. VAN DE 1 O M W E N T E LIN G E N * DER ' I. S T A A T E N. i  EX BIBLIOTHECA VIRI DOCTISSIMI L. J. SURINGAR ANNO 1897 DEFUNTI UNIVERSITATI DONATA 01 2128 5316 UB AMSTERDAM  D E PUINHOOPEN; O F, BESCHOUWING VAN DE OMWENTELINGEN DER. S T A A T E N.  Ik zal in de eenzaamheid tusfehen de puinhoopen gaan leeven; ik zal de oude gedenkteckenen over de wijsheid der voorleden» tijden ondervragen; Ik zal aan den asch van de jnftellers dei wetten vragen: door welke drijjyeeren de Koningrijken zich verheffen en daalen — uit welke oorzoaken de voorfpoed en de onheilen der volken geboren worden; en eindelijk, op wlke grondre¬ gelen de vrede der maatfihappijen, f'n het geluk der menjcheii, zich Woelen vestigen! Hoofdft. 4, bl. 23,  y D K PUINHOOP E of , B E S C H O U W I X Q van tl c !> O JtV'E IT T.EI I N Gï N der S T A A T E■ N. tl o o r T O L N E I. Te AMSTEB.B AM,l)g M-Schalelta inp . 1736'.   T O E W IJ D I N 0. 2jijt gegroet, gij eenzaame Puineti, heilige Graven, ftille Muuren! u roep ik aan; tot tt wend ik mijne fmeekingen. ja , terwijl de blik van den daaglijkfchen mensch, door een geheimen fchrik, op het enkel aanfchou» wen, van u word afgewend^ doet juist dit het bekoorende van duifend aandoeningen en denkbeelden in mijn hart geboren worden. Hoe veele nuttige le«feh, hoe veele aandoenlijke of belangrijke overdenkingen levert gij den géést, dien gij weet te raadpleegen l Gij waart het, die, wanneer de geheele waereld nog in onderwerping voor de tijrannen * 3 zweeg, zweeg „  zweeg,reeds waarheden verkondigdet, welken zij verfoeijen , — en vooral, door den asch der koningen met dien der geringde flaaven te vermengen, de heilige leer der gelijkheid bevestigdet. Het is in uwen omtrek , dat ik, mijne vrijheidmin in de eenzaamheid koesterende, haare fchim uit de graven zag opkomen , en, door een onverwacht gunstbewijs , haar eene hooge vlucht zag nemen, welke mij naar mijn op nieuw bezield vaderland deed te rug keeren. m ó Graven! Hoe veel deugd bezit gij i Gij verfchrikt de tijrannen ; gij vergiftigt , door eenen geheimen affchrik, hunne godlooze genietingen; zij keeren. hun gezicht van u af -r- want zij kunnen u niet onikoopen ; terwijl de bloodaards ver van u den hoog. moed hunner paleiien overvoeren ; — gij ftraft den machtigen onderdrukker ; gij rooft het' goud aan den gcldafperfenden gierigaard; — gij wreekt den zwakken, dien hij beroofde ; gij vergoedt de ontbeeringen der armen , terwijl gij de pracht des rijken door  '<—-' VII door zorgen vergiftigt; gij troost de onge^ lukkigen , daar gij hen eene laatfte fchuilplaats aanwijst; eindlijk , gij geeft aan de ziel dat juiste evenwicht van fterkte en ge* voel, die de wijsheid en de kunst uitmaaken , om wel te leeven. Door de befchouwing, dat men u' alles moet terug geeven , vind de denkende mensch het beneden zich , ij dele grootheid en nutteloze rijkdommen op een te ftape*len : hij houd zijn hart binnen de paaien der rechtvaardigheid; maar, vermids hij zijne loopbaan moet volbrengen, gebruikt hij de oogenblikken van zijn aanwezen, en geniet de goederen , die hem vergund worden. Aldus breidelt gij de toomlooze vlucht der begeerlijkheid ! Gij bedaart de zwijmelende drifc der genietingen, welke de zinnen be< roeren ; gij doet de ziel van de moeilijke worsteling der hartstogten rusten; gij verheft haar boven de laage belangen, die de meenigte folteren; — dan, wanneer men zich op uwe hoogten verheft, en van daar het tooneel der volken en tijden befchouwt,1 word  VIIÏ «w» word de geest vatbaar voor grootfche aandoeningen , en bevat niet dan gegronde denkbeelden van deugd en waaren roem. Ach! wanneer de droom des levens zal geëindigd zijn , waartoe zullen haare aandoeningen gediend hebben , indien zij geen fpoor van nuttigheid nalaten ?... ó Puinen ! ik zal weder tot u terug kee* ren, om uwe lesfen aan te hooren ! Ik zal mij in de rust van uwe eenzaamheid plaatzen j en, aldaar van het treurig fchouwfpel der hartstcgten verwijderd, zal ik de menfchen beminnen in hoop op de toekomst | ik zal mij met hun geluk bezig houden, en het mijne vestigen , in de verzekering, dat ik het hunne daardoor verhaasten zal. ; 'DE  D E PUINHOOPEN; O F , BESCHOUWING VAN DE OMWENTELINGEN DER S T A A T E N. EERSTE HOOFDSTUK. DE REIS. In het elfde jaar der regeering van Abdul-Ramtd , Keifer der Turken , Zoon van Ahmed, ten tijde wanneer de zwervende Tartaaren uit de Krim verjaagd werden; wanneer' een Turkfche Vorst uit het bloed van Gengiz-Khan de onderdaan en wachter werd van eene Christen-Koningin (*) , reis- (*) Te weten in het jaar 1784 , toen verfcheiden Turken hun Vaderland verlieten , ten gevolge van een gefchrift , waarin de Keizerin verklaarde, dat de Krim onder het gebied van Rusland behoor* de... toen liet een TurkTche Prins van het geflacht van Getigiz-Kan — het was Chdhin-Gueraï — zich dragen en . bedienen door de Koningen, welken hij overwonA nen  2 DE PUINHOOPEN. reisde ik in het Qttomannifche Keizerrijk, en) wel door die Provinciën , welke eertijds de koningrijken van Egijpten en Sijricn uitmaakten. Ik vestigde mijne aandacht op dat geen, wat het geluk der menfcnen in het gezellige leven betreft. — Ik bezogt de ftedcn , en floeg de zeden haarcr inwooncren naauwkeurig gade; ik drong door tot in de palleifen, en lettede zorgvuldig op het gedrag der regenten ; — ik zonderde mij af op het land, en floeg een aandachtig oog op den ftaat der landbouwers; ik vond eindelijk overal niets, dan roof, verwoesting , tirannij , en ellende: mijn hart werd overkropt door droefheid en verontwaardiging. Daaglijks vond ik niets dan verlaten velden, ontvolkte dorpen , en Heden , die tot puinhoopen vervallen waren. Dikwerf ontmoette ik oude gedenkteekenen , overblijffelen van tempels , palleifen en vestingen, van waterleidingen en graven: — dit fchouwfpel bragt mijn geest tot de overdenking der oude tijden, en deed ernftige en diepe gedachten in mijn hart opkomen. Ik kwam aan de flad Ilems, op den oever van den Orontes. Ik naderde tot Pa/myra , welk nen had. —■ Deeze zelfde Chdhin verkogt naderhand zijn land voor een inkomen van 80,000 roebels , en nam eene Kapiteinsplaats aan , onder de lijf. wachten van Catharina de II. Zederd dien tijd is hij weder naar de Turken teruggekeerd, — die hem, om aijn verraadvolgends hunne gewoonte, wurgden.  DË PUINHOOPEN,; £ welk in de woestenij ligt, en beiloot, deeze roemruchtige gedenktekenen zelf te bezichtigen. Ik zwierf geduurende drie dagen in deeze dorre woestenijen , en kwam' aan eene valei , die vervuld was met holen en begraafplaatfen. — Onverwacht, zag ik aan het einde van deeze valei in de vlakte het treffendst fchouwfpel der puinboopen: het was eene onnoemlijke meenigte van prachtige en afgebrokene colommen , die even zoo als de toegangen tot onze waranden, als in rijen verdeeld j in de beste evenredigheid geplaatst waren, in zulk een ver gezichtpunt, waarin zich het oog verliest; — Tusfchen deeze colommcn waren groote gebouwen, zommigen nog in hun geheel, anderen half ingeftort. — Allerwegen was de aarde beftrooid met dergelijke overblijffelen, met kroonlijsten, met capitcelen, met het bovenfte der muuren, met ftijlen , met gevallene brokken der pijlaaren ; dit alles was van wit marmer kunftig uitgewerkt. — Na drie quartier uurs langs deeze bouwvalligheden gewandeld te hebben , ging ik in het binnenftc van een uitgeftrekt gebouw, het welk eertijds een tempel was geweest, aan de Zon töegeheiligd; ik nam mijn verblijf -bij arme Arabifche landlieden, die hunne hutten op het voorplein van den tempel gebouwd hadden; ik bcfloot geduurende eenige dagen bij hen te vertoeven, om naauwkeurig de fchoonheden van zoo veele werken gade te Haan. Ieder dag befchouwde ik eenigen der gedenktekenen, die deeze vlakte bedekken. -Op zekeren A 2 avond  1 DE PUINHOOPEN^ avond was mijn geest in diepe gedachten verzonken : ik was voordgegaan tot aan de valei der begraafplaatfen. — Ik beklom de hoogte * welke haar omringt, en vanwaar het oog , te gelijk, de verzameling der afgebrokte puinhoopen, en de onafmeetbaarheid der woestenij beziet. ~ De zon was aan het ondergaan; een roodachtige ftreep tekende nog haar fpoor aan den verren horizont, waar de bergen van Sifri'én hunne kruinen verheffen; — de volle maan kwam op in het oosten, in ceneu blaauwachtigen hemel, aan de effen ftranden van den Eufraat; de lucht was zuiver, helder, en bedaard; de ftervende glans van den dag maatigde de ijslijkheid der duisternis; de aanbreekende koelte der nacht temperde de hitte dei- verfchroeide aarde; de veehoeders hadden hunne kameelen reeds van daar gedreeven; het oog befpenrde gcene de minfte beweging meer , op de eentoonige en grijze vlakte; eene uitgeflrekte ffilte heerschre over de woestenij; — men hoorde alleen, bij lange tusfehenpoozingen, het akelig gekras van ccnigc nachtvogels, en van cenige Hijeenen (*). Het duistere vermeerderde; en in de fchemering kon mijn gezicht reeds niets meer onderfcheiden, dan de witachtige fchimmen der colommen en der (*) Een dier, welk zeer naar den Vos gelijkt, doch dat minder listig is, en ook affchuwelijker uitziet : het aast op lijken, en zoekt zijn verblijf i» de roden en fpelonken.  DE PUINHOOPEN. 5 ■der muuren... Deeze cenzaame plaats, de itille avondftond, dit eerbiedwekkende tooneel , bragten mijn' geest tot een godsdienftig nadenken en ontzag. — De befchouwing van eene eertijds groote, docb nu verwoeste Stad — het aandenken der voorgaande tijden, de vergelijking met derzelver tegenwoordigen toeiiand, alles verhief mijn hart tot grootfche gedachten. — Ik ging op den voet van een colom zitten; en daar, met mijn arm op de knie leunende, en mijn hoofd met de hand onderfteunendc, dan eens mijn gezicht op de woestenij, dan eens op de puinhoopen vestigende, gaf ik mij over san een diep gepeins. A 3. ÖE  9 É OVERDENKING, N u zeide ik tot mij zelf: hier bloeide eertijds eene rijke Stad: — hier was de zetel van een machtig rijk: ja deeze zoo verlaten t zoo verwoeste plaats werd, eertijds, door een groot aantal levende wezens in haaren omtrek bezield; eene werkzaame meenigte bewoog zich, op deeze thands zoo eenzaame wegen, — Binnen, deeze muuren , waar thans eene doodfche ftüte heerscht, weergalmden aanhoudend het gedruis, der werkende kunllenaaren en ambagtslieden , de vreugdejutchingen en de feesten : — deeze opecngcftapelde afgebrokte 'marmers waren kundig gebouwde palleifen: de omgevallen colommen verfierden de majefteit der tempels; de ïngeftorte galereicn tekenden de openbaars vergaderplaatfcn. — Daar vloeide eene groote meenigte volks te zamen , om de plichten van haaren godsdienst te vervullen, of met een teder belang voor haar onderhoud te zorgen : — ginds riep de fchranderheid, uitvindftcr der genietingen, de rijkdommen van alle luchtftreekea; en men zag daar, het purper van Tyus verruilen voor het ' -1 t " kost-  DE PUINHOOPEN. ? kostbaare gaaren van Scrica, het zachte weet fel van Kachemira voor de prachtige tapijten van Lydien, den amber van het oosten voor de paer,Jen-en wierook van Arabien, het goud van Orphir voor het tin van Thuk O). En heden 1 Zie daar dan de overblijffelcn van deeze machtige Stad, — een treurig geraamteI-.. Zie daar dan de overblijffelen van een uitgefixekt gebied, —.een duister en ijdel aandenken!... op het gedruis der zamenvloeiende meenigte, welke zich onder deeze gaanderijen verdrong, is de £enz.aamheid des doods gevolgd; de ftilte der graven heeft het gemurmel der openbaare plaatsen vervangen; de overvloed van een handel- drij- O) Het garen van Serica; dit is de oorfprongMjke zijde van het bergachtig land, waar de groote rivier eindigt; en het geen men gelooft, dé eerfte grond te zijn , waarop bet Keizerrijk van China. zich gevestigd heeft. De weeffeh van Kachemira. De «uiers, welken Ezechiël fchijnt uitgeduid te hebben, onder den naam van choux choux. Dit land, waarnaar men zoo lang te vergeefsch gezocht heeft, is eene der twaalf landltreeken van Arabien; men vind deszelfs overblijffelcn in den Ofor in het land Omar op de Perfifche Golf, bij de Sabéérs, rijk in goud, gelijk Strab» zegt, digt bij Haula of Hevila, alwaar men de vangst der paerlen deed. — Zie het 27de hoofdftuk van Ezechiël, het welk eene zeer merkwaardige en uitgeftrekte fchilderij van den koophandel van Afiea in dat tjjdftip oplevert. A 4  * DE PUINHOOPEN. drijvende Stad heeft zich in eene fchriklijke armoede veranderd. — De palleifen der Koningen zijn de fchuilplaatfen der roofvogels geworden ; de kudden weiden op de drempels der tempels ; en de onreinfte kruipende gedierten bewoonen de heiligdommen der goden ... Ach! hoe is zoo veel glorie verdwcenen ?... Hoe heeft zich zoo veel arbeid kunnen vernietigen ?... Aldus is het dan , dat de werken der menfehen vergaan!... Zoo verdwijnen de Koningrijken en de Volken. Levendig ftelde zich de gefchiedenis der vcrlopene eeuwen voor mijn geheugen ; ik herinnerde mij de oude tijden , waarin twintig roemrijke Natiën in dit oord beftonden; ik fchüderde mij den Asfijriir op de ftranden van den Tiger, den Chaldeemv aan den Euphraat, den Perfiaan, regeerende van den Indus tot aan de MiddellanJfche Zee. — Ik berekende de Koningrijken van Damascus en van Idumea, van Jerufalem, en 'van Samaricn , de ; krijgshaftige Staaten der Philiflij. fien, de handeldrijvende Gemeenebesten van Phe~ nkictt. — Dit Sijricn , zeide ik tot mij zelf, 't welk heden bijna ontvolkt is, telde toen hóflderd machtige (leden. — Haare velden waren met dorpen, met vlekken, eu gehuchten bedekt (£).— Van (ZO Naar de uitrekening van Jofephin en Strabo, had Sijriên tien millioenen inwooners, en de nog overgeblevene fpooren van den landbouw en der wconirgea bevestigen deeze rekening.  DE PUINHOOPEN. 9 Van alle zijden zag men niets dan bebouwde velden , dan volkrijke wegen , dan opeengepakte wooningen Acli ! waar zijn deeze eeuwen van leven en overvloed gebleeven ?... Waar zijn zoo veele blinkende pronkftukken van de Schéppende hand der menfchen?... Waar zijn. de vestingen van Ninive — de muuren van Babyloni'cn — de palleifen van Perfepolis —■ de tempels van Balbek, en van Jerufalemï ... Waar zijn de vlooten van Tyrus — waar zijn de hellingen van Ar ad — de timmerwerven van Siion — de meenigte van fcheepslieden, van lootfen , van kooplieden , van foldaaten ?... Waar zijn de landbouwers en bogften, de kudden, en de gcheele fchepping van levende wezens , waarop zich de aarde beroemde ?... Helaas! ik ben deeze verwoeste oorden ginds en herwaards doorgetrokken ! — ik bezogt de plaatfen , die weleer het fchouwtooneel van zoo veel pracht waren; en vond niets, dan eene doodfche eenzaamheid. — Ik ' zogt de oude volken en hunne werken ; en ik vond 'er flcchts het fpoor van — gelijk aan dat,, 't welk de voet van den voorbijganger in het zand drukt. — Ingeftort zijn de tempels — ter nedergcworpen zijn de palleifen — geflopt zijn de havens — verwoest zijn de fteden, en de aarde, van bewooneren ontbloot, is flechts eene eenzaame , verlatene en woeste begraafplaats... Groote God ! vanwaar zulke noodlottige omwentelingen?... Door welke oorzaaken is de bloei van alle deeze gewesten zoo zeer veranderd?,.. A 5 Waar'.  ■k DE PUINHOOPEN. Waarom zijn zoo veele Steden verwoest?.... Waarom heeft deeze oude bevolking zich niet voordgeteeld, en vereeuwigd? Aldus aan diep gepeins overgegeven , kwamen mij telkens nieuwe denkbeelden in de gedachten. Alles , vervolgde ik, doet mijn oordcel verdoo-, len , en Hort de ontroering en onzekerheid in mijn hart. — iToen deeze gewesten alles geno-* ten, wat de glorie en het geluk der menfehen uitmaakt , toen waren het ongeloovige volken, die dczelven bewoonden; het was de Phenicier, die aan Molok menfehen opofferde , en binnen zijne muuren de rijkdommen van alle luchtftree^ ken verzamelde; het was de Chaldecuw, die zich voor een flmg nederboog (*) , die zich rijke fteden onderwierp, de palleifen der Koningen , dc tempels der Goden plunderde; — het was de Perpaan, die het vuur aanbad, die de fchattingen van honderd Natiën inoogfte; het waren dc Inwooncrs dcrzelfde Had, aanbidders der Zon en der Hemellichten, die zoo veele gedenktekenen van voorfpoed en pracht oprichtten... Talrijke kudden, vruchtbaare landerijen, overvloedige oogften, ja alles, wat het loon der godsvrucht moest zijn, was in handen der afgoden-, dienaaren — en nu, nu de geloovige en heilige volken deeze landen bezitten , ziet men niets-, dan eenzaamheid en onvruchtbaarheid. De aarde brengt onder hunne gewijde handen niets, daq braam j C) De draak van Bek  DE PUI-NHOOPE N. braam , cn alfemftruikcn voord: — de meiisch zaait .met angst — oogst niet, dan traanen en zorr gen. — Het oorlog, de hongersnood, de pest, beitormen hem beurtelings En evenwel, zijn dit niet de kinderen der Propheeten? — Dc Mufelman, dc Christen, de Jood, zijn zij niet de uitverkorene volken des hemels , overladen met genade cn wonderwerken ? Waarom genieten dan deeze bevoorrechte gedachten niet meer dezelfde gunst ? Waarom zijn deeze' landen , die door het bloed der martelaaren geheiligd werden, van de oude weldaaden beroofd ? — Waarom zijn deeze weldaaden als van die gronden verbannen , en zederd zoo veele eeuwen tot andere Natiën en andere landen overgebragt.... Op deeze woorden volgde mijn geest het beloop der wispeltuurigheden, die beurtelings den fcepter der waereld hadden overgebragt tot volken, zoo zeer verfchillende in hunnen godsdienst en zeden , van die van het aloude AJien, tot op de jongde volken van Europa, De naam van een land, daar ik geboren was, deed in mij het gevoel voor mijn vaderland ontwaaken; en aan dien kant mijne oogen tot hetzelve wendende, bepaalde ik alleen mijne gedachten op den toeftand, waarin ik hetzelve verlaten had (*), Ik herinnerde mij de zoo rijk hebouwde veli den — de zoo prachtig aangelegde wegen der (leden —- (*) In 1-82, op het einde van den Amerikaanfchea, ■oorlog,  12 DE P Ü I N H O O P E N. den — door een ontelbaar volk bewoond -m de Vlooten, op alle zeeën vcrfpreid — de zeehavens, die alles van de Oost- tot aan de West-indien Cijnsbaar maakten; en met de werkzaamheid van haaren koophandel, met de uitgedrektheid van haare zeevaart, met den rijkdom van haare gedenktekenen, met de kimden cn fchrandere uitvindingen van haare, bewooners , vergeleek ik, wat Egijpte en Sijricn weleer foortgelijks konden bezeten hebben. — Ik vond een zoet vermaak, van den ouden verdweenen luister van Aften in het hedendaagsch Europa weder te vinden. — Maar weldra verflaauwde mijn betoverend denkbeeld door het laatde punt van vergelijking. — Ik overdacht, dat ook zoo weleer de werkzaamheid der woeste en ledige plaats, welke ik thans befchouwde, was geweest. — Wie weet, zeide ik tot mij zelf, of ook niet eens onze eigen gewesten verlaten zullen zijn?.,. Wie weet, of de boorden van de Seine, den Teems of de Zuiderzee, waar thans, in den dwaaïftroom der genietingen, het hart en de oogen niet genoegzaam zijn voor de vermeenigvuldigde aandoeningen ; — wie weet, of een reifiger, even als ik, zich niet op de zwijgende puinhoopen zal nederzetten, en in eenzaamheid, op den asch der volken, en het aandenken hunner voorige grootheid, zal weenen?... Op deeze woorden werden mijne oc.gen vol traanen. Mijn hoofd met den flip van ;jnijn mantel bedekkende, gaf ik mij aan fombere gedachten over het lot der menfeaen en der za-  DE PUINHOOPEN. IJ ken over. — Wee den mensch 1 zeide ik in mijne droefheid; een blind noodlot fpeelt met zijn beftaan! — eene / rampzalige noodzaaklijkheid beftuurt, bij toeval, het lot der ftervelingcn. — Maar neen — het is de vervulling van de onveranderlijke befluiten eener eeuwige rechtvaardigheid! — een onbegrijplijk God oefent zijne onnafpeurlijke oordeelen uit! - Ongetwijfeld heeft hij over deeze gewesten een geheimen vloek uitgefproken, tot wraak der voorgaande gedachten; — hij heeft de tegenwoordige gedachten ook met zijne vervloekingen geftraft — ó! wie zal dé diepten der Godheid durven doorgronden!...(e) Ik bleef onbeweeglijk, in eene diepe droefgeestigheid weggezonken. (r) Een blind noodlot, dit was het oude ingewortelde vooroordeel der Oosterlingen. Dit was aldus bepaald. Zie hier hun andwoord op alles. Hieruit ontfpruit eene ongevoeligheid en achtloosheid, die de grootfte hinderpaalen zijn voor alle onderrichting en befchaaving.  