* f \ r ,Ö E * 1 P U I N H O OPEN; ƒ OF, * BESCHOUWING | - / '" «. V A 'f DE .* f OMWENTELINGEN % DER g? S T A A T E N: ■ I s TWEEDE STUK, \ $ %  EX BIBLIOTHECA vrru doctissimi L. J. SURINGAR akko 1897 defuxti UNIVERSITATI DONATA 01 2427 6866 UB AMSTERDAM  BERICHT AAN DEN V" > LEZE R.\f% jBij de uitgave van het vervolg deezes beroemden werks, kunnen wij niet afzijn, het geëerde Publiek te berichten, dat men, bij de vertaaling , het oorfpronglijke letterlijk gevolgd heeft, offchoon, hier en daar, veelvuldige gelegenheid was, om de ftoute trekken te berispen , waarmede de Schrijver de gefchiedenis van alle Godsdiensten , maar bijzonderlijk van den Christelijken, doorvlochten heeft. De bedenking alleen, dat dit werk gefchreven werd in een Land, alwaar de Godsdienst, door loofe ftaatkunde, en door priesterlijk bedrog, zederd eeuwen, jammerlijk misvormd; alwaar van den waaren Godsdienst, naauwlijks, iets anders, dan een uiterlijk tooifel was overgebleven; — de bedenking , dat de Schrijver , in het verzamelen der misbruiken, die in alle godsdienstige of kerklijke leerftelfels plaats hadden, alleen ten oogmerke gehad heeft, om zijne Lezers te doen zien , dat in dezelven, ten allen tijde, leeringen gevonden werden, welke, door haare duisterheid en onverklaarbaarheid, ten eenenmaale ongefchikt waren, om door ongeoefende menfchen begrepen, en dus aangenomen te wordeYi; — dat die leeringen, derhalve , nimmer tot het wezen van den Godsdienst, maar alleen tot de fchool van wijsgeeren of godgeleerden behoorden; — dat dezelven, in  ïï voorbericht. plaats van den vrede en het heil der maatfchappij te bewerken, in tegendeel, altijd geftrekt hebben , om haat en vijandfehap onder Leien van het zelfde lichaam voordteplanten ; — de bedéifkfrrg dus , dat de Schrijver alleen ten oogmerke had , om, uit dien hoofde „ alle menfehen , en dus ook alle Christenen , van deeze partijfchap-kweekende beginfeïen aftetrekkeri , en tot waaren vrede en broeder-min te overreeden , hield ons re rug van eenige aanmerkingen , welken" wij daar vooral geoordeeld hadden te moeten plaatzen, waar de Schrijver, al te zeer verdiept in eere vooronderflelde overeenkomst van alle godsdiensten , zich aan te verregaande gevolgtrekkingen had overgegeven. Het vertrouwen, fléfc bïize Lezers even oplettende zullen zijn Omtrend zoodanige te verr' getrokken befpiegeling n , weerhield ons van deeze aanmerkingen , te meer, omdat daardoor dit werk ih grootte zou zijn uitgedijgd, en wij tevens gevaar liepen wegens het vermoeden, als of wij , door onze aanmerkingen , onze Lezers hadden willen, voorinnemen , ten aanzien van dat meerder of minder gewicht, hetgeen zij 'zeiven aan deeze of geene leerftelling der godgeleerdheid gewoon zijn te hechten. Dat zelfde begrip derhalve , dat de Schrijver zoo zeer niet den Godsdienst, of wel onzen heiligen Christen Godsdienst ? wiens hooge waarde, zelfs riiet door de ergfte misvattingen, of hét fnoodst gedrag zijner belijderen, te miskennen is , als v/el  VOORBERICHT. ui wel de godgeleerdheid en de onverdraagzaamheid dier godgeleerden heeft willen gispen, die hun bijzonder ftelfel, ten allen tijde, aan anderen hebben willen opdringen 3 — het begrip, dat onze Lezers, hoe verfchillend ook denkende over de godgeleerdheid, daarom echter geenszins zuilen verwerpen een Boek , waarin anders de behngrijkfte waarheden voor de welvaart van' alle maatfchappijen, in eenen tachtigen ftijl worden voorgedragen ; dat begrip, zeggen wij, zal ons genoegzaam verontfchuldigen wegens het nalaten van zoodanige tegenbedenkingen , als zich aan ons dikwerf opdeden ; terwijl wij niet twijfelen, of de oordeelkundige Lezer zelf zal die daar ter plaatfe ittlasfchen , waar hij dezelven oordeelt te behoo- ren. Daar , intusfchen , alle priesterlijke vonden , door onzen Schrijver rechtmaatig gegispt , haaren oorfprong hadden in -de heilloze vereeniging van Kerk en Staat, waardoor verwaten Geestelijken altijd in de gelegenheid waren , om over de gewetens der menfchen te heerfchen , en , in plaatfe van verlichting, onkunde en bijgeloof bp aarde te planten, hebben wij , Nederlanders, alle reden, dm God te danken, dat die vereeniging, welke ook hier te Lande , in vöorige dagen, plaats had, opgeheven , en dat de Godsdienst dus wedergegeven is aan dien kring, waarin hij behoort, naamlijk aan het verftand en hart van ieder Mensch in 't bijzonder, zooals hij in gemoede zal oordeelep, den oneindigen Schepper te moeten vereeren op * 2 zoo  iv VOORBERICHT. zoodanige wijze, als hij eenmaal in een onpartijdig gericht zal kunnen verand woorden. Deeze bijzondere godlijke zegen behoort dus bij ieder godsdienstig Nederlander ten hoogften gewaardeerd en behartigd te worden , opdat uit die reine bron voordvloeije alle die naauwgezetheid aan waarheid en deugd, en bovenal aan die geheiligde plichten van broederlijke liefde, waaruit de geftaafde rechten eener Vrijheid, die voor allen gelijk is, waaruit alle de belangen der maatlchappij hunne kracht ontleenen. — Mogt dit het gewenscht gevolg zijn eener onpartijdige lezing van dit Werk, dat wij thands onzen Landgenoten aanbieden! Mogt daardoor meer en meer verbannen en uitgerooid worden de godsdienstige of kerklijke haat, die zoo vaak veeier gemoederen verdeelde , en alle nadenkenden bewogen worden tot eensgezindheid, vrede, maatfchappijlijke deugden, en zuivere godsdienstigheid des harte! dan zeker zou het bijdragen, om juist den blaam aftewenden, die zoo dikwerf, ten onrechte, op den heiligften Godsdienst affluit, en voldaan worden aan het oogmerk en de moeite der Vertaalinge deezeswerks, waaromtrend de goedgunstige Lezer wel die toegevendheid zal willen gebruiken, welke de aard der afgetrokken onderwerpen vordert; terwijl hij bij de doorbladering, zo wij vertrouwen, zal overtuigd worden, dat men den oorfpron^iijken Schrijver, in meening, kracht en fierlijkhejd, zoo naa mooglijk, getracht heeft te volgen. TOB-  DE PüINHOOPEK; iE PUINHOOPEN. 167 „ tuuren, over zijne gedaante-verwisfeling, over de „ wezenlijke of fchijnbaare tegenwoordigheid, over de „ wijs van zijn bejlaan , zijne menschwording, enz. „ Van daar die onnoemelijke gezindheden, waarvan 'er reeds eene meenigte ophielden te „ beltaan , en waarvan 'er nog eene groote mee„ nigte in wezen is , gelijk de verfchillende „ vaandels, waarop uw oog verdwaalt, u aan„ duiden. — De eerde voor aan , welke om„ ringd word door die groep , met haare zon„ derlinge mengeling van paarfen, rooden, witten, zwarten en bonten kleederen, met haare ge\] fchoren kruinen, met korte afgefchoren hai„ ren , met ronde hoeden , vierkante mutfen., \\ puntige mijters, ja zelfs met lange baarden , „ is de (landaard van den Paus van Rome, die „ de priesterlijke waardigheid van zijne Stad zelfs de voorkeur geeft, boven de burgerlijke orde; •; die zijne opperheerfchappij als een punt van godsdienst vestigde, en van zijn hoogmoed „ een geloofspunt maakte. „ Aan zijne rechte zijde ziet gij den Griekfchen Priester , trotsch van zijn mededinger te zijn, daar hij door de hoofdkerk tot die waardig", heid verheven werd: hij toont dezelfde voor" rechten , en verdedigt de oudheid van de Westerfche kerk tegen die van de Oosterfche. — Aan de linker zijde (laan de (landaards van twee nieuwe opperhoofden (*) , die , een „ juk (*) huther en Kalvijn. h 4  ï68 DE PUINHOOPEN. „ juk van dwinglandij affchuddende ; bij hunne „ hervorming altaar tegen altaar plaatften, en de. „ helft van Europa aan den Paus ontrukten. „ — Agtcr hen flaan de onderhoorige gezindhe„ den , die zich nog weder van de groote par. „ tijen onderfcheiden , de Nestoriaanen , de Eu„ tijcheers , de Jacohiten , de Beeldenfiormers, de Wederdopers, de Presbyteriaanen, de mdeji„ ten, de Oftandrijnen, de Manichéên, de Pietis3, tefj , de Adamiten , de Dweepers , de Kwaa„ kers, de Huilers^ en verfcheide anderen (8); „ zijnde allen van een yerfchillend gevoelen. „ Zij vervolgen elkander , wanneer zij fterk, en „ verdragen elkander, wanneer zij zwak zijn ; „ zij haaten zich onderling in den naam van „ een vredelievend God , en fcheppen zich ieder „ ten uitfluitend paradijs , in eenen godsdienst, „ die algemeene broederliefde ademt, zich beur„ telings in de andere waereld tot eene eindeloo„ ze ramp yeroordeelende , terwijl zij in deeze „ waereld de herfenfchjmmige hel van de toeko», mende verwezenlijken." Achter deeze groep zag ik een enkelen lavendflklsurigen ftandaard : qm derizelven waren men- fchen (8) Men kan over dit onderwerp raadpleegen het Woordenboek der Ketterijen, door den Abt Pluquet. Dit: is een der gefchiktfte werken, om wijsbegeerte intèboemen , „aamlijk jn den zin , waarin de Lapedemoniers bannen kinderen de maatigheid leerden , door hen de lloten te toonen , wanneer z|j befchqnkeq waren.  DE PUINHOOPEN. 169 fchen van allerlei foort van Europa en Aften verzameld. Ik zeide tot den Befchermgeest: ,, hier „ vinden wij ten minften de eenheid ?" — „ Ja" „ andwoordde hij , „ dit fchijnt bij den eerften „ opllag, en door eene oogenbliklijke toevallige „ gebeurdnis. Herkent gij de ftelling van dee„ zen Godsdienst niet ?" — Ik herkende het cijfergetal van den naam van God , in hebreeuwfche letters, en de palmen, welken de Rabijnen in hun hand hielden, 't Is waar , zeide ik, dit zijn de kinderen van Mofes, verftrooid tot op den huidigen dag, die alle volken verfoeiden , en zelfs alom verfoeid en vervolgd worden. — Ja, hernam hij, het is omdat zij noch tijd, noch vrijheid tot twisten hadden , dat zij den fchijn van eenheid behielden : maar zoo rasch zij in hunne wederverëeniging hunne beginfelen zullen vergelijken, en over hunne gevoelens redekavelen , zullen zij zich, gelijk eertijds , ten minften in twee voornaame gezindheden verdeelen (*) , waarvan de eene , gebruik maakende van de ftilzwijgenheid des wetgevers, zich aan den letterlijken zin der boeken zal hechten, en alles zal ontkennen, wat 'er niet duidlijk in uitgedrukt word ; en hierdoor zal die partij de overleving van de ziel boven het lichaam , en haare verhuizing naar de plaats yan ftraf of van zaligheid, haare opftanding en het; (*) De Sadduceen en de Pharifeeuwen. L 5  i?o DE PUINHOOPEN. het algemeene oordeel, de goede en kwaade engelen , de oproeren van den duivel , en de geheele dichterlijke ftelling van eene onzichtbaare waereld , als uitvindingen van onbefnedenen verwerpen ; en dit bevoorrechte volk, wiens volmaaktheid daarin beftaat , dat zij bellieden zijn — dit volk, dat in den grooten aroom der volken flechts een kleene golf is, wil echter, dat God voor hen alleen zijne grootfche macht bezigde. — Dit volk zal , door zijne eigen verdeeldheid , dat geringe gewicht dat het nog in de weegfchaal van 't heelal heeft, tot op de helft verminderen. Hij wees mij eene andere groep , niet ver van hun af, die beftond uit menfchen met witte kleederen , een doek om den mond dragende ; zij Honden rondom een ftandaard , die de kleur had van den dageraad , waarop een aardkloot was gefchilderd, met twee half ronden, de eene zwart , en de andere wit : aldus zal het lot zijn , vervolgde hij van de kinderen van Zoroaster (9): dit zijn de duistere overblijffelen van volken , welken eer. tijds zoo machtig waren , doch nu vervolgd worden , gelijk de Joden, en onder de andere vol- (9) Dit zijn Per [en , meer bekend onder den fcheldnaam van Gaures of Guebres, het geen enge» leovigen beteekent: — zij zijn in Aften het geen de Joden in Europa zijn. Mobeb is de naam van hunnen Paus of Hoogepriester.  DE PUINHOOPEN. 171 yolken verftrooid zijn: zij nemen , zonder bedenking te maaken, de voorfchriften des vertegenwoordigers van hunnen propheet aan: maar zoo rasch de Mobeb en de Destours (10) ver* eenigd zullen zijn , zal de tweeftrijd beginnen over het goede en kwaade begin/el, over de ftrijden van Ormuzd, de God des lichts, en over Ahrimanes , de God der duisternis , over hun wezenlijk of raadfelachtig aanwezen , over hunne goede en kwaade geleigeesten, over den eerdienst aan het vuur en de hoofdftoffen, over de reiniging en de befmetting; over de op/landing van het lichaam , of alleen die van de ziel, over de vernieuwing van de tegenwoordige waereld , en over de nieuwe (11), die haar moet opvolgen. — De Perfen zullen zich in des te meer partijen verdeelen, vermids hunne huisgezinnen door hunne verftrooijing de zeden en gevoelens van vreemde volken aannemen. De (10) Dit zijn hunne priesters. Zie Henrij, Lord Hijde en de Zendavesta over de bijzonderheden van deezen Godsdienst. Zij dragen een wit kleed , met een gordel met vier knoopen, en een doek om tien mond , uit vrees van het vuur van hunnen adem te befmetten. (ïi) De aanhangers van Zoraster omhelsden reeds twee verfchillende gevoelens. De eene partij, dat de ziel en het lichaam beiden zullen opftaan, de andere de ziel alleen. De Christenen en de Mufulmans 'hebben het gegrondfte gevoelen aangenomen.  m. DE PUINHOOPEN, De ligt blaauwe vaandels, die naast hun (taan, waarop monflerachtige gedaanten van menschlijke lichaamen , als dubbel, driedubbel, viervoetigen, met leeuwen , ftieren, en oliphantshoofden , met (taarten van visfchen , fchildpadden , enz. zijn afgebeeld, zijn de vaandels van de Indiaanfche gezindheden, die hunne goden in de dieren, in de zielen hunner voorouderen , in de kruipende gedierten en infeften meenen te vinden. Deeze menfchen maaken fchuilplaatfen voor fpreeuwen , (langen en rotten , zij hebben een afkeer van hunne medemenfchen. Zij reinigen zich met de pis en drek van de koe, dragen een net op den mond , uit vrees van met eene vlieg eene lijdende ziel inteflokken ; en zij laten een Paria (12) van honger (terven! — Zij gelooven aan dezelfde goden ; en verdeelen zich in verfchillende , en vijandelijke (landaarden. De eerde (landaard , geheel van den anderen verwijderd , waarop gij vier hoofden afgebeeld ziet, is die van Brama, die , offchoon hij de fcheppende God was, geene aanhangers of tempels meer (12) Volgends het ftelfel van de zielsverhuizing, gaat de ziel om gereinigd te worden in het lichaam van een dier, infeSt, enz. over; het is dus van belang, deeze taak • niet te ftooren, welke anderzins op nieuw' weder zou moeten begonnen worden. Een Paria is de naam van een beroemden ftam of gedacht, dat onrein geacht word, vermits het eet al wat leven ontving.  DE PUÏNHOOPEN- t73 jneer heeft j en die veroordeeld is , om Lingam (13) tot voetftuk te dienen; zich vergenoegt met een weinig water , dat de Brama hem alle morgen over den fchouder werpt, terwijl hij een zielloos lied voor hem opzegt. De tweede, waarop een Kuikendief met een rood lijf, en een wit hoofd, afgebeeld ftaat, is die van Vichenou, die, fchoon een befchermend God , echter een gedeelte van zijn leven met kwaaddoen doorbragt. Befchouw hem onder de wanftaltige gedaante van een fiier, en een leeuw, verfcheurende de ingewanden der menfchen, of onder het afbeedfel van een paard (14) , wanneer hij, met de fabel in de hand , moet komen om de tegenwoordige eeuw te vernietigen , de hemellichten te verduisteren, de fterren aan haaren loopkring te ontrukken , de aarde te fchokken, en de groote (lang het vuur te doen fpuwen, dat de waereldbollen zal verteeren. De derde is die van Chiven , God der vernietiging en der verwoesting, die echter het teken der voordbrenging tot zinnebeeld heeft: hij is ondeugender, dan de twee anderen, en heeft echter de (13) Zie Sonnerat, Reis naar de Indien, eerfte deel. (14) Dit zijn de gedaante-wisfelingen van Vichenou, of de gedaante-veranderingen van de zon. Hij moet op liet eind der waereld komen , naamlijk op het groote tijdftip , onder de gedaante van een paard.  m DE PU IN H O O P E N. de meeste aanhangers. Trotsch op zijn ran*3 verachten zijne volgers, in hunne godsvrucht (15) , de andere goden , die gelijk met hem ftaan, en zijne broeders zijn : in naarvolging van zijne wispeltuurigheid , belijden zij de fchaamte , en kuischheid , en kroouen het onkuifche ifcndbeeld van Lingam openlijk met bloemen , en befprengen het met melk en honing. Agter hen ftaan de min aanzienlijke ftandaarden van eene meenigte van manlijke en vrouwJijke, of van tweeflachtige Goden, die allen, bloedverwanten en vrienden van de drie oppergoden zijnde , echter hun leven doorbragten „ met eikanderen onderling te beftrijden ■ hun! ne aanbidders volgen hen naar. Deeze goden zijn zich zeiven genoegzaam, en echter ontvangen zij daaglijks nieuwe offeranden ; zij zijn almachtig, vervullen 't heelal; en een Brama omfluit hen, onder het uitfpreken van eenige woorden , in een afgod , of in een kruik, om naar zijn welgevallen hunne gunstbewijzen te verkoopen. De meenigte vaandels, welken gij daar in ** verfchiet befpeurt, met een geelachtigen grond, dien zij allen behouden , dragen verfchillende zinnebeelden , fchoon zij het kenmerk van een' zelfden God zijn , die echter onder verfchillende naa- CiS) Wanneer een aanhanger van Chiven den naani van Vh-henou hoort uitfpreken, ftopt hij de ooren toe, vlucht , en gaat zich reinigen.  DE PUINHOOPEN. 17S naamen bij de Oosterfche volken heerscht. De Chinees bidt hem aan ouder den naam van Fit (16). De Japomes vereert hem onder den naam van Budso ; de bewooner van Ceijlon noemt hem Beddhou; die van Laos , Chekia; de Peguaan weder Phta; de Siammer geeft hem den naam van Somona. Kodom ; de Tibetaan dien van Budd en van La ; zij zijn het allen met eikanderen eens omtrend eenige punten van (16) De oorfpronglijke naam van deezen God is Baits, 't welk in 't Hebreeuwsch een eij betee. kent. — De Arabieren fpreken dit woord Baidk vat. i zij geven aan de dji eene fleepende klank, die dezelve gelijkluidend maakt aan dz. Kempfer, een,:naauwkeurig reiziger, fchrijft dit woord Budfo , het geen men Bond/e moet uitfpreken , waarvan de naam van Bud/oist en van Bonze, gelijk men hunne priesters noemt, afftamt. Clemens van Alexandriën fchrijft het Bedou in zijne Stromaten, gelijk de Chingaleês dezelven nog uitfpreekt ; en de heilige hieronimus fpelt hem Botidda en Boutta, In Tibet, zegt men droog weg Budd: van daar de naam van het land Bottdtan en Tibudd: deeze plaats was de haardftede van den eerdienst in Opper-Aften. La is de verkorting van Allah, de naam van God in de Sijrifche taal, waarvan , naar 't fchijnt, verfcheidene Oosterfche üitfpraaken ontftaan. — De Chineezen, -die geeii b of d hebben , gebruiken , in plaats van deeze lettevs , de naarbijkomende ƒ en t, en zeggen Fout; de Stammen , Pont, enz.  ty6 D Ë PUlJfHOOPEN' van zijne gefchiedenis; zij vieren zijn boetdoenend leven , zijne Ar&M*w ■ kwellingen , zijn vastèn , zijne bedieningen als middelaar en verzoener , den haat van zekeren God, zijn vijand, hunne tweegevegten, en zijne heerfohappij. Maar, on* eemg zijnde ten opzichten Van de middelen om hem te bchaagen , twisten zij over de kerklijke plechtigheden , over de gebruiken , over de itellingen van de inwendige ,• of van de open* haare leer. De Bonze der Japoneefen met zijn geele tabbaard , en zijn gefchoren hoofd , predikt de eeuwigheid der zielen, hunne agtervol. gende verhuifing in verfcheiden lichaamen. Bij hen ftaat de Sintoist Qi7~) , die het aanzijn van de ziel , als ware zij van het ftof afgefchciden , lochent. Hij beweert, dat zij alleen werkü door de zintuigen, Waaraan zij verbonden is, en dat zij met hen vergaat, even gelijk hef geluid met het infmiment. — De Siammer, mei: gefchoren wenkbrauwen , met de Talipaanfchè icherm in de hand (iS), beveelt het geven van almoefen , de boetdoeningen en offerande , eri echter gelooft hij aan een blind noodlot,' aan een 07) Zie in Kempfer de leef vaii de Sintohten, zij is die van Epicurus, doormengd met die der Stoïcijnen. C18) Dit is een blad van den Dadelboom; Hierdoor verkreegen de Bonzen van Siam den naam van Talapoin. Het gebruik van deezen fcherm is een uitfluitend voorrecht.  DE PUINHCJOPEN'. 177 een onlijdelijk noodlot. — De Ho-chang Chinees offert aan de zielen van zijne voorouderen? bij hem ftaat de aanhanger van Confucius; deeze trekt zijn horoskoop , naar de cijfers , welken hij bij geval werpt, als ook naar den loop van de hemellichten (19). Het kind, omringd door een zwerm van priesters, met geele kleederen en vaandels , is de groote Lama , in wien de godheid overging, die de Tibetaan aanbid (20). Er ftond een mededinger op, om deeze weldaad met hem te deelen; en op de oevers van Baikel, heeft de Calmuk zijn God , even als de bewooner van La-fa. Zij zijn het hier in eens, dat God niet dan een menschlijk ligchaam kan bewoonen ; beiden lachen over de onbefchoftheid van den Indiaan, die de koedrek eer bewijst, terwijl zij die van hunne opperpriesters als gewijd befchouwen (21). Na (19) De aanhangers van Confucius zijn niet minder gehecht aan de fterrekunde , dan de Bonzen. Dit is de zedenlijke ziekte van geheel het Oosten. (20) De Dalai-Lama of de groote priester vat. La, is dezelfde , welken onze oude befchrijvingen Paap-Jan noemden, door het kwalijk uitfpreken van het Perfifche woord Djehdn , 't geen waereld betekend. — Dus Hemmen de woorden de priester de? waereld en de God der waereld volmaakt over een. (21) Op eene reis onlangs door de Engelfchen gedaan* vonden zij afgoden van de Lamas, die gewijde Koek^ jem van den hoogenpriester .in zich befloten. HasT M *'W*»  W DE PüINHOOPEN. Na deeze vaandels, vertoonde er zich no<* eene groote meenigte , welke het oog naauwlijks kon tellen : „ Ik zou geen dnde vinden ^ ^ „ de de Befchermgeest, indien ik u alle de ver„ fchillende Hellingen omtrend de geloofspunten, „ die de volken verdeelen , wilde ontleeden." Hier bidden de Tartaarfche horden, in de ge. daante van dieren, vogelen en infeften, de goede en kwaade Geleigeesten aan, welken, onderworpen aan een opperden , doch onverfchilligen God , het heelal beheerfchen ; en in hunne afgod-rij' lchetfen zij den heidenfehro godsdienst van het' oude Oosten. Gij ziet de bonte kleeding van hunne Chamans , welken zich, onder een Ieder kleed, met fchelletjes , met ijzere afgodjes, met vogelklaauwen , flangen- vellen , zwaluwkoppen , aan iluiptrekkende bewegingen overgeven , en door tover-gefchreij de dooden aan- roe- tings, en de Colonel Pallier, die thands te Laufanne is , zijn hier van de geloofwaardige getuigen. Men zal zich verwonderen , te hooren , dat deeze zoo fluitende gedach-e een geheimzinnig denkbeeld in Zich befluit , naamlijk dat van de verhuizing der zielen , waar aan de Lamas gelooven. Wanneer de Tartaaren den drek van den Hoogenpriester doornikken (gelijk zij wezenlijk doen) volgen zij, „aar hunne meening , den loop van 't heelal , waar van het eene fedeelte het andere inzwelgt, en onophoudlijk yaa het eene tot het andere overgaat. De /lang verflindt .*;» flamrt; en die /lang is Boudd en dc waereld.  DE PülNHOOPEN. 173 .roepen, om de levenden te bedriegen. — Ginds, vertoonen de zwarte volken van Jfrikü in den eerdienst hunner Fétiches, de zelfde gevoelens. Verder ftaat de bewooner van Juida, die God in een groote flang aanbid , waarop de varkens bij ongeluk zeer gretig zijn (22). Daar weder de Teleut , die zich God voorftelt met een gewaad van allerlei kleuren , gelijkende naar een Rusfifchen Soldaat. Hier ziet gij weder den Kamfchatdaal, die vind, dat alles in deeze waereld , en in zijn land, kwaalijk gaat ; en zich God voorftelt als een wispeltuurig en kwellend grijsaard , die zijn pijp rookt, en beften- (22) Het gebeurt dikwerf, dat de Varkens dit foort van flangen verflinden , welken de Negers aanbidden ; en , als dan heersoht er een groote neerflagtigheid in 't land. De Prefident de Brosfes heelt, in zijn gefchiedenis van de Fetiches, een merkwaardig fchilderij van alle deeze dwaasheden verzameld, —1 De teleuten, eene Tartaarfche natie, fchilderen God , als dragende een kleed van allerlei kleuren , en vooral met roode en groene verwen ; vcrmids zij dezelven in het kleed van een Rusfifche dragonder vinden , vergelijken zij hem bij deeze foort van foldaaten. — De Egijptenaars omkleeden ook den God, Waereld, met een gewaad van allerlei kleuren. Zie Eufebim praep. Evang. p. I)55 lib. 3. — De Teleuten noemen God Bou, dit is flechts eene verkorting van Boudd, de God Eij , en Waereld. M a  »*> ÖEPUlNHOopEN> daaf' de^?fen " dC fabelS O Zie- daar , emd ,k , een aantal wi]de ^ geen de mmfte denkbeelden der befchaafde Nhebben over God , de ziel, een laater waereld, en een ander leeven; die ach geen het begrip vormen va„ eerdienst, en eehte de gaven der N,tunr fe deeze 0^wj£ gentel" "Z**" Ze,fs , niet minder re,2 ^f'* *' te Werk ' te" voe- wde.BefiAnjr.ing van de Volken, welken aan Rusland onderworpen *,)>,, en gij m üm tafreel „let overdreeven is. Zie ook de N. WiTSEN. 6>-'ccius. EEN  DEPUINHOOPEN. 181 EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK, OPGAVE VAN GODSDIENSTIGE TEGEN* STRÏJDIGHEDE N. anneer de verfchillende groepen haare plaats genomen hadden, volgde 'er een diep ftilzwijgen op het gedruisch der meenigte. De wetgevers zeiden: „ Hoofden en Leeraars der Volken 1 Gij ziet, hoe tot hier toe de bijzondere volken verfchillende wegen infloegen ; ieder denkt dien der waarheid te volgen , en echter 9 indien 'er flechts één weg tot waarheid leid,en de gevoelens evenwel verfchillen , is het beweezen , dat veelen dwaalen. Indien nu zoo veelen zich bedriegen , wie zal dan vpor zich zeiven durven inftaan , dat hij niet misleid is ? Maakt dan een begin , met verdraagzaam omtrend uwe verfchillende gevoelens en uwe oneenigheden te zijn. Laat ons de waarheid zoeken, als of niemand haar nog bezat. Tot heden hebben de (tellingen , wJ.ken de waereld behperschten , als toevallig ontftaan, in het duisM 3 te-  m DEPU1NH00PE N. tere voordgeplagt , aangenomen zonder onderzoek, geloofd en gevestigd door den trek tot naarvolgmg , en de zucht naar al wat nieuw is, haare heerfchappij onwettig geoefend. — Het is tijd, aan haar, zo zij gegrond zijn, zekerheid en' te ge uk een plechtig aanzien te geven , en haar beftaan te wettigen. Laat ons dan heden alle dezelven tot een algemeen onderzoek oproepen ; dat een ieder zijn geloof ontvomve , dat alien elkanders rechters zijn , om dat alleen Voor Waarheid te erkennen, »t geen voor 't gantfehc menschlijk geflacht kan dienen. Het woord werd gegeven , naar de orde der plaatfing , aan den eerden Üandaard , die aan de Imkerzijde dond. De Hoofden zeiden: men Itan m twijfelen, of onze leer is de eenige waare de eenige onfeübsare. Vooreerst is zij ons door ood zelf geopenbaard.... „ De onze onk, riepen alle de Opperhoofden -Ier andere dandaards uit ; en men mag hier aan niet twijfelen. „ Maar gij moet haar ten minden ontvouwen SKiden de wetgevers : want men kan niet gefa. jW», her geen men niet weet. „ Onze Jeer is bewezen , hernam het Opperhoofd van den eerden dandaard, door meenigvuid.ge daadzaak*, door een aantal wonderwerken, door doodetf, welken tut hunne graven opdonm , door drooggemaakte vloeden , door berden flie verzet werden, enz. Ook wij j riepen alle de anderen, ook wij heb-  DE PUINHOOPEN. i8* hebben een aantal wonderen ; en zij allen verhaalden de ongelooflijkfte dingen. „ Hunne wonderwerken , zeide de eerlte (landaard, zijn flechts voorwendfels, of betoveringen van den boozen geest , die hen misleidde. Dat zijn juist de uwen , hernamen zij, dezeiven zijn logenaehtig ; en een ieder, van zich zeiven fprekende, zeide: de onzen zijn alleen waar, alle de anderen zijn valsch. De wetgevers vroegen: hebt gij levende getuigen ? , . ... Neen, andwoordden zij allen: de bewijzen zijn oud ; de getuigen zijn dood ; maar Zij hebben dit gefchreven. Dit zij zoo , andwoordden da wetgevers; maar indien zij eikanderen tegenfpreken , wie zal dan hunne oneenigheid bevredigen ? , Rechtvaardige wetgevers ! riep één der (land-, aards ; ten bewijze dat onze getuigen de waarheid zagen, ftierven zij, om haar te bevestigen; en ons geloof is verzegeld door het bloed der martelaaren. De onze ook, zeiden de andere (landaards, wij' hadden duizenden martelaaren , die in de folterendfte pijnen ftierven. Hier haalden de Christenen van allerlei gezindheden , de Mufelmannen , de Indiaanen , de Japaneefen, een oneindig getal legenden aan van biechtvaders, martelaaren, boetelingen, enz. Een deezer partijen lochende het beftaan van de martelaaren der anderen, „ wel aan! fprak M 4 hlJ»  **4 DE PUJNI-IOOPE-N. ™z I!i fterVCn' om "de ™hcia van ons geloof te bewijzen. menfchen van allerlei godsdienst en gezindheden Ren dfiS d°°ds te ™duu, J<-n. tene meeni ** ^rde hem. de waereld over, om door het zwmyd ^ " onderopen, welken weigeren aan zijne wet te geweven: de ongeloovige alleen twist en wil met gelooven ; - zij„e verharding koomt van God • d,e heeft zijn hart verzegeld, om hem aan ijl iijke joltenngen overtegeven (*).. Op deeze woorden ftoorde een he'v'ig gedruisch , uat van alle kanten ontftond, den redenaar. „ Wie is deeze mensch Criepen alle de groepen te gelijk «) die ons zoo fchandlijk hoont? Met welk recht wil hij ons zijn geloof, als overwinnaar, als tijran opdringen? Gaf God ons even als hem, oogen , verftand en oordeel En hebben wij geen gelijk recht, om dezelven te gebruiken , om te weten, wat wij verwerpen of getogen moeten? Heeft hij het recht van ons aan. (*) Deeze woorden zijn de zi„ , ja b;|na , eerlijke rek. van het eerfte hoofdftuki„ Z Z ran; in het geheel word de lezer verzogt optemer*», dat men zich in dit, en in de volgende «ireelen zorgvuldig bepaalde aan den letter en gew der Hellingen van iedere bijzondere psiti/.  DE PUINHOOPEN. 18; jantevallen , en zouden wij het niet hebben om ons te verdedigen? Behaagde het hem zonder onderzoek te gelooven , zijn wij dan geene meesters , om met een onderfcheidend oordeel te omhelzen ? „ En , welke is die lichtende leer , die het licht fchtrwt? wie is die apostel van een weldadig God , die niet dan moord en bloedvergieten predikt ? wie is die rechtvaardige God, die eene verblinding ftraft , welke hij zelf veroorzaakt? Indien dwang en vervolging de bewijzen der waarheid zijn , zullen dan de zachtheid en liefde de kenteekenen der logen zijn? 'Er ftond iemand op uit de groep, die het naast bij die van den Imdn geplaatst was, en fprak: „ veronderftel al eens, dat Mahomet de „ Apostel van de beste leer, de propheet van '„ den waaren Godsdienst zij! Zeg ons dan ten „ minften, wien wij moeten volgen, om haar uit«oefenen ? Is het zijn Schoonvader AH, of „ zijne Stedehouders Omar en Ahuheker (24)?" Naauwlijks fprak hij deeze naamen uit, of 'er onftond een vreeslijke twist onder de Mufulmannen: _ de partij van Omar, en van AU, noemden elkander beurtelings ketters, godloozen, heiligfchenners ; zij overlaadden elkander met vervloekin- gen. C24.) Deezen zijn de voornaame partijen, welke de Mufelmannen verdeelen. De laatfle word doof de Turken , de eerfte door de Perfiaanen gevolgd.  JSS DE PUINHOOPEN. gen. De twist werd zdffi zjo fa de nabyzijnde groepen 'er tusfchen kwamen, ten einde hen te beletten handgemeen te worden. Wanneer de kalmte in 't eind een weinig herfteld was, Zeiden de wetgevers tot de Imans : fiaSi'w llit uwe beginrelen op. feand Indten de menfchen dezelven uitoefenden, g«J ^Iven zoudt „ , m tegenftand tQt fc ' öand, tot den Jaatlten man toe vernielen. En * \ £:rJJe Uet va< God tett niet , dat de **** Zich tot de andere groepen keeren- ^: gewis , zeiden zij, druischt die geest van onverdraagzaamheid en .m,,,,, i • Cl1 uitzondering aan, tegen .