KÖRTSTÖNDÏGHEIÖ, VERGANGKELYKHEID en YDELHEID van s'MENSCHEN LEVEN IN EENE REDENVOERINGE over. PSALM 39, vs. ,5, 6. vs. 5. Heere, maakt my bekendmyn einde, ende welke de mate myner dagen %y; dat ik weete boe vergangkelyk ik zy. Vs. 6. Ziet, gy hebt myne dagen ten bandbreedt gefield, ende myn leeftyd is als niets voor u; immers is een ieder menfche, (boe) vast hy ftaat énkel ydelheid, Selah! door CORNE1LIS van BÈVOGJLB* LID VAN HET UTRECHTZË PROVINCIAAL GENOODSCHAP VAN WETENSCHAPPEN EN ICONSTEN ENZ. Te AMSTERDAM* gedrukt voör den AUCTEUR En zyn te bekoomen by JOHANNES WESSING willemsz.-, Eockveikopen M d G C X G I,  Uitgegeven na voorgaand onderzoek en goedkeuring der Gecommitteerden van de Eerw. Clasfis van Amfterdam. Den November A°. 1791.  I T O O M JR JE JD JE &%5Z®af zelfs - aandoenende onder$ku *t vindingen van fmertelyke en treurige fier/gevallen , wanneer die Perfonen treffen, die allernaast aan ons verbonden waren ? dieper indrukken op onzen Geest maken, en ons gemoed gevoeliger aandoen 9 dan MoQte denkbeeldige befchouwin* gen  n VOORREDEN. gen en aandenkïngen aan gejïorvepen^ die ons wel worden aangekondigd'3 maar die ons niet byzonder aangaan , daar van zullen veele van myne medechristenen, de levendigfle gewaarwording? te eeniger tyd wel gehad hebben; gelyk de treurige ondervindinge daar van, my , met eene diepe rouwe , nog Jieeds een& pnertelyke aandoeninge geeft. Nadien het den vrymagtigen Hee^  VOORREDEN, m HE ERE van Leven en Dood^ m wiens hand onze tyden, onze lichamen , onze gezondheid en ons leven zyn, naar zyne oneindige wys~ held en onveranderlyk Raadsbefluit, behaagd heeft 3 na eene byna 29 jarige allergewenschte HuwelyksVerëenlginge, myne zeer waardige en tedergellefde Echtgenoot Sandrina Jacoba Spiering , (eene vrouwe die met een doorziend verfland, wys oordeel, en met een zachtmoedige ^ * 2. vre-  iv VOORREDEN. vredenlievende en we/doemgezinde Geest vercierd was) na eene zwaare krankheid van vier maanden lang, door een allerzachflen Bood van my weg te nemen , en ik ook redenen hebbe om op Evangelifche gronden te moeten geloven , dm dit fierven, een zalig flerven , in verëeniging met den Heere Jefus Christus geweest is; zoo heeft het veelvuldig aandenken aan zodamo-. een heengaan in vrede, jnyne overden-  VOORREDEN, v denkingen by aanhoudenheid bepaaldby ons eigen zeer gewïgtig ftsrflot: Een lot 3 dat ons allen, den eenen vroeger en den anderen later, doch eens zeker moet overkomen. Eene zaak daar ivy alle het hoogfie belang in hebben, als zynde de grootjïe veranderlnge van onzen ftaat , die voor elk onzer nog aan- ftaande is, en welke ieder ogenblik komen kan, en die dan het naaste verband heeft met onze weder offlan- * 2 din6  vi VOORREDEN. dlnge uit den Dooden 3 en met hei Laatfle of Eeuwig oordeel Het onderzoek, de overdenkingen en ultlegglnge der woorden van Davlds bede en belydenlsfe in P/alm 59 , vers 5 ^ 6; hebben my eene ruimte van flojfen tot myne eigene ftïchtlnge en bemoediglnge in myne Eenzaamheid en In het treurig gemis van myne wel eer Llefdenryke Mede gezellinne , konnen mededeel en. De  VOORREDEN, vu De wensch dat dezen mynen Arbeid ook voor eenlge van myne medechristenen , die zich In gelyke bedroevende fterfgevallen bevinden of bevonden hebben , tot troost, tot nut en zegen mogtc flrekken , heeft my tot een aïgemeene mededellnge , van dit kleine Blbe/werk , eer dan van eenlge wysgerlge fchrlften, doen besluiten. En om, van wegens de mln-achtinge en afkeer, in deze Eeuwe, van Godgeleerde boeken te * 4 heb-  vin VOORREDEN. hebben en te lezen, aan geen Boekverkoper fchade te veroorzaken, zoo hebbe ik dit voor myne eigene reke» m'nge doen drukken. En indien db gefchrift aan eenige Godvruchtige of Godsdienflige Christenen (tot welke Christen genootfchap zy zich ook mogten rekenen te behooren) aangenaam en tot fiichtinge mogte geweest zyn, zoude zulks my konnen aanfpooren, om nog twee verhandelingen, die op deze 3 eene naaste  VOORREDEN, ix te betrekkinge hebben, te laten volgen. Is het Gods welbehagen 3 om den lust onzer oogen 3 en de begeerte onzer zielen , gelyk van Ezechiel, Cap. 24/ 16— ook van ons weg te nemen ? dan is onzen pïigt ftille te zyn , den HE ERE te zwygen, en te berusten in Gods wyzen raad, wille en wegen, en met onzen Dichter te zeggen. Pfalm 39 , * 5 vers  x VOORREDEN. vers 10. Ik ben verftomd, ik zal mynen mond niet opdoen; want gy hebt het gedaan. Wy hebben te bedenken, dat wy onze gelieffle Echtgenoote , ouders , kinderen , broeders , zusters en andere hamaag fc hap en vrienden, maar ah ter leen ontvangen hebben > om hunnen raad, hulpe s liefde en vriendfchap s maar voor een tyd te genieten; en dat zy, gelyk wy alle9 fierfelyke menfehen zynde 3 of wy aan  VOORREDEN, xi aan hun} of zy aan ons, doch eens door den Dood moesten ontvallen. Zyn onze vrienden Godvruchtige menfchen geweest, dan moeten wy ons in hunnen- gelukflaat en zaligheid verhlyden 3 en Gods wyzen en goedertieren weg met hun gehouden billyken y en God daar voor loven ; zoekende ook haar gelove en heilige wandel naar te volgen; verve achtende, dat dan ook het einde van onzen weg vrede zyn zal. Dit  *ö Voorreden. Dit is ook de wensch Van hem$ die altoos daar in zyn groot vermaak vind, om zynen naasten nuttig en voordee/ig te zyn. Veelgeachte Medechristenen Uwen dienstvaardiger! Dienaar. CORNs. van BE VOORD. Amfterdam den i September^ 1791* KORT-  KORTSTONDIGHEID, VER GANGLY KHEID, en YDELHEID van s'MENSCHEN LEVEN. In eene- Redenvoeringe over Pfalm 39. vers 5, en 6. VOOR-INLEIDINGE. «psT#e geheele i48fte Pfalm is eene opis*: O ^ wekkinge tot lof en verheerlyking ^^^^ van God, den grooten Schepper, onderhouder en Regeerder van het geheele al. Alle de gefchapene dingen , in den hemel, aan den hemel en onder den hemel; op de aarde en onder de aarde, in de zee en in de diepfte afgronden, worden opgefpoort om den Heere lof te zeggen en om hem Eere te geeven. De redenlooze en levenlooze fchépzelen doen dat op hunne wyze; wanneer zy zich als groote en heerlyke Konstftukken van Gods hand, aan de redelyke fchépzelen vertooA nen,  2 over Psalm 39, vers 5, 6. nen, en zich aan hen kenlyk maken; en wanneer zy daar door de oneindige volmaaktheden , de wysheid , goedheid en almagt van hunnen aanbiddelyken maker, op het luisterryklte doen afïlraalen : De hemden (hoewel zonder mond) vertellen Gods Eere , en het uitfpanzel (zonder fprake) verkondigd zyner handen werk. Pfalm 19: 2. En wie weet niet uit dit alles , dat Gods hand alle deze dingen gemaakt heeft, en dat zy daarom hunnen fchepper moeten loven? De heilige Engelen begonnen Gods lof met het eerfte begin der fcheppinge van onze Aarde; wanneer God de aarde grond-veste, doen zongen de Morgenjlerren vrolyk, en alle de kinderen Gods (de heilige Engelen) juichten Job. 38: 6, 7. Wat is dan anders de pligt van redelyke fchépzelen, die hier op aarde woonen, van Koningen en alle volkeren. — van Jongelingen en Maagden, van ouden met de jonge, vers 11, 12. dan hunnen hooggeduchten mater te loven, te danken en te verheerly- kea  over Psalm 39, vers 5, 6. 3 ken? Gods eere rs doch het groote einde, waar toe God alles gewrocht heeft en nog onderhoud en regeert. Gods eere is het hooge doel-einde der betooninge van Gods rechtvaerdigheid en barmhartigheid, in de verlosfinge, die door den Heere Jefus Christus is te weege gebragt; en waar toe God aan ons zyne genaden weldaden fchenkt. Gods eere zal dan ook het hoogwigtig einde moeten zyn, waar toe God aan ons, voor een korten tyd op deze aarde, het leven en den adem geeft; ja God wil zelfs in en door onzen dood van ons verheerlykt worden; gelyk dat doch het blyde Hemelwerk van alle de Heiligen zyn zal na dit leven, na de opftandinge des vleefches, in een eeuwig leven. Is dan onze wensch dat wy de zalige hemellingen in God te loven eeuwig mogen navolgen, dan moeten wy dat Hemelwerk hier op aarde beginnen, dan zullen wy ons geheele leven, alle onze gedachten , woorden en daden, daar toe moeten inrichten om God in ons lichaam As en  4 over Psalm 39, vers 5^ 6. en in onzen geest te mogen verheerlyken. En waar toe hebben wy grooter en gewigtiger drangredenen, dan om God te loven, hem te danken in alles, en hem eere te geven? Is het niet wat groots, dat God ons niet tot redenlooze, maar tot redenmagtige en verftandige fchépzelen gemaakt heeft? Is het niet wat groots dat God, behalven het leven, weldadigheden aan ons bewyst, en dat zyn opzicht onzen Geest bewaard ? Is het niet wat groots, dat God dit wondergeftel van ons lichaam, dat zoo broos en bouwvallig is, en daar het minfte gebrek aan het kleinfte gedeelte, een fhellen dood kan veroorzaken, dat God (zegge ik) zoo een wonderftuk, nog zoo veele jaaren, tot 60, ~o of 80 jaren toe, ftaande houd ? Is het niet wat groots dat God eiken dag, voor ons behoeftig lichaam, het noodige onderhoud, voedzel en dekzel befchikt? Is het niet eene nog grooter weldaad, dat God aan ons ellendige fterfelingen, zyn woord heeft bekend gemaakt?  over Psalm 39, vers 5, 6. 5 maakt ? en daar in aan ons den weg wil leeren,om getroost te leven, en om zalig te fterven ? moest dat alles niet de levendigfte indrukken op ons harte maken? om onzen kostelyken leeftyd, die zoo kort en zoo dierbaar is, wel in acht te nemen en te rade te houden ? te meer daar wy niet weeten, welke dag de laatfte van ons leven zyn zal, en hoe haast die komen kan? Die dan wenscht met de zalige Hemellingen eeuwig God te loven, die moet niet alleen hier op aarde Gods lof beginnen , maar ook dat Hemelwerk tot aan zynen dood toe voortzetten; die moet zich ook geduurig, in en onder dat werk, zyne verganglykheid, fterflykheid ende kortftondigheid van zyn leven herinneren; om dat groote werk, dat hy in dit leven te doen heeft, met al zyn magt voor zynen dood af te doen. Maar daar het bedorven vleesch, alle indrukzelen van fterflykheid, van dood en eeuwigheid zoekt te verbannen; zoo is het, dat wy noodig hebben, om den H e e r e ootA 3 moe-  6 over Psalm 39, vers 5, 6. moedig te bidden, dat hy zelve ons die groote konst van welsterven leeren wil, dat hy ons dit woord wil doen ter harten nemen, en het zelve door zyn Geest, Licht en Genade in ons levendig en vruchtbaar make. TEXT Psalm 39, vers 5, 6. -pro jd; mpi yf?