DÉ Hi & 17 -E/ensflags hoorde ik een gedruisch , gehjk aan de beweging van een golvend kleed, of aan cenen Jangzaanien tred, op de drooge en zidderende kruiden; ik werd ongerust, en ligtte mijn mantel even op; ik wendde mijne oogen heimlijk aan alle kanten; öp eens zag ik, aan de linkerzijde , door het flaauwe en fombcre licht der maan, tusfchen de colommen en puinhoopen van eenen nabijzijnde tempel, een witachtig verfchijnrel, dat in een groot en langflecpcnd lijwaad was gewenteld, gelijk men de fchimmen afbeeldt, die un de graven komen. - & ziddercic, en terwijl ik in mijne ontroering aarfelde, of ik zou Vluchten of blijven, om te zien, wat dit verfchijnfel mogt zijn, deeden de crnffige toonen van eene holle Item mij deeze aanfpraak hooren. „ Tot hoe lang zal de mensch den Hemel „ door onrechtvaardige klachten vermoeijen ? Zul„ len zijne oogen dan altijd voor het licht ge" floten' en ziJ'n «art altijd onvatbaar zijn » voor de infpraak der Waarheid en der reden? „ Dee-  DÊ' PUINHOOPEN: ï$ y, Deeze lichtende waarheid bied zich overal 5, aan; en hij ziet dezelve niet! — De ftem der ., reden treft zijn oor ; en hij hoortze niet! — .. QniechcyaardSg mensch! indien gij een oogen., blik É :lheling kunt doen ophouden, die „ uwe zinnen betovert: indien uw hart vatbaar isj fin dc Ettltf der reden te begrijpen, raadj, ploeg . ::i ikB&fc puinhoopen! Waarin beftaan die vervloekingen des Hemels over deeze gewesten ? —■ Waar is die vervloeking des Allerhooglten , welke de woeste eenzaamheid van deeze velden vereeuwigt? Zegt het, gij gedenktekenen der voor^ ledene tijden! Hebben de hemelen hunne wetten, en de aarde haaren loop veranderd ? — Heeft de zon haar brandenden gloed in den wijden om-  & DE PUINHOOPEN. omtrek uitgedoofd ? — Verheffen de zeeën riicfemeer de wolken? —« Blijven de regens en de daauw in de lucht vastgehecht? -— bcfproeijeh en verfrisfchen zij niet meer de velden en gewasfen ? — Houden dc bergen hunne bronnen in ? — Zijn de beeken uitgedroogd? — Zijn de planten van zaad cn vruchten beroofd? — Andwoord, leugenachtig en boos geflacht! heeft God deeze eerfte vastgeilelde en onveranderlijke orde, welke hij der Natuure zelve voorfchreef, beroerd? — Heeft de Hemel de aarde miskend, cn heeft dc 'aarde haaren bewooneren de goederen ontzegd, welken zij haar eertijds vergunde ? — Indien niets in de fchepping veranderd is , indien dezelfde middelen, die beftonden, nog beftaan , wat is dan de oorzaak, waarom de tegenwoordige genachten niet zijn, het geen de voorledcne waren ? Ach! het is valfchclijk , dat gij het noodlot cn dc Godheid befchuldigt! het is ten onrechte, dat gij aan God de oorzaak van uwe rampen • wijt! Zeg , boos en geveinsd geflacht J zo de plaatfen verwoest, zo machtige Heden verlaten , en tot eenzaamheid zijn gebragt, is het God , die haaren ondergang veroorzaakt heeft ? — is het zijne hand , die de muuren heeft omvergeworpen , de tempels heeft ondergraven om ze te vernielen, de pijlaaren heeft doen inflorten? — of is het de hand der menfehen? — Is het de arm van God, die het Haal in de Heden , cn het vuur in de velden gebragt heeft;, die het volk gedood, de oogden ver- ér  DE PUINHOOPEN; 17 verbrand, de boomen uitgeroeid, de veldgewasfert vertreden heeft? — Of is het de arm der menfehen ?. ■.. i Wanneer na de verwoesting der oogden, de hongersnood zich hedft doen gevoelen ; is het de wraak van God , die zé veroor-» zaakt heeft? of de dwaaze woede der menfehen? ■— Als in den hongersnood het volk zich met onrein voedfel geneerde, cn 'de pest daarop volgde; is het de gramfchap van God, die ze gezonden heeft, of de onvoorzichtigheid en vernielzucht der menfehen? — Toen het oorlog, de hongersnood en de pest, de inwooners afgemaaid hebben, en de aarde verwoest, eenzaam en verlaten bleef, is het God, die dei zelve ontvolkt heeft? — Is het zijne hebzucht, die den landman plunderde, de velden, die vruchten voordbragten, verwoestte, en de landen vernielde? of is het de hebzucht der genen, die regeerden? — Is het zijn hoogmoed, die bloedige en menfehen-moordende oorlogen doet ontdaan, of de hoogmoed der Koningen, en die van hunne Ministers ? »... Is het de baatzucht van zijne befliiiten , die den welftand en het geluk der huisgezinnen omdoot, of de baatzucht van de uitleggers en uitvoerers der wetten ? ■— Zijn het, eindelijk, zijne hartstochten, die, onder duifende gedaanten , enkele perfoonen en volken . folteren , of zijn het de hartstochten der menfehen ? — En bijaldien zij, in - den angst van hun lijden, geene redding noch uitkomst meer zien , is het alsdan de onkunde van God, of hunne onkunde, waaraan -men dit wijten moet? B Houdt  iS DE PUINHOOPEN. Houdt dan op, ó ftcrvelingen ! het noodlot van uwe rampen te befchuldigen, of dit aan de oordeelen der Godlijke wraak te wijten! '*-* Is God goed, zal hij dan de oorzaak van uw folterend lijden zijn V Is Hij rechtvaardig, zal hij dan de medeplichtige van uwe euveldaaden zijn? — Neen , neen , de wispeltuurigheid , waarover de mensch zich beklaagt, is niet die van het noodlot! — de duisterheid, waarin zijne reden zich verdoolt, is niet de onkunde van God! — de oorzaak van zijne ellende is niet in den hemel; zij is bij hem op de aarde: — zij is niet in den boezem der Godheid verborgen; zij woont in den mensch zelf; hij draagt die in zijn hart. Gij murmureert en zegt: hoe ! de ongeloovige volken hebben de weldaaden des hemels en der aarde genoten? —< Hoe! zijn dan dc heilige gedachten minder gelukkig, dan de ongodsdienftige volken ? — ó Mensch! die u door bcguicheling laat verblinden: waar is dan toch de tegenftrijdigheid, welke u ergert ? Waar is het raadfel , dat gij in de Godlijke rechtvaardigheid meent te vinden? — Ik geef u zelf de weegfchaal der gnnften en der rampen ,■ der oorzaken en der uitwerkfelgn, over. — Zeg, toen deeze 011geloovige volken de wetten des hemels en der aarde naauwkeurig gade floegen; wanneer zij hunnen verftandigen arbeid naar de orde der jaargetijden en den loop der hemellichten regelden, moest God toen , om hunne voorzichtigheid te bedriegen , het evenwicht der waereld doen wankelen ? — Wanneer hunne handen de velden met zorg bebouw-  DE PUINHOOPEN. 19 touwden; wanneer zij die door hun zweet befproeiden, moest Hij toen de regens en de vruchtbaare dauw afwenden, en op dezelven niets, dan doornen, doen groeijen? — Wanneer zij, om deeze dorre luchtflreek vruchtbaar te maaken, door hunne fchrandere uitvinding, waterleidingen maakten, kanaalen graafden , en midden door de Woestenijen verafgelegen wateren herWaards leidden, moest Hij toen de bronnen der bergen uitdroogcn ? — Moest Hij de oogden uitroeden, welken de kunst deed rijpen, de velden, die doof den vrede bevolkt werden, verwoesten, de deden omkeeren, welken de arbeidzaamheid deed bloeijen;— in één woord, eindelijk, de door de wijsheid der menfehen vastgeftelde orde verdooren? — En waarin bedaat het ongeloof der vol* ken, die rijken door huhne voorzichtigheid grondden, dezelven door hunnen moed verdedigden, —• door de rechtvaardigheid bevestigden, — machti•ge deden opbouwden, diepe zeehavens groeven, verderflijke moerasfen opdroogden, de zeeën met fchepen , de aarde met bewooners dekten, en, even gelijk de fcheppende geest, de beweging ert het leven op de waereld bragten? — Indien dit ongodsdiendigheid is; waarin beftaat dan het waare geloof? Bedaat de heiligheid in het verwoesten? —• De God, die de lucht met vogelen, de aarde met dieren, de zeeën met visfcheit bevolkt; de God, die de geheele natuur bezielt, Is die dan een God van puinhoopen en graven ? — Vraagt Hij de verwoesting als eerte hulde , en de branddichting als eene offerande? — JJ a Wil  ao DE PUINHOOPEN. Wil Hij, dat men hem het gekerm en zugtend gefchrei als eenen lofzang toewijde ? — Begeert Hij menfchen-moorders tot aanbidders , cn eene eenzaame, verlaten, verwoeste waereld tot zijn tempel? — Ziet hier, evenwel, heilige cn geloovige gedachten, dit zijn uwe werkenZiet daar de uitwerkfelen van uwe godsvrucht. — Gij hebt de volken vermoord — de deden verbrand — de veldgewasfen vertreden — de aarde tot eene verlaten , eenzaame woestenij gemaakt; •— Gij vraagt het loon van uwe werken ! God zal zekerlijk voor u wonderwerken moeten verrichten ! Hij zal den landman moeten opwekken, dien gij vermoordt — de muuren moeten oprichten, welken gij om verre werpt: — Hij zal de oogden op nieuw moeten voordbrengen, welken gij vei woest, de wateren moeten verzamelen, welken gij verfpreidt — eindelijk, alle de wetten des hemels en der aarde verdooren, verwarren, en tegenwerken — deeze door God zelf vastgedelde wetten, ten bewijze van zijne majedeit en grootheid; die eeuwige wetten, welke gevestigd zijn, eer de burgerlijke wetboeken, eer de propheten aanwezig waren; die onveranderlijke wetten, welke niet gekrenkt kunnen worden door de hartstochten, noch door de onkunde der menfehen : — maaide hartstochten, die deeze wetten miskennen, de onwetendheid, welke de oorzaaken niet gadeflaat, en dc uitweikfelen niet voorziet, hebben in de dwaasheid van hun hart gezegd : — „ Alles ,, koomt bij toeval; een blind, noodlot dort het „ goede en het kwaade op de aarde, zonder „ dat  DE PUINHOOPEN. ai „ dat de voorzichtigheid, of de wijsheid, zich „hiervoor immer kan behoeden:" — of wel, eenen geveinsden toon aannemende, hebben zij gezegd : „ Alles koorht van God; Hij „ vindt vermaak, om de wijsheid te bedriegen, „ de reden te verwarren " En de domheid heeft zich zelve , toen , over deeze list toegejuicht. „Aldus, heeft zij gezegd, zal ik mij „ gelijknxllen aan de wijsheid, die mij hoont; ik „ zal de voorzichtigheid, die mij vermoeit en ,, verveelt, onnodig maaken." — De gouddorst heeft 'er bijgevoegd: — „ Aldus, zal ik den „ zwakken onderdrukken ; ik zal hem de vruch„ ten van zijnen arbeid ontrooven , en ik zal ,, zeggen: — het 'is God, die het alzoo befloten, „ het is het noodlot, dat het alzoo gewild heeft.'''' — Maar ik, ik zweer bij de wetten des hemels en der aarde , als ook bij de wetten van het menfchelijk hart: de huichelaar zal omkoomen in zijn bedrog — de onrechtvaardige in zijne roofzucht; de zon zal eer haaren loop veranderen, eer de dwaasheid den voorrang zal hebben boven de wijsheid en kundigheid; eer de . verblindheid hooger zal gefchat worden, dan de voorzichtigheid, en de zoo kiefche en tedere kunst, om den mensch de waare genietingen te doen Inmaken, als ook, om op onwrikbaare gronden zijne gelukzaligheid te vestigen. B 3 VIER-  »* DE PUINHOOPEN. VIERDE HOOFDSTUK. ld us fprak het Verfchijnfel, — Ik was verbaasd over deeze redenen; — ik gevoelde mijn hart ontroerd door verfchillende gedachten, — en bleef lang fpraakloos: — eindelijk verftoutte ik mij en zeide : „ ó Befcbermgod der graven en „ puinhoopen ! ' uw bijzijn en uwe geftrenghcid „ hebben mijne zinnen ontroerd; maar de juist,, heid uwer redenen boezemt weder het ver„ trouwen in mijne ziel. — Vergeef mijne on. wetendheid ! Helaas! is de mensch zoo vei% ,, blind ! Zal dan het geen zijn lijden veroorzaakt, ook nog zijne misdaad zijn? — Ik heb „ de Item der reden miskend; maar, nu ik haar „ ken, verwerp ik haar niet. — Ach! indien gij „ in mijn hart leest, zoo weet gij, hoe het naar „ de waarheid verlangt; gij weet, dat ik haar ,, met drift zoek En om haar optefpooren, „ heb ik mij naar deeze afgezonderde plaats be„ geven: — helaas ! ik heb de waereld omgc,, doold; ik heb de velden en de Heden be,, zogt, en, daar ik overal niets vond, dan el„ lende en verwoesting, heeft het gevoel der „ rampen , die mijne medeftervelingen folteren, mijne ziel geheel en al bedroefd." Ik zeide al ZUI¬ VER KLAARING. A  DE PUINHOOPEN. 43 zugtende : — Ach! is de mensch dan alleen „ tot angst en foltering gefchapen?"... Ik overwoog zijn lijden, om te ontdekken , of 'er geene geneesmiddelen voor waren, en zeide : „ ik zal mij van de bedorvene maatfchappijen „ affcheiden; ik zal mij verwijderen van de pal,, leifen, alwaar de ziel zich ontadelt door wal„ ging, en van de hutten, alwaar zij zich door „ de dringende armoede verlaagt: —• ik zal in „ de eenzaamheid^ tusfchen de puinhoopen gaan 5, leeven; ik zal de oude gedenkteekenen over de „ wijsheid der voorledene tijden ondervragen; „ ik zal uit het hart der graven den geest oproe„ pen , die eertijds, in Afien, den luister der „ rijken en de glorie der volken vestigde. — Ik „ zal aan den asch van de inftellers der wetten „ vragen : door welke drijfveeren de Koningrijken „ zich verheffen en daalen —• uit welke oorzaaken „ de voorfpoed en de onheilen der volken geboren „ worden ; *— en eindelijk, op welke grondregelen ,^ ds vrede der maatfchappijen, en het geluk der „ menfehen, zich moeten vestigen?" Ik zweeg, en wachtte met nedergeflagen oogen het andwoord van den Befchermgod. — Hij fprak: „ Vrede en geluk daalen op hem, die de rechtvaardigheid beoefent! ó Jongeling ! daar uw hart ter goeder trouw de waarheid zoekt; daar gij haar herkend hebt; — daar uwe oogen door den fluier der vooroordeelen, die haar bedekt, zijn doorgedrongen, zal uwe bede niet vruchtloos zijn: — Gij roept de waarheid; ik zal haar voor u blootleggen, — ik zal u de wijsheid leeren, welke b 4 §li  24 DE PUINHOOPEN. gij inroept; —• ik zal u de wijsheid der graven, de wetenfchap der ecuwen openbaaren..." Hij naderde mij toen —- legde zijn hand op mijn hoofd, en zeide:—< „Verhef u, ó Sterveling! en maak uwe zintuigen los van het dof, waarop gij kruipt!..." Eensflags werd ik met een hemelsch vuur doordrongen , en het fcheen mij toe , als of de banden, die ons hier omlaag kluisteren, werden losgerukt; ja, even gelijk eene ligte damp, gevoelde ik mij door dc vlucht van den befchermgeest in de bovende luchtgewesten overgevoerd; ik liet van daar mijne oogen op de aarde nederdaalen; ik zag een nieuw tooneel! — Onder mijne voeten zweef- • de irï den ruimen omtrek een waereldbol, gelijk aan dien der maan, doch kleener en duistere*: ik befchouwdc hem Hechts aan den eenen kant: en deeze kant had het aanzien van' een plat' rond, dat met vlekken bezaaid was, zommigen wit en nevelachtig, anderen bruin , groen of grijsachtig' — Terwijl ik daarde om te onderfcheiden, wat deeze vlekken waren, fprak de Befchermgeest: „ Gij, dervcling, die de waarheid zoekt, „ erkent gij dit fchouwfpel?" — Ik andvvoorddc: » ó Befchermgeest! indien ik aan gene zijde de maan niet zag, zou ik denken, dat zij dit ware; want zij gelijkt naar deeze planeet, wanneer men haar, door eene eclips befchaduwd, met de telescoop waarneemt: ik zou zeggen, dat die onderfcheiden vlekken — zeeën en vaste lauden waren." „ Ja, andwoordde hij , dit zijn de zeeën en „ vaste landen in hetzelfde halfrond van den „ aardbal, dien gij bewoont...»." „ Hoe!  DE PUINHOOPEN. s* „ Hoe ! riep ik uit, is dit de aarde, waarop „ de menfehen leeven!...." „Ja, hernam hij: — die bruine omtrek, die onregelmatig een groot gedeelte van dit platachtig rond bedekt , en aan de meeste kanten influit, dit is het geen gij den grooten Oceaan noemt — die van de Zuider-pool tot aan de Middellijn doorloopt, en den grooten inham van de Oostindien en van Afrika uitmaakt , welke zich verder uitftrekt tot aan het Oosten, door de Maleifche eilanden tot aan de grenfen van Tartarijen, terwijl hij in het Westen de inhammen van Afrika en Eurofia omflingert tot aan de Noordzijde van Afiin. Het Schier-eiland, dat onder uwe voeten is, en eene vierkante gedaante heeft, is de dorre landftreek der Arabieren. — De groote inham aan de linkerzijde , die in het midden bloot, en Hechts aan de boorden eenigzins groen fchijnt, is de verbrande aarde, waarop de Zwarten (*) woonen. —■ In het Noorden aan genen kant van deeze onregelmaatige en lange fmalle zee (**), zijn de rijke landerijen en bebouwde velden van Europa. — Aan de rechterzijde van de Caspifche zee, ziet gij de open en fneeuwachtige vlakten van Tartarijen. — En het geen daar vóór ons ligt, die-witachtige uitgeflrektheid, is de groote en naare woestenij van Cobi, welke China als van O Afrika, (**) De Middcllandfche Zee. ■ B 5  a6 DE PUINHOOPEN. van de waereld affcheidt. — Gij ziet dit Keïferrijk, in de zandachtige landftreeken, die zich, onder eene platgebogen fehuinte, op eenen verren affland verliezen. — Aan die oevers ziet gij de afgefpoelde en afgefcheurde punten; dezen zijn de eilanden en de fchier- eilanden der Maleifche volken, droevige bezitters der welriekende kruiden en reukwerken. ~ De driehoek, welke in de verte in zee fchiet, is het al te zeer beroemd eiland der Oostindien (cl). — Gij ziet den fiingerende vloed van den Ganges —• de hobbelige bergen van Tibet — de gelukkige valei van Kachemira, de zout-woestijnen van Perficn, de boorden van den Euphraat, en van den Ti~ ger, de ingeiloten boorden van den Jordaany en de kanaalen van den eenzaam vlietende Nijl." „ ó Befchermgeest ! viel ik hem in de rede, „ het gezicht van een fterveling kan op zulk „ een' verren affland de voorwerpen niet on- „ derfcheiden " Hij raakte mij met den vinger aan 't gezicht: — tcrftond werden mijne oogen fcherper, dan die van den arend, en nogthands fchenen mij de vloeden even als linten , die flangachtig gebogen waren — de bergen, (d) Welk wezenlijk nut brengt de Koophandel van het Oosten aan het geheele lichaam van het menschdom ? En hoe veel kwaads heeft de bijgeloovigheid van deeze luchtftreek niet aan het algemeen* bijgeloof toegevoegd?  DE PUINHOOPEN. 9? g;en, als hobbelachtige akkervorens — de fteden flechts fierlijke afdeelingen, gelijk aan de vierkanten van een fchaakbord. De Befchermgod ontleedde mij de voorwerpen, nis met den vinger. — De hoogten, zeide hij, welken gij in die naauwe vlakte ziet, die door den Nijl befproeid wordt, zijn de overblijffelen der prachtige fteden, waarop zich het oude Koningrijk van Ethiopién beroemde (e). Zie hier de overblijffelcn van haarc hoofdftad — Thebe, dat honderd palleifen had (ƒ) — zij is de oudfte der fte- CO 1° de Encijclopedie is eene Ge/lachtlijst der twaalf voorgaande eeuwen, voor dat xerxes door Griekenland trok, waarin ik meen beweezen te hebben, dat OpperEgijpte weleer een Koningrijk op zich zelve was, bij 4e Hebreeuwen bekend onder den naam van Kous, en waarop in 't bijzonder de naam van Ethiopién toepaslijk is. — Dit Koningrijk beftond op zich zelf tot den tijd van psammitichus ; en het was toeu eerst, dat het, zich vereenigende met Neder-Egijpte, den naam van Ethiopién verloor, welke aan de volken van Nubii'n, en aan alle de Zwarten, bijbleef, als ook aan de bewooners van haare hoofdftad fhebe. Qf) De onderftelling van een' Stad met honderd poorten »n den zin, waarin men dit doorgaands ver» flaat, is zoo belachlijk, dat het te verwonderen is, dat men niet zinds lang bet dubbelzinnige van deelde uitdrukking gevoelde. Van alle tijden herwaards, was het gebruik der Oas-  «S DE PUINHOOPEN. fteden, en het gedenkteeken van een wispeltuurig noodlot. — Daar was het, dat *een volk (dat nu vergeten is), toen alle andere volken nog woest waren, de eerfte gronden der Kunften en We- Oosterlingen, de palleifen en huifen der Grooten poorten te noemen; de redea hiervan was, dat de grootHe pragt deezer gebouwen beftond in eene enkele poort, die haaren ingang van de ftraat nam, waaraan het voorplein was, agter hetwelk de gebouwen zich vertoonden: — het was onder den ingang van deeze poorten , dat men gefprekken hield met de voorbijgangers , en hun eene zoort van toegang en gastvrijheid" verleende. — Homerus was voorzeker niet onkundig van dit alles; maar de Dichters inaaken geene ophelderingen, en de lezers houden veel van het wonderbaare. Deeze ftad Thebe, heden Lougfer genoemd ^ is niet meer, dan een gering dorpje. Men vind daar echter nog verwonderenswaardige fpooren van haaren alouden luister en pragt; — men vind de ontleeding hiervan in de plaaten van Norden, in het werk van Pococke, en in de reisbefchrijving van J. Bruce. Die gedenkteekenen maaken ons geloofbaar al het geen Homerus ons van haare pragt, en bij gevolg ook van haare ftaatkundige macht , en van haaren uitgebreiden koophandel zegt. Haare ligging was gunftig tot dit dubbele oogmerk ; want zij werd aan den eenen kant befproeid door den Nijl, die alles vruchtbaar maakt, en reeds vroeg eene talrijke volkplanting bevorderde. Aan den anderen kant, daar de Roode Zee doorliep tot Arabien en aan de Oostin4ien, en de Nijl ftroomde tot Abijsfmiën en de Middelland-  DE PUINHOOPEN. 29 Wetenfchappen ontdekte. — Daar was het, dat dit volk woonde, 't welk nu in de maatfchappij veracht wordt, omdat zij kroes van hair zijn, en eert zwart vel hebben: — en echter waren zij het, die, door landfche Zee, fproten daaruit vau zelfs voor Thebe natuurlijke onderhandelingen met de rijkfte volken der waereld voord; en deeze betrekkingen gaven haar des te meer werkzaamheid, naardien Neder-Egijpte, zeer moerasfig zijnde, naauwlijks bewoond kon worden. Het werd echter bewoonbaar, toen Sefostris het door grachten en dijken liet verhoogen ; ook toen werd het bevolkt, en 'er ontftonden oorlogen, die fchandelijk voor Thebe waren. — De Koophandel kreeg toen eene andere wending; de fchepen voeren tot aan het uiterfte der Roode Zee, tot aan de gracht, die Sefostris had laten graven; de overvloed en werkzaamheid werden toen naar Memphis gevoerd. Diodorus toont dit duidelijk aan, als hij zegt, (naar de vertaaling van Terrasfoii) in het eerde boek het 2de hoofdftuk: Dat zederd Memphis bebouwd, en een gezond en aangenaam verblijf geworden was, de Koningen Thebe verlieten, om aldaar hun verblijf te nemen. Waaruit volgde, dat Thebe daaglijks verminderde, terwijl Memphis daaglijks grooter werd, tot dat Alexander de flad Alexandriën op den oever der zee bouwde, en Memphis op haar* beurt deed daalen. De gefchiedkunde toont ons dus aan, dat de voorfpoed en de macht der oude volken trapswijze van den Nijl is afgeklommen, het geen gefchiedkundig en natuurkundig bewijst, dat Thebe de oudfte der fteden is. De getuigenisfen der andere Schrijvers bevestigen dit. 0 De  3© DE PUINHOOPEN, door het gadeflaan van de wetten der Natuur, de burgerlijke en godsdienftige gevoelens grondden, Welken nog alom met goedkeuring heerfchen. — De grijze punten, welken gij laager ziet, zijn de fpitfe zuilen, „ De Thebaanen ," zegt Diodorus, in zijn eerde boek, 2de hoofdftuk, „ befchouwen zich als het oudfte „ volk der waereld; zij zeggen, dat de wijsbegeerte, „ en de jlerrekunde, bij hen haaren oirfprong na„ men. — Men kan niet ontkennen, dat hunne ligging „ zeer gefchikt is tot de waarneming der fterren: zij „ hadden ook eene juister verdeeling van de maanden „ en jaaren, dan de andere volken, enz." Het geen Diodorus uitdruklijk van de Tkebaanett Zegt, herhaalt hij met alle Schrijvers van de Ethiopién; en de gelijkheid, waarvan ik fprak, wordt hier op nieuw weder bevestigd. „ De Ethiopién, zegt „ hij, in zijn 3de boek, houden zich voor het oudfte „van alle volken, en het is ook Waarfchijnlijk, daar Ü zij het naaste aan de Zon grenzen, dat haare verwar„ mende ftraalen hen eerder tot rijpheid heeft doen koomen, dan andere volken; zij zeggen ook, dat „ zij de uitvinders van den dienst der Goden, der „ feesten, der plechtige vergaderingen, der offeranden, „ en van alle godsdienftige oefeningen zijn. Zij ver„ zekeren, dat de Egijptenaars eene van hunne „ volkplantingen zijn; dat de Delta eerst door water overftroomd, en dat het alleen vast land is ge. „ worden door de brokken, welken de Nijl van hun „ land affcheurde. — Zij hebben twee zoorten van „ letters, even als de Egijptenaars, de zinnenbeeldige^, „ en de letters van het alphabetk; maar bij de Egijp„ tenaars zijn het de Priesters alleen, die de zinnen- „ beel-  DE PUINHOOPEN. 3* len, welker gevaarte u verfchrikte. Aan gene zijdevan het ftrand, dat door de zee , als ook door eenen digten rei van bergen, omringd wordt, was het verblijf van de Phoenicièrs; — daar waren „ beeldigen verftaan; zij planten van vader tot zoon „ die kennis voord, terwijl beiden deeze letters bij „ de Ethiopién gemeenzaam bekend zijn." „ De Ethiopién, zegt Lucianus bladz. 