-.ae den beelden van billijkheid; hij werpt alle cie gronden van de zedenleer, en de maatfchaplij. ke orde omver: zou het echter niet billijk zijn, dat wy, alvoorens de leer van dit wetboek geheel te verwerpen , eenige fteilingen , welken het zeive: bevat, hoorden; ten einde over de uiterlijkheden geene uitfpraak te doen , voor dat wii er den geest van kennen. De groepen ftemden dit toe; waarop de ImJn be?on.uitteleggen, hoe God, nadat hij ««èntwi», Vg duizend propheet™ aan de volken zond, die m afgoderij verdwaalden , eindlijk z,Jtt laaiften propheet, Mahomet, als den volmaaktfien , en het Jgel van alle anderen zond, cp wkn de ' f des vredes zou rusten: koe de opperfle goedheid Z'" ' °P ^ lk 0»^covigen het goalijk waord tsiet mur zouden verduisteren j, 't,£W5 "e bladen van den Kc  DE PUINHOOPEN. iSo Koran gefchreeven had; hij ontwikkelde de leerfMlingen van het hlamismus, ontvouwde, hoe de Koran, als zijnde het woord van God, ongefchapen en eeuwig was, gelijk de bron, waaruit het voordvloeide: vermids dezelve blad bij blad, in vierentwintig duizend nachtve dle ds fi™lte van een hair en de jcherpte van een zwaard heeft, overging, m dat zij emdhjk werd aangenomen in de plaats der wellusten, befproeid door beeken van melk en honig, alwaar de balfemrijkfte geuren van dier«en Arabien uitvvazemen , alwaar altijd kuifche maagden de hemelfche Houris , de telkens verjongde uitverkoornen met daaglijks vernieuwde gunsten belaaden. Op deeze woorden vertoonde zich een algemeene onwillige lach op alle aangezichten; — de verfchillende groepen redekavelden over deeze geloofspunten , e„ zeiden gezamenlijk: hoe is het mooglijk, dat redelijke menfchen zulke drome rijen kunnen aannemen? Zou men niet ftgÈèa dat men een hoofdftuk uit de duizend en *éènc siacht vertellingen hoorde ? Een C*j) Offchoon de vooronders van de wijsbegeerte en de befcfiaving der Turken zulks tegenfpreken , ft , den oorlog te voeren tegen de ongeloovigen b» hen een godsdienstig werk , een voorfchrift , dat zM ' verplicht zijn optevolgen. Zie re land tv zich tot de Rabbijnen Jceerende , 'er bij, eerst zederd dit tijdperk, naamlijk na den tijd uwer eerfte Koningen, dat deeze denkbeelden in uwe Schrijvers voorkomen; jaog vertoónen zij 'er zich flechts trapswijze % en van tijd tot tijd flechts ter loops , ingevolge der ftaatkund;ge betrekkingen , welke uwe vaders met onze voorouderen hadden, 't Was vooral in het tijdflip , wanneer uwe vaders, overwonnen en verflrooid, door de Koningen van Ninive en Babijlonie vervoerd werden naa£ de oevers van den Tiger] en den Euphraat; wanneer zij zich, geduurende den tijd van drie agter één volgende gedachten , in ons land verhieven , dat de zeden en gevoelens , welken zij tot dien tijd als ftrijdig met. hunne wetten verwierpen , in hunne harten geprent werden. — Wanneer onze Koning Cijrus hen van flaavernij verlost had, bragt dankbaarheid hunne harten nader aan het onze; zij werden onze leerlingen , onze navolgers , en zij voegden onze leerHellingen bij de veranderingen , welken zij in hunne boeken maakten O*)) want uw Genefis, in (27) Zie het geflachtregister der twaalf eeuwen, waarin ik , op goede gronden , meen bewezen te hebben, dat Mofes omtrend veertien honderd, en Zoroaster omtrend duifend jaar vóór Jefus Christus, leefde. (28) In de eerfte tijden der Christelijke Kerk, N 5 dach-  *6& DE PUINHOOPEN. in 't bijzonder , was nooit het werk van Mofes , maar eene verzameling , in orde gebragt na dachten niet alleen de wijsten onder hen, die men naderhand Ketters noemde, maar ook verfcheiden. rechtzinnigen, dat Mofes, noch de wet, noch de vijf boeken, die zijn naam dragen , gefchreven hacf,maar dat dit werk eene verzameling was van de Oudfien des Volks, van de twee-en-zeventig grijsaards, die , na den dood van Mofes , zijne verfirooide wetten verzamelden, en 'er zaken tusfchen mengden , welke niet van hem afkomstig waren ; even gelijk die in den Koran van Mahomet gebeurde. Zie de werken van Clemens van Alexandriën, ■Homil. 2. 51 , en Homil. 3. §. 42. De nieuwer oordeelkundigen, nog verlichter, of oplettender dan de ouden , vonden in Gene/is voornaame bewijzen , dat dit boek eerst wai zamengeiteld , nadat de Joden uit hunne gevangenfehap te rug keerden ; maar. de wezenlijkfte bewijzen zijn hen ontglipt. Mijn voorneemeu is , dezeiven in eene ontvouwing van Gene/is te verzamelen, en hierin onder anderen te bewijzen, dat het tiende Hoofdftuk , welk handelt over de voorgewende ge. flackt-registers van den zoogenaamden Noach , ee« waar aardrijkskundig tafreel is van de waereld, welke de Hebreeuwen, in het tijdvak hunner gevangenis, flechts kenden, welker grenspaalen eindigen in het westen met Griekenland of Hellas, met den Caucafus in het noorden , met Arabiën en hoog Egijpten in heE zuiden. — Alle de voorgemelde perfoonen, van Adam af tot Abraham, ot zijn vader Tharah , zijn wezens uit de fabelleer , hemellichten , fttrren , landen ; Adam  DE PUINHOOPEN. ac>3 ha de terugkomst uit de Babijlonifche gevangenis , waarin men de gevoelens der Chaldeeuwen over deezen oorfprong der waereld laste. De zuivere aanhangers der wet Melden tegen de uitlanders den letter van den tekst, als ook het ftilzwijgen van den Propheet over; zij wilden de nieuwheden verwerpen; maar onze leer had de voorkeur, en, gewijzigd naar uw vernuft, en de denkbeelden, die u eigen waren, veroorzaakte zij eene nieuwe gezindheid. — Gij wachtet een Koning , die uwe heerfchappij herftellen zou ; wij kondigden een herftellend en verhsfend God aan. — Door de vereeniging deezer denkbeelden , legden uwe Esfeèrs den grond van het Christendom; en, welke voorkeur gij ook vooronderftelt , Joden , Christenen, Mufulmannen, gij allen zijt, in uw famenjlel van geest lijkt wezens , flechts afgedwaalde kindeten van Zotoaster." De Adam is de Boot es, Noach de Ofiris , Xifuthrus , Janus, of Saturnus , nnamlijk de Capricornus , of de hemelfche geest , die het jaar opende. Volgends de eigen toettemming van de Chronijk van Alexandriën, bladz. 85 , werd Nimrod door de P erf en vooronderfteld, hun eerfte Koning geweest te zijn , die de kunst van de jagt had uitgevonden; hij werd ten hemel vervoerd, alwaar men hem zag onder den naam van Orien. Zoo is het ook met de tien gedachten, welken dezelfden zijn, als die der Chaldeeuwen in Berttus en de Sijnselle.  404 DE PUINHOOPEN. De Mibeb ging over tot de ontwikkeling van «jnen godsdienst, ftaafde dien door den Sad-der, de Zend-avesta , en verhaalde, in dezelfde rang. fchikkmg als Qenejis . de fchepping waerdd " Z£S Gaham ^9) , de fchepping van den eer* 09) Of in zes Gahan-ban , naamlijk in zes tijdperken. Deeze tijdperken zijn dezelfden, welken Zo. roaster de duizenden van God , of van het licht noemt, naamlijk, de ze, zomermaanden. In de eerfte, zeggen de Perfiaanen, fchiep God en regelde den hemel; i„ de tweede fchiep hij de wateren, ia de derde de aarde; in de vierde de boomen; in de rijfde de dieren; in de zes^e de menfchen, even als in Gene/is. Zie omtrend deeze bijzonderheden ffff9de Hoofdftuk, en Henrij over den godsdienst der oude Perfen , ade Hoofdfluk. ~ Het is bovendien opmerklijk, dat men de zelfde overlevering in de gewijde boeken der Etruscers vind , waarin gezegd werd , „ dat de groote voordbrenger zijn ar„ beid binnen den tijdkring van twaalf duifend )^ „ ren befloten had, en dat deeze tijd hefteed was „ tot de twaalf wooningen der zon." In de eerfte duifend jaaren, fchiep God den hemel en de aarde in de tweede, het firmament; ia de derde de zee en de ^vateren ; i„ de vierde, de zon, de maan, en de planten; in de vijfde, de ziel der vogelen, der dieren, der kruipende dieren; in de zesde, de menichen. - Zie Suidas , op het woord Tijrrhena; het geen dus bewijst, vooreerst, den zamenhang der godsdienftige en fterrekundige gevoelens; ten tweeden, de  DE PUINHOOPEN. aog eerften man en vrouw , in een hemekch verblijf, onder de heerfchappij van het goede; hoe het kwaad op de waereld kwam door den grooten ratel-flang , het zinnebeeld van Ahrimanes ; den opftand en de gevegten van deezen geest van het kwaad en de duisternis , tegen ' Ormusd, God van het goed, en van het licht ; de verdeeling der engelen, in witten en zwarten, in goeden en kwaaden ; hunne hemelfche orde, beftaande in cherubijnen , feraphijnen , throonen , heerfchappijen enz. ; het einde der waereld, na verloop van zes duifend jaaren ; de komst van het lam, als herlteller der Natuur; de nieuwe waereld; het toekomend leven , in het verblijf der gelukzaligheid , of der fmarten; den overgang deizielen over de brug , die over den afgrond ligt j de plechtigheden der verborgenheden van Mithras; het ongezuurde brood, dat de gewijden aldaar eten; den doop der eerstgeboren kinderen ; de zalving der dooden , en de belijdenis van hunne zonden (30) ; in één woord , hij ftelde zoo veede vermenging, of liever de verwarring der denkbeelden , over eene onbepaalde, en over eene ftelfelmatige fchepping , naamlijk, de vernieuwing der Natuur in de tijdperken , welken eerst het jaarlijksch tijdperk, en naderhand de tijdperken van 60, 600 , 25,000 , 3ó\oco, en van 432,000 jaaren werden. (30) De hedendaagfche Perfen en oude aanhangers van Mithras, die dezelfden zijn, hebben dezelfde bond-  *o6 DE PUINHOOPEN. jeele zaaken voor, welken overeenfremden met de drie vorige godsdienften, dat het eene verklaaring of vervolg van den Koran e» de Apocahjpfis fcheen te zijn. Dan , de Joodfche , Christene en Mufulmanfche Leeraars wierpen zich tegen deeze voortelling op, noemden de Perfen afgodendienaars , en aanbidden van het vuur, en befchukligden hen van logen van vooronderflellingen , als ook, dat zij de' daad-- bondzegels, als de Christenen; zelfs de hand-klap bij het vormfei. „ De Priester van Mithra, zegt „ Ter tulliaan, (de prafcriptione c. 43) belooft ver„ geving van zonden , door derzelver toedoen en „door den doop; en, zo ik mij wel herinner, „ plaatst Mithra zijne Soldaaten in de voorhoede, „met het vormfei, of de gewijde olie, i„ Egijpte „ Kouphi genoemd. Hij viert de offerande van het » brood , als het bloed der wederopftanding, en met „ den degen dreigende bied hij de kroon enz. In deeze verborgenheden , beproefde men den gewijden door duifende verfchrikkingen , als vuur, zwaard enz., en bood hem eene kroon, welke hij wei-er de , met te zeggen: God is mijn kroon. Zie deeze kroon in het hemel-geflernre , ter zijde van den Boötes. De Priesters droegen den naam van gefternde dieren. De Mis is niet anders, dan de viering dee zer verborgenheden, en van die van EUufis, Het Deminut vobiscum (de Heer zij met u) is letterlijk het woord van aanneming Chon-k , om, p-ak. Zie Beaujobre , JJist. de Manhheisme, torn. 2,  DE PUINHOOPEN. S07 daadzaaken verduisterden; 'er onftond een hevige twist over den juisten tijd der gebeurtenisfen, ©ver derzelver opvolging en aaneenfchakeling, over de bron der eerfte gevoelens , over derzelver overlevering van volk tot volk, over de echtheid der boeken , die dezelven vestigden , over het tijdftip van hunne zamenftelling , over het charakter der fchrijvers, en de waarde van hun getuigenis: en de verfchillende partijen toonden elkander beurtelings tegenftrijdigheden, onwaarfchijnlijkheden en ongelooflijkheden; befchuldigden elkander wederzijds , dat zij hun geloof vestigden op volksgeruchten, op losfe overleveringen, op buitenfpoorige fabels, welke zonder oordeel uitgedacht , zonder nafpooring toegedaan , en door onbekende , onkundige of partijdige fchrijvers, in onzekere of valfche tijdperken, waren opgefteld. Aan eenen anderen kant, onftond 'er een hevig gedruisch bij de vaandels der Indiaanfche gezindheden; de Brama's ftreden tegen de voorkeur der Joden en der Perfen, en zeiden: ,, welken zijn deeze nieuwe en bijna onbekende volken, die dus, met een uitfluitend voorrecht , de hoofden van hunne Natiën , en de bewaarers hunner oudheden verheffen, en zich hierop vestigen ? Wanneer men hunne bereekening van vijf of zes duidend jaaren hoort, zou men zeggen , dat de waereld eerst kordings beftond , terwijl onze gedenkteekenen eene duurzaamheid van verfcheiden millioenen eeuwen be- ves-  fio8 DE PUINHOOPEN. vestigen. En dooT wit recht zouden hunne boeken de voorkeur hebben , boven de onzen ? Zijn dan de Fedams , de Chastres , de Pourans minder te achten dan de Bijbels , de Zend-avesta, of de Sad-der? (31) ls het getuigenis onzer vaders, en (31) Deeze zijn de gewijde boeken der Indous; men fchrijft dezelven dikwerf Fedams, Pouranams, Chastrams, omdat de Indous , even als de Perfiaanen , de gewoonte hebben, de laatfte woorden door den neus te fpreken , van waar de bijvoegingen in de uitfpraak van on, an , 't welk de Portugeezen om , am, fchreven. — Verfcheideu deezer boeken zijn vertaald, dank zij de zorg van Ilastings, die te Calcutta eea letterkundig genootfchap en eene drukkerij oprichtte! Het zij ons vergund, terwijl wij dit genootfchap voor haaren arbeid danken, ons echter te beklaagen, dat zij een geest van uitfluiting laat blijken in het geen zij uitgeeft, en dat het getal der exemplaaren, die men van ieder werk drukt, zoo bepaald is, dac men dezelven , zelfs in Engeland, niet kan bekomen : — alles is beflooten tusfchen de Oostindifche Maatfchappijen. — Naauwlijks kent men , in Europa, de Afiaiifche mengelingen, en men moet kundig zijn in de Oosterfehe werken, om Jones, Wilkins, Halbed ens. te kennen. Wat de Indifche godgeleerde boeken betreft . zijn die genen , die wij tot heden bezitten, de Bhagouët guita , de Ezour-vedam, de Baga-vcdam , en de fragmenten van eenige Chastres, bij de Bhagouët guita uitgegeven. - Deeze boeken zijn voor de Indiaanen , even als het oude en nieuwe Testament voor de Christenen , als de Koran voor de  DE PUINHOOPEN, 209 en Goden niet even zoo goed , als dat der Oos. terfchê Goden en vaders ? ..,. Ach 1 indien het ons vergund was, derzelver geheimen aan ongewijde menfchen te openbaaren ! indien ren gewijde fiuier onze leer niet voor aller oogen moest bedekken !..." De Brama's zwegen op deeze woorden. Hoe kunnen wij uwe leer toeltaanzeiden de wetgevers , ,, indien gij dezelve niet openbaart ? En hoe hebben haare eerfte uitvinders haar voordgeplant, daar zij die alleen bezaten, en hun eigen volk ongewijd was in hunne oogen? Open. baarde de hemel dezelve , om die te \erzvvijgen 9" Dan, de Bramd's volhardden in hun ftilzwijgen : „ Wij kunnen hen de eer van het geheim laten behouden ," zeide een Europeaan : ,, voordaan is hunne leer openbaar: wij hebben hunne boeken ; en ik kan 'er u den geest van mededeelen." In de daad , hij doorliep de vier Vedes, de agttien Pourans, en de vijf of zes Chastres , en verklaarde, hoe een onftoflijk wezen , dat on- ein- de Mufulmannen , de Sad der , en Zend-avesta voor de Perfen, enz. Bij de beichouwing van derzelvtr inhoud , vroeg ik mij zoms, welke waarheid het menschlijk gedacht zou verliezen , indien een nieuwe Omar dezelven verbrandde ? en ik ontdekte 'er niet ééne eenige: ik noem de kist, waarin ik dezelven be waar , de doos van Pandora. O  *io DE PUINHOOPEN. eindig, eeuwig en rond was , nadat het een oneindigen tijd met de befchouwing van zich zeiven had doorgebragt, zich eindlijk willende openbaaren , zijne manlijke en vrouwiijke eigenfchappen , welke in hem waren , affcheidde , en de g dachten te weeg bragt, waarvan de Lingatn bet zinnenbeeld bleef; hoe uit deeze eerde voordteeling drie godlijke perfoonen geboren werden, genaamd! Brama, Bichen of Vichenou, en Chib of Chiven (32)5 de eerfte beftemd tot fcheppen , de tweede tot bewaaren , de derde om te vernietigen , of de gedaante van 't heelal te veranderen : —• hij ontleedde de gefchiedenis van hunne werkingen en lotgevallen; en legde uit , hoe Brama , trotsch , omdat hij de waereld, en de agt Bobouns (of hemelbollen,) tot proefftaaten gefchapen had , zich verhief boven Chib , die hem gelijk was; dat dit gevoel van hoogmoed een tweeftrijd tusfchen hen veroorzaakte , waardoor de waerelden , of de hemelfche dwaalfterren , in ftukken raakten , als een mand met eieren ; hoe Brama, in dit gevecht overwonnen , ge- (32) Deeze naamen worden, naar den tongvar, verfchillend uitgefproken , zoo als Birmah , Bremtna, Bronma. Van Bichen is Vichen gekomen, door de verwisfeling van B en V; van daar ook Vichen-mi met den eind-uitgang. Zoo is ook van Chib, dac vijand of fatan beteekent, Chib a en Chiv-en afkomflig, Men noemt hem ook Ronder en Routr-etss dat is verweester.  tfE PUINHOOPEN. &tt genoodzaakt werd, Chib tot voetbank te dienen; nadat deeze in Lingam herfdiapen was; hoe y-chetiou , de god- middelaar, in verichiller.de . tijdftippen, negen dierlijke en (lerflijke gedaanten, aannam , om de waereld te bewaaren; hoe hij, , eerst, onder de gedaante van een visch, een huis- , s?ezin , dat de waereld op nieuw bevolkte, van den algemeenen zondvloed bevrijdde; hoe hij, na-, derhand, onder de gedaante van een fchildpad (53-V. uit de Melkzee de berg Mandreguiri (den pool) ten Voorfchijn bragt; hoe hij , in die van een wild.. Zwijn, de buik verfcheurde van den reus Eren-, niathesfen , die de aarde in den afgrond van Djole Hortte, Waaruit hij dezelve door zijn ver-. bod redde; hoe hij de vleeschlijke gedaante aannam van een zwarten herder, en , onder den naam van Christen, de waereld verloste van de giftige Hang Calengam; hoe het hem gelukte , nadat dezelve hem in den voet had geheten , hem den kop te vermorfelen. Verder , ging hij over tot de gefchiederis van de befchermgeesten van den tweeden rang: hij. verhaalde , hoe het eeuwige wezen , om zijn luister te doen fchitteren , verfcheiden rangen van (32) Dit is het gefternte Testudo, of de Lij' , ra , die eerst een fchildpad, omdat zij «agtjenü rondom den pool draaide, daarna een lier werd ,' omdat de fchub van dit kruipend dier het eerfte werktuig werd, om de fnaaren te Memmen. Zie Dupuis fur Vorigine des Cenflellation;. Paris 1781. O ft  ars DE PUINHOOPEN. ran Engelen had gefchapen , gelast, om zijn lof te zingen , en de waereld te beftuuren; hoe een gedeelte deezer Engelen opftond, ondeF het geleide van een heerschzuchtig opperhoofd, die de nracht Van God durfde aanranden ,, en alles wilde beheerfehen ; hoe God hen in de waereld der duisternis nederHortte , om 'er de flraf van boosheid te lijden ; hoe hij naderhand , doorj me* delijden aangedaan, toeftemde-, om hen uit dit verblijf te verlosfen , en in gunst terug te roepen , nadat zij eene lange proef doorHonden; hoe hij ten dien einde de vijftien loop-kringen der dwaalflerren , of de flreeken der planeeten fchiep , als ook de lichaamen , &m dezelven te bewoonen, en de wederfpannige engelen veroor* dtelde, om aldaar zeven-en-tagtig gedaante-veran* deringen te ondergaan ; hij ontleedde , hoe de^ zielen, aldus gereinigd zijnde, tot de eerfle bron, tot den ftroom des leevens, wederkeerden ; dat,. daar alle leevende wezens een gedeelte van dee* ze al^emcene ziel in zich beflootcn, het ook misdadig was , hen hier van te berooven. Eindelijk , wilde hij de Kerk gewoonten en Plegtighsden ontleeden. Wanneer hij van de offeranden, de dankoffers van melk en boter aan koperen en houten goden , van de reiniging door het water, en de drek van de koe , wilde fpreken, onftond 'er aan alle kanten een gemor, verzeld van een fehaterend gelach , waardoor de redenaar ge-* ftoord werd. Alle de groepen ^ over deezen godsdienst rede» nee-  DE PUINHOOPEN. 213 terende, zeiden, „ het zijn afgodendienaars, wij moeten hen verdelgen ■ Het zijn onftelde herfenen ," zeiden de aanhangers van Confucius , „ die wij moeten trachten te genezen." - ,, Welke kluchtige goden ,■' zeiden wederom anderen, „ zijn deeze befmeerde en bcrookte beelden, welken men wascht, even als morfige kinderen , en waarvan men de vliegen moet verjaagen, die., op honig verlekkerd, hen komen bevuilen." Zeker Brama hernam met verontwaardiging: „ dit zijn diepe geheimen , dit zijn zinnebeelden van waarheden." „ Wat recht hebt gij, hervatte een Lama van Tibet, om u dezelven waardiger te fchatten , dan wij ? Is het , omdat gij u laat voorftaan, vit het hoofd van Brama voordgefprooten te zijn, dat gij het overige menschdom tot eene grooter vernedering veroordeelt ? — Maar , om den hoogmoed uwer onderfcheiding van oorfprong tn ftamtnen te ftaaven , moet gij ons eerst bewijzen , dat gij andere menfchen zijt, dan wij. Bewijs ons dan verder, dat de raadfelen, welken gij ons verhaalt, gefchiedkundige d-aadzaaken zijn: bewijs ons te gelijk , dat gij de uitvinders van deeze geheelc leer zijt; want wij zullen u bewijzen , indien het nodig is , dat gij flechts letterdieven en vardervers ; dat gij flechts de navolgers zijt van het oude heidendom der Oosterlingen , waarbij gij , door eene zonderlinge mengeling , de geestlijke leer van onzen God hebt O 3 ^  ?H DE PUINHOOPEN. èêvbëgd C 34) 5 die leer, welke zoo geheel boven het bereik der zintuigen is, en waarvan de waereld geen het minde denkbeeld had , vóór dat Beddib haar aan de volken openbaarden. Een aantal groepen vatteden het woord, vragende ; welke leer deeze was, en wie die God ware, wiens naam aan de meesten onbekend was? De lama' hervatte, en fprak: dat, in het begin één éénig God , uit zich zelf betraande, na eene eeuwigheid in diep gepeins over de befchouWjng van zijn wezen doorgebragt te hebben , zijne volmaaktheden buiten zich zelf wilde openbaareu , en de ftof der waereld fchiep; dat de vier hoofüiToffen voordgebragt, maar echter nog verward zijnde , hij zijnen adem over de water*? li'.'t gaan , die, gelijk een onzachlijke groote luchtbol, ïri de gedaante van een ei, opbliezen , dat , zich ontwikkelende, het verwulffel van delt hamel, of den kring uitmaakte, die de aarde owfluit (35); dat, hij het ftof en het>■ lichaam C34> Alle de oude gevoelens der Egijptifche en Grickfche Godgeleerden vind men iu Indien weder l'.t is blijkbaar, dat zij aldaar doordrongen door' WjfWel van den Afiatifchen handel, en door de nabuurfchnp vnn Perjien , reeds van de oudflc tijden af. (3;) Deeze fchepping der Lama's, Bonzen, ja telfs der Bramins, komt , naar het getuigenis van ïienrl, letterlijk overeen met d?e der oude Egijpte. njiars. „ Doezen, zegt Porpkij ■ ;„s, noemen bet v«-nftand, af de vormende oorzaak van 't heelal, Kneph s, Zij  DE PUINHOOPEN. 215 thaam der wezens gemaakt hebbende, die God , het wezen der beweging, ten einde hen te bezielen, hen een gedeelte van zijn wezen afftond; dat hierdoor de ziel van al wat leeft, een kleen gedeelte van de algemeene ziel is ; dat geen ziel vergaat , maar dat zij flechts van gedaante verandert, terwijl zij agtereenvolgend in verfchillende lichaamen overgaat; dat de gedaante,'welke het godlijk wezen het meest behaagt, die' van den mensch is, als het naast aan zijne volmaaktheid grenzende; dat, wanneer een mensch, door , Zij vernaaien, dat deeze God uit zijn mond een ei wierp, waaruit een ander God voordkwam, ge"„ noemd Phtha of Vulkaan (het vuur, als eerst be„ ginfel, de zon) , en zij voegen 'er bij, dat die ei de waereld is." Zie Eufebius Praparat. Evang. p. H5' Zij beelden, zegt hij verder, den God Kneph , of" de werkende oorzaak , onder de gedaante af van „ een man van donker blaauwe kleur (die van den hemel), hebbende in de hand een fcepter, dra" gende een gordel, en zijnde verfierd met een klee"nen konhigs-hoed van zeer ligte veeren, om aan" tetoonen , hoe fijn en vluchtig het denkbeeld van " dit wezen zij." Ik zal hier alleen oP aanmerken , dat Kneph, in 't hebreeuwsch , beteekent een vlerk , een pluim, en dat deeze blaauwe hemel-kleur in verr' de meeste Indiaanfche Godheden plaats heeft, zijnde zulks, onder den naam van Naraijan, ééu der befoemdtte bijnaameu. O 4  = 16- DE PUINHOOPEN. door eene gchccle losrukking van zijne zintuigen, f!. 1 in de h?0ouwtng van zich ze/ven verdiept, hij èindlïjk die hoogten bereikt , van de godheid Jn zich te ontdekken ; en dat hij i„ de daad een gedeelte van haar word; dat van alle vleesch. wordingen van deze foort, welken God reeds heeft aangenomen, de gröot'fte en de plechtigfte, waar|n_ hij ooit verfchcen , die gene was , waarmede bij zich, nu drie duifend jaaren geleeden, in Kachemtra, onder den naam van Póf of Beddou omkleedde , met oogmerk , om de leer der zinlijke vernietiging, en der zelfsverlochening, te verkondigen. — Hij fchetlïe -de gelchiedeuis van lot, en zeide, dat hij uit de rechte zijde van eene maagd van koninglijken bloede geboren was, welke niet ophield maagd te zijn, terwijl zij moeder werd; dat de Koning van het land, ongerust over zijne geboorte,- hem wilde dooden • en daarom alle de manlijke eerstgeborenen, op oat tijdflip, -kt vermoorden; dat, hij door herders, gered zijnde , Beddou , tot aan zijn dertigft e jaar, zifrt leven in een woesiijn doorbragt, alWiaar hij met zijn ambtsberocp , om de men! fthen tc verlichten , een begin maakte, en hen van de booze geesten verlostedat hij een aantal zonderlinge wonderwerken verrichtte; dat hij m vasten en in de ftrcngfte boctdoeningen leefde; dat hij bij zijn dood een boek aan zijne leerlingen liet, het geen zijne leer behelsde ; en de Lama begon te lezen: » Die zijn vader en zijn moeder verlaat , om mij  DE PUINHOOPEN. 2i? mij te volgen , zegt Fót, word een volmaakte Samdnecr (een kemehch mensch'). „ Hij, die mijne vocrfchriften tot aan den vierden trap van volmaaking beoefent, verkrijgt de gaaf van in de lucht te vliegen , den hemel en de aarde te bewegen, het leven te verlengen of te verkorten (van den dooden opteftaan). „ De Samanecr verwerpt de rijkdommen , gebruikt alleen het volftrekt noodzaaklijke ; hij kastijd zijn lichaam ; zijne hartstochten zwijgen ; hij wenscht niets ; hij hecht zich aan niets; hij peinst altijd over mijne leer ; hij lijd geduldig beleedigingen; hij voed geen haat tegen zijne naasten. ,, De hemel en aards zullen vergaan, zegt Fót ; veracht dan uw lichaam - dat uit de vier verganglijke hoofdftofTen is zamengefteld, en deukt flechts aan uwe onfterflijke ziel ! „ Luister niet naar het vleesch: de hartstochten brengen vrees en fmart voord: verdoof dezelven , en gij zult de vrees en fmart vernietigen. * „ Hij, die Her ft , zonder mijne leer omhelsd te hebben , zegt Fut, keert weder onder de menfchen terug, tot dat hij haar uitoefent. De Lama wilde vervolgen, wanneer de Chris» tenen uitriepen , dat dit hunne eigen godsdienst was , dien men verbasterde; dat Fot niemand anders , dan de ontluisterde jr"efus zelf, en dat de Lama's flechts vermomden en bastaard Nestoriaar.en en Manicheërs waren (36). Maar (36) Dit geven onze zendelingen voor, en onder O 5 an-  .«8 DE PUINHOOPEN. Maar de Lama , onderfteund door alle de Chamans, Bonzen, Gonnis , 'lalapoins van Stam , van anderen ook Georgi in zijn onvoltooid werk over het Tibetaanfche Alphabeth; maar indien het beweezen is, dat de Manicheërs flechts de nafchrijvers en de onkundige weerklanken waren van eene leer, welke meer dan vijftien honderd jaaren ouder was dan zij , wat word 'er dan van het voorgeven van Georgi % Zie hier over Beaufobre Histoire du Manicheisme. De Oosterfche Schrijvers zijn het allen eens, met de geboorte van Bedou zeven en-twintig duifend jaaren Vóór Jefus te plaatzen; waardoor hij een tijdgenoot van Zoroaster zou geweest zijn , met wien zij hem, naar mijn inzien, vermengen. — 't Is zeker, dat zijne leer , op dat tijdflip, reeds daadlijk beftond ; men vind haar geheel in die van Orpheus, van Pijthagoras, en in die der Indiaanfche Schoolgeleerden. Deezen worden reeds aangehaald ten tijde van Alexander, als een oude aanhang, ten dien tijde reeds in Brach* mans en Samaneërs verdeeld. (Zie Bardefanes, bij den H. Hieronimus , in zijn brief aan Joviaan.') Pythagoras leefde in de negende eeuw vóór Jefus, (Zie de tijdrekenkunde der twaalf eeuwen ;) en Orpheus is nog ouder. Indien, gelijk dit wezenlijk is, de leer van Pijthagoras, en die van Orpheus, zuiver Egijptisch waren, vloeit die van Bedou uit deeze algemeene bron ; en in waarheid, de Egijptifche Priesters verhaaien, dat Hermes dervende gezegd had: „ tot hier „ toe leefde ik uit mijn waare vaderland verbannen ; ,, ik ga 'er weder naar toe; betreur mij niet; ik „ keer weder naar het hemelsch vaderland, waar een  DE PU i;N H O O P E N. aio. Van Ceijlon, van Japan, en China, beweezen aan de Christenen , zelfs uit hunne eigen fchrij- vers, een ieder op zijn beurt komt: God is daar ! Dit „ leeven is flechts een dood." (Zie Chalcidius in Timaeum). Deeze was de geloofsbelijdenis der Sama, yeërs, volgers der Orpheaanen , en der Pijthagoristen, Tot meerder bewijs , dat Hermes niemand anders dan Bedou zelf is, dient , dat bij de Indiaanen , de Chineezen, de Lamas, enz. de Planeet Mercurius , en de dag der week, aan hem toegewijd, (woensdag) «aar hem den naam van Bedou droegen. Dit plaatst hem. weder in den rang der goden uit de fabelleer , en ondekt het herfénfchimmige van zijn beftaan als mensch, vermids men niet behoeft te bewijzen dat Mercurius geen mensch is, maar de fier of geleigeest, welke9 in den zomer-zonnekring geplaatst, het jaar der Egijptenaaren opende: van daar die eigenfchappen welken men aan het geftemte van Sirius toefchrijft, als ook zijn naam Anubis en Esculapius , of de mensch hond, waarnaar zijn hoofd geleek; van daar zijn fiang, die de Hij dra is, het zinnebeeld van den Nijl, Hij dor, de vochtigheid ;) en 't komt mij zelf voor, dat deeze flang de oorzaak van zijn naam Hermes is; want Rjg* mes (met een Schink betekent in de Oosterfche taal 'Slang. Bedou dus het zelfde als Hennes zijnde , begrijpt men, hoe oud het gevoelen word , dat men hem toefchrijft. Wat de naam van Samaneërs betreft, deeze is voorzeker afkomstig van dien der Chamans , in Tartarijen , China en Indien bewaard. Men vertaalde denzelveu daar door bosch-mensch, Kluifenaar, die iijne hartstochten onderdrukt , vermids dit de grond-  sao DE PUINHOOPEN. vers , dat de leer der Samanecrs, meer dan duizend jaaren vóór het Christendom in het geheele Oosten verbreid was; dat hunne naam reeds vóór het tijdperk van Alexander was aangehaald , en dat de naam van Boutta , of Beddou , reeds lang vóór Jefus beftontl. — Hij wendde hun gewaand voorrecht tegen hen , en zeide: bewijst ©ns nu , dat gij zeiven die verbasterde Sama- ne- grondtrck van deezen aanhang was. — Maar naar den tetter beduid dit woord hemehch , (Samaoui~) en drukt de leer uit van hun, die zich dus noemden. — Dit ftelfel is volmaakt het zelfde , als dat der volgers van Orpheus, der Esfeërs en oude Anachoreten van Perfien , en het geheele Oosten (Zie Porphijrius de Abftinentid animalium.) .Bij deeze hemelfche en boetdocnde menfchen , ging in Indien de onzinnigheid zoo ver , dat zij zelfs de aarde niet wilden aanraaken ; zij leefden in kommer, aan boomen opgehangen , alwaar het volk niet minder dwaas dan zij , hen vol verwondering voedfel bragt. ■— Des nachts gebeurden 'er diefftallen , vrouwenfchennis en moorden ; ■— men ondekte dat zij het waren , die van hunne kooien afklimmende, zich bij nacht de ontbeeringen des daags trachten te vergoeden. De Bramas, hunne mededingers , maakten gebruik van deeze gelegenheid 9 om hen uit te roeijen. Zederd dien tijd is hun naam in de Indien gelijkluidend met dien van Huichelaar. (Zie Hiitoire de la. Ckine, torn 5. png 50. en de voorreden vóór den Ezour-vcdam, PHistoire des Huns, Tam 2 )  DE PUINHOOPEN. aai meers niet zijt; dat de mensch, dien gij den ftichter uwer gezindheid noemt, de ontluisterde Fót zelf niet is. Bewijst ons zijn beftaan, door gefchiedkundige gedenkteekenen van de tijdperken, welken gij aanhaalt (37); want wiï beroePen ons op (37) 'Er bedaart volftrekt geene andere gefchiedkundige overblijffels van het aanzijn van Jefus, als gen menschlijk wezen, dan eene plaats bij Jofephus , (Sint. lud. Lib. 18. Cap. 3 ) eene uitdrukking var» Tachus (Annal. Lib. 15. C. 45-), en de Euangeliën. Terwijl de plaats van Jofephus eenpaarig voor onecht gehouden word , als zijnde 'er in de derde eeuw bijgevoegt. (Zie Gillet, in zijne overzetting van Jofephus.y En die van Tacitus is zoo onbeduidend, ea een blijkbaar getuigenis der Christenen , dat zij voor de rechtbanken gaven , dat het tot den rang der Euangelifche gedenkftukken wederkeert. — Men dient dui eerst te beflisf n , hoe groot het gezag deezer gedenkftukken zij. „ Ieder een weet, zeide Faustus , dte , fchoon een Manicheër , echter één der geleerdfte mannen van de derde eeuw was, dat de Euaugaliën , noch door Jefus Christus, noch door deszelfs Apostelen , maar lang daarna door onbekenden gefchreeven zijn, die, uit vreeze, dat men hem niet gelooven zou , op het verhaal van dingen, die zij niet gezien hadden, aan het hoofd van hunne gefchriften de nsamen zijner Apostelen of tijdgenooten plaatften, Beaufobre, Tom. I. en Histoire des Apologistes de la. Religion Chretienne , par Burigny , een verftaudig man, die de volftrekte onzekerheid van deeze gronden des Christendom* in dier voege heeft aangetoond, das  sóV D Ë PUINHOOPEN. op de sfwezenheid van alle geloofwaardige ge* tuigen , ontkennen dit ftellig, en houden (taande , dat uw Euangelie zelf niet anders is, dan de boeken van de Mithriaques van Per [ten , en der Esfehs van Sijrien, die zelfs flechts hervormde Samatteërs (_ 38 ) zijn. Op deezé woorden fchreeuwden de Christenen luidkeels. Een nieuwe twist, heviger dan de voorlj e, bars'te los , wanneer een groep van Chineeƒ '.e Chamans, er) Siameefche Talapoins, voorwaards traden, en zeiden, dat zij de gantfche waereld gingen verëenigen. Een hunner vatte het woord op , cf-t het befl^n van Jefus niet beter bewezen is, dan dat van Ofiris en Hercules , noch du van Fót of Bedou , met wién de Chineezen hem geduurig verwarren , volgends het zeggen van M de Cuignes ; want zij noemen Jefus Christus nooit anders dan Fót. (Historie des Munt , Tom. 2. (38 Onze zendelingen hebben, finds lang, eene groote gelijkvormigheid tusfchen de gewijde verborgenheden van Mithra, Ce-es, ïjf$\ erz waarvan zoo wel de boeken der Luliaa-^n, ais die der Bonzen gewrg manken, met de leer der Euangeiisten befpeurt.' M. mikins merkt dit nadruklijk a?n, in een noot, op Bhagouct guita, bindz. 