■ n)r»vtfiri .5 VERS 5. He ere, MAAKT MY BEKEND MYN EINDE, ENDE WELKE DE MATE MYNER DAGEN ZY, DAT IK WEETE HOE VERGANGKELYK IK ZY. VERS 6. ZIET, GY HEBT MYNE DAGEN EEN HAND- BREEDT  over Psalm 39, vers 5, 6. y BREEDT GESTELT, ENDE MYN LEEFTYD IS ALS NIETS VOOR U; IMMERS IS EEN IEDER MENSCHE , (HOE) VAST HY STAAT ENKEL EIDELHEID, Selah! Gelyk het Welsterven aan het Welleven allernaauwst verbonden is, om dat zonder een voorafgaande Welleven, geen Welsterven volgen kan; zoo word tot het Welleven van een Christen allerbyzonderst verè'ischt, dat hy na de vermaninge van den Apostel Paulus Ephes. 5: 15, 16. Toezie, dat hy voorzichtig of naauwkeurig wandele, niet als de onwyzen, maar als de wyzen : welke wysheid , daar in beftaat, dat hy den tyd uitkoope, dewyl de dagen boos zyn. A 4 Het  8 over Psalm 39, vers 5, 6 Het nuttigst onderricht, aangaande het wel uitkoopen des tyds, is by niemand te krygen, dan by dien God, die de God van ons leven en der lengte van onze dagen is , die als de grootfte en beste leermeester, ons niet alleen leeren, maar ook bewerken kan, om onzen korten eh kostelyken leeftyd wel en recht te belteeden, tot die eindens, waar toe de He ere God ons het leven en den tyd gegeven heeft, en nog geeft. Tot overdenkinge van deze zaken, zyn zeer gepast de volzinnige woorden van sden Dichter Pfalm 39, vers 5, en 6. Heere, maakt my bekend myn einde enz. Deze woorden zyn ontleend uit den 39ften Pfalm , welkers ppfchrift ons aanwyst, dat deszelfs maker de Propheet -David is, een man door Gods Geest •gedreven, die Jieflyk was in Pfalmen s Ifraè'Is. Deze Pfalm was gefchikt tot den openbaren Godsdienst, en is daarom opgedragen aan een Opperzangmeester, en wel  over Psalm 39, vers 5, 6. 9 wel aan Je dut hun, aan wien ook den 62ften en ^^fte Pfalmen zyn opgedragen. Wie deze Jeduthun geweest is, daar van kan niet veel gezegt worden, wy vinden zyn geflachtsregister, onder den naam van Ethan, tot aan Levi toe opgeteld. 1 Chronyk. 6: 44—47. Want het is genoegzaam zeker, dat deze Jeduthun dezelve geweest is, die anders Ethan genaamd word. Deze Jeduthun of Ethan, was met Heman, en As aph , een der opperfte of overfte van de zingende en fpeelende Leviten. Het is opmerkelyk, dat, wanneer onder de Opperzangmeesters Ethan genoemd word, dat dan van Jeduthun geene melding gemaakt word, gelyk 1 Chron. 15: 17. De Levieten fielden Heman, den zoone Joè'ls, en uit zjne Broederen As aph, den zoone Berechja: .en uit de zoonen Nier ar i, hunne broederen , Ethan, den zoone Kufaja, vers 19. De Zangers nu Heman, A 5 A-  lo over Psalm 39, vers 5, 6. Asaph en Ethan lieten zich hoor en met koper e Cymbalen. Daar en tegen, wanneer benevens Heman en Asaph, van den Opperzangmeester Jeduthun gewaagd word, dan word Ethan verzwegen ; gelyk 1 Chronik. 16: 42* met hen (te weeten, met de Priefters en Leviten en Asaph en zyne broederen) waren Heman en Jeduthun, met Trompetten en Cymbalen voor de geene, die haar lieten hoor en, en met Injirumenten der Muzyke Go des, en 1 Chronik. 25, vers 6. Deze waren altemaal aan de handen hun s leaders gefield, tot den gezange des Huizes des He er en, op Cymbalen Luyten en Harpen, ten dienfie des Huizes Godes: aan de handen des Konings, Asaphs, Jeduthuns en Hemans. Welk geval aan David tot het Dichten van dezen Pfalm aanleidinge gegeven hebbe , is geheel onzeker. Zeker is het, dat de Dichter zich in groote krankheid, of onder zwaare verdrukkingen en ver-  over Psalm 39, vers5, 6. 11 vervolgingen van goddelooze vyanden bevonden heeft: En dan is onder veele gisfmgen, het gevoelen van die uitleggers meest aanneemlyk, die waarfchynlyk ftellen dat deze Pfalm van David gedicht zy, ter gelegenheid, dat hy voor zyn ontaarden zoon Abfalom uit Jerufalem gevlucht was; wanneer hy dan in dit lied, zyne afwisfelende gemoeds-gefteldheden zal opgeven, naar mate dat de omftandigheden en gevallen in dien tyd veranderden. In het begin van zyn vlucht, wanneer zyn gemoed wel bitterlyk bedroefd, maar ook zeer bedaard was, toen leide hy zich toe op een diep ftilzwygen, vers 2. Ik zei de, ik zal myne wegen bewaren, dat ik niet zondige met myne tonge, ik zal myneir mond met eenen breidel bewaren; terwylen de goddeloze nog tegen over my is- Welk ftilzwygen hy ook ftandvastig gehouden heeft; zeggende vers 3. Ik was verjlomd door Jlilzwygen, ik zweeg van bet goede; Dat ftilzwygen, dat, zonder  12 over Psalm 39, vers 5, 6. der raurmureringe den Heer e zwy genoegende David, wanneer hy de Priesteren Zadok en Abjathar, met de Arke naar Jerufalem weder opzond, en wanneer hy zeide. — 2 Samuel 15, vers 25, 26. Brengd de Arke Godes weder in de Stad: indien ik genade zal 'vinden in des He er en ogen, zoo zal by my wederhalen, en zal ze my laten zien, mitsgaders zyne wooninge, vers 26. Maar indien hy alzoo zal zeggen, lk hebbe geemn lust tot u: Ziet hier ben ik, hy doe my zoo als het in zyne oogen goed isDat ootmoedig ftilzwygen voor God, toonde David ook over het vloeken van Simei, wanneer hy tot Abisai zeide, 2 Samuel 16: i0. Ja laat hem vloeken, want de Heere doch tot hem gezegd heeft, vloekt David: wie zoude dan zeggen; waarom hebtgy alzoo gedaan. Maar die gemoedsgefteldheid veranderde, toen David bericht kreeg, dat zyn ontaarde zoon, op raad van Achitophel, zyn's Vaders 10 bywy- ven,  over Psalm 39, vers 5, 6. 13 ven, in het openbaar gefchonden hadde: Doe ondervond hy die fmerte en verontwaardiginge, welke hy vers 3. b. en vers 4. uitboezemde, maar myne fmerte werd verzwaard, vers 4. myn harte werd heet in myn binnenfte, een vuur ontbrande in myne overdenkinge, toen fprak ik met myI ne tonge. En wanneer David den raad van Achitophel wierd aangekondigd, om David met 12000 gewapende mannen te vervolgen, hem in dien zeiven nacht te overvallen, en den Koning te dooden; Doe begon hy zich zynen nakenden dood levendig voor oogen te ftellen, en zich ' wendende tot God, zoo fmeekt hy God, dat de Heere hem het rechte Welsterven leeren wil; gelyk hy reeds door ondervindinge van de verganglykheid en ydelheid van s'menfchen leven, was overtuigd geworden; dat is den inI houd der woorden in de 5de en 6de versIfen van dezen 39ften Pfalm: Heere, [maakt my bekend myn einde enz. Wbor-  H over Psalm 39,. vers 5, 6. Woorden die zeer belangryk en aanmerkinge waardig zyn voor alle fterfelingen; die wy wel in 't algemeen zullen verklaren, doch zullen ook trachten de zaken tot eene dadelyke beöerTeninge op ons harte te drukken. Wy vinden in deze woorden I. Eene allerhartelykfte en ernftiee fmeekbede van den Dichter, om door Goddelyke onderrichtinge wel toebereid te worden tot zyn aanftaande fterven, vers 5. H. Zynebetuiginge, wat hy door Goddelyk onderwys , en door ondervindinge al geleerd had , van zyn eigen fterflykheid en verganglykheid, en van de ydelheid van het geheel-al, en van alle menfchen, en van die fcheenen vast te ftaan, vers 6. ifte  over Psalm 39, vers 5, 6. 15 Ifte D E E L. In vers 5, komen ons voor. 1. De bede zelve van den bidder: Heere maakt my bekend myn einde &c. 2. De aanwyzinge van het einde, waar toe hy dat bid : op dat ik weete hoe verganglyk ik z y. I. De bede zelve is: Heere, maakt, my bekend myn einde, en welke de mate myner dagen zy. In deze bede vermeld de Dichter. A. De zaken, waar van hy wenscht onderricht te worden: zyn einde in de mate zyner dagen. B. Hy doed daar by zien, hoe hy zich begeeft tot den allerbesten en allergetrouwften leermeester , biddende: Heere, maakt my dat bekend. A. De zaken dan, waar omtrent hy wenscht onderricht te worden, zyn. A.  l6 over Psalm 39, vers 5, 6» I, 1, A. ft. Zyn einde. 3. Ende mate zyner dagen, welke die zyn. ft. Het eerfte waar van hy fpreekt, is zyn einde. Hy verftaat daar door den dag zyns Doods. Het einde, het Iaatfte uur en minuut van zyn lichaamlyk en ty delyk leven; welk einde door den dood word daargefteld: want gelyk de mensch een begin neemt door zyn ontvangenisfe en geboorte, zoo moet dat begonnen fterfelyk leven eindelyk eens wederom worden afgebroken, en de menfch neemd een einde door den onvermydelyken Dood; want het is alle menfchen gezet eenmaal te fteroen. Hebr. 9: 27. van dat allerzekerst fterven zong Ethan de Efrahiter Pfalm 89: 49. wat man leeft 'er die den Dood niet zien en zal? die zyne ziele, (of zyn leven) zal bevrjden van het geweld des grafts ? Door dat fterven koomt het einde van alle Vleesch voor Godes  over Psalm 39, vers 5, 6. 17 1 I. A. K. des aangezicht e. Gen. 6: 13. Dat is dat einde, die dag des doods (dië voor de Godvruchtigen) beter is, dan de dag dat zy gebooren wier den; dat is dat einde van alle menfchen kinderen, dat de levende, in het Klaaghuis verkerende, in hunne harten behooren te leggen, of voorbeeldig konnen leeren kennen en opmerken; vermits zy in het Sterven van andere menfchen dat einde geduurig voor oogen zien, Pred. 7: 1, 2. Dat einde hebben alle menfchen, Rechtvaerdige en onrechtvaerdige, vroome en onvroome, Even zeker te wachten; doch met een oneindig groot onderfcheid: Want van de goddelozen word gezegd. Pfalm 73: 19, zy nemen een einde, en worden te niete van verfchrikkingen: Maar Van de vroomen word vermaand en getuigd Pfalm 37: 37. Let op den vroomen, ende ziet na den oprechten; want fat einde van dien man zal vreede zyn. Dit Sterven maakt wel een e i n-d e van B het  i8 over Psalm 39, vers 5, 6. I. 1. A. a. het Lichaamlyk, Dierlyk of Tydelyk leven; een e i n d e van alle menfchelyke voornemens, uitvindingen, arbeid I en bezigheden; een einde van alle goede en kwaade verrichtingen, en van alle ! ydele woelingen, vreugden en zotheden, en ook een einde van alle tegenfpoedeu, van al het moeijelyke, fmertelyke en verdrietige, dat den mensch in dit leven, in deze wereld overkoomt;en ten laasten een einde van de allergrootfte krankheden, van de hevigfte pynen en benaauwdheden; een einde van alle ongeneeslyke gebreken en lichaamskwalen; van alle ongemakken en zwakheden des ouderdoms, van blindheid, doofheid, lamheden enz. ja met een woord voor de Godvruchtigen I maakt de Dood een einde van al het I , zondigen: want die gejiorven is, die is gerechtvoerdigdvan de zonden, Rom. 6: 7. Maar dit fterven maakt geen einde van | den geheelen ftaat of beftaan des menfchen; want des menfchen onftoflyke ziel of geest; die  over Psalm 39, vers 5, 6. 