O 62 7596  01 1068 9163 UB AMSTERDAM JAC. v. ZOELEN BOEKBINDER KANAALSTRAAT 8 AMSTERDAM-W. TELEFOON 8 3 4 7 0  AANMERKINGEN OVER DE WANGESTALTEN der RUGGRAAT, EN DE BEHANDELING DER ONTWRICHTINGEN en BREUKEN VAN HÉT D Y E B E E N. I> o o n T> AVlÜ ïda GE SS CHER, Lid van de Hollandfche, Zeeuwfche en Utrechtfcht Maatfehappijen van Weeten/chappen, en van hei Bataafsch Genootfchap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam; oud Heelmeester van het St. Pieters Gasthuis, Direiïeur en Secretaris van het Genoot*' fchap ter bevordering der Heelkunde, te Amfterdam. Te AMSTERDAM, &y J' B- E L W E, Mdccxcii. fó»m.Jl.UTSCHA?l teK r.>;\,iRii.!); v. t   D E WELEDELE HOOGGELEERDE H E E R E N AUGUST GOTTLIEB RICHTER, Mcd. DoÜ. Hofraad en Lijfmedicus yan Zijnt Majefteit den Koning van Grootbrittannicn , gewoon Hoogleeraar der Genees- en Heelkunde tc GöUingcn, enz. enz. enz. E N JOHANN CLEMENvS TODE. Mcd. Doet. Koninglijk Hof medicus en Hoogleeraar der Geneeskunde te Koppenhagen, enz, enz. enz. * ft WORD  WOUD DIT WERK JEN MET DE LEVENDIGSTE ERKENTENIS HUNNER UITMUNTENDE VER' DIENSTEN, E N PE DIEPSTE EERBIED, OPGEDRAAGEN DOOR PEN SCHRIJVER,  VOORBERICHT. D e gemeenzaamheid der wangeftalten van de ruggraat; de nadeelige invloed van fommige derzei ver, op de gezontheid niet flechts, maar ook op het leven ; de onkunde der meeste Heelmeesters ten haaren opzichte; het zoo zeer gewaagd en te veel begunftigd Leerftelzel des Heeren fott , betreffende den Eogchel; gelijk ook de welbeweezene nuttigheid eens werktuigs ter behandeling deszelven en van andere wanvormigheden deezes deels , door mij uitge^ dacht; zijn de voornaame reedenen der fiiamenftelling en uitgave van de eerfte der aanmerkingen , aan het hoofd deezes Werkjen gemeld. Die der tweede zijn inzonderheid, de fchijn* baare miskenning mijner geneeswijs der ontwrichtingen , maar vooral der breuken van den hals, des dijebeens , in Duitóchland ; immers, voor zoo veel men daar van moet oordeelen, * 3 uit  n VOORBERICHT. uit het onlangs gedaane voorftel, eener zoogenaamde nieuwe, dog inderdaad gelijke behandeling dier breuken, door den Heere brun ninghausen. Men leeze en overweege elk deezer Stukken, zonder vooringenoomenheid; men beproeve beiden, voor zoo veel ze daar voor vatbaar zijn, aan de ondervinding; en beilisfe alsdan van haare waarde , van de verdienstelijkheid mijner poogingen. AAN-  AANMERKINGEN OVER DE WANGESTALTEN DER. RUGGRAAT.   AANMERKINGEN OVER DE WANGESTALTEN DER RUGGRAAT. De wangeftalten der ruggraat, kunnen gevoegelijk gebragt worden tot Den Bogchel. Het fcheeve Ligchaani. De inbuiging der Ruggraat. Den fcheeven Hals. en De vooroverkromming der Ruggraat door ouderdom. Ik zal hierom, mijne aanmerkingen over dit onderwerp, befluiten in even zoo veele af deelingen , en 'er nuttigheidshalven , nog eeHe zesde afdeeling bijvoegen, betrekkelijk inzonderheid tot de voorbehoeding van alle deeze wangeftalten, voor zoo Veel dezelve onder het bereik is van een iegelijk. A EER-  2 aanmerkingen over de EERSTE AFDEEL1NG. AANMERKINGEN OVER DEN B O G C H E L. pocrates, wiens Jieelkundige verdiensten wij elders gedeeltelijk getoond hebben , en gedeeltelijk nog nader zullen doen kennen , geeft aan deeze wangeftalte den naam van Cypho/is, en heeft daar over, even als over de natuurlijke gedaante der ruggraat, uitmuntend gefchreeven. Spreekende naamlijk van de Bogchels in 't algemeen , zegt hij in 't wezenlijke , dat ze fomwijlen veroorzaakt worden door een val of flag, op de heupen of op de fchouderjs; fomwijlen door de nederzetting van eenigerlei ziekte - ftof; door een bijzonder gebrek der banden van de ruggraat; of door harde en niet ligt ver.-  WANGESTALTEN DER. RUGGRAAT. veretterende knobhejgezwellett in of bij doezen: dat de laastgemelde oorzaak de gemeenzaanille is van allen: dat eerst een eenige wervel, en vervolgens meerder wervelen, agterwaards uitfteeken buiten de overigen: dat als verfcheiden wervelen aan het beleedigend vermoogen toegeeven, de bijzondere uitfteeking van de eerie en andere niet zeer merkbaar is, en het rugge» merg in dit geval, veel minder lijd, dan wanneer de kromming een fcherpen hoek maakt: dat, als het gebrek in de jeugd, en zoolang het ligchaam niet volgroeid is, plaats grijpt, de rug minder, de armen en beenen meerder, hoewel niet veel aangroeijen: dat bij volwasfenen, die ziek zijnde dus gekromd worden, de ziekte door dceze kromming gefcheiden wordt: dat ze bij deezen, in veele opzichten , het zelfde voorbetekend als bij jonge lieden , offchoon de toevallen doorgaans zoo groot niet zijn: dat eindelijk veelen, met dusdaanig eene kromming, gezond, immers Vrij gemakkelijk, lang geleefd, dog Weinigen den ouderdom van zestig Jaaren bereikt hebben. Belangende de Bogchels van den rug in 't A B y (*) Ik heb, met den tegenwoordigen Deenfchen Hoogleeraar g. coopmans, deeze demonftratie ontleend uit de Le#fen van wijlen den Hcere p. camper, ouzen gemeenfcliappelijken grooten Leermeester.  WANGESTALTEN DER RUGGRAAT. sa ONDERVINDELIJKE BEWIJZEN, BELANGENDE DEEZE ZELFDE VATBAARHEID. Een jong Metfelaar, willende met veel kracht een zeer groote fteen verplaatfen B gevoelde eenige kraaking en hevige pijn in de lenden, welke welhaast gevolgt werden van vooroverkromming (c). Een gezond en welgefteld Meisje, oud 14 jaaren , met den rug op eenige uitfteekende fteenen gevallen zijnde , kreeg eenigen tijd hier na, eene vooroverkromming der rugwervelen (d). Een Dwergj en van gelijken ouderdom, door andere kinderen voortgeworpen , werd drie maanden daar na, gebogcheld in de lenden (e). Een (c) Ephemerid. Hat. eurios, cent. 7. Obferv. si. (j£) crell. Sectio puell. gibbos. (t) Ephem. nat. cur. cent. 7. obferv. 97. B 2  20 AANMERKINGEN OVER DE Een Jongeling van omtrent 17 jaaren, kreeg in den jaare 1764, een zeer aanmerkelijke Bogchel van het zelfde deel, na hij twee maanden te vooren, met eenige pruikedoozen, die hij droeg, op de ftraat was neêrgevallen •( ƒ). Een ander Jongeling, die agterover gevallen was, had in het begin, buiten eenige pijn, geen toevallen, maar verloor langzaamerhand het vermoogen om zijn hoofd op te richten, en kreeg vervolgends eene vooroverkromming der halswervelen (g). Een derde Jongeling, insgelijks agterover gevallen, kreeg na verloop van eenen kleinen tijd, eene zelfde vooroverkromming ( h ). Het vierjaarig, alzinds gezond en fterk zoontjen van den Heere j. vv. te gelijk met de meid, die het op den arm droeg, van een trap gevallen , kreeg eene zwaare kneuzing op het regter fchouderblad, en kort hier na, eene voorover- krom- (ƒ) swagerman, Ontl. en Heelk. Verhandel, van hetWaterhooftl enz. Hadz. 236. (g) Ibid. bladz. 248. (ƒ>) coopmaks, Disput, med. de Cyphofi, Pag. 10»  wangestalten der ruggraat. 21 kromming der ruggraat, welke allengskens verfcheidene rugwervelen innam. Een Jongen van 14 Jaarèn. door een openftaand luik, in het hol eeiis koopvaardijfchips gevallen, werd ingevolge van deezen val, gedeeltelijk zijd- gedeeltelijk agterwaards, op eene verregaande wijze gekromd in den rug en de lenden. De jonge Juffer v. d. v. die zeer welgemaakt , gezond en bijna volwasfm was , kreeg in den ouderdom van omtrent 15 jaaren, eene vooroverkromming der benedenfte halswervelen, alleen door zig veelal onleedig te houden met borduuren, en daar bij het hoofd fteeds zeer fterk voorover te buigen. Eene fterke Dienstmeid, van 28 jaaren, die zig van niets beklaagde dan van eene hebbelijke hoest, voor verfcheiden jaaren, na een val in het water begonnen, gevoelde den 6den September 1791, ftaande zij met veel drift en infpanningvan krachten, een zwaar pak hielp opligten, eene hevige pijn en kraaking in de ruggraat , en werd na verloop van nog geen vier weeken, gebogcheld in de benedenfte rugwervelen. B 3 Een  22 aanmerkingen over de Een Schipper van middelbaare jaaren, en die altoos zeer gezond geleefd had , raadpleegde voor eenigen tijd,deHeeren bonn, labee, swagerman, martens, hussem, de bree, krieger en mij, wegens eenen Bogchel der lenden, zoo groot als ik immer gezien heb, en welke hem niet toeliet te {laan cf te gaan, anders dan gefchraagd door een helper, of fteunende met zijne handen op de knieën. Deeze Bogchel, zeide hij ons , was niet lang te vooren begonnen, en het gevolg van een flag, ik meen, door een ankertouw toegebragt. § Hl Ondervindelijke bewijzen van het somwijlig bestaan van bog« chels zonder beenbederf. Camper, terwijl hij hier ter ftede het Hoogleeraar ampt bekleedde in de OntleedHeel- en Verloskunde, vertoonde in eene zijner openbaare lesfen over de beenziekten, een ftel ka-  WANGESTALTEN DER RUGGRAAT. 