985, hebben het eerst de fterrekunde uitgevonden, en aan de fter„ ren de naamen gegeven, die zij dachten dat haar toe- behoorden; het waren allen naamen, die hunne bedoe„ lingen hadden; van daar werd die kunst, die toen nog onvolmaakt was, tot de Egijptenaars, hunne ^, nabuuren, overgebragt." Ik zou hier nog verfcheide aanhaalingen kunnen bijvoegen. Hieruit blijkt, dat men de gegrondfte redenen heeft om vastteftellen, dat het land, welk het naast gelegen is aan de zonnekeering, de wieg van alle we» tenfchappen is geweest. Dit was dus bij een Negervolk; want ^het is even zeker, dat de ouden door de Ethiopién eigenlijk die menfehen verftaan hebben, die kroes hair, een zwart vel, en dikke lippen hadden; het geen mij doet gelooven , dat de bewooners van Neder-Egijpte een vreemd geflacht waren , dat uit Sijrien en Arabien kwam; eene mengeling van verfcheiden benden Wilden, die eerst visfehers en veehoeders waren, en dat zij langzaamerhand eene natie werden, — die, door haare verfchillende geaardheid en oorfprong, vijanden,van de Thebaanen waren, die hen zeker als een woest volk verachteden. Ik heb die gedachte reeds gebillijkt in mijne Reis 4nt  3s DE PUINHOOPEN. ren de magtige fteden Tijrus, Sidon, Ascalon 4 Gaza, en Berijtus. ■— Dat ftroomende water, dat zich uit het gezicht verliest , is de vloed van den Jordaan, en die hobbelige bergen waren weleer het tooneel der gebcurdtenisfen, die door de geheele waereld zijn verlpreid geworden. — Zie hier de woestijn van Horeb , en den berg Sindi, alwaar door middelen, die het dagelijksch verftand onbekend zijn, een diepdenkend en ftoutmoedig fterveling inftellingen grondde, welke invloed hadden op het geheele menschdom. —■ Op het fchraale platachtige rond, dat aan het uiterfte gedeelte is, ziet gij geene fpooren van luister meer. -r- En evenwel, hier was , weleer, de ftapel der rijkdommen* — hier waren de havens van Idu- door Sijrien, en ik heb beweerd, dat die afkeer waarschijnlijk daaruit ontfpruit, dat de Thebaanen eene gelijkheid van het gelaat des Negers met dat van den Sphynx vinden. Zederd ben ik overtuigd, dat de oude zinnenbeelden der Thebaanen deezen zelfden chnraktortrek hadden; en J. Bruee bevestigt dit door eene meenigte gelijkvormige gebeurdtenisfen; maar die reiziger, van wien ik te Cairo had hooren fpreken, heeft zijne Hellingen zoodanig aan die gebeurdtenisfen verbonden, dat men omzichtig omtrend zijne vernaaien moet ta .werk gaan. — . Het is zonderling, dat, daar Afrika zoo digt bij ons ligt, het echter het onbekendfte land is. De Engelfchen doen thands hieromtrend poogingen, die door hunnen goeden uitflag onze naarvolging verdienen.  DE PUINHOOPEN; 35 Idumea (g~) t, waaruit de Phoenicifche dn. de Joodfche vlooten, langs het fchief-eiland Arabien, in de Perfifche Golf voeren, om aldaar de paarlen van Hevila, het goud van Saba en van 0- phit (g) Aïlah en Atjiom-gaben Van de eerstgenoemde Stad zijn nog afgebrokte puinen te vinden aan den mond der Roode Zee, op den weg der Pelgrimmen naar Mekkai Van Atftom vind men geene meerder fpoorra, dan van Golzoum, en van Fdran: — dit was echter de haven, waarin de vlooten van Salomo lagen. De fchepen vari dien Vorst, door de Tijriers bemand, zeilden om Arabien heenen naar Ophir, in de Perfifche Golf, alwaar zij zich voegden bij de vlooten van Indien en van Ceijlon; wier geheele bemanning beftond uit Phoeniciers; gelijk de Huurlieden en de timmerlieden, die de Joden hier toe bezigden, dit bewijzen: zelfs de naaiueri der eilanden Tijrus en Aradus, heden Barhain genaamd, bevestigen dit. De vaart op die Zeeën gefehiedde op tweederlei wijze: eensdeels op Jonken» gemaakt van riet, met vellen overtrokken en met teer beltreeken, welke de Roode Zee niet mogten verlaaten, noch zich van de Kust verwijderen; anderdeels mee overdekte vaartuigen, die de grootte van onze fchuiten hadden; deeze gingen het kanaal door, en waren heiland tegen de golven van den Oceaan. Het hout, waarvan deeze fchepen gebouwd werden, moest heel van de bergen van Libanon en van Sicilien", alwaar het beter en overvloediger is, aangevoerd worden. Dit hout werd met vlotten over de Zee van Tarfus tot in Phoenicihi gebragt; dit is de oorzaak, dat men dit de Tarlifche  54 DE PUINHOOPEN. phir te verkrijgen. — Ja, aldaar, op de kust van Oman en Bahraïn, was de zetel diens koophandels van weelde , die, door zijne bewegingen en omwentelingen, het noodlot der oude volken be- fchepen noemde, het geen aanleiding gaf tot de dwanze gednehten, dat zij naar Tart esfe , in Spanje, langs Afriea voeren. — Van 1'hoenicien werden zij op Kameelen gebragt tot aan de Roode Zee , gelijk dit nog gefchicd, omdat de kusten van die Zee in het geheel geen hout opleveren, ja zelfs geen brandhout. De fchepen, aldaar gebouwd, deeden een reis van een geheel jaar; dat wil zeggen, zij vertrokken het eene jaar, bleeven het volgende , en keerden eerst in het derde jaar terug, doordien zij flechts van land tot land voeren, gelijk zulks nog heden ten dage gefchicd, omdat de pasfaatwinden hen tegenhielden, 'cn dat, volgens de uitrekening van Plinius en Strabo; de oude Huurlieden niet meer dan 1200 mijlen in drie jaaren afleiden — Zodanig een koophandel werd zeer kostbaar , vooral door de uoodzaakKjkheid van alle de levensmiddelen, ja zelfs het water, te moeten aanvoeren ; hierom was het, dat Salomo zich meester maakte van Palmijra, dat toen r^eds bewoond, en de ftapel was der Kooplieden, die lan»s den Euphraat trokken. Door het bezit van deeze plaats was die Vorst veel nader aan het land, daar men de paarlen en het goud haalde: —• deeze beurtwisfeling van den weg langs de Roode Zee , of den Euphraat , was voor de Ouden, het geen voor ons die van Egijpte en de Kaap de Goede Hoop is. — liet blijkt, dat, voor den tijd van Mo-  DE PUINHOOPEN. 33 bepaalde. — Het was aldaar, dat de welriekende" kruiden , de kostbaare • gefteenten van Ceijlon —. de chales van Kachemira , de diamanten van Gokondo , de amber van de Maldives, de muscus van Tibet, de aloé van Cochin, de aapen en paauwen uit dc Oost-Inrticn, de wierook vari Hadramaut, de mijrrhe, het zilver, de goudpoeder' en het ijvoor van Ajrica, werden bijeengebragt, van waar zij, op Egijptifche en Sijrifche fchepen^ hunnen weg, nu eens door de Roode Zee, dan weder langs den Tiger en den Euphraat namen; al die koophandel voedde beurrlings de pracht van Thebe, van Si don , van Memphis , en jferufa* km, of deed de werkzaamheid der Asfijrifches volken ontftaan. — Het waren die fchatten, Welken het rijksgebied van den Meder, den Chaldeeuw en Perfiaan, naar het gebruik of misbruik $ dat zij er Van maakten, beurtelings verheften 01 ter nederftortten. — Zie hier het middenpunt van al de pracht en luister van Perfepolis, waarvan gij de colommen ziet — van Eckbatana, welks ze- MofeSi de' koophandel gefchiedde door de woestijn van Sijrien , en door Thebaide; dat na zijn tijd de Phoeniciers hunne goederen over de Roode Zee voerden; en dat de mededinging der Koningen van Ninivé , en van Babijlonten , Tijrus en Jerufaleui verwoest heeft.— Ik hdude mij zo lang bezig met deeze gebeurtenisfen, terwijl men 'er, tot heden toe-* nog niets waarfchijnlijks over gezegd heeft.  36 DE PUINHOOPEN* zevcndubbele muuren vernield zijn, — van Ba* bij Ion, waarvan niets meer dan opeengehoopte aarde overig is (h), — van Ninivé, welks naam naauwlijks meer bedaat, — van Tapfala, Jnatho, Gerra, en van het verwoeste Palmijra. —< ó Gij voor altoos glorierijke naamen, roemruchtige velden , gedenkwaardige landftreeken ! hoe veele verhevene lesfen geeft ons uwe befchouwing! '— hoe veele diepe waarheden zijn er op de oppervlakte deczer aarde gefchreven!... Herinnering der voorgaande tijden, keer weder voor mijne gedachten ! en gij, plaatfen, die getuigen waart van het leven der menfehen , in zoo veele verfchillende eeuwen , fchetst mij de omwentelingen van hunnen welvaart! — Zegt , welke- er de bewegende oorzaaken en de drijfveeren van waren! — Zegt, uit welke bronnen zij welvaart en rampfpoeden fchepten ! — Ontdekt hen zeiven de oorzaak van hunne rampen! (Ji) Het fchij'nt , dat Babijlonïen aan de oostzijde van den Euphraat zes mijlen lengte beflagen heeft. Men vind in dien geheeien omtrek fteenen , waarvan nog • de Stad Hellé gebouwd word. Op verfcheiden van deeze fteenen vind men opfchriften, welken er met fpijkers ingeflagen zijn, even als die van Perfepolis. — Dit is mij medegedeeld door M. de Beauchamp, Groot-Vicaris te Bagdad, een beroemd reiziger, bekend door zijne kennis in fterrekunde en door zijne geloofbaarheid.  DE PUINHOOPEN. 57 pen! — Herftelt hen door het gezicht van hunne doolingen ! — leert hen hunne eigen wijsheid kennen , opdat de ondervinding der voorgaande gedachten een tafreel van onderrichting, en een bron van geluk voor de tegenwoordige en . toekomende gedachten worde ! C 3 VIJF-  sg DE PUINHOOPEN. VIJFDE HOOFDSTUK. DE STAAT DER. MENSCHEN OP DE WAEREL D. ISLi eenige oogcnblikken ftilzwijgens, fprak de Geleigeest: „ó Vriend der waarheid! ik heb het U gezegd: het is ten onrechte, dat de mensch aan onzichtbaare en herfenfihimmige wezens zijne onheilen wijt : te vergeéfsch zoekt hij geheimzin* vige oorzaaken voor zijne folteringen : in de algemeene orde van *t heelal is zijn lot zeker aan veele hinderpaalen onderworpen; ontwijfelbaar wordt zijn bedaan door hoogere machten bcheerscht; maar die hoogere machten zijn noch de gevolgen van een blind noodlot, noch dc wispeltuurigheid van herfenfehimmige en veranderlijke wezens: — de mensch word , even als de waereld, waarvan hij een gedeelte uitmaakt, door natuurlijke wetten geregeerd , — wetten, die geregeld zijn in haaren loop, belangrijk in haare uitwerkfelen en onveranderlijk in haar wezen; en deeze wetten , de algemcene oorzaak van geluk en onheilen , zijn niet in de Herren aangetekend , noch beflooten in geheimzinnige wetboeken. Onaffcheidlijk van het zamenftel der aardfche wezens, vennaagfehapt met der-  DE PUINHOOPEN. 39 dcrzelvev beftaan, zijn zij ten allen tijde gelijkmatig van denzelfden aard; op alle plaatfen zijn zij voor den mensch tegenwoordig; zij werken op zijne zintuigen ; zij onderrichten zijn denkvermogen, en doen op iedere daad haare ftraf of belooning volgen. Dat de mensch deeze wetten leere kennen! dat hij den aard der wezens, die hem omringen, als ook zijne eigen natuur, bevatte; en hij zal de werkende oorzaaken van zijn noodlot kennen ; hij zal weeten , welke de bronnen zijn van zijne rampen , cn welke hulpmiddelen hij 'er tegen kan gebruiken. Wanneer de onbekende Oppermacht, die het heelal bezielt, de wacreldbol vormde , dien de mensch bewoont, prentte zij aan deszelfs bewooners die noodwendige eigenfchappen in , welke de regel werden van hunne afzonderlijke beweeging , de band hunner onderlinge" betrekking, en de oorzaak der zamcnftemming van het geheel ; hierdoor vestigde zij eene geregelde orde van oorzaaken en uitwerkfelen , van grondbeginfelen en gevolgtrekkingen, welke, onder den uiterlijken fchijn van toeval, het heelal beftuurt, en de waereld in haar evenwicht ftaande houd : aldus gaf zij aan het vuur beweeging en werking ; aan de lucht veerkracht; aan de ftof zwaarte en gedrongenheid; zij maakte de lucht ligter dan het water , het metaal logger dan de aarde; — zij gaf aan het daal meer vatbaarheid, dan aan het hout; — zij gebood de vlam te ftijgen, den fteen te daalen, de C 4 plant  4° DE PUINHOOPEN. plant te groenen; en daar zij den mensch aan den fchok van zoo veele verfchillende wezens blootftclden , en echter zijn wankelbaar leven wilde behoeden, gaf zij hem het vermogen van gewaarworden. Door dit vermogen gaf elke daad, die nadcelig voor zijn beftaan was, hem een gevoel van pijn en fmart, en elke gunftïge bewecging eene gewaarwording van genoegen cn welzijn. Daar dc mensch door dezelve nu word afgetrokken van het geen zijne zintuigen kwetst, dan gelokt door het geen dezelven . vleit , zoo is hij in de noodzaaklijkheid gefield van zijn leven te beminnen, cn te bewaaren. Dus zijn de liefde tot zich zeiven , de wensch naar welvaart en gehik, en de afkeer der fmart, de wezenlij'kfte en aUereerfie wetten, welke door de natuur zelve aan dm mensch ziin opgelegd : wetten , die de gebiedende Oppermacht heeft vastgefteld om hem te beheeren ; en het zijn deeze wetten, die, gelijk aan de bewecging in de natuurlijke waereld, de eenvoudige en vruchtbaare oorzaak zijn van al het geen "er in de zedenlijke waereld gebeurd is. Alzoo is de ftaat van den mensch ! Van de eene zijde onderworpen aan de werking der hoofdftoffen, die hem omringen, is hij aan verfcheiden onvermijdlijke rampen onderhevig , en -indien de natuur zich in dit vonnis ftreng toonde , is zij aan den anderen kant billijk, en zelfs toegeeflijk; zij heeft niet alleen de rampen door goederen van gelijke waarde gematigd, maar 1 zy  DE PUINHOOPEN. 41 pij heeft ook aan den mensch het vermogen gegeeven, van die goederen te vermeerderen, en de rampen te verligten; 't is of zij tot hem zeide: „ Zwak werktuig van mijne -handen ! ik ben u „ niets verfchuldigd, en ik geef u het leven; „ de waereld, waarop ik u plaats, werd niet „ voor u gevormd , en, evenwel, vergun ik u „ het gebruik daarvan; gij zult die met goed „ en kwaad doormcngd vinden; het is aan u „ dit te onderfcheiden; gij moet uw' gang gelei„ den, op de paden van bloemen en doornen; „ ik ftel het geheel in uwe handen. — zijt de „ beheerfcher van uw lot!" — Ja , de mensch is de beftuurder van zijn lot geworden; hij heeft zelfs beurtelings de tegenheden of de voordgangen van zijn fortuin gefchapen; en indien hij op het gezicht van zoo veele folteringen , waarmede hij zijn leeven kwelde , reden heeft, van over zijne zwakheid, of onvoorzichtigheid , te klaagen, wanneer hij de oorzaaken befchouwt, waaruit dezelve ontdaan, en tot welk eene hoogte hij zich had kunnen verheffen, misfehien heeft hij dan nog meer recht, om zich te beroemen op zijne kracht, en trotsch te zijn op zijn vernuft. C 5 ZES-  4fi D E PUINHOOPEN. ZESDE HOOFDSTUK. OORSPRONGLIJKE STAAT VAN DEN MENSCH. T J-n den oorfpronglijken ftaat was de Meflscjp naakt van ligchaam en geest: en hij vond zich als bij toeval op de woeste en onbebouwde aarde. Als een wees, verlaten van de onbekende Oppermacht, die hem gevormd had, zag hij gecnc 'we* zens van den hemel neder daalen , om hem van behoeften, die enkel uit zijne zinnen ontdaan, te waarfchuwen, cn hem van de plichten te onderrichten , die eeniglijk uit zijne behoeften geboren worden. Gelijk aan de andere dieren, zonder ondervinding van het voorledene, zonder uitzicht omtrent het toekomende, doolde hij in t midden der bosfehen om, eeniglijk door de gewaarwordingen zijner natuur geleid en bcheerscht; het ibartclijk gevoel van den honger bragt hem tot het vocdfel; cn hij zorgde voor zijn onderhoud; door de ongeldigheid van de lucht verlangde hij zijn ligchaam te dekken, en hij maakte zich klederen; door het aanlokfel van een veelvermogend vermaak, vereenigde hij zich met een wezen, dat hem evenaarde;'en hij plantte zijn geflacht voord.... Al-  DE PUINHOOPEN. 43 Aldus wakkerden de indrukfelen, die hij van ieder voorwerp ontving, zijn vermogen aan, - ontwikkelden trapswijs, zijn verftand, en begonnen hem in zijne diepe onwetenheid te onderrichten; zijne: nooddruft wekte zijne nijverheid; de gevaaren vormden zijnen moed; hij leerde de nuttige planten van de nadeeUge te onderfcheiden , de hoofdftoffen te beftrijden , een prooi te vangen, zijn leven te verdedigen; en aldus verligtte hij zijne rampen. De liefde tot zich zeiven, de afkeer van fmart, cn de wensen naar welzijn, waren dus de eenvoudige en machtige werktuigen, die den mensch uit den wilden en woesten ftaat trokken, waarin de natuur hem geplaatst had: en daar zijn leven nu bezaaid is met genietingen , daar hij ieder dag op eenige aangenaamheden kan tellen , zoo heeft hij het recht van zich toetejuichen en te zeggen : „ Ik ben het, die de goederen heb voordgebragt , die mij omringen ; ik ben zelf de bewerker van mijn geluk: eene veilige wooning, gemaklijke kleeding, overvloedig en gezond voedfel , lagchende velden , vruchtbaare heuvels , bevolkte rijken , alles is mijn werk: buiten mij, zou deeze aarde , aan de verwarring overgegeeven , niets dan eene onreine moeras, een wild bosch, een affchuuwlijke woestenij zijn." — Ja , fcheppend mensch l ontvang mijne hulde ! gij hebt de uitgeftrektheid der hemelen gemeeten , het tegenwicht der hemelbollen be-  U DE PUINHOOPEN. bereekend, de weerlicht in de wolken gevangen, de zee en de ftormen beteugeld, u alle de hoofdftoffen onderworpen....... Ach! hoe heeft zulk eene verhevene vlucht zich met zoo veele doolingen kunnen vermengen!.... ZE-  DE PUINHOOPEN, 45 ZEVENDE HOOFDSTUK. GRONDBEGINSELEN DER ZAMENLEEVINC, De eerfte Stervelingen, visfchers en jagers zijnde, in de bosfclien en aan de oevers der rivieren omdoolende, roofvogels en visfchen vervolgende , omcïngeld van gevaaren , aangerand door vijanden , gefolterd door den honger, door kruipende ' dieren , door roofvogels , gevoelden ieder op zich zelf hunne zwakheid. Bewogen door eene algemeene noodwendigheid om zich te beveiligen , als ook door het onderling gevoel van dezelfde rampen , vereenigden zij hunne middelen en krachten; wanneer de een door eenig gevaar gedreigd werd, Hond de ander hem bij; wanneer de een gebrek aan voedfel had, deelde de ander hem van zijn gevangen prooi mede: — aldus vereenigden de menfehen zich met eikanderen, om hun beftaan te verzekeren , hunne Jchrander heid te vermeerderen , en alle hunne genietingen te befchermen : zoo werd dt liefde tot zich zelf het grondbeginfel der zamen* leeving. Onderricht door de herhaalde ondervindingen van verfchciden toevallen, door de moeilijkheden vaa  DE PUINHOOPEN. van een zwervend leven, door de zorgen van dikwerf herhaalde behoeftigheden, redeneerden de menfehen aldus bij zich zejven: „Waarom vertee„ ren wij onze dagen , met onder eene dorre „ luchtftreek verfpreide vruchten te zoeken ? — Waarom vermoeijen wij ons, om de prooijen „ te vangen, die ons in de golven en in de „ bosfehen ontvluchten? — Waarom verzamelen „ wij dc dieren, die ons moeten voeden, niet on„ de» ons bereik ? — Waarom befteeden wij „ onze zorgen niet, om dezelven te vermeerde*> rcn en te beveiligen? — Wij zullen ons met „ hunne voordbrengfelen voeden; met hunne vel„ len kleeden , en alsdan zijn wij bevrijd van de „ vermoeijingen des daags, van de zorgen van den ,, volgenden dag." — De menfehen werden' elkander behulpzaam, en vongen het vlug geitje en liet fchroomachtige fchaap; zij onderwierpen zich den geduldigcn kameel, den woesten dier, het onItuimige paard, en juichten elkander toe over hunne fchranderheid; in de vreugde van hunne ziel ;ïetteden zij zich neder, en begonnen de rust en den overvloed te fmaaken — en de liefde tot zich zxlf, het eer ft e grondbeginfel van alle redeneeringen, werd de beweegende oorzaak van alle kunjien, van alle genietingen. Wanneer de menfehen hunne dagen zonder Veele bezigheden verlleeten, toen zij onderling elkander hunne gedachten konden mcdedeelen, wierpen zij nieuwsgierige er? denkende aanblikken op de  DE PUINHOOPEN. 4? dc aarde, op de hemden, en op hun eigen be» Haan ; zij bemerkten het beloop der jaargetijden, dc werking der elementen, de eigenaardigheid der vruchten en der planten ; zij bevlijtigden hun verftand, om hunne genietingen te vermeerderen. Zij merkten op, dat onder eenige luchtftreeken de zaaden groeiden, die, onder eene kleene hoeveelheid, een gezond voedfel in zich beflooten, gefchikt, om te verplanten en bewaard te worden. — Dus volgden zij de werkingen der Natuur; zij betrouwden aan de aarde de rijst, de gerst en het koren, die volgends hunne hoop dubbelvouwig droegen. —■ Zij dachten de kunst uit, om in een kleenen omtrek , en zonder verplaatfing, veel voedfel, en zelfs een ruimen voorraad te verzamelen ; zij maakten zich toen wooningen, waarin zij hun vast en ftil verblijf hielden: — zij bouwden huizen , gehuchten , fteden ; zij vestigden volken en natiën. — Dus bragt de liefde tot zich zelf alle de ontwikkelingen van het verftand en de macht voord. Aldus heeft de Mensch, alleen door de medehulp van zijn bekwaamheid , zich tot de verwonderenswaardigfte hoogte van zijnen tegenwoordigen toeftand verheven. —■ Al te gelukkig voorwaar! indien hij de wet, welke aan zijn wezen was ingeprent, zorgvuldig had gade geflagen, alsdan had hij getrouwlijk het eenige en waare oogmerk derzclvc vervuld! —■ Maar door eene rampzalige onvoorzichtigheid heeft hij die wet dan eens mis-  48 DE PUINHOOPEN; miskend ■— dan eens haar' grenspaal overtreden: — hij heeft zich in een doolhof van dwaalingen en ongelukken geftort; en de liefde tot zich zelf$ dan eens ongeregeld, en dan eens blind, is, helaas ! eindelijk een vruchtbaar beginfel van veele onheilen geworden. AGT-  DE PUINHOOPEN/ 40 AGTSTË HOOFDSTUK. BR.ONNEN, WAARUIT DE RAMPEN DER ZAMENLEEV1NG VOÖRBSPRUITEN. N. aauwlijks konden de menfehen hunne verftan- delijke vermogens ontwikkelen, of, vervoerd door d& aanlokfelen der voorwerpen, die de zinnen ftreelen, gaven zij zich aan toomlooze wenfehen over. — Zij vergenoegden zich niet meer met de zachte aandoeningen, welken de Natuur aan hunne nooddruft had vastgehecht, om hen nader aan hun befiaan te verbinden. Zij vergenoegden zich niet langer met de goederen, die de aarde hun opleverde , of die hunne fchranderheid te voorfchijn bragt; — zij wilden de genietingen opéénftapelen* en begeerden die van hunne medemenfehen 5 — eeil fterk mensch ftond op tegen eenen zwakken * om hem de vrucht van zijnen arbeid te ontrooven, en de zwakke riep een' anderen zwakken te hulp, om het geweld wederftand te bieden; twee fterken zeiden tot eikanderen : „ waarom zondert „ wij ons vermoeijen, om genietingen voordtebrens, gen , die in de handen der zwakken zijn ? — D „ La-  5* DE PUINHOOPEN. ,, Laten wij ons vereenigen, en hen van hunne „ goederen berooven ; zij zullen zich voor ons „ vermoeijen, en wij zullen zonder moeite genie„ ten." —* Dc fterken vereenigden zich om te onderdrukken , en de zwakken om wederftand te bieden; — de menfehen folterden elkander beurtlings; en er vestigde zich, op de aarde, eene algemcene en noodlottige tweedracht , waardoor de hartstochten onder duizend nieuwe gedaanten ten voorIchijn kwamen, en niet ophielden een aanhoudenden keeten van ongelukken te fmceden. Dus was het die liefde tot zich zeiven, die, ZOO lang zij maatig en voorzichtig bleef, een grondbeginzel van geluk en volmaaktheid was; maar, zoo dra zij blind cn fongeregeld werd, zich veranderde in een verderflijk vergif; en de begeerlijkheid , dogter en gezellin der onkunde, werd dc oorzaak van alle de onheilen, die beurtlings de waereld verwoest hebben. Ja , de onweetendheid en de begeerlijkheid waren de dubbele bron van alle de folteringen, die 'smenfehen leven ontrusten! Zij waren het, die den menfehen die valfche denkbeelden van het geluk inboezemden , waardoor zij de wetten der Natuur miskenden of overtraden, ten opzichte van de uitwendige voorwerpen, die buiten hem, en die fchaadelijk zijn; wraakende zijn eigen beltaan. De mensch heeft de zedenlijke wet gefchonden, die ieder ondeel op zich zelve verbinden moest; hierdoor floot hij zijn hart voor het medelijden, zijnen geest voor de billijkheid; — hij kwelde en be-  DE PUINHOOPEN, gt bedroefde zijnen medefterveling: door^ de onwetendheid en de begeerlijkheid fchond hij de gezellige zedenkunde : de eene mensch wapende ziclx tegen den anderen mensch; het eene huisgezin tegen het ahdere huisgezin; de eene dam tegeri den ander, en de waereld werd het bloedige tooneel van tweedracht en roof, — Door de onwetendheid en de begeerlijkheid woelde 'er een geheime oorlog in den boezem van iedereil Staat, die den burger van Zijnen medeburger afkeerde, ■waardoor eene zelfde zamenleeving zich verdeelde in onderdrukkers en in onderdrukten, in meesters en in flaaven : zij waren het, die de Opperhoofden Van eene Natie dan eens trotsch, eri dan eens vermetel, deeden zijn, waardoor zij de keetenen in hunnen eigen boezem fmeedden.