1 J. Baart de la Faille 1 | Med. Prof. | I CRONINCEN' I  . ,r> auCTFRHAM 01 1122 6957 UB AMSTERDAM   DE INWENDIGE RAZERNIJ, O F DRIFT TOT ZELFMOORD, als e e ne WEZENLIJKE ZIEKTE BESCHOUWD; met oorspr.onglijke waerneemingen-, en aenmerkingen bevestigd, DOOR DEN HEER h AUENB RUGG ER, Med. Doftor cn Lid der Geneeskundige Faculteit, te Weeneii. Vit. hel Hoogduitsch vertacld', en met verfcheiden aentekeningen vermeerderd, ... . - . im Aitu^v. 'v; ï .^3 sur door ■ LA Ai BERT US NOLST Med. Doftor en Lid van liet Bataafsch Genootfchap der proefondervindelijke wijsbegeerte, opgerigt te Rotterdam. TE DORDRECHT, By J. KRAP, A. Z., 1788.^  Ik beken, dat men waarlijk een Held moet zijn om te. kunnen leven ; er behoort ongelijk meer moed toe, dan om te kunnen ft erven. Zij, die de zwakfte en moedelooste zijn, neemenhet eerst den toevlugt tot Zelfmoord. Wijs mij een'' Grijsaart, die de onheilen des levensmet bedaardheid enftandvastigheid, heeft door geft aan, en ik zal u een' dapper' Krijgsman tomen* 't Is geen groot e ziel, die op de nadering van 't gevaar haren post verlaat, of op het ritfelen van een blad de deur der wanhoop ontjluit, om de onaangenaame gewaa?-wording van eeri natteloozen fchrik in de eeuwigheid te ontwijken. VA APE. bij&eJBS iod rif." bil n$ ~o.f. Q bit» :.Jï:iv79/ï [ihbabn >' toléoiq vJ> q; ISh&bB  DEN WELEDELEN HOOGGELEERDEN II E E R E SALOMON DE MONCHIJ, OUD STADS MEDICINA DOCTOR,EN OUD PROFESSOR HONORARIUS, TE ROTTERDAM, LID VAN DE ROOMSCH - KEIZERLIJKE ACADEMIE DER NATUURONDERZOEKEREN, VAN DE HOLLANDSCHE MAETSCHAPPIJ DER WETENSCHAPPEN TE HAERLEM, EN VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP TE VLISSINGEN, WORDT  WORDT, TEN BLIJKS EENER OPRESTS HULDE AEN ZIJNEN OPMERKZAMEN GEEST, WEZENLIJKE GELEERDHEID, EERLIJKE GEVOELENS EN MEER ANDERE WARE VERDIENSTEN, DEEZEN GERINGEN ARSEIP OPGEDRAGEN, 9 m . ♦ n ui xd jï a as&a q DOOR Z IJ N E N Dienstvaerdigen Dienaer en Vriend, LAMBERTUS NOLST. VOOR-  VOORREDEN VAN DEN VERTALER. D e zeldzaemheid, waermede mende affchuwlijkfte der menschlijke onderneemingen (het onderwerp der volgende verhandeling,) geneeskundig heeft behandeld, —- het juiste tafereel van dezelve, in de volgende bladen met de levendigjle verwen afgemaeld, de zonderlinge geneeswijs te voorkoominge deezer ongelukkige daed, — de trouwe en beroemdheid van den Schrijver, — de begeerte om mijnen landgenooten gelegenheid te verfchaffen van over deeze ziekte nader te kunnen denken, — ziehier alle zooveele beweegredenen van deeze mijne geringe moeite ! Het heeft mii echter toegefcheenen, eenige weinige aenmerkingen, opfommige gezegden van onzen fchrijver, te moeten maken, dat men ocrdeele of dezelve al of niet gegrond zijn; — men doe het Jlechts met die opregtleid en befcheidenheid, waermede hij behoord bezield te zijn-, die alken waerhefd zoekt.  De benoeming van inwendige,/^ ikfomwijlen yerwisfeld met die van heimlijke Razenij want fchoon tij door den Heer auenbrugger in de hoogduitfche tael, ®ie ftttte KBittfr» wordt genoemd heeft het mij echter, uit de befchrijving der ziekte, § i. en § 20. opgegeeven, en uit de geheele verhandeling toegefcheenen, dat het woord tiil . noch dat van krankzinnigheid of woede, naer den aert van onze taal eigenlijk gefchikt waren, om den aert dir ziekte te kennen te geeven* Voor het overige heb ik niets te berigten noch tt verzoeken , dan dat een ieder mijner kunstgenooten, die waernemingen, welke eenig licht kunnen geeven, omtrent den aert en de geeneeswijs deezer ziekte, mogten bezitten , mij de goedgunftigheid willen beioonen van dezelve mij toetezenden, ten einde ik 'er een nuttig gebruik van moge maken; 't welk ik beloove te doen, zoo rasch mij hiertoe eenige gelegenheid zal worden gegeeven. — VOOR-  VOORREEDEN VAN DEN S C H R IJ V E R. J£k lever e hier eene foort van ziekte, uit het ge Jlacht van krankzinnigheid, onder den Titel : de inwendige razernij , of drift t tot zelfmoord. Voor twintig en meerjaren was zij, onder an deren, een gewigtig voorwerp mijner nauwkeurige waemeemingen. Ik heb deeze ten uit erft en verschrikkelijke kwael, die bij een ieder afkeer en verachting moet verwekken en die de willekeurige zelfverwoesting van den mensch voortbrengt, fijstematiesch behandeld, en beflooten om deeze mijne moeijelijke pooging, ten nutte der menschheid, het licht te deen zien. Welk esne belooning, indien ik hierdoor den onwaerdeerbaren eertitel van eenen nuttigen weereldburger mag verdiend tobben ! ïk  Ik heb in deze verhandeling orde en duidelijkheid in acht genomen; en Uijve hiermede aen iederen opregtcn Waer-nemer borg, dat deeze mijne veeljarige ondervindingen niemand zullen misleiden de proef doorftaen en hunnf nuttigheid kunnen heïben. D E  D E INWENDIGE RAZERNIJ, O F DRIFT TOT ZELFMOORD, ALS E E N E WEZENLIJKE ZIEKTE BESCHOUWD. JLJe inwendige Razernij is eene verborgen, innerlijke en uitzinnige pooging, door welke de menschzich zeiven zoekt te vermoorden. § 2. De uitoeffening dezer poging is de wille, fceurige, gewelddadige verwoesting van zijn natuurlijk aanwezen : — namelijk , de Zelf.moord. A s 3,  (*) § 3- .... ÏM$3S/iii 'iJJ'S/i^f! -AlDe Zelfmoord nu is de gruwelijkfte , en tegen de wet der natuur allerfterkst aendruifchende daed, die de mensch tegen zich zeiven beftaen kan, en die in het gemoed van anderen den-hevigften afkeer en de fterkfte verachting verwekt. Ten ware dan , dat eene ibortgclijkc dacd het verrichten eener heldhaftige deugd ten voorwerp' had, gelijk het was met den Romeinfchen c'urtius (*)• ( 4- {*) Volgens de geloofwaardigite Oosterfche Reisbefchrijvingen, verdienen hiertoe gebragfctc worden de gewettigde gebruiken en gewoonten van de aldaar aenwezende Volksregeringen, om zich van het leven te berdoven. De Indiaenfche Weduwen, die op de brandende houtftapcls van hunne geftorven mannen zeer vrolijk fpringen, en met hen in rook verdwijnen, kunnen hier ten voorbedde verttrekken!(f), (j) " Bijna over de geheele waereld „ zegt de Heer montesquieu , en bijna altoos heeft de verkeerde bevatting van de Leer nopens de onfterflijkheid der ziel, de vrouwen, de flaven, de onderdanen, de boezemvrienden , aengezet tot den Zelfmoord, om in de andere waereld het voorwerp van hunnen eerbied of liefde  ( 3 i) § 4- De wet der natuur, welke den mensen bij de fchepping is ingedrukt , heeft zijnen grondflag in de liefde, die,naest God, oorfprongklijk van zijn eigen behoud begint, en zich daernatot de overige menfehen uitflrekt. § 5- Dus heeft deze fchrikver wekken de overtreding der gemelde wet haren grond in den fterkften afkeer van zijn aenwezen , doch voorliefde te gaen opzoeken. Dit was zoo in de Westindien , dit vond men zoo bij de Deenen (\), dit ii nog zo in Japan {f) , MacafarQ), en in mec-stallc de deelen der waereld. (§§} vertaler. Cf) Zie zijn Geest der wetten, volgens de Nederduitfche vertaling, door D. hoqla van nooten 3 D. 1 ft. bladz. 122,. (t) Zie thomas BARTUOLiN,Dee»feie oudheden. Berigt van Japan in de Verzameling van reizen, ■welke gediend hebben, totoprichthg der Q, I. Compagnie in Vrankrijk. (§§) Gedsnkfchriften van forbein. A %  C ' ) ^voorönderftelt'eene onmiddelijke hoofd-eu grondoorzaek, die het vermogen heeft, om alle vrije en onbelemmerde daden van den mensen, die uit de overëenftemmende vereeniging van dezielmethetligchaem ontftaen, uit hare orde te rukken, en in de grootfte verwarring te brengen. § 6. Deze zoo vermogende hoofd - en grondoorzaek § 5. ftelle [ik te beftaen in de ondraeglijkheid eener gewaerwording , die gemeenlijk door een folterend voorwerp onophoudenlijk veröorzaekt wordt, en welke de menschniet inflaet is, van zich te kunnen verwijderen. § 7- Doch deze § 6". onmiddelijke oorzaek moet noodwendig hare middelijke, uit welke zij geboren wordt , ten grondflag' hebben, welke laetfte of in de ziel of in het ligchaem, als den grond en de deelen van het beltaen des menfchelijken aenwezens bevattende, te vinden moeten zijn : weshalven zijn die mid- de-  C 5 ) delijke oorzaken of, voor eerst, ten eenemael geestelijk en denkbeeldig, en bevinden zich in de ziel; of, ten tweede, ligchaemlijk, en zoo, dat zij zich in het ligchaem vertoonen. § 8. De §7.N9 i. geheel geestelijke en denkbeeldige, middelijke oorzaken zijn betrekkelijk tot den kring der meeste hartstogten zoo ras deze den hoogften trap van hare heftigheid beklommen hebben ; want als dan verhitten zij onze verbeeldingskragt, en veroorzaken , dat het ware begrip van het goed en kwaed (om zoo te fpreken) in eenc verwarde gisting geraekt, den omloop van het bloed fchier in eene opbruifchende welling overgaet, den invloed der levensgeesten in wanorde gebragt word, en hevig begint te woeden; waerdoor de menfchelijke zinnen geheel ftomp en gevoelloos worden , en ten laetlten in eene vernielende daed uitberften. Welk een fchrikverwekkend gruwel, wanneer deze uitzinnigheid op de gewelddadige floping van zijn eigen 'aenwczen is uitgebulderd! A3 § 9-  co § 9- Onder de hartstogten, die tot de voortbrenging van eene inwendige razernij en Zelfmoord de meest aenmerkelijke en werkzaemfte bevonden worden, en van welke de later en vroeger gefchichten meenigvuldige bewijzen opleveren , zijn de volgende : eene onvermijdelijke verwachtwordende verootmoediging van eene uitermate hoogmoedige eigenzinnigheid ; eene fmadelijke vernedering van eene onverzadelijke eergierigheid; een zeer kwellend verlangen naer eenig verloren en onherkrijgbaer Goed; de ge- ftadige foltering van eenen verhitten naerijver;Een onverdraeglijk verlies voor eene woekerende hebzucht en gierigheid; eene angstvolle benaeuwing van eene mistroostige kleenmoedigheid; —.— het wanhopige voorftel van een aenftaend pijnlijk gevaer , armoede, ongeluk en fchande; — de onafgebroken verwijting van een kwaedgeweten, en meer foortgelijken. § io. Alleenlijk fchijnt de tegenzin in het leven wel-  C7) welke bij écnen der voornaemfte europische landaerten zeer gemeen is, en meestal ontftaet uit eene aengenoracn dwaling omtrent de leer van epikurus, of uit eene bijzonde" re, door een onbeftreeden vooroordeel, fterk aengefpoorde verbceldingskragt , hier een bijzonder vak uittemaken : naerdien, bij deze oorzaken, de Zelfmoord, met de volfte bewustheid van den geest, en met de rterkfte koelmoedigheid, uit dezen eenigen beweeggrond ondernomen wordt : dat het heter is, niet te befiaen, dan te befiaen (§). De (§) Dc Meisjes uit milesium , waer van plutarchus in zijn eerfte boek meldt, dat zij zich, uit een af keer van het huwelijk en liefde tot kuischeid, in menigte hebben opgehangen, verdienen hier toe gebragt te wordeu. Dan de wijze Wet van den Racd aldaer, volgens welke alle Zelfmoordenaresfen, na haren dood, op de openbare markt, gansch naekt, ten toon moesten worden gefield, heeft dit euvel alleenlijk doen voortkomen; naerdien liet bevel van gcmelden Raed zeer fhijdig was met hare eerbaerheid. j- Een opmerkzaem voorbeeld voor Wetgevers, hoe, doorgefchikten wijze wetten, in foortgelijke [§ 10] gevallen, de Zelfmoord voorgekomen en geftoord zoude kunnen worden ! A 4 (*).  ( 8 ) §• II. De loutere ligchaemlijke middclijke oorzaken, § 7. N°. 2. bevatten in zich alle folte¬ ringen, zoohaesf dezelvp a&fnhlht- r,;;„ — w , .,v jjviwimt iijnjuuun;c menschlijk ligchaem onophoudelijk te pijnigen. § 12. (*j> Het blijkt uit § 22 dat onze fchrijver hier de en- GELSCHEN bedoelt. DeENGELSCHE spectator, wetende, dat zijn laudaert zeer vaek met ïwaermoedige luimen behebd is, raed hen hierom de vroli kheid fterk aen ; en zijne gedachte omtrent den tijd, wanneer deze ziekte het meest hcerscht, is zeer zonderling. „ De zwaermoedigheid [zegt hij], is eene foort van boozen geest, die ons Eiland beheert, en ons gemeenlijk met een Oosten wind komt bezoeken. Een zeeker Franschman, een vermaerd Schrijver van Romans, om tc verfchillen van de geenen, die de hunnen altoos met het bloemrijküe faifoen des jaeis beginnen, vangt de zijne met deze woorden aen. In de droevige maend van November, wanneer de Engdjchen zicb ■van wanhoop verhangen en verdrinken , verliet een droevig minnaer zijn huis om te gaen dwalen langs de dorre velden" Niet flechts in groot [§] Zie het 4d= deel bladz. 2ooen;>iovan dit werft, in het Nedeiduitsch vertolkt dooi P. Ie clercq.  C 9 ) 5 12. Deze folteringen verdeelen zich in twee klasfen i voor eerst, in die geenen, die zich buiten het ligchaem bevinden, ten tweeden, in anderen, die binnen in het ligchaem ftaridgrijpen. § 13- groot br.ittanje, maer ook inGENEVE, is de Zelfmoord vcelvuldiger, dan elders. Het is, vol gens het gevoelen van den Heer moore , acnmerkclijk, dat de menfchen het vaerdigst zijn , om zich het leven te benemen in landen, waer zij de zegeningen des levens op de zekerlte wijs genieten. Voormaels dacht dees beroemde reiziger, dat de veelvuldige Zelfmoorden in Engeland grootendeels voortkwamen door de dampige en ongelijke luchtsgefteldheid, die, de lucht benevelende, ook eene wolk van zwaergeestigheid over de gemoederen der inboorlingen verfpreidde. Bij welke oorzaek anderen doorgaens het gebruik van k olen , in ftede van hout of eenige andere brandftof, voc- Scn- Doch geene dezer oorzaken kan , [zoo als die fchrandere reisbefchrüver zeer juist aenmeikt,] reden geven voor het zelfde uitwerkzel te ceiieve, waer men geen kooien/uur ftookt, en waer de luchtgefteltenis dezelfde is met die in zwitzerland , savoije en omflreeks gelegendeelenv«.n frank- 5" ryk,  ( io ) § 13- Tot de eerfte klasfe behooren alle foorten van pijnigingen, die tot de kastijding en beftraffing der menfchelijke boosheid uitgevonden zijn. rijk, wacrin de voorbeelden van Zelfmoord veel zeldzamer zijn. De Heer auenbrugger' ftelt het wellustig, of liever losbandig leeven als eene voorname oorzaek van de meenigvuldige Zelfmoorden bij de engelschen: hoe dit ook zijn moge , zeeker is het, dat onze fchrijver te regt aenmerkt, dat zoodanig leven uit eene dwaling nopens de gevoelens van epikurus voortvloeit; want, fchoon dees beroemde man in zijne leer geene aenleiding geeft, om te vermoeden, dat hij , even zoo min als vele oude en Oosterfche wijsgeren, de onlterflijlcheid van de ziel en een leven naa dit leven erkend heeft, is het echter zeeker, dat hij, voor zoo verre Wij weten , nergens den Zelfmoord goedkeurt, veelmin aenprijst :" heti» ,„zegt hij, " belachlijk, naer den dood te loopen, uit verdriet van het leven, daer gij door uwe manier van leven hebt te wege gebragt, dat gij tot den dood uw' toevlugt nemen moet,,; op eene C§] Epist, 24.  ( n ) zijn: bij voorbeeld, de veröordeelingtot den zwaerften arbeid, onder de ellendigfte kostwinning, —- de ballingfchap in de verfte woeste landen, met achterlating van bezeten waerdigheden , goederen van het fortuin, troost- cene andere plaets zegt hij : [volgens het getuigenis van seneca] „ wat is belachlijker, dan den dood te begeren, daer gij een ongerust leven geleid hebt, uit vrees voor den dood " ? Hii berispt zoo wel die geeuen, die den dood begeren, als die denzei ven vrezen. En voorzeker! noch de leer, noch het gedrag van epikurus heeft aenleiding kunnen geven tot die beestachtige levenswijs, en het geheel zeden- en redenloos gedrag van vele oude cn hedendaegfche losbandige, wellustige en godlooze menfehen, die men met den naem van epikuristen befiempeld heeft, en waer door men veelal in het verkeerde denkbeeld gebragt is,dat die groote Wijsgeer een zeer flecht man was, zoo dat zijn naem nog heden bij geheclc volken in verachtingen afgrijzen is. Indien men zijne fchrif- len nacuwkeurig doorfnuffeld had , zoude men waergenomen hebben,dat epikurus door wellust geheel iets anders bedoeld heeft, dan men hem, doorgaens , ten la te legt „ wanneer wij derhalven zeg. gen , „ dusfpreekt hij zelf, „ dat de wellust onze be-  troostloze bekende, bedroefde nabefraenden , , geachte vrienden kortom met verlies van alle bekoorlijke voordeden van het lieve Vaderland. De iniluiting in de veracht- fte gevangenisfen, die pekdonker, zeer vuil en bedoeling is, zo verftaen wij daerdoor, geene wellust der overdadigen, die tlechts in genieten beftaet, gelijk fommige onkundigen, of zulken, die van ons in gevoelen verfchillen, of hetzelve kwalijk opvatten, meenen, maer wij voegen deze twee dingen famen, te weten, geen fmert in het ligchaem te hebben, en gerust of beiaerd van gemoed te zijn. Want noch gastniaelcn,noch brasferijen, noch onkuifche gedragingen van mannen of vrouwen enz. brengen een aengenaem leven te wege Maer de rede, die matig of ingetogen is, en de oorzaken onderzoekt, w.erom iets ie verkiezen of te verwerpen zij, en die de opgevatten begrippen verdrijft, waer door het gemoed meenigmalen ontrust en verward wordt. Het beginzel nu en het grootfteGoed van deze allen is de wijsheid''. Wat zijn gedrag en levenswijs aengaet, hierin is hij door zijne vijanden berispt, doch dit had hij met de beroemdfte Wijsgeeren van Griekenland gemeen; LAè'rtius daerentegen zegt, dat hij een zeer matig ^ dcugdzaemen braefmanwas. Volgens ./elianus was hij gereed, om met jupiïer over het geluk te twis-  C *3 ) en met een affchuwelijken flank vervuld zijn; eindelijk alle foorten van nimmerafgebroken kastijdingen, wanneer het ftrafvonnis die tot den geheelen levenstijd des misdadigers uit* ftrekt. $ 14. twisten, indien hi*flcchts water cn brood had,dewijl hij gemeen brood en water terfpijzigingc cener hongerige maeg als de grootfte wellust keurde. Meer ter verdediginge der gevoelens omtrent dit onderwerp en van het gedrag van epikurus hier bij te brengen, achte ik onnoodig. -- Genoeg is het, dal onze fchri'ver die foort van Zelfmoord, welke uit de zoo even gemelde oorzaken ontftjet; niet tot de inwendige razernij brengt ,dfe uit eene zieküjke gcfieldheid van het ligchaem voortkomt. Geheel anders intusfehen denkt de Heer de montesqieu omtrent den Zelfmoord bij de engelschen , die denzclven wel degelijk als eene uitwerking van eene ziekte houdt. „Zij hangt, zegt hij, van het natuurkundig „ geitel van hunne be7intuiging af, en is aen geene andere oorzaek toetefchrijven". VVacrfchijnlijle komt dit voort uit gebrek van affiheidtng vtnhetzt- mvjvocbt hun ligchaem, welks beweegkrag. ten zich elk oogenblik buiten werking bevinden, wordt uit zich zelf vermoeid , log ;dc ziel wordt wel geene pijn ge waer, maer eene zekere mocijeüjkheid in haer beftaen. Pijn is een plaetslijk kwaed,  C 14 ) § 14- Tot de tweede klasfe worden gebragt alle menfchelijke gebreken en ziekten , die met eenen onuitfprekelijken angst of met eene geftadige woedende pijn gepaerd gaen. Hiertoe behoort vooral die foort van krampachtige miltzucht, die het hart overmeestert, en de gewaerwordingen van wezenlijke doodsanglten vaek vernieuwt; in het algemeen alle foorten van aenhoudende en zeer doordringende pijnen in het hoofd, de borst, den buik en de overige deelen van het ligchaem, wanneer de zoodanige, zonder in fluipen uitteberften , deuitwerkfels, § 5,6, 8 gemeld, voortbrengen. § 15- kwaed , het welk ons doet verlangen, om dezelve te doen ophouden maer de lastigheid , de verveeling van het leven, is een ongemak, 't welk geene eigenlijke plaets in het ligchaem heeft, doch 'lwelk ons aenzet, om dat leven te doen eindigen. Men zoude, volgens zijn gevoelen, deze ziekte konnen vergelijken bij de fcheurbuik, welke, vooral in fommige landen, de menfehen als woedende, en voor zich zei ven onverdraeglijk maekt VER.TALER. C£) L. C. 2 d. 1 ft., bladz. 87.  ( 15) § 15- Wanneer nu een mensch onder de gewaer. wordingen van eene der § 9, 13, 14, gemelde oorzaken zeer gebukt gaet, en gefolterd wordt, en noch door de troostgronden van zijn' Godsdienst, noch door menfchelijke hulp de gewcnschte verzachting bekomt; dan wordt de hoop verwijderd, de wanhoop nadert, en 'er ontftaet eene inwendige uitzinnige razernij, die den Zelfmoord , [wanneer dezelve niet door de omzichtigheid van den Geneesheer , en de opmerkzaemheid van gefchikte oppasfers en toezienders verhinderd word,] altoos ten gevolge heeft. 5 16. -:->-J liet is dus overtollig te vragen, tot welk een gellacht der ziekten de inwendige razernij met den Zelfmoord behoort ? Daer zij zelfs haer begin, bepaling en uitoeffening van ons denkend wezen erlangt, is het buiten kijf, dat zij onder het 'gedacht der ziekten van den geest en het vak van krankzinnigheid moet worden aengenomen ; naerdien het ligchaem hier flechts kan worden aengemerkt als een onderdaen, die de bevelen van den  C 16 ) den geest, als van zijn beftierenden Heer,ter uitvoer brengt (f). § 17. CO Misfchien zal men, naa deze verhandeling gelezen te hebben, vragen, waer uit het ontftaet , dat onze fchrijvcr hier vastftelt, dat de inwendige Razernij en Zelfmoord eene ziekte van den geest is, daer hij § 3 afd. 2. zegt, dat hi' deplaets van de inwendige Razernij in de zenuwen van,de milt cn in de flinkerkromming van den karteldarm fielt, omdat hij, uit de bijzondere ligg ng cn Cimenfpanning dezer deelen met andere zeer gevoelige enprikkelbare deelen van het ligchaem , meent te konnen verklaren , hoe een folterend voorwerp eene onverdiaegüjke gewaerwording bij den mensch kan voortbrengen , zoodanig dat hierdoor eene grootc verwarring in de wederkeerige werking van de ziel en het ligchaem geboren wordt, en 'er een tegenzin in het leven uit ontftaet. Terwijl hij § 47 de behandeling van de inwendige 1 Razernij volkomen gelijkftelt met de ziekten, van . welke een te aendoenlijk zenuwgeflel de eenigfte oorzaek is. Wij betuigen uit deze Hellingen insgelijks niet te konnen zien, hoe men bij eene wettige gevolgtrekking kan opmaken, dat de in. wendige Razernij eene ziekte van den geest zij; maer behalven dit kunnen wij niet toeftemmen , • dat dit gebrek zijn begin en bepaling van ons  C17; §. 1;. ' Doch naerdien de krankzinnighdd iri tweè klasfen verdeeld wordt, namelijk in eene zwaermoedige en in eene razende, ontfla'st'er eene bedenklijker vraeg, te weten : öf de Zelfmoord meer tot de eerfte dan tot dè tweede 'klasfe behoord", § 18. «icnkend wezen erlangd, ën dus ook niet Öoch jwist deze menigvuldige wijs der indrukzelen, die door de middenoorzaken § 18 voortgebragt worden > moeten, natuurlijker wijs, zeer verfchiliende uitwerkzelen in den lijder voortbrengen, die altoos als kenmerken en tekens móeten waergenomea worden; doch die, beeldige noch ligchaemlijke oorzaken in ftaet zijn, torn cent onvcïdraeglijkheid van een zeker gevoel, èn de daer uit voort vloeijende Zelfmoord te veroorzaken, cn dc ziel wordt dus veel meer een onderdacn van het ligchaem dan dit van den geest. £aten wij dit gezegde met een voorbeeld mogen ophelderen. Stellen wij dan dat twee menfehen , wier omftandigheden in de wecreld bijna gelijk geweest zijn, om gepleegde euveldaden van dezelfde natuur , eene evenredige ilraf ontvangen , b. v. dat zij beide voor denzel'ven tijd èn op gelijke wijf in een gevangenis gezet worden. Dit verblijf nu zal bij den eenen eene genadige pijniging vart den geest verwekken, terwijl het op den anderen in het geheel geen invloed heeft. Doch uit de veroorzaekte kwelling krijgt dc eerstgenoemde een tegtnzin in het leven en zoekt zich t« vermoorden. Is ia dit geval 4c aenleidcnde oorzaek, het v«r-  sHe, naerdien zij zich niet altoos levendig-ge-noeg aen de zinnen vertonen en, van iederen Geneesheer niet met de vereischte oplettendheid- onderfchepfe worden , de meest gewone oorzaken zijn, dat de gruwelijkfte van alle menfchelijke daden noch zeker vermoed, nocli cn de onverdraeglijkheid ecner gewaerwording, welke in de Zelfmoord eindigt, de ziekte zclrc is i terwijl de uitoefenende djMfiïan.djP $je) afhanglijk kan gefield worden.  Hoqh. de tegenzin in het leven § 10. wcsdfc Volgens het karakter der engelschen met zulk eene iooze geveinsdheid bemanteld, dat zij het verftand van. den opmerkzaemften en fcherpzigtigften Geneesheer ontfnapt. $• 23 Het is dus noodzakelijk dat men deze fpooren §. 20. vlijtig opzoeke en naeuwkeurig bepale, op dat ieder Geneesheer uit hare gefteldheid tevooreonderrigt zij, hoedanig beide klasfen § 17. en 18. elkander^n gemeenlijk op volgen. §. 24. Ik heb hierom bij de uitberfting dezer ziekte het volgende plan gemaekt: voor eerst nam ik die teekens waer , die in het ligchaem» Hechts als ligchaem aengemerkt voorkomen; ten tweede was ik opmerkzaem op die teekens , welke ik uit de gebaeren van het; ligehaem, voor zoo verre zij zelfs de voornemens van de ziel verraden, opgezameld heh. B 5 § 25.  (26) Doch opdat in beiden § 24. eene orde gehouden, en den waernemer het voordeel tot klarer kennis en ter naeuwkeuriger beoordeelinge verfchaft worde, 'heb ik al de merkwaardige verfchijnfels, zo als Zij zeiven trapswijs op eikanderen volgen, in drie tijdper» ken gefplitst. 5 2<*. Het cerfte tijdperk betreft de aenvangljjka teekens, of de pas zich opdoende kenmerken. Het tweede behandeld de teekëns van het midden der krankheid of de aenwasfende ken* merken. Het derde tijdperk bepaelt de teekens van het einde van de ziekte, of de voïvasfen kenmerken. § 27. Doch opdat ook in deze § 24. ligchaem- lijke teekens niets overgeflagen worde, heb ik volgens mijne gewoonte deze teekens van den hoofdfchedel begonnen, en dezelve, om  C 77 ) ©m dus te fpreken, aen den voetzool ge. eindigt, § 28. Deze enkel ligchaemlijke teekens § 24. volgen na hare § 26. trapswijs tijdperken ia de deelen van het-ligchaem, in dezer voege. i°. Het AENGEzrcuT vertoont zich in het begin bleek, ingevallen, dikwerf geheel ziek. lijk en treurig , in het middsn > is het naer den trap der kwellende indrukfelen geftadig in kleur, aen verandering onderhevig, daer het zich nu rood en verhit, dan wederom bleek en ingevallen vertoont,- doch in het einde is het opgezet, meestal loodkleurig en met klam zweet als overgoten. 2*. Het voorhoofd is in het begin droog, natuurlijk warm en met benepen trekken van treurigheid geplooit; in het midden is het flap, zweeterig, op de aenraking zeer verhit en met afwisfelende trekken van zwaermoedig* heid en van eene innerlijke beroering gëtee. kend; in het eindt koud, met klam zweet tls over*  C ** ) overgoten en met fchrikverwekkende rimpel* misvormd. 3°. De oogen zijn in het begin dof, bleek, ingevallen, neergeflagen en men leest in dezelve fchier de heftigheid van de innerlijke kwael; in het midden zijn zij roodachtig, verhit en ftaen agterhoudende blikken; doch m het einde ftaen zij wijd open, zijn buitenwaerds gedreven en dpprgaens fchrikkelijk verftijfd, doch vooral op eene zeer opmerkelijke wijs gedurende alle de drie tijdperken aenhoudend ongenegen om de aenwezende menfchen 'helder, en voor de vuist aentezien* 4». In het begin is d* mond en tong bleek, droog en met fpleeten geteekend: in het midden, door-den hoogften, graed^an de angst of van de pijn verhit- en:; geopend : in het einde, loodverwig , trillend en mtenigwerf met fchuimend fpeekfel fterk beladen ; doch voornamelijk hardnekkig gefloten om te fpreken of om geneesmiddelen en voedfels inte» aemen $0. In het begin is de doorzwelging,, in- Apn-  ? «O zonderheid bij miltzuchtigen , door het Opj geven van winden bezwaerlijk : in het midden door innerlijke kramptrekkingen zeer vaek belemmert: in het einde geheel belet. 69. In het begin ï« dé ademhaling zeer zagt, langzaera , onbemerkbaer doch fomwylen door benaeuwde zagten zwaermoedig afgebroken: in ka midden door inwendige be* naeuwdheden zigtbaerlijk verfoeid enaengezetI7i het einde zeer hevig en met opzigt tot de Zelfmoord, nimmer bedenkelijker , als wanneer dezelve in eene gedurige hijging overgaeti 7°. In het begin is de polsslag zoo wei aen de hand als omflreeks het haft, wanneer de ï|jder dezelve zonder terugtrekkinge of andere bevende tegenftandbiedingen laet voelen, onderdrukt, langaaem en aenmerkelijk gefpan. nen: in het midden aen onbefchrijflijke veran* deringen onderhevig : in het eindt echter onder fchielijke bontfende flagen geheel ©ntftek; 8«. In het begin is de eetlust verminderd; tri het midden geheel weg : in het einde roeke» loos. F*  C30 $>o. ïn het begin zijn de bovenbuikszijden In den buik dpor winden opgezet: in het mid-* den op de aenraking zeer gevoelig, pijnlijk cn eenigzins verhit : in het einde tegen dé borstholte opgezet, en in de onderfte deelen aenmerkelijk ingetrokken. io<\ In het begin zijn de ontlastingen »ee uitwerpselen , de dikwerf fterke ontlasting van den pis uitgezonderd, zeer onderdrukt : in het midden, zonder de aenwending van geneesmiddelen doorgaens geflopt: in het einde houden zij of geheel op, of gefchieden zeer Herk. ii In het begin zijn de handen en voeten flap, kragteloos, droog en trillend: in het midden zweetend, nu warm, dan koud, bijna in eene geftadige beweging en ais met nieuwe kragten bezield : In het einde zijn zij koud, bevend en in hare bewegingen onbepaeld en verward. 12°. De slaep is gedurende de drie tijd. perken geweken, alleenlijk met dit onderfcheid dat deze flaeploosheid in het begin van de»  den krankzinnigen nog in het bed wordt uit* geftaen ; in het midden echter fpringt hij gemeenlijk in het zeiven op: en in het einde kan hij 'er ue'c als met geweld in gehouden worden. In deze omfïandigheid is niets gevaerlijker dan dat de lijder, door het geweld der op. pasferen vaek beteugeld, rustig ligt en fchijnt te flapen; want dan zoekt hij juist den opziender te misleiden, om daer door zijne moorddadige voornemens des te zekerer en vrijer aen zich zeiven uittevoeren. De teekens § 24. 2. van de gebaeren en bedrijven, vóór zoo verre dezelven al$ Verraders der voornemens van de ziel waergenomen worden, volgen in deze orde. i°. In het begin is bij Zelfmoorders de ge. moedsgefteldheidftil, onvergenoegd, neergeflagen, treurig, waer onder zich eene diep. zinnigheid mengt, die met eene buitenmatige afkeer van het gezellig leven gepaerd gaet. In.  ( 3* > Inzonderheid vlieden zij voor hunne vriendden en fchuwen hunne bloedverwanten. Doch volgens mijne w'aernémihg , kan men voor teen zeker teeken gerust het vólgende aèri» nemen : dat de Zelfirióorder noch li] zijns bedaerde , noch bij zijne woelachtige gedragingen óóit in ïtaet is om Hechts eenige oogenblikken de aenwezende menfehen met opgerichte oogen te nenfchouwen. s°. In het midden] vertoont zich eene bei naeuwende zwaërmoedigheid , waer door de uiterlijke zinnen zeer ftomp en gevoelloos Wórderi en wel dermate, dat zoo wel de daer toe ingerichte gefprekken, verftrooijingen als de ernsthaftigfte voorftellen zeer, onverfchillig opgeUomeó en onvermogend bevonden worden; en bijaldien dezelven nog eenigen indruk op foortgelijke razende lijders veroorzaken , ontftaen hier door meestal onvergei noegdheid, afkeer, haet, zelfs herhaelde vloeken tégen héh , die zulks bevolen of op zich genomen hadden. Doch daerenboven neemt men, wanneer' zij ken hare luim Overgelaten worden, fchielijke genioedsberoe* ïihgen waer, die echter doof b'enaeüWdé zug- teri  C 33 ) ten gefhdig afgebroken worden. Hierbij zijn zij zeerftilzwijgend en fchijnen fchier fpraek. loos, en wanneer zij nog iets fpreken, zijn het gemeenlijk de volgende woorden:metmij is het :gedaen; voor mij is geen hulp. Alsdan vertoonen zich de achterdochtige blikken, welke mistrouwen, onrustigheid, te^ genzin, Verdriet, hcimlijke gramfchap, wraeb lust, met looze kenmerken van geveinsdheidj om eene ondeugende en roekelooze onderne* fning.;ter uitvoer te brengen > zeekerlijk doerj Vermoeden. In het einde ontflaet 'er eene onafgebroken onrustigheid, onbuigzaemhcid, hardnekkige tegenkanting aen alle geneesmiddelen en voedfels; eene gevoelloosheid. Eindelijk komt de onvertfaegde pooging, om met geweld te ontvlieden, te voorfchijn. En bij deze vertoonen zich alle de volwasfen kenteekens, die üs § a 8 aengevoerd heb, § 3ö. Wanneer nü deze pooging § 29 door de zorg der oppasferen en opzienderen niet verijdeld C worde f  C 34 ) worde, dan wordt de verbeeldingkragt verhit; de begeerte tot verwoestiging wordt geboren, en eene hcimlijke uitzinnige razernij maekt als dan door den Zelfmoord een einde. § 3i- Doch wanneer deze poogïng § 30 door de oppasfers en opzienders eenigemalen met vlijtig geweld te keer is gegaen , dan verfchijnt de looze geveinsdheid onder de vermomming van eene ftille bedaerdheid, of van eene zachte flaep; bij welkers verfchijning de ligtgeloovige wakers en opzienders op eene zwarer verantwoording en ftraf behoorden te worden gezet, wanneer dan alleenlijk uit hunne zorgeloosheid de heimlijke Razernij haer Zelfmoordelijk voornemen ter uitvoer kan brengen. § 32- Deze zeer gevaerlijke ziekte verdient dus alle mooglijke opmerkzaemheid en voorzigtigheid der Geneesheeren, op dat die middelen aenftonds bij de hand genomen en aen-  C 35 ) gewend mogen worden, welke vermogende genoeg zijn om de verfchrikkelijkfte der mcnfchelijke daden in hare geboorte te fmoren en in haren wasdom te vernietigen. 5 33- Dan, alëer ik tot de ontdekking mijner met nut aengewendc geneeswijs overga', is het noodig dat ik alvorens de uitgebreide gefteldheid dezer, voornamelijk; door gemoedsgeftelde oorzaken voortgebragte, inwendige razernij ontwikkele En dezelve volgens mijne ondervindingen verklare. en wel, voor eerst, met opzigt tot hare natuur ; ten tweeden , tot hare zitplaats, ten derden, tot hare uitberfting ten vierden , tot haer gevaer ; ten vyfden, tot hare during ; ten zesden, tot haren uitgang; ten zevenden, tot hare ge volgen; want juist van dezen wordt de voorzegging afgeleid en bepaeld. Voor eerst: de natuur der heimlijke razernij is krampachtig en verdient onder het getal van de krampachtige gefteltheden der Zenuwen, die gemeenlijk C 2 bij  ( 36 ) bij tusfchenpoozen woeden, [f] gebragt te worden. De fterke ontlasting van eene bleeke waterachtige pis, die in het begin van de ziekte plaets heeft, en de verergering van dit euvel, die men bij het gebruik van afvoerende, prikkelende en anderszins beroemde krampftillende Geneesmiddelen, waerneemt, zijn onwraekbare waerborgen voor deze waerheid. Ten tweeden', de voornaemfle zitplaats, of de grondflag van deze ziekte, fchijnt in de Zenuwen van de milt, de miltvlecht (§)genoemd, en in de flinker kromming van den karteldarm (§§) te zijn. Want uit de zonderlinge ligging dezer deelen, en uit hare onmiddelijke famenfpanningen met de gevoelligfte en meestprikkelbare deelen van het menfchelijke ligchaem, kunnen de buitengewone uitwerkzels §. 5. 6. 8. alleenlijk ver- k-laerd [t] Clonics. [§] Piexus Splenicus. C$5] Flexura Colifigmoidea Sinistra,  C 37 ) klaerden begrepen worden. (*) Weshalven vreze noch verwachte ik niet, dat deze rijpelijk overdachte zitplaets als eene overijlde gisfing zal worden aengemerkt, naerdien reeds de. eerbiedwaerdige , en door beproefde onder- C*)De miltvlecht [f] komt voort uit de bovenfle darmfcheelsvlecht [$] en degroote halfmaenswijze zenuwknoop, [}] die wederom uit de groote tusfchenribbige [§§] en dwalende zenuwen [ff] gevormd wordt i een ieder weet welk eene verbazende hoeveelheid van zenuwtakken in de onderfcheidcn holligheden van her nienfthelijk lig. chaem, doch inzonderheid in den onderbuik, van deeze zenuwltammen verfpreid worden, cn met hoe vele deelen zi- dus famenfpannen. Hrppocjutes klaegdereeds, dat die geenen, die zoo we. aen langdurige als heete ziekten derven, de kiem van den dood, meestal in den onderbuik gedragenhebben: dit was «.etgevolg, 't welk hij uit zijne [f ] Plexus fplenicus. [$] Plexus mefentcricus fuperior. [t] Ganglium fe.milunare magnum» [ §§ ] Nervus intercostalis magnus. [ft] Nervus vagus fi,e octavum par C 3  C 33 ; dervindingen onderwezen oudheid, deze plaets zo wel voor de vrolijke als treurige gewaerwordingen gefchikt en verordend, en het verbazende vermogen der uiterlijke hulpmiddelen , die ik daer toe zijne veelvuldige ondervinding trok, wanneer hij zo vaek eene opgezette milt, eene ontlasting van galachtige, zwarte en flijmi-t drekftofie bemerkt had. Men heeft ook, na den leeftijd van dien Vader der geneeskunde, de ftrcek onder het h3rt of cenabuurfchap van de maeg, zoo merkwacrdig.en den invloed van die plaets op het gcheele mcnfchelijk ligchaem zo gewigtig gehouden, dat vele Genecsheeten gemeend hebbsn , dat de ziel hier, als in een tweede hersfengefiel.harc n roon gevestigd had Verlcheiden nieuwe fchrijvers houden deze plaets voor het middenpunt, waer in zich alle dekragten der gewaerwordingen en bewegingen verëer.igen,en worden hier toe geleid door dc fchuddingen en bijzondere gewaerwordingen, die de gemoedsaendoeningen in het zoogenoemde kuiltje van het hart te wege brengen, als mede dopr de naeuwe verccnigingderzenuwen,die hier verfpreidzijn, met de • hersfens. Deze omtrek, die zich achter waerds en naer beiden zijden van het ligchaem uitltrekt, moet zee-  C 39 > toe heb aengewend, mijne proeven bevestigd en deze zitplaets geregtvaerdigd heeft» Ten derden: de herhaeide opmerkzame waer- ne- zeekerlijk den aendacht van iederen geneesheer naei zich trekken , dewijl hij, bchalvcn dat hij zoo vele ingewanden bevat , ook de verzamelplaets der voornaemfte , met meest alle de deelen van het dierlijk werktuig, famenfpannende zenuwen, uitmackt, en hier de zoo zeer beroemde innerlijke vereeniging van alle zenuwen der hersfenen en van het ruggemerg aenwezend is; eneindelyk omdat, gelijk men uit de dacglijkfche ervaring weten moet, de geringde wanorden, die indezeflreek ontftaen, de heftigfte en gevaerlijklte beroering in het gehcele ligchaem kunnen verwekken. Het is bekend dat de karteldarm uit het regter heupdeel begint, langs de regter lendenen en hierin geplaetfte nier bijna regtlijnig opklimt , zich daerna onder de holle oppervlakte van dit deel kromt, dwersch voorbij den twaelfvingerigen darm, onder de galblae» en onder de maeg, naer dc flinkerzyde in de naburigheid der korte ribben loopt, zich achterwaerds onder de milt buigt, atdaer hare tweede kromming maekr, wijders langs de flinker nier benedenwaerds gaet, C 4 cn  (4o) nemingen over de gewoonlijke uitberstïng der heimlijke razernij bevestigen, dat foortgelijke Zelfmoordenarijen doorgaens op dien tijd voorvallen , wanneer, onder eene heerfchende zuidenwind j de Barometers fc.hielijk da. cn, na dat hij eene acnmerktrfkc dubbele bogt», in de gedacnte van een S, gemaekt hcefc, in, den endeldarm eindigt; en dat deze darm dus niet flechts het grootcr gedeelte der dunne darmen omringt, maer ook met de meeste ingewanden van den buik famenhangt En daer zij onder dc milt loopende, en in dezelfde linker zijde van het ligchaem eene opmerkingwaerdige bogt vormt, uit dezelfde aenuwltammen, als de milt, hare takken erlangt, is het niet te bewonderen dat men uit deze ligging eenige gevolgtrekkingen, met opzigt tot den invloed, die deze twee ingewanden op het gcheelc dierlijk geitel hebben, kan maken. VV ij hebben al te veel achting voor onzen Ifchrijver, een laan bij de geleerde waereld voor een beroemd Geneeskundigwaernemer bekent , dan dat wij, het zouden durven wagen zijne (telling te willen tegenfpreken. Doch het zij ons geoorloofd acntemerken dat de milt, volgens hetgevoelen. van groote ontleedkundigcn, Hechts zeer weinige tak-r ken U't de bovengenoemde zenuwen erlangt, ea d*r  C 4i ) dalen en fchier op ftorm gaen' ftaen. Bij deze verfchijningen heb ik niet flechts bij zeer gevoelige en miltzuchtige menfchen uitermate groote benaemvdheden en krampachtige aenvalllen waergenomen, maer ook bij we- dat zij dus onder de niet zeer gevoelige deelen van ons ligchaem behoort: dat fchoon het mooglijk is dat de natuur der inwendige razernij alleenlijk in eene zwaarmoedigheid zonder ziekelijke jlof of eene zenuwachtige Melancholie beftaat , het echter ook mooglyk is dat zoodanige (tof fomwijlendcnaeste oorzaak van de razernij kan zijn, of bij ver volg van tijd,zelfs van eene zenuwachtige zwaerntoedigheid worden. Bekend is het onderfcheid in de gevoelens der oude en latere geneeskundigen omtrent dit onderwerp : dan daer wij begrijpen dat het . waeslijk gehandeld zoude zijn van te willen nellen dat 'er geene zwaermoedigheid en razernij kan plaets hebben, bij aldien er geene z ekelijke gevleidheid in dc Vochten aenwezend is , zoude het , onzes bedunkens, insgelijks verkeerdelijk gehandeld zijn , bijaldien men wilde ftaende houden dat 'er geene iwaermoedigheid en krankzinnigheid kan aenwezend zijn, dan alleenlijk wanneer 'er eene al te groote acndoenlijkheid en prikkclbaerheid van C 5 he  (42 ) wezenlijke krankzinnigen hevige vlagen of van razernij, of van zwaermoedigheid ont. dekt, die ook zoo lang aenhouden tot dat de hier op volgende ftorm, die bij dergelijke verfchijnfels van den Barometer regelmatig volgt, geheel bedaerdis. Ten het zenuwgeftel (tand grijpt; en fchoon men wilde (tellen dat de weeke en lape levenswijs van vele befchaefde natiën thans meer gelegenheid tot de geboorte van de laatst als wel van dc eerstgenoemde oorzaek verfchaft, kan men echter geenszins, indien wij ons niet bedriegen, op duchtige gronden het gevoelen der oude en latere gcneesheeren, omtrent de aenwezenheid cener zwarte galachtige en taeje'flijmige (tof, in dezcoévengenoemde ziekten, als belagchelyk doen voorkomen. De n iddenweg zal dan in dit geval wederom dc beste zijn, " wantfchoon(dus fpreekt een derkundigftegeneeshecren van onzen tijd, ik meen de HeerKAMPF, in zijne verhandeling over dc zwaar~ moedigheid of Hijpochondtie, een werk het welk nu 7.cer onlangs in onze tael vertolkt zijnde, ik thans de vrijheid neem aen mijne landgenooten ter lezinge cnleftudecr'mge aen te raden, als bevattende het zelve een groot aental van gewigtige aenmerkingen op de behandeling der fleepende ziekten) wa;it fchoon de  ( 43 } Ten vierden ? het gevaer der inwendige razernij is zoo groot, dat het, met opzigt tot de niet vermoede doodlijke daed, altoos onder demeestgewigtige verdiend gebragt te worden. De daer bij voorkomende verfchijnfels § dc verdikking en ftolling der vochten veeltijds geen deel aen de voortbrenging van de zwaermoedigheid heeft, maer deze dikwerf alleenlijk afllamt van een gebrek aen veerkragt en al te Jlerkt prikkelbaerheid van de werktuigen der spijsvertering, van de zwakheiden te jlerke gevoeligheid der zenuwen en hare gevolgen, van ra euwheden, winden, kramptrekkingen enz. komt het mij echter onmooglijk voor dat dit malum hijpocondriacum fine mater ia, als eene gewigtige algemeene ziekte, die geen deel van het koortsgeftel, geen van deszelfs verrichtingen onbeledigd laet,die daeglijks zoovele wanorden en oniteltenisfcnjin het ligchaem en in de ziel verwekt, niet eindelik den om! o~> des bloeds Z'.u Jlremmen en fldhngen te wege brengen. : En van dit gevoelen ichijnt onze fchrijver zelf niet vreemd te zijn , gelyk men uit de vierde aenmerking op het zesde hier achter mede gedeelde geval zal zien.) Hoe vaek ben ik ( dus vervolgt : KAMPF)jn deze gisfing niet geiler kt, wanneer ik in dergelijke hardnekkige ziekten, en voornamelijk in dc ingewortelde hypochondrie, tot het ge-  C 44 ) 5 28 29» 3cx 31 zijn hier van de kragtigfte bewijzen,| en de hier achter geplaetste gefchiedverhalen zullen ter overtuiginge konnen dienen.. Ten,. gebruik der viscerae'klijjleren, die nacr de geftcldljcid der aenwezendzijnde omftandighcden gefchikt,en alsdan altoos zeker ten minftcn verzach-. tendc waren, overgegaen ben, en gezien heb, welk eene verbazende meenigte van verdikte, verdroogdejen verharde fappen tot herftelling van den lijder ontlast weid? En ik zou mij nog meer van deze oorzaek hebben kunnen overtuigen, indien de Hijpochondristen, die, uit hoofde van hunne kwade luimen en renecszucht, den Geneesheer en zich zelyen zelden lang getrouw blijven, daertoe kon-, den bewogen worden, dat zij zich ltandvasiig aen eeneaenhoudendegeneeswys onderwierpen. Ik kan dus de meeste kenteekens der Hypochondrie, b. v. de gebreken der fpijsvertering, van den eetlust, van den uoelgang, det huid, het hartkloppen, de winderigheid, de benaeuwdheden, het fpannen en drukken, groote hitte,neiging tot zuur, tegennatuurlij e gefttldhcid der pislozing, onwillige kwij-. ling enz. met des; te meer vertrouwen, als zoovele kenteekerx van de vernopping kder ingc- wan.»  ( 45 ) Ten vijfden: wat 'de During der wezenlijke inwendige razernij betreft; ik moet bekennen dat, met opzigt tot de drie tijdperken, het met het eerfte even gelegen is, als met de verftrooide wolken , die zeer lang omwanden van den buik („nfarctus^ opgeven, wanneer ik mij zeiven overreed heb , dat deze kwalen niet enkel uit de bovengemelde bron vlie. ten,'die vrij van zwarte gal enz. is, en dat zijnicttegenftaende de middelen , die'er tegen gericht zijn, hardnekkig blijven, of zelfs nog onbedwinglijker daer door worden, dienvolgens ook van geen oorzaken, die gemaklijker weg te nemen zijn, voortfpruitcn. " t Hoe zeer het nu hoogst Waerfchijnlijk is dat in verre de meeste .gevallen de oorzaken van den Zelfmoord ontftaen uit eene'krampachrige gefteldheid der zenuwen, enjmisfehien ook uit eene ophooping van eene verdikte, taeije en flijmige ftof in de vaten en ingewanden van den buik, fchijnt 'er echter ook fomwijlen een plaetslijk gebrek in het hersfengeftel of de oorzaek van de Zelfmoord te zijn, of ten minden met deze ziekte gepaerd te gaen : hiertoe worden wij geleid wanner wij eene zekere waer-  ( 46 ) omzwerven, tot dat zij zich tot een donderbui famenpakken,enmet blikfemichichten en dondcrflagen uitberflen. Ik heb intusfchen bij alle mijne gedane en tegen eikanderen vergeleken waernemingen bevonden, dat het tweede en derde tydperk nooit langer dan negen dagen duurt. Ten zesden: de uitgang der inwendige Razernij is vierderlei. Foor eerst, de dolzinnige vermoord zich binnen de gemelde negen dagen; of, ten tweeden, hij wordt gedurende deezen tijd bedaerd en herfteld; of de ziekte gaat, ten derden, over in eene onfchadelijke droevige krankzinnigheid; of eindelijk, de lijder valt in eene ongeneesbare domen zinneloosheid, die ik als een ongelukkig gevolg van een niet wel beraden en overmatig gebruik van het heulfap [f] in den lijder [waar van in het 7^? gefchiedverhael ge- wacmeming van den Heer Plencis gadeflaen, en vergelijken met de zesde, hier achter gevoegde waerncming van onzen fchrijver, wacromwij dezelve ook aldaer zullen mededeclen. Vertaler. (t) Opium.  ( 47 ) gehandeld wordt ] helaes ondervonden en zelf berokkend heb! Ten zevenden : het gevolg, na eene gelukkig geftilde heimlijke Razernij, is, dat zij aen veelvuldige inflortingen onderworpen is, voornamelijk wanneer die zelfde, of met dezen zeer overeenkomende gemoedsaandoeningen, op nieuws veroorzaektworden,uit welken de eerfte aenval ontftaen was. De eerfte en derde lijder, inde gefchiedverhalen, hier achter geVoegd, zullen een ieder van de echtheid dezer zaek overtuigen. § 34- Na de Oorzaken § 6. 8. 13. i4. de kenteekens § 28. 20, 30. 31. _ de ^ tuur, eigenschappen en gevolgen § 33 van de heimlijke Razernij aengetoond te hebben, blijft er niets meer overig dan dat ik hare geneeswijs, volgens mijne gedane proeven en waernemingen, aentone en bepale Dewijl echter, de genezing van iedere ziekte afhangt van de verzwakking, onderbrengingen verdelging dier oorzaken, door welken zij voortgebragt en onderhouden is, moet ï de  C 48 ) de geneeswijs van deze ziekte, met öpzigt tot de twee tegen eikanderen overgeftelde oorzaken § 7, insgelijks door zeer verfchihlende hulpmiddelen ingericht en ter uitvoer gebragt worden. § 35* Doch,'daer bijna alle oorzaken, de ligchaemlijke § 14. N° 2. uitgezondert, buiten het gebied van den geneesheer en flechts gefchikt zijn om de heimlijke Razernij dan te veroorzaken , wanneer zij door hare buitenmatige fterkte en heftigheid in ftaet wórden om de, in § 6 gemelde onmiddelijke oorzaek, te doen ontflaen , volgt het dat ook alleenlijk, ter verzwakkinge en onderdrukkinge der heimlijke Razernij, deze § 6 kan en moet te keef gegaen worden. § 36. Ter beftrijdinge van deze oorzaek moet dé Arts twee oogmerken [*] trachten te ver. vullen. De eerfte is: dat hij de genoegzaem vooruit te ziene uisberfting dér heimlijke Ra- [•] Indicationcs.  ( 49 ) Razernij vroegtijdig zoekt te beletten. De tweede: dat hij, ingevalle zij echter mogt uitbersten, vermogende middelen bij de hand neemt, waer door de Zelfmoord, nimmer kan voorvallen. § 37- De bereiking deezer oogmerken gefchied naer de rang en fchikking der teekenen en kenmerken, zoo als dezelven in de drie tijdperken § 28. 29. 30. 31. voorkomen en opgegeeven zijn; en wel door zoodaenige hulpmiddelen, die eenvouwdig, zonder eenen invvendigen prikkel te veroorzaken, werken, naer de § 36opgegeeveninzigteningcrigt, endoor de ondervinding reeds beproefd zijn. § 38. Deeze, dus gefielde, hulpmiddelen zijn de drie volgende: het eerfte is zuiver koud welwater. Het tweede beflaet in flerke en welgefchikte banden; het derde in een blaertrekkende pleister. 3> $ 39-  < 50 ) § 39- Het is echter, bij het gebruik deezer drie hulpmiddelen, boven alles noodzakelijk, dat men eenen bekwamen, opmerkzamen, vlijtigen en waekzamen oppasfer aenftelle, die de bevelen van den Geneesheer naeuwkcurig naerkomt, den zwaermoedigen lijder, in het begin, met alle zagtheid behandelt, denzelven nooitallécn laet, en hem, zooveel mooglijk* zoekt te onderhouden en te yerftrooijen; en hem, ingevalle hij vvederfpannig mogt beginnen te worden, aenftonds,door de aenlegging Nier banden, bedwingt. § 40. De toediening van het eerfte middel gefchied op de volgende wijs. Wanneer onder die kenmerken van het eerfte tijdperk, dat § 28. No. 3. § 29. No. 1. gemelde zeekere teekenverfchijnt, moet men den lijder, ieder uur, bijna een pond zuiver koud welwater te drinken geeven, en, wanneer hij, in dat uur, * zeer nadenkend en diepzinnig mogt waergeaomen worden, moet men het voorhoofd, de  ( 51 ) de flaepenvan het hoofd, en de ogen met koud water bevochtigen en befproeijen. Wanneer echter deeze diepzinnigheid tusfehen beiden met zuchten afgebroken wordt, moet een teug koud water zoo vaek gegeeven worden, als'er zich eene foortgelijke benaeuwing voordoet. Met deeze geneeswijs moet men zoo langvoortvaeren, tot men ziet, dat de lijders hare ncdergeflagen gemoedsgefteldheid verliezen, de aanwezende menfehen zonder af, keer verdragen, hen met opgerigte oogen aenfehouwen, met hen vrolijker en fpraekzamer worden, lust tot ceten betoonen, en den ganfehen nagt rustig en weezenlijk flap. pen. § 4T- Het gebeurd nogthans menigwerf, dat, onder het veelvuldig gebruik van koud water, de voeten der lijderen geheel ijs koud worden, en dat zij, bij de verfchijning van dit teeken , met zigtbare verzwakkingen en bezwijmingen overvallen worden. Dan is het noodzakelijk, dat de voeten, aenftonds, met warme doeken gekoesterd en verwarmd worden; intusfehen D 2 moet  ( 5a ) moet men, zonder verzuim, met het gebruik van het koude water, volgens de § 40 voorgefchreeven wijs, blijven aenhouden. § 4a.1 De toediening van het tweede hulpmiddel § 38 is dan noodzakelijk,* wanneer de middenfte of toeneemende teekens § 28. 29. zich vertonen. Want dan kan men deeze zwaermoedige menfchen niet meer vertrouwen, vermits ik altoos waargenomen hebbe, dat de overgang deezer teekenen in dié van het derde tijdperk onverwagt en veelal plotsling gefchied. Men moet flechts voornamelijk daerop acht geeven, dat hunne handen en voeten met linnen doeken wél omwonden worden , op dat zij, bij het ontftaen van heftige Jïgchaemsbewegingen, niet befchadigd of gekwetst-kunnen worden. Wanneer de lijder gebonden is, het ik hem, onder het reeds gemelde gebruik van koud water, een flappen amandeldrank tot een verkwikkend voedzcl naer goeddunken toedienen. § 43-  C 53 ) § 43- Wanneer nu de teekens van het derde tijdperk verfchijncn, die zich (door het opgezette loodverwige, en met fchrikbare rimpels en het angstig zweet misvormde aengezicht — door de uitpuilende vreeslijk verftijfde oogen ■ door de met fchuimend fpeekzcl beladen dippen — door de aenhoudende heftige heiging door dc onregelmatige flaegen van het bontzcnd hart door dc uitfpuwing _y*an allen opgedrongen drank door dc fpanning der, tegen dc borst gevoerde, ingewanden van den buik door de hardnekkige opftopping of onwillige ontlasting van den ftoelgang door de fterke infpan- ning van alle krachten, om de banden lostemaken) ontdekken en kenbaer maken; dan moet men met den rug van de hand in beide de bovenbuikszijden den graed der hitte onderzoeken, en, zooraschmengewaerwordt, dat de flinke iets warmer is, dan de regte zijde, laet men een vierkante blaertrekkende pleister , ter lengte van negen, en ter breedte van zes duimen, op de miltzijde in diervoege leggen > dat juist dieganfche ftreck naeuwkeurig D 3 be.  ( 54 ) bedekt worde. Hierop zal men met verwondering zien, dat de razende lijder, naa dat de pleister zijne werking gedaen heeft, niet flechts bedaerd, maer ook volkomen tot zich zeiven gebragt wordt. § 44- Wanneer'er, onder deze behandeling, eene aenhoudende opftopping van ftoelgang mogt plaets hebben, 't geen echter zeer zelden gebeurd, moet men de bevordering van denzelven tragten te erlangen, doorliet zetten van eenige klisteren, die volftrekt uit niets, dan uit warm water moeten beftaen. § 45- De voorfchrijving der voedzelen, welke men, onder de toediening deezer drie hulpmiddelen, heeft in acht te neemen, is verfchillende naer den toeftand en de omftandigheden van den krankzinnigen lijder, wien men, wanneer hij een* afkeer van ceten betoont, niets dan eene dunne gerstenpap moet opdringen. § 46*.  C 55 ) § 46. Naa dat deeze vreeslijke kwael,doof de gemelde geneeswijs § 40. tot 43. te ondergebragt is, heeft men daerop te letten , dat de , tot zich gebrachte en verzwakte lijder door ligte , zagte en verkwikkende fpijzen verfterkt worde, van welken echter alle doordringende zuuren, inzonderheid het limoenfop , moeten uitgefloten blijven. Hierna is het nodig, dat de enigermate verkwikte lijder, door zijne geagte vrienden , door bezoeken en aangename gefprekken (bij welke men het voorwerp zijner ziekte, zoo veel mooglijk, onaangeroerd moet laten) onderhouden worde. Eindlijk zal hij, volkomen herfteld zijnde, door ligchaems beweegingen , het Spel, de Mufiek, Schouwburg en andere aengename tijdkortingen (waeronder het doen eener reize wel het voortreflijkfte is) opgebeurd, en in eene goede luim kunnen,. gehouden worden. § 47. Bij de geneezing der inwendige razernij zijn dus alle inwendige geneesmiddelen uitgefloD 4 ten,  C 50 ten, die in flaet zijn, om het al te gevoelige cn te prikkelbare zenuwgeftel te bezwaren, of anders in beweging te brengen. Hierom behoort men acht te geeven, dat alle bloedaftappingeii en innerlijke middelen, die, door eene inwendige prikkeling te vcroorzaeken, hunne werking verrigten, niet flechts in deeze razernij, maer ook in alle ziekten (van we1ke het al te prikkelbare zenuwgeftel de eenige oorzaek is') altoos eene verergering yeroorzaeken, en de nadeeligfte gevolgen naer zich trekken. Gelijk ik dan, door eigen ondervinding, rondborstig moet bekennen , dat ik, door de toediening vaneenigen der gemelde middelen , de reeds gedempte razernij dikwerf op nieuw heb opgewekt, tot groote opwellingen en ftormen gebragt, en den razenden lijder ih eene, fchoön ongevaerlijke, echter langdurige.cn bezwaerlijk geneesbare zwaermoedigheid, en ook wel in eene ongeneeslijke zinnenlooshcid gcftört heb. Ik beroepe mij hieromtrent op het getuigenis van Zoodaenige lieden,, die -dóór krampen bijna tot wanhoop toe gepijnigd zijn geworden, en die van het ogenblik, dat zij de Geneeskundige kraem vaerwel gezegd, en buiten eene ver-  ( 57 \ verftandiglijk ingerigte eetregel in het geheel niets gebruikt hebben, minder hebben beginnen te lijden. § 43. Naerdien de inwendige razernij en drift tot zelfmoord, door de § 35. uitgezonderdé oorzaken , van louter ligchaemlijke voorwerpen wordt opgewekt, die of in de kwetzing van derzelver gevoelige vaste deelen, of in de kwaede geftcldheid en het bederf van haere vochten haren grondflag heeft,zoo volgt, dat die geneeswijs, bij de aenwezenheid deezer oorzaken, van de verzwakking en te onderbrenging van de Hoffelijke voorwerpen, uit welke de razernij geboren is, afhangt. Voor het overige moet men ook hier alle omzigtigheid in acht neemen, op dat de, door de ondraeglijkheid der pijne in razernij vervallen lijder, niet te laet, door de banden bedwongen worde. § 49- Eindelijk blijft 'er flechts overig, zoodaenig behoedmiddel te bepalen, waerdoor eene D 5 'in-  C 58 ) inflorting, aén welke deeze vreeslijke ziekte onderworpen is, te rug gehouden en belet zou kunnen worden. Daer ik reeds § 46. hiertoe gefchikte middelen aen de hand gcgeeven heb, die toereikende zijn, om de agtergelaten indrukzelen van bovenmatige hartstochten allengskens te verzwakken, en door den tijd uitterooijen, kan ik onmoogüjk het vermogendfte vart allen met ftilzwijgen voorbijgaan. Èn dit béftaet in de troostgronden van den heiligen Kristelijken Godsdienst : want door deeze wordt de bedrukte opregtgelovige met géduld en hoop onderftcund, en met een' moed toegerust, welke in ftaet is, om alle mooglijke aenvallen van onverdraeglijke benaeuwdheden uittehouden, en te overwinnen, (*). § 5°. „ Zonder mij fe véfmeetcn (zegt de Héér Mo ore, fpreckende over de veelvuldige zelfmoorden , die in Groot- Brit tan je en Ge neve voorvallen, en tot welks geboorte eene kragtige en byzovdere oorzaek ichijnt vereischt te worden) om te bepaelén, welke de afgelegen oorzaeken zijn van deeze heillooze neiging.  ( 59 ) § 50- Ten Jlotte hebbe ik, om niet wijdloopigér" te worden, van de afgelegen oorzaeken (van den ouderdom, het Temperament, de geboorteging , dunkt het mij waerfchijnlijk, dat geene re-< denkaveling eenige kragt kan hebben, om dezelve te beletten, dan die gegrond is op het denkbeeld van de onfterflijkheid der ziele, en van een toekomenden ftaet. Welk eene uitwerking kunnen de algemeen bijgebragte reedenen daer tegen hebben op iemand, die deeze noodzaeklijke en gewigtige Leerftelling niet gelooft? Men moge hem zeggen, dat hy zich zeiven het leeven niet gaf; en gevolglyk geen regt heeft, om het zich zcl- ven te ontneemen, dat hij als op fchild- wagt gefield is, en daerop moest blyven, tot hij afgelost worde wat heeft dit alles te beduiden by een' Man, die denkt, dat hij nimmer ter verantwoording zal geroepen worden, wegens dit gepleegd geweld, en dit verlaaten van zijn post. Indien gij hem van den kant des hoogmoeds zoekt aen te tasten, door te beweeren, dat het een uitfteekender proeve van moed is, de rampen des leevens te verdragen, dan dezelve te ontvlieden, zal hij u uit de Romeinfche Ge■ / fchie-  i 6?) teplaets, leevenswijs enz.) geen melding gemaekt, om dat dezelve noch aen dekennis, noch aen de geneczing der inwendige razer- . nij fchiedenis beantwoorden, cn vragen, of Cato, Cassius en Marcus Brutus bloodaerts waren» De groote Wetgeever der Joden fchijnt overtuigd geweest te zijn, dat geene wet of bewijsreden tegen zelfmoord eenigen invloed zou gehad hebben op de gemoederen van een volk, onkundig van de onfterflijkheid der ziele, en, daer bij niet noodig oordeelde, hun in deeze JaetÜe leer te onderwijzen (om recdencn, door den Bisfchop van Gloucester, in zijn werk over de Godlijke zending van Mos es, ontvouwd) keurde hij het ook overtollig, hun eene uitdruklijkc wet tegen het ecrstgemelde te .geeven. De Wijsgeeren dethalvcn, die hunne poogingen hebben aengewend, om de overtuiging van deeze groote en gewigtige waerheid i it de gemoederen der Menfchen te verbannen, hebben hierdoor de deur geopend voor zelfmoord zoo wel, als voor veelc andere misdrijven. Want wie daer tegetr redenkavclt, zonder zijne bewijzen op  ( 6i ) nij eenig licht bijzetten. Doch de aenleidende oorzaek tot deeze ziekte heb ik opmerkingwaerdig gevonden, daer dezelve in eenen zeer- op de Leer van een Leeven naa dit Leevcn te grondvesten, zal zeeker te kort fchieten. Men moet, in de daed, bekennen, dat, in veele gevallen, dit ftuk beflist wordt door 's Menfchen eigen aandoeningen, onafhanglik van ee- nige redenkaveling. ■ De Natuur heeft een ftuk van zoo veel aengelegenheids niet geheel aen de zwakke menschlijkc Rede overgelacten; doch 's Menfchen ziel zulk eene fterke liefde tot het Leeven, en zulk een geweldigen afkeer van den dood ingeboezemd, dat de grootfte rampIpoeden flechts zeldzaem deeze Liefde en Afi keer overwinnen.'' (f) Daer nu het Godlijk Euangelie niet flechts tea ftelligfta leert, dat 'er een leven naa dit leven zal zijn, maer Q~) Mo ore in zijne Befcbnwwing der Mattfchap» fy en Zeden in Frankrijk, Zwitserxa'nd, en Duitscheand. ifteDeel bladz, ï§7 en ierv.  (6z> zeer bijzonderen trap van dengevocligen ,.aen= doenlijken, en r>mmet Sijdenham te fpree3,en) zenuwachtigen mensch beftaet: want even bier maer ook overtuigend betoogt, dat God acn alle zyne Schepzelen zijne genade en goedheid wil bewijzen, om hen in een volgend leven waerlijk gelukkig te doen worden, volgt het, dat 'er geen fterker troostreedenen voor opregte Godsdienstige en deugdzame, doch fomwijlen benaeuwde en zwaermoedige menfehen kan uitgedagt worden, dan die Jesus de Kristus zelf leeraert. Hoe wenfchelijk ware het intusfehen, dat men meer algemeen deze liefde van het VVeezen aller weezens hoorde verkondigen, en dat men fomwijlen geene aenleiding gaf, om te doen vermoeden, als of het barmhartig ea liefderijk Opperweezen een wieede Tijran was. Hoedaenig uitwerkzcl toch zullen de duidelijkfte betogen, uit het Euangelie ontleend, en de ftelligfte verzeekeringen noopens de mooglijkkeid van een aenftaend geluk voor alle menfehen te wege brengen op iemand, die door het voorftel, cn op het gezag van ander ren in het benaeuwend denkbeeld is gebragt, dat God Hechts acn fommigc menfehen zijne gadelooze liefde betonen wil, cn die, hierdoor wanhoopig geworden zynde, het hemeltergend befluït ge-  ( 63 ) hier door laet de vraeg zjch eenigermateop» losfen, waerom de eene mensch, bij een naeuwv lijks opmerkingwaerdig voorval, iets onver- draeg- genpmcp heeft, van zijn eigen mootder te worden ? Wilden wij hier voorbeelden, waeruit zoude blijken, dat dit voorwerp, niet zelden, de aenleidende oorzaek tot zelfsmoord wordt, bijbrengen, wij konden 'er geheele bladzijden mede vullen. Het is 'er echter verre af, dat de aenvoering van dc gezegde troostreedenen, ten allen tijde, dat gelukkig uitwerkzel voortbrengen, 't welk men 'er te voren billijk van mogt verwagten. Te regt zegt daarom de meergenoemde Mo ore, dat er eene kwael is, die fomtijds het Ligchaem aentast, en vervolgens hare fchriklyke uitwerking op de Ziel heeft; en deeze met zulk eene wolk van zwaerigheden bedekt, dat het leven volftrokt oudraegelijk wordt. In deezen jammerftaet wijken alle behaeglijke denkbeelden; alle de bronnen van \ermaek zijn opgeftopt of vergiftigd. Geene Middelen, Eer, Vrienden of Maegfchap kunnen de minfte voldoening fchenken. Hoop, de laetlle fteunpijlaer des ongelukkigen, ontvalt hem. Wanhoop grijpt den droeven  C (ff) Vertaler. (ff) I. c. bladz. 189 en 190.  / C 65 ) EERSTE GEVAL, In het jaer 1757 in hooijmaend werd een kamerdienaer , omtrent vier en dertig jaereri mid ,. van een bloedrijk cn enigzins zwartgallig Temperament, van eene fterke, gezette en welgevoede ligchaemsgefteldheid , van eene ftille cn ernsthaftige gemoedsneiging , door de tijding van een zwaer noodlot ('t welk zijnen landgenoten overkomen was) zoodacnig getroffen, dat hij, op liaanden voet,' met eene bdnaeuwde ingelpannenheid van geest werd aengetast. Dit bemerkte eenigen zijner makkeren, die zich over deeze bedroefde deelnccming, met; verzinning van nog veel verfchrikkelijker tijdingen, zoo lang vermaektcn, tot dat de gevoelige man in de uiterste zwaermoedigheid verviel Hierop onttrok hij zich van E zijn  ( 66 ) zijn gewoon gezelfchap , floot zich in huis op zijne kamer,zuchtte geftadig,en wandelde dezelve, gedurende eenige nagten, flaeploos op en neer. Op den dag nam hij wel zijne diensten waer, doch met zoo veel lusteloosheid en haerblijkelijkc verwarring, dat hij tot dienstbaerheid onbekwaem geoordeeld werd. Op bevel van zijn' Heer werd 'er een Geneesheer ontboden, die den, uit zwaermoedigheid, krankzinnigen lijder verfcheiden hulpmiddelen voor fchreef; doch hij verergerde hier door. Hij verzettede zich tegen alle beveelen, en begon razende te worden. Men befloot dus, hem in het Koninglijke, Keizerlijke, SpaanJ'che ziekenhuis , waarin ik toen Geneesheer was, te bezorgen en aan mijne zorg toe te betrouwen. Op het eerfte gezigt vielen mij, aenftonds, de benaeuwde verwarringteekens van het tweede tijdperk der ziekte in de ogen, die ook te wege brachten, dat ik den krankzinnigen lijder op een gemakkelijken ftoel in een beneden vertrek liet brengen, en hem eenen gefchi-kten en opmerkzamen oppasfer bezorgde. Naeuw-  C *7 ) Naeuwlijks was hij een half uur beneden geweest, of hij greep reeds moed, en verftoutte zich, om met geweld te ontvluchten. Naa dat hij hierin eenige malen, op eene ernstige wijs, verhinderd was geworden, en hij misfchien de onmoogüjkheid hier van ingezien kan hebben , plaetstte hij zich op het bed, bleef eenigen tijd zeer rustig en Uil, tot dat hij zijn kans waernam, en, eer men het konde bemerken, plotsling opfprong, en met eene zoo groote fnelheid met zijn hoofd tegen den muur liep, dat hij, even als of hij door den blixem getroffen was, ter aerde nedcrviel. Men dagt in het eerst, dat hij dood was, doch bragt hem egter door vermogende middelen wederom bij, deed hem eene ader op den voet openen, bedekte de wond van het hoofd met omllagen, en lag hem te bed. Men goot hem ook, nu en dan, een theekopje van eenen ligt buiköpenenden drank in de keel. Naa verloop van drie dagen was hij merkJijk bekomen, doch zijne zwaermoedigheid was niets verbeterd; want de teekens van het ■E 2 eer-  C 68 ) eerfte tijdperk der Ziekte, waren niet ver^ dweenen. Onverwagt begon hij de, tot hiertoe gebruikte, artzenijen niet meer te wilden inncemen, en kort daarop de windzels •cn drukdoeken lostemaken, en van het hoofd (te-werpen.; fprong .uit het bed, en ondernam de vlugt. Hierop werd hij met banden op het bed vast gemaekt, en tegen ver•dere moordzugtige onderneemingen verzeeKerd. De uitwendige middelen werden nu wederom, op het hoofd aengelegd, en innerlijk gaf men hem flechts eenen verzagtenden •drank. Intusfchen begon hij alle zijne krag$en,te verzamelen, om de-banden los te fcheujen,-; hierdoor gebeurde het m den nagt, dat., fdoor .de -onafgebroken hevige ;be weegingen, :z\}ae -voeten, niet flechts ontveld wierden, rmaer.dat daerenbovcn de pees van Achil.-j..e-s in den regten voet tot op d.e helft afge■j£cheur,d fwas, bewondering waerdig -was het, dat alle rgeme'lde .dolzinnige daden, zonder gefna-p &n 'gefemetuw., en zonder -de geringftc ken- mer.-  C 69 ) merken van pijn, als alleenlijk onder een ftcrke hijging uitgeoeffcnd waren. Deze verbazende bewegingen wierden allengskens geringer, hielden van zelfs door de vermindering der kragten op. Den volgenden dag was de razernij Hechts bij pozen, en duurde niet lang. Inmiddels werd 'er met het ge. bruik van den onfchadclijken verzagtenden drank voortgegaen, terwijl de lijder intusfchen begon te zwceten, en enigermate te (luimeren. De derde dag naa dezen geleden ftorm begon dc kranke pijn aen zijne gewonde voeten te gevoelen , en , onder de vermeerdering van deze pijn, verdweenen de teekens van het eerfte tijdperk; hij was bedaerd en bij zijn volkomen verftand. • Naa eenige dagen vroeg ik naer de Grondoorzaken van zijne geledenzwaermoedigheid, en of hij ook zijner uitgcoeffende daden bewust was. Hij verhaelde mij het geval, en verzekerde tevens, dat hij, bij de geleden onukftaenbare benaeuwdheden, gemeend had, dat hij, fchielijkst, hulp in de beroving van zijn leven zoude bekomen. . Wat hij echter E 3 tot  ( 7* ) tot datéinde ondernomen had, was hem ten vollen onbekend. Men heeft opgemerkt, dat dees man, naa zijne doorgeftane uitzinnigheid, altoos ftil en ncdergellagen is geweest, waartoe de herinnering van zijne ziekte wel het meest zal hebben toegebragt. Naa bekomen kragteh en volkomen herftclling zijner voeten, is hy wederom in zijn dienst gegaen, Bëöèffenende Aënmerkingen op dit geval. Mert ziet hieruit, voor eerst: in welken hoogèn graed de gevoeligheid van dezen man geweest is, daer hij, alleenlijk door een anders ongeluk getroffen, met zwaermoedigheid is aengetast geworden. Ten tweeden: hoe gevaCrlijk eh onverantwoordelijk het zij, eene zieklijke inbeeldings- kragt  (?I) kragt van een "gevoelig mensch, door eene toepasfelijke verdigting van kwellende klugten. (zo als gewoonlijk gefchied) meer te prikkelen en te verhitten! De onbefcheiden, moedwillige en ftrafwaerdige listen van zijne fchijnvrienden dienen ter bevestiginge deezer Waerheid. Ten derde: hoe weinig men een' vrijgelaten krankzinnigen, die, fchoon hij bedaerd is, echter de teekens van het tweede tijdperk deezer ziekte draegt, vermag te betrouwen, wanneer zijne dolzinnige onderneemingen reeds eenige malen door ernstig geweld zyn te keer gegaen. Ten vierde: dat het gevaerlijk ftooten van het hoofd tegen den muur, en de daarop gevolgde verdoving de zwaermoedigheid en razernij flechts voor een tijd onderdrukt, doch niet verdelgd heeft. Ten vyfde: tot welk eenen trap de gevoeligheid van den lijder, onder de uitbersting cn den voortgang van de razernij, gedempt, ja zelfs in eene ware gevoelloosheid overgegaan was, E 4 kan  C ti ) kan de ongevoeligheid van de gekwetfte voeten, maar noch meer van de, tot op de" helft toe gefcheurde pees Van Achiles^ beflisfen. Teri zesde: dat de windzels en het bindeii Voor het zeekerfte behoedmiddel tegen de Zelfmoord moeten gehouden worden. Ten zevende: dat men , bij deacnlcgging dei1 banden, alle behoorlijkeomzigtighciddicndte gebruiken, op dat de ledematen niet gekwetst worden; Ten agtftc: dat de Razernij meer door de Verzwakking der kragten, die op dc hevige bcweegingen vólgde, (even als b. v. in de vallende Ziekte) dan door het gebruik van inwendige Artz'eriijën beteugeld en te ondergebragt is. Ten negende: dat de terugkeerende gevoeligheid van de uitermate pijnlijke voeten, ter wederbrenginge van het verftanden vernuft, en ter volkomen bevrediging van de Ziel ^ veel toegebragt heeft. Eiii-  ( 7-3 ) Êindelyk: dat dc menfchelijke Ziel $ onder dc onuitftaenbaerheid van inwendige Ziel*> ten, de begeerte tot Verwoesting verwekt j den Zelfmoord befluit, cn dan nog (welke eene verwarring!) van de voorgenomen zelfmoordlïjkc daden geene bewustheid draegt. TWEEDE GEVAL, Naa volkomen verloop van drie jaren, is dees zelfde kamerdienaer uit eene oorzaek, X'olkomen gelijk aen de eerste , door eene zelfde zwacrmoedigheid aengevallen. Naa dat hij, door zijne benaeuwdhcden, niet langer zijne ongefchiktheid tot dienen kon dat de oppasfer den lijder zoude trachten te overreeden , om een glas koud water te drinken, wanneer hij met zeer hevige benaeuwdheden worftelde. Zijn eeten beftond in klaar vlceschnat. Over dag ging alles wel; de zieke was gewillig en ftil, gebruikte zijne middelen zonder tegenftand , doch lag altoos diepzinnig op  ( 75 ) op zijn bed; bij had een zwakken en tragen polsflag; zugtc vaek zeer benaeuwd, wierd bijwijlen zeer onrustig, en toonde met afwending van zijne oogen, hoe lastig hem de tegenwoordigheid van Menfehen viel: kortom , ik bemerkte, dat de teekens van het eerste tijdperk met eenigen van het tweede gemengd waren. In het begin van den nacht werd hij onrustig , benaeuwd, verward, fprong menigwerf uit het bed, en ondernam de vlucht; verzettede zich tegen het gebruik van artzenijen, doch werd nog altoos door zijnen oppasfer in orde en tot bedaren gebracht; tot dat hij tegen middernagt zijn kans zag , en plotsling naer het venfter ijlde, om uit het zelve op ftraet te fpringen. Dóch deeze onderneeming is gelukkiglijk verijdeld geworden. Naeuwlijks was deze gevaerlijke ftorm over, of 'er kwam wederom een andere op. Hij nam namelijk, zonder dat men het bemerkte, den fnuiter van den kandelaer, lag hem onder het bedlaken, en fcheen te flapen. De op-  C 76 J ©Ppasfef werd óhv'erwagt gewaër , daC de lijder zig eenige malen geweldig op de borst; ntë€j eri,' wanneer hij hem hierin beletten 1-viIdè',- zag hij ^ dat de zelfmoor der zich reeds met don fnuiter (wiens punt bij geluk zeer' ifömp én kort was) zeven ïteeken om Jen ftreék van hét hart toegebracht had. Hierop riep de oppasfer om hulp, en de razende Inah wierd gebonden. Den volgenden ogtend keerden de teekens van het e'erste tijdperk wederom. Doch de lijder werd, op mijne gedaene voorflagen , in het Spaenfchc ziekenhuis gebragt, en aen mijne' zorg overgelaten, alwaer ik dan de volgende beveelen gegeeven heb; Naerdien ik, door het vastbinden in'tbed, heftige bewegingen van den lijder voorzag * fcn gevolglijk voor eene nieuwe kwetzing van de pees van Achilles vreesde , beval ik j dat men hem in de kamer, die tct de algemcene bewaerplaets van krankzinnigen gebruikt werd, zoude brengen, en liet in het midden van de vloer eene fterke fchroef vast maken; aen deze werd dc flinker voet van  ■C 77 ) •van den kranken, met alle omzigtigheid, £00 kort aengehaeld, dat hij van geene zijde den muur konde bereiken. Ik liet ook zijne legerplaets, door middel van dubbelde matras^ fen , op den grond maken, -ten einde hij hier op konde gaen zitten of liggen. Wijders liet ik dé deur van zijn kamertje gedurig open blijven, opdat over dag zoo wel de oppas.fers, als de voofbijgaendc krankzinnigen op zijne verrigtingen konden letten. -Bij nacht Helde ik een' eigen oppay-fer aen, die onzen lijder nacuwkeurig moest wacrnecmen. Een met water gevulde houten bak werd bij hem gezet, waer van hij , indien hij dorst had, naer goeddunken konde drinken; want met geweld kon men niets .uitvoeren p en,, •dewijl ik de cerftemael gezien had, dat zijne dolheid alleenlijk door verlies van krachten was overgegaen , zoo hefloot ik ookditmael, (zoo lang het de pmft'andigheüen gedoogden) een blootc aénfehóuwer te zijn. 'Doch .alle deze gemaekte fchikkingen \va -resn niet toereikende, om den, in zijne foort .ongchoorden .zelfmoord te beletten. De te.gen zich zeiven gramstorige en moordzuch- . • tige  C 78 ) tige man had, namelijk, een' zijden doek om den hals. In den voornacht kwamen de benaeuwdheden , die hij met eene heftige hijging verried, wederom. De oppasfer, die bij dit verfchijnzel voor geen zorglijk toeval vreesde, fliep hierop in, terwijl de zelf. moorder zich van deeze gelegenheid bediende, de twee afhangende einden van zijn' halsdoek famenknoopte , de knie van zijn rechtervoet in de lus bragt, en, bij dc ontwaking van zijnen oppasfer, in deze verfchrikkelijke rigting op zijn matras dood geworgd werd gevonden (*). BE- (*) Men moet zich waerlijk verwonderen over de zonderlinge wijs, waerop cenige Menfehen, met eene onbegrijpelijke drift, -(want wie zoude zich niet fchaamen, om hier van ftandvastiglieid en moed te fpreeken!) zich van het leeven berooven. Twee zeer aenmerklijke gevallen heeft de Heer Mo ore te Geneve' gezien, en die wij van die bijzonderheid achten, dat zy, (fchoon niet behoorende tot die foort van Zelfmoord, waer van in deeze Verhandeling gefproken wordt,) echter wel \ erdieneu hier geplaetst te worden. Het  C 79 > beoeffenende aenmerkinoen op dit geval. Vooreerst: toont dit geval, dat de heimelijke razernij aen wederinltorting onderhevig is. Ten Het certle was veroorzackt door een fchielyke en onbegrijpelijke vlaeg van wanhoop, die den Zoon van één der rijkfte en aenzienlijkfte Burgeren van Zwitserland aengreep. Dces Heer had, op'het uiterlijk aenzien, alle reden, om over zijn lot wél voldaen te wezen. Hij zag er fris uit, was, in 't bloeijendst zijns levens, getrouwd aan eene Vrouw van een alleruitmuntcndst Characïer, die hem veel fchats aengebragt, en bij welke hij een fchoon kind verwekt hadt. Te midden van alle die zegeningen, omringd van alles, wat iemand acn dit leeven kan hegten, werd het hem ondraeglijk, en hij befloot, zonder eenige blijkbare reden van kwelling of hanfeer, de handen aen zich zeiven te flaen. Eenige uuren met zijne Moeder, eene alleragtingvvaerdige Vrouwe, met zijne Egtgenooie en kind gefleeten hebbende, ging hij van haer af, ua eene andere kamer, zet-  ( 8o ) Ten tweede: dat zij lang naderhand door de • (Zelfde oorzaken, Waérüit zij de eerfte mael ontftaen was, op nieuws plagt voortgebragt te worden. Ten zettede den loop van een Snaphaen tegen zijn voorhoofd, drukte met zijn toon den haen over, en fchoot zich dus door 't hoofd, ten a^nhooren van het niets kwaeds vermoedend gezelfchap, zoo even door hem veriaeten, Het andere voorbeeld is dat van een Smit, die hetzelfde heillooze beiluit nam, en , geen gefchikt werktuig by de hand hebbende, laadde hy den loop van een oud vuurroer, deedt er eenige kogels op, en lag het eene einde in 'c vuur zyncr fmitfe, maektc een koord vast aen het handvatzei van zijn blaesbalg, door welke hij dezelve op een voeglijken affland kon beweegen. Nedcrkniclende, zettede hij zijn hoofd djgt