19 I. 1. A. tf. die voor de Eeuwigheid gefchapen is, heeft geen e i n d e , en zal geen einde hebben; maar is onfterflyk, en zal na den Dood des Lichaams levendig overblyven en werkzaam blyven, met.bewustheid en gevoel van haare eigene gelukzaligheid of van haare rampzaligheid: want zouden de zielen der verdoemden, zodanig eene levendige gewaarwordinge en gevoel hebben van hunne fmerten en verdoemnisfe? zoo als de Heere Jefus in de gelykenisfe van den Ryken man geleerd heeft. Luc. 16: 23 —31.? en zouden de afgefcheidene zielen der Dooden, die in den Heere fterven geen bewustheid hebben van den ftaat hunner gelukzaligheid ? Daar het echter zeker is, dat de heilige Schriften ons leeren; dat Lazarus geftorven zynde, zyne ziele van de Engelen gedragen wierd in Abrahams fchoot. Luc. 16: 22. en dat hy daar vertroost zvierd vs. 25. Dat de Zaligmaker aan den bekeerden moordenaar beloofde. Luc. 23 .-43. B 2 voor-  2o over Psalm 39, vers 5, 6". I. 1. A. k. voorwaar zegge ik tl, heden zult gy met my in het Paradys zyn. Dat de dooden, die in den Heere fterven, zalig zyn, van nu aan, en dat zy rusten van hunnen arbeid enz. Openb. 14: 13. Dat wanneer dit Aardfche Huis dezes Tabernakels gebroken word, zy een gebouw by God hebben, een Huis niet met handen gemaakt , maar Eeuwig in de Hemelen. 2Corint. 5: 1. Dat zy uit het lichaam uitwoonende, by den Heere zullen inwoonen1 Cor. 5: 8. En dat zy van het lichaam ontbonden geworden zynde, met Cbristo %yn zullen, en dat zulks hen verre het beste is. PM. 1: 23. enz. En wat het lichaam aangaat, het zelve zal wel in ftof ontbonden worden, of tot ftof wederkeren; maar deszelfs ftofdeelen, die tot het grondformeerzel van het lichaam behoorden, die zullen niet vernietigt worden; maar in de Aarde bewaard blyven, tot den dag van eene zalige of rampzalige wederopftandinge des vleefches; wanneer de Lichamen der  over Psalm 39, vers 5, 6. 21 I. i. A. k. der gelovigen, die door den Dood gezaaid %yn in fterfelykheid, verderfelykbeid, onëere en zwakheid, zullen worden opgewekt in onjlerfelykheid, in onver derfiykheid, in heerlykheid en in kracht1 Corint. 15: 42, 43, 53, 54- En zuU len aan het ver heer ly kt e lichaamvan Christus worden gelykformig gemaakt. Phil. 3; 20, 21. en 1 joan. 3: 2. En hoewel wy niet weeten, of David door Goddelyke Openbaringe, zodanig een klaar inzien in den ftaat van zyne toekomende gelukzaligheid, na het eind e van dit leven gehad hebbe, en of hy zulks ook in deze uitdrukkinge van zyn einde begrepen heeft; zoo zyn dit echter waarheden, waar van wy door de nadere Goddelyke Openbaringe van het Euangelium, nu ten vollen verzekerd zyn; en konnen daarom op deze plaatze niet geoordeeld worden, voor onze overdenkingc onvoegzaam te zyn. (1) 3. De (1) Dat de waarheid en zekerheid van een leven B 3 na  22 over Psalm 39, vers 5, 6. I. 1. A. 3. De tweede zaak , van welke onze Dichter meldinge maakt, is: de mate na dit leven, niet alleen op Evangelifche getuigenisfen fteunci; maar dat wy ook op bovennatuuren redenkundige gronden een allerveiligfte keuze doen,wanneer wy het leerftuk van de onfterflykhcid der ziele gelovig omhelzen, daar van kan tot bewys dienen, eene Rcdeneerkundige proeve van den Hoogvliegenden Metaphyfifchen & Mathcmatifchen Engelfchen Wyfgccr, den Edelen Heer John LocKE,in zyn onwaardeerbaar werk: An Essay Concerning Human understanD1 n g ; dat is , proeven aangaande het^ menfchelyk Verpand. Vol. I- Book II. Chap. XXI.'§. 70. pag. 229. Daar zegt de Heer J. Locke: when infinite Happincsf is put in one Scale, againft infinite Mifery in the other; if the worft that comes to the pions Man, if he miftakes, be the beft that the wicked can attain to, if he be in the right, who can without Madnesf run the Venture? who in his wits would Chufe to come within a Poffibility of infinite Mifery, which if he misf, there is jet nothing to be got by that Hazard ? whereas on the other fide, the fober Man ventures nothing againft infinite Happinesf to be got, if his Expeftation comes to pasf. If the good Man be in the right, he is eternally happy, if he miftakes, he is not mifejable, he feels nothing. On the other fide,  over Psalm 39, vers 5, 6. 23 I. I. A. 3. mate zyner dagen. Hy verftaat daar door de lengte of geduur- zaara- fidc, if the wicked be in the right, he is not happy, if he miftakes, he is infinitely miferable. Muft it not be a molt manifeft wrong judgment, that does not prefently fee, to which fide in thisCafe, the Preference is to be given? 1 have forborn tp mention any thing of the C;rtainty, or Prooability of a future State, defigning hcre to fhew the wrong judgment, that any one muit allow he makes upon his own Principles, laid huw he pleales, who prefers the Short Pleaiures of a ViciuUa Life upon any Confideration, whilft he knows, an cannot but be certain, that a future life is at leaft pofiible. Dat is (volgens myne overzettinge, waar in ik meer de Denkwyze en den zin van den Heer J, Locke zocke uit te drukken, dan ftipt den letter der woorden te volgen). Dat is (herhale ik) Wanneer men een oneindige Gelukzaligheid, overgaande tegens eene oneindige Ellende, in overweg inge neemd; Indien dan het groot/Ie kwaad, dat een Godvrezend Mensch , zoo hy zich bedrogen vond, kart overkomen, de beste flaat is, daar een ondeugend of ongelovig Mensch, {indien zyn gevoelen waarachtig isj) toe geraken kan; wie zoude het dan zonder dwaasbeid komen wagen, om in een zaak van zoo veel aanB 4 bs~  24 over Psalm 39, vers 5, 6. I 1. A. 3. zaamheid des tyds, welke hy, volgens het Goddelyk Raadsbefluit, hier op belang, gevaar te loppen? JVie zoude zoo verftndeloos konnen zyn, dat hy verkiezen zoude, om in ds moogelykheid te komen van in eene oneindige Ellende te konnen geraken ? te meer, om dat ,er dan niet; is, wanneer hy zich hier in bedriegd, het welke tegens dat gevaar kan opwegen ? Daar en tegen aan de andere zyde, een deugdzaam Mensch waagd niets in zyne uitzichten op de verkryginge van eene oneindigs Gelukzaligheid, indien zyne verwachtinge koomt. Indien een Godvruchtig Mensch in zyn geloof en ver* wachtinge van een toekomend leven zeker is, dan is hy Eeuwig gelukkig. Of heeft hy zich daarin bedrogen, dan is hy doch niet Ellendig of ongelukkig; want hy gevoeld niets, (en hy is niet ongelukkiger dan de ongelovigfte zelve). In tegendeel is het gevoelen of oordeel van een ongelovige recht of waarachtig, dan is hy doch niet gelukkig; (want hy biyfc vernietigd); Maar heeft hy zich bedrogen, dan is hy Eeuwig Ellendig en allerongelukkigst. Is het dan «iet een allerblykbaarst verkeerd oordeel, wanneer jeynand niet dadelyk doed zien, aan welke van beide in deze gevallen, hy in zyne keuze, den voorrang geeft? Ik hebbe opzetlyk geene melding gemaakt van de -zekerheid of waarfchynlykheid van een toekomende (laat; nadien hier myn oogmerk is, om, (op bewys van deizelis Moogelykheid) het Jvsr echts of verkeerd «or-  ©ver Psalm 39, vers 5, 6. 25 I. i.A.3- „ TT . op Aarde te leven heeft. Hy fpreeKt van (^) myne dagen. Hy gewaagd niet van Eeuwen, noch Jaren; maar van d agen. dagen, waar van den morgen en den avond , zeer naby den anderen zyn. Hy wil ons door deze dagen een indruk geven van het kortwylige en kortftondige van ons leven. De heilige Schrift zal wel honderd malen de bepalinge maken van dagen, daar zy naauwlyks van Jaren fpreekt, zoo zegt Bildad de Suhiter. Job 8; 9. Wy zyn van gisteren, en weeten niet: dewyle onze dagen op der Aarde eene fcbaduwe zyn; eene fchaduwe, die fnellyk voorby gaat. Job zegt, Cap. 14: 1, 2. De meufcbe van een vrouw gebo.oren, is kort oordeel, aan te toonen van elk een, die het kortpndig vermaak van een ondeugend leven boven een Eeuwig gelukkig leven verkiest, en die, hee hy de zaken ook oegrypt,op zyne eigene Grondbeglnzelen,zyn verkeerd oordeel van zichzelven moet toeflemmen ; vermits hy weet, en niet anders dan daar van verzekerd zyn kan, dat een toekomend leven ten minflen Moogelyk is» B5  26 over Psalm 39, vers 5, 6. ï.i.A. 3. &?7t W/Z dagen dTZ Van OH* rust. vs. 2. Hy koomt voor als een bloeme, en word afgejheden: ook vlucht hy als eene fcbaduwe en beftaat niet. De Dichter Pfalm 102:12. zal zeggen imynedagen zyn als eene afgaande fcbaduwe en ik ver dorre als gras. en Pfalm 103 : 15, 16. De dagen des menfchen zyn als het gras ; gelyk een blocme des velds alzo bloeid hy. vers 16. als de wind daar over gegaan is, zoo is zy niet meer, en haare plaatze kend ze niet meer- en Pfalm 144 : 4. De menfche is de y delheid gelyk: zyne dagen zyn als een voorby gaande fcbaduwe. Het is waar , Vader j a c ob fprak voor Pharao van d agen der jaren zyns levens enz.Genef. 47: 9. Doch hy fpreekt niet van dagen, die voor jaren gerekend wierden;maar van jaren, die zoo fnellyk zyn voorby gevlogen , als of het maar enkel dagen geweest waren. Deze dagen der jaren van des menfchen leeftyd heeft God in Mofes dagen, Pfalm 90: 10. reeds bepaald op 70 ja-  over Psalm 39, vers 5, 6. 