117, v0igends de Frar.fchevertaling. — Zij bekennen allen , dat Krisr.a , Fót „ en Jefus volmaakt de zelfde clnraktertrekken hebben; maar het godsdienstig vooroordeel deed de menfchen in de gevolgtrekkingen dwaaien. — De tijd en dereden moeten dit herltellen.  DE PUINHOOPEN. atf op , en zeide; „ het is meer dan tijd, een einde aan alle deeze beuzelachtige twisten te maaken , met voor u den fluier afteligten der inwendige leer, welke 'Fót zelf, op zijn doodbed , aan zijne leerlingen openbaarde (39). Alle de godgeleerde ftelfels , zeide hij, zijn flechts hersfenfchimmen: alle de vernaaien van de natuur der goden , van hunne daaden, van hun lecven , zijn flechts raadfels, heidenfche zinnebeelden , die de vernuftige denkbeelden der zede-' kunde , als ook de kennis van de werkingen der natuur, door den invloed der hoofddoffen, en den loop der hemellichten , omzwachtelen. De waarheid is, dat alles tot niet vergaat; dat alles beguicheling, fchijn, droom is; dat de zedenlijke zielsverhuizing flechts het zinnebeeld it van de natuurlijke gedaante-verandering , van die achtereenvolgende beweging, waardoor de hoofdftoffen van het zelfde lichaam , welken niet vergaan , (39) De Budfoïsten hebben twee leeringen; de eene is openlijk en vertoonbaar , de andere inwendig en. verborgen , even als bij de Egijptifche Priesters. Men zal gewis de reden van dit onderfcheid vragen.' — Het is om dat de openbaare leer , de offeranden , de verzoeningen , zuiveringen, enz. predikt. — Het is nuttig, dezelve aan het volk te verkondigen; terwijl de andere de vernietiging leert, en niets aanbrengt, is zij ook enkel gefchikt , om aan de wijzen verkondigd te worden. Is 'er wel een zekerer middel, om de menfchen tot fchelmen te maaken, en hen te misleiden I'  a*4 DE PUINHOOPEN, g~< wanneer het ontbonden word, tot andere mddènpuhten en zamenvoegingen overgaan. — De ziel ts mets dan het beginfel des levens , dat v'. /de eïgerfchappen der ftof onftaat , daar de wërKirïg der hoofdftoffen eene vrijwillige beweging in de lichaamen veroorzaakt. — Te vooronderltellen, dat die werking der zintuigen , welke met haar onfhat, zich met haar ontwikkelde , met haar fluimerde, nog beftaan zou, wanneer zij ophouden te zijn, dit is misfehien een aangenaame , maar in de daad een hersfenfehimmige roman, door de misleide verbeeldingskracht gefchetst. — God zelf, is niets anders, dan de eerfte bewegende oorzaak, de verborgene kracht, welke in alle wezens verfprcid is; God is het middenpunt van hunne wetten en eigenfehappen, het (dbezielend wezen; in een woord , de ziel van V heelal; welke door de groote onderfcheidenheid haarer betrekkingen en werkingen , dan eens enkelvouwdig, dan weder menigvuldig, dan werkende , dan weder lijdlijk, altoos een onoplosbaar raadfel voor het men^chlijk vernuft blijft. — Het geen men nog het klr.irfte begrijpt, is, dat de ftof niet vergaat, dat zij wezenlijke eigenfehappen bezit, waardoor de waereld vereenigd word, even gelijk een Jeevend wezen zijne zintuigen heeft: — dat de kennis van deeze wett n , de wijsheid van den mensch uitmaakt; dat deugd en verdien/ten in de betrachting beftaan; dat het kwaad, de zonden en de ondeugd in derzelver onkunde, gelegen is : dat geluk en 8 .'-  DËPÜINHÖÖPËN. 22$ ongeluk hiervan de natuurlijke gevolgen zijn > ver* oorzaakt door dezelfde noodzaaklifkheid, welke dingen, die zwaar zijn, doet daalen, en ligte doet Verheffen, als ook door eene noodlottigheid van oorzaaken en uitvverkfelen , wier keten opklimt tot het minfte ftofje, en de verst afgelegen hemellichten (40). Op deeze woorden , riep een aantal godgeleerden van allerlei gezindheden uit: — dat deeze leer die der loutere floflijkheid was; dat zij, die haar belijden ■, godloozen , godvertaakers , vijanden van God, en menfchen waren , die men moest verdelgen. »-4Mm Welaan , andwoordden de Chamans, voorohderftel dat wij dwaalen; dit is mooglijk : want de eerfte eigenfchap van het menschlijk 'verftand Is > dat het voor beguicheling vatbaar is; maar wat recht hebt gij, om het leeven aan uwe medemenfchen te ontneemen^ daar zij dit van God ontvingen ? ,fhdien God ons fchuldig acht, indien hij een af heer van ons heeft, waarom fchenkt hij ons dan dezelfde goederen, als aan u? Wel nu, indien hij ons met (4Ó) Deeze zijn de eigen uitdrukkingen van ld Roubére, in zijne Sèscf'iptfóh de Roydume de Stam, en de la Theologie des Bónzes. Wannéér men huHne leer bij die der oude wijsgeeren van Griekonland en Ita< lien vergelijkt, fchetzen zij volmaakt de ei-en (tellingen der Stoicijnen en Epicuristen , fchoon met fterrekundige bijgelovigheden , en eenige Pijthagörifehe trek? ken doörmengd. P  226 DE PUINHOOPEN. met toegeeflijkheid behandelt, wat recht hebt gij dan , van nimmer toegepflijk te zijn ? Godsdienftige menfchen ! die met zoo veel zekerheid en vertrouwen van God fpreekt, zegt ons, wat hij is ; doet ons die afgetrokken en bovennatuurlijke wezens, welken gij God en ziel noemt, doet ons die onftoflijke wezens , zeljjlandigheden zonder lichaam , zonder zintuigen , noch aandoeningen begrijpen? Indien gij deeze wezens, door uwe zintuigen , of door overweging kent, maakt dan ook dezelven voor ons bevatlijk ; maar, indien gij hier flechts van getuigenis en overlevering fpreekt, toont ons dan een eenflemmig verhaal, geeft hierdoor aan ons geloof een gelijken en vasten grond." Hierop onftond een groot gefchil tusfchen de godgeleerden , over God en zijne natuur ; over de wijze waar' op hij werkt , en zich openbaart ; over den aard der ziel, en haare vereeniging met het lichaam; of zij eerder beflond dan de zintuigen , of flechts zederd het aanwezen derzelven ? over het toekomend leven en de andere waereld; en iedere gezindheid , ieder fchool , ieder perfoon, dacht verfchidend over deeze punten , omkleedde zijn verfchi'lend flelfel met fchijnbaare redenen, door een eerwaardig , doch tegenftrijdig gezach , en zij geraakten allen in een onuitkoomlijken doolhof van tegenftrijdigheden. Ue wetgevers verzogten hierop ftilte, en bragten de vraag tot haar eerfte beginfel terug: „ Hoofden en Beftunrders der Volken," zeiden zij,  DE PUINHOOPEN. aa? •#» m gij kwaamt allen hier, om de waarheid te onderzoeken; in het begin dacht een ieder van u, haar te bezitten , gij eischtet een blind geloof; maar, de tegenstrijdigheid van uwe ftelfels ontwaarende, begreept gij, dat gij dezelve aan den regel van die waarheden, Welke algemeen erkend worden, moest onderwerpen ; dat gij dezelve tot één algemeen punt van vergelijking moest brengen ; en gij kwaamt over een * dat elk uwer de bewijzen van zijn geloof zou bloot leggen. — Gij hebt daadzaaken aangehaald ; maar, vermids ieder godsdienst, iedere gezindheid, gelijk ftaat, in de wonderwerken , in de martelaaren, daar zij zich allen op getuigen [beroepen , dezelve bevestigen doof hunne bereidwilligheid , van met hun dood het zegel daaraan te hechten, blijft de fchaal, door het recht van evenwigt, over dit punt , gelijklijk hangen. Naderhand, gingt gij over tot de bewijzen der redekaveling ; maar dezelfde bewijzen kan men gelijklijk op tegenfirijdige Hellingen toepasfen ; het zelfde geldt omtrend de mondlinge verzekeringen ; zij worden te gelijk bevestigd, ert verworpen , door de tocftemming van fommigen, terwijl zij weder door anderen, die het zelfde recht hebben, gelochend worden, dus is 'er nog niets beweezen. In tegendeel, *er onftonden nieuwe en grootere zwarigheden, uit dö vergelijking van uwe Hellingen, want te midden onder de fchijnuaare verfcheidenheid, toonde haaP £5 x 0  22« DE PUINHOOPEN. re ontwikkeling u een zeer gelijkenden grond 5 eene ruuwe fchets; en daar elk uwer zich liet voorHaan de eenige uitvinder geweest te zijn, noerodet gij elkander bedervers en letterdieven ; en hieruit onftaat een fcherpzinnige vraag, over de overleveringen van godsdienstige begrippen , van volk tot volk. Ten laatflen , om de verwarring te voltooijen, wildet gij deeze denkbeelden zeiven ontwikkelen , en gij bevondt, dat zij voor u allen verward en vreemd waren ; dat zij op gronden rustten, die gii met uwe zintuigen niet kondet gade daan; dat U dus het middel ontbrak, om dezelven te beoordeelen ; en dat gij in dit opzicht zelfs moest bekennen, dat gij flechts de weerklanken uwer vaders waart ; — hieruit ontftaat de andere vraag, hoe zij tot uwe vaders overgingen, die zeiven geen andere middelen hadden dan gij, om ze te begrijpen ? waar uit, aan de eene zijde , blijkt, dat de opvolging dier denkbeelden onbekend is, terwijl, aan den anderen kant, haar oorfprong, en de wijs van haar beftaan , een geheim is voor ons oordeel; waaruit volgt, dat het geheele gebouw van uwe godgeleerde Hellingen een onbetwistbaar vraagltuk is van bovennatuurkunde , en gefchiedenis Vermids deeze flelfels , hoe zonderling ook, echter een oorfprong hebben , welke die ook zijn moge, zoo wel als de afgetrokkende en zonderlingffce denkbeelden in de natuur eenfg natuurkundig voorbeeld hebben, zoo moeten wij tot  DE PUINHOOPEN. 229 tot dien oorfprong opklimmen , om te ondekken, wat dit voorfchrif't was; in één woord , om te weeten , waar uit het menschlijk verltand de thands zoo duistere denkbeelden over de Godheid, de ziel, en alle onitoflijke wezens ontleende , die de grond van zoo veele Hellingen uitmaaken, ten einde de vermaagfchapping opfefpooren , die zij volgden ; als ook de fchokken te ontdekken , die zij beurtlings in'haare opvolging en ontworteling ondervonden. Zijn 'er nu menfchen onder u , die deeze voorwerpen rijplijk nadachten , dat zij optreeden, dat zij, voor het oog der volken, de duisternis der gevoelens opklaaren, waarin zij zinds zoo lang dwaalden ! P 3 TWEE-  a3o DE PUINHOOPEN. TWEE - EN -TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OORSPRONG EN VERMAAGSCHAPPING DER, GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN. O p deeze woorden, vormde zich eene nieuwe groep , uit menfchen van verfchillende (landaards, doch die zeiven geen (landaard droegen. Zij trad in den kring. Een haarer leden vatte het woord, en fprak: ,, Wetgevers l vrienden van klaarblijklijkheid en waarheid ! „ Het is niet te verwonderen, dat het onderwerp , dat wij behandelen, door zoo veel wolken omzwachteld is, vermids de denkbeelden, als ook de zwarigheden , welke aan dit onderwerp eigen zijn , tot op dit oogenblik niet ophielden , toevallige hinderpaalen te ontmoeten ; te meer , daar elke vrije werkzaamheid , alle twistreden , haar door de onverdraagzaamheid van iedere gezindheid ontzegd werd ; dan, daar het eindlijk vergund word, zijne denkbeelden te ontwikkelen , zullen wij de onzen ontvouwen, en het  DE PUINHOOPEN. 231 het geen , na een langduurig onderzoek van lïe • den, losgerukt van vooroordeelen , het redelijkfte bevonden wordt, aan het algemeene oordeel onderwerpen; wij zullen dit niet doen met het oogmerk om ons geloof optedringen, maar om een nieuw licht en de grootfte ophelderingen hiteroepen. „ Gij weet het , Leeraars en Stichters der Volken ! dikke duisterheden bedekken den aard, den oorfprong, en de gefchiedenis der ftelfels, die gij leert: zij worden door geweld en gezach opgelegd, ingefcherpt door opvoeding, onderhouden door voorbeelden, vereeuwigd van eeuw tot eeuw, en vestigen hunne heerfchappij door gewoonte en onoplettendheid. — Maar, indien de mensch, ver» licht door de overdenking en ondervinding , de vooroordeelen van zijne jeugd onderwerpt aan een rijp onderzoek , alsdan ontdekt hij weldra eene meenigte van dwaalingen en tegenftrijdigheden, die zijne fchranderheid opwekken , en zijne rede» kaveling uitdaagen. ,, Bij den eerden opdag , bemerkt hij de ver» fcheidenheid en tegenftrijdigheid der gezindheden, welken de volken verdeelen; hij verftout zich , aan de onfeilbaarheid, die zij allen voorgeeven. te twijfelen ; hij wapent zich met hunne wederzijdfche voorgevens; bij begrijpt, dat de zintuigen en de rede, onmiddellijk van God voordvloeijende, geene minder heilige wet, geen onzekerer geleide zijn, dan de midlijke en tegenftrijdige wet-» ten der propheeten. P 4 » Ini  £32 DE PUINHOOPEN. ,, Indien hij naderhand het wcefzel deezer wetten gadeflaat, merkt hij op, dat deeze voor'gevvendde godlijke, dat is, onveranderlijke en eeuwige wetten, bij toeval, uit tijden , plaatfen en perfoonen, haaren oorfprong namen, dat de eene uit de andere voord vloeit in de zelfde orde, als een foort van gedacht, omdat zij elkander een gemeen en gelijkfoortig zamenltel van denkbeelden leenen, welken deder naar zijn goeddunken wijzigt. . , ,, Indien hij tot den oorfprong deezer denkbeelden opklimt , bevind hij, dat dezelve zich in den nacht der tijden , in de kindsheid der volr ken, tot aan den oorfprong der waereld zelfs verliest , waaraan men zegt, dat zij zijn vastgehecht ; aldaar geplaatst in de duisterheid van den baiert, in het fabelachtige rijk der overleveringen , vertoonen zij zich , met zulk een aautal van wonderen verzeld , dat het voor het oordeel onmooglijk fchijnt, dezelve te befiisfen; maar dee-? ze ontdekking zelfs veroorzaakt eene eerfte re. dekaveling , welke de zwarigheid wegneemt; want indien de wonderen , die ons de godgeleerde ftelfels aanbieden , in de daad beftonden : indien bij voorbeeld de gedaante-verwisfelingen , de verfchijningcn , dc verkeering van één of van verfcheiden goden , afgefchetst in de gewijde boeken der Indiaanen, der Hebreeuwen , en der Perfiaanen , g fchiedkundige daadzaaken zijn; moeten wij bekennen, dat de Natuur ten dien tijde geheel verfchilde, van het geen zij tegen- woor-  DE PUINHOOPEN. 233 woordig is; dat de tegenwoordige menfchen niets gemeens hebben met de menfchen van die eeuwen , en dat zij 'er zich 1 niet mede behoeven intelaten. „Indien, integendeel,. deeze wonderen niet in de natuur zeiven beftonden , dan begrijpt men, dat zij eene foort van fchepping zijn van het meufchelijk verftand; en , daar zulks nog heden in ftaat is , om de hersfenfchimmigfte zamenftelfels uittedenken, verklaart dit terftond de verfchijning deezer monfters in de gefchiedenis; 'er blijft niets meer overig , dan te weeten, hoe en waarom zij in de verbeelding ontftonden ? wanneer, men nu met aandacht de onderwerpen der tafreelen gadeflaat, de denkbeelden ontwikkelt, welken zij vereenigen en zamenvoegen ; wanneer men zorgvuldig de omftandigheden overweegt, waarop zij doelen , dan komt men uit dit eerfte ongelooflijk beftaan, tot eene oplosfmg, die met. de wetten der Natuur zamenftemt; men befpeurt, dat de vernaaien van eene fabelachtige foort eene zinnebeeldige beduiding hebben, geheel anders dan de natuurlijke ; dat deeze voorgewendde wonderdaaden eenvouwige en natuurlijke gebeurdtenisfen zijn, maar die, kwalijk be. grepen of afgefchilderd , door toevallige oorzaaken misduid werden. — Dit gefchiedde toevallig bij het menschlijk vernuft, door de verwarring der teekenen , welken men bezigde om de voorwerpen af te beelden, door de dubbelzinnigheid der woorden, door het gebrek der taal, door de P 5 011-  =34 DE PUINHOOPEN. onvolmaaktheid van het fchrift. Dus vind men , dat de Goden bij voorbeeld , die in alle ftelfels zulke zonderlinge rollen fpeelen , niets anders zij" , dan de natuurlijke krachten der Natuur zelve, de hoofdfiofen , de winden , de ./ferren en de luchtverfchijnfek, die men als perfoonen voorftelde, als noodzaaklijk uit hoofde van het werktuiglijke van taal en verftand: dat hun keven, hunne daaden , flechts eene zinfpeeling is op hunne werking, 0p hunne zarttenfïemming , en dat hunne geheele voorgewendde gefchiedenis mets anders is, dan de befchrijving van hunne wonderbaare verfchijnfels , gefchetst door de eerfte natuurkundigen, die hen gadcfl .egen , en geheel verkeerd werden begrepen bij het gemeen. — Of dit gefchiedde ook door de volgende geflachten, welken dit vergaten. Men erkent, in één woord, dat alle de godgeleerde ftellingen , over den oorfprong der waereld, over de natuur van God, de openbaring van zijne wetten , de verfchijning van zijn perfoon, flechts de verhaalen zijn van flerrekundige zaaken, flechts zinnebeeldige en raadzelachtige vertellingen van de werking der hemel - lichten: men zal zelfs overtuigd worden, dat het denkbeeld der godheid, ook thands nog zoo duister, in zijn aanleg, niets' anders is, dan de natuurlijke krachten van 't heelal, welke nu eens vermenigvuldigd werden , uit hoofde van haare oorzaaken, en zeldzaame' verfchijnfels — dan weder als één eenig en en. kelvouwig wezen, door de vereeniging, en de be-  DE PUINHOOPEN. 235 betrekking van alle deelen , waardoor het wezen, dat men God noemde , nu eens de wind, het vuur, het water, en alle hoofdfiofen was; en dan weder de zon , de hemellichten, de planceten, en haaren invloed ; nu eens het ftof der zichtbaare waereld, het geheelai in zijnen omtrek; dan de afgetrokken en bovennatuurlijke hoedanigheden , als de ruimte, de duurzaamheid, de beweging en 't verftand; en altijd met dit gevolg , dat het denkbeeld der godheid geene wonderdadige openbaaring van onzichtbaare wezens was, maar een voordbrengfel van het natuurlijk verftand , eene werking van 's menfchen geest , wiens voordgang in de kennis der natuurlijke waereld , en in haare werktuiglijke oorzaaken, wiens omwentelingen en veranderingen zij gevolgd en ondergaan hebben. Ja, te vergeefsch pochen de volken op hunnen eerdienst van hemelfche ingeving; te vergeefsch roepen hunne ftelfels een bovennatuurlijken ftaat van zaaken in : de oorfpronglijke barbaarschheid van het menschlijk gedacht, bevestigd door haa» re eigene gedenkteekenen (41) , logenftraft onmidlijk alle deeze ftellingen; maar daarenboven, weêr- (41) Dit is het algemeene getuigenis van alle gefchiedenisfen, en zelfs van de Legenden, dat de eerfte menfchen meest allen woest waren , en dat het alleen was om hen te befchaaven , en brood te leeren maaken > dat de goden zich openbaarden.  23<5 DE PUINHOOPEN. weêrfpreekt eene wezenlijke en ontegenzeglijke gebeurdteiws , al zegepralende , de onzekere en twijfelachtige voorvallen van het voorledeue. — Vermids de mensch geene denkbeelden verkrijgt en ontvangt, dan door de tusfchenfconwt der zintuigen (42) , volgt hieruit klaarbüjkiijk, dat elke bevatting, welke zich eenen anderen oorfprong, dan die der ondervinding, dan die der gewaarwordingen voordek, eene dwaalende vooronderHelling is van eene betoogende redeneering; en men behoeft flechts een denkend oog op de gewijde leer van den oorfprong der waereld te Haan , om bij ieder denkbeeld , bij elk woord , eene vooruitlopende orde der dingen, die zich eerst lang daarna ontwikkelde, te ontdekken ; de reden gevoelt zich fterk door deeze tegenftrijdigheden; zij verwerpt alles, wat geen bewijs in de orde der natuur vind; zij keurt geene ge» fchiedkundige Helling goed, dan die overeenften-t met de waarfchijnlijkheid; — de reden vestigt het haare , en zegt met vrijmoedigheid: Vóór dat een volk ftelfels overnam , die . >' ■ ... . 3 ' een (42). Ziedaar juist, waar de oude volken icbipbreuk leden, en vanwaar alle hunne dwaalingen onflonden; zij vooronderltelden , dat de juiste denkbeelden van God even eeuwig als de ziel waren; vandaar alle die droomerijen , die te vinden zijn in Plato en Jamblichis. Zie den Timaeus, den Phedon, en de Mijsteriis •fögijptiorum, Sect. |, f. 3.  DE PUINHOOPEN. 237 een ander volk reeds had uitgedacht; vóór das een geflacht de verkregen denkbeelden van een ander vroeger volk erfde, beftond 'er nog geen der vereenigde ftelfels in de waereld. Als kinderen der Natuur, waren de eerfte ftervelingen aanwezig, vóór dat 'er iets gebeurde; zij waren ontbloot van alle kennis; zij werden geboren zonder eenig denkbeeld of ftelfel , dat uit geleerde twisten onftaat: zij kenden geene plechtigheden , gegrond op gebruiken en kunsten , die nog niet aanwezig waren , noch voorfchriften , die eene ontwikkeling van hartstochten, noch wetboeken, die eene taal, of eenen maatfchappijlijken ftaat vooronderftelden, welke nog niet beftond; noch eene godheid , welker eigenfchappen invloed hebben op alle natuurlijke dingen , en welker bedrijven allen betrekking hadden tot eene willekeurige regeering; noch ook den aard der ziel, noch die van alle bovennatuurlijke wezens , d?e men zegt dat onder het bereik der zintuigen vallen , en tot welken intusfchen de toegang voor het verftand , langs alle andere wegen , onmooglijk blijft. Om zoo veele gevolgtrekkingen te kunnen maaken , moest men noodzaaklijk eenen kring van voorafgaande daadzaaken doorlopen hebben ; herhaalde en langzaame onderneemingen moesten aan den woesten mensch het gebruik zijner zintuigen leeren; de vermenigvuldigde ondervinding van agtereenvolgende geflachten moest de middelen tot levensonderhoud ukgo  ü38 DE PUINHOOPEN. gedacht en volmaakt hebben; de geest moest eerst losgerukt worden van de kluisters der eerfte behoefte, om zich te kunnen verheffen tot de zaamgeftelde kunst , die de denkbeelden vergelijkt , de redekavelingen vestigt, en zich aan afgetrokken betrekkingen onderwerpt. EERSTE STELSEL. Oorfprong van het denkbeeld van God: de eerdienst aan de hoofdftoffen , en van de eigenaardige machten der natuur. I Iet was eerst, na deeze zwarigheden vereffend , na reeds eene lange loopbaan in den nacht der gefchiedkunde doorkruist te hebben, dat de [mensch, zijnen toeftand nadenkende, begon te befpeuren , dat hij aan hoogere machten, dan de zijne, aan machten, welke niet van zijnen wil afhangen, onderworpen was. — De zon verlichtte, verwarmde hem; het vuur verbrandde; de donder verfchiïkte ; het water overftroomde ; de wind fchokte hem ; allé die wezens oefenden op eene onweerjtaanbaart wijze hunne macht. — ] lij was lang gevoelloos , en onderging deeze werkingen , zonder 'er de oorzaak van optefpooren; maar van het oogenblik af aan , dat hij dit wilde ontwikkelen, ftond hij verbaasd; en van  DE PUINHOOPEN. van de verbaasdheid over deeze eerfte gedachten , ging hij tot de mijmering der nieuwsgierigheid over , en vormde eene reeks van redekavelingen. Eerst befchouwde hij de werking, die de hoofdftoffen op hem hadden; hieruit befloot hij aan zijn kant, dat hij zwak en onderworpen was , en vormde zich, daarentegen, van haar een denkbeeld van macht en over heerfching; en dit denkbeeld van macht was het eerfte zinnebeeld , dat den grondflag legde van alle denkbeelden wegens de Godheid. Ten tweeden , deeden deeze wezens, eenvouwig in hunne werking, in hem de gewaarwordingen van blijdfchap of fmart, van goed of kwaad, onftaan : en , door een natuurlijk gevolg zijner werktuiglijkheid, gevoelde hij voor hen liefde of afkeer; hij wenschte of duchtte hunne tegenwoordigheid; en hoop of vrees waren het eerfte beginfel van alle godsdienftige denkbeelden. Naderhand , beoordeelde hij alles door vergelijking , en bemerkte in die wezens eene vrijwillige beweging, even als de zijne; hij vooronderftelde aan deeze beweging eenen wil, een ver' ftand, gelijk aan het zijne, en hieruit vloeide, door gevolgtrekking, eene nieuwe redeneering voord. — Daar hij ondervond , dat zekere pligtpleegingen omtrend zijne medemenfchen de uitwerking hadden , van hunnen wil naar zijne neigingen te leiden, en hun gedrag te bellieren , bezigde hij deeze gebruiken, ook, jegens de machtigfte wezens van 't heelal; hij redekavelde al. dus:  e.\o DE PUINHOOPEN. dus: wanneer mijns gelijke, die fterker is, dan ik , mij kwaad wil doen , dan buig ik mij voor hem , en mijn fmeeken heeft het vermogen van hem te doen bedaaren. Ik zal de machtige wezens , die mij kastijden , aanbidden. Ik zal den geest der winden , der hemellichten, en der wateren fmeeken, en zij zullen mij hooren; ik zal hen bezweeren, de rampen van mij aftewenden , en mij de goederen te fchenken, Waarover zij befchikken; ik zal hen door mijne traanen vermurwen, door mijne gefchenken verbidden | en ik zal het goede genieten. De mensch fprak , in de eeuvouwige kindsheid van zijne reden, zon en maan aan; hij bezielde de groote machten der Natuur met zijn geest en zijne hartstochten ; hij geloofde door loutere klanken, door ijdele gebruiken , haare onbuigbaare wetten te zullen veranderen: noodlottige dwaaling!.... Hij bad den fteen te ftijgen; het water zich te verheffen ; de bergen zich te verplaatzen; hij Helde eene herfenfchimmige waereld, in plaats van de wezenlijke; hij fchiep zich wezens zijner verbeelding, tot fchrik van zijn geest, en tot foltering van zijn gedacht. Dus namen de denkbeelden van God en Godsdienst , gelijk alle anderen, hunnen oorfprong van natuurlijke voorwerpen; en waren , in 't menschlijk verftand , de voordbrengfels Zijner ge« waarwordingen , zijner behoeften , der omftandigheden van zijn leven , als ook van zijne toeneemende kundigheden. Ver- m  BE PUINHOOPEN. *4l Vernuds nu de denkbeelden van de Godheid het eerst van natuurlijke wezens ontkend waren , volgde hier uit, dat men zich de Godheid eerst onder verfchillende en menigvuldige gedaanten voorltdde, gelijk aan die gedaanten, waar onder zij fcheen te werken.' ieder wezen werd eene oppermacht , een geleigeest; en 't heelal werd voor de eerfte menfchen vervuld met een. onnoemlijk getal goden. Naardien, de denkbeelden van de Godheid de aandoeningen van het menschlijk hart tot be* wegende oorzaak hadden , ondergingen zij eene. verdeeling van orde, bereekend naar de aandoeningen van fmart en vermaak, van liefde of, haat ; de machten der natuur, .de goden , de. geleigeesten werden verdeeld in weldadigen of in ■kwaltjkgezinden, in goeden en kwaaden: vandaar deeze heerfchendc charakters in alle fiedel* van godsdiensten. Deeze denkbeelden , in den beginne » ge* k'jkvormig zijnde aan den toeftand hunner uitvinders , waren zij lang ruw en verward. —\ Omdoolcnde in de bosfchen, gekweld door nooddruft , ontbloot van hulpmiddelen j, hadden de Wilden geen lust, om de overeenftemmingen en de redekavelingen te vergelijken ; daar het ge* .wigt hunner rampen zwaarer woog, dan dat der genietingen , was het gevoel , dat zij het meest kenden , de vrees ; hunne godgeleerdheid Was fchrik ; hun eerdienst bepaalde zich tot eenige buigingen, tot eenige offerande aan weQ zens,  r4a 0E PÜINHOOPER zens, die zij zich zoo woest en gretig affchï'fderden, als zij zelvcn waren. — In hunnen ftaat van gelijkheid en onafhangSjkheM ftond 'er niemand op, om middelaar te zijn bij deeze goden, die aan geene heerfchappij onderworpen , doel» even zoo arm waren, als zij zeiven; daar niemand eenige overvloed had, om iets daar van te geven, waren -'er geen tafetfchuimers onder den naam van priesters , noch fehattingen on. der den naam van offerande, noch heerfchappij onder den naam van altaar;» het leerftelfel en de zedenleer, onder eikanderen vermengd, fteftonden alleen in het zelfs - belang; en de Godis^ dienst, een willekeurig denkbeeld , dat geen invloed had op de betrekkingen der menfchen tot eikanderen , was flechts een ijdele eerdienst, dien men aan de zichtbaare machten der Natuur bewees. Aldus was de noodzadkfijke en eerfte oorfprong Van alle denkbeelden der godheid." De redenaar wendde zich nu tot de wilde volken, en fprak: „ wij vragen het u, mannen.' gij, aan wien men geene vreemde onnatuurlijke denkbeelden overleverde , zegt ons , of gij u ooit anderen vormdet ? En gij , Leeraars J wij roepen « op, zegt ons, of dit niet de eenpaarige getuigenisfen zijn van alle oudé gedenkteeksnen TWEE- C43) Hieruit volgt klaarMijklijk, zegt Plütarchus, Vaa  Ö Ë PUINHOOPEN; 443 TWEEDE STELSEL Eerdienst der ft'erren af Sab'cismus. M aar deeze zelfde gederikteelteneri vertooneü ons, vervolgends, een meer geregeld en zamenhan- gend de gedichten van Orpheus , en de gewijde boeken der Egijptenanren en Phrijgïërs fprekende , dat niet alleen de oude godgeleerdheid der Grieken , niaar in 't al gemeen van alle volken , niets' anders , dan een ft elfel van natuurkunde, een tafreel van de werkingen der natuur was, omzwachteld met geheimzinnige zinfpeelingen en raadfelathtige vergelijkingen ; Waardoor de onkundige meenigte zich meer aan den fchijnbaaren, dan aari den verborgen zin hechtte, dat zelfs, het geen zij van deri laatstgenoemde begreep', altijd iets dieper vooronderftelde, dan 'er wezenlijk in opgefloten lag. Plutarchus , bij Eufebius, CPhepar, Evangi lib. 3. c, I. pag. 83.) De meeste wijsgeeren , zegt Porphijrius, en onder anderen , Charemón, die in de eerfte jaartelling der Christenen in Egijpten leefde , dachten niet, dat 'er Ooit éené andere waereld beftond, dan die, Welke wij bewoonen zij erkenden geene andere goden , onder allen, die de Egijptenaars optellen, dan het geen men algemeen noemde de planten, de teekenen van den' dierenriem en de gefternten, die óverftohdefl tegen dezelven bij het opkomen en ondergaan; waarbij zij de verdeeling der teekenen voegen , die invloed of meesters van deri Q a i'id  *44 DE PUINHOOPEN. gend ftelfel, den eerdienst van alle hemellichten, die aangebeden werden, dan eens onder hunne ei> tijd zijn , die zij de fterke en machtige opperhoofden noemen; welker naamen , genezende krachten, ondergangen , opkomften, voorfpellingen van het geen gebeuren moet , de onderwerpen zijn der Almanakken; (de Egijptifche priesters, naamlijk, maakten oprechte Almanakken in den fmaak van Mattheus Lansberg;) want, als de Priesters zeiden, dat de zon de bouwmeester van 't heelal was, begreep Charemón, dat alle hunne vernaaien van O fris en Ifis , dat alle hunne gewijde fabelen, gedeeltelijk betrekking hadden op de planeeten , op het fchijnfel der maan , den loop der zon, en gedeeltelijk op de fterren van het verlichte of duistere dag- en nacht-halfrond, op den vroed des Nijls; in één woord, tot natuurlijke en lichaamlijke, maar in 't geheel niet tot oniloflijke en onlichaamlijke wezens Alle deeze wijsgeeren geloofden, dat de bewegingen van onzen wil , van onze daaden , van die der hemellichten afhangen, die dezelven beduuren , en zij onderworpen alles aan de wetten van eene (natuurlijke} noodzaaklijkheid, het geen zij noodlot of fatum noemden; zij vooronderflelden een keten van oorzaaken en uitvverkfels , die , ik weet niet door welk een band, alle de wezens onder elkander verbind , van het vezeltje af, tot aan de opperfle macht, die haaren eerlten invloed van deeze goden keeft ; zoo dat zij , of in tempels , of in afbeeldfels, of in afgoden , niets anders aanbidden , dan de macht van het noodlot. (Porphijr. epist. ad Jasit bontin,}.  D E PUINHOOPEN. eigen gedaanten , dan weder onder zinnebeelden en zinl'peelende gelijkenisfen ; deeze eerdienst vloeide weder voord uit de natuurkundige kennis van den mensch; hij ftamde onmidlijk af van de eerfte oorzaaken, uit de gezellige maatfchappij , naamlijk, de behoefte en de kunsten vin de eerfte noodzaaklijkheid, welke de eerfte grondtïagen waren bij den aanleg der maatfchappij. Indedaad, zoo dra de menfchen zich in de maatfchappij vereenigden, werd het voor hen eene noodzaaklijkheid , om de middelen van hun beftaan uittebreiden , en zich dus aan den landbouw overtegeven : — deeze , zou hij uitgeoeffend worden , vereischte opmerkzaamheid en de kennis der hemelen (44). Men moest de jaarliikfche geregelde werking der Natuur kennen , als ook de wonderbaare verfchijnfels aan de uit* ge* (44) Tot hiertoe heeft men op het onmidlijk gezag van Genefis beweerd, dat de fterrekunde was uitgevonden door de kinderen van Noach. Men heeft met veel ernst verhaald, dat zij als herders in de velden van Sennaar omdoolden , en hunnen ledigen tijd befteedden , om een zamenftel der hemelen te vervaardigen ; even als of" het voor herders noodzaaklijk was , meer dan de poolfter te kennen , even als of de behoefte, niet het eenige beweegmiddel tot alle uitvinding ware! Indien de oude herders, zoo vlijtig en bekwaam waren, hoe komt het dan, dat de hedendaagfchen , zoo onwetend en onoplettend Q 3 zijn ?  