heb daar van een Stuk bekomen , 't welk in Fig. 7, op Plaat XXXIII, is afgebeeld. Ook heb ik een taamelyk groote Chryfopraas, van rondachtigc figuur , die uit Oostindie zou afkomftig zyn. Niet minder bekend zyn de Steenen, welic men Rook-Topaazen noemt, en, hoewel geneenlyk van Keizelachtige figuur voorkomenIe, zeker weet van Kryftallifche afkomst te :yn (r). Zy komen voor, in Oostindie, Arnenie, Spanje, Bohemen, Saxen, als ook in iwitzerland en in Noorwegen. Dikwils vindt men- CO Nitrum Fluor nigrieans. Morion. Sijft, Nat. uts. \ Ba«m. Min. 1. p. 232» N. 2.  Krystaleyne Steenen. 379 menze inTinmynen, en by de echte Topaa-zen, waar van zy verfchillen door de donkerbruine of Rookgraauwe, meer of min heldere, Kleur: weshalve zy Morion genoemd worden. In 't Vuur verliezen zy de bruinheid en kry . gen, voorzigtig gegloeid wordende , eene gjchaone Topaaskleur. In hardheid en zwaarte komen zy met'Kryftal overeen, als ook ia grootte. De Akademie van Berlyn bezit een Stuk daar van, uit Switzerland, meer dan vyfentwintig Ponden zwaar. Dus kunnen 'eiBekers, Schaaltjes, Kopjes en dergelyke zaaken uit gemaakt worden , gelyk dikwils gefchiedt. De- Ceylonfche Rook-Topaazen, die de helderften zyn, komen doorgaans voor by enkelde Stukken, die Keyachtig rond zyn afgefleeten , of ook hoekig en fomtyds nog met de Kryftal - figuur; gelyk dat in Fig. 4 is afgebeeld. Ik heb 'er veel grooter rondachtige Stukken van , als ook van de Boheemfche , die wat donkerer zyn , een Pieramiede , die zeskantig is, met een gedeelte van den Kantzuil , even als in de andere Kryftaltakken ; zynde dit Stuk wel anderhalf Duim dik en twee Duim hoog (s~). Van die aan de punten bruiCO Daar uit blykt, dat zy niet akoos zo klein vallen, als de Heer Brückmann aanteken'. Èaèlft. p, 120, III. Deel. III. Stuk. II, Afdeel. VI. hoofd» tuk. llook' Topaas. pi.xxxiit Fig. 4.'  ii. 'Atdf.el. VI. Hoofdstuk. Zwart Kryftal. Ondoorfchynende. f 380 Kwartzige op bruine 'Kryftaldroes van Bramberg in Bohème, gaf ik in Fig. 2, op Plaat XXXIII, de Afbeelding. Hier uit blykt, dat zy ook Droezig vallen, gelyk menze hier en daar in de Yzermynen , vooral in 't Hesfendarmftadtfe en Wurtembergfe , als ook in de Tweebrugfe Achaatbreuken, by Uzenbach en by WolfenJfc fteïn in Saxen aantrefr. Alsdan zyn het dikwils maar enkele Funten of Pieramieden , zonder Kantzuil, komende naby aan de zwarte Kleur of geheel zwart zynde, hoedanig Zwart Kryftal men uit Oostin3ie krygt , dat by fommigen, in't byzonder, Morion geheten wordt (t). Volgens Wai. lerius zou daar toe het Kwartzig Aluin van juiten zwart, van LinnjEüs (v) , behooren. Echter merkt zyn Ed. aan, dat menze zelden dus van een agtzydige Aluinfiguur, maar doorgaans zeskantig, volkomen Zwart, half of geheel ondoorfchynende aantreft. Het ondoorfchynende Kryftal, waar van jnze Ridder nog in 't byzonder eene Verscheidenheid maakt (v), komt van allerley Sleuren voor; gelyk ook daar van reeds is ge- Ct) Cryftallus Colorata nigra. Morion. Wali Syft. Min. J. p. 232. Fiuor fubniger Worm. Iris Coloris Anliracini. Luid. . 260, Zie ook Cronsz. Mineralogie. III. Djsl. III. Stvsc, 11, Ah>EEJ« Vl7 Hoofdtor.Schirl.  * li 1 Afdeel. VI. Hoorn- , srtnt. ' Schirl. 1 Verfchilfendhedcu. (5) De proportie van Kryftal tot Water heeft men bevonden, als 2610, of 2710, of 3160: van de ScljirJ als 3600 of 3800, tot iooo, Gmei., Waller, 1S4 Kwartzige of omftreeks de uitgedoofde en andere Vuurbergen , in Italië en Bohemen ; in Tirol en Stiermark, in Opper - Ooftenry k en in het Sa'tzDurgfe , in Hongarie, Silezie en op verfcheide daatfen v an Saxen , als ook van Sweeden; )m niet te fpreeken van Amerika, alwaar ?.y n Brafil gemeen \s, enz. Doorgaans valt zy veel kleiner dan de Bafalt, en van een Bladerige zeli'ftandigheid: zo dat zy aan 't Staalflag zelden vonkt. DeCrondElof, evenwel , heeft met die der Bafalten veel overeenkomst, en zy bevat gemeenlyk ook Yzerdeeltjes. In 't Vuur verfmelt zy , insgelyks , tot eene fchuimige Slakke. De zwaarte overtreft die der Kryftallen; zynde meer dan drie en een half maal zo zwaar als Water; het Kryftal veeltyds minder dan driemaal; doch in 't algemeen kan men zulks niet naauwkeurig bepaalen (b). Zy is nu half dan geheel en ook wel in geenen deele doorzigtig. Haare Kryftallen zyn zes, maar ook viervyf- en negenzydig; dikwils aan de eene zyde Geutswyze uitgehold en doorgaans afgebroken. De Kleur verfchilt niet minder. Men vindt witte Schirl , doch meest geelachtig, gelyk de Hyacinth of Topaas, in het Napelfche , alwaar deeze onder de Edele Steenen ge-  Krystallyne Steenen. 385 geteld wordt. In de voortreffelyke Verzameling van denBerghoofdman vonVeldheim, te Zellerfeld, komt Hemelsblaauwe voor. Groenachtig vak zy meest, 't zy helder of donkergroen en fomtyds van Smaragdkieur , gelyk in de nabuurfchap van den Vefuvius en in Egypte: blaauw in Tirol; rood in 't Silezifch Graaffchap Glatz ; Granaat- cn Robynrood, als ook helder en donkerbruin, in Italië. De zwarte en zwartachtige is in andere deelen van Europa allergemeenst. Ten opzigt van de Geftalte treft menze ook zeer verfchillende aan. Schirlkorrels, meest van onbepaalde figuur en dikwils zo klein als Stippen of Speldekoppcn , komen overvloedig in de Lava's en andere voortbrengzels der Vuurbergen , voor. Schirhlakken , van langwerpige gedaante , vindt men in dezelven, als ook in de Porfierfteenen. In de Lava van den Vefuvius vertoont zig ook een Schirlglimmer, als glinfterende Blaadjes, fomtyds Teerliugachtig vereenigd, of Straalswyze fpreidende uit een punt. Deeze levert ook uit de Schirlflaafjes , die rondachtig wit en dikwils geftreept zyn , insgelyks by Freiberg in Saxen voorkomende. Deeze noemt men Stangen-Spaath. Schirl-Pieramieden vallen van mcnigerley Kleuren in de Kalk-Spaath van den Vefuvius, en worden te Napels voor Edele Steenen uitgevent. Dezelve bevat meBb ni- ÏJI. Dbel. III. Stuk. II. Afdeel. VI. Hoofdstuk. Scliirt. Geftalte. DI.xxxm. Fig. 8.  386 Kwartzige of re AïDEEl, VI. ' HooIE» stuk. Schirl. SchirlKryftallen. iiigerley Schirkuilen , die mede in de Lava's van andere Vulkaanen , als ook by Eibern ftock in Saxen , by Sahlberg en elders in Sweeden , gevonden worden. Zy zyn dikwils in de langte geftreept en breed gedrukt, in grootte zeer'verfchillende. Davila befchryft zulk eenen Zuil , welke byna twee Duimen dik was en drie Duimen lang (c). Ferber zag een grooten van dien aart, van 't Eilandje Monte Chrifto. Somtyds zynze zeer dun, byna als Naalden, en dan heeten zy dikwils Schirlftraalen; hoedanig ik ze groen heb , in Zilverfpaath, uit Tirol. Zodanig heb ik ze ook, zeer fraay, in'Kwarts van Madagaskar gezien- Van dergelyke fyne Schirlnaaldjes , op een graauwachtigen Glimmerfteen leggende, uit Spanje, geef ik in Fig;. 8, op Plaat XXXIII, de Afbeelding, Ik bezit een Kryltaltak uit Dauplrné , in Vrankryk , welke van binnen licrlyk opgevuld is met een menigte van zodanige fyne Schirlftraalen, groen van Kleur, De twee laacften behooren tot de SchirlKryftallen, welken men overvloedig , trops'wyze by elkander, in de Lava's, Puimfteenen, doch ook in Bafalten en ander voorgemelde Stoffen, nu los, dan vast, enkeld of Droezig famengegroeid , aantreft; wordende in i G) Gmüliïj Kam - Syftem. 11,. To. p.  Krystallyne Steenen. 387 in 't laatfte geval, voornaatnelyk wanneer t\ groen zyn, Graupen - Schort geheten. Ik hel zwarte;Schirl-Kryftallen in Graniet;uit Bohemen, en witte, wel twee Duimen lang en eer Kwartier Duims dik, in Kwarts .met Glimmer, van Altenberg in Saxen. In figuur gelyker zy zeer dikwils naar de Berg - Kryftallen , maai zelden zyn zy doorfchynende als Glas en ftaan ook niet overend. Veeltyds hebben zy aan geen van beide enden Spits ofTieramieie, cn, als zy die hebben , is dezelve ftomp M dooi twee, drie of vier, vyf-of vierhoekige vlakten, niet door driehoeken , bepaald, 't Getal der Zyden is, gcwoonlyk zes, doch men vindt 'er ook die agt--, negen-, tien cn twaalfzydig zyn. Zeer dikwils komt de Schirl in die figuur voor , dat menze Schirl- Grananten, of ook IfVildz, en -, wanneer zy wit zyn , Witte Granaaten tytelt. Sommigen noemenze , oneigentlyk, Markafwten. .Deeze vindt men, van alle Kleuren en trappen van doorfchynendheid, zeer overvloedig in de ukwerpfelen , zo der tegenwoordige als : der uitgebrande Vuurbergen van Italië; als ook in Bohemen by Querbach en.op den Schneeberg in 't Graaffchap Glatz, als ook.elders in Silezie, op Kwarts, Spekfteen, Talk en veelerley. Rotsfteenen. De geftalte is volkomen als die der Granaaten, en 't getal der Zyden even zo Bb 2 me- III. Dbel. III. Stuk. 11. ' Afdeei '. VI. Hoofdstuk.Schirh ^ Schirljrafl&a.en.  IL vi. HOOFDSTUK. Schirl, Ratte Schirl. pl.xxxiu 'Fig. 9. j88 Kwartzige; of menigvuldig ; welken zy van agt, tien tot veertien hebben. Ferber verhaalt, dat hy 'er in de Lava van Vefuvius, met zesenvyf:ig Facetten, die grootendeels Ruitachtig waren , gevonden hadt, van de grootte eenes Speldekops tot een Duim over 't kruis; of Glasachtig wit, heel of half doorfchynend, en fomtyds door de werkinge der Lugt zo verteerd, dat menze met de Vingers tot wit Meel kon wry ven, of zelfs, in nog ouder Laven , geheel in Kley veranderd. Dit vergelykt hy met de verweering der Keyfteenen in de Lugt en merkt verder aan , dat men in de meeften, by 't aan ftukken Haan der genen die nog hard zyn , in 't midden een klein zwart Schirlkorreltje vindt (d). Niet lang geleeden is, uit Dauphiné, eert byzondere Soort van Schirl bekend geworden % 'waar van ik twee Stukjes bekomen hebbende, van 't eene derzelven in Fig. 9, op Plaat XXXIII, de Afbeelding mededeel. De Stukjes zyn platachtig, en beftaan uit eenige Zyden of Facetten, welken in verfchillende koerfen geftreept zyn. Dit maakt daar van de byzonderheid uit. Men heeftze genoemd Violette Schirl, om dat de Kleur, tegen 't Licht, zodanig is; maan anders zien zy bruin , en ik heb ook witte Schirl van de zelfde plaats; ja daar op gegroeid. De (d) Briefe aus Walfchlcmd. p. 164.  Krvstallïne Steenen- 385 De Steen, dien men Tourtnaïin of dfchtrek* Sier noemt, dient hier, gelyk by L1 n n m o s Ce) > te volgen (ƒ). Verfcheidene, naamelyk, nu onlangs ontdekt, behooren zekerlyk tot de Schirl-Kryftallen, en, fchoon Wallerius^ 'er een Zeolith- Soort van maakt , neemt dit de overeenkomst niet weg: aangezien RinjIASti, door Scheidkundige Proeven, heeft aangetooud , dat de Schirl, in Eigenfchappen, met de Zeolith zeer overeenkomftig zy; verfmeltende , zo wel als de Bafalten , tot een Schuimige Slakke: des de houding in't Vuur alle die Lighaamen tot één Geflagt zou brengen , en ze van de Kryftallen doen afwyken. De Ceylonie Tourmalins, hoewel meer Kry- ftal- ■(0 Borax 3raptao«? fubopacus purpnreus, maxime Bleöricus. Syft. Nat. Xll, Tom. 111. Gen. I5. Sp. 4. Lapis Eleftricus. Hift. de VAcad. de Paris, 1717. p. 9. Mem. de Berlin. 1756. !>• 105- Afchenzieher, Trip, Tourmalin. Vog. MdH.igi.AS. Stockholm. 1766.Tom. XXVI11. & 176s. Tom. XXX. Mem. de Pstersb. 1762. Phil.Tranaa. Vol. li. p. 3i7 . 397- Vol. lil p. 443- Cf) De Heer Faojas üe Saintfond . die korthngs een voortreffelvk Werk heeft uitgegeven over de uitgedoofde Vuurbergen van het Vivarais en Velay, zegt «Jaar in; „ de Tourmalin moet derhalve niet verward 'worden met de Zeolith. Ik zou het natuurlyket *' achten dien te plaatzen iu 't vervolg der Schirls, of " nog liever, indien men hem een byzonderen Rang " wilde geeven , voor of agter de Edele Steenen." Voy$z , 7iotes auLettre fur le Tourmalin de Tirol. p. 22. Bb3 lil. Deel, III. SïWC li. Afbeet» vi. Hoofd» ;TüK. Tourma- in of ^fcbtrek- ;er.  AïDICEL VI. Hoofdstuk. Naamsreden. 3co Kwartzige op ftallifch zyndé, kunnen ook daar toe betrofe'ken worden. Tourmalin is eene verftaanbaare Franfche benaaming, welke zekerlyk aan deezen Steen, wegens iets Tovcrkragtigs , dat zig in dezelve voordoet, zal gegeven zyn. Immers , wanneer een kragtige maar op een met Afch bedekte gloeijende Kole gelegd wordt, fpeelt hy aanflonds, door aantrekking en afftootiDg, zo als men van een bezield Lighaam verwagten zou kunnen. Alle werkingen , nu, van dien aart , komen tegennatuurlyk , dat is Toverachtig , voor. Nog. verwonderlyker ware het, dat zulks zonder wryven of verwarming in deeze Steen plaats had; gelyk Linn^üs ten opzigt van dien Ceylonfen , door Lemery allereerst in 't licht gebragt, aanmerkte (g). Want die kundige Franfche Akademist meldt niets zodanigs daar van. Het was, zegt hy, een Steentje , uit een Rivier van Ceylon, van grootte als een Stuiver, plat, rond, omtrent een Linie dik, bruin, glad en glanzig, zonder Reuk of Smaak; dat kleine ligte Lignaampjes, gelyk Afch, Yzervylzel , Papier- fnip- (g~) In de Prafat. Flor. Zeul. ad citat Mijl. del'Acad. de Paris, de 1717. p. 9. Sommigen willen, dat deeze Steen reeds aan de Ouden en aan Plinius bekend zy weest,, doch dit is ten niterfte onzeker: zo wel als of hy zig in de Borstlap van Aaron bevonden hebbe, gelyk een niet onkundige Jood, Aarons, rny uit de betekenis van 't Hebreeuwfch woord wilde wys maajeen.  K&YSTALLYnË S-TEËNEN» 391 fnippertjes; aantrok en vervolgens wegfmeet. Hy noemde het, deswegen, een Magneetje', doch men merkte aan , dat het in uitwerking s zeer daar van verfchilde. Het blykt ondertusfchen niet zeker, dat geene de minfte ver- 1 warming van dit Steentje heeft plaats gehad. Het enkele draagen in de Broekzak of houden in de Hand , is genoeg7aam , om taamelyk groote Steenen van dien aart te doen werken. Men noemtze op Ceylon , zo ik thans aangemerkt vind , by de Inboorlingen Tournamal, waar van de Heer Brückmann, die dikwils wat ongelukkig in 't overfchryven en vooral in 't aannaaien is, Turmanal maakt,- en zegt, dat het woord Turmaïm daar van in de Verhandelingen der Engelfche Sociëteit afgeleid worde (h). Het Berigt, dat my by het overzenden der Ceylonfe Edele Steenen, door den Wel Ed. Geftrenge Heer Mr. J. C. M. RaDekmach er, thans Extraordinair Raad van Nederlands Indie, bezorgd is, luidt, dat men deeze aldaar Toremalie noemt, een benaaming welke waarfchynlyk door den tongval en verbas- G) Naamelyk Phil. TranJaiT. Vol. LI. r>- 397 > °P '< laar 1759» 'n net Vertoog van den Heer Watson , die van dat afleiden niet fyreekt, maar alleenlyk zegt, dat de Inboorlingen van Ceylon den Steen Tournamal heeten; geevénde zelf daar aan den naam, niet van Tur» walm, maar van Tourmaline. Bb 4 III. Dksju LH. Stuk.. II. Afdeei VI. HooïDruit. Tournm* in.  tl. Aföeel. VI. Hoofdstuk. Tourma lin. 30a Kwartzige of bastering van 't Franfche woord Tourmalin zal afkomftig zyn (;)• Blykbaarer zyn de benaamingen van Afchtrekker , Afch • Magneet, of Afchfteen , in 't Franfch Tire-Cendre; wegens gezegde hoedanigheid daar aan gegeven. Zonderling is 't, dat de Hoogleeraar Gmelin, (ook misfchien door verkeerd overfchryven ,) zegt dat men hem Afchendreker in de Nederlanden noemt (k). Dit heeft Brückmann beter, fpreekende van Afchentrecker by de Hollanders. In 't Franfch noemt, men hem ook Turpeline, dat mooglyk eene verbastering van de uitfpraak zyn zal, en in 't Hoogduitfch, ik weet niet waarom, Trip. Sommigen willen, dat het de Lyncurius der Ouden zyn zou, en eenigen noemen hem , eenvoudiglyk , Lapis EleSlricus, dat is Elektrifche Steen; 't welk zyn voornaame Eigenfchappen aanduidt (/). Im- CO Kit is veel waarfchynlyker , dan dat die daar juist een inlandfchen Naam zou hebben , zo zeer met gedagten Franfchen , wiens betekenis zodanig .ftrookt, overeenkomftig. Voorts houde men dit niet voor Vittery; want in't ftuk van Orthographie moet (pedaal gelet worden op de Letteren, 't Schynt dat de Heer Brückmann , in deezen, ten deele misleid zy door den Sweedfchen Heer Wilke, dfe zig verbeeld heeft, dat Tourmalin van het Ceylonfche Tournamal afkomftig ware. Zie Sweedfche Verhandelingen. XXV 111. Band. p. g6» (k) Natur - Syjiem. 11. Th. p. 135 : alwaar zyn Ed. ook in 't Franfch fchryft Tire candre. (O Dat deeze Steen by de Ouden ook bekend zy geweest  Krvstallyne Steenen. 393; Immers deeze Steen is berucht wegens zyöe aantrekking en weg/tooting, veel gelykende naar die der Elektrieke Lighaamen; maar overtreft dezelven in datopzigt, dat hy die beide Werkingen te gelyk oeffent. Aan den eenen kant heeft hy de afftootende , aan den anderen kant de aantrekkende kragt; het gene men in dezelven pofitieve en negatieve Elektriciteit noemt, en die plaatfen zyn by hem als de Poolen in de Magneeten. De eene Pool krygt door 't verwarmen ; ('t welk door Wryving, door de hitte van Vuur, van heet Water van de Zonnefchyn, of anders, gefchiedt;) eene pofitieve of afftootende ; en door het wederom verkoelen , (met hem fchielyk te leggen op een koud Lighaam ,) eene negatieve of aantrekkende: de andere Pool,in tegendeel,door het verwarmen eene negatieve, door het ver> koelen eene pofitieve kragt. Wordt de eene Pool verwarmd , en de ander op den zelf den tyd verkoeld , dan krygen zy beiden de zelfde Elektriciteit; dat is beiden trekkenaan; of ftooten weg. Niet alleen Afch van Turf maar ook van Metaalen ; Goud en Zilver Blaadjes , Vezeltjes van Papier, Vedertjes ei al weest, zou men uit een plaats van Plinius, daar dii Autheur van Edele Steenen fpreekt, welke door de Zoi heet gemaakt Elektriefch waren, kunnen belluiten. Hifi Hat. Libr. XXX11. Cap. 7. Bb 5 IIL Deel; III. Stuk. II. Afdeel. VI. Hoofdstuk. Eigen-' fchappen. 1 1 t  394 Kwartzige op 11. Afdeel VI. Hoofdstuk. Tourma tin. Elektri kaale werking. allerley ligte Poeijerachtige Stoffen, Zelfs Barnfteen, kleine Kogeltjes van Kurk , Vlier* pit, Biezen - Merg , en wat dies meer is, . worden dus van hem aangetrokken of weggedreeven. Deeze Poolen zyn in de eene Tourmalin op de zyden, in een andere in de kant, in anderen in de hoeken of tegenover elkander; en zy behouden altoos haare plaats. Die zelfde Elektriciteit vertoont zig, naar den zelfden regel, ook in kleine brokjes of fpiintertjes (m). . In veele opzigten komt wel deeze Werking overeen, met die van alle Zelf-ElektriekeLighaamen, Glas, Barnfteen, Zegel ■ Lak en Zyde , door Wryving ontftaande; maar zy heeft dit byzonders , dat zy dikwils door een zeer kleine verandering van Warmte wordt verwekt; verdwynende geheel, wanneer de Steen gloeijend in koud Water geworpen, en ten deele wanneer hy te fchielyk verkoeld wordt; als wanneer hy ook gemeenlyk barften krygt en fomtyds uit malkander valt. In zekere Omftandigheden geeft hy Elektrieke Vonken, die knappen, (gelyk de Heer Wilke heeft waargenomen,)zelfs zonder dat hy met fpitfe Lig- Qn) Daar deeze hoedanigheid , van werkinge der Tourmalinen, zo blykbaar is bevestigd, door de kundigfte Waarneemers, komt het zeer zonderling voor, dat men n zekere Lettrs a M. de Buffon par le Dm de Noyct ïaraffa , welke fommigen willen door Adanson opgebeld  Krystallyne Steenes. 395 Lighaamen aangeroerd wordt. Een groote Tourmalin , door Wryving of ook over een gloeijende Kole verwarmd , werpt, wanneer hy fnel met het Handvat van een gladden Sleutel , verfcheide maaien na elkander, aan-* geraakt wordt, indien het Vertrek wat duifter is, een zigtbaaren Glans van zig. Hy kan ook geladen worden , en deelt dan zyn Elektriciteit aan Glas en Metaalen mede; maar ftrekt tot geen Afleider: des men hem zo wel tot een Voetftuk gebruiken kan, als Glas, Pek en andere Zelf-Elektrieke Lighaamen. Hangt men een Tourmalin aan een fyne Zyden Draad op, cn brengt een anderen, die aan een Glaspypje of Glazen Standertje vast gepekt is, daar by, dan dry ven de pofitieve, zo wel als de negatieve Zyden, elkander af; maar de eene pofitieve trekt de andere negatieve aan: zo dat men dus ligt de hoedanigheid deezer Steenen ontdekt. Brengt men naar zulk een verwarmde Tourmalin, die aan een Zyden Draad hangt, een gewreeven Pyp van Glas, zo trekt deeze de Zyde aan, die de negatieve, en een Staafje Zegel - Lak , in fteld te zyn, ontkent, dat de Tourmalin PooUn hebbe. Nog zonderlinger is het, dat deeze dwaaling haare navolgers en begunftigers gevonden heeft ; des ik ieder daal voor moet waarlchouwen : om niet door fchynbaar Gezag misleid te worden. III. Deel. III. Stuk. IK Afdeel. VI. Hoofd» iuk. Tourma»  11. Afdeel. VI. Hoofdstuk. Grootre. i ! 1 l .( ■ 5 I r h 7 L" le B 396 Kwartzige op in tegendeel , de Zyde, die de pofitieve Elektriciteit bezit. Deeze Waarneemingen zyn meest ontleend uit de Proeven van den Heer Be rgma n (72), op vyf zodanige Steenen, welken de Koning* lyk Sweedfche Akademieder Weetenfchappen, nu omtrent twintig Jaar geleeden, uit ons Holland hadt bekomen. De grootfte was omtrent als een Duimnagel,de tweedeals een Vingernagel , de derde kleiner dan die van een Pink. Deeze drie waren Ceylonfche. De eerfte zwartichtig bruin, byna geheel ondoorfchynende, was ovaal, aan de eene zyde plat, aan de andere verheven en met Facetten gefleepen : le tweede bruingeel en meeftendeels doorfchylende, als een Baggegefatzoeneerd: de derde )leeker , als een Tafelfteen , en dun. De ;wee anderen, wat kleiner, de eene groen, de indere blaauwachtig. Deeze vyf hebben gelagte Akademie, met elkander, maar twintig Dukaaten gekost, dat zekerlyk weinig is (0). Een (n) StocïMms. Abhandl. XXV111. Band , 1766. p, 8. Tab. 2. (0) Volgens de Opgaave aldaar, in de Aant. pap. 9, was het net geweest, 105 Gïddens en 12 Stuivers, te Heer Kastner, die rekening willende verbeteren, ïerkt (p. 114- Aant.) aan, dat zy alle tefamen4i Tha:rs gekost hebben, het welk zyn Ed. overbrengt in 29. > Guldens: doch dit is zekerlyk een grove Schryf- of rukfeil. Aangezien , volgens zyn eigen rekening, een Thac twee en een halve Gulden is, zo moeten 41 Thalers, of yksdaalders, ros Guldens en 10 Stuivers zyn.  Krystallyne Steenen; 397 Een Tourmalin van middelmaatige groottj geldt, zode Heer Brückmann nu tien Jaar geleeden aanmerkte, tien, twintig en meer Piftoolen. Dit komt daar van , dat echte , groote Steenen , van dien aart nog zo zeldzaam zyn. De Heer Wilson heeft, tol zyne Proefneemingen, 'er een gebruikt, welken zyn Ed. van Doktor Heeeuden hadt, zynde ovaal, vyf Kwartier Duims lang en een Duimbreed, platachtig, weegende ruim een half Loot (p). Deeze was derhalve byna eens zo groot, als de grootfte van de Sweedfche Akademie voorgemeld. Zodanige Steenen zyn thans nog zeer raar. De Heer Brandt, voornaam Drogist alhier , bezit 'er zodanig eenen , die Hartvormig is, aan de ééne zyde plat, aan de andere Schildvormig verheven met Facetten ; taamelyk dik, ruim een Duim langen omtrent een Duim breed, welke van zyn Ed. op honderd Dukaaten gefchat wordt. Ook heeft hy een ongefleepen rondachtigen, ruim een half Duim dik. Deeze beiden zyn van boven op gezien zwartachtig, tegen 't Licht bruin Hyacinthkleurig doorfchynende. Met de Splinters, die van de voorgemelde vyf Steenen, inzonderheid van den grootflen, door het digt gepakt verzenden in een Brief, van (p) Piit. Tranfaü. Vol. LI. P. i, 1759. P- 2'6. III. Deel. III. Stuk. II. Afdeel. VI. Hoofd, stuk. Tonrma~ (in, Mineralo-. ?i(ch 00.1 ïlerzoak.  398 KWA R TÏ'I'GE OF 1T. Afdeel. VI. Hoofdstuk. Tourmalin. van Holland naai Sweeden; afgelprongen waren, heeft de Heer Rinmann eenige Mineralilche Proeven in 't werk gefteldf^), kortelyk, volgens den Heer Brückmann, hier op-uitkomende (r). De Ceylonfche Tourmalins , in de Vlam van-de Blaaspyp gloeijende gemaakt, krygen- geenbarften;zy knappen en fpringen niet, gelyk Schirl, Kryftallen en Spaathen. Onder 't gloeijen bruinrood wordende, behouden zy nog haare Elektrifche kragt, door een fterkere Kittè worden zy wit als Kryt en fchuimen zeer, waar uit eene witte,ligte, Schuimige Slak ontftaat, welke , by aanhoudende Smelthitte, tot eenPaarlkleurig ondoorfchynend Glas overgaat, en op de Kole, voor de Blaaspyp, een ronde Paarl wordt. De bruingeélc Kleur houdt [tand in verfcheide gloeijingen , tot dat de Steen fmelt, en, fchoon de buitenfte Oppervlakte een Schuimig Glas-is geworden, behoudt hy nog inwendig zyne Kleur en Elektrifche kragt. Onder het-fmelten, by't eerfte Schuimen -, wordt men 'er een Phosphorieken glans in gewaar. Na dat hy tot een Glas-Paarl gefmolten is, kan men hem nog weder fmelten, doch, hoe langer hy in de Smelthitte gehouden wordt, boe moeielyker in (. 170.  Krystallyne Steenen. 395 in 't vervolg. De Glas-Paarl, uit verfcheide Paarltjes famengefmolten, was niet .meer Elektriek, In fcherpe Zuuren , gelyk- Geest van Zout, Sterk Water of Olie van Vitriool, gekookt, hadtzy geen aandoening. Met Borax tot Glas gefmolten, werdt dit vervolgens in Sterk Water opgelost, wanneer men het hard liet kooken, en dan zette zig eene Lilachtige Stoffe , als Lym, op den bodem var het Glas. De blaauwe Brafiliaanfche fchuimde aanftonds met kleine Blaasjes, en wierdt, na dat dit Schuimen opgehouden was , tot eene zwartgraauwe half doorfchynende Slakke, welke zig niet verder tot Vloeijing brengen , of tot een Paarl liet fmelten; maar, met een weinig Borax daar by gedaan, zonder Schuimen fmolt tot een helder hard groenachtig •Glas. Met den Ceylonfchen bruinen liet zig do blaauwe Brafiliaanfche naauwlyks te famen fmelten: waar uit het verfchil van Smeltbaarheid, in deeze beiden, blykt. De zwaarte van den een zo wel als van den anderen, is tusfchen Kryftal en Schirl; naamelyk, men heeftze bevonden ongevaar driemaal zo zwaar als Water. Van den laatstgemelden blaauwen Tourmalin komen fomtyds eenige Stukjes onder de Brafiüaanfchen voor, die, zo wel als deeze, volmaakt Schirlachtig zyn. Zulks is zeer blykbaar in de Groenen, hoedanigén byna allen zyn. III. Deel, III. Stuk. ' II. Afdeel. VI. Hoofdstuk. Tovrmatin. De Groene BrafiliaanfchezynSchirlachtig.  4oo Kwartzige of n. AïDEEL. VI. HoOTDSTUK. Totnniatin. zyn, welken men van daar bekomt, en deeze zyn voorheen onder de Smaragden geteld geweest , hoewel zy daar van geenszins de ech. te Kleur noch den Glans hebben. Immers een menigte derzelven , die ik gezien en behandeld heb, trekken veel meer naar het Glasof Gras - groene , of hebben eene Zeegroenachtige Kleur , in de dunfte doorfchynende Stukjes; terwyl de dikkere meestal bruinachtig groen zyn. Altemaal zynze Staafachtig, geftreept en dikwils aan de eene Zyde plat of hol, gelyk de meefte Schirl-Kryftallen. Men vindtze fomtyds zo dun als een gewoone Naald en dan zeer doorfchynende, ook fchooner van Kleur en hooger groen. Endelings befchouwd zynze altoos ondoörzigtig. Ik hebze, byna van dikte als een dunne Pennefchaft, en wel twee Duimen lang, gezien (s). Van (s) Die zeven Stukjes door den Heer Quist van Londen naar Sweeden bezorgd, in 't jaar 1765, moeten zeer klein geweest zyn; aangezien het grootfte, der in dubbele Afmeetingen afgebeelde , maar drie Kwartier Duims langte heeft. Zie Plaat IV, van XXV111. Band der Sweedfche Verhandelingen, Fig. 1 en z: terwyl Fig. 3, tot vergelyking daar by gevoegd, de Afbeelding is van een Sweedfch groen geel Schirl - Kryftal, In de Natuurlyke grootte. Niettemin heeft de HoogleeraarGmehs alle die drie Afbeeldingen in zyn Natur- Syflem. II. Theill, Tab. IV. Fig. 63, 64 , 65 , tot vertooning van de gedaante der Brafilifcha Tourmalin - Kryftallen, zonder eenig gewag daar van te maaken, ingevoegd. Men kaa   2 Peel, PLAAT XXXIV.  Krystallyne Steênek» 4ot Van de genen die ik thans bezit, zyn de dunfteu kragtigft in werking; de dikften zeer traag en geen derzelven komt in vlugheid of fterkte van Elektriciteit myne Ceylonfchen naby. Maar men moet ten opzigt van dezelven opmerken, datzy haare aantrekkende en afftootende kragt, alleenlyk, in de enden hebben, en daarom, zydelings op Metaal gelegd,dikwils niet willen werken. Men zetze derhalve beter overend. In Fig. 3, op Plaat XXXIV, is zodanig één, in langte en breedte eens ver- ; groot zynde, afgebeeld. „ Men beeft my willen verzekeren, [zegt „ de Heer Brückmann (*),] dat ook onder' ■ „ deSaxifche en Boheemfche Schirl-Kryftal-' « len zodanigen gevonden worden, die des „ Tourraalins Eigenfchappen hebben ; maar „ tot dus verre heb ik van daar dergelyken „ niet gezien, noch kunnen bekomen. In te„ gendeel heb ik. uit Noorwegen zwarte on* „ doorfchynende Schirh gekreegen , die echte ,, Tourmaiins zyn. Zy hebben zeven-en ne. u genzydige Staafjes , die in een driekantige „ Punt kan wel niet mispryzen, dat zyn Ed alle zyne Afbeeldingen , byna, van anderen ontleend hebbe: maar wel , dat dezelven tot misleiding ftrekken , en iets voorftVHen , dat geen plaats heeft. Fig. 65 is de Afbeelding nie't van een Tourmalin: maar vin de gezegde Sweedfche Schirl. CO Beytrage von Edetfleine. 1778. p, i27. Crtf 111. Deel. III. Stuk. n. AïDEÉte *ÏL Hoofdstuk. Tourmck* in. Noor- veegfe rwarte. f'g. 4.  402 Kwartzige o f n. ; AïDEEL. VI. ( ' Hoofd- , STUK. Tourmaliis. Tirolfe zeer kragtig. pi. xxxiv. ftg. i. , Punt uitloopen, en Iiaare Moer is een Zil, verkleurige Talk. Men heeft zodanige , Schirl meer dan een Duim lang en drie Kwar- tier Duims dik. Terwyl zy nog in de Talk „ zitten, kan menze niet zo goed doen wer„ ken, als wanneer zy, daar uit gebroken , op heete Asfche gelegd worden. In haare „ Werking zwak zynde worden zy verfterkt, „ door verfcheide maaien op een gloeijende '„ Kole gelegd en gloeijend heet gemaakt te „ worden. Ook kan menze een poos op Kwik„ zilver laaten zwemmen; 't welk de Tourma„ lins in 't algemeen kragtiger maakt. Eenige „ van deeze Schirl, wel doorgegloeid zynde, -, krygt een bruinachtige Huid of dunne Schors, „ en , wanneer dezelve wordt afgefleepen , „ worden zy doorfchynend en groenachtig, „ bereikende alsdan haaren hoogden trap van „ Elektriciteit." Ik heb van deeze Noorweegfe Tourmalins die zeer wel werken, waar van één, driemaal vergroot zynde, in Fig. 4 is afgebeeld; doch zy worden zeer overtroffen van de TirolfeTour7?w/7m,insgelyks een Soort van Zwarte Schirl, die ook in eene Talkige Matrix zit. Ik deel de Afbeelding van het fraaije Stuk, 't welk ik daar van bezit, in Fig. 1 ,op Plaat XXXIV, mede. Een los ftukje daar van, aanwyzende dat'deeze Schirl fomtyds driekantig is en zeer naar de Bafalt gelyke , plat, omtrent een Linie  KftYSTAXLYNË STEENEN. 403 nie dik, en drie Liniën of een Kwartier Duim! aan ieder zyde breed , is niet alleen vlug, zc dra men het op de Afch van een gloeijende Kole legt, maar zo fterk werkende, dat de Afchftofjes tot drie Duimen afftands gefmeten Worden. Ook blyft het lang fpeelende, en overtreft zelfs in werking myr.e Ceylonfchen. Zeer gevallig werdt, in 't jaar 1777, deeze Tirolfe Tourmalin ontdekt door den Heer Muller , Raad.van het Departement der Mynen en Munten van Transfylvanie. Een hoog Gebergte, genaamd de Greiner , in Tirol, welks toppen altoos met Sneeuw en Ys bedekt zyn, beklimmende, kwamen hem aldaar onder veele grootbladige Glimmers , Talk Asbest en Schirls , Schirlblende , en YzerGranaaten,eenige zwarte Steentjes voor, naar Schirl gelykende , waar van hy de zitplaats waarnam ia Aders van een Potfteen, hier voor befchreeven.*, loopende door Graniet- Rotfen. Zy hadden eene Schirlachtige gedaante, fommigen zeerdun zynde, anderen een half Duim dik. Hier in ontdekte-hy de Elektrieke eigenfchap, en befchreefze dus (5/). De Kleur was bmm , eenigszins naar die van Kinfe Harst trekkende: de figuur als Staaf-1 jes, doorgaans negenzydig , zelden met een I " : oig . .. Pie. LeUre a Mr, le Chev. de BoRtr , fur fa Toithm* Uue de Tirol, par M. Muller. Brux. 17-a. ï' Cc •». III. Deel. III. Siuk. Afdbkl. V). Hoofdstuk. Tourmci' tin. Ontdekking derzelve, • Bladz. 205. Geda "• Afdeku VI. Hoofdstuk. Spaanfch Tourmalin. PJ. xxxiv. fig, 5. Ceylondte.  406 Kwartzige of II. AïDSEL. VIHooio- stuk. Towmatin. leb dezelven in de eerfte plaats gefteld, fchoon zy veel laater ontdekt zyn ; om dat hunne hoedanigheid blykbaarer is, dan die der reeds by de zeventig Jaaren bekende Ceylonfche Steenen, welken men voor weinige Jaaren nog naauwlyks dan gefleepen over kreeg: zo dat men van derzelver Natuurlyke Geftalte naauwlyks oordeeien kon (y). Dit heeft veelen dezelven tot de Edele Steenen doen betrekken , en fchoon de HeerRirmahn oordeelde , dat zy 'er niet hard genoeg toe waren , achtte de Heer Brückmann dat zy, met even veel recht als de Smaragden, Chryfolithen, Europifche Topaazen en Opaalen, welke ten deele niet harder, ja nog weeker dan de Tourmalins zyn, daar toe behoorden (s). Evenwel moet ik hier op zeggen, dat de Europifche Topaazen, Opaalen, enz. flegts tot de Edele Steenen betrokken worden, om dat men Orientaalfche van dien aart heeft, welken harder zyn ; gelyk dit in alle fyne Steenen plaats a chtige Schirl uit Groenland gezien te hebben, zeskary t ig , wel drie Duim breed cn zes Duin/ lang, zeer fteik Elektriek zynde: zo dat dit dan de vierde Soort der thans bekende Europifeite TottrmalWS zou zyn, alle anderen zeer in grootte overtreffende. (y) Dia Afbeelding, welke da Heer Wallerius in Fig. 23, b, op zyne Plaat Syft. Min. Tom. I. van den Tourmalin geeft, fchynt my ook maar van eea gefleepenen te zyn. (?) Edelfteinen. p. 171.  Krystaleyne Steenek. 407 plaats heeft; daar de Orientaalfche Tourmaiins, of Brafiliaanfche, geenszins diehardheid bereiken. Veelen zyn derhalve van denkbeeld, dat de Ceylonfche Tourmalins , zo wel als de Brafiliaanfche en Europifche, tot de Schirl behooren, of, even als in zwaarte, ook in zelfstandigheid een middelflag zyn tusfchen Kryftal en Schirl. Men heeft gefchreeven dat zy op Ceylcn in 't Zand aan de Zeekust gevonden werden, en dit is uit de eene Hand zeer getrouw in de andere overgegaan (a). De Wel Edele Geftrenge Heer Mr. J. C. M. Radermacher , thans Ordinair Raad van NederJandfch Indie, te Batavia, heeft de goedheid gehad, my, nu vier Jaar geleeden, een Verzameling van alle Edele Steenen en dergelyken op Ceylon voorkomende, zo ruuw als gefleepen , toe te zenden, benevens de befchryving derzelven en van de manier , waar en hoe menze vindt, dus luidende. „ Alle Soorten van Gefteenten, dieopCey„ Ion , byzonder in de Matereefe Landen ,, „ vallen, worden, in de Valeijen en aan den „ voet van Bergen, in een mengzel van roo- „ de Ca) De quibus relatum fuit, eosdem rer>eriri va.gos in Sabulo Littonüi Marino in Ceylon. Wall. Sijft. Min. Tom I. p. 330. Zie ook Brückmann Abhandl. von EdelJUinen, p. 167. Cc 4 UI, Ceel. £ 11. Stuk. H. Afdeel. VI. Hoofdstuk. Tourma'in. \Va a r on loc menie vinde ?  #o8 Kwartzige of tl. AïUEEt. VJ. Hoofdstuk. Tonrinafin. Verrchil* fend heden. J'l. xxxiv. „ de Bergftof en vette Kfey-Aarde gevon* ,, den. Men vindt verfchillende foorten van „ Steenen in een zelfde Grond en op de zelf„ de plaats, en, waar gemelde Steenen te „ vinden zyn , kamen gemeenlyk ook zwart „ en wit Kryftal, midsgaders Toremalies, bo„ ven Aarde voor , die zekerlyk door Plas„ regens, of door 't afftroomend Water, i, van de Bergen zyn afgefpoeld." Onder degedagteSoorten van Steenen, door zya Wel Ed. aan my ten dienfte der Natuurlyke Hiftorie bezorgd , bevinden zig vyfderley van deezen aart: naamelyk een Geele, die de Inlanders Kaneke Toremalie heeten ; een Groene, by hun Patje Toremalie: een Witte, Zoedoe Toremalie: een Blaauwe: NielToremalie; en een Roode of Bruine, Pane Toremalie genaamd. De drie eerften heeten aldaar ook Matereefe Diamanten, en zy zyn het, zo wel als de vierde, die men gemeenlyk noemt Sargoen, naar 't Franfch woord Jargon, of Ceylonfche Diamanten. De laatfte is eigentlyk de gemeenlyk zogenaamde Tourmalin van Ceylon. In de anderen heb ik geene werking kunnen befpeuren of eenig teken van Elektriciteit. Dewyl de vyfde ook zeer klein en zwak van werking was; zo dat ik ongelyk beter en grootere Ceylonfe, van Kleur als roode Barnfteen , had , vcrzogt ik naderhand zyn Wel Ed, my van de echte Tourmalins nog te laa- ten  Krystallyne steenen. 