17 . I.I.A.3. jaren," of zoo de menfchen 'zeer I Jierk zyn, op 80 jaren, waar van het uitnc>| menfte enkel moeite en verdriet is, want het I word fnellyk afgefneden en wy vliegen daar I heenen. Het is waar, zoo veelejaren beftaan 1 uit vecle duizende van dagen ; want 70 jaren I maken met de fchrikkeljaren byna 25570 dagen, en 80 jaren maken 29220 d a; gen; het welke fchynt een groot getal van dagen te zyn; ja, wanneer men van I vooren, tegen die dagen van 70 of 80 i jaren opziet, dan fchynd dat een hoogen i berg te zyn; maar wanneer zy, die deze : hoogte van jaren of nog meerdere reeds beklommen hebben, op hunne voorige levensjaren eens te rugge zien, dan fchynt het als of die jaren enkel dagen geweest wa.en. Deze dagen hebben eene mate, welke mate de lengte of duurzaamheid van die dagen afmeet. Eene mate, welkers lengte God in zyn onveranderlyken raad bepaald heeft; beftippende het begin van  28 over Psalm 39, vers 5, 6. I. 1. A. 2. van 's menfchen wordinge, en bepalende het einde van ieders menfchen levensdagen. Het begin van die m a t e is geweest, by de eerfte formeringe van des menfchen lichaam; toen hebben des HERREN ogen des menfchen ongeformeerden klomp'; (of opgerold, of in een gerold kluwen) gezien, en alle deze dingen war en (als) in Gods boek gefcbreven, de dagen als ze geformeerd zouden worden, doe noch geen van dien en was, zoo als 'er Pfalm 139: 16. gezegd word. God heeft ook bepaald en vastgefteld den eind-pa al, den dag, het uur en minuut van des menfchen Levensdagen; want des menfchen dagen zyn by God beftemd, het getal zyner maanden is by God, en de Heere heeft zyne bepalinge gemaakt, die de mensch niet overgaan zal. Job 14:5. Van deze mateder dagen hebben wy ons geen denkbeeld te maken, dat dit een groote en lange mate is. Deze mate word vers 6. gezegd een handbreedt te zyn, dat waarlyk een  over Psalm 39, vers 5, 6. 29 een zeer korte, eene zeer kleine m a te is, welke gemeten kan worden met de breedte van vier vingeren: Derhalven eene mate van dagen, die gemakkelyk konnen geteld worden. Pfalm 90: 12. En ten bewyze , dat onze bidder geen * hooge bevattinge van die m a t e heeft, zoo zal hy vragen **7Tn°- welke is die, mate myner dagen? Dit is eene vraage, welke hier eene verkleining e aanduid, even eens als Pfalm 8: 5. ^i^."nD^ Wat is de Ellendige mensch, dat gy zyner gedenkt? en Pfalm 144: 3. onipns njrn 0 HEERE zvat is demenfche, die uit de Aarde is voortgekomen, dat gy hem kend? tfnarp Het kind des menfchen, of de zoon van den ellendigen, broozen mensch, dat gy het achtet? verg. 2 Samuel 7: 18. zoo ook hier, welke is die mate? hoe kort. hoe klein, hoe gering is die mate? eene mate, die byna niet te noemen is; eene mate, daar men naauwlyks om denken kan, of daar is ai  30 over Psalm 39, vers 5, 6. I 1. A. 3. al wederom een deel van ten einde gelopen. B. Omtrent dat e in de en die ma te zyner dagen, wenscht David onderricht te erlangen. Hy wend zich tot dat einde tot (nirr) jehovah; biddende HEERE, maakt my bekend myn einde enz. Te recht keert hy zich tot den HEERE; van wien hy en wy alle, den Adem, het leven en alle dingen hebben. Hand. 17: 25. Van wien Mofes tot Israël zeide. Deut. 30: 20. De HEERE, moe God is uw leven, en de lengte uwer dagen. Derhalven wend hy zich tot dien God, tot wien elk mensch zeggen moet, gelyk Pfalm 31: 16. rnyne tyden-zyn in uwe hand. Dien (nirr) HE ERE merkt onzen bidder aan als zyn grooten en getrouwen leermeefter, die magtig en gewillig is om onderricht te geven aan allen, die ze van hem begeren: als die zelve zegt. Pfalm 32: 8. Ik zal u onderwyzen, en u leer en van den weg, dien gy gaan zult, Ik zal raad ge-  over Psalm 39, vers 5, 6. 31 I. 1. B. geven, myn ogen zal op u zyn. Jacobus in zyn brief Cap. 1:5. zal ons naar dien aanbiddelyken Leermeefter heen wyzen: zeggende, indien iemand'van u wysheid ontbreekt, dat hy ze van God begere, die een iegelyk mildelyk geeft en met en vertvyt: en zy zal hem gegeven worden.- Naar dien grooten leeraar, wien niemand gelyk is. Job. 36: 22. Zich naar toe begevende; zoo wenscht David, dat de HEERE hem dit, zyn einde, ciideze mate zyner dagen BEKENT-MA- KE. Het Hebreeuwfche woord"»3 jp "i i n word in die zelve buiginge gebruikt van het Goddelyk onderwys in des HE ER EN wegen en werken. Pfalm 25: 4. HEERE maakt my uwe wegen bekend. De Dichter bid dan dat de HEERE daar toe zyn leermeester zyn wil, om hem door Goddelyk onderwys en krachtdadige leeringen, te overtuigen van zyn kort aanftaande einde, en van deze geringe mate zyner dagen. De Spreeker bid niet om door on-  32 over Psalm 39, vers 5, 6. I. 1. B. onmiddelyke openbaringe van God te leer en, dat hy als een redely k mensch uit de dagelykze ondervindingen van den voorledenen en tegen woordigen tyd weeten konde; namelyk dat het een onvermydelyk geval voor alle menfchen is; dat zy alle eens moeten fterven; Alhoewel dat niemand zueet, welke de dag zyns Doods zjn zal. Gen. 27: 2. of hoe fchielyk hy fterven zal; zaken welke de meeste fterfelingen zeer zeldzaam ter harte nemen. Het is van onzen Godvruchtigen man niet te denken, dat hy aan den Almagtigen heeft willen Paal en Perk ftellen, dat de HEERE hem door een onmiddelyke openbaringe wilde bekend maken den juisten tyd, het bepaalde jaar, maand, dag en uur van zyn fterven of levens-einde : Daar toe is God niet verpligt; hoewel de HEERE aan Koning H1 s k i a heeft laten bekend-maken, dat hy na de genezinge van zyn doodelyke krankheid, nog 15 jaren levens zoude hebben. Jefaia 38: 5. " God  over Psalm 39, vers 5, 6. 33 God heeft wyzë eindens en rederten, dathy den dag des doods van elk onzer, zoo wel als den dag des laatilen oordeels voor ons verborgëahoud; voornaamlyk om ons te leeren; dat wy eiken dag,voor ons, als onzen laasten zouden rekenen; en op dat wy ook, wanneer wy met zekerheid wisten, dat wy nog veele jaren leven zouden, ons niet te veel in wereldfche beflommeringen , in aardsgezindheid en zorgeloosheid zouden inwikkelen; noch ook* wanneer wy verzekerde kennisfe hadden, dat ons Sterfuur meer en meer begon aan te naderen, wy niet, door angst, benaauwdheid, vreeze en fchrik voor den Dood,tot het volbrengen van onze pligten in dit leven , omvatbaar en onbekwaam zouden worden. Vermits wy dart niet weeten, zvanneer de tyd is, noch den dag, noch de uur e, in welke onze Heere komen zal, des Avonds late, of ter middernacht, of met het hanengekraai, of in den morgenjlond (Mare. 13: C 35  34 over Psalm 39, vers 5, 6. I. t. B. 35 en Matt. 24: 42). en de Zoone des menfchen wel koomt, in welke uure men het niet meind', (Matth. 24: 44.) enten dage in welke men hem niet verwacht, ja ter uure, die men niet weet, (Matth. 24: 50.) en als men in het harte zoude zeggen of denken, myn Heere vertoefd te koomen (Matth. 24: 48.) en de Heere wel onvoorziens en onverwachts koomt, als men fluimerig geworden, en in Jlaap gevallen is; wanneer dan ter middernacht een geroep gefchied: ziet de bruidegom koomt, gaai uit hem tegemoete (Matth. 25: 5, 6.) Zoo is het hoogst noodzaakelyk , dat wy ons altyd bereid houden; dat wy toezien, waken, bidden en nuchteren zyn (Mare. 13: 33.) en met omgorde Lendenen, de Lendenen onzes verjlands opgefchort, (1 Petr. I: 13) of omgegord hebbende met de waarbeid, (Ephef. 6: 14). en onze Lampen, of vatbare zielsvermogens gevuld hebbende met o l y van de gaven des heiligen Geeftes, van kennisfe, gelove, hoope, liefde,  fcvER Psalm 39, vers 5, 6. 35 I. 1. B. liefde, zachtmoedigheid, barmhartigheid , heiligheid en hemelsgezindheid (Matth. 25: 4,7). en daar by onze kaarsfen brandende houdende; wanneer wy op het getuigenisfe van des Heeren woord mogen acht geven, als op een licht fchynende in een duifiere plaatze, of in de Duifternisfe van den nacht (2. Petr. 1 : 19.) om ook naar het licht van dat woord te wandelen , en als brandende en lichtende kaarsfen, onze medemenfchen geduurig voor te gaan, en hen te verlichten, te leeren, te vermanen, te ftichten en op te wekken; om zoo bereid met ons, op de komfte van onzen Heere te wachten, en met hem in te gaan in de bruiloft. Luc. 12: 35 ~ 38- Wanneer dan david wenscht, dat de heere hem zyn einde, en de mate zyner dagen,welke die zyn, wil bekend m aken; zoo bid hy, niet alleen, dat de heere God zyn verftand wil te hulpe koomen en verlichten, op C 2 dat  30 over Psalm 39, vers 5, 6. I. 1. B. dat - hy deze nuttige leeringen gelukkig mag begrypen; maar ook fmeekt hy, dat God hem op eene practicale wyze wil leeren, om van zyn korten leeftyd een recht gebruik te maken, en om zich voor te bereiden tot een zalig fterven. op dathy zich niet als een onwyze, maar als een wyze, Verftandig mag gedragen, om in dit leven, hier op Aarde, voorzichtig, naauwkeurig enGode welbehaaglyk te wandelen, en om te werken, terwyl hy het licht heeft, en zoo lange de dag van zyn leven duuren zal, eer de nacht des doods koomt, wanneer niemand werken kan; ja om den tyd recht uit te kopen, dewyl de dagen boos zyn. (Ephef. 5: 15, 16.) door dien korten en kostelyken tyd wel te gebruiken , den tyd nuttig en profytelyk te befteeden, op dat geen uur van zyn tyd nutteloos verloren gaa.; maar dat hy den tyd in acht nemende, gedumïg op de wacht mogte ftaan, en op zyn hoede zyn, om zich in alles zoo te gedragen, als of zyn einde tegens-  over Psalm 39, vers 5, 6. 37 I. 1. B. tegenswoordig was, ende Richter voor de deure ftond: vermits doch daar in de rechte en waare wysheid gelegen is, dat men dit verftaa en op zyn einde merke. Deut. 32: 29. Daarom bad Mofes. Pfalm 90: 12. Leert ons alzoo onze dagen tellen, dat wy een luys harte bekomen. 