/ /; SCHATKAMER DER NEDERLANDSCHE JEUGD.   r I S C HAT KAMER I tier ISTEDEHIvAlSrD SCHE JEUGD; ti Ams ieu Di>r I | lilj T): lS'chIIUJIMAJI li O EKVER KOOPER .   VOORREDE, rider de menigvuldige Werkjes welken ''er z 'dcrt eeuigen tyd ten dienfte der Jeugd epgefield zyn, is 'er, in zo verre het ons bewust is, geen van aart als dat, bet welk wy thans de eer hebben, onze braave Landgenooten aan te bidden. In hetzelve hebben wy getracht het «uttige met het aangenaame te puaren, op dat de Jeugd zo wel kerende fpeelen , als fpeelende leeren zoude; in hoe verre wy daaromtrent gejlaagd zyn, laaten wy aan bet oordeel van hun die gerechtigd zyn om te mogen oordeelen. Indien onze Schatkamer eetie plaats onder de veele Kunstgebouwen van het zelfde foort mag waardig gekeurd worden, zullen wy on' zen arbeid dubbeld beloond achten, en ons aangemoedigd vinden, om wederom iets anders , ten dien/Ie der Jeugd, of indien onze •T * krach'  ii VOORREDE* krachten het mogten toelaaten, ten dienfle van meer gevorderden , èy een te brengen % want boe zeer der Kinderen boekkameren ook, in korten tyde , ge ft of eerd zyn geworden, meen ik wel te weeten dat 'er echter nog verfcheidenefakken zyn, die op eene welgefchikte wyze vervuld wordende, der Jeugd niet weinig nut en vet maak zouden aanbrengen, t Cod geeve dat bekwaamere Pennen dan de myne daaraan mogen arbeiden; want waarlyk, dezen werken te traag, en de onbekwaame te jverig; daar evenwel de eerstgenoemde*: nooit genoeg en de anderen altoos te veel gedaan hebben. SCHAT-  SCHATKAMER DER NEDERLANDSC HE JEUGD. gouverneur. '/ie daar den bepaalden tyd verftreeken, lodewyk , en my zeer verlangende naar de bevvyzen van uwen aangewenden vlyt, ter bereikinge van het oogmerk dat wy ons voorgefteld hebben. l o d e w t k. Ik hoop u te zullen voldoen Mynheer. gouverneur. Dat zou my ten uiterflen aangenaam weezen. Ik heb my in (laat gefield van ook zelfs de minlte blyk uwer naarftigheid te kunnen beloonen. l o d e w y k. Uwe goedkeuring te mogen wegdraagen, * zal my loons genoeg zyn. . A goü-  SCHATKAMER DER. GOUVERNEUR. Hoe wenfchelyk ware het dat men op de goedkeuring hooger prys ftelde! zulks zou de ondeugd een' breidel in den mond leggen; want zekerlyk vergeet de boosdoener dat het Opperwezen ook zyne verborgenfte daaden ziet,en, ter oorzaake van zyne vlekloozeheiligheid, niets dat inood is kan goedkeuren; boven dien is het hart van zulk eenen fchandvlek der menschlyke natuure ongevoelig voor de eer van door zynen evenmensch geacht en bemind te worden; lachende hoort de fnoodaart dat uien hem in den verachtelykflen rang plaatst; dat men zelfs zynen ommegang fchuwt; hy maakt fpottende aanmerkingen over de naauwgezetheid en vroomheid van zynen hooner, en vaart voort in zyne gewoonte van het booze na te jaagen. Ontvang desaangaande de volgende les, en prent dezelve wel vast in uw geheugen ; want zy is uwe aandacht tien dubbeid waardig. BRIEF  NEDERLANDSCHE JEUGD. 3 BRIEF VAN • ER NES TUS AAN ZYNEN ZOON. Met vermaak heb ik vernomen, dat men uwen yver pry/l; Dat men u, meer dan uw makkers, gunflen biedt en eer bewyfl. Dit zyn de onwaardeerbre bloefems van uwe eerfle en befte jeugd; Bloefems die het oog bebaagen van den vriend der eedle deugd i v* Bloefems die de fchoonfle vruchten geeven in een verdren tyd; Vruchten die u zullen loonen voor uwe aangewende vlyt, Blyf dat pryslyk fpoor betreeden ; zyt niet trots op uw verft andi A 2 Maar  4 SCHATKAMER DER Maar zoek echter eer en achting; want die pooging is een band Die u altoos zal bedwingen; zal doen yvren, ó myn Zoon l Code en Menfchen te behaagen, ■ is een onwaardeerbaar loon. Paar daartoe ver [land met deugden : fcboon uw kanst aan elk beviel, Weetenfchap ontbloot van braafheid, ' is een lichaam zonder ziel. l o d e w y k. Ik dank ü voor dit gefchenk , Mynheer, en zal trachten my .naar de les van er nes. tus te gedraagen. gouverneur. Dan zult gy gelukkig leeven; och dat men dien fchat altoos op de rechte wyze trachtte te verkrygen! wat al twist, verkeerdheid en hoosheid zou 'er uit de zamenleving weggenomen worden! Ons leven op deze wereld is zulk eene akelige pelgrimaadje niet als femmige donkerziende Wysgeeren meetien; het is, naar deszelfs rechten aart, een vermaakelyke doorgang van de wieg tot het graf, om door de poorte des dooris in het eeuwig en volmnakt zalig  NEDERLANDSCHE JEUGD g Zalig leevcn te treeden; maar demenych vergif tigt zyn leven, door het najaagen van een gewaand geluk; of maakt het zelve bit-er door een verborgen wantrouwen op de Godlyke Voorzienigheid; hy twyfelt aan de wysheid van het Opperwezen, fchoön hydagelyksch die wysbeid belydt, erkent, en op zyne wyze hulde biedt. Niet zelden verroekeloost hy het tegenwoordige om voor het toekomende te fidderen, en wat is dat anders dan god te mis trouwen. Gaarne zou hy het gantfche plan der Godlyke Voorzienigheid willen overzien, en vergeet dat die bekwaamheid hem doodlyk zou weezen. L O D E W y k. My dunkt, Mynheer, dat ik my aan die zwakheid niet Iigtlyk fchuldig zal maaken , nu ik het geene gy my over dat onderwerp hebt gelieven mede te deelen van buiten geleerd heb. GOUVERNEUR. Laat ons hooren hoe ver gy het daaromtrent gebragt hebt. A 3 OVER  6 SCHATKAMER DER OVER 'SMENSCHEN VOORWEETENSCH AP. Vraage. JJjoe worde het denken onderfcheiden? Antwoord. In berdenken, denken, en vóórdenken. Fr. Waarop heeft het eerfte betrekking? Ant-w. Op 't geene gebeurd is. Vr. Het tweede? Antw. Op het geene daadlyk gebeurt. Vr. En het derde ? Antw. Op 't geene gebeuren zal. Vr. Maar is dat alles'niet daadlyk denken? Antw. Ja , het denken zelfs gefchiedt al. toos wel daadlyk ; maar de betrekking daarvan is of voorleden of tegenwoordig of toekomend. Vr. Waar toe dient ons het herdenken? Antw. Tot ons vermaak of tot ons leedweezen. Vr. Wanneer tot ons vermaak? Antw.  NEDERLANDSCHE JEUGD. 7 Antw. Als wy ons voorledene gelukken , goede verrichtingen, doorgeworftelderampen, enz. herinneren. Vr. Waar toe moet ons zulks aanfpooren ? Antw. Tot dankbaarheid, navolging, enz. Vr. Wanneer ftrekt het herdenken tot ons Jeedweezen ? Antw, Als wy ons onze voorledene misdryven weder te binnen brengen; ten minften die herinnering moest altoos ons leedweezen veroorzaaken, en ons een vast befluit doen neemen, om in vervolg van tyd beter te leeven. Vr. Waar toe dient het denkend 1 Antw. Wat ons zederykbeltaanbetreft, moet het ons in 't fpoor van waarheid en deugd houden. Vr. Wat is nu het verdenken in den mensch ? Antw. Niet anders dan een zekere ongewisfe gevolgtrekking. Vr. Zo heeft de mensch dan geene Voorweeten fchap ? Antw. Voorzeker niet, en ten zynen gelukke is hem die eigenfchap onthouden? Vr. Waarom zegt gy ten zynen gelukke? Antw. Stel dat hy met zekerheid kon voorzien wat hem in 't vervolg van zyn leven zou geA 4 beu.  8 SCHATKAMER DER beuren, zo zou hy, de gelukken by voorraad reeds gefmaakt hebbende, voor het zoete daarvan by de wezenlyke genieting derzelven, minder gevoelig weezen; ook zou hem het verlangen naar dezelven in de pynlykfte onverduldigheid, verveeling en dus in eene gefladige ongerustheid doen leeven. Wat de aanftaande ongelukken betreft, hy zou dezelven niet afwachten; maar zig met eigene hand daarvoor trachten te bevryden, en dus zou hy de ongenade der Godheid, als een gevolg zyner Voorweetenfchap, op zig haaien. De zelfmoord zou een dagelyksch voorval zyn, en de ongebondenheid zou in tegendeel de zu> menicving volltrekt onveilig maaken. Fr. Wat moet men dan omtrent het toekomende doen? Arch genot; Want één oogenblik bepaalt het, en beflist om eeuwig lot. A 5 Op  10 SCHATKAMER DER Op dat heilryk oogenblikje, wacht myn ziel in vreugde en fmart-, Och! het denken aan dat tydfiip is een balfem voor myn hart. Langs het kruis van 'j werelds Heiland, zal ik dan 6 God! genaê! • JVasch my met het bloed van Jefus! ep dat ik ten Hemel ga. L O D E W Y K. Hoe goed zou het zyn Mynheer, dat alle menfchen dus dachten, en vatbaar waren voor zulk eene, met recht edele, troost. GOUVERNEUR. Dat zou de wereld in haaren oorfprongelyken luister hertellen ; dat zou dezelve tot een paradys, en de zamenleving tot eene onbefchryvelyke zoete genieting maaken; men zou zyn zaak altoos in handen van het Opperwezen fteilen; men zou deszelfs bevelen gehoorzaa. men, en och welk eene ftroom van zoetheid zon zulks als beftendig voor onze voeten doen vloeijeu ! De doornen die op bet pad des le-  NEDERLANDSCHE JEUCD. II levens gevonden worden, zouden hunne fcherpie verliezen , en de nu by veelen zeldzaaine roozen, zouden alle oogenblikken vermenigvuldigen; op . God vertrouwende en Hem gehoorzaam zynde, zou men gerust, en menschlievend zyn; de behulpzaamheid , thans een vreemdeling op deze wereld, zou dan de medgezel van ieder, de boezemvrind der ryken, en de beminnelyke oorzaak van deugdbetrachting by de armen weezen. — Hebt gy, volgends uwe belofte, getracht, de betekenis van alle de deelen waaruit men de uitbeelding der Hulpe zamenftelt, te kunnen aanwyzen? l o i) e w Y k. Ja Mynheer. gouverneur. Geef my dan eerst eene befchryving van het gantfche zamenftelfel. l o d e v/ y k. DerVa/jOwordafgebeeld dooreen bedaagdman, in *t wit gekleed, en met een purperen mantel om-  12 SCHATKAMER DER omhangen. Uit den hemel komen eenige ftraalen die hem verlichten. Hy is gekroond met een olyfkrans, hebbende om zynen hals een goudene keten waaraan een hart hangt. De rechter arm fteekthy uit, en met de flinkehand houd hy een, in de aarde ftaande, ftok, omflingerd met een groene en dragende wynrank. Ter rechter zyde van hem Haat een Ojevaar. GOUVERNEUR. Wat betekent nu dat alles ? L O D E W Y K. Men verkiest voor deze beeldfpraak noch een' jongeling, nog een ftok ouden gryfaart, maar een bedaard man, dat is een man van middenbaaren ouderdom, om dat de jeugd geneegen is tot verfpilling, en de grysheid tot de gierigheid, als weetende door eene langduurige ondervinding, hoe bezwaarelyk het dik. wyls is, de goederen dezer wereld te verkrygen, en hoe ligtlyk dezelven wederom verloo. ren worden ; —, tusfchen beide deze levens. Handen nu is de bedaagdheid, daarom ook de aiiddenbaare ouderdom genoemd-, en tusfchen beide  D E HULP E. Dat men u niet vruchtloos fmeeke? help dien op uw.' byftand wacht: Die zyn' broeder niet wil helpen, wordt van Code en mensch veracht;   NEDERLANDSCHE JEUGD. 13 beide hunne neigingen , dat is tusrchen de verfpilling en de gierigheid, is ook de hulpe, als zynde eene voorzichtige en welgeplaatfte by. fland. Door bet witte kleed wordt de oprechtheid uitgebeeld, betekenende dat de betoonde hulp met een oprecht hart, zonder flinkfche oogmerken , dat is, zonder uitzicht op het eigenbelang moet gefchieden. — De purpere mantel is het adclyk ktted waar mede het zinnebeeld der Liefde tot den naasten omhangen wordt, betekenende dat de hulp uit liefde moet gefchieden. — Het licht dat uit den Hemel komt geeft de Godlyke hulp te kennen; want deze is altoos by hem die zynen evenmensch hulp bewyst.— De olyf krans wordt om het hoofd geflingerd, om dat een vroom man die vol vruchten van barmhartigheid is, gemeenlyk by een' olyfboom vergëleeken wordt. — Het hart dat aan de goudene keten hangt, drukt uit, dat men eenen ongelukkiger! zo wel met raad als daad hulp moet bieden. gouverneur. Zo is 't lodewtk, en dikwyls kan het ge-  14 SCHATKAMER DER gebeuren dat 'er meer raad dan daad noodigis: niet alle gevallen worden door het wel veel vermogende , doch niet alles bebeerichende geld, te recht gebragt; want Zelfs hy die een deelgenoot van de fchatten dezer aarde is, kan goeden raad noodig hebben.— Wat betekent nu de uitgelekte arm van het beeld? L Ö D s w y k. Het helpen zelf. gouverneur. Ja, en daarom noemen de Hebreen de mensdilyke hulp, Zeroha, dat is arm; in den arm bellaar ook des menfchen kracht , en wat kan derhalven beter dan deze het helpen uitbeelden? l o d e w y k. Dat begryp ik Mynheer. — De (tok, die in de aarde ftaat en de wynrank onderüut, is mede een zinnebeeld der hulpe, of onderrteuninge, vermits de wynrank zig niet zou kunnen opbeuren zouder behulp van den ftok; De  NEDERIANDSCHE JEUGD. 