40 ten toekomen, die ik wist dat op dat Eilanc werden gevonden, en daar op is my nader hand een menigte bruinachtige Steentjes be zorgd, veelal naar Keizeltjes gelykende, mees doorfchynende en ziende uit den geelen , groe nen of rooden , van grootte ongevaar ah Turkfche Boonen of Erwten. Hier onder komer verfcheidene voor, welker figuur klaar aan wyst, dat zy van Kryfiallifche afkomst zyn, meest zweemende naar de figuur der Topaas. Kryuallen, dewyl zy aan de enden ftompachtig doch fcheef afgefneeden zyn; hoedanig eene Kryfialfiguur ik heb onder myne Ceylonfe Kwarts Keizels. Daar komen ook onder voor, die eene volkomen vierhoekige ge. lykzydige figuur hebben,aan de enden op der. gelyke manier afgefneeden en dus meer Schirlachtig dan Kryftallyn. Zodanig een , dat doorfchynend brumroodachrig is, heb ik in dubbele Afmeeting, in Fig, 2, op Pla )> Dit is van de Topaazen ook zeker, en voorts blykt dat de ^atst opgegevene bepaaling van den Ridder geenszins de volkomenite zy« Wanneer «enzeinKloven en Spieeten van Rotfen vindt, dan zitten zy Jos in de Laagen van Kiey of Aarde ; maar dikwils komen derzelver Kryitallen vastgegroeid voor,in de zelfftandigheid van Steenen; ik heb Smaragd-Krvftallen van aanzienlyke grootte , op die wyze in Kwarts enbpaath gegroeid, en van de Topaazen is het ƒ om bekend. Zeer. dikwils vindt men de E, dele Steenen onder allerley Keizeltjes vermengd; gelyk ik zodanigen met geel Okerig zand uit de Diamant-Mynen te Banjer, op tE.land Borneo, ia Oostindie, bezit. Somtyds worden zy dus ook gevonden in het Zand der Rivieren. Een menigte Kwarts - Keizeltjes, met roode, blaauwe, groene, geele, daar onder heb ik bekomen van Ceylon; op welk Eiland byna alle Edele Steenen en zelfs een Soort van Diamanten vallen, als boven L,Tld *' Dus luidt het vervo,g V3n d3t * ' 4°7' " °P fommj'Se Plaatfen vindt men, zonderHot » Vfd modte' Gefteentens, een , twee offeo n Voeten onder de Aarde; dóch op an- " : 'tfO 17 so. p.I54, I55. » III. Djieu 11% Stuk. ^ A 11 AFDEEfc», VII, HöOFD» Bladz. men» >Cey« inde.  11. AïDEBt. VII. HooïD- STUK. I Ondei fcheidin zi8 Hooc-cl ANZ.ICE oï „ deren moet men, daar toe, wel twintig en „ meer Voeten diep graaven. Wanneer men „ door de diepte aan 't Water, komt, gaat het „ Werk veel gemakkelyker; want de Aarde, „ die men graaft, wordt in een groote Rot„ ting-Korf gedaan, die men in 't Water „ houdt, en dan met de Handen zo lang daar „ in roert en grabbelt: totdat het Waterwega, gefpoeld of doorgezeegen zy, en men de 3, Steentjes onderfcheidelyk kan vinden. De „ Groeven aan Rivieren gelegen, fchoon niet „ de besten zynde, worden wegens het Wa„ ter, dat men tot het zoeken van deeze Steen„ tjes in de Aarde, die als gezegd is uit een „ mengzel van roode Bergftoffe en vette „ Kley - Aarde beftaat, noodig heeft, de be„ kwaamften gekeurd." Dus blykt, dat 'er geenvafte bepaaling aangaande de Groeiplaats deezer Steenen is: als ook dat zy als by geval gevonden worden. Van het géne de echte Diamanten, in dit opzigt, aangaat, zal ik ftraks nader fpreeken. Van oudsher is 't de gewoonte, dat men j. de Edele Steenen in Orientaalfche en Occidentaalfche onderfcheïde; aanmerkende dat de eerfte de laatften in hardheid , in glans of Vuur, in fchoonheid van Kleur en alle volmaaktheden ver overtreffen. Door Occidentaalfchen verftondt men de Europifihen, voor dat de Amerikaanfchen bekend waren, die thans  Edele Steenen. 4i«> thans uit Brafil komen, en onder welken fommige Diamanten de fchoonften uit Oostindie niets toegeeven. Hierom tracht de Engelfche Juwelier Jefferies, in zyne Verhandeling van de Diamanten en Paarlen, te beweeren, dat dezelven niet in Brafil gevonden, maar door een Sluikhandel, tegen Goud, van Goa ingeruild zouden worden. Ondertusfchen is uit geloofwaardige berigten blykbaar, dat 'er Diamantmynen in Brafil zyn , welke niet alleen keurlyke Diamanten , maar ook fchoo. ne Topaazen uitleveren , en uit Peru krygt men by uitftek fchoone Esmarauden. In 't Jaar 1738 werden te Lisfabon voor veertien millioenen Guldens, aan Diamanten, aangebragt. Voor 't overige is het zeker, dat men van de voornaamfte Edele Steenen, Robynen, Saphieren, Smaragden , maar zeer weinige en niet dan flegte,in Europa vindt; gelyk ook de Orientaalfche Achaaten, Onyxen en Opaalen, de Occidentaalfche overtreffen: zelfs de Amethyflen en Topaazen, uit Oostindie, zyn veel fchooner dan de Europifche ; maar de Boheemfche Granaat moet in deezen uitgezon. derd worden. Hy is mooglyk de eenigfte Edele Steen, die alle anderen van zyne Soort, in hardheid, glans en fchoonheid, de Ioefaffteekt r» Wy zien hier uit, dat de Eigenfchappen der r Edele Steenen niet dan betrekkelyk kunnen &lia <«) Bruckm. voh Edelfleine. p. 2& Dd 2 lil. DVB.L, III. SlVK. II. Aïdikcj vjl Hooit» STUK, igenPr«n.  4,20 Hoog.glanzige oi' ii. vil HoOFDTUK. befchouwd worden. De Hardheid en Glans heeft in de eene minder, in de anderen meer plaats. Eenigen wederftaan den Vyl, anderen niet: eenigen worden gekratst door Splinters van anderen of door Staal, Maar in 't algemeen is 't van dezelven waar, dat zy eenPlaatig famenftcl hebben ; 't welk eerst de vermaarde Boyle, en naderhand Henckel, waargenomen heeft (o). Dit wordt in 't klooven der Diamanten byzonderlyk in acht genomen. Byna alle Schryvers verhaalen, dat de meefte, 't zy door de Zonnefchyn, door Vuur of door Wryving, warm gemaakt, Phosphoresceeren, dat is, in 't donker Lichten,met den Glans van gepolyst Zilver. Zelfs hebben andere grovere Steenen, gelyk Porphier, Graniet, Jaspis, Achaat,Onyx,enz.enz.volgens de Waarneemingen van Beccaiuus, wanneer zy fchielyk in 't donker gebragt worden, die Eigenfchap q>): maar buiten de Diamanten is dat Licht in zeer weinige Edele Steenen waar te neemen , indien zy niet doorgloeid zyn. De Wry ving, in tegendeel , geeft hun een Elektrieke kragt, byna gelyk aan Glas , Barnfteen en andere Lighaamen ; welke door 't Vuur niet in de- zel- (o) De Lap. Origine, p. 44, 43. (p) Mem. de t'Acad. de 1'lnjiilut de Bologne. Vol. ï?, 18, 19.  Edele Steenen. 4.21 zei ven , 'gelyk in de Tourmalin, verwekt wordt (£). Alle Edele Steenen, de Diamant niet uitge-, zonderd , kunnen , door verfcheide trappen des Vuurs, ten deele in Glas , ten deele in i Kalk veranderd; ten deele hard gebrand worden, en, volgens zeer laate Proefneemingen , kan men den Diamant, door eenen uiterften trap van Hitte, in de Lugt doen vliegen. De gekleurde Steenen verliezen, door een kleiner of fterker Vuur , eindelyk hunne Kleur (r). Volgens het Berigt van den Heer Kramer worden de. meefte Orientaalfche Edele Steenen , door een geweldigen trap van Vuur, tot eene (-7) Attritu Eleftrici fiunt, non vero Ignel Wall. Syft. Min. 1. p. 24i. ! (rj Calcinatorio Igne uil de póridere, neqiie de Colore perdunt, zegt Wallerius , uts. Dit is zekerlyk ten •pzigt van aiie Edele Steenen niet waar: gelyk blykt „ wanneer hy dezelven in 't byzonder befchryft: zeggende , by voorbeeld, van den Topaas, Igne calcinatorio Colorem perdit fimul et incrementum Ponderis fuscijut. p. 251j en van den Robyn, Igne parum de Ponderè perdit. Hoe kan zyn Ed. zig zelf dus tegenfpreeken ? Van de Granuateu . Amethyften , Cbryfohthen is het bekend, dat zy de Kleur verliezen, zelfs dooreen mindarm trap van Vuur. Van den laatften zegt hy zelf: Calcinata Colorem et transparentiam perdit. p. 355*. Gemmx colpratse fere omnes in Igne aut Colorem mutant Sut excolores fiunt; zegt Kraiker, Art. Dorim, g. I P. 45» . . Dd 3 £11, Deel. III. Stok, m Arni ei. VII. Hoorn* tl'K. , Hon- ling in 't /uur.  II. Aidiei.. VII. HooiD" 3wk» 42a Hóóg-glanzige o* eene Kalk: terwyl de Europifehe beftendiger zouden zyn, en eer in Glas verwandelen f» De Heer Dumelle, zyne Waarneemingen >dien aaDgaande, den Heer Guettarb mededeelende , beweert, dat de Orientaalfchen een zeer grooten trap van Hitte, zonder Kleurverandering, kunnen uitftaan: terwyl de Occidentaalfchen, door een hevig Vuur, de Kryftallen gelyk , of, ondoorfchynend zynde, geheel wit worden. DeBoheemfche Granaat, nogthans , behoudt in 't Vuur langer zyne Kleur, dan de Oostindifche. Wy zullen in 't vervolg zien, hoe iederSteenfoort daar omtrent befïaa. Door den Sweedfchen Heer Quist is de houding der Edele Steenen in 't Vuur , benevens derzelver hardheid en zwaarte, naauwkeurig onderzogt (t). Zyn Ed. heeft ook Werktuigjes aan de hand gegeveq , om den eenen Steen met den anderen te kratfen, ten einde derzelver betrekkelyke hardheid te toetzen: 't welk door middel van Splinters gefchieden kan, die gefleepen en in een Handvatzeltje gezet worden , even als een Graveer-Naald: maar de ongefleepene, fcherp genoeg zynde, doen zulks best. Het eenigfte is, dat men al rykelyk voorzien moet (/) Atifartgsgrimde der Probieriunst. 1746. j>. 44. Art, gocimafticce. Part. 1. r>. 46. (t) Stochhottps. Al/handt, XXX Band, 1768. p. 57 > enz.  Edelb Steenen. 423 moet zyn van Steenen, om die dus door kra zen te bederven. Dat 'Plinibs aanmerkt, hoe alle Ede Steenen door het kooken in Honig glanzigt worden (»), heeft geen de minfte onwaai fchynlykheid: alzo hy 'er by voegt, dat me geen fchcrper Vogten daar toe gebruike moet. Ik vind geen reden om te denken, di hy het Oog gehad hebbe op de verbeterin der inwendige gebreken van deezé Steenen door het gedagte opkooken. 't Is wel waai dat hy vooraf gezegd hadt, hoe groote Aarc fchollen uit Arabie zeven Etmaalen in Honl gekookt werden ; doch daar voegt hy by dat hier door al bet Aardige en gebrekkelyk weggenomen werdt, zo dat zig de Aders er Kleuren daar in zeer fraay vertoonden: waai mede by een Soort van Achaaten, of moog' lyk Onyx Sardonyx, fchynt te bedoelen. 1} geloof niet, dat hy iets anders op 't Oog gehad hebbe, gelyk de Heer Brückmann zig verbeeldt (y). Die zelfde Natuurbefchryver fpreekt omftandig van de manieren , welken de Ouden, gebruikten tot vervalfching of namaaking der Ede. (it) Onnes Gemmse Meilis decoftu nitescunt, yrecipue Corlici, in omni alio ufu acriora abhorrentes. Hili Slat. Lite. XXXV11. Caj>. 12. (s~) Abkandi. von Edeljteinen. j>. jj, Dd4 III. Dsei. III. Stok. t- II. VIL [e Hcoid- STUK. •r _ Zuivering. n n it l » 1 r ■> t ■ Maniet ran nanaaking.  4?4 H Q OG - GLANZIGE O ï U- Afdebl, Vil- hoofd» Uit KryfiiüJea, Edele Steenén. En , aangezien die Konst, hoe voortreffelyk ook, tot groot bedrog in deezen , en ,tot veel ongemak voor de Lief hebbers in 't vergaaren derzelven ftrekt: zal ik daar van een weinig omftandiger fpreeken» Zy is, hedendaags, tot zulk eene volkomenheid gefteegen , dat alle Soorten van Edele Steenen daar door worden nagebootst, en dikwils met zulk een Gloed van Kleuren,dat de echte van de nagemaakten daar in overtroffen worden. .Een Saphier, by voorbeeld» zal fterker Hemelfchblaaüwzyn dan de fchoonfte Natu.urlyke; een Topaas hcoger geel, enz. Verfcheiderley Manieren- zyn 'er ,: om dit bedrog te pleegen. Vooreerst, wanneer die Steenen , welken Linn^us onder de Salpeter gefchikt heeft, als tot de Kryftallen behoorende, (hier voor befchreeven onderden naam van Gekleurde- Kryftallen.,) tot Steenen gefneeden en gepolyst, voor .echte Edele Steenen worden uitgevent. Dit bedrog moet aan de minder hardheid derzelven , -dat menze Vylen en met Staal, of mét den Diamant, kratzen kan; als ook.aan den minderen Glans en Zwaarte, ontdekt worden. Somtyds worden ook wel KryftallynePlaatjes, die onkleurig zyn, dubbeld gelegd, of enkeld met eene Folie daar tusfchen of daar onder, die fomtyds " den fcherpftzienden bedriegen kan ï te meer, wanneer men een dun Schyfje van een  Edele Steenen. 42, een echten Steen dus met Kryftal verdubbelt 't welk dikwils plaats heeft met de Diamanten, immers, welken 'er fommigen met L em e r y aan toefchryven, zyn in de echte Steenen niet; alzo daar het Zuur geen vat op heeft. En, dewyl het zeer gevaarlyk is, dat'er Glasfteenen in plaats gebruikt worden, welke, niet fyn genoeg gewreeven, een doodelyk Vergift zyn: zo is het veel veiliger zig in 't geheel daar van te onthouden («). Het Poeijer, wel, van Diamanten zelfs, werdt onlangs nog beweerd, ook by groote veelheid ingenomen, onfchadelyk te zyn (b): maar tot welken nutte zou hetzelve ftrekken? Het voornaamfte gebruik, dat men hedendaags van de Edele Steenen maakt, is tot optooizel der beminnelyke Sexe en tot Ringen voor Mansperfoonen. Oudtyds maakte men veel werks van ge/meden Steenen. Die Konst is overoud; alzo men vindt, dat op de twaalf Steenen van .Aarons Borstlap de Naa- 00 Vid. Triller, de Mat. Medica. Tom. I. d, j3, 0>) Scauiz. Disfert. de Adamante. Hftte. 1737,  Edele Steenen. 431 Naamen der twaalf Stammen van de Kinderen Israëls gegraveerd waren (c). De Egyptenaars, Grieken en Romeinen , hebben het in die Konst zo ver gebragt, dat men tegenwoor-' dig naauwiyks die volkomenheid bereikt. Hierom worden de Antieke Steenen, 't zy Caméa's of Intaglio's, dat is verheven of verdiept gefneeden, tha& nog in veel waarde gehouden. In de tweede Eeuw, na 's Heïlands geboorte, begon men een bygeloovig gebruik daar van te maaken , door de Naamen en Afbeeldingen van Afgoden, Dieren en wonderlyke Gedrogten, daar in te graveeren ; hoedanige Steenen, als Talismans of Amulethen gebruikt geweest, nog heden onder den naam van Jao, welke mooglyk van Jehova afftamt, of onder dien van Abraxas bekend zyn. De Ouden fneeden niet in alle Soorten van Edele Steenen. Zy verkoozen inzonderheid, hiertoe, den Sardius of Korallyn, de Onyx en Sardonyx, waar van de twee Steenen des Ephods waren , op welken men zes aan zes de naamen der Stammen Israëls gegraveerd hadt (j): den Chalcedoon , Achaat, Prafer, Jaspis, Amethyst, den Lazuurfteen en Hyacinth; als ook den flegten Smaragd en Saphier, ' fO Exod. XXVlil. vs. si, Cd} Exod. XXV111. vs. 9, 10, ir, III. Dbbl. III. Stuk. II. Arom, VII. Hoornig tok,  IK AVDf.E VII. .Hoorr STUK, De Kons van.Steer flypen» 432 ■HöÓG-Ct ANZIGE of phier. Diamanten, echte Robynen, fchoone ' Saphieren en Smaragden, (welke Iaatften het* volgens Plinius berigt, verbooden was te fnyden:) Opaalen , Granaaten, Topaazen en Kryftallen , komen onder de Aptieken geheel niet, of maar zeer zeldzaam gegraveerd voor. Misfchien zyn de eerfjp hun te hard geweest, om op die manier rJJöewerken; hoewel men den Diamant ook onder de gèfneeden Steenen van den' Borstlap, voorgemeld, opgeteld vindt: maar, behalve dat men niet verzekerd is , of zy die zelfde Steenen gehad hebben , welke tegenwoordig zo genoemd worden, als zy in onze befchryving van den Borstlap voorkomen ; verklaaren de Jooden zulks door een Wonderwerk.. De Talmud verhaalt , bovendien , dat de twee Tafelen der tien Geboden , door den Almagtigen 'bèï fchreeven , van den fchoonften , zuiverften, Saphierfteen geweest zyn ; voegende daarbyi dat Moses, dezelven verbroken hebbende, uit het verkoopen der Stukken -zig "Schatten heeft verzameld : 't welk te óngerymd is, om geloof te verdienen. t Dit weeten wy, dat de Kohst, van de Dia- manten te bearbeiden, nu omtrent driehonderd Jaaren geleeden, eerst', by toeval, uitgevonden zy. De Ouden gaven aan de Steenen en Glasflusfen, waar in zy fneeden, een zeer eenvoudige Geftalte. Zy maakten de- zel-  Edele Steenen. 4. zeiven of aan beide zyden geheel plat, o aan de eene zyde plat, aan de andere Schild vormig verheven, alwaar dan de Steen gegra veerd werdt. Evenwel was het ook by d Egyptenaars in gebruik, de infnyding te doei op de platte zyde, 't geen inzonderheid ge fchieden moest, wanneer men ze tot Zegel gebruiken wilde: 't welk ook al overoud moe zyn; alzo daar van mede in de Heilige Schrift by het graveeren van den Borstlap, gewaagc wordt. Somtyds werden 'er ook wel Gaten ia geboord,om ze tot Baggen of Oorileraaden te kunnen gebruiken, of als Behoedmiddelen, of tot Sieraad, voor den Borst te draagen Buiten twyfel zullen de Ouden dan ook'in het Steen/typen eenigermaate bedreeven zyn geweest , doch mooglyk niet meer dan de Jndiaanen hedendaags , door welken de Edele Steenen , die men van hun bekomt, zeer gebrekkelyk worden gefatfoeneerd. In 't algemeen zynze niet fcherp gefleepen , en voor-" al ook niet wel gepolyst; hebben dikwils bovendien de fouten , van eene onvolkomene verdeeling en afmeeting der Facetten , niet alleen, maar ook der zydvlakten, welken fomtyds fcheef tegenover malkander flaan. Dit is de reden , dat zodanige Steenen veel' minder Glans en Vuur hebben, dan wanneer zy, door Europifche Konftenaars , regtfyn, fcherp en egaal gefleepen, en wel gepolyst zyn. Men til D&kli iii, Srüjt, Ee DOemt* o f IC Afbeet " VIL . Hoofdstuk. 1 Laboraa-* ten.  4 li. Afdeel. VllIl ooiestuk. Verfchillende Geftalte. 34 HOOÖ' G E A N Z I GE OF noemtze Laboranten , in onderfcheiding van de ruuwe Steenen , aan welken de Juweliers den naam -van Koorn geeven. Ook laaten de Indiaanen zodanige Steenen doorgaans te„dik, om meer Gewigt te hebben; dat wel in zeker opzigt fchadelyk is, maar aan den anderen kant meer gelegenheid geeft, om de gezegde Gebreken te verhelpen. De Konst van Steenflypen is thans in Europa , byzonderlyk in Engeland , Holland en Portugal, zeer ver gevorderd, ja mooglyk tot de uiterfte volmaaktheid gefteegen. Daar is in het flypen van doorfchynende Steenen veel oplettendheid noodig, dat menze niet te dik laate, 't welk de bovenfte Oppervlakte tegen de onderfle belet te fpeelen; als wanneer menze Klompfteenen noemt: en wederom, dat men de Steenen niet te veel afneeme, 't geen fchadelyk is in 't gewigt. Ook kan een Steen te dun gefleepen zyn, om een behoorlyken Gloed te hebben; t welk dan onverhelpelyk is. Des eene byzondere Evenredigheid in dit alles moet waargenomen worden; zo wel als in de Figuur. De onzuivere Steenen verdienen fomtyds den arbeid van Slypen niet, ten minften niet van het Zetten , en zyn derhalve dienftiger in Naturaliën-Verzamelingen. Die te donker zyn van Kleur, worden van onderen uitgehold of hol gefleepen, 't welk de Franfchen Pierres chenées of en Cabochón heeten. Ik heb  Edele Steenes. 4 heb Granaaten, van dien aart, dus uit Oostii die gebragt. De Duitfchers noemenze G fchlagelte Steine. Voorts wordt het gene be ven uit de Kas komt de Kroon, in 't Franfe le Pavillon, dat 'er binnen zit de Broek, i Culasfe, geheten. Daar zyn Konftenaars, die zij alleen toeleggen op het klooven, anderen o] het flypen der Diamanten;anderen op dat vai Gekleurde Steenen, en deeze laatften wordei Rohynjlypers getyteld. De benaamingen, on dertusfchen, van de Figuur, en de voorge melde hoedanigheden , zyn op alle Edele Steenen toepasfelyk: wier voornaamfte onderfchet ding , ten opzigt van de Geftalte, is in Ta. felfteenen, Roos- of Ruitenfteenen, Dikfteenen en Brillanten. Een Tafel/leen wordt genoemd , die boven en onder geheel plat en vlak is , hebbende boven, wederzyds, maar ééne Facette. Deeze Steenen hebben, wegens hunne dunte en platheid, weinig Vuur of Glans: men nam 'er eertyds Steenen toe , die tot ander Werk te dun waren , en gaf *er eene vierhoekige of langwerpige figuur aam Hedendaags worden zy naauwlyks , dan tot ingelegd werk, gemaakt. De Roos - Steenen , Ruitfleenen of Rofetten , dat is Roosjes, zyn van onderen geheel vlak, \ doch boven met eenige ryën Facetten, waar van de bovenften in een fpitfen Top of Punt ^ Ee 2 fa- ML Paai. III. Si-bk. 35 1- AFDEEt» f- Vil. '" STUK. 1 3 > l l Tafel» fteen. Roosje» if Ruitteenea.  II. Afdeel. VIL Hoofdstuk. Dikfte non. 436 HOOG-GLANZÏOE OF farnenloopen. Volgens de Regelen der Steenflypers - Konst, worden in een Roos-Steen vierentwintig Facetten vereifcht. Men maaktze van de allerkleinfte Steentjes, waar van 'er wel dertig of veertig in een Aas of Grein gaan, en die derhalven, niet grooter dan kleine Speldenkoppen, zeer moeielyk teflypenzyn. Voor 't overige flypt menze rond, langwerpig, Eyof Peervormig. Zy moeten, om wel te fpeelen , zo dik zyn als de halve middellyn der Grondvlakte. De Facetten onderfcheiden z'g ia Gefternde en Dwarfe. Dikwils noemt menze Ruitenfteenen, en de Hollanders hebben den naam van de fraaiften te maaken. Zy worden veel tot het garneeren of omzetten van andere Steenen gebruikt. Evenwel hebben zyvoor de fchoonheid der Briljanten zo veel moeten wyken, dat men hedendaags weinig Ruitfceenen flypt > indien men van 't zelfde Stuk een Briljant vormen kan. EenDiï/ïeen wordt zodanig een genoemd, :" die boven en onder een Horifomaale vlakte , en aan dezelve een ry Facetten heeft, 't Is of twee Tafelfteenen met hunne breedfte Vlakten aan elkander gevoegd waren. Des onderfcheidt hy zig daar van genoegzaam door de dikte. Wanneer een ruuwe Diamant, zyne Kryftallyne figuur nog hebbende, flegts boven en onder vlak gefleepen wordt, dan heeft men zulk een Dikfteen. Ook worden alle Bril- ian-  Edele Steenen. 43* janten eerst in die figuur gefleepen. De Dik' ftcenen hebben weinig Glans en Speeling, en zyn derhalve byna geheel uit de Mode geraakt. Oudtyds was men ook we! gewoon, aan zodanige ruuwe Diamanten hunne zeshoekige en agtzydige figuur te laaten , de Zyden flegts egaal afllypende en polyftende; als wanneer zy gezet werdén, onder den naam van SpitsJleenen ,m't Franfch Pointes naives. Men ziet ze dus nog, nu en dan , aan zeer oude KoningJyke Kroonen. Ook bezit de HoogadeKke Familie van Veltheim, in het Maagdenburgfé, nog een Ring met zulk een Steen , bykans derdhalf Karaaten zwaar. De Briljanten , die thans meest in de Mode zyn, hebben boven en onder een kleine Ho-' rizontaale Vlakte , doch de onderfle kleinst. Beiden zyn dezelven met eenige ryën van hoekige Facetten omringd. In de voorgaande Eeuw is deeze Konst van Steenflypen eerst in trein gebragt, en door den Engelfchen Juwelier jEFhEniES omftandig befchreeven; die echter van denkbeeld fcheen te zyn, dat de Roostleonen , in Glans en Speeling, met "de Briljanten gelyk Honden. De fpiegelirg, ondertusfehen , van de onderfte Facetten, in de bovenften , moet noodwendig de Briljanten jneer glinflerende maaken , waar van zy ook den naam hebben. De Kroon of het PavilEe 3 , joen III. DjtEL. iii. SlUK. ii. •Afdeel. Vli, Hoofdstuk. Spitsfteenen. Briljau» en.  4: i VII. § HooFDiTVü, ] ' Anders gefleepen Steeaea. |8 HoQG-GLA UIIGE Oï sen van een naar de regelen der Konst wel ;efleepen Briljant, moet half zo hoog zyn ls het onderfte of de Broek : de onderite 7lakte moet flegts het vyfde deel der breedte lebben van de bovenfte, en het getal der Faetten moet onder vyfentwintig, boven drien-dertig zyn. Dit heeft ook in andere Edee Steenen plaats , mids dezelven niet te volleurig zyn: als wanneer zy minder dikte moeen hebben. De figuur, voor 't overige, der iriljanten, neemt men vierhoekig, rond , angwerpig , Eyrond , Peer- of Drupvormig :n Hartvormig. De laatstgemelden,, Pendelo. 27 & Beijtrage. p. 21.38- Tegenw. St. van Amerika. by Tirion, IJL Deel, bladz. 362,368.  Edele Steenen. 445 melyk byna als die der Hyacinthen. Ferber vondt wel, in het Naturaliën - Kabinet der Akademie van Siéna , kleine zwart en witte Kwarts - K yftallen van den Berg Polciano , welke agt driehoekige zyden , en dus de geftalte der Diamanten hadden (£),maarin GalIicie vindt men grootere dergelyke, dat vol. maakte Yzerfteentjes zyn; als ook kleine op 't Eiland Korfika. Ik heb nogthans een Gefteente van Averberg by Stolberg , waar in Kryftalletjes voorkomen van Diamantfiguur. De Hongarifche Diamanten , waar van ik in Fig. 6, de Afbeelding geef, verfchillen daarvan zeer weinig. Weinig heeft men de Diamanten nog in een vaste Matrix gezien. In de Catalogus van 't Kabinet van Stieulitz , dat te Leipzig verkogt is, wordt gewag gemaakt van een Diamant van Golkonda, zittende in een vast meng?el van Eifenram en Keizelkorrels. Mooglyk is dit hetzelfde Stuk , dat de Heer Da v i l a in zyn Kabinet hadt , een rondachtige Diamant bevattende , welke zat in een Yzer-Erts, gevuld mee kleine Korreltjes witte Kwarts en an.Ven door Yzer gekleurd (/). Die Diamant fcheen ongevaar een Kwartier Duims breed te zyn. Ik heb een Keizelfteen van Bor- (é) Britfi aus Waifch'nnd, p -93. (0 Catalog. raifonn. Tom. II. p. a?g. jv. III. Dsïl. in, Stok. If. AlDKtt. VII. Hoofd* stuk. Diamant.  446 Hóóg-glanzige of 11. Afdeel. vii. Hoofdstuk.Diamant. Kenmer ken. (?.) Ook is zyne befchryving der Diamanten, buiten* 4iea, zeer oavoüfomea, Brückmann Sent-as», 1778. p. Borneo, die Afchgraauw was en zeer vast van zelfftandigheid, doorgeflagen, en behalve zeer kleine heldere Kryftalletjes, waar mede hy van binnen doorzaaid is , in een Brok daar van een Diamantje gevonden , dat 'er nog in zit en zig duidelyk van de andere Kryftallen onderfcheidt. . De echte Diamanten , in hunne Kryftallifche gedaante voorkomende, zyn agtzydig en zeshoekig. De geftalte van eenige door de Benjaneezen nagemaakte Diamanten, my uit Oostindie gezonden, in Fig. 7, toont zulks vry duidelyk. Zy beftaan als uit twee vierkante Pieramieden, met de Voeten op elkander gevoegd: zo dat zy een vierkanten Omtrek hebben, met een Spits boven en onder, waar in de vier Driehoekige Zyden famenloopen. Sommigen willen ook, dat 'er zyn met driekantige Pieramieden, en Kubifche of zeszydige met agt Hoeken; gelyk Da vil a 'er één uit Brafil hadt van veertien Zyden , ahemaal fcheeve Vierhoeken of Ruiten zynde: maar of dit waare NatuurlykeDiamanten zyn, zou men mogen twyfelen. Wallerius, niettemin, fpreekt onbefchroomd van Teerlingfe Diamanten, waar over hy van den Heer Deli sle grootelyks berispt wordt Meest vallen zy Keizelachtig, en dan in allerley gedaan-  Edele Steenen. 447 daante, rond, langwerpig,plat, enz. Sommigen van deeze Keizeltjes toonen duidelyk, door hunne figuur, de afkomst van dergelyke Kryftallen ; door affchuuring der hoeken, naamelyk (/). Ik heb een Steentje van Borneo, zynde een hard Keizeltje, hoedanigen altoos by de ruuwe Diamanten, aldaar gevonden worden ; volgens Berigt van iemand , die het aldaar, in den jaare 1765, zelf verzameld hadt Mooglyk dienen de zodanigen ten dien einde. De Hardheid is, van ouds her, als het zeker- j fte Kenmerk van een Diamant opgegeven. Alle andere Steenen worden, gelyk het Glas en Kryftal, van hem gefneeden of gekrast, terwyl hy zelf geen aandoening heeft van eenige CO D>t acht de Heer Wallerius onwaarfchynlyk; dewyl de Diamant door andere Steenen niet zou kunnen afgefleeten worden, en telt derhalve een Soort vaa ronde Diamanten, ak 0f 2y dus geboren waren> Ed. heeft niet bedagt, u dat de zagtfte Lighaamen, gelyk Water, harde Steenen door langduurigheid uithollen, ja rond maaken, gelyk men aan Je Keizeis ziet: 2. dat de Diamant aan 't Staal Vuur geeft en derhalven door den flag eenigszins afflyt: 3. Dat zyne Kryftallen tegen elkander hebben kunnen fchuuren 'f. welk weezentlyk dikwils gebeurt in het vervoeren der Diamanten," en waar door hunne Punten byna altoos ftomp zyn. Zie voorts ten dien opzigte Bruckmahns. Beijtrage. p. j5 -3g, 111. Dml. III. Stuk. II. \fdeel. Vil. Hoofd* ►TUK. iardheiJ(  II. Afdeel. vn. Hooïd- stuk. Diamant, Door ' Vuur dampt by weg. Cm) Nuïïo Igne domabilis : zegt WallERIUS Y»n deezen Steen. Sijft, Min I. p. 24». £») Ibid. p. 344, 245» 448 HoOC-GLANZICE OF ge derzelven, noch van het allerfynfte Staal; hoewel hy daar aan Vuur geeft. Tot bewerking moet hy door zyn eigen Splinters of fcherpe Punten gefneeden, en met zyn eigen Poeijer gefleepen worden : want de Amaril, die alle andere Edele Steenen op de Schyf aangrypt, heeft geen vat op hem. Ook is hy tegen de fcherpfte Vyler$ en tegen de fterkfte Zuure Geeflen beftand: zo dat zyn Poeijer, in Vitriool-Olie gekookt, volgens de Waarneemingen van den Heer Quist, daar in onveranderd blyft. De Ouden hebben zig verbeeld,dat de Diamant even zo beftendig was, tegen 't Vuur: ja fommige hedendaagfchen begunfh'gen nog dit Gevoelen (m). De Heer Wallerius, ten minfte, is van denkbeeld, dat de Steen flegts in fyne deeltjes verfpreid zy geweest, of dat men te kleine en mooglyk geen echte Diamanten gebruikt hebbe (n). Ondertusfchen is deszelfs wegdamping, door een ongemeenen trap van Hitte, door zoveel Proefneemingenthans bevestigd, dat het dwaasheid zou zyn, daar aan te twyfelen. En het verwonderlykfte' in deezen is , dat de Robyn, Saphier en Smaragd , anders in hardheid by den Diamant zo veel te kort fchietende, die wegdamping, door  Eöele Steensn, 44j tTn (o™ Zelfden traP V3n Vmi'' nie£ oaderFloLVOÜI'fn tyd ' heeft de ^ademie van of B^nTr' ftel'ken B^dfpiegel of Brandglas, eerst troebel en donker wierden , vervolgens geheel verdweenen. Dit Ovens. De Proeven, daar omtrent genomen, zyn beveftrgd door de Franfchen Heeren At ee li v°'gcns welken zy in U t da zy, by't wegvliegen, een Phospho. .^enG,ans geeven; 't welk de Heer Mail. ja.ri) rceds waargenomen hadt : maar door foe5Jer van Kolen werdt de wegdamping be ;7»eer hy daar in wel beflooten was ^; En fchoon de Heer Ca det beweert, dat de_ Diamant in open Vuur ilegts afbladere WefvCn ^ VerWn «». «» in ^ lloo:en Vuur niet vervliege : is echtor • Proe. •{») Söllie. §ourn. Encuchpedique. Vl Pa,+ OA.k oo **** * &, pL, , 75p;rt;goaoble- (?.) <%WM Experimentele pctr Monsr i Jj,39*. Ff IH. Dml. III. l ii. a*DE»f„ Vil, Hoofdstuk. Proefneemingenten dien opzigte.  1t. a tdt.su IVII- floOlDSÏUK. ■ Diamant t5o Hoog-glanzige op Proeven, beweezen (r). In Sweeden ^wzulto door den Heer Hofraad Mot.ell.en ande, ren gefchied (j). Ook verhaalt de Heer Gerhard; dat de HeerDirekteur M s eccraif, 'te Berlyn, door'nieuwe Proeven de ■wegdamping der Diamanten beveiligd hebbe (f,. Ondertusfchen is het zonderling, dat de Sweedfche Heer Quist, in zyne zo ■omftandige Proefneemingen o? de houding der Edele Steenen, in 't Vuur, zulks niet waargenomen h-eft Hy meldt flegts, dat deszelfs Poeijer met Borax tot Glas verfmeit, 't welk zuiver wit is van ongekleurde Diamanten (»> De bruine' en zwartachtige fmelten Igtet en geeven een donker troebel Glas. Vol'ens de Proefneemingen van zo groote Scheikundigen, zo dikwils en op zo veele plaatfen herhaald, kan men niet twyfelen, of de Diamant vervliegt door een geweldigen lrap van Hitte. Boïle hadt reeds aangetoond, dat 'er in een fterk Vuur uit deezen Steen fcherpe Dampen opftygen , en dat hy eindeiyk geheel verwaafeme O)- Zo dat de Waarneemingen van dit Verfchynzel reeds van M Rosier Oofew. de Thyfique &c. Septembre. tfa. ' (s) Gottiuger anzeige von gelehrten Sacfim. i7?Z. QJ Beijtrage fur Chymie &c. 1. Th. p. 93O) Stockh. Verhand. XXX. Band. p. 57. (y) De Gemmarmn Oiigft, p. 34, 36.  Edele Steenen. 451 van ouden datum zyn. En , al ware het, dat hy flegts in kleine en byna onzigtbaare deeltjes vergruisde door het Vuur; zo bleek ech-, ter volftrekt, dat hy niet beftand was tegen 't zelve. De Proefneemingen van anderen , die hem in befloten Vaten, met Kolenftof, Kryt, gebrande Beendprs of geftooten Glas bedekt, onderzogt hebben, bewyzen het tegendeel niet. . Ten opzigt van de Kleur is een groot verfchil onder de Diamanten. De fchoonfte Orientaalfche, die men van Jen ouden Rots noemt, zyn volftrekt onkleurig, zo helder als het zuiverfte Water , met een zeer Herken helderen Glans. Van de genen, die eenigszins gekleurd zyn , komen de Groenachtige en Roodachtige zeldzaamft voor en zyn ook in de meefte achting. Van de Geelen maakt men veel werks in Oostindie; misfehien om dat de geele Kleur, van 't Vel der Indianinnen , by de Witten te veel affteekt. Die Citroenkleurig zyn, worden by ons nog voor de fraaiften gehouden. By de Italiaanen en Franfchen worden zy veeltyds Jargon genoemd, als van geringe waarde zynde , en dikwils verward met de Europifche Topaazen en Hyacinthen. In de Keizerlyke Verzameling te Weenen komen voor, die half wit, half rood, of half wit half geel zyn. Man vindt aldaar ook blaauwachtig groene, enz. De bruine, zwartachti- Ff 2 £e III. Deel. III. Siuk. * II. AïDEEt, VII. HooïD- IL'K. Diamant* Kleur.  II. Atdeel. V'II, HooIDSTTJK. Diamant. Ruuwe Diamanten te klooven en zaageu. 452 II O O G ' G L ANZIGE OF ge en donker blaauwe , hebben weinig aan» zien, en worden derhalve voor de fiegtften gehouden. Deeze gebruikt men meest tot Diamant-Poeijer, om anderen teflypen, waar toe tevens het afval derzelven dient. Sommigen hebben getracht, kleine Diamanten, doormiddel van Borax, tot grootere famen te fmelten, doch het Glas, dat daar van komt, is altoos weeker dan 't behoort. Het DiamantPoeijer , in tegendeel', Wordt van fommigen voor harder gehouden, dan de Diamant zelf. De ruuwe Diamanten zyn met de Aarde, of Kleijige Zandige Stoffe, waar in menze vindt,' zodanig overtoogen , dat menze niet dan na herhaalde wasfchingen gewaar wordt. De Bra • filiaanfche is, overkomende, gemeenlyk oneffen ; de Oostindifche heeft fomtyds een glanzige, doorfchynende groenachtige Schors. Van alle deeze onzuiverheden worden zy gereinigd door het afwry ven, 'in Franfch decrouter genaamd. Dit gefchiedt door twee Diamanten, ten dien einde ieder aan een Stokje met Soldeerzel vastgemaakt, tegen elkander tefchuuïen; terwyl men 'er inmiddels in 't ruuwe het fatfoen aan geeft. Hierom wordt daar toe een kundige Hand vereifcht en het afgewreevene graauwe Poeijer geenszins weggeworpen. Dus gaat men met Diamanten te werk, die wel gefield zyn: maar, zo men 'er fouten in ontdekt, of dat zy geen bekwaame figuur hebben?  Edele Steenen. 453 ben, dan worden zy gekloofd, Hier toe dien de Bladerigheid derzelven zeer, die. in fommi gen met het bloote Oog en in allen voor de; kundigen met een Vergrootglas wel te ontdekken is. Volgens het beloop der Blaadjes gefchiedt dit met een Staalen Inftrument, nan een Mesje of beiteltje gelykende. Wanneei zulks geen plaats kan hebben , 't zy wegens de figuur of ongelykheid van den Steen , zc worde hy doorgezaagd met een gcfpannen Yzerdraad , 't welk met Diamantpoeijer, door Brandewyn of fcherpen Azyn bevogtigd , is beftreeken. Die Uitvindingen zyn. reeds over de vier Eeuwen oud. Tot het Diamantflypen wordt het Stokje, waar aan dezelve gefoldeerd is, in een Kwadrant geftokcn , waar van het agterdeel, nevens de Schyf, op een lang Yzer wordt vast gemaakt, zo dat het voorfte tegenover de Schyf komt te liaan. Men befmeert den Steen met Olie en Diamantpoeijer ,■ en drukt de Kwadrant met de Handen, of met een Tang, of met opgelegd Gewicht , fterk tegen de Schyf aan, die door een Rad fnel wordt omacdi 'ecven. Wanneer het eerfte Poeijer niet meer vat , ftrykt men 'er nieuw op; draait, als de eene Facette gefleepen is, het Stokje, in de Kwadrant, om, en fielt hetzelve, tot bet flypen van een andere Facette : 't welk men zo lang herhaalt, tot dat de Steen zyne Ff 3 beul. Deel. 11!. Stok. : Jï. Ar deel. VII. Hoorn» STUK. Diamant. Het Diamantflypen.  454 Hoog- glanzige ot tt Afdf.el. Vil. Hoofdstuk.Diamant. Bruckm. Beytrege p, aj. behöorlyke Geftalte hebben. Dus ziet men, dat alles op een Wiskonflige manier verricht wordt, en begrypt, hoe zulk een menigte Facetten, zo geregeld en naauwkeurig , kan gefleepen worden op een Steentje, naauw]yks een Speldekop of Peperkorrel groot. Ondertusfchen verliest, door dit fchoonmaaken en flypen, de Diamant doorgaans byna de helft van zyn gewigt. Uit i het gezegde blykt, hoe men deezen Steen ook tot dunne Plaatjes fnyden kan, om de een of andere Beeldtenis in 't klein te overdekken. Gm denzelven als een Signet te bewerken is een Toeftel noodig, die insgelyks door Raderwerk omgaat. . Dit vereifcht veel tyd en geduld , doch niettemin is het zo wel, als in andere Steenen, mooglyk(V). Om 'er Gaatjes in te booren, wordt een Staalen ISIaald daar op gezet, die door een Drilboog omgedreeven wordt,gelyk in het Paarlgaten gefchiedr. Doch tot dit alles heeft men ook Diamantpoeijer noodig, dat wel fyn gemaakt is. Ten dien einde gebruikt men een Staalen Koker, waar in een dergelyke Cylinder past, en het gruis, daarin geuaan, wordt zeer gemakkelyk daar mede zo fyn gewreeven, als men het begeert. Lus ziet men dat ook deeze Steen zig eenigermaate door Staal be-  Edele Steenen. 455 bewerken laat. Gewreeven geeft hy in 't donker Licht en trekt ook ligte Stofjes.aan, gelyk de Barnfteen, enz. (V). De Diamant genoegzaam fpeelende door zyn eigen Vuur en Glans, gelyk in de.genen,die volkomen zyn, plaats]heeft, behoeft getn Fol.'e, én wordt flegts met Maftik,die met zwart gebrand Yvoor gemengd is, in zyne Kas beveftigd , of ook wel van onderen bloot | dat is a jour, gezet. Veelen vallen in eenig opzigt gebrekkig. Ten aanzien van Glans en helderheid heeft menze van het eerfte, tweede .en derde Water, zogenaamd. Zyne Hjrd'eid onderzoekt men , met hem, heet gemaakt, plotslings te werpen in koud Wa(er, cn ziet, of hy daar door Barften krygt, die zig, door 'er op te Ademen, ook wel in hem openbaaien. Met het bloote Oog wordt rnenze^zclden in de ruuwe Steen gewaar. Voorts hebben zy fomtyds graauwe of geelachtige plekken, Vedertje.?, Adertjes, Takjes, Knoopen of Strookjes ; Roeftige of Afchkleurige Vlakken; kleine witte, roodachtige, zwarte of bruine Korreltjes of Stippen ; of doffe , Glazige fteden : welk alles, benevens de bruine , zwartachtige Kleur en onbekwaame figuur, (O Boyle de Jdammite in Tenebris lueiate Qbftrv. ad calram Libelli de Coloribus. /I uittel. 166% . Ff 4 lil. Deel. IIJ. Stuk. n. Atdeel. VII. „ Footo- 5 TUK. Gebreken der Diamanten.  