AAN MEJUFFROUW WATTIER.  Mufesl difrêz fa gloire a torn vós nourrisfom. B O I ï, E A U.  A A N M E J U F F R O U f? JOANNA COM.IELIA W A T T I E R» Bezielster van de dichttafrelcn Door my voor 't fchouvvtooneel bereid! Vorstin der cedle trcurtooneelen, Het zy gy dreigt, of ftraft, of fchreit! Wat tier! hoe! zou het u mishagen, Daar ik uw zagte goedheid ken, Dat ik u dankbaar op durf dragen Het geen ik u verfchuldigd ben? Ter eer der Nederlanders ftrevend' Op de yslyk fteile letterbaan, Was my de moed byna begevend', Toen een bouhon ons was ontgaan. * 2 ■ Vi-  Vkellia ftond bleek te treuren, Held Hainbroeks dochter fchreide teér, Zaïre fcheen haar kleed te fcheuren, Was 't kroost van Lufignan niet meer. Myn kunstvuur miste fchier 't vermogen, By 't kwynen van dien eedlen ftoet; Straks komt Melpomen voor myne oogen, Thalia volgt haar op den voet: De één treed langs floers en zilvren tranen. En de ander, door Vermaak geleid, Scheen zich tot my een' weg te banen Langs roozen, voor haar' voet verfpreid.' Zy fpraken: „Waarom flaauw te kwynen? „Waaröm de harp gehecht ten wand? „ Moet ooit der braven drift verdwyncn „Voor eer en dienst van 't vaderland? „Heeft de Amftelfrad bouhon verloren, „Apollo leeft in eeuwigheid, „En fchenkt de dichterlyke koren „Niet fiechts een vrouw vol majefteit, „ Die lloute harten kan doen beven, „De koelfte ziel gevoelig raakt, „Ver-  ft Vermaak in fiddering kan geven, „En fchreijen doende ons zelfs vermaakt; „ Maar die , daar zy , om fpoorloosheden, „De ftervelingen lachen doet, „In heri de zucht tot zuivre zeden, „En waren ernst bevallig voed. „Wattier, door. zucht ter kunst gedreven, „Treed toe, bekroond met lauwerblr.ên, „Zal naar geen minder glori ftreven, „Dan uw bouhon ooit heeft gedaan. „Jupyns geftrenge gemalinne ,,Schonk aan wattier den gouden ftaf, „Daar Paphos fchoone koninginne „Die eedle vrouw haar' gordel gaf. „Zy doe uw yver dan weer branden". Straks ftak my 't godlyk zusterpaar Twee blanke fchachten in de handen, En zag toen ernstig op elkaêr. Thalia toont me een minzaam wezen, Dat my deed hopen op haar gunst; Dorine wierd my aangeprezen; „ Verkleed haar voor w a t t i e r , met kunst!" * w Dus  Dus was 't bevel aan my gegeven. Hierna fprak Mefpomeén my aan; Haar oog was ernstig, maar vol leven; Of liefst zo als U de oogen iban. „Vergy is u ter fehets befchoren," Dus fprak zy, wyzend' met haar' ikf; „Zy is gevormd in Febus koren, „Sla haar verkleding dan niet af. „Wattier moog' waarlyk roem behalen, „Zy fchiet' Üorines lchertskleed aan, „Vergy doet haar noch fchooner pralen, „ En fcher.kt haar grootfcher lauwerblaên." Gehoorzaam, maar door fchroom benepen, Zd dr.t de moed my fchier ontzonk, Wierd firrks de ve^cr aangegrepen, Dien my Thrlia lrchend fchonk. Dorine wierd h-r.r kleed gesteven, Maar was 't bevrllig afu haar !yf?... Geen nood! gy garft drt kunstig leven, Geen enkle plooi aan 't kleed bleef ftyf. Bemoedigd door uw kunstvermogen, En door uw goedheid, wendde ik toen Verdubbliug aan v;.n wcrkfar.m poogen, OiB'  Om met Fergy my voort te fpoên. Uw kunstkracht deed myn yver branden, Uw vrindfchap werkte krachtigst mee'; Ik greep den veder in de hruden, Gefchonken door Melpomené, En eindlyk wierd Fergy geboren; Maar flaauw van glans, verr' van befchaafd, En echter juichten Febus koren, Daar gy haar blinkend zonlicht gaaft. Gy deed ons allen weenen, beven, En na een droevig oogenblik Sloegt gy, nu kwynend' dan verheven, Op nieuw het ftoutfte hart met fchrik. Gy deed myn harsfenfpruitje zoeken, Door U wierd ik door roem beftraald, Fergy praalt by de nutte boeken, En de Eerde Druk is weggehaald. De drukpers doet op nieuw haar leven; Vorstin in 't hof van N bootskunst! U wyde ik haar, door dank gedreven; Beftraal haar vrindlyk met uw gunst. Uw geest is wys, uw hart rechtvaardig, Ver-  Verachting voor de Dankbaarheid, Ware een watt ier gewis onwaardig, Die nooit één deugd de hulde ontzeid. Wat ftuk u luister hebb' gegeven Op Amftels prachtig fchouwtooneel, Fergy zal altyd u doen leven , Is dan deze Opdragt iets te veel? Laat dan Fergy ten tolk verftrekken Van dank, dien ik voor u moetvoên; Doch, hoe ze ook moog' dien last voltrekken, Zy kan dien nooit dan half voldoen. N O M S Z. l7S>h