15 De wynrank waar gewis vertreeden en veracht. Indien haar niet een flut of paal in eerebragt. gelyk de ongelukkige ook vertreden en veracht zou worden, indien de mildaadige hand van den beminnelyken menfchenvriend hem niet uit zyn lyden opbeurde en vervolgends onderfteunde.— Eindelyk wordt de Ojevaar by het zinnebeeld geplaatst, om dat dit Dier voor zeer medelydend en behulpzaam gehouden wordt. GOUVERNEUR. Te recht wordt het daar voor gehouden; want de Ojevaars „ draagen groote zorgen „ voor hunne ouderen, wanneer die tot hoo„ gen ouderdom gekomen zyn; en niet al„ leenlykdan, maar ook altyd, wanneer'tnoo„ dig is, worden ze onderhouden door de naarftigheid van hunne jongen. Dus zingt alciatus den lof van dezen niet zeer aanzienjyken echter ten uiterften beminnelyken vogel; De Ojevaar draagt tot zyn vrucht, Veel hulp en troost en goede zucbt: Het jong wanneer V is opgevoed, Zyne ouders weer veel deugden doet:  1(5 SCHATKAMER DER Ja ahze zyn berooid en mat, Van krachten bloot, van V leven zat. Zo kweeken zy hunne ouders op, En draagenze over berg en top. Ik ben over uwe aangewende naarstigheid zeer vergenoegd en hoop dat gy Je edele Iconologia, of Iieeldfpraak, zy„de de weetenfc'^p, om Deugden, Ondeugden, Harts. tochren, Kunsten, Leeringen, e„z. onder fchrander uitgedachte en zamen^eftelde figuuren te verbeelden, verder zult nafpooren ; want dezelve is uwe oplettendheid dubbeld waardig, waarom ook voornaame en geleerde mannen' z.g ten allen tyJe daarin geoefend, en hun vernuft door het uitdenken van nieuwe zinnebeelden getoond hebben. Leen my nu nog voor één oogenblik uwe aandacht looewyk, 0p dat ik „, door het voorleezen van het volgende fokje, nog nader leere welk een luisterryke deugd de Hulp is. l o d r w y K. Zeer gaarne Mynheer. GOD.  NEDERLANDSCHE JEUGD. 17 gouverneur. de mensch moet voor zig zelven alleen niet lee ven. , H et is door uitmuntende mannen reeds ten overvloede betoogd, dat de mensch voor de zamenleving gefchikt is; dat heteenzaarae leven niet kan beantwoorden aan het oogmerk van god, in het voordbrengen zyner redelyke' wezens. De Mensch voldoet daarom niet aan dat oogmerk, zo hy niet met andere Menfchen verbonden is door de banden der Maatfchapye; en dat niet alleen: hy moet zo wel voor anderen als met andere Menfchen leeven. Voor zig zeiven te leeven is alles betrekkelyk te maaken tot zig zeiven; blind te weezen voor de belangens van anderen; zig zeiven in zig zeiven te befluiten en dus als een bloem, in de algemeene Wereldtuin te ftaan, zonder iemand op de aangenaame gewaarwording van eene lieflyke reuk te vergasten. Dan hoe zou dit overeen kunnen komen met het voorgemelde oogmerk van het Opperwezen, in het voordbrengen van Menfchen; van weB zens  18 SCHATKAMER DER zens die voor de zaamenleving gefchikt zyn ! maar ook de Christelyke Godsdienst wil dat hy voor anderen leeve, daar dezelve hem beveelt, den naaslen zo lief te hebben als zig zeiven; want wat is dat anders, dan hulp te verleenen in die gevallen waarin hy zelf gaar- ne geholpen zou willen weezen ? - De Mensch is dan verpligt ook voor anderen te leeven; en hy heeft het vermogen van het te kunnen doen. De rykdom is zekerlyk het eerfle middel dat daartoe in aanmerkinge komt. • i f]0e veele dingen kunnen niet door het geld ten wege gebragt worden! hoe veele voorwerpen doen zig dagelyksch niet op waaromtrent de Ryke met zyne flechts ter leen ontvangene bezittingen bezig kan weezen, op dat hy zig den eernaam van Mensch waardig maake.' . God heeft de fchatten zekerlyk ook tot andere einden , dan die waartoe wy dezelven zien aanwenden, zo ongelyk uitgedeeld: zouden ze hunne bezitteren flechts dienen ter voldoe- ningenzynerbegeerten! begeerten die alleenlyk op hem zeiven betrekking hebben! dan ware het uitdeden dier fchat¬ ten  NEDERLANDSCHE JEUGD. IQ ten een daad . . . maar laat ons niet ftout zyn. 't Is niet genoeg, ó Rykef dat gy geen vrek zyt; dat gy niet tracht de Natuur te doen zwygen, wanneer zy om verfterking voor hec lichaam vraagt; of haar te vreden fielt met het flechtfte voedfel; voedfel dat men niet zonder afkeer kan gebruiken; niet zonder pyn kan verteeren; waar van iedere beet tusfchen de tanden als uitroept, ik zal eeneti doodlaken aan» val op uwe gezondheid doen ? - 't Is ook niet genoeg dat gy geen verkwister zyt; dat de dagen niet doorbrengt in eenen geduurigen wellust, en de donkere nachten in de fpoorlooste weelde; neen: gy moet voor u alleen niet leeven.— Ik zal u geen tafreel der heerfchende armoede fchetfen: het zelve is u te wel bekend, alleenlyk herinner ik u dat gy uwe lydende broeders moet onderfteunen; uwe arm tot hen moet uitftrekken; want daartoe heeft het Opperwezen u de fchatten gegeeven. Gedenk dat gy zyn rentmeester zyt, en fidder wanneer gy niet in (laat mogt zyn behoorelyke rekenfchap te doen. Maar laat uwe onderzoekingen nog verder B 2 gaan  so SCHATKAMER DER paan dan in de hinten der armen, en voor d» legerfteden der kranken: nog verfcheMene andere wezens zuchten om uwen byftand. De on. vermogende kunstenaar ; de vernuftige ambachtsman ; de wysgeer, die zyne ontwerpen ter verbeteringe der Maaifchapye, niet in 't werk kan (rellen; ö wat al voorwer¬ pen zult gy vinden , wanneer gy n den taak oplegt, van te trachten om uw geld op on. waardeerbaaren winst uit te zetten f Het geld in uwe band gegeeven , Doe u dan ook voer andren leeven. De zielvermogens ffellen ons niet minder in flaat van zo wel voor anderen als voor ons zeiven te kunnen leeven; van den naasten hulpe te kunnen bieden, zo wel ter verbeteringe van zynen flaat, als ter regelinge van zyn gedrag , en zelfs is de fchikking der Godlyke Voorzienigheid in her Maatfchapylyk leven van den Mensch, zo wonderbaarlyk wys, dat ook de arme zynen evenmensch behulpzaam kan zyn. De verfcheidenheid welke door den Wysgeer in het gantsch Heelal met verbaazinge befpeurd wordt, heeft ook onder de Menfchen  NEDERLANDSCIIE JEUGD. 21 fchen plaats, ten duidelyken bevvyze dat zy voor de zamenleeving gefchikt zyn. Treed mee my in de laage woning van probus, 6 gy die lust hebt een Mensch te zien.— Weik eene armoede!— Wanneer men het oog flechts ter wooninge inflaat, ziet men terftond alles wat in dezelve gevonden wordt. Hoe beeft het gantfche gezin van koude ! ó Waarom hebben de Ryken niet geleerd ook voor anderen te leeven! zulke woningen van gebrek, verblyfplaaifen der armoede, zouden dan nergens gevonden worden , of het zouden tevens akelige fchuilplaatfen der hoosheid , en dus volftrekt onwaardige voorwerpen weezen. — Komt gy kinderen der weelde! ik noodig u op den drempel dezer woning, om dit tconeel van verre te befchouwen; om de traanen uit uwe oogen te persfen; om uw hart te doen gevoelen; om u beter teleeren denken.— Zie dezen man; hy heeft geen geld ; zyne opvoeding heeft hem belet fmaak in het weeten te krygen; hy zal u noch met fchatten, noch met goeden raad kunnen helpen ; maar hy heeft verharde en aan zwaaren arbeid gewoone handen; zo gy die immer noodig raogt B 3 heb-  22 SCHATKAMER DER hebben, zult gy hem dezelven, ter uwer huipe, zien gebruiken; wanneer uwe fluweele handen onder het uitfteeken reeds bezwyken, zult gy zyne vuisten in het flaan hooren donderen, en zyne vingers als yzerene klemmen zien vatten.— Nog onlangs floeg hy zyne oogen op de hruifchende zee, aan wier ftrand hy woont, en zag,- och! welk een akelig gezicht voor een' man als probus! • een fchipbreuk? Menfchen, flrydende met den dood , die hen door middel van woedende baaren aanviel;- Menfchen! — Natuurgenooten van probus! dit is genoeg. Hy ontdoet zig van zyne kle¬ deren , werpt zig op een baar, die, naar't hart der woedende Oceaan wederkeerende , hem oogenbliklyk uit aller oogen rukt. . Na eenige polsflagen ziet men, tusfchen de go!ven dóór, flechts het hoofd van dien getrouwen. Na nog een weinig toevens legt hy één der fchipbreukelingen voorde voeten der aanfchouweren neder, en werpt zig andermaal in het nat. —_ De verbaasdheid is nu algemeen; men weent, bidt, roemt, zegent, en wenscht zo langen tyd, tor probus nog  NEDERLANDSCHE JEUGD. 23 nog een ongelukkige uit de kaaken des doods gerukt en op het vaste land gebragt heeft. Nogmaals herhaalt hy die edele daad ; nogmaals toont hy ook voor anderen te leeven, doch ziet en gevoelt dat eene vierde pooging den ongelukkigen vruchtloos en hem doodlyk zou zyn; des laat hy af, weent, en zygt by de geholpenen neder. probus! Mensch! ó welk een edele naam! gy verdient denzelven. Zie daar ook de arme een helper geworden en is hy het in zulke gevallen niet altoos'l ó Wonderbaare fchikking der Godlyke Voorzienigheid! Wanneer de ryke door ongewoonte aan den arbeid, en door allerle.je overweegingen belet wordt, ter hulpe toe te fchieten; wanneer hy aanmerkingen op zynen ftaat of waardigheid maakt, en daardoor het hart doet zwygen, -fnelt de arme, onbekwaam tot zulke redeneeringen, uitzynfchaamelebut; door geenen ftaat nog waardigheid verhinderd wordende, volgt hy de eerfte en natuurlyke aandoeningen van het hart; fpant zyne fpieren, en brengt de wenfchelykfte hulp toe; — B 4 kuI>  24- SCHATKAMER DER kunnen niet duizenrle voorbeelden, voor airdie van brand, zulks bewyzen? Zo kunnen dan alle menfchen zo wel voor anderen als voor zig zelveu leeven; zo kunnen zy alle de edele deugd van behulpzaam, he.d uitoefenen; en ó mogten zy allen zulks doen! wat al zoets zou daaruit voortvloeijen! l o d e w Y k. Maar Myn heer, kan men, zo langen tyd men nog een kind is, wel veel deels aan die deugdbetrachting hebben ? gouverneur. Waarom niet lohewyk? Wel is waar dat de kring waar in een kind leeft, klein is, en dus geene gelegenheden tot uitmuntende daaden oplevert; maar ook is het kind voor dezelven "iet vatbaar; doch, naar evenredigheid van deszelfs vatbaarheid, kan het ook deugdzaam weezen, zie een voorbeeld daarvau, in HET  NEDERLANDSCHE JEUGD. 25 HET BEHULPZAJME KIND. PIETJE. Waarom fikkelt gy dus laat, Oude bloed, nog langs de flraat? De avond valt, gy hebt te fchroomen, Dat u iets zal overkomen. g o v E R T. Schooit ook V ergfle mogt gefcbiên, Thuis aal ik nog erger zien; En waarom zoude ik dan vreezen ? Kind lief! — 'k fcbrik om thuis te weezen. v. I E T j E. Doet men u in buis dan kwaad f Is 'er iemand die u flaat? Ochl ionde ik u ramp vermlndren! COVERT. 'k Heb een vrouw en zeven kindren; Elk van bun bemint my; —— maar; —— B 5 Allen  2(5 SCHATKAMER DER Men zyn zy in gevaar Fan door hongersnood te fterven. pietje. . Kuit gy dan geen brood verwerven! covert. 'k Moet bet beedlen. tietje. Lieve Godl TVelk een ongelukkig lot! • Hoor eens Fader, ft aak uw klaagen, 'A Zal eens aan myn moeder vraagen Om een weinig geld en brood; Of klaag zelf aan haar uw noodt Zy is ryk voor al haar leven, En wil de armen gaarne geeven. Kom ga met my. covert. Braave Zoon ! Lat de Godleid u beloon ! Piet.  NEDER ï. AND SCH E JEUGD. 27 4* # & Pi et je's moeder fchonk aan Govert, Spp en drank en ryklyk geld; En heeft, daarna, V hart haan zoontjes, Op veel hooger prys gefield. L o d e w y k. Ik beken, Mynheer, dat dat kind met recht behulpzaam genoemd mag worden ; maar zou. den 'er zulke kinderen weL waarlyk beflaan? gouverneur. Dat pietje een Kunstbeeld zy , lodewyk , genoeg is het zo hy der Jeugd ten voorbeelde kan verftrekken. Het ware te wenfchen dat de ouders hun kroost minder door, veeltyds eigenzinnige, redenen en meer door voorbeelden leerden. De ouden begreepen de nuttigheid daarvan , vastftellende dat de mensch beter met voorbeelden, dan met woorden ondcrweezen wordt; „ want de weg tot de deugd, die door vermaaningen, aanraadingen, en " door geboden gefchiedt is lang 5 maar kort " en krachtig die door voorbeelden aangewee" zen wordt." plutarchus befchryftons, „dat ]] die van Lacedemoniën, voor een gebruik ',' hadden, om hunne Kinderen van de dron" „ ken-  2(? SCHATKAMER DER kenfchap af te keeren, dat zy hunne flaa. „ ven dronken maakten, dan op de flraaten „ bragten en hunne kinderen voortelden » op dat zy, ziende *t onördentlyk wezen' „ en de lelyke gertaltenis der dronkenfchap' „ hoe dat zy van elk een belacht en heloot „ werden, daardoor zouden bewoogen zyn „ om alle onmaatigheid te fchouwen, en'een fchrik en afkeer daarvoor te krygen" Dezelfde kracht der voorbeelden had de'vVysgeer anacharsis op 't oog, toen hy op de vraag, hoe men zig best voor dronken te worden zou kunnen wachten, antwoordde- Als gy u zeiven voor oogen (lelt hoe kwalyk dat andere lieden de dronkenfchap ftaat. l o d e w y k. De dronkenfchap is dunkt my ookeenfchandelyke ondeugd. gouverneur. Zy ontneemt den Mensch, mogelyk meer dan eenige andere ondeugd, al het edele en verhevene, waarmede hy, door de milde hand van t Opperwezen, begiftigd is. Die zig in den drank te buiten gegaan heeft is geen mee- fier  NEDERLA NDSCHE JEUGD. 