45« Hóóg-glanzige of r AïDEEt. . VIL Hoofdstuk;» Prys er waardy.. guur, deszelfs waarde ongemeen vermindert. Van ouds her is reeds een Prys 'gefield op. goede Diamanten, dat is die volmaakt fchoon zyn en van bekwaame figuur. Een ruuwe Steen kost gemeenlyk half zo veel als een gefloepene, van de zelfde zwaarte» Men rekentze naar Troys Gewigt, waar van de Once verdeeld wordt in honderdvyftig Karaaten en een Karaat in vier Aazen, die dus een weinig ligter zyn dan de Greinen van 't ApothekersGewigt. Vier Greinen komen overeen mee vyf Aazen Goud-Gewigt. Voor anderhalve Eeuw en vroeger, werdt een volmaakte wel gefleepene Diamant van een Aas verkogt voot tien Guldens of Daalders (y). Tavernier begroot den Prys der Roozenfteenen, het Karaat op vyftig, en het Aas op zes Ryksdaalders. Weinig verfchillende is de hedendaagfche Prys,' doch dezelve houdt geene ftand; vallende fomtyds tot dertig Ryksda'dders het Karaat. Steenen van meer zwaarte houden, beftendiger hunne waardy; welke, door het Ge-. (tf) In 't Werk van, Boot ftaat:, hoe enim tempor e Ai fantas perpoliliis & absque omnt vitio , fi Granum Pipet-is ponderet, decent Flotems aut quinque Ducatis vendi-. tur. Hy zal Spaanfche of Zilveren Dukaaten gemeend hebben, uie luim een Ryksdaalder doen; zo dat dit omtrent uitkwam op tien Daalders. Anders begryp ik ai» taxatie niet: want tien Guldens en vyf Gouden Dukaaten fcheelc te veel.  Edele Steenen. 457 Gewigt in zig zelf te vermenigvuldigen, berekend wordt. Dus, een Diamant van 1 Karaat 50 Ryksdaalders-waardigzynde, doet een Diamant van gelyke fchoonheid, die 5 Karaaten weegt, 1250 en een van 10 Karaaten 5000 Ryksdaalders. Men ziet daar uit klaar, de manier van berekening , waar door de Prys van groote Steenen zeer boog ftygt. Het. kleine Goed, St.uk-Roosjes genaamd, die men by de tel verkoopt, waar van 'er honderdtwintig of honderdvyftig in een Karaat gaan, wordt, wegens den arbeid, nog al zo duur betaald, als Steenen van een Aas. Gebrekkige of niet fchoone Diamanten zyn van ongelyk minder waarde en daar worden veele voor Juweelen gedragen, die gedoubleerd of enkel Compofitie-Steenen zyn, gelyk de Franfche JPlerres de Stras , waar van ik voorheen gefproken heb , of ook Europifche en andere basterd • Diamanten. Sedert eenigen tyd zyn ook zekere valfche Steenen, van dien aart en niet minder fraaiheid, in Handel, die men JPierres de Cayenne noemt. Zq gemeen de kleine , thans, door den Rykdom van Europa, geworden zyn, zo zeldr! zaam zyn nog de groote; 't welk veroirzaakt' wordt door de ongemeene Waarde , welke men op dezelven by de Indiaanen fielt. Men vindt 'er , nu en dan , in de Ooftindifche Groeven , die tot vyftig en honderd KaraaFf 5 ten III. Deel. III. Stuk. ii. Afdhel^ Vu. Hoofdtuk. Dizmanl, neen ;roote Ditm anten.  TT. .Vü. Jl uülD-, STUK. J}iamant. j 1 t 1 < 1 i 1 f c f c ï G) ifournal EcoHomique. July 1751. p. 141. 45S -Hóóg-glanzige of ten zwaar zyn. De Groot Hertog van Florence neeft 'er lang één bezeten van omtrent 140 Karaaten, Zo is 't ook met den Steen van 106 Karaaten, le grand Sancy, dat is Centfix genaamd , weiken de Kroon van Vrankryk lang gehad heeft; maar de Hertog Van Orieans Logt 'er, op order van den laatst jverleeden Koning , uit Engeland één, van 547 Aazen , dat is 137 Karaaten min een \as , voor anderhalf millioen Franfche Liires ; dat is ruim zeven Tonnen Gouds. Volgens Tavernifr bezat de groote Mo50I 'er één , die op zes millioenen Guldens ■efchat werdt, zynde omtrent 280 Karaaten waar. Een groote Steen van den Mogol:hen Keizer AurungZeeb , voor honderdtwinig Jaaren zeven Dagreizen van Golkonda geonden , woog ruuw by de 8lo Karaaten , lat is meer dan vyf Oneen. Sommigen heben zig verbeeld , dat de Diamanten niet waarder dan negen Oneen vielen , doch die hafiliaanfche, weiken de Kroon van Portual bezit, van 1680 Karaaten, zou tius meer an elf Oneen zwaar zyn. Deszehs figuur en rootte vindt men elders afgebeeld (z). Nu rntrent twintig Jaar geleeden, is hier, in 't .icuwe Zyds Heeren Logiment, een Diamant erkogt voor tagtigduizend Guldens, welken ïha-  Edele Steenen; 459 Thamas Kouli Kan voor aan den Kop van zyn Paard zoude gehad hebben. Ik heb ' denzelven gezien en afgetekend. Het was een plat Stuk, van weinig dikte, aan beide en-1 den puntig,omtrent een Duim breed enderdhalf Duim lang. Een der grootften ,. dien men ooit hier te Amfterdam gehad heeft, behoorde aan den Perfiaan Saffras , die denzelven, in 't jaar 1772, aan de Keizerin van Rusland verkogt had voor twaalf Tonnen Gouds en een jaarlyks Penfioen van vierduizend Roebels , zyn Leven lang. Deeze woog 779 Karaaten; dus veel naar den voorgemelden van Aureng-Zeeb in Gewigt gelykende ; doch hy was zeer fiegt en pieramidaal gefneeden : zo dat hy veel verlooren zal hebben , wanneer hy tot een goeden Briljant bearbeid is geworden. (2) Edele Steen , in hardheid volgende, met een roode Kleur , in ,t Fuur beftendig. \ Deeze heeft zynLatynfchen mam,Rubinust waar van de Italiaanfche Rubino, de Franfche Ru- (2) demma duritie fecunda, Colore rubro in Igna perfiftente. Mihi. Gemma pellucidisfima, duritie fecunda, Col. rubro in Igne permanente, Wall. Syjl. Min. 1 Sp. 105. p. 246. Alumen Lapidofum pellucidisfimum rubrum. Linn. Sijft. Nat. Xll. Tom. 111. Gen. 17. Sp. 6.'0. Adamas ruber. Cronst. Min. §. 43, Rubinus. Just. Min. 377. Voa, Min. 143. Carbunculus Plinii. III. D»«l. III. St*k* II. jdeel. vii. HooID" :uk. Hamant. II. •emma lubinus. Robyrt.  4ÖO HOOG- GLANZIGE OF II. VIL Hoofdstuk. Robyn. i ( i c r c £ € f a a d< d é Eigenfthaijpen. nt te Rubis, de Engelfche Ruby, de Duitfche en de Hollandfche Robyn, afkomftig zyn, zekerlyk van de roode Kleur, daar hy in uitmunt.. Somtyds is die zo hoog en fterk,dat hy als een gloeijende Kole fchktert; waar van de Ouden hem Carbunculus genoemd hebben of Karbonkel. Somtyds vak hy .geheel bleek, fomtyds paarfch, fomtyds ook donker en bruinrood. Men vindt hem voornaamelyk in Oostindie, byzonder in 't Ryk van Pegu op Ceylon; en, volgens eenige Berigten , ook in de Ryken Bisnagar, Calecut, Cambaya, en elders aan ie K ust van Koromandel : als ook in Brafil. Geringer foort en kleiner van ftukvak, hier :n daar in Europa , zo in de Noordelyke ais n de Zuidelyke deelen, in Silezie, Bohème en e Karpathifche Bergen , fomtyds los in eene. mlle Aarde of in Zand; fomtyds vast zittenle in Talk, inSerpentynaartigofineen roodchtig Kwarts-Gefteente. Gerhard vondt en Robyn op Topaas en fomwylen komen ukken voor , die aan 't eene end Robyn, in 't andere Diamant, of aan *t eene Robyn tn 't andere Saphier zyn. Doch het grootfte :el derEuropifche Robynen behoort meer on. >r de gekleurde Kryftallen, dan onder de :hte Steenen. De Robyn komt, zo wel in de figuur zy:r («rvftallen, alsin Glans, Hardheid, Zwaaien andere Eigenfchappen, naast met den Dia-  Edele Steenen» 461 Diamant overeen. Hy glinflert, warm gemaakt zynde i ook in 't donker; doch zo fterk niet, en trekt wel Stofjes, maar.niet den Mastik aan, en is minder hard, alzo hyvan den Diamant gekratst wordt, geevende geen bruin, maar een bleekrood of witachtig Poeijer. Hy wordt niet met een Korst of Schors begroeid gevonden, maar heeft natuurlyk een glanzige Oppervlakte. In zwaarte overtreft hy , dat zonderling is, .den Diamant, als ook in befteüdigheid in 't Vuur , waar door hy niet verandert, maar een weinig ligter wordt. Hy h nagenoeg viermaal zo zwaar als Water; de Diamant naauwlyks drie en een half maal f». Met Borax gefmolten , geeft hy een groenachtig Glas. De Vyl heeft 5er geen vat op, zomin als zuure Geeften; maar aan 't Staal geeft hy Vuur, en fchynt ook van een Bladerig famenftel te zyn. Na den Diamant zyn deeze Edele Steenen' de kostbaarden. Een Robyn , van een Karaat zwaar , geldt dikwils twintig, en wanneer hy zeer hoog van Kleur en Vuurglanzig is , wel tot vyftig Guldens. Een dergelyke van twee Karaaten zou wel honderd, van i 00 Dit is eclifer zeer verfchillende; en overzulks hier maar by middeling genomen. Wallerius' fielt den Diamant op 't minfteals3i, op 't meefte als 34 tot 10 : den Robyn als 38 of 41 tot 10 , tenopzigt van Water,-, III. Deel. III. Stuk, IK ArDEEfc, vii. Hoofdstuk. . Rokjn, Vaardy.  462 Hoog - g l an z i g e 0 f iï. AïDEEL vit Hoofdstuk. Robijn. Va1fch( Robynen. (O Catalog. Raif. Tom. II. p. van drie wel twee of driehonderd Guldens gelden mogen. Davila hadt 'er één in een Ring gezet, van tusfchen de vier en vyf Karaaten, zeer fchoon van Kleur (&). In de opklimming, als ook inde Prys, verfchillen de fraaifte Robynen weinig van gewoone Diamanten, en het is ^eldzaamer,een grooten Robyn aan te treffen, dan een grooten Diamant. Koningin Elisabetii van Ooftenryk zou haaren Broeder, Keizer Rudolphus, een Robyn hebben nagelaten, die men den naam van Karbonkel gegeven hadt , van grootte als een Ey en gefchat geweest op zesduizend Dukaaten, Ook hadt de Koningin Maria de Medicis zulk een Steen van ongemeen groote waarde, volgens 't berigt van den Heer van Blancourt, bezeten. Men verdwaalt in het getal en de verfchei» denheid der Karbonkelen , welke, volgens 't berigt van Plinius, onder de Romeinen bekend waren, en van zulk eene grootte , dat. men 'er Spiegels en Drinkvaten van maaken kon. Hier uit is 't bedenkelyk , of zy niet rood gekleurde Kryftallen , Kwarts of roode Glasfteenen, daar voor genomen hebben, en misfehien zelfs andere Steenen , van uitmuntenden Glans. De Basterd - Robynen , voorheen befchreeven, worden 'er dikwils voor  Edele Steenen. 4<53 voor uitgevent; maar deeze zyn aan de dofheid en door den Vyï gemakkelyk kenbaar. Men doubleert de Robynen ook op veelerley manieren , en , gezet zynde, kan menze dus bezwaarlyk van de Echten onderfcheiden. Rubasfes noemen de Franfchen de Robynachtige Glasflusfen , als ook de Doubletten van dien aart en Kryftallen , welken men, door ze, in 't Vuur gloeijend gemaakt, in gekleurde Wyngeest te werpen, rood naar tevens barftig heeft doen worden (0- De voorgemelde figuur der Kryftallen maakt, bovendien, de Robynen handtaftelyk, In de Orientaalfche is dezelve, gelyk Capelleu zeer wel uitdrukt, famengefteld uit agt Zyden , die gemeenlyk driehoekig zyn , doch ook wel Ruitachtig, en fomtyds aan de hoeken met langwerpige Vlakten bepaald (d). Immers in die verbaazende menigte Robynen, waar van een geheel Vat vol, onder de Goederen, uit het in 't voorleeden Jaar 1781 op onze Kust geftrande Engelfch Ooftindifch Schip de Generaal Barker genaamd, in 't laatst van November te Noordwyk aan Zee Verkogc werdt, bevonden zig veele dergelyke Kryftallen : zo regelmaatigen; gelyk een derzelven alhier in Fig. ii, op Plaat XXXIV, in Af- (e) Viel. Dav. Catal. p. 247. (d) Prodr. CriJlaUogr. p. 251, T. 3. f. 13. UI Desi. III. Stok. II Afdeel. Vil. Hooïd- rutc. Robqu, Kryftal. ïguur. PI. XXXIV. Fig. 8.  n. Afdeb. VII. Hoofd stuk. Robyn Andere Robynen. 404 H (JOG - GLANZIGE O t Afmeeting viermaal vergroot is afgebeeld, 'als minder regelmaatigen , en fommigen die ' als verdubbeld fchynen ; doch meest altoos . eenige gelykenis hebben naar de gemelde dubbeid pieramiedaale agtzydige geftalte. De Kleur derzelven is , in 't algemeen, donker* rood, by fommigen zeer vuil, by andere zuiverer : ook vindt men 'er groenachtige , ja zelfs witte Steentjes onder, die mooglyk toeeen andère Soort behooren: want als men aanmerkt op welk eene manier, als voor heen gezegd is, dergelyke Steenen op Ceylon gevonden worden; is het te denken, dat deeze ook dus verzameld en alleenlyk uit de Aarde' gewasfehen, niet gefchift zullen zyn : alzo de grootften maar de grootte van een Erwt hebben , zonderling is 't, dat men onder deeze naauwlyks Keizelachtigen aantreft. De zogenaamde Robynen, die in Brafil vallen, waar van de Heer Davila verfcheidene bezat, hebben een Prismatiek Lighaam, dat aan beide enden pïeramidaal getopt is , gelyk de Hyacinthen , en dit zelfde heeft' plaats in de Silefifchen , gelyk Doktor Hiel' lanmerKt (e), bruinrood van Kleur. Of de indere Europifche Robynen altemaal die fi;uur hebben, is nog niet uitgemaakt. De Robynen van Ceylon zouden alleenlyk als Kei- (f) Fosfets amugtd, p, lifs.  Edele Stee ken. 465 Keizel tjes in een Rivier gevonden worden , fchryft Brückmann, die in een hoog Gebergte ontfpringt (f). Ik heb van daar zo wel ruuw als gefleepen Robyn, zeer hoog glanzig, bekomen; dat de rVIalabaaren Elinge Schogeppoe, de Cingaleezen Lankarette heeten. Davila maakt in zyn Kabinet van eenen Orientaalfchen Opalizeerenden Robyn gewag: als ook van eenen die tweekleurig was, het wit hebbende tusfchen twee roode lïreeken, gelyk in de Onyx-Steen (g)„ De Orientaalfche Robynen komen van verfcheiderley Kleuren voor. Men vindt 'er die hoogrood zyn , eenigszins naar 't paarfche trekkende, met een Vuurigen glans, en deeze worden , met reden, meest geacht: men vindt 'er die bleek zyn, genaamd Balasfus, in *i Franfch Rttbin balais , welke benaaming , (hoe zeer ook fommigen zig bemoeijen, om d;e van Palatio of van Balasfia, dat een Koningryk in Indie zou zyn, af te leiden;) buiten twyfel eenvondiglykvan/ia//e«f of pal/idus, in t Latyn bleek betekenende , herkomflig is (h). Deeze trekt naar 't Vleefchkleurige en valt fomtyds byna geheel wit. Hy is tea min- Cf) Beylrage vou Edelfteine. p. 49. ■Cg) Catal. rcafannê. p. 274. (*■) Men behoeft maar op te marken, hoe weinig jpattens in uitfpraak verfchille van balais. Gg III. D*«,. III. Stok. U. Afdeel VII. Hoofo- 5tuk. Robijn* Oriëntaal(che.  /r56 HOOG-CL ANZIüE OF 1* VilHoofdstuk.Robtpi. Robyn Spinell. mirifle zo hard als de andere, en zelfs moeie" tylc met Borax tot Glas te fmelten, dat doffer Of helderer groen komt van de Robynen. Het Poeijer van deezen is bleeker rood, dan dat van den anderen , ja fomtyds byna geheel wit. Ook heeft men een Robyn, in 't Franfch Rubis Violet of Violette genaamd, die naar het blaauwaehtige trekt, en wiens Kryftallen gemeenlyk als verdubbeld zyn. De hardheid onderfcheidt denzelven vdn den Amethyst. Deeze drie komen in het kleine Gbed der Orientaalfche Robynen, van grootte als- Hennipzaad, onder malkander,'en meest als kleine Keizeltjes voor: gelyk ik dus zeer veelen daar van eU ook eenige gefleepene heb* Behalve deeze driederley Robynen , die dus gemakkelyk te onderfcheiden. zyn, is 'ef een zogenaamde Robyn Spinell', die uit de Westindiën zou herkomftig zyn. . Sommigen verftaan hier door een Robyn , die fterk naar st-geele trekt en veel naar den Hyacinth gelykt, ja noemen dus ook wel denzelven. Anderen zeggen , dat hy in 't Scharlakenroode valt, en helderer of donkerer ,• hoog er of bleeker is van Kleur. Deeze ftellen vast, dat h-y zo hard niet is als de Orientaalfche, en in 't Vuur zyne Kleur verlieze. Hilx zegt, dat de Robyn Spinell Roozekleurig is en deszelfs Krvftal een Staafje , mét' een unregelmaatige * Pie-  E b e u Steenen. 467 Pieramiede Qf, Hy wordt van Del i s l è de Brafiliaanfche Bafaltvormige genoemd, waar toe drie Verfcheidenhcden , uic het Kabinet van Davi la, door hem betrokken worden (£). Deeze Authcur hadt 'cr twee van Brafil, bleekrood, wier Kryftallizatie maar weinig van die der Topaazen verfchilde f /). De Heer Qcist, nogihans, fpreekt van een Orientaalfche Spinelle, die haare Kleur in 't Vuur behieldt, en niettemin zo week was, dat zy gekratst werdt door Robyn-, Saphier en TopaazenO}. Van . £0. (11) B'ey trage vor. Edéljieine. j>. 46. f» Spineile, Terme de Jouaillier C'eft un epit'Lete, rju'on dunne ■au Rubis, lors qu'il eft couleur de Vinaigre ou de pelure d'Oignon rmigeacre. Richele*. Dictionaire. Gg 2 III. De at. III. Stuk, ft AFDEEi, VIL Hcoï'dstük.  ft Afdeel VII. Hoofdstuk.Robijti. Rubkel). ifi% HOOG-CLAKZICÏ OF kelyk opheldert: ten minfte aanwyst, dat de • Spinell niet witachtig rood zy, gelyk W a llerius zegt (p), als wanneer hy van de Rubin balais niet zou zyn te onderfcheiden. 't Is waar , zyn Ed. mengt daar eenig blaauw onder ; doch verwart denzelven dus met den Robyn Violet, hier voor befchreeven, die'er 't meefte van verfchilt. Onder den naam van Rubkell of Rubacell, die met Rubasfe veel overeenkomst fchynt te hebben , begrypt men Robynen van eene flegte Kleur, die naar 't geele trekt: des dezelven weinig geacht worden. Veelen verwarrenze ook met de Spinellen, en de onderfcheidingvan laatstgemelden Autheur is hier ook mis; wanneer hy zegt, dat de Rubicell een middelkleur heeft tusfchen de Spinell en Hyacinth, naamelyk geelachtig rood(^). Veel eigener zou men onder deezen naam die flegte donker-roode Robynen begrypen kunnen, waar van ik voorheen fprak, daar men" een geheel Vat vol van gevonden heeft, in 't gedagte Schip. Of mooglyk behooren die tot de Almandinen of Alabandinen , wier benaaming van Plinius afkomftig is, daar lommigen een donkerroode Robyn door verftaan, die den Granaat naby komt, in 't Franfch Rubis fourd genaamd (rj. Som- Cp) Rubinus Colore rubeo - fubalbo. Spintllus. Waiu» Syft. Min. I. p. 247. (9) Wall. Syft. Min. uts, p. 248. (r) ld. ibid. p. 247.  Edele Steewen. 401 Sommigen betrekken hier ook de RobynMoer, een Kryftal uit Oostindie, dat donkerbruin is , in gelykzydige Schyfjes fplytbaar , en zo week , dat men het met Staal kan kratzen. Het aartigfte is 3 dat zy in 't Vuur zig zo behendig houdt en zelfs hooger wordt van Kleur. Deszelfs Poeijer bevat veele deeltjes, die door den Zeilfteen aangetrokken worden, en dus buiten twyfel Yzerachtig zyn. Men wil, dat zy van deeze haare Kleur zou hebben ; gelyk de natuurlyke der Robynen daar van afgeleid wordt; doch men bereidt het fchoonfle Robynglas dooi middel van Goud. Ook maakt de beftendïglieid van derzelver Kleur, in 't Vuur, de afkon»t van dat Metaal waarfchynlyker , dan v:m YzocdtX Mli (3) Edele Steen in hardheid de derde, m blaauwe Kleur, die in fterk Vuur geen , ftand houdt. De oirfprong des naams Sa/< leeztn Steen , die Kuanos by de Grieken genoemd wordt, T. C3) Gemma durilie tertia, Colore coeruleo, !n Igne forti non perfiftente. Mihi. Gemma pellucidisfima &c. Waix. Sijft. Min. I. Sp. 106. p. 248. Alumen Lapid. peil folidisfim. coeruleum. Linn. Syft. Nat. XIX Tom. UI, Gen. 17. Sp. 6. •/. Saphyrns Gemma- Cronst, Min. §. 44. Just. Min. 378. Vog. Min. i4s, Gg 3 III. Dxeel. 111. Stos. ) Al-DKEC. VII. Hoofd* stuk. Rohyn Moer. 111. Ghuihu ■ajtkfrus. oafier.  47° HOOG" GLANZIGE C* 5? n. , Afdeel. Vil. j Hooïd- Safier. < : fcliappen. (j) Quam Gemmam PHnius Sapphinmi vocat, t>< mi eft, feu. Lapis Lazuli. Boor. Lapid, Lib.il. Cap-43» rerdt, is zö blykbaar niet, als van den laatsttemelden , van zyne Kleur, naar die van het firmament gelykende, afkomftig. De Oudea■venwel, hebben , onder die benaamingen, !0 't fchynt, den Lazuurfteen begreepen (f> Hy komt op de zelfde plaatfen als de Robyïen voor , zo wel in Brafil als in Oostind-e, byzonderlyk op Ceylon ; gelyk wy hier voor zagen ,en van waar ik, onder de gedagte SteeDen ook een brokje , zo ruuw als gefleepen , bekomen heb. Voorts valt hy in Pegu, Calicut en Cananor , en op andere plaatfen in Indie. In ons Europa , zelfs, komen in Saxen, Bohemen , Silezie , als ook in den Elfazen in de Franfche Provincie Auvergne, blaauwe Steentjes voor, die men Saneren noemt» maar welke niet dan Berg-Kryftallen of brokjes Kwarts zyn. Men vindtze dikwils los, doch ook in Aarde of in Steenen vastgegroeid. In Glans en in de figuur der Kryftallen komt de Safier nagenoeg met de Robynen en den Diamant overeen ; maar in hardheid wykt hy voor beiden en geeft ook geen bruin maar een witachtig Poeijer. In 't Vuur geeft hy een blaauwen weerfchyn, zolang, tot dat hy zyne Kleur verlooren hebbe. Dan wordt hy wit, en dus hebben fommigen hem voor een  Edele Steenen. 47 r een Diamant uitgevent: welk.bedrog,echter, aan de minder hardheid wel te ontdekken is. Met Borax of ander byzetzel gefmolten geeft hy een helder ongekleurd Glas. Na den Diamant en Robyn is de Safier de hardfte onder alle Steenen. Men kan daar mede niet alleen Glas, maar ook alle overigen , zelfs met de hardfte foorten van Safier eenige w.eekere Robynfoorten kratzen. Terwyl hy zyne Kleur in het Vuur geheel verliest, zo is 't niet te denken, dat dezelve van Vuurbeftendige Metallyne Koperdeeltjes ontftaa, gelyk het gemeene denkbeeld is (t). Evenwel zou men kunnen vermoeden, of de Koperdeeltjes ook, door een vluggen Geest ontbonden, zig daar in bevonden , gelyk men ziet, dat die van Armoniakzout een hemelfchblaauwe Kleur uit het Koper trekt. Dus zou men het kunnen afleiden van een vluggen Miraalen Damp , waar door de Kwarts dikwils gekleurd wordt O). Want aan eene Zwavelachtige- of brandbaare Stoffe die Kleur-met den Heer Gmelin (v) toe te fchryven, i6 wat ft) De Heer Hilï. acht zulks, in zyn Brief aan den Heer Parsons, waar in hy van de Kleur der Safiereu en Turkoizen handelt, onwederfpreekelyk te zyii. Bruckiiakn von Edelfteine. p. q%. f» A vapore MineraK tingente, nim) Deusie Criftattagrapkie. 425, wat ver gezc-gt. Zyne zwaarte is op 't minfte drie eu een half, op 'c meefte viermaal zo veel, als die van Water. Een fchoone Hemelsblaauwe Kleur bepaalt voornaamelyk de waarde van den Safier,mids dat hy tevens volmaakt zuiver en helder zy. De zodanigen komen in Prys ongevaar op de helft der Robynen of Diamanten , inzonderheid, wanneer zy groot van Stuk zyn. Zy worden zeer fchoon en natuurlyk, van gegooten Glas,met hoogkleurige Smalt ofBlaauwzel nagemaakt, die men byna alleen door de minder hardheid kan onderfcheiden. Want deeze Glasfteenen overtreffen dikwils den natuurlyken echten Safier in glans. Behalve de zeshoekige agtzydige figuur, met die der Robynen en Diamanten overeenkomftig , heeft men ook Safieren gezien, die een zeszydige Kryftalfiguur hadden , met Pieramidaale punten; als ook Brafilfche Schirlachtige, met geftreepte Zyden cn ftomp gepunt. Sommigen twyfelen zelfs, of die van de eerstgemelde figuur niet veeleer blaauwe Diamanten zyn (w): maar men heeftze, 't welk een genoegzaam bewys is, minder hard be-: vonden. Ook blykt zulks uit de Afbeelding van een bleeke Safier myner Verzameling , in Fg. 9, waar van de geftalte, hoewel de hoe-  E d e l ï StHHIB, 47; hoeken merkelyk afgefleeten zyn , veel naa die der Robynen zweemt. Ten opzigt var die Teerliügfe of platachtige met fcheeveRul ten bepaald, waar van Duisle de Afbeet ding geeft, en van welken hy een roode ge zien hadt, die meer dan twee Loot woog is 't de vraag of dit geen Steenvloeden zyn geweest, en de zeszydigen , hoedanig de meefte Europifche voorkomen, zyn waarfchynlyk, als gezegd is, louter blaauwe Krvftallen. y De Orientaalfche Safleren vallen fomtyds zo hoog en helder blaauw als eene Koornbloem (Cyanus), waar van zy den bynaam Cyaneus bekomen. Zodanig eenen rondachti. gen heb ik, als ook een geileepenen, onder veele anderen, Briljant-figuur , tien en een half Karaaten zwaar. Deeze worden by fomrmgen Mannetjes geheten ; terwyl men de b'cekblaauwen Wyfjes• Safieren tytelt, ofook Luchs-Safieren; eene benaaming, welke van 't Griekfche woord, Leuco-Saphiros , afkomftig zoude zyn. Daar zyn nogthans Orientaalfche , welken men te regt Witte Safieren noemen kan, gelyk dat woord betekent, hoewel menze doorgaans den naam geeft van Water-Safieren. Derzelver Kleur trekt meer naar 't Melkachtige dan naar 't Blaauwe, 't welk 'er dikwils niet in te vinden is. Ik heb een zodanigen fraay gefleepen en zeer helder, III. Deel. III. Stuk, gg 5 v3!1 ArDEEt. VIL Hoofdstuk. Safier, i Orien.ta.aIèhe.  lt VII. Hoofdstuk. ■ Safier. Groen- er donker blaauwe. CO Waix. Suft. Min. \\. r>. 250. „H OOG-GLANZIGE OF van wel twee- en twintig Karaaten, De Europifche Safieren, in 't algemeen, vallenzeer bleek van Kleur en zyn veel minder hard, gelyk de laatstgemelde, wordende derhalve weinig geacht. Van deeze driederley Safieren heb ik , zo ruuw als gefleepen Steentjes, van Ceylon ontj vangen , wordende de hoogftkleurige by de Malabaaren Nilem, de anderen Padian geheten. Maar behalve deeze valt in 't Ooften , naamelyk in Perfie , een groenblauwe Safier , weinig minder hard dan de hoog blaauwe en zeer zeldzaam. Op Ceylon heeft menze ook die eenigszins naar 't Groene trekken, waar voor de gemelde bleeke my gezonden was ; maar ik befpeur 'er naauwlyks eenig Groen in. Uit Oostindie komeninsgelyks donker blaauwe, waar van ik verfcheidene heb, die zeer dun moeten gefneeden worden, indien menze tot Sieraad wil laaten zetten. Sommigen betrekken deeze tot de Luchs-Saphieren, dat evenwel geen eigenfchap heeft, alzo dezelve bleek blaauw zyn. Doch die benaaming wordt by fommigen dus, by anderen zo, gebruikt, gelyk de Heer Wallerius teregt aanmerkt (*), die nogthans de donker blaauwe Safieren niet van de hoog blaauwen onderfcheidt, en ook fpreekt van Opalizeerende, dat is die een weer- fchyn  Edele Steen en. 475 fchynof glans inwendig hebben, onder dezelven ; hoewel hy nog een byzonderen OpaalSafier voorfielt. Daar komen onder deeze, voor, die met een Vuurigen glans, gelyk de Kat - Oogen , fchemeren ; weshalve zy ook onder dezelven geteld worden. Davila bezat vier dozynen kleine, groenachtige Saficrtjes van dien aart, welken hy Kat-OogSafieren tytelde (y). Men vindt geelachtig blaauwe en die naar 't Violette trekken, (welke beiden zeer hoog1 gefchat worden , wegens de zeldzaamheid ,) onder de Orientaalfche Safieren. De SafierTopaas, evenwel, half blaauw,half geel, veranderende naar men hem tegen 't Licht houdt, is van minder waarde. Brafil levert 'er ook uit, die taamelyk goed zyn , doch mteftendeels, mooglyk, tot de Tourmalin-Schirls, voorgemeld, behooren. Van de Europifehen maakt men weinig werks, hoewel die ook taamelyk fraay vallen. Davila hadt, in zyn Kabinet, zes Boheemfche Safieren , als Mouwknoopjes gefneeden en vyf Silez'fche als 'Orliëtten; benevens zes Franfche vanPuy in Velay, die tot Ringfteenen gefleepen waren Qs). (4) EdeCO Cat.itog. raif. 11. p. 2-3. N. 609. tz) Cat. ruif. uts. n. 70j. III. Dsix: III. Simt, II. Afdeel, VIL . Hoofd;tusSafitr. Euro- 'ifche.  11. Afdfsl. VilHooïd- STUK. IV. Gemma. Topazius, Topaas. 47S HooG-CLANZlCE OF C4) Edele Steen, de vierde in hardheid, mei ten geele Kleur, die in 't Vuur geen ftand holidt. Deeze Steen heeft zynen Neerdukfchen naam, in 't Franfch Topafe, van den Latynfchen Topazius, in 't Griekfch Tnpazos, welke van een Eiland in de Roode Zee afkomftig zoude zyn. Het fchynt, nogthans , dat de Ouden daar door een groenachtigen Steen, en mooglyk wel den hedendaagfchen Chryfolieth of Chryfopraas, verftaan hebben; terwyl zy onzen Topaas bedoelden, met den naam van Chry/olithos, ChryfeleSlron , Leucochryfos en dergelyken, die zagen op de Kleur, welke meer of min naar 't Goudgeele trok. Plinius merkt zelfs aan , dat 'er Chryfolieth'en zyn , die het Goud, als 't ware , doen verbleeken, wanneer menze by hetzelve houdt. Behalve Bengale, Ceylon en andere plaatfen in Oostindie, vallen de Topaazen ook in Arabie , Ethiopië, Brafil, Peru, in Spanje , Switzerland en andere deelen van Europa, byzonderlyk in Saxen, Bohemen, Silezie, Hon- ga- (4) Gemma duritie quarta, Colore flavo in Igne non perftttente, Mihi. Gemma pellucidisfima, luritie quarta, Coiore Aureo, in Igne fugaci. Wall. Syjl. Min. \. Sp. 107. p. 250- Borax LapWofus Prismaticus pellucidus, pyramidibus truncatis, fiavus. Linn. Syfl. Nat. Xtl. Tom. 111. Gen. 15. Sp. 2. «• Topazius Gemma. Cronst. Mi». 381. Vos. Min. 141. Chryfolithus antiquorum.  Edele Steenen. 47 garie en Siberië. Zy worden of los in Zan of Aarde, of op andere Steenen vastzittende gevonden. Op Sneckenberg, in Saxen,bree ken zy, benevens witte Berg-Kryftallen, ii een Graniet of dergelyke Rotsfteen, die*ui zeer veel Kwarts, zeer fyne Glimmer- ei Kleydeeltjes beftaat, en fomtyds ook Schirl ftraalen ingemengd heeft; by Striegau, in Sile zie, in zwaare Gips - Spaath. De meeften komen in Oostindie Keizelachtig, onder andere Steentjes van verfchillende hoedanigheden I voor. 3 In hardheid volgt de Topaas aan den Safier, I van weIken hy> zo we! als van den Robyn en Diamant, als het Orientaalfchen zyn.gekratst worde. De Occidentaalfche zyn minder hard en blykbaar van eene Bladerige zelfftandiVheid. Onder de Saxifche en Brafiliaanfche komen voor, die ongemeen zuiver en fterk van Glans zyn, doch de Europifche zyn niet zo hoog van Kleur als de Oostindifche. De zwaarte verfchilt weinig van die der befchree- ' vene Steenen. Op zig zeifis hy door Vuur niet fmeltbaar , zo men wil; maar verliest izyne Kleur en fpringt in kleine brokjes. iZyn Poeijer kan men met Borax fmelten tot een onkleurig Glas. Sommige Brafiliaanfche wor- ; den rood in 't Vuur. In waarde zyn de Orientaalfche zuivere ' Topaazen, inzonderheid hoogkleurig, weinig III. Sbu. III. Stuk. nüa' 1 i ïi. Afdeel. ' VIL - Hoofdstuk. Topaas. t Eigen< Ichapnen. Vaardy,  47S Hoog- glanzige o* AïDSEL. ' VIL < HocïDstuk. 1 2'opaas-( i ' 4 I Kryfta figuur. PI. xxxiv Fig. 10. Hinder dan de Safieren ; doch daar ir maakt Ie Schoonheid , gelyk in andere Edele Steelen, en de Gróótte, een ongemeen verfchih )nder de Brafiliaanfche, ja onder de Europi;he , kómen,voor, die in zuiverheid en glans !e Oostindifchen tarten, en derhalve ook veel ichting hebben. De Kleur daalt van het boog joudgeele, trapswyze, tot het byna geheel wkte. L i is n mus leidt die van Yzer en Lood,. anderen van Koper af. 't Is zeker, dat men, met Menie of een andere Loodkalk, een hooge Topaatkleur geeven kan aan gefmolten Kryfta! of Glas. "Dóch waarfchynlyk zal het een vlugge Mxnen&k DamP s mooglyk met eenig Zwavel gemengd zyn, die deeze Steenen kleurt. Dé figuur der Kryftallen onderfcheidt de Topaazen grpotelyks van de drje voorgaande Edele Steen Soorten- Dezelve gelykt meer naar die van het Berg-Kryftal als langwerpig zynde en Staafachtig , doch gemeenlyk met de Énden als geknot, en het Lighaam-gelyk de Schirjs geftreept. Doorgaam, is hetzelve zeskamig en heeft de Spits, die ook zeskantig is, aomp afgefneeden , gelyk,zulks zig in de fi*. guur van de Ceylonfe Rook - Topaas M hier voor, in Fig. Plaat X&XIII,- eenigermaa-» te vertoont; doch fomtyds komen 'er van voor met vierkantige Staafjes, hoedanige de Brafilfche zyn, waar van een der mynen irs Fig.. io, PI. XXXIV. natuurlyker grootte ijjv < ' - ver-  Edele Stee h e k. 471, vertoond wordt: die fomtyds ook zeszydig vallen met driezydige Punten. .Zeer zeider heeft menze met twee Pieramieden; hoewei de Heer D e e i sl e onder de -Orientaalfchen hadt gezien , welke uit twee vierzydige geknotte Punten , zonder Staafje of Lighaam \ beftonden. Somtyds vallen zy ook Keizelnchtig of in ronde ftukken, gelyfc de andere Edele Steenen', en dit heeft inzonderheid plaats in de Boheemfe Topaazen. Maar de groote verfchillendheid dringt ons nog iedere Soort in 't byzonder te befchouwen. In de eerfte plaats ftellen wy dan de Orientaalfche, in 't Malabaarfch Poere Ziragem, en in 't Cingaleefch Poesperagen genaamd. Deeze valt hoog geel , geelachtig.groen, bruinachtig of .roodachtig , als dan P/«* genaamd, of ook bleekgeel en byna wit. Deszelfs fi. guur is Prismatiek, vier- vyf of zeszydig, uitloopende in een ftompe of geknotte Punt.' De Heer Deeisle hadt deezenzonderLighaam of Staafje, alleenlyk met twee Pieramieden op malkander, wier toppen geknot waren, in zekere Verzameling gezien (a); dcch dewyl zy fomtyds met de geele Diamanten van Ceylon verward , en daar voor verkogt worden; kan dit zodanig eene zyn.geweest. Zelden komen zy van daar, dan gefleepeu ° ge- f<ü) Cnjjlalkgraphie. p. 323. III. D«K6. UI. Stuk. 1 II. Afdeel. VU. Hoofdstuk. Topaas, Oriëntaalfche Topaas.  li AïDïfl- Vil. HOOÏDÏTÜK- Topaai BrafiUaanl'che. gelyk Davila ook geene anderen, en ronde als Keizelfteentjes, uic Oostindie, in zyn Kabinet hadt. By een gefleepen hoog geelen, van Ceylon , is my ook een ruuw Steentje 'van dien aart bezorgd. De Brafiliaanfche, Schirlachtige, waar van één in Fig. 10. is afgebeeld, beftaan gemeenlyk uiteen vierzydig geftreept of geribd Staafje, dat aan beide enden uitloopt in eene hompeVunt, wier Vlakten Driehoekig zyn. Het Staafje komt ook fomtyds drie of vyfzydig en ook wel byna Rolrond voor , zo dat men 'c getal der Zyden niet kan bepaalen. Dit alles neem ik in de mynen waar, en het laatfte zal, buiten twyfel, gelyk Davila vermoedt, door rollen in 't Water veroirzaakt zyn. Immers ik heb 'er ook van daar, die bynaKeizelachtig rond zyn afgefleeten ;. want fommigen vallen vry dik en de meeften zyn afgebroken ; 't welk misfchien daar van daan komt, dat menze op een geweldige wyze uit de Rotfen flaat of breekt. Ik heb 'er van anderhalf Duim lang en een Kwartier Duims dik: anderenvan een half Duim langte en dikte. Twee derzelven hebben de onderlte en bovenfle Punten taamelyk wel bepaald. De Kleur trekt van het Witte naar het Citroengeele of naar het Roodachtige. Men heeft ondervonden, dat de Kleur deezer Topaazen door 't branden zeer verhoogd wordt, doch tevens vermeerderen daar  ed.ele Steenen. 4 daar door de Vedertjes of Barstjes binnen de Steen en de andere onzuiverheden, c tar n' T ^ ***** ^' "orden da door n.et weggenomen! gelyk dit Wykt in ee Bn^ntswyze gefleepene , anders overfcho ra üZV '"yner Verza™ling, die b 1T KTten Weegt' Daa'-ynook, d , mee, naar het geelachtig Groene trekken/en o ertreffen. Een roode, taamelyk donke ?aamnfeü?e', ê™™d ' * ^ zek rOo tinnrre,de West«^n, en onde de Oo und.fehen ook niet gemeen. Moog I lopaas u,t Davieaas Verzameling , Peers wys gefaeeden , waar van de zeer donke" Kleur^naar d,e van den Hyaeinth geleek (7) Men heeft driederley Topaazen te Rio de Ta Ineiro, de Hoofdftad van Brafil, waar van de bellen aldaar verkogt worden tegen ruim eên Ryksdaalder het vierde Loots (c) Onder de Europifchen zyn éè Snecken^To. \paazen de voernaamfteo. Men vindt dezel-i ven in Saxen, aan een Rots Snecl-enflein gé. naamd in de Eibeoftocfcer Berg- Rivier. £ ' i Steenfnyders noeinenze Tappen - Topaazen. Hier over \ (O Catahg. raifonn. Tom. II. p. 268 ! III. Dzk.. III, Stuk. hft 3,1 in II. ,. Afdeel. !,e Vil. „y HoOFDstuk. 3e Topaas. 0- f- ie j n r !• r - Jaxifche of 'chueckn Topazen  ' 48' n. Afdeel. VII. K Hoofd- stuk. ut Topaas. If ri h d o U S 1 ( ] 1 Geftalte derzelven. i hooo-glanzi-ce op er is eenë\ Verhandeling van den Heer ï0) met Aanmerkingen uitgegeven door n in de Natuurlyke Hiftorie vermaarden Heer n. Edl. von Born , door welke de Hiftos van deezen Steen, die te vooren door den eer Pott Scheidkundig onderzogt was en 3or Hekckel befchreeven, zeer wordt pgehelderd (dj. De Rots, merkt men aan , tagtig Voeten hoog en tweehonderdvyftig chreeden in den Omtrek, wordende ook de :onings Kroon geheten, 't Gefteente , daar an, beftaat uit Kwarts, Schirl, Glimmer , en erweerde Spaath, zo dat het tot de Granieten lehoort. Men wil dat de Topaazen , daar in , «ntrent den jaare 1727 of 1728 eerst ontdekt syni Sedert heeft men allengs de fchoonheid lerzelven waargenomen , en de geftalte der Cryftallen is aldus door den Heer von Born ' jefchreeven. Het is een Wyngeel doorfchynend Edel „ Gefteente,altoos een agtzydig Prismavoorftellende met vier breede en vier fmalle " Zyden; 't welk boven uitloopt in een ge" knotte zeszydige Pieramiede , waar van de ■ Zydvlakten vyfhoeken, de middelvlakte een '■! ongelykzydigen zeshoek vertoonen. Buiten" dien wordt men aan de volkomenfte Kryftal- " len nog kleine fcheeve Ruitjes rondom debo- „ ven- (d) BrockmASS Btijtrag. 'von EMJleim. 1773. p. 7».  Edele Steenen. 48c „ ven-Vlakte gewaar, even of het gefleepen „ Steenen waren. De Oppervlakte is met byna onzigtbaare Streepjes overlangs gete„ kend, en heeft weinig Glans, te vergelyken1 „ met dien , welken de Steen door 't flypen „ aanneemt. Op de breuk is hy fynhladerig, „ endaar fpringen ligt Splinters af, waardoor het fchynt, als of 'er twee aan elkander „ gelymd waren. De Kryftallen zyn klein , „ zelden meer dan een Duim, en dikwils maar een half of Kwartier Duimslang, en door„ gaanshalfzobreedals de tengte. Men vindtze „ niet dunner, dan de Schaft der Slagpennen „ van een Duiven-Wiek. De hardheid ftaat tot die van den Diamant als zeven tot één. „ Deeze Topaas wordt van denzelven, als „ ook van den Robyn en. Safier gekratst. In „ zwaarte ftaat hy tot Water als drie- en eea „ half tot één. De meeften zyn , in hunne Holligheden, aan Kwarts-Kryftallen aan„ gegroeid." De Heer Kern befchryft het grootfte herriPi. bekende Snecken Topaas Kryftal, 't weikon- 1 zuivet was, weegcnde een half Drachme minder da» drie Loot. Waarfchynlyk is dit dan ook ver boven een Duim lang geweest. Ik heb een zeer fraay Kryftal van deezen aart, dat taamelyk hoog geelkleurig is , en zeer volmaakt, in Fig. ir, op Plaat XXXIV, voorgefteld. Hetzelve fchynt in de eerfte opflag Hh 2 tier- III. Deel. III. Stuk. m II. Afdeew VII. Hoofd- ituk. Topaas. y.xxtv. %. tl.  tt. AïDEKt. VII. HoOIDSTUK. Topaas. (e)Caial. rai/omi. Tom. 11. f. vp* 484 hooc-glanzige op vierzydig , doch heeft de hoeken vlak afgefneeden , waar door het agtzydig wordt. Die laatfte Zyden, evenwel, zyn zo fmal, in vergelyking met de anderen, dat menze dikwils byna over't hoofd zou zien. Davila, die deeze Kryftallen ook zeer omftandig befchryft, merkt aan , dat zy van onderen dwars zyn afgefneeden , met eene nagenoeg vierkante Vlakte O)- Het myne, hier afgebeeld, fchynt van enderen als afgebroken. Evenwel kan dat zeer wel zyn , gelyk ik het ook in eenigen der mynen bevind , en in veelen zie , dat zy overdwarfe barften hebben , 't welk mooglyk maakt, dat zy doorgaans zo kort vallen. Voorts komen zy met de gedagte befchryving overeen , en zyn van onderen ook bepaald. Ik heb dergelyke Kryftallen , grooter en kleiner, op een KwartfigGefteente leggende, dat uit glimmende Bergkryftalletjes beftaat, en in de Oppervlakte begroeid is met eene ontelbaare menigte Topaas -Kryftalletjes, veel dunner dan de Schaft der Slagpennen van een Duiven - Wiek, en ook geenszins aan Berg-Kryftallen vastgegroeid. Ook heb ik, van Danneberg in Saxen, dergelyke Topaazen, op een zodanig Gefteente, met Tin-Schirl. Zy moeten dan ook ergens anders, en op andere manieren, voorkomen,  Edele Steenen. 