Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3391 4317  GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET LEVEN van J E S U.S. Eerste d e e i,<   GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET LEVEN van J E S U S. VOLGENDS DÈ VIER EUANGELISTEN IN OVEREENSTEMMING GEBRACHT, EN MET OPHELDERENDE EN PRAKTIKALE AANMERKINGEN VOORZIEN. DOOR H. C. BERGEN, Eerst uit het Hoogduitsch vertaald, en uitgegeven MET EEN VOOR.BER.ICHT VAN HERMAN MUNTINGHE , Nu, bij den tweeden druk, veel veranderd, en voor de Nederlandfche Christenen met nieuwe praktikale Aanmerkingen vermeerderd door JODOCÜS HERING Ai elizA'sz* eerste DEEL. te LEYDEN, Bij A. en J. HONKOOPi MDCCXCVIII.   VOORBERICHT. J^.eeds in het jaar 1791 had ik een plan, om dit nuttig Huisboek, 't welk toen pas in Duitschland was uitgekomen, ten dienfte der Nederiandfche Christenen , te vertalen , en , met eenige verSnderinge , vooral i ten aanzien der prakiikale aanmerkingen, in het licht te zenden. Daartoe was ik , toen Predikant zijnde te Nijkerk , op de Veluwe, aangemoedigd door den raad van twee vrienden in de nabuurfchap, welker minzame gunst ik nimmer vergete, muntihohe en t i l a n u s. Doch mijne verplaatfing, in een ruimer en eenigermate nieuwen werking, in de Gemeente te Vlisfingen, verplichtte mij, van dit plan af te zien. De Boekdrukkers honkoop, welke bereids de beraamde vertaling des werks hadden aange* 3 kon-  vi VOORBERICHT. kondigd, wierdenrm re rade, de bloote overzetting aan iemand anders op te dragen, die niet verkozen heeft, eenige de minfte verandering in het werk zelve te maken. Dus verfcheen het dan de eerfte maal in 1793 in het licht; wierd gunftig ontvangen; door bevoegde Oordeeüiars aangeprezen; en met veel nut in Christelijke huisgezinnen gebruikt. Onder hun, die het aanprezen, is het genoeg, munï ingiie te noemen, die zijn pordeel over de waarde des Boeks, en over het hoogstnuttig gebruik deszelven, te lezen gaf, in een Voorbericht, voor het eerfte Deel geplaatst, en op de -Tijtel aangekondigd. Ik oordeel dit Voorbericht te belangrijk, om het niet hier, van woord tot woord, in te lasfcheil. agiosa jam - w „ cslsrav 0: n n ü I : 9 „ De befchouwing van het leven van onzen •„ gezegcnden Verlosfer en Heer jisus; christ ,, tus is voor eenen Christen, ter bevordering „ van zijn4geloof en zijne deugd, buiten twijfel, „ een allerbelangrijkfte bezigheid. • ' Niets is er, „ het welk ons yan; jes u.s voortreffelijkheid meer , kan . overtuigen , en ons grotere hoogachting „ jegens hem .inboezemen, dan hem, in de ge„ fcbieder.is van zijn leven, als van Map tot (tap „ te volgen, en r het éne daadlij kc bewijs op „ het andere bevestigd te worden in dat geloof, ,? het  VOORBERICHT. v« „ het welk hem met het hoogde recht eerbie„ digt, als den volmaakten Leeraer van het „ menschdom, door God zeiven tot ons gezon„ den; als het volkomenlle voorbeeld van ware „ deugd en ongeveinsde Godvrucht; als den ver„ werver en mededeler van onze ganfche gcluk„ zaligheid; ja ook als Gods eaiggeborenen. zoon, „ en als God zeiven boven al te prijzen tot in eeuwigheid : men ziet toch veel duidelijker , „ dan door andere , zelfs de bondigfte betogen „ gefchieden kan, bijna in elk,gezegde, dat wij „ van hem opgetekend vinden, en in elke daad,. „ die hij verricht heeft , de Godlijke wijsheid „ van zijne leer, de gadeloze uitmuntendheid „ van zijn voorbeeld, de onbeperkte uitgefixekt„ heid van zijne menfchenliefde; ja ook de onein„ dige verhevenheid van zijnen pcrfoon, met de „ helderde itraleh fchitteren. Het is hierom , „ dat mij niets gefchikter voorkomt om de eer „ van jesus en zijnen Godsdienst te verdedi,, gen, en deszelfs heilzamen invloed ter verbe„ tering en vertroosting van het hart algemener „ te verbreiden, dan het lezen en nadenken van zijne, ons in de Euüngeliën opgetekende levens„ gefchiedenis. Om evenwel hier in gelukkig te „ (lagen zal het voor alle dingen nodig zijn, dat men en den zin der gewijde oirkonden van deze * 4 »» be"  Vin VOORBERICHT. „ belangrijke gefchiedenis wel verfta, en dezelvft „ tevens lere van die zijde te befchouwen, van „ welke zij ter bevordering van de hoogachting „ voor jesus en van onze verbetering en geluk„ zaligheid meest gefchikt zijn. Daar het nu vaa „ zelve fpreekt, dat niet alle Christenen hiertoe even zeer in ftaat zijn , maar dat velen enige „ handleiding nodig hebben, die hun aanleiding 3, en ftof tot meerder nadenken geven kunne ; „ zijn buiten twijfel fchriften, die zulk ene hand„ leiding geven, op ene wijze , welke voor w alle , inzonderheid ook ongeletterde Christe„ nen gefchikt is, den lof van alle weldenken„ den overwaardig. —- Onder dezulken nu fchijnt „ mij dit werk ene voorname plaats te bekle„ den; hetwelk, naar mijn inzien, zeer gefchike. „ is om ten algemenen gebruike , zo voor bij„ zondere Christenen, als ook voor Christelijke „ huisgezinnen , tot de genoemde oogmerken, „ nuttig te zijn ; naardien deszelfs Schrijver, „ over het geheel genomen, den tekst volgends „ de beste regels der Uitlegkunde toelicht, de „ onderfcheiden verhalen der Euangelisten met „ veel oordeel te famenvoegt; dezelve, zonder ?,'enigen overtolligen omflag, daar het nodig is, ?, opheldert, en het praktikale gebruik daarvan „ klaar en overtuigend aanwijst; zonder losfe. ipe%  VOORBERICHT. „ fpelingen of ongegronde vergeestelijkingen te „ maken , waardoor de Heilige Schrijvers maar „ al te dikwijls , hoewel meestentijds met hen „ welmenendst oogmerk , mishandeld zijn. — „ Ik maak dus geen zwarigheid om dit werk „ als een zeer nuttig handboek aanteprijzen , niet om het in plaats van de Euangelien, maai? „ om het bij dezelve, en tot derzelver ophelder ring en aanwending op het hart en den wan„ del te gebruiken. God zelf achtervolge den arbeid van den Schrijver en Overzetter daar„ toe , ook onder onze Landgenoten, met den „ uitgebreiditen zegen." HARDERWIJK den 21 Novcmb. 1792. II. MUNTINGIIE. Geen wonder , dat deze eerfie Uitgaaf zoo veel aftrek had, dat de Drukkers, in het voorleden jaar, aan eene tweede dagten. Nu kwam ook weder het eerfte plan in gedachtenis : en ik wierd aangezogt, om het zelve ditmaal te volvoeren. Mijne veelvuldige Amtsbezigheden deden mij eenigen tijd huiveren tegen-het opnemen van dezen taak; doch herhaalde aanzoeken, eigen over* ^ tui-  x VOORBERICHT. tuiging, dat het boek nuttiger voor onze Nederlanders koude gemaakt worden, en de hope, om, door dezen arbeid, mede te werken aan de leering «n ftichting van velen, die je sus christus, mijnen Heer en Zaligmaker, met mij eerbiedigen, hebben mij eindelijk overgehaald, om, onder opzien tot zijne hulpe en zegen, in mijne uitgefpaarde uren , en rustijd van Akademie-werk, handen aan dit werk te flaan. Ik heb hier bij niet ten oogmerk gehad, den arbeid van bergen, over het geheel , na te zien en te verbeteren ; ik heb dus ook de vertaling, en de fchikking der onderfcheiden verhalen tot één geheel , doorgaans onaangeroerd gelaten. Meest heb ik mij willen bepalen bij de praktikale aanmerkingen, 't Kwam velen met mij voor, dat, ten dezen opzichte, het, anders zoo nuttig werk des Schrijvers, veel te fchraal was. Ik heb dit gebrek zoeken te vergoeden: niet door wijdloopige uitweidingen over bijzondere plichten, maar door eene meer gezette opmerking, deels, op 't gene voor Lezers van onzen tijd, in het beloop der Evangelie -gefchiedenis, leefzaam voorkoomt; deels op de veelvuldige goede en kwade voorbeelden , welke deze Gefchiedenis oplevert; deels. vooral op de Godlijke onderwijzingen, de menigvuldige proeven der zaligmakende genade, en het  V OOR BERICHT. XI het allerheiligst voorbeeld, van onzen dierbaren Heiland. Des Schrijvers bedenkingen heb ik zoo veel trachten te behouden, als ze in mijn uitgebreider plan konden gefchikt worden: alleen heb ik de vrijhei^ genomen , ze wat meer in dien Evangelifchen toon te (temmen , welken ik zoo gaarn vatte, en die, Gode zij dank! ook, voor een groot deel onzer Nederlandfche Christenen, de behaaglijkfte is, fchoon ze , in het oor van vele Duitfchers, wanklank fchijnt te wezen. ' Andere ophelderende aanmerkingen bij te voegen,, was, in het eerst, mijn oogmerk niet: doch , onder het nazien van het geheele werk,en het befchayen van ftijl en fpelling , viel mij ligt hier en, daar iets ter penne uit, haalde ik ligt hier en daar iets door , gaf ik ligt hier en daar een anderen forin , waar bij ik hoopte, dat het werk niet verliezen zoude: zonder dit juist altijd met een H. ] aanteduiden, behalven in gevalle ik het, of tot mijne eigen rechtvaardiging, of tot die des Schrijvers, nodig oordeelde. — Somtijds moest ik, tot recht verfland mijner praktikale bedenkingen , en tot bevordering van het eigen (lichtelijk nadenken des Lezers, mij, ten dezen aanzien, meer vrijheid nemen , voor welke ik mij dan, evenwel, door zorgvuldige bijvoeging van den ge.  m VOOR B E R I CH 1'. genoemden Voorletter, verandwoordelijk gefield' heb. — Nu en dan heb ik eene aanmerking van andere Schrijveren woordelijk overgenomen , en dan heb ik hunne namen niet verzwegen. — Ontbrak het mij niet aan tijd , ik hal gaarn fommige ouder en nieuwer Schrijvers geraadpleegd, zulken vooral , die , bij de verklaring van den tekst, ook te gelijk praktikale aanmerkingen hebben ingevlochten, gelijk onze kalvijn; opdat ik flechts dien éénen noeme. Doch ik merkte ras, indien ik daar toe den tijd wilde nemen , dat dan het werk, op welks tweede -uitgave honkoop zeer drong, nog in geen twee jaren te voorfchijn ware gekomen. — Ik heb mij dus tot het zeer nuttige Erbanungsbuch van seiler moeten bepalen , dat mij menigmalen tot recht gepaste bedenkingen aanleiding gegeven heeft. — Eindelijk heb ik gedacht geenen ondienst aan onse Nederlanderen te doen, indien ik de vrij middelmatige , en foms flramme, uit 't Hoogduitsch vertaalde, versjens achter liet, en in derzelverplaats, meer bij ons bekende en toepaslijke versjens bijvoegde. Ik had daar bij ook ten oogmerk, aanleiding te geven aan de Christelijke huisgezinnen, om, na het lezen eeaer Afdeeling, de harten in gemeenfchaplijk gezang te verlustigen ; iets, dat te weinig bij ons gefchiedt, en waar toe ik harte-  VOORBERICHT, xm talijk wenfche , dat eens de invoering- van echt Christelijke Liederen, in de Gemeenten der Hervormden , eene nieuwe opwekking geven zal. Evenwel ik heb, hier in, gelijk in vele ander» dingen fpaarzaam moeten zijn, om het werk niee te veel te laten uitdijen, en het daar door te kostbaar te maken. Mogelijk wordt dit nu reeds eeniger mate het geval. Ik kan daar tegen thans niets anders zeggen, dan dat ik hope, het tweede Deel wat meer te zullen kunnen bekorten, bij 't welke bergen zelf vrij wat wijdloopig is, en het welk nu, door eene kleine verandering, beginnen zal met de LXVII. Afdeelinge, dat is, met 's Heilands fchikkingen tot zijne laatfte reize naar Je' rufalem. Binnen een halfjaar,, hope ik, zo de Heer mij met het leven, lust en krachten fchenkt, in fiaac te zijn tot de afgifte van het tweede Deel. Worden mij, tijdig, aanmerkingen medegedeeld, van Welke ik, ter verbeteringe mijner wijze van behandeling , gebruik zoude kunnen maken, deze zullen mij zeer welkom zijn. Hoe nuttiger mijn arbeid, tot bevordering van geloof en Godzaligheid zijn kan, hoe meer ik mij zal verblijden, hoe meer ik zal worden aangemoedigd, om de gaven, dïe »ijn bernjjiartige Zaligmaker mij verleend heeft > ten-  xiv VOORBERICHT. ten nutte mijner medemenfcben en mede Christenen aan te leggen. De genade van onzen Heer jesus christus zij daar toe met ons! utrecht den 31 Oogstm. '* 1708. J. HERINGA, eliza'sz, VOOR-  VOORREDE van den S C H R IJ V E R. Wet eigen doelmatig lezen der Euangelie- gefchiedenis , of der Gedenkwaardigheden uit het leven van jesus welke de Euangelisten ons verzameld hebben, is voor eiken denkenden Christen zeer nodig en nuttig. Want deze Gefchiedenis bevat de allergewigtigde en belangrijkde Gefchiedenisfen voor hem, en voor alles, wat mensch is. Zij verhaalt ons eene gebeurenis, •welke oneindig merkwaardig voor ons is, en die de gelukkigde en gezegendde gevolgen voor hec gantfchc menschdom gehad heeft, de verfchijning van Gods Zoon in de wereld, en wat Hij tot heil der menfchen gedaan heeft. Zij maakt ons mee zijne onvergelijklijke reden, leere, en daaden bekend, waardoor hij zijnen Godsdienst, welke de edelfte , redelij kfte , en eerwaardigde van alle Godsdienden is, gegrond heeft. Zij is en blijft derhal ven het Fundament van onzen Godsdienst, de eerde, voomaamde, en zuiverde bron, waar uit men zijne Godsdiendige kundigheden fcheppen moet. Daarom moet dan ook ieder Christen , die  xvi voorr--ede die eenen vasten grond des geloofs hebben , en' zich met eigen oögen overtuigen wil, het lezeri en beoefenen der Euangeli- gefchiedenis tot dtf belangrijkfle bezigheid van zijn leven maaken , en wel zoo veel te meer, naar mate die eene grootere hoogachting voor jesus en zijnen zaligen Godsdienst bij hem bewerken, zijn geloof' bevestigen, zijn hart veredelen * en hem eenen te grooter ijver, in de oefening van de tot hier toe zoo zeer verwaarloosde Christelijke deugden, inboezemen kan. Het moet, in de daad, eenen waaren vereerer van je sus fmerten , wanneer hij, allerwege, zoo groote geringachting van zijnen weldaadigen Godsdienst, zoo weinig ijver in het gehoorzamen van zijne heilzame lesfcn en voorfchriften , die evenwel zoo zichtbaar het geluk van het menschdom bedoelen, en zoo weinig echt, daadlijk, en zuiver Christendom aantreft. Tegen dit verderf van onze eeuw is nu, gelijk ik geloove, niets dienitiger , dan het vlijtig en doelmatig lezen der Euangeli- gefchiedenis : en gevolglijk ook elke poging, om het zelve te bevorderen. Want hoe kan het anders wezen, of, hoe meer men deze voortreflijkfte aller gefchiedenlsfen beftudeert, hoe meer men zich daar bij, in den toeftand der toemalige tijden, toen jesus leer-  V i» 'DEN SCHRIJVER. XVII leerde, zoekt te verplaatzen, en zijn gróót ontwerp overziet; des te meer eerbied verkrijgt men Voor Hem , den verheven Stichter Van önzeri Godsdienst, die overal in elke ömftandigheid zijns levens groot verfchijnt, die men overal als den grooten menfchenkenner' , menfchenvriend * verlosfer en zaligmaaker van het menschdoffl, ala den Godmensch ziet handelen; des te mèef leerc men zijnen Godsdienst in deszelfs zuiverheid eri voortreflijkheid kennen ; des te dieper prenten* zich zijne voortreflijke lesfen in het hart, die*hij zoo klaar, zoo overtuigend, niet in droöge Hellingen, maai* als 't ware aanfchouwlijk * iri béélden , voorbeelden , hiftorifche tafereelen ênzi' voordroeg, en des te geneigder Wordt meri ookjj Om die heerlijke deugden te beoefenen, die hij van zijne aanhangéren vordert, en waar in hij zelf mee zijn groot voorbeeld voorging. Zeker, dus zal heteigen wijsheidvolle onderwijs Van onzen Heer $ gepaard met de edele en onöpgefmukte wijze van Verhaalen derEuangelisten, eene veelgrooter werking voortbrengen, dan alle leerboeken van dett Christelijken Godsdienst met malkanderen. Maar voornaamlijk fchijnt mij, in eenen tijd, in welken zoo veele aanvallen op' den Christelijken Godsdienst, gedaan worden, zooveel ongeloof en bijgeloof, dweeperij, en ongodsdienstigheid in alle ftanden van menfehen influipt * hec * * doel-  XVIII "9OORRE0B doelmatig lezen der Euangelie*gefchiedenis toe* het dienftigfte middel te zijn, om zich daar tegea te wapenen, en jesus en zijnen Godsdienst lief te krijgen. Want, daardoor leert men, niet alleen, den beminnenswaardigen Stichter van denzelven recht kennen, en overtuigt zich het best van de voortreflijkheid zij«er leere, maar men doorziet ook , hoe valsch en ongegrond die befchuldigingen van de vijanden des Christendoms zijn, die gemeenlijk uit hunne geringe kennis aaa jesus Godsdienst voortvloejen. Doch, elk mijner Lezeren zal, denk ik, reeds genoeg inzien, hoe nodig en nuttig het lezen der EuSngelie-gefchiedenis zij voor eiken Christen, tot bevestiging van zijn geloof, en tot zijne verfterking in de Godzaligheid. Ja, al wilde iemand de Euangelie-gefchiedenis enkel met dat oogmerk in handen nemen, waarmede men eenige andere menschlijke gefchiedenis leest, zoo zou zij hem de beste envoldoenendlte tijdkorting geven. Want deze levensgefchiedenis van jesus heeft zoo veel aantreklijks, is zoo vol aandoenlijke en gevoelige toneelen, leert zoo diep in het menschlijk hare zien, bevat eenen zoo rijken fchat van wijze aanmerkingen , bedenkingen, en lesfen van fchranderheid, leerzame voorbeelden van deugden eis ondeugden, karakters enz. als men bij geene gefchiedenis der wereld ontmoet. En reeds in die op-  VAN PEN SCHRIJVER. Xl£ ©pzicht is de gefchiedenis van jesus de nuttigde e.n leerzaamfte lectuur van de wereld. Maar zal het lezen dezer gefchiedenis recht nuffig en doeltreffend zijn, dan moet men zich, niet met enkele afgebroken flukken vergenoegen, maar men moet ze dikwijls, in het verband, van het begin tot het einde, doorlezen. Want het moet iedereen van zeiven blijken, dat de gebeurenisfen van jesus Gefchiedenis in het verband bcfchouwd, eene veel grooter werking op het hart des Lezers moeten doen, dan wanneer men nu een ftuk uit de gefchiedenis zijner jeugd, dan weder een uit de laatfte toneelen van zijn leven, zonder aanmerking op het verband met het voorgaande, tot zijfie befchouwing uitkipt. Maar als hij ze in verband leest, dan verfpreidt het voorgaande hem telkens een fïerker licht over het geen volgt. Hij verplaatst zich tevens meer in de omftandigheden der perfonen , tijden, plaatzen en gelegenheden. Hij ziet het wijze, dat in de lesfen, uitfpraken, en daaden van jesus vervat is, meer in. Zijn hart is, veel meer geopend voor de tufchenbeiden voorkomende lesfen, en veel gevoeliger voor dezelven. Alles is hem duidlijker, en blijft hem langer in het geheugen. Met één woord, de leere en daaden van onzen Heere zullen ons veel leerzamer, uitlokkender, en overtuigender zijn, wanneer wij ze in 't verband lezen, dan buiten het ** t zei-  xx voorrede zelve. En dus kan men ook niet twijfelen aan hei veel grooter nut, dat het lezen en verklaren van andere Bijbelboeken in verband zal hebben. Dus overreed van het groot en uitgebreid nut, dat het doelmatig lezen van jesus gefchiedenis in 't verband, zoo wel voor alle en eiken Christen, als ook in 't bijzonder voor Leeraars van den Godsdienst heeft, zocht ik dezelve , zedert het aanvaarden van mijn Leerüar-ambt, met allen vlijt te beoefenen, en ze, naar een van mij gemaakt plan, tot mijne eigene oefeningen vermaak, te bearbeiden, waar uit dit tegenswoordig werk ontdaan is, welks oogmerk daar op doelt, om, voor Lezers uit alle klasfen, de Gefchiedenis van jesus verftaanbaar, belangrijk, en nuttig voor hun hart en Wen te maaken, en even daar door ook hoogachting voor den Godsdienst, naar mijn gering vermogen, te bevorderen. Evenwel zou ik het niet zoo ligt gewaagd hebben, daarmede voor het Publiek te verfchijnen, indien niet de aanmoediging van verfcheiden geleerde begunfti» gers en vrienden , en vervolgens ook het denkbeeld, dat daar door misfehien hier en daar eenig nut kon gedicht worden, mij tot dezen dap bewogen had. Ik zal derhalven nog het één en ander van het Plan en de inrichting van dit werk zeggen, dat ik mids dezen aan het Publiek en aan alle verëerers van jesus, met befcheidenheid , voordrage. Na?.  VAN DEN schrijver. XXI Nademaal eigenlijk vier Euangelisten ons levens» befchrijvingen van jesus of liever Gedenkwaardigheden uit het leven van jesus geleverd hebben. (Want het was niet het doel der Euangelisten, ordenlijke levensbefchrijvingen van jesus, of naauwkeurige dagboeken van alle reden en daaden van onzen Heere, naar de itiptfte tijd-orde, opteilellen , maar alleen het merkwaardigfte uit zijn leven, naar de verfchillende oogmerken, die elk hunner had, uit te kippen; van waar het ook komt, dat menige gebeurenis alleen van éénen, en eene andere van meer Euangelisten , en wel niet altijd behoudens dezelfde orde en fchikking, verhaald wordt:) Zoo fchikte ik alle en elke van deze Gedenkwaardigheden, naar de mij waarfchijnlijkile , en reeds van meer Geleerden gevolgde , orde , overëenfremmend bij één (*)> doch zonder daarbij al te angstvallig te wezen, dewijl het er bij veele gebeurenisfen geheel niet op aankomt, of men ze voor, of na anderen leest, en de flichdng daar door ook niet verhinderd ( * ) De Schetze der Gefchiedenis van Jefus, van den tegenvvoordigen A,bt en Generaal Superintendent sextroii te Êelmfiad , heafc mij bier ia meerendeels ten leiddraad gediend, wiens eigen woorden ik ook dikwijls bij het opgeven van den inhoud behouden heb.  XXII VOORRED E derd wordt. Maar die gebeurenisfen, welke van meer Euangelisten , of van allen verhaald worden , trok ik in ééns famen , en bediende mij daarbij» zoo als overal, van hunne eigene en zinrijke bewoordingen. Dezen verdeelde ik in Afdeelingen, urooide tusfchen den Tekst, dien ik. vertaalde, (doch waarbij ik ook niet zelden andere reeds voorhanden zijnde goede vertalingen, die mij den zin goed fcheenen uittedrukken, gevolgd ben; ) ophelderende aanmerkingen en treffende praktikale Toepasfingen voor onzen tijd, zoo dat de Lezer alles in ééns kan voortlezen, zonder door het te rug zien op den kant, of in de ondergaande aantekeningen in zijne aandacht gefloord te worden. Door deze tusfchen beiden geflrooide Aanmerkingen, poogde ik, vooreerst * de zwaarigheden weg te nemen, die gemeenlijk voor de meeste Christenen, welke de behoorlijke voorlopige kundigheden niet hebben, het lezen der Euangelie-gefchiedenis moeilijk maaken, nademaal ik het nodigde uit de Oudheden, zeden, en gebruiken der Oosterlingen enz. ter opheldering er bijvoegde. Dit is ook meermalen door kleine inlasfchingen in den Tekst zeiven gefchied. Doch nadien het toch , bij het lezen der Godlijke fchriften , de hoofdzaak is, dat men ze met rechte toepasfing leest, dat is, zich niet blootlijk daarmede vergenoegt,  van den schrijver. *xhi noegt, dat men ze verftaat, of gelezen heefc, maar ook, dat men telkens het recht gebruik maake van het geen men gelezen heeft, voor het hare en leven, zoo heb ik, ten tweeden, in de aanmerkingen daar op bijzonder acht genomen , en den Lezer wenken gegeven, hoe hij elke gebeurenis, elk voorval, elk onderwijs van onzen Heere, ook praktikaal kan toepasfen, en er voor zijn hart en leven gebruik van maaken. Bijzonder ben ik daar uitvoeriger geweest, waar ik gelegenheid had, om fchadelijke en in zwang gaande vooröordeelen te beflrijden , en de oefening van veele 'zeer verwaarloosde Christelijke deugden, den Lezer op, het hart te dringen. Overal kon dit niet gefchieden , indien dit boek niet tot eene al te groote dikte aanwasfen, en voor menig Lezer niet al te duur zou worden. De nadenkende en waarheidlievende Lezer zal fpoedig zelf ontwaar worden , hoe hij de Gefchiedenis van jesus, met recht nut, en toepasfing op zijne omftandigheden, te lezen heeft. Voornaamlijk, wanneer hij er eens voor zich zeiven belang in fielt, en met het deugdzaam oogmerk leest, om door. het onderwijs van jesus wijzer en godvruchtiger te worden. Eindelijk, liet ik nog, daar ik het nodig vond, voor elke Afdeeling een korte Inleiding voorafgaan, die den Lezer het rechte gezichtpunt opgeeft, waar uit hij de daar verhaajde gebeurenis, gelijkenis, en  xxiv voorrede van den schrijver;. en uitfpraak des Heilands enz. te befchouwen heeft | of die hem vooraf op het rechte gebruik derzelve opmerkzaam kon maaken, enz. Men kan met recht van mij verlangen, dat ik mij, bij het bearbeiden van dit werk, van goede hulpmiddelen bediend zal hebben, en ik ben mij zeiven bewust, zulks, naar mijn beste weten * gedaante hebben; hoe zeer ik, wegens mijne bekrompen omftandigheden , veele goede hulpmiddelen heb moeten ontbeeren. Onder de nieuwer Uitleggeren heb-ik bijzonder gebruik zoeken te maaken van hesz, moldenhauer, lesz, seiler, rosenmuller enz. maar boven al van hét voo'rtreflijkBijbelwerk van hezel. Mogt mijn oogmerk , om een grooter hoogachting voor jesus Godsdienst, naar mijne krachten, te helpen bevorderen, én in veelen het verlangen te verwekken, om de Heil. Schrijveren zeiven met voordeel en rechte toepasfing te lezen, door deze mijne geringe poging bereikt worden! , H. C. BERGE N« GE-  GEDENKWAARDIGHEDEN uit het KINDSCHE EN AMBTELOZE LEVEN van JESUS. EERSTE AFDEELING. Geboorte, ambt, en karakter van johanneï den Dooper, den voorloper van j u, s u s, t& vooren aangekondigd. luk. I. 5- 25. Onder de regering van herodes, Koning van Judee, leefde er zeker Priester, met naame zag ha* ri as, van de orde van abiü, wiens huisvrouw, e lisa bet h genaamd, insgelijks uit het gedacht van a aRON afdamde. [Het land, wnar in jesus geboren zou worden* was het JoodfoJie Land, hetwelk ook PaUflina, o£ het Beloofde Land, genoemd wordt, en dat in de warde gewesten van Afi'è, tusfchen den Jordaan en de Middellandfche Zee , gelegen is. Hedendaagsch daat het onder de Turkfche Heerfchappij; maar toen werd het, benevens deszelfs toenmalige bevvooners , de jfoodm, door den Koning herqdes den Grooten, die I. deel. A yan  4 gedenkwaardigheden van geboorte een Idume'èr was, doch onder de op» permagt der Romeinen, beheerscht. Godsdienst en zeden waren thans, bij hetJoodfche Volk, zoowel als bij alle overige volken, zelfs de meest verlichten niet uitgezonderd , in het treurigst verval. Echte deugd en godsvrucht was, in die tijden , iet zeldzaams, terwijl integendeel de verfoeilijk (te ondeugden en gevaarlijkne grondbeginzels in zwang gingen. Hier en daar nogthans leefde er nog een godvruchtig Huisgezin , dat God oprecht diende, en de door hem beloofde beter tijden, of de tijden van den mess las, m;t verlangen verwachtte. Onder dezen waren ZACHARias en zijne huisvrouw, elisabeth, wier afkomst uit den Priesterlijken (tam van aSron gemeld wordt, omdat dit, bij de toenmalige jooden, eene bijzondere uitmuntendheid , en als 't ware, den adel in zich begreep. Doch het was niet zoo zeer de adel van hun gedacht, als veelmeer hunne groote en eigene deugden: (want dezen alleen maaken den waare.n adel) die hen in de oogen van God en alle deugdzamen groot maakten.] Want Zij warén beiden deugdzame en godvruchtige menfchen , welke, naar alle de geboden en inzettingen des Heeren, eenen onftrafiijken levenswandel leidden. [Zij waren wel niet zonder verkeerdheden en gebreken , die ook den allerbeiligiten, in dit leven, , van der jeugd af, aankleeven, 't gedrag van zachamas zal dat (traks bewijzen; maar zij hadden eene oprechte gezindheid om Gode te believen en te gehoor-  üit het leven van jesüs» $ hoorzamen, zij waren naauwgezet in de vervullinge van hunne plichten jegens God, eikanderen en andere mentenen; zij muntten, boven het gros des Volks, en boven het grootfte deel der Priesteren van dien tijd, uit in Godzaligheid; en gedroegen zich zoo, dat niemand zich ooit over hun beklagen konde. Welk een gelukkig, en voorbeeldig Huisgezin! Och ! waren er zoo velen ! — Intusfchen dit paar achtingwaardige menfehen was langen tijd verdoken van een genoegen , waar naar Echtgenooten , en boven al Joodfclie Mannen en Vrouwen van dien tijd, zeer verlangden. H. ] Doch zij hadden geene kinderen , want el isa bet b was onvruchtbaar , en zij waren beiden reeds van hoogen ouderdom. [Wie weet, hoe dikwijls dit lieve paar menfehert om een kind gewenscht, en er God om gebeden hebben? Wie weet, hoe dikwijls zij in gevaar waren, om bij dit gemis, het geduld, en de weltevredenheid met des Heeren beftellingen te verliezen ? Wie weet, hoe menigmaal zij van hunne vrienden beklaagd , en van roekelooze en Hechte menfehen beipwi zijn? (Men vergelijkt flechts de gefchiedenis van hanna i s am. I.) Doch Gods gedachten waren anders dan die der menfehen. Na lang wachten geeft God hun hunnen wensch, en meer dan hunnen wensch: nu zal ook dit kind hun zoo veel te dierbaarder zijn; en daarom met zoo veel meer ernst en tederheid opgevoed, en aan den Heere toegewijd worden. Nu , naar den gewoonen loop der NaA a tuur,  4 gedenkWARRDIGHEDEM tuur, alle hope op kroost moest worden opgegeven, zal een Kind, van Gods wege beloofd en gefchonken , zoo veel te meer als eene gunftige gifte des Hemels, op 't ootmoedig gebed , worden aangemerkt door dankbare Ouderen ; en zelfs andere menfehen zullen nu zoo veel te meer zien, dat zachariüs en elizabeth gunftelingen des heeren zijn. Zoo toch vervolgt 't Evangelisch verhaal: H.] Ondertusfchen gebeurde het, als ééns de Priesterdag-orde van ZACHARias den dienst in den Tempel had, en hij zich in 't Heilige bevond, om het reukwerk te ontftcken, waartoe hij, volgends de ingevoerde gewoonte, door het lot beftemd was, terwijl de gantfche vergadering des volks buiten, {in het voorhof, ) het gebed deed, dat hem een Engel des Heeren verfcheen , die tan de rechtehand van den reuk - altaar Mond. [ De talrijke Priesterfchap was, bij de Joodeny in Ü4. dag-orden of klasfen verdeeld, die naar derzei ver Familie- hoofden den naam droegen, als de dag-orde van ABia vs. 5. tot welke onze ZACHARias behoorde, en die de achtfte in de rij was. Men zie 1 chron. XXIV. ne hem. XII. Van deze Priesterorden had de ééne na de andere haaren dienst in den Tempel, eene week lang, te bezorgen. De bijzondere verrichtingen der Priesteren, die in 't aanfteken van Uet reukwerk, in het (lachten der offerbeesten, het toerichten der lampen enz. beftonden , werden door het lot bepaald. Na was den Priester zachariüs juist het aanfteken van het reukwerk op den reuk-altaar, welke in 't Heilige ftond, te beurte gevallen, en hier mede was hij bezigs  üit HET LEVEN van JESUS. 5 zïg, wanneer hij onvoorziens eene buitengewoone verfchijning had, nadien hij een Engel aan de reentezijde van den altaar zag daan.] ZACHARias werd, op dit gezicht, door vreeze en fchrik, ontroerd. Maar de ilngel fprak hem dus aan: Vrees niet ZACHARias! dewijl uw gebed (zoo dikwijls om een kind gedaan,) verhoord is. Uwe huisvrouw elisaheth zal u een' zoon baaren , die gij den naam johannes {welke een genadegefchenk van God betekent,) geven zult. Zijne geboorte zal niet alleen u , maar nog veele andere menfehen , hartlijke vreugde en blijdfehap veröorzaaken. Want hij zal een groot Profeer wezen. Hij zal geen wijn of (terken drank, drinken (d. i. hij zal als een Nazireër leven num. VI. 3- — hij zal eene buitengemeen jlrenge levenswijs leiden, omdat die voor zijn ambt en beroep het best pas/en zal.) Hij zal, van zijne eerile kindsheid af, met de gaven van den Heiligen Geest rijklijk worden toegerust, en veelen van het volk Israëls zullen zich tot den Heere, hunnen God , bekeeren. Want hij is het, die voor den me s«las, in den geest en kracht van e l ; a' s, ( als een heraut,) vooruit zal gaan, om ouden en jongen te bekeeren, en de godlozen tot de waare wijsheid dtr rechtvaardigen te leiden; en dus het volk voor den Heere wel voor te bereiden. [Dit is eene toefpeling, op het geen mal. IIL en IV. van johannes en christus gezegd wordt. Aldaar wordt Hoofdfl. IV: 5. johannes regelrecht de Profeet eliüs genoemd, omdat hij veele gelijkheid met dezen had, en vol verheven moed en ©nvertzaadheid, zoo als deze, met één woord, om» dat hij een tweede el 1 as was.] [Gemengde aandoening van fchrik en vreugde was bijzachariSs te groot, om zich aanftonds beA 3 daar-  6 GEDENKWAARDIGHEDEN daardelijk met de belofte des Engelt e vrede te houden. Hij had zich reeds gewend het verkrijgen van een Kind, als eene afgedane en onmogelijke zaak, voor te Hellen. Dit maakte hem onvatbaar voor 't onbepaald vertrouwen op des Engels boodfchap. H.] ZACHARias zeide tot den Engel: Maar waar aan zal ik erkennen, dat dit gefchieden zal ? want ik en mijne huisvrouw zijn beiden reeds op onze jaaren. De En "el hernam: (gij kunt u zeker verlaten , op het peen iku zegge, want weet:) Ik ben Gabriël, (d.i. de ft er kt e van God. — Een naam, die reeds in het O.'T. bekend was, dan. IX. 21. VIII. 16.) één der voornaamfte dienaaren van God, ik ben opzetliik o-ezonden, om u deze blijde tijding te brengen. En zie 1 Gij zult (lom wezen , en niet meer kunnen fpreken', tot op den dag, dat dit gefchieden zal; dewijl gii mijne woorden, die op hunnen tijd zekerlijk vervuld zullen worden , niet hebt willen gelooven. [Dit (lom zijn was derhal ven voor zachariSs, niet Hechts eene ftraffe van zijn ongeloof, maar ook te gelijk een kenteken, dat deze belofte zeker vervuld zou worden. Ook was dit zekerlijk met wijze oogmerken tot het één en ander verkozen. Zou misfchien daar door niet de al te voorbarige verbreiding dezer zaak verhinderd worden? Kon het niet een wenk zijn voor zachariSs en elisabeth, dat deze openbaring tot de vervulling der belofte verzwegen gehouden moest worden?] [Is het niet waarfchijnlijk , dat, wanneer men tegenwoordig van een Kind, dat gefchikt was om de Heraut van den Koning der Joden te zijn, had gefproken, dit reeds tot eene gelijkfoortige gewelddadige tegenkanting van den Koning herodes zou-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 7 de gelegenheid gegeven hebben , als er naderhand gebeurden, toen hem de geboorte van jesus bekend wierde ? hesz Leven van Je fits."] Ondertusfchen wachtte het volk op zachariüs, en verwonderde zich, dat hij ditmaal zoo lang vertoefde. Doch , als hij nu buiten kwam , kon hij tot hun ( den gewoonen Priesterlijken zegen) niet fpreken. Ook merkten zij uit het teken, dat hij hun gaf, dat hij, in het heilige, eene Godlijke verfchijning moest gehad hebben. En hij bleef (lom. Nadat nu zijn dienst in den Tempel geëindigd was, reisde hij weder naar huis. Kort daar na werd zjne huisvrouw elisabeth zwanger, en hield zich vijf maanden lang verborgen , (deels, om zich des te zekerer voor alle verontreiniging te wachten, nademaal zij van eenen Zoon zwanger ging, die tot het Nazi' reerfchap heftemd was, [ men vergelijke hier richt. XUI. 3. enz. ] maar deels ook, om de zaak geheim te houden.) De Heere, juichte zij, heeft nu, naar zijne groote genade, defchande der onvruchtbaarheid van mij weggenomen , ( want onvruchtbaarheid wierd in dien tijd voor fchande gehouden: wijl God aan zijn geliefde Volk den huwelijkszegen zoo bijzonder beloofd had. H. ] [ Terftond in het bsgin der Evangelifche Gefchiedenis ontmoeten wij wonderen. Zo gij , mijn Lezer! niet overtuigd zijt, van de geloofwaardigheid der Schrijveren, die ons deze wonderen verhalen , dan raad ik U, onderzoek eerst de gronden, waarop die geloofwaardigheid rust. Gij hebt dat nodig, opdat uw geloof redelijk en welgevestigd zij. Gij hebt dat in onzen tijd vooral nodig, opdat gij niet onthutst en verbijsterd wordt, door de tegenwerpingen en twijfFelingen, die velen in onzen tijd maken, en van anderen overnemen. Het lezen van c. A 4 LESZ,  8 gedenkwaardigheden L e s z , Bewijs der waarheid van den ChristeUjkén Godsdienst, ,s Hage 1771. zal U daar toe zeer dienftig konnen zijn. Want gij behoort zoo zeker en gerust te kunnen en te durven aangaan , op dezeGefchiedverbalen, als Wanneer gij alles zelf met uwe eigen oogen gezien , en met uwe eigen ooren gehoord hadt. Zijt gij dus overtuigd, eerbiedig dan met mij de wijze en weldadige befchikkingen des Allerhoogden , ook in dit buitengewoone en wonderdadige, 't welk bij de geboorte van het Kind johannes plaats had! Die johannes moest meermalen een heerlijk getuigenis van jesus af.eggen , om de menfehen te overtuigen, dat deze de beloofde Verlosfer Was. 't Was dan wel waardig , dat die johannes door buitengewoone middelen kenbaar wierd, als een mensch, met wien god wat groots en gewichtigs voor had. Daarenboven, johannes moest, volgens gods plan, de menfehen van zijnen tijd tot vernedering en bekeering opwekken , opdat de zaligmaker hun recht welkom zoude zijn. johannes moest daarom eene zeer ftrenge en fobere levenswijze leiden : en daar toe moest hij, van der jeugd af aaa, door zijne vroome Ouders worden opgeleid. Maar hoe zouden nu de Ouders het in den zin gekregen hebben, om dat te doen, bijaldien niet god al zeer vroeg, op eene zeer buitengewoone wijze, hun zijn voornemen met het Kind had bekend gemaakt? Er is dus reden , om des heeren wijze en weldadige fchikking te eerbiedigen. En hebt gij onder het lezen nu ook nog wel iets opgemerkt van gods befte.ll.ing in het onthouden*  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 9 en in het fchenken, van dingen, die wij zeer begèeren ? Echtgenooten! Gij mist mogelijk wat gij zoo ganrn hadt; of gij verloort mogelijk, wat gij zoo gaarn behieldt? Gij mist, of gij verloort kinderen? 'tValt hard, ik beken het. Dat gij uwe begeerten en klachten kinderlijk aan God bekend maakt, daaraan doet gij wel. Maar krijgt gij hier in, of krijgt gij in andere opzichten, waardfte Lezer! Uwen wensch niet, of niet zoo fpoedig; wachi toch, en heb geduld! Die op den heere betrouwen, zullen niet befchaamd worden. Wat zij wenfchen krijgen zij dikwijls dan , wanneer het hun best dient. Of, wordt het hun onthouden, het is dan daarom, omdat het hun niet dient. Die kinderen heeft, heeft daarom vooral een groot geluk, omdat hij gelegenheid bekoomt, om nuttige Leden aan de Maatfchappij en aan de Kerke te leveren , en om Burgers voor den Hemel op te kweeken. Evenwel, die zelf geene kinderen heeft, heeft dikwijls gelegenheid, om dezen zelfden arbeid aan vreemden te beproeven. Zijn werk is dan zoo veel te edeler: en dikwijls levert het wel eens meer aangenaamheid op, dan ouders van eigen kinderen ondervinden. Daarom laat ons maar te vrede zijn. H. ] ,, De Allerhoogfte maakt het goed: ,, Na het zuure geeft hij 't zoet. 'k Zal, ó God! dan op Uw werken, „ En derzelver uitkomst merken : „ En, in plaats van bittre klagt, H Daar van fpreken dag en nacht." psalm LXXVIT. A5 TWEE-  IO gedenkwaardigheden TWEEDE AFDEELING. Boodfchap van den Engel Gabriël aan de maagd MARia, en haar gedrag omtrent deze bood' fchap. Zij bezoekt elizabeth, Haar heerlijk danklied. [^^/"ij verliezen thans zachari2s en e li sabet h voor een poos uit het oog, en vestigen onze aandacht op eene veel grooter gebeurenis , doch welke met de zoo even verhaalde in een naauw verband ftaat. luk. I. 26 — 56. In de zesde maand (der zwangerheid van elisaïeth;) werd de Engel ga br 1 ël van God gezonden naar Nazareth, een ftadjen in Galile'ê, tot eene maagd uit het gedacht van david, die met eenen man, met naame j os e f, verloofd was. Deze maagd zelve heette mariü. [Van de overige omftandigheden van mari a's le. ven wordt in de Euangeli-gefchiedenis verders weinig meer.verhaald. Het gewigtigfte is: dat zij ge* fproten was uit het gedacht van david; dewijl onze Heer jesus, naar de voorzeggingen des O. T., daar uit zou afftammen , gelijk hij daarom ook een Zoon van david genoemd wordt. Zij fchijnt, zoo-  uit het leven van jesus. If zoowel als josef, haar bruidegom, arm geweest te zijn, hetwelk uit de geringe uiterlijke waarde van haar reinigings-offer blijkt luk. II. 24. vergel. levit. XII. 8. Maar integendeel was zij zoo veel te rijklijker met deugden verfierd. ] [Zoo toonde God al terftond, dat de zegeningen van 't Rijk des beloofden Verlosfers niet van aard. fche grootheid en macht afhangen. H. ] Toen de Engel bij haar intrad, (in de flille woning , waar zij eenzaam bij de haaren leefde, ) groette hij haar met deze woorden: Heil u! gij begenadigde! de Heere is metu! gij gclukkigfte onder de vrouwen! MARia verfchrikte over dezeverfchijning, en over de aanfpraak des Engels. Hoe komt het, dacht zij, dat ik met deze groetenisfe vereerd worde ? [Hoe komt het, dat mij zooveel eere wedervaart? — Dit is de gewoone taal der nederigheid, die aan het manlijk, maar nog meer aan het vrouwlijk, gedacht, zoo zeer tot fieraad verftrekt. Lezer, voel hier tevens het edele, het ongezochte, het kunstloze en aangename in het verhaal der Euangelisten ! Overal vindt gij de fpooren van waarheid en godlijkheid , die deze gefchiedenis zijn ingedrukt.] Maar de bode Gods vervolgde : Vrees niet mar 1 a, gij Maat in groote genade bij God! want zie, gij zult zwanger worden, en eenen zoon ter wereld brengen, dien gij den naam van je sus geven zult. Deze zal groot, en een Zoon des Allerhoogden zijn. God, de Heer, zal hem den troon van zijnen Vader david geven, en hif zal, zonder einde, over jakobs nakomelingen, heerfchen, en zijn Koningrijk  Ik GEDENKWAARDIGHEDEN rijk zal eeuwig duuren ; (waar door het zich van alle Koningrijken der aarde onderfcheiden zal. ) [Schoone befclirijving van den MESsias! Onder zulke beelden was bij van de Profeeten des O. T. verkondigd geworden. Zie jes. IX. ter. XXIII. 5. enz. Wat de Engel met zijne aanfpraak zeggen wilde, moest daarom ook voor mariï, als eene Israëlitinne, terftond verftaanbaar zijn, zijnde derzelver inhoud eigenlijk de volgende : „ Gij zult de „ gelukkige moeder van den me s si as zijn ! " Doch hoe veel vreugde mar 12 daar uit fcheppen kon, dat zij met deze hoogfte eere zou verwaardigd worden , die een Ifraëlitinne zich verbeelden kon, echter moest haar, natuurlijker wijze, deze aankondiging van den Engel vreemd voorkomen. [Zij was Maagd, en waarfchijnlijk nog niet zoo. fpoedig gezind, om in hethuwlijk te treden, hoe wel ze reeds aan Josef verloofd was. De Engel nogthans fprak van de zaak, als of ze zoo aanftonds zou gebeuren, hesz.] Vol onfchukl, en vrijmoedig, geeft zij deze hare bevreemding door het volgende te kennen:] Hoe kan dat zijn, antwoordde maria, daar ik nog ongetrouwd ben ? De Engel gaf haar ten antwoord: de Heilige Geest zal over u nederkomen , en de kracht des Allerhoogften zal u vruchtbaar maaken. Daarom zal ook dat Heilige, dat uit u gehoren zal worden, Gods Zoon genaamd worden. [Teneinde mariS volkomen van de waarheid dezer belofte te overtuigen, voegde hij er nog bij: j Weet  UIT HET LEVEN VAN JESUÏ. IJ Weet nog bovendien: ook elisabeth, uwe ïiicht, die den naam van onvruchtbaarheid heeft, is, nog in haaren ouderdom , van eenen zoon zwanger geworden , en gaat reeds in de zesde maand van haare zwangerheid. Want voor God is niets ontnooglijk. [Gewigtige gronden van overtuiging voor mar i a! Van het eerfte, te weten , van de zwangerheid van haare nicht, kon en wilde zij zich fpoedig zelve, door haare eigene oogen, overtuigen. Dat God ma rij door de ééne of andere openba. ring te kennen liet geven, dat zij zwanger worden zou , en dat haare zwangerheid door eene buitengewoone werking van gods almacht , zonder eens Mans medewerking, ontftond, was hoogst nodig, en overëenkomftig de zaak en wijsheid van God Zij moest, om veele redenen , volkomene overtuiging daar van hebben , dat zij de moeder van onzen Heere zijn zou. Zij had zoodanige ontdekking en overtuiging tot haaren troost en gerustftelling zeer nodig. Ook moest zij daardoor op de pligten opmerkzaam gemaakt worden , die zij als moeder van een zoo buitengemeen kind waar te nemen had. Dochdaardoor, dat God, hetgeen met marië voorgevallen was, in 't vervolg , insgelijks aan josef ia den droom ontdekken liet, werd te wege gebracht, dat de zaak in 't eerst geheim bleef, en josef des te eer geloofde, dat marië, benevens haaren zoon , in eere bleef, en eenen voeder, verzorger, en befchermer verkreeg, weshalven God ook eene maagd verkoos, die reeds verloofd was. J mar la  14 GEDENKWAARDIGHEDEN MAR'i a zeide hier op: ik ben des Heeren dienstmaagd (in nederigheid onderwerp ik mij aan zijnen wil.) Mij gefchiede, gelijk gij gezegt hebt. En de Engel verliet haar. [Het zal misfchien veele Lezeren zeldzaam voorkomen , wanneer zij, tc-ftcnd in 't begin , zoo veel buitengewoone zaaken in deze gefchiedenis ontmoeten. Doch dat zij flechts verder lezen, en den hoofdperfoon in dezelve opmerkzamer befchouwen , als ook het doelwit, waar toe dit alles gebeurde: dan zal hunne verwondering dra ophouden; ja zij zullen moeten erkennen , dat eene zoodanige invoering van Gods Zoon in de wereld, zoo als zij van de Euangelisten verhaald wordt, op de overige gefchiedenis» fen van dezen verheven perfoon op het voortreflijkst past. En wien kan in 't gemeen het buitengewoone , of wien kunnen de wonderwerken bij het werk der verlosfing aanftootlijk voorkomen ? Verdiende dan de zaak niet, dat God om dezelve wonderen liet gebeuren? Of zou het voor God wel onbetaamlijk zijn, om. door buitengewoone tusfchenkomst, het heil zijner fchepzelen te bezorgen ? -— I)t wonderwerken welke in deze gefchiedenis verhaald worden, hebben alle gefchiedkundige geloofwaardigheid voor zich; zij benadeelen de vrijheid der menfehen op geenerleië wijze; juist die tijd, in wélke zij gebeurden , fcheen ze te- verëifchen, en zij waren tot de eerde grondvesting der Christelijke Kerk noodzaakhjk; zij hebben voor het gantfche menschdom de gewigtigfte en gezegendfte gevolgen gehad, gevolgen, die nog duuren, en tot in het oneindige zich  UI-T HET LEVEN VAN JESUS. I£ zich uitdrekken; zij' vertoonen eindelijk de onloochenbaarde kenmerken van hunne Godlijkheid in zich, — 't zij men op de aart en wijze, hoe? of op de gelegenheid, bij welke ze gebeurden, acht geve? het zij men het goede en de leere overweege, tot welker bevestiging zij gefchied zijn. Zulke wonderwerken te willen loochenen, en zelfs om die reden te willen loochenen, omdat zij niet daaglijks gebeuren, of omdat men de aart en wijze daar van niet begrijpen kan, dit verraadt, in waarheid , geen hart, dat voor de waarheid opendaat , maar is, al wil men het flechts met den zachtden naam benoemen , de dwaaste en onverdraaglijkde hoogmoed, hoogmoed, aan welken Gods wegen mishaagen, en die zich niet ontziet, om de Regering van den Alwijzen'te bedillen. Men moet de geheele Gefchiedenis van jesus, met veele wonderwerken en buitengewoone Godlijke Toneelen doorweeven , loochenen, ook b. v. zijne opdanding en hemelvaart, of men moet ook het overige wondervolle en buitengewoone derzelve toegeven. Alhoewel men dit laatfte, zonder noodzaak, ook niet moet zoeken te vermenigvuldigen. ] [Onthouden wij ons dan ook liefst van diepzinninge onderzoekingen over de wijze, op welke de Zoon van God, die voor de grondlegging der wereld reeds de hoogde heerlijkheid bij den Vader had, eene menfchelijke natuur hebbe aangenomen? Wa> weten wij van de eerde Schepping der Menfehen? 't Is een geheim dat wij gelooven, Hebr. XI. 3. Wat : begrijpen we van de verbintenis onzer ziel met ons lichaam ?. En nogthans zijn wij door on2e eigen on«  IfJ GEDENKWAARDIGHEDEN. ondervinding van derzelver befiaaa en medewerking verzekerd, Wij behoeven dan niet te begrijpen, wat wij op Gods getuigenis gelooven, van die groote waarheid, jesus gods Zoon, en door de kracht des Allerhoogften mar i a's heilig Kind. —f Ja , groote, gewichtige, troostvolle waarheid, voor U, Christen Lezer ! die dezen jesus als uwen zaligmaker en heer eerbiedigt. Gij zijt wel van der jeugd af aan befmet met eenen zondigen aart, en daar door aan dagelijkfche overtredingen onderhevig: maar uw Verlosfer is heilig en onbefmet. Gij zijt door de zonde met geheel het menschdom in eene verbazende laagte geraakt : maar door de menschwording van Gods Zoon is onze natuur weder verhoogd en veradeld. Gij zijt bloot getteld aan vedelende en aan den dood; dat is nu des menfehen lot: maar uw Verlosfer is ook yleesch en bloed der menschheid deelachtig geworden, en heeft ook alle menschlijke ellende en den dood voor u ondergaan; Hij kent het nu ook alles bij ondervinding, en heeft medelijden met u, Hebr. II. Wat trotfche mensch u ook verachte, Gods Zoon fchaamt zich niet u zijnen Broeder te noemen. Wel aan! verheug u dan over Hem! Wierd Hij u in zwakheid gelijk : zoek gij Hem met zijne hulpe in heiligheid gelijk te worden ! Vooral ook in die nederigheid, dienstvaardigheid en menfchenliefde, waar van Hij ons door zijne vrijwillige vernedering het uitmuntendst voorbeeld gaf. Zié FilipZWi. i—• II. H.] [Wij keeren weder tot onze gefchiedenis te rug. MARia, vol verhevene gedachten en gevoelens, fpoeddezich nu, om aan haare hartvriendin en nicht een  UIT HET LEVEN VAN JESUS; ij een geheim bekend te maaken , dat zij anders nog niet beftaan had, aan iemand, zelfs niet aan haaren Bruidegom, te openbaaren, en zich zelve tevens nog vaster van de waarheid van 't geen haar de Engel gezegd had, te overtuigen. Zij ondernam derhalven , met Vreugde, eene reize naar elisabeth, welke in het bergachtig gewest van jpudeëj denklijk in de ftad Fbcbron, die omtrent 25 uuren gaans van Nazareth af lag, woonde. De moeilijkheden van eenen zoo verren en zwaaren weg konden haar thans niet te rug houden.] Hierop reisde maRia, in aller ijl, naar het gebergte , naar (Hebron) de hoofduad van JudcCi itam. (2 sam. II.) Als zij nu in het huis van zachariüs binnentrad, en elisabeth begroette, befpeurde deze, op hethooren dezer groetenis ^ eene (terke beweging des kinds in haar lichaam, ert werd, te gelijkertijd, met ongewoone werkingen des Heiligen Geestes vervuld, zoodat zij, met luider Item, MARia te gemoet riep : 0 boven anderen gelukkige vrouw! en o gelukzalig Kind, dat gij tet wc.ciu zult brengen ! waarom valt mij de eere tert df-el, dat de moeder van mijnen Heer tot mij komt? Zie, op het oogenblik, dat ik uwe groetenis hoorde, fprong, als 't ware, het kind in mijn lichaam van vreugde op. Wel u, dat gij geloofd hebt! want het geen de Heer u heeft laten belooven, zal gewis gebeuren. [Wederom iet buitengewoons eft godlijks, dat er mede onderloopt, om mar 1 a ten vollen te overtuigen , dat zij de gelukkige moeder van onzen Heer zijn zoude! elisabeth kon, uit berichten of geruchten , nog niets weten van het wonderbaar geval* ït deel» B das  l8 GEDENKWAARDIGHEDEN dat MARiii haar eerst ontdekken wil, en nogthans fpreekt zij haar zoo aan, als of zij reeds alles wist. — Hoe zeer moet dit het geloof dezer beide vriendinnen verfterkt hebben f En. nu verbeelde men zich haare aandoeningen , de aandoeningen van dank. baarheid, vreugde, en ftille aanbidding van God, welke bijzonder MARia in haar hart gevoeld zal hebben. Groot is de vreugde, welke eene Vorstlijke perfoon ondervindt, bij de gedachten, dat zij misfchien den genen onder het hart draagt, die eens den Scepter zwaaien, en de vreugde en geluk van veele volken zijn zal. Maar hoe veel grooter was de vreugde van marü, bij de gedachten, dat zij den MESSiiis, dien haar volk zoo verlangend verwachtte , onder het hart droeg. Uit het flof der verachting en geringheid nu op ééns opgebeurd, verbeeldde zij zich het geluk, dat haar en de wereld door den beloofden Zoon gebeuren zal, en haar mond vloeit over van de aandoeningen van haar hart. ] Mijn hart, zeide mar 'ü toen, prijst den Heere, cn mijn geest verheugt zich in God die mijn helper is! Want hij heeft genadig op zijne geringe dienstmaagd nedergezien. Zie , van nu aan zullen alle menfehen - gellachten mij gelukkig, roemen. Ja! hij heeft grootc dingen aan mij gedaan, de Almagtige en Aanbiddens-waardige, Hij, die den genen, welke hem vreezen, altijd het goede bewijst. Hn doet groote daaden door zijne magt. De aauflagen der trotfehen verijdelt hij, de (Ingebeelde*) Grooteri floot hij van den troon, maar de ootmoedigen verheft hij. De behoeftigen vervult hij met goederen, maar de (trotfche) rijken laat hu* ledig heengaan. Hij neemt zich zijne getrouwe IJraêliten, die hem vereeren,  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 19 aan, en gedenkt aan de barmhartigheid, die hij aan onze Vaderen, aan abraham ,'en zijne nakomelingen, voor altijd heeft toegezegd. maria bleef hier op nog omtrent drie maanden bij elisabeth. Vervolgeiids reisde zij weder naar huis. [ Zij bleef dan zoo lang, tot dat de bevalling van elizabeth naderde , en ook hare eigen zwangerheid merkbaar wierd. hesz.] [ Hier zien wij de verééniging der Godvruchtigen , -op eene voorbeeldige wijze in mar ia en elizabeth. Mogelijk hadden ze meermalen aan elkander hare bekommeringen medegedeeld, over den vervallen (laat van 't Joodfche Volk. Nu moeten ze zich ook met malkanderen over het beloofde heil verblijden. — De Godlijke gunst, welke de ééne te beurt valt, (trekt de andere tot innigfte blijdfchap : Zij helpen eikanderen God haren Zaligmaker verheerlijken. — En de lofzegging van Maria, hoe nadrukkelijk is zij.' Zij gevoelt zoo geheel het groote der Godlijke beweldadiging ■ Zij ziet niets in zich. zelve, 't welk haar de Godlijke gunst waardig zou maken. Zij is boven al ingenomen met het heil dat haar volk te beurt zou vallen. — Dat wij ons ook zoo over God verblijden, die zijnen eigen Zoon niet gefpaard, maar voor ons overgegeven heeft, en die ons, met dien Zoon, alle dingen fchenken wil! Dat elke weldaad ons daarom te dierbaarder zij, om dat zij ons uit genade , met en om Christus, te beurt valt! Alle roem is door 't Evangelie uitgefloten. Dei» nederigen geeft God genade! Koom aan! vereenigt U Christenen! Huisgeriooten! Echtelieden! Bloedverwanten ! Vrienden! veréénigt u in Gods verheer. B 2 m.  20 GE DENKWAARDIGHEDEtf lijking ! Deelt malkanderen uwe blijdfcbap mede i Helpt malkander danken! H. ] „ Komt, laat ons famen Isrels heer, Den rotsfleen van ons heil, met eers Met Godgewijden zang ontmoeten:; „ Laat ons zijn gunstrijk aangezicht, Met een verheven lofgedicht, „ Eu blijde Pfalmen juichend groeten. " PSALM XCV. IDERDE AFDEELING. 'Bericht van de geboorte, bejnijdenisfe, opvoeding en levenswijze van johannes. Profeetifche Lofzang van z a c h a r i ü s. luk. I. 57 — 3o. C3ndertusfchen was de tijd der bevalling van elisabeth gekomen, en zij baarde eenen Zoon. Als nu haare nabuuren en bloedverwanten hoorden, dat de Heer haar eene zoo buitengemeen groote genade bewezen had , verblijdden zij zich met haar (of, Wenschten haar geluk.*) [ Dat is recht volgens den regel van het Evangelie, blijde te zijn met de blijden! kom. XII. 15* Maas  UIT HET LEVEN VAN JESUS. St Maar complimenten te maken , en gelukwenfchen te doen, zonder hartelijke deelneming , enkel welftaanshalve, en om de mode der wereld te volgen, dat betaamt wijze menfehen, boven al Christenen niet. H.] Op den achtften dag kwamen zij bij dén tot de plegtigheid der befnijdenis, en gaven aan het kind den naam van zijnen Vader ZACHARias. (Te weten, het was gewoonlijk, dat men aan de Kinderen een' familie-naam gaf) Doch de moeder Helde zich hier tegen, en begeerde , dat men hem johannes zou noemen. (Haar man had haar dit, uit het gezegde van den Engel, reeds te verftaan gegeven.) Zij (de bloedvrienden , welke van deze omftandigheid niets wisten,) brachten daar tegen in, dat er toch niemand in haare maagfehap was, die dezen naam voerde. Zij zochten daarom den Vader, door tekens, af te vragen, hoe hij hem genoemd wilde hebben. Deze, een Schrijftafeltjen geëischt hebbende, fchreef, en fprak: johannes zal zijn naam zijn. En allen ftonden over dit geval verbaasd. (Bijzonder nog over V gene vervolgens gebeurde.) Want in 't oogenblik, (toen hij fchrij ven wilde) werd zijne tonge los, en hij begon te fpreken, en God met'luider item te prijzen : zoodat alle nabuuren in eerbiedige verwondering gebracht wierden. En het gerucht van dit voorval verfpreidde zich door het gantfche gebergte van Juda. Doch allen, die het hoorden, namen hetter harte, en zeiden bij zich zeiven: wat zal er van dit kind worden l (zij vermden zich groote hoop van het zelve.) Doch , de Heere verwaardigde het met zijne bijzondere befcherming. [Lezer , wie kan de vreugde en blijdfehap befchrijven, welke thans deze gelukkige, en van God zoo hoogbegunltigde, Familie op het oogenblik, toen z ac har lij zijne fpraak weder kreeg, en in 't verli 3 volg,  £2 GEDENKWAARDIGHEDEN volg, ondervond? Zoo zegent de Heer de zijnen. Zoo gewenscht is de uitkomst, dien Hij aan hunne kastijding geeft. Hij verkeert die , wanneer zij daar door geoefend zijn, in des te grooter vreugde, in louter zegen voor hun en voor de wereld. Zouden we dan niet Gods vaderlijke kastijding verdragen , vast verzekerd, dat den genen , die God liefhebben , alle dingen zullen mede werken ten goede?] [Dunkt U niet, Lezer! dat onder alle genoegens, die wij hier op de wereld kunnen hebben, het één der uitmuntendfte is , wanneer God ons kinderen geeft, kinderen die veel goeds belooveri, welken God buitengewoone vermogens gaf, en van welken ieder, die ze ziet , wat groots verwacht ? Gewis! Maar bij zulke zegeningen voegt ook bijzondere dankbaarheid aan God, gelijk zacha.riüs betoonde. Hij gaf U dat Kind; Hij ftelde U in de zeldfame gelegenheid , om het tot heil der maatfehappij op te brengen ; maar U ook legt Hij juist daar mede eene zware verpligting op. Zie toe, dat gij dit Kind niet hoogmoedig maakt, door ongepasten en ontijdigen lof! Leer het toch vroeg God als zijnen Weldoener kennen, van wien het alles, wat het heeft , omving, om het Hem ter eere, en tot nut van anderen te gebruiken! Houd het wel niet geheel uit de wereld, in welke het toch eens komen moet: maar laat het niet zonder wijs opzicht in de wereld gaan , en zonder Uwe gedurige waarfchuwing! Houd het van gevaarlijke plaatfen te rug ! En bid God, dat de Geest, die er vroeg in johannes was, ook Uw Kind be* «iele! H.] Zijn  üit het leven van jesus. 23 Zijn Vader zachariSs geraakte vervolgends, door de werking van den Heiligen Geest, in eene Profeetifche verrukking , en brak in deze woorden uil: geloofd zij de Heer, de God der Israëliten, die zijn volk genade wil bewijzen , en bet weder in vrijheid (tellen! Hij heeft ons nu, uit het huis van david zijnen knecht, eenen magtigen Verlosfer gefchonken , om ons, zoo als hij, zedert onheuglijke tijden, door zijne Profeeten heeft laten verkondigen, van onze vijanden, en het geweld van alle de genen, die ons haaten, te verlosfen; — om de genaderijke beloften te vervullen, die Hij aan onze Vaderen gedaan , en die Hij aan onzen ftamvader abraham met eenen eed verzekerd heeft: te weten, H!j wil ons in dien gelukkigen toeftand zetten , in welken wij , verlost van het geweld onzer vijanden , Hem, zonder vreeze , in heiligheid en waare godzaligheid, die Hem welbehaaglijk is , ons leven lang, dienen kunnen. — En gij, knechtjenï (vervolgde hij , zich tot het kind wendende) zult een Profeet des Allerhoogften wezen : want gij zult voor den Heer, (den messiüs, als een Heraut} vooruit gaan , om Hem den weg te baanen. Gij ault zijn volk heilzame kennis mededeelen , en het toonen, hoe het, (langs den weg van bekeering,) vergeving van zonden verkrijgen moge. En dit alles door de tederfte liefde van onzen God, die den af. komeling des Hemels tot ons afgevoerd heeft, opdat deze ons , in de vreeslijke duisternis, waar in wij ons bevinden, licht aanbrenge, (onwetendheid, dwaalingen, en bijgeloof verdrijve) en onze voeten op den weg van rust en zaligheid leide. [In deze lofzegging van zachariIs vinden wij zoo heerlijke uitzichten op de verlosfing, welke door jesus zouden werden aangebragt, als men in dien tijd van eenen Israëliet verwachten konde. Wij kunnen er aanleiding uit nemen, om tot onze B 4 blijd-  S4 gedenkwaardigheden blijdfchap op te merken, wie Jefus is, en wat Wij door het geloof aan Hem hebben kunnen. Ja, Christenen! Gij hebt aan Hem eenen Verlosfer van alle vijanden. Hebt goeden moed, Hij heeft de wereld overwonnen, joh. XVI. 33. Hij heeft demagtdes Duivels te niet gedaan, hebr. II. 14. Hij kanvolkoVien zalig maken. H. VII. 25. Die Hij vrijmaakt van de heerfchappij der verkeerdheid , is, waarlijk wij. joh. VIII. 36. Wie is er dan zaliger, dan de mensch, diejeftis voor zijnen Zaligmaker kiest? hij zij de ftof van onze blijdfchap, en van onzen roem ! — Maar het oogmerk onzer verlosfing, Lezer.' merk dat vooral op uit Zacharias zeggen: op dat wij Gode zondar vreeze , in heiligheid en ware godzaligheid, die Hem Welbehaaglijk is , ons. leven lang , dienen zouden ! Dat kan niet te ernftig door ons bedagt worden. Want de zaligmakende genade Gods is verfchenen allen menfehen, en onderwijst ons, dat wij , de Godloosheid en de wereldfche begeerlijkheden verzakende, matig, rechtvaardig en godzalig leven zouden in deze tegen^ woordige wereld, verwachtende de zalige hope , en verfchijning der heerlijkheid des groot en Gods, en onzes Zaligmakers jfefus Christus: die zich zeiven voor ons gegeven heeft, op bat hij ons zoude vereossen van alle ongerechtigheid, en zich zelven een eigen volk zoude reinigen, ijverig in goede werken. tit. II. n—14. Verlosfing van ongerechtigheid! yan alle ongerechtigheid! Heerlijk uitzicht! Dat is eerst de verlosfing, welke ons niemand dan Gods Zoon kon aanbrengen.' Daar in is eerst onze ware, onze hpogjte zaligheid / God te dienen, zonder vree.-.  uit het leven van jesus. 25 vreeze! Hoe betamend, hoe heuchelij'k voor ons! Zoeken we dan toch dat oogmerk van God met ons te bereiken ! Nu in de zonde te blijven ? foei! dit ware de fnoodde ondankbaarheid. Neen! dierbare Verlosfer ! wij weufchen een heilig volk te zijn, ijverig in goede werken. Daar toe willen we nu denken aan den duren prijs, op welken U onze verlos» fing , uit onze ijdele wandeling , te liaan kwam. Sterk Gij zelf daar toe ons geloof aan U! Leid ons door Uwen geest! Maak Gij ons vrij! H. ] Doch het knechtjen wies op, en nam toe in geestvermogens ; maar bleef in de woellijn, {alwaar zijne ouders woonden) tot den tijd, dat hij voor Israël te voorfchijn zou treden. VIERDE AFDEELING. [TSlu verhaalen wij de geboorte van Jesus zelve, eene gebeurenis, die, van wege het menigvuldige groote , buitengewoone, en geheimnisvolle, dat daarmede verzeld ging, uit hoofde van haaren grooten invloed op het heil van het menschdom, en uit hoofde van het heerlijk licht , waar in zij de hoogde volmaaktheden van God, en bijzonder Zijne liefde, heiligheid en gerechtigheid, voordek, de B 5 groot» Gefchiedenis der geboorte van jesus.  SÉ) GEDENKWAARDIGHEDEN grootfte en gewigtigfte is , die , zedert de Schepping der wereld, is voorgevallen; eene gebcurenis, die de oude wereld met verlangen te gemoet zag, dewijl God ze, reeds lang te vooren , door de Profeeten hadt laten verkondigen, en die voor de Nakomelingfchap eeuwig gedenkwaardig zijn , en de menfehen, benevens alle de bewooners des Hemels, tot lof en prijs van God aanfpooren en opwekken zal; eene gebeurenis eindelijk, aan welke zoo menig een, die zich verbeeldde , wijs te zijn, geërgerd heeft, maar die ook voor' zoo menigen oprechten Christen , de zekerfte grond van troost, rust, en hoop op eene zalige onfterflijkheid, en de magtigfte fpoore tot deugd en godzaligheid is.] m a t t. I: 18 — 25. Met de geboorte van jesus droeg het zich dus toe : Zijne moeder MARia was aan josef verloofd. Doch, eer zij nogfamenkwamen , bevond zij zich zwanger door de werking van den Heiligen Geest ( of door bovennatuurlijke Godlijke kracht. ) Doch Josef, haar bruidegom, die een zeer Godzalig en edeldenkend man was, wilde haar nietopenlijk te fchande maaken, (door haar voor het gericht aan te klaagen , of haar zoodanig en fc'ieid briefte geren , waar in de oorzaak der fcheiding uitdruklijk werd opgegeven,) maar befloot, de verlooving in fiilte te niet te doen. [De verkeering tusfchen Bruidegom en Bruid was ïn die tijden zoo gemeenzaam niet, als thans. Mama had waarfchijnlijk voor hare reize naar eliZABETH geene gelegenheid gehad, om met josef te  uit hkt leven van jesus. 2*t te fpreken. Mogelijk was zij ook in het onzekere, hoe zij zich in het vervolg omtrent Hem zou hebben te gedragen. Hem iets bekend maken , 't gene de Heere toonde nog maar aan enkelde perfonen te willen doen weten, dat konde zij ook mogelijk niet van zich verkviigen. In deze onzekerheid laat zij het aan de Voorzienigheid zelve over, om hare eer bij Jofef boven verdenking te (tellen. Ondertusfchen koomt zij te rug. Jofef hoort, zonder haar nog gefproken te hebben, mogelijk iets van de zichtbaar wordende zwangerheid. Hij ziet haar zelf: maar hij is te kiesch , om haar iets te vragen. Hij kende haare vroomheid: alles, wat hij nu meende te moeten denken, was: Maria is verrast! H.] [Met deze gedachte zal het zeker den edelmoedigen Jofef zelfs overwinning gekost hebben, zich voor altijd van eene hem zoo waarde perfoon te fcheiden. Denklijk heeft hij lang heen en weêr gedobberd , voordat hij hier in een vast befluit genomen had. Eerbied voor hare altijd onbevlekte deugd weêrhoudt hem om de zaak voor het gericht te brengen , zoo als hij had kunnen doen , liever wil hij de verlooving op eene wijze te niet doen, uit welke voor haar het minde nadeel zou voortvloeijen. Edele man! Hoe waardig de eere, om de man van eene mariii te zijn!] Als hij nu met deze gedachten werkzaam was, verfcheen hem een Engel des Heeren in den droom (want toenmaals bediende zich God meermaalen van droomen, om iet aan de menfehen te openbaaren) en fprak hem dus aan : josef , gij nakomeling van david ! maak geen bedenken, om mariü, uwe ver-  28 GEDENKWAARDIGHEDEN verloofde bruid , tot u te nemen , want haare Tichaams- vrucht is eene werking van den Heiligen Geest. Zij zal eenen Zoon baaren , dien gij den naam jesus (Heiland, Helper, Redder, Zaligmaker) geven moet. Want Hij zal zijn volk van hunne zonden (en derzelver ftrajfen) bevrijden (en za-> ligmaaken.) [Meermalen droegen menfehen in dezen tijd den naam van jesus. Verg. col. IV. n. Maar wie ontving hem op Godlijken last? Wie kon dien naam in al zijne betekenis zoo voeren, als onze Heer? — Hij is de éénige; zoo geheel de éénige, dat wij gee» nen anderen nodig hebben, dat wij geene zaligheid buiten hem kunnen vinden; geene zaligheid buiten hem mogen zoeken. Dat die naam, zoo gefchikt, om ons aan de zaligmakende kracht van zijn lijden, van zijnen leer , van zijnen Geest, van zijn beduur, te doen denken; dat die naam ons dierbaar zij! Dat wij hem nimmer zonder eerbiedig gevoel op onze lippen nemen ! Wordt hij van anderen zoo dikwijls misbruikt, ja van fommigen gelasterd, onze tong prijze Hem, en belijde Hem vrijmoedig voor al de wereld! II. ] Door dit alles werd nu vervuld , het geen de Heere door den Profeet (jESAia VII: 14.) liet voorzeggen : „ Zie, eene maagd zal zwanger worden, en eenen Zoon baaren, wiens naam zal zijn imm ANDCLj" hetwelk zoo veel betekent , als: God met ons ( God ons gunstig). Toen josef ontwaakte, deed hij, (overtuigd van de Godlijkheid der Openharing, en dat dit kind, hetwelk m a r i a' ter ■wereld zou brengen, niemand anders zou zijn, dan 4e beloofde groote Koning, de me ssias,) het geen hem  UIT HET LEVEN VAN JESUS. S hem de Engel bevolen had, en nam zijne verloofde bruid tot zich, doch had geene huwlijks ■ gemeenschap met haar, tot dat zij haare» eerden Zoon (re weten, jesus) gebaard had. [ Dus was dan josef op ééns, door deze bovennatuurlijke bekendmaaking, uit eene groote verlegenheid gered, de eere van zijne beminde bleef ongefchonden, [en hij kreeg het genoegen en de eer, om den Godlijken Zoon te benoemen en op te kweeken , hesz.] God beloonde daardoor de godzaligheid van deze beide deugdzame perfoonen, en zorgde ook tevens voor de eere van zijnen Zoon. ] luk. II: i—ao. Om dien tijd nu ging er van den Keizer augustus ( toenmaligen Beheerfcher der Roomfche Alleenheer fching , en Opperften Befckermheer van Pal&ftind) een bevel uit, dat alle inwooners des ([ Joodjehen J Lands , opgefchreven zouden worden. [Deze be* fchrijving op de openlijke lijsten gefchiedde eer nog quirinus Romeinsch Stadhouder in^jr/é'was.J [lukas haalt dit aan, om deze BefchrijviHg niet met eene andere te verwisfelen, die eenigen tijd naderhand onder den gemelden Stadhouder gebeurde .