29 fier van zyne gedachten noch van zyne tonge; zonder fchaamte (preekt by van alle onëerlyke dingen, en van een' man wordt hy nog minder dan een kind. De dronkaart doet de Natuur geweld aan en wordt een beest; hy zelf fchept zig, om zo te fpreeken, daartoe, en de affchuwelykheid van dat zyn gedrag wordt geheel duidelyk, wanneer men aanmerkt dat god hem naar zyn evenbeeld gefchapen heeft, ö Schande dat zulk een edel fchepfel zig door de dronkenfchap zodanig misvormr. Niet ten onrechte bekleeden de ouden, het roode , lachende , en vermagerde Vrouwenbeeld, waardoor zy deze haatelyke ondeugd uitbeelden , met een kleed , dat de verw van verdroogde roozen heeft; want waarlyk door de dronkenfchap wordt de mensch, die, volgends zyne fchepping, met zo veel uitneemeudheids onder alle de overige fchepfelen prykt, als eene fchoone roos onder alle de haar omringende bloemen, geheel afzichtlyk: by verflenst, vervalt als by het oogenblik, en is in vergelykinge van zynen waaren en natuurlyken ftaat, dat geene, wat eene verdroog, de roos is, in vergelykinge van het geene zy was, toen zy eerst uit den wonderfchoonen knop  30 SCHATKAMER DER knop geborste, tegen alle de haar omringende bloemrjes, dorst roemen. l o d e w t k. Heb ik niet gevonden, Myn heer, dat de uitbeelding van de dronkenfchap ook een Dier by zig heeft? I gouverneur. Ja, lodewyk; het Pautherdier wordt daarby gevoegd, om aanteduiden dat dedronkaarts raazende zyn, vol fnoode en wreede lusten. lodewyk. Is het Pautherdier dan zo wreed ? gouverneur. aristoteles zeide dat het nimmer kon getemd worden; ja zo wreed is zelfs de aart van dit Dier dat zyne jongen met de nagelen den buik hunner moeder opfcheuren, en op deze wyze met geweld daaruit komen; waardoor echter tevens veroorzaakt wordt dat de vrouwlyke Panther, niet meer dan éénmaal jongen voordbrengen kan; voor-  NEDERLANDSCHE JEUGD., 31 voorwaar mede een fchoone blyk der Godlyke Voorzienigheid; want door den wreeden aart des Diers zeiven, wordt dus doende veroorzaakt, dat zulk een temmeloos geflacht niet talryk worde en de overige fchepfelen bena. deele. l o d e w y k. My dunkt, Mynheer, dat de wyn uit de zaraenleving behoorde geweerd te worden; want het is tog een fchadelyk vochr. gouverneur. Hoor, lodewyk; 't Gebruik van wyn Is medicyn; Doch 7 misbruik kan meer fcbaad'yk zyn, Dan doodelyk fenyn. lodewyk. Maar evenwel is het waar, Mynheer, dat zelfs de vroome noach zig door dien verleidelyken drank heeft laaten medefleepen? cou-  32 SCHATKAMER DER gouverneur. Gy bedriegt u myn Zoon, noach kan al zo min, van zig in den wyn te buiten gegaan te hebben, als barthold zwarts, van zelfmoord befchuldigd worden, noach kende de kracht niet van het vocht dat hy ontdekt had, uit den druif geperst te kunnen worden; hy vond dat het een fmakelyke drank was; dronk het in eene te groote hoeveelheid tevens, en zie daar de natuurlyke en fchuldlooze oorzaak van des grooten mans bedwelmd'heid. lodewyk, Ik ben befchaamd, Mynheer, over myne te voorbaarige oordeelvelling. gouverneur. Dat zwak is eigen aan uwe jaaren, en is in de jeugd zo verfchoonelyk als onverfchoonelyk in den ouden, vermits het een gevolg is der onkunde. Zyt yverig in het navorfchen van alles wat weetenswaardig is, en naarmaate uwe kundigheden toeneemen, zal uw oordeel gezuiverder worden. L O-  NEfiËRLANDSCHE JEÜGD. 33 l o d e w y k. Ik hoop zulks te ondervinden, Mynheer, Maar zeg my, bid ik u, wie de man is, by wien gy noach, zo even, vergeleeken hebt? gouver neur. barthold zwarts wordt de uitvinding van het buskruid toegefchreeven ; waarlyk een mengfel dat door den zoeivloeijenden willink, met recht, genoemd wordt, Een ftof, van aarde en zee betreurd. En die haar* vinder beeft verfbeurd. De groote vondel zegt van dien vinder, —— V TVas de Denemarker Zwarts, Die zwart van rook en fmook en kooien, Natuur doorgrondde, en alle hooien Van baaren boezem open brak, En polfte wat in V harte ftak. Hy mengt falpeter, kool, en zwavel, Dat febeurt den afgrond tot den navel Van boven open , buldert, brandt, En fingert aarde en ingewandt, C Kas-  34 SCHATKAMER DER Kasteelen, floten, ft een, te mortel, Dat rukt den aardboóm van zyn wortet Vermengelt levenden en doón, En fchynt den beinel naar zyn kroon Te fteeken , door geweld te baaren Dat alf de belfche flangen bairen Uit febrik voor 't oorlogselement Te bergen ftaan, en over end. zwarts, bezig zynde om zwavel en falpeter in een mortier te ftampen, liet by toeval een vonk vuurs daarin vallen, en de uitwerking welke gemelde vonk in het mengfel had, bragthem op den inval van het kruid, dat by wel naar zynen wensch uitvond, ddfch ook met zyn Ieven betaalde; want een goede menigte van het zelve onder een grooten fteen gelegd hebbende, om de kracht van het gevonden poeder te beproeven, frak hy het aan, en vloog, daar hy zig op den fteen gezet had om denzelven nog zwaarer te doen weezen, ook met den fteen in de lucht. i o i> e w y K. .Welk een akelig loon voor zyne uitvinding 1 goü-  NEDEKLANDSCHE JEUGD. gouverneur. En welk een zeldzaam voorteken ziet de hefchouwer daar niet in 1 een voorteken dat wel duidelyk fchynt te kennen te geeven, wat het gebruik van 't uitgevonden poeder, ten gevolge zou hebben; gelykook deonfchuldigedronkenfchap van noach fcheen te voorfpellen, dat het misbruiken van den wyn, der wereld veel nadeels zou veroorzaaken. l o d e W y ic. Maar de wyn moet tog eerst misbruikt worden Mynheer, eer dezelve nadeel kon veroorzaaken. gouverneur. Uwe aanmerking behaagt my, fchoon dezelve gemaklyk te wederleggen is; want lqdewyk., het buskruid wordt altoos misbruikt; het heefc de wisfelvallige zeeoorlogen begunftigd, en dus veroorzaakt dat, niet meer gelyk voor dezen, de dapperfte, maar dï gelukkigtte triumpheert: de kogel fpaart niet zelden den laf hartigften foldaat, terwyl hy den braafften en dapperfleii bevelhebber doet nederflorten. Altoos blyft de rechtbank der koningen, het fiagveldnaamlyk, C 2 en  3t5 SCHATKAMER DEK en naderhand ook deongeftuimezee, een voorwerp van onrechtvaardigheid in de oogen van den wysgeer; om dat hy het gemeen ziet {heuvelen ter beflisilnge van het gefchil der vorflen; hy befchouwt het oorlogen als een misbruik van het opperfte gezach, gelyk het ook waarlyk is. In zyne eenzaame befpiegelingen belacht hy de vorsten, die, door de waan verblind, niet zien dat fchoon zy de zaak deronderdaanen befleehren, zy zeiven zig echter tot de onderdaanen keeren, op dat hunne eigene zaak weder door dezen beflecht woTde. Hoe wenfchelyk ware het dat het buskruid nimmer misbruikt werde; dat de koningen zig een'en fcheidsman verkoozen, of liever altoos de ftriktfre rechtvaardigheid hulde deeden, en nimmer twistten! L O D E W Y K. Thans komt de wyn my vry minder haatelyk dan het buskruid voor, fchoon hy zekerlyk door het misbruik duizende rampen ten wege brengt. GOH-  NEDERLANDSCHE JEUGD. 37 GOUVERNEUR. De wyn wordt ons ook door de Natuur zelve aangeboden, en is in deszeifs aart ten uiterften heilzaam, alleenlyk vergeet de mensch, in het gebruiken van dien drank, de goudene middenmaat, gelyk hy dezelve in duizendeandere gevallen mede uit het oog verliest, daat zy evenwel een heilzaame fontein is; uit haar ontfpringt water des levens, dat aangenaam fmaakt, doch den dwaazen mensch geene voldoening van zyne woeste tochten verfchaft., en daarom ook doorhem niet gedionken wordt. Alle uiterften, zeggen de Geneeskundigen , zyn nadeelig; en ieder kent het gryze fpreekwoord, de deugd houdt altoos den middenweg. Wilt gy het uwe toebrengen lodewyk , otn een lengte van dagen te mogen tellen, betracht dan toch altoos het edele midden. Zo nadeelig eene geduutige ledigheid is, zo nadeelig is ook eene aanhoudende yver; overdaad is doodlyk , maar eene te groote kaarigheid niet minder. In alles de middenmaat te houden, fielt ons in 't rechte bezit van deze aarde: dat zy ons vry alles aanbiede, niets zal ons hinC 3 der-  38 SCHATKAMER DER derlyk zyn: wy zullen gelukkig weezen, om dat wy. den weg tot het geluk bewandelen. Deze bedenking zou my de uitbeelding van bet midden, met de ouden op een' aardglobe doen Hellen; want ik daardoor zou meenen aan te duiden, dat hy die fteeds de middenmaat houdt, de heerfchapy dezer aarde als onder zyne voeten treed; dat dezelve, tot welke losbandigheid zy de zotten ook doe overflaan, echter niet magtig genoeg is hem uit zynen (land te rukken, en den gelukkigen weg, dien hy betreedt, te doen verlaaten. l o d e w y k. Is deze uitbeelding niet die, Mynheer, welke men een goudenen mantel omhangt, een lauwerkrans om, en een zon op 't hoofd, en in de rechtehand een ronde vlakte, die juist in 't midden met een lyn doorgefneeden is, geeft? gouverneur. Ja, lodevvyk; maar ook wyst het beeld met de voorfte vinger der (linkerhand op den navel van den buik. l o-  HET MIDDEN. gy altyd vrolyk weezen j Voor geen heir van kwaaien vreezen; Weet dan, dat ge, in alle uw daén, 't Eedle midden gaê moet liaan.*   NEDERLANDSCHE JEUGD. 29 L O D E W Y K. Zo is 't Mynheer; want het heugt my dat ik aan deze houding geene, my voldoende, betekenis kon hechten, om dat juist de navel des buiks wel uitdrukkelyk genoemd werd. Ik had my voorgenomen deeze uitbeelding zonder behulp van eenig Autheur te verklaaren. GOUVERNEUR. Ik prys dat voomeemen, myn Zoon, evenwel moet het u nimmer te lang bezig houden, vermits gy u daardoor te veel zoudt vermcjeijen, roet het navorfchen van iets dat reeds gavo:i. den is: 'er biyft altoos genoegarbeids overig ter omdeltkinge van het geene nog niet ontdekt, of ter verbeteringe van het geene door anderen nog niet tot de uiterfte volkomenheid gebragt is. — Hebt gy de overige deelen derzaifienfteliiug kunnen verklaaren ? L O D E W Y K. Ik meen ja, Mynheer. De gouden mantel, gaf, dacht my, de heerlykheid van het uitgebeelC 4 de  4° SCHATKAMER DER de te kennen, en de lauwerkrans de overwinning op alle de verleidelyke aanbiedingen dier voorwerpen welken met de middenmaat ftrydig zyn. Het heugde my nog, van U gehoord te hebben, dat de zon in 't midden der planeeten ftaat, derhalven fcheen het my toe dat deze, een voeglyk deel van het zamenftelfel was, gelyk ook de midden doorgefnedene ronde vlak. te my zeer gefchikt feheen, om tot het uitbeelden van 't midden iets toe te brengen. GOUVERNEUR. 7,0 gefchikt is ook het wyzen met de vinger op den navel van den buik; want dezelve is juist in het midden van 't gantfche lichaam geplaatst. Navel, is ook het geen men eigenlyk middenpunt of cenirum noemt. Wanneer een welgefchapeu mensch op de rug ligt, en armen en beenen uitftrekt, zo zou men, de eene voet van een pasfer op den navel van den buik zettende, met den anderen rondom hem een cirkel kunnen befchryven , dat de uiterfte einden der vingeren en toonen raakte. Maar ook is de navel in 't menschlyke lichaam de plaats van het zwaarheids middenpunt, dat is wan, neer  NEDERLANDSCHE JEUGD. 