485 komen. Ten rhinfte wordt beweerd, dat de Sneckenftein geenszins Tinhoudende zy. Doorgaans vindt menze aldaar in zekere Holligheden , als by Nesten, daar zy, naar alle waarfchynlykheid, op de wyze der Rots-Kryftallen gegroeid zyn uit eenig Vogt, met zerdeelen bezwangerd, 't welk 'er die geele Kleur aan geeft, gelyk aan andere Topaazen. Immers blykt zulks uit die bruine of geel-O. kerige Aarde , welke men in gedagte Holligheden vindt , en het is in myn voorgemelde Gefteente van Schneckenftein , zeer blykbaar: terwyl dat van Danneberg de Kryftallen meest wit heeft. Het denkbeeld van den Heer Delisle, dat zy reeds voor de vorming van de Rots zouden beftaan hebben, is uit de Groeiplaats niet waarfchynlyk. Niet minder moeite moet 'er aangewend worden om deeze Topaazen te bekomen, dan aangaande de Switzerfche Berg-Kryftallen bevoorens is gemeld. Men boort in de Rots een Gat, daar men vermoedt dat zulke Nesten zyn , agttien Duim diep, en, 't zefve met Buskruid gevuld hebbende, laat men dat ge•deelte van de Rots fpringen; dan worden met een krom Yzer de Topaazen uit de Holligheden gehaald , of, zo dit niet gelukken wil , Haat men verder de Rots aan Stukken. Hier uit is 't blykbaar, waarom deeze TtfpaasKryftajlen meest gebroken voorkomen, en dit Hh 3 baart TH. Deel. TIL Stuk. II. VII. HoOFB- :tu k. Nollen ter Suxizhc Tonuizen.  426 Hoog - glanzige of li, AfDEÏL. VII. Hoofdstuk. Topaas. Groen*thtige. Boheerr.' fche. Daart geen verlies; dewy] zyaan brokken moeten zyn, om gefatfoeneerd en gefleepen te worden ; als waar door zy een Glans verkrygen, die de beften, doet gelyken naar Orientaalfche Topaazen en wanneer zy byna geheel wit zyn, dat veel plaats heeft, naar Diamanten , in plaats van welken zy ook dikwils tot het omzetten van Ringfteenen, of ingekast, worden gebruikt. Dat 'er onder de Saxifche Topaazen ook Groenachtige voorkomen , gelyk onder de Brafiliaanfchen, is niet onmooglyk. De Heer Delisle zegt, dat deeze dan voor Chryfoliethen zouden kunnen verftrekken: doch zy zyn zekerlyk harder, en moeten daar in van dezelven verfchillen, dat zy met enkele Tripel gepolyst kunnen worden. De Chryfoliethen vorderen ., gelyk den Steenflyperen bekend is, dat de Tripel met Geeft van Vitri-* ooi nat gemaakt worde op de Schyf: alzo ze anders , gelyk zy fpreeken, verbranden zouden , dat is, barftig worden op de Oppervlakte. In Bohemen vallen ook fchoone geele Topaazen, doch die meest zeer onzuiver, zyn p niet Kryftallifch maar Keizelachtig rond. De Heer Davila hadt 'er één, van byna twee Duimen in zyne grootfte en anderhalvenDuim in zyne kleinfte middellyn, fchoon van Kleur, en twee anderen van meer dan een Duim over  Edele Steen e n. 483 over 't kruis , benevens verfcheide Rook-To paazen. Ik heb van deeze laatften omftandig gelproken*, als ook van die van Ceylon,en in Fig. 4, op.Plaat XXXIII, de Afbeelding van een zodanig Kryftal medegedeeld , dat zeszydig is. Somtyds vallen deeze RookTopaazen vry helder en geelachtig bruin; komende meest voor, in eene onregelmaatige Keizelachtige gedaante. Ik Weet niet of daar toe ook die Orientaalfche Topaas te betrekken zy.,, omtrent drie Duimen, lang , anderhalf Duim breed en één Duim dik; welke in '.t laatst des voorleeden Jaars te'Middelburg •in Zeeland voor tweehonderd Guldens verkogt werdt.;, zynde, zo men voorgaf, weleer in bezitting #n den GrotstensMqgdljien voor drie Eeuwen in die van den Hertog van Parma geweest. De meeile andere Europifche Topaazen , verfchillen , wanneer men 't naauwkcurig onderzoekt, in figuur van de gemelde en ko-, men nader aan die der .Hyacinthen. Dus fchynt het.gelegen te zyn met de Mansfel'dfe en Sikzifche, als ook met die, welken men in de Lava van den Vefuvius gevonden hadt. Gok zyn het zedanigen die ik heb van Veldentz, in Kwarts met Kopergroen. Even het zelfde kan men zeggen van die Kryftalien, welke, federt eenige Jaaren, onder den naam van zwarte Siberifche Topaazen te Pe. H h 4 tcrJT- III. Dkec. III. Stuk. II. Arc>EE(.. Vil. BooIDSTUK. * Biadz. 378- ■ Andere Europi- ■ fche en Siberifche fopaazenï  tl. AïD-EEl vu ■ Hoofd STUK. Topaas, V; O mum Ui/acinthus.Hyacint! 4?.8 Ho O G - G L A N Z Itï E OF tersburg zyn uitgevent. Nu onlangs heeft de "beroemde Hoogleeraar Pa le as, in de Goud■ mynen van Berefofskoy in Siberië , zo wel enkelde als Droezige Topaazen, waargenomen, die zeszydig waren, aan de Punten ongelyk geknot; zynde van verfchillende Kleur en Schoonheid, fommigen aanzienlyk groot; ja Duimen dik; eenigen helder, anderen Rookverwig, anderen donker. In een andere Myn, van dat Land , was onder Water een byfter groote Topaas.-Klomp , waar van hy met Breekyzers afgeilagen Stukken gezien had , die zeer fchoon en helder waren (f). Denkelyk zullen deeze beiden ook tot de hier voor befcbreevene Gekleurde Kryftallei en Basterd-Topaazen behooren (g*j. (5) Edele Steen , die taamelyk hard is , ran Saffraankleur. '• Den Hyacimh, die van ouds als een byzon-" dere Edele Steen erkend is, zo dat hy ook onder de Steenen van den Hoogepriefterlyken Borst- . (/) Pallas Reizen. 11. Theil. p£ 169. (g) De Heer Brückmann merkt (lieytr. p. -77) aan, dat de cerstgettielden geknotte Punten als de Saxjfchen hadden; doch dit zegt de Heer Pallas niet. (5) Gemma modice dura, Colóre Cioceo. Mihi. Topazius flave rubens. Hyacinthus. Wall. St/ft- Min, 1. j>. 252. Hyacinthus. Vog. Mm. 145. Josi. Mm. 335, Lyncur rins anti tuk. Hijacinth. Ver.ort , welke de Franfchen Prime cTEsmeraude noemen , en de Italiaanen voor de Plasma di Smeraklo verfcoopen. De naam van Smaragdmoeder ^ Matrix Smaragdï) wordt 'er zeer ten onregte aan gegeven , in verbeelding , dat de echte Smaragden daar aan groeijen zouden. Het is flegts een groen gekleurde Kwarts of BergKryftaf*i Men vindt in dat Beijerfche niet altoos Granaaten. De Prafer wordt dikwilsb voor Smaragdmoeder gehouden (»). De Kryftal-figuur deezer Steenen is Slaafachtig, Prismatiek,dikwils overlangs geftreept,fi vier , vyf of meerzydig, uitloopende in driezydigeen vyfzydige ftompe Punten. De Zyden van het Staafje zyn dikwils zeer ongelyk, de eene breed , de andere fmal. Henckel verhaalt , dat hy Orientaalfche Smaragden gezien hebbe , welke de Saxifche Snecken"Topaazen volkomen geleeken. Wanneer de ruuwe f» Zie Walt.. Sy/l. Min. 1. p. 292. Bkuckmakn Me,jtrnge p. 132 , en hier voor. li 3 III. Deel. III. Stuit. 11. Afdeel. Vli. Hoofdstuk. SmaragdMoeder. * Zie ladz. 376. Kryft alguur.  5i» HoOC-fli A NZT GE O* u. Amhleï- VIL Hoo fdstukSmaragd. Eigenfch&psen ruuwe Smaragd Teerlingachtig verfchynt, «elyk ik ze, aanzienlyk groot, in Gefteente heb gezien , dan moet men vastftellen , dat het Staafje door uiterlyk geweld gebroken zy geweest , eer het vastgroeide in zyne Matrix. Veele Schirlachtige Kryftallen zyn zeer geneigd, om dwar< af te breeken Ik bezit een ftuk Kwarts en Kalkfpaath met Schieferzwa t, waar in zeer fraaije Smaragd -Kryftallen , het eene ten minfte agtzydig en afgebroken, het andere, byna gelyk de Topaas - Kryftallen , ftompachtig uitloopende. Een groot en zeer fchoon Kryftal van deezen aart, in dergelyke Matrix . heb ik afgemeten. Het is zes- en byna gelykzydig, een Duim lang en een Duim dik, van boven plat en vlak, niet afgebroken. Voorts komen ook de Smaragden , gelyk de andere Edele Steenen , door het rond afflytea der brokken Keizelachtig voor. De Eigenfchappen kan men , als uit het voorgaande b'ykt, naauwlyks in *t algemeen bepaalen. Van de meeften, die bekend zyn, is de hardheid ongelyk minder dan die der reeds befchresvene Steenen, van alle welken de Smaragd gekratst, ja zelfs van den Vy.1 aangetast wordt. De zwaarte is ook maar driemaal zo veel als die van Water, en dus minder dan der voorigen. Dat hy door 't Vuur van Kleur verandere , is zeker ; doch of hy de- zel-  Edele Steenen. 503 zelve in 't geheel verlieze en wit worde , (laat nog in gefchil. De meefte Natuurkundigen denken, dat hy zyne Kleur hebbe van eene; vermenging van Koper en Yzer. vSommigen willen, met Wallerius, dat de Orientaalfche donker , de Occidentaalfche bleeker groen zyn zoude; doch het tegendeel heeft plaats; de laatstgemeldeis donkerst,de eerstgemelde hoogsthelder groen. De Occidentaalfche valt dikwils geheel Grasgroen en nog donkerer , gelyk blykt uit de Brafiliaanfche Schirl-Kryftallen , die meestal tot de Tourmaiins behooren. Hier van komt het, dat men die Eigenfchap aan de Smaragden in 't alge meen tocgefchreeven hebbe. Dit is zeker, dat zy, tot gloeijens toe gebrand, blaauw worden en een Phosphorieken Glans geeven. Sommigen willen, dat zy dan, verkoelende, hunne groene Kleur weder aanneemen zouden. Ondertusfchen fmelten zy , met Borax, zeer gemakkelyk tot een helder onkleurig Glas. De Heer Davila maakt, in de Lyst van zyne Verzameling, gewag van een gebrekkelyke Smaragd, welk een weerfchyn heeft' als een Kat-Oog. De Heer Brückmann noemt zulks Opaalizeerende Smaragden ,en merkt aan, dat dit eigentlyk Steenen vol Barden of Veertjes zyn , als waar uit de verwisfelende Kleuren, gelyk in het Berg-Kryftal en andeIi 4 re III. Dkh» III. Stvk. . ii. a H'HEL. VII. IJoOÏDTUK. Smaragd. Opalizeerendeiniarag!en.  II. Afdeel VII. Hoofdstuk.Smaragd Waardy (?) Beutrage. p. 60. 00 Ctiïat, raifonn, Tom, 11. r>. 671, 6ggu 504 HoOG-GLA NZTGE OF re Steenen meer, ontflaan t». Ik heb evenwel zodanige Smaragden en andere Edele Steenen, die geen den alferminften weerfchyn . geeven. Ik heb een doorgezaagde Ceylonfe Key, volmaakt helder en onkleurig door* fchynende , doch inwendig vol van Barden, Veertjes , Plaatjes, enz. Op deeze Plaatjes is, naar men den Steen tegen 't ligt houdt, wel een zeer aangenaame Vertooning van Regenboogkleuren , doch niets , dat naar den weerfchyn zweemtvan een Kat-OogofOpaaL Nogthans wil ik niet ontkennen , dat 'er Opaalizeerende Smaragden , Hyaeinthen , Saphieren en andere Edele Steenen zyn, hoedanigen Da vila Chatoyans noemt(w); maar misfchien zou men die, al zo eigen, tot de Kat-Oogen betrekken. ■ De Waardy wordt, gelyk in de andere Edele Steenen, gerekend' naar den glans en> zuiverheid , die in dit Gefteente zeer dikwils ontbreekt. Zelden komen groote Smaragden voor, die geheel zonder fouten zyn. Alsdan worden zy, in gelyke grootte, ten minfte zo hoog geacht als de Safieren. Voor zulk een Smaragd , van drie of vier Karaaten , wordt wel eens twintig Dukaaten en meer, betaald. Ik bezit 'er thans twee, die taamelyk goed zyn, de  Edele Steenen. yoy de een van ruim zes, de ander van derdhalf Karaat. Door het draagen verliezen zy wel, in eenige Jaaren, wat van haar Glans, doch met opfiypen of polyften is zulks te verhelpen. Zelden ziet menze van grootte als een Duiven-Ey. Men verhaalt, dat de voormaalige bewooners van het Dal Manta, in Peru, een Smaragd , van grootte als een Struisvogels-Ey, als een Afgod zouden aangebeeden, en daar aan alle de Smaragden, die zy vonden , ten offer gebragt hebben; welken de Spanjaards , by de Verovering van dat Gewest, allen meefter wierden, behalve dien byfter grooten , welken de Indiaanen , naar 't fchynt, hadden weeten te verbergen. (7) Edele Steën , die zeer- weinig hard is, van geelachtig groene Kleur. Dat de Chryfolieth oudtyds voor den Topaas gehouden zy, heb ik voorheen gemeld. Den naam fchynt hy bekomen te hebben, of (7) Gemma duritie minima , Colore viridi - flavescenté. Mihi. Gemma pellucidisfima, duntie fexta, Colore viridi fubflavo , in Igne fugaci. Wall. Sijft. Min. 1. y, 255. Borax Lapidofus Prismaticus , pellucidus &e. virens. Linn. Syft. Nat. Tom. 111 Gen. 15. Sp. 2. fit Topa2ius fiavo - virens- Cronst. Min. §, 46. Chryfolithus. Just. Min. 384. Vos. Min. 147. Topazius antiquorum. Ii 5 III. Da.el, III. Stok. 11. AïDEar VII. Hoofdstuk. .Smaragd, Vil. * Gemma Vkryfolihus. Chryfoieth.  tl VIK Hoofdstuk; Chryfo littK EigenfcUapper O) Wallek, utfupra. Colore in Igne fugaci. Quist Act. Stocklt. 50S HOOC-GLAHZIU ;8» of nog beden te behouden. wegens zyne Goud» kleurig groene Kleur-; weshalve fommigen hem ook Goudfieen 'noemen; hoewel zulks op de Topaazen ruim zo toepasfelyk is. Men vindt; hem zo wel in de Oofterfche Landen als in Amerika .in Peru en Brafil;doch ook in Vrankryk , Saxen , Bohemen en in Silezie , injzonderhèid hy Kofemits, aan Beeken. Dikwils komt hy by de Smaragden voor, zittende in andere Steenen , voornaamelyk in Kwarts , fomtyds ter grootte van een Duiven - Ey. On» der de Oostindifche Keizeltjes van allerley Soort, zyn my vcrfcheidene van deezen-aart voorgekomen. In hardheid'Verfchilt hy weinig van de Sma' ragden , wordende van Staal gekratst en van den Vyl aangegreepen. Gemeenlyk acht men hem minder hard dan die. De zwaarte is byna als die der Topaazen. De geelachtig groene Kleur, welke hy.zeer aangenaam, heeft, zou van Lood en Koper afkomftig zyn. Hier van leiden fommigen zyne Smeltbaarheid, op zig zelve, af. In 'toogenblik der Smelting geeft hy ook een Phospliorieken weerfchyn. Dat hy zyne Kleur in 't Vuur verlieze , gelyk fommigen willen (%), is nog niet uitgemaakt. De Proefneemingen van voornaame Steen- en Mdiüüh Scheid-  Edele Steenen. 507 en Scheidkundigen , fpreeken zulks tegen (31,. Het Poeijer daar van , met Borax gefmolten , geeft een helder onkleurig Glas. Men kan 1 hem van Glas namaaken met Kalk van I.ood. Zeer dikwils komt deeze Steen in Kryftalfiguur voor, welke mede veel gelykt naar die' der Topaazen. Het is doorgaans een platachtig Staafje, met vier, vyf en meer, geftreepte ongelyke Zyden , dat met fcheeve Vierhoeken bepaald wordt aan de ftompePunf. De Heer Delisle hadt 'er één v&n tien Lin'ën lang en drie of vier dik, beftaande uit zes Zyden. De Orientaalfche, zegt hy, Ioopen aan beide enden uit in een vierzydige Wigvormige Pieramïede. Doch hy merkt aan, dat deeze zo hard zy als de hardfte der gekleurde Steenen. Dus zou dan de voornaamfte onderfcheiding derzelven vervallen : 't welk nog zo ligt niet is toe te ftaan. Anderen hebbenze zodanig niet gezien (z). Ik heb 'er twee Keitjes van , taamelyk groot , waar van het eene, in Fig. 12 voorgefteld, zyne afkomft van een dergelyk Kryftal nog genoegzaam aantoont. Gefleepen is deeze Steen van een fchoonen zeer aangenaamen Glans; dien hy echter, gedragen wordende , wel haast verliest, en daarom is hy in weinig ach- fy) Bruckm. Beprgge. p. 80. G) Bruckm. Beijtrage. p. 78, III. Dbiu III. Stuk. i m. AlDEKt, vil HoOFDTUK, Kryrtaliguur.?1. xxxiv. Fig' Kt'  5©8 Hoog-g l a n z ige of n. ArrjEEi V 11. Hooid STUK. Vlll. Gemm Betylhts Beril. Eigenfchappen achting. Ik heb echter een zeer fraaije van Brafil, die met een witten Glans volkomen als ' een Kat-Oog fpeelt. * (8) Edele Steen, die zeer weinig hardis, van eene blaauwaehtige Kleur, Deeze, die, wegens zyne Zeegroene Kleur, hedendaags veelal Aigue marine of Aquamarina, dat is Zee-Water, genoemd wordt, in Italië Berillo , fchynt de Beryllus te zyn der Ouden. Onder de Fondamenten van het Nieuwe Jerufalem, wordt hy,zo wel als de Chryfolieth, gemeld. Men vindt hem, in Indie en Europa, op de zelfde plaatfen als die, en op de zelfde manier, fomtyds in Hukken van grootte als een klein Hoender-Ey. Onder de gedagte Keizeltjcs komt hy mede voor. Le Beril heeft een zeer heldere, nu bleekere dan fterkere , Zeegroene Kleur, die doorgaans zeer naar 't blaauwe trekt, zodat men hem naauwlyks groenachtig noemen kan. Wallerius wil hem van de Aigue marine daar door onderfcheiden, dat zyne Kleur fter- (8_) Gemma duritie minima, Colore cserulescente. Mihi. Smaragdus coenileo viridescente colore. Aqua manna. .Wall. Syft. A in. I. P- 254. Borax LapidoCus Prismaticus &c. coeruleo - virens. Linn. Syll. Nat. XII. Tom. 111 Gen. 15. Sp. 2. y. Topazius Beryllus. Acjua. marina. Cronst. Min, jfl. Vog. Mm. 146.  Edele Steenen. 509 fterker blauwachtig groen zou zyn ; doet erkent zelf, dat die onderfcheiding wankele. Sommigen, zegt hy , betrekken hem tot de Chryfoliethen, daar hy doch te blykbaar van verfchilt. Dikwils is 'er naauwlyks Kleur in tebefpeuren, dan een uitermaate bleek blaauw Schynzel. Oudtyds hadt men hem driederley, van donkere Olie-Kleur, Zeegroen en dus met een fchitterende Glans (a). Eenigen geeven 'er eene Aal- of Palingkleur aan , 't welk niet oneigen is. In weekheid komt hy met den Chryfolieth overeena als ook in zwaarte. Op de breuk is hy Glasachtig, in geweefzel Bladerig en volkomen doorfchynende: hoewel men hem zelden, in groote Stukken," zonder Barstjes,Vedertjes of Plaatjes inwendig, aantreft. Twee Uuren in 't Vuur gegloeid, verliest hy in gewigt,doch niet in Kleur noch helderheid : houdt men hem langer daar in en verfterkt de Hitte, zo fmelt hy, met zekere Konstgreepen , van zelf, zo wel als met Borax, tot een wit ondoorfchynend Glas. De Kleur moet inzonderheid van Koper ontftaanten minfte kan een Vierde Loots gebrand" Koper aan een geheel Pond Kryftalglas de Kleur mededeelen van den Berilfteen. De figuur der Kryftallen is byna met die der fi, (a) Pseixus de Lap. virtut. per Bernard. b. 13, III. Djwl. III. Stuk. 1 ,Ü3 Afm.ei,, VII. Hoofdstuk. Beril of Aigre ma. rine, Kryftal'uur.  11. < 'Aideel. V 1. HoOïDJfTUK. Birit. IX. Gemm Ttridotm Peridot IO HoOC-GLANZIGE OF Ier voorgaande overeenkomftig Een, zes-, seven-, agt- of meerzydig Staafje, naamelyk, met een ftompe Punt. Dikwils komense in eene Keizelachtige geftalte voor. De Steenen , daar van gefleepen , zyn thans in s/ry veel achting, inzonderheid groot en helder vallende ; doch , wegens de weekheid , kan menze niet ligt van Glasvloed onderfcheiden. Ik heb een geileepene Aigue marine, meer dan een Duim over't kruis, gezien. De zogenaamde Goud- Beril, die door fommigen onderfcheiden wordt, heeft in dergelyke Kleur eenen Goudglans. Hy zal derhalve'mooglyk een OpaaJizeerende Steen van deezen aart, of een Chryfoüeth, of ook een Peridot zyn:want onder alle deezen komen fomtyds voor, die met een geelachtigen weerfchyn fpeelen. (9) Edele Steen, die Melkachtigis, zeer weinig 1 hard , van eene geelachtige groenblaauwe Kleur. Zodanigen Steen noemen de Franfchen Pe. richt, en by deeze benaam ng is hy den JuweIieren bekend. Zy fchynt afkomftig te zyn van de Griekfche woorden PeritheoïPeridonius; waar fgj Gtmma duritie minima, Colore Lafleo ex flavo viridi - coerulescente. Mihi Smaragdus viridi - ftavescens. Peridou Wall. SijJI. Min. 1. p. 254.  Edele Steenen. 511 waar door oudtyds een zwarte of groene Steen verdaan werdt, die gewreeven of ge-' kneepen zynde de Hand brandde ( h ). Hierom, mooglyk, heeft de Steenkundige Heer' Delisle tot den Peridot, als een derde Verfcheidenheid van Smaragden, de Brafiliaanfche Schirls, welke ïourmaüns zyn, betrokken (c); hoewel hy dezelven zwart of bruinachtig noemt. Wallerius noemt hem een Groenachtig geele Smaragd, die doorgaans beneveld is: maar deeze bepaaling , ziet men ligt, daü , in geenen deele ftrekt, om hem van de Chry1 foliethen te onderfcheiden. d'Argenville i zegt: „ de Peridot, doorgaans groen, is j „ fomtyds geelachtig, harder dan de Sma„ ragd en zeer gemakkelyk tefnyden. Men „ vindt fomtyds een Orientaalfche, die zeer „ hard is, en welke men voor een misgroeide „ Smaragd moet houden" (d). By Richelet vind ik , dat zyne Kleur naar 't groene trekt, en dat hy moeielyk is tefnyden (e)-, i waar door men het polyrten zal bedoelen. Ook denk ik, dat het de Perodoll zal zyn,die tot de Topaazen betrokken wordt, bleekgeel zynde, een weinig naar 't groene trekkende, (b) Boot de Lap. fif Gemm. p. 569. CO Criftallogr. p. 239. Brückmann. Bei/trage,0,58, (d) OrySologie. p. 161. (/) Ditiioitnnaire; au Peridot. III. Dbil. III. Stuk. II. iFDEEL, VIL HoOFDtuk. PtrideU  ii. Afdeel, VII. 7 Hoofdstuk. Peridot. 512 HOOG-GLANZICE. OF de (f), door den Heer Quist mede ter toets gebragt (g~). De Peridot is geen andere Steen, dan myne bepaaling aanwyst, door welke hy zeer duidelyk van de Chryfolieth, Berill en Smaragd, onderfcheiden wordt, van welken hy, gelyk ik in myne Steen-Verzameling kan toonen, daar door zig onderfcheidt. Geen andere middelen ook zyn daar toe: want de hardheid is nagenoeg de zelfde. Qu 1 s t merkt reeds aan, dat hy van den Diamant, Robyn, Safier, gekratst worde. Ik bevind, dat hy ook den Vyl niet wederftaat; zo min als de drie voor gemelden. Davila vondt onder de zynen , die Westindifche waren, een brokje, dat de Kryftalfiguur fcheen te brengen tot die der Robynen : maar dit eene voorbeeld zegt weinig: het kan een bleeke Safier zyn geweest, die 'er onder geraakt was. Uit zyne optelling blykt voor zeker CA), dat de Peridots van alle de gemelde Steenen verfchillen, en geenszins tot de Smaragden of Topaazen te betrekken zyn. Deeze Steen is van zo weinig waardy, dat men in Vrankryk een grappig Rympje, ten dien f/) Topazius dilate flavus &c. Perodoll*. WAtuS'jJ?Min. 1. p. 252. (&) Stock. Verhand. XXX. Band. p. 64.' Qi) Catat. raif. Tom. II. p. 255.  Eöklb Steenen, 513 'Öien opzigte, gebruikt (?). Tot de polyfting snoet men Tripel neemen , die met Olie van Vitriool of Sterk Water bevogtigd is, omdat hy anders verbranden zoa, (gelyk men zegt,) «ven als andere dergelyke weeke Steenen. (10) Edele Steen , die weinig hard is , van eene jxmrfchachtig Violette Kleur. 1 Ik laat hier den Amethyst onder de Edele Steenen volgen , fchoon die gemeenlyk tot de gekleurde Kryftallen betrokken wordt. Dinnjeus, immers, hadt ook van geen andere gewag gemaakt, en ze niet geteld onder de Steenen van deezen Rang. Wallerius onderfcheidt de Occidentaalfche , dat de Europifchen, hier voor befchreeven*, zyn, van de Orientaalfche Amethyften, waar aan zyn 3 Ed. een plaats onder de Robynen geeft, aanmerkende, dat zy daar van in hardheid, zwaarte en Kryftalfiguur, niet verfchillen : doch dus verwart hy ze blykbaarlyk met den Roiyn Violet, die voorkomt onder de Orientaalfche Robynen. De Heer Delisle oordeelt, dat ook (i) Peridot: qui en a derrx ejl un Sot. (10) Gemma duritie minima , Colore purnutascenfa Violaceo. Mihi. Rubinus Colore Amethyltino. Amethyftus Orientalis. Wal*. Syft. Min. I, p. 248. Kfc 211. Desu III. Stuk, h. Afdebi, VII. HoOFB» sruK. X. Gemmst. Amethystts. imethyst n>  514 Hoog-glanzigs op li. Afdeel. vu. Hoofdstuk. Amethjst. Eigenfchappen. Dok de in 't Violet vallende Safier voor een Orientaalfchen Jmethystkan uitgegeven worden. Ondertusfchen zyn de eigentlyke Steenen van dien naam bekend, en zodanigen heeft men nog nooit gevonden , met eene andere Kryftalfiguur dan de Europifche, hier voor befchreeven. Zy komen Keizelachtig, onder de Oostindifche Steentjes voor, en van Ceylon zyn my 'er ook bezorgd. Deeze Steen heeft zynen naam5 zo men wil, van de Roode Wyn Kleur, en wel in tegenftelling , bekomen , alzo hy de Zuipers tot maatigheid bragt en de Hoofdpyn ftilde,naar 't denkbeeld der Ouden (k). De Kleur der Orientaalfchen is veel hooger en fchoonder dan die der Europifchen, waaraan, zo wel als aan de hardheid en glans, men dezelven onderfcheidt: want zy wederftaan den Vyl. Uit Peru komen 'er, die niet minder glanzig en fchoon zyn, van aanmerkelyke grootte(/). Ook heeft men byna witte Amethyfien ; en bonte , half paarfch , half wit, gelyk ik 'er , onder anderen , bezit. Hier door wordt bet nog waarfchynlyker, dat de Orientaalfche van dergelyke zeszydige Kryfiallen, als de Europifchen , afkomftig of gefneeden zyn. Zelden» (O Amethyftus , fedat dolores Capitis & Vinipotores aut bibaculos abftemios reddit et fobrios; unde ei nomen. Psellus de Lapid. virt. per BernaRD. p. 7. (0 Davila CataU raif. 11. N. 658.  Ëöelë S t te £ n * s% 515 den, 't is waar, komen 'er aanmerkelykeTakken van voor en het zyn meest fpitfe Pieramiedaale Kryftallen ; doch ik heb niettemin, in het Kabinet van zyne Doorlugtige Hoogheid, den Heer Erfftadhouder, een zodanigen Tak gezien , van meer dan een Duim dikte, zo fchoon van Kleur, dat men *er een gedeelte tot een Ringfteen, voor haare Hoogheid, de Princesfe, heeft afgezaagd. By Wiefenbad vallen zy fomtyds plat. In de Achaatgang by Cunnersdorf in Saxen, komen fomtyds A* methyst-Aderen in Kwarts voor, met Achaat; waar van ik een groot gefleepen Stuk bezit. (rf) Edele Steen , die weinig hard is , van eene paar fche Kleur. f De Granaaten , hoewel door fommigen geheel afgezonderd, en op zig zelve befchreeven, behooren niettemin tot de Edele Steenen. Men wil, dat zy oudtyds onder dfe Karbonkels of Robynen geteld zyn geweest. Den naam hebben zy zekerlyk van de Kleur der Gra- fiï) Gemma duritie minima, Colore purnurascente. Mihi. Granatus Cryftallifatus pellucidus, rubens, nitens, in Igne Colorem retinens, Lapide liquescente. Wall* Syft. Min, 1. p. s.5. Borax tesfellatus, folidus, politus, fcintillans. Link. Syft. Nat, XII. Tom, 111. Gen. 15» Sp, 5. Granatus. Cronst. Min. §, 60. Kk 2 III. Bh el. 111. Stuk. II. Vil. Hoofö» STUK. JlmethysK i XI. Gemma 'ranattis. Kranaau  I 11. Afdeel. VJI. Hooidstuk.Granaat. Plaats. Hoedanigheid. fl6 H O O G • G L A N Z I C E o F Granaat-Appel Bloemen, naar welke fommigen trekken. Dus is die naam door geheel Europa bekend , wordende in Vrankryk Grenat, in Engeland Garnet, in Duitfchland Gra« vat, in Italië Granatïno, uitgefproken. Deeze Steenen vallen in Oostindie , doch in Amerika fchynen zy nog niet gevonden te zyn (m}. Ook komen zy in veele andere Oofterfche Landen , gelyk in Armenië en Siberië , voor. In Europa zyn zy, zo wel in de Noordelyke, als in de Zuidelyke en middeldeelen, niet ongemeen. Men vindtze op Ysland, in Groenland, Lapland, Noorwegen, Sweeden , Finland en Deenemarken. In Silezie , Bohème, Saxen, Ooftenryk, Hongarie, ja in alle Bergachtige Landen,byna, van ons Wereldsdeel, heeft menze waargenomen. Somtyds komen zy, gelyk de anderen, als Keizeltjes in 't Rivierzand , of in de Aarde voor; fomtyds, op de zelfde manier, gekryftallizeerd ; fomtyds, en zeer dikwils, zonder bepaalde gedaante, 't zy in de Gangen of Aders der Bergen, 't zy in andere Sternen in- ge- (m) Dè Heer Brockmann ftelt wel vast dat zydaai ook zyn , doch ik weet niet, op wat grond. Davila hadt in zyne Verzameling zwarte Granaaten van onbepaalde figuur, uit de Diamantmynen van Brafil: maat de vraag is, of dit wel eigentlyke Granaaten waren* Cat. ruif. Tom. 11. p. a6e>.  Edele Steenen. 5*7 gegroeid, daar mede een Klomp uitmaakende. Eveu zo vindt men ze ook wel gekryftallizeerd in Gefteente, en wel meest in Glimmerige Rotsfteenen, Talk, Leyfteen of Kwarts. Daar zyn byna geen Bergftoffen bekend, waar in menze niet heeft gevonden. Ik hebze uit Saxen in Serpentynfteen ; van Ysland , d3ar zy meest los in 't Zand vallen, in Kalkflets. In Tyrol en Noorwegen komen zy .voor in Kalkfpaath, op DeenfchSeeland in Veldfpaath; by Kerems, in Opper • Ooftenryk , in groene Jaspis , by Hogenhiersdorf in Topaas Kryftal; in Sweeden in Yzerhoudende Spekfteen , als ook in Glimmerfteen, gelyk in Karinthie, in Saxen en op de Karpathifche Bergen : by Sterzing in Tirol , en by Dognatska in 't Bannaat van Temeswar , in Asbest; by Presnits in Bohemen in verharde Schubbige YzerOker; als ook in Lood-, Koper- en YzerErtfen , op verfcheide plaatfen in Sweeden , Bohemen en elders. Men vindtze ook in Loodglans, Zwavelkies , en andere Pyrieten. De Heer von Born heeft ook Granaaten , met ingefprengd Goud, gezien , die van den Dbnau- Oever, in Neder-Ooftenryk, afkomftig waren. De Heer Zimmerman heeft fomtyds, in de Orientaalfche Granaat, Boompjes waargenomen (»). In CO Aumerh. zu Henckbls U. Min. and Chij.ni. Schafte. j>. 362. Kk 3 III. Dbel. III. Stuk., ii. Afdfrl. Vil: Hoofdstuk. Granaat.  Ik AiDEtt. VII. Hooib» (travaat. ScheidkundigOiider-s yiS Hoos-eURïiot of In hardheid komen de Granaaten met de laatfï befchreevene Steenen overeen. Zy worden van Diamant, Robyn, Safier, Topaas, gekratst en van een goeden Vyl aangegreepen. Met Staal, niettemin, flaat men 'er Vuur uit, zo dat zy omtrent de hardheid hebben van Rots-Kryftal. Door het Vergrootglas wordt men 'er Bladertjes in gewaar, die den Steen famenftellen, in welken hy ook, geheel gloeijend gemaakt, door uitdooving in koud Water, zig verdeelt. In zwaarheid -overtreft de Granaat de meefte andere Edele Steenen, als van vier tot vier en een half maal zozwaar zynde als Water. Dit komt, buiten twyfel, van de Yzerdeeltjes, daai- in vervat, die waarfchynlyk de Kleur veroirzaaken, als ook maaken dat hy zo gemakkelyk, zonder eenig byzetzel, in 't Vuur, of door een Brandglas, verfmelt tot sen groene, bruine of zwarte, ondoorfchynende, Spongieufe Slakke, die aan 't Staalflag nog vonkt. Ook kan men 'er, ,.door fterke Zuuren, eenige Kleur uittrekken , mids dat menze warm daar op laat ftaan. Door gloeijen. in 't Vuur verliest de Granaat zyne Kleur niet, en maar zeer weinig van zyn Gewigt, Deeze Steenen fmelten, wanneer men het Poel* jer met Potafch of Wynfteen-Zout vermengt, tot Glas, en met een groote veelheid daar van tQt een Spongieufe KJomp* Smelt menze mes  Edele Steehen; 51? met agt deelen Loogzout in een fterk Vuur, zo lang tot de Klomp groen- en Glasachtig begint te worden, zo wordt de geheele Granaat in Water oplosbaar, en uit de Solutie Iaat zig deszelfs Aarde, door Zuur , nederploffen. Met evenveel gebrande Borax fmelt hy tot een doorfchynend groen Glas : met tweemaal zo veel Salpeter tot, eene bruine Klomp: met twee deelen fmeltbaar Pis-Zout tot een zeer dun zwart Glas, dat naar den Rook-Topaas gelykt: met even veel Menie tot een bruingeel doorfchynend Glas: met half zo veel Tin-Afch, tot een Yzerzwarte zeer Spongieuze Slakke : met half zo veel Vloeyfpaath tot een zwart bruine vafte Slakke. Indien men het Poeijer.mengt met één deel gebrande Borax, zeyen deelen Loogzout en twaalf deelen Zand, dan fmelt hy, door Vuur, tot een geel Glas, in 't welke hier en daar nog onveranderde Granaatjes zitten; maar, zo 'er by 't voorige nog wat Mineraal Loogzout gedaan ware, zou het Glas, van deftnelting komende, fchoon Smaragdgroen zyn , zonder eenig fpoor van Granaaten. Dit alles bewyst, dat de Granaaten van eene Kwartsachtige natuur zyn, gelyk de andere Edele Steenen, 't welk Cronstedt niet wil toeftaan. De Heer Gerhard heef het zeer omftandig aangetoond (o). De Aluin Aarde Co) Beutrage zur Chijmie &c. 1. Tb. Kk 4 £11. Vttu UI. SlUH. II. AïDÏEL. VIL Hoofd» STUK. Granaat.  il. AlDEII., VII. Hooib- «tuk, Granaat Kryftalfiguur. PI XXXIV. F*g-13- 520 Hoog.glanzig r of Aarde of Aarde van Bitter-Zout, door fommigen daar in gevonden, is maar toevallig geweest, of in eenige zeer vermengde, 't zy Tin- of Loodhoudende Granaaten , die zeer week zyn. Men kanze zeer wel namaaken van Keizel-Aarde of fyn Zand, met Loogzout tot Glas fmeltende, waar Goud, Yzer en Bruinfleen, of ook enkele Yzer-Saffraan, bygemengd wordt. Doch de Granaaten zyn veelal te gemeen daar toe, hoewel deBoheemfehe, wat groot, geheel zuiver, volmaakt doorfchynende en hoog van Kleur, nog zeer veel geacht worden. De Kryftalfiguur , hoewel van die der andere Steenen zeer verfchillende, is in de Granaaten ook verfcheiden. Men heeft 'er ron3e TeeriingachtigeQO, doch gemeener zyn de agt- en tienzydigen, hoewel de meeflen en regelmaatigften twaaïfzydig voorkomen. Zo. danig is de figuur der Boheemfche Granaat in Fig. 13, op Plaat XXXIV , vertoond, alwaar de twaalf Zyden beftaan uit Ruitswyze Vierhoeken. De Heer Davila maakt van zulk eenen uit Silezie, als een keurlyk Stuk tyner Verzameling, gewag, wiens middellyn van OO Dit zal, geloof ik, met Rwtswyz, Granaat aa* |edu. 258. N. 637. Diü paam is niet van Syrië, maar van Surian de Hoofdftac van Pegu, in Oostindie, afkom/tig, volgens Delisli Criftallogr. p. 277. CO Granatus figuri indetermioata, Lamellofus. Matei Rubiiii. Wall. Sijft. Min. \ p. 263, lil Daal, HU Siük, il AlDEEL. vil Hoofdstuk. Granaat. Granaat» fteen.  524 hoog-blanzice of II. Afdeel VII. HOOFD' STUK. Granaa Onrype Granaaten. 1 i Ruuwe Granaaten voor, die uit Korrelige deeltjes famengefteld zyn (t). Dit is eigentlyk een Gefteente, dat men Granaatberg of Gratnaatjleen noemt, in Sweeden bruinrood, geelachtig wit, bleek rood, bleek bruin, geelbruin, geelgroen of zwartachtig bruin vallende, zo de Heer Wallerius aantekent. De twee laatfte Verfcheidenheden daarvan, zyn door de Sweedfche Heeren Brandt en Rinmann befchreeven (u). Zy bevatten , behalven Yzer,ook Tin, zegt zyn Ed. Meest komen zy als een Vuist of Menfchen Hoofd , en fomtyds ook in de Aderen, by grooter Klompen, voor , zynde als uit Granaaten famengegroeid of met dezelven befprengd; gelyk ik zodanigen Granaatfteen heb, uit Opper-Ooftenryk afkomftig. Onrype Granaat noemt de Heer Omelin dien , welken de Heer L i n n jr u s hadt voorgefteld onder den naam van Mergelachtige (V).Het was een Steen , uit Lapland afkomftig, welken zyn Ed. in 't Akademie- Kabinet te Upfal vondt, van Granaatfiguur, doch uit verharde Kley (0 Granatus figura indeterminata, particulis Granulatis. Wall. Sijft. Min. I. p. 262. Quartzum Granati;um. Mus. R. Ad. Fr. Sp. 103. («J Stockh. Verh. VU. Band. p. 176, &c. volgens Vallebius , maar ik vind het aldaar niet. (O Borax- Margodes. Linn. Syft. Nat. XII. Tom, II. Gen. 15. Sp. 6.  Edele Steenen. 523 Kley befraande , Afchgraauw , ondoorzigtig. Hier toe betrekt de eerstgemelde ook dergelyken, by Zoplits in Saxen, en aan den Vefuvius in Italië voorkomende, ziende meeftendeels groenachtig graauw. Zyn Ed. acht het zeer waarfchynlyk, dat dezelven met deSchirlGranaaten overeenkomen zouden (w). Van deeze laatften fprakik, hier voor, om» ftandig*; waar uit blykt, dat onder dezelven vallen, die zodanig verweerd zyn, dat menze met de Vingers tot Meel kan wryven. Dit toont dan eenige overeenkomst aan. Onder de Glimmers fprak ik van de Goud- Granaaten, dat Schirlkorrels zyn', zo men wil, met Talkblaadjes overgroeid. Men noemt dezelven Eoheemfche, hoewel zy ook in Silezie vallen. Misfchien behooren insgelyks daar toe, de Goud-Granaaten van FichtelberginBareutherLand, blykbaarlyk met Zilver- en Goudglimmer overtoogen. Voorts zal daar toe een groote myner Verzameling , waar van ik de afkomst niet weet, te betrekken zyn. Dezelve is half Klootrond ruuw en geelachtig bruin van Oppervlakte , met veele Granaatjes als bezaaid; van boven vlak en heeft aldaar Schirlachtige Plaatjes, die verfcheide koerfen heen geftreept zyn, leggende ook niet in ge- lyke 00 Gmilih Natur - Syfhm. 11. p. 154. III, Deel. III. Sivh. Ii: Afdeei.5 VII. Hoofdstuk.Granaat, SchirlGranaaen. " Bladz, 18?.  526 HoOG-GLANZIGE OP II. Afdeel VU. Hoofd- stuk. Gebrui der Granaaten. lyke Vlakten ; even als men zulks in de Vir> lette Schirl van Dauphiné waarneemt. Van de Tin - Granaaten zal ik naderhand fpreeken. it Dewyl men den Granaat eeneHartfterkende hoedanigheid toefchreef, werdt hy oudtyds onder de Geneesmiddelen geteld. Hedendaags verbeelden fommigen zig nog , dat de Granaat-Kettingen , om den Hals gedragen, by de beminnelyke Sexe van eenige kragt zyn. Meest gebruikt menze alleen tot Sieraad, en dit is voor eenige Jaaren meer in de mode geweest, dan tegenwoordig. Tot Ringfteenen ■worden zy te gering geacht, en moeten ook zeer dun en hol worden uitgefleepen, om eenigen Glans te bekomen, als wanneer zy Granaat-Schaaltjes heeten. Te Freyburg, in het Brisgau, worden zy, door middel van Water, molens, in groote menigte, gefleepen, geboord en gepolyst. Men geeft 'er, gemeen, lyk, om ze te zetten , een roode of enkele Goudfolie aan. In verfcheide Kreitzen van Bohemen komen de Granaaten , van de Bergen afgefchuurd, zo overvloedig in het Zand der Rivieren voor, dat menze gebruikt om de Tuinpaden te beflrooijen. Zy werden voormaals ten deele ook in Turnau gefleepen, doch menigvuldigst, dewyl menze aldaar niet booren kon, naar Freyburg vervoerd, van waar zy gefleepen wederingebragten aan Snoeren, naar verfchil der grootte, van zes tot honderd FIo-  Edele Steenen. 