NATUURLYKE HISTORIE OF UITVOERIGE BESCHRTFING DIEREN? PLANTEN E N MINERAALEN, Volgens het Samenstel van den Heer J SY ó£ V of. Met naauwkeurige Afbeeldingen. DERDE DEELS, V T FD E STUK. De. MYNSTOFFEN. Te AMSTERDAM, By J. van der. BURGH en Zoon. M D C C L X X X V.   INHOUD van dit STUK, ///. AFDEEL ING. De MYN STOFFEN. XXIII. Hoofdst. Befchryving van het'Tm en deszelfs Ercfen: Gedeegen Tin zeldzaam; Sumatrafihe, Malakfe en andere Tin-Ertfen: Tingraupen of ' Tin - Kryflallen , Tinzwitter , Tin- • fteen of Berg- Erts, Tinzand, TinSpaath, enz. . EIadZt , XXIV. Hoofbst. Befchryving van het Lood en deszelfs Ertfen ; gelyk de Lood' Kryflallen , Loodglans, Groene , Roode en Witte Loodfpaath, als ook van andere Kleuren, Lood-Erts in Steen, Zand, Aarde, enz. 23 XXV. Hoofdst. Befchryving van het Yzer en deszelfs Ertfen , waar onder de Amaril , Bloedfteen en Magneet voorkomen. Onderfcheidingderzelven> tiaar dat zy aantrekbaar of niec aantrekbaar door den Zeilfieen zyn. Gedeegen Tzer, het maaken van Staal uit Tzer. Kwadraatftéenen , Yzer-Kryflallen Schraale Tzer' Ertfen. Moeras ?ƒ Modder-Erts, ^er - Zand , Yzer. Stala'ktieten,  .XXVI. Hoofdst. Befchryving van het Koper en deszelfs Ertfen, benevens de verfchillende Manieren, hoe het daar van gefcheiden en tot fmeedbaar Koper gemaakt worde. Gedeegen en Sement- Koper. Geel Koper, Mesfing , Drons , enz. Koper GlasErts, Vaal -Erts, Blaauwe, Roode, Witte, Zwarte, Geele Koper-Ert• fen, enz. Als ook de Lazuurfteen , Armenifche Steen, Malachiet en Kopernickel, . Madz. 135 XXVII. Hoofdst. Befchryving van het Zilver en deszelfs- Ertfen: gedeegen Zilver: Rood Gulden, Wit Gulden, . Zwart Gulden: Hoorn-Erts, GlasErts; Vaal-Erts, Wit-Erts; Zilver-Zwart, Zilver-Bruin; LeverErts , Zilvermolm, Scheiding Van 't Zilver uit zyne Ertfen, zo volgens de manier der Spanjaarden in Amerika , ah in Europa op yerfehillende plaatfen in gebruik'} enz. • 21t XXVIII. Hoofdst. Befchryving van het Goüd en deszelfs Ertfen. Gedeegen Goud, door Wasfching ,0/ Stofgoud, uit Zand of Aarde en vergruisde Steenen ,' het voornaam/ie. Goudmynen/» Europa, in Siberië, in Qoftitidie en Amerika. Vermomd Goud. Verertst of gemineralizeerd Goud, in Pyrieten en andere Stoffen. Scheiding des Gouds van 't Zilver , enz. 2 83  AANWYZING der PLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of hefchreeven wordeih Plaat XLII. Afbeelding van Tin-Er t- i sen, enz. tegenover Bladz. 13 Fig. i. Model van den Oven, tot uitfinelting der Tin - Ertfen , op Banka in Oostindie. t ■ i/. 13; • a. X>e Stok of Stamper, daar by in gebruik. — a. Een Stukje Malakfe Tin-Etts. tl, 14. ■ — 3. Tin ■ Granaaten op Kwarts uit Bohemen. . j/, 17; — 4. Dito op Tzer- Erts van Altenburg in Saxen- . ■ —„_ — 5- Tinzwitter vallende by EiBenJlock in Saxen. , tl, 18. — 6. Zwart Tin - Kryftal van Frey- l>erg- • 61. 17. — 7. Tinfteentjes van Malakka. II. 20. — 8. Tinfpaath of wit Tin - Kryftal van ' Slackenwalde in Bohemen. ■ 11. 22, Plaat XLIII. Afbeelding van Loon- Fig. i. Lood - Kryftal van Freyberg in Saxen. . bi, 44. * 3 WigJ  Fig. 4, Geftieepte Loodglans- van Chat. ley by Lyons in Vrankryk. hl, $», — 3. Groene Loodfpaath, vanSt. Hu* hert in Switzerland. bh fj. * —- 4. Loodfpaath - Kryftallen van Zeilerfel d aan den Maarts, bl. 55.' — 5- Witte Loodfpaath van Zellerfeld. bl. 58.' — 6. Fyne met Kopergroen van dito. — 7. Witte op geele Oker van den Haarts. . _ — 3. Bladerige Loodfpaath uit Karin- thie- . bl. 60. — 9. Geele als Katten - Tanden van Keu. le"- • bl. 61. Plaat XLIV. Afbeelding V3n Yzer- Ektsen. tegenover Bladz. 91 Fig. 1. Gekryöallizeerd Yzer ««V Enge- lmd* tl. 90. —— 2'. Krom rVezelige Ghskep of Bloed- fteen van Guadakanal in Spanje. bl.110. —— 3- Zwarte Blcedfteen van Schwart- fenterg in Saxen. . ll.Xll. 4 Roodc gerepelde vanSt.Andries' leri' .- —. 5. Zwarte Niervormige uit Saxen, èl, 112. —0- 6- Witte en b/aauwe Yzerfpaath uit Nas/au-Stegen., . tl, 119; —**" Veld «/Moeras-Erts van Java ^ . 11 ^ ^ Oostindiën, I2gt —— 8. Platte Yzerileentjes famenge groeid,by tiymegen. tl. 127. Plaat  PtAAT XLV. Afbeelding van Yzerhou- dendE' Stoffen, tegenover Bladz, 120 Fig. X. Een fraaije Dendriet of Yzerbloem opGraniet,van Altenburgin Saxen.bl 130. 2. Getepelde Y^er - Stalacliet van Nieuwied by Co/Aents. bi. 131. • ■ 3. Een Rolronde, bruine, van Nas. fau -Si eg en. . . —— 4-. Een Stukje Berg - Orgel uit het Gu- lik/% ■ . , r— 5-Gedendr'izeerder2er/fo/Mt£5axe».&; 131. 1 1 6. Een zeer raare Pypachtige dito, van Hofchnits in Bohème. _ Plaat XLVI. Afbeelding van Koper. houdende Stoffen. . jj~ Fig. 1. Een Jluk masjief gedeegen Koper va«'t Eiland Sicilië. . bl. 156". " *• Gedendrizeerde Koper-Erts van Kamerdorf'in Saxen. - bl. 183. ■ 3- Aartig gegroeide Koperftof van Kneyweilerop de Hondsrug. — — - 4» Lazuurfteen Laagswyze in Kwarts bl. 194. 5. Zeer fcltooneMalachietinCinnaber, uit Siberië. . . w> 2oa Plaat XLVII. Afbeelding van Zilver. houdende Sioffen. tegenover Bladz. 229 Kg. x. Gedeegen.Tandswys gegroeid Zilver, vanKongsberg in Noorweegen. bl. 228. 2. Doornachtig dito van Freiberg in ' Saxen. . u nQ, Fig- 3-  fig. 3. Takkig in Hoornfteen van Johan Georgejladt. . _ bl. 230. — 4. Geftrikt of gebreid gedeegen Zil¬ ver , in Kalkspaath, uit Peru. bl. 231, —— 5. Mos- of Wormachtig in Kwarts-, Madjgasiar, zeer raar. ■ bl. 232. — - 6. Bladerigo/ Plaatigw't Noorwegen.M. 233. — 7. Hoorn-Erts Kryftalletjes van ƒ»• han Georgejladt. . bl. 248. — 8. Kromhaairige Glas-Erts vanHim- melsfurjlen by Freiberg. bl. 252. »■ ■■■ 9. Ongemeen fraaye Takkige met gedeegen Zilver, van Kongsberg in . Noorwegen. . bl. 253. Plaat XLVIII. Afbeelding van Z1 l v erErtsen eijGooi)houdende Stoffen. ■■ ■ — , Fig. 1. Gekryftallizeerd Rood Gulden van Johan Georgejladt in Saxen. hl. 261. ■' *. Gefigureerd Wit Gulden o/KoornAair-Zilver op Leyfteen, vanFrankenborg inHesfenland. bl. 265. ' 3. Gekryftallizeerd Wit Gulden, in Spaath , vanCIausthall op den fiaarts.bl. 26. 1 4, Zwart Gulden gekryjlallizeerd, uit Mexiko. . bl, 273. 5. Een Klontje gedeegenGoudvan Lima in Peru. . . 315. 6. Goud in Pyriet op Leyfteen uit Ti rol. . bl. 323. 7. Bladerig Goud, van Chremnits in Hongarie. . bl- 314- — 8. Gegranuleerd Goud , op Zwaars Spaath, uit Sevenburgen . -—» ■—- 9. GeKryftallizeerd Goud vanAbrud- banyain'tzelfde Land. bl, 326- BE*  R.EQNUM LAPIDEUM. HET R Y K DER MINERAALEN. DERDE KLASSE. MINERA. MY N S TOFF EN.   BESCHRYVING DER MINERAALEN. IIL AFDEEL! N G. De mynstoffen. XXIII. HOOFDSTUK. Befchryving van het Tin en deszelfs Ertfen: Ge. deegen Tin zeldzaèm; Sumatrafche, MaMj, en andere Tin-Ertfen: Tingraupen of Tin-K>y. ftallen, Tinzwitter , Tinfteen of Berg. Et ts, Tinzand , Tin-Spanrh, «óm -jnjie Stoffe, welke men zo by ons als in En^ geland gemeenlyk Tin, in 't Hoog. duitfch Zinn , in 't Franfch Etain, in 't Ita. liaanfch Stagna , naar den Latynfchen naam" Siannutn, noemt, komt hier in de eerfte plaats onder de volkomene Metaalen. Zinnebeeldig draagt zy ook den naam van Jupiter, den Op. perften der Heidenfche Goden, of wel den III. D«w.. V. Stuk. ^ p,a' Naatrisreden,  2 Het Tin, ei* HL XXIII. Hoofdstuk, Eigenfthappen. Planeet deezes naams; dewyl die 'er, in zyne Vertooning aan ons, de Kleur het naafle van heeft. Anderen noemen het, fpottende, den Duivel der Metaalen, om dat het die allen , door zyne bymenging,eenigermaatebroofcher of minder fmeedbaar maakt. Wit Lood hebben fommigen het ook genoemd , doch dit is Diet algemeen. Het is een Metaal, byna van Zilverkleur , doch een weinig naar *t blaauwe trekkende en knarfende als men 't buigt of met de Tanden daar op byt. Indien 'er geen andere Metaalen, Koper, Spiauter, Bismuth of SpiesglasKoning , bygemengd zyn, zo heeft het in 't geheel geen Klank. De Soortelyke zwaarte van hetzelve , de minde van die der echte Metaalen , overtreft ruim zevenmaal die van 't Water. Het is zeer buigzaam en zagt en laat zig fmeeden , doch breekt ligt onder den Hamer, en draagt aan getrokken Draad veelminder zwaarte dan anderen : evenwel meer dan Lood. Dus kan een Tinnen Draad, van een ■iende Duims dikte , nog meer dan veertig Ponden houden , eer hy breeke. Het heeft een eigen Reuk, die zig inzonderheid door het wryven of anders warm maaken openbaart. Het fmelt zeer gemakkelyk en lang voor dat het vloeije ; maar veel moeielyker na de byyoeging van Zwavel. Op zig zelf in 't Vuur jebragt, brandt het met een blaauwe Vlam, ea  de Tin-Ertsen. 3 en eenen deels Zwaveligen, deels Arfenikaalen Reuk, dampende in Rook weg en laatende eene graauwe Asfche over. Door de Hitte, in 't Brandpunt van een Brandipiegel, verandert het ten deele in een witten als Vezeligen Rook, ten deele in een fyne witte Afch, die ver» volgens in kleine Kryftallen fchiet, neemende de Metallyne Geftalte moeielyk we^er aan. By elke verandering in Asch of Kuik, neemt het Tin in Gewigt toe. Door volkomene Verkalking heeft men uit het Centner Tin hon« derdvyfentwintig Ponden Kalk, welke een zeer hevig Vuur vereifcht eer zy vloeije : doch dan fmelt zy tot een als Harst of Opaal gekleurd Glas; gelyk deeze Kalk ook andere Glazen, waar mede zy gefmolten wordt,minder doorfchynend maakt. Het Tin vermengt zig zeer gemakkelyk met Kwikzilver tot een Amalgama, en met de ove-d rige Metaalen door fmelting in 't Vuur;maar,1' Kobalt, Spiauter, Bisrüuth , Yzer en Lood uitgezonderd , worden zy alle, door deszelfs bymenging, breukig. Een Mark, dat is een half Pond Gouds, wordt door een Grein Tin minder fmeedbaar, ja zelfs door den Rook van Tin. Koper wordt daar door ten uiterftehard, en, gelyk de overige gekleurde Metaalen, bleek. Door het fmelten met de laatften, ook met Spiauter, Zilver of Goud, wint het in Smeedbaarheid en met het Yzer in Glans teA 2* vens. HL Dibi» V. Stuk.' in. Afdeei, xxnr. Hoofdstuk. Verbining met letaalen.  4 Het Tin, e sr 111. Afdeel. XXIII. Hooaosiuk. Ontbinding in Scheidvogten. vens. Smelt men het met Spiesglas-Koning,Spiauter , Lood en Goud, te famen, dan bekomt men een Metaal , welks Soortelyke zwaarheid veel minder is dan de gemiddelde zyner famenftelleride deelen. Daarentegen wordt zy grooter , als men het Tin met Bismuth, Zilver of Koper, fmelt. Ten opzigt van de Zouten en derzelver Zuure Geeften, gedraagt zig dit Metaal als volgt. Het ontbindt zig in allerley Zuuren, zo wel ia de Metallyne geftalte, als en wel vaardigst , tot Kalk gemaakt zynde ; maar geene der Oplosfingen is zo volkomen , dat niet een groot gedeelte van het Tin daar uit als een witte Kalk nederzakke, wanneer men 'er fle^ts Water bygiet. Deeze Oplosfingen hebben een bitteren Smaak en een geele Kleur, zo veel hooger, als de Oplosfing meer verzadigd is met Metaal. Zy laaten zig ook niet volkomen en onveranderd daar affche'den, en uit allen wordt het door zuiver Loogzout, als een witte Kalk , neerareftooten. De Rynfche Wyn zelf tast het Tin aan. Het Salpeter - Zuur of fterk Water verteert 'er meer van dan het oplost, en de overblyvende Vogtigheid wordt , wanneer zy te veel verzadigd is, ligt tot een Geley. De Oplosfing in Vitrioolzuur bekomt men door omwegen volkomen , en deeze wordt door bet bv^ieten van een vast Loogzout niet troebel. In  »e Tin-Ertsen. S In Geest van Zout insgelyks ( ntbindt zig het Tin, als het zyn brandbaa;e zelflïandigheid verlooren heeft, met een zegte Warmte t'eenemaal. Qeiblleert men het met even zo veel bytend Sublimaat, dan krygt men een Rookende Geest, een Tin-Boter en, door een ten uiterfte verfterkt Vuur, een graauwe, zonderling gefatzoeneerde en ligt in de Lugt ver« fmeltende Tin-Gom. Zet men deeze laatfte met Azyn in eene zagte Warmte , gietende denzei ven af, en het overblyfzel deltillcerende, zo blyft een rood Poeijer, de zogenaamde Tin-Zwavel, over, welke, in Water opgelost, na eene zapte uitdamping , het groenachtige Tin - Zout uitlevert. De volkomenile Oplosfing van het Tin ge fchiedt door Koninglyk Water, en best wanneer men, tot één deel Tin , drie deelen van hetzelve, uit evenveel Salpeter- en Zout Geen beftaande , neemt. In koude wordt deeze Oplosfing , wanneer ey rcgt verzadigd is , gantfch dik : in de warmte zet zy agtzydige Kryftallen aan, die Haairachtig dun zyn. Zy maakt, wanneer zy met Zoutzuur overladen is , de Kleur der Conchenilje Scharlaken-rood. Giet menze by de Oplosfing van bytend Sublimaat in Water , zo valt een witte ; giet menze by die van Goud, zo valt een donker paarfche Kalk neder. Ook de Loogzouten , de Zeepen en zelfs de Onzydige Zouten, ontA 3 bin. III. DM. V. Stuk. nr. Afdeel. XXIII. Hoofdstuk. Best door Koninglyk Water.  111. Afdeel» XXIII. Hoofd- «tuk. Het Tin houdt altoos Rottekruid. 6 Het T i n , e n binden iets van dit Metaal. Door gemeene Pekel wordt het by aanhoudend kooken verkalkt. Door groene Sal Armoniak wordt iets daar van opgelost, wanneer men twee tot vier deelen daar van met één deel Tin of Tinkalk fublimeert, en dan geeft het de zogenaamde Tin-Bloemen. Ook in Zwavel-Lever wordt het Tin zeer ligt ontbonden, en van Zwavel zelve , wanneer men het daar mede Laagswyzc csementeert, verbeeten; of anders daar mede toe een glanzige Klomp famen gefmolten. De Natuur heeft het Tin byna altoos met Rottekruid verbonden; en, dat uit zyne Erts gefmolten is , Huiten-Tin genaamd, houdt dikwils een half Drachme en meer in 't Loot. Het Malakfe zelfs , dat anders voor het befte gehouden wordt, en onder de Europifchen het louter onvermengde Berg-Tin , of het zogenaamde gladde of Blok-Tin, en het KorrelTin, is 'er geenszins vry van. Zulks blykt duidelyk, wanneer men dit Metaal in een uitermaate fterk Vuur, twee of drie Uuren lang, ineen Retort, daar een Recipiënt aangevoegd is, houdt, dan zet zig aan den Hals een Stofte, welke niets anders is dan Rottekruid. Men kan zig nog meer daar van verzekeren , wanneer men in agtmaal zo veel Koninglyk Water, dat uit zestien deelen zuiveren Salpeter-Geest en één deel Sal Armoniak beftaat, by kleine gedeelten Tinvyl- zel  de Tin-Ertsen. 7 zei Werpt; na elke infmyting het Glas toeftop. pende , en dan, alles opgelost zynde , de Solutie helder geklaard , in een Glas dat wyd is van bodem , daar zy omtrent een derde deel van opvult, gietende; dezelve opwarm Zand, met een zagte Hitte, Iaat uitrooken , en, zo dra men witte Dampen befpeurt, het Vuur niet te fterk laat worden: als wanneer onder 't uitrooken zig reeds Kryflallen zetten, die, dezelve verkoelende,nog meer fchieten en wel onderzogt niets anders dan Roütekruid zyn. Het Engelfche of Staaf-Tin is, bovendien, altoos met Bismuth, Spiauter, Spiesglas-Koning of Koper, en hetSaxifche, als ook het Boheemfche, klinkend , geltempeld of PondTin , gemeenlyk met Lood gemengd. Dit laatile ontdekt zig gemakkelyk, wanneer mer de Water-Weegfchaal te hulp neemt, alzo de Soortelyke zwaarte deezer Metaalen zo zeer verfchilt. Buitendien openbaart zig zulks, wanneer men het Tin onder de Tanden brengt, kraakende alsdan het zuivere veel, het vervalfchte weinig of niet : giet men 'er Azyn op, daD wordt die van dit laatfte zoel^, van 't zuivere niet: een verfch Ey, hard gekookt, gedopt en doorgefneeden, op een Tinnen Vat leggende en een weinig Azyn daar op gietende , zal hetzelve , als 't ééne nagt gelegen heeft, zo het Tin Loodhoudende is , zwartA 4 ach. UI. Duel. V. Stuk. 111. Afdeel XXIII. Hoofdstuk. Het tneefte houdt Loud,enz.  8 Het Tin, en ITT. AïDT.el. XX 111. Hoofdstuk. Gebruik. achtrg blaauw'worden: anders niet. Hier doot is derhalve ligt te ontdekken, of'er onder het Tin ook Lood zy. Dus ziet men ook, op wat manier 'er hetzelve is van af te zonderen. Sommige Oude Geneesheeren preezen het gebruik der Tin-Kalk, onder den naam van Magifterium Stanni, zeer aan tegen Krampachtige Opftygingen , en van eenige hedendaagfchen wordt dit Middel ook nog voorgefchreeven. Indien men op de famenüellende deelen, voorgemeld , acht geeft, zou men, en wegens 't Rottekruid, en wegens 't Lood, als ook wegens 't Koper, daar in vervat, dit geheele Metaal, inwendig, volftrekt verwerpen. Ondertusfchen leert de Ondervinding , dat het fchraapzel van Tin, onfchadelyk, in groote veelheid , door den Gemeenen Man , tegen de Wormen gebruikt wordt. Men heeft het inzonderheid tegen den Lintworm aangepreezen , en de Engelfche Doktor Mead fchryft een Poeijer van ge/lhraapc Tin en Rood Koraal, half en half, met zekere Conferf ingenomen, als een Middel tegen de Wor«? men voor. Immers men acht, dat geen Vogten des Lighaams in ftaat zyn om het Tin te ontbinden, en dus de famenftelling te ontwik, kelen. Evenwel moet men voorzigtig zyn, van niet dan zuiver Tin in deezen te gebruiken. Wat de gantfeh uitgebrande Kalk aangaat, hier in zal men wel geen Rottekruid vinden , maar  de Tin-Ertsen. 9 msar het Lcod en Spiesglas kan 'er zyne rol in fpeelen : des alles aangemerkt het veiligst is , zig inwendig daar van te onthouden : hoewel die uitwendig , in Reuzel of zogenaamde Roozen-Zalf gemengd, tot wegneeming van Huidkwaaien zeer dienftig zy(a). Lang is men in verbeelding geweest, dat Koperen Vaatwerk door Vertinning tot het gebruik onfchadelyk gemaakt werde ; doch behalve de afflycing , welke ons allengs al dat Vertinzel, zelfs uit enkele Water-Ketels, in 't Lighaam brengt, is het zeker, dat men zeer voorzigtig moet zyn, om geene fcherpe, gezoutene , zuure of verzuurende of Loogachtige Spyzen of Dranken, in Tinnen of vertind Vaatwerk lang- te laaten ftaan. Immers de ligte ontbindbaarheid van het Tin, en deszelfs gemakkelyke fmeltbaarheid, geeft gelegenheid , om dus de fchadelyke deelen in 't Lighaam te krygen van een Metaal, 't welk onder opcnbaare toejuiching bcdektelyk een kwaaden rol fpeelt, en zyn beminnaars ongevoelig grieven kan met doodelyke uitwerkingen. Met die voorzigtigheid is het Tin tot gebruik zeer dienftig en nuttig, dewyl het tot vertinning van Koper en inzonderheid van Y- zer, (a) Boerh. Chem. Procesf. 187. A 5 lil. Dam. Y, Stuk. ITT. AïDEÏI.s XXiil. HOOFD- ituk. Het Tinnen of VertindVaatwerkvoorzigtigte gebruiken. Stoffen uit Tin vermengdmet andere Metaalen.  ïo Het Tin, en in. XXIII Hooid stuk. t< zer, in het Blik maaken , grootelyks gebruikt . wordt. Ten dien einde mengt men doorgaans wat Spiauter of, gelyk in Bohemen, een weinig Koper onder het Tin. Tot gantfch dunne en fyne Blaadjes geflagen, voert het den naam van Stanniool, die men, door verfcheideKonstgreepen, dan dus dan zo kan kleuren. Met een derde deel Keper en wat Rottekruid gefmolten , maakt het dat zogenaamde Staalkleurige Metaal , 't welk wegens den fterken Glans, dien het door polyften aanneemt, tot Brand- en Teleskopp • Spiegels zeer dienftig is: met vier deelen Koper het witte Cancham of Congalam der Indiaanen : met Koper en Mesfing, in geringer veelheid, famengefmolten , de Tombak , met weinig Tombak en Tutanego een fchoon wit Metaal; met Koper en Spiauter de Pinsbek ; met Koper en andere Stoffen de Klokfpys of het Gefchutgieters en Geelgieters Metaal,-met een twaalfde deel Spiesglas - Koning en maar weinig Koper,hetHard-Tin: met Kwikzilver alleen , of ook met Lood, Bismuth en Kwikzilver, Spiegelfoliën; met de helft Bismuth te famen gefmolten , een foort van Tutanego; met Bismuih en Spiesglas - Koning een fchoone mengeling, welke,naar de verfchillende proportie der Stoften, dan harder, dan weeker s, en tot het afdrukken van Penningen zeer dienftig: met Spiauter een ander mengzel, 't  <ï) E T I N - E R T S E N. ïi 't welk tot dit zelfde oogmerk, als ook tot gieten en foldeeren gebruikt kan worden: met' Lood en Bismuth wederom een andere Stoffe, welke door de Hitte van kookend Water' fmelt en dient tot Anatomifche Infpuitingen. Meest wordt het Tin met Lood vervalfcht; waar uit ontftaat het zogenaamde Pond-Tin.] Wanneer men van beiden even veel neemt, dan heet het mengzel halfgoed of tweepondig; uit twee deelen Tin en éón deel Lood beftaande, noemt men het driepondig, en uit drie deelen Tin met één deel Lood, vier pondig Tin, enz. Zo 'er vierentagtig deelen Tin in zyn, tot zeventien deelen Lood, dan noemt men het Drieftempelig, en, tot zeven, ennegentig deelen Tin, maar drie deelen Loods hebbende , dan heet het Vierllempelig of Engelfch Tin. De Tin-Asck, of het door Vuur verkalkte Tin, wordt niet alleen, zo als zy is, tot po-^ lyften van Metaalen , als ook tot het flypen van Glas en eenige Edele Steenen,gebezigd; maar ook of alleen , of met Loodkalk of Spaanfche Potafch en wit gebrande Keizeis vermengd, tot harding van het Porfelein en verglaazing van veelerley Aardewerk in de Steenbakfceryën. De oplosfing van Tin in Koninglyk Water is tot bereiding van de roode Goudkalk,en in de Verwery,als gemeld is, om een hoogroode Kleur uit de Conchenilje te trekken, III. Dsnti V. Stvk. III. IrOEIL. XXIII. Hoorn- TDK. _ Vervalcliing mat -ood. De Tin. Lfeh.  12 Het Tin, en iii. Atoeei. XX1IL Hoofd- stuk. fCJedregeti Tin zeld- ken , dienftig : de Kalk gebruikt men in 'e fchilderen , en als Blanketzel, onder den naam van Sp anfch Wit, enz. Dar. 'er gedeegen Tin in de Natuur gevonden zy, wordt van fommigen verzekerd , doch anderen meenen reden te hebben,om daar aan te twyfelen. Ik heb de bedenklykheden ,daar omtrent, omftandig voorgedragen in een Vertoog, door my ingeleverd aan het Zeeuwfch GenoQtfchap der Weetenfcbappen te Vlisfingen , onlangs onder deszelfs Verhandelingen aan 't licht gegeven (b): waar in ik eenige Ooftindifche Tin-Ertfen, meest op en omtrent het Eiland Sumatra vallende, en my- van daar gezonden, befchreeven heb. Onder één derzelven, even als de anderen altcmaal uit Tinfteentjes en Tin-Zand beftaande , bevinden zig Korreltjes of brokjes gedeegen Tin, dat uit derzelver Smeedbaarheid blykbaar is: maar of dezclven 'er natuurlyk dan toevallig onder gekomen zyn , heb ik niet kunnen verzekeren. Evenwel is het my zeer waarfchynlyk, dat zy 'er natuurlyk onder zyn gevonden, en daar is geen de minfle reden om te vermoeden, dat, gelyk men eenvoudiglyk maar het Tin uit die Tinzanden fmelt , zulks ook niet door onder» aardfeh Vuur, t'eeniger tyd, zou kunnen zyn gebeurd. In (£>) Vet hcmd. van 't Zecuwfck Geneoffedap, IX. Dee^ .Vüsüxigen 1781, bladz. 337.  deTin*ErtseM. ij In 't voorleeden Jaar zyn my door wylen den Wel Ed. Geftreugen Heer Radermacher, meermaalen met Lof gemeld, ook van Batavia, bezorgd de Malakfe Tin- Ertfen (c). Daar die van Sumatra alleen beftaan, in Tinfteentjes en Tinzand , uit welken aldaar het Tin gefmolten wordt; waar omtrent my zelfs het model van den Oven is medegedeeld 3 (dat ik in Fig. 1. op Plaat XL1I, met den daar by gevoegden Stamper, vertoon:) vind ik onder deeze Malakfft nipr alWn rlprgclyk Tin-Zand , en Steentjes , maar bovendien ook brokken van weezentlyke Tin-Erts, en my is tevens de befchryving gezonden van de Tin-Mynen aldaar, welke men in bet volgende Deel van 't gezegde Genootfchap zal vinden. Uit dezelve blykt, dat men^aldaar de Tin - Erts ten deele in de Valeijen, ten deele in de Gebergten, niet Oppervlakkig, maar dikwiis ter diepte van zes of zeven Voeten aantreft. Die der Valeijen is een Tinzand , met Kwartsachtig Zand doormengd , 't welk 'er door wasfchen uit ("0 Deeze Keer, wiens byzondere vlyt en toeleg tot bevordering der Natmirlyke Hiftorie, zo in dat opzigt, als daar van zyn Wel Ed. uitgegeven Werken inzonderheid over de Javaanfe Planten, blykbaar is, kwam ongelukkiglyk , in H laatfte des voorleeden Jaars 1783 . naar't Vaderland teruglteerende, aan de andere zyde van de Kaap, op Zee, om 't leven. iii. Di«t. V. Sïu*. lij. llFDEEfc, xx11i. Hoofdstuk. Malakfe Tin-Erten. pi.xlil  III. AïDEE XXIL Hoorj stuk* F'S> : Andere Tin-Myneu. i\ Het Tin; en l> uit gefchift wordt; die der Gebergten is eeQ . SteenigeErts ,fommigblaauwachtig en masfief, andere met langwerpige Tin-Kryftallen in eea , Okerig Geiteen te, als in Fig. 2,is afgebeeld; welke eerst fyn geftampt en dan ook door was! fchen gezuiverd wordt: waarna men uit de eene zo wel als uit de andere, met KolenGruis vermengd, even als uit de Sumatrafche het Tin fmelt. Overvloedigst komen dezelven voor op 't Eiland Banku, benoorden Batavia aan de Kust van Sumatra; welk Eiland als een Berg van TinZand en Tin - Steentjes fchynt te zyn, die ik beiden van daar heb bekomen. De Palambangers hebben aldaar ruim vyfentwintigduizend Chineezen geduurig bezig aan 't graaven van het Tin-Zand, waar van 125 Pond gemeenlyk 70Pond Tin, in Schuitjes, uitlevert. Noopens de manier van zuivering, welke men aldaar omtrent het Tinzand waarneemt, en hoe het Tin daar uit gefmolten worde, zyn wy thans naauwkeurig onderrigt (d). De Tin-Erts is op den Aardbodem niet zo algemeen verfpreid als fommige andere Metaalen. In Afrika en Amerika zyn 'er weinig fpooren van bekend. In Europa vindt men 't ' maar op eenige plaatfen , gemeenlyk by losfe Klompen, zelden in Vlotwerken of Laags wyze. Corn- 09 Batavia/A Genmfihap Verhand. III. Deel, bl i3j.  ob Tin«Ertsen. 15 Cornwall, de Zuidelyke uithoek van Engeland , is deswegen van ouds beroemd : en fommigen willen dat Brittannie daar van zyn naam bekomen hebbe. Voorts vindt men 't ook rykelyk in Bohemen cn Saxen; ja Sweeden en Spanje zyn 'er niet geheel van ontbloot. Mooglyk zyn 'er nog andere Mynen van , dewyl 'er in de Schriftuur ook reeds melding van gemaakt en te Tyrus Handel me-' de gedreeven werdt (Y). In 't algemeen zyn de Tin-Krtfen» dat zonderling is en tegenflrydig met de natuur van dit Metaal, harden zwaarwigtig,afgefchraapt lichtgraauw en hebben dikwils een wit beflag. Zy fmelten op zig zeive niet en ook niet ligt, vereifchende een vry fterk Vuur, zelfs wanneer 'er Kolen-Gruis is bygedaan. De Damp, welken zy in 't Vuur uitgeeven, is doorgaans Arfenikaal, en veelen worden eerst door Roosten daar van gezuiverd. Moeielyker valt het de Yzerdeelen , hoedanige dikwils daar in en onder zyn vervat, uit de Erts te krygen; 't welk cf met den Zeilfteen of door wasfchinge gefchiedt. Even zo reinigt menze van de Steenige en andere Stoffen, na dat zy fyn geftampt of gemalen zyn en de Zand-Ertfen van haar Zand. Doch hier omtrent is een aan- mer- O) Ezech. XXVII. Vers 13. Nümbri XXXI. Vers sa. III. Deel. V. Stuk. III, Afdrkl. XXIII. Hoofdstuk. Zuivering der Ertfen.  ffi Met Tin, ei* Afdeei XXUI Hoofdstuk* i. Stannmt Cryftaltinum,Tin-KryHallen. ] i 1 I 1 h h 1 4 is I] merkelyk verfchil ten opzigt van de meer öf ' mindere zuiverheid der Ertfen, die men mee gebrande Borax en Pek ter toetfe brengt. Thans gaa ik tot de befchryving der Soorten over. CO Tin met Kryftaüyne Dobbeljïeeneri. In 't Hoogduitfch is deeze Erts bekend orider den naam van Zinngraupen, in 't Franfch onder dien van Crifiaux d'Etain, dat is TirtKryflaUsr,, gelyk wy die doorgaans noemen. Men vindtze in Cornwall, by Marienberg in Saxen in Vloeyfpaath , by Altenberg in een mengzel uit Steenmerg en Kwarts; by Geyer in Saxen in Giftkies, by Ehrenfriedrichsdorf in een mengzel uit Kwarts en Vloeyfpaath, of n't Kwarts, Glimmer en Steenmerg; bySchlaccenwalde in Bohemen op of in Kwarts -Krylallen, als ook in Zilver-Glimmer, elders in vitte Zinkfpaath; dikwils met Blende, fomyds ook Blende en Loodglans in Kwarts, of met CO Slcumum Tesferis Cryftallinis. Sijst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 30. Sp. i. Stann. Cryft. pyramidatis irregulariusnigris. Syst, Na,. VIII.p. >8i. N- i. Stann. polyed,nm regulare nigrum. Gron. Supell. I0. N. 31 -41. Won. Tm. 32. Stannum Ferro & Arren, mineralifatum. Wam.. 'm. 302. Stann. Arfenico mineralifatum, Min. Cryftallita, figura polyedrica, diverfo Colore. Wali.. SysK Min.  de Tim*Ertsen. i7 met Zwitter,Kies en Kopergroen , in zuivere Kwarts. Het Stukje, in Fig. 3', op Plaat XLIf, afgebeeld, vertoont een Groepje zwarte Tin-Granaaten met Wolfram, op Kwarts, van Joachimsthal in Bohemen. Ook heb ik ze op Yzer-Erts gegroeid, als in Fig. 4, van Altenburg in Saxen. De Tin-Kryftallen of Ttngraupen zyn hard en ongemeen zwaarwigcig , doorgaans zeer ryk van Tin , in 't fchraapen lichtgraauw en en op de breuk wpinig Glans hebbende. Zy ontbinden zig , met opbruifching , in warm gemaakt, regtfterk en wel gezuiverd VitrioolZuur. Giet men daar heet Water by, roert het mengzel om, zygt het door, laat het uitdampen en verkoelen, zo bekomt men weder Tin K.-yftallen. Zy gelyken veel naar Gra, naaten , dan dat zy weeker en zwaarder zyn en vetter op 't gevoel. Gemeenlyk zyn/e glanzig als Glas of Kryftal, aan de Lanten een weinig doorfchynende , zelden geheel en vallen dikwils vry groot. Die van Freyberg, hier in Fig. 6 vertoond, fchynt eenigermaate pieramidaal te zyn. Men heeftze los en ook aan malkander gegroeid van verfchillende Geftalte, meest, zo L 1 nh* us zig verbeeldde naar die der Kobalt - Kryftallen zweemende. Ten opzigt der Kleur, heeft men 'er de volgende Verlche denheden van. Geel vallen zy fomtyds, »t zy Zwavel- of III. V. Stuk. b °°k |ïr. Afdeel. xxm. Hoofd- rrrjic. TinKryllaUen.PI. xlu. F'3-3,4' Kg 6.  III. ArDEBL. XX11I. Hooïd. «tuk. Tin- Kryftallex II. Stannum Granulaturn. TinZwitter.PI. XL1I. &g-5> 18 Het Tin, en ook wel Goudgeel; gelyk menze dus by Hengst, niet ver van Gottcsgave in Bohemen , in roode Graniet vindt. Deeze zyn zeldzaam. De Witte of witachtige van .Altenburg in Saxen, behooren hier ook wegens de figuur, hoewel Linnjeüs en anderen die tot de Tinfpaath betrekken. Voorts zyn 'er Roode en Bruine , welke , by fommigen, Tin-Granaaten genoemd worden. De Zwarten zyn de gemeenften en rykst Tinhoudende , dikwils tot zeventig of tagtig Pond in 't Centner. (2) Tin uit vergaarde Kryftallyne korrels beftaande. Dit noemt men in Duitfchland Zwitter en Zinnzwitter: ook Setfcngraupen, en by fommige Franfchen Mine d'Etain ordinaire , dat is gewoone Tin - Erts. Walleriüs, die de voorgaande Mineraale Tin-Kryftallen hadt getyteld, noemt deeze, Erts der Tin-Kryftallen. Wy geeven 'er den naam van Tin-Zwitter aan. Men vindtze meest by en omtrent de TinKryftallen , in Steenachtige of andere Stoffen van 1 (2) Stannum Granis cryftallinis aggregatis. Syst. Nat. ms, Sp. 2. Stann. Ferro & Arren, mineral. Cryftallis Stanni minimis. Wall. Min. 282. Stann. Arfen. minera!. Mineia irregulari &e. Wall. Syst. Min, II. t, 3:0-  be Tin-Ertsen. van veelerley foort. Zy verfchillen zeer weinig van de Tingraupen, dan dar de Kryftallen zeer klein zyn , en gemeenlyk wat bepaalds in hunne geftalte hebben. De rykheid van deeze Erts is verfehillende, naar dat 'er meer ' of minder Kryflalletjes in de Stoffe zyn vervat, naar dat ook die meer of minder zuiver zyn. Op de breuk vallen zy fomtyds gatig of ftraalig, fomtyds vast aan een Steen en onder elkander famengegroeid ; fomtyds geheel los , hoewel men het dan geen Tinzwitter noemt, maar Tinzand, dat waarfchynlyk uit affpoeling deezer Kryflalletjes van een Tin - Ader beftaat, en door de Kryftallyne figuur van het eigentlyke Tinzand onderfcheiden is. De Kleur deezer Kryftallen is verfehillende, nu geelachtig , dan roodachtig ; ook bruin f zwart en bont, ja zelfs byna wit. Zy vallen of in regthoekige korte Staafjes met afgefneeden kanten , met agttien zydvlakten; 't welk de gewoonlykfte geftalte is, of in vierzydige, eenigermaate puntig, Prismatieke Zwitter ge. naamd, ook taumelyk gemeen, of in vierzydige dubbelde Pieramieden , met geknotté Hoeken , die vry groot voorkomen, of veelhoekig en veelzydig van onbepaalde geftalte; gelyk men de Zwitter op veele plaatfen aantreft, voornaamelyk in Saxen en Bohemen, van waar ik fchoone Stukken heb. Inzonderheid komt zy zeer aartig Laagswyze voor, in B a dat III. Duel. V. Stuk. Hl AfDKM,, XXIII. H ooruil UK. TinZwitteT.  ao ,Het Tin, en III. AfdeelXXIII.Hoofdstuk. III. Stctnnptm amorphmn.Tiufteen. PI.XLII. F>S- 7- 1 ] ( i I 1 l dat ryke Stuk van Eibenfiock in Saxen, op Plaat XLI1, in Fig. 5,nauwkeurig afgebeeld. (3) Tin, dat geen bepaalde geftalte heef't, uit den ros/en zwartachtig. Dit is de eigentlyke Tin - Erts, die men in Sweeden Tenborg , in Duitfchland Zinnfiein , dat is Tinfteen, in Engeland Tin-Ore , dat is Tin - Erts , noemt. De eerfte benaamingen zyn daar van afkomftig, dat menze in de Gebergten en met eene Steenachtige Stofte omSleed of vermengd vindt, als Steenen. Evenwel komt zy ook als kleine Steentjes, half uit Kwarts, half uit Tin beftaande,in de Stroompverken van CornwaIl,en in Oostindie, op 't Eiland Banka en Sumatra, voor. De Malakfe Berg-Tin-Erts, waar vanikhier voor fprak, behoort ook gedeeltelyk daar toe. Ik heb zwarte Steentjes van daar , die vry groot zyn, vaarfchynlyk van afgefleetene Kryftallen afcomftig, gelyk Fig. 7, voorftelt. Men vindt;e, in Saxen , in Kwarts, die roodachtig is, >f in witte vette en ook in een mengzel van Kwarts (3) Stannum amorphum rufo-nigricans. Syst. Nat. lts. Sp. 3. Stannum Ferro & Arfen. mineralifatum, _ar>id. ficnpücior, fimile. Wall. Min- 283. .Stann. Ferro k Arfen. mineralis, Mineri folida , Colore obfeure rubene. Wall. Stfst. Min. II. p. 3ji. Stann. amorph. Petra aria veftitum. Wolt. Min. 3*. Minera Stanni Vitrea Armicalis amorpha, Cromsii Min. 81.  de Tin-Ertsen. m Kwarts engraauwe Kley: irjsgelyks in verharde roode Kley en groenachtige Ho^rofteen : ja daat is byna geen Steen-of BergftofFe te bedenken, in welke zy aldaar niet gevonden worde , zo wel als in Bohemen: des de Saxifche en Boheemfche Tin - Ertfen, ten dien opzigte, een groote Verfcheidenheid uitleveren. De Kleur is doorgaans uit den graauwen of bruinen zwartachtig of donker - rood. Men heeft ze in Cornwall lang als onnut weggeworpen gehad, doch eindelykzig ook ten nutte gemaakt, inzonderheid de Tinfteentjes der Stroomwerken voorgemeld. (4) Tin , dat in zeer kleine Korreltjes is, zender bepaalde geftalte, met Zand vermengd, zwartachtig. e Dit, waar van de Heer Walleritjsten allerbillykfte een byzondere Soort maakt, verdient hier ook gemeld te worden, alzo het de voornaamfle Tin - Erts in Ooftindie fchynt te zyn. Niettemin hadt onze Ridder het onder de Zanden geplaatst, alwaar ik het (;evoorens befchreev en heb , als een Tinhoudend Zand (f). Zon- (4) Stannum Granis minimis, amorphis, Aren* permiftum , nigricans. MM Stanni Minera Arenis vel Terris inmixta. Arena Stannea. Wall. Syst. Min, II. p, 322. (ƒ) III. Deels II. Stuk , bladz. 476, B 3 III. Duw.. Y. Stuk. i III. Afdeel. XXIII. Hoofdstuk." Tmjletn, IV. Stannum 'Irena- tinzand.  iih Afbeul. XX11I. Hoofdstuk. Tinzand, V. Stannum Spatofum. Tinfpaath.PI XLII. 8. 11 Het T x n j e .n Zonderling is 't, dat het Malakfe weinig van het Sumatrafche en zelfs van het Saxifche verfchille. Men zuivert het, in Saxen, in de zo« genaamde Seifenwerken , dat is door uitwasfchinge van het eigentlyke Zand, even als dit ook in Oofiindie gefchiedt. Het fchynt dat men aldaar die Erts meer verkiest, om dat zy minder moeite in de bearbeiding vereifcht, van welke ik elders heb gefproken (g). (5) Tin , dat Spaathig is , byna doorfchynend, wit. Niet zeer gemeen is deeze Tin-Erts, die van de fchraaliien is. Men vindtze , zeer zeldzaam, in Bohemen, by Schlackenwalde , een half Uur van Toplitz en voornaamelyk by Schonfeid , alwaar fomwylen Zwitter daar in breekt. Ziet, in Fig. 8, een zogenaamde Witte Tingraupe van die zelfde plaats. Ik heb uit Saxen ook witte Tin.Kryftallen. Volgens Wallh.mus zou ze zelfs in Peru voorkomen. Zy is gemeenlyk wit , fomtyds wat groenachtig of geelachtig en gelykt een witte Kalk. Verhand, van 7 Zeeuwfch Ctnootfchap , als boven. (5) Stannum Spatofum fubdiaphantim album. Syst. Na-, uts. Sp, 4. Stannum Spati- Voo. Min. 166, 461. Just. Mi». 140. Lapides Sianniferi Spathacei. Wall. Min. 303. Stann- Arfen. & Ferro mineral. M inera Spaihiformi Wall. Syst. Min. II. p. 333.  de Tin-Ertsen. 23 Kalkfpaatfi. Men heeftze lang als een doovi Bergftof weggeworpen, doch zy houdt, be halve 't Yzer, ook wat Tin, dat zig door d( zwaarte genoegzaam openbaart. Dikwils i de geftalte gantfch onbepaald, doch ibmtyd zweemt zy naar eene enkelde of dubbeldt vierzydige Pieramiede. Zonderling is 't, dat het Tin, 't welk wit. achtig is van Kleur, zeer weinig in de witte en allerrykelykst in de zwarte Tin-Kryftallet plaats heeft. Het komt ook altoos in de Wolf ram, fomtyds in het Potlood, in de zogenaamde Tin - Granaaten en andere Stoffen, voor. XXIV. HOOFDSTUK. Befchryving van het Lood en deszelfs Ertfen; gelyk de Lood . Kryftallen , Loodglans , Groene, Roode en Witte Loodfpaath, alsook van andere Kleuren, Lood-Erts in Steen, Zand, Aarde, enz. TT et Lood, dat men in 't Hoogduitfch Bley, in 't Engelsch Lead, in 'tFranfch Plomh, in 't Spaanfch Plomo, in 't Italiaanfch Plambo noemt , naar den Latynfchen naam Plumbum, behoort, gelyk het Tin, onder de witachtige Metaalen , hoewel het fterk in 't B 4 blaau- III. Dkl. V. Stok. ; III. Afdeel. ■ XXIII. , HoOFD'ïtuk. ' Tinfpaath.  s4 HetLoo», e w blaauwe fpeelt en zeer ligt zwartachtig wordt in de open Lugt. Het maakt de Handen, van de genen die 'er veel mede omgaan , zwart. Het geeft op zig zelf geen Klank, wanneer het niet langzaam verkoeld is na 't fmelten , en heeft in 't algemeen minder Veerkragt, dan de overige Metaalftoffen , zynde zo week , dat het zig fnyden, hakken en buigen laat, naar believen. Het bezit ook weinig famenhang, zo dat een Draad van Lood, die een Linie of tiende IJuims dik is, door 't aanhangen van by de dertig Ponden Gewigts breekt. De Soortelyke zwaarte is groot, naast aan die van Kwikzilver komende onder de Metaalen; te weeten ruim elfmaal zo zwaar als Water. Het Lood is in Scheidvogten zeer gemakkelyk oplosbaar , ontbindende zig , 't zy natuurlyk of in de gedaante van Kalk of Glas , in alle Zuuren , die daar van geen Kleur, maar allen een zoeten Smaak aanneemen. Werpt men in de Solutie gemeen vlug of vast Loogzout, raauwe of gebrande Kalk , of giet 'er zeer gezuiverden Wyngeest by, dan valt het Metaal op den grond, in de gedaante van een witte Kalk , Magifterium PlumM of Saturni genaamd ,'welke zonder Smaak, en in Water doorgaans riet oplosbaar is. Gebruikt men 'er een Solutie van Zwavel-Lever of het Probeer-Vogt van den Wyn {hlq. Auripigmenti) toe t dan Haat het Lood mee donkerer , ge- meen- IIï. A F oErer. XXiV. Hoofdstuk. Beproeving met Scheidvogten.  de Lood-Ertsen. 85 meenlyk zwartachtige Kleur, neder. De volkomenfte Oplosfing gefchkdt met zuiver wat verdund Salpeter - Zuur; zy is zeer beftendigs en laat zig met zeer veel zuiver Water zeer wel verdunnen ; doet men ze op een zagt Vuur uitdampen, tot dat 'er een Vliesje begint te komen op de Oppervlakte, zo ichieten witachtige dofkleurige Kryftallen , die men fomtyds Lood-Salpeter noemt , welke driezydige Pieramieden met geknotte Hoeken voordellen, en in open Vuur, of in beflooten Vaten, door zekeren trap van Hitte , met geweld en met fterk gedruisch aan ftukken fpringen , een geelachtige gebladerde Kalk overlaatende, welke zeer ligt in 't Vuur vloeit en een fterk gekleurd Glas geeft. Giet men op deeze Loud Kryftallen op nieuws Salpeter - Zuur , hetzelve door Deftillatie afnaaiende , 'er rieuw Zuur bygietende en zulks verfcheide maaien herhaalende, zo bekomt men de zogenaamde LoodOlie. Giet men by deeze Oplosfing Vitriool. Zuur of een middel-Zout , waar in 't zelve vervat is, of ook Water met Seleniet bezwangerd, dan wordt zy Melkachtig en het Lood valt, in verbinding met dat Zuur,als een wit Poeijer neder, Lood- Vitriool genaamd , 't welk zig moeielyk in kookend heet Waier oplost, en daar uit , in de gedaante van kleine Spiesachtige Kryftallen , kan worden bekomen. B 5 Zoniii. Dmi. V. Stbx. . nu *fDEIt. HooFD- ruK.  iii. AlDKBL. xxiv. Hoorn- STUK. Befte CV losfing in Azyn. i 1 | < < fló Het Lood, en Zonderllr i is 't,dat noch de Vitriool-Olie, noch de Geest van Zout, het Lood zo volkomen en voetftoots ontbinden, als het gedagte balpeter-Zuur en zelfs de Plantaartige Zuuren van veelerley foort, het zy dezelven door Gis. ting of door Vuur ontwikkeld zyn of niet. In Wyn, Citroen-Sap, Cydër, Most, doch allervolmaakst lost het Lood zig op in Azyn. Kookt men die Solutie zo lang, tot dat zy de dikte van Honig heeft, dan bekomt men het Goulardfe Extrakt van Lood. Nog verder uitdampende, dat men blyken van Kryftallizatie befpeure, zo fchiet zy, in de koude, kleine Spiesachtige Kryftallen , de zogenaamde Suiker of Zout van Lood, die wederom zeer ligt oplosbaar is in Water. Wordt die Suiker zonler byvoegzel gedeftilleerd, dan komt 'ereea seer fterke Azyn van Lood over, en in de Re:ort blyft een Stofte, die in de open Lugt van celf Vuur vat. Giet men, by de Oplosfing iran Lood in Azyn , Zout-Geest, VitrioolDliê of Middelzouten of Vogten, waar in die 'crvat zyn , zo gefchicdt hetzelfde, als by Ie oplosfing in Salpeter-Zuur. Giet men gehuiverd Wynfteenzuur daar op, zo valt het .xxxi ook daar mi-de als een witte Kalk neder, »elke ïig , hoewel bezwaarlyk, in 't Water plast. Laat men de Azyn maar als een Damp >p het Lood komen , zo wordt hetzelve tot en witte Kalk. verteerd , die men Ceruis of Lood'  D E L O O D - E R T S EN. 2/ Loodwit noemt, zig veel ligter dan het Lood of deszelfs andere Kalken in Zuuren oplosfecde; en door een fterk Vuur tot een roode Stofte, die men Sandix ofgemeene Vermiljoen noemt, van de Menie verfehillende. Van vaste Loogzouten, zelfs die zeer fcherp zyn, wordt het Lood maar weinig opgelost:] door vlugge wordt het tot een witte Slym ge-] maakt. Met Salpeter poft het weinig, doch verandert in een geelachtige gebladerde, glanzige Kalk. Uit het Armoniak-Zoutdryfthet, 't zy in Metaalifchc gedaante of in die van een Kalk zynde , het vlugge Loogzout uit, en verwandelt, met deszelfs Zuur, tot een foort van Hoomlood. Zwavel - Lever , door Vuur of Water in een vloeibaaren ftaat gebragt, lost het Lood t'eenemaal op , maar deszelfs Kalk verandert zy , zonder Vuur, in Metallyn Lood. Vette Oliën, 't zy uit het Ryk der Planten of Dieren, Ontbinden de Loodkalken en Loogzouten insgelyks , voornaamelyk, wanneer zy daar mede gekookt worden, doch worden 'er dik van: gelyk ook de Loodzuiker zig oplost in Terbenthyn-Olie. Met Kwikzilver vereenigt het Lood zig , zo lang het in Metallyne geftalte is, zeer gemakkelyk en voornaamelyk door middel van de Bismuth zo volmaakt, dat hetzelve 'er van zyne vloeibaarheid niets door verliest, en nog door de gaatjes van het fynfte Leder geperst kan III. Dist. V. Stuk. lift Afdeel XXIV. HuOFD- rus. Ontbinling door ..oogzouen en )liè'n. Verèenijing met Metaalen.  2.8 Het Looi» en1 III. Afdeel XXIV h OoïDSTUK. Verbranding tot Kalk. kan worden. Kobalt, Spiauter en Yzer uit* gezonderd, fmelt het met alle Metaalen in 't Vuur ondereen. Koper, krygt daar van een hooger roode Kleur, gelyk het Japanfch Koper, en het mengzel is ligter dan het gemiddelde dier beide Metaalen: terwyl het, integendeel , by eene vermenging van Lood met G.md of Zilver, Bismuth, Spiauter of Spiesglas-Koning, meer zwaarte heeft. Met het laatfte bekomt men een Staalkleurig Metaal, zo wel als met Bismuth, dat met byvoegïng van wat Spiesglas - Koning Zilverglanzig wordt, Tin wordt door bymenging van Lood nog ligter fmeltbaar. In 't algemeen beneemt het Lood geenerley Metaal, waar mede het door Sme'ting vereenigd wordt , iets van zyne Smeedbaarheid , uitgenomen het Koper, en 't Zilver wordt 'er doffer door van Klank. Dit Metaal, dat op zig zelve zo gemakkelyk fmeltbaar is , vloeit , als 'er Zwavel is bygedaan, zeer moeielyk in 't Vuur en verandert in een zwarte breukige Klomp ; door Laagswyze casmentatie in het ge/brande Lood. Alleen fmelt het Lood lang eer dat het gloeije, en op het vloeijende Metaal dryft een Paauwenkleurig Vliesje , dat reeds niet meer volkomen Metaal is; 't welk afgenomen zynde, in 't kort door een ander vervangen wordt, en dus verteert en verkalkt al het Lood in zeer korte tyd. In 't eerst is deeze Kalk  de Lood-Ertsen. so Kalk v 'tachtig of biet k graauw , en wordt dan genoemd Lood* Afch; door aanhoudend Vuur wordt zy hooger of bleeker geel , en, maakt alsdan eene Verwftofuit, Matficot genaamd. Brengt men dit Loodgeel in een Reverbereer - Vuur , waar in het niet kan fmeken > zo neemt het een fchoone roode Kleur aan, onder den naam van Menie, waar van het gebruik t'over bekend is. Komt het in een üïerker Vuur , dan wordt het tot een Schubbige glanzige half Glazig? Kalk, die cu in 't Goud- dan in het Zilveragtige fpeelt, en daarom Goud- of Zilver-Glit, Lithargyrium, geheten wordt. By dit verkalken wordt altoos een gedeelte des Loods vlug en vliegt in D mp weg; doch de Kalk neemt zo zeer in zwaarte toe , dat men van honderd Ponden Loods honderd en tien Ponden Menie krygt, Deeze Kalken fmelten altemaal zeer ligt en veel ligter dan andere Metallyne Kalken , in 't J Vuur, tot een geel of geelachtig half doorfchy-k nend Glas, en brengen ook andere Ligbaamen, hoe hardnekkig in 't vloeijen, en alle Metaalen , (Goud, Zilver en Platina uitgezonderd ,) tot een zo dunne vloeijing, dat zy met dezelven door de openingen der zelfftandigheid van de Kroes heen dringen en tot Glas of Slakken veranderd in het Afchgat vallen. Dit is de grondflag der zuivering van de Edele Metaalen door Lood , of zogenaamde Kupellatie , welke £11. Duel, V. Stuk, UT. XXIV. lioOFDTUK. Eigenbhap der Loodalken.  39 Hit Lood, en welke van de Kapel (Cupella), waarin zy ge» fchiedt, den naam heeft (k). In 't Brandpunt van een Brandfpiegel of groot Brandglas verwandelt het Lood ten deele in Rook, ten deele in Asch , die wel in 't eerst graauw is, doch kort daarna geel, vervolgens rood wordt , en op 't laatfte vloeit met eene Saffraangeele Kleur. Neemt men het daar uit , zo verhardt het tot eene Bladerige roodgeele Klomp, byna gelyk Oprement of Talk; welker Blaadjes byna als Glas door» fchynend zyn , kunnende op glopijende Kolen door het Brandglas wederom herffeld worden tot volkomen Lood. Zulk een verandering ondergaat dit Metaal, inzonderheid ten opzigt van de Kleur, dat men 'er Ertfen van vindt, die rood, geel, groen, blaauw, wit zyn, enz. Doch aan 't Glas deelt het eene Oranje- of Vuurkleur mede , als famengefleld uit Oranje en Rood , welke de natuurlyke kleur van den Hyacinth- Steen zeer wel nabootst (h). Dit Metaal is Vergiftiger dan alle de anderen. De Darrp reeds, van hetzelve,in de gewoonlyke warmte Vm den Dampkring, en nog meer als het over 'c Vuur komt; als ook het Stof, dat (~g) Dit zyn Kommetjes, welke van Hout-Afch of ran gebrand Been , enz. bereid worden en het fterkfte l^uur kunnen uitftaan , doch maar voor eens dienen. Zie Vcgel. Min p. 288. CO Phit. Trswfriï. Vol. LV- p. i? III. .Afdeei XXIV. Hoofdstuk. Vergiftigheid van '1 Lood.  de Lood.Ertsen. 31 dat van 't Lood en zyne Kalken opvliegt, ingeademd wordende,verwekt hardnekkige Toe vallen, welke nog heviger zyn, wanneer het Lood, onder deeze of gene geftalte , in den * Mond of in de Maag komt. Drukkende benaauwdhedeu en Steekende Pynen in 't Onderlyf, gebrek van Eetenslust, Verftoppingen der Ingewanden , verhardingen der Darmfcheils Klieren, kleeverig Zweet, zyn van de voornaamften : Verlamming en Beroerte of lang. zaame üitteeringmaaken gemeenlyk het befluic en brengen den «Juud aan. In Duitfchland , alwaar die Kwaaien meer plaats hebben, geeft men 'er den naam van Huttenkatze, Lood-Kolyk, Pottebakkers-KwaalLoodziekte, aan. Sommigen noemenze ook wel de Wyn-Ziekte,\ welk daar van daan zal komen, dat men voor eenige Jaaren de Rynfche Wynen met Lood hunne zuurheid benam , en dus dezelven vergiftigde (/). Wylen de beroemde Hoogleeraar Gaubius heeft de manier,om die vervalfching te ontdekken, naauwkeurig aangeweezen Qk). Voor eenigen tyd was die Kwaal hier in de Stad, onder den naam van Kolyk van Psitou, zeer bekend, en werdt aan het gebruiken van Wa- (7) Plumbum Medicis duUificans, zegt Linns"s. Hy mogt liever gezegd hebben, Imposioribiis, Veneficis &c. Dat zou beter ftrooken. (h) Zie Holt. Mtatfihappy Vtrhand, I. D. Haarlem J759, bladz. 113. III. Dml. V. Siuk. 111. Afdeel xxiv. HooFDtub.  m AfdeEi XXIV. Hoofdstuk. 't Tnweri' dig cebruik is doodeiyk, i i I i £ ( t 1 32 Het Lood, en Water, met Lood bezwangerd, door het ff.ilftaan op Looden Platten , of in Looden Geuten, toegefchreeven. Ontwyfelbaar is't, dat dezelve 'er dikwils van afkomftig ware , en, federtmen daaromtrent meer zorgvuldigheden gebruikt heeft , is zy zeer verminderd (7). Dergelyke Kwaaien zyn de Arbeidslieden in de Loodwit-Molens hier te Lande zeer veel onderhevig. Zagte laxeerende Middelen Oliën en andere Vettigheden , het eeten van Spek en ande-e vette Spyzen, kunnen de uitwerkingen derzelven fomtyds geneezen of voorkomen. Erger omftandighcden veroirzaakt het inwendig gebruik vèn LoodftofFen, *t zy die tot verzoeting van Spyzen of Dranken gebruikt of tot Geneesmiddelen ingegeven worden, dat helaas met voordagt wel is gefchied; gelyk de Loodzuiker een voornaam Ingrediënt is van hetPoeijer, genaamd Pouire de Succes/ion, in'Vrankryk bekend. Door ;en ongelukkig Toeval zyn eenige Jaaren geeeden, in eene Huishouding hier effen buiten le Stad , by gelegenheid dat een groot ge. leelte Loodwit of Ceruis, in plaats van Meel, n het beflag der Koeken gedaan ware, de Man n Vrouw daar door, binnen eenige Dagen , im 't Leven geraakt. Zelfs (/) Zie de Verhandeling over het Kolyk van Poitou oor den Heer Tronchin, Uitgezogte Verband, II,Das*., ladz. 589, 600,  D E L O O D > E 8 I s E S. as Zelfs het uitwendig gebruik der Loodka; ken, als verkoelende en Pynltillende Middelen inzonderheid tegen de Roos, Branding, Ont velling, Jeukt en andere Huidkwaaien', ver eifcht vóorzigtigheid. Het aanhoudend be ftryken met Blanketzelen, waar in veel Cerui komt, kan ook het Aangezigt en andere teden Lighaamsdeelen befehadigen. Dewyl het Tii zeer dikwils met Lood vervalfcht is, kan hei linnen Vaatwerk ook deswegen, wanneer mer 'er Spyzen, Dranken of Geneesmiddelen, dit vet, zuur of fcherp zyn, of ligtelyk kunnen worden,in laat ff.aaD-,van nadeelige gevolgen zyn Dus is het van de Apothekers niet te pryzen, dai zy het Loog van Zouten in Tinnen Vaten nitrooken of Kryfiallizeeren laaten. Dewyl het Lood tot de Verglaazing van het Aardewerkgebezigd Wordt, en dus, zo wel als de Loodkalk, oplosbaar is, kan men op de Pannen , Potten en Kommen, daar van gemaakt, in dat opzigt ook niet veel betrouwen. Immers de Ondervinding leert, hoe zeer dat Vaatwerk , zelfs van enkele Pekel, doordrongen worde. Anders is dit laatfte een voornaame dienst van het Lood,- dus het Vaatwerk, voornaamelyk het Europifch Porfelein , gebruikbaar; maakende. De witte Verglaazing van het.' Delftsch Aardewerk en van de platte vierkante Steentjes,daar men de Muuren op veeleplaat, fen in ons Land mede bekleed viudt, beflaac iii.b»i. v. s™*. C rae"E • m. » XXTV. . Hoofdstuk. Het uit. wendig gebruik ! behoed, zaam. | heid in 'eele Jandw»r'en ent nvieken.  tl* Afdeel. XXIV. Hoofdstuk. 34 Het Lood, e» meest uit Lood. Bovendien maakt men *cr ook, door bymengiug van Verwen , geele, groene en roode Verglaazingen van, die zeer fraay zyn. Even zo wordt het zelfs tot het nabootzen van veelerley gekleurde Edele Steenen, en ook wel tot valfche Diaman* ten, gebezigd, als wanneer het 'er de zwaarte aan geeft. Op zig zelf dient het tot het maaken van Kogels, Schroot en Hagel; als ook tot Lyk - Kiften, om gebalzemde Lighaamen voor 't bederf te bewaaren. Met andere Metaalen gemengd is het van oneindige gebruiken , zo in de Letter- als Klokken- en Gefchutgietery, enz. Hoe veel het in ons t,and tot hetbekleeden van Geuten en Platten, van Bakken en Waterleidingen , van Pypen die het Regenwater vergaderen en wat dies meer is, gebruikt worde, is zeer bekend. Het dient daar toe, hoewel het zelf ook niet onaandoenlyk voor 't Water is, beter, om dat het minder roest , dan Yzer of Koper. De Ouden maakten, door enkel roeren van Water in een Looden Mortiertje, zeker Middel,dat byhun in veel achting was , tot verkoeling van uitwendige Ontfteekingen , enz. Van hoe veel gebruik de Ceruis of het Loodwit, de Menie, Masiicot, het Goud en Zilver - Glit, en andere bereidingen van het Lood , in 't verwen en fchilderen zyn , zal ik niet ophaalen Met Lyn • Olie gekookt, geeft de Menie een on- door-  b L o o D - E R t s È n. 3 doordringbaar Lymzel, tot het toeftryken vat Deflilleervaten en andere Chemifche niet al leen, maar ook Natuurkundige Werktuigen. Het Goudglit met Olie gekookt verlïrekt tol den grondfiag van de meefte Pleifler-Zalven, tenz. Door onzen Ridder zyn de volgende Soorten van dit Geflagt opgegeven. ( O Lood , dat bloot is. Of 'er gedeegen Lood zy, is nog niet volkomen uitgemaakt. Linn^us hadt het gene in 't Kabinet van den Ryksraad , Graaf van Te ss in, by rondachtige Korreltjes in de Pyriet, als ook langwerpig, met Horizontaale ftompe Tepels, drie of viervoudig uitfteekende, voorkwam, daar voor gehouden. Volck. man verzekert, dat men het by Schonewaldè en Masfel in Silezie, en Hotte r , volgens den Heer von Born, by Bleyftadt in Böhemen, 't zy masfief of in korrels vinde;ook werdt het aan Ferber, uit.de Engelfche Myn by Winfter ih 't Graaffchap Derby, getoond. En fchoon 'er geen reden is om te denken , dat 'er niet zo wel gedeegen Lood als Koper zyn O) Plumhum nudum. Sust. Nat. XII. Tom. III. Gert 31. Sp. x. Mas. Tesf. 62. N. 1. Plumbum nudum'Gra-: nulatum. Carth. Min. 65. Plumbum nativum. WaLc. Min. z7i. Syst. Min. IJ. p, 30r. c * III. Dbei.. y. Sivk, > II t • XXIV. HooId- «tuk. j. Plumbunt wtitivum. Gedeejen Lood.  3« Het Lood, ë n lil. AïDF.F.L. XXIV. Hoofdstuk. Lood- Ertfen waar voorkomende. zyn kan, heeft nogthans Leiimann reeds voor lange, uit onderzoek dier Landftreek in Silezie,befIooten, dat het|gene men daar vindt van voormaalige Loodzuiveringen en Smeltingen, door den Regen afgefpoelden onder Zand of Aarde gemengd , herkomftig zy. Aan de oirfprongelyke zuiverheid van het Boheemfche wordt ook door den Heer von Born getwyfeld. Dewyl het Lood een zo gemeen Metaal is, ware het te verwonderen , dat het, indien dc Natuur zulks gedoogde, zo zeldzaam gedeegen voorkomen zoude. De ongemeene aandoenlykheid van het Lood, voor allerley Zouten, Zwavels en Zuure Vogten, zal mooglyk daar van de reden zyn. Sommigen ontkennen volftrekt,dat 'er gedeegen Lood inde Natuur te vinden zy {tri). Te overvloediger komt het Lood in zyne Ërtfen voor. Deeze breeken meeftendeels Aderswyze , of ook Vlotswyze, zelfs in de holligheden van verfteende Schaal- en Schulpdieren , in onderaardfch Hout en in Steenkolen , in Lava der brandende Bergen; gelyk menze dus op verfcheide plaatfen in Italië vindt; in Kleijig Zand in 't Engelfch Hertogdom York; in Zandfteen, Schiefer, Kwarts, in Bohemen ; in Gneis en andere Bergftoffen , doch voornaamelyk in zwaare Spaath of ook in (>«) Vid. Aa. PMtince. -Vol. II. p. Jlo.  de Lood.Ertsen. 37 in Kalkfteen en Kalkfpaath. Dit kan men zeggen van de oude Mynen in de Berg Sivellina, van de Stirifchen by Feiftrits aan den Moor en van de meefte Mynen des Engelfchen Graaffchaps Derby. Men vindt ook Lood-Ertfen op veele andere plaatfen in Duitfchland, enz. Om de Ertfen , Slakken en Loodfteenen, te probeeren , worden zy, Zwavel houdende , gemeenlyk vooraf geroost. Dan maakt men ze klein, vermengt een gedeelte daar van met vier deelen Zwarten Vloed, of ook met vier deelen witten Wynlteen en twee deelen gelouterde Salpeter; men mengt alles wel onder elkander, brengt het in een Kroes, bedekt het met Zout, en zet het voor den Pyp des Blaasbalgs in een Wind-Fornuis. Wil men de Erts ongeroost of raauw op Lood probeeren, dan moet men 'er Yzer-Vylzel bydoen en dit laatfte moet ook gefchieden , wanneer de Ertfen Spiesglas houden. Zodanigen, die veel Zwavel of Spiesglas in hebben , worden vooraf geroost of gebrand. Dit gefchiedt, door dezelven Laags•wyze op hoopen te leggen , met Kolen daar tusfchen , of op een grooten Stapel Hout , die dan in brand gedoken wordt. DeRammelsberger Ertfen worden driemaal geroost, en by het eerfte Rooften Zwavel daar uit gewonnen, als verhaald is. Na dat zy van de eerfte Roofting een Vierendeel Jaars geftaan C 3 heb. |U. Dbbl. V. Stuk. III. Afdeel, xxiv. HcOFDITCK. Het pro- jeeren der Lood- ürtfen.  3 III. i afdeel. XXIV. ( Hoofdstuk, j i j ] t t 1 J VerfchUïende manieren van Roofting. , i } Het L o o d , e m lebben, worden zy weder klein gemaakt eg, ip een nieuwen Houtftapelin het tweede Vuur ;ebragt. Na verloop van zes Weeken brengt nenze in het derde Vuur,en dan, vier Weeken ;eftaan hebbende , worden zy uitgefmoken. vlen plaatst, ten dien einde , op ieder Laag waalf Scherven , waar van ieder, ongevaar wee-endertig Centner, van honderd drieën» wintig Ponden, houdt van geftootene Erten, uit brokken beftaande, die niet grooter :yn dan Walnooten. Te Freyberg in Saxen gefchiedt de eerfte Roofting in Roosthokken, die in 't ronde om« *emuurd, van onderen met Brandfteenen uitgezet , doch van boven open, en maar met ;en Dak voorzien zyn. Tot de eerfte Roofting loudt men 't Vuur wel zeven of agt Dagen ïan den gang , tot de, tweede weinig korter s> maar dan heeft men minder Vuur noodig. In Bohemen en Hongarie worden de Ertfen in jen open Roostplaats, zonder Dak, gebrand. Aan den Onder-Haans worden de Ertfen, na Jat zy reeds driemaal geroost en klein geklopt tyn, nog in een byzondere Oven gebrand, daar men eerst met Hout, vervolgens met Plaggen van Ruigte ftookt. Ook de Steenige brokken , die van de Lood-Ertfen afvallen, Rohftein of Loodfteen genaamd, moeten, zo men 'er Lood uit haaien wil, vooraf de Roosting ondergaan; 't welk te Freyberg viermaal ge-  be Lo-os-Ertsen. 59 gefchiedt, Deemende t'elkens tot tien CentHer Rohftein één Korf Kolen. Dit is , wanneer dezelve ook Zilver houdt, nog wel de , moeite waardig. De meefte Lood-Ertfen, inzonderheid die met veel Bergftoffen zyn bezet, moeten eerst tot fyn Gruis,dat men Schiich noemt, gepocht, dat is gedampt of fyn geklopt worden. Somtyds mengt menze met Water tot een natte Schiich, als Bry, en dan worden zy wederom gedroogd en, naar 't verfchil der plaatfen, in Ovens van byzondere naamen uitgefmoken. Onder het (lampen wordt 'er, behalve het Kolen Gruis, fomtyds ook Leem bygedaan, dat men dan den Zwaaren Oven noemt. Dus bekomt men , by 't eerfte fmelten , het Zwartlood of zogenaamde Werk , dat nog onzuiver is, als dikwils Rottekruid, Yzer, Spiauter of Koper , houdende. Alzo gefchiedt het aan den Opper Haarts en in Hongarie, alwaar zwaars Lood- Ertfen zyn ; doch daar men flegts ligte heeft , gelyk in Schotland , wordt dezelve alleenlyk met Kalk in den Oven gebragt, en met Turf, benevens wat Steenkolen, uitgebrand. Te Freyberg in Saxen en te Strasburg in het Stolbergfe , is de bewerking wederom wat verfehillende. In Engeland, daar de arbeid meer dan een Jaar lang agtereen, in een zelfde Oven , kan voortgaan, worden de Loodftoffen , fyn gemaakt, zonder rooften, C 4 snee MI. Dbkl. V. Stuk. III. Afdeel, XaIV. HoOFDITUK. Het uitfmeltenles Louiis,  4o Het Lood, en lil. Afdeel. XXIV Hooïd STUK, Gebruik der s lakkei!. met eenbyvoegzel van Kalk , Spaath of eenig ander Kalkgefteente , fomtyds ook met wat Yzer, t'elkens twee of drie Tonnen tot negentien of twintig Centners, in den Oven g$bragt, alwaar zy twintig of dertig Uuren blyven flaan , zonder te fmelten. Het flooktn gefchiedt met Steenkolen. By Villach in Karinthie worden de Ertfen eens geroost, waar door men reeds eenig Lood bekomt, en vervolgens ,geftampt zynde door ziften vanSteenige Stoffen gezuiverd, uitgefmoken. Gemeenlyk blyfc, by alle deeze bewerkingen, in de Slakkeu, in de Loodfieenen, in de Haard , enz. , wanneer de Ertfen Zilverhoudend waren, Zilver en,zo zy Koperig waren , Koper over. Dit alles wordt derhalve, opdat 'er niets verlooren gaa, als Voorflag tot een nieuwe Inlaag gebezigd, inzonderheid, by de uitfmelting van het Zilver. Ook kunnen de meeften der zogenaamde Slakken of Kalkachtige Lighaamen, welken van het verfmelten der Zilver - Ertfen , die roet Lood gemengd zyn, vallen, wederom in de Lood-Oven dienén. Dus bekomt men het zogenaamde Frisch~ bky. Zvn deeze Stoffen hard en vast , dan worden zy eerst klein geflagen, en, zo zy op zjg zelf moeielyk willen fmelten , met ligt fmeltbaare Slakken vermengd. Het fmelten gefchiedt in een zogenaamde Frisch-Oven, die best met Kolen van Dennen - Hout geftookt wordt.  de Lood -Ertsen» 41 worde. Het daar van komende Lood dient, als Kollen-Lood, tot het bekleeden van Platten en Geuten, of tot Lood van Glasraamen, of tot Gewigten , als ook om Hagel, Schroot en* Kogels te gieten. Het gene van den Afftryk valt, kan, om dat het zeer broofch is, zelfs zonder by voeging van Spiesglas, tot het gieten van Drukletters dienen. De afvallende Slakken en dergelyke Lighaamen, die Koperhoudend zyn , gebruikt men als Voorflag by het fmelten der Koper-Ertfen. De Loodfteen wordt gemeenlyk tweemaal verdreeven en tweemaal doorgeftoken, eer men hem in den Koper - arbeid neemt. Te Freyberg, daar hy altoos zeer fterk Zwavelachtig is, wordt hy altyd viermaal en ook wel vyfmaal , zonder Hout, geroost. De Koperfteen, die van zulk Lood werk komt, wordt, even als de Slakken, welke by de eerfte Smelting vallen, tot Zwart Koper genuttigd. Zyn de Slakken Zilverhoudende, zo verzuimt men niet, dat Metaal daar uit te trekken, wa3r van ik in *t vervolg nader zal moeten fpreeken (»}. Onder f» „ De Heer Linnjeüs merkt aan, dat de meefte „ Lood-Ertfen een klein gedeelte Zilver houden , e» „ derhalve , om dat 'er uit te haaien, gefmolten , ja „ gemeenlyk Ziluu-Ertfen genoemd worden " Dit is zekerlyk in 't algemeen niet waai. Men fmeltze zeker om 't Lood zo wel als om het Zilver, en, die niet ryk van Zilver zyn, worden ook niet onder de Zilver-ErtC ras,  Het Lood, en Hl. j%FDEEt« XXIV. Hoofdstuk. ir. Plumbum Cryltallinum. LoodKryftallen. Onder.de Lood-Ertfen heeft onze Ridder de volgende opgetekend. (2) Lood, dat Teerlingachtig gekryftallizeerd is. Deeze Lood. Kryftallen komen in hetopperfte des Markgraaffchaps Baden-Durlach, by Bazel, by Gislof in Schónen , ook in de Siberifche Bergftreek Bulyfchtau, in de Engelfche, Bergfe, Saxifche, Haartzifche, Bobeemfche, Hongarifche en Sevenburgfche Mynen, voornaamelyk by Ratisborzits in Bohemen , by Dognatska in 't Bannaat van Temeswar, meest met de gemeene Loodglans voor, van welke zy maar door de uiterlyke gedaante verfchillen. Zy hebben een fterken Glans en eene gladde Oppervlakte , die fomwylen , gelyk in eenige Mynen van 't Engelfch Graaffchap Derby a met Paauwenftaartkleuren praalt. Zy zyn niet hard , buitengemeen zwaar, en van onder- fchei- ren geplaatst. Nog minder komt het my waarfchynlyk voor, dat Lood, door wegneeming van eenig Metallyn gedeelte, en byvoeging van eene fmelt- of brandbaare Aarde , in Zilver veranderlijk zoude zyn ; gelyk zyn Ed» ait WalleRius , volgens Henckel , bybrengt. (2) Plumbum Tesfellato-Cryftallifatum. Syst. Nat. uts. Sp. 2. Hexaè'dram. Oftaè'drum. Quatuordecedrum. Vigintifexedrnm. Mus Tesf. 62, 64. Plumbum Sulphure mineralifatum. Argemo mixtum, Colore albo coemles;ente cryfta'lifatum. Wall. Syst. Min. II. p. 304. Ga.tena cryftallifata. Ckonst. Mn. 188.  DE Lood-Eutsen. 43 fcheidene, meest middelmaatige grootte, fomtyds klein, gemeenlyk op elkander of aan andere Bergftoffen aangegroeid , zelden los en ook wel met Aarde of Zand vermengd, 't welk men dan Loodzand noemt. In de Zegen Gottes, by Andriesberg op den Haarts , breekt Rood Gulden, en in den ouden groenen Twyg, by Freyberg , Wit Gulden , benevens vermomd Zilver, daar in. Van verfehillende Geftalte , die echter altoos naar 't Dobbelfteenige zweemt, komen deeze Lood - Kryffnllen voor. Sommigen maaken volkomen Teerlingen uit, en zyn dus Zeszydig, nu grooter dan kleiner, als in Fig. 19 op Plaat XXXV. Ik heb 'er zodanig één van Veldentz, dat zeer groot en fraay is, een half Duim hoog en drie Kwartier Duims breed. Dus vallen zy ook of los, of verfcheidene by elkander , by Schemnits in Hongarie: fomtyds zeer digt op elkander gegroeid, en ook wel in zuivere Kwarts of Kwarts-Kryftallen, gelyk menze dus in 't Engelfch Graaffchap Derby vindt; en ook wel Scheefhoekige, die zeldzaamer dan de regthoekigen zyn. Sommigen zyn dgt%ydigt en gelyken dus veel naar de figuur, der Aluin-Kryftallen of ook der Diamanten, Robynen en Saphieren : zie Fig. 23. In 't Kabinet van den Ryksraad, Graaf van Tessin, vondt onze Ridder 'er zodanigen uit den Elzas afkomftig, maar die in beide pieraaiieden de III. Deel. V. Stok. 11L Afdeel. iXXIV. Hoofdstuk. LoodKryftallen Geftalte. Zeszydigg. Pl. XXXV. Fig. '9. Igtzydige. Fig. 23.  lij. Afeeei.. XXIV. Hooie. «tuk. LoadKrzjftallen Zesentwintigzydtgé Fig. 25. Veertienzydige.Fig. 34, j 1 1 i ] Pl. XLIII. . Fig. 1. , ] 44 Het Lood» en 3e tegenoverzyden dikwils breeder hadden» net een Vuurigen glans. Te Freyberg vindt men'er ook, volgens den Heer VV au erios. Gemeen zyn zy by Matlock in 't Engelfch Graaffchap Derby , als ook by Pontpeant in Bretagne, doch vallen klein en hebben dikwils le hoeken of kanten, of ook beiden, zodanig ifgefneeden, dat zy meer naar Teerlingen geyken. Deeze betrekt L ink^ds tot de Zesmtwintigzydigen, als in Fig. 25. afgebeeld. De todanigen zyn, zo W allerids aanmerkt, likwils met een Roestkleurige, bruine ofroodachtige Korst bekleed ; gelyk ik ze heb van Mittela in 't Bergsland , aan malkander gebroeid, als ook van Dansbergin 't Nasfaufche. Veertienzydige, naar Fig. 04. gelykende, komen jy Freyberg in Saxen voor, en deeze befchryft anze Ridder, als een groot Tecrlingachtig Cryftal , dat alle de agt hoeken geknot heeft loor Vierhoeken, en daar door zes Agthoeken jékomt. Hy merkt aan, dat in het zelfde 3efteente ook twaalfzydige Kwarts-Kryftallen ,-oorkwamen. Men vindt zodanigen met agt Driehoeken en zes Vierhoeken; met zes Vierhoeken en agr Zeshoeken; met twee Zeshoe. ven en twaalf ongelyke Vierhoeken: of ook net agt Driehoeken en zes Zeshoeken , als in ^ 20. Een Lood-Kryftal van dergelyken art, met Kwarts-Kryftalletjes begroeid, is n Fig. 1, op Plaat XLIII, afgebeeld. Dit komt   3 D eel, PLAAT_XL,IH,  bï Lood. Ertsen. 45 komt van Freyberg in Saxen. Dergelyke Lood-ICryftallen heb ik, by elkander, in een Stuk uit Derbyshire in Engeland, met gekry-< ftallizeerde Kalk- en Yzerfpaath op Kwarts , Van onderen met fyne Loodglans. Hier voegt de Heer Gmelin Veelhockigm\ by, die ik echter niet kan z;en, in welk opzigt zy van de voorigen verfchillen; ten ware zyn Ed. 'er onder die genen begrypen mogt, welke de figuur minder bepaald hebben (0). Men vindtze, zegt hy, fomtyds enkeld, doch meest veelenby elkander, zo in Saxen en Bohemen, als elders in Duitfchland* ook in 't Graaffchap Derby in Vloeyfpaath, fomwylen met Bladerige Zwavelkies. Somtyds zyn de zydvlakten plat, fomtyds uitgehold , ook wel rondverheven , welk laatfte de Kryftallen byna rond en flegts op de kanten fcherp maakt. By Monyafch, in Derbyshire , zyn deeze Kryftallen Paauwenkleurig beflagen, gelyk ik ze ook van Weyer ia Wied-Runkel heb bekomen. Dergelyken,van verfehillende grootte, heb ik op een Korst van Kryftallyne Spaath, van elders uit Duitfchland. (2) Lood, {0) Zyn Ed- zegt van: u"m v'e?e u"ter ausgeartite Wurfel, oder gedobbtlie Pyramidm fmd. N*> tUT-Syflem. III. TheUl. pag. 2u. III. D«Bl. V. Siwk. III. XXIV. Hcotd- TUK. LoodKryftalleit feelhoe-  46 li e t Lood, en Afdeel XXIV. HoornSrUK. III. Plumbum Calena. Loodglans. (3) Lood , dat gemineralizeerd is met Teéf° lingfe deeltjes. De zogenaamde Loodglans, in 't Latyn Gale* na Plumbi, in 't Hoogduitfch Bleyglants en Wurfel'Erts, Bleyfchut'm Hongarie genaamd, in Vrankryk Galene Tesfulaire , in Engeland Lead- Ore , is een der gemeende Ertfen, en bevindt zig, nu grof dan fyn, in Bergdoffen ingefprengd. Daar is naauwlyks een Gedeente, Kwarts, Spaath , Kalk- of Aarddoffe té bedenken ^ waar in men ze niet hier of daar in Europa aangetroffen hebbe. De Engelfché Kalkfpaathen , zo wit als Topaas- en Ame« thystkleur, zyn 'er dikwils fierlyk mede doordrongen, in gepolyfte ftukken. Even zo vindt menze ook in Kies , Blende en SchirlKrydallen; Verfcheiderley Kobalten , Bleni den, Bismuth, Koper- en Zilverdoffen,breeken 'er in. De Loodglans is ongemeen zwaar; zy heeft eene Loodgraauwe Kleur, fomtyds met groen beflag , en een derken Glans, Niettemin is zy (3) Plumbum Mineralifatunf particuüs cubicis. Syst. Wat. uts. Sp. 3. Plumbum Argento Sulphurato mineralifatum. Cronst. Min. 188. Plumb. Sulphure & Arjento mineralifatum. Wall. Min. 242. Plumb. Sulph; mineral. & Argento mixtum, Minera Tèsfulis majoribus, minoribus vel Granulis nücans. Wall» Syst, Min. II. V 30*»  b E L o o b • E r t s e Nè 47 fey zeer week, Iaatende zig gemeenlyk met een Mes fnyden of affchaaven, en fmelt ook ligt in 't Vuur, Zy houdt altoos , behalven 't Lood, Zwavel en Zilver, en wordt voornaamelyk om het laatfle genuttigd. Zeer ryk Zilverhoudende zynde, noemt menze Zilverglans of Fromm - Erts: maar te Bleyftadt in Bohemen wordt de Loodglans , om dat zy zo arm in Zilver is, na dat menze tot Gruis gemaakt heeft, of tot Frifchbley aan de Smelthutten , of, gelyk in Sardinië en in Vrankryk gefchiedt, tot vciglaazïDg van Aardewerk aan den Pottebakker verkogt. Somtyds houdt de Loodglans aan den Rammelsberg, behalve de gezegde Stoffen, ook Spiauter-Vitriool, dat na het rooflen van de Erts uitgeloogd kaü worden, of, gelyk in de Westelyke Zilverberg in Sweeden, Yzer,en geeft in dat geval, by de Verflakking , een Loodglas dat zwart is, in plaats van geel. In zelfllandigheid is de Loodglans van de Lood-Kryftallen niet of zeer weinig verfehillende, maar wel in gedaante. Hoewel zy opj de breuk altoos meer of min Teerlingfe deeljes vertoont , zyn dezelven doch niet afzon* derlyk daar uit te bekomen; dewyl zy door 't Haan in onbepaald hoekige ftukken fpringt. Doorgaans is zy zeer digt. Men heeft 'er de yolgende Verfcheidenheden van. Met ingevreeten Oppervlakte komt zy voor, in' Uit Baai. V< Sxox. III. Aïdeelq XXIV. Hoofdstuk. Loodglans. Verrchil ran de LoodCryftal- ra» iTerrche?ie.ihe.dwi.  , iii. ÜIDekl. XXIV. Hoofdstuk. Loodglans. i ] ] < i ] < j t 4f Het Lood, en in Kwarts , by Clausthall op den Haarts,daar ik een fchoon Stuk van heb, 't welk ryk is in Zilver', als ook met ronde Kuiltjes in dezelve, by Schladming in Stiermark; met Dendritifche tekening in Neder-Hongarie en metKalmey in 't Bisdom Luttich: met Liniaale indrukzels der Oppervlakte, op den Haarts: met Spiegelachtige Vlakten in Bohemen en elders; ook in Engeland: met verfcheide lange famengehoopte Staafjes in de Morgenfterby Freyberg i Schaalig, Dropfteenachtig in Bohemen: Kuit(chtig , Knoopig , Ccllulcus iu Sevenburgert ;n Hongarie; met gelykloopende öf ëvenwylige Straalen by Freyberg in Saxen. Die uit Leerlingen beftaat, heeft dezelven of zeer ;root en regelmaatig, Grofwurfelich desWegeri jenaamd; of maar klein , Kleinwurfelkh gelaamd, en deeze wordt Van fommigen voor •yker Zilverhoudende aangezien, dan die uit ;roote Teerlingen beftaat, maar de Sweedfche Vlynen toonen het tegendeel. De Schubbige ij>ood-ErtSj wier deeltjes niet Teerlingachtig :yn, en als in Schubben verdeeld, vindt men 3roffchubbig,ook Grof-Oogiggenaamd en Kleinchubbig of Klein-Oogig, op verfcheide plaatfen. k hebze Groffchubbig met Pyriet in Kwarts ; 'an de Conftantia by Reinfelt , als ook in Ipaath , van Fondachelli op Sicilië, en van 'ontpeant , drie Mylen van Rennes in Breigne. Van de Korrelige komt eene Groffp'y- zi-  S»e LooD-EgTsiii. 4$ "èige voor, die ook groffchimmerend geheten Wordt, en eene kleinfpyzige, kïaarfpyzige of Meinfchïmmerende, hoedanig ik een fchoon Stuks heb van Villefort. In deeze laatfte zyn de deel-S tjes haauwlyks te onderfcbeiden. Voorts vindt' men by Matlock in 't Graaffchap Derby, by Sahlberg in Sweeden, als ook by Bleyberg in Karinthïé, een Erts, die Schaduw - Erts genoemd wordt, om dat haare deeltjes, als menze fchuins tegen 't Licht houdt, Schaduw op elkander 'werpen. Hier van is medé een grover en fyner fonrtv Daar toe fchynt wel de glinfterehde van den Heer Li nnjEüs, volgens zyne beTchryving , te behooren (o). Uit de Pyreneefche Bergen heb ik zodanige glinftefende Lood-Erts metKalkfpaath-Kryftallen* óp een Yzerachtig Gefteente. (4) Lood , dat gemineralizeerd is, vast van zelfftandigheid, uit den witten blaauwach- i iïgi glinfterende* » Daar is een Lood-Erts, in 't HoogduitfchJ Bleyfchweif eh by fommigen P/mbago genaamd O) Micantibus paiticulis diverfo fitu Sec. Sust. Nat i*. p. 153. <4) Plumbum mineraliratuni continuüm albo - coerüles-' tens nitens, Carthi. Min. 66. Plumbum Sulpb. & Arfenico mineralifatum, Minera fólida Plumbeo colore» ftre raalleabili*. Wall. Syst. Min. II, p, 305. D UI. Dbb.. V. Snit, HV aath. Hït LoOD, ek paath noemt, is zeer zeldzaam, en nog eïn *entlyk maar in Siberië, in de Mynen niet» iet van Katharineburg, gevonden. Evenwel sou, volgens den Heer von Born, een geelachtig roode doorfcbynende Lood Erts i>y Annaberg in Ooftenryk, een graauw- en. jleekroode by Cajle in Guliker-Land, voor» jekomcn zyn. Voor dat ik de eerstgemelde had , bezat ik reeds een bruinroode uit de. Palts. De Siberifche is hoogrood, fomtyds wat naar 't Oranje trekkende, eenigszins doorfchynende, en op de breuk veel naar Cinnaber, gelykende. Zy is zwaar en geeft een Oranjekleurige fireek. Gemeenlyk vertoont zy zig in hoekige Staafjes , die zeszydig zyn» i/olgens Wallerius, uit Lehmann , houdt zy Zwavel en Rottekruid : de Hoogleeraar Pallas en Lepechin verzekeren, dat 'er ook wat Zilver in zy. Gemeenlyk komc zy, by geheele Droezen, met Yzer-en KoperErts , fomtyds ook met Loodglans te gelyk ^ op Kwarts voor. Men kan 'er, zo wel als, uit de voorgemelde groene , een groote veel,» heid Loods uit fmelten. (io) Lood in Spaathachtige brokken. Wit. CioJ Plumbum fragmentis Spatofis. Sust. Nat. uts. Sp. 9. PlumbHin Spatofum album. Wow. Min. 3*. Pliunb, AJ.  be l0od-E|TSEN. S7 Witte Lood-Erts , Loodfpaath, in Vrankryk Phmb blatic , of Mine de Plomb blanche, wordt deeze genoemd. Men vindtze op alle, plaatfen byna daar het Lood valt, inzonderheid te Zellerfeld op den Haarts, van waarJ men, federt eenige Jaaren, zeer fraaije Groepen daar van bekomen heeft. Zo wel in Kwarts, zwaare en Vloeyfpaath. als in Zandfteen, in Kley, Oker , Koperkies en andere Stoffen , komt zy voor. Altoos is zy wit, gemeenlyk ondoorfchynende, doch ook fomwylen half of geheel doorzigtig. Zy bruifcht met Sterk Water, is week en zwaar, fpringende op 't Vuur als een Spaath van één. Hei is, eigentlyk gefproken. niets meer dan een verharde Loodkalk. Het Zoutzuur , dat eenigen 'er in meenen ontdekt te hebben , is volgens anderen, zo wel als *t Rottekruid, maar toevallig daar in te vinden, Hierom zal ook de Heer Wallerius, die zulks , zo wel als in de groene Loodfpaath , bevoorèns gefield hadt, thans daar toe gekomen zyn, om het maar een Aardachtig of Steenig Lood te noemen. Arfenicale mineralifatum, Min- Spathiformi albü feu grïfeSi. Wall. Min. 275. Plumb. Terreftre vel Lapideum, Minera Spathiformis alba vel grifea. Wall. Syst. Mix II. p, 307- Min Plumbi Calciformis mixta. Cronst. Mui386. Spathum Plumbiferum, V05. Min. 166. 0, Plumbun $oati Cnbici. Mus. Tuf. 64. N. 5. 511. Dui, V. Stuk, 4m< Ajpesl XXIV. Hoorn- tdk. Lood» 'paath.  III. Afdeei XXIV. Hoofdstuk. Loodfpaath. Pr.. XLIII. F'g. S,6,t i f v c 1 a g k u ft 58 Het?Lood, en Zy verfchilt ook, ten 0p2igtvan.de uitwendige Geftalte , zeer. Men- vindtze geheel onbepaald of in Kryftallen, die dikwils een fterken Glans hebben , fomtyds op de breuk digt, fomtyds als Glas doorfchynende, fomtyds geheel Bladerig zyn, en van verfehillende 'figuur. , Rolrond vallen zy in Gluksrade by Zellerfeld, doch gemeenlyk kantzuilig, fomtyds zo fyn als Haair , dat men dan Spiezige Lood-Erts noemt. Deeze , 't zy enkeld, 't zy famengevoegd, hebben alle veranderingen, die men zig verbeelden Kan, en komen in Saxen met Hoorn - Erts in bruine Oker, op de Mendip-hills , in Engeland, onder de bruinneen en Yzerfteen voor. Zodanige Loodfpaath heb ik op een bruin Okerige Korst, van aamelyke grootte , als in het Stukje, Fig. 5, ^ertoond, of gelyk zeer fyne Spiesjes, als in 7ig. 6, met Kopergroen , beiden van Zellerïld; en op een dikke Korst van zeer heldere eele Oker ,, insgelyks van den Haarts, waar an Fïg.7 de Afbeelding voorftelt; zyn deeze taafjes Schirlachtig geftreept en rondachtig, ngeregeld by elkander gehoopt. Fer b er efchryft een dikker half-doorfchynende Glas. :htige Loodfpaath, uit zekere Myn in *t En?lfch Graaffchap Derby, welke als Loodzuisr fmaakte . en voor de Blaaspyp zeer ligt )t Loodglas fmolt. In Gluksrade by ZellerId komt zulk een Spaath voor, wier Kryftaf. ïea  de Loob-Ertsen. 59 len zeer ongeregeld op elkander leggen, wit, groen, blaauw,en in 't Bleyfeld,aldaar,wit, groen en zwart, vallende. Deeze Kantzuilige Spaath 'is fomtyds vier-, fomtyds vyf-, fomtyds zeszydig. Deeze laatIte, die de gemeenfte is , wordt nu enkeld , dan in geheeïe troppen by elkander gevonden, en fomtyds zo, dat verfcheidene als uit een middelpunt fpreiden. Dus komt zy op den Haarts in verharde Kley, of zwarte Yzerhoudende Kwarts of Moeras-Erts van Yzer, voor. Dikwils zyn deeze Staafjes geheel zonder Punten, met de zydvlakten beurtlings breeder er ook wel met Pieramieden aan 't end. Daat valt, in de Leadhills van Engeland, in de Wildberg van 't Bergsland , in 't Bleyfeld by Zellerfeld, en by Pzribram in Bohemen , een witte Loodfpaath, die zig als breede Plaatjes vertoont, Schragwurfelichte Bleyfpath genaamd, naar Seleniet gelykende. De kanten loopen fpits toe en de hoeken zyn fomtyds geknot. Vermoedelyk behoort bier de zwaare Ruitach. tige Loodhoudende Spaath, welke men in 't Venetiaanfche Gebied, in 't Vicentynfche by ïretto in St. üldriksberg aantreft. Een dergelyke werdt aan Ferber vertoond, die uit een Myn in 't Engelfch Graaffchap Derby afkomftig was. Cok vallen 'er veelhoekige in de Elfaz, in Loodglans en verharde LoodOker. In 't Kabinet van den Graaf van Te s sin Hl. Dbbl. IV- Stuk. IH. Afdeel xxiv. HOOFD' STUK, Lood[paath*  111. ■AfdEIL. XXIV. Hoofd* stuk. Lo»i- fpaath. Bladerigs xlih. fig. 8. Gekleur de Loodfpaath. Geele Pl. XLIII. fig. 9 •o Het L o o d , k n sin vondt onze Ridder een Teerlingfe, die doorichynend was , de zyden met Korften gedekt, zo dat zy zig als Bladerig voordeedt, enz. De Bladerige Loodfpaath uit Karin thie , die 'ik nu eerst bekomen heb, maakt eene aanmerkeiyke Verfcheidenheid uit. De Grondftof is een heldere geele Oker, waar van zy haare Kleur fchynt ontleend te hebben; gelyk my in een groot Stuk daar van volkomen blykbaar is. Het kleine , in Fig. li vertoond , beftaat byna geheel uit dergelyke Blaadjes of Plaatjes, die zeer ongeregeld in en op elkander zyn ge! voegd; de meeften zeer dun, dochfommigen ook eenige dikte hebbende en allen glanzig geelachtig zynde , doch zo naauwkeurig niet bepaald, noch ook zo rond niet, als die Lins. vormige Spaath uitDalmatie, voorheen door Tny befchreeven en in Afbeelding gebragt (rj Ik heb dus een Groene, Roode en Witté Loodfpaath befchreeven j maar men vindtze ook van andere Kleuren, die anders weinig verfchillen, en tot den bynaam van deeze Soort, by Linn^us,betrokken kunnen worden. Sommig is geelachtig, hoedanige men by Calle in 't Gulikfe vindt, van onbepaalde, of bepaalde Kryftallifche Geftake, by Zellerfeld " op (O UI. »««. ELttSrtB, Uftfe, I33. pL, XKVIL #><. s.  