41 neer het lichaam, vooronderftellende dat het zelve geheel onbuigbaar ware, aan den navel opgetild werd, zou het volmaakt in 't evenwigt blyven hangen. Zo is ook, wanneer gy met uwen rug tegen eenen muur ftaat, eti de armen, mede tegen denzelven, horizontaal uitftrekt, de affiand tusfchen de toppen der beide langfte vingeren volmaakt gelyk aan de hoogte uws lichaams van den hoofdfchedel tot de voetzool; en nog veel meer dergelyke overeenkomftigheden heeft men in 't fchoone gebouw des menfchelyken lichaams ontdekt, l o d e w v k. Ik zou dezelven gaarne weeten, Mynheer. gouverneur. Met groot vermaak zal ikze u by de eerfte gelegenheid mededeelen, en 'er nog andere fchoonheden der Natuure byvoegen, op dat gy van tyd tot tyd uwen oon nader leert kennen , en die kennis ten grondflage verftrekke van uw vertrouwen op Hem. CS lo-  42 SCHATKAMER DER l O D E W Y K. Ik wenschte Mynheer, dat dat vertrouwen reeds by my gevestigd ware: my dunkt dan zou ik zo gerust leeven. GOUVERNEUR. Ontvang, ten blyke van myn genoegen over dezen uwen edelen wensen, dit kleine gefcaenk: het is juist gefchikt om denzelven voedfel te verfchafFen, alzo hec u de Godheid vertoont, ais een magtige Helper der verdrukten. IIA-  HA G A R INDE WILDERNIS. TOONEELSPEL.  -PERSOON AADJËN. RAG t I) i s m * ë l , Zoon van h a g a h. een engel. Het Tooneel verbeeldt een Wildernis.  NEEERLANDSCÜE JEUGD. 45 H A G A R INDE WILDERNIS. Tooneelfpel. EERSTE TOONEEL. HAGAR, ISMAëL. h a g a R. Zy houdt baar" zoon met de eene, en eene waterkruik in de andere hand. Welk een droevig verblyf! —— akelig» eenzaamheid 1 ISMAëL. Moeder, laat ons terug keeren: wy waren by varier zo gelukkig. HAGAR. Ja, myn kind, wy waren 'er gelukkig; maar haat  4^ schatkamer Der haat en minyver hebben ons van dat geluk beroofd ; voor eeuwig beroofd. ISMAëL. Haat!— zou ik dezelve dan verdiend heb. ben? want het is niet mogelyk dat men u zou kunnen haaten. HAGAR. De afgunst maakt de menfchen onrechtvaardig en wreed; zy doet de haat, de fchande. lykfle aller ondeugden, in hun geboren worden. i s M a ë L. Zo ik immer afgunftig mogt weezen, Moeder lief, wend dan tog alles wat mogelyk zy aan om my te verbeteren; want ik zou niet gaarne ten prooije van zulk eene fchandelyke ondeugd verftrekken. H A G A E. Dat de reden u daarvoor bewaare, Ismaè'Is eo gy haare beminnelyke voorfchriften volgt, zult gy nimmer haaten.— De Schepper der Na- .  NEDERLANDSCHE JEUGD, 47 Natuure wrocht niet dan alles goeds; Hem alleen zyn wy onze deugden verfchuldigd, en onze ondeugden zyn ons eigen werk. ISMAëL. Zo worden wy dan zonder afgunst geboren? HAGAR. Zekerlyk heeft god ons eene gelukkige begeerte om uit te munten, ingedrukt; eene begeerte welke ons anderen die bekwaamer of deugdzaamer zyn dan wy, meteen afgunftig oog doet befchouwen, en 't is ook 'dat edel begin fel 't welk helden vormt; maar dan is het zuiver, en zodanig ais god het gegeeven heeft; doch de bedorven mensch maakt een misbruik van dat onwaardeerelyke gefohenk; hy verbastert het; maakt het verachtelyk, en doet het werkzaam weezen omtrent onwaardige voorwerpen; met één woord, hy herfchept het in den hoogmoed. ISMAëL. Maar Moeder, indien wy nu de inrichting van  48 SCHATKAMER DER van god volgen, zal hy ons zekerlyk ook beminnen ; want immers is Hy ten hoogden goed ? HAGAR. Ja Ismaël, Hy is goed, Hy is onze barmhartige Vader. ISMAëL. En evenv/el zwerven wy zonder hulp of byftand in deze naare wildernis? HAGAR. God wil ons beproeven myn kind. ISMAëL. Och waren wy die proef reeds doorge- worlleld! wat is zy hard! zonder voedfel of fchuilplaats te moeten zwerven; in eene eenzaame wildernis te moeten zwerven ; neen moederlief wy kunnen die proef niet doorftaan. HAGAR. Wy moeten niet wanhoopen; maar ons, zonder morren , aan den wil van onzen Schepper on-  NEDERLANDSCHE JEUGD. 49 onderwerpen. ■ Te lyden is het lot van alle ftervelingen;— het leven is een flaat van beproevinge; eene verzameling van rampen; doch vluchtig en kort niet alleenlyk, maar ook gevolgd wordende, van eene eeuwige gelukzaligheid. — Kom Ismaël, Iaat ons dan niet meer klaagen, maar denken op het geene wy na dezen verwachten, en 't ons poogen waardig te maaken. ISMAëL. Vreest gy dan niet door gebrek te zullen omkomen, moederlief? HAGAR. Ik vrees alleenlyk u te zullen overleeven. ISMAëL. Het zelfde vrees ik omtrent u; want och I wat zoude ik zonder u beginnen? hagar, terwyl Ismaël, by aanhoudendheid, bly~ ken geeft van lust tot faapen te hebben. ó Myn Zoon! —- WreedeSara! —— zo gy D ons  50 SCHATKAMER DER , ons thans zaagt! ja uw ongevoelig hart zou vertederd worden.——— Ismaël! lieve Ismaël! maar laat ons den moed niet verlooren geeven: zekerlyk is ons lotver- • fchrikkelyk ; doch con is almagtig , Hy kan het doen veranderen. ISMAëL. Hadden wy flechts eenig onderhoud! ——. Ik zie hier en daar nog wel eenige wilde vruch. ten, waar mede wy ons zouden kunnen voeden; maar de dorst verteert ons in zulk eene onverdraagelyke hette, en ik zie nergens een beek of fontein. HAGAR. Misfchien zullen wy 'er nog wel een ontdekken ; ook is 'er in deze kruik, het eenigfle goed dat ons overig is, nog water; • het is voor u Ismaël; ——— (weenende') dat weinige alleen heeft myne tederheid voor u kunnen verwerven. ISMAëL. Ik wil het met u deekn, moederlief. fl A-  NEDERLAND SCHE JEUGD. 51 HAGAR. Neen, myn Zoon: door uw leven te behouden verleng ik het myne. ISMAëL. ■ Moeder ? HAGAR. ' Ismaël! ISMAëL. Het is nu twee dagen dat ik niet gerust heb; ik voel dat de flaap my overheen, — laat ons wat gaan zitten. HAGAR. Neem rust, lieve Zoon; zy zal u nieuwe krachten geeven. — Kom leg u neder in de fchaduw van het gintfche kreupelboschje. (Jsmaël volgt haar, en legt zig neder. Zy gaat naast hem zitten, en zet de kruik voor baare voeten?) ISMAëL. Zult gy ook niet flaapen Moeder? HAGAR. Neen, ik zal by u waaken. D 2 is*  52 SCHATKAMER DER i s M a è' L. Och ja, daarna zal ik by u waaken, wanneer gy zult flaapen. hagar, na eenig toevens. Zyne oogen fluiten zig. — (Zy befcbotiwt hem met aandacht.) Gelukkige tyd van 't leven! ■ ' ' "■ (hap myn Kind; geniet de zachte flreeling der ruste; ■ uw ongelukkig lot zal ten minden zó lang ophouden ongelukkig te zyn, en het myne zal daardoor verligt weezen. (Zy befcboüwt hem met meer naauwkeurigheids.) Och, wat is hy veranderd! wat al tekens van zyn lyden ftaan in het nog teder aangezicht gegraveerd! — ó Ismaël! — zonder u, zonder uwe klagten die my de ziel doorbooren , zou ik, dunkt my, myn vreeslyk lot, met mannenmoed kunnen ondergaan; — maar u te hooren zuchten! uwe traanen te zien ftroomen! — god ! dat is te veel! dat is een proef die het moederlyke hart onmo- gelyk kan doorftaan! dat gaat myne ftand- vastigheid te boven! — Hoe gerust (laapt hy thans! (Zy kust hem.') Ongelukkig kind! (JVee. tiende.") Hoe teder bemin ik u! — (Zy ligt baathand op zyn voorhoofd.') Wat is hy heet! De zon  NEDER/LAND SC HE JEUGD. 53 zon brandt op zyn aangezicht. — Moet hy dan zelfs flaapende lyden! Maar zoude ik door myn fluijer aan dezen tak te binden hem niet eenigzins kunnen befchermen ? (Zy poogt den tak naar zig te haaien.) Ik kan hem niet bereiken. (Zy flaat op, en maakt eene beweeging, waar door de kruik die aan haare voeten flaat, omvalt, zo dat 'er het water uitloopt^ 6 god [ wat heb ik gedaan ! . myn laatfte hoop! ■. myn eenigfle toevlucht! het leven van mynen Zoon!—■ 6 ik ongelukkige! — Dit water zou hem ten minften nog tot morgen genoeg geweest zyn, en wel ligtlyk dat wy in dien tyd een beekje ontdekt hadden. Rampzalige Hagar! (Zy valt fchreijende naast Ismaël neder.) ISMAëL, na eenige tusfchenpozing ontwaakende. Moeder! hagar, bitterlyk weenende. ó Myn kind! ISMAëL. Wat ben ik heet! — och ik kan byna niet fnreeken; 't is of 'er een vuur in my brandt. li 3 ha-  54 SCHATKAMER DER hagar. Zy neemt hem in haare armen, terwylzy hem met haa» ren jluijer bedekt. Groote con! — zie de overmaat van myn ongeluk!— Ontfermer!— god van barmhartigheid ! i s m a ë L. Moederlief! — fchrei tog niet om my, geef my flechts één dropje waters, dan zal de hette die my fchier verteert wel eer/ weinig bedaaren. hagar. Neen Ismaël gy zult nerven; doch daar ik de onvoorzichtige oorzaak van uwen dood ben, zal iku ook welhaast in denzei ven volgen. Ontvang de laatfte kus van uwe ongelukkige Moeder, en vergeef haar .... ISMAëL. Hebt gy dan al 't water opgedronken ? HAGAR. Zwyg Ismaël! zwyg 1 ■ gy maakt my het fterven bitter. ! S-  NEDERLANDSCHE JEUGD. 55 ISMAëL. Zo 'er nog iets overig ware, en gy moest lyden 't geene ik gevoel, geloof my, Moeder, ik zou het niet drinken. HAGAR. ó Myn kind ! *—— gelooft gy dan dat ik wreed genoeg geweest ben . . . ISMAëL. Neen:1 de benaauwdheid beneemt my myn verftand. — Och! vergeef het my. HAGAR. Ik heb u voor de hette der zon willen befchermen;— ik ftond op;— deed, ongeluk, kiglyk, onze eenigfte hoop langs de aarde weg. vloeijen, en beroofde u tevens van het leven. ISMAëL. Neen Moeder, neen; gy deed niet: dat water zou my niet in't leven behouden hebben. HAGAR. ó god!— de doodsvervv vertoont zig reeds op zyn gelaat. —\ Ismaël! •— Ismaël! D 4 is-  $6 SCHATKAMER DER ISMAëL, met een fiaauwejlem. Ryk my uw hand, lieve Moeder, op dat ik dezelve voor 't laatst nog eens kuste l HAGAR. ó Myn god ! — de zyne is reeds koud! _ Myn Zoon! — hy antwoordt niet 1 Ismaël!— Ismaël! — och open nog één keer uwe ftervende oogen ! (Zy ligt haar band op zyn hart.) Het (laat nog.—• Maar hoe flaauw! (Op baare kniën vallende.) ó Gy! weldoende god! wien alles mogelyk is! Gy, ileun en befchermer der ongelukkigen! — verwaardig u op my neder te zien! —- Ik zal my onderwerpen indien gy den dood myns kinds begeert;— maar myn vertrouwen op uwe barmhartigheid, is niet minder dan myne gehoorzaamheid. Spaar, grootecoD.' (paar het goed dat gy my gegeeven hebt: . 0f veroordeel my ten minften niet om te moeten My ven leeven! — Gy zult uitfpraak doen; —ja ik verwacht myn vonnis; maar immers zal het door een' Vader uitgefproken worden ? (Zy zygt by Ismaël neder, houdende baar aangezicht bedekt; waarna eene lange tusfcbenpoozing.) de  nederlandsche jeugd. 57 de engel, van binnen, Hagar! HAGAR. Wat hoor ik! en welk een hemel- fche melody verrukt myn hart! (Men boon een flreelend muzyk.) Och! —— waar ben ik! (Het fcbutdoek gaat op, en de Engel vertoont zig op een wolk , houdende een' palmtak in zyne band. Het tooneel verandert tevens en vertoont een bekoorelyk landfchap, verfierd met bloemen en vruchten.) TWEEDE TOONEEL. / DE ENGEL. HAGAR. ISMAëL. DE ENGEL. Hagar! hagar. Wat zie ik ! (Haar"zoon, die beftendig, zon* der beweeging, op de aarde liggen blyft, aanziende.) ó Myn kind! de engel, naderende. Hagar! — droog uwe traanen. D 5 ha-  5* SCHATKAMER DER hagar. Zïl my myn zoon wedergegeeven worden ?— maar neen: — hy blyft zonder beweeging. — Israaëi!— Ismaël! het is gedaan: — hy leeft niet meer. (Zy flaat driftig op, en ■snerpt zig voor de voeten van den Engel.) Moet ik dan alle hoop verliezen! —— Hemelfche bode! moetik .... d £ engel. Is uw geloof en vertrouwen niet zo groot als uwe onderwerping 1 hagar, in dezelfde houding. Ja, ó ja; ik ben aan Gode overgegeeven!, —. och, indien Hyhet begeert zal ik my zelfs het klaagen ontzeggen; maar myn moed ver. laat my; eene vreezelyke twyfeling doet myn bloed bevriezen; wil god my beproe¬ ven, of de maat myner ellenden vervullen? d e engel. En zoudt gy Hem het eenigfte goed dat u nog overig is; zoudt gy Hem dien geliefden zoon, zonder murmureeren kunnen opofferen? h a-  NEDEKLANDSCHE JEUGD. 