0-3 lenden wervelen van een bejaarden, welke zonder eenig het minfte blijk van beenbederf, gekromd , van vooren meerendeels vernietigd, en alle aaneengegroeid waren; gelijk ook de gantfche ruggraat van een meisje van 20 jaaren, waar van zes of zeven rugwervelen zig in het zelfde geval bevonden. Deeze groote man merkte bij die gelegenheid aan, dat hij zeiven dit meisje, in den jaare 1754, te Franeker openlijk ontleed had; dat alle, grootendeels vernietigde wei velen, even als de overige, bekleed waren met volftrekt gezonde banden, met een gezond beenvlies; dat er tusfehen dit en de twee bovenfte wervelen , in de kromming begreepen, gelijk ook in de geleedingen deezer wervelen met de overeenftemmende ribben, flechts een weinig kalkaartige ftof verzaameld was; dat eene dergelijke ftof begreepen was in het onderfte gedeelte eens, voor het overige hoonigagtig gezwel, t welk de linker borstholte innam, en de long aan die zijde, tot boven de tweede ribbe op waards gedrukt hadt; dat eindelijk, alle zijne toehoorders , gelijk inderdaad waar was , zig van de B 4 niet  »4 AANMERKINGEN OVER DE niet aanweezenheid van eenigerlei beenbederf, verzeekeren konden, alleen door de befchouwing deezer ruggraat, en zonder eenige de minfte acht te Haan op zijn gezegden. Ruisch, in denzeifden post grijs geworden , en die, uit hoofde dat alles wat eenigzinds aanmerkelijk was tot hem gebragt werd , misfchien meer gezien en verzaameld heeft dan iemand anders, verbeeld eene dergelijke kromming van zeven wervelen, van dewelke vijf, voor zoo veel derzelver ligchaamen betreft, veiiooren zijn, en de bovenfte met de onderfte is aaneengegroeid. Hij heeft, zegt hij bij die gelegenheid , zulks dikmaalen waargenoomen, en verwonderd zig daar over, dat de ligchaamen van zoo vecle wervelen kunnen vernietigd worden, even als of zij tusfchen eene pers weggedrukt waren (7). Een alzinds fchijnbaar gezond jongetjen, van omtrent 5 jaaren, werd, na dat het twee dagen te vooren, met deszelfs vader ruim twee uuren ge- (i) Rvisc», Aar.m, 67. blfdz. 107,  wangestalten der ruggraat. 25 gewandeld had, onderhevig aan eene vooroverkromming der rugwervelen, en door den Heelmeester a. van der duin behandeld. Bij dit kind, twee jaaren daar na geftorven en ontleed, heeft men wel eene vernietiging van verfeheidene wervelen waargenoomen, dog geene zoodaanige, waaraan men den naam konde geeven van beenbederf. Hovius integendeel, die het kind ontleed, camper, die de wanftaltige ruggraat op ons Theatrum anatomicum openlijk vertoond, en swagerman, die het geval befchreeven heeft, hebben eenpaarig gedacht, het verlies van zelfftandigheid 't welk de wervelen ondergaan hadden, te moeten beftempelen met den naam van affchuuring. Ik bewaare in mijne verzaameling van zieke beenderen, hoe klein ook in vergelijking van veele andere dergelijke verzaamelingen. i. Een even dusdaanige boog als welke bij r uisch is afgebeeld , van zeven rugwervelen , tekenende alzinds te zijn van een bejaarden , en zonder eenig kenmerk van beenbederf. Van agteren heeft denzelven de uitgeftrektheid B 5 van  2,6 AANMERKINGEN OVER DE van 4^, van vooren, mits men de voorwaard"? gekantelde onderfte oppervlakte der zevende wervel, in de meeting betrekke, van i| duimen. z- Drie halswervelen en ééne rugwervel, ter regter zijde iets overhellende; met haare ligchaamen twee aan twee, met de zijdelijke deelen der doornagtige en met de fchuinze uitfteekzels, alle aaneengegroeid; en welker ligchaamen, fchoon onbedorven, dermaate ineengedrukt of wel verfleeten zijn, dat de eerfte flechts de hoogte heeft van 3, de tweede en derde elk van 4, en de vierde van 5 lijnen. 3. De tronk eens mans van 35 jaaren, zijnde denzelfden waar van ik bladz. 21 zeide, dat in den ouderdom van 14 jaaren, door den yal in het hol eens koopvaardijfchips, gebogcheld werd. Vier rug- en alle lendenwervelen, maaken in dit ftuk eene zoo groote zijdelijke kromming, dat het midden van den kam des linker heupbeens, het kraakbeen raakt van de elfde rib derzelfde zijde, en het middendeel van den kam des regter heupbeens, van het kraakbeen derzeifde rib aan die zijde, ruim 5 duimen ver?  WANGESTALTEN DER RUGGRAAT. G7 verwijderd is. De vooroverkromming word inzonderheid gemaakt door de drie bovenfte lendenwervelen, en is dus fterk , dat de onderrand van het ligchaam der eerfte deezer wervelen , den bovenrand van het ligchaam der derde wervel bijkans aanraakt , en 'er flechts 3 lijnen van dat der tweede wervel tusfchen beiden liggen. Bij de ontleding , door mij zeiven gedaan, vond ik uiterlijk, noch in de lenden, noch in de liesfchen, noch aan de dijen, eenigerlei lidtekens van voorgaande verzweeringen. In de borst en buik befpeurde ik insgelijks niets tegennatuurlijks. De bandachtige bedekfelen zelfs van de gantfche ruggraat, en het beenvlies, waren dus wel gefteld , en zoo vast gehecht aan de ligchaamen der wervelen , die der kromming niet uitgezonderd , als ik ze immer in eenig niet misvormig lijk gezien hebbe. $. IV.  2.5 aanmerkingen over de § IV. Onder vindelfjke bewijzen, betreffende de mo ogelijkheid eener verlamming der ledemaaten, bij bogchels zonder beenbederf. Het kind, door den Heelmeester van der duin behandeld, kreeg niet Hechts eene verlamming der onderfte ledemaaten , maar ook van de blaas en endeldarm, en daarenboven nog, verfcheidene verzweeringen aan den rug en de dijen, gelijk ook verfterving aan de voeten en teenen, waar bij vier der laatften, twee naamlijkaan eiken voet, verlooren gingen (£). De man, wiens zoo zeer gekromde ruggraat ik ftraks befchreeven heb, mag ik anders. geloof geeven aan het zeggen zijns zusters, was kort na hij gekromd werd, lam geworden aan de (i). Swagerman, loc. cit. bladz. ï40 & feq.  wangestalten der ruggraat. 29 de benedenfte ledemaaten, en had hierom, bijkans zes maanden meerendeels moeten te bedde liggen. Het zoontjen van den Heere j. w. is niet alleen eenen langen tijd onderhevig geweest aan eene zelfde verlamming als pott befchrijft, maar tevens ook aan eene koude, dog niet fterk vloeijende verzweering, onmiddelijk beneden den onderhoek van het regter fchouderblad , waar uit nogthands nimmer, eenige de minfte beenfchilfer, eenig het minfte bcengruis is uitgeworpen. De jonge Juffer v. d. v. vermoedde men niet dat eenig gebrek had in de ruggraat, zoo zeer was men reeds gewoon aan het vooroverhangen van haar hoofd, dan, na zij begon te klaagen over eene aanhoudende pijn in den nek, op de hoogte van den zesden halswervel, en over een doof gevoel en krachteloosheid in de armen en handen. Het laatfte zelfs was inzonderheid de reden, waarom men eerst mij, en vervolgends ook den Hoogleeraar bonn raadpleegde. Bij voorbefchreevene dienstmeid, had, toen ik  30 AANMERKINGEN OVER BE ik 'er werd bijgeroepen, het zelfde plaats in de onderfte ledemaaten, en zou zeer zeeker rasch gevolgd zijn geworden van eene volkomene verlamming dier deelen, had men nog langer geaarzeld , haar de noodige hulp te doen aanbrengen. Dat intusfchen, in de twee eerfte gevallen, geenig beenbederf aanweezig geweest zij , is gebleeken: dat ze zulks insgelijks niet geweest zij in de overigen, blijkt dunkt mij daar uit, dat de krommingen der ruggraat met beenbederf, voor zoo veel men daar van uit de voorhande zijnde waarneemingen kan oordeelen, meerendeels doodelijk zijn; en wij ftraks de geneezing zullen doen zien, zoo van deezen, als van veele andere gevallen. Stellende hier op den grond der waarneeming , de doodelijkheid van meest alle Bogchels met beenbederf, ben ik verpligt zulks te bewijzen , begeere ik anders dat men deeze ftelling niet als ongerijmd zal aanmerken, en hier uit de krachteloosheid beweeren van het geftelde. Zie daar derhalven eenige deezer waameemingen, want ze alle op te geeven is ondoenlijk, zoo groot is het aantal derzelve. Bij  wangestalten der rug graat. 