24^- DE PUINHOOPEN, geflrektheid der hemelen ; in één woord, men moest de duurzaamheid , de opvolging der jaargetijden , der maanden regelen. — Het was dus noodzaaklijk , den loop der zon te kennen , die zich, in zijnen jaarlijkfchen weg, den eerden, den opperften werkmeester van alle fchepping vertoonde ; verder de maan, welke, door haar fehijnfel, en door haare volheid of verduistering, den tijd regelde; eindlijk dien der Herren, ja zelfs, dien der dvvaalfterren, die, dpor haare verfchijning of verdwijning aan den gezicht-einder, en aan het ander duister halfrond , de mindere verdeelingen maakten ; men moest, eindlijk, een geheel fterrekundig ftelfel, een almanak maaken; uit dien arbeid onftond welhaast eene vrijwillige, eene nieu» we wijs , om de heerfchende en beftuurende machten te befchouwen. Opgemerkt hebbende , dat de aardfche voordbrcngfelen in geregelde en aanhoudende betrekkingen Honden tot de hemelfche wezens; dat de geboorte , de groei, en verwelking van iedere plant verbonden was aan de verfchijning, de verheffing of vermindering van een zelfde hemellicht , van een zelfde fterrenbeeld ; in één woord , dat de kwijning of werkzaamheid der vpordfpruiting van den hemel* jchen invloed fcheen af te hangen, beloten de menszijn ? bimiddcls is het beweezen , dat de Arabierer^ yan de woestijnen geene zes geflernten kennen, en. reen enkel woord van de fierre.kunde verdaan.  DE PUINHOOPEN. Mp Menfchen hieruit, dat de werking en macht dier hemelfche wezens grooter was, dan die der aardfche lichaamen ; en de hemellichten , uivieelers van overvloed of hongersnood, werden oppermachten, geleigeesten (45) > goden, oorfprong van het goede en kwaade. Vcrmids nu de maatfchappij reeds een geregeld cn geestlijk bewind van rangen, ambten, en Handen , ingevoerd had , gingen de menfchen voord, door vergelijking te redekavelen; hierdoor bragten zij hunne nieuwe begrippen over tot hunne godgeleerdheid; hieruit onftond een ineengedrongen ftelfcl van verfchillende rangen van godheden , (45) Uit het woord Genefts blijkt, dat de ouden, hierdoor eigenlijk eene hoedanigheid, eene kunst om voordtebrengen , verftondeh: want alle de naamen van deeze zoort komen op deezen zin uit: generare , genos , genefn , genus, gens. „ Maimonides zegt , dat de oude en hedendaagfche Sabcërs een opperden God, Schepper der waereld, en bezitter des hemels erkennen \ maar , uit hoofde van zijn al te grooten afftand , geloofden zij, dat hij ongenaakbaar is; dat zij het gedrag der volken, ten opzichte van hunne Koningen, naarvolgen, gebruikende de dwaalfterren en haare engelen tot middelaars bij hem, waaraan zij de tijtels van Prinfen en Koningen gaven , en die zij vooronderftelden dat in glansrijke lichaamen woonden, even als in paleizen of tabernakels, enz, (More Nebmhim pars 3» Q-4  *4* DE PUINHOOP EN. den wnarin de ton de gsa>, «ü ti*» kund.g een/W^ koning . de „££ eene , ziJce fc ^ »«jne chenaars, de brengers zijner bevelen\ i:Qi den en de meenigte der een volk *i leger van helden, van ,T„/^^ waren ge ast, om de te ^U», onder de be*. veen haarer hoofden; en iedere lier op zich zelve had naamen , bedieningen, eigenfehap. pen ontkend u» haare betrekkingen en haare» invloed Ja zelfs, een gedacht, ontleend uit haare benaming (a6. Daar nu de maatfehappij zamengeftelde gebruiken en gewoonten had ingevoerd , nam de eer, dienst als vooruitgaande, dezelven insgelijks »an; de plechtigheden waren eerst afgezonderd en eenvoudig, doch werden naderhand openbaar gewud; de offeranden werden rijker en menig, vuhbger, de kerkgebruiken geregelder; men vet Ugde vergaderplaatzeu , had kapellen, tempels ; men llelde dienaars aan, om die te beffuuren; men had hoogepnesters ; men werd het eens, om- C40 Naar maate dat een voorwerp van het man1'jk of vronwhjk geflaeht was," in de m van ee„ volk was ook de God, die deezen naam droeg, vrouw,]k of manlijk, bij dat volk. Zoo ^ ^ Oppadocers , bij voorbeeId, de god L!m/S, de go-d.n Zan en dit zinfpeclt aitijd op dezelfde we*ew onder gedaanten, In de godge* leegheid der ouden,  DE PUI N li OOPEN. 249 omtrend formulieren -en tijdkringen ; en de godsdienst werd een burgerlijk bedrijf, een ftaatkundige band. Maar in deeze ontwikkeling veranderde hij niet van beginfol: het denkbeeld van God bleef nog altijd dat van natuurlijke wezens , die ten goede of ten kwaide werkten; naamlijk, die de uitdrukfelen van fmart of vermaak inprentten : het leerftellige was de kennis hunner wetten of werking', de deugd en de zonde, de naarvolging, of de overtreding deezer wetten, en de zedenkunde werd , in haaren eenvouwigen oorfprong, eene billijke beoefening van al het geen tot de bewaaring van zijn beftaan, tot het welzijn van zich zelf, en van zijne ntedemenfchen ^ (tiende (47). Indien men ons vraagt, in wat tijdftip die Helling onftond, zullen wij, op het gezag zelfs van de fterrekundige gedenkteekenen', andwoordden , dat deeze beginfels met zekerheid fchijnen opteklimmen tot bij de 17,000 jaaren (48). Indien (47) Plittarchus zegt: „ wij kunnen hier bijvoegen, dat deeze Eiijptifche priesters altijd een groot belang fteidea, in het bewaaren der gezondheid en dat zij dezelve befchouwden als een noodzaaklijk Verelschce tot den dienst der goden , en tot de godsvrucht. (Zie den Ifis en Oftris op het einde.) f48) De gefchiedkundige redenaar volgt hier het gevoelen van Dupuis . die, in zij" geleerd vertoog, óver den oorfpiohg van het gefternte , veele fchijnbaare redenen heeft verzameld , om te gelooven, dat O 5 eer-  25° L>E PUINHOOPEN. dien men verder maft, aan welk volk men zulks moet toeéigenen ? antwoordden wij, dat, daar eertijds de Balans bij de dag- en nachtevening in de lente was, en de Stier in die van de herfst; naamlijk, dat, zederd den oorfprong van het tegenwoordig fterrekundig rtelfel , de opvolging van de dag- en nacht-eveningen zederd den eerften zonneweg zeven tekenen geilaard heeft. — Deeze beweging wordt ten naasten bij gefchat op 70 en een half jaar, trapswijs vöordgaande, naamlijk, 2115 jaar voor ieder teken ; en de Ram in het jaar 1447 CAstr. Anc. p. 172-) vóór Jefus Christus zich op zijn vijftisnde graad bevindende , volgt hier uit, dat de eerfte graad van de Balans, bij de eerfte dag- en nachtevening der lente, bepaald was, omtrent 15,194 jaaren voor Jefus Christus; het geen, gevoegd bij de 1790, zederd Jefus Christus , te zamen 16,984 jaar uitmaakt, zederd den oorfprong van den zonne-weg. — De dag en nacht-evening der lei.te vie! op het zelfde punt, als de eerfte graad van den Ram, 2,504, en van den Stier 4,619 jaaren voor Jefus Christus: dus is het opmerklijk, dat de eerdienst aan den Stier de hoofdrol in de godgeleerdheid der Epijptenaaren, der Perfiaanen, der Jafaneezen enz. fpeelt; het geen in dat tijdperk eene gelijke beweging bij deze verfchillende volken aanduidt. — De vijf of zes duifend jaaren, waarvan Genefis fpreekt „ voegen kwaalijk bij deeze geheele orde der dingen ; maar, vermids Genefis. buiten Abi-aham niets gefchiedkundigs in zich bevat, kan men de noodzaaklijke tusfchenruimte in de eeuwigheid , die vooraf ging, voor* onderftellen.  DE PUINHOOPEN. a5i tiaar deeze gedenkteekenen rusten op algemeene overleveringen, men dit aan de eerfte volkplantingen van Egijpten moet toekennen; en wanneer jnen, door 'redekaveling , alle natuurlijke omftandighelen, waaruit dit onftond, in die luchtftreek vereenLd vind ; wanneer men , te gelijk , eene luchtftreek nabij den keerkring aantreft, die even zuiver is van de regens van den hemelnem, als van de dikke nevels van het Noorden; (49) wanneer men daar, in het middelpunt van den puden aardbol, eene gezonde luchtftreek, een uitgeftrekten vloed , een aardrijk , dat , zonder kunst, zonder zwaaren arbeid, vruchtbaar was, dat befproeid werd zonder kwaade uitwaafemingen , geplaatst tugfchen de twee zeeën , welke aan de rijkfte landftreeken grensde, ontdekt; dan bezeft men, dat de bewooner van den Nijl landbouwer, door den aard van zijn luchtftreek , meetkundig, door de noodzaaklijkheid , pm 's jaarlijks zijne bezittingen aftemeten, ban. deldrijvend, door de voordeelige ligging tot onderhandelingen , en eindlijk fterrekundig is door zijne heldere lucht, die altijd tot waarnemingen gefchikt was t dan bezeft men, dat dit het eerfte volk (49) Wanneer M. Baillij vocronderftelt , dat te Selingimk , bij den vloed Baikal, de eerfte ftaat, kundigen waren lette hij niet op dit dubbel verpiscine; dit belet qok , dat men dezelven niet te Jxoum kan vooronderftellen, uit hoofde van de redens , en cte vlieg Zimb , waarvan Bruce fpreekt.  *5* DE PUINHOOPEN. volk was, dat van den wilden ftaat tot den maatfchappijlijken moest overgaan , en bij gevolg, tot de natuurlijke en zedenkundige kennis, die aan den befchaafden mensch eigen zijn. Het was dan aan de boven-oevers van den Nijl, en bij een volk van een zwart gedacht , dat de zamengeftelde gevoelens van . den dienst der hemellichten onftond , door de befchou»' wing hunner betrekkingen op de voordbrengfelcri der aarde , en de werkzaamheden van den land. bouw; deeze eerfte eerdienst, gekenfchetst door dezelven, of onder hunne gedaante , of door de aanbidding hunner natuurlijke eigenfchappen , was een eenvouwige weg van 't menschlijk vernuft; maar , welhaast deedcn de meenigvuldigheid der voorwerpen, hunne betrekkingen, wederzijdfche werkingen , de denkbeelden , en de teekenen , die dezelven uitdrukten, meer za. menhechten , waardoor eene verwarring onftond, welke zoo zonderling in haare oorzaaken, als fchaadlijk in haare gevolgen was. DERDE STELSEL. De zinnenbeeldige Eerdienst, of de Afgoderij. het oogenblik af, dat het landbouwend! volk een opmerkzaam oog op de hemellichten restigde, bevond het de noodzaaklijkheid , om de  DE PUINHOOPEN. 25S de enkele hemellichten van de meenigte te onderfcheiden, dezelven ieder naar hunne eigenichap te benoemen, om elkander in hunne aanduiding te verdaan. 'Er onftond eene groote zwaarigheid omtrend dit onderwerp; want aan den eenen kant , duidden de hemellichten , elkander in ge» daanten gelijk, geene bijzondere charakters aan, om daarna benoemd te worden; aan den anderen kant, had de naauwlijks uitgedachte en arme taal geene uitdrukkingen genoeg voor zoo veele nieuwe en bovennatuurkundige denkbeelden, De gewoone drijfveer van 't vernuft, de 'noodzaaklijkheid, wist alles te boven te komen. Opgemerkt hebbende , dat, in de jaarhjkfche omwenteling, de vernieuwing en verfchijning van de voordbrengfelen der aarde beftendig verbonden was aan den op- en ondergang van zekere fterren , aan haare plaatfmg , met betrekking tot de zon , als zijnde dit de grondflag van alle vergelijking, verbond het verftand, door eene natuurlijke bewerktuiging van zijne denkbeelden , aardfche en hemelfche voorwerpen , die in de daad aan elkander verbenden waren; het pastte op dezelven een gelijk teken toe; het gaf aan de enkele jlerren of aan fommigen te zamen , dezelfde naamen der aardfche voorwerpen, die daaraan beandvvoordden. Dus benoemde de Ethhpeër van Thebe fter> ren van overjlrooming of waterftorting die, onder welker verfchijning , de Nijl begon te over- ftroo-  «54 DE PUINHOOPEN. ïïroomeh fterren Van den n of den fiür die, bij welker verfchijning het tijd was, de aarde te beploegen; hemellichten van den leeuw 9 waaronder dit dier, door dorst itit de Woestijn verjaagd, zich aan de oevers van den vloed vertoonde ; fterren van den Koornah, of Van de oogftende Maagd die, waaronder men den oogst verzamelde; fterren van het Lam, fterren van de jonge Geitjem die. waaronder deeze zoo nuttige dieren geboren worden : — dit eerfte middel vereffende het eerfte gedeelte der zwaarigheden^ Aan eenen andeferi kant , merkte de mensch op, dat de wezens, die hem omringden, ondcrfcheiden hoedanigheden hadden , die aan ieder foort eigen waren; en zijne eerfte werking was, dat hij hieruit een naam ontleende, orri dit aanteduiden ; door eene tweede werking vond hij een vernuftig middel uit, om zijne' denkbeelden algemeener te maaken , door de reeds Uitgedachte naamen overtebrengen tot al het geen hem eene foortgelijke hoedanigheid', eene evenredige of gelijke daad vertoonde ; hij verrijkte zijne taal door aanhoudende zinnebeelden. Dus merkte dezelfde Ethiopecr op, dat dé overftrooming altijd begon, bij de verfchijning van eene zeer fehoone fter, wette, op dat tijd» ftip, zich altijd aan den oever van den Nijl vertoon - (*) Dit nioet Junij zijn , zie de 48 Noot.  I>E PUINHOOPEN. ë5£ toonde , en den landbouwer fcheen te waarfchuwen, van zich voor de verrasfching van het Water te behoeden; hij vergeleek deeze daad bij die van het dier, dat, door zijn geblaf. Voor het gevaar waarfchuwt, en noemde die Her den Hond, den Blaffer CSijrius'). Op dezelfde wijs benoemde hij de fterren van de Kreeft die , Welke verfchencn , als de zon, aan het einde der zonnekeering genaderd zijnde, terug keerende, agter uit en ter zijde liep , gelijk de Krab of de Kreeft ; fterren van deiï wilden Bok die , wanneer de Zon, den hoogllen hemeltop genaderd, ter vervulling van een ■uurwijzer, de werking van het dier volgde, dat Vermaak vind, om op de fpits der rotfen te Monteren ; fterren van de Balans die genen , onder welker verfchijning gelijke dagen en nachten in evenwigt fchenen , gelijk de Balans ; Iterreh van den Scorpioen die, bij welker ver- > fchijning zekere geregelde winden een brandende damp aanbragten, gelijk aan het gif van den fcorpioen; aldus benoemde hij ook :ringen en /langen den zinnebeeldigen loop der dwaalfterren , hemellichten en planeeten (5°)» en dit was het algemeene middel, dat aanleiding gaf tot de benoeming van alle fterren., en zelfs der (50) De ouden zeiden: krabswijze agter uit, Krabben, als een fchildpad gaan — gelijk wij zeggen , zich in bogten vleijen. — De geheele taal is ©p dit v» efktuiglijke gegrond.  *56 DE PUINHOOPEN. der planeeten , het zij in meenigte , of teti opzichte van enkele , volgends haare betrekking op de werkingen van den landbouw en de voordbrengfelen der aarde, volgends de gelijkvormigheid , welke ieder volk hieromtrend in de werkingen van den landbouw, en de voorwerpen van zijn klimaat en hemelftreek, vond. Hieruit volgde , dat de mindere en aardfche wezens in gemeenfchap kwamen met de hooger en machtiger van den hemel; deeze gemeenfchap zelfs werd daaglijks naauwer, door de zamenftelling der taal, als ook de werktuiglijke werking van het verftand. -— Men zeide met eene natuurlijke vergelijking: ,, de Stier ftort het zaad, en geeft de vruchtbaarheid aan de aarde, Cin de Lente); hij hergeeft den overvloed, en fchept op nieuw de planten, ('welke voeden.) Het Lam (of de Ram) bevrijd de hemelen van de kwaaddoende geesten des winters; hij verlost de waereld van den Slang, (zinnebeeld van het vochtig jaargetij); hij brengt het rijk van het goede weder, den zomer, (het jaargetij van alle genietingen); de Scorpioen ftort zifn venijn op de aarde uit; hij verfpreid ziekten , dood, enz. en verder alle foortgelijke uitwerkingen. Deeze mal werd door iedereen begreepen , en beftond eerst zonder de minde zwaarigheid; maar, door verloop van tijd, wanneer de almanak eens geregeld was , verloor het volk, dat den hemel niet meer behoefde gadeteflaan , het oogmerk dee-  DE PUINHOOPEN. £57 deezer uitdrukkingen ; en derzelver raadzelachtige beteekenis , tot het gewoone levtn overgebragt , werd een gevaarlijke klip voor het oordeel en de reden. Gewoon , het denkbeeld zijner voorbeelden met het zinnebeeldige te paaren , ging het verftand tot verwarring over; hieruit onftond, dat dezelfde dieren, die door het algemeene gevoelen in den hemel geplaatst waren t weder op de aarde nederdaalden; maar, in deeze terugkeering , werden zij omkleed met de gedaante der fterren , en men fchrecf hun dezelfde eigenfehappen toe ; dus heerschteii zij over hunne eigen maakers. — Daar het volk geloofde, dat zijne goden nader bij waren , baden zij hen op eene gemaklijker wijze aan ; het vroeg aan den Ram van zijne kudde den invloed , dien het van den hemelfchen Ram verwachtte; het bad den Scorpioen, zijn venijn niet over de Natuur uitteftorten; het vereerde den Zeekrab, de Vlieg, welke op drek aast, den Rivier- Visch; en, door een rei van verkeerde , maar aaneengefchakelde gelijkvormigheden, verloor het zich in een doolhof van ongerijmde gevolgtrekkingen. Ziedaar den oorfprong van den ouden eii zonderlingen eerdienst aan de dieren ; ziedaar, door Welk een fchakel van denkbeelden het cha. rakter der Godheid tot aan de laagfte dieren overging ; ziedaar, hoe dit zoo uitgeftrekte „ zoo in elkander gewrochte, en zoo wijze ftelfel van godgeleerdheid onftond, dat van de oevers van den Nijl, door den koophandel, den 11. oor-  £53 DE PUINHOOPEN. oorlog en de overwinningen, van land tot land werd overgebragt, en zich in de geheele oude waereld vestigde; doch, 't geen door den tijd, de omftandigheden, en de vooroordeelen verminderde , maar het geen men echter nog bij een aantal volken kan ontdekken, en het geen nog de innerlijke en geheime grond der godgeleerdheid uitmaakt, zelfs van hun , die haar verachten en verwerpen. Op deeze woorden onftond 'er eenig gemor onder verfcheiden groepen; ja , vervolgde de Redenaar , van hier onftaat, bij voorbeeld, bij u, Afrikaanfche volken 1 de aanbidding van uwe af. goden , planten , dieren , kittelfteenen , en Huk» jes hout, waarvoor uwe voorvaders niet dwaas genoeg zouden geweest zijn zich nedertebuigen, indien zij dit niet als Talismans befchouwd hadden , aan welken de fterren haaren invloed hadden medegedeeld (51). Ziet- (51) De oude Sterrekundigen , zegt de geleerdfte onder de Joden , Maimonides, wijden aan iedere lier, eene kleur, een dier , een hout, een metaal, een vrucht, eene plant; zij maakten van alle deeze dingen een zinnebeeld of afbeelding van de Her ; ten dien einde Ietteden zij, om een gefchikt oogenblik, een gelukkigen dag uittekiezen , zoo als, bij voorbeeld , de zamenvoeging der fterren , of een anderen gunstigen invloed: door hunne toverachtige plechtigheden dachten zij, in deeze beelden of afgoden, den invloed der hooger wezens, welken hun tot voorbeeld ftrek- ten,  DE PUINHOOPEN: 259 Ziet daar, Tartaarfche Volken! den oorfprong van uwe wanltaltige beelden , en van alle die toerusting van dieren , waarmede uwe priesters hunne toverklederen omhangen. Ziet daar den oorfprong van de af beeld fels van vogelen en flangen, welken meest alle wilde volken, met geheimzinnige plechtigheden, zich in de huid drukken. — Gij ten , te doen overgaan. — Dit waren de afgoden, welken de Chaldeeuwen en Sabeërs aanbaden. Bij den eerdienst, dien men hen toebragt, inoest men met hunne eigenlijke kleur gekleed zijn Dus voerden de fterrekundigen de afgoderij in , door hunne gebruiken , terwijl zij het oogmerk hadden , zich als de tiitdeelers der hemelfche gunsten te doen befchouwen ; vermids de oude volken geheel aan den landbouw waren toegewijd, overreeden zij hen, dat zij de macht hadden , om over den regen, en andere goederen van het jaargetij te befchikken. Dus oefende meu den jandbouw, alleen naar de regels der fterrekunde , en de priesters maakten Talismans, om de fpringhaanen , vliegen, enz. te verjaagen. (Zie Maimonides, More JVebuckin , part. 3. c. 29-) De Egijptifche , Indiaanfche en Perfifche priesters , enz. wendden voor, dat zij de goden , aan hunne afgoden verbonden , naar hun welgevallen, van den hemel deeden nederdaalen ; zij daagden de zon , de maan uit, om de geheimen van de verborgenheden te openbaaren, de hemelen te fchokken. (Zie Eufeb prapar. Evang. pag. 98. en Jamblichui de Mijsteriis /Egljptiorum.') Pv 1  aóo DE PUINHOOPEN. Gij Indiaanen! te vergeefsch omkleedt gij u met den fluier der verborgenheden : — de Sperwer van uwen God Fichenou is flechts een der duizend zinnebeelden van de zon in Egijpte ; en uwe omkleeding van een God in een Viich, een wild Zwijn , een Leeuw, in een Schildpad, en alle derzelver monfterachtige lotgevallen, zijn niets anders, dan de gedaante-verwisfeling der fter, welke agtereenvolgend in de tekens der twaalf dieren overging (*); het was natuurlijk, dat men deeze zinnebeelden aannam , en hierdoor de fterrekundige kringen vervulde (52). Gij , Japannees ! uwe Stier, die het ei der waereld verbrijzelt, is niets anders , dan die fter des hemels , die eertijds den tijd der Schepping opende , de dag- en vacht-evening der lente. Het is dezelfde Os Apis, dien de Egijptenaars aanbaden, en dien uwe voorouders , Joodfche Rabbijnen , in den afgod van het gouden Kalf vereerden. Het is ook uwe Stier, Kinderen van Zoroaster! die, in de zinnebeeldige geheimen van Mithra, een vruchtbaar bloed voor de waereld uitftortte; en gij, Christenen ! uw Paard uit de Apocalijpfts, met zijne vleugelen , het toonbeeld van de lucht, heeft geeneu anderen oorfproi.g; en uw Lam Gods, ge^- flacht (*> De Keerkring. (5») P't zijn de eigen uitdrukkingen van jfambltchus , de Sijmbolis Mgijptiorum , c. 2. feit. 7. Hij was de groote Preteus, de algemeen* herfcbepper.  DE PUINHOOPEN. aöi /lacht gelijk de /lier van Mithra, voor het behoud der waereld, is niets anders , dan dezelfde zon , aan het teken van den hemelfchen Ram , die, tn een vroeger tijdkring, op zij'n beurt de nachtevening opende , en dus de waereld van de heerfchappij van het kwaad verloste , naamlijk, van het gefternte van den /lang , van den grooten pang des winters, en het zinnebeeld van Ahrimanes, of van de Satan der Perfen , uwe leermeesters. Ja, te vergeefsch doemt uw onvoorzichtige ijver de afgodendienaars tot de folteringen ,-an den Tartarus , dien zij uitdachten; de geheele grond van uw ftelfel is niets, dan de eer-, dienst aan de zon, wier eigenfchappen gij in, uw hoofdperfoon verzameldet. 't Is de Zon, die, onder den naam van Orus, gelijk uw God , in den winter bij (ten zonneftilftand, in de armen van de hemelfche Maagd geboren werd , en eene duistere, van alles ontbloote, en armoedige kindsheid doorbragt , even gelijk het winterjaargetijde js> _ Hij is het, die , onder den naam van Ofiris , vervolgd door Tijphon , en door de luchttijrannen ter dood gebragt, in een duister graf opgefloten werd , als het zinnebeeld des winters van het halfrond, en die, vervolgends, zich verheffende van den beneden»waereldriem naar het ftijgend hemelpunt , weder opftond als overwinnaar der reuzen en verderf-engelen. Gij Priesters ! die mort, uw geheele lichaam draagt zijne tekenen; uwe kruinfcheering is de fchijf der R 3  i6t DE PUINHOOPEN. zm (63)» luv kruisband is derzelver dierenriem \ uwe paternosters zijn zinnebeelden der fterren en der planeeten. Gij Priesters en Prelaaten ! uw mijter, uw ftaf, uw mantel , zijn die van O/iris ; en dat kruis , waarvan gij de verborgenheid roemt , zonder dezelven te begrijpen , is het kruis van Serapis , door de hand der Egijptifche Priesters op den grond eener afgebeelde waereldkloot getrokken ; het welk, door de nacht-1 eve • C53) 5» Arabieren, zegt Hcrödotes, lib. 3. fcheeren zich het hoofdhair in de rondte af, ais ook bij den fiaap van het hoofd , even zeggen zij, gelijk Bacchus , (die de zon is ). jeremias , Hoofd ft. 25. v. 23. fpreekt van deeze gewoonte. 1— Het bosje hair, dat de Mufelmannen Jjehouden , is ook afkomstig van de zon , die bij de Egijptenaaren bijden winter-zonneftnnd afgefchilderd werd , als heb-' bende flechts één hair meer op het hoofd. Uw kruisband is zijn zor.neweg. De kruisbanden van de Sijriche Godin, en de Diana van Ephcj'cn, wnarvandie der Priesters afkomstig zijn , dragen de twaalf dissen yan den zonneweg. De paternosters vind men bij alle de Indiaanfche afgoden , dio , reeds 400 jaar £eledi.-n , zamengefteld werden , en het gebruik derzeiven is algemeen , en van onheuglijke tijden af, in Afien ingevoerd. De ftaf is juist de ftok van BoStes of O/iris. — De Lamas dragen ailen den ai% .er, of een muts van eene kegelachtige gedaante, die -iet zinnebeeld der zon is. Zie Noot 55 , Afd. 8..  DE PUINHOOPEN. 263 eveningen en door de keerkringen henen gaande, het zinnebeeld van een toekomend leven, en der' verrijzenis werd , omdat het zelve aan de hoornen en ijvooren poorten raakte, waardoor de zielen haaren weg ten hemel vonden. Op deeze woorden , zagen de Leeraars van alle groepen elkander met verwondering aan; maar, daar geen van hen allen fprak, vervolgde de Redenaar. , Drie voornaame oorzaaken vereenigden zich tot deeze verwarring van denkbeelden. Vooreerst, de zinnebeeldige uitdrukkingen, waardoor de pas geboren taal genoodzaakt was, de betrekkingen der voorwerpen aftefchilderen ; uitdrukkingen , die vervolgends van eenen bijzonderen tot eenen algemeenen, van eenen natuurlijken tot een zedenlijken zin overgingen , en , door hunne dubbelzinnigheid en gelijkluidenheid, een aantal misvattingen veroorzaakten. Daar zij eerst zeiden, dat de zon de twaalf dieren te boven, of ten einde kwam, geloofde men vervolgends , dat zij dezelve bejireed, overwon en doodde; en hieruit onftond het geschiedkundig verhaal van Hercules (*). Daar men zeide , dat zij den tijd des arbeids, der zaaijingen, des oogftes regelde , dat zij de jaargetijden en de bezigheden verdeelde, de luchtftreeken doorwandelde, de aarde beheerschte enz., be- (*) Zie le Memoire fur ï'origine des Conjlellations. R 4  264 DE PUINHOOPEN. ' befcbouwde men haar als een wetgevend Koning , m plaats van een overwinnend held , en men maakte 'er de gefchiedenis van O/iris , van Bacchus, en huns gelijken, uit op. Daar men zeide, dat eene planeet in een teeken trad , maakte men van derzelver vereeniging een huwelijk , een overfpel , eene bloedfchande daar men zeide, dat dezelve verborgen en begraven was, vermids zij weder in het licht kwam , en met verheffing opklom , zeide men , dat zij gefiorven , opgejlaa,: , in den hemel was opgenomen enz. De tweede oorzaak tot verwarring onftond uit de ftoflijfcheid der zinnebeelden zeiven , waardoor wen de denkbeelden afichilderde , en die , onder den naam van beeldfpraaken, of gewijde teekenen, de eerfte uitvinding van den geest waren. Dus had men „ om het volk voor de overftroonnng, en de noodzaaklijkheid van 'er zich tegen te beveiligen , te waarfchucven , een kleen Scheepjev, het Schip Argo, gefchilderd; om de wind aanteduiden , had men de vleugel van een vogel gefchilderd; om de jaargetijden, de maanden aanteduiden, had men de trekvogels, het In- (54) Dit zijn de eigen uitdrukkingen van Plutarchus in zijn /fis en Qfiris. De Hebreeuwen zeiden, wanneer zij van de gedachten der oudvaders fpraken : t» ingresfus est in eam. Ziedaar de voordduurendc dubbelzinnigheid van de ouds taal, war.ruit alle deeze misvattingen onftondea.  DE PUINHOOPEN. 265 infrft of dier, dat op dat lijdftip te voorfchijn kwam, afgebeeld; om den winter aftefchetzen, fchilderdc men een Zwijn, een Draak , die zich gaarn in vochtige plaatfen onthoud; en de zamenvocging van deeze zinnebeelden ^ had eenen overecnftemmenden zin met de uitdrukkingen en de woorden (55;. Maar, vermids deeze zin, in zich zeiven, niet naauwkeurig en bepaald was; (55) De Lezer zal gewis met genoegen verfcheiden beeldfpraken der ouden hier bijeengebragt zien. De Rgijptenaaren , zegt Horus Apollo, duiden de eeuwigheid aan, door de afbeelding van zon en maan. Zij fchilderen de waereld af door een blaauwen ilang, met geele fchubben , (de fterren zijn de Chineefche draak); wanneer zij het iaar willen affchilderen , verbeelden zij Ifis, die in hunne taai ook genaamd werd, Sof-hts , of de Hondfter, de eerfte fter , bij welker opkomst het jaar begon; haare zinfpreuk was te Sais : Ik ben het , die in het gefternte van den hond oprijs. Zij verbeelden ook het jaar door een palmboom, en de maand door een tak, vermids uit den palmboom elke maand een tak ontfpruit. Nog beelden zij het zelve af, door het vierde van een morgen lands : het geheele morgen , in vieren gedeeld, wees den fchrikkeljaarigen tijdkring van vier jaaren aan. — De verkorting van het, in vier deelen afgedeelde veld, is zichtbaarlijk de letter HA of heth, de zevende van het Samaritaanfch Alphabeth ; en over het algemeen , zijn alle de Alphabetj. R 5 fche  26*G DE PUINHOOPEN. was ; daar het getal der zinnebeelden , door derzelver zamenvoegingen , zeer groot werd, en het fche letters niets anders, dan verkortingen van fterrekundige beeldfpraken ; hier van , dat men van de rechter- naar de linkerhand lchreef, op de wijze van den loop der fterren. „ Een kond was het zinnebeeld van een propheet , wijl de hondfter Anouhis , door haare opkomst , de overftrooming voorfpelt. Nabi beteekent In het hebreeuwsch propheet. n Zij fchilderen de overftrooming door een leeuw, omdat zij onder dit teken voorvalt, en van daar, zegt Plutarchus, onftond het gebruik van de, gedaanten tan wateripuwende leeuwen aan de deuren der tempels. „ Zij drukken God en het noodlot uit door eene fter; ook beelden zij God af, (naar het zeggen van Porphijrius,) door een zwarten fteen, omdat zijne natuur duister en donker is. — Door alles, wat wit ü, drukken zij de hemelfche en glansrijke goden uit; door alles, wat kringswijs is, beelden zij de waereld, de zon, de maan, de middenwezens, — door alles, wat boogswijs is en aangroeit, de maan af. Zij fchilderen het vuur, en de goden van den Olijmpus , door gedenkzuilen eii pronknaalden, (Baal, de naam der zon, vind zich in dit laatfte woord} de zon door een ronde fpits , (den mijter van O/iris) de aarde door eene ronde langwerpige gedaante, (welke rolt;) de voordbrengende kracht der iucht doo? den Phallus, en die der aarde door een driekant, zinnebeeld van het vrouwlijk deel. Eufeb. prapar. Evang. pag. ..8. „ De  DE PUINHOOPEN. a6? het geheugen overlaadde, onftonden hieruit weldra verwarringen en verkeerde uitleggingen. Vervol- De flijk , zegt Jamblichus de Symbolis SecJ. 7. c.'a. duid de ftof, de voordbrengende en voedende kracht aan, alles, wat de warmte, de gisting des levens ontvangt. Een man, op den Lotos of Nenuphar gezeten, beteekeht den bewegende geest, (de zon) die, even als deeze plant, in het water leeft, zonder de (lijk aanteraaken , ook alzoo afgezonderd van de ftof beftaat, zwemmende in het luchtruim, op zich zeiven ■rustende, rond in alle zijne deelen, gelijk de vrucht9 de bladen , en de bloemen van den Lotos. Brama heeft oogen van den Lotos, zegt de Chaster Neadirfen, om zijn verftand, zijn oog, dat over alles zweemt, gelijk de Lotos-bloem op het water, aanteduiden. Een man aan het roer van een Schip , vervolgt Jamblichus, duid de zon aan , die alles regeert. En Porphijrius verhaalt ons, dat de zon' ook door een man , zittende in een Schip op een Crokodil, een dier, dat op het land en in het water leeft, word afgefchilderd: een zinnebeeld van de lucht en het water. Te Elephantine, aanbid men een zittend blaauwkleurig mansbeeld, met het hoofd van een ram , en h'oorens van een bok , die een fchijf omvatten , alles om de vereeniging van de zon met de maan , in het teken- van den ram, aanteduiden ; de blaauwe kleur beteekent het vermogen, dat de maan in deezen zonneftand had, om de wateren in wolken optetrekkcn. fKAtui Eufeb. Prapar. Evang. p. n<5, „ De  *«3 DE PUINHOOPEN. ' volgends vond het vernuft de veel eenvoudig» kunst uit, om de teekenen toetepasfen op de klan- ,, De Sperwer is het zinnebeeld der zon en van het hein, wegens zijne foelie vlucht, die hem in het hoogde van het lucht-gewest, waar overvloedig licht « , verheft „ De Visch is het zinnebeeld van afkeerigheid; en het Nijlpaard, dat van geweld; omdat het, gelijk men zegt, zijnen vader dood en zijne moeder verkracht. Van daar , zegt Plutarchus , is het beeldfprakig opfchrift in den tempel van Saïs afkomstig, alwaar men in het voorportaal , i) een kind, S) een grijsaard, 3) een Sperwer, 4) een Visch, 5) een Nijlpaard afgefchilderd zag, 'C geen de volgende beteekenis had, als 1) de komst in het leven, 2 ) de verlating van het zelve, 3) God, 4) de haat, 5) de onrechtvaardigheid. (Zie Ijls en Ofiris.) De Egijptenaars, voegt hij 'er bij , fchilderen de waereld af, door een Tor, Scharrabeus genaamd, omdat dit infeft, tegen de gewoone orde van zijn loop, een bal, die zijne eieren bevat, agter zich uitfloot' even gelijk de hemel der vaste fterren de zon ([dooier van het ei) in eene, aan haaren omloop tegengefteide richting , als agter zich voord floot. „ De waereld beelden zij af door het getal vaa vijf, 't geen dat der hoofdftoffen is; naamlijk, zegt Diodorus, de aarde , het water, de lucht, het vuur de dunne hemelftof, of de geest van alles, (de Indiaanen tellen dezelfde hoofdftoffen ) en, volgends de verborgenheden in Maerobius, is de opperfte God, of eer-  DE PUINHOOPEN. 