59 hagar. ]a zonder raurmureeren; maar niet zonder in traanen weg te fmelten. Ik heb hem van zyne goedheid ontvangen , en Hy kan zyne weldaaden my ook weder onttrekken; — maar, ik ben moeder. (Naar haar* zoon gaande.) Ismaël! het is reeds te ver. geefsch! hy leeft niet meer! ——— Ismaël [ '. (Zy kust kern) hoe zoet was het my voorheen dien naam te noemen! hem duizendwerf te herhaalen! maar he¬ den heden komt dezelve over beevende lippen , uit een bedroefd; uit een ter dood toe gewond harte voord. (Zy valt op Ismaël neder.) i) e engel. Hagar! ■ Waarom geeft gy u der wan- hoope over? Gy beweent uwen zoon, en twyfelt aan de onbepaalde magt van God. ha g a r, opftaande en met verrukking. Aan de magt van god ! neen ik weet dat Hy alles vermag; hy kan de bron van myne traanen opdroogen; hy kan my mynen zoon wedergeeven. Onbedachte als ik benf — ik  60 SCHATKAMER, DER ik ween, en god ziet, god hoort my;—— mogelyk dat de overmaat van myne fmart Hem reeds vertoornd heeft; — ó dat denkbeeld verfcheurt op nieuw myn hart; . maar ik ben moeder. QHaare banden ten Hemel beffende.) Groote god! vergeef, vergeef mymy. ne vervoerdheden! verwaardig u een va- derlyk oog op dit kind te flaan ! dat zy- ne jongheid genade vinde in uwe oosen! och, mogthyten minften het ongelukkige flagtoffer van de misdaad zyner moeder niet weezen ! de engel. Alles wat u omringt vertoont, of liever voorfpelt u reeds gods oneindige weldaadigheid; Hy heeft de verfchrikkelyke wildernis waarin gy verzuchtte, in een aangenaam verblyf herfchept, de blyken .zyner magt en heerlykheid fchitteren rondsom u. hagar. Slechts een eenig voorwerp trekt myne oogen tot zig: ik zie niets als myn' geftorven' zoon. de engel. Indien gy u waarlyk onderwerpt, hebt gy im-  NEDERLANDSCHE JEUGD, fjl Immers het gelukkig recht van op alles te mogen hoopen?—• welk wonderwerk gaat boven het vermogen van god, die de verborgendfte fchuilplaatfen van uw hart doorziet ? — Hy oordeelt over u Hagar, Hy ftraft met goedertierenheid en vergeldt zonder maat. hagar. Welk eene vertroosting! de engel'. Sla uwe oogen op, en zie, gelukkige! zie de god der Natuure een nieuw wonderwerk voor u verrichten. (Hy raakt de aarde met zyne»palmtak en 'er ontfpringt terftond een heldere fontein.) hagar. ó Myn god!— Maar myn Ismaël? de engel. Zie hem. hagar, met drift naar Ismaël gaande valt op haare kniln hj hem neder. Myn  62 SCHATKAMER OER Myn Zoon! Maar boe! bedriegt myn oog zig! ■ zyn doodsverw ver- dwynt.' — och! — (Zyn hand vattende.) Hy is niet meer koud! Ismaël! (Na eenige oogenhlikken toevens befcbouwt zy hem met aandacht.) 6 Vreugd! hy opent zyne oogen! (Zy zygt op zyn aangezicht neder.) de engel. Hagar! Hagar! herftel u om ood te verheerlyken en aan te bidden. ha ga r, bekomende. Ismaël! . de engel. Herneem uw verftand Hagar, en erken uw geluk. hagar. Myn Zoon! ja, hy is my weder ge- geeven; duizendwerf aanbiddclyk conl ISMAëL. Moeder! hagar. Ismaël! — kom in myne armen; omhelsde gelukkigfte aller Moederen! maar wat zeg ik ! — neen, laat ons nedervallen om god te danken. » 1 S'  NE DE RLANDSCHE JEUGD. 63 ISMAëL. Wat ben ik Hem niet verfchuldigd voor zo veel. goedheids! de. engel. Hagar! geniet voortaan een ongefloord geluk; god gebood my u te beproeven; thans neemen alle uwe verdrieten een einde. Voed kind op; kweek de deugd in hem aan; boezem hem vrees, maar voor all' liefdevoor het Opperwezen in, en dat zal het waardigfte offer zyn, dat uwe erkentenis code zal kunnen toebrengen. HAGAR. Och! zoude ik daarin nalaatig kunnen weezen, na het genieten van zulk eene uitmuntende, zulk eene onfchatbaare weldaad! de engel. Wel dan, dat uw voorbeeld ieder ter leeringe verftrekke; dat het de morrende harten der onverflandige fter velingen verbetere; dat het ieder doe gelooven, dat god een helper is, die het geduld en de onderwerping wil beloonen. (Hy treedt in de wolk en vaart mei denzelven op.) EINDE. l o"  4 SCHATKAMER DER i. o d e w y k. Och, Mynheer, hoe heeft de goede Hagar myn hart ontroerd! gouverneur. Ik zie met vermaak dat gy met haar gefchreid hebt. L o d e w t k. Meest was ik aangedaan over haaren onverwachten gelukftaat. gouverneur. Zo onverwacht geeft de Godlyke Voorzienigheid niet zelden uitkomst; indien gy u gewent de woelingen der menfchen niet meteen onverfchillig of onopmerkzaam oog te befchouwen, zullen veele voorbeelden u zulks leeren; ja, eene geduurige ondervinding zal uookgeduurig deze edele waarheid prediken, Hy die op zyn" God vertrouwd, Heeft op een vaste roti gebouwd. Daar ik u nu fchyn voldaan te hebben, lo. de-   JD JE HEMEL. \^errukt ons 't blaailwe ftartapyt, Voor 't eeuwige Paleis gefchooven j Wat deel moogt ge u dan niet belooven, ó Ziel, die God's verkoorne zyt! ■  NEDEKL ANDSCHE JEUGD. 6$ dswyk, met het voorleezen van het bybelfche Tooneeiftukje, raag ik ook wederom met re. den vorderen dat gy my voldoet, wegens het verklaaren der uitbeeldiuge van den .Hemel, 't geene gy op u genomen hebt te zullen doen. l o d e w y k. , Zeer gaarne, Mynheer; De Hemel wordt uitgebeeld door een' jongman van een edel opzicht, in een vorstlykge. waad, omhangen met een blaauwen mantel vol fterren, in zyn rechterhand houd hy een' fchepter en in zyne flinker een vat waaruit een vuurvlam komt, in 't midden van dewelke een hart ligt dat niet verbrand wordt. Op de rechter borst ziet men de zon , op de flinker de maan, en op zynen gordel de twaalf hemeltekenen. Een kroon vol edeie gefteenten is op zyn hoofd. — Zie daar, naar my voorftaat de befchryving dier uitbeeldiuge, Mynheer ; en wat de betekenis van alle de daarin genoemde deelen betreft, dezelve is dunkt my niet zeer moeijelyk te geeven: bet ff errekleed, benevens de zon, maan en hemeltekenen, zyn zekerlyk de eigenaartigfte dingen welken men, ter uitbeeldinge van den Hemel, verkiezen kan. E Ver-  66 SCHATKAMER DER Vermits nu de Ouden aan veele hemelfche invloeden geloofden, en vast ftelden dat de dingen hier op aarde door dezelven geregeerd wofden , heeft men het beeld met een kroon, fchepter, en vorstlyk gewaad, de kenmerken der heerfchapye , verfierd. Ook heb ik aangetekend gevonden , dat de kostelyke kroon, voorzien van veele edele gefteenten, aanduidt, dat door den Hemel, overal en' op veelerleije wyzen, kostelyke en onwaardeerbaare gaaven der catuure voordgebragt worden. Voorts wyst het hart, dat in 't midden van't vuur niet verteerd wordt, de onveranderiykheid des Hemels aan. gouverneur. Maar lodew.k, ware het niet beter dat men voor het beeld zelf een' gryfaart, in de plaatfe van een' jongman, verkoos? want immers mag de Hemel met recht oud genoemd worden ? l o d e w y k. Hy mag wel oud genoemd worden, Mytiheer, maar echter is 'er niets aan denzelven dat zyne ouderdom te kennen geeft; de blyken van vervalling, welken het afbeeldfel van  NEDERtANDSCIIE JEUGD. Cj van een' gryfaart heeft, zouden dus geene j of liever eene verkeerde zinfpeeling hebben. GOUVERNEUR. Gy hebt zeer wel geantwoord, lodewyk; zekerlyk heeft het gezonde en deftige aanzien van een gezond en edel jongman, vry meer overeenkomst met de gedaante van een' hel» ren fterrenhemel. LODEWYK. Deze maakt, dunkt my, ook eene zeer prachtige vertooning uit. GOUVERNEUR. Hoe veelen zyn niet de prachtige tooneelert der Natuure! zo dra wy ons oog op eenig gewrocht van god's almagt fiaan, zien wy iets dat ons verbaast. Het kleinfte wormke dat zyne hooien onder onze voeten graaft; het onzichtbaare doch bezielde ftofje; het ftofje dat door de kunst verfchaidene maaien vergroot zynde, voor onze oogen nog nktmeer is dan een vezeltje dat zig beweegt, predikt ons het daarzyn van een' god, door wiens hand alle dingen hun beffaan ontvangen hebben. E 3 Voor-  63 SCHATKAMER DER Voorwaar deze levendige flipjes zyn kleins verkondigers van den Almagtige; van Hera wien zonnen en werelden als een hoopke ftofs aan zyne voeten liggen. De bloemen des velds pred,iken ons het zelfde wezen, baare kleurtjes zeggen, daar is een god; de boomen verkondigen het ons, wanneer een lief. lyk windeke hunne blaadjes doet ruisfchen; de vogelen vertellen het ons wanneer zy boven onze hoofden kwinkeleeren; maar ook Het ruime hemelrond Vertelt, met blyden mond, Gods eer en heerlykheid; De heldre lucht en 't zwerk Verkondigen zyn werk, En pryzen zyn beleid. Ja waarlyk de tintelende fterrenhemel levert eene prachtige vertooning op. Hier verftomc de kunst en keert fchaamrood te rugge; want de opperfte wysheid heefc dit tafreel geordineerd; de Almagtige noemt het zyn gewrocht. Wie ziet de millioene goudene flippen , geborduurd op het azuutblaauwe ripyt, dat zig vertoont als een gordyn, gefchooven voor het door-  ïiederlandsche jeugd. f5i aar-  NEDERLANDSCHE JEUGD. 97 blaarden. Weesp. Overveen. Osdorp. Amftelveen. Lismore. Nierting. Lourde. Valenza. w .*. :l ••'WK' i 'm ■  9ö SCHATKAMER DER Idiilenburg. Curacao. Overveen. ^ Doornik. Westzaanen. Zwartfluis. Pruisfen. Gibralter. Jtaliën. Delft.  NEDERtANDSCHE JEUGD, p? Delft. Bergen pp den Zoom; Doornik. Antwerpen.' Oostindiën. Bengalen. Batavia. China. Bombaïn. X C * Broek.  ZOO SCHATKAMER DER. Broek. St. Croix. Osdorp. Antwerpen. Busfum. Leiderdorp. Gent. Lisfabon. •'Gravenhaagen.' Enk-  tïEDERLANDSCHE JEUGD. IOÏ Efnkhuizen. Slooterdyk. Westzaanen. Busfum. CJavijo. Wormerveer. Steenbergen. Naamen. Lille. G 3 Nuit..  102 SCHATKAMER DER . 3NL,. Vlieland. AmftelveenJ Oostindiè'n. C'avijo. Diemerdam. Brugge. Cadix. Augsbnrg. Ro  KEÖBRtANDSCHE JEUGD. R odenburg. Sluis in Vlaanderen. Zwartfluis. Leiderdorp. Diemerdam. Diemen. Nieuweiflais. Duivendrecht. . Muiderberg. G 4 -^m' 103  104 SCHATKAMER DER. J\ rnfteldaro. Bennebroek. Lismore. Bengalen. VVormerveer. Diemen. Revel. Names. ^ Neureuburg. Lei-  NEDERLANDSCHE JEUGD. 105 loeiden. Poolen. Pruisfen. Gent. Brngge. Revel. Riga. Koninpsbe'gen. Danizig. G 5 R.ot-  J05 SCHATKAMER DER 1^-otterdam. Loeneo. Nierting. Batavia. Steenbergen. Nieuwerfluis. Riga. Guargara. Hattem.  HEDtRlASDSCHE JEUGD. 10? Ysfelflein. Otleans. Gibralter. Lisfabon. Cadix. Nantes. Guargara. Eatbaryen. Praag. 13reu.  Ï°S SCHATKAMER ü£R Breiikelen. Lok Lourde. China. Naamen. Duivendrechr. Koningsbergen. Earbaryen. Parys. ICam-  NEDÉRLANDSCHE JEUGD. lor> I\.ampen. Venetien, Italiên. i'Gravenbaagen, Augsburg. Neurenburg. Hattem. Parys. Haarlem. W„.  HO SCHATKAMER E>ER Woerden. Stavoren. Valenza. Iïombain. Lille. Muiderberg. Dantzig. Praag. Haarlem. • tl*  NEOERE.\NDSCHE JEUGD. III Indien nu iemand één der een en- tagtig verfchillende plaatfen welken op de zyden die met een zonnetje getekend zyn uitden«t, en hy u het Kaartje waarop zyn gedachte plaats ftaat aanwyst, zult gy hem kunnen zeggen op welke plaats hy zyne gedachten gevestigd heelt. I. o d E w y k. Hoe is dat mogelyk, Mynheer! gouver neür. Zeer mogelyk, lodewyk.— Zie alleenlyk naar de ee- fte letter van het eerfte woord dat op zyn Kaartje ftaat, en zeg hem dat hy dezelf. de plaats ook op de tegenzyden der Kaartjes zoeke, en u weder dat Kaartje sanwyze; fpel dan het woord wonder; yk, vooi ieder letter een plaats neemende, tol gy aan de letter welke gy onthouden hebt komt, en de plaats op welke die letter in het fpellen voornoemd valt, zal ze. kerlyk de gedachte plaats weezen; by voorbeeld, laat iemand op de zyden die met een zonnetje getekend zyn, Dietiun gedacht hebben, zo ziet gy dat het eerfte woord van dat Kaartje met een R begint; want het is Rodenburg; wan. neer hy nu op de tegenzyden der Kannj;s zyn woord, Diemen, gezocht heeft, zal by u het  112 SCHATKAMER DER het Kaartje dat met dmjleldam begint aanwyzen, fpel daarom het uooid vvokoiri yk toe aan de R, ous; w (Amjleldamt O (Beme. broek, N (Lismore, D xBenga/e E (Warmer, veer) R, deze kom', op DUmen, juist de plaats welke gy vinden moest. l o d e w y k. Kar is wel wondeblyk, Mynheer, en ik kan U niet zfggen , hoe zeer ik u verpligt ben, voor de goedheid die gy rr.y betoont. gouverneur. Pdyf beftendig voordgaai! met my doorflaari. de blyken van uwen leerlust tegeeven , en ik zal niet nalaaten met u op deze en dergelyke wy. Zen voor uwen yver te beloonen. Indien gy my eene voldoende befebfyving en uitlegging van de uitbeelding der Gastvry.ieid ge.-ft, zal ik u nog eene vermaakelyke kunsttrek mede. deelen, en wanneer gy het met uwe antwoorden betreffende de Meetkunst wé! maakt, heb ik een tweede Tooneelftukje, dat u niet minder dan dat van hagar zal voldoen. L ©-  NEDPRLANDSCHE JEUGD. 