527 Floreinen het duizend verkogt worden. Om van zulk een Voortbrengzel des Lands een grooter voordeel te trekken , is thans alle uitvoer der ruuwe en invoer 'der bearbeide Granaaten verbooden , en wylen de Graaf Ko< lowrath heeftop zyne Heerlykheid eene Fabriek aangelegd , waar men de Granaaten , evenals voorheen te Freyburg, flypt en boort, om in het Magazyn te Praag verkogt te worden (x). Men ziet uit deeze myne omftandige befchryving der Edele Steenen, dat de Kenmerken tot naauwkeurige onderfcheiding hier zeer duifter zyn. Ik heb de bepaalingen derzelven zeer ingekrompen : want de doorfchynendheid is hun allen meer of min gemeen; anders waren het geen Edele Steenen. Ook zien wy, dat de Heer Wallerius den Chryfolieth zo wel pellucidisjïma noemt als den Diamant. Ten anderen, derzelver hardheid in trappen te bepaalen, dient wel eenigermaate voor de vyf eerften, maar niet voor de zes laatften, die byna allen even hard en weinig harder dan Kryftal zyn , wordende van den Vyl aangegreepen. Maar in alle dedzen maakt het een groot verfchil, of het Orientaalfche, dan Occidentaalfche of Europi- fche 00 Ferber Min. Gefchichle von Bohmen. Berlin 1774. p. 12. UI. Deel. III. Stuk. II. Afdeel. vil Hoofdstuk. Granaat. Algemee» ie Aanmerkingen.  !!. Afdeel Vil. Hoofdstuk, i 528 Edele SteeneN. fche Steenen zyn; gelyk ik opgemerkt hebi aangezien de Oostindifche altoos veel groo. ter trap hebben van hardheid. Die hardheid worden de Steenflypers , op de Schyf, het allerhelle gewaar. Sommigen vereifchen een Koperen, anderen een Tinnen Schyf, en tot het ilypen der weeke Steenen moet de Tripel, als ik heb opgemerkt, eerst met Vitriool Oly of Sterk Water bevogtigd zyn. Meeftendeels heb ik ook de houding der Steenen in 't Vuur, ofzy naamelyk hunne Kleurverliezen, uitgenomen by de eerften, weg gelaten. Want dit ftaat grootelyks in gefchil, gelyk wy gezien hebben: de een zegt dat een zelfde flag van Steenen de Kleur behoudt; de ander dat zy die verliezen. De Kleur en hardheid, derhalve, maakt wel de voornaamfte, of byna de eenigfte onderfcheiding der Edele Steenen uit (*). VIII. HOOFD- ' (O Het vermaarde Kabiaet door den kundigen Heer Davila, een Inboorling van Peru, te Parys verzameld en befchreeven, van het welke ik zo dikwils melding heb gemaakt, zo uitmuntende in getal en verfcheidenheicf van Edele Gefteenten , is, gelyk ik thans verneem, nu omtrent agt Jaar geleeden in bezitting van den Kgm'ng van Spanje gekomen; die in 't jaar 1775 een plaats gefchikt heeft, bekwaam om die uitmuntende Verzameling , federt door gezegden Heer, die 'er Directeur van is, nog dagelyks vermeerderd wordende , tot Zynen luifter en ten dienlte van 't Algemeen te doen ftrekken, Jillon Travels trongh Spain, Lond. 1780. p. 75-  Zandsteen en. yugi VIII. HOOFDSTUK. ! Befchryving van de Vergaarde, of uit verfcheide zigtbaare Deeltjes famengeflelde Steenen, die men Zandsteenen en Rotsstee» nen noemt; tot welken de Porfier, Graniet, Greis, Gneis , de Poddingfleenen en veele. anderen behooren. Zander den tytel van Verg aarde Stee| NEN (Petra aggregatce), heeft de Heer £ L i NNiEus een Rang voorgefteld van zodani. B gen , die uit eene vergaaring van zigtbaare I Deeltjes als famengehoopt of famengelymd $ zyu. Billyk zyn deeze Steenen op 't end | der anderen geplaatst, dewyl tot derzelver ; kennis eene kundigheid vereifcht wordt van !; de genen, wier Deeltjes dezelven famenftel] Ien. Zand, Kwarts, Spaath, Glimmer,Talk, ; zyn daar van de voornaamften. In fommïI gen zyn deeze Deeltjes allen byna van den ; zelfden aart, gelyk in de Zandfteenen, welken. I ik thans hier ook betrek. In anderen zyn : Deeltjes van geheel verfchillende natuur on- dereen gemengd, gelyk in de meefte Rotsfee. nen. Men vindtze in deeze laatften fomtyds ]: maar faraengevoegd, als ofzy aan malkander j vastgegroeid waren , gelyk in die famenge\fielde Steenen , welke de voornaamfte Moe- III. Deel. III. Stuk, u ders I!. Aïbrsr, vin. HoOFDiTUK.  ZAHDsrïïsïit, 531 nog hunne plaats onder de Glaswordende Steewen laaten behouden, voor de Veld-Spaath , en ze op de Vloey-Spaath doen volgen. De Soorten van dit Geflagt zyn gemeenlyk van losfen Samenhang en ligt te vergruizen. Allen beftaan zy uit Korrelige Deeltjes, weshalve Cartheuser dezelven onder de Lapides Granuhti telt. Met het bloote Oog kan men dikwils deeze Deeltjes onderfcheiden , die of gemeen Zand of Kwartsbrokjes zyn, door een Leem, 't zy van gemeene of Vuurbeftendige Kley, 't zy van Kalkfteen of van YzerOker , te famen verbonden. Uit de natuur van dit Leem ontftaat het ook, dat veele Zandfteenen , tegen de natuur der Keizelfoorten, m 't Vuur zeer ligt, en zonder byvoegzel, tot Glas fmelten; dat veelen te week zyn om Vuur te geeven aan *t Staalflag en veeleer afbrokkelen; als ook dat veelen, eenigen tyd in de open Lugt ftaande, als uitgevreten worden en affchilferen , geheel knobbelig en oneffen , als met Knoeften bezet. Dit laatfte gebeurt inzonderheid , wanneer het Leem, dat de Zanddeelen verbindt , van Kleijigea aart is, of dat de Steen bezet is met Aders of Nesten van Zwavelkies, welke het Water uit de Lugt inzuigen, verweerende door den tyd en zelfs den Steen fomtyds doende barften, zonder dat men daar van een blykbaare oirzaak befpeurt. Het zelfde ontftaat door in- lil Deei. ui. Stuk. 6 ir. AFDEBk» VIII. Hoofdstuk.Algetneene Eigenfchar>i>en»,  1!. ArDBBI. Vlll. Hoofdstuk. Gebruik Nadeel 't bevieï kan. 532 ver-gaarde of gelegde Krammen, Ankers of ander Yzerwerk, welks Roest tevens den Steen verteert , als bekend is. De Zandfteen komt meest Laagswyze in de Gebergten , fomtyds by Schyven , voor, of hy maakt ook, gelyk in Brabant en Vlaanderen, op zig zelf Heuvels uit. Behalve deOostenrykfe Nederlanden is hy door geheel Vrankryk, in Hongarie, Sevenbergen en Sweeden, doch voornaamelyk in 't Wurtembergfe, zeer gemeen. Hy breekt in ftukken van onbepaalde geftalte . die gemeenlyk gantfch ondoorfchynende zyn. Overvloedig vindt men Ertfen en niet zelden Verfteende Zaaken daarin. Men gebruikt hem meest , onder den naam van Hardfjeen, tot Gebouwen, doch daar toe is een goede uitkiezing noodig. Een gedeelte is cok tot Slypfteenen, Molenfteenen, Fonteinbakken , Straatfteenen , enz. in gebruik. Die in 't breeken week zyn, en hard worden in de Lugt, zyn gemeenlyk de beftendigften: want, die in 't eerst hard en vast zyn, laaten zig niet zo wel bearbeiden en barften ligt in 't Vuur- Men vindt onder deeze, die zelfs zig polyften laaten. De Zandfteen is ruim driemaal zo zwaar als -"Water. Niettemin geeft hy , door het houwen , zulk een vlug fyn Stof uit, dat de Steenhouwers, zig niet zorgvuldig daar voor wagtende, door boven Wind te ftaan , of anders Moed  Zandsteenen. 533 Mond en Neusgaten , onder 't Werk, niet fyn Lywaat of Doek te bezorgen, in eene Borstkwaal vervallen, in Vrankryk Mal deSt. Rock genaamd , welke hun tot de Teering brengt , en veelal vroegtydig doet fterven. Deeze Kwaal, tot zékeren trap gevorderd zyndte, is , wegens de Verftopping der Longepypjes, ongeneeslyk. Eenige Soorten, eelyk de zes eerften , beftaan uit Zand ; anderen , pelyk de agt volgende, uit fyne Kwartskorreltjes, en de overigen uit hoekige deeltjes : in welk opzigt , onze Ridder dezelven in drie Rangen onderfcheiden heeft, ais volgt. h Fyn. Zandige. i (i) Zandfteen met louter Meel-Zandige on. vatbaars Deeltjes , wryfbaar zynde. Deeze wordt Slypfieen, Molen/leen, of ook grofkorrelige Zandfteen genoemd. Daccsta geeft 'er den naam aan , van Witte Swecdfche Zand* (i) Cos particulis mere Olareofis impalpabilibus friabilibus. Syst. Nat'. Xll. Tom. 111. Gen. 9. Sp. 1. Cos Arenacea , Particulis fubtilisfimis , dura , Coticularis. Lajis Cotarius. Wai.l. 'Syft. Min. L p. 198- Mm. 73. Arenarius ex Arena ÈÓmpaftus- Wou. Min 14. Lapis Arenarius glutine incognito , forlan Argillaceo Cronst. Min, §. 276. Saxum Arenarium album Sueckum. Dacosr. Fosf. 132. Dl 3 UI. Dest. III- Stuk. II. Afdf.f.i,, VIII. Hoofdstuk. Soorten. I. ?os Cola'ia. Slypfteen.  534 Vergaarde of ii. Afdeel Vlll. HooïD- sïuk^ Shjpfteen, Zandfteen. Men vindt hem op verfcheide plaatfen in Sweeden j als ook by Bern in Switzer» land; aan den voet der Apennynfche Bergen, digt voor Bononie, in Lombardie; by Giufuri, een half Uur gaans van Siéna, welke fomtyds Verfteeningen van Zeefterren bevat; in de Heuvels, uit welken4de Tuin van Boboli,niet ver van Florence, aangelegd is; by Schemnits in Neder - Hongarie; voorts in Saxen, Vrankryk, Engeland, enz. Op 't gevoel is deeze Steen ruuw, niettegenftaande zyne Deeltjes gantfch fyn en effen zyn, naauwlyks met het bloote Oog te onderfcheiden. Zy hangen zo vast aan elkander, dat de Steen geen Water doorlaat , hoewel hy aan 't Staalflag eer vergruist, dan dat hy Vuur zou geeven. Evenwel fpringen 'er, gelyk bekend is, onder 't flypen dikwils Vonken uit. Met Sterk Water maakt hy geen opbruifehing. Gemeenlyk fplyt hy , in 't Gebergte, Horizontaal, en wordt, tot Slyp. en Molenfteenen , op deeze manier gehouwen. Men hakt den Steen in 't ronde weg, zo dat hy zyne figuur krygt; dan worden daar onder verfcheide Gaten waterpas geboord, die omtrent een half Voet diep zyn, op eenigen. affland van elkander, en daar flaat men proppen in, van droog Hout; welke, door de vogtigheid uitzwellende, den Steen doen afbreeken van het Gebergte. Wit  Zanbsteenen. 535 Wit komt dezelve in 't Engelfch Landfchap Derbyshire voor , daar men fraaije Beelden van maakt. Elders valt hy ook rood- en geel-, achtig , gelyk in Spanje en Italië. Daar van, bedient men zig te Bononie en in Switzerland tot Muuren en Pylaaren van Gebouwen. De meefte ziet uit den graauwen, gelyk die is, waar van men gemeenlyk Slypfteenen en Molenfteenen maakt, welker gebruik, zo hier als elders, bekend is. (2) Zandfteen met Meel-Zandige MergelKleijige deeltjes, die Water influrpt, en eenigermaate opbruifcht met Zuur. Deeze , in 't Hpogduitfch Quctderflein , Schneidefiein, Fliezefiein, dat is Vloerfteen, genaamd , is een grove Zandfteen , welke by ons gemeenlyk Hardjteen en ook wel Bentheimer Steen genoemd wordt. Op andere plaatfen geeft men 'er den naam van Bouwfteen aan, en (2) Cos particulis Glareofis , Margaceo - Argillaceis , pibula Jub - efi'ervescens, Sijft. Nat. XII. Tom. 111. Gen. g. Sp. 2. Quadrum micans. Wall. Syft. Min. 1. p 201. Cos partic. minimis glareofis, mollis , caedua. Wall. Mi». Sp. 76- Cos caedua, Quadrum Caefalpini. Voa, Min- 110. Arenarius ex Gothlaudia. Worm. Mus. 57. Saxum conglutinatum, Aren. glut. ex Argilla communi. Cronst. Min. §. 274. Saxum Arenarium friabile fufcocinereum. Dacost. Fosf. p. 134. LU IIL Vs.su III. SlBK. II. Afdeel Vlll. Hoofd- tük. itifpfteen. IL 7os Qua* irum. Hardleen.  Zanusteenew. hadden kunnen worden, wegens de weekheid . van den Grond (a). Waarfchynlyk behoort hier toe de Molen-s* fteen, die tusfchen Stahlberg en Wolfftein,^ ais ook de Bouwfteen, die agter Grehweiler in de Paltz gebroken wordt. Misfchien ook de graauwe Zandfteen, aldaar by Mofchel voorkomende; deMolenfteen van Derbyshire; die, waar uit de witte Berg by Praag grootendeels beftaat, de gene die in de Wisfenbruch in Ooftenryk gebroken wordt, als mede die de Metaalhoudende Gebergten van Tranfyl-vanie bekleedt (b). Voorts zal men hier verfcheide Steenen van dergel y ken aart, in Vrankryk, Engeland en Ierland , ja door geheel Europa vallende, betrekken moeten. Deeze Bouwfteen beftaat uit fyne en zeer kleine Zandkorreltjes , die door een Mergelachtige Kley famengelymd zyn, en des wegen, zo 't fchynt, met Zuur doorgaans een weinig opbruifchen, hoewel zy'er niet aanmerkelyk door verteerd worden. Somtyds komen 'er zeer fyne Glimmerige deeltjes in voor, die 'er eenigen glans aan geeven. De Kleur is meest graauw, doch fomtyds ook geel, rood-of blaauwachtig. Dewyl deeze Steen , doorgaans, in vier- GO Anderen zyn, ten dien opzigte , van verfchillende gedagten: gelyk de Heer Bbrkhev. Nat. Hifi. van Holland, li. D. 11. Stuk, bladz. r68. GO G III. Dsbi. Itt Stuk. ' K*. ii. XDHBfc,' VIII. OOïDUK. ïrdftetn*  Zandsteenen. 539 menze met het bloote Oog niet onderfcheiden kan. Hy laat zig ais Marmer oplosfen, en dan zakt een witte Krytige Stoffe in de Solutie door. In 't Vuur gloeijende gemaakt, fpringt \ hy aan ftukken , met een zwaaren flag. Gemeenlyk legt hy onder andere Laagen Zandfteen , of verwisfeit met Kalkfteen - Laagen. Buiten twyfel is hy uit fyn Zand, met Marmer -Kryt vermengd? gefprooten. Ik heb een Kalkachtigen Zandfteen , van Montmartre by Parys, welke, uitgenomen de Kleur, hier t'huis behoort. (4) Zandfteen, die uit Meel-Zandige deeltjes ( beftaat, met verjpreide witte Vlakken, , In zekere Parochie van Sweeden , Racle-' wiek genaamd» is deeze gevonden, die ook voorkomt in Dajekarlie. Hy is rosachtig en heeft veele witte Vlakken , van dergelyke zelfftandigheid , zonder orde geplaatst. (j) Zandfteen , die uit Meel-Zandige deeltjes beftaat , met Roestkleurige putjes daar op ' verfpreid. Niet (O Cos particulis Glareofis , Maculis fparfis albis. Suft. Nat. Xll. Tom. 111. Gen. 9. Sp. 4. Cos'Glareofa maeulata. Wali.. Syft. Mm. 1. p. 197. (5) Cos particulis Glareofis , maculis fparfis erofis Fer- ru- III. Deel. III. Stuk, ii. LFDEEl. VIII. HOOFDTÜK. Imrfleeul iv. tos Tigri\a,Tygerceen. v. ''"ariolofa. Pokfteen.  Zandsteenen. 54» blaauw. Buiten twyfel heeft hy zyne Kleuren van de vermenging met eenige Mineraale Vogten. Wallerius fchynt hem niet van, zynen Korreligen Zandfteen te onderfcheiden. Men gebruikt den rooden, in de Paltz^, voornaamelyk tot Bruggen , Muurfteenen , Gebouwen en Kerken; den Vleefchkleurigen in Stiermark tot Ovens, enz. * (14) Zandfteen die uit Zandige en Kleijige deeltjes beftaat. ƒ Men vindt deezen in de Steenkolen-Groeve11 te Boferup in Schonen. Hy beftaat uit zeer fyne Zanddeeltjes , die door Porfelein-Kley famengelymd zyn, volgens Linn/eus. Dit komt echter vreemd voor, aangezien zyn Ed. die Kley gefteld hadt in China te huisvcften (li), en dus is het verwonderlyk , hoe dezelve dan heeft kunnen dienen , om deeze Steenen in Sweeden te vormen. Cronstedt fchryft zulks toe , aan eene Vuurbeftendige Kley , welke men in Europa vindt (ƒ). Hoe 't zy, deeze Steen wordt gezegd in de Grond week te zyn , verhardende in de Lugt , om een fterk Vuur uit te houden, eer hy tot Glas fmelte. III. Grof- 00 Cos particulis Arenaceis Argillaceisque. Syft. Nat. Xll- Sp. 14. Lapis Arenarius glutine Argillaceo Porcellaneo. Cronst. Min. §. 274. CO Zie 't voorg. Stuk, deezer Nat. Hifi, bl. 510. tij 't Zelfde bladz. 504. Mm 3 III. Dsil. III. Stuk. II. Afdeel" VIII. Hoora» tuk. XIV. is Por- llana. i'oifelei-  ROTSSTEENEN. -5$ Zondvloed hebben zy derhalve reeds beftaan, doch zo hoog misfchien niet uitgeftoken ; alzo door denzelven veele Aardachtige Stoffen, daar tusfchen, zyn weggefpoeld. En, wat derzelver Vorming aangaat, moet men begrypen dar. de Steenen, in 'talgemeen, door eer foort van Kryftallizatie , en wel door middel van Vuur; gelyk de Schirls, Granaaten, Spaa then , Glimmers , en dergelyken, en dus op eene fchielyke wyze , zyn geboren : terwyl mooglyk dit zelfde Vuur, wederom, die Steenen vergruisd heeft, en dus gemaakt, dal deeze Korrels en Brokjes van eene andere , op dien zelfden tyd kryftallizeerende of famengroeijende S teenftoffe, ontvangen werden: waar door dan eene oneindig verfchillende vermenging , zo ten opzigt van de famenHellende deelen, als van de grootte, plaats en figuur, en wel misfchien by de eerfte Schepping of fatzoeneering des Aardkloots, heeft kunnen ontftaan. Deeze myne Gisfing is op alle Rotsfteenen toepasfelyk, welke door gezegden Heer Wallerius , in 't algemeen , naar de verfchillende manier van Generatie , onderfcheiden worden in Gemengde en Vergaarde Rotsfteenen. „ De Gemengde , (zegt zyn Ed.,) zyn „ uit twee of drie verfchillende Soorten van „ Steenen , volmaakt en egaal, op zulk eene ;„ manier famengefteld, als of zy in een vloeiNn 35 baa. III. Deel- TIL Stuk. t 1!. Afdeel. Vlll. Hoofdstuk. Onderfrheidingdoor vValleuus.  u. Vlll. Hoofx stuk. i. C-ranie 3. Fornui en Mole fteen. Porfie 4Hoonfteen. 5Klierfteen. Porfier, als ook uit veelerley Steengruis onder malkander, dus famengelymd zyn; maar de Gruis* 562 Vergaarde of „ baare ftaat vermengd en vervolgens tot „ ééne vafte Klomp famengegroeid waren, • „ zonder eenig het minfte kenbaare over„ blyfzel van eene Lymachtige Stoffe." De zodanigen verdeelt hy in vyf Geflagten. 1. '•Die hard, korrelig en vast zyn, aan 't Staal vonkende, niet fplytbaaren naauwlyks Laagswyze gevonden wordende; onder den naam van Granieten. 1. Diehard, korrelig, fplyt5"baar zyn, ook aan 't Staal vonkende, in Laa' gen en Aderen van 't Gebergte voorkomende; genaamd Fornuis- en Molenfteenen. 3. Die f'hard en vast, niét fplytbaar noch Korrelig zyn: Porfierfteenen. 4. Dieweeker, fplytbaar '-zyn, of by Laagen voorkomen , met eene donkere Aardachtige gedaante , Metaalbevattende ; Hoornfteenen, 5. Die geaderd en geklierd zyn; Klierfteenen. De Vergaarde Steenen zyn by hem zodanigen, die uit {tukjes en brokjes van andere Steenen, door eenigerley blykbaare tusfchenkomende Stoffe, zyn famengelymd , gelyk de verfcheiderley foorten van Poddingfteenen, in Italië Breccia's genaamd , waar onder echter ook die geenszins uit brokjes, maar uit geheele Keizelfleentjes famengefteld zyn , van zyn Ed. t'huis gebragt worden. Daar komen onder die uit verfcheide Stukjes Marmer, Zandfteen, Ley, Jaspis, .  ROTSJTEEHEH. 563 Üruis- Achaat, hier voor befchreeven, waar in dit zo duidelyk plaats heeft, fchynt aan izyn Ed. niet bekend te zyn geweest. De Heer Li nn^eüs heeft de Rotsfteenen," ■op de volgende manier, in omtrent veertig Soorten voorgefteld, gelyk ik dezelven thans zal befchryven. (1) Rotsfteen van onvathaare deeltjes , met Spaalhige ftreepen, flippen en vlakken , daar door verfpreid. De Heer Wallerius hadt dit Gefteente voorheen genoemd; zeer harde Jaspis, die roodachtig is, met verfcheiderley Steentjes daar in verfpreid. Thans noemt hy het, Rotsfteen , van 'jaspis en Veldfpaath ondereen gemengd. Het voert gemeenlyk den naam -van Porphier oi sPorfierfteen, naar den Latynfchen naam Porphyrus, in 't Italiaanfch Porftdo, in 't Franfch Porfir. In Sweeden geeft men 'er den naam van Koppftenn aan. By de meefte Autheuren komt het onder dien van Porphyrites- - voor. Zo- (i) Saxum impalpabile, Striis, Pnnftis, Maculisque fparfis Spathofis. Suft. Nat. Xll. Tom. 111. Gen. 12. Sp- 1. Saxum impalpabile Siliceum fuscnm &c. Schreb Lith. 78. Saxum' compofitum Jaspide & Veldfpatho. interdum Mid et Bai'alte. Cronst. Min, 266. Porplu rites. Dacost. Fosf. 283. Saxum Jaspide & Spatho fwntillante mixtuni. Wall. Syft. Min. 1. p, 430. Nn 2 III. Deel. III. Stok. II. Afdekt» Vlll. Hoofdtijk. Soorten 'an Lm- I. Saxum Vorphy'ium. Porfierfteen.  11. Afdeel, yup Hoofdstuk. Flaats. j ) 3 .( ( Eigenfchappen. j i 1 56*4 Vergaarde of Zodanig Gefteente vindt men in Noorwegen, Sweeden, Duitfchland, Switzerland, Italië, voornaamelyk in 't Gebied van Brescia en Bergamo , in dat van Vicenza , in Griekenland, Arabie en Egypte; fomtyds by Rotfen en Gebergten , doch meest by Stukken en Brokken , fomtyds zeer klein en Keizelachtig, gelyk het dus voorkomt in Provence, tusfchen Marfeille en Pennes, volgens Tourneiort 0); in 't groote Bofch van Esterelé tusfchen Cannes en Frejus, volgens Angerstein (t), en volgens d'Argenville aok in Bourgondie en Bretagne. In Switzerland vindt men Porfier - Keizeltjes in de Rivieren , gelyk dezelven aan de Kusten van Bngeland en onder onze Keizelfteenen dikwils voorkomen («). Bayer verhaalt, dat men Gompen van Porfierfteen verfpreid vindt op iet Land , omftreeks Neuremburg, en Brückmann zegt, dat het voorkomt in de Rivieren :n op de Gebergten van Blankenburg in Neler-Saxen (v). Sommigen willen, dat dit Gefteente van zyie roodachtige of paarfche Kleur den naam be- G) Vovage au Levant, Vol. I. p. 157. Voll. 11. Lett. • V- 339- (/) Mem. de Math. & Plujfique. Tom. II. 1755. p, 61. Qi) Berkh. Nat. Hift. 'van Holland. II. D. 11. Stuif, i'.artz. 778, enz. 0) Epifi. Itin. Cent. I. Ej>. 4» p. 8.  RotsstEENEn. 565 bekomen hebbe. Het is gemeenlyk zo hard, dat her aan 't Staal vonkt cn fmelt op zig zelf in't Vuur. In dc open Lugt verweert het,^ wordt brokkelig en verliest zyne Kleur. De Grond, van 't zelve, is Jaspisachtig of Hoornfteen , doormengd met fyne ftreepen , vlakken of flippen van Veldfpaath, waar by ook fomtyds fchemerende pukkeltjes van Glimmer, Schirl of Bafalt, ingefprengd zyn. In Rome zyn de Straaten op veele plaatfen, en het Plein om de Pieramicde voor de St. Pieters-Kerk 1 ten deele daar mede geplaveid; ook veele KerI ken en Paleizen met hetzelve gevloerd. Van | de Ouden werdt het tot Kolommen, Aitaaren, Graffteenen, Gedenktekenen, Urnen en vee■ lerley anderen Vaten, bearbeid. Het neemt door polyften een ongemeen fchoonen Glans aan, en is derhalve aanzienlyk tot fieraad, inzonderheid de fynfte Soorten. Voorts is het in gebruik tot Wryffteenen, om Poeijers onvatbaar fyn te maaken , die daar van in 't algemeen den naam voeren (wj. De ongemeene hardheid van den Porfierfteen, ( | die hem tegenwoordig naauwlyks te bewer-^1 ken maakt, heefc fommigen doen denken,dat de Ouden een byzonder Geheim hebben bezeten , om hunne Bylen, Beitels en andere Werk- tui- («0 Wall. Sijft. Min, 1. p. 432. Nn 3 III. Dbsl. III. Stuk. li. Afdeel vu. IJOOFD- TUK. Porfier \ 'ngemees Hard;id.  II. Afdeel. Vlll. HooSDSTUK. Porfier. 566 Ver o aarde of tuigen te harden. De Heer U. F. B. Brticks ïvtANN ftelt zulks mede op rekening van den Heer Dacosta (*), die, wel is waar, van dit Gevoelen , 't welk Doktor Lister begunftigde, fpreekt » doch in tegendeel fterk betuigt, hetzelve niet toegedaan te zyn. „ 't „ Is onbetwistlyk(zegt hy) dat de Werkftuk„ ken van Porfier en Graniet, die men in Ita„ lie heeft, uit Egypte overgebragt zyn :wes„ halve men befluiten mag , dat zy al zeef „ vroeg bewerkt zyn en gefatzoencerd door Menfchen van dien Landaart, welke waar» „ fchynlyk dezelven eerst ten ruuwfte gehou. „ wen , en vervolgens, door een dierbaaren „ arbeid, met harde fcherpe Zanden afgeflee„ pen, en tot eene regelmaatige Geftalte ge- bragt hebben." Iets dergelyks wordt men gewaar in de zogenaamde Donderbeitels, dat Wiggen en Bylen zyn geweest der aloude Volkeren; gelyk men nog heden de Wilden, zo in Afrika als in Amerika , harde Achaaten en Keizelfteenen, tot Bylen, Beitels, Mesfen, en Pyl' of Javelynpunten, ziet flypen(3>), en men oudtyds ook onder de Israëlieten van iets dergelyks gemeld vindt (z)'. De (*) Eenige Autheuren , zegt zyn Ed., zyn, met den Heer Mend. da Costa, tot het denkbeeld gekomen,enz. dbkandl. von EdelJUine. p. 274. Qf) Dit beredeneert de Heer Dacosta in 't breede. FosCtls. p- 284, 285- fz) Zippota nam een Steenen [Mes] en befteedt de Voot-  RqTSSTEENEN. 567 De Ouden hebben hun Porfier uit OpperEgypte, Ethiopië of misfchien ook uit Steenachtig Arabie, gekreegen ; alwaar , volgens WooDWARD.nog byfter groote Laagen en geheele Rotfen van hetzelve zyn. 't Schynt dat zy inzonderheid het Roode Porfier gekend hebben, of liever dat uit den paarfchen ziet, met hoekige Vlakjes van witte Veldfpaath en zwartachtige Stippen van Bafalt, Dit is het Porfido rosfo der hedendaagfche Italiaanen . dat men Sarres noemt omftreeks Bergamo. Ze kerlyk moet het de Leucoffitros der Grieken . by Plinius, zyn, en misfchien behoort daai toe ook zyn Thebaifche Steen, die rood was met geele of Goudkleurige plekken (a). Immers men heeft daar veele veranderingen van Het komt, naamelyk voor, met een Purper kleurigen, Violetten, Bloed- of bruinroodei Grond. Zodanig zyn de Europifche Porfier fteenen , die men zo in Sweeden en Noor we Voorhuid haares Zoons. Exod. IV. vs- 2;. Doch fom migen willen dat liet maar een fcherp Mes betekene BibU dnu & Trem. De Vulgata, heeft, acuüsfimam Pi tram. De zelfde bedenking heeft plaats , ten opzigt va Josua. V. vs. 2, alwaar men by ons vindt, Steene Mesten, en de Vulgata leest Cultros Lapideos : terw; anderen Gladios acutos maaken van dat zelfde Woon Vid. Ind. Btbl. P. Tossani. f» Porphyr rubens cum Spatho fcintillante flavi Wall. Syft. Min. 1. p. 431. Var. c. Nn 4 111, Deel, III. Stuk. II. Afdefx. Vlll. Hoofdstuk. Rood Porfier. L 1 ti il I. W  Rotssteehek, 569 zelden roodachtig, en ondoorfchynende; gewoonlykst klein, fomwylen grooter, en dan van veelerley hoekige geftalte; dikwils ook als Staafjes; waar uit blykt, dat zy eenigszins Schirlachtig zyn. Somtyds zyn 'er, nog bovendien, Glasachtige Kwartskorrels of dunne zwarte Schirlftraalen ingemengd , of het roode Porfier heeft nog andere ftukken Porfier, die wit van Grond zyn met nog witter Vlakken, ingeflooten. Dit befpeurt men zeer duidelyk in eenige roode Porfierfteenen Pylaarcn, buiten aan de Kerk van St. Marcus te Venetië (c). Het Tirolfche beftaat of uit reeds afgezonderde, tegen elkander aan leggende , vierzydige Zuilen , wier zydvlakten grooten. deels langwerpige Ruiten zyn, of heeft de eigenfchap, van tot zodanige Zuilen te barften of zig breeken te laaten. Mooglyk hadt iets dergelyks ook in de Porfierfteen der Ouden plaats, waar door dan de voornaamfte zwaarigheid om het te bewerken was uit den weg geruimd. Hedendaags gebruikt men,in Italië, den rooden Porfier zeer veel tot Ornamenten der Bouwkonft. Naast volgt, in berugtheid, het Groene Por. fier, waar van, aldaar, veele Verfcheidenheden voorkomen. Het voornaamfte wordt ge- G) Ferber, Briefe ans IValfchland,^. z6l. Nn 5 III. Deel: III. Sxük. II. Afdeel. VIII. Hoofdstuk. Porfier. _ Antieke serpen- ynfteen.  11. üfdf-ïl. VIII. Hoofdstuk. Porfier, Groen Porfier. Pi. xxxiv fig. 14- (d) Saxum Bafalte folido & Spatho fcintillante mijctum. Opbites. Suft. Min, 1. p. 43a. Sp. 10, 570 Vergaarde of genoemd Serpentine- Verd antico , dat men in menigte en by groote blokken aantreft, omftreeks de oude Stad Oftia, by weike de Haven was , daar de uit Egypte met dergelyke Steenfoorten aankomende Schepen ontladen werden. Waarfchynlyk behoort dit tot de Ophites der Ouden 1 De Heer Wallerius onderfcheidt het als een byzondere Soort ld). De Grondkleur van hetzelve is groen, met langwerpige of Staafachtige Veldfpaath- of Schirlvlakken, die helderer groen zyn: welke Kleur misfchien van Koper afkomftig is. Somtyds zyn 'er holle Blaazen in, gelyk in gefmolten Stoffen voorkomen, door het uitftooten der Lugt: fomtyds witte doorfchynende Achaat- of Keizelvlakken, meestal van eene rondachtige figuur. Het komt ook donker-groen met geelachtige, witte of zwarte Vlakken en uit den geelen groenachtig voor. Dat men flegts Porfido verde noemt, of het e'gentlyk zogenaamde Groene Porfier, is byna zwartachtig met heldere Schaduwen, of ook Grasgroen en helder van Kleur , diVwils zo zagt dat men het met een Mes kan affchaaven. Men vindt het by ftukken en brokken in de Wyn gaarden omftreeks Rome ; doch in te kleine veelheid , om in de Bouwkonst van Ker-  ROTSSTEEN EN. $H Kerken en Paleizen veel te gebruiken. Het komt zwartachtig donker groen voor , met zeer langwerpige Schirlachtige , of ook met kleine ronde witte Vlakken, in welke beiden de Grond Jaspisachtig hard is: doch het valt ook zagter en Trapachtig, met zeer groote mismaakte Kwartsachtige Vlakken. Van die zagtheid heeft men groen Porfier, met kleine , langwerpige , digte , Schirlachtige , witte Vlakjes, die door elkander loopen, en fommigen Wormachtig gekromd zyn: weshalve men het Porfido verde fiorito tytelt. Hier moet ik in zeker opzigt dat Plaatje t'huisbrengen, 't welk in -Fig: 14 , op Plaat XXXIV , afgebeeld is. Ik heb hetzelve bekomen onder den naam van Vliegen-Marmer van Mosion; doch het blykt genoegzaam, dat hetgeen Marmer zy, en tot dit Gefteente behoore. Even zodanig Porfier is 'er, lichtgroen van Grond , met kleine langwerpige , bepaalde , witte Vlakken en kleine zwarte Schirlftraalen: waar van men ééne Zuil ziet in de Domkerk van Siéna, aan de Doopvont, tusfchen twee andeten van gewoone Graniet en Granitello O). Minder gemeen is het Zwarte Porfier, daar men ook eene Soort van heeft, Serpentino ne- rê (V) Ferber Brief e , als bovan. p. 2163 , enz.' Hl. Dml. III. Stük, 11. Afdeel. VIII. Hoofd- ituk. Porfier. Zwart 'orfier.  572 Vergaarde of H. AiratE Vlll Hoort STUK. Bruin Portier. ro antico genaamd , weinig, dan in meer don■ kerheid, van het andere Serpentyn verfchillende. Nog hedendaags komt dergelyk Gefteente in eenige Bergen van Toskanen , als ook in Sardinië en zeer overvloedig by Verona, zelfs omftreeks Augsburg en by 'tKloofterVarenbach,niet ver van Munfter, by ftukken en brokken voor. In Tirol zyn 'er geheele Bergen van. De witte Vlakken, die het heeft, zyn grooter of kleiner en van verfcheiderley figuur. Het eigentlyk zogenaamde Zwarte Porfier der Italiaanen, is geheel zwart, met kleine langwerpige witte Vlakken. Daar van zyn twee Pylaaren in de Kerk der drie Fonteinen , buiten Rome , te vinden: doch voor 't overige is het zeldzaam. Met roodachtige Vlakken valt het in Tirol. In Sweeden heeft men het met Vlakken van wit en roodachtig Spaath, zeer fchraal ingefprengd; hoedanig ik het van daar heb bekomen. Weinig gemeener is het Bruine Porfier', dat men Leverkleurig noemt, waarfchynlyk door Yzer-Oker gekleurd. Het komt roodachtig bruin , met helder roode en witte Vlakken, in Sweedfch Wermeland, en graauwachtig bruin met witte Vlakken, in Bohemen voor. Het Leverbruine , met heldere groengeele Vlakken , is weezentlyk antiek. Hier by moet men het donker graauwe voegen , met witte Korrels} dat in Sweeden valt. Mooglyk  RoTSSTEENEN- 513 lyk zal men daar toe ook het Graauwe Porfiet betrekken moeten, met witachtig groene ec witte plekjes voorkomende in het Mansfeld' fe» en Paterleftein genaamd ; alzo 'er dikwils Kraaien tot Paternosters van gemaakt worden. Het is zeer hard, geeft aan 't Staal Vuur, wordt bruin in de open Lugt, en fmelt in 't Vuur tot eene harde zwarte Slakke, met witte-Streepen en Vlakken. Ik moet hier dat Gefteente by voegen, waar van ik een fraay gefleepen Plaatje heb , uit Duitfchland en misfchien uit Saxen afkomftig. De Afchgraauwe Grond vertoont zig, als uit Kwarts-Zand met eenige Gruizelige - Stoffe famengegroeid , waar in veele bruinpaarfche Boomachtige figuurtjes voorkomen, misfchien van eene Yzerachtige natuur. Ik zal het derhalve den naam-van- Dendrüifch Porfier geevent Zie het, gedeeltelyk, in Fig. 15 afgebeeld. Mooglyk zou men hier den Nanniester - Steen mogen t'huis brengen, die van fommigen tot' de Achaaten of Keizeis, van anderen tot de Jaspisfen betrokken wordt. In 't jaar-1752 is ■dezelve eerst in het Ooftenrykfch Landfchap Moravie, en wel in de Heerlykheid Nanniest, tot hetzelve behoorende, ontdekt en waargenomen. De Heer von Jüstibefchryft hem als een Half-Edelfieen, die aan de fteilfte R otfen groeit, zynde van Kleur Melkachtig en in ftukken, III. Deel. III. Stuk. • II. Afdebl, VIII. Hoofdstuk. Porfier. Dendritifch. tl. xxxiv. Fig. 15. ^annieser-Steen.  574 Vergaarde of AïDIFX. VUL < Hoofd- , stuk. Natinie-^ fier-Sieen. | 1 lukken, van een hal ven Vinger dik, geheel )ndoorfchynende. Het zonderlingfte , daar tan, zyn bruinroode Streepen, dikwils Amehystkleurig , welke een|halve Stroohalm dik :n dunner, overlangs, taamelykregelrnaatig, loor, den Steen loopen. Zekere Steenflyper, rit Weenen, die in de Groeve geweest is, heeft den Heer Brückmann verzekerd, dat die Streepen , wel vier of zes Ellen lang, geheel regtliniefch, door den Steen voortliepen; even als of zy met een Draad getrokken waren. Alzo de Ader taamelyk breed is, heeft men 'er Tafelbladen, Guerridons en dergelyke Stukken meer, van gemaakt, welke, gepolyst zynde, zig zodanig vertoonen, als of zy gedekt waren met het fynfte Katoen. Bovendien zitde Steen vol kleine Granaaten, die door de geheele Klomp als verftrooid zyn , en tevens afgefleepen wordende de fraaiheid nog meer luifter byzetten. Hy is taamelyk bard, doch zo hard niet als Achaat of Chalcedoon. Tot de Marmers of Kalkfteenen behoort hy zo min als tot de Keizels : want met Zuuren bruifcht hy niet en geeft aan 't Staal geen Vonken. Het fchynt een Kwartsachtige Zandfteen te zyn, met ingefprengde Glimmerdeelen, welken men voor Granaaten heeft aangezien. Sommigen ;hebben gemeend, dat die paarfchkleurige .Streepep van Goud, anderen dat zy van Yzer ont-  Rots steenen, 575 ontdaan zouden. Ook zeggen anderen, dat die Streepen niet altoos zo regt, en dikwils Slangswyze loopen. Inmiddels laat hy zigsi zeer fchoon polyften en verdient hier,zo'tmy toefchynt, veel meer zyn plaats dan onder de Achaaten, alwaar ik hem geplaatst vind (f). (2) Rotsfteen met onvatbaare deeltjes, Leifteenig , eenigermaate Kalkachtig, Ruits-Tt wyz' breekende. Deezen, in Sweeden gemeenlyk Trapp, en in Duitfchland ook Schwachjieittoi'Schwartsftein, in Noorwegen Blaubest genaamd, hadt LinNjeus te vooren onder de Leyfteenen opgetekend , en Wallerius telt hem thans nog onder de Hoornfteenen. Voornaamelyk komt hy in de Noordfche Landen voor,hoe, wel men hem ook in Hongarie, Xransfylvanie, Bohemen , en zelfs in Switzerland aantreft. In Noorwegen en Sweeden maakt hy dikwils ge- r {"/-> Gmelin Natur-Syflem. \. Th. p, 559:z\e BruckarANN , von Edelfteine. p. 353. Beijtrage..p. 243. 00 Saxum impalpabile Schiftofum fubcalcarium, Fragmentis Rhorabicis. Syft. Nat. X11. Sp. 2: Schiftus cinereus folidiusculus, Scriptura cana. Syst. Nat. Vlll. N". 4. Mus. Tesf. 16. Saxum compofitum Jaspide Martiali rnoili, f. Argilla Martiali indurata. Cronst- Min, §. 265. Corneus durus, particulis minimis Terreis , in fragmenta- Cubica vel Rhomboidalia fisfus. \VA!.L, Syft. Min* \ P- 3?5- UI. DfiSJL. III. STUK, II. lïDESt,VII 1. ioonvi UK. II. Saxum apezunt, Irapp.  11. .Afdeel Vlll. Hoofdstuk. Trapp. Eigenfchappen 575 Vergaarde of geheele Bergen uit, gelyk den Hunneberg ; 'maar komt meest Aderswyze voor in eenige Bergen,of omringt BergftofFen van andere natuur. En , om dat hy met hoekige punten aan de zyden der Bergen afbreekt , die daar door als met Trappen of Terrasfen zyn, zou hy den Sweedfchen naam hebben bekomen: terwyl de Latynfche benaaming mooglyk meer ziet op de fcheefruitige figuur der blokken: want hy wordt van Wallerius, Saxum Trapezium genoemd. Het inwendige Samenftel gelykt naar dat van eenen Zandfteen, als uit onvatbaar fyne deeltjes beftaande, hoewel de voorkoming is als Jaspis. Van zelf barst hy, in 't Gebergte, met Spieeten loödregt en Waterpas, tot fcheeve Teerlingfe Klompen , die naauwlyks met Menfchelyke kragt te beweegen zyn : voorts zig verdeelende in kleiner Leyachtige brokken, en , wanneer men die aan ftukken flaat, dan breekt hy Schulpachtig, byna op Ie wyze van een Keyfteen. In de Lugt be(l3at hy bruin en bladert Schilferachtig af. Hy geeft aan 't Staalflag geen Vuur en bruist weinig of niet op met Sterk Water. In 't Vuur knapt hy geweldig en barst met eenen [lag; fmeltende zeer ligt tot een zwart digt Glas, *t welk hem van de Leyfteenen onderfcheidt. Hy.is een weinig zwaarder dan Jaspis , Keyfteen en Achaat, doch. vry minder zwaar  «war dan Zandfteen fcflj Men rekent, da er omtrent een tiende of een agtfte Yzer ii begreepen zy. Somtyds komen 'er Straaligc of Spaathige deeltjes in voor; doch dikwils kan men 'er die niet in onderfcheiden. 'Dit -maakt dat Wallkrius het oneigen re kende hem tot de Rotsfteenen te betrekken; doch hy voegt zekerlyk ook weinig onder de Hoornfteenen >t Verwondert my , dat men hem niet tot de Zandfteenen t'huis gebragt hebbe, daar men 'er in Sweeden gebruik van maakt in de Glasfmelteryën. Li«H*0. mettemm wil, dat hy uit Ley, mét Kley gemengd eiï door yzeracntfg Water * * geboren zy. ' Van dit Gefteente komen verfcheide Soort-en voor, dre inzonderheid in Kleur verrchii-d k-n. Zmrt en zeer fyn- korrelig valt hetzelve « de Saalbergfè en andere Mynen van Sweeden. D,t rs een derde Soort van Toetsten , zo de Heer WiUE8lüs nanZtt *ynde de anderen onder de BafaltiftI ^ ön- Q) Zyne betrekkdyke zwaarte tot die Van WaterWordt gerekend als 2g tot xo: die van Zandfteen Lt «t 33 ï die van Keyfteen als 26, 2? erz 33 GO Driederley Steenen van dien aart telt zvn Fil «aarnelyk een Silex Corneus, ee„ Saxum Corleum ^ Oo ïlï. Past. UI. Stuk. . H- , Vlll. HooïD- ! STUK. Trap/teen* VettóttL enbedac.  