( Handel. V.) en bij welke groote onrusten ontltonden. ] Als nu elk naar zijne Stam-plaats ging, om zich te laten infchrijven , maakte zich jo se f , die toen in Galilee , en wel in de Stad Nazareth, woonde, ook op, en reisde, dewijl hij uit den Stam en het gellacht van david was., naar Judeè, na pavids Stad  30 GEDENKWAARDIGHEDEN Stad (de zitplaats van davids Stam, waar daVi d geboren en opgevoed was,) welke Bethlehem heet, om zich, benevens mariü, zijne met hem ondertrouwde vrouw, die thans zwanger was, aldaar te laten opfchrijven. [Zonderlinge hertelling der Godlijke Voorzienigheid! De beloofde Verlosfer moest, naar de voorfpdling van micha, h. V: i. te Bethlehem gebo-ren worden. Maria ondertusfehen, zijne Moeder, woont te nazareth. Maar, ziet! een Heidensch .Keizer vindt, om voor hem gewichtige redeuen, goed , alle inwoonders des Lands te laten opfchrijven. Nu moet «iariS met josef, volgens de oude manier des Volks, naar Bethlehem: en, daar zijnde, bevalt zij. Zoo heeft de heer de harten der Koningen in zijne hand, en neigt ze als waterbeeken, werwaards Hij wil. De machtigden der Menfehen moeten, in hunne vrije werkingen, zoo wel als de allergeringIten, werktuigen zijn, om het plan te helpen uitvoeren , van den alleen wiizen en machtigen Opperheer ! H.] ; Doch het gebéurde, als zij daar waren, dat de tijd van mariS's bevalling inviel. En zij baarde haaren eerlten Zoon, dien zij in doeken winden , en in eene kribbe moest neder leggen , dewijl er in hunne herberg, (wegens de menigte menfehen, die alles reeds bezet hadden ) geene plaats meer was. ' [Het verhaal van 'sHeilands geboorte is zoo kort én eenvoudig, als 't mogelijk is. Zonder eenigen ópfmuk verhalen de Evangelisten; en dat maakt hun verhaal te meer geloofwaardig! —- Hoe gering zijn de  UIT HET LEVEN VAN JESUS. $t de omftandigheden, in welke onze Heer geborea wierd ! Eene geringe Moeder, haar Kind in eene kribbe leggende! Kan de uiterlijke vertooning minder zijn? En evenwel dat Kind is gods zoon! die Moeder de bevoorrechte onder alle de Vrouwen ! Geen Koningin is zoo verheerlijkt als zij. Zoo weinig doet de uiterlijke vertooning van rijkdom of armoede, van hoogen of lagen ftaat af, om onze ware grootheid, onze eigenlijke waardij, ons wézentlijk geluk, te beöordeelen. Zijn wij dan geert dwazen, dat wij ons aan dat klatergoud vergapen? 't Zelfde gevoelen zij in ons , dat er in jesus Christus was , toen hij de geftaltenis van eenea dienstknecht aannam, en den menfehen gelijk wierd! — Dierbare jesus ook in Uwe geboorte ! Gij, gods zoon! gode gelijk zijnde, koomt hier als een Menfchenkind ter wereld, en wordt onze Broeder ! Al bij Uwe geboorte toont Gij, niet te komen, om gediend te worden. Wij eerbiedigen Uwe genade, dat Gij zijt arm geworden, daar Gij rijk waart, op dat wij door Uwe armoede rijk zouden worden. Gij koomt uit eene Vrouwe te voorfchijn, en onderwerpt U als mensch aan de Wet den menfehen gegeven, op dat Gij ons, die onder de verplichtinge waren , om de Wet te gehoorfamen en de draf der Wet te lijden, van die ftraf verlosfen zoudet, en wij als kinderen van god zouden worde» aangenomen. Wij aanbidden Uwe Liefde, die alla onze bevatting te boven gaat. H. ] Nu bevonden er zich juist Herders in die land. ftreek op het veld, welke des nachts hunne kudde bewaakten. Aan dezen verfcheen. een Engel des  BS GEDENKWAARDIGHEDEN Heeren, terwijl hen een hemelfche glans omdraai* de, zoodat zij daar door in groote vreeze gebracht; wierden. Maar de Engel fprak hen dus aan : vreest met! want ik brenge u thans eene zeer blijde tijding , welke voor het gantfcbe volk ( en voor de ge* heek wereld) heuchlijk zijn zal: U is heden in davids Stad, de Heiland geboren , te weten, Christus , de Heer (de 'lang verwachte messi as , en het beloofde Opperhoofd van het menschdom.) En neemt dit tot een teken: gij zult het kind vinden, in doeken gewonden, en liggende in eene Kribbe. [Al weder een blijk van die groote waarheid: dat jesus geen aardsch Koning zou zijn. Geene aanzienlijken naar de wereld, maar eenvoudige, doch Godvruchtige Landlieden , krijgen de eerde aankondiging van zijne geboorte. De gebeurtenis was te groot, te lang gehoopt, om niet aan fbmmigen van die genen, die er veel belang in delden, te worden bekend gemaakt. De wijze, waarop deze bekendmaking gefchiedde, was overéénkomdig de waardigheid des Kinds, juist berekend voor de perfonenaan welke ze gefchiedde, en zeer diendig, om mar ia en josef beide te bemoedigen tegen nakende onaangenaamheden. De gebeurtenis moest niet terftond ruchtbaar zijn aan 't Hof van den achterdochtigen en bloeddordigen herodes; maar ook deze Herders zouden ze daar niet bekend maken. Zij en hunne kleine vriendenkring zoude er zich in dilte over verblijden , en zich aan dal en kribbe niet ergeren. Dat was thans genoeg. Verblijden wij er ons ook in ! Ook ons wórdt het als van den Hemel toegeroepen : U is een Zaligmaker geboren! H.J Op  Ir , uit het leven van jesus. 33 Op dit zelfde oogenblik was er nog een geheel Heirleger van Hemelüigen bij den Engel, welke, met luider (tem, God prezen. Prijs en eere, zongen zij, zij Gode in de Hoogte! want nu is er heil op aarde (de weg ter waare rusten gelukzaligheid is nu weder op aarde geopend) en God heeft een welbehagen in de menfehen, (aan welken Hij zoo groote genade bewezen heeft.) [Deze woorden zijn zeker meer de inhoud van den Engelen-zang , dan het gantfche gezang zelf. Hoewel zij, hoe kort zij ook zijn, een' zeer rijken fchat van waarheden in zich bevatten. Hemelfche Chooren bezingen de geboorte van jesus. Dit gebeurde bij geen eenigen der beste Koningen en Profeeten, zelfs bij johannes niet! Men ziet dus ook hier uit , hoe God zelf Zijnen Zoon van alle Godlijke Leeraaren onderfcheidt. Hoogheid en laagheid vertoont zich hier recht ; Herders en — Hemelfche Chooren.] Toen de Engelen weder van hun ten Piemel gevaaren waren, zeiden de Herders tegen malkanderen : Kom aan, laat ons terftond naar Bethlehem gaan , en de zaak zelve befchouwen , die de Heer ons heeft laten verkondigen ! En zij gingen met greoten fpoed derwaards , en vonden mariü, en josef, en het Kind, in de kribbe liggende. Nadat zij het gezien hadden , verhaalden zij alles, wat hun van dit Kind geopenbaard was geworden. En allen, die het hoorden, ontzetteden zich over dit ver-haal der Herderen. Maar MARia' behield dit alles wel in haar geheugen , en peinsde er dikwijls over. Ook loofden en preezen de wederkeeren.de Herders God voor alles, dat zij gehoord en gezien hadden I. Deel. C (dat  34 GEDENKWAARDIGHEDEN (dat juist zoo uitgekomen was) als liet hun te vooreEf gezegd was. [Men kan denken met welk een verlangen de Her» ders zich naar Bethlehem gefpoed , met welken verrukking zij het Kind aanfchouwd, met welken blijdfchap zij, na de ontmoeting, aan al het voorgevallene gedagt hebben. Geen wonder , dat zij, met een hemelsch Gezantfchap verwaardigd, Gode lof en dank toebragten. En zouden wij dat ook niet doen ? — De zalige Engelen gaan ons voor. Zij zijn eerbiedig opgetogen over *t Godlijk welbehagen , in yt zaligen van menfehen door zijnen Zoon. En evenwel hij neemt, niet hunne gevallen Broeders , maar ons neemt hij in gunfte aan. Zouden wij dan niet, in wien God zijn welbehagen had, het plan onzer verlosfing bewonderen met ootmoedigen lof? De Engelen , die (taande bleven, hadden met deernis onzen rampzaligen val gezien , en nu verblijden ze zieh, daar de Verlosfer der verleide menfehen, opaarde koomt. Zouden wij, die het gewicht onzer elende dagelijks gevoelen, ons niet verheugen, dat deze Heiland voor ons geboren, ons gegeven is? Dat de Engelen in Bethlehems velden deeden toen jefus geboren was, dat doen zij nu nog: daarin vereenigen zich met hun allen, die in de plaats der gelukzaligheid woonen. Godsverheerlijking , verheerlijking van onzen Zaligmaker, wien alle tong moet belijden, wien alle Gods Engelen aanbidden , dit is 't werk van den hemel: dat willen wij op aarde leeren. H.] 5, QoS  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 35 t, God heeft gedacht aan zijn genade, „ Zijn trouw aan 't menschdom nooit gekrenkt; 55 Dit liaan al 's aardrijks volken gade, Nu God zijn eigen Zoon ons fchenkt! 2, Juich dan den heer met blijde galmen! ii Gij, gantfche wereld ! juich van vreugd! ,, Zing vrolijk, in verheven pfalmen, liet heil, dat de aard' in 't rond verheugt! Ps. XCVIII. 2. gevolgd. VIJFDE AFDEELING. Bericht van de befnijdenis van jesus. Zijne voorfleüing in den Tempel te Jerufalem. simeün en anna. luc. II: 21 — 39. T oen de achtfle dag, op welken het Kind befne* den moest worden, verfcheenen was, werd hem (bij deze plegtige gelegenheid) de naam jesus gegeven, welken naam hem de Engel reeds voor zijne ontvangenis gegeven had. Doch, als de tijd gekomen was, dat mar ü, volgends de wet van mos es, het offer der: zuivering moest brengen, (dit gebeurde veertig dagen na de bevalling, geduurende welken tijd de kraamvrouw , benevens haar kind, als onrein werd aangemerkt 3 Boek m 0 s. XII.) brachten zij het Kind C 2 naar  gó GE D ENKWAARDIG HEDEN naar jferufahm, om Hem aan den Heere te wijden^ zoo als in de wet des Heeren bevolen is i'i Hoek mos. Xfff: 2. en 4 Boek mos. III: 13. VIII: 17.) Elk eerstgeboren zoontjen zal den heere getfei„ ligd worden," en vervolgends> , om het insgelijks in de wet bepaalde offer, te weren een paar Tortelduiven „ of een paar jonge duiven r te brengen. [De eerstgeboren Zoonen bij de Is'raëflten moesten eertijds den Godsdienst bezorgen. In hunne plaats kwamen naderhand de Leviten. Evenwel moesten zij in den Tempel gebracht, en met vijf fikelen gelost worden. Het offer der zuivering, dat de Kraamvrouwen moesten brengen, beftond bij gegoede perfooneu in een eenjaarig lam , benevens eene duive. Maar armen gaven flechts een paar duiven. ( 3. Boek Mos. XII.) mar."ia gaf derhal ven het offer der armen.] Toen was er juist een man te fferufalem , met ïiaame simeön, een deugdzaam en Godvreezend man , die met veel verlangen, op de troostrijke hulpe, aan de Israëli ten.beloofd, wachtte, en in wien ?icb fomtijds buitengewoone werkingen van den Heiïigen Geest openbaarden. Door dezen had hij ook de openbaring gekregen, dat hii niet eer derven zou, voor dat hij den van den Heere gezonden Christus (den me s s 1 as) gezien zou hebben. [Deze godzalige Grijsaard' was dus één van de eertteu in wien de Voorlegging van den Profeet (j"ëL III: 1.) begon vervuld te worden : Uwe Zoonen en Dochteren zullen profeteren enz. n^;ar, zedert meer dan 500 jaaren, geen Profeet in Israël was,  UIT HET XEVEn VAN JESUS. 37 was opgeftaan, die met eene buitengewoone Openbaring van God verwaardigd was geworden. — Zoo zichtbaar bekroont God meermaalen de deugd en Godzaligheid reeds in dit leven!] Thans kwam hij juist, door aandrift van den Geest, in den Tempel. (Hij bezocht wel dikwijls den Tempel, maar thans gevoelde hij er een bijzondere aandrift toe.) Als nu de Ouders het Kind jesus inbrachten, om, ten zijnen aanzien, te volbrengen, het geen de wet van hem vorderde, nam simeön terftond het Kind , vol vr.eugde., op zijne armen , loofde God, en zeide: Heer, laat nu uwen dienstknecht in vrede gaan , C nu kan ik gelukkig en gerust f erven,) gelijk gij beloofd hebt, want mijne oogen hebben nog uwen Heiland gezien, dien gij vr>or alle volken beltemd hebt, opdat hij (door de verkondiging zijner Leere ) een licht zij^ dat de Volken verlichten, en de roem van uw volk Israël zijn zal. [Eén van die Toneel en , die zich niet laten befchrijven. Een eerwaardig Grijsaard nadert de Ouders van jesus, en het Kind, met fpoed en eene houding , die zijn groot verlangen na hetzelve te kennen geeft. Mij neemt het terftond op zijne armen, ziet het aan met die vreugde en verrukking, welke men , bij het befchouvven eener lang gewenschte zaak in zich gevoelt ; nu heft hij zijne oogen om hoog, en breekt in deze woorden uit: Heere, laat nu uwen dienstknecht in vrede gaan.] — (" Mijne wenfehen zijn voldaan ! ik (terf nu zalig! — Een Grijsaard zijnde, en een beter leven op goeden grond verwachtende , zou hij anders al lang naar zijnen dood verlangd, en denzelven van dag tot dag te gemoet gezien hebben. Doch eene Godlijke openC 3 ba-  38 GEDENKWAARDIGHEDEN baring had hem verzeekerd, dat hij nog zoo lang leven zoude , tot dat hij met eigen oogen zijnen wensch naar den beloofden Verlosfer voldaan had gezien. Nu was die wensch voldaan: nu befchouw. de hij ook zijn einde nabij; hij was bereid; flerven was nu zijn wensch ! — Dat is het voorrecht van hun, die hier belang in |esus hebben gefield, jesus als Verlosfer geëerbiedigd, en Godvruchtig geleefd hebben. De dood , die fchrik des menschdoms , is hun welkom , om dat hij hen van een lichaam verlost, welk hen in het goede belemmert, en tot veel kwaads aanleiding geeft; om dat hij hen uit eene wereld brengt, die duizend verzoekingen oplevert; om dat hij hen uit een flrijdperk roept, dat foms hun bang viel; en om dat hij hen in eenen zaligen'fland, tot eene beflendige en eeuwigdurende heerlijkheid, in hetgezelfchap van Christus, en van volmaakte vrienden brengt, onder welken zij zelve ook heüig en onberispelijk zullen zijn. Verzet met deze gedachte, o Christen! de liefde tot de wereld, en den fchrik voor den dood! Houd U voor het flerfuur bereid! Waak tegen de oproeping naar een beter wereld! Matig evenwel het ongeduldig verlangen, wanneer er verdriet over tegenfpoed dezes levens zich ondermengt ! Blijf wel te vrede op Uwen post, zoo lang de Heer U op denzelven houden wil! De blijdfchap zal dan te grooter zijn, als Hij U aflost, en Gij uwen Verlosfer zult kunnen naflamelen: ik heb gewillig en lijdfaam voleindigd het werk , dat gij mij gegeven hebt, H.] Doek  uit het leven van jfsus. 39 Doch josef en 's Kinds moeder werde i door deze woorden in de grootlte verwondering gebracht. I Wat moeten zij' beiden, vooral iiariü, bij' deze herhaalde Godlijke tuSfchenkomst, tot bekendmaking van de waardigheid des Kinds , tot hunne blijdfchap en bemoediging gevoeld hebben ! — Maar bij deze gelegenheid moesten zij ook nog iet anders, iet nieuws , betreifende het werk, waar toe het Kind gefchikt was, leeren; iet, van zeer merkwaardigen inhoud, en met nog groote duisternisfen omkleed, maar dat naderhand, bij ontwikkeling der lotgevallen van jesus, geheel opgehelderd wierd. ■hesz.] Vervolgends zegende hen simeön (dat is: hij wenschte hun geluk met de hoog/ie eere , met welke zij van God verwaardigd waren ,) en zeide onder anderen tot 's Kinds moeder, mar] a: Weet nog: dit Kind zal eens veelen Israëliten tot eenen val, maar ook veelen tot opbeuring (trekken , (tot een val voor die genen, die hem niet zullen willen erkennen, en die daar door zich zeiven ten val zullen brengen; maar ter opbeuringe voor hun, die hem als hunnen Verlosfer zullen aannemen , en daar door deelen in zijne redding. H.) Hij zal allerwege opmerkzaamheid verwekken , maar ook veel tegenfpraak vinden ( en vervolgingen uit te /laan hebben,) hetwelk u het hart doorbooren zal. En dan zuilen zich de gezindheden van veelen openbaaren. [Door hun gedrag omtrent jesus en zijne Leere, ontdekten veelen hunne gezindheden , want veeC 4 len  40 gedenkwaardigheden len waren leergierig , lieten zich Gods genadige fchikking tot hun heil welgevallen, en betoonden zich als echte Israëliten; gelijk er integendeel veele anderen waren, welke zich, bij deze gelegenheid, als vijanden der waarheid en deugd, als wederfpannige , godloze , en aardschgezinde menfehen betoonden. En hier uit zou nog veel fmart, en hartgrïevend leed voor mariï ontdaan. mari ii verftond wel toen deze woorden nog niet. Zij waren baar, nademaal zij in den Profeetifchen ftijl ingekleed waren , nog duister. Ondertusfchen kon zij en anderen , dien zij dit verhaalde, daardoor tot nadenken over de lotgevallen van haaren Zoon bewogen , en tot die toneelen voorbereid worden , die voor haar moederhart zoo aandoenlijk waren , want ook deze uitfpraak van simeön gaf duidlijk te kennen, dat de lotgevallen van den messias heel anders zouden zijn , dan men zich toen verbeeldde, en was in ftaat, om mar ia' bij dien ootmoed te bewaaren , dat zij zich niet aan al te groote en zinlijke hoop , ten aanzien van haaren Zoon, overgaf. ] Daa - was ook nog eene Profeetesfe in den Tempel tegenwoordig, met naame anna, eene dochtervan PHANuëL. uit den Stam Afer, eene hoogbedaagde vrouw, die niet langer dan zeven jaaren in den echt geleefd had , en nu als eene weduwe van omtrent vier en tachtig Jaaren bijna niet meer uit den Tempel kwam; maar haaren tijd, bij dagen nacht, met vasten , bidden , en dergelijke godsdienftige oefeningen, doorbracht. Ook deze trad thans toe , verhief haare item tot prijs van God , en gaf allen , die te Jerufalem op de verlosfing van  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 41 van Israël wachtten , bericht van Hem (het kind jesus.) [Derhalven niet aan allen, die haar voorkwamen, maar alleen aan godzalige en godvreezende lieden, die, even als zij, op Israëls verlosfing van het juk der Romeinen , en vervolgends ook op eene verbetenring der zeden door den mes si as, wachtten, gaf anna bericht van deszelfs komst. De Voorzienigheid befiuurde het , met wijze oogmerken , zoo, dat de geboorte des Verlosfers in 't eerst fleehts aan weinige welgezinden bekend werd, en dat de tijding hier van zich niet veel verder buiten dezen kring verbreidde. Dit had , onder anderen , die nuttigheid, dat jesus en Zijne Ouders voor vroege lagen veilig waren; en dat ook alle, met dit doel ftrijdige , ondernemingen der Jooden achterbleeven. Dus vond het de wijsheid Gods ook goed, jesus, geduurende zijn overig leven, tot dat Hij zijn openbaar Ambt aanvaardde , in eene zekere duisterheid te laten. Want , alhoewel de buitengewoone omftandigheden , die. bij Zijne geboorte voorvielen , hier en daar opmerkzaamheid verwekten , zoo ging" dezelve echter fpoedig, meestendeels, weder verloren, omdat jesus , geduurende zijn afgezonderd leven, zich verder door geene ééne buitenge voone daad, zoo veel wij althans weten, onderfcheidde , noch deze opmerkzaamheid gaande hield. Voor het overige wordt anna , uit hoofde van haar vlijtig bezoeken van den openbaren Godsdienst, en andere fiichtelijke oefeningen, geroemd; niet als of deze dingen het wezenlijke van den Godsdienst C 5 uit'  42 GEDENKWAARDIGHEDEN uitmaakten , maar omdat zij haar godzalig, aan God overgegeven, hart daardoor aan den dag leide , en omdat de waare godsvrucht daardoor gevoed en onderhouden wordt.] [Al wie lust heeft, om in gezelfchap van zijne medemenfchen openbare blijken te geven van eerbied voor God ; al wie voor zich zeiven verfterkiug en verwakkering wenscht van zijn geloof en Godzaligheid; al wie ook wat wenscht toe te brengen tot de (lichting zijner medemenfchen; al wie niet onverfchillig is, omtrent de gemeenzame, broederlijke liefde, die moet ook gaarn zich vinden laten in de plaats des openbaren gebeds. Laat ons dan,^met zoodanige beginfelen, ook onze onderlinge bijéénkomften te vlijtiger waarnemen , nu er velen eene gewoonte van maken , om ze na te laten! En, worden we daarom van fommigen al veracht, wij zullen, als a n n a , lof bij God, en bij alle vroome menfehen hebben. H. ] Nadat nu de Ouders van jesus alles verricht hadden , wat de Wet des Heeren vorderde, keerden zij weder te rug naar Gaüleë , naar hunne Stad Nazareth.1 [Deze reize van jesus Ouderen naar Jerufalem, die zij uit gehoorzaamheid jegens de Godlijke Wet ondernamen , had buitendien nog groote nuttigheid Voor hun. De verheerlijking van hunnen Zoon in den Tempel verfterkte hun geloof nu nog meer, en maakte hen recht zorgvuldig in de opvoeding van een zoo buitengemeen Kind.] [Gij hebt mogelijk, waarde Lezer! reeds begonnen te denken, wat menigéén gedagt heeft, bij het lezen der  uit het leven van jesus. 43 der Evangeliegefchiedenis: ,, och! kondeik jesus „ ook zoo eens zien, als hij gezien is van de men,, fchen in zijnen tijd ! " Die wensch zoude in 't vervolg, als Gij des Heilands groote werken leest, telkens kunnen worden opgewekt: en evenwel, het is een vruchtelooze wensch. Zoek hem daarom te ovéïwinnen: en bedenk eens 't volgende. Om U jesus te verbeelden hebt Gij niet nodig Hem te zien : want gij leest zoo veel in 't Evangelie van zijn karakter, van zijne manieren, van zijne gefprekken, van zijne gantfche levens en handelwijze , dat Gij u den voortreflijken Perfoon zoo goed kunt voordellen, als dat de menfehen van zijnen tijd konden. Om de groot' beid van jesus te bezeffen, behoeft Gij hem niet te zien , want die grootheid was niet zoo zeer in zijn menfchelijk gelaat zichtbaar , maar ze blonk uit in zijne leer, in zijne verrichtingen, in zijn lijden : en , wat meer is, wij, die nu zijne geheele gefchiedenis , in haar oogmerk en verband, weten, kunnen veel beter jesus groote heerlijkheid bezeffen, dan velen van die genen, die Hem met 't lichamelijk oog gezien hebben. Om in jesus te gelooven, is het ook niet nodig, Hem te zien: want wij hebben zoo vele, en zoo duchtige bewijzen daarvoor, dat jesus eens hier geweest is, en thans in den Hemel is, dat wij er even zeker op kunnen afgaan, als of wij Hem met eigen oogen zagen. Om wat van je s u s te leer en, om hulp van jesus te ontvangen, ook daar voor behoeven we Hem niet te zien: want wij kunnen raad, en hulp, oogenblikkelijk, krijgen vaa Hem die ons ziet, fchoon wij Hem niet zien, en die voor ons zorgt, al denken wij  44 GEDENKWAARDIGHEDEN wij niet aan Hem. Om jesus eerbied te bewijzen, behoeven we Hem ook niet te zien, want in den Hemel ontvangt Hij zoo wel de hulde van onze liefde , dankbaarheid , vertrouwen, aanbidding en gehoorzaamheid , als Hij die op aarde ontvangen kan. Was Hij, wat meer is, hier op aarde, hoe weinig genot zoude elk van zijne liefhebberen, gedurende zijn geheel leven, van dien dierbaarden vriend hebben kunnen, indien niemand zou worden voorbijgegaan ? Hoe veel meer fmart zouden de uren der afwezigheid veroorzaken, dan de uren des bijzijns genoegen verfchaffen konden! Wij hebben dan geen reden, om naar het zinlijk aanfchouwen van onzen heer hier op aarde te verlangen. Evenwel Hij, die nu uit ons oog verdwenen is, zal eens van ons gezien worden, niet als lijdend en vernederd Mensch, maar als Richter van al 't menschdom, en als Zaligmaker van al zijn Volk. Kom aan! dat 't onze voorname zorg zij, om zoo te leven, dat wij Hem dan met heilige blijdfchap zien kunnen! H.J „ O groote Christus ! eeuwig Licht.' „ Niets is bedekt voor Uw gezicht, 9, Die ons beftraalt , waar wij ook gaan, „ Al fchijnt geen zon, al licht geen maan. " Houd ons gemoed voor U bereid, „ Opdat het blij uw komst verbeid': „ Daar 't in een ftil vertrouwen leeft, „ Dat Gij ons onze fchuld vergeeft!" AVONDZANG. ZES-  uit het leven van jesus. ZESDE AFDEELING. Gebeurenis met de Oosterfche Geleerden Vlucht van josef met mariü en het Kind naar Egypte, herodes wreedheid en kindermoord te Bethlehem. josef komt, na herodes dood, met het kind jesus, en deszelfs moeder, uit Egypte te rug. Verblijf te Nazareth m a t t h. II : i — 23. Ais nu je sus,te Bethlehem in Judeë, onder de regeering van herodks, geboren was. kwamen, eenige Magen (Oosterfche Geleerden , waarfchijnlijk uit (*) bergen volgt in de rangfchikking dezer gebeurenis, na de toewijding van den Heiland in den tempel, het gewoon gevoelen, 't Koomt mij voor, dat de aankomst der Oosterfche Wijzen te Jerufalem en te Bethlehem, de vlucht Baar Egypten en de Kindermoord zijn voorgevallen voor den veertigften dag na jesus geboorte: ik zoude dus de rangfchikking van schutte volgen. Doch mijn plan is niet, in dit opzicht veranderingen in het werks des Auteurs te maken: weshalven ik in het vervolg mij van alle aanmerkingen over de harmonifche fchikking onthouden zal. H.  4$ GEDENKWAARDIGHEDEN vit Arabic) te Jerufalem, en vraagden: waar is de" nieuwgeboren Koning der Joden? Wij hebben Zijne Har in 't Oosten gezien, en zijn hier gekomen, om ons aan Zijne voeten neder te werpen. Zoo dra de Koning herodes dit hoorde, geraakte hii, en met hem geheel Jerufalem (maar voornaamlijk zijn hofftoet) in groote ontzetting. [Men kan gemaklijk denken, welk een opzien deze vraag onder de inwooners van Jerufalem kan verwekt hebben. Thans hoorden zij, voor de eerfte keer, eene gebeurenis., die hen zoo na betrof; en wel van Uitlanders, die, uit hoofde van hunne geleerdheid, in groot aanzien ftonden ; zij, die evenwel deze zaak, zoo als zij geloofden, het eerst hadden moeten vernemen. — Doch allergrootst was de fchrik, die daar door aan het H»f van dezen Koning, die in Jerufalem zijn verblijf had, veroorzaakt werd. De Magen hadden hunnen weg derwaards genomen, dewijl zij zeker geloofden, dat de geboorte van zulken koninglijken Prins, in de hoofdftad, eene bekende zaak zou zijn. — [ Het was eene Har, ofwel eenig lichtend lüchtverfchijnfel, dat deze geleerden, welke zich bijzonder op de ftarrekunde hadden toegeleid, gezien hadden. En, fchoon ze dit zelve niet zeggen, is het uit 't beloop der Gefchiedenis waarfchijnlijk, dat zij door eene Godlijke bekendmaking zijn onderricht, dat de groote Koning, welke in dien tijd verwagt wierd, nu geboren was, en dat het lüchtverfchijnfel voor hun eene aanwijzing was, in welk Land zij hem vinden konden. H. ] Op zulk eene bekendmaking, ondernamen zij, zonder uitftel, de reize naar de hoofd-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 47 hoofdfhd des Joodfchen lands, waar zij vermoedden nadere aanwijzing te zullen kunnen krijgen. Het gene nu den argwaanenden Koning herodes eigenlijk ontftelde, was de vreeze, dat de geboorte van zoodanigen Koning voor zijn huis en grootheid nadelig mogt wezen. Hij zag vooruit, hoe het tegen hem , van wege zijne veelvuldige wreedheden , morrende, en naar vrijheid verlangende volk, de ijslijkfte wraak aan hem nemen zou, op de eerfte tijding, dat ergens die geen geboren was, dien het als zijnen verlosfer van alle lichaamlijke rampen met verlangen verwachtte. Het befluit derhalven was, zoo als men van eenen zoo argwaanenden, listigen, en wreeden Koning, als herodes was, gemaklijk denken kan, fpoedig genomen. Ik wil, zoo dacht de fnoode , indien er hier of daar een kind leeft, dat door een geftarnte of voorzegging, als Koning van Israël wordt aangeduid, het zelve terftond van kant laten brengen. Dwaaze menfehen! hoe onmagtig zijt gij, om Gods oogmerken te ltoo„ ren! — Doch vooraf wilde her odes nog naauwkeuriger berichten inwinnen, welke eigenlijk de plaats was, waar die MESSias, dien de Natie verwachtte, geboren moest worden.] Hij liet derhalven terftond alle Overpriefters en Schriftgeleerden des Joodfchen volks bij een vergaderen , welken hij raaauwkeurig ondervraagde, waar de MESSias, (naar de voorzegging der Profeeten ) geboren zou worden. Dezen zeiden hem: te Bethlehem in Jude'ê; want dus ftond er bij den Pr >feet { mic ha V: 1.) gefchreven: „ En gij Bethlehem in jfudeë, gij zijt geenszins de minlte onder Judd's Vor-  '48 gedenkwaardigheden Vorften - fteden; want uit u zal de Vorst voortkomen, die mijn volk Israël regeeren zal. " Daarop liet her odes de Oosterfche geleerden in hu geheim bij zich komen, en ondervraagde hen ten naauwkeurigften , op welken tijd die ftar verfchenen was. Vervolgends zond hij hen naar Bethlehem met bevel: zoekt het Kind zorgvuldig op, en als gij het gevonden hebt, zoo geeft er mij kennis van, opdat ïkookkome, en het mijnen eerbied bewijze. (Hoe listig!)— Volgends dit van den Koning bekomen bevel gingen zij op reize: en zie daar! de ftar ( het lüchtverfchijnfel), dat zij in het Oosten gezien hadden, was hun voorgegaan, tot aan de plaats, waar zich het Kind bevond, en vertoonde zich recht boven dezelve. Als zij nu de (tarre zagen , waren zij ongemeen verblijd, en gingen in dit huis, alwaar zij het Kind met zijne moeder mar ia' zagen, nedervielen, en Hem hunnen eerbied bewezen, biedende tevens ( naar de toenmalige gewoonte, dat niemand, zonder gefchenk-, voor een' groot Heer verfchij«en mogt) hunne bij zich hebbende gefchenken aan, welke (in voortbrengzelen van hun 'land) in goud, wierook, en myrrhe beltonden. [Andermaal zagen dus jesus Ouders hun Kind; en nu zelfs van aanzienlijke Heidenen, vereerd. [Erkent hier, Lezers! de wijze en weldadige fchikking des Hemels ! Tot de Herderen, Joodfche Menfehen , welke veel in hunne Heilige Boeken gelezen hadden van verfchijning van Engelen, fpreekt God door Engelen. Bij deze Oosterfche Starrekundigen gebruikt Hij een lüchtverfchijnfel. De Geboorte van Hem, die de Zaligmaker en Heer der Wereld zijn moest, wilde God, niet alleen aan de Joden, maar ook aan Heidenfche Menfehen bekend doen worden. H.] Ztilken moeiten jesus ook ver-  VÏT het leven van jesus» verëereri, als 't ware, ten voorbedde van die hoogachting, die de Heiland naderhand onder Heidenen gevonden, heeft,, terwijl hij ondertusfchen van het aanzienlijkfte deel der Joodfche Natie veracht werd. [Zulk eene zonderlinge, en door god zoo zichtbaar beitelde, éerbewijzing aan het jonge Kind was ook uitnemend gefchikt, om het geloof van maïs, i a èri j o s e f, al meer en meer, te Herken, en hen onder dé aanftaande moeilijkheden der vlucht, té bemoedigen. H. ] De medegebrachte gefchenken der Wijzen dienden tevens tot verligting hunner bezwaarJtiisfen, en kwamen hun, op hunne vlucht, wel te ftade. Zoo goedertieren voorziet God in de bèhoeften der zijnen^. , . , . Was de eerbied der Oosterfche Geleerden jegens het Kind jesus, wiens waare hoogheid zij nog; niet kenden, reeds zoo groot, hoe vèel grooter moet dan de onze zijn, die wij jesus nü yeei be-. tér en in Zijne waare grootheid en verhevenheid kennén. [Gefchenken van goud èn andere kostelijkheden kunnen Heni in zijnen hemélsch- heerlijken ftaat niet dienen. Maar de genegenheden ohzes harten. Hem toe te wijden, dat zij onze lust! en in de onderhouding van zijne bevelen bezig te zijn, daar voor alles over te hebben, dat zij ons befteudig ftreevenl H.] - De Oosterfche Wijzen zouden nu weder naar JeVufahm zijn gereisd: maar zij werden, door eenen droom j in' hun voornemen verhinderd. J •^Hier op Ontvingen zij,' in eenen droom, het.Godlijk bevel, om niet weder tot her odes te rug, te I. deel. D Ree-  5° GEDENKWAARDIGHEDEN keeren. (De reden hier van konden zij ligt merken.*) Zij reisden derhalven, langs eenen anderen weg, weder naar hun land. Toen zij weg waren, verfcheen 'sHeeren Engel aan josef, 'in den droom, en zeide: fta op, neem het Kind, met deszelfs moeder, en vlucht naar Egypte, en blijf daar zoo lang, tot ik u nieuwe bevelen breng; want her odes zal het Kind zoeken laten, om het om 't leven te brengen. Terftond ftond hij op , en reisde met het Kind en de moeder naar Egypte, alwaar hij bleef, tot dat herodes dood was. Dus gebeurde ook hier, het gene God door den Profeet (hoseï XI: SP. eens van het volk Israël) zeggen liet: ,, van Egypte heb ik mijnen Zoon geroepen. " Als herodes merkte, dat de Magen hem misleid hadden, viel hij in eene hevige woede, en zond volk uit, die zoo wel te Bethlehem, als in de omliggende landftreek, alle jongetjens van twee jaaren en daaronder, dooden moeiten , naar den tijd, dien hij van de Magen had nagevraagd, (in de vaste verbeelding, dat deze /lag den Koning der jfooden niet mis/en zou.) Hier werden de woorden van den Profeet jeremiS op nieuws vervuld, welke zegt: ,, Men hoorteen gefchrei in rama, een gezucht, geween, en lflide klagten. rachel beweent haare kinderen, en wil zich niet laten vertrooften, want zij zijn niet meer. " [De Profeet jeremi a fprak hoofdst. XXXI: 15. eigenlijk van een weenen der Israelitifche moeders , toen velen van haare ZooHen door de Babyloriiërs gedood en in gevangenis weggevoerd werden. Thans, nu de wreede herodes vele kinderen liet vermoorden, kon men het zelfde op de toenmalige moeders toepasfen. rachel, jakobs huisvrouw, lag bij Bethlehem begraven, rachels dochters en andere moeders komen hier onder den naam van rachel voor. Moord,  VIT HET LEVÊN VAN JESUS. 5t Moord, bloedvergieten, kerkers, zijn de gevvoone toevlucht van Dwingelanden, van zulke Vorften, die geen' hooger Richter boven zich vreezen, die enkel voor de voldoening hunner begeerten leeven, en niet, gelijk het zijn moest, voor het welzijn van hunne Onderdaanen. [ Hoe wenfchelijk ware het , dat allen, dien de Voorzienigheid groote magt heeft toevertrouwd, zich in het gebruik dier mogendheid fchikten, naar 't bevel van hunnen Opperheer, en naar het voorbeeld van dert magtigften, en tevens van den wijsten en goedertierenflen Koning! Maar, ach! hoe gevaarlijk is het voor Menfehen, van een hoogmoedig en heerschzuchtig karakter, te regeeren ! hoe ligt vervallen ze tot hardheden, en allengs tot onmenfchelijke wreedheden. De gafchiedenis van dezen herodes levert er menigvuldige blijken van op. Al worden ze dan ook van hunne vleiers Groet genoemd, in gods oog, en in dat van alle braven zijn ze veracht. Ook heeft god duizend middelen om de onfchuld uit de klaauwen van geweldenaars te redden: en om hare vervolgers op de voorbeeldigfte wijze te ftraifen. Ook daar van is her odes een voorbeeld. H. ] Niet lang na dezen Kindermoord flierf hij te jericho, aan eene zeer pijnlijke en walglijke kwaal. Aan het einde van dezen Dwingeland, zoo als ook aan zijn geheele on« rustig leven, kon men zien, dat de ondeugd op dert troon, zoo wel als in de hut, ongelukkig maakt, en van o o d reeds in dit leven geftraft wordt* Intusfchen behoefde je süs na zijnen dood niet langer in Ëgypte te blijven. iosef Ontving derhalven andermaal, door een* droom, bevel $ oü! D i mst  gedenkwaardigheden met het Kind weder naar het land van Israël t& reizeü. ] Als nu heroDes geftorvèn was* Verfcheeti de Engel des Heeren aan josef, in den droom, en gebood hem : fta op, en reis nu weder, met het Kind en deszelfs moeder, naar het land van Israël; want zij, die het Kind naar het leven geftaan hebben * zijn dood* Terltond was hij vaardig* en ging, met het Kind en deszelfs moeder * derwaards op weg. Doch, toen hij hoorde, dat archelaus {een even zoo wreed Vorst) in Judeë zijnen vader herodes in de regering was opgevolgd, vreesde hij (regelrecht) derwaards te keeren. Hij wendde zich derhalven , na in den droom van god daar toe (uitdruklijk) last gekregen te hebben, naar Galtleë, (ever welk landfckap de Viervorst herodes antipas regeerde). Hier verkoos hij Nazareth (alwaar zij te voor en reeds gewoond hadden) tot zij» ne verblijfplaats. Dus gebeurde, het geen de Profeeten gezegd hadden: „Hij (de mes si as) zal fjazarener genoemd worden. [ Dat is, Hij zai veracht, en, haaf 't uiterlijk Voorkomen, gering wezen. Want dit hadden de Profeeten eigenlijk te vooren verkondigd. Nazareth had bij de Jooden geehen besten n'aaffi. joh. I: 461. en als zij hunne verachting omtrent iemand wilden Uitdrukken * zeiden zij, dat hij van Nazareth was. Men kan deze Gefchiedenis niet lezen, zonder ïn het geloof aan de Godlijke Voorzienigheid veffterkt te worden, mei welke God oVer zijne menfehen waakt. God zag, naar zijne alwetendheid, Van welke fneode aanflagen de ziè'1 van hér odes zwanger ging-. Hij zag het gevaar voor het Khrd je*  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 53 jesus, indien het te Bethlehem blijven zou. Derhalven kwam Hij thans tusfchen beiden , en gaf aan josef, in den droom, een* wenk, om met Hem naar Egypte te vluchten. — Dus zorgt God, met gelijke zorgvuldigheid, ook voor ons, en behoedt ons iu gevaaren. Zelfs de geheimfte aanüagen, die de boosheid tegen ons fmeedt, zijn Hem niet onbekend, en Hij weet die, ten rechten tijde, te verijdelen. Zonder Zijnen wil en toelating gebeurt er niets in de wereld, en valt er geen hair van ons hoofd. — Vertrouw dan op hem, mijn Christen, en wees verzekerd, dat de handen der Almagt niet verkort zijn , om u te helpen; dat Hij duizend middelen in handen heeft, om, het geen niet met Zijne goede oogmerken overëenftemt, en het geen u waarlijk nadeelig is , te ftooren. Wees Hechts Godvruchtig , als josef; doe, wat God u beveelt te doen, en waar toe gij eenen wenk van Hem gekregen hebt! wees getrouw en vlijtig in uw beroep! Gebruik de rechtmatige middelen, die Hij u, ter afwending van eenig kwaad, door het licht van uw verftand, bekend heeft gemaakt! en laat het overige aan Hem bevolen! Hij zal alles wel maaken.^ [_ En, al ware het ook, dat Gij, of de Uwen, het enfchuldig flachtöffer der boosheid wierdt, ftel U gerust! Daar koomt een tijd na dezen van algemeene rekenfchap, in welke de Magtigfle Heerfchers, met de gering/le /laven zullen gelijk ftaan voor den Rechterftoel van Hem, die macht heeft in Hemel en op aarde: op dat een iegelijk wegdrage naar het gen hij gedaan heeft, H.J D 3 h Dfr  §4 gedenkwaardigheden De Mensch zal eerlang vrolijk zeggen: Gewis, de Deugd geniet haar vrucht; ,, Gods grootheid wordt te recht geducht s „ Die loon en ftraf weet toe te leggen; ,, Gewis, daar is een God, die leeft, „ En op deze aarde vonnis geeft. " psalm LVIII, ZEVENDE AFDEELING, Van den wasdom der Zielsvermogens en het hip-onder leven van jesus, Proeve van Zijne kunde in het twaalfde jaar van Zijnen Ouderdom, [Jesus leefde dan nu met Zijne. Ouderen te Na* zareth. Van het leven Zijner kindsheid en jeugd , dat Hij aldaar doorbracht, wordt ons weinig meer in de Euangelie - gefchiedenis verhaald, luk as Eegt, na het bericht, dat Zijne Ouders zich weder naar Nazareth begeven hadden.] luk. II: 40. Het Kind nu wies op, nam toe in Geestvermo* gens, kreeg groote kundigheden, en de genade van God betoonde zich zonderbaar werkzaam aan Hem. [Meer behoeven wij van Zijn jeugd en bijzonder leven, dat Hij in ftilheid te Nazareth doorbracht,  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 55 niet te weten. Geene wonderbare daad deed Hem aldaar uitmunten , of maakte, dat men Hem reeds als Kind of Jongeling voor den messiSs erkende. De indruk , dien het wonderbare Zijner eerfte kindsheid, en de gebeurenis met de Oosterfche Geleerden, in veeier harten gemaakt had, was allengs weder verloren geraakt. Men dacht, dat Hij onder het getal der kinderen was , door her odes vermoord, of zoo er nog eenigen waren , welke het aan god ook vertrouwden, dat Hij jesus, dien Hij door zoo veel buitengewoons als den toekomenden MESSias gekenmerkt had, ook had weten te bewaaren, bij voorbeeld, simeön en a ntsa, zoo wachtten dezen zich zorgvuldig, indien zij misfchien ondertusfchen eenig bericht van Hem kregen, om het zelve te ontdekken; dewijl zij reeds gezien hadden, hoe nadeelig zulks voor Hem zijn konde. Bij het gemeen maakt buiten dien Hechts het zinlijke en in 't oog lopende indruk, en zoo dra het dit aan een' perfoon of zaak niet meer befpeurt, gaan de eerfte indrukken fchielijk weder verloren , en het keurt ze nu geene opmerkzaamheid meer waardig. Van daar kwam het dan, dat jesus, van wien thans geen ééne buitengewoone daad bekend werd, tot aan het aanvaarden van zijn open. baar Ambt toe, verborgen bleef, waar toe de verachting, waar in Nazareth was , en deszelfs afftand van Jerufalem , veel toebracht (*). Zijn ftil, ingeef*) Nopens de wijze oogmerken, welke Hij hier bij had, zie verder hess, het kvin van jesus. D 4  5 gepen.k.waardigh.ede,», getogen leven te Nazareth, ftemde te weinig over? een met het beeld, dat men zich van eenen aardfehen Messias ontworpen had. De Euangelist iukas verhaalt ons echter nog een geval, dat in Zijn twaalfde jaar gebeurd is, en dat ons genoeg toonen kan , welke groote vorderingen Hij gemaakt, en hoe zeer Hij in kundigheden en geestvermogens toegenomen heeft, en dus voor Zijne groote toekomende beftemming rijp geworden is. Dit geval droeg zich dus toe.} l> u k. II: 41 — 52. Zijne Ouders gingen alle jaaren naar Jerufahm ©p het'Paaschfeest. ^ ■ . - ■ . [Prijshjk was deze hunne Godsdienftigheid, tot. welke zij ook den jongen jesus door hun voorbeeld opwekten , in zoo verre die opwekking nodig had. — Hier aan mogen Ouders wel een voorbeeld nemen. H.J Eens, toen het Kind twaalf jaaren oud was, reisdenzij ook,'naaf hunne gewoonte, derwaards: (en namen Hem met zich mede;*) Als zij nu, na het eindigen der Feestdagen, weder te rug keerden , bleef het Kind jesus te Jerufalem. Doch. josef en Zijne moeder wisten er niet van , maar dachtéri,' dat Hij bij het óverige reisgezelfchap'was. Nadat zij nu eene dagreize voortgereisd waren , "zochten zij Herri onder hunne bloedverwanten en bekenden, en als zij Hem bij dezelven niet vonden, keerden zij weder naar Jerufalem te rug, en zochten hem daar. Óp dén derden dag'vonden'zij Hem eindelijk in dert Tempel,, (in éêne van de gaanderfèn of vertrekken. » ' - vsti.  UIT HET LEVEN VAN JESUS. §Z *a« den Tempel, alwaar zich d,e Leefaars onthielden ^ en kei volk onderwijs gaven,) midden onder de Leeraareri, zitten,'die Hij dan hoorde, en dan allerhande vragen voorlegde. Allen nu , die Hem hoorden , ftohden verbaasd over Zijn verftand eu antwoorden. Als zij H.«n hier zagen , waren zij ontfteld, (zij wisten niét, wat zij zeggen zouden.) En als Zijne moeder eindelijk tot Hem zeide: mijn Zoon, waaröm hebt gij ons dit gedaan? Zie., uw vader, en ik hebben u met fmert gezocht; gat Hij naar ten antwoord : waaröm hebt gij. mij dan gezocht? 'Wist gij niet, dat ik in mijns'Vaders Hui* zijn moet? Doch zij verftonden niet, wat Hij hun met deze woorden zfeggen wilde, [Zij verftonden wel, wat jesus daar medezeggen wilde, dat god.zijn Faderv/AS, en dat de Timpel zijns Vaders huis was. Maar zij begrepen niet, dat Hij eene roeping had, om in den Tempel zich met 't Godsdienftig onderwijs bezig te houden. Zij wisten niet, dat dit de beftemming van den messi a's ware. H. ] Echter reisde Hij, weder met hun, naar Nazareth , en was hun gehoorzaam. En Zijne moeder behield dit alles leevendig in het geheugen. Maar jesus ham zoo wel toe in wijsheid , als in lichaamsgrootte, en' verkreeg meer en meer de genade van pod, en de achting der mènfchen. [Leert hier, mijne jonge Lezers, welke de rechte , de eenige en zekerfte weg tot uw waar toekomend geluk is. Deze: wanneer gij uw best doet, om zoo wel in wijsheid en nuttige kundigheden , als in licbaams - grootte , toe te nemen , en wanneer gij, over 't algemeen, uwgantfche gedrag zoo^oekt D S in  58 GEDENKWAARDIGHEDEN ENZ. in te richten, dat u de genade van God en de achting der menfehen ten deele valt. Ziet, deze baan betrad uwe jesus, gretig zogt Hij wijsheid op te doen in Zijne jeugdige jaaren , geern las hij den Bijbel, en was daar, waaromen van god en Godsdienst fprak; gewillig onderwierp Hij zich aan de bevelen Zijner goede Ouderen , onvermoeid deed Hij het goede, zocht menfehen te verblijden, geduldig droeg Hij het lijden, en moedig bood Hij de gevaaren het hoofd: en daar door verkreeg hij allengs meerder wijsheid , en alle gepaste gaven van den Heiligen Geest; en, met één, een gerust hart. Vrolijke uitzichten in het toekomende, Gods genade en goedkeuring , en de goedkeuring van alle •deugdzame en edeldenkende menfehen, en ging eindelijk in de zalige Onfterilijkheid in. En dezen weg kunnen 'en behooren wij ook te gaan. Deze voert ons regelrecht en veilig tot een waar en duurzaam geluk.] Er is een Kinderpreek van d. masman over dit onderwerp in 't licht, die van Ouders en Kinderen beide wel mag gelezen worden. G E*  II. GEDENKWAARDIGHEDEN uit h e T OPENBAAR LEVEN JESUS. • ACHTSTE AF DEEL ING. 'Cefchiedenis van de Prediking en Doop van johannes, den voorloper van jesus. ["E ene algemeene ftilte had tot hier toe , ten aanzien der fchikkingen van God tot zaligmaking der menfehen, geheerscht. De hoop van vele Israèliten, dat zij de dagen van den messiSs nog beleven zouden, fcheen voor hun bijna verdwenen te zijn. Eindelijk] luc. III: 1,2. In het vijftiende jaar van den Keizer tïberïuS, als pontius pilatus Romeinsch Stadhouder in Judeê , herodes (antipas) Viervorst in Galilee, filippus, deszelfs broeder, Viervorst in Itureë en Trachonitis , en LYSANias, Viervorst in Abilem waren, in hetzelfde jaar, toen, na  00 GEDENKWAARDIGHEDEN anna s, ka ja fa s Hoogepriester werd , ontving johannes, ZACHARias Zoon, in de woeftiin {van Judee, alwaar hij zich tot hier toe onthouden, en tot ztjne bejlemmtng voorbereid had, ) eene Godlijke Openbaring (door welke hij opgewekt werd, om zijn Leeraar-ambt te. aanvaarden.) [De Romeinfche Keizer augustus had het Rijk van her odes den Grooten onder deszelfs drie Zoonen verdeeld, waar van archelaus de helft kreeg (Judeë en Samarië. ) Doch deze moest, na eenigen tijd , in ballingfchap vertrekken, wanneer vervolgends zijn aandeel, waar over hij geregeerd had, geheellijk in een Wingewest veranderd, en van Romeinfche Procurators of Stadhouders bel ftuurd werd, onder welken pontius pilatus die- hier genoemd wordt, geweest is. De andere helft was door den gemelden Keizer weder in twee deelen verdeeld, waar van herodes antipas het één, fte weten, Galileë) en filippus het ander, (te weten , het Iandfchap Itureë en Trechotiitis) verkreeg, zoodat dus elk van deze twee laatften , over een vierdedeel des lands regeerde, waarom zij ook Viervorften genoemd werden. Buiten, dezen wordt hier nog een zekere LYSANias genoemd , die toen in Abilene regeerde, doch van wien weinig bekend is. Maar , wat het vermogen van den Hoogen Raad en de Hoogenprlesters te Jerufalem betreft , hetzelve was , in den toenmaligen tijd, zeer bepaald. Zij werden door de Romeinfche Stadhouders aangefteld en afgezet, welk laatfte dien Annas, die hier aangehaald wordt , wedervoet. valerius gratus , de voorzaat van pila- tus,  titf HET LEVEN VAN JESWS. «rus , zette henl af. Doch, dewijl hij toch vijf Zoonen en eénen Schoonzoon, kajafas, tot opvolgers had, behield hij nog vrij wat van zijn gezag bij het volk ën het Sanhedrin. Toen ter tijd dan, in deze gefteldheid van deri Staats - toeftand in judeë, terwijl jesus in 'Nazareth woonde, trad johannes^ Dooper, (dus, Uit hoofde van zijn doopen, genoemd ) wiens merkwaardige geboorte wij boven reeds gezien hebben , in de woeftijn van Judeë, of eigenlijk in den min bebouwden oord des LandS , die nog meerendeels tot Veéweideri beftemd was , maar nogfhans veele vlekken en fteden had , als Leeraar te vosrfchijn. Hij had zich van dei" jeugd af aldaar in eenzaamheid onthouden, en aan eene zeer ftrenge levenswijze gewend, mattheus én markus befêhrijveh ons dezelve dus:] m a t t h. III : 4* ü a r k. 1: 6*. Deze johannes droeg een (wijd opper-) kleedt Van kemelshaair, en had (dat met) eenen lederen gordel om zijne lendenen gegord, en zijn voedzel beftond uit (een foert van) fpringhanen en wilden honig (die wel in het Oosten als een gezond vóedfel gebruikt worden.) [Zijn uitwendig voorkomen deed reeds vermoeden , dat de Mesfias, Wiens voorloper hij was, geert aardsch Koningrijk zou (lichten. Zijne ftrenge levenswijze kon de menfehen leëreh, dat het rijk van den MESSias, dat hij aankondigde, niet in aardfchen overvloed, niet in eten en drinken, en tijdelijke1  tffi gedenkwaardigheden lijke weelde, maar in een veel hooger gelukzaligheid beftaat. Zoodanige levenswijze voegde ook best voor het oogmerk zijner zending, want zij verhoogde zijn gezag bij het volk, en maakte, dat hij van anderen min behoefde af te hangen, en in zijne Ambtsver* richtingen , door geene zorgen voor zijn beftaan, gehinderd werd. Dus was ook meest al de levens, wijze en kleederdragt der oude Profeeten, en bijzonder die van den Profeet eliüs, met welken hij veele overeenkomst had, gefteld.] [En dit voorkomen van ftrengheid, deze harde levenswijze , waren ook zeer gefchikt naar het werk van johannes, dat hij als beftraffer, bedreiger en prediker van eene noodzakelijke volksverootmoediging en verbetering verrichten moest. H.] [johannes kon nn omtrent dertig jaaren oud zijn, toen hij zijn Leer-ambt opGodlijk bevel aanvaarde, ongeveer een half jaar vroeger, dan jesus het zijne.. De Lezer lette nu op zijne verrichtingen.] M a t t h. III: 1—3. mark. I: i—4. luk. III! 3—6. Uit kracht van eene Godlijke Openbaring (en Roeping tot het Leer aar ■ ambt) predikte johannes in de woeftnn van Judeë, en in alle delandltreken van den Jordaan ; vermaanende de menfehen openlijk tot verbetering van zin en leven, waar toe zij zich door den Doop moesten laten verpligten; waartegen hij hen van vergeving der zonden, en de aannadenng van het (lang gewenschte) Rijk van den mesSias verzekerde. Dit gebeurde, zoo als het door de Profeten f mal. III: 1. JES. XL: 3.) Voorzegd was geworden: „ Zie, ik zende mijnen Bode voor  UIT HET LEVEN VAN JESUS, 63 u henen, die u den weg bereiden zal. — Men hoort eene Item in de woeflijn : bereidt voor den Heere den we°- , maakt voor Hem de baan effen ! Alle dalen moeten gevuld , alle bergen en heuvels geflecht worden ! Wat oneffen is, zal gelijk, wat hobbelig is , zal vlak worden , opdat alle menfehen den Heilaanbrenger zien, dien God zendt." [ Deze is eene fchoone befchrijving van het werk van johannes den Dooper. In die oude tijden was het de gewoonte, voor eenen plegtigen optogt eene menigte menfehen voor uit te zenden, die alwat hinderlijk was, uit den weg ruimen, ja zelfs bergen flechten, en de diepfte dalen aanvullen, en gelijk moesten maaken. Uit'het geen ons hier van de prediking van johannes den Dooper aan het volk verhaald wordt, gelijk ook uit andere plaatzen blijkt, dat de hoofdinhoud van dezelve geweest is : Weet, 0 Joodenl De tijd is op handen, dat de groote r lang beloofde , en hartlijk verlangde Koning, uit het geflacht van david, de MESSias, verfchijnen zal. Ik ben het, die u Zijne aankomst vooraf verkondigen moet, op dat gij u tot zijn ontvangst behoorlijk voorbereiden, en de gelukzaligheid van Zijn Rijk niet genieten moogt. Doch, uwe fchandelijke grondregels en ondeugden zouden U buiten dit Rijk fluiten. Gij moet derhalven, indien gij waardige leden van het aanltaande Rijk van den MESSias, en deszelfs gelukzaligheid deelachtig wilt wezen, gij moet andere gezindheden aannemen; U over uwe zonden verootmoedigen; gij moet uw hart en uwen gantfehen wandel verbe- tc-  *?4 GEDENKWAARDIG HEDÊÏf téren enz. Door zoodanige vóo'rdragt zoekt jo* hannes vervolgends de begrippen der Jóode'n van den MESSias te zuiveren; ën hen vóórnaamlijk daar tóe op te leiden, dat men Godvruchtig zijn inoet, om gefchikt të zijn tot het bürgerfchap in deszelfs rijk. Zijne redenen, waar van ons de Euangelisten alieeh den hoofd-inhoud, maar niet het uitvoerige, melden, maakten dan ook zoo fterken indruk op een groot gedeelte van bet uit alle oorden toévloeijende Volk, dat zij tot inkeer kwameri ; èh hem vrijwillig ootmoedige belijdenis van hunrié 'zonden deden; en zich lieten doopen.J mat th. Itt: £?, 6. mark. ï', $. Dra vergaderde tot hem een groot deel der inwop» hërs van Jerufalem, uit geheel Judeë, en uit alle de landttreken van den Jordaan, welken hij, op belijdenis van hunrie zonden, die zij openlijk aflegden, in den Jordaan (tot erkentenis van den tot* komftigen MESSias) doopte. [Ten eindë dë menfehen in hünhe goede gezindheden te bevestigen, hen onder eene naauWe verbintenis te brengen , tot den Godsdienst van dén naderenden mess las in te Wijden, en van de beloofde vergeving van zonden te vergewisfen, ver» koos johannes de Dooper eene onder de Joodèn bekende inwijdings-plegtigheid, den Doop, welken zij bij die genen, wélke uit hèt Heidendom tot hen overkwamen, in 't werk fielden. Door deze ■werden de Doöpelingen tot den Joodfchen Godsdienst  ÜIT HET LEVEN VAN jesus. 6$ 'dienst opgenomen , en tot die nieuwe levenswijze verpligt, welke zij, in hunnen nieuwen toeftand, hadden waar te nemen. Dezen Doop der Joodengenooten noemden zij eene nieuwe, of tweede geboorte (wedergeboorte]). Want zij leerden , dat de Joodengenoot nu van zijne voorige onreinheid, die hij als Heiden aan zich gehad had, volkomen rein en een nieuwgebooren, dat is, werklijk een jood en Zoon van abraham geworden was. johannes bediende zich nu van dezelve insgelijks tot zijne oogmerken, en wel als een van God gevolmagtigd Leeraar en op Godlijk bevel (joh. I: 33. matth* XXI: 25 — 27. luk. VII: 29, 30, enz.). En niets kon in de daad treffender zijn , en de inwendige reiniging des harte, welke johannes van de Burgeren van jesus Rijk vorderde * tot het welk merk door dezelve ingewijd werd, beter af beelden, dart deze plegtigheid. (Inzonderheid , wanneer wij ori de wijze zien, hoe zij, toen en in 't vervolg, van de eerfte Christenen, bediend werd, toen men dé Doopelingen geheel onder water dompelde, en Vervolgends nieuwe kleederen deed aantrekken, het welk de noodzaaklijke verandering van hunne gezindheden en levenswijze nog zinlijker voorftelde)* Zij was derhalven ook voornaamlijk gefchikt, om goede gezindheden en voornemens in de zielen der menfehen voort te brengen. Éene hoofdbedoeling van Godsdienftige plegtigheden ! — Wanneer johannes niet alleen Heidenen, maar meeftendeels goeden doopte , verklaarde hij daar mede , dat ook de Jooden eene reiniging nodig hadden, en dezen verklaarden even daar door, dat zij zich doopen L Dsel, E lie-  66 GEDENKWAARDIGHEDEN lieten , het zelfde van zich zeiven, gelijk ook , dat zij van nu aan alle hunne nog aankleevende zedelijke onreinigheden van zich wegdoen, en van alle kwaad afltaan wilden, christus jesus, onze Heer, heeft den Doop naderhand nog zelf uitdruklijk geboden en ingefteld, op dat men denzelven omtrent allen , die tot zijnen Godsdienst overkomen , en de voorrechten van Zijn Rijk genieten wilden , bedienen zou. Deze van Hem ingeftelde Doop zal nu bij alle de genen, welke dien ontvangen, eene plegtige aanneming in den fchoot der Christelijke Kerk zijn, door welke men zich tot de verëering van God den Vader, den Zoon, en den Heiligen Geest, verbindt, (matth. XXVIII: 19. Doopt ze in den naam des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geef es; dat is, verpligt hen door den Doop tot de belijdenis en vereering van den Vader, Zoon, en Heiligen Geest!) welke de noodzaaklijkheid van eene inwendige reiniging van zonden, en de verpligting, om zich voor nieuwe verontreiniging te hoeden, niet alleen te kennen geeft, maar ook de genade van God, vergeving van zonden, deelgenootfchap aan den dood en de opftanding van christus verzekert; met één woord, die ons alle voordeden en zaligheden der Christenen deelachtig maakt, in zoo verre men zich van dezelven, door ongeloof en het aanhouden van opzetlijke zonden , niet berooft. Dat God ons door den Doop eene zoodanige verzekering geeft, daar van zie handel. II: 38. en XX1Ï: 16. rom. VI: 3, 4. eees. V: 26. gal. III: 26. tit. III: 5. enz. Christenen! wdke verpligting vloeit nu hieruit, om  Üit HET LEVEN VAN JESUS. 67 ö'tn daaglijks aan onzen Doop en verbindtenis te gedenken, die wij naderhand ook vrijwillig vernieuwd hebben, en ons dit tot eene opwekking te laten verftrekken, om in ons gantfche leven zoo te denken en te handelen, zoo als het waare belijders en Verëerers van God, en inzonderheid echte navolgers vart jesus ghristus toebehoort, die ten koste van zijn dierbaar bloed verlost zijn ! Reeds eer ik denken kon, in mijne tedertte kindsheid, heeft God mij zoo groote genade bewezen; Hij heeft mij aandeel aan christus jesus en aan de vruchten van Zijne verlosfing gefchonken; Hij heeft mij plegtig tot Zijn kind aangenomen. — En ik had deze genade door niets verdiend, ó Welke aanfpooring tot dankbaarheid, tot gehoorzaamheid aan den zoo boven alles genadigen God * eri tot vervulling der zoo billijke voorwaarden, ondeir ivelken ik deze genade voor eeuwig behouden kan 1j NEGENDE AFDEELING. Vervolg der* Gefchiedenis van de Prediking m Doop yan johannes. [-TTerwijl johannes zich dus met doopen en leeren bezig hield, had het gerucht van hém, vart zijn gedrag, van zijne ftrenge levenswijze, van zijnen doop, van zijne nadruklijke reden, en de uitdxuklijke verzekering, dat hij de komst van den naE i dg.  68 GEDENKWAARDIGHEDEN derenden messiës verkondigde, zich (leeds verder verbreid. Men begon hem werklijk voor iet buitengemeens te houden. Dan werd hij voor éénen der oude Profeten, dan voor den MESSias zeiven aangezien. Dit had velen ook der aanzienlijkfte Jooden bewogen, om tot hem te komen, gedeeltelijk, om zich te laten doopen, maar gedeeltelijk ook, om te zien, wat zijn doopen, het welk de Jooden zeer bevreemde, te beduiden had. Want, alhoewel de doop der Joodengenöoten onder de Jooden gewoon was, echter was het iet ongehoords, dat zelfs Jeeden gedoopt wierden. Ook kwamen Farize'ên en Sadduceèn, Leeraars en Aanhangers dezer beide hoofdgezindten onder de jfooden, thans in menigte tot dezen Doop. Doch, wij moeten den Lezer vooraf met hunne hoofd-leeringen bekend maaken. De Farizeën (lelden, nevens de Wet van moses, nog eene ongefchreven, door mondelinge overlevering bewaarde, Wet, ja zij fchreven aan dezelve nog een grooter gezag toe, tot een allergrootst nadeel voorde eifchen van God, die zij, overëenkomftig met hunne bijvoegzelen, verklaarden, en op deze wijze geheel krachteloos gemaakt hadden. Vasten , uitwendige reinigingen, wasfchen der handen, drinkbekers , tafels, doelen enz., ftrenge vermijding van lichaamlijke werken op den Sabbath, breede gedenkcedels enz. waren bij hun de hoofdzaaken in den Godsdienst; maar de pligten van matigheid , kuisch» heid , algemeene en .onbaatzuchtige menschlievendheid, rechtvaardigheid enz., en het geen eigenlijk tot de waare verè'ering van God behoort, verwaarloosden zij. En, bij deze hunne geefteloze uitwendig-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 6"o. digheden en de waarnemingen van nutteloze plegtigheden, lieten zij nogthans een' onverdraaglijken hoogmoed van zich afdraaien, hielden zich voor de grootde Heiligen, zagen met verachting op eenen armen Tollenaar neder, en waren over het algemeen de grootde huichelaars der Natie. — De Sadduce'én Integendeel waren de Onrechtzinnigen, of liever de Vrijgeeden onder de Jooden. Dezen namen wel de Wet van moses aan, maar beweerden tevens, dat er, behalven God, geene Geeden, geene Engelen , noch Duivelen waren; zij loochenden de troostrijke Leere van de Voorzienigheid en Regering van God, welke zich buiten de grenzen van dit leven uitflrekt. Zij geloofden daarom ook geene Opdanding, geene onderflijkheid der ziel, geene belooningen en draffen na den dood, geen Hemel en geene Hel enz. De grooten en aanzienlijken waren deze SeEte mee» rendeels toegedaan, zoo. als het gros des Volks het met de Farizecn hield, welke bij het zelve, wegens hunne fchijnvroomheid, in het grootde aanzien donden. — Lieden van zulke zeden en gezindheden waren het dan, welke zich thans ook bij den Doop van johannes lieten vinden, niet juist, om zich te laten doopen, maar met andere oogmerken. Deze richtte daarom zijn voordragt bepaalder naar derzelver behoeften. Hij ging met deze blinde leiders en verleiders des Volks, gelijk men ligtlijk van zulken onverfchrokken Prediker, die zonder aanzien van perfonen fprak , verwachten kan, geheel zonde-r eenige verfchoning om. Zijne woorden, die hij tegen hen gebruikte , geleken aan den nabij zijnde donder, voor welken zelfs de doutde fpotter fiddert. E 3 Geen  fO GEDENKWAARDIGHEDEN' Geen taal kon krachtiger en nadruklijker zijn dan die, welke johannes, bij deze gelegenheid, voerde. ] hat th, III: 7~io. LUK- III5 I—Q. Als hij' nu veelen van de Parizeen en SadduceM tot zijnen Doop zag komen, keerde hij zich, met de volgende woorden tot hen: flangen-kroost! (&fi tige, fchadelijke menfehen! wel uitwendig fchoon, maar inwendig vergiftig, geneigd tot hoosheid en alle ondeugden!) wie heeft u dan aangewezen, dat gij (zonder die verandering, met uwe onzuivere harten) het aanftaand ftrafgerichtkunt ontvlieden? — Brengt dan vruchten voort, die zinsverandering waardig! [Gij moet geheel en volftrekt verbeterd worden, en dit ook door goede, Gode behaaglijke daaden Zoeken aan den dag te leggen. — Want, gelijk een goede boom ook goede vruchten voortbrengt, en dezen het bewijs zijn, dat de boom goed is, zoo moet ook de verbeterde mensch door de werken en door alle zijne handelingen toonen, dat hij in zijne ziel wel gezind, aan God overgegeven, en een verbeterd mensch is. — Hoe kunt gij u dienvolgends verbeelden, mijn Christen, zonder zoodanige verandering en oprechte verbetering van hart en leven nogthans zalig te zullen worden? Neen! roemt zoo niet op de voorrechten, die gij, als Christen, bezit, indien gij niet ook naar het Euangelie wandelt, en vruchten draagt, waar uit men befluiten kan, dat liw hart Verbeterd is.] \ Zegt  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. ?l Zegt toch niet, naar uwe dwaaze verbeelding: Wij nebben abraham tot eenen Vader. (Weest riet trotsch op uwe afkomst van abraham: want deze baat u niets, zonder eene oprechte gezindheid, om als abraham te leven). Want ik zeg U, God kan uit deze (teeaen abraham kinderen verwekken. (Er is geen ft ofzoo gering, zoo ongefchikt, zoo weinig geacht, uit welke de Alvermogende God niet eenen nakomeling van abraham kan doen geboren worden, b. broesJ. [De Jooden geloofden, hun kon, als Nakomelingen van abraham, eenen van God zoo hoog begenadigden man, wien Hij, met betrekking tot zijne Nakomelingen, zoo groote beloften gedaan had, voldrekt niets ontbreken; zij alleen waren het eigendomlijke, het gelukkige, en boven anderen uitverkoren volk van God; zij alleen waren de eenige deelgenoten van het Rijk van den messiüs; alle andere volken des aardbodems zouden , bij deszelfs komst, verdoemd worden. Tegen dit gemeen vooroordeel onder de Jooden, en trotfehen waan, verzette zich nu johannes hier met allen nadruk.] [En dit onderwijs van johannes mag dan ook wel die menfehen befchamen, die zich op hunne geboorte uit Christen Ouderen zoo veel laten voorftaan, en zich verbeelden , dat hunne opvoeding in de Christelijke Kerk hun op zich zelve eenige waardigheid aanbrenge , of hunne misdaden verfchoone. Dat niemand onzer, waarde Lezer! zich met zulke valfche overleggingen bedriege ! Dat wij liever dankbaar erkennen de overgroote zegeningen, welke ons, uit louter vrijë gunde, door den hemelfchen Vader gefchouken zijn, daar wij geboren wierden E 4 »o  GEDENKWAARDIGHEDEN in een Land met het licht der Godlijke Openbaring beftraald, en Ouders hadden , welke ons met christus bekend maakten. Daar door kunnen wij zoo, veel gelukzaliger worden , dan duizenden , die deze zegeningen misten. Maar dat wij ze dan ook voorzichtig eri getrouw gebruiken ! Zonder dat zouden we ons te zeer bezondigen , en het oordeel over onze ondankbaarheid , hoogmoed, onvruchtbaar* heid, en misbruik der gefchonken voorrechten, zoude te geduchter zijn. H.} De bijl is reeds aan den wortel der boomen gelegd'. Elke boom nu, die geen goede vruchten draagt, wordt omgehouwen, en in 't vuur geworpen. [God flaat al gereed, om de flrafgerichten , met welken hij alk hardnekkige en onbekeerlijke zondaaren bedreigd heeft, over u te laten losbreken, mal. IV: 6. Hij, die na mij komen zal, heeft daar toe roeping en last bekomen, om die genen, die zich bekeeren, in zijn rijk te zaligen; maar- de Godlozen uit te zonderen en te verdoemen. Het naast doelde dit op het ftrafgericht, dat de Joodfche Natie, uit hoofde van haare ondeugdzaamheid en onverbeterlijkheid, bij de verwoefting van Jerufalem,, voor de deur ftond.] [Maar, Meve Lezer! wij mogen het ook wel op ons toepasfen , wanneer wij ons niet van gantfcher harte bekeeren. De tijd van Gods oordeel, de tijd van onzen dood is zeer onzeker; kan ras op handen zijn ; en verrast meestal den onbedagtzamen zondaar. H.J M A T T Ho  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 73 m a t t h. UI: ii. mark. I: 7, 8, Ik doope u Hechts met water (en verpHgte u daar door) tot zinsverandering (en bekeering, om gefchikt te zijn tot het Koningrijk van den *ie s si as; verder Jlrekt zich mijne inagt niet uit; ) maar Hij, die na mij komen zal, overtreft mij zoo verre in gezag en magt, dat ik niet waardig ben, om Hem den geringften dienst van eenen knecht te bewijzen; die zal u met den Heiligen Geest en met vuur doopen. [johannes betuigt hier met ernst en nadruk, dat de messiüs een veel voortreflijker Perfoon was, dan hij: en dat het werk van den messiüs ook veel voortreflijker was dan 't zijne. Hij overftorte de menfehen flechts met water, om ze tot het gezelfchap der bekeerden in te wijden; zonder dat hij de menfehen door die wasfehing eigenlijk verbeteren konde. Maar de messiüs zoude hen overftorten met den Heiligen Geest, en hen hier door innerlijk wijzer en godvruchtiger maken. Die Heilige Geest zoude niet als water flechts uitwendig afwasfehen ; maar als vuur fmelten en door en door louteren. Dit zoude eene veel fterker en heilzamer inwijding zijn tot 't Koningrijk van den messiüs, dan die van johannes door den Waterdoop. Dit is ook gebleken, toen de messiüs, na zijne verheerlijk ing op den Pinkfterdag, over de Apostelen , als mede over duizenden van Jooden den Heiligen Geest uitftorte, ter hunne verbetering en heiliging in kennis en godzaligheid; 't welk ook onder \ zinnebeeldig teken van vuurvlammen, die over hen wierden uitgeftort , gefchiedde. Men vergelijke E 5 HAND.  7"4 gedenkwaardigheden hand. I: 4 — 8. met hand. II. Christen! waar is er zulk een Leeraar als deze? 't Gene onze doop op zich zelve niet doen kan, 't gene wij noch door onze opvoeding, noch door onze oeffening, op zich zeiven , verkrijgen kunnen, 't gene niemand onzer Leermeefteren ons geven kan, dat werkt jesuschristus door zijnen Heiligen Geest in ons. Gebruiken wij dan maar getrouwelijk , en met ootmoedig vertrouwen op zijnen alvermogenden bijItand, die middelen , door welke Hij in onze harten het geloof, de liefde en godzaligheid werken en bevorderen wü. II.] m a t t h. III: 12. (l u k. III: 17.) Hij heeft den werpfchoffel in de hand, om het koren op zijnen dorschvloer te zuiveren : de tarwe zal Hij in zijne voorraadfchuuren opleggen; maar het kaf met onuitbluschbaar vuur verbranden (*}. [christus zal niet alleen de Leeraar, maar ook de Richter van het Menschdom zijn. Hij zal de godvruchtigen , die zijne leere aannemen en gehoorzamen, van de godlozen, die Hem en zijne Leere verwerpen, afzonderen, de eerften beloonen; maar deze laatften ftraffen. De- (*) Het kaf en ftroo, welk, na het dorfchen en zuiveren van het graan door vverpfchoffelen, overig blijft, gebruiken de Oosterlingen, uit gebrek aan hout, om te ft®» ken. Van daar het beeld.  uit het leven van jesus.' 75 Deze en andere hartdoordringende redenen van den Dooper (luk. UI: 18.) brachten bij veelen de gewenschte uitwerking voort. De ernst en ijver des mans, die zoo geheel zonder eenige menfehen vrees fprak, en de kracht der waarheden zelve, waren hun onwederftaanbaar. Zelfs de trotfche Farizeïn en Wetgeleerden wierden verflagen; en zagen zich van hunne ingebeelde hoogte afgefloten. Het geweten der mcefte Hoorderen ontwaakte; zij begonnen het groote verderf der zeden , daar zij zich in bevonden, en de noodzaaklijkheid eener algemeene zeden-verbetering in te zien; zij fidderden derhalven voor het nakende gevaar, en voor de gedreigde flraffen , die zij, naar jo 11 annes verzekering, bij de komst van den messiüs te wachten hadden, die, ook zelfs naar hunne denkbeelden, niet alleen een aardsch Vorst, maar ook een verbeteraar der zeden en van den Godsdienst zijn zoude. Wat zullen wij dan doen, om het dreigend verderf te ontgaan? Deze vraag hoorde men thans van veelen. lukas verhaalt ons deze uitwerking der Prediking dus:} luk. III: 10—14. baar op vraagden zij hem: wat zullen wij dan doen? (welke zijn de rechte vruchten dier bekeering, die gij van ons begeert?) johannes antwoordde hun: wie twee rokken heeft, geve den éénen aan hem, die er geen heeft, en wie fpijze overig (of een g'oed inkomon ) heeft, doe ook aïzoo ( en fpijze ■de hongerigen.~) [Eigenbaat, liefdeloosheid, menfehenhaat waren toenmaals, zoo als thans, de gewoone en heerfchen- de  76" GEDENKWAARDIGHEDEN de ondeugden onder de Jooden. Derhalven vermaant johannes hen, voornaamlijk, tot de tegenoverftaande deugden van goedhartigheid en daadlijke menfchenliefde, op welken door de Joodfche Leeraaren het minst acht werd geflagen; echter begrijpt hij er de overige pligten mede onder, welke gewisfelijk niet verzuimd zullen worden van de zoodanigen , die uit ontzach voor g o d en den Heer jesus christus aan hunne medemenfchen weldoen. En dit deed hij met de woorden: Die twee rokken heeft enz. Met andere woorden: Uwe voornaamfte poging ga daar op uit, om liefderijk en medelijdend jegens uwe medemenfchen gezind te zijn, en deze gezindheden met de daad te bewijzen. Kleedt de naakten, fpijst de hongerigen enz. Door zoodanige werken van liefde, en niet door uw vasten, door uwe reiniging, door uwen offerdienst, zult gij het wraakgericht ontgaan. Deze zijn de vruchten der bekeering waardig. Erken derhalven , Lezer, de waarde der roenschiievendheid. Zonder haar is er geen Godebehaaglijke dienst: zonder haar is bidden, kerkgaan, avondmaal houden , vergeefsch. johannes, jesus, en alle zijne Apostelen dringen daar op aan, als op de hoofdzaak in den Godsdienst. Men vergelijke matth. XIX: 16 —as. XXII: 37—40. XXV: 34 — 46. 1 joh. IV: 20. jak. I: 26. enz. Aan de Tolbedienden, welke de Tollen van de Jooden de Romeinen verfchuldigd, inzamelden, waar bij zij gemeenlijk vele onrechtvaardigheden begingen, en aan de Joodfche Soldaten, die onder de Romeinen dienst hadden genomen, en zich, in de toea*.  