269 klanken , wier getal bepaald is , om het woord in plaats van de gedachten aftefchilderen; het Alphabetisch Schrift deed de fpraakbeeldige affchilderingen ophouden; en, daar hunne beteekenis van dag tot dag meer vergeten werd, gaf dit gelegenheid tot een aairal hersfenfchimmen , dubbelzinnigheden en dwaalingen. Eene derde oorzaak van verwarring was, eindlijk , eerfte beweegoorzaak, het verftand of mens, van hem afkomstig, de ziel der waereld , die 'er uit voordkomt ; de hemelbollen, en de aardfche zaaken werden uit de hoofdftoffen geboren : van daar , voege Ptutarchus 'er bij, de gelijkluidenheid vrn het woord pmte , vijf in het Grieksch , met het Griekfche woord pan , dat alles beteekent. De Ezel , zegt hij verder , beteekent Tijphon , omdat hij van eene rosachtige kleur, even als deeze ts. — Nu betekent Tijphon alles, wat moerasfig en flijkachtig is , en ik merk op, dat, in het hebreeuwscn, flijk, rosfe kleur en ezel , allen woorden zijn , die van het zelfde wortelwoord hamr afdammen ; voords zegt Jamblichus, dat het flijk de ftof beteekent ; en hij voegt 'er elders bij , dat alle kwaad, alle verderving, uit die ftof ontftaat; het geen, vergeleken met de woorden van Macrobius, (alles is verganklijk, onderworpen aan verandering in de hemelfche fpheer,) ons de beoefening van het in deszelfs oorfprong natuurkundig , doch vervolgends zedenlijk, zamenftel Yan het goed en kwaad der ouden oplevert.  *7° DÈ PUINHOOPEN. hjk , de burgerlijke bewerktuiging der oude Stiftten : want, zoo dra de volken zich aan den landbouw overgaven, vorderde de Land-almanak aanhoudende fterrekundige waarnemingen, en het werd noodzaaklijk , eenige bijzondere personen aanteltellen , gelast, om op de verfchijning of verdwijning van zekere fterren te letten, om te waarfchuuwen voor de wederkomst der overftroomingen, van zekere winden , van den regentijd, van den gefchikten tijd, om alle zoorten vau zaad te zaaijen: deeze menfchen waren, uit hoofde van hunnen dienst , van den gemeenen arbeid ontflagen , en de maatfchappij voorzag in hun on.terhoud. - In deeze gefteldheid, enkel bezig met opmerkzaame waarnemingen, Ontdekten zijwel rasch de groote wonderen der Natuur; zelfs drongen zij door in het geheim haarer onderfcheidene werkingen: zij leerden den loop der fterren en der planeeten kennen; de medewerking van haaren invloed, fchijnfel, en wederkomst , op de voordbrengfelen der aarde, als ook de genezende of voedende eigenfchappen der vruchten en der planten, de werking der hoofdftoffen, en hunne wederkeerige verwandfchap. pen. Vermids 'er nu geen ander middel beftond, ter voordplanting deezer kundigheden, dan de moeijlijke arbeid van het mondeling onderwijs, leverden zij dezelven alleen over aan hunne vrienden en bloedverwandten ; hieruit onftond eene bepaaling van alle wetenfchappen , en van allen onderwijs tot eenige huisgezinnen, welke zich  DE PUINHOOPEN. 271 zich dit uitfluitend voorrecht aanmatigden, en een geest van partiifchap en afzondering aannamen, die zeer noodlottig voor de algemeene zaak werd. Door de aanhoudende voordzetting van het zelfde onderzoek, van den zelfden arbeid, werd de voordgang der kennis zeker fchierlijker; maar, door het geheim , dat haar verzelde, werd het volk van dag tot dag In dikker duisternisfen gedompeld , en ook bijgelóoviger en onderdaniger. Ziende , dat eenige ftervelingen zekere wonderen voordbragten , dat zij, als op hunnen wil, eclipfen en dwaalfterren aankondigden, ziekten genazen , (langen aanraakten , ftelde het volk zich hen voor, als in gemeenfchap met de hemelfche machten; om de goederen te verkrijgen, en de kwaaien afteweeren, welken men verwachtte, nam het hen tot zijne middelaars en uitleggers ; 'er vestigden zich in den boezem van den Staat hciligfchendende lichaamen van geveinsde en bedrieglijke menfchen, die alle de macht tot zich trokken; de Priesters , te gelijker tijd fterrekundigen, godgeleerden, natuurkundigen , geneeskundigen , t over aar * , tolken der goden, godfpraken voor het volk, mededingers of medeplichtigen der Koningen, vestigden, onder den naam van godsdienst , eene heerfchappij van geheimen , en een uitfluitend bezit van onderrichting , welke , tot heden toe, de volken ten verderve heeft geleid..." Op deeze woorden, ftoorden de Priesters van alle groepen den redenaar; zij fchreeuwden luidkeels, befchuldigden hem van godloosheid, ongods- dierrs-  a?2 DE PUINHOOPEN, dienstigheid en godslastering, en wilden hem beletten voordtegaan; maar de wetgevers merkten op , dat het flechts een ontvouwing van ge* fchiedkundige daadzaken was; dat, bij aldien deeze daaden valsch, of flechts verzonnen waren, men dezelven gemaklijk zou kunnen logenftraffen ; dat , tot hiertoe , het openbaaren van alle flelfeh vrij ftond , vermids men buiten dit de waarheid niet zoude kunnen ondekken. De Redenaar vervolgde : Nu * uit alle deeze oorzaaken, uit de geduurige zamenvoeging van buitenfpoorige denkbeelden , onftond een aantal verwarringen in de godgeleerdheid, in de zedenkunde, in de overleveringen; vermids de dieren de zinnebeelden der fterren waren, volgde hieruit, dat de hoedanigheden der redenloze dieren, hunne neigingen , hunne overecnftemming , hunne afkeer , tot de goden overgingen , en dat men vooronderHelde , dat dit hunne daaden waren; aldus beoorloogde de god Ichneumon Qneus) den god Crokodil; de god Wolf wilde den god Schaap opeten ; de god Ibis verflond den god Slang , en de godheid werd een zonderling, wispeltuurig , woest wezen ; het denkbeeld dat men zich van haar vormde, verbasterde het oordeel van den mensch, en bedierf zijne zedenkunde te gelijk met zijne reden. ■ Daar nu , volgends den geest van hunnen eerdienst , ieder maagfchap, ieder volk eene fter, een hemellicht rot zijn voorftander of befchermer koos ^  DE PUINHOOPEN. 27% koos, gingen de neigingen en de afkeerigheid van het dier , dat aan deezen ten zinnebeeld ftrekte, over tot zijne aanhangers; de voorftanders van den god Hond waren v-janden van den god Wolf; de aanbidders van den god Os hadden een afkeer van hun, die dènzelven opaten , en de godsdienst werd eene beweegreden van haat en twist, eene dwaaze oorzaak van zinnenloosheid en^ bijgeloof (56). DSar, op eene andere plaats , de naamen der dieren de zinnebeelden der fterren waren ; daar dezelfde reden van befcherming aan volken, aan landen, aan bergen opgelegd werd , befchouwde men deeze voorwerpen als goden ; en hieruit onftond eene vermenging van aardrijks-, gcfcbiedkundige en fabelachtige wezens , die alle overle* veringen verwarde. Eindelijk, door de evenredigheid der daaden , die men in deeze wezens vooronderftelde, werden de fterren-goden voor menfchen,. voor heloden , voor koningen gehouden; de koningen en helden namen op hunne beurt de daaden der go* den tot voorbeeld , en werden, door navolging , helden , overwinnaars , bloeddorstigen j hoogmoe- di« (56) Dit zijn de eigen woorderi van Plutarchni die verhaalt, dat deeze onderfcheiden eerdienlten door een Egijptifehen Koning aan onderfcheiden lieden gegeeven werden , om dezelven te verdeelen , en te onderwerpen , en deeze koningen waren gekomen uic de (lam der Priesters. Zie zijne Ifis en Oprist S  474 DE PUINHOOPEN. digen, ongeregelder! en luiaards ; de godsdienst heiligde de misdaaden der dwingelanden, en ver* woestte de beginfelen der heerfchappijen. VIERDE STELSEL. Eerdienst van de twee beginfelen, of het Dualismus, Intusfchen, deeden de fterrekundige Priesters, midden in den overvloed en vrede van hunne tempels, daaglijks nieuwe vorderingen in de weetenIchappen ; en , daar het fielfel der waereld zich trapswijs voor hunne oogen ontwikkelde, maakten zij, agtereenvolgend, verfcheiden vaste vooron* derftellingen omtrend haare uitwerkingen en werkmeesters , welke allen godgeleerde ftelfels werden. De fcheepstochten der zeevaarenden, en de karavaanen der zwervende volken van Afiën en Afrika , ontdekten het land, van de gelukkige Eilanden af tot aan de Serique, en daarna van de Oostzee tot aan den oorfprong van den Nijl. De vergelijking der wonderbaare verfchijnfels van deeze verfchillende luchtftreeken deed hen ontdekken, dat de aardbol rond was, en hieruit onftond een nieuw ftelfel. Opmerkende, dat alle de werkingen der Natuur in den jaarlijkfchen tijdkring op twee hoofdwerkingen uitliepen , naamlijk voordbrengen en vernietigen; dat, op het grootfte gedeelte des aardkloots, elke deezer wei> kin-  de puinhoopen. q?3 kingen gelijklijk van de eene tot de andere nachtevening vervuld werd; dat, naamlijk, geduurende de zes zomermaanden , alles een nieuw leven ontving, en zich vermeenigvuldigde; terwijl in de zes wintermaanden alles kwijnde, en bijkans dood Was ; vooronderftelden zij twee tegenjirijdige krachten in de Natuur, die haare poogingert verdubbelden, en in eene aanhoudende worsteling waren; zij befchouwden de hemelfpheer uit dat oogpunt, en verdeelden de tafreelen , welken zij Van dezelve fchetsten, in twee halve waereldbollen; zoodanig , dat de gefternten, welken zich des zomers aan den hemel vertoonden , eene daadelijke opperheerfchappij oefenden; ert die, welken des winters aan den hemel Honden, een tegenovergefteld en minder gebied voerden. Daar nu de zomer-gefternten het jaargetij der lange, fchoone, en heete dagen , als ook die van vruchten en oogst verzelden, werden zij gehouden voor machten van licht, vruchtbaarheid, fchepping , en, door de overbrenging van den natuurlijken op den zedenlijken zin, hield men haar voor geleigeesten, engelen van wetenfchap, van weldadigheid, zuiverheid en deugd. Vermids dé winter-gefternten aan de lange nachten, aan den nevel van het aspunt verbonden waren , hield jtnen hen voor geesten der duisternis, van verwoesting, van dood; en, bij overbrenging, voor' engelen van onwetendheid, van boosheid, van zonde en ondeugd.- Door deeze gefteldheid, werd de hemel verdeeld in twee heer fchappij en Sa Ü  S7*> DE PUINHOOPEN, in twee partijen; reeds opende de gelijkvormig* heid der menschlijke denkbeelden eene nieuwe loopbaan voor de afwijkingen der verbeelding, kracht; maar eene bijzondere onhandigheid be. paalde, of liever veroorzaakte, de dwaaling en begocheling. In de aftekening der hemel-globe , die de fterrekundige Priesters fchetsten (5?), vertoonden de keerkring en de gefternten, in cirkels geplaatst, in haar halve gedeelte eene rechtftandige tegen- flel- (57) De oude Priesters hadden altijd drie zoorten van affchetfing; wij achten het noodzaaklijk, die aan den Lezer medetedeelen. Wij lezen in Eubulus, volgends het zeggen van Porphijrius, dat Zoroaster de eerfte was , die , .nadat hij in de nabij gelegene bergen van Perjlen een hol, welk aangenaam gelegen was, hsd uitgekozen, het zelve zifMjthra (de Zon), fchepper en vader aller dingen , had toegewijd; naamlijk, hij verdeelde dit hol in vier. meetkundige afdeelingen, \ die de lucht* ftreeken en de hoofdftoffen verbeeldden; hij volgde in het kleen de orde en fchikk.ingen van 't heelal, door Mithra. Na Zoroaster, werd het 'een gebruik, de holen toetewijden aan den dienst der verborgenheden, zoo dat, even gelijk de tempels toegeëigend zijn aan de hemelfche goden, de landlijke outers aan helden, en aan aardfche goden , de onderaardfche gewelven aan helfche goden (inferi), ook zoo de holen en grotten in 't bijzonder aan de waereld, aan V heelal, en aan de Nimphen toegeëigend werden : van daar * vie«  DE PUINHOOPEN. i77 ftelling: het winter half-rond, vlak tegengeHeld over dat van den zomer, was van het zelve vielen Pijthagoras en P/aio in het denkbeeld, om de waereld eene fpelonk, een hol, te noemen, (de antro Nymphoruni). Zie daar een eerfte ontwerp, dat verheven was, en, fchoon de Perfen de eer van hunne uitvinding aan Zoroaster toeëigenen, kan men verzekeren, vermids dit bij de Egijptenaaren plaats had, en zelfs op de allereenvoudigfte wijs , dat dit gebruik dus ouder moest zijn. De holen van Thehe, vol van fchilderijeu , zetten dit gevoelen kracht bij. Ten tweeden : „ De propheeten of Hierophanten der Egijptenaaren ," zegt de Bisfchop Sijnefius , die in de geheimnisfen der Egijptenaaren was ingewijd, „ veroorlooveu niet aan de gewoone werklieden, de afgoden , of de beeldnisfen der Goden te maaken; maar zij daalen zelve in de gewijde holen, alwaar zij verborgen koffers hebben , waarin zekere fpheeren geborgen zijn, waarop zij in 't geheim deeze beeldnisfen vervaardigen ; het volk is hiervan onkundig, vermids het de eenvouwige en natuurlijke dingen veracht, en wonderen en fabelen begeert." (Sijnefius in Calviï). De zaak is deeze. dat de Priesters ringfpheeren, gelijk de onzen, hadden. En deeze plaats, zoo overeenkomstig met die van Charemon, geeft ons den fleutel van hunne geheele fterrekundige godgeleerdheid. Eindlijk, hadden zij platte hemelplannen, die zeer zamengehecht waren , die alle de verzonnen verdeelingen van Decans en Onder-decar.s , met de beeldfpraa-, fcijje aanwijzingen van derzelver invloed aanduidden. S 3 Kir'  478 D E P U I N H O O P E N. ve afgekeerd , tegenftrijdig , en juist ttgenovergen field. Door de aanhoudende verbloemde Spreekwijzen , bragt men deeze woorden in den zedenlijken zin over; en de engelen , de tegenftrijdige geleigeesten, werden oproerigen en vijan* den (58). Van Kircher gaf 'er eene eopij van in zijn Oedipe Egijp* tien , en Gijbelin een afgebeeld fragment in zijn deel over den Almanak, (onder den naam van Zodiaque Egijptien). De oude Egijptenaaren, zegt de fterrekundige Julius Firmicus, (in Astron., Lib, II. c. 4 en ^ib. IV. c. 16.) verdeden ieder teeken van den keerkring in drie affnijdingen, en ieder affnijding was onder de beheerfching van een verzonnen wezen, dat zij Decan , of hoofd over tien , noemden; dus waren 'er drie Decans 'smaands, en zes-en-dertig in het jaar. Deeze Decans nu, die ook goden (Theoi~) genoemd werden , regelen het noodlot der menfchen.... en zij waren inzonderheid in zekere fterren geplaatst. |n het vervolg vond men in elk tiental drie andere goden uit, die men de nitdeelers noemde; zoo dat ' (60) was het in Perfien de Slang, die «ent:^l^NT^'eI, dan weder de 'e een et e ' T" ^ * brand, de s i T , " ^ WfiereM Zal maaken' inpers is, dan her zomer-oa. a psm^s, Cde wr^/i ;;;:;er7 de winter van W „ \ 4-;> Zegt' dat ld tekemS Waere,d' Ll dC!1 -mer-zonne- - ;et eennen J de ^de kudd™> de \P , r°°d merk' Ze^ende' op dien da2 #ér»ÉtT3 P'JrrlliqUe °fde COit v v e e" °0rfpr0nê' der «*<*H , door m dd 7ter; ^ den ^^erkring 7t/ W' de of het £ ndWor'oe;ddien ^ »de deurde, *t d^ ei;„ of waters noemden-geioofde z.eien of geesten, die door deeze poorten gin £»> om .„ en „it den hemel te komen, geJZ lc vve;den; van daar °ntftond de d-p " ^r:eXdO0Të ^ ^-men/we*: was.7 °°Sten ,anS V°°r ^ in gebruik ker0werdNaamrjr * het *«p£it* l - i <=urae, dat het de Stier niet meer >vaj,  DE PUINHOOPEN. die , onder den naam van Ahrimanes , den grond lag van het ftelfcl van Zoroaster; en deeze is het, 6 Christenen en Jooden ! die uw jlang van Eva (de hemelfche maagd), en die van het Kruis werd , als zijnde , in beide gevallen, het zinnebeeld van den Satan, de vijand, de groote tegenjlreever van den oudjien der dagen , door Daniël bezongen. In Sijriën was zulks het Varken of het wilde ZWijn , vijand van Adonis , vermids in die landftreek de rol van den Noorderbeer vervuld werd door dit dier, welks geneigdheid tot den flijk op den winter zinfpeelde. Ziet daar , kinderen van Mofes en van Mahomed! waarom het Zwijn u een afgrijzen inboezemde , in naarvolging der Priesters van Memphis en van Baalbek , die m hem , de moordenaar van hun God, de Zon, verfoeiden. — Dit is ook het eerfte voorbeeld van uwen Chib-en, 6 Indiaanen ! die eertijds de Piuto van uwe broeders, de Romeinen en Grieken, was; even gelijk uw Brama, de fcheppende God, niemand anders is, dan de Ormuzd der Perfen , de Ojïris der Egijptenaaren; wier naamen eene fcheppende macht, voordbrenger van gedaanten, aanduid. En deeze Goden ontvingen eenen eerdienst, ge'èyenredigd aan hunne waare of voorgeweudde eigenfchappen, welke, uit hoofde van hunne verfchek denheid, zich in twee veifchillende takken verdeelden. In den eenen dienst, ontving de goede God een eerdienst van liefde en vreugd, waaruit alle godsdienstige handelingen van een-n S 5 via*  ) s82 DE PUINHOOPEN, | vrolijken aard voordfproten (öt), als feesten; I danfen' ^^^jden, offeranden van bloemen, ho. ; mg, reukwerken, fa eén woord aI] dienst, ont de kwaade eerdjens£ , van vrees en fmart, waaruit alle treurige godsdienstige handelingen voordfpruiten (6a) als traanen, troostloosheid, rouw, onthoudingen, oloedige flachtoffers , en wreede offeranden. Van daar ontflaat ook nog de verdeeling der aardfche wezens in reine of onreine , in geheiligde of verfoeilijke, naar maate dat hunne zoort zich onder het gefternte van eene dier twee godheden bevond, en een gedeelte van hunne beheerfching uitmaakte, het geen aan de eene zijde de bijgelovigheden van befmetting en reiniging, en, aan den anderen kant, de voorgewende heil- zaa- (6"0 Alle de aloude feesten , die betrekking hadden op de wederkomst of verheerlijking der zon , dragen dit kenmerk: _ van daar de Hilaria van den Romeinfchen Almanak, ten tijde van den doorgang (Pafcha) der lente-nachtevening. - De danfen waren naarbootfingen van den loop der planeeten. - Die der Hervis fceeft nog dezelfde betekenis. CtfO Men offert, zegt Porphijrius, gee„e bloedige offeranden, dan alleen aan duivels en kwaaddoende geesten, om derzelver toorn aftewenden ; de duivel, beminnen het bloed, de vochtigheid, den flank, (Eu/eb. Prap, Evang. p. 173.)  DE PUINHOOPEN. s8s gaarne kracht der dmuletten en Talismans voord- bNu begrijpt gij, vervolgde de Redenaar, zich tot de Indiaanen, de Perfen, de Joden , de Christenen, de Mufulnumnen , keerende : nu be. grijpt gij den oorfprong der denkbeelden van Md zn oproerigheid , die alle uwe fabelachttge leeringen gelijklijk vervullen. Gij ziet, wat de ymt en zwarte engelen, de cherubijnen en fera, phijnen, met arends, leeuwen, of ^«-hoofden, beduiden; wat de Deusfen , duivels of Demons, „et bokkenhoorns , /langen-ft aarten; de troonen en heerfchappijen , verdeeld « «*» rangen , of trapswijze opklimmingen, beteekenen, even gelijk De Epijptenaaren, zegt Plutarchus, wijden Tijphon alleen bloedige offeranden: men offert hem een Os, die ros is; en het offerdier is een dier, dat men verfoeit, als belast met alle de zonden des volks, cde bok van Mofes) Zie de Ijlde et Ofiride. Wegens deeze verdeeling in geheiligde of verfoeijlijke dieren, zegt Strabo, van Mofes en van de Joden fpreekende • „ Uit de bijgelovigheid onftond ook de afkeuring van zeker foort van vleesch, en de befnijdenisfen» _ Omtrend dit laatfte gebruik merk ik op, dat deszelfs oogmerk was, om, aan het zinnebeeld van O/iris (de Phallus of het manlijk lid), den gewaanden hinderpaal der vruchtbaarheid te ontnemen; een hinderpaal, die het zegel van Tijphon droeg, welks natuur volgends het zeggen van Plutarchus, alles is , wat belet, zich tegenkant, of verding veroorzaakt.  *U DE PUINHOOPEN. de zeven loopkringen der planeeten; gij ziet, dat al. Ie wezens dezelfde rol fpeelen, dezelfde eigen, fchappen ,n ae Pêdams, Bijbels en Zendavesta's bezitten, fchoon zij Ortnuzd, Brama, Tijphon, Chiven, Michaël of Satan tot opperhoofd hebben het z,j dat zij zich onder de gedaanten van reuien, met verfcheiden armen en flangen-voeten of als goden, onder die van leeuwen, Ibil vogelen, ftieren- en katten, voordoen, gelijk in de gewijde vertelfelen der Grieken en der Egijptenaaren; nu befpeurt gij het agtereenvolgend verband deezer denkbeelden, en, naar maate zij zich van derzelver oorfprong verwijderden, naar maate de geesten befchaafder werden ver zagtten zij de grover gedaanten, om ze minder aanftootlijk te maaken, Even gelijk het ftelfel der twee beginfelen , of tegen elkander overftaande goden, uit de zinfpeehngen geboren werd, door derzelver zamenweeving, even zoo zult gij een nieuw ftelfel zien geboren worden, waaraan dit, op zijne beurt , ten grondflag en voordgang ftrekte. VIJF-  DE PUINHOOPEN. *s£ V IJ F D E STELSEL. Geheimzinnige en zedenlijke Eerdienst , of ftelfel van eene andere Waereld. Ïndedaad, zoo dra het gemeen hoorde fprekert van een nieuwen hemel, en van eene andere waereld, gaf het welhaast een lichaam aan deeze vooronderftellingen ; het plaatfte 'er een vast tooneel, met wezenlijke vertooningen, en de aardrijk- en fterrekunde begunstigde deeze begocheling , zoo zij dezelve niet indedaad vooruit liep. Aan den eenen kant verhaalden de zeevarende Phoêniciërs , die de zuilen van Hercules voor' hij varende, het tin van Thulè en den ambet der Baltifche zee gingen haaien , dat aan het uiterfte gedeelte der waereld, ten einde van den Oceaan, (de Middellandfche zee) waar de zon voor de Afiatifche landftreeken ondergaat, gelukkige eilanden waren , alwaar eene eeuwige lente heerschte , en, verder op, nooidfche (treeken onder de aarde (met betrekking tot de keerkringen) geplaatst, alwaar het eeuwig nacht was (*). Op deeze kwaalijk begrepen , en ongetwijfeld verwarde verhaalen, vormde 's volks ver- (*) De nachten van zes maanden onder de poolen.  zfó DE PUINHOOPEN. verbeelding de Elifeefche velden (63), plaatfe* Van wellust, in eene beneden waereld gelegen, dié haare eigen lucht, zon en fterren hadden; als ook den Tartarus, plaats van duisternis,- vochtigheid, flijk en — Vermids de mensch nieuwsgie- rig is naar alles, wat hij niet kent, en gretig naar een lang beftaan, had hij zich reeds ondervraagd , wat hij na zijn dood zou worden ; vermids hij vroeg redekavelde over het beginfel des levens , dat zijn lichaam bezielt, en 'er zich van affcheid, zonder het zelve te misvormen; nu hij de ontbonden zelfjïandigheden, fpooken en fchlmmen , had uitgedacht , vond hij vermaak om te gelooven , dat hij, in de onderaardfche waereld, het leven, welks verlies hem te veel kostte \ zou vervolgen, en de onderaardfche plaats was een gemaklijk verblijf, om de geliefde voorwerpen te ontvangen , waarvan hij geen afftand konde doen. Aan den anderen kant, deeden de fter- en natuurkundige priesters verhaalen van hunne hemelen , en fchetften 'er tafreelen van, die volmaakt met hunne verdichtfelen overeen kwamen. In hunne zinnebeeldige taal , noemden zij de evennachten en zonneftanden de deuren des hemels of den ingang in de jaargetijden; zij verklaarden de aardfche verfchijnfelen, door te zeggen: dat door de hoornen deur (eerst de Stier, naderhand de (63) In de Phóenicifche of hebreeuwfche taal * betekent Mz danfend en vrolijk.  DE PUINHOOPEN. «8? de Ram), en door die van den Kreeft, het ievendigmaakend vuur, dat in de lente het groeiend rijk bezielt, afdaalde, met de waterachtige geesten, die in den zonneftand de overltrooming des Nijls veroorzaakten ; dat , enkel door de ivooren deur, (de Balans, de boog, of boogfchutter,) en door die van den Steenbok, of van de Kruik of Waterman, weder naar hunnen oorfprong, de uitvloeifelen, of invloeden des hemels, terug keerdenJ en de Melkweg, die door deeze poorten der zonneftanden heenliep, fcheen hen toe met voordacht aldaar geplaatst te zijn , om dezelven ten loopftreek en geleider te dienen (64); wat meer is> in hunnen Atlas verbeeldde het tooneel des hemels % een vloed, (den Nijl verbeeld door de kronkelingen van den waterflang Hijdra); een Scheepjen, (het Schip Argo), en de hond Sijrius , waren beiden betreklijk tot deezen vloed , wiens overfirooming zij voorfpelden. Deeze omfrandigheden , gevoegd bij de eerfte, vermeerderden nog deszelfs waarfchijnlijkheid, door de zamenvoeging der bijzonderheden ; en, om aan den Tartarus of het Elyfium te komen, moesten "de zielen de vloeden van den Stijx en van den Acheron, in de boot van den Huurman Caron , overvaren zij moesten door de hoornen of ivooren poorten henen , welken de hond Cerberus bewaakte. Eindlijk voegde (65) De Melkweg. (Macrob. Som. Scip. c. 12, en de 78- Noot.)  %SS DE P'UINHOOPE Node zich een burgerl'jk gebruik bij alle deeze ver-* dichtfelen, en voleindde die . door een wezenlijk beftaan aan dezelven te geeven. De Egijptenaars merkten op, dat, onder hunne heete luchtftreek, het bederf der lijken, een gif van pest en z'ekte te weeg bragt; hierom hadden zij, in verfcheiden hunner Staaten, het gebruik ingefteld , om de dooden buiten de bewoonde plaatfen , in de woestenij, naar het Westen , aan den kant, daar de zon ondergaat, te. begraaven ; om daar te komen, moest men den vloed overvaren, en bijgevolg in een boot ingenomen worden , en het veergeld aan den overhaaler betaalen : want, zonder dit , zou het van de begraafnis verdoken lijk een prooi der wilde dieren geworden zijn. — Dit gebruik boezemde aan de burgerlijke, en godsdienstige wetgevers een krachtig middel in, tot invloed op de zeden; en, daar zij, door eene kinder* lijke liefde voor de ouders , als: ook door den eerbied, aan de dooden verfchuldigd, grove en woeste menfchen aantastten , vestigden zij als een noodzaaklijk beding , dat men eerst een voorlopig oordeel moest ondergaan, waarin beflist werd , of de doode verdiende in den rang zijner bloedverwanten, in de zwarte ftad toegelaten te worden. Een zoortgelijk denkbeeld ftrookte te wel met alle de anderen, om 'er niet mede ingevlochten te worden; het volk toefde niet lang, om het aan dezelven te verbinden; en de hel verkreeg mede zijn Minos , en zijn Rhadaman- ttts ,  DE PUINHOOPEN. a8o tus, met de roide , den rechter/loei, deurwaar ■ ders, en lijkbus, even als in den aardfehen en burgerftaat. Hierdoor werd de Godheid een zedenlijk en ftaatkundig wezen , een maatfehappijlijke wetgever , dien men te meer vreesde, omdat deeze opperde wetgever, deeze laatfte rechter , voor 't gezicht ongenaakbaar was —■ Toen werd deeze hersfenfehimmige , en uit de fabelleer ontftaane , waereld , die zoo zonderling uit verftrooide deelen was zamengefteid , eene plaats van jlraf of belooning, alwaar men vooronder» ftelde , dat de godlijke rechtvaardigheid de gebreken en dwaalingen der menfchen verbeterde ; en dit geestlijk en geheimzinnig ilelfel werd des te meer geloofd , vermids het zich van den mensch in alle zijne neigingen meester maakte : de onderdrukte zwakke vond hierdoor eene hoop op fchaêvergoeding, den troost van eene toekomende wraak; de onderdrukker verbeeldde zich, dat rijke offeranden hem van ftraf zouden bevrijden , en ontleende van de dwaaling van het gemeen een waapen te meer, om het zich te onderwerpen; de hoofden van het volk , de koningen en priesters, vonden hierdoor nieuwe middelen uit, om het te overmeesteren, door het voorrecht, dat zij aan zich behielden , om de genade of ftraffen des grooten rechters uittedeelen , volgends de misdaaden of verdienstlijke werken, welken zij naar hunnen wil kenmerkten. Ziet daar, hoe, in de wezenlijke en zichtbaart waereld , eene onzichtbaare en hersfenfehimmige T wat*  ïoo DE PUINHOOPEN. waere/d ingevoerd werd; ziet daar den oorfprong van die plaatfen van wellust en van ftraffen, waarvan gij , 6 Perfen ! uwe verjongde waereld, uwe onder den evenaar geplaatfte ftad van wederopftanding maaktet , met de zonderlinge eigenfchap, dat de gelukzaligen aldaar geene fchaduw van zich zouden geven (65). Ziet daar, Joden en Chris- (65) 'Er is over dit onderwerp eene zoo belangrijke, en dit geheele ftelfel zoo duidüjk verklaarende , plaats van Plutarchus, dat de lezer het ons dank zal wijten , dat wij die geheel bijbrengen. Eerst zegt hij, dat de befchouvving van het goed en het kwaad, van alle tijden af, de natuurkundigen bezig hield: ,, verfcheiden hunner ," voegt hij 'er bij , „ gelooven, dat 'er twee goden zijn, wier tegenftrijdige neigingen, de eene in het goed, en de andere in het kwaad, behaagen fcheppen ; zij noemen den eerften bijzonderlijk God, en den tweeden, Genius of Dcemon. — Zoroaster noemde dezelven Oromafes en Ahrimanes, en hij zeide , dnt van alles, wat onder onze zintuigen valt, het licht het wezen is , dat het best den eerften, en de duisternis en onkunde den anderen affchetst. — Hij voegt 'er bij , dat Mithra hun midden, god is ; eu zie daar , waarom de Perfen Mithra den Middelaar , of den middengod noemen. — Elk deezer goden had planten en dieren , die hem in 't bijzonder zijn toegewijd ; bij voorbeeld , de honden , vogelen , egels, zijn aan de goede geleigeesten toegeëigend ; alle waterachtige dieren aan de kwaaden. „ De Perfen zeggen nog, dat Oromafes uit het zuï. ver-  DE PUINHOOPEN. 291 Christenen! leerlingen der Perfen, waaruit uw Je; ufa/em , in de Openbaaring , uw Paradijs en uw verfte licht geboren of voordgebragt werd; Ahrimanes, integendeel, uit de dikfte duisternis ; dat Oromafes zes goden maakte zoo goed als hij , en dat Ahrimanes zes k was den daartegen ftelde ; dat Oromafes zich vervolgends driemaal verdubbelde (Her-, més Trismegistus}, en zich zoo verr' van de zon verwijderde , als de zon van de aarde verwijderd is ; dat hij de fterren, en onder anderen den Sirius (den Hondfter~) maakte, dien hij in den hemel plaatfte, als bewaaker en fchildwacht. Voords maakte hij nog vier-en-twintig andere goden, die hij in een ei plaatfte; maar Ahrimanes fchiep vier-en-twintig andere goden, die het ei doorboorden, en toen werd het goed en kwaad (in de waereld) onder elkander vermengd. Maar , eindlijk moet Ahrimanes eens overwonnen worden , dan zal de aarde effen en vlak zijn, opdat alle menfchen gelukkig leeven zullen. „ Théopomput voegt 'er bij , volgends de boeken der Magi. dat beurtlings een van deeze goden drieduifend jaaren heerfcht, terwijl de ander, voor hem moet zwichten ; dat zij elkander vervolgends, geduurende nog drie duifend jaaren , met gelijke waapenen beftrijden; maar dat eindlijk de kwaade geleigeest, onherftelbaar, moet bezwijken. Dan zullen de menfchen gelukkig worden , en geene fchaduw van zich geven. Maar de god , die over deeze zaaken denkt, rust intusfchen, tot dat het hem behaagt, dezelven ter uitvoer te brengen." (De Ifide et Ofiride) De zinfpeeling vertoont zich duidlijk in deeze geT a bee.  *92 D E PUINHOOPEN. uw hemel ontftond, die , in alle hunne bijzonderheden , het kenmerk dragen van den fterrekundigen hemel van Hermes : en gij, Mufulmannen! uwe hel, die onderaardfche afgrond , waarover een brug ligt, uwe weegfchaal der zielen, en haarer werken , uw cordeel door de Engelen Monkir en Nekir, namen op dezelfde wijs hunnen oorfprong in de geheimzinnige plechtigheden van het hol van Mithra (66); en uw hemel vcrfchilt niets van dien van O/iris , Ormuzd en Brama. ZES. heele plaats. Het ei is de fpheer der vaste lichaamen, de waereld; de zes goden van Oromafes zijn de zes zomerteekenen; de zes van Ahrimanes de zes winter teekenen , de agt-en-veertig zijn de agt en-veertig fterren van den ouden fpheer, even zoo verdeeld tusfchen Ahrimanes en Oromafes. De rol van Sijrius, Bewaarer en IVachter , verraadt den Egijptifchen oorfprong van deeze denkbeelden ; eindelijk toont deeze uitdrukking , dat de aarde effen en vlak zal worden, en dat de gelukkige menfchen geene fchaduw meer van zich zullen geven , dat het waart paradijs de middellijn was. (66) Zie Noot 57. In de gemaakte holen, die de priesters overal vervaardigden , vierde men de geheimnisfen, welke , naar het zeggen van Origenes tegen Celfus, beftonden , om de beweging der fterren, der planeeten, als ook die van den geheelen hemel naar te bootzen. De gewijden droegen de naamen der gefternten, en namen de gedaanten der dieren aan, D«  DE PUINHOOPEN. 