2. Het einde waartoe david dit bid, is: op dat ik weetehoevergangkelyk ik zy! of wat..'er van myn leven nog overig is; of hoe kort myn leeftyd nog zyn zal; of hoeaardsch, hoe broos, hoe zwak ik ben; of binnen welken korten tyd ik door den Dood van alle Ellenden en Rampen dezes levens zal bevryd en ontbonden worden, en in de ruste zal ingaan, david fteld als eene zekere waarheid ter neder, dat hy, gelyk het ganfche Schepzel vergangkelyk is; want doch alle dingen moeten vergaan; De zuereld gaat voorby en hare begeerlykheid, zegt de Apostel Joannes ifte brief, c. 2:17. en Paulus zal zeggen 1 Cor. 7: 31. C 3 &  3S over Psalm 39, vers 5, 6; t 2. De gedaante (of de vertooninge van hetSchouwfpel) dezer wereld gaat voorby. Het Hebreeuwfche woord geeft te kennen ftil of ledig zyn, aflaten of ophouden van iets te doen of te werken, of ophoudende te zyn. Of gelyk onze Bybelkanttekenaars zich over ,deze woorden uitdrukken: hoe ophoüdelyk ik zy: Dat is, hoe ophoudende van zoo te zyn, van zoo te beftaan en van zoo te werken, als nu in dit leven plaats heeft. De zin is dan, dat ik weete, binnen hoe korten tyd ik zal aflaten of ophouden te leven, of in dit leven werkzaam te zyn. Dit wist david, dat daar eens een tyd zoude zyn, in welken men van hem, gelyk van alle andere menfchen zeggen zoude; Hy is geweest: Hy is niet meer : Hy \ is voorby gegaan. Daarom drukt david dit uit met eene verheffinge ^Tn"HD hoe vergangkelyk ik zy! DitHOEgeeft een nadruk en vergrootinge te kennen: even eens als Ffulm 3: 2. 0 HEERE! hoe  ©ver Psalm 39, vers 5, 6. 39 I. 2. hoe zyn myne tegenpartyders vermenigvuldigd? en Pfalm 8: 2. 0 HEERE, onze Heere, hoe heerlyk is uw naam op de ganfche Aarde? Dat is, hoe verwonderlyk? hoe uitnemende groot? hoe grootmagtig, doorluchtig en wydberoemd is uw naam op de ganfche Aarde? zoo ook Pfalm 36: 8. hoe dierbaar! hoe onfchatbaar voortreflyk! hoe luifterryk en heerlyk is uwe goedertierenheid 0 God! dies menfchen kinderen onder de fcbaduwe uwer vleugelen toevlucht nemen. Zoo wil ook onze .Spreker zeggen : hoe vergangkelyk ik zy! Dat is: hoezeer vergangkelyk! hoe bovenmatig, hoe overklimmend vergangkelyk ik zy! hoe fnel voorby gaande myne dagen zyn! hoe haast een einde nemende myn vluchtig leven is! Dat wensch d a v i d te kennen :opdat ik dat weete, zegdhy; dat is, dat ik dat grondig, klaar en met volle overredinge w e e t e ; op dat ik door eene ernftige C 4 over-  #o over Psalm 39, vers 5, 6". I- a. overdenkinge en overweginge van myne eigene onwaardigheid en fterflykheid , van de kortheid des tyds, en de aanftaande ophoudinge van myn veigangkelyke leven,de rechte wysheid bekoome, en dat ik behoorlyk werkzaam gemaakt worde, om geen ogenblik van den koste^ lyken en dierbaren tyd te laten verloren gaan ; maar die onfchatbare ware, den nooit te herkrygen tyd, mag befteeden tot die eindens, waar toe God my en alle menfchen op deze Aarde gefteld heeft, en aan ons den tyd geeft; op dat ik in den tyd myn geheele leven zoq mag inrichten, dat het zelve een gedunrige voorbereidinge zy , tot myn aanftaande gelukzalig fterven I Dat vertrouwde david, dat de uitwerkinge zyn zoude van het Goddelyk onderwys; dan zpude hy eerst recht weeten, hoe veküangkelyk hy was, en dan zoude hy worden opgefpoord, om al wat zyn hand vond om te doen, dat te doen met  over Psalm 39, vers 5, 6. 41 l 2. met al zyn magt, om het overfchot van zyn leeftyd niet nutteloos te laaten voorby gaan; maar om in den genaden tyd zyne zaligheid zorgvuldig uit te werken. II. D E E L. In vers 6. geeft david te kennen, dat hy, door deze Goddelyke onderwyzinge, al tot een hoogen trap van kennisfe in deze leere van des menfchen fterfelykheid gekomen is; wanneer hy zegd; ziet g y hebt myne dagen een handbreed t gesteld, enz. Dit vers 6. kan aangemerkt worden, als eene belydenisfe, die de Spreker voor God doed, waar in hy erkend en aantoond, wat hy al reeds door dit Goddelyk onderwys geleerd had, en wel: 1. Aangaande zyne eigene nietigheid en vergangkelykheid; ziet gy hebt myne dagen een handbreedt gfsteld, ende myn leeftyd is als niets voor v, C 5 2. Aan-  42 over Psalm 39, vers 5, 6*. Hl 2. Aangaande de nietigheid, ydelheid en vergangkelykheid van het ganfche Schepzel, van alle menfchen en van alle die vast flaan: immers is een ieder mensche enz. 1. Wanneer david wil aantoonen,wat hy al geleerd heeft, aangaande zyn eigen nietigheid,ydelheid en kortftondigheid van zyn leven, zoo begind hy met het opwekkingswoordje run ziet; even eens ajs Predik, f ï 2g. Alleenlyk ziet, dit hebbe ik gevonden, dat God den menfcbe recbt gemaakt heeft. Dit woordje ziet is een woord van vermaninge tot opmerkzaamheid ; maar hier zal dit woord ziet te kennen geven, de aanwyzinge van een zaak, waar van david al vast overreed cn volkomen verzekerd was, en dat is a, dat god zyne dagen een handbreedt gesteld heeft. b. en dat zyn leeftyd als ' niets voor god was. a.  over Psalm 39, vers 5, 6. 43 II. 1. A. Wanneer david zich de kortJ ftondigheid van zyn leven voorfteld, dan j fpreekt hy niet van eeuwen, noch van I jaren; maar hy meet zyn leeftyd wederom i af by dagen, en hy verklaard dat hy } reeds aangaande de kortheid van zyn le1 vensdagen Goddelyk onderwys en onderI richtinge ontvangen heeft. De mate van deze zyne levensdagen was een handbreedt. In de grondtaal ftaat dit in het meervouwig getal ninsa handbreedten. EENHANDBEEDTOf t handpalm is een zeer kleine mate, welke I kan gemeten worden met de breedte van vier vingeren; eene mate, die waarlyk niet groot is; en wanneer zelfs op een meetI roede eenige duizende handbreedtens wierden by elkander gefield, dan zouden | 'dezelve nog zeer gemakkclyk konnen I worden geteld en afgemeten. Derhalven zyn hier de maatlengtens geen mylen, roeden y noch ellen ; maar enkel handbreedtens zyn genoeg, om de zeer korte mate  44 over Psalm 39, vers 5, 6. II. 1. A. mate van des menfchen leeftyd af te meten: en wanneer wy van de oudfte tyden af, de kortftondigheid van der menfchen leeftyden nagaan, dan zal de heilige mensch -Hiftorie ons leer en, dat God de dagen der menfchen, na den zondvloed, van tyd tot tyd, telkens byna tot op de helft verkort heeft. methusalah, de oudfte van alle menfchen heeft geleefd 969 jaren. Genef. 5: 27. en dus heeft hy niet eens 1000 jaren bereikt, en al waren het iogo jaren geweest , wat is dat als ze voorby zyn? ja, wat,zyn 1000 jaren by den eeuwig levenden GodPmoses zegd 'er van Pfalm90:4. Duizend jaren zyn in uwe oogen, als de dag van gisteren, als by voorby gegaan is ; en als eene nachtwake, j e sus syraèh zal zeggen in zyn boek Ecclefiafticus. cap. 18: 8 , 9. Het getal der dagen des menJchen aangaande, honderdjaren zyn veele, maar het ontjlapen van een iegelyk,kan van niemand gerekend worden, vers 9. gelyk een  over Psalm 39, vers 5, 6. 45 II. 1. A. een droppel waters (is te rekenen tegens het water) van de zee, en een greinken zands, {tegens bet zand aan de zee) alzoo zyn duizend jaren, tegen de dagen der Eeuwigheid. De langstlevende mensch in Abrahams tyd, was heb er, die 464 jaren oud geworden is. Genef. 11 : 16, 17. zynde dat meer dan de helft minder van methusal ah's ouderdom.. Na heber leefde zyn zoon peleg, die het maar tot 239 jaren gebragt heeft, zynde omtrent de helft minder dan heber. Genef. 5: 18, 19. Vader j acobs leeftyd was byna alweer de helft korter; toen hy voor Pharao verj fcheen, was hy 130 jaren oud- Genef. 47: 9. en nog maar 17 jaren daar na, ftierf jacob, en zyn geheele leeftyd was 147 jaren. Genef, 47: 48. Al weder een alkorting van 92 jaren. En moses verklaarde reeds in zynen tyd. Pfalm 90: 10. Aangaande de dagen onzer jaren, daar in zyn zeventig jaar, of zoo wy zeer jïerk zyn tacb-  46 over Psalm 39; vers 5,. 6. II. 1. A. tachtentigjuar: en het uitnemenfte van dien is moeite en verdriet, want het wordfnellyk afgefneden en wy vliegendaar henen. En hoe weinige zyn 'er onder veele duizende , dewelke zoo fterk zyn » dat zy tot dien ouderdom van fo of 80 jaren konnen koomen ? en zy, welke dien ouderdom al bereikt hebben, laten die eens narekenen, wat zy in die jaren al gedaan hebben, en zy zullen naauwlyks konnen vinden , dat zy eeniger mate hebben beantwoord aan het groote einde, waar toe zy van God op deeze wereld geplaatst zyn, en dat by hun den onwaardeerbaren tyd , dien God hen gegeven heeft, om tot zyne Eere, en de uitwerkinge van hunne zaligheid te befteeden, of door den flaap, of door noodzaakiykheden, of door eigen verzuim, meest al is verlooren gegaan. Zien wy op den flaap, dien Dauw der natuur, dien wy tot de ruste, herftellinge en verkwikkinge van ons broos en breekbaar  over Psalm 39, vers 5, 6. 4? j II. I. A. baar Lichaam zoo noodig hebI ben, als het voedzel zelve; word niet in I en door den llaap, meer dan het derde i deel, of omtrent de helft van ons leven, J byna als in een halven dood, of als in een i beeld des doods, van ons doorgebragt? I welk een groot perk van onzen leeftyd, is I in onze onnozelheid, in onze kindfche I jaren, ook al llapende en als dromende I doorgegaan ? welk een groot deel van tyd, jj is 'er in onze jongelings-jaren, niet in ydel: heid verfpeeld en verkwist ? ja hoe veel j tyd gaat 'er verloren door ledigheid, of f door onnutte, of zotte en zondige dingen te doen ? Hoe veel t y d is 'er noodig tot : het verkrygen, bezorgen en vervullen der behoeftens of onderhoudinge van ons bouw-vallig lichaam , van lpys en drank, ] kleedinge en wooninge? Hoe veel tyd moet'er belteed worden, tot het getrouw volbrengen van de ampten en posten, daar de Goddelyke voorzienigheid elk onzer toe geroepen heeft ? Welk een klein over^ fchot  48 over Psalm 39» vers 5, 6. II. 1. A fchot van tyd blyft 'er dan voor den mensch over, dat hy zeggen kart dat hy dien tyd befteed heeft, in de kennisfe en dienst van God, tot Gods Eere, en tot behoudenisfe van zyn onfterfelyke ziele ? Allerongelukkigst en beklaaglykst zynderhalven die menfchen,die alle hunne levensdagen zoo verflyten, dat zy al hun tyd alleen in den dienst van de zonden, de wereld en de ydelheid befteeden, en die niet tot Eere van hunnen geduchten Maker en Weldoender geleefd hebben ! dagen, die zoo worden doorgebragt, dat zyn zeer booze dagen Hier koomen by de k w a a d e d a g e n , moeyclyke, verdrietige en onrustige dagen, daar Job van zegt. Job 14: 1. De mensch van een vrouw gehoor en, is kort van dagen en zat van onrust: dat zyn die weinige en kwaade dagen, daar vader Jacob van zeide. Genef. 49:7. Weinig en kwaad zyn de dagen der jaren mynes levens geweest enz. Kwaade dagen, die koomen wan*- neer  cver Psalm 3$, vers 5, 6. 