UIT HET LEVEN VAN JESUS. toenmalige oproerige tijden, aan allerhande wreedheden en onderdrukkingen gewend hadden, gaf johannes, insgelijks, op hunne begeerte, nog bijzondere regelen, hoe zich te gedragen.] Daar kwamen ook Tolbedienden, (welke zich van de noodzaaklijkheid van hunne verbetering hadden laten overtuigen,) die zich lieten doopen, en hem vraagden: Leeraar, wat behooren wij dan te doen? Perst voortaan, antwoordde hij, van niemand meer af, dan u voorgefchreven is ! Dezelfde vraag Helden hem ook de Soldaten voor, en zijn antwoord was: Wacht u, van iemand iet ( door geweld en dreigen ) af te dwingen, of hem valschlijk aan te geven, en laat u met uwe bezolding vergenoegen. [Elk neme derhalven het beroep, waar in hij zich bevindt, getrouwlijk waar, en wachte zich zorgvuldig voor alle die bedriegerijen, onderdrukkingen en onrechtvaardigheden, waar toe hem het zelve dikwijls gelegenheid geeft. Wee hem, die zijnen ftand en andere voorrechten tot nadeel van zijnen naasten misbruikt!] [Dat dit ook de uitwerking zij bij U, Lezer! wanneer Gij nu, of immer, door de Godlijke bedreiging getroffen wordt, en met ernst aan Uwe behoudenis en bekeering denkt. Daar is bij god, om christus, vergeving van alle Uwe zonden, hoe vele en hoe zwaar ze ook mogerf zijn. Maar het geloof aan deze vergevende liefde van god moet U tot ongeveinsde bekeering dringen! En deze bekeering moet daar allereerst en meest beöeffend worden, waar Gij U te voren meest bezondigd hebt. Waart Gij voorheen een vloeker en zweerder; waart Gij een hoereerder en wellustige;  78- GEDENKWAARDIGHEDEN ge; waart Gij een leugenaar en lasteraar; een nij» dige en haatdragende; een gierigaart of oneerlijke; Gij moet in h verbeteren van deze ondeugden, en jn het beöeffenen van de tegenovergeftelde deugden, Uwe bekeering beöeffenen. Gedroegt Gij U in Uw Ambt,'in Uw beroep, jège'ns Uwe Echtgenoote of kinderen, jegens Uwe dienstboden en minderen niet zoo als het behoort, Gij moet er U met ernst op toeleggen , om deze reden van klacht weg te nemen. Och ! dat het opfchrift boven het Godsgebouw, (der Christelijke Kerk) diep in onze harten gegraveerd ware: een iegelijk, die den naam van christus noemt, STA af VAISt ongerechtigheid! 2 tim. II: 19. H.] [Dat de pogingen van johannes bij veelen, en inzonderheid bij de Tollenaaren, een bij de Jooden gehaat foort van lieden, niet zonder zegen geweest zijn , zien wij hier uit, en wij zullen het nog verder in het vervolg zien. Thans, wanneer johannes, door zijne Prediking en Doop, allerwege opzien verwekte , was ook de Hooge Raad te Jerufalem zelf opmerkzaam geworden. Men hield het in denzelven voor nodig , om hem door Afgezondenen te laten vragen , wie hij dan eigenlijk was? Of hij misfchien wezenlijk één van die buitengewoone perfoonen was, wier komst men toenmaals algemeen verwachtte, en voor welken het volk hem begon te houden, te weten, tpf de MESSia s zelf, of de Profeet el 1 as, wiens wederkomst men te gemoet zag; of eenig ander: Profeet? En, indien hij dit alles niet ware; wat hem dan recht gaf, om zieh van eene zoo flaatlijke Gods*  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 79 Godsdienst-plegtigheid, als het doopen was, bij geboren Jooden zei ven, te bedienen? — johAn» nes vondt dus gelegenheid, om eene belijdenis der waarheid van zich zeiven, en van jesus, voorde aanzienlijkflen der Natie, en voor den Hoogen Raad zeiven, af te leggen. ] joh. I: 15, 19—28. Cl uk. III: 15» Wanneer ééns de Jooden van Jerufalem (de Hosge Raad) hem door Afgezondenen uit de Prieflers en Leviten lieten afvragen: wie hij was ? en elk iit verwachting ftond, en dacht, of hij misfchien wet de christus, de beloofde (MESSias,) zelf zijn mogt: zoo legde hij voor allen deze vrijmoedige en openhartige belijdenis af: Ik ben niet de christus (de MESSias.) En als hij verder gevraagd werd: wie hij dan ware? of hij misfchien de (van de dooden opgeflaane) e li Éis, of een ander Profeet ware? (MisTchien de Profeet jeremië? Men vergelijke matth. XVI: '14.) antwoordde hij: Ik ben het niet. Wie zijt gij dan? vraagden zij hem eindelijk, wij moeten toch den genen, die ons gezonden hebben, (een bepaald) antwoord brengen; wat zegt gij van u zeiven ? Ik ben die, zeide hij, die, met luider Hem, in de woeftijn roept: bereid den wes; voor den Heere! zoo als de Profeet jeSAia (Hoofd.fl. XL: 3.) gezegd heeft. Deze afgezondenen nu waren Parizeen. Zij voeren dan voort, hem te vragen : waaröm doopt gij dan, daar gij echter noch de messiüs, noch eliüs, noch een Profeet zijt ? ( want alleen aan deze genoemde perfootien, geloofden zij, kwam het toe, om eene zoo ftaatlijke inwijdings-plegtigheid, ah de Doop van_ johannes was, die zelfs ook Jooden doopte, in te flellen ) Hierop antwoordde johannes: Ik doop 'met water — (gelijk gijlieden, dit is het mij aanbevolen werk, om dt menfehen daar door tot bekeering en  60 gedenkwaardigheden en het geloof in Hem te verpligten, die na mij tè voorfchijn zal komen:) doch Hij, (op wien mijn Doop doelt,) is reeds werklijk onder ulieden geko» men, maar gij kent Hem niet; deze is het, dié na mij komen zal, alhoewel Hij reeds lang voor mij fevveest is , en zoodanige uitmuntendheid boven mij eeft, dat ik mij niet waardig achte, Hem den geringflen flaavendienst te bewijzen. ( Zijn Doop zal eene grooter kracht en uitwerking hebben ; Hij zal tl met den Heiligen Geest en met vuur doopen.) [De fchoonfte trek in johannes karakter is de nederigheid. Hij eigent zich zeiven niets, en zij» nen grooten Opvolger alles toe. ] Dit gebeurde te Bethabara, aan de overzijde van den Jordaan, alwaar johannes doopte. luk. III: 18. Zulke en veele andere vermaningen (zie de voorgaande Af deeling) gaf johannes aan het volk, waar mede hij dan telkens de heuchlijke tijding van de komst des MESSias verbond. [Ook voor ons is de verfehijning van Gods Zoon eene hoogst verheugende tijding; ook wij ontvangen door Hem, die van den Hemel nederkwam, van Wien johannes eene zoo eerbiedvolle belijdenis aflegt, onderwijs, vergeving van zonden, onze heiliging en alle zaligheid; ook wij kunnen door Hem, en door het oprecht gehoorzamen aan zijne Leere, het toekomend ftrafgericht ontgaan; ook wij hebben ons zeiven, door den Doop, verpligt, om Hem aan  uit het leven vam jesus. $J' aan te hangen met een oprecht geloof, vaste hope,' vurige liefde en llandvaste gehoorzaamheid.— Nooit ga het ons dan uit den zin, wat jesus voor ons is, en wat wij' voor Hem zijn moeten. [En zoo dikwijls wij aan jesus denken, en van Hem fpreken, dat wij dan alle hooge gedachte van ons zeiven ter zijde Hellen, diep gevoelen, dat wij alles, wat wij zijn, en eeuwig hopen te worden, aan Hem verfchuldigd zijn, en ons alleen verlustigen in zijnen lof. H. ] Maak Gij zelf mij hier toe bekwaam , 6 verheven Zoon van God! Bereid Gij zelf mij, dat ik waardig moge zijn, om Uw waare Leerling te wezen, en te heeten, die Uwe verhevene waarde, gelijk johannes, erkent, en zoo nederig, zoo weinig zelfzoekend, als hij, Uwe heilza-s me bevelen opvolgt! ] „ Leer mij naar Uw wil te hand'len! ,, 'k Zal dan in Uw waarheid wand'len. „ Neig mijn hart, en voeg het faam, ,, Tot de vrees van Uwen naam ! ,, Heer! mijn God! ik zal U looven, „ Heffen 't gantfche hart naar boven: ,, 'k Zal Uw naam en majefieit Eeren tot ia eeuwigheid. " psalm LXXXVI. 1. Deel. JTIEN-  $2, gedenkwaardigheden TIENDE AFDEELING. jesus zelf laat zich van johannes doopttu Hemelfche verfchijning bij die gelegenheid. Afjlamming van jesus. Be belijdenis van den Apostel johannes van de hoogheid van zijn perfoon, en het weldaadig oogmerk zijner zending, wordt aangehaald. t Terwijl johannes aan den Jordaan doopte, en de menfehen, bij' hoopen, uit alle oorden, zieh tot hem vervoegden, kwam ook Hij, wiens herout hij was, de messiüs zelf, die zieh tot hier toe bij zijne Ouderen, te Nazareth in Galileë, had opgehouden (luk. II: 57.) om zich van hem te laten doopen. Bij déze gelegenheid viel ook die merkwaardige verfchijning voor, bij welke jesus, door eene Hem van den Hemel, voor den Zoon van God, en voor den messiüs verklaard, en tevens op eene plegtige wijze , tot zijn Mesfiüs-ambt, dat Hij nu aanvaarden zou, werd ingewijd.] MATTH. III: I3—I7. MARK. 1:0, IO. LUK. III: 21 , 22. Als dan johannes nu alle menfehen doopte, kwam ook jesus van Nazareth uit Galileë na den  uit he t leven van jesus. 83 Jordaan tot johannes, om zich van hem te laten doopen. Maar johannes wilde hem niet toelaten. Want, zeide hij, ik zou nodig hebben, om mij van u te laten doopen (dat is tot het Rijk van den MESSias te laten inwijden, en tot deugd en Godsvrucht verpligten enz.) en Gij komt tot mij ? [johannes wist thans nog wel niet zeker, dat jesus, zijn bloedverwant, wiens merkwaardige geboorte hij, buiten twijfel, van zijne Moeder; Elisabeth vernomen had, de mess 1 as was. —\ joh. I: 33. Doch hij vermoedde dit echter, en erkende Hem terftond voor een verhevener perfoon , tot dat de verfchijning, bij zijnen Doop, in hem de volle zekerheid verwekte, en zijn denkbeeld vare jesus nu nog veel grooter werd. joh. I: 33, 34.J Doch jesus hernam: Laat het thans gefchieden l want dus betaamt het, dat wij alles', wat recht ens prijslijk ( en met de Godlijke infielling overeenkom/lig is,) zeiven doen. [jesus erkende derhalven de roeping en den Doop van johannes voor Godlijk, en Hij vereerde en bevestigde dien daar door, dat Hij zich zeiven liet doopen. ] Toen liet hij hem toe. Na dat nu jesus gedoopt was, klom Hij weder uit het water: en ter-< ftond, terwijl Hij nog bad, deed zich de Hernel voor Hem open, (de wolken fcheidden zich, en een huitcngewoone glans, misfchien was het hlikfem, verzeld met donder, verbreidde zich over Hem en over dien oord) en de Geest van God daalde, op eene F % zicht-  84 gedenkwaardigheden zichtbare wijze, gelijk eene duive, op jesus neder. Te gelijk liet zich eene (tem van den Hemel hoorenwelke riep: Deze is mijn geliefde Zoon , in wien ik mijn welgevallen heb. [Dit verfchijnfel moest tot een zinlijk "bewijs dienen, dat gods Geest in eene buitengewoone mate aan jesus gelchonken wierd; en dat bij al zijne grootheid als Gods Zoon, bij al zijn gezach als Gods gezant, eene hoogstbeminlijke eenvoudigheid, oprechtheid en zachtmoedigheid in al zijn doen zou uitblinken. H.] [Vergelijk matth. IV: i. joh. III: 34. Tevens wierd Hij nu, op eene plegtige wijze tot zijn Mesfias - ambt ingewijd, johannes de Dooper, die thans ook volkomen van zijne waardigheid overtuigd was, bepaalde daarom zijn perfoon nader, en betuigde aan zijne Leerlingen, dat jesus van Nazareth de waare messiüs was. Wij zullen, in het vervolg, nog verfcheiden zeer gewigtige getuigc-nisfen, die hij van Hem aflegt, vernemen. B.] [Dat getuigenis van den Allerhoogften , aangaande onzen Verlosfer, is ook voor ons gefproken, Lezer! Hij is gods zoon, zoo veel verheven boven de uitmuntendfte aller Schepfelen, als de naam en het karakter van Zoon uitnemender is boven die van Engel of Gezant. Hij is dan onze eerbiedigde hulde waardig. Hij verdient al ons vertrouwen, en onze gehoorzame onderwerping, god de Vader heeft zijn welbehagen in dezen zijnen geliefden Zoon : zouden wij dan niet ons zijne onderwijzingen , zijn doen en lijden in onze plaats, en alle zijne hertellingen over ons laten welgevallen ? Die  uit het leven van jesus. S«j l)ie den Zoon eert, eert den Vader: die den Zoon niet eert, eert ook den Vader niet. H.] m A t t h. I; f— 17. luk. III: 23— 38. jesus nu ging omtrent in zijn dertigfte jaar, toen Hij zijn openbaar Leeraar-ambt aanving; wordende voor eenen Zoon van josef gehouden, doch Hij was een Kleinzoon van eli (Vader der Maagd ma ma) enz. [Volgends de algemeene reeds aan david gegeven belofte, moest de grootde en laatfte aller Koningen, of de messiüs, uit het geflacht van david zijn; van daar, dat davids Zoon, toen de gewoone en bekende naam van den messiüs was. Dat nu jesus wezenlijk, zoo wel van Vaders als Moeders zijde, van david afftamt, en ook een recht op den troon van david heeft, dit bewijzen mattheus en lu kas, door de beide Gellachtregisters. Doch wij laten het aan den Lezer over, om dezelven zelf in zijnen Bijbel na te lezen, In plaats van dezen voegen wij hier de belijdenis des Apostels johannes van de hoogheid van christus perfoon bij.] j 0 h. I: 1 —18, Het Woord (tf de Logos, dus noemt kier johannes onzen Heiland, christus jesus; denklij'k daarom, omdat hij zich, naar de gewoonte van zekere lieden voegde, welke jesus toenmaals dus plegten te benoemen') was in het begin (dat is reeds voor P 3 d$  86 gedenkwaardigheden de Schepping der wereld) en dit Woord was bij God „ en het Woord was God. Deze (dit Woord derhalven) was reeds in het begin bij God. En door Hem is alles gefchapen, wat immer gefchapen is. Hij was de bron (de oorzaak) des levens, en deze bron des levens was tevens het licht (de Leeraar en Leidsman) der menfehen. En dit Licht fcheen, in de duifternis. Maar de verblinde menfehen namen het niet aan (zij wilden het zich niet recht ten nutte maaken, of zich door zijne leeringen laten verlichten , verheleren en gelukkig maaken, maar liever hunne dwaalingen , ondeugden en bijgeloof behouden.) [Daar was een man, van God gezonden, met name johannes: deze kwam tón dien einde, om van het Licht te getuigen, op dat allen door hem tot het geloof aan het zelve (aan jesus) gebracht mogten worden. Deze was derhalven niet het Licht zelf, maar hij getuigde flechts van het Licht. ] Maar Hij (jesus) was het waare Licht, dat in de wereld kwam, om alle menfehen te'verlichten. Hij was in de wereld, en de wereld was door Hem gefchapen, en nogthans kende de wereld hem niet. Hij kwam in zijn eigendom (in de wereld, die Hij gefchapen, of ook in het Joodfche land , dat, als hem bijzonder toebehoorende, voor gefield wordt, jes. VIII: 8. welks Heiland Hij allernaast zijn zoude;) maar de zijnen (in het bijzonder de Israëliten) namen Hem niet aan. Doch, aan allen en een' ieder (Jooden en Heidenen,) die Hem aannamen , en gehoorzaam op Hem vertrouwden, gaf Hij het recht, om kinderen van God te zijn: niet uit hoofde van natuurlijke geboorte en afdamming van eenen zekeren man (eenen abraham,) maar dewijl zij van God zeiven (door de kracht der hemelfche Leere van christus) geboren, en tot nieuwe menfehen gemaakt zijn, [De Jooden geloofden , dat zij Gods kinderen ^raren . dewijl zij vaa abraham afdamden s MATTEJ!». ) Den v- dienden dag, als j sus nu gereed fbmd om naar Galileë' te gaan » (tot hier toe had Hij zich nog aan den Jordaan , in den oord daar johannes doopte, opgehouden) vond Hij filippus, dien Hij ook onder zijn gezelfcbap aannam. Deze filippus was van Bethfatda , uit dezelfde Stad, uit welke andr e as en petrus afkomftig (maar die in het vervolg naar Kapernaüm verhuisd) waren. Deze filippus ontmoette vervolgends nathanacl, (zijnen vriend, die ook tot die weinige edele lieden behoorde,) en riep hem te gemoet: Wij hebben dien gevonden, van wien mos es in de Wet en de Profeeten, gefchreven hebben. Het is jesus, de Zoon van josef van Nazareth. (Maar Nazareth was een veracht ft adjen: en men zag de Nazareners voor niet veel bijzonders aan.) nathanaIl hernam ( ook hierom): Maar wat goeds kan er uit Nazareth komenV filippus zeide: kom en zie! Als nu jesus nat h a n a ë l naar zich toe zag komen, zeide Hij van hem: Zie daar een rechtfchapen Israëliet, in wien geen bedrog is! nathanacl vraagde: Van waar kent gij mij? Eer filippus u riep, antwoordde jesus, toen gij daar no«- onder den vijgeboom G 4 waart,  104 GEDENKWAARDIGHEDEN waart, zag ik u. NATHANAër., (die hier dm ten vollen overtuigd werd,) zeide daar op: Rabbi, gij zijt de Zoon van God! gij zijt de Cbeloofde) Koning van Israël, (de MESSias.) Thans gelooft gij, hernam jesus , omdat ik u zeide , dat ik u onder den vijgeboom gezien heb; maar gij zult nog grooter dingen te zien krijgen. Waarlijk, ik verzeker u, voegde Hij er bij, van nu aan zult gij (als -ware j den Hemel open zien, en de Engelen van God qp en nederdalen op des menfehen Zoon, [Met deze woorden , welke van den droom van .jakob ontleend zijn, (gen. XXVIII.) betekende de Verlosfer zijne hooge waardigheid, en de naauwe betrekking in welke Hij met God Hond, uit hoofde van welke er, als 'tware, eene geduurige correfpon* dentie tusfchen God in den hemel en j e s u s christus op aarde zijn zoude; zoo dat Hij als Gods vertrouweling, als Gods begunftigde, en alleszins door Gods hulpverfterkte Vriend, gedurig al meer en pieer zoude openbaar worden aan kathakAfl en zijne overige volgelingen. H. ] [Wij merken nog aan, dat n athanacl waarfchijnlijk één der twaalf Apostelen geweest is, en den naam van bartholomeus gedragen heeft. jesus bad derhalven, met dezen, nu vijf Leerlingen bij zich, welken Hij tot aanftaande Leeraarendes Volks, beftemde, en door welken. Hij, benevens n«g anderen , die Hij verkoos , het groote werk, dat Hij begonnen had , na zijn weggaan ten vollen uitvoeren wilde: Evenwel bleven zij thans nog niet allen onafgebroken bij Hem, maar gingen fomtijds. weder weg, om hunne beroepsbezigheden waar te ?.?ffien:> tot dat jesus hen eindelijk geheellijk uit hm*..  uit het leven van jesus. IC5 hunnen voorigen toeftand en betrekkingen riep. Met deze zijne eerfte navolgeren was Hij dan na Galileë gereisd, joh. I: 44. alwaar Hij zich thans weder, onverwachts, bij zijne bloedverwanten bevond.] [Het is opmerkelijk, dat de eerlijkfle Menfehen terftond hunne vooröordeelen lieten varen , zoo dra ze jesus leerden kennen: en dat zij zoo terftond gevoelden, dat Hij die gene moest wezen, die aan hun beloofd was. Maar anderen, helaas! 'tgrootfte gedeelte ! wierden door dezelfde vooröordeelen en verhinderingen van eigen belang, van tijdelijke inzichten, door welken de waarheid ten allen tijde verhinderd wordt, afgehouden, om Hem te erkennen. Hamelsveld. ] [ Het ware te wenfehen, dat wij in onze dagen meer kathanaëls hadden, oprechte, waarheidzoekende , menfehen 1 Hoe veel gelukkiger zou de Wereld, hoe veel heerlijker het Christendom zijn, indien het minder ontbrak aan zulk foort van achtingwaardige Lieden , van welke de Hartenkenner jesus zou kunnen getuigen: hij is een ongeveinsd Christen, een Man hij wien geen bedrog is. Zoodanige behaoren wij toch te zijn, zullen wij discipelen wezen van den oprechten Heiland, dat vlekkeloos en onfchuldig Lam. Zulk een karakter zal ook ons gewis veel helpen, om, in jesus, dun heiligen, dien verheven Perfoon te erkennen, die Hij is ; en om zijne leer, en alle zijne getuigenisfen , van zich zeiven, van den weg onzer behoudenis, en van onzen plicht, met volkomen berusting aan te nemen. Want, 't kan niet misfen, wie, met een waarheidlievend en eenvoudig gemoed , naar G 5 JE-  toS gedenkwaardigheden j-esus vraagt, Hem in zijn karakter, in zijn leven, in zijne daden, in zijn lijden en derven, befchouwt, 't kan niet misfen of zoo iemand zal met Hem ingenomen worden, en Hem erkennen voor den Zoon van God, voor den Verlosfer der Menfehen. Wij" mogen met volkomen gerusthei! zeggen , tot een iegelijk, die de waarheid bemint, al heeft hij ook ïn 'teerst nog eenig vooroordeel tegen den Perfoon, de leer of zaak des Heilands: kom en zie! Dat behooren wij ook te zeggen tegen onze medemenfchen en vrienden. 'tGenewij van den Zaligmaker weten en gelooven , moeten we ook aan anderen bekend maaken , en hen daar door uitlokken , om zich ook aan jesus te verbinden. Hij neemt toch gaarn allen aan, en wijst nooit iemand af. Een iegelijk, die wil, kome flechts en zie Hem! Die van daag kennis aan Hem krijgt, zal morgen reeds anderen met Hem bekend maaken. En dit gefchiedt ook al wederom dan op het best, als wij navolgers van Christus Worden, in onzen geheelen handelen wandel. Koomt, Christenen ! vormt U, met zijne hulpe , naar zijn beeld! Betamendis het en zalig voor ons, bi} aldien men ook eenigermate van ons kan zeggen: koomt en ziet hem van nabij', wanneer onze Vrienden niets beters doen kunnen, om anderen te overtuigen, dat wij kinderen van God , discipelen des Heilands zijn, dan te zeggen: beziet den Mensch'. Laat Uw licht alzoo fchijnen voor de menfehen, op dat zij Uwen Hemelfchen Vader, en Uwen Hemelfchen Meester verheerlijken! H. ] „ He-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. „ Hemelfche Vader! „ Geheiligd word' Uw naam; ai 1 geefl „ Dat elk, waar hij op aarde leev', „ Dien Vadernaam erkennen moog'; „ Uw deugden roeme hemelhoog; „ Dat elk, als kind, aan U gelijk', „ En in zijn doen, Uw beeldnis blijk'." gebed des heeren, vs. 2. DERTIENDE AFDEELING. Eerfte wonderwerk onder de Familie ie Kana. joh. II: i —ii. Den derden dag, (nadat Hij naar Galileë gereisd was, joh. li 43. 1 was er eene bruiloft te JCana^ m Galileë. (twee mijlen van Nazareth) op welke zich ook de moeder van jesus (als eene nabloedverwandte van het huis , die ook, waarfchijnlijk, het nodige hielp bezorgen,) bevond, je sus en zijne Leerlingen werden (daarom) ook nog tot deze Bruiloft verzocht. [De onverwachte aankomst van jesus en zijne Leerlingen, fchijnt ondertusfchen niet alleen den Bruidegom, maar ook zijne moeder, in verlegenheid gebracht te hebben; den Bruidegom, dewijl hij niet op wijn voor zoo vele gasten gerekend had, en deswegens voor tekortkomen vreesde; de moeder van je-  J08 gedenkwaardigheden jesus, dewijl zij zich zelve als de oorzaak van deze verlegenheid aanzag. Doch jesus fchijnt haar vooraf een' wenk van zijne oogmerken gegeven te hebben.] Als er nu gebrek aan wijn kwam, zeide jesus moeder tegen hem: men heeft geen' wijn meer. Doch Hij verzocht haar, gerust en onbekommerd te wezen; alzoo Hij zijn voornemen te rechter tijd wel zou uitvoeren. Daar op zeide zij tegen de oppasfers : doet, het geen Hij u bevelen zal. Nu waren er in huis zes fteenen waterkruiken, daar tot At Joodfche zuiveringen gezet, (vergel. mark. VII: 2, 3.) elke van welken omtrent twee of drie maten hield, jesus beval, dat men dezen met water zou vullen. En men vulde ze tot boven toe. Thans gebood Hij hun , daar van in een kleiner kruik over te (forten, en het aan den Spijsmeefter te brengen. Zoo als deze den wijn proefde, die te vooren water geweest was, [doch hij wist niet, van waar deze wijn was , maar de oppasfers, welke het water gefchept hadden, wisten het wel,] riep Hij den Bruidegom en zeide : ieder een zet eerst besten wijn op, en daarna, als men genoeg gedronken heeft, den geringeren; maar gij hebt den besten wijn tot nu toe gefpaard. — Dit was het eerlle wonderwerk, dat jesus te Kana in Galileë verrichtte , waar door Hij zijne Godlijke hoogheid openbaarde. En zijne Leerlingen werden daar door in het geloof aan Hem , ( als den waar en «Essias) bevestigd. [ Wanneer wonderwerken, zoo als het tegenwoordige, zonder voorafgaand gedruis , zonder lang gezochte gelegenheid, ter gunfte van eenen noodlijdenden , verricht worden, dan pasfen zij het best voor eenen Godlijken Gezant. Bij het tegenwoordige wonder had jesus bijzonder het oogmerk, om  üit het leven van jesus. 109 om zijne naastbeftaanden, die zijne hooge waardigheid nog niet kenden, van dezelve door eene oogfchijnlijk Godlijke daad te overtuigen; en boven dien ook zijne eerst aangenomen Leerlingen in het geloof, dat hij de messiüs was, te bevestigen, vs. 11. — Maar Hij wilde ook daar door den Bruidegom uit eene groote verlegenheid redden, en de blijdfchap der aanwezende Bruiloftsgasten helpen vermeerderen. Mogten wij toch ook dus onze vermogens tot heil en geluk van onze medemenfchen belleden! Uit deze gefchiedenis kunnen wij ook nog andere gewigtige waarheden leeren. 1.) Dat de echte fiaat een Godebehaaglijke ftaat is. [Onze Heer jesus heeft de voltrekking van een huwelijk met zijne deelneming aan der Getrouwden blijdfchap, ja zelfs, met een Godlijk wonderwerk vereerd. En, fchoon Hij dat nu wel op die wijze niet doet, zoo kunnen toch Echtgenooten hier uit zien , dat onze Heiland in kuifche huwlijksmin behagen fchept, en , zoo dikwijls zij het nodig hebben, ook op zijne gunsten zegen hopen mogen. H.] 2.) Dat wij ons wel mogen verheugen, en de aangenaamheden van dit leven in Gods gunfte genieten kunnen; dat wij ons van geen aangenaam gezelfchap, of vrolijk feest behoeven te onthouden , wanneer wij flechts daarbij de paaien van matigheid en orde niet te buiten gaan. De Godsdienst , dien jesus geleerd, en door zijn gedrag aangeprezen heeft, zoekt geene duistere, neêrflagtige, maar vergenoegde en vrolijke menfehen te vormen. Dus was zijn Godlijke ftichter. Daar op doeken  flO C E t> E N K W A A R D I G H E D E ft len alle deszelfs eifchen en beloften. Zelfs geeft Hij den lijdenden den hoogden besten troost, en poogt elke duistere wolk van zwaarmoedigheid, welke zijn voorhoofd benevelt, te verdrijven. ] [Alleen, wij behooren ons dan ook in ons eten en drinken, en in alle onze uitfpanningen zoo te gedragen , dat wij onzen Heer geene oneer aandoen. Veel eer behoor* den wij, bi) 't genot van alle onze aardfche genoegens te denken, hoe onze Heiland zich van de meeste derzelve om onzentwille onthouden heeft, en dat wij al ons genot aan Hem verfchuldigd zijn. Veeleer behoorden wij ons, bij het veritrooijende onzer uitfpanningen gedurig voor te ftellen : „ hoe zoude mijn Heer zich nu hier gedragen ? hoe kan ik Hem hier nu navolgen ? " 3.) Dat onze Zaligmaker gaarn helpt, doch ook met wijsheid op dat tijdftïp helpt, op 't welke de hulp nodig is. De liefderijke en bezorgde maria fchijnt op fpoedige voorziening te hebben aangedrongen; maar je sus wilde dat tijditip afwachten, op 't welke het wonder de meeste blijkbaarheid zoude hebben, en dus het meest tot Gods verheerlijking zoude gedijen; Maria hield zich ook nu daar mede te vrede , en 't eenige dat haar overbleef te zeggen , was : „ men doe zoo als jes us het gebiedt."— Christenen , die de belofte van 's Heilands hulpehebt! haast toch niet! verbeidt den tijd, welke Uwen Verlosfer de beste dunkt, en doet middelerwijl maar, wat Hij gebiedt. Zoo zal 't wel gaan. Van 't gene Gij naar Uwe omftandigheden nodig hebt, zal U zijne wijsheid en goedheid voorzien. Is 't dat Gij geen wijn kunt drinken, Gij zult dan ook  uit het leven van jescs. III bij water gezond en vergenoegd kunnen zijn; en in 't minile dropjen zult Gij de liefdezorg van Uwen Verlosfer proeven. H.] „ 6 Heer! wij danken U van harte, Voor nooddruft en voor overvloed; „ Daar menig mensch eet brood der fmarte, „ Hebt Gij ons mild en wel gevoed. „ Doch geef, dat onze ziele niet „ Aan dit verganglijk leven kleey', „ Maar alles doe, wat Gij gebiedt, „ En eindlijk eeuwig bij U leevV dankz. na den ertenv VEERTIENDE AFDEELING. Kort verblijf van j e s u s te Kapernaüm. Reize op het eerfte Paaschfeest naar Jerufalem, alwaar Hij de Offervee - handelaars en Geldwisfelaars uit den voorhof des Tempels drijft. Achterhoudendheid en gegrond wantrouwen jegens de Jooden. joh. II: ia—25. Hier op, (na zijn verblijf te Kana) reisde Hij, \ienevens zijne Moeder , Bloedverwanten en Leerli gen, naar Kapernaüm. Doch Hij hield zich C dit' maal) aldaar niet lang op, maar begaf zich terftond we»  ii & GEDENKWAARDIGHEDEN weder naar Jerufalem: dewijl het Joodfche Paasch-feest nabij was. [Jesos was (leeds, gelijk andere Israëliten, ge* woon , op de Joodfche Feesten , haar Jerufalem, de Hoofdftad van Judeë, te reizen. Want Hij fchikte zich, als Jood, nog naar alle de voorfchriften der Joodfche Kerkplegtige Wet, die, eerst na zijn' dood, geheel zou afgefchaft worden. [Wij behoorden ook hier in het voorbeeld van onzen Heer na te volgens en de ofïderlinge gemeehfchaplijke Godsdienstoeffeningennietna te laten, gelijkfommigen de gewoonte hebben. Er zijn menfehen , die uit onverfchilligheid omtrent den Godsdienst, de openbare famen* komften der Aanbidders en Belijders van God den Vader en van onzen Heer jesus christus verzuimen : en dezen zullen zich door het voorbeeld van den Heiland niet laten verbeteren.. Maar er zijn anderen, die zich onttrekken, om dat zij oordeelen de vermaningen en opwekkingen der Leeraaren en hunnen voorgang in het gebed niet nodig te hebben: die denken, dat zij zelfs zich even goed, en beter kunnen (lichten in hunne huizen. Gij die zoo denkt, ziet eens hoe jesus deed! ziet eens welk voorbeeld Ibj aan allen gaf. Hij behoefde niemands opwekking: allerminst van zulke Leeraars als 'er in zijnen tijd waren. Met lust evenwel deed Hij menige reis naaf Jerufalem. H.] Doch Hij hield zich aldaar, als ook in het omliggend landfehap Judeë, ditmaal niet lang op, maar vertrok terftond weder naar Galilieë , ook een Joodsch, maar van Jerufalem ver af gelegen , en van de overige Jooden veracht landfehap. Dit Veï"  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 113 • had Hij tot het gewoon toneel van zijne daaden en verrichtingen gemaakt : Hier kon hij het best het zaad der waarheid uitftrooijen , en in itilheid den 4 grond tot zijnen Godsdienst, leggen , zonder van ji eerften af te veel opziens te verwekken, het welk ■ voor zijne oogmerken hinderlijk zou geweest zijn. ] Bijzonder verkoos Hij Kapernaüm tot zijne ftandI plaats , van waar Hij dan grooter dan kleiner reizen I in de omliggende gewesten deed. Deze Galileefche. I Had was daar ook, in alle opzichten, het gefchikfte 1 toe, om de gewoone verblijfplaats van onzen Heer .1 te zijn. Zij lag op de uiterfte grenzen van Paltsflina , J ver van de Hoofdftad. jesus was derhalven alI daar veilig voor den nijd en al te vroege lagen der aanzienlijke Jooden te Jerufalem. Boven dien lag zij I aan een groot Meir (Gennefer,) en was deswegens zeer volkrijk, en het verblijf van veele vreemdelinj gen. Het gerucht van jesus kon zich derhalven zeer fchielijk ook in andere oorden verbreiden; dit 1 Meir diende Hem ook daarënboven, bij het een of ander opkomend' gevaar, tot veiligheid , en kon Hem fpoedig uit de oogen van het nieuwsgierig en al te druk toedringend volk verwijderen. — Doch ditmaal hield jesus zich aldaar niet lang op, maar reisde terftond weder, met andere Galile'èrs , naar Jerufalem , op het Joodfche Paaschfeest, dat het eerfte in zijn Leeraar-ambt was. Hier poogde Hij nu, door ver* fcheiden daaden, die Hij verrichtte, en door zijne redenen, de aandacht des volks gaande te maaken , en de eerfte gedachten in de gemoederen te verwekken , dat Hij ook een buitengewoon perfoon, een van God gezonden Leeraar, of de mes si vis zelf I. deel. H zity  114 " gedenkwaardigheden zijn moest. Want niet alleen toen, maar ook in zija geheel openbaar leven, onthield Hij zich, om dit openlijk en regelrecht aan de Natie te zeggen, dat Hij de Messias was. De gewigtige gronden, die Hij daar voor had, zullen zich , in het vervolg, ge* noeg vertoonen. Terftond bij zijne komst te Jeru> falem, ondernam Hij eene buitengewone handeling , waar toe zijne Godlijke zending Hem recht gaf, en die groote opmerkzaamheid veroorzaakte. ] Als jesus in den Tempel eene menigte lieden vond, welke Osfen, Schaapen, en Duiven , (in den Voorhof) verkochten, als ook Wisfelaars, die bij hunne tafels zaten; maakte Hij een geesfel van koorden, (die daar lagen,) en dreef hen allen uit den Tempel, benevens de Schaapen en Osfen, (waar toe Hij den geesfel gebruikte ) : Het geld der Wisfelaaren ftortte Hij uit, terwijl Hij de tafels omverre wierp. Maar den Duivenkramers bedreigde_ Hij: Brengt dezen op ftond weg, en maakt het Huis vart mijnen Vader niet tot een Koop-huis! [Het was eene onvoegzaamheid, die van het Joodfche Priesterdom door de vingeren gezien, maar niet te dulden was, dat die beesten, welkende Jooden tot hunne Offeranden benodigd waren, in den Tempel zeiven verkocht werden, en dat men hier het geld inwisfelde, het geen men voor den Tempelfchat moest opbrengen. Hier liepen de grootfte bedriegerijen mede onder, daar hebzucht en eigenbaat allen Godsdienst verdrong. En niets kon ftrijdiger wezen met de beftemming van deze heilige plaats, dan dit misbruik. Derhalven begon jesus zijn openbaar Leeraar-ambt daar mede» dat Hij den Tempel van  ÜIT HET LEVEN VAN je SÜS. iij Van deze onvoegzaamheid zuiverde, het welk Hij, tegen het einde van zijne bediening, nogmaals herhaalde, (matth. XXI.) Hij handelde hier, als de van God gezonden Leeraar, die den Godsdienst verbeteren moest, en die thans voor de eere van zijnen Vader ijverde; ja als de Heer van den Tempel zelf. mark. XI: ii. Niemand onderwond het, om zich tegen hem te verzetten. Door zijn magtwoord dreef Hij hen allen uit. Het was een geheel buitengemeen toneel. — Mogt toch meermaalen een dergelijke ijver de Christenen bezielen, die hen aandreef, om zicli tegen ingeflopen wanorden en misbruiken met verftand en nadruk te verzetten, wanneer de pligten van ïmn Ambt dit vorderen ! ] [In tijden en omftandigheden , in welke de zonden algemeen zijn, en openbaar zonder fchaamte gepleegd worden , heeft elk Christen,hebben ookbijzonder Christen Leeraars eene meerder mate van ijver en geestdrift nodig, om zich tegen de gewoonten hunner Eeuw te verzetten , en het hervorming-werk met kloekmoedigheid aan te vatten. Evenwel , onze ijver moet door wijsheid beftierd , en naar den Heiligen ijver van jesus gelijkend zijn. Ook moet elk niet zijne omftandigheden te rade gaan. Niet alle Christenen hebben bekwaamheid, om in het openbaar te verfchijnen, of gezach, om de plaats hebbende inrichtingen te veranderen. Men behoort Eich ook voor aanmatiging te wachten: en 't hervorming-werk eerst bij zich zeiven, in zijn huis, onder Eijne kinderen en dienstboden, en overal, waar het meer bijzonder voor onze rekening ligt, te beginnen 9 eer men zich bij anderen indringe. H.j H a Hfc.ï  II6 GEDENKWAARDIGHEDEN Hier bij viel zijnen -Leerlinge» de plaats in (ps. LXIX: 10. ) „ de ijver voor uw huis heeft mij verteerd." Hier over fielden nu de Jooden Hem te reden , en zeiden: wat wonderwerk hebt gij gedaan, om te bewijzen, dat gij (van God) de magt ontvangen hebt, om dit te doen? jesus antwoordde hun: Breekt dezen Tempel af (op zich zeiven wijzende,) en ik zal hem in drie dagen weder oprichten. '"Da Jooden, (die dit op den eigenlijken Tempel duidden,) hernamen : aan dezen Tempel heeft men nu zes en veertig jaaren lang voortgewerkt, en gij wilt hem in drie dagen weder ombouwen ? — Maar Hij fprak van den Tempel van zijn ligchaam. (Men vergelijke i kor. III: 16. kol o ss. II: 9- ) Na dat Hij nu van de dooden opgedaan was, herinnerden zich zijne Leerlingen, het geen Hij hier gezegd had, en geloofden de Schrift, en de woorden van 1 e s u s des tc meer» Ten dien tijde nu , als hij in Jerufalem het Paaschfeest vierde, lieten veelen zich beweegen, om in Hem te gelooven, (dat is; Hem voor eenen van God gezonden Leeraar, ja voor den mess 1 as zeiyen te houden,) dewijl zij de wonderen zagen , die Hij verrichtte. Maar jesus vertrouwde zich aan hun niet. Want Hij kende ze allen, en men beboerde Hem den aart en gefteldheid van iemand niet eerst te zeggen. Hij zelf doorzag het binnenfte van den mensch. [Hij zag dus wel in veele gemoederen eene vluchtige goedkeuring ontdaan, en dat zij niet afkeeng waren, om hem als den mes si as aan te nemen. Maar Hij liet zich daardoor niet bewegen , om thans verdere pogingen te doen , of zich nader aan hun te ontdekken, en te Jerufalem te blijven. Want Hij kende de menfehen, op het allernauwkeurigst, hunne gedachten, hunne ongenadigheid, hunnen geest van vervolging. Hij wist dus ook het gevaar, m het  UIT HET LEVEN VAN JESUS. U7 liet welk zijn leven als dan van alle kanten zijn zoude , indien Hij thans een' ftap verder gaan , en zich openlijk en regelrecht voor den messiüs uitgeven zou, zonder tevens hunne zinlijke verwachtingen of hunne vooröordeelen ten aanzien van den messiüs te begunftigen. Maar Hij moest eerst door leere en daaden eenen vasten grond tot zijnen Godsdienst leggen, eer Hij den grooten verzoenings-dood ftierf. ] VIJFTIENDE AFDEELING. Nacht- Gejprek van jesus met nikodemus. [Ifjoe naauwkeurig jesus de gemoederen der menfehen kende, in hoe verre Hij het ditmaal goedvond , zich zeiven aan den eenen en anderen welgezinden te ontdekken , kunnen wij zien uit het volgendeGefprek met zekeren nikodemus; eenen voornaamen Jood en lid van het Sanhedrin , het welk ons ook tevens de wijze van zijn gedrag te kennen geeft, toen Hij zich de eerfte keer, na het aanvaarden van zijn Leeraar-ambt , te Jerufalem bevond, en dat in het algemeen zeer gewigtige waarheden voor ons bevat.] joh. III: i —ïi. Op eenen tijd (terwijl je sus nog ^ Jerufalem was) vervoegde zich zekere nikodemus, van de  Il8 GEDENKWAARDIGHEDEN Farifeefche gezindheid, een lid van den Hoogen Raad, des nachts bij jesus, (dewijl hij, wegens zijne andersdenkende Ambtgenoten, fchroomde, dit openlijk te doen. ) Deze fprak hem dus aan: Rabbi! wij weten, dat gij een Leeraar zijt, van God gezonden: want niemand kan, zonder den hoogen bijHand van God, de wonderen doen, die Gij doet. [nikodemus heeft, waarfchijnlijk, na deze inleiding, nog meer gefproken , en fchijnt jesus nopens de gefteldheid van het thans algemeen verwacht wordende Rijk van den messiSs, gevraagd te hebben; hij zal dan ook hier bij zijn Joodsch vooröordeehontdekt hebben, als of debloote afftamming van aeraham reeds genoeg ware, om een gelukkig Burger van hetzelve te wezen. Het zij nu, dat nikodemus dit uitdruklijk gezegd, of alleen gedacht hebbe; jesus, die de harten kende, en fom. tijds zonder omweg zelf antwoordde, op het geen anderen nog dachten, vond dienftig, hem het volgend zeer nodig en gewigtig onderwijs te geven. j jesus antwoordde: waarlijk, ikverzekeru, die niet op nieuw geboren wordt, kan geen deel hebben in het Rijk van God. (dat is, hij kan geen ■waardig lid in het nieuw geestelijk Koningrijk wezen , noch de daar mede verbonden gelukzaligheid erlangen.) [ Door het hemelsch Koningrijk, het Koningrijk van God, of het Rijk van den messiüs, fielden zich de Jooden een bloot aardsch Koningrijk voor, waar in de messiSs als een aardsch Koning heerlenen , en hen aardsch gelukzalig maaken zou, [Maar  uit het leven van jesus. IÏ9- [Maar jesus verftaat daar door eene veel edeler Maatfchappij van menfehen, die onder het beltuur van den messiüs door Geloof en Godzaligheid , hier en hier na hoogstzalig zijn zal. H.] Wij verzoeken den Lezer, dit hier wel op te merken, dewijl deze uitdrukking in 't vervolg zeer dikwijls zal voorkomen. — Maar de uitdrukking, „ op nieuw of weder geboren worden" wijst hier eene geheele verandering en verbetering des menfehen , ten aanzien van zijne denk- en handelwijze, aan. „ Wie niet wedergeboren wordt, kan geen deel hebben in het Koningrijk van God" zegt dienvolgends zoo veel, als: wie niet zoodanig, ten aanzien van zijn hart en wandel.veranderd wordt, dat hij geheel andere gezindheden, andere grondbeginzelen, en ook eene andere levenswijze aanneemt, die het tegengeftelde is van die, welke hij in zijnen onbekeerden, vleeschlijken , en natuurlijken toefland heeft; wie derhalven, om zoo te fpreken, niet geheel herfchapen, en een nieuw verbeterd mensch wordt, dia kan'onmooglijk een waardig en zalig Onderdaan van het nieuwe Gods-Rijk wezen. Het zelfde leerde johannes. Hier uit ziet men dan, welke verkeerde, ja men kan zesgen, Godslasterlijke voorftellingen, zich die genen van God en je sus, en de Maatfchappij der Christenen maaken, welke meenen, dat men door een enkel dood geloof, door een bloot Heere , Heere! te zeggen , zonder zijne kwaade begeerlijkheden geweld aan te doen, en zich in den grond te veranderen en te bekeeren, den Hemel en de Zaligheid beërven kan. Maar zulke voorftellen zijn , gelijk wij H e liier  *20 GEDENKWAARDIGHEDEN hier zien, volftrekt tegen het oogmerk en het gantfche Verlosfings werk van jesus; zij zijn eene waare verfmading en lastering van zijne hoogstdierbare verdienden. Neen, mijn Christelijke Lezer! wanneer gij een waardig Burger in het Rijk van uwen jesus, dat is, een waar Christen zijn, en eens in den heerlijken Hemel ingaan wilt , zoo moetijgij geheel en volftrekt veranderd worden , zoo moet gij zulke gezindheden, zoodanige denkwijze, aannemen, gelijk u, als eenen aanftaanden bewooner des Hemels, voegt; gij moet op nieuws geboren worden.] nikodemus antwoordde: hoe kan iemand op nieuw geboren worden , wanneer hij oud is ? Kan hij dan in 's moeders ligchaam te rug keeren, om. nog ééns geboren te worden? [Had jesus gezegd, dat Heidenen behoorden wedergeboren te worden, zoo had nikodemus zich niet verwonderd: want ook de Jooden zeiden al in dien tijd , dat een Afgodendienaar, een nieuw mensch, en wedergeboren wierd, als Hij den eenigen waren God beleed, en zich liet inlijven in de Familie van abraham. Gefchiedde dit door een plegtige doop, dan noemde men dit een wedergeboorte door water. Dit alles wist nikodemus. Maar Hij begreep niet, hoe jesus dat tot een geboren joon, tot eenen vroomen Joodfchen Leeraar zeggen konde , dat hij zonder wedergeboorte geen onderdaan van 't Koningrijk van God kon worden. Dit kwam hem even onbegrijpelijk voor, als of Hij gezegd had, dat een mensch ten tweedensuale ter wereld komen ïnoest. H,J  üit het leven van jesus. iii te sus antwoordde: waarlijk! Ik verzeker u , die niet door water en geest geboren wordt, kan in het Koningrijk van God niet ingaan. [jesus herhaalt deze gewigtige waarheid , die Hij zoo even had voorgedragen , te weten, dat de mensch, het zij Jood of Heiden , volftrekt veranderd moet worden, om een waardig Onderdaan van het Rijk des messiüs te wezen. Eene wedergeboorte door water, eene uiterlijke doopsbediening, was hier toe niet genoegzaam, maar elk en een iegelijk mensch moest vernieuwd , en een ander mensch worden, dan hij van nature is, en dat wel door de krachtige werkingen des Geestes , waar door hij zich, ten aanzien van zijne gezindheden en levenswijze , laat verbeteren en hervormen. H. ] Het geen uit vleesch geboren is, dat is vleesch, en het geen uit geest geboren is, is geest. [Menfehen, die van zwakke en zondige menfehen , op eene ligchaamlijke wijze geteeld en geboren worden , zijn weder zwakke en zondige menfehen; geboorte uit abraham maakt dus iemand niet beter en «refchikter tot 't hemelsch Koningrijk. Doch anders Ts het gelegen met de menfehen, welke, doormiddel van werkingen des Geestes, nieuwe gezindheden en grondbeginzelen bekomen: dezen zijn nieuwe, verbeterde, en edeler wezens; en alleen zulken kunnen deel hebben aan het nieuwe geestelijke Godsrijk. J r Daar koomt het ook op aan voor ons, die In het Christendom geboren zijn. Het is zeker een groot II 5 voor-  122 GEDENKWAARDIGHEDEN voorrecht voor ons, daar wij God niet genoeg voor danken kunnen, dat wij in eene Christelijke Maatfchappij geboren zijn, dat wij al vroeg gedoopt zijn, dat wij vrootne Ouders hadden: doch , zo wij daar bij niet waarlijk betere menfehen worden , zo wij «iet Gods heiligen Geest in ons laten werken, maar den zeiven wederftaan , dan helpt ons al het andere niet. Wij mogen van de menfehen voor Christenen gegroet worden, omdat wij uiterlijk rein en onberispelijk ons voordoen , en christus met den mond beleden hebben: maar Hij, de Hartenkenner, erkent ons niet voor echte burgers van zijn Rijk. H.] Verwonder u (voor V overige) niet, dat ik u gezegd heb: gijlieden (Jooden) moet (zoo wel als andere menfehen) op nieuw geboren worden, (en dat gij de aart en wijze van deze inwendige verandering niet ten vollen kunt inzien en hegrijpen.) De wind waait, waar heenen hij wil, (dan uit dezen, dan uit eenen anderen hoek) en gij hoort zijn geruis. Maar gij ziet niet, waar hij begint te waaiën , noch waar hij op houdt. Even dus is het ook gelegen met een' ieder, die uit den Geest geboren wordt. [De werking van den Geest, en de verandering, die daar door in den mensch voortgebracht wordt, gebeurt heel zeker; de zaak gefchiedt, alhoewel gij de aart en wijze van deze geestelijke, en niet in de uiterlijke zinnen vallende, werking, niet ten vollen verliaan, noch bemerken kunt» waar zij aanvangt, en waar zij ophoudt; want dat zou even zoo min mooglijk zijn, als gij het begin en het ophouden van den wind, die thans in uwe ooren ruischt, opmerken kunt. — Zelfs in de Natuur zijn er ontelbare dingen,  uit het leven van jesus. 123 gen, welke gebeuren, doch waarvan men het hoe? niet' inzien en begrijpen kan.] [Dit woord van jesus, deze zoo volkomen door onze ondervinding bevestigde opmerking, zal ons dikwijls te pas komen, Christen Lezers! Ze moet ons weerhouden , om niet in te dringen in 't gene wij toch niet begrijpen konnen, fchoon wij de waarheid der zaken zeker weten , 't zij dan door eigen ondervinding , 't zij dan door een onfeilbaar getuigenis. Bijzonder kan ons dit woord des Heilands leeren, dat het niet nodig zij ons te vermoeijen met 't onderzoek , hoe de Geest van God befla en werke. Dat is en blijft voor ons een geheim. Maar de uitwerkfels , deze kunnen niet verborgen blijven. Bidden wij dan maar veel: Och! fchonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest! Zetten wij oor en hart voor zijne Onderwijzingen open ! Maaken wij getrouw gebruik van de middelen , door welke Hij in onze harten werkt! Veel wat nu voor ons verborgen is, zal dan wel hier na voor ons openbaar worden. H. ] Hier op hernam nikodemus: hoe kan dat gefchieden V (De redenen van jesus zijn hem nog fieeds donker. Hij kan het gezegde met zijne voorige zinlijke denkbeelden van het Rijk van den messiüs volftrekt niet vereffenen. Zulke magt hebben ingeworteldt vooröordeelen over de menfehen! je sus zeide: gij zijt een Leerüar in Israël, en weet gij dit niet? (het geen gij voorlang behoordet te weten, en hoe nodig eene verandering van zin, zoo wel voor Jooden, als Heidenen, zij? — ) Waarlijk, ik verzeker u, dat ik leere, het geen ik zeker weet, en dat ik getuig, het geen ik gezien heb, (het geen mij, als den Godlijken Leeraar, die van den Hemel afkomt, bekendis;) niarj gijlieden wilt, (des niettegenftaan-  ISA GEDENKWAARDIGHEDEN de) mijn onderwijs niet aannemen. En nadien gijlieden mij niet gelooft, als ik van aardfche dingen, ( van zulke waarheden, die u eok zonder hooger Godlijke Openbaring bekend moesten zijn, bij voorb. van de nodige zinsverdhdering enz.) met ulieden fpreke; hoe zult gijlieden mij gelooven, wanneer ik u Hemelfche dingen, (zulke waarheden, die geheel buiten uwen gezichtkring gelegen zijn, die geen mensch zonder hooger Openbaring weten kan) voordrage? Want niemand is in den Hemel geweest, (en wiet'gevolglijk deze verborgenheden des Hemels , deze hooger Godsdienstwaarheden, en verborgen raadsbejluiten van God, zoo naauwkeurig ) als Hij, die van den Hemel nedergedaald is, de Zoon des menfehen, die in den Hemel was. [Hier begint jesus nu, aan nikodemus verfcheiden van zulke hooger Godsdienstwaarheden voor te dragen. Hij fpreekt eerst van zijne hooger natuur, en dan in het onmidlijk volgende van het oogmerk zijner komst. En dit was het juist, het geen den Jooden, wegens hunne aardfche zinlijkheid, het onbegrijpelijkst voorkwam. ] Gelijk moses in de woeftijn eene flang verhoogd ( in de hoogte opgehangen ) heeft ; zoo moet ook 's menfehen Zoon verhoogd (in de hoogte opgehangen) worden, op dat allen, die in Hem gelooven, niet omkomen, maar de eeuwige zaligheid verkrijgen, [Geene vergelijking kon voor eenen Isra'ëlietleevendiger en geen beeld gefchikter zijn , om het oogmerk der komst van den messiüs te befchrijven , dan dit. Men leze 4 B. mos. XXI: 1 —19. Eene flang van metaal moest, op Godlijk bevel, door moses aan eenen opgerichten fhak worden opgehangen , op  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 125 op dat alle de Israëliten, welke, ter ftraffe voor hun wantrouwen en wederfpannigheid tegen God, van vergiftige (langen gebeten waren, en het beeld met «reloovig vertrouwen aanzagen, daar door genezen, en in het leven behouden mogten worden. Juist zoo zou ook de messiüs aan een Kruis gehangen worden , om elk mensch , die zich zeiven, door wantrouwen en ongehoorzaamheid tegen God ongelukkig heeft gemaakt, doch nu in den Verlosfer gelooft op Hem als op zijnen Verlosfer vertrouwt en Hem gehoorzaamt, van den ondergang ^ verlosfen , en hun een eeuwig, (niet enkel aardsch) geluk te be- Z°TTsnüs voorzegt hier reeds zijn lijden en kruisdood, dien hij niet alleen, als een martelaar ter bevestiging en verzegeling van zijne leere, en ons ten voorbeeld, maar als onze Verlosler, en in onze plaats, ondergaan heeft, om ons daar door van de verdiende ftra(Fe onzer zonden te bevrijden; ol aan allen die Hem erkennen, volkomen zaligheid bij God te verwerven en te verzekeren. Dit leerftuk van zijn verzoenend lijden en fterven, 't welk jesus zelf niet onduidelijk voorgedragen, en na het aflopen zijner lotgevallen, door de Apostelen nogklaarZ h e laten verkondigen, is ééne van die hooge Godsdienstwaarheden, welke voor de Jooden met alleen onbegrijpelijk was, maar die zulks ook nog voor veelen onder de hedendaagfche Christenen is. Evenwel is en blijft zij eene grondwaarheid van oaaen Godsdienst, die op de duidlijkife getuigenisfen der Profeeten, van johannes den dooper, jesus, en inzonderheid der Apostelen, berust; die,  iaö cedejvkwaardicheeden zonder aan zoo veele Schriftplaatzen openlijk geweld aan te doen, niet wegverklaard; of als een Joodsch naar den fmaak der Jooden ingericht voorftel, ver* worpen kan worden. Zij is zoo verre af, om de menfehen traag te maaken in de beoefening der deu^d gelijk veelen willen voorgeven, dat zij veel meer Als* zij, naar het voorbeeld van paulus en andere Apostelen, recht gebruikt en voorgedragen wordt, den menfehen, meer dan iets anders, moed en kracht en aanfpooring tot deugd verleent.] Want zoo lief heeft God de wereld (het menschel S' Ten -ni^bo4 Zo^on gt r Z t, U ' P at alIen ' die ln hem gelooven (op hem vertrouwen en hem gehoorzamen, f niet m' komen maar de eeuwige zfligheid veria4en zon" den. Want God heeft zijnen Zoon niet in fe "vere d gezonden op dat hij de wereld zoude veröorVSn z'Tworden! * ^ [De Jooden, vol van volks-hoogmoed en men* fchenhaat, geloofden, de mes si as zou alleen tot hun heil verfchijnen, maar voor alle andere volken ten verderve; alleen zij zouden door hem gezaligd maar de Heidenen verdoemd en verdelgd worden! Tegen dit fchandelijk veroordeel fpreekt jesus hier.] Die in Hem gelooft, (hij zij Jood of Heiden } dje is van alje ftraffe bevrijd'; mW die ffiif£ffi? ub sus en zijnen, van hem hekendgemaakt en, Godsdienstmet een verftokt hart verwerpt. ziineZrSr f- memsieeds zoo goed als nitgefproken, wam hij ge- loofs  DIT HET LEVEW VAN JESUS. 12? looft niet aan den eeniggeboren Zoon van God. (Hij verwerpt in messiüs geen bloot mensch, maar den eeniggeboren Zoon van God zeiven. Hij Jtort zien zeiven derhalven in het ongeluk.) Doch, daar door veröorzaaken de menfehen zich de verdoemenis , C vei öordeeling tot jlraffe,) dat zij, fchoon het licht, ( ik , de van God gezonden Leeraar, ) in de wereld gekomen is , nogthans de duisternis ( dwaling en zonde) liever gehad hebben dan het licht, (en wel uit die reden,) omdat hunne werken boos zijn. Want, die het kwaade doet, (die lust m de zonde heeft, en daar in volharden ml,) fchuuwt het licht, en komt niet tot het licht, (hij tracht zich van mijn heter onderwijs niet te bedienen, hij is een vijand van alle waarheid,) op dat zijn gedrag niet geftraft worde. [ Hier zien wij dan de waare bron van het ongeloof in de meeste gevallen, te weten , de liefde^ tot de ondeugd. De ondeugende kan jesus en zijnen Godsdienst niet dulden, dewijl die het fchandelijke en ftrafbare van zijn gedrag ontdekt, en dewijl die op eene geheele verbetering van hart en wandel aandringt, en alle ondeugden zonder uitzondering verbiedt. Hij bemint integendeel de dwaling en zijne kwaade grondbeginzelen , dewijl deze de zondige lusten ftreelen , en hij geern ongeftoord , zonder door wroeging of verwijt ontrust te worden, wil voortzondigen.] Maar die de waarheid en deugd lief heeft, dis komt, (zonder [chroom) tot het licht, (tot mij, den besten Leeraar van den zaligmaakenden Godsdienst,) op dat hij zijn levensgedrag daar naar bedroeven en onderzoeken kunne, die hij (tot hier toe )  IS8 GEDENKWAARDIGHEDEN naar den erkenden Godlijken wil heeft zoeken in té richten , (om den zeiven /leeds beter te leer en kennen en zich Jlipter daar naar te richten. ) [Een waarheid.lievend mensch, die de waarheid en den wil van God fteeds beter tracht te kennen en te beoefenen, neemt, met vreugde, eenen leeraar, eenen godsdienst aan, die hem daar in nog grooter, licht geeft. Hij fchroomt ook het onderzoek en de beöordeeling zijner handelingen niet, ; zoo als de ondeugende, die zich wegens zijne fnoode daaden te fchaamen heeft, en daarom geern in het duister en ïn de onwetendheid blijven zou willen. Neen, hij laatze openlijk van ieder een zien en beöordeelen, dewijl hij ze, naar zijn geweten, en naar den gekenden godlijken wil, verricht. De allertroostelijkfte leere van onzen Godsdienst is ongetwijfeld deze: „ Alzoo lief heeft God de we¬ reld gehad, dat hij zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, op dat allen, die in hem gelooven, niet verderven, maar de eeuwige zaligheid erlangen zouden." Hoe veele gewigtige waarheden , die verbaazing en bewondering verwekken , liefde, vertrouwen , eerbied jegens God in ons te weeg brengen, het hart roeren, veredelen, en tot verheven en deugdzame gezindheden verheffen, loopen hier fajsieni&1 Gedachten, die ons leven geeft! Wie kan u heel doordenken? Dat God zoo lief de wereld heeft, i Om ons zijn' Zoon te fchenken! Dacr  Uff HÈf LEVEN VAN JESÜS. 1£§ Daar gij met donkerheid omhuld, Door geen vernuft te meten , Met Majefteit mijn hart vervult, Vertroost gij mijn geweten. Juist om deze gerustftellende , hart- opbeurende , en tot deugd opfpoorende leere moet ons deze Godsdienst het allerëdelst, dierbaarst kleinood ter wereld zijn. Niets behoorde ons af te houden, om ons van zijne waarheid en godlijkheid fteeds vaster te overtuigen ; zijne zaligmaakende leere fteeds beter te leeren kennen; en hem ftandvastig tot den dóód toe te belijden en te beoefenen. ] [Die in den zoon gelooft, heeft het eeuwige leven. Billijke eiseh. 't Is alleen door Hem, dat ons het leven verworven is 5 Hij kan zalig maaken * en Hij ook maar alleen; Hij heeft zich daar toe Overgegeven aan den dood; God zelf heeft hem daar voor verklaard; Hij arbeidt nu ook in den He* mei aan onze zaligheid. Wat is er dan billijker, dan dat wij in Hem gelooven, Hem voor dien Ver* losfer erkennen; de hope onzer behoudenis alleen op Hem vestigen; ons zijnen raad laten Welgeval* len en ten gevolge daar van ook dat gene doen , wat Hij ors beveelt, als ter onze zaligheid nodig zijnde ? De gewonde Israëliër had geen ander redmiddel, dan op 't flangenbeeld te zien; en daar doof te toonen, dat Hij zijn vertrouwen alleen op dien God (telde , dien Hij voorheen mistrouwd had ert ongehoorzaam was geweest, doch die Hem nu tof zijn heil beval: zie daar op, en gij zult genèzen zijn. Zoo is er ook voor ons geen andef middel 4 I. Deel. ï diri  IgO GEDENKWAARDIGHEDEN dan met vertrouwen op dien God, die ons beveelt, gelooft in mijnen Zoon , en gij zult zalig worden! Hem te erkennen en van Hem gebruik te maken. In dezen Godseis,ch is wijsheid en Gode betamendheid. Hier door krijgt God de eer zijner genade: en de van God afgekeerde Mensch onderwerpt zich weder aan den Hemelfchen Vader. En de fchuldigfte, de bedorvenlte , de diepst gewonde kan hier 200 wel als elk ander gered worden : niemand behoeft te vragen, is '/ wel voor mij? voor elk gewonde wierd de flang opgehangen. Elk mag, elk moet op christus zien. Doch niemand wierd genezen, dan die 't dadelijk deed, en daar door zijn vertrouwen betoonde ! 't ls ook voor U, elendig Mensch! dat christus gekruist is.' Erken Hera flechts, en Gij zult zalig worden. H. ] ZESTIENDE AFDEELING. jesus begeeft zich van Jerufalem in de omlig* gende landflreek , en laat aoopen. johannes legt zijn laatfte getuigenis van j e s u s af herodes antipas laat hem gevangen zet' ten. joh. III: 22 — 36. IT ier na (kort na dit gefprek met nikodemus)! begaf jesus zich met zijne leerlingen verder op het  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. l%l tiet platte land in Judeë, (hij ging naamlijk uit de _/?WJerufalem , in de omgelegen landjlreek,) hier onthield hij zich een tijd lang met hun , en liet doopen , (verg. joh. IV: 3. Hij bragt daar door, evenals johannes , de menfehen tot erkentenis van hunne zonden, en onder de verplichting tot bekeering: en de gedoopte» kregen daar door eene zichtbare vergewisfing van de vergeving hunner zonden. H.) Ondertusfchen ging ook johannes voort met doopen, die zich thans te Mnon, omftreeks Satini, onthield, dewijl te dezer plaats veel water was. ( Zoo dat de Doopelingen gelegenheid hadden om geheel in het water te worden ingedompeld.) Derwaards kwamen dan veele menfehen, die zich lieten doopen : want j o« hannes was toen nog niet in de gevangenis geworpen. Ondertusfchen was er tusfchen de leerlingen van johannes en eenige Jooden een twist ontdaan. (Waarfchijnlijk fchreven' de leerlingen van johannes aan hunnen meefter een grooter gezag toe, en meenden, dat Hij alleen mogt laten doopen* Terwijl vele andere Jooden beweerden, dat j f s v 3 meerder , of althans geen minder gezach had dan johannes.) De eerden beklaagden zich deswegens bii johannes: Leeraar, zeiden zij, die geen, welke bij u was over den Jordaan, van wien gij dat getuigenis hebt afgelegd, laat nu ook doopen , en elk een loopt hem toe, (gif hebt u zeiven derhalven, door dit getuigenis van hem, nadeel gedaan, en uw aanzien verminderd. ) Hier op gaf jo« hannes hun het volgende antwoord: Een mensch mag zich geen meer gezag aanmntigen dan God hein gefehonken heeft, (dat doe ik niet, en zal het ook rooit doen.) Gijlieden zeiven moet dit getuigenis geven, dat ik (meermalen tot u) gezegd heb: dat ik zelf niet de messiüs , maar alleen voor hem uitgezonden, < zijn voonoper,) ben. Die de brui.i heeft, die is bruidegom. Maar de vriend des bundeg nis", die naast hem ftaat, en toehoort, (die de bedienbg bij hem heeft) verheugt zich hartlijk over zijne redenen ( met de bruid.) En deze vreugJ I ft de  13* gedenkwaardigheden de is mij nu volkomen ten deel geworden. Hij moe* wa^fen , maar ik moet afnemen. [De Difcipelen van johannes konden het niet dulden, dat jesus zoo veel toeloop had. Maar johannes zelf, wiens eerbied voor den Heiland zuiver was , verblijdde er zich over. Nu wil Tlij ook zijne Difcipelen opwekken, om insgelijks verblijd te wezen , met de hooge achting , die velen toonden voor jesus, meer zelfs dan voor johannes, te hebben, door zich van dien te laten doopen. Hij doet dit met eene zeerfraaije vergelijking,, ontleend van eene Bruiloftsmaaltijd. Bij zulk eene plechtige gelegenheid is er maar één Bruidegom : en dat is Hij die de Bruid heeft. Die Bruidegom wordt bediend door zijnen vriend, die voorde aankomst van den Bruidegom alles in orde maakt, om den Bruidegom bij zijne komst wel te ontvangen. Zoo lang de Bruidegom er zelf niet is, heeft zijn Vriend het voorname gezach. Maar zoo dra de Bruidegom zelf koomt, is deze de Perfoon op wien elk ziet, van wien alles afhangt, wien de Vriend des Bruidegoms zelf alle eer bewijst, en over wiens komst Hij zich het meest verheugt. Nu vergelijkt johannes den Zaligmaker bij den Bruidegom ; die, als 't ware, zijne Gemeente ter Bruid heeft, (zie matth. XXV: i. — 2 kor. XI: 2. efes. V: 25 — 33,) en dien dus van een ieder de hoogde eer toekomt: zich zeiven daar en tegen {telt Hij voor als den Vriend, die den Bruidegom bedient; en die dan 't meest zich verblijdt, wanneer Hij hoort, dat de Bruidegom er is , en dat een iegelijk der Gasten den Bruidegom eere geeft. H.] [Hoe  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 133 [Hoe bekoorlijk is het gedrag van johannes den Dooper! Hoe veel edeler is zijne denkenswijze zelfs aangaande jesus dan die van zijne Difcipelen. Zoo moeten wij ook gezind zijn , mijne Medechristenen ! Zulk een blijdfchap, moet ook onze blijifchap zijn: niet, dat wij de eer van menfehen hebben; maar dat onze nooit volprezen Zaligmaker geëerbiedigd worde. Al fchieten wij er ook wat tijdelijke eer en voordeel bij in : laat het ons wel zijn , 10 maar jksus wast in de achting der menfehen ! Wij behooren ons niet meer aan te matigen, dan ons van boven gegeven wordt, niet meer, dan 01,ze Heer ons toelegt. Onze grouille eer is het, dienaars van christus te zijn: en welk een onvergelijkelijke eer, als wij, door het doen van zijnen wil , den naam van Vrienden des Bruidegoms mogen dragen. En Gij, mijne Broeders in de bediening van 't Euiingelie ! Gij erkent het immers ook, dat 't onze zaak is, met johannes alles aan onzen Heer toe te fchrijven, en niets aan ons zeiven; niet ons zeiven maar Hem aan te prijzen; niet onze eer, maar de zijne te zoeken; ons te verblijden, niet wanneer wij veel toeloop hebben, en in achting rijzen , maar wanneer christus de roem en de erkentenis der Menfehen krijgt? Och! kroop nimmer de hoogmoed, de eerzucht, de zelfzoekendheid en dwaze jaloerzij in onze harten ! Maar ook daar in blijkt het, dat wij aardfche en zondige Menfehen zijn, die in verre na aan onzen Heiland niet gelijken. Onze Toehoorders en Vrienden moeten dat ook weten. Zij moeten zich daarom wachten juist voor ons partij te trekken , voor I 3 en-  134 GECEN ! WAA RD r G H E DEM snze eer te ijveren. Zij moeten zich wachten, om niet onzen hoogmoed op te wekken , door ons veel te «nellen van de achting en den toeloop die wij. krijgen: en insgelijks, om onze jaloerzij niet gaande te maaken, door't bericht, dat andere boven ons getrokken worden. Wij zijn alle te famen flechts Dienstknechten. En hoe geringe en zwakke Dienstknechten, dat zal ons johannes nog verder leerjeja. H. J Die van boven komt, (uit den hemel, als de eeniggeboren Zoon,) die is boven alle (leeraaren) verheven. Die uit de bewooners der aarde ontgaat, (alleen enkel een gemeen mensch ff, gelijk ik ben,) die vertoont zich ook als een mensch, en kan alken leeren , bet geen hij op aarde gezien en gehoord heeft. Integendeel die , (gelijk deze,) van den hemel komt, die is hoger dan alle (^Godsdienst ■ leer haren in de wereld^ en leert en getuigt dat, het geen hij, (in den hemel') gezien en gehoord, (van God zelve vernomen) heeft. Desniette^ genitaande riemen zoo weinigen zijn onderwijs aan. JV.aar die zijn onderwijs geloovig en gehoorzaam aanneemt, die betuigt daar door , dat God waarachtig is , (die den beloofden MESSias ook werklijk gezonden heef; wi ns lesfen hij daaróm ook als onfeilbare Goalijke lesfen en leere aanneemt.) Want, die van God onrnidlijk , (in eenen zoo uitmuntenden zin , als deze, de groote gezant van God) gezonden is die draagt ook waarlijk Godlijke leere voor. En God geeft hem gaven des geestes (niet zoo als aan andere Profeeten, in eene bepaalde, maar,) zonder mate. De vader bemint zijnen zoon, en heeft hem alles m zijne magt gegeven. Die derhalven in den Zoon gelooft, (hem voor den Zoon van God en den MESSias erkent, en zijn onderwijs geloovig en gehoorzaam aanneemt,) die wordt de eeuwige zalig, fcejfê deelachtig, maar die den Zoon ongeloovig ver»  uit het leven van jesus. I35 verwerpt, die zal niet tot genot van deze zaligheid geraaken, maar de Itrargerichten tan God blijven ©p hem. [Duidlijker en nadruklijker kon johannes niet van de verheven waardigheid van jesus, van zijnen voorrang boven alle overige Leeraaren en Profeeren , van zijne Godlijkhtid , en het groote oogmerk van zijne zending fpreken. ] [Krachtiger konde Hij niet fpreken, om ook ons ie doen beseffen ,. hoe veel er voor ons van afhangt, dat wij in dien eenigen volmaakten Leeraar , in dien hooggeloofden Zoon van God, in dien volkomen Zaligmaker gelooven. 't Is niet minder, dan eene eeuwige zaligheid of rampzaligheid, god zelf getuigt dit: Hij geeft zijnen Zoon, 't grootfte gefchenk zijner liefde, aan menfehen, die zijne geduchtfte itraffen waardig waren; en Hij zegt ons, deze is de eenige Redder, door wien Gij kunt behouden worden. Genadige Vader! wij danken U voor Uwe liefde! Och! bewaar ons, dat wij Hem nimmer door ongeloof verwerpen! Vergeef ons onze ongehoorzaamheid! Breng nog velen , die Uwen Zoon niet erkennen, tot het geloof! fterk er ons in! En maak ons door onzen Heiland bezitters van 't eeuwig leven! Amen! H. ] luk. III: 19, 20. [Het ftraks bijgebragte getuigenis van johannes den Dooper was het laatlte, dat hij van zijnen grooten navolger afleide. Niet lang daar na I 4 liet  l%6 GEDENK WAARDIGHEDE liet hem herodes antipas, die in GaVtleh regeerde, in de gevangenis werpen. De vrijmoedigheid, waarmede deze buitengemeene Leerbar de ondeugden van dezen Vorst, en bijzonder het fchaaken van he ro di as, de gemaalin van zijnen nog leevenden broeder, met welke hij in eene verboden echt leefde, beftraft had, haalde hem dit lot op den hals. J herodes de Viervorst, (dus bericht ons luk as) dewijl hij van hem, (johannes,) wegens heRODias , gemaalin van zijnen broeder filippus en wegens zijne ondeugden in het gemeen, beftraft was geworden, deed tot zijne overige zonden nog werpen!