3I Bij een jongetjen, geftorven aan eene vooroverkromming van de ruggraat boven het middenrif, en door camper ontleed, vond men de ligchaamen van eenige wervelen verteerd en als in etter veranderd, die wegens de taaiheid der banden niet had kunnen uitvloeijen, maar agter dezelven nedergezakt was, en zig aan het bovenfte gedeelte der regter dije , door verfcheidene pijpzweeren geloost had (/). Bij een gebogcheld jongetjen, in den ouderdom van 16 jaaren geftorven, heeft hildan u s, vijf rugwervelen , meerendeels bedorven , en fommige ftukken derzelve in de longen gevonden (w). In het lijk van den Graave peterbourg, zag cowper, dat één der doornagtige uitfteekzels van de rugwervelen, buiten de anderen uitftak , 't welk weinig weeken voor zijn overlijden eerst begonnen was , en vergezeld ging met hevige pijn in den rug en lamheid der Onderfte ledemaaten; gelijk ook, dat de agtfte en (0 Camper. Demonft. anat. pathol. L. 2 P. 2. (mj Hildanus. Cent. t. obferv. 45. Pag. 41.  32 aanmerkingen over. de en negende rugvvervelen, teer en uitgsknaagt waren, en in derzelver nabijheid zig een gezwel bevond, met eene geelagtige ftoffe opgevuld («). L e d r a n opende eens een ettergezwel in de lenden, door beenbederf van de laatfte rugen der dwerfche uitfteekzels van de drie eerfte lenden-wervelen veroorzaakt: het kind ftierf den elfden dag na de gedaane kunstbewerking (o). De metfelaar waar van ik bladz. 19 gefprooken heb, leefde flechts vier jaaren, na hij zig door het verplaatfen van den fte'en bezeerd had. Bij het openen van deszelfs doode ligchaam zag men, dat de twee laatfte rug- en eenige lendenwervelen , onderhevig waren aan beenbederf. Het gebogcheld meisje van crell, ter zelfde plaatfe gemeld, overleed eenige weinige maanden na het gekromd werd. In het lijk vond (n) Cowpe*. Anat. (0) Lu dran. Obferv. chïr. Tom. 2, obfervj 59. Pag. 129.  wangestalten der ruggraat. 3$ vond men verfcheidene rugwervelen, gelijk ook de einden der ribben daar mede vereen igd, bedorven. Mag ik niet bij deeze waarneemingen nog voegen, dat h. van deventer, die zig door het gelukkig behandelen der krommingen van de ruggraat en van andere wanftaltige beenderen, door geheel Europa had beroemd gemaakt, de Bogchels met beenbederf vergezeld , ongeneeslijk oordeelde: gelijk ook, dat verfcheiden gebogchelden, door den Heer pott zeiven, of door anderen, na zijn voorfchrift behandeld, insgelijks geftorven zijn; en men juist ook bij deezen, voor zoo veel zij na hunnen dood onderzogt zijn, altoos een min of meer aanmerkelijk beenbederf der wervelen heeft waargenoomen ? C $ V.  34 aanmerkingen over de § IV. bewijzen der moogelijkmeid van alle toevallige verschijnzelen des bogchels, onafhangelijk van beenbederf. Onder de toevallige verfchijnzelen des Bogchels , zijn de moeijelijke en piepende ademhaaling, het onvennoogen tot gaan , anders dan fteunende met de handen op de dijen of knien; de aderfpatten aan de beenen, in de knieholten of in de liesfchen, door hippocrates opgemerkt; de ettergezwellen in den omtrek der kromming of aan het bovenfte gedeelte der dije; de ophouding of tegenwillige ontlasting der pis en van de ftof des afgangs; maar inzonderheid de verlamming der ledemaaten, de voornaamften. De eerfte deezer toevallen, de moeijelijke en piepende ademhaaling naamlijk, ziet men doorgaands bij de vooroverkromming der rugwervelen, en kan daaraan worden toegefchreeven, dat  WANGESTALTEN DER RUGGRAAT. 35 dat in dit gevai, bijzonderlijk bij jonge voorwerpen , de bovenfte ribben regter worden, de langfte haare fchuins nedergaande ftrekking verliezen, eene0 meer horifontaale aanneemen, en platter worden ter zijden \ als moetende hier door noodwendig de lengte en breedte der borstholte afheemen, en den lijder verpligc worden, de inademing te voltrekken door eene fterke nederdrukking van het middenrif, en opheffing der bovenfte ribben. De gebrekkelijke gang is zeer zeeker het gevolg van het verboren evenwlgt, af hangelijk voor een gedeelte van de kromming zelf, voor een gedeelte van de fteeds aanhoudende helling van het hoofd naar vooren; voor een gedeelte van het veranderd fteunpunt der uitftrekkende fpieren van de ruggraat, door ons op het einde der eerfte onderdeeling betoogd. De geftelde aderfpatten, welke inderdaad zeldzaam en eeniglijk bij de Bogchels der lenden voorkoomen, kan men gevoegelijk afleiden van de daar bij plaats grijpende buiging der nederdalende holle-ader, en de hier van af hanC a gen-  36 AANMERKING EN O VER DE gendc belemmerde wederkeering des bloeds uit de benedenfte deelert. De ettergezwellen in de nabijheid der kromming, in de liesfchen, of aan*de dijen, fchijnen zulk een noodwendig gevolg te zijn der meergemelde kromming, dat men zig waarlijk moet verwonderen, dat ze daar bij niet altoos worden waargenoomen; bijzonderlijk wanneer de kromming door eenig uiterlijk geweld veroorzaakt is, fchielijk toeneemt, en eene meer hoeks- dan boogswijze gedaante heeft; vermits het een en ander alsdan nauwlijks kan begreepen worden te gebeuren, zonder de onder {telling eener verregaande kneuzing, voor het minst der zagte deelen liggende in de nabijheid der ruggraat, of treedende in de faamenftelling deezer, en van eene hier door veroorzaakte uitftorting van vogten en van alle daar aan eigene gevolgen, dat is onder anderen, van ontfteeking en verzweering. De moeijelijke of tegenwillige ontlasting der pis en van de ftof des afgangs, welke veelal bij de Bogchels der rug en lenden voorkoomen, kan  wangestalten der ruggraat. 3? kan men afleiden van de prikkeling of drukking der bovenfte en onderfte fchijlvlcgten en van die der groote tusi'chcnribbige zenuwen; veroozaakt gedeeltelijk door de kromming zelve, gedeeltelijk daar door, dat deeze de langftc middenlijn der buiksholte aanmerkelijk verkleind, de ingewanden daarin beflooten faamendrukt, en deeze drukking aan gemelde zenuwen medegedeeld word. Wat de verlamming betreft der ledemaaten, deeze word doorgaands toegefchreeven , aan eene beleedigïng des ruggemergs, veroorzaakt alleen door de kromming als kromming; door pott, gelijk wij gezien hebben , aan het beenbederf der wervelen in de kromming begrecpen; dog is naar mijne gedachte, wel fomtijds maar niet altoos van die drukking af hanglijk, en moet in de meest voorkoomende gevallen , eeniglijk worden toegekend aan de drukking der zenuwen, beneden het punt der kromming uit dit merg voortkoomende, 't zij bij haaren oorfprong , 't zij in eenig gedeelte van haarc loopftreek. C 3 Zoo  33 AANMERKINGEN O VER DE Zoo veel bewijzen hier voor zijn. t. Dat men bij niet alle gebogchelden, zelfs niet in 't geval van beenbederf der wervelen, die na hunnen dood geopend zijn, eene beleediging des ruggemergs heeft waargenoomen. 2. Dat de verlamming der ledemaaten bij de vooroverkromming der halswervelen, zeldzaam betrekkelijk is dan tot de bovenfte. 3. Dat deeze zelfde verlamming , dat is die der bovenfte ledemaaten , mijns weetens nimmer gezien is, dan bij de kromming der gemelde wervelen , of bij zulk eene, die gedeeltelijk deeze, gedeeltelijk de bovenfte rugwervelen inneemt. 4. Dat de moeijelijke of tegenwillige ontlasting der pis en van de ftof des afgangs, gelijk ook de verlamming der onderfte ledemaaten , doorgaands worden waargenoomen , alleen bij de Bogchels van den rug!, bij die der lenden, of van beiden deeze deelen te gelijk. 5. Dat als de verlamming de bovenfte ledemaaten aantast} dezelve altoos gelijk is aan de verlamming der deelen, afhanglijk ook van welk  wangestalten der ruggraat. 39 welk eene oorzaak, en opzichtelijk tot alle fpieren, in derzelver faamenftel begreepen. 6. Dat, wanneer de onderfte ledemaaten verlamd worden , de verlamming veelmaalen van dien aart is als de Heer pott dezelve befchrijft, en zig bepaald bij de buigfpieren der dije, de uitftrekkende fpieren van het been, en de buigfpieren van den voet;. dog ook wel' eens in den term valt eener algemeene verlamming. 7. Dat alle deeze toevallen, meer bij krommingen die een kleine dan die een groote boog maaken, gezien worden. 8. Dat ze fomwijlen befpeurd worden bij het begin der kromming', en bij het toeneemen deezer , allengskens verminderen en verdwijnen. 9. Dat niet alle Bogchels met'beenbederf, van dergelijke verlammingen gevolgd worden, maar fommigen zelfs in eenen zeer hoogen graad beftaan, zonder dezelve (*). 