49 IT. 1. A. neer ook de jaren naderen. Predik. 12: 1. Deze mate des levens van een handbreedt of handbreedtens hadde God zoo ges telt, (nnnj) De levenslengte van elk mensch is by God zoo va stgesteld, by God zoo bepaald en zoo vastftaande, dat daar in by God geene veranderinge zal gemaakt worden. B. By deze ootmoedige belydenisfe voegt david een tweede uitdrukkinge: en myn leeftyd is als niets voor u. david fpreekt wederom van zyn leeftyd: dat is zyn beftaanlykheid, of zyn aanwezen, of zyne Eeuwe, of den tyd van zyn lichaamsleven in deze wereld; en alhoewel dat fchynen mogte lange te duuren, echter zegd hy daar van; myn leeftyd is als niets voor ü. Hy verklaard dat zyn leeftyd een niets voor God is. Kan 'er iets minder zyn als n i et s ? niets is n 1 e t s, en kan niet geteld worden. Zoo was zyn D leef-  50 over Psalm 39, vers 5, 6. n. 1. b. leeftyd, die Was als niets, als of dezelve niet aanwezig was. Plet leven heeftin zich iets verkwikkelyks, iets aangenaams en gemoedftreelende; Het leven fchynd het dierbaarfte te zyn, dat de mensch hebben kan; de Duivel wist dat. Job 2 : 4. zegt hy ; al wat iemand heeft, zal by geven voor zyn leven: Maar dat leven, wat is het." De ouden zeiden het leven is waarlyk geen recht leven. Cato zegt; het leven is niets anders dan een beeld des Doods. De Philofopherende Geest van den grooten Wis- en Sterrekundigen Wysgeer petrus gassen dus, deed hem op zyn fterfbedde (63 jaren oud geworden zynde) met gemoeds-aandoeninge uitroepen: en! quid est vita hominis! Dat is; ziet! wat is het leven van een mensch ! De Bibel zegt 'er van, dat het leven is als een beeld: onze Dichter zal vers 7. zeggen, Immers wan de ld de fnenscb als in een beeld. Even eens ais ten beeld, dat in de lucht vertoond word, door  over Psalm 39, vers 5, 6. 51 ii. 1. b. door de lichtftralen, die van een holle brandfpiegel afilralende, enindeszelfs brandpunct elkander kruizende , zodanig een beeld van ecnig verborgen voorwerp, in de lucht, omgekeerd affchilderen en voor het gezicht daar (lellen, zonder dat het voorwerp zelve, op de plaats daar het beeld (laat, tegcnswoordig is. Zoo is het leven als een beeld, ook als een fchaduwbeeld, een gedachte, een droom, een rook en damp, een wind, die voorby gaat, en daarna niet meer gevonden word. Dat leven is enkel ydelheid; des menfehen dagen zyn ligter dan een weverfpoeU die fnellyk door de webbe heen fchiet. Job 7:6. Ja, zy zyn ligter als een looper, zy vlieden weg, zonder bet goede te zien. De jaren gaan voorby als met jacht[cbeepen, en als een arend die naar het aas toevliegt. Job 9: 25, 26. Hoort Jacobus in zyn algemeinen brief Cap. 4:14. Hoedanig is uw leven? want het is een damp,die voor een weinig tyds gezien word en daar D 2 na  52 over PéALM 39, véi's 5, 6. II. 1. B. na verdwynd. Dus is des menfchen leven enkel nietigheid en ydelheid. Dat leven is niets vooRGoD,of byGod, of ten aanzien van God, R^j) voor u, o jehova! dat is, het leven is als niets te rekenen, wanneer het vergeleken word met Gods eeuwigduurend en onveranderlyk leven , dat een allervolmaakst, onafhanglyk, oneindig, algenoegzaam en allerzaligst leven is: ons leven daar en tegen , wanneer wy dat by Gods leven en beftaan vergelyken, dan is ons leven als een stip en als niets om te noemen, en dat nietig, ydel leven, is dan nog met zoo veel gevaaren, moeitens en verdriet vergezeld , dat het voornaamfte van dat leven, als een geftadige Dood is. Maar hoewel ons leven als niets voor God is, zoo is het nogtans zeker, dat God als Richter, eens Rekenfchap van ons eisfchen zal, hoe wy den tyd en de krachten van dit ons nietig en korte leven befteed hebben. Wist  over Psalm 39, vers 5, 6. 53 II. 1. B. Wist nu David, door Goddelyk onderwys en door ondervindinge van zich zeiven, dat zyne dagen handbreedten, en zyne leeftyden als niets voor God waren! Hy zal ten gden toonen, dat hy geleerd heeft, dat het zoo ook beftaat met alle de overige Schepzelen: immers (zegt hy) is een ieder mensche, hoe vast hy staat, enkel ydelheid. In de grondtaal is de woordenfchikkinge nadruklyk, en luid eigenlyk na de letter aldus: biy^D. al Of alles is ydelheid, dat is het ganfche Heel-al is ydelheid. D^"b. alle mensche, dat is eiken, of een iegelyk menfche is ydelheid. 3^3 Die jiaat of vast-Jlaat. Wanneer wy het woord (^?n Hebei), ydelheid by ieder onderwerp herhalen, dan zullen wy een driederly zin krygen. A. het geheel-al is ydelheid. B. een iegelyk mensche is ydelheid^ C- die staat of v ast-sta at is ydelheid. D 3 A  54 over Psalm 39, vers 5, 6. II. 2. A. alles, of het geheel-al is ydelheid. Al het gefchapene is ydel, is nietig, voorbygaande en vergangkelyk : Dit is niets anders, dan het geene de wyfte der Koningen, salomo, na veele ondervindingen moeite vonnisfen. Predik. 1:1. Ydelheid der j delbeden, het is al .ydelheidIs dat zoo met het geheel-al? is dat enkel ydelheid? geen wonder. B. Dat het zoo ook beftaat met den mensche; te weeten alle mensche, of eiken mensch is niets anders dan ydelheid. De mensch is niet enkel een gedeelte van de ydelheid, voor zoo veel hy een gedeelte van het geheel-al is; maar hy is ganfchelyk , geheel en volkomen de ydelheid zelve; want gelyk in den mensch, als in een kleine wereld, een kort begrip van de geheele natuur gevonden word, zodanig, dat hy gelyk de. Planten leeft, en gelyk aan de Redenlooze Dieren , gevoel heeft, en zich bewegen kan; zoo zyn ook alle ydelheden van de an-  over Psalm 39, vers 5, 6. 55 II. 2. B. andere Schepzelen in den mensch als verëenigd: De mensch is aan ziektens, ongevallen, moeitens en verdrietelykheden,meer dan eenig ander Schepzel onderhevig. Zyn tydelykevoorfpoed is onftandvastig, zyn gezondheid en lichaamskrachten zyn gansch onzeker. Zyn verftand is bezet met duifterheden, vooröordeelen en dwalingen. Zyn wille en hartstochten zyn oproerig, weerftrevig en onrustig, en de geheele mensch is (^n, Hebei) ydelheid; Een wind* een rook en damp, en in het groote Heel-al is de mensch minder dan een ftof ken aan de weegfchaal, en dan een druppel aan een Emmer, adam noemde zyn Zoon 5an Hebei; dat is ydelheid, Genef. 4: 2. en onze Dichter zegt: alle of eiken adam, dat is ieder mensch is (^n) Hebei of ydelheid ; even eens als Pfalm 62: 10. . Immers zyn de gemeene lieden ydelheid, eigenlyk (a^"1^) de kinderen of zoonen van Adam, de menfchen in't gemeen D 4 Wl  §6 over Psalm 39, vers 5, 6. II 2. B. zyn ydelheid, de gr-oote Lieden, in de grondtaal (tf'K"'J3) de kinderen of zoonen van een aanzienlyk Man, zyn leugen, in de weegfcbale opgewogen, zouden zy te zamen ligter zyn dan de ydelheid. Gelyk david dit van een iegelyk mensch zegt; zoo als ook in dezen Pfalm vers 12. Immers is een ieder menfcheydelheid: zoo getuigd hy dat ook C. Van die staat of vast staat, die is ook ydelheid. david fpreekt van (33fj) die ftaat, of de staande, of een ieder die fchynd vasttestaan, of die in dit leven in zyn ftand, vast ftaat of bevestigd is; dat is, die in Hoogheid en aanzien verheven is, wiens ftaat onwankelbaar fchynt vast te ftaan , en die, of in gezondheid en krachten fterk is, of die in den blpey van zyn leven zich bevind, of daar men op eene andere wyze op zoude ftaat maken, en die zoude konnen zeggen, gelyk onze Dichter, Pfalm 30: 7, 8. " ik  over Psalm 39, vers 5, 6. 57 II. 2. C. Ik zeide in myn voorfpoed, ik zal niet wankelen in Eeuwigheid, vers 8. (want) HEERE, gy had door uwe goedgunftigheid mynen berg vast gezet. Maar zulk een v ast-st a a n de die is echterYDELheid, die word door den Dood fnellyk afgefneden, en die vliegt als een ydelen damp en wind daar heenen. Dit heeft david ondervonden; na dat hy zyne vyanden hadde te ondergebragt, en in zyn magtig en luiiterryk Koningryk fcheen bevestigd te zyn, moest hy wegens de famenzweringe en den opftand van zyn eigen zoon absa lom, het Koningryk verlaten en uit Jerufalem de vlucht nemen; Toen konde hy zich zyn nakenden Dood, en het verlies van zyn leven klaar en met aandoeninge voordellen. Uit dit voorbeeld van david konnen wy leeren ; dat niet alleen het leven van alle menfchen, van gemeene, en zwakke lieden; maar ook de levens - krachten van de vast-ftaande, demagtige, deryke, de D 5 wyfte  §8 over Ps^lm 39, vers 5, 6. II. 2. C. wyfte en de geleerdfte, niets zyn, dan enkel ydelheid, een rook en mist, een damp en wind, die heen gaat en niet weder koomt. Deze overdenkinge fluit David met (n^D)sELAH, zynde een pauze of ruste. Dit s e l a h geeft eene ophoudinge of ftilftaan te kennen, en is zoo veel als of 'er ftond. o Mensch! ftaat hier byftil! Slaat dit niet in den wind! Laat dit eeneftoffe van uwe bedaarde overdenkinge zyn! Laat dit blyven in den zin van uwe gedachten! Gelyk ik ben, zoo is het geheel-al, zoo is elk Mensch, ja zoo is een ieder, die fchynt vast te ftaan , die is niets dan enkel ydelheid, die is nietig, fterfelyk en vergangkelyk. Laat  over Psalm 39, vers 5, 6. 59 Laat ons deze Redenvoeringe met EENIGE TOEFASSELYKE AANMERKINGEN ten einde brengen! I. Mogten wy dit selah voor ons als een nota bene aanmerken! dat s e l a h zal ons konnen bepalen, waar by wy ons behooren neder te zetten, om die zaken veel te overdenken , en om ons dezelve dagelyks te herinneren, te weeten : dat onze dagen maar bandbreedlens zyn, en onze leeftyd als niets voor God is, ja, dat bet gebeele al, en alle menfchen, en zelfs die fchynen vast te ft aan , niets zyn dan enkel ydelheid! en dat wy daarom ernftig moeten bidden; Dat God zelve gelieve ons einde aan ons bekend te maken, en ivelke de mate van onze dagen zy! Dat de HEERE God zelve ons leere alzoo onze Dagen te tellen, dat wy een ivys bar te be koomen, om op ons einde te merken! Plagten de oude Heidenen te zeggen, dat de overdenkinge des Doods de eerfte trap  6b over Psalm 39, vers 5, 6. trap tot deware wysheid is? O.' wat zyn 'er onder de Christenen een klein getal,die naar die ware wysheid ftreeven? Wat zyn 'er weinigen, die zulk een wys harte bekomen, dat zy geleerd hebben, veel op hun einde te denken, en zich tot een zalig fterven voor te bereiden ? Daar is niets daar de Mensch meer afkeerig van is en noder om denken wil, dan aan het einde van zyn leven , en aan het geene dat den Dood navolgd. Men leeft zoo zonder fterfgedachten , als of dit leven geen einde hebben zoude ; en als of wy waren uitgezonderd van die wet, welke aan alle menfchen gezet is; te weeten , dat wy alle eenmaal moeten fterven, en daarna het Goddelyk oordeel ondergaan moeten. Veele menfchen hebben die inbeeldinge; dat als rrrr An ^„ j 1 • ._ i ti-x i z.y uc uveiufiiKmeren nps nnrtc moor O -■—vy^^i.j j.nu.u.1 Uit hunne gedachten konnen zetten, en den indruk van fterven uit hunne harten verbannen konnen, dat dan hun einde zoo fpoedig niet naderen zal; maar of wy aan onzen Dood denken of niet denken, ons einde  over Psalm 39, vers 5, 6. 