* •! Johannes in de gevangenis liet [Te weten, hij deed zulks, op aanhitzen van HERODias. Deze wraakzuchtige Vorftin , die zich door de ftrafprediking van johannes ten hoogften beledigd vond, en wier wraak door niets anders dan door zijn bloed gekoeld kon worden , moest zich thans flechts met de gevangenis van den Dooper vergenoegen. Meer kon zij voor ditmaal van haaren Gemaal nog niet verkrijgen. Doch zij nam voor, op eene bekwaame gelegenheid te wachten , wanneer zij hem dacht te verrasfen, en van den gevangenen eene des te wreeder en bloediger wraak te nemen,} [Het dunke niemand vreemd, wanneer Hij de vervolging der Menfehen ondergaat, om het fpreken der waarheid. En geen Leeraar moet zich ver,. Wonderen , wanneer Hij gehaat wordt, van men? fchen,  UIT HET LEVEN VAN JESUS. I37 fchen , wien Hij uit liefde waarfchouwde en beftrafte over hunne zonden. Ongelukkigen, die den beftraffer niet verdragen kunnen ! Zij loopen gevaar, om van kwaad tot erger te gaan , en met een verhard, of in wanhope ontwakend geweten, te (terven. Doch wat U betreft, die om de rechtvaardige zaak van den Godsdienst en 't Christendom lijdt, vreest niet! Uwe vervolgers kunnen flechts 't ligchaam dooden. En indien wij met christus lijden, wij zullen ook met Hem verheerlijkt worden. H.] • ZEVENTIENDE AFDEELING. Terugreize van jesus naar Galileë, door het landfehap Samarië. Gefprek met eene Samaritaanfche vrouw, en gevolgen van het zelve. m a t t h. IV: 12. mark. I" 14' luk. IV: 14. Omtrent dien tijd , als jesus vernam , dat johannes in de gevangenis geworpen was, begaf hij zich, door aandrang des geestes, weder naar Galileë te rug. I 5 [Reeds  Ï38 gedenkwaardigheden [Reeds te vooren, eer jesus het gevangennemen van johannes vernam, had hij befloten, om weder naar Galileë te rug te keeren , om reden, die wij terito»d vernemen zullen. Dit bericht hield hem intusfchen niet te rug van het uitvoeren van zijn befluit. Hij zag voor zich geen gevaar in dat deel van Galileë, daar hij zich onthield, en tot het gevangen nemen van johannes was eene bijzondere aanleidende gelegenheid geweest. De Euangelist johannes meldt ons de nadere omftandigheden van deze reize. J joh. IV: 1—42. Als de Heere vernam, dat het bij de Farifeën- bekend was geworden, hoe hij meer leerlingen verzamelde, en door den Doop tot zijne leere "inwijdde , dan johannes, (alhoewel jesus niet in eigen perfoon doopte ., maar dit door zijne leerlingen liet doen,) verliet hij Judeë en keerde weder naar Galileë, (dewijl hij merkte, dat de Farife'ën, welke meer op johannes zijde waren, gelijk deze nog in veele flukken, b. v. het 'vasten, was fchen, en dergelijke plegtigheden, hun nabij bleef, dit niet met onverfchillige oogen zouden aanzien , en hij alle behoedzaamheid nodig had, em geen te overhaast martelaar te worden.) Hij nu moest door Samarië reizen , (dewijldit de naaste weg naar Galileë was, nademaal Samarië tusfchen dat landfehap en Jerufalem in lag.) Als hij nu nabij de Samaritaanfche ftad Sichar (anders Sichemj kwam, die in die landftreek lag, welke jakob aan zijnen zoon josef gefchonken had, (gen. XLVIII: 22.) en bij de bron , welke Jakobs-bron heet, (omdat men geloofde, dat jakob hem hadt laten graven) ging hij, moede zijnde van de reize3 bij dezelve zitten. Het was  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 139 was nu omtrent zes uuren (d. »'. waarfchijnlijk i avonds ten zes uuren.) Derwaards kwam thans eenq Samaritaanfche vrouw, om water te haaien, jesus verzocht haar, dat zij hem te drinken wilde geven. Want zijne leerlingen waren in de ltad gegaan , om levensmiddelen te koopen. Hoe kunt , hernam de Samaritaanfche vrouw , gij, die een Jood zijt, van mij als eene Samaritane, drinken begee- ren? Want tusfchen de Jooden en Sam,aritaanen heeft geen maatfchappelijke omgang plaats. [Het landfehap Samarië , door het welk jesus zijnen weg naar Galileë nam, was een deel van het oude Koningrijk van Israël, of der tien Stammen , naar welks voormalige hoofdftad het den naam voerde. Toen dat rijk door de Jsfyriërs overmeefterd, en de inwooners gevangen waren weggevoerd geworden, floegen zich in deze landllreeken Afgodifche volken neder , die de Jsfyrifche Koning derwaards zond. (2 kon. XVII: 24.) Deze naamen , bij den hunnen , ook den voorigen Godsdienst des lands aan, zoo als huu die door eenen Israëlitifchen Priester geleerd werd, 2 kon. XVII: 28, 33. De Samaritaanfche Godsdienst was dus uit eene vermenging van den Joodfchen en Heiden fchen ontdaan. Van daar kwam de groote afkeer der Jooden tegen de Samaritaanen , welke nog vermeerderde , door diende Samaritaanen eenen Tempel op den berg Gerifim gebouwd hadden , welken zij boven dien van Jerufalem verhieven. Ja, hun haat ging zoo ver, dat zij allen omgang en gemeenfehap met dezelven afgefneden hadden , zoo dat zij het voor onbetaamlijk verklaarden , bij eenen Samaritaan in te komen, met hem te eeten en te drinken enz. Voor de-  Ï4» GEDENKWAARDIGHEDEN deze verachting, wreekten zich dan de Samaritad* tien., bij alle gelegenheden, door befchimpingen , die zij den Jooden en hunnen tempel toevoegden. ] [En ook zij hadden maar al teveel reden van klachten aan de Jooden gegeven: en hielden ook nu nog niet op in hunne partijdigheid. Recht te pas is hier de aanmerking van hamelsveld op toh IV: 9. H.] Uit verhaal zou bijna ongelooflijk fchijnen , indien wij niet in de nieuwfre gefchiedenisfen doorflaande voorbeelden hadden , welke ons leerden , hoe ver blinde Godsdienst- ijver en de verbittering tusfchen verfchiliende Godsdienst- partijen in ftaat is, te gaan. Welke fchriklijke vervolgingen, welke tijgerachtige behandelingen lezen wij niet van die genen, die zich Christenen genoemd hebben? Mogteh toch deze fchandvlekken van het menschdom voor eeuwig kunnen uitgewischt worden! Welk menfchenvriend en echt verëerer van den Heer jesus zou dit niet wenfchen! Ach , Christenen! gedroeg de Stichter van den Christelijken godsdienst zich dus? Heeft hij zoo gedacht , zoo geleerd , zoo gehandeld? Zoudt gij iet het allerminfte in zijn gedrag, in zijneLeère, vinden kunnen, waar door gij die wreedheden, die bloedbaden, die branditapels wildet rechtvaardigen ? Ontrukte hij niet den beiden leerlingen den donder, als 't ware, uit de handen, waar mede zij verfcheiden Samaritaanen, en nog wel na voorafgegane beledigingen , wilden verdelgen ? Spreekt de gefchiedenis van den barmhartigen Samaritaan er niet luidkeels tegen? —- en zoo veele uitfpraken van onzen Heiland, waar door ' " . " m  UIT HET LEVEN VAN JESUS. I4Ï hij den haat en geest van vervolging der Jooden tegen Onjooden zocht uit te delgen , en integendeel welwillende en infchiklijke gezindheden jegens alles , wat mensch is, en zelfs jegens de grootde deugnieten te bevorderen? Veroordeelt hij niet alle vijandlijk, listig, liefdeloos gedrag zelfs tegen vijanden ? Is zijn grootfte gebod niet — liefde? Heeft hij liefde niet tot het echtfte kenteken gemaakt, .waar aan men zijne leerlingen voornaamlijk kennen zou?] — [Wel aan, Vrienden van den liefderijken Zaligmaker! voegt, bij de broederlijke liefde, de liefde jegens allen! — Zoekt zelve vast te Itaan in de waarheid, door een redelijk geloof! Koomt met vrijmoedigheid voor de waarheid uit! Zoekt door bevordering van nuttig onderwijs , door minzame vermaning, en door Christelijk voorbeeld, de dwalende te recht te brengen! Laat Uwe wijsheid zachtmoedig , en vreedzaam zijn. Die den rechten weg mist, moet door onderricht, niet door bedreigingen of flagen , worden te recht geholpen. Ziet ook aan jesus, hoe men ketterfche menfehen behandelen en verbeteren moet! Hoort Hem met de Samaritaanfche Vrouwe fpreken l Ziet hoe Hij haar opzoekt! merkt op, hoe Hij hare, juist niet vriendelijke vraag beandwoordt. H. ] jesus gaf aan de vrouw ten antwoord: indien gij wist, welke groore weldaad God aan 11 bewijst, en wie hij is, die u om eenen dronk vraagt; zoudt gij hem verzoeken, dat hij u leevend water te drinken gaf. * [Leevend of bronwater ftaat tegen over het water  X4& CEDENKWAARDIGHECEM ter, het welk in het Oosten in diepe bakken oFkuilen verzameld werd. De Verlosfer wil er door te kennen geven, dat Hij het was, die hare begeerte riaar het ware leven en de gelukzaligheid vervullen konde. Men zie ook joh. VI: 34, 35. vil: «57. jesus wil door deze reder en eerst de opmerkzaamheid der vrouw tot zich trekken. Hij wil in ft eerst niet recht uit zeggen; ik ben de Mesfias. Want hij was de volmaakfte kenner der gemoederen ; hij wist naauwkeurig , hoe men hun waar« heden moest inboezemen, hoe en waar zij het best werkten. Zijne gefprekken zijn waare voorbeelden van onderwijzende, opmerkzaamheid en nadenken verwekkende, en naar de bevatting en omftandigheden der Toehoorers ingerichte godsdienst-gefprekken. j* Haere, antwoordde de vrouw (welke bij de woorden van jesus alleen aan natuurlijk water dacht:) gij hebt evenwei geen vat, waar mede gij het water fchcppcn kunt, en de put is diep; van waar wilt gij dftO dat bronwater nemen? want ik wil toch niet hoopcn , dat gii ( tnij eene andere en betere bron in dezen oord aanwijzen en) u voor verftandiger houdt! 'Hit, dan onze ftamvader jakob geweest is, die ons deze bron nagelaten, en waar uit hij zelf, benevens zijne kinderen en huisgenoten gedronken heeft, jesus (haare aandacht meer willende opwekken,) antwoordde: allen, die uit deze bron drinken , zullen weder dorften. Maar die van dat water drinkt, dat ik hem geve, die zal nimmermeer dorften; maar het water, dat ik hem geven zal, zal hem tot eene fontein van eene fteeds duurende geluk* zaligheid worden. [Wai  T7IT HET LEVEN VAN JESUS. Il£ [Wat jesus geeft is eene gifte, waar bij* mei» beftendig gelukkig is. Wie door Hem gedrenkt wordt, die behoeft nimmer weder eenen anderen drank. Het heil, dat men van hem krijgt, duurt in eeuwigheid. Wat begeeren wij toch een ander onderwijs, dan dat van onzen Heer jesus? wij hebben aan het zijne altijd, en in alle omftandigheden genoeg ; door zijn woord te gelooven en naar zijne lesfen te leven, zijn wij eeuwig voor dwaling behouden. Wat zoeken wij eene andere rechtvaardigheid, om er mede voor God te beftaan? die van onzen Borg jesus heeft eene eeuwiggeldendekracht; al wie op dezelve alleen zijn vertrouwen ftelt, is veilig tegen alle veröordeeling, nu en eeuwig. Wat vragen wij na eenen anderen Raadsman, Helper, Trooster, Beftuurder? Wij hebben aan den Raad, de Hulp, den Troost en het Beuuur van onzen Godlijken Verlosfer genoeg. — ó Mijne ziel! die dorst naar water des levens, naar ware zaligheid! houd u niet op bij den ongenoegzamen drank, met welken zij zich vergenoegen, die jesus niet kennen! Wees niet te hoogmoedig, om te erkennen , dat Hij alleen Uwen dorst lesfchen kan! Wees niet bezorgd, dat Hij't U niet geven zoude, wat gij tot 't leven en de zaligheid nodig hebt. Hij} zelf nodigt ook U: zo iemand dorst, die kome tot mij en drinke! Die wil, die kome, en neme de wate~ ren des levens om niet'. Zeg gedurig, mijne ZielI Heer ! geef mij dit water, oj> dat ik nimmer dorPel H. ] De vrouw zeide hier op: Heere, geef mij zulk wa-  I:44 GEDENKWAARDIGHEDEN water, op dat ik nimmer dorfte, en fk niet meet nodig hebbe, hier te komen, om water te fchep*' pen. ( Zij dagt ook nu nog maar alleen aan natuurlijk bronwater.) Ga eerst heen , hernam jesus, roep mij uwen man, en kom met hem hier. Maar ik heb geen man , antwoordde de vrouw. Gif hebt wel gefproken, zeide jesus, ik heb geenen man. Want gij hebt wel vijf mannen gehad, maar de tegenwoordige is uw man (nog) niet. Gij hebt derhalven de waarheid gefproken. [ Hier door Wilde j e s u s de Samaritaan/ene vrouw niet alleen haare ondeugden onder het oog brengen, maar zich ook aan haar fteeds nader te kennen geven, en tevens buiten vermoeden ftellen, als of hij met haar boerte. J Heere, zeide de vroüw, ik merk nu wel, dat gij' een Profeet zijt, (daar gij mij zoo verborgen dingen zegt. En, nu verder met den Heiland zich in ge* Jprek begevende, zeide ze ook onder anderen; j Onze ■vaders hebben op dezen berg (Gerifim , die daar voor ons ligt, ) aangebeden., en gij, (Jooden) beweert, dat Jerufalem de plaats is, wa'ar men hem' aanbidden moet, (zeg mij derhalven, wie van beidé de partijen beeft gelijk?) jesus antwoordde haar hier op: vrouwe, geloof mij, de tijd komt, dat men noch op dezen berg, noch te Jerufalem, dert Vader zal aanbidden ( dat de dienst van den waaren God, welke ingevoerd zal worden, aan geene plaats en geene bepaalde Natie meer verbonden zal wezen. Doch ik moet u zeggen:) Gij verricht uwen Godsdienst, zonder de rechte kundigheden te hebbenj maar wij verëeretl God naar eene hetere kennis , (van het geen hij ons van zijnen wil en van zijnen dienst, nit t alleen in de Boeken van moses , maar ook in de overige Godlijke Schriften, die gijlieden verwerpt, heeft laten openbaaren.) Én dus k<nr niet naar Nazareth , zijne vaderjl ad.) Want hij kon uit ondervinding getuigen, dat een Profeet nergens minder geacht wordt, dan in zijne vaderftad. Als hij nu in dat land aankwam, ontvingen hem de Gaiileèrs met blijdfchap , dewijl zij alles gezien hadden , wat hij te Jerufalem op het Feest gedaan nart. Want ook zij waren daar zeiven geweest. ( Zij verblijdden zich dus, dat hun voortreflijke Landgenoot zijn eigen Land, dat anders niet zeer geacht was , kwam 'bezoeken; en hoopten nu, dat Hij aan hunne begeerte, om wonderen te verrichten, voldoen zoude.) De eerfte plaats, die jesus weder bezocht, was Kana in Galileë, daar hij water ia wijn veranderd had. Een Koninglijk Hofbediende f van den Viervorst herodes,) wiens zoon te Kapernaüm ziek lag, hoorde naauwlijks, dat jesus uit Judeë weder in Galileë te rug gekomen was, of hij ging ter» ftond tot hem, en verzocht hem , dat hij toch afkomen , en zijnen doodkranken zoGn gezond wilde maaken. Wanneer gijlieden geene tekenen en wonderen ziet, zeide jesus hier op tegen dezen Hofbedienden, (en de geenen die er bij 'jlond'H»';) zoo gelooft gij niet. K 4 IJE*  I52 GEDENKWAARDIGHEDEN [jesus merkte in de Galile'èrs en overige ^osden op, dat zij* niet geneigd waren, eer in hem te gelooven , voor dat hij hun dit geloof door eene buitengewoone daad, als 't ware, afgedwongen had* Geheel anders hadden zich, integendeel, de Sichetniten , van welken hij zoo gekomen was, jegens Jiem gedragen. Dezen hadden in hem geloofd, ook zonder zulke tekenen en wonderen gezien te hebben , zoo als de Jooden ze vorderden. Daaröm gaf hij, niet zoo zeer aan den Hofbedienden', welke geloofde , dat jesus, bij zijnen zoqn zijnde, hem gezond kon maaken, als wel aan de andere Jooden, die daar bij (londen , en thans juist iet buitenger wo&ns hoopten te zien, deze beflrafflng : als gij geene tekenen en wonderen ziet , zoo gelooft gij niet. 1 De Koningrijke Hofbediende, (wiens hart bij elk vit/iel leed,) bad nogmaals: Heere, ga met mij af: eer mijn kind (ierft. Hier op zeide jesus tot hem , ga heen, uw zoon is weder gezond! Nu geloofde de man deze verzekering van jesus, en ging heen, [De Hofbediende kwam diep bedroefd tot jesus; de ramp van zijn Huisgezin dreef hem naar jesus heen: welgemoed en vrolijk vertrok hij. Geen nood dan, al treft ons, en ons huis, leed; als 't ons maar naar jesus henen drijft; en Hem dierbaar voor ons doet worden : want bij Hem is hulp en vertroosting. — Des Mans geloof was eerst nog niet zoo fterk; doch Hij liet zich door jesus verklaring gerust Hellen; en ging, met goede hope, 'henen, fchoon Hij de vervulling nog niet zag. €hri$?  UIT HET LEVEN VAN JESUS. I53 Christen! wilt Gij gemoedigd, en met blijdfchap Uwen weg gaan: hebt groote gedachten van jesus , van zijne macht, en goedheid voor u; en maakt, zonder twijfeling of vreeze, vasten ftaat, op al wat Hij U zegt. H. ] TnPn hft onder weg was, kwamen hem zijne bedie?den,hlmetndeer vrolijke tijdingj, tc gemoetdat ziin zoon weder volkomen herfteld was. ihans d edïij naauwkeurig bij onderzoek naar he uur waar in bij beter geworden was. bn zij zei Sen'hTrn • Ssteren omtrent de zevende uur (waarthiinMk des avonds, H.) verliep hem de koorts, ^fierke.fe vader, dat dit juist het uur geweest wa" op het welk j e s u s tot hem gezegd had: uw ^n 'is weder gezond! En hij, benevens ^ peheele huisgezin, geloofde 111 hem. Dit was dan ideëel"wonder"het welk jesus na zijne terugkomst uit Judeë, in Gahlee verrichtte. [Dus fchonk dan jesus aan den zoon van den bekommerden vader zijne gezondheid weder, zonder juist de nieuwsgierigheid der Jooden, die tekenen en wonderen eischten, te voldoen. Ziehier het (tempel der Godlijkheid, dat op alle wonderen van jesus gedrukt is', jesus wilde met zijne wonderen niet pronken , geen ophef maaken , maar zij zouden alleen het zegel van zijne godlijke zending zijn, en waarheidlievenden van de waarheid zijner leere overtuigen. . te sus maakte zieken, ook op eenen afftand , gezond! Op dezelfde Avijze kan hij zeker ook ihans, in den ftaat zijner verhooging, mij , in mijnen nood , hulp bewijzen. Ik zal mij dan, ten opzichte van mun K 5 lot'  154 GEDENKWAARDIGHEDEN lot, gerustftellen, en hem geheel vertrouwen. Hij kan en zal mij zeker ook van mijn lijden, van mijjie krankheid , bevrijden, wanneer het de rechte tijd en mij nuttig is; want hij is nog de barmhartige , liefderijke, almagtige jesus, die hij voormaals was.] [Mijne kinderen, en allen die mij lief zijn, wil ik dan ook des Heilands liefdezorg aanbevelen. Kan ik niet voor hun zorgen, om dat ik niet bij hen ben, en mijne wijsheid en macht te kort fchieten: ik weet, jesus is bij hen, en kan hen overal helpen. — Wordt mij, gelijk den Hofbebediende, eene verblijdende tijding gebragt : ik moet dan, even als hij, nadenken, van wien mij dat heil, die verlosfing, toekoomt: en ik zal dan vinden, dat het van den Heere, mijnen getrouwen "Zaligmaker, mij toekoomt. Ik moet er dan ook Hem alleen de eer van geven. Elke ondervinding, die ik, en mijn huis, hebben van zijne gunfiige beHelling, moet ons opwekken,,om in Hem te gelooven. Daar in behoorde ik dan ook de voorganger te zijn. Mijne, door j e s u s al vroeg beweldadigde kinderen, wil ik dan ook veel op hem wijzen; en hen , bij zoo veel verfchooning en verlosfing als zij genieten , opwekken om hunnen Heiland lief te hebben. H.] „ Loof Hem, die U, al wat gij hebt misdreeven, „ Hoe veel het zij ; genadig wil vergeeven; „ Uw krankheên kent en liefderijk geneest; „ Die van 't verderf Uw leven wil verfchponen , 9, Met goedheid en barmhartigheid U kroonen , 55 Die in den nood Uw redder is geweest. psalm cm. NE.*  üit het leven van jesus. I55, NEGENTIENDE AFDEELING. jesus reist in Galileë rond, en leert in het openbaar. Slecht onthaal, hem in zijne vader ftad, Nazareth aangedaan. mat th. IV: 17- mark. I* I4, 1$. luk. IV: 14, 15- O m dezen tijd begon jesus, in Galil'teë, in het openbaar te leeren, en het Euiingelie, (de zielsverblijdende leere j van het Gods-rijk te verkondigen. De hoofd-inhoud van zijn onderwijs was: De tijd is nu daar , dat het (lang beloofde, nieuwe) Godsrijk eenen aanvang zal nemen. Verandert uwen zin (bekeert u, om waardige leden van hetzelve te worden,) en 'dooft in het Luangelie! (Neemt de leere en beloften, die u desaangaande verkondigd worden, met geloovige en gehoorzaame harten aan !j [jesus verklaarde, zich derhalve bij zijne landgenooten, nog niet openlijk en regelrecht voor den MESSias, maar hij bereidde de gemoederen eerst vooraf, gelijk zijn voorloper gedaan had, hij leide den grond tot zijnen Godsdienst. Verandert uwen zin! Bekeert u! Dit was ook de inhoud van jesus prediking. Geen mensch mag derhalven hoopen , om in de gelukzaligheid van het rijk van den MESSias, het welk een rijk van waarheid en deugd is, deel te zullen hebben, indien hij  l$6 GEDENKWAARDIGHEDEN hij geen rein hart heeft, dat een vijand van alle ondeugden , en met liefde tot God en de deugd vervuld is. — Dit predikt jesus, dit predikt zijn voorloper johannes, dit prediken alle zijne Apostelen. — Help mij daar toe, 6 mijn God, en geef, dat ik, uit dankbaare liefde jegens u, en mijnen Verlosfer, alle booze neigingen van het hart, alle ondeugden, alle flechte gewoonten, die ik hebbe, overwinne. Geef dat ik alles met blijdfchap doe en volbrenge, het geen met de voorfchriften van mijnen Heer jesus overëenkomfüg is, en mij hier en namaals in zijn Koningrijk waarlijk gelukkig maakt! J Zijn gerucht verbreidde zich nu fpoedig in alle omliggende oorden. Want hij leerde in de Joodfche Synagogen met algemeene toejuiching. [In de Synagogen der Jooden, waar in men, niet alleen op den Sabbath, maar ook op andere dagen der week tot het gebed, tot het hooren der heilige Boeken , en ftichtlijk Godsdienst-onderwijs famen kwam, was het aan elk, ook aan eenen vreemden Leeraar , geoorloofd , voordellen te doen. Doch dezen hadden niet, gelijk bij ons, de gedaante eener preek, maar beftonden in het uitleggen van het voorgelezen woord van God , in aanmerkingen daar over, in gefprekken met andere Leeraaren, of met de toehoorers, over zekere godsdienftige onderwerpen, in het beantwoorden van vragen en twijfelingen , welke fomtijds van de aanwezenden werden voorgedragen. Nu verwierf jesus zich , door zijne  .-ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 157 ne wijze van leeren , dra eene algemeene toejuiching.] [In perfoon leert jesus wel niet onder ons, en in onze Kerken. Maar, 't gene daar gepredikt wordt, is toch jpijn onderwijs, zijne leer: welke al haar gezach en waardigheid van Hem ontleent. Al wat wij in de openbare vergadering hooren voorlezen uit het Nieuwe Testament , al wat de Leeraaren fpreeken, overéénkomftig de leer van onzen Heiland, dat is voor ons zoo gewichtig, en zoo nuttig, als of wij het uit den mond van jesus zeiven hoorden. Daarom moeten wij ook daar gaan, en zijn onderwijs , met goedkeuring en vreugde , ontvangen. En, als wij zoo te famen komen, dan beeft onze Heer ook beloofd, dat Hij ons zegenen zal: en elk nut, dat wij er uit trekken, tot onze leering, befchaming, vertroosting, opwekking en befturing, mogen wij aanmerken als een werk van den Geest van jesus door het gepredikte woord. Ja, zo kunnen wij zelfs Kerken maaken van onze Huizen: en onzen jesus hooren prediken in onze. hamers. De armfte mensch , die het Nieuwe Teftament kan lezen of hooren lezen, of die bij zich zei ven over het onderwijs des Heilands nadenkt , kan, als't ware, dien Godlijken Leeraar hooren prediken , in zijn hut, op zijn zolder, in zijn fchuur , in zijn kelder, op het Land en bij zijn werk. Och! zette maar elk oor en hart voor dat onderwijs open! Ik wenschte, dat elk eens nalaze, en ter harte name, 't gene de Grijze Vader hinlópen fchrijft over het voorlezen van de Heilige Schrift in de vergadering der Christenen, in zijn Vervolg van Overdenkingen , bladz. is —-. H.] LUK,  T5& fcEDEHKWAftRDIGHEEDEH Luk. IV: 16—-30. Onder anderen kwam hij ook te Nazareth, alwaar hij opgevoed was geworden. Aldaar ging hij op den Sabbach, naar zijne gewoonte, in de Synagoge, en ftond op, (zich aangeboden hebbende, om de voorlezing te doen,) om iet uit de Schrift te lezen, ( en uit te leggen.) Toen ftelde men hem het Boek van den Profeet jesaïa ter hand. Als hij het zelve opfloeg, (eigenlijk ontrolde: want de boeken der Ouden beftonden uit een opgerold groot Pergament, ) viel hem terftond de volgende plaats Cjes. LXIO in de hand: „ lk ben van God met de gaven van den geest rijklijk voorzien, en verordend, om den armen eene blijde boodfehap te brengen; hij heeft mij gezonden, om bekommerde zielen te troosten , den gevangenen te verkondigen , dat zij ontbonden, en den blinden, dat zij weder ziende zullen wezen, en de genen, die bedroefd yan harte zijn, 111 vrijheid te ftellen — om te verkondigen het groote genadejaar des Heeren. " Hier op het boek toegedaan en aan den Dienaar overgegeven hebbende, ging hij zitten. En de oogen van allen, die zich in de Synagoge bevonden, waren op hem geftagen. Vervolgends begon hij, hun te toonen, hoe deze Schriftplaats thans juist door zijn onderwijs, vervuld werd, (en welke gewichtigs boodfehap hij aan Folk kwam brengen.) [Hoe verblijdend en vertroostend is het bericht,' dat ons, in 't Evangelie, van Christus wordt gebragt! Armen, bekommerden, gevangenen, blinden, bedroefden, krijgen hier de tijding van hulp, verlosfing en vertroosting. En dat alles door dien éénen volkomen Zaligmaker, dien God daar tee aangefteld , en met den Heiligen Geest overftort heeft. Waaröm zpude dan iemand, die kennis aan dat  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 15? Jat Evangelie krijgt, over eenig gebrek klagen? Een van beiden: „ of jesus moet geen volkomen Za- ligmaker zijn, of, die dezen Zaligmaker, met '1 een waar geloof, aannemen, moeten alles m hem hebben, wat tot hunne zaligheid nodig is." H.] Fn allen gaven hem hunne toejuiching, en verwonderden* zich over zijne «n^.^J^J0^ dracht. Is het mooglijk, zeiden zij, dat deze josefs zoon is? fBii deze vluchtige toejuiching bleef het ook alleen Ja, dezelve wisfelde ten laatften zelfs af met den grootften trap van haat tegen jesus, die alleen daar door ontltond, om dat hij hunne begeerte naar wonderen niet voldeed. ] [Eene aanmerking van hinlópen, in de zoo even aangehaalde overdenking, is in onze tijden te gewichtig, en heeft op deze plaats te veel betrekking, om ze hier niet over te fchrijven. „ Het voorlezen van de Heilige Schrift is een al te gewigtig en heerlijk werk, om het zelve aan elk, 1 die&llechts voorzingen kan, te betrouwen; men " zou daarom beter doen , dat men dit van het " voorzingen fcheidde, en het aan eenen, die tot " de Ouderlingen en Diakonen kon behooren, naaf " de eerfte en beste tijden, zocht te bevelen, of " dat de Leeraar der Gemeente zelf, wanneer er " een gefchikt en bekwaam Voorlezer ontbrak, dit, " even als timotheüs, eenigen tijd waarna1 me • en dit zou hem zeker niet verkleinen of verZ nederen, daar de Zoon van God, onze Zahgma-  ICO GEDENKWAARDIGHEDEN „ ker, het niet beneden zich rekende, in de Syna* 3, goge op te (taan, om te lezen." H. ] jesus zeide vervolgends C op eene bijzonders aanleiding, of, omdat hij hunne gedachten befpeurde,) tot hen: Gij zult, zekerlijk , het fpreekwoord op mij toepasfen: Geneesmeester , help u zeiven t Wij hebben veel gehoord, van het geen gij te Kapernaüm gedaan hebt; doe dit nu ook hier in uwe vaderftad ! Maar , vervolgde hij, het is waarlijk zoo , gcru Profeet is bemind in zijne vaderftad. ( Dat is de reden, waaróm ik mij van Ulieden zal moete?i onttrekken; waaróm ik Uwe enkele nieuwsgierigheid door Wonderwerken niet voldoen kan; en waarom anderen ook eerder en meer genot van mij zullen hebben dan mijn eigen ftadgenooten. H.) Voords geef ik u het volgende , als eene zekere waarheid, in bedenking: Daar waren vejde weduwen onder de Israëliten, ten tijde van den Profeet eliës, toen het in drie jaaxen en zes maanden niet regende , waar door een groote hongersnood in het land ontftond ; maar elias werd tot geene van haar gezonden, dan alleen tot de Zidonitifche weduwe te Sarepte, (om die, op eene wonderdaadige wijze, van den gewisfen dwd te redden.) Daar waren , ten tijde van den Profeet eli sa, veele Melaatfchen in Israël; doch niemand werd gereinigd, dan alleen naüman, de Syriër. ( Even als deze twee Profeten dus niet voor hunne Landgenooten, om derzelver ongeloof, wonderen deeden , maar voor vreemden, welke achting en . vertrouwen voor hun hadden, zoo ook zal ik van wegens de verachting , welke Gij mij bewijst, meer voor anderen, dan voor U, door onderwijs en wonderwerken , nuttig kunnen zijn. II. ) [Verbazende dwaasheid der menfehen! De middelen, welke Gods goedheid tot ons heil befchikt, die wij bij de hand hebben, worden verwaarloosd, met  uit hét Leven van jesüs. i6t wet ondankbaarheid verfmaad : en het rampzalig gevolg is, dat zij, die gered konden worden, ongered blijven. Höe menig hulpmiddel is ook niet al voor mij vruchteloos geweest, om dat ik het niet waardeerde, jesus wordt mij als volkomen Zaligmaker bekend gemaakt: maar wat zou mij zijne iiiagt, en goedheid helpen, indien ik ih Hem mijn vertrouwen niet Hellen wil? Ik zoude, door eigen i'chuld, in mijne zónden en elende blijven. Och! Heer! bewaar mij, dat ik niette eeniger tijd, gelijk de Nazareners, Uwen Zoon verwerp! H. ] Als zij dit hoorden, werden allen, dié ih de Synagoge waren, vol woede; zij Honden op, ftieten hem de itad uit, en vervolgden hem tot op de fpitze van den berg, daar de ftad op gebouwd was, oni hem van daar neder te ftooten. Maar jê sus ging midden door hen heen, en reisde verden fHet lot, het welk jesus hiervan de inwooners zijner' Vaderftad ondervond, is van oilds af het lot van veele groote en verdienstlijke mannen geweest, welke van hunne eigene landgenoten miskend zijrt geworden , ja , die men zelfs gehaat en vervolgd heeft. Doch, als dan voert God hen meermaalert tot vreemden, bij welken zij meer goeds ftichten, en die van hunnen arbeid een beter gebruik maaken. J |" Het moet mïj dan öok niet bevreemden, wanneer ik zoo iets onderga; wanneer ik miskend worde ook van mijne Landgenooten, van mijne naastbeftaanden, en van die genen, dié mijne Godsvrucht het best konden kennen, en het meest genot van mij konden hebben j als zij wilden. Ik moet dat ook h Deel. L dra-  iö1 gedenk waardigheden dragen, om christus wil. En, heb ik al eens9 voor eenen tijd, den lof en de toejuiching der menfehen , ik moet er niet te vasten ftaat op maaken: eerlang verachten ze mij mogelijk , en vervolgen mij ; dat is 's werelds loon. Maar, anders is het bij den getrouwen god en Zaligmaker. Zijne liefde is onveranderlijk: mag ik dan maar op mijn werk zijne goedkeuring hebben, dat zij mij genoeg. Al wilde men mij dan ook dooden , ik zal niet vreezen, die flechts het ligchaam dopden kunnen: Hij, die jesus befchermde, zal mij ook zoo lang befchermen, als ik hier mijne plaats heb; en, zoo lang Hij mij hier laat arbeiden, zal ik ook wel niet geheel vruchteloos arbeiden. Maak gij mij maar getrouw, 6 Heer! en bewaar mij, dat ik nimmei Hem verwerp, die van de Hemelen is. H.j TWINTIGSTE AFDEELING. jesus neemt zijne woonplaats ^Kapernaüm, leert het volk in de Synagoge, en onder den bloot en hemel aan het ftrand der zee. Roeping van petrus en andreüs, en der zoonen van zebedeüs, omvannuaf zijne hejïendigenavolgers te worden. mat th. IV: 13—iö. N a dat jesus Nazareth verlaten had, begaf hij zich naar Kapernaüm, eene ftad aan het meir Genera*  Olt HET LÉVE» VAN JESÜSè 163 xnretk in Galileë, op de grenzen van Zebulon en Nafthali, alwaar hij eigenlijk zijne wooning nam. Op deze wijze werd vervuld , het geen door den Profeet tesaïa (Hoofdfl. IX: 1.) gezegd was : Het land Zebulon en Nafthali, dat aan de zee ligt in de landllreek des Jordaans, het Galileë der volken, ( d. i. het Opper - Galileë ) het volk , dat in duifternis zat , ziet een groot licht, en den genen, die door een' akeligen nacht bedekt waren» gaat een heller zon op. " [je sus eh zijne leere verdreven de duifternis der onwetendheid, der dwaalingen, en des bijgeloofs ,, Welk bijzonder in deze ; landltreeken heerschte. 3 [Dat licht is ook voör ons, in ons Land, opgegaanL "Wij worden ook door het Evangelie van christus verlicht. De vroeger bewoonders van dit land hebben lang in duifternis van onkunde en bijgeloof gezeten. En hoe verbazend groot is het aantal van natiën, die nog onkundig zijn van de gewichtigfte Waarheden van allen Godsdienst; en bijzonder van de vertroostende en zaligmakende leer des Evangelies. U, 6 eeuwiggezegende Heiland! zij de dankzegging, voor het geluk, dat mij en de mijnen te beurt valt. Geef, dat wij er het rechte gebruik van maaken ! Geef dat 't Evangelie zijne heilzame kracht ook in onze harten uitoeffenel Bewaar, naar Uwe goedheid, dit dierbaar gefchenk Voor ons, in ons land! Laat het Evangelie-licht eerlang de gantfche aarde befchijnen: op dat alle knie zich voor U buige en alle tonge U belijde, tot heerlijkheid Gods des Vaders! H.] L s mark,  \6\ gedenkwaardigheden-' mark. I: 21,22. l V K. IV: 31, 32. Hier nvt, (te Kapernaüm) leerde jesus dikwijls op de Sabbathen in de Synagoge. En elk een ftond verbaasd over zijne leere: want hij fprak veel krachtiger en nadruklijker dan de Schriftgeleerden. [christus verkoos Kapernaüm tot zijne ge« woone verblijfplaats, (gelijk het daarom ook zijne flad genaamd werd, matth. IX: i.) dewijl deze plaats bijzonder gefchikt was voor zijne oogmerken. Zie de XIV. Afdeeling. Hier woonden eenigen van zijne voornaamfte leerlingen, petrus en andress , in wier huizen hij zich ook waarfchijnlijk pleeg te onthouden (matth. XVII: 24.) op deze volkrijke plaats bleef jesus nu niet in gebreke, om zijn groot werk met allen ijver voort te zetten , en zijn leeraar - ambt waar te nemen. Hij leerde meermaalen in de Synagogen , en verwierf zich daar door eene algemeene goedkeuring; want zijne leere onderfcheidde zich van de toen gewoone zeer fterk , niet alleen door het gewigt der zaaken, die hij leerde; maar ook door duidlijkheid, kracht en nadruk. Men was zoo begeerig , om hem te hooren, dat men hem ook buiten de Synagoge hooren wilde. Ook maakte hij geern gebruik van de opene lucht tot het voordragen van zijn onderwijs, het welk hem tot die bekoorlijke beelden en gelijkenisfen aanleiding gaf, waar door hij de aandacht zijner Toehooreren wist te onderhouden , en aan zijne lesfen indruk te geven. Dit was juist het geval geweest, toen hij petrus en a n d re as, en de zoonen van ze» be»  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 1.6$ jjedeüs, jacobus en johannes, geheel van hun beroep afriep, en tot zijne beftendige navolgeren verkoos. J luk. V: 1. —11. Als hij eens bij het meir Genezareth ftond, en het volk, bij hoopen, tot hem famendrong, om het woord Gods te hooren, zag hij aan den oever twee vaartuigen liggen. Doch de vhfchers waren er uitgegaan , en fpoelden hunne netten. Nu giug hij (wegens het aandringende volk) in een derzelven » het welk behoorde aan simon, (petrus, zoo als veele inwooners van Kapernaüm van de visfcherij heftenden,) en hem verzocht hebbende, om een weinig van den oever af te lteken, ging hij zitten , en begon het volk uit het vaartuig te leeren. —— Zijne reden geëindigd hebbende, zeide hij tegen simon: .vaart dieper ia zee, en werpt uwe netten uit, om een trek te doen. Heere, antwoordde simon, wij hebben den gantfchen nacht gearbeid, en niets gevangen; maar op uw bevel zal ik het net uitwerpen. Dit gedaan hebbende, vongen zij eene zoo groote menigte visfchen , dat het net begon te» fcheuren. Zij gaven dan aan hunne makkers op het andere vaartuig een teken , dat zij komen en hen helpen wilden. Dit gefchiedde, en zij laadden de beide vaartuigen zoo vol, dat zij begonnen te zin. ken. Toen 'simon petrus (welke, als een visfcher , het best over het wonderbare bij deze zaak qordeelen kon) dit zag, viel hij, (doordrongen van, het levendig gevoel der grootheid van dit wonder, en zijne eigene onwaardigheid, om met een zoo verheven perfoon nog langer om te gaan,) aan jesus voeten. Heere, riep hij, ga van mij uit, want ik ben een zondig messen. {Ik acht mij zeiven niet ivacrdig, om met u, verhevenfte Leer dar, die u zeiven als den Heer der Natuur bewijst, verder te verkeeren, ) Want hij en zhne lieden waren , door het beichou-, h 3 wen  If56* CC DE N KW AA RDIGHEDEtf wen der buitengemeene menigte visfchen, die zif gevangen hadden , van fchrik en verbaasdheid ge* heel ontfteld; desgelijks ook jakobus en johannes, de zoons van ze bede üs. Maar jesus fprak simon dus aan: Vrees niet, van nu aan zult gij (met geheele ter zijde ftelling van uw voorig beroep, een veel edeler werk hebben, gij zult) een visfcher van menfehen wezen. ( Gij zult voor hei rijk van den m e s s i a s menfehen winnen.) En op het oogenblik voeren zij met de vaartuigen aan land, en verlieten alles, en volgden hem beltendig. (Zij werden van nu af zijne onfeheidbare navolgers en leert lingen, te weten petrus met zijnen broeder a n» p r e a s , welke beiden visfehers waren. Zie ook IffATTH. IV: l8 — 20. MARK. I: l6—l8.) MATTH. IV: 21, 22. MARK. I: IQ., 2G>, ' Denzelfden last droeg hij ook, een weinig voort» gegaan zijnde, op aan de twee broederen jako?os en johannes, als zij bezig waren, om met hunnen vader zebedeüs, in het vaartuig, hunne netten te boeten. En terftond verlieten zij, op je» sus. roeping, het vaartuig en hunnen vader, benevens deszelfs knephten, en werden nu zijne beftendige navolgers. [jesus kiest zich geene aanzienlijke engeleerde Lieden tot zijn Gezelfchap en hulpe. Dezen waren niet te veel vooröordeelen bezet: de geleerdheid op welke ze grootsch waren, en de grondbeginzelen , welke zij hadden ingezogen , ftreden geheel tegen 's Heilands onderwijs. Eenvoudige , leergierige menfehen, zulken, die reeds te voren, door johannes den Doper, eenigermate waren voorbe» reid, waren gefchikter om zijn onderwijs aan te nemen»  UIT HET LEVEN van JESUS. 10/ men. Het leere mij, dat ik een ootmoedig, nederig hart moet hebben , om het rechte nut van des Heilands onderwijzing te trekken. Daar is veel wijsheid dezer wereld , die men in H fchool van jesus als dwaasheid leert kennen. Menigmalen gaat de eenvoudige, ongeöeffende Leek, den geleerden , fpitsvindigen Man voor, in de erkentenis der eenvoudige waarheid, en in de bevindinge van hare heilzame kracht, tot onze vertroosting en verbetering. jesus koos daar en boven tot zijne medehelpers en opvolgers in de verkondiging van het Evangelie, met opzet, ongeöeffende Lieden ; Lieden zonder macht of aanzien in de wereld: op dat een ieder zoude konnen zien , dat de groote hervorming , welke Hij zoude te wege brengen , geen menfehen - werk , maar een werk van god zeiven ware, Die de wereld voor dwazen hield, zegt paulus ( i kor. I: 17O heeft god uitverkoren , om de wijzen te befchamen : en die de wereld zwak achtte, heeft Hij uitgekipt ; om de ft'erken te hefthamen. — En ik zie, met eerbied voor gods beftelling, dat het ook nu nog zoo gaat. Geringe middelen gebruikt god tot groote einden. Wat bij de menfehen veracht wordt , dat verheerlijkt god menigmalen. Die roemt, roeme in den heere ! H.] [Dus waren dan deze leerlingen op nieuw tot navolgers van jesus geroepen, wiens onfeheidbare reisgenoten zij van nu aan werden. Want het oog^ merk van dat wonder fchijnt geen ander geweest te gijn, dan pulken diepen indruk op. hunne ge-moede, L 4 Kl  <ï,68 GEDENKWAARDIGHEDEN ren te veröorzaaken, die hen bereid en gewillig maakte , om zijne uitnodiging zonder tegenfpraak te gehoorzaamen, zich met een onbepaald vertrouwen geheel aan hem over te geven, en voor altijd zijne getrouwe leerlingen te worden.] [Zij zagen in deze zonderlinge proeve, dat al wat op jesus bevel gefchiedt , wel gelukt , al fchijnt het ook vergeeffche arbeid te zijn. Dit was voor hun bemoedigend, om, op jesus woord, met vertrouwen alles te ondernemen. Het bemoedige mij dan ook: het leere. mij ook met petrus zeggen: fleer! op Uw bevel zal ik het doen. —— De leerlingen zagen, daar en boven, in deze zonderlinge proeve, dat de heer, die hen tot zijnen dienst riep, ook voor alk hunne behoeften zorgen konde., en hun veel meer fchenken, dan zij, met alle hunne zorge en arbeid, konden magtig worden. Wel nu, dat ik dan ook leere, bereidvaardig te zijn tot alles, waar toe onze Heer mij roept: al is het ook dat er eenig verlies aan tijdlijk goed bij te verwachten is. Ik weet het immers , dat Hij mij van al het nodige voorzien kan; tot nog toe heeft Hij immers gezorgd, dat mij niets ontbrak: ik wil het dan op Hem laten aankomen. Hij roept mij ook, en zegt , volg mij! Welk eene eer! Hem wil ik dan ook na? volgen: met«zijne hulp, zijne lesfen en zijn voor^ beeld volgen ; Hem ook volgen in verlochening van tijdlijk gemak en voordeel; Hem ook volgen in onvermoeiden arbeid, voor de zaak van waarheid en Godzaligheid. H.j [betrus en.de overigen werden van jesus nie$  ^JIT HET LEVE» VA N jesus. I$g niet geroepen, om zondar eenige beroepsbezigheid te zijn, maar zij zouden alleen hun voorig beroep , dat zij echter ook fomtijds weder waarnamen, met pen verhevener verwisfelen. Want elk nuttig beroep , waar door het best van de Menschlijke Maat* fchappij bevorderd wordt, is Gode aangenaam, is naar zijnen wil, zijne verordening, en oogmerk. En wie, gelijk petrus , zijne beroepsbezigheid, in vertrouwen op God en jesus, als gehoorzaam aan hem en zijne inrichting, onderneemt, en daar in getrouw, vlijtig , en gemoedlijk is, die maakt de daaglijkfche beroepsbezigheid tot eenen waaren Godsdienst: en die mag zich ook , even als petrus , met den Godlijken zegen daar over troosten. Geef mij dan ook, mijn Vader! dat ik in het beroep, waar in uwe Voorzienigheid mij gefield heeft, getrouw, vlijtig, en gemoedlijk ben, dat ik mijnen naasten eerlijk diene, met die vermogens, die, gij mij gegeven hebt, tevens altijd opu, den wreeker van alle ontrouwe, maar ook den belooner van al het goede zie, en uwen zegen op mijne bezigheden nederig verwachte. Bewaar mij voor allen lediggang , welke voor mij gevaarlijk, en met uwq wijze inrichting ftrijdig is. J „ Dat wij ons ambt en pligt, 6 Heer! ,, Getrouw verrichten, tot uw eer; r, Dat Uwe gunst ons werk bekroon'; ?, Uw Geest ons leid', en in ons woon'. h 5 s> Zia  f70 OEDENKWAARBIGHBDEïf „ Zie op ons neder in genafr, „ Op dat ons werk voorfpoedig gaa ; En fcheld ons alle misdaên kwijt, „ ó Heer! die vol ontferming zijt. " m0rcekzak6) EEN EN TWINTIGSTE AFDEELING. jesus geneest in de Synagoge te Kapernaürn eenen bezetenen, de fchoonmoeder van petrus, en andere ongelukkige lij der s, M a r k. I: ai — a8. luk. IV: 33-—37. 9 "Vervolgends begaven zij zich weder naar Kaper* fiaüm. Eens bevond zich in de Synagoge, (in welke jesus op de Sabbathen met algemeene toejuiching leerde, zie de vorige Af deeling j een mensch, die eenen onreinen geest hadt, en hem met luider item toeriep: Laat ons met vrede, jesus van Nazarethl Zijt gij gekomen, om ons te verderven? Ik ken u, gij zijt de Heilige Gods! (de messiss!) Maar jesus gebood hem ernftig, te zwijgen, eii van dien mensch uit te vaaren. Toen wierp de geest hem neder, geweldig fchreeuwende, en voer van den mensch uit, zonder hem verder te befchadigen. Dit veroorzaakte eene algemeene ontlteltenis , zoo dat de een den anderen vraagde: wat heeft dat te beduiden ? Wat is dat voor een nieuwe leer? Hij gebiedt dus eigener magt, (zonder wijd-, éopige bezweeringen, waar van de Duivelbanners en% 4m  üit het leven van jesus. 1^1 der de Jooden zich plagten te bedienen) de onreine geesten, en zij gehoorzamen hem, en vaaren uit. Daar op verbreidde zich het gerucht van hem zeer fnel uit door geheel Galileë en de omliggende lauden. [Dat hier, en op andere plaatzen der Euangeliegefchiedenis, van wezenlijke bezetenheden des Duivels gefproken wordt, en niet van bloote krankheden , zoo als veelen willen , daar aan heeft men niet te twijfelen , inzonderheid, wanneer men de gefchiedenis, matth. VIII: 28 — 34 enz- wel overweegt, alwaar de zaak zoo flipt, zoo omftandig, en met zulke gevolgen, verhaald wordt, dat men niet anders denken kan, of de heilige Gefchiedfchrijvers fpreken van wezenlijke bezetenheden, en zij hebben ook wezenlijk aan dezelven gelooft. Zelfs moet men dit ook uit de redenen van jesus, matth. XII: 27—29, luk. X; 17—19. XIIIs 16. en uit zijn gantsch gedrag, in zulke voorvallen, opmaken. Verg. matth, XVII: 14 — 21, mark. IX: 17 — 29. Zou hij anders wel een zoodanig vooroordeel, als het een vooroordeel geweest was, begunftigd, ja zelfs maar in fchijn aangenomen hebben ? Zou hij niet ten minften zijne Leerlingen, die hij tot algemeene volks-leeraaren bet Hemd had,vin een bijzonder onderwijs wat beters geleerd hebben?] [De zaak is ons vreemd: maar ze moest ook, juist als alle Wonderwerken, vreemd, en buitengewoon zijn, om tot een bewijs van 'sHeilands wonderkracht te verftrekken. god liet ter dier tijd den Duivel toe, de lichamen der menfehen, met akelige en door menschlijke konst on- ge-  $7$ gedenkwaardigheden geneeslijke ziekten, te plagen. Men zag daar uit, als in een zinlijk beeld, het onöverkoomlijk bederf der zonde , 't welk door des Duivels verleiding in de Wereld was gekomen. Doch God gaf tevens aan den Heer jesus de magt, om zulke door den Duivel geplaagde menfehen te verlosfen. En hier ïn konde nu elk, als in een zinlijk beeld, zien, dat deze jesus de van God gezonden Verlosfer was, die den Duivel te machtig was, en die in ftaat en gereed was, om de Menfehen te verlosfen uit dien Haat van elende en verderf, in welken ze door den Satan geftort waren. Laat ons dan ook dit opmerken , telkens als wij, in de Evangelifche verhalen , Van de genezing der bezetenen lezen zullen. Danken wij den ontfermenden'God, die ons zulk eenen Verlosfer zond! Staan wij verbaasd over de heerlijke vrucht van zijn lijden en fteryen, en over de zaligmakende kracht van zijnen Geest: om ons uit het verderf de redden. En dat onze gedurige toevlucht, met alle onze elende, fchuld en bederf to; Hem zij, die door zijnen dood te niete heeft gedaan, hem, die het geweld des doods had, name» lijk den Duivel! H. ] matth. VIII: 14 — 17. mark, I: 29 — 34,' euk. IV: 38 — 41. , .J0.e" m-i nu uit de Synagoge gegaan was, begaf jnj zich terftond, met jacobus en johannes, in de woning van de broederen simon petrus en andreüs. Doch de Schoonmoeder van petrus lag aan eene hevige koorts te bed. NaauwUjks had men hem dit gezegd, en hem voor haar se*  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS* itf gèÜeden, of hij ging bij haar, en de zieke bij de hand vattende, gebood „hij haar op te ftaan, terwijl hij de koorts beval, dat zij terftond wijken zou. En op ftond verliet haar de koorts, zoo dat zij kon opftaan en hen bedienen. [ Kan' mèn zich iet gfooterS en godlijken, Verbeek den, dan: hij nam de zieke bij de hand, en ge» bood haar op te ftaan — en terftond verliet haar de koorts? jesus zou duizendfchitterender en meer in het oog vallende wonderen hebben kunnen verrichten , maar geen één, dat zoo godlijk zou geweest zijn, als dit weldaadig Wonder. In ftilte 5 zonder gedruis, befteedt hij daar flechis zijne wonderkracht, waar hij een waardig voorwerp van medelijden aantreft, waar hij eenen ongelukkigen redden , en hem eenen grooten dienst bewijzen kan. Maar zijne wonderen waren ook des te betaamlijker Voor eenen godlijken gezant; zij werkten ook desi te meer uit bij oprechte en waarheid-bevende gemoederen. [ Zij bragten bij de beweldadigden eene hartelijke liefde en verkleefdheid aan den Verlosfer te wege. petrus Schoonmoeder, zich fterk genoeg gevoelende , om den Heiland met zijn gezeffchap te dienen, was niet te vreden, met hare herftelling; zij wilde nu ook haren Helper, het eerst, hulp en verkwikking bezorgen. Zoo moet het ook bij ons zijn. Onze verlosfing , onze herftelling , onze krachten en vermogens, hebben wij aan U te danken , liefderijke God ! bermhartige Verlosfer! Gij moet er boven al mede gediend; Gij moet er door verheerlijkt worden. Och! maak mij daar toe fteeds ijverig en getrouw! II.] De beide wonde- fCn,  tf 4 GEDENKWAARDIGHEDEN ren, die jes us , op dezen dag, in de Synagoge en in het huis van petrus, verrichtte, hadden ititusfchen nog eene geheele menigte van zieken en ellendigen uit alle oorden der ftad omtrent hem faamvergaderd, aan welke allen hij het leven, gezondheid, vreugde, en vrolijkheid weder gaf. Want] Des avonds, na zonneondergang (als gevolglijk de Sabbath voorbij was ) bracht men allerhande kranken tot hem, waaronder zich ook zulken bevonden , die van booze geesten bezeten waren. De inwoo«ers der plaats verzamelden zich tevens bij hoopert voor de deur. En hij genas eene groote menigte zieke perfoonen van veele kwaaien en toevallen, terwijl hij hun enkel de handen opleide. Ook dreef hij veele duivelen uit enkel door zijn magtwoord, en als zij fchreeuwden: Gij zijt christus, de Zoon van God .* verbood hij hun dit, en liet hün niet toe, verder te fpreken, omdat zij wisten, dat hij de christus (de messiSs) was. [jesus verbood den boozen geesten het fpreken , omdat hij niet hebben wilde, dat zijne waafdigheid, als mess i as, op zoodanige wijze bekend zou worden. Dit zou de zaak niet geloofwaardiger, maar eer verdacht gemaakt hebben. De lastering van jesus vijanden ging toch in het vervolg werklijk zoo ver, dat zij zeiden, dat hij in verbond met den Duivel ftond. Daar en boven wilde jesus zich thans nog niet openlijk als den messiüs laten uitroepen, omdat dit voor zijne oog* merken hinderlijk zou geweest zijn. ] Op deze wijze kon men ( eenigermate ) de Voorzegging van jESAÏAals vervuld aanmerken (jesj  uit HET LEVÈN VAN jësü5. ij$ LM: 4*) *» Hij nam onze zwakheden op zich» en heeft onze ziekten gedragen." [In deze plaats wordt eigenlijk van het wegnemen der zonde en derzelver ftraffen gefproken. Zie i petr. II: 24. Maar mattheus past ze ook toe op het wegnemen van ligchaamlijke ziekten, als gevolgen der zonde. Nadèmaal jesus, door zijne leere, en verdienfte, de werken des Duivels verftoord, en de zonde 9 dat gruwlijk kwaad op deze wereld , geweerd heeft, zoo heeft hij ons ook even daar door van veele ligchaamlijke krankheden als gevolgen der zonde bevrijd. Hoe veel danks zijn wij hem dan, ook in dit opzicht, verfchuldigd?] [ Hij zij dan ook onze toevlucht! Hij, die uit geestelijke elende redt, heeft ook hulp tegen alle ligchaamlijke kwalen. Hij, die van tijdlijke ongelegenheden bevrijdt , heeft ook eene eeuwige verlosfing te wege gebragt: De proeven , die wij daar van zelve hebben, moeten ons aanfpooren, om Hem ook aan anderen, als zoodanig eenen Verlosfer bekend te maken. Onze medemenfchen behooren wij ook zijner zorge en hulpe aan te bevelen. En, zien wij dat fommigen door Hem verlost worden, wij willen dan daar uit niet beiluiten , dat Hij voor ons, of voor anderen, geen Helper zijn zal. In tegendeel, hebben anderen hulp en ontferming van Hem ontfangen, wij behooren dan ons te laten aanmoedigen, om die zelfde hulp en ontferming, voor ons en de onzen, van Hem te begeeren. Wij zien het immers in het Evangelie, jHij was nimmer vermoeid van weldoen , toen Hij op  ï?6 GEDÈNKWAARDiGHÉDÈI* op aarde was; En, Gode zij dank! de naam, diëri Hij op aarde droeg, is nog zijn haairi. Ook lil dèri Hemel is Hij jesus, zaligmaker. H. J „ Hij kan, en wil, en zal in hood, Zelfs bij het naadren van den dóód, 3, Volkomen uitkomst geeven. ps. LX VUL TWEE EN TWINTIGSTE AFDEELINGV jesus begeeft zich van Kapernaüm in de woejlijni Reize door eenige omliggende fteden en vlekken met zijne leerlingen. Uitbreiding van het gêrucht zijner daaden, en fpoedige vermeerdering van zijnen aanhang. mark. I: 35—39'. tüc. IV: 42—44.' Den volgenden morgen flond jesus , nog voot het aanbreken van den dag, op , en ging (omdat het opzien en de toeloop hem te fterk werd,) in eené eenzame ftreek, om aldaar te bidden". [jesus verwijderde zich fomtijds vari de wéleld, en ging in de eenzaamheid, om zich iddaar aai!  UIT HET LEVEN VAN JÊSUS. ïff aan zijne overdenkingen des te ongeftoorder te kunnen overgeven. Lieve eenzaamheid ! Ook ik wil Fomtijds, na het volbrengen van mijn daaglijkscti werk, in uwen fchoot uitrusten. Daur wil ik meermaalen , van de dwaasheden der wereld gefcheideh j mijne groote beftemmirig recht overdenken ; mij met God, de opper • oorzaak van mijn beftaari , onderhouden ; ] [de Godlijke genade en ontferming inroepen; mij, met allé mijne belangens, en met de belangens van het Menschdom en van de Christelijke Gemeente, aan den goedertieren Hemelfchen Vader; in den naam des gezegenden Verlosfers, aanbevelen; mij laten leeren , troosten 4 opwekken; doof de onderwijzing des Heiligen Geestes; mij aan deti dienst mijns Zaligmakers, op nieuw verbinden; ei* zijnen zegen op al mijn werk , ootmoedig en vertrouwend, inroepen. H,] Maar simon, en die bij hem waren, gingen hem na, en hem gevonden hebbende, hielden'zij hem voor, hoe elk een grootlijks naar hem verlangde , en hem weder te rüg begéérde. Wij willen' thans, antwoordde jesüs, in de omliggende vlekken gaan, op dat ik ook aldaar mijn leerdar- ambt waarneme, en de heuchlifke tijding van het Godsfijk verkondige; want daar toe beri ik gezonden. [jfesus was niet alleen eri blootlijk gezonden ; om weldaaden door wonderwerken te bewijzen, maar ©ok , (het welk nog grooter Wéldaad waS) örh de menfehen' te leeren; dé heilzame leere van' zijnen aaligmakenden Godsdienst allerwege te verbreiden', en deze bevestigde hij dan dcor weldaadige wonderen. 1 M maïthv  3 p-3 GEDENKWAARDIGHEDEN matth. IV: 23 — 25. mark. ï'{U%z6' njut '«•'. v .ij ■/ •• !•;«« Jsr! u: »h|;; r.ol jesus doortoog dan geheel Galileë, leerende in de Synagogen, en de blijmare van de aannadering van het (Mespaanfche) rijk verkondigende, terwijl njj tevens allerleië krankheden, daar de menfehen mede bezocht waven, genas, zoo dat zijn geruchte zich doof geheel Syrië verfpreidde, en men alle zie-' ken , met menigerlei boóze en fmertiijke toevallen geplaagden, dffimonifche, maanzuchtigen.,. (met de, rallende ziekte bezochten, van welken men geloof-, de , dat de maan invloed op hunne kwaal had) lammen , ('verlamden door beroerte) tot hem bracht, welken hij allen weder gezond maakte. [Zoo zal ons jesus gedurig in de Evangelifche: Gefchiedenis voorkomen, als de Helper van allerlei elende , ook van de zoodanige , die door geene' menschlijke hand konde verholpen worden. En zoodanig een is Hij ook waarlijk. Daar is geene elende. zoo groot, geen ramp zoo zwaar, geen bederf zoo diep ingekankerd, of er is hulp eu redding tegen te vinden bij den Heiland. Die tot hem komt, wordt ook nimmer afgewezen. Waaröm zouden wij dan. onze ziekten voor ons zeiven verbloemen ? Waaröm ontveinzen, dat ze zoo ongeneeslijk, dat ze doodegjjj zijn? Waaröm onze-hulp en genezing elders, buiten christus, zoeken? Waaröm twijfelmoedig te rug blijven? ó Neen! naar Hem, dien eenigen, dien volkomen Redder, met ootmoed en verTrouwen, heengegaan! Hij zal ook voor ons zijn, wat Hij voor zoo, vele duizenden, door,alle Eeuwen, was. II. 1 Dit  uit het XÈVEN VAN jesus. 1^9 t>ït bracht te wege, dat hem eene groote menigte menfehen uit Galileë, uit de landitreek der (zooge± noemde) tien lteden, Jerufalem, uit geheel Judeë, en de landftreek aan de overzijde van den Jordaan, navolgde* [Het is reeds meermalen aangemerkt, dat de Jooden in den messiüs eenen wereldlijken Heer en Koning verwachtten, die hun, benevens de verbetering van hunnen Godsdienst, voornaamlijk een aardfehen welvaart bezorgen zou. Het gevoelen derhalven , dat jesus van Nazareth die messiüs ware, vond in het eerst weinige toeftemming, dewijl hij zoo geheel niets in zijn uitwendig voorkomen had , liet welk met die verwachtingen fcheen over een te komen. Evenwel verwekten de wonderen , die hij verrichtte , en de leere, die hij zoo krachtig voordroeg , hier en daar groot opzien , zoo dat het volk hem, bij menigten, uit allen oorden naging. Zelfs de doop en prediking van johannes werd nu veel minder bezocht, toen jesus zijn leeraarambt begon. Men voelde de kracht der waarheid in zijne redenen, en de noodzaaklijkheid eener zeden-verbetering, die hij, zoo als zijn voorloper johannes, als een noodzaaklijk verëischte vaStitelde, als men een deelgenoot van het aanftaandé lijk van den MESSias zijn wilde. Door dit gedrag, en door zijn overtuigend leeren j Verbeterde jesus veel onder het Joodfche volk; Een groot gedeelte van het zelve werd opmerkzaam gemaakt, en ging Vervolgends des te gewilliger toé dön Christelijken Godsdienst over. Bijgeloof, ónM i deügdj)  iSo gedenkwaardigheden deugd, geefteloze kerkplegtigheden, menschlijke bijvoegzels , daar de Joodfche Godsdienst door misvormd was, verloren nu haar vorig gezag, jesus was het groote licht, dat de wereld verlichtte. Ook begonnen veelen thans, bewogen door zijne wonderen en redenen, hem voor iet buitengewoons, vóór eenen van God gezonden Leeraar, ja voor den MESSias zeiven te houden. En dezen waren niet alleen zijne Leerlingen , maar ook veelen uit het volk, en zelfs leden van den hoogen Raad. Doch, terwijl zijn aanzien fteeds meer en meer wies, en hij onvermoeid voortging, de in zwang gaande Vooröordeelen aan te tasten, de voorgaande leergevoelens der Joodfche geestlijkheid te wederleggen , hunne menschlijke inzettingen krachteloos te maaken , en over het geheel eenen zuiveren dienst én verëering van God weder te herftellen, verbitterde dit die Geeftelijken en Joodfche Geleerden zoo zeer, dat zij den grootften haat tegen Hem opvatteden. Hunne boosheid ging zoo verre, dat zij zijne doorluchtigfte wonderen aan den invloed van booze Geesten toefchreven; hem op alle wijze lasterden en vervolgden, ja, zelfs het befluit namen , öm hem, bij de eerfte gelegenheid , te laten vermoorden , het welk zij eindelijk ook, met groote boosheid en arglistigheid, volvoerden. Maar, het overige volk, in de Joodfche Gewesten, bleef jesus, bijna meerendeels, tot zijne kruifiging toe, toegedaan. En zelfs toen waren het meestendeels Jooden uit Jerufalem , de ftrengfte verëerers der Joodfche Priesterfchap en Farifeën, mïken, door dezen opgehitst, kruist heml kruist henU  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 181 hem! riepen. Doch, ongelukkig, hadden de hoogachters van jesus grootendeels aardfche verwachtingen van Hem. Zij hoopten , dat hij zich eerlang, in vollen luifter, als de messiüs, de Koning, vertoonen zou. Men was ongeduldig, dat dit nog niet gebeurde. Ja, men ging zoo ver, dat men zich meester van zijn perfoon maaken , en hem als den lang gewenschten Koning huldigen wilde. Het kwam enkel daar op aan, dat jesus recht uit zeide: Ik ben het! ik ben de messiüs! of dat hij' flechts hun voornemen niet verhinderde; en duizenden zouden terftond gereed geweest zijn , om hem als Koning uit te roepen, en bloed en leven voor hem op te offeren. Doch even daarom, om alle oproer voor te komen, vermijdde jesus het, recht uit te zeggen: ik ben de messiüs! fchoon Hij dit aan waarheid-bevende gemoederen genoeg door zijne daaden en redenen te verftaan gaf. Van den kant der grooten en aanzienlijken des volks , waar toe de Priesterfchap behoorde, zou hem deze vroegtijdige en opene belijdenis een' nog grooter haat, lastering, en eenen fpoediger dood op den hals gehaald hebben. Zijn oogmerk, om de menfehen eerst te onderwijzen , en den grond tot eenen beteren Godsdienst te leggen, zou dienvolgends verhinderd zijn geweest. Van den kant des volks zou het tot onnodige twisten, tot oproeren, en dergelijken, gelegenheid gegeven , en dus ook de Romeinfche Overigheid tegen hem in 't harnas gejaagd hebben. Maar dit wilde jesus niet, dit zou voor zijn doelwit nadeelig geweest zijn. Daarom kondigt hij wel de aannadering van het Gods Rijk M 3 aan»  l8* GEDENKWAARDIGHEDEN aan, maar zeide niet uitdruklijk en in zijn openlijk onderwijs regelrecht uit, dat hij de messiüs, of de hoofdperfoon in het zelve was. Doch, men zou kunnen vragen, waaröm zocht jesüs het volk ook in dit ftuk niet beter te onderrichten? Waaröm zeide hij niet recht uit: gij Jooden koestert eene vergeeffche hoop ; 'gij verwacht eenen aardfchen messiüs , eenen wereld-dwinger, h Mr.ar deze zal nooit komen; ik ben de messiüs; het is verkeerd, dat men zich onder het Mesfl.ianfche rijk een aardsch Koningrijk verbeeldt? ]k antwoord: omdat hij wist, dat de gemoederen Lier toe nog niet genoeg voorbereid waren: en dewijl zijne lotgevallen dan dien loop niet zouden genomen hebben, dien zij nemen moesten. Dit zou voor de zinlijk denkende Jooden terftond een grond geweest zijn , om hem , zonder eenig onderzoek, te verwerpen. Hij zou voor zijne leere nergens ingang gevonden hebben. Het plan van God moest zich, eerst na het voleinden zijner lotgevallen, na zijn dood en opftanding, voor eiken waarheid-lie» venden meer ontwikkelen, en over dit alles moest door den dienst zijner Apostelen een grooter licht vciTpreid worden. Het was genoeg, dat hij deze aardfche verwachtingen nergens door begunftigde; dat hij in alle zijne redenen duidiijk te verfhan gaf , dat de gelukzaligheid van 's messiüs rijk eene andere was, dan die zij zich voorftelden; dat zij zich veel verder uitftrekte, dan tot dit korte leven hier op aarde; dat men voor alle dingen godvruchtig moet zijn, als men hier en namaals gelukkig wil worden. Het  uit het leven van jesus. 143 Het geen hij tegen het einde van zijn Leeraarambt zeide: mijn Koningrijk is niet van deze wereld ! had" hij tot hier toe duidlijk genoeg te verftaan gegeven, en in 't bijzonder aan zijne leerlingen duidlijk gezegd; hun gezegd , dat zijn levenslot eenen geheel anderen loop zou neemen , dan zij zich verbeeldden ; dat hij te Jerufalem lijden en fteiven zou. Doch, dit vooroordeel kon, ten dien tijde, nog niet geheel uitgeroeid worden. Des te ijveriger ging nu jesus voort, met zijn ambt van verlichting en verbetering door te zetten : en vervolgends, vooral zijne leerlingen, tot hun groot werk recht voor te bereiden, en dus den grond te leggen tot dien Godsdienst van den Geest en van christus, welken de Leerlingen, na zijnen grooten zoendood en opllanding verkondigen zouden. ] DRIE EN TWINTIGSTE AFDEELING. Leerrede van jesus aan zijne volgelingen {allernaast aan zijne leerlingen.) [Onder de Gedenkwaardigheden uit het Leven van jesus, is bijzonder zijne leerrede, die hij op eenen berg in Galileë hield, bij uitftek merkwaardig. Verdienen de Wijzen der Oudheid, wegens hunne zedefpreuken, en den invloed, dien zij daar door op den welvaart van het menschdom gehad hebben, verwondering, dan verdient onze jesus M 4 de*  ï 8!4 gedenkwaardigheden dezelve, zelfs enkel en alleen uit hoofde van deze eenige leerrede, zeker nog in hoogeren trap. Het. is de verhevenfte, op de eerwaardigfte 'begrippen vau God gegronde, met de waarde onzer menschlijke. natuur o.vefëenftemroende, onze waare gelukzaligheid bevorderende, van de gezonde rede gebillijkte, allerzuiverfte en volmaaktfte zedenleere, die hij daar in voordraagt. Zij is geheel het tegendeel van die behoeftige en armhartige zedenleere, welke de Joadfihe Godgeleerden van den toenmaligen tijd leerden, wier vooröordeelen, verkeerde uitlegging en misvorming der Godlijke Wet hij daar in berispt heefc Deugden, welken zij verwaarloosden, en voor gering hielden , haalde hij, als'tware., weder, uit het Hof te voorfchijn , en prees ze zi jnen leerlingen op nieuw aan. Zijne deugd , welke hij. oo.k op de beste wijze, en uit de beste edele gronden en oogmerken leerde uitoefenen, is veel beter, edes Ier, en uitmuntender dan de hunne. Met één woord, eene zoo redelijke, op zuiverheid van gezindheden aandringende, en de menfehen vol'llrekt verbeterende zedenleere had men nog nooit gehoord. Men kan ze. niet lezen, zonder den alierdiepften eerbied voor j. e s us , ,d.en (lichter van onzen godsdienst , te voelen. Alhoewel nu onze jesus deze voprtreflijke leerrede het naast aan. zijne leerlingen gericht heeft, op welken ook vele iTukken bijzonder pasfen, echter zijn de meeste lesfen in dezelve voor alle zijne aauhangeren, voor allen en eiken. Christen. Het algemeene. in dezelve, gaat ons allen aan. En wanneer jesus op de toenmalige zeden en denkwijze der menfehen, op hunne. vcor=  UIT HET LEVEN VAN JESUS. I85 vooröordeelen , en verkeerde uitlegging der Wet bijzonder acht flaat, dan dient dit, in de daad, eok daar toe , om den zin zijner voorfchriften niet alleen beter in te zien, maar het waarfchuwt ook voor dergelijke dwalingen en verkeerde uitleggingen der Godlijke Wet. Zij wordt gemeenlijk de Bergpredikatie genoemd , omdat jesus ze op eenen berg gehouden heeft. Alleen men moet hier niet aan eene Predikatie naar de hedendaagfche vorm en fmaak denken. Ook heeft jesus, buiten twijfel, in deze, zo wel als in andere redenvoeringen, over het een en ander breedvoeriger gefproken, doch waar van ons de Euangelisten, naar hunne gewoonte, alleen de hoofdftellingen, hebben nagelaten. Deze merkwaardige Leerrede nu, die hij op eene zoo klaare , vatbare , en voor de begrippen zijner Toehoorers gefchikte wijze voordroeg, en dje voor de behoeften van den tegenwoordigen tijd bijna even zoo voegzaam is , als zij het voor den toenmaligen was, kan men, met recht, als den geest, en den grondflag der volkomene zedenleere der Christenen befchouwen, Neem derhalven, mijn Christen! de lesfen en pligten wel ter harte, die uw jesus, uw Heer en Leeraar, ü in dezelve voordraagt, en bedenk, dat gij niet eer den naam van eenen Christen verdient, voor dat gij werkzaam zijt, om ze met alle uwe krachten te vervullen. — Van het eerst af prijst hij verfcheidea deugden aan , welke toenmaals, gelijk ook thans , zeldzaam waren , en roemt die genen zalig en gelukkig, die ze uitoefenden , tegen de heerfchende denkwijze van die tijden aan. ] M 5 matth.  186 gedenkwaardigheden mat t h. V: i —iö. Als jesus de groote menigte volks zag, die hem nagevolgd was, (zie matth. IV: 25.) klom hij op eenen berg. — Zoo dra hij zich daar nedergezet had, verzamelden zijne leerlingen rondom hem, (verder heen ftond het overige volk) en hij .besjnn , hen, in de volgende leerrede , te onderwijzen. het geluk der deugdzamen. Gelukkig zijn de armen van geest (de ootmoedigen;) want zij voornaamlijk hebben deel aan het Jumelsch koningrijk. (Zij alleen kunnen waardige leden van het Rijk des messus, en van deszelfs gelukzaligheid, wezen.) [Hovaardij was eene heerfchende ondeugd onder de Jooden. Deze hoopten zij dan ook, bij de komst van den messiïs, te zullen voldoen, wiens rijk zij zich als een aardsch Koningrijk verbeeldden, waar in zij, boven alle volken der aarde, groot aanzien en groote rijkdommen zouden verkrijgen. En van deze hovaardij waren zelfs zijne leerlingen niet vrij, die, bij uitnemendheid, groote eer-ambten in het zelve hoopten te zullen bekomen. Daarom fpreekt jesus, terftond van eerden af, van de tegengeftelde deugd van nedrigheid, hij prijst alleen de ootmoedigen gelukkig, die geene hovaardij in hunne zielen koefterden, en hem daaröm niet volgden, om aardfche grootheid bij hem te verkrijgen. En dezen alleen verklaart hij voor waardige burgers van  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. l3/ ijpan zijn rijk, die op de goederen van liet zelve aanfpraak konden maaken. Dit zal zeker zeer ongerijmd in -de. Joodfche ooren geklonken hebben. Onder de deugden, welke de Christenen • verneren, fchittert de nederigheid, met uitftekc.nde glansfen. Zij is eene hoofddeugd, en, als 't ware, deKoningin aller deugden , de ziel van den Godsdienst. Zonder haar zijn alle onze overige deugden — niets; zij hebben geheel geene waarde bij God, wanneer er hovaardij bij. ten grondflag ligt. Een hovaardig hart is den Heere een gruwel. God wederftaat den hovaardigen, maar den nederigen geeft hij genade. Deze deugd heeft jesus door zijn eigen voorbeeld ook bijzonder aanbevolen, filipt. II: 5. enz. Lezer, in 't gemeen prijst gij den rijken als dea gelukkigflen : en de arme is het voorwerp van beklag. Leer hier, dat er eene beter gelukzaligheid is, welke geen goud, geen hooge ftaat, ons bezorgen kan.] [Zij wordt verkregen door ootmoedigheid. De zegeningen, welke in het Rijk van den Heer jesus christus worden genoten, zijn, in de eerfte plaats , vergeving van alle zonden en herftelling in de vriendfehap van God. Maar niemand , dan die een ootmoedig, en door het gevoel zijner zonden en onwaarde, verflagen hart heeft, maakt er gebruik van. De verbetering van ons gemoed , de gedurige aanwas van ware wijsheid en heiligheid, is het andere groote goed, 't welk de Btirgers van het Rijk onzes Heeren genieten. Maar, wie nu zich zeiven , voor wijs en deugdzaam genoeg houdt, beter en wijzer dan anderen zich dunkt te  188 gedenkwaardigheden te zijn, zich hier op verheft, en niet als een behoeftig , nederig en ootmoedig Mensch zijne verbetering zoekt, die blijft ook onverbeterd. - Zalig zijn ze , die arm van geest en ootmoedig van hart zijn. Daar toe helpt foms ook wel een arme en bekrompen toeftand naar de wereld: rijkdom, in tegendeel , maakt menigmalen de menfehen trotsch. Laat ons dan niet rijk en hoogmoedig zijn, met den Farizeeuw: maar liever arm en ootmoedig met den Tollenaar. Dan zullen wij eerst rijk worden in ware goederen: dan eerst hier, en vooral hier na, zalig zijn. H. ] Gehikkig ziin de treurrgen, ( die hier wel door menig lijden getroffen worden, maar zulks geduldig en lijdzaam verdragen, ) want zij zullen vertroost worden. jesus zag voor uit, dat zijne getrouwe verëerers, en bijzonder zijne eerfte Leerlingen en belijders, om de verkondiging van zijne leere, veele wederwaardigheden en vervolgingen zouden uit te ftaan hebben. [Ook nu reeds treurden de braven, om het verval in Godsdienst en zeden. H. ] Doch tevens belooft hij hun ook den rijkften troost. En daarmede ziet hij niet enkel op den troost, dien elk deugdzaam man , bij voorkomende vervolgingen, in de bewustheid zijner onfchuld, en van edel gehandeld te hebben, vindt: maar hoofdzaaklijk op die bijzondere troostgronden , welken zijn Godsdienst aan all bedroefden en vervolgden , in eene rijke mate aanbiedt ; [op die blijdfchap , die zij fjnaken zouden over de oprichting en uitbreiding van  UIT HET LEVEN VAN JESTJS. van het Rijk der waarheid en Godzaligheid; H. ] gelijk ook op de heerlijke belooningen in den hemel , die eindelijk alle lijden der deugdzamen oneindig verre overwegen zullen.] [jesus leert zijne Jongeren, reeds bij tijds , welke foort van vreugde zij, in zijnen dienst, fmaken zouden. De Jooden van dien tijd verwachtten , meestal , eene geheel andere. Des Heilands Leerlingen hebben het ook naderhand ondervonden. In de treurigfte 'omftandigheden waren ze blijde , vrolijk, en wel getroost. Zie maar luk. XXIV: 52 , 53- hand. V: 41. XVI: 25. 2 kor. I: 3—6. en elders. Het zij dan ook voor ons gezegd, Christelijke Lezer ! Alle blijdfchap en vrolijkheid maakt niet gelukkig. Daar is een lachgen der wereld, dat in weenen verkeert. Mistrouwt die blijdfchap, en treurt liever en weent! En Gij , treurigen ! treurt vrij over U zeiven, en over anderen ! Maar treurt niet als of er geen hope ware. Treft iemand druk , god wil dien druk verlichten , en hart en mond vervullen met zijn vreugd. Hoe menigmalen worden wij in de bitterfle wegen eene onuitsprekelijke vertroosting Gods in onze harten gewaar. Zoo dikwijls ons maar de droefheid tot God brengt, ondervinden wij, dat de treurigen zalig zijn, om dat God ze troost. Wij weten dat den genen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede. Onze ligte verdrukking, die zeer kaast voorbij gaat, werkt in ens een uitnemend groot gewicht der heerlijkheid. H. ] Gelukkig zijn de zachtmoedigen, ( die niet terftond tot toorn overftcan, zich door beledigingen niet ligt laten verbitteren, maar die toegevend zijn, en lis-  igo GEDENK WAARDIGHÉDEN liever het 'onrecht verdragen,) want zij zullen hét land bezitten. [In jesus tijd waren vele Jooden met de Regeering ontevreden ; en grootendeels ook tot oproertegen de. Romeinen geneigd. Daar bij ftreelden ze zicli met de dwaze hope, dat de MESSias, als' Hij kwam , hen van de onderdrukking zou bevrij-' den,, onder welke zij zuchten. Van hier dan ook debeftendlge geneigdheid, om geweld met geweld te keeren. Tegen > zulke dwaaze ondernemingen wsarfchuwt jesus nu zijne Leerlingen, -Riet met verwaten tegenfland zouden zij zegevieren; niet met de wapenen in. de vuist zich vrij maaken en Landen veroveren .,. de Zachtmoedigen zouden het Aardrijk bezitten, seiler.]