- Eene baatzuchtige drift grondde de ftaatzlichtige dwinglandij ; zij deed, door geveinsdheid en list, leugenachtige oppermachten van den hemel neder* daalen; — de bijgeloovige begeerlijkheid drukte een God-onteerend juk op de fchouderen, en grondde de godsdienftige wetboeken ; hierdoor" ontaardden de denkbeelden van goed en kwaad, van billijkheid en onrechtvaardigheid, V'an ondeugd en deugd, en de Volken verdwaalden in een doolhof van verkeerdheid en onheilen..... De onkunde en de begeerlijkheid det menfehen!.,. Ziedaar de kwaade geesten, die de waereld in rampfpoed dompelden! Ziedaar de befluiten van hët noodlot, die de Rijken' te onderbragten! Ziedaar d« godlijke vervloekingen ^ die deeze [eertijds D % ft&ü  5s DE PUINHOOPEN. zoo prachtige muuren fiechtte, en den luister van eene volkrijke Stad in een' eenzaamen rouw en in puinhoopen veranderde.... Het was uit den boezem van den mensch, dat alle de onheilen, die hem folterden, ontftonden, en het was in zich zeiven, dat hij daartegen de hulpmiddelen moest vinden. Daar alleen, kon hij die zoeken. ^8» NE.  DE PUINHOOPEN. $3 NEGENDE HOOFDSTUK. OORSPRONG DER REGEERINGEN EN DER WETTEN. tiet gebeurde weldra, dat de menfehen, vermoeid" door de rampen, welken zij" elkander beurtelings veroorzaakten, naar vrede verlangden. Bij de overweeging der onheilen en derzelver oorzaaken, zeiden zij tot eikanderen : „ Wij benadeelen ons „ wederzijds, door onze hartstochten intevolgen; „ want daar een ieder onzer zich alles wil „ toeëigenen, volgt hieruit, dat niemand geniet; „ het geen de een heden rooft, wordt hem ,-, morgen weder ontnomen, en wij ftraffen ons,, zeiven door onze begeerlijkheid. — Laten ,, wij rechters onder ons ftellen, die onze eifchen „ heoordeelen , en onze oneenigheden bemiddelen! „ Wanneer de fterke zal opftaan tegen den „ zwakken, dan zal de rechter hem beteugelen; „ hij zal van onzen arm gebruik maaken, om „ geweld te bedwingen; het leven en de eigen„ dommen van elk onzer zullen onder dc alge„ meene bewaaring en befcherming veilig blij,, ven ; hierdoor zullen wij alle de goederen w der Natuur genieten." Aldus werd 'er, in den boezem der zamenleeVing, eene overeenftemming gevestigd, welke nu D 3 eens  54 D E PUINHOOPEN. eens uitdruküjk verklaard werd, en dan wedef ftilzwijgende ten regel ftrekte voor de daaden van eiken burger, en welke de maat van hunne rechten, als ook de wet van hunne onderlinge betrekking, bepaalde. Eenige menfehen werden aangefteld, om te zorgen, dat die wetten opgevolgd werden, en het Volk vertrouwde de weeg-, fchaal der rechten en het zwaard, om de overtredingen te ftraffen, in hunne handen; hierdoor vestigde zich, tusfehen alle de bijzondere leden, een gelukkig evenwicht van kracht en werkzaamheid, die de algemeene zekerheid in ftand hield, — De naamen van Billijkheid en Rechtvaardigheid werden toen in de waereld erkend en geëerbiedigd; en, daar elk in rust de vrucht van fijnen arbeid genoot, gaf men zich over aan alle de aandoeningen der ziele; de werkzaamheid werd gebooren en onderhouden, door de wezenlrjkheid , of door de hoop der genietingen;~ hierdoor ontlooken alle de rijkdommen der kunst en dér natuur; dc velden werden met oogden de valeiën met kudden overlaaden , de heuvels met vruchten , en de zee met fchepen, en de menfehen waren gelukkig en machtig in de waexeld. De mensch werd dus, door zijne eigen wijsheid, Verlost van de ongeregeldheid, welke zijne eigen onvoorzichtigheid hem had op den hals gehaald, Deeze wijsheid deed dc uitwerkfelen van de wetten der Natuur met zijn wezen zamenftemmen ; daar hij, met zijne eigen genietingen te verzekeren, die van anderen eerbiedigde. De begeerlijkheid  DE PUINHOOPEN. 5$ heid vond haare vertroosting in de liefde tot zich zelve, die uit de verlichting fproot. Dus werd de liefde tot zich zeiven de eeuwige drijfveer van elk op zich zelf ftaande wezen, cn te gelijk de grond van alle vereeniging; van deeze natuurlijke wet hing het lot van elke Natie af. Zoo lang de door overeenftemming gemaakte wettèn ftrekten, ©m haar oogmerk en beftemming te vervullen, ontwikkelde ieder mensch , door dc veelvermogende infpraak der Natuur, alle de bekwaamheid van zijn wezen, en uit de meenigte der bijzondere gelukzaligheden werd de algemeene gelukzaligheid gebooren. Maar, wanneer de wetten die zucht van den mensch naar geluk belemmerden, dan kwijnde zijn hart, als beroofd van de waare drijfveer, in werkeloosheid , en de verflagenheid van elk bijzonder wezen veroorzaakte de algemeene zwakheid. Daar de liefde tot zich zeiven, wanneer zij onftuimig en zonder doorzicht is, den mensch altijd tegen zijnen medemensch doet opftaan, en bij gevolg (trekt, om de zamenleeving te verbreeken, was het de kunst der wetten, en de detigd van haare uitvoerers , die den aanval der begeerlijkheid maatigde, en het evenwicht der krachten ftaande hield, ten einde het geluk van ieder te vestigen, opdat, in den fchok, dien de eene zamenleeving door de andere gevoelt, alle de leden het zelfde belang zouden hebben, bij de inltandhouding en befcherming der algemeene zaak. De inwendige en werkzaame oorzaaken van den luister en vooripoed der Rijken waren de biilijkD 4 heid  §6 DE.PUIN HOOP EN. heid der regeeringen en der wetten. Hunne onderlinge uiterlijke grootheid vestigde zich, door de meenigte der belanghebbende 1 perfoonen, die ook allen eene gelijke maate van belang bij d'e algemeene zaak hadden. Aan den anderen kant, toen de vermeerdering der menfehen hunne betrekkingen vermengde, werd het moeijlijker, hunne rechten te bepaalen; de aanhoudende flingeringen der hartstochten veroorzaakten onverwachtte toevallen: en,, als de overeenftemmingen boos, onredelijk, of nietsbeduidend werden, dan miskenden of ontveinsden de inftellers der wetten beurteling het doeleinde derzelve; en de Staa,tsdienaarcn , in plaats van de begeerlijkheid in anderen te beteugelen, gaven zich zeiven aan die ondeugd over. Het waren deeze oorzaaken alleen, welke onlusten en ongeregeldheden in de zamenleeving deeden ontftaan. De flechtheid der wetten, en de onrechtvaardigheid der regeeringen, ontftonden dus alleen door de onkunde en de begeerlijkheid; deezen waren de drijfvecren , die de onheilen der volken en d), lieten paleden bouwen CO He: is opmerldijk, dat bet gedrag en de zeden der Vorfteu en Koningen van alle landen, en van alle tijden, in dezelfde tijdflippen geheel eenvoudig is geweest, het zij bij de grondlegging, het zij bij de vernietiging der Rijken. - Alom vertoont de gefchiedkuude ons dezelfde tafereelen van pracht en dwaasheid.; perken voor de jacht, lusthoven, vloeden, rotfen, palleifen, overdaad in fpijzen, in wijn, in vrouwen, in een woord, eene geheele verbeestin". (^) De dwaaze rots in den tuin te Verfailles heeft alleen drie millioenen gekost. — Ik heb zomtijds eens bereekend, wat men had kunnen doen, met het geen de drie piramides van Gizah gekost hebben, en ik bevond, dat men voor die fom gemaklijk van de Roode Zee af, tot aan Alexandrijen, een gracht had kunnen graven van 150 voeten breedte, en dertig voeten diepte, geheel met hardfteen, en met een borstweering belegt, en daarbij eene fterke oorlogs- en koopftad, met vierhonderd huifen, allen gebouwd met re-  DE PUINHOOPEN. n wen van marmer en porphirfteen, moesten huis* fieraaden van goud en kostbare gefteenten hebben, en millioenen armen werden gebruikt tot dien nutteloozen arbeid: de pracht der vorften werd nagebootst door hunne tafelfchuimers, en van ftand tot ftand, tot den laagften toe voordgeplant: — en dit werd eene algemeene bron van bederf en armoede. Door de onverzadelijke begeerte naar genietingen, waren de gewoone belastingen niet genoegzaam; zij werden verhoogd: en de landman zag zijn arbeid vergrootcn zonder fchavergoeding: hierdoor verloor hij zijn moed; — de Koopman zag zich uitgeput, en hij verloor zijne naarftigheid: •— de meenigte, tot armoede veroordeeld, bepaalde haaren arbeid tot het bloote noodzaaklijke , en alle fchrandere werkzaamheid werd vernietigd. De belastingen maakten het bezit van goederen bezwaarlijk; de nedrige eigenaar verliet zijne velden, of verkogt die aan de rijken, en de bezittingen verzamelden zich in een kleen getal handen; daar alle de wetten en inftellingen die vermeerdering van goederen begunftigden, werden de volken verdeeld in een groep van luie rijken, en in eene meenigte van.arme daglooners. — Daar het volk arm was, verlaagde het zich; en de groo- regenbakken. — Welk een onderfcheid tusfchen het nut, dat die gracht had kunnen te weeg brengen, en dat der' piramides 1....  78 DE PUINHOOPEN. grooten, verzadigd door de genietingen, ontaarden en verbasterden: — daar m het getal der genen, die belang hadden in het bewind van den Staat, verminderde, nam deszelfs kracht en beftaan hierdoor des te meer af. Aan den anderen kant, vermids 'er geen enkel voorwerp meer van naijver, geene de minde aanmoediging tot het onderwijs meer was, vervielen de geesten in eene diepe onwetendheid. En daar het Beftuur bedekt en geheim was, beftond 'er ook geen middel meer ter verbetering: — de Opperhoofden regeerden flechts door geweld en arglistigheid; de volken befchouwden hen als openlijke muitzuchtige vijanden; en 'er was geene de minde eendemmigheid meer tusfchen de genen, die beheerscht werden, en die heerschten. Nadat alle die ondeugden de Staaten van het rijke Aften ontzenuwd hadden, begonnen de zwervende en arme volken, uit de woestijnen en de naastgelegen bergen, de genietingen der vruchtlaare valeijen te benijden; door eene algemeene begeerlijkheid bezield, vielen zij dc htfeimafdt Koningrijken aan —. wierpen de troonen der Despooten omver, — en die omwentelingen waren fchierlijk en gemaklik, doordien de Staatkunde dei- tijrannen hunne onderdaanen week gemaakt, de fterktcn geflecht, en de helden vernietigd had; als ook, onTdat de onderdrukte burgers geen perfoonlijk belang in het behoud van den Staat meer hadden, en de loontrekkende foldaaten zonder moed waren. Zoo-  DE PUINHOOPEN. 79 Zoodra wilde horden geheele Natiën tot flavernij gebragt hadden, was het gevolg, dat de Rijken, gevestigd door een overwinnend en een overwonnen volk, twee wezenlijke tegenftrijdige, en vijandlijke partijen in hunnen boezem beflooten. — Hierdoor werden alle de grondbeginfelen der Maatfchappij vernietigd: de algemeene geest, en het gemeenfchaplijk belang beftond niet meer; en 'er vestigde zich een onderfcheid van ftammen en geJlackten, waardoor het eene geregelde ftelling werd, om de verwarring in ftand te houden: en naarmaate men uit zeker bloed geboren werd, was men zachtzinning of wreed, vreemdeling of eigenaar. Vermids nu de onderdrukkers minder in getal dan de onderdrukten waren, moest men de kunst, om te onderdrukken, volmaaken, ten einde dit valfche evenwicht ftaande te houden. De kunst van te regeeren beftond in een groot getal aan een kleen te onderwerpen. Om eene gehoorzaamheid te verwerven, die zoo tegenftrijdig aan de infpraak der Natuur was, moest men ftrenger ftraffen opleggen ; de wreedheid der wetten deed de zeden gruwlijk zijn; het onderfcheid van perfoo-. nen vestigde in den Staat twee wetboeken, twee rechtbanken, twee rechters. Daar het volk verdeeld was, tusfehen de neiging van het hart, en den eed van den mond, had het twee tegenftrijdige gewetens; en de denkbeelden van recht en onrecht hadden, volgends dat oordeel, geene vaste grondbeginfelen meer. Pnder een dergelijk beftuur vervielen de volken tot  DE PUINHOOPEN, tot wanhoop eii verflagenheid; de toevallige oorzaaken der Natuur voegden zich bij de rampen, die hen beftormden: ter nedergeflagen door zoo veele folteringen, verweten zij deszelfs oorzaaken aan opperde machten, die verborgen waren; en vermids zij tijrannen op de waereld hadden, onderftclden zij die ook in den hemel; het bijgeloof vergrootte het ongeluk der volken. Ook ontdonden 'er noodlottige leeringen, godsdienftige zamendellen , die zwartgallig en menfehenhaatend waren, die de Goden even zoo ondeugend en wangunflig affchilderden, als de Despooten. Om ze te bevredigen, deed de mensch hen de opoffering van alle zijne genietingen: door zich van dezelven te berooven, werkte hij rechtdreeks tegen de wetten der Natuur. Hij befchouwde zijne genoegens als misdaaaen, zijne folteringen als boetdoeningen ; hij was dwaas genoeg, om de fmart te beminnen , en de liefde tot zich zelf aftezweeren. Hij onderdrukte zijne zintuigen, maakte zijn leven bitter: en eene zelfsverlochenende, cn tegen de gezelligheid aandruifchende, zedenkunde ftortte de volken in de ongevoeligheid des doods. Dan, naardien de voorziende Natuur het meafchelijk hart met eene onuitputlijke hoop begiftigd heeft, cn het geluk zijne wenfehen op deeze aarde bedroog, vervolgde hij, vervoerd door eene, zachte zwijmeling, het geluk in eene andere waereld; hij ftelde zich een ander vaderland voor, een verblijf, alwaar hij, ver van de tijrannen, de rechten van zijn wezen zou herkrijgen. Hieruit ontfproot eene nieuwe wanorde: enkel bekoord door een  BE PUINHOOPEN* Si eene toekomende waereld , verachtte hij die, welke de Natuur hem gefchonken had ; zijne hoop overdrijvende, verwaarloosde hij het géén hij daadlijk bezat. Zijn leeven fcheen hem niets meer, dan eene moeilijke reis, dan een zwaare droom ; zijn lichaam eene gevangenis, een hinderpaal tot zijn geluk, en de aarde eene plaats van ballingfchap en pelgrimfchap, die hem het be* bouwen onwaardig fcheen. Eene heilige werkeloosheid vestigde zich in de ftaatkundige waereld; de velden werden verlaten ; de onbebouwde landen vermeerderden; de Staaten werden ontvolkt, de gedenktekenen verwaarloosd , en de onwetendheid, het bijgeloof, en de dweeperij vereenigden alom haare uitwerkfelen , en vermeerderden de verwoes* ting en de puinhoopen. Aldus was het, dat de menfehen , gefolterd door hunne eigen hartstochten , nu eens te zaaa men vereenigd, en dan door enkele perfoonen t altoos door begeerlijkheid en gebrek aan door* zicht weggefleept, beurtelings van de flaavernij tot dwinglandij , van trots tot vernedering, van vermetelheid tot neerflagtigheid overgingen , en zeiven de eeuwige werktuigen van hunne onheilen Waren* Ziedaar, door welke eenvoudige en natuurlijke drijf/eeren het lot der oude Staaten beheerscht werd ; ziedaar , door welke agtereenvolgende en uit eikanderen voordvloeiende oorzaaken zij zich verheften , of daalden, naar maate de natuurlijke wetten van het menfchelijk hart opgeF volgd  Sa DE PUINHOOPEN. volgd of overtreden werden : — en het was ïa den droom van deeze agtereenvolgende wisfelvalligheden , dat zoo veele verfchillende Volken, zo veele Rijken, die beurtelings daalden, die machtig , overwonnen, cn omver geworpen werden , aan de aarde de leerzaamfte lesfen herhaalden ! Deeze lesfen zijn voor de opvolgende gedachten verloren ! . . . . De ongeregeldheden der voorledene tijden zijn weder te voor» fchijn gekomen bij de tegenwoordige gedachten!... De Opperhoofden der Natiën hebben in de wegen der logen en der dwinglandij voordgewandeld ! En de volken zijn verdwaald in de dnistcrnisfen van het bijgeloof en de onwetendheid ! Wel nu , voegde 'er de Befchermgeest bij, na een oogenblik peinzens : vermids de ondervinding der voorledene tijdkringen begraven blijft voor de nog levende gedachten; vermids de gebreken der voorouderen hunne nakomelingen nog niet onderwezen hebben; zoo zullen de oude voorbeelden weder ten voorfchijn komen , de fchrikverwekkende tooneelen der nu vergeeten tijden zullen weder op de aarde vernieuwd worden ; nieuwe omwentelingen zullen de Volken en Rijken fchokken ; machtige throonen zullen weder omver geworpen worden, en fchrikwekkcnde gebeurdtenisfen zullen de menfehen herinneren , dat zij de wetten der Natuur , de voorfchriften der wijsheid en der waarheid, niet on» geftraft overtreden. TWAALF-  DE PUINHOOPEN. 83 TWAALFDE HOOFDSTUK. LESSEN DER VOORLEDENE TIJDEN j TOEGEPAST OP DE TEGENWOORDIG E N. ^^.ldiis fprak de Befchermgeest! — Getrofferi door de juistheid en kracht van zijne redenen; beftörmd door eene reeks yan gedachten , die, offchoon zij tegen mijne gewoone denkbeelden aandruischten , evenwel mijne reden ketenden + bleef ik in eene diepe ftilzwijgendheid weggezonken Maar, terwijl ik in eene treurige en peinzende houding mijne oogen gevestigd hield op Afta, trokken eenflags de rook - en vuurwolken, aan den > kant van het Noorden , aan de ftranden der zwarte Zee, en in d-e velden van de Krim , mijne aandacht. Zij fchenen zich van alle kanten te gelijk te verheffen, en, toen zij de landengte en het vaste land voorbij waren , gingen zij fchielijk voord, als door de Westen wind gedreeven, langs het moerasfige meir van Afof, en verloren zich in de groene velden van Kuban. Ik floeg- den loop van die dwarrelF a ■mn*  H DE PUINHOOPEN. winden nauwkeuriger gade , en befpeurde , dat zij vooraf gegaan of gevolgd werden door hoopen van leevende wezens , die, even als mieren of fprinkhaanen , door den voet van den voorbijganger geftoord , zich met fnelheid beweegden. Zoms fchenen die hoopen tegen elkander .aantcrukken en op elkander te ftooten ; na dien fchok bleeven 'er verfcheiden zonder beweeging; ontroerd over dit fchouwfpel, ftaarde ik om de voorwerpen te onderfcheiden : „ Ziet gij, vroeg ,, mij de Befchermgeest, de vuurwolken , die ,, zich op de aarde verfpreiden ? begrijpt gij hunne uitwerkingen en hunne oorzaaken ?" — 6 Befchermgeest, andwoordde ik , ik zie colommen van vuur en rook, en 't fchijnt even als of die door infeéten verzeld worden ; maar, daar ik nauwlijks den omtrek der Steden en der gedenktekenen zie , hoe zou ik dan zulke kleene fchepfels kunnen onderfcheiden ? — Het fchijnt mij toe , als of deeze infeéten de veldflangen nabootzen ; want zij gaan heen en weder , raaken elkander aan , en vervolgen elkander. — „ Zij s, bootzen die niet na , maar zij doen dit daade„ lijk," zeide de Befchermgeest. En welken zijn die dwaaze dieren , hernam ik, die elkander dus onderling vernietigen?.... Zullen zij niet fchierlijk genoeg vergaan, zij, die flechts een dag lee- ven ? De Befchermgeest raakte mij op nieuw het gezicht en het gehoor aan, en fprak:— „ Zie en hoor !" — Terftond liet ik mijne oogen op dezelfde voorwerpen weiden : „ ach rampza- „ li-  DE PUINHOOPEN. 85 ligen!" riep ik , als door diepe droefheid aangegrepen ; ,, de vuurige colommen ! De infec„ ten! ó Befchermgeest! Dit zijn de menfehen, „ dit zijn de verwoestingen des oorlogs de „ ftroomen vuurs verheffen zich uit de dorpen en „ de fteden! Ik zie de ruiters, die ze aanfteeken, „ en die zich met de fabel in de vuist in de vel,, deri verfpreiden; voor hen vluchten, door fchrik „ bevangen, geheele fchaaren van kinderen, vrou,, wen, grijsaards: ik zie andere ruiters, die hen „ met de lans op den fchouder vergezellen en ge„ leiden. Ik herken aan hunne losfe paarden, aan „ hunne Kalpaks, aan hun bos hair (ƒ>), dat het „ Tartaaren zijn, en zij , die hen vervolgen , „ met driekante hoeden op het hoofd , en met „ groene monteeringen aan, dit zijn de Muscovi- „ ten Ach! ik begrijp het, de oorlog tus- „ fchen de Rusfen en de Turken is weder ont» „ brand." - ,, Nog niet," andwoordde de Befchermgeest , (/>) De Tartaarfche ruiter gebruikt altoos twee paarden , waarvan hij het eene bij de hand leid. — De Kalpak is een muts van fchaapsleder , of van andere vellen. Onder de muts is het hoofd gefchoo. ren, behalven een plekjen , ter grootte van een driegulden , waar op zij 'een bosje hair, tot zeven of agt duim lengte, laaten groeijen, juist op de zelfde plaats, waar onze priesters de kruinfeheering doen. Het is bij dit bos hair , gelijk verfcheiden Turken gelooven, dat de Engel der graven de uitverkorenen zal opnemen , om z£ in het paradijs te voeren, F 3  SS DE PUINHOOPEN* geest , „ dit is flechts een voorbode. De Tar„ taar en waren, en zijn nog, een te lastige na„ buur; men ontdoet 'er zich van; hun land komt „ zeer wel te pas; men omringt 'er zich mede; cn, als een voorbode Van eene andere omwen te„ ling, word de throoh der Guérais vernietigd." In-waarheid, ik zag den ftandaard der Rusfen m de Krim geplant, en hun vaandel werd welhaast op de zwarte Zee ontrold. Op het gefchreeuw der vluchtende Tartaaren werden de Turken ontroerd. ,, Men verjaagt on« „ ze broeders, riepen de kinderen van Mahotnet s, uit; men hoont het volk van den Propheet! », Ongèloovigen maaken zich meesters van eene ge„ heiligde aarde (?) , en .lebenden de tempels der „ Islamitcn! Komt, laten wij ons waapenen, vlie„ gen wij ten ftrijde, om de eer van God en 3, onze eigen zaak te wreeken." Nu ontdond 'er een algemeen krijgsrumoer in beide de Rijken. Van alle zijden verzamelden men gewaapende krijgsknechten , voorraad van levensei) Het is zelfs niet in het vermogen van den Sultan, om aan eene vreemde Mogendheid een land afteftaan , dat door de waare geloovigen bewoond word. Het volk , aangevuurd door de handhavers der wetten , zou aan het muiten gaan: dit is een der redenen , waarom hij , die de gewoonten der Turken kent, den affland van Candie, van Cijprus, van Egijp. te , gelijk zommige Mogendheden van Europa dis pn?worpen hadden, voor een herfenfehim houd;.  DE PUINHOOPEN. 57 vensmiddelen en krijgsbehoeften ; alle de voorbereidfelen der moordende gevechten werden gemaakt ; bij beide de volken droomden de tempels vol van de meenigte: dit fchouwfpel wekte mijne aandacht. Aan den eenen kant zag ik de Mufehnannen voor hunne moskeën vergaderd; zij waschteu hunne handen en voeten, fneeden hunne nagels , verwden hunne baard , fpreidden tapijten op den grond , en keerden zich naar het zuiden , nu eens met open, en dan met over elkander geflingerde armen; zij maakten een vreemd geluid, bogen zich , en wierpen zich op den grond , cn , zich de uitgedaane rampen van den laatden oorlog herinnerende , riepen zij uit: Genadig God I barmhertig God! verlaat gij „ uw uitverkooren volk ? Gij , die aan den „ Propheet de heerfchappij der volken beloofdet, ,, en die uw Godsdienst door zoo veele overwin- ningen bezegeldet, hoe zoudt gij de waare ge„ loovigen ten prooij geven aan de waapenen der „ ongeloovigen?..." En de Imam (*) en de Santons zeiden tot het Volk: „ Gij eet zwijnen„ vleesch, gij drinkt wijiis gij raakt onreine din„ gen aan, daarom draft God u. Doet boete, rei,, nigt u, fpreekt uw geloof uit Cf), vast van den „ morgen tor den avond; geeft de tiende van uwe „ goederen aan de moskeen; gaat naar Mekka; en „God (*) De Priesters der Turken, (t) Er is maar een God, en Mafaomet is zijn Propheet. F 4  ?3 DE PUINHOOPEN. „ God zal u de overwinning fchenken." Het volkkreeg moed , en fchreeuwde luidkeels in hunne woede : „ 'Er is maar één God! en Mahomet „ is zijn Propheet ; vervloekt zij al wie dit „ niet gelooft i , Genadig God ! vergun „ ons de Christenen te verdelgen : wij ftrijden „ voor uwe glorie , en onze dood is een marte-, „ ling , die wij ter eere van uw' naam lijden.'