DE LöÖD-ËRTSBN« <$t op den Haarts en in Bretagne: fommig bruin, geheel wanftaltig , met een gladde breuk: fommig zwart of zwartachtig. Van de Geele Loodfpaath geef ik in Fig. 9, op Plaat XLIII, de Afbeelding naar die,welke men,wegens de gelykenis , Katte-Tanden noemt, zynde uit' het Keulfche afkomftig. De zwartachtige komt zo wel in Saxen en Bohemen, als inGuIiker-Land en by Schemnits in Hongarie, vaü onbepaalde geftalte voor. Geheel Zwarte L odfpaath valt wanftaltig by Schemnits , Dropfteenachtig in de Elfaz, in zeszydige Kryftallen by Tfchoppau in Bohemen; veelhoekig by Schemnits. Buiten twyfel behoort hier de Zwarte gekryftallizeerde Lood-Erts van Wallerius , die ook een digte(compabïa') daar van, uit Spanje, optekent, en aanmerkt, dat fommigen dezelve voor een verweerde Loodglans houden (f)« Een graauwet komt voor, met doorfchynende Lood-Erts , by Tschoppau, byLahraan denRhyn, en in het Trierfche, van geheel onbepaalde Geftalte , zo wel als de biaauwachtige, welke in Engeland en Hongarie is gevonden: maar bovendien is 'er eene geheel hoog of Safisrblaauwe, of wanftaltig en ondoorfchynende, by Schemnits; (O Plumbum Terreftre vel Lapideum, Minera Colon nigro, Cryftallifata. Minir» FinmU nitr», Wall, Syst. Mi». II. p. 309» IIL Dmu. V. Stuk, III. Afdbcz, XXIV. Hoofdstuk. Loodrpaath.Zwarte.  6 2 Het Loofi, E » 111 Afdeel* XXIV. ] Hoofdstuk. Loodfpaath, j I 1 1 XI. Plumbum pellucidam. Doorfchynende. i i I ( ; óft'sjj of hoekig geftaafd, in Kwarts - Kryftal. en of onzuivere doorgevreetene Kwarts, in st Loodveld by Zellerfeld op den Haarts. Som. nigen leiden derzelver Kleur van bygemengde C oper - Kalk af; doch L e h m a n n wil, dat de jeele Kleur der Loodfpaathen van Lood, de ;roene van Koper , de roode van Yzer, de )laauwe van Kobalt afkomftig zy, {tl) Lood, dat Glasachtig doorjchynend* fihraapbaar is en opbruifchende^ Onze Ridder befluit dit Geflagt met eene Soort, welke zyn Ed. door de doorfchynendleid, ten voornaamfte, onderfcheidt, mids evens opbruifchende met Zuur; welke hoelanigheden in fommigen der voorgemeldefl )ok voorkomen , en dus zou de Onkleurigïeid, als helder Glas , deeze in 't byzonder /an de anderen fchiften. De laatstgemelde reerlingfe , uit het Kabinet van Te s sin, twam dan hier grootelyks in Aanmerking, wanneer dezelve fchraapbaar was. Voor rt jverige moet men deeze Soort flegts als eene Verfcheidenheid van de Witte Kalkfpaath aanmerken , die fomtyds geheel doorfchynende voorkomt, en dan voor natuurlyk Loodglas van fii) Plumbum pellucidam hyalinum rajils, efferres» i«ns, Syst. Nat, uts. Sp. ia.  de Lood-Ërtsek. 6f van fbmmigen gehouden wordt, zo de Heer Wallerius aanmerkt. Men vindeze dus zo wel wanftaltig als in bepaalde Kryftalfi-, guur. De Lood-Sinter, welke ik bevoorens onder de Stataétieten befchreeven heb Q), behoort tot de Loodfpaathen, en de Lood-Oker, als ook de Lood Aarde, wélken gezegde Heer tot een zelfde Geflagt brengt (v) , zou eigentIyk tot de Armoedige of fchraale Lood-Erts behooren. Ik bezie daar van een Afchgraauwe en een bleekroode van Calle in Gulikerland, welke beiden taamelyk Loodhoudende zynf». Ik heb daar van omftandig gefproken (V), als ook gewag gemaakt van een Loodzand, dat uic vergruisde deelen der Zand - Erts van Lood ontftaat (3O; zo dat hier mede de befchryving der Lood-Ertfen beflooten wordt. XXV. HOOFD. CO -H'f'- Ü% D* IL SlUK» bladz. J84. (y) Plumbum facie et confiftentia Terrea. Jetf9i Plumbaria. Ocnra Plumbi. Syst. Min. II. p. 3i2. (w) AB. AcaA, Patat. Vol. II. f>. 533. (x) Nat. Hifi, III. D. II, Siük, blad*. 389. (y) 't Zelfde, blada. 484, III. \fdEIJ,. xxiv. Hoofs* tuk.  111. XXV. Hoofd* stuk. S4 Het Yzer, e h XXV. HOOFDSTUK* Befchryving van het Yzer en deszelfs Ertfen\ waar onder de Amaril , Bloedfteen en Magneet voorkomen. Onderjcheiding derzehen , tsaar dat zy aantrekbaar of niet aantrekbaar doer den Zèilfteen zyn. Gedeegen Tzer, het inaaken van Staal uit Tzer. KwadraatfteeneD, Yzer-Kryftallen. Schraale Tzer-Ertfen. Moeras of Modder - Erts , Yzer - Zand , Yzer - Stalaktieten, en». Die StofFe , welke men in 't Hóogduitfcfi Eifen. by ons Tzer, in't Engelfch trom in 'tSweedfch^rw, in 't Eranfch Fer, eh in Italië Ferro noemt, naar den Latynfchen naam Ferrttm;\$ een Van de alleroudst bekende Me. taaien óp den Aardkloot, en een der algemeeaften. De Griekfche naam Sidéros fcbynfc van de geelachtig roöde Kleur der Yzerroest afkomftig te zyn; weshalve ook de Ouden het onder de roode Metaalen telden, daar het veel. eer tot de witachtigen behoort. De Kleur 3s eigentlyk blaauwachtig Afchgraauw en glanzig, doch in de Ontbindingen meest roodachtig. Het geeft een fterken Klank, en wordt derhalve veel gebruikt tot K!aYierüiaaren. Onder  de Yzer-Ertsen. 6s der alle Metaalen heeft het de grootfte Veer kragt, en voornaamelyk, na dat het tot Staal gehard is, de grootfte hardheid; zo dat men alle andere Metaalen daar mede vylen, fnyden en hameren kan. Door het te fmelten mei Kobalt of Spiesglas-Koning, wordt het nog harder. Ten opzigt van zyne taaiheid komt het naast aan 't Goud: want een getrokken Yzerdraad, dat een tiende Duitns dik is, houdt byna een zwaarte van vierhonderd vyftig Ponden, eer het breekt. Door Rottekruid wordt het zeer broofch gemaakt en beneemt allerley Metaalen , waar mede het gefmolten wordt , iets van hunne taaiheid. Het is, onder de* zeiven , het allerminfte fmeedbaar , ten zy door herhaalde glotijingen, en hamering daat tusfchen , voorbereid wordende. Het wordt zeer ligt van de andere Metaalen aangetrok* ken, zelfs in Kalk veranderd zynde , gelyk de Heer Brugmans waargenomen heeft» Zeer gemakkelyk en door enkele wryving laat hetzig ook in een Magneet veranderen, diealle Yzer aantrekt (v). De Soortelyke zwaarte is veel minder dan van Lood, en weinig meer dan die van Tin, naamelyk op 't hoogfte agt» maal zo zwaar als Water. Geen Metaal wordt ligteT vernield, vaardiger i (•') Zie Uitgtzogte Verhand. II, en VI. Deel. E III. Dik.. V- Stuk. 1U. Afdeel, XXV. Hoofd» «tuk. Ontbinling in ïcheid/ogten.  Het Yzer, es 111. Afdeel,XXV.Hoofdstuk. ger van allerley ontbindende Vogten aangegreepen, verteerd en opgelost, dan het Yzer. De Lugt zelfs, al is zy niet zeer fcherp, het allerzuiverfle WVer , vcoirzaakt een geelachtig bruine Kalk , of Roest, op deszelfs Oppervlakte. Onder Water wordt het week en fchilfert af, en zomen 't gloeijende verkoelt in helder Water, dan neemt hetzelve een famentrekkende Smaak en verfterkende kragt daar van aan. De Zuuren, inzonderheid de Mineraalen, taftenhet met veel hevigheid aan; regt fterk Vitriool-Zuur werkt zo geweldig niet; maar, met genoegzaam Water verdund zynde, dan wordt 'er het Yzer, even als door het Zoutzuur, met een groote verhitting en fterke opbruifching, door opgelost, een groote veelheid Dampen uitgeevende, welke zeer fchadelyk voor de Borst zyn, en byna als die van Rottekruid ftinken. Dit is de zogenaam. de Ontvlambaare Lugt, dat Gazvan H> lmont, waar van men, wegens deszelfs lig' heid , vyf of zesmaal zo groot als die der Dampkrings-Lug.. by den Aardkloot , nu onlangs begonnen is, tot het vullen van Lugrbollen , die hoog in de Lugt opftygen , gebruik te maaken (w). Deeze (tv) Zie de befchryving der Troefreer.iingen met konjlige Lugibollen , weke, in 't laatfte des Jaars 783, te Parys opgelaten zyn, met derzelver Afbeeldingen, door my uit het Franfch vertaald, onlangs uitgegeven.  i)È Vzêr-Ertsên. 61} ze Damp kan in Glas of in Flesfchen lang bewaard worden , en vliegt altoos, wanneer menze aanfteekt, met een flag in brand, maa-, kende een bleekroode Vlam. De oplosfing in Vitriool-Zuur is groemchtig , zy laat, lang flaande, een gedeelte van het Yzer weder als een geele Oker vallen, en, wanneer menze in eene hitte , niet veel minder dan die van kookend Water , zet, Hellende haar vervolgens in de koelte, zo fchietzy Tzer • Vitriool*. De Oplosfing in Zoutzuur is beüendiger, en Iaat, \ wanneer men niets anders 'er bygiet, het Yzer niet weder vallen. In den beginne is zy groenachtig, naderhand wordt zy bruin, zy geeft wel door het uitdampen Kryftallen, maar deefee fmelten wederom van zelf in de Lugt. Het Yzer met Armoniak- Zout fublimeerende, blyft altoos een deel daar van in verbinding met het afgefcheidene Zoutzuur, wordende in de open Lugt tot eene Yzer-Olie, die een waare oplosfing is van 't Yzer door dat Zuur. He. Zoutzuur ontbindt zelfs de Kalken van dit Metaal. Salpeter ■ Geest ontbindt ook wel het Yzer met groot geweld, met flerke verhitting en opwerping van Dampen , die fcherp en rood zyn, maar van een tegenftrydige natuur; alzo zy het Licht of de Vlam, die men 'er naby brengt, uitblusfchen en omtrent de helft zwaarder zyn dan de gemeene Dampkrings* E a Lugt» JJT. Dbsl. V. Stuk. III. XXV. Hoofd» TUK. * Fi/rio■mt M«r* 's  61' Het Yzer, en iii. Afdf.fi. xxv. Hoofdstuk* Vorminj ier YzerKalken. Lugt Cx\ Deeze Solutie is bruin en geeft nimmer Kryftallen;ja, als zy tot droogwordens toe wordt uitgedampt, dan fmelt de Klomp weder in de Lugt. Door het Zuur van den Phosphorus en van Mieren, ja door allerley Plantaartige Zuuren, voornaamelyk Wynfteen en Azyn , wordt het Yzer opgelost. Verfcheide Loogzouten , zelfs middelflagtige Zouten , trekken hetzeKe in zig en worden 'er door gekleurd , gelyk in de Martiaale Sal Armoniak - Bloemen blykbaar is. De Zwavel -Lever lost het Yzer volkomen op. ! Alle die Oplosfingen hebben een wrangen Smaak; doch de zuure Scheidvogten verliezen 'er hunne fcherpte door. Giet men het Afkookzel van Galnooten, Granaatfchillen , Eikenbast of dergelyke famentrekkende Stoffen,daar by; zo ontftaat eene zwarte Kleur , als Inkt en het Yzer Haat voor een gedeelte neder. Door Bloedloog by gedagte Solutiën te gieten , krygt de neervallende Yzerkalk eene fchoon blaauwe Kleur, welke door zekere konstgreepen het Berijm blaauw uitlevert. Ook geeft het, door middel van Loog- zou- 00 Deeze, van eene zuurachtige natuur, maakeit uit, het Lugtzuur of de zogenaamde Vaste Lugt, die zig met Rook en andere Dampen verbindt , en 'dus niettemin opftvgt tot een aanmerkelyke hoogte boven den Aardkloot Vid. Torb. Bbrgmasn de acida ^ m Aft, nov. Upfal. Vol, II.P. ,08, ,S4.  •DE Y Z E R - E R T S E N. 69 zouten en aan Glas, een blaauwe Kleur ry). Gebruikt men, tot de nederftooting , een eenvoudig vlug of Vuurbeftendig Loogzout, 1 ■ dan valt het Yzer als eene vuil groene Kalk neder, welke vervolgens geel of geel-bruin wordt, en in 't Vuur rood brandt. Bedient men zig , tot neerftooting, van de Spiauter, zo flaae het Yzer gedeeltelyk neder als een Metallyne Kalk. Op zig zelve laat zig dit Metaal ook zeer gemakkelyk verkalken. Het gloeit zeer ligt;1 niet alleen, gelyk men in de Smeederyën dagelyks befchouwen kan, door Kolen-Vuur, maar ook in de Vlam van eene Kaars, door fterke wryving en door geweldig flaan met den Hamer. Zelfs de Vonken van 't Vuurflagwyzen zulks uit. Door fterke aanhoudende gloeijing rookt , knapt of kraakt het , en werpt Vonken van zig. Om tot vloeijing gebragt te worden, in tegendeel, heeft het een aller- fterkst ftf) Zie het uitvoerig Vertoog van den Heer Edw. De- aval , ten dien opzigte, in Phit. Trans. Vol. LV. p. 10. Deeze Heer beweert dat, volgens den Regel van Newton , de Kteuren afhangende van de digtheden der Lighaamen, zo ook de Metaalen het Glas in deeze orde kleuren: naameiyk Goud rood, Lood Oranje, Zilver geel, Koper groen, en Yzer blaauw. Tin deelt we] z\ne Kleur aan 't Glas niet mede, doch de meefte Tinfteenen ea Tin-Ertfen hellen naar 't zwartachtig paarfchi of bruine, of zyn geheel zwart. E 3 III. Dm V. SïUK. 111. Afdek/., xxvT Hoofd- TUK. Verkaling op ig zelve.  70 Het Yzer, en iii. jSïDEEI.. XXV. HooïD- «TÜK. * Cvocus JEflartis Werking wet Zwatel en Salpeter. fterkst Vuur noodig, zelfs fterker dan het Koper, en overtreft daar in, buiten de Platina , alle Metaalen, Voorts wordt het in 't Vuur zeer ligt, doch niet zo fpoedig als Tin en Lood,tot een zwarte Schubbige Kalk,welke, gewreeven zynde , een donker roo^le Kleur aanneemt, en zyne brandbaareGrondftof verliest onder de gedaante van eene roodachtig witte Vlam, in Gewigt tevens aanwinnende, Deeze Kalk, Tzer- Saffraan * genaamd, wordt , p,elyk alle Yzerkalken , l.gt weder tot volkomen Metaal, wanneer menze met een brand* baar Lighaam in 't Vuur brengt: laa: menze nog langer daar in , kan zy op 't laatst alle Kleurverliezen. In nog fterker Vuurgebragt, dan fmelt zy tot eene zwarte Slakke, en voegt men 'er andere Stoffen by, welke in 't Vuur Glas worden, dan vereenigt zig het Yzer daar mede , naar de meer of minder veelheid, tot een zwartachtig bruin,groenachtig of blaairw, Glas: 't welk echter, als de veelheid van Yzerkalk te groot is, geheel onkleurig wordt. De Hitte van den Brandfpiegel doet het Yzer, nog vee! gezwinder, overgaan tot eene zwarte, Pekachtige of half verglaasde, broofche zelfftandigheid , of in Vonken wegvliegen. In verbinding met Vettigheid en frifch ge. blufchte Kalk , geeft het Yzervylzel of Hamerflag een zeer goed Sement: ook met twee deelen rood gebrande Vitriool of Colcothar, één  ce Yzer-Ertsen. 71 één deel wel gedroogde Kley, Bloed en wat Maair ondereen gekneed, een Vuurbeftenclig Leem. Maakt men 'er een Deeg van met Zwavel en Water , en zet dit mengzel eenigen tyd aan 't Vuur, dan blaast het geweldig op, verhit zig kragtig, en werpt een menigte ontvlambaare Hinkende Dampen uit. Dit mengzel is het, waar mede men , hetzelve in de Grond begraavende, deNatuurlyke Vuur br ekingen kan nabootzen. Brengt men het Yzer met Zwavel in 't Vuur , dan fmelt het veel ligter als of het alleen ware, en gaat ten deele over in eene Kalk, ten deele in een foort van Yzer-Vitriool. In 't algemeen is 't zeer aandoenlyk voor de Zwavel , en trekt dezelve zodanig aan, dat het grootelyks dient en veel gebruikt wordt, om andere Metaalen , gelyk Zilver , Kwikzilver , Lood en Koper , van hunne Zwavelige Ertfen af te zonderen. Zo bedient men 'er zig ook van tot fcheiding van den Spiesglas-Koning uit het raauwe Spiesglas. Kwikzilver, Koper , Zilver en Goud , worden door Yzer uit hunne Oplosfingen in Zuure Vogten neergeftooten. Door zuivering en byzondere Handgreepen verandert men het in Staal ; door bet gloeijende in koud Water of in Smeer te dompelen , maakt men het hard en door een enkel lang verblyf hoog in de Lugt, zo wel als door llryking aan den E 4 Zeil- III. Deel. V. Stuk, ut.- Afdeei XXV. Hoofd» rus. ■  TH. Afdeel. XXVHoofdstuk. Verbin ding met andere Metaalen 7a Het Yzer, en Zeilfteen, ja door enkele Wryving, krygc het de eigefchap van een Magneet. Het Kwikzilver laat zig niet gemakkelyk mqt ■ Yzer vereenigen , maar alle andere Metaalen wel. Met dezelven in 't Vuur famengefmolten, worden de meeften deezer mengzelen door den Magneet aangetrokken. Met even veel Gouds" maakt het een graauwachtige , wat wreede Stoffe; met even veel Zilvers een Zilverwit mengzel, dat in lang zo fmeedbaar niet is als Zilver; met Koper eene wreede , roodbarfiige Klomp , naar de byzondere evenredigheden verfehillende: met twee deelen Tin een donkergraauw mengzel : met drie deelen Lood eene Klomp, welke zig als Lood vertoont en eenigermaate fnyden laat: met Spiesglas-Koning een wreed mengzel, als gegooten Yzer; met Rottekruid een ligt vloeijend doch niet fmtedbaar Metaal , 't welk zig fchoon poly» ften laat, en veel gebruikt wordt tot Horlogie-Kettingen , enz. Door vermenging met de beide laatfte Stoffen verliest het Yzer zyne eigenfehap , van door den Zeilfteen aan. getrokken te worden , t'eenemaal. Met dezeiven, als ook met Kobalt en Kopernickel, verbindt het zig het naauwfte. De weeke Metaalen worden door deszelfs hymenging harder en ten deele barftig of broofch. De vermengingen van Yzer met Rottekruid, Spiesglas-Koning, Bismuth, Spiauter of Goud, heb»  u e Yzer.-Er.tsen. 73 hebben minder Soortelyke zwaarte , dan de Som der zwaarte is van die beide Metaalen, voor hunne vereeniging. Met Tin en Rotte-s kruid geeft het een Metaal, dat een fchoonen Zilverglans heeft; met Koper en Spiauter een Sroffe, die van de Ouden tot Wapenen verarbeid werdt. Door Loodglans, zo wel als door Spiesglas , verdwynt het ten deele in Slakken , ten deele in Rook. Het Yzer is het gemeende , doch tevens het nuttigde onder alle Metaalen. Deszelfs, onfchadelyke natuur maakt het voortreffelyk tot Werktuigen en Vaatwerk om Spyzen , Dranken en Geneesmiddelen, te bereiden ofte bewaaren; wanneer die niet van zulk een aart zyn, dat het daar door verbeeten cf opgelost worde. Dus verfchaft het eene kostwinning aan veele Handwerkslieden en Konstenaars, 't zy als Staaven of Plaaten , gegooten of gefmeed; 't zy als Blik of als Staal in veelerley opzigten: want in de Werktuigkunde en Huishouding is het gantfch onontbeerlyk. Welk een menigte Gereedfchappen levert het niet tot den Huis-, Scheeps- en Landbouw ; welk eene verfcheidenheid van Ringen, Krammen, Hengzeis, Sloten, Nagelen, Spykers, Naalden: wat al Raderwerk in de Uurwerken en andere Machinen ; Kettingen , Dommekragten, Koevoeten en ander Tuig, van het «iterfte geweld. Ja de Werktuigkunde was E 5 niets SU. Deel» V. Stuk. iii. 1FD1.EL. XXV. üoofdtuk. Nuttigïeid van iet Yzer.  74 Het Yzer, en Til. Afdeel. XXV. Hoofdstuk. Dienst it de Geneeskunde. 1 | ] ( | ï a g tt niets zonder dit Metaal; oneindig nuttiger dan Goud en Zilver. In de Geneesknnde is het Yzer insgelyks , het nuttigde. Op zig zelve niet alleen, maar ook door Kondige toebereiding , dient het voor veele Kwaaien, die uit verflapping der Vaste Lighaamsdeelen ontdaan; he: (trekt ook tot zuivering der Ingewanden van Slymerige Verdoppingen, helpt de Verteeriug en weert de fcherpheid der Stoffen, die in 't Gedanste vervat zyn. Sommigen, echter, hebben gewild, dat het Verdoppingen zou veroirzaiken ;maar zulks kan alleen plaats hebben, wanneer het te veel, of ontydig , of zonder bekwaame byvoegzels , gebruikt wordt : doch op zulk eene manier kunnen zelfs de heilzaamffe Middelen nadeel doen. De Yzerhoudende Sal Armoniak Bloemen zyn, niet zonder reden, als een Middel tegen fommige Koortfen, door Neumann, aangepreezen. Zy maaken , :egt Boerh aave, een wonderbaar verterkend , verwarmend, openend, Geneesmidlel uit. Ook is 'er een Pyndillende kragt in. n 't algemeen is het Yzervylzel, fyn gewree. en, ingenomen, tegen de Darmwormen zeer liendig en van Kinderen gemakkelyk te ge•ruiken , om dat het geen Smaak heeft. De ragten van den Koortsbast zyn 'er weleer , is een byzonder Geheim, door vermeerderd ïworden. De Tincïuur met Azyn is ukermaafamentrekkende. On-  i>e Yzer-Ertsen. 75 Onder de Soorten van dit Geflagt komt by LinnjEUs eerst voor. (i) Yzer dat bloot is, niet aantrekbaar. De bepaaling , we'ke onze Ridder hier opgeeft, was reeds van hem in de befcm yving van het Tesfinifche Kabinet gebruikt en toegepast op een Yzerkorreltje van grootte als een Erwt, aldaar bevindelyk, in Yzer-Erts zittende, Roestkleurig en als met vogtig Water beftreeken , doch fmeedbaar. Hoe zyn Ed.dit laatfte, als ook dat het door den Zeilfteen niet aantrekbaar ware , daar aan heeft kunnen waarneemen, is wat duifter. Het was, zegt hy, volgens Se ba, van wien het waarfchynlyk afkomftig zal zyn geweest, uit Stiermark. Misfchien behoorde het tot de zogenaamde Yzerboontjes, of tot dat gedeegen Yzer in Korreltjes, 'tv/elk, volgens Wallerius, by Eibenftock in Saxen , en ook in Stiermark , gevonden wordt. Die Autheur merkt aan , dat men het by Senegal in Afrika overvloedig vinde , alwaar de Wilden van 't zelve (i) Ferrum nudum intracrabile. Syst. Nar, X1T. Tom. III. Gen. 32. Sp. 1. Mus. Tesf. 56. N. 1 Ferrum narivum in Granulis. Wall. Min, 242. Ferrum tiativum. Wall. Syst. Min. II. p. 333. Ferrum nudum mallea» bile. Cabth. Min. 71, 111. Deel. V- Stuk. IIIAfdbel,XXV. Hoofdstuk.I. Ferrum lativum. Gedeegen Ifzer.  m. Afdeel, XXV. Hoofd. ■ tuk. Gedeegen Tzer. I \ d 76 Het Yzer, en zelve Vaatwerk maaken zouden. Zyn Ed.hadt zulks getrokken uit de Algemeene Reizen (z). De Heer Adanson fchiyft, dat de Negers aldaar Pypen - Koppen V3n een foort van Goudftof bereiden. Verfcheide Autheuren zyn 'er, die hier en daar in Europa gedeegen Yzer zouden aangetroffen hebben. De Hoogleeraar Pallas, zelfs , vondt op een laage plaats aan de Rivier Jenifea, in Siberië; niet verre van een ryke Myn van Magnetifche Yzer-Erts; op den Grond blootleggende een byfter groot ftuk, dat hy voor gedeegen Yzer Weidt, zynde wel tweeduizend Rusfifche Ponlen zwaar. Het liet zig gemakkelyk hameren :n fmeeden en was zeer zwaarwïgtig. Men rondt 'er ook losfe Korrels van en kleine brok:en. Sommigen , echter, twyfelen zeer, of lat Yzer niet door Konst uit de Erts gefmoL en zy Immers gedeegen Yzer is, tot heden, en zeer zeldzaam ding , gelyk ik elders aan;emerkt heb (a); ten ware men daar voor houén mogte , 't welk zig volmaakt als Yzer oordoet, en 't gene van den Zeilfteen aangerokken wordt : hoedanig ik beiderley heb. iy den zeer kündigen Hoogleeraar van de* V y nf e r ss e te Leiden, heb ik Yzer korrels, ie natuurlyk fcheenen en fmeedbaar waren [ ge- fï) Tom 'I. p 510. (a) Verhand, van 't Zeeuwfch Gemotfchap. IX. Deel, ■8a, biadz. 339.  de Yzer-Ertsen. 73 gezien. Ook verhaalt de HeerLE Francq van Berkhey, dat door zyn Ed., ondei een Oker - Bedding , op de Naarder-Heide , een ftuk {DuEtil) fmeedbaar Yzer, dat Schilferachtig is en den hamerflag wederftaat, gevonden zy ; gelyk hy ook , in zeker Kabinet, dergelyken, met zyne Afbeelding overeenkomftig , gezien hadt , die aan den Gelderfchenkant, in de Oehrgraaveryën van den Heer Brandt, waren ontdekt (b). Zo zeldzaam , nu, als het natuurlyk gedeegen Yzer is, zo algemeen vindt men dit Metaal in allerley Plantaartige en Dierlyke Stof fen, ofwel, na de verbranding, in derzelvei Asfche; doch meest van zulke Planten, als op Oehrachtige gronden groeijen, en indeVogten van Dieren, die op dergelyke Planten graazen, overvloedigst in de roode Scoffe des Bloeds. Buitendien zyn 'er Yzerdeeltjes vervat in veele Mineraale Wateren; waar in zy zig of door den Smaak, door de aanzettende Oker, door Bloedoog of 't Afkookzel van Galnooten, openbaaren. Ook de gemeene zoete Wateren , zelfs Regen en Sneeuw, zyn zelden van Yzerdeelen gantfeh ontbloot (c)t Zeer weinige Aard- (ij Natuurt. Bist. van Holland. II. d. II. Stuk , bladz. 387 & 945- PI VIII. Fig. D. (c) Zie de Waarneemingen daar omtrent, in het XVI. Deel der Verhandelingen van de Hollandjcht Maatfchappt) der tVeetenfchappen. II, Stuk, bladz. 306. iii. Dsbl, y. Stuk» III. Afdeel. XXV. Hoofdstuk. Gedeegen Tzer. HetYzes is vry algemeen in de Natuur verfpreid.  111. AVDKEl XXV. Hoofdstuk. Gedeege Tzer. De YzerErtfenook menigvuldig. j •I 1 ^8 H e t Y z e r , e h Aardfoorten zyn zonder Yzer, dat zelfs ia veelen zig duidelyk openbaart, en ook in veele Steenen huisvest ,• gelyk 'er verfcheide t Edele Steenen hunne Kleur van hebben. Zelfs ongekleurde Kwarts en Kr. ftallen , Keizeis , Asbesten , Glimmers , Spaathen en andere Steenige Stoffen , worden , by naauwkeurig onderzoek, dikwils Yzerhoudende bevonden. Veele Zouten hebb< n , zodanig alswy ze in de Natuur vinden, behalve hunne anderen, ook Yzerdeehjes, zo wel als die Aardharften, welke niet geheel weg branden , dezelven in haare Afch of Slakken overlaaten. De uitwerpzels der brandende Bergen zyn 'er rykelyk mede voorzien. De meefte Halfmetaalen houden altoos eenig Yzer. Veele Ertfen, alle Kiezen, welk eene benaaming hebbende, zyn van dien aart; zelfs de gemineralizeerde Goud- en Zilver-Ertfen. Gok bevatten de Verfteendë Lighaamen byna altoos iets van dit Metaal. Niet alleen op deeze manier is het Yzer vry algemeen in de Natuur verfpreid: maar ook ie Ertfen , daar men het door fmelting uit bekomen kan, komen menigvuldig in des Aardbloots Oppervlakte voor. Zeer dikwils leg;en zy als bloot of op maar weinig diepte: :elden vindt menze Vlots-, meest Laagswy. :e, voornaamelyk horizontaal zig uitftrektende, en fomtyds maakt de Yzer Erts geleele Bergen ; by voorbeeld op het Toskaan. fche  »e Yzer-Ertsen. 79 fche Eiland Elba , op forrmige plaatfen van Florence, in Sweeden (d), in Lapland, rondom Tornea , als ook in biberie. Men vindt, ook Yzer • Ertfen in de zuidelyke deelen van Afrika, in Oost- en Westindie. Door geheel Europa worden hier en daar Yzer-Mynen bearbeid. In Sweeden zyn wel duizend Haarden , die jaarlyks tusfchen de drie en viermaal honderdduizend Schipponden , zo Staaf- als ander Yzer - uitleveren (e ). In onze Provinciën is 't het eenigfte Metaal, dat 'er in aan. merkelyke veelheid, en al vry rykelyk, gevonden wordt C ƒ ). Het maakt in de bovenfte deelen van Gelderland, alwaar de Yzer-Fabriek of Yzer - Molen van gemelden Heer Brandt is, geheele Laagenuit, die twee, drie, ia vier en meer Voeten diep onder de Oppervlakte der Velden leggen~en welker uitgraaving het Land zeer verbetert; zo my gedagte Heer verhaalt. Dergelyke Yzer-Fabriek is 'er in 't Overysfelféhe by Deventer, alwaar zodanig Oehr insgelyks overvloedig wordt gevonden en nog eene by Deutichem of Deutikom in 't Graaffchap Zutphen; maar 00 Zie de afbeelding en befchryving van zulk eea Berg in Smaland. Phil. Trans. Vol. XL1X. p. 30. Tab. II (e) Stockk. Verhand. XXX. Band. p. 88- GO Zie Berkhev. Nat. Bist. va» Holland. II. D. II. Stuk bladz. 935. III. D««t. V. Stok. III. Afd«»i XXV. Hoovd* tuk.  III. XXV. Hooïd- •TUK. Het Proefmaakenvan dezelven. ] J i 1 I S ( c I ï 11 z 'c Ci d E k ■ la h oj 80 Het Yzer, en maar welke zo druk niet bearbeid worde, meest dienende tot het gieten van Handgranaaten, Bomben, Gefchtu., en ander Oorlogstuig. In het Proefmaaken van de Yzer - Ertfen moet men zeer zorgvuldig zyn, als men de regte Metaalhouding weeten wil, herhaalendezulks :wee of drie maaien. Sommigen, nogthans , cunnen door den Brandfpiegel of een groot 3randglas wel ter toets gebragt of door de Jlaaspyp onderzogt worden. Anders moet nen vooral geen Loogzout tot de Proef geiruiken , als waar door het Metaal gedeelteyk verteerd wordt. Best is het, dat men tot gt deelen geroofte Yzer - Erts vier deelen ïlas en twee deelen Kolenflof, en, wanneer e Erts wreed is, nog bovendien vier deelen loraX en één of twee deelen Kalk neeme. De [roes dan van onderen en op zyde met een lengzel van Kolenftof en Kley wel bezorgd ynde, iaat men die omtrent een Uur lang in Vuur (laan, en, wanneer zig, na het fmel. ;n, in de Slakken nog eenige Korrels bevinen, worden die verzameld en met het Koingje gelyk afgewoogen. Zo hetzelve klein?rrelig is, kunnende koud en warm den Haer verdraagen en zig daar door uitrekken atende, zo geeft de Erts een goed Yzer: is :tgrofkorrelig, dan wordt hetzelve zogoed et bevonden: is het Vlakkig, dan wordt het Yzer  n e Yzer-Ertsen. ?>i Yzer gemeenlyk roodfareukig ; dat is , het fpringt, wanneer men gloeijend daaropflaat, onder den Hamer. Is het , daarentegen, var)s buiten fyn en als verglaasd, van binnen wit ; dan wordt het Yzer koudbreukig, dat is het fpringt, wanneer men 't koudimeedt, doch gloeijende is het fmeedbaar. Om het Yzer uit zyne Ertfen te bekomen I moeten die, naar haarenaart, op verfchillen-' de manieren behandeld worden , hoewel ook] de kunde in deezen veel toebrengt. Immers uit dergelyke Ertfen, als het befte Sweedfche en Stiermarkfe Yzer geeven , haaien de Venetiaanen een zeer flegt Yzer. De gewoone manier is, dat menze eerst grof ftampt of aan ftukken klopt en dan , na dnc zy geroost zyn of uitgebrand , Laagswyze met Hout, Spaanders of Houtskolen, in de Smeltpan legge. Die Ertfen, welke het Yzer flcgts als een Kalk bevatten , gelyk de meefte Okerachtige, kunnen gefmolten worden zonder Rooften, het welke by de Yzer-Ertfen, in *t algemeen, niet gelyk by anderen , om Zwavelige of Arienikaale Stoffen te verdryven , wm alleen gefchiedt, om de brandbaare Grondllof digter met de Yzerkalk te vereenigen. Cf oost en nog eens klein t-eftampt zynde , wn>den zy in een hooge Oven, of ook op kleine baarden, Laagswyze met Hout of afgezwavelde F Steen- III. Dm, V. Siufc 1h. •\1DEBL. XXV. HooBO- ruK. Iet fiiiei3n van t Yzer lit zyne irtferi.  82 Het Yzer, en 111. Afdeel.. XXV. Hoofdstuk. : i steenkolen, en gemeenlyk met by voeging van fyn gemaakte Kalkfteen, Tuf/Heen, Gips of Vloeifpaath, of andere fchraale Yzer-Ertfen of Slakken, ("ten deele om de vloeijing te bevorderen, wanneer de Ertfen wreed zyn; ten deele om de verceniging der brandbaare Grondftoffe met het Metallyne te bewerkenj gefmolten. Het gene men, door deezen eerften arbeid , bekomt, is flegts grof gegooten Tzeri daar men Kanonftukken , Mortieren, Haardplaaten, Aschpotten en dergelykezwaare Werkftukken meer, van maakt. Men noemt het, in 't Hoogduitfch Dacheifen, Meldenclfen, Cufeifenfm 't EngettchTaekjam , in 'tFranfch Fer de foute. Deeze Smelting valt gemakkelyker dan vervolgens, wanneer het hanlelbaar en fmeedbaar gemaakt is,'t welk door herhaald gloeijen en hameren gefchiedt. Op rolk eene manier bekomt men het Staaf-Tzer, lat, flegt zynde , op de breuk Bladerig of schilferig, maar anders zig Vezelig, Glimmeig of Korrelig, vertoont. Het Sweedfche wordt gemeenlyk voor het befte gehouden, en aan het Wermelandfe geeven nog de Engelfchen de i-oorkeur tot bereiding van het Staal; maar nisfchien zoi het Stiermarkfe en NasfauJiegenfe dit wel betwisten kunnen. Het Jpaanfche Yzer is te week: anderen zyn koud>f roodbreukig : fouten, die dikwils alleen van  he Yzer.Ertsen. 83 van de bearbeiding afhangen , doch vermoe. delyk in de bymenging van vreemde deeler beftaan en doorderzelver affcheiding verbeterd kunnen worden. Eenige Ertfen, gelyk by voorbeeld de Stierrnarkfe en fommig e Yzerfpaathen , geeven reeds by de eerfte bearbeiding Staal, dat anders van het befte fmeedbaare Yzer gemaakt wordt. De Ouden fchynen zulks gedaan te hebben, met Yzeren Staafjes te dompelen in gefmolten Yzer : doch/ hedendaags gefchiedt het door zogenaamde Cementatie. De Staaven Yzer worden met Roet, Hoorn of eenige andere brandbaare Stofte, en fomtyds ook wel met een Loog van Zout en dergelyke Stoften befmeerd zynde, in 't Vuur gegloeid, ervolgens wederom gefmeed en zulks by herhaalinge. Ook gebeurt het wel, dat men in groote Yzer - Ovens, by toeval,Staal bekomt, en het gene van de Staaven Yzer in de RekOvens afdruipt , is fomwylen ook goed Staal (g). De Yzer - Ertfen zyn door de Autbeuren op veelerley manier verdeeld geworden. Eenisen fc 0 ds heb- e Oj) Zie daar omtrent het Natuur- en Konst ■ Kabinei van Ranotw , alwaar de bewerking van het Yzer en Staal omftandig befchreeven wordt , als ook , ten opzigt van onze Yzerfmelteryè'n , de Natuurlijke HiftorU van Holland door den Heer Berkhey , IJ. D. II. Siük , bladz. 941. F a III. Dïsx. V.Stuk. m. ApnE*t,, XXV. Hoofdstuk. Het manken van Staal uit Yzer. Onderïeidingr Yzer'tién.  Het Yzer, en in. AïBEEI.. XXV. H ooïd- hebbenze alleen naar dé Kleur, anderen naar de uitwendige Geftalte, en dus in ronde, hoekige of Kryftallyne en wanftaltige ; anderen naar de Houding in ryke of fchraale, wilde , onhandelbaare Ertfen; naar de betrekking tot den Magneet, in zodanigen, die daarvan al of niet aangetrokken worden, en die zelf het Yzer aantrekken, dus MagnetiCch zynde: ook naar den aart van 't Yzer, dat zy uitleveren, in rood- en koudbreukige ; naar de Smeltbaarheid in hitzige of fnel vloeijende ; in koudblaazige of zwaarvloeijende en in ligtvloeijende: naar de hoedanigheid in Yzerkalken , die om Metaal te worden de verbinding met eene brandbaare Stofte behoeven , of in eigentlyke Ertfen , welke eerst van Zwavelige en Arfenikaale deelen gezuiverd moeten worden , onderfcheiden. Best zou menze naar de Stoffe, met welke het Yzer in dezelven vereenigd is, zo fommigen willen, kunnen verdeelen; 1. In Steenachtige-, die Keizeis, Hoornfteen of Jaspis , onder zig vermengd hebben , waar toe de Sinopel behoort. Deeze zyn meestendeels hard en zwaarvloeijende, ombinden zig iaZuure n niet, verweeren ook niet in de Lugt, en breeken altoos in Gangbergen : 2. In Zandachtige , Yzer - Zand - Ertfen genaamd. Deeze breeken in Vlotten, die dikwils zeer lang en veele Voeten dik zyn; vallen Korrelig op de breuk, bruin of zwart en gemeenlyk, doch  de Yzer-Erysem. 85 doch niet altoos, zwaarvloeijende: 3. In Kleyachtige of Kleijige. Daar toe behooren de meefte zogenaamde 1"zerfle enen, die Garjg- of, Vlotswyze breeken, en de veel geringere Moe* ras of Modder. Erts, welke Brokswyze kort onder de Teel-Aarde gevonden worde. Deeze zyn misfehien wel de algemeenften op den Aardkloot. Sommigen fmelten ligter, anderen moeielyker , gelyk de'zogenaamde BhedfteenErtfen,welke, volgens deeze verdeeling, hier behooren zouden : 4. In Kalkachtige, welke met eene Kalkfoort vermengd zyn. Men vindtze gemeenlyk ryk , ligtvloeijende , en van veelerley Kleur : de meeften geéven goed Yzer, zonder eenig byvoegzel te behoeven, en zy bruifchen met Zuuren op : 5. In Ertfen, die men Schirlachtig noemen kan, hebbende in zig de Aarde van Bitterzout: 6. In Aluinachtige, gelyk de Tras en Pouzzolan - Aarde: 7. In Glimmerige, die zwaarvloeijende zyn en Schubbig op de Breuk. De Amaril en eenige foorten van Eifenram zyn hier toe betrekkelyk: 8. In Aardharftige of Bitumineuze; waar toe de meefte donkerzwarte Gladkop behoort, die ligter vloeit en beter Yzer geeft, dan andere : 9. In Zwavelige, welke door Roofting gezuiverd moeten worden en een byvoegzel vereifchen van Vloeifpaath of Kalkfteen. Daar toe betrekt men den Magneet , de zwarte F 3 Yzer. III. Dekl. V. Stuk. III. Afoeel. xxv UoOFD- tuk  11I. Afdecl. XXVHoofdstuk. Verdeeling van LlNNJEUS tt. Ferrun, T'sfetlare, YzerDobbelfteen.Pl. xxxv. Fig. 23- !<5 Het Yzer» "e » Yzer-Erts en alle fooiten , die raam» van den Zeilfteen aangetrokken worden. Deeze verdeeling , hoe fchoonfchyne'nde ook, betreft niet zo zeer het Yzer, als wel de bygemengde Stoffen : des het veel beter is de fchikking te volgen van Linn /f. ijs, die, met Wallerius overeenkomftig , de Yzer-Ertfen naar de uitwendige Geftalte en inwendige Metaalhouding verdeelt , hebbende verfcheidcne,van de hier opgetelde, onder de Steenen , Okers , Aarden en Zanden, t'huis gebragt. Zyn Ed. ondjrfcheidtze in de yyf Rangen van Bloote {h)> Kryftallyne, Aantrekbaare , Ontrekbaare en Aantrekkende , die ieder haare Soorten hebben , te famen tot zevenentwintig in getal, als volgt. II. Kryftallyne Yzer-Erts. (2^ Yzer, dat gekryftallizeerd is , aantrekbaar, eenzaam. Dat (ft) Den Rang van Bloote Tzer - Erts maakt het gedeegen Yzer uit, reeds op bladz 75. befchreeven. (2) Ferrum Cryftallif'atum retraftorium folitarhrm. Syst, Nat. xii. Tom. III. Gen. 32. Sp. 2. Ferrum Minera lifatum Cryftallifamm. Wall. Min. 242. .Minera Ferri Calciformis indurata oaaëdra. Cronst. Min. 203. decorticatum nudum. fi. Alumen Talcofum opacum. Syst. Nat. vlll- p. 165. N- 4-Al-folitarium, cinereo • fuscum, Ollaris. Am. Acad. I. p. 481. Talcum Cubicum oftaëdrum, Wali.. Min. 13°'  tjE Yzer-Ertsen, j?7 Dat oDze Ridder hier enkelde Yzer.Kryftallen op 't oog heeft, en wel die van eene Dobbelfteenige figuur zyn, is uit de bepaaling en den bynaam allerblykbaarst Ondertusfclien wyst ons de door hem aangehaalde Afbeelding, van Plaat XXXV, Kryftallen aan , die eene Aluinfiguur hebben , agtzydig zynde en zeshoekig , en verder blykt, dat zyn Ed. die tweederley bedoele , naamelyk zonder fchors of bast, geheel bloot of naakt; hoedanig, zegt hy, in de Kobalt-Erts voorkwamen, en met een Talkige fchors bekleed , die in de Myn te Fahlun in Sweeden gevonden werden. Zulke Kryftallen, zegt hy, vallen meestal van grootte als een Hazelnoot, enkeld, zynde de bloote glanzig zwart, en geen blyk vertoonende, dat zy ergens waren aangehecht geweest. Zonderling is 't, dat de Heer Gmflin hier t'huis brengt de Tin-Kryftallen,in Sweeden, zegt hy, Tungfien, dat is zwaare Steen, genaamd, ,, die men aldaar in Rotsfteei en , ,, in Rusland in Leyfteen, in Saxen en Bohe- men in verharde Schiefer - Kley , en in tion„ garie in Tuffteen en Maikafiet ingeflooren j, vindt. Dit zyn enkelde losfe Kryftallen, zegt zyn FM. , welken de Magneet raauw „ aantrekt: zy hebben ,in 't uiterlyk aanzien, „ veel overeenkomst met Granaaten of Tin„ graupen en zyn ook zo zwaar als zuivere „ Tin-Erts,maar zeer moeielyk tot vlocijingen F 4 „ tot III. Dm-l.. V. Snm. In. a TDK EL, xxv. HüOFDSTl> K. T-.er-Doi büjleen. Tinlioulende.  < ÏÏI. xxv. HoiJFD*TOK. Tzer. Dobteljleea. (>'' Minera Ferri Lapitlea grayisfima. Syst, Min. 11. Sp, ij. J. 253, | • Het Yzer» en „ tot eene Metaalgeftalte te brengen; hoewel „ zy fomtyds meer dan dertig Pond Yzer in „ 't Centner houden. Men beeftze van ver* „ fcheiderley grootte, van die van een Noot, ,, tot die van een Hoender - Ey; niet zo hard, dat zy aan 't Staal Vuur geeven, maar door 't fchraapen zwart. De Kleur is, in Bohe„ men en Saxen, doorgaans wit, overdwars „ geftreept, met een glanzig vette Opper,, vlakte en Spaathachtig geweefzel; fomtyds „ in Sweeden Paarlgraauw , geelachtig, en ook wel roodachtig of Vleefchkleur. Ferber „ befchryft eene groenachtige Verfcheiden- heid, en verhaalt van de Boheemfchen, dat „ zy dikwils in 't geheel geene bepaalde Ge„ ftalte hebben en naar eene vette Kwarts gelyken,en van de witten in 't byzonder, „ da; zy in haare Geftalte even. zo veran- derlykzyn, als de bruine Tin-Kryftallen." De zodanigen, immers, behooren weezentlyk tot de Tin-Spaath, gelyk ik de verfehillende Kleur der eerften en de Yzerhouding der laatllen , bevoorens opgemerkt heb. Echter fchynt hier die ongemeen zwaare witte of roode Yzer-Erts, van eene Granaatachtige figuur, welke de Heer Wallerius befchryft (i) betrekkelyk te zyn. Van onzen Ridder worden zy zekerlykniet bedoeld, maar veel-  de Yzer-Ertsen. 89 veeleer zodanige Yzer. Kryftalletjes in een Talkachtig Gefteente , waar van ik elders gewag maakte(k),die daar uit genomen van den Zeilfteen aangetrokken worden. Immers deeze zyn zwart , en hebben de tezegde Aluin-' achtige figuur; zo dat zy zeer met de bcpaaling en befchryving vanL 1 n n- lyk de gedagte Chineefcbe, zig eenigszins Pyrietachtig vertoonen , maar anderen, wederom, gelyk de gezegde Kaapfche, zyn volkomen Yzer, 't welk zig aan de roode Kleur openbaart. De zodanigen heb ik in een Witachtige Zandfteen, derzelver matrix zynde, vastgegroeid. Men vindtze in Siberië, niet ver van de Roode Lood-Ertfen, op Kies, of in Kwarts en Glimmer , dikwils nevens Koperkies of Goud-Ertfen: fomtyds bevatten zy ook Goud of hebben Kwarts ingeflooten. Hunne Oppervlakten zyn , op een tegenfiry- di- (k~) Verhand, van 't Zeexnvfch Genootfehap, IX- Deel, bladz- 339. F 5 Hl. D*rl. V. Stuk. III. AlDEELi XXV. H00FD- ITUK. Yzer-Dob' •e.fteen. YzerKwaira .tfteeoeiu  III. Ai de el. X\ V. Hoofdstuk. Tzer-Dobèelfttetr. GekryftallizeerdYzer. Pi_ , XL IV. fig, i. i ( < 1 \ i j a r m di dc di ee de uii nii dii t>o Het Yzer, e n dige manier,evenwydig geftreèpt. Van buiten zyn zy bruin,digt aan de Oppervlakte zwartachtig en V3n binnen rood. W'ryft menze tot een Poeijer, dat geel is, naar 't bruine trekkende, dan worden zy ten deele van den Zeilfteen aangetrokken. Ook geeven zy aan 't Vuurflag Vonken,en zyn zeer ryk in Yzer, ïoudende fommigen daar van wel zeventig Pond in 't Centner. Voorts moet hier, wegens de Kryftal figuur, 'huis gebragt worden , de fraaije Tzer-Erts 'an 't Eiland Elba> inde ToskaanfcheZee, felert weinige Jaaren eerst ontdekt: hoewel een lergelyke onder de produkten van den Vefuius en Ethna voorkomt. Zy is ook Yzerryk n van een fchoon glinfterend aanzien. Van aare Kryftallen beftaan fommigen uit zes vyfloekige Zyden , die een Dobbelfteen famer. :ellen ; veel gelykeude naar zodanig een >erlingje, dat ik onder den naam van Pierre 'Inca of Koningsfteen , van Peru heb : andc ïd uit twee driezydige Pieramieden , insgelyks et vyfhoekige zyden ; anderen met twaalf iehoekige ; anderen .met vierentwintig of rtig zydvlakten , die, volgens de Afbeel3g van den Heer Romieu »b l'Isle, n zonderlinge Vertooning maaken. Doch Erts van 't Eiland Elba,die ik heb, beftaat ; famengegroeide Kryftallen , wier Geftalte :t is te bepaalen. Duidelyker vertoont zig ï, in dat Stukje gekryftallizeerd Yzer uit Der-   Peel, PLAAT XLIV.  DE YzER-ErTSEN. pi Derbyshire in Engeland , 't welk in Fig. i, op Plaat XLIVj is afgebeeld. (3) Yzer , dat gekryftallizeerd is, aantrekbaar, digt getrapt, aankleevende. Deeze Soort verfchilt van de voorgaande alleenlyk daar in , dat het kleine Kryftalletjes zyn van Yzer, Droesachtig famengehoopt, en op een Gefteente of Mynftof vastzittende, 't Schynt dat de Ridder voorheen dezelve in Westgothland voor Tin-Erts of Tin-Kryftallen had aangezien. Ondertusfchen komt van zodanige Yzer-Kryftalletjes of gekryftallizeerde Yzer-Erts, behalve Sweeden , ook op andere plaatfen voor. Men vindtze in den Goudberg in Auvergne in Vrankryk, als ook in de Valey d'Afols, by Plombiéres, in het Vogefisch Gebergte , naar den kant van Lotharingen. Somtyds zynze bruin glinfterende, gelyk ik dus Robyn-Kryftalletjes heb op een donkere digte Yzer-Erts van Ifenburg in het Nasfaufche. of ook van Dilleburg. Hier moet men het Frammmger-Tzer uit Lotharingen , dat met zo fraaije Kryftalletjes praalt, <*3> Ferrum Cryftallifatutn , rr-traftorium, confercum adharens. Syst. Nat XII. uts. Sp: 3. Ferrum Cryftallifatum. Syst. Nat. VIII- p- i?5- N» Minera Stanni. II. Westgoih, 158. III. Deel. V- Stuk. m. AiDüetXXV.Hooid- stuk. III. Ferrum Cryftiiltinum. YzerKryftallen.  ra. Afdeel, XXV. Hoofdstuk. TzerKrijftalle, IV. Terrun Chalijbeaturn. Staaldigte i 02 Het Yzer é« praalt, en mooglyk ook de Tzer.Man of Tzer-Glimmer t'huis brengen , welke vervolgens befchreeven wordt; of ook de zuivere Kryftallyne Staal-Erts , van Stiermark in Ka. '•rinthie, enz. III. Aantrekbaare Yzer-Erts. (4) Yzer , dat aantrekbaar is, zwartachtig , eenigermaate vonkende, en zeer digt van zelfftandigheid. Dit is een der befte Yzer-Ertfen , van Wallerius Zwarte Tzsr-Erts genaamd, in Sweeden Swart Jernmalm. Men vindt dezelve niet alleen op verfcheide plaatfen in Noorwegen en zeer overvloedig in Sweeden, maar ook in Bohemen en Hongarie , zelfs in Venetië en Piemont, en op 't Eiland Elba in de Toskaanfche Wateren. Zodanige komt insgelyks onder de uitwerpzelen van den Vefuvius voor. Zyis, buitendien, in Lapland, in Siberië en te Crownpoint in Noord-Amerika, aangetroffen. Kalkfteen, Kalkfpaath, Glimmer,Kwarts, Veldfpaath en Schirl ,zyn de Gefteenten, waar in zy meest voorkomt. Dee- (4) Ferrum retraaorium nigrans fubfcintillans compac(sfimum. Sust. Nat. uts. Sp. 4. Minera Ferri retraaoria. :ronst. Min. 212. N. 1, Minera Ferri nigra. Wall. lust. Min. II. p. 237.  DE Y Z E R - E 11 t s E N. 93 Deeze Erts is zwartachtig graauw van Kleur, geheel Staaldigt, dat is, zig als Staal vertoonende, en fomtyds op de breuk als Glas glimmende. Zy geeft een zwarte Guhr, dat is een zwart Hoeftig Vogt, af, en laat zig zelfs raauvv zeer ligt van den Zeilfteen aantrekken. Aan 't Staal geeft zy naauwlyks Vonken, en wordt, door enkele gloeijing, zo fmeedbaar, dat zy zig laat hameren. Gemeenlyk is zy ligtvloeijende, geeft van vyftig tot tagtigPond Yzer uit het Centner, en, het gene daar uit gewonnen wordt, is voortreffelyk goed, uitmuntende tot het maaken van Staal. Ik heb daar van, uit Sweeden en Noorwegen, fraaije Stukken. (5) Yzer, dat aantrekbaar is en zwartachtig{ met Ruitachtige Vlakken in de Erts ver fpreid. Deeze, die men in Sweeden Zevenfier-Ert noemt, valt aldaar in deYzermynen vanNord berg en Grengie, als ook in Wermeland, en volgens de aanwyzing van Stikghts, zot een foort van Yzerglans by Dambach in d< Paltz of in de Neder-Elzas breeken. Di (5) Ferrum retraftorium nigrans, Maculis Ehombk Minerae Ferri infparfis. Syst. Nat. uts. Sp. 5. Eifenglan Just. Min. 591. N. 110. Minera Ferri fcrifea ftellat: III. Dksi.. V. Siua, II! .Afdeel. XXV. Hoorn. • TUK. v.. Ferrum • Siderewn. Yzerglans. I . » l t is U  III. Afdekl. XXV. Hoofdstuk. TzerGlaus. VI. Ferrum Rhomeum.Ruitige. j 1 VII. Hepaticum. Leverkleurige. V m 94 Het Yzer., en Dit is, zo de Ridder zelf aanmerkt, eene Verfcheidenheid van de gemeene Yzer-Erts, waar in vreemde Ruitachtige of Teerlingfe Yzer - Vlakken verfpreid zyn, als in een Glans, maar zwart en glinflerende, zwart in 't fchraapen. Dus bevinden zig , zo hy aanmerkt-, zwartachtige aantrekbaare Sterren in een ontrekbaare roodachtig Glimmerige Hemel. (6) Yzer, dat aantrekbaar is en zwartachtig, met Ruitige deeltjes. In zekere Myn, by Garpenberg in Sweeden, is deeze Ruitige Yzer-Erts door den Heer Tidstuoem waargenomen. Zy is digt en [plyt , op de wyze van Spaath, in Ruiten lie glanzig zyn. Dus maakt de Heer Wallerius hier van eene Verfcheidenheid zyner Zwarte Yzer-Erts , uit Teerlingfe deeltjes )eftaande, die in Sweeden wel in 't fchraapen :wart, doch in 't fchraapen rood voorkomt by Irendahl in Noorwegen. (7) Yzer, dat aantrekbaar is, zwartachtig, eeni- (6J Ferrum retraftorium nïgrans, particulis rhombeis. yst. Nat. uts. Sp. 6. Minera Ferri uigra Tesfularis. ^all. Syst. Min. ii. p. 233. (?J Ferrum retraftorium nigtans fubfcintillans, fragüntis fubcubicis. Sijst. Nat. uts. Sp. 7. Minera Ferri ifea Tesfularis. Wall. Syst. Min, II. p. 240.  de Yzer-Ertsen. 95 etnigermaate vonkende, met byna Teerlingfe brokjes. Deeze, in de Laplandfchè Alpen , by JelIivari, gevonden, verfchilt door haar Leverbruine Kleur meest van de voorgaande , dewyl zy ook in Teerlingachtige ftukjes breekt, Wallerius betrektze tot zyne graauwe Yzer-Ertfen , doch welke van den Zeilfteet niet aangetrokken worden , in Sweeden Gra Jemmalm genaamd. Zy is glanzig en vry digt van zelfilandigheid. (8) Yzer, dat aantrekbaar is , zwartachtig, met byna onvatbaare deeltjes , digt vereenigd. LiNNius merkt aan,dat deeze Soort het allerbeste Yzer op ,den Aardkloot uitlevert Het is eigentlyk maar eene Verfcheidenheic van de Staaldigte Yzer.Erts, die uit zeer fy ne zigtbaare , eenigermaate glinfterende deel tjes is famengefteld , yan Kleur zwartachtig graauw , fomtyds met Vlakken , als Waterdrup- f8_) Ferrum retraftorinm nig-rans, particulis fiibimr.alpabilibus (blidescens. Syst. Nut. uts. Sp. 8- Ferrum retraftorium folidum. Syst. Nat. VIII. p. 176. N. 13. Minera Ferri retraftoria. Cronst. Min. 212. N. 2. Minera Ferri nigra particulis nitens. Wall- Syst. Min. II. p, 237- III. Disst. V. Stuit. III. AFDKFLo XXV. Hoofdstuk. VIII. Ferrum [eletlum. Edele.  9*> Het Yzer,- en III. Afdeel, XXV. Hoofdstuk. IX. Ferrum Granofum.Greinige. X. Commune. Gemeene. druppen , daar op verfpreid. Men vindtze niet alleen op verfcheide plaatfen in Sweeden, maar ook in Schodand en in Bohemen, niet ver van Presnits, alwaar zy dikwils verwisfeit met banden van Yzerfpaath. (9) Yzer, dut aantrekbaar is, zwartachtig met Zandige deeltjes. (10) Yzer, dat aantrekbaar is, zwartachtig, met eenigermaate Korrelige ongelyke deeltjes. Wallerius betrekt deeze beiden tot zyne Zwarte Yzer-Erts , als eene Verfcheidenheid of Byfoort, die door grooter of kleiner Korreltjes alleen verfchilt , welke fomtyds vaster , fomtyds zo los famengevoegd zyn , dat de Erts doorkloppen in Korreltjes van één valt. Beiden leveren zy ook zeer goed Yzer uit,en vallen,in Sweeden, op veele p'aatfen. Deeze laatfte, de Gemeene Sweedfche YzerErts, breekt altoos in ftompe Stukken, met Icherpe kanten. Ik heb 'er van uit Spanje, by Rolladal, omfheeks Gascar,naby de Fabriek van (9) Ferru.n retraaorium nigrans , particulis Arenaceis. Syst. Nat. uts. Su 9- Syst. Nat. VIII. p. 177 N. 15. Minera Ferri nigraGranularis. Wall. Syst. Min. II. p. 238. (10J Ferrum retraaorium nigrans, particulis fubgraïulatis inaequaJibus Sysi. Nat. uts. Sp. 10. Syst. Nat. /UI. p. 177. N. 16. Wall. utfupra.  ï) e Yzés.ErtseSi 97 van St. Miguël , die uit den graauwen ziet; van Nordberg in Sweeden , uit Savoije en van elders ; als ook een graauwe Yzerfteen , g met Granaaten of Yzergraupen, van Christofitollen, by Breidenborn in Saxen. (n) Yzer, dat aantrekbaar is, wartachtrg, Kieshoudende. Kiezige Yzer-Erts zou men deeze kunnen noemen, die in Sweeden Rodbrackt heet, om dat zy Roodbreukig Yzer geeft. Men.vindtze met andere Yzer - Ertfen hier eh daar in de 'Mynen , als ook op 't Eiland Elba. Zy behoort mede tot de Zwarte Yzer-Ertfen, verfehillende daar van door de ingefprengdeKies, welke zig fomtyds maar 3lleen door den Zwaveiigeh Rook,onder 't rooften ,openbaart. Het Yzer, dat 'ervan komt, is koud zynde zeer week en buigzaam , maar gloeijende fpringt het veelal onder dep Hamer weg, of barst en feheurt; waar van het gezegden naam beeft, ik heb een Magneetifcheh Yzerfteen met Koper - Pyriet zeer zigtbaar doorgroeid , van Geishubel in Saxen , en verfcheide andere Kieshoudende Yzer-Ertfen. (12) Yzer (11) Ferrum retraftorium nigrans,' Pyriticofum. Sijsk Nat. uts. Sp. 11. Sipt. Nai, VIII. p. 177. N. 2*. G III. D4m., V. Stok. III,, Aïdeel. XXV. Hoofd-. ruk. XI. Ferrum olie. Weeke,  28 Het Yzer, en til. ArDBEt. XXV. Hoofdstuk- XII. Ferrum Talcofum. Talkige. xiii. Cakarium. Kalkfteanige. (12) Yzer , dat aantrekbaar is, zwartachtig, ingefprengd in lalk. Men vindt dit in de Sweedfche Landfchappen Westmannland en Dalekarlie. Het vertoont zig als een Yzerachtig Poeijer, inge» fprengd in een witten, wat Vezeligen, Spekfteen, die aan de Handen afgeeft. Het laat zig gemakkelyk, zonder eenig byvoegzel, uitfmelten, (13) Yzer, dat aantrekbaar is, zwartachtig, in Kalk/leen. De Heer Wallek i os betrekt dit tot zyn Zwarte Yzer-Erts met glinfterende deeltjes, daar hy ook de Edele Yzer-Erts, voorheen befchreeven, t'huis brengt. Zy valt by Dannemora, nevens den Stinkfteen, ineen foort van Marmer, dat doorgaans uit den groenen ziet, ingefprengd met fyre Stippen. Mooglyk kan hier ook wel de zwarte Yzer-Erts met Kalkfpaath, die men in Noorwegen vindt, en de zwartgraauwe fchemerendeYzerfpaath, die in (iz) Ferrum retraaorium nigrans, Talco infperfum Sust. Nat, VIII. p i77. N. 19. (13) Ferrum retraaorium nigrans , Marmoris. Syst. Nat. uts. Sp. 13- Stltt. Nat. VIII. p. 177. N. 20. Milera Ferri nigra particulis nitens. Wall, Syst. Mm. II. ?- -ï7.  DE YzER-EïlTSEN. 99 Va Sweeden by Helleförs, als ook in Hesfen by Schnulkalden breekt, benevens de zwarte Yzerfpaath, in 'c Piemonteefche, in Stiermark, en by Zellerfeld op den Haarts voorkomende, t'huis gebragt worden ; doch deeze worden , raauw zynde, niet ligt van den Magneet aangetrokken* (14) Yzer, dat aantrekbaar is, rood/Ireekig, Ruitswyze geftreept. 1 TeBitsbergin Sweeden breekt deeze Erts, die haaren bynaam heeft van de kruislingfe Streepen , welke op dezelve evenwel niet regthoekig loopen, maar fcheeve Buiten vormen. Het gelykt anders veel naar de Geftrcepte Yzer ■ Erts , ftraks te befchryven. By 't fchraapen geeft zy een roode ftreek en Wordt raauw van den Magneet fterk aangetrokken. Ook by Altenberg in Saxen vindt men, in verharde Kley , een glanzige en als Spiesglas geftreepte Yzer - Erts , welke die zelfde eigenfchap heeft. (15) Yzer, dat weinig aantrekbaar is, rood- ftree. ("14J teïrum retraftorium rubricefum Rhombeo - ftriattam. Syst,. Nat. uts. Sp. 14. (15) Ferrum fubretra&oriurn fubricofum, particulis impaipabilibus nitidis. Syst. Nat. uts. Sp. 15. Syst. Nat. VIII. p. 177. N. 14- G a III. Deei. V- Stuk. nr. XXV. H00M- TUK. XIV. Fer'am lecusfa- um aekruiste. XV. Virens. Groen* ichtige.  111. Afdeel, XXV. Hoofdstuk. xvi. Ferrun. Squamofum,Sclmbbi fi6) Ferrum fubtetraftorium rubricofum, particulis Squamofis. Sust. Nat, uts. Sp. 10. Syst. Nat. VIII. p 177. N. 17. 100 Het Yzer, en flreekig, met onvatbaars glanzige deeU tjes. la een groenachtig vast Gefteente valt deeze Yzer-Erts, te Norberg, Per.sberg, Grengie en Kengis in Sweeden. Zy is zwaar en beftaat uit zeer fyne glanzige Yzerdeeltjes , waar van eenigen voor den Magneet aantrekbaar, anderen niet aantrekbaar zyn. By Plan, niet ver van Tabor in Bohemen, wordt een dergelyke Yzer-Erts, in ftukken fomtyds wel twintig Ponden zwaar, met een zwarte Slakachtige Schors, welken het gemeene Volk voor Donderfteenen houdt, gevonden. Ik heb een groenachtige , die Stalacïitifch is , van Bandorf in het Trierfche. (l<5) Yzer , dat weinig aantrekbaar is, roodI flreekig, wet Schubbige deeltjes, ■ Te Persberg en Grengie komt deeze in een Kwarts-Zandig Gefteente, dat fplytbaar is , voor. Zy verfchilt van de naastvoorgaande weinig; maar heeft kleine zwartachtige glinflerende Schubbetjes , welke als onder een witachtig Poeijer gemengd zyn, deels aantrekbaar door den Magneet, deels niet aantrekbaar. Zou.  be Yzkr-Ertsen. ioi Zouden de Siberifche Bladerige Yzer-Erts,^ welke na 't rooften fterk aangetrokken wordt, als ook de foorten van Yzerglimmer of Y-„ zermann , die in Noorwegen, in Sweeden , als ook in Westpbalen , breeken , en raauw reeds ligt van den Zeilfteen aangetrokken worden, vraagt Gmelin, hier geene plaats verdienen? Van Bruckenburg aan den Haarts, heb ik dergelyke , als ook van Ilmenau in Thuringen. Een Yzer-Schirl met Blende van Joan George Stadt, fchynt insgelyks hier te behooren. (17) Yzer, dat aantrekbaar is, rood flreekig, het Glas vattende. s Deeze Stofte , in 't Latyn Smiris, by ons gemeenlyk Amenl, in 't Franfch Emeril, in 't Engelfch Emery , in 't Italiaanfch Smergolo, in 't Hoogduitfch Smirgel of Smergel genoemd wordende , komt hier als eene Yzer - Erts voor. (17) Ferrum retraftorium rubricofum, Vicrum arans. Syst. Nat. uts. Sp. 17. Ferr. intraftabUe Squamofoftimtum. Syst. Nat. VUL p. 176. N. it, Ferr. Mineralifatum, Minera durisfimS. rapaci folida Magneti refractoria. Wall. Min. 267. Ferr. Mineral. durisf. particuüs durisfimis aceroSs, tritura fusca aut rubente. Wall. Syst, Min. II. p. 243. Ferr. amorphum Petra vitrescentis. Wolt. Min. 31. Ferrum retraftorium tritiuü rubra. Cronst. Min. 213. N. 2. G 3 III, DaEL. V. Stuk. III. FDEEI j !CXV. ! OOFB» UK, xvri. Fe> rum miris Ameril.  102 Het Yzer, en JU XXV- HoofrDSTOK. jtmeril, 08) voor. Zy breekt voornaamelyk in de Oofteriche Landen en in Peru, in Rotsfieen : op den Osfenkop by Schneeberg in Saxen, als ook in eenige Landflreeken van Bohemen, vindt men 'er Glimmer in, waar mede zy in 't algemeen zeer is vermengd. Gemeenlyk komt zy uit Engeland en Sweeden. Zy is zeer fynkorre-i lig en ongemeen hard , zo dat zy niet alleen aan 't Staal Vuur geeft, maar ook Glas en andere harde Lighaamen kratst. Zy is niet zo wigtig als de Glaskop , in 't Vuur zwaarvloeijende en aan Yzer zo arm, dat zy in 't geheel niet daar toe, maar alleen tot het flypen en polyften van Glas en harde Steenen gebruikt wordt. Zy heeft een roode ftreek , en geeft door 't Vuur gemeenlyk eenen Zwavelreuk. Sommig wordt van den Magneet aangetrokken, fommig niet; 't welk de reden is van de zo verfehillende bepaalingen der Autheuren. Daar komt een roode of bruine voora welke fomtyds vlakken of Aders heeft als van Goud of Koper, en naar dezelven genoemd wordt. Ook is 'er een zwarte of Staalgraauwe, die men Yzer-Ameril tytelt. Deeze houdt wat meer Yzer dan de bruine, en fomtyds ook wel een korreltje Koper. Zulk eenen Amerillïeen heb ik uit Spanje, als ook van 3cheibenberg, die men om te polyften gebruikt.  DE YZER-ERTSEN. iü3 IV. Ontrekbaare Yzer-ErtfeD. (18) Yzer , dat ontrekbaar is, roodjlreekig , Glimmerig glanzende. Deeze Soort, gemeenlyk Eifenmann of TzerGlimmer genaamd , komt in verfcheide Noorfche, Sweedfche en Duitfche Mynen voor. In 't byzonder vindt menze aan den Staalberg in het Twcebrugfe. Gemeenlyk is zy vast op 't gevoel» zynde als een Glimmer uit glanzige Kogelachtig gewelfde Schubben, zeer ligt en van verfcheiderley grootte , los te famen gebakken. Zeer dikwiLs kleurt zy af en geeft altoos ,met. Vogt ten minfle, een roode llreek. Somtyds, inzonderheid wanneer zy by Zwavelkies breekt, heeft zy de eigenfchap van door den Magneet aangetrokken te worden ; doch gemeenlyk is zy ontrekbaar. Men vindtze of donker Loodkleurig blaauw , of ook Staalgraauw en zwartachtig. Zy komt in Bloedfteen, in verharde Kley, of ook in Kwarts en Spaath- (18) Ferrum intraftabile rubriearu Micaceum ntens. Sust. Nat. uts. Sp. 18. Sust. Nat. VUL p- 176. N 7. Ferrum Arfenko Mineralifatiim, Minera Micacea rubra ï. attritu tubente. Wall. Min. 169. Ferr. mineral. Minera MicaceÉl Squamofi, Colore grifeo f. Ferreo nitens) tritura humida rubra. Wall. Sijst. Min U. p. 242. Minera Ferri atra attraftoria Squamosa. Ckonst. Min. 211 & 203. Mica Ferrea livida. Mus. Reg. G4 III. Dm. V. Stuk. UT. Afdeii,, XXV. Hoofdstuk. XVIII. Ferrum Micaceum. Glimme:ige.  lo4 Het Yzer, en AfdeEi . XXV HoOFD1tuk. ' XIX. Ferrum ccerulesietis. ' Blaauwachtige. i ] 1 .1 Spaath-Kryftallen voor. De Oppervlakte is bmtyds veelkleurig, gelyk op 't Eiland Elba: ïy heeft ook wel overendltaande Schubben , als Haanekammen of zeshoeken. By Jellivari n Lapland breekt 'er Koperkies in. Ik h$b er een fchoon Stuk van, dat Zilverhoudende s, van Wernigeroda aan den Haarts afkom, [tig. C19) Yzer, dat ontrekbaar is, roodjlreekig met byna Plaatachtige Schubben van blaauwachtige Kleur. Te Grengie, in Dalekarlie , is dit de gewone Mynftof, die ook voorkomt op andere jlaatfen in Sweeden. 'tls eigentlyk maar eene. Verfcheidenheid van de blaauwachtige Yzerïrts, daar de Heer W allerius ook eene >oort van maakt, in Sweeden Bla Jernmalm. Zy is zwaarwigtig en beftaat uit Vliezige Schub» betjes, die blaauwachtig glimmen, zynde daar lan gemakkelyk kenbaar. By Zwavelkiezen jreekende wordt zy eenigszins van den Zeilfteen aangetrokken. (20) yzer, (19) Ferrum intraftabile rubricans, Squamis fublamllofis coerulfscentibus. Syst. Nat. uts. Sp. 19. Ferrum etraaoiium Sa, Syst. Nat- VUL p. 177. N. 18 Minera Ferri coeruiescens Lammofa. Wall. Min. -57. Syst, Mm. II. p. 241.  i) e Yzer-Ertsen. i 05 (ao) Yzer , dat ontrekbaar is, roodjlreekig , Vonkende, vast van zelfjlandigheid, Ruitswyze gejlreept. , Te Bitsberg in Sweeden valt deeze zo wel als de Gekruifte Yzer - Erts , wordende ook < wel Teerlingachtige Yzer-Erts geheten, om' dat de Streepen in de winkelhaak loopen, zo dat zy zelfs in Dobbelfteenige ftukken weg fpringt, wanneer men 'er met den Hamer op flaat. Het is een zvvaare, digte, vafte YzerErts. (a 1) Yzer, dat ontrekbaar is , roodjlreekig , met opjtaanüe afgefcheiden Plaatjes. Men vindt dit te Bitsberg in Sweeden, als ook te Frankenberg, by Sor^he op den Haarts en byDognatska in 't Bannaat van Temeswar. In Sweeden noemt men 't Kistmalm. Het beftaat uit opftaande Staalglanzige Blaadjes , niet evenwydig , doch Muitachtig gekruist en fcherp als de Sneede van een Schaar , diepe Cellen tusfehen zig laatende. Ik heb te vooren reeds het (20,) Ferrum intraftabile rubricans , fcintillans , folidum, Rhombeo -ftriatum. Stjst. Na/, uts. Sp. 20. Syst Nat. VIII. p- N. 3- (21) Ferrum intraftabile rubricans , Lamellis ereftis hUerftinftis. Syst. Nat. uts. Sp. 21. Gs 111. Dsei. V- Stuk. III. Afdeel. XXV. ' HooïDituk.XX. Ferrum Mrintum. ïeftreejfj» e. 1 XXI. Cellulo» Cellueuze. .  Ilt, AFDüIl XXV. liooio- stuk. XXII. ferr Hf Helmies. Bloeifteen. i i i 106 Het Yzer, en het Celluleuze Yzer van Namen in Afbeelding gebragt (7). Ik heb 'er mee < eel grooter Cellen, die byna vierkant zyn. met eene Kalkige Stoffe gevuld, van Zaun Alten Kirchen. (22) Yzer, dat ontrekh.tar is, rooddree^is , Klierachtig, met broeken die in een middel* punt faimnloopen. Onder den naam van Glaskopfof Blutfieip is deeze Soort in Dmtfcblardauemcen bekend, wordende ook in Engeland Blod'hne, üt is Bloed/leen, wegens de Kleür ; in Viankry* llemaïite , in Italië Ematita genoemd , raar den Griekfchen naam Htzmatites, die van cuis bekend is, zo by de Geneeskundigen, als by de Mineralogiften. Sommigen geeven 'er ook den naam van Schistus Ferretts, wegens de fplytbaarheid , anderen dien van Rooden Tzerleen aan. Men vindt denzelven in de Yzermynen van Engeland, Schotland, Noor weegen, Sweeden, Si- (0 Zie Nat. Hist III. D. II. Stuk, Pl. XXII'. Fig. 3. ("ba) Ferrum intractabile rubricans giandulofum , fra»nentis concentrr.tis. Syst. Nat. uts, Sp. 22. Syst. A'at. Vlll. p. 175. X. 5 Ferr. Mineralifatum. Minera figu-. rata rubra. f. trituri rubent?. Wall. Min 249. Ferr. Xhraceum mineralifatum &c. Haematites. Wall. Sust. 'fin. II. p. 245. Ferrum rnbrum ex centro radiatum-WoLT. fin. 31. Minera Ferri Caicifbrmis pnra indurata cceroiscens. Ceon-st. Mi». 203. N. 1. Hsmarires. Aldr. lus. 646. Worm. Mus. 64. III. Deel V. Siu*.  de Yzer-Ertsen. 107 Siberië, Hongarie; vooral in die van Du'tfchland en op 'c Eiland Elba, in de Toskaanfche Zee. Hy geeft altoos een roode flreek, dat s men bloeden noemt, en wordt raauw niet ligt A van den Zeilfteen aangetrokken, wanneer hy niet tusfchen Zwavelkies breekt, en dan nog niet altoos. Meestal is hy zeer ryk in Yzer, dat doorgaans zeer broofch is , en fomtyds heeft hy de inwendige holte met Kwarts - Kryftallen opgevuld. Men onderftelt , met reden, dat hy door een foort van Kryftallifatie uit verharde Yzer-Oker geboren zy. Dus wordt hy ook van verfcheiderley Kleuren en in verfehillende Geftalte gevonden. De Roode, die eigentlykBloedfteen genoemd wordt , valt in Europa op zeer veele plaatfen. Ik hebze van Almaden in Spanje, als ook van den Haarts en elders, zeer fraay zynde. Hy is gemeenlyk Bloedrood van Kleur, en trekt, nu meer dan minder, naar het bruine of paarfche. Men gebruikt hem , wegens zyne uitfteekende hardheid, die echter niet kratst, tot het polyften van Zilveren, Gouden of ook verzilverde en vergulde Vaten, De oude Geneeskundigen fchreeven 'er eene byzondere Bloemftempende kragt aan toe, die nog by de hedendaagfehen niet ontkend wordt. Om fterke Bloeds-Ontlastingen kragtdaadig te bedwingen , geeft men hem wel, zeer fyn gewreeven , tot een half Drachme in, III. Dhl. V. Stok. III. lIDKBL, xxv. HOOFD5 UK, Hoedfiteti Roode.  iii. Afdeei XXV. Hoofdstuk. Bloed* fieen. Bruine Zwarte (>«) Hjsmafeites nigrescens. Wali, Sijst, Min. II. p. 244. 108 Het Yzer, en .in, met een Moskaat - Noot. Zyne kragten komen veel met die van de Yzer-Saffraan overeen. Door Sublimatie met ArmoniakZout geeft hy Saffraankleurige Bloemen, welke veel . ienst doen in fommige Kwaaien. De Reuk is weinig of niet , de Smaak eenigszins famentrekkende. Gebrand wordt het Poeijer fterk aangetrokken van den Zeilfteen. Hier toe behooren veele roode Yzer. Ertfen, gelyk ik zodanige van Carthagena in Spanje heb met Amethyst, uit Sweeden me: a pis gemengd ,• doch inzonderheid die fchoono roode Caverneuze uit Lotharingen, welke met Koperbloemen van allerley Kleuren fierlyk praalt , en een groenglinfterende , met een fraaijenj weerfchyu, van Rio Tinto, in Amtelufie. . Een Bruine Bloedfteen komt voor in Engeland en Sweeden , by Schneeberg in Saxen , Bohemen, Hongarie, op de Alpen, by Bleyberg in Karinthie , als ook in Tweebrugge. By Johann-Georgeftad in Saxen breekt 'er Koperkies in { by Osfeeg en Altfattel in Bohemen is onderaardfch Hout daar van doordrongen. Ik heb zodanigen , die eenigermaate Stalactitifch is, uit Moskovie. Zwarte Glaskop (m) valt by Katharineburg en elders in Siöerie, gemeenlyk Goudhouden- de;  de Yzer-Èrtsen; 109 de; in Sweeden voornaamelyk by Bitsberg, in Noorwegen by Arendall, in witte Kwarts-' Kryftallen; voorts in Bohemen, Hongarie en, in Duitfchland op veele plaatfen. By Bosnik vindt men 'er blaauwachtige Kalcedoon op,-' gelyk ik ze ook heb van Joan-Georgenftadt, in Saxen: byKisternits in deUckermaikBarnfteeu , by Zellerfeld op den Haarts Loiïdfpaath, by Jellivari in Lapland Koperkies daar in , en by de Ridderhutte in Sweeden Droezen daar van met Koperkies vermengd. Ik hebze zwart op Kalkfpaath van Kamesdorf in Saxen en op eene Kwartsdroeze uit het Graaffchap Hachepberg. De Kleur is donkerer óf helderer; fomtyds fpeelt die in 't Staalgraauwe , en dikwils is de Erts op de Oppervlakte bont, of met Boompjes veifierd. Ook vindt menze zeer veel met Aardharst door. drongen , 't welk 'er met gemak een beter Yzer uit doet bekomen , dan uit die van andere Kleuren. Een Staalgraauwe Bloedfteen, die zig Yzerkleurig en dus blaauwachtig voordoet , vindt1 men in Sweeden, Saxen en in andere Landen. Somtyds valt hy in witte Spaathachtige of geelachtige Kalkfteen,in Kalkfpaath en bruine Graniet of verharde, ja zelfs in weeke Kley , en in roodachtige zwaare Spaath. By de Langhanshutte is hy fyn in bruinroode Jaspis ingefprengd ; by Bitsberg breekt 'er Loodglans, III. Dent. V. Sivs. iii; ÜKDEKtW XXV. Hoofd- ruK. Bloed' 'een. Blaauw.clitige.  ut» Afdeel. XXV. Hoofdstuk. Bloedfteen. Geele. Digte. Vezelige. Pl. XLIV. $8-«> 3- («) Haematitcs fiavus. Wall. Syst. Min, II, p. 347. 110 Het Yzer, e m glans , by N >rberg als ook by Heidemora ia Sweeden, Koperkies in» Hier tue betrek ik een zeer aartig Stuk myner Verzameling, uit Nasfau-Siegen, zeven Duimen lang, zo van vooren als van agteren de gedaante van een Beeldje of Momie hebbende, en Korrelig van Oppervlakte. De Geele Glaskop,daar Wallerius, zo wel als van de Zwarte , een byzondere Soort van gemaakt heeft in), breekt voornaamelyk by Konits in Neder - Hongarie , als ook in Silezie, Bohemen, en in Engeland; zelfs op den Berg Tschuber in Karinthie. Van den rooden verfchilt hy weinig dan in Kleur. Ik heb een 'geel - Okerige, die naar een Stigmiet gelykt, uit bet Gulikfe. Wat de Zelfftandtgheid en Geftalte aangaat, vindt men den Bloedfteen digt en dof op de breuk, of glad en glanzig als Glas, op veele plaatfen. Het laatfte heeft zelden in de bruine en geele plaats. Ook komt hy fynkorrelig voor, in Sweeden, die Staalgraauw is met een zwarte ftreek. De Koarnaairachtige , aldaar Tenften genaamd en zeer gemeen, heeft dergelyke Kleur. Vezelige Bloedfteen , op verfcheide plaatfen in Duulchland vallende , fpringt gemeenlyk in Wigvormige ftukken. Zodanig is doorgaans de Roode , wier Vezels fom-  de Yzer-Ertsen. Hl fomtyds krom loopen , gelyk in dat Stukje van Guadalcanal in Spanje, 't welk zwart is van Kleur , in Fig. t vertoond. Duidelyken openbaart zig de kromme loop deezer Vezelen in dat ftuk van Schwartzenberg in Saxen, in F'g' 3 aigebeeld. Zeldzaam valt hy , gelyk by Platte in Bohemen, Vederachtig. Gemeenlyk fpreiden die Vezelen Straalswyze uit een middelpunt, 't welk zeer veel voorkomt in de Kogelronde, Niervormige en Dropfteen* achtige. ik heb een Pieramidaal Wigvormig Stuk van den Haarts , met zodanige regte Vezelen, zeven en een half Duimen Rynlands lang. Zelden is deeze geel van Kleur of Staalgraauw. Een andere is Schaalig of Schubbig als uit Schillen , gelyk eenUijen, famengefteld: het welk ook in.de roode, van dergelyke figuur als de Vezelige , plaats 'heeft. Een Schyvige, uit platte ronde Blaadjes, die zig tot; een Cylinder vereenigen , beftaande, was tot nog toe flegts geel aangetroffen (o). Die raare Getepelde, evenwel, van St. Andriesberg on-( langs aangebragt, in Fig. 4, komt deeze zeer naby, als hebbende de Oppervlakte Kingswyze verdeeld. Dezelve is Straalig op de breuk en rood van Kleur, fommig met eene holligheid. Dc Zwarte komt ook fomtyds hol voor, (oj Haematites flavus Co'urnnaris, Wall, uts. III, Dmi. V. Srux, III. iïDEEl, XXV. HOOFB" tuk. Bloed'leen. Schaal:;e. icliyrige. ;etepelde.  iii. AïdeÈi XXV Hoofi stuk. Bloed fteta. Kogelronde.&g- 5 Kryftallifche. 0») Haematites nigrescens Turritus. Wall. uts fif) Hsematires nigp. brafteatus Cellularis. Wall. uts» iis Het Yzer, en voor* van binnen gevuld met DropfteenachtU l ge Glas kop. Men heeft Glaskop met kleine • ronde putjes in de Oppervlakte: men heeftze ; zonder bepaalde geftalte zeer veel: ook half of geheel Kogelrond of Niervormig , gelyk ik ze Schaalig rood heb van den Haarts , en Vc■ zelig zwart, als iri Fig. 5, uit de Schneeberger Berg-Ampts Rivier in Saxen. Somtyds zyn deezen Kogels famengegroeid, fomtyds los, nu grooter dan kleiner, gemeenlyk Schaalig, zelden hol en nog zeldzaamef op de Oppervlakte bezet met ronde Staafjes. De Dropfteenachtige komt fomtyds Kegelvormig voori of als met kleine Toorentjes (ƒ>), d'è men Tandige Bloedfteen noemt, of Rolachtig , of Niervormig en getrost of Celluleusf? j. Meestal is deeze zwart, zelden rood; gelyk ik ze thans van St. Andriesberg op den Haarts bekomen heb. In Kryftallen vindt men ook deeze Mynftoffe, doch zeldzaam van juiste Meetkonftige figuur, 't Zyn of Teerlingen, of Aluinachtige, of veelhoekige ; Kamvormige of Kringrondé Kryftallen. De Robynachtige op de Yzer-Erts van lfenburg in 't Nasfaufche en van Dillenburg, is zeer fraai. De veelhoekige komen van Ifequebo en Suriname; alsook uit Noorwegen ; de beide laatstgemelden van 't Eiland Elba. Ik heb een zeer fraay veelhoekig Kryftal van dien  TiS Yzer-Ertsen. 113 dien aart, zwartachtig glad en zeer glanzig . dat wylen de kundige Heer Doctor Schlosser zelf te St. Just in Cornwall heeft gevonden, Boomachtig gegroeid komt de Glaskop op 'l Eiland Elba voor. Hier toe behoort ook fom mige Spiegel-Erts van Yzer, te weeten die. welke raauw van den Zeilfteen niet aangetrok ken wordt O). Ik heb daar van een fchoon ftuk uit Sweeden , dat tot de zwartachtige Yzer-Erts behoort. Wallerius fpreekt van een witte Plaatig», onder de Yzer-Spaathen,dievan fommigen ook Yzer-Spiegel-Erts genoemd wordt , en dewyl die Spiegelende onder allerley Yzer-Ertfen toevaUig voorkomen, heeft zyn Ed. daar van ook geen byzondere Soort gemaakt (j). (24) Yzer, dat ontrekbaar is, roodjlreekig en rood, met onvatbaare glanzige Stippen. Deeze Stofte , in Duitfchland gemeenlyk. . Ei- f>) Minera Ferri frifea Specularis. Wall, uts. p- 240. (f) Syst. Min. uts. p. 253. (23) Ferrum intraftabile rubricans rubüumque, Punctis impalpabilibus nitidfs. Syst. Nat, VUL p. 176. Hsematites ruber Cronst. Min. 205, Mica Ferrea rubra. Wall. Min. 27. Wall. Syst. Min. II. p. Ferrum Ochraceum Mineralifatum rubrum, MinerJ Squamofa, mollis ïnquinans, Magneti refraftaria, Hsematites Micaceus. Wall. Syst. Min. II. p. 248. H lilt Dbbl. V. Stuk, iii. Afdbel. XXV. Hoofo- stuk. Bhedttetn. SpiegelYzer. XXI! L ' FerruKt Rubricorum. YzeH. 'am.  H4 Het Yzer, en iii. , Afdeel XXV. c Hoofd- , stuk. ' ïzenram. ( 1 i i < \ i i : xxiv. Ferrum Arenofum. Zandige. Vtfenram, ook Tzer - Glimmer genaamd , breekt 'vervloedig in Sweeden; zy valt ook in Saxen> Johemen en Hongarie. 't Is eigentlyk maar :ene byfoortvande G!askop,rood engemeenyk donker Karmozynrood op de ftreek, die bmtyds fterk in 't zwarte valt. Zy kleurt af, s zwaar en zo los van famenhang , dat menze ükwils met een Mes kan fnyden. Op 't ge* 'oei is zy wat Vettig , wordt raauw niet ligt ran den Magneet aangetrokken , en verandert sonder byvoegzel in 'e gewooneVuur niet. De leeltjes zyn glinfterende en gemeenlyk zo igt,dat zy op't Water dryven; meestalSchubichtig, veel zeldza=imer Korrelig. Zy omringt "omtyds,als een Band of Riem, de Yzer-Aders tn beeft daar van den naam. (24) Yzer, dat ontrekbaar is en zwartachtig, met Korrelige ondoorfchynende deeltjes. Deeze Zandige Yzer - Erts komt voor op den Iaberg , den hoogften top van het Gotbifch Ryk , zo Linn/rus aanmerkt, alwaar die ?eheele Berg een Yzermyn uitmaakt, als t'eenemaal uit zulke Yzer-Erts beftaande , welke fa- (24) Ferrum intraftabile nigrans, particulis Granulatis opacis. Syst, Nat. uts. Sp. 24. Ferrum Mineralilatum, Minera obfeure fusca Fuliginofa, tritura nigra, Magnete non attraftilis. Wall. Syst. Min. U, p. 33g.  ï>e Vzeh-ËrtsKn. 115 famengegroeid is uit Yzerzand , of uit niet glinfterende, bruine Zandachtige Yzerdeeltjes. Wallerius noemt het eene Roetachtige, Yzer-Erts. Of de bruine en donker bruine Yzerfteen der Duitfcheren hier mede overeenkome, bepaalt hy niet. Gmelin zegt, dat menze by Ahlen in Zwaben , dikwils met echte Verfteeningen 5 Spoorfteenen en Steenkernen , aantreffe. Daar is eene Yzer-Zand-Erts -Van eene geheel andere natuur, welke in Lotharingen en Bretagne in Vrankryk valt, als uit» Zandfteen met bruingeelè ofj donkerroode Oker famengegroeid , beftaande (t). Hier van heb ik thans groote Stukken, uit het Paltzer-Wald, twee Uuren vanTrier, bekomen. Men kan ook die Okerige Zandklonten, welke in ons Land voorkomen, hier toe niet betrek, ken («). ■ ( 25 ) Yzer , dat ontrekbaar is, roodjlreekig , agtzydig gekorreld. u Deeze, die men te Grengie in Sweeden en* te Jellivari in Lapland vindt, beltaat uit famen- ge- (0 Minera Fexri Arenswia. Wall. Syst. Min. II. p. 358 C"J Zie 't voorg. II. Stuk , bladz. 363. (25) Ferrum intraftabile rubricans o&aëdro - gran»]a» tum. StjSt. Nat. uts. Sp, 25, H a III. Dxk. Y.Siuk. IIÏ. XXV. Hoofd* tuk. XXV. Ferrunt 'tomera- .orreHge?-  111. Afdeel, XXV. Hoofdstuk. XXV f. Fe: rum Spatofum, Yzerfpaatii. Tiö Het Yzer, en gegroeide Korrels, als die van Pekelzout,, welker driezydige kanten fchynen aan te toonen, dat het agtzydige Teerlingen zyn. Dezeiven worden raauw niet, ligt van den Zeil-, fteen aangetrokken, en geeven een roode ftreek. (26) Yzer, dat ontrekbaar is, witachtig, Spaathig. Deeze noemt men Witte Tzer - Erts of ook Staal/leen en Tzerfpaath, als volkomen naar Kalkfpaath gelykende , dan dat zy in 't Vuur zwartachtig wordt. Overvloedigst breekt dezelve in Stiermark , als ook in de Wildberg in 't Bergfe Land, by Meelbach in 't NasfauWeilburgfe en in 'E Venetiaanfche Gebied van Brescia en Bergamo. By Andriesberg,op den Haarts , breekt wi:te Kalkfpaath, by Orpes niet ver vanPresnits in Bohemen, Asbest, in Stiermark Zwavelkies, in Voigtland en in Piemont Kobalt-Erts; by Zellerfeld, als ook in ie D/orotheaby Clausthall, Loodglans by Lauterthall op den Haarts gedeegen Koper ; by Schlad- (26) Ferrum intraftabila albicans Spathofum. Sust. Nat. uts. Sp 26. Syst. Nat. Vlll- p. 175. N. 10. Ferrum Spathofum, Colorc gilvo f. badio. Wolt. Min. 31. .Min. Ferri alba Spathiformis. Wall. Min. 244. N. 3. Minera Ferri alba. Wall. Syst. Min. II. p. 251. Minera Martis Spathofa. Voa. Min. 167, Terra Calcaria Marte intime mifta, indurata. Crohst. Min. 29.  n e Yzer.Estse n. 117 Schladming in Stiermark , als ook by Clausthall, Wit Gulden , en in de Dorothéa , by Ratiborzits in Bohemen, Zilver Glas-Erts daar in. Altoos geeft deeze Yzer-Erts, of fchoon zy niet wit is , een witte ftreek; zy neemt, lang in de Lugt leggende, en nog meer in 't Vuur, by het verkoelen, een bruine of zwarte K'eur aan; verliest in 't Vuur veel: dikwils van dertig tot veertig Pond in 't Centner , aan gewigt: welk verlies grootendeels' voortkomt uit de wegdamping van Waterdeeltjes. Anders behoort zy onder de ligtvloeijende en rykhoudende Ertfen, geevende dertig en veertig Pond Yzer, ja meer, in 't Centner, Het Yzer, dat men 'er uit krygt, is ook uitmun tend goed, niet koud- noch rood - breukig (V en voortreffelyk om Staal van te maaken. N; 't rooften wordt het van den Magneet aangC' trokken, en beftaat blykbaarlyk uit Metallyhi Yzer- cn Kalk-Aarde ; welke laatfte de oir zaak is, dat het zo gemakkelyk tot vloeijinj is te brengen, en misfchien ook dat het zuil deugdzaam Yzer uitlevert. Zender twyft ontftaat het ook daar uit, dat eenige byfooi ten van deeze Erts met Zuuren c pbruifchei Alle anderen Stoffelyke deelen, daar in, zy loutt O) Dat is te zeggen, niet barftende , 't zy bet ko' of gloeijend gefmeed worde. H 3 UI; D««.. V. Stuk. III. Aimr.i. XXV. Hooïd- STl'K. Tzer. fpaath. I l '1 . n :r id  ïiS Het Yzer, en Hï. Afdekl XXV. Hoofdstuk. ? 'zerSpaath. Stofach Üge; Staalfteen. Witte. ê louter toevallig. Men haeft 'er Verfcheidenheden van , naar de Zelfftandigheid, naar de Kleur, naar de Breuk, en naar de uiterlyke Geftalte, als volgt. Geheel Stofachtig, als verweerd zynde door 'de Lugt, komt deeze Yzerfpaath op verfcheide plaatfen , in Sweeden, Bohemen , Saxen, Stiermark, ja zelfs in Piemont en by Wolfftein in de Paltz, voor; dan doorgaans zwart, zwartachtig of bruin zynde. Veel gemeener, echter, is dezelve verhard, dat men Staalfieen of Staal-Erts noemt, zynde zwaar en half hard , veeltyds aan de kanten doorfchynende. In 't Vuur begint dezelve , zo dra hy daar van doordrongen is, te knappen en fpringt met geweld aan ftukken en blaadjes. In de Koude grypen hem de Mineraale Zuuren niet aan ; maar, fyn gewreeven, of in een zagte warmte gebragt zynde, wordt hy langzaam in allen opgelost, en wel in de Vitriool- en SalpeterZuuren met eene bruin geele, in de Zoutzuuren met eene helder groene Kleur. Met drie deelen gebrande Borax gefmolten , geeft hy eene zwarte vooze Slakke. Wat de Kleur aangaat, vindt men de Yzerfpaath doorgaans wit of witachtig, Pflinz of witte Yzer-Erts genaamd. Dus komt zy voor, in Stiermark, Tirol, Saltzburg, Nasfau-Sic* gen; in Sweeden aan den Westelyken Zilverberg, als ook in Oplanden Dalekarlie; ja, vol-  de Yzer-Ertsen. iio> volgens eenige berigten , zelfs by Tunis in Afrika. By Schemnits in Hongarie breekt 'er Rood Gulden en vermomd Goud in. Op 't, uiterlyk aanzien is zy naauwlyks van eenen Kalkfteen of Kalkfpaath te onderfcheiden ; evenwel heeft zy doorgaans wat bruins of geels in zig. Ik heb een Yzerfteen van dien aait, uit Colebrokedale in Engeland, welke als doorgaans N'ervormig vallende , Ball Ironftone eeheten wordt. Hy ziet wat bruinachtig. Daar valt ook geheel Bruine als Omber op verfcheide plaatfen, ja zelfs- een zwartachtig-e en Zwarte , als Roet, doch deeze is gemeenlyk Stof- of Poeijerachtig en van verweering door de Lugt uit witte Yzerfpaath ontftaan. Somtyds is de zodanige met Zilverwitte Vlakken befprengd en heeft eenSpaathachtige blaauwe Kern. Zo vindt men deeze Yzerfpaath ook geheel Elaatiw of Blaauwachtig, by Kames-] dorf in Saxen , in witte Kalkfpaath , en Rood ' of roodachtig, ja Geel of Ifabellekleur; hoedanig zy by Stiermark voorkomt* als ook by Konits in Saxen. Het Stuk Bladerige, halfwit, half blaauwe of Staalgraauwe Yzerfpaath , in Fig. 6. afgebeeld, hoort hier t'huis. Het komt van Lorzenbach in NasfauSiegen. Op de Breuk is deeze Erts of Aardachtig , dat echter alleen in de verweerde plaats heeft,1 of geheel digt, of fyn korrelig glinfterende, H 4 ge- III. Dsm... V. Stuz. 111. *FDKEL. XXV. Hoofd- tuk. Tzer. fpaath, . Bruine. ?laauv,e , nz. Pl. cl1v. Fig. 6- iardachge.  