. i [Door zachtmoedigheid, door lijdzaamheid, hebben de Apostelen de wereld ingenomen met hunne Leer; door geweld van wapenen hebben ze niets gedaan: en juist hier doorhebben zij zoo veel genoegen gcfmaakt , en zooveel fmart zich befpaard. Menfehen, die zachtmoedig en toegeeflijk zijn, fchijnen wel alles te zub» len verliezen: maar christus verzekert, zij zul* len de recht gelukkige bezitters des Lands zijn. On>' dervindt gij het ook niet, Christenen! die, in deze deugd, Uwen Heer zoekt gelijk te worden? Gewis 1 Gij ondervindt, door zachtmoedigheid, rust en weltevredenheid van gemoed: terwijl de toornige, driftige, gemelijke Mensch zich'zeiven tot een last wordt. De zachtmoedigheid bewaart U voor vele zonden, welke oploopende , onverdraagzame Meniehen begaan. Zij houdt Uwe gezondheid ftaandeis  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 1^1 gij.bezorgt U dikwijls vrienden en Helpers. Maar, boven al, God hebt Gij.ten Vriend. Hem, die de Uitdeeler van aardfche goederen, de Beflisfer over alk gefchilkn is. Gij zult,1 door zijne zorg , dikwijls, meer voordeel en genoegen fmaken, bij Uwe toegevendheid ; dan Gij, door geweld , hadt kunnen verkrijgen. Ja, wat meer is, Gij zult het al bezitten, wat, hier op aarde, reeds een beginzel is van geluk, doch hier na, eerst volkomen zijn zal : de gelukzaligheidwelke de Vrienden van je sus eeuwig fmaken -zullen, in het gewest der liefde en des vredes. H. ] 's over ons zeiven vellen, om ons daar ra te verootmoedigen en te verbeteren, zoo zullen wij niet g öordeeld en verdoemd worden. 1 kor. XI: 31, Om een g »ed oogmeester te zijn, behoort men zelf een goed oog te hebben. Zoo is het ook hier. Eer wij ons voor leermeesters, en berispers van andereu uitgeven, laat ons eerst ons zeiven berispen. Als wij eetiig gebrek in anderen zien, laat ons dan tot ons zelven inkeeren, en onderzoeken, of wij niet diergelijke, of nog erger gebreken hebben. Zoeken wij daar van eerst genezen te worden: en dan, als wij zrlve een goed voorbeeld geven, zullen wij eerst recht gefchikt zijn, om zachtmoedige, wijze, gelukkige, vermaners, beftraffers, en verbeteraars va» onze medemenfchen te zijn. Elk leze de Overdenk/' g van den Menschfeundigen en ervaren Vade- him oïen, over het nut, 't welk wij, ter onze veootiroediging en verbetering, uit ons oordeel over ar der en trekken kunnen, blad 63. en jonr^ mason V«rh, ever de Zelfskennis , II. JJ. 3. en 4. Hoofdlt. H. j AG  uit het leven vaï* jes üs. AGT EN TWINTIGSTE AFDEELING* j3é/7«/V van jesus Leerrede-, Bevattende nog eenige gemengde zedelesfen, hè■stevens eene ernftige vermaning, om dezelve cok daadlijk ten uitvoer te brengen; als medé de eerfte uitwerking derzelve bij de Toehoor* ders. M A T T H. VII: 6~20i Bijzondere regels voor de leerlingen, hoe zij zich $ ten aanzien van onverbeterlijke menfehen, behoorden te gedragen. vi^erpt het heilige niet voor de honden , en dé paarlen niet voor de zwijnen, op dat zij dezelve niet met hunne voeten vertreden, u niet aanvallen , eti kwetzen mogen. [Met andere woorden: Zoekt de kostelijke Waarheden van den Godsdienst niet aan geheel hardnekkige en verftokte zondaaren , aan znlken, die door ondeugden en vooröordeelen geheel verblind zijn $ ep te dringen. Bij dezen is niet alleen alle moeite Vergeefsch, om hen te verbeteren , maar gij moet «elfs te gemoet zien , dat gij , en de goede zaak ? R 2 wel-  2fjO GEDENKWAARDIGHEDEN welke Gij voorftaar, daar door zult gefmaad worden. Schoon nu jesus dit het naa.^t aan zijne leerlingen zeide, echter is het tevens een heilzaam voorfchrift voor alle Leeraaren , om de kennis der waarheid aan wederfpannige en geheel verharde menfehen nier op te dringen, op dat dezen niet nog meer gelegenheid krijgen, om zich te bezondigen, ja voor alle Christenen, dat zij, behoedzaam, met de waarheden van den godsdienst omgaan, en niet van den godsdienst fpreken, daar ftoute fpotters bij een zitten, op dat aan de zulken geene gelegenheid gegeven worde s om die te lasteren.] Fer maaning tot een kinderlijk vertrouwen op God. Bidt , dan zal u gegeven worden ; zoekt, dan zult gij. vinden ; klopt , dan zal u open gedaan worden. Want een ieder, die bidt, die ontvangt; en die zoekt, vindt, en die klopt, dien wordt open gedaan. Is er wel een Vader onder uüeden , die zijn kind eenen fteen zou geven , als het hem om brood bidt, of die hem eene (lange zou geven, als het hem om een' visch aanfprerkt ? Indien nu gijlieden , die toch boos zijt , (in vergelijking met God, den goedertierenflen Vader, verg. matth XIX: 17.) uwen kinderen h t goede pleegt te geven hoeveel meer zal uw hemelfche Vider den fenen het goede geven , die er hem om bidden ? ° [Welk eene aangename, troostrijke leer is deze! De hemelfche Vader wil, dat zijne behoeftige, elendige fchepfelen Hem bidden , van Hem het nodige vragen zullen; daar toe wekt ons jesus op: irmr Hij verzekert ons. ook tevens , dat wij zoo zeker zul-  uit het leven van jesus. 2ói zullen verhoord worden , als wij bidden. Nog meer. De Hemelfche Vader zal ons goede gaven geven; Hij zal ons het beste gefchenk , den Heiligen Geest geven, gelijk lucas zegt H. XI: n — 13' Indien wij foms ook iets bidden, dat ons niet nuttig is, uit liefde zal Hij ons dat onthouden , en het beste met Godlijke wijsheid fchenken.- En dat aan elk die Hem bidt, die maar gunst begeert, verkrijgt gunst, die wijsheid, heiligheid, vergeving begeert, verkrijgt ze van Hem , die mildelijk geeft en niet verwijt, jak. 1: 5 — 7 , 17. Op dat wij het toch recht gelooven en als gevoelen zouden , beroept zich de Heer jesus op het gevoel van alle rechtgeanrte Vaders en Moeders. Die zouden immers hun kind , als het om een fuik brood vraagt, en van den honger giert, geen neen in de hand duwen, en zeggen: ,, daar, eet dat!" Zoude God minder weldadig, minder barmhartig, minder getrouw zijn dan zondige Menfehen ? Neen! Hij is een hemelfche , een hoogstvolmaakte Vader ! Wat ons Ouders wel overkomt, dat wij ons kroost niet kunnen helpen, of dat wij hun door onverftand, door zorgeloosheid, door zondige drift, door partijdigheid, het goede onthouden, of dat wij uit verkeerde liefde hun iets onnuts geven , dat zal dien hemelfchen Vader nimmer overkomen. Ja, al vergate ook eene Moeder haren zuigeling, God zal ons niet vergeten, jes. XLIX: 15. Ook hier leze men hinlópens Overdenk, bladz. 1. en in de Stigtelijke Mengelpoezij van van alp hen en van de kasteele, Het Bidden uit gellert, bladz. 321. H.] R 3 „ Geen  £0*2 gedenkwaardigheden ,, Geen vader doeg, met grooter mededoogen , „ Op teder kroost ooit zijn ontfermend' oogen , „ Dan Isrèls heer op ieder, die Hem vreest, ,, Hij weet, wat van zijn maakfel zij te wachten | „ Hoe zwak Van moed , hoe klein wij zijn ,van krachren, En dat wij fto'f, van jongs af, zijn geweest. ** psalm CIÏÏ: 7, Neemt in uw gedrag jegens andere menfehen altijd dezen Regel in acht: Wat gij wilt, dat u de menfehen doen zullen , doet hun dat ook. Want, dat is de hoofd-inhoud van de Wet en de Profeeten, (waar zij\ naamlijk, op zedelijke pligten aandringen , die wij jegens anderen hebben waar te nemen. Men vergelijke matth. V: iii XXII: 20.)S J [Een zeer gewigtige grondregel der leere van onzen Heer jesus, dien wij ons zeiven diep behooren in te prenten.] [Elk begrijpt dezelve ligt. Zij fpreekt tot het gevoel van elk Mensch: en werkt op zijne liefde voor zich zeiven. Zij is van eene ongemeene uitgeftrek'theid, en iaat zich op allerlei gevallen in hèt gemeene leven , en op alle omftandigheden toepasfen. Zij ontdekt ons gemakkelijk onze misdagen , en vergrijpingen. H. ] [Zij geeft de beste opheldering van dat groot gebod en die koninglijke wet: Gij zult uwen naasten liefhebben als u zeiven! Wilt gij dan weten , mijn fristen! welke pligten deze wet der liefde van u vo?"  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 263 vordert ten aanzien van uwen evenrnensch , zoo ftel u altijd in zijne plaats , en fpreek tot u zeiven: Wat zou ik wel voor mij van mijnen evïnmensch, als ik in zijn' ftaat was, billijk en redelijkerwijze, we fchen? Kn doe dan, hetgeen uw hart en geweten u /-egt.] [Wat zoude ik, in zulk een geval, hikt gaarn zien , dat men mij deed ? waar over zoude ik mij dan met recht beklagen ? En veroorloof U dat dan o.'k nimmer tegen uwen naasten! Hoe vreedzaam, hoe aangenaam, zoude de menfchelijke famenleving 2-ijn , indien elk zich aan deze les van onzen Zaligmaker hield 1 O hoe gelukkig zoude de wereld zijn, als alle Menfehen christus erkenden , en naar zijne Wet leefden ! Dan konde er hier een hemel op aarde wezen. H. ] Ot wekking, om zijne lesfen altijd getrouw te gehoorzamen, en de voorgedragen deugden op te volgen , benevens eene waarfchuwing voor leeraaren van den valfchen Godsdienst. Gaat in door de enge poorte ! want de poort is wijf, en de weg breed, die ten verderve leidt, en hij wordt van veelen betreden, f Want hij is de Weg der groote menigte , die gij nooit moet navolgen.) Maar de poort is eng en de weg fmal, die tot de waare gelukzaligheid leidt, en weinigen zijn 'er, die denzelven vinden. [Een wijde ruime poort, een ruime breede weg, is aangenamer, aanloklijker voor het oog , dan een kleine poort, en een fmaller weg. , Wie op het üiterlijk aanzien, en op liet meeste gezelfcnap gezet R 4 is>  s6*4 gedenkwaardigheden 's , en daar naar eene keuze doet, zal de ruime Poort en den breeden Weg ingaan. Zoo is het ook met den weg der zonde: hij heeft op 't oog veel aanloklijks, pu wordt door de groote menigte van menfehen bezogt. Althans zoo was het in den tijd des Heilands ; gn zoo is het ook nog; fchoon wij beter tijden verswachten. Doch onze Heiland waarfchuwt zijne Apostelen, en hij waarfchuwt ook ons , dat wij ons door den fchijn niet zullen laten bedriegen, en door het algemeene voorbeeld niet laten verleiden. Liever op zijnen raad dan de enge poort, en den naanwen weg der Godzaligheid, ingeilagen: want die brengt ons tot de hemelfche gelukzaligheid, terwijl de andere tot het verderf henen leidt. Ook voor ons ftaat die poort open. Want, 't is niet, om dat de Heer er flechts weinigen in wil laten gaan, dat hij als eene enge poort wordt voorgefteld; maar om dat er maar weinigen in willen gaan. Hij beveelt het ons: en hij nodigt ons daar door tot 't genot der eeuwige gelukzaligheid. Wij willen, dan ook naar Hem hooren. H.J „ Leer mij, ó heer l den weg, door U bepaald, Dan zal ik dien ten einde toe bewaaren ; ,, Geef mij verftand , met godlijk licht beftraald; v Dan zal mijn oog op uwe wetten ftaaren; ,, Dan houd ik die,hoe ligt mijn ziel ook dwaalt : 35 Dan zal zich 't hart met mijne daaden paaren. psalm CXIX: 17. Maar wacht u wel van die valfche leeraaren van dj.eu„ Godsdienst (of leidslieden) die in kleederen van fchaaps-  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 265 ichaapsvellen ( hoedanigen de oude Profeeten droegen, die zij, in ,t uitwendige, willen navolgen ) tot u komen en inwendig nogthans verfcheurende wolven zijn.' Aan hunne vruchten kunt gij ze ligtlijk kennen. (Eene kleine opmerkzaamheid oj> hunne handelingen en werken zal u nogthans leeren , of zij waare of valfche Godsdienst-leer aars zijn.) Plukt men ook druiven van doornen, of vijgen van distelen? Dus brengt elke goede boom ook goede vruchten, en een Hechte boom brengt Hechte vruchten voort. Een goede boom kan geen kwade vruchten voortbrengen: noch een kwade boom goede vruchten. (Bat ligt zoo in de natuur. Een kwade boom is dus nergens anders nut toe, dan om verbrand te worden.) Jïen ieder boom, die geene goede vruchten draagt, wordt uitgehouwen, en in het vuur geworpen. Zoo zult gij dan die (valfche Leeraars insgelijks) aan hunne vruchten kennen. Niet allen , die tot mij Heere! Heere! zeggen, (die zich voor mijne leerlingen en verëerers uitgeven,) zullen burgers van het hemelfche rijk zijn , ( en aan de gelukzaligheid van het zelve deel hebben) maar alleen die genen , die den wil doen van mijnen Vader in den hemel. (Hier tiaar zal elk beoordeeld worden in dien dag , in Welken het bef ist zal worden, wie al en wie niet, tot de waaraige Burgers van mijn Rijk behoort. H. ) Veelen zullen , ten'dien dage, tot mij zeggen : Heere, Heere! Hebben wij niet, op uw ;beve), uwe leere verkondiad V Hebben wij niet , door uwe kracht, duivelen uitgedreven ? Hebben wij nog niet veel meer andere wonderen verricht ? Dan zal ik hun openlijk verklaaren: Ik heb u nooit (als mijne vrienden en dienaars) gekend, gaat weg van mij, gij die de ongerechtigheid werkt , (en Gods wil ■nooit gedaan hebt.) [Er waren, in vroeger tijden , meermalen, valfche Profeten onder het Ifraëlitifche Volk geweest, die het zelve, niet den naauwen weg der GodzaligR 5 teÜj  2.66 gedenkwaardigheden heid , maar den breeden weg der zonde . door hünne leer en voorbeeld, aanprezen. Zulke valfche Leeraars waren er ook in j e s u s tijd, die zelve den weg der Godzaligheid niet ingingen ; en andere ook verhinderden in te gaan. De Heiland wist, dat erin het vervolg zelfs zulke Huichelaars zouden komen, die zich veinzen zouden , vrienden en dienaars van Hem te zijn, die met valfche wonderwerken en profetiëft de Christenen , zo 't mogelijk ware , zoude verleiden , en die, wel eene gedaante van Godzaligheid zouden hebben , maar de kracht derzelve , in de daad verlochenen. Deze Huichelaars zouden zoo uitgeleerd zijn in veinzen, dat ze zelfs den heer zeiven, zo dat mogelijk ware , zouden zoeken te misleiden s door voor te geven, dat zij niet beter wisten , of ze hadden , in zijnen naam , geprofeteerd en wonderen verricht. Doch Hij, de Alwetende , zoude die Veinsaarts wel kennen; hen tot de gelukzaligheid van zijn Rijk niet toelaten ; hen, als ong-.rechtigen en boosdoeners, openlijk bekend maken, en voor altijd Van zich verwijderen. Trouwens, het zou, noch die valfche Profeten , noch iemand anders, baten, den Heer je sus met den mond te hebben beleden: het kwam er maar op aan, of men van harte in Hem had geloofd, en dat getoond, door te doen, wat de Hemelfche Vader gebiedt. Daar naar zoude de Heiland eens het vonnis uitfpreken: daar na moesten dan nu ook zijne vrienden zich zeiven en anderen beöordeelen. En, volgens dien regel, zoude het niet moeilijk zijn, de valfche Leera'ars te onderkennen. Men moest maar op hun gedrag zien. Een wijnftok kan men ligt van een doorn"  UIT HET LEVEN VAN jesus. Sd"? sloornftruik onderfcheiden : en een vijgeboom van eenen distel : men behoeft maar naar de druiven , bf de vijgen te zien. Zijn die er niet aan, of is het een flecht foort , dan is het een kwade boom. Zoo zouden dan ook de valfche Leeraars aan hun gedrag te. kennen zijn: voor een tijd mogten ze zich als vrienden van christus voordoen , en zich verfchuilen onder een fchapenvacht; op den duur zoude men, ais men maar op hunne werken zag, den Wolf wel zien te voorfchijn komen. Men moest dus zeer zorgvuldig zijn; om zich niet door zoodanige bedriegers , met den grooten hoop, te laten leiden op den weg der ongerechtigheid, op dat men niet eens, met hun , buiten het hemelrijk gefloten mogt worden. Christen Lezer! neem dit toch ter harte 1 Wacht U ook voor die valfche Leeraars, die in onzen tijd, door allerlei fchijnredenen , U zoeken af te trekken van de ware Euangelifche Godzaligheid. Beproef toch alle leering aan die van onzen Heer jesus; en zie, of men Uook eenen anderen weg wijst, dan dien Hij, in deze Bergrede en elders, gewezen heeft! Ziet Gij in die genen , die anderen met mond of pen leeren willen, een losbandig gedrag, en heerfchende ondeugden, mistrouwt de zoodanigen; en ontvliedt het verderf, dat op 't einde van den breeden weg gevonden wordt! Hoort toch naar den raad des getrouwen Zaligmakers, die U den naauwen weg dér Godzaligheid wijst; die U op den zeiven is voorgegaan ; die er U op leiden wil; en die U op den zeiven tijdelijk en eeuwig heil belooft. Laat U door geen fchijn, door geen Heere'. Heere! zeggen, bedriegen: maar beoordeelt de menfehen naar de werken,  a68 GEDENKWAARDIGHEDEN ken, de vruchten des geloofs ! Boven al, bedriegt u zeiven niet, door te berusten in de belijdenis des monds! Het geloof des harten moet aan de vruchten van een dankbaar en Godzalig leven gekend worden. Wat zoude het ons helpen , hier den naam van Christenen gehad te hebben? hier voor vroom gehouden te zijn van de Menfehen? hier zelfs buitengewoone gaven gehad, en daar mede eenig nut, voor de zaak van het Christendom, gedaan te hebben? 't Zal er eens op aankomen, of wij in oprechtheid christus hebben lief gehad, en den wil des Vaders gedaan. Akelig lot voor hun, die dan, als werkers der ongerechtigheid, zullen worden afgewezen ! Maar zalig zij, die dan met vrijmoedigheid voor christus zullen ftaan. Al hadden zij hier ook de goedkeuring der menigte niet, al gingen zij hier een meer eenzamen weg , al wierden ze ook hier •als boosdoeners gelasterd en vervolgd; geen nood: mijne fchapen, zegt jesus, hooren mijne /femme , en ik ken dezelve, en zij volgen mij; en ik geve hun hei eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaap in der eeuwigheid. H. ] Be/luit. Wie dan nu deze mijne leere opmerkzaam hoort, en ze beoefent, dien vergelijk ik met een verftandig man, die zijn huis op eenen rotsfteen gegrondvest heeft. Want, als er een plasregen viel, ftroomen bruischten , ftormwinden loeiden , en tegen dit huis ftieten , viel het echter niet in, dewijl het op eenen rotsfteen gegrond was. Doch, die deze mijne leere wel aanhoort, maar ze niet uitöeffent, die is met eenen dwaazen man te vergelijken, die zijn huis op  UtT HÉT LEVEN VAN JESUS.' 5.6$ het zand gebouwd had. Want, als 'er een plasregen viel, ftroomen aandruischten , winden normden, zoo viel het, en Hortte met geweld neder. [Gewichtige leer, met Welke de Zaligmaker zijn onderwijs befluit, en aandringt. Wij moeten ons ook dit ter harte nemen. De waare Christen , die Zijn leven naar de heilzame leere van zijnen Heer jesus inricht, geraakt daar door, zekerlijk, tot een waar duurzaam geluk, dat, als 't ware, op eenen rotsgrond rust, en door niets gefchud kan worden. Hij zelf blijft, bij alle gevaaren en ongevallen, onbeweeglijk, dewijl hem zijn goed geweten, de goedkeuring van God, van wien hij zekere hulp en genadige belooning verwacht, den besten troost verfchaft. Hij handelt, gevolglijk, als een wijze. De ondeugende, integendeel, die de leere van jesus wel hoort, maar niet beöeffent, handelt als een dwaas , dewijl hij zijn geluk op eenen onzekeren grond bouwt , of het in zulke dingen zoekt, die onheftendig en verganglijk zijn. Zijn gantfche gebouw van geluk , dat hij zich zoekt op te richten, ftort derhalven ééns zeker in, wanneer hij zijne hoop vernietigd, zijne droomen en verwachtingen verijdeld , en in eene onafzienbaare ellende verwisfeit ziet. — Daarom, geef ons genade, ó God! dat wij als wijzen handelen, en niet als dwaazen ; dat wij ons altijd naar de heilzame leere van onzen Heiland richten, en ons geluk voor tijd en eeuwigheid wel gegrond hebben. Dan vliet ons leven hier gerust en vergenoegd voort, geen ongeluk, geen toeval kan ons nederdrukken , geene wederwaardigheid ons den moed benemen. Dan  £70 GEDENKWAARDIGHEDEN Dan verfchrikt ons geen dood of gericht; wij fter» ven gerust, met de zoetfte vaste overtuiging, dat wij leeven, eeuwig gelukkig leeven zullen, terwijl de godloze integendeel de eeuwigheid, vol wanhoop en fiddering, te gemoet ziet.] Toen je sus deze reden geëindigd had, gaf het verzamelde volk zijne verbaazing over zijne voor» dragt te kennen; want hij leerde met krachtvolle na* druk, en niet, zoo als de (Joodfche) Schriftge-* leerden. [Menfehen , die niet geheel door vooröordeelen verblind waren, gevoelden het aan hunne harten, dat er kracht van waarheid enGodlijkheid in jesus leere was; en dat zij zeer verre uitmuntte boven het onderwijs van de toenmalige Joodfche Leeraaren s wier geheele leer beftond in een weefzel van menschlijke (tellingen en twistvragen, vol onzin en fpits* vinnigheden. Lees maar, en onderzoek, met onpartijdige waarheidliefde, al wat jesus leert, en vergelijk het met de lesfen van alle andere Menfehen, die van Hem verfchillen ; gij zult het ook zoo bevinden. Daar is geest en kracht in zijn onderwijs: het Evangelie is een kracht Gods ter zaligheid een iegelijk die het gelooft; en het prijst zich aan de gewetens der menfehen aan. Ongelukkig zij, die er geen fmaak in vinden! U dank ik, Heer! dat Gij ook voor mij deze Bergrede hebt laten opfchrijven; ze ook voor mij zoo menigmalen nuttig hebt laten zijn , mij er de Godlijke kracht, ter onderwijzinge, befchaminge , bemoediging, opwekkinge en befturinge, van hebt laten ondervinden. H.] i, Hos  üit het leven van jesus. aft „ Hoe zoet zijn mij uw redenen geweest 1 „ Geen honig kon 't gehemelte beter ühaaken: „ Alleen door uw bevelen krijgt mijn geest „ Verftand van God en goddelijke zaaken, " „ Dies heb ik al de leugenpaên gevreesd; „ En zal bedrog en flinkfe wegen wraaken.'* psalm CX1X: 5*. JOEGEN EN TWINTIGSTE AFDEELING. Vervolg van jesus reizen. Hij geneest eenen melaatfchen in eene Galileefche Stad. Gevolgen dezer gebeurenis. matth. VIII: 1 — 4. mark. I: 40 — 44. luk. V: 12 — 14. Toen jesus van den berg, (alwaar hij de bovenftaande leerrede gehouden had,) weder afkwam, ( om zijne reize verder voort te zetten mark. I: 38, 39.) volgde hem eene groote menigte volks na. t< n zie , in ééne der Galileefche lieden kwam een melaatfche tot hem, en eerbiedig hem te voet vallende, zeide hü: Heere, indien gij wilt. gij kunt mij van mijne melaatsheid bevrijden, jesus, door ontferming beweeeri , raakte hem aan , met de woorden : Ik wil het, wees rein! En op het oogenblik verliet hem le melaatsheid. [Ver-  a^a GEDENKWAARDIGHEDEN [Verwonder u hier, Lezer! over het medelijdend hart van Jesus, Over de fchoone overëenftemming zijner leere en daaden, bij de wonderbare gezondmaaking van eenen ongelukkigen, die met de verfchriklijkfte kwaal bezocht was. Een melaatfche moest, dewijl zijne ziekte niet alleen ten uiterften walglijk, maar ook befmetlijk, en bijkans ongeneeslijk was , zich van alle menschlijk gezelfchap verwijderd houden. Wie hem flechts aanraakte , en wat hij aanraakte, werd voor onrein gehouden. Des ongelukkige moest derhalven ook alle hulp en gemak misfen,die hem zijnen toeftand draaglijk hadden kunnen maaken. Geen medelijdend vriend durfde hem naderen. Maar jesus verwijderde zich niet, gelijk andere Jooden, van de melaatfchen , die hem thans, fchoon mogelijk op eenen kleinen afftand, naderde , maar hoort zijne bede medelijdend aan, raakt hem zelfs aan, en geneest hem van de melaatsheid. Zonder eenigen omweg, zonder eenige hapering , zoo flerk fpreekt hij, met een woord vol vanmajefteit: ,, Ik wil het, wees rein! " En op het oogenblik was de melaatfche rein. — [Doorluchtig bewijs, dat'Hem het grootfte werk der verlosfing van menfehen door god den Vader was toebetrouwd : en dat Hij daartoe Godlijke magt had ! Verg. exod. IV: 6 — 8. ÉL] Maar ook het gedrag van dezen ongelukkigen mensch verdient opgemerkt te worden. Vol vertrouwen, dat jesus de magt had, om hem gezond te maaken , doch tevens met onderwerpinge aan zijnen wil, bad hij, hem te voet vallende, om zijne bevrijding van de melaatsheid. En hij bad niet vergeefs. Dit leere ons eene noodzaak-  UIT HET LEVEN VAN JESUS*' 273 aaaklijke eigenfchnp van ons gebed, welke jakobus eischt. jak. I: 5, 6. Het leere ons , hoe godebehaaglijk, en nodig, een onbepaald vertrouwen op god den Vader, en op onzen Zaligmaker, en welke de zalige vrucht daar van zij, volgens het | getuigenis des Bijbels; verg. jer. XVII: 7 , 8. rom. IV: 20. he er. X : 35. Trouwens, wat is zej kerder dan dit: God kan en wil helpen ; jesus kart 1 en wil helpen? Waar jesus dit vertrouwen bij eeii nen biddenden vond, betoonde hij terftond zijne hulp.] [Dit moedige ons dan ook aan, om tot dien ■ Godlijken Helper te gaan, met alle ónze lichaams| kwalen , en, vooral, met de affchuwelijke onrein» i heden van ons zondig hart. Het bloed van jesus $ Christus Gods Zoon, reinigt van alle zonden. 1 En, daar toe is Hij geftorven en nu verheerlijkt, op i dat Hij zich eene gemeente reinigen zoude» Hij is 1 ons van gode geworden tot wijsheid, rechtvaarI diging, heiliging en volkomen verlosfing. Laat ons ' dan tot Hem gaan, met een onbepaald vertrouwen , ;.j dat Hii, niet alleen kan als Hij wil, maar ook, dat ; Hij wil, daar Hij kan, reinigen en verlosfen. ,, Hij ! „ kan, en wil, en zal, in nood, zelfs bij het dreij ,, gen van den dood, volkomen uitkomst geven." H.] Men kan ligt denken, hoe aangedaan en verbaasd 1 de melaatfche over zijne oogenbliklijke en wonderj volle genezing moet geworden zijn; dat hij gepoogd zal hebben, om zijne groote blijdfchap deswegens door woorden en gebaarden aan den dag te leggen, en ook anderen , door het verhaal hier van , tot deelgenoten zijner blijdfchap te maaken. Maar, dat I. Deel, S je*  574 O E D E WK W A-'ARDlGHEDE jesus hem dit laatfte verbiedt, mogt ons misfchïeii Wonderbaar voorkomen.J . te sus (toch) zeide tot hem : „ Wacht u, dat «rij dit (voor als nog^ aan niemand zégt, maar ga (vooraf vaar Jerufalem) vertoon u zeiven aan den Priester en breng het offer, door de Wet van moses voorgefchreven (3 B. mos. XIV.; op dat dit nad-rhand tot een getuigenis tegen hen diene, (of, cp dat zij de zaak naderhand, wanneer zij ééns het cffer aangenomen hebben, niet meer loochenen kunnen.) [Wij vinden het meermaalen in de Euahgelifche gefchiedenis, dat jesus de verbreiding van een zoo even verricht wonderwerk verbiedt. En waaröm dat? jesus moest, gelijk wij boven, in de XXIIfte Afdeeling vernomen hebben, met de bekendmaaking der waarheid, dat hij de MESSias was, voorzichtig te werk gaan , en wel onder anderen daarom , dewijl eene te overhaafte bekendmaaking dezer waarheid, het onvergenoegde Joodfche volk ligt in onftuimige beweeging brengen kon, het welk dan voor hem en zijne zaak nadeelige gevolgen gehad zou hebben. Zulke wonderen nu als dit , van de oogen. bliklijke reiniging eens melaatfchen, konden ligt , wanneer zij op ftaande voet, en, als er veel volks bij één was, ruchtbaar wierden, de gemoederen tot daadlijkheden en oproeren verhitten, tenminften des Heilands gevolg al te zeer vergrooten. Hij ging daarom ook, zoo dra dit wonder, tegen zijn verbod , ruchtbaar werd, terftond in de eenzaamheid , om alle nadeelige gevolgen voor te komen. Doch, in dit "eval, gaf hij den melaatfchen dit verbod ook nog,  Vït HET LEVEN VAN JÈSÜS. Èfg nog, met een bijzonder oogmerk : namelijk, op dafe Hij geen fchijn zoude geven, als of Hij zich het ambt en werk der Priesteren , hun volgens de Wet bevolen, aanmatigde ; als mede, op dat de Priefters niet, indien het gerucht dezer zaak eer te Jerufa* km kwam, dan de Man zelf, door partijdigheid tegen jesus, zouden weigeren, om hem voor rein té verklaaren. Want, zoo langdit nognietgefchied was, bleef hij, die melaatsch geweest was, nog van allé burgerlijke en kerklijke gemeenfchap uitgefloten*. Trouwens het was den Priesteren aanbevolen, gemelde vreeslijke ziekte te Gehouwen, en te getuigen*, of iemand er Wezenlijk van genezen was, en of hij Weder in de verkeering met anderen al of niet mogt toegelaten worden. Het eigen welzijn van dezert genezen Man verëischte het derhalven, dat hij zweeg j. ïjlings naar Jerufalem ging, en dit wonder niet eéf Verbreidde, voor dat hij het offer gebracht hadt, ert rein verklaard was. Leer dan hier uit, mijn Christen! fchranderé Voor» Sichtigheid in uw gedrag: als ook dat men zich aart alle lofiijke inzettingen in eenen ftaat behoore te on$ derwerpen. ] mare. I: 45. tuk* VJ i§. ifj, tloch de melaatfche was haaitwiijks van hem Wéggegaan , wanneer hij reeds , (niettegenfïaande dit verbod, ) de zaak aan ieder een verhaalde , en dé daad allerwege verbreidde, zoodanig, dat jesus hiet meer openlijk (indien hij niet een algemeen opz kien wilde verwekken,) in de ftad ( Kapernaüm) gaart S a kon.  &?6 GEDENKWAARDIGHEDEN kon. Hij onthield zich derhalven in eenzame oorden, (om alles te vermijden , wat flechts van verre eenen fchijn van oproer hebben kon. ) En nogthans fcwamen ook hier lieden van alle plaatzen tot hem , om zijn onderwijs aan te hooren, en door hem van hunne krankheden verlost te worden. [De herflelde melaatfche zal Wel, in zooverre aan jesus bevel hebben gehoorzaamd , dat Hij den voorgefchreven plicht te Jerufalem volbragt , zich aan den Priester vertoonde, en het verfchuldigde offer bragt. Doch hij gehoorzaamde niet in alles : het belaste ftilzwijgen hield Hij niet. Hij dagt waarfchijnlijk, dat dit ook niet nodig ware; dat zijn Redder dit uit zedigheid wel had belast; maar dat ook zijne dankbaarheid vorderde, dit gebod niet zoo ftipt te houden. Hij was , waarfchijnlijk , ook te verblijd over zijne herftellinge , verlangde te zeer naar het gezellig leven, en was te veel met zijnen Weldoener ingenomen , om gemakkelijk te kunnen zwijgen. Hoe verfchoonlijk dus zijn doen ook fchijne; hoe wel hij het ook meende; hij deed evenwel kwaad, en zijne daad had voor den Heiland, tegen 's Mans bedoeling, een onaangenaam gevolg. Laat ons uit zulke voorbeelden leeren, dat wij niet wijzer moeten zijn dan onze Heer jesus; dat wij ons geftiptelijk aan alle zijne lesfen, bevelen en waarfchuwingen moeten houden; en dat wij tegen geen derzelve eenige bedenking van menfchelijke wijsheid of eenige verleiding van menfchelijke hartstocht moeten laten gelden. Door in het minfle tegen den wil onzes Heeren te doen , door ook in eene kleinigheid, zo*  UIT HET LEVEN VAN JESUS. goo 't ons toefchijnt, zijnen raad te verzuimen, kunnen wij" ons zeer vergrijpen. Ja, als wij foms meenen , dat wij daar door wat goeds , voor de zaak van christus en het Christendom, konden doen, zouden wij wel eens juist het tegendeel ondervinden. Laat ons vastelijk gelooven : onze Heer weet het best, wat goed en kwaad, wat nuttig en nadeelig is ! Wij willen dan zijne bevelen, in alles , voor recht houden; en Hem, als 'tware, blindeling gehoorzamen. Doen wij dit, Hij zal dan wel voor zijne eer, en voor ons heil zorgen. Hij kan zelfs zorgen , dat ook onze vijanden, hunnes ondanks, ons een goed getuigenis geven; en dat zijn vijanden zijne eer en zaak bevorderen: gelijk de Priesteren dat doen zouden, tot eer van Hem en tot nut des gereinigden , wanneer zij hem rein verklaarden, fchoon niet wetende, dat jesus hem gereinigd had. H.] §3 DER»  GEDENKWAARDIGHEDEN DERTIGSTE AFDEELING. jesus komt weder te Kapernaüm. — De menigte van hu'pbehoeftigen en nieuwsgierigen dringt om hem [amen; onder dezen ook eenige Schrift - uitleggers, en Farifeefche leeraars^ — Gebeurenis met den geraakten mensch, Watth, IX: i — mark. II: i—.\%. euk, V; 17 — 26. N a eenige dagen begaf jesus zich weder naar Kstpernaiim, in de Had, alwaar hij' zifne woning had* (matth. IV: 13.) Dochnaauwlijks hoorde men, dat hij" t'huis was, of de toeloop wierd zoo fterk dat de menfehen niet ééns in den voorhof ruimte hadden. Onder her aanwezende volk bevonden zich ook Farifeefche leeraars en Schrift-uitleggers, welke uit de fteden en vlekken uit Galileë en Jud'èe, en zelfs uit Jerufalem,, zieh aldaar lieten vinden. [Denklijk, niet met het beste oogmerk, maar om het gedrag van jesus te befpieden, en het zelve daarna bij het volk verdacht te maaken, gelijk het vervolg leert. En dit gefchiedde , buiten twijfel 9 onder het fchijnbaar voorvvendzel van godvruchtigheid, en als wilden zij , naar de echte kenmerken van  UIT HET LEVEN VAN JESUS. SJ? vau eenen Profeet, zijne daaden en leere beöordeelen. Dus heeft, van ouds af, de Godsdienst zelfs aan de boosheid der menfehen een vernis moeten geven. Over het algemeen fchijnt het, dat deze verbitterde vijanden van jesus, van dien tijd af, zich opzettelijker tegen hem gekant hebben. ] Pier deelde hij het volk openlijk godsdienst-onderwijs mede, en de kracht van God openbaarde zich , door het genezen van kranken. Onder anderen brachten vier mannen op een bed iemand, die door beroerte verlamd was , die zij zochten binnen te dragen, en voor jesus neder te leggen. _ Maar, nadien zij, wegens de menigte des volks, niet door konden komen , klommen zij op het dak van het huis , in 't welk hij was , maakten daar eene opening, en lieten het bed met den geraakten voor jesus voeten neder. [Men behoort , dit lezende, wel te bedenken, dat de bouworde in het Joodfche land, en in 't gemeen in de warme gewesten van Aft'è, geheel anders is, dan bij ons, die wij onder eene geheel andere hemelftreek leeven, en heel verfchillende gebruiken hebben. Daar waren de huizen van boven plat, en met eene leuning omringd, 5B. mos. XXIf: 8. Op die platte daken plagt men zich meermalen, inzonderheid in den koelen avondflond , te onthotiden0 1 sam. IX: 25, 26. Hier verrichtte men allerhande bezigheden, jos. II: 6. Ook hadden zij van buiten, aan de achterzijde, eene trap , langs welke men goed up en af kon klimmen, matth. XXIV: 17. Deze mannen brachten derhalven , hoewel niet zonder groote moeite, dezen ongelukkigen boven op S 4 bet  sSo gedenkwaardigheden het platte dak van het buis, en lieten hem van daar, op de voorfchreven wijze , voor jesus neder. Het zij nu, dat jesus zich in een binnenvertrek van het huis, of in den hof van hetzelve, welke, volgends de Oosterfche inrichting der huizen, rondom met gehouwen omgeven was, en daar gewoonlijk de bijëenkomften gehouden worden, bevonden hebbe. In het eerfte geval, maakten zij eene opening door het dak; in het ander door de leuning van het dak, het welk beide, zonder het huis te befchadigen, gefchieden kon. De moeite , welke deze lieden namen, het gezicht van den ellendigen zelfs, die nu,zonder zich te kunnen'verroeren, daar voor zijnen grooten redder lag , maar nog meer het fterk vertrouwen, dat men op zijne hulp gefield had, trof jesus.] Als nu jesus het groot vertrouwen dezer lieden zag, zeide hij tot den kranken; wees getroost, mijn zoon! uwe zonden zullen u vergeven zijn. [Eene gewenschte en troostrijke aanfpraak aan eenen armen zieken, die zich misfchien zijne ziekte, door voorledene misdrijven, op den hals gehaald had, en die althans, door het gevoel van zijne elende, bekommerd was geworden over de oorzaak aller elende, de zonde. Doch jesus kan dit ook almede om de aanwezende Parizeen en Joodfche Schriftuitleggers gezegd hebben . welke gewoon waren, dergelijke zwaarder krankheden als bijzondere ftraffen van voorafgegaane zwaare zonden aan te zien, en daarom zeer hard en liefdeloos met dergelijke Ue- deji  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 2.ÜÏ den handelden, ja misfchien thans den armen lijder, door hun liefdeloos oordeelen , befchaamd maakten. Doch , deze zelfde vertroostende woorden van jesus, welke den zieken verlosfing van de gevolgen zijner zonden deeden verwachten, gaven hun gelegenheid, om jesus van de fnoodfte aller misdaaden te befchuldigen.] Toen dachten de Wetgeleerden en Farizeè'n, die daar bij zaten, bij zich zeiven: hoe godslasterlijk fpreekt deze! Wie kan de zonde vergeven , dan God •alleen? — jesus merkte terftond hunne gedachten , en zeide: Wat koeftert gij toch zulke fnoode gedachten in uwe zielen? Wat toch is ligter, (met gezach) te zeggen, de zonden zijn U vergeven; of te bevelen: fta op en wandel! Op dat gij nu ziet, dat ik, des menfehen zoon , op aarde magt heb, om zonden te vergeven, (en nu wendde hij zich'tot den geraakten:) zoobevele ik U, fta op, neem uw bed, en gaa naar huis.' En op het oogenblik, (toen hij dit tegen hem zeide) ftond de kranke voor hunne oogen op, nam het geen, daar hij op gelegen had, op , en ging, onder luide dank- en lofzeggingen aan God, naar huis. Dit deed de aanwezenden verbaasd ftaan , welke allen God prezen, die zoodanige magt aan de menfehen gegeven had, en met eerdbiedvolle verwondering beleden zij, dat zij dergelijke Wonderdaaden nog nooit gezien hadden. [Wie onzer, Christen Lezer! kan dit geval met opmerkinge lezen , zonder getroffen te worden, door het zonderling aandoenlijke geval, door de elende des lijders, door de getrouwe hulp der Drageren, doch boven al door het gedrag van den Heiland , en door het blijk van zijne Godlijke grootheid , aan allen kant zichtbaar. Zijn oog ziet in het S 5 hart  fiSa GEDENKWAARDIGHEDEN hart der Menfehen. Hij ziet in het hart des Lijders verborgen boezemfmart over begane zonden: en in het binnenfle zijner Vijanden ontveinsde verdenking en lastering. Zijne wijsheid is edel. Met een enkel woort wordt de twijfelmoedige getroost ; de booze befchaamd; de eer van God en zijnen Zoon gered; en de algemeene lof en dankzegging uitgelokt. Bedaarde zachtmoedigheid en onverfchrokken ernst befluuren tong en hand. Hij leert en troost; hij helpt en geneest. Konde Hij ook niet verwijten, en ftraffen ? Ja! dat konde Hij; zijne Vijanden hadden het verdiend : maar , Gode zij dank, Hif kwam, niet, om der Menfehen zielen te verderven, maar om ze zalig te maken; niet, om de wereld te veröordeelen, maar om ze te behouden. JaJ waarlijk Hij is het, die Hij zeide te zijn Ook dit won ier ftaat er borg voor. Wij zien , uit alle de omftandigheden, de Lijder is een Man uit Kapernaüm. De aanfehouwers zijn meestendeels Kapernaümers, die 's Mans elende kennen; allen worden door het oogenbliklijke der wonderdadige genezing getroffen : zouden wij er dan niet door getroffen worden? Voorzeker , Gij zijt, Heer jesus! Gij zijt alleen onze Helper en Verlosfer. Gij hebt U zeiven bewezen te ziju den genen, die van de zonde verlost, die ons van de flraf der zonde ontheft. Wat hadden wij ook , mijne Broeders ! aan eenen Redder, die flechts uit lichamelijke en tijdelijke rampen verloste? Neen! onze Zaligmaker verlost ons van de Zonde, de rampzalige oorzaak aller onzer elenden. Daar toe leed en ftierf Hij : daar toe is Hij thans verheerlijkt. Tot een iegelijk, die in Hem gelooft, fpreekï  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS s8<§ fpreekt Hij in het Evangelie: „ Zoon! wees wel gemoed! Uwe zonden zijn U vergeven!" Laat ons dan moed fcheppen » Laat ons God ^anken , dat Hij zoodanige magt in Hemel en op aarde gegeven heeft, aan onzen eenigen Heiland, dien Middelaar Gods en der menfehen, dien Menfche christus Jesus, die tevens krachtiglijk bewezen is Gods Zoon te zijn , door zijne opftanding uit den dooden. Laat ons voor ons zeiven met ootmoedig vertrouwen van zijne hulp gebruik maken: en ook onze medezondaars en medelijders , met een bewogen hart, aan Hem aanbevelen; Hij ziet dat ook nu nog met goedkeuringe. Hij kan alle tijdelijke fmart genezen: Hij kan eeuwig behouden. En, al moeten wij, die door Hem de vergeving onzer zonden hebben , nog, iri dit leven, worftelen, ook in ons lichaam, met de treurige en pijnlijke gevolgen van de zonde : Gode zij dank, deze zullen toch voor ons geene Richterlijke ftraffen zijn, maar alleen Vaderlijke kaftijdingen, ons ten goede; en ééns zullen wij ook hier van bevrijd zijn. Udan, goedertieren god en Vader ! U, dierbare Verlosfer ! zij de eer, de dankzegging , het vertrouwen onzer harten , en onze aanbidding, nu en eeuwig! Amen! H.] EEN  GEDENKWAARDIGHEDEN EEN EN DERTIGSTE AFDEELING. jesus bij het meir Gennefar; — Twee Joodfche Tolbedienden, levi en mattheus, worden aldaar van hem geroepen, om zijne leerlingen te worden, en volgen hem na. Verkeering van jesus met Tolbedienden en zondaar en, waar over de Farizeën zich ergeren, en Hem berispen. matth. IX: p—17. mark. II: 13 — 22. luk. V: 27 — 38. ort daar na begaf jesus zich andermaal na het meir ( Gennefar,) alwaar hij het volk leerde, dat zich aldaar in groote menigte liet vinden. Hier op zag hij , in 't voorbijgaan , eenen Tolbedienden , met naame levi, den zoon van alfeus, in't Tolhuis (hoedanigen hier en daar aan den oever van het meir veelen waren,) zitten. Dezen, [gelijk ook aan zijnen medetollenaar mat the us , matth. IX: 9.] deedt hij het voorfiel, dat hij zijn leerling worden, en hem volgen zou. En terftond ftonden zij op, verlieten alles, en volgden, hem. Nu hadt levi, om zijnen wil, een groot gastmaal in zijn huis aangericht, waar bij veele Tollenaars en zondaars, ook andere lieden, die aldaar, om jesus wil, bij een waren gekomen, tegenwoordig waren , en nevens hem en zijne leerlingen aan tafel zaten. Hier over betoonden de Schriftgeleerden en Farizecn wederom hun  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 285 hun ongenoegen tegen zijne leerlingen. Waaröm, zeiden zij, eet en drinkt gijlieden met de Tollenaaren en zondaaren? [Tollenaars en zondaars worden hier bij één gevoegd ; dewijl de Jooden de Tollenaars in 't gemeen voor *t fleehtfte foort van menfehen hielden: hierom onthielden zij zich ook van gemeenzame verkeering met de Tollenaaren, die bij hen, ook uithoofde van hun ambt, en de menigvuldige onrechtvaardigheden , die zij daar bij meermaalen pleegen te begaan , gehaat waren. [Evenwel was het er verre af, dat ze alle zoo ondeugend en onverbeterlijk waren , als de fchijnheilige Farizeën zich inbeelden. Althans dezen, welke, op 's Heilands uitnodiging, terftond gereed waren , om uit hun beroep te gaan , fchijnen gantsch niet onrechtvaardige en fchraapzuchtige menfehen geweest te zijn ; jesus zoude zulken ook niet, tot zijne bijzondere vrienden zoo terftond hebben aangenomen. Veel eer fchijnt het, dat zij reeds, door de prediking van johannes den Dooper, tot bekeering gebragt, gedoopt waren, en hoogachting voor den Heiland hadden opgevat. H. J Ondertusfchen meenden de Farizeën en JoodfcheGodsgeleerden dat jesus, in de keuze van zulk gezelfchap, zich zeer vergreep : en zij geloofden dus, hier weder eene bekwaame gelegenheid gevonden te hebben , om Hem bij het volk zwart te maaken, ten einde hunne fnoode oogmerken te bereiken. Doch, zij waagden zich ditmaal aan jesus zeiven niet, maar keerden zich tot zijne leerlingen , om dus ook derzelver hoogachting jegens hunnen Meester te verflaauwen.] JE^  fi86* GEDENKWAARDIGHEDEN jesus, die dit hoorde (nam terftond het woord? op,~) en vaardigde hen met deze woorden af: De gezonden hebben den geneesmeefter niet van node, maar de zieken. Maar gaat heen , en leert eerst verdaan , wat de fpreuk wil zeggen (hos. VI: €,) „ Barmhartigheid (echte, daadlijke menschlie„ vendheid) is mij liever dan offerande." Want ik ben niet gekomen, om rechtvaardigen, maar om zondaars ter bekeering te leiden. [Overtuigender voor zijne Leerlingen , befchamender voor de Farizeën, en vertroostender voor de Tollenaren , kan jesus zich niet verdedigen. De Geneesmeester is niet voor de gezonden : maar voor sieken. De Leeraar, die door onderwijzing ter bekeering leiden zal , is niet voor rechtvaardigen , heiligen, onberispelijken , maar voor zondaars, die bekeering nodig hebben. De Farizeën fpraken, in de onderftelling, dat jesus, als zoodanig een Leeraar, zich van zoodanig een gezelfchap moest onthouden, jesus in tegendeel, toont, dat Hij, juist als zoodanig een Geneesmeester van geestelijk kranken, het gezelfchap va» zoodanigen zoeken moest. De Farizeën fpraken in de verbeeldinge, dat zij de bij uitflek rechtvaardigen, doch de Tollenaars de uiterst godloozen waren, jesus twist daar niet over: alleen zegt Hij, door deze vergelijking, dat, indien dit dan zoo ware, niet zij, die gezond waren, maar de gevaarlijk zieke Tollenaren, de menschlievende hulp van Hem nodig hadden. Deze handelwijze, toont Hij ook, dat alleen Gode behaaglijk ware: Gode toch is barmhartigheid liever dan offerande. Doch de Farizeën oordeelden anders: al* thans handelden anders. Zij gingen in bun geheel Gods-  ÜIT HET LEVEN VAN JE SUS. 28? Godsdienftig leven, en vooral ook in hun Leeraarsverrichtingen, zoo te werk , als of de heer, met offeranden en uitwendige plechtigheden , meer gediend ware, dan met beöeffening van ware menfehenliefde. Zij, die zich vermeetten jesus te berispen ; mogten deze fpreuk uit den Bijbel nog wel eerst van Hem leeren verftaan. Als zij die recht verftonden , dan zouden ze ook 's Heilands gedrag billijken. Gewichtige les, ook voor ons, Christen Lezer! jesus is een medelijdend Helper; een Geneesmeester voor zieken ; een Zaligmaker voor zondaren. Wij gevoelen het, wij ondervinden het, dan onze zon* den en verdorvenheden vele zijn; dat onze geestelijke krankheden zwaar en voor menfchelijke hulp ongeneeslijk zijn. Hoe treurig zoude het gefield wezen, wanneer wij ons zeiven, ten halve, of voor een deel, moesten verbeteren en genezen, eer wij hulp bij Hem konden vinden ? of wanneer men flechts jnet minder zonde, en in minder gevaar, hulp erlangen konde ? Neen ! zieken , zonder onderfcheid , zondaren, zonder onderfcheid , zijn het, voor welr ken de Heiland kwam. 'Zouden wij dan vreezen, dat wij te elendig zijn, om geholpen te worden, te ziek, om genezen te worden? De gevaarlijkfte kranken zullen het zorgvuldigst door een getrouwen Geneesmeefter worden behandeld: en jesus is een getrouw Zaligmaker. Dan alleen zouden wij in onze zonden fterven , wanneer wij , door Farizeeuwfchen hoogmoed verblind , ons verbeelden , wel gezond en volkomen rechtvaardig in ons zeiven te zijn.: dan, zouden wij jesus hulp niet begeeren , en weigeren aan te nemen. Wie behouden wil zijn, leere  ft88 GEDENKWAARDIGHEDEN leere van jesus zeiven zijne ellendigheid, en late zich van Jesus ook helpen en genezen. Ook tot ons Zegt Hij, volgt mij '■ Wij moeten er dan ook gereed toe zijn : het is om ons eigen geluk te doen. Van Hem moeten wij ook leeren , dat bermhartigheid Gode behaaglijker is dan kerkgaan, avondmaal houden, bidden. Dit alles, hoe nodig ook , is Hem niet welgevallig, zonder een menschlievend gemoed. Wij kunnen Gode en onzen Verlosfer geen en dienstdoen: maar, al wat wij, om jesus wil, doen, om onze medemenfchen te leeren, te raden , te troosten , of op eenige andere wijze wel te doen , dat is Hem hoogstaangenaam En, fchoon wij ons wagten moeten , voor zoodanig verkeer , waardoor men deel neemt in het kwaad van anderen, befmet wordt met hun euvel , en zijnen goeden naam verliest, zoo moeten wij evenwel niet allen omgang mijden , maar eer, met onzen heer, de gelegenheid opzoeken, tot eene vriendelijke , hulpvaardige, leerzame en luchtende ontmoeting van zulke menfehen, van welker zeden wij anders afkeerig zijn. H. ] Ten dien tijde kwamen er ook eenigen tot hem, die gedeeltelijk leerlingen van johannes, gedeeltelijk van de Farizeën waren, welke hem deze vraag voordroegen : Waaröm vasten en bidden uwe leerlingen niet zoo vlijtig als wij? [want beiden plagten zeer dikwijls te vasten.] [Het willekeurig of bijzonder vasten was één der voornaamfle nukken in de gewaande heiligheid der Farizeën, naar wier ftrengheid johannes zich meer had gefchikt, dan christus. Van hier, dat  tlT HET LEVEN VAN JESUS. isB^ dat zijne Leerlingen , Zich ook ergerden aan de meer Vrije levenswijze van jesus en zijne Leerlingen. Mogelijk Waren zij ook wel door de Farizieën op* geftookt.] Hier op antwoordde je sus. Hoe kunnen dé vrienden van den Bruidegom vasten , zoo lang dè Bruidepom bij hun is? "Maar de tijd zal komen* wanneer de Bruidegom van hun zal weggenomen worden; dan zullen zij vasten en treurig zijn* [De bruiloftsfeesten duurden bij de Jooden eens geheele week, i B. mos. XXIX: 26, 27. richt* XIV: 12. Deze gantfche tijd werd met maaltijden doorgebracht, en was aan eene algemeene vreugde gewijd. Waaröm ook de vrienden van den Bruidegom , naar de gewoonte der Jooden, de anders bij de Farizeën gewoone vastendagen niet behoefden te houden , zoo lang de bruiloftsdagen duurden*] [De Heiland wilde met deze gelijkenis, op eene zeer verftandige en minzame wijze, de leerlingen van johannes gerust flellen, en hun alle oorzaak van ergernis ontnemen. Het was thans geen tijd of gelegenheid, om breedvoerig met hun te fpreken, over: het vasten, en deszelfs minder noodzaaklijkheid, en aanftaande affchaffing. Jesus wil nu alleen maar , met een enkel woord, zeggen , dat Hij in 't geheel niet tegenfprak , dat johannes difcipelen Wet deeden met vasten, doch dat er tevens goede fedeti was, waaröm Hij en zijne difcipelen niet vasteden* En hij bedient zich hief bij vati ééne gelijkenis, met welke johannês zelf van den Heiland gefproken had. joh* lil: 29. „ 't Is immerswil . I. Deel. T hij  29O GE DENK WAARDIGHEDEN hij zeegen , ,, een gewoon gebruik , dat de Bruï,, loftsgasten van het vasten ontflagen zijn, zoolang „ de Bruiloft duurt. Het is nu nog voor mijne Dis„ cipelen bruiloft: terwijl ik, de Bruidegom , nog bij ben ben. Waaröm zoude ik hen dan nu ai 5, laten vasten? Die tijd zal wel eerlang komen, als „ zij mijne tegenwoordigheid misfen zullen , gelijk s, Gijlieden Uwen Meester mist. Dan zullen zij ,, vaak genoeg moeten vasten en treuren." Zoo fprekende (telde jesus tevens, van ter zijde, het vasten voor, niet, als eene eigenlijke (tellige Godsdienstplicht, maar als iets, dat aan bedroefden niet oneigen is, waar toe men foms door treurige omftandigheden van zelfs gedrongen wordt, en dat dan ook niet af te keuren is. Eindelijk was dit onderricht, 200 wel als het vorige, waar hij zieh met eenen Geneesmeester vergelijkt, uitermate gefchikt, om Hem in zijne ware hoedanigheid te leeren kennen, en de gedachte van Hem , als eenen aardfchen Koning uit te wisfchen. H. ] Maar niemand zet een ftuk nieuw laken op een oud kleed; dewijl anders het nieuwe het oude fcheurt, en de fcheur erger wordt. En niemand doet nieuwen gistenden wijn in eene oude lederzak, anders doet de wijn de lederzak bersten , de wijn loopt weg, en de lederzak is bedorven. Nieuwen wijn doet men in nieuwe lederzakken, en dus worden beiden behouden. [De Zaligmaker vergelijkt de leer en inftellingen van de Farizeën bij een oud, gefcheurd kleed: en zijne leer bij nieuw laken. Gelijk nu een nieuwe lap  ÜIT HET LEVEN VAN jESUfc, fi£t ïapop geen oud en geheel vertieren kleed voegt -, zoo zoude ook jesus werk een onvoegelijk en nutteloos lapwerk geweest zijn , zo Hij zijne beter onderwijzingen gevoegd had, naar het oude leerftelfel der Farizeën. Hij geeft daar door dan te kennen , dat Hij ook, in het ftuk van vasten zich niet verkoos te fchikken naar de Farizeeüwfche inftellingen. Dit zelfde geeft Hij ook nog met de andere vergelijking te kennen. De oude Farizeeüwfche inftellingen waren ais Wijnzakken, die alle kracht verloren hadden en ligt fcheurden : Want, gelijk men nu öog in fommige Landen, bij voorbeeld in Spanjen , den wijn vervoert in vellen, in plaats van in vaatwerk b zoo deei men in dien tijd ook met den wijn J en, wijl nieuwe wijn ligt, aan 't gisten komende, de oude zakken sou doen fcheuten, en dus onnut Worden, deed een wijs Mensch dien in fterke , nieuwe ,zakken. De. Heiland vergelijkt zijne nieuwe kostelijke leer bi$ nieuwe Wijn, die ook geheel niet paste bij de oude, onbruikbare Farizeeüwfche leeringen , eh die hare waardij zoude verliezen , indien ze niet van alle verbintenis met die oude inftellingen van vasten en dier* gelijke >, vrij gehouden wierd. Zoo verdedigt dé Heiland zijn gedrag. Doch Hij voegt 'er, naar *t fchijnt, volgens luk as , V: 39. nog ietsterver* fchooninge van johannes discipelen , doch te» vens ter hunner onderrichtinge, bij. H. ] Doch, wie ééns aan ouden wijn geWehd is, dié vindt niet terftond fmaak in nieuwen (alhoewel hij van eene beter foort is,) de oude, zal hij zeggen» is nogthans beter. T 3 [Het  S02 GEDENKWAARDIGHEDEN [Het gaat l'lieden ook zoo: gij kunt U nog aan mijne nu uwe en betere inftellingen niet gewennen : altijd nog zegt Gij , „ het oude is beter." Met den tijd zult Gij er aan moeten gewennen. Zoo minzaam, zoo zachtmoedig, is jesus de heilige, onberispelijke jesus, in het wederleggen der dwalingen, in het verdedigen van zich zeiven en van zijne leer. Welk een fchoon voorbeeld voor allen ,■ die zich verdedigen moeten : bijzonder voor Leeraaren in het vooiftaan en verdedigen der waarheid ! Zij moeten ook dikwijls, van Farizeeuwsgezinden niet alleen, maar ook van ware Godvruchtigen, veröordeeling en berisping ondergaan: even als of het nieuwe, dat zij hebben , niet deugde ; als of het oude beter ware; en zij zich te veel vrijheid aanmatigden. Men moet dien tegenfpraak verdragen ; veel geduld hebben ; alle mogelijke verfchooning voor die misvattingen opzoeken ; met zachtmoedigheid onderwijzen en te recht brengen; zonder zich van dat geene , wat goed en betamend is, te laten aftrekken. Onze Zaligmaker duldt die tegenfpraak : zouden wij, die toch gewis, zoo wel als anderen, onze dwalingen hebben, dien dan niet dragen? 't Valt Wel wat moeilijk, als men merkt, dat er boosheid en nijdigheid achter fchuilt: maar het koomt ons niet toe , daar over te oordeelen , dat weet onze Heer alleen te onderfcheiden, die zal ook daar over eens vonnisfen. Laat elk onzer zich maar houden aan het gene ons door dien eenigen , hemelfchen Leeraar is voorgefteld en aanbevolen ! Alle zijne lesfen en inftellingen zijn wijs en goed: 't zijn geene harde wetten en lastige voorfchriften. Alle bei  ÜIT HET LEVEN van JESUt. SQJ bedoelen ze ons waar geluk, en het edelst en onzondig vergenoegen van dankbare en Godzalige harten. Houden wij ons aan zijne onderwijzingen, dan behoeven wij verder om geen oud of nieuw te vragen. Als wij aan menfchelijke vonden gewend zijn, zal 't ons eerst moeilijk zijn, ons aan jesus onderwijs te wennen : maar hebben wij er maar eens den rechten fmaak van , dan zal het ons, hoe langer zoo aangenamer , dierbaarder en onontbeerlijker worden. Dat wij het dan ook zuiver bewaren in onze harten; het nimmer met vreemde leerlingen vermengen, en boven al het zelve beleeven met eenen Godzaligen wandel. Dierbare Zaligmaker! leer ons daar toe door Uwen Heiligen Geest! Amen J H.] „ Dus krijg ik van mijn' p'igt, „ ó God ! een klaar bericht. ,, Wat is 't vooruitzicht fchoon! „ Hij, die op ö vertrouwt, „ Uw wetten onderhoudt, „ Vindt daar in grooten loon. ,, Maar, Heer, wie is de man, „ Die, op 't naauwkeurigst, kan „ Zijn dwaalingen doorgronden ? „ 6 Bron van 't hoogfte goed! „ Was, reinig mijn gemoed Van mijn verborgen zonden. v salm XIX: 6. T 3 TWEE  $94 G»DENKWAAR»IGHEDEÏ* TWEE EN DERTIGSTE AFDEEL.INC Reize van jesus op het tweede Paaschfeest naar Jerufalem. Genezing van eenen acht en dertig jaarigen kranken bij het Badwater Bethesda. Gevolgen dezer daad. Eerfis aanflag van jesus vijanden, om hem ui'S den weg te ruimen. joh. V: i — iB\ J\\s vervolgends het Paaschfeest der Jooden na bi? was, begaf jesus zich , ( na eene reeks van edele daaden, welke hij, geduurende het nu ten einde gelopen eerjle jaar van zijn" openbaar leven verricht had,~) andermaal naar Jerufalem. [Dit was dan het tweede Paaschfeest in het leerambt van jesus, vergeleken hgofdst. H: 13. Zijne komst in Jerufalem verwekte intusfchen voor tegenwoordig nog niet zoo veel opziens, als toen hij op het derde en laatlïe Paaschfeest in zijn openbaar leven derwaards kwam. Geduurende zijn verblijf aldaar bezocht hij de volkrijkfte plaatzen der ftad , en nam elke gelegenheid waar , om goed te doen. Eene zoodanige bood zich aan hem bij het badwater Metkesda. aan.J Nu  VIT HET LEVEN VAN JESUS. 295 Nu was er te Jerufalem bij de Schaapspoort een zeker bad, van de''jooden Bethesda (het huis der barmhartigheid , het Hospitaal,) genoemd, dat vijf bedekte gangen had, alwaar zich altijd eene groote menigte kranken , met gebreken aan de oogen bezocht, lammen, en zulken, die verwrongen ledematen hadden, bevonden, en op de beweging des waters wachtten. Want fomrijds daalde een Engel neder-, die het water beweegde. Wie nu, na deze beweging, het eerfte in het water klom, die werd gezond, welke ziekte hij ook had. [Dit fchijnt eene zoodanige bron geweest te zijn, die de eigenfchappen van eene gezondheidsbron of mineraal - water had, en op zekere tijden begon te kooken en te borrelen. Wie er dan het eerfte inklom , kon deszelfs genezende kracht, waar van het door de uitwaasfeming veel verloor, het meest genieten , en dikwijls genazen die genen weder, wier krankheden voor ongeneeslijk gehouden werden. Men fchreef, deze beweging en de voortrefhjke werking van dit bad aan eenen Engel, of aan eene buitengewoone godlijke kracht, toe.] [En waaröm ook niet ? Hoe het ook zij , het is geene wijsheid , in de vetfchijnfelen der Natuur niet op te merken de weldadige en wijze fchikking van den Schepper en Beltuurder der Natuur. Laat ons overal god zien, liever dan Hem éénmaal voor bij te zien. Laat ons in elk geneesmiddel, in elke gezondheidbron, in eiken wijzen Arts , in elke gelukkige werking der Natuur, dien god eerbiedigen, in wien wij leven, ons bewegen en zijn, en die om christus wil onze Vader is , die alle dingen zoo befhmrt, dat ook T 4 ziek'»  $0<5 ge-denk waardigheden ziekte en krankheid ons , niet bi] geval, maar van zijne Vaderlijke hand, toekomen. H. ] Onder anderen was daar een mensch, die reeds acht en dertig jaaren krank geweest was. Dezen Zag jesus liggen, en dewijl hij wist, dat hij reeds lang krank geweest was , vraagde hij hem: of hij gezond wilde worden? Heere, antwoordde de lijder, ik heb, geen' mensch , die mij, wanneer het water beweegd wordt , in het bad brengt. En als ik er. dan , met veele moeite, bij kom, zoo is er reeds een ander voor mij ingeklommen. Wel nu dan , hernam jesus, fta nu op en ga met uw bed naar hüjs t En op dat oogenblik werd deze mensch gezond j h.ij nam dan zijn bed op, en ging heenen< [Zoo zien wij al weder onzen dierbaren jesus als den besten Menfchenvriend. Hier zoekt Plij. zelf het ziekenhuis, en flnat de elende der Lijders met een medelijdend oog gade, leent een open oor aan hunne klachten, en helpt daar hij mede helpen kan, Christen ! het is beter voer U te gaan in het klaaghuis , dan in het huis der maaltijden. Stap gedurig eens de wooningen der armoede en elende binnen! bezoek kranken en lijdenden! gevoel daar, Wat al verfchooning en weldaden Gij geniet ! zie daar, hoe God al in lijden helpt en troost! en laat U opwekken , om hem na te volgen , die onze krankheden op zich genomen, en onze fmarten gedragen heeft. Wagt niet altijd tot men Uwe hulpe vraagt 3 Zij , die onze hulp het meest behoeven, en aan wien Ze best hefteed is , zijn dikwijls de laatfte in het Vragen, Z,oek Gij dan «iet jesus de Lijders op,!  uit het leven van jesus». Spj* en vraag, of Gij hen ook met raad of daad helpen kunt. En als Gij geholpen hebt , wagt dan niet naar de dankzegginge en menfchenlof: 't zij U genoeg , Uw Vader heeft het in 't verborgen gezien : Hij zal het openbaar vergelden. Zalig zijn de bermhartigen , hun zal bermhartigheid gefchieden S En Gij, elendigen! vertroost U met eenen Helper, zoo machtig, zoo goedertieren als jesus is. Hij kent alle Uwe taarten. Telt Gij jaren van lijden: het is daarom niet buiten hope. Is er geen vriend, die helpen kan, of wil, jesus goedheid en magt is nog dezelfde. Laat ons dan met vertrouwen ons zeiven aan Hem , ter volkomen verlosfing aanbevelen ! Laat ons ook andere elendigen vragen : „ wilt gij niet genezen worden ? ,, wenscht Gij niet zalig te zijn?" En is 't andwoord ja! laat ons dan ook naar jesus henen wijzen, en verzekering doen aan allen , dat bij Hein redding en zaligheid te vinden is. H.] Doch, het was juist Sabbath: (ah deze genezing gebeurd was , en de genezene het bed door de ftad droeg.) Deswegen fpraken fommigen toe den man, die gezond was geworden : het is Sabbath, en u daaröm niet geoorloofd , het bsd te draagen. De man hernam: die mij gezond gemaakt heeft, heeft gezegd : neem uw bed op , en ga heenen. Toen vraagden zij begeerig; wat is dat voor een mensch, die tot u eezegd heeft: neem uw bed op, en ga heenen ? Doch dit wist de gezond geworden man niet. Want jesus had zich onder de menigte des volks weggemaakt, welke zich op die plaats bevoad. ( Het was derhalven sok ditmaal met de voorzichtig" beid over'èenkomftig , dit wonder niet veel opziens te, laten maaken.) Doch, naderhand vond jesus hem T 5 in  èQ8 GEDENKWAARDIGHEDEN in den Tempel, en gaf hem deze les: zie, gij zijt gezond geworden, zondig niet meer, op dat u nog niet iet ergers wedervaare. [Het fchijnt dus , dat deze Man voorheen een zondig leven heeft geleid, en zich deze ziekte daar door op den hals gehaald heeft. Zoo zijn wij elendige Menfehen de oorzaak van ons eigen onheil : bijzonder halen wij ook dikwijls ziekten , pijnen en zwakheden , ja eenen vroeger dood op ons. Overdaad , wellust, luiheid en allerlei ongebondenheid , onvoorzichtigheid, en onoplettendheid op die groote gave van gezondheid, brengen onbefchrijflijk veel kwaad in de wereld. En, hoe goed is God , die ons dikwijls door ziekten Vaderlijk kastijdt , om ons te leeren, onze gezondheid hoog te fchatten, en beter te gebruiken; om ons ootmoedig te maaken ; ons te fpeenen van verboden genietingen; ons aan onzen dood te doen denken; ons voor te bereiden voor de eeuwigheid ; en ons vertrouwen alleen op Hem vestigen , bij wien uitkomflen zijn tegen den dood. Hoe dikwijls hadden wij ook gelegenheid, om den Heer voor zulke Vaderlijke kastijdingen dank te zeggen! Doch , zijn wij nu bevrijd, wij moeten dan ook den ernftigen raad van onzen Zaligmaker hooren: ,, zondig niet meer, op dat Uniet wat ergers wedervare!" Ach! hoe rampzalig zou ons lot zijn, indien wij door Vaderlijke kastijdingen niet verbeterd wierden ! Wij zouden dan mogelijk nog ftxengere tuchtigingen moeten ondergaan : of wel eindelijk , onder het gevoel van Tichterlijke ftraffen, hier namaals, door eigen fchuld , rampzalig worden. II.] De  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. ■ De mensch, (verheugd, dat hij zijnen verlosfer gevonden had, en dat hij in denzelven dien jesus herkende, van wien het gerucht reeds zoo veel verhaald had,) ging heen, en gaf het den (aanzienlijken> Jooden , ( ongetwijfeld , met het beste oogmerk) te Kennen, dat het jesus was, die hem gezond had gemaakt. [Nu wist men dan, wie de mensch ware, die niet alleen op eenen Sabbath vrijheid gegeven had, om eeaen last te dragen , maar die ook zelf dezen dag, door het genezen van eenen kranken , naar fiien meende , ontheiligd had. Eene gewenschte ontdekking voor lieden , hoedanigen de Farizeën waren, die reeds den ondergang van Jesus befloten hadden , en daaröm op elke gelegenheid loer* den , dat zij hun befluit onder eenen goeden fchijn ten uitvoer konden brengen. ] De Jooden dan vervolgden jesus en zochten hem zelfs om te brengen, om dat hij dit op den Sabbath gedaan had. — En als jesus (onder anderen) zich met deze woorden ontfchuldigde: ,, gelijk mijn Vader tot hier toe, (op eiken dag, ook op den Sabbath,) ten besten zijner fchepzelen, (als hun weldaadige onderhouder en befchermer,) werkt, zoo doe ik (de Zoon) zulks ook;" werden de Jooden hier door nog heviger gemaakt, om hunnen moorddadigen aanflag tegen hem ten uitvoer te brengen, dewijl hij nu, gelijk zij zeiden, niet alleen den Sabbath gefchonden , maar God zijnen eigenen Vader genoemd, en midsdien zich zeiven aan God gelijk gemaakt had. [ Hier uit zien wij derhalven, dat ook de Jooden de bewoording} M Zoon van God," in de ftrengfie be-  '300 GEDENKWAARDIGHEDEN betekenis nemen. En daar voor moet elk Christen zijnen jesus erkennen; hem, als den hoogheerlijken en verheven Zoon van God, het affchijnfel van 's Vaders heerlijkheid , en het uitgedrukte beeld zijner zelfftandigheid , vereeren, en aanbidden. — Eewaar mij bij dit geloof, dierbare Zaligmaker! bewaar mij dat ik mij nimmer aan deze waarheid ergere! Geef, dat zij ook van ongeloovigen en twijfelaars erkend worde, en dat wij, die ze belijden, er door vertroost en opgewekt worden! Amen! DRIE EN DERTIGSTE AFDEELING. Zeer merkwaardige en uitvoerige verantwoording van jesus. [XTet verwijt en gedrag der Jooden tegen jesus op de bovengemelde verdediging gaf hem aanleiding tot eene uitvoerige verantwoording. In dezelve legde hij niet alleen de eerbiedigde belijdenis af van de Godheid, die hij zou beledigd hebben , en verzekert, dat hij niets het geringfte zonder den wille van god zijnen Vader doet, maar tevens ontvouwt hij ook zijne eigene godlijke waardigheid, zending, en magt in den tijd en in het toekomende, en zegt gevolglijk van zijn'eigen verheven perfoon meer, dan hij ooit te v.ooren gezegd had. En dit alles met eene vrij-  uit het leven van jesus. 30I vrijmoedigheid , met eene waardigheid , zoo als voor een' zoo verheven perfoon, en godlijken gezant, voegde. ] joh. V: 19—4?» Ik verzeker u heilig , vervolgde jesus (zich verdedigende,) de Zoon is zoo ver at, om iet van zich zeiven, (uit eigene magt en willekeur, tegen den wil en het oogmerk des Vaders,) te doen , dat 'hij zich veel meer , in alles, wat hij doet, naar den Vader fchikt, en het geen deze doet, dat doet hij ook. ( En gevolglijk mag ik ulieden , gelijk hij , op den Sahhathdag , weldoen. ) Want de Vader heett den Zoon lief, en daarom toont hij hem ook alles, wat hij zelf doet. ( Hij geeft hem de magt, om de grootfte en heerlijkfte daaden, aan de zijnen gelijk, te verrichten. ) En hij zal hem nog ^rooier werken , dan deze ( die tot hier toe verricht zijn, ) vertoonen , ( d- i. hij zal nog grooter daaden door hem laten verrichten,) welke u in verwondering zullen brengen. Want gelijk de Vader de dooden opwekt, en leevende maakt ; zoo maakt ook de Zoon leevende, die hij wil. Ook oordeelt de Vader niemand, maar heeft al het oordeel aan den Zoon overgegeven. _ (Daar Wordt van de heloonende en ftraffende Voorzienigheid in dit leven, ah ook van het laatfte oordeel gefproken. Vergeleken m at t h. XXV: 31. AVI: 2.7. 1 thkss. IV: 16.) op dat allen den Zoon eeren, gelijk zij den Vader eeren; wie den Zoon niet eert, die eert ook den Vader niet, die hem gezonden heeft. Waarlijk, ik verzekere ulieden , die mijn onderwijs gehoorzaam aanneemt, en (dus) in hem gelooft, die mij gezonden heeft, (en door mij fpreekt,) die verkrijgt gewis de eeuwige zaligheid, en komt niet in het gericht, hij heeft \olftrekt geene ftraffe te wachten ,) maar hij gaat uit den dood in hét waare leven over. Waarlijk, ik verzeker ulieden , de tijd komt, en is reeds, dat de dooden de Item van Gods Zoon  g©2 GEDENKWAARDIGHEDEN Zoon zullen hooren, en die ze hooren, zullen Iee» ven. Cj e s u s heeft ook reeds, geduurende zijn aardfche leven, dooden opgewekt.) Want, gelijk de Vader de kracht in zich heeft, om het leven te geven, zoo heeft ook de Zoon van hem de kracht, om het leven te geven, ja, hij heeft hem ook de magt mede gedeeld, om het gericht te houden, dewijl hij des menfchenzoon (de Mesfas) is. Verwonder u daar niet over. Eens komt zeker het uur, waar in allen, die in de graven zijn, zijne ftem hooren, en uit dezeiven uitgaan zullen ; die het goede gedaan hebben , tot de eeuwige zaligheid, maar die het kwaade gedaan hebben, tot het ontvangen der verdiende ftraffe. Doch, ook dan zal ik niets van mij zeiven doen, { niet uit eigene magt en willekeur handelen vs. 9.) maar zoo als ik hoor , ( van mijnen Fader, ) zoo oordeel ik, en mijn oordeel is rechtvaardig! Want ik zoek niet mijnen eigen wil, maar den wil te doen van hem , die mij gezonden heeft. — Als ik mij zeiven alleen dit getuigenis zou geven, (dat ik daar zoo van mij zeiven afgelegd heb, zender ander getuigenis voor mij te hebben;) dan zou ik niet willen vorderen , dat gij het, als geloofwaardig, zoudt aannemen. Maar daar is een ander , die van mij getuigt , aan wiens getuigenis niemand twijfelt. Ik meene johannes, aan welken gijlieden afgevaardigden gezonden hebt, en die een behoorlijk getuigenis van mij heeft afgelegd (waar gij niets tegen ingebracht hebt.) Nu heb ik wel het getuigenis van een' mensch niet van node, (want ik^keb andere en fterker bewijsgronden voor mij;) maar ik haal dit daarom aan , op dat gij zalig wordt, ( om niets voorbij te^ laten gaan, het geen ulieden tot opmerkzaamheid jegens mij, tot het aannemen en gehoorzaamen •van mijne leere, en gevolglijk tot zaligheid leiden zou kunnen.) Hij (deze johannes, alleszins een bevoegd getuige,) was een brandend en fchijnend licht: maar het behaagde u, u zeiven bij zijnen glans flechts voor eene korte poos, te verheugen. (Niet lang behield johannes, onder dn voornaamfle Joden, de ach-  üit het leven van jesus. 