10. (*) Bij de pruikemaakers jongen, bij voorbeeld, die wij gezegd hebben dat door een val gebogcheld werd C 4 in  4° AANMERKINGEN OVER DE 10. En eindelijk, dat ze, gelijk wij vervolgends zien zullen, veelmaalen geneezen zijn, alleen door het gebruik van werktuigen, dienende ter regthouding, zoo van het hoofd als der ruggraat. Gefteld inderdaad, dat gemelde verlammingen altoos afhingen van een beenbederf deiwervelen, en bcleediging des ruggemergs, alsdan moesten dezelve bij alle krommingen der ruggraat, daar van vergezeld, plaats grijpen; men moest de fpuoren daar van beftendig zien in de doode ligchaamen der geenen, welke aan derin de Jenden, gebeurde noch verlamming der ledemaaten, noch werkeloosheid der blaas of van den endeldarm; en vond mennogthands na den dood, dat de ligchaamen aller wervelen, van de onderfte des rugs, tot aan de vierde van het heiligbeen, geheel en al door beenbederf vernietigd waren. Geene deezer toevallen ook hadden plaats bij den jongeling, die wij zeiden dat door agter over te vallen, in den hals gekromd wud, niettegenftaande men in deszelfs doode lighaam, een zeer aanmerkelijk beenbederf waarnam van de twee onderfte hals- en drie bovenfte rugwervelen. Zie swagerman. loc. cic.  WANGESTALTEN DER RUGGRAAT. 41 dergelijke krommingen geftorven zijn, en ontleedkundig ondcrzogt worden; de verlamming daarenboven , moest eerder voorkoomen bij groote dan bij kleine krommingen; niet zoo zeer bij het begin der kromming , dan wel , als dezelve reeds merkelijke vorderingen gemaakt hadt , en konde althands ftaande het toeneemen des gebreks, noch verminderen noch verdwijnen. Alsdan ook , en hier komt het inzonderheid op aan , konde de verlamming der onderfte ledemaaten niet verfchillen van die der bovenfte , maar moest even als deeze, alle fpieren inneemen , in het iaamenftcl dier deelen begreepen; dewijl de beleedigingen van het ruggemerg , af hangelijk ook van welk eene oorzaak , altoos gewoon zijn , alle fpieren te verlammen , welkers zenuwen daar uit beneden het punt van kwetfing voordkoomen. Steld men daarentegen , dat alle verlamming of bewecgloosheid der deelen, welke men bij de vooroverkromming der ruggraat waarneemt , enkel van de kromming in het afgetrokkene befchouwd, en van den indruk deezer op C 5 de  42 AANMERKINGEN OVER DE • de zenuwen afhangt, alsdan is het mijns bedunkens zeer wel te verklaaren, dat opgemeld verfchil, niet flechts kan, maar zelfs moet plaats hebben, immers met opzicht tot Bogchels waar bij het ruggemerg onbefchaadigt blijft. Ik redeneere naamlijk hier over dus. Alle fpieren van elk der bovenfte ledemaaten , krijgen haare zenuwen, alleen van de zoogenaamde armvlegt, welke gemaakt word door het vierde, vijfde, zesde en zevende paar der hals- gelijk ook door het eerfte paar der ruggezenuwen. De buigfpieren, zoo der dije, als van den voet, en tevens de uitftrekkende fpieren van het been, dat is met één woord, alle voorfte fpieren van de eene en andere der onderfte ledemaaten , ontkenen de haare van de dijezenuw; intusfehen de buigfpieren van het laastgemcldedeel, en de uitftrekkers van den voet haare zenuwtakken hoofdzaaklijk erlangen van de zit-zenuw. De eerfte deezer zenuwen, de dijezenuw te weeten, word faamengefteld doorgaands door de vier eerfte, dog fomwijlen ook door de  WANGESTALTEN DER RUGGRAAT. 43 de laatfte lendenzenuwen : de zitzenuw, door hetzelfde laatfte paar der lenden en de vier of vijf eerfte paaren der heiligbeenfche zenuwen. Het is derhalven natuurlijk, dat bij de Bogchels van den hals, de armvlegten, of de oorfpronglijke zenuwen, welke deeze faamenftellen, indien niet beide tevens, dermaate gedrukt of ln haare loopftreek veranderd worden, dat daar uit eene algemeene verlamming voortkomt der bovenfte ledemaaten. Het is niet minder natuurlijk, dat bij de Bogchels van den rug of der lenden, de voet meestal uitgeftrekt, de knien geboogen, en de beenen agterwaards opgetrokken worden; dewijl, hoedaanig het geval ook zijn mooge, hetzelve nimmer dien nadeeligen indruk kan maaken op de zit- als op de dijezenuwen, en diensvolgends de voorfte fpieren der onderfte ledemaaten , in kracht altoos moeten te kort fchieten bij de agterfte. S vi.  44 aanmerkingen over de § Vï. k Bewijzen van de geneeslijkheid des bogchels, alleen door het gebruik van werktuigen. Hoe zeer men plijte ten voordeele der etterdragten, bij de behandeling des Bogchels vergezeld van verlamming der onderfte ledemaaten; hoe veel men ftelle dat dezelve daar bij immer gedaan hebben of bij moogelijkheid doen kunnen; met hoe veel mistrouwen , om niet te zeggen verachting, men ook fpreeke van de behandeling deezer gebreken met allerlei werktuigen ; is het nogthands zeeker , dat veelen * dcrzelvcr, daar door alleen , fommigen daar door en door het gebruik van vogtverbeterende en vcrfterkende middelen, geneezen zijn. Dat de volgende voorbeelden ter ftaving dienen deezer ftclling, na vooraf aangemerkt te hebben , dat men het woord geneezen , hier niet zoo zeer moet neemen in den zin eener volmaakte regting van de ruggraat, dan wel, even  wangestalten dek. ruggraat. 45 even gelijk de Heer pott gedaan heeft, in dien, eener beteugeling der kromming; eens herftel der meergemelde lamheid; het doen verdwijnen van alle andere toevallen; en het behoud van het leven des Lijders, ftaande voor het minst zulk een tijdverloop , dat er geene reeden altoos overblijft voor twijfeling. Verfcheiden kinderen en bejaarden, wier onderfte ledemaaten door vooroverkromming der ruggraat verlamd waren, of waar bij het eerfte zonder het laatfte plaats had, zijn door h. van deventer, met behulp zijner werktuigen geneezen; 't zij de kromming af hangelijk was van innerlijke of van uiterlijke oorzaaken Qf>). De kunst - keurslijfmaaker hui sl and, hier ter ftede onlangs overleeden, heb ik meermalen het zelfde zien doen, door middel eens keurslijfs, gemaakt naar het ontwerp van camper, wiens openbaare lesfen over dit onderwerp , GO Van Deventer. Bufchr. van de zj»kten der beenderen.  46 aanmerkingen over de werp, hij altoos vlijtig bijgewoond, en zig zeiven zeer wel ten nutte gemaakt had. Een der fterkfte gevallen nogtbands, door hem, onder mijn oog behandeld, is geweest dat van het ongelukkig zoontjen des Heeren j. w. als nog in leven, welvaarend, veel minder wanftaltig dan men immer had durven hoopen, en oud 32 jaaren. De kromming der halswervelen en beginnende verlamming der bovenfte ledemaaten, bij de jonge juffrouw v. d. v. verbeterden en genazen voorfpoedig, na ik de gantfche ruggraat uitge ftrekt gehouden en de voorovervalling van het hoofd beteugeld had , door den aanleg eens werktuigs van mijne vinding, gemaakt door den werktuigkundigen Heelmeester j. f iel ek es, die zig thands geheel heeft toegeweid aan de behandeling der wanflaltigheden van het beengeftel in 't algemeen , en zig hierin bereids eenen gevestjgden roem verworven heeft. Door hetzelfde werktuig, naar eisch der omftandigheden eenigzinds veranderd, is voorgemelde dienstmeid, die het nu agt maanden gedraagen heeft, reeds zoo zeer verbeterd dat zij haare  wangestalten der ruggraat. 47 re gewoone bezigheden weder waarneemt; en zijn onder meer anderen, fedèrt eencn geruimen tijd geneezen en volmaakt welvaarcnd. Het dogtertje van den Vleeschhouwer c. t. 't welk eene vooroverkromming had der rugwervelen , waar bij inzonderheid de zevende wervel zeer merkelijk uitftak buiten het vlak der overige wervelen. Het zoontjen van den Hecre w. p. g. dat zeer teder en zwak was; niet dan met flingerende beenen en een flingerend hoofd gaan konde; en eene gelijke kromming had, waarin drie wervelen begreepen waren. Het dogtertje van v. d. s. 't welk zeer zwak, ziekelijk, en ter linkerzijde ontheupt was; nauwlijks of niet gaan konde ; en eene zoo pijnlijke kromming had van verfcheidene lendenwervelen, dat men met reeden vreesde voor haar leven. Het zoontjen van — w. waar bij een zeer groote Bogchel plaats had in den rug, en "t welk zig niet beweegen konde, dan kruipends op de handen en knien ; zoo groot was de krachteloosheid der beenen. Eon  4" aanmerkingen over db Een waagdraager van middelbaare jaaren, die door den val uit een venfter der derde verdieping van een pakhuis, behalven verfcheidene andere zeer zwaare verwondingen, de lenden dermate befchadigd werd, dat hij binnen den tijd van veertien dagen, eene zeer aanmerkelijke vooroverkromming kreeg der lendenwervelen, vergezeld van alle daaraan immer eigene toevallen. De vijf laatfte deezer geneezingen, gelijk nog drie anderen, welke bijkans haar volkoomen beflag hebben, zijn door opgemelden Heelmeester bewerkt, onder het kundig oog van de Heeren bonn, labee, korp, stijger en hussem, op wien, als.op zoo veele onwraakbaare getuigen , ik derhalven de vrijheid neeme , mij ten deezen aanzien te beroepen. § VII.  wangestalten eer ruggraat. 