293 ZESDE STELSEL. Bezielde waereld, of eerdienst van ,t heelal, onder verfcheiden zinnebeelden. Terwijl het volk in het duistere doolhof der fabelachtige godgeleerdheid omdwaalde , vervolgden De een was vermond als een leeuw, de ander als een raaf, gene weder als een ram : van daar , de momaanzichten der eerfte fchouwtooneelen. (Zie Arit. devoilé. t. II. p. 244.) In de geheimnisfen van Ceres, heette het hoofd van de procesjie , of omgang , de fchepper; de fakkeldrager de Zon; die naast bij het outer was, de Maan ; de Heraut of dienaar, Mercurius. In Egijpte vierde men een feest, waarop mannen en vrouwen het jaar, de eeuw, de jaargetijden en de deelen van den dag voorftelden ; hierin volgden zij Bacchus. (Atkenaeus, lib. V. c 7). In het hol van Mithra, was een ladder van zeven fporten of trappen , de zeven loopkringen der planeeten verbeeldende , langs welken de zielen op- en afklommen. Dit is juist de ladder in het gezicht van Jakob , het geen aanduidt, dat op dat tijdftip het geheele ftelfel reeds gevormd was. 'Er is in de Bibliotheek van den geweezen Koning een kostbaar boek, met gefchilderde tafreelen van de goden der Indiaanen, waarin , op de laatfte plaat, de ladder, met de zielen die 'er opklimmen, afgebeeld is. T 3  994 DE PUINHOOPEN. den de natuurkundige priesters hunne oefeningen en naarvorfchingen over de orde en gefteldheid van 't heelal; — zij kwamen tot nieuwe fluitredenen, en vestigden nieuwe ftelfels van machten en beweegoorzaaken. Lang bepaald tot den blooten fchijn, hadden zij, in den loop der fterren, niets anders dan eene onbekende fpeeling der glansrijke lichaamen gezien , welken zij 'geloofden dat om de aarde , het middenpunt van alle hemelkringen, wentelden ; maar , wanneer zij de rondheid van onze planeet ontdekten, bragten de gevolgtrekkingen deezer eerfte daadzaak hen tot nieuwe opmerkingen, en, voordgaande van gevolg tot gevolg, verhieven zij zich tot de hoogde begrippen van natuur- en fterren-kunde. Indedaad , zoo dra zij dit helder en eenvouwig denkbeeld begrepen, dat de aardkloot een kkene kring is, ivgejloten in den veel grooteren kring des hamels. , bood zich de befpiegeiing der kringen, naar het middenpunt drijvende, van zelfs aan ïmn llelfel aan, om daardoor den onbekenden kring y,an den aardbol door de Lekende punten van den hemel-kring optelos-, ién; en de maat van één of van verfcheiden graauen van den middag-kring gaf hun naauwkeurig dcn geheelen omtrek des aardbols op. Daar de ontdekte middellijn der aarde hen tot kom. pas ftrekte, teekende een gelukkig vernuft, met eene ftoute hand, dezelve op de onmeetlijke hemelkringen; door een onbegrijplijk wonder, nam de mensch van den zandkorrel, dien hij naauw- lijks  DE PUINHOOPEN'. 295 lijks bedekt, de oneindige afftanden der hemellichten bevattende, eene vlucht in de peillooze diepte der ruimte en der duuring: daitr, vertoonde zich voor zijne befchouwing eene nieuwe orde des heelals; de aardbol, dien hij bewoonde , werd een flipje , en fcheen hem niet meer toe, het middenpunt te zijn: deeze gewigti» ge rol werd aan het verbaazende lichaam der zon afgeltaan; en dit hemellicht werd de ipü van agt haar omringende hemelbollen , wier bewegingen , voordaan, aan eene juiste bereekening onderworpen werden (67). Het was reeds eene groote onderneming voor 's menfchen geest, om de inrichting en orde van de groote wezens der natuur optelosfen, maar, niet voldaan met deeze eerfte pooging , wilde hij 'er ook nog het werktuiglijke van verklaaren, en den oorfprong en de bewegende oorzaak van dezelve raaden; en daar was het, dat de fterrekundige godgeleerden, gewikkeld in de afgetrokken en bovennatuurkundige diepten der beweging, en derzelver eer (Ie oorzaak, de inwoonende of medegedeelde eigenfchappen der ftof, derzelver agtereenvolgende gedaante en uitgeftrektheid, naamlijk , de ruimte en grenzeloozen tijd , zich verloren in een bajert van fpitsvondige redekavelingen en fchoolfche twisten. Eerst (67) Zie P Astronomie ancienne door M. Baillij, alwaar, het geen wij van de kunde der Priesters zeiden, breedvoerig beweezen word. T 4  *96 DE PUINHOOPEN. Eerst deed de werking der zon , op de aardfche lichaamen, hen zijne zeifdandigheid , als een zuiver en heofdfloflijk vuur befchouwen , en zij maakten dezelve tot het algemeen brandpunt, en de vergaderplaats van een oceaan van vuurige en lichtende vloeiftof, welke, onder den naam van hemellicht, het geheelal vervulde, en alle wezens voedde. Naderhand, deed de ontleeding van eene geleerde natuurkunde hen ontdekken, dat dit zelfde, of een ander volmaakt daaraan gelijk , vuur, in de zamenftelling van alle lichaamen te vinden was; zij befpeurden , dat het zelve de wezenlijke veroorzaker was van die door zich zelve beftaande beweging, die men leven in de dieren , en wasdom in de planten noemt; zij begrepen de fpeeling en dc werking van 't heelal, als dat van een gelijkvormig geheel, als een lichaam van een zelfden aard. welks dee/en, fchoon van elkander afftaande , echter een naauw verband met elkander hadden en de waereld werd een levend wezen, bezield door de omloopende werking van eene vuurige of zelfs eletlrieke vloeiftof ( 69), die, (<5S) Dit zijn de eigen woorden van Jamblichus, Jje Mijst. Aigijpt. (6 ) Hoe meer ik nadenk, wat de ouden door vloeiftof en geest verftonden, ais ook het geen de Indiaénen akache noemen , hoe meer gelijkheid ik in dezelven vind met de electrike vloeiftof. — Eene lich. tende vloeibaarheid, die 't heelal vervult, die de ftof der hemellichten uitmaakt, die het begin is vsn beweging en war»»  DE PUINHOOPEN. s07 die, door een eerfte punt van vergelijking, uit den mensch en uit de dieren genomen, de zon tot hart of brandpunt had (70). Toen maakte men onder de godgeleerde wijsgeeren een befluit op, gevestigd op de befchouwing van deeze gronden : „ dat niets m de waereld vernietigd word ; dat de hoofdftoffen onverdelgbaar zijn ; dat zij van betrekking , maar niet van aard veranderen; dat het leven en de dood der wezens niet dan veranderde wijzingen warmte, welke ronde deeltjes heeft, die, wanneer zij in een lichaam dringen , het zelve vervullen door zich te verfpreiden, hoe groot deszelfs uitgeftrektheid ook zij; wat kan meer naar de elearieke ftof gelijken ? (70) De natuurkundigen, zegt Maerobius, noemden de zon het hart der waereld (Zie Somn. Scip. c. 20.) De Egijptenaaren , zegt Plutarchus , noemen het Oosten het aangezicht, het Noorden de rechter zijde, het Zuiden de linker zijde der waereld (omdat het hart aldaar geplaatst is): aanhoudend vergelijken zij de waereld bij een mensch ; en van daar de zoo beroemde kleene waereld der fcheidkundigen. Laten wij in 't voorbijgaan opmerken , dat de fcheikundigen , de Geheimzinnigen , de Frijmetfelaars , de Magnetifeurs, de Martinisten , en alle de droomers van dat foort, flechts afgedwaalde leerlingen van die aloude fchool zijn ; wij zeggen afgedwaald , omdat , ondanks hun voorgeven, de draad der geheime wetenfehap is af. gebroken, T 5  *98 DE PUINHOOPEN. gen van dezelfde ondeelbaare deeltjens zijn; dat de ftof uit zich zelve eigenfchappen bezit, waaruit deeze verfchillende wijzen van beftaan voordvloeijen; dat de waereld eeuwig is (71;, zon. der bepaaling van ruimte en duuring. Zommigen zeiden, dat het heelal in zijn geheel God was; en, volgends hun, was God een wezen, dat te gelijk oorzaak en uitwerkfel, werker en lijder, lewegend beginfel en bewogen zaak was ; hebben ■ de tot wetten de onveranderlijke eigenfchappen, welke het noodlot zamenftellen ; deezen fchilderden hunne denkbeelden af, dan eens door het zinnebeeld van pan (het groot gekeel), of van Jupiter , met het geflernd voorhoofd , het planeeten lickaam , en heesten voeten (*)„ of door het Orphiesch ei, welks dooijtr , opgehangen in het midden van een vloeiftof , omringd van een gewelf, den bol der zon verbeeldde , als zwemmende in de vloeiftof, in 't raidden van het gewelf des hemels (72) y dan wc- (71) Zie den Phijthagorist Üeellus Lucanus* (*) Zie Oedip. JEgijpt. torn. II. pag. 205. (7O Deeze vergelijking bij den dooijer van eer. ei zinfpeelt 1) op de gelijkheid met de ronde en geele gedaante; 2) op deszelfs plaatfing in het midden ; en 3 op den riem of het beginfel des levens, in den dooijer geplaatst. Zou de langronde gedaante betreklijk zijn op de langronde gedaante der loop. kringen ? Ik ben genegen zulks te "geloven. Het woord Orpheus bied ons eene nieuwe opmerking aan. M*.  DE PUINHOOPEN. 599 weder door die van een groote ronde Slang , ver. beeldende de hemelen, alwaar zij de eerfte beweging plaatften , en dezelve om deeze reden hemelblauw, met gouden vlekken (de fterren) doorzaaid , affchilderden , verflindende zijne ftaart, dat is, in zich zelf wederkeerende, en zich eeuwig, gelijk de omwentelingen der hemelbollen , in zich zeiven kronkelende; dan eens , door de gedaante van een man , met zaamgevoegde en gebonden voeten , om het onveranderlijk bejlaan te verbeelden , gewenteld in een mantel van allerlei kleuren, gelijk het fchouwfpel der Natuur , dragende een gouden hemelbol op het hoofd (73), tot zinnebeeld van den kring der fter- Macrobim zegt, (Sotnn. Scip. c. 14 en c. 20. dat de zon het brein des heelals is, en dat, door overeenftemming daarvan , de herfenpan van den mensch rond is, gelijk de fter, de zetel des verftands. En het woord oerph (met ain) beteekent in het hebreeuwsch, het brein en deszelfs zetel {cervix}; dus is Orpheus dezelfde als Bedou of Baits ; en de Bonzen zijn dezelfde Orpheïsten, welken Plutarchus ons affchildert als kwakzalvers , die geen vleesch aten , talismans , fteenen, enz. verkochten, en de Burgers , ja zelfs de Re. geeringen , bedrogen. Zie hierover eene geleerde verhandeling van Freret, fur lis Orphiques. (Jcad. des Infcript. torn. 23 , in 4.0 ) (73) Zie Porphijrius bij Eufebius, pr*p, Ev. lib. 3. pag. II5-  3oo DE PUINHOOPEN. Herren , of door dat van een ander mansbeeld ; zoms gezeten op een Lotos-bloem , welke op den afgrond der wateren gedragen wordt, zomtyds ook liggende op een fchijf van twaalf rui. ten, verbeeldende de twaalf hemel-teekenen. Ziet daar, Indiaanen , Japanmezen, Siammers, Tsbetaanen, Chineezen , de godgeleerdheid, welke door de Egijptenaaren gegrond, aan u overgeleverd , en bewaard werd in de tafreelen , die gij van Brama , Beddou, Sommanacodom en Omito, fchetst. Ziet daar zelfs, Hebreeuwen en Christenen 1 het gevoelen , waarvan gij een kleen deeltje bewaard hebt, in uw God , den adem , die over de wateren zweeft, door eene zinfpeeling op den wind (74), die, bij den oorfprong der waereld, naamlijk, bij den uitgang der hemelbollen uit het teeken van den Kreeft, de overftrooming van den Nijl aankondigde, en de fchepping fcheen voortebereiden. (74) De Noorden wind , die geregeld in der. zonneftand niet de overibooming bïgint te waaijen.  DE PUINHOOPEN. 301 ZEVENDE STELSEL. Eerdienst van de ziel der waereld, dat is, van de hoofdftof des vuurs, levensbebeginfel van 't heelal. jVÏaar , anderen ftiet het denkbeeld van een wezen , dat te gelijk uitwerkfel en oorzaak , werker en lijder was , dat , in een zelfden aard, tegenftrijdige natuuren verzamelde. — Deezen onderfcheidden de bewegende oorzaak van de bewogen zaak; zij Helden, dat de jlof in zich zeiven werkeloos was , en dat haare eigenfchappen haar door een onderfcheiden werker werden medegedeeld , waarvan zij flechts het omkleedfel en de bolfter waren. Deeze werker was , volgends zommigen, het beginfel van het vuur, erkend als de oorzaak van alle beweging: voor anderen was het de vloeiftof, hemellicht genaamd, die zij als werkzaamer en fijner befchouwden. Daar .zij nu het levenmaakend en bewegend beginfel in de dieren eene ziel, een geest noemden , en altijd door vergelijkingen redekavelden, vooral ten opzichte van het menschlijk wezen, gavert zij, aan het bewegend beginfel van 't heelal, den naam van ziel, of verftand ; en God was de levende geest, die, in alle de wezens verfpreid , het uitgcftrekte lichaam der waereld bezielde. -— Deeze menfchen  DE PÜINH00PE ft fchen fchilderden hunne denkbeelden af, dan een* door Toucher , geest der beweging en der bezieling, beginfel van het beftaan, of liever, het beftaan zelve (75); dan Weder § ^ ot Phtha, beginfel van het vuur en de hoofdftoffen, of door het outer van Festa, geplaatst in het midden van haaren tempel, gelijk de Zon te midden der hemelbollen; nu eens door Kneph , een menschlijk wezen, met een donkerblaauw kleed aan , dat een fcepter en gordel in de hand Meld (zijnde de dierenriem}, gedekt met een muts met pluimen , om de vluchtigheid van deszelfs gedachten uittedrukken, terwijl hij verder het groote Ei (76) uit zijn mond voordbrengt. Uit dit ftelfel befloot men , dat ieder wezen een gedeelte van deeze vloeibaare vuurige of fijne (lof, de algemeene en gelijke oorzaak, in zich bevatte. Daar nu deeze vloeiftof, ziel der waereld, de godheid was , volgde hieruit, dat de zielen van alle wezens een gedeelte van God zelf waren, deelende in alle zijne eigenfchappen, als zijnde een onverdeelbaar, enlelvouwig en onfterflijk wezen; en van daar het ftelfel van de onfierfiijkheid der ziel , die terftond eeuwig werd - (75) Dit is de echte uitfpraak van het woord Jupiter der Latijnen.... als beteekenende het beftaan zelve; dit is de zin van het woord Teu. Zie Noot 84. (76) Zie Noot 25.  DE PUINHOOPEN. 303 werd (77)' Van daar ook de gedaante-verwisfeUngen, bekend onder den naam van zielsverhuizing, (77) Volgends het ftelfel van de eerfte leeraars der geesten , was de ziel niet te gelijk met het lichaam , of te gelijker tijd gefchapen , om in het zelve ingefloten te worden; zij beftond vroeger, en van alle eeuwigheid : zie hier, in weinig woorden, de leer, welke Macrobius hieromtrend ontvouwt. {Somn, Scip, doorgaands J. „ 'Er beftaat eene lichtende , vuurachtige en zeer fijne vloeiftof , die , onder den naam van luchtfinf en geest, het heelal vervult — Deeze maakt de zelfftandigheid der zon en der fterren uit; zij is het beginfel , eu de wezenlijke werker van alle beweging, van all' wat leeft - dit is de Godheid. — Wanneer een lichaam op de aarde bezield moet worden, dan helt 'er een kleen rond deeltje van deeze vloeiftof door de zwaarte , langs den melkweg, naar de maanhol ; wanneer het daar gekomen is , vereenigt het zich met een grover lacht, en wordt gefchikt, om zich aan de ftof 1 te verbinden : alsdan gaat het in het lichaam, dat zich vormt, vervult het zelve geheel, bezielt het, groeit, lijd:, word grooter, en vermindert met het zelve : wanneer het naderhand vergaat, wanneer de grover hoofdftoffen zich ontbinden, alsdan fcheid zich dat onverderflijk vuurdeeltjen 'er van af, en zou zich hereenigen met den grooten vloed van luchtftof, zo deszelfs vermenging met da maanlucht haar niet weerhield; het is deeze lucht of gaz die de gedaante van het lichaam behoudt, in den (laat van fchim of fpoek , en volmaakt het beeld  304 BE PUINHOOPEN. zing , dat is , de overgang van het beginfel des levens uit het eene lichaam in het andere, een beeld van den overledenen voorftelt. — De Grieken noemden die fchim , het beeld of de beeldnis van de ziel; de Pijthagoristen noemden dezelve, haar wagen, haar omkleed/el; en de Rabbijnfche fchool, haar fchip, haar boot. Indien de mensch wel geleefd had, alsdan klom deeze geheele ziel , naamlijk haar wagen en haare luchtftof, weder op tot de maan, alwaar eene fcheiding plaats had ; de wagen leefde in het Elyfium der maan , en de luchtftof keerde weder tot de vaste fterren , naamlijk , tot God: want, volgends het zeggen van Macrobius , noemden verfcheiden godgeleerden den hemel der vaste fterren, God (c. 14.) Indien de mensch niet wel geleefd had, bleef de ziel op aarde om zich te zuiveren , zij dwaalde ginds en herwaards rond, op dezelfde wijze, als de fchimmen van Homerus, die deeze geheele leer kende, vermids hij vioeger fchreef, d?n Pherecydes- en Pytkagoras, die dezelve in Griekenland verbreidden. Herodotus zegt bij deeze gelegenheid , dat het geheele verdicht/el der ziel, en der zielsverhuizing, door de Egijptenaaren uitgedacht, en in Griekenland verbreid werd door menfchen, die voorgaven, dat zij 'cr de uitvinders van waren. Ik weet hunne nsjmen , zegt hij , maar ik wil dezelven verzwijgen. tLib. 2. . Ciceio komt ons hierin te gemoet, ons ftellig zeggende, dat het Pherecydes was, meester van Pythagoras. ■ TuscuL lib. 1. §. 16.) Wanneer men nu vooronderftelt, dat dit ftelfel, op dat tijdftip, in den bioei van deszelfs nieuwheid was, k?n men zeer wel uitleggen, waarom Salomo , dii honderd dertig jaa-  DE PUINHOOPEN» 305 een denkbeeld, geboren uit den wezenlijken overgang der ftoflijke hoofdftoffen. En ziet daar, ln« diaanen , Budföisten, Christenen , Mufulmannen , van waar uwe ftelfels over de onfloflfkheid der ziel afftammen; ziet daar, welke de oorzaak was van de droomerijen van Pijthagoras en Ptoto , uwe meesters , die zei ven niets anders waren, dan de weerklank van eene laatfte bende van hersfenfchimmige wijsgeeren , die wij ontvouwen moeten. AGT- jaaren Vóór Pherecydes leefde , het zelve als een verdichtfel befchouvvde , wanneer hij zegt: „ wie weet „ of 'smenfchen geest in de bo"en-gewesten öp„ ftijgt? .. Ik voor mij, toen ik over den ftaat „ der menfchen peinsde, heb ik gezien, dat die de„ zelfde als die der beesten was. — Hun einde is „ het zelfde; de mensch vergaat als het beest; het „ geen van den een overblijft, is niet meer, dan het „ geen van den anderen overblijft ; alles is ftof." (Ecclef. h. 3. v. if.) Zoodanig was ook het gevoelen van Mofes, gelijk de vertaaler van Herodotus fzijnde M. ï'Archer) zeer wel opmerkt, in de 389 noot van het tweede boek, waarin hij ook zegt, dat de leer der onfterflijkheid bij de Hebreeuwen eerst ingevoerd werd, door de gemeenfchap met de Asfijriërs. — Voor het overige, is het geheele Pijthagorifche ftelfel, wel ontwikkeld, niets anders, dan een Zuiver , doch kwaalijk begrepen , natuurkundig ftelfel. V  $o6 DE PUINHOOPEN. A GT S T E STELSEL. werktuiglijke waereld i Eerdienst van den Demi - Ourgos , of groeten Werkmeester. T X ot hier toe hadden de godgeleerden , terwijl zij onderling twistten over de ontbonden en fijne zelfftandigheden van de luchtftof of het grondvuur, echter niet opgehouden over tastbaare, en voor de zinnen gewaarwordelijke, wezens te handelen , en de godgeleerdheid belfond vaak in de beoefening der natuurkrachten, dan eens bijzonderlijk in de fterren geplaatst, dan weder in het heelal verfpreid ; maar op dat tijdftip verloren oppervlakkige verftanden den draad der denkbeelden, die deeze diepe nafpooring geleid hadden; of wel, onkundig van de daadzaken, die aan dezelven ten grondflag verftrekten, verbasterden zij alle de gevolgtrekkingen , door de invoering van eene nieuwe en vreemde hersfenfchim. Zij vooronderftelden, dat dit geheelal, de hemelen , de ftenen , de zon , Hechts een werktuig van eene daaglukfche foort was; op deeze eerfte vooronderftehing pastten zij eene vergelijking toe , getrokken uit de werken der kunst, en grondden hierop het gebouw der zonderüngfte drogredenen. „ Een werktuig," zeiden zij, „ kan zich zelf niet maaken ; het moet een vroeger werkman heb-  DE PUINHOOPEN. ga? hebben; het duidt zulks door zii'n beftaan aan. De waereld is een werktuig ; derhalve beftaat 'er een maaker. (78)" Van daar werd de Demi -Ourgos, of groote werkmeester tot eene zelffcheppende en. opperde Godheid aangefteld. — Te vergeefch wierp de oude wijsbegeerte tegen, dat de werkmeester zelf ouders en voordbrengers had , dat men flechts een fport meer aan den ladder voegde, door de waereld de eeuwigheid te benemen, om die aan den maa* ker te geeven. De Leeraars van nieuwigheden , niet voldaan met deeze eerfte tegenftrijdigheid, gingen tot eene tweede over , en gaven aan hunnen werker de beoefening van het menschiijk verftand. Zij vooronderftelden, dat de Demi-Ourgos zijn werktuig had gemaakt, naar een ontwerp of denkbeeld , dat in zijn verftand beftond. — Daar nu de meesters der natuurkunde , in den kring der vaste fterren , de groote regelende beweegkracht geplaatst hadden , onder den naam van verftand en rede/.eering , maakten de geest-leeraars, hunne naboot fers , zich meester van dit wezen, en eigenden dit aan den Demi-Ourgos toe; zij maakten 'er eene onderfcheiden zelfftandi^heid van , door zich zeiven beftaande , weke zij Mens of (78^ Alle de redekavelingen van de geest-leeraars komen hierop neder. Zie Maerobius, op het einda van het tweede boek , en de aanteekeningen op Piëta , door Mare. Ficinus. V a  308 DE PUINHOOPEN. of Logos, (woord en redeneering} noemden. En, daar zij, buiten dien, het beftaan van de ziel der waereld, of het zonneheginfel, toeftonden., waren zij verplicht , drie graden of trappen van Godlijke perfoonen te ftellen , naamlijk i) den Demi-Ourgos of Godwerker; 2) den Logos, het woord en de redeneering, en 3) den geest of de ziel der waereld (79). En ziet daar, Christenen! het verdichtfei, waarop gij uwe drieienheid gronddet ; ziet daar het ftelfel, dat , in de tempels der Egijptenaaren als kettersch geboren, als heidensch in de fchoolen van Italien en Griekenland overgebragt, nu rechtzinnig Catholiek is, dóór de bekeering van deszelfs aanhangers ; zijnde de leerlingen van Pijthagoras, en van Plato , thands Christenen geworden. Aldus is het, dat de Godheid , nadat zij, in haaren oorfprong, de gewaarwordelijke werker was , de lucht-verfchijnfelen en de hoofd/lof en vermeerderde. Vervolgends, was zij de vereenigde macht der fterren, befchouwd in haare betrekking met de aardfche Wezens. Voords , de aardfche wezens zei ven , door de verwarring der zinnebeelden met hunne afteekeningen. Ver- C79) Dit zijn, indedaad, de afbeeldfels van de drie perfoonen in de drieëenheid der Christenen. Zie Noot 98.  DE PUINHOOPEN. 339 Verder, de dubbels kracht der Natuur in haare twee hoofdwerkingen — van voordirenging en verwoesting. Daarna, de bezielde waereld, zonder onderfcheid van werker en lijder , van uitwerk/el en oorzaak; En eindlijk, het zonne - beginfel, of de hoofdftof des vuurs , erkend als eenigen beweeger. Aldus is het, dat de Godheid , bij de laatfie uitkomst, een hersfe-nfehimmig en afgetrokken wezen werd ; eene fchoolfche fpitsvondigheid, van zelfflandig heden zonder gedaanten; een lichaam zonder vorm; eene waare buitenfpoorigheid van den geest, waarvan de reden niets meer begreep. — Te vergeefsch wil men haar in deezen laatften overtocht aan de zinnen onttrekken : het zegel van haaren oorfprong blijft onuitwischbaar in haar zelve gedrukt; en haare eigenfchappen fchetzen, of de natuurlijke eigenfchappen van het heelal, zoo als de uitgejhektheid, eeuwigheid, onverdeelbaarheid , begrijplijkheid, of de zedenlijke neigingen van den mensch , de goedheid, rechtvaardigheid , majefteit , enz. Deeze naamen zeiven C8°) ftaromeiv allen af van de natuurlijke we- (80) Ten befluite van deeze ontwikkeling, komen alle de naamen der Godheid uit op een ftoflijk voorwerp, welke 'er ook de zetel van ware. Wij zagen hiervan een aantal voorbeelden; wij zullen 'er nog een aanvoeren, in ons eigen woord God. — Deeze uitdrukking is, gelijk men weet, de Deus der Latijnen , die ook de Theos der Grieken is. — Nu beV 3 kent  Sia DE PUINHOOPEN. wezens , die aan het zelve ten beeld ftrekten , en voornaamlijk van de zon , van de dwaalfter- ren kent Plato, (in zijnen Crdtijlus,) Macrobius QSaturn. lib c 24.) en Plutarchus, (in zijn Ifis en Ofiris') dat de oorfprong van het woord thein is, 't geen be teekent dwaalen , gelijk planein, 't geen zinfpeelt op de planeeten, vermids, voegen de Schrijvers 'er bij, de oude Grieken , zoo wel als de woeste Volken, voor* naamlijk de dwaalfterren aanbaden. — Ik weet, dar men de navorfchingen van deeze taalkundige verklaaring Merk heeft uitgekreten: maar indien, gelijk het waar is, de woorden de verbeeldende teekenen der denkbeelden zijn, word de oorfprong van het eene ook die van het andere; en een goed verklaarend woordenboek zou de volmaaktfte gefchiedenis van 's menfchen verftand zijn — Alleen moet men in dit onderzoek voorzorgen gebruiken, die men tot heden toe nog niet had; vooral , moet men eene juiste vergelijking maaken van de waarde der onderfcheiden letters in de ver. fchillende Alphabetten, — Maar, om ons onderwerp te vervolgen, zullen wij 'er bijvoegen, dat, in het Phócniciefche, het woord thah, (door ain) ook dwaalen beteekent , en dnt zulks de oorfprong fchijnt te zijn van thein. Wil men, dat Deus van het Griekfche woord Zetis, eigenlijke naam van Jou. piter , afftamt, als hebbende Zaw, \ ik leef) tot wortelwoord , dan zal het juist op den zin van Jou uitkomen , en de ziel der wrereld , het grond-vuur beteekenen. (Zie de 84 Noot) Di rus , dat flechts geleigeest, god van den tweeden rang beteekent , fcïujnt mij toe afkomstig te zijn van het Oostersch div  D E PüfNHOOPEN. 311 ren en van de waereld; zij fchetften onophoudlijk, in weerwil van haare verbastcraars, de onuitwisckbaare trekken van de waare natuur der godheid. Aldus was de fchakel der denkbeelden , welken 's menfchen geest reeds had doorlopen in een vroeger tijdftip, dan dat van de ftellige vernaaien der gefchiedenis : en vermids haare voordduuring bewijst , dat zij het voordbrengfel waren van eene gelijke reeks van nafpooring en arbeid , noopt div voor dih , wolf of jakhals, een der zinnebeelden van de Zon Te Thebe, zegt Macrobius, was de zon afgebeeld onder de gedaante van een wolf of jakhals; want 'er zijn geen wolven in Egijpte. De reden van dit zinnebeeld is gewis , omdat de jakhals door zijn gefchreeuw den opgang der zon aankondigt, even gelijk de haan , en deeze reden word bevestigt door de gelijkluidenheid van het woord lijkos, wolf j en lijkéê, het morgenlicht , waarvan lux afftamt. Dius, waardoor men ook de zon verftaat , moet van het woord dih {Sperwer) afdammen. „ De Egijp„ tenaaren ," zegt Porphtjrius , „ (Eufeb. prapar. „ Evang. pag. pa), beelden de zon af onder het zinnebeeld van een Sperwer, omdat deeze vogel „ in het hoogfte van de lucht vliegt, alwaar over„ vloedig licht is" En, indedaad, men ziet te Cairo onophoudlijk duizenden van deeze vogelen de lucht doorklieven', vanwaar zij niet afdaalen, dan om met een geroep, dat naar de lettergreep dih zweemt, het gehoor lastig te vallen ; en hier vind men weder, gelijk in het voorgaande voorbeeld , de overeenkomst der woorden dies , {.dag); en dius, {zonnegod). V4  $ia DE PUINHOOPEN. noopt alles ons, om derzelver tooneel in den wieg haarer eerfte grond begin felen, naamlijk in Egijpte, te plaatzen; derzelver loop kon aldaar fnel zijn, wijl de ledjge nieuwsgierigheid der natuurkundige priesters, in de afzondering der tempels, geen ander voedfel had, dan het altijd tegenwoordig raadfel des heelals, en omdat in de ftaatkundigc oneemghcid, welke langen tijd deeze landftreekVerdeelde, ieder Staat zijne vergadering van Priesters had, die op hunne beurt, als vrijwilligers of mededin' gers, door hunne twisten, de vordering der wetenkappen eu der ontdekkingen verhaastten (Si). Reeds (81) Een der bewijzen, dat alle deeze ftelfels in Egijpten uitgedacht werden, grond zich voornaamlijk hierop , dat dit land het eenige is , alwaar rnen een volledig zamenftel van de leer, door de hoogde oudheid gevormd , aantreft. Clemens van Alexandriën, heeft .in zijn boek, tStrcmatoon lib. 6.) eene fraaije optelling der tweeën-veertig boekrollen, die men in den omgang van I.fis omdroeg, overgeleverd. „ Het hoofd, zegt hij, „ of de zanger , draagt een der fpceltuigen ,° zinne- beeld der Mufiek , en twee boeken van Mercuri„ us , waarvan het een de lofzangen aan de go* aen behelscie 5 ei* hot andere de lijst der Ko. w ningeu. — Hierop volgt de Horescopus, (waar,, nemer van fce: weder) dragende een palmtak en „een. uurwerk, zinnebeelden der fterrekunde ; hij moet de vier boeken van Mercurius , die over «de fïerrekunde handelen, van buiten kennen, M het  DE PUINHOOPEN. 313 Reeds gebeurde 'er aan de oevers van den Niil het geen naderhand door de geheele waereld „het ef.de over de rangen der planeeten; ket „ tweede over het opkomen van zon en maan ; „ en de twee anderen over de opkomst en Handen „ der fterren. Verder koomt de gewijde Schrijver„ met pluimen op het hoofd, (gelijk Kneph-) hou„ dende in zijn hand een boek, inkt , en een riet „om te fchrijven, (gelijk de Arabieren dit nog „ gebruiken); hij moet de beeldfpraaken , de be„ fchrijving van 't heelal, den loop der zon , der „ maan en der planeeten , de afdeeling van Egijp„ ten in zes-en-dertig deelen , als ook den loop „van den Nijl, de werktuigen, de gewijde fie„ raaden, de heilige plaatfen , ' de maaten , enz. „ kennen. Na hem volgt de Stooldrager, die de „ maat van het recht, anders die van den Nijl, „ en een Kelk voor de plengoffers draagt; tien „ boekrollen behelzen de (lachtoffers , de lofzan„ gen , de gebeden , de plechtigheden, en de fees„ ten. Ten laatften volgt de Propheet, die op zij„ ne ontblootte botst een Kruik draagt; hij word „ gevolgd door hen, die de brooden dragen (gelijk „ op de bruiloften van Canaan). Deez' Propheet „ leert, in hoedanigheid van voorzitter der geheim„ nisfen , tien (andere) gewijde boekrollen, die van „ de wetten , van de goden , en de geheele leer der „ priesters enz. handelen. Nu zijn 'er in 't geheel „ twee-en veertig deelen ; waarvan 'er zes-en-der„ tig geleerd worden door deeze perfoonen; de zes „ anderen zijn voor de Pastophores, en handelen V 5 ,» over  3H DE PUINHOOPEN. jeld herhaald werd. Naar maate dat ieder ftelfel zich vormde , deed deszelfs nieuwheid twisten en fcheuringen ontdaan; voords geloof baarer geworden, zelfs door de vervolgingen , werd het dan eens vernietigd door vroeger denkbeelden , — dan weder werd het zelve 'er bij ingelast , door het te wijzigen. Vervolgends ontdonden 'er ftaatkundige omwentelingen; de zamenvoeging der Staaten , en de vermenging der volken, verwarden alle gevoelens; — men verloor „over de geneeskunde, de zamenflelling van 'smentenen lichaam (de ontleedkunde), ziekten, genees„ middelen , werktuigen , enz. Wij laten het aan den Lezer over, om afle de gevolgen van zulk eene Encyclopedie afteleiden. Men fchreef die aan Mercurius toe ; maar Jatnblichus bericht ons, dat elk boek , 't welk door de priesters zamengefteld was , opgedragen werd aan dien God, die, uit hoofde van zijn rang als Genius of Decanus, {werker van den zonneweg,) voorzat bij elke onderneming ; dit is de Janus der Romeinen, de Guianefa der Indiaanen; en het is aanmerklijk, dat Janus en Guianes gelijkluidende woorden zijn. — Voor het overige fchijnt het, dat deeze boeken de bronnen waren van al hetgeen ons de Latijnen en Grieken, zelfs in de fchei- en zwarte-kunst, naagelaten hebben. Dat , welks verlies het meest te beklaagen is, is het gedeelte der Ilijgiana , (of leef-regelkunde;, in welke de Egijptenaaren wezenlijk groote vorderingen en nuttige waarnemingen maakten.  DE PUINHOOPEN. 315 loor hierdoor den draad der denkbeelden: de godgeleerdheid zonk in een bajert , en was niets anders, dan een raadfel van oude overleveringen, die men niet meer begreep. — De Godsdienst, van het voorwerp afgeweken, was niets meer , dan een ftaatkundig middel, om het ligtgelovig gemeen te leiden , waarvan zich dan eens menfchen, die zeiven ligtgelovig waren, en door hunne eigen hersfenfchimmen misleid werden , bedienden , en dan we 'er ftoutmoedige , en met veef zielsvermogens begaafde , menfchen , die groote ontwerpen van eerzucht hadden , meester maakten. NEGENDE STELSEL. Godsdienst van Mofes, of Eerdienst van de ziel der Waereld (You-piter). 