113 l o d e w y k. Ik hoop, Mynheer, dat ik die beide gefchenken zal verdienen. De Gastvryheid wordt uitgebeeld door een fcboone vrouw, hebbende om het voorhoofd een' kring van kostelyke fteenen, met blonde en gekrulde hairlokken doorvlochten. Zy is vrolyk van gelaat, fraande met opene armen, als gereed om eenen anderen te ontvangen. In de rechterhand houdt zy een' horen van overvloed, waar uit eenige koornairen, druiven, andere vruchten, en ook geld valt. Haar kleed is wit met een purperen mantel daar over. Aan haar rechter zyde ftaat een naakt kindje, dat zy eenige vruchten uit den horen fchynt toe te reiken. Vóór haar ligt een Pelgrim. gouverneur. De befchryving hebt gy zeer wel gemaakt, lodewyk; maar nu de uitlegging. l o d e w y K, Die is gemaklyk te geeven, Mynheer. De fchoonheid van het beeld, betekent de fchoon. H heid  114 SCHATKAMER. DER heirl der deugd welke het uitbeeld. Het edele hoofdfierfel duidt aan de edele en grootmoedige gedachten waarmede de gastvryheid altoos bezig is, zynde geftadig bedacht om door eene liefdaadige gastvryheid den naasten behulpzaam te weezen. Het vrolyke gelaat geeft de gulheid des harten, en de opene armen het minnelyke ontvangen der gasten te ken. nen. De overvloeds horen beduidt dat de gastvryheid altoos zo aangenaam is, voor hem die door dezelve ontvangen wordt, als of by werkelyk op den fchoot der overvloed geplaatst ware. Het witte kleed en de purpere mantel geeven hier hetzelfde, als in de uitbeeldiuge der Hulpe te kennen. Het naakte kindje kan mede de liefde en de belangelooze eenvoudigheid waarmede de gastvryheid uitgeoefend moet worden, aanduiden; voorts was de Pelgrim van vroege tyden af het algemeene voorwerp der gastvryheid. GOUVERNEUR. Gy hebt voldaan lodewyk; maar zeg my, eer ik ook u voldoe, of gy in de deugd der gastvryheid wel groot behaagen fchept. LO.  NEDERLANDSCHE JEUOD. II5 L O D £ W Y K. Ja, Mynheer; evenwel heb ik onder het beftudeeren van derzelver beeldlbraak, niet kunnen nalaaten aan te merken, dat het uitoefenen van die deugd , in onze dagen, al vry gevaarlyk zou weezen. Ik heb myne gedachten daaromtrent aan Mynheer duval, die my, op myn kamer een bezoek kwam geeven, medegedeeld, en zyn Edele gaf my wel geen voldoend anrwoord; doch heeft my den volgenden dag dit versje toegezonden ; D E W A A R E W Y S G E E R. Ik wil, fprak Lizimon myn broeders hulp betoonen, Myn buis, myn dis, myn beurs en hart, AW wat ik heb verligt? hun ftnart; God zelf zal my beloonen. H 2 Maar,  Il6 SCHATKAMER DER Maar, laas! de booswicht fteekt thans in het Pelgrimskleed, De luiheid fmeekt om fpyzen; Die geld en goed verteert vraagt meest om gunstbewyzen; Klaagt meest van ramp en leed. Den boozen nogthans wil ik nimmer hulp be. toonen , Myn beurs, myn hart, myn huis en dis, Zy flechts voor hem die deugdzaam is: Dan eerft zal god my looncn. gouverneur. Ik ben den Heere duval zeer verpligt voor het wysgeerige denkbeeld dat hy U van de Gastvryheid en andere deugden, die waarlyk allen onder de Hulpe betrokken kunnen worden, gegeeven heeft. Het is zo lodewyk, voorzichtigheid moet de hand des geevers beftuuren, zal het waare vergenoegen 't gevolg zyner weldaad weezen. Lizimon heeft gelyk, de booswicht fteekt thans in het Pelgrimskleed, en is 'er op afgericht om de onnozele goedhartigheid te bedriegen; doch wanneer men zig flechts be-  NEDERLANDSCHE JEUGD, bepaald heeft om goed te willen doen, zullen 'er zig altoos genoeg waare, dat is, zo als uw iizimon zegt, deugdzaame voorwerpen, ter uitoefeninge van het genomene voorneeraen, opdoen. Zoek zo veel mogelyk zy het byzyn van den Heere bijval: het kan u van nut zyn. Met zulke menfchen te mogen omgaan, loeewyk , maakt boven dien het leven aangenaam , en (lelt ons in het bezit van eene zekere gerustheid des gemoeds, welke door kwaad gezelfchap geroofd wordt. Ook is het genoegelyk dat men onbefchroomd zyne vrienden en de plaatfen alwaar men verkeert durft noemen; want tog is dat onze algemeene pligt, naamlyk zo te moeten leeven, dat wy door de geheele wereld gezien mogen worden. Volg altoos daar in de les van claudianus, 'k Vermaan u dit geftadig aan, Om bier uw oog wat op te flaan: Bat gy in V midden van dit rond, Zo wysfelyken leeven kond, Op dat bet volk u mogt befpiên, En openbaar uw daaden zien. Houd fteeds in gedachten, lieve Zoon, dat H 3 een  Il3 SCHATKAMER DER een kwaad gedrag altoor meer oogen tot zig trekt dan een goed; dat dus ook de fchande welke de (hoodaart op zig haalt veel grooter is dan de lof welke den deugdzaame gegeeven wordt; om die reden heb ik de beeldfpraak door de Ouden van het Prelaatfchap gemaakt , altoos met toejuichinge befchouv/d. Zy gaven het beeld naamlyk, eene eclipfeerende zon in de eene en een uurwerk in de andere hand. Van de zonne daalde een rolle neder, waar op deze woorden te leezen waren, Non nifi cum deficit fpettatorem babet. Dat is , Zy beeft geene befcbowtvers dan ah ze in V gebrek is, daarmede te kennen geevende dat geiyk de'meeste oogen naar de zon gericht worden, wanneer 'er eene verduistering in dezelve voorvalt, dat ook zo de meeste oogen op den Prelaat geflagen worden wanneer hy iets onvrooms bedryft. Het zelfde geeft ook het uurwerk te kennen; want het is zeker dat wanneer alle de klokken der ftad flaan, en 'er één onder is, die, by voorbeeld, in plaatze van drieuuren, zes uuren aankondigt, men de meeste aandacht op het ontftelde uurwerk zal vestigen. Gy zelf zult dit gemaklyk op myn voorgaand  Schuw, ó Jeugd! het fchandlyk kwaad j houd den Kerkvoogd in gedachten: 't Minde fmetje in zyn gedrag wordt gezien, en doet verachten.   NEDERLANDSCHE JEUOD. lip gaand gezegde kunnen toepasfen, daarom zal ik overgaan tot het voldoen van myne belofte. l o d e w y K. Betreffende de kunsttrek, Mynheer? gouverneur. Ja lodewyk. l o d e w y K. Ik heb 'er reeds naar verlangd. gouverneur. Dezelve beftaat in iemand te kunnen zeggen op welken dag hy geboren is, indien hy flechts den datum van dien dag, en het jaar zyner geboorte weet. By voorbeeld, iemand zy geboren op den 3 Juny van het jaar 1753 en begeert te weeten welke dag het toen geweest is. l o d e w y k. Zou ik dat kunnen weeten Mynheer? gouverneur. Ja lodewyk , en wel als volgt. Voeg by H 4 het  120 SCHATKAMER DER het jaartal . 1763 het vierde gedeelte zynde 440, de brookblyft ongeteld, Komt 2203 Hier by 31 dagen voor January. 28 voor February. 31 voor Maart. 30 voor April. 31 voor Mei. en 3 voor de gegeevene in Juny. Komt 2357 Hier af altoos 13 Rest $$44, en dit gedeeld door iy#% «| 334 Rest 6 voor den zesdan dag in de week, dat isVrydag, tellende Zondag voor den eerften dag; dus is de vraager dan opVrydag geboren. L O D E W Y K. En gaat die rekening vast Mynheer. GOUVERNEUR. Zekerlyk, mits gy de dagen van de Maami February altoos op 28 rekent, en in plaatfe van 13 die het laatfte afgetrokken wordt, flechts 12 ai"  NEDERLANDSCHE JETJGD. 121 12 aftrekt, wanneer het gegeeven jaar in de voorledene eeuwe, dat is wanneer het tusfchen irjoo en 1700 valt. L O D E W Y K. Ik kan my niet genoeg verwonderen, Myn. heer, over de fchrandere vermaaken welken ons door de kunften en vveetenfchappen bezorgd worden. GOUVERNEUR. Blyf daarom altoos de kunften en weetenfchappen hoogachten en beminnen; leg 'er u met allen mogelykenyver op toe; wantzy zullen u dien yver op duizenderleijewyzenbeloonen. L O D E W Y K. Ik beloof u van harten zulks te zullen doen, Mynheer. GOUVERNEUR. Laat ons zien welke kundigheden gy reeds in degrondbeginfelen der Meetkunde aangewonnen hebt. H 5 BE-  122 schatkamer der BEKNOPTE CATECHISMUS VAN DE EERSTE BEGINSELEN DER GEOMETRIE of MEETKUNDE. Vr W7il betekent eigenlyk het woord GeoV V metria ? Antw. Aardrneetkunsr. Vr. Is de Gcomctria dan alleenlyk bezig omtrent het meeten van landen, torens, met één woord, omtrent alles wat flechts tot de landmeetkunde behoort? Antw. Neen: de landmeetkunde is eene der geringfte bezigheden eensMeetkunftenaars, en niet het eenigfte oogmerk dat men by het leeren van deeze weetenfchap kan hebben. Vr. Waarin munt de Meetkunst boven alle andere kunften uit? Antw. Daarin dat zy met geene ontleende fieraad praalt, maar ten allen tyde in een een-  NEDERLAND SCHE JETJCD. 123 eenvouwdig hoewel natuurlyk gewaad, verfchynt. Zy heeft onder de weetenfchappen een tamelyken hoogen ouderdom bereikt, en verwerft zig door denzelven eene groote achtbaarheid , terwyle men haar nooit te vooren kan leggen, dat zy zig, ook niet in haare jeugd, van valfche of ontleende fieraaden heeft bediend, welken nogthans by andere weetenfchappen ten allen tyde in gebruik geweest zyn, en ook bezwaard yk hebben kunnen vermeid worden. Geene gelykenisfen, geene overeenkomst der woorden, geene gisfingen en ouderftellingen, zyn immer by de Meetkunst aangenomen, eu in gebruik geweest: neen, grondige verklaaringen, overtuigende bewyzen, eene nanmrelyke fchikking en volkomene overeenftemming zyn altoos de kenmerken van een bekwaam Meetkunftenaar. Fr. Zyn 'er onder de Meetkunftenaars dan geene feften? Antw. Neen, zo min als wederleggingen en twistgedingen; ook geene befpottingen desouderdoms of verachting van het geene nieuw is; want alle die deze weetenfchap geleerd hebben zyn, zo wel met de Ouden als onder elkander, zo eensgezind, als of zy een onderling verdrag aangegaan hadden. Vr.  124 SCHATKAMER DER Vr. Wat verftaat men dan door de Meetkunde? Antw. Die weetenfchap, waardoor wy de grootheden, welken uitgeftrektheid hebben, met elkander vergelyken. Vr. Moe wordt de uitgeftrektheid onderfcheiden? Antw. In lengte, breedte, en dikte. Vr. Wat is een lyn? Antw. Eene grootheid, die alleenlyk lengte heeft zonder breedte, (PI. 3. fig. 1.) en vermits de eindpaalen van een lyn punten zyn, volgt daaruit dat een punt geene grootheid is, en alleenlyk met het verftand bevat kan worden. Vr. Wat is een vlak? Antw. Eene uitgebreidheid die alleenlyk lengte en breedte zonder dikte heeft. (Fig. 2.) Vr. Wat zyn de eindpaalen van een vlak ? Antw. Lynen, en daar uit vo'gt dat een lyn ook geen dikte heefr. Vr. Wat is een lichaam ? Antw. Eene uitgebreidheid die lengte, breedte, en dikte heeft. (Fig. 3.) Vr. Wat zyn de eindpaalen van een lichaam? Antw. Vlakken. ; Vr. Wat is een rechte lyn ? Antw. De kortfte die tusfchen zyne eindpaa- len    NEDERÏ.ANDSCHE JEUGD. 125 len getrokken kan worden; want alle andere zyn , recht gelegen zynde, langer dan de rechte, (Fig. 4.) Fr. Wat is een plat vlak ? Antw. Zulk een waar op een rechte lyn kan getrokken worden, zo dat zy het vlak met alle haare deelen raakt. Fr. Wat is een hoek? Antw. De neiging of opening van twee rechte lynen, die in een punt zamenkomen. (Fig. 5.) Fr. Wat is een Perpendiculair? Antw. Een rechte lyn die op een andere rechte lyn ftaat, zodanig, dat haare hoeken aan beide zyden even groot zyn, en zulke hoeken worden rechte hoeken genoemd. (Fig. 6.) Fr. Wat is een fcherpe hoek? Antw. Die kleiner is dan een rechte. (Fig. 7.) Fr. Wat is een ftompe hoek ? Antw. Die grooter is dan een rechte. (Fig.SO Fr. Wat noemt men deaflland van tweepunten? Antw. De rechte lyn die van het eene tot het andere reikt. Fr. Wat is de afftand van een punt tot een lyn? Antw. De rechte lyn die van dat punt per- pen'  I2Ö SCHATKAMER DER pendiculair getrokken wordt, tot zy de gegeevene lyn raakt. Vr. Wat zyn paralelle of evenwydigelynen? Antw. Die lynen welken op een plat vlak nevens elkander getrokken worden, zodanig, dat wanneer men dezelven verlengt, zy nooit elkander kunnen ontmoeten. {Fig. o.) Vr. Wat noemt men een figuur ? Antw. Eene beflootene ruimte, zynde of een vlak, of een lichaam. Vr. Wat noemt men eene rechtlynfche Triangel of Driehoek? Antw. Een Figuur'dat door drie rechte lynen belloten wordt. Vr. Wat is een gelykzydige Driehoek? Antw. Zodanig een wiens eindpaalen of zyden alle gelyk zyn. {Fig. 10.) Vr. Wat is een gelykbeenige Driehoek? Antw. Zulk een waarvan alleenlyk twee zyden gelyk zyn. (Fig. 11.) Vr. Wanneer is een Driehoek ongeiykzydig? Antw. Als alle de zyden ongelyk zyn. (Fig. 12.) Vr. Wat is een rechthoekige Driehoek? Antw. Zulk een waarvan dén der hoeken recht is. (Fig. 13.) Fr. Wat is in een rechthoekige Driehoek de Uypothenufa? Antw.  NEDERLANDSCHE JEUGD. 