ISO Het Yzer, en Ui. Afdeel. XXV. Hoofdstuk. Spaathaclifige. Celluleu ze. Yzerbloem. gelyk veele uit Stiermark , ïirol, üauphiné; maar de eigentlyke Yzerfpaath breekt Spaathachtig, dat is, zy verdeelt zig in Ruitachtige fcheeve Dobbelftetnen of platte Blaadjes, uit welken zy t'eenemaal famengefteld is. altoos met gladde , doch fomiyds met glanzige of Spiegelende-Vlakten; gelyk ik dus eene Yzerfpaath heb, met Goudglanzige Plaatjes , van Rendorp. Alsdan noemt menze Geele of Wit■ te Spiegel ■ Erts. Ma3r zy komt ook Celluleus voor, dat men eene Tzerdroes noemt, zynde meest wit en met eene witte Tuf overfinterd. Dus valt zy in Stiermark en in de Westelyke Zilverberg in Sweeden. Zy valt ook Gatig, Sneeuwwit , als van de Wormen dóórvreten , enz. Wat de Geftalte aangaat, komt eerst in aanmerking de Tzerbloem, gemeenlyk zogenaamd, {Flos Ferrij , welke door den Heer Wallerius ook onder de Yzerfpaathen t'huis gebragt wordt. Dezelve, evenwel, is dikwils geheel van Yzer ontbloot, en louter Kalkachtig : des ik dezelve ook reeds onder de Stala£t eten befchreeven heb (w). De gemeenfte Yzerfpaath komt Plaatig voor of Bladerig en Kamvormig , of ook Kryftallyn, maar meest in een Soort van Dobbelfteeuige ftukken, die of («0 UI, Duels IJ. Stuk, bladz. 476. Zie ook Wall. Syst. Mi». II. p- 388.  de Yzer-Ertsen. 121 of regthoekige of fcheefhoekige zydvlakten hebben. ^ Van de Tzer - Brand - Erts , daar gezegde Hoogleei aar een byzonder Geflagt vans maakt (x>, zal ik hier flegts kortelyk fpree-] ken , om dat ik die bevoorens reeds onder de1 Steenkolen , of agter dezelven, bef.hreeven hebf. Zyn Ed. merkt aan, dat dezelve of digt valt of breukig, komende in Sweeden en Noorwegen op verfcheide plaatfen voor. Cron* stedt heeft , volgens dien Heer, deeze Yzer - Brand - Erts eerst Vv ereldkuodig gemaakt. V. Aantrekkende Yzer-Ertfen. Ca?) Yzer, dat eene aantrekkende kragt heeft. Onder den naam van 'Magneet of Zeilfteen , van 't Latynfctfe woord Magnes afkomftig, is by ons die Stoffe bekend , welke in Duitfchland Magnet, in Italië Magnete, in Vrankryk Aimant of Pierre a" Amant, in Engeland Loadftone geheten wordt. Zy behoort tot de Yzer- (i) Minera Ferri Carbonaria. Syst. Min. II. p. 251. Minera Ferri phlogiftica. CroNst. 161. (27) Ferrum attraaorium. Syst. Nat. uts. Sp. 27. Syst. Nat. VIII- P- i?6- N. 12. Ferrum amorphum, Ferrum attrahens. Wolt. Min. 31. Ferr. mineralifatum, Minera Ferri attraaoria. Cronst. Min. 211. Ferr. mineral. Mijera Ferrum attrahente & Polos Mundi oftendente. Wam.. Syst. Min. II. p. *35- ■H 5 Ilï. Dbbl. V. Stok. III. lFDEEL, XXV. HoOFD- tuk- Yzer- SrrndLrts. f IV St. Üadz.277. XVVII. ferrum Magnes. Magneet.  m. .Afdeel» XXV. Hoofdstuk. Magneet. ; ] i i I v C g 122 Het Yzer e h Yzer-Ertfen , en is de eenigfte Soort, van welke het Yzer aangetrokken wordt. Zy komt in alle Wereldsdeelen , buiten Afrika , voor. In Europa breekt zy op veele plaatfen daar voornaame Yzermyncn zyn , gelyk in Sweeden en Noorwegen , als ook in Lapland, in Hongarie en Saxen. Eigentlyk iszy doorgaans niet van andere Yzer-Ertfen afgezonderd. Men heeft in Sweeden waargenomen , dat de zwarte Yzer-Ertfen, die de besten zyn , naar de toppen der Bergen de meefte Magneetifche kragt bezitten'. Hier uit is vermoedelyk , of ook de plaatzing en aandoening der Lugt gelegenheid gegeven hebbe, om die kragt aan de Yzer-Erts mede te deelen. Immers dat zulks weezentlyk in de Natuur plaats heeft, is uit de Ondervinding, Een opzigt van de Yzeren Kruifen der Too. rens, die veele Jaaren tgeftaan hebben, onbe:wistelyk. Voorts valt zy ook op Hispanjola :n andere Eilanden; zelfs onder de Rotfen in Zes komen fomtyds voor , die in de nabuurchap het Kompas doen wankelen. In Peru, ïeeft men 'er gantfche Bergen van, gelyk ook q Siberië, alwaar een groote Magneet-Berg i, daar men de beste Zeilfteenen op agt loeden diepte en aan de zyden des Bergs indt, volgens de Waarneeming van den Heer Imelin , die 't zelfde ook van andere Ber;n verhaalt. De graauwe, Glimmerige en Ebed-  de Yzer-Ertsen. i«3 Bloedfteenige Yzer-Ertfen, worden, ais zy in de nabuurfchap van Pyrieten , of by Ko-1 per-Ertfen, voorkomen, ook dikwils Zeil* fteenkragtig bevonden. Men weet, dat de enkele wryving met Yzer het Staal in een goeden Magneet verandert (y). Hierom leiden fommigen die eigenfchap van de Elektriciteit ' af en, dat die 'er eenigszins vat op hebbe, is uit de werking van het Blixem-Vuur op de Kompasfen niet onwaarfchynlyk. Ook is 'er aangetoond , dat men de Magneetifche kragt kan mede deelen aan geel Koper (%)■ De Magneet is dan eigentlyk maar Zeilfteenkragtige Yzer-Erts. In de Saxifche, by Schwartzenberg , vindt men dikwils Schirl daar in, en de Siberifche is fomtyds van Kopergroen doortoogen. Men vindtze Yzerzwart of Staalgraauw, zelden bruin, rood- of witachtig: op de breuk is zy weinig glanzende en oneffen , meeftendeets hard , en geeft gemeenlyk een zwarte flreek. Zy is niet altoos ryk in Yzer , de Siberifche doorgaans arm. Niet alleen het volkomen gezuiverd Yzer, maar ook vcèle Yzer-Ertfen en Yzer-Kalken zelfs, ja Stoffen , die maar een weinig Yzet in zig bevatten , worden 'er, op zekere manier , (y) Zie XJitgezogte VerhandeUwgen. II. Deel , bladz. 450 en VI. Deel bladz. 266 , enz. (ï) Zie de zelfde V. Deel, bladz. 417. HL D»u V. Stuk. III. Ltdeel. XXV. Hooïd- >tuk. Mannest, Eigencbappen.  124 Het Yzer, en lil. AfdkSI XXV. floOFO- srurt Magnee Gebruik Vwfcheidenheden, nier , door aargetrokken. Voorts heeft de .Magueet die byzondere eigenfchap, in geen ander Lighaam bekend, van eene Naaide, die 'er aan geftreeken is, te brengen in eene rich'•tinge, welke de Aspunten des Aardkloots aanwyst» Van alle die eigenfchappen wordt hy, door gloeijing in 't Vuur, beroofd. • 't Voornaame gebruik vaa den Zeilfteen , zogenaamd, is tot het maaken van Kompasfen, als ook by de Mynwerken , zo om de Yzerdeelen te haaien uit fommige geroofte of natuurlyke Ertfen, als om het Yzer in de Mynen te ontdekken , en in de Natuurkunde heeft hy aanleiding tot veele fraaije Waarneemingen aan de hand gegeven (a% Zelfs zyn 'er van den Magneetfteen nog aanmerkelyke Verfcheidenheden. Ten opziet van de Zelfftandigheid is hy of Staaldigt, gelyk men hem op 't Eiland Elba, in verharde Kley, ook in Sax-en, Sweeden, Bohemen en' elders vindt: ook fyn- of grofkorrelig, die zeldzaamer voorkomt : Glimmerig , genaamd Magneetifch Yzer-Glimmer, by Kongsberg in Noorwegen vallende. Ten opzigt van de Geftalte vindt men hem fomtyds Droezig of in Kryftallen , die wat dieper uit de Mynen ko- (a) Vid. Müsschenbroek Disferl. de Mngnete, &c. & Vexplkation de deux Phenomenes de V'Amant, par M bit Tour. Mem. de Math, & Phijs. Tom. I. i7ió. p\ 375. Als ook Stochh, Verhand. XXX. Th. p. 238.  DE YzER-E 11 T S É N. I25 komen, in Siberië: maar deeze worden zwakker bevonden. Elders heeft men hem aangetroffen in Wigvormige Kryftallen, 'die zeszydig zyn, met twee breede kanten, aan beide enden gefpitst ; of ook agthoekig ,• hoedanigen de Heer le Sage, van 't Eiland Hispanjola afkomftig, befchryft. VI. Schraale Yzer-Ertfen. Alle die Stoffen, byna, in welken een aanmerk»elyk gedeelte Yzer huisvest, 't welk zy meestendeels door de Kleur vertoonen, heeft de Heer Wallerius mede onder de Yzer* Ertfen betrokken. Offchoon onze Ridder dezelven elders geplaatst had , daar zy in andere opzigten behoorden , zo dat zy ook meestal door my befchreeven zyn, zal ik 'er hier nog kortelyk gewag van maaken. In de eerfte plaats befchouwen wy dan de zogenaamde Moeras of Modder - Erts, {Minera Ferri Lucuftris) ook Veld-Erts of Tzer-Tuf geheten, daar ik van fprak als een Aardig Okerachtige Tuffteen (b). In Sweeden noemt menze Myrmalm en Sïómalm, dat is Meiren bf Zee-Erts. Buiten twyfel zal zy voorheen, op de manier der Tuffteenen, door een Wa- te- (4) III. Deels. II. Stuk, bladz. 324. III. Deel. V. Siuk, III. Afdekl. XXV. Hoot^;tuk.Magneet. Moerasof Modder-Erts. Pl. XLIV. Fig. 7.8-  111 Afdeel XXV. Hoofdstuk. Tzer- Tuf. i loS Het Yzer, e m terige ontbinding van het Yzer voortgebragt zyn; weshalve Wallerius ze Waterachtige tytelt (e). Thans evenwel komt zy ook dikwils op hooge drooge Landen voor. Ik hebze onder den naam van Eifenknip uit het Eichfeldfe. Het is die Schubachtige bryzelige Yzer» Erts, welkeindeYzerfmelteryën onzes Lands, zo op de Veluwe als by Deventer en elders in Overysfel , gebruikt wordt, dikwils Oehr genaamd , welke een taamelyke veelheid goed gegooten Yzer en ook door bearbeiding Staaf» Yzer uitlevert. Van dë honderd Ponden Oehr komt dikwils tot zestig k zeventig Ponden Yzer , zo de Heer ükrkhey aantekent (rf> Ik heb dergelyke Veld-Erts ook van verfcheide plaatfen in Oostindie bekomen. Immer» die men by Batavia op 't Eiland Java vindt, waar van een Stukje in Fig. 7 afgebeeld , is volmaakt naar die, welke hier te Lande by Deventer valt, gelykende. Op Ceylon, van waar ik ze ook heb, komtze wat vaster van zelfftandigheid voor: meer overeenkomende met die by Zutphen, of ook met de Spaanfche /an Rio Tinto, een weinig Goud bevattende, laar ik een fchoon Stuk van in bezitting heb, ils ook een andere van dien oord met een Qerlyken Groengeelen Goudglans. Veelal komt (c) Minera Ferri fubaquofa. Syst. Min. II. p. 256. 00 Nat. Hijlori* van Holland. II. £). IJ, SjrvK, bladz, 947.  li ? Y-i;ER-"Ertsen, hj komt zy wanftaltig voor,met eene knobbelige Oppervlakte , doch men vindtze ook Buisachtig, Vezelig of Plaatig, zelfs plat Koekachtigsl of Kogelrond ; waar toe die Tzerboontjes behooren, daar ik bevoorens de Af beelding van mededeelde (e). Zo heb ik ook eene sroote Yzer-Nier , geel Okerachtig, van Aken en volkomen van dien aart. De drie famengegroelde platte hier in Fig. 8, vertoond, zyn mede van dien aart. Zodanige Steentjes vallen by Nymegen en elders in ons Land. De Oherige Tzer■- Ertfen, in Sweeden Jern* Ocker genaamd , zyn ook onder de Okers1 befchreeven ( ƒ). Men hceftze geel; ros of bruin, waar van de twee eerften door Wallerius aangemerkt worden , uit Yzer, datvan Zuuren verteerd is, te beftaan; de laatfte uit verweering van de Witte Kalkachtige of van de Moerasfige Erts, zo even gemeld, te zyn gefprooten (g~). Deeze laatfte fchynt tot de Ombers te behooren , die tot de Kleijen door onzen Ridder t'h'uis gebragt zyn (£> Daar toe O) Nat. Hijl. III. D. II. Stok. Pl. XXIII. Fig. 3. Cf) Nat. Bijt. aldaar bladz. 362 , 366. (g) fiyUt Jfeft II. p. 258-261. Ferrum acido iblutum et praccipitatum Colore flavo- Ferrum acida torro. fum rubrum. Ferrum a Minera Ferri alba deftiu&.ï, Colore terreftri, fuscum. Cf') Nat. Hijl. als boven, bladz. 599. IU. Dra.. V. SïUfc 111, ÏDEEt.. XXV. HooïDVK. Okerlge 'zer-Erts.  12$ Het Yzer, en lil. Afnaai XXV. Hoofdstuk, TzerOker. \ i J j u i toe behoort ook die blaauwe Yzer-Aarde, 'veel naar 't Berlyns Blaauw gelykende, welke men onderftelt uit ontbonden Yzer, dat door Alkalyne Stoffen als een Kalk neergeftooten is, geboren te zyn (/) Ik fprak van dergelyke, als ook van andere gekleurde, roode en zwarte Yzerachtige Verw-Aarden, omftandig (£> Voorts maakt gezegde Hoogleeraar nog eene Soort van Yzerachtige Verfleeningen, die ook meestendeels Okerig zyn (/). Dus vindt menze hol als omkleedzels van Wortelen; ook komen Zeegewasfen, Houten, Hoorens en Schulpen , als door Yzer verfleend /oor; van alle welke zaaken ik ook reeds de )efchryvi?ig en van fommigen de Afbeeldingen, reeds heb medegedeeld fifej. Men vindt er onder, daar zelfs gebruikbaar Yzer uit geinolten wordt (»). De zogenaamde SchroefIeenen,zyn grootendeels,volmaakte Okerige Yzer-Ertfen (o). Ik O') Ferrum fblurum. alkali praecipitatum & phlogifto mftum, cceruleum. Ccer. Berolinenfe naturale. Wall. ts. p. 260. ik) Nat. Hiji. als boven , bladz. 694 &c. (O Ferrum Corporibus peregrinis inhxrens. Wall. fSt. Min. II. p. 262. Lervse Ferriferae. Cbunst. int) Zie Derde Deels, I en II. Stuk, deezer Nu. iflorie op verfcheide plaatfen. in) Zie II. Stuk, b adi. 19. 00 Zie i. Stuk, bladz. 556.   2 Deel, PLAAT XLV.  dé Yzer.Erts én. 129 Ik bedoel hier niet die Okerachtige Zand* bonken, in ons Land zo gemeen in alle Zanden Geestgronden , uit vast famengegroeid Oker-Zand beftaande en byna onbreekbaar hard; een waare Zand-Yzer-Erts, ook Oehr genaamd (p) , misfchien behoorende tot onze vierentwingfte Soort i maar alleenlyk de losfe Tzer-Zanden, voorheen befchreeven Qq), die ongemeen overvloedig in fommige deelen des Aardbodems voorkomen, en ook wel tot uitfmelting van Yzer worden gebruikt. Dat geheel zwart is, bevindt men ongemeen rykhoudende te zyn van Yzer. Daar komen ook roodach. tige en geele Yzer-Zanden, inzonderheid in ons Land, voor. De Sinopel, een Yzerhoudende Jaspis, heb jk ook reeds befchreeven (r), en wat deJ Terra Puozzolana of Puteolana, als ook de gewoone Tras of het Sement aangaat, offchoon dezelven wat Yzerhoudende zyn en daar van haare ongemeene verbindende eigenfchap hebben ; welke Wallerius dezelven, onder den naam van Ccementum, in een byzonder Ge* flagt, tusfchen de Tripel en Zanden, deedt plaat* 00 Berkhey Nat. fitst, van ffolland. II. jj, Jfc Stuk , bladz. 948. (q ) Zie III. Deels, II. Stuk, deezer Nat. Hijlori*, bladz. 478, enz. (O III. D. III. Stuk, bladz. 312, III. Dml. V. Stuk. 1 MI. Afdeel XXVHoofb- ituk. Yzer. Zanden. Yzer in. teeneh.  *3° Het Yzer, en m r AïOFf-l. * XXV. t Hoofdstuk. ' < i Yzer in Steenen. PI. XLV. fig. i. Yzer ir alterley Stoffen. (V) Syst. Min. 1. p. 98. (0 Zie III. D.2 Stuk, bladz. 105. PI. XVII. Fig. 5, ilaatfen (0; is het zeker, dat dezelven naast ot de Steenen behooren. De eerfte beftaat ïit Stecnige deeltjes , van witte, geel, roode s>'aauwe of zwarte Kleur: de Tras is eigentlyk :en Tuffteen , uit geelachtige Aarde, Zand:n Steengruis famengegroeid, welke men van Bon en Keulen herwaards aanbrengt, omze, gemalen, onder de Kalk tot Sement te gebruiken. Als een aanmerkelyk voorbeeld der groeijiog van Yzer in of op Steenen, komt die zeer fraaije Dendriet of Yzerbloem voor, van Altenburg in Saxen, in Fig. 1, op Plaat XLV, voorgefteld. Dezelve legt op geelachtige Graniet, zy is zwart van Kleur en zeer breedbladerig: dus ruim zo veel naar Zoe-Ruy gelykende, als die Kobalt-Dendriet of KalkFlets, waar van ik voorheen de Afbeelding heb medegedeeld [>>• Dit Stuk is zeer raar en heb hetzelve nu kortlings eerst bekomen. Inderdaad, wanneer ik alle Stoffen , die eenig Yzer bevatten , hier wilde befchryven , zo zou ik byna in eene herhaaling van de geheele Natuurlyke Hiftorie vervallen. Ik heb voorheen, de algemeenheid van het Yzer in de Natuur , reeds aangetoond. Om van de Planten en Dieren niet te fpreeken , is het ze-  DE Y « E R - E R T S E K. Ijl zeker, dat het voorkomt in zeer veele Wateren en Aarden, en in de meefte Steenen, van de fynfte tot de gi'offte toe, als ook in byna alle Zwavelige Lighaamen, en Balfmetaalen, ja in de Ertfen zelfs van andere Metaalen, Alleen wil ik nog kortelyk fpreeken van de Tzer - Stalahieten ofStalaktitifche Yzer-Ertfen, waar van ik bevoorens eene aanzienlyke in Afbeelding gegeven heb («), Ik maakte daar van een nieuwe Soort, om dat ik ze by anderen naauwlyks opgemerkt vond. Niet minder aartig is die Gerepelde Bloedfteenige zwarte Stalaktiet van Nieuwied by Coblents. Deeze, in 't Franfch Fer a Mamelom genaamd, heeft ook een fierlyken Glans; daar de meefte andere Yzer-Stalaktieten ruuw en dof van buiten vallen. Fig. 2 vertoont dezelve: terwyl Fig. 3 een andere voorftelt , die effen is en zonder glans , bruin of graauwachtig , van Ifenburg in. 't Vorftendom Nasfau -Siegen , volkomen rolrond, met getepelde punten. Aldaar vallen verfcheiderley raare Yzer-Stalaktieten; gelykhet zogenaamde Berg-Orgel, dat men ook op den Haarts aantreft en in 't Gulikfe, waar van Fig. «t een voorbeeld geeft, lk heb bovendien een zwarte met groen van Bensdorf in het Trierfche; en eene , welke vol- 00 Mat. Hiftorie, m. D. II. Stuk , PI. XXII. Fig. z . zie bladz. 283 , aldaar. I 2 III. Dkl Y. Stuk. III. A mw.u. XXV. Hoofdstuk. YzerStalaktieten.  I 111. XXV. HooïD- ITUK. Pypachtige YzerStof. PI. XLV. Fig. 6. tiën. i t bragt, welke door uitdamping dergelyke KryL fbllen fchiet , die doorfchynende zyn , in " vierkantige Staafjes. Dampt menze nog fier. ker uit , zo blyft een donker groene Kalk over, welke, door Deftillatie, een groenen Geest en een Zout overlaat, het welke in de Lugt vogtig wordt en, in Blad-Tin gewonden, reeds in de gewoone warmte van onzen Dampkring eene verhitting toont, die zo ver gaat , dat het a! poffende in brand vliege. De zuure Geest van Zee-Zout ontbindt het Koper langzaam , en met een Grasgroene Kleur , waar uit, na dat de Solutie een weinig uitgerookt is, Kryftallen voortkomen , welke zeer fchielyk weder fmelten in de Lugt. Door het Koninglyk Water wordt ook het Koper , met eene Zeegroene Kleur , ontbonden, en de Zuuren , zo wel van Vloeifpaath , als van Rottekruid en van denPhosphorus, losfen hetzelve op. Door den Zuuren Geest van Mieren, zelfs, wordt het aangegreepen {fy> Alle deeze Solutiën zyn zeer fcherp en worden (V) The folutions of Copper , in the acids of Nitre and Sea-Salt-, and in the Vegetable acids, are green. PUil. Triitts. Vol. LV. p. 32. Dat is : de ontbindingen van Koper in de Zuuren van Salpeter en Zee Zout> a!s ook in de Plantaartige 3uuren ,zyu groen. Dit ftrekt, zo wel als eigen Ondervinding , tot bevestiging van 't gene ik in 't voorgaande Stuk, bladz. 39, Aantek. u, geckreeven heb.  de Koper-Ertsen. ijö den daarom tot zuivering van vuile Zweeren, en tot hetdorfden van Ongediert, zo Luizen als Vlooijen , mids door veel Water verflapt» zynde, met vrugt gebruikt. Men kanze met zo veel Water verdunnen , als men wil en Jaaren lang zonder fcheiding bewaaren : maar gelyk het Koper Kwikzilver, Zilver en Goud, uit derzelver Solutië'n nederftoot , zo wordt hetzelve door Yzer en Spiauter, niet alleen uit zyne oplosfingen in Zuuren, maar ook uit die door andere Zouten, uitgedreeven, in Metallyne gedaante. Uit zyne Solutiën in Zuuren wordt het door Zwavel-Lever zwart, door Bloedloog donker blaauw,door hetAfkookzel van Galnooten en dergelyke famentrekkende Stoffen geelachtig; door Kalkfoorten , Gipsfoorten, Bitterzout-Aarden, vlugge en Vuurvaste , opbruifchende en niet opbruifchende Loogzouten, als een heldergroene Kalk neer. geflagen; niettegenftaande deeze laatflen zelf ook oplosfende zyn, ten opzigt van het Koper. Vlugge Loogzouten , immers , zo wel als Vatte, ontbinden dit Metaal , dat zelfs van Onzydige Zouten aangetast wordt. De Geest van Armoniak-Zout, by voorbeeld, folveert het Koper met eene fchoone hoogblaauwe Kleur, waar door men de tegenwoordigheid van dit Metaal in eenigerley Erts zeer zekei kan ontdekken. Tin en Rottekruid kunnen het III. Dunt. V. Siuk. 111. \ rD i' eL. XXVI. riOüfD- ruKt Ontbinding door Loogzoutenenz.  111. Apdeei XXVI Hoofd «tuk. Mo Het Koper, e n .. het evenwel, in deeze Proef, volgens de ; Waarneemingen van den Heer Cadet ver bergen. Het fchiet, door eene voorzigtige uitdamping der Solutie, Hemelsblaauwe Kry. Hallen, die echter in de Lugt groen beflaan, en eindelyk geheel vergruizen tot een helder groene Kalk. Ook Vuurbeftendig Loogzout gelyk Olie van Wynfteen, ftrekt tot oplosfinge van het Koper, dat zelfs door middelflagtige Zouten aangetast wordt, wanneer men het daar mede cementeert. Keukenzout doet zulks, als men het in Pekel kookt; maar ArmoniakZout het vaardigfte. Wanneer men Vylzel van Koper met driemaal zo veel van deszelfs Poeyer mengt , 'er Water opgiet, dat uit. dampt, en zulks eenige maaien herhaalt, bekomt men eindelyk een volkomene blaauwe linftuur van Koper, en daaruit, door Kry. ftalhzat.e, zeer fchoone hemelsblaauwe Kryftallen. Uy eene Solutie van Koper in Zoutzuur, Armoniak.Geest, of by deszelfs Solutie in deeze , Zoutzuur gietende, zo lang tot de nedergeftooten Kalk weder opgelost is , heeft men het ook ontbonden. Dus Iaat dit Metaal zig insgelyks door alle half vlugge middel-Zouten en door derzelver middel in Geefien (z), zo wel als in logge en vlugrige Oliën (O Zie Uitgezogtt VerhanMingtn. VI. Deel, bladz 133.  DE YZER-ERTSEK. I41 Oliën en Vettigheden, 't zy uit het Dieren of i Planten-Ryk, inzonderheid, wanneer die, door ranswording of bederf, eenige fcherpte, bekomen , meer of min oplosfen; waar van de groene Kleur, die zy aanneemen,eenblyk verfchaft. Koud vereenigt het Koper zig, door eene fterke en lang aanhoudende wryving, wanneer j het in zeer dunne Blaadjes geflagen , of uit* zyne Solutiën door Spiauter of Yzer neergeftooten is -, met Kwikzilver. De Zwavel-Lever lost het volkomen op. Tot gloeijen vereifcht het geene zeer fterke Hitte, maar om te fmelten, na de Platina en het Yzer, onder alle Metaalen den hoogften trap van Vuur; hoewel zyne vloeijing zeer bevorderd wordt door het bydoen van Zwavel. In deeze vloeijende ftaat kan het de aanraaking van koud Water niet verdraagen ,' zo min als 't Wcater die van gefmolten Koper (aj. Alsdan vermengt het zig vaardig met andere Metaalen en Metallyne Lighaamen. Met het Koningje var 00 Men vindt de geweldige uitwerking van het invallen van eenig Water in de Fornuizen met gefmolten Koper door Boerhaave, Chem. Vol. I. p. *93 , omftandig aangetekend ; doch de vraag is, of *ulks niet veeleer uit de groote verfchillendheid van Hitte en Koude ontftaa, dan uit een afkeer des Kopers van het Water, en of k'ookend heet Water0 wel zo geweldige uitwerkingen hebben zou ? UI. Drei.. V. Stuk. iii. Ifdeel. xxvi. Hoorn.rus. Vermening met /letallyne ;toffen. I  nu XXVI •HIK, Met Metaalen. 14e Het Koper, en , van Rottekruid gefmolten, geeft het dat witte Metaal of witte Koper, 't welk ook wit is op ue oreuk en wat broofch, maar door herhaald fmelten met fterk Vuur5 voornaamelyk als men 'er wat Zilver by doet, fmeediger wordt. Met dat: van Spiesglas maakt het een meng. zei, 't welk eenigszins in 't Violette fpeelt; met Bismuth.een bleekroode broofche Klomp, die wryfbaar is; met Kobalt een Wreed mengzel, dar de breuk t'eenemaal heeft van zuiv'e. re Kobalt; met Kopernickel een witte harde wreedeStoffe, die ligt roest in de Lugt; met dezelve en Spiauter het Chineefch Metaal,naar Zilver gelyJccnde. Met gelyke deelen Tin gefmolten , geeft het Koper een wreed, hard, wit en klinkend mengzel, 't welk wryfbaar is;met een tiende deel Tin , een hard en broofche Klomp; met twee deelen Tin een uitrekbaare StcfFe, die harder is dan Tin: met een vierde deel TinAfch of met een zestiende deel fyn gefneeden Tin, in een beflooten Tegel te famen gefmolten , een Goudkleurig Metaal; met Tin en Rottekruid een Stoffe, die Staalkleurig is, en. wegens den fchoonen zuiveren Glans, dien zy door 't polyften aanneemt , tot Spiegels zeer dienftig ; met Lood maakt het een Metaal, dat doffer en donkerer is van Kleur,dan ander Koper; van Looodglas wordt het geheel opgelost en gaat in Slakken over: met Yzer geeft  de Koper-Ertsen. 145 geeft het een mengzel, 't welk graauwer , wreeder en moeielykeris te fmelten, hoe meer Yzer het bevat : met Zilver wordt het een Stoffe , die fterker klinkt en eenigszins uit den rooden ziqt: met Goud een zeer fmeedige, honger roode , ligt vloeijende Stoffe, die op Kolen een zwarte Kleur aanneemt. Van 't meefte gebruik zyn de vermengingen van Koper met half- Metaalen, inzonderheid met Spiauter en deszelfs Ertfen , gelyk de Kalamynfteen of Kalmey, waar door het van ,Rood in Geel Koper overgaat. Dus ontftaat de 'Mesfing, zo wel de raauwe of Brons, als het uit dezelve, door herhaalde gloeijingen uitrekking toebereide, taaije, Veerkragtige Blad - Koper. in 't Franfch Laüon genaamd ; als ook het Klater» goud. Giet men vyf deelen Spiauter by vier. entwintig tot vyfendertig deelen Vloeijend Koper in een Tegel of Kroes, waar in mer reeds Zwarten Vloed heeft gefmolten ; roerende het mengzel, als het tot vloeijing is gebragt, met een gloeijend Yzer om, en hei zelve te gelyk uitgietende , zo heeft men hel Prins Robberts- Metaal, dat niet zo fmeedbaai is als Mesfing. Op gelyke manier ontftaat he Manheimer Goud. Ook zou men, volgens Le wis, een zeer fchoon, hét Goud nabykomend mengzel erlangen, door agt deelen Spaanfcl Groen Kryftallen , vier deelen Tutia , twei deelen Salpeter en één deel Borax, met Oli to UI. D«ei. V. Stuk. III. Afdeel, XXVI. HoolD» stuk, Geel» Koper, Mesfing enz. » l t  144- Het Koper, èn UT.- tot een Pap te mengen, in een Tegel tefinelxxvïu ten' en,zo dra het mengzel vloeit, in een wel Hoorn- hget gemaakte Vorm uit te gieten» Finfch- Wanneer by het mengzel van Spiauter en tek.Kiok-Koper nog Tin gedaan wordt, zo ontftaat het ipys 01 Brons, zogenaamde Pinfchbek (Aurum Sophistkum) en enz* het Tombak, waar van het eerfte meer in 't Goudkleurige, het laatfte meer in 't Geelachtig roode fpeelt, en komt daar nog eenig Lood by,dan bekomt men de broofche fterk klinkende Klokfpys,het Geelgieters ofGefchutgieters Metaal, ook wel Brons genaamd. Wanneer men zuiver Water op de gefmolten Klokfpys giet, en een Yzeren Plaat legt over de Geuten, door welken het wordt uitgegooten, zo ftremmen van den Rook kleine roodachtige glanzende Korrelletjes, Bloem van Koper genaamd. Neemt men, in plaats van Lood, wat Tultanego, een Stofte , die uit Spiauter, Bismuth en Tin beftaat, zo komt 'er van,eenfchoon wit Metaal* Voegt men , by tien deelen Spiauter en agt deelen Koper, één deel Yzervylzel, zo verkrygt men een Goudgeel, wat breukig meng» zei. Van zulk eene famenftelling werden , nog niet lang geleeden, eenige oude Wapenen gevonden, die een fchoonen Glans aannamen door 't polyften. Om kort te gaan, deeze vermengingen zyn byna oneindig. Houding Het Koper, op zig zelf in 't Vuur gelegd, in't Vuur.geeft aan de Vlam een groene Kieur} dieai aan-  na KóPEït.ÊR-rsÊN. I4J aanhoudt, zonder dat het merkelyk in zyn Gewigt verlieze. 't Is , na het Yze-, het Vuurbeftendigfte Metaal en vereifcht eèi.e rteike Jang aanhoudende Hirte, eer het verbrand zy tot eene Kalk, die alsdan roodachtig is of uit den rooden bruin. Houdt men langer met het Vuur aan , en Verfterkt hetzelve al meer en meer, zo fmelt het tot een bruin of groen Glas. De laatfte Kleur deelt het ook aan 't Loodglas mede. Men gebruikt het tot het maaken vau fchoon groen Glas , en van valfche Esmarauden , doch, zo 'er in de Frit te veel Zout is, dan wordt het Hemelsblaauw of Turkois-Kleur. Door de Hitte van een goeden Brandfpiegfil gaat het Koper, insgelyks» tot eene hoo^roode ondoorfchynende Slakke over. Het Yzer fmelt, onder alle Metaalen, het fpoedigfte op het Koper en vermengt 'ef zig het vaardigde mede. Door middel van Lood of Spiesglas wordt het, in de Kroes , zeer gemakkelyk van de edele Metaalen, daar het mede vereenigd was, afgezonderd; dat tot zuivering dient van Zilver en Goud. Dit Metaal is van de grootfte nuttigheid en dienst, zo in de Huishouding als in allerley ] Fabrieken , tot Ketels en ander Vaatwerk ; dewyl het een groote Hitte des Vuurs verdraagen kan, weinig fplyten minder aan Roest onderhevig is , dan het Yzer. Nogthans maakt deszelfs ligte ontbindbaarheid door K Zuu* III. DSM.' V. Stwk. ITT. AlDESL. XX vl» HOOFDSTUK; Niltrig» ei 1 des Loper»  i4<5 Het K o ? e n et* ut. XXVI. Hoofdstuk. ( '. I Zuuren èn Zouten, gelyk wy gezien hebben* dat men het, op fommige plaatfen , deswe« gen uit de Huishouding , ten minflen uit de Keuken, verbannen heeft. Het vertinnen , evenwel, wanneer het wel gefchiedt, en wel onderhouden wordt, neemt de gevaarlykheid weg ( £). Ook toont het beftendig gebruik, dat van oudsher en tot heden, daar van zo in de Huishouding , als door de Bierbrouwers , Suikerbakkers en Apothekers, zonder eenig nadeel gemaakt is , dat men van het Koper als Metaal niets te vreezen hebbe. Hoe zou het Koperen Vaatwerk door den Allerhoogften tot het Kooken van de Spyzen der Priefteren in de Tabernakel aanbevolen zyn geweest, by aldien daar gevaar in ftak? Zelfs vind ik aangemerkt . dat het Water der Rood Koper Bronnen in Ierland , die in een Pond omtrent een Drachme daar van bevatten, zonder hinder door het Volk, aldaar, als een Geneesmiddel gedronken worde (c). Ook heeft men door de Scheidkunde nooit een tveezentlyk Venyn kunnen vinden in het Koper; des het behoedzaam gebruik van 't zelve tot Ketels en Pannen, (mids men het gekooknzonderheid zuur, zoutachtig of fmeerigzynle, niet lang daar in laat ftaan, en zorgvuldig op (b) Zie UUgezogtc Verliandelingm IX, Diel, blad.1, tg, 59°- CO Dezelfde I. Deel, bla.dz. 385.  de Koper-Ertsen. 147 op het reinigen en fchuuren van dit Vaatwerk pasfe,) zonder fchroom kan worden toegelaten (d). Het Spaanfch Groen zelfs, dat door allerley fcherpe Vogten en Zouten uit het Koper voortkomt, is wel een Braakmiddel, dat, in aanmerkelyke veelheid ingenomen , hevige Maagpynen , Kolyk , bloedigen Afgang en andere Toevallen verwekt; maar geen eigentlyk Venyn. Uitwendig dient het den Heelkundigen , zo wel als het gebrande Koper, tot een voortreffelyk Wondzuivcrend Middel, dat de Verrotting wederftaat. Ook hebben de Ouden van het Koper zelf als een Geneesmiddel gébruik gemaakt, en fommigen pryzen nog het Vyl?el daar van, met Honig gemengd, tegen de Wormen aan. Dat ook de Hemelfchblaauwe Tinótuur van Koper, door Geest van Armoniak-Zout , zo wel als die door dit Zout alleen,met enkel Water, daar uit gehaald kan worden , tot de Geneesmiddelen behöore, is wereldkundig (e). Behalven hét algemeen gebruik van gegooten Geel Koper tot allerley Huisraad, is ook in-.n zon- ftf) Zie het Uitvoerig Vertoog van den Heer Eller i behelzende een Onderzoek, noopens de voorgewende S>evaarlvkheid des gebruiks van Koperen Vaatwerk irt ie Keukens: Uitgezogte Ver/tand. II. Deel, bladz 312. (e) Vid. Boerh. Chem, Proc. 189, 19?. K 3 ÏU. Dïüt.. V. Stok, rit. Afdeel* XXVI. Hoofdstuk. Aart ran het , Sp aanleid 3roefi. o'.ens.  111. Afdeel, 'XXVI. Hoofd- stuk. Natuurlyk Kopei overvloedig. 148 Het K o p e r, e n zonderheid het ge/lagen Rood Koper van veel dienst. De Romeinen hebben zig, byna vyf Eeuwen lang na de bouwing of grondvesting van Rome,al!eenlyk bediend van Koperen Geld, dat toen ter tyd,en nog heden, mees: gemaakt werdt van Rood Koper. Zo is het thans nog in 't voornaamfte gebruik, onder den gemeenen Man, in de Ooflerfche Landen, Japan en China, als ook in de Noordelyke deelen van Europa , daar men zulk een overvloed niet heeft van Goud- en Zilveren Munten als in de middeiffce en Zuidelyke deelen. By ons worden de Duiten, dat hier de eénigfle Koperen Munt is, gemaakt van rood Koper, 't geen men , ten dien einde, aan ftukjes kapt van het Bladkoper , 't welk door afgryzelyke Hamers geflagen wordt in de Kopermolens, zogenaamd, die 'er verfcheidene op de Veluwe zyn , alwaar zodanige Hamers door 't vloeijende Rivier of Beekwater geftadig worden bewoogen. Cok vernec m ik dat, in deeze Zomer, een Kopermolen, in 't West-Frankenland by de Stad Schiedam , en dus in Holland, ftaande, verkogt zy. Het Koper komt, niet alleen in zyne Ertfen , maar zelfs in volkomenheid , dat men gedeegen Ktper noemt , vry algemeen op den Aardbodem voor. Buiten 't Goud en Zilver is het zekerlyk veel overvloediger in die hoedanigheid te vinden , dan de andere Me- taa -  ros Koper-Ertsen. 140 taaien. De drie volgende Soorten, welke onze Ridder daar van opgeeft, hebben den glans, de kleur en fmeedbaarheid des Kopers,5 doch zyn fomtyds zwart of groen, ja ook wel geel of blaauw, beflagen. Men vindt het in 't Mansfeldfe in Leyfteen ; in Siberië in Kalkfpaath ; by Saska in ïemeswar-Bannaat in Zandfteen ; in Hongarie en Sebenburgen in Kwarts en Kryftallen; als ook daar omftreeks in Yzerhoudende Jaspis , op Mispickel, in Keizeis of Veldfteen; als ook in Rusland by Kontzofer; elders in Loodglans en in KoperBranderts by Norberg in Westmanniand van Sweeden , daar men 't ook by de Ridderhutte in Yzer-Oker aantreft , en in Koper-Oker op verfcheide plaatfen in 't Bannaat van Temeswar. Op Ysland komt het in witte Zeolithfpaath voor. Men vindt het in Dalekarlie in Koper Zand-Erts, in groenachtige SchieferKley by Schmolnits in Opper-Hongarie, en in gemeene witte Kley by Saska; alwaar ook Hout gevonden wordt, welks kleinfte Buisjes t'eenemaal gevuld zyn met gedeegen Koper. Het valt ook in Ooftindie en in Amerika , gelyk wyftraks zullen zien. I. Natuurlyk bloot Koper. ("l) Koper, door neerftooting op Tzer, Zandigfamengegroeid. Ge- (1) Cuprum prsecipitatum fupra Ferrum Arenofo-coa K 3 les III. Dbei.. V. Stuk. III. Afdeei XXVI. • HooïDruis. I. Cuvrum prcecipitatum. Sement■ koper.  ïjo Het Koper, bh lil. $fdeei. XXVI. HoOFD6 tuk. iemint koper, lc Gemeenlyk noemt men dit Sementfoper, om dat het als aan Yzer vastgelymd voorkomt Qvereenkomft'ig met den Sweedfchen en Duitfchen naam , in Vrankryk Cuhre prcccipité , dat is neergefiooten Koper. Het wordt dikwils gevonden by Kopermynen , alwaar het Vitriool der Kieshoudende Ertfen , in Water opgelost, een zogenaamd Sementwater maakt, uit hetwelke het Koper, als een volmaakt' Metaal, of van zelf nederzakf, of door Yzer, cf Yzerhoudende Lighaamcn , neergeftooten wordt. Zulke Semeutwaters bevinden zig in Siberië , by Osterdal in Noorwegen, by Fahun, Garpenberg en de Ridderhutte in Sweeden, by Wicklow in Ierland; aan den Ram.nelsberg op den Haarts , by Altenberg in Meisfen, by Franckenau, by Neufol en SchmoljitsiB Opper-Hongarie, als ook by Agorth n 't Venetiaanfch Gebied. Dezelve kunnen vel, door uitdamping, tot Koper-Vitriool jenuttigd worden, maar met grooter vooreel wordt het Koper, dat zy bevatten , loor oud Yzerwerk daar in te werpen, nedereftooten. Dit is die by de Oude Alchymisïn en by het Gemeene Volk zo zeer berug. 2 verandering van Yzer in Koper. De scens. LInk. Syst. Nat. XII. Tom. III. Gen. 33. Sp. Cuprum pracipitatum. Syst. Nat. 17$. N. 3. Gbonov. uppt. 12. Cuprum :purum ex folutione Vitrioli prxeipitarn. Wall. Min. ijj, Syst. Min, hp. 'tjs.  i»e Koper-Ertsen. 151 De Koperbronnen in 't Graaffchap Wicklow, jn Ierland, voorgemeld, zyn by toeval uitgevonden, Men heeft aldaar, aan de Noordzy- ■ de van de Rivier Arklow, een Berg, genaamd de Witte Kroon, byna een half Uur gaans in j omtrek en by gisfing honderd Roeden hoog, naar een omgekeerd Bekken gelykende. Deeze Berg is overal vol Mynftoffen, zo het fchynt, inzonderheid aan de Oostzyde,alwaar men 'er Mynen in gedolven heeft, van vyftig pt zeventig Vademen diep. Het eerfte, dac in 't graaven voorkomt, is een Yzerfteen; dan volgt een Lood - Erts , met Kley gemengd , die echter goed Lood geeft en eenig Zilver. Hier onder legt een ryke Steenige Zilver-Erts, welke helder fchittert, en vyfenzeventig Oneen zuiver Zilver uit een Ton Erts geeft, behalve yry veel best Lood. Eenige Vademen hier door gearbeid hebbende, komen zy aan de Koper-Erts, welke zeer rykis en tot een groote diepte vervolgt. Vyfhonderd Man werken in deeze Mynen , die zeer gezond blyven ? winnende agt Stuivers 's daags. Ora het Water af te leiden, zyn 'er Kanaalen onder in de Berg, die 'er geheele Stroomen van uitgeeven. Dit Water is fterk met Koper bezwangerd en geen vyftig Jaar geleeden werdt eerst ontdekt, dat men 'er zeer goed Koper uit bekomen kon; doordien een Yzeren Schop, daar in gevallen , geheel in Koper veranderd K 4 fcheen. ÏII. Dsel. V- Siuk. ui. Afdefx. XXVI. hoofdituk. De Ko">erbronïen.  152 Het Koper, en «I. Ar. wi: XXVI. Hoofd* ÏÏUjS i fcheen te zyn. Men heeft 'er federt Yzeren S'aaven by zulk een menigte in gelegd, dat 'er geduurig wel vyfhonderd Ton of tienduizend Pond Yzer te gelyk in wordt gehouden, die in eenuen tyd omtrent duizend Tonnen Sement-Koper uitleveren , 't welk, gefmolten zynde , naauwlyks een vyfde minder van het belle Koper geeft (ƒ), in Penfylvanie zyn dergelyke Koperbronnen ontdekt , doch die veel fterker met Koperrood bezwangerd zyn, houdende daar van meer dan zes Drachmen in een Pint, terwyl die van Wicklow veel minder houden. Aan deeze Vitrioolifche eigenfchap moet de oplosfing van het Koper in die Bronnen worden toegefchreeven (g). Zodanig Sementkoper, dan, wordt op de, gezegde plaatfen , of aan Yzer of aan Hout, of op Steenen of Aarde ; ja te St« Anna in Oschenthall, by Lauthentall op den Haarts, in Yzerfpaath en natuurlyke Koperkalk, gevonden. Het is zuiverer en ligter fmeltbaar dan gedeegen Koper, en heeft zeldzaam eene bepaalde Geftalte, dan dat het uit kleine onderelkander famenhangende Korreltjes beftaat, dus naar Zand gelykende. Zodanig heb ik het van Fifchbacher Koperwerk in het Tweebrug. (ƒ) Phil. TranfaU. Vol. XLVIT. p. 5oo. Zie o.ok Baker Nuttig gebruik van 't Mikraskoop, blad/:. $2. (g) Zie Phil Trans. Vol. XJJX. P. 3. p. 6-5&. Si Vol, XLVm. P. 1, p, i8i«  pe Koper-Ertsen. 153 brugfe, zeer fraay , alsook op een oud Hoef~A yzer zittende van den Rammelsberg by Gozlar. Dikwils'neemt het de geftalte der Lig-f, haamen aan, dezelven als met een Korst omkleedende; gelyk ik dus het end heb van een* Bergboor , mei Sementkoper overtoogen en als daar in veranderd , van die zelfde plaats. Hier ui: blykt, dat het door den tyd vast en imeedb3ar wordt , zynde als dan naauwlyks van gedeegen Koper te onderfcheiden. Het Siberifche houdt dikwils wat Zilver. fa) Koper , dat bloot in zyne Erts zit. 1 ■ Men noemt dit, in 't Hoogduïtfch , gediegen of gewachfen, ook wel Berghupfer, en gemeenlyk , by ons, gedeegen Koper, als natuurlyk in zyne volmaaktheid voorkomende. Men vindt hetzelve in Kley by Gurnefchewskoi in Siberië , op verfcheide plaatfen van Sweeden en Bohemen , als ook in 't Furftemberufe, by Alpirfpach in 't Wurtembergfe in Kobalt , voornaamelyk in zulke die geel van Kleur is; in *t Hesfendarmftadtfe in Koperkies en (2) tSupvum nudum Minera inhserens. Sijs/. Nat.XU Tom. 111. Sd. 2. Cuprum nudum informe. Syst. Nat. 178, N. 1 Cupr. nudi'm malleabile. Carth. Min. 69. Cuprurr nudum. Voa. Min. p. 465. Cupr. nativnm Granulatum, Wall. Min. 276. Cuprum nativum. Wall. Syst. Min, II. p. 274- „ K 5 III. DSIL. V. SlUK, iii. FDEBL. XXVI. HOOFD- ruK. Sement- ■>per, ii. Cuprutu tativutn. (ledee;en K.Ojer.  M4 Het Koper,, en in. xxvi HoOFD- Gedeegen Koper. \ I i I 1 t * -i | | d 2 y c Si B ki di E In en met Kopergroen in Kwarts, eenige Uureu gaans van Siéna in 't Groot Hertogdom Flerence. Zelden is het zo zuiver als Sementkoper , hebbende dikwils nog Zwavel in zig, welkq ay de oplosfing in Salpeter - Geest, als een zwart Stof, niet ontbonden overblyft. Het fmelt, ook veelal zo ligt niet in 't Vuur, als Sementkoper, zynde veel vaster en fmeediger. Ech:er is "er veel reden om te denken, dat een >root deel van dit gedeegen Koper op dergeyke wyze ontdaan zy , hebbende, even als lat, allengs een grootere vastheid aangenonen en als in één geloopen zynde. Maar > lzo het Koper , qm in Metallyne gedaante leergeftooten te worden, volkomen Metallyn 'zer of volkomen Metallyne. Spiauter verifcht, en deeze beiden zeer zeldzaam in de latuur voorkomen, zq moet men denken, at een gedeelte van het gedeegen Koper uit wavelhoudende Ertfen, door uitdampinge an den Zwavel, gefprooten zy. Dit Koper openbaart zig in verfcheiderley eftalten: fomtyds enkel aangevloogen, als by :hmolnits in Opper-Hongarie, by Saska in 'c innaat van Temeswar, als ook by Sunners>g in Smaland , tot Sweeden behoorende . tt ik bezit: fomtyds Bladsrig op de Faroeilanden, onder Water in Zee, met Zeolith een verharde bruine Yzerhoudende Kley 'W   3 Peel PLAAT XLVI.  na Koper-Ertsen. 153 ingefprengd zynde; by Fahlun in Sweeden in de reeten van den Grond der Kopermyn; in Cornwall in ondoorfchynende Melkwitte Kwarts; by Saska in zuivere Kwarts, en met bruine Aardige Koper-Erts in Zeolithfpaath in 't Groot.Hertogdom Florence: fomtyds Haairvormig, dat men Haairkoper, Koperwol of Kopermes tytelt. Zodanig vindt men het in Opper-Hongarie en by Moldawa inTemeswar Bannaat. Het laatfle vervalt tot een roodachtig Stof, 't welke geen Koper houdt. Ik heb zodanig met gedeegen Koper en Berg-Groen, van Dinckler in groot Kamesdorff in Saxen. Eindelyk vindt men ook Boomachtig, Takkig, gedeegen Koper; by Fischbach in eene Stervormig Straalige, half doorfchynende en in 't duifter licht geevende foort van Keizelfteen : als ook by Rippoltfau in 't Furftembergfe, by Kapnik in Sebenburgen , by Saska in Terneswar en by Kontzofer in Siberië. Gemeenlyk maaken de Takken een fcheeven hoek, zynde langer of korter en dikker of dunner. Het komt ook als gebreid voor, dat men in 'tHoogduitfch geflrikt noemt , in de Urbansmyn by Saska voorgemeld. Ik heb zeer fraay Boomachtig gegroeid gedeegen Koper van Breid* bach en elders uit het Keulfche. Deeze Verfcheidenheden komen by LinKiEUs voor; alzo de drie laatften tot zyn fpruitcnd Koper (Cuprum geminans) behooren. Wal» III, Dbbl. V.Siue, IP, AFDEEL* XXVI. HOOFDÏTUK. Gsdeegeg Mi-lief gedeegen, Koper. Ft,. XL VI.  111. Afdeel, XXVI* Hoofdstuk. Gedeegei Koper. III. Cuprum Crijltafo«wn. Kryftallyn. iyö * Het Koper, r n Wallerius heeft 'er naauwlyks anderen, en beiden fpreeken niet van dat masfieve gedee. gen Koper, daar men zo fchoone Stukken van, federt eenigen tyd , uit Saxen overgebragt heeft: hoewel men het ook by Graslits in Bohemen, by Fahlun in Sweeden, in Siberië en met roode Kryftallyne Koper - Erts omgeven by Dognatska, als mede by Schwats in Tirol aantreft. Het is digt of Korrelig op de breuk, en vertoont zig,zo gepolyst als ongepolyst zynde , volmaakt gelyk Rood Koper. Ik heb daar fchoone Stukken van , geheel zuiver, van Kamesdorf, als ook met Kopergroen en bruin, en met roode en witteDropfpaath. Ook heb ik dergelyk met Pyriet en KoperPek-Erts, van Blankenberg in 't Zwartburgfe, en een allerfchoonst Stuk met Kopergroen van 't Eiland Timor, my uitOostindie toegezonden. Voorts heb ik een zeer raar Stuk van zodanig masfief gedeegen Koper, dat Oppervlakkig in 't Aardryk gevonden wordt 3y Lentini op 't Eiland Sicilië, gelyk daar van Fig. i, op Plaat XLVI, de Afbeelding voorftelt. (3) Koper, dat gekryftallizeerd is, agtzydig.' Vol. (3_) Cuprum cryftallifatnm oftaèdrum. Syst. Nat. i7g. N. 2- Mus. Tesf. 6o. Cuprum iiativum Cryftallifatum. IVajli.. Syst. Min. II. p. 374,  de Koper-Ertsen. 157 'Volgens Linnjeus komt dit gckryftallizeerd Koper in de Indien voor; volgens Rom1 e u n e l'1 s l e in de Engelfche en Hongari- $ fche Kopermynen, onder ander gedeegen Koper, waar van het een enkele Verfcheidenheid* zoude zyn. De Heer Wallerius heeft het ook daar t'huis gebragt. De Kryftallen befchryft onze Ridder als met de Aluin-Kry Rallen overeenkomende: zie PI. XXXV, Fig. 23. Ik heb gekryftallizeerd rood Koper uit Cornwall, een zeer fraay en zeldzaam Stuk, doch waar in ik derzelver Geftalte niet kan onderfcheiden. II. Gemineralizeerd Koper. Veel overvloediger komt het Koper in zyne Ertfen voor, alwaar het zig of als een Kalk of met Zwavel en Yzer, of met Rottekiuid daarenboven gemineralizeerd bevindt. Van de eerstgemelde is onder de Okers gefproken, de anderen zal ik thans befchryven. Alle de Koper-Ertfen laaten zig, zo Henckel en Brugman opgemerkt hebben, meer of min aantrekken van den Zeilfteen, 't welk aan de tegenwoordigheid van Yzerdeeltjes in dezelven zal toe t« fchryven zyp. De meeften , immers , zyn met Yzer bezwangerd. Men probeertze , zo wel als den Raauwfteen en d( Koper/Jakken, gemeenlyk, door dezelven fyc ge III. Db»l. V. Stuk. ÏII. IFDEEÏ,. XXVI. HooidruB. Kryftal' t*. Het probeeren dei Ertfen.  m. Afdeel. XXVI. Hoofd» «uk. Hetfcheitien van 't; Koper uit fcy~»Erts.( J 1 ( 1 r d n fi t h p E *5t H £ t Koper, è é gèklopt, eenige Uuren in 'c Vuur gèbrarid i met den raauwen Vloed voor de Pyp van den Wind-Oven te fmelten; dan kan men gewaar worden, hoe veel Koper zy houden (g). Dit Koper is echter dan nog niet zuiver, en wordt genoemd Zwart Koper. Door middel van Lood; dat ook gekorreld is, kan mèn de Proef neemen, hoe veel zuiver Koper in de Erts zy, 't. welk men Gaarkoper noemt, dat is louter of Maagde Koper. Ook zyn 'er andere gebruiken laar omtrent (h). De manier, om het Koper, uit zyne Erts te laaien, is in byzondere Landen verfehillende3 [och zulks fchynt meest van den aart der Erten, van de Stoffen, waar in zy voorkomen, ls ook van de Brandftoffen en derzelver over'loed of fchaarsheid, af te hangen. Wanneer Ie Ertfen zeer ryk in Zwavel zyn, kan-men iet Koper daar uit bekomen, door ze eenige laaien tè rooften , dan uit te loogen en uit e Loog het Koper , door middel van Yzer, eer te ftooten. Men kan ook de Koper-Ert:n eerst zuiver fcheiden , dan tweehonderd )t driehonderd Centner daar van op eenen Haard C?) Hoe het Koper van Yzer, in Ertfen of Raauweenen, by Proefneeming te fcheiden is, leert ons de eer GeorG Brandt: Stockh. Verhand. XXVI. Theill; 235- w Zie Ranouw, Natuur, en Konst . Kabinet. IVJ Kti-, blafe, 88.  oie Koper-Erts èh. ïS9 Haard met Hout aanfteeken, en,dit verbrand zynde.de Klomp een Handbreed dik, met zeer klein gemaakte bevogtigde Erts, toedekken ens weder laaten uitbranden; daar op vervolgens Water gietende en uit hetzelve Vitriool kookende: 't welk, eenige reizen herhaald zynde, eindelyk zeer zuiver Koper geeft. Aan den Haarts gefchiedt het fmelten derf Koper-Ertfen in eene Krom-Oven. Op den£ Onder-Haarts worden gemeenlyk tot dertig1 Centner Koper- Erts § zynde meest Koperkies, welke driemaal is geroost, twaalf Centner Kniest i (dat is allerley moeielyk fmeltbaare Bergftoffen, daar gemeenlyk wat KoperErts ingefprengd is,) die eenmaal is geroost, agttien Centner Slakkeu van Koper - Erts en zes van Roostfmelten of ook Roostflakken, bygedaan. De Oven wordt met Steenkolen en Turf, half en half, gevuld, en met veel voorzigtigheld geftookt, zettende het Vuur, door maatig blaazen met den Blaasbalg , aan. Den eerden arbeid noemt men aan den OnderHaarts Ertsfmelten, aan den Opper-Haarts Kiesfmeittn. Wordt de Raauwfteen, die van deeze eerfte fmelting by Schyven afgenomen ii ,■ (welkej Schyven, als de Erts arm in Koper is, dik zyn en zwart; als dezelve ryk in Koper is, dun zyn, en zig afneemen laaten eer zy zwart worden;) viermaal geroost, zo noemt menze raait- lil. Dkbl. V. Srvx. 11UT llDir-r.. XXVL Hooïb- rus. Eerfta nelting an rleri laartE. Tweede if Roost» melting.  111 Afdeel. XXVI Hoofdstuk. Verdere Smelting. 1 t 1 t < 1 Iffo Het Koper, e» raauwe Roost, welke in dezelfde Oven gefmolten wordt, waar in men de Errfen fmelt. De Oven wordt op dergelyke manier toegemaakt? men brengt op vierentwintig Centners raauwe Rooscfleen twaalf Centners Kniest, en, wanneer de Roost zeer ligt fmeltbaar is, nog wel meer, in den Oven, en neemt hetzelfde macht als by het fmelten van de raauwe Erts; maar hier is nog meer voorzigtigheid noodig. Met het Steek Yzer moet men dikwils de proef neemen, hoe het met dc Smelting (laat : want het vloeijende Koper is gedekt met een dunne korst Steen en wat dikker korst van Jdakken, welken men serst weg moet neemen en weder in den Oven werpen; dan den Steen, terwyl hy nog bruin gloeit, (Middelzeen en in Lautenthall Spoor/leen genaamd) doorbreeken , ;n hard wordende, ook het Koper , raauw loostkoper genaamd, in Lauthenthall Koning, laar uit necmende. Wanneer de Middelfteen a^tmaalin 't Roostvuur is geweest, dan noemt men hem Koper' roost, en deeze wordt weder, gelyk de raauwe loost, doch gemeenlyk zonder byvoegzel of oeflag, met een helder Vuur gefmolten: het [oner. dat van deezen arbeid komt, Koper, oost-Koper gena3 nd , wordt gefloocen en de [teen driemaal geroost, (Armroost geheten,) jven als de Koperroost verfmolten. Het Ko)er, dat daar van komt,noemt men Armkoper, als  'de Koper. Ertsen. ïót als zeer weinig Zilver houdende. Zo handelt men ook met de Stoffe die aan den Oven groeit, Ovenbreuk genaamd, welke daar af geftooten, met Slakken van Zilver- en Lood-Ertfen gefmolten , insgelyks eenig Koper , dat men Qvenbreuh-Koning noemt, uitlevert. Daar de Ertfen van verfehillende hoedanigheid, rykheid en fmeltbaarheid zyn, worden met voordeel de zwaar met de ligt fmeltbaare, de armen met de ryken te famen gefmolten. Te Schmolnitz in Opper - Hongarie, en meestendeels ook in de nabuurige Keizerlyke Erflanden, gefchiedt de Smeking in een Oven , welke den Krommen Oven nader komt dan den Hoogen Oven. De Zool flygt aldaar naar den Vóórhaard toe en maakt een Ketel :n de Oven : het Smeerzel, 'daar men den Oven mede digt maakt, beftaat uit vyf deelen Kley eri zeven deelen Kolen-Afche: het wordt vasten zo hoog op den Zool geftooten, dat het tot onder de Vorm gaat en derdhalf Voet hoog op den Zool .ftaat: alsdan wordt het ook en wel zo hoog op den Vóórhaard geftooten; dat, wanneer van den Voorhaarditeen tot onderden Voormuur een Houtwaterpas gelegd wordt, de Zool in de Vóórhaard , onder den Voormuur , een Voet en zeven Duim diep ftaat. Aan beide zyden, onderden Voormuur, maakt men van het Kleyfmeerzel Ruggen, ieder drie Vierden Voet breed, laatende tusfehen beideri L sefi III. Dscl. V. Stv*. ÏIÏ. AfDEEI,, XXVI. Hoofdstuk. ErtslmeT- :ing in Hongarie',  ï ut. Afdeel. XXVI. Hooïd- Gebrek deezer Manieren, 0*2 Het Koper, e h een Loop van vyf Kwartiervoet breedte, welke een Voet buiten den Voormuur uitloopt, en welke met Hout wnrlt toegedekt. Men vult den Oven met Steenkolen en Ertfen van veclerley Soort, lair'g or> laag , zo dat in 't midden een Gat h'yve, Nêazsnftraat genaamd, 't welk men open houdt. Deeze vulling met Kolen, a's de eerften verbrand zyn, hsrhaalende , en nieuwe Slakken , als ook Raauwfteen en andere Stoffen, djar by doende, laat men eindelyk het gefmolten Koper uitloopen, neemt Slakken en hèt geftolde Koper by Schyven af .befprengt het Koper met wat Water, en dc Slakken worden, wanneer de Kopertegel ledig is, weder daar in gedaan, om eene nieuwe Smelting te onderneemen (;). Van deeze manieren hebben de meeften het gebrek , dat, door het zo dikwils herhaalde Rootten , terwyl de Ertfen en Koperfteenen elkander onmiddelyk raaken,buiten noodzaake zeer veel tyds en brandftoffe verfpild worden, en meer Werkvolk vereifcht; dat door deeze herhaalde onmiddelyke werking des Vuurs , inzonderheid op Ertfen, die niet of maar weinig Yzerhoudende zyn , met de Zwavel en Rottekruid , welken men eigentlyk het oog- merk CO Hoe , door de Koper - Slakken met Kolenftof te rootten , daar uit goed Koper is te bekomen, ziet mea Stoskh. 'Verhand. XXVIII. Th. p. 227.  i) e Koper-Èrtsek. ió*3 merk he^ft te verdryven , noodwendig een groot deel Koper verloeren gaat en verbrandt; als ook dat, offchoon het Vuur een gedeelte van den Zwavel in de Erts verniele» nogthans de brandbaare grondflof der gloeijende Kolen> welke de Ertfen onmiddelbaar aanraakt, deszelfs Zuur Wederom terug houdt en dus de geheele afdryving van den Zwavel zeer belemmert» Veel verkiezelyker is derhalve het gebruik, 't welk te Briftol in Engeland omtrent de Ertfen van Cornwall , Devonshire en Noord Amerika , en , mqt eenige veranderingen ook te Ordalen en Kongsberg in Noorwegen gewoonlyk plaatsheeft; zynde door Josti, met veel nadruk, uit Vernuft en Ondervinding , den Hoogduitfchen Smelteren , tot Kiezige Ertfen , aanbevolen. Aldaar gefchiedt het, naamelyk , in eene gewelfde Oven , welken men ook gebruikt tot de fmelting der LoodErtfen. Men maakt den Haard in de Oven en den Onderhaard met Zeezand toe, maaktze langzaam met Steenkolen heet ; brengt de Koper-Ertfen geheel raauw en flegts in brokjes als groote Nooten geflagen , tot vier Centners od eenmaal, door het G3t, dat boven in 't Gewelf is, daar binnen: flopt het Gat aanftonds weder toe, en ftookt met Steenkolen* Dit inzetten wordt om de vier Uuren herhaald , met byvoeging van de Slakken , die L a van Hl, DlBL. V< Sïuk. 111. 'IfdewL. XXVI» Hoofd* iTUK. Maniet van Ertsfmeltingin Engeland en Noorwegen.  16* Het Koper, en iii. Afdeel. xxvi. Hoofdstuk. Voordeeligheiddaar van van het RoostfmelteD gekomen zyn- De Slakken, die dan voorkomen , haalt men door het Mondgat des Ovens uit; den Steen of het Raauwrnetaal fteekt men alle vierentwintig Uuren af: dit flaat men klein; werpt twintig Centners daar van op eenmaal in den Oven ; ftookt agttien Uuren agtereen al voort; fteekt dan den Onderhaard open en laat den Steen of gerooften Steen uit, dien men dan ettelyke maaien fmelt, tot dat hy het Zwartkoper laat vallen. Dit fteekt men, in langwerpige Stukken , op den Zandhaard af en dan zet menze weder in den Oven en ftookt zo lang, tot alle onzuiverheid weg en het Koper gaar zy, 't welk dan op den Zandhaard afgeftoken en in Water gekorreld wordt. Deeze Oven kan drie tot vier Dagen en met eenige oplettendheid zes'tot agt Dagen uithouden , eer men noodig heeft, den bovenften Haard te vernieuwen , en in een groote Oven van dit flag laaten zig, in drie tot vyf Dagen , meer dan honderd Centners KoperErts doorzetten. In dergelyke Ovens worden aldaar alle bewerkingen, van den aanvang tot het gaar maaken des Kopers toe, verrigt, tot het welke men, op andere Manieren, altoos meer Ovens noodig heeft. De Koperfteen , die by den eerften arbeid valt, wordt agt tot twaalf Uuren geroost , dan in vloeijing gebragt , nog eens op deeze Manier doorgezet,  ©e Koper-Ertsen. 165 zet, als wanneer reeds Zwart Koper volgt, dat men eenige Uuren gefmolten houdt, de bovendryvende verflakte Stoffe daar fchoon af-, haaiende, en dus in die zelfde Oven gaar, dat is ten gebruike bekwaam, maakt Dus ziet men dat het Koper zeer moeielyk uit zyne Erts te baaien en volkomen te zui j veren is. Ook bevat het byna altoos nog{ eenig Yzer en dat fchoone Japanfe Koper, zo men wil, eenig Goud. Ik heb Monfters van deszelfs bereiding ontvangen, waar uit blykt, dat hetzelve ook ten minfte vier Smeltingen ondergaat. De Erts, zo als die valt, gelykt zeer veel naar de gemeene geele Koper. Erts van Engeland, Duitfchland, Noorwegen en Sweeden. De eerde Smelting daarvan levert den Raauwfteen uit , die zeer voos en poreus is, uit den roslén ziende; de tweede een vas. teren Spoorfieen , welke Zwartachtig bruin is en iets Metaalachtigs vertoont; de derde het Zwart Koper, dat helder klinkt, in platte Schyven; de vierde het Gaar-Koper, *t welk zyne Kleur heeft en door de vyfde Smelting , eindelyk , tot die bekende hoogroode Koperjtaa. ven wordt gebragt. Doch het onderfcheid der Ertfen maakt , als; (k) Zie aangaande de nieuwe manier van Koperfinelten in Noorwegen ingevoerd, de Stochh, Verhandelingen van ï77i of XXXIli. Theill. p. 252. L 3 211. Da el V. Stuk. III. Afdeel. XXVI. Hoofd- tuk. Smeltiii' ;en van 't ar-ans loper. KoperWynen iiï tpanje.  |66 Het Koper, en UI. Afdhh. XXV i. Hoofdstuk» Affchei. ding van 'i Zi ver, en veu.ere zuivering van 't Keper. als ik gezegd heb, in deezen een aanmerkelyk veifchü. Ik vind, dat de Mynen van la P/atilla, in Spanje , twee Mylen ten Noordwesten van de Stad Molina , alleenlyk P;aatjes uitleveren, ten deele blaauw , ten deele groen , in de Spieeten van witte Kwarts gegroeid , waarfchynlyk overblyfzels van een ryker Erts. Thans zyn de voornaamfte Kopermynen inde nabuurfchap van Rio Tinto , en deeze hebben kortlings, in tien Jaaren tyds, omtrent honderd-en-veertigduizend Ponden fyn Koper uitgeleverd. Men ontdekte aldaar, omtrent negentig Voeten diep,in 'tjaar 1762 een fraaije Koperen Plaat, met een leesbaar Romeins Oplchrift, daar in gefheeden. Dat de Romeinen, weleer, dezelven bewerkt hebben,blykt uit de overblyfzels van Fornuizen , die men daaromftreeks vindt, in ftaat om vier of vyfhonderd Centners Erts te bevatten, en dus veel grooter dan eenigen , welken men in Spanje of in de Westindiën gebruikt (l). Het Land is daaromftreeks met Slakken bedekt. Op verfcheide andere plaatfen van Spanje komen ook Koperhoudende Stoffen voor, gelyk ik 'er heb van Guadalcanal en Valence. Ock geeft de eerfte Smelting van de ZilverErtfen doorgaans eenig Koper, en de KoperErtfen houden gemeenlyk wat Zilver, dat by het (/) Trtwtls through Spain, Lond. 1780,p. 310.  de Koper- Ertsen. 167 het verfmelten 'er in blyft, indien h^ niet j door Konst daar van gefcbeiden wonte. Meest gefchiedt dit met Lood. Een Centner Gaar- s Koper, dat uit tien- tot elf-Loodige Ertfen gehaald is,vereifch: ontrent een hilr Centner Lood en eene Karre Kolen. Het Zwart-Koper, dat cp de meefte Manieën van den eerften arbeid komt, wordt zelden zo gebruikt, doch men verkoopt het dos in Hongarie aan de Tuiken. Dit heeft nog allerley vreemde deelen, voornaamelyk Yzer en Zwavel, by zig, welken het onzuiver en wreed maaken ; waar van het gereinigd moet worden, om fyn en fmeedig te zyn. Deezen arbeid noemt men Gaarmaaken, 't welk of, gelyk by Fahlun in Sweeden , op eenen grooten , of, gelyk aan den Onder-Haarts, op een kleinen Gaarhaard; of, gelyk in 't Keulfche Zuurland , wanneer de Koper-Ertfen fterk Yzerhoudende zyn, pp eenen Zandhaard; of, gelyk by Gozlar,in een Dryf-Oven met Zooden; of, gelyk by Grunenthal in Saxen, als ook by Teyoba in Hongarie, in een groote Gaar - Oven gefchiedt. Gemeenlyk valt, by dit gaarmaaken, wat Koper - Afch, die tot veelerley oogmerken ge bruikt wordt , en altoos een goed deel Slakken , Gaarjlakken genaimd, welke men aan den Onderhaarts, in den Oven, waar in de KoperErtfen' gefmolten worden , brengt, en wat Slakken , die van de Loodfmelting komen , L 4 daar IILDeel, V- Stuk. TIL Lfdeel. XXVI. hoofdtük. Verfclii! Ier Slakken en ierzelver ;ebruik.  if>8 Het Yzer, en lil. Afdkbl XXV t. Hoofdstuk, ' daar ovjsr ftrooit. Onder het fmelten wordt 'de Gaarflakken-Steen daar afgenomen, dien men , veel daar van by elkander hebbende s agtmaal roost en dan verfmelt tot Gaar.flakkenKoper. In 't Mansfeldfe bewerkt men de Gaarflakken , met wat arme Slakken, in de Slakken-Oven, en het daar van komende Koper , in lange dunne Hukken gelloken, wordt in het gaarmaaken gemengd onder het befte Koper. In Saxen fmelt men de Gaarflakken zonder byvoegzel door een Friich-Oven, en giet het daar van komende Koper, genaamd Caarkraiz , in kleine ronde Pannen, doende het vervolgens ook weder onder het goede Koper in de Gaar-Oven. In Hongarie heeft men driederley foort van Gaarflakken: i. De roode Slakken, die van de Ertfen uit den Oven, gehaald worden» en, wanneer men'er genoeg van byéón heeft,in de Smelt-Oven tot Roodkoningskoper, vervolgens tot rood gefpleeteu Koper in de Splyt-Oven gefmolten , en ein-. delyk allengs gemengd onder het goede Koper : 2. Aftrekzei , dat van de opgeftokene Gaarkopers van de Splyt - Haarden gehaald , tot Aftrek Koningskoper verfmolten , gaar gemaakt, en, dewyl het meestal,nog wat Zilver houdt, gekorreld in de Keizerlyke Munt geleverd wordt: 3. Slakken , die van het Roodkonings en Aftrekkoningskoper vallen. pceze worden , als 'er genoeg van voor handen  DE KoPER-ERTSEN. J^Q den is, tot Spkkarts-Koper verfmolten ,en dit, wanneer men 'er veertig Centners van heeft, in de Splyt-Oven tot Spickart gemaakt, doch^ het Koper, dat daar van komt , zeer wreed zynde, fiegts gebruikt tot Brons of Klokkenfpyze. Voorts heeft men de uitgebrande Koperflakken zeer dienftig bevonden, ja ongelyk beter dan gebakken Steenen, tot het op. metzelen van Muuren in den Huishouw (tri). Wy gaan nu tot de befchryving der KoperErtfen over.; (4) Koper, dat rood Okerachtig verhard is. Dit, dat fommigen Roode Koper Glas-Erts,' of ook Lever- Erts van Koper, noemen, komt zeer dikwils by het Gedeegen Koper voor , fomtyds met kleine Sterretjes van Malachiet, in 't Engelfch Graaffchap Derby en in 't Groot Hertogdom Florence; met Atlas-Erts of een andere groenachtige Schors omgeven , of in een groenachtige en witte Gips-Aarde, in de oude Maria-Bron by Saska in Ternes war; als ook (tri) Smkh. Verhand. XXXIII. Theill. p. 233. (4) Cuprum rubrum Gchraceo -induratuni. Syst. Nat XII. Tom. 3. Sp. 9. Minera Cupri Calciformis pura in durata, Colore rubro. Cronst. Min. §. 193, Cuprum Mi jierS folidl, Colore rubro vel Hepatico, mineralifatum, Min. Cupri Hepatica. Wall. Syst. Min. II. p. 276. Sp, a Minera Cupri Vitrea rubra. Nounuttorum. L 5 IJl. Dbkl. V. Stuk. III. XXVI. rloornUK. IV. Cuprum ■uirum, Roode ioperLKs,  111. xxvi HooïD STUK. Roode Koper. Erts. Koper» bruin en LeverErts. I 170 Het K o p e r, e n l ook in Kwarts en Koperkies by Lautenberg ; op den Haarts; in Diebskaften by Sahlfeld in Thuringen , in de Berg Natro by Schio in het Venetiaanfcbe ; by Dornftetten in 't Wurtembergfe met Kopergroen aan den Stahlberg in het Tweebrugfe, in Cornwall, byNorberg in Sweeden, by Ordal in Noorwegen en in Siberië. 't ls eigentlyk een Natuurlyke Koper-Kalk, rood of Leverkleurig , vast van zelffta.ndigheid, doorgaans met blaauwe of groene Vlakjes , van verbeeten Koper, en dikwils zo ryk in gedeegen Koper, dat zy byna geheel uit Koper beftaa, zonder merkelyke bymenging van Yzer of Zwavel. Zy.geeft derhalve het Koper , door Smelting, zeer gemakkelyk uit, even als het Kopergroen en Koperblaauw. De gemeende Kleur is als rood Zegel-Lak, als Cinnaber of als Rood - Gulden - Erts , gelyk menze in Hongarie aantreft, doch ook Leverkleurig, by Dognatska. Deeze laatfte , zo murw zynde, dat menze tusfehen de Vingers kan wryven, wordt Ko> terbruin genoemd, vallende ook, fomtyds, in verweerde Asbest , in Hongarie, in Tirol en Saxen. Somtyds kleurt zy af en is zelden zo hard, dat zy aan 't Staal Vuur geeft, hoedanig men ze evenwel aantreft, alsdan eigentlyk oode of Lever Glas-Ei ts genaamd. Men vindt:e ook geheel Schaalig , by Dognatska en in Kry.  pE Koper-Ertsen. 171 | Kryftallen, die fomtyds doorfchynende zyn , vallende of enkeld driezydig by Saska , of dubbeld vierzydig , zo aldaar, als in Corn-, wall, Oostindie en Siberië Zy valt insgelyks in vierzydige Staafjes, die zo fyn als Haair en gemeenlyk famengegroeid zyn, dikwils Sterswyze uit elkander loopende, fomtyds als verweerd ; gelyk zy dus in verharde Kley by Moldawa voorkomen, als ook by Dognatska en by Freyberg in Saxen. Daar breekt fumwylen Schirl of Malachiet in deeze Erts, we'ke, na | de voorgaande Soorten, een der raarfte is en | rykfte Koper-Ertfen (tij. Ik heb van deeze, die Zegel- Erts genoemd wordt, wegens de hoogrocde Kleur,van Kamesdorf in Saxen , als ook van Blankenberg in 't Schwartsbergfe, met Pyriet , FluweelErts en Spaath; als ook een zeer aartig Stukje, ■ dat Yzer-Okerig is, met zeer fraaije Staladtitifche Spaath bekleed, uit Derbyshire in tingeland. Van Konits heb ik dergelyke Roode Koper-Erts, die Staaldigt is', met Oker , Berggroen en Kwarts: ook uit Nasfau-Siegtn dergelyke, en Leverkleurige of Koperbruin, zo van gedagtè plaatfen , nis van 't Eiland Sicilie en uit Siberië, in Yzer-Oker. (5J r» Om die reden lieb ik dezelve ook hier in dt eerfte plaats gebragt, en in dat opzigt de Orde van onzen Ridder in dit. Geflagt verandeid, . nader die var Wallerius volgende- III, Deel. V. Stuk. fit Air>v-Ei. XXVIHoofBruft- Roode Koperïrts.  172 Het "Koper, en III. Afdeel. XXVI. Hoofd» STUK. V. Cuprun pur^ureum. LazuurKoperErts. (5) Koper , dat gemineralizeerd is, Zwavelachtig, rood - Lazuurblaauw en hard. Deeze, die men Lazuur of blaauwe KoperErts noemt, is minder ryk en minder zeldzaam. Wallerius tekent 'er twee Verfcheidenheden van aan , eene Violette, die in de Sweedfche Kopermynen , als ook in Lapland en in Hongarie valt, en eene blaauwe, van binnen roodachtig , voorkomende te Lauterberg en Freyberg in Duitfchland. Men vindtze ook by Annaberg in Saxen en in het Wimembergfe, by Schiltach , alwaar zy in witte, roode en groene Spaath breekt , houdende in 't Centner twee- en-zestig Pond Koper. Niet ligt zal men zo veele verfehillende Stoffen daar van aanwyzen , als zig in 't Kabinet van den Heer Gronovius bevonden, door Linnjeus aangehaald; onder welke vier uit Siberië, gee-, vende, uit de honderd, zestig Ponden Koper» Uit Cornwall hadt zyn Ed. 'er ook vier, zeer hoogkleurig , en eene uit de Lauterbergfe Mynen aan den Haarts , welke van zeventig tot (5^ Cuprum mineraliratum Pyriticothm rubro - azureum durum. Syst.\Nat. XII. Sp. 5. Cuprum purpurascens. Sust. Nat. VIII. P-178. N. 5. Cuprum Violaceum. Gron. Supetl. p. 36 N.- 14 -28- Cuprum nigricans (plendens plerumque violaceo. Wolt. Min. 30. Cupr. min. Min. frafturi aitente fragili-Wall. Min 282. Cuprum Lazureum. Wall. Syst. Min.p. 279. Cupr. arrofum coeruleum durum glabrum nitens. Carth. Min 70. Minera Cupri Pyritacea Lazurea- Cronst. Min, §. igi. t  ds Koper-Ertsen. 173 tot tagtig Pond Koper uitleverde. Deeze werden, door gedagten Heer, blaauwachtig getyteld; maar van de Violetten, by zyn Ed. daari op volgende ("), fchynen my ook eenigen hier t'huis te hooren. Linnjïus, immers, zegt, dat dit Lazuur - Koper op de breuk glanzig paarfch is, eindelyk Violet wordende als Staal. Een Ader van die Violette KoperErts, met Yzer - Oker overtoogen, en Roestkleurig op de breuk , agt Voeten hoog en zes Voeten breed zynde, liep als een Muur, duizend Voeten lang , tusfchen brokken van witte Spaath,Noord- en Zuidwaards, op't Eiland Guarda , volgens den Heer Lawson, van wien de oude Heer GronoVius ze bekomen hadt. Deeze hielde meer dan een vierde deel zuiver Koper. Veele Schryvers en Berglieden geeven ook den naam van Lazuur-Koper aan verhard Koperblaauw. Van de volgende Soort verfchilt deeze door "hard en broofch te zyn en niet inybaar; weshalve die glanzig Violette Teerlingjes, welken ik in een glimmerige Talk-Aarde of Flets heb uit Tirol, hier ook zulten behooren. Van dergelyke paarfchachtig blaauwe Kleur , heb ik dit Lazuurkoper uit Siberië en een fraay ftuk uit Saxen. Voorts bezit ik een zodanige .Stofte («) Gron. Supell. Lapid. Ind. j>. 37. N. »o - 36. \\\. Desx. V« Stuk, III. Afdek t. XXVI. Hoofdtuk. LazuurKoper'Erts.  174 Het Koper, es ' il Afdefl XXVi. mm VI. Furatttm KoperG 'astris. Stoffe met Steenkolen, van Herdfteen, op de HoDdsrui^e, tot den Haarts behoorende. (6^ Koper, dat gemineralizeerd is, Zwavelachtig, fnybaar, Staalkleurig. Dit wordt gemeenlyk Koper Glas-Erts genoem J;'ten Mifltraal, dat taame yk overU je. d g vah en ook ryk is in Koper. Men » adt bet in Larj'an Jen Sweeden , ais ook op veele; 1 y plaatfen vsn Duifchland, zo op zig zelf al - in veeïerley Gefteente Het komt ook voor in Blende, in Bohemen; in witte Yzerfpaath by Sanaerhaufen in Thuringen; in Koperkies en Kalkfpaath by Saska,in zwarte verha-deKlev, zo aldaar als by Dognatska. By Breitenbach aan den Khyn, tusfchen Bonn en Neuwied , breekt 'er Kopergroen in en by Kongsberg in Noorwegen is 'er Zilver op asngevloogen. De eigentlyke Koper Glas - Erts is zwaar en zo zagt, dat menze fomtyds met een A es fnyden , ten minfte affchraapen kan en ook wel een weinig fmeedbaar; dikwils ftneltende aan de Vlam van een Kaars. De Kleur is don- f6, Cuprum miDeraKfamm , Pj-riticofum, E&fe'. c-aum. Sust Nat. XXL Tom. 3. SP. 6. Cuprum Sulph. ninera ifatum. Crosyj/. Mtn. II. P. 2J2- Sp. 4.  be Kotper..Ertsen. 175 donker, Yzerachtig, eenigfzins naar 't blaauwe of roode trekkende. Men vindt ze ook wel , in Hongarie , bont heilagen , of met» Koperzwart overtoogen en fomtyds als uitgevreeten. Het Koper is hier alleenlyk door Zwavel, zonder eenig Yzer, gemineralizeerd. Daarom laat zig 'er het Koper vry gemakkelyk, zonder'voorafgaande Roofting, uit fmelten. Digt en vast,zonder bepaalde gedaante, valt zy in Noorwegen en Nieuw Jork, als ook van blaauwachtige Kleur in Spanje. Ik heb zodanige Koper-Glas-Erts met eenig Groen beloopen , van Traarbach in het Trierfche , als ook een zeer fraay ftuk vap Sahlfeld in Thuringen , met bruine en groene Aard - Ko- ' balt. Een dergelyke Stoffe heb ik uit het Twe'ebrugfe en van 't Eiland Jamaika in de Westindiën. Uit Cornwall heb ik ook een Stuk, dat door wylen den kundigen Heer Doktor Schlosser zelf aldaar verzameld was. Teerlingachtig 'famengefteld komt zy voor in de Sweedfche Provincie Smaland , by Sunnerskog, gelyk ik ze heb van Stadtberg aan de Hesfifche Grenzen: Korrelig, naar een Zandfteen gelykende, in Siberië; gekryftallizeerd in zeer kleine Veelhoekjes , by Dognatska in 't Bannaat van Temeswar , en in tieni;ydige Kryftallen , met vierhoekige Zyden, in Herrengrund by Neufohl in Neder-Hongarie. Konftig kan men deeze Glas - Erts nabootzen, met1 III. Dbei, V. Stbk. ; HL Afdebx.; XXVI. ilOOFD"UK. Koperias-Erls, Koper* 'ek-Erts.  17ó Het Koper, en til. Afdeel, XXVI. Hoofd. STUK. KoperTek-Erts, Vit. Cuprum slnereum. KoperVaalErts. « i met vyfmaal zo veel Zwavel onder Koper te fmelten. Zy wordt wel Glas-Erts genoemd, doch heeft weinig of geen Glans, dan op de breuk en als zy afgefchraapt wordt; zo min als de Zilver Glas-Erts. Hierom wordt zy ook wel graauwe of gryze Koper - Erts geheten, daar de eigentlyke Kleur Staalgraauw is en fomtyds zwartachtig : zo dat men de Zwarte Koper -Erts , Pek-Erts genaamd, naar eene verglaasde Slakke gelykende, die van fommigen Zwart Koperglas genoemd wordt, hier ook billyk kan t'huis brengen , hoewel Wallerius die als een byzondere Soort onderfcheidt,Dezelve valt, volgens hem, in de Elzas en Hongarie, en houdt wat Yzer. Ik heb dezelve zeer fraay , met droezig Kopergroen in Kwarts, van Breidbach en elders in het Keulfche, als ook met Oker en Kopergroen uit het Saxifche, Tweebrugfè en uit de St. Gecrge-Myn ia het Schvvartsbergfe Diftrikt. (7) Koper, dat gemineralizeerd is , Pyriétifch, Aschgraauw. Ditj O) Cuprum Ferro et paucillo Sulphuris mineralifaum, Minera nitens nigra. Minera Cupri JV.Vv*it.>.. lp. 6. p. 280. Cuprum mineralifatum Pyriticofum, ciriereum. Syst. Jat. XII. Tom. Sp. 7. Cuprurn cinereum. Syst. Nkt. 1784  hm Ë o p e k ■ E r t s e rr. i ?7 Dit, gemeenlyk, in Duitfchland, Kupfer- A) 'Fahkrz, of enkel Fr.Mrc, dat is Vaal-Erts, . ■Wegens de Kleur genaamd , komt insgelyksST öp zeer veele plaatfen voor en in verfehillende Stoffen. In Tirol breekt het in Kalkfteen , £\ Gips en Aiabafter jin Kalkfpaath by Veldents , by Sterling in Schotland , by Mark^rch in de Elfaz, in Toskanen , Tweebrugge en 't Rus. 'fifch Lapland, als ook aldaar en elders in zuivere Kwarts ; in korrelige Kwarts in 't Wurtembergfe, in't Saltsburgfe in graauwelloornfteen,in Noorwegen en elders in Rotsfteenen ; in ondoorfchyneude witte Gipsfpaath en witte zwaare Spsath. Men vindt het in KoperVitriool ingeflooten, by Herrengrund; in geelachtige Yzerfpaath by Groot Kaoiesdorf in Saxen ; in geelachtige Koperkies by Schmolnits in Moravie ; in Mabchieten in Tirol; in Yzerfteen by Mosfchellandsberg in Tweebrugge ; in Kopergroen ,-blaauw,-bruin, in het Trierfe en Saxifche of elders; in verfcheide Soorten van Kley en Gips-Aarde in Thuringen , Tirol, enz. In de Pelikaan by Saalfeld breekt Kobalt i ia de Andrafiana in Opper-Hongarie Ci- ï-g. N- 4. Caprum Argento & Affenlco mixtum. Grow. SttppeU. N. 58. Cupr. Arfenico, Ferro & Argento miheralifatum, Minera albescente. Wall. Min. 283- Minera Cupri grilVa. Wall. Syst. Min. II. p. aft. Spg. Minera Cupri Pvr'uicofa grirea. Cronst, M 111. Dbïl.. V. Siuï. 1U- Df.'L. cxvi. [00?djk. Kopet* talis.  111. Afdeel XXVI. Hoofdstuk. Koper VaalErts. Zwart KoperErts. i?f? Het Koper, e n Cinaber en in Sigmundftollen by Salatnam,in Sebenburgen, vermomd Goud daar in. Ik heb de Koper-Vaal-Erts met gekryftal. lizeerde Kalkfpaath van den Haarts ; gekryftallizeerd met Pyriet iD Kwarts , van Schneebérg in Saxen ; ook Zilverhoudende , met Kopergroen en blaauw, van Schletz inVoigtland; met Paauwenkoper en Bergblaauw van Sahlfeld in Thuringen : met Yzer-Oker uit Stiermark en van 't Eiland Sicilië. Deeze Vaal-Erts is zwaar, half hard, en op de breuk weinig glanzig: zy fpringt, geflagen wordende, in onbepaald hoekige brokken, en heeft gemeenlyk eene Staalgraauwe Kleur, welke fomtyds fterk naar het zwarte trekt, en dan zeer naby komt aan de Zwarte Koper-Erts, by 't Bergvolk Schwarts - Erts genaamd, die van Wallerios hier t'huis gebragt wordt; te meer om dat de Vaal-Erts zelve dikwils zwart bellaar. In 't uiterlyk aanzien zweemt zy anders veel naar 't Koperglas, maar is zo glanzig niet en meer naar 't graauwe trekkende of vaal; zynde tevens zeer broofch en moeielyk te fmelten. Zyn Ed. bepaalt de p'aa^s der afkomst niet. Ik heb zodanige met Kopergroen en Kies in Flets uit Voigtland ; met geel en Paauwenkleurig Koper, van Breidbach in de Paltz ; als ook Laagswyze met Pyriet in Okerige Kwarts uit Cornwall, door Doctor Schlosser aldaar gevonden. jje.  ö ë KopER-ËRTSBN. ï?9 Behalve Rottekruid en Yzer, bevatten deefeè Koper - Ertfen ook Zwavel en leveren dikwils meer dan de helft van haar Ge-, wigt aan Koper uit, hetwelk altoos van eenen wreeden aart is. Gemeenlyk hou-' den zy ook een weinig Zilver, fomtyds vry veel: en dan worden zy tot de ZilverErtfen betrokken. Zeer zeldzaam komt de Vaal-Erts gekryftallizeerd voor; of in driezydige Kryftallen , als by Kapnik in Sevenburgen of in tienzydige , met Kogelvlakten, by Dognatska; of in veelhoekige, by Grosfengogel in Tirol en in Herrengrunde: welke laacften groot en glanzig zyn. (8) Koper , dat gemineralizeerd is, Jlrfenikaal en wit. Men noemt dit Weisf-Ens of tVeisf-Kupfer-Erts in Duitfchland , dat is Wit-KoperErts : niet om dat het wit Koper zy > maar eene witte Erts van Koper. Zy komt zeldzaamer dan de Vaal-Erts voor. Cronstedt kende ze niet: volgens Linn^bs breekt zy in Saxen en op den Haarts : volgens Wal- le- (8) Cuprum mineralifatum Arfenicale album. Sust. Nat. XII. Tom. III. Sp. 8- Cupr. Ferro & Arfenico Sulphurato mineralifatum. Cronst. Min. §. 197. Minera Cupri alba. Wall. Syst. Min. II. p. 280. M 2 III. Dbrl. V. Stuk. III. Afdeel. XXVI. loOFD- tuk. Zwart "CoperT.rts. ym. Cuprum d en 'Zwart: welke ten voornaamfte ook onder de Okers reeds befchreeven zyn (t): zo dat de gedagte agt Soorten van den Heer Wallerius hier niet te pas komen (»>' fio) Koper,dat eens Okerachtig Zandjleenige MoederJJofe heeft. Ir (q) Zie hier voor bladz. 310 , 330. (r) Bladz 333. (f) Bladz. 264, 277. (!) Zie lil. Deels , II. Stök van deeze Na'uu-.Ujl Riflorie. (u) Sijs/. Min. II. Sp. 10- 17. p. *83 , enz. ("10) Cuprum Matrke Ochrar.eo - Cetacea. Syst. Na XII. Toni, 3. Gen. 33. Sp. 10. Cuprum Cotaceum Gra Hti M 5 Ui. üesL. V. Stuit. 111 XXVI. Hoofd» ruK. Geele KoperïrtJ. Cuprurn Cotaceum. Zandfteenige K.ope'r - Erts. »  III. Afdei XXV Hoof •tuk. Zandi *>ige K ptr-E, XI. Cuprun Schistofam. Leyfteenige. i8ö Het Koper, bn u - In Dukfchland, voornaamelyk byllmenau' I. in Sweeden zeldzaam, vindt men deeze KoperZand-Erts, gemeenlyk flegts Kopergroen fomtyds Koperkies in enkelde Korrels , in 't ts. Zand, maar'dikwils in fyn korrelige Zandfteen ingefprengd , of ook met kleine famengebakken Steenen van veelerley foort of met grove Keizeis verbonden. In 't eerfte geval noemt men 't fyne , in 't laatfte grove Zand-Erts. In 't Diftrikt van Katharinaberg, in Siberië vindt men 'er Koperblaauw en Kopergroen , ook Steen of Houtskolen, in. Ik hebze met Kopergroen dat gekryftallizeerd is , of met Fluweel - Erts , van Kamesdorf in Saxen. Gemeenlyk behoort zy onder de arme Ertfen, en wordt best , gelyk de volgende-, in een hoogen Oven verfmolten. ( (11) Koper, dat in Leyfteenen zit. Hier fcbynt onze Ridder voornaamelyk bedoeld nulatum. Syst. Na'. 179. RT. I0. Minera Arenacea Granulis Lapidum & Minerarum. Cronst. Min. §. 2?6. Minera Cupri Terrea. Wall. Min. p. 369. Minera Cupri Arenaria. Wall. Sust. Min. II. p. 294. Cu) Caprum marrice Schiftofa. Syst. Nat. XII. Tom. [II. Gen. 33. Sp. 11. Cupriim Schisti. Syst Nat. i?9' 9' schreb- #t*ot. 63. Just. Min. 92. Minera Cupri Lapidi fisfili inhaerens- Wall- Min. 281- Cuprum cor•ofum , vel diveriimode mineralifatum , Schisto iuliserens. Wall. Syst. Min. II. p. 292.  de Koper-Ertsen. 137 dóeld te hebben , het Kopergroen of Koperblaauw , in Leyfteen voorkomende, dat genieën in Duitfchland is, zo zyn Ed. aanmerkt,, maar zeldzaam in Sweeden. Dit , zegt hy }J openbaart zig in verfehillende*, dikwils in^ Steenkolige , dikwils met andere Steentjes vermengde Ley, door zyne groene Oker. Wallerius getuigt, dat men door KoperSchiefer verftaat een Leyfteen , waar in verfcheiderley Koper - Ertfen, als de geele, groenachtige, Kopergroen en Kopsrblaauw, ja zelfs Lazuurkoper, met grooter of kleiner vlakken, bolletjes of korreltjes, op verfehillende manieren , of ingefprengd of oppervlakkig aangekleefd zyn. Dus begrypt zyn Ed. 'er dan in 't algemeen alle de Leyfteenen door, welken eenig Koper inhouden. Men vindt dezelven of beftaande uit een zwarten, harden, moeielyk fmeltbaaren , met Zuuren niet opbruifchende Kley-Schiefer , of uit een graauwen of bruinen,murwen,mei Zuuren'opbruifchenden , ligt fmeltbaaren Mergel - Schiefer. De eerfte breekt overvloedij hy Eisleben in het Mansfeldfe, als ook b] Rothenburg aan de Zaal in 't Maagdenburgfe by llmenau in Thuringen en by Riegelsdor in het Hesfenkasfelfche , by Hammershaufe; en Borbach in het Hesfehdarmftadfë. Hykom inLaagen voor, die bykans een Voet dik zyn tusfehen Gemeene Leyfteen, en vereisch nood iii. Deel. v. StUBj iii. Afdebl. xxv Ij hoofdtuk. .eijjletnie. r > F i t » t  ÏTT. & pdeel. xxvi. VloOFDst'jk. ï ryfleemff- VevfchilJefldlieicl I l Ó V a I I ï8S Het Koper, en noodwendig een byvoegzel, wanneer men 'est ?t Koper uit wil fmelten. De laatfte maakt geen zo zwaare Laagen : hy valt by Thaütter in Opper-Hesfen en by Godelsheim in 't Waldekfe gemeenlyk tusfchen Kalkfteen; hy heeft geen toeflag noodig en geeft reeds by de eerfte Smelting Zwartkoper. Op de zwarte Mansfeldfe Koper - Leijen vindt men zeer dikwils indrukzels van Visfchen, die met een Koperglans meer of min overtoogen zyn t»: op de gemelde graauwe kómen geftalten van Halmen en Koorn-Aairen, en op allen niet zelden afdrukzels van Varenkruiden voor. Somtyds gelykt de ingegroeide Koper-Erts naar Hout, en dan noenen fommigen het Rolzgmupen, en in 't algemeen voeren alle Koper - Leijen , op welken ie ingemengde Erts eenige overeenkomst vertoont met de Lighaamen uit de andere Rycen der Natuur, den naam van gefigureerde ioper- Rrts , waar toe W a lle r i us°de Franenbergfe Koorn Aairen en itangengraupen, ie ook Halzgraupen en Kohlgraupen genoemd •orden, ja zelfs de Fliegenfittiges Zilver-Erts, Is veel Koper inhoudende, betrokken heeft (w). < heb daar van bevoorens reeds, onder de lelfftoften , gewag gemaakt. „ De 00 Zie III. Deels I. Stuk , deezer Nat. Ilifiorie ladz. 249. (*vf) Minera Cunri figurata, Wall. Swst. Min. II, Sn. 15.  