* tt zij bragten hunne offers aan , en bereidden zich ten ftrijde, Aan den anderen kant , knielden de Rus/en en riepen uit: — ,, Laten wij God danken, „ laten wij zijne macht roemen ! Hij heeft on„ zen arm verfterkt , om onze vijanden te ver-. nederen. Weldadig God.' verhoor onze fmee-». „ kingen: om u te behaagen, zullen wij in geene « drie dagen vleesch noch eijeren eten; vergun ,, ons , de ongeloovige Mahomedaanen te verdej-, „ gen , en hun' Rijk te vernietigen ; wij zullen „ de tienden van onze buit geven, en wij zul-, len u nieuwe tempels oprichten." — De Priesters vervulden de kerken met een wolk van rook, en zeiden tot het Volk: „ Wij bidden voor j, u, en God fchept een welbehaageu aan on,, zen wierook, en zegent uwe waapenem — ^Saat „ voord met vasten ; zegt ons uwe verborgen misdagen, geeft uwe goederen aan de kerk: -— m wjj zullen uwe zonden vergeeven , en gij zult „ in den ftaat der genade fterven." — Zij iprengden het volk met; water, deelden kleine ftukjes doodsbeenderen onder hen uit , om hun tot ' . '" Ta-  DE PUINHOOPEN. 89 Talisman te (trekken , en het volk ademde niets dan oorlog en gevegt. Getroffen door het tegenftrijdig tafreel der zelfde hartstochten , bedroefde ik mij over hunne noodlottige gevolgen ; ik peinsde op de moedlijkheid, die 'er voor den algemeenen Rechter in opgefloteu lag, om de zoo tegenftrijdige gebeden te verhooren, wanneer de Befchermgeest, in eene beweging van gramfchap , met drift uitriep : „ welke uitfpoorige klanken treffen mijn gehoor ?. . welk eene blinde godlooze zwijmeling beroert den geest der volken?.... God-onteerende Gebeden, daalt weder naar de aarde, en gij hemelen weigort aan die moordademende menfehen de godlooze dankzeggingen. Dwaaze Stervelingen! is het aldus, dat gij de Godheid vereert ? ... Zegt, zal Hij , dien gij uwen algemeenen Vader noemt , kan hij de hulde van zijne zich onder elkander vermoordende kinderen aannemen? Overwinnaars! zegt, met welk een oog moet hij uwe armen , rookende van het bloed , dat hij gefchapen heeft , be- fchouwen ? En gij die verflagen zijt ! wat hoopt gij van uwe nuttelooze klachten ? Heeft God dan het hart van een fterveling, om van hartstochten te kunnen veranderen? — Word Hij, gelijk gij , ontroerd door wraak of medelijden , door woede of berouw ? ó Welke laage denkbeelden vormen zij zich van het; verhevenfte aller Wezens! Naar hunne uitdrukkingen , zou men moeten gelooven, dat God grilF5 H  9° DE PUINHOOPEN. lig en wispeltuurig , beurteling toornig word, en zich weder te vrede fielt, even als de mensch; — dat hij beurteling bemint of haat; dat hij haat of liefkoost; dat hij , zwak of ondeugend, zijne haat hcimlijk broeit; dat hij, tegenfirijdig en trouwloos, logen fpreidt, om den mensch te verftrikkeu ; dat hij het kwaad firaft, welk hij toelaat; dat hij de misdaad voorziet , zonder die te beletten ; dat hij een partijdig Rechter is, dien men door offeranden omkoopt; een onvoorzichtig Despoot,, die wetten maakt, om ze weder intetrekken ; dat hij , als een woest tijraa, zijne gunst zonder reden intrekt of mededeelt , en dat hij zich niet , dan door aanhoudende laagheden, laat verbidden "Ach! nu was het, dat ik de logen der menfehen ondekte. Nu ik het tafreel befchouwde , dat hij .van de Godheid fchetfte, zeide ik tot mij zeiven:,, Neen, neen , het is God niet, die den mensch naar „ zijn beeld heeft gefchapen; het is de mensch, „ die zich God naar het zijne voorfielt ; de „ Mensch fchreef God zijn geest toe, omkleed„ de Hem met zijne neigingen , leende Hem zijn „ oordcel En , daar hij in die zamenmen- „ ging iet tegenftrijdigs vond met zijne eigen „ grondbeginfelen, nam hij eene geveinsde nedrig„ heid aan, !*n noemde zijne reden overmogend, „ noemde de uitfpoorigheid van zijn verftand de „ geheimzinnigheid van God." Hij zegt , God is onveranderlijk', en hij zend zijne fmeekingen tot hem op, om hem te ver-  DE PUINHOOP EN. 91 Veranderen ; hij noemt hem enbegrijpüjk, en echter wil hij zijn wezen uitleggen. 'Er ontftonden Bedriegers op de aarde , die zich verheften, en zich de . vertrouwelingen van God noemden. Zij wierpen zich op, als leeraars, der volken, en openden de wegen van logen en ongerechtigheid : zij. hechtten verdienstelijkheid aan ohverfchillige of belachlijke daaden ; zij noemden het deugd, wanneer men eenige lichaams-buigingen deed , zekere woorden uitfprak, cn zommige naamen uitflamelde ; zij noemden het een misdrijf, wanneer men op zommige dagen, boven andere dagen uitgezonderd, een zeker foort van vlecsch at , zekere dranken dronk. Het is de Jood, die liever zou derven, dan op den Sabbath-dag arbeiden J liet is de Perfiaan, die eer zou dikken, dan het vuur. met zijnen adem aanteblaazen ; ■ het is dc Indiaan , die den hoogden trap van volmaaktheid denkt te bereiken, wanneer hij zich met Koedrek wrijft, en geheimzinnig het woord Aum (r) uïtfpreektj het is de Mufelman, die (/■) Dit woord is in den Indiaanfchen Godsdienst een gewijd zinnebeeld der Godheid. Hetzelve moet niet dan in 't geheim , en zonder dat het iemand hoort, uitgefproken worden : het beftaat uit drie letters , waaryan de eerfte , a , den oorfprong van alles , den Schepper brahma, aanduid. De tweede, u , beteekent den Befchermer vichenou , en de laatfte, m, den Vernietiger cm ven, die aan alles een chi.'e mankt; men fpreekt het uit als een woord van dén  9£ DE PUINHOOPEN. die alles denkt te herdellen, wanneer hij zich het hoofd en dc armen wascht , en die met de fabel in de vuist twist, of men bij den elleboog of bij de toppen van de vingers moet beginnen Qs); het is de Christen, die zich verdoemd zou achten , indien hij vet at, in plaats van melk en boter, ó Verhevene en hemelfche leeringen ! ó Volmaakte zedekunde, gij zijt de martelingen der Apostelen waardig !.. Ik zal de zeeën overdeeken , om deeze bewonderingwaar» dige wetten aan de wilde volken , aan de verafgelegende Natiën te leeren ; ik zal tot hen zeggen : „ Kinderen der Natuur ! tot hoe lang „ zult gij in de wegen der onwetendheid wan„ delen ? Tot hoe lang zult gij de waare begin„ felen van zedenkunde en den godsdienst misken. g, nen ? Koomt en zoekt de lesfen derzelve bij „ de één lettergreep, waarom het de eenheid van deeze drie goden aanduid. — Dit is hetzelfde denkbeeld , dat zommige Oudvaders aan de Alpha en de Omega hechtten. (t) Dit is eene groote oorzaak van de fcheuring tusfehen de aanhangers van Omar , en die van AU. — Onderftel , dat twee Mufelmannen eikanderen op de reis ontmoeten , en broederlijk aanfpreeken: — het biduur genaderd zijnde , enj, de een de reiniging bij de toppen van de vingers, en de ander bij den elleboog beginnende, zijn zij eensklaps daadelijke vijanden ; 6 Verhevene vaardigheid der godsdienftige leer*, /lellingen, ó diepe wijsbegeerte van haare inftellers!  DE PUINHOOPEN* n ,, de godvruchtige en geleerde volken, in de „ béfcbaafde landen; zij zullen u leeren, hoe gij, om God te behaagen , in eene zekere maand „ van het jaar, den geheelen dag van honger eft ,, dorst moet verfmachten ; hoe men het bloed van zijnen medemensch kan plengen , en zich „ hiervan kan zuiveren door het doen van eene geloofsbelijdenis , en eene geregelde reiniging ; „ hoe men hem zijne goederen kan ontrooven, en de vergeeving van zijne misdaad kan erlan* „ gen , door het geroofde goed met zekere men* „ fchen te deelen , die zich toewijden, om alles intezwelgen." ,, Verborgen en opper ftê Macht van '/ heelal! Geheime en onbegrijpelijke oorzaak der Natuur! „ Algemeene ziel der wezens ! U , dien de fter„ velingen onder zoo veele verfchillende naamen vereeren , fchoon zij u niet bevatten. Onein,, dig g ooi ondoorgrondelijk Wezen, Gij, die in ,, de onmeetbaarheid der hemelen den loop der waerelden regelt , en de uitgeftrekte ruimte „ bevolkt, door millioenen opeengeftapelde zon- nen : wat fchijnen wel in uwe oogen die „ menfchelijke infeften , die mijn gezicht reeds op de waereld ontzinken ?.. Wanneer gij be. ,, fluit, de hemellichten in hunne loopkringen te „ geleiden , wat zijn dan voor u die aardwor,, men, die op het dof wemelen ? .. Wat raakt „ uwe oneindigheid het onderfcheid van hunne gezindheid of partijen ? En wat raaken u alle „ die  94 DE PUINHOOPEN. ,, die uitleggingen , waarmede hunne dwaasheid ,, zich kwelt?" En gij bijgeloovige Stervelingen , toont mij de heilzaamheid van uwe begrippen , waarin hebben uwe voorfchriften , zederd zoo veele eeuwen , de wetten der Natuur veranderd ? Dceden zij de zon met meerder gloed fchijnen? Veranderden zij den loop der jaargetijden ? Maakten zij de aarde vruchtbaarer, en de volken gelukkiger ? Is God goed , hoe kunnen dan uwe boetdoeningen hem behaagen ? Is Hij on. eindig , hoe kan dan uwe hulde zijne glorie vermeerderen ? Indien Hij door zijn raadsbefluit alles voorzag, kunnen dan uwe gebeden zijn vonnis veranderen ? Antwoordt, ongerijmde Stervelingen ! Gij Overwinnaars , die zegt , dat gij God dient, heeft hij dan uwe hulp nodig? Indien hij draden wil, heeft hij dan de aardbeevingen , de vuurbergen , de blikfems niet in zij. ne hand ? En kan de goedertieren God niet verbeteren , dan door te vernielen ?.. . Gij Mufelmannen, indien God u kastijd om de overtreding der vijf voorfchriften , hoe verfchoont Hij dan de Franfchen , die 'er mede fpotten ? Is het door den Koran, dat Hij de waereld beduilrt; op welke beginfelen oordeelt Hij dan de volken, die vóór den Propheet beftonden , zoo veele volken, die wijn dronken $ zwijnenvleesch aten , niet naar Mekka gingen ,  DE PUINHOOPEN. $5 gen, en aan wien evenwel vergund werd, mach» tige Rijken te flichten? Hoe oordeelt Hij de Sabeërs van Ninive en Babijlonie; den Pet/taan, aanbidder' der zon ; de afgodifche Grieken en Romeinen ; deoude Koningrijken van den Nijl, en ook uwe eigen voorvaders, de Tartaaren en Arabiers! — Hoe oordeelt hij, nog heden, zoo veele volken , die u of uwen godsdienst miskennen, of 'er onkundig van zijn! — De talrijke Hammen der lndi~ aanen , het uitgeflrekte Keizerrijk China , de zwarte Hammen van Afrika, de bewooners der afgelegen eilanden aan de oevers d*er zee, en de volkplantingen van Amerika ? Verwaande en onwetende Stervelingen, die u alleen de waereld toeeigent ! Indien God alle de voorledene en tegenwoordige gedachten te gelijk verzamelde, wat zou, in dien oncindigen oceaan , de enkele golven der zoogenaamde algemeene Christelijke of Mahomedaanfche gezindheden uitmaaken ? Welk een vonnis zou zijne onpar. tijdige en algemeene rechtvaardigheid vellen over het wezenlijke , grootfte en algemeene getal der Hervelingen ? Hier verdwaalt uwe reden in duistere leerHellingen ; hier blinkt de waarheid in haare volle kracht: —■ hier openbaaren zich de vermogende en eenvoudige wetten der Natuur , en der reden; wetten van eene algemeene en gelijke oorzaak , van een onpartijdig en rechtvaardig God , die, wanneer hij een land door den regen Verkwikt, niet vraagt, aan welken Propheet men in het zelve gelooft — die zijne zon over alle  96 DE PUINHOOPEN. Ie de geflachten der menfehen , zonder onderfcheid, doet fchijnen, over den blanken even als over den zwarten , over den Jood, den Mufelman , den Christen en de afgodendienaars; die de oogden doet bloeden, daar werkzaame handen die aankweeken ; die alle volken vermeenigvuldigt, bij welken fchranderheid en orde heerfchen ; die elk Rijk doet bloeijen , waarin men rechtvaardigheid oefent , alwaar de wetten aan vermogenden paaien dellen , terwij zij de armen befchermen ; alwaar de zwakke veilig leeft ; alwaar , eindelijk , een ieder de rechten geniet , welken uit de Natuur en een billijk maalfchappij'lijk verdrag voordvloeijen. Ziedaar, door welke grondbeginfelen de volken geregeerd worden I Ziedaar den waaren Godsdienst, die het lot der Koningrijken beheerscht, en die uw lot, ó Turken ! altijd bepaalde. Ondervraagt uwe voorvaderen , vraagt hen, door we.'ke middelen zij hunnen voorfpoed bewerkten , wanneer zij , afgodendienaars, arm en klein in getal , de Tartaarfche woestenijen verlieten, en zich in deeze rijke landdreeken vestigden ; vraagt hen, of het door het islamismus (tot dien tijd bij hen onbekend) was, dat zij de Grieken en Arabieren overwonnen, of door moed , voorzichtigheid en eendracht , die de waare macht van elke maatfehappi/lijken /laat uitmaaken. — In dien tijd , deed de Sultan zelf gerechtigheid wedervaren, en waakte voor de  DE PUINHOOPEN. 97 de orde ; — hij ftrafte den rechter, die zijn plicht veraadde, den beftuuref, die ongehoorde fchattingen afperste, en het volk leefde vergenoegd. De Landbouwer was beveiligd vcor de roverijen der Janitfaaren , en de velden bloeiden weelig; dc openbaare wegen waren veilig , en de Koophandel bragt den overvloed aan. Gij waart verbonden roovers , maar onderling waart gij rechtvaardig; gij onderwierpt de volken , maar gij verdruktet hen niet; door hunne vorften gekweld en mishandeld, verkozen zij liever, u cijnsbaar te zijn. — Wat gaat het mij aan, fprak de Christen , ef mijn meester den beeldendienst bemint, of de beelden verbreekt, indien hij mij flechts recht doe wedervaren ? God zal zijne leer in den hemel beoordeelen. Gij waart matig en gehard ; uwe vijanden waren lafhartig en verwijfd ; gij verftondt de kunst des oorlogs ; uwe vijanden hadden er de beginfelert van verloren ; uwe opperhoofden hadden ondervinding ; uwe foldaaten waren geoefend en gehoorzaam ; de buit vuurde hunnen ijver aan ; de heldenmoed werd beloond; de lafheid en wan* orde geftraft; en alle de drijfveeren van het menschlijk hart waren in werking : aldus overwont gij een aantal volken ; en van veele overwonnen koningrijken vestigdet gij een wijd uit* geftrekt Rijk. Maar 'er zijn andere zeden gevolgd; en in de tegenfpoeden, die dezelven verzelden , waren het wederom de wetten der Natuur, die werk* G tefl.  98 DE PUINHOOPEN. ten. Nadat gij uwe vijanden verflonden hadt, ontbrandde uwe begeerlijkheid op nieuw ; haare vlammen woedden op uwe eigen haardfteden , en, daar gij dien brand in uwen boezem belloot , werdt gij zeiven daardoor verflonden. i— Toen gij rijk waart geworden , fcheurdet gij u van eikanderen , om de verdeeling en de genieting , en de wanorde drong in alle Handen uwer maatfchappij door. — De Sultan zwijmelde over zijne grootheid, miskende het hoofdoogmerk van zijne waardigheid, en alle de ondeugden van eene willekeurige macht werden ontwikkeld. — Daar hij zijnen fmaak , zonder veel tegenftand te ontmoeten, konde opvolgen, werd hij een verbasterd wezen , een zwak en trotsch fterveiing , die het volk van zich verwijderde ; de ftem van het volk onderrichtte of geleidde hem niet meer. — Daar hij onkundig was , en ] echter gevleid werd 3 verwaarloosde hij alle onderwijs , alk oefening, en verviel ten laatften in een ftaat van werklooze onmacht. Onbekwaam tot het beftuuren der zaken van Staat , wierp hij dien last op loon-trekkers, en deze huurlingen bedroogtn hem. Ter voldoening van hunne eigen hartstochten, prikkelden zij de zijnen aan, en breidden die uit, zij vermeerderden zijne behoeften ; zijne uitgeltrekte macht verteerde alles ; de maatige tafel, de zedige kleeding , en de eenvoudige wooning van zijne voorouderen konden hem niet meer vergenoegen. Tex  DE PUINHOOPEN. $9 Ter voldoening van zijne pragt , heeft meri aarde en zee moeten uitputten; van de pool de kostbaarfte pelterijen , van den evenaar de zeldzaamde weeffels doen komen; voor één tafel werden de inkomilen van eene geheele Stad aan , het onderhoud van éénen dag de inkomften van eene Provincie verzwolgen ; hij omfloot zich in een leger van vrouwen , van gefnedenen en van lijfwachten. — Men zeide hem , dat dë deugd der Koningen in milddadigheid beftond, en de pragt en de fchatten der volken werden overgeleverd in de handen van zijne aanbidders. In naarvolging van den Meester , begeerden de flaaven ook pragtige huifen , kondig bearbeide meubilen , geborduurde tapijten van groote waarde, gouden en zilveren vaten , zelfs tot het geringde gebruik , en alle de rijk» dommen van den Staat werden verflonden id het Serail. Ter voldoening van deeze fpoorlooze pragt ,Verkogten de daaven en de vrouwen het goed vertrouwen , dat men in hen delde , en de baatzucht bragt eene algemeene verbastering voord.Het hoogde gunstbewijs werd verkogt aan den Vifier , en de Vifier verkogt het Rijk. — De Wet werd verkogt aan den Cadi, en de Cadi verkogt de gerechtigheid. —■ Het altaar werd verkogt aaii den Priester , en de Priester verkogt den hemel. Daar het goud alvermogend Was, deed men alles, om het goud te verkrijgen : voor goud verraadde de vriend zijnen vriend j O 2 liel  ioo DE PUINHOOPEN, het kind zijn' vader , de dienaar zijnen meester , de vrouw haare eer, de koopman zijn geweten; en de goede trouw , de zeden, de eendragt, de macht, beftonden niet meer in den Staat. Naardien de Pacha de heeiTchappij over zijne Provincie betaalde , maakte hij 'er cen pagt van , en perste ongehoorde fchattingea af: — hij verkogt , op zijne beurt , de inzameling der fchattingen , het bevel over de krijgslieden, het beftuur over de dorpen; en daar ieder ambt wisfelvallig was , werd de roof, die zich van ftand tot ftand verfpreidde, fchierlijk en overhaast. De Tollenaar knevelde den koopman , en dc koophandel werd ontzenuwd ; de Aga pionderde den landman , en de landbouw verminderde ; de landman, ontbloot van voorraad, kon geen zaad meer winnen ; . — 'er werden belastingen opgelegt, die hij niet kon betaalen; —J men dreigde hem met den knuppel; hij leende; cn deeze leening , daar hij geen onderpand kon geven , gefchiedde onder de hand ; dc rente was fchreeuwend , en de woeker des rijken vergrootte het gebrek van den arbeider. De toevallen der jaargetijden, de langdintrige droogten ,N verminderden de oogflen ; en, terwijl de regeering, ten opzichte der belastingen , noch genade noch uitftel verleende, verzwaarde dit de drukkende armoede van een Dorp : een gedeelte van zijne bewooners nam de vlucht in de Ste» den; en. daar de belasting nederftortte op- de ge-  DE PUINHOOPEN. io* genen , die bleven , voltooide dit hunnen ondergang, en het land werd ontvolkt. YVanneer nu de dorpelingen, door alle de dwinglandij en den hoon, dien zij verduurden, tot het uiterfte gebragt waren, en eenen opftand aanrichtten, als dan verheugde zich de Pacha daar over; hij deed hen den oorlog aan , hij nam hunne huifen geweldigerhand in, pionderde hunne huisgeraaden, roofde hun vee; en , als de landen eenzaam en verlaten [waren , zeide hij: wat raakt mij dit ? Morgen verlaat ik ze. Wanneer de aarde nu niet bebouwd werd , deeden de regens, of de overftrooming der vloeden , alles in moerasfen veranderen , en in deeze heete luchtftreeken veroorzaakten dc onzuivere uitwaafemingen , befmettingen , pest en allerlei zoort van ziekten , die eene overmaat van ontvolking , behoeften en verwoesting , ten gevolge hadden. ó ! Wie zal alle de rampen optellen , welken uit dit dwingelandsch beftuur onrftonden ! De Pacha's doen zomwijien eikanderen den oorlog aan, en, om hunne perfoonlijke twisten, worden de Provinciën van een zelfden Staat verwoest. — Nu eens, zijn zij befchroomd voor hunnen Meester , dingen naar de onafhanglijkheid, en doen op hunne onderdaanen de itraffen van hun oproer nederdaalen ; — dan weder zijn zij beducht voor de onderdaanen ; zij roepen vreemdelingen in , geven hen iöldij , en, ten einde hen naamver aan zich te verbinden, G 3 ver-  102 DE PUINHOOPEN. vergunnen zij hen allerlei plunderingen. Op de eene plaats vangen zij een proces aan met een rijken, en plunderen hem onder een valfchen glimp. — Op eene andere plaats (lellen zij valfche getuigen , en leggen eene belasting op eene herfenfchimmige overtreding: alom vuuren zij de Sectenhaat aan; zij dagen hunne aanklagers uit , om buit voor hunne knevelarijen te vinden ; zij zwelgen de goederen in, ftraffen de inwooners; en, wanneer hunne onvoorzichtige gierigheid alle de rijkdommen van een land heeft opeengeftapeld , alsdan veinst de Regeering, met eene verfoeilijke trouwloosheid, het onderdrukte volk te wreeken , welks geroofde goederen zij , te gelijk met die des fchuldigen, naar zich fleept; zij doet nutteloos het bloed ftroomen, ter wraake van eene misdaad, waaraan zij zelve medaplechtig is. ó Schelmen ! Vorften of Ministers, die het leven en de goederen der volken tot uw fpeelbal neemt , waart gij het , die den mensch het leven gaaft , om het hem te ontnemen ? Zijt gij het, die de veldgewasfen voordbrengt, om die te verftrooijen ? Vermoeit gij u met de landen te beploegen? Verduurt gij de hitte der zon — verfmacht gij van dorst, maait gij de oogden, dorscht gij de koren-airen? Waakt gij des nachts in den dauw, even als de herders? Trekt gij door de woestenijen, gelijk de koopman? Ach! op het zien van de wreedheid en den hoogmoed der grooten , werd ik door verontwaardiging ge-  DE PUINHOOPEN. ioj geheel vervoerd, en ik zeide in mijne gramfchap : Hoe! zullen 'er geene menfehen op aarde opftaan, die de volken wreeken , en de tijrannen ftraffen ? — Een kleen getal fchurken verfluit de meenigte; en de meenigte laat zich verllinden !.... ó Diep vernederde volken ! Kent uwe rechten ! alle heerfchappij komt van u: alle oppermacht is de uwe. Te vergeefsch gebieden de Koningen u, uit naam van God, en door hunne zwaarden ; Krijgsknechten ! blijft onbeweeglijk.' vermids God den Sultan onderfleunt, heeft hij uwe hulp niet nodig; vermids zijn degen hem genoeg is, kan hij den uwen ontbeeren: laat ons zien, wat hij door zich zelf kan verrichten De Krijgsknechten leggen de waapens neder; en ziedaar, de Meesters der waereld zwak, gelijk de geringfte van hunne onderdaanen ! Volken! weet dan, dat zij , die u regeeren , uwe Hoofden en niet uwe meesters, uwe Vertegenwoordigers, en niet uwe Beheerfchers zijn ; dat zij geen macht over u hebben, dan die gij hen over u geeft, om u te hevoordeelen; dat uwe rijkdommen u toebehooren , en dat zij u daarvan verandwoording verfchuldigd zijn; dat God alle menfehen , het zij kortjngen of onderdaanen, even gelijk maakte; en dat geen fterveling het recht heeft, zijnen medemensch te onderdrukken. Maar het volk en de opperhoofden hebben deeze heilige waarheden mjskend Wel nu, zij zullen de gevolgen van hunne verblindheid ondervinden Het vonnis is uitgefproken; de G 4 dag  io4 DE PUINHOOPEN. dag nadert, waarin dit machtig gevaarte, deerlijk gefchokt, onder zijne eigen zwaarte zal inltorten! — Ja! ik zweer het bij de puinhoopen van zoo veele verwoeste Rijken ! het Ottomannifche Rijk zal het eigen lot dier Staaten ondergaan , wier voorbeeld het naarvolgde. — Een vreemd volk zal den Sultan uit zijne Hoofdftad verjaagen; de throon van Orklian zal omver geworpen , de laatfie fprilit van zijn gedacht zal afgelheeden 'worden; de horde der Oguzianen (/) zal zonder opperhoofd orndoolen , en verfftooid worden , gelijk de zwervende 'Tartaaren: in deeze vernietiging zullen de volken van dit Rijk , ontheven van het juk , dat hen drukte, en met eikanderen vereenigd , zich weder onderfcheiden , en eene algemeene regeeringloosheid zal het gevolg zijn , gelijk in het Rijk van Saphis f», tot (O Vóór dat de Turken den naam van hun opperhoofd Othman I aannamen , droegen zij die vin Oguzianen ; "onder die benaaming werden zij door Gengiz uit Tartarijen verjaagd zij ver¬ lieten de oevers van den Gihoim en vestigden zich in, Anat oliën, O) In Perfien , had na den dood van fhamas, Koulikan , iedere Provincie haar opperhoofd ; en zederd veertig jaaren beoorloogden deeze opperhoofden onderling elkander; uit dit oogpunt befchouwd, hebben de Jurken gelijk , wanneer zij zeggen, dat (cue tienjaarige regeering van een tijran minder kwaad!  