303 tichting, welke men hem in het eerst fcheen toe te dragen. Zijn getuigenis aangaande den Verlosfer had daarom ook niet de overtuiging uitgewerkt, die het had behooren te doen.) Doch ik heb nog een getuigenis voor mij, het welk hooger en gewigtiger is, dan het getuigenis van johannes. De werken, welke ik , door de van den Vader mij verleende kracht verrichtte, deze werken (zeg ik,*) die ik doe, zijn voor mij getuigenis genoeg, dat de Vader mij gezonden heeft. — En de Vader zelf, die mij gezonden heeft , heeft mij ook zelfs een ywoordlijk) getuigenis gegeven. — ( Wel niet op die wijze, dat hij als een zichtbaar getuige daar geftaan heeft ;want) het is zoo, nooit hebt gij eene ftem van hem gehoord „ noch een be>eld van hem gezien , {maar een getuigenis, het welk in de Schriften zijner gezanten en Profeetett bevat is. ) — Maar gijlieden zijt, (over het geheel,') niet geneigd , om zijnen woorden toegang tot uw hart te verleenen, naoien gij den genen niet gelooven «vilt, die (zoo openlijk en zoo bij uitnemendheids zijn gezant is. Gij onderzoekt (wel) zeer vlijtig de Schrift (de Boeken van moses en de Profeeten) dewii). gij gelooft, dat zij u den weg tot de waare gelukzaligheid aanwijst. En juist deze is het, die van mij, (als den waaren heil-aanbrenger, door wien men tot de waare zaligheid komt,) getuigt. D sniettegenftaande, wilt gij niet, (als leer begeer ige leer~ lingen) tot mij komen, op dat gij (onder mijne leiding) deze zaligheid verkrijgt. — Ik zoek geene jjdele eere bij menfehen te bejaagen, (en dit tot het doel mijner handelingen te maaken; maar de eere bij God is mijn voornaame oogmerk. ) Doch ulieden heb ik als zóodanigen leeren kennen, die geen vonkjen van liefde Gods, ( die zijne eere zoekt te bevorderen,) in u hebt. (Dit geeft gij hier door te kennen.) Ik ben gekomen, met bevel en volmagt van mijr.en Vader voorzien, en nogthans neemt gijlieden mij niet aan, (dewijl gij alleen op uw aardsch belang ziet, onbekommerd, of Gods eere daar ook mede bejlaan Man.) Wanneer ondertusfehen een ander in zijn ei- gen  304 6 E D E NKWAARDIGHËDÉÏJ gen naam , (zonder daar toe bevel van God te hebben , als een bedrieger,) zal te voorfchijn komen , dien zult gij aannemen , (dewijl hij uwe lusten ftreelen, en uwe ondeugden niet ontdekken zal. christus zag tijden vooruit, dat zich het volk door valfche JMesfiasfen zou laten bedriegen. Ook was het van ouds af met het karakter des volks overeenkomende, dat zij de valfche Profeeten gehoor gaven, en de waare verwierpen.) Maar hoe kunt gij gelooven, (mij voor eenen Godlijken gezant houden , en mijne leere gehoorzaam aannemen,) daar gij alleenlijk op eere en aanzien bij de menfehen, (die ik u niet beloove,) ziet; en integendeel om de eere bii God onbekommerd zijt. (De .voornaamften en de Leeraars des Volks ■waren menfehen, die alles deeden om hunne eigen eerzucht en hoogmoed te voldoen, jesus, zelf zich niets aanmatigende , wilde ook hen niet vleien: flreelde hen 'niet; beloofde hun geene wereldfche eer en grootheid. Daarom konden zij niet bewogen worden , om Hem aantenemen.) Gelooft (ondertusfehen) niet, (als of ik dit met dat oogmerk zegge f) dat ik ulieden bij deji Vader verklaagen wilde. Daar is iemand, die u verklaagt, moses, op wien gijlieden zoo zeer uw vertrouwen zet, (op wien gij u zeiven zoo veel verbeeldt, aan wiens gezag gij zoo vast verkleefd zijt.) Doch , iudien gij waarlijk aan moses geloofdet, zoo zoudt gij ook mij gelooven, want hij heeft van mij gefchreven. (Deze zal ulieden derhalven , om nw ongeloof en uwe hardnekkigheid, zelf moeten veroordeelen.) Maar, wanneer gij zijne fchriften (de fchriften van dezen bij u in zoo groot aanzien ftaande man) niet gelooft, hoe zult gij mijne redenen gelooven? [Het is niet bekend, hoe de voorname Jooden te Jerufalem deze reden opgenomen hebben. Doch , v^rmoedlijk zijn zij daar door nog meer tegens jesus verbitterd geworden , voörnaamlijk, dewijl hij hun , met zulke vrijmoedigheid , hunne ondeugd voor oogen  uit het leven van jesus* 305 . oogen fielt- Evenwel durfden zij voor ditmaal hun godloos voornemen, om hem om te brengen (vs. 18.) nog niet in 't werk ftellen* De waardigheid, daar hij, mede fprak , zijn oog, vol majefteit, als dat van den aanftaanden richter der wereld, had hen verfchrikt. ] [Laat ons bij deze aliergewichtigfte aanfpraak des Heilands nog een weinig nadenken! — Welk een heer■ lijk getuigenis is het, dat jesus hier van zich zeiven aflegt: de nederige, geen eer der Menfehen, maar alleen hun heil zoekende jesus ! Of liever, welk een groot, en heerlijk getuigenis heeft god zelf van zijnen ! ;Zoonafgeleid, door die groote macht aan Hem toe te I betrouwen, die in zijne Wonderdaden bleek j en,bo1 ;.ven al, door Hem op te wekken uit den dood; want daar door is alles, wat jesus, voor zijn fterven, van zich zei ven had getuigd, bekrachtigd, (v. 31— ■ 37. — Eeuwig gezegende Verlosfer ! Gij zijt dan waarlijk de Zoon van God! Gij zijt niet alleen des :Menfehen-Zoon; niet alleen de beste Leeraar; niet alleen de bij uitfiek geliefde vriend van God; niet !, alleen de beloofde Mesfiiis ; Gij zijt, ja, dat alles: i maar Gij zijt meer. Gij alleen zijt de eigen , de eeniggeboren Zoon van God< Gij alleen hebt een 1 leven van den Vader ontvangen, waar door Gij een , bron van leven, een leven wekkende kracht, in U 1 zeiven hebt. (vs. 26.) Gij, die dood zijt geweest, , en weder levend zijt geworden , Gij hebt de fleutéls 1 .van het graf en van den afgrond. De magt, de alle verbeelding te bovengaande magt, is Ü toebetrouwd, om alle die geftorven zijn, op éénmaal in het leven ■te roepen, (vs. ai, 23, 26. j Voor U zullen zij I. Deel, V al*  «o6 GEDENKWAARDIGHEDEN allen ftaan , als den Rechter der Wereld, voor U die de harten en nieren, doorzoekt: (vs. 22., 27. en openb. II: 23.) Uwe alwetenheid, Uwe wijsheid , Uwe rechtvaardigheid, Uwe macht , zijn Godlijk voor ons: god heeft U uitermate zeer vef*> hoogd, en eenen naam gegeven boven alle namen. (fil. II: 9.) 't Is billijk, dat alle knie zich voor U buige, dat alle tong U belijde, tot heerlijkheid van god den Vader. Wij eeren U, gelijk wij den Vader eeren: en wij vertrouwen, dat wij, door U den Zoon te eeren, god den Vader zeiven verheerlijken, (vs. 23.) Sterk ons, ó Heer! in dit geloof» Bewaar ons, dat wij het ons nimmer, door valfche leeringen van Menfehen, laten ontnemen ! Christen! hoe vol troost, hoe vol opwekking ig deze onze belijdenis! Wij bidden dan niet eenen aan , die ons mogelijk niet kent; wij vertrouwen dan niet op eenen, die ons mogelijk niet helpen kan; wij beroepen ons dan niet op eenen, die mogelijk geen rechtvaardige uitfpraak kan doen; wij arbeiden, lijden en dulden dan niet voor eenen Heer die ons niet beloonen kan: neen, jesus christos, gods zoon, één met den Vader, is onze Heer en Zaligmaker ; Hij is het, dien wij aanbidden , op wien wij vertrouwen, wien wij het oordeel overgeven, voor wien wij arbeiden, dulden en leiden. Op Hem hopen wij niet flechts in dit leven; met den dood is onze verwachting nietten einde: Hij leeft: en wij, die in Hem gelooven , wij zullen leven. Het graf zal niet onze eeuwige wooning zijn ; het zal fleehts eene korte poos onze rustplaats wezen: wij zullen zijn ftem hooren; Hij is de opftanding en het leven ;  uit hét leven van jesus. 30^ #h wij' zullen verfrist, verj'ongd, geheiligd, verheerlijkt voor Hem ftaan; met alle onze vrienden, dié in den Heere ontfliepen, zijne heerlijkheid aanfehouwen; en niet fterven in eeuwigheid 1 Voor zijn voni nis fchrikken wij niet. Hij is des Menfchert Zoon* : Hij, die in alles ons gelijk geworden is ; uitgenomen de zonde, is een goedertieren, mënschlievend* ; bermhartig Zaligmaker tevens. Moesten wij voor teoö ftaan, zonder christus ten vriend te hebben , wij zouden niet beftaan voor de hoogstgei duchte gerechtigheid van Hem',' die onze tallooze (bonden niet ongeftraft kan laten. Maar de Vader : cöordeelt niemand, Hij heeft al het bordeel den Zoon i overgegeeven, die Zoon verzekert; die in mij ge1 looft, koomt niet inde verdoemenis; en Wat Hij zegt fen doet, dat doet Hij in 's Vaders naam , dat is den Vader welgevallig; Hoe zalig zijn wij dan niet reedé in hope: wij zijn overgegaan van den dood in het 'leven. Alleen; mijne Christelijke Broeders, en Zusters! laat onS ook nu ons oordeel, naar dat vin christus, ons gedrag, naar het zijne, inrichten. Wij i hebben onlangs (matth. V, VI, Vil.) verno* ; men, hoedanig het karakter en de gedragingen zijn 1 moeten Van- hun, die de genadige vrijfpraak des ! hemelfchen Richters te wachten hebbent (bladz. 240 — 250.) Wij gelooven niet in Hem, zoo' ons I geloof niet üit de werken blijkbaar wordt. Wij : eeren Heni niet, zoo wij niet doen wat Hij ons gebiedt; Hem daiï nagevolgd, ook daar in ; dat: Wij, i-'niet onzen wil, maar den wil des Hemelfchen'Va] éers doen, (vs. 30.) en dat wij, niet de eer' der V * Meri.  308- gedenkwaardigheden Menfehen, maar flechts de goedkeuring van gob en christus zoeken! (vs. 41.) Als wij de eer der menfehen lief hebben, zoo ontbreekt ons het onverdeeld vertrouwen op den Hemelfchen Vader en Op den getrouwen Zaligmaker: en onze liefde is niet oprecht, (vs. 42—44.) Dierbare Verlosfer! flerk ons geloof; wakker onze liefde op; en vorm ons naar Uw beeld! • Elk Lezer merke ook nog hier bij op, dat de fchuld van 's menfehen verdoemenis alleen bij Hem zeiven is. Dat de Joden niet behouden wierden, had geene andere oorzaak , dan dat ze niet wilden komen , om het leven te hebben. (vs. 40.) Klaag niet, -Mensch ! over Uwe onmagt: 't is Uwe Onwil die U den dood doet. Niemand zal om zijne onmagt verloren gaan. Want het is God, die in ons werken wil, beide het willen en het volbrengen, naar zijn hoogstgunftig welbehagen. En een iegelijk, die den hemelfchen Vader om den Heiligen Geest bidt, zal hem gewisfelijk ontvangen. Laat elk, -zoo biddende , flechts die middelen bij de hand nemen, welke gods ontferming ons heeft aangewezen , en onder welke ook is het onderzoek der Schriften, 't welk de Heiland den Joden aanbeveelt, (vs. 39.) Wat zij in de Schriften des O. T. konden vinden , dat vinden wij er nog in ; en nog wel veel duidelijker en vollediger in de onwaardeerbare fchriften des N. T. Het is eene zaligmakende leer, eene kraqbr Gods tot zaligheid voor elk die het gelooft. Onderzoekt het dan, Christenen ! met behulp van die middelen, welke in onzen tijd zoo overvloedig v«or handen zijn: en onder welke ik U de Overzetting  üit het leven van jesus. 30^ tiftg en Aanmerkingen van van hamelsveld wel in de eerfte plaats durf aanraden. Onderzoekt het vooral, om er het getuigenis van cod zeiven, aangaande zijnen Zoon , onzen Zaligmaker, in na te fpooren ; om dat te gelooven, om daar naar te leven! Die dat doet heeft het eeuwig leven. Och ! mogt ook dit mijn werk daar toe voor U, Christelijke Lezer ! gezegend zijn J H. ] VIER EN DERTIGSTE AFDEELING- jesus verklaaring over de waarde en het doel van den Sabbath, en de waare vertering van God. [JL/e fnoodfte en hardnekkigfte vijanden van on» zen Heere waren, gelijk wij reeds meermalen gezien hebben , de Joodfche Godgeleerden, en die genen in 't bijzonder, die de Farizeefche fecte waren toegedaan. Zij fchijnen eeiie algemeene famenzweering tegen hem gemaakt, en ten dien einde hem allerwege waargenomen, en hunne verfpieders gehad te hebben , om eindelijk iet in zijn gedrag te vinden , dat hun gelegenheid geven kon, om hem zijn aanzien bij het volk te benemen , en in 't verderf te ftorten. De volgende gevallen kunnen dit bewijzen.^ V 3 matth.  j'O GEDENKWAARDIGHEDEN matth. XII: i—8. mark. II: 113 — 2$. [ luk. VI: i — 5- (*) Op zekeren Sabbath, dien men den tweeden eerften noemde, (dit was een Sabbath terftond na Paafchen) ging jesus, op de reize, langs eenen akker, en zijne leerlingen begonnen, door honger, aairen te plukken, die met de handen te wrijven, en de korentjens te eeten. Als eenige van de Farizeefche. partij (die medegingen, of'hem ontmoetten, ) dit bemerkten , zeiden zij tegen hem : uwe leerlingen doen iet, het geen op den Sabbath niet geoorloofd is, te doen. [Het uitplukken van aairen op eens anders akker, daar men overging, om den honger te ftillen, had jmoses uitdruklijk veroorloofd, 5 B. mos. XXIII: s<. Maar, dat dit op eenen Sabbath gebeurde, was naar de Farizeefche zedeleere, zondig, dewijl men het voor eene foort van oogst, en gevolglijk voor een' arbeid hield, waar door de Sabbath ontheiligd werd. poch jesus toont hun met een paap voorbeelden, uit hunne H. Boeken ontleend, en op welke zij niets konden te zeggen hebben, dat het geöprloofd is, in gevalle van nood, van de voorfchriften van den door mos es verordenden godsdienst af te gaan; als ook, dat het arbeiden, onder ze- (*) [Ik ftem gaarn met broes, tegen bergen, die doorgaans hesz volgt , tegen,deze plaatfing der gebeurems. Doch, gelijk ik reeds in de beginne gezegd heb, % Verander aan de Harmonie niet. H. J  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 3II jjekere omftandigheden, ook op den Sabbathdag on7 zondig zij ; en verdedigt daar door op eene zeer overtuigende wijze het gedrag zijner jongeren. ] te sus gaf hun ten antwoord: hebt gijniet gele» zen, (1 sam. XXI: 3.) wat david deed, als bij en de mannen , die bij hem waren, honger had f Hoe hij in Gods huis, (den Tabernakel) ging, en in tegenwoordigheid van abjathar, die kort daar na Hoogenpriester werd, van de Toonbrooden at, die echter, eigenlijk gefproken, noch hij, noch zijne mannen , maar alleen de Priesters eten mogten # (2 B. mos. XXIX: 33- 3 B. mos. XXIV : 9. ) Üf hebt gij in de Wet niet gelezen , dat zelfs de Priesters "in den Tempel den Sabbath breken, nademaal zij veelerhande, en gedeeltlijk, ook zwaaren aroeid moeten verrichten , bij voorbeeld het {lachten der offerdieren enz. ) en dat zij nogthans daarom niet voor fchenders van den Sabbath gehouden worden. (De Tempel, zult gij zeggen, maakt hunnen arbeid onzondig.) Maar ik verzeker u , hier is nog meer dan de Tempel, (te weeten, de Heer des Tempels, haLeSchi III. welke ook de geheele gejleldheid van den voorigen Joodfchen Godsdienst veranderen kan.) Doch, als gij recht wist, wat de woorden, (hos. VI: 6. J in zich bevatten : ,, Barmhartigheid is mij aangenamer dan offeranden" , dan zoudt gij over de onfchuldigen geen oordeel der verdoemenis uiigefproken hebben. [Het inzien in den waaren zin van deze uitfpraak zou hen niet alleen van deze liefdeloze veröordeeling der leerlingen, die, om hunnen honger te flillen, eenige aairen plukten, terug gehouden, maar ook in ftaat gefield hebben, om beter te oordeelen, over het geen op den Sabbath geoorloofd, en welke voor God de geliefdfte Godsdienst is. Want, volV 4 gens  glü GEDENKWAARDIGHEDEN gens deze uitfpraak, ziet God niet zoo zeer op de offeranden , en in 't gemeen, op het uitwendige in den Godsdienst, als, voörnaamlijk, op den inwendigen Godsdienst van het hart, op echte liefde van God en menfehen, en de Gode behaaglijke blijken van dezelve.] Ook voegde hij er bij : de Sabbath is om den mensch, (om zijne fomtijds ook nodige rust,) maar niet de mensch om den Sabbath. En bovendien is *s menfehen Zoon ook Heer van den Sabbath. (Ik kek volkomen magt over den Sabbath, en den gant-> fchen Godsdienst; ik kan daarom ook in zekere gevallen, de wetten van den Sabbath geheel opheffen.) [Wie is niet verontwaardigd, die dit leest, over de laffe vitterij, en kwaadaartige bedilzucht der Farizeën? Wie gevoelt niet, hoe grievend dezelve voor de arme jongeren , hoe beledigend voor den Zaligmaker zei ven was? Dat wij ons toch wachten voor dat hatelijk kwaad. De liefde handelt niet pngefchiktelijk ; zij denkt geen kwaad; zij bedekt 's naastens feilen ; zij hoopt altijd het beste, i kor, XIII: Si f' Het is een teken van blindheid voor zijne eigen gebreken , van ijdelen hoogmoed , van gebrek aan ware wijsheid, en menfchenliefde, fcherpelijk te zien op 's naastens misftappen, en Hem dien met vinnigheid te verwijten. Die zoo doen, zullen Gods veröordeelend vonnis niet ontvlieden. Ook hier zelfs wordt hunne onbillijkheid wel eens openbaar, en zij worden wel eens gevoelig vernederd en befchaamd, gelijk jesus de Farizeën deed. Als wij onze gevoelens, grondpeginfelen, en bande-  UIT HET LEVEN VAN JESUS.' 313 delingen flechts zoeken in te richten naar die van jesus , zullen wij voor alle pijlen van den laster fchootvrijzijn; wijzullen onzen frnader altijd befcheid kunnen geven; en wij kunnen verzekerd zijn van de ontfchuldigende uitfpraak van jesus onzen Heer. Uit het gantfche onderwijs des Heilands , hier en elders , leeren wij verder, dat het waarnemen der uitwendige Godsdienstplechtigheden , niet de hoofdzaak en het wezen van den Godsdienst is: maar dat het aankome, op de beöeffening van alle die plichten, vooral ook van menfchenliefde en bermhartigheid , welke ons Gods wet voorfchrijft. De Sabbath was onder de Israëliten ook daar toe zoo bepaaldelijk ingefteld, op dat dit Volk daar door toonen zoude, dien eenigen waren god te dienen, die de wereld gefchapen heeft, en in zes dagen deze aarde tot eene woonplaats voor het gedacht der Menfehen bereidde. Doch, het fprak van zelf, dat geen Sabbathvieren Gode aangenaam was, zo het niet, uit eerbied en liefde voor Hem , gefchiedde : en, die God liefheeft, die heeft ook zijnen naasten lief. Doch het was dikwijls het karakter der Joden, en is het ook dikwijls nog van menfehen, die Christenen heten, dat ze uiterlijke plechtigheden befchouwen als een tol, die aan God betaald wordt, en door welke men de oneerbiedigheid des harten, de overtreding van andere geboden, en het verzuim der plichten jegens den naasten , kan goed maken. Jammerlijke dwaling! god wil ons zelfs bij de openbare en plechtige vereering van Hem tot onderlinge liefde opleiden. Hoe gefchikt was het Sabbatsfeest voor de fsraëlitifcue Natie, om algemeene verbroedering en V S Se"  314 GEDENKWAARDIGHEDEN gezellige genoegens aan menfehen van allerlei ftand en jaren te doen genieten. De Israëliet leerde zelfs op den Sabbath een plicht van menschlievendheid oeffenen , jegens vreemdelingen en flaven. Geen' hunner mogt Hij op den rustdag laten arbeiden: hij moest gedenken, hoe hard Hij zelf als flaaf in Egypte behandeld was , en hoe bang hem dat gevallen was. 5 B. mos. V: 14, 15. » B. mos. XX: 9, lo. XXIII: 12. Wat ons betreft, voor wien der IsraëUten Sibbath in eenen Christelijken Feestdag op den eerften dag der Weke , veranderd is, het Jjast ons, die eenen redelijken en geestelijken Godsdienst belijden , ons van alle Farizeeüwfche angstvalligheid en bijgeloof te ontdoen. Doch niet minder betamend is het , dat wij, naar het voorbeeld der Apostelen, dien dag toewijden aan de openbare en plechtige belijdenis van god onzen Vader, en van jesus christus onzen Zaligmaker en Heer; dat wij ons dan famen broederlijk veréénigen in 't gebed, dankzegginge en lofgezang; dat wij ons dan laten leeren en ftichten door de prediking van het Evangelie ; dat wij de heilige plechtigheden van Doop en Avondmaal, ter erkentenisfen van onzen gekruisten Verlosfer, en van onze gemeenfehap aan Hem, vieren ; en dat wij ook daar aan de armen Christelijke handreiking doen. Dit is een ftellige plicht van het Christendom. Dit is voor onze eigen wasdom, in de genade en kennis van onzen Heere jesus christus, zeer bevorderlijk. Hier door geven wij eikanderen een opwekkend en (lichtend voorbeeld , en werken mede aan elkanders blijdfchap en ftiebting. Koom aan, Christenen! laat ons ook deze onderlinge bij-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 3I5 fcijéénkomften niet nalaten, gelijk fommigen, velen moet ik liever zeggen, in onzen tijd de gewoonte hebben! laat ons malkanderen opwekken en voorgaan ! laat ons ook aan de vreemdelingen, die onder ons zijn, een goed voorbeeld geven, en onze dienstboden dezen Christelijken Rustdag mede doen vrezen. Waaröm zouden wij ons van eenen Wandeling op dien dag onthouden, van welke jesus en zijne jongeren zich niet onthielden ? Maar waaröm gouden wij ons ook veröprlooven verre reizen, en allerlei bemoeijing, waar door wij buiten ftaat gefield worden, om ons met de Gemeente te veréénigen in openbare Godsvereering ? Laat ook hier bij maar alle Farizeeüwfche liefdeloosheid , partijdigheid en vitterij, verbannen zijn. Zo ooit een zachtmoedige, ftille geest vereischt wordt; zoo ergens nederigheid , goedwilligheid en infchikkelijkheid plaats moet vinden } zoo ergens ééndracht, liefde en vrede woonen moeten, het is bij onze gemeenfchappelijke Godsvereeringen. Waar wij zoo vergaderen , daar is jesus zelfbij ons; daar wandelt Hij met ons in den Geest. H.J Waar liefde woont, gebiedt de heer den zegen; 3, Daar woont Hij zelf, daar wordt zijn heil verv kreegen, En 't leven tot in eeuwigheid. PSALM CXXXIII. VIJF  gï6 gedenkwaardigheden' VIJF EN DERTIGSTE AFDEELING. je sus in Galileë. Genezing op den Sabbath, en merkwaardige overwinning op de berispzuchtige Farizeën, welke op nieuw het befluit nemen, om hem, bij voorkomende gelegenheid , uit den weg te ruimen. Maar jesus ontgaat hen, en begeeft zich naar het Galileefche meir. Won der genezingen, matth. XII: 9 —21. mark. III; i_ 12, luk. VI: 6 —ii. Jesus reisde hier op verder, en ging op eenen Sabbath in hunne Synagoge, om te leeren. (Waar* fchijnlijk gebeurde dit te Kapernaüm.') [Weder een blijk van den onvermoeiden ijver des Heilands, en van zijnen moed, om, na de ééne verzoeking te hebben overwonnen , de andere ;te gemoet te gaan. Zoo moest Hij, onzenthalve , in alles verzogt worden, doch zonder zonde. ,, On„ dankbaarheid, en boosaartigheid, waren niet in ftaat, „ zegt broes," om zijnen ijver te doenver„ flaauwen, zijne Menfchenljefde te doen bekoelen. 9, Zijne vijanden waren ook in de Synagoog: en de u bes-  ftjlT HET LEVEN VAN JESUS, 31/ „ besten onder hen , welken jesus onderwees, „ waren onkundige, bevooroordeelde, bijgeloovige „ Menfehen. Hij onderwees hen echter met onbe„ koelden ijver, met onafgebroken goedwilligheid. „ Laat ons , mijne Broeders! eerwaardige fchaar „ van Christenleeraarenl wanneer ons lot aan dat „ van jesus gelijk is , ook zijne grootheid in „ onze mate pogen gelijk te worden. H.] r'i'/Isstwb tiupin . ssw ..naiuvsa !. ' 'ns». o* aizu ' Hier bevond zich een mensch, wiens rechtehand verdroogd (of verlamd) was, (en die van jesus wenschte genezen te worden.) Thans legden hem de Schriftgeleerden en Farizeën, die op hem loerden, de vraag voort ls het geoorloofd, op den Sabbath te genezen ? Op. dat zij gelegenheid mogten vinden tot eene befchuldiging, (wanneer hij of een antwoord gaf, dat met het heerfchend leerfteifel flreed, of als hij den zieken daadlijk genezen zou.) [Rampzalige boosheid, als Menfehen, aan zich zeiven en hunne zondige driften overgelaten worden ! Schriklijke uitwerkfelen der eerzucht en trotschheid! Het blijft hier niet bij vooroordeel, maar eene verftandverbijfterende boosaartigheid werkt hier mede. Men zoekt eene befchuldiging tegen jesus, om dat Hij- goed doet op eenen Gode gewijden dag : en zelve fchaamt men zich niet, om kwaad te doen. De Leeraar des Volks , de Priester zoekt eenen - Mensch te verderven , om dat Hij eenen Mensch be. houdt! Wie moet er niet voor fchrikken? Wasergeen god in den hemel, hoe zou de vroome hier op aarde beftaan? „ Behoud, ó Heer! wil ons te hulpe komen!" (ps. XII: 1.) En wij zelve moeten boven al toezien, dat  §l8 GEDENKWAARDIGHEDEN^ dat wij nimmer, door valfchen ijver voor den Gödg. dienst, en door bijgeloovige inftellingen ons laten vervoeren, tot menfchenhaat en arglistigheid. Die in oprechtheid met jesus wandelt, wandelt zeker. H.j Maar jesus * die hunne oogmerken befpeurdëi fprak tot de omftanders: Wie is er onder u , dië zijn eenig Schaap, wanneer het juist op eenen Sabbath in een' kuil gevallen was , niet uit denzelveri zou uithelpen, (zonder dat hij het als eene ontheiliging, van den Sabbath aanziet?) Maar is nu eert mensch niet veel meer dan een Schaap ? (hoeveet meer is hetdanpligt, hem op den Sabbath ti redden * zijn lijden te verkorten? [De Lezer merke hier op de wijsheidvolle manier i op welke jesus met de Joodfche Leeraaren, in tegenwoordigheid des volks, twistredende.. Hijbédiende zich niet van een reeks van diepgaande fluitredenen, kunftige betoogingen, of zulke gronden4 die eene fterke infpanning van het Verftand vordé• ren, maar altijd van zulke, die voor ieder een bevatbaar en begrijplijk waren. Hij bracht de zaakj gelijk hier, tot zinlijke, in het gemeene leven dikwijls voorkomende gevallen, te. rug, of hij fioeg hen meÉ hun eigen zwaard , of hij {toonde hun, hoe hunne bijvoegzels en gevoelens de echt Godlijke leere en fchriften tegenfpraken ; hoe hunne levenswijze en gedrag ftrijdig waren met het gedrag van hunne iri aanzien ftaande voorvaderen enz.] [Och! hadden wij meer van die zachtmoedige hemelfche wijsheid ^ Welke onze Heer had, wij zouden ook, in allen gevallen, met meer kracht fpreken j wij zouden nint- jnejf  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 31$T nier befchaamd worden; dikwijls zouden wij veel nut doen. Wij zien het hier in onzen Heer. H.J Hier op gebood hij den mensch met de verdorde hand in het midden op te treden, en vraagde hen (de Farizeën') vervolgends. Wat is dan wel op den Sabbath geoorloofd? goed of kwaad te doen? Het leven te behouden of te verwaarlozen? [Kaner iets eenvoudigers gevraagd worden? Kan iemand twijfelen, wat er op behoort geandwoord te worden ? Ook de onkundigfte Mensch, het aankomende Kind zal andwoorden: ,, men mag op den Sabbath geen kwaad doen, maar men moet goed doen op den Sabbath.*' En evenwel de grondbeginzels , inzettingen en handelingen der Farizeën liepen er vlak tegen in: en velen van den onkundigen hoop hielden het met hun! Hoe elendig dwaalt de mensch , die 't eenige zekere onderwijs der Godlijke openbaring verlaat! Houd dat toch , Christen 1 in het oog! Hoor ook veel naar die vraag des Heilands i mag men op den Sabbath kwaad of goed doen?"1 En laat toch alles op dien dag na, wat Uwen Heer mishaagt! Verzuim niet, al dat goed te doen ? dat Hij U op dien dag heeft bevolen! Heiligt zoo gode, naar 't voorbeeld des Verlosfers, den dag des Heeren! H,j\ Maar zij zweegen fUl. ( Hit was het zwijgen vanontwapend ongenoegen , dat heimlijk ivaak dreigde. ) Thans zag jesus hen allen bij de rij af, met een gelaat vol ernst en misnoegen, aan; maar te gelijk bedroefde hij zich hartlijk over hunne verftoktheid.  3'gC> g ÏD ENKWAARDIGHEDEN [Medelijden over den toefland van deze lieden' paarde zich met billijk misnoegen over hen. Hoe godlijk ! hoe navolgenswaardig ! Wij moeten ook medelijden hebben met de grootfie deugnieten j ;.oök met dien, die ons gevoelig zoekt te benadeelen.} Steekt uwe hand uit, zeide hij hier op tegen dezen mensch. En toen hij dit deed , werd zij gezond, gelijk de andere. Daar over,( over deze .vernedering en jesus overwinning Over hen) werden de Farizeën geheel raazend , zij floopen weg , en" fineedden met de Herodiaanen ( de aanhangers der Faspilie van herodes, welken zij op hunne zijde ge-. hracht hadden, en het welk hun zoo veel te ligter gelukt was , dewijl dezen , grootendeels , tot de Sette der Sadduceën behoorden, wier grondregels jesus insgelijks weder legde,) den (verfoeilijken) aanflag, om hem, (bij voorkomende gelegenheid,') uit den weg te ruimen. Maar jesus bemerkte dit, en begaf zich derhalven uit dezenoord weg. [Zelfs de heilige Zaligmaker konde dan niet aitijd zijne vijanden, door overtuiging, door Zachtmoedigheid, door weldadigheid, en door {prekende' blijken van Godlijke macht, voor zich en voor de waarheid winnen. Zelfs wierd de trotschheid ett partijdigheid dezer fchijnheiligen er nog maar bitterder door , en hun haat tegen jesus kankerde in bij elk wonder, dat men hem verrichten zag. Behoeft het ons dan te bevreemden , wanneer ons iets dergelijks overkoomt? wanneer wij menfehen zich zien verharden en verbitteren tegen de overtuigende kracht der waarheid? Laat het ons maar dragen met zachtmoedigheid gelijk jesus deed! En, in  üit hét leven van jesus. 3fti in navolginge van zijne les (matth. V.) liever onze vijanden, ontwijken, dan ons met hun gelijk ftellen, of ons aan hunne uiterfte boosheid blootgeven. Zoo ontweek ook de Heiland hier zijne vervolgers. H.] [ Te weten, hij wist maar al te wel, welken fterken invloed de Farizeën en Joodfche geestlijkheid nog op het volk hadden, en hoe gemaklijk het hun zijn zou, óm dit volk fpoedig weder tegen hem in te nemen. Want, hoe zeer ook zijn aanzien bij het zelve rees , en integendeel het gezag der Joodfche Leeraaren fcheen te daalen, echter kon zich het zelve nooit zoo vast vestigen , dat hij er zich geheel op verlaten kon, dewijl hij hunne eerzuchtige verwachtingen niet vervulde.] Hier op begaf jesus zich weder mét zijne leerlingen aan het meir (van Galileë in eene eenzame plaats, om voor de lagen der Farizeën veilig te zijn. Maar hij kon nergens lang verborgen blijven; want) ook hier verzamelde zich eene groote menigte volks uit Galileë / Juded, zelfs uit Jerufalem, uit Idutned, uit de oorden over den Jordaan, en die om Tyrus en Zidon, tot hem, welke allen door het gerucht van zijne daaden derwaards getrokken werden. Dit bewoog hem , om zijne leerlingen bevel te geven, dat zij, om de groote menigte van volk, een vaartuig voor hem gereed zouden houden, in het welke hij zich begeven zou kunnen, om voor den al te fterken aandrang veilig te zijn. Want hij genas er zoo veelen, dat zulken , wélke met ziekten bezocht waren , op hem aandrongen, ten einde hem flechts te kunnen aanraaken. Öok vielen zulken, welke van onreine geesten bezeten waren , zoo dra zij hem zagen, voor hem neder, en riepen: Gij zijt I. Deel. X Gods  gEÜ GEDENKWAARDIGHEDEN- Gods Zoon ! maar hij gaf aan allen het feherp verbod, dat zij hem niet bekend zouden maaken. Dus werd derhalven vervuld, (nademaal j e s u s alle op' fchudding en gewoel vermijdde,) het geen door den Profeet jesaiü (Hoofdfi. II: i. volgg.) gezegd is: ,, Zie, dit is mijn knecht, dien ik uitverkozen heb, mijn geliefde, die mij welbehaagt. Ik zal hem mijnen geest mededeelen , en hij zal waarheid en recht ( of den waaren Godsdienst) den volken verkondigen ; hij zal niet tieren, noch hard roepen ; men zal zijne ftem op ftraat niet hooren. (Hij zal zijn rijk, zijnen Godsdienst, met geen gedruis of driftig geweld gronden.) Het geknakte riet zal hij . niet geheel verbreken, noch de glimmende vlaswiek geheel uitblusfchen , (hij zal zijn volk zeer goedertieren en toegevend behandelen,) tot dat hij zijne zaak volkomen uitgevoerd, (zijn gezag als messi a s tegen zijne vijanden geheel buiten allen twijfel gefield , en zijnen Godsdienst gegrond) heeft. Dan zullen geheele Natiën op hem hun hoopend vertrouwen Hellen, (hem als hunnen Heer ver'êeren, en zijnen Godsdienst aannemen.) [Eene fchoone Profeetifche befchrijving van bet ftil, zachtmoedig, en menschlievend Karakter van onzen jesus, en de verfchoonende •langmoedigheid, waarmede hij zijne vijanden behandelde, en de zwakken verdroeg.] [Het was den Zaligmaker niet te doen , om opzien en vertooning te maken; maar alleen om nuttig te zijn. Terwijl Hij zijne Vervolgeren ontwijkt, houdt Hij niet op goed te doen: en 't gene nu zonder ge-, vaar niet zoo openlijk gefchieden konde, dat doet Hij in de ftilte. Hij verdraagt met zachtmoedigheid ; maakt geen geroep of geraas ; handelt niet woest en driftig; maar arbeid zachtkens voort: en daar  UIT HET LEVEN VAN JESUS 323 daar door Volvoert Hij zij'n plan; bevordert zijne zaak; tot dat ze ten vollen zal zijn uitgevoerd, alle tegenftand overwonnen zal zij'n, en geheel de wereld Hem erkennen zal. Dit was een vrucht van den Heiligen Geest, dien Hem van God was medegedeeld. — Zoo is nog onze dierbare Zaligmaker gezind. Zoo wil Hij" , dat ook wij' gezind zullen zij'n, in allen onzen arbeid , tot bevordering van zijne zaak. Met luid geroep, met razen en tieren , met onftuimige beweging kunnen wij veel bederven, maar weinig beteren ; menig geknakt riet geheel verbreken, menig glimmend kaars jen geheel uitblus» fchen; menig zwak mensch ergeren; menig twijfelend gemoed verwarren; en aan de tedere zaak een bijna onherftelbaar nadeel toebrengen. En , evenwel, wij zijn dikwijls zoo dwaas, dat wij geheel anders, dan onze Heer jesus, handelen. Onze zondige drift, onze hoogmoed en eerzucht, ons fleunen op eigen kracht, ons wantrouwen aan den Heere en zijne magtige hulp , ons ongeduld , enz. hebben daar fchuld aan. Laat ons toch daar tegen op onze hoede zijn, en bij den zachtmoedigen jesus ter fchole gaan; zijnen tred zoeken te volgen; en ons door zijnen Geest laten leiden ! Hij zal, dat lijdt geen twijfel, zijne zaak uitvoeren, god zelf heeft dat van Hem getuigt. Ja , dikwijls nog gaat daar de zaak van christus en het Christendom, en het werk des Heiligen Geestes, op 't voorfpoedigst, waar ze in de ftilte voortgaat, en , om der vijanden wille , minder openbaar wordt. Welk eene bemoediging voor ons! En, welk een troost! jesus verbreekt ook het zwakke niet: daar voor zorgt Hij boven al. X a Hij  324 gedenkwaardigheden Hij zal zijn werk volenden: ook aan U, zwakke tedere Christen. Gij , die op Hem hoopt, zult niet te vergeefs hopen. Elk , die Hem als Zalig» maker en Heer eerbiedigt, zal zich eens met Hem verblijden over de heerlijke volvoering van het Godlijk genadeplan , over zijne allerheerlijkfte macht, waar aan alles moet onderworpen worden, en over de zaligheid die elk zijner vrienden , door Hem , eeuwig genieten zal. H.] „ De heer is recht, in al zijn' weg en werk; „ Zijn goedheid kent in't gansch heelal geen perk. „ Hij is nabij de ziel, die tot Hem zucht: ,, Hij troost het hart, dat fchreiend tot Hem vlugt; „ Dat ongeveinsd, in 't midden der ellenden, „ Zich naar Gods troon met zijn gebeên blijft wen,, den : „ Hij geeft den wensch van allen, die hem vreezen j „ Hun bede heeft Hij nimmer afgeweezen." psalm CXLV: 6. ZES  ÜIT het leven van jesus. 325" ZES EN DERTIGSTE AFDEELING. jesus verkiest uit zijne menigvuldige aanhangers de Twaalven, die hij tot getuigen van zijne woorden en daaden, en tot toekomende uitbreiding van zijne leere beflemt. Vervolg van wonder-genezingen. MARK. Wit 13 — LUK' VIJ 26 —16. O m dezen tijd gebeurde het, dat jesus op eenen berg ging, oni te bidden, en dat hij, in zijne verkeering met God, den gantfchen nacht doorbracht. [Onze heer had minder nodig, dan wij, zich te onttrekken van de beilommering der wereld ; want Hij was gewend, zijn hart onder alles tot god te verheffen; evenwel brengt Hij gantfchen nachten in het gebed door, voor zich zeiven en bijzonder voor anderen; ook vooral dan, wanneer Hij een gewichtig werk ftond te ondernemen. Christen! bid Gij dan vooral gedurig ! Begin al , wat Gij begint, met den Heere! En zet U dikwijls in de ftilte neder tot den omgang met den Onzienlijken. H.] Toen het dag geworden was, riep hij zijne leerlingen tot zich, uit welken hij er twaalf verkoos en X $ ver-  gS>6 GEDENKWAARDIGHEDEN verordende , die hem beftendig zoude verzeilen , en die hij zou kunnen uitzenden, om te prediken, (om zijne leere te verkondigen en uit te breiden, ) waaröm hij hen ook Apostelen (Gezanten) noemde. Dezen gaf hij de magt, om zieken te genezen, en zelfs de duivelen uit te drijven. Zij waren de volgende: simon, dien hij den naam petrus gaf, takobus, zoon van zebedeüs, en zijn broeder johannes, aan welke twee hij den naam gaf van Boanerges, dat is, Zoonen des donders, andreüs , (broeder van simon,) filippus, bartholomeüs, mattheüs, jakobus, Zoon van alfeüs, thaddeüs, simon de ij veraar , en judas de Iskariter, die hem verraaden heeft. [Dezen waren de twaalf, welke jesus reeds te vooren tot zijne navolging geroepen had, en die tot hier toe, benevens nog andere leerlingen, zijne gewoone volgers geweest waren. Maar thans vond hij het voor zijne oogmerken dienftig, hen uit de overigen tot zijne meer vertrouwde en beftendige medgezellen te verkiezen: op dat ze daar door tot hun groot en gewigtigwerk voorbereid mogten worden. Want zij waren het eigenlijk, door welken hij het groote werk van de verlichting en zaliging der wereld voltoojen, en zijnen Geestlijken Godsdienst , waartoe hij zelf den grond gelegd had, uitbreiden wilde. Zij waren alle Galileërs (i kor. IX: 5.) van den geringften ftand, visfchers, tellenaars enz. ongeleerde lieden: der wereld tot een bewijs, hoe de zaligende Godsdienst, niet door wijsheid en fchranderheid der menfehen, maar door Gods magt, gedicht is geworden. ] t [Zo.  UIT HET LEVEN VAN JESUS. $1? [ Zoo dikwijls wij dan van deze Apostelen hooren en lezen, zoo dikwijls wij hunne Schriften in handen krijgen, hebben wij gelegenheid, om op te merken de groote wijsheid en kracht Gods, door welke zij een wonder voor de wereld geworden zijn. Deze twaalf Galileefche Mannen hebben toch het eerst, in navolginge van hunnen Meefter, dat groote werk der verlichting en verbetering van het Menschdom begonnen, dat nu agttien Eeuwen ftand heeft gehouden , en nimmer weder zal verbroken worden: Gode zij dank, die hen, voor ons, tot zulke zalige oogmerken gebruikt heeft: die ons ook, door hunnen dienst, tot op den huidigen dag, zooveel nuttig onderwijs heeft laten toedienen 1 Hunne gedachtenis zal ook bij ons in zegening zijn , fchoon wij hunne voorfpraak niet behoeven. Wij hopen hen ook in de Maatfchappij der zaligen te ontmoeten, om dan nog beter met en van hun te leeren, hoe men gode en onzen Verlosfer ter eere leeft, en om nog veel van hun te vernemen, aangaande het leven van onzen Heiland op deze aarde. — Doch hier reeds moeten wij veel aan hun denken , die ons de hoogstgeloofwaardige getuigen van het leven, de leer, den dooden de opftanding onzes Zaligmakers zijn ! Hunne fchriften moeten ons dierbaar zijn: en hun Godvruchtig voorbeeld behooren wij ons gedurig voor oogen te ftellen. Het is zoo, wij zuilen het hier zoo verre niet brengen, als zij het gebragt hebben. ; Doch, in onze mate, en naar onzer ftand op deze wereld , kunnen wij worden, wat zij hier waven, j Hoe onkundig , hoe bevooroordeeld, hoe onleer; zaam , hoe traag, hoe bevreesd, met hoe vele geX 4 bre*  328 GEDENKWAARDIGHEDEN breken behebt, waren zij niet in den beginne! En evenwel, het onderwijs, de vermaning , beftraffing en vertroosting , het voorbeeld van den Heiland , en de gave des Heiligen Geestes hebben hen allengs gEvnrnd,enook, voor hunnen dood, zijn zenietvok BMflkfa Geeft U dat geen moed, zwakke, en, bij het gevoel van Uwe gebreklijkheid, dikwijls zwaar» moedige Christen ? Wel aan dan, flechts met een leergierig gemoed, gebruik gemaakt van den Heer t r. 6 0 s! Allereerst in Hem geloofd! Uaan Hem toevertrouwd ! en dan allengs meer van Hem geleerd! Hem allengs meer nagevolgd! zijnen Heiligen Geest, ter Uwe verlichtinge en verbeteringe , veel ingeroepen ! Het geduld, dat onze Heiland met zijne zwakke jongeren had, heeft Hij ook met U. Zij hadden niet Hem uitverkoren , maar Hij integendeel Hen. Gij ook, Christen! hebt niet Uwen Heiland eerst lief gehad, maar Hij had U eerst lief. En, gelijk Hij hen lief had ten einde toe, zoo zal Hij ook ten einde toe U lief hebben. Een judas, dieliemnimmer oprecht bemind had , maar dien evenwel de Heer gaarn had willen behouden, moge verloren gegaan zijn, maar Gij * die 's Heilands ftem gaarn volgt s zult gewis niet verloren gaan. H«3 luk. VI: 17. 19., Met deze twaalf Apostelen, ( die hij zoo verkozen, had,) klom jesus van de fpits des bergs op de vlakte neder. En eene menigte van zijne overige leerlingen en aanhangers, benevens een' hoop volks „ uit geheel Judeë, in 't bijzonder ook uit Jerufalem , en uit de óorden om Tyrus en Zidjn, hadden zich vexi  uit het leven van jesus. 325 verzameld, gedeeltlijk, om van hunne krankheden genezen , of ook van onreine geesten , die hên plaagden, verlost te worden. En dezen werden allen gezond. Elk drong toe, om hem flechts te kunnen aanraaken, want er ging eene kracht van hem uit, die hen allen genas. [ Wij kunnen onzen Zaligmaker niet zoo aanraken, en hebben ook zulke wonderdadige genezingen niet van Hem te wagten , als er toen plaats hadden. Doch alle hulp, welke Hij voor ons nodig keurt, alle verlosfing van ware onheilen, al wat tot onze eeuwige behoudenis dienen kan, dat alles mogen en kunnen wij elk oogenblik van Hem begeeren , en zij'nen alomtegenwoordige en almachtige kracht zal het ons fchenken. Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, op dat wij bermhartigheid mogen verkrijgen , en genade vinden', om geholpen te worden, ter bekwamer tijd. H.] ZEVEN EN DERTIGSTE AFDEELING. Leere , voorzegginge, en vermaaningen van jesus aan zijne leerlingen, in tegenwoordigheid des volks. [De navolgende reden, welke ons de Euangelist luk as verhaalt, komen in veele Hukken overëen met die, welke mattheüs Hoofdft. V. VI en VII. voordraagt. Sommige Uitleggers houden ze daarom voor dezelfde redenvoering, die jesus op een' en X 5 den-  33°" GEDENKWAARDIGHEDEN denzelfden tijd zal gehouden hebben. Anderen zien ze als onderfcheiden, en op eenen anderen tijd gehouden , aan; dewijl men heel wel onderftellen mag, dat jesus verfcheiden gewigtige lesfen aan zijne leerlingen meermalen herhaald en gezocht heeft in te fcherpen. Doch dit zij hoe het wil, wij zullen ze hier ia voegen.] [Tevens zal de Lezer, bij elk Huk, te rug gewezen worden, op de aanmerkingen , welke voorheen reeds gemaakt zijn , op elke van die lesfen, welke hier ten tweedemaal voorkomen. H. ] luk. VI: 20—49. Hier op , (na dat jesus , van den berg afgeklommen, eene groote menigte kranken onder het aanwezende volk gezond gemaakt had') hief hij, zich (in zijn voorftel hoofdzaak lijk) tot zijne leerlingen loerende , op de volgende wijze, aan: Gelukkig zijt gij armen, (van geest; gij ootmoedigen;) want u komen voörnaamlijk de goederen toe van het hemelsch rijk. (Zie bladz. 186—188.) Gelukkig zijt gij, die thans hongert (en gebrek moet lijden,). want gij zult verzadigd worden. Gelukkig zijt gij , die thans weent , want gij zult ééns des te vrolijker zijn. ( Uwe dikwijls treurige toefiandzaleens in eenenhoogstgelukkigen ftaat. veranderen. Zie bladz. 188, 189.) Gelukkig zijt gij, wanneer men ulieden om desmenfchenzoons wil haaten, uitftooten, (in den bandoen,) befchimpen, en uwen naam lasteren zal. Verheugt u dan en zijt blijde! want gij hebt daar voor eene groote beloning 'in den Hemel te wachten. Even dus hebben zich hunne vaders gedragen tegen de Profeeten. (Zie bladz. 194—196.) Maar wee u , gij rijken, ( die gij de goederen dezer wereld tot het hoogde doel uwer wenfchen en pogingen maakt ,_en daar naar als het hoogfte goed tracht,) want gij hebt, (tact  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 33! (met dezelve n, ) uw goed we», (wanneer zij u bij het graf verlaten zullen , dan hebt gii geen verder deel aan de heerlijke goederen van mijn rijk. ) Wee u, die gij (lichts uwen buik vult, (en om de goederen der ziel weinig bekommerd zijt,j want gij zult ééns honger lijden. (Gij zult uwe onmatige begeerten naar eten en drinken niet meer voldoen kunnen, en ook den zegen mijner leere misfen.j Weeu, die gij hier niets doet , clan vrolijk te leeven , (die alleen aardfche vermaaken zoekt, en alles mijdt, wat u daar in ftooren , en tot ernftige overdenkingen en opmerkzaamheid op hooger pligten zou kunnen opwekken,) want namaals zult gij droevig zijn en weenen. Wee ü, wanneer alle menfehen wel van u fpreken, (want dat zou een bewijs zijn, dat gij u alleen om de goedkeuring der menfehen bekommert, hunne lusten vleit, hunne ondeugden goedkeurt, en dus mijne echte leerlingen niet zijt. Gij zoudt, gevolglijk, ook aan de belooningen geen deel hebben, die alleen getrouwe en gemoedlijke verbreiders van mijne leere te wachten hebben. ) Zulken lof hebben uwe vaders den valfchen Profeeten ( die hen vleiden, en hen bij hunne bedorven zeden ongeftoort lieten) ook altijd toegekend. (Maar .moet gij nu het tegendeel van de menfehen ondervinden , zoo dat zij u haaten, lasteren, vervolgen, zoo vergeldt hun toch geen gelijk met gelijk, j ik gebiede u daarom, gij, die tot mij behoort: hebt uwe vijanden lief; bewijst weldaaden aan de genen , die u haaten; wenscht diegenen alles goeds, die u het kwaade wenfehen ; bidt voor de genen , die u allerhande nadeel aandoen. Wanneer u iemand op de eene wang flaat, zoo keer hem ook de andere toe; (wreekt u zeiven niet, maar verdraagt liever het u aangedaane onrecht.) En wanneer u iemand het bovenkleed wil ontnemen , zoo laat hem ook het onderkleed. Geef aan elk, die u bidt; en wanneer iemand u het uwe ontneemt, zoo eischt het niet weder (met drift en met ter zijdeftelling der pligten van liefde en zachtmoedigheid,) van hem te rug. Zoo als gij wilt, dat u de menfehen zullen doen, doet hun ook alzoo. (Verg.  33Ü GEDENKWAARDIGHEDEN (Verg. bladz. 262, 263.) Wanneer gij alleen die genen lief hebt, die u lief hebben, wat loon kunt gij, (voor God) daar voor verwachten? Want ook de godloofte menfehen hebben die genen lief, van welken zij geliefd worden. En wanneer gij flechts den genen wel doet, die 11 wel doen , wat loon kan u dan ten deel worden ? Ook de zondaars (Heidenen , die geene Godlijke zedeleere tot deugd opleidt,) pleegen dit te doen. En wanneer gij alleen aan die genen uitleent, van welken gij weder hoopt te ontvangen, wat loon verdient gij daar mede? Ook de zondaars (de heidenen) leenen aan de zondaars, om het zelfde weder te kunnen wachten. Maar gijlieden (die gij beter zijn wilt, en zijn moet, betoont dit ook in uwe handelingen , en) hebt (dienvolgends) ook uwe vijanden lief, bewijst allen menfehen goed, en leent ook daar uit, waar gij niets weder te hoopen hebt. Dan hebt gij u zeiven groote belooningen van God te belooven , en dan zult gij waare kinderen des Allerhoogften zijn. Want deze is goedertieren ook jegens de ondankbaren en boozen. Weqst dan barmhartig, gelijk ook uw vader barmhartig is. (Vergl. bladz. 216 — 226.) — Beoordeelt anderen niet te fireng, dan zult gij ook niet te ftreng beöordeeld worden. Veroordeelt niet, dan zal men u niet veröordeelen. Bewijst u zeiven infchiklijk, dan zal men zich ook infchiklijk jegens u bewijzen. {Verg. bladz. 256 — 258.) Geef, dan zal u gegeven worden; ja, met eene volle, gedrukte, gefchudde, en overlopende mate zal men u wedergeven. (De goede Voorzienigheid zal u , het geen gij aan anderen doet, rijklijk weder vergelden.) Want met dezelfde mate, daar gijlieden mede meet, zal u weder toegemeten worden. — Hier voegde hij ook nog de volgende gelijkenisredenen bij: Kan wel de ééne blinde den anderen den weg wijzen ? Zullen zij niet beiden in den gracht vallen ? — De leerling moet niet beter willen zijn , dan zijn leermeester. Een volmaakt leerling, moet veel meer zijn gelijk zijn leermeester. (Hij moet zich s  UIT HET L-EVEN VAN JESUS. 333 ; zich, in doen en lijden, naar den leermeester fckik~ ken, hij mag geen beter lot verwachten, dan zijn mee» \ fter.~) Maar, wat ziet gij zoo naauw op den fplinter in uws broeders oog, (om hem deswegen te be1 rispen en te beöordeelen,) en den balk in uw eigen i oog bemerkt gij niet ? Of, hoe kunt gij tot uwen i: medemensen zeggen : hou flil, broeder , ik zal u 1 den fplinter uit uw oog trekken , terwijl gij toch den I balk in uw eigen oog niet waarneemt? Huichelaar! I trek vooraf den balk uit uw oog; en zie dan toe, I hoe gij den fplinter uit uws naaften oog trekken kunt« I (Zie bladz. 256 — 258) — Geen goede boom draagt flecbte vruchten, en geen flechte boom draagt goede | vruchten. Aan de vrucht kent men den boom. Van 1 de doornen kan men geene vijgen plukken , en van 1 de distelen geene wijndruiven. (Zie bladz. 264 — 268.) | Een goed mensch brengt uit den goeden voorraad 1 van zijn hart het goede voort, en een boos mensch 1 brengt uit zijn boos hart het booze voort. Want, 1 daar het hart vol van is, daar loopt den mond van over. — Wat noemt gij mij: Heere! Heere! en doet echter niet, het geen ik u zeg. (dat is, wanneer gij ■mijne rechte leeraars en verëerers wilt zijndan moet i gij ook naar de voorfchriften van mijne leere handelen.) I lk zal u aanwijzen, aan wien hij gelijk is, die tot ; mij komt, mijn onderwijs aandachtig aanhoort, en daar naar doet. Hij is eenen man gelijk, die zich [ een huis bouwt, en den grondflagvan hetzelve diep I in den grond op eenen rotsfteen legt. Wanneer dan II nu eene overftrooming komt, en de ftroom op het j huis ftort, blijft het nogthans onbeweeglijk ftaan ; want het is op eenen rotsfteen gegrond. Maar wie hoort, en er niet naar doet, die is eenen man gelijk, die zijn huis op de losfe aarde bouwt, zonder !; vooraf eenen goeden grondflag gelegt te hebben. Wanneer dan nu de watervloed tegen zulk een huis I ftoot, zoo ftort het in , en valt ontzachlijk in puinhoopen. ( Verg. bladz. 268 — 270.) [Hier  334 GEDENKWAARDIGHEDEN [Hier is nog het één en ander, dat wij bijzonder behooren op te merken, daar het ons voorheen, bij de behandeling van matth. V. VI en VII. niet voorkwam. Over het geheel heeft onze Heer zijne jongeren niets groots, aanzienlijks en heerlijks naar de wereld beloofd. Zij hadden nu al eenigen tijd met Hem omgegaan en gezien, dat Hij niets van dien aart zogt; zij moesten zich daar ook toe zetten. Onze tijden en omftandigheden verfchillen zeker veel van die der Apostelen ; evenwel ook ons is geene aardfche heerlijkheid , maar eene hemelfche zaligheid , beloofd. Het dunke ons dan niet vreemd, wanneer wij hier een bekrompen deel hebben, en met tegenfpoeden worftelen : zalig, zegt jesus, (vs. 21.) zijt Gij, die nu hongert, want Gij zult verzadigd worden , met beter goederen , dan fpijze en drank. Zalig zijt Gij, die 'nu weent, want Gij zult lachen. Eenmaal zullen alle tranen van Uwe oogen zijn afgewischt. „ Kwam, na lijden, geen verblijden , dan was lijden zwaar verdriet: maar, na lijden, koomt verblijden, daarom acht ik lijden niet." Dit zij onze geloofs-roem! — Wij mogen wel daarom te meer fchrikken voor wereldfchen voorfpoed , om dat de Heiland hier zulk een geducht Weel tegen de rijke, wel te vredene en vrolijke Kinderen dezer wereld uitfpreekt, (vs. 24, 25,) Hij bedoelt daar zeker dat foort mede, dat de beter weldaden van het Koningrijk der Hemelen verfmaadt, en zich enkel met aardfchen voorfpoed vergenoegt. Zulke ongelukkigen waren er in jesus tijd velen: en, ach ! zij zijn er nog velen ! Laat U door den besten vriend raden, ü Mensch ! want, wat baat het  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 335 hetU, zo Gij de geheele wereld wint, en Gij fchade lijdt aan Uwe ziele? En , wat fchaadt het ons, zo wij wat minder eere en aanzien onder de Menfchen hebben? Christen! Gij ook vooral, ChristenLeeraar ! onthoud wel, wat christus U zegt: ,, wee U, zo alle menfehen goed van U fpreken!" (vs. 26.) Gij moet de goedkeuring van allen niet willen hebben: want dan zoudt Gij ook de boozen, den vijanden van christus en het Christendom moeten behagen , hunne boosheden onaangeroerd laten , en hunne gebreken vleien. Beloof U dan ook nimmer veel toejuiching! Vrees veel eer voor dezelve: want zij brengt ons in groote verzoeking, omMenfchenbehagerste worden. Wij moetenDienstknechten van christus zijn, en aan zijn welgevallen genoeg hebben. De Discipel is niet meer dan zijn Meefter: een volmaakt Leerling moet veel meer 1 aan zijnen Meefter gelijken. ( vs. 40. ) Wij moeten I het dan niet beter op aarde willen hebben, dan onze lieve, hemelfche Meefter, die om onzentwille zoo veel geleden heeft. Ons ftrecven zij maar, om Hem, in onze mate, eenigzins gelijk te worden! En, naar ; mate wij dat zijn, zullen wij in ware volmaaktheid toenemen. Hij zelf vorme ons meer en meer naar ; zijn beeld , ook door lijden en tegenfpoed ! — Hier na koomt de belooning. Die zal gewis , en die zal overvlecdig zijn. (Verg. vs. 37, 38.) Ook zelfs hier doet de Hemelfche Vader dikwijls ons, tot onze ! aanmoediging, dat zelfde ondervinden, wat wij goeds aan anderen deeden: en , hoe aangenaam is het, als wij zoo, in weldadigheid en genegenheid van menfehen jegens ons , eene gunftige vergelding van ons ge-  336 GEDENKWAARDIGHEDEN gebrekkig werk ontdekken mogen ! Doch , ontvaft* gen wij dezelve hier al niet, geen nood : hier na koomt de dag der vergelding. Het loon der getrouwe Dienstknechten zal groot zijn in de hemelen. ~ ÏVlaar, die blinde Leidslieden der blinden, vanwelke jesus (vs. 39.) fpreekt, en hoedanige de meefte Leef aars van zijnen tijd waren, hoe ongelukkig zijn die voor zich zeiven , en hoe gevaarlijk voor anderen. De Heer beware ons, dat wij hun niet gelijk worden, en dat wij ons aan zoodanigen niet toevertrouwen ! Houden wij ons alleen aan Hem, die het Licht, de eenige Verlichter der wereld is, dan zullen wij niet dwalen of ftruikelen. Dat niemand zich ligt vermeete, om een Leidsman en Beflierder van anderen te zijn, op den weg der zaligheid! Doch, die daar toe geroepen is, dat die zich door jesus alleen en zijnen Geest, late voorlichten , alleen naar zijn Evangelie beftiere , en elkert blinden naar je* sus henen wijze! — Laat ons hart maar Vol zijn van Hem , van zijne liefde, van zijne genade en trouw : op dat onze mond, uit den toevloed des harten , het goede fpreke, en wij door woord en daad malkanderen ftichten, en eene eer voor onzen heer, en voor den Hemelfchen Vader zijn mogen» (Verg. vs. 45O H.] ACHT  uit het leven van jesus. ACHT EN DERTIGSTE AFDEEL1NG. jssus geneest te Kapernaüm den zieken /laaf van eenen Romeinfchen hoofdman , over wiens edel vertrouwen hij zich verwondert. Merkwaardige waarfchouwing en voorzegging van jesus aan de Jooden. matth. VIII: 5—-13. luk. VII: i — 10. a dat jesus zijne reden voor het volk geëindigd had, nam hij zijnen weg na Kapernaüm. Hier had nu een zeker ( Romeinsch) hoofdman eenen zeer kranken knecht, die, door eene beroerte aangetast, in de laatfte (tuipen lag , en hem zeer waard was. Toen hij nu van de komst van jesus hoorde, zond hij verfcheiden Joodfche Oudlren aan hem , en liet hem, bij zijne komst in de ftad , bidden, dat hij toch in zijn huis komen, en den zieken knecht verlosfen mogt. [Deze medelijdende Heer had, ongetwijfeld, alles reeds beproefd , om zijnen kranken flaaf zijne gezondheid weder te bezorgen , toen hij thans de onverhoopte tijding kreeg van de komst van den grooten Wonderdoener. Hij zond dan terftond , zonder tijdverlies , zijne vrienden met het bovengemeld verzoek aan hem : ] [ en hij geeft daar mede aan 1. Deel. y Chris-  030 GEDENKWAARDIGHEDEN Christen-Heeren en Vróuwen een fchoon voorbeeld van menschlievendheid en medelijden, jegens onze Dienstknechten en Dienstmaagden ; wier leven en 1 gezondheid ons zeer dierbaar behoort te zijn; en wier tijdlijke en eeuwige belangens wij, zoo veel wij kunnen, behooren te behartigen, en ook aan de medelijdende en alvermogende hulpe des Heilands aanbevelen. Laat ons gedenken, dat wij éénen en denzelfden heer met hun in de Hemelen hebben, aan wien wij eens rekenfchap geven zullen, zoo wel als zij; en dat bij dien heer geene aanneming des Perfoons is. Op die wijze zullen wij onze Dienftelingen voorgaan in het doen van onzen plicht: en zij zullen zoo het best ook hunnen plicht leeren , en, mét de Dienflelingen van den Hoofdman, gaan en'komen , doen en laten , wat Gij hun gebiedt: en dat wel, uit liefde, en, gelijk het Christelijke Dienstboden betaamt, om des Heeren wil. Veel behoorde elk, in onze Huisgezinnen te lezen efes. VI: 1-9. kolos. III: 17 —IV : 2. 1 petr. jt|: 18 — 25. Hv] Ondertusfchen fchrijft mattheüs even eens als of de Hoofdman, in eigen perfoon, het verzoek aan jesus gedaan had: Hij doet dit naar de wijze der Hebreen, welke iemand dat alles zeiven toefchrijven, wat hij in zijn' naam laat verrichten. Doch, uit lukas verhaal zien wij, dat de Man fchroomde , in perfoon, tot jesus te gaan; waarfchijnlijk om dat hij een uitlander Avas, wier verkeering de toenmalige Jooden fchuwden , uit vreeze, van zich te ontreinigen, en dewijl hij de gevoelens van jes us ten dezen opzichte niet wist. Grieken en Romeinen hadden bovendien eene groo-  ÜÏT HET LEVEN VAN JESUS. $3^ groote hoogachting voor hunne Wij'zen , en het geen deze Hoofdman van jesus gehoord en opgemerkt had, boezemde hem nog grooter en onbeperkter hoogachting voor jesus in.] [Het gene, eenigen tijd te voren, te Kapernaüm, met den Zoon van den Koninglijken Hofbedienden, gebeurd was, kan vooral dezen Hoofdman zoodanig een vertrouwen op de macht des Heilands hebben ingeboezemd. Verg. joh. IV: 43 — 54. en hier boven, bladz,' 151, verv. H. ] De afgezondenen voerden dezen last zeer ernftigen dringend uit. Hij is waardig, voegden zij er bij, dat gij hem deze weldaad bewijst. Want hij bemint ons volk, en heeft ons eene Synagoge laten ftichten. [Gelukkige, en brave Man! die, onder de Joden levende, waarfchijnlijk den eenigen waren god had leeren kennen en eerbiedigen , en uit dien hoofde ook een begunftiger was van 't Joodfche Volk, en van hunne Godsdienst. Ook hier zien wij al bij Voorraad, wat flraks door den Zaligmaker zal geleerd Worden, en wat petrus naderhand met blijdfchap erkende: ,, god is geen aannemer der Perfoons , maar in alle Volke, die Hem vreest en gerechtigheid werkt, is Hem aangenaam." hand. X: 34, 35» jesus, die één is met den Vader, liet zich dan ook niet te vergeefs bidden. H.J jesus was terftond gereed, om met hun te gaan. Maar als hij nu niet verre meer van het huis was , zond de Hoofdman eenige andere vrienden hem te gemoet, en liet hem zeggen: Heere! doe geen verY 2 ders  340 GEDENKWAARDIGHEDEN dere moeite: want ik achte mij zeiven de eere niet waardig, dat gij ondermijn dak komt. Daarom heb ik ook niet in perfoon willen komen , of u mijne bede zeil' voordragen , dewijl ik mij daar toe te onwaardig rekende ; fpreek Hechts een woord, dan zal mijn knecuc gezond worden. (Want ik ben verzekerd , dat de krachten der Natuur u even zeer ten dienfte ftaan, ais foldaten aan hunne bevelhebberen , en bedienden aan hunne Heeren.— Dit drukt de Hoofdman eigenlijk met deze woorden uit:) Want alhoewel ik zelf een mensch ben, die onder mijne meerderen fta , echter heb ik weder andere foldaten onder mij. Wanneer ik dan tot den éénen zeg, ga," dan gaat hij; en tot den anderen , kom, zoo komt hij ; en tot mijnen knecht : doe dit , zoo doet hij het. [De Hoofdman geeft hier mede nog een fchooner en doorluchtiger bewijs van zijn onbeperkt, en met de beminlijkfte nederigheid verbonden, vertrouwen op jesus.] [De Hoofdman was een aanzienlijk , rijk Man , die magt in handen had, en wien vele Manfchap ten dienfte ftond. Doch , eenen zieken knecht gezond te maken, dat kon Hij niet, met al zijn geld en met al zijn magt. Hoe groot ook het onderfcheid zij tusfchen rijken en armen, wij zien ook hier reeds dikwijls , dat ze beiden gelijk ftaan voor god , die beiden gemaakt heeft, van wien beiden even zeer afhangen. De aanzienlijkfte moet, zoo wel als de verachtfte, démoedig, als een arme, behoeftige, fchuldige, onwaardige, komen bidden om de ontferming van god en christus. Zulk een ootmoed betoont ook deze Hoofdman. Hij was iemand, zoo braaf en lofwaardig, als er in zijnen tijd maar weinigen waren. De Oudflen der Joden , anders  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 341 ders niet zeer gereed om tot lof der Romeinen te Ij fpreken, prijzen Hem als een' die 's Heilands weldaad I waardig is. Maar de Man zelf is zoo doordrongen 1 van gevoel van jesus grootheid, en zijne geringheid, dat Hij zieh onwaardig rekent de eer, om jesus in huis te hebben. Hij maakt geene aanfpraak op eenig gunstbewijs van den Joodfchen Leeraar, al heeft hij ook zelf eene Joodfche Synagoge gefticht. I Alles koomt aan op de ontferming van jesus over : zijnen kranken knecht. Leer er uit, Christen! ook dan, wanneer Gij U van goede werken bewust zijt, : dieniet in rekening te brengen bij god en chris; tus! Leer zelf niet roemen op Uwe menschlieven1 de en Godverëerende daden , al hebben ook anderen er den mond vol van! Hoe ook Uwe Vrienden, en zij, die door U beweldadigd zijn, van U denken, I denk Gij laag van TJ zeiven, en houd U gods ge>i nade onwaardig ! Naar mate Gij U meer toelegt op 1 ware Godzaligheid, zult Gij zelf het best ontdek* ken, dat Gij veel gebrek hebt, en dat al Uwe gej rechtigheid als een wegwerpelijk kleed Is, Werp evenwel daarom nimmer Uwe vrijmoedigheid weg. Vertrouw met den Hoofdman alles aan jesus toe, en laat alles op Hem aankomen, die eene eeuwige , hoogstgenadige verlosfing heeft te wege gebragt! H.J Als jesus dit hoorde, betuigde hij zijne verwondering deswegens. Zulk een vertrouwen, zeide 1 hij, terwijl hij zich tot de volksmenigte keerde, die hem volgde, heb ik zelfs onder Jooden nog niet ge- ,1 vonden. (Nog geen Jood had het aan den Zaligmaker toevertrouwd, om eenen zieken te genezen, zon- • , der Hem aan te raaken of te zien. H.) Maar ik - s.i ... Y 3 ver-  34& GE DENKWAARDIGHEÖEïf verzeker u ook, daar zullen er veelen van Oosten en Westen komen ( Heidenen, uit alle wereld-deelen,) en met abraham , izaük en jakob , in het hemelsch Koningrijk ter tafel zitten (dat is, mei hun als echte leden van messi as Rijk aan de vreugden en de zaligheid van het zelve deel hebben, j Maar de Rijksgenoten ( de Israèliten , dien de goederen van messiüs Rijk het eerst aangeboden werden ) zullen buitengeftoten worden in de duifternis. Daar zullen zij weenen , (van ellenden) en (vol wanhoop) op de tanden knersten. [Dewijl jesus eerst den gelukkigen ftaat der geren , die waardige leden van messiüs Rijk, of van het Christendom zijn, met een vrolijk gastmaal vergeleken hadt , daar alles op het prachtigst verlicht is; zoo vergelijkt hij hier den rampzaligen toeitand der halftarrige Jooden, die hem en zijne weldaadige leere verwerpen, met een ftaat van jammer en wanhoop, in de akeligfte duisternis, welke buiten de verlichte eetzaal plaats vindt. Ook is duisternis bij de Hebreen een gewoon beeld van onheil, zoo als licht het beeld van geluk.] [Schriklijk, doch rechtvaardig oordeel over abrahams nakomelingfchap , van wegens deszelfs hardnekkig ongeloof! Zalig voorrecht voor ons, die, door gods genade, deelen in het voorrecht, waar van zij verftoken zijn! Hier over hebben wij reden, om ons zonder ophou- j den te verblijden. Alleen, laat ons toezien, dat wij ons op onze voorrechten niet verheffen; dat wij ze j niet ongebruikt laten, en dat wij niet in het zelfde voorbeeld der ongeloovigheid vallen ! Bij de befchouwing van gods geftrengheid over de Joden, en van zijne goedertierenheid over ons, hebben wij ] da- 1  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 343 dagelijks gelegenheid, ons zeiven te herinneren dié getrouwe vermaning van paolus: ,, zijt niet hooggevoelende , maar vreesten ,, blijft in de ,, goedertierenheid, op dat ook Gij niet als onvrucht,, bare takken, afgehouwen wordt!" rom. XI: 13— 36. — Voorts, laat het ons tot blijdfchap zijn, dat wij, volgens des Apostels opmerking, nog eens eene wederkeering van het nu verdwaalde Volk te wachten hebben: als mede, dat er nog veel meer Volken van Oosten en Westen komen zullen, om mede te deelen in de zegeningen van onzen Meer jesus christus! Beleeven wij dagen, in welke daar toe, met nieuwen lust, en onder zijnen zegen, gewerkt wordt , laat ons naar ons vermogen mede werken, al biddende : Uw Koningrijk koom' toch, 6 Heer! enz. H.] Hier op keerde jesus zich weder tot de afgezondenen des Hoofdmans, gaat heen , zeide hij, en zegt hem weder, dat het geen, daar hij zoo geloovig om gebeden heeft , gefchieden zal. En als zij weder in huis kwamen, vonden zij den zieken knecht reeds ten volle gezond. Want zijne krankheid had hem op het zelfde uur verlaten. [ Wij kunnen dan geene te groote gedachte van fs Heilands magt en goedheid hebben. Hij ook kan meer dan overvloedig doen boven al wat wij bidden of denken. Vertrouwen we dan maar alles aan Hem toe: en , al wat wij bidden, bidden wij dat met volkomen vertrouwen , niet twijfelende ; want die twijfelt is een bare der zee gelijk, die van den wind heen en weder gedreven , en op en neder geworpen Y 4 wordt,  344 gedenkwaardigheden wordt. Als wij dan iets bidden en dat niet ontvangen, mogen wij er ook op aan gaan, dat het ons onthouden wordt, niet om dat onze Heer den goeden wil of de macht niet heeft, om het ons te fchenken, maar, om dat zijne wijsheid en goedheid het voor ons, althans voor het tegenwoordige, niet nuttig of nodig keurt. H. ] NEGEN EN DERTIGSTE AFDEELING. Opwekking van den dooden Jongeling te Naïn, en gevolgen dezer daad. luk. VII: ii —17. Den volgenden dag ging jesus naar eene ftad , Ndin genoemd. Met hem reisden veele van zijne leerlingen, benevens een groote menigte volks, derwaards. Zoo als hij nu de Stadspoort naderde, zie! zoo droeg men juist eenen dooden , den eenigen zoon zijner moeder, die eene weduwe was , ten grave. [De Ouden hadden die onvoegzame en voor de gezondheid fchadelijke gewoonte niet , die helaas! nog fteeds bij ons op veele plaatzen heerscht, dat zij&hunne dooden midden in hunne fteden en woonplaat»  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 34£ plaatzen begroeven, tnaar zij hadden hunne begraafplaatzen buiten de Heden en vlekken , in tuinen en velden, aan de afhelling der bergen, en in eenzame oorden.] Een lange lijkftoet volgde haar uit de ftad. Doch naauwlijks zag de Heere haar , of hij werd door haar gezicht hartlijkst aangedaan. Ween niet! zeide hij tot haar ; en vervolgends nader tot de kist Toegetreden zijnde (deze was niet, zoo als bij ons dichtgemaakt, maar open) raakte hij die aan — de dragers Honden ftil — nu riep hij den Jongeling toe: Jongeling! ik gebiedeu, fta op 1 — Nu richtte zich de doode op, en begon te fpreken — en hij gaf hem aan zijne moeder. Dit vervulde allen met eene heilige en eerbiedvolle verbaazing , zoo dat zij God overluid prezen en tot eikanderen zeiden : daar is een groot Profeet onder ons opgeftaan , en God heeft zijn volk eene groote genade bewezen. En deze gebeurenis breidde zich in geheel Judeë en in de omliggende gewesten uit, [Getroffen Lezer! Het is niet, om u in de gewaarwordingen te ftooren, welke het lezen van dit aan. doenlijk verhaal, ongetwijfeld, in uwe ziel verwekt heeft, maar om die nog verder te onderhouden, dat ik hier de woorden en aanmerking van eenen geleerden man over deze gefchiedenis nog bijvoege. ,, Hier , zegt hij, is alles duidlijk en krachtvol. Aandoenlijker en ftaatlijker kan geene gefchiedenis wezen , en geen verhaal van dezelve meer het voorkomen van waarheid dragen , en in de ziel van den Lezer dieper indringen ! Men leest hier , of veel meer, men ziet den verbleekten jongeling; den lijkfioet uit de poort der ftad; de moeder met een treuY 5  g46* GEDENKWAARDIGHEDEN rig wezen, natte oogen en wangen, en nog fteeds af biggelende traanen; het gevoelig hart van jesus; de dragers, welke het lijk ten grave brengen. — Nu ftaan zij ftil, daar jesus toetreedt en de bare ftaande houdt. Hij doet de uitfpraak der Almagt. En de doode. richt zich op. En begint te fpreken. En jesus haast zich, om hem in de armen der troostloze moeder te leiden. — Welk hartroerend toneel! Welke majeftieuze daaden! En hoe eenvouwig, overtuigend, én diep indringend verhaald! Lezer! die uwen fmaak door het lezen van gefchiedboeken gevormd , en uw hart aan fijn gevoel gewend hebt: voelt hier de waarheid van jesus wonderdaad, en de Godlijkheid van Zijnen Godsdienst! Voelt, dat dit aardfche leven niet onze beftemming, en dat het Christendom ons allerdierbaarst kleinood is." jesus komt juist, ten rechten tijde, juist als men den dooden buiten droeg. Waaröm juist op dit oogenblikV Als net een uur vroegei ui win fchied was, dan zou de jongeling begraven, en de moeder troosteloos gebleven zijn. Men ziet hier uit: daar heerscht eene Voorzienigheid, welke elke omftandigheid van ons leven beftuurt, welke, alfchoon zij ook niet door een wonderwerk helpt, nogthans de omftandigheden zoo kan laten famenlopen , en verbinden , dat daar door haar oogmerk, en mijn welzijn, bereikt wordt. De Gefchiedenis van joSEF is hier van een zeer doorluchtig voorbeeld. Door dit wonderwerk gaf jesus een zeer baarblijklijk bewijs van zijne Godlijke zending. Want hier vervalt alle twijfeling tegen de gebeurenis geheel en al, of de jongeling ook waarlijk gcftorven waa  uit het leven van jesus. 