ï) k E O ï E R ■ E R T S E ff. ï9o „ De Ley-Groeven in het Mansfeldfe vindt „ men onder Laagen van Kley, Zand en ver„ fcheide Soorten van Steen, wel vyftièn ofs „ twintig en meer Vademen diep. De Laag „ van Leybladen, Schieferkopf, of brokkelige 1 „ Ley , das Lochen genaamd , is maar van i », twee tot zes Duimen dik. Evenwel maakt „ de Koperrykheid, van deeze Ley, dezelve „ het graaven waardig, zo dat veel Menfchen „ 'er de kost aan winnen. De (trekking is , „ zo by Oberwiederftedt , als by Eisleben „ „ naar 't Noorden en Ooften. In een Centner „ Ley, fteekt gemeenlyk drie, vier of meer „ Ponden Zwartkoper, dat nog met Zilver gemengd is, zo dat men uit een Centner daar van krygt van 12 tot ao Loot Zilver. De „ gewoone Kleur is zwart of bruinachtig, en „ dus niet aanzienlyk, maar eenigen zyn met ,, een veelkleurig fpeelend Verglaasd over, trokken , anderen met een dun Goud- of „ Zilverkleurig Plaatje : eenige hebben Kies-* „ ftreepen , anderen de fchoonfte Kwarts in zig, die naar Koper-Erts gelykt, en fom, tyds met een Fluweeldroes is overtoogen. „ Door anderen gaat een ftreek Koperglas. „ Sommigen voeren Loodglans, anderen Ko'„ perkogeltjes en zelfs Ilaairachtig gegroeid , zuiver Koper met zig. Om kort te gaan , men zou wel twintig veranderingen daar „ van kunnen voor den dag brengen , buiten „ en III. Dkei.. Y.Stur. XXVI. Hoo¥druK. Wans'eldfe Ko' ■er-Leien,  190 Het Koper, en iii. AlDEEL XXVI. Hoofdstuk. Koper. Schiefer. Uitfmel tïng van het Koper. „ en behalve de Vifch- Leijen, waar van voöf„ heen gefproken is. De grootfte Vifch, dien „ de Pastoor Meinecke aldaar gevonden „ hadt, was 16 Duim lang, en aan den Kop „ 4 Duim breed : de kleinfte omtrent een ,, Duim lang en een half Duim breed. De >» meeften leggen krom , en fommigen zyn ,. wel Kiezig aangevloogen , dat zy zig als „ Zilver en Goud of Koperkleurig vertoenen; doch veelen ook meer glanzig zwart, als „ met Pek beftreeken. De grootften gelykea „ naar Snoeken; het middelflag naar Haringen « of Grondels. Men vindt geen blyk van „ derzelver Graaten en zy leggen ook maar „ weinig verheven op den Steen, fchynende „ door de knoagende hoedanigheid der Stofte „ verteerd te zyn ; zo dat alleen maar het „ afdrukzel gebleeven zy (x).*' . De Koperfchiefers of Leijen moeten naar de verfehillende hoedanigheid van het Koper, dat zig daar in bevindt, behandeld worden. De genen, waar in hetzelve gedeegen of als Kalk voorkomt, behoeven eigentlyk wel niet geroost te worden ; niettemin worden deeze Leyfteenen,de Mergelachtigen uitgezonderd, in 't algemeen eens door Roofting voorbereid; dat inzonderheid plaats heeft omtrent de Mansfeldfe , welke allen meer of min met Zwa- 00 Naturforfcher DJ. Tl), n. 127 enz.  de Koper-Ertsen. 191 Zwavel zyn bezwangerd. In de Smelt - Oven f doet men 'er gemeenlyk wat Kalkfteen by , of vermengt den geroosten Koperfchiefer met s andere ook eenmaal gerooste en tot gruis genaakte Koper - Ertfen , of, dewyl in de Ko- " perfchiefers zelf de trappen van fmeltbaarheid verfehillende zyn , de ligtst met de zwaarst vloeijende. Te Riegelsdorf en te Breitenbach in Hesfen gefchiedt zulks ineen Krom-Oven; by Thalitter, in 't Hesfendarmftidtfe, in een zogenaamde Brill- Oven ; in 't Mansfeldfe , waar voortyds de Hongarifche Oven gebruikt werdt, by Ilmenau , als ook by Rotenburg aan de Zaal, in een hooge Oven: welke laatfte in alle opzigten dienfligst is tot deezen arbeid. Behalve deezen Koper - Leyfteen, vindt men in Siberië, aan 't Meir Baikal, een Zilverhoudende Koper-Kley, welke hier ookfchynt te behooren C31). Zodanig eene Koper-Erts , die blaauwachtig Afchgraauw is, broofch en fnybaar, niet opbruifchende, heb ik uit eene Myn aan de Lahne, in Hesfenland. Zy valt dus, volgens Wallerius, in Spanje,een graauwe in Duitschland en een geele in Siberië , beiden met Zuuren opbruifchende: van welke laatfte ik een Stuk heb met Kopergroen. De fy) Minera Cupri Argillacea. Wall. Sp. ar. III. Dbsl. V. Stuk. 11!. fdeel. XX VI. Hoofdrus. Koperchiefer. Koper- üey of Aarde , snz.  XXVI. JjooïDSTUiL XII. , Cuprum lazuli. Lazuurfteen. I 1 < < j ipi Het Koper, eö De Koper - Molm , die graauwis, gemeenlyk Zilverhoudende, als ook de geele en bruine, doorgaans fle^ts Yzerhoudende Steen- of Aardfoort , mee ingefprengde korrels van Koperkies , fchynen hier insgelyks geplaatst te moeten worden. Ook die Klompen van Kiesachtige Stoffen , dikwils in de SteenkolenMynen voorkomende en veelal eenigzins Ley. achtig bepaald, welke men Koper.Brand-Eits noemt (z), kunnen hier t'huis gebragt worden. (12) Koper, (mhjchïeh) dat Hemelfcliblaauw is en vonkende. Dè Stoffe, die men wegens de Kleur Ld* zuur/leen noemt , heeft haar afkomst uk het Land der Bucharifche Kalmukken en andere deelen van het Ooften, gelyk China en Perfïe , als ook uit Afrika en Zuid-Amerika, byzonderlyk uit Chili; Van 't Eiland Cyprus in de Middellandfche Zee j en valt, zo fommigen 00 Minera Cupri Carbonaria. Walt,. Sp. 13. Zie >!adz 277, hier voor. (12) Cuprum ? coeruletim , fcintillans. Sytt. N it. XII. 'om. 111. Sp. 12. Cuprum eoeruleum. Syst. Nat. VIII. Hj heeft zyn afkomst uit de Oofterfche Landen Armenië , Siberië , wordende thans uit Rus land aangebragt; hoewel men hem ock vind in Saxen , Bohème, Tirol, Hongarie en 1 d fd) Een zeer uitvoerige bereiding, van deeze V«« ftoffe, vindt men in * Werk van os Boot de Gen mis & Lapidibus, Libr. II. Cap. M3 , &«- befchreeven hoewel deeze korte door hem ook opgegeven word rl^Cuffiftn coerulenm Cakarium. Syst. Nat. X! Tom. 3. Gen. 33- SP. 1* Lapis Armenius Va* Mx Si Baum. Min. I. p. i«4- Minera Cupr. Calaforn tap'uraindurata. Cbonst. Min. §. .94. Coeruleummo tanum Lapide Calcareo fenfibiliter mixtum. Wall. Sf Min. II. p. 289. . . < (O Armenia mittit, quod ejus nomine appellatur. . ,ebant Libr* ejus trecenis Nummis tax^Dto a c ïuleo candore modico &c Plwius. »ft. Nat. i.1 XXXV- Cap. 7. N ' KI. Dkei. V- Stbk. 111. iFBKK*.. XXVI. Hooïd- ituk. XIII. Cuprum JlrmetiUSi ArrnenifcheSteen. t 1 c' ' 1 e L «. is f st. o- 3esr.  ïo8 Het Koper, es in. Uitdeel. XXVI. H oorp- «TBS. Armenififht Steen. i 1 ] j i 1 i tot Verw- j V de Zuidelyke deelen van Europa. Aldaar komt hy in de Koper-, Zilver- en Goud - Bergwerken voor. Minder veifchil is 'er over deszelfs hoedanigheid. Wallerios , die 'erte vooren, een byfoort, of wel de eerfte Soort van Lazuurfteen , van gemaakt hadt, betrekt hem thans tot het Esrgblaauw of Koperblaauw, en ftelt hem opder deszelfs Verfcheidenheden , als blykbaar gemengd zynde met eene Kalk. achtige Aarde. Limn^eus wil, dat hy op dergelyke manier uit Bergblaauw, als de Ma* achiet uit Berggroen, zy gefprooten. 't Is meestal een digce Kalkfteen , die fomtyds ook Kwamdeelen by zig voert, altoos gekleurd ?0 doordrongen zynde met Koperblaauw. Met Sterk Water allengs opbruifchende, verandert ay zyne Kleur in Groen, 't Gebeurt ook wel , lat hy, van eene Gipsachtige natuur zynde , net Zuuren geenszins opbruifche. Gemeenyk heeft hy,op een helder blaauwen Grond, rhemerend witte of geele Pukkeltjes. Indien t waar is , dat hy doorgaans by den Lazuurleen gevonden worde, zou men een merke» yke overeenkomst van die beiden mogen vergoeden. Hoe 't zy, deeze Steen geeft, zo wel als ie, een blaauwe Verwe , doch van minder :hoonhe;d, ui:. Ook krygt men 'er die met eel minder moeite of Konst van. Herhaalde wrv*  be K o V e r-E R t s e n. 199 .wryvingen en uitwasfchingen , volvoeren hier den arbeid ; dewyl, het Kalkachtige weggefpoeld zynde, het Mineraale blaauwe overblyft, dat men zorgvuldig vergadert (ƒ). Die Verwftof is derhalve hier veel Lighaamelyker. als in de Lazuurfteen , doch ook grover en veel minder kostbair; wordende van de Schilders Berg- of Steenblaauw geheten. Zyn gebruik in de Geneeskunde, inwendig ,hoe ook geroemd by de Ouden , is gevaarlyker, dewyl hy zeer blykbaar met Koperdeelen is bezwangerd. Echrer is het geen Vergift en men vindt Pillen door Mesüe voorgefchreeven, die daar van den naam voeren; doch van den Lazuurfteen zyn Extracten, TinSuuren, Zouten , Esfentiën en Magifteriën, voor handen (£> (14 j Koper, dat groen is en Gipsachtig, Hier (ƒ) Vid. de Boot, uts. Cap. 144. (~g) Zie Elzevier, Apothekers Woordenboek , op Artnenius en Lazuli Lapis; alwaar men alle die bereidingen vindt. (14) Cuprum viride Gypfeum. Linn. Syst. Nat. XII. Tom. I.I Gen. 33. SP. 15 Cuprum viride. Syst. Nat. VIII- P- 179* N 7- Cuprum viride Piumola.n , compaftum. polituram admittens. Wolt. Min. 30. Cupr. arrofun. viride durum glabrum nitens. Carth. Min. 69. Min. Cupri Calciformis impura indurata. Cron«t. Min. §.194. iErugo nativa folida pol. admittens. Wall. Syst. Mm, II. p. 287. Malachites. VoO. Mm. 183. N 4 IIÏ. Dsil, V. Szvk. TTT. Atofki,. XXVI. Hoofd- ituk. Armeniëfche Steent.^ XIV. Cuprum Malachites. Malachiet.  Sco Het Koper, e e iu. .Afdeel. XXVI Hoofdstuk. Malachiet. i Gedaante. Pi.XLVl. , Fig. 5. J ( 1 ( ( Hier wordt de Malachiet bedoeld , welke door den Heer W alle mus onder de Verfcheidenheden van het Berg- of Kopergroen is opgetekend. By de Romeinen heette hy Molochites ; niettegenftaande die naam van de Maluwe of Kaasjes-Bladen , in 't Griekfch Malachê, wegens de groenheid ,afkomftig was, zo P l ! n 1 u s fchryft. Men vindt hem in verfcheide deelen van Europa en de Oofterfche Landen. Hy komt in Hongarie en Eohemen , in Saxen by Sahlfeld en elders, in het Nasfaufche en Wurtembergfe; als ook in Tirol, by Falkenfrein, en in 't Gebied van Siéna in Italië, zelfs in 'tEn"elfch Graaffchap Derby en in Noorwegen voor. Op Koper-Lazuur vindt men hem in 't Ryk van Congo aan de Kust van Afrika, en >y Saska,in 't Bannaat van Temeswar, breekt er Atlas-Erts, dat een groene Fluweel-Erts is van Koper, in. Hy is niet zeer zwaar en week, waar door ïy zeer gemakkelyk van den groenen Jaspis mderfcheiden wordt. Hy fchynt voortgekonen te zyn uit Kopergroen , dat door zeker i^ogt ontbonden en gemengd met eene Gipsichtige Aarde, te famen geftremd zy en door enige oirzaak gevormd, tot zyne byzondere ïeftalte. Uitwendig, immers, valt hy dik?ils Kogelrond of Niervormig , in Stukken , b groot als Hoender-Eijeren, of als uit ver- fcheï-  de Koper-Ertsen» aoi fcheirie Ballen famengefteld, gelyk de Glaskop van Yzer , of Dropfteenig, of met eene gegolfde Oppervlakte. Inwendig is hy fomtyds Straalig of gefttrnd, maar in Siberië, alwaar hy dikwils in weeke Kley voorkomt , veelal« Schilferig of uit verfcheide Rokken famengefteld. Een zodanige ovaale platachtige Steen, meer dan een Vuist groot, nu vier of vyf Jaaren ge'eeden van daar overgebragt zynde en doorgezaagd , kogt ik de helft daar van, wegens de aartigheid en fraayheid, voor tien Dukaaten ; gelyk ik die- dan ook alhier in Plaat breng : zie Fig. 5. Men ziet uit de Afbeelding hoe de groene Stoffe, die Wolkachtig donkerer is en bleeker, zigGolfswyzc verfpreid heeft en als doorgevloeid is, in een Gefteente , dat vry veel Cinnaber houdt. Gefternde Straalen wordt men hier niet gewaar, maar wel meermaals verdubbelde Streepen, die als Rokswyze het binnenfte fcheiden van het Gefteente. Jammer is 't, dat het afdrukzel in 't zwart de eigentlyke fchoonheid niet kan affchetzen van 'dit Stuk. Alzo ik de keuze van beide helften had, heb ik de gene, die my fraaist en duidelykst voorkwam, uitgekoozen. Deeze Malachiet bruifcht met Sterk Water op , 't Gefteente niet. Ik heb een kleine , omtrent als een Hazelnoot, uit het Hennebergfe, in een Hoornachtig Gefteente, die M 5 dui 211. Dksx. V. Stuk. iii. ide ei.. xxvi. HOOFD- ruic Malw vet. Gebruik.  m Met Y z e s, en ra. Afdek; XX Vf. Hoon» -TUK. ekiti. X V. Gffrttm Aficie/u/n. Kopef" ■wkcL l • fa A * & _ dmdelyk deszelfs oirfprong van de Atlas of Fluweel-Erts van Koper aantoont ; dewyl 'er zig de Vezelen nog in openbaaren. Meest zyn ze, gelyk deeze, ondoorfchynende; doch by Ordal. in Noorwegen komt 'er een voor, die halfdoorfchynende is. Somwylen hebben ?y, op een groenen Grond, hoog blaauwe , zeldzaamer witte of zwarte Aders of Vlakken, Dewyl deeze Steen zig fraay polyften laat, wordt hy wel tot veelerlèy Kostbaarheden verarbeid , doch welken men, om den glans te bewaaren, met een Vernis beftryken moet. Ip t Vuur brandt hy zwart en verandert einoelyk m een bruine fchemerende Slakke. Men m 'er fomtyds tot een derde , of de helft ot meer, Koper uit bekomen. Men heeft hem evceïr, in dc gedaante van een Hart gefneeJen, gebruikt, om de Kinderen op de Borst ;e hangen , ten einde die voor de gevolgen R«a Schrik en andere Toevallen te behoeden. (ij) Koper, dat gemineralizeerd is, Arfem» kaal, hoog geel. On- Os) Cuprun, Mineralifatum , Arfenicale , fulvum. l""'ff XV' Ge»- 33- Sp. ,6. Cuprum Ni- ,'" urn 4°9" Arknicam «ben, Cupreum. Syst. «• VII*. p. i?o N. 6- Ars. fulvum fplendens f. Pfen■ -Cobaltum. Wolt. Mm. Jg.Ars. Miueral. informe trt.c. rubicundis nitidis. Carth. Min. s8. Ars. Sa, , Cupro Mineralifatum , Minera di£f0rmi, jErb mod<, ru«  be Koïer-Ertsen. £©3 Onder de Kobaken is deeze Stoffe t'huis gebragt geweest of onder de Arfenikaale Ert- 1 fen; gelyk de Heer Wallerius dezelve noemde , Rottekruid, met Zwavel en Koper ge" mineralizeerd , in eene wanfialtige Erts, die roodm is als Koper. Zy werdt ook Cuprum Nicolai , mooglyk Since- Klaas-Koper , van fommigen genoemd en d e algemeene naam is Kopernic-. kei of Nickel in de meefte Taaien van Europa, Die naam is buiten twyfel van dien anderen, of gene van deezen ontdaan ; want Nickel betekent Nicolaas, of ook den Drommel ; 't welk een andere toepasfing op dit flegte Metaal zou kunnen zyn. Die naam wordt thans in een Latynfch gewaad , door den Heer Wallerius, in navolging van Cronsteut, als Niccolum naamelyk , tot een Geflagtnaam gebruikt. Men vindt het meestal Niervormig of Klierachtig, in Spanje, Engeland; gelykin de Myn Triego, by Colomb , in Cornwall; in Sweeden by Los in Helfingeland; in Siberië; by Andriesberg op den Haarts j in de Koefchacht by Freyberg, als ook by Annaberg, Schnee- berg rubenra. Wall. Min- "8. Niccolum Mineral. Ferro & Cobalto Arfenicatis & Sulphuratis Cbonst. Min. 256. Wall. Syst. Min ït p. 188. Niccolum. Aft. Stockholm. ï75i ,1754. Kupfernickel. Jjjst. Min. 184. Cobaitum iEris mpdo lucens. Gesn. Cadm. 20. N. 3*. Iïl. Dmi» V. Stux. nis irotitlt, KXVi. loorn- UK. Kopercke(.  aoi Het Koper, en III. XXVI. Hoofdstuk. Koper, nickel, Samen- ftel tnde deelen. berg en Johangcorgeftadt in Saxen; by Eisleben, Hohenftein enSahlfeld in Opper-Saxen; by Joachimsthall in Bohemen en bySchladming in Stiermark. Zeer dikwils komt het op Ko. balt aangevloogen, of met dezelve vermengd, voor. t Het is ongemeen zwaar en half hard, fpringende , wanneer het gebeukt wordt, in onbepaald hoekige brokken. Het glanst op de breuk; is of geheel digt, of fynkorrelig, of kleinfchubbig, trekkende uit het Koperroode wat naar 't Zilverwitte, witgeele of graauwe,; gelyk het op zyne Oppervlakte zeer dikwils een bleek groen beflag heeft, 't welk men noemt, Oker van Kopernickel of Nickel-Oker, te vooren reeds door my befchreeven (h ). Het ontbindt zig , geen Zwavel bevattende , t'eenemaal in Salpeter - Geest, dien het hoog groen maakt; anders wordt de oplosfing groenachtig of ook geel, en 'er blyft veel niet opgeiost over. ^mmigen hebben dit Metaal voor eene Koper - Erts gehouden , en gemeld , gelyk LinnjEUs doet, dat het uit Koper, Spiau-. ter, Yzer, Pyriet, Rottekruid en Kobalt beftaan zoude; zynde deswegen wit, Afchgraauw en rood , gemarmerd : doch hedendaags verzekert men, dat het geen Koper houde, maar zo (h) Zie III. Dbels TL Stuk, bladz. 378.  de Koper-Ertsen. zo$ zo veel te meer Yzer. Dit ontdekt zig, in- j zonderheid na de Roofting, door den Zeilfteen, die den Kopcrnickel byna geheel aan-, trekt; gelyk ook hetzelve in 't Glas en de Metallyne Koning, daar uic gefmolten, in vry ' groote veelheid wordt gevonden. Zwavel is niet altoos, ten minfte niet in aanmerkelyke veelheid , in deoze Stoffe , maar Rottekruid ontbreekt 'er nooit aan. Hier van gaat wel een groot gedeelte door 't Rooften weg, doch daar blyft nog de helft van het geheel over, welke fomtyds wel uit een weinig Koper, maar meest uit Yzer en Kobalt beftaat. De laatfte vertoont zig dikwils door zyne Kleur in 't Glas, dat van den alleenlyk gerooften Kopernickel met Borax of met Pis-Zout gefmolten wordt. Wanneer alle deeze bekende Metaalen, zo veel mooglyk is, daar van gefcheiden zyn, zo blyft een byzonder Koningje over, dat men van geen der gedagte Metaalen, noch uit derzelver vermenging, kan bekomen. Dit Metallyn Koningje (Regu/us) alleen en zuiver willende hebben, zomoet men den Kopernickel eerst roosten, alsdan wordt hy groen en altoos zo veel groener van kleur, hoe ryker hy is in dit Metallyn gehalte, fcbietende tevens zeer dikwils in groenachtige, hardeen klinkende Boompjes uit. Dan fmelt men hem met een dubbelden Blaasbalg in een open Tegel III, Dksi. V. Stuk* III. Afdeel. XXVI. HooïDtok.Koperickej. Koningje van KoperNickel.  AtBH.-L. xxv r. Hoorn- •TUK. * Kopertiicktl. Eigene ithappen van dit Koningje. ( , \ i .Hut Koper, eh gel, met twee of driemaal zo veel Zwarten Vloed, eü bedekt hem nog met Keuken - Zout. Dus bekomt men, onder bruine zwartachtige of ook blauwachtige Slakken, een Metallyn Koningje, van tien tot vyftig Ponden gewigt houdende, uit het Centner der raauwe Erts : maar het welke ahoos nog bezwangerd is met veel Rottekruid , Kcbalt en Yzer, fom. tyds ook met Zwavel: welke Stoffen , door dikwils herhaald rootten en bewerken, zelfs voornaamelyk het Yzer, door fmelten met Borax, Salpeter, Zwavel-Lever en Sal Ar. moniak, niet geheel daar van afgezonderd kunnen worden; Dit Koningje j nu , heeft eene witte wat roodachtige Kleur; op de breuk is het glanzig en digt. Zo men het ten derden maale fmelt met Zwavel, en het tevens zo lang, ongevaar een half Etmaal, dryft met Kolenflof, dat alle blyken van Rottekruid verdwynen; fmeltende het overgebleeven graauw groenachtig Stof, in eene wel fterke Hitte , drie of vier □urenlang, opeen Smids.Haard; dan wordt het :o taay en fmeedbaar,dat men van een Kogel* :je, 't welk de dikte eener Linie heeft, Plaates kan fiaan, van meer dan drie Liniën midJellyn. Door dergelyke Konstgreepen karj Ie eigentlyke zwaarte dezer Stoffe, welke ge. voonlyk agtmaal zo groot is als die van Waer, dermaate vermeerderd worden, dar zy tot  dé Koper-Ertsen, ac*? tot by de negenmaal kome. Tot fmelten vordert het een fterke meer dan gloei jende, en altoos een zo veel fterkere Hitte , als het zui-, verer is • doch het fmelt ligter dan Yzer en niet veel moeielyker dan Zilver of Goud. n In 't Vuur vloeijende vereenigt zig het Nic- ( kei - Koningje vaardig met alle Metaalen ,. (uitgezonderd Zilver, -Kwikzilver en Spiauter ,) maakende die altemaal broofch of wreed, Gemakkelykst en volkomenst vereenigt het zig met de Kobalt, daar het een Korrelig Staalblaauw Metaal mede vormt , het welke zig met eene hoogroode Kleur ontbindt in Salpeter-Geest: vervolgens met Yzer, 'twelk zig flegts door herhaalde verkalking en daaf op volgende fmelting met Borax en Kalk,weder daar fvan laat fcheiden : vervolgens met Rottekruid. Met Bismuth maakt het een wreed, op de breuk Schubbig en fchemerend mengzel, 't welk zig gemakkelyk met Kobalt verbindt en uit welks oplosfing in SalpeterGeest de Bismuth zig door enkel Water laaÉ nederftooten. Met raauw Spiesglas brengt het een wit Schubbig, met het Koningje van Spiesglas een digt Loodgraauw Metaal; met Tin een wit glanzig Lighaam voort, dat in hti oogenblik der vereeniging ontvlamt en to eene witte Kalk vergloeit; maakende onder aal den Muffel, die op de Tegel legt, zeer aarri ge Boompjes. Met Koper vormt het een hare wii III. Dbel. V. SïVK. III, XXVI. Hooïo. ru k. Keper- iekei. Vereeni- ;ing met vietaalen. i  III. Afdeel» XXVI. Hoofdstuk. Koper- niche!. Houding in 't Vuur en ScheidVogcen,enz. i 1 1 \ 1 c a fl b Zi ei e< P re 02 m lo dc ao2 Het Koper, en wit Metaal ; dat ligt roest: met Koper en Spiauter het Peckfong der Chineezen: met Goud een wit doch wat donker Lighaam, dat ook wreed is en waar uit men, door middel van Koninglyk Water, het Goud wederkrygt. Met den Zwavel ichynt de Kopernickelook zeer overeenkomftig te zyn in natuur , verfmeltende daar mede tot een harden, op zyne. verhevene vlakte glanzigen Steen , die veel ;elykt naar een Staaldigte Koperkies. Op zig self is hy, in 't Vuur, uitermaate beitendig, loch met Zwavel en Rottekruid bezet, gelyk iy gemeenlyk in de Natuur voorkomt, is hy :o vlug, dathy, by het rootten, niet omgeoerd wordende, Takkig uitlchiet: anders erbrandt hy tot eene Kalk van groenachtige [leur , welke zig reeds by het rooften van e Erts vertoont. Deeze Kalk wil wel zeer ïoeielyk vloeijen , doch verfmelt, in eenregt erkVuur, tot een doorfchynend roodachtig ruin ofHyacinthkleurigGlas, hetwelke zig ) wel als alle Kalken des Kopernickels, met :n zeer klein gedeelte brandbaare Stoffe, tot in glanzig Koningje herftellen Iaat. De Ko:rnickel ontbindt zig in alle Mineraale Zuun, ook in Koninglyk Water, en, wanneer ' m de Sefh!te va" Kalk is, ook in Azyn, st eene donkergroene Kleur. Zyne op. sfing in Vitriool-Olie gaat wat moeielyker eh dezelve is, gelykerwys de oplosfing in Sal-  de Koper-Ertsen. 109 Salpeter- en Zoutgeest, zo volkomen, dat zy nabehoorlyk uitdampen in Kryftallen aanfchiec, welke nogthans van de laatfte Zuuren in 't kort weder wegfmelten. De Nickel- Vitriool, op deeze manier ontftaande, is heldergroen; zy heeft, even als de Aluin Kryftallen , de gedaante van eene dubbelde vierzydige Pyramiede , en verbrandt in 't Vuur tot eene helder groene Kalk. Met deeze Kleur valt de Nickel ook neer, als zy uit haare Solutiën in Zuuren door Loogzouten geprecipiteerd wordt; en dan ontbindt zy zig in vlugge Loogzouter met eene hoog blaauwe Kleur. Laat men deeze Solutie uitrooken , en fmelt het overblyfzel met den Zwarten Vloed , zo krygt men geen blyk van Koper, maar een Nickel-Ko ningje als boven. Dit laatfte zou vastelyk doen blyken, dai 'er geen Koper in de Nickel vermengd zy Evenwel fcheen de kundige Cronstedt , di dit Metaal zo omftandigter toets gebragtheef en van wien de voorgemelde [Waarneemingei ontleend zyn, nog daar aan te twyfelen. Ei 't is zeker dat het voorkomt in verfcheiderle vermengingen. Geene nuttigheden heeft h daar van kunnen ontdekken. Zie hier de Aar merkingen van den niet minder ervaren M neralogist Brunn i c h, door wien hetWer van Cronstedt op nieuws is uitgegever daar omtrent (;'). •>■> K (0 Cronst. Verfuch einer Mineralogie, vermehret du. III. Dut. V. Siuk. O Bru 111. Afdeel. XXVI. Hoofdstuk.Koper- nickel, C 1 1 f V 1- 1 iki > ch  2io Het Koper, en ut. AtDebc, XXVI. "Hooïd- stur. Koper • nickel. „ Kobalt, Bismuth en Nickel,komen meest. „ endeels, in eenerley Mynen, by e kander „ voor. Daar van komt het, dat, wanneer „ men de eerfte, als de nuttigfte van drieën, „ tot Glas wil fmelten , de mede volgende „ Nickel, uit zyne natuur, den Zwavel en 't „ Rottekruid met zig neemt, en alsdan de „ Spyze uitmaakt. Komen andere Mineraale „ Lighaamen daar by , zo reduceeren deeze een gedeelte der Kalk van de Bismuth en „ Kobalt, en alsdan dringt zig de Nickel, als „ een vereenigend Middel van deeze ftrydige „ Halfmetaalen, mede in de Spyze. Hier uit ,. ontftaat de verfehillende gehalte derzelve „ en daar uit wederom, by de onervarenen , ,, onregtmaatige begrippen van de geheele ,.' menging en derzelver deelen. Ondertus- fchen is geen Metaal, 't zy enkel of ver„ mengd , buiten den Kopernickel, bekend, 't welk de Eigenfchappen heeft: t. Van in „ 't Vuur groen te verkalken : 2. Van een „ Vitriool te geeven , welks Doodekop ook „ in 't Vuur groen blyft: 3. Z'ht met Zwavel „ zo ligt tot een zo zonderlinge Steen te ver„ binden: als de Nickel-Spyze is : 4. Zig met „ Zilver niet te vereenigen; maar flegts door „ de Smelting daar aan vast te blyven han» gen." XXVII. HOOFD- Brwnnich, Profesfor au Copenjiagvjn, Copeuh, mi Leipzig. 17^0. *>. «63.  » e Zilver-Ertsen. 211 XXVII. HOOFDSTUK. Befchryving van het Zilver en deszelfs Ertfen'. gedeegen Zilver: Rood Gulden, Wit Gul- ' den, Zwart Gulden : Hoorn - Erts , GlasErts; Vaal-Erts, Wit-Erts; Zilver-Zwart, Zilver-Bruin; Lever-Erts, Zilvermolm, Scheiding van 't Zilver uit zyne Ertfen, zo volgens de manier der Spanjaarden in Amerika, als in Europa op verfehillende plaatfen in gébruik; enz. Het Zilver, dat men in Engeland SiL ver, in Duitfchland Silher noemt, heeft zyn Latynfchen naam Argentum, in 't Eranfch Argent , waarfchynlyk van het Arguros of Argurion der Grieken. Die laatfte wordt, mee reden, van 't Griekfch woord Argot, dat Wit betekent, afgeleid. De Hebreeuwfche naam Kefef is van het woord Kafaf (begeeren), wegens de begeerlykheid van dit Metaal, zo men wil, afkomftig. Het betekende, onder de Israëlieten , ook Geld ; gelyk men thans in Spanje.het Zilver, om die zelfde reden, Plata noemt." Hedendaags is het , onder de bebefchaafde Natiën , wel allermeest tot eene gangbaare Muntfpecie in gebruik. Leenfpreukig wordt het van ouds door den naam van Luna, Diana of Ltmm minus, onderQ i fchci* III. Dku» V. Stuk. 111. xxvii. HOOFB» (TUK. Naam.  212 Het Zilver, en ïir. AïDEBL. XXVII. Hoofdstuk Hoedanigheden. 1 1 fcheiden van het Goud , 't welk men den Koning en 't Zilver de Koningin , der Metaalen tytelde. Ook werdt dat Mater en 't Goud Pater geheten. Immers in waarde volgt het Zilver aan het Goud , en overtreft buitendien alle andere volkomene Metaalen. Het is een der edelften, zo wegens defchoone witte Kleur , als om dat het zig, in een zuivere Lugt, zo zuiver houdt en op de Kapel of in de Kroes zig door 't Lood niet laat verflakken of weg fleepen. Het overtreft ook alle andere Metaalen , buiten het Goud , in Smeedbaarheid, kunnende van een Grein Zilver een Schaaltje gemaake worden , dat een Once Wyn houdt. Hoe groot deszelfs taaiheid en uitrekbaarheid zy , blykt niet alleen Dit het zogenaamde Gouddraadtrekken, waar door een vergulde Zilverdraad ,' byna van dikte als de Pink, zig door al kleiner en kléiner Gaatjes haaien laat, tot dat dezelve niet dikker dan een Hoofdhaair zy. Een verguld bolletje fyn Zilver , dat omtrent anderhalf Duim dik is en tweeentwintig Duimen lang, wordt door hun uitgerekt, tot de langte van >ykans honderd Uuren gaans fk). Een Zilverig) Een Once tot 3232 Voeten langte, en, dewyl het' Rolletje 45 Marken of go Ponden woog, was de geheele angte 1163520 Voeten, of 193920 Toifes , dat is nagenoeg )7 Mylen , ieder van 3000 Toifes. Zïa Mem. de t'Acad. R. les Sc. de Paris. 1713.  Zilver-Ertsen. 213 verdraad, flegts eene Linie dik, zou niet dan door #70 Ponden , daar aan gehaugen, breeken, zo Musschenbroek. aantekent. Echter overtreft het Zilver hier in het Geel Kopers weinig*. Door byfmelting van andere Metaalen, uitgenomen 't Goud, wordt het min-' der fmeedbaar; door die van Rottekruid, Spiesglaskoning , Spiauter en een groot deel Kopers, geheel broofch of breukig. Het is Veerkragtiger en harder, dan Lood, Tin en Goud, doch minder dan Koper en Yzer, laaiende zig ook fraay polyften. In Schelheid fchiet het by deeze laatften te kort, doch overtreft, in helderheid en aangenaamheid van Klank, de anderen. Geheel zuiver is het elfmaal zo zwaar als Water, en komt dus, in zwaarte,het Lood zeer naby; doch is, inzonderheid 't gewoone , weinig meer dan half zo zwaar als 't Goud (/). De zuivere Salpeter - Geest is byna het eenigfte Zuur, waar door het Zilver volkomen opgelost wordt. Zulks gefchiedt met eene hevige opbruifching, en de Solutie is helder, onkleurig, als zuiver Water, doch veel fcher- per (!) Fyn Zilver ftaat ,' volgens den beroemden Musschenbroek , tot Water als 11.091; Zilver HollannTche Groote Keur als 10535, en kleine Keur als 10 340 tot 1000. Het Zilver - Geld zal, wegens zyn AHoy, nog meer verfchilien. 03 lil. Dbel. V. Stuk, III. Afdeel. XXV11. HoofdrUK. * Zie iladz.135. Ontbinding in SalpeterGeest en leerftoo:ing daar uit.  111 Afdefi, XXV1L -hoofd(tuk. I ] ] J ! I i i ) 1 214 Het Zilver, en per en meer invreetende dan de Salpeter-Geest alleen ; maakende de Dierlyke deelen of 's Menfchen Huid, wanneer zy die onmiddelyk aanraakt, donker rood of zwart. Het neemt zelfs , vooral wanneer 'er Ktryt in geworpen wordt, iu de Zonnefchyn een donkere Kleur aan, en geeft, door het uitdampen,de zogenaamde Zilver - Krjft allen of Zilver • Salpeter, lie ligt vogtig worden in de open Lugt en op gloeïjende Kolen wegfpatten. Door fmelting van deeze Kryftallen bekomt men den Helfchen Steen (Lapis Infernalis} , een der kragtigfte uitwendige Byt-Middelen van de Heelkonst. □ok geeven zy , door vermenging met een Sublimaat uit Orpiment en Yzer-Vylzel, een Lighaam , dat van zelve in brand vliegt in de .ugt. Doet men,by deeze oplosfing V3n Zil'er in Salpeter-Zuur, Lpogzout of Kalk, of \luin, of Aarde van Bitterzout, zo flaat het Zilver als een witte Kalk (Magifterium hanoi) ieder, die in Water niet oplosbaar is, doch tig ligt wederom tot een volkomen Metaal ïerfrellen , en in Plantaartige Zuuren , zelfs n Wyn, volkomen ontbinden laat. Eedient nen zig , in plaats van Loogzout, van Vitrisol-Zuur, of van een middelzout, 't welke iit Zuur bevat; zo valt het Zilver wel insgeyks als een witte Kalk neder, doch die Kalk mtbindt zig in Wateren gedraagt zig, in 't ilgemeen , gelyk het Zout, dat% men door uit  fi e Zitvïï-EtUïN,' sis uitdamping der Solutie van Zilver in Vitriool- J Zuur bekomt , Zilver • Vitriool genaamd. Gebruikt men tot de nederftooting (pracipitatio) s hét Zoutzuur, of een middelzout, hetzelve bevattende , zo valt al het Zilver , als een witte, in Water niet oplosbaare Kalk, Maanmelk (L*c Lum) genaamd, neder; die eenen grooten trap van vlugheid heeft , en reeds in een flap Vuur ligt tot een half doorfchynend, taamelyk zwaar, wat Hoornkleurig, buigzaam en uitrekbaar Lighaam, Hoornzilver (Luna cornta) verfmelt. Dit ontbindt zig , hoewel daar in de Zoutgeest volkomen met het Zilver is vereenigd, zomin als voor het fmelten, in Water of andere Vogtiglieden; naauwlyks voor een gedeelte in Vitrioolzuur, maar volmaakt in den Geest van Armoniak - Zout. Wanneer , by deeze oplosfing in Salpeterzuur, een wel zuivere en fterke Wyngeest gegooten wordt, zo haalt die 'er ook het Zilver uit. Gebruikt men, eindelyk, tot nederftooten een Metaal , Spiauter , Bismuth , Lood, Tin , Yzer, Koper of Kwikzilver, zo flaat het Zilver in zyne volkomene Metallyne gedaante neer; fchieter.de in 't laatfte geval , met het Kwikzilver vereenigd , in Boompjes uit, welke men Arbor Diana of Phllofophorum noemt Cm). An- O) Zie de Manieren, om die Metaalboompjes te maaO 4 ken' III. Duel V. Stuk. 111. lïmwL. XXVIL Hopro- 1)K.  si6 Het Zilver en 111. Afdeel XXVII, Hoofdstuk. Verben i jjinj met de Metaalen. ken, duidelyk aangcweezen in Bakebs Nuttig Gebruik van 't JUikroskoop. Amft. 1756, bladz. 199. enz. (s) Vos, Min, Syst, p. 431. Andere ZuureD hebben weinig aandoening ' op het Zilver, en dit maakt,dat hetzelve van de Lugt niet verteerd worde; hoewel het door Zwavelige Dampen , gelyk bekend is, fterk bellaat en geheel zwart wordt overtoogen. De Geest van Zee-Zout ook, wel gezuiverd en in Damp veranderd, werkt'er op. Het Vitrioolzuur , tot den hoogften trap van fterkte gebragt, ontbindt al kookende het Zilver; doch, met Water verflapt wordende, laat die hetzelve weder vallen. Het kan door verfcheide zaaken , inzonderheid door KeukenZout, vlug gemaakt worden, zo dat hett'eenemaal den Schoorfteen uitvliege (n_). Het Zilver vereenigt zig, zeer gemakkelyk, ook door enkele VVryving;met het Kwikzilver tot een week Amalgama. In 't Vuur vloeijende of gefmolten , verbindt het zig ook vaardig met de overige Metaalen ,• doch niet met Kobalt of Kopernickel , ten zy door middel van andere Stoffen. Met Rottekruid wordt het een murw, voos en poreus ; met Spiauter insgelyks een wreed en breukig Lighaam, 't welk, wanneer men tien deelen daar van tegen één deel Zilver neemt, geheel vlug is en t'eenemaal in Bloemen opftygt. Met Bismuth vormt  de Zilver-Ertsen. . öi? vormt het Zilver een mengzel, dat de Kleur van Bismuth heeft: met Yzer een Metaal, naar \ Zilver zeer gelykende , doch minder buig ■ zaam , 't welk van den Zeilfteen aangetrokken wordt : met Lood een feer fmeedige Stoffe , welke minder Klank heeft: met Tin, voornaamelyk , indien men half zo veel Tin als Zilver neemt, een murwe broofche Klomp: met Koper een geelachtig mengzel, dat meer klank en fterkte heeft dan ,het Zilver: met Goud een Metaal, dat bleeker is van Kleur en minder fmeedbaar, dan het Goud zelf. In Zwavel-Lever ontbindt zig het Zilver ook volkomen. Zuiveren Zwavel zelfs trekt het fterk aan, en wordt daar mede eene Konftige Glas-Erts. Ook Keuken-Zout maakt het Zilver , wanneer het daar mede gefemen' teerd wordt, bruin en breukig. Middelzou. ten, die Vitrioolzuur bevatten, losfen het geheel op, wanneer 'er wat Kolenllof is byge daan, en Sal-Armoniak, met eenig Water bevogtigd , aanhoudend met Zilver gewreeven, en dan gefublimeerd wordende , neem) ook wat Zilver in de hoogte. Salpeter tast het maar zeer weinig aan,* en dient veeleer, om hetzelve van onedele Metaalen te zuive> ren. Hoe het Zilver zig daarmede verbinde. is blykbaar uit de Zilver Salpeter, of het Af dryvend Zilver van Boyle, dat uit vereenr ging van Zilver en Salpeter - Kryftallen be O 5 ftaat III. Duel.. V. Stih, ÜI. Apdeei, XXVII. Hoofdstuk. Aandoe, ning doot Zwavels, Zouten, enz.  III. Afdef.i XXVI Hoost stuk. Over-oud gebruik van 't Zilver. J ai» Het Zilver., tR _ ftaat (o). Het Loodgla» heeft geen aandoe, f. ning op het Zilver , maar door Spiesglas gaat • het ten deele in Rook . ten deele in Slakken over. Op zig zelve vereifcht het een taamelyk fterk Vuur, doch fmelt ligter Uan Koper en gloeit byna op den zelfden tyd als het begint te vloeijen. Het is , wanneer 'er geen andere Stoffen bygedaan worden , taamelyk Vuurbeftendig. Twee geh«ele Maanden onophoudelyk vloeijende gehouden in een Glas. Oven, hadt het naauwljks een twaalfde deel verlooren f». Evenwel vondt men , in de Munt teParys,vry veel Zilversin het Schoorfteen- Roet. Ook wil men , dat het in 't Brandpunt van een grooten Brandfpiegel geheel in Rook verzwendele. In een aanhoudend wel fterk Vuur verfmelt het, zo wel als de Kalken , die uit deszelfs Solutiën neergeftooten zyn, tot een Opaalverwig of Hyacinthgeel Glas. Hoe zeer het Zilver van ouds in achtinge en m gebruik geweest zy, is t'over bekend uit de Heilige bladeren. Het werdt gerekend ander de voornaamfte Schatten van iemands Vermogen. Abraham was zeer ryk, in *>ee, in Zilver en in Goud. Al vroeg werdt het ;infl)R^dragAgUra/rSentU,n B°*Iei f' An6eli Sal*. Iia. Boerh. Chem, Procesf. 183. O) Jtjusd. Clum. Tom. Lp.37.  Dt Zilver-Ertsen. 219 het Zilver by Stekels, die men Zilverlingen i noemde, afgewoogen : want Koning Abi- 2 melech gaf aan Abraham een Gefchenk^ van duizend Zilverlingen C Men hadt een vasten Legger, ten dien opzigte , genaamd de Sickel des Heiligdoms , welke ongevaar een Loot bedroeg ; terwyl de gemeene Sickel maar de zwaarte hadt van een half Loot. De overvloed van Zilver, die 'er onder de Israë. lieten plaats hadt , blykt uit de ontzaglyke Sommen , welken tot den bouw des Tabernakels opgebragt werden; naamelyk honderd Talenten en i?75 Sickelen (r). Dewyl ieder Talent drie duizend Sickels hieldt.zo bedroeg dit meer dan driemaal honderdduizend Sickelen , en deeze, naar den Sickel des Heiligdoms gerekend, maakten ruim honderdvyftigduizend Ryksdaalders uit. Maar naderhand, ten tyde Vtin Koning Salomo , werdt zo ongemeen veel Zilvers ingebragt, dat het naauwlyks van waarde was. Die Koning maakte het, te Jerufalem, zo gemeen als de Steenen (sj. Mooglyk wil dit zeggen, dat men het tot bevloering gebruikte van Vertrekken of tot plavleijing van Voetpaden. In de Tempel te Jerufalem was het getal der Zilveren Vaten en Gen. XX. vers 16. (r) Exod. XXXVIII. Vers 25. (f) 1 Kon. X. Vers 27. III. Debl. V. Stuk. III. ITDEEfc XVII. looiD» uk.  II!. XXVI Hoon stuk. Alge- meen tol Muntfpecieen Zil verwerk. *2=> Het Zilver, en < en Gereedfchappen, buiten die van Goud, onl verbeeldelyk groot. Koning M e n a h em. gaf aan Pul , den Koning van Asfyrië , dutzend Talenten Zil vers, op dat die hem in zyne Regeering mogt bevestigen (/)• Dit zou, volgens de tegenwoordige waarde , op gemeene Sickelen gerekend , omtrent twee val. lloenen Guldens zyn geweest. Maar David hadt, tot den bouw van S a l o m o n s Tempel, gereed gemaakt tienmaal honderdduizend Ta. lenten Zilvers f»; 't welk, volgens den Sickel des Heiligdoms , omtrent vierduizend milliotnen Guldens zou bedragen hebben. En hier onder waren zevenduizend Talenten van het fynfte Zilver gefchikt, om de Wanden der Huizen teovertrekken. Zo werden ook reeds Zilveren Voeten onder aan de Planken des Tabernakels gemaakt, en de Pylaaren des Thioons van Salomo waren van Zilver; de Bedfleden of Ledikanten van Koning Ahasüicros van Zilver en Goud. Dat men de Konst van 't zelve te zuiveren zeer wel verftondt , blykt uit de ongemeene waarde, die gefield werdt op gelouterd Zilver f». Zodanig is het Zilver, tot heden, in algemeen gebruik gebleeven; niét alleen als de voorCO 2 Kon. XV. Vers 19. («) 1 Chron. XXII. Vers. 14. O) Psalm.XII. Vers?. Pnoy. XVII. Vers 3.  de Zilver-Ertsen. 221 voornaamfte Muntfpecie; waar toe het echter doorgaans met Koper vermengd,en dus, wel is waar , van minder waarde , doch tevens harder en dus duurzaamer gemaakt wordt ; maar ook tot allerley Zilverwerk, 't zy vlak of gedreeven: terwyl 'er niets van Huis- of Kerkfieraaden, Vaten, Meubilen, te bedenken is, dat de weelde , pragt en overdaad , niet in trein gebragt hebbe. Boven en behalve de Serviezen , Kandelaars , Blakers , Spiegellysten, heeft men ook geheele Tafels, Altaaren, Beelden, Kroonen , Wywaters-Bakken, zo aan de Koninglyke Hoven als in deRoomfche Kerken. Veelen ontbreeken zelfs niet in de Huizen van vermogende Luiden. Onder 't Gemeen zyn allerley Tuigen en Sieraaden, van dit edele Metaal, t'over bekend,zo wel in 't groot als by SnuifterySü; waar onder dat men Filegrain noemt, van Zilver-Draadwerk gemaakt, wel het aartigfte is. Dewyl het Zilver van geene andere Mineraale Zuuren , dan van den Salpeter - Geest, en naauwlyks van Zouten, geenszins van Plantzuuren , ontbonden wordt ; ja zelfs van hei Lugtzuur weinig aandoening heeft , en derhalve geene Roest onderhevig is; zo dieni het, in 't byzonder, by uitftek tot Vaatwerl voor de bereiding en bewaaring van Spyzen , Dranken enveelerleyGeneesmiddelen;als ooi tot gebruik over Tafel; maar dan moet he me III. Deel. V. Stuk, in- Afdeel. xxv11. Hoofdstuk. Byzonder gebruik van 't Zilver. c  III. Apdeb XXVI Hoof, stuk. Zilvermynenwaar. 222 Het Zilver, e n u met zeer weinig Koper of ander AHoy ver. U mengdzyn. Anders zyn de nuttigheden daar van in de Werktuigkunde, wegens deszelfs weekheid , «eer gering. De Ouden zogten daar in , als een edel onvernielbaar Metaal, uitmuntende Geneeskragten. Uoyle roemde de Salpeter-Kryftallen met Zilver, voorgemeld, grootelyks als een afdryvend Middel; doch dit moet met veel voorzigtigheid gebruik worden ; dewyl het altoos eenigszins bytende is, zo Boekhaave aanmerkte?*'). Uitwendig zelfs is deeze Zil ver-Salpeter dienftitot zuivering van Zweeren; terwyl zy cngelyk zagter werkt dan de [Helfche Steen , uit het in Salpeter Geest ontbonden Zilver vervaardigd. Tot het bekleeden van Pillen wordt het KCflagen of Blad-Zilver, meer tot zinnelykheid en om den Ieelyken Smaak af te weeren, dan tot nuttigheid in de Geneeskunde, gebezigd Gedagte Boyle heeft berekend , dat men door de Solutie van fyn Zilver ontdekken kan of zig m vyftienhonderd Oneen Water één Once Zee-Zout Gevinde; doordien het Water dan Roebel wordt, leggende een wit Zet- Het Zilver wordt,inaanmerkefyke veelhrid gegraven of uit de Mynen gehaald , te Potofi en f» Clum. uts. Proc. 183. 00 „Sto^s mt.Hift. °f 3wmba,Introduit, p. X.  de Zilver-Ertsen. 223 en elders in Peru , alwaar het insgelyks by A| Klonten in het Aardryk wordt gevonden, als x ook in Mexiko ; in Siberië op verfcheide t* plaatfen , inzonderheid te Argun , daar de Bergwerken , nu tien Jaaren geleeden, in agtenvyftig Jaaren tyds hadden opgebragt 216.000 Ponden Zilver. Dat Bergwerk, 't welk in de Slangenberg op het Altaïfche Gebergte , in 'tJaar 17^8, ontgonnen is, hadt in 't jaar 1771 reeds uitgeleverd by de 600.000 Pond Zilver-Erts, bevattende meer dan 500.000 Pond fyn Zilver. Wat de Europifche Mynen , die'er zo in Saxen als in Bohemen, Silezie, Hongarie en Sevenburgen, Sweeden en Noorwegen, uitmuntende zyn , aangaat, hier van fprak ik voorheen omftandig (y) Meer dan een millioen Marken Zilvers heeft de SahlaMyn in Sweeden , welke in 't jaar 1400 reeds ontgonnen is, uitgeleverd (z). De Zuidelyke deelen van Europa zyn ook niet van Zilvermynen ontbloot , hoewel men 't 'er zo overvloedig niet graaft als elders. Men heeftze in 't Venetiaanfche Gebied, in Dauphiné, den Elzas , in 't Wurtembergfe, Furftenbergfe , Tweebrugfe,Nasfaufche, als ook in Spanje, enz. In de Ruckowina by Dorna zyn nu onlangs twee ryke Zilverrnvnen ontdekt. Dat C?) Zie 't voorg. IV. Stok , bladz. 358. enz. (je) Stockfi. Verhand. XXIX. Band. p.70. HL Pul. V. Siux. III. XVII. I ooruil k.  aa4 Het Zilver* en Dat het Zilver op fommige plaatfen des • Aardbodems nog aangroeije , of uit de Ingewanden des Aardkloots hervoortgebragt worde, is niet alleen blykbaaruit verlatene Mynen in Peru, welken men naderhand met voordeel wederom begonnen heeft te bewerken; als ook daar uit, dat men in de Aarde wel Bekkeneelen en andere Beenderen , van Menfchen of Beeften , gevonden heeft, die met Draaden van Zilver doordrongen waren, en voorts uit de uitbottingen van dit Metaal, dikwils in de Mynen voorkomende. Ook is dit in Landen > alwaar de Aardbeevingen, door onderaardfche Vuuren veroirzaakt , en brandende Bergen zelfs , zo menigvuldig zyn, gantfch niet onbegrypelyk. Men moet hieraan, vooral, die Klonten toefchryven, als van gefmolten Zilver,Papas genaamd, welke in het Zand of de Aarde, digt onder de Oppervlakte, gevonden worden ; waar van ik ftraks zal fpreeken- Even 't zelfde zal mooglyk op de andere Metaalen toepasfelyk zyn. - Overvloediger, dan eenig van de voorgaande , vindt men het Zilver reeds natuurlyk in zyne Metallyne ftaat , gedeegen , zo men 't noemt, dat is volkomen Smeedbaar,ongemeen zwaarwigtig, en Zilverwit, doch gemeenlyk niet zeer glanzig, en niet zeldzaam , door eenig Rottekruid of Zwavel, zwart of geel beflagen:fomtyds houdt hetzelve Gouden doorgaans eenig in. ïAfdeel XXVII Hoofdstuk. Natuur lyk fyn, o  de Zilver-Ertsen* 225 eenig Lood of ook Koper. Dit maakt by Linn^eus, met recht, de eerfte Soort uit, naameiyk (1) Zilver, dat bloot is. Dit Natuurlyk volmaakt gegroeide of \oV~\ wasfen Zilver, dat men in 't Hoogduitfch Ge.» xliegenes of gewafchenes Silber, 'in 't Franfch Argent vierge, dat is Maagde-Zilver, noemt, komt in verfcheide Moederftoffen (Matrices) Voor. Men vindt het fomtyds maar aangevloogen, dat is gelyk een dun beflag der Oppervlakte, in 't Wurtembergfe, en Opper-Oostenryk, in Sevenburgen en in Saxen: op Gneis óf rooden Spekfteen en Gipsfpaath , in Himmclsfurften by Freyberg: op vervreetene onzuivere Kwarts j die geelachtig en Goudhoudecde is, elders in Saxen: op Rotsfteenen erl Leyfteen, als ook op Koperglas in Noorwegen , of aldaar zeer fyn én ftippelswyze ingefprengd; of in Yzerfteen, of by groote Klompen , (gelyk men 'et één gevonden heeft, welke drie-en-tagtig Ponden zwaar was,) op ver* (i) Argentum nüdiim. Linn. Sjfsi. Nat. XII. Tom'. III. Gen. 34. Sp. 1. Syst. Nat. VIII. p. 183. N. i. Argent. nativum. Wotr. Min. 29. Wall. Min. %ofi Syst. Min. II, p. 328- Arg. purum nativum. Cronsi. Min. 168. Arg. nudinn malleabile. Carth. Min. 75, 9 III. DfiBL. V- StVE. IIT; Afdeel XXVll- HoOÏD- ruK. I. 4rgentunt •atwum. 1 edeegen lilver.  226 Het Zilver, e h tn. Afdeel XXVII. Hoofdstuk. Gedeegen Zilver. verfcheide plaatfen iu Duitfchland, en fomtyds veel grooter (a): in Kalkfteen , Kalkfpaath en Kwarts van verfcheiderley foorten ; in Achaat en verfchillend gekleurde Hoornfteen, zo in Hongarie, als in Saxenen Bohemen: in groenachtige Steenmerg by Windifchleiten , niet ver van Schemnits; in een andere groenachtige Aarde in Nieuw Spanje ; in witte Bladerige Glimmer by Joachimsthall : in KalkfpaathKryftallen, in Gips-Spaath, in Kwarts-Kryftallen , ja zelfs in geheel doorfchynende Kwarts van Madagaskar;in Steenkolen, by Kongsberg in Noorwegen; in Kies en Markafieten, open in Mispickel en Loodglans, Kopernickel , Scherben-Kobalt, by Ratieborzits , Joachimsthall en elders in Bohemen, als ook op den Haarts; in Zilver-Glas-Erts by Freyberg; in Rood Gulden in de diepfte Franzftollen by Siglisberg in Saxen; in Rofch-Gewas in de Matthias by Schemnits; in Zilver - Molm in de Katharina by Johanngeorgeftadt; in Ganze kothige Zilver-Erts in 't Witte Hert by Schneeberg ; in bladerige Goud-Erts by Nagyay in Sevenburgen ; in Kley aan den Stahlberg in Tweebrugge ; in gemeene , roode , verharde Kley-Schiefer by Jangeorgeftadt; in murwe Vleefchroode Yzerkley by Kapnik in Sevenburgen, en in verharde Schubbige Yzerkley by Joachimsthall in Bohemen. 't (jJ Zie bladz. 359 i in'tvoorgaande IV- Stuk.  re Z 1 l v e & - E r t s e tt. 227 't Gedeegen Zilver rerfchilt, zo naar zyn * Geweefzel of Zelfltandigheid , als in de uit- • wendige Gedaante , aamnerkelyk. De Heer s Wallerius telt 'er agt Verfcheidenheden van ; naamelyk 1. Digt, a. Korrelig, 3- Gerand, 4. Takkig of Boomachtig. 5- Bladerig of Plaatig, 6. Haairachtig, 7. Kryftallyn, 8. Aangevloogen Zilver. L1 n n a u s, alleen het Digte overflaande , hadt 'er zeven; doch 't is zeker, dat 'er Geftalten voorkomen , die tot deeze niet betrokken kunnen worden; gelyk wy thans gaan zien. Men vindt het geheel digt en zonder bepaalde Gefta'te (é), mao.fisf, Boeren- Erts genaamd, by Budweis in Bohemen, by Andriesberg op den Haarts, als ook in de KatharinaMyn by Rafchau in Saxen ; van waar ik het Laagswys heb, tusfchcn Afchgraauwen Bergfleen ; doch voornaamelyk in Amerika; gelyk ik het dus heb in witte Kalkfpaath,uit Mexiko of Nieuw Spanje. Ook heb ik masfief gedeegen Zilver en Glas - Erts, in graauwe Hoornfteenige Gangftoffe. van den Schlangenberg der Kolywanifche Bergwerken in Siberië , en in een Kcbalthoudend Gefteente uit Dauphiné. Voorts behooren zekerlyk hier toe die Klonten Zilver. Papas by het Landvolk in Peru genaamd, oir. dat (h) Argentum nativum félUtm: in masfuia irregulat rel Glandulis difformibus. Wai.l. a, P 2 Dézl. V. Siuk. 111. FDEKti f Buumtchtig.  TIL Avtsvu. XXVIL hoofdstuk. Pt, XLVIJ. f>8> 3 ' Gebreid of gevi'èvenZilver.' Pl. • XI vil. - Fig. 4.3 i (/J Argentum nativum intertextum. Mikt, 230 HetZiLER, EN vyftien Loot zwaar en zeer wigtig , niet min»' der bezer met G!as- Erts. Van de figuur der Boompjes in deeze Erts geeft Figi x; de Afbeelding. In andere Mynen van Saxen komt dergelyke Boomachtige Zitver - Erts vobr; gelyk dat fraay gefleepen Plaatje van Johangeorgeftadt, alwaar het Zilver zeer fyn in een bruinrcode Hoornfteen zig uitmonftert ,in Fig. 3 afgebeeld, voor Oogen fielt. In de Dorothéa en Sopbia-M*yn by'Wittichen is het dikwils zwart beflagen, gelyk het Kongsbergfe uit Noorwegen , 't welk ook wel voorkomt met roode Kobalt - Oker en Kalkfpaath in graauwe Hoorniteen. By Ratieborzits in Bohemen breekt het met doorfchynende Kwarts, by Aberdammet geelachtigen HoornReen, en in de Koningin Juliana Maria, daar 't Zilver in blaauwachtige Trappfteen legt, Is het met Yzer-Oker overtoogen. In Win» difchleiten, by Schemnits in Hongarie, vindt men dit Boomachtig gedeegen Zilver iu verharde Kley met Kwarts. Op Ley heb ik "volmaakte zeer fraaije Zilverboompjes ; doch welke tot de Dendrieten behooren. Niet veel verfchilt , inzonderheid van het laatst afgebeelde , dat fierlyke, 't welk men in 't Hoogduitfch Geftrih noemt, dat h gebreid', hoewel men het, misfchien , al zo eigen , ge.  DE Z I L V E R " E R T S E N. 23I geweven zou kunnen heeten (ƒ); dewyl het als uit een Scheering en Inflag befcaat, met Draaden, fchuins door elkander loopende. De > fchietïngen, echter, zyn hier ook Takkig of Hoornachtig , als aan de afgebroken kanten, blykr van zulk een Stuk Peruviaanfche ZilverErts, 't welk ik heb door gebroken en in welks Spieeten het Zilver zig zo fraay gebreid gevormd hadt , zynde als in een Plaat famengeloopen; gelyk zig de Vlakte daar van, in Fig. 4 , zeer duidelyk vertoont. De Matrix cf het Gefteente , waar in zig dit Zilver bevindt, is eene geelachtig witte, hier en daar met fyne fchitterende Kwarts-Kryftalletjes doorloopen, Kalkfpaath. Het Vederachtig geflreepte uit Mexiko, waar van hier in 't jaar 1782, uit de Verzameling van wylen den Heer Renard , zulk een Vorftelyk Stuk door den Hoogleeraar Nahoys aangekogt werdt, behoort ook tot dit gebreide of .gewevene Zilver; dat het Metai Machacado is van de Spaanfche Mynwerkers ln Amerika, 't welk een wondei baar geweefzel met den Steen, waar hetzelve door heen gegroeid is, maakt (g). Men «vindt 'er een Stuk van meer dan honderd Oneen van, in de Erfftadhouderlyke Verzameling. Tot het Boomachtige zou men ook eenigs-^ zins a Cs) Voyfge d'Ulioa Torn. I. \\ 527. P 4 III. Dm. V. Sïuk. III. Afoeel, XXVII. Hooro- tuk. Gedeegen Zilver. Mos- of /ormclnig. &S> 5-  TIL Afdeel. XXVII. Hooïo. stuk. Gedeegen Zihèr, Bladerig pf Plaa- \~Fig. 6. 132 Het Zilver, en sins dat gedeegen Zilver betrekken kunnen , waar van ik een uiterrpaate fraaije Vertooning gezien heb, in een Stuk allerhelderfte Kwarts van Madagaskar, daar ik voorheen van fprak (Z>), In dat Stuk, rykelyk een Vuist groot,maakte het inderdaad eene Boomachtige Geftalte, doch t'eenemaal beftaandeuit een famenvoegmg van Mosachtige ofWormswyze Takjes (ij, even als in dat myne van die Kwarts, een afgezaag-, de Schilfer, zo veel doenlyk wegens de fynte van die Takjes in Fig-, 5, is onder 't Oog ge« bragt. Hier zynze meer befmet met pene roodachtige Yzer-Oker kleur, dan in het groote Stuk, alwaar het duidelyk bleek dat zy een Mosachtig Boompje maakten van ge-, deegen Zilver. Voor 't gedagte Stuk werden door den Koopman Danz, die het uit Vrank-, ryk, overgebragt hadt, geeifcht veertig Dq. kaaten. Thans komen wy tot het'Bladerige of Plaa. tige, welke benaamingen eenigszins verfchil"! len. Het Bladerige is als uit kleine Blaadjes famengefteld , die digt op elkander leggen ; hoedanig .ik een zeer fchoon Stuk heb van Potofi in Peru ; daar het Zilver dus Bladerig legt in witte Spaath. Even zo komt het voor by Wjttichen in. 'ï Furftenbergfe • by Bud- (h) Zie fll. D. III. Stuk, bladz. CD Arg. nativum vermiculatum. Mihj.  de Zilver.- Ertsen. 233 Budweis in Eohcmen in Kwarts en Loodglans; by Almond in Dauphiné in zwarte , roode en groene Kobalt-Oker; by Kongsberg in Noorwegen , in de Myn God help in de nood, met aangevloogen Rood Gulden in Kalkfpaath, of met Loodglans en Zilverhoudende Koperkies , in verharde zwarte Kley en Kalkfpaath; in 't Woud Skara met witte Kalkfpaath en blaauwachtige Vloeyfpaath of met aangevloogen GlasErts in blaauwachtige Slangefteen en in de Armen-Myn met geelachtige Kies en Vloeyfpaath in witte Kalkfpaath. Het Plaatige, dat als Vliezen maakt(£), heb ik zeer.blykbaar in een gedeegen Zilverftof met Berg - Talk in witte en graauwe Hoornfteenachtige GangAarde, uit Spanje. Als ook met een Ganzekothige Molm overtoogen , in eene graauw glimtnerigeGangfloffe van Kongsberg in Noorwegen , op Plaat XLVH,in Fig.6,afgebeeld. Pergelyk heb ik met Hoorn-Erts uit Dau. phiné. Het Draadvormige gedeegen Zilver is door cle dikte en regtheid zyner Draaden onderfcheideu van bet Haairachtige ; hoewel die beiden dikwils verward worden of onder één naam begreepen (/), Van 't eerfte, dat by Kongsberg (V) Arg. nativum braüeaxnm. Wall. e. in Membrapis. Linn. j3. CO &rS■ nativum C'apiltare, Trichitcs. Waj-L. f. FiP J bris III. Dsel. V. Siu*. iii. Aïotel. XXVII. Hoofdstuk. Gedeegen Zilver, Draad- Haairvormig. I  Til, Arm 'KL. xx vn Hoofo- stuk. Gedeege Zilver, j, SpinneWebbig. bris vel Setls tenuioribus conftat'. Arg. Capillare, inSe« 134 Het Zilver, en berg voorkomt , dringen de Draaden fom■ tyds door de geheele zelfftandigheid van een zwarten Keyfteen. Het Haairachtige , 'dat men gemeenlyk Haair - Zilver (Trichiles) noemt, heeft lange, dunne, buigzaame en eenigszïns gekrulde Draaden. Men vindt het by Ginel in Sevenburgen, in de oude Anton, zwart heilagen en in de Ferdinandfchacht in witte Kalkfpaath ; by Schemnits in Neder- ■ Hongarie ; in verfcheide Mynen van Bohemen , dikwils in Scherben -Kobalt, ook in geel bruine of zwarte Hoornfteen , fomtyds geel beflagen : in 't beloofde Land by Freyberg in Saxen, in graauwe Zilver-Erts en Spaath. Dergelyke valt by Kongsberg in Slangefteen, fomtyds met Blende in blaauwachtige Ophiet, die met groene Steenmerg vermengd is ; als ook by Wittichen in 't Furftenbergfe. H'er toe acht de Heer Wallerius het Spinneweefs gedeegen Zilver der Amerikaanfche Mynen , dat de Spaanfchen Arana noemen , beirekkelyk te zyn. Dit beftaat uit fyne Draadjes, die als een Spinnewebbe door malkander gevlochten zyn. Ook merkt zyn Ed. aan , dat het Zilver , met Zwavel gemengd en gefiuo'ten, door een zagt Vuur tot Haairzilver gewoon is op te fchieten. Waar-  de Zilver-Ertsen. 235 Waarfchynlyk zullen dit regte Vezeltjes zyn, gelykende naar die, uit welken de zo-A: genaamde Borjfe!-£rts (tri) beftaat. Dezelve 1 maakt korte, ftyve , regte Draadjes, welke ^ als Schimmel uit de Gangftof fpruiten. In fommige Mynen, zo van Noorwegen als van Saxen, vindt men deeze uitgroeijing op verharde Kley of Kalkfpaath; gelyk by Andriesberg op den Haarts in Kalkfpaath en Loadglatfs; in eenige Mynen by Joachimsthal in Bohemen, inzwartachu'ge Gips -Spaath, zwarte Wacke of Scherben- Kobalt , ook wel in Kobalt -Erts zelve of in Gips-Spaath , die van Kobalt-Molm zwart gekleurd is, in de Sophia in Zwaben : in een Myn aan de Rivier Kobberwald in Noorwegen , in gedeegene Bismuth j by Schneeberg in Saxen in witte Kobalt. Vol-, gens de bepaaling en omfchryving van den Heer Wallerius, zou ciit ook tot het Haair-Zilver behooren: doch het is 'er, naar üogenfchyn , grootelyks van verfehillende. In de gedaante van Kryftallen , die vierhoekige Takken maaken, gelykerwys de Aluin,I; komt ook fomtyds, doch zeer zeldzaam, het gedeegen Zilver voor; 't welk men dan Kry ftaiïyn kan'noemen Zodanig valt het in de (f») Argentum nativum Viltofiim. Mihi, («) Arg. nativum Crujiallmum. Link- £. Ramis te«agonis more Aluminis. Arg. nat. forma CryftaUilatfWall. g. III. Dejsl. V. Siuk. ] III. -tjef .- ;xvii. loOFD'UK. srftelig. Kryftal'! n.  a^S Het Zilver, en l.n. AlDKEl. ' XXVII. Hoofdstuk. fieieegen Zilver. AangevloogenZilver. Affcheiding van vreemde Sloffen. (o) Argentum nativum Superficiale. Wall. h. Arg. nat. Superficiale in epidermide Lapidum. Linn. «. is Erfprins Frederik by Kongsberg in Noorwegen. Het zyn kleine driezydige Pieramieden, welke niet dergelyke Kryftallen van Zilver Glas-Erts op Bladerig gedeegen Zilver zitten , 3aé in Kalkfpaath breekt. De Heer Romieu de l'Isle maakt ook gewag van de kleine Zilver - Dobbelfteentjes , welke Justi in het Rosch-gewas van Zilver waargenomen heeft, en, Volgens Davila dubbelde vierzydige Pieramieden , welken men , voor eenige Jaaren , by Markirch in de Elzas , met Roodgulden heeft gevonden. Dropjleenachiig komt ook het piedecgen Zilver fomtyds by Freyberg en Wittichen voor; 't welk men bykans tot het Kryftallyne kan betrekken. Eenige opmerking verdient nog het Aangevloogen of Oppervlakkig gedeegen Zilver (o), fommige Steenachtige Stoffen bekleedende. Dus valt hec, volgens Wallerius , by Lcefscfen en Sahlberg in Sweeden. Ik heb niet lang geleeden zeer fraaije Stoffen van dien aart, alwaar een Roozeklearige Cinnaber-Er.tsdus, als met een Vlies van aangevloogen Zilver , Oppervlakkig is bekleed , van Stahlberg in 1'weebrugge bekomen. 't Gedeegen Zilver ■ komt op het onverwagtfte, niet alleen iu Gangen van Züverftof- fen,  de Zilver-Ertsen. 237 fen, maar fomtyds ook in andere Mynen voor. Dus merkt LinnjEüs aan, dat, ter plaarfe waar de Nordmarkfe Yzer-Ader van een Kley-£ laag doorfneeden wordt, overvloedig gedeegen _ Zilver is gevonden, en vervolgens wederom' Yzer. Dit Nordmark legt in Wermeland , eene Provincie van Sweeden; alwaar het Zilver gepaard ging met Koper - Nickel. Anders, wanneer het flegts in Kwarts, Spaath,Steenen of Aardftoffen zit , gefchiedt de afl'cheiding van dezelven best door Amalgamatie met Kwikzilver, dat men den Kwik - Arbeid in de Bergwerkskunde noemt. Men brengt , naa. melyk , de vergruisde en gewasfen Stoffen in de Amalgameer - Molen. Dit is een Bak van gegooten Yzer , die uitwendig een rand en in 't midden , op den Bodem, een knop heeft, waar op een Yzeren Kruis, dat met zyne vier enden inwendig byna den rand raakt, omgedraaid kan worden. Een Vat, zonder Bodem, ftaat op den rand , en door deszelfs dekzel gaat een Stok met een Kruk , hebbende het Vat van vooren twee of drie Gaten , waar door men het vuile Waterkan aftappen. Nadat ,nu, op het Gruis der Zilverüoffen Water gegooten is en Kwikzilver daar by gedaan, zo worde het draaijen door twee of drie Man verricht, die elkander verpoozen, en, onder het geduurig bydoen van nieuw Gruis, de Stoffen zo lang maaien, tot dat zy als Pap geworden zyn; III. DmV. Stuk. III. \t DIBW üxv1i. hOOFD- 111 H. Gedeegen '. ver.  UI. Afdeel. xxv] i. Hooïd- stuk. Manier der Spanjaarden in Amerika. I ( 1 I 1 t i 1 I ï E e 333 Hét Zuvr.it, EN welke men door de Gaten van 'c Vat kan ülts laaten. Het Zilver , ondertusfchen, dat in die Stoffen Zit, vereenigt zig , 0p den Bodem van den Bak, met het Kwikzilver, tot een Amalgama, waaruit hetzelve, door Deftillatie in een Retort, geheel zuiver afgefcheideri en ten gebruike tot een Klomp gefmolten wordt. Geen Metaal is 'er , buiten 't Goud , dat zo overvloedig gedeegen voorkomt , als het Zilver. Somtyds zit het in Steenen zo ver>orgen , dat men het niet eer zien kan, voor lat die afgefleepen of doorgeflagen zyn: fomyds is het ook met een Steenige Schors als >vertoogen. In Amerika vindt men het zeer /eel onder zyne Ertfen gemengd, in de Mvlen j en derhalve wordt tot het bewerken dier Ertfen, welke meestal zeer rykzyn. eenerley Vlanier gebruikt. De gewoonte der Indianen vas, hetzelve af te fcheiden door enkeleSmeling, maakende dat het Metaal den eenen weg leen liep, het Schuim een anderen weg. Hier oe hadden zy,te Potofim Peru, kleine Aarden /uurpannen Guairas genaamd, met openingen n de omtrek, op welken zy de Kroes plaatten , en zodanige Pannen zettende op de iergen, daar altoos veel Wind is, werdt de :rts daar door seer gemakkelyk, en zonder ehulpvan Blaasbalgen, gefmolten, welkenmeri :hter tot de Mynen van Porco gebruikte. *c Is nu  de Zilver-Ertsen. 239 nu eerst ruim twee Eeuwen geleeden , dat é de Spanjaards het gebruik van Kwikzilver in trein bragtèn (p). Ten dien einde werdt t de Erts, door middel van Molens, eerst vergruisd en zo fyn als Meel of Kalk gemaakt: dit fyne Poeijer mengden zy met Koperrood, Kalk of Afch , en maakten 'er een Pap van met Pekel van Zee-Zout. Hier over fpreidden zy het Kwikzilver uit door een Kleed van Paarden -Haair, zo dat het als een Daauw daar op viel , en dan werdt het onder die P r 1 1 r ! II. ■Argentum Corntum. HoomErts.  III. Afdekl. XXVII. Hoofdstuk. HotTH' Erts. i \ I I . I : i i i I i < %44 HÈTZitvÈRjÈr* Deeze Soort, gemeenlyk Hoorn. Erts of ook Hoorn - Zilver genaamd, in 't Franfch Mine tVArgent Cornèe , is de zeldzaamfte. Zy breekt altoos Aderswyze, meest op weinig diepte, in Peru ; in de Siberifche Zilvermyaen; by Kongsberg in Noorwegen; op ver* fcheide plaatfen in Bohemen en in Saxen , doch meest by Johangeorgeftadt. Zeer dikwils is zy vermengd met geele en bruine YzerOker , met Loodfpaath van veelerley Kleu•en en met zwaf te Glas - Erts of Zwart Gullen. Ook komt zy wel in zuivere Loodglans 'oor. Men heeft een enkele Nier, van zwarten Yzerfteen, daar ingeflooten gevonden/ Dikwils is de naam van Hoorn - Erts gegepen aan andere Ertfen, wien dezelve niet :oebehoorde. Ook is wel eene byfoort van Hoorn-Erts onder een anderen naam, inzonderheid onder de Glas- Ertfen* befchreeven. Men heeft ook de Hoorn-Ertfen onderfteld, jit eene vermenging van Zilver met Zwavel ;n Rottekruid te beftaan; doch door de ontlekkingen van laatere Mineralogisten, mee Scheid- >. 183. N. 3. Arg. Min. fuseo * flavum fubdiaphanum, ragile. Carth. Min. 75. Arg. acido Salis folütum & nineralifatum. Cronst. Min. 177. Arg. Sulph. & Arfelico mineralifatum , Min. malleabili Vitrea, Candelae jne liquabili. Wall. Min, 308. Arg. acido Salis minéal. Min. femipellucida, Lamellofa , Cornea, Ign* CanIslae liquabilis. Wali. Syst, Min. II, p. 331,  be Zilver-Ertsen. 243 Scheidkundig onderzoek, is dit valfch bevonden O)- °°k komt het Konftig bereide ; Hoorn-Züver, dat men Lyna Cornea noemt,u door neerftooting van het Zilver uit zyne Solutie in Salpeter-Geest , door middel van'5 Zout-Pekel, bereid, zozeer met deeze HoornErts overeen, dat men tot derzelver vorming in de Natuur iets dergelyks moet onderitel» len. Evenwel is 't uit fommige Proeven waarfchynlyk, dat 'er eenig Vitrioolzuur bykome, en toevalliger wyze bevindt zig daar in eenige Zwavel of Zwavel-Lever. Het is een zeer weeke Stoffe, die zig met een Mes, als Wafch , fnyden en bearbeiden" laat, ook fmeedbaar ; gemeenlyk , inzonderheid, wanneer zy by dunne Blaadjes tegen 't Licht gehouden wordt, doorfchynende, hebbende zeer dikwils fpiegelende Vlakten. Zy fmelt aan de Kaars , als Wafch, en geeft als dan een zigtbaaren, dikken, witten , Hinkenden Damp uit. Reeds in een flap Vuur kookt zy als Borax , en vloeit zeer dun , als Talk of Smeer , wordende grootendeels vlug , zo dat daar van maar weinige kleine Korrels zuiver-Zilver overblyven. Evenwel telt menze onder de rykfte Züver-Ertfen, houdende niet zel- (O De Heer Wallerius , zelf, hadtze voormaal* dus bepaald, zeggende bovendien; „ zy houdt veel Zwavel, weinig Rottekruid en twee derden Zilver.". III. DïEI.. V- Sivk. v II iFDEEL. cxvii. loOFDUK. Hoorn ■ rts. Hoedagheid.  m. Afdeel XXVII. Hoofdstuk. Boom' Erts. Witte HoornErts. 1 i 146 Het Zilver, en zelden van 150 tot 380 Mark in 't Centner; maar zy vereifcht, tot de bearbeiding,de byvoeging van een JÜghaaai , 't welk het Zuur van Zee-Zout tempert of bedwingt, eer het Metaal daar door vlug gemaakt worde. Van deeze Hoorn-Erts komen aanmerkelyke Verfcheidenheden , zo ten opzigte der Kleur als der Geftalte , voor. Witachtig zynde , noemt menze Witte Glas- Erts van Zilver. Alsdan is zy fomtyds zo wit als Sneeuw, of als Jaarsfmeer, met eene als vette dof glanrigeDppervlakte; fomtyds bleekgraauw, alt> Chalcedoofi of gemeen üsfen- Hoorn en ruuw van Oppervlakte; gelykende, op de verfche breuk, dikwils naar Steenmerg , maar in dunne Schyfjes gefneeden doorfchynende als Hoorn; ook n de open Lugt dikwils paarfch of blaauwach;ig beflaande. Deeze is de allerzuiverfle en zweemt het allermeefte naar Hoorn-Zilver, naar wordt nooit geheel vlug in 't Vuur, en geeft ook geen het minfteblyk van..eenen zuuren Smaak. Zy is zo week, dat men 'er den Vinger-Nagel in drukken kan, en de Schubjetjes, welken men 'er van fchilt, rollen zig ;ven zo te famen als of zy van Zeep waren. Dus valt de Hoorn-Erts in Peru, als ook by Guadalcanal in Spanje; met gedeegen Zilver in bruine Yzer-Oker, in eenige Mynen van Saxen. De witte en graauwe Glas-Erts van Marienberg en Annaberg, door Mat the- 8 I Cl  de Zilver-Ertsen. 247 sius gemeld , behoort ook tot dezelve. Ik heb een Stukje gedeegen Zilver en Beenlleurige Hoorn-Erts, in Zilverhoudende bruine Oker, met Schieferfteen'ge Gsngftoffeuit deKatharina-Myn te Rafchau in 't Erts-Gebergte. Gekleurd komt zy fomtyds geel voor , als Harst, of bykans als Zilverglit , Geele Glas» Erts, by dien Authtir , genaamd, insgelyks in Saxen gevonden, Bruine Hoorn-Erts, by fommigen gedeegen Burin-Erts, en by Fabr'ci us Leverkleurige Erts, of ook Bruin gedeegen Zilver, viei , niet ver van Freyberg in zwaare fpaath , of ook by Annaberg en elders. Zwartachtig in Afchgraauwe en verharde Schieferkley, en Violet, of byna als blaauw beflagen Staal , valt zy by Johangeorgeftadt , fomtyds in doorvretene Kwarts. Deeze is niet zo zuiver als de Witte, bevattende altoos eenige Zwavel , gelyk dooi den Reuk in 't branden blykt en door de blaauwe Kleur der Vlamme- Ook vloeit zy op '1 Vuur zo dun niet, als de Witte, maar zwar en troebel , met fterke opwellingen en 't uit werpen van Schuimblaazen, die barftende vee Damp verfpreiden. Voor 't overige behoud de Klomp haare Geftalte, en na het wcgdam pen van den Zwavel blyft 'er een geweefze van Zilver over , 't welk eene bleekgraauwi Aarde bevat. Houdt men dunne Schyfjes vai deeze Hoorn-Erts tegen 't Licht, zo zie Q 4 mei III. Dmj. V. Siuk. v III. Afdeel, XXVII. Hoofdei uk. flaoriu Erts. Gekleurde. I l  34' Hetc Zilver, e h ih. AïDEEt. XXVII. HooTO»TUK. HoornErts. Groene Verfchil in Geftalte. '■ Pu XLVII. - Fig. 7. men als door een Nevel, met gemengelde witte en Violette Streepen. De Groene Hoorn-Erts, welke men ook Groene Zilver-Erts noemt, valt in verfcheide Mynen by Johangeorgeftadr, als ook, volgens Albinüs, by Schneeberg en Annaberg in Saxen. Zy is zeer zuiver en gemeenlyk Appelgroen , met eenig paarfch j wanneer men 'er door heen ziet verwisfelende witte, groene en geele Streepen , als door een Nevel, vertoonende. Wat de Geftalte aangaat, vindt men de Hoorn-Erts ook verfehillende. Die is of geheel onbepaald, of Schubbig-, Eyvormig of Kogelrond, en inwendig hol, ten deele met Stoffig , ten deele met verhard en famen verbon' den Zilverzwart aangevuld, dus naar een Arendfteen gelykende , of Vlokkig, by Johangeorgeftadt gevonden. Deeze laatfte, wit of violet van Kleur, zit met fyne, dunne, doorfchynende Schubben, byna als Sneeuw-VIokken, loodregt op den Steen: welke Schubbetjes, door 't Vergrootglas gezien, vierhoekig fchynen te zyn. Ook valt zy in volkomene, nu enkelde dan famengehoopte en in elkander gefchoovene, grootere of kleinere, doch gemeenlyk zeer kleine, Dobbelfteentjes, naar de Kryftallen van Zee-Zout gelykende. Zodanig breekt zy by Johangeorgeftadt, voorgemeld, voornaamelyk op den Gotthelffchallers. die  p e Zilver.Ertsen. 249 die men by de Berg-Akademie, te Freyberg, als eene zeldzaamheid bewaart. Gemeenlyk zyn dezelven zeer zuiver en wit : de Heer von Born maakt ook van bruine en blaauw! beflagene gewag. Ik hebze van die zelfde., plaats , op blaauwachtige Zilver-Glas-Erts met Yzer-Oker, van eeneStaalgraauwe Kleur, doch zo klein, dat men de Geftalte niet dan door een Vergrootglas kan onderfcheiden ; gelyk dezelve in Fig. 7, op Plaat XL VII, is voorgefteld. In de meefte Kabinetten vindt men nog maar kleine Stukjes van deeze Erts, doch in'tKeurvorftelyke te Dresden zyn 'cr Klompen van, uit Saxen, 33 en 15 Marken zwaar. In een an dere Verzameling, aldaar, waren Nieren var Hoornzilver, zo week als Spek (x). f3) Zilver dat gemineralizeerd is, Jhybaar, fmeedbaar , Loodkleurig. Deeze Stoffe , die men gemeenlyk ZilverGlas-Erts, of ook enkel Glas-Erts, en Zil ver O) Sanders Reizen, II. Theill. Leipz- 1784. p-150,154 f3) -Argentum Mineralis. fe&ile, malleabile, Plumbico lorum. Syst. Nat. uts. Sp. 3. Arg. malleabile. Syst Nat. VIII. p. 183. N. 2. Arg. Plumbei coloris iplen dens malleabile. Wolt. Min. 29. Arg. Sulph. Minera Hfatum. Cronst. Min. 169. Idem Min. malleabili Vi trel , Candels Igne liquabili, Wall. Min. 308- Ar{ gulph. Mineralis. Minera malleabilis Vitrea, facile fuli bilis. Wall. Syst. Mm. II. p. 329. ; Q 5 UI. Dbbl. V. Stvx,j III. Afdeel? XXVlI. HoOFDTUK. HoornIrts. III. Argentum Vitreum, Glas-Erts.  as© Het Zilver, en m. Afdeel. XXVII Hoofdstuk. Clas-Ert. Ondei fch'idin; van de HoornErts. ver-Glas, in "t Franfch Mine d'Argent Vitreufe noemt, komt in de meefte Zilvermynen voor. Zy breekt in Neder Hongarie , in doorfchynende of ondoorfchynende , geelachtige of witte Kalkfpaath of in korrelige Kwarts, of in ondoorfchynende Kryftallen; in de meefte Boheemfche Mynen in Kwarts en Spaath ; by Joachimsthal in de grootfte menigte en met de meeften haarer veranderingen ; by Aberdam met gedeegen Zilver in Hoornfteen; voornaamelyk by Ratieborzits in witte zwaare Spaath, in Gneis, in Blende , en in de Dorothea ook in Loodglans" en witte Yzer-Ertfen; in Gothelf-Schalier in onzuivere door Oker gekleurde Kwarts ; te Johangeorgeftadt in RusgeelKies; in de Himmelsfurften , by Freyberg in Saxen, in roodachtige Hoornfteen of Zwavelkies, in 't Furftenbergfche in Kobaltmolm, enz. In de Morgenfter by Freyberg breekt 'er gedeegen Zilver, en in Andriesgang by Joachimbthal Ro^chgewas van Zilver in. In de andere Wereldsdeelen komt zy vrat zeldzaamer voor. Evenwel heeft menze ook in Amerika. . Uit de bepaalingen zal men deeze Soort niet ; gemakkelyk van de voorgaande onderfcheiden. Immers volgens die van Wallerius beftaat het verfchil byna alleen in 't uiterlyk aanzien want terwyl de Hoorn-Erts ook dikwils Zwavel bevat, zo ftrekt de manier van Ver-  de Zl L V E R - E ETSEN* S5I Verertfing niet tot een duidelyk Kenmerk en de Kleur is in de Hoorn-Erts verfehillende.' De Glas-Erts, nogthans, is byna altoos kenbaar aan eene Loodkleurigheid , welke men 1 niet in de Hoorn-Erts vindt: ook valt zy niet doorfchynende , en is wel fnybaar, doch zo week niet, dat. men 'er,gelyk in de Hoorn* Erts, met den Nagel of met eene Naaide gemakkelyk in kan booren. Zy is zwaarvvigtig en fmeedbaar, zo dat zy zig laat affchraapen , fnyden en hameren. Meestal heeft zy eene Glanzige Oppervlakte, doch beflaat zwartachtig in de Lugt en valt ook fomtyds Paauwenftaartkleurig, of blaauw, of groen beflagen , of met geelachtige Zwavelkies, of met witten Draadfteen als overfinterd , gelyk by Schemnits in Hongarie. Aldaar valt, volgens Bruckman, een bruine Glas-Erts, die inwendig zig groen vertoont, en eene geelachtige, byna als Orpiment, zou volgens Davila voorkomen te Planché: zo ook te Munfter een groenachtige enz. Zy ontbindt zig t'eenemaal in Salpeter - Geest , fmeltende zeer ligt , zelfs aan de Vlam van een Kaars en geevende alsdan eenen Reuk van Zwavel. Hier mede alleen is zy gemiperalifeerd, en in zo kleins veelheid , dat de Erts dikwils honderd en tagtig Mark Zilver in 't Centner houdt, behoorende dus onder derykfte Zilver-Ertfen. Aan- III. Dbel, V*. Stuk. III. Ifdeei, XXVII. hoofdtuk. Hos-Erts» Hoedaïigheid.  sj2 Hst Zilver en m. Afdeel XXVlI, Hoofdstuk.Verfchei denheden Pl. XLV1I. F'g.i. Boom achtlge Glas-Kn Fig. g Aanmerkelyke Verfcheidenheden hebben ook 'onder de Zilver-Glas-Erts , ten opzigt van de Zelfftandigheid en Geftalte, plaats. Zy .valt aangevloogen of digt. Deeze laatfte heb ■ik zeer keuriyk , Laagswyze tusfchen Kopergroene Spaath , in een Kwartzig Gefteente , uit Peru. Bladerig en Schubbig komt zy voor in de Siegelsberg by Schemnits ,• Korrelig in roodachtige Hoornfteen, by Kongsberg; Dropfteenachtig en Kuitgelykende, by Joachimsthal. Haairachtig vindt menze in Kies , by Ratieborzits in Bohemen, in geelachtige doorfchynende Kalkfpaath in Himmelsfurften by Freyberg, ook in roodachtige zwaare Spaath by Marienberg niet ver van johangeorgeftadt ïn Saxen , waar van ik een fchoon Stuk heb. Ook valt zy , in doorfchynende Kwarts-Kryftallen ingeflooten , by Kongsberg in Noorwegen. By Ratieborzits komt zy met korte Haairtjes , byna als Mos; by Schemnits met lange gewrichte Haairen voor. Ik hebze zodanig krom en krulbaairig, als Fig. 8, naar een fraay Stuk van Himmelsfurften, met eenige Vergrooting afbeeldt. Voorts valt de Glas - Erts Draadachtig en Tandig in Noorwegen , doch wel de aanzien. lykff is de Boomachtige , Takkige of Dendritifche (v), zo aldaar, als in Saxen ei Bohe- mea (t/) Minera Argenti FiHen germjuans, Wail. for. f.  SE Z 1 h e r • E 5 t S e n. *j3 men voorkomende , en te Kongsberg ongemeen fraay vallende 5 gelyk uit myn Stuk daar van, in Fig. 9, natunrlyker grootte afgebeeld , blykblaar is. Hetzelve beftaat uit een Voetftuk van witte Kalkfpaath, daar verfcheide brokken zyn afgebroken. Hier op, en door hetzelve heen, heeft zig de Glas-Erts zodanig knobbelachtig en Takswyze gevormd, dat men het ontwyfelbaar aan eene Vloeijing moet toefchryven. In het Grondftuk zelf is zy tot het binnenfte toe verertst; zo dat roeri niet kan onderftellen , dat zy,reeds gevormd zynde, door een enkelen Zwaveligen Rook, van gedeegen Zilver in Glas-Erts zou veranderd zyn; gelyk Wallerius zyn denkbeeld oppert , aangaande deeze Kongsbergfe Zilverboomen. Men heeftze , wel is waar, die van onderen gedeegen Zilverglanzig, vaa boven zwart heilagen zyn; doch zelden, dat dit beflag tot de binnenfte zelfftandigheid doordringe. Ook blykt in dit myn ongemeen fraay en zeldzaam Stuk, daar het gedeegen Zilver ook Haairachtig , Draadig en Takkig^ op verfcheide manieren gekruld en geflingerd, aan voorkomt, zeer klaar , dat deeze beide Stoffen vloeijende zyn geweest in deszelfs vorming; zynde, dat meer is, in hetzelve de Glas-Erts met gedeegen Zilver als overgroeid. Onmooglyk ware het, indien de reeds gevormde Glas - Erts haaren oirlprong te danken had aan III. Pui... V. Stoje. III. AroEEt; xxvii. hoofd■tuk. Slas-Ertk  IJL ÏXXVII Hoofdstuk Óèkty flallizeerde GlasErts. 1 i < (») Argentum Vitreum Subulatum. Linn. Var. 0 af 4 Het Zilver, en aan eenen Zwavel-Damp, dat dit gedeegen Zilver dan dus, onder dezelve gemengd, 'er hier en daar over en om heen gegroeid , zo zuiver en onderfcheiden zig kon vertoonen. 't Is waar, gezegde Heer merkt aan, dat niet alle Glas-Erts door een Zwaveligen Rook gevormd zy ; gelyk, zegt zyn Ed. , uit de KryftaSlifatte blykbaar is. Men vindtze of in Pieramieden , die meest by Joachimsthal in Bohemen voorkomen. Deeze zyn of enkeld en driezydig , de Ehvormige Glas-Erts van Linn^ps (m>), uitmaakende; of enkeld en zeszydig, boven met zes Vlakten fcberp toegefpitst; of dubbeld en vierzydig , hoedantgen dan zeshoekig vallen , gelyk de AluinKryftallen , of met afgeftompte punten, ook ander de Mexikaanfche Ertfen. Men vindt le Glas-Erts Dobbelfleenig , in Yzerhoudende Kwarts , in Sieglitsberg by Schemnits , als >ok by Ratieborzits. By Staafjes die vierzylig zyn, in he.t Tweebrugfe; veelhoekig in Saxen, Bohemen , Hongarie en rond by Ichemnits , in Loodglans. Geftrikte of geireide Glas-Erts komtinGips- en Vloeyfpaath a de Morgenfter , by Freyberg, voor, en 'ellige in de hooge Denne by Joachimsthal, :n in Sieglisberg by Schemnits , alwaar menze ook  de Zilver-Ertsen. 2y« ook met Verdiepingen in de Oppervlakte,die Tcerlingachtig zyn, in de diepfte Franzftollen aantreft. Hier behoort die Stoffe, welke men in Saxen Broofche Glas-Erts, en in Hongarie Rofchgewas noemt. Dezelve breekt by Freyberg in Kwarts, KoÖalt en Kalkfpaath; by Ratieborzits en elders in Bohemen, in Glas-Erts; in Hongarie,op verfcheide plaatfen ,in onzuivere Kwarts , of ook in Kalkfpaath en andere Stoffen. Men vindtze aldaar ook in doorfchynende Kryftallen, zo van Gips-Spaath als van Kwarts; gelyk ik daar van een fchoon groot Stuk heb van Chremnits, op Kwarts-Kryftallen , met Kies en Pyriteuzen Kalkfteen. Zy is glanzig, korrelig, uit veele knobbeltjes beftaande, en dus zeer oneffen of ruuw en als Robbevellig van Oppervlakte. Zy ziet uit den graauwen of bruinachtig met bleeker en donkerer plekken. Immers men heeft bevonden, dat zy, behalve Zwavel, verertsfware met Rottekruid, benevens een weinig Yzer en Koper. Haar Gehalte aan Zilver heeft wel honderdveertig Mark in 't Centner bedragen, zegt Brunnicii, en merkt aan, dat dit Rofchgewas uit eenen overgang van Glas - Erts in Rood Gulden beftaa ; maar op de breuk is het Afchgraauw en glad. Het fchiet, zegt hy, fomtyds in DendriuTcbe Figuuren, tusfehen dl Loodglans, op den oaden groenen Twyg by III- Dssl. V. Stuk. Frey" ut. Afdeel. XX vil. Hoofd-' ■ tok. Broofche 3las- irts.  I .. m; Afdeel- XXVII. Hoofdstuk. Könftïge ülasErts. . IV. Jlrgenlm rubrum. RoodGulden. 1.55 Het Zilver, en Freyberg , aan Zy valt niet Aders- oF. Laagswyze, maar by Nesten , en, hoe ryk ook zynde , zien de Berghiy baar niet gaarn; dewyl men bevonden heeft , dat de Gang in 't kort verarmt, wanneer zig Nesten van deeze Erts vertoonen (y). De Glas-Erts kan nagemaakt worden, wanneer men by Zilver, in een Kapel of Kroes vloeijende, allengs brokjes Zwavel werpt, tot zes of agtmaal zo veel; dan ditgegoöten is 'c een zwartachtige Klomp: of ook, zo Koncke l aantekent, door Vylzel 'van Zilver, Laagswyze met Zwavel gelegd ,door een zagt Vuur te broeijen. Dat men van afgezoete ZilverKalk, met Cinnaber en Rottekruid tot gelyke deelen Laagswyze gefementeerd , door het afhaalen van de Kwik met een maatige Hitte; Zilver - Glas - Erts maaken kan, heeft Leumann aan de hand gegeven. (4) Zilver , dat gemineralizeerd is, roodachtig, rood fchraapende. ■ Dit (*) Annot. in CrONST. Minera!oginm. Koppenh. and Leipz. 1770- p. 186. (y) Vogel Min. System, p. 429. (4) Argentum [Mineralifatum] rübescens, tritur? rittra- Syst. Nat. XII. uts. Sp. 4 Arg. rübescens polyedrom glanduiofum. Sys„ Nat. VIII. p. 183- N. 5- -Arg. Sulphure & Arfenico Mineralifatum. Cronst. Min. 179. Argent. Arfenico & Sulphure Mineratifttfum, Minerst ètf-  de Zilver-Ertsen. 257 Dit noemt men Rood Gulden of Rood Gulden Erts, in Duitfchbnd Rothgulden, in Frankryk Mine d'Argent Rouge, en in Spanje Ro/icler., Dezelve komt voor in de Hongarifche , Bobeemfche, Saxifche, in die van den Haarts en eenige andere Mynen , als ook in Amerika. Ik heb Rood Gulden, in Kwarts verfpreid,uit Peru. In Sevenburgen breekt zy in graauwe Hoornfteen , in zuivere witte Kalk-Aarde, in geelachtige murwe Kalkfpaath , of ook in verweerde Yzerfpaath , in Kwarts en Rotsfteeneu , in Goudkies: in Bohemen vindt menze in doorfchynende Kwarts of in vette Kwarts; ook in Giftkies , Blende en Loodglans , in Gneis en verfcheiderley Spaath of GlimmerKryftallen j in roode Hoornfteen , Tinfteen, Wit Gulden en Jaspis in Saxen. By Wittichen in 't Furftenbergfe valt zy in Roodachtige zwaare Spaath : ook in 't Nasfau- Weiiburgfe en Wurtembergfe. Op de Myn , genaamd Roos van Jericho , in Bohemen , zit het zo aan en in 't midden van de Roosachtig Bladerige Kalkfpaath, dat de Spaath een witte Bloem en het Rood Gulden de Vrugtmaakende deelen voorftelt; 't welk men Roosgewas van Zilver noemt. I,n de diepfte Franzftollen , aan Siegüsberg by Schemnits, breekt gedeegen Zilver, rubra , ante ignitionem fufibili. Wall. Syst. Min. IJ. I>. 