aen den mond des fnaphaens , cn den blaesbalg met de koord trekkende, blies hij het vuur aen, hield zijn hoofd met eene verbaezende ftandvastigh-id, en vul van het fchriklyk befluit, in dien ftand, tot het andere einde heet genoeg werd, om het kruid acn te fteeken, welks ontbersting ogenbljklijk de kogels door znu hoofd joeg. Een  C 81 ) Ten derde: dat de Zelfmoorder, bij de begeerte tot zijne verwoesting, meer middelen bij de hand neemt, wanneer hem eenigen -mislukt of ontnomen zijn. Ten vierde: ik heb doorgaens waergenomen, dat de drift tot en de daed van den zelfmoord Ecu derde Voorbeeld wierd mij onlangs vcrhacld van een Engelsch Heer, die vrolijk en wél , zoo het uiterlijk fcheen, te vreeden op eene post Chais ging zitten, en met zijn bijhebbend gezehchap over jr ^ verfchillende onderwerpen zeer*fprak, tot dat men y^ ' op het onverwagtst beipeurde, dat hij zeer bleek wierd, in bezwijming viel, en kort daerop den geest gaf; hierop zag men, dat hij zich onder zij. nen mantel allengskens in de borst geprikt had, en wel zoodaenig, dat 'er eene vrij aenmerklyke bloedftorting opgevolgd was, die men echter niet dan te laei befpeurde. Duizende dergelijke gevallen zullen 'er zeekerlijk voorhanden zijn; dan wij dagten, dar het hier de plaets wel was, om 'er ten minften twee of drie tot een voorbeeld te mogen bijbrengen. Vertaler. F  ( 8a ) moord in den nagt voorvalt: onder welken duisteren dekmantel, de meeste zwarte en gruwelijke daden ondernomen en uitgevoerd worden. — Eene waerfchuwing, hoe zorgvuldig foortgelijke krankzinnigen in den nagt bêhooren bewaerd te worden! Ten vijfde: dat men, bij de meest uitgedagte voorzigtigheid, de listige inzigten van den Zelfmoorder niet beter verijdelen kan, dan dat men hem, door vroegtijdig te binden, geheel en al onvermogend make. DERDE GEVAL. Een Krijgs-officier, 57 jaren oud, van een bloedrijk temperament, van eene llerke en lijvige ligchaemsgefteldheid, van een vlugge en vrolijke gemoedsneiging, had zijn leven, van zijn negentiende tot zijn vijftigfte jaer, in een geftadigen zwaren krijgsdienst, van Soldaet tot het CajnYemfchap, altoos gezond en vergenoegd doorgebragt. Alleenlijk hadden  ( 83 ) den hem, vaek, uitkomende en opgezette blinde fpeengezwellen Cf) pijnlijke toevallen veroorzaekt, die hij zelf echter, door een gering geneesmiddel, had weten te ftillen. Door de verkoping van zijn Capiteins plaets werd hij in eenen middenbaren ftand gebragt. Doch eene gewinzugtige onderneeming, welke voor hem zeer ongunstig uitviel, verminderde zijne inkomsten, en veroorzaekte, dat zijne anderzins vlugge gemoedsneiging neêrgeflagen, en gemelijk begon te worden; en, fchoon hij het geluk en de gelegenheid had, om zijn treffend ongeval, door het genot van welmeenende vrienden en bloedverwanten, verminderd te zien, haelde hij zich echter, door zijnen werkeloozen levenswandel, (welke hij gedeeltelijk aen overpeinzing, en voor het overige aen goed eten en drinken had gewijd) eene krampachtige miltzugt (ff) op den hals. Tegen dit, hem nog onbekend, -vreeslijk euvel begon hij, verfcheiden ongefchikte ge- nees- (t) Hasmorrhoides. (tt) Malum hypochondriacum fpasmodicum. F 2  C 84 "> neesmiddelen van veele kortzigtigc raedslieden te gebruiken, onder welke buikzuiverende artzenijen en bloedaftappingen de .voornaemfte waren. Doch zijne krampachtige toevallen verergerden hierdoor. Hij kreeg eene benaeuwde vrees voor eene beroerte, en zijne gemoedlijke denkwijs over eenen gelukkigen toeftand naa dit leven begon, zeer bekommerd te worden. Zijne overpeinzingen werden hierdoor verdubbeld; terwijl het droevig noodlot, van in eenen gemoedstrijd te vervallen, zijnen flaet nog ongelukkiger maekte. Den ^.den van Oogstmaend in het jacr 17 71 werd hij bij één' zijner Vrienden op het middagmael verzogt. Men bemerkte toen reeds, vóór de maeltijd, bij hem eene ongewone diepzinnigheid, en men zag naderhand, dat hij niet at. Hij fprong plotsling op, en zeide : met mij is het gedaen! voor mij is geen hulp meer ! Men liet een Wond-arts roepen, die den verwarden en zwaermoedigen lijder eene ader opende, waerdoor de ongelukkige man in eene zoodanige zwakheid en bezwijming verviel, dat men, onder het aenwenden van veele  C 85 ) veele prikkelende en opwekkende middelen, zeer lang moest wagten, eer men hem in een draegftoel op zijn kamer konde brengen. Ik werd toen als Geneesheer bij hem geroepen, en vond hem zeer koud, met klam zweet in het aengezigt en op de ledematen overgoten, en met een naeuwlijks merkbaren polsflag , in bezwijming leggen. Aller eerst zorgde ik, dat men, door de koude ledematen te verwarmen, den lijder deed bekomen; in het welk ik binnen het half uur naer wensen flaegde. Naeuwlijks was hij aenmerklijk tot zich gekomen, of riep met eene benaeuwde ftem: voor mij is geen hulp meer! Ik zogt hem te troosten, doch bemerkte, dat mijn gefprek hem onrustig en beangstigd maekte. Ik verzogt hierom aen zijne huisgenoten, dat men hem niet alleen zoude laten, en hem niet te ftoren, indien hij in flaep mogt vallen. Ik maelde hen intusfehen de levensgevaerlijke toneelen af, die zich bij deze foort van krankzinnigheid plagten te vertoonen ; beval, dat men eenen fterken en waekzamen oppasfer, F 3 en  ( 86-) CU voorzigtigheidshalve flerke banden zoude hemen, op dat men in ftaet zoude zijn, om alle dolzinnige onderneemingen te konnen beteugelen. Ik was naeuwlijks weggegaen, of 'er kwam iemand mij in allerijl naerlopen, en gaf mij te kennen, dat de lijder uit het bed gefprongen was, en zich uit het venfter had willen werpen; dat men zïilks gelukkiglijk verhinderd, doch dat hij zich tweemaelen met het hoofd tegen den muur zeer hevig had gefloten. Toen ik te ruggekeerd was, vond ik den lijder met de teekens van het derde tijdperk der ziekte worstelen; hij was zeer verward, buiten zijn kennis, en wel in eene zoodanige woede, dat hij onder eene fpraekloze dolheid , aen twee mannen, die ik 'er toen bij liet blijven, Werks genoeg verfchafte. Naa dat ik de wond van de geopende ader, door zwagtels, genoegzaem had'doen verzeekeren, liet ik hem in het bed binden, doch hij fpande alle zijne kragten in, om zich los te maken; hierdoor wierd hij zeer verhit, be-  ( 87 ) begon verfchrikkelijk te brullen, en riep overluid: ik ben voor eeuwig verdoemd.' kort hierop volgden de gruwlijkfte vloeken en Godslasteringen, juist met die uitdrukkingen, en in die zelfde orde, als eenige goedhartige Schrijvers van de naest afgelopen, cn zelfs nog in het begin deezer eeuwe, (wanneer zij de verdoemden lieten kermen,) in hunne verhitte herfens uitgedagt, en door hunne onbefcheiden penne, op het papier, (het zij met verlof gezegd,) ergerlijkst ter neder gefpoogen hebben. Dit getier duurde den ganfchen nacht door , tot het aenbreeken van den vijfden van Oogstmaend, wanneer de razende lijder rustiger wierd, enigzins begon te {luimeren, wederom tot zich kwam, en in de teekens van het eerfte tijdperk der ziekte terug keerde. Toen ik hem een bezoek gaf, verzogt hij, dat de banden iosgemaekt mogten worden, 't welk ik hem beloofde te zullen doen, indien hij het voorgefchreeven geneesmiddel, (zijnde een zagte buiköpenende drank,) geF 4 wil-  ( 88 ) willig zoude ingenomen hebben. Door dit middel wierden de darmen wel van de natuurlijke drekftoffen gezuiverd, doch de lijder verviel 's avonds wederom in de teekens van het tweede tijdperk, en moest (niettegenftaende ik hem met moeite een rustdrankje had ingegeeven,) op nieuw gebonden worden: want hij had den nagt onder benaeuwde zugten, met afgebroken beroeringen, zeer flaeploos doorgcbragt. In den vroegen ogtendftotfd, van den volgenden dag, was de lijder met de teekens van het eerfte tijdperk zeer gelaten, en wierd, door het bezoek van zijne bloedverwanten, in eene draeglijke luim gehouden. Ik fchreef, hem toen een afkooklel van hondsdraf, (f) met valkruid (tt) voor, waer van ik hem ieder uur een koffiekop liet drinken; ik deed de banden los maeken, cn gaf hem eene flappe water- en broodpap te eeten. In het begin van den nagt wierd hij eenigermate onrustig, zugttevack, en bleef (niettegenftaende eenen' Ct) Hedcra terrestris. (ff) Flores Arnica:,  C 89 ) eenen toegedienden fterken rustdrank,) gefta-, dig flaeploos, doch ongebonden , in het bed. Den fdm van oogstmaend had hij de teekens van het eerste tijdperk der ziekte, klaegde over hoofdpijn, eene fpanning in den nek, als meede over pijn in de lendenen ; ik liet hem, door middel van bloedzuigers, uit de opgezette fpeenaderen zeven omen bloed aftappen : doch hierop ontftonden diezelfde dolzinnige verfchijnzels, als den vierden van deeze maend , cn wel in die mate, dat hij wederom moest gebonden worden. Het getier duurde tot den volgenden ogtend,. wanneer hij, naa bekomen krachten , wederom tot zich kwam, en onder de teekens van het eerste tijdperk rustig' wierd , het zoo even gemelde aftrekfel gewillig dronk, cn een' na. tuurlijken ftoelgang kreeg. Den agtsten van. diezelfde maend was hij verzwakt, en nog zeer diepzinnig; ik liet hem toen, opzijnacnhoudend verzoek, een kop zeer fiappe wijnfoep geevcn; want de polsflag was niets koortfig, maer zwak en onderdrukt, en de lijder viel in ogcnfchijnlijke flaeuwten. Maer vier. uren naa het gebruik van dc wijnfoep kwaF 5 men  ( 9° ) men nieuwe benaeuwdheden te voorfchijn , onder welke de dolheid zich wederom verhefte, en het zelfde getier (als van den ^.den en 7 den) ontftond, welk onder gedurige afwisfelingen veertien uren aenhield. Ik onderzocht nu den graed der warmte van de zeer opgezette bovenbuikszijde , en bevond, dat de miltzijde aenmerkelijk warmer, dan de regterzijde was, bij welk teeken ik, gelijk in andere krampachtige gebreken en ziekten, met eene ongelooflijke goede uitwerking, een breede bleintrekkende pleister van negen duimen lang , en zes duimen breed , op de flinker zijde, in het vijfde uur van zijne op nieuw opgekomen dolheid liet leggen. Onder de werking van het zelve nam de razernij af, en de lijder begon rustig te worden , zoo dat hij den negenden van genoemde maend, bij zijne volkomen kennis en zonder eenige benaeuwdheid was. Dees Officier bekwam, door een trapswijs toeneemenden eetregel, in veertien dagen; bleef geduurende agt jaren gezond, hij fleet al-  ( 9i ) alleenlijk veele dagen, waerin hij zich nedergeflagen en gemelijk bevond, van welke ongeneugte hij, op mijne aenrading, zich wist te verlosfen , door altoos veel koud Water te drinken. Wanneer ik hem over het bewust zijn van zijne dolzinnige daden vroeg, verzeek'erde hij mij, dat de innerlijk gevoelde angst en fmert, die hij tot den hoogst mooglijken trap van uitftaenbaerheid geleden had, hem dermate buiten zich brachten, dat hij in het geheel niet wist, wat hij deswegen ondernomen had. Hij kon zich alleen de banden en de pijn van de fpaenfche vliegpleister herinneren. BEOEFFENËNDE AENMERKINGEN OP DIT GEVAL. Voor eerst leert dit geval de fchadelijke gevolgen, welke die menfehen te verwachten hebben , die van hunne prille jeugd, tot den beginnenden oudet dom , hun leven in eenen  ( 90 eenen gcftadigen zwaren arbeid en moeite hebben doorgebragt, en die , om het genot van gemaklijke dagen te hebben, zich, daer zij hunne volkomen krachten nog bezitten, aen de rust en ledigheid overgeevcn. Ten tweede : dat dit gerust en werkloos leeven , vóór den tijd van een afgelleeten ouderdom , den grondflag tot eene verzwakking en aendoenhjkheid der zenuwen legt. Ten derde : dat deeze verzwakking, door vraet- en zwelgzucht, als ook door andere verregaende losbandigheden, doorgaens, in eene krampachtige miltzucht plagt te ontaerten, gelijk zulks de daeglijkfche ervaring bevestigt. Ten vierde : dat juist deeze krampachtige aenvallen (zoo ras zij de vrees tot fterven doen ontftaen) reeds daedlijk eene zwaermoedige krankzinnigheid ter geleidsvrouw hebben , en bij een teeder en zeer gevoelig gemoed, menigwerf, neigingen verwekken, die tot de heimlijke razernij en drift tot zelfmoord de hand bieden. Slechts de in ftille rust  C 93 ) rust altoos nadenkende wijze wapent zijnen geest met het onbedwingbaer fchild eener, uit rijpe overlegging ontflaende, zelfskennis , en bezit de magt, om met verzwakte zenuwen , den heftigflen aenval van ftormende hartstochten te fluiten en te bevegten. Ten vijfden : bevestigt dit geval, dat de bloedaftappingen , bij dadelijke aenwezende krampen, (wanneer dezelve uit denkbeeldige en geestlijke oorzaeken ontflaen zijn ,) zeer kwade gevolgen naer zich trekken. Hoe vaek heeft een zeer gevoelig meisje, bij een krampachtig zijdewee , de begane feil van haeren al te zorgvuldigen arts, door lang aenhoudende fluipen moeten boeten, die door eene te vroegtijdige aderlating verwekt wierden. Ten zesde: ziet men , dat de beroemdfte krampflillende geneesmiddelen zoo lang werkloos bleeven, tot dat de uitwendige koude ledematen door koesteringen verwarmd wierden. Eene herinnering voor hen, die bij krampachtige lijders gewoon zijn , flechts den polsflag, en niet de handen en voeten te betasten. Ten  C 94 ) Ten zevende: dat vertroostingen en redenkavelingen niet te flade komen, wanneer de zwaermoedige lijder met de teekens van het tweede tijdperk onzer ziekte worftelt, naerdien dezelve dan den reeds krankzinnigen niet geruster maken, maer veeleer beroeren en opzetten. Ten agtste: kan ik verzeekeren, dat men, bij de verfchijning der teekenen vanhet tweede tijdperk, nooit verzeekerd is, dat een Zelfmoord niet onverwacht zal voorvallen, naerdien zij dikwerf, plotsling, in de teekens van het derde tijdperk (gelijk hier gefchied is) overgaen. Ten negende: dat eene verhitte geestdrift, uit de heftigfte ligchaemsbe weegingen ontftaen , doorgaens die benaeuwende fchrikbeelden acn de ziel voorflelt, met welke zij zich, voorheen, het meeste heeft beezig gehouden. Weshalven ook de zinnenlijke indrukzels (die van de pijnlijke voorftellen omtrent de verdoemden overgebleeven waren) wederom opgewekt zijn geworden, en onder de leevendigite vervoering in de ergerlijk-  ( 95 ) lijkfte vloeken en godslasteringen zijn uitgebersten. Ten tiende: kan het tot eene herhaelde bevestiging dienen, hoe de reeds gedeeltlijk bedaerde woede, naa een gegeeven buikopenend middel, maer nog meer naa de aengelegde bloedzuigers, op nieuw is opgewekt, en de teekens van het eerste tijdperk in die van het derde zijn overgegaen. Ten elfde: dat ik zeer kwalijk gehandeld heb, toen ik den lijder, die door de heftigheid der kramptrekkingen verzwakt , en reeds bevreedigd was, (fchoon op zijn fmeekend verzoek) toeftond, dat hij zich door eene Wijnfoep verkwikken zoude , daer de ondervinding mij, in foortgelijke gevallen, reeds vaek geleerd had, dat door zoodaenige prikkelende middelen de afneemende krampen, even als door het bijdoen van olie bij het uitgaende lamplicht, wederom worden opgewakkerd en aen den gang gehouden. Ten twaelfde: dat het naèfüig gebruik \'an koud water de zvvaermoedigheid verhindert, en  C 96 ) en de uitbersting der razernij terug houdt; —■ dat het vroegtijdig binden de zelfmoorderlijke daden belet, cn dat de bleintrekkende pleister op zijn tijd, op de bepaelde plaets gelegd, de Razernij ftüt, den razenden bevredigt, zijne moordzuchtige begeerte verdrijft , en het verftand wederom doet komen. Ten dertiende: in dit geval had de Ziel, ook bij de onuitfhienbaerheid der fmerten, alle onderneemingen van den Zelfmoord bepaeld, en ter uitvoer zoeken te brengen; en droeg, naa dat zij bevredigd was (welk eene zinnenlooze verwarring!) geene de minftc bewustheid van hare befluitcn. Een voorlid voor Bovennatuurkundigen! VIERDE GEVAL. Den .eerften van Herfstmaend, in het jaer 1778 , is dees-'Officier wederom door eene zelfde dolzinnigheid, (als hij in het jaer 1771 uitgeftaen had) aengetast: want hij had noch zijn  C 97 O zijn werkloos leven, noch zijne voortdurende vraetzugt willen beperken. Daerenboven werd hij ook door zijne fchuldeisfchers (die hij niet konde betaelen,) zeer naeuw op de hielen gezeten, en het geviel ook ten zelfden tijde, dat zijn beste Vriendin en bijzondere weldoenfler, op eene droevige wijs, krankzinnig wierd. Naa dat hij eenige weeken zeer diepzinnig en treurig had doorgebragt, kwam hij, den elfden van diezelfde maend, bij mij klagen over zijne fiaeploosheid, en verzogt mij om een geneesmiddel, het welk in ftaet zoude zijn, om zijnen verloren fiaep weederom te doen komen. Doch, daer mij de oorzaeken van zijne fiaeploosheid gedeeltlijk bekend waren, en ik uit zijn gezigt en angftige gedragingen eene aenftaende verwarring voorzag, hield ik hem op het middagmael, om de geringe uitbersting zijner razernij des te beter te konnen waerncemeio. Wan.  ( 9* ) Wannéér wij over tafel zaten, zogt ik hem door vérfchëide vragen optewekken, en te vervrolijken; doch hij antwoordde zeer fpaerzaem, en fcheen zeer gevoelloos. Hij at bijna niets; eii als hij drinken wilde, beefde hij zoo fterk, dat hij het vocht gedeeltlijk uit het glas fchudde: daerbij kreeg hij verfcheiden blozingen in het aengezicht, droogde menigwerf het klamme zweet van zijn voorhoofd, zag zeer agterdogtig rondom zich heen, begon te zugten, te hijgen, ftond eindelijk op, en zeide; voor mij is geen hulp meer' Ik dwong hem, om op ftaenden voet een glas zuiver kOud welwater te drinken, 't welk hem voor eenigen tijd bevredigde. Maer dit duurde niet lang, hij verviel in de voorige benaeuwdheden, en het was onmooglijk, hem tot drinken te beweegen. Toen begon ik zijn Voorhoofd met koud Water te befproeijen, waer op zijne fmerten minder, en hij lijdelijker wierd. Ik nam alles van hem af, waermede hij zich konde kwetzen, gaf hem mijn' knegt mede, en liet den lijder toen op zijne kamer brengen, met  ( 99 ) met belofte, dat ik hem aenftonds zoude volgen. Hij zogt wel, op verfcheide wijzen-, zijnen oppasfer te ontvlugten; doch hij wierd daer altoos van .teruggehouden en verhinderd. Naa dat hij op zijne kamer gebragt was, had men verbazend veel moeite, om hem te ontkleeden, tot dat ik hem, naa mijne aenkomst, onder bedreigingen, van hem anders te zullen laten binden,het zooverre bragt, dat hij een glas koud water uitdronk, en hierdoor rustig wierd, en alles deed, wat ik hem verzogt. Ik gaf order, dat men hem, naeuwkeurig ieder uur, het welwater moest te drinken geeVen, en verzeekerde hem, dat hij, indien hij zich tegen dit mijn bevel aenkantte, aenT ftonds zoude vastgebonden worden. Voor dat ik den lijder verliet, gaf ik mijn' knegt ftiptlijk te kennen, hoe hij, gedurende den nagt, met hem handelen moest, en beval, dat hij, op de geringfte befpeuring van eene gevaerlijke onderneeming, met behulp van de lieden, die zich in huis bevonden, den krankzinnigen binden moest. G * Mijn  ( IOO ) Mijn knegt iiet den zwaermoedigcn en benaeuwden man nu geheel aen zijne luimen over, en gaf naeuwkeurig agt, op het geen hij verrigtte. Den nagt bragt hij ongerust en in zugtende benaeuwdheid door. Doch daernaa volgden de vcrfchriklijkfte beroeringen , bij welke de volgende moordzugtige onderneemingen, gelukkiglijk, wierden belet. In de eerfte plaets wierd hij van het fpringen uit een venfter te rug gehouden : ten tweeden mislukte hem de fteek, die hij zich met eene, uit zijn gefloten tafellade, genomen fchaer in de borst ftond toe te brengen: ten derden maekte mijn knegt met leevensgevaer zich meester van een' ijzeren hamer , die de lijder onder zijn bed verborgen had, en met welken hij zich flechts éénen flagop het flinker gedeelte van het Voorhoofdsbeen tegen de flaep van het hoofd, fchielijk, had toegebragt. Hierop geraekte hij met mijn'knegt ernstig handgemeen, onder welk de laetfte de zwakfte was, en hierom genoodzaekt wierd, waertoe hij naeuwlijks tijd had, om hulp te roe-  (i°i) roepen, ten einde men den razendcn man zoude konnen vast binden. Naeuwlijks was hij door de bijecnzamcling van alle zijne krachten verhit , of 'er deed zich op nieuw een aenval op , welk de eerfte mael den lijder zich als een woedend cn rampzalig mensch had doen gedragen. Naa dat deeze dolzinnige bewegingen zes uren onophoudenlijk geduurd hadden , wierd hij geheel krachtloos, kwam wederom tot zich zei ven, doch behield de teekens van het eerfte tijdperk. Zijn huisbaes begon deze onver draeglijke ongelegenheid te verveelenf, en 'er deed zich gelegenheid op , om den lijder in het Spaenfche ziekenhuis te krijgen. De zeer geleerde en ervaren Heer Dittel, gewone geneesheer van dit huis, (wien ik eene naeuwkeurige opgaef mededeelde van de geneeswijs, bij den eersten aenval aengewend , als mede van de tegenswoordige inftorting, de oorzaken cn de voorafgegane moordzuchtige gefteldheid) behandelde den G 3 lij-  ( 102 } lijder volgens zijne eigene Methode. Doeh3 daer 'er, naa de aenwending van deeze, bijna geene verbeetering ontdekt, en ik de teekens van eene meerder verhitting van de flinker bovenbuiks- of miltzijde ontwaer wierd, liet hij (op mijn gedanen voorflag en herhaeld verzoek) op deeze plaets eene breede bleintrekkende pleister leggen, en bewonderde zich eindelijk, dat, naa de werking van dit middel, de razende man niet flechts hierdoor bedaerd was geworden, maer het volkomen gebruik van zijn verftand weederomgekreegen had. De lijder, die nu voor de tweede mael van zijne krankzinnigheid herfteld was, bleef nog ■drie maenden in het Ziekenhuis, en men heeft bij hem, gedurende dien tijd, geenede minfte fpooren van een onbetaemlijk of eigenzinnig gedrag waergenomen.  C 1*3 ) BEOEFFENENDE AENMER.KINGEN OP DIT GEVAL. Foor eerst: vertoont zich, in dit geval, eene bewezen inftorting van eene voorige razernij , welke fchier door gelijkfoortige oorzaken, als de eerde mael, ontftaenis. Ten tweede: blijkt het, hoe de voorbereidzeis tot de inwendige razernij onder de teekens van het eerfte tijdperk (als daer zijn de diepzinnigheid, treurigheid en flaeploosheid) eenen geruimen tijd voorafgaen, tot dat zij in de teekens van het tweede tijdperk overgaen. Ten derde: ziet men, hoe eene enkele teug van het koude water de uitbersting der Razernij, voor een tijd, heeft tegèngegaen, en hoe de loutere befproeijing op het voorhoofd den verwarden lijder in zoo verre tot zich gebragt heeft, dat hij op zijne voeten naer G 4 huis  C 104 ) huis gegaen is, zonder eenige dolligheid te begaen. Ten vierde: dat de enkele vrees (om niet gebonden te worden,) zoo veel indruks maekte, dat hij zich uitkleedde, en zonder cenigen tegenftand een glas koud water dronk, en hierop ogcnfchijnlijk bedaerder wierd. Ten vijfde: leeren de verfcheiden toneelen van Zelfmoord, hoe ge vaerlijk het zij, foortgelijke krankzinnigen vrij en werkzaem te laeten. Ten zesde: leert dit geval, dat de krankzinnige , zonder toediening van een inwendig rustmiddel, alleenlijk door de verzwakking, als een natuurlijk gevolg van eene dolheid, die zes uuren geduurd had, weederom in de teekens van het eerfte tijdperk der ziekte is vervallen. Ten zevende: eindelijk wordt het wonderdadige van de, op de miltzijde , aengelegde bleintrekkende pleister, waerdoor de krankzinnige volkomen bedaerd wierd, op üieuw bevestigd. VIJF-  ( Iö5 ) mm V IJ F D E GEVAL. Op den eefflcn van Hooimaend, van het jaer 1780, onderging dees zelfde Officier, (waervan wij in dc twee laetfte gevallen melding maekten, en die van zijne ongefchikte levenswijs niet aftebrengen was, en door zijne Schuldeisfchers benaeuwd en overvallen wierd,) de tweede inftorting van zijne zelfmoorderlijke dolzinnigheid. Doch hij wierd denzelfden dag, en wel aenffonds naa de uitbersting van de ziekte, (want hij wilde zich doorfteeken, maer wierd hierin gelukkiglijk verhinderd,) in het Spaenfche Ziekenhuis gebragt. Ditmacl echter voegde zich, den vierdeft van dezelfde maend, bij zijne krankzinnigheid een hevige koorts, uit eene ontfteking der darmen en ingewanden van den buik voortkomende: aen welke hij vijf dagen dacrna, met teekens van het inwendige vuur, G 5 in  ( tb6 ) in het zestigfte jaer van zijnen ouderdom overleed. BEOEFFENENDE AENMERKING OP DIT GEVAL. Men ziet hier de rampzalige gevolgen eener ingewortelde flegte gewoonte, en de waerheid van die fpreuk , de kruik gaet zoo lang te water, tot zij breekt. ZESDE GEVAL. Eene vrouw, 40 jaeren oud, van een meer waterachtig, dan bloedrijk temperament, van eene ftille en vreëdelievende geaertheid , doch menigwerf aen opftcigingen onderhev vig, veryiel, over het noodlot van haren man, (die wegens ftrafwaerdige bedriegerijen op de galg af gevangen zat,) in eene zoodaenige zwaermoedigheid, dat zij, op alle aenge- voer-  C i°7 ) voerde gcfprekken en verftroijingen, niet aen-. gcdaen wierd, en gevoelloos was. Ik wierd bij haer op den dertienden van oogstmaend van het jaer 1778 geroepen, en zag bij haer de teekens van het tweedes tijdperk der ziekte. Wanneer ik haer naer de oorzaek van hare zwaermoedigheid, en naer de reeds aengewende middelen vroeg , en zij mij niets antwoordde, wierd ik door hare vrienden van alles onderrigt, en men zeide mij, dat men haer twee dagen te voren eene ader op den arm geopend had, waerop zij in ftuipachtige bezwijmingen gevallen was. Men had haer echter niets anders ge* geeven, dan kamillenthee en een foep, wel* ke met bevergeil bereid was. Intusfchen had zij daegs te voren , en ook nu, verbazende krampen en bezwijmingen uitgeftaen, en was hierdoor zoo gevoelloos, en buiten zich zelve gebragt, dat men haer geen drup», pel waters konde inkrijgen. Hierop openbaerde ik aen hare vrienden den gevaerlijken flaet van hare zwaermoedigheid, en verzeekerde, dat zij zich zelve vermoor-  C 108 J moorden zoude, bijaldien zij niet gebonden, of door waekzame oppasfers naeuwkeurig waergenomen.en opmerkzaem verzorgd wierd. De vrienden verkoozen het laetste, en verzogten , dat men het eerste aengeraden middel nog niet zoude aenwenden. Naa dat ik aen de oppasfers der zieke hunne verplichting onder het oog had gebragt, gebood ik, dat men aen de, zoo het uiterlijk fcheen , gevoellooze vrouw een bleintrekkende pleister zoude leggen, en wel drie vingeren breed in de lengte van den nek tot aen de lendenwervelen; dit was van eene zoo goede uitwerking, dat zij daegs daerna zonder tegenkanting eenig warm broodnat gebruikte, doch bleef nog geftadig benaeuwd en fpraekloos. Den veertienden van dc gemelde maend fchreef ik een mengzel voor, beftaende uit zes lood versch uitgeperste hondsdraf ? vier azen bevergeil (f) en één aes heulfap, (ft) waer (f) Csstorcum. (ff) Opium.  C i°9 ) waer van ik haer, over dag alle twee uren, een eetlepel vol deed inneernen; ik liet haer daerop een theekopje van een aftrekzei van het valkruid drinken, en gaf haer tot voedzel een dun broodvvater , en tot haren gewonen drank zuiver koud welwater, 'twelk zij ook, tot flilling van krampachtige aenvallcn, met uitfteekend voordeel gebruikte. De lijderes nam, tot verbazing, alles zeer gewillig aen, doch bleef aenhoudend diepzinnig, fpraekloos, en ongenegen, om menfehen aentezien : over dag zat zij bedrukt en geheel onbeweeglijk op haer leunftoel; den nagt bragt zij op het bed door, waer zij, onder zware hijgingen cn afgebroken zugten, fcheen tefluimeren, doch nooit te flaepen. Onder de voortzetting der voorgefchreven hulpmiddelen, en het openhouden van de plaets, waer de bleintrekkende pleister gelegen had, vertoonden 'er zich, van den vijf. tienden tot den zeventienden, klcenc gemoedsberoeringen , die echter niet lang duurden, naerdien zij, door een teug zuiver welwater, altoos gelukkiglijk gefmoord wierden. Den  ( II© ) Den 17e» i8«» en 19e» van dezelfde maend kreeg de lijderes fterke ftoelgangen , welke met een koortsachtigen polsflag en een drukkende pijn op de borst begonnen; onder de voortduring der ontlastingen verdweenen zoo wel de koorts, als pijn weederom geheel. De teekens van het eerste tijdperk, die met eenigen van het tweede gemengd waren, biceven onder deeze ontlastingen onveranderd. In den middag van den i$en kwam bij mij een oppasfer, die uit haer naem verzogt , dat zij eene kleene wandeling mogt gaen doen: doch , daar ik de looze oogmerken van foortgelijke krankzinnigen niet vertrouwe, en haer dit, gedceltlijk om de fterke ftoelgangen, die bij haer plaets hadden , niet kon toeftaen, verfchoof ik mijne toeftemming, onder voorwendzel van het ongunstig weder, tot den volgenden dag. Met het aenbreeken van deezen , en dus van den 2oen gebeurde het, dat de oppasfer, die den naastverlopen nagt gewaakt had, voor eene kleene poos uit de kamer floop, en, vermits hij bevreesd was, van de lijderes, die hem toen toefcheen, zagtkens te fliu  flapen, wakker te maken, Wekte hij geen' van zijne drie overige makkers, die in deze kamer op den grond fliepen, op. De looze zelfmoordenares bediende zich van deeze gelegenheid: zij klom zeer ftil uit het b.cd, greep uit de tafellade een zeer ftomp en flap mes, en fneed zig met het zelve de keel zoo verre af, dat zij, binnen eenige minuten, zonder redding, in haer bloed verflikt is. beoeffenende XeNMERKINGEN op dit geval. Foor eerst: blijkt hieruit het vermogen eé, ner met heftigen fchrik endroef heid gemengde hartstocht, die zelfs alle gewaerwordingen van vermogende indrukzels verfmoord heeft in een perfoon, welke eene gefchiktheid had, om door kramptrekkingen aengetftst te worden. i X Ten  c m ) Ten tweede:,wordt hieruit bevestigd, dat, bij de krampachtige verftijving door de gedane aderlating, (gelijk bij alle andere louter zenuwachtige gebreken) de heftigfte ftuipen ontflaen zijn. Ten derde: heb ik , om deeze verftijving weg te neemen, die zenuwen tragten te prikkelen, die in ftaet waren, om de in de herfens, (op dat ik mij dus moge uitdrukken) ïngekerkerde levensgeesten naer andere deelen van het ligchaem te voeren. Dit gelukte mij, door de aenlegging van een bleintrekkende pleister op den ruggegraed. Ten vierde: hebben de voorgcfchrcevea artzenijen geene uitfteekende verbetering te wege gebracht; het fchijnt veeleer, dat het verschuitgeperste fap van hondsdraf het meeste tot de voortbrenging van den ontijdigen loop heeft toegebragt, waerdoor de inwendige benaeuwdheden bij de krampachtige Vrouw tot eenen zoo hoogen graed verheft wierden , dat zij flechts naer eene gelegenheid zogt, om zelve aen haer onver- draeg-  ( U3 ) draeglijk heimlijk lijden, door een gewelddadigen dood, een einde te maken. Ten vijf de: heeft men, fchoonwij'er, daeglijks, naeuwkeurig agt op gaven, bij deeze lijderes het teeken van eene verhitte miltzijde niet konnen ontdekken, en dit is de rede, waerom wij dan, ook op deeze plaets geen Spaenfchevliegpleister hebben aengelegd. Ten zesde: dient deeze verfchrikkelijke uitoeffening van Zelfmoord tot herhaelde waerfchuwing , dat men dusdanige krankzinnigen minst moet betrouwen, wanneer zij fchijnen te flaepen, en niet gebonden zijn. ZEEVENDE GEVAL. Een Geestlijke, 28 jaeren oud, had een waterachtig