1 was enz. Anders moest men allen aanwezenden, allen, die het lijk verzelden, gezond menfchenverftand en oordeel van onderfcheiding ontzeggen. Maar dit, dat jesus zijne wonderkracht tot het geluk van eene ongelukkige aanwendt, maakt zijne daad nog godlijker. Aan de moeder werd haar eenige zoon door den dood ontrukt, en met hem haar eenigfte fteun, haa- 1 re hoop , haar troost in den ouderdom. — Ach! verlaat u dan nooit op menfehen, zij kunnen u niet helpen. jesus ftilt, ten rechten tijde, de traanen der bedroefde moeder. Dus .zal hij ook nog heden ten dage mijne traanen ftillen, en mijnen nood verzach- : ten. — Ja, barmhartige Hoogenpriester, ook mij ! zult gij zeker , wanneer ik onder dergelijk lijden zuchten mogt, vertroostend toeroepen: Weest getroost! ween niet! — Geef mij flechts ook zulk een gevoelen en zulk een hart, dat ik geern, naar mijn vermogen , bedroefden verblijde, den nood mijner lijdende medebroederen verzachte, hunne traanen ftille, en mij zeiven daar door aan u, en aan uwen Vader, fteeds gelijkvormiger zoek te maaken. De doode was een jongeling. Geen ouderdom of ' jaaren beveiligt derhalven voor den dood. Mensch ! Christen! Sterveling ! verzuim niet, in tijds u zeiven daar toe voor te bereiden. Op uw ziekbed of in het uur van verfcheiden is het geen tijd meer, om uwe gezindheden te veranderen; uw hart te verbeteren, en het met waare oprechte liefde tot God en I de deugd te vervullen; de gevolgen uwer oudeugden uit  34$ gedenkwaardigheden uit te delgen , en uwe fouten en misdagen weder goed te maaken. De doode verkreeg door het magtwoord van je-, sus weder nieuw leven. Dit bevestigt mijn geloof aan die verzekering, welke hij aan zijne vrienden gaf: „ Ik hen de opftanding en het leven. Die in j» mt3 gelooft, zal leven, al ware hij ook geftorven." Ook mijn dof kan en zal hij eens verzamelen, en het zelve een nieuw leven geven. Opdaan, opdaan zal, met lust, Eens mijn lijf, na korte rust; Een onderflijk eeuwig leven Zal mij dan mijn Schepper geven! Wanneer u het liefde op de wereld, uwe echtgenote , uw kind , uw vriend , door den dood van uwe zijde gerukt wordt, dan behoeft gij niet troosteloos te weenen , Christen! Want jesus geeft hen aan u weder.] VEER-  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 349 VEERTIGSTE AFDEELING. Gezantfchap van johannes. jesus vaar* digt hen af, en geeft , bij deze gelegenheid , ook aan het volk onderwijs nopens de zending, het oogmerk , en de prediking van johannes en derzelver gevolgen. matth. XI: 2 — 19. luk. VII: 18 — 35.' *\ an alle deze groote daaden van christus, {ook van het wonderwerk te JMaïn,} ontving ook johannes, ( die nog in de gevangenis zat, ) door zijne leerlingen bericht. Dit bewoog hem, dat hij twee derzelven met deze vraag aan hem afzond: zijt gij de geen , die komen zal, (de beloofde messiüs)? of' moeten wij nog op eenen anderen wachten ? [Niet als of johannes zelf daar aan getwijfeld. Zou hebben, dat jesus de beloofde messiüs was. Want hoe kon hij twijfelen, daar hij zoo heerlijke getuigenisfen van hem afgelegd had? Hij deed het, waarfchijnlijk, alleen om zijner twijfelende leerlingen wil; opdat dezen, welken nogmenigen hinderpaal vonden , om jesus als den messiüs te erkennen (mark. JX: 14.) op deze wijze, alle twijfel zou benomen worden. Doch, misfchien was het  35© GEDENKWAARDIGHEDEN het ook voor johannes zei ven onbegrijpelijk, dat jesus zich zelf nog niet openlijk als den messiüs verklaard, en daar door alle twijfeling wegens zijn perfoon verftrooid had. Deswegens wilde hij hem, door dit gezantfchap, tot eene openlijke en beflisfende verklaring van zijne mes sia s-waardigheid uitlokken, en zich ook daar door als den genen bewijzen, die voor den Heere den weg bereiden zoude.] Als nu deze mannen tot hem kwamen, zeiden zij: johannes de Dooper heeft ons gezonden, en laat u vragen: of gij het zijt, die komen zou, dan of wij nog eenen anderen wachten moeten? Maar ten zelfden tijde maakte jesus veelen van hunne ziekten en andere plagen gezond , dreef booze geesten uit, en fchonk aan veele blinden het gezicht. Toen gaf jesus hun dit antwoord: Gaat heen en zegt Hechts aan johannes weder, wat gij thans ziet en hoort, (dit zal hem een genoegzaam en voldoenendantwoord op zijne vraag zijn:) De blinden zien ; de lammen gaan; de melaatfchen worden gereinigd; de dooven hooren; de dooden ftaan op ; den armen wordt het Euangelie (de heuglijke boodfehap van het nu zich vestigende rijk van den MESSias,) verkondigd. En gelukkig is de geen, die zich aan mij niet ergert (zich, door mijn gering uiterlijk voorkomen, niet tot twijfelen omtrent mijn perfoon verleiden , of door vreeze en vooroordeel van mij laat affchrikken. jes. LU: 14. luk. II: 34.) [Dit alles waren kenmerken van den beloofden MESSias. Zulke daaden en wonderen verwachtte de Natie van hem. In 't bijzonder was hij ook als de troost en onderwijzer der bekommerden en geringen onder het volk. voor wier onderwijs de Joodfche  uit het LEVEN VAN JESUS. 3St fche Leeraars geheel niet zorgden, te vooren veri! kondigd. Men zie de Voorzeggingen van den messiüs , en inzonderheid die van den Profeet jesaia. Zoo duidlijk geeft jesus zich dan hier als dien messiüs te kennen , dat de waarheidlievende niets meer kan vorderen. Alleen, hij zegt het niet regelrecht, uit hoofde van de reeds aangehaalde gewigtigc gronden. En waar toe zou dit behoefd hebben? i Daar de zaak zelve fpreekt, zijn geene woorden van node. Het antwoord van jesus was, onder de toenmalige omftandigheden, zeer voortreflijk en wijs.] [En, vergelijken wij dan hier de wijsheid, de be! dachtzaamheid , de gematigheid van jesus, met i de, naar het fchijnt, nog ontijdige ijver, en overijling van johannes, wij hebben dan reden, om toe te ftemmen, wat johannes zelf zeer wel gevoelde, dat je sus zoo zeer boven hem uitmuntte, als de hemel is boven de aarde. Verg. joh. III: 31—.34. jesus oog overziet jaren en eeuwen: de wijste menfehen kunnen nog geen enkelden dag vooruit rekenen. Van daar, dat zij foms flap en traag zijn, daar jesus wil, dat gewerkt, met ijver gewerkt zal worden: en , wederom, dat zij zich overhaasten , en jagtig zijn, daar ze, volgens jesus plan, een ftillen, bedaarden, vasten tred moesten i houden. Van hier, dat wij menigmalen niet begrijpen , waaröm onze Heer zoo langzaam zijn plan uitvoert, en wenfehen , dat de eeuwen jaren, en de jaren dagen waren. Van hier , dat het zwak geloof dikwijls zegt: „ 't is of Hij de belofte vertraagtl" : Doch wij moeten verbeiden ; het koomt ons niet toe I de tijden en gelegenheden te weten; wij moeten het aan  352 GEDENKWAARDIGHEDEN aan jesus wijsheid overlaten, hoe? en wanneer? doen, wat ons bevolen is; en, voor 't overige, geduldig wachten , al ware het ook in de gevangenis. — Wij hebben tevens hier aanleiding, om jesus groot» heid , zonder eenige aanmatiging , te bewonderen. Hij konde , ten aanhooren van veele getuigen zeggen: „ gij ziet en hoort, dat ik blinden het gezicht, ,, dooven het gehoor, dooden het leven weder ge^, ve; zal de messiüs , als Hij koomt, wel groo„ ter werken kunnen doen?" Doch jesus fpreekt zoo niet: Hij fpreekt, als van eenen derden, blinds worden ziende-, enz. en het befluit laat Hij johannes en zijne discipelen zeiven opmaken. Christen! Zie hier in , hoe Gij behoort te doen: zo Gij in eenig opzicht uitmunt: zeg het niet, maar laat anderen het uit Uwe daden , vooral ook uit de daden van menfchenliefde en hulpvaardigheid, opmerken!— Wij intusfchen moeten ook vooral op deze werken van jesus letten , als op de beflisfende bewijzen van zijne Godlijke zending, en als op de proeven van de Godlijke wijsheid, welke Hij heeft, om onze Zaligmaker en Heer te zijn. Hij zelf wijst ons op dezelve en heeft daarom gezorgd, dat wij van dezelve naauwkeurige berichten hebben, op welke wij volkomen af kunnen. Het is eene allergevaarlijklte toegeeflijkheid, op dat ik niet wat ergers zegge, van vele Christen Leeraaren in onzen tijd; en het is eene allerfchadelijklte onachtzaamheid van de ouder Godgeleerden geweest, dat zij dit bellisfend bewijs voor de waarheid van het Christendom, verwaarloozen. — Zalig zij, die aan jesus zich niet ergeren! Dit woord mogen wij wel in onzen tijd, met  tTIT HET LEVEN VAN JESUS. 353 feiet lnider ftemme toeroepen aan duizenden, die in de gelegenheid zijn van Hem te kennen, maar die zich vooröordeelen laten inboezemen doör het onge- • loof en de ligtzinnigheid onzer dagen : 't zij dan , tegen den perfoon des Heilands, 't zij tegen zijne • gedragingen, 't zij tegen zijn wonderen , 't zij tegen zijne zedeleer, 't zij tegen de verborgenheden van izijn Evangelie, 't zij vooral tegen zijn kruislijden • als het heil eener zondige wereld! Och! Heer! herwaar ons daar voor! Sterk ons in ons geloof! Opmerkelijk is het, dat johannes, fchoon in de gevangenis geworpen, nog discipelen had, die hem durfden en mogten bezoeken. Wij zien er uit, dat | Vervolgingen eens Leeraars zelden zijne leer uitroeijen : en dat ware Leerlingen en echte Vrienden in Inood en tegenheid getrouw bleven. Zalig vooral, die ook dan niet geërgerd wordt» H. ] Toen de afgezondenen van johannes weder weggegaan waren, begon je sus tot het volk dus Van hem te fpreken. Waaröm gingt gij, (zeide hij,) voorheen zoo vlijtig uit naa de woeftijn? (toen johannes daar leerde.) Misfchien , om een riet te zien, dat de wind heen en weder waait? (om een \ onflandvastig Man te zien, die met den wind heen en ■weder waait? Dit was zeker uw oogmerk niet.) Of i wildet gij misfchien iemand in zijden kleederen , (dat is., in een prachtig gewaad) zien ? Zie! dergelijke l menfehen, die zich kostbaar kieeden en lekker eten, vindt men aan de Hoven der Koningen. ( Geen van ! beiden was johannes, en dus ook geen begunjiiger ? fan uwe aardfche verwachtingen. Het gantfche ge~ \ drag van.dezen man, zijn uiterlijk gewaad, en de • vord, daar hij predikte, kon u reeds het tegendeel leeren.) Of gingt gij uit, om eenen Profeet te zien? Ja, ja, ik Verzeker u, (die dit oogmerk had, heeft I. Deel. Z zich  tS4 G E D E N k W A A R B IGHEDE» Zich daar in niet bedrogen gevonden, Want gij zaagt") iemand, die nog veel grooter is , dan een Proleet. Want hij is het, van wien gefchreven ftaat. ( mal. 111: i.) Zie * ik zende mijnen gezant voor u heenen , dieil den weg bereiden zal." ( Hij is het, die de gemoederen fan het Volk voor het ontvangen van den messiüs zal voorbereiden.) Ik verzekert! derhalven, onder allen die van vrouwen geboren zijn, is nooit een grooter Profeet geweest, dan johannes de Dooper. (De grootde Profeten fpraken te voren maar van verre van den messiüs: doch hij wees den mess i a s zeiven aan. Hij leidde het volk tot den Perlosfer.)^ bn pofthans is de minfte in het hemelrijk (de geringfte Leeraar in het rijk van den messias) grooter dan hij (te weten, ten opzichte van gaven en kennisjes want, na de vestiging van jesus rijk kan elk Leeraar der Kerk den Zaligmaker aankondigen als den Verlosfer, die reeds geleden heeft , geftorven ,opgewekt en in den hemel verheerlijkt is. Zoo kende johannes de Dooper den Heiland nog met - zoo konde Hij Hem dus ook niet aankondigen, ri. ) Maar van den tijd van johannes den Dooper at, (die het eerst van het 'aanftaande rijk van God, met zoo grooten nadruk en zoo goed gevolg, begon te prediken ,) zoekt men tot het rijk van God met grooten ijver toe te treden, (en wel thans, en in t vervolg, ook door den dienst van andere Leeraaren,) en die genen, welke recht ijverig daar naar ftreeven, (die zich zeiven geweld aandoen, en hun leven beteren, om waardige burgers van het zelve te worden , gelijk bij Doorbeeld veeleTollenaars, die zich, door de prediking 1*n johannes, tot eene waare zins ■ verandering Ijeten bewegen,) zullen het in zich ervaaren (boven die renen, voor welken het het naast beftemd was , de dooien.) Want alle Profeeten tot op johannes, en zelfs de Wet, (de Schriften van moses) bevatten flechts de (duifleie) voorzeggingen (van het toekomend rijk van den messiüs, maar johannes ■heeft, als U ware, met den vinger daar op gewezen, %oo dat allen, welke aan zijne prediking gehoor gaven,  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 355 'deszelfs gelukzaligheid terftond deelachtig konden worden. ) En zo gij" het anders aannemen (begrijpen) wilt: Hij" is de eli as, die komen zou. (johannes was de tweede eli as, die, volgends mal. IV: '5. 6. voor den messiüs, als zijn Her out, uitgaaft zou.) Wie ooren heeft, om te hooren, die hoore. (Men overwege, en neme wel ter harte, het geen ik ■zeg. — Ondertusfchen is het merkwaardig:) AI het (gemeen, en ongeleerde) volk, dat hem hoorde, 'en zelfji de Tollenaars, billijkten Gods genadige fchikking, en lieten zich van hem door den doop tot bekeering verpligten , (en tot deelneming aan het rijk i>an den m e s s i a s inwijden.) Maar de Farizeën en Schriftgeleerden ( de aanzienlijkften en geleerden 'onder het vólk, van welken men het eerst had behooreh te verwachten, dat zij aan de prediking van johannes hunne goedkeuring niet geweigerd zouden hebben ) verachtten de hun aangeboden genade van God , 'en lieten zich van hem niet doopen.) [De voomaamfte oorzaaken hier van waren wel fleze: dewijl de prediking van johannes hunnè Verwaandheid vernederde , niet met hunne zinlijke Verwachtingen, verdorven neigingen, en eigen verzonnen grondregelen overëenftemde. Uit deze ett dergelijke oorzaaken vindt de Godsdienst van je s us ook nog heden ten dage bij menige aanzienlijken en Hooggeleerden onder ons geen gunftig onthaal, j" [Met bewonderenswaardige wijsheid zorgt jesus ; flat Hij niet met ronde woorden verklare , ik ben dè MESsias! maar evenwel duidelijk genoeg te verftaau geve , dat Hij het wezen moet; De Schare zijner Toehoorderen was; denkelijk, getroffen, eeri Gezantfchap van den hoöggejichten; maar nü gevangen Prediker der bekeering, te zien; getroffen óver )ae bekhgneming des Dobpers in den Perfoori des % % Vér';  35<5 gedenkwaardigheden Verlosfers. jesüs gebruikt deze gelegenheid, oM hen over johaNneS te fpreken : hun 's Mans prediking te herinneren ; en Hij laat het aan hun nadenken over, uit al wat Hij van johannes zegt, tebefluiten, dat Hij, van wien johannes getuigd had, de messiüs ware. — Welkeen alleruitmuntendst getuigenis geeft onze heer van johannes. En evenwel die johannes, diealleruitmuntendfle Man, die voortreflijke Godsgezant, dat voorbeeld van ftrenge deugd, gevoelde, dat Hij, bij jesus vergeleken , zoo gering, zoo zondig 'ware , dat Hij zich niet waardig achtte, Hem te dienen. Welke hooge gedachten moet ons dit dan niet van den Za» ligmaker inboezemen! — Is het niet een groot voorrecht , Lezer! dat God door zulken johannes tot de Wereld gefproken heeft? Waren ze niet gelukkig, die, door zijnen dienst, tot de kennis van. den grooten Verlosfer kwamen ? Gewis ! Doch wij , hoe veel gelukkiger zijn wij, die onzen Heiland kennen, als den genen, die nu reeds die groote verlosfing heeft aangebragt, die nu reeds het bewind, in gods naam, voert over de wereld, door wien wij nu den vrijen toegang hebben tot god onzen hemelfchen Vader, in wiens naam wij nu de vergeving onzer zonden en eene eeuwige zaligheid begeeren , en vertrouwend wachten mogen.— Wel aan! Christenen! billijkt gods liefderijke beftelling ovei U ! Verblijdt er U in! Gelooft in den Heere jesus christus! Dat niemand onzer die genade gods te vergeefs ontvange! Hoe zouden wij dan kunnen ont .-lieden ? Nog geduchter oordeel hadden wij te. wachten, dan zij, die moses, de Profeten, en jo-  üit het leven van jesus. 357 hannes den Dooper verworpen hebben. > U, dierbare Zaligmaker! zij' dank , eeuwig dank, dat Gij ook ons tot de gemeenfchap Uws Rijks gebragt hebt! Geef, dat wij ons als Uwe Vrienden en Dienaren gedragen, en Uwe goedkeuring, eenigermate als johannes, Uw Vriend, verkrijgen mo' gen ! — Daar toe , waarde Lezers ! moeten wij ons ook op die ftandvastigheid toeleggen, welke de Heiland zoo zeer in den Dooper prees. Wij moeten ook niet, als rieten, door den wind heen en weder bewogen worden: ons niet door allerlei vreemde leeringen en gevoelens in onzekerheid laten brengen; onze grondftellingen niet veranderen naar den wind van den dag; in ons fpreken en doen niet ons gewe» ten of de waarheid verlochenen, om ons naar tijden en perfonen te kunnen fchikken ; met één woord , niet met alle Winden waaijen. Zulken zwakheid en wispelturigheid kan metéén goed vertrouwen opooD' niet beftaan : die op den heer vertrouwen wankelen niet. Christenen , die verzekerd zijn , dat zij" god ten Vriend hebben, moeten zich zeiven gelijk blijven, onverfchrokken en kloekmoedig zijn, met die leus: zo god voor ons is, wie zal tegen ons zijn? ■ Zulke Christenen zullen ook niet ligt Hovelingen worden, althans niet in tijden, in welken de L'ods* vrucht van de Hoven verbannen is , zoo min als j ohannes. Zij zullen niet verzot zijn, op klederpracht en zotten tooi. Schoon wel niet, als johannes, geroepen om bijzonder te zijn in hun gewaad, zullen ze evenwel de dwaasheden en grillen der wispelturige Modezucht nimmer inwilligen, gecjj.e eer fl;ellen in klederen die de mot verteert, deftig1 Z 3 en  3^8 G E D E N K W A A R D ï- G H E D E S? en ftemmig zijn, en liever wat befparen , om den naakten Broeder te kleeden, de berooide Weduw en, fchamele Weesjens te verzorgen. Zulke Christenen, eindelijk, zullen ook voor de waarheid durven uitkomen, als jesus, fchoon, met zijne voorzichtigheid, tijd en wijze in aanmerking nemende. Zij zullen ook het goede durven prijzen in gevangenen :: ff hoon hun hart van vleierij diep afkeerig is. Zij. zullen niet zich zeiven, maar anderen prijzen! 6 Heer jesus! geef ons daar toe Uwen Heiligen Geest* Amen ! II.} De Heere fprak ook nog verder: Waar bij zal ik; dit foort van menfehen vergelijken? (Hij meent tn*. zonderheid de toenmalige Farizeën en Joodfche Wetgeleerden , en die hun in hun gedrag gelijkvormig war. %en % wien zijn zij gelijk ? Zij komen mij voor, als, de kinderen op de ftraaten, die eikanderen toeroepen • Wij hebben voor u gefpeeld, maar gij hebt niet gedanst; wij hebben klaagliederen gezongen ^ maar gij hebt niet geweend. [Daar wordt van kinderen gefproken, die bruiloftjen of begravenisjen fpeelen, en eikanderen verwijtingen doen, dewijl zij in hunne fpelen niet overëen kunnen komen; alzoo de één dit, de ander weder, iet anders wil. En dus wil jesus zeggen: Gelijk . . i-:_J „„ Ala ^;^-Vi nnml- mpf Vinrmi» eigenzinnige kihucich , uiv wwu ^ » fpeelmakkers kunnen vereenigen, en uau uk,, u.u iet anders van hun vorderen, zoo gedragen zich ook de Joodfche Leeraars en Farizeën. Hoe men het ook maakt, het behaagt hun niet. Hun gevalt noch de ftrenge levenswijze van johannes, noch de vrijere, die ik en mijne Leerlingen aangenomen heb-. hen. 1  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 359 Johannes de Dooper trad op, en ar geen brood, en dronk geen wijn. Toen zeidet gij: hij heeft den duivel. (En is daar door krankzinnig.) 's Menfchenzoon kwam , at en dronk, ( zoo als andere menfehen, met iedereen, ook in gezelfchap van Toilentiaren en Zondaar en , om die te verbeteren, ) toen was het terftond: deze mensch is een vraat en wijnzuiper, een vriend van tollenaaren en zondaaren. Doch (geen nood!) de wijsheid heeft ook haare verëerers, die haar gerechtigheid laten wedervaaren, [ Men vindt ook zulken, welke de leerftukken van mijnen Godsdienst aannemen , en Gods wijsheid, Welke zich in zijne fchikking tot verlosfing en gelukzaligheid openbaart, bewonderen en aanbidden. Echte verëerers van jesus en zijnen Godsdienst, die vau deszelfs voortreliijkbeid en godlijkheid over* tuigd waren, heeft men ten allen tijde gevonden. Integendeel zekerlijk ook veelen, die , gelijk het ge* flacht der Farizeën, of gelijk eigenzinnige kinderen, alles berispen, wat jesus en zijne leerlingen gedaan en geleerd hebben, die zich zelfs verftouten, om hem en zijnen leerlingen laage oogmerken toe te dichten; zijnen weldaadigen Godsdienst te befpotten , en het geen voor eiken Christen het heiligst eii eerwaardigst is, door vrolijke, invallen aan het gelach prijs te geven. De naaste bronnen van dit fchandelijk gedrag zijn wel deze:- Ondeugdliefde, fpot* zucht, eigenzin, wraakzucht, die menig een aan-» zet, om zich, door aanvallen op den Godsdienst, aan deszelfs verëerers te wreeken , verwaandheid» die de begeerte gaande maakt, om zich boven al. les, wat het gemeen gelooft, te verzetten, en een fterke geest te fchijnen; onwetendheid m weinig  360 GEDENKWAARDIGHEDEN kennis van den Godsdienst, die men alleenlijk naaf verkeerd onderwijs, welk men in de jeugd daar van gekregen heeft, kent, of naar de fchriften en het gedrag van veele Leeraaren beoordeelt; domheid, die flechts napraat, en nabootst, die niet onderzoekt, en niet onderzoeken kan. Deze en niet redelijke ijver voor de waarheid heeft de fchtild van dat gedrag. Want de eerlijke Godsdienst-twijfelaar, die waarheid zoekt, en ze gewis vinden zal, gaat geheel anders te werk. Deze wacht zich zorgvuldig van alle uitvallen en lasteringen in eene zoo gewigtige zaak. Deze verdient geene gering- maar hoogachting. Doch , niettegeuftaande alle fnoode aan-? vallen, heeft de Godsdienst van jesus nog fteeds gezegevierd, en milliöenen, milliöenen van verëerers gevonden, die, van deszelfs waarheid en waardigheid overtuigd, dien, tot den dood toe, beleden hebben. — Dank zij u, mijn God, dat gij ook mij tot eenen verëerer van den besten Godsdienst gevormd, en mij vroeg tot overtuiging van deszelfs waarheid en godlijkheid geleid hebt. O wat zou ik zijn, indien niet de zaligmakende leere van mijnen jesus, mijn gids, mijn ftaf, mijn troost, en de grond mijner hoope in dit kort en onrustvolle leven was? Geen andere Godsdienst kon toch voor mijnen toeftand zoo gepast zijn , om mij zulke waardigs denkbeelden van uwe grootheid te geven, mij eene beter wijze , om u te veröeren, aan te toonen, mij zulke liefde tot u, en zulk vertrouwen op uwe goedheid en voorzienigheid in te boezemen; geen andere Godsdienst kon mij in de oefening der deugd zoo ygfiterken, mijne zwakke krachten tQ liulp komen.  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS» 361. en mij, ten aanzien van het toekomende, zoo goed onderwijzen. — Ach , verleen mij (leeds meer vermogens , om altijd, overëenkomflig uwe heilzame i voorfchriften, te leeven , en daar door, meer dan door woorden, den ongeloovigen te bewijzen, dat mijn geloof, dat mijn Godsdienst, van godlijken oorfprong is!] [Laat 'ons hier ook nog bij op merken, dat het zelfde, wat jesus en johannes wedervoer, insgelijks, door alle tijden heen, aan de navolgeren van jesus overkomen is, eii vooral aan Leeraaren, die zonder menfchenvrees de waare wijsheid prediken. Dan is men l den Berisper te flreng, dan te flap; dan doet men te 1 veel, dan te weinig; dan leeft men te ingetogen, 1 dan te vrij. Ongelukkig de zwakke man, die zich : door zulke onophoudelijke, eri kwaadwillige berispingen laat ontmoedigen! Nog ongelukkiger hij, die zich daar door laat aftrekken van het gedrag der Wijsheid , oai door wankelende infchikkelijkheid, ten koste van de waarheid , de algemeene goedkeuring in te oogften ! Christen! Christen • Leeraar! zoek die niet! verwacht die niet! En, hebt Gij ze, ook voor een oogenblik , bekomen, verheug er U niet in; maar onderzoek met zorgvuldigheid, of gij wel op den weg der waarheid zijt, of Gij wel van j jesus goedkeuringe kunt verzekerd zijn! Zoek die 1 eerst en meest! Van Hem. moet Gij gerechtvaardigd en vrij gefproken worden! En, volgt Gij Hem na, vertrouw dan ook, Hij zal wel zorgen, dat ook nog anderen , als echte kinderen en leerlingen der Wijsheid} U rechtvaardigen, Uw gedrag billijken, U in Z 5 flil-  gfj2 GEDEN KWAARDIGtJEDEN ftilte zegenen, en zich door U laten leeren! Is dan het getal van dezen niet het grootfte, zij zullen toch, de beste zijn. H. ] EEN EN VEERTIGSTE AFDEELING, Gedrag van jesus omtrent de door hem gehoU pen en dankbare zondaresfe aan het huis van simon, den Farizeër. — Gezelfchap van jesus op fommige reizen door fieden m vlek-', hen in Galileëc [N iettegenftaande de aanhang der Farizeën zich zeer flecht omtrent jesus gedroeg, fneed hij echter daarom niet alle gezelfchap met hun af, en was ook hier in een leerzaam voorbeeld. Men moet zich, ook allen, die tot deze Seóte behoorden, niet zoo door en door verdorven voorftellen, als misfchien het grootfte deel derzei ven was. Daar waren ook nog waardige mannen onder hun, bijvoorbeeld, een nikopemus, GAMALiëL, paulus enz. Hij was van éénen derzelven , met naame simon, denklijk den Melaatfchen, van wien mark. XIV: 3. gefproken wordt, dien jesus van zijne krankheid fchijnt genezen te hebben, te gast genodigd, en maakte geene zwarigheid, om deze nodiging aan t$  üit het leven van JESUS. göij nemen, ten einde gelegenheid te vinden , om wat goeds te verrichten, en door leere en voorbeeld anderen te verbeteren. En dus is ook de waare navolger van jesus geen menfchenfchuwer , die de menschlijke gezelfchappen daarom vliedt, om dat hij zich zeiven voor beter en vroomer houdt dan ande* ren, of die zich onttrekt, wanneer een befaamd, fchoon nog niet overbeterlijk zondaar hem te nakomt. Dit laatfte was bijzonder ook de gewoonte der Farizeën. Maar juist het tegendeel toont jesus in zijn gedrag omtrent berouwhebbende zondaaren, dat ons, thans vertoond wordt.} luk. VII: 36 — 50. Eén van de Farizeën verzocht hem, dat hij eene maaltijd bij hem gebruiken wilde. Hij ging derhalven , C dewijl hij de uitnodiging aangenomen had), in het huis van den Farizeër, (welke simon heette,) en zat, met het overige gezelfchap, ter tafel aan. (De Ouden lagen aan de tafel aan op, i iusfens.) Hier gebeurde nu het volgende : Een ;, vrouwsperfoon, dat zekere zonden begaan, en verI nomen had , dat hij in het huis van den Farizeër fpijsde , bracht eene fles met welriekend water gevuld, en zich achter hem aan zijne voeten Hellende , weende en bevochtigde zij die met haare traanen ï vervolgends droogde zij ze weder af met haar hoofd, hair , "kuste ze , en befproeide ze met dit welriekend water. [Ongetwijfeld, had de berouwhebbende zondaresfe aan onzen jesus de bevrijdiging van haar lij. 4en, dat zij zich door haare zonden op den hals gekaald.  "Jf54 SEDENKWAARDIGHED EN haald had, te danken. Zij kwam daarom thans, om haar dankbaar hart op eene wijze aan den dag te leggen, welke gelijk was aan die gene , op welke men in het Oosten geliefde vrienden en gasten verwelkomde. Daar toe behoorde het wasfchen der met ftof. bezoedelde en ongefchoeide voeten, het kusfen ,. en het zalven. De wijze, op welke zij dit verrich» te, haare traanen, die zij. overvloedig vergoot, haar loshangende hair , dat haar diende, om de voeten van jé sus af te drogen, getuigde nog van haare. diepe droefheid en berouw, die zij over. haare wel eer begaane zonden gevoelde, j.esus nam dan ook welgevallen in haar doen; fchoon hij wel wist, dat het den Farizeër mishaagde. Want de Farizeën waren gewoon, zulke 'zondaren met verachting te behandelen, en zonder medelijden hen van hunnen 'omgang uit te'fluiten.] Toen de Farizeër , die hem ter maaltijd genodigd had, dit zag, dacht hij bij zich zeiven: indien deze een Erofeet ware, zou hij weten, wat vrouw deze zij, en zich van eene zoodanige zondares niet laten aanraaken. Maar jesus (zijne gedachten ziende) fprak tot hem : simon ! ik heb u iet te vragen. Heer, hernam hij, vraag het vrij! Zeker fchuldëifcher '(zeide jesus,)'had twee fchuldenaren, waarvan de één hem ftek eenen goeden boom, dan zal de vrucht goed zijn; of (telt eenen flechten boom , dan hebt gij eene Hechte vrucht. Want uit de vrucht kent men den boom, Hoe kunt gijlieden derhalven, gij adderen- kroost»  uit het leven van jesus. 37? kroost , goed fpreken , daar gij boos zijt ? Want daar het hart vol van is , vloeit de mond van over. Een goed mensch brengt uit den goeden voorraad (van zijn hart) het goede voort; maar een kwaad mensch brengt uit zijn boos hart het booze voort. Doch , ik verzeker u , dat de menfehen van elk fchadeliik woord, dat zij gefproken hebben, (het welk of het goede hinderen, of het kwaade veroorzaken kan, gelijk dit hei geval bij ulieden is, nadien gij!, door uwe lasterende redenen, den goeden indruk mijner wonderen weder vernietigt) op den dag des oordeels, rekenfehap zullen moeten geven. (Ook daar geldt de regel:) Naar uwe woorden zult gij vrijgefproken ol veroordeeld worden. [ Christen ! prent u zeiven deze leere diep ïn. Wegens elk godloos en fchadelijk gezegde zult gij ter verantwoording geroepen worden. God zal ook de woorden der menfehen oordeelen. Want dezen zijn het toch , welke veel goeds verhinderen , en veel kwaads in de wereld aan kunnen richten. Een enkel fpottend, verleidelijk, ontuchtig, of lasterlijk woord kan veele duizend menfehen ongelukkig maaken, en zonden op de nakomelingen voortplanten, zoo dat zich de fchadelijke uitwerkingen van het zelve tot aan het einde der wereld, ja tot in de eeuwigheid iiitttrekken. Dit behoorde ons toch voorzichtig in ons fpreken te maaken. Mijn God! „ Laat U mijn tong en mond, „ En 's harten diepfle grond „ Toch welbehaaglijk weezen, ,, ó heer, die mij verblijdt, ,, Mijn rots en losfer zijt! Dan heb ik niets te vreezen." psalm XIX: 7. Aa s DRIE  3?8 gedenkwaardigheden DRIE EN VEERTIGSTE AFDEELING. De Farizeën eifchen een nieuw wonderwerk. jesus antwoordt op dezen eisch, en ernftige waarfchuwing. Openlijk getuigenis eener Toehoor der esfe, en gebruik daar van gemaakt* matth. XII: 38 — 42. luk. XI: 16, 29—32. Tnen kwamen er weder eenige anderen van de Joodfche Wetgeleerden en Farizeën, en begeerden , dat hij hen toch een wonderteken van den hemel wilde laten zien. Doch jesus antwoordde, in tegenwoordigheid eener groote ileeds meer toenemende vergadering van volk: Dit boos en ontaart gedacht eischt fteeds een wonderteken van mij, maar het zelve zal geen ander teken gegeven worden, dan het wonderteken van jonas. Want gelijk jonas drie dagen en drie nachten bleef in den buik van het zeemonfter, zoo zal ook des menfehen zoon, drie dagen en drie nachten, in den fchoot der aarde liggen. — ( Maar gij zijt en blijft ver fokt. Ook dit laatfle en grootfte wonder, dat toch van die natuur en grootheid is, zoo als gij het begeert, zal niet vermogend zijn , om u tot andere gedachten te brengen. Ik zeg u daarom:) De Nineviten zullen in den oordeelsdag tegen dit gedacht optreden , en het veröordeelen : want zij bekeerden zich toch op de prediking van jonas. En merkt dit op, hier is meer, ( een grooter Leeraar , die meermalen cn nadruklijksr gefproken heeft,) dan  UIT HET LEVEN VAN. JESUS. 379 dan jonas. (Doch dezen zijn de eenigjlen niet, die het zelve befchaamen zullen, ook) de Koningin van het Zuiden (uit Saba in Arabië) zal op dien dag tegen dit gedacht optreden, en het veröordeelen : want zij kwam uit een vergelegen land , om de wijsheid van salomo te hooren, en merkt dit op, hier is meer, (hier is een wijzer) dan salomo» (Fan mij kunt gij een grooter wijsheid leeren.) [ Christelijke Lezer V Tdeze Heidenen zullen ook tegen die genen in de Christenheid opftaan , aan welken jesus en zijne wijsheid-volle leere zoo vaak gepredikt is geworden, doch die zich daar door niet hebben laten verbeteren, maar bij hunne oude zonden , gewoonten, en vooröordeelen gebleven zijn. O hoe menig Christen zal op dien dag van deugdzame Heidenen befchaamd worden! ] [ Wij hebben dat laatfte beflisfende wonderbewijs van 's Heilands opftanding en daar op gevolgde heerlijkheid in al zijne kracht. Wij erkennen het ook, zoo dikwijls wij zeggen : „ ik geloof in jesus christus, ,, die ten derden dage is opgeftaan van den dooden." "Wij hebben daar in de vergewisüng, dat Hij is, die Hij gezegd heeft te zijn , gods zoon, van den Vader in de wereld gezonden, om zondige menfehen te verlosfen; dat de verzoening der zonden door Hem is te wége gebragt; dat wij van Hem de opftanding en het leven te wachten hebben. Laat ons dan veel vast houden aan die waarheid, jesus is opgewekt: hij is dan ons vertrouwen waardig, jesus is opgewekt: zijn leven is dan tot heerlijkheid van god, tot heil der wereld, jesus is opgewekt: er is dan nu geen dood, als ftraf der zonde , te wach-  g80 gedenkwaardigheden wachten voor iemand die gelooft, jesus is opgewekt: zoo zullen dan allen, die in Hem ontflapen zijn, ook eens door Hem worden opgewekt. Staan wij, Christenen! vast in deze waarheid! Trachten wij naar de redelijkfle overtuiging van hare gewisheid! Zoeken wij ook door onderwijs, en vooral door een nieuw, Godvruchtig leven, de allerheilzaamfte kracht van het geloof aan deze verborgenheid , tot bevordering van 's Menfehen ware gelukzaligheid, aan de ongeloovigen van onzen tijd, overtuigend te betoonen. II.] matth. XII: 43 — 45- luk. XI: 24 — 26. [Hoe onverbeterlijk jesus de meesten der Joodfche Schriftgeleerden en Farizeën hield , geeft Hij met de volgende gelijkenis te kennen. Namelijk, meermaalen wierd iemand, die de vallende ziekte, of eenige andere zeldzaame kwaal had, voor bezeten van den Dnivel gehouden , terwijl hij het niet was. Zoodanige menfehen konden door de Joodfche Duivelbanners, bij het gebruik van gepaste middelen, wel genezen worden: en die bedriegers zeiden dan, dat zij den boozen geest verdreven hadden. Doch keerde de ziekte weder, en waren verdere poogin» gen hunner kunst ongenoegzaam, dan wendden zij, tot bewaring van hunne eere, voor, dat de booze Geest wel uit den mensch , dien hij als een huis bewoonde, was uitgedreven, en naar de woestijn, het gewoon verblijf , zoo zij zeiden , der booze. geesten verjaagd, maar dat hij met een aantal anderen, nog fterker dan hij, wedergekeerd was. Zulk eens  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 38» eene nieuwe overrompeling wilden ze dan als een teken hebben aangezien van een oordeel Gods over den mensch , van het welk hij niet ontheven kon worden. Dit godloos , en belachlijk voorwendzel gebruikt de Heiland, om de onverbeterlijkheid zijner vijanden te gispen, en hen, zoo fcherp als hij immer deed , hunne bedriegerij en Godslastering, naar verdiende, ter hunne vernedering te doen gevoelen. Hij wil, als 't ware zeggen: om Uwes zelfs wil, zal ik mijne wonderkracht niet meer gebruiken ter Uwe overtuiginge, gij zoudt er maar, hoe langer hoe erger door worden. Want zoo gaat het toch met uiterst godlooze menfehen : om mij van Uw eigen zeggen te bedienen: H. ] Wanneer de booze geest Van den mensch uitgevaaren is, zoo doorwandelt hij woefte porden, en zoekt voor zich eene andere woning uit. Als hij nu geene andere vindt, dan zegt hij bij zichzelven:. ik zal weder in mijne woning te rug keeren, daar ik uitgegaan ben. En wanneer hij dan komt, zoo vindt hij die ledig, gezuiverd, en opgefchikt. Daar op gaat hij andermaal heen , en neemt nog zeven andere geesten met zich, die boozer zijn, dan hij zelf, (om de bezweering te kunnen weder/laan.) Deze wonen dan fauien , ( en zetten zich heel vast,) in dien mensch , en dus wordt de volgende toeüand van dezen mensch veel erger, dan de voorgaande was. Op dezelfde wijze , ( zegt nu jesus, dte dit op den zedelijkentoeftand der Joodfche Natie toepast,) zal het ook met dit booze gellacht gaan. [Ook zoo gaat het nog met menfehen, die, door het zaligmakend onderwijs van den Heer jesus, voor een poos, fchenen overtuigd te zijn, en een wijle  g82 ge denk waardigheden wijle tijds afftand deeden van zonden , en ongerechtigheden. Wanneer het geloof en de liefdevoor christus in hunne harten niet gevestigd is, en zij, tegen de eens verkregen overtuiging aan, zich. verzetten , ongeloovig worden, en zich met heerfchende lust aan de zonde op nieuw overgeven , dan wordt hun ftaat, hoe langer zoo gevaarlijker, en foms worden zij volflagen ongevoelig err onbekeerlijk ; ja zij eindigen wel eens , met openbare vijanden en lasteraars van christus en het Christendom te zijn. Dit leert de Apostel ook hebr. VI? 4«—8. Dit zij dan tot Uwe waarfchouwing gezegd, oprechte Christenen ! fchoon wij ons , door Gods genade, betere dingen van U verzekeren. H.] luk. XI: 27, aS. Terwijl hij nog dus fprak, riep eene vrouw uï£ het volk met luider ftem: Gelukkig is het ligchaam dat u gedragen heeft, en gelukkig zijn de borlten , die gij gezogen hebt ! Maar hij zeide, (als de geheele vergadering luisterde, waar dit geluid van daan kwam-,) Ja, gelukkig zijn zij ook, die Gods woord hooren en bewaaren. [Met zulke fchranderheid en befcheidenheid wist jesus de aandacht zijner hoorderen van zijnen lof af, en op dat geen te wenden, waar door zij zeiven den grootften lof en geluk bekomen konden : wanneer zij, naamlijk , Gods woord , zijne leere, die hij hun voordroeg , niet alleen hoorden, maar ook in hun hart vatten en daar naar deeden. — Alle andere voorrechten, en zelfs de eere, om naar het vleesch „  ÜIT HET LEVEfc VAN JESUS. §0*3 vleesch, met hem vermaagdfchapt te zijn , helpen niets zonder dit. Maar zijt daaders des woords, en niet alleen hoorers, op dat gij u zeiven niet bedriegt. jakob. I: 22. De Einingelist luk as brengt hier nog verfcheiden gelijkenisfen van jesus bij , welke hij reeds voorheen in de Bergpredikatie had voorgedragen: Want onze Heer bediende zich meermaalen , en tot onderfcheiden doel-einden, van veele fpreek woorden en gelijkenisfen. Men vergelijke bij dezelven het boven gefchrevene, bladz. 198 en 246.] luk. XI: 33 — 36* Niemand fteekt een licht aan, op dat hij het op eene verborgene plaats, of onder eene korenmaat zette, maar hij zet het op eenen kandelaar, op dat de genen, die in de kamer gaan, bij deszelfs glans zien kunnen. [Hier, en in dit verband, zegt dit zooveel, als: Mijne leere, welke die genen, die ze hooren, verlichten, verbeteren, en gelukkig zal maaken, heelt geheel geene.nuttigheid voor u, wanneer gij dezelve niet in het hart vat, en ook tot onderwijs van anderen gebruikt.] Het licht des ligchaams is het oog. Wanneer nu uw oog in goeden ftaat is, zoo is het gantfche ligchaam verlicht, maar is het bedorven, dan is het gantfche ligchaam duister, ( met duisternis en gevaar omgeven ) Zie derhalven wel toe, dat ook uw inwendig licht, (uwe ziel) niet verduisterd worde.  384 GEDENKWAARDIGHEDEN ( dewijl dan het gevaar en het ongeluk zoo veel te groo' ter is.) Indien nu uw geheele ligchaam helder is, en niets heeft, dat in het duister is, ( wanneer ook het verjland Opgeklaard en van vooröordeelen vrij is;) dan is alles zoo helder in hem, gelijk of eene kaars met haare ftraalen u verlichtte. [De blindheid der ziel is een nog veel vreeslijker kwaal, dan de blindheid der oogen. Zij doet ons dooien , en leidt ons onfeilbaar tot het verderf. Mensch ! zoek derhalven , voor alle dingen , uw verftand op te klaaren, en u zeiven eenen fchat van heilzame en nuttige kundigheden te verzamelen, en gebruik daar toe vlijtig , behalven uw eigen nadenken over u zeiven, en wat u goed en fchadelijk is , het woord van God en andere daar toe behoorende geestlijke fchriften:] [onder ootmoedig en vertrouwend bidden, om den verlichtenden Geest van onzen Heer jesus christus. H.] „ heer, ai! maak mij uwe wegen, „ Door uw woord en geest, bekend; „ Leer mij, hoe die zijn gelegen, „ En waar heen G'uw treden wendt: „ Leid mij in uw waarheid ; leer „ IJvrig mij uw wet betrachten; „ Want gij zijt mijn heil, ó Heer! 'k blijf U al den dag verwachten.'5 psalm XXV. VtffTffW VIER  Üit HET LEVEN VAN JÉSÜS. 3#3 Vier en veertigste afdeeling. Gedrag van jesüs vmtrent zijne moeder en broeders. Verklaring, wie hij zijne nabe* ftaanden en vrienden noemt. Hij bezoekt zijne vaderftad Nazareth weder, maar kdti daar niet veel meer uitHchfen j dan dè' eerfte keert MATTH. XII: 46—gó. MARK. III: 20 — fil» 31 — 35. luk. VIII: 19 — 21* A.ls hij zich ééns, met zijné leerlingen, Sn zijii ihüis (te Kapernaüm) bevond, en het volk onderiwijs mededeelde, had er zich eene zoo groo.e menigte Verzameld, dat zij niet ééns in Haat waren, öm te eeten. Dit hoorden zijne moederen broeders * (bloedvrienden) enkwimen daaröm, om hem te vatten , want men had uitgeftrooid j dat hij onzinnig waSé [Het gerücht, dat de Jerufalemfche Geestelijkheid ijiet eerst verzonnen had, raakte, door den invloed ivan 'sHeilands vijanden, al meer en meer verfpreid: i dat jesus door den Duivel bezeten; en daardoor 1 onzinnig was. Dit gerucht kwam ook zijne Moeder *n bloedverwanten ter ooren. Mogelijk hebben fonïBigen van hun er geloof aan geflagen: althans jo- I- DfiBL. JBb ttAN*  384 gedenkwaar dighedew hannes verhaalt, H VII: 5., dat ook zijne broeders niet in Hem geloofden. Wat mar ia betreft, 't is waarfchijnlijk, dat zij ditmaal voor het leven haars Zoons gevreesd hebbe: want kon men diergelijke geruchten van Hem verfpreiden, zoo konde men meer doen. Zij neemt dan voor, om Hem te waarfchuwen tegen het onheil, dat Hem dreigde, Hem te raden, van zich liefst niet meer met zijne vijanden in te laten, Hem mede naar huis te lokken, om Hem voor verder onheil te bewaren. Ja, volgens markus, hebben zijne Broeders, in de verbeelding, dat jesus waarlijk van zijne zinnen was, het voornemen gehad, om Hem , zo het nood ware „ tot zijn eigen best vast te zetten. H.] Doch zij konden, wegens den drang des volks , niet binnen komen , maar moesten buiten blijven ftaan. Zij zonden dan aan hem, en lieten hem roepen. Toen dit gemeld werd. dat zijne moederen broeders buiten ftonden , e» hem verlangden te fpreken , hief hij, (bij deze gelegenheid,) openlijken de vergadering des volks, dus aan: Wie is mijne moeder? wie zijn mijne broeders? Vervolgends wees hij met de hand op zijne leerlingen . die om hem zaten , en zeide: Zie daar mijne moeder en broeders '- Want, die den wil mijns Vaders in den hemel doet, die is mijn broeder, en mijne zuster, en moeder. [jesus wist van elke omftandigheid, van elk voorval , ten beste zijner Toehoorderen, gebruik te maaken, hij zocht daar door zijne voordragt zinlijk te maaken , en ze dat bekoorende en onderhoudende te geven, dat aan de onze zoo dikwijls ontbreekt.  uit HET LEVEN VAN JESUS. 385 breekt. Dit gefchiedde ook hier. Deze reden van Jesus bewijst derhalven volftrekt niet, dat hij de achting jegens zijne moeder uit het oog verloren, of zich over zijne bloedverwanten zou gefchaamd hebben.] [Geheel het karakter vah den nederigen Heiland, geheel zijn gedrag omtrent zijn Moeder, ook nog in zijn ftervensttur, toont het tegendeel. Het is ook geenszins zeker, dat jesus niet^ na dat Hij nitgefproken had , naarj buiten zij gegaan, om dé zijnen te fpreken. Het tegendeel is veel meer waarfchijnlijk. En, al ware het, dat de Heiland, öp dit oogenblik, niet verkoos zijne bloedverwanten te fpreken , zoo kan men ligt, in hun voornemen om Hem vast te zetten, dereden van zijne weigering vinden. H ] [Hij wilde, bij deze gelegenheid, flechts toonen , hoe lief zijne getrouwe verëerers hem waren, en dat elk mensch , die den wil zijns Vaders doet, zijne leere aanneemt, eh gehoorzaamt, niet min aanfpraak op zijne liefde en achting heeft, dan moeder en broeder. Ook wilde hij, buiten twijfel, daar mede te kennen geven, dat de pligten , die als MEssias erf als Leeraar der menfehen op hem lagen, hem even zeer ter harte gingen, als de pligten van zoon, ja dat zij nog voor dezen gingen $ wanneer zij niet beiden te gelijk konden worden aitgeöefeud. jesus kwaffl niet alleen op de wereld, om voor Zïjnè vrienden te leeven, maar om het algemeene welzijn der jnenfehen te bezorgen. ] [ Hij moest ook door zijn voorbeeld die leer bevestigen, dat thefi gode meer, dan Vader of Moeder, moet te wille zijn. Hij vermijdt dan, met heilige wijsheid, eene vruchtelooze* en veel opzien barende redetwist met zijns bloedverBb a wa»»  gS6 GEDENKWAARDIG H EDE ff wanten. En, wat maria betreft, deze had, voor eerst, aan dit andwoord van haren Godlijken Zoon, genoeg. Zij, aan zijne reden best gewend; gewoon, om alles. Htm betreffende , in ftilheid na te denken, en diep in het geheugen te prenten, verftond er zeer wel uit, wat hij aan haar zeggen wilde. Zij bemerkte er in, die naanwe verkleefdheid aan de eer van zijnen hemelfchen Vader; die (lipte gezetheid op de uitvoering van het Hem aanbetrouwde werk; die gewillige verlochening van eigen gemak en veiligheid; en die onverwrikbare llandvastigheid van karakter, die zij reeds vroeg in Hem bewonderd had. Zij, die tevens de zachtheid van zijnen aart, en de tederfte liefde kende r met welke Hij gewoon was, alle zijne vrienden en bloedverwanten toe te fpreken en te behandelen , wist zeer wel, dat er geen bits verwijt over zijne lippen komen konde jegens haar, die Hem onder heur hart gedragen had. Zij nam het derhalven, denkelijk , als eene voor haar gefchikte les, op j en liet zich door dezelve weder brengen in die ftille kalmte van ziel, en dat berustend vertrouwen op de Godlijke Wijsheid van haren Zoon, uit welke zij, voor een korte poos, door de ontrustende bemoejingen harev ongeloovige naastbeftaanden , gefchokt was.— Laat ons ook, Christen Lezer! uit dit zeggen des Heilands , voor ons nuttige onderwijzing trekken. Wij zien er uit, dat verwandfchap met de besten ons op zieh zelf niet voortreflijker maakt. Indien , naar der Joden gedachte , betrekkingen van bloedverwantschap, in het rijk van den utessiës, in aanmerking kwamen, wie zon er dan gelukkiger zijn dan maria, de eigen Moeder van den Koning? Maar  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 387 Maar jesus wederfpreekt dit vooroordeel. Is het dan niet dwaas, dat menig mensch zich zoo veel op zijne geboorte , uit voortrefiijke Ouders , en aanzienlijke familiën , of op zijne vermaagfchapping, met dezen en dien rijken en grooten , laat voorilaan ? Is het niet zondig , wanneer menig mensch zich daarom gode aangenamer waant te zijn , om dat hij uit Christen ouderen geboren is, die hem in zijne kindsheid hebben laten doopen? Is het niet roekeloos, wanneer anderen zich daar mede vleijeu , dat zij Godvruchtige Ouders en vrienden hebben , die voor hun bidden, en wier gebed veel vermag? — Wij zien uit jesus zeggen, wat wij al meermalen opmerkten, dat het op het doen van den wil des hemelfchen Vaders aankoomt. Dat was het, waar aan meivjESUs onderkennen konde: daaraan moet men ook zijne vrienden en broeders onderkennen. En, welk eene eer! zij, die daar aan kenbaar zijn, lig; gen den Zaligmaker na aan het hart, voor dien is Hij alles, wat men voor eenen broeder, ja wat men voor eene zuster , ja wat men voor eene Moeder zijn kan. Bedenken wij, welken naauwe band de Schepper tusfchen Moeder en Kind, tusfchen Broeders en Zusters gelegd heeft, welke zuivere belangstelling, welke tedere liefdezucht hier het gevolg van moet zijn; bedenken wij daar bij, welkeen doorluchtig Perfoonaadje Hij is, die zoo verre verheven is boven de Engelen, als Hij uitnemender naam boven hen geërfd heeft, en die de Heer en Richter der wereld is; bedenken wij, welke geringe en onwaardige fchepfelen wij zijn : ó! wat is het dan onuitsprekelijk groot, dat Hij, die groote en heerlijke Zaligmaker, die Bb 3 ge-  g88 GEDENKWAARDIGHEDEN getrouwe en w aarachtige, tot ons , die, fchoon in zwakheid , evenwel in oprechtheid, den wil des Vaders doen , zegt: U zal ik als mijne Broeders en Zusters , ja als mijne Moeder behandelen ! Als wij zulk eene betrekking op jesus hebben, dan kunnen we daar bij, is het nood, alle eer der wereld, alle genegene vrienden, alle vermogende begunftigers en befchermers , zeer wel misfen. Laat dit dan pen' iegelijk leeren, te eeren, die den heere vreezen , en voor zich zeiven lust te krijgen , in het onderhouden van zijne geboden. Laat dit oprechte Christenen, tegen alle verachting en ontrouw van menfehen , tegen alle liefdeloosheid van bloedverwanten en vrienden , bemoedigen ! Laat dit ons opwekken, om, door een Godvruchtig leven, tot eene beftetidige gemeenfehap met christus te geraken! Laat daartoe zijn voorbeeld, in dit geval, ook door ons worden nagevolgd! Hij fchaamt zich niet ons zijne broeders te noemen: ook wij moeten dan, met verzakinge van het nietig onderfcheid, ?t welk wereldfche rang en'aanzien geeft, allen als Broeders en Zusters eeren, liefhebben en dienen , die den wil des hemelfchen Vaders doen. Wij moeten, naar zijn voorbeeld , ons, door niemand ter wereld, van onzen plicht laten aftrekken; zoo min door de verzoeken en aanmaningen van vrienden , als door de lasteringen en vervolgingen van vijanden. Leeraars behooren aan hun ambt verkleefd te zijn' , meer dan aan het genot des vriendfehaplijken omgangs met bloedverwanten en vrienden. Kinderen behooren aan god meer gehoor te geven, dan aan Vader of Moeder. -Zoo handelende, zal onze  üit het leven van jesus. 38$ Onze Heer jfsus christus ons ééns, voor geheel de wereld , als zijn vrienden erkennen , en opnemen in dien hemel , in welken de volmaakfte verééniging plaats zal hebben. H. ] matth. XIII: 53 — 58. mare. VI: 1—6. tustts kwam . ( voor de tweede keer, op eene reize : éoor Galileë , ) in gezelfchap van zijne leerlingen , ; in de ftad, alwaar hij was opgevoed. Den naastvol: genden Sabbath, begon hij, in de Synagoge openi lijk te leeren. En veelen, die hem hoorden , fton] den daar over verbaasd . en zeiden : Van waar heeft • deze dit? Hoe heeft hij zoodanige kundigheden , en 1 het vermogen, om die wonderen te verrichten, die 1 hij doet, bekomen ? Is hij niet de zoon van den I Timmerman? (markus zegt: ,, de Timmerman.'''' ! Het is derhalven geloop'jk, dat jesus, tot aan het < aanvaarden van zijn leeraar - ambt , zijnen vadtr in zijn handwerk geholpen heeft ) Heet niet zijne moeder mari5? Zijn niet jakob en joses, simon en judas zijne broeders? (dat is, zijne naaste i bloeverwanten? Verg. matth. XXVII: 56. waar \ zij voorkomen als Zusters Zoonen van jesus Moeder, j : En zijne zusters, (bloedvriendinnen,) zijn zij niet 1 allen bij ons? — Zij ergerden zich dan weder aan 1 hem. (Zij jlieten zich^aan zijne geringe afkomst, \ en verachten hem deswegens.) jesus zeide derhal.1 ven (het geen hij reeds de eerfte keer gezegd had.) ':: Een Profeet is nergens minder geacht, dan in zijne i Vaderftad , bij zijne maagfchap en zijn huisgezin. ; Daarom wilde hij ook aldaar niet veele wonderen doen, (dewijl hij zag, dat hun ongeloof niet meer te overwinnen was; zij zouden toch bij hun niet wel geplaatst geweest zijn: ) uitgezonderd, dat hij eenige kranken, door het opleggen der handen, gezond i maakte. En hij verwonderde zich over hun ongeloof; hier op doortoog hij de overige vlekken, nemende zijn leeraarambt waar. Bb 4 [J**  |QÓ GEDENKWAARDIGHEDEN |"jitsu 8 verliet derhalven zijne vaderftad Nazareth weder , en wilde aldaar niet veele wonderen verrichten , dewijl bij zag, dat hun ongeloof onverwinhjk was. Dus handelt ook de wijze en rechtvaardige God met de menfehen in 't gemeen, Hij legt hun allen de waarheid na genoeg, maar dwingt hen met om dezelve te gelooven, wanneer zij zoo vast aan Vooroordeel en ondeugd gehecht zijn , dat zij aan dezelve geheel geen' toegang vergunnen wille'1 - en Wanneer zij er niet vrijwillig toe befluiten. — BtWaar mij toch, 6 God! voor dien rampzaligen toejfta.nd, in welken wij de waarheid niet lijden m gen, ren ons noch aan de ftem des gewetens, noch aan de onderwijzingen van uw woord kreunen, maar geef ons. harten, die gewillig zijn, om eiken trek; der waarheid te volgen. Amen.] VIJF EN VEERTIGSTE AFDEELING, Gelijkenisfen, welke jesus, am dien tijdt kort na elkander, bij verfcheiden gelegen-, heden , heeft voorgedragen. MATTH, XIU: I - 23. MARK. IV: I—2q. luk- VIII: 4— '\$\ Eens ging jesus buiten de ftad ( Kapernaüm, alwaar zijn gewoon verblijf was•,) en girig aan het (daarbij gelegen j meir (van Tiberias,) zitten, Teri  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 391 Terftond verzamelde eene zoo groote menigte volks bij hem, dat hij zich genoodzaakt zag, in een Tc hip te treden. Zicü hier nedergezet hebbende, begon hij het aan den -ever (taande volk, van bet meir af te leeren, (om dat het hem in het [chip heter zien en hooren kon, en zich van het onderwijs in geujkenisfcn t be.iienen. Onder anderen droeg hij hun de vullende gelijkenisfen (Paraholen,) voor: Gelijkenis van het gezaaide zaad. Hoort mij, zeide hij: een Akkerman ging uit, om 6Ïjn veld te bezaaien. Terwijl hij nu het zaad uitwierp, viel er een deel van langs den weg. Dit werd, gedeetlijk , vertreden, gedeeltlijk, van de vogelen opgegeten. Een deel viel op een'rotsachtigen grond , daar het niet veel aarde had. Dit fchoot wel fchielük op, dewijl het niet diep in den grond kwam. (en deels de daauw, deels de warmte voor hetzelve dien le, om fpoedig uit te fpruiten. ) JVla-ir naauwlijks had de zon het recht befcheenen, of het verdorde vve 'er, dewijl het niet diep genoeg wortelen had; (die het uit den grond vochtigheid en voedzel konden toevoeren, j Een deel viel in de doornen, rmiar de doornen wiesfen het boven het hoofd, en verflikten het. Het droeg derhalven geene vrucht. Een deel viel op een goed land; dit wies op, en droea vruchten , deels dertig , deels zegtig , deels honderdvouwig. Wie ooren heeft, om te hooren, die hoire Als hij nu alleen was, vraagden hem zijne leerlingen met de twaalven : Waaröm hij dan thans begon , zich van zulk een onderwijs door gelijkenisfen bij het volk te bedienen? én wat deze voorgedragen gelijkenis toch betekende? [Het zal nodig wezen, hier iet over de Gelijkenisfen of Parabolen, daar jesus zich, bij zijn onBb 5 der-  39& GEDENKWAARDIGHEDEN derwijs, overëenkomftig de gewoonte derzelver tijden, zoo menigvuldig en zoo meefterlijk, van bediende, te zeggen. Eene gelijkenis of Parabel is een verdicht verhaal van eene zaak, die ons eene zekere andere daar aan gelijke zaak onder dit zelfde beeld voordek. Te weten , men kleedt de zaak, de waarheid , de leere, die men wil voordragen, (hetwelk in 't gemeen de zedeles der Parabel genoemd wordt) in een zeker kleed of verhaal in , het welk ten oogmerk heeft, om ze den Lezer des te nadruklijker, verdaan barer, of aangenamer te maaken. Dus verzuikert een Geneesheer de bittere kruiden, die hij daar door den kiefchen zieken te gemaklijker doet innemen. Hoe natuurlijker, hoe fraaier, en ongezochter , hoe levendiger en gelijkvormiger de beelden, vernaaien, en inkleedingen zijn, destefchooïier is de Parabel. Onze jesus was hier een recht meefter in. De Parabelen , die hij gebruikte, waren van verfchillende foort. Hij zocht, of, onder een merkwaardig voorbeeld, eenen gewigtigen pligt in tefcherpen, gelijk luk. X: 30. volgg. of eenigen van de leerftukken van het Godsrijk, het Christendom , en deszelfs lotgevallen voor te dragen, of ook toekomende gebeurenisfen profeetisch voor te (lellen. Doch, behalven dat jesus, bij dergelijke beeldelijke vernaaien, ten oogmerk had, om zijne leere eene nieuwe aangenaamheid bij te zetten, en ze den gemoederen zijner opmerkzame Toehooreren des te dieper in te prenten, had hij ook nog ten doel, om andere traage gemoederen daar door des te meer aan te lokken, en tot opmerkzaamheid op te wekken j maar bij onverbeterlijke en met vooroor- dee-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 393 deelen ingenomen zielen , die volftrekt de waarheid niet zien wilden, het onaangename te vermijden, dat hij zich zeiven, door de voordragt der naakte waarheid, zou veroorzaakt hebben. Dit is ook de reden , waaröm hij dezelven aan zijne leerlingen , wanneer hij met hun alleen was, verklaart. En dit zou hij ook eiken waarheidlievenden gedaan hebben.] Hij antwoordde hun dan (op deze beide vragen, en wel eerjlelijk daar op, waai öm hij thans zijn onderwijs in gelijkenisfen vervatte?) Gijlieden hebt (in de daad) die ufmuntende genade van God ontvangen , om dieper kundigheden in de verborgenheden van bet hemelsch Koningrijk, (of in de tot hier toe nog niet bekend gemaakte leer/lukken van mijnen Godsdienst, en derzeher lotgevallen, door mij, ook zonder gelijkevisfen,) te verkrijgen, (van wegens uw leergierig en voor de waarheid geopend hart;) maar die anderen nier. (De fchuld daar van ligt enkel aan hun ; dewijl zij hunne oogen voor het heller licht der waarheid fluiten; tegen mij en tegen de waarheid vooringenomen zijn; en al te zeer hunne oude vooröordeelen aankleven,) — Want, (ook hier geldt, het geen men in het fpreekwoord zegt:) die heeft, dien wordt gegeven , zoo dat hij eindelijk eenen grooten overvloed bezit. Maar die niet heeft, dien w>irdt ook dat ontnomen, het geen hij heeft. (Zoo ook gijlied n , die reeds veel nuttig onderwijs van mij ontfingen hebt, zult meer , en overvloedig ontvangen; cn dat gijlieden oor en hart voor mijn onderwijs open zet: maarzij, die minder tot nu toe gehad hebben van mijn onderwijs, door hunne eigen onachtzaamheid en ongeloof, zullen nog minder door mij worden onderwezen , ja eerlang zullen ze alle gelegenheid, om door mij geleerd te worden , verliezen , om dat zij zich moedwillig tegen het zelve verblinden en verharden. II.] Even daaröm fpreek ik tot hun in gelijkenisfen, dewijl zij, (tot hier toe, in weerwil van mijne -aller- duid-  594 GEDENKWAARDIGHEDEN duidlijkfte voordragt, zoo verblind en verhard gebleven zijn, dat zij) met. qpene oogen en ooreu niet zien noch hooren, en niets begrijpen. Ook in hun bekomt de Voorzegging van den Profeet jesaiS (hoofdst. VI: 9, 10.) haare vervulling: „ Gijlieden zult hooren, en niet verdaan, gijlieden zult zien, en toch niet begrijpen. Want de zielen dezes volks zijn gevoelloos. Hunne ooren zijn verdopt , en hunne oogen zijn verblind. Van daar komt het, dat zij met ziende oogen niet zien, met hoorende ooren niet hooren, en met hunne zielen, (de heilzame waarheid) niet verdaan, en zich dus niet bekeeren en door mij niet willen laten gelukkig maaken." Maar gelukkig zijt gijlieden (mijne leerlingen,) dat gij "geopende oogen en ooren hebt. Want waarlijk , ik verzeker u, veele Profeeten en andere godvruchtigen hebben gewenscht te zien, het geen gijlieden ziet, en hebben het niet gezien , en te hooren , het geen gijlieden hoort , en hebben het niet gehoord; (beleefd—Te weten, den MESSias, en de tijden van zijn Koningrijk.) [Op dezelfde wijze, als onze heer, in dien tijd, met de ongeloovige Joden, en met zijne waarheidlievende jongeren handelde, is Hij nog gewoon met ons te handelen. Die heeft, zoo dat het hebben mag heeten , die krijgt meer, indien hij het namelijk waardeert en wel gebruikt: maar, die niet heeft, in vergelijkinge van den anderen niets, niets van belang heeft, die raakt ook dat weinige kwijt, dat hij heeft, en (volg. lukas) vast meent te bezitten, indien hij, namelijk, het niet gebruikt. Als wij deze handelwijze van god en van onzen Heer jesus christus overwegen, is er alle reden , om de wijsheid, de rechtvaardigheid en de goedheid deszelven te billijken. Wanneer aan menfehen, die de mid-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 395 middelen, tot kennis en geloof der waarheid, en tot hunne verbetering hun gefchonken, moedwillig verwaarloozen, en zoo hoorende doof, en ziende blind : blijven, gedurig nieuwe en meerdere hulpmiddelen : gefchonken wierden , zij zouden even eens met de< zelve handelen, gods gaven zouden nutteloos veri kwist, en het oordeel der ongehoorzamen zoude veri zwaard worden. Dit behoorde ons tot onze waarI fchouwing te dienen. Die groote en heerlijke din: gen, welke zoo vele Profeten en Godvruchtigen, ; voor 's Heilands tijd, wenschten te weten, zijn nu i aan ons geopenbaard: de leer van onze verlosfing, i door den gekruisten en daarna verheerlijkten Zoon : van god, wordt ons onbewimpeld geleerd; menige overtuiging wordt daar door ook in onze harten geWerkt. Maar, wat zal het zijn, zo wij oor en hart voor onderwijs en overtuiging fluiten? De hoogfte wijsheid en rechtvaardigheid zal ons aan ons zeiven overlaten , en ook wij zullen ondervinden, dat wij hoe langer zoo ongevoeliger worden , en verachteren in de kennis en erkentenis van de zaligmakende waarheid. Doch dit zelfde kan ook tot onze aanmoediging dienen. De Heer wil overvloedig geven, meer dan wij : bidden of denken kunnen: Hij, in den hemel verheerlijkt, zorgt, dat, zo iemand wijsheid begeert, hij dezelve overvloedig verkrijge, en dat het Evangelie eenen gezegenden invloed hebbe tot bevori dering van geloof en Godzaligheid. Dat wij dan, met dankbaarheid elk middel van zijne genade aannamen; een leergierig gebruik daar van maakten ; en j daar door de blijde hope behouden van meerder en grooter zegeningen 1 H. ] Na deze reden van zijn  gpö GlE DEN KWAARDIGH e'D e;n gedrag gegeven te hebben, beandwoorde nu je sus de andere vraag zijner discipelen , en verklaarde hun de voorgedragen gelijkenis. Verftaat dan thans, (zeide Hij) den zin def gelijkenis van den zaadzaaiër! [Ik mogt wel verwachten , dat gij ze zonder nadere uitlegging verftaan zoudt. Want hoe zult gij de anderen verftaan, indien gij deze duister vindt?] De zaaier is de Leeraar, die het Woord des Koningrijks (van den messiüs , de leere van het Christendom,) voordraagt. Dit woord is het zaad. Het geen langs den weg valt, betekent die genen, welke het hooren, maar flechts zoo oppervlakkig hooren , (zonder er ovet te denken, en het op hunnen toefland toe tepasfen.) Dan komt de Duivel , (door de kracht der zonde, welke van den Duivel zijn' oorfprong heeft. H. ) en neemt het woord uit hunne harten weg, zoo dat zij niet gelooven en zalig worden. Dat op het rotsachtige gezaaid is, beduidt die genen, welke het woord wel geern hooren , en het terftond met vreugde aannemen ; maar dewijl zij het niet diep genoeg wortelen hebben laten fchieten, zoo zijn zij wankelmoedig, want zoo dra er, om des woords (de leere van dat zij alles wel begrijpen, en ook, in 't vervolg, weder met alle duidlijkheid voordragen km-  üit het leven van jesus. landen.) Dus gebeurde ook hier, het geen de Profeet (asaf van zich zeiven ps. LXXVI1I : 2.) zegt: ,, Ik zal gelijkenisfen gebruiken; ik zal, het geenzedert de fcheppinge der wereld verborgen was, verkondigen." [Dus blijkt dan ook uit deze voordragt, dat jesus de wijsheid - volle leeraar was. Zulke beeldrijke verhaalen treffen , en wekken de oplettendheid allerfterkst. Hoe veel goeds, hoe menige gewigtige waarheid heeft hij ons daar door niet geleerd! O laat ons hem daar voor danken , dat hij ons die voortreflijke gelijkenisfen door den dienst zijner Apostelen heeft laten bewaaren, en ons daar door het leeren der waarheden van den Godsdienst gemaklijk en aangenaam gemaakt heeft.] ZES EN VEERTIGSTE AFDEELING. Gelijkenis van het onkruid onder de tarwe. Verklaring derzelve. Nog eenige anders gelijkenisfen. matth. XIII: 24— 30. 36 — 43. Eene andere keer droeg hij hun de volgende gelijkenis voor. Het hemelrijk, fprak hij, kan ook met eenen mensch vergeleken worden, die zuiver zaad Cc 5 op  $10 GEDENKWAARDIGHEDEN op zijnen akker zaaide. Maar als de lieden (liepen , kwam zijn vijand , en zaaide onkruid onder de goede tarwe, en floop weg. Als nu het jonge zaad opkiemde , opfchoot, en aairen zette, vertoonde zich, ook het onkruid. Toen kwamen de knechten van den eigenaar des lands, en zeiden (met veele verwondering ) tegen hem:. Heere, hebt gij niet zuiver zaad op uwen akker gezaaid? Van waar komt dan dit onkruid? (Onkruid vertoont zich, in 't Oosten, naar het bericht der Reisbefchrijveren , op wel gebouwde en met zuiver zaad bezaaide akkers, heel zeldzaam. F-in daar deze verwondering der dienstknechten. 1 Maar hij antwoordde: dit heeft mij een vijand gedaan. He knechten hernamen: belieft het u, uan zullen wij heen gaan , en het uitroeien. Toch niet, antwoorde de eigenaar, gij mogt anders, terwijl gij het onkruid uittrekt, te gelijk de goede tarwe mede uitrukken. Laat beide met eikanderen opwasfen 'tot den oogst. Als dan zal ik, wanneer de oogsttijd daar is, den maaiers bevel geven: verzamelt voor alle dingen het onkruid, en bindt het in bösfelen , om het te verbranden ; maar brengt het aoede graan in mijne voorraadplaatze. ( In het Oosten heeft men zulke Schuuren niet als bi] ons. Men dofscht het graan terftond op het veld, en legt het dan-op in kuilen en holen onder den grond.') ( Na dat jes vs tusfchen beiden de andere gelijkevis ren had voorgedragen, die wij, in de vorige Ajdeeling, volg. vs. 31-35- hebben overwogen,) het Hij het volk uit eikanderen gaan, en begaf zich weder naar zijne woning (te Kapernaüm.) Hier verfcheenen zijne leerlingen voor hem met het verzoek: verklaar ons toch de gelijkenis van het onknud op den akker. Hier op begon hij op de volgende Wijze: de huisvader, welke het zuivere zaad uitttrooit, is de zoon des menfehen (ik de wsssias.) De akker, ( op welk: ik het zaad van de zuivere , en van alle ontuiggereinigde leere der gelukzaligheid, zaaie ,) is de wereld (niet enkel de naauwe kring des Joodfchen lands. ) ' Het goede graan, (het welk uit het goede zaad opgewasfen is,) zijn de waare en waar-  VIT HET LEVEN VAN JESUS. 41I «h'ge leden van het rijk des mess 1 as (de waare. Christenen , welke de leere van den messiüs niet alken aannemen, maar die ook getrouw bewaaren, en daar naar handelen.) Het onkruid zijn de ondeu°enden , (de ongeloovigen en de fnoode Christenen , die Jlrijdig met de oogmerken van mijn rijk en van het Christendom handelen ; en die in 't bijzonder in de besten het goede van mijne leere zoeken te verflikken , verleiders door voorbeeld en door overreding.) De ' vijand , die het onkruid zaait, is de duivel, (ah de oorzaak der zonde, en zijne werktuigen , de booze menfehen.) De oogst, het einde der wereld; maar de maaiers zijn de Engelen. Gelijk nu het onkruid verzameld en verbrand wordt, dus zal het ook op het einde der wereld gebeuren. De Zoon des menfehen zal zijne Engelen uitzenden, om uit zijn Koningrijk alle ergernisfen, (menfehen, die, deels door dwaalleeringen, deels, door een boos voorbeeld, en ergerlijk leven, anderen tot verleiding geweest zijn,) te verzamelen, op dat men die in den gloeiën den oven werpe, alwaar fmert en wanhoop hen verteer,en zal. (gelijk men in het Oosten met het onkruid den oven fiookt.) Maar de rechtvaardigen (die overeenkom/lig de voorfchriften van mijne leer gehandeld hebben,) zullen alsdan, in't Koningrijk van hunnen Vader, 1 blinken als de zon , ( volgends de bewoording van den Profeet DANiëL Hoofdft. XII; 3.) Wie ooren heeft, om te hooren, die hoore. [Dus is dan het Koningrijk van God geene fchikking, die zich flechts tot een zeker volk, of tot dit korte leven bepaalt. Neen, het is eene fchikking, welke de geheele wereld omvat, ,, de akker is de wereld", en welke zich, over de naauwe grenzen van dit leven , tot in de eeuwigheid uitftrekt, wanneer de waardige burgers van jesus rijk in hunnen waaren glans verfchijnen zullen. De geheele wereld, tijd en  413 GEDENKWAARDIGHEDEN en eeuwigheid, ligt in het plan van jesus. Hoer verheven! hoe godlijk !] [Waarfchijnlijk hebben zich de Joden van jesus tijd verbeeld, dat, zoo dra de MESSias gekomen, en het Koningrijk der hemelen opgericht zoude zijn, er eene fchifting van goeden en kwaden zoude plaats hebben , zoo dat het land alleen door vroome Israëlieten zoude bewoond worden. De Heer jesus leerde zijne discipelen hier over gantsch anders denken, en Hij leert daar door tevens aan ons menige gewichtige waarheid en plicht. Volgens zijn onderwijs hebben wij op deze aarde geene volmaaktheid derChristelijke Maatfchappij, te wachten. Geene famenwooning van enkel heiligen en deugdfamen , zonder vermenging van boosdoeneren en verleideren ; geene volmaaktheid zonder vlek , zal hier immer gevonden worden. Dit behoort ons te rug te houden van die verkleefdheid aan de aarde, tot welke wij zoo geneigd zijn: dit moet ons bedaren , wanneer wij zoo vele poogingen tot verbetering van het menschdom zien te leur gefield. De aarde is de plaats der volmaaktheid niet. Evenwel, dat zij zoo veel gebrekkigs en ondeugends draagt, dat is niet jesus fchuld: dat is niet, om dat God den Mensch zoo gemaakt heeft, door zijnen Zoon; niet, om dat de Verlosfer der Menfehen een gebrekkig werk verricht. Neen! die het goede zaad zaait, is Hij. Van Hem koomt niets anders dan goed; Hij heeft in niets anders dan in het goede welgevallen ; en het kwade, kwaaddoeners en die een welgevallen in het kwade hebben, mishagen hem, kunnen niet anders dan hem mishagen. O hoe veel goed zaad heeft hij ook in onzen  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 413 akker gezaaid! Hoe arbeidt Hij dagelijks aan ons! Wij hebben het alleen aan Hem te danken, wanneer wij zelve het goede doen ; en wanneer wij anderen het goede zien doen. In eiken vroomen , achtingwaardigen Man, in elke goede, nuttige daad, behooren wij dan ook op te merken , zaad door christus gezaaid! Hij heeft dan ook aan ons, in al wat wij goeds bedenken en doen , een welgevallen , want het is zijn werk, het is uitfpruitfel van zijn zaad. Wij moeten dan ook aan de goeden , en aan het goede een welgevallen hebben: en het kwade, even veel of het in ons zeiven, dan of het in anderen is , moet ons onaangenaam en mishagelijk zijn. Hoe kan het anders , als wij gelooven, wat ons de Bijbel van den eerften bewerker van al het kwade onder de menfehen leert ? 't Is de Duivel, door wiens verleiding de zonde in de wereld is gekomen, jesus, die geen fchadelijk vooroordeel of bijgeloof fpaarde, getuigt het: dat de Duivel het kwade zaad in de wereld heeft gezaaid. En onze Heiland zeide dat opzettelijk, niet tegen eenen gemeenen hoop van menfehen, wier vooröordeelen Hij ontzag, maar tegen zijne vertrouwde vrienden in het bijzonder, en dat in een gefprek, in het welk Hij hun nader onderricht gaf van de verborgen leer des Christendoms. Wij gelooven het dan, op het Godlijk woord van jesus: die het kwaad zaad zaait, is de Duivel; en de boosdoeners zijn kinderen des Duivels. Hoe affchuwelijk maakt dit hun karakter! 