61 einde naderd vast eiken dag, eiken uur en ogenblik , en wanneer de bepaalde mate onzer dagen (die geduurig voortgaat) eens zal zyn afgelopen, dan zal ons einde tegenwoordig zyn ; wanneer wy dan aan onzen Richter rekenfchap zullen moeten geven, hoe wy onze levensdagen en den tyd, dien God ons gaf, hefteed hebben. IT. Word 'er zoo weinig gedacht aan de toekomftige zekerheid van onzen Dood? niet minder achteloos en onoplettende zyn wy menfchen, ten aanzien van de korte mate van onze levensdagen, en van het groote werk, dat wy in onzen korten leeftyd te doen hebben. Of onze levensdagen langer of korter zyn zullen , weet van ons niemand ; Maar wie bekommerd zich daar over ? en zoo laat men al veele weeken, dagen en uuren nutteloos voorby gaan, zonder aan dat groote werk, dat in dit leven ons hoofd-werk zyn moet, iets gedaan te hebben. Dat hoofdwerk van ons leven moet beftaan in God te verheerlyken en in hem te dienen, en zynen  62 over Psalm 39, vers 5, 6. zynen wille te volbrengen ; In ons voor té bereiden tot een zalig fterven, om ons tot; Godt te bekeeren, en door het gelove tot den Heere Jefus Christus te koomen, eri in hem voor onze Ziele eene beftendiffë Ruste tè zoeken , ja om in de verè'eniging met Christus eeuwig gelukkig te zyn. Dat groote werk, moet voor onzen Dood worden afgedaan, of zal eeuwig onafgedaan blyven. Dat groote werk is het, waar toe God ons iii den genadentyd doet leven, en daar wy het meefte om moeften denken, en ons geduurig toe moeften bevlytigen; maar even dat is het ook, daar wy hetminfte om denken, en daar wy daaglyks nalatig in zyn. III. Wy zien en hooren alle dagen, dat 'er menfchen fterven en begraven worden. xjc dood van veeie onzer bekenden en vrienden wórd aan onze Huizen aangekondigd: ja de d o od treed zelfs in onze eigen Huizen en Binnenkameren, wanneer wy door het verliezen van onze dierbare Echtgenoot,van onze beminde Ouders,— ge-  over Psalm 39, vers 5, 6. 63 geliefde Kinderen en andere Naastbeftaandc, in hartbreekende treurigheid, en in diepen rouw worden ingedompeld, en aan vcele fchadelyke en fmertelyke gevolgen worden bloot gefteld. Eiken doode roept ons toe: wat gy nogzyt.was ik eertyds, en wat ik nu ben, zult gy haast worden. De Dood ontziet niemand, omni jetati mors est communis: De Dood is aan alle levensjaren gemeen, is het zeggen van M. T. Cicero. De dood fpaart noch jongen, noch ouden, noch dienstbare, noch vrye. De dood verfchoond noch goddelozen , noch vroomen , noch dwazen , noch wyzen, noch armen, noch ryken; noch hoogheid, noch adel; noch geleerdheid, noch aanzien, noch koning, noch keizer. En wie onzer , die eenige jaren bereikt heeft, zal zich niet konnen herinneren, hoe binnen weinige jaren,geen gering getal van Vorften en Vorftinnen, aan de Hoven van Weenen, Spanjen, Portugal, Vrankryk, Engeland, Rusch- 1 land,  64 over Psalm 39, vers 5,- 6. land, Conftantinopolen, en aan andera Hoven , door den dood zyn afgefneden ? Wie ziet hier in niet bewaarheid, de uitfpraak van asaph, Pfalm ?6: 13. Dat God den Geest der Vorjten als Druiven affnyd, en daar in voor de Koningen der Aarde vreeslyk is ? Gedenken wy aan ons Land en aan onze Stad Amfterdam; Hoe veele van onze edele Overigheden, en wyze, voorzienige Staatsmannen en Burgervaderen hebben wy in onzen korten leeftyd door den dood niet zien wegrukken ? Welk eene heirfchare van doorgeleerde Mannen, en in gaven, yver en godsvrucht uitblinkende Leeraars , zyn niet in onze jaren, als met Arends vleugelen door den dood van ons weggevlogen ? Hebben wy zoo veele voorbeelden van geftorvenen! en leeren wy zelve noch niet fterven ? Wat mogen doch de redenen zyn, dat de meefte menfchen zoo weinig aan hun fterven, aan de ydelheid , nietigheid en vergangkelykheid van hun eigen leven den-  over Psalm 39, vers 5, 6. 65 denken? zekërlyk koomt het daar van daan: 1. Om dat men zich inbeeld, dat, indien men .zoo veel, zoo geduurig aan fterven moest denken , dat dan dit leven , zoo Zoet en vrolyk niet zyn zoude, als men nu gewend is te leven; en dat men dan zyn beste levensdagen in treurigheid, angstvallig en zwaarmoedig zoude moeten flytèn. Maar zal het dan beter zyn, dat men om een kortftondig vreugdengenot van dit leven , niet op zyn einde merke, en wanneer de Dood onverwacht koomt, dan tegens de verfchrikkingen des Doods geen troost te hebben, en zich dan eeuwig te moeten beklagen, dat men in dit leven niet bedacht noch gezocht heeft, wat tot een eeuwigen vreede diend ? Leeft een , die als een Hechte of dwaze henen doorgaat, tot dat hy geftraft word, een genoeglyker en geruster leven , dan een kloekzinnig mensch, die het kwaad voorziet en zich in tyds verbergd? Het geene, dat de dwaze mensch meind, hier de ruste E van  66 over Psalm 39, vers 5, 6. van zyn leven te zullen ftooren, dat zal oorzaak zyn van eeuwige onrust, wanneer geen fterven meer zyn zal, maar de Dood zal wegvlieden. Hier in tyds te leeren fterven, is de beste leere en de wyste handel: Daar door zal men leeren, om in den genadentyd zyne eigen zelfs zaligheid met vreeze en beven uit te werken. Daar door leert men prys ftellen op eene vroegtydige bekeeringe tot God; op het gelove in den Heere Jefus Christus, op her betrachten der Christelyke deugden en op het wel waarnemen van den kostelyken tyd. Een 2d.e Reden, dat de meefte menfchen van de overdenkinge des Doods eenen afkeer hebben, en dat zy hunne gedachten over de toekomende dingen niet laten gaan, kan deze zyn , te weeten: om dat zy de wereld alleen liefhebben, en hunne harten door wereldfche vermaken, rykdommen, eere en aanzien, geheel aardsgezind zyn; en daar door koomt het dat zy zich met het ftoflyke en zienlyke van de wereld dan ook alleen ophouden. He  over Psalm 39, vers 5, 6. 6/ Het zienlyke en zinnen aandoenende vermaak en genot der goederen van dit leven, met al het fchynfchoone der wereld, heeft het ganfche harte zodanig ingenomen, dat de mensch daarom aan het einde of affcheidinge van dat vermaak en genot, dat is aan zyn sterven, niet denken wil: en evenwel is het zeker, of de mensch daar aan denkt of niet denkt, dat het einde doch vroeger of later koomen zal; en dat de Mensch dan met den Dood alles, dat hy in dit leven, als een vruchtgebruik genoten heeft, zal moeten laten varen; alles verlaten, en van alle vrienden, vermaken en goederen van dit leven, moeten affcheiden, en dezelve wederom aan andere bezitters moeten overlaten: want de wereld gaat voorby en bare begeer lykbeid; maar die den wille Gods doet, blyft in der Eeuwigheid', 1 Joan. 2: 1?. En gelyk de Mensch met zyn Dood de wereld verlaat : zoo zal ook de geheele wereld, met alle haare vermaken, goederen en fchynfchoon, don ftervenden Mensch verlaten, en op E 2 zyn  68 over Psalm 39, vers 5, 6. zyn Dood-bedde aan hem geen ogenblik vertrooftinge, noch verkwikkinge meer konnen toebrengen. De fterveling zal dan meer reden hebben, dan de afgodiiche Micha (Richt. 18 : 24). om te klagen, zy hebben myne Goden, (myne Afgoden) weggenomen, en wat heb ik nu meer ? Een 3?e en allerfterkfte Reden, dat de Mensch aan zyn fterven niet denken wil, ja daar aan niet durft denken, is deze; om dat de Mensch een kwade Confcientie heeft, en om dat hy vreest voor het geen, dat den dood navolgd, wetende dat hy voor den Richter van Hemel en Aarde zal moeten verfchynen. De vreeze van na den Dood in de Helle te komen,en den afgrond der verdoemden reeds voor zich geopend te zien, maakt het leven van den Mensch zeer benaauwd en bitter; Daarom doen veele Menfchen hunne Confcientie geweld aan, om het aandenken aan hun fterven, aan Dood, en Oordeel en Eeuwigheid, uit hunne harten te verbannen, vreezende dat die gedachten hun gemoed ont-  over Psalm 39, vers 5, 6. 6g ontroeren, hen met fchrik en angst vervullen, en al de fleur van hun leven wegnemen zoude. Het gaat met den angftigen Mensch, even eens als met een Koopman, wiens zaken verward Haan, en die daarom op zyn Comtoir niet koomen wil, vreezende om zyne zaken in te zien ; en hoe langer hy daar van daan blyft, hoever warder dat zyne zaken worden; daar het beter was, indien hy in tyds, zich en zyne zaken, om die te redden, aan de barmhartigheid van zyne fchuldeisfchers overgaf. Zoo gaat het ook met den fchuldigen Zondaar : Hoe langer tyden de Mensch de bekeeringe uitfteld , en aan fterven niet denken wil, hoe nader dat de Dood koomt. De dag des Doods zal doch zeker koomen, en koomt geduurig met het verloop des tyds al nader en nader, tot dat het fterf-uur eindeiyk daar is,.wanneer dan de Zondaar gewis voor zynen Richter zal moeten verfchynen. O ! wie zoude zich dan niet haaften om den toekoomenden toorn te ontvlieden, en om zyne ziele te E 3 be-  over Psalm 39, vers 5, 6. behouden? wie zoude niet zoeken, om in dit leven , zonder uitftel zich tot God te bekeeren ? en met al zyn zonden fchulden als belast en vermoeid, tot den Heere Jefus Christus te koomen en tot zyne verdienden den toevlucht te nemen ? om door hem van de zonden vry gemaakt en met God verzoend en bevredigd te worden, en in Jefus ruste te vinden voor zyne Ziele ? Zy alle, die de bekeeringe tot God en het toevlucht nemen tot den Heere Jefus, door een geloof dat vruchtbaar is in goede werken, tot aan hunnen Dood willen uitftellen, die zullen bevinden dat het dan te laat zal zyn. O! dwazen, mogten veele van hen nog wys worden! De dood naderd met fterke fchreden. De Richter ftaat voor de Deure. De dood zal voor ieder geftorvene als den jongden Dag zyn; want de fterf en oordeelsdag zyn naauw aan elkander verbonden, en zoo als de fterfdag den Mensch laat, zal hem de oordeelsdag wedervinden. Het einde van elks leven, zal ook voor hem een einde zyn der bewy- zen  over Psalm 39, vers 5, 6. 