DE PUINHOOPEN. 105 tot dat 'er bij de Arabieren , bij de Armeniërs, bij de Grieken , wetgevers zullen opftaan, die op nieuw de Rijken zullen vestigen ó \ Indien 'er diepdenkende en ondernemende menfehen op de waereld waren , welk eene bron van grootheid en glorie zoude hier voor hen ontfpringen! Maar het noodlottig uur heeft reeds geflagen : de kreet des oorlogs treft mijn gehoor , en het bloedig tooneel zal geopend worden. Te vergeefsch voert de Sultan zijne legers aan, en bied tegenweer; zijne onkundige oorlogshelden worden verflagen en verftrooid; te vergeefsch roept hij zijne onderdaanen: de harten zijn gevoelloos; de onderdaanen andwoorden : dit werd aldus bepaald ; en wat raakt het ons? wij kunnen niets verliezen, wanneer wij van Meester veranderen. Te vergeefsch roepen de waare gcloovigen den Hemel en den Propheet aan: de Propheet is dood — en de onmeedogende Hemel roept hen toe : ,, Roept mij niet meer aan; gij zeiven ver- oorzaaktet uwe rampen : zoekt er hulpje middelen voor. — De Natuur fchreef u wet- ten voor; het voegt u, die wetten te bctrach„ ten : let naauwkeurig op , redekavelt , en maakt u uwe ondervinding ten nutte. — De „ dwaasheid maakt den mensch rampzalig; — „ zijne kwaad vertorzaakt, dan eene nacht van . regeeringfdosheid. O 5  io6 DE PUINHOOPEN. zijne wijsheid moet hem redden. — De volken zijn onkundig; wel nu , laten zij wijs „ worden. Hunne opperhoofden zijn ondeugend: „ laten zij afftand doen van het kwaad — laten zij hunne harten verbeteren : want „ aldus luid het vonnis, dat de Natuur uit- „ fprak." Daar de rampen in de Maatfchappijen uit begeerlijkheid en onkunde ontftaan , zullen de menfehen aanhoudend gefolterd worden, tot dat zij verlicht en wijs zullen zijn; tot dat zij de kunst der rechtvaardigheid zullen uitoefenen, die gegrond is op de kennis van hunne onderlinge betrekkingen , en van de wetten hunner zamenftemming (*). DERCO In 1788, zag men een zonderling zedenlijk ver. fchijnfel in Europa. — Een vrijheidminnend en groot volk kreeg eene zoort van geestdrift voor een volk, dat de vrijheid haat; een volk, dat de kunsten bemint, hechtte zich aan een volk, dat ongevoelig voor dezelve is; een zagt en toegeeflijk volk beminde een vervolgzuchtig en dweepachtig volk, een gezellig en vrolijk , een fomber en haatend volk; in een woord, de Franfchen gevoelden eene zoort van geestdrift voor de Turken ; zij wilden zich voor hen in een oorlog inwikkelen, en dat op het oogenblik van eene reeds begonnen Omwenteling.— Een man, die 'er den loop van bereekende, fchreef, om hen van deezen oorlog afte- kren-  DE PUINHOOPEN. 107 DERTIENDE HOOFDSTUK. ZAL HET MENSC HELIJK GESLACHT VERBETERD WORDEN? De geftrengheid deezer woorden floeg mij geheel ter neder ; overkropt door het gevoel van brengen; zij zeiden , dat hij door den ftaat betaald werd, vermids die den oorlog begeerde, en men Hond in beraad, om hem vast te zetten. Een auder fchrijver raadde den oorlog aan ; hij werd toegejuicht ; en men geloofde op zijn woord, dat de Turken de wetenfchappen beminden , dat zij welleevend en machtig waren. — Het is waar , dat hij dit zelf geloofde , vermids hij horoscooptrekkers en fcheikunstenaars bij hen vond, die hem arm maakten; gelijk hij ook te Parijs Martinisten vond, die hem met Sefostris deeden eeten, en eindelijk lieden, die hem , door de fterke aantrekking-kracht van den zeilfteen, deeden fterven. — Dit verhinderde niet, dat de  io8 DE PUINHOOPEN. van mijne droefheid , riep ik uit , in tranen wegfmeltende : „ Wee de Volken ! wee mij ,, zclven ! Ach ! nu wanhoop' ik aan het geluk ,, van den mensch , vermids zijne rampen uit „ zijn hart voordkomen , vermids hij alleen ,, de hulpmiddelen moet uitdenken. Wee dan, voor altijd, zijn beftaan ! wie kan een grens- paal dellen aan de begeerlijkheid des der„ ken en des rijken ? Wie zal aan de me„ nigte haare rechten keren kennen , en de „ opperhoofden noodzaken, hunne plichten te „ vervullen ? . . . . Het menschlijk gedacht is „ dan voor altijd rot lijden veroordeeld! De eene mensch zal dan nooit ophouden, den anderen „ mensch te onderdrukken: — het eene volk zal „ een ander volk aanvallen; en nimmer zullen de dagen van voorfpoed en roem voor deeze „ landdreekcn herlecven. Helaas ! overwinnaars zul- Turken evenwel door de Rus/en verflagen werden; en de man, die ten dien tijde den ondergang van hun Rijk voorfpclde , gaat nog voord met dit te voorfpellent — Hierdoor zal eene geheele verandering van ftaatkundige ftelregels voor de volken ontftaan, die langs de oevers der Middellandfche zee woonen Maar, indien de Franfchen, wanneer zij vrij worden, ook met overleg handelen, en zij gebruik weten te smaken van de gelegenheden , alsdan zal deeze verandering geheel tot hun voordeel zijn; want, door eene gelukkige noodlottigheid, flemt het waare zelfbelang altijd overeen met eene zuivere zedenkunde.  DE P U I N h O O P E N. 109 zullen komen , zij zullen onderdrukkers ver5, jaagen , en zich in hunne plaats vestigen ; maar , opvolgers van hunne macht , zullen zij s, ook hunne roofzucht navolgen, en de aarde „ zal van dwingelanden verwisfelen, zonder van dwinglandij te verandei en:" ■ Ik wendde mij tot den Befchermgeest. „ ó Be- fchermgeest , zeide ik, de wanhoop heeft mij- ne ziel aangegreepen: — de kennis van de men5, fchelijke natuur — de hooshqid der genen, die re„ geeren , de laagheid der genen, die geregeerd 9, worden — dit alles beneemt mij den lust tot het leven. En vermids 'er geene keuze is tus„ fchen medeplichtig of flachtopfer te zijn , wat blijft den deugdzaamen mensch dan over.' — niets, dan zijn asch bij die van de graven te voegen ?... De Befchermgeest zweeg , en flaarde mij met eene ftrenge , doch te gelijk meelijdende blik aan ; en na eenige oogenblikken zeide hij : ,, Maar, is het in te derven dat de deugd bedaat! — De booze mensch is onvermoeid om de misdaad te voltooijen , en de deugdzaame mensch word afgefchrikt bij de minde hinderpaal om het goede te doen.." Maar zodaanig is het menschlijk hart; een goede uitflag boezemt hem een onbepaald vertrouwen in , terwijl de minde onfpoed hem nederflaat en verdomt : de oogenbliklijke gewaarwordingen beheerfchen hem geheel; hij beoordeelt de zaken niet naar haaren aard, maar naar de ver- voe-  iio DE PUINHOOPEN. Voering van zijnen hartstocht .. ó Jongeling! Gij, die aan het menschlijk geflacht wanhoopt, is het na eene doordachte redekaveling , na eene diepe bereekening van het gebeurde , dat gij uw vonnis uitfpreekt ? .... Doorgrondt gij het zinlijk zamenftel van het gevoelig wezen, om met juistheid te beflisfen, of de bewegende oorzaken , die het zelve tot geluk aanfpooren, wezenlijk zwakker zijn , dan die, welke hem van het geluk verwijderen ? Of hebt gij met één oogwenk de gefchiedenis van het men* fchelijk gedacht afgemeten? Beoordeelt gij het toekomende naar het Voorledene, en ftaat het bij u vast, dat alle vordering voor hetzelve onmo» gelijk zij ? Andwoord ! heeft de maatfchappij , zinds haaren oorfprong , geen enkele flap tot haare onderrichting , tot een beter lot , voorwaards gedaan ?.. Leeven de menfehen nog in bosfehen; hebben zij gebrek aan alles; zijn zij onkundig, woest, dom ? Zijn alle volken nog aan de woestheid dier barbaarfche eeuWen ge kluisterd , waar in men niets zag , dan ver^ beestte roovers, en verbeestte flaaven? Indien enkele menfehen, op zommige tijden , op zommige plaatfen , beter worden , waarom zou het geheele gedacht zich niet kunnen verbeteren? — Indien een gedeelte van de maatfchappij zich heeft kunnen volmaaken , waarom zou de ge» heele maatfchappij niet kunnen volmaakt worden; indien de eerfte hinderpaalen reeds geflecht zijn, waarom zouden de anderen onoverwinlijk zijn ?" „ Of  DE PUINHOOPEN. ui „ Of denkt gij, dat het menschlijk geflacht erger word ? Wacht u voor de beguicheling en de wonderfpreuken van den menfchenhaater: de mensch is onvergenoegd over het tegenwoordige , vermids hij een bedrieglijke volmaaktheid aan het voorledene toefchrijft : dan , dit is Hechts het masker, waarmede hij zijn verdriet verbergt. Hij prijst de dooden, om de levenden te haaten — hij flaat de kinderen met de doodsbeenderen van hunne vaders." ,, Om eenen voorgewenden teruggang in de volmaaking'te betoogen , moest men het getuigenis der daaden en der 'reden logendraffen; en , indien 'er al eenige dubbelzinnigheid omtrend het voorledene overblijft, dan moest men de wezenlijke zamendelling van den mensch logendraffen; men moest bewijzen, dat hij met eene volkouiene kennis van alle zijne zintuigen geboren word; dat hij , zonder ondervinding, het vergif van het goede voedfel weet te onderfcheiden ; dat het kind wijzer is, dan de grijsaardde blinde zekerer gaat, dan de ziende; dat de befchaafde mensch ongelukkiger is, dan de woeste menfchenhaater; in een woord, dat 'er geen trapswijze voordgang van ondervinding en onderwijs beftaat." „ Jongeling! geloof de dem der graven en het getuigenis der gedenkteekenen: - Het is waar, dat zekere gewesten den alouden luister verloren, dien zij in zekere tijdkringen genoten; maar, indien men toetst, waarin ten dien tijde ook zelfs de wijs*  m DE PUINHOOPEN. wijsheid en het geluk van zijne bewooners beftond , zou men bevinden dat hun roem meer fchitterend, dan wezenlijk, was: men zou zien, dat 'er in de oude Staaten, zelfs i'n die het meeste geroemd werden, fchreeuwende ondeugden , wreede misdagen plaats hadden , waar uit juist hunne, wankelbaarheid ontftond; en dat, over 't algemeen , de beginfelen der Regeeringsvormen verfoeijlijk waren ; dat . 'er van volk ..tot -volk eene onbefchaamde roofzucht , woeste oorlogen , en een onverzoenbaare haat, plaats hadden (V) ; dat het natuurlijk recht onbekend was ; dat de zedenkunde verbasterd was door eene dwaaze dweeperij , door armzalige bijgeloovigheden , dat een droom , een gezicht , een orakel, telkens hevige beroeringen veroorzaakten ; en, misfchien , zijn de volken nog niet geheel teruggekomen van zoo veele rampen : maar de hooge trap van hunne dwaasheid is ten minften verminderd, en de ondervinding van het voorledene is niet geheel verloren. Zederd drie eeuwen, vooral , heeft de verlichting toegenomen ; zij heeft zich voordgeplant; de befchaaving, begunstigd door gelukkige omdandigheden , deed zichtbaare vordefj u) Lees de gefchiedenisfen van de oorlogen van Rome en Carthago , van Sparta en Mesfina, van Athcnen en Sijracufe , van de Hebreeuwen en de Phoiniciers; en de oudheid roemt hen echter als de befchaafdfte volken.  de puinhoopen. 113 deringen: — de hinderpaalen , zelfs de misdagen, flrekten haar tot voordeel: want, indien de overwinningen de Staaten te Ver uitftrekten , verloren de volken, door zich onder één juk te vereenigen, den geest Van afzondering en verdeeldheid, die hen allen tot vijanden maakte. — Werden de machten naauwer bepaald, hun beftuur. was ook meer vereenigd, en had meer eenftemmigheid : werden de oorlogen üifgeftréktér in hurt geheel, zij werden minder moordzuchtig irt 't bijZonder: hadden de volken 'er voor zich ZelVert minder perfoonlijk belang bij, minder kracht toé, hunne worsteling was ook mirtder bloedig, minder verhit; zij waren minder vrij, maar ook minder woelend; weeker, maar ook verdraagzamer. Dè overheerfching zelfs diende hen: want, waren de regeeringen meesterachtiger, zij waren minder onrustig , en minder aan fchokken blootgefteld: — waren de throonen eigendommen met den haam, van erflijk, zij veroorzaakten minder twist, eii de Volken werden minder gefchokt; eindelijk „ indien de Despoten , geheim en jaloerSch , alle opening van hun bewind, eh alle medewerking tot de beheering der Staatszaken verboden , daar door werden de hartstochten Verwijderd van de ftaatkundige loopbaan , en wendden zich tot de kunften, tot de natuurlijke wetenfchappen ; de kring der denkbeelden breidde zich in al* le opzichten uit ; de mensch, zich Overgevende aan afgetrokken befchouwingen, bezefte betei zijne ftandplaats in de natuur , ert zijne betrek» h kin*  ii4 DE PUINHOOPEN. kingen tot de zamenleeving ; de beginfelen werden beter nagefpoord, de doeleinden beter gekend , de kundigheden beter verfpreid, de bijzondere perfbonen beter onderricht, de zeden gezelliger, het leven over het geheel aangenaamer , en het menschlijk gedacht maakte, vooral in zommige landftreeken, merklijke vorderingen : — en die verbetering moet, voordaan , daaglijks toenemen, vermids de twee grootfte hinderpaalen , welke haar, tot hier toe , zoo langzaam deeden vorderen; ja zelfs zoms agterwaards deeden treden , — naamlijk de moeilijkheid, van eikanderen de denkbeelden fchierlijk over te brengen en medetedeelen — eindelijk werden opgeheven. In de daad, bij de oude volken , was iedere landftreek , iedere Stad , door het verfchil van taal, vervreemd van eikanderen; hier uit ont. Hond eene verwarring , die gunstig was voor de onwetendheid en regeeringloosheid. Men konde eikanderen zijne gedachten niet overbrengen , elkanders uitvindingen niet mededeelen ; 'er was geene overeenftemming in den wil , noch in de belangen; geene eenheid van uitvoering, noch van richting: — te meer, daar het eenige middel, om de denkbeelden te verbreiden, en aan eikanderen over te brengen , enkel in vluchtige en bepaalde woorden , in gefchriften, die veel arbeids vereischten , die kostbaar en zeldzaam waren, beftond. Dit verhinderde allen onderwijs voor het tegenwoordige geflacht ; de groote les der on-  DE PUINHOOPEN. «5 ondervinding ging voor de volgende gedachten verloren ; de onduurzaamheid, de vermindering van kennis, de voordduuring van verwarring en kindsheid, waren hiervan de wrange vruchten. In de tegenwoordige Staaten , daarentegen , en Vooral in Europa, verbonden zich machtige volken door de zelfde taal; 'er vestigde zich eene groote uitgeftrektheid van algemeene gevoelens ; de geesten kwamen nader tot eikanderen ; de harten ftrekten hun gevoel verder uit; 'er onftond eene overeenkomst van denkbeelden , ee» ne gelijkheid van handeling : naderhand, wanneer eene heilige kunst , een godlijk gefchenk van fchranderheid, de drukpers, het middel verfchafte, om op hetzelfde oogen blik het zelfde denkbeeld aan millioenen menfehen medetedeelen , en op eene duurzaame wijs inteprenten, zonder dat de macht der tijrannen zulks konde tegenhouden of vernietigen, onftond 'er eene verbaazende algemeenheid van voordgaande onderrichting; 'er verfpreidde zich een aanwasfend licht van kundigheden: dit ver» zekert ons op goede gronden de verbetering van het menschlijk geflacht: — en deeze verbetering was een noodzaaklijk uitwerkfel van de wetten der Natuur ; want door de wet van het gevoel haakt de mensch zoo onweerftaanbaar naar het geluk, als het vuur naar loven ftijgt , de fteen zinkt, en het water naar zijne oppervlakte ftroomt. Zijn hinderpaal is zijne onwetendheid , die hem in de middelen doet mistasten , hem in de uitwerkfelen en in de oorzaaken bedriegt. H a Door  n6 DE PUINHOOPEN. Door aanhoudende ondervinding zal hij zich ver-» lichten , door geduurige dwalingen zal hij zich herdellen ; hij zal wijs en goed worden , vermids zijn belang vordert , dat hij dit zij. Wanneer de denkbeelden zich bij een volk verfpreiden , zal eene geheele meenigte kundig zijn; de kundigheid zal algemeener worden ; alle menfehen zullen de beginfelen van het perfoonlijk geluk en van de algemeene gelukzaligheid leeren kennen ; zij zullen weten , wat hunne betrekkingen , hunne rechten en hunne plichten, in de maatfchaplijke orde zijn ; zij zullen zich voor de beguicheling der begeerlijkheid leeren bcveili» gen; zij zullen begrijpen , dat de zedenkunde eene natuurkundige wetenfehap is , zamengedeld uit beginfelen , die , offchoon moeilijk in de toepasfing , echter eenvoudig en onveranderlijk in hunnen aard zijn ; vermids zij zelfs de beginfelen zijn van de geheele werktuiglijkheid van den mensch. Zij zullen bezeilen , dat zij maa* tig en billijk moeten zijn, vermids dit een ieder bevoordeelt, en zijne veligheid verzekert, ■— dat het eene verkeerde uitreekening der onkunde is, ten koste van een ander te willen genieten , vermids hieruit wedervergelding , haat en wraak ontdaan , en dat de ondeugd, altijd , het uitwerkfel der dwaasheid is. ,, De bijzondere perfoonen zullen gevoelen, dat het geluk van ieder mensch op zich zelf aan het geluk der maatfchappij verbonden is." 3, De  DE PUINHOOPEN. 117 „ De zwakken , dat zij , wel verre van hunne belangen te verdeelen , zich moeten vereenigen, vermids de gelijkheid hunne kracht uitmaakt. „ De rijken , dat de maat van genot bepaald is , door de zamenftelling der zintuigen , en dat de verveeling op de verzadiging volgt. ,, De armen , dat in het nuttig gebruik van den tijd , en in de tevredenheid van het hart, het hoogfte toppunt van het menschlijk geluk beftaat. ,, De algemeen aangenomen gevoelens zullen zich zelfs bij de koningen op hunne throonen doen hooren , en hen noodzaken, zich binnen de paaien van een geregeld gezag te beperken. „ Het toeval kan zelfs de volken dienen ; het zal hen, nu eens, onbekwaatne opperhoofden geven , door wier zwakheid zij zullen vrij worden ; dan weder verlichte opperhoofden , wier deugd hunne keetenen zal flaaken. ,, Wanneer 'er op de aarde enkel groote mannen, lichaamen van verlichte en vrije volken bejlaan , zal het met het menschlijk geflacht even eens gaan , als met de hoofdjloffen; de verlichting van het eene gedeelte zal , door de nabijheid , hoe langer zoo nader komen aan het andere gedeelte , en zich over het geheel uftftrekken. — Door de wet van naarvolging, zal het voorbeeld van het eerfie volk door de anderen gevolgd worden ; zij zullen zijn geest en zijne wetten aannemen. De Despooten zelfs , ziende, H 3 dat  fff DE PUINHOOPEN. dat zij hunne macht niet meer kunnen ftaande houden , zonder billijk en weldadig te zijn, zullen hunne handelwijs , uit noodzaaklijkheid en vrees voor mededingers, verzagten; en de befehaaving zal algemeen worden. „ Dan zal 'er zich, van volk tot volk , een evenwigt van krachs vestigen , die hen allen achting voor hunne onderlinge rechten zal inboezemen: hier door zal liet woeste gebruik des oorlogs ophouden; de beoordeeling van hunne twisten zal aan burgerlijke wetten onderworpen (7), en het geheele geflacht zal eene groote maatfchappij worden ; een zelfde huisgezin , dat door denzelfden geest , door algemeene wetten beftuurd, alle de gelukzaligheid zal genieten, waar voor de mensch* lijne natuur vatbaar is. „ Dit groote werk zal ongetwijfeld langzaam voordgaan, vermids eene gelijke beweging zich aan een oneindig groot lichaam moet mededeelen ; vermids het zelfde zuurdeeg een ontzach- lijk O) Wat is een volk ? Het is flechts een deel van de groote maatfchappij. Wat is een oorlog? Het is een twee-gevecht tusfehen twee op zich zelf ftaande volken. Wat moet eene maatfchappij doen , wanneer 'er twee van haare leden vechten? 'Er tusfehen beiden komen, en dezelven bevredigen of beteugelen. — Ten tijde van den Abt de Saint Pierre, fcheen dit een droom , maar , tot geluk van het menschlijk geflacht, begint dit eene wezenlijkheid te worden.  DE PUINHOOPEN. 119 lijk groot gedeelte , dat van een geheel anderen aard is, gelijk moet maaken aan het andere; maar ten laatften zal dit in werking geraaken; ja, reeds ontdekken zich de voorteekens van dat lachend toekomende!.. De groote maatfchappij beweegt zich reeds op dezelfde wijs, als eenige op zich zeiven [laande maatfchappijen. Zij kondigt zich aan, om mede te werken tot dezelfde befluiten. — De groote maatfchappij was eerst in alle haare deelen ontbonden , en zag lang haare leden van eikanderen gefcheurd ; de algemeene verlatenheid der volken deed haare eerfte eeuw van regeeringloosheid en kindsheid ontdaan : naderhand verdeelde zij zich bij toeval in onregelmatige partijen van Staaten en Koningrijken ; zij onderging de rampzalige gevolgen van de al te groote ongelijkheid van rijkdommen en Handen ; de Aristocratie der groote Rijken maakte haare tweede eeuw uit; vervolgends betwistten deeze bevoorrechte Grooten eikanderen de overheerfching, en zij onderging den derden tijdkring , naamlijk den fchok der tweefpalt. Thands zijn de partijen moede van alle hunne twisten; zij gevoelen de noodzaaklijkheid der wetten, zij haaken naar het tijdftip van orde en vrede. Wel aan ! dat 'er een deugdzaam opperhoofd opftaa ! dat een machtig en billijk volk zich vertoone! en de aarde zal hen tot de opperde macht verheffen : de aarde wacht een wetgevend volk; zij wenscht 'er naar, zij roept het , en mijn hart gevoelt het " H 4 De  i£Q DE PUINHOOPEN. De Befchermgeest wendde het hoofd naar het Westen: „ ja, vervolgde hij, reeds treft een dof geluid mijn gehoor: een uitroep van vrijheid, op de afgelegende oevers, weergalmt op het oude vaste Land. Op dit geroep verheft zich eene geheime morring tegen de onderdrukking bij een groot volk; eene heilzaame ongerustheid bekommert zulks over zijnen toedand : het Vraagt zich af, wat het is, wat het moest zijn? Over zij. ne zwakheid verwonderd , fpoort het op, welken zijne rechten en de middelen tot herdelling zijn, hoe zijne opperhoofden zich gedroegen Nog één dag! ééne overdenking En er zal eene oneindige beweging ontdaan; eene nieuwe eeuw zal zich openen; eene eeuw van verwondering voor bekrompen zielen; eene eeuw van fchrik voor de Tijrannen; eene eeuw van verlosfing voor een groot Volk, dat zijne keetenen zal verbrijzelen ! eene eeuw van hoop voor de. geheele aarde!,.,.." VEER-  DE PUINHOOPEN. 