R o t s s t e e n e n. 575 'Groenachtig is dit Gefteente'-overvloedig by JoachimsthaH in Bohemen , bevattende fomtyds Glas-Erts van Zilver. Dus komt het ook op de KarpatmTche Bergen in Hongarie dikwils voor. Het vak fomwylen , Van die Kleur, vermengd met roodachtige Veldfpaath , gelyk op Eornholm en Seeland in Deenemarken. Blaauu-achiigen Trapp vindt men by Sala en aan den Ooftêlyken Zilverberg in Sweeden, als ook by Kapnik in Transfylvanie, als eene doove BergftbY, fynkorrclig' zynde en fomtyds vonkende aan' 't Staalflag. ' I-Loodachtig komt dit Gefteente voor, op'dc Pyrenfeefche Bergen,, by Kcnits in Neder - Hongarie , als rok in Noorwegen en Sweeden, van waar ik dien zodanig bekomen heb. Grofkorrelig valt hy by Bragnats, fynkorrelig by Dalftügun, of met ftukken Kalkfpaath en Veldfpaath vermengd, byKonits, voorgemeld. Een donkerirttine , die grofkorrelig is , breekt by Gedoe in Noorwegen. Alle deeze Verfcheidcnheden, byna,komen,zo de Heer S, J. Eruomans aanmerkt, by Hukkenen brokken in het Land omftreeks Groningen voor (T). (3) Rotsfteen met onvatbaare deeltjes ,'van Klem- r JU. cu; (S) Lithol. G-romng. p. 04.' Lf ■ (zf Saxum impalpabile rufescens, Vandas Maculisque fch B§>uJ Sijfl. Nut. Xll. Sp. 3.' Sijst. Nat. V111.'pvigg. N. 22. Oo 2 III; DflEi.. III. Stuk. II. Afbeet.. Vlll. Hoofdstuk.' Trap/teen. Ut Saxum pponi- H. pland-  RoTSSTEENEN. jfi fchillende hardheid. Door den Hamerfla: fpringt hy als een Keifteen, in Schulpachtig ftukken, die aan de kanten Hoornachtig ei wat doorfchynende zyn. Somtyds la. t h zig, gelyk de Boheemfche van JoachimsthaH in Schyven fplyten; fomtyds is hy zeer Yzei houdende en met Schirlvezelen vermengd; al wanneer hy, naar 't vermoeden van den Hee von Born, in Sweeden Jarnhihda heet. (5) Rotsfteen die Marmerachtig, Kwartzig Korrelig is, Afchgraauw. Voornaamelyk breekt deeze te Sahlberg ir Sweeden, alwaar het de Gangftof is der Zil verryke Loodglans. Hy is fynkorrelig er grootendecls Kalkachtig, met ingefprengde naauwlyks gewaarwordelyke Kwartsdeeltjes : nu wit en groen, dan wit en zwart. By Kap nik in Transfylvanie vindt men Wit Gulder in een dergelyke Steen, die uit geelachtige Kalkfpaath en Kwarts beftaat. (6) Rotsfteen die Spaathig is. met Talk gemengeld. Men f5) Saxum Marmoreum Quartzofum, Granulatum, etnereum. Syft. Nat. Xll. Sp. 5. Vlll. y. 187. N. 9. Lapis Calcarius particulis Granulatis mnimis. Cronst. Mn. §. 8- N. 3- a. (6) Saxum Spathofum Talciferum. Syft, Nat. Xll. Sp. 6. Oo 3 III. Dsil. III. SlUK. I ; n. AïDEFX. 5 VUL 5 HOOFDSTUK. r > i r oaxum Sahlbergenfe. Sahlbergfe. \ VI. Talcofum. Talkige.  RoTSSTEENEN. 583 Scheeps• Kapitein Ekeberg dit Gefteente waargenomen. Het is zo murw, dat men het tusfchen de Vingers fyn kan wry ven, beftaan-, de uit Afchgraauw en zwart Zand, welks Korrels door witte Kalkaarde famengehecht zyn. Men gebruikt het om Kalk daar van te branden, doch die geelachtig is en Zandig. (8) Rotsfteen, die Zandfteenachtig is, en Kwartzig, met Melkwitte deeltjes. Om dat deeze de hooge Bergtoppen der Dalekarlifche Alpen in Sweeden bekleedt, en dus als in de bovenfte deelen der Lugt huisvest, gaf 'er Linnüüs dien bynaam aan. Men vindt hem ook elders op hooge Gebergten. Het is eigentlyk een Zandfteen , beftaande uit doorfchynende dofkleurige Kwartskorreltjes, wier tusfchenruimten met andere kleinere ondoorfchynende Melkwitte Korreltjes gevuld zyn. Hy kan tot bouwen gebruikt worden , en krygt door 't flypen eenen Glans. (9) Rotsfteen, die Zandfteenachtig is, hyna Jft¥f (g) Saxum Cotaceura Quartzofum particulis LaBeis. Syst. Nat- XU. Sp. 8. Saxum Petrofum Arenaceo-Siliceum. Wall. Min. 164. Sy/ï. Mm. 1. p. 443. (9) Saxum Cotaceum fubfisfile, rufum, undatum, atomis Micaceis fparfis. Syft. Nat. Xll. Sp. 9. Vlll. p. ï86. N. 1. Cos particulis angulatis opacis, fuperficie undata. Ibid. p. 148. N. 7 00 Aj III. Dkbi.. III. Stuk. II. Afdeel.' Vlll. Hoofdtor. vin; Saxum. Mtheveum.Bergtop1'ige. IX. Undula- Gcgolfde.  R o i s $ t i e h e »; 585 (11) Rotsfteen ,die Zandfteenachtig is en ros, met Kwartzige -.vitte Stippen. Men vindt deezen in de grootfte diepte der Kopermynen tc Fahïun in Sweeden. Uit de bepaah'ng is ny genoegzaam kenbaar. (12) Rotsfteen, die Zandfteenachtig is, Kwartzig, Paarlzandig. Wy hebben voorheen van Paar/zand gewag gemaakt (»), uit het welke met grooter ronde Kwartzige Zandkorrels dit Gefteente beftaat, dat in Nericie, een Landfchap van Sweeden, valt. Het heeft een glinfterende Oppervlakte, zynde door wit Marmerfteen iamengehecht. (13) Rotsfteen, die Zandfteenachtig is, witGlimmerig Vleefchkleur, eeuigetmaate ge-' ftreept. ' Mem (11) Saxum Cotaceum rufum, Atomis Quartzofis albis. Syft. Nat. XII. SP. 11. Vlll. p. 186. N. 2. C12) Saxum Cotaceum Arena Margaritaria:, Quartzofum- Syft. Nat. XII. Sp. («) In 't voorg. Stok , bladz. 457. Linnjeüs noemt dat Feldzand. Mooglyk zal de volgende Soort, die hy Margaria tytelt, Margaritaria moeten zyn: alzo zyn Ed. hier van zulk een Zand fpreekt. C13) Saxum Cotaceum albo-Micaceum incaruatum, fubftriatum. Syft. Nat. XII. Sp. ij. 1'. Scan. So.Sax- III. DbSL. III. SïUK, II. Afdeke,, Vlll. Hooïix» stuk. XL Saxum Fahlmieu • U. Fahiuunfe. Xll. Margariarima.fPaarl:andige, XIII. Vovacula. t. Wetltee»  ROTSSTEENEN. 589 zig, wit van Kleur, op de breuk met wit Glimmer beftreeken. Deeze valt niet alleen by Garpenberg, al waar hy de Gangftof is van de Koper - Kies; maar ook in de overige Sweedfche Erts-Gebergten. Het is de gemeenfte Bergftof by Kongsberg in Noorwegen , by Pilgram en aan de Oosjtzyde van den Zwitter-Molen, niet ver van Platte in Bohemen, als ook in de Kopermynen by Schneeberg niet ver van Sterzing in Tirol. Men vindt hem, met Zeolith, by de Sweedfche Goudmyn Edelfors in Smaland; mee Potlood by Platte in Bohemen; met Koperkies in de Boeren -Myn by Beersba in Ooftgothland; met Vaal-Koper-Erts byBramble in Noorwegen; met Loodglans by Pfunderberg op den Haarts ; met Tinfteen by AItenberg; met Tingroepen by Geijer en Ehrenfriedrichsthorf in Saxen; met gedeegen Zilver by Kongsberg en met gedeegen Goud in Spanje.. • Met den gedagten Molenfteen, en den Gefcelfteen, is hy zeer naa verwant, hebbende, gelyk die, Glimmer en Kwarts tot zyne Grondftoffe : maar deeze beiden zyn niet alcoos in gelyke graad onder elkander vermengd. Somtyds houdt hy meer Kwarts-Zand, fomtyds meer Glimmerdeelen , en in dit laatfte geval laat hy zig gemakkelyk in kleine Blaadjes affchilferen. Nu eens is de Kwarts glad, dan ruuw. (j>) Syfl. Min. P. 447. UI. Djt&u III. Stuk. Ir. Akdeïl. VIII. HooïdsruK. Garpenbergfe.  II. AïDE3L, VIII. HOOFDStüK. XX. Saxum Gtanites. Graniet. ] < jpo Vergaarde op ruuw, gelyk ia de Altenburgfe: de Glimmer nu wit als Zilver , gelyk in de Spaanfche ; nu zwartachtig , gelyk in de Pfunderbergfe • nu 'zwart en Yzerhoudendc, gelyk in de Oostgothifche; zelden grofbladerig, gelyk in de Noor'weegfche van Bramble. Hy is, uit hoofde zyner Grondftoffe , zeer Vuurbeftcn. dig, en kan derhalve tot opmetzelen van Ovens zeer nuttig gebruikt worden. (20) Rotsfteen , die Spaathig, Kwartzlg en Glimmerig is , rosachtig van Kleur. Dit Gefteente maakt den grondflag der Bergen óver dén geheelen Aardbodem uit. Op veele plaatfen vindt men Bergen en Rotfen die alleen uit hetzelve beftaan , doch menig, vuldiger vindt men het bedekt met Laagen vari Ley- en Kalkfteen. Het grootfte deel der Klippen, aan de Kusten van Sweeden en Noorwegen, en mooglyk wel in de meefte deelen des Aardbodems, beftaat uit Graniet. Ook oopt het hier en -daar, Aderswyze, door de Bergen heen; wórdende dikwils by groote >rokken en afgeronde ftukken in de laagere 9V T-b'" • ' • ■ Laq- (20) Saxum Spathofum, Quartzofum, Mlcaceumque, rufescens. Sijft. Nat. XII. Sp. 19, Vlll. p. ig7. N. Ix' Saxum compofitum Feldfpato , Misi et Quarzo &c'. Wst. Min. §. 268. Petra Mofis. Hasselq. ftin. 536i ïranites. Wall. Sijft. Min, 1, p. 423,  R o t s s t e e n e n. joi Landen gevonden ; waar van die zoge-y mamde Keyfteenen , welken men in onze Beddingen , op de Landen in Twent ens Drenth en Overysfel, als ook in de Provincie van Groningen vindt, en in zulk een menigte en verbaazende grootte , tot befchutting onzer Dykcn en Zeeweeringen, uit Noorwegen aangevoerd hëeft , de blyken uitleveren. Van ouds is dit Gefteente bekend. „ De „ Rotsfteen van Horeb , daar Mofes Water j, uit deedt voortkomen , en dat Gefteente „ waar van hy de Tafels der Tien Geboden „ maakte, was een glimmerig Spaathige Rots„ fteen , met weiniger Kwartsdeeltjes , ge,, meenlyk Granitos genaamd ,zegt Hassel„ quist; als waar uit nog de Berg Horeb beftaat, daar het Wonderwerk gefchied is, ,, cn de Eerg Sinaï , uit welken die Tafels „ gefneèden waren , en waar van Mofes het ,-, gebruik om Letters en Figuuren daar ii „ te graveeren, geleerd hadt van de Egypte naareh , wier Zinnebeeldige Pieramieder „ uit dat zelfde Gefteente, door een wonder„ baare Konft, vervaardigd zyn (o)." Hoe ver de zekerheid van dit gezegde gaa in alle opzigten,wil ik niet onderzoeken. Mei fcelt de Groeven van dit Gefteente, 't wel) oo (o) Reize Wadi Patefting, p. 563. III. Dbbl, III. Stuk. n. LFDEEl,. Vlll. HOOFDTUK. Graniet. Van ouds )ekend. I l 1 Komt :n de Oofter* 1'che Landen voor, C  AlDEE viii. HoOFB STUK. Graniet, Ook doo geheel Ëuropa. 592 VexgAarde öf óoïc Thebmfch Marmer genoemd werdt, boveft L'Thebé$, aan den Nyl, by den grooten Water" val, daar de Stad Asfouan legt, weleer genaamd Syh'ne , naar welke het den naam van Syè'uites,by Plinius,zoude gevoerd hebben. Die plaats is ongevaar anderhalf honderd Franfche Mylen boven Kairo gelegen, 't Is, volgens de Waarneemingen van andere Reizigers, ontwyfelbaar , dat de Graniet in dié Landftreeken gemeen zy; zo dat het geheele Kloofter op den Berg Sinaï t'eenemaal van zulk Gefteente is opgebouwd. Van de Stad Suéz, aan 't begin der Roode Zee, naar de Haven Tor gaande , pasfeert men door eene Valey, verfierd met een natuurlyke Cascade , welke nederftort in twee groote Kommen van Graniet (p). c Hoewel in die Streeken van Opper-Egypte, bovengezegden grooten Waterval, zulk een Verfcheidenheid is van Jaspis- en Porfierfteen, dat men 'er ligt in verwarren zoude, wordt echter bepaaldelyk thans gezegd, dat de gemeene Bouwftof der Pieramieden en Kolommen van Egypte een Graniet was, zynde een Rotsfteen, die ten grootften deele beftaat uit roode Spaath, minder witte Kwarts, en allerminst zwart Glimmer Deeze drieder- ley 0>) Mem, de VAcad, R, des Sciences, de 1751. p. J~a. [Jviarto. G) Forskaühl, F/or. Aigijpt, XLV1.  &OTSSTEENEN. j( ïey Stoffen, waar onder zig fomtyds ook ai deren mengen, maaken den eigentlyken Gr; niet uit, waar van wy thans fpreeken, gemeer lyk roodachtig van Kleur. Zodanig valt de zelve , niet aileen in de Oofterfche Landen tot zelfs in China en Amerika, maar ook ii alle deelen van Europa, byzonderlyk in ' Noorden, alwaar hy zeer overvloedig is. Ooi ontbreekt hy niet in Italië en op de Eilander w de Middellandfche Zee, Eiba, Corfika er Sardinië. De hoogfte Bergen van ons Wereldsdeel, ja van den geheelen Aardkloot, beftaan 'er ten grootften deele uit. Somtyds, gelyk by Schnóbcrg in Saxen, legt de Graniet op blaauwaehtige, verharde en Leyachtige Kley. Niet zelden komen 'er Mineraalen in voor. By Platte in Bohemen, m de Irrgang-Myn, daar voornaamelyk YzerErtfen breeken , is het de gemeene Bergftof, en maakt den Vloer der Gangen uit. Anders vindt men de Graniet, in Saxen en Bohemen, zeer veel bezwangerd met Tin-Ertfen. By Gcyer breekt 'er Tinfteenin; by Gottesgavc weeke Zwitter en helder bruine, byna Zwavelgeele, Tingroepen. , By Aderdam ftryfcen verfcheide Tin-Aders in Graniet, welke verwisfelend graauw is en roodachtig: by Platte is een dergelyke fomtyds ook groenachtige Graniet de Bergftof der Tinfteen - Gangen : by JoachimsthaH is het de Gangftof, en by Ui Deel. III. Stvk. ?p b°" '3 n. - VIII. Hoofd-' "stuk. Graniet, » l Bevat Minera;!len.  II. vin- HooIO* STUK. Eigenfthappei Byto mende Stoffer 594 Vergaarde of Bbheemfch Tin woud de Bergftof, maakende het Dak der Gangen uit. Die Gefteente is ruuw , oneffen, Bladerig, fcherp , ondoorfchynende en zeer hard 3 aan .'t Staalflag Vuur geevende en een fchoonen Glans aanneemende door't flypen en polyften. Het is zeer moeielyk tot Vloeijing te brengen en houdt zig gemeenlyk zeer wel in de vryè Lugt, zonder te verweeren ; doch daar zyn Soorten, welke de vernielende kragten der Lugt niet wederftaan. en in welken de Samenftellende Stoffen zig fchynen in Kley te ontbinden ; zo het maar geen Steenen zyn geweest, die ten deele uit Kley beftonden. Ook kan de groote veelheid van Glimmer, Blende , Talk , Schirl en dergelyke Stoffen , ten opzigt van de Kwarts en Veldfpaath, aanleiding daar toe geeven. Behalve de drie gewoone Samenttellende Stoffen, naamelyk, komen in de Graniet " fomtyds ook anderen voor. Een der gemeenften is de Hoornblende, en in veelen, gelyk in de Sweedifche van Karelskroon, inde Engelfcheen in die van Bohemen, vallen Schirlftraalen, en in delaatften fomtyds Spekfteen, Yzer-Oker of Granaaten. De hoogfte Berden, waar door Bohemen, tegen't Westen , van den Ooper-Paltz en Beijeren gefcheiden wordt, beftaan uit Graniet, waar in zwarte Schirlftaaven voorkomen, die fomtyds een Duim  RoTSSTEENEN. 595 Duim dik zyn (?")• Verfteeningen vindt men ^er nooit in, 't welk tot een bewys ftrekt van deszelfs Oudheid. s De Egyptenaars gebruikten dit Gefteente , zo wel wegens de duurzaamheid , als wegens de fchoonheid, tot hunne voornaamfte Werken- Dus is het nog heden , in de Bouwkonst, by de Italiaanen zeer in trein. Door 't flypen en polyften wordt het fierlyk. Veelal beftaan de Runfteenen , die men in Sweeden met Gothifche Opfchriften getekend vindt , uit zulk Gefteente. Nog weinige Jaaren gelceden heeft men in Rusland het Voetftuk tot het Beeld van Czaar Pieter den Grooten, op eenen Graniet , die in een Moeras in Finland was gevonden, te Petersburg • opgeregt. De Snuifdoozen , Rottingknoppen en andere Snuisteryën, welken men. uit afgeflagene brokken daar van gemaakt heeft, getuigen van deszelfs Schoonheid. Een gedeelte van een Brok van 't zelve is my behandigd. Ten opzigt van de Kleur heeft men de volgende Verfcheidenheden van dit Gefteente. Roode Graniet, in 't Italiaanfch genaamd Granito rosfo, komt menigvuldig voor en wordt zeer veel in de Bouwkonst gebruikt. Deeze breekt Cr) Ferber Min. Gefoh. von Bóhmen. j>. iai. Pp 2 III. Deeu 111. Stuk. II. AfdeKl» Vil). HooioroK. Gebruik» Roote Graniet,  II. Akdeei Vlll. Hoofdstuk. Graniei Roode Graniet. 596 Vergaarde of breekt voornaamelyk in Engeland , Deenemarken, Noorwegen en Sweeden, in Rusland, by Schnöberg en Geyer in Saxen, by Aber.dam in Bohemen, en by Ujabanya in NederHongarie , alwaar hy gebruikt wordt tot Molenfteenen. Dezelve beftaat uit witte Kwarts, groote loodachtige, 't zy hoog-of bruinroode, 't zy Vleefchkleurige ftukken Veldfpaath en zwarte of graauwe Glimmer of Blende. Zodanig is de zo even gemelde van 't gedagte Pedefcal te Petersburg. De Kwarts fpeelt fomwylen , wanneer de Steen gefleepen is, in een dof Groen , gelyk by veele Orientaalfche Granieten , cn by eenen anderen van Altwofchitz in Bohemen. Hy is nu eens fyner dan grover van zelfftandigheid. Behalve de aanzienlyke ovcrblyfzels van deeze roode Graniet in de ruïnen van zo veel pragtige Gebouwen,in Egypte, Afie en Italië, komen 'er nog uitmuntende blyken van voor, in de Obelisk te Alexandrie, genaamd dc Naald van Cleopatra of Pylaar van Pompejus; als ook in de ledige Lykkist of Tombe in dc groote Pieramiede by Kairo; die zeven Voeten lang is , twee Voeten agt Duimen breed en hoog. Het Vertrek, waar in die ftaat, is overal met deeze Graniet opgehaald ,• zo wel als de binnenzyde van den Tempel, te Baalbeit, tusfchen Kairo en Damiate. De meefte Granietfteenen, daar van, zyn tien Voeten lang, vyf  RoTSST EENEN. 397 vyf Voeten breed en hoog. Ook zyn eenigen der Pylaaren van het Portico van 't Pantheon te Rome, en de meefte Pieramieden in die Stad, van zulk Orientaalfch Graniet (s). Graauwe Graniet, by de Italiaanen Granitó grigio of bigio, is niet minder gemeen dan de roode en komt dikwils met denzelven verwis, felende op de zelfde plaatfen voor. Voornaamelyk vindt men denzelven in Engeland en op den top der Karpathifche Bergen. Hy beftaat uit witte Kwarts, die of doorzigtig of ondoorzigcig en Melkwit is; uit witte en fomtyds , gelyk in de.fchoone Violette Graniet van 't Eiland Elba, uit Violette Veldfpaath en zwarte Glimmer. Gemeenlyk vertoont zig de Veldfpaath by groote langwerpig vierhoekige Vlakken; maar fomtyds zyn alle deelen klein en zeer fyn onder elkander gemengd. In dit laatffe geval heet de Steen in Italië Granitello, by fommigen witachtige Graniet. Uit hetOostenryks Landfchap Morayie heb ik ze van deezen sart. Somtyds loopt de Glimmer op eenige plaatfen famen en maakt daar zwarte Vlakken , gelyk aan een Pylaar in 't Koninglyk Paleis te Napels : fomwylen ontftaan dergelyke zwarte Vlakken uit den ingeflooten zwarten Scrpentynfteen, gelyk aan een Kolom te Flo- ren- CO Dacost. Fosfils. p. 279. 1JP 3 ÏJÏ. Deel. III. Stuk. 11 .Afdeel. Vlll. Hoofdstuk. jraauwe Jraniet.  coö Vergaarde oï H. Afdeel. vin. Hoofdstuk. XXU1. Saxum Cceruteseens. Blaauwaehtige. f23) Saxum Talcofum Micaceum coerulescens fatisceus. Syft. Nat. Xll- Sp. 30. zwarte Glimmer, daar door verfpreid. Daar van wordt, in die Provincie , veel werks gemaakt tot eenvoudige Bouwftoffen en fraaije Tafelbladen, enz. Men heeft 'er ook veel /an naar Londen gebragt, alwaar die Steen tot Trappen en Banken aan de Stoepen gebruikt is, om de hardheid. Die van Rouaan fchynt my immer zo hard te zyn als dezelve, welke by my ligt afbrokkelt in kleine ftukken. (23) Rotsfteen, die Talkig en GUmmerig is, hlaauwachtig; verweerende. In Smaland komt deeze voor, die wegens de groote veelheid van Talk en Glimmer zeer ligt yerweert, en , inzonderheid vogtig zynde , kenbaar is aan zyne groenachtig blaauwe Kleur. Zou niet daar toe de zogenaamde Schneide* Heen, dat is Snybaare Steen, behooren, die by Zillerthall in Tirol voorkomt, en aldaar dikwils gedeegen Goud bevat, by Sterzing Koperkies. Ik heb het beiden te gelyk op een brok van dergelyk Gefteente, uit Tirol. Ook ■breekt hetzelve by Konits in Hongarie, by Zoplitz in Saxen en overvloedig in Sweeden, Finland en Noorwegen. Het beftaat uit Spekfteen  11 O T S S T lï E W E N. en roode Granaat - Kryftallen beftaat, me Koperkies, in den Swartberg, in Westmann3and in Sweeden. Somwylen is by zwart gehandeerd, gelyk de Saltzburgfche Murkfteen. Hy wordt tot Molenfteenen gebruikt, die zig aelf hakken , wanneer men 'er ilegts Zand laat doorgaan; dewyl dus de enden der Glimmerdeelen affiyten, waar door de Granaaten uitfteeken, die tot vermaaling dienen van het Koorn. Hy komt van helder of donker Afchgraauwe, of ook van roodachtige Kleur voor. Ik heb dergelyken blaauwachtigeu, met bleek» «•oode Granaaten, uit Sweeden bekomen. (16) Rotsfteen, die Kajfg is, digi van Zelfftandigheid en zwart, met Granaatkorrels. , } Deeze, die in de Westelyke Zilverberg in Sweeden breekt, beftaat uit naauwlyks zigtbaare Glimmerige deeltjes als Kaf; waar bruine Granaaten, van grootte als Hennipzaad, ingefprengd zyn. Hy behoort dus, zo wel als de voorgaande, tot de Granaatfteenen. (»7) Rotsfteen, die GUmmerig is, eenigermaa- : te fplytbaar, bleekrood, met Kwartzige' * Korrels. &, Dit (s6) Saxum acerofum folidum atrum, Granis Granaünis. Sijft. Nat. Xll. Sp. i3. teti Saxum Micaceum fubfisfiie incarnatunj, Granis O q Quart111. Dbel. III, Stuk. x^ II. AFDEEfe, VIII. Hoofdstuk. Granaat* fteen. xxvr. Saxum "iranofum. Correiige, fxvir. 'itorium. Wryf, :en,  i H. Afdeel Vlll. Hoofdstuk.tVryffteei XXVIII Saxun, Roerqfien ft- ■ Noorweegfe. 5i# Vekgaar.be o r Dit Gefteente, uit zeer fyne Kwarts-Korreltjes, die met Talk als omkleed zyn, beftaande, gelykt veel naar een Zandfteen. Het is met ■.den Garpenberger, als ook met den Geftelfteen naverwant, en laat zig eenigermaate fplyten als een Leyfteen. Dat by Malung, in Dalekarlie, valt, is rood, en uitmuntende tot Molenfteenen , welke op dergelyke manier, door afflytinge , worden fcherp gemaakt, als van den Murkfteen of Granaatfteen, zo even, is verhaald. Doch daar breekt ook een groene van te Sahlberg , en een Afchgraauwe te Norrberke, welke daar toe niet, maar wel tot Fornuizen dienftig zyn, zo Wallerius aantekent. Volgens deezen heet het Quamften , volgens Likh*bs Markften in Sweeden» Dacosta noemt het Sweedfche Zandfteen. (28) Rotsfteen, die GUmmerig is, uit zwarte Glimmer en witte Kwarts ■ Zandige deeltjes heurtl'mgs famengefteld, De Quartzofis. Syft. Nat. XII. sr. 24, Vlll. F. 13?. N, 13. Saxum comp. particulis Quartzofis & Micaceis. Cronst. Min. §. 260. N. 2. Saxum Quartzo et Steatite mixtum fisfile. 'Saxum Molare. Wall. Syft. Min. I. y. 428. Saxum Arenarium Suecicum. Dacosta Fosfets. f'. 141. N. 28. <21S) Saxum Micaceum, nigro Micaceo , alboque Quarêzolb-Cotaceo alterratis. Syft. Nat. Xll. Sp, 25.VIHs. 188. N. 17.  ft OÏ 'S *S T E E E o'! De Bergachtige deelen van Noorwegen be ftaan uit dergelyk Gefteente, dat ook de Gang ftof uitmaakt in de Kiezige Kopermyn te Ree ïos in Sweeden, Het beftaat uit verfcheide evenwydige, dikwils Golfachtige , digt aai elkander leggende Laagen ; de zwarten var Schubbige Glimmerdeeltjes; de witten van harde Zandige Kwartsdeelen. Het fchynt ook weinig van den Garpenberger Rotsfteen te verfchillen. (29) Rotsfteen , diè /Ywarlzig is , Benigermaate Spaathig, witachtig; met GoudGlimmer daar in verfpreid. De hoogfte Bergtoppen beftaan, in de Zuidelyke deelen van Sweeden, voornaamelyk uit deezen Rotsfteen , die fomtyds den geheele Berg uitmaakt. <3o) Rotsfteen , die GUmmerig en Kwartzig is , fplytbaar, met witte zeer glinfterende , byna onvatbaar fyne Glimmer deeltjes. j Deeze1 (tg) Saxum Quartzofum fub - Spatofurn albicans, Mica Aurea fparfa. Syji. Nat. XII. Sp. 26. VIII. p. 186. N. 7. It. Scan. 165, (30.) Saxum Micaceum Quartzofum fisfile, Micis albis nitidisfimis fubimpalpabilibus. Syft. Nat. Xll. Sp. 27. Saxum Fornacum Mki aibescente. Wall. Syjt, Min. I. p. 427. III. Deel, III. Stuk. x r . ir. Afdeel. ■ Vlll. Hooi** stuk. t xxix. Saxuttt Montaftutn.] BergRotsfteeu» XXX. Saxaitt Mare'tranaenfe. Martrandfe.  ii. Afdeel. , vin. al Hoofd- , stuk. a' z ii c a \ 1 XXXI. Saxum puntlatirni. Geftippelde. i xxxn. Sitsbir ftnfe. Bitebergfi a Ve-kcaarbe o* Deeze komt te Marftrand in Sweeden voor* waar hy den geheelen Berg des Eilands met ; Straaten uitmaakt; in de Zonnefchyn alsilverig glinfterende. Ook valt hy dikwils. t de omleggende Bergen , als mede aan en Ooftelyken Zilverberg. Men kan hem s Leyfteen fplyten en hy fchynt ook naerwant te zyn met den Gcftelfteen, ftraks te •efchryven. (31) Rotsfteen, dte GUmmerig is en fplytbaar-, Vleefchkleurig, met Granaatkorrels. Deeze, by Kiöping in Schónen breekende? s een zeer fplytbaar Gefteente , dat uit een ceer fyne Glimmer beftaat, met ingemengde roodachtige Granaatkorrels. Het verfchilt van ien Digten Zandfteen, hier voor befchreeven» illeenlyk door gedagte Glimmerige in plaats van Zand-deeltjes. (3.2) Rotsfteen , die GUmmerig is en zwartachtig, met Kaffige deeltjes overlangs. ■• Te Bitsberg in Dalekarlie is dit de Gangftofr der Yzer-Mynen: als ook te Sahlberg in Sweeden. (•31) gaxum Micaceum fisfite incarnatum , Granis Granatinis. Syft. Nat. Xll. Sp. Vl'l. p. 187. N. 14. (32) Saxum Micaceum nigricans , Atomis acerofis longitudinalibus. Syft. Nat. XII. Sp. 29. V 111. P- 188. N- 18.  RoTSSTEEMEïï, f513 den. Het beftaat uit fyne zwarte Glimmerdeeltjes , overlangs gefchikt, waar door de brokken Streepig zyn, die men 'er af fiaat. (33) Rotsfteen die Afchgraauw is , met onvatbaare Kwartzige en Glimmerige deeltjes. Behalve de Sweedfche Mynen, te Bitsberg, Fahlun en elders , komt dit Gefteente ook , iin andere deelen van Europa , als eene Metaalmoeder voor. Het is de voornaamfte Gangftof der Hongarifche en Transfylvanifche Ertsbergen ; als ook van die te Moersfeld in de Paltz. Het is de Bergftof der Kopermynen by Oraviza in 'tBannaat van Terneswar en by Pfunderberg in Tirol. Men vindt het by Pilgram in Bohemen , enz. By Boitza in Transfylvanie breekt gedeegen Goud ; by Windifchleiten , in Neder-Hongarie , Rood Gulden; by Marienberg in Saxen Tingroepen; by Presburg in Hongarie Loodglans; te KristofFelfthall in 't Wurtembergfe Vaal-KoperErts; by Fahlun in Sweeden, by Katharineberg in Bohemen, en by Kitsbuchelt in Tirol, Koperkies; by Schneeberg in Saxen, by Neumarkt in Karinthic, als ook in Tirol, Cinaber daar in. ^ Ut Saxum impalpabile cinereum, particulis Quartzofis Micaceistme. Sy/t. Nat. Xll. Sp. 30- Vlll. p. t88. Qq 3 III. CïEt. III. SlWf. II. AïDEEt. Vlll. HooiD- iTUK. XXXIII. Saxum Metallife'um. MetaalMoeder.  «i4 Vergaarde 11. Armst Vlll. HooruBTUK. I ï J ] X I M b V De voornaamfte famenftellende deelen zya Kwarts en verharde Leem, of, in plaats van de laatfte, gelyk by voorbeeld io het Geiteen, te van Windifchleiten, van Platte en Katharineberg, Steenmerg. Somtyds is, buiten Kwarts en Leem; nog dit laatfte daar in; gelyk in de Goud- en Zilver-Groeven byKapnik in Trans, fylvanie; of Steenmerg en Schirl te gelyk, als in de Johannes Kluft te Schemnits en by Kruisberg, niet ver van Nagybanya in Transfylva* nie; of Schirl en Veldfpaath tevens, gelyk te Oravïza en Nagyag , in dat Land; of enkele Veldfpaath, als in *t Gefteente by Pfunderberg en Boitza. Volgens L i u n m u s is ook Glimmer, doch byna ongewaarwordelyk, daar injefprengd. Ey Wallerius vind ik geen nelding van dit Gefteente , en zie cok niet ivaar hetzelve by hem te betrekken zy. Degewoonlykfte Kleur is graauw; doch men "ndt het, hier en daar, ook witachtig iQ rransfylvanie , wit in de Johannes-Kluft te ichemnits , bïaauwachtig in 't overige Ertsgebergte aldaar ; zeer dikwils bont en als gemarmerd by Moersfeld in de Paltz en op vercheide plaatfen in Bohemen. Gemeenlyk is iet taamelyk hard, doch ook fomtyds zeer iurw, gelyk by voorbeeld de Steen van Maënberg. Zeer dikwils Iaat het zig in Schyen verdeden , gelyk de Steenen van Pre'surg, Kitsbuchel, Neumarkt en Nagva?, oorgcmcld, ^  RO TSSTEENEN. €ï$ £34) Rotsfteen, Jaspisaehtig rood, met onvaiiaare deeltjes en witte Kwartzige Flakkeiu In Siberifche Mynen is deeze door den" Heer Demidof waargenomen; hoedanige ook hy Stuttgardt in 't Wurtembergfe, en by^ Brescia in 't Venetiaanfche Gebied voorkomt. Hy beftaat uit een rooden Schilferigen Jaspis, met witte Kwarts-Vlakken daar doorverfpreid. {35) Rotsfteen, die Kwartzig , Spaathig is en wit, met eene zwarte Schubbige Glim-, mer gevlakt, 1 Door geheel Angermannland en Sweeden is deeze gemeen; vallende ook in Dalekarlie. Hy beftaat uit witte Kwarts en ongekleurde Spaath, grof onder elkander gemengd, met taamelyk grove , zwarte , Glimmerdcelen, daar door verfpreid. Na den Regen vertoont hy zig zeer fraay zwart, met groote witte Vlakken, zegt L1 n n jeu s. Die Glimmerdeelen moeten dan zeer grof zyn in dit Gefteente, en on- (s4) Saxum impalpabile, Jaspideum rubrum, Maculis albis Quartzofis. Syft. Nat. XII. Sp. (-35) Saxum Quartzofum, Spatofum, album , maculatum Mica fuiamofi atra. Syft. Nat. Xll. Sp. 31- Vlll. •$>. 186- N. 6. Granita albisfima, Micis magnis nigris A'genteis* gevonden, en moest (zo by aanmerkt; uit „ de Rotzige Streeken by Serna zyn, die „ alleen maar dergelyke famengelymde Berg„ ftofFcn hebben." Een dergelyk Steentje, dat uit Zand, Kwarts en Tinfteentjes famengegroeid is en dus ook tot de Breccias be* hoort, heb ik onder de Tin-Ertfen van Sumatra bekomen. In 't Groot Hertogdom Toskanen, voor» naamelyk tusfchen Florence en Pifa, als ook by Fiefoli, valt een Gefteente, Macigno of Pietra di Torre genaamd. Dit beftaat uit Kley, met Kalk vermengd , waar een groote menigte Glimmer ingefprengd is. In de bovenlaag is 't Schilferig, doch in de diepte zeer hard en vast; zo dat men het, met Yzeren Wiggen by zwaare Blokken uitbreekt. Het bevat fom'. tyds Nieren van verharde Kley, of dunne Laagjes en Aderen van Steenkolen, of ook brokjes Bergpek, enz. Het diént aldaar tot Bouwfteen , en levert daar toe verfcheide veranderingen van Kleuren uit. (42) Rotsfteen, die uit Steentjes, Zand- en Oker, is famengegroeid. Op f4ï) Saxum Lapilliï, Sabulis, OchrS connatum. S9fl. Nat.  R O T S S T E E K E N, 623 Op veele plaatfen in Sweeden komt zodanige onder de Aardfteenen voor , en zoude misfchien wel tot de Zandfteenen kunnen betrokken worden, gelyk de voorgaande. Hy behoort tot de Breccia's der Italiaanen , dat meest Gruisfteenen zyn; meer dan tot den eigentlyken Poddingfteen die volgt. Met der bynaam heeft onze Ridder zekerlyk de ver fcheidenheid der Stoffen , in deszelfs famen ftelling komende, willen uitdrukken (d). D< Boeren, zegt hy , graaven het Gruiszand ui den bodem der Rivieren, zy werpen het o een hoop , en , na dat het dus een of twe Jaaren gelegen heeft, zynde volmaakt Steen hard geworden, gebruiken zy het tot Steenen om Vuurhaarden te metzelen, 't Schynt d; de Yzer-Oker, zig onder dat Gruis bevir dende, die Stoffen eigentlykzo vast verbint en famenlymt. Van dergelyken aart zyn de Steenen , di men in Normandie Grifons of Bitim noemt en aldaar op weinige diepte by ronde Rot fte Nat. Xll. Sp. 38. Mas. Tesf. 72. Lapis Arenaceus ( cbrl Martis conglutinatus. Cronst. Min. §. 274. 4- £ xum Fetromm Arenario - Siliceum. Breccia Arenari Siücea, particulis majoribus, glareofa. Wali.. Sijft. M, 1. 444* Cd) Amnigenum, gelyk 'er, zekerlyk door een Dru feil, ftaat, zal buiten twyfel omnigenum moeteu zyn. Mus. Tesfwiano is de bynaam coagulatum. III. DaEt. III. Siok. 11. Atdzfa, Vlll. HooiD- iTUK. Gruisfteen, ; | s t f e 3- )a0». k-, 1»  624 Ver gaarde o p n. Afdek Vlll. Hooid stuk. Gruisftet XLin. Saxum Silicimim. Poddingfteen. fteenen , van den, twaalf of twintig Voeten umiddellyn, op één, twee of drie Voeten dik* ■ te, aantreft. Hier in zyn niet alleen kleine „Glasaartige Keizeis, maar ook Aardachtige en fomtyds Hamerflag van Yzer, Koper-Gruis en dergelyke dingen meer, vervat, die aantoonen, dat de famengroeijing deezer Steenen van laaten oirfprong is. Zy zyn door eene Yzerachtige Aarde, zo deHeerGuETTARD aanmerkt, famen verbonden, en op de eene plaats harder dan op de andere. Men vindtze ook in andere Landftreefcen van Vrankryk , en die Klompen van famengegroeide Keizeis, welke in de Keizelbank voorkomen, die onder de Grondvlakte van Parys legt, fchynendaar toe te behooren (e). Dergelyken zyn den Heer B r u.g m a n s by Groningen voorgekomen (f), en de Heer Be r khe y vertoont, uit onze Hollandfche Beddingen , een dergelyken Steenen Plaat, uit Keyfteentjes beftaande, welke door Yzer-Oehr, of bruin Oker-Zand , te famen verbonden waren (g~). (43) Rotsfteen, die uit Ktizelfteenen met Jaspis is famengegroeid. Dee- (0 Hifi. de l'Acad. R. des Sciences, de 1753. n 74. ?8. Oftavo. ' _ (f) Lithol. Gron. 1781. p. i20. (g) Nat. MIJi. van Holland. 11. d. 11. Stuk, bfedzi 856. PI. Vil. Fig. a. C43) Saxum Silicibui Cretaceis Jaspide connatum. Syst. Nat.  RöTSSTEEÏlEK. $52$ Deeze, die men gemeenlyk , naar de Engelfchen , Poddingflone , in 't Franfch Poud'mgnes, en by ons Poddingfleemn noemt, voeren ook wel den naam van Kiefelklumpen en Wurftfiein, dat is Worst of Beulingfteen , in Duitfchland, en van Nagelfluheof'Nagelfeh in Switzerland. In Italië behooren zy tot de Breccias en worden door den bynaam van Si/icea, als uit KeizeltjesKeizelachtig famengegroeid zynde , onderfcheiden. Ook heeft onze Ridder dergelyken bynaam gegeven aan deeze Soort. Men vindtze niet alleen in verfcheide Provinciën van Engeland, maar ook, volgens de onlangfe Waarneemingen van den zeer kundigen Heer Goettarö, in Vrankryk,inzonderheid by Rennes, overvloedig. In Switzerland maaken zy geheele Heuvels en Rotfen, gelyk den Rotsberg by Bafel, uit, en het is de gewoone Sreenfoort aan den Oever van den Rhyn. Ook vindt menze in Italië, by Fiumicino,in Duitfchland by Idria, in Stiermark, aan de Bodenfee, by Potsberg in 't Vorltendom Veldentz , by Friedberg in de Wetterau, by llefeld op den Haarts, in 't Mansfeldfe, by Dres- Kat. XII. Sp. 39- Silex concretus. Vog. Min, 128. Saxum Silicibus amorphis materii JaspideS conglutinatum. Cronst. Min. §. 271. Saxum Petrofum Siliceum, diTerfis Silicibus concretum. Breccia Silicea. Wall. Sy/h JMin, 1. p- 444. Rr " III. Dui> III. Stuk. 11. Afdeel, VII1. HooFD!TÖK. Foddir.g»  'R 'O 'T 'S S ï E E N E N. tfeï "Deeze Keizelachtige ftukken, die in een an'defè Steenf.ort als ingelymd zyn of ingekast,' zyn van Veelerley én fomtyds zeer fraaije Kleu^ ren:; terwyl de famenhechtende Stoffe doorgaans graauwachtig of uit den geelen ziet.' De gewoonlykfte Grond - Kleur der Engelfchen of Schotfchen is geelachtig, helder of donkerbruin > die der Franfchen, van Rennes, rood met geele Vlakken; zo dat zy de Engelfchen in fraaiheid niet wyken (h). Men vindt den Poddingfteen, in Schotland, evenWei ook van andere Kleuren. Ik hebze met een Afchgraauwen, fommigen eenigszins Roo^ zekleurigen Grond , en de Keizeltjes, daar in Vervat, rood of zwart, doch meest in 't midden geel ,met een zwarten Omtrek of Schors, die in fommigen zeer breed, in anderen fmaï is , gelyk men dit in daar van gefleepen Plaatjes waarneemt i zynde de Kleur der Keizeltjes in fommigen ook binnen 't geele roodachtig, Somtyds hebben zy, op eenen blaauwachtig ïooden Grond, witte Aders en roode Plekken, gelyk die van Somersetshire en Scarborough, öf op geelen Grond zwarte Tekeningen. Somtyds komen 'er , gelyk in de Groene Egyptifche , losfe Stukken Graniet in voor. Maar, de zonderlingfte onder myne Pod- ding rjt) Mem. de l'Acad. R. des Sciences, de J753* Rr a ÏIÏ. Peel, Hl. Sivjc. li. 1 Vin. Hooin- TUK. Verfchil- ende Kleureir. Zondér. linge Podi dingfteen. PI. XXXIV. Fig. ï".  II. Afdeel Vlll. Hoofdstuk. FodditigJletn, Gebruik. 628 Vergaarde of dingfteenen , is dat groote Stuk, meer dan een Duim dik, aan de eene zyde gefleepen, in Fig. 17, op Plaat XXXIV, afgebeeld. Hier komen twee groote en verfcheide kleine ronde Keyfteentjes in voor, die meest aan den omtrek zwart en van binnen geel zyn; fommigen ook blaauwachtig , gelyk de eene groote aan den rand ; maar de andere heeft een aanmerkelyke mengeling, zwart- en roodachtig, in het Geel. Voorts is de Steen digt bezaaid met een menigte van kleine hoekige brokjes, veelal zwart van Kleur en fommigen ook wit of geel , die den oirfprong niet ge* makkelyk te verklaaren maaken (t). Dikwils beftaat de Grond deezer Steenen , als menze met een Vergrootglas befchouwt , uit allerfynst Kwartsachtig Gruis-Zand. Die van de laatstgemelde Soort, naamelyk de Engelfche of Schotfche , en die van Rennes in Vrankryk, als ook de Boheemfche, zyn Keizeiachtig hard, en neemen eenfchoonen Glans door 't polyften aan : weshalve menze tot fier- (2) Men kan bier uit oordeelen of de Poddingfteen , glanzig gepolyst, een Wereldkaart geiyke: naar 't zeggen van JLiNNiEUS.' politurd tiitidum tefert Mappam Gep~ graphicam. Inderdaad, daar zyn andere Steenen, die veel meer naar dezelve gelyken: zie 't voorg. 11. Stuk, bladz. 117. De meefte andere Poddingfteenen gelyken 'er, wegens de rondheid der Keizeltjes, nog Yeelmiudeï naar.  II. Afdeel. vin. Hoofdstuk. Pudding fieea, Breccia's Breches t Brokfteerien. 63O V S R'CAUDÏ O, F m.ooglykheid vinden in die der Pdddingftees* nen; te minder , alzo menze in Banken, yanj losfe Keizeis en Zand aantreft, daar de gele. genheid alleen , zo 't fchynt, dezelven heeft doen famengroeijen ; zonder dat men eenige weekheid in die Keizeis of in dat Gruis, kan, mag, of behoeft te onderftellen ; alzo ons,, niet alleen de figuur , maar ook de zelfftandigbeid, van het tegendeel overtuigt. Even zo is ook het bovenfte Kalk-Gebergte, omftreeks Brescia en Vicenza , vol roode en zwarte Vuurfteenen en Jaspïsfen. Somtyds Takkig als Koraalen, :Nierswyze of by Laagen voorkomende in de Kalk-Schors, Scag' lia genaamd. Zo worden ook in Kalkfteenen van de Bolca,een Veroneefchen Berg,bonte, roode, zwarte, groenachtige en witte Keizeis, gevonden. Eveneens is 't gelegen met die Waterfteentjes van Chalcedoon en andere zaaken , welken men in de Lava der Italiaanfche Bergen zo menigvuldig aantreft. De Italiaanen noemen alle dergelyke Steer fnen Sreccia, daar mén in 't Franfch Brêchevan maakt, en zy geeven daar aan verfcheide bynaamen.'Dus hebben zy een Breccia Calcaria, beftaande uit brokken Kalkfteen, die door Kalk zyn famengelymd ; hoedanigen men wit in Noorwegen en zwart in Bohemen vindt, ja waar toe alle gevlakte Marmers, die zy Brecciati noemen , behooren. Een D'm-  RoT.SSTEENEN. 63I fro Brecciato of Breccia Jaspidea beftaat uit' Droezen van Jaspis , welke door Jaspis Aarde famengevoegd zyn , vallende niet ver van j Fr'ejus in Provence. Ik heb een Stuk rood x en zwart Jaspis van Konits in Saxen, met eene glad gepölyfte Vlakte, waar in ruuwe plekken van Zand, dat'er wel vast in is verfteend. Dit' zou zekerlyk ook tot die Breccia behooren. De Breccia ver de d''Egitto, of Egyptifche, beftaat uit famenkleevende, donkere en heldere, ronde of wanftaltige groene Stukken, die Aardachtig fchynen en geen zonderlingen Glans aanneemen, doch wegens de aangenaame Kleuren'bevallig zyn voor 't Oog. Pietra fruticulofa noemt men een anüeken Poddingfteen ,- uit geele en roode ronde Keizeis famengefteld, met kleine zwarte Yzer-Dendrieten (/). In Sweeden komt een Breccia Porphyrea voor, die uit Porphierdroezen; met dergelyke Stoffe famengelymd, beftaat. Zy valt in Dalekarlie; alwaar men ook een Zandige vindt, die t'eenemaal beftaat uit famengelymde Zandfteenen. De voorgemelüe GruisAchaat, uit Saxen , zou men volftrckt een Breccia Achatina kunnen heeten. By Idria in de Krain komt een Gefteente voor, dat uit Stukken Hoornfteen beftaat, die doorgèmee- ne (7) Ferber Briefe mts tValfchlaud p. 259. Rr 4 III. DfflEL. III, SlKK. II. Afdeel. Vlll. loOFD- niK. Irokfletit,  N. Abdesi.. VIII. Hoofdstuk. I.UVtd- chella of Schulp- Iteen. CicercUku of Cicarfteen. (m) Zie bladz. 