127 Antw. De lyn die tegenover den rechten hoek flaat. Vr. Wat is de halls van een figuur? Antw. De grondflreep van het zelve; dus verandert de bafis naar men het figuur voor zig houdt; want naar die houding neemt het eene andere grondflreep aan. Vr. Hoe noemt men een Driehoek met een ftompen hoek? Antw. Een flomphoekige. (Fig. 14.) Vr. Wat is een fcherphoekige Driehoek? Antw. Zulk een waarvan alle de hoeken fcherp zyn. (Fig. 10, 11 en 12.) Vr. Wat is een vierhoek ? Antw. Alle figuur dat door vier rechte Iynen bepaald wordr. Vr. Wat is een Paralelogram of Raam? Antw. Een vierhoek wiens overftaande zyden paralel zyn. (Fig. 15.) Vr. En wanneer van zulk een Paralelogram alle de hoeken recht zyn, hoe noemt gy het dan ? Antw. Een Reüangulum of Rechthoek. {Fig. 16.) Vr. Wat is een Quadraat of vierkant? Antw. Een rechthoek waar van alie vier de zyden even groot zyn. (Fig. 17.) Vr.  128 SCHATKAMER DER Vr. Wat is een Rhombus of Ruit? Antw. Een Paralelogram welks zyden alle gelyk zyn, doch dat geen rechte boeken heefc. (fig. 18.) Vr. Hoe worden alle andere vierzydige figuuren genoemd? Antw. Trapeziums. Vr. Wat is een Diagonaal? Antw. De rechte lyn AC (Fig. ip.) die twee overftaande hoeken van een vierzydige figuur zamenvoegt. Vr. Hoe noemt men alle platte figuuren door meer dan vier eindpaalen ingeflooten ? Antw. Veelhoeken ; en onder die worden de geenen die vyf zyden hebben Vyf hoeken; die zes zyden hebben Zeshoeken, enz., genoemd. Vr. Wat is een gefchikte ofregelmaatigeveel. hoek? Antw. Zulk een waar van de hoeken zo wel als de zyden allen gelyk zyn. Vr. Wat is een Cirkel? Antw. Een platte figuur beflooten door een kromme lyn, die men Circumferentie, Peripherie of omtrek noemt; die van een punt A (Fig. zo.), binnen den Cirkel overal even ver af-  NEDERLANDSCHE JEUGD. J20 affhat. Het gemelde punt A noemt men het Centrum of middenpunt van het Cirkel. Vr. Wat is de Radius of ftraal van een Cirkel ? Antw. De afftand tusfchen het middenpunt en den omtrek. (A R Fig. 20 ) Fr. Wat is de Diameter of MiJdenlyn van een Cirkel? Antw. De rechte lyn die door het Centrum gaat en wederzyds den omtrek raakt. (CD Fig. 20.) Fr. Wat noemt gy, Hoog van een Cirkel? Antw. Een gedeeite van den omtrek (E F G Fig- 20.) Fr. Wat is de Pees ? Ai}tw. De lyn die de einden van een' boog zamenvoegt. (E G Fig. 20.) Fr. War is een Segment of Sirkellluk ? Antw. Het ftuk dat door den boog en de pees bepaald wordt. (EFGE Fig.,20.) Ft. En hoe wordt het genoemd wanneer het door den boog en de peezen bepaald wordt? (A E F G A. Fig. 20.) Antw. Secïor of deeler des Cirkels; doch wanneer de peezen een rechten hoek maaken noemt men het eenQuadrant. (ABOA Fig. 20.) I Fr.  I30 SCHATKAMER DER Vr. Vooronderftelt de Meetkunftenaar geene Axiomata, of algemeene kundigheden; ook klaarblykelyke waarheden genoemd ? Antw. Ja. Vr. Welicen zyn die? Antw. Sommigen en wel de nieuwften neemen de volgende aan: 1) Alle grootheden, die aan een en dezelfde grootheid gelyk zyn, zyn ook onder elkander gelyk. 2) Ieder geheel is grooter als deszelfs deel. 3) Ieder geheel is gelyk aan alle deszelfs deelen zamengenomen. 4) Indien men by gelyke grootheden, gelyke grootheden vergaart, zullen de komende geheel en mede gelyk zyn. Zo ook de resten, als menze aftrekt. 5) Tusfchen twee punten kan niet meer dan één rechte lyn getrokken worden, enz. Vr. Wat is een Propofitie P Antw. Het voorgemelde om te doen of te bewyzen. Vr. Hoe wordt een Propofitie onderfcheiden? Antw. In een Vrobkma en een Theorema. Vr. Wat is een Problemaï Antw. Als het voorgeftelde gedaan moet worden. .  NEDËRLANDSCHE JEUGD. 131 Vr. En een Theorema? Antw. Het voordel !en van eene waarheiJ die beweezen moet worden. Vr. Wat noemt men Lemma ? Antw. Het voorbewys, dat is, bet geene men vtooraf bewyst om het onderwerp gemaklyker témaaken. Vr. Wk noemt men Collarittm ? Antw. Het gevolg of de gegronde waarheid, die door eenVinmiddelyk befluit uit een voorafgaande waarhèjd of bewys, afgeleid wordt. Vr. En w?t noemt men Scioliumï Antw. Eene aanmerking, verklaaring of opheldering vaiviets dat voorafgegaan is. Vr. Van welke tekens of Charaüers bedien» de Meetkunftef^aar zig? Antw. Van dé, volgende: —, betekenende, gelyk, even groot. •i en, Byv. A-+-B is A en B. ~> — ——— min, By/. A--B, is A minB. - — ■ Perpendiculair. Vr. Hoe wordt een hoek aangeduidt ? Antw. Öoor drie letters, waar van de middenfte by het punt van den hoek die men bedoelt moet flaan. Byv. (Fig. 21.) Hoek A B B is de hoek die door de lynen AE en BE geI 2 maakt  132 SCHATKAMER DER maakt wo'dt. Hoek B E C wordt gemaakt door de lynen B E en C E, en hoek C E D, door de lynen CE en DE. Fr. Wat noemt men Prisma, #f kantige Zuil ? . Antw. Een lichaam , waar van de zyden Parallehgrammen, en de beide einden place ' rcchtlynige figuuren en parallel met elkander zyn. (PI. 4. Fig. li) Fr. Wat is een Parallelepipedum of balk? -Antw, Een lichaam bellooten door zes Paralklogrammen, waarvan de overflaanden parallel , gelyk en geiykformig aan elkander zyn, (Hg. a.) Fr. Hoe wordt het Parallelepipedum genoemd wanneer alle de vlakken der zyden Qua~ draaien zyn? Antw. Een Cubus. (Fig. 3.) Fr. Wat is een Piramide of Naald ? Antw. Een lichaam welks bafis een recht, lyrige platje figuur, en welkszyden driehoeken Jjtyh, hebbende alle hunne punten in één piuit boven den bafis, en welk punt de top dar Pi' ramide geroemd wordt. (Fig. 4.) Fr. Wat is een Cylsndcr of Rol? Antw. Een lichaam dat begreepen wordt voord te komen door de omwerking van een' recht-  NEDER LANDSCHE JEUGD. 133 rechthoek CACDB, Fig.s.y om dén' van zyne zyden (A B) die men vooronderftelt in rust te zyn, en deze niet beweeg.nde zyde wordt de As van de Cylinder genoemd. 'Fr- Wat noemt men een Conus of Keg I? Antw. Een lichaam dat hegreepen wordt voord re komen, door de omwenteling van eenen rechthoekigen driehoek (ABC, Fig. 6.) om dda van zyne rechthoekszyden (A B)' e'n welke rechthoekszyde men de As van de'Cs. nus noemr. Fr. Wat is een Sph*ra, Giobus, Kogel of Kloot ? " Antw. Een regelmaatig rond lichaam, Jn welks buitenvlak alle punten even ver van heC middenpunt (taan. Het wordt begreepen voord te komen, door de omwenteling van een half Cirkel (ABC, Fig. 7.) om deszelfs Diameter. Fr. Wat is een afgekorte Piramide of Conus'? Antw. Het ,deel dat 'er overig blyft, waa neer van een Piramide of Conus, een deel, het naast aan den top, door een vlak, Parallel aan den bafis, afgefneeden wordt. (Fig.S en9.) gouverneur. Gy hebt zeer wel geantwoord lodewyk, en 1 3 het  134- SCHATKAMER DER het fchynt my toe dat gy aan dit gedeelte van uwe taak vry yvrig gewerkt hebt. b o n e w y k. Ik vond dezelve zeer vermaakelyk Mynheer. gouverneur. Verwacht ondertusfchen een veel grooter vermaak, wanneer gy de kunst dieper in gedrongen zynde, derzelver fchoonheden en nuttigheid zult gewaar worden. In 't byzonder is de wiskunst nuttig voor ons land, voor Nederland, dat door haar vermogen zyn aanzien gekreegen heeft, gelyk de geleerde la boruus breedvoerig beweezen heeft. „ Dus zagen wy," (zegt zyn Ed.> „ dat de „ wiskunst onze woonplaatfen uit het water ge- woekerd, en met kunst behouden heeft; doch * wat was het indien de wiskunst ons hier be" gave; indien zy niets wist uit te rechten, ', dan ons flechts geruste en vermaakelyke " woonplaatfen te bezorgen , daar wy niet al. ,', leen woonplaatfen, maar oneindig andere „ dingen noodig hebben. „ De nutte» fcheepvaart moet ons verzorgen, ., tot onderhoud des levens, dingen die niet „ al-  NEDERLANDSCHE JEUGD. 135 „ alleenlyk tot nooddruft, maar tot vermaak „ noodig zyn. „ Doch wie zal onze zeehelden regelen „ voorfchryven, om hunne fchepen over den „ woesten Oceaan te ftuuren ? wie vermeet zig „ met een hobbelend hout, dien ongemeeten „ plas te doorkruisfen, indien hy niet alvoo. „ rens de fterrekunde, als eenen anderen Men„ tor, tot zynen leidsman binnen boord lokke? „ Op het geleide dezer fterrekunde gaan on,, ze ontzachlyke vlooten 't zeil; klieven het „ fchuimend pekelzout, met onverfchrokken ,, moed, en fleepen dus, met onvermoeiden „ vlyt, den vreemden oogst in onze volge„ propte fchuuren." Het zelfde zingt de Heer van wena dus zoetvloeiend op: Toen moest men zyn vermaak nog zoeken, En nooddruft met een bobblend bout, Op baare zeen in vreemde hoeken; Doch niemand had zig dus verftout, Wok hy met Ikarus niet waagen Zyn' naam aan zulken woesten plas, Zo hy geen Jlerkunst raad kost vraagen. Die zyn gezelle, als Mentor, was. I 4 Wie  I36 SCHATKAMER DER Wie zou ook 't zoet tier vryheid fmaaken, Kon voor ons land geen wiskunst waaken. l o d e w y k. Maar Mynheer levert de Wiskunst wel zulke vermaaken op als gy my reeds medegedeeld hebt? gouverneur. Wat dunkt tl, lodewyk, zou het ook vermaakelyk weezen wanneer gy, met uwe makkers bezig zynde, hun, door middel van uwen verrekyker, waardoor gy zo gaarne tuurt, kondet zeggen boe hoog een huis, muur, fchoor. fieen of eenige andere hoogte is ? lodewyk. Maat hoe zou ik dat kunnen weeten Mynheer ? gouver neur. Zeer gemaklyk , en ik beloof u het zelve . te zullen leeren; eerst evenwel wil ik aan myne vroegere belofte voldoen, en u het volgende Tooneelftukje mededeelen: gy hebt het door uw antwoorden dubbeld verdiend. DE  D E VERSTANDIGE VADER. TOONEELSPEL. 15 PER-  PERSOONAADJEN. g e r a r d. cornelia. Vrtuw van gerard. dirk. •> Kinderen van gerard HEK drik. enCORNELIA. Het Teoneel is in bet verblyfvan gerard; zjnde een armelyk vertrekje.  NEDERLANDSCHE JEUGD. 139 D E VERSTANDIGE VADER. Tooneelfpel. EERSTE TOONEEL. hendrik, alken. Tly zit in een' hoek van de kamer en leest in den Bybel. Als de hovaardigheid komt, zal de fchande ook komen; maar met den ootmoedige is wysheid. — Hoe treffen my deze woorden! — Ik word zo koud; —— 't is of ik de koorts kryg.—- Als de hovaardigheid komt zal de fchande ook komen!— Arme Dirk ! och wat zal 'er nog van hem worden!— hy is zo hovaardig!— Maar als ik het zeggen mag is het ook de fchuld van Mynheer Dorcas; want die maakt hem zo groots. {Zyne handen vouwende.) Lievenheertje! mag ik u bidden, laat myn Broeder Dirk tog niet ten fchande worden;  I40 SCHATKAMER DER den; al is hy dan wat hovaardig; want ik geloof wel vastlyk dat hy onfchuldig is. —- In« dien hy als ik in ons hutje en onder 't opzicht van Vader groot gemaakt werd, zou hy waarlyk niet trotsch weezen ; want wy zyn tog maar arme menfchen;— en myn Vader is eert doodvyand van de hovaardigheid TWEEDE TOONEEL. GERARD. C0ENELIA. HENDRIK. GERARD. Hoe Hendrik! —— biddende! H E » D R^I K. I/I ^'Ê'lklfnAwAh A b i/ï /1^* f Ir * Wat maakt u dus aangedaan, lieve Zoon? I de traanen fraan in uwe oogen.— Hoe, wat is dat!— wat ziet gy 'er ongedaan uit!—. Zie eens Vader, ik geloof vastlyk dat hy ziek zal worden. U GERARD. Dat willen we niet hoopen moederlief; —  NEDERI ANDSCIIE JEUGD. 141 my dunkt zyne oogen ftaan nog vry we! Wat heeft u traanen doen ftorten Hendrik? Kom zeg. het my eens. HENDRIK. . Och Vader, ik heb, terwyl gy uit waart, wat in den Bybei geleezen. GERARD. Hoe! in den Bybel geleezen, en dan gehuild! ó, dan hebt gy zekerlyk het een of ander kwalyk begreepen; want anders is dat boek het eenigfte middel om een bedroefd mensch, op eene hem betaamelyke wyze, vrolyk te maaken. CORNELIA. Ja, Vaderlief, maar hy zou als 't u belieft ook wel traanen van medelyden hebben kunnen fiorien: — ik verzeker u aat ik debefchryving van het lyden onzes gezegentffc'iftkiiands nog nooit met drooge oogen heb fcunnenTeezen, Hé Vader Haat het u dan niet meer voor, dat ik in het begin van ons trouwen, zelfs een overval kreeg, toen ik aan de kruifiging kwam ? toen ik las hoe men een fpons met edik GEKARD.  142 SCHATKAMER DER G E R "W R D. Ja Moeder, dat ftaat my nog wel voor; maar weet gy ook wel dat de ziel van Hendrik nog zo veel krachts van voorftelling niet Kan hebben? C O R N E L 1 A. Dat gaat niet vast myn lieve Man: — heugt u niet hoe Dirk, nu ruim twee Jaaren geleden GEKARD. Och Moederlief, ftel my het eertyds gevoelige hart van myn waarden Dirk niet wederom voor oogen; want als ik my herinner hoedanig het tegenwoordig verbasterd is maar hoe Hendrik! gy ftort op nieuw traanen ? HENDRIK. Ik zal niet meer huilen Vader; maar fpreek dan ook niet meer van Dirk. GERARD. Hoe'. van Dirk niet! en waarom van Dirk niet? * ■ is hy reeds thuis geweest, en heeft hy u op nieuw beledigd ? COR-  NEDERLANDSCHE JEUGD. I43 CORNELIA. 