2ioodanig was de wetgever der Hebreeuwen, die zijn volk van alle andere volken wilde affcheiden, en een op zich zelf ftaande en bijzonder rijk poogde te vormen. Hij maakte het ontwerp, om deszelfs gronden op godsdienstige vooroordeelen te vestigen, en rondom zich eene gewijde vesting van gevoelens en gebruiken te verheffen. Maar te vergeefsch verbande hij den eerdienst der zinnebeelden , die in Neder-Egijpte, en  316 DE PUINHOOPE N. en in Phenicien heerschten (82); zijn God was niet te min een Egijptifche God, uitgevonden door die priesters, van welken Mofes een leerling was; en Tahouh (£3) door zijn eigennaam gekenfcheest, als C82) „ Op een zeker tijdfïip ," zegt Plutarchus, (de Ifide) „ laten alle de Egijptenaaren hunne go„ den als dieren fchilderen. De Thebaanen zijn de „ eenigen die de fchilders niet betaalen, vermids zij „ een God aanbidden , wiens gedaante niet onder de „ zintuigen valt, en zich niet laat afbeelden" Zie daar den God, dien Mofes, te Héliopolis opgevoed, hij voorkeur aannam, maar waarvan hij de uitvinder niet was. (83) Dit is de waare uitfpraak vr.n het woord , waarvan de nieuwervvetfche geleerden Jehovah maaken , die hierin alle regels van oordeelkunde kwetzen, wijl het bewezen is, dat de ouden, vooral de Sijrifche en Phèenicifche Oosterlingen, nooit de jé noch de vau, die van de Tartaaren afkomstig is, kenden. — Het in (bind zijnde gebruik der Arabieren, dat wij hier herftellen, word bevestigd door Dio. doms, die den God van Blofes Jaw noemt, {lib. 1); en men ziet, dat Jaw en Jahouh hetzelfde woord is; het behoud de cenaardigheid in het woord Jou-piter, maar om dezelve des te vollediger te maaken , zullen wij het uit den zin zelfs bewijzen. In het Hebreeuwsch , naamlijk , in ééne der Spraakkunsten van de algemeene taal van Neder - Afien, is Jahouh het deelwoord van het werkwoord hih , (be. fiaan, zijn) en het beteekent de bejlaande , naamlijk, het  DE PUINHOOPEN. 31? als de geest der wezens , en door zijn zinnebeeld , het vuurige bosch , is niets anders, dan de het beginfel des levens, de beweger, of zelfs de beweging (de algemeene ziel der wezens). Wat is nu Jupiter ? Laat ons de Latijnen en Grieken hooren {preken, wanneer zij hunne godgeleerdheid uitleggen: „ De Egijptenaaren," — zegt Diodorus, in naavolging van Manethon, priester van Memphis, — „ de Egijpte„ naaren , wanneer zij aan de vijf hoofdft'ffen naamen „ gaven, noemden Tou-piter, geest of fijne luchtftof, „ uit hoofde van den eigenlijken zin van dat woord; „ want de geest is het beginfel des levens , de oor„ zaak. van het levensbeginfel in de dieren ; en 't is „ om deeze reden , dat zij hem als den vader, den „ voordbrenger der wezens befchouwen. Daarom zegt „ Homerus, vader en koning der menfchen en der „ goden. (Diod. lib. 7. Seéï. I.) Bij de godgeleerden , zegt Macrobius, is Jou-piter de ziel der waereld : van daar het zeggen van Virgilius: Zanggodinnen laat ons met Jou-piter beginnen : alles is vol van Jou-piter (Somn. Scipion c. 17); en in de Saturnalia , zegt hij , Jou-piter is de zon zelve: dit is ook hetgeen hij Virgilius laat zeggen : „ De geest voed het leven (der wezens) , en „ de ziel, verfpreid in de vaste deelen (van 't heel,,al), doet de klomp bewegen, en maakt flechts „ één oneindig groot lichaam uit." „ Jou -piter," zeggen de oude vaerfen, door de Sefte der Orpheaanen in Egijpten zamengefteld , en verzameld door Onomacritus, ten tijde van Pifi- ftra-  318 DE PUINHOOPEN'. de ziel der waereld, de bewegende oorzaak , welke Griekenland , weinig tijds daarna , onder dezelf- ftratus, ,, Jou -piter dien men met den blikfem in de „ hand affchildert , is het begin, de oorfprong, het „ midden en het einde , aller dingen : als de eenige en algemeene kracht, beheerscht hij alles, den he„ mei, de aarde, het vuur, het water, de hoofd„ ftofFen, dag, en nacht. — Ziedaar hetgeen zijn „ oneindig lichaam zamenftelt; zijne oogen zijn de „ zon en maan ; hij is de eeuwigheid, de ruimte." Porphijrius voegt 'er eindlijk bij: ,, Jufiter is de „ waereld, het heelal, 't geen het beftaan en leven „ aller wezens uitmaakt. Daar nu , vervolgt dezelfde „ Schrijver , de wijsgeeren over de natuur, en de „ zamengeftelde deelen van deezen God, twistten, ver„ mids zij geen afbeeldfel konden uitdenken , dat alle „ zijne eigenfchappen verbeeldde , fchilderden zij hem „ af onder de gedarnte van een mensch Hij Zit, „ om eene zinfpeeiing op zijn onveranderlijk wezen ,, te maaken ; het bovenfte gedeelte van zijn lichaam „ is ontbloot, vermids het in de bovenfte deelen van „ 't heelal (de fterren) is, dat hij zich het meest m onbedekt vertoont: — van den gordel af, is hij ge„ dekt, Wijl hij het meest verborgen is in de aard„ fehe zaken. Hij houd een fcepter in de linker ,, hand, vermids dit de zijde van het hart , en „ het hart de zetel is van het oordeel, dat (bij de ,, menfchen) alle daaden regelt." (Zie Eufeb. prapar. Evang. pag. i oo.) Zie hier, eindlijk, eene plaats van den aardrijkskuu- di-  DE PUINHOOPEN. 319 zelfde benaaming, in zijn Tou ■ piter, voordbrengend wezen , en onder die van Ei, het beftaan, aan- digen wijsgeer Strabo, die alle twijfeling wegneemt omtrent de gelijkheid van Mofes denkbeelden , met die der heidenfche godgeleerden. „Mofes, een Egijptisch priester, leerde, dat het eene „ affchuwlijke dwaaling was, de godheid onder de ge„ daanten van dieren aftebeelden, gelijk de Egijptenaa„ ren deeden , zoo wel als door menschlijke trekken, „ gelijk dit bij de Grieken en Afrikaanen in gebruik „ was : dit alleen is de godheid, zeide hij , die den hemel , de aarde en alle wezens, die wij de wae„ reld , het geheel der dingen , de Natuur noemen, „ uitmaakt: — nu zal niemand , die gezond verftand , heeft, op de gedachten komen, om zijn beeldnis, , dooreenig ding, dat ons omringt, aftefchetzen; hier. ,, om is het , dat Mofes alle zoort van beeldnisfen „ ( afgoden ) verwerpen wilde , dat men deeze • God. heid , zonder zinnebeeld, en onder haare eigen „ Natuur aanbad; hij beval, dat men haar een tempel, „ haarer waardig, zou oprichten, enz" {Geogr. lib. 16. pag. lï 04. edit, 1707.) De godgeleerdheid van Mofes verfchilde dus geenzins van die der aanhangers van de ziel der waereld, naamlijk van de Stoïcijnen en zelfs van die der Epicuristen. Het fchijnt, dat deeze wijsbegeerte zich verbreidde, ten tijde dat Abraham in Egijpten kwam , (200 jaar vóór Mofes), vermids hij zijn ftelfel van de afgoden verliet voor dat van den God Tahouh; zoo dat men de verbreiding van dezelve kan ftellen in de zeventiende of agttiende eeuw vóór Jefus Christus; welk »ver-  32o DE PUINHOOPEN. aannamen (?4) j dezelfde , dien de Thebaanen vereerden onder den naam van Kneph ; dien men te Sals aanbad onder het zinnebeeld van /fit, welke met een /luier bedekt was, met dit opfchrift : Ik ben alles, wat was, alles, wat is, alles , wat zijn zal, en geen flerveling heeft mijn (luier opgelist ; dezelfde godheid, welke Pijthagoras onder den naam van Vesta vereerde , en die de Stoicijnfche wijsbegeerte juist befchreef, door haar het beginfel van het vuur te noemen. — Mofes wilde te vergeefsch alles uit de Godsdienst overeenftemt met hetgeen wij in de 78 Noot zeiden. Wat de gefchiedenis van Mofes betreft ; Diodorus fchetst ons dezelve in een natuurlijk daglicht, wanneer hij zegt , (Hb. 34 en 40.) „ Dat de Joden uit » Egijpten verjaagd werden in een tijd van hongers., nood , waarin het land overkropt was van vreem„ delingen. — Dat Mofes een groot man f door zijne „ voorzichtigheid en zijnen moed, zich van deeze gele- genheid bediende, om zijn Volk te vestigen in het ge- bergte van Judea." — Het zal tegenftrijdig fchijnen, als ik beweer, dat 600,000 gewaapende mannen, die hij derwaards geleidde , tot op 6 000 moeten verminderd worden ; maar ik kan deeze tegenftrijdigheid door zoo veele bewijzen, die uit de boeken zeiven getrokkeii zijn , wettigen , dat men eene dwaaling zal moeten verbeteren die door de affchrijvers ontflond. (84) Dit woord ftond gefchreven op de tempeldeur van Delphos. — Plutarchus nam dit tot het oaderwerp eener Verhandeling.  DE PUINHOOPEN. 3sï dienst verbannen, wat den dienst der fterren herinnerde; ondanks dit alles , bleven 'er eene meenigte trekken, die denzelven kenfchetften; de zeven lichten of dwaalflerren van den grooten Kandelaar ; de twaalf fteenen of teekenen van den Urim des Hoogenpriesters ; het feest der twee Zonnelanden , die , op dat tijdftip , elk beurtlings een jaar uitmaakten; de plechtigheid van het Lam , of we} van den hemelfchen Ram , ten dien tijde op zijn vijftienden graad; eindlijk , de naam van O/iris zelfs , dien hij in zijn lofzang behield ( 85) , de Ark of de kist, in naarvolging van het graf, waarin die God werd ingefloten , ftrekken tot getuigen van de vermaagfchapping zijner denkbeelden met, en derzelver afleiding uit ééne algemeene bron, (85) In den Lofzang van Mofes ftaat dezelve in eigenlijke woorden uitgedrukt, in het 3-fte Hoofdft. van Deutemomlum. „ De werken van Tfour zijn volmaakt." Men vertaalde Tfour door Schepper : en , in waarheid, dit woord beteekent gedaanten geven; en dit is eene der befchrijvingen van O/iris door Plutarchus, X TIEN-  322 DE PUINHOOPEN. TIENDE STELSEL. ■ ■-Godsdienst van 'Zoraster, ^Lldus deed ook Zoroaster , die vijf eeuwea na Mofes, ten tijde van David-j bij dc Meders en Bactrers ? alle Egijptifche ftelfels van Ofiris en Tijphon, als eene nieuwe zedenleer voordroeg , onder de naamen van Ortnuzd en Ahrimanes. Hij noemde deugd en goed, den tijd, waarin de zomer heerschte; zonde en kwaad (86), de heerfchappij des winters ; fchepping der waereld , de vernieuwing der Natuur in de lente; weder-opflanding, die der hemelbollen in de gewooile 9 kring - tijden der zamenvoegingen ; het toekomend leven, hei en paradijs, was niets anders, dan de Tartarus en het Ehfium der jler~ en aards» rijks-kundigen ; in een woord , hij wijdde de droomerijen van het geheimzinnig ftelfel , dat reeds beftond, flechts op nieuw. (86) Het geheele ftelfel van Zoroaster, zoo wel ten aanzien der tijdorde als der leer, fchijnt, even als alle andere ftelfels, ontworpen te zijn na de beeldfprakige en fabelkundige voorftellingen der Egijt. tenaaren. ELF-  D E PUINHOOPEN. 353 E L F D E STELSEL. Budföismus, of Godsdienst der Samanecrs* ^l^Jzoo waren ook de verbreiders van de grafleer der Samaneërs, die, op de gronden der zielsverhuizing , het menfchenhaatend ftelfel der verlochening en onthouding verhieven; die tot een grondbeginfel ftelden, dat het lichaam flechts eene gevangenis is, waarin de ziel in eenen onzuiveren dwang leeft ; dat het leven niets dan een droom, eene begocheling is , en de waereld eene plaats van doortogt naar een toekomstig vader» land, naar een leven zonder einde; zij ftelden de deugd en volmaaktheid, in eene volftrekte onbeweeglijkheid , in de vernietiging van allen gevoel , in de verlochening der naruurliike zintuigen , in de vernietiging van het geheele wezen: waaruit vasten , hoêtdoeningen , kastijdingen , afzondering , befchouwingen, en alle beoefeningen van de armzalige uitfpoorigheid der Anachoreten ontftond. J4 t TWJALF-  3*4 BE PUINHOOPEN. T WA A LFD E STELSEL.^ 1 Brahmhmus , of Indiaansch StelfeU .Aldus was het ook, dat de ftichters van het ftelfel der Indiaanen, de twee beginfels der voordbrenging en der vernietiging , in. naarvolging van Zoroaster, verfijnden, en een midden-wezen, naamlijk , het wezen , dat bewaarde , invoerden; en het was op hunne onderfcheidende Drieëenheid, welke echter gelijkvormig was aan die van Brama, Chiven, en Bichenpu, dat zij de raadr fels der oude overleveringen % en de fnedige uitvindingen hunner bovennatuurkunde invoeg den. Zie daar de. bouwftoffen , die, zederd een aa.ntal epuwen , fchoon nog verftrooid, in Aften beftonden , wanneer een toevallige zamenloop van gebeurdtenisfen en omftandigheden , aan d.e oevers van den Euphraat en de Middellandfcfy zee, nieuwe zamenvoegingen deed geboren woi> den.  DE PUINHOOPEN. 3*5 DERTIENDE STELSEL. 'Christendom , of zinnenheeldige Eerdienst der Zon \ 'onder de kabalisiifche of verborgen naamen van Chris-en of Christ , en Yef-us of Jefus. Het was te vergeefsch , dat Mofes, door een afgefcheiden volk te vestigen , het zelve voor den inval van alle vreemde denkbeelden wilde behoeden : eene onoverwinlijke neiging , op de vermaagfchapping van een zelfden oorfprong gegrond , had de Hebreeuwen , onophoudlijk , tot den eerdienst der nabuurige volken weder gebragt; de onvermijdlijke betrekkingen van den koophandel en ftaatkunde , die zij met deeze volken onderhielden, hadden daaglijks derzelver invloed verfterkt. — Zoo lang de volksgebruiken ftand greepen, verzettede zich de bedwingende macht van beltuur en wetten tegen de inbreuken der nieu» Wighedeh, en vertraagde derzelver loop ; maar niettemin waren de hoogten vol afgoden , en de God Zon had zijn wagèn en paarden afgebeeld ih dé paleifeil dèr Koningen , ja zelfs tot in deri tempel van Tdhouh; maar, toen dé overwinningen der Koriingeri van Ninivè eii van Babe , den band der b r^eriiike macht ontbonden hadden, bedwong het Volk, aan zich zeiven overgelaten , en door zijne Overwinnaars aangezogt, niet X 3 lar^  326* DE PUINHOOPEN. langer zijne neigingen voor de ongewijde gevoelens ; zij vestigden zich openlijk in Judea. — Eerst vervulden de Asfijrifehe volkplantingen , inde plaats der Hammen overgebragt, het Koningrijk Samarien, met de ftelfels der Magi, die welhaast doordrongen tot in het Koningrijk Judea; verders, wanneer Jerufalem onderworpen was, bragten de Egijptenaaren, de Sijriêrs, de Arahiers, die in dit open land kwamen , hunne ftelfels van alle kanten mede, ende Godsdienst van Mofes was reeds dubbel verouderd. Aan de andere zijde, voerden de Priesters en de Grooten, die naar Babel weggevoerd, en opgevoed waren in de wetenfchappen der Chaldeeuwen , bij welken zij , geduurende een verblijf van 70 jaaren , geheel van derzelver Godsdienst doordrongen waren, dezelven in; en van dar oogenblik af, werden de Hellingen van den vijandigen geest (Satan), van den aardsengel Micha(l (87), den ouden van dagen (Ormuzd^, van de (87) De naamen der Engelen en der Maanden, gelijk Gabrie'l, Michaël , Tar , Ni fan , enz. bragteir de Jooden van Babijlonien mede, volgends de eigen uit", drukking van den Jerufalemfchen Talmud. Zie B'eaufo* bre, (Hist, du Manich. torn. 2. pag. 624.) waarin hij bewijst, dat de gewijde jaartellingen eene naarvofging zijn van de 365 Engelen der Perfen ; en Jamblichus fpreekt in zijn boek (de Mysteriis Egijptiis Seft 2. c. 3.) van de Engelen, Aardsengelen, Serzphijnen ens, gelijk een waar Christen..  DE PUINHOOPEN. 4i oproerige Engelen , den Jlrijd des hemels , de onfterflijkheid der ziel, en de wederopjianding, bij de Joden ingelijfd; zijnde alle zaken, die aan Mofes onbekend waren , of die hij veroordeelde door het ftilzwijgen, dat hij hieromtrend hield. De uitgewekenen, in hun vaderland terug gekeerd , bragten alle deeze denkbeelden mede. In den beginne , deeden deeze nieuwigheden, twisten ontftaah onder derzelver aanhangers, de Pharifeeuwen, en de Vertegenwoordigers van den ouden eerdienst des Volks, de Sadducein; dan, de eerften, gerugfteund door de neiging des volks, als ook door hunne reeds aangenomen gewoonten, fteunende op het gezach der Perfen, hunne verlosfers, kregen welhaast de overhand , en de kinderen van Mofes heiligden den godsdienst van Zoroaster (88). Eene toevallige overeenkomst, tusfchen de twee voornaamtte denkbeelden, begunstigde vooral deeze vereeniging , en werd de grond van een nieuw ftel- (88) „ AH' de wijsbegeerte der Gjmnofophisten , zegt Diogenes Laërtius, op het gezach der ouden , „ ontftond uit die der Magi, en veelen verze„ keren , dat die der Joden hieruit haaren oorfprong „ natn." (lib. I. c. Q> Megasthenes, een geacht Schrijver, ten tijde van Seleucus Nicanor, die voornaamlijk over Indien fchreef, voegt, wanneer hij van de wijsbegeerte der ouden over de natuurlijke dingen fpreekt, de Brachmaanen en Joden in denzelfden zrti bij elkander. X 4  S28 0 E PUINHOOPEN. ftelfel , ftïet minder zonderling in zijnen voordgang, dan in de oorzaken zijner vorming. Zederd dat de Asfijrièrs het Koningrijk Samanen vernietigd hadden, voorzagen juist oordeelkundige verftanden het zelfde noodlot voor Jerufalem,- zij hielden niet op, dit aamekondigen, te voorzeggen; en alle hunne voorzeggingen droegen het bijzondere kenmerk t Van te eindigen met den wensch van wederoprichting en wedergeboorte: daar zij aangekondigd werden onder de gedaante van Prophetien, hadden de Hierophanten , in hunne geestvervoering, een ver/os/end Koning die het geheele volk in zijn ouden luister moest hertellen, afgebeeld; het Hebreeuwfche Folk moest op nieuw een machtig en overwinnend volk worden, en Jerufalem de hoofdflad van een rijk, dat zich over de geheele waereld zou uitflrekken.- Daar de gebeurdtenisfen het eerfte gedeelte deezer voorzeggingen bevestigden , naamlijk, de verwoesting van Jerufalem , floeg het Volk aan het tweede des te meer geloof, vermids het met rampfpoed worstelde, en de bedroefde Joden verwachtten, met den ongeduldigen wensch,- dien de behoefte inboezemde, den overwinnende en verlosfende Koning , die het Folk van Mofes moest redden , en het rijk van David weder oprichten. Aan eenen anderen kant , hadden de gewijde en fabelachtige overleveringen der laater tijden , in geheel Aften, een volmaakt gelijkend ftelfel rerfpreid. Men fprak alom van een grooten Middelaar, van een laatften Rechter, van een toekomen-  DE PUINHOOPEN. 359 menden Zaligmaaler, die als God, overwinnaar en wetgever , de gouden eeuw weder op de aarde zou doen herleeven (89) , haar van het rijk des kwaads verlosfen , en aan de menfchen het rijk des goeds, des vredes, en des geluks zoude Wedergeven. De volken hielden zich des te meer met deeze denkbeelden bezig, wijl zij hierdoor troost vonden tegen den rampzaligen toeftand en de wezenlijke onheilen, waarin de agtereenvolgende verwoestingen der overwinningen , en der overwinnaars , als ook de wreede overheerfching hunner regeeringen , hen gedompeld hadden. — Deeze gelijkvormigheid r tusfchen de orakels van andere Volken en die der Ptopheeten, wekte de aandacht der Joden op ; en, ongetwijfeld hadden de Prophe.ten de kunst gebezigd, om hunne tafreelen te wijzigen, volgends den ftijl en geest der gewijde bjeken , die de geheimnisftn der Heidenen in zich befloten : in Judea was dus eene algemeene verwachting op den grooten Zendeling , den laatften Redder , wanneer eene zonderlinge gebeurdnis het tijdltip van zijne komst befliste. In de gewijde boeken der Perfen en der Chaldeeuwen was gezegd , dat de waereld, zamenge- fteld (89) Zie daar de reden van alle de Heidenfche godfpraken , die men op Jefus toepaste , als ook onder anderen van den vierden herderszang van VtrgiÜuï, en de vaerfen der Sibillen, zoo beroemd bij de ouden. X S  35e DE PUINHOOPEN. field uït' eene geheele omwenteling van twaalf duifend, in twee verfchillende omwentelingen verdeeld was , waarvan de eene , de eeuw en het rijk des goeds , aan het einde van zesduifend jaaren, ophouden , en de andere , de eeuw van het rijk des kwaads, een einde zoude neemen op het einde van zes duifend andere jaaren. Door deeze vernaaien, hadden de eerfte Schrijvers verftaan de jaarlijkfche wenteling van den grooten bol, de waereld genaamd, (eene wenteling, zamengefteld uit twaalf maanden of teekenen, ieder in tuaalf duifend deelen verdeeld) als ook, door de twee Heilige tijdkringen van winter en zomer , beiden gelijklijk in zes duifend vakken verdeeld. Deeze uitdrukkingen , allen dubbelzinnig , werden kwaalijk uitgelegd, en verkregen eenen volftrekten en zedenlijken zin, in plaats van den natuurlijktn en fterrekundigen ; hieruit ontftond , dat de jaar* lijkfche waereld, voor eene honderdjaarige waereld ; en de duifend van den' tijd , vottr duizende jaaren gehouden werden ; en, daar men , volgends de gebeurde dingen , vooronderftelde , dat men in de eeuw des ongeluks leelde , voegde men 'er bij , dat 'er eene andere , op het einde van de vooronderftelde zes duifend jaaren, zoude geboren worden (90). Nu (90") Wij zagen reeds in Noot 29, dat deeze overlevering bij de Etruriërs beftond ; zij werd bij de meeste volken verbreid, en zij ontwikkelt ons het» geen men moet denken van alle die voorgewende' fckef'  d ê puinhoopen. 33ï Nü begon men, volgends de gewoone tijdrekening der Joden , digt bij de zes duifend jaaren te fchipplngen, en einden der waereld, hetgeen flechts de beginfeh en einden zijn van fterrekundige tijdperken , uitgedacht door de fterrekundigen. — Die Van het jaar , of de wenteling des zonnekrings , was de eenvoudigfte en zinlijkfte , en diende ten voorbeeld aan alle de anderen ; — haare vergelijking gaf aanleiding tot zeer zonderlinge denkbeelden. Aldus is dat der vier eeuwen bij de Indiaanen: — in derzel"Ver oorfprong, waren deeze vier eeuwen niets anders , dan de vier jaargetijden; vermids men nu vo'oronderftelde, dat elk van haar onder den invloed van eene planeet geplaatst was, droeg elk den naam van het metaal, dat aan deeze planeet was toegeëigend. Zoo -Was de lente de eeuw der' zon, of de gouden; de zomer, de eeuw der maan , of de zilveren ; de herfst, de eeuw van Venus of de koperen ; de winter de eeuw van Mars, of de ijzeren, — Wanneer de fterrekundigen, naderhand , de groote jaaren van 25 en 36 duizend jaaren hadden uitgedacht, die ten oogmerk hadden , om alle de fterren tot een zelfde punt van opgang , tot eenen algemeenen ftand te brengen, voerde de dubbelzinnigheid der woorden die der denkbeelden In , en het was gemaklijker, om voor duizend' tallen van zonne-wentelingen dat gene te nemen, hetgeen wezenlijk niets anders was, dan duizendtallen van hemelteekenen, als ook derzelver duurzaamheid : — dus komen alle de denkbeelden van fchepping , waarmede men zich zoo kwelde, neder op uitrekeningen van onderftelde fterrekundige tijdkringen; — en  53* DE PUINHOOPEN. te tellen , zederd de vooronderftelde fchepping der en het was, omdat men het begin dier tijdkringen, bij het onderftelde oogenblik der vereeniging , bij de opening van ieder jaargetijde plaatfte , dat men dan eens vooronderftelde, dat de fchepping der waereld in de lente , dan weder bij den zonneftand, had plaats gehad , volgends het tijdperk, waarin een volk zijn jaar begon. Bij de Egijptenaaren was het in den zomer- zonneftand ,• ook was, volgends hun gevoelen, de uittocht der hemelbollen in het eerfte teeken van den Kreeft gefehied QMacrobius , Somn. Scip~). Bij de Perfen was het in de lente, of in het eerfte teeken van den Ram ; van daar , het gevoelen der eerfte Chriftenen , dat de waereld in de lente gefchapen was. — Dit was ook ongetwijfeld het gevoelen in Genefis ; want het is optnerklijk , dat zij de waèreld niet laat fcheppen door den God van Mofes QYahoulï), maar door de Èlohim , of goden in het meervoudig, naamlijk , door de Engelen of Geleigeesten , volgends den gewoone zin der Hebreeuwfche boeken. Wanneer meii nu opmerkt, dat het wortelwoord van Elohim , fierk en machtig beteekent, en dat de Egijptenaaren hunne Deeans fierke en machtige hoofden noemden , terwijl zij hun de fchepping toeeigenden , alsdan zal men bevinden , dat Genefis woordelijk gezegd heeft dat de waereld door de Decans gefchapen werd door dezelfde geesten, die" Mercurius tegen Saturnus deed opft'aan, (volgends het gevoelen van Sanchoniaton) , en die Elohim genaamd werden. — Men zal vragen , waarom het meervoudig woord Elohim, het enkelvoudig bara (fchiep) regeert ? De reden hief- van  BE PUINHOOPEN". 333 der waereld (9:). De invloed van deeze Helling bragt de geesten aan het gisten. Men hield zich met niets anders , dan een nabijzijnd einde, bezig : men ondervroeg de Hierophanten, en hunne van is, dat, daar de eenheid het heerfchend ftelfel der Hebreeuwen , na hunne terug komst uit Babijlonien, bleef, men eene godsdienstige taalfout moest maaken ; maar vóór Mofes hadden deeze taalfouten geene plaats, het bewijs hiervan is te vinden in de naamen van de kinderen van Jakob , waarvan verfcheiden zijn zamengeftgld uit een meervoudig werkwoord, geregeerd door Elohim , toen in het meervoudige gebruikt ; aldus is de naam van Raouben (Ruben) , zij hebben het oog op mij ge/lagen (de goden); en t|ie van Samaouni Q Simeon) zij hebben mij verhoord (_de goden); en dit was altijd, omdat die goden der vrouwen van jfakob , de Taraphins van Laban, naamlijk de Engelen der Perfen, en de Decans der Egijptenaaren waren. (97) De zeventig Overzetters bereekenden vijf duifend en bijnaa zes honderd jaaren; en deeze bereekening werd het meest gevolgd : men weet, hoe zeer het gevoelen van het einde der waereld, in de eerfte kerk-eeuwen, de geesten ontrustte. Naderhand ftelden de heilige vergaderingen zich weder gerust, en befchouwden dit gevoelen als ketterij, behoorenden tot de gezindheid der duifendjaarigen. Dit indedaad vormt eene groote bijzonderheid; want, uit de Evangeliën, welke wij gewoon zijn te volgen, i$ het blijkbaar, dat Jefus zulk een voorftander van het duifendjaarige, en dus^ in deij geest der Kerkvaders, een Ketter, gewee.sc ia.  534 D E PUINHOOPEN. ne geheimzinnige boeken, die hieromtreird vev* fcheiden tijdperken aanduidden ; men wachtte den groot en middelaar, den laatflen Rechter; men wenschte naar zijne komst, omdat bij een einde aan zoo veel ellende zoude maaken. — Door het aanhoudend fpreken over dit wezen , werd 'er gezegd , dat iemand hem gezien had ; en dit eerfte gerucht was genoeg , om eene algemeene zekerheid te ftellen. — Het volksgerucht werd gehouden voor eene bewezen daad: het hersfen* fchimmige wezen werd bewaarheid ; en , op dit verfchijnfel, alle de omftandigheden der fabelachtige overleveringen zich vereenigende, ontftond 'er eene ephte en volledige gefchiedenis, waaraan het niet meer geoorlofd was te twijfelen. Deeze verdichte overleveringen leerden, „ dat, „ in den beginne, eene Vrouw, en een Man, door „ hunnen val, het kwaad en de zonde in de ,-, waereld gebragt hadden." (zie de pjaat) Hierdoor duidden zij het fterrekundig ftelfel aan van de hemelfche Maagd, en van den Man Osfenhoeder(^oör«)» die in den hellenden ondergang bij de nacht-evening in de herfst, den hemel aan de gefternten van den winter overleverden, en, door onder den gezicht-einder te vallen, den geest des kwaads , Ahrimanes, onder het gefternte van den Slang verbeeld, op aarde bragten (92). Dee- (SO » De Perftaanen ,n zegt Chardin , „ noemen .„ hec gefternte van de Hang Ophincus, de /lang van v Evaf' en de Hang Opbiucus, of Ophimeus ^ fpeel- is  BE PUINHOOPEN. Deeze overleveringen behelsden: ,, dat de Vrouw den Man had niedegefleept en verleid ( 93). En , indedaad, daar de maagd de eerfte ondergaat , fchijnt zij den osfendrijver agter zich mede te /leepen. ,, Dat de Vrouw hem in verzoeking gebragt had, door hem vruchten aantebieden , die 'er fchooti ?, uitzagen, en goed- om te eten waren, die de ,, wetenfchap van het goed en het kwaad ga„ ven.5' Indedaad , de Maagd houd een tak met vruchten in haare hand , welke zij den osfendrijver fchijnt aantebieden: en de tak , het zinnebeeld van den herfst, in het afbeeldfel van Mithra geplaatst (94.) aan de grenspaalen van winter en zomer, fchijnt de deur te openen, en de kennis, den (leute! van goed en kwaad , te geeven. Zn behelsden, ,, dat dit paar uit het hemelfche lusthof was gejaagd, en dat een Cherubijn ,, met de dezelfde rol in de godgeleerdheid der Phoeniciers; want Pherecydes, hun leerling , en meester van Pythagoras , zeide : „ dat Ophioneus Serpentinus het „ hoofd der muitelingen tegen Jupiter was." Zie Mare Ficin. Apol. Socrat. p. m. 797 , col, 2. En ik zal 'er bijvoegen, dat aphah ( door ain), in het He"preeuwsch , adder , /lang beteekent. (93) In den natuurlijken zin, beteekent verleiden, verleiding, naar zich trekken , met zich mede voeren. C94) Zie dit tafreel in Hydc, J>ag. Ut. .m'tg. ■ va» I760.  53« DE PUINHOOPEN. s, met een vlammend zwaard aan den ingang m» geplaatst, om het zelve te bewaaren.'" Indedaad , wanneer de Maagd en de Osfendrijver aan den ondergaanden gezicht-einder, (laan, verheft zich Perfeus aan den anderen kant (95); en, met hét zwaard in de hand, fchijnt deeze geest hen uit den zomer-hemel te verjaagen , zijnde de lusthof, en het rijk der vruchten en der bloemen. Zij behelsden: „ dat uit deeze Maagd een fpruh 9, moest geboren worden, een kind, dat den kop „ der Cj>5") Wat meer is, het hoofd van Medufa, het hoofd van die Vrouw eertijds zoo fchoon, welk Perfeus afhieuw, en in de hand houdt, is geen ander, dan dat van de Maagd, welker hoofd zich juist aan den gezicht einder vertoont , wanneer Perfeus opgaat; de Slangen, die het hoofd omringen, zijn Ophiucus e» de draak van de Noorderpool , die alsdan aan het opper -aspunt ftaan. Hetgeen ons aanduidt, op- welke wijze de oude fterrekundigen alle hunne zinnebeelden en fabelen zamenftelden; 2ij namen het gefternte , dat zich te gelijker tijd aan de ftreep van den gezicht-einder vertoonde, en door derzelver partijen te vereenigen, maakten zij 'er groepen van, die hen tot Almanakken, in zinnebeeldige charakters, ftrekten, — Zie daar het geheim van alle hunne tafreelen, de ontknooping van alle de fabelachtige monfters. — De Maagd is ook nog Andromeda, welke gered word door Perfeus, Yan den Walvisca s die haar vervolgt. Cpro-fequitur).    DE PUINHOOPEN. 337 der /lang zoude vermarfelen, en de waereld ,5 van zonden bevrijden.'''' Hierdoor duidden zij de zon aan, die, op het tijdftip van den winter-zonneftand, juist op het zelfde oogenblik, waarin de Magi der Perfen de horoscoop van het nieuwe jaar trokken, in den boezem van de Maagd, in de hellende opkomst aan den gezicht • einder van het Oosten ftond , en ■ welke , uit dien hoofde, in hunne fterrekundige tafreelen afgebeeld was , onder de gedaante van een kind , dat door eene reine maagd gezoogd werd (.96), en dat naderhand, in de nacht -eve- ning (96) Aldus was het tafreet van dén Pèrfifchéii hemelkring, aangehaald door Aben Ezra, Q-in het cceluni poeticum van Blaauw, pag. 61.) „ De afbeelding van „ het eerfte Decan der Maagd," zegt deez Schrijver,y* verbeeld eene fchoone maagd , met lange hairen „ in een armftoel gezeten, houdende twee koornai„ ren in de eene hand, en een kind aan de borst,' „ door eenige volken Jefus, en in het Grieksch Chris> „ tos geheten." 'Er is, in de Bibliotheek des Konings, een Arabisch handfehrift, (N°. 1165.) waarin de twaalf teekenen zijn afgebeeld, en dat der Maagd verbeeld" eene jonge Dogter, met een kind naast haar;- daarenboven , is het geheele toóneel van Jefus geboortein den nabijzijnden hemel verzameld. — De flat is hec gefternte van den Voerman , en de Geit,- eertijds de? Bok, een gefternte, dat den naam draagt van prafe$e Jovis Heniochi, ftal van Jou ; en het woord Joiè Y Vind/  333 DE PUINHOOPEN. ning der lente , de Bok of het Lam werd, als overwinnaar van het gefternte van de Slang, welke aan den hemel verdwijnt. Zij behelsde : „ Dat deeze herfteller, zijnde „ van vind men weder in den naam van Jou-feph (Jofeph).Niet verr' van daar is de Ezel van Tijphon, (de groote Beer) en de Os of de Stier, aloude bijvoegfels van de kribbe. — Petrus, de poortier , is Janus met zijne Hemels, en zijn kaale voorhoofd: de twaalf Apostelen zijn de geleigeesten der twaalf maanden , enz. — Deeze Maagd heeft de verfchillendfte rollen in alle veriichtfelkunde gefpeeld ; zij was de Ijls der Egijptenaaren , welke in het opfchrift, door Juliaan aangehaald, zeide: de vrucht, die ik baarde, is de zon. De meeste trekken, door Plutaichus aangehaald, hebben betrekking op haar , even gelijk die van O/iris op Boetes toepaslijk zijn: ook noemde men de zeven voornaame Herren van den Beer, (de wagen van David genoemd) den wagen van O/iris (zie Kircher); en de Kroon, die hij agter zich heeft, was van klimop gemaakt, genaamd Chen-O/iris, boom van Oftris. De Maagd is ook Ceres geweest, welker geh .imni.ifen dezelfden waren , als die van I/is en Mithra ; zij was ook de Diana van Ephefen , de gioote Godin van Sijrien . Cyèele , door Leemt en voordgetrokken ; Minerva, moeder vair Bacchus ; Astrea, eene zuivre maagd, welke ten hemel opgenomen werd , ophet einde der gouden eeuw ; Themis, aan wier voeten de Balans ligt , welke men haar in de hand geeft;de Sybille van Virgilius , die in de hel, of onder het halfrond, met haar tak in de hand nederdaalt, enz.  t) E PUINHOOPEN. 