64, bier voor en in 't I Stuk , bladz, 475. 632 Vergaarde of ne Kley famen verbonden zyn. Misfchien was dit tot den Kleyfieen , voorgemeld, betrekkelyk. Voorts heeft men te Rome verfcheide Schulpftunen of Marmers met Verfteende Conchyliën , Lumachella genaamd , die voor Antiek gehouden en zeer duur betaald worden.- Daar is een graauw bruine met witte of Roozekleurige Streepen,-zeer fchoon , getekend. Die met zeer kleine Schulpjes, Ca/lracanagenaamd, zyn zeer in achting; gelyk inzonderheid dat, het welke in Fig. 4, op Plaat XXV, vertoond is, zoude zyn. Men vindt 'er zodanig eene geel bruine Lumachella, in welke de Conchyliën zeer klein en zwaft zyn; dus ongemeen fraay. Doch ik heb van dergelyke Steenen reeds meer dan eens gefproken (»;). Ook kan men hier t'huis brengen den Gc&n china of Cicerfteen, die by Fiefoli aan de Rivier Pagüa , aan de Greve by Florence, als ook in de^Krain ,. meest by afgeronde ftuk* ken, als Keizeis voorkomt. Dezelve beftaat iit veele ronde witte Korrels van Kalkfpaath , :n een menigte gerolde brokken Lava, die loor een graauwe Kalkachtige Stoffe zyn fanengelymd, en gemeenlyk eenige Kwartskor•els tusfchen zig hebben Somtyds. zyn ook in de graauwe Cicerchina groene Vlakken in- ge-  R O T S S T E E N E N» Ó33 gemengd , die afkomftig fchynen te zyn van eenige verharde Kleyfoort of Talk. Men maakt daar van , in Italië, tot een ruuwe afflyping. van 't Marmer gebruik (n). Misfchien behoort ook hier, de Piperino of Peperfteen, welke zeer gemeen is door geheel] Italië (o). Inzonderheid treft men hem aan , in de nabuurfchap van uitgebrande Vuurbergen; gelyk daar uit de Berg Albano , in de Kerkelyke Sta3t , grootendeels beftaat. Ook zyn 'er eigene Breuken van te Ravino. Zyn famenftellende deelen zyn verharde, witte , Afchgraauwe en allermeest groenachtig graauwe Vuurbergs-Asfche, met kleine witteGranaatachtige Schirlkryftallen en zwarte Schirl-, Glimmer. Somtyds komen, nog bovendien, kleine brokjes Puimfteen en witte Kalkfteen daar in voor. In de Piperino van den Berg Albano trof Ferber ftukken witte Kwarts, met grof dobbelfteenige zwarte Hoornblende, aan. Somtyds bekleeden enkele Schirlkorrels de plaats van Schirlkryftallen. Gemeenlyk beeft deeze Steen geen bepaalde geftalte, doch tusfchen Rome en Viterbo vindt men hem, gelyk (fi) Ferber Briefe uts. p. 285. 96. (0) Ik heb, onder de Verfteende Zaaken, in 't voorgaande Stuk, bladz. 337, ook van Peperpeentjes, uit JSIoorwegen, gefproken; doch die zyn van een andere natuur , ten minfte van een andere gedaante. Rr 5 lil. Deel. III. Stuk. Uil Afdeel; VII1. Hoofdtor» Piperino >f Pepef» teen.  634 Vergaarde op ii. Afdeel. VIII. Hoofdstuk, Peperfleea. Araan- delfteen, gelyk de Bafalt, in vierzydige Staaven, die een Span lang zyn. In Italië wordt hy hielen daar, tot verbetering der Wegen, alsook in Rome tot Bouwfteen en Voetftukken van Beelden , gebruikt. Men heeft 'er veranderingen van ,• gelyk de Roode Piperino van Sié. na, beftaande uit èen helder roode Aarde en witte Schirlkryftallen, die Granaatvormigzyn: de Zwarte, van die zelfde plaats, uit zwarte Schirikorrels en witte Schirlkryftallen famengefteld ; als ook die van den Berg S, Fiom, by Kadicofani, niet ver van Viterbo, uit veele witte Schirlftraalen , met zwarte Glimmer en weiniger Lava farnengefinterd: voorts de Pietra Stlina, van dien zelfden Berg, welke door den overvloed van witte Schirl, inzonderheid, van de laatfte verfchilt. Aan het oude Slot te Radicofani wordt dezelve tot Bouwfteen en by Tolfa in de Kerkelyke Staat tot het Muurwerk onder de Aluin-Kookpannen, en elders ook anders, gebezigd (ƒ>). Ook fchynt hier de Amandelfteen betrekkelyk te zyn (g), dien men in Engeland Toadjïone , dat is Paddefteen , of Dunftone noemt. Ply valt OO Fe«ber Brieft uts. p. 325 , 277, ï88G) Amygdaloides. Cronst. Min. §. 266. Saxum nigrum, Fruftulis alfais Fluoreis mixtum. Dacost. Fosf. y. 150. Men moet denzelven van de Amandelfteenen , «lie in 't voorgaande Stuk befchreeven zyn; (zie Wadz. 85' $6 0 als ook van de Paddefteentn wel onderfcheiden.  ROTSSTEENEN. 635 ■valt in Oostindie, in Noorwegen by Mos, op den Haarts, in het Tweebrugfe , en in de Paltz , alwaar hy, van Baumholdcr tot agter,. Meisfenheim, voornaamelyk de Gebergten uit^ ^ maakt. Ook komt hy by Zwickau in Saxen / by Stits in Bohemen , by Konits in NederHongarie en overvloedig in 'tEngelich Graaffchap Derby, voor. In dit laatfte verwisfeit hy, in de Vlotbergen , met de Kalkbeddingen, zynde ten minfte, drie, gemeenlyk veerden, zestien , twintig, veertig, ja ook wel, gelyk in de zwarte Berg, honderdzestig Ellen magtig. Hy fnydt alle Aders af en voert geen Erts ; hoewel men 'er , by Gullo in Noorwegen, fomtyds Droezen van gedeegen Koper in aantreft. Zyne Grondftof is gemeenlyk een Yzerhoudende Kley , die dikwils verhardt tot Jaspis , en ook wel Glasr reeten maakt, maar zelden tot de hardheid komt, van aan het Staalflag te vonken. Somtyds is hy met Spekfteen vermengd. In deeze Grondftof, die gemeenlyk eene donkere blaauwachtig groene, gelyk die van Derbyshire; eene róode, gelyk die van Derbyshire ; een roode, gelyk die van Noorwegen en den Haarts; roodachti ^e of bruin roode, gelyk de Tweebrugfe, Saxifche en Paltzifche, of graauwe , gelyk de Indifche en Boheemfche , of zwarte Kleur heeft, gelyk de Hongarifche en Engelfche (daarhy ook Black- fio- IU. Djshx. III, Stuk. Ü." VIII. HoofdrUK, hnande!ten.  636" Vergaarde of vin. Hoofdstuk. jftmtmdelBem. 1 i 1 I ( 3 < 1 i 1 ] 1 (lone heet;) leggen ovaaie, nu grootere dan kleinere , zelden zwarte, gemeenlyk witte Droezen van Kalkfpaath; welke fomtyds, gelyk in de Achaatbreuk te Uzenbach , alwaar hy de Bergftof is, een zeer dunne Grasgroene Huid van Spekfteen om zig hebben, welke zig met Water afwryven laat. Somtyds vertoonen zig, nevens deeze, Kalkfpaath • Nieren, gelyk in de Noorweegfe en Haartzifche, jf in derzelver plaats , gelyk in de Saxifche, broezen van Serpentynfteen, die groenachtig s, of dezelve wordt, gelyk in de Indifche , 3oor Kryftallyne Zeolith-Spaath ; of, gelyk h de Baumholderfche Amandelfteen, door witte [lanzïge en vierzydige Gips - Spaath vervuld. Somtyds is de Kalkfpaath, in dit Gefteente, >y kleine, gemeenlyk digt aan elkander leggende Korrels, ingeftrooid;fomtyds zyn der:elver Nieren zo groot als een Duiven-Ey. )ok beeldt de Serpentynfteen dikwils kleine ;roene Korrels, of heeft Tekeningen van Boompjes of roode Aders van Yzerfteen. Zeer :elden zyn de Nieren Kleyachtig, en dan voert le Steen nog Aders van witte Kalkfpaath. Met ["rapp, Porfier en Poddingfteen, is hy naverwant ; hy maakt dikwils opbruifching met Zuuen; verweert in de open Lugt, en dan konen 'er Holletjes in , die 'er den naam van 'addefteen aan hebben doen geeven. Altyd loudt dit zonderlinge Gefteente meer of min Yzer,  530 Vergaarde op n. Afdeel. VIII. Hoofdstuk. Jers van Ertfen zyn, voorkomende in de oudfte Bergen, op welken gemeenlyk eerst Ley[teen, vervolgens Kalkfteen is opgezet. Dee« ze breeken doorgaans Aderswyze , zeldzaam by Laagen : men vindt 'er nooit Verfteeningen in, waar uit te befluiten is , dat zy van zeer ouden oirfprong zyn. De famengelymde Rotsfteenen , in tegendeel, komen niet in oude Bergen , vooral niet in de diepte voor. Zy maaken alleenlyk Heuvels, of men vindtze by Schyven en zy fchynen in laater tyd ontftaan te zyn. Ik zal nu eerst de eerstgemelden befchryven. Cos. Zandfleen. De Zandfteenen hadt onze Ridder, met de Kwarts en Keyfteenen, in een zelfde Rang, en wel eerst onder den tytel van Glasw ordende, vervolgens onder dien van Zandacirtige Steenen , geplaatst. Ik heb bevoorens reden gegeven , waarom dezelven, door my, daar van afgezonderd, en hier tot de Vergaarde t'huis gebragt zyn: welkeverfchikking, gelyk ik nu zie, ook door het denkbeeld van den beroemden Gottinger Hoogleeraar Gmelin gebillykt wordt (y). Waeler i us hadtze nog («O De Ridder Linnjeus , zegt zyn Ed., betrekt hier [onder de GlasaartigeJ de Zandfteenen, welke misfchien veeleer eene plaats onder de Samengeftelde Steenen ver. dienen zouden. Natnr ■ Syflem. 1. Th. p. 496.  11. AïDEBL VIII. Hoofdstuk, Hardfieer, I J3Ó" Vercaarde op en in Vrankryk behoort hy tot de GraYofGrrc, wegens de Graauwachtige Kleur dus genaamd. In Sweeden , daar deeze Steen menigvuldig in .Gothland, aan de Kusten , by Burswick voorkomt , noemt menze Golhlandfe Steen , en waarfchynlyk behooren hier toe die Steenen, waar mede de Gothifche Gebouwen , in ons Land, zyn opgehaald, als ook fommigen der zwaare Steenbrokken , welken hier en daar , beoofteu de Grenzen van Overysfel, op de Heijen verfpreid gevonden worden (?). De nabuurfchap, immers, van't Graaffchap Bentheim, waar in die Zandfteen zo overvloedig valt, heeft gelegenheid genoeg gegeven aan de oude Volken, van Gothifche afkomst, om die Steenen tot Bouwftof derwaards te voeren, of ook tot Lyk-Kiften en Begraafplaatfen te gebruiken. Bovendien hebben zy door zwaare Dverftroomingen , op de wyze van 't gene men in Duitfchland Gefchiebe noemt, kunnen voortgefchooven worden, en dus leggende gebleeven zyn in Moerasfige Landftreeken, alwaar zy niet door Menfcqen handen gebragt badCO Benoorden Bentheim en beooften de Bourtang tusfchen de Armen van de Eems beneden Ltage.been Landfrhap, H-ummelmck genaamd , in Moerasfen benepen, alwaar de meefte Gedenktekenen der Oudheid, 'an ontzaglyke op elkander geftanelde Steenen, vooi^ iomen.  533 Vergaarde of II. Afdeel. VIII. Hoofdstuk. flardfteex lil. I Cos Caltaria. Leverfteen. vierkante Blokken breekt, en zodanig gevonden wordt, noemt menze Quadrum of Quaderfteen. Hy is gemakkelyk te bewerken en dus tot Bouwen dienftig, doch trekt de vogtigheid der Lugt in zig , en verandert daar door fchielyk van Kleur , barftende ook wel door de nattigheid en Vorst. Somtyds is hy met Yzer - Oker, of andere Metaalachtige Stoffen , doordrongen. In bet Tweebrugfe komt 'er by wylen Cinaber-Erts in voor. (3 ) Zandfteen , die uit Meel • Zandige en Marmerachtige deeltjes beftaat. Deeze, dien men in Sweeden Lefwerfte'm noemt, vindt men niet alleen aldaar, op den Berg Kinnekulle, in Westgothland, maar ook in Schónen, by Backeskog , in Lyfland, in Vrankryk en niet ver van Bononie in Italië. Daar komt by Ilmenau vermomd Zilver in voor, en men noemtze , deswegen, ZilverZand-Erts. Hy gelykt zeer dikwils naar oud Puin, van Kalk met grof Zand gemengd, zynde graauw van Kleur. Hy bruifcht met Zuuren op, als beftaande uit doorfchynende witte of groene Kwartskorrels , die door Kalkfteen famengelymd en fomtyds zo fyn zyn , dat men ' Cz) Cos particulis Glareofis Marmoreisque. Syft. Nat, Xll. Tom. 111. Gen. 9. Sp. 3. Mus. Jesf. p. 2. N. 2. Calx Hepatica. lu IVeflgoth. p. 31.  54" Vergaarde of il. AïDEF.l Vlll. Hoofdstuk. " Pok/leen i I C 3 c f i \ •uyJl.'.: , c n 1 n r< G Niet alleen in Sweeden, maar ook in Groenland, komt deeze by enkelde losfe Stukken voor. Het is een vooze Steen, die het War ter doorlaat, hebbende eene geelachtige Korst, doch anders wit van Kleur zynde , met plekken , die zig vertocnen als of zy door YzerRoest uitgevreten waren. De Steen is Afchgraauw , de Vlakken zyn donker bruin. Uit Peru heeft men dergelyk'en witachtigen Steen, met geele Vlakken getygerd.- Ik heb ook ;en Zilver-Erts uit Hongarie, die men Ty»er-Erts noemt, met blaauwe Vlakken op ;en witten Grond. Buiten twyfel moeten die Plekken, door het opdrüppelen van eenige Mineraal Vogt , eene invreetende eigenfchap lebbende,, ontdaan zyn. Maar hoe komen leeze Vlakken binnen in de Steen verfpreid? Dit kan men niet wel verklaaren, ten zy men' indcrftelle, dat by de vorming eenige'Stofe daar 'm verfpreid zy geweest ,, die meest lit Water beftond , 't welk door de Poren an den Steen is uitgezeegen, en alleen dat verblyfzel gelaten heeft. Zulks blykt my duidelyk in de Elvam ■ Stom van igineis. Syft. Nat, X11. Tom. 111. Gen. q. Sp. 5. Mus. ?sf. 4. N. 6. Cos folid'uscula alba, cortice flavescente, laculis fuscis friabïïibus It. Scan. 13. Cos Glareofa corifa. Wall- Syft. Min. 1. p. 197. Saxum Arenarium ranulis Hammit* fimilibns obfitum. Dacosï. Fosf. p. 13. N, 15 ?  Zandsteen en. 541 van Cornwall , waar van ik een brok heb, vol dergelyke Pukkeltjes van eene Kalkach tige natuur. Misfchien behoort hier ook dat Gefteente, van eene donker, Afchgraauwe K leur, een Laag maakende, die wel twaalf Roeden diep legt in de Steenkolen-Groeven te Madeley in Shropshire in Engeland, aldaar van de Kolengraavers de Mazelfteen genaamd; overal, waar men hem breekt, bezet met bruinachtige Pukkeltjes, die uitpuilen, van grootte als Papaver-Zaad , en dus veel ge» lykende naar 't gene voorkomt in de Normandifche Verfteeningen, voorgemeld (c). Ondertusfchen moet men hier van de Pokkenfleenen wel onderfcheiden , die de Italiaanen Variohri noemen, om dat dezelven op de Oppervlakte met ronde Knobbeltjes bezet zyn, en zodanigen, welken de Heer Wallert us Variolithi heeft getyteld , als veele kleine Keizelfteentjes bevattende, die de Oppervlakte oneffen maaken (J): want deeze behooren eigentlyk tot de Poddingfteenen. De Varia* lites, Kinderpokfteenen,ofP/Vrr« de Picot, uit de Durance , welken de la Tourette befchreeven heeft, zyn niets anders dan onzuivere Porfieren met eene groene Grondkleur. (6) CO Nat. Hifi. 111. D. 1. Stuk, bladz. 398,410. . (d) Lithotomi elevatis vel depresfis Globuiis immixtis praediti. Variolitse Syst. Mm, 11. p, 619. III. Deel. III. Stuk. II. AlDEEti Vil 1. Hooro- ituii;. mazeljlea*.  II. Afdeel. VIII. Hoofdstuk. vi. Cos Nova. cula. Wetfteen. vii. Fisfilis. Zandley. 542 Vergaarde o t (6) Zandfteen met Meel-Zandigeonvatlaare Deeltjes. Gemeenlyk noemt men deezen Turkfcke of Levantfche Slypjïeen , hoewel hy niet alleen in de Ooflerfche Landen , maar ook in Noorwegen en Sweeden voorkomt. Deeze laatfte, evenwel, is niet volkomen zuiver, hebbende in dwarfe reeten grover Kwartsdeeltjes. De anderen zyn zo fyn, dat menze met het bloote Oog niet onderfcheiden kan , en dus zeer digt verbonden. Men nóemt hem Oliejieen of Wetfteen, om dat hy met Olie gebruikt wordt tot het aanzetten van Penne- en Scheermesfen. De Olie trekt 'er in: hy wordt 'er hard door, doch byzonderlyk in 't Vuur, waardoor hy witachtig brandt, en dan uit Zandige deeltjes fchynt te beftaan. Gemeenlyk is de Kleur Olyfgroen of bleek geelachtig graauw. II. Kwarts-Zandige. (7) Zandfteen met Zandige deeltjes, fplytbaar in broofche Plaatjes. Dee- (6) Cos particulis Glareofis impalpabilibus. Syst. Nat. ' Xll. Tom. 111. Gen. 9. Sp. 6. Cronst. Min. §. 262. 3. Cos. Squamofa part. tenuisfimis et impalpabilibus, Oleo indurabilis. Cos Turcica. Wall. Syft. Min, T. 1. p. 195. Saxum Arenarium cinereum alterum. Dacost. Fosf. p. 134. N. 15. CO Cos particulis Arenaceis fisfiübus, Lamellis fragi- li-  Zandsteenen. 543 Deeze, die in Sweeden Zandskifer, in Engeland Slate - Sandflone genoemd wordt , valt aldaar wit en roodachtig , en wordt 'er tot bouwen gebruikt, met den naam van Freefione. In Vrankryk is hy mede onder het Grais of Grez begreepen. Men vindt 'er in 't Land omftreeks Groningen eenige Verfcheidenheden van, zo de Heer Broom ans waargenomen heeft (e). Voorts komt hy, overvloei dig, door geheel Europa voor ; inzonderheid in 't Wurtembergfe, in Switzerland, in de Elfaz, in 't Tweebrugfe, tusfchen Moersfeld en Kircheim in de Paltz , als ook in 't Eugelfch Landfchap Derbyshire. By Facebai in Tranfylvanie voert hy fomwylen Goudkies. Deeze Steen , valt nu harder dan weeker, zynde ook fyner of grover van Korrel naar de plaatfen daar hy breekt. Sommige Glimmerige greintjes komen 'er in voor, die hem een weinig doen glinfteren. Ligt laat hy zig in dunne Plaatjes fplyten , die gemeenlyk zeer broofch zyn. Gewoonlyk is hy witachtig, doch valt op Spitsbergen rood, zo onze Ridder aanmerkt, als ook by Mallaga in Spanje . volgens den Heer Wallerius. In zeker ge- libus, Syft. Nat. Xll. Tom. lil. Gen, 9 Sp. 7, Cos in LamellRs fisfilis. Arenarius fisfilis. Wall. Syft. Min. \, |>. 205. Arenarius fragmentis fisfilibus. Cartb. Min. (e) Litholog. Groning, 1781. p. 35. III. Deel. 2X1. Stuk. ft; AlDEBO VIII. Hoofdstuk. Zattdhtjl  •544 V E R-G AARDE O E tl. Afdeel. Vlll. .HooIDSTUK. Zaadky. Vlll. Cos friabills. Broofche. I , \ 1 < X 1 £ gedeelte van Sweeden komt hy met beurtlings witte en roode Laagen voor. Men vindt hem ook weeker en geelachtig in Engeland. Te Jernftad , in Westgothland , is hy zodanig met Yzerdeelen vervuld, dat hy zig fmelten laat tot eene zwarte Slakke, zynde van bruin of graauw door 't Vuur eerst rood geworden. By Nagyai, in Tranfylvanie, valt hy bruinrood. Door zyne fplytbaarheid kan hy, niet te voos zynde, als Ley gebruikt worden om Huizen te dekken. (2) Zandfteen met Zandige deeltjes, tusfchen de Vingeren wry f baar. By Helfingburg in Schónen valt deeze, die laar de Pietra morta der Italiaanen fchynt te jelyken. In 't Engelfch Graaffchap Surrey comt een Laag van dergelyken geelbruinen Zandfteen, vier Voeten of daar omtrent dik mder de boven-Korst van Aarde of Veen* roor, bedekkende de Laag van Vollers - Aarde. Waarfchynlyk zal die geelachtige Zandfteen \ net verkalkte Zee - Schepzelen , waar uit de !t. Pietersberg, by Maaftricht, grootendeefs icftaat, hier toe behooren. (9) (8j Cos particulis Arenaceis, Digito friabilibus. Sijjt. Jat. Xll. Tom. 111. Gen. g. Sp. 8. Saxum Arenariiia avo-fuscum friabile. Dacost. Fosf, p.138. N.ai.  & A N D s T E E N E N» JS '(9) Zandfteen, uit Zandige Glasachtige a gezonderde deeltjes famengehoopt. Deeze, in de Zuidelyke deelen van Eurof -de Kloven der*Rotfen opvullende, is gehe< voos en Spongieus, byna als Tarwe-Brood maar de deeltjes zyn hier en daar onder el Kander verbonden ; zo dat hy geen Wate doorlaat. Niettemin zyn de deeltjes hard ftyf, doorfchynend en helder, gelyk Wate; of Berg-Kryftal. Niet veel fchynt hier var de Gatige Zandfteen van Wallerius, dit , naar Puimfteen gelykt, te verfchillen ; doch \ dezelve laat, zo zyn Ed. aanmerkt, hetWaI ter door. Niettemin zyn 'er de Paleizen, | zegt zyn Ed., in Peterhof van opgebouwd. '(10) Zandfteen met egaale Zandige deeltjes, het Water doorzygen laaiende. ï Men vindt deezen op de Kanarifche Eilanden , (9) 'Cos particulis Arenaceis Myalinis disjunftis coagjp.entatus. Syft. Nat. XII. Tom. III. Gen. 9. Sp. 9.An Cos foraminata? Wall. p. 207. (10) Cos particulis Arenaceis sequalibus, Aquam transmittendo ftillans. Syft. Nat. Xll. Tom. III Gen 9. Sp. 10. Cos partic. Aren. purus, Aquam transmi'ttens. Filtrum. Wall. Syft. Mi». I. p. 206. i^taa Arenarium cinereum Filtrum diBum. LU Cost. Fosf. v. I3J. Filtrum Lap. Mexicanus. Valent. Aurifod. Med. p' 1 45- &c. ttT ^ Mm III. Dbel. III. Srwc. 15 f. u. .Afdeel» VIII. Hoofdstuk. f IX- 'l CoS€oaq*~ *insntata. > Vooz*. t > Filtrum, Filtreerden.  li Afdeel. VUL Hoofdstuk. Filtreerfleert. 46 Vergaarde of den , en op fommige plaatfen van den Golf van Mexiko zyn 'er Rotfen van, die diep in Zee leggen. De Spanjaarden brengen, met veel kosten, de grootfte Stukken daar van naar de Zuidzee, en voerehze over naar China en Japan, alwaar deeze Steenen in ongemeene waarde zyn. Want de Ingezetenen, aldaar, laaten 'er Potten en Bakken van maaken , om hun Water, dat met veele Aardachtige deelen bezet is, te zuiveren, en dus den harden Smaak te beneemen , die het anders in 't drinken van de Thee heeft. Deeze Steen , naamelyk , voldoet aan den naam van Filtreer/leen , die 'er, wegens het doorzygen van 't Water, aan gegeven wordt. Om de Zoutigheid aan 't Zeewater te beneemen , daar hy ook wel toe gebruikt wordt, is hy op den duur niet dienftig (f). Men kan dergelyke Steenen Vaten gemakkelyk bereiden van fyne , zuivere Kley, die men met even veel Kolenftof vermengt, en dan in de Oven uitbrandt , gelyk ander Aardewerk, De Saxifche Filtreerfteen lydt van Vogtigheden, Zout Water of Geeften , niets: hy is moeielyk tot vloei- (f) De Heer Wallerius verbeeldt zig , dat deeze Steen op dergelyke manier het Zee - Water zoet zon maaken, als het Zand der Duinen, doch dat hetzelve zulks doe is my oiiwaarfchynlyk. (z'e voorg- Stuk , bladz. 414 ,)• Ten minfte zou het Zand wel haaft on« bekwaam daar toe worden, zo wel als deeze Steen, 4oor 't influrpen der Zoutige deelen.  Z A N d S f E E N E Ns 54? 'vioeijing te brengen, maar een hevig Vum fmelt hem niettemin tot Glas. (li) Zandfteen met Zandige deeltjes, die onvatbaar en digt in een gedrongen zyn. Deeze by Malung in Dalekarlïe, als ook te Hall en Hunneberg in Westgothland, voorkomende , is zeer digt en hard, en geeft fterk Vonken aan 't Staalflag, De deeltjes zyn zo fyn, dat menze met het bloote Oog naauwlyks kan onderfcheiden. Hy is wit of geelachtig en heeft dikwils kleine roode Granaatkorrels in zig vermengd. Zeer naa komt hy aan den Geftippelden Rotsfteen , vervolgens te befchryven. De Heer Brugmans merkt aan, dat deeze Zandfteen, met anderen, tot bevloering der Straaten in Groningen dient (12) Zandfteen met Kwarts • Zandige egaale, doorfchynende deeltjes, digt famengepakt. * g In GO Cos par/iculis Arenaceis impalpabilibus compactisfimis. Syft. Nat. XII. Sp. 11. Cos folida, particulis Quartzofis impalpabilibus. Mus. Tesf. p. 4. N. 7. Cg) Lithol. Groning. 178 r. p. 34, ("12) Cos particulis Arenaceis Quartzofis setuialibus* diaphanis compaftis. Syst. Nat. Xll- Sp. 12. Cos folidiuscula, particulis Arenaceis , Qu.artzolis , pellucidis sequalibus. Mus. Tesf. p. 4. Ï*J. g. Mm 2 III.-Dub III. Stuk. m Afdeeï,, Vlll. Hoof». stuk. XI. Cos COM* paUa. Digtei. tratarifo* fvwartai*  tl. afdf.s1.. VIII. Hoofdstuk. Xlll. Cos cohrata. Gekleurde. •48 . Vergaarde of In Sweeden is deeze, inzonderheid in het £uidelykfle des Ryks, Schónen genaamd , seer gemeen. Hy beftaat uit fyne Korreltjes ;an Kwarts - Zand, diehard zyn en doorfchynende , met die van 't Stuifzand onzer Duiden byna overeenkomftig, en dus is die Steen waarfchynlyk uit hetzelve gebooren. Aan 't Strand komt hy ook onder Water voor, Joch deeze moet , om tot Bouwfteen gebruikt te worden , eerst door zoet Water zyn uitgeloogd, dewyl hy anders ras verweeren zou en vergruizen. (13) Zandfteen die gekleurd is, met Zandige, byna egaale deeltjes. De Kleur onderfcheidt deezen Zandfteen, die meest by Mynen voorkomt, voornaamelyk in Sweeden , vallende aldaar geel by Oerebro, rood by Freudenftadt in 't Wurtembergfe, Violenjleen genaamd; te Bornholm, in de geheele Elfaz , in de Paltz, inzonderheid aan den Rhyn; veelal Roozenrood in Tweebrugge en Lotharingen ; Vleefchkleurig in Stiermark ; groen by Wija cn zwart by Kumbla in Nericie; ook met verwisfelende bruingeele en witte Aderen in 't Wurtembergfe, en blaauw f13) Cos particulis Arenaceis fubsqualibus colorata, Syft. Nat. Xll. Sp. 13. Arenarins Gramüaris. Wail,p. 204ï  II. AïDEEL. VIII- Hooir> STUK. XV. Cos Mo, laris. Molenzeen. 55© Vergaarde »; III. Grofzandige met hoekige deeltjes. (15) Zandfteen met ongelyke, Kwartzige en Mee/zandige, deeltjes. Deeze Steen, die veel tot Kooramolens gebruikt wordt, komt in Sweeden op verfcheide plaatfen, als ook in andere deelen van Europa voor. 't Is eigentlyk een Grove Zandfteen die met de voorgaanden meer of minder overeenkomst heeft, naar dat 'er veel of weinig Kwartzige deelen onder de Meelzandige gemengd zyn , en deeze fchikking der hoekige Zanddeeltjes, in de fynere vastgezet, die den Steen fcherp ruuw maakt, dient zeer om het Koorn tot Meel te verbryzelen. Hier toe 1$ een Steen van gezegde hoedanigheid bekwaam* maar om harder dingen, gelyk verfcheiderley Verfftoffen , harde Houten , Bikïleen, enz, te vergruizen, wordenMolenfteenen vereifcht die uit grover deelen beftaan; gelyk wy zien zullen in de befchryving der Rotsfteenen. Een andere Soort van Molenfteenen, aan den Rhyn vallende, die men ook tot Koornmolens Os) Cos particulis insequalibus , Quartzofis Glareofisque, Syft. Nat. Xll. Sp. 15. Mus. Tesf. p. 4. N. ï0. Cos particulis majoribus Sabulofis , diverfie nature , èoalita. Wall. Syft. Min. 1. p. 2o8. Arenarius durus' Gra?ulis inaequalibuc. Carth. Min, 2?. Saxum Arenarinm, iapts Molaris. Dacost. Fosf. p. I37,  ZANDST EENEN. J5i lens bezigt, is voorheen , onder de Soorten van Puimfceen, befchreeven (16) Zandfteen met hoekige, ondoorfchynende, vafle, ftyve Deeltjes. Een allergroffte Zandfteen is deeze, die' voornaamè'yk by Roslag in Sweeden aan de' Kusten , doch ook elders in Europa , valt. Hy beftaat, volgens LinnjEus, uit eene famengroeijing van Grof Zand (/), vermengd met Yzerdeelen. De Heer Wallerius maakt 'er zyn Korreligen Zandfteen van , welken zyn Ed. zegt te beftaan „ uit grove Kor„ reis, die met het bloote Oog ligt .té onder3, fcheiden zyn , meer of min doorfchynende en ongelyk van grootte, zuiver Zandig of Kwartsachtig , vast doch niet zeer digt te s, famen verbonden , waar door hy op 't gej, voel ftyf is en oneffen ; dikwils zo hard , dat hy aan 't Staalflag vonke, en derhalve ,9 ook moeielyk te houwen. Door een zagt „ Vuur (O In 't voorg. Stuk, bladz. 232. 00 Cos particulis angulatis opacis fixis rigidis. Syft. Nat. X1L Sp. 16. Cos folidiuscula, particulis Arenaceis Quartzofis fubopacis fubangulatis. Syft. Nat. Vlll. Sp. 5. Cos particulis Arenofis diftinftis dura vulgaris. Arenarius Granularis. Wall. Syft. Min. 1. Sp. 86- P- 203. (O Arena Rnflica; zie 't voorg. Stok deezer Nat. Hiftorie, bladz. 463. Mm 4 III. CSKL. III. SWS. TT. Afdeel. Vlll. Hoofd. tuk. XVICos Futt' iamentais. Fondanentfteen.  ii. Jledeel VIII. Hooid» stuk. Fondamentstee*, Gebruik 552 Vergaarde o f „ Vuur worde hy tot Zand verbryzeld; een „ fterker wederftaande en geen aandoening, „ hebbende van Zuure Geeften." Hier van geeft zyn Ed. Verfcheidenheden 'op, naar de Kleur; een Witten, naamelyk» uit Engeland; een Afchgraauwen Geelachtigen en Rooden, ook in Sweeden voorkomende i een bruinen in Engeland; en een Groenachti•gen , insgelyks tot de Gekleurde Zandfteenen voorgemeld , behoorende, en merkt verder het volgende aan» • „ Naar de verfchillende grootte en famen„ hechting der deeltjes, hebben deeze Stee„ nen een verfchillend gebruik. Die harder „ en digter zyn van zelfftandigheid, zo dat „ zy van 't vloeijend Water niet afilyten, en „ de veranderingen der Lugc tegenfeand bier „ den, tot plaveijing der Wegen enStraaten j i} weshalve zy door fommigen Wegfteenen ge„ heten worden ; of tot de grondvesting der ,, Huizen,des menze Fondamentfteenen noemt; „ of tot Trappen en wat meer van dien aart „ is. De Roslagfe , die van het Eiland Rad~ „ manfo overgebragt wordt a fchynende Uit „ zeer naauw vereenigde, Afchgraauwe, geel„ achtige en roode , nu dikkere dan dunne„ re Laagen, te beftaan, wordt ten gezeg„ den einde, op veele plaatfen, zelfs tot ,ï Fornuizen, daar men fterk ftookt, geben zigd. Die koofcher en zagter zyn, dienen » veeK  Zandsteeneh. 553 veeleer tot kleinere of grootere Slypfteenen , „ wanneer zy uit egaaledeeltjes beftaan, fom,, wylen tot Wanden en Vloeren , of eenig; „ ander dergelyk gebruik, binnenshuis. Hier toe behooren verfcheiderley Zandftee-' nen, die men in Engeland graaft, niet zo zeer de Portlandfe , die uit een rondachtig Gruis beftaat, met veele glinfterende deeltjes daar onder gemengd, en in Londen menigvuldig tot bouwen gebruikt worde • als wel een dergelyke van Surrey, die bleek graauwachtig is, famengefteld uit een fyn hoekig Gruis, door een Aardige Spaath - Stoffe famengehecht. De Laagen daar van leggen zeven of agt Voeten diep. Maar deeze wordt, om dat hy niet tegen de Lugt kan, alleenlyk tot Glas-Steen- en Kalk - Ovens, Fornuizen en andere Zaaken gebruikt, daar hy een fterk Vuur moet uitftaan. Voorts heeft men 'er, op andere plaatfen, van dergelyken aart, meer of min gelykende naar Hardfteen , en behoorende tot den Freeflone , aldus genaamd, om dat menze op allerley manieren houwen kan, zonder gebonden te zyn aan den Draad , Bladen of Laagen van den Steen, De Zandsteenen in 't algemeen, volgens hunne drieerley famenftellende, "Meet* zandige Kwarts - Zandige of Grofzandige deelen, zouden , zo die zelfde Hoogleeraar aanMm 5 merkt, IK Szzu 111- Stok. n. iFDEEr.. vin: Hoofdstuk. FondaMnt&uttu Algemss- le Aanmerkingen.  554 'V EK GAARDE OF 11. Afdeel. VU 1. Hoofdstuk. 0 n l. merkt (m) , mooglyk in over - oude tyden, toen die Zandkorrels nog week waren, zonder eenig Lym, door enkel Water, kunnen famengepakt zyn; 't welk zyn Ed. inzonderheid bewyst, door de famengroeijing van Zand onder Water. Maar , wie ziet niet, hoe dit bewys op losfe Schroeven ftaa ? In de eerfte plaats is die weekheid der Zanddeeltjes eene louter aangenomene Onderfïelling, zonder eenigen grond; ten rninfte onwaarfchynlyk, wanneer men het Zand acht door een foort van Kryftallizatie te zyn gebooren f» Ten anderen is het Water, inzonderheid het Zee-Water, Dooit bevryd van eenige Lymerige Stoffe of Aarddeeltjes , die te famen zeer wel in ftaat syn , om de Zanddeeltjes famen te hechten )nder Water. Dit blykt ook in de famengroeiing van Zand en ander hard Steengruis, door en Okerachtig Vogt, tot Steen, in deGruisteenennog dagelyksgefchiedendef». Immers lat rondachtige Lighaamen , gelyk dezelven yn,zo vast aan elkander kleeven zouden door nkele aanraaking , ftrydt tegen alle Onderinding. Ook erkent zyn Ed. aanftonds daar p , zelf, dat 'er eene Aardachtige Stoffe' oodig zy geweest, om de eerft verharde Stee- nige (m) Oblèrvatjanes' circa Arenarios Lapides. Sijft. Mun p. 210. GO Zie 'tvoort;. Stuk, bladz. 426. (oj Zie het Artikel van den Gruisfteen, hier agter.  Zandsteenen. 555 m'ge Zanddeeltjes famen te verbinden. Welke Stoffe of Meelzandig, of Kleijig, of Mergel-' achtig , of van eene Yzerige of Kalkige na-a tuty, in de Zandfteenen is waargenomen. En deeze behooren dan tot de Samétigelymde Steenen , die van laater oirfprong zouden zyn en Bergen famenftellen van ongelyke hardheid, gelyk zulks aan het Gebergte Pirna in Saxen, door den vermaarde Henckel, was waargenomen. De Zandbergen , uit zulk Gefteente beftaande, worden derhalve , ten opzigt van den Oirfprong, door zyn Ed. als drieërley befchouwd. i. Alleroudfte, uit week famenge» hoopt Zand, dat vervolgens tot Korreltjes is verhard. Die Zanddeeltjes , eerst door hunne weekheid famengepakt , moeten dan vervolgens weder van elkander geweeken zyn , om rondachtig te worden: 't welk tegen den zo vasten famenhang ftrydt. Men heeft geen Lym in fommigen,zegt zyn. Ed., kunnen waarneemen; doch dat is zeer moeielyk te vinden, zelfs in die, daar het blykbaar plaats heeft. Ook geloof ik dat veel Zand, in deezen, zig zelve tot een Lym verftrekt, inzonderheid het Meelzand,met onvatbaare en byna onzigN baare Aardachtige deeltjes, dikwils vermengd onder ander Zand. 2. Zondvloed-Bergen, wier oirfprong de Verfteende Zaaken of Spoorfteenen Yan Planten, daar in gevonden, aantoonen. 3. NkUr Ipdeel. Vlll. Hoon*» tuk, Zandpergen.  556 Vergaarde of li. AïDF.EL, vin. HonFD- t C I i ■ J l 3. Nieuwere, of Zandbergen van laater tyd, wier Oirfprong men van een losfer famen* hang der Korreltjes kan afleiden, en hier toe zal, denk ik, waarfchynlyk, de St. PietersBerg, by Maastricht, behooren. Ook is hec blykbaar, dat zodanigen allengs ontbindbaar zyn door de Lugt, door Regenwater,of door Overftroomingen-'t welk dan gelegenheid kan geeven tot inftortingen of afmortelingen van Bergen , daar men nu en dan, in de tegenwoordige tyd, nog voorbeelden van verneemt, S a x u m. Rotsfteen. De Rotsfteenen, in 't Franfch Roebes of Pierres de Roche , in 't Engelfch Quarry -Sto. nes, in 't Hoogduitfch Felsfleine of Wacken, in '£ Sweedfch Hael -arter genaamd , zyn door Linnaïus op 't end van de Afdeeling der Steenen gefchikt, gelyk zy zig hier bevinden. Derzelver kennis is in de Bergwerkstunde van veel belang, dewyl zy den grondlag der oudfee Bc-gen uitmaaken, en als de Grondvesten daar van zyn, bedekt met Ley n Kalkfteen Zy loopen 'er gemeenlyk Alerswyze, zelden Laagswyze, doorheen. De lenen, die, als voorheen gemeld is, uit enkel ïmengehechte Korrels, van verfchillenden aart, eftaan, zyn veelal bevrugt met Metaalen , doch  ROTSSTEENEN/ 55? doch men vindt 'er zo min Verfteende Zaaken in, als in de famcngelymde Rotsfteenen , die dikwils op zig zelf Heuvel3 en Bergen of Rotfen maaken , en ook by Schuifftukken voorkomen , welken men Gefchiebe noemt, Deeze fchynen van laater oirfprong tezyn:men vindtze in de diepte zelden: terwyl de famengehechte Rotsfteenen veelal blyken draagen van een veel hoogeren Ouderdom. Zo 'er iets moeielyk te verklaaren is, moet men daar voor houden den Oirfprong deezer Steenen. Alle die Stoffen, Kwarts, Veldfpaath , Glimmer, en anderen, reeds befchreeven, waar uit zy famengefteld zyn, komen anders niet by zulke kleine brokjes voor, en, fchoon het niet onmooglyk fchynt, dat zy zodanig gegroeid zyn, is het onbegrypelyk, hoe zy dus door malkander hebben kunnen ontftaan. Want niet alleen hebben zy geheel verfchillende Kalkaartige, Kleijige en andere Grondftoffen, maar moeten gevormd zyn uit een Vogt, dat deeze Stoffen ontbonden hadt. Dus is het Natuurkundig onmooglyk , dat zy onder malkander kunnen gegroeid zyn, en, zo zy elk op zig zelve* zyn geboren , hoe komen zy dan zo egaal onder elkander gemengd? Dit zou men nog eenigszins kunnen begrypeh , indien zy eerst tot harde Korrels gevormd waren; maar week zynde, gelyk men onderftelt, en bykans onderftellen moet, dat zy in de enkel famen- ge- II. Afdeel. Vlll. Hoofdstuk. De Oif prong is luifter.  Vergaarde of il AfDEEL vjii. HOOÏD- sruK. Oirzaa der Sameniyxr.ing onderzogt. gehechte Steenen , zonder Lym , famenge* voegd zyn , is 'er geen verbeelding van te maaken. Alleenlyk zou men mogen denken of fommigen,by voorbeeld deKleijigen, week waren geweest,en de hardere, gelykdeSpaath en Kwartsdeelen, reeds verhard zynde, als in hunnen boezem ontvangen en zig daar vast om heen geflooten hadden, e Naauwlyks komt het den Heer Wallerius mooglyk voor , dat Rotsfteenen en Steenen aan elkander gelymd zouden kunnen worden, indien zy niet van eene weekere zelfftandigbeid waren; alzo de famenlymende Stoffe geen ingang hebben kan in volkomen harde Steenen (/>). Dit past zynEd. toe, op de Poddingfteenen en dergelyken, die uit Keizeltjes of brokjes van Steenen , door middel van een Leemige of Kleijige Stoffe famengegroeid zyn. Ik vind geen reden om 'eenigen ingang van die Stoffe in de gezegde Steentjes te onderftellen: zo min als om te denken dat de Bergen, toen zy braken , van een weekere zelfflandigheid zyn geweest, gelyk zyn Ed. acht uit de ingemengde Mineraal-Aderen te blyken. Ik zou eer denken, dat dit onder ue groeijing def Bergen gefchied ware. Immers, wanneer men het Zilver, in de Noorweegfe en Freibergfe Ertfen , door de Spaath zo Takkig heen gegroeid, CO Syft. Min. p. 447.  ROTSSTEENEN. 559 ?ïoeid , befchouwt, kan men naauwlyks twyfelen , of de Kryftallizatie van de Spaath en de Stolling van het Metaal, moeten gelyktydig s zyn geweest, En , wanneer het in Reeten voorkomt , gelyk by voorbeeld in Peruviaanfche Ertfen , dan moet ik zekerlyk vast ftelien , dat de Bergen, toen zy dus braken, reeds hard zyn geweest. Voorts begryp ik eigentlyk niet , wat zyn Ed. met dit breeken der Bergen bedoele; noch ook op wat grond zyn Ed. Befluit-Stelling rufte: wanneer hy zegt. ,, Met één woord, de Breuk en be„ gonnen famenlyming is den Zondvloed voor,, gegaan, doch de tegenwoordigheid deezer „ famengelymde Steenen en Rotsfteenen, op „ de Oppervlakte des Aardkloots en der „ Bergen, is aan den Zondvloed toe te fchry„ ven." Inderdaad, die zo Stellig durft fpreeken, is in ftaat om de Herfenfchimmen der oude Philofoophen te billyken. Laat ons den Grondflag van die korte Befluitflelling eens befchouwen. „ i. De Breuk der Steenen is gefchied in de „ ftaat van uitdrooging en verharding • dat is „ onder dezelve en wel door een onderlin„ ge aantrekking der Deeltjes, of door fa„ mcndrukkingjofdoor nederploffing of eeni„ ge andere oirzaak. 2. Die Steenen zyn „ famengegroeid , toen zy nog van eene „ weekere zelfftandigheid waren. 3. De fa- s» men- UU Debi.. III. Stok. II. Afdeel. Vlll. Hooidtuk. Onee« gronde Stelling.  56ó Vergaarde o» n. Atdee vii1. HooïB stuk. Waarfchynlykivotniing. (O Zie het 111. Deels 1. Stuk, deezer Nat. Hijiorit , bladz. 