71 zen van Gods goedertierenheid, langmoedigheid en verdraagzaamheid. Die dan nog lust heeft om wys te worden, en om op zyn einde te merken, die moet God alle dagen ootmoedig bidden : „ Dat de „ Heere hem zyn einde bekend make en „ welke de mate zyner dagen zy; dat God „ hem leere zoo zyne dagen te tellen, dat „ by een wys harte bekoome. Heeft iemand al veele jaaren afgelegd? het is noch niet te laat om bekeerd te worden. Het is nog vindenstyd. Zoo lang 'er leven is, zoo lange ftaat de Deure der genaden voor waare boetvaerdige open. Al was iemand in den zondendienst oud en grys geworden, de bekeeringe koomt nooit te laat, als zy maar van harte koomt en oprecht is. Mogten jonge Lieden nooit denken, dat 'er nog veele levensjaren voor hun aanftaande zyn, en dat zy daarom tot de bekeeringe en den Godsdienst nog tyds genoeg hebben! Hoe veele voorbeelden hebben wy van jonge geftorvene, die ook E 4 wel-  72 over Psalm 39, vers 5, 6. wel-eer als cierlyke veldbloemen fleurig bloeiden, en die nu al in het ftof des Doods zyn nedergedaald? De Dood kan den levensdraad ook van de wakkerfte en bevalligfte Jongelingen en jonge Dochters fnellyk affnyden. Mogtcn dun jonge Lieden uit die voorbeelden leeren wys worden, en veel bidden om vroeg bekeerd te worden, en dat zy aan hunnen Schepper mogen gedenken, en hem leeren kennen en dienen in de dagen van hunne Jongelingfchap, eer dat de Dood hen verrasfe, of eer de kwade dagen koomen en de jaren naderen, in welke zy-zeggen zouden, ik heb daar geen lust in. IV. Oprechte zullen wenfehen om aan den dood meer kennis te krygen, en zich met den dood gemeenzaam te maken. Laat dat ook geduuiig onze wensch en bede zyn, dat God ons einde aan ons bekend make, en welke de korte mate van onze dagen zy ! De oprechten wenfehen niet alleen als redelyke Schepzelen, maar eok als vernieuwde Menfchen, aan de ein~  over Psalm 39, vers 5, 6. 73 eindens van hunne fcheppinge, verlosfinge en vernieuwinge te beantwoorden , om alleen tot Eere van God te leven, en in Gods gemeinfchap het leven ende zaligheid te zoeken en te vinden. Ons w e r k , dat God ons in dit leven te doen gegeven heeft, is een groot en gewigtig werk. Maar wanneer wy te rugge gaan tot onze voorgaande levensdagen, dan zullen wy bevinden, dat de meefte tyd in ons leven nutteloos is doorgegaan, in welke wy aan dat groote werk van onze zaligheid uit te werken, weinig of niets gedaan hebben, en dat wy pok aan de hoofd-eindens, waar toe God ons op deze Aarde gefteld heeft, te weten alles tot Gods Eere te doen, niet hebben beantwoord. Is 'er dan, naar mate dat wy in jaren gevorderd zyn, al zoo veel van onzen korten leef en werktyd onnut en onachtzaam voorby gaan; welken tyd doch niet weder herhaald kauworden? Laat ons dan het kleine overfchot van tyd, dat God ons nog geven mogte, te rade houden, om het werk dat wy nog te doen E 5 heb-  74 over Psalm 39, vers 5, 6. hebben, voor onzen Dood af te doen, en om als. nieuwe Schepzelen, in eenvouwigheid en oprechtigheid des harten voor Gods aangezichte te wandelen, en om van alles wat wy hebben, bezitten en genieten, aan God alleen de Eere te geven. Hebben wy tegenfpoeden , moeite en verdriet in deze wereld? moet'er geleden en geftreden worden ? daar zal doch een einde van koomen, zoo wel als 'er eens een einde van dit vergangkelyk leven zyn zak Al het moeyelyke en verdrietige van dit leven is kortftondig, en maar als voor een ogenblik; Alle verdrukkingen zyn ligt en gaan zeer baast voorby; maar werken in de oprechten een gansch zeer uitnemend, eeuwig gewigt der Heerlykheid. 2 Corint. 4: 17. De dood maakt een einde van alle tegenfpoeden, verdrukkingen, rampen , en ellenden van dit leven. De d o 0 d verbreekt het overheerfchend geweld, de onderdrukkingen en beroovingen der magtigfte grooten, en van de wreedfte tyrannen. De dood doed de vaifche en liegende  over Psalm 39, vers 5, 6. 75 gende tongen der vuilfte Lasteraars zwygen in het ftof. De dood fteld de gebondene en flaven in vryheid. Moeten wy hier een zwak, ziekelyk of gcbrekkelyk lichaam omdragen? De dood is eene genezinge van alle ongeneeslyke kwaaien, krankheden en pynen. De d 0 o d brengt een vermoeide ziele na een geduurigen en fmertelyken arbeid , ftormen en onrust, in den Haven van een ftille en zachte ruste. Job zal ons dien ftillen ftaat van de ruste des doods zeer nadrukkelyk afbeelden, wanneer hy zegt. Job 3 : 13. Ik zoude neder liggen en jlille zyn: Ik zoude Jlapen t dan zoude voor my ruste wezen, vers 14. Met de Koningen en Raadsheeren der Aarde enz. vers 17-19- Daar houden de booze op van beroeringen: en daar rusten de vermoeide van kracht, vers 18. Daar zyn de gebondene te zamen in ruste: zy boor en de Jlemme des Dry vers niet. vers 19. De kleine ende groote is daar: ende Knecht vry van zynen Heere- Worden wy hier van onze geeftelyke vy-  ^6 over Psalm 39, vers 5, 6. vyanden aangevochten en benaauwd; wy hebben een medelydende Hogenpriefter, die zelve verzocht is geweest, en die ons niet zal laten verzocht worden, boven ons vermogen. Hebben wy fchrik voor den Dood ? Laaten wy ons tegens dien fchrik wapenen en daar tegens bidden. Christus die ons van den geeftelyken Dood en van de Eeuwige verdoemenisfe verlost heeft, heeft ook den prikkel van den lichaamlyken Dood weggenomen. Laat ons dan den Dood niet aanzien als onzen vyand; maar als onzen vriend. De dood, die voorheen zoo verfchrikkelyk was , is nu voor de gelovigen in Christus, een afftervinge der zonden en een doorgang tot het Eeuwige leven. Nu Christus door zyne opftandinge uit den Dooden, den dood overwonnen heeft, konnen de gelovige juichende roemen :De bitterheid des Doods is geweken. De Dood is verjlonden tot everwinninge. Dood! waar is uw prik* kei? Helle, waar is uwe overwinninge? — Go de zy dank, die ons, door onzen Heere Jefum  over Psalm 39, vers 5, 6. 77 jfefum Christum, de overvïmninge gegeven heeft. 1 Cor. 15: 54 — 57. Moeten wy dan nog het donkere Dal des Doods doorgaan ? dien weg zal ons inleiden in een Eeuwig licht. De dood is als de Kerker meefter, die de gevangkenis voor ons opend , om onze ziele in volle vryheid, uit het Lichaam der Zonden en des Doods te doen uitgaan. De dood is voor elk gelovige een aangename Vredenbode, die hen in een Eeuwigen vrede zal overbrengen: want bet einde van den weg der oprechten zal vrede zyn. Pfalm 37: 37. Elk rechtvaardige zal ingaan in den Fr ede; zy zullen rusten op hunne Slaaplieden, een iegelyk, die in oprecbtigbeid gewandeld heeft. Jefaia 57: 1, 2. De dood doed een gelovig Christen, het Eeuwige leven ende aanftaande Heerlykheid door den dood heen zien : nadien een iegelyk die in Christus geloofd, niet zal -verderven, maar het Eeuwige leven hebben- Joan. 3: 15, 16. Ja, die in den Zoone Gods geloven, die hebben reeds het Eeuwige leven. Jo-  78 over Psalm 39, vers 5, 6. Joan. 3: 36. Die komen niet in de ver doemenisfe, maar zyn uit den Dood overgegaan in het leven. Joann. 5: 24. De goede Herder geeft zyne Schapen het Eeuwige leven, en zy zullen niet verloor en gaan in der Eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit zyne hand rukken. Joan. 10: 28. Jefus is de opfiandinge en het leven : die in hem geloofd zal leven, al was by ook gejlorven. En die leeft en in Jefus geloofd, die zal niet fterven in der Eeuwigheid. Joan. 11: 25,26. Zalig zyn dan de Doode die in den Heere fterven.' (die door gelove en liefde den Heere Jefus aanklevende, in verè'eniginge met hem , en in zyne gemeinfchap fterven!) Ja zegd de Geest, op dat zy rusten van hunnen arbeid: en hunne werken volgen met haar. Openb. 14: 13. Ons Lichaam in het graft gelegd zynde, zal wel aan het verderf ende verrottinge worden overgegeven, en tot ftof moeten wederkeren, zoo als het geweest is; maar dat zelve Lichaam, zal in de zalige opftandinge des vleefches, onfterfelyk en onverder-  over Psalm 39, vers 5, 6. 79 derfelyk worden opgewekt, en met de ziele weder verëenigd , aan het verheerlykte lichaam van Christus gelykformig worden. Dan zullen wy met Geest en Lichaam beide opgenomen worden in de wolken, den Heere te gemoete in de lucht, en alzoo zullen wy altyd met den Heere wezen. 1 Thesf. 4: ir. O! wat zal het zalig zyn, altyd met en by den Heere te wezen ! en in God volkomen ruste en verzadiginge van alle vreugde en Eeuwige blydfchap te endervinden! Dan zullen wy voor Gods troon zyn, en hem dag en nacht (zonder Zonden) dienen in zynen Tempel; enhy, die op den troon zit, zal ons overfchaduwen: Dan zullen zvy niet meer hongeren en niet meer dorflen, noch de Zonne zal op ons niet meer vallen, noch eenlge hitte; maar hel Lam zelve, dat in het midden des troonsis, zal ons weiden, en zal ons een leidsman zyn tot de levende fonteinen der wateren, en God zal alle tranen van onze oogen afwisfeben. Openb. 2 ; 15 — 17. Ja de Dood zal niet meer zyn,  8o over Psalm 39, vers 5, 6. zyn, noch rouwe, noch gekryt, noch moeite; maar God zal alles zyn in Allen. Openb. 21: 4. Dan zullen wy Eeuwig met de Engelen en met alle Hemelingen, dien Lofzang aanheffen, dien Joannes. Openb. ?: 12. gehoord heeft, zeggende: amen, De 'Lof, ende Heerlykheid, ende Wysheid, ende Dankzegginge, ende Eere, ende Kracht, ende Sterkte, zy onzen Gode in alle Eeuwigheid. amen!