339 ; 3, van eenen godlijken of'• hemelfchen aard, in zij5, ne kindsheid vernederd , eenvouwig, onbekend en , zoude keven." En dat wel om reden , dat de zon zich ,, des winters, laag onder den gezicht-einder bevind, én dat deeze eerfte tijdkring der vier tijdvakken,.: of jaargetijden , een tijd van duisternis , gebrek, vasten, en onthouding is. Zij behelsde i „ dat hij , door booswichten ter „ dood gebragt, weder met luister was herre,, zen; dat hij van de hel ten hemel was op* „ geklommen, alwaar hij eeuwig heerfchen zou„ de." En hierdoor fchetften zij het leven der zon af, daar zij haare loopbaan in den winter-zonneftand' eindigde, wanneer Tijphon en de oproerige engelen heerschten , en zij door hen ter dood fcheen gebragt te zijn , terwijl zij naderhand herleefde, en weder opdeeg (97) naar het gewelf des hemels , alwaar zij zich thands nog bevind. Ten laatften , haaien deeze overleveringen zelfs dë fterrekundige naamen aan, daar zij zeggen „ dat hij dan eens Chris, naamlijk de Bewaarer , . ge- C97) OpfHjgen, andermaal opkomen, beteekende niet in het leven wedcrkeeren , dan alleen door eene ftoute verbloemde fpreekwijs ; men ziet dus de beften, dige uitwerking der dubbelzinnige uitdrukkingen van alle de woorden, die in de overleveringen gebezigd werden, Y è  340 DE PUINHOOPEN. genoemd werd (98); en ziet daar, Indiaaneu! waarmt uw God Chris-en of Chris-na ontftond; en (08) De Grieken hebben, volgends hun beftendïg gebonk, de ha der Oosterlingen, die zij ifcrfc uitfpraken, door X, of door de Spaanfche jota , uitgedrukt. In het Hebreeuwsch zegt men , herés , van de zon, maar in 't Arabisch beteekent het wortelwoord bewaaren , behoeden, en Haris, bewaar er, be~ hoeder. Du is de eigenlijke naam van Vichenou, entoont tevens aan de eenaardigheid der Indiaanfch» en der Christelijke Drieëenheid , en derzelver gemeenfchapHjken oorfprong - Het is klaarblijklijk, dat het een zelfde ftelfel is , dat in twee takken verdeeld , de een in het Oosten , en de ander in het Westen, twee verfchillende gedaanten aangenomen heeft--deszelfs voornaamfte ftam is het pijthagorifche ftelfel van de ziel der waereld, of Joupiter. Deeze bijnaam van piter, of vader, werd overge. bragt op den Demi-Ourgos der Platonisten , en hieruit ontftond eene dubbelzinnigheid , die op den zoon deed denken. Voor de wijsgeeren was dit het verftand, neus en logos, waarvan de Latijnen hun Woord maakten ; en men ondekt hier, ten duidlijkfte, den oorfprong van den eeuwigen Vader , en van het JVoord zijn zoon , die uit hem voordkomt , (Mens ex De» vata, zegt Macrobius); de mnïma, of fpiritus mundi, was de heilige Geest ; van daar , dat Mancs , Bafi. lius , Valentinus , en andere zoogenoemde Ketters der eerfte eeuw, die tot de eerfte bronnen opklommen, zeiden, dat God de vader, het ongenaakbaar, en opperde licht van den hemel, de eerfte beweger, het aple.  DE PUINHOOPEN. 34r en gij Christenen, Grieken en Oosterlingen l uwen Chris-tos, zoon van Maria; die dan, wanneer hij Tes genaamd werd, door de vereeniging van drie letters , die, volgends de waarde van het cijfergetal, het getal van 608, of eene der apianés was; de Zoon het tweede licht, dat in de zon huisvestte ; en de heilige geest de lucht, die de aarde omringt. (Zie Beauj'obre, tome II. pag. 586.) Van daar vind men bij de Sijriërs zijn zinnebeeld, een duif, vogel van Fenus, Urania, naamlijk van de lucht. ,, De Sijriërs (zegt Nigidius in Germanico') „ zeggen, dat een duif, verfcheiden dagen aan den Eu,, phraat, een ei van een Visch uitbroeide , waaruit Fenus geboren werd." Daarom eten zij ook geene duiven, zegt Sextus Empijricus, (Infi. Pijrrh. lib. 3. cap. 23 ;) en dit toont ons een tijdftip aan , dat begonnen is in het teeken der visfchen (winter zonneftand). Laat ons bovendien opmerken, dat, indien Chris vmHarisch afkomstig is, door een Chin, dat dit woord, alsdan, Maaker, vormer, beteekent, eigenaardige bijnaam van de zon. Deeze verfchillende vei klaaringen , welke aan de oude wijsgeeren verlegenheid moesten veroorzaaken , bewijzen echter altijd , dat de zon het waare zinnenbeeld van Jefus is, gelijk men dit reedï opmerkte ten tijde van Tertullianus. ,, Veelen, zegt dia „ Schrijver, zijn, met meer waarfchijnlijkheid, van ge„ voelen , dat de zon onze God is; en zij wijzen „ ons tot den Godsdienst der Perfen.%' (Jp0logt.ficus. c. 16.)  54* DE PUINHOOPEN. der zonnekring-lijden uitmaakt (99 ) ; ziet daar, Europeaanen ! den naam, die, met de Latijnfche uitfpraak , uw Ief-us of Jefus werd, een aloude kabalisfifche naam van den jongen Bacchus, de onechte (nachtlijke) Zoon van de maagd Minerva, die, in zijne geheele levensgeschiedenis, en zelfs in die van zijnen dood , de gefchiedenis van den God der Christenen affchetst , naamlijk van de 25», waarvan zij beiden de zinnebeelden waren. Op deeze woorden ontftond 'er, onder de groepen der Christenen , een groot gemor; maar de Mufulmannen , de Lama's , de Indiaanen, bragten hen tot de orde terug , en de redenaar voleindde dus zijne redevoering : Gij weet nu , zeide hij , hoe het overige van dit ftelfel bijeengebragt werd, in den bajert en de regeerhigloosheid der drie eerfte eeuwen; hoe een aantal van de zonderlingfte gevoelens de gemoederen met geestdrift en eene wederzijdfche hardnekkigheid verdeelde, vermids zij, gelijklijk op oude overleveringen gegrond, ook gelijkJijk geheiligd werden. — Gij weet, hoe, na drie honderd jaaren , de regeering zich aan eene deezer. Secten verbond, en 'er den rechtzinnigen Godsdienst, naamlijk den heerfchenden , met uitfluiting van alle anderen, van maakte, welken door hun- (99) Zie de zonderlinge Ode van Martianus Ca■pella aan de Zon, vertaald door Gebelin, {volume da Caletidrier, fag. 547 & 548.)  DE PUINHOOPEN. 343 hunne minderheid , Ketterijen werden ; hoe , en door welke middelen van geweld en verleiding, deeze Godsdienst voordgeplant, toegenomen , en naderhand verdeeld en verzwakt is; hoe zes honderd jaaren, na de vernieuwing van het Christendom , een ander ftelfel, uit dezelfde bouwftoffen, en uit die der Joden, werd gevormd; hoe Mahomet zich eene ftaatkundige en godgeleerde heerfchappij wist zamen te Hellen , ten koste van die van Mofes, en der Stedehouders van Jefus ,, Indien gij nu den geheelen geest der godsdienstige gefchiedenis nagaat , zult gij zien , dat zij in haar beginfel geene andere oorzaak had, dan de gewaarwordingen en de behoeften van den mensch; dat het denkbeeld van God enkel zijn voorbeeld ontleende uit dat der natuurlijke krachten, der ftoflijke" wezens , d.'e ten goede of ten kwaade werkten , naamlijk, door de indrukfelen van vermaak of fmart op het gevoelend wezen; dat, in de vorming van alle deeze ftelfels, deeze godsdienstige geest altijd denzelfden loop, dezelfde handelwijs volgde; dat, in allen, het ftelfel niet ophield, onder den naam van Goden, de werkingen der Natuur, de hartstochten der menfchen en hunne vooroordeelen aftebeelden ; dat, in alle deeze ftelfels , de zedenleer ten oogmerk had de zucht tot geluk, en de afkeer van fmart; maar dat de volken , en de meesten hunner wetgevers , onkundig van de wegen , die tot dit doel geleidden , zich valfche, en hierdoor Zelfs Y 4 te<  344 DE PUINHOOPEN. fegenfirijdige denkbeelden vormden van ondeugd en deugd, vaneen kwaad: dat is, van hetgeen den mensch gelukkig of rampzalig maakt; dat zich bij allen, de middelen en oorzaaken Van derzelver voordplanting en w^, altijd, dezelfde tooneelen van hartstochten en gebeurdte' wsfen vertoonden: altijd woordentwisten, voorwendfels van ijver , omwentelingen en oorlogen vei wekten, door de eerzucht der hoofden, de bedriegerijen der voordplanters, de ligtgeloovigheid ter bekeerlingen, de onkunde des gemeens, door de «^W, begeerlijkheid, en den 0W„vW- ^W* van aJJen . eind]..k ^ « ï»en , dat de geheele gefchiedenis van den dtensttgen geest niets anders is, dan die der twijfelingen van het menschlijk verftand, dat, geplaatst in eene waereld, welke het niet begrijpt ff echter het raad/el van wil ontwikkelen ; dat altijd, een verbaasd aanfehouwer van dit geheimzinnige enzichtbaare wonder zijnde, oorzaaken uitdenkt, doeleinden onderdek, en zich ftelfels bouwt; dat voords, wanneer het die gebrekkig vind , dezelven omver werpt , en voor een met minder gebrekkig verwisfeit; dat de dwaaling haat , welke het verlaat, terwijl het die genen miskent, welken het omhelst, de waarheid Van zich affloot, welke het inroept, zich hersienfehimmen van zinnelooze wezens vormt, en dat, terwijl het altijd van wijsheid en geluk droomt, in een doolhof van fmart en begocheling verdwaalt/1 DRIE-  DE PUINHOOPEN. 345 DRIE - EN -TWINTIGSTE HOOFDSTUK. eenaardigheid van het doel der godsdiensten. Aldus fprak de redenaar der menfchen, die den oorfprong en de vervvandfchap der godsdienstige denkbeelden nagevorscht had. De Godgeleerden der verfchillende ftelfels redekavelden aldus over deeze redevoering; „ 't Is een godloos voorftel , zeiden zommigen , dat tot niets minder ftrekt, dan om ons geheele geloof omver te werpen , om weörfpannigheid in de gemoederen te zaaijen , om onze ambtsbediening en macht te vernietigen." — „ 't Is een verdichtlei, zeiden anderen, een konftig, doch ongegrond, zamenweeffel van opgeraapte gisfingen." — De bedaarde en voorzichtige lieden voegden 'er bij s ,, Vooronderftellen wij eens, dat dit alles waarheid zij : maar waarom deeze geheimen te openbaaren? Ongetwijfeld zijn onze ftelfels vol dwaalingen; maar deeze dwaalingen zijn een noodzaaklijke teugel voor de meenigte ; het ging zoo in de waeY 5 reld  346" DE PUINHOOPEN. reld zirtds twes duizend jaaren : waarom zoude men dit lieden veranderen ?" Reeds begon bet gemor der veroordecling, dat 1 zich tegen alle nieuwigheden verhief, te vermeerderen , wanneer een talrijke groep menfchen, uit den rang des Volks en der Wilden van alle landen, en van alle Volken, zonder propheeten, zonder leeraars, zonder godsdienstige wetboeken, voorwaards traden in den kring; zij trokken de aandacht van de geheele vergadering tót zich; — één hunner vatte het woord op, en zeide tot de wetgevers: „ Scheidsmannen en middelaars der Volken ! zederd den aanvang van deezen twist, hooren wij vernaaien, die, tot op deezen dag, geheel vreemd en nieuw voor ons waren ; en onze geest, verwonderd , verbijsterd over zoo veele zaaken , waarvan zommigen wijs , anderen uitfpoorig zijn , fchoon hij die beiden even min begrijpt, blijft in onzekerheid en twijfeling. „ Eéne enkele aanmerking treft ons. Door het nadenken van zoo veele wonderdaaden, zoo veele tegenftrijdige voordellen, vragen wij ons zeiven af: wat raaken ons alle deeze verfchillen . Wat hebben wij nodig te weten, hetgeen 'er, nu vijf of zes duifend jaaren geleden, ïn landen, die wij niet kennen, bij menfchen, die ons altijd onbekend zullen blijiren , gebeurde?.. Het zij zulks waar of valsch is ; waartoe dient het ons te weten, of de waereld zederd zes, Qf zederd twintig duizend jaaren beftaat ? of zij van  DE PUINHOOPEN. 347 yan niets , of van iet gevormd werd, door haar zelve , of door eenen Maaker , voor wien, op zijne beurt , een andere vormer vereischt word?.. Hoe! wij zijn niet zeker van hetgeen onder ons oog gebeurt , en wij willen inftaan voor hetgeen 'er in de zon , de maan , of in de hersfenfchimmige ruimte omgaat ! Wij vergaten onze kindsheid, en wij zullen die der Waereld kennen ! En wie zal bevestigen 't geen niemand zag? Wie zal verzekeren 't geen niemand begrijpt? ,, Daarenboven , wat zal het aan ons beftaan vermeerderen of verminderen , dat wij ja of neen zeggen op alle deeze hersfenfchimmen ? Tot hier toe hadden onze vaders, en ook wij, 'er geen het minfte denkbeeld van , en wij zien niet , dat de zon minder voor ons fchijnt, dat wij meer of minder beftaan, meer of minder kwaad of goed hadden. „ Indien de kennis van deeze zaaken noodzaaklijk is , waarom leefden wij dan even zoo goed buiten dezelve , als zij , die 'er zich zoo fterk over ontrustten? Is zij overtallig, waarom zullen wij dan heden deezen last op ons nemen ?...." Zich tot de Leeraars en Godgeleerden keerende : „ hoel zullen wij, onkundige en arme menfchen, wier tijd naauwlijks genoegzaam is voor de zorgen van ons beftaan en voor den arbeid, waarvan gij de vruchten geniet , zullen wij zoo veele gefchiedenisfen moetert leeren , als gij vei haalt ? zullen wij zoo veele boeken moeten lezen , als ë'j  54» DE PUINHOOPEN. gij ons aanhaalt, zoo veele verfchillende taaien moeten keren , waarin dezelven gefchreven zijn?.. Duizend jaaren levens zouden hiertoe niet genoegzaam wezen " „ Het is niet nodig, andwoordden de Leeraars dat gif zoo veele kundigheden verzamelt : wrj hebben die voor u " „ Maar, gij zeiven, andwoordden de eenvoudige menfchen , gij met alle uwe wetenfchap , gij zijt het niet eens onder elkander! waartoe dient het dan, dezelve te bezitten?.. „ Daarenboven , hoe kunt gij voor ons inftaan? Indien het geloof van één mensch op veelen toePtóhjk is ; wat hebt gij zeiven dan nodig te gelooven ? Uwe vaders zullen voor u geloofd hebben , en dit zal redenlijk zijn , vermids zij voor u gezien hebben. „ Maar verder, wat is gelooven, zo da' geloof geen invloed op ééne eenige daad heeft?.. Op welke daad, bij voorbeeld, heeft het invloed te gelaoven, dat de waereld eeuwig is of niet?» „ Dit beleedigt God , zeiden de Leeraars. — „ Waardoor bewijst gij dit? vroegen de eenvoud.ge menfchen.-' - „ Dit bewijzen onze boeken ,» andwoordden de Leeraars. - „ Wij verftaan die met ," hernamen de eenvoudige menfchen. „ Wij verftaan die voor u," zeiden de Leeraars. „ Ziet daar juist de zwaarigheid , hervatteden de eenvoudige menfchen. Op wat recht Helt gij u als middelaars tusfehen God en ons?"; sj Op zijn bevel, zeiden de Leeraars." Waar  DE PUIN HO OPEN. 349 „ Waar is het bewijs van dit bevel?" vroegen de eenvoudige menfchen. — „ In onze boeken," andwoordden de Leeraars. — „ Wij vcrjlaan die niet" zeiden de eenvoudige menfchen ; en hoe kan die rechtvaardige God aan u dat voorrecht boven ons geven ?.. Hoe kan die algemeene Vader ons noodzaken, aan eenen minderen trap van klaarblijklijkheid te gelooven, dan gij? Hij fprak tot u, dit zij zoo ; hij is onfeilbaar, en hij bedriegt u niet; maar gij fpreekt tot ons, gij ! wie is onze waarborg, dat gij niet dwaalt, of dat gij ons niet in dwaaling kunt leiden?... Indien wij nu bedrogen worden , hoe zal dan die rechtvaardige God ons voor de wet bevrijden , of zal hij ons veroordeelen naar eene wet, die wij niet kenden ?" „ Hij gaf u de natuur-wet," andwoordden de Leeraars. ,, Wat is de natuur-wet ?" vroegen de eenvoudige menfchen. Indien deeze wet genoegzaam is , waarom gaf hij dan nog anderen ? Indien zij niet genoegzaam is , waarom gaf hij dan zulk eene onvolmaakte wet V" „Zijne oordeelen zijn verborgenheden, hernamen de Leeraars , en zijne rechtvaardigheid is niet als die der menfchen." — ,, Indien zijne rechtvaardigheid, zeiden verder de eenvoudige menfchen, niet is, gelijk de onze, wat middel hebben wij dan, om over dezelve te oordeelen? Maar wat meer is, waartoe alle deeze wetten, en wat is het oogmerk dat zij ten doel hebbenï" „ u  S5o DE PUINHOOPEN. , U gelukkiger te maaken, hernam een Leeraar, door u beter en deugdzaamer te doen worden; — het is, om aan de menfchen het gebruik zij. ner weldaaden te leeren, en om eikanderen niet te benadeelen, dat God zich door >zoo veele godfpraaken en wonderen openbaarde." „ fn dit geval , andwoordden de eenvoudige menfchen, heeft men zoo veele oefening of redeneering niet nodig: wijst ons , welke de Godsdienst is , die het beste doel vervult , dat zij zich allen voorlieden ?"... Hierop roemden alle de groepen haare eigen zedenleer, met voorkeur boven alle anderen; 'er verhief zich. van Godsdienst tot Godsdienst, een nieuwe en heviger twist. — Wij zijn het, zeiden de Mufelmannen , die de uitmuntendfte zedenleer bezitten ; wij leeren alle deugden, die nuttig voor de menfchen , en Gode aangenaam zijn. Wij belijden de rechtvaardigheid, de belangloosheid , de onderwerping aan de Voorzienigheid, de liefde tot onze broeders , de aalmoefen , de onderwerping ; wij knellen de zielen niet door eene bijgetoovige vrees ; wij leeven zonder verontrusting, en wij flerven zonder knaaging. Hoe durft gij , andwoordden de priesters der' Christenen , van uwe zedenleer fpreken, gij , wier opperhoofd losbandigheid oefende, en ergernis predikte ? Gij , wier eerfte voorfchrift menfchenmoord en oorlog is ? Wij roepen de ondervinding tot getuige : zederd twaalf honderd jaaren , hield uw dweepachtige ijver niet op, het öp=>'  DE PUINHOOPEN. 35t oproer en de fiachting onder de volken te verfpreiden; en, indien het eertijds zoo bloeiende Aften, heden , in woestheid en vernietiging kwijnt, moet Jnen de oorzaak daarvan aan uwe leer wijten ; aan die leer, zoo vijandig aan allen onderwijs , die onwetendheid heiligde, daar zij aan den eenen kant een volftrekt willekeurig beftuur toewijd aan hem , die gebied, terwijl zij, aan den anderen kant, de blindfte en lijdendfte gehoorzaamheid vordert van hun , die geregeerd worden, — en hierdoor alle de verftandlijke vermogens van den mensch verdoofde, en de Volken in den Haat van het redenlooze vee dompelde. Aldus is het niet gelegen met onze verhevene en hemelfche zedenleer ; zij is het , die de waereld uit haare eerfte woestheid trok, waarin zij, door dwaaze bijgelovigheden , of wreede afgoderij van menschlijke flachtoffers , gedompeld lag (iqo), als ook van de Bacchus-feesten der Heidenen; zij zuiverde de zeden , verbande de bloedfehande en het overfpel, befchaafde de wilde (ioo) Lees de koude uitroeping van Eufebius, QPrap. Ev. lib. i. pag. 11) die voorgeeft, dat, zederd dat de Christus is gekomen , 'er geene oorlogen, noch tijrannen , noch menfchen - eters, noch fo« domiten , noch bloedfchenders, noch Wilden, die hunne ouderen opeten enz. meer zijn ^- Wanneer men de eerde Kerkvaders leest, kan men niet ophouden , zich, of over hunne kwaade trouw of over hunne verblindheid , te verwonderen.  35* DE PUINHOOPEN. de Volken, deed de flaavernij verdwijnen , voerde nieuwe en onbekende deugden in, de liefde tot de menfchen , hunne gelijkheid voor God de vergeving en vergetelheid van alle mishandeling , de onderdrukking van alle hartstochten, de verachting van alle waereldfche grootheid; in één woord , een enkel heilig en geestlijk leven. Wij bewonderen, hernamen de Mufulmanncn , hoe gij deeze liefde , deeze Evangelifche zachtl zinnigheid , waarvan gij zoo veel ophef maakt , weet te vereenigen met de fcheldnaamen en beled digingen, waardoor gij onophoudlijk uwe medemen fchen hoont. Wanneer gij, met zoo veel ernst, de zeden des grooten mans, dien wij vereeren, aantast, zouden wij ons kunnen verhaalen op het gedrag van hem , dien gij aanbidt; maar wij verfmaaden zulke middelen, en bepaalen ons tot het waare doel der vraag: wij houden ftaandc, dat uwe Evangelifche zedenleer die volmaaktheid niet heeft, welke gij haar toeeigent; dat het niet waar is, dat zij onbekende en nieuwe deugden invoerde: bij voorbeeld, deeze gelijkheid der menfchen voor God, deeze broederliefde, en goedwilligheid, die 'er de gevolgen van zijn' waren de wezenlijke ftelfels der fcheidkundigen , of Samaneérs (101) , waarvan gij afftamt. — En, Ooi) De gelijkheid van alle menfchen voor God is in den Natuurltaat gelegen ; dit is één der voornaam-  DE PUINHOOPEN. 553 — En, wat de vergeving der beledigingen betreft , de Heidenen zelfs leerden dit ; maar, in den ruimen zin , dien gij 'er aan geeft , wordt dit, wel verre van eene deugd te zijn , eene onzedelijkheid , eene ondeugd; uw zoo zeer geroemd voorfchrift, van de eene wang naar de andere toetehouden , is niet alleen tegenltrijdig tegen aü' het menschlijk gevoel; maar dit ftrijd ook nog tegen alle denkbeelden van billijkheid ; dit verllout de boozen door de ftrafloosheid, verlaagt de goeden door dienstbaarheid; levert de waereld aan wanorde, aan dwinglandij over, en verbreekt den band der maatfehappij. Dit is echter de geest van uwe leer : uwe Evangeliën (tellen , in hunne voorfchrifren en gelijkenisfen, God nooit anders voor, dan als een willekeurig Despoot, zonder regel van billijkheid; 't is een partijdig vader, die een kind, dat ongebonden en verkwistend leefde, met meerder gunst behandelde, dan zijne andere kinderen , die eerbiedig waren en goede zeden hadden ; 't is een wispeltuurig meester, die het zelfde loon geeft aan die arbeiders, die één uur werkten, als aan hen, die zich den gantfchen dag vermoeiden, die hen, welken de laatfttn komen, voortrekt boven de eerften ; overal vind men eene menfchen-haaten- de , naamfte ftelfels der Samaneè'rs; en het fchijnt, dat zij de eenigfte Seéte der oudheid was, die dezelve erkende. Z  354 DE PUINHOOPEN. de, en tegen de zamenleving aandruifchende zedenleer , die den menfchen het leven onaangenaam in de verkeering maakt , en flechts (trekt om kluifenaars en kloosterlingen te maaken. En wat de wijs betreft , waarop gij dezelve oefendet, wij beroepen ons , op onze beurt, op het getuigenis van daadzaken : wij vragen u, of het de Evangelifche zachtzinnigheid is , die de onophoudlijke oorlogen tusfchen uwe partijen deed ontdaan ? of uwe afgrijslijke vervolgingen van voorgewende Ketters; uwe kruisvaarten tegen de aanhangers van Arius, tegen de Manicheërs , de Protestanten ; om niet te fpreken van die genen, welken gij'tegen ons deedt, als ook van uwe God-onteerende zamenzweeringen, welke nog beftaan, van menfchen, die onder den eed genomen worden , om dezelven te doen voordduuren {_*"); — wij vragen u, of het de Evangelische liefde is, die u geheele volken in Amerika deed verdelgen , de Rijken van Mexiko en Peru deed vernietigen ?.... die u deed voordgaan , met Afrika te ontvolken , wier inwooners gij verkoopt, gelijk de beesten, ondanks uwe vernietiging van flavernij, die u de Indien doet verwoesten , welker bezittingen gij overweldigt ; eindelijk, of het deeze Evangelifche liefde is , (*) De orde van Maltha, bij voorbeeld , waarvan de gelofte is , om de Mahomedaanen te dooden, ©f gevangen te nemen, ter eert van God.  / DE PUINHOOPEN. S5S is, die u zederd eeuwen de volken der drie waerelddeelen doet beroeren ?... waarvan de voorzichtigften, zoo als de Chineefen en Japaneezen , verplicht waren u weg te jaagen , om nwa ketenen te vermijden , en de inwendige rust weder te bekomen. Op het zelfde oogenblik overlaadden de Bramins, de Bomen , de Chamans , de Priesters van de Molukfche Eilanden en der Guineefche Kust, de Christen Leeraars met verwijtingen : ,, Ja! riepeu zsj uit, deeze menfchen zijn booswichten, huichelaars, die de eenvoudigheid prediken , om het vertrouwen te verfchalken ; de nedrigheid, om des te ligrer te onderwerpen ; de armoede, om zich alle rijkdommen toeteëigenen ; zij belooven eene andere waereld , om deeze des te beter te overweldigen ; en , terwijl zij ons van verdraagzaamheid en liefde fpreken, verbranden zij , in den naam van God, de menfchen, die hem niet aanbidden , gelijk als zij." „ Logenachtige Priesters! andwoordden dfe Zendelingen; gij zijt het, die de Jigtgeloovigheid der onkundige Volken misbruikt , om hen te onderwerpen ; gij zijt het, die van uwe ambsbediening een kunst van bedrog , en huichelarij maakt: gij veranderdet den Godsdienst in een koophandel van gierigheid en begeerlijkheid. —Gij veinst , met de geesten in gemeenfchap te zijn , en zij kondigen geene andere godfpraaken , dan uwen wil aan : gij wendt voor in de fterren te lezen, en het noodlot befluit nooit 2 a an-  356 DE PUINHOOPEN. anders, dan uwe wenfchen : gij doet de afgoden fpreken, en de Goden zijn flechts de werktuigen van uwe hartstochten ; gij vondt de offerande en de plengingen uit , om de melk der kudden, het vleesch en het vet der flachtoffers, tot u te trekken ,• en , onder den mantel der godsvrucht, verzwelgt gij de offeranden der Goden , die niet eten, en het beftaan der volken , die arbeiden.'''' „ En gij! hernamen de Bramins , de Bonzen, de Chamans, gij verkoopt aan de ligtgeloovige levenden de nuttelooze gebeden voor de zielen der dooden; met uwe vergevingen , uwe aflaaten hebt gij u de macht en bediening van God zelfs aangemaatigd; door koophandel met zijne genade en vergiffenis te drijven , geeft gij den hemel aan de meestbiedenden , gij gronddet, door uw ftelfel van boetdoeningen, een tolboek der misdaaden, dat alle gewetens omgekogt heeft ( 102). Voegt (•o2> Zoo lang als 'er een middel zal beftaan, om zich van alle misdanden te zuiveren, zich van alle ftraf vrij te koopen , door geld of beuzelachtige oefeningen ; zoo lang de Koningen en Grooten gelooven zullen , de arlaat van hunne onderdrukkingen en menfchenmoorden te verkrijgen , door tempels te bouwen , en gedichten te gronden ; zoo lang de gemeene menfchen in het denkbeeld zijn, dat bedriegen en fteelen hen vrij ftaat , indien zij Hechts de vasten geregeld houden , indien zij ter biegt gaan , het laat-  DE PUINHOOPEN. 357 Voegt 'er bij, zeiden de ImAns , dat deeze menfchen de grootfte fchelmerij uitdachten, de uitfpoorig Hechte verplichting, om hen de diepfte geheimen der daaden , der gedachten, der nachtwaaken te vernaaien (de biegtji ; zoo dat hunne onbetaamlijke nieuwsgierigheid haare vervolging uitftrekte tot in het gewijde heiligdom van het huwlijksbed (103), de onfchendbaare fchuilplaats van het hart." De Leeraars der verfchillende Godsdiensten begonnen, van verwijt tot verwijt, alle de misbruiken van hunne ambtsbediening, alle de verborgen ondeugden van hunnen ftaat te openbaaren; en men bevond , dat, bij alle volken , de geest der Priesters , de ftelfels van hun gedrag, hunne daaden , en hunne zeden, geheel dezelfden waren. Dat Jaatde oliefel ontvangen , is het onmooglijk, dat 'er eenige zedekunde , eenige deugd, in da maatfchappij kan Hand grijpen ; en 't is met grond van waarheid , dat een hedendaagsch wijsgeer het ftelfel der boet doeningen , het v .... der maat fchappij noemde. ( 03) Hoe , zeggen de Mufulmannen, die geene zedenlijkheid bij de vrouwen vooronderlïellen, en voor wien het denkbeeld der biegt ten hoogden duitend is; boe durft een eerlijk man het verhaal der daaden, of der geheime gedachten , van eene Vrouw aanhooren ? Zou men in tegenoverdelling niet kunnen zeggen: hoe kan eene eerlijke Vrouw toedemmen, om dezelven te openbaaren? Z 3  32,8 DE PUINHOOPEN. Dat zij overal geheime verbindtenisfen, lichaamen , vijandig van het overige der maatfchappij, zamcnftelden (104). Dat zij zich overal voorrechten aanmaatigden , als ook bevrijdingen van belastingen, door welke (104) Wil men den algemeenen geest der Priesters, met betrekking tot andere menfchen , leeren kennen, welken zij altijd door den nnam van 't Gemeen aanduiden ? Laat ons dan de Leeraars der Kerk zeiven hooren fpreeken. „ Het Gemeen, zegt de Bisfchop Synnefius, Qin Calvit. , pag. 315.) wil volftrekt bedrogen worden ; men kan niet anders met hen handelen... De oude Egijptifche Priesters deeden altijd zoo: daarom flooten zij zich in hunne tempels op, en Hellen aldaar, buiten deszelfs weten, hunne geheimen op. Verder, (als vergetende hetgeen hij zoo even zeide) indien het gemeen in het geheim geweest ware, zou het boos geworden zijn, dat men het bedroog. —; En evenwel , hoe zal men anders met het volk hnndelen , vermids dat het Gemeen is ? Ik voor mij , ik zal altijd wijsgeer met mij zeiven zijn ; maar ik zal Priester met het Gemeen zijn. „ Men behoeft flechts veel te kunnen praaten, om het gemeen iet inteboezemen, fchreef Gregorius de Nazi' anzener aan Jcrontmus ( Hieron. ad Nep.) Hoe minder het begrijpt, hoe meer het bewondert.... Onze Vaders en Leeraars zeiden dikwerf niet hetgeen zij dachten , maar hetgeen de omftandigheid en noodzaaklijkheid hen deed zeggen." „ Men zoekt, zegt Sanchoniaten, de bewondering ,  DE PUINHOOPEN. 359 ke middelen zij ontheven bleeven van alle de lasten der andere {landen. Dat zij nergens , noch de vermoeijingen van den landbouwer , noch de gevaaren der krijgslieden , noch de tegenfpoeden des koopmans verduurden. > Dat ring, door het wonderbaarlijke optewekken. (Prap. Ev. lib. 3. ) Zie ook de plaats van Plutarchus , CNoot 48). Dus was het ftelfel van de geheele oudheid; dus is nog dat der Bramins , en der Lama's, 't geen volmaakt dat der oude Egijptifche Priesters affchetst, — Aldus was ook dat der Jefuiten , die met groote flappen de zelfde loopbaan betraden. — 't Is onnodig, «ff het ondeugende van zulk eene leer te doen gevoelen — In 't algemeen, is alle vereeniging, die het geheim ten grondflag heeft, of den eed omtrend een geheim, wat dit ook zijn moge, eene zamenzweering van fchelmen tegen de maatfchappij: eene zamenzweering, welke in haaren eigen boezem verdeeld is , in fchelmen , en in misleiders , naamlijk , in werkers en werktuigen. —• Volgends dit beginfel, moet men alle hedendaagfche bijeenkomsten beoordeelen, die onder den naam van Verlichten , Martinisten, Cagliosteristen, ja zelfs Vri'tr.etfelaars, Mesmeriaanen, Europa verpesten. — Men aapt 'er flechts de dwaasheden en fchelmftukken der oude Kabalisten, Toveraars , Orphiaanen, enz. naar, die, volgends het zeggen van Plutarchus, niet alleen enkele perfoonen, maar ook de Volken en de Koningen, in grove dwalingen ftorteden. Z *  S<5o DE PUINHOOPE N. Dat zij overal ongehuwd leefden , om zich zeiven de huislijke zorgen te befpaaren. Dat zij alom , onder den denkmantel van armoede^, het geheim vonden , om rijk te zijn, en zich alle genietingen te bezorgen. Dat zij, onder den naam van bedelarij , grooter belastingen inzamelden , dan de Vorsten. Dat zij zich, onder den naam van gaven en offer, andere zekere inkomsten, bevrijd van on> kosten , bezorgden. Dat zij , onder den naam van overdenking en godsvrucht, in ledigheid en losbandigheid leefden. Dat zij van de almoefen eene deugd maakte, ten einde gerust van den arbeid van anderen te kunnen leeven. Dat zij de plechtigheden van den eerdienst hadden uitgevonden, met oogmerk , om de achting van het volk op hen te vestigen , door de rollen der goden te fpeelen, wier uitleggers en middelaars zij zich noemden, om zich derzelver geheele macht toeteëigenen ; dat zij, met dit oogmerk , naar maate het volk verlicht of onwetend was, beurtlings fterrekundigen, horoskooptrekkers, waarzeggers, toveraars (105), zwar- (105) Wat is een toveraar; in den zin, dien het Volk aan dit woord hecht? — 't Is een mensch, die door woorden en gebaarden voorgeeft, op de bovennatuurlijke wezens te werken; die nen dwingt, om op zijne Item aftedaalen , op zijne bevelen te gehoorzaamen. — Zie daar, hetgeen alle de oude Priesters dee-  DE PUINHOOPEN. 561 zwarte kunstenaars, kwakzalvers , gcneesheeren , hovelingen , of biegtvaders der Vorsten waren , en altijd het oogmerk hadden, om tot hun eigen voordeel te regeercii. Dat zij nu eens de macht der Koningen verhieven , en hunne perfoonen heiligden , om hunne gunst- deeden , en 't geen nog alle Priesters der afgodendienaars doen, waardoor zij bij ons den naam van toveraars verdienen. Maar, wanneer een Priester der Christenen voorgeeft, God ui" den hemel te doen nederdaalen , in een ftukje zuurdeeg te befluiten , door deezen Talisman de zielen te zuiveren , en in den ftaat der genade te ftellen ; wat doet hij zelf dan anders, dan eene daad van toverij ? Welk 011derfcheid is 'er tusfehen hem , en een Tartaarfchen Chaman , die de befchermgeesten aanroept ?.. of een Indiaanfchen Bramin , die Vichenou in een beker met water doet nederdaalen, om de booze geesten te verjaagen? Ja, overal is de eenaardigheid van den priesterlijken geest volkomen dezelfde; alom, is het de toeê'igening van een uitfluitend voorrecht, de begaafdheid, om, op hun welbehaagen, de krachten der Natuur in beweging te brengen ,• dit voorrecht is zulk eene daadlijke aanranding van de rechten der gelijkheid van alle menfchen , dat, op den dag, dat de volken gevolgtrekkingen zullen kunnen maaken, zij voor altijd dat zoort van heiligfehenden adeldom zullen vernietigen, hetgeen het toonbeeld en voorbeeld was des ongewijden adeldoms. Z 5  3 §. 3. De zinnenbeeldige Eerdienst, of de Afgoderij. . . ^ 5. 4. Eerdienst van de twee beginfelen. of het Dualismus. . 274, §. 5. Geheimzinnige en zedenlifke Eer. dienst, of' flelfel van eene andere Waereld. . . 28o. S. 6.  INHOUD. §. 6. Bezielde Waereld , of eerdienst van 't heelal, onder verfcheiden zinnenbeelden. . . 293. §. 7. Eerdienst van de ziel der Waereld, dat is, van de hoofdfiof der Natuur, levensheginfel van "t heelal. r . . 301. ^. 8. Werktuiglijke Waereld ,• Eerdienst van den Demi-Ourgos, of groote Werkmeester. . 306. §.9. Goddienst van Mofes , of Eerdienst van de ziel der waereld (You- piter). . . 315. §. lo. Godsdienst van Zoroaster. 322. §. 11. Budfoismus, of God dienst der Samaneërs. . . 323. §> 12. Brahmisrnus, of Indiaansch Stetfèl, . . . 324. §. 13. Christendom, of zinnenheeldige Eerdienst der Zon, ov.der de Kabalistifche of verborgen naamen van Chris-en of Christ , en Yèf us of Jezus. . 325. XXIII. Eenaardigheid van het doel der Godsdiensten. . . . • 345. XXIV. Oplosfmg van hét voorfid der Tegenflrifdigheden. '. . . 365.   i