50, enz. CO Zie Uitgezogte Verhand. 111. Desl ,bladz, 553, „ mengroeijing is begonnen op onderaardfche plaatfen. 4. Van daarzyndeezeRotsfr.ee• nen, door zeker onbevattelyk geweld, op de Oppervlakte des Aardkloots en der Ber* ., gen gefmeten." Dit moest dan ten tyde van den Zondvloed gefchied zyn: terwyl wy ondertusfchen niet leezen, dat daar door zulk een geweld is veroirzaakt en veeleer uit de langzaame opdrooging des Aardryks het tegendeel beiluiten zouden. De geweldig lTroomende Wateren hebben geen zwaare Steenen op de Bergen kunnen brengen; maar wel dezelven daar doen afrollen, na dat zy van de Rotfen afgebroken waren. Onder den Zondvloed, zalmennaauwlyks toeftsmmen, dat eene verharding zy gefchied. En, het is uit de famenftelling van fommigen dier Steenen waarfchynlyk, dat de famengroeijing van veel laater tyd zy. De hoogfte Bergen zyn zo klein , ten op'zigt van den Aardkloot en deszelfs Oppervlakte , als Zandkorrels in vergelyking met een Berg (q), Die Bergen zyn waarfchynlyk in de eerfte vorming des Aardkloots begreepen geweest, als maakende de Ketenen uit, tot deszelfs vastheid dienflig , gelyk Buache niet zonder reden onderftelt (r). Voor den Zond-  ii. Afdeel. VIII. Hoofdstuk. Porfier tb) Ferber , Min. Ce/ch, von Bffhmen. j>. 68. 568 Vercaar.de of wegen, als in Bohemen, cn door geheel Italië vindt. In 't Gebied van Bergamo en in Tirol maaken zy geheele Ba-gen uit. Ey Joachimsthall, in Bohemen, flrykeu daar van verfcheide magtige Aders, Laagen of Kammen, door het Gebergte, meest van 't Zuiden Noord waards , Ioopende kruislings over of met de Erts-Aderen heen , die fomtyds daar door veredeld worden. Een zulke Ader, in den Vloer van den Roos van Jericho Gang als eene Wig infchietende , bragt de rykfte Breuken van Zilver-Ertfen aan; die weder affneeden , zo dra het Porfier ophieldt. De magtigheid van deeze Porfier-Ader werdt ten minfte gefchat op agt of tien Vademen: zy voerde in haare Reeten en Kloven fomtyds een Zeer vette Steenmergagtige vaste Kley en wierdt daar door milder in 't leveren van Erts, gelyk alle andere Berg- of Rotsfteenen. Het roode Porfier noemt men in Bohemen Zandfteen (b). De Grondlaag van hetzelve is altoos een roode , nu helder dan donker; nu Vleefch-, dan Bloed-, dan Purperkleurige of bruinroode Jaspis of Hoornfteen, die fomtyds nog geheel week en onverhard is, gelykende naar eene roodachtige weeke Leem. De Vlakken van Veldfpaath zyn gemeenlyk Melkwit, zeer zei-  11. ( ATDEEl.. vin. ' Hoofdstuk Jvaffteen. 78 Vergaarde o » «der de Leyfteenen befchreeven (f> Dikvils. is hy zo digt en hard, dat men hem als fkhaat polyften kan. Opk valt hy grofkorrelig en met Koorn - Aairacbtige deeltjes in Sweeden , als ook by Joachirnsthall in Bohemen , met Kalkfpaath en groenachtige Schirl vermengd, onder den naam van ffacken. Aldaar maakt hy zeer regelmaatige Aderen, fomtyds tot veertig Vademen dik,en ook wel zo hard , dat men 'er met Buskruid door moet breeken : maar , als men 'er een Waterloop overheen brengt, en 'er dus Lugt aan geeft, dan vergruist dit Gefteente van zelf'in een Kleijige Aarde, verandert zyne donker groenachtige Kleur in eene geel-Okerachtige en wordt Zeepachtig op 't gevoel (*>■ Het valt ook ■z-Wiachtig in Switzerland. Men vindt donkergraauwen Trapp , met Aairacbtige deelen , op den Top van den Berg Kinnekulle, grofkorrelig in de bovenfte laagen van den Hunneberg en fynkorrelig op 't Deenfch Eiland Bornholm. Graauw komt hy voor, by Dalwiek in Sweeden , zynde zeer fynkorrelig , hebbende fomwylen , gelyk by Konits in Neder - Hongarie , zwarte Schirl ingefprengd. Groen- ft) syft. Min. I. 334 . 353- Z'e b,a 20' lliér' voor, en 't L Stuk, bladz. 3°4- Onder de Jaspisfen is 'er ook één opgetekend. (ft) Ferber Min. Gtfch. von BChmen. r>. 69, 70.  s u. AïDEEl. Vlll. Hoorn- ITOK. t I 1 1 1 1 1 IV. Saxum Dmnemo' renfe, Danncmorafe. go Vergaarde of Kleur rosachtig, met witte Stippen en Vlakken. Dit Gefteente fcheidt Sweedfch Lapland , ;r langte van anderhalf hónderd Mylen, van Jorland of Deenfch Lapland en Noorwegen; sopende van 't Meir Enara rot in Dalekarlie usfchen Elfdal en Serna. Dit maakt een Steenachtig Berg-Bofch van Pynboomen, die net hng zwart Mos bekleed zyn, den Grond vit hebbende van zulke Steenen , begroeid net wit Schurftmcs, zonder eenig groen Kruid; dat een zonderling aanzien geeft. (4) Rotsfteen met onvathaare deeltjes, Loodkleurig, de kanten der brokken byna door' fchynende. Zodanigen Steen, de Bergftofzynde in de Yzermyn te Dannemora in Sweeden \ komt ook voor in BranshammerbyUpfal,by Ehrenfriedrichsthorf in Saxen en by JoachimsthaH in Bohemen. Aan den Zwittermolen by Platte, in dat Ryk, omkleedt hy de Bergftof en wordt in plaats van Yzer gebruikt om de Erts te vergruizen. Hy is zeer fynkorrelig, graauw , zwartachtig of zwart en van ver- fehil- (4) Saxum impalpabile lividura, marginibus fragmentorum fnbdiaphanis. éust. Nat. Xll. Gen, 4. Vlll. p. 188. N. 34.  II. Af DEEL. vin. 1 HoOEBSTUK. VIL Saxum Helena. St. He leenfe. 5S3 Vergaarde of Men vindt, deezen, onder den naam van Pietra Talchina, voornaame'yk in Italië. Hy beftaat uit een zeer fyne witte Spaath, met ingefprengde witte Talk. Zou niet de witte zeer klein korrelige Kalkfpaath , welke men by, den Vefuvius aantrsft, bevattende Glimmer en Schirlkryftallen van allerley Kleur , ook hier behooren. Kan men die Zilverkleurige Talk van 1 irol met Schirl, niet hier t'huis brengen ? Verdient niet de Granitone der Italiaanen, welke in de Toskaanfche Serpentynfteenbergen geheele Laagen maakt , en fommig tot Molenfteenen verarbeid wordt, ook hier eene plaats ? Somtyds laat zig de Glimmer tot een fyn Talkpoeijer wryven en maakt ten deele lange Staafachtige Vlakken uit, welie famengefteld zyn uit Blaasjes of dunne Dobbelfteentjes , of een groene Serpentyn - Aarde bekleedt de plaats der Glimmer, verbindende de groote witte Blokjes van Veldfpaath onder elkander (?»). (7) Rotsfteen, die Zandfteenachtig is ^broofch 1 j Kalk- Zandig. Op het Eiland van St. Helena, den Engelfchen toebehoorende, is door den Sweedfchen Scheeps- («0 Gmelin Natur- Syfiem. 1. Th, j>. 610. (7) Saxum C< taceum friabile Calcario - Areaofum. Syst. Nat. Xll. Sï. 7.  fKf Vergaarde of fplytbaar , ros, gegolfd; met fyne Glim-, merdeeltjes daar in verfpreid. Deeze, in Sweeden Woagften genaamd, valt tusfchen Serna en Lima in Dalekarlie. 't Is een harde, roode, Zandfteen, in Plaaten van een Duim dik fplytbaar, welke een gegolfde Oppervlakte hebben , met witte Glimmerige Stippen als befprengd. Hy fchynt geboren te zyn uit grof Zand, door Zeewater befprengd, en tegen de zyden der Bergen aangeplakt, (10) Rotsfteen, die Zandfteenachtig is, met zwarte Straaiende Streepen en in gefpreng, de Granaaten. Hier van bevondt zig, by den Wefklyken Zilverberg, een eenige groote Steen , vol, gens den Heer TiDi j room. Het was een bleeke harde Zandfteen, met on->clyke zwar te Bafalrifche Streepen daar in verfpreid, ftraa,' lende uit verfcheide middelpunten. Dus kan men begrypen, dat het een Zandfteen zy met een menigte Sterswyze üguvren, van zwarte Schirl, 'er door verfpreid. Daar ko men voorts paarfche Granaaten in voor leg" gende zonder orde onder-een. ' 00 Rots, Go) Saxum Cothurn Striis atr;s radiantibus r„ feiue frarlis, Syft. Na,% xU Sp. 10, ii. Apdeei Vlll. Hoofd ss1uk. / X. Saxum Rad wis. Straalen-  11. vin. Hoofdstuk. XIV. Saxum Stenonis. Schoonifche. j8Ö V tS G A ARDE OF Men vindt deezen , die Sweedfche Wetfteen genoemd wordt, niet alleen in de Zuidelyke deelen van Sweeden , maar ook in Koorwegen, Hy wordt van daar naar Poolen en Duitfchland , als ook herwaards, tot een uitmuntenden Slypfteen voor Mesfen en Zabels uitgevoerd. Hy beftaat uit zeer fyne Stofachtige Kwartskorreltjes, en kleine witte glanzige langwerpige Glimmerdeeltjes, die overlangs nevens elkander leggen, fchynende d >or eene Yzerhoudende Kley famengelymd te zyn. Daar van heeft de Steen dikwils eene roodachtige Kleur, hoewel men hem ook wit 'en helder graauw aantreft. Door affchraapen geeft hy een fyn Meel. (14) Rotsfteen, die Zandfteenachtig is, gedachtig, met zeer fyne Glimmerftiftpen. Een geheelen Berg , in Schoonen, maakt dit Gefteente uit, dat niets anders is dan een geelachtige Zandfteen, met zeer fyne zwarte Glimmerige deeltjes daar in verfpreid. (15) Rots- um compofitum Mica Quartzo et forfan Argilla Martiali. Cronsi. Min. §. 262. N. i. Cos Saxofa particulis diftinftis, Arenaceo - micaceis, fragilis. Wall. Syft. Min. 1. pl 202. (14J Saxum Cotaceum flavescens , Micis minutisfimis ïigru. Syst. Nat. Xll. Sp. 13. It. Scan, 12%  R O T s s T 11 E N E N. 587 (Ij) Rotsfteen, die Zandfteenachtig is, Spaa. thig, roskleurig, met Kwartzige Glasach' tige korreltjes. 1 Op den Mora-Bergin Dalckarlie is dit Gefteente zeer gemeen. Wallerius houdt hetzelve voor de eenvoudige Graniet, die ook voorkomt op veele andere plaatfen. zynde rood, geelachtig of bruin van Kleur. (16) Rotsfteen, die Zandfteenachtig is, Kwartzig, Vlecfchkleurig, met ver/preide zwarte ■ opftaande en kruislings leggende Glimmerdeeltjes. Te Kallmora in Sweeden is deeze door den Heer Til as gevonden. Hy maakt een zeer bard Gefteente uit, met kruislingfe Streepen. (17) Rotsfteen, die Zandfteen-Taikig is, met ver/preide Lancetvormige Vlakken. In (15) Saxum Cotaceum Spathofum rufescens, Granis Quartzofis Hyalinis. Syft. Nat. Xll. Sp. 14. Vlll. p. 187. N. 10. Granites fimplex. Wall. Sjft. Min. 1. p. 421. ("16) Saxum Cotaceum Quartzofum inearnatum, Micis fparfis atris ereftis decusfantibusque. oijft. Nat. X11. Sp. 15. Vlll. p. 18Ó. N. 8. O7) Saxum Cotaceo - Talcofum , maculis lanceolatis fparfis. Siftt. Nat. Xli. Sp. 16. Mus. Tesf. ?2. 111. Deel. III. Stuk. II, Afdeel. VIII. H00FO- iTUK. XV. Saxum Morenfe. Dalekarifche. XVI. Decusfaturn. Gekruifte. XV11. Saxum Frumenta'e. Koornaairige.  5fi8 Vergaarde op li. AïDEEt VHIK< i.iDSTUK. XV111. Saxum Molinum, Molenfteenige. • Zie bladz. 550. XIX. Garpenbergenft. Garpenbergfe. ! 1 1 I In Duitfchland valt deeze. die wegens gedagte Vlakken Koorn-Aairige Rotsfteen genoemd wordt, 't Is eigentlykeen Zandfteen, waar in de Talk zig verfpreidt met Lancetvormige Vlakken. (18) Rotsfteen , die Zandfteen-Kwartftg is, met Glimmer. Deeze komt in Smaland en andere deelen van Sweeden voor. De Heer Wallerius heeft hem aangemerkt als eene Vcrfcheidenheid van den hier voor befchreeven Zand-Molenfteen , alleenlyk door grooter Deeltjes onderfcheiden : terwyl die andere ook verfchillende deeltjes heeft * De Westgothifche Molenfteenen , zegt zyn Ed., beftaan uit Veldfpaath onder 't Kwarts-Zand gemengd , en vertoonen zig fomtyds als met een wit Kalkmeel beftooven; 't welk zyn Ed. zou af-, leiden van de verweerde Spaath. (19) Rotsfteen , die Zandficemg is en Kwart- zig, (18) Saxum Cotaceo-Quartzofum , Micaceum. Sijft. Vat. Xll. Sp. 17. Vlll. p. 1S7. N. 16. Cos particulis; najoribus diverfa? naturse. Wall, Min. 76, Cos Wolaris larticulis majoribus- Syft. Min. I. p. 209. (19) Saxum Cotaceum Quartzofum album, Fragmenis illinitis Mica alba. Syft. Mat. XII. Sp. is. Vlll. p. 86. N. 4. Saxum compofitum particulis Quartzofis et licaceis. Cronst. Min. §. 260.  ii. JllDEEX. Vin. HooFDSTUK. Zwarte Graniet. Groent Graniet Pl xxxn 598 Vergaarde op rence, of de plaats van Glimmer wordt door Schirl bekleed. Men moet zig wagten de naverwandte Steenen , welken een weezentlyk famenftellend deel van den Graniet, de Veldfpaath naamelyk, ontbreekt, voor graauwen Graniet te houden. Zwarte Graniet , welke men in Italië Granito nero tytelt, is famengefteld uit witteKwarts, weinige Veldfpaath, en groote langwerpige zwarte Vlakken Schirl, die op de breuk Teerlingachtig zyn , gelyk de Hoornbler.de, Zyn deeze zwaïte Schirlvlakken zo menigvuldig, zo groot, zo digt aan elkander en als ftmengevloeid , dat zy tien Grond fchynen uit te maaken,dan noemen hem de RoomfcheSteenhouwers Granito ner e hiavco a macchie grandi'y dac is Zwart en witte Graniet met groote Vlakken. Men ziet een Pylaartje van deezen aart, aan 't welke Chriftus zou gegeetfeld zyn , in eene Kapel der Kerke van St. Prasfede te Rome (/)* Groene Graniet, genaamd , Granito verde , beftaat uit een wi.ten hier en daar helder groe• nen Grond van Kwarts met weinig of geene Veldfpaath en groote langwerpige groene Schiilvlakken. Eene Kolom van deezen aart komt in de Vilk. ^amphilia, te Rome, voor. Leeze gelykt veel naar den Groenen Porfier, met (■*) Ferber Eriefe aits WalJchUvid, p. ;6g.  Rotssteehen. 593 met groote witte Vlakken , Schirlachtig aangefchooten, hiervoor befchreeven; maar, als men 't wel befchouwt, is in deeze Graniet de, grondkleur wit. Ik heb, onder den naam van Roomfche Graniet, een Stuk , dat 'donker is van Grond met helder groene Vlakken. Ook bezit ik, behalve 't roode,een ftuk Egyptifch Graniet, dat eep groenachtigen Grond heeft, met witte en zwarte Vlakken. En hier toe behoort ook die fraaije Graniet uit Moravie , waai- van ik een Plaatje in Fig. 16", op Plaat XXXIV , vertoon. Dezelve beftaat uit heldere Kwarts en groenachtige Veldfpaath, doormengd met groote Vlakken van eene zwarte . Glimmerige Blende, en dus van eene fraay bonte Kleur, hebbende odk hier en daar een rood Vlakje. De Geleerde Heer Brückmann, dem Graniet ook onder de Edele steenen in aan-J merking neemende («), brengt uit het lianoverfch Magazyn , van 't jaar 1771, een Brief te berde, van eenen ongenoemden aan zynen Vriend te Zellerfeld, waar in eenige Aanmerkingen over dit Gefteente , door hem aangehaald. Het byzonderfte daar in is, dat die lieer, de Potlood-Mynen by Leizcrsdorf in Beijeren bezoekende » aldaar een volkomen Gra- ■ in Piemont, door de Lugt. De Reisbefchryvers merken aan , dat in Egypte , Griekenland en overal daaromftreeks, dé Graniet, inzonderheid deszelfs grove Soorten, de verweering meer onderhevig zyn, dan de Porfierftcen. Sommigen hebben den Graniet der Ouden voor een konftig famenftel gehouden; maar het tegendeel blykt uit de Groeven van dit Gefteente, welken men nog in de OpperEgypte vindt. De Eerwaarde Heer Dr. Poc o c k e , die voor eenige Jaaren aldaar geweest is, fprcekt daar van aldus (>). jDe oude „ Graniet - Groeven leggen omtrent een Myl „ Zuidoost van de Ruïnen van Syëne, nahy „ de Watervallen van den Nyl, op de Gren- » zen W ofthfEafi. Vol. i. p. „?,  Rots steenen, ooi * „ zen van Ethiopië. Al het Land, beooften „ de Eilanden en de bedding van den Nyl, ,, zyn van rooden Graniet, 't welk de The-s1 „ baifche Steen is, daar Herodotus van fpreekt. De Groeven werden niet diep „ uitgewerkt, maar de Steen werdt gehouwen uit de zyden der laage Bergen. Ik zag, in „ die Groeven , eenige Kolommen reeds uit5> getekend en aan beide zyden gefatfoeneerd, en onder anderen een lange vierkante, die „ mooglyk tot een Obelisk beftemd was. Zy „ hebben, zo 't fchynt, de Kolommen rond ,, ingewerkt met een fmal Werktuig , en, als „ zy omtrent los waren, dezelven door Wig,, gen van de Bedding afgefcheiden : waar „ van men overal nog tekens vindt" , enz. Weinig minder, in Schoonheid , is de Graniet der Noordelyke deelen van Europa, danj^ die der Ouden. In het Paleis van den Engelfchen Lord Edge cumbk, in Devonshire, vindt men Tafels en aadere Ornamenten van Graniet uit het omleggende Land, die het fchoonfte roode Roomfche Graniet tarten. In Vrankryk valt dezelve op verfcheide plaatfen. Te Freius , het oude Forum jfuiïi, ziet men, in de overblyfzels der Romeinfche Waterleiding , van deezen Steen gebruik gemaakt. Ook zyn de Steedjes Semur en Avalon in Bourgondie, geftigt op Rotfen van fchoonen rooden Graniet. Te Rouvray, een Dorp op Pp 5 den III. Deel. III. Stuk. 11. Fideel. Vlll. ■ïooid" wc. Graniet, Europïhe Gra.et.  t?0 2 Vergaarde op n. Afdeel Vlll. Hoofd stuk. Qranl XXI. Saxum Qrifeum. Greis. den Weg tusfchen Dijon en Auxerre, komt 1 defchoonfte, die zeer fynkorrelig is,denOrientaalfchen zeer naby. In Spanje zyn het Kafteel van Madrit, Eskuriaal en andere Ko'ninglyke Paleizen , van dit Gefteente opgebouwd, dat 'er de Spanjaarden reeds lang toe gebruikt hebben (w\ Van eene byzondere hoedanigheid is de Beijerfche Graniet , welke beftaat uit eene hoog graauw groene, gemeenlyk doorfchynende Kwarts, of misfchien Smaragd - Moeder, waar in kleine roode , meestal heldere Granaaten, ingeflooten zyn. Men vindt denzelven op veele plaatfen in Beijeren , en agter Brunner, een Postftatie in Tirol, by groote Stukken. Aldaar gebruikt men die Steenen tot verbetering der Wegen ; in Beijeren worden zy gefleepen, en tot Tabaksdoozen of dergelyk Werk verar« beid. ' Dus ziet men, dat de Granieten van Europa •ook wel hunne waarde hebben , en daar van wyken de volgende Soorten in meer of minder opzigten af; als (21) Rotsfteen, die Kwartzig , Glimmerig en Kleijig is, grysachtig van Kleur. ■ Een Gefteente, dat voornaamelyk by Slac- ken- (w) Dacost. Fosfi.'s, ]). 279- (2 O Saxum Quartzofura, Micaceum s Argillaceum, Colore cinereo. Mihi,  RoTSSTEENEN. 603 kenwaldein Bohème breekt, alwaar Tin - Zwitter, hoewel fpaarzaam, daar ingefprengd is , A voert den naam van Greis, wegens de Afch- i graauwe of grysachtige Kleur. Het beftaat uit *v Korrels van Kwarts eu witte wat groenachtige Kley, benevens Glimmerfchubben, allen onder elkander famengelymd. Het komt niet Laagswyze, noch op den Graniet leggende, maar in en nevens denzelven voor: des het van gelyken ouderdom als die fchynt te zyn. Het zelfde kan niet gezegd worden van den Gneis, een Gefteente , dat uit even zodanige Stoffen famengefteld is, doch zeer overvloedig inde Vlotbergen, en gemeenlyk op Graniet leggende, gevonden wordt. Daar uit beftaan ten deele de Bergen om Regensburg , naar Bohemen toe, een groot deel van het Boheemfche en Saxifche Erts-Gebergte. Het is de Bergftof by Neufol en Schemnits in Hongarie en elders. Zeer dikwils komen 'er Mint raaien in voor; gelyk men den Gneis met gedeegen Zilver by Katharineberg, met Zilver Glas Erts by Ratisborzits, met Rood Gulden by Altvoschiz; met andere Zilver - Ertfen by Graüpen; met Tinzwitterby Ehrenfridrichsthorf; met Tinfteen in Saxen en Bohemen; met Loodglans, Vaal Koper-Erts, Blende en KobaltErts in Saxen vindt. Dit Gefteente komt Laagswyze in het Aardryk voor, gelyk de Leyfteen, en is ook fplytbaar IU, D*wu III- Stok. IL fdeïl, /III. iooin- ik. Gneis.  11. VIII. Hoofdstuk. i i i S i ï g al B h < i 3?' ( 004 Vergaarde of baar, doch heeft de famenftellende deelen als de Graniet, rnids dat de plaats der Veldfpaath door Kley of Steenmerg bekleed worde (ar). In de betrekkelyke hoeveelheid dier Stoffen is, ten opzigt van de menging, een aanmerkelyk verfchil, zelfs naar de diepte, waar in de Gneis gebroken wordt. Somtyds houdt hy byna geen Glimmer, of dezelve ontbreekt t'eenemaal. De Kleyfoort is gemeenlyk wit, de Glimmer meestal zwartachtig of Zilvergraauw. De Steen zelf valt zwartachtig, in het Bannaat van Temeswar , by Dognatska ; doch meest graauw : ook wel witachtig , als in de iilvermyn by Freiberg; wit by Orpez.niet 'er van Preznits in Bohemen ; wit en zwart levlakt aan den jongenThurnhof by Freiberg; ;roenachtig in Herrengrunde by Neufohl, en n de Myn van Dorothca, te Ratisborzis; groen 1 het nieuwe Scheeps-Dok te Karelskroon in weeden; blaauwachtig in 't gewelf der Yzeriya te Orpez by Presnits; roodachtig in de likiaas-Gang by Katharineberg in Bohemen; selachtigmet graauwe Banden of Vleefchrood et hoogroode Banden, by Geyef in Saxen ; s ook met beurtwisfelende zwarte en witte inden, in de graauwe Man hy Platte in Bo:men. L.us Zie Ferber Min. Gefch. von Bóhmen. p. 23 , enz. 1t) Mem. de l'Acad. R. des Sciences, de 1753. P- 564' OP:, '. Quarto. 0 Mm. de i^j. p, 305. Oft. 205, Qtrnrto.  RotssteenenV Co$ Dus ziet men, dat de Gneis van veelerley Kleuren valt. In Sweeden fchynt hy naauwlyks bekend te zyn, doch zeer wel in Duitfchland en mooglyk ook in Vrankryk. Onder de Granieten van Brafil, van Afrika en van de Kaap der Goede Hope, welken de Heer Güettard uit het Kabinet van den Hertog van Orleans befchryft, fchynen 'er van dergelyken aart te zyn (31). Ook vallen 'er in Kanada, die als een middelilag zyn tusfchen de Granieten en"Glimmer-Steenen (z). , (22) Rotsfteen, die GUmmerig, Kwartzig en Spaathig is, eenigermaate wryfbaar. Deeze Soort van Steen, naauwlyks dan in minder hardheid van den gewoonen Graniet verfchillende , valt in Vrankryk by Rouaan , alwaar menze gebruikt tot Vormen, om het Koper in te gieten , eu dan wordt zy door 't Vuur rood. Ik heb brokken van beiderley 9 gelykende de witte veel naar den Engelfchen Moorftecn, dat is Moerasfteen, in Cornwall voorkomende, welke een zeer fyne Soort van Graniet is, wit met ftippen en vlakken van zwar- GO Saxum iVIjcaceum, Quattzofüm , Spatofumcme, fubfriabile. Syst. Nat. XII. Sj>. 20. Saxum Granites particulis parum adhaerentibus. Cronst. Min. §. 268-N. 1, Granites rubens fragilis. Wm. Syft. Mm. 1. p. 4*5- III. Die si.. III, Stuk. II. AïDEEÏrt VIII. HoOFD" STUK* XXII. ' Saxum FufoiüiHi, Gietfteen,  R.0TSST2ENEU. «O? fteen en Glimmer , en is gemeenlyk vry vast, j fomtyds ook Schieferig of fplytbaar als Ley , j nuheldet dan donker graauw, witachtig geel,; of donker groen van Kleur. Tot Muurea aan Vuurhaarden kan het zeer wel dienen, mids dat het, Leyachtig zynde, overend geplaatst worde. (04) Rotsfteen, die Spaatkig, GUmmerig en Zoutig is, verwesrende. ƒ Deeze wordt in Sweeden Sjelfratjien ge-' noemd, wegens zyne poreusheid, en Rapakivi in Finland,om dat,hy verwcerende.maar Draf van Mout gelykt. Hy is graauw en vergruist, door verweerd , aan de Zuidzyde eerst in Brokies, dan in grof Zand; 't welk, in Water uitgetrokken , door uitdamping van de Loog een Zout geeft, welks Kryftallen ten deele den aart van Salpeter, ten deele van gemeen Zout hebben. Wallerius noemt hem bruine Graniet, die vernielbaar is door de Lugt. Meest wordt hy aan den Zeekant gevonden (*). (25) Rots- /-„.) Saxum Srarorum.Micaceum.Sairum.fatiscens sl'fl Nat. Xll. Sr. 21. Muria Saxi ex Mici Spato. Z' Syst. Nat. vul p- .64- N. 6. Mus. T«fi*.S* xum in Aëre deJiquescens Ni rolum. Wall. Mm. 166 Granites fcsens Aere deftrufiibilis. Wall. Syft. Mm. 1 r'^)3Vid. Stockh.Ferh.XlX. Band. p. 213. UI. Bbsl. 111. Stuk, 11. llDEÏX. Vlll. loOÏD'ük. XXIV. Saxum ttiscens. Verweeende.  tjo8 Vergaarde of li. AfdEei VIII. Hoofdstuk. XXV. Saxum Atpinum. Ahjifche. 1 I i < ] I (25) Rotsfteen , die GUmmerig, byna fplytbaar en Afchgraauw is , met Granaat- en Kwarts-Kort els. De toppen der Laplandfche Alpen beftaan uit dit Gefteente , in Sweeden genaamd Norka. In Noorwegen komt het ook voor en in Duitfchland , alwaar men het Murkflein noemt. Het is de Bergftof der Tinmynen by Altenberg en Geyer in Saxen; der Loodmynen by Bleyftadt in Bohemen ; der Zilvermynen by Ramingftein in 't Saltzburgfe; als ook der Zilver, en Goudmynen by Schemnits in Hongarie. Het is hard , doch laat zig gemeenlyk ;zeer bekwaam, volgens zyne Schieferlaagen, verdeelen. Glimmer, Kwarts en Spaath, zyn 'er de tveezentlyke Grondftoffen van,- maar fomtyds, aekleeden witte Schirl - Kryftallen de plaats der Spaath , en dikwils is 'er de Glimmer maar 3un ingefprengd. De Granaaten zyn ook niet iltoos van gelyke grootte, en fomtyds Groepswyze aangelegd. Zelden ontbreekt de Kwarts :'eenemaal; doch men vindt zulk een Gefteene, dat uit zwarte Yzerhoudende Glimmer en OS_) Saxum Micaceum fubfisfile cinereum, Granis ïranatinis Qnartzofisque. Syft. Nat. Xll. Sp. 22. Vlll. . 187- N. 12. Saxum compofituui Mica, Quarrzo « ïranato. Cronst. Min. §. 261. N 1. Saxum Quarrzo, •lici & Granatis mixtum fisfile. Saxum Molare Granatium. Wall. Syft. Min. lip. 429.  11. Afdeei Vlll. Hoofj: STfK. Groenftei XL, Saxum tinnitans.Klink- 6%m V, E R G A A R D E OF mengd van zwartachtige Spaath en harde fty^ ve Glimmer; weshalve het, gebroken zynde, ■ zig vertoontals beftaandeuit Kafachtige, langwerpige , witte glanzige deeltjes, met Yzer befmet. Aan de oppervlakte des Bergs ontbindt het zig dikwils in een grof hoekig Zand. Het bevat veel Yzer en komt van verfchillende, Kleur, fomtyds donker, fomtyds blaauwachtig groen voor; maar van buiten heeft het de Kleur van Yzer-Roest. In de Yzerhutten wordt het gebruikt om de fmelting van de Moeras-Erts te bevorderen. Veel Yzer bevattende, kan het dienen voor Amaril. Waarfchynlyk is het een der oudfte Steenfoorten. (40) Rotsfteen met onvatbaare deeltjes; GUmmerig, Kwartzig ,eenigermaate Tzerachtig; Granaatkorrels bevattende. Dit Gefteente, dat op den Mosfebefg in Westgothland gevonden wordt, in Sweeden Klackften genaamd, heeft dergelyke eigenfchap als de zo even befchreevene Wetfteen en het gewoone Ley , van , op de Nagels gelegd, door tikken klank te geeven: even als men (40) Saxum impalpabile Micaceum , Quartzofum fubferreum, Granis Granatinis. Syft. Nat. XII. Sp. 36. Vlll. i>. 188. N. 19. Saxum clangofum. It. Wèflgoth. p. 73. Saxum Trapezium particulis minoribus, clangoEum, nigrescens. Wall. Syft. Mn. i p. 434.  626 Vergaarde of i.i. Aideel. via Hoofdstuk. Eigenfchappen Dresdefi, by Karlsbad, by Facebai in Transfylvanie; als ook in Bohemen, in Noorwegen, China en Egypte. In de Poddingfteenefl komen zelden Ertfen voor, hoewel by Potsberg Cinaber, by Anuaberg in Saxen Kobalt - Erts daar in breekt. Verfteeningen zyn daar in ook zeldzaam. De Heer Andrea fchryfr, dat in de Worstfteen van Ins, in 't Land van Vaud, dikwils zogenaamde Slangetongen gevonden worden. Waarfchynlyk zou dit meer plaats hebben , indien zy algemeener waren. Zy beftaan uit taamelyk groote en blykbaar afgeronde, nu meer dan minder ovaale ftukken van een Glasaartig enkeld famengefteld Gefteente, behoorende tot de Keizeis , Hoornfteen , Kwarts, af ook, gelyk in die van Noorwegen, tot de Prapp. Het Leem is fomtyds Kalkachtig , gelyk in de Saxifchen van Annaberg, de Stiermarkfe, Switzerfche en eenige Franfchen , die echter meest door eene Zandachtige Stoffe [amengehecht zyn, welke dikwils met YzerDker is bezwangerd. Dit heeft ook in de Tweebrugfe , en veele Switzerlche , plaats. Somtyds is het Leem Kleyaartig, gelyk in die van Idria, of Kley en Seleniet tevens, gelyk in die van Veldentz by Potsberg. De fraaiften hebben het Jaspis- of Hoornfteenachtig, gelyk de meefte Engelfchen, de Noorweegfchen , de Boheemfchen van Karlsbad en die van Facebai in Transfylvanie. Dee-  Rotssteen.en. oac. ferlyke Tabaks- en Snuifdoos - Plaaten, en andere Snuifteryën , verarbeidt. De zodanigen geeven ook aun 't Staalflag Vuur. Te, Londen vindt menze or.der de Straatft.eenen, 't welk ook in fommige Steden vanJ Vrankryk plaats heeft. In Switzerland worden zy tot Molenfteenen, Waterbakken, als ook tot Hoekfteenen en Pylaaren in Kerken en Gebouwen , of tot Stoeptrappen gebruikt, die nogthans ligt af breeken. Ik heb zelf een groot , naauwlyks tilbaar Scuk, dat onder de Scheeps-Ballast gevonden was, my uit Zeeland, door wylenmynen grooten Vrind, Doftor J. Bas Ter, toegezonden. Dit bevat verfcheide groote Keizeis , van blaauw- en roodachtige Kleur, die ,door een Zandige Stoffe famengehecht zyn, en .tot één Lichaam verbonden. In dergelyken komen, in Vrankryk, Steenen voor als een Vuist, als eens Menfchen Hoofd en grooter,welken men wel rekenen mag op vyftig, honderd of tweehonderd Ponden zwaar,allen van figuur en zelfftandigheid als Keyfteenen (£). Die de famengroeijing des Zands, zo blykbaar in de voorgemelde Gruisfteen , en ten uiterfte zigtbaar in de Gruis-Achaaten, voorheen befchreeven , erkent, zal weinig on- moog- TfA) Mem. de VAcad. R. des Sciences, de 1753. p 114» Ï15. Gftavo. Rr 3 III. Deel. III* Stuk. II* Apdkei. Vlll. hoofdtor. Pniding' tem.  Rotssteen en. 637 Yzer, en wordt derhalve, geroost zynde, van den Zeilfteen aangetrokken. Het fmelt op zig zelf voor de Blaaspyp niet, maar met Zout van Pot-Afch of ander Loogzout zeer ligt in 't Vuur tot eene zwartachtige Slakke. Hier voegt ook niet kwaalyk een witte of graauwe Kalkfteen , waar in groene of zwar-! te Droezen van Serpentynfteen leggen,fomtyds met Schirlftraalen of Schirl-Glimmer daar onder gemengd. Men kan denzelven Ophites of Slangenfteen noemen, hoewel dikwils daar door de Serpentynfteen zelf verftaan wordt*. Het is zekerlyk een famengeftelde of uit verfcheide Stukken vergaarde Steen. De Droezen zyn grooter of kleiner , en , naar dat zy by den Steen meer of minder affteeken, is de Kleur verfchillende. Men heeft hem wit en groen gevlakt, onder den naam van Kolmords Marmer ; wit en zwart gevlakt, onder dien van Haraldsee - Marmer; graauw uit de Kopergroeven van Deva in Sebenburgen en van Saska in het Temeswar Bannaat: blaauwachtig uit Noorwegen, als ook uit Hongarie; groenachtig vair hy by Dannemora in Sweeden , in de Goudmynen by Kapnik en by Dognatska; zwartachtig, als de Bergftof by Idria in de Krain. By Schwartzenberg in Saxen vindt men Loodglans in een Gefteente, dat uit graauwen Kalkfteen en groenachtigeu Serpentynfteen beftaat. HL Dsat. III. Stuk. lh TT. Afdeel. VIII. Hoofd;tuk. Ophitfo >f Slanjenlteen. * Zie ! Isidz.soSt  638 Rots steenen. II. AlDEEl VIII. HoorD" STUK. f>) Men kan daar van een geheelen Lyft vinden, öj* 't end van den Hoogleeraar ümelins Natur-Syftem, I. Theill. van p. 645 '652. Dus ïieb ik de meefte Steenen eü Stoffen van een Steenige aart, in dit Stuk befchreeven. Sommige zyn wel reeds , in de voor; gaande Afdeeling, verhandeld, doch die hebben niet zo zeer de volmaakte natuur van Steenen, of zy zyn, om andere redenen » tot de Delfftoffen t'huis gebragt; gelyk in 't voorfte heb opgemerkt. In het volgende Stuk zal ik ook nog van eenige weinigen, die tot de Mynftoffen of Metaalen behooren, moeten melding maaken, In Italië zyn nog verfchèiderley Steenfoór= ' ten , die van den Serpentynfteen, door ingemengde Glimmer , Kalkfpaath , en wat dies meer is , verfchülen ^ Nero di Prato, Ferde di Prato, Polzevera genaamd. Voorts komen een menigte Steenen, van andere vermengingen, op verfcheide plaatfen voor,die geen byzonderen naam hebben en derhalve uit de farnenftellende Stoffen moeten gekend cn onderfcheiden worden (r).  BLADWYZER DER STEENEN. A. A airenfteen. 5220 Aa#U vlafch. 164 Achaat. . 283 Aigue marine. 508 Alabandiner Steen. 381 Alabafter. pi Alabdftriet. 59 Amandelfteen. 634 Amesvoortfe Diamanten. 241 Amethyft. Sn Amethyft. Kryftal. 37; Amianth 159 Amianth - Anrde, 168 Arduin. . 33 Asbeft. 160, 164 (Oeftraalde) 174 (Onrype) 171 Asbeft • Jaspis. 316 Afchtrekker of Afchftcen. 389 Avanturine of Goudfteen. 201 B. Band Achaat. 294 Band-Jaspis. 314 Bellokel. ; 27I Berg-Kurk. 175 Beig-Leder. 170 I Berg - Papier. 177 Berg Pluis. ies Berg-Vlafch. 163 Berg.Vleefch. 175 B«rU. , 508 Blader-Spaath. 12^ Bloed-Jaspis. 315, Bondelfteen. 72 Booinfteenen. 280 Bouwfteen. 53 g Breccia. Ö23,630 Briljanten. 437 Brillenfteen. 274 BriftolfcheDiamanten.24-,363 Brocatello, . gr Brokfteen. «533 C. Cacholong. . Cameo's of Intaglio's. 431 Cerkonier. . Ceylonfche Keizels. 243 Chalcedoon. s-,$ Chryfolieth. 50y Chryfolieth-Kryftal. 375 Chryfopraas. 3.75 Cicerchino 0f Cicerfteen. 63a Cylinder - Kwarts. 339 D. Dendririfche Opaalen.' 255 Diamant. 440 Diamanten (Briftolfche). 241, 363 (Ceyloafche) — 493 (Europifche)— 444. (Matereefe). — 40S (Valfche) 363,425  I L A D W Y Z E E: Bïgte Spaath. 127 Dikfteenen. 436 Dobbelfteen-Spaath. 131 Draadfteen. 95 Dubbel - Spaathj 122 E, Edele Steenen. 412 Edel Marmer. 50 1 Egyptifche Key. 244 Elektrieke Steen. 392 Elementfteen. 250,253 Emeraude. 493 F. Filtreer-Marmer. 82 Fjltreerfteen. 336,545 Florentynfch Marmer. 66 Fondamentfteen. 551 Fortres • Achaat, 295 Franfch Kryt. 205 G. Garpenberger Steen. 588 Geisberger- Steen. 341 Genantfteen, 315 Gefneeden Steenen. 430 Geftelfteen. 616 Giet fteen. 005 Gips-Spaath. i08 Gips - Steen of Gips. 83 Glas- of Coinpofitie - Steenen. 426 Glas - Amianth, 170 Glas ■ Spaath. 147 Glimmer. 178 Gneis. ( <503 Golf. Achaat. 297 Golf-Spaath. 1271 Gothlandfe Steen. 72,536 I 1 Goud-Beril. 5r<5 [ Goud Glimmer. 184 Goud - Granaaten. 191,525 Goudfmits - Spaath. 97 ' Goud fteen. 261,506 Goud-Talk. 187 Graffteen. 77 Granaat. 5*5 I Graniet. 59° 1 (Beierfche) 60a Graveelfteen. 211 Greis. . 602 Groenfteen. 301,619 Gruis - Achaat. 298 Gruisfteen. 622 H. Hardfteen. 532,53 j Harft- of Pekfceen. 262. Hondstand - Spaath. 136 Hoorn-Achaat. 292 Hoorn-Key. 299 Hoorn fchiöfer. 215 Hoornfteen. % 218 l Hoorn fteenen. 299 I Hyacinth. 488 riyacinth. Kryfta!. 369 i Jacinth. 489 St. Jakobs Steen. 329 Jargon of Sargoeo. 493 Jaspis . t 302 Jasp-Achaat. ' 297 K. Xaffteen. 178,220 Kalk-Alabafter, 99 Kalk-Schiefer. 3* Kalk-  BLAD W YZER. Kalk-Spaath. 119 Kalkfteen. 74 Kalksteenen. 41 Kalu.netfteen. 210 Kaneetfteen. 490 Karbonkel. 460 Kaftendroezen. 333 Kat-Oogen. 258 Katten - Goud of Zilver. 184 Katten - Keizel. 329 ( Keizel. 234 Ketzelklornpen. 625 Ketelfteen. 205 Keystesüen. 221 Klejjige Steenen. > 157 Kley - Schiefer. 33 Kley fteen. 621 Klinkfteen. 620 Kinderpokfteen. 541 Kittel fceen. 238 Knobïielfteen. 76 Knoopfteen. 41 Kolen-Schiefer. 40 Koper-Glimmer. [184 Koraal-Achaat. 297 Kornalyn. 280 j Korrel Kwarts. 336 Korrel - Spaath. 155 Kouterfteen. 47 Kriewel ■ Kruid. 170 Kruider-Ja pis. 310 Kruis - Jaspis. "315 Kruis-Steen. 316 Kryftal. 339 met Water. 346 van Madagaskar. 346 Kryftal - Achaat.' 297 KryftalJroezen. 352,359 KryftaltaKken 353 Krystali.yne Steenen, 31b Kryt van Briancon. 193,204 Kuit-Marmer. ' 78 Kwarts. 321 Kwarts - Droeze. 3"6 Kwarts-Keizel. 2 1° Kwarts - Spaach. L. Laagfteen. 73 Laboraaten. 433 Labrador-Steen 141 Lapland fche Steen. 579 Lederfieen. 220 Lsimfteen. 70 Leverfieen. 24,558 Leysteenen. 15 Luchs- Safier. 473 Lumachella of Schulpfteen. 64 . 032 M. Maanfieen. 264 Malachiet-Achaat, 292 Marien-Glas. 103.18* Marmer. .3 Marmer • Keizel. 343 Marmer - Schiefer. oó Mazell'teen. 54I Mtlk üpaalen. ! 254 Mergel - Schiefer. 3! Mcrgelfteen. y, Metaalmoeder. 013 Mocha - Steenen. 2go Molen fteen, 553.609 Mooi fteen. "005 Moskovifch Glas. mi Murk fteen ^oü I Müfchel-Marmer. 04 ! Nanniefter-Steen, { 1 5-3 i Niereijfteen. 3.^ Nonius-Opaal. ,255 Ss o,  Bh A D XV y Z El. O. Obfidiaanfche - Steen. « Oculus Mundi. 26^ 8n^en' Onyx - Achaat. 29l Onyx Sardonyx. 27c Oogfteen. ,7. Opaal. Safier. 475 P. Panther-Jaspis. 307 Papier-Mergel. %<: Pedeftalfteen. 616 Pek fteen- „I4 Peridot. Phosphorus' van Rononie.i 10 Phosphorifcbe Spaath, 147 Pterres de Stras. 426,457 Piperino of Peperfteen. 653 Pleifter of Gips. 87 Pluim- Aluin, 97,168 Poddingfteen. 624 Pokfteen, ^9 Porfierfteen. 503 Porfeleinfteen. 549 1 Portlandfe Steen. 553 Potfteen, 205 Prafer. 378 Q- Quaderfteen. 538 R. Regenboog-Chalcedoon 278 Robyn. 459 Robyn - Kryftal. 372 Robyn-Spinell. Rolffeenen. ^9. Rood- Aarde. x'yj > Rook - Topaas. 378 ,243, '< Roos-Schaar. 297 ; Koos of Ruitlleen. 435 Rotsfteenen. 55(5 i > Rubicell. Ab% | Runfteenen. .595 I Rusüfch Glas. 181 !S. Safier. 469 Saffier-Kiyfral. . 37< Sardonyx. 268,274 Schalie of Dak - Ley. 30. Schiefers. 1^ Schiefer-Aluin. 95 Schiefer - Amianth, 17? Schiefer - Dro,s. 105 Schiefer-Gips. gp Schiefer Glimmer. i9z Schirl of §chorl. 382 _ (Platie)uitDauphin.é.388. Schirl - Granaaten. ^387, 525 Schiri - Kryftailen, jgg 1 Schneideftten, <5G6 Schryfley. 2i Schubben-Spaith, 105 Schulp - Marmer. 79 Seleniet. i0g Serpentynfteen. 207 (Antieke) 569 Sinopel. 306,3J2 Sinter - Kwarts. . 335 Slahgenfteen. 637 Slypfteen. 37,5i3 (Turk fche) 542 Smaragd ■ Kryftal. 376" Smaragd. 4pj Smaragd - Moeder. 309,501 Smaragd - Prafer. 378 Smeerfteen. 193 Snee-  BLAD W YZER. Snecken-Topias. 481 Spaanfch Kryt. 202 Spaath, lid Spaath-Kryftallen. 1^4 Speerfteen. 194 Spekfteen. 201 Spiegel - Sp iath, 121 Spitsfteenen. 437 Spoorfteen. 83 Staalfceen. 344 Staar - Achaat. 299 Stangen-Spaath, 3X5 Statuary Marmer. 57 Steen van Bononie. 110 Steenmerg. Steenvlafch, 164. Steenvloeden. 157 > 363 Ster der Aarde, jQo Stern - Asbest. 174 Stevens-Steen. 247 Straal-Achaat. -2'j& Straal -Gips. 96 Srraal-Key 235 Straal-Kwarts. 3?9 Sweedfche Steen." 74 T. j Taffteen. 315 j Taftlfchiefer. 21 ' Tafel fteen. 435 , Talk. 188.194 Talkdtoes. 191 Tappen-Topaas. 48 r ' Teerling-Spaath. 153 1 Thebaifch Marmer. 592 « Tin - Spaath, 115; Toetsfteen. 19,309 ; Topaas. 476 Topaas - Kryftal. 371 I TourmalinofAfchtrekker 3S9 I (Brafiliaanfche). 399 ! (Ceylonfe). 405 J ÏTourmaliu (Noorweegfe),4oi (Spaanfchej 405 (Tirolfe), . 402 I Trapp of Trapfteen, 575 Tuinfteen, * 29^ ( Tygerfteen. 539 • V. Veder-Gips. 97 Veder - Kalkfpaath. 115 Veder "Wit. 170 Veld-Keizel. 2? + Veld-Spaathen. 'vi38 Vernnderlyke Steen. 265 Verd antiek Marmer. sg ' Vergaarde Steenen. ^29 1 Vesting-Achaat. 295 [ Verte Kwarts. 350 Violei-.fceen. 548 Vlakiteen. 204 Vieefchiteen. 219 Vlegtftfe». 177 Vliegen - Marmer. 571 Vlursfteen. 50 Vloey-Spaathen. 146 Vonnendc Spaath. 138 Vrouwen-