121 VEERTIENDE HOOFDSTUK. DE GROOTE HINDERPAAL TOT VOL» M A A KIN G. De Befchermgeest zweeg Ondanks de kracht van zijne redenen, was ik door een fomber gevoel vooringenomen , en mijn geest weigerde zich te laten overreeden; maar ik vreesde , hem door mijn tcgenftand te beleedigen, en zweeg dus Na eenige oogenblikken, wendde hij zich tot mij, en zag mij met een doordringend oog aan „ Gij zwijgt! zeide hij , en uw hart koestert denkbeelden , welken gij niet durft uiten ! " Ontroerd en verbaasd , andwoordde ik hem : „ 6 Befcherm. geest! vergeef mijne zwakheid: voorzeker kan uw mond niet dan waarheid fpreken ; maar uw verheven verdand doorziet dezelve geheel, terwijl mijne grove zintuigen dechts wolken zien. Ik beken het: de overtuiging is niet tot mijne ziel doorgedrongen, en ik vreesde, dat mijne twijfeling u zou hoonen." ti En wanneer is de twijfeling dan eene mis. H 5 «k-d?"  las DE PUINHOOPEN. daad?" hernam hij; „ Staat het aan den mensch, anders te gevoelen , dan zijne gewaarwordingen zyn ? & eene waarheid tastbaar , is *er aan haare beoefening veel gelegen , laat ons dan den genen beklaagen,. die haar miskent: zijn onheil ontffaat uit zijne verblindheid. Is zij onzeker of twijfelachtig, hoe kan men haar dan iets toeeigenen , dat zij niet bezit ? Iets zonder overtuiging , zonder bewijs te gelooven , is eene domme en dwaaze - daad: — de ligtseloovige verliest zich in een doolhof van dwaalingen de denkende mensch onderzoekt, en overweegt, ten einde zich. zeiven in zijne gevoelens gelijk te blijven ; — de mensch alleen, die ter goeder trouw handelt , duld de tegenfpraak, vermids zij hier door alleen de blijkbaarheid doet geboren worden. Het geweld is het bewijs van de logen; en iemand door gezag een geloof optedringen \ is de daad en het kenmerk van een Tijran. :Bemoedigd door zijne woorden, andwoordde ik : ó Befchermgeest! vermids mijne reden vrij is, beken ik u , dat ik . te vergeefsch de vleijende hoop tracht te omheizen , waarmede gijmij troost: de deugdzaame en gevoelige ziel geeft zich ligt aan de droomerijen van het geluk over; maar geduuri? doet eene wreede wezenlijkheid haar door foltering en ellende ontwaaken: hoe meer ik over de natuur van dan mensch peins, hoe meer ik den tegenwoordigen toefland der maatfchappijen gadefl&, , des te minder mogelijk komt het mij voor, eene verflandige waereld  DE PUINHOOPEN. 123 jeld , waarin de gelukzaligheid zou woonen, tot wezenlijkheid te brengen. — Ik vestig mijn gezicht beurtlings op de geheele oppervlakte van onzen aardbol ; nergens befpeur ik het zaad of eenig zichtbaar voorteeken van eene gelukkige omwenteling. — Geheel Aften ligt in de diepfte duisternis begraven; de Chinees word geregeerd door een onbefchaamd Despotismus (z), door rot' iing' (s) De Keifer van China noemt zich den zoon des Hemels, naamlijk , den zoon van God; want, volgends het gevoelen der Chineefen , is de ftoflijke hemel , de beflisfer van het noodlot, de Godheid zelve. „ De Keifer vertoont zich alle tien maanden „ flechts eenmaal, uit vrees, dat, indien het volk zich „ gewende van hem te zien, hij hierdoor den eer„ bied zoude verliezen : want, volgends zijnen ftelre„ gel, beftaat de macht alleen door het geweld; vol„ gends zijn begrip, kennen de volken geene billijkheid, „ en men kan hen niet dan door dwang regeeren." Zie Relation de deux Voijageurs Mufulmans, in den jaaren 851 en 877 , vertaald door den Abt Renaudot in 1718- Ondanks de betuiging der zendelingen , is die Staat niet veranderd. — De Rotting regeert nog in China; de zoon des Hemels doet bij den minsten misflag aan den Mandarijn ftokflagen uitdeelen, die op zijn beurt ook het volk laat flaan. — 't Is te vergeefsch, dat de Jefuiten ons zeggen , dat de regeeringsvorm in dat land de beste is, en dat zijne inwooners de gelukkigften vin de waereld zijn : — een enkele brief van Am-  ia* DE PUINHOOPEN. ting-[Jagen, endoor het kaart-fpèl; hij word belemmerd door een onveranderlijk wetboek van lichaams-buigingen , en door het ingeworteld gebrek van eene misvormde taal. Dit alles verijdelt de hoop op zijne befchaaving, .en vertoont mij flechts een zielloos volk. De Indiaan , gebukt onder de vooroordeelen , gekeetend aan de heilige banden van zijnen ftam, gaat in eene ongeneeslijke gevoelloosheid voord. De zwervende of de gevestigde Tartaar, altijd onwetend en woest , blijft in de barbaarsheid zijner vaderen voord leeven. De Arabier, fchoon met eene gelukkige fchranderheid begaafd, verliest zijne kracht, en de vrucht van zijne deugd, dooi- de regeeringloosheid van zijne ftammen, en door de afgunst van zijne bloedverwandten. De Afrikaan, ontadeld van zijnen ftand als mensch, Amyot overtuigde mij, dat China wezenlijk eene Turkfche regeering had ; en de befchrijving van Sonnerat bevestigde mij dit. Zie het llde Deel van zijne Reis naar Indien. Zoo lang de Chineefen met hunne tegenwoordige charakters nog fchrijven zullen , is 'er geene vordering voor hunne befchaaving te hopen. — De eerfte flap hiertoe kan zijn, hen een Alphabet, gelijk het onze, te geven, of hen de Tart aarfche taal , in piaat* van de hunne, te doen aannemen: de veranderingen , die Lenglés in die taal maakte, zou dit te weeg kunnen brengen. Zie het Mantelmukfche Alphabet; het werk van een onderzoekend verftand.  DE PUINHOOPEN. 125 mensch, fchijnt tot eeuwige kluisters gedoemd. — In het Noorden zie ik niets dan vernederde flaaven, dan volken , die de flagtofi'ers en de fpeelballen van groote overweldigers zijn (i); alom ftortte de onwetendheid, de dwinglandij en de ellende, de volken in gevoelloosheid neder; ondeugende heblijkheden verbasterden de natuurlijke neiging der zinnen, en vernietigden zelfs de ingefchapen drift naar geluk en waarheid. Het is waar , dat de reden in zommige landftreeken van Europa eene kleene vlucht nam j maar zijn ook, zelfs aldaar , de kundigheden van enkele perfoonen algemeen aan de volken eigen ? Bragt de bekwaamheid der regeeringen den volken voordeel aan ? Zijn het niet dezelfde volken , die zich befchaafd noemen, welken zederd drie eeuwen de aarde van hunne ongerechtigheid doen zidderen ? Waren zij het niet, die, onder voorwendfel van den Koophandel uitteftrekken , de Indien verwoestten , het nieuwe waereldeel ontvolkten , en nog heden Afrika aan de barbaarfche flaavernij onderwerpen? Zal de vrijheid getoren worden uit den boezem der Tijrannen ? En zal de billijkheid terug gegeven worden , door gierige en roofzieke handen? — 6 Befchermgeest ! ik heb de befchaafde landen bezogt, en de (i) Ten tijde dat ik dit fchreef, was de omwenteling in Polen nog niet gebeurd , en ik herroep mijn gezegde, ten opzichte van den deugdzaamen adel, en een verlicht Vorst, die haar bewerkte.  126 DE PUINHOOPEN. de beguicheling hunner wijsheid is voor mij verdwenen. — Ik Zag de opeengestapelde rijkdommen in eenige weinige handen, en de meenigte was arm en ontbloot. — Ik zag alle de rechten , alle de macht bepaald tot eenige rangen , en het geheele lichaam der volken geduldig en lijdliik. — Ik zag de macht der vorsten, maar geen krachtig lichaam van het volk — de belangen van de Regeering , maar geen geest van algemeen belang ; ik zag, dat de eenige wijsheid van de genen, die regeeren , beftond in voorzichtig te onderdrukken , en de kundig bewimpelde flaavernij der befchaafde volken fcheen mij toe de onherftelbaarde te zijn. „ ó Befchermgeest ! één hinderpaal trof mij vooral: ik vestigde mijn oog op den aardbol, en zag denzelven in verfchillende gezindheden verdeeld: — ieder volk vormde zich een tegenftrijdig denkbeeld van gewijde gevoelens ; ieder eigent zich bij uitflniting de waarheid toe, en gelooft, dat een ander dwaalt. — Indien het nu waar is , gelijk natuurlijk volgt uit het verfchil van hunne gevoelens, dat de. meeste menfehen dwaalen, en ter goeder trouw dwaalen , dan volgt hier uit, dat ons verdand zich , 200 wel door de logen , als door de waarheid, laat overreeden ; en wat middel blijft ons dan ter verlichting over ? Hoe zal men de dwaaling verdrijven , die het verdand aangrijpt ? Hoe zal men vooral haaren fluier wegrukken , daar het eerde hbofdduk van elke geloofsbelijdenis , de eerde del-  DE PUINHOOPEN. 127 Helling van alle godsdienstige - zamenftellen , vol • ftrekt de twijfeling verbied, het onderzoek weigert , en de verlochening van ons verftand vordert ? —- Waar door zal de waarheid zich dan herkennen?... Vertoont zij zich met bewijzen, die uit de redenkaveling voordvloeijen, dan bezwaart de bloohartige mensch zijn geweten; roept hij den invloed der hemelfche machten aan, dan roept een ander , vooringenomen met zijne eigen ftellingen ,■ een gezag van den zelfden aard in , en noemt alle nieuwheid godslastering. Dus klonk de mensch, in zijne verblinding , zijne eigen keetenen vaster , en gaf zich , zonder tegenweer, voor altijd, als een fpeelbal aan zijne onwetendheid en hartstochten over. Om zulke noodlottige hinderpaalen wegtenemen , moest 'er een zamenloop van verfcheiden gelukkige omftandigheden plaats hebben. Een geheel volk moest van de zwijmeling van het bijgeloof genezen , onvatbaar zijn voor de indrukfelen der dweeperij ; één volk moest , van het juk eener valfche leer ontheven , zich zelf de plichten van waare zedenkunde en der zuivere reden opleggen ; het moest te gelijk ondernemend en voorzichtig, kundig en buigzaam zijn : ieder mensch moest zijne rech • ten kennen , en de grenspaal derzelven niet overtreden ; de arme moest de verleiding kunnen wederftaan , de rijke de gierigheid; 'er moesten belanglooze en rechtvaardige opperhoofden  128 DE PUINHOOPEN. den gevonden worden; de tijrannen moesten door een geest van herfenloosheid en zwijmeling aangegrepen worden; het volk, zijne macht herkrijgende, moest bezeffen, dat het zijne macht zelf niet kan uitoefenen, en het moest handhaavers zijner rechten aandeden: daar het zijne Beftuurers zelf aanftelde , moest het die te gelijk weten te berispen en te eerbiedigen ; en, in de plotslingfche verandering van een volk, dat enkele voordeden van de dwaalingen trekt, moest ieder mensch, die uit zijne p'aats gerukt werd, geduldig de beroovingen en de veranderingen van zijne gewoonten verdragen; dit volk moest, eindelijk, ook moeds genoeg bezitten, om zijne vrijheid te herwinnen, machtig genoeg zijn , om haar te verdedigen , kundig genoeg, om haar te vestigen , en, edelmoedig genoeg, om die aan andere volken medetedeelen. — Zullen zich nu ooit zoo veele bedingen kunnen vereenigen? en wanneer eens, door alle die meenigvuldige zamenvoeging van omftandigheden , het lot ook die verandering mogt te weeg brengen , zou ik wel die gelukkige dagen beleeven ? Zal mijn asch, alsdan, niet reeds lang koud zijn ? Op deeze woorden overkropte de aandoening mij dermaate, dat mijn tong mij het fpraak- gebruik weigerde De Befchermgeest hield ftil, maar ik hoorde , dat hij in zich zelf zeide; „ Laat ik de hoop van dien jongeling opbeu„ ren ! Want, indien de menfehenvriend den moed i  DE P Ü I N ti Ö öP E Ni lig moed verliest , wat zal dan het lot der vol„ ken zijn ?.. En misleiden is het voorledene „ maar al te gefchikt , om den moed te doen „ zinken. Welaan , laat ik in den toekomenden „ tijd doordringen; laat ik de Wonderbaard eeüw,! „ die haast zai aanbreken, voor de deugd bloot „ dellen , opdat zij , 0p het gezicht van het „ doel , dat zij wenscht, door eenen nieii„ wen ijver bezield, ook de pooging verdubbele, „ die alleen het menschlijk geflacht zijne vlucht Ü kan doen bereiken. VIJF-  13° DE PUINHOOPEN. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. DE NIEUWE EEUW. ÏSfauwlijks had hij deeze woorden uitgefproken , of 'er verhefte zich, aan den kant van het Westen , een groot gedruisch. Ik wendde mijne oogen naar dien kant, en zag aan den uiterilen oever van de Middellandfche zee , in het land van één der Europeefche volken , eene groote beweging, even als wanneer 'er , in het midden eener groote ftad, een hevig oproer aan alle kanten ontltaat, wanneer eene groote meenigte volks zich beweegt, zich op de ftraaten verfpreid, en naar de openbaare plaatfen zamenvloeit. Mijn oor, getroffen door een geroep, dat zich tot de wolken verhief, onderfcheidde , bij tusfchenpoozing, deeze uitdrukkingen : ,, wat ,, is dan dat nieuwe wonder ? Wat is die wree„ de en geheimzinnige plaasr ? Wij zijn een tal„ rijk volk , en wij hebben geen nienfchen ge„ noeg ! Wij hebben eene vrucbtbaare lucht„ ftreek, en wij hebben gebrek aan levensmid„ delen! Wij zijn bezig en werkzaam , en wij „ lee-  DE PUINHOOPEN. ï§i j>9 leeven in armoede l Wij betaalen fchreeuwende belastingen , en men zegt ons , dat zij niet toereikende zijn ! Wij hebben geen oorlog , en onze perfoonen en goederen zijn van binnen niet veilig ? Welke is dan de geheime „ vijand , die ons verflind ?" Nu verheften zich eenige (temmen uit de meé* nigte; en andwoordderi : „ richt een (landaard ,, op, dien men kan Onderfcheiden: laten allen ^ ;, die door eenen nuttigen arbeid dc maatfchappij onderhouden en voeden, zich om dien „ (landaard verzamelen, en gij zult den vijand Ontdekken , die aan uwen welvaart knaagt." De (landaard werd opgeheven , en het volk vond zich eensflags in twee ongelijke lichaamen ver» deeld, die een juist tegenovergefteld aanzien hadden : het eene was ontelbaar, en maakte bijna hèt geheel uit; het vertoonde, door de alge= meene armoedige kleeding, als ook door de verbruinde en vermagerde aangezichten , de zekere kenmerken van ellende en arbeid; de andere kleene groep, een Ongevoelige hoop, vertoonde, iri de rijkheid van hunne met goud en zilver belegde klederen , en hun opgehelderd gelaat , de kenteekenen van ledigheid eri overvloed. Ik befchouwde die menfehen met meerder aandacht , en befpeurde , dat het groote lichaam was" zamengefteld uit landbouwers, kunstenaars, kooplieden, menfeheri van allerlei beroepen, dié nuttig zijn in de maatfchappij, en dat 'er zich , in de kleene groep , niéts dan priesters a leer» I a aar*  18» DE PUINHOOPEN. aars van verfchillende orden, renteniers , edellieden , lieden, die monteeringen droegen , bevelhebbers van legers , in één woord, niets dan burgerlijke , krijgs- , of geestlijke ambtenaaren van het rijk bevonden. Deeze twee lichaamen , recht tegen over elkander geplaatst , befchouwden elkander met verwondering ; ik zag aan dc eene zijde de gramfchap en verontwaardiging, en aan de andere zijde eene zoort van fchrik ontdaan ; het groote lichaam zeide tot het kleene: „ Waarom fcheidt 5» gij u van ons af? Behoort gij niet tot ons 55 getal ?" „ Neen ," andwoordde de groep : „ gij zijt het volk ; wij, wij zijn een aanzienlijker gedeelte ; wij hebben onze eigen wetten, onze eigen gebruiken , en onze bijzondere rechten." HET VOLK. En wat arbeid verricht gij in onze maatfchappij ? HET AANZIENLIJK GRDEELTE. Wij zijn niet gemaakt om te arbeiden. HET VOLK. Hoe verkreegt gij dan die rijkdommen. HET AANZIENLIJK GEDEELTE. Door dat wij de moeite namen van u te beftuuren. HE Ti  DE PUINHOOPEN. 133 HET VOLK. Hoe noemt gij dat beftuuren ? —- Wij vertnoeijen ons, en gij geniet; wij brengen voord, en gij verteert. De rijkdommen bomen van ons, en gij verzwelgt die. . .. Aanzienlijke menfehen 2 Gij orde! Die niet tot het volk behoort, wordt 'een geflacht op u. zeiven, en regeert over u 'zclven ! (2) Op deeze woorden beraadflaagde het kleene gedeelte over dit nieuwe voorval; zommigen zeiden : „ wij moeten ons weder met het volk yereenigen, en in zijne lasten en zijnen arbeid deelen : want het zijn menfehen, even als wij;" maar anderen fpraken , „ het zou ichandlijk en ver- (2) Deeze zamenfpraak tusfehen het volk en het ledige gedeelte, is toepaslijk op alle maatfchappijen. —r Alle ondeugden, alle ftaatkundige wanorden komen hier op neder : alom vind men ledige menfehen , die het onderhoud van anderen inzwelgen; menfehen, die zich bijzondere rechten , uitfluitende voorrechten van rijkdom en ledigheid, aanmatigen; dit is de grond van alle misflagen, die bij alle volken ftand grijpen. Vergelijk de Mamlouks van Egijpte , den Adel van Europa , de Nairs van Indien , de Emirs van Arabien , de Raadsheeren van Rome , de Priesters .der Christenen , de lmans , de Bramas , de Bonzes , de Lamahs, enz.. Men zal overal dezelfde beweegredenen vinden , ledige menfehen, die leeven ten koste van de genen die arbeideu. ; :- 1 3  DE PUINHOOPEN. vernederend zijn , ons onder de meenigte te vermengen; zij is gemaakt om ons te dienen: >—_ wij zijn menfehen van een ander geflacht." De Burgerlijke Regenten zeiden : „ dit volk is zacht, en van een dienstbaaren aard; wij moeten van den koning en van de wet tot hetzelve fpreken, het zal zich op nieuw aan zijnen plicht Onderwerpen. Zij riepen uit , 6 volk ! de koning wil! de vorst gebied! HET VOLK. De koning kan niets dan het geluk van zijn volk willen; de vorst kan niets gebieden , dan het geen de wet voorfchrijft. DE BURGERLIJKE REGEERING. De wet wil , dat gij onderdanig zijt. HET VOLK. De wet is de algemeene regel, en wii willen pene nieuwe orde. DE BURGERLIJKE REGEERINO. Gij zoudt een oproerig volk zijn ? HET VOLK. De volken muiten nooit; de tijrannen zijn aj, leen oproerig. DE BURGERLIJKE REGEERING. De koning is aan onze zijde; hij gebied u, u te onderwerpen.  DE PUINHOOPEN. i3S HET VOLK. De koningen kunnen zich niet van hunne volken affcheiden, de koning van het volk kan niet aan uwe zijde zijn; gij bezit niets dan zijne ichaduw." Ook de Bevelhebbers der Krijgslieden naderden , en zeiden: „ het volk is fchroomachtig; wij moeten het dreigen; het gehoorzaamt niet, dan door geweld , en zij riepen uit: ,, Soldaaten! kastijdt s, die onbefchaamde. meenigte ƒ" HET VOLK. „ Soldaaten ! u ftroomt hetzelfde bloed als „ ons door de aderen! Zult gij rrwe broeders „ nedervellen ? Indien het volk vergaat, wie „ zal dan het leger voeden ?" De Soldaaten legden de waapens neder, en zeiden tot hunne bevelhebbers: „ wij behooren ook tot het volk: hoe» zouden wij diens vijand kunnen zijn ?" Ook de Kerklijke Regeering fprak : „ 'er blijft ons flechts één hulpmiddel meer over : het volk is bijgelovig, wij moeten het verfclirikken door de naamen van God en Godsdienst. Zij zeiden: „ mijn waarde Broeders ! mijne Kinderen \ God ftelde ons aan ora u te regeeren. HET VOLK. Toont ons de. macht, die gij van den hemel «ntfingt, I 4 DE  *3ó DE PUINHDO P E N. DE PRIESTERS. Gij rnoet gelooven ; de rede doet dwaalen. HET VOLK. Regeert gij zonder te redekavelen? DE PRIESTERS. God wil den vrede. De Godsdienst fchrijft de gehoorzaamheid vpor. HET VOLK, De vrede onderftelt de billijkheid; om gehoor^ saam te zijn , moet men de wet onderzoeken. DE PRIESTERS. Men is hier flechts op aarde om te lijden. HET VOLK. Geeft ons het voorbeeld. DE PRIESTERS. Zult gij zonder goden en zonder koningen let; HET VOLK. Wij willen zonder tijrannen leeven!... DE PRIESTERS. Gij moet middelaars , voorfpraken hebben. HET VOLK. Middelaars bij God, en bij de Koningen , Ho- Mn  DE PU I N H O O P.E .N. lif. relingen en Priesters! Uwe dienden zijn al te kostbaar; wij zullen voordaan zeiven over onze zaken handelen." Hierop zeide de kleene groep ; „ wij zijn verloren ; want de meenigte is verlicht En het Volk andwoordde: „ gij zijt gered: want mi wij verlicht zijn , zullen wij onze kracht niet misbruiken : wij begeeren niets , dan onze rechten. Wij konden wraak jegens u voeden; maar wij vergeten uwe verongelijkingen; wij war ren flaaven ; nu konden wij gebieden; maar wij wilden flechts vrij zijn ; en , wij zijn het /.., Ï5 ZES»  SS6 DE PUINHOOPEN. ZESTIENDE HOOFDSTUK. EEN VRIJ EN WETGEVEND VOL Kt ik zag , dat alle oppermacht was opgeheven , en het gewoone regeeringsbeftuur van dit volk eenflags ftü ftond, werd ik door fchrik bevangen , bij het denkbeeld, dat het in de wanorde der regeeringloosheid zou vervallen. Maar het beraadflaagde terftond over zijnen toeftand , en het zeide : „ Het is niet genoeg, dat wij ons vrij maakten van bloedzuigers en tijran. „ nen : wij moeten ook beletten, dat 'er op „ nieuw anderen onder ons opftaan. . . u Wij zijn menfehen ; en de ondervinding leerde ons al te wel , dat een ieder onzer ge„ neigd is om te heerfchen, en ten koste „ van een ander te genieten. — Wij moeteii ons dus waapenen tegen eene neiging, die „ twist veroorzaakt; wij moeten zekere regels „ voor onze daaden en onze rechten ftellen : de beoordeeling der daaden is eene afgetrokken en moeilijke zaak, waartoe een mensch al N 99 zyn  DE PUINHOOPEN. 139 9, zijn tijd en fchranderheid dient te beftee„ den ; en, daar elk onzer zijne bezigheden heeft , kunnen wij ons niet met die beoefening „ inlaten , noch zelfs dergelijke bedieningen aan„ vaarden. Laten wij dan eenige menfehen uit ons midden verkiezen, wier ambtsbezigheid zich „ alleen hier bij bepaalt. Laten wij hen onze gemeenfchaplijke macht aanbetrouwen , om ,, eenen regeeringsvorm en wetten voor ons te ont- werpen. Laten wij Vertegenwoordigers van onzen „ wil en van onze belangen aandeden; en op» „ dat zij, zoo veel mogelijk, onze rechtmatige ,, Vertegenwoordigers zijn kunnen , moeten wij „ 'er een groot aantal, en wel uit de genen. „ die gelijk met ons zijn, verkiezen ; opdat de vetfeheidenheid van onzen wil en van onze belangen zich in hen verzameld vinde. Nadat bet volk uit zijn midden een getal menfehen , die het gefchikt vond tot zijn oogmerk , verkozen had , fprak het hen dus aan : Tot hiertoe leefden wij in eene maatfchappij, „ die bij toeval, en zonder gevestigde en on„ wrikbaare beginfelen, bedond , zonder vrijwib 9, lige overeenkomsten, zonder bepaaling van rech„ ten, zonder wederzijdfehc verbindtenisien; en ,, 'er ondond eene meenigte van rampen en de groot„ de wanorde uit het voorige beduur. — Thands v willen wij, met rijp beraad , eene geregelde ver- bindtenis aangaan , en wij hebben u verko» „ zen,om dezelve te ontwerpen. Onderzoekt dan, 9, met rijp overleg , op welke gronden en voor- p waar--  14* DE PUINHOOPEN. s, waarden gij dit moet vestigen. Onderzoekt „ naauwkeurig, wat het doeleinde is , en welken „ de beginfelen van elk maatfchaplijk verdrag »» zijn ; flaat de rechten gade, die elk lid „ toekomen , de vermogens, die hij aan dezelve „ moet toewijden , en die, welken hij aan zich ,, zelf moet behouden. Schetst ons regels voor 3, ons gedrag en billijke wetten. Ontwerpt voor ons nieuwe grondflagen tot eenen regeerings„ vorm : want wij gevoelen, dat de beginfelen s, die ons tot heden ten richtfnoer ftrekten , on„ deugend zijn, Onze voorouderen wandelden in „ de wegen van onkunde , en de gewoonte deed „ ons hunne voetdappen drukken, en dwaalen. — „ Alles gefchiedde door geweld , arglistigheid en verleiding , en de waare wetten der zeden„ kunde en der reden zijn nog in het duister. — ,, Ontwart dan deezen baijert voor ons; ont« „ vouwt de aaneenfchakeling; kondigt het wet„ boek af, en wij zullen 'er ons aan onder- fchikken." Het volk verhief een zeer grooten troon , op de wijze van een zuil , plaatsten 'er die genen op, welken zij gekozen hadden , en fprak tot hen: „ wij verheffen u heden boven ons, ops, dat gij te beter het geheel van onze hetrek„ kingen zult kunnen overzien , en gij zeiven „ buiten het bereik van onz,e hartstogten zoudt „ zijn. „ Maar zijt indachtig , dat gij onze gelijken zijt, dat de macht, die wij aan u toebetrou- wen j  DE PUINHOOPEN. Ui wen , ons toebehoort: — dat wij u die in bewaaring , maar niet in eigendom, of als eenerflijk recht geven ; dat gij u het eerst zult onderwerpen • aan de wetten , welken gij ons voorfchrijft, — dat gij, na verloop van eenen korten tijd, weder onder ons zult terug keeren; en dat gij u geen het minde voorrecht zult verworven hebben, dan de aanfpraak op achting en dankbaarheid Bedenkt eindelijk , met welke roemrijke hulde de waereld, die zoo veele Apostelen der dwaaling vereert, de eerde vergadering van redenlijke menfehen zal vereeren, die haar plechtig de Onveranderlijke beginfelen verklaaren , en voor het oog der tijrannen de reeh* ten der volken zal heiligen !..... ZÉ:  144 DE PUINHOOPEN. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK* ALGEMEENE GRONDSLAG VAN ALLE RECHTEN EN VAN ALLE WETTEN. J-/e mmfchen, door het volk gekozen, om de waare beginfelen der zedenkunde en der reden te onderzoeken , namen een aanvang met het verheven onderwerp van hunnen post. Na een langduurlg onderzoek, ontdekten zij een algemeen beginfel , waarop alles rust. Zij zeiden tot het volk: „ Nu hebben wij den eerfen grond« flag •> den natuurlijken oorfptong van alle bil* J5 lijkheid en recht ontdekt." ,, Welke ook de werkzaame macht, de bewegende oorzaak zij , die het gantsch heelal beftumd, Z'J gaf aan alle menfehen dezelfde zintuigen ^ dezelfde gewaarwordingen , dezelfde nooddrujt , en verklaarde hier door , dat zij aan allen hetzelfde recht tot het gebruik van zijne goederen gaf; en dat alle menfehen eikanderen in de orde orde der Natuur gelijk zijn. ,, In de tweede plaats, daar zij aan eeh ieder genoegzaame middelen ichonk , om voor zijn be- ftaan  DE PUINHOOPEN. 143 flaan te zorgen, volgt hieruit klaarblijklijk , dat zij alle menfehen onafhanglijk van elkander maakte , dat zij hen vrij ichiep , dat de een niet aan den ander onderworpen is , dat ieder zich zeiven alleen geheel toebehoort. „ Dus zijn de gelijkheid en vrijheid twee wezenlijke eigenfehappen van den mensch; twee godlijke wetten , die aan het wezen van den mensch vastgehecht, en gevestigd zijn even als de natuurlijke eigenfehappen der hoofdftoffen. „ Vermids nu elk mensch volftrekt meester over zijn perfoon is, volgt hieruit, dat de vrijheid , die natuurlijk zijne toeflemming wegdraagt, een ftand is, die, ondanks alle betrekkingen en verbindrenisfen, voordduurt. „ En vermids elk mensch op zich zelf gelijk is aan een ander, volgt hieruit, dat 'er, in hetgeen gegeven en weder terug gegeven word , een ftreng evenwicht moet plaats hebben. Waardoor de denkbeelden van rechtvaardigheid en billijkheid, wezenlijk, ook die van gelijkheid influiten. (*) „ Gelijkheid en vrijheid zijn dus de natuurlijke en onveranderlijke gronden, waarop alle ver- eeni- (*) De woorden duiden zelfs die vereeniging aan j want jEquilibrium, JEquitas, JEqualitas zijn al. len van het zelfde geflacht, en het denkbeeld der natuurlijke gelijkheid van het evenwicht is het zi»nebeeld van alle de anderen.  14* DE PUINHOOPEN, eeniging der menfehen in de maatfchappij berust, en, gevolglijk, bet noodzaaklijk beginfel9 waaruit alle wetten en alle Hellingen in eeneri geregelden regeeringsvorm moeten ontfpruiten. ( 3) „ Het is door de afwijking van deezen grond> regel , dat bij u, even als bij alle volken , de wanorden zijn ingeflopen , die u eindelijk detden muiten. Door het terugkeeren tót dien regel, zult gij die kunnen herdeden, en Opnieuw eene gelukkige maatfchappij vestigen.' „ Maar wij moeten u doen opmerken , dat gij hierdoor een grooten fchök in uwe heblijkheden , in uw fortuin, in uwe vooroordeeled zult krijgen. — Gij zult die ondeugende verbindtenisfen , die kwaalijk opgeworpen rechten" moe- C4) De verklaaring der rechten van den mensch i fchijnt in haar eerfle punt eene omkeering van denkbeelden te behelzen , vermids zij de vrijheid voor de gelijkheid field , daar de vrijheid uit haar voordvloeit. Die misflag is niet te verwonderen. De kennis der reehten van den mensch is eene nieuwe kennis. De Amerikaanen ontdekten haar het eerst , en de Franfchen volmaaken haar heden; maar 'er blijft nog veel werks over; 'er beflaat in de denkbeelden, die haar' zamenltellen , eene geflachtorde , even als in de natuurlijke gelijkheid , die 'er de grondfl'ag van is , tot aan de hartader van het verafgelegenfle rijk ; men moet langs een ongebroken rei van gevolgtrekkingen' ♦öordgaan.  DE PUINHOOPEN; r45 inoeten vernietigen: gij zult affland moeten doen Van die onbillijke onderfcheidingen , van een gewaand eigendom ; keert een oogenblik weder in den Haat der natuur, — en ziet, of gij zoo veele opofferingen zoudt kunnen doen ?"— Ik dacht aan de ingewortelde begeerlijkheid van het menschlijk hart, en vreesde, dat . dit volk zelfs de gedachten tot verbetering zou ver-, werpen. Maar eensflags naderde een aantal menfehen tot voor den troon, en zwoeren aldaar de verlochening van alle hunne onderjeheidingsteekenen, en van alle hunne voorrechten. ,, Schetst ons * riepen zij uit , de . wetten van gelijkheid en vrijheid; wij willen niets meer bezitten, dan on-; der het heilig verband van billijkheid. Gelijkheid, Vrijheid, Billijkheid —■ deezen zullen voordaan ons wetboek , en onze (landaard zijn. Op het oogenblik verhief het volk een vaandel van een uitgeflrekte grootte , op het welk deeze drie woorden gefchreeven (tonden , in drie onderfcheiden kleuren uitgedrukt. Het volk plantte het vaandel op dèri troon der weigevers, en de ftandaard van algemeene Billijkheid wapperde Voor het eerst op de aarde: het volk richtte een nieuw altaaf op Voor den troon , waarop het eene gouden fchaal, een degen en een boek plaatfte,• met dit opfchrift : AAN DE GELIJKE WET, DIE OORDEELT EN BESCHERMT. JK Zij  U6 DE PUINHOOPEN. Zij maakten eene hoogte om den troon er) het altaar, en het geheele volk plaatfte zich op de hoogte, om de wet te hooren afkondigen. — Millioenen menfehen verhieven hunne handen ten hemel, en deeden den plechtigen eed, van gelijk, vrij en billijk te leeven ,• hunne onderlinge rechten en eigendommen te eerbiedigen, aan de wetten, en derzelver uitleggers en handhavers, door hun zeiven wettig verkozen , te zullen gehoorzaamen. Dit ontzettend tooneel van kracht en grootheid, zoo aandoenlijk en edelmoedig, ontroerde mij tot fchreiens toe; ik wendde mij tot den Befchermgeest, en riep uit : „ 6 Laat mij nu -V leeven l Want nu durf ik alles hopen " AGT«  DE PUINHOOPEN. fe$ AGTTIENDE HOOFDSTUK. SCHRIK EN Z AMENZWËE RIN G DÉR T IJ R A N N E N. jV^faar naauwlijks weêrgalmden de gezegde woorden Van gelijkheid en vrijheid op de aarde, öf 'er onftond een mengel Van Ontroering en verwondering in den boezem der volken; Aan' den eenen kant was de meenigte ontroerd door de begeerte die zij vóelde ontbranden; maat befluitloos tusfehen hoop en vrees , tusfehen het gevoel van oorfpröhglijkè rechten; en de gewoonte van hunne flaavernij, begónnen zij zich te bewegen. *— Aan den anderen kant ontwaakten de koningen plotsling uit den flaap van gëvoelloosheid eh hèerschzucht ; zij vreesden hunnë throonen omver te zién werpen ; alle de rangen van burgerlijke en gewijde tijrannen , die de koningen bedriegen , en de volken onderdrukken jj Werden door woede en fchrik aangegrepen ; zij beraadflaagden verraaderlijke Ontwerpen : „ Wee ^ ons ! riepen zij uit, indien dit noodlottig K * „ ge-  DE PUINHOOPEN. „ geroep van vrijheid tot de ooren der meenigte doordringt! Wee ons, indien die ichaad„ lijke geest van billijkheid zich voordplant!...." Het vaandel ziende wapperen , fpraken zij : Bezeft gij den drom van onheilen, welken dee„ ze enkele woorden in zich bevatten? Zijn al„ le menfehen gelijk , waar blijven dan onze „ uitfluitende rechten van eer en macht? Indien zij allen vrij zijn , of moeten zijn, waar blijven onze flaaven , onze afhangelingen, onze „ eigendommen ? Indien zij allen gelijk zijn in den burgerftaat, waar blijven de voorrecbteir ,» van onze geboorte , van onze erflijkheid ? En „ wat word 'er van den Adel? Zijn zij allen gelijk voor God , zoo hebben zij geene midde„ laars nodig; en wat word 'er dan van het pries„terdom? Ach! haasten wij ons, dit voordtee„ lend en aanftekend zaad uitteroeijen! Laten wij in deezen hoogen nood alle onze kunst in „ het werk (tellen ; laten wij de koningen ver„ fchrikken , opdat zij onze zaak met ons „ verdedigen. Laten wij de volken verdeden, „ en onder hen oproer en oorlogen doen onf„ ftaan ! Houden wij hen bezig met veldflagen „ overwinningen en mededingers. Laten wij hen „ vooral de macht van dat vrije volk als zeer „ wankelbaar affchilderen. — Maaken wij eene „ groote zamenzwering tegen den algemeenen' „ vijand. — Rukken wij deezen heiligfchendende'rt 9, ftandaard omver ; keeren wij den troon der ,, mui*  DE P UINHOOPEN. muiterij om , en laten wij de uithardende vlam 3, van omwenteling in haare geboorte fmooren." In de daad, de burgerlijke , en gewijde tijrannen der volken maakten eene algemeene zamenzweering, en fleepten op hun voetfpoor eene gantfche meenigte , die zij dwongen of verleidden ; zij maakten eene vijandlijke beweging te ■ gen het vrije volk , ' en drongen , met een groot gefchreeuw, op het altaar en op den troon der Natuurlijke wet in. „ Wat is , riepen zij uit, dit voor eene nieuwe ketterfche leer ? — Wat is dit voor een ongodsdienstig altaar, wat voor een heiligfchendende eerdienst ? Getrouwe en geloovige volken ! Schijnt het niet, als of men heden eerst de waarheid ondekte , als of gij tot hier toe in dwaaling leefdet, als of die menfehen, gelukkiger dan gij , alleen het voorrecht hadden , om wij* te zijn? Gij verdwaasd, oproerig Volk! Ziet gij niet, dat uwe opperhoofden u bedriegen , dat zij u de beginfelen van uw geloof ontnemen, dat zij den godsdienst uwer vaderen omver werpen ?... Ach ! beef, dat niet misfehien de wraak des hemels op u losbrande, en haast u, om door een fchielijk berouw uwe dooling te boe» ten!" Maar het vrije volk, zoo min vatbaar voor bedrieglijke indrukfelen, als voor fchrik, zweeg; vertoonde zich geheel gewaapend — en hield eene ontzach verwekkende houding. K 3 De  15° DE PUINHOOPEN. De wetgevers zeiden daarop tot de opperhoofden van het volk: „ Indien het licht onze treden geleidde , toen ont^ oogen nog met een Jluier bedekt waren, zou dan het licht, nu wij den duier afrukken, ons gezicht ontvluchten , daar wij het zoeken? Indien de opperhoofden, die de menfehen gebieden , om uit hunne eigen oogen te zien, hen bedriegen, wat doen dan die gee. ne die flechts blinden willen geleiden ? „ Opperhoofden der volken ! bezit gij de waarheid, laat ons die zien ; wij zullen haar met dankbaarheid aannemen : want wij zoeken haar met drift , en het is ons belang, haar te vinden : wij zijn menfehen , en wij kunnen ons bedriegen ; maar gij zijt pok menfehen , en gij kunt insgelijks dwaalen. Helpt ons dan uit het doolhof waarin de menfehen zinds zoo veeIe eeuwen omdwaalen ; helpt ons de zwijmeling van zoo veele vooroordeelen en kwaade •fceblijkheden verdrijven ; vereenigt u met ons, pm in den fchok van zoo veele gevoelens , die ons het geloof betwisten , het eigenlijk en kenfchetfend charakter der waarheid te ondekken! Laten wij op eenmaal een einde maaken aan diep langen tweeftrijd der dwaaling , laat 'er tusfehen haar en de waarheid eene plechtige worsteling ontftaan: — roepen wij alle volken te zamep ; dat zij hunne eigen rechters worden, in hunne ^n zaak op dat ,?f ^ -n ^ fWjd van alle ftelfel$, geen verdediger, geen be.  DE PUINHOOPEN. bewijs aan het vooroordeel, noch aan de reden ontbreke , en dat het eenparig gevoel eener overtuigende waarheid, eindelijk, de algemeene eensgezindheid van het verftand en het hart bewerke. JK 4 NE-  JS2 DE PUINHOOPEN. NEGENTIENDE HOOFDSTUK. ALGEMEENE VERGADERING DER VOLKEN. fpraken de wetgevers. De menigte ge= voelde den indruk , welken een redelijke voorflag te weeg brengt , en zij juichte toe; maar de tijrannen , zich van bijdand ontbloot ziende, Honden verflagen. Op eens zag ik een nieuw en verwonderens-? waardig tooneel: alle de volken, die op den aardbol waren, alle de verfchillende menlchlijke gedachten , van alle luchtdreeken , droomden van alle kanten toe , en vereenigden zich iq hetzelfde middenpunt; daar maakten zij onnoemlijke vergaderingen , en onderfcheidden zich in partijen. Het aanzien van hunne verfchillende gewoonten, hunne gelaatstrekken, hunne kleur , en hunne ontelbaare meenigte, vertoonden mij het zonderlingde en aanloklijkde fchouwfpel. Aan den eenen kant zag ik den Europeaan, met zijne korte en fluitende kleederen, met den driekantigen punthoed, zijne gefchoren baard, en  DE PUINHOOPEN. *53 zijne bepoederde hairen ; aan den anderen kant , de bewooners van Afimi , met hunne lange fleepende kleederen, hun lange baard, en het gefcboren hoofd , bedekt door eenen ronden tulband. Hier zag ik de Afrikaar.fche volken , met hun git zwart vel , hun wollig hair, met eenen blaau* wen en witten fluier om het lijf, verfierd met hand- en halscieraaden van koraalen, van fchelpen en glas : — daar, de Noordlijke volken, gewenteld in hunne zakken van vellen ; den Laplander met zijne puntmuts , en fneeuwfchoenen ; den Samojeed met zijn verfchroeid lichaam, beltreken met flerk riekende olieën; — den Tongouzer^ met zijn gekroonde muts , dragende zijne afgoden op de borst; — den Jakout met zijn gefpikkeld aangezicht; — den Calmuk met zijn platte neus en kleine ingezonken oogen : verder ftond de Chinees in zijde kleederen, met het hangend hair geftrengeld; de Japanner uit twee gedachten ontdaan; de Maleier met zijne groote ooren , en een ring door den neus gedoken, met zijn grooten hoed van palmbladen (4) ? de bewooners van Tatoue , van de zee-eilanden en van het vaste land der tegenvoetelingen (V). De (4) Dit zoort van palmboom , noemt men Dadel' boom. Zijn blad gelijkt veel naar een open waijer; hij groeit aan een deel, die uit den grond komt. In de tuinen vind men 'er ook planten van. (*) Het land der Papous, of nieuw Guinee, K 5  154' DE PUINHOOPEN. De befchouwing van zoo veele verfcheidenheid in het zelfde geflacht, van zoo veele zonderlinge uitvindingen door hetzelfde verftand, van zoo veele gedaante - veranderingen van menfehen, wier Zintuigen gelijk zijn, deed duifend verfchillende aandoeningen en denkbeelden in mij opkomen cs)> Ik (5) Indien men in een van de galerijen der Louvre eene zaal afzonderde. tot alle de verfchillende gebruiken der volken, dit zou , mijns bedunkens, in alle deelen een belangrijk ontwerp zijn: — het zou de nieuwsgierigheid der meenigte tot voedfel en aanprikkeling ftrekken : het zou ontelbaare voorbedden voor de kunstenaars , en vooral eene ruime dof van nuttige overdenkingen voor den geneesheer, den wijsgeer en den wetgever opleveren. — Men ftelle zich eens eene verzameling van alle de aangezichten , en de lichaamen van alle landen en van alle volken voor — wanneer zij juist naar de kleur van hun vel, de befnijding van gelaat, de gewoone houding van hunne ledematen afgefchilderd waren — welk een ruim veld van frqdie en onderzoek zou dit niet zijn , betreffende den invloed van hunne luchtftreek, hunne zeden, hun voedfel ! Dit zou wezenlijk de kennis van den mensch zijn! Bufon waagde het , één hoofdftuk over dit onderwerp te fchrijven : maar dit hoofdftuk kan flechts onze tegenwoordige onwetendheid met nieuwsgierigheid bezielen. — Men zegt, dat 'er te Petersburg een begin is gemaakt van dseze verzameling; maar men zegt te ge-  DE PUINHOOPEN. 15$ Ik befchouwde met vetwondering die fchakeering yan kleuren, die van het levendigfte inkarnaat tot het licht, en dan tot het donkerer bruin overgaat , voords tabakskleurig , daarna olijfkleurig , loodachtig, koperkleurig , en eindlijk tot het ebbenhout en git zwart opklimt. Ik zag den Kachemier, met zijn lichten roozenkleurigen blos , naast den geelachtigen Indiaan, den Gregoriaan naast den Tartaar ; ik peinsde op de uitwerkfelen van het heete of koude klimaat , op de hoogte of de laagte der wooningen, de moe» rasfige of drooge, de open liggende of befchaduwde landen: — ik vergeleek den dwergachtigen mensch van het uiterfte einde der pool, bij de reufen onder de gemaatigde luchtftrepken ; het fchraale lijf van den Arabier bij de gezetheid van den Hollander, de dikke en korte geftalte van den Samojeed, bij de ranke geftalte van den Griek en den Sclavonier; de ongewasfchen zwarte wol van den Neger, met de geele zijde van den Deen, het platte gezicht van den Caltnuk, zijne kleene hoekige Oogen, zijn verpletterde neus , bij het ronde aangezicht, de blaauwe oogen en gebogen neus van den Circasfier, en de Abafan, Ik vergeleek het gedrukte ka*» toen van de Oost , bij de kunstig bewerkte ftoffcn van den Europeer, de rijke pelterijen van gelijk, dat zij even zoo gebrekig is , als het woordenboek van de driehonderd taaien. Dit zou eene onderneming zijn, die het Franfche volk waardig wa$.  r m DE PUINHOOPEN, van den Siberier, bij de fluiers van boombasten , de weefzels van riet, de bladen en de pluimen der wilde volken, als ook de blauwachtige afbeeldfels van flangen, bloemen en Herren , waarmede hun vel befchilderd was: dan eens vertoonde het gemengelde en bonte tooneel dier meenigte mij de omzoomde velden van den Nijl, en van den Euphraat, wanneer, na den regen of de overftroomingen , duifenden van bloemen aan alle kanten uitfpruiten ; dan weder vertoonde mij die meenigte, door haar gedruisch en beweging,' ontelbaare zwermen van fpringhaanen, die in de lente de velden van Hauran komen bedekken. Op bet gezicht van zoo veele bezielde en leevende wezens, omvatte ik eensflags de oneindigheid der verfchillende denkbeelden en aandoeningen, in die uitgeftrektheid bij eikanderen vereenigd: — aan den anderen kant, dacht ik op de tegenftrijdigheid van zoo veele gevoelens, aan den fchok, die de menschlijke hartstogten zoo ligt in beweging brengt — ik dobberde tusfehen verbaasdheid , bewondering , en eene geheime vrees wanneer de wetgevers ftilte ver¬ zochten , en mijne geheele aandacht tot zich trokken. „ Bewoners der aarde ! zeiden zij; een vrij e» machtig Volk doet u woorden van billijkheid en vrede hooren ; het bied u zekere waarborgen van zijn voornemen aan, gelegen in zijne overtuk ging , en in zijne ondervinding. Zinds lang gedrukt  DE PUINHOOPEN; ïtf drukt door de zelfde rampen, als gij, heeft men 'er de bron van opgefpoord ; men ondekte, dat zij alleen uit geweld en onrechtvaardigheid onftond , die de voorige gedachten , uit gebrek aan ondervinding , tot eene wet Helden , en welke, door de vooroordeeleri der tegenwoordige genachten , ftaande bleven. „ Het vrije volk vernietigde die gemaakte en willekeurige wetten; het keerde tot den oorfprong van alle rechten en der rede te rug , en zag, dat beiden in dezelfde orde van 't heelal beltonden: als ook, dat in het natuurlijk zamenftel van den menseh , die eeuwige en onveranderlijke wetten gevestigd zijn; dat hij die flechts behoeft gade te flaan , om door haar gelukkig te worden. 6 Stervelingen ! verheft uwe oogen naar den hemel, die u verlicht! vestigt uw gezicht op de aarde , die u voedt! Wanneer zij aan alle menfehen dezelfde gefchenken geeft , wanneer gij van dè oppermacht die alles bezielt, hetzelfde leven , dezelfde zintuigen ontvingt , verkreegt gij hierdoor ook niet een gelijk recht, om haare weldaaden te genieten?.... Verklaarde zij u, hierdoor zelfs, niet allen gelijk en vrij ? Wat llerveling zal dan aan zijnen medemensch dat geene weigeren, het geen de Natuur hem fchonk ? 6 Volken ! laat ons alle dwinglandij en tweedracht verbannen J Laten wij voordaan flechts ééne maatfchappij , eén groot huisgezin uitmaaken. Weet , dat het menschlijk geflacht, flechts eene zelfde, Qonftitutie heeft; dat 'af  Ï5» DE PUI N HOOP E N. 'er maar eene zelfde wet, naamlijk die der Natuur, voor hen beftaat ; dat 'er maar een wetboek is , naamlijk dat der rede ; maar eert troon , die dér billijkheid ; maar een akaar, dat der eensgezindheid.'''' Als zij dit gezegd hadden, verhief zich van alle kanten een gejuich, dat tot in de wolken weergalmde: duifend zegenende Hemmen verhieven zich uit de menigte , en de volken deeden iri hünne vervoering de aarde van de woorden gelijkheid , billijkheid en eensgezindheid weergalmen. Maar weldra volgde 'er, op die eerfle aan; doening , eene zeer verfchillende beweging, welhaast bliezen de leeraars, de opperhoofden der volken , hen dén geest van tweedracht in : eerst Onftond 'er eene morring, vervolgends een oploop, die zich al meer en meer verfpreidde, tot dat 'er eene geheele wanorde onftond elk volk verhief zijne uitfluitende voorrechten , eri betoogde zijn recht om te ovérheerfchen , door zijn wetboek eh zijne Hellingen, ,i Gij dwaalt," zeiden de partijen , terwijl zij elkander met den vinger aanweezen; „ wij alleen bezitten de waarheid en de reden; wij heb„ ben alleen den waaren regel van allen recht , Vim alle billijkheid , als ook het eenigfte mid,., del tot geluk en volmaaking; alle andere „ menfehen zijn blind of oproerig." 'Er onftond eene ontzachlijke beweging. Maar de wetgevers vorderden ftilte. „ Volken f' zet*  DE PUINHOOPEN. 159 zeiden zij , „ welk eene haftstogt beroert u ? „ Wat zal die twist te weeg brengen? Wat wacht gij van uwe verfchillen ? Zederd eeuwen is „ de aarde een veld van twist; gij fiorttet ftroo„ men bloeds om uwe twistgedingen : wat brag- ten zoo veele veldflagen en traanen voord ? Wanneer de fterke den zwakken aan zijn gevoe* „ len onderwierp, wat deed hij dan , tot be» vestiging der waarheid ? ö Volken ! raadpleegt „ met uwe eigen wijsheid , wanneer "er eenige „ twist, tusfehen enkele perfoonen of bloedver,, wandten, heerscht, wat doet gij dan om de „ twistenden te bevredigen ? Stelt gij dan geene „ Rechters tusfehen hen?" — „ Ja" , andwoordde eenparig de geheele meenigte. — Wel nu, „ ftelt ook Rechters aan tusfehen de genen, die de oorzaaken van uwe twisten zijn; gebiedt aan „ die genen, die de inftellers van uwe gevoelens zijn , en die u hun geloof opdringen, vatt ,, hunne redenen voor u open te leggen. —-» „ Vermids zij uwe belangen in handen hebben , weet dan ook, hoe zij die behandelen! Ert „gij, Opperhoofden en Leeraars der Volken! ,, alvoorens gij hen in de worsteling van uw& „ Hellingen wegfleept , moet gij de tegenftrij,, digheden wederleggen, en de bewijzen ftaavenl — laten wij eene plechtige rechtbank ter Wej, derlegging van alle tegenftrijdige gevoelens, op- richten, — een openlijk onderzoek van de „ waarheid doen^, ni«T voor de, rechtbank van * een  ico DE PUINHOOPEN* „ een enkel menach, dien men kan omkopen , „ of voor die van eene driftige partij; maar la„ ten de kundigheden en de belangen van het „ geheele Menschdom hier het vonnis vellen; „ dat het natuurlijk verftand van het geheele' „ Menschlijk Geflacht onze beflisfer en onze rechter zij."