49 § VII. Ophelderende aanmerkingen, betreffende verscheidene bijzonderheden des bogchels. Schoon wij gefteld hebben dat de Bogchels afhangen, dan eens van uitwendige dan eens van inwendige oorzaaken, ontkennen wij hierom geenzinds dat ze zulks fomwijlen doen vari beiden; dat is te zeggen , dat 'er Bogchels voorkoomen, gevolgd wel op eene uiterlijke beleediging, en hierom fchijnbaar daarvan afhanglijk, maar welken echter nimmer zouden hebben plaats gegrecpen, wanneer niet in de faamenftellende deelen van de ruggraat, eene voorbefchikkende oorzaak daar toe aanweezig geweest ware. Wij ontkennen insgelijks niet, dat deeze oorzaak fomwijlen is eene kropzeerige ongefteltheid deezer deelen; en nog minder, dat ze veelmaaien berust op Engelfche ziekte, of liever D op  5© AANMERKINGEN OVER DE op eene hier door veroorzaakte weekheid der beenderen. In alle voorkoomende gevallen derhalven, inzonderheid bij jonge voorwerpen, moet men dit in 't oog houden; naauwkeurig onderzoek ' doen naar de gewoone verfchijnzelen van de eene en andere; en bij aanweezenheid derzelver de behandeling regelen, zoo wel in overeenkomst met deeze of geene dier ziekten , als met de wangeftalte van de ruggraat. Het fchijnt mij uitermaate moeijelijk toe, om bij het leven te bepaalen, of 'er bij een Bogchel, al dan niet een beenbederf der wervelen plaats hebbe. Misfchien echter is het waar, dat men het eerfte mag vastftellen, als de Bogchel bintengemeen pijnlijk is; als ze vergezeld gaat met ettergezwellen in deszelfs nabijheid, in de liesfchen of aan de dijen; dog bijzonderlijk, als 'er eene uitteerende ftuipkoorts bij is, of de verlamming der onderfte ledemaaten, de agterfte zoo wel als de voorfte fpieren deezer deelen inneemt. Zeer zeldzaam, indien ooit, word bij Bogchels zonder beenbederf, hoedaanig deezlve ook  wangestalten der ruggraat. 5i ook zijn mooge, het ruggemerg befchaadigd: bij Bogchels met beenbederf daarentegen, gebeurd zulks dikmaalcn; en dit vooral is de reeden, waarom bij fommige voorcverkrommingen der halswervelen zelfs, eene algemeene verlamming plaats grijpt van alle de ledemaaten. De opmerking van h i p p o c r a t e s, dat bij alle Bogchels eerst ééne wervel, Vervólgende meerdere wervelen agterwaards uitfteeken buiten de overige, is zeer juist, en befluit in zig, het foortonderfcheidend kenmerk deezer gebreken in derzelver allereerfte beginzel. Men moet zulks echter niet zoo zeer verftaan van de wervelen zelve, dan wel van haare doornagtige uitfreekzels. Naauwlijks misfchien is een Bogchel geneesbaar , anders dan door onderlinge ineengroeijing van de ligchaamen der in de kromming begreepene wervelen. Van dezulken althands, die eenige merkelijke vorderingen gemaakt hebben, kan dit met zekerheid gefteld worden. I> 2 Som-  52 AANMERKINGEN OVER DE Sommige Bogchels, voor zoo veel dezelven geneesbaar zijn, geneezen in weerwil van alles wat daar mede ftrijdig fchijnt, en zonder men kan zeggen hoedaanig : anderen doen zulks door eene langduurige buikloop; eenigen alleen door een aanhoudend liggen. Elk deezer geneezingen is nogthands bij uitftek gebrekkig; laat altoos eene groote wangeftalte na; en maakt de lijders, in welk eenen kring zij zig ook geplaatst bevinden, meestal weinig gefchikt om te voldoen aan de pligten der faamenlecving. Hoe vroeger een anderzinds gcneesbaaren Bogchel, onder eene goede behandeling gebragt word , hoe gemakkelijker en met hoe minder nablijvende wangeftalte word dezelve geneezen. Is de Bogchel verouderd, en befpeurd men daarin bij zekere voor- en agteroverbuigingen van de ruggraat geenc de minfte beweeglijkheid ,*alsdan kan men zig verzeekerd houden , dat hij noch kan verbeterd worden, noch meerder zal toeneemen. Al het overige gelijk ftaande, zijn min of meer hoekige Bogchels, moeijelijker te behandelen en bezwaarlijker te verbeteren dan boogsgewijze; en kan  WANGESTALTEN DER RUGGRAAT. 53 kan men in vergelijking van de Bogchels deirug , hetzelfde zeggen van die der hals en lenden. Waar ter plaatfc een Bogchel ook voorkoome, en van welk eenen aart denzelven zij, zal men nimmer naar genoegen in de geneczing flaagen, ten zij men in de behandeling met alle moegelijke oplettenheid te werk gaa; den lijder deeze niet door nadeelige beweegingen vruchteloos maake; en men, naar gelang der veranderingen welke het gebrek van tijd tot tijd ondergaat, hierin, eenige daarmede overeenkomstige veranderingen maake. Van alle verfchillende behandelingen , (ik fpreek bij ondervinding,) is 'er geene zoo vermoogend, dan die, waar bij in alle gevallen zonder onderfcheid, de ruggraat en het hoofd, zoo veel moogelijk uitgeftrekt gehouden word door één der werktuigen, welke ik ftraks befchrijven zal, vooral door het mijne: waar bij men ïn 't geval eener kropzeerige ongefteltheid, den lijder onderwerpt aan het gebruik van den gouden Spiesglas-zwavel en Kwik: en, nevens welke men in 't geval van Engelfche ziekD 3 te,  54 aanmerkingen over de te, gebruik doe maaken van de poejers van camper , uit Ijzerroest, Kreeftsoogen, en een weinig door kunst gemaakte Vermillioen faamengefteld. § VIII. Beantwoording van eenige tegenbed en kingen, ten aanzien van het beweerde, Hoe zeer ik mij verbeelde in den loop deezer aanmerkingen niets zonder voldoend bewijs gefield te hebben, is het nogthands moogelijk, en voorzie ik zelf, dat men ten aanzien van het beweerde verfcheidene tegenbedenkingen zal inbrengen, en ben ik dus verplicht , dezelve voor te draagen en te beantwoorden. Dat het eene en andere derhalven, het onderwerp zij deezer Onderdeeling. ï. tegenbedenk. Gefield dat bij de vooroverkrommingen der ruggraat, de gedeeltelijke of geheele vernietiging van de ligchaamen der wervelen, niet altoos afhangt van been-  wangestalten der ruggraat. 55 beenbederf; hoedaanig is alsdan. derzelver natuur ? en op welk eene wijze kan men begrijpen, dat ze gebooren worde? Antw. De vermindering of vernietiging der zelfftandigheid van de ligchaam en der wervelen in het gefielde geval, is waarfchijnlijk van denzelfden aart, als in 't geval van Scoliofis, waar bij ze nog nimmer aan beenbederf is toegeëigend: als de' vernietiging fomwijlen is van het hoofd des dijebeens bij Kinderen, na hetzelve van den hals is afgeknakt: als de vermindering deszelfden hoofds en van andere beenhoofden , in 't geval van onherfleld gebleevene ontwrichtingen: als de wegwrijving en gladflijting der heupkom en van het hoofd des dijebeens in fommige gevallen van heupjicht: als de tot de dikte van postpapier verdunde of geheel verdweenen beendeelen van het hoofd en der fchouderbladen eens bejaarden , en de verandering van bijna alle beenderen eens Kinds in een los en fponsigtig weeffel, beiden in mijne Ontleed- en Ziekte-kundige verzaameling berustende. De eenige verklaaring, welke ik daar van D 4 kan  5# aanmerkingen over de kan geeven, en die inderdaad door fommigen der opgetelde gevallen, zeer veel waarfchijnlijkheid word bijgezet, is: dat de tusfchenwervelfchc plaaten eerst, en vervolgends ook, de ligchaamen der wervelen, zoo draa de kromming een aanvang genoomen heeft, aanhoudend gedrukt worden; dat deeze drukking, te gelijk met het toeneemen der kromming, daar van af hangelijk, van tijd tot tijd grooter word ; dat dezelve trapswijs, en evenreedig aan haare toeneeming, de voeding verhinderd deezer deelen; dat door deeze voedelooshcid eindelijk, de een en ander die* deelen als in een foort van drooge verfterving vervallen, door onderlinge wrijving afflijten, en het afgelleetene door de vaten der omliggende of van dezelfde deelen, voor zoo veel deezen onbefchadigt blijven, in den vogthoop word teruggevoerd, en uitgeworpen langs deeze of gene der natuurlijke ontlastwegen; of met de vogten blijft omloopen; of elders nedergezet zijnde, verbeeningen maakt van anderZinds zagte deelen; of wel, gelijk ik met een gedeelte der groote flagader van een zijdelijk gekromd voorwerp kan aantoonen j zig plaats-  wangestalten der ruggraat. 