Temperament, eene zwakke en flappe ligchaemsgefteldheid, een zittend leven en een zeer leergierigen aert. Door zijne bovenmatige geneigdheid tot de WeetenfchapH pen,  C tn ) pen, bragt hij veele nagten flaeploos door, en wierd desweegens, dikwerf, met hevige hoofdpijnen geplaegd. Zijn gewoone kwael nam ditmael zoodaenig de overhand, dat hij, naa zeer veele hulpmiddelen te vergeefs aengewend te hebben, geheel razend wierd, en zich zelf zogt te vermoorden. Men bragt hem in het jaer 1761, tegen het einde van Grasmaend, geheel krankzinnig in het Spaenfche Ziekenhuis, en hij moest, op ftaenden voet, in het bed gebonden worden, want zijn aengezicht was door trekken van wanhoop misvormd; hij rolde, door de heftigheid van de pijn, zijn hoofd als een bal; zijne oogen waren, als die van weenenden, zeer roodachtig, en vertoonden zich zeer ingezonken; zijn doordringend geween, 't welk uren aenhield, geleek naer een gebrul, en echter was het voorhoofd op de aenraking niet verhit. De Polsflag is zoowel aen de. hand, als om het hart, (welk onder zijn geween zeer faeingetrokken en ongelijk voortijlde,) bij eene bedaring van eenige minuten, bijna natuurlijk gevonden. De geneesmiddelen zoo wel,als de flappe voedzeis, moesten den kermen-  C 115 ï menden lijder ingegoten worden; onder de woede zijner fmerten kraekten, bij de infpanning zijner kragten, veelmaelen alle de geledingen. Na dat 'er onder anderen der meest beroemde Geneesmiddelen, ook een bleintrekkende pleister over het geheele hairige gedeelte van het hoofd, vruchtloos, was gelegd, en ik zien moest, dat door het bijna onophoudelijk geween, ('t welk zes dagen aenhield,) de bedierde en gelaten krankzinnigen, onder welken hij lag, aen den gang gemaekt wierden, en begonnen te kermen, nam ik mijne toevlugt tót het beulfap, en liet onzen lijder hiervan, ieder vierde gedeelte van een uur, twee aezen inneemen, met oogmerk, dat hij 'er merkelijk bedaerd door mogte worden; het geen dan ook in het zesde uur, naadat hij agt en veertig aezen gebruikt had, gebeurde. Het gevolg was, dat de lijder, gedurende zes en dertig uren, geheel verdoofd nederlag, terwijl hij, naa verloop van deezen tijd, tot aen het einde van zijn leven, ('t welk door eene bijkomende uittérende koorts twee maenden daerna volgde,) dom- en zinneloos bleef. Hi Ik  C «o-) Ik was hier begeerig, om de innerlijke gebreken van het hoofd naeuwkeurig te mogen weeten; ik verzogt hierom den toenmaligen beroemden openbaren Hoogleeraer in de Ontleedkunde, den nu zaligen Heer Gasser, de opening van dit lijk op zich te willen neemen, welke hij dan ook met de zorgvuidigfte naeuwkeurigheid verrigt heeft. Naa de algemeenebekleedzels weggenomen, en het bekkeneel geopend te hebben, vond men de vaten van het dikke herfenvlies met zwart bloed zeer opgevuld, _en tegennatuurlijk uitgezet. Men ontdekte, hier en daer, in die bloedaders kleene tusfchenruimten , die met lucht opgevuld waren; even op dezelfde wijs, als men zulks infterkgefchuddeofhevig bewogen Barometers aentreft. In het zeiswijs uitfteekzel (t) vond men, insgelijks, een zeer zwart, doch vloeibaar bloed, 'twelk, zonder bedorven te rieken, eenigzins fchuimend was. Allé de deelen der herfenen waren in eenen natuurlijken itaet; de Brug van Va roei us (f) Falx; ftve Procesfus Falciformis.  ( "7 ) , Lius (f) alléén wierd middendoor gevonden. De longen hadden agterwaerds in de beide vleugels, (gelijk gewoonlijk,) hare doodlijke kenmerken van ontfteeking. De leever was zeer bleek van koleur; de gal zeer geel en waterachtig, en de darmen met het darmnet (§) waren zeer ontftoken, en hadden, op verfcheidenplaetfen, vlekken van hetkoude vuur (*). beoef- (f) Pons Varolii. (§) Mefcnterium. (*) Het verhael van den Heer Joseph de Plenciz (tt)> wegens de ontleeding van het lijk eenes mans, die uit droefgeestigheid in het water was gefprongen, en waer van wij boven op bladz. 46 gewag maekten, is van den volgenden inhoud. Een zeer geleerd man, inde vijftig jaercn oud, die, naa veele uitgedane verdriethjkheden, droefgeestig, en eindelijk door een al te grooten letterijvcr krank- (ft) Zie zijne JSa & obfervata Medica, pag. 178 & feqq. H 3  ( "8 ) BEOEFFENENDE AENMERKINGEt* op DIT GEVAL. Voor eerst > verfchijnt hier de drift tot Zelf. moord uit de ouverdraeglijkheid eener zeer doorkrankzinnig was geworden, verliet den elfden van lentemaend, zeer vroeg in .den ogtendftond, zijn Vrouw cn huisgezin, bleef lang inde kerk, en iprong, omtrent ten zeven uren van dienzelfdcn ogtend, in de rivier AeMoldan. Door den ftroom , die hier vrij iieik is, dreef hij bijna zes honderd voeten ver, en werd aldacr door de Visfchers voor dood opgehaeld. Een weinig daerna komt de zeer naerstige Student in de Geneeskunst, Johannes Marva n, naer nvj tocloopcn, om mij hiervan te verwittigen, wien ik dan verzogt, van te willen zorgen, dat men den ongelukkigen man ten eeriïen in het Ziekenhuis, 't welk naeuwlijks honderd voeten van de plaets, waer hij opgehaeld was, gelegen is, zoude brengen ; terwijl ik zoude zorgen, van in allerijl in het Ziekenhuis te zijn. Dm  C "9 ) doordringende hoofdpijn, welke de magt niet bezat, van zoodaenige ftuipen te verwekken, die menigvverf gefchapen zijn, om de gevoeligften der menfehen, (fchoon met on- Sc- Dacr zijnde, hoorde ik, dat de Visfcher den beklagenswaerdigen man niet op den wal wilde brengen, waerop ik zelf nacr hem toeging, doch ik J?on hem, die ongevoeliger dan de visfehen zelve was, noch door reedenen, noch door goede woorden , noch door bedreigingen beweegen, om den man, die nog warm op de borst, en misfehien nog te redden was, aen mij te bezorgen, tot dat ik hem'er, naa verloop van twee uren, met geweld liet uithalen. Alle middelen wierden,gedurende een zeergeruimen tijd, doch te vergeefsch beproefd; alle onze moeite zagen wij dus te leur gefield, waarvan men,indien wij ze twee uren vroeger hadden mogen aen wenden, een des te beeteren uitflag te wagten had, naermate de tijd, dat hij in het water gelegen had, kort — het weder koud was, en de genoemde Student het geheele ligchaem, en ik korts daerna nog dc borsï warm gevoeld hadde. 2,4 Uren naa den dood hebben wij het lijk geopend;, cn het volgende waergenomen. H 4 Hes  C 120 ) gelijk gevolg,) voor een tijd te onderdrukken. Hoe vaek zijn de heftigfte pijnen door dergelijke ftuipen, onverwagt, geftild geworden , die de Geneesheer niet in ftaet was, om bij Het bekkeneel was, in evenredigheid der overige beenderen van her ligchaem , veel dikker, en echter zagter, dan het behoorde. Alle de bloedvaten van het dikke en dunne herfenvlies waren niet Hechts opgezet, maer derzelver kleenfte takjes waren zoo rood , als zij door dc fracille infpuiting konden zijn. Tusfchen de genoemde vüezen was eenige gcele weij, als mede loTmige zagte, witte cn etterachtige korrels, gelijkende naer gierst. In de boezems van het dtkkc herfenvlies zagen wij geen tegennatuurlijke verzameling an bloed. De zelfllandigheid der herfenen weck zeer veel af van den natuurlijken ftaet; want men zag in dezelve niet Hechts overal zeer veele roodc vaten, maer zij had daerenboven eene zoodanige tegennatuurlijke taeiheid, dat zij, in fchijfjes gefneeden zi nde, even als zacht veerkrachtig leder, tot eene aenmer lijke lengte, op verfcheiden plaetfen, kon uitgerekt worden, tot zij eindelijk brak; over het algemeen had zij eene vastheid , gelijk aen het deeg,  bij aendoenlijke lieden, bij eene in het ligchaem gebleven fcherpe ftof, uitkomende tanden, fteekende wormen, verborgen uitflag enz., te verzagten. Ten deeg, 't welk de Apothécars uit het meel van den heemstwortel (*) maken. De kolcur van de bastachtige zelfftandigheid was een weinig tc donker, en die van de mergachtige geelachtig. In de holligheden der herfenen (**j) was geen weij, en de adervlegten Q\j waren natuurlijk. De pijniippelklier (ff) was hard en zeer kleen. De afwijking der kleene herfenen van den natuurlijken ftaet was, over het algemeen , mindar, dan die der groote. De fchildklier (§) wierd als in een groote krop uitge■ llrekt gevonden, doch de borstklier (§§) was natuurlijk. Dc (*) Farina Rad. altheas. Vcntriculi Cerebri. (f) Plexus Choroidei. (ff Glandula Pinealis. (§ Glandula Thyroidea. (§§) Glandula Thymus. H 5  ( 122 ) Ten tweede: dat mij, naa alle aengewende in- en uitwendige middelen tot verzagting der pijn, (wier oorzaeken mij in het eerst flechts vermoeden deeden opvatten op eene ne- De longen waren, in eene zeer groote borstholte, zeer ruim en gezond, maer, wanneer men haer doorfneed, kwam 'er eene aenmerklijke hoeveelheid fchuim voor den dag, metwelke fchuim deltichtpijpftukken (f) en de luchtpijp zelve opgevuld waren. Om het hart en de grote vaten was niets tegennatuurlijks. In den buik vonden wij de maeg met troebel water, hocdaenig 'er toen in de Moldau was, zeer opgezet, zelfs waren de dunne darmen hier niet vrij van; voor het overige was alles natuurlijk. De leever was zeer hard en blaeuwachng; anders zagen wij in den buik niets tegennatuurlijks. Dit lijk vertoonde dus zeer fraeije verfchijnzels van de krankzinnigheid acn onze oogen Wat toch (f) Bronchia,  ( 3 nedergezette zwartgallige ftof, doch op het einde voor mij een onbegrijplijk Geheim wierden,) onvermogend bevonden te hebben, niets overig bleef, dan tot het onwaerdeerbaer heulfap mijn toevlugt te neemen, 't welk ik ook, volgens zijne nimmer faelende uitwerking, in eene opklimmende gift, (fchoon te fchielijk,) zoodaenig toediende, dat zelfs uit een onlijdlijk, een verdraeglijk, maer ook tevens een ongeneesbaer ongemak vcortgebragt wierd. Ten derde: betuige ik rondborstig, dat, fchoon mij het onvcrdraeglijk geween van den lijder, en de daer door acngezette bedaerde krankzinnigen , het befluit deeden nee- toch hebben die harde en taeije heriêus, — die harde en blaeuwe leevcr in den leevcuden ftaet anders kunnen doen, dan de werkingen van den geest op verfchillende wijs beroeren en verwarren ? welke beroeringen den elendigen man eindelijkgenoodzaekt hebben, van den troost voor 7.ijne rampen onder het water te gaen loeken. Vertaler.  C in ) neemen, van het heulfap, naer de mate van zijn uitgeftrekt vermogen, aentewenden,- de Geneeskundige voorzigtigheid echter behoorde gevorderd te hebben , om het zelve of in klecner giften , of in grooter tusfchenruimten toetedienen. Doch waerom moeten de beste gedachten altoos, naa ongelukkig geflaegde gevallen, de laetste zijn ? ■ Zeer zeeker, op dat ieder ongeval (door ons toedoen veroorzaekt) zoo wel den dwalenden, als aan hem, die daerna in foortgelijke gevallen dwalen kan, ter waerfchuwinge en tot een' leiddraed zoude verftrekken. Ten vierde: ontdekten zig, bij de opening van het lijk, zoo wel de oorzaken van de pijn, als van den dood zelv'. Want, daer de ondervinding leert, dat eene bovenmatige infpanning der innerlijke zinnen de levensgeesten verdooft , het ligchaem verzwakt, het bloed verdikt , deszelfs beflaendeelen fcherp doet worden , en in de bloedvaten van den onderbuik dat vreeslijk en gevaerlijk vocht voortbrengt, 't welk de eerfte Geneesheeren met den naem van zwarte gal beftempeld hebben ; is het niet te verwon-  ( ) wonderen , wanneer dit fchadelijk vocht, aldaer losgemaekt , naer het, bevorens tot Jijden gefchikte , hoofd gevloeid is, en die onverdraeglijke fmerten veroorzaekt heeft, die de Razeriaij verwekt, de zinnenloosheid voortgebragt, en eindelijk die doodlijke uitwerkzels, zoo als zij in het vervolg ontftaen zijn, veroorzaekt hebben. (**) Ten (**) Schoon inen het voor een' ftelregel zou willen aennemen, dat de ziekelijke vochten het eerst cn meest vloeijen naer zoodaenige deelen van ons ligchaem, die het zwakste zijn, zal men echter , onzes oordeels, wil men der waerheid hulde doen, moeten belijden, dat het leerftuk over de Nederzettingen eener ziekelijke doffe van de ééne plaets uit het menschlijk ligchaem in eene andere, tot nog toe, met zulk een dik floers bedekt is, dat de voetftappen der natuur, in dit opzigt, niet dan zeer bezwaerlijk optefpooren zijn. En fchoon wrj niet ontkennen, dat al te fterke oeffeningen van den geest, bij veele geletterde lieden, fomwijlen, nadeelig bevouden worden, zoo fchijnt het ons echter toe, dat zulks alleenlijk afteleiden zij van hun zwak ligchaemsgeftel en Melancholisch Temperament, waerdoor zij ongefchikt zijn voor «en? al ts fterke infpanning van der. geest, door  V (126) Ten vijfde en ten laetste ; zoude de Iosgemaekte lucht, die zich in het zeis wijs uitfteekzel, en de daerin gelegen bloedaderen bevond, of uit het ligt gistende zwartgallige bloed , of door welke de omloop van het bloed in den onderbuik, door het aenhoudend zitten, en het genadig voor over bukken van het ligchaem, (doorgaens hier mede gepaerd gaende) des te eerder geftremd wordt. In die gevallen dan , waerin eene al te fterke beocffemng in de letteren nadeeligc gevolgen veroorzaakt, zal men de elve alleenlijk als aenleidende oorzaek moeten aen- merken. Boerhave en Gaubius (om flechts twee voornaeme Hollandschje Mannen te noemen) moeren, voorzeeker, geen ge( inge ucht tot weetenfehappen, noch :-cer maetige infpanning van den geest gehad hebben, om hunne ftelzels op eene zoo grootfche cn heerlijke wijs der waereld ■ mede te deelen , als zij gedaen hebben ; en wie hunner echter heeft geen gelukkigen ouderdom bereikt? Daer imusfehen, volgens de eigen getuigenis van onzen Schrijver, het opgehoopte bloed in de aderen van het herfenvlies, de oorzaek van de pijn en hare gevolgen is geweest, kan het, onzes.oordeels, niet ontkend worden, dat hier weederom eene ligchaerolijke oor-  ( "7 ) of uit de werking van het al te fchielijk toe* gediende heulfap, of uit de, naa den dood beginnende, rotting ontftaen zijn? Zoude deeze lucht, in het eerste geval, tot die pijnen en de zinnenloosheid iets toegebragt hebben? Is alles veeleer een gevolg der in tweën gefplitste brug van Varolitjs? welke zijn de oorzaeken deezer fplitzing ? Dit zijn vóórhellen , die ik ter uitlegginge overlate aan hen, die 'er hun werk van maken, om geleerde verklaeringen opteftellen, en die moeds genoeg bezitten, om geleerde tegenwerpingen en hairkloverijen van hoogdraevende zotten van onzen tijd te keer te gaen en te overwinnen. Ik , als een reeds bejaerd man, beminne den vreede, en agte mij gelukkig genoeg, wanneer ik, door mijne moeijelijke waerneemingen, ten algemeenen nutte der menschheid, iets nieuws uitge- vorscht en bearbeid hebbe. Dit-, is mijn pligt', oorzaek de ziel belet heeft te werken, zoo als . het behoort, en dat het ligchaem dus den gce:.: aen zich heeft ondergefchikt gemaekt. Vertaler.  C 128 ) pligt, mijn doel, en het eenige uitzigt van mijne pogingen. Natuur ! uw meesterfiuk ontjlond niet mij ter pijn; Wit gij zoo prachtig fchiept, dat moet mij heilig zijn. Mijn leven is uw gift; zou ik naer 't zelve dingen, Om in een vreemden kring van weezens in te dringen, Zm ik mijn Moor der zijn? —waer C kt o zich doorftiet, Zie ik flechts eigenzin, den Wijzen zie ik niet. Gn naervolging van) Lichtwerk. VER-  ( 129 ) VERBETERDE drukfeilen. Black. regel. ftaet lees. 19. 4. voorgat, yoorgaet," zf, f. fcherpzigtigften Jcherpstzienden 36. z.van onderen: plexus plexus. 38. (in de noot) 11. zoon troon — (in de noot) 1. plencis de plenciz , _ 2. zesde, zevende, 77. 9. krankzinnigen bedaerde krank¬ zinnigen. Sï. (in de noot) j1. zeer fprak, zeer gelaten fprak.