333. R III. Dbel. V. SlUK. III. Afdeel, XXVII. Hooïd. TV k. Roodhuiden.  III. AïDEP.L. XXVII. Hoofdstuk. RoodGuldén. Hoeda' nigheid. 258 Het Zilver, en ver; by Boitze in Sevenburgen en in de Anna-Myn by Kremnits in Hongarie, gedeegen Goud; en in 't algemeen , by Kremnits en Schemnits , overvloedig vermomd Goud daar in. , Deeze Zilver - Erts is zwaar , glanzig en gemeenlyk zagt , op 't fchraapen doorgaans donker Karmozyn-rood. In 't Vuur fpringt zy» gelyk een Leyfteen, aan ftukken, doch, als het knappen ophoudt, dan fmelt zy nog eer zy gloeije, en geeft een ArfenikaalenDamp van zig. In 't algemeen houdt zy , behalven Zilver, dat zelden minder dan zestig Mark in 't Centner bedraagt (z), nog Rottekruid , Zwavel en Yzer. Met Salpeter detoneert zy in 't Vuur (a) De Heer Wallerius ftelt de Zilver-Gehalte van het Rood Gulden met die der Hoorn - Erts gelyk ; naamelyk twee derden , en die van de Glas - Erts drie vierden van 't geheel. Cronstedt rekent deeze laatfte op 180 , het Rood Gulden op 6» , het Wit Gulden op 30 Mark in 't Centner, dat is in de honderd en tien Pond volgens Bergwevks rekening , of in de 220 Marken. Ik heb een Stukje zwartachtig Rood Gulden in Kwarts van Kremnits in Hongarie , waar van het Centner 114 Marken Zilvers , volgens den Heer Poda, heeft uitgeleverd, naar de aantekening van wylen den Heer L. F. Gromovius, uit wiens Kabinet hetzelve afkomftig is. Dus geloof ik, dat de Gehalte van 't Rood Gulden, op byzondere plaatfen, zeer veel verfchille en dat men in 't algemeen met den Heer Gmelin niet zeggen kan, dat het zelden meer dan 60 Marken in 't Centner houde. Het houdt de helft tot twee derden Zilver zegt Vogel,   3 T>eel, P L AA T XLVIII .  u e Zilver. Ertsen. 259 Vuur en is wel dikwils ondoorfchynende, doch zo,dat zy aan de kanten eenig Licht doorlaat. Somtyds valt zy ook geheel doorfchynende,, doch is dan gemeenlyk niet zeer ryk in Zilver en zeer dikwils Kryftallyn ; dus by Potofi,' Joachimsthal en Reinertfau, voorkomende. Veelen dier Kryftallen worden , wanneer zy lang in een vogtige Lugt leggen , ondoorfchynende; De Kleur fpeelt altoos in het Roodej fomtyds tusfchen Karrriozynrood en Loodbiaauw; ook wel graauw, zelfs in Mexiko;of zwartachtig: fomtyds is zy geheel Karmozyni of, gelyk in Katharina Neufang by Andriesberg, Scharlaken-, of, gelyk by Markirch in de Elzas, Auroor ; of, als by Potofi, Granaat* rood. Het Boheemfche en Wurtembergfche is gemeenlyk uitmuntend helder Robynrood ; dat van St. Andriesberg is doorgaans donkerrood en het Saxifche kómt als tusfchen beiden. EvenWel moet men dit niet zonder uitzondering begrypen ; want by Annaberg eit Johangeorgdtadt valt het fomwylen zeer helder Robynrood, en by Joachimsthal ook wel donker-rood. De Kleur komt fomtyds zeer naby aan die van de Cinnaber, doch trekt in 't fchraapen altoos wat naar het paarfche , en is niet zo hoog glinfterend rood; ook aan de Vingers niet zo zeer afgeevende of befmettende. Van de Rood-Gulden-Erts komen 4 wat R 2 de' ÏÏI. Dïsu V. SniK. 11!. XXVIIHoofd- tuk. Rooiïuldett^ VerfclieP lenheden.  «rio Het Zilver, en 111. /"dim.. XXVII. Hooïd- STÜK. RoodGulden, GekryflaN i'zeerd Rood Gulden. Pl. XLVIH. Fig. i. de Geftalte aangaat, ook eenige Verfcheidenbeden voor. Zy is aangevloogen op verfckeiderley Ertfen , Kryftallen, Spaath, ja zelfs op verharde Kley, gevonden. Als dit aangevloogene iets Straaligs vertoont, dan voert het,by fommigen, den naam van Rood-GiddenBloesfem Digt op de breuk valt zy by Schem. nits in Hongarie , by Marienberg in Saxen , in Himmelsfurften by Freyberg , als ook in Scherben - Kobalt, Loodglans en Rusgeel, by St. Andriesberg : Korrelig op de breuk in Kwarts en Kies, in roode Veldfpaath en Loodglans , in Sevenburgen ; in bladerige GipsSpaath of Melkwitte Kwarts by Schemnits, in Kwarts en Kies by Kremnits in Hongarie ; met Glas-Erts in zwarte Steen by Joachims. thal in Bohemen en in geftrikte Kobalt by Marienberg in Saxen. Dendritifck heeft menze in de nieuwe Hopening by Schemnits als ook m verharde Kley en Kalkfpaath by Markirch in den Elfaz gevonden. Het fraaifte echter komt de Rood - GuldenErts in Knftallen voor (a), welke doorgaans meer Ca) Argentum rubrum Cryflatlinnm, fseye diaphanum, Nitriforme. Linn. Minera Argenti rubra pellucens figurata. Wall. far. f. Deeze Anthcur hadt 'er bevoorens van gezegd: nonnifi in Renibus & Glaudulis in Argenüfodinis teperitur. Linnjeus ondericheidt het Gtandutofiim en ik begiyp niet, hoe deeze Kryftallyne by Nieren en Klieren in de Zilvermynen kan voorkomen.  de Zilver-Ertsen. 261 roeèr of min doorfchynende zyn , en naar die van Salpeter gelykende. Men vindtze dus in de Zilvermynen van Saxen , Bohemen, Hungarie en den Haarts. Deeze Kryftallen maaken of Pieramieden3 die enkeld driezydig, gemeenlyk famengehoopt , by Andriesberg en Johangeorgeftad , in Giftkies en Spaath voorkomen; of duhbeld vierzydig in Himmelsfurften by Freyberg. ik hebze van Marienberg zeer fraay gekryftallizeerd, in eene groep van puntig driezydige helder Karmozynroode Kryftallen , in eene Gips-Spaatige Gangftoffe. Veel grooter zyn die van Johangeorgeftadt, in dat myne zeer fraaye Stuk, in Fig. 1, op Plaat XLV1II, hier nevens , afgebeeld; alwaar dezelven wel Purperrood , maar met een witachtige Spaath - Korst overtoogen zyn. Ook vallen zy Staafachtig , meest zonder Pieramieden vierzydig, in Hof by Schemnits en in Kies by Joachimsthal, enzeszydig, in Kwarts, in de Brennerftollen by Schemnits; fomtyds leggende als by Freyberg, of inwendig hol, by Clausthal.of zo fyn als een Haair, niettemin doorzigtig en Cinnaber.rood , by Johangeorgeftadt. Men vindtze ook wel met twee i'pitfe punten, en gewoonlykst met maar drie, doch ook wel, gelyk by Markirch in de Elzas, met zes zydvlakten, of met vier of vyf, volgens de Waarneeming van Henckel. Veelhoekige Rood - Gulden - Kryftallen komen by Kremnits R 3 in III. Deel V. SiUk, III. XAvir. hoofd- iTÜK. Roodhuiden.  a62 Het Zilver, bi III. Afdeel XXVII. liOOFE' MTV tv. Rood. Gulden Konfti, Roerg in Tweebrugge, met en onder Cinnaber in dreoge Kwarts of Kies, by Meelbach in 't Nasfaufche , en in Profeet Jonas by Freyberg in Saxen. By Kapnik in Sevenburgen houdt zy Goud. Dergelyke van zwartachtige Kleur, by de Berglieden in Duhfchhnd Schwarts Er is en in Spanje Negrillo genaamd, is eigentlyk maar een Zwarte-Koper-Erts, voorheen befchreeven, met een fterkere geh.lte van Zilver. Bovend en komt de Vaal - Erts in Kryftallen voor, die altoos drie/ydige Pieramieden zyn , of geheel volkomen, of met afgeknotte kanten , of als omgeflagen , of de hoeken, zo wel als de kanten, ftomp afgefneedcn hebbende. Deeze Kryftallen zyn van onderen dikwils gefchaard, meteen zeer kort zeshoekig Staafje. Zy vallen dus in de FransMyn by Kapnik in Sevenburgen, als ook by Dbriznits in Bohemen.  de Zilver-Ertsen. 269 (7) Zilver met Rottekruid gemineralizeerd. Die Zilverftoffen , welke met enkel Rottekruid, Zwavel en Yzer, zonder Koper gemineralizeerd zyn , noemt men , wegens de Kleur , Weijjerz, dat is Witte Erts of Zilverhoudende Arfenikaale Kies. Dezelve breekt by Braunsdorf in Saxen, in witte ondoorfchynende Kwarts, met Mispickel en Veder-Erts, fomtyds ook met gedeegen Zilver by Freyberg, en by Ratieborzits , in Bohemen , in Gneis. Volgens Wallerius komt zy op den Haarts ook voor , by Clausthal en Andriesberg. Deeze Stoffe heeft een veel helderer Kleur en fterker Glans dan alle andere Zilver-Ertfen ; zelfs dan Wit-Gulden, daar het anders naast aan komt: des menze, op het bloote gezigt , raauwlyks van Arfenikaale Kies en van Kobaltfpyze kan onderfcheiden. De Gehalte moet inzonderheid het veïfchil aantoonen. Aan 't Staalftag vonkt zy op de manier der Giftkiezen , met eenen Knoflook - Stank. Dikwils is zy taamelyk ryk in Zilver. De (7) Argentum Mineralifatum Arfenicale. Syst. Nat. uts. Sp. 7. Arg. Ferro & Arfenico Sulphurato Mineralifatum. Cronst. Min. §. 175. Argent. Arfenico, Sulphure & Ferró Mineralifatum, Minera albo Colore ni« tens. Wall. Syst. Min. II. p. 340. III. Dakl, V. Stuk. III. Afderl. XXVII. i'oofdSTUK. VII. Argentum Arfenica* 'e. Arfeni-, kaale Zilrei-lirts.  i hl XXV11. Hoofdstuk. VIII. Argentum Zincofum. Spiauterige Zilver-Erts. fo Het Zilver, en De Zilverhoudende Gifckies, in 'e Aartsbislom Saltzburg, en eene andere, in Teerlingfe iryfhllen , by Schladming in Stiermark voorkomende,- fchynen ook hier te behooren. (8) Zilver met Zink- Blende gemineralizeerd. Dit wordt gemeenlyk Zilverhoudende Pekblende getyteld , om dat zy zwartglanzig is als Pek , voor 'c overige de gedaante hebbende van Blende. Zy valt inzonderheid in de Boheemfche , Saxifche en eenige Hongarifche Mynen,en is,op'tOog, naauwlyks van eene andere Blende te onderfcheiden. Behal . e 't Zilver , welks Gewigt in de Boheemfche dikwils drie Mark in 't Centner bedraagr , houdt zy Zwavel en Spiauter , als ook nog Lood in de Morgenfter Myn by Freyberg, of Goud, by Schemnits in Hongarie. Somtyds heeft zy de glanzende Kleur van een Metaal of zy is zwart, eigentlyk Pekblende genaamd of Pekzwarte Zwart--Erts. Deeze is de Stoffe, die tot de Zilver-Brand - flr.s betrokken wordt (£). Meest, echter, komt zy (8) Argentum Mineralifatum Zinco fterilo. Syst. Nat. uts. Sp. 8- Argentum Zinco Sulphurato Mineralifatum. Pronst. Min. §. 174. Arg. Zinc Sulph, Mineralis. Minera nigri vel nigrescente, nitida. Wall. Syst. Min. II, V- 34°- (b) Zie bladz. 278, ih 't voorgaande Stuk;  li e Zilver-Ertsen. 27] sy geelachtig; zeldzaam , als by Ratieborzits, rood-, bruin- of groenachtig , Voor. Meer valt zy ondoorfchynende dan doorfchynende, en in 'r laatfte geval gemeenlyk in Kryftallen , welke veelal geene bepaalde figuur hebben , zynde fomtyds Knoppig, ook wel veelhoekig, of byna rond , als wanneer men het Kogel- Erts noemt, Dikwils valt zy fynSchubbig en byna digt van Zelfftandigheid , gelyk by Ratieborzits; doch meermaals grof* Schubbig , gelyk by Schneeberg in Saxen, en by Joachimsthal in Bohemen ; fomtyds met Spiegelende Vlakten , Spiegelbler.de genaamd , by Ratieborzits. Ook deeze Iaat zig, na dat het Zilver daar uitgewonnen is, nog tot Spiauter - Vitriool gebruiken. Die Zilver-Erts met roode Blende, Spaath en Kalkflets, van Markirch in de Elfaz, welke ik bezit, febyni hier te behooren. (9) Zilver dat donker is, van Roetachtige Kleur. * Het Zwart.Gulden of Zwart-Erts, in 't Franfch (9) Argentum obfcurnm Fuliginofnm. Syst Nat uts Sp. 9. Syst. Nat. VIII. p. I83. N. 6. Arg. M^jT turn continuüm nigricans Caiith. Min. 76. Ar°\ Arfenico & Cupro Mineralifatum. Cronst. Min. §. I/0 Ar„ gent. Arfenico , Sulph. & Cupro iMineralifatum, MinerS nigri Fuliginofl. Wall. Syst. Min. II. p. 335, III. D«ei. V. Stuk. Ml. Afdeel^ XXVII. Hoofdstuk. Spiauterige Zilver^ £rts. IX. Argentum nigrum. ZwartGuldeo,  .91». XXVIIHooïd- stuk. ZwartHulden. ' Züverzwttrt. 374 Het Z i l v e r , e n Franfch Mine tVArgent noire , dat is Zwarte Zilver-Erts,komt-voornaamelyk in de Mynen van Duitfchland voor : hoewel men 'er ook In Siberië , aan Kutla , in 't ürenburgfe Distrikt , blyken van vindt , met KwikzilverStoffen. Met Wit Gulden komt het, ten opzigt der Samenftellende deelen , grootelyks overeen, en zal, uit eene verandering of verbaftering van 't zelve of andere Zil verdoffen door onderaardfch Vuur, misfchien gefprooten zyn ; 't welk de Roetachtig zwarte Kleur fchynt aan te duiden. Te waarfchynlyker is dit, doordien men fomf.yds eenige Korreltjes Wit of Rood Gulden daar in waarneemt. Somwyleri komt het in de Spieeten van deeze en van Glas -Erts voor; ten minften is zulks by Freyberg gezien. Ook is het een ryke Zilver-Erts, houdende fomtyds wel een derde ja de helft van haar Gewigt aan Zilver. Echter heb ik het van Kremnits in Hongarie, in Kwarts, dat zeer fchraal is,naauwlyks een half Mark Zilver in 't Centner magtig. Men vindt dit Zwart Gulden meest byna zonder èënigen famenhang ; zo dat het zig ligt tusfchen de Vingers fyn laat wryven, dat men Zilverzwart, Roetige Erts en in Hongarie Zihermolm noemt. Deeze is zwart als Roet, fomtyds , gelyk by Freyberg, maar als een dun Blaadje op de Oppervlakte van andere Ertfen gefpreid, of in Lotharingen en Marienberg Boom-  de Zilver-Ertsen. 173 Boomachtig uitgegroeid , of bladerig, of poreus als een Zwam. Men vindtze in de Johannes- Klove, by Schemnits in Neder-Hongarie , als ook by Joachimsthal in Bohemen, in Glas-Erts of in gemeene Kley, by Schneeberg in Saxen, in Loodglans en Kobalt, of ook in Gneis, by Freyberg in zwaare , fomtyds Vleefchroode Spaath , welke 'er geheel van doordrongen is en dus half Zwart gekleurd. Dat het Zwart Gulden ook gekryftallizeerd voorkome, blykt uit dat fraaye Stuk, in Fig. 4, op Plaat XLVIII, afgebee'd. Het is uit de Verzameling van wylen den Heer Renard door my aangekogt , en wordr daar gezegd afkomftig te zyn van Tasco in Cerro Ricco , tweeenveertig Mylen bezuiden Mexiko in Amerika. Het beftaat uit zwarte Zilver-Kryftailen , doormengd met doorfchynende roodachtige Blende, en gevestigd tusfchen Groepen witte Kwarts Kryftalletjes van eene Salptterige figuur, die veel grooter zyn, op eenengrondfteun van dergelyke natuur. Het is zekerlyk een der sartiefté Zilver-Ertfen. Hier toe behoort, buiten twyfel, dat GlasErts-Zwart of Züverzwart, o<,k enkel Zwart genaamd, 't welk menzo overvloedig binnen inde Hoorn-Erts van Johangeorgeftadt aantreft. Dit houdt dikwils honderdtwintig Mark Zilver in *t Centner , zynde gemeenlyk voos S en HL. Diel. V. Stuk. iii. a>DKEL. xxvii. Hoofdstuk. Zwart. Guldin. o ekryitallizeerrl. P . XLVlII. t'ig. 4.  HL XXVII. Hoofdstuk Zwart Gulden* Zilverbruine of LeverErts. (/) Zie 't voorg. II. Stuk , bladz. 403. PI. XXIV. Fig. 7 474 Het Zilver, en en poeijerig als, Roet. Het kleurt zo fterk af, dat men het zonder Zeep niet weder van de Vingers kan krygen.. Met Salpeterzuur bruifcht het op, is taamelyk zwaar , en krygt door 't fchraapen een glanzige Metallyne Oppervlakte, byna als Glas-Erts of Lood, wanneer die gefneeden worden. Het wordt door Water zeer vet en fmeerig , en , wanneer het zig wat digter vertoont, fpeelt in het zwarte altoos eene Leverkleur. Buiten de Ertfen, welken Linn^us in deeze negen Soorten voorgefteld heeft, komt het Zilver nog op veele andere manieren voor. Van de Veder - Erts , welke zyn Ed. rnder de Okers geteld hadt en d^e door my aldaar niet alleen befchreeven , maar ook in Afbeelding gebragt is Qc) , fpreek ik niet nader. De Lever-Erts, of Zilverbruine, verdient nog eenige opmerking. Deeze breekt by Blankenburg aan den Haarts, by Braunsdorf en in ee Morgenfter by Freyberg in Saxen , als ook op de hooge Alpen by Schladming in Stiermark. Zy is digt en meest z.onder bepaalde geftalte, fomtyds Dropfteenig gefigureerd en fpeelt gemeenlyk uit het donkerbruine in eene graauwachtige Kleur. De Gehalte is weinig aan Zilver, met raauwe Antimonié gemineralizeerd. In 't Hoogduitfch wordt zy ook wel ge-  de Zilver-Ertsen. 275 genoemd Leber-Erz of Braunerz van Zilver, ; en die Amcrikaanfche, welken de Spanjaarden Mulatos noemen, gelyken veel naar deeze d)m Een Koperbruin en Lever-Erts van Koper is hier voor befchreeven. Het Zilver komt, bovendien, niet zo zeer op zig zelfverertst, maar als \ermomd\ia vei*, j fcheiderley andere Ertfen voor. De Lood ' Erts is gemeeniyk Zilverhoudende, en 't meeste t Zilver van den Haarts wordt daaruit gefmolten. Die Soorten van Loodglans , welke ryk in j Zilver zyn , worden deswegen Zilverglans of \ Fremmerz geheten. Ik heb een fchoon Stuk [ fyn-Spy/Jge Zilverhoudende Loodglans met ; eenig Goud van Mejtiko, eene dergelyke van 1 den Haarts , met Phosphortsceerende rood achtige Blende van Scharf'enbeig met Yzer I Oker van Zilvernagel by Stolberg, enz. De I Koper-Ertfen , inzonderheid die men VaatErts noemt, hebben insgelyks een aanmerkelyk Gehalte van Züver. ik bezit een groenen Hoomfleen, die Zilver houdt en Koper , I van Veldeniz in de Paltz. Onder de YzerErtfen zyn 'er ook , die veel Zilver houden. I Dus heb ik een Yzer-Erts, veel Zilver bevattende, uit eene Myn by Buenos Ayres in i Zuid-Amerika, die met voordeel in 't geheim is ' ' W Minera Ar2eilti Hep Uica. Wall. Syst, Min, \\% F-338. S 2 111. Deel. V- Stok. III. Afdeel. xx\ 3. Hoot d- iTUK. Zwart- lutJen. /ermomd Silver in indere irtlèn. f Larvx*  276 Het Zilver', e tt \n. afdeel. XXVII. Hoofdst;; k. ZivartGalden. ZilverKies. is bearbeid geworden: ook een Zilverhoudende Yzerfteen , roodachtig gekleurd, uit Mexiko of Nieuw Spanje en een Yzerhoudende Stoffe, die Koper en Zilver bevat, uit Peru. Uit Europa heb ik ook Zilverhoudende Yzerftoffen. Het valt in Zwavelige en Arfenikaale Kobalt-Erts, die men dan Kobaltifche ZilverErts tytelt, zo wel in de f urftembergfche , als in de Wurtembergfe en Boheemfche Mynen: ook by Annaberg en in de Morgenfter by Freyberg in Saxen. Dergelyke geftrikte Kobalt heb ik, die ryk is van Zilver. Somtyds is het, daar in , Boomachtig aangefchooten. Onder de Halfmetaalen zyn voornaamelyk de Bismuth-Ertfen met Zilver gemengd, zo dat zy dikwils daar van tot een Mark in 't Centner houden : voorts de Antimonie - Ertfen en Blenden , hoedanige die van Schemnits is, in welke de Zilver-Gehalte tot drie Mark in 't Centner ftygt. Ik heb een Zilverhoudende Cinnaber-Stof uit Peru, die fomtyds zeer ryk is. In Koperkies komt het by Schmölnits, in Opper-Hongarie,voor, enz. De gewoone Zwavelkies of Pyriet houdt cok^dikwils eenige Looten , tot een half Mark Zilver, en wordt alsdan deswegen Zilverlies, in Hongarie Gilf geheten , waar van Wallerius eene byzondere Soort maakt (e). Zyn (i) Minera Argenti Pyriticofa. Wam-, ^st. «fc Iï. Sp, 12. P- 34i-  re Zilver-Ertsen. 277 Zyn Ec1.. zegt, dat dezelve te Kongsberg in Noorwegen valt , doch men vindtze ook ir verfcheide Mynen van Hongarie en Bohemen, In 't uiterlyke aanzien verfchilt zy weinig van de gemeene Pyrieten en is gewoonlyk Leverkleurig bruin. Zodanig heb ikze van Win difchleiten , die uit het Centner zeventien Ponc Yzer, tien Pond Koper en twee Loot Zil v er geeft Lus valt ook Zilver in Zwavelkies met raauwe Antimonie, in de Myn van Johannesden Dooper, by Usbanya in Hongarie. Voorts komt dit Metaal ook in Steenen en Steenachtige Stoffen, op dergelyke wyze vermomd, voor, die men dan Ziherjïeene'tnoemz.eü, dewyl zy fomtyds ook op Zil ver genuttigd worden, als eene Zilver-Erts aanmerkt(/). Dus vallen by Annaberg, in Neder- Ooftenryk, Kalkfteenen, zo ryk van Zilver, dat men 'er tot vyftig Mark in 't Centner uit bekomen kan. Justi, door wien deeze Zilver-Erts eerst is befchreeven , noemt dezelve, door Alkali gemineredi. zeerd q*) , doch de Hoogleeraar Pott betwist zulks, en Vogel oordeelt, dat het Zilver daar gedeegen in zirte; 't welk, zegt hy, door 't polyften blykt (h). Ook is zulks in een ("ƒ) Minera Argenti Lapidea. Wall. Syst. Min. \\. Sp- 13- P- 342- (g) Neue „Wahrheiten. I. B. III, St. p-i05. (hj Vogel Mineral System, p, no« S 3 III. Deel. V. Stuk. lil. A fdKEl. XXVII. Hoofdstuk. ZituerKses. Zilver- fteenen.  III. Afdeel XXVII. Hoofdstuk. Zilverfleenen, Bladerige ZilverErts. (i) Minera Argentl Foliacea. Wall. Syst. Mm. II Sp- IS- P- 34S« 278 Het Zilver, en een fchoon Stuk daar van , 't welk ik bezit, zelfs ongepolyst waarneemelyk. In Hongarifche Zilver-Erts, van deezen aart, vonut ge» zegde Heer J us t 1 tot dertien Mark, en in een Silezifch Marmer van Zotenberg tot vier of vyf Loot Zilver. Het komt ook by Schennits in Kalkfpaath , die wit en blaauw gevlakt is en in geelachtige by Sieglisberg, in NederHongarie, voor. Voorts valt het Zilver in groenachtige Steenmerg, in Wiudifchleiten by Schemnits, en in bladerige Yzerhoudende A'best of Bergkurk, genaamd Blader-Erts, Bergnapier, Bergtontel of Zilverhoudende Bergkurk, in't Franfch Mine d'Argent feuilletêe (i). De zodanige breekt by Ciausthall aan den Vlaarts , meest met Kwarts en Loodglans ; fomtyds is 'er de Kalkfpaath t'eenemaal mede overtoogen , en het dringt dermaate door de Kwarts-Kryftallen heen dat die 'er door gekleurd zyn. D;:eze Blad-ZilverErts is voos, buigzaam en zo ligt, dat zy op 't Water zwemme ; zy kleurt af en beftaat uit zeer dunne Blaadjes, welke digt over elkander heen leggen. Met Zuuren bruifcht zy op, en ontbindt zig bykans t'eenemaal in Sterk Water, glinfterende tegen 't Licht. De Gehalte aan'Zilver komt ongevaar op een Mark, dat is  de Zilver-Ertsen. £79 is een half Pond , in 't Centner. Voor 't overige beftaat zy uit Aluin - Aarde, Yzenram en Zwavel, hebbende gemeenlyk fyne Kies , Loodglans , Kwarts , Kalk- en Vloeyfpaath, ingefprengd. lnsgehks heb ik gedeegen Zil verhoudende Bladerige Talk, uit Hongarie , en in Asbest-Gefteente. De zogenaamde Zilver-Zand-Erts (k), die men in Spanje Guij'os noemt, valt by Ilmenau in Saxen, als ook in het Spaanfch gedeelte van Amerika , voornaamelyk by Potofi. Zy is bruin of geel , en heeft doorgaans eenige Kwartzige of Mineraale deeltjes ingefprengd. Eigentlyk is het een Zandfteen , welke doorgaans geen half Mark Zilver in 't Centner houdt. Naar deeze gelykt de verweerde of door Rottekruid verteerde Zilver-Erts, die by Schemnits in Hongarie voorkomt. Voorts vindt men 't Zilver ook in Kwarts van verfcheiderley Kleuren , zo in Mexico, als in Peru en elders in Zuid Amerika. In zuivere witte, Cachi in Spanje genaamd, en in eene bruine, genaamd Chwnpi, valt het by Potofi; in een gryze Kwarts , met Markafiet - Kryftalletjes en witte Vlakken , komt het niet alleen in de Spaanfche VVestindiën, maar zelfs in Spanje en by Schemnits in Hongarie voor. Op de (AJ Minera Argenti Arenaria. Wall. Syst, Min. II. Sp, 14. P. 343. S 4 III. Deel. V. Stuk. III. Afdeel XXVII. Hooeo- tuk. Zilver' rtee,ien. Zilver. Efts.  2£o Het Zilver, en til Afdm.'_. XXVll. Hooïdstuk. Zilverin De fftoffen. Züverltolm, de zelfde plaatfen is 'er dikwils een roodacb-* tige of geele en bonie Kwarts mede bezwangerd. Ik heb dus Zilver in een Kwartlig Gefteente uit Peru en v an Schneeberg, als ook met Tin-Granaaten van Joangeorgeftadt in Saxen. Zeer fcbraal, echter, zyn doorgaans deeze Stoffen; zo dat de Gehalte aan Zilver zelden een Mark in 't Centner bedraagt. Deeze Steenige Stoffen zyn e gentlyk maar Moeders (Matrices) daar de Zilver - Erts in huisvest , en doen niets tot de hoedanigheid derzelve , hoewel zy in aanmerking moeten genomen worden: eensdeels, alzo menze by de Bergluy als Zilver - Errfen nuttigt; andersdeels, dewyl menze in de Kabinetten bewaart. Even 't zelfde heeft plaats ten opzigt van de Aardachtige of Delfftoffen , waar in toevalligerwyzezig eenige Zilver-Erts bevindt. Hier toe behoort inzonderheid de ZilverMolm, we'ke in 't byzonder wegens de wryfbaa'e weekheid, als Molm of Veen-Aarde, den naam heeft ; doch verfcheiderley is ( /). Immers, behalve de Steenachtige Noorweegfe Ganzekötige Zilver-Erts , welke niet zeer bekend fchynt te zyn, zig door een geel-, rood-' of groenachtige Kleur uitmonfferende (m ) , is (I) Minera Argenti mollior. Wall. Syst. Min. II. Sp. «7- p- 34°- (»») Minera Argenti Lapidea , Stercoris Anlerini. Wall. ibid, Sp. 16. p. 345.  re Zilver-Ertsen. 281 ïs 'er een andere van dien naam in Duitfchland, beftaande uit eene Okerachtige Aarde , van groenachtige Kleur, met roode en geelach;ige Vlakken , die fomtyds het gedeegen Zilver bekleedt , fomtyds veel van hetzelve , zo Bladerig als Haair - Zilver, bevat , houdende wel eens twaalf Marken in 't Centner. Ik heb een ftuk Ganzekötig Zilver - Erts met Hoorn-Erts en gedeegen Zilver uit Dauphiné. In 't Franfch noemt menze Mine d'Argeni Merde d'Oije. De zodanige komt voor by Ehrenfriedrichsdorf en Marienberg in Saxen, als ook in Windifchleiten by Schemnits in Hongarie. Men vindt ook een geelachtige Yzer - Oker , Silbergilbe genaamd , in Tyrol . by Freyberg en by Schemnits in Hongarie, Deeze is fomtyds ryk , fomtyds arm in Zilver De Silber - braune, die uit een bruine Yzer Oker beftaat, kan hier toe betrokken worden De eigentlyke Zilver-Molm is van eene don ker paarfchachtige Kleur, eenigzins vettig ei gelykt meer naar Molm, of naar Tontel, wes halve menze ook Tontel- Erts noemt. Zodani heb ik ze van den Haarts, zo in als buiten h< Gefteente («). Voor (j£) Of de Heer Waixehiüs deeze bedoele, met i bepaaling van Mn ^rgen-.i mollior tutéfit okfeura pi guis, U te minder blykbaar, om dat zyn Ed. dezel B S 5 Iïï. Dbbx. V. Siok. 11 Afdeel. XX VII. I OOFDTUK. ZilverMolm, 1 T t :s ie »- 'e et  2S2 Het Zilver, e» in. Afdeel. XXVil. Hoofdstuk. ZilverAaide. Voorts valt het Zilver in Kopergroen by Sahlfeld in Thuringen ; in Koperblaauw, in het Nasfau-Siegenfcbe, als ook in enkele Kley , dat men dan Silber - Letten noemt; zynde dezelve graauw in Beijeren, en geelof roodachtig in Hongarie. Het komt in Mergel voor, in Bohemen en Saxen ; in KalkAarde, die wit óf geelachtig is, by Schemnits in Neder-Hongarie. Om niet te fpreeken van het gedeegen Zilver, dat men fomtyds in Kley of Aarde aantreft. Dus werdt in eea K'eijige AJer, de Yzer-Aders doorfnydende , in de Mynen van Normark in Wermeland , eene Provincie van Sweeden, in 't jaar 17205, veel zodanig Zilver gevonden , en te Osmundberg in Dalekarlie was een blaauwe Kley, oppervlakkig met Zilver bekleed. Ook hebben wy gezien , dat het Zilver fomtyds in Steenkolen voorkomt, gelyk de Brand- ZilverErts , zogenaamd, tot welke de Kohlengraupen behooren (*). XXVIII. HOOFD- niet gekend fchynt te hebben, zeggende daar van: Men verha.ilt, dat dit Slijk, Vettig op 't aanraaken , als Boter tcu. Uts. 346. C*J Zie hier voor, bladz, 365,270. en bladz. 378 , in 't voorg. IV. Stuk.  be G o v d - E u r s e n. 283 x: XXVIII. HOOFDSTUK. Befchryving van het Goud en deszelfs E'f'ei. Gedeegen Goud, door Wasfching, of Stofgoud, uit Zand of Aarde en vergruisde Steenen, het voornaam/Ie. Goudmynen in Juuropa , in Siberië , in Oostindit en Amerika. Vermomd Goud. Verertst of gemineralizeerd Goud, in Pyrieten en andere Stof en. Scheiding des Gouds van 't Zilver, enz. Het edelfte, kostbaufte en bcftendigfte onder alle Metaalen is het Gom , dat men in de Noordelyke en middeldeolcn van Europa, Duitfchland , Swcrdcn en Groot- Brittannie, Gold, in de ZuidclyScc, gelyk in Italie, naar den Latynfchen naam Aurum, Auto, in Hongarie Arany, in Spanje Oro, in Vrankryk Or noemt. De Grickl'ohe naam, (ytryfos, is nog gebruikelyk in verfchciJe fimergeUdde benaamingen. Behalve den Hebretuwicheri Zahab, hadt het onder de Israëlieten nog andere naamen. Zinnebeeldig wordt het, wegens zyne uitmuntendheid, Sol getyteld, en de Koning der Metaalen geheeten. Dat het Goud, van ouds tot heden, in zulk eene Waarde gehouden is; komt eensdeels van zyne .fchaarsheid: want, hoewel men 't by- III. Deel. V- StuK. III. FDEEl. (viii. oofdk. Naam- Hoedaïighcnd.  1II, Afdeel. XXVIII. Hoofdstuk. Keur. 2S4 Het Goud, en byna over den geheelen Aardbodem, hier en daar, los en vry, en in veele andere Metaalen ingemengd vindt, is nogthans de veelheid in 't algemeen zo klein, dat de Mynen, dikwils het bewerken niet waardig zyn. Frezier verhaak, dat de rykfte Mynen in Chili, uit vyfduizend Ponden Stof niet meer dan omtrent twaalf Oneen Gouds uitleveren. In Siberië geeft dat Gewigt van Erts zelden vier of vyfmaal zo veel. In 'c Goudhoudend Zand der Rivieren van Europa is 't op veele plaatfen zo dun verfpreid, dat men 't de uitwasfching niet waardig rekent. Echter hangt zulks ook grootelyks af, van de beftendig. heid van dit Metaal; doordien het noch in de Lugt, noch in Water, iets van zynen Glans verliest en door geene andere Metaalen, noch op zig zelve, in 't Vuur, hoe hevig ook, vernielbaar is. Twee Maanden lang op de heetfle plaats van een Glas-Oven gefmolten gehouden , hadt een Once Goud, volgens de Waarneemingen van Boyle en Kunckel, geen Grein verlooren. Echter is het byna zo week als Lood, hebbende byna geen Veerkragt en geevende, als het geheel zuiver is, in 't geheel geen Klank,maar door byfmelting van Yzer of Koper wordt het harder. De Kleur is hoog geel, doch in 't eene Goud bleeker dan in 't andere; 't welk deels van  d Goud-Ertsen. *8s van den Landaart, deels van de Mynen af- A hangt, en geen bewys is van meer of minder > fynheid. Ik heb het uit twee byzondere ST Mynen op Sumatra , het eene hoog, het andere bleek geel. Even gelyk de Edele Steenen, zo kan men 't, hoe zeer in fterkte van Glans verfehillende, door de fynte en zuiverheid van dien , doorgaans , wel van 't Brons of geel Koper onderfcheiden. In Smeedbaarheid overtreft het alle Metaalen. Een Once Gouds kan zodanig worden uirgeflagen , dat men 'er een Veld van honderdveertigduizend vierkante Ellen mede bedekken zou kunnen, zegt Wallerius; doch als men in aanmerking neemt, dat door de Goudflagers een Grein maar uitgeklopt wordt tot ruim zesendertig vierkante Duimen . Blad - Gouds; zo ziet men , dat dit ver uit den haak loopt. Een Once kan derhalve maar gebragt worden tot eene uitgeftrektheid van omtrent honderdvyftig Vierkante Voeten, en een Drachme tot die van ruim agttien Voeten op zyn hoogde {o). Echter zegt men gemeenlyk, dat een Gouden Dukaat, waar van 't Gewicht een Drachme is, zodanig uitgeklopt kan worden, dat men 'er een Ruiter te Paard zittende, met al zyn Toeftel, geheel tot aan den Grond (o) Mem. de ÏAcad. R. des Sciences, dei7i3i P- 3?®Octavo. 111. Dkl.. V. Sto*. III. 'DFEt. XVIII, 100FDIII. Smeedaarheid.  286 Het Goud, en iii. Afdeel XX VIII Hoofdstuk. Grond toe mede kan bedekken Cp).- waar toe, myns oordeels, wel een Kleed van vyf Voeten breed en zestien Voeten lang , dat is van tagtig Vierkante Voeten, zou worden vereifcht; des men daar toe een Loot Gouds noodig zou Lebben. Müsschekeroek verhaalt, dat te Augsburg een Konttenaar geweest zy, die uit een Grein Gouds een Draad getrokken had van vyfhonderd Voeten lang (q). Buiten twyfel zal dit verguld Zilverdraad -zyn geweest (V); waar van men Draaden trekt, die op twee Ellen langte de zwaarte hebben van een Grein , en wier Oppervlakte bekleed is met ongevaar een vyftigfte van een Grein Gouds, en dus honderd Ellen met de zwaarte van 00 Vergulden (obaurati po/est,) zect de Heer Wallerius Spt. Nat II. p. 352 Wat denkbeeld zyn Ed. m deezen gehad hebben , begryp ik niet- Immers om dien Ruiter, net zyn Paard en al zyn Kleederen en Wapenrusting , te vergulden, was nog veel meer Bladgouds noodig, dun om hem ajleenlyjk te overdekken. (*) De Heer Wallerius maakt hier Ellen van: als kwam het niet aan op een weinig min of meer! Ook zegt zyn Ed. bovendien , dat zulks gefrhiedeu kan; 't welk nog verder gaat, fO Hoewel in 't Nederduitfche vertaalde Werk van den beroemden Musschenbeoek gezegd wordt , dat die Gouddraad, van 500 Voeten lang. tén Grein woon-geeft noch het Latynfche, noch de aanhaaling van Boekhaave uit Cassius , eenige reden om zulks te denken. Metwat grond zal men de wonderen der Natuur of Konst tot onge'oof baarheid brengen ? Zulk een Draad moest veel dunner dan Spinrag geweest zyn.  de Goud-Ertsen. 287 van een Grein ; 'c welk reeds een verbaazende dunte is; zo dac men een deeltje, 't welk een honderdduizendfie van een Grein bedraagt, met het bloote Oog kan zien; terwyl het Blaadje Gouds , dien Zilverdraad bekleedende, minder dan het tienduizendite van e:n Lyn dikte hadt. Elders wordt beweezen, dac in allerfynst geplet, verguld Zilverdraad, het Goud minder dikte heeft, dan een millioenfte deel van een Lyn (s~). In taayheid gaat het ook alle andere te boven, draagende, aan een Draad van eene Lyn of een twaalfde van een Rynlandfen Duim dikte , byna vyfhonderd Ponden Gewigts; terwyl een Yzerdraad van die dikte door vierhonderd vyftig Ponden breekt Ctj. Dit zou wel fchynen van de ongemeene digtheid af te hangen, indien het laatstgemelde Metaal, dit zo poreus is en ongelykflagtig van zelfftandigheid , in deezen niet zo naby kwame aan het Góud. Door vermenging met Spiesglas-Koning, Bismuth, Nickel, Kobalt en Rottekruid, inzonderheid met Tin , ja zelfs door den Rook van Tin, wordt het broofch: maar Spiauter, Yzer, Koper, Zilveren Platina, neemen weinig van deszelfs Smeedigheid weg. Het Mem. de l'Acad. R. des Sciences, de 1713, p. 275. Oftavo. O) Zie de Aantekening op hst Koper, hier vow, bladz. 135. III. Dbii» V. Stuk. III. Afdeel. [XXVIII. hoofditutc. Taayïeid.  288 Het G o ü d, e n m. Afdeel. XXVIIÏ. Hoofdstuk. Zwaar- wigtigheiil. Ontbinjling in Koninglyl Water. Het Goud overtreft alle tot dus ver bekende Lighaamen , eenige weinige Korrels van de Platina uitgezonderd , in Zwaarte. Men fielt de betrekking tot Water gewoonlyk als 19 tot x: want hoewel het allerzuiverfte Goud bevonden is tot Water te Haan als 10.640 tot 1.000; verliest het gewoone Goud, dat altoos met eenig Zilver of Koper is bezet, zo veel van zyne Zwaarte, dat men het wel irellen mag, negentienmaal zo zwaar als Water te zyn. Dewyl het Kwikzilver maar veertienmaal zo zwaar gerekend wordt, en 't Lood ruim elfmaal , het Zilver iets minder; ziet men daar uit de betrekking dier Metaalen, en 't blykt, dat het Goud byna eens zo zwaar als Zilver en Lood , en meer dan een derde zwaarder dan 't Kwikzilver zy. De Zwaarwigtigheid ftrookt met de gemiddelde zwaarte van beide Metaalen , als het Goud met Zilver; zy is minder, wanneer het met Koper, Tin of Yzer , en meerder , als het met Bismuth, Spiauter of Lood, tot gelyke deelen, wordt famengefmolten. Zo lang het Goud geheel zuiver en in zyne Metallyne volmaaktheid is , wordt het noch door den Zuuren Geest van Salpeter (v) , noch (V) A Spiritu Nitri non folvitur; zegt ook de Heer Wallerius. Syst. Min. II. p 353 Vergelyk zyn Ed. tegenftrydig gezegde, in 't voorg. Stuk, bladz. 39. Aant. x.  i>e Gou».Ertsen. 2S9 Sooch door Vitriool - Olie, noch door Plantzuuren; zelfs niet door den Geest van Pekelzout opgelost, wanneer die niet al haare Zwavelachtigheid verlooren heeft, of overgehaald' is van Kalamynfteen. Het eenige volmaakte Ontbindvogc des Gouds is het Koninglyk Water (Aqün Regia), famengefteld uit Geest van Salpeter en van Zout. Dit neemt van het Goud eene hoog geele Kleur en een veel grootere fcherpheid aan , dan het te voorèn hadt. De Oplosfing is zo volkomen , dat zy zig, zonder iets te laaten vallen, jaaren lang bewaaren , en met een groote veelheid Waters verdunnen laat ; fchietende ook, door uitdamping en verkoeling, Goud-Kry/lallen. Giet men by deeze Solutie Wyngeest, gedefinieerde Plant-Oliën of iEther , die van Alcohol met Vitriool - Olie is geftookt; zo trekken deeze niet alleen de hoog geele Kleur, maar ook het Goud zelve naar zig, 't welk zy of als een Vlies aan de Oppervlakte, of als een Purperkleurige Ring , tusfchen de beide Vogten zweevende, daar Van afzonderen en vervolgens vallen laaten (w). Wanneer by de gedagte Solutie Vitriool-Zuur,of eenmiddelflagtig Zout, waar in dit Zuur vervat is', ge- (ui) Dit is het Middel tot affcheiding der Platina vari het Goud, in 't breede voorgefteid in 't voorgaande" Stuk deezer Nat. tiijlorie, bladz. 488. T III. Dïbl. V. Stvk, TÏU AfdeEic cxvni. Hootni rus. Neer- ftooting van het_ Goud uit zyne Sd= lutie.  200 Het Goud, en ni. Afdeel. XXVIII HoofdSTOK. Donder of BlixemGoud. gedaan wordt, zo bezakt het Goud, in ver* binchng met dit Zuur, als een Kalk, welke zig in een groote veelheid Waters oplost, Goud Vitriool genaamd, zynde een weezentlyk opgelost Goud in Vitrioolzuur. Giet men by die zelfde Solutie van Goud in Koninglyk Water Bloedloog, of Loog door welke men de Kleur uit het Berlyns Blaauw getrokken heeft, zo valt het Goud als een blaauwe, en wanneer men daar toe zuiver Loogzout, hoedanig ook, gebruikt heeft,dan valt het Goud als een Stroogeele Kalk neder. Wanneer men tot bereiding van het Koninglyk Water Armoniakzout, of tot neerftooting vlug Loogzout genomen heeft, zo bezit gedagte Kalk , zelfs al is zy nog zo zeer of zo dikwils afgezoet, de eigenfehap, om met een geweldigen Slag tot een grooten afftand weg te fpringen ; des men het Donder- of Biixem-Goud noemt (\x). Dit gefchiedt door zekeren trap van Hitte daar aan mede te deelen, en dus bekomt men daar van weder volmaakt Metallyn Goud. Deeze uitfpattende kragt , echter , verliest gedagte Goudkalk door eene aanhoudende Hitte van minder graad; door fterk en lang kooken in Water; door Vitriool-Olie of Olie van Wynfteen f waar Cx) Aururh Fulminans rel Tonitruansi sVid. Boïrh; Cfum, II. p. 49ï,  bi Goud-Ertsen. if>r i waar men het mede in een zagte Warmte j plaatst, of ook door hetzelve met Zwavel te j ïmelten. In 't algemeen ontbindt zig de Kalk, wélke | door Loogzout uit de Solutie van Goud in ï Koninglyk Water neergeftooten wordt, al is j die nog zo zeer afgeZoet, in alle Mineraale of I ook in VJoeyfpaath-|en Plahten - Zuuren. Giet | ben by de oplosfing in Koninglyk Water meer I Loogzout, dan volfirekt tot verzadiging vari 't Zuur noodig is, zo wordt de bezakte Kalk yj weder in de Solutie opgenomen en ontbonden; I Anders tast noch Vuurbeftendig, noch vlug M Loogzout, het Goud aan ; zelfs de Zwavel i 39 • 1^ f preek niet vr.a de onverbeeldily ke Schatten , die 'er, van dit Metaal en van Zilver, in de Kloofters en Paleizen vanSranje en Portugal zyn. (2) Vid. Bof rh. Chem. Vol. I. p. 585. Elzevizr Apothekers Woordenboek op $f!B.i TlNCTUBA & ArjR'Jj^ rrriT*"  be Goud-Ertsen. 297 maaken van Goud en Zilver. Diocletian u s hadt, in de derde Eeuw, de Boeken, die deeze Konst befchreeven, doen verbranden, zo hy verhaalt. Dewyl nu zulks, met hoe onvermoeide vlyt en verbaazende kosten i ook , naderhand onderzogt, door gewoon '. Kwikzilver niet gelukte, zo nam men toevlugt tot zekere herfenfchimmige Mercurius Thilofophorum, die van fommigen zelfs, nadat alle andere bedenklyke Stoffen, ten dien op; zigte, vrugteloos uitgeput waren, zeer dwaaslyk in de Daauw is nagefpoord. Anderen , ftreefden, met niet minder uitzinnigheid, naar y den zogenaamden Lapis Philqfophorum, die uit Zout, Zwavel en Kwikzilver tamengefteld, in j ftaat zoude zyn, om alle geringe Metaalen in Zilver of Goud te veranderen. Inderdaad, dat de Metaalen uit Kwikzilver en Zwavel, met behulp van een Zout , geboren zyn; ten minfte dat zy uit zulke Beginzelen beftaan, is taamelyk zeker: want eigentlyke Aarde wordt 'er naauwlyks in gevonden Ca). Daar komt uit Goud, Zilver en Kwikzilver, door£Amalgamatie, met langduurige fchudding of wryi vinge , wel een fyn, zwart Poeijer, doch dit i is altoos van eene Metallyne hoedanigheid. Derhalve fchynt het wel ontwyfelbaar, dat het Goud («) Aufnn fere profiteri, Aurum, Argentum, ArgenI turn vivum, in natura M nihil a.uidas van euds bekend, l 1 i i 3 ipS Het Goud,e» Goud uit Kwikzilver en Zwavel famengefteld zy; doch de manier, op welke de iNaiuur zulks bewerkftelligt, ten minfte de Werk:uigen, die zy daar toe bezigt, zyn ons onJekend. Wy weeten ook niet , of heizelve dtemaal reeds byde Schepping des Aardkloots voortgebragt zy . dan nog digelvks voortgearagt worde. In Hongarie, immers, wil men nog onvolgroeid Goud gevonden hebben. Ook is 'er weinig Zilver dat geen Goud bevat, en hierom kan het zeer dikwils uit Zilver gehaald worden, 'twelk dan eene verandering rchynt aan -te duiden. Voor 't overige beftaat le Konst der Goudmaakeren voornaamelyk in bedriegery. Geen Metaal vindt men vroeger melding iran gemaakt. De Heilige Schryver Mos es verhaalt, dat één der Rivieren uit het Paraiys, genaamd Pifon , het gantfche Land van 3avila omliep , alwaar het Goud was; voegende daar by , ende het Goud deezes hands is l*ed (b). Het Paradys, gelyk naast te denien is , geweest zynde in die vermaakelyke :n zeer vrugtbaare Vlakten van Armenië, tus. chen de Zwarte, Kaspifche en Middellandfche Zeewateren,waar verfcheide Rivieren zya(c): ;o is 't alleen te verwonderen, dat men helendaags aldaar naauwlyks Goud aantreffe. Maar (i) Gen. II. Vers u. (O To u rh Eio kt Reize mar At Levant. II. . 132.  Ij e GOUB-ERTSEN. t9Ö Maar het kan, Oppervlakkig gelegen hebbende, door den Zondvloed weggefpoeld zyn. Ondertnsfchen werdt het al vroeg geteld onder de voornaamfte Schatten en was niet alleen tot verfieringe des Lighaams, maar zelfs tot Huisraad in gebruik. Dus werdt Rebekka van Abrahams Knegt befchonken met een i Gouden Voorhoofdfieraad en met twee Arm; ringen , waar van 't gewigte was tien SickeJen, dat is ten rrrinfte vyf Loot Gouds ( d), Joseph werdt van Phar ao met een Gou den Ketting om zynen Hals verheerlykt. D< Israëlieten beroofden , by hunnen üittogt, di 1 Egyptenaars , op Gods bevel, van Zilverei j en Gouden Vaten (e> De geheele Kandelaa I des Tabernakels met zyn toeitel moest gemaak : worden van louter Goud, ter zwaarte van eei : Talent, 't welk omtrent honderd Marken ma geweest zyn of by de vyftig Pond (f ). Tc i het geheele Werk des Heiligdoms , in dezel ye, was, uit de Offerhanden des Volks , oir trci (rf) Gen. XXIV. Vers. s4« CO Exod. III. Vers 22 en XII. Vers 36. Doch zy be ïoofdenze niet tegen wil en dank: gelyk uit den famen hang blykt. Cf) Exod. XXV. Vers 36-39- Mids een Talent c 3000 Sickelen rekenende en den Sickel op een ha Loot -. dan komt het nagenoeg uit op 47 Ponden. III. Dmu V. SlüK. III. Afdeel. XXVIII, HooïPSTUK* l Ï 1 r t t P If  111. Atdïïl XXVIII. HooïD- stuk. 30» Het Goud, en went dertig Talenten Gouds verarbeid (g). Voor 't overige blykt de overvloed des Gouds, in die Dagen , by verfcheide gelegenheden , in de Heilige Schiifc gemeld. De bmaëlieten droegen Gouden Voorhoofd - Sieraaden (h), gelyk ook de Kinderen Israëls gedragen hadden , voor dat het Gouden Kalf, daar van, door ASron gemaakt werdt. Uit den Roof der Verflagene Midianieten , waar van het getal ten minfte honderdtwintigduizend Man was, kreeg Gideon een Gefchenk, bedraagende zeventienhonderd idckelen Gouds. De Kroon des Konings der Ammonieten , die Koning David op 't Hoofd gezet werdt, woog een Talent Gouds, en was bovendien bezet met Edele Gefteenten (i). De menigte van Goud, welke door Koning Salomo aan den Tempel van Jerufalem befteed werdt, was onverbeeldelyk, en wordt door fommigen begroot op driete) Exod. XXXVIII. Vers 24. Hier zou het Talent , volgens den Sickel des Heiligdoms, eens zo groot geweest zyn. Bibl. §unii & Tremellii. (h) De Vulgata heeft Inaures, dat is Baggen of Oorhangers, de Biblia üfunii & Tremellii alleenlyk Moiiilia, dat is Verfierzelen. (O 2 SamiiSl XII. Vers 30. Een Talent moest derhalve , zou men zeggen , minder geweest zyn dan honderd Marken of vyftig Pond: want zulk een zwaarte op 't Hoofd, fchynt wat veel. Ondertusfchen wordt alhier het Taleat (in Bibl. ffumi & Tremellii) op 60 Ponden, dat nog meer is, begroot.  DE G O O B • E R. T s E H. 3©I drieduizend Millioenen (£), Dit vinden wy voorzeker, dat de geheele Tempel van binnen overtoogen of bekleed ware met gefloo-j ten, dat is met digt Goud (l): ja men zag 'er niets aan dan Goud (m). Josephus verhaalt, dat 'er in geweest zyn veertigduizend i Gouden Kandelaars , tienduizend Tafels met Goud overtoogen , behalve één , die zeer dik was en van masfief Goud;tagtigduizendSchottels, vyftigduizend Bekkens, twintigduizend Bekers en nog veele duizenden andere Ge:, reedfchappen , allen van louter Goud- Ook hadt Da vin, tot den bouw van dien pragti: gen Tempel , byeen gebragt honderdduizend Talenten Gruds; 't welk, volgens voorgaanp de Rekening, wel bedroeg vyf millioenen I Ponden ( « ). Een verbaazende Schat inder; daad, welke hy nog maar in zyne verdrukkin. ge hadt verzameld. Ook vinden wy, dat Sa- C*) Luiscius Woordenboek. Of men hier Talenten o Sickelen te verftaan hebbe, wordt niet gemeld. (/) 1 KoniHg. VI. Vers al. (ni) Nihilque erat in Templo quod non Auro tege retur. Vulgata. 00 1 Chrow. XXII. Vers 14, alias 17. Meer dai vyfhonderdduizend Daalders aan Goud en even zo vei aan Zilver: volgens de Kanttekening in Bibl. Sfun. ^ Tremellii; maar het bedroeg, volgens de hedendaagfch waarde, meer dan 3000 millioenen Guldens j 't welk in feovenftaande opheldert. III. Dim.. V. Stuk. III. \fdeel. ÏXVIII. Hoor» tuk. t 1 i e :t  Bii' Afdeel. xxviii HoOFDStüE. Groote waardy van dit Metaal. 302 HetGoud, i ü Salomo nog ongelyk grooter Schatten bpftapelde. Hiram, de Koning vanTyrus, zondt hem een Gefchenk van honderdtwintig Talenten Gouds. Jaarlyks kwamen voor hem in, zeshonderd zes en zestig Talenten. Hy deedt tweehonderd Rondasfen maaken van geflagenGoud, ieder zeshonderd Sickelen, dat is omtrent tien Pond, zwaar, eridriehonderd Schilden, van drie Ponden Gewigts * welken hy deedt weg leggen in zyn Huis des Wouds Van Libanon (5). Alle die Schatten werden j onder zyn Zoon Rehabeam, door den Koning van Egypte geroofd (p ). In de herhaalde herftellingen van den meer' dan eens verbranden Tempel , zyn 'er dié Schatten niet weder in gekomen ; tot dat, by de geheele verwoefting van Jerufalem, al het gene kostbaar was door de Romeinen weg gevoerd werdt. Waarfchynlyk zullen de nabuu; rige Koningen zig verrykt hebben met het Goud, door DAvioen Salomo vergaderd én door Schepen , langs de Roode Zee, gehaald van Ophir , mooglyk van de Ooftkust Van Afrika of uit Oostindie. Dit Goud van Ophir was in de grootfte achtinge onder Israël. „ Ik zal maaken dat een Man dierbaar„ der zal zyn dan digt Goud en een Meri- ii fche f<0 1 k"on. X. Vers 14-17. ipj x Kotr. XIV. Vers 26,  DE GoüD-ERÏSEN. SD3 „ fchè dan fyn Goud van Ophir", fprakGod, 1 door den dienst van den Profeet (?> „ De ; „ Wysheid kon niet gefchat worden tegen fyn , „ Goud van Ophir , noch tegen den Sardo, „ nyx of Saphier" (#■% Het allerzuiverfte was ! in zulk een waarde , dat nog onder 't nieuwe ;! Testament het Hemelfche Jerufalem, Z nnej beeldig , gezegd wordt, geheel te zyn van I zuiver Goud f». Hierom hebben zig andere Natiën, mede, als om ftryd voorzien van dit | begeerlyke en kostbaare Metaal. Hetzelve l ook, hoe zeer naderhand vermenigvuldigd , ë heeft nagenoeg de Waarde ten opzigt van jj Zilver, die het by de Jooden hadt, behouden, j te weeten als tien tot één. Dit was, toen tjjuLius CjESar, door het plunderen van r Steden en Kerken , zo veel Gouds te Rome byeen gebragt hadt,nog even zo, enheeft een ; geruimen tyd plaats gehad onder de Romeinen; doch naderhand , meer over 't algemeen verfpreid , is het allengs van een weinig meet Waarde geworden; gelyk wy zien, dat he« dendaags een Mark van het fynfte Goud op 355 Guldens, en een Mark van het fynfte Zilver op 15 Guldens gerekend wordt j dat ii " (0) Jesaia , XIII. Vers 14. (r} Job.XXVUI. Vers 14. (O 0-enb. XXI. Vers 18. EU. Dmï» V. Siuk. III. AjDEEfit' icxvni. Hooedü huk.  3°4 Het Goud, en III. Afdeel, XXVIII Hoofdstuk. Het Gou< ïs algemeen ove den Aard' kloot verfpreid. Waar men het meest rinde. is het Goud ruim veertienmaal zo veel waardig als het Zilver (t). Is het ondertusfchen niet grootelyks te verwonderen, dat eene Stoffe, die van het begin des Werelds af, tot heden , de kostbaarfte blyft onder de Metaalen , algemeener byna over den Aardkloot verfpreid, dan één derzelven , en als voor de Voeten leggende gevonden wordt, zo dat menze flegts behoeft op te raapen? Dat meer is, terwyl de anderen doorgaans verertst voorkomen of vermomd, zo dat menze met veel moeite en koften moet zuiveren , en van Zouten , Zwavels, Rottekruid of andere Mineraalen fcheiden; het Goud, in tegendeel, zig dermaate, ten grootften deele , in zyne zuivere volkomene , glanzige , Metallyne gedaante voordoet, dat de meefte Mineralogisten, nog kortlings, de Verertfing van het Goud volftrekt ontkenden. Wy zullen in 't vervolg zien, dat zy geen reden daar toe hebben; maar het blyft niettemin een waarheid , dat het meefte Goud gedeegen en Oppervlakkig voorkomt op den Aardkloot. De Landftreeken , die hedendaags het meefte daar van uitleveren , zyn de Afrikaanfche Kusten, inzonderheid die van Guinée, deswegen veelal de Goudkust genaamd; het Ryk van China (*) Aiuuthnoth Tab. Atitiq, Nummor. &c, Ultra]. 1756. Cap. VI.  de Goud - Ertsen. 305 iGhina en inzonderheid Japan , by 't welke i een zogenaamd Goud - Eiland is; de Eilanden ivan Oostindie , voornaamelyk Sumatra ; dè Spaanfche Bezittingen aan de Westzyde van Zuid-Amerika , ook Mexiko of Nieuw Span|]"e; Hongarie en Sevenburgen in Europa; als !óok Siberië. Het wordt uit het Zand der voornaamfte Rivieren van ons Wereldsdeel; tot binnen de Grenzen onzer Provinciën , door Wasfchinge , bekomen. 't Ontbreekt zelfs in het Zand van onze Duinen niet (v). Het komt op veelerley Manieren , en in veelerley Stoffen voor , ge'yk wy nu zullen befchouwen. (0 Goud, dat bloot is. Dus bepaalt onze Ridder, dat Wa el ÉRi us bevoorens geworteld, doch thans eenvoud'glyk gedeegen of natuurlyk volgroeid Goud genoemd heeft, in overeenkomst met andere Autheuren. Door de eerfte benaaming werdt toen dat Goud, 't welk men ergens in vast gegroeid vindt, f» Zie het III. Deels II. Stuk van deeze Nat. Hiftorie, bladz. 473. (1) Aurum nudum. Syst. Nat. XII. Tom. 3. Gen'. 35. Sp. 1..Syst. Nat. VIII. p. 184- N. 1. Aurnm nudum genuini Coloris. Carth. Min. 77. Aurum nativum radicatum. Wall. Min. 321. Aurum nativum. WiUL Syst. MHt.ll. p. 355. Wolt. Min. 29.Ckonst.Min. 165. V III. Dkël. V- Stuk. III. AfDEEÜ xxv ui; Hcoïdiiuk; I. . Aurum nativum. Gedt-eger» Goud.  I UT. i Afdeel. . XXVUI. r Hoofd- ^ stuk. Gedeegen ' Goud. 1 i i | WafchGoud van Sumatra. 06 HetGoud, e h rindt, zeer zonderling , niet minder als nog eden het gene men geheel op zig zelve in 'and of Aarde vindt, door den naam van^faurn folutum, dat is los Goud, onderfcheiden, vlen ziet ligt, dat die benaamingen, noch in ;yn eerfte Werk , noch de laatstgemelde in iet laatfte , ftrooken. Want het losfe Goud s, naar alle waarfchynlykbeid , van zodanig lat bevoorens ergens vast gezeten heeft, afcomftig , en verl'chilt dus maar toevallig en Geenszins in hoedanigheid van d3t gene,'t welk sonder reden geworteld wordt genoemd, de. ivyl het veelal niets heeit naar Wortels gelyjendc, die het aan Steenen of Mineraalen souden hechten. Hier om is de benaaming yan bloot, als zig geheel onbedekt vertoonende, volgens Linnjeus, of die van gedeegen, dat is natuurlyk tot een volkomen Metallyne en wel tot een fmcedöaare gefteldhcid, zonder eenige bezwalking van den Glans gebragt en vry zuiver Goud, de verk eslykfte. Daarom is 't ook , dat de Franfchen zulk Goud Or VUrge heeten , dat is Maagde-tioud. Zodanig is, in de eerfte plaats, dat men door Wasfching uit Zand bekomt, Waschgoud genaamd, hoewel niet altoos van den fynften aart. Hoe algemeen hetzelve in Europa voorkome, en op welke manieren het, veelal uit de grootfte Rivieren , vergaderd worde, heb ik  de Goud-Ertsen. 307 ik omftandig befchreeven (w). Doorgaans vak dit Goud in zeer kleine Korreltjes, niet grooter dan gewoon Zand , doch platachtig als Blikjes, en altoos een weinig rond; weshalve men het in Vrankryk Paiiïettes d'Or noemt. Die van de Rivieren Cezé en Gardon , uit de Sevennes oirfprongelyk , vallen dikwils anderhalve Lyn breed , dat is omtrent als Appel - Pitjes; in de Ariége heeft menze iets grooter gevonden; maar in de Rhyn en Rhone zyn ze zelden zo groot als Zaad van Gecrst. Het Alloy der eerften is maar ruim I8,dat van die des Rhyns wel 21 en van de Ariége ruim 22 Karaaten , door Reaujuur bevonden. Dikwils zynze wat zwart of roodachtig van Kleur , en meteenig Yzer befmet; weshalve zy veelal van den Zeilfteen aangetrokken worden. Echter komt dit Stofgoud ook dikwils zeer fyn en zuiver voor; gelyk ik het dus uit tweederley Bergwerken van 't Eiland Sumatra, in Oostindie, bekomen heb , het eene bleeker, uit de Myn Cays, van 18, 't andere, uit de Myn Sipine, niet ver daar van afgelegen, van ; f» ïn 't III. Beels 11 Stuk van deeze Nat. ÜU florte, als boven. V 2 III. Deel V. Sur*. FIT. Afdeel, XXVJ1I. liCOFDiTUK, Gideegeti Goud.  ra. Afdeei XXVII1 Hoofdstuk. Gedecge Goud. Bewerking der Zand- of StofgoudMynen oj Celebes. (x) Verhand, van 't Bataviaafch Genootfchap,\U. JDéei, Batav. 1781. p. 166. 308 Het Goud, en bezit uit de Pcruviaaniche Rivieren, die veel fyner van Alloy zyn, houdende byna 22 Ka» raaten. Men vindt het niet alleen in Zand, ^maar ook dikwils in eene witte of roodachtige Aarde, die Mergelachtig is of van eene Kleijige natuur. Hoe men te werk gaa, om hetzelve daar uit te bekomen , blykt uit de volgende befchryving der Goudmynen aan de Kust van 't Eiland Celebes, beooften Borneo , onlangs bezogt door den Heer Duur Sekretaris van Juftitie te Ternate (x). Na dat zyn Ed. eerst verhaald heeft, dat 'er op dit Eiland ontelbaare Goudmynen zyn , ,doch weinig, zo wegens de luiheid, als uit fchaarsheid van Volk en deszelfs bygeloof, bearbeid worden: zo merkt hy aan, „ dat de „ Indiaanen hier zelden een Myn zullen ope„ nen, wanneer zy geen kans zien, om het ,, Water *jit een nabygeiegene Rivier ter plaat- fe te brengen, daar zy aan 't werk zouden „ gaan; want dit is hun volftrekt noodig tot „ wegfpoeling van de Aarde en Kley, als ook „ om het Goud van 't Zand te fchiften. Zy „ maaken derhalve dikwils Geuten of Kanaalen ,, van uitgeholde Boomen, om het Water ,» over diepe Valeijen naar de vereischte „ plaats te brengen. Want het Goud valt „ door-  de Goud-Ertsen. 309 „ doorgaans in het Gebergte , daar zy dan een Kuil in graaven van twintig tot veertig „ Voeten in 't vierkant, fpoelende daar uit de , Aarde door 't Water weg, en 'c zelve ein„ delyk uitputtende, tot dat zy op de Steenen' „ komen > die zy ten deele uit den Kuil wer„ ken, ten deele aan de kanten op elkander „ ftapelen, tegen het invallen van den Grond, „ dezelven fomtyds met Planken of Baiken „ ftuttende". Hy hadt in de nieuwlings ontgonnen Myn te Popajatoe , dertig Mylen langs 't Strand van Gorontalo, en wel zo ver langs de Rivier van Zee leggende, gezien, dat dit Volk Steenen, naar gisfing wel drie, vier of vyfhonderd Ponden zwaar, zonder eenig ander Werktuig dan Bindrottingen en Boomen , met de Kanden uit den Kuil werkte. ,, Eindelyk op het zwarte ,, Zand komende , zegt hy, 't welk een vast •„ kenmerk en als de Moeder van het Goud „ is , fcheppen zy dien zwarten of geelen ,, Grond in Mandjes , gaan daar mede in 't „ Water zitten , en fpoelen die op een rond „ Houten Bord , Doelang genaamd, zo lang 9, af, dat het Goud alleen legden blyft,'t welk „ zy in een Ga-, in 't midden van dat Bord „ vergaderen , en vervolgens , in een Klap„ perdop gedroogd zynde , in hunne Bam„ boezen bergen. Gemakkelykst werken zy, „ op die zelfde manier, in een Heuvel of V 3 » Berg, M. Deel, V. Stuk. IIIAfdeel. XXVIII. Hoofd- tuk. Gedeegen loud.  3I© Het Goud, en Hl. AïteKl. XXVIII. Hoofdstuk Gedeesett Goud. Verfch 'end St Goud o Borueo. Berg, die digt aan een Rivier gelegen is. „ Ook zoeken zy wel, mee een Mandje op „ de Rug en een fpits Yzer , als een Breek,, Bytel , in een Houten Steël gevat, in de Handen , het Goud op in de KIovbb der „ Klippen aan de kanten der Rivier, alwaar ,, zy fomtyds klompjes Goud , van een aan„ merkelyke grootte, uitrukken." Op fommige plaatfen , gelyk in verfcheide Gorontaalfe Mynen , hadt hy gezien , dat zy maar zes of agt Voeten, op anderen wel tien of twaalf Vademen diep, moeiten graaven, om aan het Goud te komen ; ja fomtyds wel tot vyftien Vademen en dieper. „ Daar de Stee„ nen, die zy uit de Mynen haaien, blaauw „ of geel en byna wryfbaar zyn, is het Goud „ hooger van Alloy, dan daar dezelven grys „ en hard of wit zyn als Kalklleenen. Ook „ wordt een Myn ontdekt aan de klompjes ,, Gouds, welken zy-in de Rivier vinden , die „ zekerlyk van de Bergen moeten afgefpoeld „ zyn. Sommige Mynen leveren maar Goud „ van iS Karaaten, anderen van 21 Karaaten „ en fynder uit. Ook is het Goud van Ce„ lebes, wel gezuiverd zynde, doorgaans „ fchoon van Kleur." il. Op Borneo valt driederley zodanig Goud, 't jf-welk men door de naamen van Hoofd-, Buik en /-^göz/J onderfcheidt. Het eerfte, in Korrels byna van grootte als grof Zout, van ongeregelde  de Goud-Ertsen. 311 gelde figuur, is het fynfte , wordende voor elfmaal zo veel Zilver verkogt: het Buikgoud , kleiner van Korrel en fyn , byna als Zand of, Yzervylzel, voor tienmaal, en het Voetgoud, dat het flegtfte is, voor negenmaal zyn gewigt aan Zilver. Het eerfte zal dat gene zyn, daar ik , als my bezorgd zynde , van gefproken heb. Van de Stoffen, daar men het op dat E>land in vindt , heb ik een Mcrgelachtige van Pontiana,, die bleekrood is, een Kwarts - Zandige van Safango, als ook een dergelyke, geheel witte , van Landak , waar in het Goud als zeer fyn zwartachtig Gruis uitmunt. Voorts bezit ik, uit de Goudmynen van dat Eiland , een roodachtige Okerige Mergel , ook dienende tot huisveftinge van dit Metaal, lmmers men vindt'er het Goud in het Banjerfche, te Kirfau op Doekoe,ter diepte van drie, doch te Landak is de Myn omtrent tien Vademen diep. Zo lang moet 'ergegraven worden, tot dat een Kerst zig openbaart, die naar een rottige Boom gelykt, waar onder het Goud voorkomt in een roode Aarde, welke door het Water gefcheiden en gezuiverd wordt, tot dat alleenlyk het Stofgoud overblyve (y). De manier van Goudwasfchery, aan de Kust va» Guinée, inzonderheid op de Rivier An-^ ko-i < (ifj Verhand, van 'l Bataviaafche Genoot]Aap. II. Deel, bladz. 147, V 4 III. Duel. V. Stok. III. AïDEEL. XX VIII. Hoofdtor. Gedeegea loui. Goud- ^asf'chey aan de aist van luince.  IIT. Afdeel. XXVllI. HüOFDSTi'k. Gedeegen Goud, ;ia Het Goud, en hbar, verfchilt weinig van die on de Rhöne, beneden Lyons, in de Zuidelyke deelen van Vrankryk. Echter is dezelve aldaar veel moeieIyker, doordien de Negers genoodzaakt zyn naar 't Goudzand diep onder Water te duiken, en dan hetzelve in een Kalabas om hoog tc brengen, alwaar het ook in Houten Schottels of Bakken uitgefpoeld wordt. Dit Wafchgoud is het zuiverfteaande geheele Goudkust, alwaar men het ook in Gebergten , en zelfs binnenslands in de Oppervlakte des Aardryks, verfpreid vindt, van waar de Negers hetzelve naar de Kust brengen , om het aan de Europe anen voor veelerley noodwendigheden te verhandelen (z). Immers zekere Avanturier, in 't jaar 17 16 tot de binnendeelen van Afrika doordringende , hadt aldaar de eigentlyke Goudmynen ontdekt, welke die Kustzo lang beroemd hebben gemaakt. Hy vondtze in 't Ryk van Bambuk , tusfchen de Senegal en Gambia, alwaar het grootfte deel verkogt w^rdt aan zekere Kooplieden , genaamd Mumüngoos, die het naar de Faktooryën aan de Gambia m zulk eene veelheid brengen, dat men 'er op eens vierhonderd Marken van heeft zien afleveren. De Negers, zeid hy, fchraapen doorgaans de Oppervlakte van den Grond af (zj Zie Tegenw. Staat van Afrika. Amfterd. 1763, jladz, 487.  de Goud-Ertsen. 513 af, en werpen de Aarde, die Kleijig en Zandig is, in een Kom of Bak, wasfchende dezelve weg met Water , tot dat het Goud overbly ve , 't welk fomtyds als Stof, fomtyds in taamelyk groote Korrels , op den boden van die Bakken gevonden wordt. Zodanij was aldaar de gefteldheid des Lands in 't al gemeen. In 't Zand van de Riviertjes, daai van afftroomende, werdt ook Goud befpeurd doch de voornaamfte Goudmynen lagen in ' midden van dat Ryk binnenslands, wel hon derd uuren gaans van Kower aan de Gambi ten Ooften; in een Rotzig Gebergte, me een Steenachiigen Grond , daar de Neger Groeven maaken van wel tien Voeten diepte en dus veel meer Gouds vinden dan in d Oppervlakte. De Erts Steenig zynde, gaa zy die vergruizen en haaien 'er dus insgelyl door Waslching of Spoebnge het Goud uit 't welk aanftonds fmeedbaar is en tot gebrui bekwaam. Van de Aarde, daar het in gez< ten heeft, zynde een vette Kley van veele ley Kleuren, maaken zy, na de uitwasfchir van 't Goud, zeer fraaije Pypekoppen (a). In het Noordelyke deel van Zuid- Amerik; tot de Spaanfche Bezittingen behoorende , d men, in onderscheiding van de Wesrindifc ,>',;.•-;A ^jbm? :' ibia en «aisirl f» Adanson. Hift. de Senegal. lil. Dkbl. V. Stok. I lü Afdeel. XXVIII. HooïB- stok. Gedeegen Goud, 1 I | l t s 1 e D :s » k > g t» it ie ]\-  III. Akdefl. XXVIII Hoofd» stuk. Gedeegen Goud, : ] I j 1 i Klonten gedeegen Goud. ' Pl. j XLVUI.J F'g. 5. '1 I 3H Het G o o d , en Eilanden , Tierra firme of het Vaste Land noemt; ja zelfs by Panama, op de Land-Engte, die Zuid- en Noord-Amerika verbindt, hebben ook Goudwa.*fcheryën plaats. Daar is zelfs by Santa Maria een Rivier , die, wegens de menigte Gouds, welke zy met zig (leept, de Goud-Rivier wordt geheten. Hier ;vordt de Modder in kieine JBakjes opgefchept, m vervolgens in TobÖens of Bekkens onder 2en Gulp van loopend Water uitgejoeld , :ot dat een .zwarte Stoffe overbly ve, welke ' eerder t'eenemaal gezuiverd, hét Grein- of Stofgoud overlaat. Hier mede kunnen de [ndiaanen , zo wel als de Spanjaarden, een choone Daghuur winnen. In de Provincie ?an Popayan, aan de groote Zuidzee , beloorden die van Quito, is het Goud, op der;elyke manier, in de Aarde en 't Zand verpreid, als aan de Kust. van Afrika, voorgeneld, en wordt, na dat die Aardachtige Stoffe uit den Grond gegraven is, als mede door ffpoel-inge, in Houten Bakken, daar van ge;uiverd (b). Onder deeze Uitwasfchingen komen, behalen 't zogenaamde Stofgoud, fomtyds Klomp, es van dit Metaal voor, die vry groot zyn, velken men op zig zei ven ook wel in de livieren en elders vindt. Men noemtze in Ame- (b) Vvuage d'Ulj.oa. I. part. rV3?4.  re Goud-Ertsen. 3*5 Amerika Pepitas d'Qro of Gouden Pitten , om ^ dat zy dikwils de grootte en fomtyds ook wel : de figuur hebben van Appel-Pitten of Mei loen-Zaaden , veeltyds wat platachtig, en( ;i ook wel rond zynde c hoedanigen ik uit Peru heb. Daar toe behoort dat Klontje zuiver , doch caverneus Goud, van grootte en figuur als een Boon, by Lima gevonden, in Fig, 5, afgebeeld. Deeze komen ook in de Goudmynen voor en vallen fomtyds als Hoender- of Ganzen -Eijeren en grooter, wan■;| neer menze Panezillos d'Oro, dat is Gouden Broodjes, tytelt. Hier toe behooren die Klompen Gouds, welken in een Meir op 't Eiland Borneo weleer gevonden zyn, van vyftien tol twintig Ponden zwaar ; als ook in Hongarie waar van men in "s Keizers Kabinet geziei heeft, van grootte als een Vuist. Dergelyki Klomp Gouds heb ik hier in Veiling zien vei koopen voor meer dan elfhonderd Guldens Inzonderheid komt hier die Klomp in aanmei king, welke voor eenige Jaaren in California bewesten Noord - Amerika, ontdekt, en doe den Onderkoning van Mexiko bezorgd is i de Verzameling van den Koning van SpanjDezelve was zestien Mark en meer dan vii Orcen Spaanfch Gewigt zwaar , en wer ongevaar vierduizend Guldens waardig g fchat (c). In 't Jaar 1716 werdt 'er, aan 1 Al (/) Travels trough Spain. p.??. HL Dml. V. Stuk. 11 Ar DEEL. [XV111. HoofdruK. Gedeegen 'oud, l j r n :r it ele;a-  III. Afdeb XXVI Hooï stuk. Gedee Geud, Verrchi denhede van los Goud, volgens Walle rius. 316" Het Goud, en Akademie der Wecrenfchappen te Parys, een [l vertoond van Hartvormige figuur, welke ge>- zegd werdc 56 Marken zwaar te zyn. Pater ^„FEüi'LLéE maakt vaneen zodanige gewag, van ruimórS Marken, die zig in zeker Kabinet bevondt (d). Dit alles is niet te vergelykea by de Klomp Gouds , welke, zo men verhaalt, nu onlangs, in 't jaar 1782, by de Hoofdftad van Brafil werdt gevonden, weegende 2560 Ponden, en dus gewaardeerd op 1.250.000 Chruzaaden , dat is ruim anderhalf millioen Hollandfche Guldens. »- Onze Ridder is zeer los over dit Metaal heen geloopen : waarfchynlyk om dat hy 'er weinig van hadt gezien. Hy zegt alleenlyk, ■ dat men 't gedeegen Goud vindt Vliezig, Lig. haamtlyk of Kryjiallyn. De Heer WalleRius, in tegendeel, is al te uitvoerig in deezen ; dewyl zyn Ed. het Losfe Goud alleen in agt Verfcheidenheden fmaldeelt (c . Ij Los Goud, in Aarden vermengd. Dus vak het, (dj Mem. de l'Acad. R. de Paris 1718. p. 102. Reaumur zegt aldaar, dat men zulke buitengemeen groote Stukken Pepites noemt: doch dit was zekerlyk wel een Panezilk. O.) Hei Aurum folittut* naarhelyk, een zeer dubbelzinnige uitdrukking: men zou'er doorverftaan gefmolten Goud. Zét gebruikt zyn Ed doorgaans dat woord in Kulli e*n zin: en hadi veel beter gezegd Aurum Ié. ■ lat is los of vry Goud, aan geene Stoffen verban .  DE GoüP-ErtsEN. 317 het, zegt hy, in een Qkerige Kley, Goldifch Letten , dat is Goud-Kley genaamd, in West. i indie. Zyn Ed. wyst tot zyne Aanmerkingen op de Zandige Kley ; doch ik vind onder dien naam geene van zyne Kleijen , en de 1 Glareofa, die 'ernaast aan komen zou, wordt van hem niet bedoeld , maar denkelyk de Korrelige ( e ) , van welke hy meldt, dat in Peru daar uit door Wasfchinge Goud gehaald werde. ,, Men zege, (voegt hy 'er by;, dat ,, in Val-Sarat-Amarin eene verharde Kley ,, gevonden worde , als ook een witte Mer„ gel , uit welken, gekampt en gewasfehen, ,, een zwartachtig Poeijer zig aiïcheidt, dat ,, Goud is (ƒ). a. Los Goud, by Korrels of Plaatjes in Zand vermengd. In Zanden , die rood, geel of bruin van Kleur zyn , van de Rivier Senegal, vindt men dit, volgens zyn Ed., by zeer kleine Greintjes of als onzigtbaar Poeijer, dat men naauwlyks door wasfchen, zonder Kwik, daar van kan fcheiden (g). 3. f«0 Argilla Granularis. Syst. Min. I. p. 48. (fS Waar die piaa*s legge, meldt hy niet; doch", alzo hy van de Westindiën fpreekt, geloof ik, dat hy de Mynv/erken van Santa Maria , beooften Panama, bedoelt. t ( g ) Van geen ander Senegaalfch fpreekende , fchynt zyn Ed. hier het Stofgoud van Guinee te bedoelen, 't welk, echter in plaats en bewerking zeer verfchilt, gelyk wy gezien hebben. Ook gaat een ottzigtbaar Poeijer wat ver! UI. Dbbi... V. Sn;*. III. Itdeel; :xvih. Hooïd- tuu. GedeegeU toud.  III. Afdeki XXVIII. Hoofdstuk. Gedeegen Goud, 318 Het Gopd, in 3. Los Goud, aan doorfchynende Granaatachtige Zandkorreltjes kkevende, Zodanigen komen zegt zyn Ed., rood van Kleur, in Hongarie , als ook in de Donau , voor: zy zyn Oppervlakkig bezet met kleine Gouddeeltjes en neemen , door een fterk Vuur gefmolten, een geele Kleur aan (hj. 4. Los Goud, met zwarte Zandkorreltjes vermengd. In uitermaate kleine gryze of zwartachtige Korreltjes , zegt zyn Ed., komt dit Goud, zynde met dergelyk Zand of Yzer - Zand vermengd, in 't Meir van Genua, (Geneve denk ik,) als ook in Bohemen, voor. Zodanig vallen zekerlyk de meefte Goudzanden, zo wel in Oost-als Westindie, ;elyk gemeld is. Hoe zyn Ed. hier de Bolieemfche of Saxifche Goud-Granaaten t'huis Jan brengen , is my verwonderlyk I 5. Los Goud, met Loodkleurige Korreltjes in Zand vermengd. Deeze Goudgreintjes, zegt zynEd., syn zeer onzuiver en broofch: en bepaalt de plaats der afkomst niet. Ook zyn zy my niet bekend (ij. 6. Los Goud, in ronde Zandïorreltjes vermengd. Deeze , zegt zyn Ed. , hebben omtrent de figuur en grootte van Hagel, (ti) Dit fchynt het Goudzand, dat in Hongarie, by:onderlyk in Sevenburgen, zo overvloedig voorkomt: (zie Dns II. Stuk, biadz. 474 j niet te kunnen zyn: bedoelt zyn Ed. ook de Goud-Granaaten ? 01) Zouden zy ook tot de Platina . die fommige Mynen in Amerika bederft, kunnen behooren?  de Goud-Ertsen» ? 319 gel, komende in de Provincie van Quito, in Amerika , voor. Zonderlinge Zandkorreltjes waarlyk En, wat doet dit tot de hoe¬ danigheid van het Goud ? Ik vind van zulk Goudzand geen melding, 't Is wonder, dat zyn Ed. hier ook van de grootte der Goudgreintjes, in hetzelve, niet fpreeke, 7. Los Goud, in platte Zandkorreltjes vermengd, Deeze Korreltjes, zegt zyn Ed. nader zyn Schyfrond, ofalsZaaden van Planten. Welk eene uitgeftrekte bepaaling (/), zonder eenige melding van plaats. Ik geloof, dat hier die Goud-Pitten , naar Appel- of Meloenzaad gelykende, daar ik voorheen van fprak , in plaats van Zandkorrels beoogd worden. 8. Los Goud, in gepoly/ïe brokjes vermengd. Niets tot opheldering van dit laar (te, dat ik in 't geheel niet beken te verllaan, noch weet t'huis te brengen. Mooglyk worden hier die bedrieglyke Glimmerbïikjos bedoeld , die fomtyds den fchyn van Goudzand , even als in de zogenaamde Zilverfteen dien van Zilverdeeltjes hebben veroirzaakt. Voor veele Jaaren maakte zekere Myn te Vigean, in Opper-Poitou, veel ge- rugts , (k) Zouden deeze tot het Paarlzand f Arena Horaria) kunnen behooren ? Maar dit wordt geteld onder de fyne Zanden. Zie ons IJ. Stok, bladz. 457. (7) De Zaaden der Planten zyn immers in figuur oneindig verfehillende. III. De«L. V. Stuk.-: llf Afdkel. XXVIII. HOOFDITUK. Gedeegen joud.  ra. Afdeel. XXVIII, Hoofdstuk. Verfcheidenhedenvan famengegroeidGoud, volgens Wallerius. 320 Het Goud, en rugts, doordien haare Mynftoffe , zeer hard en zwart zynde, in 't Vuur gebragt, vervuld was met derselyke Glimmerbiikjes van eené hooge Goudkleur (mj. Van het gene, dat de Heer Wallek tvs Aurum nativum tytelt, ('t welk nogthans niet meer natuurlyk of gedeegen is dan het Stofof Wafehgoud,} maakt zyn Ed. zesVerlcheidenheden. i. Die hy lAghaamefjk noemt, als in dikkere brokjes of Klompswyze voorkomende, in Hongarie , Peru en Sevenburgen. 2. Korrelig gedeegen Goud by Greintjes of kleine Stippen in Steenen verfpreid of ingefprengd , in de Spaanfche Westindiën. 't Is zeker dat men het veel meer dus in Hongarie, dan aldaar vindt, hoewel het ook dus voorkomt op 't Eiland Borneo in Oostindie. En het Klompswyze Goud valt immer zo veel in Amerika , ja vry meer , dan in Hongarie. 3* Een fpruitend Goud, dat het Draadigeof Takswyze zal betekenen, waar van zyn Ed. de plaats niet opgeeft. Dit valt in Hongarie. 4 Een Droezig Goud,dat byna in Kryftallyne gedaante zig vertoont, met flipjes of :ecr kleine Kry- iïal- (V) Bar sa Metallurgie. Paris 1751. Tom, 11; pj 39°- Ci) Aurum nativum felidum. Sust. Min. 11. p. 355, (2) Aurum nativum Granularé. Ibid. (3) i\ur- nativum germinans, Ibid. f4) Aur. nativum Druficum, Ibid.  6% g 'o v r> - E r t s ê n. sar c ftalletjes glinfterende : in Hongarie voorkomende. 5. Een Oppervlakkig Goud , dat men anders aangevloogen noemt, uit zeer dunne Plaatjes of Vliezen beftaande, in Siberië: maar dit valt in Europa op veele plaatfen. 6. Een Gekryftallizeerd Goud famengefteld uit driehoekige Kryftallen, die Oppervlakkig aan den Steen gehecht zyn, in Plongarie. Wy zullen zien-, dat 'er meer Verfcheidenheden van dit gedeegen Goud zyn. Voorts merkt zyn Ed. aan , dat men dit Goud ingehecht vindt in veelerley Steenen en Ertfen; gelyk in Kalkfteen , Spaath , Zandfteen, Ley, Kryftallen en fplytbaaren Hoornfteen: doch voornaamelyk en inzonderheid in witte of Yzerroeftige weeke Kwarts, die fomtyds als Meelig is, of uitgevreeten. Het komt dikwils in Zeer harde Kwarts en andere Stoffen voor. Dus zyn die Goud - Ertfen in witte Kwarts, van Sumatra en uit Mexico , Wereldkundig. Ik heb het buitendien in vaste groenachtige, geele en in roodachtige Kwarts, uit Zuid - Amerika, in Okerachtige uit Dauphiné , in in een Yzerroeftig hard Gefteente van Agua Cetal, tusfchen Karthagena en Panama , in de Westindiën. In harde Vleefchkleurige Kwarts bezit ik knobbelig ge- dee- (5) Aurum nativum Superficiale. Ibid. p. 356. (0) Aur. nativum Cryftallifatum. Ibid, X III, DseI. V. Stok. ni,, xxviii. Hoofdstuk. Gedeegen Goud. VerfehillendeGoudhoüdendeStoffen.  iii. AïDEEL. XXVIII. Hoofdstuk. Gedeegen Goud, 322 HetGoüd, en deegen Goud, breekende aan de Lawonifche Grenzen, tien Mylen van de Witte Zee, in Siberië. De Goud - Erts die ik van den Berg Timorong op Makasfer heb, is Kwarts doormengd met een blaauwachtig Gefteente» Ook heb ik het in witte Kwarts, uit Noorwegen, Blankenburg en Tirol. Mèn vindt het in vette Kwarts by Adelfors in Sweeden; in korrelige Kwarts by Romingftein in 't Saltzburgfe, in Spaathachtige Kwarts by Kapnik in Sevenburgen ; in doorfchynende Kwarts ingeflooten, by Abrudbanya aldaar; in doorvreeten Kwarts by Katharineburg in Siberië; in Yzerhoudende Kwarts by Bakabanya in Neder-Hongarie. Het komt in Kalkfpaath voor, by Stanitza in Sevenburgen , in Veldfpaath by Schemnits in Hongarie , in Yzerhoudende Jaspis, by Oiolapos in Sevenburgen; in witte Hoornfteen in de Slangenberg in Siberië en by Usbanya in Neder-Hongarie ; in Potfteen in 't Zillerthal van Tirol ; in Geftelfteen in Spanje; in een Rotsfteen uit gemeene Kley , Steenmerg en Glimmer , by Abrudbanya ; in de gemeene Metaalmoer of ook in Gips - Kryftallen , by Boitza in Sevenburgen; in Zwavelkies byFacebay; in Scherben-Kobalt of ook in Stervormig geftraald Spiesglas by Stanitza ; in kleinfchubbig Spiesglas, by Magurka in NederHongariej in geele of roode Blende, of ook in Loodglans, by Boitza j in Zilver-GlasErts  I>E GOÜD-ÈRTSEN. 323 Ërts by Schemnits; in Rood Gulden in de Anha-Myn,in Wit Gulden in de Matthias • Myn , by Chremnits; in Zilver-Roscbgewas in Da vids-Stollen by Bakabanya in Neder-Hongarie; in Yzerfteen by Dognatska in 't Bannaat van Temeswar; in bruine Yzer-Oker en Koperblaauw in de Slangenberg van Siberië, als ook,zo aldaar als in 't Wallizerland, in Kley en Aarde. In verfehillende gedaante komt het Goud, doch meest met zyne zuivere natuurlyke Kleur, fomcyds hooger, fomtyds bleeker, in deeze Stoften voor. Men vindt het, naamelyk, of Cl) aangevhogen, dat is Oppervlakkig en Vliezig zeer dun up Steen- of Mynftoffen geplakt, gelyk in 't Zillerthal van TiröJ , by Ramingftein in 't Zaltsburgfe , by Eula in Bohemen, by Reichmansthoif niet ver. van Saalfeld in Thuringen , als ook in de Slangenberg van Siberië. Dus heb ik het van daar op een geelachtige Lood-Erts met Zwavel in Kwarts; en op Zilver Glas-Erts van Temeswar in Hongarie. Of (» Bladerig. en wel of met Blaad. jesdie dcor 't geheele Gefteente verfpreid zyn j gelyk ik het dus heb in groen- en geelachtige Kwarts , uit Zuid-Amerika, of Oppervlakkig , als in dat raare Stuk uit Tirol, in Fig. 6. (S) Aurum Membranaceum. LinN. Var. d. f- Superficiale.(6 Aurum Foliaceum. »r . X * III. DSSL. V. StBK. III. Afdeel. XXVIII, Hoofd. stuk. . Gediegeti Goud. Verfehillende gedaantevan dit Goud. Pl. XL TT. Fig. 6.  111. AlDEBL. XXVIII. Hoofdstuk. Gedetgen Goutf. Pl. XLVIII. fig. ?. Fig. 8. 324 Het Goud, ê at 6. op Plaat XLVIII, vertoond, alwaar het Goud Bladerig legt in een Arfenikaale Kies,die een Schieferig blaauw Gefteente dekt. De Goudblaadjes zyn ook fomtyds overendftaande gelyk by Fufes in Sevenburgen en in dat ryke Stukje van Chremnits op Kwarts in Fig. 7; fomtyds digt op elkander leggende, by Boitza, Triftiah en Abrudbanya. Op de laatfte plaats breekt het Goud in zuivere witte Kwarts, en heeft op zyne Oppervlakte driezydige Kryftallen , die met Zwavelkics overtoogen zyn. Het komt(3.) Korrelig voor, in Rood Gulden, by Boitza in Sevenburgen, gelyk ik het ook zeer fyn ingefprengd heb in een Goud-Ader door Kwarts loopende van Chremnits in Hongarie ; maar veel duidelykerin die fraai je Klomp, gegranuleerd Goud op Bladerige Gips-Spaath in Fletz, uit Sevenburgen , in Fig. 8 , op Plaat XLVIII, afgebeeld: als ook in ;een blaauw Gefteente van 't Eiland Borneo. 4. Ge. ftrikt of als gebreid , by Abrudbanya. Dus komt het op Mets, in myn Exemplaar, zeer duidelyk voor. 5. Getand by Andrasfalva in Opper.Hongarie. Dus heb ik het in Kwarts, met Cinnaber, uit Peru. Men vindt het (6.) Borftelachtig in de Driekoning-Stollen by Üs- ba. Ctf Aurum Granuiatum. (4) Aurum intertextum. (5) Aurum dentatum. C6) Aurwm Setoium.  de Goud* Ertsen. 325 banya en in de Matthias-Myn by Chremnits in Kwarts , in de Windfchacht by Schemnits in Zilver-Glas'Erts: 7. Haairachtig, dat men Haairgoud noemt, in Peru, in korrelige Kwarts, in Hof by Schemnits in Kwarts en Rood Gulden, als ook in de Slangenberg van Siberië: (8.) Takkig in Sevenburgen of Tranfylvanie , dat zeer fraay Boomachtig het Gefteente bekleedt ( n ). 9. Klont- of Klompswyze , dat is Masfief, komt het gedeegen Goud voor, en witte Kwarts , zo op Sumatra als in Nieuw Spanje en elders. Ik heb een weergaalooze Schat hier van , meest in dikke Takken of Klompen gedeegen Goud, met weinig inmenginge van andere Bergftoffen, voor eenige Jaaren in de Uitmuntende Verzameling van Naturaliën, van zyne Hoogheid, den Heere Prin. ce van Okange , in 's Gravenhage gezien ; waar onder , zo my thans de weiwaardige Direkteur daar van, de HeerVosMAER, berigt, Stukken zyn van twintig en veertig On-> een zwaar, met de Kwarts gewoogen. Eindelyk; 10, vindt men ook gekryftallizeerd Goud. Dit, waar van Linn^eus gewag maakt, is; (7) Aurum Capillaceutn. f8) Aurum Ramolum, Dendriticum. (9) Aurum Solidum. LrNN. Var. /3. (ti) Vid. AH. Acad. Palat. Tom. 11. p. 503» (10j Aurum Chryftallinum. Linn. Var. y, X 3 III. Deel V. Stuk. III. Afdeel. XXVIII. Hoofdstuk. Gedeegen Gtud. Gekrysallizeerdioud. Pl. fLV !IT. Eig. 9.  S2<5 Het Goud, en HU Afdeel. xxviii. H OOFDSTUK Geieegei Goud. Pju XLVIII. Fig. 9. is in de laatfte Jaaren eerst regt bekend geworden. Het Bladerige Goud is fomtyds wel aan zyne Oppervlakte eenigszins gehyftalli» ■zeerd, maar wy beoogen hier weezentlyke Kryftallen van Goud, hoedanigeD op,zig zelf doch Groepswyze , voorkomen in het Gefteente. Zy vallen zeer klein , zo dat men de eigentlyke figuur naauwlyks dan met een Vergrootglas onderfcheiden kan. Men vindtze het overvloedigst by Abrudbanya in Tranfylvanie. De Heer Brunnicii maakt gewag van eene Stofte met Dobbelfteenig gedeegen Goud, welke hy van daar bekomen hadt, met Kryftallen op het Gefteente, zo groot als kleine Hennipzaadjes (o). De Heer Romieu de l'Isle vergelykt de genen,welken hy gezien hadt, in Geftalte met de Aluin - Kryftallen. Zyne Afbeeldingen , nogthans , komen vry Teerlingachtig voor. Ik bezit een zeer fraay Stuk van dien aart, zynde volmaakt gekryftallizrerd Goud , waar van de Kryftalfiguur taamelyk zig'.baar is voor 't bloote Oog, als in Fig, 9. Het Gefteente, waar in het zig alhier bevindt, fchynt een Aichgraauwe Kwartzige Flets te ?yn, met MarkahVtjes doormengd, die zig zeer veel in de Goudftoften bevinden. De Kryftalietjes, Groepswyze famengegroeid, hebben baarblykelyk eene puntige Aluinachti» 8e (e) Amiot. in Cronst. Min, p. 179,  de Goub-Ertsen. 