5? wijze hegt aan den binnenwand der bloedvaten. 2. tegenb. Hoe kan men bij moogelijkheid begrijpen, dat, wanneer de verlamming der onderfte ledemaaten, van de kromming als kromming, en niet van eenige andere oorzaak afhangt, dezelve immer heeft kunnen geneezen worden door de aangepreezene etterdragten? A n t w. Dit kan men zeer wel begrijpen, als men aanmerkt, dat 'er zoo wel onwaare als waare krommingen zijn der ruggraat; dat de eerfte, even gelijk de laatfte, kunnen vergezeld worden van eene verlamming der ledemaaten; dat onder de onwaare vooral zoodaanige zijn, die afhangen van eenig gebrek der handden, fpieren, of zenuwen der ruggraat, veroorzaakt door de nederzetting van deeze of geene ziekteftof; en dat deeze ftof, door plaatfelijke kunstontlastingen met hetzelfde voordeel kan worden afgeleid, als zulks fomwijlen gedaan word door dergelijke toevallige; dat dus eindelijk , door die etterdragten, de geneezing der oorfprongiijke ziekte, en hier D 5 door  58 aanmerkingen over de door van de gefielde verlamming, op dezelfde wijze bewerkt word , als wel eens gefchied door veelvuldige buiksontlastingen, om niet te zeggen, gelijk verfcheiden mijner bekwaamfle ftedelijke Kunstgenooten met mij weeten, dat onlangs bij eene overjaarige en zeer zwaare vooroverkromming der lenden heeft plaats gehad, alleen door het gebruik van openende, en de doorwaasfeming bevorderende, geneesmiddelen. 3. tegenb. Volgt niet, uit de door ons gefielde oorzaak der verlamming, dat dezelve altoos en niet flechts fomwijlen bij de vooroverkromming van de ruggraat moet plaats hebben. Antw. Geenzinds. De kromming naamlijk, befchrijft een groote of een kleine boog, en word gemaakt, of langzaam, of haastig: in het eerfte en derde geval met eikanderen gepaart gaande, worden de zenuwen zeldzaam zoodaanig gedrukt, dat uit die drukking, dergelijk eene verlamming kan gebooren worden: in het derde en vierde geval daarentegen, insgelijks elkander vergezellende, fchijnt deeze drukking een noodzaaklijk gevolg te zijn der krom-  wangestalten &ER RUGGRAAT. 59 kromming, of moeten ten minften de zenuwen op eene gevoelige wijze lijden, al was het eeniglijk maar door eene plotslinge verandering haarer loopftreek. 4. tegenb. Kan men, dezelfde oorzaak onderftellende, ree den geeven van het fomwijlig herftel der verlamming, 'ongeacht het aanhoudend toeneemen der kromming ? Antw. Zeerwel. Men behoeft hier toe flechts aan te neemen, dat, hoe groot de kromming allengskens worden mooge, de zenuwen geene meerdere verandering ondergaan, dan 'fce gedaan hebben m den beginne; en dat ze zelfs in het middenpunt der kromming, minder moeten lijden, naar gelang aldaar de ligchaamen der wervelen meer en meer vernietigd worden. 5. tegenb. Toegeftaan zijnde, dat door het gebruik van werktuigen, die Bogchels kunnen geneezen worden, welke afhangen van uiterlijke oorzaaken, is het nogthands naauwlijks te begrijpen, hoedaanig daar door de geneezing zoude kunnen bewerkt worden derzoodaanigen, welken het gevolg zijn van innerlijke oorzaaken, inzonderheid van eene kropzeerige ongefteltheid,  6b aanmerkingen over de heid; cn zijn en blijven derhal ven, voor het minst in dit geval, de etterdragten des Heeren pott, zoo niet de eenige, althands de voornaamfte hulpmiddelen. Antw. Door die werktuigen kan in de ge ■ {lelde gevallen, de geneezing op dezelfde wijze bewerkt worden, als de kromming der dije-, fcheen- en kuitbeenderen, in 't geval van Engelfche ziekte herfleld word door Kunstlaarzen. Zij voorkoomen naamlijk, het vergrooten der kromming, door de ruggraat beftendig te houden in eenen nitgcflrekten Hand, en geeven zoo bij volwasfenen als bij kinderen, gelegenheid aan den Heelmeester, om door het aanwenden der noodige geneesmiddelen, de oorfpronglijke ziekte te boven te koomen; bij de laatften tevens aan de natuur, om het geheel te voltooijen door de groeijing van het ligchaam. § IX.  wangestalten der, ruggraat. 6l §ix. Beschrijving der werktuigen van h. van deventer, camper en mij, ter geneezinge eens bogchels. Vandeventer heeft het werktuig waar van hij zig.ter geneezinge des Bogchels bediende , niet befchreeven. Spreekende echter van de algemeene hoedaanigheden welken een dergelijk werktuig bezitten moet, drukt hij zig dus uit, dat men reeden heeft van te denken, €at het niet anders geweest zij dan een ijzeren keurslijf, zoodaanig gemaakt, dat het noch door zijne zwaarte, noch door zijne lengte , noch door zijne fluiting hinderde ; inmiddels het nogthands de Ruggraat hield in den ftaat van uitftrekking, en vermogen genoeg bezat, om zig tegen de fteeds werkende poogingen der zwaartekracht van het boven ligchaam, ter vermeerdering der kromming, te kunnen aankanten Qpy Het QO Ibid. bladz. 55.  6 dat niet leen bukkende beroepsbezigheden , maar ook het gebruik van ftoelen met Iaage zittingen* veel toebrengt tot de voortkomst en verergering deezer krommingen. De boeren althards, gelijk ook de Franfchen, die gewoon zijn zig vah dergelijke ftoelen te bedienen, zijn daaraan j ai het overige gelijk ftaande , meer onderhevig dan anderen. Het onvermoogen om te kunnen gaan, anders dan met geboogen kniën, of gefteund doot een ftok of handkruk, is een vrij gewoon gewoon gevolg deezer wanftaltigheid: een ander1 gevolg daar van is eene moeijelijke ademhaaling. Het eerfte wordt veroorzaakt door het veiiooren evenwigt: het laatfte door de aaneengroeijing der ribben met de wervelbeenderen, welke meestal tevens daar bij plaats grijpt- F a Zoo  84 AANMERKINGEN OVER DE Zoo zeer ik overtuigd ben van de ongeneeslijkheid deezer krommingen, zoo zeer ben ik zulks van de moogelijkheid die er is, om dezelve te beteugelen, mits men bij tijds gebruik maake van het werktuig PI. 2. Fig. 3. met agterlaating der boogen v v. Dit derhalven, moet ik ook ten dien einde beveelen aan de oplettenheid des Hoelmeesters. ZES*  WANGESTALTEN DER RUGGRAAT. 85 ZESDE AFDEELING. REGELEN TER VOORBEHOEDING DER BESCHREE VENE WANGESTALTEN. De verhoeding van gebreken behoord zoo wel to: den pligt eens Heelmeesters, als dcrzelver geneezing. Hij voldoet flechts ten halven aan zijne beftemming, als hij zig eêniglijk be-r paald bij de laatfte, en de eerfte befchouwd als zijner zorgen onwaardig. Ik veroorloovc mij hierom de voordragt van eenige regelen, ter verhoeding der voorbefchreevene wangeftalten, voor zoo veel dezelve onder het be-, reik is van een iegelijk, en houde mij verzee., kerd, dat, vind men goed dezelve op te volgen , het getal der mismaakten , uit hoofde eener wanvormigheid van de ruggraat, bij het volgend Genacht oneindig kleiner zijn zal dan bij het tegenwoordig. F 3 i  86 AANMERKINGEN OVER DE I, Men bakere een kind, van het oogenblik" zijner geboorte af, lang, los en luchtig; ten einde deszelfs ligchaam , noch door broeijing verzwakt, noch door pranging eene gedwonge houding gegeevqn worde. II. Men zij oplettend, dat het door de zooge? Raamde bakerfpelden, daar bij- in een algemeen gebruik, nergens eenig gevoel lijde van pijn. III. Men legge hetzelve nimmer ter rust op een zagt bed, altoos op een matras, vast genoeg om onvatbaar te zijn voor eene merkelijke indrukking. IV. Men legge het daar op en op één eenig vast hoofdkusfen; zoo naa moogelijk in eene hori- fon,-  WANGESTALTEN DER RUGGRAAT.. 8/ fontaale plaatfing, en dekke het Hechts zoo ligt en luchtig, als met de gefteldheid van het weer maar eenigzinds beftaanbaar is. V. Men doe het kind draagen, dan eens op den eenen arm, dan eens op den anderen, met het aangezicht altoos gekeerd naar vooren, en zonder het hoegenaamd gedrukt word tegen het ligchaam van de draagfter, of ter eene of andere zijde overheid. VI. Men gewenne hetzelve, zoo haast het dus verre gevorderd is in krachten, niet anders re ftaan dan met een opgeregt hoofd, uitgeftrekte kniën, eenigzinds^ buiten waards gekeerde voeten, en zonder immer met een zijdelijk geboogen ligchaam te leunen tegen iets anders. F 4 VII.  38 AANMERKINGEN OVER DE VIL Men doe een kind nooit anders zitten, dan op ftoelen welkers zitting vlak en onindrukbaar is, en die op een effen grond ftaan; nimmer fchrijven dan aan taafels, in hoogte overeenkoomcnde met het benedenfte van zijne borst; nooit eenig handwerk verrigten, zonder nauwkeurige toezicht op de regte houding van het ligchaam en van het heofd; en in den eerften tjjd van het leven, nimmer gebruik maaken dan van kinderftoclen, welkers ftooven met de zitting van boven gelijk zijn, en zoo veel voor uit fteeken, dat de beenen en voeten daar op liggend rusten kunnen. VIII. Men trachtte nimmer een kind te doen gaan, voor de natuur zelve het daar toe aanfpoord, <^n de krachteri van het ligchaam genoegzaam zijn, om te verwagten dat elk gedeelte van het geheel, de zwaarte der bovenliggende deelen zal kunnen opweegcn. IX  WANGESTALTEN DER RUGGRAAT. 