't Was gezegd dat hy van daag thuis zou komen. HENDRIK. Och neen Vader ik heb hem niet gezien, en al had hy my beledigd, ik zou het hem uic grond van myn hart vergeeven; want hy is tog de eenigfte broêr die ik heb. CORNELIA. Ja zekerlyk de eenigfte; echter hebt gy 'er wel meer gehad, Kind lief; maar die zyn reeds in de waarheid. O E R A R n. Dirk is niet thuis geweest, zegt gy Hendrik; maar hoe komt het dan dat gy niet meer van hem wilt hooren fpreeken ? HENDRIK. Om dat ik dan nog bedroefder wordt, Vader. CORNELIA. Dat is raar! — wat is dan tog de reden van die bedroefdheid? HEN-  144- SCHATKAMER DER hendrik. Hoor Moeder; ik heb zo even in de Spreuken Salomons geleezen, dat als de hovaardigheid komt de fchande ook zal komen, en nu ben ik zo verlegen voor Dirk, om dat hy nog alle dagen grootfcher wordt. Ik was bezig met voor hem te bidden toen gy en Vader in kwaajnt. gerard» Lieve Zoon! Qfly weent.) cornelia, Hendrik omhelzende. Enge!! (Stilzwygende omhelst zy hem verfcbeidene maaien, terwyl Gerard alle mogelyke moeite doet om zyne traanen te wederhouden , en. Hendrik eenigzins verwonderd ftaat.) gerard. Kom Hendrik (lel u gerust, en bezorg dat pakje zo als ik u gezegd heb. ii e h d ii i k. Als 't u belieft Vader.— Moeder wilt gy 't my eens opgeeven? c ü I',-  fcEDERLANDSCHÊ JEÜGD. 145 cornelia. Ja wel kind. (Zy gaat met Hendrik naar V achter» einde van bet Tooneel, alwaar zy eert. pakje opneemt en 't Hendrik op den fchouder ligt.) Hendrik, haar kufende* Dag Moederlief; dag Vader. gerard. Dag kind; zyt voorzichtig en kom fpoedig weder. cornelia, met Hendrik tot aan de deur gaande. Dag Hendrik. DERDE TOONEEL. gerard. cornelia. gerard. Ja wel Moedertje, ik hoop dat gy my niet meer zult tegenfpreeken; want ik kan de verwydering tuffeben onze kinderen, en hetgedrag van Dirk, onmogelyk langer dulden. cornelia. Maar Vader, bedenk tog eens..... K gerard*  14.6 SCHATKAMER DER GERARD. Ik heb alles bedacht. CORNELIA. Gy vergeet echter dat wy arm zyn; is liet niet eene groote verügting voor ons, dat de Heer Dorcas onze Dirk naar zig genomen heeft; dat hy hem opvoed, en 'er een' Heer van maakt? GERARD. Eenlleer van maakt, Moederlief! kan men dan niet gelukkig zyn, zondereen Heer te weezen? CORNELIA. Ja Vader, maar evenwel is het een uitfteekend gelui:, wanneer men de zoetheid dezer aarde onbekommerd kan genieten. GERARD. Ik ken geen grooter geluk dan een goed hart te bezitten, en te vreden te zyn met het lot dat ons door de gunftige beftuuring der Voorzienigheid tö beurt valt. CORNELIA. Een goed hart! wel nu Vaderlief, de Heer Dorcas zal ons kind niet bederven. GEHARD.  NEÜERL ANDSCHE JEUGD. I47 gerard. JaCornelia, hy bederft het zekerlyk; want hy boezemt bet grondbeginzels in, die niet dan ten uiterften gevaarlyk zyn. De hovaardigheid onder anderen cornelia. Maar myn lieve Man, Dirk zal een Heer worden, en dan moet hy immers andere gevoelens hebben dan wy, of lieden van onzen ftaat ? Gy zelf hebt menigmaalen gezegd, dat de onderfcheidene ftaaten onder de menfchen van groot nut zyn. gerard. Dat is ook zo Moeder; maar gy vermengt de gevoelens, de eigenfehappen van het hart, met den zogenaamden ftaat. Kan een Heer geen Heer zyn zonder hovaardig te weezen ; zonder zyne minderen te verachten? c o r N e l 1 a. Ja zekerlyk; maar Dirk zal zig ook nog wel wat beteren; ó hy is nog jong. Ka g er a r o.  I4'j SCHATKAMER DER gerard. En daarom is zyne betering buiten alle verwachiing: de indrukfelen die men op zyne jaaren ontvangt zyn allerfterkst, en iaaten zig zeer zelden verdryven. Waarlyk Moeder, ik kan niet langer gedoogen dat ons kind zo bedorven wordt; dat hy zynen broeder veracht, om dat deze geene klederen van fyn laken, en andere ydele cievaadjen heeft. —— Ik bid u, begryp tog wat het gevolg daar van zal weezen ! Zy die geboren werden om boezemvrienden te zyn; die onder een zelfd hart gelegen ; die een zelfde borst gezogen hebben, zullen elkander verachten, fchuwen, ja mog'.Iyk haaten!— Wanneer wy ons hoofd zullen nederleggen om te fterven, och, Cornelia! met wat al bezorgdheid, bevreesdheid, en angst zal zulks gefchieden! — wy zullen twee kindeten nalaaten; — maar welke kinderen? —■ twee broeders? — neen Moederlief, twee hatters; Dirk zal te trots weezen om in zyn Vaders hutje te komen; hy zal naait zynen broeder niet voor ons armeiyk doodbed willen ftaan ; hy zal onzen laaiften ze. gen niet ontvangen co r-  NEDERLANDSCHE JEUGD. 149 cornet, ia, weencnde. Houd op, gy maakt my bedroefd. gerard. Och! zoudt gy de vrouw weezen die my de allerbillykfte vordering zou kunnen. weigeren?— immers hebtgy altoos het befte voor uwe kinderen gezocht? cornelia. Ja waarlyk, ik beminze als de appels van myne oogen, en daarom verheugde ik my ook dat onze Dirk zulk een gelukkig lot getroffen had. GERARD. Geloof my Moeder, wy maaken hem ongelukkig: de Heer Dorcas bemint hem wel; maar zyne liefde flrekt zig niet verder uit dan tot dat geene wac op zynen ftaat betrekking heeft; de groote lieden zyn zo wereldsch, dat hetzedelyke by hen geene aanmerking verdient; en behalven datCornelia, de verwydering tuffchen onze kinderen wordt van dag tot dag grooter; inaar al te duidelyk zie ik 'er de droevige ge. volgen van Het is niet goed dat 'er aan K 3 het  I50 SCHATKAMER DER het eene kind meer gedaan wordt dan aan het. andere: 't geeft altoos grond tot verwyting. — Kom Moederlief, laaten wy Dirk weder thuis haaien, en hem met zynen broeder, naar ons vermogen , opvoeden: dan zullen ze elkander beminnen; dail zullen ze vrienden weezen; dan zal ik , -wanneer het Gode mogt behangen my eerder dan u uit de wereld te haaien, gerust fterven; wel verzekerd zynde, dat geen van inyne zoonen zig uwer zal fcbaamen. —— En is het dat 'één van beiden, in het vervolg van tyd, door eigen vlyt, bekwaamheid, of een uitffeekend geluk, zig boven zyne gehoorte verheft; wel nu, dat zal den anderen verheugen; by zal blyde zyn om het geluk van zynen vriend; hy zal 'er in deelen; hy zal niet aan de voeten van een trotfchen broeder behoeven te liggen bedelen; of, om een bruine py afgevveezer. worden; neen: zy zullen onder eUanders vleugelen ruften; liefde zal hen verbinden ; yriendfchap zal hart en hand openzetten; 't herdenken aan de Vaderlyke hut, aan de tederheid van onzydige Ouders CORNELIA, weenende. Niet meer Vader; myn hart is veel te zwak yoor zulk een taal; — in Gods naame, laat  NEDERLANDSCHE JEUGD. 151 laat Dirk weder tbuis komen; maar ik vrees dat de last ons te zwaar zal vallen: de tyden zyn zo fiecht. GERARD. Maar God is nog dezelfde; gy gelooft, hoop ik, immers niet dat zyne voorraadfchuuren uitgeput kunnen worden; of dat hy ons voorneemen, ons billyk voorneemen, naar ons befte weeien gevormd , niet zal zegenen ? Bekommer u niet over de fljchte tyden: zyne altyd goeddoende Voorzienigheid gaat ook over die, over ons, hoe arm wy zyn; geen hutje is voor hem te gering. — Och Moederlief! zou Hy die onzen zoon heeft laaten geboren worden, hem niet voeden? 6 Scel uw hart gerust, laaten wy ons niet boven God verheffen; laaten wy Hem geéne regelen van verzorginge voorfchryven, maar te vrede zyn met alles wat zyne vaderlyke hand ons Iaat toekomen; myn lieve Cornelia, dan is 'er geen armoede.— Geloof my, wanneer ik die diagen overweeg, en myn hart in zulk eene geftelrenisfe kan brengen;— och! dan ben ik ryk; dan ben ik zo gerust als ecnig mensch kan weezen; dan . . . K 4 VIER.  152 SCHATKAMER DER VIERDE TOON E EL, De vQorigen. n i k k. Hendrik. dirk. Hy vertoont zig , met Hendrik gelyk, aan de deur; doch floot hem weg om eerft in te ti ceden. Ïli denk dat my de voorrang toekomt, Cam-> meraa.i? (Huppelende komt hy in, en maakt voor zyne Ouders een zeer onachtzaam Compliment.') Ha! bonjour mon Pere, bonjour ma Mere! ai je I'honneur de-vous voir en bonne fan té? HENDRIK, even binnen de deur ftnan blyvende. Vader, ik heb het pakje bezorgd. CORNELIA. Goed, kindlief. dirk, met zyn hoed fpeeU nde. Eh b!en, mon Pere! t> c R A R D. Wat zegt gy Dirk? ik verfla u niet? DIRK.  KEDERLANDSCHE JEUGD. 153 dirk. Dat geloof ik wel: in zulke kleine huisjes fpreekt men ook geen fransch; dat is de taal der grooten. gerard. Hoort gy 't wel moeder? co r n e l 1 a, zuchtende. Ja wel hoor ik het, Vader. (Tegen Dirk.) Zo leert gy dan fransch? dirk. Gewis; maar ik heb het niet mogen zeggen, om 'er u mede te verrsffchen. DaniTen en fcherrnen leer ik ook. — Mynheer Dorcas heeft gezegd dat ik u a!!e myne bekwaamheden eens moest vertoonen ; zie daar, wilt gy een kleine maar charmante folo zien?—'< Allons; gardez vous! (Hy fchikt zyn vader en moeder ter zy. de en begint te dtinfen.) cornelia. ó Myn God, wat is dat kind wereldsch! o e r a r d. 't Zyn lichaamsoefeningen Moederlief; oeK 5 fenin-  154 SCHATKAMER DER feningen die juist niet volftrektlyk reverach. ten zyn, indien de koftelyke ziel 'er flechts geen nadeel door Iydt. (Dirk al danfende, tot hy Hendrik genaderd zyrJe, [toot hem op de ruwfte wyze ter zyde.) Maar och! zie eens met welk eene verachtinge ftoot hy den armen Hendrik weg 1 cornelia. Houd maar op zoon; . gy zyt kundig; wy bekennen het. c E r a r n. Wy hebben groote verpligting aan Mynheer Dorcas. dirk. - Maar ik heb nog niet gedaan VaJer; — trouwens 't is hier ook zo klein, en die cïui, velfche lompe Hendrik flaat my zo geweldig in den weg; — had hy 'er verfrand van, hy zou wel beter plaats hebben weeten te verfcie. zr ; — my dunkt Vader, 't zou kluchtig weez?n zo Hendrik eens ifonfle. (Lachende) Wat zou die py eene raare vertooning geeven!—— Kom Hendrik, dans eens. COR-  NEDERLAND SCHE JEUGD. 155 CORNELIA. Neen, neen, dat is niet noodig. DIRK. Uit de grap maar, Moeder. CORNELIA. En ik wil 't niet hebben. — Hoe! zou hier de eene broeder den anderen ten gek verftrekkenf DIRK. Kom, dan zal ik eens tegen hem fchermen ó dan zult gy een klucht zien: ;ik weet dat ik dat burgerzoontje zal ftooten waar en zo dikwyls ik wil, zonder dat hy my een eenige keer zal kunnen pareeren. ■ Zyn hier geen floretten? G E R A R n. Wat zyn dat voor dingen ? DIRK. Wel floretten ; degens met doppen 'er op.— Maar wat mag ik hier ook naar floretten vraa. gen!—— Kom geef flechts twee tuinhokjes, of zo iets diergelyks. G E R A R D.  I5Ö SCHATKAMER DER GERARD. Hoor zoon, wy hebben reeds genoeg van uwe bekwaamheid gezien, en het burgerzoontje zou tog tegen een* Heer als gy niet beftaanbaar weezen; —mm* maar laat ons uu ook iets van u hóóren. DIRK. Hat kan ik nog niet Vader: het fpeelen op de Viool valt my wat moeijelyk te leeren; maar i:; heb den Heer Dorcas beloofd, dat ik 'er my met allen ernst op zal toeleggen. CORNELIA. En kent gy niet anders? DIRK. Ja Moeder: Mynheer Corvet heeft gezegd dat ik reeds fchrander begin te ombren, en Mevrouw Durat vond laatst groot genoegen in myn gravejaffen ; — maar mogelyk weet gy niet wat ombren en gravejiffen is! — nu 't zyu ook fpellen, die tot de aflemblée behooren: lieden van uw foort bouwen voor hunne kinderen huisjes, van de kaarten die wy algefpeeld hebben. COR-  NEDERLANDSCHE JEUGD. I57 COWELIA, met traanen in de oogen. Och, Vader! GERARD. Ja Moederlief, ik heb 'c u immers wel voorfpeld? (Hy neemt Dirk by de band en treedt met hem een weinig voorwaards. Tevens wenkt by Hendrik die d.iarop nadert.) Hoor eens Dirk. . Is het niet voor de laatfte maal dat gy my zyt komen zien? DIRK. Waarom Vader? GERARD. Wel hoor. — Ik zie maar al te duïde- lyk dat Mynheer Dorcas u aan de wereld overgeeft, en wat my betreft, ik maak in de wereld een flecht figuur, dus dunkt my dat gy uwe ouders, zo wel als uwen lieven broeder, welhaast zult verzaaken, om de fchande DIRK. ó Vader ik kan u wel komen bezoeken zonder  J5f5 SCHATKAMER DER