347 ge figuur. Het Stuk is van Abrudbanya, in Sevenburgen, afkomftig. Op zo veelerley Manieren valt het gedeegen Goud in de Mynen, die daar van op zeer veele plaatfen des Aardbodems ook zeer verfehillende zyn. Men heeftze byna Oppervlakkig, als gemeld is, daar het derhalve met zeer weinig moeite uitgehaald wordt: men heeftze van ontzaglyke diepte. Dus wordt de Goudmyn by Chremnits in Hongarie , waar men reeds duizend Jaaren in gewerkt heeft, gezegd honderd en zestig Vademen diep te zyn en meer dan een Duitfche Myl lang. De Aders loopen hier naar 't Noorden en Ooiten. Het gedeegen Goud komt 'er niet alleen fomtyds by Klompjes of Greinen, maar ook wel Mas» fief tusfchen zyne Saaibanden of Zelfkanten voor, maar ook in een zwarte, roode of geelGoud-Aarde, waar onder die met zwarte Vlakken het meefte uitlevert. Zelfs valt het Goud aldaar in Cinnaber, Markafiet en Spiesglas. By Schemnits, daar de Bergwerken ook reeds in 't jaar 745 ontgonnen zyn, bevattenalle Steenen, Aarden, Zanden en alle andere Ert. fen, die 'er vallen , Goud; ja dat Metaal was 'er weleer zo overvloedig , dat het Bergvolk veeleer met Goud dan met Zilver betaald werde. Weekelyks werden van daar, nog in 't jaar 1724, van twaalf tot twintig Marken Gouds, te Chremnits in de Munt geleverd, X 4 De III. Dml. V. Stuk. III. Afdeel, XXVUI. Hooïd- >tok, Goud-" Mynen in Europa. *  111 Afdeel. XXVIII. Hoofdstuk, Goudmynen, Gondmynen in Spanje. 31.8 Het Goud, e. n. De Pacherltollen is onder de Mynen, welkd zig aldaar bevinden , de rykftei Men vindi 'er meer dan drieduizend Bergwerkers, die allen in 't wjt gekleed gaan : maar het ontbreekt de St:id dikwils aan Water,: weshalve voor een Spreekwoord gezegd wordt, het reregent te Schemnits louter Dukaaten, Echter vallen daar veel meer Zilver-Ertfen en zelfs. Stoffen met gedeegen Zilver, 't Woord Baftya betekent een Myn- of Bergwerk, en derhalve wordt het by de naamen van deeze. Steden dikwils gevoegd. In Opper-Hongarie zyn ook Goudmynen , doch die van 't; Saltxburgfe worden gerekend te volgen aan de voorgemelden. Echter kunnen zy niet haaien by die van Tranfyhanie of Sevenburgen, welke den Keizer, in 't voorde deezer Eeuw , in vyf Jaaren tweehonderdduizend. Specie - Dukaaten geleverd hebben, 't Gedeegen Goud valt 'er in een wit Kalkachtig Gefteenta of Fletz, in Cinnaber-Erts, als ook week en vet, naar Boter gelykende, dat hard wordt in de Lugt. Men vindt 'er ook Antimonie-Erts met ingefprengde Goudhouden. de Kies, daar het Goud , als zy in 't Vuur komt en geroost wordt, Korrelig uitdringt. Dat 'er oudtyds aaczienlyke Goudmynen in Spanje zyn geweest, blykt uit Pluïius, die verhaalt, dat men 'er Klompen fyn Goud. in vondt, welke meer dan tien Pond woo- gen.  de Gooi) - Ertsen. 329 ^en. De Schatten , welke de Romeinen, Eeuwen lang voor de Ontdekking van Amerika en > voor den Vaart op de Indien, by hunne ver-, ©veringen van dien uithoek van Europa, uit dat Land haalden , werden begroot op meer" dan 1500 Ponden Gouds en 100.000 Ponden Zilvers. Naderhand is de bearbeiding der Mynen aldaar, meest uit gebrek van Volk, gefiaakt, en, federt de ryke Mynen in Zuid-Amerika gevonden waren, byna geheel verwaarloosd. Ja, hoewel 'er in de P.yreneefche Bergen en op verfcheide plaatfen in Vrankryk, nog Goudmynen bekend zyn, worden dezelven , zo wegens de Onkosten als anders, wei» nig of niet bearbeid. In Sweeden zyn geen Goud ftoffen, van eenig belang, gevonden voor 't jaar 1738, in April,£ toen by Jede/firs, in 't Ooftelyk gedeelte van Joukiopings-Leen, by het ophakken van 't Gebergte om Koper-Ertfen te zoeken, zigtbaar Goud voorkwam. In Juny van dat Jaar vondt men de oude Kroon - Myn, waar in men tot zeventien Vademen diepte gekomen is, en bereikte, in Mey van 1740, de nieuwe KroonMyn, op wier Aders twee Schaften nedergelaten zyn , de eene negentien , de andere tien Vadem diep. Uit de Ertfen van die beide Mynen, welke voor rekening van de Kroon gebouwd worden , kreeg men in 't jaar 1744 vyfden Marken Goud. Sedert zyn, door byX 5 zon- III. Dbsl. V. Stuk. ih: XVIh. HooïDruK. Goud\ynevi. Goud- nynen in ■weedeu.  33 o Het Goud, en ra» Al DE EI,. XXVIII, Hoofd» «uk. C Goud- 1 i i I ïondere Perfoonen, nog verfcheide andere Aders ontdekt, zo dat men aldaar, in 't jaar 1764, dertien Mynen , of toegangen tot dezelven, gemaakt hadt Zy leggen meest in de omtrek van een Dal, ;usfchen hoog Gebergte , dat rond getopt is, alwaar de Grond beftaat uit een roodachtige Aarde, met Kley en Zand vermengd, welke boven de Erts-Aderen zig wat Roeftig en als verbrand vertoont. Het Gefteente, daar ander, is een Hoorn• Schiefer, veeltyds met ïenige Kiesftippen of Streepen, en fomtyds met gedeegen Goud ingefprengd, 't welk dan een vast Kenmerk uitlevert van de Ader, die uit een wit of graauwachtige, veelal Melkachtig ondoorfchynende Kwarts beftaat, waar onder de vette de rykfte is. Deeze KwartsAders, dan eens anderhalf of twee Ellen, dan maar eenige Duimen breed , loopen fteil, doch niet Loodregt, nederwaards. De edelheid heeft maar in eenige gedeelten plaats, al. waar zy gedeegen Goud of Goud - Erts be-. matten : voor 't overige met Koper-Yzer-, Lood- Ertfen en veelerley Steen- of Aardftoffen, bezwangerd zynde. Op die edele plaaten komt 'er zigtbaar Goud in voor, in vercbeiJeriey geftalte, fomtyds Draadswys', Fakkig of Korrelig, ook wel in dikker of dunte) Wam,. Syst. Min. II. ]?. 356.  db Good-Ertsek. 3JI dunner Blaadjes , doch meest zeer dun op Kwarts aangevloogen ; zelden op Kies of in zwarte Rotsfteenen. Een grofkorrelige Kalkfteen, daarin voorkomende,voert gemeenlyk Goud by zig, dat zeer hoog is van Kleur. Somtyds vindt men het bleekerofmet een Vlies beflagen, zo dat het zig als Lood vertoont , en by de Loodglans treft men het doorgaans Korrelig aan. Maar,hoe meer van dit Goud, hoe minder 'er van de Kies voorkome , die de voornaamfte bron is van den opbreng deezer Mynen, een eigendyke Goud-Erts, ftraki te befchryven (#). Om eenig denkbeeld te geeven van de ge fteldheid der Goudmynen in Siberië, zal i hier die van den Slangenberg, volgens de Waar neemingen van den beroemden Hoogleeraa Pallas , die dezelven in 't jaar 1771 bezig tigd heeft, befchryven (r). Deeze Berg zyn naam hebbende van de menigte Slangen welke 'er te vooren waren, legt van Irtifc Noordwaards ten minfle vyfennegentig , e: van de Oost- en Noordwaards van daar ftro( mende Rivier Oby ongevaar anderhalf hondei Werften, dat is vyfentwintig Dui.fche Mylei Zyn ftandplaats is van alle omleggende fteilt hooge gebroken Bergen vry, in een Valey wc (f) Stoclh. Verhand, van 1745 , of VII. Theill. p. 119. (O Zie Pallas JReife. II.Theil. p. 592. III. DasL V. Stuk - III. AïDEEl. XXVIII. Hoofdstuk. GoudMijnen. - Goud mynen i: c Siberië, r » h 1 1- d 1. r9 »■ r-  iiïj AfdeEi xxviii. riooro- stuk. Goudmijnen. I 1 f ü s d ti k V V'c wi oc ve br ve wil zyi tw me ter fen Ble 532 Het Gobb, en wordende ten deele vaneen Beek omringd, boven welke zyne Loodregte hoogte meer dan dertig Vademen bedraagt. Hy gaat vry fchuin op , doch aan de Zuidlyke en Westzyde is hy Heil, en van boven met Klippen bezet. Men noee hem, in zyn geheel, als een zwaare net Leyfteen bedekte Laag van ryke Goud-, Silver-, Koper-, Lood en andere, Spiauter', Iwavel en Rottekruid houdende Ertfen, belhouwen. De Vloer van deeze Bedding beaat uit Hoornfteen , het Dak uit een zwaare paath, aan welke de Leyfteen fluit. Tegen en Hoornfteen, die bloot komende geelachg, doch binnenwaards helder graauw ofdon:r en blaauwachtig is „leggen de Ertfen by erdiepingen , Nesten , Aders en Klompen , rfpreid, hebbende gemeenlyk een Zelfkant n Stoffen dié ryker zyn dan de Erts zelve, :lke zy bekleedt. De Hoornfteen is fomtyds k met Blaadjes van gedeegen Goud en Zil. r doorweven , en wordt derhalve ook geaken. De Spaath is insgelyks grootendeels ■ertst, graauw of wit: de Leyfteen heeft diks Markafit tjes ingefprengd. In 't algemeen 1 de Ertfen en Stoffen , ter diepte van ntig tot dertig Vademen, rykst, en meest t gedeegen Metaal veredeld bevoaden: tvyl men op groote diepte veel armer Eten fomtyds niet dan Spaath en Kies met ide of Hoornfteen, waar in flegts Kloven en  de Goud-Ertsen. 333 en Nieren van ryker Ertfen voorkomen, aangetroffen heeft. : De Spooren van overoude GrondhakkirjgehI, (Schurfen), die, we! tien Vademen diep,door zeker thans onbekend Volk moeten gemaakt" zyn in dit Gebergte , gaven aanleiding tot den in 't jaar 1745 aangevangen KommislieArbeid, welke niet diep genoeg werdt doorgezet. Maar, in 't jaar 1770 begon men zekere Schacht, Nadeshda genaamd, welke tot dertig Vademen diepte- gebragt werdt. Middelerwyl hadt men, reeds voorheen, twee Schachten geopend, en aan den Voet van het Gebergte Stollen ingedreeven, om uitgang aan het Water eh frisfche Lugt te verfchaffen; dat wel tot eenig behulp ftrekte, doch men heeft dit Bergwerk in 't jaar 17515 eerst tot volkomenheid gebragt, door het maaken van een diepe Hoofdftolln, daar men den naam van Johannes den Dooper aan gaf. Dezelve is 585 Vademen lang, heeft vyf Lichtgaten op bekwaame afftandeh, en loopt op 32 Vademen diepte. Door middel van deeze Stolln, welke den gantfchen Bergbouw doorfnydt, zyn niet alleen alle de boven dezelve bevindlyke talryke Werken , waar uit het Water voorheen , met Handpompen, naar de hooger gelegene Stollen moest worden opgevoerd, volkomen van Water bevryd, en is aan héc gantfche Bergwerk een verfrisfching van Lugt verin. Duli V. Stuk. III» CXV1IL HoofdruK.Goud\uneit.  334 Het Gqüd, èn lil. a-DEKt.. XXVIII Hooïd- STUK. GouiwyntH. i Goudftoffen uit den Slangenberg. i i | ; verfchaft., maar zelfs de inwendige gefieldheid des Slangenbergs rtader bekend geworden , als ook de weg tot de diepfte Werken gebaand. Men Was in 't jaar 1764 nog niet verder dan tot veertig Vademen diepte gevorierd; maar naderhand heeft men tot tagtig Valemen, Loodregt nederwaards, de Schacht in order gebragt en is zelfs tot honderd Vademen ingedrongen, alwaar de Ertfen wél minaer van Gehalte en als onryper , doch nog altoos even magtig gevonden worden. Een groote Verfcheidenheid van Mynftoffen heeft reeds deeze Berg uitgeleverd. Gedeegen Goud is meest in 't bovenfte gedeelte en tot tien Vademen diepte, alwaar de Ertèn het rykfte zyn geweest, zuiver en hoog /an Kleur $ in Hoornfteen, bruine Oker, en n Bergblaauw, gevonden. Laager komt het loorgaans niet dan zeer bleek en op vercheide manieren met Zilver vermengd voor; 10 dat men het dikwiis, in ééne Stoffe,van irie en meerderby Kleuren aantreft. Het vertoont zig in wanf'taltige Korrels en Stukjes, fan verfehillende doch niet zeer aanzienlyké grootte; in dikker of dunner aangevloogene Blaadjes; of ook als Haairzilver. gegroeid , naar 't welke dan vry bleek ziet, als veel ZilVer houdende. Somtyds zou het met Zwavelige en Arfenik«le deelen befmet zyn. In reële Züver - Ertfen is het zo fyn ingefprengd* dat  bè Göüd-Ertsen. 33S dat men het naaüwlyks door Vergrootglazèn kan ontdekken. Zigtbaar vindt men het ge- i deegen Goud meest in de Hoornfteen en daar s onder voorkomende fyne Zandfteen ; voorts ■ op Spaath , tusfchen Saaibanden ; in bruine Oker en ryk Bergblaauw ; van welke beide Stoffen men gevonden heeft , die met Goudvliesjes byna geheel bedekt waren. Nog vindt men 'er gedeegen Goud in KIey,by Glas-Erts en Wit Gulden, als ook in Zwart Gulden, in de gemeene Spaath- en Kies - Ertfen. De Aarde van den Berg heeft ook van onderen , byzonder aan die zyde daar de Ertfen bloot kwamen voor de Lugt, Waschgoud uitgeleverd. Geene der Zilver-Ertfen des Slangenbergs is van Goud on'bloot en veele houden het' rykelyk: des ik die ook alhier gaa befchryven.1 Gedeegen Zilver wordt 'er by groote en kleine brokken, doorgroeide Steenen en Ertfen, in dikke en fyne Blaadjes en Vliezen, of ook als Haairzilver gevonden. Het komt gemeenlyk voor, in Hoornfteen, Spaath, verfcheide Spaath - Ertfen , Kiezen en Zilverryke KoperErtfen , ja ook in Saaiband en Kley. De rykfte Hoornfteen-Keijen hebben altoos een groot deel van haar Gehalte van gedeegen, dikwils ten allerfynfte aangevloogene, Zilverblaadjes. Het Haairzilver, dat maar in fyne Draadjes III. Dkil. V- Stuk. m. CXVIII HOOFD- ruK. Gouda lijnen, Goudïoudendö£il verstoffen.*  33* Het Goud, en jftPDKEt XXVII HOOFD' STUK. Goud* Koperen andere Ertfen. . 1 c I i jes valt, is gemeenlyk met een zwart of wit i.beflag vervuild. Dit is niet dieper dan dertig Vadem voorgekomen. In de diepfte Werken valt nog altoos, hoewel fpaarzaam, aangevloogen Zilver in Kies-Ertfen en Hoornfteen. Spaath-Ertfen vindt men 'er van veelerley Kleur, meest van zwaare Spaath, fommigen zo ryk, dat zy tot dertig Drachmen Zilver in 't Poed uitleveren. Niet veel minder geeft de rykfte Hoornfteen, en de Ertshoudende Kley, wanneer dezelve graauw is met zwartachtige Streepjes, als Ook de OkerErtfen , die geel, groen en zwartachtig gemengeld zyn : anderen , gelyk de Kiezen, houden veel minder; maar de Vaal-Erts ^ welke hier valt, geeft fomtyds meer dan een Pond Zilver in 't Poed (s), doch is dikwils veel armer: de Wit Gulden en Glas-Ertfen komen zeldzaam voor, maar een Zwart Gulden heeft men 'er, dat fomtyds ook wel een Pond uitlevert, en een Zilverzwart, dat men n Loodryke Droezen aantreft. 't Gedeegen Koper insgelyks , dat in de Slangenberg, in witte en groene Kley, of ook n Saaiband voorkomt, houdt wat Zilver en alle CO Èen RusuTch Poed of Pud, houdt zeventig Ponen Gewigt van Moskovie, waar van de honderd ruim igtig Amfterdamfe Ponden doen : zo dat een Poed naenoeg bedraagt 57 Ponden van ons Gewigt.  de Goud-Ertsen-. 33? alle Zilver.Ertfen eenig Kóper. De Lood•glans en allerley Soort van Lood-Ertfen, hier vallende , zyn niet van Zilver ontbloot, zo, min als de Blende: des men die allen ook eenigszins als Goudhoudende kan aanmer-' ken. „ Dit Bergwerk (zegt de Heer Pallas)c „ is onder alle die van het Altaifche-Erts-i „ Gebergte dat gene, waar uit federt veertig „ Jaaren de aanzienlykfte Rykdommen zyn „ gevlooten, op welken het Onderhoud en de tegenwoordige welfland van den Bergbouw „ alhier berust en waar uit de thans aan den „ gang zynde Keizerlyke Zilverhutten aan de „ Ob hoofdzaakeiyk verzorgd worden van „ Mynftoffen. Deeze Myn is tevens de eerij fle in Rusland en Siberië » welke men tot 5, eene zö groote diepte , met een onafgebro. „ ken ryken Voorraad van Ertfen, gebouwd „ heeft; waar door de Stelling van den Heer „Gmelin, als of alle Siberifche Ertfen „ maar Dagwerk waren, en niet dan kort ona der des Aardryks Oppervlakte gevonden „ werden, t'eenemaal vervaltj en grond ge- geven wordt om te verwagten, dat by het „ doorzetten van andere Bergwerken, in dit j, uitgeftrekte Land , niet minder Schatten „ zullen ontdekt worden. Immers van den j, jaare 1749 tot 1762 zyn jaarlyks van twées, tot vierhonderd, en van 17Ö3 af tot vyf- zés Y ,i ja ÏII. Deel. V. Stuk. IIL AïDEKÜ xxvnr. HoOFDTOK. Goudnyneti. Opbreng er Sibeiieheflyneü.  333 Het Goud, e k in. Ar dem» XXVIII Hoofdstuk. Goud* viunen. Bergwerkenby Katha rineburg. „ Ja agthonderd Pond Goudhondend Zilver; in 't geheel van den aanvang deezes Berg„ werks af tot het jaar 1771, dat is in drie„ en-twintig Jaaren, meer dan tienduizend „ Poed Blikzilver, 't welk over de driehon„ derd agttien Poed Goud en ver over de ne„ genduizend Poed fyn Zilver (t) inhieldt, „ meestendeels uit den Slangenberg, aan de ,, Smelthutten gebragt." Het Argunfche Bergwerk heeft volgens den Heer Geoiici, die Streeken naderhand doorreizende, in agtenvyftig Jaaren uitgeleverd 210.000 Ponden Blikzilver , houdende meer dan 250 Ponden Gouds. In de nabuurfchap van Katharineburg worden jaarlyks omtrent tweehonderd en tagtig Ponden Stofgoud vergaderd. Immers,al wat men daar heeft, zyn Goudwasfcheryën , hoewel het Goud 'er niet in Zand valt of in Aarde. De Mynen leggen twee of drie Duitfche Mylen van die plaats, in tweederley Streeken van Gebergte, in de eene aangelegd in 't jaar 1745 , in de andere in 1752. Tot deeze laatften behooren een menigte Schachten, die bearbeid worden, waar onder een Konstfchacht is met een Rad ; gaande fommigen tot vyftien Vademen diep. De (/) Dit bedraagt , volgens ons Gewigt, wel 36.000 Marken Gouds en 513.000 Ponden, of meer dan ees miUioan Marken, Zilvers. '  deG oud-Erts en. .330 De Ertsryke plaatfen zyn vol kleine Aders en Spruchtels, die fteil nederwaards loopen, van 't Westen naar 't Ooften. Sommigen zyn naauwlyks een Duim, anderen tot één of twee Voeten dik: gemeenlyk Van vyf tot agt of tien Vadem lang. De meeften worden hoe dieper hoe armer van Goud. De Bergftof is doorgaans een zagt Kleijig Gefteente, doch fommige Aders beftaan uit een zeer harden Hoornfteen , dien men door Buskruid moet doen fpringen ; want met Houweelen is hy niet breekbaar. De gemeenfte Erts, in alle deeze Mynen, beftaat uit een donkerbruine, naar Yzerfteen gelykende, fomtyds digte,fomtyds Spongieuze Stoffe , met merkwaardige geribde Markafieten, van een halven of geheelen Duim en grooter, en een fchoone, bruingeele, ryke Oker, waar in het Goud gemeenlyk als een fyn,byna onzigtbaar Stof,is ingefprengd, vertoonende zig füintyds ook in Vliezen en Blaadjes, op de Ertfen en Kwarts. In die Stoffen, welken hier tot de Waschwerken gebruikt worden , is het Goudltof zo fyn verfpreid i dat mén het naauwlyks met een Vergrootglas kan ontdekken. Evénwel komt het ook voor het bloote Oog zigtbaar voor, in ëene zogenaamde Pubnfteen • Erts, welke geheel voos en vol holligheden is, byna als wel gereezen Brood of Spons, ziende wit of geelachtig en fomtyds graauw , zo digt als Puim. Y 2 fteen, M: Dïït. V. SivÊ,. 111 AïDEEU xxvnr. Hoofdstuk. Gottd«  S40 Het Goud, Et» Hl. Afdeel. XXVÜl. Hoofdstuk. Goud. mynen. Goudmynen op Sumatra. fteen, hoedanige de rykfte is. In de Celletjes van deeze Erts, wier Geweefzel Kwartsachtig fchynt te zyn, komt een fyn Goudftof voor, dat zeer ligt, door dezelve aan ftukken te flaan en tè vergruizen , daar uit valt, en, na dat de Stof gemaalen is, zeer gemakkelyk in de Waschtrog kan afgefcheiden worden. Onder alle Ertfen van deeze Mynen is die Puimfteenige of vooze Kwarts de allerrykfte, naar maate van haar Gewigt; leverende een Poed of half Centner daar van, twee tot zes Drachmen zuiver Stofgoud. Doch jammer is 't, dat dit flag van Erts zo weinig en niet dan by Nesten voorkorre. Ik heb 'er een Stukje van,uit een der gedagte Mynen, dat eenigszins Zwavelig is. Dikwils ook wordt men door Goudglimmerige deeltjes in deeze Stoffen bedroogen. En , dewyl de harde Ertfen zeer moeielyk fyn te maaien zyn, ziet men uit dit alles, de groote moeite en kosten in aanmerking neemende , genoegzaam , hoe fchraal de opbreng is van deeze Siberifche Mynwerken f». In over-oude tyden is Arabie Goudryk geweest, en het wordt hedendaags nog hier en daar gevonden in de Zuidelyke deelen van Afie, doch behalve de Goudhoudende Zanden en Aarden , en buiten die van Indie, China en O) Pai-las Rtize. II. Theü. i. Bucb. p. 164, enz,  » E G O U D • E R T S E N.' 341 en Japan, zyn thans geen eigentlyke Goud mynen, daar het Goud in Gefteente gebrokei wordt, bekend dan op de Eilanden van Oost indie en inzonderheid op Sumatra. Dit Ei land geeft byna overal Goud , doch het i nergens zo rykelyk als in het Ryk van Palam bang, alwaar de Koning, al het gene uit di Mynen in de Bovenlanden komt, tot zyn ge bruik en beraad behoudt , als hebbende bui tendien van het Tin en de Peper genoegzas me Inkomften. Deeze Plaats legt aan he Zuid-end, op de Oostzyde van Sumatra, te genover het Eiland Banka, dat, hoe klein ooi in vergelyking, nog wel de langte heeft vai vyftig Uuren gaans,met een breedte vantwaal Uuren. Aan de Westzyde van Sumatra, on trent in *t midden der langte, legt Padang de Hoofdplaats der Nederlandfche Bezittinge op dat Eiland, werwaards het Goud afgebra^ wordt van de Tiegablas Cottas>een Gebergte dat een Dagreizens van Padang inwaards b( gint, en zig Zuidwaards uitftrekt tot aan ee groot Meir. Hier leggen dertien Negeryën è\Q gefchat worden op by de agtduizend Hui gezinnen , en dus wel veertigduizend Met! fchen bevatten zullen. Dit geeft gelegenhei cot bewerking van de zwaare Goudmynen waar van my de volgende befchryving doe wylen den Wel Ed.Geftrengen Heer Radi MACher, met de Stoffen, is toegezonden Y3 i III, DMX...Y. Sihk. - III. Afdeel. 1 XXVIII. Hoofdstuk Goud5 mynen. 1 f » n t > » » r » n  34» Het g o p d, en hl AfdïKi.. XXVIIL Hoofdstuk. Goud' tny»m. in een Brief, den 15 Oktober 1780 gedagtekend. „ Drie dagen Oostwaards van .Padang legt „ de Goudmyn Sipayong, alwaar men by het opfpeuren yan Goud het volgende waai", neemt; zo als in 'c byzonder by de aldaar laatst geopende Myn gefchied is, naamelyk. ,, Vooreerst Wordt in ejen roode Klcygrond een Vadem diep gegraven , wanneer men „ een witten Kley-Grond ontmoet ter dikte „ van twee Vademen, en deeze doorgegraven zynde, komt een zwarte Zandgrond voor, „ een Vadem diep, waar oponmiddelyk volgt ,, een geele harde Steengrond, dien men aan,, merkt als het Kenmerk van daaronder ver„ borgen leggend Goud. Dit fpoort de Ar„ beiders aas, om door zulk Gefteente heen „ te booren , 't welk zy derhalve moeten ,, uïtbreeken ter diepte van vyf Vademen, dat ,, de gewoone dikte is van deeze Laag. Ver„ volgens befpeuren zy een blaauwen Steen,, grond, die dus negen of tien Vademen on- der de Oppervlakte van 't Gebergte legt, „ en doorgaans omtrent de dikte van een Vadem heeft. Alsdan komt men aan de ,, Goud-Ader, het zuivere Goud bevattende, 't welk uitgefmolteu dikwils de Gehalte „ heeft van 12 Karaaten of daar boven." Van dit Goud heb ik bekomen , hoog van Kleur rnasfief n\ witte Kwarts, gelyk de gewoone Goud»  de Goud-Ertsen. 343 Goud-Erts van Sumatra; hoewel ik ook van daar heb in geele Kwarts, niet minder fraay.: In een goed Jaar levert het Gebergte omtrenti drieduizend Thail, waar van zes een Mark doen, dus ongevanr vyfhonderdMarken Gouds, van 19 tot 12 Karaaten fyn ; waar voor onze Ooftindifche Kompagnie een groot gedeelte haarer Lywaaten te Padang in ruiling geeft f». In 't Land der Batasferen dat de Noordelyke deelen des Eilands, bezuiden Atchin, beflaat, valt ook wel Goud , doch dit wordt van de Inlanders meest gebruikt, om voor fieraad aan 't Lyf te draagen. Wat Amerika aangaat, zo wel in Chili als in Mexiko , valt het Goud ook wel in Gefteente , byzonderlyk in Kwarts. Ook zyn in *t Ryk van Peru verfcheide plaatfen, daar men Goudmynen zou kunnen aanleggen, en weleer Goud gegraven heeft; gelyk die van Carabaya, welke Goud gaf van meer dan 23 Karaaten , als ook die by Chuquifaca in 't Diftrikt van Chayanta , alwaar het Land vol is van Goud-Aderen ; die van Chocabamba en veele anderen : doch wegens de moeite om die Goud-Stoffen, dikwils maar weinig hou> den- (ui) Dit laatfte volgens het III. Deel der Ferkande tingen van het Butaviafctie Genontfchap: Batavia 1781: alwaar ook de voorgaande befchryving grootendeels U 'ngevoegd ■ bKdz. 60. Y 4 III. D*7i,. V. Stuk. , UT. Afdeel. CXVI1I Hoofd.tuk. Goudnynen. Goudmynen in Amerika.  344 Het Goud, en lil. AïdeSi., xxvm. Hoofdstuk GoudWijnen, Bewerking der Goudmynen van IPopayan. I 1 s s i 9. dende, te bewerken, zyn deeze Mynen meestendeels verwaarloosd. Immers te Santa Ma-, ria, beoofïen Panama , daar het Goud in een ioort van Erts of Markafiet verfpreid is, wordt dezelve eerst aan ftukken geflagen, dan naar de Mo|ens gevoerd en zo fyn als Meel gemalen: dit Poeijer wordt in Houten Bakken, met een bekwaame veelheid Kwikzilver, tot een Deeg gemaakt, en, na eenigen tyd jan. de Zonnefchyn bloot gefield te. zyn geweest, afgefpoeld en uirgewasfen,. tot dat 'er niets dan Goud en Kwikzilver overblyve, welke men dan door Deftillatie van elkander fcheidt. „ Zodanige Mynen, daar het Goud in „ Steenen beflooten voorkomt, worden My„ nen van Caxa geheten. Die der Provincie „ van Popayan, te vooren gemeld, behooren „ tot de zulken niet. Het Mineraal is aldaar „ in Aarde van verfcheide foorten gemengd, „ en moet daar afgefcheiden worden door uit-, !, fpoeling met Water, even als zulks met de , Steenige GoudftofFen , wanneer, dezelven f fyn gemaakt zyn , na de vermenging met , Kwikzilver gefchiedt, om de Vuiligheden, , weg te neemen. Men doet ten dien einde. , de Aarde in een grooten Bak , Cocha ge, naamd, die aan den eenen kant een Gat tot , inbrengipg van 't Water, aan den anderen , kant een Gat tot uitloop heeft, en, na dat , de Modder fterk is omgeroerd, laat men die,. 5> met  i> e G o u n - E R t s e N. 345 „ met het Water uitloopen, tot dat 'er in de „ Bak niets dan Zand , Steentjes en Goud, : „ overbly ven. Alsdan roeren zynog fterker,, „ en doen dus ook de Steenige< Stoffen uit„ loopen, behoudende niets dan 't Goud. Het1 „ uttgéloopene wordt in een tweede en derde „ Bak opgevangen , om, zo'er eenige fyner ,, Deeltjes mede overgegaan waren, die ook „ te verzamelen. Deeze arbeid gefchiedt, in „ alle de Myn werken des Gebieds van Po„ payan, door Neger - Slaaven, welken ieder„ Eigenaar ten dien einde houdt. De waarde „ van dit Goud is doorgaans 22, fomtyds „ gaat die tot over de 23, en is zeer zelden „ minder dan 21 Karaaten. In 't Baljuwfchap „ van Choco heeft men, behalve veele Wafch* „ mynen van dien aart, ook eenigen daar het „ Goud zig ingewikkeld bevindt in andere „ Mineraalen, Steenen of Zwavelachtige Stof„ fen; weshalven men genoodzaakt is daar „ toe Kwikzilver te gebruiken. Men vindt s, aldaar ook fomtyds Mynen, waar de Plati- na oirzaak is, dat menze heeft moeten verv laaten: dewyl men 'er het Goud niet dan „ met ongelooflyke moeite van kon afzonde„ ren. In fommigen is het vermengd met „ een Tombak zo fyn als die van 't Ooften, welke de byzondere eigenfchap heeft, van „ nooit Koperroest te maaken of aandoening „ te lyden van Zuur. Y s In III* Diu< V< Sm». III. Afdeei. CXVIU... Hoofd» tok. Goud', mjueit.  r in. xxv ui.. Hoofd. : stuk. , Mynen , ?an Zaruma, en anderen. a 3 . 223. Gmel. fotur - Syjlm, III, r>. 4JQ,  de Go'o d-Ertsen. S49 worden Pypachtig opgerold , na dat zy in kleine Stukjes gefneeden zyn: dan, de veelheid gewoogen zynde , werpt menze in Sterk; Water of Salpeter - Geest. Dus zet menze op 't Vuur, en laatze kookén. Zo lang 'er Zilver op te losfen is, wordt men een Rook gewaar , welke ophoudende, het Vat van 't Vuur gehomen en 't Goud als een zwart Poeijer, naar brokjes Steen gelykende, gevonden wordt. Dit Poeijer met Warm Water afgewasfchen zynde , tot hetzelve niet meer wit wordt, en in een Zilveren Lepel gefmolten , toont door zyn Gewigt aan, hoe veel Goud 'er in de Klomp Zilver is vervat,' Tot de Scheidinge des Gouds van 't Zilver wordt de zelfde manier , maar met grooter omilag , gebruikt. Men kan de Scheiding ook door middel van Zwavel doen , mids dezelve zo lang kookende in eene fterke Loog , gemaakt van een Zoüt, dat uit gelyke deelen, Goudglit, gebrand Zout en Schuim van Glas, bereid is, tot dat een weinig daar van , op een gloeijende Kole geworpen , als Wasch fmelt, zonder branden. Dien Zwavel werpl men op 't gefmolten Zilver en dan fcheidt zij het Goud daar af. Door middel van Spiesglai en famengeftelde Stoften kan zulks ook ge fchieden. Bekwaamst is daar toe een Sement, dat gemaakt wordt van twee Oneen wel fyi en fchoon gezift Poeijer van gebakken Steen ei HL Dbkx. V. Stok. 1II. Afdeee. XXVIII. hoofdituk. Vermomd Goud, Scheiding des Gouds van 't Zilver. I » l  in. Afdeel. XXVIII. hoofdstuk. Vermomt Gotlstx 1 Uit andere £rt- i < i 00 Sarsa Metallurgie. I. p. 383, 3jO HÉT G o o d , e f) èn drie Oneen gemeen Zout , te famen met een weinig Herken Azyn bevogtigd, waar iri een Loot Armoniak-Zout is gefmolten. Het Goud, dat men zuiveren wil, in düntie Blaadjes geflagen , wordt mee dit Poeijer daar tusfchen Laagswyze ineen Kroes gelegd, en door middel van Kolen gebrand , tot dat het de begeerde waarde heeft. Het Zilver, dat 'er in was, wordt onder het Poeijer gevonden (z). Wanneer ser Goud vervat is in Zilv erErtfen, gelyk Glas-Erts , Rood, Wit of Zwart Gulden, dan is 't noodig dat die Ertfen eerst gefcheiden worden , en dat men dan vervolgens , op gezegde manier , het Goud van 't Zilver fchifte. Even 't zelfde heeft omtrent de Goudhoudende Koper- en Yzer - Ertfea plaats. Het Japansch Koper is, in zyn Ertfj ivaar van ik een fchoon Stuk bezit, altoos vry tyk in Goud : zo heb ik ook Goudhoudende Lood-en Antimonie-Ertfen uit Hongarie, en Yzer - Erts uit Spanje. De Cinnaber-Erts ;enig Goud bevattende, wanneer menze GoudÜinnaUr of Roode Goud ■ Erts hoèmt ; dan iehoeft men flegts de Kwik daaruit te haaien, iie zekerlyk het Goud met zig neemt. Met le Antimonie , welke dikwils Goudhoudende 9, en de Blende, die tevens Zilver bevat, dé Lööd-  r»E Godd-Èrtsen. 351 Loodglans en wat dies nieer is van onvolkomene MetaalftofFen , heeft men geen meer ■ moeite, wanneer die het Goud in zyn volkomen ftaat, hoewel onzigtbaar, bevatten. Dus zyn in Penfylvahie , aan de Rivier Delaware,1 naar den kant van Virginie , Klippen of Rotfen van een wit Gefteente, dat ingefprengd is met een geele Kies, die door enkele Roosting gedeegen Goud, en wel tot zestig Mark in 't Centner, heeft gegeven (z). Dergelyke Goudhoudende Zwavelkiezen , die men Goudkies noemt, komen dikwils voor1 in 't Orenburgifche Gouvernement van Siberië; by Adelfors in Sweeden; in Spitsberg by Schwartzenthal in Bohème ; in de Goldzeche van Karinthie, in de Mynen van Hongarie als' ook in die van Sevenburgen. In deeze laatften vertoont zig het Goud dikwils zodanig, als of de Kies beftrooid ware met Spaanfche Snuiftabak , en alsdan is dezelve zeer ryk , houdende fomtyds vyfhonderd Loot Gouds in het Centner. Ik heb een zeer fchoon Stuk zodanige Goudkies , met Kwarts - Kryftallen en Kopergroen, uit Hongarie. Zeker Gebergte, by Zalathna, is wegens zyne Goudkiezen merkwaardig («). Veelen hebben het Goud zo onaandoenlyk X (2) Hubner Lexicon, op Bergwerché, 00 Brunnicm, Annat. in Crohst. Min, p. 179. UI. Dki». V. Sun, III. ^dekï.. OCVltti Hooid- tuk. 'iaui. Goud* Hezen* Verering des oudsis tooglyk*  35- H E T Göüfi, EN . «I. Afdeei XX VIII Hoofdstuk. Verertst Goud. öioV * geoordeeld , vóór alle in de Natuur vóórkomende icherpe Zouten , Zwavels of andere "Mynftoffen , dat het onmooglyk verertst of gemineralizeerd kon zyn, Henckel heeft dit denkbeeld met kragt gedreeven , 't welk nog by veelen in de gedagten fpeelt. De vermaarde Scopoli, zelf, hieldt de Verertzing des Gouds voor een Herfenfchim r»; doch niet lang daar na zekere Goudhoudende Stoffe van Nagyuy in Sevenburgen onderzoekende, veranderde hy zyn Gevoelen t'eenemaal. Hy befloot, dat het Goud door een halfmctaal en het allerfterkfte Zuur van Zee-Zout vlug, deszelfs vafte beginzelen vernield en de vlugge omhoog verheven wérden, terwyl riet dan in 't Vuur als uit zyne Asfche herboren , en volmaakt weder te voorfchyn kotne (e). Hier op fchryft hy vervolgens: „ niet alle Goud, dat in de Mynftoffen huisvest, kan 'er door 't Zuur van Koninglyk •i Water of door Kwikzilver uitgehaald wor„ den en dit is met Zwavel omwonden. Som„ mige Pyrietcn , en de Goudhoudende Erts (, yan Nagyay, bevatten dit Goud , 't welk „ ik weleer onvolmaakt genoemd heb, en dat „ nu ook byna alle Mineralogiften gemineratiu zeerd heeten" (dj. jj\t (p) Einleitung zur kenntnis and gehrauch der Fosfiliéh; 769. pag. 190. (c) Ann, III. Hist, Natur. p. 108. 09 Primip. Mineralogie. Prag. 17^2, p. 222.  de Goüd-Ertsï». 353 Djt billykt derhalve de volgende Soort, die ik in navolging van onzen Liknjeus noem. ? (3) Goud gemineralizeerd door Zwavel of an- ' dere Stoffen. Zo algemeen dient dezelve bepaald te wor-J den, dewyl het ook door andere Mineraalen ' dan Zwavel gemineralizeerd is gevonden. Daar komt immers fomtyds een Goud voor, dat verfcheide Kentekenen van onzuiverheid heeft, zynde wreed , breukig en naauwlyks te bewerken. Wanneer men 'c fmelt, is de Oppervlakte blaauwachtig, en by 't uitgieten blyft een gedeelte in de Kroes. Gemeenlyk heeft men gedagt, dat het met Amaril gemengd ware, en men kan zulks niet onwaarfchynlyk achten, volgens 'e oordeel van den Heer ouFay, die een Middel opgegeven heeft, om dit weerbarffcige Goud tot volmaakt» heid te bréngen. Hy deedt het eerst een- en andermaal met Bismuth fmelten, vervolgens" met Lood cupelleeren, eindelyk in een Wind. s For- (3J Aurum Sulphure vel aliis Mineralifatum. Miki. Aurum Mineralifatum Pvrita. Lin>t. Sust. Nat. XII. Tom. III. Gen. 35. Sp 2. Aurum Mineralifatum. Cronst. Min. p. 179. Aurum nudum Minerae. Sust. Nat. VIII' p. 184. N. 2. Aurum Mineri varia veftitum. VVolt. Min'. 29. Z III. Duet. V. Stok. III. iFDEEt. :xvm. h00foIUk. III. Aurum Minerati'atum. Vererst ïoud.  e. flPDF.St. XXVIII. i Hoofdstuk VererSt ] Goud. Probeeren en fcheiden van 't Goud uit 4e Erts. 54 Het Goud, en fornuis, met: een geweldige Hitte , ecnjgea yd gefmolten houden; werpende 'er,by der-, laaiingen, een weinig Sublimaat, en op 'i laatfe wat Borax in. Men is van den goeden ntflag verzekerd , wanneer bet Mer.nal (til wordt, niet meer. en rookt, en eene glanzige Oppervlakte heeft. Alsdan kan men het in Staaven gieten, en zal het , by 't bewerken, gedwee bevinden (e). Om de Gehalte der Ertfen, die men onderTelt Goudhoudende te zyn, te onderzoeken, 50 brengt men dezelven , na dat zy, Kiezig ofmoeielyk fmeltbaar zynde, vooraf geroost ?yn, met agt, twaalf of zestienmaal zo veel Lood, op de Scherven en dryft ze op de Kapel af. Dan heeft men een Metaal, uit Goud sn Zilver te famen befhande , waar van het laatfte afgefcheideu wordt, door 't opgieten van Salpeter-Geest; dit warm te laaten ftann, dan afgegooten met nieuwen Geest in meerder warmte, en, zo 'er niet meer van ontbonden wordt, het overblyvende driemaal af te fpoelen met warm Water. Uit den afgegooten Geest kan men het Zilver gemakkelyk bekomen. Met het derde Water wordt het Goud, in een Scherf, die met een andere toegedekt is, voor het Gat des Probeer - Ovens, en,als hef gedroogd is, in hetzelve gezet,en allengs ver-. f0 Hifl, de t'Acad. R, de Paris., de 1737. p, 31,  ï> e Goud-Eutsen. 35$ Verder ingefehooveh. Als het uitgegloeid is, neemt men het weg, en, verkoeld zynde ,zo 'er nog iets onreins van de Seherf aan zit , Wordt het op nieuws,met Lood, op de Kapel afgedreeven. Is de Korrel reeds in den beginne zo ryk aan Goud , dat hy van het Scheidvogt niet aangetast wordt , moet nvn dien vooraf met driemaal» zo veel fyn Zilver famenfmelten , dan eerst in Scheidvogt oplosfen én 't gene aan Goud terug blyft voor de waare Gehalte aanneemen. Deeze laatfte noemt men Scheiding door de Kwart. Zyn de Gouuhcudende Ertfen zeer moeielyk fmeltbaar, zo moet men ieder Centner daar van met vier Centners Wynfteeni> twee Centners Salpeter en vier Centners Goudglit ^ wel ondereen gewreeven , in een Kroes doen; het mengzel nog met wat.Zout bedekken, en dan door den Blaasbalg even zokooken, als met het Zilver gefchiedt; den Koning, dien men dus bekomt, weder afdryven, en verder op de voorgaande manier te werk gaan, De Kies is wel als het voómaamfte , waar in het Goud gemineralizeerd voorkomt, gehouden, en fchoon 'er fommige Kiezen zyn, gemeenlyk Goudkiezen genaamd ,• die het Goud gedeegen,, doch onzigtbaar, bevatten; komen 'er ook.: zodanigen voor., waar in bet Goud zig verertst bevindt, dermaate, dat het 'er niet dan door de Scheidkonst uitgehaald Z a . kan III. D«BL. v. STUH. Hl. Afdeel. XXVIII. Hoofdstuk. l'erertsf Goud. houdende! Pyriet,  3JS Het Gocu, en lil. AïDFEl.. XXVII f . HOOFDSTUK. Verfrist Gaud. kan worden. De Heer Wa lleri üs geeft 'er den naam aan , van Goud, dat door Zwavel en Tzer , met of zonder Koper, gemineralizeerd is, uitmaakende een geele of groenachtige Pyriet'Erts (f). Hier toe heeft men inzonderheid betrokken fommigen Pyrieten van Hongarie deswegen Gilft genaamd, doch zeer moeielyk van de voorgemelde Goudkies te .onderfcheiden. Naderhand heeft men ontdekt, dat ook op andere plaatfen, zelfs op Sumatra en in Mexiko, dergelyke Goudhoudende Pyrieten voorkomen, doch wier Gehalte aan Goud doorgaans zeer gering is en zeer verfehillende. De Sevenburgfe houdt fomtyds over de tweehonderd , de Sweedfche, by Adelfors, maar een of twee Loot in 't Centner. Zie hier derzelver befchryving uit het Vertoog van den geleerden Swabius , daar ik voorheen die der gedagte Goudmynen uit medegedeeld heb (g). „ Deeze Kiezen hebben tot haare Grondftof Yzer, dat met meer of minder Zwavel en „ een weinig Rottekruid gemineralizeerd is, „ doch zyn van aanzien en gehalte zeer on„ gelyk: l. De rykfte. Soort is digt en glimmerig op de breuk, met kleine en onregel„ maatige hoeken, ligtgeel van Kleur. Zy „ houdt tot twee en een vierde Loot Gouds, „ in de honderd Ponden: 2. Daar mede is een » grof. (ƒ) Pyrites Atireus. Syst. Min. II. p. 356. (g) Stockh. Verhni. VII. Theil. blad*, «z-  de Goud- Ertsen. 357 grofglimmerige , donkere , vooze Kies , rnet meer of minder Markazieten of ag:zy-' j, dige Vuurfteenen , vermengd,, welke toct „ anderhalf of twee Loot Gouds uitlevert: ,, 3. Een Soort van Kies, witter dan de eerftec en groffpiegelende, houdende van een vier„ de tot een Loot Gouds in 't Centner: 4. Een murwe fyne Zand-Kies, die niet meer ,, dan een agtfte Loots in 't Centner geeft; „ 5. Een zeer vlak fpiegelende, en uit gladde ,, Dobbelfteenen beftaande witte Kies , van „ maar half zo veel Gehalte; 6. Een grofglim„ merige Leverbruine Kies , die gemeenlyk „ veel Waschgoud in heeft, wanneer hy aan de edele Kwarts ftoot: 7. Andere Kiezen , ,, die ook maar een zestiende Loots Goud M in 't Centner houden : 8. Onder de onedele „ Kiezen is een Soort, welke met Markafie„ ten vermengd valt,geheel roodachtig,dun, „ en wit op de breuk, byna als Zilver. Dee„ ze bevat naauwlyks eenig verertst, maar wel fomtyds eenig gedeegen Goud, dat,als fyn Stof ingefprengd , zig aldaar dikwils „ voordoet in de Kiezen of andere Ertfen en ,a Steenachtige Stoffen" (g). Voorts komt het Goud fomtyds verertst voor, door middel van Zwavel, met Yzer en Spi. ff)-Zie 'biadzyde 330, hier voor. 2 3 ÏIL Bs*i, V. Stuk. III. iPDERI.. KXV1II. Hoofd. ru k. Verertst 'oud. Gond- houdende BlenTUK.* Verertst Goud-, jj. Andere (ioud- . Ertfen. / I :  3<»o de Goud-Ertsen. iii. Anjf.el. XXVIII. Hoofdstuk. Verertst Goud. BESLUIT. O' Schepper der Natuur , wiens wonderbaare Hand J.e Wereld heeft gebragt in zulk een fchoonen pand; het AardryMheeft ve*fierd'met Menfchen, Diéren,PIanten, Van binnen met Metaal, en kostb're Diamanten: Die alles onderhoudt: geef dat myn ed'le Geest, Wien Gy, o goede God , behulpzaam zyt geweest, Om meer dan dertig Jaar Uw Schepzels op te merken, Dcrztlver kennis in myn Landsvolk te verfterken : iV« zesmaal tien,met vyf'verhoogd', mynJaarkring fluit; Jrher na, in eeuwigheid, Uw Wysheid meer genaake, Met Hemelfchepzels zig ih 't Englen Choor vermaake, Tertvyl het P radys my fpyie met zyn Ft uit! U. HOUTTUYN. BLAD- Dukaaten geflagen zyn. Ja het allerfycfte Zilver is zelden 'er volkomen vry van: zo dat men het Goud ; zekerlyk, benevens het Yzer, wel tellen mag onder de algcmecnfte Metaalèn des Aardbodems. Ondertusfchen is 't zonderling, dat hetzelve zo rykelyk gedee gen voorkomt , 't welk in alle andere MetaaJen zo zeldzaam is, buiten 't Zilver, welks Ertfen zeer ryk en die van't Goud, in tegendeel, doorgaans zo armoedig zyn. Einde der Natuurlyke Hiflorie.  BLADWYZER der MYNSTOFFEN. De Letter d, voor de getallen, wyst het Vierde, de Letter e het Vyfde Stuk aan. A > A- jTXarde. (Brandbaare) tl. 253.299 Aardiiarstew. d. 230 Aard-Kolen. ^252 Aard-Merg. , d,2^ Aard-Olie. d 2»0 Aard-Talk. , J 2£ Aard - Teer. d. 24.2 Aard-Zout. d. 53 Aluin. \ d la6 Aluin uit Zwaveikiezen. d. 328 Aluin-Aarde. d. 128,139 Bloemen. rf. 131 Hout en Kelen. d. 138 Kryftallen. (natuur Schiefer. rf. 133 Steenen. d. 142 Werken. 13| Amaril, Emeril, e. iot Amber of Amber grys. d. 193 Amber, (zwarte) d. 203 Antimonie of Spiesglas, (gekryftallizeerdeW.425 Armenifche Steen. e Ip7 Armonïak - Zout. (Ga- woon); i79 (Natuurlyk). d. 183 (Salpeterig). and-Ertfen. «.276 Brons of geel Koper e. H3-M4 Bruinfteen. « 404 (Gedraalde). «M»1 ChineeCch Metaal. s Cobalt, zie Kobalt. d. 462 D. Dak-Kolen. d, 270 Donder-ofBlixem-Goud.e. 290 Drinkbaar Goud. e. 296 Drop-Zwavel. d. 297,325 Duivel der Metaalen. «• 2. Duivelspenningen. «-3I7 E. Edele Steenen. Kryftalfi- guur) rf.86.,i43. Epfoms of Engelfch Zout.rf. 64 Erts - fmelten, Kies-teel. cen. ' • e,,59 F. Fitegenfittiges Züver-Erts.e.265 Frammonger-Yier. *■ yi Fredriks - Zout (<;penend>«. 65 G. Gaarkoper. e. 158,167 Gaar - Slakkan van Koper.e. 167 Gas fylveftre. J- 41 Gegiaven Hout. d.'2ji Giftktes, Witte Kies. d, 349 Gilf, Goudhoudende Py riet. e<336 Gitfteen. »• V» Gians-Kobalt. d. 472,.47 5 Glans - Kolen. 268 Glas - Erts van Kcptr. e. 1 -4 van Zilver. e. 249 ^Booi!)acbtige).e.2i2 (Broi.fehe), e 255 (Gekryftallizeer de). e-2Sf (Konftige), e. 250 (Witte) van Zilver. «-246" Glas-kleuring doorMetaa- len. e- <® Glaskop, Bloedfteen. f.106  ËLADWYZEU. ■ Glaubsrs Wonderzout. d. 66, 93. i®6 iGooD. e. 283 Goud van Öphlr. e, 302 Goud.(Tinöuurvan) f.296 Goud ( Gedeegen ) aangevloogen. ff 323 Bladerig. Korrelig. ^324. Geftrilu. — getand. Borfteitg. Haairachtig. ff. 325 Takkig. Masfief. ?r Goud (gekryftallizeerd)e, $26 Goud. (geniineralizeerd)e. 353 (vermomd). je. 348 Goud. Cinnaber» e-35o Gouddraad. «.286 'Goud Eiland. 6-305 Goudhoudende Stoffen, e.321 Goudkalk. (Casfifche) 6.292 Goud-Kies. «» 351 , 355 Goud. Kryftallen. e. 289 Goud-Rusti ff; 304 Goudmynen. e. 327 Goud-Rivier. e. 314 Goudflyp. e. 294 Goud - Vitriool. e. 290 Goud - Zwavel. ■ d 2P5 Graauw-Erts van Zilver- «. 267 Gradeerhuizen of Lekwerken. d.110 Granaaten. (Kryftalfiguur . der) d. 90 H. Haair-Goud., , e. 325 Haair-Koper,Koper-Mos. 6155. Haair - Vitriool. d. 165 I Hard-Tin, Stanniool, e. iö I Harst-Kolen, d. 2(58 Hoorn-Bismuth- d. 455 Hoorn - .Erts óf HoornZilver, ff. 244. (Groene), ff. 248 (Witte). ff.246 (Zwarte,bruine) I enz. e- 247 Hoorn - Kwikzilver, d 384 Hoorn - Lood. e- 27 Houtkolen. rf. 271 J- Japans Koper fmeltingen. Jodenlym. d- 242 Jooden - Pek. d 248 K- Kalamynfteen. rf 440 Kalkachtig Zeezoüt. d, 185 Kalkfpaatben. d. 47,68 Kalkzout- Natrum- d. 52, Ka'.kzout-Kryftallen, dt 60 (Steenachtige).a!. 67 Kalmev. (Bruine)» d. 441 Kalmcy. (Groene, Witte) T. „ • <*-433>434 kattefteen, d. 282 Keetzout, grof Zout. d.102 Kiezen. 305.315,320 Kies( Arfenikaale) met Zilver, e 269 (Celluleuze.) d.319 .(Plaatige , Bladerige») ^.319 (Witte). d 350 Kiesballen. ^-3IS Kiesdruiven, Kogels.enz. rf.3'8 Kteskoeken, Nieren, enz. ^.317 Kies-Kryftallen. d 305 Aa a Kies-  BL.AD WYZER. Klatergoud. e. 143 Klompen - Gouds. e. 315 Kobalt. d. 462 Kobalt-Dendrieten. rf.479 Kobalt-Droes. d. 476 Kobalt. (Geftrikte) ^.473 Kryftallen. ''chulpkryftal. 4. 122 Sempnt - Koper. e. I49 Siberifche Goudmynen,e. 331 Sickels of Zilverlingen'e 219 Sinopel. e. 129 Slakken. Kobalt. ^-477 Smalt of Blaauwzel.fif.463,469, Spaanfch Groen-.6 137, 147 Spaanfch Wit. e 11 Spaathdroezep. d. 69 Spaathroozen. d, 70 Spaath vloeden. d. 69 Spiauter of Zink-Ertfen. ♦ d 428 Spickdrts Koper. e. 169. Spiegel. Blende, d 451,6.271 Spiegel - Erts van Yzer «.113^ 120 Spiegel - Kobalt. d 473 Spiegelfteen, rf.72, SpiEsciAs. d. 416 Spiesglas, (rood) d.427 Spiesglas-Erts. ^.425 Spiesglas - Koning d. 418,424 Spiesglas-Kryftallen. d.419 Spys,  BLADWYZER. Spys-Kobalt. d 474 Staal uit Yzer. e 83 Staal-Erts van Zilver, e.263 I Staallleen of Staal-Erts. j e.n6,n8 Steen van Perigord- 0^.409 Steen-of Berg- Boter d. 145 Steenkolen. d- 257 Steenkolen-Ertfen- d. 276 Steen - Kryftallen. ( Oirfprong der) di% (Aluir,acbtige).o!.i46 (Kalkzoutige) d-6y (Lymzoutige). d 86 (Pekelzoutige).d. 122 (Salpeterige). d. 45 (Vicrioolige;. d. 175 Steen-Olie. (Witte) rf.233 .(Zwarte) d. 237 Steenzout, Bergzout. 2 Sterk Water. d. 37 Stinkende Spaath. d- 50 Stinkfteen. d 281 (Kryftallyne) d 284 Stof-Goud van Borneo Tafelzout. d i©2 Tin. «• 1 Tin (gedeegen)zeldzaam-e 12 Tin-Afch. <• 11 Tin - Bloemen, j *■ 6 Tin - Boter,Gom,Zout, Zwavel. «. g Tin-Granaaten. e. 18 Tin - Ertfen. (Oostind. 1 ' Malakfe) ei2 Tin-Kryftallen. ff-16,87 Tin - Spaath. $. zz Tin-Steen. ff 20 Tin - Zand. e. 21 Tin-Zwitter ff. 18 Tombak. e. 14^ Tontel-Erts van Zilver. e. 281 Tourmalin of Afchtrek- ker. d. 88 Tras of Sement. e. 129 Turbith Mineraal. d. 372 Tutanego of Chineefch Metaal. d. 435.e. 144 V. Vaal - Erts van Koper, e 176 van Zilver, e. 267 Vaste Lugt Veder-Bismuth. ^.458 Veder - Erts van Zilver, e.274 Veld-Erts. e. 125 Veldfpaath -Kryftallen.rf.427 Vermiljoen. d. 388 Verw Kobalt. d. 479 I Vifchdrek of Amber. d. 197 VlTRIOOLEN. rf.I49 ! Vitrioolen. (Steenige) d. 170 Vitriool, (Blaauw) d. 157 (Groen). 154 (Salczburger). d.167 (Wit.) d, 161 uit Kies. d 327 Vitriool - Aarde. d-iyz Vitriool -Etrfen. d. 170 Vitriool-Kieken.- 2 rf 327. A a 4 Vi-  BLADWYZER Vitriool • Zuur, Geest of Olie. d. 150 Vliegen - Barnfteen. d. 213 Vliegenfteen , Vliegen'poeijer. d. 346 Vloed. (Zwarte, Witte) fi. 155 Vloeyfpaath. d. 124 Vuurfteen. d. «20 W. Wasch - Erts van Lood. e. 50 | van Tin. e. 22 Wafch - Goud. e. 306 Water -Kies. d. 333 Wit • Ercs van Koper. e. 170 van Zilver, e. 260 Wit Goud, Platina. J.4S1 Wit Gulden Erts. e. 262 (Gekryftallizeerd). e. 265 Wit Lood of Tin. e. 2 Wolf der Metaalen. d. 416 Wolfram, Wolfart. ^.412 Wonderzout van Glauber. d. 66,93 > 106 Y. Yzer. ' e. 64 Yzer ( gedeegen ) zeer zeldzaam. e. 75 (gegooten), *. 82 Yzer-Blende. d. 414 Yzer ■ Bloem. e. 120, 130 Yzer-Boon tjes, Yzer-Nier. «.127 Yzer - Brand ■ Erts. d, 277. . e. 121 Y/.er-Dobbelfteenen. e. 86 Yzer -Droes. e. 120 j Yzer-Ertfen. t. 78 J Yzer - Ettfen, (aantrek* baare) e 92 ( aantrekken, de). e.121 (ontrekbaare). e. 10; (fchraale). e. 125 (Aardachtige).e.ity (edele). e. 95 (gekryftallizeer- , de). . eé 90 (Okerige). f.127 (Pypachtige). e.132 (Witte). e. 116 (Zandige), e. 114 (Zwarte). e. 92 Yzer-Glans. e. 93 Yzer - Glimmer, e. 103,114 Yzer-Kies. d.320 Yzer - Kryftallen. e. 87,91 Kwadraatfteenen. e. 89 Yzerman. e, 103 Yzenram. e. 113 Yzer - Saffraan. e. 70 Yzer - Spaath. *. iie» Yzer-Stalaktieten. e. 131 Yzer-Steenen. e. 85,129 Yzerfteen. (Roode) e. 106 Yzer-Tuf. e. 125 Yzer-Vitriool, d. 153. e. 67 Yzer-Zanden. e. 129 Z. Zand- of Stof - Goud. e. 3C8 Z.nd-Kobalt. d.478 Zaufchners-Zout. d.176 Zeezout. (Kalkachtig) d. 185 Keuken-Zout d, 96 Zegel-Erts van Koper. • e. i7l Zeilfteen. e. 121 Ze-  BLADWYZER. Zeven tier - Erts van Yzer. e. 93 Zilver. e. 211 Zilver (gedeegenj) niet zeldzaam. e. 225 Zilver (gedeegen) masfief. e. 227 gegranuleerd. . e. 228 Boomachtig. . e. 229 geweven. • e. 230 Wormachtig. . e. 231 Bladerig. e.232 Haakvormig- , e. 233 Spinnewebbig. . e. 234 Borftelig. 6.235 Kryftallyn 6,235 aangevloogen. . 6.236 j Zilver - Aarde , Zilver- Kley. e. 282 Zilver - Boompjes. «,215 Zil ver. Brand-Erts. d. 278 Zilver - Ertfen. e. 243 (Arfenikaale). e. 269 (Bladerige)e.278 (Ganzekötige). e. 280 (Spiauterige) 6.270 , Zilver - Glans. e. 47 Zilver -Glas. b hti Tweede , c het Derde, d htt Vierde en e het Vyfde Stuk j van dit Derde Deel der Natuurlyke Hiflorie, aan. ^braxas. Jao. c.431 Acanthiodontes* ai 236 iichates. c.283 Acidum Aëreum. d. 21 Acktrthon. b. 602. Adamas. c. 440. d. H7 JEgagropila. b. 161 Aerizufa, Borea. c.308 aïfrugo «aïiva. b. 368.394 iEs, Cuprum. e; 134 ■JEs Corinthiaeum. d.43J AEthiops mineralis. d.373 Altïtes. b.197 Afrofolina. b 635. c. 99 Agaricus mineralis.b.633635 Agtftein, Bernftein. d.205 Agueshell. a. 390 Ahrenftein. c.220 Aigue marine , Aqua marina. . c. 508 Aimant, Pierre d'.5 Carabe Sodomce. d. 249 Caracoli. d.497 Carbonaria Minera, d.277 Carbonaria. b 48 Carbor,arius Schiftus. c. 40 Carbunculus Plinii, c. 459 Caricoides. a. 579 Carnaggione. c, 58 Cameolus, Cornaüne. c. 280 Caro Montana. c» 174 Caryophyllitce. a. 569 CasjiditcB. a. 447 Casfidoine. c. 276 Caftracana, c. 632 Cautfo. b.ijo Cenchrites. b.337 Cepites. c. 283.295 Ceratitce. u. 509 C*ratoides. a. 400 Cerebrites. b. 32a Cerëita. b. 50 Cerkonier. c.491 Ckalcedonius. c. 276 Chalcitis, Melanteria. d.166 . . 171 Chamitx. a.349 C/iar-  REGISTER. Charhon de Terre , de Pierre, 22 ChelidonicB. a. z ({[ Uielidonü Minemies c.24^ Chloriies Piinii. c. 278 CheroUthi. b jV; Chryrocolla, [,"368 ! Chryfolithos „Chryfelek* I Chnfolithus. c'.^óf { eiiryfolühus fpurius. c. 3 70 i CJpJoprafus. c.376 tliryjös. e.283 CiciiercUna. c6^ Cinv.abaris, Cinnabre.d.38j Linnabaris Aurifera. e. 359 Cinnaber, Zinn'ober. d. 386 Cipolino-, 'c go » b."j03 Cl'.quart. b ri< Cïwe, Clutin/Lthan_ d. 270 tt< Sea CoaZ, AT. ^rf^ d.257 i tobaltum Testaceum. d. 044. ' Cwito*. . 3 sJÏ! Cortfe, Ca.'/. c.ggj , Colophonia Succini. d. 220 j 1 Columns Judaica. 1 Umetiut. 1 a. 402 1 Unchites trilobus. 3.282 h Corc^a. b T£6 Ow/rtfo r?y»«. b. 2751 II I Comchthyodontes. a.243,260 ^u"f;ra«if«. a. 53£ Conaj» Montanum. c. 176 Corw rfs A/oz/è. a. 390 Cornei Lapides. C.J77 Counterfait. d.4^ Couperofe Manche, d. 161 Cranites. b"'xii Craweoal,Colmcoal. d. 270 Crayon noir, Plombogi- ne' d.398 ro«g£. c, j p7 Craye Topheufe. b.6^5 Craa, Cra>, C/wtë. b.617 Brianzonica. c.i 99. • 203 Hispanica, Sar- c 203 rubra. c. 197 Crijlalverd. C.37Ó" /•^'ofef. c. 373 Crocax JWarf/j. b. 366. c. 70 Crucifer Lapis. b.cujz Cryffallerum fieura. d.i CRTSTJLLUS. c.?& Cryftallus Islandica. c. 121 Selenitica. d. 70 .ry/ïaux d'Etain. e 16 rzmre. e. iqo . »i vre precipitê. e. 150 "uliga KakaofKeer. b '.i yo Zunnel -Coal. H n» :UPRUM. e.n Mprum albidum. e. 179 cinereum. e. 176 Cotaceum. - e, 18)Cryjlallimim, e,t<6 » 3 Ca-  UITHEEM SC H Cuprum fulvum, e. 180 germinans. e. 155 nativum. C0I53 J fficolai. e.203 j prcBcipitatum. e. 149 i purpureum. e. 17a rubrum. e. 169 . Sehiftofum. e. 186 . Vitratum. e.174 . Cya«uf Gemma. c.473 Cyathitm.' a. 3'°7 Cylindritx. a. 445 Cypresfites. 104 Cypritce. a- 443 Dacheifen. e- 82 : Erde. 0.650. Dam-Jord, b.650 Dendrachates. b.ii4.c.28o £)endrit(B. b 94 X)erb - Kobalt. d.475 Diamante, Diamond* C441 Diana, Lima, vfrg. e. 211 T)iaspro brecclato. c. 631 jïomo. C.3T0 ^arpiy. c. 302 rof/ö. c. 3' 11 Sanguig.no. c.309 £>iluviane (Q/ir««^. a. 360 Diphyitct. a. 284 J)iscitcs. a. 357 Diverllong. e. 443 Dogtooth-Spar. c.138 Jjoliolithi. a.544 JOryites. b.2i.b.i04 Z)ucAx. b.636 Duchjïein. b.316 thtdley-fosfiU' a- 288 Jjiïnflons. C.634 Sou de Bellofie. d. 371 Zchinit®. a.^có jcitme i?e Lpwp. d.412, Vgyptiacus Lapis» c. 244. Ei/èn. e.64 Zifenknip. e.126 gifenmann* e. 103 Eifenram. ' e. 513 ïifenthon. b. 565 Élatites. b. 21 Eleblrum. d. 205 E/va«x - So.ne. c. 54° Emerii, Emery. e. ioï Encrinites. ' a.J35 Enhydros. b. 212 Énarchis. b.200 Entomolithi. a. 263 Entomon paraioxum, a.292 Entrochites. a. 549, 553 Epitonium. 8.560 Erdpsch , Steinpech, ó.'i^ Ericites. b. 104 Erythrophtbalmus. c. 27 2 Erzalaun. d. 161 Escar boude, c. 522 EfchariicB. a. 590 E/cAeZ, Smaltum. d. 470 Esmeraudet Emerald. c.494 £ta£ra, Stagno. e. 1 Eïain de GZace. d.453 F. Fahl-Erts. e.T 77.267 Fatcoal, Houille grasje, ' d.268 Felsfieine, Wacke. c.556 Fe»», Fsnny- Qround. ■: ' ■ fc.665 ' J>f.  R £ G I S T E R. Fer a mamelons. CI131 de fonte. e 8d Ferro, Fer. e 64 lerrugo. b.393 .FERRUM. e.64 Ferrum attratJorium.e. 1*21 Cryftallifatum.e,S6 Lacuftre, e, 125 «anVwra. e.75 retra£torium> e. 92 Spathofum. e. 116 Fetthon. . b.565 Feuerfcein. c. 235 Filegraind''Argtnt. e. 221 Fïlicitce. b. 53 Filtrum Lapis Mexi- canus. c.545 Fisfilis rudis. c. 40 Ftiegtnfittiges Silier- Erz. e. 265 Fliegenftein. d.346 Fliezeftein. c 535 FZt»J, Flinta. e. 235 Flintenflein. c. 23 5- .F/om Zïnci. d. 436 F/or Antimonii. b. 400 Argenti. b.402 Bismuthi. b 383 Cobalti. b 404 Cupri. b.396 Fem*. b, 276. e. I20 .Safe. d. 118 F/«or Cryftallinus. c. 368 d. 125 Mineralis. c.368 /ar« c. 146,d. 124 F/«./en, Spathfinsjen. d, 69 Fluszfpath. c.146 Fluxus albus, niger- b.i oj Fo/f, Amianthus. c. 177 Fmgites Alcym. a. 585 Fmumn - Fir, c. 181 Freeftone. c. 543,553 Frifchbley. e.47 Fpmm- Erts. e.47 e.275 ƒ u/igo, Fuligine. b.226 | F«//trr - FartA. b. 535 Fungita. a.^oa fw/Er*. • a.457 G. Gaarkratz. e.'68 Gabbro. c. i 08 Gagas,Lap. Gagates.d. 279 GalatJites, Galaxia. c.307 Galena Cobalti. d. 471 Ferri. d.414 Plumbi. e. 46 Vismuthi. d.460 Galene ftriée. e. 5a Tesfulaire. e. 46 Galeftri. c.68 Galitzenjlein. d. 161 Gammarolithi. a. 26S Garden - Earth, Gar- ten Erde. b. 650 Garnet, Grenat^Gra- nat. c. 516 Geisbergerftein. c. 341 Gemma. d. 148 Gemma Neroniana,Do mitiana. c. 494 Gemma. c. 415.440. c.soo Gefchieben. c. 536. 5^7. d..356 Gefchlagelte Jleine. c. 435 Gejtell/iein. C.61Ó Giacintho Guarnacci- no. c. 523 Gias/era. b. 584 Gia//o antico. c. 59 Gilbe, Elfen* Gilbe, b.ï6* £ b 4 Gt'(f  UITHEEM SGH Gilft Silber* Kies» e. 276 Girafal c.161 Girajble, Scumbia. c. 250 Gjut Wervel. b 597 Glacies Rlarits. c.104 cl 71 Glaife, b. 528 Glarea. b. 4<9 /frgiflo/*. b. 58? Glasfiusfe. c. 425 Glaskopf. e. 106 Glitter. c. 185 Glitterfand. h 470 Globofitce. a. 443.465 Glosfopeltce. a-235 Gneis. . c.603 GoW. e; 283 Goldprafer. c-37ó Gorge de Pigeon. e. 184 Goudron, Petroleum, d. 238 Grtfü ofGrez. c.536. 543 Grammatias. C'3M Granatus. c.515 d. 80 Granati Sorani. c. 522 Granqt Syrien. c. 523 Granatino- ,c. 516 Gjanites . Granitos. c. 590 Grani\o Hgio, grigio. c. 597 > nero, verde. c. 598 CJ95 Granjtone. c 582 GraptJithi. b. 95 Graupen- 6,205 Graupen - Drufen. d. 49 J Grqupsnfchörl. C.387 i Gravièr, Gravel, Grus. ' j , b.4611 Grezx. c. 602 i Griesfteir.. c. 2 r 1 I Qrignqrdus. b. 277 ' Grifons, Bitun. e. 623 I Grunfien. c.619 ■ Qryphita^ 3.389! Guijos. e.279 Gultmdlm. d. 333 Gufeifen. e. 82 Gypfum. c. 86 cryjlalüfatim. 625 Kinnabaris. d 386 Kinnekulle. c. 77 Kisimalm. cioj Klackjten. c.620 Kniest. e.159 1 Ko'uolf. d.4ói Koboltbluthe. b. 404 Kodreti d. 240 Kohlengraupen. e. 265.182 Ko'lerfarbe. b.362. Kolm, l.ithantrax. d.270 Kopper, Kupfer. e. 133 Koppjienn. c. 563 /'reide , ÜTffto. b. 618 Kryflalflusz. c.308 Kryjtallherd. c. 34a Kuanos, Cyanus. c.469.47 3 Kupfer-Fahl-Ertz, e 177 Kupfer- Grun. b 3^,8 Kupf er. Nickel. b.378. Kupfer* Rust. b.i68 Hb 5 iji  UITHEEM SCH Kufuranofuu. d. ac KyUerfarg. t.30 Labrador Stein. c. 14 iac Lufias. b.625, 6j4e.2' Lacerta viridis. d.37 Laiton. e. 134.14 Za/fe, Peekei. d. 9 Lambac. b. 50; Lamiodontes. a. 23! Lankarctte. c. 46; Lapides Limofi, c. 1] Lapis Alabandinus. c.381' 46! Aquïlinus. b. 20] Arenarius. c. 545 Armenus. e.igAtramentarius.d. 17c Bononienfis. c. 1 ic Calaminaris. d 44c Cancrorum. b. 183 Coinenfist c. 205 CorneuS' c.299.577 Cotarius. C533.Ö18 Crucifer. ': c. 315 Cyaneus. e.193 Ele&ricus. c. 392 Elemcntaris. c.249 Eelinus, Suillus.ó.2az Filtrum.. c.545 fuforius. c.605 Globulorum. c.ni Granites. q. 590 hfernalis. c2s4 Lazuli. e. J92 ZjVaïajr. c. 20 Manati, b. 142 Melaris.b 232.CJ50. • 609 wionophthalmus. c.272 j 0 j Lapü Morochtus. b.628 2 j Nephriticus. c. 2 u I mutabilis. c. 265 Objidianus. b.236 Petrocorius. d.409 [ Phikfophorum. c.297 j PorcihusMalaxb.iïQ Porfyrites. c.563 $ Pyrmiefon. e.2öa 7 Ssrpentinus, ■ c. 207 ! Lardites. c.oot ' Zava. b. 237 • Lazaritce. a. 348 ' £ead. e. 23 1 Leaa" - Ore. e. 46 1 Z-eèer - Zirz , Btaun' Erz. e. 275 Lefwerjlag. d.313 Lefwerftein. c. 538 Lentes Sethlemitica. b.639 Lapidee. ^434 Lepidotte. b. «y Letten. b.503 Leucargüla. b. 525 Leucoftictos. c. 567 Z,e«f 0 - Saphiros. c. 4 73 Licafro. d.412. Lichenites. b. 105 Lilienjtein. a. 537 Limacitoz. a. 460 Limon, Lutum. b.691 Limusf Lutum. b.553 Lithargyrium. e. 29 Lithomarga. b. 531.0195 Lithomorphi. fc. g ƒ Lithophylla. bü 36 Lithofphoro. c.110 Lithotomi. b 198 Lithoxyla.. b. 10 Lituitce. a# 43 ó Loadftone. e. 121 Ludus Helmontii, b.317  register. l&umachella. c. 64.0632 £*Mna, Lumen minus. e. 211 ZunaCornea. 0215.445 Lyncuriumf. LapisLy ' nois. Lyncurius. c.392 antiquorum-c 400, 49c M. M^öï Owroag. d-3ls jtfacigno. ca °« Maftritce. z-o*. Madreporitce. a.4»; Magifterium Luna. e. 21- wete. ,e-12 Magnefia. b- 39 d.65,d.18 ragra^ünariorum. d. 4c Plumbi. d.42 Malachites. e- !9 Corneus. c. 3c Maltha. Mammotowa-Kost. a.21 Manganefe , Manga- naife. d. 4' .Manre?- d. 2. MarcaJiie,MarchaJtta.d.2 Mare Smaragdinum. c. 3 Mar ga. b 5 Margaritce. b. 1 Marien-Glas. c-1 .Mark, Marne. b> j Murmo Cajtracana. c jiorifo. c. Florentino. c. miftio. c yerde. c MastmropToferon. u Marmor. ctq Augufteum. 0 02 yjre/cewf. c.207 jïx/?Ze. c.67 Hammites. c. 78 Lucullum. c.55 Metallicum.\ c, 110 115. d.69.77 Syënites. c. 59* Marne Argilleufe. 0*516 vitrifiable. b. 59.8 i Masftcot. e.29 ; Mater Metalkrum. e.2!2 | Meandritte. a. 513 (. Meconites. b.336 _ Medulla Saxorum. c 19S * [ JMeer^ot wox/fc. ' d.242 i Megaritce. a.475 i JI&ümj. Cyaxp*» c-3°S 8 JWeZo Montis Carmel. b. 115 Memphites, c. 267, a68 4 Mèrcurius, Mercure , 1 Mercury. d.368 9 Mèrcurius Philofopho- 9 ium. e.297 2 Virgineus. d. 379 2 Merded'Oije. (Mine d'Arg.) e.28f )4 iWergeZ-ier^- b.596 l8 Mergel-Thon. b. 526,595 35 Meftica. b. 185 191 -9 Metal Machacado. 0331 87 Metalla S olaria. e.134 84 Miuliére. c.23f 81 MKM c.178 37 MtM PiStoria ntgra. d. 40a ,65 MilleporiU. a. 518 62 Minium Lunare. b. 382 66 Mispickel, Speize. d. 350 631 Mi/iy, Sof?, Zeufon. d. 166. 59I • 17« 107 Afoc A-/.jao\.&f Norway Redfione. c. 74 NummuliU. a.363,434 O. j -'bfidianus Lapis. 056 j Crfó n'. b.374 Jfcrri. b. 362 Plumbi. b. 380 Stanni. b.384 Zte«. b.382 Ocfcre. b. 3r,2 Oculus Caii. ■ c> Mundi. 0263.265 Odontopetrte. a/236 Oez/ de C//«ï. c Oez/j' /e _/£o?;e;. c.238 3ec.W Pid:/e. d.9} °ecïinitie. a. 354. ~>edra de Bazio. b. 150 ?edrode Cobra. b. 18 i de Goa. b. 177 dl! Pof co. B. 165,174 °eUroyZincum. U.428 °endeloquet. c.43^ ^ennatulitce. a. 598 Dei,tacri?iites. a. 541.562 Pepitas d'Oro. e.3i$ ?erid:mus, Peridotus.c.5^ °erithe. c.510 Per// dé Concuna. b. 189 Petra Mj/ïr. c.590 Peïne. . c.9 agztegatè c. 5*9 Petroleum, Petroleo, Petrole. cl.237 Petroleum tenax. d. 242 Petrafilex. c. 299 Petüntfe. b.512 Peucites, Pityites. b. 21 Pflints. e.u^» Phacolithus. b.338 Pharmacites. d. 255 Phengiet. C. 119 Phengites. c.j9 Pholaditce. a.333 Phosphort'fpecies. c.\\% Phosphorus Balduini. b.622 c.45 Bononienfis.c.wo d. 123 Phytolithi. b. 3,35 Piasma di Smeraldo. c. 378. 5®' Piedrad'Incas. d. 305.330 Qüadrata. d.309 Pierres Chatoyantes. c. 504 Chenéss. 0,434 P«r-  UITHEEM SCH Fitnes de Cayenne. c.457 de Picot. c.541 de Stras. 0.457.426 chatoyante. 0.259 Ponce. b. 221 Nefritique. c. 211 puante. d. 282 afeti, afufil. c.235 uFour. b.235 d'Asphalte. d.286 de Bologne. c. 110 de Gallinace. b. 236 tPInca; e. 90 de Perigueux ou Ptrigord d. 409 de 6'oZei/. c. 260 de Touche. c. 20 Pierra Mgia. c. 83 Columbina, Turehina. ■ c. 75 elaftica. c. 51 emboscata. b.108 Fongaja. b. 671 fiuticulofa. c. 631 JMorra. c. 544 Salina. c. 634 Stellaria. c. 65 Talchina, C. 58a Turchina. 082 dUJlria. c. 75 di Lavezzi. c. 205 di Torre. 0.62a Piflflj d'Argento. é. 240 Pinmo. b. 585 Pinnita. 2.373 Piperino. c. 633 Piperites. b. 337 Pi/ l4.6-4 Perre a Faymce» b 526 Terre a Foulons. b 535 Terre Terre 720/Vvz. b 6^0 TetrapodoHthi. a. 205 r/ion. b 503 Thonfand. b- 585 Tinkal, Tinkar. d. 79 Tin-Ore, Tenbirg. e. 20 Tire - Cendre. c. 392 Toadfione. c.034 Tombak. e. ',44. Tonjlen. cao Top-tzius, Topazos, To pafe. v^c.476". Topafius, a Jiguorum 505 fpurius. c. 371 Tbpferbley, Bley-ErtsA 39^ Topfer Then. b. yöt ■ Tophus. b 3 15 \ Toremalie.Tournamal 0391 Tourmalin. c. v g rf,»8S TWïpp. c 37 d ,75 i Trichites Argent. e. 234 Trigonella. a. 282 Trigonellce. a 341,3-'9 I TrUobita. a. 080 Tripela, Tripoli. b.544 [Trippel. b.5+4 \ Trippel • Lera, b.f oè I Trochit». a. ^60 i r«»  REGISTER. Trochites. a 5? Trona, Natron. óy] Trosf. IbreastBley-Erz.e. 3 Tubiporitce. a. 45 Tubulitee. 8,43 TuffjLein, Tophjlein. Tungfpat. d. 7 ïungfien. e 3 Turbinitce. 3.452,46 lurchma. c „0< Turen/a a#*^I( lurfa bttum. nofa. d 2*|g Tuttanego. e\ J J] U. Umlilicita. a. 4^5 Umbra , Umber, Urn. *rr: . b ,99 Ungultt*. a.511 V. jr * ariolariVariolithi. Venenta. a. 344 Virde antico, Verdan- ticq. c.6ï A^rc de Montagne. b. 368 /^erde diPrato. c 6;;8 ^trdello. c. 59 Ftrmeille. (Granaat) 1 • c 52a' 1 , Vermiculita. a.460 Vif- <ïrgent. d.-M\ r Veneris f. '. caruleum. d.157 i Zinci f. ah T/.u^ d.161 Volutitce. a. 442,445 95 Antholyza. De Bloem zesfneedig, Pypachtig, bultig omgekromd. m* 56 Gladiolds. De Bloem byna zesbladig, krom, met de Blaadjes ongelyk verdeeld. «.43 Witsenia. De Bloem zesdeelig , Rolrond: de Stempel uitgerand. Nov. Gen. Thümb. Disf. II. p. 33. Jxia. De Bloem byna zesbladig, meteenregt, Draadachtig dun,Pypje enScheedachtigeKelk.m.14 Houttüyni a. DeBIoem zesfneedig,Trechterachtig: de Styldriefneedig. 2Vov. Gen. Cap. Houtt. m. 448. Pl. LXXXV. Fig. 3. Di-  SYSTEMATISCHE . Dilatr is. De El jem zesbladig, ruig: het der. de Meeldraadje kleiner: de Stempel enkeld] Nov. Gen. Linn. Suppl. p. 10. 2. De Bloem beneden de Vrugt. WACHENDoRFu.De Bloem byna zesbladig, uitgebreid; zonder Kelk. m g CoMm el i na. De Bloem zesbladig, met drie of vier Kejkachtige Blaadjes. De Honingbakjesgekruisr, gefteeld. Hippocratea. De Bloem vyfbladig, de Kelk vyfdeelig: drie tweekleppige Zaadhuisjes, d 00 Loeflinoia. De Bloemen Kelk vyfbladi- het Zaadhuisje éénhokkig. 0 fi Willichia. De Bloem en Kelk vierfneedig f ° het Zaadhuisje tweehokkig. Tamarikdüs. De Bloem driebladig.deKelk^ ^ vierdeelig: de Vrugt een fappige Peul. C A L l i s i a. De Bloem en Kelk driebladig.- het ' Zaadhuisje tweehokkig. m |' Hapalanthus. De Bloem en Kelk driebla. ' dig: drie Zaadhuisjes. Nov. Gen. Amer. Jac- quin. p. i. Rumpm a. De Bloem driebladig, deKelkdriefneedig: de Vrugt'een Pruim meteen driehofckige Pit. ^ Cneorum. De Bloem driebladig, de Kelk drie- 'andtg: de Vrugt een driezaadige Bezie. ^.88 Xyris. DeBiocm driebladig, de Kelk tweekleppig : het Zaadhuisje driehokkig. » 4r C o m o c l a d i a. De Bloem en Kelk driedeelig: geen Styl; een Pruimvrugt. #.54 Olax,  BLADWYZER. 3- Triandr'm. ülax. De Bloemdriefneedig, de Kelk geheel: de Vrugt een Eikel* b. Jt Rota la. Geen Bloem: de Kelk drietandig: het Zaadhuisje driehokkig. g. 204 Ortegia. Geen Bloem; de Kelk.vyfbladig: het Zaadhuisje éénhokkig. g.**$ Polycnemum. Geen Bloem; de Kelkvyfbladig, van onderen driebladig: één naakt Zaad. £• sof 3. Grasachtige Bloemen, met Kafachtige Kelkklepjes. Sc H je N u s. Geen Bloem: de Kelk van gebondelde Kafjes: een rondachtig Zaad. «.43 Cyperus. Geen Bloem: de Kelk van tweezy» dige Kafjes: een naakt Zaad. n.$9 Scirpus. Geen Bloem: de Kelk vanSchubach- tige Kafjes: een naakt Zaad. «.84 Eriophorum. Geen Bloem : de Kelk van Schubachtige Kafjes s een Woldraagend Zaad. »•123 Nardus. De Bloem tweekleppig: geen Kelk.- het Zaad bèdeKt. ». »a8 Lyceum. Twee tweekleppige Bloemen: een Scheedige Kelk: een tweehokkig Zaad. «.135 Kyllinoia. Een Eyrond langwerpig Kafje, dat gefchubd is: de Kelk en Bloem tweekleppig. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. II. Fuirena. Een Katje met gebaarde Schub, betjes: geen Kelk, de Bloem van drie Bladerachtige Hartvormige Kafjes, die in een Klaauwiertjc uitloopen. Nov. Gen. Svpfil.  SYSÏEMATISC H E Pommereülla. EenTolachtige, tweekleppige Kelk: vierfneedige Klepjes, met een gebaarde Rug.. Id. Suppl. p. IO Qm„t in Linn. Jan. de Gram. Disf. detin* prost. lt. D'ittYNiA. Tweewyvige. i. Eenbloemige verfpreide Bloemen. ' Bo bar t i a.' Dé Kelk veelkleppig fchubbig. «. r35 *AN1CÜM. De Kelk driekleppig. „. jj CoRNucoP,At De Kelk tweekleppig: de Bloem éénkleppig: 't gemeene Omwindzel ééobladig, veelbloemig. „ ,.7' Aristioa. De Kelk tweekleppig; de Bloem ' éénkleppig, aan de punt driebaardig. «.372 Al o p e c uru s. Dc Kelk tweekleppig; de Bloem éénklepp,g, met een eenvoudige punt. ». Phleum. De Kelk. tweekleppig, geknot, ge. • fpitst, ongefteeld. 6 Phalaris. De Kelk tweekleppig m^JL*™1 kielde, gblyke Klepjes, die de Bloem infc fluiten. .Pas pa t:um.' DéKélk tweekleppig , met rond f a^ntige Klepjes, van Bloemfiguur. „ Mieihm. De Kelk tweekleppig, !Jlet Buikige * Klepjes, korter Jan de Bloem. K "i*. Pe KeIkL twe^JeppIg , de ÜJoe^met een jQgewncht end.Baardje. i * La-  BLADWYZER. 3* Trimdria. Lagurus. De Kelk tweekleppig ruig, de Bloem met twee Baardjes aan 't end en één op de rug. *»3Ï» Saccharum. De Kelk van buiten met Wolligheid bekleed. f *39 2. Tweebkemige vtrfpreide Bloemen. Ai ra. De Kelk tweekleppig: de Blommetjes zonder blyk van een derde. »• 22$ MELicA. De Kelk tweekleppig: 't beginzelvan een derde tusfchen de Blommetjes. : «.237 Tri setari a. De Kelk tweekleppig: de Bloem met drie Baardjes. Nov. Gen. JEgypt. Foksk. Flor. p. 28. 3. FeeMoemige verfpreide Bloemen. ü n 1 o l a. De Kelk veelkleppig , gekield. ». 268 B r 1 z a. De Kelk tweekleppig: de Bloem Hartvormig, met Buikice K'epjes. »»a62 Poa. De Kelk tweekleppig i de Bloem Eyrond met fpitfe Klepjes. »• 243 Festuca. De Kelk twpeklepnig.: de Bloem langwerpig, met gefpitfte Klepjes. «.289 Br omus. De Kelk tweekleppig de Bloem langwerpig, met de Klepjes onder de punt gebaard. »'3°$ Avena. De Kelk tweekleppig: de Bloem langwerpig; de Klepjes op de.rug met een gedraaid Baardje. *«33* Arhnjio. De Kelk tweekleppig: de Bloemam , den voet gewold, ongebaard. b. > ?, n 36 r An-  SYSTEMATISCHE Anthistiria. De Kelk, tot den Voet toe, egaal gefneeden in vier gelyke Slippen. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 13. item Jun. Disf.de Gram. 4. Geaairde, mei een Ëlsvormigen Stoet. Secale. De Kelk tweebloemig. «§39I Triticum. De Kelk veelbloemig. „'.414 HoRriEOM. Een zesbladig, driebloemig Omwindzel: de Bloem eenvoudig. „ 406 R0TTB0LLIA. Een Eyrond - Lancetvormige ' Kelk, die vlak is en enkeld of in tweeën gedeeld: de Bloempjes overhoeks aan een bogtige Spil. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 13, item utfupra. ' ' E l y m o s. Een vierbladig tweebloemig Omwindzel: de Bloem famengefteld. „ -g. LolIüm. Een éénbladig veelbloemig Omwindzei: de Bloem famengefteld. „ „77 Cynosürus. Een éénbladig zydelings Omwindzel: de Bloem famengefteld. „fyl III. Tri gyni a. Driewyvige. 1. De Bloemen beneden. D on at ia. De Bloem nègenbladig: de Kelk driebladig fpits. Nov. Gen. Mar. Auftr. Forst. Gen. f. Holostetjm. De Bloem en Kelk vyfbladig: .bet Zaadhuisje aan den top fplytende £ «r, Pojcycarpo». De Bloem en Kelk vyfbladig; het Zaadhuisje driekleppig. s LE.  JB L A I) W Y Z E R. 3. Tridndria* Lechea. De Bloem en Kelk driebladig: het Zaadhuifje driezaadigi g. 254 Eriocaü]lon. De Bloem driebladig, de Kelk famengefteld: één Zaad met de Bloem ge•kroorid. «. 450 Montia, De Bloem één- de Kelk tweebladig: het Zaadhuisje driekleppig, driezaadig. g. 209 Molluro. Geen Bloem ; de Kelk vyfbladig; het Zaadbuisje driehokkig. £.219 Minoartia. Geen Bloem: de Kelk vyfbladig: het Zaadhuisje eenhokkig, veelzaadig g. 221 Queria. Geen Bloem: de Kelk vyfbladig; het Zaadhuisje eenzaadig. g. 222 Koemgia. Geen Bloem: de Kelk driebladig: één Eyrond Zaad. . ' g-2I6 Triplaris.Geen Bloem; de Kelkdriedeelig: een Zaad met een Bladerig uitgebreid Om' hulzel. bt6i 2. De Bloemen boven. Proserpinaca. Geen Bloem : de Kelk deelig, boven: geen Bloem : één driehokkig Zaad. g-itt VIERDE KLASSE. TE TR AND R IA. Viermannise, I. Monogynia. Eenwyvige» I* De Bloemen éénbladig, éénzaadig, beneden. ProTea. De Bloem vierfneedig: de Meel- D d knop  SYSTEMATISCHE knopjes beneden de tippen van de Bloem ingeplant: naakte Zaaden. ^.93 Sceura. De Bloem Klokvormig , gaapende: de Meeldraadjes onder de fpleeten van den rand: twee kromme Stempels. Nov. Gen. Arab. Forsk. Flor. p. 37. Globularia. De Blommetjes, tot een - Hoofdje vergaard, éénbladig, onregelmaatig : het Zaad van Pluis ontbloot, g. 226 a. De Bloemen éénbladig , êénzaadig, boven: by een vergaard. Cephalanthub. Geen gemeene Kelk: een Klootronde, ruige Stoel: Wollige Zaaden. d. 110 D i psacus. Een gemeene Bladerige Kelk: de Stoel Kegelvormig Kaffig. De Zaaden •Stylachtig. £.232 Scabiosa. Een gemeene Kelk: een verheven, byna Kaffige Stoel: gekroonde, omwonden Zaaden. g.236" Knautia. Een gemeene langwerpige Kelk, een vlakke, naakte Stoel: de Zaaden aan de tippen ruig. g. 257 Alliomia, De gemeene Kelk driebladig, driebloemig : de eigen Kelk ontbreekende: naakte Zaaden. £,262 3. De Bloemen éénbladig, éénvrugtig, beneden. Aquartia. De Bloem Raderachtig: de Kelk byna vierfneedig: de. Vrugt ééne veelzaadige Bezie. d. 135 Car-  BLADWYZER. # Tetrandria.' Cailicarpa. De Bloem Pypachtig : de Ke'k vierfneedig: de Vrugt een vierzaadige Be- Aeoiphila. De Bloem Trompetachtig: de Kelk viertandig: de Vrugt eene vierzaadige Bezie: de Styl ten halve gefpleeten. d. 154 P e t 1 ï 1 a. De Bloem Tompetachtig: de Kelk viertandig: een Pruimvrugt met eene tweehokkige Noot. Nov. Gen. Amer. Jacquin. p. i. Scoparia. De Bloem Raderachtig: de KHk vierdeelig: het Zaadhuisje éénhokkig, twee- .entünculos. De Bloem Raderachrig: de Kelk vierdeelig; het Zaadbuisjeéénbokkig, rondom ingefneeden. g«330 la nt a go. De Bloem als omgeknakt : de Kelk vierdeelig: het Z ïadhuisje tweehokkig, rondom gefneeden. £.309 olypremüm. De Bfoem Raderachtig: de Kelk vierbladig: het Zaadhuisje tweebokk.g, uitgerand. *g lidl'eja. De Bloem Klokvormig • de Kelk vierfneedig : het Zaadhuisje tweehokkig met twee Sleuven "j . ^ Bosragü. De Bloem met een getanden Keel Raderachtig. *gm 45o Lyc opsis. De Bloem met een gewelfden Keel, Trechterachtig, het Pypje krom. tf«455 A sp er u go. De Bloem met een gewelfden Keel, Trechterachtig: de Vrugt piatachtig.tf.454 Cynoglossum. De Bloem met een gewelfden Keel,Trechterachtig: de Zaaden plat, op zyde aangehecht. tf-433 An-  BLADWYZER. 5. Pentandtïa. Aschusa. De Bloem met een gewelfden Keel $ Trechterachtig: het Pypje aan- den Voet Prismatiek. Myosotis. De Bloem met een gewelfden Keel, Trompetachtig, met uitgeraode K wabben. . £«4a* 4. De Bloemen éénbladig, beneden, vyfzaadig. ■ No la na. Vyf Zaaden , als Bezien, die twee . of vier holligheden hebben. £.467 • 5. De Bloemen éénbladig , beneden, Kokerzaadig. Co Ris. Het Zaadhuisje éénhokkig, vyf klep» pig: de Bloem onregelmaatig: de Stempel Knoppig. g. 610 Hydroph yllum. Het Zaadhuisje éénhokkig, tweekleppig: de Bloem met vyf Honigbakjes uitgegroefd: de Stempel tweefneedig. g.500 Galax. Het Zaadhuisje éénhokkig,tweekleppig: de Bloem Trechterachtig: de Stempel Knoprond. g-09O Cortusa. Het Zaadhuisje éénhokkig, langwerpig: de Bloem Raderachtig: de Stempel Knopachtig. g-tfó AnAoallis. Het Zaadhuisje éénhokkig omgefneeden: de Bloem Raderachtig: de Stempel Knoppig. g' 5*° Lysimachia. Het Zaadhuisje éénhokkig: tienkleppig: de Bloem Raderaehdg ; de Stempel ftomp. g. 50J Cy-  SYSTEMATISCHE Oclamev. Het Zaadhuisje éénhokkig, van binnen me' Merg: de Bloem omgeboogen : deS.empelfpics. g^(J0 Uodecatheon. Het Zaadhuisje éénhokkig, langwerpig : de Bloem omgeboogen : de Stempel (lomp. g>4gp Sol da xella. Het Zaadhuisje éénhokkig:de B.oem rappig; de Stempel éénvoudig. g.488 Primcla. Het Zaadhuisje éénhokkig: de Bloem Trechterachtig, met een open Keel: de Stempel Kogelrond. g 4?0 Androsace. Het Zaadhuisje éénhokkig; de Bloem 1 rompetachtig met een famengetrokken K eel: de Stempel .Kogelrond. g. 474 A r r 11 'a'. Het Zaadhuisje éénhokkig: de Bloem Trompetachtig: de Stempel plat geknopt. £.471 Hottonia. Het Zaadhuisje éénhokkig: 1 Bloempypje beneden, de Meeldraadjes : de Stempel Kogelrond. g. 49g Meny-anthes.. Het Zaadhuisje éénhokkig: de Bloem Pluizig: de Stempel tweefneedig tf.494 Dorajna. Het Zaadhuisje éénhokkig: de Bloem ] vyffneedig.-de Stempel uitbrand Nov. Gen. Thu a b. Disf. til p 59. & Fl Japon. p. 84. Allamanda. Het Zaadhuisje éénhokkig, Linsachtig, mee twee Schuirachtige Klep-, jes; de Zaaden Schubbig op elkander. £.725 Tkeophrasta. Het Zaadhuisje éénhokkig, ' zeer pront; de Bloem Klokvormig; de Stempel fpits. y ^ S c n e f f ! e l d 1 a . Het Zaadhuisje éénhokkig, vvfkleppig; de Bloem Klokvornj.fi ï tien Meel-  BLADWYZER 5. Pentandria. Meeldraadjes beurtlings onvrugtbaar. Nov. Gen.Suppl.LiNN. p. 18.Forst. Mar. Auftr. N. y. Retzia. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem rolrond, van buiten pluizig: de Stempel in tweeën gedeeld. Nov. Gen. Thunb. Disf. I P- 4- Cap. Geniostoma. Het Zaadhuisje tweehokkig; de Bloem Trechterachtig: de Keel ruig: de Stempel gefleufd. Forst. Mar. Auftr. N. 1 a. Spigelia. Het Zaadhuisje tweelings , tweehokkig : de Bloem Trechterachtig: de Stempel eenvoudig. g'S*5 Ophiorihza. Het Zaadhuisje tweehokkig, tweedeelig: de.Bloem Trechteraehiig: de Stempel tweefneedig. i-51? CoNvoLvoLus. Het Zaadhuisje tweehokkig, tweezaadig: de Bloem Klokvormig: de Stempel tweefneedig. sT-530 LisiAnthus. Het Zaadhuisje tweehokkig, veelzaadig: de Bloem Trechterachtig, Buikig: de Styl blyvende. d. i2o Pathagon oi.a. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Raderachtig: de Styl gegaffeld, d. 266 Nigrina. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Trechterachtig: de Kelk gezwollen.g. 524 Datura. Het Zaadhuisje tweehokkig, vierkleppig: de Bloem Trechteraehtig t de Kelk afvallende. £.11» Hyoscyamus. Het Zaadhuisje tweehokkig gedekzeld : de Bloem Trechterachtig , de j , Stempel geknot. g-^3& ■ ' • Ni-  SYSTEMATISCHE NIcotiana. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Trechterachtig ; de Stempel uit.' „ gerand' b.iH.g.6A% Verba scum. Hét Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Raderachtig: de Stempel ftomp : de Meeldraadjes afgeboogen. g.Q^ Chironia. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloempyp Emmerachtig : de uitgebloeide Meelknopjes Spiraal. g.626 Diapen s i a. Het Zaadhuisje driehokkig: de Bloem Trompetachtig: de Kelk agtbladig.g.470 PhloX. Het Zaadhuisje driehokkig: de Bloem Trompetachtig met een kromme Pyp; de Stempel in drieën gedeeld. g, Polemonium. Het Zaadhuisje driehokkig:de Bloem vyfdeelig : de Meeldraadjes op de Kleppen. £>577 Ipomoi a.Het Zaadhuisje driehokkig : de Bloem Trechterachtig • de Stempel geknopt. g. s 226 .Hsmüllia. Een vyf hokkige veelzaadige Bezie: de Bloem met een langwerpige Pyp: de Stempel Liniaal. d. 208 E Ra th a lis. Een tienhokkïge byna 'Kogelronde Bezie : de Bloem Raderachtig : de Stempel fpits. b. 109 7. De Bloemen vyfbladig, beneden de Vrugt. Ruyschia. Een Bezie: de Kelk met twee bykomende Schubben en een byhangzel. Nov. Gen. Amer. Jacq. p. a. Hirtella. Een éénzaadige Bezie: de Styl zydelings: de Meeldraadjes blyvende, fpiraai. b. 165 Rhamnus. Een driehokkige ronde Bezie: de Kelk Pypachiig, Bloemdraagerde : vyf famenluikende Schubbetjes aan den mond. d. ï6& Ceanot hos. Een driezaadige Bezie: de Kelk Pypachtig, Bloemdraagends: de Bloemblaadjes gewelfd. d- 304 Celastros, Een driezaadige Bezie: de Kelk vlak: de Zaaden korrelig. 4.310 Evo-  BLADWYZER. 5- Fentandrta.' Evonïmus. Een DoozigeBezie,diegekwabd is: de Kelk uitgebreid : de Zaaden Bezieachtig, gekorreld. d'$l* Aquilicia. Een vyfzaadige Bezie: de Bloem met een Bekerachtig Honigbakje. 4.340 Vitis. Vyfzaadige Besfen, die aan Trosfen famengegroeid zyn: geen Styl. d. 355 Euodekdwh. Een Eyronde Pruimvrugt, met een tweehokkige Noot. Nov, Ge«.jAco_. AS. Helvet. IX. Fig. a. Man gifera. Een Nierachtige Pruimvrugt, de Bloem met Lancetvormige Blaadjes: de Pit Wollig. /'Iö° Corvnocarpüs. Een geknodfte Noot: vyf Bladerige Honigbakjes, met de Bloemblaad• ;es beurtwisfelende , aan den voet Klierdraagende. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 21. Fors i. Mar. Auftr. Gen. 16. Di ge ra. Een Kogelronde éénzaadige Noot, met een Vleezigen Bolfter: de Kelk vyfbladig: twee Honigbakjes: een tweetandige Stempel. Nov. Gen. Arob. Forsk. Flor. p. CATHA.Een driehokkig éénzaadige Vrugtkasje: een fpitfe Stempel: een Bekerachtig HomgbaKje. Nov. Gen. Arob. Forsk. Hor. p. 63. Geruma. Een vierhokkig , tweezaadig Vrugtkasje: driehoekige Meelknopjes: een Ringachtig Honigbakje. Nov. Gen. Arob. Forsk. Flor. p. 62. . M elua r 14. Een vyf hukkig, vyf kleppig, vier- Ee 4 zaa.  SYSTEMATISCHE zaadig, rond, Vrugtkasje, aan de hoeken gaapende. Nov. Gen. Arob. Forsk. Flor. P- 65» Cedrela. Het Zaadhuisje vyfhokkig, aan den voet gaapende: de Bloem met het Omwindzel vereenigd: de Zaaden gevleugeld. £.i?8 Calodendrüm, l?en vyfhokkig Zaadhuisje: een vyfbladig Honigbakje. Nov. Gen. Thunb. Disf. \t. p'. 41. Bu tt ne ra. Een vyfzaadig Doosje: de Kelk met de Bloembladen ge-oord: de Meeldraadjes gehegt aan 't Honigbakje. d. 307 Diosma Het Zaadhuisje vyfvoudig; het Vrugt. . begin zei door *t Honigbakje gekroond: Korrelige Zaaden. d. ^xy Ho ven ia. Het Zaadhuisje driehokkig, drie» ' kleppig : omgewonden Bloemblaadjes: een driedeelige Stempel. Afo', G6()l H y b a n t h u s. Het Zaadhuisje éénhokkig, driekoppig, veelzaadig : de Kelk vyfbladig; de  BLA.DWYZER. 5. Pentandria. de Bloem onregelmaatig. Nov. Gen. Amer. Jac'q. p. 62. Itea. Het Zaadhuisje eeDhokkig tweekleppigs de Kelk Bloemdragende, met een ftompen Stempel. 4. 335 Sauvagesia. Het Zaadhuisje éénhokkig:hec Honigbakje vyfbladig: de Bloemblaadjes met franje. g.602 Caroxylon. Het Zaad gerokt: de Bloem vyfbladig: een vyfbladig famenluikend Honig, bakje in de Bloem ingeplant. Nov. Gen. Thunb. Disf. li', p. 37. Lopiianthus. Een glad Zaad, in een ruig Omwindzel , van den eenbladigen Kelk gefprooten. Forst. Mar. Auftr. N. 14. Brunia. Een ruig Zaad : de gemeene Stoel pluizig: de Meeldraadjes in de Nagels der Bloemblaadjes ingeplant. 4.318 Kviin t a. Een pluizig Zaad: de gemeene Stoel naakt. &^l3 Nauclea. Een Tweehokkig Zaad: de gemeene Stoel naakt. b. 79 8. De Bloemen vyfbladig, boven de Vrugt. Carpodetus. Een vyfhokkige, gezoomde^ drooge Bezie. Forst. Mar. Auftr. N. 17. Ribes. Een veelzaadige Bezie: de Kelk Bloem» draagende: de Siyl tweefneedig, 4.336 Escallonia, Een veelzaadige, tweehokkige Bezie: afftandigé, Tongachtige Bloemblaadjes: een geknopte Stempel. Nov. Gen Suppl. Linn. p. ii. Ee .5 He.  SYSTEMATISCHE Hedera. Een vyfzaadige Bezie: de Vrugt door den Kelk omringd : de Stempel eenvoudig. df350 Plectronta. Een tweezaadige Bezie: de Kelk met Nagels geflooten: dubbelde Meelknopjes daar binnen. y, jgg Phylica. Een driezaadige Bezie: de Kelk Pypachtig , Bloemdraagende , met vyf famenluikende Schubben. d. 298 Gronovia. Het Zaadhuisje gekleurd , éénzaadig : de Kelk gekleurd : zeer kleine Bloemblaadjes. d. 348 Heliconia. Het Zaadhuisje met drie Zaaden: de Bloem onregelmaatig: geen Kelk. d.<$>$ Cyrilla. Het Zaadhuisje tweehokkig, veelzaadig: de Styl tweefneedig: de Bloemblaadjes gefpitst. 4-334 A r g o p h y l l u m. Het Zaadhuisje driehokkig: het Honigbakje pieramidaal, vyfhoekig , Haairig, zo lang als de Bloem. Nov. Gen. Suppl Linn. p. 22. Forst. Mar. Auftr. Gen. 15. Lacoëcia. Twee naakte Zaaden: de Kelk Vinswyze gekamd: de Bloemblaadjes tweehoornig. ^6j)0 Conocarpüs. Een naakt Zaad: een Klokvormige Bloem ; famenluikende Bloemblaadje *. 