89 IX. Men maake geen gebruik van leibanden, dan die gehegt zijn aan een Hevig, en zoo gelijk als welfluitend rompje, en doe het kind nimmer daaraan voorovergeboogen hangen. X. Men kleede de kinderen net, luchtig en gelijkreedig: dit laatfte wil zeggen, men kleede dezelven noch merkelijk zwaarder, noch meerder fluitend op de eene plaats als op de andere. XI. Men verbanne, kan het zijn, allerlei keurslijven , of bediene zig voor het minst van geenen, dan die flap, ruim en eer te kort dan te lang zijn. XII. Men draage zorg, de heupen niet te bezwaaren door den last der rokken; de beenen niet F 5 te  $0 AANMERKINGEN OVER DE te knellen döor te fluitende kousfebanden; en de voeten niet te prangen door fchoencn, welke of te eng of te kort zijn. XIII. i Men bezwaare geenig kind of aankoomelirig, met het draagen van lasten, onevenreedig aan deblijkbaare krachten van het ligchaam, en deeze merkelijk te boven gaande. XIV. Men onderwerpe hetzelve niet, althands niet te vroeg noch te aanhoudend, aan bukkende bezigheden; of aan het opheffen van zwaare ligchaamen. XV. Men verbiede hen allerlei fpellen , allerlei ligchaamsoefeningen , welke fterke buigingen, hoedaanigen ook, der ruggraat vorderen; inzonderheid wanneer deeze, beurtelings en fchie-  WANGESTALTEN DER RUGGRAAT. QI J fchielijk, door tegengeflelde overbuigingen deezes deels moeten afgewisfeld worden, XVI. Men gewenne zig, in alle tijdperken van b.et leven, zoo veel de omflandigheden waar in men zig bevind zulks toelaaten, aan eene regte houding des ligchaams, en vermijde zorgvuldig al dat gene, 't welk wij in den loop onzer aanmerkingen, als oorzaaken befchouwd hebben , van de eene of andere dor gefielde wanftaltigheden van de ruggraat. XVII. Men voege bij alle deeze oplettenheden eene goede eetregel, inzonderheid met opzicht tot kinderen die een natuurlijk zwak geflel hebben, of onderhevig zijn aan de engelfche ziekte, de klierziekte en dergelijke. XVIII.  £2 AANM. OVER DE WANGEST. DER RUG GR XVIII. Men voorzie eindelijk ten fpoedigften, in de beginzelen van allerlei krommingen der ruggraat, van allerlei mankheid, van allerlei doorbuiging der dije- fcheen- en kuitbeenderen, en zij verzeekert, dat alsdan de meesten der gemelde krommingen, hoe bedenkelijk ook anderzinds, zoo niet geheel, immers voor het grootfte gedeelte, kunnen verholpen of beteugeld worden. AAN-  AANMERKINGEN over de BEHANDELING d e r 0 ONTWRICHTINGEN en BREUKEN van het D Y E B E E N.   AANMERKINGEN OVER DE behandeling > , DER ONT WRICHTINGEN en BREUKEN VAN HET D Y E B E E N. Jn den jaare 1775, gaf ik twee waarneemingen in het licht, betreflende de volkoomene geneezing van eene ontwrichting des dijebeens, en eene breuk van den hals deezes beens, beide herfteld op de wijze van de Heeren dupoui en fabre, en bevestigd door een verband van mijne vinding, gepaart met eene horifontaale ligging des lijders, op eene vaste legerftede, geduurende den gantfchen loop der behandeling (a). Twee (a) Zie mijn? Heelkundige Mengelftoffen, bladz. 362. en vervolgends.  $> 5 AANMERK. OVER DE BEHANDEL. DER Twee jaaren hierna , voegde ik bij deeze waarncemingen eene derde, betreklijk wederom tot eene ontwrichting deszelfden beens, op gelijke wijze en met hetzelfde gevolg behandeld Qi). Ten zelfden tijde zeide ik bij eene andere gelegenheid. De breuken van den hals des dijebeens , zijn tot hier toe meestal befchouwd als ongeneeslijk. Zij kunnen echter, behoudens zelfs de beweeglijkheid van het gewricht en zonder eenige nablijvende mankheid, herfteld, bevestigd en geheeld worden door deezen zeer eenvoudigen toeftel. Men legge den lijder in eene volmaakte horifontaale plaatflng, op een matras , met de beenen zoo veel moogelijk regtuitgeftrekt en gevoegd bij eikanderen. Een helper, ter zijde hem ftaande, omvatte met beide zijne handen, zoo veel hij kan, de zijde deelen van het bekken, zonder eenige pooging te doen tot rekking. De Heelmeester zeiven, ge- (&) Verhandel, van de Holl. Maatfchappij der Weetenfchappen. XX Deels, II. Stuk, Bladz, 138.  ONTWR. EN BREUKEN VAN HET DIjEBEEN. 97 geplaatst aan het voeteneind der legerftcde, omvatte met zijne eene handde hiel, met zijne andere hand de rug van den voet, en doe , door eene zagte en langzaame rekking, gevolgd van eene halve binnenwaardfche draaijing deezes deels, zonder eenige andere medehulp, de gebrooken beendeelen hunne natuurlijke plaats hetneemen. Onmiddelijk na de teregtbrenging en terwijl hij de voeten blijft bijeen houden, doe men een dubbel gevouwen laken om de heupen, een kringswijze drukdoek boven de knokkels der dijebeenderen, en een dergelijke drukdoek boven de enklaauwen , dermate aanfluiten , dat het welgeftelde been, als tot eene onverplaatsbaare fpalk diene voor het gebrooken , en den lijder buiten de fnoogelijkheid gefield worde, om het eene of andere op eene nadeelige wijze te kunnen beweegen (c). Bij dezelfde gelegenheid zeide ik. Bij de breuken Van den grooten draaijer, welke uit hoof- (0 Zie'mijne Hedendaagfche oefenende Heelkuude t. Deel. Bladz. 278, G  98 AANMERK. OVER DE BEHANDEL. DER hoofde eens meer merkelijken misftand en duidelijker gewaarwording van kraaking, veel gemaklijker kenbaar zijn dan de voorige, kan men met het meeste voordeel gebruik maaken van dezelfde behandeling, en insgelijks de geneezing voltrekken zonder eenig gevolg van mankheid (d). Ik merkte vervolgends nog aan. Hoe ongunstig men altoos gedacht heeft over de ge« neezing van allerleie ontwrichtingen des dijebeens zonder onderfcheid; hoe zeer ook deeze gedachte fchijnt gewettigd te worden door de ontleedkundige befchouwing van het faamenftel des heupgewrichts; is het echter even zoo zeeker, dat dezelve met opzicht tot verfche gevallen , door eene uiterlijke oorzaak op eene fchielijke wijze voortgebragt, gefchieden kan zonder nablijvende mankheid, als het zeeker is dat ze van dergelijke oorzaaken kunnen afhangen , waaraan insgelijks veekn ten onrechte getwijfeld hebben. De herftelling inderdaad deezer ontwrichtingen, en derzei ver bevestiging» voor O) Ibid. Blacte. a7$j  ONTWR. EN BREUKEN VAN HET DIJEBEEN. 99 voor zoo veel alle gevallen betreft, daar voor vatbaar, verfchillen in geenen dcele van die der breuken van den hals des dijebeens, en gefchieden met het grootfte gemak zoo wel, als met de meest moogeiijke verzeekering eens goeden uitflag (e). Na dit alles, na zeer veele duitfche Geneesen Heelkundige reizigers,in ons Stads ziekenhuis van tijd tot tijd opgemelde behandeling gezien hebben (*) en na verfcheiden derzelven zig in 't bezit gefteld hebben van mijne Werken, had ik (e) Ibid. Bladz. 304. (*) Onder het getal van deezen, fchijnen geweest te zijn, de Heeren hunczouskij en schmidt, Schrijvers van het nuttig Tijdwerk, getijteld: Bibliothek der neusten Medicinisch ■ Chirurgifchen Litetatur , 't welk te Weenen bij j. stahel word uitgegeeven. In het eerfte Stuk des tweeden Deels van dit Werk althands. Bladz. 73, zegt de Recenfent van het werkjen des Heeren brunninghausen, dat hij reeds in den jaare 17S6, in het Gasthuis deezer Stad, door den Heere krieger onderrigt is aangaande eene gelijke behandeling der breuken van den hals des dijebeens, door mij aldaar ingevoerd; en ter zelfde plaatfe twee lijders geG a zien  lOO AANMERK. OVER DE BEHANDEL. DER ik niet verwacht, dat men in Duitschland negen Jaaren laater, het voornaamfte gedeelte derzelver, het verband te weeten, met opzicht tot de breuken van den hals des dijebeens, als iets nieuws zoude voorftellen, veel minder nog, zig de eer aanmaatigen der uitvinding. Dit intusfehen is het geval. De Heer brunninghausen naamlijk, gaf in den Jaare 1789 te Wirsburg, een Werkjen in het licht, gefchreeven inzonderheid met dit oogmerk (ƒ), en waar van de beroemde Hoogleeraar richter zelfs, geenezwaarigheid maakt te zeggen: „ Ik kondige dit kleine gefchrift „ met te grooter genoegen aan, wijl het niet „ alzien te hebben, waar van den eeuen van eene derge> lijke breuk geneezen was, zonder rnankheid of eenigerlei buitenwaardfehen ftand van den voet, en den an« deren zig alsnoch bevond onder de behandeling, welke nij vervolgends kortelijk opgeeft. (ƒ) De Tijtel van dit Werkjen is: h. t. brun» NINGHAusen , uber den Bruch des Jchenkelbeinhalfels überhaupt , und i~s btfondre eine neue Methode detfilben ehnt Hinkenfu htilm. •  ONTWR. EN BREUKEN VAN HET DÏJEBEEN. IOI „ alleen de vrucht is van den vindingrijken ti 8'eest en de ondervinding," van een mijner' „ voormaalige meest beloovende toehoorders, „ maar ook den Heelmeester in ftaat fteld, om „ een der gewigtigfte Heelkundige gebreken, „ met een gelukkiger gevolg dan tot hier toe „ heeft plaats gehad, te behandelen (g). Ik hereigene mij des bij deeze gelegenheid, opgemeld verband, en zal het overige deezer aanmerkingen doen dienen, gedeeltelijk ter ftaavinge van het recht 't welk ik daartoe heb, gedeeltelijk ter bekrachtiging van de waarde deszelven, ter gcneezinge der geftelde breuken en ontwrichtingen niet Hechts, maar ook, tot die der dreigende verplaatsingen van het hoofd des dijebeens, bij kinderen. Met opzieht tot het eerfte, zal het genoeg zijn, te doen opmerken: dat, en bij de behandeling des Heeren BRUNNINGHAUSEN, en bij de mijne, alles eeniglijk en geheel aankomt, op (#) A. g. richter, Chirurgifche LMothek, 9 Band, 4 Stuk. Bladz. 5S1. G 3  IOa aanmerk. OVER de behandel. der op eene horifontaale ligging des lijders op eene vaste en niet zeer indrukbaare legerftede, gepaart met eene onveranderbaare uitftrekking en aaneeniluiting der onderfte ledemaaten: dat ik aan de twee laastgemelde vereiscbten tracht te voldoen, door een fluitlaken , gelegd om de heupen, en door twee kringswijze drukdoeken, geplaatst boven de knokkels der dijebeenderen en de enklaauwen, in hun midden ("t geene ik ftraks vergeeten heb te melden) tusfchen twee langwerpig vierkante drukdoekjes, dermate aangeilooten, dat ze eene liggende cijffer eo verbeelden: dat de Heer brunninghausen zulks tracht te doen, of, door alleen een baud te leggen boven de kniën ; of door nog een band te plaatfen boven de enklaauwen van het ongeftelde been, en den voet van het gezonde deel te befluiten in eene luts van dien band als in een ftegelreep ; of door met dit alles, eene fpalk van zool-leder of hout gemaakt, te leggen langs de buitenzijde van de dije, en dezelve met riemen te bevestigen, van boven om het bekken, van onderen boven het een en ander kniegewricht: dat dus eindelijk, het  ontwr. en breuken van het eijebeen. ioj het voornaam verfehil van beide behandelingen beftaat, in de vervvisfeling van een zagt en fteeds fluitend linnen heup- en dije - fteunzel, met een hard en ligt verfchuif baar lederen of houten; eene vervvisfeling waarlijk, welke vrij wat trekken heeft van gezogtheid, en ik mij niet kan verbeelden dat de goedkeuring zal wegdraagen van eenig kundig en doordenkend Heelmeester. Met betrekking tot het laatfte, beroep ik mij op de volgende korte, dog elders in het breede befchreevene waarneemingen G. k., oud 59 Jaaren, brak in de maand Maart des Jaars 1777 zijn rechter dijebeen, kort onder het heupgewricht. De Heer 11 ussem, kundig van mijne behandeling, onderwierp den lijder daaraan, en genas denzelven in den tijd van agt weeken dermate, dat men vervolgends in deszelfs gang, naauwlijks eenige verandering befpeuren konde. ... w. (&) Verhandel, van het Genootfchap ter bevordering der Heelk., te Amfterdani. I. Deel. Bladz. 122. en vervolgend*. G4  Ï04 aanmerk. over de behandel. der ... w... . oud 58 Jaaren, brak den 30 November 1782, de hals van hetzelfde dijebeen; werd door den Heere swagerman, op gelijke wijze behandeld; en genas na verloop van 11 weeken, met veel minderverkorting des deels, zegt dien Heelmeester in eenen mij toegezonden brief, als in eenige gevallen, door hem voormaal behandeld, In den Jaare 1787, heeft dezelfde Heer, bij eenen lijder van omtrent gelijken ouderdom, eene even dusdaanige breuk, op dezelfde wijze verbonden, en niet minder gelukkig geneezen. De Heer krteger , heeft zinds den tijd mijner tweede proefneeming in het Jaar 1777, °ij ééne ontwrichting van het dijebeen ; en zes breuken van den hals deezes beens,zig met hce allcrgewenscht gevolg bediend van dezelfde handelwijze. De Heer labee, die uit hoofde van verfcheidene openbaare posten, welke hij bekleed, dikwerf in de gelegenheid is om breuken van den hals des dijebeens te behandelen, bediend zig federt denzelfden tijd, zoo hier bij als bij de ontwrichtingen deezes beens, beftendig van dezelf-  ontwil èn breuken van het dijebeen. 105 zeifde behandeling, en flaagt daar mede even gelukkig. Het vierjaarig Dochtertje van den Heere n. j brak den 6den Meij 1785, het linker dijebeen, onmiddelijk onder den grooten draaijer. Het Kind op dezelfde wijze behandelende, genas ik het in den tijd van tien weeken, zonder eenige de minfte wangeftalte of verminking. Het zoontjen van den Heere h. v. v. , oud omtrent vijf jaaren, kreeg in den Jaare 1786, vermoedelijk door verflapping der banden, eene dreigende ontwrichting van het regter dijebeen, en werd hier van door den Heere de bree en mij, met behulp deszelfden verbands, dezelfde ligging, en geestrijke wasflngen, in den tijd van 8 weeken geneezen. Het Dochtertje van den Heere p. d. c.na genoeg van gelijken ouderdom, verviel in den Jaare 1787,ten opzichte van het regter been in hetzelfde gebrek, en werd door mij op gelijke wijze, de wasfing uitgezonderd, onder het heelkundig oog van den Geneesheer korp, volmaakt geneezen, in den tijd van 7 weeken. Dus verre, voor zoveel betreft mijne behanH de-  ioö aanmerk. over de behandel. der deling der ontwrichtingen en breuken van het boveneinde des dijebeens, het voornaame onderwerp deezer aanmerkingen. Men ftaa mij toe hier bijtevoegeu. i. Dat ik van de edelmoedigheid des Heeren brunninghausen verwachte, dat hij niet meer zig zeiven, maar mij zal befchouwen, als den eerften verbeteraar des verbands,ter geneezing der breuk van den hals des dijebeens. c. Dat ik het laatfte ten dien opzichte insgelijks verwachte van die des Heeren richter, zijnen waarlijk grooten, en verre boven mijnen lof verheven leermeester en begunstiger. 3. Dat, hoe zeer in het geval der geftelde ontwrichting en breuken van het dijebeen, de herftellingsv/ijze des Hccrcn r> up ou i en fabre, gepaait met mijne daar bij gevoegde kanteling van den voet, ook mooge verfchillen van de gewoone, dezelve mij beftendig dermate voldaan heeft, dat ik niet fchroome haar te verklaaren , als zeer veel gemakkelijker en zeekerder te zijn dan deeze. 4. Dat ik ze om deeze reeden insgelijks den voorrang geeve boven de wijze van herfteUing, door  0ntwr, en breuken van het dijebeen. 10/ door den Heere brunninghausen, met opzicht tot de breuk van den hals deszelfden beens voorgefteld, en ftrookende ten aanzien der uitrekking met de gewoone, ten aanzien der verplaatfing van den misftaanden voet, met de mijne. 5. Dat ik mi] daarvan, van het befchreeven verband, en van de horifontaale ligging des lijders , bereids met een zeer gelukkig gevolg bediend heb in het geval eener breuk van het middendeel des dijebeens, bij eenen woeligen Jongen van omtrent 13 jaaren. 6. Dat 'er reedenen zijn om te denken, dat men eerlang het eene en andere insgelijks zal kunnen aanprijzen ter behandeling van alle breuken deezes beens zonder onderfcheid, onder voorwaarde Hechts van eenige weinige en geringe veranderingen, welke ik mij voorbehoude om bij eene nadere gelegenheid medetedeelen.  Bij den ukgeever deezes, zijn rot de gelteide prijzen te bekoomen , de völgende vertaalde en eigen werken van den Schrijver. Verhandeling over de afzetting der dije, in het heupgewricht , door den Heere moüblet, 8vo. a . ƒ :i4 over de beflaanbaarheid en noodzakelijkheid van de afzetting der Ledemaaten, 8vo. a . . - - : i8 Heelkundige Mengeliloffen, 8vo. a . - 1:16 Schets der Ontleedk,, door den Heere plenck, 2 deelen, 8vo. a . -2:12 Heelkunde, door denzelfden ,8vo. a - 1:16 Proeve over de voornaamfte langduunge gezwellen, 8vo. a . . . - 1 :i