104 9. De Bloemen onvolmaakt, beneden. Gïmnocarpos. Een naakt Zaad, in de ver- harde  BLADWYZER. 5- Fmandrit. harde Kelk: vyf vrugtbaare , vyf onvrugtbaai e Meeldraadjes. Nov, Gen. Arob. Forsk. Flor. p. 66. Achyranthes. Een langwerpig Zaad: de buitenfte Kelk driebladig, naakt. g.<5o6 Celósia. Het Zaadhuisje driezaadig: de buitenfte Kelk driebladig , gekleurd. £ 7* Chenolea. Het Zaadhuisje eenzaadig, éénkleppig : de Kelk vyffneedig. Nov. Gen. Thonb. Disf. I. p. 9- Cap. Illecebrum. Het Zaadhuisje éénzaadig, vyf kleppig: de Kelk eenvoudig ruuw. g.707 Glaui. Het Zaadhuisje vyfzaadig , vyfkleppig :de Kelk eenvoudig , ruuwer, Klokvormig. £• 10. De Bloemen onvolmaakt, boven. Thesium. Een gekroond Zaad: dè Kelk Meeldraadjes draagende. g>7^9 II. Digyüia. Tweewyvige. I. De Bloemen éénbladig, beneden. Stapel ia. Twee Blaasjes: een Raderachtige Bloem, met gefterfide Honigbakjes. g.763 Cywanchum. Twee Blaasjes : een Raderachtige Bloem , met een Rolrond Honigbakje. S1* 735 Periploca. Twee Blaasjes: een Raderach-^ ^ . tige Bloem , met vyf Draadachtige Honigr bakjes. 'f-733 Apo-  SYSTEMATISCHE Apocynum. Twee Blaasjes.-een Klokvormige Bloem met vyf Klierachtige Honigbakjes en vyf Borfiels voorzien. g, 74„ Asclepi as. Twee Blaasjes: een agterom ge-' boogen Bloem , met vyf Oorachtige genagelde Honigbakjes. Melodinus. Een tweehokkige veelzaadige Bezie of Appel: de Keel van de Bloem gekroond. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 23. Forst. Gen. 10. Swertia. Het Zaadhuisje éénhokkig, tweekleppig: de Bloem Raderachtig, met-vyf Honigvoerende gaatjes. gt g0g Gentiana. Het Zaadhuisje éénhokkig, tweekleppig: de Bloem Pypachtig, onbepaald, g.810 Cressa. Het Ziadbuisje éénzaadig, tweekleppig: de Bloem Trompetachtig, met'een omgeboogen rand. . gt 7yg H ydrolea.Het Zaadhuisje tweehokkig,tweekleppig: de Bloem Raderachtig. g. 804 Porana. De Vrugt tweekleppig: de Keikin de Vrugt vergroot, de Styl lang. half tweefneedig. dm 202 Schrerera. De Vrugt tweehokkig; de Bloem Trechterachtig: een Schubbetje van 't Honigbakje aan ieder Draadje vast. g. 805 Dichondria. Twee Zaadkorrels: een Klokvormige Bloem. Nov. Gen. Mar. Auftr. For st. Gen. 20. Ster is. Een veelzaadige Bezie: een Rader- ' achtige Bloem. gt g0o , De  BLADWYZER. 5. Pentandria. 2. De Bloemen vyfbladig, boven. Rüsselia. Het Zaadhuisje éénhokkig, veelzaadig: vyf Bloemblaadjes : de Kelk vyfbladig. Nov. .Gen. Suppl. Linn. p, 24. Cap. 3. De Bloemen vyfbladig, beneden. > Velezia. Het Zaadhuisje éénhokkig, éénkleppig : de Bloem vyfbladig: de Kelk Pypachtig. . g- 80? Li nc on ia. Het Zaadhuisje tweehokkig; de Bloemblaadjes Venfterig : de Kelk vierbladig. 4.400 Na ma. Het Zaadhuisje éénhokkig, tweekleppig: de Bloem vyfbladig, kleiner. £.803 Heuche ra. Het Zaadhuisje tweehokkig, twee» fnuitig: de Bloem vyfbladig , in den Kelk ingeplant. g. 80Ö Bumalda. Het Zaadhuisje tweehokkig, tweefnuitig ; de Bloem vyfbladig : de Stylen ruig. Nov. Gen. Thunb. Disf. III. p. 62 £f Fl. Japon. p. 114. Anabasis. Een éénzaadige Bezie: de Bloem vyfbladig , zeer klein. g-79 4. De Bloemen onvolmaakt. Salsola. Het Zaad Slekvormig, enkeld, ge- dekt: de Kelk vyfbladig. g-7%5 Chenotod itiM. Het ZaadSchyfrond,enkeld: de Kelk vyfbladig ; met holronde Blaadje!. £.771 Be-  SYSTEMATISCHE Be ta. Het Zaad Niervormig, enkeld: de Kelk vyfbladig: om laag het Zaad bevattende, g. 783 Her ni aria. Het Zaad Eyrond, gedekt, enkeld : de Kelk vyfdeelig: vyf onvrugtbaaie Draadjes. £«767 Rocama. Het Zaadhuisje tweehokkig, tweezaadig; de Kelk éénbladig, gehoornd.Nov. Gen. Arob. Forsk. Flor. p. 71. Gomphrèba. Het Zaadhuisje éénzaadig, omgefneeden ; de Kelk tweebladig famengedrukt, gekleurd. gmzQÏ Bosea. Een éénzaadige Bezie: de Kelk vyf. b!adi§- fcï97 ülmus. Een drooge famengedrukte Bezie: de Kelk éénbladig, verdorrende. fc#Io3 5. De Bloemen vyfbladig, boven , tweezaadig. Kroontjes. Kruiden. A. Met een algemeen en byzonder Omwindzei. Vahlia. De Bloemen gekelkt,verfpreid:een Doosje. Nov. Gen. Thcnb. Disf. II. p, 36. Cap. Phyllis. De Bloemen verfpreid. d 401 Coprosma. De Kelk vyfdeelig; de Bloem , vyf- of zevenfneedig: twee lange Stylen: een tweezaadige Bezie: platachtige Zaaden • Mann. en Vrouw. als. in Tweeflagtfg. Nov. Gen. Suppl. L^nn. p. |», FoRsT. Gen. *>d Polygamiam refert. Eryn-  BLADWYZER 5' Pentandria. Eryngium. De Bloemen tot een Bolletje vergaard, met een Kaffige Stoel. h. 3 Hïdrocotïle. De Bloemen byna gekroond, vrugtbaar: platte Zaaden. li San icula. De Bloemen byna gekroond,mis' draagende: gedoomde Zaaden. K 15 Astrantia. De Bloemen gekroond, misdraagende: gekleurde Omwindzels: rimpelige Zaaden. h> '7 Her acletjm. De Bloemen gedraald, misdraagende : 't Omwindzel afvallende: Vliezig Zaad. Oenantiie. De Bloemen gedraald, aan den Krans misdraagende : 't Omwindzel eenvoudig : de Zaaden gekroond, ongedeeld, h. 133 Echinophora. De Bloemen gedraald , misdraagende : 't Omwindzel eenvoudig : de Zaaden ongedeeld. Caucalis. De Bloemen gedraald, misdraagende: 'tOmwindzel eenvoudig:gedoomde Zaaden. A'3l Artedia. De Bloemen gedraald, misdraagende, 't Omwindzel gevind : 'de Zaaden aan den rand Bladerig gekarteld. Daucüs. De Bloemen gedraald, misdraagende: 't Omwindzel gevind : dekelige Zaaden. M$ Tordyliüm. De Bloemen gedraald, vrugtbaar : 't Omwindzel eenvoudig •• de Zaaden aan den rand gekarteld. h. %t L'aserp 1 tium. De Bloemen uit Blommetjes fa-  SYSTEMATISCHE famengefteld , misdraagende : de Bloem blaadjes Hartvormig: vier gewiekte Zaaden. h 90 Peucedanum, De Bloemen uit Blommetjes famengefteld, misdraagende: 't Omwindzel eenvoudig: platte gertreepte Zaaden. h.75 Amm 1. De Bloemen uit Blommetjes beftaande, '* vrugtbaar: 't Omwindzel gevind: de Zaaden bultig, glad. kt Gingid i hm. De Bloemen van de Krans vrugtbaar; 't Omwindzel zesbladig; de Zaaden platachtig, geftreept. Forst. Gen. 21. Hassei.quistia. De Bloemen uit vmgtbaare Blommetjes beftaande , met Hartvormige Blaadjes: de Zaaden van den Krans plat, van de Schyf Bekerachtig. - n% „ r CoNtrjM. Vrugtbaare Blomroetjes: Hartvorinige Bloemblaadjes: de Zaaden bultig,met Ribben gefleufd: de Omwindzekjes gehal veerd. ^ Bunium. Vri'^tbaare Blommetjes: Hartvormige Bloemblaadjes : Borftelige Omwindzel tjeS* ^53 Athamanta. Vrugtbaare Blommetjes: Hart- vormige Bloemblaadjesverhevenronde geftreepte Zaaden. Büpleürüm. Vrugtbaare Blommetjes: om geflagen Bloemblaadjes: de Bladen meest onverdeeld : de Omwindzels Bladerachtig. M19 Si dm. Vrugtbaare Blommetjes: Hartvormige Bloemblaadjes; de Zaaden byna Eyrond, geftreept, h IiS " Sb  BLADWYZER. 5. Pmtandtia* Selinum. Vrugtbaare Blommetjes.' Hartvormige Bloemblaadjes: platte geftreepte Zaaden. A.63 Cumikum. Vrugtbaare Blommetjes: Hartvormige Bloemblaadjes: een vierdeelig Kroontje; met zeer lange Borftelige Omwindzels. h. 132 Fercla. Vrugtbaare Blommetjes: Hartvormige Bloemblaadjes: platte Zaaden. h, 82 Crithmum Vrugtbaare Blommetjes: platachtige Bloemblaadjes : 't Omwindzel horizontaal. & 79 Bubon. Vrugtbaare Blommetjes: platachtige Bloemblaadjes: 't Omwindzel vyfbladig. , h, 129 Cachrys. Vrugtbaare Blommetjes: platachtige Bloemblaadjes: de Zaaden met een Kurkachtige Bast. h. 81 Ligusticüm. Vrugtbaare Blommetjes: omwonden Bloemblaadjes: vliezige Omwindzels. k. 104 Angelica. Vrugtbaare Blommetjes: platachtige Bloemblaadjes : Klootronde Omwindzeltjes. h. 109 Sison. Vrugtbaare Blommetjes: platachtige Bloemblaadjes: fchraal Omwindzel. h.n% B. Met byzondere Omwindzels, geen alge* meen. jEthusa. De Bloemen byna geftraald, vrugtbaar : halve Omwindzeltjes hebbende. h. 157 Coriandrüm. De Bloemen geftraald, misdraagende ; de Vrugten byna Kogelrond, h, 165 Ff Scan.  SYSTEMATISCHE ScANDix. De Bloemen geftraald , misdraagende: de Vrugten langwerpig. h, 16S Ch*rophyllum. Misdraagende Blommetjes: vyfbladige Omwindzels. , -^-175 Phellanciuüm. Vrugtbaare Blommetjes: gekroonde Vrugten. h. 141 'Imperatoria. Vrugtbaare Blommetjes: een platachtig uitgebreid Kroontje. k. 183 Seseli. Vrugtbaare Blommetjes: een ftyf- achtig Kroontje. h. 185 Cicüta. Vrugtbaare Blommetjes: platachtige Bloemblaadjes. h, 145 C. Met geene Omwindzels; noch algemeen, , • noch byzonder. Skyenium. Misdraagende Blommetjes. Nier- ;ormige, hoekige Zaaden. #.209 Ca rum. Misdraagende Blommetjes : bultige geftreepte Zaaden. #.217 T11 apsia. Vrugtbaare Blommetjes: Vliezig gewiekte uitgerande Zaaden. h. 192 Pastinaca. Vrugtbaare Blommetjès: platte Zaaden. h. 197 Anethum. Vrugtbaare Blommetjes: gerande geftreeote Zaaden. £.212 Ai go podium Vrugtbaare Blommetjes: bultige geftreepte Zaaden : Hartvormige Bloemblaadjes. h. 231 Apium. Vrugtbaare Blommetjes: kleine geftreepte Zaadjes : omgeboogen Bloemblaadjes. £.227 PlM.  B L A D W Y Z E 5. Pentdndria. PiMpinella. Vrugtbaare Blommetjes.- de Kroontjes voor 't bloeijen knikkende:Hartvormige Bloemblaadjes, h 2J0- Cussonia. Driehoekige Bloemblaadjes : de Rand van den Stoel uitgebreid tot een vyftandigen Kelk. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 25: item Thunb. Disf. I. p. 10. III. Trigynia. Driewyvige. 1. De Bloemen boven de Vrugt. Vi bhr nu m. De Bloem vyffneedig: éénzaadige Beziën. d 412 SamBucus. De Bloem vyffneedig: driezaadige Beziën. d 424 2, De Bloemen beneden de Vrugt. Semecarpus. De Bloem vyfbladig: de Vrugt een Hartvormige , celluleuze , éénzaadige Pruim. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 25. Hinc Anacardium Officinarum. R k u s. De Bloem vyfbladig : éénzaadige Beziën, b. 307, d. 402" Cassine. De Bloem vyfbladig; driezaadige Bezien. ^.421 Spathelia. De Bloem vyfbladig: het Zaadhuisje driehokkig, éénzaadig: de Draadjes aan den Voet getand. b.ai$ Staphylra. De Bloem vyfbladig: het Zaad- ' huisje twee of driefneedig; opgeblazen. d.430 Tamarix. De Bloem vyfbladig : het Zaadhuisje éénhokkig: pluizige Zaaden. £434 Ff a Drt-  SYSTEMATISCHE D*y*is» De Bloem vyfbladig, gekroond: het Zaadhuisje éénzaadig, omgefneeden. h, 247 Turn era. De Bloem vyfbladig: het Zaadhuisje éénhokkig : de Kelk éénbladig , Bloemdraagende. h 23a Sarothra. De Bloem vyfbladig: het Zaad. huisje éénhokkig, gekleurd : de Kelk éénbladig. A.2jt Als ine. De Bloem vyfbladig: het Zaadhuisje éénhokkig: de Kelk vyfbladig: de Bloemblaadjes tweefneedig. k. 243 Telephium. De Bloem vyfbladig: het Zaadhuisje éénhokkig , driekantig : de Kelk vyfbladig. h. 235 Corrigiola. De Bloem vyfbladig : één driekantig Zaad: de Kelk invyvengedeeId.A.337 Pharnaceiim. Geen Bloem: een vyfbladi ge Kelk: het Zaadhuisje driehokkig. A.238 Xylophylla. De Kelk vyfdeelig: het Zaadhuisje driehokkig, met dubbrlde Zaaden. 4.436 Basella. Geen Bloem: de Kelk zesfneedig: één Kogelrond Zaad, in een Bezieachtige Kelk. h. 249 IV. T e T r a c vN1a. Fierwyvige. Parnassia. Een vyfbladige Bloem: een vierkleppig Zaadhuisje: vyf Honigbakjes, die Ooghaairig geklierd zyn. h. 252 Evolvulus. De Bloem éénbladig: het Zaadhuisje vierhokkig. ( h. 273 , 4 v. p«h-  BLADWYZER. 5. Pentandria. V. Pentagynia. Fyfivyvige. 1. De Bloemen loven de Frugt. A ral ia. Een vyfbladige Bloem; een vyfzaadige Bezie. h. Zj6 2. De Bloemen beneden de Frugt. Crassula. De Bloem vyfdeelig: vyf veelzaadige Doosjes. h. 395 G1 s e k 1 a. Geen Bloem:een vyfbladige Kelk, vyf ronde vyfzaadige Doosjes. h. 294 L 1 n dm. De Bloem vyfbladig : het Zaadhuisje tienhokkigj tweezaadig. h.272 Visenia. De Bloem vyfbladig: de Kelk vyffneedig: éénzaadige Zaadhuisjes, met de Stempels gekroond. Nov. Gen. Jav. Hoott. Pl. XLVI. Fig. 3. A.308 Alorovanda. De Bloem vyfbladig: het Zaadhuisje éénhokkig, tienzaadig. k.iSj Dros era. De Bloem vyfbladig: het Zaadhuisje éénhokkig, aan de tip gaapende. h. 288 M a h e r n 1 a. De Bloem vyfbladig: het Zaadhuisje vyfhokkig. d. 439 Pallassia. De B'oem vyfbladig: de Kelk vyfdeelig : de Bloemblaadjes Liniaal: de Meeldraadjes by uitftek lang. Nov. Gen. Cap. Houtt. Pl. XXII. ^.382 Commerson ia. De Bloem vyfbladig: het Honigbakje vyfdeelig: een eenbladigeBloemdraagende Kelk: een vyfhokkig Zaadhuisje met gepluimde Borftels. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 26. Forst. Gen. 22. Ff 3 Sis.  SYSTEMATISCHE Sin baldia. De Bloem vyfbladig : de Kelk tiendeelig; vyf Zaaden. OU, videt. in med descriptione hatc fbla. Sta tice. De Bloem vyfdeelig:één Zaad, met . een Trechterachtigen Kelk bekleed. VI. Polygynta. Feelwyvige. Myosurüs. De Kelk vyfbladig: vyfgetong- de Honigbakjes: menigvuldige Zaadjes. £.3:0 Schefflèra. Het Vrugtbeginzel door agt of tien Styltjes gekroond : een agt- 'of tienhokkig geribd Zaadhuisje. Forst. Mar. Auftr. Gen. 22. • ZESDE KLASSE. BEXANDRIA, Zesmannioe, j. Monogynia. Eenwyvige. i. De Bloemen met eeh Kelk voorzien. ReneélmiA. De Bloem éénbladig, gelipt; de Keilt zesbladig: de Stempel driedeelig: de Vrugt .éénhokkig. Nov. Gen, Cap. Hovtt. Pl. XLVI. Fig. t. £.335, Licuala. De Bloem en Kelk driedeelig: een Kransachtig Honigbakje : een éénhokkige Pruimvrugt. .Nov, Gen. Thunb. Disf. III. p. 70. item Aft. Stockh. 1782. Arbor Indica. Bro  BLADWYZER. 6. H;xatidria. Bromelia. De Bloem driedeelig: de Kelk driedeelig, boven de Vrugt een Bezie. h. 312 Tiliandsia. De Bloem driebladig: de Kelk driedeelig, beneden: pluizige Zaaden. h.^x Burmannia. De Bloem driebladig: de Kelk éénbladig , beneden , driekantig gewiekt, gekleurd. ^3*7 Lachenalia. De Bloem driebladig, in den Stoel ingeplant : de Kelk byna driebladig, beneden , gekleurd. Nov. Gen. Jacq_. Rat: Tab. 3. Tradescantia. De Bloem driebladig : ds Kelk driebladig, beneden: gebaarde Draadjes. h-y-9 Bürsera. De Bloem driebladig: dc Kelk driebladig, beneden: een Bezieachtige, éénzaadige Vrugt. £-242 Siliquaria. De Bloemen Kelk vierbladig: de Vrugt een éénhokkige veelzaadige Haauw. Nbv. Gen.Arab. Forsk. Flor.p. 78. Frankenia. De Bloem vyfbladig: de Kelk éénbladig beneden : het Zaadhuisje éénhokkig veqlzaadig. f>. 3P3 Lorantiios. De Bloem zesdeelig: geen blykbaare Kelk: een éénzaadige Bezie. d.45S Hillia. De Bloem zesdeelig: de Kelk zesbladig , boven : de Vrugt tweehokkig , veelzaadig. . **• 4<5a Aden ia. De Bloem zesbladig: de Kelk zesfneedig , zeer groot: het Honigbakje vyffchubbig. Nov. Gsn. Arab. Forsk. Flor. f: 71' Ff 4 Rj-  SYSTEMATISCHE Richard ia. De Bloem zesfneedig: de Kelk atsfneedig , boven : drie naakte Zaaden. h. 38a Berberis. De Bloem zesbladig: de Kelk zes^ bladig, beneden: een tweezaadige Bezie. 4.453 Leontick, De Bloem zesbladig: de Kelk zesbladig, beneden; een opgeblazen BezieVrugt. m. 359 Prinos. De Bloem zesfneedig: de Vrugt een zeszaadige Bezie. £.240 Tectona. De Bloem zesdeelig: de Kelk zesdeelig, beneden: de Vrugt een vierhokkige Bezie Nov. Gen. Thunb. Disf IV. p. 71. De Boom van 't Kiaten-Hout. Duroia. De Bloem zesdeelig: de Kelk Cylindrifch , geknot, boven: een ftekelige Appelvrugt. Nov. Gen, Suppl- Linn. p. 30. Canarina. De Bloem - zesfneedig : de Kelk zesbladig , boven : een zcshokkig Zaadhuisje. £.382 Na n n i na. De Bloem zesbladig: de Kelk veelbladig, gefchubd. Nov. Gen. Thunb. Disf. I. p. 14. éjf Fl. Japon. p. itf-.non Nardina. Achras. De Bloem twaalffneedig: de Kelk zesbladig , beneden: de Vrugt een twaalfzaadige Bezie. » b. 235 Ripogonum. Een zesbladige Kelk : geen Bloem: een ronde tweezaadige Bezie. Forst. Mar. Auftr. Gen. 25, 2. De Bloemen Scheedig, of Kafftg, bekleed. H e ol a. Geen Kelk: een zesbladige Bloem: een driezaadige Be/ie-Vrugt. /i.4i Hel on 1 as. Geen Kelk: een zesbladige Bloem: een driehokkig Zaadhuisje. m. 445 Thillium. De Kelk en Bloem driebladig: de Vrugt een driehokkige Bezie. w.431 Trigloch^n. De Kelk en Bloem driebladig: het Zaadhuisje aan dec Voet gaapende. n.4^1 Ru-  SYSTEMATISCHE RuMEI. De Kelk en Bloera driebladig: één driekantig Zaad. * "88 Schedchzeri a. Een zesbladige Kelk: geen Bloem: drie éénzaadige Zaadhuisjes. ».478 Wdrmbea. De Keïk zesdeelig: geen Bloem j een driehokkig veelzaadig Zaadhuisje. Nov. Gen- Thunb. Disf. Lp. ig.Pl.Cap. «7a*. depicïa* «. De Bloemen boven de Vrugt. Flacellaria. Een zesbladige Kelk: geen Bloem: het Vrugtkasje éénzaadig. j, ^5 IV. T e t r a g y n i a. Vierwyvige. Petïverïa. Een vierbladfge Kdk: geen Bloem: één Zaad met haakige Baardjes. d.466 V. Polycynia. Veelwyvige. Al is ma. De Kelk en Bloem driebladig: veele V'rugtkasjes byeen vergaard. ^4lS ZEVENDE KLASSE. RXPTANDRIA. Zevenmannige, I. Monocïbia, Eenwyvige. Tr iEiNta Lrs.De Kelkzevenbladig':de Bloem m zevenen gedeeld, plat; de Vrugt een drooge éénhokkige Bezie. h\m DI-  BLADWYZER. 7- Heptandria. DlsANtiRA. De Kelk zevenbladig: de Bloem zevendeelig, Raderachtig: de Vrugt tweehokkig, veelzaadig. #.425 ^sculus. De Kelk vyf.andig, de Bloem vyfbladig , ongeiyk: het Zaadhuisje driehokkig, tweezaadig. b.iifl II. Digynia. Tweewyvige. Li me om. De Kelk vyf bladig: de Bloem vyfbladig , gelyk: de Vrugt tweehokkig, veelzaadig. III. Tricynia. Driewyvige, TauëLLUM. De Kelk zevenbladig: de Bloem éénbladig, vyfdeelig: drie Stylen reen driezaadige Vrugt: 'Nov. Gen* Jap. Houtt. Pl. XLVIII. fig. 1. M27 IV. Tetragynia, Vierwyvige, Saürurüs. De Kelk 'een Kat: geen Bloem: vier Stylen: vier éénzaadigo Besfen: A.423 A p 0 n o g e t o n. De Kelk een Kat: geen Bloem: driezaadige Zaadhuisjes. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 32. Saururus natans. h. 429. Ad . Dodecandriam Thuneerg refert. Disf. nov.. Gen. IV. p. 73. V. Heptagynia. Zevenwyvige, Septas. De Kelk zevendeelig: de Bloem zevenbladig : zeven Vrugtbeginzels: zeven veelzaadige Huisjes. £.429 AGT-  SYSTEMATISCHE AGTSTE KLASSE. 0CTANDR1A. Agtmannioe. I. Monogynia. Eenwyvige. I. De Bloemtn volmaakt. Mimusops. De Bloem agtbladig : de Kelk agtbladig, beneden : een Pruimvrugt. b.266 Tropaïolum. De Bloem vyf bladig: de Kelk vyffneedig, beneden, gefpoord; drie éénzaadige Besfen. A.431 B.eckea. De Bloemen vyfbladig: de Kelk vyfdeelig, boven: het Zaadhuisje vierhok- kl'S* I ^.553 Memecïlon. De Bloem vierdeelig: de Kelk effenrandig, boven. b. 300 Combretum. De Bloem vierbladig: de Kelk vyftandig, boven: vier Zaaden. ^-471 Ophira. De Bloem vierbladig, boven: een tweekleppig, driebloemig Omwindzel: een éénhokkige Zaad - Bezie. d. 531 Epilobiom. De Bloem vierbladig: de Kelk vierbladig, boven : het Zaadhuisje vierhokkig: pluizige Zaaden. h 44,5 Gaüra. De Bloem vierbladig: de Kelk vierfneedig, boven: een vierzaadige Noot. ^.470 Oenothera. De Bloem vierbladig: de Kelk vierfneedig , "boven : het Zaadhuisje vierhokkig ; Liniaale Meelknopjes. ^.437 Rhe-  BLADWYZER. 8. QUandria* Rhexia. De Bloem vierbladig: de Kelk vierfneedig , in 't midden: het Zaadhuisje vierhokkig: Boogswyze Meelknopjes. *43S Osbeckia. De Bloem vierbladig: de Kelk vierfneedig , in 't midden: het Zaadhuisje vierhokkig: Snuitige Meelknopjes. ^.469 Grislea. De Bloem vierbladig: de Kelk viertandig, beneden : het Zaadhuisje een» hokkig. ' ^.473 Guarea. De Bloem vierbladig, met een Cy« lindrifch Honigbakje : de Kelk viertandig, beneden; het Zaadhuisje vierhokkig, vierkleppig: eenzaame Zaaden. b.260 Antichorus. De Bloem vierbladig: de Kelk vierbladig, beneden: het Zaadhuisje vierhokkig, vierkleppig, veelzaadig. £.4fi Allophyl lus. De Bloem vierbladig: de Kelk ' vierbladig, beneden: de Styl gefpleeten. h.26% J a m u o l 1 f e r a. De Bloem vierbladig : de Kelk viertandig , beneden , platachtige Draadjes. b. 272 Lawsonia. De Bloem vierbladig: de Kelk vierfneedig , beneden : een vierhokkige Bezie. ^. 473 Melicocca. De Bloem vierbladig , omgeknakt : de Kelk vierdeeiig : een Schorfige Pruimvrugt : de Stempel Schildvormig , tweefnydig. #.276 Trigonis. De Bloem vyfbladig: de Kelk vyfbladig, beneden: geen Styl. A^v. Gen. Amer. Jacq. p. 3.  SYSTEMATISCHE Elaphrium. De Bloem vierbladig de Kelk vierdeelig, beneden: het Zaadhuisje éénhokkig, tweekleppig: het Zaad half in een Bezie. Nov. Gen. Amer. Jacq. p. 3. Soda da. De Bloem vierbladig, ongeiyk: de Kelk vjerbladig, gekleurd: bet Vrugtbeginzel gedeeld, Nov. Gen. Arab. Forsk. Flor. p. 8t. Binectaria. De Bloem en Kelk vierbladig: het Honigbakje dubbeld. Nov. Gen. Arob. Forsk. Flor. p. 82. Een hooge Boom. Amyr 1 s. De Btoem vierbladig: de Kelk viertandig, beneden: de Vrugt één éénzaadige Bezie. £.278 Acronychia. De Bloem vierbladig : de Kelk viertandig: de Vrugt een vierhokkige Bezie. Forst. Mar. Auftr. Gen. 27. Melicope. De Bloem vierbladig: de Kelk vierdeelig : het Vrugtbeginzel vierzaadig. Forst. Gen. 2». FCCHS a. De Bloem agtfneedig ; boven de Vrugt: geen Kelk : een vierhokkige veelzaadige Bezie. ^'45* Chlora. De Bloem agtfneedig: de Kelk agtbladig , beneden : het Zaadhuisje éénhokkig, tweekleppig, veelzaadig. h 452 •Vaccin t cm. De Bloem éénbladig: de Kelk ' viertandig, bovnr. Draadjes op het Vrugt- k'asje; een Bezie - Vrugt. d 483 Erica. De Bbem eenb'adig : de Kelk vierbladig , beneden : Draadjes op het Vrugtkasje: een Zaadhuisje. d. 497 a. Dt  BLADWYZER. 8. Oftandria. a. De Bloemen onvolmaakt. Gnidia. De Kelk vierfneedig, Eloemachtig: vier kleine Bloemblaadjes. d. 545 Lachnjea. De Kelk vierfneedig Bloemach- 'tig, ongeiyk: uitfteekende Meeldraadjes. d.%$%' DincA. De Kelk randeloos, Bloemachtig,on gelyk: uitfteekende Meeldraadjes. d. 544 Daphne. De Kelk vierfneedig, Bloemachtig, gelyk: de Meeldraadjes ingeflooten : een ' Vlee^ige Bezie. ^531 Passer 1 na. De Kelk vierfneedig, Eloemachtig , gelyk: de Meeldraadjes boven de Bloem. ' 549 Stellera. De Kelk vierfneedig, Bloemach» tig , gelyk : de Meeldraadjes ingeflooten : een enkel Zaad. h. 454 Ski n'n era. De Kelk vierfneedig, Trechterachtig, gekleurd: de Meeldraadjes op deszelfs Mond; een vierhokkig Zaadhuisje. Forst. Mar. Auftr. Gen. 29. Dodonaïa. De Kelk vierbladig: geenBloem: het Zaadhuisje driehokkig: twee Zaaden. b. 256 II. Digïnia. Tweewyvige. Weinmannia. De Bloem en Kelk vierbladig: het Zaadhuisje tweehokkig, tweefnuitig. d. 556 Moehrinoi a. De Bloem en Kelk vierbladig: het Zaadhuisje éénhokkig. h.\%? Codia. De Bloem en Kelk vierbladig : de Bloemen tot een Hoofdje vergaard: de gemeene Gg % Stoel  SYSTEMATISCHE Stoel met een Omwindzel. Nov. Gen. SuppL Linn. p. 34. Forst. Gen. 3c. Schmiedeiia. De Bloem vierbladig: de Kelk tweebladig: twee Vrugtkasjes met Voetjes. d. 554 Galen ia Geen Bloem: de Kelk vierfneedig: het Zaadhuisje tweehokkig, tweezaadig. d. yj5 III. T r 1 o y a 1 a. Driewyvige. Paull 1 ni a. De Bloem vier de Kelk vyfbladig : het Zaadhuisje driehokkig, éénzaadig. ^,5S7 Cabdiospermdm. De Bloem en Kelk vierbladig : het ZEadbuisje driehokkig , éénzaadig. n, 48? Sap 1 ndus. De Bloem en Kelk vierbladig: de Vrugt van drie éénzaadige Besfen. #.310 CoccoLOBA, Geen Bloem: de Kelk in vy ven gedeeld: de Vrugt eene éénzaadige KelkBezie. PolygonüMi Geen Bloem: de Kelk in vy ven gedeeld ; één naakt Zaad. A.458 IV. Te t r a c y n i a. Vierwyvige. Adoxa. De Bloem vier- of vyfdeelig, boven: de Kelk tweebladig: de Vrugt één vier- of vyfzaadige Bezie. n,490 Elatink. De Bloem en Kelk vierbladig: het Zaadhuisje vierhokkig. £.492 Parjs De Bloem tlsachtig, vierbladig: de Kelk vierbladig: de Vrugt eene vierhokkige Bezie. h 489  BLADWYZER. 8. OBandria. Haloragis. De Bloem vierbladig: de Kelk vierfneedig: een drooge Pruimvrugt : een v e-hokkige Noot. Nov. Gen. Suppl. Liniï. p. 134. Forst. Gen. 31. V. Pentagynia. Vyfwyvige. Polyscias. Een Kroontjes • Plant, meteen uitgebreide Zonnefcherm: de Bloempjes zes, zeven of agtbladig: de Vrugt een gekroonde Bezie. Nov. Gen. Mar. Auftr. Forsï. Gen. 32. NEGENDE KLASSE. ENNEANDRIA. Negenmannige. I. Monogynia. Eenwyvige. Ti-nos. De Kelk vyffneedig: de Bloem vyfblad''g : een driehokkige Bezie: met één Zaad. £-36* Lauri s. Geen Kelk: de Bloem zesbladig. Kelkachtig : een éénzaadige Bezie: het Honigbakje Borfieiig geklierd. 6.318 A n a c a r v 1 u m. Een vyfdeelige Kelk: een vyfbladige Bloem : het tiende Meeldraadje gelubd: de Vrugt een Noot met een Vleezig Kasje. 6.404 Cassyta. Geen Kelk: een zesdeelige Kelkachtige Bloem : de Vrugt een éénzaadige Gg 3 Be.  SYSTEMATISCHE Bezie: het Honigbakje met geknotte Kliertjes. A.4q5 II. Trigynia. Driewyvige. Rheum. Geen Kelk: een zesfneedige Bloem: een driekant Zaad. h. 49!] III, Hexagynia. Zeswyvige. Butomus. Geen Kelk: een zesbladige Bloem: zes veelzaadige Zaadhuisjes. m-S54 TIENDE KLASSE. DECANDRIA. Tienmannige, I. Monogynia. Eenwyvige, i. De Bloemen veelbladig, onregelmaatig. Myrospermum. De Bloem Vlinderachtig; een Vliezig Zaadhuisje, aan de tip éénhokkig , niet gaapende. Nov. Gen. Amer. Jacq_. ' p. 4. Sop hora. De Bloem Vlinderachtig,- met een opftygende Vlag : de Vrugt een Peul met afftand'ge Bakjes. Ct ? Ahagyris. De Bloem Vlinderachtig, met een korte regte Vlag : de Kiel langer dan de Vleugels. Cercis. De Bloem Vlinderachtig, met Vlag. gelykende Vleugels: het Honigbakje een Priemiichtige Küpr, onder 't Vrugtbeginzej. b. 367 Bau-  BLADWYZER. 10. Decaniria. Bauhtnia. De E'.ocrn uitgebreid, genageld, opftygende, met Lancetvormige Bloemblaadjes. . eil HymenjEA. De Bloem byna gelyk: een Houtige Peul met Meelig merg. b. 376 Poinciana. De Bloem met het bovenfte Blaadje grooter: een famengedrukte Haauw. e. 41 Myroxylon. De Bloem met het bovenfte Blaadje grooter: de Kelk Klokvormig; het Vrugtbeginzel langer dan de Bloem : eene éénzaadige Haauw. Nov. Gen. Suppl Linn. p. 35. Hinc Bah. Peruvianum. Paekin soni a. De Blcem met het onderfle Blaadje Nierachtig: een ronde gedraaide Haauw. *«38o Caïsalpinia. De Bloem met het ondcrfte Blaadje fralaijer: een Ruitige Haauw met Ruitige Zaaden. ' b 382 Tol ui f era. De Bloem met het onderfte Blaadje grooter: een Klokvormige Kelk. £.412 Cassia. Een ongelyke Bloem: de Meeldraadjes Snuitig : de Haauw hier en daar vernaauwd. '* !4 Guilandina. De Bloem byna gelyk: op den Kelk zittende : de Haauw Ruitachtig met Reenige Zaaden. 4.388.*. 44 Dl c tam nu s. De Bloem uitgebreid, met Poeijërige Draadjes : vyf famen verbondene Zaadhuisjes: Korrelige Zaaden. b.513 2. De Bloemen veelbladig, gelyk. Cynometra. Dc Kelk vierdeelig : met de G g 4 te*  SYSTEMATISCHE tegenoverflippen grooter .* de Haauwen Vleezig , éénzaadig. 4.40! Prosopis. De Kelk half - Kogelrond: de Haauw Veelzaadig. 4.418 Adenanthera. De Meelknopjes met een Klier daar op: de Haauw Vliezig plat. 4.419 H/ematoxylon. Een uitgerande Stempel; een Haauw met Schuïtachtige kleppen. 4.414 Trichilia. Een Pypachtig Honigbakje, dat vyftandig is : een driehokkig, driekleppig Zaadhuisje: Zaaden als Besfen. 4.425 Turr/EA. Een Pypachtig, tientandig Honigbakje : het Zaadhuisje met vyf tweezaadige Korrels. 4.411 Melia. Een Pypachtig tientandig Honigbakje: een Pruimvrugt met een vyf hokkige Pit, 4.431 Swietenia. Een Pypachtig tientandig Honigbakje: het Zaadhuisje Houtig, vyfkleppig: gefchubde Zaaden met een Vliezigen rand. 4.429 Ekebergia. Een Kransachtig Honigbakje om het Vrugtbeginzel: een vyfzaadige Bezie : langwerpige Zaaden. Nov. Gen. Thunb. Disf. II. p. 45. Pl. Cap. Guajacum. De Kelk met de twee buitenfte Slippen kleiner : een Vleezig Zaadhuisje, dat drie of vyfhokkig is en hoekig. 4.393 Rota. Een Vrugtbeginzel met tien Honigdraagende Stippen: het Zaadhuisje vyffneedig vyfhokkig, veelzaadig. e.49 Tri-  BLADWYZER. ia. Decandrh. Tri eül ü s. Geen Styl. Vyf famenverbondene, veelzaadige Huisjes. h. 521 Faoonia. De Nagels der Bloem in den Kelk ingeplant: het Zaadhuisje vyfhokkig, tienkleppig, éénzaadig. h. 519 Z ygophyllüm. Het Honigbakje beftaat uit tien Schubben aan den Voet der Meeldraadjes: het Zaadhuisje is vyfhokkig, veelzaadig. h. 515 Ca n 1 a. Een vyfbladige Bloemt een veelzaadige Haauw. Nov. Gen. Arab. Forsk. Flor. p. 90. Thryallis. Een vyfbladige Bloem; een drie- zaadig Huisje. 4.524 Limonia. Een vyfbladige 'Bloem: een driezaadige Bezie. b. 438 Hei ster ia. Een vyfbladige Bloem: een Pruimvrugt , zittende op den gekleurden uitgezetten Kelk. 6.6a Quisqüalis. Een vyfbladige Bloem, zittende op een Draadachtigen Kelk : een drooge Pruimvrugt. e. 63 Monotropa. Eeu Bloemachtige Kelk, aan~ den Voet bultig: een vyfhokkig veelzaadig Huisje. 4.515 Ceet 11 ra. Drie Stempels aan den Styl: een driehokkig, veelzaadig , Huisje. e. 06 Pyrola. De Meelknopjes opwaards tweehoor * nig: het Zaadhuisje vyfhokkig, veelzaadig.h.534 Ledum. De Bloem plat, in vyven gedeeld: het Zaadhuisje vyfhokkig, veelzaadig. e. 68 Gg 5 Di o»  SYSTEMATISGHE Dionjeh. De Kelk vyfbladig: de Stempel met Franje: het Zaadiuisje éénhokkig: de Zaaden aan den Voet van 't Huisje. ^.527 Mi'RiiAïa. Een éénzaadige Bezie: een vyfbladige Bloem : het Honigbakje met zyn rand het Vrugtbeginzel omringende. e. 59 Chalcas. Een tweezaadige Bezie: een Klokvormige Bloem. e. 57 Melastoma. De Bloemop den Kelk zittende: gebroken Meelknopjes: een vyfhokkige Bezie met den Kelk bekleed. 4-445 Jus si eu a. De Bloem vier-of vyfbladig: het ■ Zaadhuisje beneden. h. 5-30 3. Eenbladige, gehke Bloemen. Codon De Bloem Klokvormig tienfneedig : de Kelk tiendecüg; hetZaadhuisje veelzaadig.4.512 Andromeda, De Bloem Klokvormig. rond; het Zaadhuisje vyfhokkig. e.78 Rhododendson. De Bloem Trechterachtig: de Meeldraadjes neergeboogen , het Zaadhuisje vyfhokkig. e."j0 Kalm ia. De Bloem van onderen vyfhoornig gerand: het Zaadhuisje vyfhokkig. e. 65 EpicjEA. De buitenfte Kelk drie-, de binnenfte vyfbladig: het Zaadhuisje vyfhokkig. e.88 Gualteria. De buitenfte Kelk tweedeelig; de binnenfte vyffneedig : het Zaadhuisje vyfhokkig met een Bezieachtigen Kelk. e. 89 Arbutus. De Bloem Eyrond: aan den Voet doorfchynende: een vyfhokkige Bezie. e, 89 S t v *  BLADWYZER. 10. Decandria. £ T y r a x. De Bloem Trechterachtig: een tweezaadige Pruimvrugt. 4.457 Inocarpus De Bloem Trechterachtig : de Kelk tweefneedig: de Meeldraadjes op een dubbelde ry: een éénzaadige vezelige Pruimvrugt. Nov. Gen; Suppl. Linn p. 35. & Thums. Disf. II. Jav. Forst. Gen. 33. Anacardium. De Bloem met omgeflagen flippen: de Vrugt een Pruim, met de naakte Kern van buiten. 4.404. 4, Onbladige of onvolmaakte Bloemen. Dais. De Bloem éénbladig: 't Omwindzel vierbladig, veelbloemig. e. 64 S Am yd a. Een vyfdeelige Kelk; het Honigbakje tienfneedig, omringende het Vrugtbeginzel: een Bezieachtig, driehokkig Zaadhuisje. e.98. 'Gas ear 1 A, Een vyfbladige Kelk. het Honigbakje van tien Blaadjes: het Zaadhuisjeeenhokkig, driekleppig: Zaad in Besfen. Nov. Gen. Amer. Jacq. p. 4 BucinA. Een vyfdeelige Kelk: een éénzaadige Bezie. 4.46*4 Copa i f era. Geen Kelk: een vyfbladige Bloem: de Meeldraadjes naar den Styl omgekromd : het Vrugtbeginzel gefteeld. Jacq.. 4.461 II. DigyniA. Tweewyvige. Scleranthos. Geen Bloem: de Kelk vyffneedig , boven: twee Zaaden. 4. 565 Tri-  SYSTEMATISCHE Trianthema. Geen Bloem : een omgefnee- clen Zaadhuisje. • h,537 Ciirysosplen ium. Geen Bloem: de Kelk boven: het Zaadhuisje tweehokkig , tweefruitig . h. 540 Royena. De Bloem éénbladig: de Kelk Buikig: het Zaadhuisje vierzaadig, vierklepPig- e.ior Hïüuancea. De Bloem vyfbladig; de Kelk . vyffneedig, boven ; het Zaadhuisje tweehokkig, tweefnuitig, omgefneeden. e. 104 Saxifraca. De Bloem vyfbladig; de Kelk vyfdeelig: het Zaadhuisje éénhokkig, tweefnu:tig. h.542 Tiarella. Dc Bloem vyfbladig: de Kelk Bloemdraagende: het Zaadhuisje met twee ongelyke Kleppen. Mitella. De Bloem vyfbladig : de Kelk Bloemdraagende: het Zaadhuisje tweekleppig : de Bloemblaadjes gekamd. h. 564 Cu non ia. De Bloem en Kelk vyfbladig; het Zaadhuisje tweehokkig, fpits. e. 105 Gypsophila. De Bloem vyfbladig: de Kelk vyfdeelig , Klokvormig : het Zaadhuisje éénhokkig, Kogelrond. A,j68 Saponaria. De Bloem vyfbladig: de Kelk Pypig>aan den Voet naakt: het Zaadhuisje éénhokkig, langwerpig. _ k. 573 Dlanthus. De Bloem vyfbladig: de Kelk Pypachtig , aan den Voet fchubbig : het Zaadhuisje éénhokkig, langwerpig. «.107,4,579 Ro.  BLADWYZER. 10. Decandria. Rokekeja. De Bloem vyfbladig: de Kelk éénbladig: het Zaadhuisje éénhokkig, driezaadig. Nov. Gen. Arab. Forsk. Flor. p. oö. III. Trigyn ia. Driewyvige. Arekar ia. Het Zaadhuisje éénhokkig: de •Bloemblaadjes geheel, uitgebreid. 4.624 Stellaria. Het Zaadhuisje éénhokkig: de Bloemblaadjes tweedeelig, uitgebreid. h.C19 Cücobalüs, Het Zaadhuisje driehokkig: de Bloemblaadjes tweefneedig, met een naakten Keel. h. 594 Silene. Het Zaadhuisje driehokkig: de Bloemblaadjes tweefneedig met een gekroonden Keel. h. 603 Cherleria. Het Zaadhuisje driehokkig: Bïoembladerige Honigbakjes , kleiner dan de Kelk. j h. Ö36 Deutzia. Het Zaadhuisje driehokkig : drie. puntige Meeldraadjes. Nov. Gen. Thunb. Disf. I. p. 19 & Tab. item Fl. Japon. Reynoutria. Het Zaadhuisje driekantig:een vyfbladige Kelk: geen Bloemblaadjes. Nov. Gen. Jap. Houtt. Pl.LL.ffc. 1. A.Ö40 Garioella. Drie onderfcheide Zaadhuisjes: Kelkachtige Bloemblaadjes: vyf tweelipplge Honigbakjes. a>0-38 Erytr oxylon.Een éénzaadige Pruimvrugr: de Bloemblaadjes aan den Voet met een Schubbetje. j,, ^a Caucanthus. Een Pruimrugt : de Kelk éénbladig, Klokvormig; de Bloem vyfbladig:  SYSTEMATISCHE dig: hec Vrugtbeginzei langer dan de Kelk. Nov. Gen. Arab. Forsk. Flor. p. 91. ■ M alp 1 ohi a. Een driezaadige Bezie: vyf gè- * nagelde Bloemblaadjes: een Klierachtige Kelk. b.466 Banisteria. Drie éénwiekige Zaaden: drie • genagelde Bloemblaadjes: een Klierachtige Kelk. e.lio HiRiEA. Het Zaadhuisje driewiekig, driehokkig, tweezaadig vyf genagelde Bloemblaadjes: een zeer kleine Kelk. e. 114 Triopteris. Drie tweewiekigeZaaden:geen Bloemblaadjes. e. 115 IV. Pestagïnia. Fyfwyvige. Cotylfdon. Vyf Zaadhuisjes aan de Honigbakjes: een éerbladige Bloem. e. nfi Sedum. Vyf Zaadhuisjes aan de Honigbakjes: een vyfbladige Bloem. A.640 Penthorum. Een vyf kwabbig Zaadhuisje: weinige Eloemb'aadjes. h. C52 Berg ia. Een vyfhokkig, vyf kleppig Zaadhuisje, de Kleppen horizontanl gaapende. h. 652 Spebgula. F>n éénhokkig Zaadhuisje: de Bloemblaadjes onverdeeld: een vyfbladige Kelk. A.68Ï Cerastium. Een éénhokkig Zaadhuisje: de Bloemblaadjes tweefneedig : de Kelk vyfbladig. A.681 Agrostemma. Het Zaadhuisje éénhokkig, langwerpig : de Kelk Pypig , Lederach tig. h ' 67 LYC h-  BLADWYZER. 10. Decandria, Lychn t s. Het Zaadhuisje driehokkig langwerpig: de Kelk Pypachtig, Vliezig. 4.673 Oxalis. Het Zaadhuisje vyfhokkig, hoekig: de Bloemblaadjes om laag byna aan eikander vast. h. 654 Spo'ndias. Fen Pruimvrugt met eene vyfhok- kigePit: de Kelk éénbladig. 4.480 Averrhoa. Een vyfhokkige Appel: de Kelk vyfbladig. t> 475 Gr.ieluw. Vyf onderfcheiden ftompe Zaa, den: een vyfbladige Bloem: geen Stylen. 4.653 Sur ia na. Vyf rondachtige Zaaden: een vyfbladige Bloem : Draadachtige , zydelingfe Stylen. £,48S Forskoheea. Vyf Zaaden; in Wolle ingewikkeld : tienbladige Bloemen. 4.6or V.'Decagynia. Tienwyvige. Neura da. De Kelk vyfdeelig :de Bloem vyfbladig: het Zaadhuisje tienzaadig.' 4,693 Phytolacca. De Kelk vyfbladig, Bloemachtig: geen Bloemblaadjes; een tienzaadig ge Bezie. h. 694 ELFDE KLASSE. DODECA NDRIA. Twaalfmannigr. I. Monogyn 1 a. Eenwyvige. Boe co UiA. Geen Bloem; een tweebladige Kelk  SYSTEMATISCHE Kelk beneden : de Vrugt een Bezie van buiten droos;, tweezaadig. e. 124 Hudsonia. Geen Bloem : de Kelk driebladig, beneden : het Zaadhuisje éénhokkig, drekleppig, driezaadig. e. 136 Asa rum. Geen Bloem: de Kelk driefneedig, boven: het Zaadhuisje zeshokkig. h.697 Tomex. Geen Bloem: de Kelkdubbeld, een vyfbladig Omwindzel: het Bloemkasje vyfbladig. Nov. Gen. Thunb. Disf. III. p. C5, & Flor. Japon. Culhamia. De Bloem éénbladig, Klokvormig: geen Kelk: een vyfhokkige Vrugt. Nov. Gen. Arab. Forsk. Flor, p. 06. Rhizopïiora. De Bloem vierdeelig: de Kelk vierdeelig , beneden : één Knodsachtig Zaad met een Vleezigen Stoel. 4.490 Apactts. Een vierbladige Bloem: geen Kelk. Nov. Gen. Thunb. Disf. III. p. 66, &Fler. apon. Garcinia. De Bloem vierbladig : de Kelk vierbladig, beneden: de Vrugt een agtzaadige, gekroonde Bezie. ' b 509 Crat^eva. De Bloem vierbladig: de Kelk vierfneedig , beneden: de Vrugt een tweehokkige, gedeelde Bezie. A-5'5 Ha les ia. De Bloem byna vierfneedig: de Kelk viertandig, boven: een vierzaadig, vierhoekig, Vrugtkasje. e.129 Tr 1 umfetta. D.' Bloem vyfbladig: de Kelk vyfbladig,beneden : een vyfhokkige, tweezaadige, gedoomde Vrugt. h.701  BLADWYZER. u. Dodecandria. Eürya. De Bloem vyfbladig: de Kelk vyfblad'g, gekelkt : een vyfhokkig Zaadhuisje; dertien Meeldraadjes. Nov. Gen, Thunb. Disf. III. p. 67, Peganum. De Bloem vyfbladig: de Kelk vyfbladig, beneden: het Zaadhuisje driehokkig: vyftien Meeldraadjes. e. 133 Dodecas. De Bloem vyfbladig: de Kelk ten halve in vieren gedeeld , Bloemdraagend , boven: het Zaadhuisje éénhokkig, met den Kelk famengegroeid.Nov. Gen. Suppl.Luw. p. 36. Surin. Nitraria. De Bloem vyfbladig: de Kelk vyffneedig, beneden:één eenzaadigePruimvrugt: vyftien Meeldraadjes. e. 136 Vatica. De Bloem vyfbladig: vyftien vierhokkige Meelknopjes. e.nt W inter. ania. De Bloem vyfbladig: de Kelk driekwabbig, beneden: de Vrugt een driehokkige , tweezaadige Bezie : bet Honigbakje de Meelknopjes draagende. MurrjEo jam Csnella, u/pote verum Cort. Winteranum nonferens, fd Caneliam albam Officinarum. b. ƒ12 Portulaca. De Bloem vyfbladig: de Kelk tweefneedig, beneden: het Zaadhuisje éénhokkig, omgefheeden. 4.704 Lythrum. De Bloem zesbladig : de Kelk twaalffneedig, beneden : het Zaadhuisje tweehokkig. h.i\\ P E M p 111 s. De Bloem zesbladig: de Kelk twaalf-' fneedig: het Zaadhuisje éénhokkig, veel. Hh zaa.  SYSTEMATISCHE zaadig, zeskleppig , met de Kelktandies gekroond. Forst. Gen. 34. Gi nor ia. De Bloem zesbladig: de Kelk zesfneedig , beneden: het Zaadhuisje éénhokkig, vierkleppig. 4.716 Blakea. De Bloem zesbladig, de Kelk der Vrugt zesbladig, die der Bloem boven,onverdeeld: het Zaadhuisje zeehokkig: de Meelknopjes famen verbonden. 127 Be f ar ia. De Bloem zevenbladig: veertien Meeldraadjes: een drooge zevenhokkige Bezie. e-127 Bass 1 a. De Bloem agtfneedig: zestien Meeldraadjes: een vyfzaadige Pruimvrugt. e. i26 Decumaria. De Bloem tienbladig: de Kelk tienbladig, boven. e. 131 Gethyllis. De Bloem zesbladerachtig: een éénbladige Bloemfcheede, boven: een driehokkig Zaadhuisje: ad Hexandriam pertintt, yid. fupra. m. 556 II. Dicïnia. Tmewjvige. HeliocArpus. De Bloemen Kelk vierbladig: het Zaadhuisje tweehokkig, éénzaadig; platachtig geftraald. «-140 Agrimonia, De Bloem vyfbladig: de Kelk vyffneedig: een of twee Zaaden. ^.717 III. Trigynia. Driewyvige. R.iseda. De Bloera met veelfneedige Blaadjes: de  BLADWYZER. n. Dodecandtta. de Kelk verdeeld : het Zaadhuisje driehokkig, gaapeDde. h.7%2 Euphorbia. De Bloem roet Schildvormigé Blaadjes: de Kelk buikig: de Vrugt driezaadig. h. 73a Visnea. De Bloem vyfbladig: de Kelk vyfbladig, beneden: een twee- of driehokkige Noot, half beneden. Nov. Gen. Suppl. Linn, Tacca. De Bloem zesbladig. gewelfd: de Kelk zesbladig: een drooge, hoekige driehokkige Bezie. Nov. Gen. Suppl, Linn- p. 37. Forst» Gen. 35. Pallasia. De Bloem vyfbladig : geen Kelk: vierhoekige Noot, met de Hoeken Vliezig, tweefneedig. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 37. Pterococcus aphyllus. Pall. Reizen. Vol. II. p. 738. Tab. S. IV. Pentacynia. Vyfwyvige. Glinus. Geen Bloem dan Borfteltjes: vyfbla- , dige Kelk: een vyfhokkig Zaadhuisje. h.774 V. Dodecacynia. Twaalfwyvige. S'empïrv 1 vum. De Bloem twaalfbladig: de Kelk twaalfdeeüg: twaalf Zaadhuisjes. ft. 778 Hh a TWAALF--  SYSTEMATISCHE TWAALFDE KLASSE. ICOSANDRIA twintigmannige,, I. Monooïnia, Eenwyvige. Cactus De Kelk bt, ven, éénbladig: de Bloem veeirneed:g : de Vrugt een éénhokkige veelzaad ge Bezie, e, 142 Eu gen ia. De Kelk boven, vierdeelig: de Bloem vierbladig: de Vrugt een éénhokkige éénzaadige Pruim, 4.52a Philadelphus. De Kelk boven, in vyf of vieren gedeeld: de Bloem vyf of vierbladig: het Zaadhuisje vyf of vierhokkig, veelzaadig, e, 168. Psibu'm. De Kelk boven , vyffneedig : de Bloem vyfbladig: de Vrugt eene éénhokkige veelzaadige Bezie. b. 524 Leptospermum. De Kelk boven, vyffneedig: df Meeldraadjes zeer lang: de Vrugt een driehokkige veelzaadige Bezie. Forst. Gen. 36. Mvrtus. De Kelk boven, vyffneedig: de Bloam byna vyfbladig: de Vrugt een driehokkige éénzaadige Bezie. b. 537 3e. 171 D e c a s p e r m u m. De Kelk boven, vyffneedig: de Bloem vyfbladig : de Vrugt een tienhokkige drooge Bezie. Forst. Gen. 27. Punica. De Kelk boven , vyffneedig ; de Bloem  BLADWYZER li. Icofandria. Bloem vyfbladig: de Vrugt een tienhokkige, veelzaadige Appel. e. i8ï Jl^Ruii. De Kelk beneden, vierfneedig: het Honigbakje veelborïlelig : het Vrugtbeginzel op den Styl. Nov. Gen. Arab. Forsk. Fkr. p. 104. Amygdalus. De Kelk beneden, vyffneedig: de Bloem vyfbladig : de Vrugt een Pruim met een gatige Kern. 547 Prunus. De Kelk beneden , vyffneedig: de Bloem vyfbladig: de Vrugt een Pruim,met een geheele Kern. 4.555? «•185 Chrysoealanus. De Kelk beneden, vyffneedig: de Bloem vyfbladig : de Vrugt een Pruim met een half vyfkleppige Noot en een holle Pit. b.^io Plinia. De Kelk beneden, vier-of vyfbladig: een gefleufde Pruim. b.536 S o n n f. r a t i a. De Kelk beneden, zesfneedig: de Bloem zesbladig: het Zaadhuisje veelhokkig Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 38. Oncoba. De Bloem beneden, éénbladig: de Bloem veelbladig: de Vrugt een éénhokkige veelzaadige Bezie, Nov. Gen. Arab. Forsk. Flor. p. 103. Chadacra. De Kelk en Bloem vyfbladig: de Vrugt een tweehokkige, tweezaadige Noot. Nov. Gen. Arab. Forsk. Flor. p. 105. II. Di g yni a. Tweeuyvige. -CratjEcus. De Kelk boven, vyffneedig: Hh 3 de  SYSTEMATISCHE de Bloem vyfbladig: de Vrugt een tweezaadige Bezie. £.583 III. Trigynia. Driewpige. SoRbus. De Kelk boven, vyffneed:g: de Bloem vyfbladig; de Vrugt eene driezaadige Bezie. b.tyQ Sesuv um. De Kelk beneden vyffneedig: geen Bloem: een driehokkig omgefneeden Zaad- ' huisje. i, a IV. Pentagynia. Vyfwyvige. Tet ragopiia. De Kelk boven, vyf- of vierfneedig, geen Bloem : de Vrugt met een vyf of vierhokkige Kern. e. 180 Mespilus. De Kelk boven, vyffneedig: de Bloem v yf bladig: een vyfzaadige Bezie.4.6oo,e.i 86 Pyrus. De Kelk boven, vyffneedig: de Bloem vyfbladig: de Vrugt een vyfhokkige veelzaadige Appel. 4.604 Mesembryanthemum. De Kelk boven, vyffneedig: de ïlloem veelfneedig: het Zaadhuisje Vleezig, Hokkig, veelzaadig. i. 4 Aizoon. De Kelk beneden, vyffneedig: geen Bloem: het Zaadhuisje vyfhokkig , veelzaadig. Spir-sa. De Kelk beneden, vyffneedig! de Bloem vyfbladig: verfcheide famengehoopte Huisjes. e. 191,'.4» V. Polygynia. Feelwyvige. Rosa. De Kelk vyffneedig: de Bloem vyf. 11*  BLADWYZER. 12. Itofandriti, bladig : de Vrugt Bezieachtig * veelzaadig. Rubus. De Kelk vyffneedig : de Bloem vyfbladig : de Vrugt een famengeftelde Bezie, e. 215, f.46 Tormentilla. De Kelk agtfneedig: de Bloem vierbladig; agt bloote Zaaden; t.69 Dry as. De Kelk vyf tot tienfneedig: de Bloem vyf tot agtbladig : veele Zaaden met Wollige Baardjes. ■ u7^ Fr a ga r ia. De Kelk tienfneedig: de Bloem vyfbladig : veel afvallende Zaaden op een Bezie-Vrugt. M9 PoTENTiLLA.De Kelk tienfneedig:deBloem vyfbladig: veele bloote Zaaden. 54 Geum. De Kelk tienfneedig: de Bloem vyfbladig: veel Zaaden met een geknikt Baardje, f.71 Coma rum. De Kelk tienfneedig: de Bloem vyfbladig : veel Zaaden op een blyvende Vleezige Vrugt. *.7Ö Caeycanthus. De Kelk Schubbig, Bloemachtig : geen Bloem : geliaarte Zaaden in een fappige Kelk. e.m DERTIENDE KLASSE. POLTJNDRIJ. Veelmannige. 1. Monogynia. Eenwyvige. j. Met eenbladige Bloemen. Marcgravia. De Kelk zesbladig 3 gefchubd: Hh 4 de  SYSTEMATISCHE d j Bloem éénbladig , geftooten: de Vrugt een vee'hokkige veelkleppige Bezie. e. 230 TiENSTRöMiA. De Kelk éénbladig, vyfdeelig: deBioem éénbladig, Kogelrond, Klok. vormig : een drooge tweehokkige Bezie. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 39- Als ton ia. De Kelk gefchubd : de Bloem éénbladig , agt of tienfneedig, met beurtlingfe flippen. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 39. 2. Met driebladige Bloemen. Trilix. De Kelk driebladig : de Vrugt een vyfhokkige veelzaadige Bezie. e, 231 3. Met vierbladige Bloemen. Rh red ia. Geen Kelk: een driezaadige Bezie. e. % Mammea. Een tweebladige Kelk; een éénhokkige Bezie: Eeltige Zaaden. c. 13 Barrinotonia. Een enkelde tweebladige Kelk, boven: zeer lange Meeldraadjes: een Pruimvrngt met een één of vierhokkige Kern of Steen. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 50. Thunb. Disf. II. p. 47, Forst. Gen. 38. Huc Mammea Afiatica. Linn. Papaver* Een tweebladige Kelk: een éénhokkig , gekroond Zaadhuisje. f.93 Cheli 00Ni tMSi. Een tweebladige Kelk: een Haauwvrugt. »'. 86 Capparis. ken vierbladige Kelk: een gedeelde Schorfige Bezie. «.231 Actvf.a. Een vierbladige Kelk : een éénhokkige.Bezie: de Zaaden op twee ryè'n. \%t Cam-  BLADWYZER. 13. Polyandrie CambogU. Een vier:ladige Kelk: een agt- zaadige, agthoekige Bezie. c. 3 Calophyllum. Een vierbladige Kelk; een Kogelronde Pruimvrugt: een byna Kogelronde Noot. c.cal Sparrmania. Een vierbladige Kelk: een hoekig, vyfhokkig, gedoomd Zaadhuisje. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 41. Thünb.Dzj/: V. p. 88. Vallea. Een vier- of vyfbladige Kelk en Bloem : een tweehokkig Zaadhuisje. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 42. Dicera. Een vier of vyfbladige Bloem: de Bloemblaadjes driefneedig: de Meelknopjes tweehoornig! Forst. Gen. 40. Grias. Een vierfneedige Kelk: een éénzaadige Pruimvrugt met een gefleufde Kern. c 20 Car yophyllos. De Kelk boven: de Vrugt een éénzaadige gekroonde Bezie. M4 4. Met vyfbladige Bloemen. Loosa. Het Zaadhuisje half beneden; éénhokkig, half driekleppig, veelzaadig. r.iat Mentzelia. Het Zaadhuisje beneden, éénhokkig, driekleppig, veelzaadig. 120 Orygia. Het Zaadhuisje éénhokkig, driekleppig , Veelzaadig, boven. Nov. Gen. Arab. Forsk. Flor. p. 103. Vateria. Het Zaadhuisje éénhokkig, driekleppig: driezaadig. c. 40 Sloanea. Een gedoomd Zaadhuisje, van bïn* Hh ƒ nen  SYSTEMATISCHE aen Bezieachtig: de buitenfte Meeldraadjes Bladarig onvrugtbaar. c.io Cistüs. Een rondachtig Zaadhuisje: de vyf- bladige Kelk met twee Blaadjes kleiner. «.15751,122 Corchorus. Een bynavyfhokkig Zaadhuisje: . een vyfbladige Kelk, zo lang als de Bloem, afvallende. i. 139 Sarracenia. Een vyfhokkig Zaadhuisjes een Schildvormige Stempel : de buitenfte Kelk drie-, de bovenfte vyfbladig. i, 107 T1l1 a. Een vyfhokkig Zaadhuisje, dat Lederachtig is en éénzaadig: een afvallende Ke'k. c.27 C L e 1 j e r a. Een tweehokkig Zaadhuisje: een vyfbladige Bloem. Nov. Gen. T n. Disf. III. p. 68. & Flor. Japon. Mtristica. Een Vleezige, éénzaadige Bezie of Noot: met een droog Netswys Vlies tusfchen het Vleefch en de Pit. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 40. De Mannetjes #Nooten Rcmph. Atnb. II. T. 5, Ochn a. Vyf Besfen in een Vleezig Omhulzel: de Bloemblaadjes met verlangde Nagels, c.rt Montisgi-a. Een vyfhokkige genavelde Bezie: een vyfdeelige Kelk. e 242 Eljeqcarpus. Een Pruimvrugt: meteen gekrulde Kern: rappige Bloemblaadjes. c.36 Mallococca. Een vierdetlige ruige Pruimvrugt : de Bloemblaadjes zeer klein. Fokst. Gen. 29' 5. Mei  BLADWYZER. 13- folyatidria.' 5. Met zesbladige Bloemen. Arcemoke. De Kelk driebladig : het Zaad-^ huisje éénhokkig, half kleppig. t'WS Lagi rstroemia. De Kelk zesfneedig: de zes buitenfte Meeldraadjes grooter1 de Bloem gekruld. *«« T h e a De Kelk vyï- of zesbladig: zes of negen Bloemblaadjes • het Zaadhuisje driehokkig met enkelde Zaaden. f- Lecïthis. Een zesbladige Kelk: de Meeldraadjes door een getongd Honigbakje famengegroeid; het Zaadhuisje vierhokkig, met Merg , horizontaal, tweekleppig. e.39 6. Met agtbladige Bloemen. Sanguinaria. Ce Kelk tweebladig: het Zaadhuisje tweekleppig, veelzaadig. i «-83 7. Met negenbladige Bloemen. Podophyllum. Een driebladige Kelk: eén éénhokkige, gekroonde Bezie. '*U 8. Met tienbladige Bloemen. B1 x De Kelk vyftandig: de Bloem vyfbladig, dubbeld: het Zaadhuisje tweekleppig. *. 7 9. Met veelbladige Bloemen. Nymphjea. EenveelhokkigeSchorfigeBezie'. een groote Kelk. »xw 10. Zon*  SYSTE MATISCHË io. Zonder Bloemblaadjes. Trewia. De Kelk driebladig: het Vrugtkasje drezaadig. Psockia. Dé Kelk driebladig: het Vrugtkasje vyfhokkig. t^t Last is. De Kelk vyfbladig: het Vrugtkasje éénhokkig, driekleppig, veelzaadig. <-.34 Secüieria. De Kelk vyfbladig: het Vrugtkasje éénzaadig, gevleugeld. ^271 Del 1 ma De Kelk vyfbladig: het Vrugtkasje tweekleppig, tweezaadig. e.244 II. Digynia. Tweewyvige. Calligonum. De Kelk vyfbladig: geen Bloem : het Vrugtkasje haakig gedoomd, e.274 Fothergilla. De Kelk onverdeeld: geen Bloem: het Zaadhuisje tweehokkig; twee Zaaden by een. ^ Cukatella. De Keik vyfbladig: de Bloem vieibladig: het Zaadhuisje tweedeelig, tweezaadig. e, a72 Païonia. De Kelk en Bloem vyfbladig: bet Zaadhuisje veelzaadig: de Zaaden gekleurd./. 147 III. T r t g y Ni a. Driewyvige. Hom a li om. De Ke'k zesfneedig: de Bloem zesbladig: het Honigbakje met zes Klieren - Nov. Gen Amer, Jacq. p. 5. Euryandra. De Bloem driebladig: de Kelk vyfbladig i de Meeldraadjes breed getipt. Forst. Mar. Auftr. üen. 41. Del-  BLADWYZER. 13 Popya»dria. Delphihium. Geen Kelk: een vyfbladige Bloem, het bovenfte gehoornd: het Ho- . nigbakje tweefneedig, ongefteeld. i. 15Ï A c o u i t c m. Geen Kelk: de Bloem vyfbladig, het bovenfte gehelmd: twee gelteelde Honigbakjes. IV. Tetraoynia. Vierwyvige. Cim icifügA. De Kelk vierbladig: de Bloem met vier Bekerachtige Honigbakjes : vier Zaadhuisjes: Schubbige Zaaden. i. l6"9 Assa. De Kelk vierbladig: ontelbaare Meeldraadjes : vier Stylen: de Vrugt twee Besfeu. Nov. Gen. Jav. Hoütt. Pl. XXVI. Fig. \. e.775 T eta ac era. De Kelk zesbladig: vier éénzaadige Huisjes. c.58 Caryocar. De Kelk vyfdeelig: de Bloem vyfbladig : de Vrugt een Pruim met vier Pitten, c. 59 V, Pentagynia. Fyfnynge. A o^u ile o ï a. Geen Kelk: een vyfbladige Bloem vyf Honigbakjes, die van onderen gehoornd ' zyn, i> I71 Nigella. Geen Kelk; een vyfbladige Bloem: agt Honigbakjes, die van boven twee Lippen hebben. i 174. Reaumuria. De Kelk en Bloem vyfbladig: met tien aangegroeide kanthaairige Honigbakjes ; het Zaadhuisje vyfhokkig veelzaadig. M79 Bra-  SYSTEMATISCHE BRAT Hts. De Kelk en Bloem vyfbladig: geen Honigbakje: een éénhokkig éénzaadig Zaadhuisje. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 43. VI. He xag y ni a. Zeswyvlge. Stratiotes. De Kelk driedeelig: de Bloem driebladig: de Vrugt eene zeshokkige Bezie binnen een Scheede. j. 180 VII. Polygynia. Veelwyvige. Hydrastis. Geen Kelk: een driebladige Bloem een Bezie famengefteld uit éénzaadige Korrels. u 26s Arragene. Geen Kelk: de Btoem vierbladig grooter, van binnen veelbladig: veele gebaarde Zaaden. /. I0g Clemat is. Geen Kelk: de Bloem vierbladig: veele gebaarde Zaaden. /. a0o Thalictrum. Geen Kelk: de Bloem vier-of vyfbladig: veele Zaaden, byna effen, naakt. /.209 Isopyrüm. Geen Kelk: een vyfbladige afvallende Bloem: vyf Honigbakjes; veelzaadige Huisjes. 252 Helleborus. Geen Kelk: een vyfbladige blyvende Bloem : veel Honigbakjes: veelzaadige Huisjes. i, Caltha. Geen Kelk: een vyfbladige Bloem: veel Zaadbuisjes: geen Honigbakjes. /'. 263 Anemone. Geen Kelk: een zesbladige Bloem: veele Zaaden. /.18a Mi.  BLADWYZER. 13. Polyandria. M ic hel ia. Een geknotte Kelk: eeneagtbladige Bloem : vierzaadige Besfen, famengehoopt. <" 74 Trollios. Geen Kelk: een veertienbladige Bloem: Liniaale Honigbakjes: veelzaadige Zaadbuisjes. ajo Wintera. De Kelk driekwabbig: de Bloem zes of twaalf bladig : geknodfte Vrugtbeginzeis: een ftomp Eyronde Bezie. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 43. Drimys Winteri. Forst. Nov. Gen. N. 42. AêlJ Ups. nova. III. p. 181. Soland. Med. Obs Vol. V. p. 46. T. 1. H&c verum Cort. Winteranum prcebet. ünona. De Kelk driebladig: de Bloem zesbladig: veele gefteelde tweezaadige Besfen. Nov. Gen. Suppl. Linn, p. 46. U var ia. De Kelk driebladig: de Bloem zes' bladig; veelzaadige Besfen aan een langen Stoel gehecht. c. 77 Anno NA. De Kelk driebladig: de Bloem zesbladig : een veelzaadige Bezie - Vrugt met een gefchubde Schors. c.Wi LiRioDENDRi'M.DeKelk driebladig: de Bloem zesbladig : veele Lancetvormige Schubbig geplaatfte Zaaden. c.63 Magnolia, De Kelk driebladig: de Bloem negenbladig : famengehoopte tweekleppige Zaadhuisjes: hangende Zaaden. c. 69 Hoü.ttothi a. Een vierbladige Kelk: geen Bloem: de Meeldraadjes met de Stampers vermengd- Nov. Gen. Thunb. At~l. Stockh, 1782. Flor. Japon. p. 234. 1'. aö. DïL-  SYSTEMATISCHE Dillen ia. De Kelk en Bloem vyfbladig: veele famengegroeide Zaadhuisjes, meteen Vleezigen Stoel- c ^(} R a n u n c t: l v s. De Kelk en Bloem vyfbladig: veele Zaaden : de Bloemblaadjes met een Honigvoerende Nagel. & 222 Il l i c i dm. De Kelk zesbladig : zeven - en> *" twintig Bloemblaadjes: éénzaadige Huisjes in 't ronde geplaatst. e^ Adonis. De Kelk vyfbladig : de Bloem vyf- ' of tienbladig : veele hoekige , fchorfige Zaadjes. g9l8 VEERTIENDE KLASSE. DIDTN AM IA. Tweemagtige. t Gymnospermia. Bkotzaadige. i. Met de Kelken nagenoeg in vyven gedeeld. Perilla. Twee Stylen, afftandige Zaa- deD' e. ao© Leonurüs. De Meelknopjesjbefprengd met Beenige Stippen. } ^ Glecoma. De paaren Meelknopjes gekruist! /.33c Hyssopüs. Afftandige regte Draadjes: een ' Smoelachtige Bloem. £ 2ö8 Me nt h a. Afftandige regte Draadjes: de Bloem ' byna gelyk. V'-g Sidlritis. De eene Stempel den anderen Scheedswys" omvattende J \.%ix La-  BLADWYZER. 14. Didynamia. LavandulA. De Bloem agtero ver gekeerd! e, 279 Tedcridm. De Bloem boven ongelipt, maar tweedeelig!. i. 271 A j u g a. De Bovenlip der Bloem korter dan de Meeldraadjes I 1.267 Phlojiis. De Bovenlip van de Bloem ruig! B e tonic a.- De Bovenlip der Bloem vlak, opflygend , met een Cylindrifch Pypje : de Meeldraadjes van langte als de Keel. /-340 Lamium. De Onderlip der Bloem wederzyds met een Borflelige Tand! £.33:4 Galeopsis. De Onderlip der Bloem van boven tweetandig! i'Z37 5 t schïs. De Onderlip der Bloem aan de zyden omgeboogen : de uitgebloeide Meeldraadjes zydelings afgewend. j. > ^ Nepeta. De Onderlip der Bloem gekarteld: de Keel met een omgeboogen Rand. '•303 S at lm e ja. De Bloem met bynagelyke flippen: de Meeldraadjes afftandig. /. 291 Ballota. De Kelk tienflreepig: de Bovenlip der Bloem gewelfd, /, ^ Marrubidm. De Kelk tienflreepig: de Bovenlip der Bloem regt. *-3S5 Moluccella. De Kelk Klokvormig, grooter dan de Bloem, met gedoomde Tanden, i, 37Ö 2. Met tweelippige Kelken. Scutellaria. De Vrugtdraagende Kelk ge- dekzeld! i,4ï9 Tiiymus. De Kelk aan den Keel met Pluis geflooten. 1 i, 30a li Ocy-  SYSTEMATISCHE Ocïhum. De Bloem agterovergekeerd!Twee Draadjes aan den Voet met een Uitfieekzel! i.416 Pïunella. Alle Draadjes aan den top gegaffeld! ƒ.437. •Cleosia. Vier Stempels! i.443 Trichostema. Zeer lange Draadjes! i.o,n DracocephalüM. De Keel der Bloem als een Zak gezwollen ! . u 4oy Origanüm. De Kelken tot een Schubbig Hoofdje vergaard. i. 382 Ce 1 nop odium. De Kelken vergaard in een Omwindzel. *• 37i> Thtm era. De Kelk wederzyds met een Haairige Streep gekield: de Styl ten halve tweedeelig: de Bloem plat gelipt. i. 297 Melittis. De Kelkpypwyder dan de Bloem, wier Bovenlip plat is en onverdeeld: de Meelknopjes gekruist. i. 41 j Melissa. De Kelk hoekig, rappig, met een opftygende bovenlip. i* 4°° PoRminum. De Bloem met vier byna gelyke flippen; de vyfde grootst en uitgerand. / 413 PrAsium. Bezieachtige Zaaden. e. 2or Phryma. Een enkel Zaad! *>444. II. Angiospermia. Schuilzaadige. 1. Met gefpleetm Kelken. Castilleja. Het Zaadhuisje tweehokkig reen grynzende Bloem; de Onderlip met Pypige Kliertjes: de Kelk éénbladig, Pypachtig, over-  BLADWYZER. 14. Didynami*. overlangs gaapende. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 47. 2. Met de Keihen tweefneedig. Obolaria. Het Zaadhuisje éénhokkig: de Bloem Klokvormig, vierfneedig.- de Draadjes uit de verdeelingen der Bloem. '-555 Orobanchü. Het Zaadhuisje éénhokkig: de Bloem byna egaal vierfneedig : een Klier onder den Voet des Vrugtbeginzels. 556 Hebenstretia. Het Zaadhuisje tweezaadig: de Bloem eenlippig, vierfneedig: de Meeldraadjes ingeplant in den zydelingfen rand der Bloem. £. 535 Tor en ia. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Grynsachtig: twee gegaffelde Meeldraadjes. Acanthus. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem éénlippig, driefneedig: de Meelknopjes ruig. M87 Alectra. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Klokvormig : de Meeldraadjes gebaard. Nov. Gen. Thunb. Disf IV. p. 81. Pl. Cap. Premna. Een vierzaadige Bezie: de Bloem ongeiyk vierfneedig. i. 530 Crescentia. Een éénhokkige Bezie: de Bloem met een Pyp Klokvormig: het Vrugtbeginzel met een Voetje: tweehokkige Zaaden. c 115 li a 3- Met  ■ SYSTEMATISCHE Met de Keiken driefneedig, Halleria. Een tweehokkige Bezie: een vier- fneedige Bloem, met de Bovenlip langer, e, 113 4. Met de Keiken vierfneedig. Selago. Een Zaad , omwonden met een on- gelyke Bloem. e^ Lippia. Een Zaaddat tweehokkig is: de Bloem Trompetachtig; de Kelk als famengeknee- ¥ pea- *.3ay L.AThr/ea, Het Zaadhuisje éénhokkig: de Bloem Grynsachtig: onder het Vrugtbeginzei een Klier. {^6l Bartsia. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Grynsachtig; de Kelk kleuriger. i. 446 Eophrasia. Het Zaadhuisje tweehokkig,: de Bloem Grynsachtig: de onderfte Meelknopjes aan de eene zyde gedoomd. /. Rhinanthus. Het -Zaadhuisje tweehokkig; de Bloem Grynsachtig: het Zaadhuisje famengedrukt. ^ Melampvrüm. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Grynsachtig .- twee bultige Zaaden, f.45* Sciiwalbea. Het Zaadhuisje tweehokkig ? de Bloem Grynsachtig : de hoveijflippen des Kelks allengs kleiner. M65 Barler ia.' Hef Zaadhuisje tweehokkig Veerkragtig : de Bloem Trechterachtig: (.wee Zaaden. /. $8t Lae,  BLADWYZER. i4i Didynamfê* Loeselia. Het Zaadhuisje driehokkig: dé Bloem met eenzydige füppeö: de Meeldraadjes tegenover het Bloemblaadje. i. Cmelina, Een Pruimvrugt met een tweehokkige Pit: de Bloem tweelippig : twee dikkere tweedeelige Meelknopjes. c. I2e Lantaha. Een Pruimvrugt met eene tweehokkige Pit: de Bloem Trompetachtig: een haakige Stempel. 0.31» 5, Met de Kelken vyffneedig, AvicenNia. Het Zaadhuisje éénhokkig; de Bloem vierfneedig : een enkel Zaad, met vier Plaatjes, üitfpruitende in het Vrugtkasje. c. 123 Russelia. Het Zaadhuisje éénhokkig: de Bloem Pypigi Rolrond, zeer lang, half met Haair geflooten : menigvuldige Zaaden. Nov. Gen. Amer. Jacq. p. 6. Tozzia, Het Zaadhuisje éénhokkig: de Bloem Trompetachtig: een enkel Zaad. ƒ.456 Limosella. Het Zaadhulsje éénhokkig: de Bloem regelmaatig Klokvormig ; veele Zaaden. /. S5S Browallia. Het Zaadhuisje éénhokkig: de Bloem Trompetachtig : een menigte Zaaden. i, 540 Li koe rn ia. Het Zaadhuisje éénhokkig: de Bloem Smoelachtig : de onderfte Meeldraadjes aan 't end met een Tandje* L 539 Vahuellia. Het Zaadhuisje éénhokkig, de li 3 Btóeö  SYSTEMATISCHE Blcem Smoelachtig:deonderfte Meeldraadjes uit de vlakte van de Lip voortkomende, ï. 554 Gesneria Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem boven. «.485 Scrophular» a. Het Zaadhuisje tweehokkig : de Bloem agterover: de Lip met de tusfchenflip binnenwaards. «'jS'S Stemodia. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem ongeiyk : de Meeldraadjes gefpleeten: de Meelknopjes dubbeld. •"'•551 Cel s ia. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Raderachtig: Wollige Meeldraadjes. ƒ.523 Hemimesis. Het Zaadhuisje tweehokkig , met het ééne hokje bultiger: de Bloem Raderachtig , met de ééne flip grooter, Hartvormig: een Honigdraagend Sleufje op de Slippen. Nov, Gen. Suppl. Linn. p. 45. Thunb. Disf. IV. p. 74. Pl- Cap. Sibthorpia. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Raderachtig : de Meeldraadjes twee en twee genaderd. i-55Q C at r ar ia. Het Zuadhuhje tweehokkig: de Bloem Klokvormig: een Hartvormige tweekleppige Stempel, e. 320 Digitalis. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Klokvormig , van onderen Buikig: de Meeldraadjes neergeboogen. *• 5*5 Bigïonia. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Klokvormig: gewiekte Schubswys geolaatfle Zaaden. c. io3,e.202 RuëLLiA. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem  BLADWYZER. 14- Dïdytamm Bloem Klokvormig : de Meeldraadjes by paaren genaderd. *• 5°"9 Buchneria. Het Zaadhuisje tweehokkig:de Bloem Trompetachtig: de randen met Hartvormige gelyke flippen. l» fit Ekinus.Het Zaadhuisje tweehokkig:de Bloem tweelippig: de Bovenlip omgeboogen,zeer kort. 'u 53?, P E ï r je a. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Raderachtig, kleiner dan de gekleurde Kelk: eenzaame Zaaden. «-31* Manulea. Het Zaadhuisje tweehokkig: de rand der Bloem vyfdeelig, met de onderfte flip dieper en omgeboogen. «'.533 A n t i r r h i n o m. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Grynsachtig, van onderen met een uitpuilend Honigbakje. M8? Columnea. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Grynsachtig, bultig boven den Voet: famengeknoopte Meelknopjes. *"''583 Gerardiü. Het Zaadhuisje tweehokkig : dé Bloem ongeiyk Trompetachtig: de Vrugt^ gaapende aan den Voet: een enkel Zaad.^ i.tf9 P e d i c n l a u i s. Het Zaadhuisje tweehokkig : de Bloem Grynsachtig : gerokte Zaaden. i.4ÖÖ Mimulüs. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Grynsachtig: een driekantige Kelk. 5^3 Doüarïia. Het Zaadhuisje tweehokkig; de Bloem Grynsachtig, met de bovenlip kort, opftygende. *'56* Chelojse. Het Zaadhuisje tweehokkig: de li 4 Bloem  SYSTEMATISCHE Bloem Grynsachtig, opgeblazen,digt:blyk van een vyfde Meeldraadje. £482 ■ Sesamum. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Klokvormig, ongeiyk: blyk van een vyfde Meeldraadje. £.561 Martynia. Het Zaadhuisje vyfhokkig: de Bloem'Klokvormig : blyk van een vyfde Meeldraadje. e. zg6 Craniolaria. Het Zaadhuisje vyfhokkig: de Bloem Trompetachtig; met een Draadachtige zeer lange Pyp. e. 203 P e o a l 1 u m. Een tweehokkige Noot. 50.1 Amazonia, Een Eyronde éénhokkige Noot. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 48. LinnjEA. Een driehokkige drooge Bezie: een Klokvormige Bloem: de Kelk boven/. ;". 548 Bontia. Een éénzaadige Bezie: de Onderlip der Bloem omgeflagen: hetZaad geplooid.c. 127 Corhutia. Een éénzaadige Bezie:eenSmocl- achtige Bloem: een zeer lange Styl. e. \\o C leroi) en o ro n Een éénzaadige Bezie: een Smoelachtige Bloem , met een naauwe Pyp: zeer lange Meeldraadjes. e. 030 Volkameria. Een tweezaadige Bezie: de Bloemflippen over ééne zyde: tweehokkige Zaaden. e. 335 C 1 th ar Eï ylon. Een tweezaadige Bezie : een byna gelyke Bloem : tweehokkige Zaaden. c\ iigOvieda. Een tweezaadige Bezie: een zeer lange Bloem met den rand driedeeüg: de 1 Vrugtdraagende Kelk Klokvormig. e.zM Mit-  BLADWYZER. 14. Didynmia. Millinoton ia. Een Haauw . Vrugt? de Bloem zeer lang , met een vlerfheedigea zoom : des Kelks rand omgeboogen: de Meeldraadjes tweedeelig , Scheedig. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 45. Vitex. Een vierzaadige Bezie: een Smoelachïige Bloem , met de Bovenlip driedeelig, *.343 Duiianïa. Een vierzaadige Bezie:, een byna Smoelachtige Bloem, met een kromme Pyp: tweehokkige Zaaden. Besleria. Een veelzaadige éénhokkige Bezie: een ongelyke Bloem. ?,3o3 6. Met de Kelken veelfneedig. HyobANCHE. Plet Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem éénlippig : de Kelk zevenbladig. i. 562. CvMbaria. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Smoelachrig: de Kelk tientandig. Thunbergia. Het Zaadhuisje tweehokkig: de Bloem Klokvormig: een dubbelde Kelk, de buitenfte tweebladig, de binnenfteveeldeelig. Nov. Gen, Suppl. Linn. p. 46. Thunb . Disf. I. p. 22» AS. LuncL, Tab. 7. Met veelbladigc Bloemen. ' Meeianthus Een vierhokkig , vietkwabbig Zaadhuisje : een vierbladige Bioem, deOnderlip uitmaakende. *«3SE li ï VYF-  SYSTEMATISCHE V Y F T I(E N D E KLASSE. T ET RAD TNA M IA. V i ermagtige. I. SiliculosjE. Haauwtjesdraagende. 1. Met Haauwtjes, niet aan de tip uit gerand. Draba.Het Haauwtje met platachtige Klepjes: geen Styl. ƒ.608 Lünaria. Het Haauwtje gefteeld, met platte Klepjes: een uitfteekende Styl. i.655 Sübularia. Het Haauwtje met half Eyronde Klepjes: de Styl korter dan het Haauwtje. i.606 Myagrüm. Het Haauwtje met holronde Klepjes: een blyvende Styl. ƒ.594, V ella. Het Haauwtje met Klepjes die de helft korter dan het middelfchot zyn. ƒ.000 2. Met Haauwtjes die aan de tip uitgerand zyn, Iberis. De twee buitenfte Bloemblaadjes grooter. ƒ.536 Alyssum. Eenige Draadjes met een Tandje aan den binnenkant: een tweehokkig Haauwtje» ƒ.641 ClypeoLa. Een Schyfrond Haauwtje, met platte Klepjes, afvallende. ƒ.649 Peet aria. Een Schyfrond Haauwtje, platachtig famengedrukt, niet gaapende. ƒ.651 Cöch-  B L A D W Y Z E R» 15- Tetradynamia. Cochlearia. Een Hartvormig Haauwtje, met ftompe bultige Klepjes. ?.6i8 Lep ldicm. Een Hartvormig Haauwje, met fpits gekielde Klepjes» *'.6ïö Thlasp i. Een ftomp Hartvormig Haauwtje, met de Klepjes aan den rand gekield. i. 613 BisccTELLA. Een van boven en onderen tweekwabbig Haauwtje, aan den rand gekield. Anastatica. Een ftomp Haauwtje, met de Klepjes langer dan hetgefpitftemiddelfchot.il. 602 II. SiLiQUOsa. Haam'draagende. I. De Kelk geftooten met overlangs famenluikende Blaadjes. R A p 11 a n u s. Een Haauwtje met Leedjes. /. 735 Erysimum. Een vierhoekige Haauw. /.083 Chamira. De Kelk aan den Voet gehoornd! Klieren buiten de korfte Meeldraadjes. Nov. Gen. Thunb. Disf. II. p. 48. Cheir ANTHUs.Het Vrugtbeginzelwederzyds met een Klier. Hespkris. Klieren binnen de korfte Meeldraadjes: fcheeve Bloemblaadjes. £.702 Arabis. Vier Klieren binnen de Kelkblaadjes: een enkelde Stempel. i. 106 Brassica. Twee Klieren binnen de kortfte Meeldraadjes, twee buiten de langfte. i. 713 TüRR it ï s. Overendftaande Bloemblaadjes, i.711 D en t a r1 a. Een Haauw met Kleppen diedoor oprolling gaapen. . *. 6^322 6. De Haauwen éénhokkig, veelzaadig en 'i overige niet ah hoven: Trigonella. De Vlag en Vleugels uitgebreid , als een driebladige Bloem : de Kiel zeer klein* _ Glycine. De Vlag door den Kiel omgeboogen.- , ^ fóS Cl 1 tor ia. De Vlag groot, de Vleugels bedekkende: de Bloem agterovef gekeerd, k.tjd Roiinia.' De Vlag omgeboogen uitgebreid, rondaclitig.' e. $!2 Ïn; ïgofkra. De Kiel met een Tandje we- derzyds. e jyi,"kM\i C1 c e R. De Vier bovenfte Kelkflippen op de Vlag leggende. fciiS Jrvuö. Dé Kelk vyfdeelig j byna gelyk, va'n langte omtrent als de Bloem. £ i 1 f Kk 3  SYSTEMATISCHE Lip aria. De onderfte Kelkflip langer: de Vleugels van enderen tweekwabbig. e.497 Mulle ra. Een verlangd , Vleezig, Vrugtkasje , als mt éénzaadige Bolletjes beftaande- Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 53. Cytisus. Een gefteelde Haauw: de Kelk met twee Lippen. e« S°3 Galera. De Haauw liniaal, met fcheef dwarfe ftreepen. k. 2jo Lotus. De Haauw Spilrond , gevuld met Rolronde Zaaden. *«30f Dipmysa. De Haauw wederzyds met een Blaasje overlangs : de Bloem agterwaards cmgekromd. Nov. Gen. Amer. Jacq.. p. 7. AGTTIENDE KLASSE. POLT A DELPHIA. Veelbroeder 1 ce. I. Pentanbria. Vyfmannige. Theobroma. De Kelk driebladig: de Bloem vyfbladig, met vyf Honigbakjes: vyf Meeldraadjes met drie Meelknopjes: drie Stampers. c. 186 Abroma. Vyfwyvig: het Zaadhuisje vyfhokkig , éénkleppig, aan de tip gaapende: Niergelykende Zaaden , met een ruigen Stoel. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 54. Huc Theobroma angufta. c. 192 U. Dè-  B LADWYZËR.. *8. Polyadslphtd. Uè Dodecanbria. Twaalfinannigé. MonsoNIA. De Kelk en Bloem vyfbladig: Vyf Meeldraadjes met drie Meelknopjes t een vyffneedige Stamper. *«33* 1IL IeosANDRiA. Twintigmannlge. CiiRUS. De Kelk vyftandig: de Bloem vyfbladig : twintig Meeldraadjes , doorgaans tot een Cylinder famengegroeid: één Stempel: een hokkige Sappige Vrugt met een blaazig Vleefch. *• W IV. Polïanijria. Veeimannige. Melaleüca. De Kelk vyfdeelig, boven: de Bloem vyfbladig: het Zaadhuisje half bekleed met een Bezieachtigen Kelk. c. 210 Hopea. De Kelk vyffneedig, boven: de Bloem vyfbladig ! een Pruimvrugt met een drie.hokkige Pit. c'22* Dürio. De Kelk vyffneedig, Kruikacht.g, beneden: de Bloem vyfbladig, klein: één Styl : vyf ryën Meeldraadjes uit zeven beftaande : een vyfhokkige Appelvrugt. c. 209 GtABRARiA. De Kelk vyffneedig, beneden: de Bloem vyfbladig; één Styl: vyf ryën Meeldraadjes uit zes beftaande: een Pruim- vrügt. c'2°f Munchausïa. De Kelk beneden, zesfneedig : de Bloem zesbladig : een zeshokkig Zaadhuisje.  SYSTEMATISCHS Symplöcos. De Kelk vyffneedig, beneden: de Bloem vyfbladig : de Meeldraadjes op vier ryën aan de Bloem gegroeid. c.izf Hypericcm. De Kelk vyfdeelig: beneden: de Bloem vyfbladig: één, drie of vier Stylen : een éénhokkig Zaadhuisje. e.564,£.332 Ascyrum. De Kelk tweebladig, beneden: de Bloem vïerb'adig: twee Stylen: een tweekleppig Zaadhuisje. e. 574 NEGENTIENDE KLASSE. STNGEN ESI/1. Samenteelige. I. polygamia JE Q_U al i s. EgCtak Feelwyvety. I. Tonglleemigt (Semifiosculofi ) , met alls Blommetjes getongd. Scolymüs. Een Kaffige Stoel: geen Zaadkuifje: de Kelk Schubbig, gedoomd. k 450 Cichori cm. De Stoel byna Kaffig : een byna vyftandig Zaadkuifje : de Kelk gekelkt. k. 146 Catananche. De Stoel Kaffig; het Zaadkuifje vyfbaardig , ongefteeld: de Kelk Schubbig, rappig. Lm Serioea. De Stoel Kaffig: het Zaadkmfje eenigermaate Haairig: de Kelk eenvoudig, £,433 Hypochaeris. De Stoel Kaffig: het Zaadkuifje byna gepluimd: de Kelk Schubbig. £.435 Ge»  BLADWYZER. 19. Syngemfia. Geropogon. De Stoel Kaffig: het Zaadkuifje van de Schyf gepluimd , van den Krans vyfbaardig: de Kelk eenvoudig. £-344 Akcryala, De Stoel Pluizig: het Zaadkuifje Haairig, ongefteeld: de Kelk byna gelyk, rond. £-426 Tragopogon. De Stoel naakt; het Zaadkuifje gepluimd , gefteeld: de Kelk eenvoudig. *-345 Picris. De Stoel naakt: het Zaadkuifje gepluimd, gefteeld: de Kelk gekelkt. ^357 Leontodon. De Stoel naakt; het Zaadkuifje gepluimd , gefteeld : de Kelk met losfe Schubben. A.387 Scokzoisera. De Stoel naakt: het Zaadkuifje gepluimd, gedeeld: de Kelk met Schubben die rappig gerand, zyn. k. 351 C re pis. De Stoel naakt: het Zaadkuifje Haairig: de Kelk gekelkt met afvallende ongelyke Schubben. £.416 Chondrilla. De Stoel naakt: het Zaad kuifje Haairig , gefteeld: de Kelk gekelkt veelbloemig. k, Pre na nt hes. De Stoel naakt; het Zaadkuifje Haairig: de Kelk gekelkt byna vyf. bloemig. ^3?j Lactüca. De Stoel naakt: het Zaadkuifje Haairig, gefteeld: de Kelk met rappig gerande Schubben. £.309 Hieraciüm. De Stoel naakt: het Zaadkuife Haairig, ongefteeld: de Kelk gefchuüd, Eyrond. >396 Kk s SoN-  SYSTEMATISCHE i Sonchus. De Stoel naakt: het Zaadkuifje Haairig * öngeileeld : de Kelk gefchubd, bultig. *. 360 Lapsana. De Stoel naakt: geen Zaadküifje: de Kelk gekelkt. £.439 Kahiria. De Stoel naakt: geen Zaadküifje: de Kelk veelbladig. Nov. Gen. Arab. Forsk. Flot. p. 15%, Hyoseris. De Stoel naakt : het Zaadkuifje met een Kelkje gekroond : de Kelk byna gelyk. £.428 2. Kopbloemtge (Flosculofi of Capitati) met Sterswyz' verdeelde Blommetjes, Atractylis. De Bloem geftraald! 513 Barna de si a. De Bloem geftraald: de Kelk naakt , gefchubd, ftekelig: de Zaadkuifjes aan den rand gepluimd, op de Schyf Borftelig, omgeknakt. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 55. £.508 CAREiriA. De Kelk geftraald, met gekleurde Straalen! Cnicus. De Kelk met Blikjes omtuind. £,490 Arctium. De Kelk met Schubben , die aan de tippen haakig omgekromd zyn! £.452' Carthamus. De Kelk rappig met bladerige Schubben. k. 52I Cynara. De Kelk rappig met geiïeufde gedoomde Schubben. £.504 Carduus. De Kelk Buikig met gedoomde Schubben: een Haairige Stoel. #»4<*7 Ono-  BLADWYZER. *9' Syngentjïx. Onopordon. De Kelk Buikig met gedoomde Schubben: een Honigraatige Stoel 1 &409 Serratula. De Kelk byna Rolrond, met fpitsachtige Schubben , die cngedoornd zyn. *■ 45<3 Adenostemma. De Kelk half Kogelrond, met gelyk liniaale Blaadjes: het Zaad met drie gefieelde Klieren gekroond. Nov. Gen. Mar. 4uflr. Forst. Gen. 45. 3. Schyfbloemige (Discoidei) met Sterswfjze Blommetjes , in platte Hoofdjes vergaard. Ethülia. De Stoel naakt; geen Zaadkuifje; de Kelk gelyk. k. f49 Aceratcm. De Stoel naakt: het Zaadküifje vyfbaardig: de Kelk byna gelyk: de Blommetjes viarfneedig. #«559 Cacalia. De Stoel naakt: het Zaadkuifje Haairig: de Kelk gekelkt. £.545 Klkini a. DeStoe! naakt :het Zaadkuifje Haairig: de Kelk enkeld, vyfbladig. Nov. Gen. Amtr. Jacq.. p. 8. Chrysocoma. De Stoel naakt:het Zaadkuifje Haairig: de Kelk Schubbig : zeer korte Stampertjes. , k. 561 Eupatoriüm. De Stoel naakt; het Zaadkuifje gepluimd : de Kelk Jfchubbig: zeer lange Stampertjes. k. 554 San tol 1 ka. De Stoel Kaffig: geen Zaadkuifje: de Kelk Schubbig, half Klootrond. k. 564 Calea. De Stoel Kaffig: hetZaadkuifjeHaai- rig: de Kelk Schubbig. k. ƒ63 Atha.  SYSTEMATISCHE A T ii a n a s i a. De Stoel Kaffig : het Zaadkuifje Kaffi..;: de Kelk Schubbig. ƒ. gg Spilanthos, De Stoel Kaffig: het Zaadkuifje tweetandig : de Kelk byna egaal. Car. emend. Ja'-q. . k. 5291 Bidens. De Stoel Kaffig.' het Zaadkuifje gebaard : de Kelk fchubbig. ^«537 StaeheLina. De Stoel Kaffig; het Zaadkuifje gepluimd, takkig: de Meelknopjes met Staarten. ƒ25 PïEkö n 1 a. De Stoel met verdeelde Borftels: het Zaadkuifje byna gepluimd : de Kelk Schubbig. ƒ 2* Tarchonanthus, De Stoel Haairig: het Zaadkuifje Haairig bekleedende : de Kelk Tolrond, éénbladig. ƒ33- II. Polygamia s tip n r fl ü a» Overtollige Veelwyvery. I. Schyfbloemige (Discoidei) als loven. Artemisia. De Stoel byna naakt: geen Zaadkuifje:, de Bloem ongeftraald. £44,£.573. Carpesium. De Stoel naakt: geenZaadkuif- je de Straa!blomme:jes vyffneedig. k. 609 Tanacetum. De Stoel naakt: het Zaadküifje byna gerand:lde Straalblommetjes driefueed:g. ƒ ..4 h«68 Cotula. De Stoel bvra naakt: het Zaou tutje gerand : de Schylblommetjes vierfnee dig! k 763 Baccharis. De Stoel naakt: het Zaadküifje  BLADWYZER. ï£>. Syngenejla. je Haairig? Wyfjes • Blommetjes met Tweeflagtigen vermengd. ƒ81 Conyza. De Stoel naakt: het Zaadkuifje Haairig: de Straalblommetjes driefneedig./ 8c>,£.6il Gnapjh ALiuM. De Stoel naakt: het Zaadkuifje gepluimd: de Kelk rappig met holronde Schubben. f.^.k.^o X e r a n t h em v M. De Stoel Kaffig : het Zaadkuifje byna Borftelig : de Kelk rappig met een uitgefpreidc Straalkrans, f' 68 Anacyc.us. De Stoel Kaffig; geen Zaadkuifje: gerande, uitgerande, Zaaden. ^*773 Ceruana. De Stoel Kaffig; de Kelk effen: Wigvormige met Tandjes gekroonde Zaaden. Nov. Gen. Arab. Y~b.sk. Flor. p. 153. 2. Tovgbloemige, byna tweelippig- Perdicium. De Stoel naakt: een Haairig Zaadkuifje: de Blommetjes driefneedig, het buitenfte grooter en driekwabbig, ƒ. 11 ,^.717 3. Stradbloemige (Radiati ) die in 'f midden Srerswyze, aan den rand Tongblommttjes liebben. Bellis. De Stoel naakt : geen Zaadkuifje: de Kelk met gelyke Schubbetjes, eenvoudig, k. 721 Matricaria. De Stoel naakt: geen Zaadkuifje: de Kelk bekleed met fpitfe Schubbetjes, k. 757 ChrysanthemüM. De Stoel naakt: geen Zaad-  SYSTEMATISCHE Zaadkuifje: de binnenfte Kelkfchubbenrappig. *.73« Ukxia. De Stoel naakt: geen Zaadkuifje: de Kelk vyfbladig: vyf Straal- en vyf SchyfBlommetjes, Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 56. Doronicüm. De Stoel naakt: het Zaadkuif' je Haairig; aan den Straal geen. £.714 Arm ca. De Stoel naakt: het Zaadkuifje Haairig: de Meeldraadjes van de Straalblommetjes gelubd! £.708 Inula. De Stoel naakt: het Zaadkuifje Haairig: de Meelknopjes aan den Voet tweeborftelig. ƒ• »co, £.603 Erigeron. De Stoel naakt: bet Zaadkuifje Haairig: de Straalblommetjes zeer dun en fyn. A.618 Solidaöo. De Stoel naakt: het Zaadkuifje Haairig: de Straalblommetjes minder dan zes, wyd van elkander. £.679 Cineraria. De Stoel naakt;,het Zaadkuifje Haairig. de Kelk effen, enkeld. f. 105.#.686 SEnecio. De Stoel naakt: het Zaadkuifje Haaiiig; de Ke'k met Schubben die aan de tip als verfchroeid zyn. Toss 1 lag o. De Steel naakt, het Zaadkuifje Haairig: de Kelk met byna Vliezige Schubben. £630 Aster. De Stoel naakt: het Zaadküifje Haairig: de Kelk eenigermaate rappig. ƒ. ioi,a%662 Mutisia. De Stoel naakt: het Zaadkuifje gepluimd: de Kelk Cylindrifch, gefchubd: de Straalblommetjes langwerpig ovaal, de Schyfi  BLADWYZER. 10. Syngenejsa. Sehyfblommetjes driefneedig. Nov. Gen, Suppl, Linn. p. 57. Bellium. De Stoel naakt: het Zaadkuifje gebaard en agtbladig : de Kelk eenvoudig. *.?24 Tacetes. De Stoel naakt: het Zaadkuifje gebaard : de Kelk éénbladig : de Straalkrans vyfbloemig. 725 Helenium. De Stoel half naakt: het Zaad» kuifje vyf baardig : de Kelk veeldeelig: de Straalblommetjes driefneedig. k. 73Q Pectis. De Stoel naakt: het Zaadkuifje gebaard : de Kelk vyfbladig : de Straalkrans vyfbloemig. £.736 Brachyoglottis. De Stoel naakt, het Zaadkuifje fterk gepluimd : de Straalblommetjes zeer kort getongd. Forst. Gen, 46. Leysera. De Stoel half Kaffig; het Zaadkuifje gepluimd: de Kelk rappig. ƒ111? Micreliüm, De Seoel Eorftelig: geen Zaadkuifje: de Kelk negenfoeedïg , langer dan de Bloem. Nov. Gen. Arab, Forsk. Flor. P. 154. Sicesbeckia. De Stoel Kaffig: geen Zaadkuifje: de Straalkrans gehalveerd. £.8u Eclipta. De Stoel Kaffig: geen Zaadkuifje: de Sehyfblommetjes vierfneedig. £.807 An the mis. De Stoel Kaffig: geen Zaadkuifje: de Kelk half Kogelrond. £«777 AcHiLL-flEA. De Stoel Kaffig: geen Zaadkuif je: de Straalkrans vyfbloemig : de Kelk langwerpig. £.792 BlJPHT-  SYSTEMATISCHE Büpiithalmum. De Stoel Kaffig: het Zaadkuif je gerand: de Stempel tweeflagtig, eenvoudig. ƒ. ii8.fc.8ao Amellus. De Stoel Kaffig : het Zaadkuifje Haairig: de Kelk Schubbig. /-*i7 Tridax. De Stoel Kaffig: het Zaadkuifje Haairig: de Straalblommetjes in drieën gedeeld, k. 806 Verbesina. De Stoel Kaffig: het Zaadkuifje gebaard: omtrent vyf Straalblommetjes. h%\$ Zinnia De Stoel Kaffig: het Zaadkuifje gebaard: de Straalkrans vyf bloemig, bly vende: dc Kelk Schubbig. #-733 Wedelia De Stoel Kaffig : de Zaaden met een tientandig Kelkje gekroond: de Kelk vierbladig, ruim. Nov. Gen. Amer. Jacq. p. 8. III. Polyg am ia frustanea. Vrugtthoze Veelvyvery. Sclerocarpus. De Stoel naakt: geen Zaadkuifje : de Kelk gefleufd. Nov. Gen. Jacq. Ael. Helv. Vol, 9, Gorter a. De Stoel naaktachtig: het Zaad- kuifje Haairig. de Straalkrans getongd. f. ia3 Centaurf.a. De Stoel Borltelig: het Zaadkuifje Haairig : de Straalkrans met Pypblommetjes. /. aj Zoegea. De Stoel Borltelig: het Zaadküifje" Borftelig: de Stiaaikrans met Tongblommetjes, /.aa Rüo«  BLADWYZER. 19. Syngenejïa. Rudbeckia. De Stoel Kaffig: het Zaadkuifje gerand : de Kelk met een dubbelde ry van Schubben. /.13 Coreopsis. De Stoel Kaffig: het Zaadkuifje gebaard: de Kelk gekelkt. i.16 Heltamthus, De Stoel Kaffig: het Zaadkuifje gebaard: de Kelk rappig. /. 15 OsmiTEs.DeStoel Kaffig:het Zaadkuifje verfleeten: de Kelk Schubbig. ƒ. ial IV. PoLYGAMIA necessaria. Ntld' zaakefyke Veetwyvery. Filago. De Stoel naakt: geen Zaadkuifje: Vrouwelyke Blommetjes tusfchen de Kelkfchubben. /. q@ Micropus. De Stoel naakt: geen Zaadkuifje: Vroüwelyke Blommetjes in de Kelkfchubben Scheedig vervat. /. 102 MilleriA. De Stoel naakt:geeh Zaadkuifje: een Vrouwelyk Blommetje, byna eenzaam. 1.64, Baltimora. De Stoelnaakt: geen Zaadkuifje : de Kelk rolrond : de Straalkrans vyfbloemig.' /. fig Othonna. De Stoel naakt: het Zaadkuifje Haairig: de Kelk éénbladig. ƒ.136 Hi pp ia. De Stoel naakt: geen Zaadkuifje: gladde platachtige gerande ZaadBn: een verfleeten Straalkrans. f,146 OsteospermuM. De Stoel naakt: geen Zaadkuifje : Kogelronde Beenige Zaaden* ƒ. 129 U ca„  SYSTEMATISCHE Calendula. De Stoel naakt: geen Zaadküifje: Vliezige Zaaden. /. 7? Arctot is. De Stoel bykans Haairig: het Zaadkuifje vyfbladig; Wollige Zaaden. /.86 Eriocephalus. De Stoel Pluizig: geen Zaadkuifje: vyf Straalblommetjes. ƒ. 147 Polïmma. De Stoel Kaffig: geen Zaadküifje:' de Kelk vyfbladig. /.71 Mee ampodi om. De Stoel Kaffig: het Zaad« kuifje Geitenpootig: de Kelk vyfbladig. I.76 Silphium. De Stoel Kaffig, het Zaadkuifje tweebaardig: de Kelk rappig. /.6"7 Chrysogonum. De Stoel Kaffig: het Zaadkuifje driebaardig: de Zaaden met eigen Kelkjes voorzien. ^ 73 V. Polygamia Seg'recata. Afgezonderde Feelwyvery. Stoebe. Het Kasje éénbloemig: het Zaadkuifje gepluimd: egaale Veelwyvery. f>ïf3 Oedera. De Stoel Kaffig: het Zaadkuifje Kaffig: een eigen Bloemkasje met Pypige en getongde Blommetjes. ƒ.151 Jüncia. De Stoel Kdffig: 't gemeene Bloemkasje driebloemig : de Blommetjes Fypachtig, tweelippig; de buitenfte Lip getongd, de binnenfte tweedeelig Ntv. Gen. Suppl. Linn. p. 58. Laxmannia. De Stoel Kaffig: geen Zaad« kuifje : de Blommetjes vierfneedig , met omgeboogen flippen. Forst. Gen. 47» Bent"  BLADWYZER. 19. Syngme/ïa, Ëchikops. Een éénbloemig Kasje; het Zaadkuifje ruig . egaale Veelwyvery. /• 10? Èlephantopus. Een vierbloemigKasje:het Zaadkuifje Borftelig: egaale Veelwyvery. ƒ149 G u n ne l 1 a. De Stoel vyfbloemig: geen Zaadkuifje: vrugtelooze Veelwyvery, /• Bas ter ia. De Stoel byna twaalf bloemig: geen Zaadkuifje: overtollige Veelwyvery. Nov. Gen. Cap. Hoütt. f. 158. Tl. XXXIV. Spii^iranthus. De,Stoel veelbloemig: geen Zaadküifje: noodzaaklyke Veelwyvery. 1.104 VI. Mo nog AM ia. Eenwyvery. StrüMpfia. De Kelk vyftaudigt de Bloem geregeld vyfbladig: de Vrugt een éénzpdige Bezie, beneden. f'l67 SerIphium. De Kelk Schubbig: de Bloem geregeld éénbladig: één langwerpig Zaad. ƒ.160' Corymbium. De Kelk tweebladig: de Bloem geregeld éénbladig: een Wollig Zaad. 1.114 ja si one. Een gemeene Kelk: een geregeld vyfbladige Bloem: het Zaadhuisje beneden tweehokkig, *l i6 Shawia. De Kelk vyf-of zesbladig: de Bloem geregeld vyffneedig: het Zaad eenzaam in de Kelk, met een Haairig Pluis. Forst. Gen. 48. ' „, Lobelia. De Kelk vyftandig: de Bloem ongeregeld éénbladig : het Zaadhuisje bene, den, tweehokkig. ƒ.168,/. 118 L12 Vio.  SYSTEMATISCHE Viola. De Kelk vyfbladig: de Bloem ongeregeld vyfbladig: het Zaadhuisje boven , driekleppig. ƒ.171,/. 131 Impatiens. De Kelk tweebladig: de Bloem ongeregeld vyfbladig: het Zaadhuisje boven, vyf kleppig. ï.i4$ TWINTIGSTE KLASSE. GYNANDRIA. Manwyvige. f. D1A n i) r 1A. Tweemannige. Orchis. Het Honigbakje gehoornd. m. 474 Satyridm. Het Honigbakje Balzakswyze. w.403 üphrys. Het Honigbakje eenigennaate gekield, m. 503 Serap 1 as. Het Honigbakje Eyrond, van onderen bultig. wz.528 Limod«rom. Het Honigbakje gefteeld. w.537 Cypripeuium. Het Honigbakje Buikig opgeblazen. *».,J43 EpidenuruM. Het Honigbakje Tolachtig. [.153 Ar et nu sa. Het Honigbakje famengegroeid met de grynzende Bloem. ;». 530 Gdnne ra. Tweewyvig.De Bloem een Kat, zonder Kelk of Bloemblaadjes : enkelde Zaaden. /.I7t Di sa. Een eenkleppige Bloemfcheede: drie Bloemblaadjes, het derde kleiner, tweedeelig , bultig aan den voet. Nor. Gen. Suppl,  BLADWYZER. ao. Gynandria. Suppl. LiKNc p. 59. Berg. Cap. T. 4. f- ?• Forstera. Een dubbelde Kelk, de buitenfte, beseden, driebladig; de binnenfte, boven, 2. sfneëdig. Een Pypachtige Bloem. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 39. Alt. Ups. Nov. III. 9. Thelymiira. De Kelk een Bloemfcheede : zes Bloemblaadjes: een groot Honigbakje: de Styl door de Meelknopjes gemyterd: het Zaadhuisje langwerpig , éénhokkig, veelzaadig. Forst. Gen. 49. II. Triandria. Driemannige. Sisyr 1 nchium. Eenwyvig. Geen Kelk: de Bloem zesbladig plat: drie Stempels: het Zaadhuisje driehokkig, beneden. Ferraria. Eenwyvig. Geen Kelk: de Bloem zesbladig , gekruld : de Stempel Huikvor- mig: het Zaadhuisje driehokkig , beneden.fB.551 Salacia. Eenwyvig. De Kelk vyfdeelig : de Bloem vyfbladig : de Meelknopjes op het Vrugtbeginzel zittende. S t 1 l a g o. Eenwyvig. De Kelk éénbladig: geen Bloem: een Bezie, 0.216 III. Tetrandria. Viermannige. Nepenthes. Eenwyvig. De Kelk vierdeelig: geen Bloem: het Zaadhuisje vierhokkig. I172 M o s c h a r 1 a.De Kelk vyftandig: geen Bloem: vier naakte Zaaden. Nov. Gen. Arab. Forsk. Flor, p. 158. U3  SYSTEMATISCHS IV. Pentandria. Vyfmannige, Geuta. Eenwyvig De Kelk éénbladig : de Eloera vyfbladig: het Vrugtbeginzel opeen Styl, die aan de Bloem vast kleeft, zittende, f. -74 A yen ia, Eenwyvig. De Kelk vyfbladig.- de Bloem vyfbladig: het Zaadhuisje vyfzaadig. * l.ns Passiflora. Driewyvig. De Kelk vyfdeelig: de Bloem vyfbladig : de Vrugt een gafteelde Bezie. ƒ.175 V. Hexandria» Zesmannige. Aristolochia. Zeswyvig. Geen Kelk: dê Bloem éénbladig : het Zaadhuisje zeshok- P1 s t 1a. Eenwyvig. Geen Kelk : de Bloem éénbladig: het Zaadhuisje éénhokkig. /. 177 VI. Octandria. Agtmannige. Scopolia. De Kelk tweebladig, veelbloemig: de Bloem vïerfne-dig : de Meelknopjes in een dubbelde kolom famengegroeid, Nov* Gen. Suppl. Linn. p. do. Vide Forst. Gen. 70, VII DecANDRIA. Tienmannige. Keeinhovia. Eenwyvig. De Kelk en Bloem, vyfbladig : het Honigbakje met de Meeldraadjes bezet: het Zaadhuisje vyfhokkig en vyfzaadig» f.298 Be-  BLADWYZER. 20. Gynandria. Helicteres. Eenwyvig. De Kelk éénbladig: de Bloem vyfbladig: vyf ééi hokkige veelzaadige Huisjes. c- 23° VIII. DodecANDRIA. Twaalfmannige. Cytinus. Eenwyvig. De Kelk vierfneedig: geen Bloem: de Vrugt eene agthokkige Bezie. IX.Polyandria. Veelmannigs. Xylopia. Eenwyvig. De Kelk éénbladig: de Bloem zesbladig: een drooge Pruimvrugt. e. 23? Grewia. Eenwyvig. De Kelk vyfbladig: de Bloem vyfbladig: een hokkige Bezie. c.239 pol hos. Een Bloemfcheede: geen Kelk: een vierbladige Bloem: een éénzaadige Bezie. /.*0J, DraconT'üm. Een Bloemfcheede: geen Kelk: een vyfbladige Bloem, een veelzaa-^ ^ ^ dige Bezie. __ , ' Calea. Een Bloemfcheede : geen Kelk noch Bloem: de Meeldraadjes met de Stampers /. 202 vermengd. , Arum. Een Bloemfcheede: geen Kelk noch Bloem : de; Meeldraadjes boven de btam- /. 181 pers. Ambrosinia. -Een Bloemfcheede: geen Kelk noch Bloem: de Meeldraadjes aan de eene, de Stampers aan de andere zyde van 't middelfchot, Zo s t e r a Een Blaadje: geen Kelk noch Bloem: de Zaaden beurtlings, naakt. »• 2-°7 LI 4 £EN"  S 7STEMATISCHE EEN-EN-TWINTIGSTE KLASSE. MO NO IK IA. Eenhuizige, I. Monandru. Eenmannige. Chara. Mam. Geen Kelk; geen Bloem. Vrouw. Een vierbladige Kelk , 'geen Bloem: een drieineedige Stempel: een enkel Zaad. ZAMNicriEi,i.iA, Mam. Geen Kelk of Bloem. Vrouw. DeKelkeenbladig: geen Bloem: vier Stampers.- vier Zaaden. 0.247 Myristica. Mam. Een driefneedige Kelk.< geen Bloem. Vrouw. De Kelk en Bloem even zo: de Vrugt een Noot met een weeke Bolfter. Nov. Gen. Thunb. Disf. V. p. 83. De regte Moskaat.'-Nooten Boom. c q!?g Ceratocarphs. Mann. Een tweedeelige Kelk: geen Bloem. Vrouw. Een tweebladige : geen Bloem: twee Stylen: één Zaad beneden. . adermachia. Mann. Een tweekleDDfep Kelk: geen Bloem. Pë Vrouw. Geen Bloem nog Kelk: één Styl: een veelhokkige, ronde Vleezige Vrugt. Artoearpus Forsteri. vid. Nov. Gen. Thunb. Disf. I, p. 24. 6; nobis. /.433 Ni-  BLADWYZER. ai. Monoikia. Ni pa. Mann. Een Bloemfcheede: de Bloemen zesbladig. Vrouw. Een Bloemfcheede: geen Bloem: hoekige Dadels. Nov. Gen. Thunb. AS. Stockh. 1782: vide «7.42a Elaterium. Mann. Geen Kelk: eèneTrompetachtige Bloem. Vrouw. Geen Kelk: eene Trompetachtige Bloem: het Zaadhuisje beneden, Pappig, éénhokkig, veelzaadig. /.lij Cïnomorium. Mann. Geen Kelk dan de Kat; geen Bloem. Vrouw. Kelk en Bloem als boven: een Styl: een rondachtig Zaad. /.211 Phïllachhe. Mann. De Kelk driebladig, boven: de Bloem Trechterachtig. Vrouw. Kelk en Bloem even zo: één Styl: een vierhoekige Stempel:het Zaadhuisje beneden, veelzaadig. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 62. Casuarina. Mann. Geen Kelk dan de Kat: de Bloemen tweedeelige Schubbetjes, Vrouw. Dito Kelk: geen Bloem: een tweedeelige Styl : een Pynappel. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 62. Rümph. Amb. Vol. III. T. 57. Forst. Gen. 52. fiaoPKRON. Mann. Een Kat: een driefneedige Kelk: geen Bloem. Vrouw. Eenzaame Bloemen: Kelk en Bloem als boven: drie Stylen: een driezaadige Bezie. Nov, Gen. Suppl. Linn. pi 63. Balanophora. Mann.Weinige grooteBloe- Ll 5 men  SYSTEMATISCHE men aan den Voet van een Eikelachtig hoofd» je vergaard. E a t ft m o p ti o r a. Vrouw. Ontelbaare zeer kleine Blommetjes op byzondere Stoeltjes, 't gezeade Hoofdje bekleedende: een zeer klein rond Vrugtbeginzel. Nov, Gen. Mar, Auftr. Forst. Gen, 50. II. Diandria, Tweemannige. A n o u r 1a. Mann. De Kelk vyffneedig: de Bloem vyfbladig. Vrouw. Hetzelfde : de Vrugt een tweehokkige veelzaadige Appel. /. 215 K o s a r 1 a. Mann. De Kelk tienfneedig: de Bloem Wratachtig, Vrouw. Het zelfde : één Styl: een Pappige Vrugt. Nov. Gen. Arab Forsk. Flor. p. 164. Lemna. Mann. De Kelk éénbladig: geen Bloem. Vrouw. Het zelfde: één Styl: eeu één. hokkig Zaadhuisje. 0.252 III. Triandria. Driemannige. £ea. Mann. Een tweebloemig , tweekleppig Kafje. Vrouw. Een éénbloemig, tweekleppig Kafje: één Styl: ééi naakt, rondachtig Zaad. «.493 Tripsacim Mann. Een vierbloemig,tweekleppig Kafje. Vrouw.rlen twee-of vierdeelig, tweekleppig Kafje: twee Stylen : een Zaad in 't doorboorde Kafje. »• 5°7 Cöix.  BLADWYZER ai. Monoikia. Cöix. Mann. Een Lweebloemig, tweekleppig Kafje Vrouw. Het zelfde : een tweefneedige Styl: één Zaad met een Noot bekleed. «.510, Oiyiu. Mann. Een éénbloemig, tweekleppig Kafje. Vrouw. Het zelfde: een tweefneedige Styl: één naakt Zaad. «.513 Ca res.Maww.Eenéénbloemige Kat: geenBloem. Vrouw. Het zelfde: een Kelk: één Styl: een gerokt Zaad. «.514 Sparganiüm. Mann. Een driebladige Kelk geen Bloem. Vrouw. Het zelfde:twee Stem-pels: een éénzaadige Vrugt. «.491 Typ ha. Mann. Een driebladige Kelk: geen Bloem. Vreuw.Een Haairige Kelk: geen Bloem één Styl: een Pluisdraagend Zaad, ».486 Axyris« Mann. Een driedeelige Kelk: geen Bloem. rr ■ Vrouw. Een tweebladige Kelk: geen Bloem: twee Stylen: één rondachtigZaad. ƒ.216, Phyllanthus. Mann. Eenzesdeelige Kelk; geen Bloem. Vrouw. Hetzelfde: drie Stylen: een driezaadig Huisje. /.217 Tragi a. Mann. Een driedeelige Kelk : geen Bloem. Vrouw. Een vyfdeelige Kelk: geen Bloem: een driefneedige Styl: een driehokkjg Zaadhuisje. £,a2° BoEfl.  SYSTEMATISCHE Bo[ehmeria. Mann. Geen Kelk: een half driefneedige Bloem. Vrouw. Noch Kelk noch Bloem: een uitermaate lange Styl. Nov. Gen. Atner. J/jcq. p. 9. Hernandia. Mann. Een driedeelige Kelk: een driebladige Bloem. Vrouw. Een geknotte Kelk :een zesbladige Bloem ; een uitgeholde Pruimm c.244 Elate. Mann. Een driebladige Bloem : drie Meeldraadjes. Vrouw. Dergelyke Bloem: een Stam- per: een Eyronde gefpitfte Pruimvrugt. a.406 Omphalea. Mann. Een vierbladige Kelk: geen Bloem: de Meeldraadjes in den Stoel gedooken. Vrouw. Een vierdeelige Kelk: geen Bloem: een driefneedige Stempel: een driehokkig éénzaadig Huisje. ƒ.219 IV. Tetrandria. Viermannige. Ur t 1 c a Mann. De Kelk vierbladig: geenBloetn: een Bekerachtig Honigbakje. Vrouw. De Kelk tweekleppig; geen Bloem: een ruige Stempel: één Eyrond Zaad. 1 „.„ Morus. Mann. De Kelk vierdeelig: geen Bloem. Vrouw. De Kelk vierbladig: geen Bloem: twee Stylen: een Bezieachtig Zaad, c. a?@ Bo-  BLADWYZER. tl. Monoikia. Buxus. Man». De Kelk driebladig:de Bloem tweebladig. Vrouw. De Kelk vierbladig: de Bloem driebladig: drie Stempels: een driehokkig Zaadhuisje. ƒ 224 Betula. Mann. Een driebloemige Kat: de Bloem in vieren gedeeld. Vrouw.Etn tweebloemige Kat: geen Bloem; twee Stylen; een Eyrond Zaad. c.25» Cehtellü. Mann. E-.nvierbladig, veelbloe» mig Omwindzel: vier Bloemblaadjes. Vrouw. Een tweebladig Omwindzel : twee Stylen : een tweehokkig Vrugtkasje, beneden. /. 21Ó Sérpicula. Mann. Een viertandige Kelken vierbladige Bloem. Vrouw. Een vierbladige Kelk: een Wollige Noot. t. 2zo Aucuba. Mann. De Kelk viertandig: de Bloem vierbladig. Vrouw. Geen Honigbakje: een éénhokkige Noot. Nov Gen. Thunb. Disf. III. p. 61. Hor. Japen. p. 64. T. ia, 13. Littorella. Mann. Een vierbladige Kelk en vierfneedige Bloem , met zeer lange Meeldraadjes. Vrouw. Een vierfneedige Bloem zonder Kelk: de Styl zeer lang: de Vrugt een Noot. /• 221 Cicca. Mann, Een vierbladige Kelk, zonder Bioetn. Cic-  SYSTEMATISCHE C i c c a. Vrouw. Het zelfde : een vierfneedige Styl: een vierhokkig Zaadhuisje. /.2ë4 V. Pektahdria. Vyfmdnnigè. JMephelium. Mann. De Kelk vyftandig:geen Bloem: tweefneedige Meelknopjes. Vrouw. De Kelk viertandig: geen Bloem: twee Stylen tusfchen de Vrugtbeginzels. f. 219 Xanthiüm. Mann. De gemeene Kelk veelbladig: de Bloem vyffneedig: famengehech- . te Meeldraadjes. Vrouw. Kelk noch Bloem; twee Stylen: een tweehokkige Pruimvrugt. /. 241 Ambrosia. Mann. De gemeene Kelk éénbladig : de Bloem vyffneedig. Vrouw. De Kelk éénbloemig, tweebladig: één Styl: de Vrugt een vyftandige Noot. 1,245 Parthenium. Mann, De gemeene Kelk vyfbladig: de Sehyfblommetjes eenfaladig>' Vrouw. Een zelfde Kelk: de Straalblommetjes getongd: één Styl: één Zaad. 1.24? Ceibadium. Mann. De gemeenè Kelk gefchubd : deSchyfblommetjes vyffneedig. Vrouw. Dergelyke Kelk: de Straalblommetjes driefneedig: een genavelde Pruimvrugt. /. Q$t Iva. Mann. De gemeene Kelk driebladig: de Sehyfblommetjes éénbladig. IVA.  BLADWYZER. al. MonoiM*. Iva. Prouw. Dergelyke Kelk: vyf Straalblom- nietjes: twee Stylen: één Zaad. ƒ.129 Amaranthus. Mann. De eigen Kelk vyf bladig : geen Bloem: van drie tot vyf Meeldraadjes. Vroüw. Kelk en Bloem als boven : drie Stylen: een omgefneeden Zaadhuisje. 25i Leea. Mann. De Kelk en Bloem vyffneedig. Vrouw. Dergelyke Kelk en Bloem één Styl: een zeshokkig Vrugtkasje. /. 26g Tori a. Mann. De Kelk vyffneedig: de Bloem vyfbladig. Vrouw. Het zelfde: een Styl met drie Siempels: een Kegelvormige Appelvrugt. Nov. Gen. Arab. Forsk. Flor. p. 165. Elatostema. Mann. Geen Kelk: de Bloemen enkeld, vyfdeelig ; de Meeldraadjes Veerkragtig uitfpringende. Vrouw. Geen Kelk : de Bloempjes in een Bondeltje vergaard: de gemeene Stoel wordt een Bezieachtige Vrugt met veele Zaaddoosjes beftoken. Nov. Gen. Mar, Auftr. Forst. Gen. 53. VI. Hexandria. Zesmannige. Cocos. Mann, Een driedeelige Kelk: een driebladige Bloem. Vrouw. Een vyfdeelige Kelk: een driebladige Bloem: drie Stempels: een éénzaadige Lederachtige Vrugt of Noot. j a. 305  SYSTEMATISCHE Zizania. Mann. Geen Kelk: de Bloem een tweekleppig Kafje. Frouw. Dergelyke Bloem; twee Stylen: één Zaad met de geplooide Bloem omkleed. »M47 Piiarus. Mann. De Kelk een éénbloemig, de Bloem een tweekleppig Kafje. Frouw. De Kelken Bloem even zo: één Styl: één Zaad. n. j52 Pometia. Mann. De Kelk éénbladig, zeer kort: zes Bloemblaadjes: een verheven Honigbakje. Frouw. De Kelk en Bloem even zo: een dubbeld Vrugtbeginzel: een zeer lange Styl, een Kersachtige Bezie. Forst. Gen. 55". E p i b a t e r 1 u m. Mann. De Kelk dubbeld: zes Bloemblaadjes: de Meeldraadjes op den rand. Frouw. Kelk en Bloem even zo: drie ronde Pruimvrugten met een Nierachtige Pit. Forst. Gen. 54. Vil. Heïtandria. Zevenmannïge.- GüETTarda. Mann. De Kelk Rolrond: dé Bloem zevenfneedig. Frouw. Dergelyke: één Styl: «en drooge Pruimvrugt. c.zqi VIII. Polyandria. Veelmannigé. Begonia. Mann. Geen Kelk: een vierbladige Bloem.  B L A DWYZËSL» ei. Mohoikla. B e c o n i a. Frouw. Het zelfde: drie tweefneedige Stylen : 't Zaadhuisje beneden, driehokkig, veelzaadig. t.zyt Are eAi Mann. De Bloem driebladig: negen Meeldraadjes. Vrouw. De Bloem als boven i een Vrugt met een gefchubden Kelk, die eene Noot bevat. Caryota. Mann. Een gemeene Kelk: èen driedeelige Bloem: veele Meeldraadjes. Vrouw. De zelfde Kelk en Bloem i één Stamper: één tweezaadige Bezie. a.^Q Sacittaria. Mann. De Kelk en Bloem driebladig : ongevaar vierentwintig Meeldraadjes. Vrouw. Kelk en Bloem als boven : honderd Stampers; talryke Zaaden. /. 267 Myriophyllum. Mann. Ëen vierbladige Kelk: geen Bloem: agt Meeldraadjes. Vrouw. Kelk en Bloem even zo: vier Stampers: vier Zaaden. ö.2$f Cera tophyllum. Mann. De Kelk byna zevendeelig : geen Bloem: ongevaar agttien Meeldraadjes. . Vrouw. Dergelyke Kelk zonder Bloem: één Stamper: één Zaad. ö* 255 T11e l 1 c o n u ai. Mann. De Kelk tweefneedig s geen Bloem; ongevaar tWaalf Meeldraadjes. Vrouw. De Kelk als boven* 7onder Bloem: één Stamper: één bekleed Zaad. 7.473 Mm Po-  SYSTEMATISCHE Poter ium. Mann. De Kelk vierbladig; de Bloem vierdeelig: ongevaar twee-en-dertig Meeldraadjes. Vrouw. Bloem en Kelk eveneens: twee Stampers; twee bekleede Zaaden. /. 274 Fa gos. Mann. De Kelk vyffneedig: geen Bloem: omtrent twaalf Meeldraadjes. Vrouw. De Kelk vierfneedig: geenBloem: drie Stylen: een tweezaadig Huisje. e.342 Quercos. Mann. De Kelk vyffneedig: geen Bloem : omtrent tien Meeldraadjes. Vrouw. De Kelk onverdeeld : geen Bloem: vyf Stylen: een Lederachtige Noot,c.29» j u g e a ns. Mann. Een gcfchubde Kat: de Bloem zesdeelig: agttien Meeldraadjes. Vrouw. Een vierfneedige Kelk : een vierbladige Bloem: twee Stylen: een taay bekleede Vrugt. c. 310 Corylus. Mann. Een gefchubde Kat: geen Bloem: agt Meeldraadjes. Vrouw. Een tweebladige Kelk zonder Bloem:- twee Stylen: een half naakte Noot./.23I Carpinus. Mann. Een gefchubde Kat: geen Bloem: twintig Meeldraadjes. Vrouw. Een zesfneedige Kelkzonder Bloem : twee Stampers : een naakte Noot. e. 353 Platanus. Mann. Een Klootronde Kat: naauwlyks zigtbaare Bloem 1 omgroeide Meelknopjes. Vrouw. Een Klootronde Kat vyfbladige Bloem: esp Styl: pluizig Zaad. t. 35S L i»  BLADWYZER. ai. Monoikito, 1/ïQ.Oidambar. Mann. Een vierbladige Kelk: geen Bloem: Veele Meeldraadjes. Frouvt. Kelk als boven zonder Bloem: twee Stylen : een veelzaadige Vrugt. ^ IX. MonadELPHIA. Enkelbroederige. Hüra. Mam. Een tweebladige Kelk: geen Bloem: twintig ongefteelde Meelknopjes. Vrouw. Een Cylindrifche Kelk : geen Bloem:één Stamper: een veelhokkigeHoutachtige Vrugt. c. 44f Pinos. Mann. Een vierbladige Kelk: geen Bloemt veele Meeldraadjes. Frouw. Een Pynappelige Kat , zonder Bloem: twee Stampers: twee SteenïgePitten. *• 36? Cupr es sus. Mam. Een Kat zonder Bloem: vier ongefteelde Meelknopjes. Fronw. Een 1 Pynappelig Katje : geen Bloem: twee Stempels: gehoekt Zaad in een genagelde Noot vervat. Thuja. Mann Een Katje, zonder Bloem,mee vier Meelknopjes in ieder Schubbetje. Frouw. Een Pynappelig Katje: twee Stylèfc: gevlèugeld Zaad. £.42$ AcalyphA. Mann. Een vierbladige Kelk rgeen Bloem: ongevaar twaalf Meeldraadjes. Frouw. Een driebladige Kelk: geeft" Bloem: drie Stylen: een driehokkig Zaadhuisje. Mm a EU-  SYSTEMATISCHE Dalechampïa. Mann. EeD zesbladige Kelk: geen Bloem: een plaatig Honigbakje: veel Meeldraadjes. Frouw- Een tienbladige Kelk zonder Bloem : één Styl: een driehokkig Zaadhuisje. /. 282 Plukenetia. Mann. Geen Kelk : een vierbladige Bloem: agt Meeldraadjes. Frouw. Bloem als boven, zonder Kelk: één Styl: eenvierhokkigZaadhuisje./.279 Cdpania. Mann. Een driebladige Kelk en vyfbladige Bloem: vyf Meeldraadjes. Frouw. Een driebladige Kelk en driebladige Bloem: een driedeelige Styl: een driehokkig Zaadhuisje met dubbelde Zaadkorrels. f. 264 A l e o a 1 t e s. Mann. Een driefneedige Kelk: een vyfbladige Bloem: menigvuldige Meeldraadjes tot een Kegelvormig Lighaam fa« mengegroeid. Frouw.Kdk en Bloem eveneens, maar grooter : een groote rondachtige, tweezaadige. Pruimvrugt. Nov. Gen. Mar. Auftr. Forst. Gen. 56. Cao ton. Mann. De Kelk en Bloem vyfbladig: vyftien Meeldraadjes. Frouw. Een vyfbladige Kelk zonder Bloem : drie Stylen : een Vrugt van drie éénzaadige Huisjes. ƒ240 Ricinus. Mann. De Kelk vyfdeelig: geen Bloem: veele Meeldraadjes,  BLADWYZER. ai. Mmoikia. Ricinus. Vrouw. Een driedeelige Kelk zonder Bloem: drie Stylen: een Vrugt van drie éénzaadige Huisjes. ƒ, 265 jATROPHA. Mann. Geen Kelk: de Bloem vyfdeelig: tien Meeldraadjes.? Frouw. Geen Kelk: de Blosm vyfbladig: drie Stylen: een Vrugt van drie éénzaadige Huisjes. Stercclia.Mann. De Kelk vyfdeelig: geen Bloemt ongevaar vyftien Meeldraadjes. Vrouw. Kelk en Bloem als boven: één Stamper: vyf Zaadhuisjes. c-434 Sapium. Mann. De Kelk half tweefneedig: geen Bloem : twee Meeldraadjes die aan den Vcet famengegroeid zyn. Vrouw. De Kelk drietandig : geen Bloem: een driezaadige Vrugt. Nov. Gen. Amer. Jacq_. p. 9. Hippomarie. Mann. De Kelk tweefneedig : geen Bloem ; twee gevorkte Meelknopjes. Vrouw. De Kelk driefneedig: geen ïïloem : de Stempel drievoudig: een éénzaadige Vrugt of drie Besfen. c. 439 Stillingia. Mann. De Kelk veelbloemig: de Bloem éénbladig: twee Meeldraadjes. Vrouw De Kelk éénbloemig : de Styl driedeelig: een driebesfig Vrugtbeginzel tusfchen de Kelk en Bloem. ƒ287 Gnetum. Mann. Een Kat van Schildvormige Kelkjes: geen Bloem: twee Meelknopjes, Mm 3 Gn e  SYSTEMATISCHE GaETUM, Vrouw. Een dergelyk'è Katsdriefneedige Styl: éénzaadige Pruimvrugt. c.446 X. Synoenesia. Samenteelige. Tr 1 chos anthes. Mann. De Kelk vyftandig: de Bloem vyffneedig,Ooghaairig: drie Meeldraadjes. Vrouw. Dè Kelk en Bloem als bovèn: de Styl driefneedig: een langwerpige Vrugt. , I.zqz Momordica. Mann. De Kelk en BloemvyP fneedjg: drie Meeldraadjes, Vrouw. Kelk en Bloem als boven: de Styl driefneedig: een Veerkragtige Appelvrugt. /, 20lj Cocumis. Mann. De Kelk vyftandig: de Bloem vyffneedig: drie Meeldraadjes, Vrouw. Kelk en Bloem eveneens: de Styl driefneedig: een Appelvrugt met gladde fpitfe Zaaden. /. 317 Cucurbita. Alles als boven, maar gerande ftompe Zaaden» /.302 Sicyos. Alles als boven, maar een éénzaadige Pruimvrugt. /. 334 Bryonia. Alles als boven, maar de Vrugten zyn Besfen. /. 323 Clochidion. Mann. Geen Kelk: de Bloem zesbladig : drie puntig famqngegroeide Meelknopjes. Vrouw. Geen Kelk: de Bloem zesdeelig : een platrond , zeshokkig, zeskleppig Zaadhuisje, Forst. Gen. 57- XI. Gïv  BLADWYZER. tl. MonoiMa. XI. Gynandria. Manwyvigo. AndracHne. Mann. De Kelk en Bloemvyfbladig: vyf Meeldraadjes. Vrouw. De Kelk vyfbladig: geen Bloem : drie Stylen: een driehokkig tweezaadig Buisje.. /.*88,/.339 Agyneja. Mann. De Kelk zesbladig: geen Bloem: drie Meelknopjes. Vrouw. De Kelk zesbladig, zonder Bloem: het Vrugtbeginzel doorboord: geen Styl of Stempel. f'i9° TWEE EN-TWINTIGSTE KLASSE DIOIK1A. Tweehuizice. I. MonaNIïria. Eenmannige. Phvllachne. Mann. Een driebladige Kelk: een éénbladige , Pypachtige , vyffneedige Bl0em" Vrouw. Kelk en Bloem als boven: een geknopte Styl: een veelzaadige Bezie. Forst. Gen. 58Pandanus. Mann. Geen Kelk noch Bloem: ongefteelde Meelknopjes in de Mikjes van de Bloemtros. Vrouw. Geen Kelk noch Bloem: twee Stempels : een famengeftelde Vrugt. Nov. Gen, Suppl. Linn. p. 64. Keura odorifera. Thunb. Disf. I. P- 16. Mm 4 Na'  SYSTEMATISCHE Na jas, Mann. De Kelk tweefneedig: de Bloem vierfneedig: geen Meeldraadje! Frouw. Geen Kelk of Bloem: drie Stampers: een éénhokkig Zaadhuisje. , 2öo Fhelïp^a, Geen Kelk:eenzesdeeligeBloem- ' éêa Stamper. Nov. Gen. Thunb. Disf. V» p. 92- Cap. Ascarina. Mann. Een Draadachtige Kat met verfpreide naar Maden gelykende Meelknopjes. Vrouw. Een dergelyke Kat, met verfpreide ronde Vrugtbeginzels. Forst, Gen. j9. U. DlANDRïA. Tweemannige. Vallisneria. Mann. Een veelbloemige Scheede: de Kplk een driedeelige Bloem. Vrouw. Een éénblcemige Scheede: de Kelk driedeelig:de Bloem driebladig: één Stamper: één éénhokkig Zaadhuisje. q 2 De Kelk vyfbladig; geen Bloem. Vrouw. De Kelk éénbladig: geen Bloem: twee Stylen: een met den Kelk gewiekt Zaad. £349 Pistacia. Mann. De Kelk vyffneedig: geen Bloem. Vrouw. De Kelk driefneedig: geen Bloem : drie Stylen : een drooge Pruimvrugt. c.48? Zanohia, Mann. Een driebladige Kelk: een yyfdeeüge Bloem.  SYSTE MATISCHF ZaNonia. Vrouw.Even 't zelfde:drie Styreen driehokk«>e Bezie, beneden. /,3y3 Spikacia. Mann. Een vyfdeelige Kelk:geen Bloem. Vrouw. Een vierfneedige Kelk, geen Bloém: vier Stylen: een gekelkt Zaad. £343 Acn 1 da. Mann. Een vyfbladige Kelk: geen Bloem. Vrouw. Een tweebladige Kelk: geen Bloem : vyf Stylen : het Zaad Blaazig gekelkt, /. 345 Antidesma. Mann. Een vyfbladige Kelk: geen Bloem. Vrouw. Het zelfde : vyf Stempels : éénzaadige Besfen. c. 510 Melicytüs. Mann. Een vyftandige Kelk: een vyfbladige Bloem: geen Meeldraadjes. Vrouw. Kelk eg Bloem even zo; een Klootrond Vrugtbeginzel: geen Styl, Forst, Gen. 62. Astronium. Mann. De Kelk en Bloem vyfbladig : het Honigbakje met vyf Klieren. Vrouw. De Kelk en Bloem vyf. bladig: drie Stylen:' één Zaad. c. 503 Canar-iom. Mann. De Kelk twee- de Bloem driebladig. Vrouw. Even *t zelfde: een ongefteelde Stempel: e^n Praimvrugt. c. 505 Zanthoxylon. Mann. De Kelk vyfdeelig: geen Bloem. Vrouw. Eveneens: vyfStempels: een éénzaadige Vrugt, cgco Feuh,"  BLADWYZER 22. Dioikia. Feüille a. Mann. De Kelk vyfdeelig: de Bloem vyffneedig: het Honigbakje mee vyf Meeldraadjes. Vrouw. De Kelk en Bloem vyffneedig : vyf Srylen : een driehokkige harde Bezie-Vrugt. f.354 VI. HexandriA. Zesmannige. Mauritia. Mann. Een langwerpige ongefteelde Kat; de Kelk éénbladig, Bekerachtig onverdeeld: de Bloem éénbladig, met een kort Pypje en driedeeligen Mond. Vrouw. Onbekend. Nov. Gen. Suppl. Linn. p 70. Borassüs. Mann. Een driedeelige Bloem. Vrouw. Een dergelyke Bloem : drie Stylen: een driezaadige ronde Pruimvrugt.//.2*1 ElSis. Mann. Een zesbladige Kelk: een zesfneedige Bloem. Vrouw. Een zesbladige Kelk en Bloem: drie Stempels: een Lederachtige Pruimvrugt met eene driekleppige Noot. <*»375 C e b a t h a. Mann. Een zesbladige Kelk en Bloem. Vrouw. 'Hetzelfde : de Vrugt een driezaadige Bezie. Nov. Gen. Arab. Forsk. Flor. p. 171. Smilax. Mann. Een zesbladige Kelk: geen Bloem. Vrouw. Even zo: drie Stylén: driehokkige Besfen, boven. ƒ352 Ta.  SYSTEMATISCHE Tamus, Mann. en Frouw. Kelk eri Bloem als Aoven: een driedeelige Styl ; driehokkige Besfen, beneden. ^»355 Dioscorea. Mann. en Frouw. als boven:drie Stylen: een driehokkig Zaadhuisje, boven, ƒ.359 Ha jan ia. Mann. en Frouw. als boven: drie Stylen. 'e Zaad met geoorde Wieken, beneden. /. 364 VII. Octanbria. Agtmannige. Poptjlus;Mann.Een rappigeKat: geen Bloem: het Honigbakje Eyrond: van agt tot zestien Meeldraadjes. Frouw. Een rappige Kat: geen Bloem: een viërdeelige Stempel: een tweekleppig Zaadhuisje : Pluizige Zaaden. c. 5ra Hhodiola. Mann.Een vierdeelige Kelk:een vierbladige Bloem. Frouw. Een vierdeelige Kelk: geen Bloem : vier Stampers : vier veelzaadige Huisjes. /<36? Margaritari a. Mann. De Kelk viertandig: de Bloem vierbladig. Frouw. De Kelk en Bloem even zo : vier of vyf Stylen: een Kraakbeeflige vier-of vyfzaadige Bezie. Nov.Gen. Suppl. Linn. p. 66. VIII. Enneandria. Negenmannige, Mercurialis. Mann. Een driebladige Kelk: geen Bloem: vau negen tot twaalf Meeldraadjes. M er-  BLADWYZER. 22. Dioikis. Mercurialis. Vrouw. Een vierbladige Kelk: geen Bloem: twee Stylen: tweehokkige Zaadhuisjes. Hydrocharis. Mann. De Kelk en Bloem driebladig. Vrouw. Even 't zélfde: zes Stylen: een zeshokkig Zaadhuisje, beneden. /»37* IX. Decandria. Tienmwnige. Carica. Mann. Byna geen Kelk: de Bloem vyfdeelig. Vrouw. De Kelkvyftandig:de Bloem vyfbladig.- agt Stempels: veelzaadige Besfen. c. 524 K1 g o elar 1 a. Mann. De Kelk vyfdeelig: de Bloem vyfbladig. Vrouw. Even zo : vyf Stylen een vyf kleppig Zaadhuisje. f. óóq Quassia. Mann. De Bloem en Kelk vyfbladig. Vrouw. Hetzelfde: vyf tweekleppige éénzaadige Huisjes, die in een Vleezigen Stoel ingeplant zyn. £.130" Coriaria. Mann. De Kelk en Bloem vyf. bladig. Vrouw. Eveneens : vyf Stylen: een vyfzaadige Bezie van fappige Bloemblaadjes, c. 533 Schinus. Mam. De Kelk vyffneedig: de Bloem vyfbladig. SCHI«  j SYSTEMATISCHE Sch i kus. Vrouw. Het zelfde : een Bezie met drie Zaaden. c. 530 X. Dodecandria. Twaalfmannige. Ëuclea. Mann. De Kelk en Bloem vyffneedig. Vrouw. Kelken Bloem vierfneedig: twee Stylen. CharaSs. tmend. Thunb. Disf. V. p. 84. ƒ.370 Menispermum. Mann. De Kelk twee. de Bloem twaalfbladig. Vrouw. De Kelk en Bloem zesbladig: een driezaadige Bezie- Vrugt. f. 371 Datisca. Mann. De Kelk vyfbladig: geen Bloem: vyftien ongefteelde Meelknopjes. . Vrouw. De Kelk tweetandig, boven: de Vrugt éénhokkig, veelzaadig. /.376 XI. PolyandriA. Veelmannige. Cliïfortu. Mann. De Kelk driebladig: geen Bloem. Vrouw. Hetzelfde: twee Stylen: een tweehokkig Zaadhuisje, beneden. ƒ. 377 Hedycaria. Mann. De Kelk agt of tienfneedig : geen Bloem : geen Meeldraadjes : de Meelknopjes op des Kelks bodem ; vier» fleuvig; aan de tippen gebaard. Vrouw. De Kelk en Bloem als boven : gefteelde Vrugtbeginzels: gefteelde éénzaadige Nooten. Nov. Gen. Suppl. Linn. p. 67. Forst. Gen. 64.  BLADWYZER. 22. Disikis. Myrgxylon. Mann. De Kelk vier of vyfdeelig : geen Bloem: menigvuldige Haairachtige Meeldraadjes. Frouw. Kelk en Bloem als boven : een byna tweehokkige langwerpige Vrugt met driekantige Zaaden. Nov. Gen. Mar. Auflr. Forst. Gen. f53. XII. Monadelphia. Enkelbroederige* JüNiperüs. Mann. Een Katje : geen Bloem: drie Meeldraadjes. Frouw. De Kelk driedeelig : de Bloem driebladig: drie Stylen: en Besfen, die driezaadig zyn. c, f$? T Axvs. Mann. De Kelk vierbladig: geen Bloem: agtfneedige Meelknopjes. Frouw. De Kelk vierbladig: geen Bloem: één Stempel: een Kelkswyze Bezie met één Zaad, c.f6i Epiiedra. Mann. Een tweefneedige Kat:geen Bloem: zeven Meeldraadjes, Frouw. Een gefchubde Kelk: geen Bloem: twee Stampers: tweezaadige KelkBesfen. f. 382 GissAMPELOS, Mann. Geen Kelk: een vierbladige Bloem: vier Meeldraadjes. Frouw. Kelk noch Bloem: drie Stempels: éénzaadige Besfen. /.378 Napai:a. Mann. De Kelk vyffneedig:de Bloem vyfbladig : veel Meeldraadjes: veele Sty. len.  SYSTEMATISCHE Nap aa. Vrouw. De Kelk vyffneedig: de Bloem •" vyfbladig: veel onvrugtbaare Meeldraadjes : veele Stylen ; Zaadkorrels tien in 't ronde. Adel fa. Mann. De Kelk driedeelig: geen Bloem: twintig Meeldraadjes. Vrouw. De Kelk vyfdeelig: geen Bloem: drie Stylen : een driezaadig Zaadhuisje. ƒ.380- XIII. Syngenesia. Samenteelige. Ruscus. Mann. De Kelk zesbladigj; geen Bloem: vyf Meeldraadjes. Vrouw. De Kelk zesbladig : geen Bloem: één Stamper: driehokkige tweezaadige Besfen. ƒ388 XIV. Gynandria. Maihvyvige. C l o t 1 a. Mann. De Kelk en Bloem vyfbladig: vyf Meeldraadjes. Vrouw. Kelk en Bloem als boven: drie Stylen: een driezaadig Zaadhuisje, ƒ395 DRIE-EN-TWINTIGSTE KLASSE. POLTGAMIJ. Veelwyvige. I. Monoikia. Eenhuizige. Musa. Tweejl. Geen Kelk; een tweebladige jBloea:  BLADWYZER. 23. Polygatni*. Bloem : zes Meeldraadjes , waarvan cén vrugtbaar: één Stamper : een Sappige Vrugt. Musa. Tweefl. Geen Kelk: een tweebladige Bloem: zes Meeldraadjes , vyf volkomen: één Stamper: geen Vrugt. />4°5 Holcus Tweefl. Eenblaemig Kafje: tweekleppig Kafje : drie Meeldrsadjes : twee Sty» len: één Zaad. Mann. De Kafjes als boven : drie Meeldraadjes. n, 583 Cenchrus. Tweefl. Tweebloemige en tweekleppige Kafii:s:drie Meeldraadjes: een tweefneedige Styl: één Zaad. Mann, Even 't zelfde, zonder Zaad. n. 602 Ischjemüm. Tweefl. Tweebloemige en tweekleppige Kafjes : drie Meeldraadjes : twee Stylen: één Zaad. Mann, Hetzelfde zonder Zaad. ». 600 ManisuRis. Tweefl. Éénbloemig Kafje: tweekleppige Bloem : drie Meeldraadjes : een gegaffelde Styl. Mann. Hetzelfde, zonder Styl: de Klepjes van den Kelk aan de tip en zyden uitgerand. ThryocepHalon. Tweefl. Eenkleppigc Kafjes : drie Meeldraadjes: twee Stylen : een enkel rond Zaad. Vrouw. Aan den Voet en tegen bet Aairtjedervoorigen over: zonder Nn a Meel-  SYSTEMATISCHE Meeldraadjes. Nov. Gen. Mar. Auftr. Forst. Gen. «5. /Sgilops. Tweeft. Driebloemige, driebaardi- ge Kafjes: drie Meeldraadjes, twee Stylen: één Zaad. Mann. Hetzelfde, zonder Styl of Zaad. Manifuris. «.613 Spinifex. Tweeft. Tweebloemige en twee- kleppige Kafjes: drie Meeldraadjes : twee Stylen. Mann. In 't gemeene Kafje: voorts alles 't zelfde : de Klepjes aan den Kelk evenwydig. *>• S61 Andropogon. Tweeft. Eenbloemige Kafjes: het Bloempje aan den Voet gebaard: drie Meeldraadjes: twee Stylen: één Zaad. Mann. <\Is boven, zonder Zaad.ft.564 A plüda. Tweeft. De Kelk een gemeen Kafje, met een ongefteeld Vrouwelyk Blommetje j de Mannelyken gefteeld. Vrouw. Geen Kelk: een tweekleppig Eloemkafje: één Styl: één Zaad. Mann. Geen Kelk: een tweekleppig Bloemkafje: drie Meeldraadjes. «.598 Valantia. Tweeft. Geen Kelk: een vierdee. lige Bloem : vier Meeldraadjes: een tweedeelige Styl: één Zaad. Mam. Geen Kelk: de Bloem drie* of vierdeelig: drie of vier Meeldraadjes. Z. 3S>3 O p h 1 o x y 10 n. Tweeft. De Kelk en Bloem vyffneedig: drie Meeldraadjes: één Stamper.  BLADWYZER. 23- Pilygamia. OphioxyloIn. Mann. De Kelk tweefneedig: de Bloem als boven: twee Meeldraadjes, ƒ.427 Celtis. Tweefl. De Kelk vyfdeelig: geen Bloem : vyf Meeldraadjes : twee Stylen: een Pruimvrugt. Mann. De Kelk zesdeelig : geen Bloem: zes Meeldraadjes. c.560 Veratrum. Tweefl. Geen Kelk, een zesbladige Bloem: zes Meeldraadjes: drie Stampers: drie Zaadhuisjes. Mann. Als boven, zonder Stampers en Zaad. £ 384 Fusanus. Tweefl. Een vierfneedige Kelk: geen Bloem: vier Meeldraadjes: het Vrugtbeginzel beneden: vier Stempels. Tweefl. Mannelyke Kelk : Bloem , enz. een éénhokkige Pruimvrugt. Omisf. Murr. *• 582 AcER. Tweefl. De Kelk vyffneedig: de Bloem vyfbladig: agt Meeldraadjes: twee Stylen: tweezaadige, gewiekte Zaadhuisjes. Mann. De Kelk vyffneedig: de Bloem vyfbladig : agt Meeld.aa ijes. c. 583 Gouania. Tweefl. De Kelk vyffneedig, bo. ven: geen Bloem: vyf Meeldraadjes: een driedeelige Styl: een driekantige in drieën deelbaare Vrugt. Mann. De Kelk vyffneedig: geen Bloem: vyf Meeldraadjes. ƒ.429 Sol and ka. Tweefl. Geen eigen Kelk: een zesbladige Bloem : zes Meeldraadjes : twee Stylen: eea tweezaadig Huisje beneden, M n 3 So.  SYSTEMATISCHS Solanora. Mann. Geen eigen Kelken: een vyfbladige Bloem: vyf Meeldraadjes. $m ad Hydrocotylen. /.41a Mimosa. Tweefl. Een vyftandige Kelk: vyf. " fheedige Bloem: van vier tot honderd Meeldraadjes: één Stamper; een Peul vrugt. Mann. De Bloem , Kelk en Meeldraadjes eveneens. c. Q^fi 43I Brabejum. Tweeft. Een Kat met vierdeelige Bloemfchubben; vier Meeldraadjes : een tweefneedige Styl: eene Pruimvrugt met een Vleezige Kogelronde Pit, Tweefl. Alles eveneens , maar de Bloem misdraagende. h.1s,c.576,ƒ.424 Iirminalia. Tweefl. Een vyfdeelige Kelk: geen Bloem: tien Meeldraadjes: eene Pruimvrugt beneden. Mann. Alles eveneens: maar geen Vrugt. Cl d s 1 a. Tweefl De Kelk zesbladig: de Bloem vier of zesbladig: vergaarde Meelknopjes: vier tot zes stempels; een zeshokkig, veel- zaadig Huisje. Mann. De Kelk vier- of' zesbladig.- de Bloem zesbladig: veel Meeldraadjes. c 577 Hermas. Tweefl. Fen Bloemkroontje: een vyfbladige Bloem: vyf onvrugtbaareMeeldraadjes Mann. Hetzelfde: maar vyf vrugtbaare Meeldraadjes. Twee Stylen twee rondschtige Zaaden beneden, ,-.4ï3 Pa-  BLADWYZER. 23. Petygamia. Parietaria. Tweefl. Een vierfneedige Kelk: geen Bloem: vier Meeldraadjes: één Styl: één Zaad. Vrouw. Een vierfneedige Kek; geen Bloem: één Styl: één Zaad. /• 399 Atriplex.Tweefl.Een vyfbladige Kelk: geen Bloem: vyf Meeldraadjes: een tweefneedige Styl: één Zaad. Vrouw. Een tweebladige Kelk: geen Bloem: de Styl eenfneedig: één Zaad. U°4 II. Dioikia. Tweehuizige. P a n a x. Kroontje1 - Kruid. Tweefl. De Kelk vyftandig: de Bloem vyfbladig: vyf Meeldraadjes: twee Stylen: tweezaadige Besfen.i.416 Mann, Als boven, maar geen Vrugt. Aciphïlla. Een Kroontjes - Kruid. Tweefl. De Omwindzels vyf bladig: de Bloempjes vyfbladig: vyf Meel' draadies : een langwerpige , vyfhoekige , deelbaare Vrugt met de Kelkblaadjes gekroond. Mann. De Meeldraadjes langer. Forst. Gen. 68. Diospyros. Tweefl. De Kelk en Bloem vierfneedig: agt Meeldraadjes ; een vierfneedige Styl: agtzaadige Besfen. Mann. Als boven, zonder Styl of Vrugt. _ C"638 Cham*rops. Tweefl. De Kelk driefneedig: de Bloem driebladig: zes Meeldraadjes: drie Nn 4 , Sty*  SYSTEMATISCHE Stylen: drie eenztadige ronde Pruim-Vni». ten. * Ckam^rops. Mmn. Het zelfde,behalve de Vrugedeelen. C°MP lA' ^ IeD d»'ebI^geBIoem:Z&s"'2S? Meeldraadjes: één Stamper. r„B„ Een ^nzaadige Pruimvrugt.a.27? Chrts i tr i x. Tweefl. Een tweekleppig Kaft " vee.eBorftelige Schubbetjes. ieder een Meeldraadje influitende: één Stamper. den Stamper^ EVen'£ZeIfde' behaIve Sri^n. Tweeft. De buitenfte Kelk driebladig7*" de bmne.fle vyftandig, Kraakbeenig : de B oem Tyffneedig: vier Meeldraadjes: één styl; één Zaad. StylnocTvr;^^^^--^ vyf Meeldraadjes: een Stamper: een Pruimvrugt, beneden. Mann. Tien Meeldraadjes: geen Vrugt. c Ö4I Frax;nüs. Tveefl. Geen of een vierdeeligen 4 Kelk: geene of een vierbladige Bloem: twee Meeldraadjes; één Stamper: één Zaad. Vrouw. Alles eveneens, maar geen Meeldraadjes. Anthospbbmdm. Mann. De Kelk vierftee- °' ? <%•" geen Bloem; vier Meeldraadjes. Vrouw, Kelk als boven • twee Stylen en een Vrugtkasje, beneden, 'f.464 Ar@.  BLADWYZER. 23- Polygamia. Arctopus. Mann, Een Kroontje teen vyfbladige Bloem: vyf Meeldraadjes. Tweefl. Het zelfde : twee Stylen: één tweehokkig Zaad. B. Mann. Een zeer groot Omwindzel. '*4»4 Glbdiisia. Tweeft. De Kelk vierfneedig: de Bloem vierbladig : zes Meeldraadjes : een Stamper: een Peulvrugt. Mann. De Kelk en Bloem driebladig : zes Meeldraadjes, Frouw. De Kelk en Bloem vyfbladig : een Stamper: een Peulvrugt. c.624 Pisonia. Tweefl. Geen Kelk: een vyffneedige Bloem: zes Meeldraadjes: één Stamper: een vyfkleppig Zaadhuisje. Mann. Al het zelfde: geen Vrugt. Frouw. Al het zelfde: geene Meeldraadjes. c' ö43 Pennantia. Tweefl. Geen Kelk : vyf Bloemblaadjes: vyf Meeldraadjes: een driekantig, tweehokkig Vrugtbeginzel. Mann. Al het zelfde: de Meeldraadjes , langer; doch geen Vrugtbeginzel. Forst. Gen. 67. 111. Trioikia. Driemannige. Brevnia. Tweefl. Een eenbladige Kelk: geen Bloem : geen Meeldraadjes : een drooge * Kogelronde , driehokkige Bezie ; in itder Hokje twee Zaaden. M n s Brey'  SYSTEMATISCHE Breyria. Mann, Een vyfdeelige Kelk: geen Bloem: vyf zeer korte Meeldraadjes. Frouw. Kelk en Bloem als in de Mannelyke : vyf Bladerige Stempels : een vyfhokkig Zaadhuisje. Nov. Gen Mar. Auftr. Forst. Gen. 73. Ce ra tok ia. Tweeft. Een vyfdeelige Kelk: geen Bloem; vyf Meeldraadjes: een Styl: een Lederachtige veelzaadige Haauw. Mann. Alles behalve de Vrugt» deelen. Vrouw. De Kelk byna vyftan» dig : geen Bloem: een Styl: een Lederachtige veelzaadige Haauw. c.646 Ficus. De gemeene Verblyfplaats Tolrondachtig, famenluikend geflooten, Vleezig. A. Vrouw. De Kelk vyfdeelig: geen Bloem: een Stamper: een Zaad. B. Mann. De Kelk driedeelig: geen Bloem: drie Meeldraadjes. C. Mann, en Vrouw, binnen de zelfde gemeene Verblyfplaats, met onderfcheiden byzondere Vrugtmaakingen. c.649 VIER-  BLAD W Y Z E R. 24. Cryptogamh. VIER-EN-TWINTIGSTE KLASSE. CRTPTOGJMIA. Schoilteklice. I. F1 li ces. Var cm. it. Met Geaahds Vrugtmaakingen. Equisetum. De Aair verfpreid: de Vrugtdeelen Schildvormig, met Klepjes aan den Voet. 0. n Cycas. Mann. Een gefchubde Kat: het Stuifmeel de Schubben bedekkende. Vrouw. Een Degenvormige Vrugtfteng; Pruimvrugten met eene Houtige Pit. a. 282 Z'AfiiiA. Mann. Een gefchubde Kat: het Stuifmeel de Schubben bedekkende. Vrouw. Ein gefchubde Kat: twee Besfen, ^425 Onoclea. Een tweezydige Aair: vyfkleppige Vrugtmaakingen. 0.37 Ophioulossdm.Een gewrichte Aair:omge- fheeden Vrugtmaakingen. 0.40 OsïkIünda.Een Trosachtige Aair; tweekleppige Vrugtmaakingen. 0,49 2. Vrugtmaakingen op de Bladen, aan de onderzyde. AcaosTicnuM. Een Vlak, de geheele Opper vlakte beflaande. Po.  SJY STEMAïISCHE Pol y podium. Onderfcheiden Stippen op de „ VlaktC* ".144 fltMiosiTis. Kruifende Streepen op de A v!akte" 0.1,4 AspLENtUM. Byna evenwydige Streepen,- verfehillende. ftII7 Blechnum. Streepen die wederzyds naby de Lonciiitis. Randftreepen aan de bogten van het Loof. o 116 Pteris. Randftreepen aan den omtrek der' Bladen 0>g? Adi ANi hum. Vlakken der Tippen met den omgeboogen Rand bed*kt. 0#ao4 Trtchomanes. Eenzaarae Vrugtmaakingen in den Rand zelf ingeplant. 9t2lo 3. Vrugtmaakingen aan den Wortel. Marsilea. Een Vrugtmaaking van vier DoOSies' 0.22? Pil ul a i< ia. Een Vrugtmaaking van vier Hbk. if*s. 0.230 Isoètes. Een tweehokkige Vrugtmaaking. o.93a ' II. M u s c i. Mos/en. L y c 0 p o d 1 u m. Tweekleppige ongefteelde Meel- kn°PJ'es- o.366 Por^-lla. Meelknopjes die met Gaatjes doorboord zyn. Sphagnüm. Meelknopjes met een effenrandigenMond. *. Met  BLADWYZER. 24. Cryptogamia. 2. Met Gebuikte tmebeddige Vrugtmaakingen. Shacbnuu. Het Meeïknopje met een zeef groot Uitfteekzel. 0.401 Folytrichum. Het Meeïknopje met een zeer klein gerand Uitfteekzel. 0 406 Mnium. Het Meeïknopje geheel zonder Uitfteekzel. 0 4io 3. Met gebuikte eenbeddige Vrugtmaakingen. Phascum. Meelknopjes die het Mondje op de kant gehaaird hebben. 0.3S? Bryum. Het Meeïknopje met een ondelings Steeltje , uit een Knobbeltje gefprooten. 0.41$ HypNUM. Het Meeïknopje met een zydelings Steeltje uit een Haairbekieedzel. o-442 fonTiNALis. Het Meeïknopje ongefteeld, met een Schubbig Haairbekieedzel. 39* Büxbaumia. Het Meeïknopje gefteeld, aan de ééne zyde Vliezig. 396 III. Ato«. Wieren. I. Op 't Land groeij'ende. Marchanti a. De gemeene Bl oemkelk Schild- vormig. van onderen bloeijende. M^o Jumcermannia. Een Bloemkelk die eenvoudig is, vierkleppig. *-465 Taroionia. Een tweekleDpige B'oem-Kelk. ünthoceros De Bloemkelk Py;ig: het Meeïknopje Eisvormig , tweekleppig. *• 483 15 LA-  BLADWYZER, Bi, as i a. De Vrugtmaaking Cylindrisch, Py Ki cc ia. De Vrugtmaaking van Korreltjes op net Loof gegroeid. M9I i-> I c h e n. De Vrugtmaaking met een effene, glanzige Stoel. kyssüs. Een famcngroeizel van Pluizige Ve. zeltjes. "•573 2. In 't Water groeijende. ml7iïA- Li,aChtig Wief' 0-566 lJLVA- v^'gWier. ' Fücds. Lederachtig Wier. „ 26l rva. Haairachtig Wier. IV. Fungi. Paddejloekn. i. iütff Hoedjes voorzien. IwV" V*" H°edj*e V3no^renP!aatig. o.ooo Boletus. Hec fIoedje van onJereD « Hv dno m. «et Hoedje van onderen Stekelig. l HAUüS' Het Ho<^ van onderen effen. * 2. Geen Hoedjes hebbende. Ci a t h r u s. Getralieds Zwam. 0 . Hel vel la. Tolachtige Zwam. Peziza. Klokvormige Zwam. 0 6/r ^ la var 1 a. Knodsachrige Zwam. 0.661 LvcopER Klootronde Zwam. 0.66^ mvco *• B,»az'g gefteelde; „. 68| NA-BE*  NA-BERICHT VAN DEN SCHRYV.ER der NATUURLYKE HISTORIE. Met het opftellen en uitgeeven van deezen Syste' matifchen Bladwyzer der Planten , die wegens de dikte niet agter het laatfte Stuk derzelven gevoegd heeft kunnen worden , heb ik voldaan aan mync Belofte , in de Voorrede van het Eerfte Stuk der Planten. Voor het overige heb ik het geheele Werk, telkens daar het gevoeglyk kon gefchieden , met Registers der Gejlagten en uitvoerige Bladwyzers der Naamen , zodanig voorzien, als men zou kunnen wenfchen. Dus is 'er agter het I. Deels III. Stuk, een Bladwyzer der Zoogends Dieren; agter het V. Stuk een der Vogelen; agter het VI. Stuk een der Tweejlagtige of Kruipende Dieren; agter het VIII. Stuk een der Visfchen ; agter het XIII. Stuk een der Ittfekten; agter het XIV. Stuk een der Wormen eu Slakken; agter het XVI. Stuk een der Conchylien of Hoorens en Schulpen; agter het XVIII. Stuk een der Zie'Gewasfen en Plantdieren geplaatst; buiten en behalve  NA-BERICHT Mlve de optelling van myne Zee-Gewasfen agter het XVII. Stuk van dat Eerfte Deel, het Uithtemsch Regifterüer Infekten en Wormen, enden Systematifcken Bladwyzer der Dieren op 't end van het laatfte Stuk derzelven, met veele nieuwe Soorten ingevuld. Bovendien , vindt men een Uitheemsck Register der andere Dieren, agter het VIII. Stuk. Dus blykt , dat het I. Deel deezer Naiaurlyke Hiflorie, of de befchryving der Dieren, ten minfte met tien Registers of Bladwyzers, doorgaans ten uitvoerigfte en naauwkeurigfte gemaakt, voorzien zy. Wat het II. Deel, of de Befchryving der Planten, aangaat: hetzelve heb ik niet minder bezorgd; voegende agter ieder Klasfe of Afdeeling, door my ontworpen en voorgefteld op Bladz. 238 van het Eerfte Stuk, doorgaans een Bladwyzer der Nederduitfche Naamen en een Latynsch Register der Geflagtnaamen. Dus heeft men in dat II. Deel deezer Natuurlyke Bifiorie, agter het I. Stuk een Bladwyztr der Palmbeomen ; agter het III. S tuk een der Beomen; agter het VI. een der ffeejleren; agter het XI. een der Kruiden, agter het XII. een der Bolplanten; agter het XIII. een der Grasplanten, en agter het XIV. of laatfte Stok een der Varens, Mosfen en andere Schuilteelige Planten : waar agter telkens ten Register der Geflagtnaamen is gevoegd: zo dat dit  Van den SCHRYVER. dit II. Deel,buiten deezen laatften Bladwyzer,mee dertien Registers voorzien is. Het III. Deel, of de befchryving der Minera alen, heb ik , wat de byzondere Rangen aangaat, alleenlyk voorzien met Nederduitfche Bladwy. zersi als één der Delfftofen , agter het II» Stuk; een der Steenen agter het III , en een der Mynjlofen agter ;het V. Stuk ; best oordeelende, om dat die Zaaken fomtyds wat moeielyk te onderfcheiden zyn, een Uitheemsch Register mede te deelen van de Mineraaien in 't algemeen; gelyk hetzelve dan ook voor eerstcemelden Bladwyzer thans uitgegeven wordt, orh agter het V. STUKihte binden. Zodanigen myner Lezeren , üu , die met gedagte meer dan vyfentwintig Registers of Bladwyzers, welke 'er door my, in hec beloop van deeze uitvoerige befchryving der Natuur , op haare plaatfen ingevoegd zyn, zig niet voldaan mogten achten en bovendien een Algemeen Register der Zaaken verwagten zouden, gelieven te weeten , dat zulks thans onnoodig en overtollig is. Want, in de eerfte plaats moet men aanmerken , dat het geheele Werk als 't ware een Register is, waar in de Schepzelen in behoorlyke Orde zyn gefchikt en volgens hunne Hoofdbenaamingen opgezogt kunnen worden. Ten anderen, dat dezelven 'er volgens hunne Kenmerken onderfcheiden O o fcya,  NA-BERICHT. zyn, op welken men moet letten , om dienst te hebben van dit Samenftel der Natuur. Ten derden, dat een volledig Register van de zevenendertig Stukken , uit welken dit Werk beftaat , nagenoeg de grootte van een Stuk zou evenaaren , en daarom niet alleen geenszins by dit laatfte Stok gevoegd kunnen worden, maar zelfs, door zyne uitgebreidheid, in 't opzoeken lastiger zou zyn dan de gemelden. Ik zwyge nog, dat het my, na zo veel arbeids in deezen, ondoenlyk voorkomt zulks uit te voeren. Om echter den Liefhebber der Natuur, minder aan dit Samenftel gewoon, in het opzoeken der Onderwerpen ; waar de fchikking, volgens de Hoofdbenaamingen, eenige duifterheid veroirzaaken mogt; te gemoet te komen, zal ik hier kortelyk den Inhoud van het Werk doorloopen. KOR-  KORTE INHOUD dek Geheele NATUURLYKE HISTORIE. HET EERSTE DEEL, o p HET RYK der DIEREN, IS BESCHRBEVEN IN AGTTIEN STUKKEN, En verflerd met honderd drie- en veertig Planten. Het i, Deels L Stok ^teeft, na een zaakelyke Voorrede, een Inleidingj bevattende de befchouwing der Dieren in 't algemeen , hunne Eigenfchappen en Verdeeling, zo volgens de Ouden als Hedendaagfchen, en ftelt de onderfcheidende Kenmerken der byzondere Klasfen of Afdeelmaen der Dieren, volgens den beroemden Linnjfus voor. Van de Eerfle Klasje , der Zoo* gende Dieren worden hier in , die van den Eerften Rang, te weeten, behalve den Menscb, de Aapen, Spookdieren , Vledermuizen: en die van den TweeOo 2 den  KORTE INHOUD dïr den Rang, gelyk de Olyphant, Zee-Koe of Manati , de Luijaarts, Mieren-Eeters en het Schubdier, gemeenlyk de Chineefche Duivel genaamd, befchreeven. Het I. Deels, II. Stuk Bevat de Zoogende Dierer^van den Derden, Vierden en Fyfden Rang, volgens de onderfcheiding der Tanden, en dus de meefte Ferfcheurende Dieren, gelyk de Robben of Zee-Honden, Zee-Kalven, enz. de Honden, waar onder de Wolven, Vosfen en Jak"hallen; de Katten} waar onder de Leeuwen, Tygers , Luipaarden , Losfen en dergelyken , begreepen zyn; als ook de Fretten, waar onder.de Si veten Genet-Katten; de Wezels, tot welke de Otters, Veelvraat, Marters , Bonfems, de Fret en het Sabeldier zyn betrokken: voorts de Beeren, waaronder de Dasfen en Halfvosfen ; de Zwynen of Varkens, waar onder het Muskus-Zwyn en Babyrousfa begreepen zyn : de Armadillen, Egels, Mollen , Spitsmuizen , Philanders of Buidelrotten: de Rhinocerosfen, Stekelvarkens , Haazen , Konynen , Beiers , Muizen , Rotten , Marmeldieren en Inkhoornen. Het I. Deels, III. Stuk Behelst de Dieren van den Zesden , Zevenden en Agtflen Rang. Eerftelyk bygevolge het Fee of de Her knauwende Dieren, van welken, na de algemeene befchryving hunner byzonderheden, in de eerfte plaats  NATUURLYKE HISTORIE. plaats voorkomt het Geflagt der Kemelen, tot we"'en de Dromedarisfen en 't Schaap van Chili, dat de Vigonia Wol geeft, behooren: dan het Muskus-Dier, vervolgens het Qeflagt der Herten, waar toe de Kemel -Pardel , Eland, het Rendier en verfcheidere van dien aart t'huis gebragt zyn. Men vindt 'er een omftandige befchryving van de Levensmanier en het gebruik der Rendieren in Lapland, enz. 't Geflagt der Geiten bevat, behalve de gewoone Bokken, en dien van Angora , daar het zogenaamde Kemelshaair van komt, ook den Steenbok'en Gems, benevens verfcheiderley Bezoar-Bokken: 't Geflagt der Schaapen, Koeijen of Runders en Paarden, tot welke laatflen ook de Muilezels en Ezels, benevens andere Lastdieren , behooren : dat van 't Rivier- of Zee» Paard , tot welken de Amerikaanfche Waterzwynen betrokken zyn. In de laatfte Rang der Zoogende Dieren, komt eerst voor, de Eenhoorn-Vifch, dan de Walvisfchen , Kazilotten , Dolphynen en alle Zee-Schepzels van dergelyken aart, die men gemeenlyk onder de Visfchen telt. Hier is van den Walvisch* Vangst onzer Natie, en van alles dat daar toe behoort, ten uitvoerigfte gefproken. Het L Deels IV. Stuk Maakt een begin der befchryvinge van de Dieren der Tweede Klasf» , die men Va o els noemt, en na derzelver Eigenfchappen in 't algemeen, alsook de Rangfchikking te hebben voorgefteld, befchryft hetzelve die van den Eerften Rang , naamelyk de Roof-^ vogels, als daar zyn de Gieren , Arenden, Sperwers, Oo 3 Ha'  KORTE • INHOUD be*. Havikken, Valken , Uilen, Klaauwieren: voorts die van den Tweeden Rang, gelyk de Pappegaaijen, Kakatoes , Lory's , Parkieten , Toukans, Rhinoceros. Vogels of Calao's, Teek-Eeters, Raaven, Kraaijen, Kaauwen , Roeken , Bontekraaijen , Aakfters en Gaaijen , de Scharlaaren , Kaauwtjes, Paradys-Vogels, Koekkoeken, Draaihalzen, Spechten, Blaauwfpechten, Ysvogels, Byën-eeters , Hoppen, Boomkruipertjes en Bloemzuigertjes , die gemeenlyk Kolibrieten genoemd worden. Het I. Deels V. Stuk Na de befchryving van de Eigenfchappen der Zwemmende of Water-Vogelen in het algemeen, wordt hier eerst gefproken van 't Geflagt der Eenden, waar onder ook de Zwaanen en Ganzen begreepen zyn ; vervolgens van dat der Zaagbekken , zogenaamd , waar onder de Duiker-Ganzen; der Pappegaay-Duikeren, 't welk veele Soorten bevat van Noordfche Zwemvogels : der Onweersvogelen, der Diemedesfen, waar onder de Penguins van den Zuider - Oceaan; der Kropganzen of Pelikaanen, waar onder de Fregatvogels, Kormorans en anderen; als ook van 't Geflagt der Keerkring - Vogelen \ der Duikeren , Meeuwen, Sternen of Zee- Zwaluwen en Verkeerdfnavelen , die men ook wel Waterfnyders noemt. Van den Vierden Rang, de Steltloopers behelzende, vindt men 'er de Flamingo's, Lepelaars, Scurvogels, Nimmerzatten , Kraanvogels , Reigers, Oijevaars, Butooren, Kroonvogels; dan de Sneppen, Wulpen, Strand- of Moerasloopers , gelyk de Kemphaanen, Kie-  NATUURLYKE HISTQRIE. Kievitten, Koeten , Plevieren; de Kluiten en Schol. Aakfters of Oeftervangers omftandig befchreeven. Ook komen de Waterhoentjes, Rallen , Knarshoenders, Trapganzen en Struisvogels in deeze Rang. De Vyfde , of die der Hoenderen , bevat de Paauwen , Kalkoenen , Paauwiezen, Faizanten; de Veldhoenders, Duiven, Leeurikkén,Spreeuwen,Lyfters, Kernbyters , Geelgorfen , Vinken , Kwikftaarten, Meezen , Zwaluwen en Geitemelkers: in wier GeAagten ook de Mosfchen, Nagtegaalen, en meest al ons bekende klein Gevogelte begreepen is, gelyk men in H uitvoerige Register, op 't end van dat Stuk, kan zien. Het I. Deels VI. Stuk De Dieren van beiderley Leven , Amphbia, ook wel Tweeflagtigen genaamd, bevattende, fielt; dezeiven in drie Rangen van Loopende, Kruipende en Zwemmende, voor. Tot den Eerften Rang behooren alle zodanige die vier Pooten hebben, gelyk de .Schildpadden, de Draakjes, Haagdisfen en Kirkvorfchen, waar onder ook de Krokodillen, Padden en alle der°elyke Dieren, begreepen zyn. De Tweede Rang behelst de Slangen in 't algemeen; de Ratelflangen Bri!flan*en, Stokflangen , Tweekoppen , Blindflangen en "veele anderen , in 't byzonder. De Derde Ran<* befchryft de Kraakbeenmfchen , zogenaamd , gelyK de Lsmpreijen, Rochen, Haaijen, Zee - Draaken, Zee-Duiveli- en Steuren, tot welke Geflagten veelerley Visfchen van dien aart behooren. Naderhand ayn hier ook de Visfchen met gedekte Kieuwen , O04 door  KORTE INHOUD der door Li nn jeus , bygevoegd , die men op het end van het VJII, Stuk befchreeven vindt, Het I. Deels VII. Stuk Begint de befchryving der Dieren van de Vierde Rlasfe, naamelyk de Visschen, en gaat, na die van derzelver algemeene Eigenfchappen , Verdeelicg en Rangfchikking, over tot die der Aaien, tot welken de Paaling; der Blootruggen , waar toe de Beef-Aal of Siddervifch behoort: die der Scherpftaarten , Zee Wolven , Smelten , Sprey-Visfrhen en Zwaardvisfchen , als den Eerflen Rang; die der Schelvisduivelen , Sterrekykeren, Pietermannen , Kabeljaauwen , Snot- en Slangevisfchen, als den Tweeden Rang uitmaakende. Van den Derden Rang komen hier de Geflagten der Snottolfen , Zuigervisfchen Oranje - Visfchen , Grondels, Knorhaanen , ZeeSchorpioenen , Spiegelvisfchen , Platvisfchen', Klip. visfchen, Zee-Braafems , Lipvisfchen en Omber, Visfchen , in aanmerking. Het I, Deels VIII. Stuk Vervolgt met de befchryving van 't Geflagt der Baarzen; van dat der Stekelbaarzen, Makreelen Barbeden en Zeehaanen, waar onder Vliegende Vi«I fchen voorkomen In de Vierde Rang (telt hetzelve de Meh-flangen voor , als ook de Meirvallen, Harnasmannen en Salmen, onder welken de Forellen en Houtmgen begreepen zyn en van den Salmvangst omftapdig gefptoken wordt. Dan vo]g?D ^ Tabakspyp. Vi?i  NATUURLYKE HISTORIE. Visfchen, de Snoeken en dergelyken , de Ansjovisfchen, Koornaair-Visfchen, Harders, Vliegende en Vinger-Visfchen, benevens de uitvoerige Geflagten der Haringen en Karpers, waar van de eerften gelegenheid geeven tot een omftandig bericht van de Haring-, Sprot , Sardynen, Elft en andere Visfcheryen,delaatftentot befchryving van veelerley inlandfche Visfchen, deBraafems, Bleyjen, Voornen, Ruisch, Zeelten, als ook de Goudvischjes, mede tot dat Geflagt behoorende. Als een Vyfde Rang zyn hier bygevoegd die onregelmaatig Gehieuwde Visichen, welken onze Ridder naderhand mede tot de AmphtHn betrokken heeft , naamelyk de Mormelaars , Hoornvisfchen , Beenvisfchen, Stekelbuiken , Egelvisfchen, Schild- en Naaldvisfchen, als ook de ZeeDraakjes; die echter mede, zo wel als de Walvisfchen en dergelyken , voorgemeld , in de Nederduitfche Bladwyzer, aan 't end van dit Stuk, opgetekend en in het algemeene Register dcrUitheemfche Naamen, van alle Viervoetige en Kruipende Dieren, Vogelen en Visfchen, daar op volgende, begreepen zyn. Voorts wordt dit Stuk met eenige merkwaardige Aantekeningen en Byvoegzels bcflooten. Het I. Deels IX. Stuk Begint de befchryving der Insekten, by fom. migen ook wel Gekorvene genaamd , wier algemeene Eigenfchappen , zo de Lighaamsdeelen en Levensmanier, als de Verandering of Geftaltewisfehng, die zy ondergaan , als ook hunne fchade.lykhe.d m zeO o 5 kere  KORTE INHOUD des kere en voordeeligheid in andere opzigten , breedvoerig voorgefteld; vervolgens hunne Rangfchikking en Kenmerken opgegeven zynde; in de eerfte plaats de Schildvleugehge, tot welken de Torren, Bokken, Goudhaantjes, Olyphantjes, Springkevers en Zandloopers behooren , naauwkeurig befchreeven worden. Eet f. Deels X. Stdk Vervolgt de befchryving der Schildvleugelige Infekten, met die der Agret- , Water-, Aard , Meel- en Mey-Torren; Roofkevers , Oorwormen, Kakkerlakken en Krekels, welke Jaatften thans in den Tweeden Rang, onder de Ralffchildige naamelyk, betrokken zynde, met de Springbaanen, Cicaden of Lieremans, Wantfen, Water-Scorpioenen , Plantluizen, Bladzuigertjes, Schildluizen, Blaazenpooten of Ziertjes, zynde van de allerkleinfte Infekten van dien aart, deezen Rang befluiten. Het I. Deels XI. Stuk Bevat een uitvoerige befchryving der Infekten van den Derden Rang. die men Donsvleugeligen, Vlinders of Kapellen noemt , en wel vooreerst van derzelver Maskers, de Rupfen, daar zy door-een zonderlinge Verandering uit voortkomen, welke omftandig wordt Verhaald : dan fpreekt men van de Eigenfchappen der Kapellen in 't algemeen , derzelver onderfcheiding en verdeeling in Dag-Kapellen, Pylftaarten en Nagt - Kapellen , onder welke laatften de Landmee- ters  NATUURLYKE HISTORIE. ters of Krammetjes , Bladrollers, Motten en VeerUiltjes, zyn begreepen: terwyl van de eerften nagenoeg twee , en van de laatften meer dan drie honderd Soorten in haare byzonderheden zyn voorgefteld. Het I. Deels XII. Stuk Begint met de algemeene befchouwing der Peesvleugelige Infekten die den Vierden Rang uitmsaken , en waar toe de Juffers of Libellen, dikwils Puiftebyters genaamd, benevens de Haften, Water-Uiltjes, Gaas-Vliegen, Scorpioenvliegen en Kemelshalsjes, zogenaamd, voorkomen. Het vervolgt met die der Vliesvleugeligen, van den VyfdenRang, onderwelken de Gall- , Blad- , Hout-Wespen, de Rupsdooders of Sluip-Wespen , de Basterd- en eigentlyke Wespen ; de Byën , Mieren, enz. vervat zyn. Hier in komen ook de Tweevleugeligen panden Zesden Rang;, tot welken de Horfels, Langpooten , Vliegen , Bremfen, de Muggen, Dril - Muggen, Steekvliegjes, Roofvliegen , ook Wolfvliegen genaamd, de f taande Vliegen en Vliegende Luizen behooren. Tot deeze laatften is ook de Schaapen - Luis , die men in '* volgende Stuk afgebeeld vindt, hoewel ongevleugeld zynde, betrokken. Het I. Deels XIII. StfuK Behelst alleenlyk de Infekten van den Zevenden of laatften Rang, de Ongevleugelde naamelyk, gelyk de Schieters, Plantvlooijen, Houtluizen, Luizenen Vlooi.  KORTE INHOUD des Vlooijen, Myten , Kreeftfpinnen en Spinnekoppen , van welke by de vyftig Soorten befchreeven worden: dan de Scorpioenen , de Krabben en Kreeften, waarvan het Geflagt ook zeer wydloopigis; de Water-Vlooijen , tot welken , wegens de Geftalte, ook de Molukfe Krabben zyn t'huis gebragt: de Pisfefcedden, waar onder verfcheiderley Zee-Luizen; de Duizendbeenen en Millioenpooten. Het L Deels XIV. Stuk Vana;t de befchryving aan, van de Zesde Klasfe der Dieren , die men Wormen getyteld vindt. Tot de eigentlyke Wormen , die in de Eerfte Rang voorkomen, en van veelerley Soort zyn, behooren ook de Bloedzuigers en zekere flymige Vifchwormen, Ruigbekken genaamd. Tot de Slakken, die den Tweeden Rang uitmaaken , vinden wy, behalve de Aardslakken , een menigte van Slak- gelykende of liever Weeklyvige Dieren (Mo/lufca) van zonderlinge gedaante , die in de Zee huisvesten , t'huis gebragt. Derzelver naam is veelal van de gelykenis naarLandfchepzelen of andere zaaken, ontleend; gelyk daar zyn de Zee-Longen, Slakken, Rupfen, Scheeden , Netels, Haazen, Blaazen.- de Steenboorders, Steenflakken , Kieuw- Wormen , Kroos - Slakken , Vlerkwormen , Zee - Katten , Kwallen, Zee-Sterren en Zee-Fgels, welke laatften wel de meefte Soorten uitleveren. Het U Deels XV. Stok Brengt ons tot befchouwing van de Schulpdiereq (Ow-  NATUURLYKE HISTORIE (Conchylia) , die den Derden Rang van deeze Klasfc uitmaaken. Het verhandelt de eigentlyke Schulpen, die men Doubletten noemt, en ttelt tevens de Dieren in dezelven huisvestende , in Plaat, voor Oogen. Voorafgaat de befchryving van fommige V-Wptg* Schulpdieren, gelyk de Chicons, Lepadeti en Phoiaden: dan volgt die der Gaaperen, Scheeden , TelhDen, Harten, Korf-, Driehoek-, Kous-Doubletten, Lazarus-Klappen, Kommen, Arken, Oefters, Auo mies en Mosfel- als ook der Ham-Doubletten. Van de algemeene Eigenfchappen der Schulpdieren^ hunne Voortteeling en Eijernesten , u in de Inleiding van dit Stuk uitvoerig gefproken. Het I. Deels XVI. Stuk Befchryft de Eenfihaalige Schulpdieren, gemeenlyk Hoorens genaamd, verdeeld in Nautilusfen, Tooten , Forfelein - Hoorens, Blaas - Hoorens, Voluuten Kink-, Vleugel-, Stekel-Hoorens, Tollen, Maachoorens, Slakhoorens, Nerieten, Zee»Ooren, Patellen, Tandhoorens , Wormbuizen , Zee - Houtwormen of Paaien Koker.Wormen, als ook de Zandkokers, waar in de Zee-Duizendbeenen neftelen, gelyk zodanige Dieren dan ook hier zyn t'huis gebragt en afgebeeld. Het I. Deels XVII. Stuk Komt tot de befchryving der zogenaamde ZeeGewasfen , hier t'huis gebragt door den beroemden Li nn*us, om dat zy of tot huisvesting ftrekken van Dieren, wier Wooning zy even als de Con- chy«  KORTE INHOUD ber chyliën uitmaaken, of een weezentlyk Dierlyk beginzei hebben , dat .uitbot op de manier der Planten. De eerden , genaamd Lithophyta of Steenachtige ZeeGewasfen , beftaan uit Pypkoraalen , Madreporen , Milleporen en Celleporen: de laatften, Zoöphyta getyteld, uit Edele Koraalen, Zee-Heefters. Alcyoniën , Sponfen, Korst- en Pypgewasfen , Koraalmosfen en Korallynen. Deeze allen worden in dit Stuk ten naauwkeurigfte befchreeven en by uitftek natuurlyk fraay in Plaat vertoond. Het I. Deels XVIII. Stuk Behelst de overige Dieren van deezen Rang, door de benaaming van Phytozöa onderfcheiden; als Plantgelykende Dieren, die zig verplaatzen kunnen. Hier toe behooren,in de eerfte opflag , de Poepen, gemeenlyk genaamd Zoet- Water-Polypen, van welken ik agter het Werk van Baker, Nuttig Gebruik van 'c Mikroskoop, omftandig gefproken heb. Zeer fraay zyn dezelven hier, als ook de Basterd-Polypen, in Piaat vertoond. Voorts komen wy tot de ZeePennen, waarvan opk fraaije Afbeeldingen gegeven zyn, zo wel als van de Lintwormen,de Klootdierrjes en de Wardiertjes , by den Ridder Chaos genaamd, welken de kleinften zyn der Dierlyke Schepzelen, die men op den Aardbodem vindt. Voorts is dit Deel, behalven een Uitheem/oh Register der Infekten en Wormen, met een Systematifihe Bladwyzer, volgens de twaalfde üitgaave van het Samenftel dertatuur, beilooten. ? Het  NATUURLYKE HISTORIE HET TWEEDE DEEL, o r HET RYK der PLANTEN, js beschreev en in VEERTIEN STUKKEN, En verfierd met honderd en vyf Plaaten. Het II. Deels I. Stuk Geeft, na een uitvoerige Foorrede , een fchets van de Eigenfchappen der Plantgewasfen in 't alge? meen, zo wat derzelver Groeijing, als deVrugtmaaking en onderfcheiding der Mannelyke en Vrouwelyke Sexen betreft,welke, als ook de Bevrugting,op Plaaten duidelyk voor Oogen gefield wordt. Voorts fpreekt men , in die Inleiding , van de Lotgevallen der Kruidkunde en de verfehillende Samenftelzelen , waar onder dat van Linnveus in 't breede wordt ontvouwd. Men ziet 'er ook de verdeeling der Planten in Natuuriyke Rangen, zo door den Ridder, als door andere Kruidkenners, en vervolgens de verdee- ling  KORTE INHOUD Ma ling volgens een Natuurlyke Methode, door my ont. worpen en in de befchryving gevolgd. Dus komen dan in de Eerfte Klasfe de P almboomen en dergelyke Oosdndifche Gewasfen , welke ia dk Stuk befchreeven worden. Het H. Deels II. Stok Vangt met een nieuw Berigt aan , noopens de be. handeling van het Werk, en ' .rvolgens.', de Eigenfchappen der Boomen in t algemeen voorgedragen hebbende, treedt tot derzelver befchryving in Geflagten, naar de Orde van het Stelzel der Sexen j zo dac in dit Stuk de Boomen , wier Bloemen tweeflagtigzyn, dat is de beiderley Teeldeelen bezitten , die van twee tot twintig Atfeeldraadjes hebben , ag' tervolgelyk worden voorgedragen. Het 1L Deels III. Stuk Verhandelt de overige Boomen, zo wier Bloemens ook tweeflagtig, tot de Veelmannigen , Tweemagtigen, Enkel , Dubbel- of Veclbroederigen behoo« ren, als wier Bloemen , Man wyvig , Eehhuizig „ Tweehuizig of Veelwyvig zyn. Die benaamingen worden in de Korte Inhoud zeër duidelyk verklaard', als ook in Kondig gefneeden Plaaten aangeweezen. Op het end vindt men een Nederduitfchen Bladwyzer, en een Register deï Geflagten. Heï  NATUURLYKE HISTORIE* Het II. Deels IV. Stuk t)e befchryving der Heesteren, die myneDerde Klasfe uitmaaken , aanvangende, geeft een Schets van derzelver Eigenfchappen , en ftelt dezelven ook voor, volgens het getal der Meeldraadjes in de Bloemen, uit hoofde van welken in dit Stuk de Tweemannigen , Driemannigen , Viermannigen, Vyfmannigen, Zesmannigen en Agtmannigen befchreeven zyn en met keurlyke Afbeeldingen van Uitheemfche Planten, wier deelen van Vrugtmaaking de Vergrocting aantoont, opgehelderd* Het It Deels V. Stuk Behelst veele dergelyke Afbeeldingen, van nieuwe Kaapfe en Oostindifche Plantgewasfen, welke door my ten naauwkeurigfte met het Mikroskoop zyn onderzogt en , onder myn opzigt, door de konftige Plaatfnyders, de Gebroeders Philips , in Print gebragt. Ook komen in dit Stuk, onder de Tienmannige, Twaalf-, Twintig- en Veelmannige , Tweemögtige , Enkel-, Dubbel, en Veelbroederige Heefiers , veele aanmer* kelyke Byzonderheden voor. Het II. Deels VI. Stuk Geeft, na de befchryving der Samenteelige Bloemen, in de eerfte plaats die der Heefteren-, Welke zulke Bloemen draagen, en derhalve tot de Syngenejia behooren; dan die der ManwyVige, Eenhuizige, Tweehuizige ch VeelWyvigen » waar mede Wederom 't Pp be-  KORTE INHOUD der beloop van 't Stelzel der Sqscen , ten opzigt van deeze Klasfe der Plantgewasfen, eindigt. Zeernaauwkeurig zyn verfcheide Kaapfe Heefters en anderen, ten opzigt van de Deelen der Vrugtmaakinge, alhier door my met het Mikroskoop onderzogt en in Plaat gebragt. Op 't end heb ik dit Stuk wederom met een uitvoerigen NederduïtfchenBladwyzerenRegifter der Geflagten voorzien, I Het II. Deels VII. Stuk Begint de befchryving der Kruiden, die door my van de Boomen en Heefters afgezonderd zyn in eene Vierde Klasfe der Natuurlyke Methode. Eerst komen daar in de Eenmannigen voor; dat is, die maar één Meeldraadje hebben ia elke Bloem, gelyk verfcheide Oostindifche Kruiderige Planten: dan de Tweemannigen, Driemannigen , Vier- en Vyfmannigen; waar onder de zogenaamde Ruuwbladige, en veele andere Kruiden , behooren. Het II. Deels VIII. Stuk Behelst van de Vyfmannigen , dat is met vyf Meeldraadjes , nog de Kroomjes - Kruiden , wier Bloemen als Zonnefchermen zyn , van welken een zeldzaam Japans en Kaaps in Plaat gebragt voorko^ men. Deeze en nog andere maaken een groot deel van dit Stuk uit. Dan volgen de Zes-, Zeven-, Agt-, Negen-, lien- en Twaalfmannige Kruiden, Verfcheide nieuwe Japanfe en Oostindifche,zyn hier, behalvg d? Kaapfe, nauwkeurig onderzogt en afge-* beeld.  NATUCRLYKE HISTORIE. beeld. Ook vindt men 'er het onderfcheid van de Rhabarber-Planten , die voor de Echte gehouden worden, in Plaat vertoond. Het ït. Deels IX. Stuk Stelt, op gelyke manier, de Kruiden voor, die ten mintte twintig, en de genen die meer dan twintig Meeldraadjes hebben , Veelmannigen gctyteld. De veelerley Afrikasnfche of Kaapfe Plantgewasfen, die Middagbloem genoemd worden , maaken een aanvang van dit Stu k, 't welk bovendien de Tweemagtige Kruiden , gelyk de Melisfe, Tbym, Orégo en dergelyken, benevens de Grynsbloemigen, gelyk de Leeuwenbekken , als ook de Viermagti- en , gelyk de Kool, Radyzen, Violieren, enz. voorftek. Het II. Deels X. Stuk Die Kruiden bevattende , welke , wegens de famenvoeging der Meeldraadjes , Enkel-, Dubbel- en Veelbroederige geheten worden, befchryft dus^alle die, wier Bloemen Vlinderachtig zyn, gelyk de erwten Boonen, Lupinen , Lathyris en veele anderen; als ook de Samenteelige Kruiden, dus genaamd, om dat de Bloemen beftaan uit eene vergaaring van eene menigte Blommetjes, zo dat daar onder de Straal-, Sterre- of Zonnebloemige voorkomen, gelyk de Asters Koorn- Zonnebloemen, Gulde Roede, Chryiantèn , Paardebloemen , Klisfen , Doornen , Distels, enz. Pp a Het  KORTE INHOUD der Het II. Deels XI. Stuk Vervolgt de Samenteelige Kruiden, waar onder de Zonnebloemen, Goudsbloemen, Violen,en gaat dan over tot de Manwyvigen, gelyk het Kalfsvoet, Speerwortel, en dan tot deEenhuizige, Tweehuizige en Veelwyvige, tot welke laatften de Nieswortel, het Glaskruid , de Melde enz., betrokken worden. Dit is, gelyk de voorgaande Stukken, met veele zeer fraaije Afbeeldingen van Kaapfche , Japanfche en Oostindifche Gewasfen , die door my ten naauwkeurigfte met het Mikroskoop onderzogt zyn, opgehelderd, en met de befchryving van den Oostin. difchen Broodboom op 't end verfierd. Het II. Deels XII. StuK 't Welk de Planten , een Bol-achtigen Wortel hebbende, die door my in een byzondere Afdeeling gebragt zyn, onder den naam van BolplanteN ten uitvoerigfte befchryft, geeft een omftandig verhaal van de voorheen plaats gehad hebbende en nog in zwang gaande Liefhebberyëu der Bloemisten , omtrent de Tulpen , Hyacinthen en andere dergelyke Tuinbloemen; fpreekt van de Leliën, Narcisfen, en vertoont verfcheide nieuwe, nooit te vooren in Afbeelding gebragte , ook by my uit Kaapfe Bollen geteelde Planten,in Plaat. Het II. Deels XIII. Stuk Behelst de Planten, in manier van opfchieting ea groeijing naar Gras gelykende en deswegen onderden naam van Grasplanten, ook door my van de an-  NATUURLYKE HISTORIE. andere Kruiden afgezonderd. In hetzelve geef ik vooreerst een Plaat, welke de deelen der Bloem- en Vrugtmaakinge, zo zeer tot onderfcheiding in deezen (trekkende , gantfch duidelyk voor Oogen fielt, wordende door een [ruime Verklaaring opgehelderd. Na de befchryving van derzelver Eigenfchappen en Rangfchikking , heb ikze in die Orde , zo als zy volgens het Stelzel der Sexen van den beroemden LïnN/Eüs voorkomen, te boek gefield èn daar van ook zeer fraaije Afbeeldingen gegeven. Men be^rypt ligt, dat hier onder de veelerley Soorten van Graanen of Koorn , de Ryst, Spaanfche Tarw en de Biesachtige Planten, behooren. Het II. Deels XIV. Stuk Waar mede de befchryving der Plantgewasfen ten einde loopt, bevat alle die to: de Oyptogamia betrekkelyk zyn, en daarom Geheim - Echte of Schuilteelige van my geheten worden. Dus komen hier in , de Afdeelin-» gen, der Vare ns, Wieren. Mossen en P adde* stoelen , die ieder op zig zelve verhandeld zyn. Onder de Wieren heb ik nog verfcheide Waterplan. ten, behalve het eigentlyke Zee - Wier, t'huis gebragt, welke blykbaare Vrugtmaakingen hebben. Van het gene men over die der anderen denkt of gist, fpreek ik omftandig. Voorts is dit Stuk-, inzonderheid , met zeer fchoone Afbeeldingen van üitheemfche Varens en meer dergelyke Haairplanten,als ook, op het end, met een byvoegzel over't ZeeWier, met een Bladwyzer der Schuilteelige Planten en een Register der Geflagten, voorzien, Pp 3 HET  KORTE INHOUD dés Hec JIL Deels I. Stuk Gaat na eene aanmerkelyke Voorrede en oraftandige befchryving van de Eigenfchappen der Mtneraaien of Delfftojfen in 't algemeen befchouwd , zo ten opzigt van haaren Ooirfprong, waar omtrent van die des Aardkloots en de Omwentelingen in deszelfs Oppervlakte, gefproken wordt; in de Inleiding over tot de Onderfcheiding der Mineraalen , ten opzigt van haare Zitplaats, meest in dc Gebergten, deswegen Erts-Bergen geraamd, en vervolgt met de Gefchiedkuhde der Mineralogie, haar opkomst en de verfi heide Manieren , van ouds tot heden gebruikt in de Verdeeling der Delfftoffen j mi HET DERDE DEEL, o f HET RYK der MINERAALEN, is beschreeven im VYF STUKKEN, En rtrfïerd met agtenveertig Plaaten.  NATÜÜRLYKE HISTORIE ftellende de Klasfificatie van den beroemden Ridder, door my eenigermaate veranderd, bladz. 130, om te gebruiken voor , en eene nieuwe Manier , om de DelfftorTen gemakkelyk te onderzoeken en tot de behoorlyke Klasfe te brengen, in 't vierde gedeelte der Inleiding opgeevende. Het Eerfte Hoofdftuk, vooits, oppert een algemeene Schets van de VerfteeDir.gen of Petrefakten , ook wel Verfteende Zaaken genaamd, ten opzigt van derzelver hoedanigheden en verdeeling: het Tweede befchryft de Verfteenin» gen van Zoogende Dieren of zogenaamde Zöolithen, waar onder van de Olyphants-Beenderen, die, 't zy echt of onecht hier en daar in 't Aardryk gevonden zyni het Derde die van Vogelen, Ornitholiten; het Vierde die van tweeflagtige Dieren, Amphibiolithenl het Vyfde die van Visfchen , Ichikyoliteti; het Zesde van Infekten, Entomolithen : het Zevende van Wormen , Helminthohthen getyteld : waar op vervolgens het Agtfte die der Conchyliën of Hoorens en Schulpen; het Negende die der Koraalachtige Zee-Ge», wasfen , en het Tiende die der Dierplanten, Zoophyta , behelst. Alle de Voorwerpen hier toe behoorende , op Twaalf Konstplaaten , zyn naar meeftendeels zeer zeldzaame Stukken , uit myne Verzameling, ten naauwkeurigfte afgebeel-d. Het III. Deels II. Stuk De DeifuofFen vervolgende befchryft de VerfteeniDgen van Plantgewasfen , en in de eerfte plaats die der Boomen en Houten of harde , vervolgens die tier zagte deelen van dezelven , geiyk Raden enPp 4 Krui-  KORTE INHOUD der Kruiden, Phytolithen genaamd, waarop die zeldzaamer voorkomen, van Bloemen en Vrugten naamelyk dan de zeer gemeenzaame Dendrieten of Steenen met Boomachtige Figuuren , daar op- of ingedrukt, en Graptolithen of Natuurfteenen. Hier op volgen de Steenen die in 't Dierlyk Lighaam en in deMensch, m l lanten, en in malkander, als Kernjleenen groeijen, tot welken de Adelaar- of Klapperfteenen behooren ; de Puimfleenen ; de Stalaclieten of Drupfleesen; de Tuffteenen, Tophi genaamd; de Okers of Metaalhoudende Aarden; de Zanden, Kleijen, Kryten of Kalkachtige en eindelyk de eigentlyke of Stuif-Aarden, die men ook wel Plant-Aarden noemt, tevens de Turf- en Veen-Aarden bevattende. Op 't end is dit Stue met een uitvoerigeNederduitfche Bladwyzer, van alle die Zaaken, tot de Delfftoffen behoorende , welke in 't zelve en in 't voorgaande befchreeven zyn, voorz:en. De twaalf Konstplaaten, daar in gebragt, vertoonen zeer ongemeene enfraaije Naturaliën , die den Inhoud grootelyks ophelderen. Het III, Deels IIÏ. Stuk Vervat de befchryving der Steenen, van wier algemeene Eigenfchappen en Oirfprong gefprokea en myne Rangfchikking opgegeven zynde, eerflelyk voorkomen de Aardachtige , gelyk de Leijen ook wel Schiefers genaamd; dan de Kalhaartige, tot wel ken de Marmers, Gipfen, Spaathen behooren - ver volgens deKleijige Steenen, gelyk de Amianth,Glimmer, Talk en veele anderen. De Vierde Rang behelst de Keizelige, waar onder, behalve de Keijen ea" Vuur-  NATUURLYKE HISTORIÉ. Vuurfteenen , de Opaalen , Onyxen , Chalcedoon < Achaaten en Jaspisfen, benevens alle de zogenaamde Hoornfteenen. In de Vyfde zyn de Kryjlailyne Steenen , als Kwarts en Kryftallen; in de Zesde Rang de Edele Steenen , onder welken de Diamant de vlag voert, begreepen; wier Kryftalmaaking ten duidelykfte in Plaat vertoond is. Eindelyk worden in dit Stuk de famengeftelde Steenen, welke men Rotsfteenen noemt, tot welken de Porfier, Graniet en anderen , zelfs de Zandfteenen behooren, befchreeven. Alles is door tien Konstplaaten opgehelderd en in een Bladwyzer op 't end aangeweezen. Het HL Deels IV. Stok Vangt de befchryving der Mynstoffen aan, die de Derde Klasfe van dit Ryk der Natuur uitmaa. ken, en vertoont in de eerfte plaats de Kryftal-Figuuren der Zouten , die op alle de MynftotTen ook toepasfelyk zyn ; fpreekende voorts van de Kryftalmaaking , zo in 't algemeen, als in 't byzonder van 'e Salpeter , Kalkzout , Borax , Pekel of KeukenZout, de Aluin, Vïtrioolen enmiddelflagtige Zouten, als tot den Eerften Rang behoorende : vervolgens van de Zwavelige Lighaamen , waar toe, behalve de Pyrieten enAardharften, en andere Bitumineuze Stoffen, ook de Amber, Barnfleen en zelfs het Rottekruid zyn t'huis gebragt: eindelyk van de MetaaUErtfen in 't algemeen, en, na het voorftellen der Rangfchikking, van de Halfmetaalen in de eerfte plaats; gelyk de Cinnabers, Potlood,Spiesglas,Spiauter,Bismuth, Kobalt, en zelfs de Platina of hec Witte Goud. Het  KOR TI? INHOUD, Het III. Deels V. Stuk Befchryft de zes vo'maakte Metaalen, Tin,Lood, Yzer , Koper, Zilver en Goud; zo ten opzigt van de plaatfen waar, als de gefteldheid waar in menze op onzen Aardkloot aantreft: de manier op welke zy gegraven , en hoe derzelver Ertfen gezuiverd worden; als ook welke Verfchynze'en zy do^r Scheidkundig onderzoek uitleveren ; het voor en ua ieel dat zy door inwendig gebruik of tot allerley nuttige Handwerken in de SamenleeviDg toebrengen: ook in welke achting zy van ouds tot heden zyn geweest, enz. Dit Si uk is, zo wel als 't voorgaande, met zeven Plaaten, uitgezogre Voorwerpen van myne Verzameling affchetzende, die ter zaake en tot opheldering dienen ,en bovendien meten Nederduitfchen Bladwyzer, als ook met een Uitheemfch Register van de LatyiTche en andere benaamingen van het Ryk der Mineraalen , voorzien. De geheele befchryving der Natuur lyke Hijtorie, heb ik daar mede teneinde gebragt en beflooten. S o l i Deo Gloria,