't Gene ondertusfehen de vrienden van onzen Heer dikwijls het meest bedroeft en ergert, is, dat de boozen zoo digt bij, en midden onder de goeden op zijn akker Haan,  414 GEDENKWAARDIGHEDEN flaan , en -daar door aan de vroomen veel belemtfiéring en ongemak veroorzaken. (Jok zij zouden wel wenfchen , dat al dat onkruid in ééns, en eer het hooger opfchiet, wierd uitgeroeid: dikwijls zouden zij verlangen aan die uitroeijing te werken. Doch de Heer is met dezen ijver niet gediend: het werk der fchifting is voor den dag des oogftes befpaard ; en daar toe heeft Hij , der Engelen Heer, andere dienaars. Nu nog is die tijd niet daar. Onze Heer wil nu nog de boozen fpaaren : en ze in ééne Maatfchappij met de goeden laten woonen. En, zouden wij niet deze beftelling billijken? Wat zoude er van de wereld worden , zo de kwaaddoeners terftond wierden uitgeroeid ? Hoe menig één, die nu nog door Gods lankmoedigheid behouden is, zoude dan verloren zijn gegaan! Dan waren de Saulusfen uitgeroeid , eer ze Paulusfen worden konden. Wij billijken Uwe beftelling, Heer! en danken U, die zoo menig eenen onder ons, niet hebt laten uitroeijen, maar, door goedertierenheid en verdraagzaamheid , tot bekeering hebt geleid. Waren er ook geene kwaden in de wereld, de goeden zouden in hunne vroomheid minder openbaar worden : en wij zouden niet geöeffend kunnen worden in de plichten van zachtmoedigheid , geduld , vergevensgezindheid , liefde en weldadigheid jegens vijanden ; in welker beöeffening evenwel de Christen zich moet doen kennen, en door welke hij eerst recht aan het beeld van christus gelijkvormig wordt. Indien ook elk Boosdoener terftond wierd uitgeroeid, hoe menig Mensch ware er dan niet geboren , die nu, tot een zegen voor de wereld, uit ondeugende Ouders  UIT MET LEVEN VAN JESÜS AI§ ders en Voorouders, is voortgefproten! hoe menig •een vroome zoude met den dood des ondeugenden, op wien hij in deze wereld betrekking had, ongelukkig zijn geworden! Boven al hebben wij reden, om ons te verblijden , dat onze Heer niet aan ons de uitroeijing der boosdoeneren heeft toevertrouwd. Wij zouden, door onze onkunde en verkeerd oordeel, door onze onoplettendheid en drift, al teveel in des Heeren akker bederven , en menige goede plant met het onkruid uitroeijen. Laat ons dan van ■nu voortaan met welgevallen eene wereld aanfehouwen , in welke de goeden en kwaden famen rijpen tegen den dag des Oogftes! Laat ons het onaangename der inwooning in eene, deels booze, wereld, en onder de vijanden van christus en het Christendom , ons cn elkander zoeken te verzoeten door eene ernftiger voorbereiding voor de betere famenleving, door onderlinge liefde en éénsgezindheid , en door een geloovig uitzicht op de toekomftige wereld! Ja, en dit verruimt ons hart, éénmaal koomt de dag des Oogftes, de dag der algemeene fchifting. ïn dien grooten, heerlijken dag, zal aan elk onzer, mijn Lezer! zijne plaats worden toegewezen. Wij alle moeten geopenbaard worden, voor den rechterftoel van jesus christus, wanneer Hij koomt, met Engelen omftuwd. Dan zullen wij, of met het onkruid ter verbrandinge, tot de uiterfte rampzaligheid , worden verwezen: of wij zullen met de rechtveerdigen in een' ftaat van, voor ons nu nog onbegrijplijke , heerlijkheid worden overgebragt. Niemand misbruike dan den tijd der voorbereiding, en het uitftel der Godlijke lankmoedigheid , op dat hij  4t6 GEDENKWAARDIGHEDEN het zich niet te laat beklage! Niemand vergenoegs zich met eene plaats en rang onder de goeden hier op aarde te bekleeden, en mede te deelen in de tijd» lijke voorrechten, die hier allen , door de genade onzes heeren, voor eenen tijd genieten: want, al had dit ook nog zoo lang geduurd, éénmaal zal toch het onkruid als onkruid behandeld worden; en, al ware het hier der menfehen oog ontglipt, Hij, die Engelen in zijnen dienst heeft, zal het in den Oordeelsdag wel weten te fchiften. Nu leeren wij dikwijls, tot onze verbazing , menfehen kennen : maar dan eerst zullen wij menfehen leeren kennen. Dan ook zullen wij zelve eerst gekend worden» Zalige verwachting voor den rechtvaardigen ! Dan zal Hij niet meer van eene booze wereld gekweld zijn; niet meer door de vijandfchap dei godloozen geërgerd worden; niet meer door het voorbeeld en de verleiding der ondeugenden afwijken van het rechte pad: het zal dan eene vergadering van heiligen zijn , in welke hij leeft; eene maatfchappij van vroome vrienden en vriendinnen; eene gemeente die geen vlek of rimpel heeft, van welke Hij lid zal zijn; een inwooner, een eeuwig inwooner bij den heere, die ons gekogt heeft met zijn bloed. Lezer! dit zij, door gods genade, Uw en mijn zaligst lot! H.j" Gelijkenis van den fchat in den akker gevonden ; en van den ontdekten parel. matth. XIII: 44 — 46. Wederom kan het hemelsch Koningrijk vergeleken worden met eenen fchat, die in eenen akker verborgen  UIT HET EEVEN VAN JESUS. AI? £en lag. (De Oosterlingen verbergen hunne fchatten^ inzonderheid in oorlogstijden, in kuilen 'op hei veld: 'Alwaar zij dan vaak, wanneer de Eigenaar fchie-^ tijk geftorven was , bij toeval door anderen ontdekt Werden.) Dezen vond iemand, en hem weder bedekt hebbende, ging hij vol blijdfchap heen, Verkocht alles , wat hij had , en kocht dezen akker. Wederom gaat net met het hemelsch Koningrijk, gelijk een Koopman deed , die goede paarleri zocht. Deze , eene zeer kostbare parel gevonden hebbende , verkocht alles wat hij had, en kocht dezelve. [ Door beide deze gelijkenisfen wordt, in de hoofdzake, één en het zelfde betekend, jesus fchetst hier de uitnemende waardij van de zegeningen, welke in de Maatfchappij der Hemelburgeren, hier eri hier na, genoten worden. Deze zijn zoo heerlijk * dat elk, die ze leert kennen, ze boven alles waardeere : 't zij hij met ernst om zijne gelukzaligheid zogt, geiijk de Koopman om paarlen, *t zij hij, alé *t ware , meer bij toeval, met haar bekend worde * gelijk de Man , die den akker omfpit, eh ëen öiigezogten fchat vindt. Met één woord, elk, die dè fchatten van het hemelsch Koningrijk leert kennen iti hare waardij, is er zoo mede ingenomen, dat hij* om derzelver bezit, gaarn al het andere ef aari geeft» en voor niets meer bezorgd is , dan om dezen fchat te verkrijgen en te behouden. — Even dierbaar éil kostelijk zijn ook nu nog de zegeningen, die Ons dooi- den Heer jesuS christus worden toegedeeld. Wat kan een Mensch , dien het öiri zljtt ■Waar geluk te doen is , toch dierbaarder' zijn, drift eene zuivere kennis der waarheid ; een gerust eft 1. Deel.- Dd fc*  Alg ÖÉDEÏJKWAARDIGHE t)t& bevredigd gemoed, door de bewustheid van gód* genade en ontferming ; een hart gevormd tot alle Godebehaaglijke deugd en Godzaligheid ; en eene zekere verwachting van eindelooze gelukzaligheid? Laat er ons dan ernftig op bedacht zijn , dat wij deze gelukzaligheid deelachtig worden! Laat ze ons, uit de hand van den algenoegzamen Zaligmaker, met dankbare blijdfchap aannemen! En kunnen wij, in fommige tijden en omftandigheden, deze hemelfche fchatten niet verkrijgen of bezitten, zonder er aan op te offeren, wat men in deze Wereld doorgaans het meeste acht, ook dan is het onze zaak , dit alles volvaardig er aan te geven. Wie zal niet een minder genoegen aan een meerder gaarn opofferen? Wie zal niet een kortftondig genot weigeren, om een beftendig te verkrijgen? Wie zal niet een fchijngoed gaarn misfen, om van het ware verzekerd te zijn? Deze Wijsheid raadt ons jesus aan, als Hij ons leert, dat wij, om den fchat en depaarle, der ware, hemelfche, eeuwige gelukzaligheid, alles varen laten, wat de wereld heeft en geeft , zoo dra ons het genot dezer aardfche en vergankelijke dingen , in het bezitten en genieten der hemelfche , hinderlijk zijn zoude. Dezen raad hebben ook de Apostelen, en vele duizenden echte burgers van 't Koningrijk der hemelen opgevolgd. Zij verlieten alles , en volgden jesus. Zij gaven er de wereldfche eer, zinlijke genoegens, rust en gemak dezes levens, vriendfehap van menfehen, gezondheid en tijdelijk leven aan , om de hoogfte zaligheid bij christus deelachtig te worden. Zij hebben er zich wel bij bevonden : en het zal hun eeuwig een  üit het leven van jesus. 4I9 èén onberekenbaar gewin zijn. Dit zal ook, doof Uwe genade, Heer Jesus! mijne keus zijn. 1$ het nood, ik wil dan ook om Uwent wille alles varen laten. H.] „ Wien heb ik nevens Ü omhoog? ,, Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog ,, Op aarde nevens U toch lusten ? Niets is er, daar ik in kan rusten: ,, Bezwijkt dan Ooit, in bittre fmart, „ Of bangen nood, mijn vleesch en hart, „ Zoo zult Gij zijn voor mijn gemoed 9, Mijn rots j mijn deel, mijn eeuwig goed.'? psalm LXXIII: 13. Gelijkenis van visfchers, welke uit het volle visch* tiet de goede visfchen uitlezen, en de Jlechte* wegwerpen. Matth. XIII: 47 — 50. Men kan het hemelsch Koningrijk eindelijk dok£ met een vischnet vergelijken, dat in zee geworpen wordt, en waarin men visfchen Van allerhande foort famen vangt. Wanneer het dan vol is, trekken dé yisfcherS het aan den Oever, zetten zich neder, en lezen dé goede in hunne vaten; maar het geen integendeel niet deugt, werpen zij weg. Zoo zal het Ook pp het einde der wereld zijn. De Engelen zullen uitgaan, de boozen van de rechtvaardigen afzonderen, en ze in dien gloejehden oven Werpen, daar Eij weeneri en op de tanden knersfen zullen; Dds £&f  'lSG gedenk W AARDIGHEDEN Het zelfde, dat jesus voorheen onder de getij-, k'enis van den Oogst, bij welken het onkruid vart dé' tarwe wordt gefcheiden, geleerd had, leert Hij hier met de gelijkenis van het uitfchieten def gevangene bruikbare en onbruikbare Visfchen : het zelfde , wat de hoofdzaak betreft; namelijk , dat er eene fchifting en fcheidingvan goeden en kwaden zal pïaats hebben, en dat daar na beider lot zeer onderfcheiden zijn zal , enz. En , waarlijk , Hij konde dit niet te dikwijls leeren: en wij kunnen het niet te dikwijls overwegen. De zorgvuldigheden en bekoorlijkheden dezes levens verwijderen maar al te veel de gedachten aan het laatfle oordeel uit ons hart. Wij danken U, Heer jesus! dat Gij ze ons geduriglijk door velerleië middelen weder nader bij brengt. Geef, dat de onderwijzingen van Uw woord , en de leidingen uwer voorzienigheid, mij dagelijks te binnen brengen, dat mijn lot eerlang voor eeuwig op dien dag van fchifting zal beflist worden ! Geef , dat ik, daar door , in het geloof en in de Godzaligheid geflerkt en aangemoedigd , en van de zonde afgefchrïkt worde. — Christen Lezer! Gij ontdekt het, hoe liefderijk jesus orrs, even als zijne toehoorders in dien tijd, herinnert aan dat laatfte beflisfend tijdperk. Hij fchijnt zijne Apostelen , en dus ook ons , nog bijzonder te willen leeren, dat er, zelfs onder de belijders van christus, kwaden zoo wel als goeden zouden zijn. De Apostelen moesten weten, dat niet flechts kwaden zich. op de Wereld, onder de goeden zouden mengen , maar dat ook dit zelfde , in de Kerk , plaats zou hebben. Zij , veelal Visfchers van beroep, wis-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 4a! wisten hoe men met een net vol visfchen leefde. Zij waren geroepen, om menfchenvisfchers te zijn, en zouden zich over eiken vangst, over eiken mensch , die zich tot de erkentenis van christus en het Christendom brengen liet , verblijden. Maar zij worden vooraf door den Heer gewaarfchuwd , dat er ook nog eene groote fchifting tusfchen kwaden en goeden zou plaats hebben, onder de menigte der genen, die op hunne prediking, zich voegen zoude tot de erkentenis van het Evangelie. De ondervinding heeft naderhand deze bijzonderheid van 't Koningrijk der hemelen nader, ook aan de Apostelen, geleerd. Het is deze opmerking , die voor Leeraaren van onzen tijd zeer nuttig zijn kan: en die voor elk Christen van veel belang is, op dat niet iemand zich met het uiterlijk Lidmaatfchap der Kerk vergenoege, en op dat hij zich over de vermenging van kwaden en goeden, onder de Genootfchappender Christenen, niet te zeer ergere. De dag der fcheiding koomt. Och! dat wij dan beproefd, en niet. verworpelijk bevonden worden! H.] MATTH. XIII : 51 , 52. Hier op vraagde jesus zijne leerlingen: of gif dit alles thans wel verftaan hadden ? Ja , Heere 1 zeiden zij, wij verftaan het wel. Toen voegde hij er nog het volgende bij : Dus moet nu ook elk Leeraar, die in de leere van het hemelsch Koningrijk wel onderwezen is, eenen voorzichtigen huisvader gelijk zijn, die ( om den fmaak zijner gasten te voldoen,) uit zijne fpijskamer nieuw en oud Cver~, fch$ en reeds lang bewaarde fpijze,) opzet, Dd 3 j;Eq  |'aa GEDENKWAARDIGHEDEN [En dus behoorden dan zijne leerlingen ook eefis^ Wanneer zij van leerlingen tot leeraars van den Godsdienst zouden opgeklommen zijn , naar zijn eigen voorbeeld, den menfehen, dan de nieuwe leere van zijnen Godsdienst, dan de oude leere des Ouden Téstaments voortedragen, dan eigenlijk, dan onder beelden, te fpreken. — Dus werden de eerfte getuigen van jesus, onder het opzicht en beftuur van hunnen grooten leermeester , rijp tegen den tijd, dat zij zeiven als leeraars te voorfchijn treden, en de waarheden van het zalig Evangelie aan de geheele wereld verkondigen zouden. — De leerwijze van jesus, bij het onderwijs zijner leerlingen, was pver het geheel zeer wijs, en verdient onze bewon-, dering, en ook—in veele opzichten onze navolging.J ZEVEN EN VEERTIGSTE AFDEELING. Uiteinde van johannes den Dooper. [3rÏ et zal tijd zijn, om hier het befluit der geschiedenis van johannes den Dooper in te voegen , zonder dat wij ons zullen bekommeren, of dit juist op, deze plaats behoore, dan niet. De Lezer zal zich nog uit het voorgaande herinneren x hoé deze Voorlooper van onzen Heere , zich den haat yan yeele aanzienlijken , maar in het bijzonder de.  45^ GÊDENKWAARDIGHEDÉSf leerlingen , als toekomende Volks «leeraars, van zoodanige oefening hebben konden, kan men zich gémaklijk verbeelden. Maar ook om des volks wil was het zeer nodig, dat jesus zijne leerlingen uitzond. Want, behalven dat dit het beste middel was, om den grooten toeloop van het zelve, waar van thans nadeelige gevolgen te vreezen waren » te verminderen, zoo zou daar door ook meer voor deszelfs onderwijs gezorgd worden; dewijl het onderwijs van jesus, bij eene zoo groote menigte volks , dat uit alle oorden van het zeer volkrijke Joodfche land toevloeide , niet meer fchéen toe te reiken. De Heiland had medelijden met den toeftand dezer aime verlaten lieden, welke zonder eenig heilzaam onderwijs waren , en in de moeilijke kluisters van bijgeloof, overlevering, en onverftand, zuchtten, welke hunne voorige leermeesters hun opgelegd hadden.— Dit was het hoofdzaaklijk, dat hem bewoog, om zijne leerlingen uit te zenden. ] matth. IX: 35—3S- X: 1—42. mark. VI: 7 —13. luk. IX: 1 — 6. Terwijl nu jesus door de {leden én dorpen, (om Kapernaüm,) rondging, en alömme in de Synagogen onderwijs mededeelde, en de blijde leere van het rijk des 'messiüs verkondigde, waarmede hij de genezing van allerhande krankheden en gebreken paarde, befchonwde hij met innigffe aandoening de menigte van het (hem navolgende) volk : want zij waren vermoeid (door den ijdelen en bezwaarlijken dienst der kerkplegtigheden , die hun liefde tot hem, bewijzen, op, en wil dien niet oni vergolden laten, Welke opwekking tot weldoen en l! tot werkzame menfchenliefde ! O daaröm laat ons ; goeddoende, niet vertraagen; want ten zijnen tijde zullen wij ook gewislijk maajen. gal. VI: o.] ' [ Laat ons vooral toezien , dat wij geen oprechten 1 Mede-Christen ongetroost laten! Laat ons alle ini richtingen en ondernemingen, die het geluk der Maatfchappij en de uitbreiding of bevestiging van het Christendom bedoelen, ook uit onze inkomften , zoeken te bevorderen , al moeten wij ons wat bezuinigen. Laat de Gebeenten van ons Vaderland in onzen tijd Gg 4 aor-  47» GEDENKWAARDIGHEDEN zorgen , dat geen getrouw Leeraar van het Evangelie , hier of daar, met zijn huisgezin , gebrek Jijde. H.J" De Leerlingen dan reisden, na dat jesus hun deze voorfchriften gegeven had, twee aan twee, en togen die plaatzen en oorden door; vermaanende de menfehen tot verbef cing van hart en leven , verbreidende dus de heuchlijke leere van het rijk van den messus; zij dreven duivelen uit, en genazen alömme veele kranken , waar bij zij zich van de (toenmaak gewonej zalving met olie bedienden. [Het algemeen geneesmiddel der Jooden , welke juist geene groote Geneeskundigen waren , was de zalving der lijders met olie. Dir gebruikten zij bijna bij «Ue hunne krankheden. De Apostelen behielden daaröm deeze algemeene gewoonte, ook bij hunne wonderbaare genezingen. Door deeze fchikking van JE sus met de twaalven, en hunne eerfte uitzending, was derhalven de grond gelegd tot het leeraar- ambt des Nieuwen Testaments. Eene fchikking , die zoo veel zegen over het menschdom, en ook over ons, gebracht heeft! Lezer, erken deze weldaad, die hij poku, door het inftellen van het Euangehsch Leer ambt, bewezen, heeft, met e^n dankbaar hart. Wat zoudt gij, zonder Leeraars en leidslieden, die u de zaligmakende waarheden op het hart bonden, geworden zijn? Ja, wat zou van de menschlijke famenleving worden , indien onze kerken en fchoolen gefloten waren ?J [Eu g'j» die van den Heere eenigen aanleg en bekwaamheid ontyangen hebt, om, als aangefteld Pre-  DIT HET LEVEN VAN JESUS. 473 diker bij' eene Gemeente, of als Zendeling hier en daar, of, onder Uw beroep, bij' elke voegzame gelegenheid , met mond of pen, jesus christus den gekruisten, en het dierbaar Evangelie te verkondigen en aan te prijzen, rekent het U eene eer, zoo wel als een plicht, dit te mogen doen. Onderneemt het, al wat gij voor de zaak van onzen Heer doet, in ootmoedig afhangen van Hem, in vrijmoedig vertrouwen op Hem, en in gehoorzaamheid aan zijne roeping. Werkt, naar de mate der gaven, krachten en gelegenheden , U verleend ! Breid Uwen kring terftond niet te wijd uit: maar werkt eerst op die genen, welke U de naasten zijn. Zoek U zeiven, al werkende, meer te bekwamen! Helpt malkanderen in dit werk, met raad en daad, zoo als het Broederen en Ambtgenooten past! Laat U niet ontmoedi* gen door de gedachte, dat Gij nog niet zoo bekwaam zijt , als Gij wenscht te zijn. Ook de Apostelen zelve waren in dezen tijd nog niet, die zij naderhand eerst wierden. Ook door gebrekkige werktuigen wil onze Heer wat groots uitrichten : op dat de eer toekome aan Hera , die ze eeuwig hebben moet. H.] 3g S EEN  474 gedenkwaardigheden EEN EN VIJFTIGSTE AFDEELING, Het gerucht van jesus komt aan het Hof van herodes. De leerlingen komen van hunne zending te rug. jesus verwijdert zich me$ hun, en jpijst wonder daadig 5000 mannen. matth. XIV: 1,2. mark. VI: 14 — 16. luk. IX: 7 — 9. O m dezen tijd kwam ook het gerucht van jesus en zijne daaden, het welk zich Iteeds verbreidde, aan het Hof van den Viervorst herodes (antipas.) Daar door geraakte nu de dwingeland in geene kleine verlegenheid. Want fommigen beweerden , dat johannes weder van de dooden was opgedaan, (dat jesus de van den dooden weder opge'fiaane johannes was,, dien hij had laten ter dood brengen.) Anderen waren van gevoelen, dat eli as verfcheenen was (die volgends mal. IV: 5. voor den MESSias gaan moest.) Nog anderen, dat één van de oude Profeeten opgedaan was (dat is, één, die met de waardigheid en gaven der oude Profeeten was uitgerust.) En herodes (dien het geweten klopte, ) bekende aan zijne Hovelingen , dat hij zelf geloofde, dat johannes de Dooper, dien hij had laten onthoofden, weder van de dooden was opge» ftaan , en daaröm zulke daaden verrichtte. En hij was zeer begeerig, om hem te zien. £he-  WIT HET LEVEN VAN jesus. 475 [herodes nam wel, gelijk de meeste Grooten, tot het Sadduceeftfieümenüel, zijn' toevlucht, dat is, hij zocht zich daar door van de vrees voor het toekomende te ontflaan, dat hij het zelve geheellijk benevens de opftanding der dooden loochende , of, naar onze wijze van fpreken, hij was een fterke geest. (Verg. matth. XVI: 16. met mark. VIII: 15.) Nogthans benaauwde hem thans zijn geweten zoodanig, dat hij twijfelde, en het gevoelen der genen toeviel, welke zeiden, dat johannes weder van de dooden was opgeftaan. Zulke magt. heeft het geweten. ïyrannen, ontziet het, want het daagt u tot rekenfchap , alfchoon gij ook geen' hooger richter boven u behoeft te ontzien. Vrijgeesten , ziddert voor het uur, het welk uw geheel leerftelzel overhoop werpen , en u in uwe naaktheid voorftellen zal! ] mark. VI: 30. luk. IX: 100 De Apostelen kwamen nu weder van hunne reize bij jesus te rug, en gaven hem kennis van alles, wat zij geleerd en uitgevoerd hadden. [Van hunne lotgevallen op deze reize , en hoe lang zij daar mede doorgebracht hebben , is niets bekend. ] [Doch voor hun is het genoeg, dat jesus hunne werken, hun geloof, hunne liefde en lijdzaamheid, kent en in gedachtenisfe houdt, (openb. II: 19.) Dat moet ons , dat moet allen, die in het werk des Heeren arbeiden, genoeg zijn. Wij allen moeten ons veel voorftellen den tijd der thuiskomst bij  470* GEDENKWAARDI GHEDEN bij onzen Heer, wanneer wij Hem ook rekenfchap zullen geven, van alles wat wij geleerd, en uitgevoerd hebben. H.] matth. XIV: 13 — 42. mark. VI: 31 — 46. luk. IX: 10—17. joh. VI: i —15. Daar op ( kort voor het Paaschfeest, j 0 h. VI: 4.) befloot hij , met zijne leerlingen naar eene eenzame plaats te gaan , om een' tijd lang rust met hun te genieten, (en minder opziens te maaken.) Want de menigte der genen , die lteeds aan en afgingen, was zoo groot, dat hun niet ééns tijd overgelaten werd, om te eten. De leerlingen begaven zich dan met hem fcheep en voeren over de Galileefche zee (anders ook de zee van Tiberias, naar de aan het zelve gelegen ftad Tiberias, dus genoemd,) in eenen eenzamen oord, (welke, naamlij'k, aan de oostzijde der zee lag.) Doch, dewijl het volk hen had ziert afvaaren , en veelen jesus gekend hadden, begaf zich eene groote menigte lieden , welke door de wonderen, die hij verricht had, voor hem ingenomen waren, uit alle fteden over land op weg, om hem weder te ontmoeten, daar hij aanlanden zou, ja zij kwamen hem nog voor, en verzamelden zich, toen iesus aan land getreden was, weder, met geheele'fchaaren, bij hem. Als hij nu de groote volksmenigte overzag, werd hij op dit gezicht innigst beweegd: alzoo zij fchaapen gelijk waren, die geenen Herder hebben. Vervolgends leerde jesus hen een' langen tijd, (van eene hoogte, daar hij zich met zijne leerlingen nedergezet had, joh. VI: 3.) draagende hun de leere van het Gods • rijk voor, en hunne zieken gezond maakende. Toen het hier mede reeds laat geworden was, kwamen de leerlingen, en fielden hem voor: Wij zijn hier in eene onbewoonde nlaats, en de nacht begint-te vallen, laat toch de heden van u gaan, op dat zij naardenabuu-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 477 fige plaatzen zich begeven, en zich levensmiddelen koopen kunnen ; want zij hebben niets meer bij zich, om te eten. Het is niet nodig, dat zij heenen gaan, antwoordde jesus, dewijl ik wil, dat gij hun te eten zult geven. Tevens zich na filippus keerende , vraagde hij hem : van waar zouden wij wel brood kunnen krijgen, om deze lieden te fpijzen ? dit zeide hij alleen, om hem op den toets te ftellen, alzoo hij wel wist, wat hij doen wilde. Filippus gaf ten antwoord: Tweehonderd denariën, (omtrent 25 rijksdaalers, denklijk hun gantfche voorraad aan geld! ) zouden niet genoegzaam zijn , indien ieder van hun wat bekomen zou. —■ Hoe veel voorraads, vraagde hij verder, hebt gij van brood ? Ga en zie het na ! Als zij het nu nagezien hadden, bracht één van de leerlingen , te weten, ANDREas, de broeder van simon petrus, dit antwoord: hier is een jongetjen, dat vijf gerften brooden en twee visfchen bij zich heeft, maar wat is dat onder zoo veelen! Daar op beval jesus, dat zij het volk, bij troepen, op bet gras zouden doen nederzitten. Zij zetten zich dan bij vijftigen en honderden neder. Het waren omtrent vijfduizend mannen , die zich daar nederzetten, behalven de vrouwen en kinderen, die zij bij zich hadden — (allen hongerig , allen vol verwachting.) — Vervolgends nam jesus de vijf brooden, en zijne oogen ten hemel heffende, deed hij het gebed, ( het tafelgebed.) Thans brak hij de brooden door midden, (want dedunne brooden der Oosterlingen, die naar koeken gelijken, worden niet, gelijk bij ons, met een mes ge* jheden, maar in jlukken gebroken, 1 gaf ze den leerlingen, dat zij ze aan dé lieden brachten, en van, de twee visfchen deelde hij ook allen mede, zoo veel zij maar wilden. En zij aten allen hun genoegen. Na het houden der maaltijd gebood hij zijne leerlingen , de overgebleven brokken op re zamelen, op dat er niets verloren ging. Dit gefchiedde, en zij namen nog twaalf korven overgefchoten brokken op, als ook nog wat van de visfchen. [Ver-  47§ GEDENKWAARDIGHEDEN [Verbazend wonder! Het zelfde vermogen, dai* er nodig ié , om uit het graan eenen nieuwen halm te doen uitfpruiten, wordt er vereischt, om hèt brood zoo te vetmenigvuldigen , dat er Voor veële duizenden genoeg is, om verzadigd te worden. Weldadig was ook deze beftelling des Heilands, voor velen, die onder deze fchafë behoeftig en zwak waren, en den dag bij hem hadden doofgebragt. Zij was insgelijks gefchikt voor de Joden, die, bij deze vermenigvuldiging van fpijze, eenen Profeet zagen als moses , onder wiens beftuur de Voorvaders met wonderbrood gevoed waren', en als elias , door Wien ook, bij eene arme Wèdüwe, het meel en de olie wonderdadig vermeerderd was. god, die het brood uit de aarde doet voortkomen, moet hier met fcheppende almagt tusfchen beiden gekomen zijn, om getuigenis te geven van zijnen Zoon. Wij, die mi meer van nabij de heerlijkheid onzes Verlösfers kennen, in welke Hij door lijden is ingeleid, wij kunnen, in deze Wondergefchiedenis, een treffend afbeeldfel zien van de macht en góedheid van Hem, die zelf voor ons armoede geleden heeft , zonder immer zich zeiven door een wónder te verzorgen, maar die ook, door deze zijne vernedering, thans in ftaat gefield is, om, als een médelijdend en weldadig Verzorger, ons behoeftigen alle lichamelijk en geestelijk onderhoud toe te deelen. Het geheel beloop der gefchiedenis leidt óns tot deze troostvolle gedachten op , gelijk de Heiland er zijne Toehoorders, ftraks na het voorval, toe heeft willen opleiden. Wij zien Hem hier, den gantfchen dag over, leeren: terwijl Hij zijné jongeren wat rust bezorgen wil s  ÜIT HÉT LEVEN VAN JBSUS. 479 wil, verheft Hij zijne ftem , voor eene fchare van duizenden menfehen; en wordt niet vermoeid door ©nöphoudiijk onderwijs aan een volk, 't welk meestal nog geen fmaak had in de lesfen, die Hij gaf. Zoo houdt onze Heiland ook nog heden niet op, ons te onderwijzen. — Hij ontfermt zich over het arme» Volk, dat, als eene kudde fchapen, zonder HerdeT, dwaalde. Hij wil zich ook over ons zoo ontfermen , op dat wij niet verloren gaan: zo wij flechts; xijne ftem hooren en hem volgen. — Aandoenlijk tekenen ons de Evangelisten zijne hulpvaardigheids „ die genezing van node hadden , maakt Hij ge~ 4, zond, zegt lukas. Volgens mattheus zei9, de de Heiland : 't is niet nodig , dat zij henen „ gaan" enz. Hij is nog dezelfde, fchoon in den hemel verheerlijkt. Uit 't gene Hij geleden heeft, heeft Hij geleerd, een medelijdend Hooge Priester te zijn. Wie hulpe nodig heeft, en zich van Hem wil laten helpen, ondervindt zijne weldadige macht. Wat ons ook deert, 't is niet nodig, dat wij ergens elders henen gaan: bij Hem is verlosfing uit allen ■nood. —. Zijn medelijden , zijne hulp , is ons onberekenbaar veel meer waard , dan die van menfehen , ja zelfs van de beste menfehen. De Apostelen hadden ook medelijden met het volk: 't had , zeiden ze, geen eten; 't was, d3ar bij laat in den avond; jESUs;mogt hen, rieden ze, laten gaan, op dat ze eten kodpen konden. Dit was prijslijk. Maar jesus medelijden was grooter: Hij wilde het volk zelf verzorgen.- Trouwens, dat de Discipelen niet konuen doen, dat konde, dat wilde jesus. Wij Sebben ook foms medelijdende vrienden, getrouwe leer-  480 ti£DÉNKWAA*ÖIGHEDEN leeraars, hulpvaardige begunftigers; wij fchatteri hen hoog en zijn hun dankbaar : maar jesus is ons meer waard; Hij moet in ons hart debovenkeur hebben ; alle liefde van menfehen is flechts een beekjen, gevloeid uit den Oceaan zijner oneindige ontferming ; en , daar alle menfchelijke hulp te kort fchiet, daar vrienden veranderen, of ons ontnomen worden, daar is jesüs magt en liefde nimmer uitgeput, daar is zijne trouw onwankelbaar. — Wel aan dan, dat wij Hem erkennen als den besten Helper, en ook bijzonder als den genen, die den hongerigen brood geeft, die, als de Uitdeeler van gods gaven, al wat leeft fpijzigt, en zorgt, dat wij, niet alleen het nodige, maar ook dikwijls overvloed hebben. Ja, Hij is het, die menigmalen U, mijn Christen-broeder! in bekrompen omftandigheden, onverwagt, uit Uwen nood hielp, en in de ruimte zette. Niemand onzer zij dan bezorgd , Wat Hij eten of drinken zal: onze Heer heeft den vlijtigen zegen beloofd; Hij zal wel zorgen, dat ons geen gebrek bedroeve. Hem, en gode zijnen Vader, willen wij dan ook de dankzegging toebrengen. bij het genot van fpijze en drank. Hij liet de fcharen niet eten, zonder voor af gebeden te hebben; daarin willen wij Hem dan navolgen; dat willen wij voor ons zeiven, en voor onze huisgenooten doen. Elk kruimpje broods zal ons dierbaar zijn, daar het een gefchenk van Godlijke genade is, ons bezorgd door Hem, die, voor ons, honger en dorst geleden heeft. Verkwistend zullen wij , met zulk een erkentelijk hart niet kunnen zijn : de kostelijke gave Gods zullen wij niet kunnen laten verloren gaan. jesüs zelf.,  UIT HET LEVEN VAN JESUS. *8l srelf, hoe zeer Hij* eenen overvloed bezorgen konde, Wilde evenwel niet, dat er iets te loor ging, en beval daaröm zij'ne jongeren, om het overgefchotene, in hunne reiskorven, op te zamelen. Elk, die zelf eene huishouding beftiert, of die anderen dient, krijgt hier dan eene les van fpaarzaamheid en matigheid. Hebben wij van den Heere wat ontvangen, meer dan anderen , laat öns veel overleg gebruiken 4 om van het onze mede te deelen aan behoeftigen. Welk eene eer en genoegen was het voor de Apostelen , uitdeelers van gods wondergaven , onder de hongerige menigte, te zijn. Wel aan! laat ons ook deze eer genieten ! Laat ons , naar" je sus voorbeeld, eiken hongerigen, zoo veel wij kunnen, fpijzigen, al ware hij' ook onze vijand. Wij zullen er het zelfde genoegen van fmaken, dat onze Heer altijd bij weldoen vond. H.] Toen de lieden zagen, wat groot wonder jesus gedaan had, zeiden zijeenpaarig: dit is waarlijk de Profeet, die in de wereld komen zou, (te weten, die grootfte aller Profeeten, de MESSias.) Maar, als jesus merkte, dat zij komen en zich Van hem meester zouden maaken , om hem tot Koning over zich uit te roepen, gaf hij zijhen leerlingén bevel, dat zij terftond fcheep gaan, en naar den oord van Beikfaïda overvaaren zouden , ( om, op die wijze , alle affpraak tusfchen hen en het volk tè verijdelen,) hij zou intusfchen het volk uit eert laten gaan, (en dan ook terftond nakomen.) [Elke wonderbare daad vergrootte den roem van jesus onder het volk, en overtuigde het fteeds meer, dat hij wel de beloofde messiüs kon zijn. L Deel. Hh Maar  482 GEDENKWAARDIGHEDEN Maar even dit vermeerderde ook hun verlangen, ons hem op den troon van david te zien, ten einde, onder zijnen fcepter, alle gelukzaligheden dezes levens te genieten. Doch, dewijl jesus , naar hun gevoelen, te lang daar mede vertoefde, waren zij van bedachten, om het zeiven werkftellig te maaken , en hem hoe eer hoe liever voor Koning uit te roepen. Welke fchoone gelegenheid zou dit derhalven voor jesus geweest zijn, om zich zeiven tot den hoogften top der aardfche grootheid te verheffen,, indien zulk iet zijn oogmerk geweest was. Maar zijn rijk was niet van deze wereld. — TWEE EN VIJFTIGSTE AFDEELING. jesus bevindt zich in den nacht alleen op eenen berg. Een hevige ftorm overvalt de leerlingen op zee. jesus verlost hen, en maakt zieken gezond. matth. XIV: 23—33- mark. VI: 46-52. joh. VI: 15 — 21. Na dat hij nu de volksmenigte uit één had laten gaan, klom hij, als het nu reeds avond geworden was, geheel alleen op eenen berg, om te bidden. In deze eenzaamheid bracht hij bijna den gantfchen nacht door. [Oh-  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 483 [Onze Heer jesus had een ander beftaan, dan de meeste menfehen, een beftaan, dat wij ook van Hem behooren te leeren. Als Hij wat groots en nuttigs gedaan had, gelijk dezen dag, dan was Hij er niet op gezet, om de loftuiting der menfehen, der beweldadigden, daar over te hooren , dan verhefte Hij zich zeiven daar niet op; en kittelde zich niet met de gedachte van eer en roem, die Hij behaald had. Hij ging in de eenzaamheid , dagt ernftignaover de wijze en goede beftelling des hemelfchen Vaders; dankte God voor de gelegenheid Hem vergund om wel te doen, en voor de hulp en zegen, daar. bij genoten; en bad om verderen zegen op dit werk, ten nutte der menfehen en voor al zijner jongeren, i En, in deze gepeinzen en gemoedsbewegingen, vond j; Hij eene aangenaame uitfpanning en verkwikking na zwaren arbeid: en eene nieuwe opwekking en aanmoediging, tot verdere nuttige werkzaamheid. Trouwens , al ras was er weder gelegenheid voor Hem , om zijne weldadige magt te gebruiken, tot behoudenis zijner vrienden. En nu verlaat Hij ook weder de eenzaamheid, en toont dus, dat werken der bermhartigheid Gode zoo aangenaam zijn, als offeranden en gebeden. H. j" ■ Maar het fchip, (waar in zich de leerlingen bevonden,) reeds midden in zee zijnde , werd door dë golven heen en weder geflingerd. Te weten, er was een hevige ftormwind opgeftoken, zoo dat zij zWaaf te roejen hadden, tesus zag het gevaar, daar zij m verkeerden. (Doch , hij wilde hun ditmaal niet terftond te hulp komen , ten einde hun vertrouwen op de proef te flellen. ) Eindelijk, omtrent de vierde nachtwacht (dat is, tegen den morgen, ) als zij nog Hh a naauw*  484 GEDENKWAARDIGHEDEN naauwlijks twintig óf dertig (ladiën, (nog niet volkomen eene Duitfche mijl, ) gevorderd waren, begaf lui zich tot hen, gaande op de zee. Maar het tcheen, als of hij langs het fchip voorbij wilde gaan. Zoo dra de leerlingen dit zagen, ontftelden zij zeer, meenende dat het een fpook was, en fchreeuwden van vreeze. Ondertusfchen riep hen jesus toe : weest gerust! ik ben het; vreest niet. Nuriep^iem ook simon petrus toe : Heere, indien gij het zijt, zoo gebied mij tot u op het water te komen. Kom, fprak jesus. En petrus klom (moedig) uit het fchip , en wandelde jesüs op het water te gemoet. Maar als hij eene hevigen ftormwind ontwaar werd, werd hij op ééns bevreesd, en begon te zinken en te roepen : Ach Heere ! kom mij te hulp ? Terftond greep jesus hem bij de hand, hem zijne vreesachtigheid tevens met deze woorden verwijtende : ó gij kleingeloovige , waaröm hebt gij getwijfeld, (waarom jlelt gij zoo weinig vertrouwen op mijne magt!) Na dat zij nu weder in het fchip geklommen waren, ffcilde de wind. En allen, die op het vaartuig waren, itonden verbaasd, en verwonderden zich boven mate. — Want het voorgaande -wonder met de vijf brooden had op hen den behoorlijken indruk niet gemaakt. Hun hart was nog verhard. ( Maar dit wonder op zee deed zijne volle werZij wierpen zich (dan,) vol eerbied, aan zijne voeten neder, en bekenden eenpaarig: Gij zijt waarlijk Gods Zoon! [De Leerlingen waren daar nog nooit zoo leevendig van overtuigd geweest, dat jesus de Zoon Gods, en de MESSias ware, dan thans. Thans dachten zij ook aan het voorgaande wonder, het welk , hoe handtastelijk het ook ware, nogthans die indrukken niet op hen gemaakt had, die het had behooren te maaken. En dit vergreot thans hunne overtuiging. — Dus had dan hun vüoriifge-  uit het leven van jesus. 485 ^nne angst eene gewenschte uitkomst voor hen. Want de grootheid van het gevaar, waar in zij verkeerden, maakte hunne overtuiging van de Godlijke hulpe , die zij ondervonden, des te levendiger, hun vertrouwen op jesus des te fterker , en verzoette hun. leven nu des te meer. Na lijden komt des te grooter verblijden. Men neme het lijden uit deze wereld weg , dan zal er een groot deel vermaaks minder zijn. Een fteeds duurende zomer of winter, hoe veel zouden dezen van- hunne aangenaamheden voor ous verliezen ? Zelfs het edelfte onder alle aardfche goederen, de gezondheid, is niet half zoo zoet en voelbaar , wanneer zij niet ééns door ziekte aangetast is. En dit is nog het geringfte nut , dat lijden aanbrengt. Het nut , dat het zelve ten aanzien van den welftand onzer ziel heeft, is van veel grooter aanbelang.] [Bij den onbekeerden wordt daar door dikwijls het verharde hart vermurwd ; de valfche hoop ontnomen; de zonde, in haren verderflijken en rampzaligen aart, bekend gemaakt; eene ernftige nagedachte over dood en eeuwigheid verwekt; de noodzaaklijkheid en dierbaarheid van Gods genade en 's Heilands verlosfing erkend ; en de elendige mensch gedreven tot ootmoedige onderwerping aan de kastijdende hand des bermhartigen hemelfchen Vaders. H. ] Maar bij den bekeerden heeft het deze groote nuttigheid, dat het hem proeft en loutert, hem binnen de paaien en in ootmoed houdt , voor zonden bewaart , en tot deugden leidt, welke hij voorheen nog nooit geoefend had. En nooit zou men zich zoo vast aan God en jesus en zijne belofte houden, nooit, sou men Hh 3 den  486" gedenkwaardigheden den troost van eene zalige onfterftijkheid in die mate voelen, indien men zonder lijden ware. Dank zij derhalven den Alwijzen Vader, dat hij, in onze heller dagen, ook droeve uuren mede ingevlochten heeft! voörnaamlijk, dewijl Hij ons, in zijn woord, zoo. veele en heerlijke verzekeringen van de gelukkige uitkomst des lijdens heeft laten doen. Dtiói zulke proeven van magt en hulpe, die jesüs zijnen leerlingen , te rechten tijd, liet gebeuren, zocht hij hen tot een geheel onbepaald vertrouwen op dezelve te gewennen. Ook wij, mijn Christen! hebben in ons leven reeds zoo menige proeve der bijzondere Voorzienigheid van hem ontvangen. Laat ons dan ook, wanneer ons een tegenfpoedig lotgeval treft, nooit aan zijne genadige hulp wanhoopen. Gefield ook, dat ons, gelijk den leerlingën, allerwege het gevaar omringt, en dat de ftorm het fcheepjen onzes levens geweldig heen en weder flingert. Getroost flechts! Onze jesus wandelt aan onze zijde, en zal ons te rechten tijd, wanneer wij zinken mogten, de hand bieden. Het geen hij heden ten dage niet op eene onmidlijke wijze doet, dat doet hij middelijk door zijne Voorzienigheid, welke over alles, ook over onze kleinfte toevallen, waakt.] [Laat U dan ook niet, door angstvallige vreeze, voor fpooken of geestverfcliijningen , verfchrikken ! Wie zoude U kwaad doen? De zielen der afgeftorvenen zijn in de plaats, of der zaligheid, of der rampzaligheid. Hunne lichamen zijn befloten in het graf. De Duivel wordt met ketenen bewaard tot het oordeel des grooten dags: en zijne Engelen met Hem. De goede Engelen zijn gereed, om U te  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 487 te dienen. Hoe het zij', en wat U dan ook voorkome, zo Gij' gelooft, gij' zult niets behoeven te vreezen. Vertrouwt U, in het holle van den nacht, in de akeligfle duifternis , in den vreeslijkften ftorm, flechts aan jesus aan. Geen macht, in hemel of op aarde, is tegen Hem beftand: geen fchepfel kan zich, zonder Hem, roeren of bewegen. O hoe veilig is Hij', die jesus tot zijnen Vriend en Verzorger heeft ! En is het ook al, dat ons geloof een Weinig wankelt , dat de vreeze ons bekruipt, die trouwe Leidsman begeeft ons evenwel niet, zoo min 1; als den wankelenden petrus. Hij* bewaart ook 1 voor geheele moedeloosheid; Hij fterkt het geloof; en verfchoont de zwakken van proeven , die voor hun te zwaar zijn. Laat ons ook maar, met den Apostel, bij het eerfte gevoel onzer zwakheid, telkens roepen: Heer jesus! help mij! H. J MATTH. XIV: 34 — 36. MARK. VI: 53 — 56. Zij voeren vervolgends voort, en kwamen weder aan het land Genezareth, (aan de westzijde van de Galileefche zee , welke ook naar dit landfehap den raam voerde) alwaar zij landden. Naauwlijks waren zij aan land gekomen, of de lieden kenden hen terftond, en zonden in dit gantfche gewest rond, om zijne aankomst bekend te maaken. En nu bracht men alle zieken uit dien geheelen omtrek op bedden naar de plaats , waar men flechts hoorde, dat hij was. En waar hij in eene ftad, of vlek, of dorp, kwam, legden zij de zieken buiten op ftraat, en baden hem om verlof, dat zij ook maar den zoom van zijn kleed mogten aanraaken, en allen, die hem aanraakten, werden gezond. Hh 4 [Geene  488 GEDENKWAARDIGHEDEN [Geene befchrijving van eenen godlijken gezant kon verhevener, en voor zijne hooge waardigheid betaamlijker zijn, dan deze is: „ allen, die hem aanraakten , werden gezond."— Hier mede onderfcheide jesus zich derhalven van alle overige Profeeten en gezanten van God, dat hij zoo veele en louter weldaadige wonderen verrichte. Het is waar, hij verwekte daar door dat, opzien niet, als wanneer hij louter fchitterende en fterkfchuddende wonderen voor het oog der geheeld Joodfche wereld aan den hemel verricht hadt. — Doch, juist dus moest ons verftand zich eenen zoo verheven Godlij» ken gezant denken.] DRIE EN VIJFTIGSTE AFDEELING. Gevolgen der wonderbare [pijziging van d& 5000 menfehen. joh. VI: 22 — 71. D es anderen daags, (na deze wonderbare verzade ging) zag het volk, welk aan de_ andere zijde der zee gebleven was, met verwondering, dat jesus met zijne leerlingen vertrokken was , fchoon zij toch wisten, dat er niet meer dan één vaartuig geweest was, met het welk zij de leerlingen zonder jesus hadden zien afvaare'n. Zij begaven zich 'derhalven op andere vaartuigen, die juist van Tibe- * ' • ■ rs 'S  uit het leven van jesus. 489 ri'ds te dief plaats aankwamen, alwaar zij het van den Heere gezegende brood gegeten hadden, en zeilden naar den oord van Kapernaüm, met oogmerk , om jesus aldaar op te zoeken. Als zij hem nu aan deze zijde der zee gevonden hadden, vraagden zij, hem ( vol verwondering en begeerte naar wonderen :) Meester ! hoe zijt gij hier gekomen ? Maar jesus gaf hun ten antwoord: Het is waarlijk zoo, (ik weet het maar al te wel,) gij zoekt mij piet, (met het rechte oogmerk, en ) daaröm op, dewijl gij dat wonder gezien hebt, (en dit heilzame indrukken op, uwe zielen gemaakt heeft,) maarom dat gij bij mij eene maaltijd gehouden hebt, en verzadigd zijt geworden C uit ïichaamlijke oogmerken , om uwe aardfche behoeften of nieuwsgierigheid bij mij te voldoen,) [De zin der meeste toenmalige Jooden was enkel op het aardfche gericht. Zij dachten bij jesus niets dan Ïichaamlijke gelukzaligheid te vinden. Hij zou enkel zulke wonderen doen , waar door hup voedzel en fpijze verfchaft, en hunne nieuwsgierigheid voldaan zou worden. Daar door vergaten zij de hoofdzaak, te weten, om op zijne leere te merken, ,en gehoorzaam naar dezelve te luisteren. En wat is het anders, dan deze al te groote zinlijkheid en liefde tot het aardfche, dat de meeste hedendaagfche menfehen van jesus te rug houdt?] Ach! werkt toch niet enkel om de verganglijke fpijze, maar om eene fpijze, welke tot in het eeuwige leven voortduurt, ( die het anverganglijk leven des geestes bewerkt, en u altijdduurend tot in alle eeuwigheid kracht en voedzel geeft. ) En deze fpijze wil de Zoon des menfehen u geven, dien God de Vadep als zijnen gezant gevolmagtigd heeft Hh 5 [Met  XÖO GEDENKWAARDIGHEDEN [Met welk een medelijdend gevoel van der menfehen dwaasheid, met welken hartelijken aandrang, vermaant je sus die zinlijke wereldsgezinde men» fchen, en ook ons, gedurig, dat wij ons toch niet zullen vergenoegen, met 't gene verganklijk en flechts voor dit korte leven is ! Dat wij dan aan zijne getrouwe vermaning het oor leenen, en de nodiging van Hem, die ons beter fpijze voor de eeuwigheid geven wil, opvolgen ! H. ] Wat moeten wij dan doen? hernamen zij, welke zijn de Gode behaaglijke pogingen , die wij, (ten dien einde, om zulke fpijze te bekomen ) in het werk moeten [tellen ? j esus antwoordde : het geen God van u vordert en hem behaagt, is dit, dat gij aan zijnen gezant gelooft, ( en zijn onderwijs gehoorzaam aanneemt.) Zij hernamen dan nogmaals: maar wat wonder doet gij dan , dat ons beweegt, om in u te gelooven , (en ons aan uwe leiding over te geven? ) Wat verricht gij ten dien einde? Onze vaders hebben in de woeftijn Manna gegeten , gelijk gefchreven (laat ( 2 B. mos.XVI14. 14,15. ps. LXXVIIi: 24. ~) ,, Hij gaf hun brood uit den Hemel. " ( en zulk iet, een zulk plegtig aanhoudend wonderwerk zouden wij ook geern nebben; beflendig brood uit den hemel, gelijk onze vaders het veertig jaaren lang genoten hebben.) [Men ziet hier uit, watröm de natie de zichtbaar doordraaiende, maar ftille, weldaadige, en in de daad verheven wonderen van jesus, met geene bijzondere oplettendheid verwaardigde. Te weten , zij kwamen met hunne zinlijke verwachtingen niet overeen. Zij verlangden ftaatlijker wonderen voor de oogen van het gantfche volk, wonderen, die hun*  UIT HET LEVEN VAN JESUS AOI hunne neiging tot het groote, tot het buitengewoone , tot het zinlijke en tot het aardsch genoeglijk leven meer voldeeden. j" Hier op zeide jesus: waarlijk, ik verzeker ulieden , moses heeft u het waare brood van den hemel niet gegeven, (daar ik van fpreek. Dat Manna was flechts natuurlijke fpijze , geene waare hemeljpijze, hoe veel wonderbaars het ook had,) maar mijn Vader geeft u (thans eerst door mij f) het waare hemelbrood. Want dat alleen is waar hemelsbrood, dat waarlijk uit den hemel nederdaalt, en aan het menschdom het (waare onfterflijke) leven bezorgt. Heere, hernamen zij, fchenk ons dat altijd. Ik zelf, vervolgde jesus, ben dit levensbrood; die tot mij komt, (als een leerbegeerig gehoorzaam leerling) die zal niet meer hongeren , en die in mij gelooft, (mij en mijne leere aanneemt,) die zal niet meer dorften. ( Hij zal geen gebrek hebben, maar volkomen gelukkig en zalig zijn. II.) Maar ik heb ulieden reeds gezegd, dat, niettegenftaande gijlieden reeds getuigen mijner daaden geweest zijt, gij mij nogthans niet gelooft, (noch u zeiven met een gehoorzaam vertrouwen aan mijne leiding overgeeft. )—*• Alle de genen, die de Vader mij, (om hen gelukkig te maaken,) overgeeft, (en toebetrouwt, om hen te verzorgen en zalig te maken, II.) zullen (door zijne Voorzienigheid geleid,) geern tot mij komen, en die, ( als een leerbegeerig leerling , ) tot mij komt, zal ik niet afwijzen. Want ik ben van dens Hemel gekomen, niet, op dat ik'mijnen wil volbrenge, maar den wil des genen, die mij gezonden heeft. Doch, dit is de wil des Vaders die mij' gezonden heeft, dat ik van alle degenen, die hij mij geeft, (en toevertrouwt, om voor hun te zorgen, H.) niemand verlieze, maar hen opwekketen jongften dage, (en hen dus ook des eeuwigen levens deelachtig maake.) Dit is (zeg ik nogmaals) de wil des genen, die mij gezonden heeft, dat een ieder  4Q2 G E D E N K W a ARDIGHEDEN der, die den Zoon leert kennen en in hem gelooft"; de eeuwige zaligheid bekomen zal, en ik zal hem opwekken ten jongden dage. [Met hoe veel wijsheid richt jesus zijn onderwijs in. Hij bedient zich, van 'tgene velen zijner Toehoorderen met hunne oogen gezien hadden s om hun daar bij uittebeelden die dingen , welke zij, buiten dien, in het geheel niet zsuden hebben willen aanhooren, en welke, tevens ook, in dien tijd, voor 's Heilands dood, niet zoo geheel duidelijk konden worden gezegd. Dank zij Hem, die ook deze" zijne onderwijzing, voor ons, heeft laten optekenen: wij kunnen er nu, met behulp van later onderwijzingen, en met behulp der gefchiedenis, die het geheimzinnige in dit voordel ontdekt heeft, zeer veel, aangaande jesus, en onze behoudenis door Hem, uit leeren, — jesus is het brood des levens, door den Vader gegeven. 'Hij is, door *s Vaders gunftig welbehagen, de Zaligmaker, door wien wij het ware eeuwige leven verkrijgen. Geen brood ook, hoe wonderdadig bezorgd, geen Manna, kan den mensch dat ware eeuwig leven geven. Maar het gene dit brood, dat Manna, ééns was voor het lichaamlijk onderhoud van Israëliten, aan wien het door de ontferming van god den Vader, en van onzen Heer je sus christus, wierd medegedeeld, voor wier Ïichaamlijke behoeften het juist gefchikt en over genoegzaam was, dat is onze Verlosfer voor Jood en Heiden: zoo algenoegzaam , zoo hoogstgnuttig en nodig, is Hij, voor onze ware belangens, in tijd en eeuwigheid; Hij, door de,  Ülï HET LEVEN VAN JESÜS. 49$ alle verftand te boven gaande, genade gods, en, uit eigen ontferming, van den Hemel op aarde gekomen. — Zonder hem zoude ook onze toeftand radeloos zijn geweest: gelijk Israël in de woeftijn, gelijk de Schare in 's Heilands tijd, niets had, om zich te fpijzigen, zoo zijn ook wij in de uiterfte gebrekkigheid en ellende, buiten Hem, die alleen onze hope is. -~ De gantfche wereld, met alle hare goederen , kan de behoeften , van onzen redelijken en onfterflijken geest, niet voldoen. Alleen, die tot je sus koomt, van zijne verdiende, van zijn onderwijs, van zijne hulp, gebruik maakt, zal nimmer hongeren of dorften. Och! dat elk mensch dat geloofde l Dat de rampzalige onverfchilligheid, omtrent Hem, niemand onzer bevange, op dat wij niet nog erger handelen, dan zij, die hunne kranken tot Hem bragten, en , op het zien zijner wonderen , Hem voorden christus erkenden! Dat niemand evenwel, om tijdelijke voordeden alleen, jesus eer bewijze: Hij, die onze harten kent, zoude ons dan ook moeten afwijzen , met de Schare, die Hem volgde, alleen om dat zij van de brooden gegeten had. Dat niemand zich ook vergenoege met de bloote erkentenis . van de noodzaak lijkheid der genade van jesus christus en van zijne algenoegzaamheid en goedwilligheid, om zondaren zalig te maken; en dus, van de waarheid des Evangelies! Wij moeten, voor ons zeiven, onze zaligheid aan Hem toevertrouwen, ons in zijne genade verblijden, en van zijne hulp, voor ons zeiven , gebruik maken. Anders kan dit groote gefchenk van gods liefde ons, even weinig, baten, als  494 GEDÏNKWAAR D I G H EB E S - ' als het gevallene Manna der Israëliten , als het rondgedeelde wonderbrood de hongerige Schare voeden konde, zo elk niet zelf de hand uitftak, om het te nemen en te eten. 'tBaat ons niet, dat christus van Gods wege gefchonken wordt: wij moeten Hem aannemen, geloovende dat Hij onze Verlosfer is , en ons aan Hem toevertrouwende. Wie dat niet doet, verfmaadt Hem en den Vader, die Hem gezonden heeft. Op die vraag: wat moeten wij doen , om een Gode behaaglijk werk te verrichten , is, ook voor ons, het andwoord: dat gij gelooft in Hem, dien God gezonden heeft, (vers 28, 29.) Dóór zoodanig "een toevertrouwen van zich zeiven aan den Heiland , ter leeringe, ter verbeteringe, en ter verlosfinge van al de rampzalige gevolgen der zonde, koomt men tot Hem. En , dat behoeven we niet, twijfelende, te doen. Hij verzekert ons, van zich zeiven : die tot mij koomt, zal ik geenzins afwijzen. god de Vader zelf heeft Hem het groote werk van verlosfing aanbevolen. Elk, dien het om zalig worden te doen is, beveelt Hij aan zijnen Zoon aan ; vertrouwt dien aan zijnen Zoon toe; geeft dien aan christus. (vers 37.) Het is zijn wil, dat christus, geenen derzelve verlieze, dat Hij getrouwelijk zorg drage voor hun, op dat zij niet, door eenig verzuim van zijnen kant, verloren gaan. En, jesus zelf is van den hemel gekomen, om 'sVaders wil, in dezen, te volbrengen, (vers 38.) Hij zal dan ook, aan allen, die zich Hem toebetrouwen, het eeuwig leven geven: hun derven zal geen verderf zijn; want Hij zal hert opwekken ten jongden dage. ( vers 39, 40.) Kan er nog twijfel aan ï  DIT HET LEVEN VAN JESÜS. 495 aan zijn ? God de Vader heeft onzen Verlosfer zelf verzegeld, met een zegel gevolmagtigd. Stemmen uit den hemel, Godlijke wonderen, zijne opwekking uit den dooden, alles is ons een zegel, waar mede het getuigenis bekrachtigd wordt, 't welk onze Heiland hier, van zich zei ven, aflegt, (vers. 27.) Of vraagt iemand, zoude Hij wel voor mij zulken Verlosfer zijn? Het antwoord des Evangelies is: voor U ook is Hij het, zo gij TJ aan Hem toeververtrouwt. En , dat Hij gaarn Uw Verlosfer zijn wil, dat toont Hij, door , aan U, het Evangelie je laten verkondigen. Daar in wordt U betuigd : „ jesüs christus is in de wereld gekomen „ om zondaren zalig te maken," om, ,, aan de „ wereld het leven te geven." (vers 33.) Hier zijt Gij mede in betrokken. Het koomt nu niet te 'pas , te vragen : „ zoude het wel voor mij zijn?" even min, als het te pas zoude zijn gekomen, wanneer iemand der Israëlieten in de woestijnegevraagd had: ,, zoude het Manna wel voor mij zijn?" even min , als wanneer iemand uit de hongerige fchare zwarigheid gemaakt had te eten, twijfelende, of jesus hem wel meende, 't Was genoeg, 't Manna viel voor de Israëliten; het brood wierd gegeven aan de fchare: god gaf het; jesus gaf het, onbepaald voor allen: maar, elk moest met dankbaarheid en vertrouwen , nemen en eten! god de Vader geeft dat ware brood uit den hemel, ook aan ongeloovigen (vers 32, 36): dat zij het niet aannemen, is hunne, dat wij het niet doen, is onze fchuld. O! bermhartige Vader! vergeef ons ons ongeloof en wantrouwen! Dierbare Verlosfer! verwin Gij zelf allen tegenftand, dien  496" GEDENKWAARDIGHEDEN dien wij U bieden ! Koom onze ongeloovigheid te hulpe! H.] Hier op betoonden de Jooden hun ongenoegen, voörnaamlijk daar over, dat hij gezegd had, ik ben het brood, dat uit dên Hemel nedergedaald is. Is deze niet jesus , zeiden zij, de zoon van Josef, Wiens vader en moeder Wij kennen? Hoe kan hij dan zeggen : ik ben van den Hemel gekomen? jesus ■ antwoordde hun: Houdt u zeiven deswegens niet zoo ongenoegd! Niemand kan, (of'behóórt,) tot mij te komen , (en zich aan mij toe te vertrouwen, ter zijne ferlosfinge, H.) ten zij dan, dat de Vader, die mij gezonden heeft, hemtrekke, (en hem overtuige, dat 'ik de door Hem gezonden Verlosfer ben, en dat hij tot^ mij komen moet. H.) Maar (die zich zoo aan mij toevertrouwt, H.) dien zal ik opwekken ten'jonden dage. In de Profeeten daat gefchreven : (zoo als jesUEXXIV: i3. jer. XXXI: 34.) „ Zij zullen 'allen van God geleerd zijn." Wie aan (het onderwijs H.) van den Vader hoort en begrijpt die koomt tot mij. Want die plaats moet men niet zoo verdaan , als of iemand den Vader zeiven zien kon, (om de ■waarheid onmidlijk van hem te verftaan. ) Want zulks kan alleen die geen, welke van eerden af bij God was, (ik zijn zoon, die de naauwfte betrekking op Hem heb, die zijn welbehagen alleen weet, en die van Hem gezonden ben, om in zijnen naam, menfehen tê leeren en te verlosfen. H. ) [jesus verontfchuldigt, op geenerhande wijze, de ongeloovigheid der Joden, als of hunne afkeerigheid van hem daar door veroorzaakt wierd, dat de Vader hen niet trok. In tegendeel. Hij leert hen , dat'het hunne fcnuld is. De Vader was bezig hen te onderwijzen; hen te overtuigen, dat jesus was de beloofde Verlosfer 5 en dus hen te trekken tot  Uit HEf LfeVÉN VAN JESÜS. 407 tot zijnen Zoon. Een iegelijk , die dit onderwijs leergierig hoorde, en zich dus trekken liet, kwam dan ook tot den Zoon, geloofde in Hem , en wierd behouden. Maar de Joden gaven , meestal , geen gehoor aan dit Godlijk Onderwijs, wilden zich niet laten overtuigen, en bleven halftarrig zeggen : „hoe? zou Hij van den Hemel gekomen zijn? die Timmermans Zoon? dat weten wij beter!" jesu* zegt daar op : „ ik verg niet, dat Gijlieden mij gelooft; „ zo gij aan mij niets anders zaagt, dan den mensch', „ den Zoon des Timmermans, gij kondet, gij mogt, „ tot mij niet komen, wat ik ook doen mogt ■, orrt „ Ulieden tot mij te trekken. Niemand kan' nie„ mand mag tot mij komen, ten zij dat de Vader, *, die mij gezonden heeft, Hem trekke, hem doof „ Godlijke getuigenisfen verzekere, dat ik de Ver„ losfer ben, op dat men , op des Vaders woord, „ en dus op gegronder overtuiging, tot mij kome.' „ En zoodanig getuigenis hebt Gijlieden van mij. „ De Vader heeft mij reeds verzegeld, door menig „ hoorbaar getuigenis , en door verfcheiden won„ derwerken , ook gisteren weder, toen Hij U „ door mijne hand, wonderdadig fpijzigde. Maar „ Gijlieden merkt daar niet op , en wik tot mij „ meekomen, op dat gij het leven hebben zou„ det." — Wij ook , Lezer ! wanneer wij, tot onzen troost, in het Evangelie lezen, dat het god is, die in ons werkt, beide het willen en het werken, naar zijn gun/tig welbehagen, wij moeten dan dat onderwijs niet misbruiken, om Gode de fchuld te geven van onze werkeloosheid en traagheid, vart onze ongeloovigheid en onbekeerlijkheid, als of Hij h DEBt- n om  498 GEDENKWAARDIGHEDEN ons niet trok. Want dat doet de goedertieren gob en Vader werklijk op vele wijzen ; evenwel zonder dwang. Hij trekt U tot christus, door de verklaringen , nodigingen en aanmoedigingen van het dierbaar en welbevestigd Evangelie. Hij trekt U tot christus door de befturingen van zijne Voorzienigheid , dikwijls door voorfpoed , dikwijls ook door tegenfpoed. Zijn Geest heeft menigmalen in U hart gewerkt, ook wanneer Gij denzelven tegenftand boodt: om U te overtuigen, dat gij bij cutustus alleen U heil zoeken moet, en het zeker vinden kunt. Merkt dit met dankbaarheid op! Verhardt U niet, maar laat U leiden! En, laat ons deze troostvolle waarheid ook gedurig daar toe gebruiken, waar paulus ze toe aanprijst: (fit.. II: 12, 13.) werkt Uw es zelfs zaligheid, met vreezen en heven; want het is god die in U werkt, enz. H. ] Waarlijk , ik verzeker u , die in mij , (den van God gezonden Leeraar en Verlosfer,) gelooft, die zal het eeuwig leven onfeilbaar ontvangen. Ik ben (derhalven ) hst waare levensbrood. Uwe Vaders hebben het Manna in de woeftijn gegeten , en zijn evenwel geftorven. Maar hier is het waare brood, dat van den hemel nedergedaald is, op dat elk, die het zelve gebruikt, (die mij tot zijnen Verlosfer aanneemt,) niet (voor eeuwig) fterve. Ik ben het levendmaakende brood, dat van den hem;? nedergekomen is. Die nu van dit brood eet, zal eeuwig leeven. En het brood, dat ik geven zal, is mijn eigen lichaam , dat ik voor de menfehen, ( in den dood) overgeve , op dat zij eeuwig leven. Thans begonnen de Jooden daar over te twisten. Hoe kan hij ons toch, zeiden zij, zijn lichaam te eten geven ? Maar jesus bevestigde dit ( op nieuw.) Waarlijk, ik verzeker ulieden, indien gij het lichaam J van  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 499 Van *s menfehen zoon niet eet, noch zijn bloed drinkt, dan hebt gij geene zekere hoope op het eeuwig leven. Maar die mijn lichaam en mijn bloed eet en drinkt, die heeft zeker het eeüwig leven te verwachten , en ik zal hem opwekken ten jongden da«e. Want mijn lichaam, (dat ik tot verzoening der menfehen in den dood geve,) is de waare (zielen- j fpijze, en mijn bloed is de waare (zielen-) drank.' Die mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, die is op het naauwst met mij, en ik met hem, verbonden. Gelijkerwijze de Vader, die mij gezonden heeft, altijd leeft, (de oorzaak des lévens is,) en ik door hem leeve; zoo zal ook die geen, welke mij geniet, door mij leeven. — Dus is het {dan) gelegen met het brood, dat van den hemel gekomen is ; het is niet van die natuur, als het Manna, dat uwe vaders gegeten hebben, en met dat al nog fterven moeften maar, die van dit brood eet, die zal in alle eeuwig! heid leeven, ( en gelukkig zijn. ) Dit zeide Jesus als hij in de lchool te Kafernaüm leerde. [Te voren had de Heiland, in het algemeen, gezegd, dat Hij het ware levensbrood was, dat is dat wij door Hem het ware, eeuwige leven verkrijgen. Nu verklaart Hij nader, hoe Hij dit voor ons is, namelijk door zijn dood, of door de verbreking Van zijn lichaam en de vergieting van zijn bloed. Doch Hij fpreekt ook wederom hier van , niet zoo duidelijk , als Hij naderhand, tot zijne Apostelen, erover fprak, of zoo, als zij er, in hunne redel voeringen en brieven, over gefproken hebben. Zijne Toehoorers waren daar voor, nu nog, onvatbaar : en Hij zóude, met uitdruklijk , vooraf, de heilZame kracht van zijn lijden en fterven aan zijne Vijanden te zeggen, meer kwaad dan goed hebben gedaan. Daaröm (preekt Hij zinnebeeldig, met zinfpeling op 11 a het  5©D GEDENKWAARDIGHEDEN bet brood, dat zij gegeten hadden, en op de offermaaltijden, aan welke de Joden gewend waren. Evenwel deze zinnebeeldige en verbloemde reden des Heilauds zijn zoo duister niet, of zijné Toehoorders konden er iets uit opmaken, en tot verder nadenken komen : en wij, vooral, kunnen er uit zien , dat onze Heiland dat zelfde, al lang voor zijnen dood, aangaande de kracht van zijn verdienftelijk lijden, tot onze verlosfing, geleerd heeft, wat, na zijne hemelvaart , de Apostelen daar van gefproken en gefchreven hebben. Wij erkennen dan , met eerbied, die Godlijke beftelling tot ons heil. jesus christus heeft voor ons zijn lichaam ten fpijze, zijn bloed ten drank, voor het eeuwig leven gegeven : dat is, Hij is voor ons geftorven, op dat wij eeuwig leven zouden. Wij moeten dat lichaam, als het ware, eten , dat bloed, als het ware, drinken, om het eeuwig leven te hebben : dat is , wij moeten erkennen en gelooven, dat ons heil alleen door zijnen dood is re wege gebragt, en van de verlosfing, die Hij door zijn (terven heeft veroorzaakt, gebruik maken; gelijk zoo de Israëliten, door het eten van de offerande toonden , dat zij deel namen aan de bevrijding, welke hun het offer bezorgde. Dierbare waarheid ! Gij hebt dan, eeuwig gezegende Verlosfer ! voor eene zondige wereld, die anders verdelgd moest worden , Uw leven gelaten! Gij hebt dan voor ons, die den dood verdiend hadden en fterven moesten , willen (terven, op dat wij leven zouden ! En gij eischt van ons niets anders, dan dat wij van de verlosfing door Uwen dood, met vertrouwen, gebruik maken! Och! geef ons het geloof, 'twelk, dank-  uit het leven' van jesus. 501 dankbaar en ootmoedig, Uwe genade, en de Godlijke liefde, erkent! Maak ons zoo gelukkig, dat wij U , nu en eeuwig, de eer en dankzegging toebrengen , als het Lam Gods , dat voor ons geflachtis! H.] Veelen nu van zijne aanhangeren, welke dit hoorden, (gaven hunne verwondering en misnoegen daar over te hennen , en ) zeiden ( onder malkanderen , voor zichzelve , en niet jesus in V aangezicht:) dit is eene harde en ondraaglijke rede ; wie kan ze aanhooren ? jesus, hun ongenoegen merkende, zeide daaröm tot hen: Komt u mijne rede zoo onbegrijpelijk voor, dat gij u daar aan (loot? Hoe nu, indien gij des menfehen Zoon daadlijk zult zien heenen vaaren, (naar den Hemel) daar hij te vooren was ? ( Hoe zult Gij U dan niet verwonderen . als Gij ziet dat de messiüs niet hier op aarde hij U blij ft, gelijk Gij Uverbeeldt, 'dat Hij doen zal. H.) De geest, ( die door mij fpreekt, en in mijn werkt en dien ik na mijn henen gaan betoonen zal te hebben , H.) is het, die levendig maakt: het vleesch is hier toe niets nut: ( V Gene gij uiterlijk aan mij ziet, dat lichaam kan Z7 het leven niet geven. Zoo moet Gij mijne reden niet opvatten. H.) De woorden , die ik (preek , zijn geest en leven , ( dat is, zij hebben eenen geestlijken en hooger zin , zij bevatten waarheden, welke, . indien zij geloofd en geoefendivorden , zalig maaken , en de mensch aan het waare leven helpen.) Maar daar zijn ibmmigen onder ulieden, die niet gelooven. Want jesus wist van het begin, (van zijn leerambt,) af, (toen hij zijne leerlingen verkoos, wie zij waren, die niet gelooven zouden, ja hij kende reeds zijnen verraader. Daaröm zeide ik u, voegde hij erbij, niemand kan (of, mag) tot mij komen , ten "zij het hem gegeven zij van mijnen Vader. (Zie vs. 44.) [De verrader judas was één van die genen , die li 3 zich  5©2 GEDENKWAAR DIGHEDÏ» zich uiterlijk bij den Heiland gevoegd had, zonder Hem immer in zijn 'harte, als den besten Leeraar en Verlosfer van Zondaren, te eerbiedigen; zonder met zijne heilzame lesfen iets op te hebben : maar enkel en alleen, om dat hij hoopte, in het rijk van den MESSias, een groot en rijk Man te worden. Hij was dus geen echt discipel: en de oorzaak daar van was , dat Hij het onderwijs des Vaders, aangaande christus, nooit begrepen of geloofd had; dat hij aan de trekking des Vaders tot christus, nooit gehoorzaam was geweest. Onze Heiland , die het hart der menfehen kende , wist dit: en, fchoon Hij hem even min, als de overigen, die tot hem kwamen , verfiootte en afwees, zoo gaf Hij toch, nu en dan, wel te kennen, dat hem het karakter van allen die Hem volgden , zeer bekend was; dat Hij wist, dat deze Zoon der verderfenis verloren zoude gaan. En zulken , als judas er één was onder de Apostelen, waren er velen onder het Valk, die enkel den Heiland aanhingen, om tijdelijke voordeelen, welke zij van Hem, als den aardfehen mesSias, hoopten. Welk eene onaangenaamheid moet het den Zaligmaker geweest zijn, drie jaren, dagelijks, met zulke menfehen om te gaan; de loftuitingen te hooren, den ijver om hem te volgen, te zien van menfehen, van wien Hij niet anders konde verwachten, dan dat zij Hem vervloeken en vermoorden zouden, zoo dra zij zagen, dat Hij hunne lage inzichten niet voldeed J Hoe grievend moet het Hem geweest zijn , altijd verzeld te zijn, door iemand, die nu zijn vertrouwde Vriend fcheen te zijn, maar van wien Hij zeker wist: deze zal mij verkopen cn v*r-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 503 verraden. — O Christen ! hezeft Gij niet, wat al lijden Uw Verlosfer voor ons, heeft uitgedaan? wat al bitterheden Hij heeft gefmaakt, ook onder het aangename , dat Hem op aarde bejegende ? Sta er over verbaasd! Maar bewonder tevens de gadelooze menfchenliefde, zachtmoedigheid en lankmoedigheid des Heilands, die zulke menfehen evenwel niet van zich wegzond , maar hen zoo lang, met voorzichtige wijsheid, onderwees , hen zoo lang door Godlijke wonderen aan zich verbond, tot dat zij zelve, uit eigen beweging, Hem, vaarwel.' zeiden. — Ja! dezelfden, die, 's daags te voren, wonderdadig gefpijzigd , Hem als hunnen Verlosfer hadden uitgeroepen, Honden nu gereed, om Hem te verlaten. Hoe moet dit het hart van jesus, hunnen besten Vriend, gegriefd hebben , die zich over hen ontfermd had, !; als over fchapen , die geen' Herder hadden, en die , gekomen was , om hen , die verloren waren, op te zoeken en zalig te maken. — O Gij, wie Gij zijt, - die dit leest! erken toch jesus christus voor Uwen Leeraar, en Zaligmaker! Geloof het getuigenis, dat god de Vader, van zijnen Zoon, gegeven heeft, bijzonder ook door Hem op te wekken, uit den dood! Zie toe, dat Gij nimmer Hem , om uiterlijk voordeel, om gunst der menfehen, belijdt! Veins niet, voor Hem , den alwetenden ! Erger U niet aan zijne reden ! Erger U , vooral, niet met de joden aan de leer van zijn lijden en kruisdood, ter verlosfinge van doodfchuldige Zondaren! Eerbiedig den weg der behoudenis , hoogstgunltig, door Dien bepaald, tegen wien Gij gezondigt hebt, die gich over U ontfermde, en, in plaats van U te verl \ 4 der»  504 GEDENKWAARDIGHEDEN derven, U zaligen wilde! Laat het aan Hem over, het middel daar toe vast te nellen, overéénkomftig zijne allervolmaakte heilige natuur, welke wij niet bezeffen kunnen! Zeg ernict van; deze rede is hard! Wat zoude het zijn , zo Gij den Zoon des Menfehen zaagt komen als Rechter der Wereld, om allen, die Hem ongehoorzaam zijn, te oordeelen ? Uit liefde arbeidt Hij nu nog onöphoudlijk aan ons heil. Daar toe ook onderwijst Hij ons , door zijn Evangelie, dat geestvolle , dat levenwekkende Evangelie. Zijn Geest, door dat Evangelie werkende, maakt levendig: en door dien Geest, welke in ons is , zullen ook onze fterfiijke lichamen eens met Hem herleven. H. j Van dezen tijd af verlieten hem velen zijner voor« sannde leerlingen en navolgers , en bleeven niet meer bij hem. Daar opvraagde jesus aan de Twaalven: wilt gijlieden mij ook verlaten ? Toen antwoordde simon petrus (in aller naam:) Heere, tot wien , (tot welken anderen leeraar,) zouden wij dan gaan? Gij hebt woorden des eeuwigen levens. (Gif predikt ons eene leere, die zeker en onfeilbaar tot het waar geluk en het eeuwig leven leidt. ) En wi j gelooven met vaste overtuiging, dat gij de messiSs, de Zoon des leevenden Gods, zijt. jesus hernam: lk heb wel u twaalven (tot mijne vertrouwdfte vrien* den) uitverkozen, (en zou daarom deze gezindheid van allen kunnen verwachten, ) ondertusfchen heeft echter één van ulieden duivelfche gezindheden. Te weten, hij fprak van judas, simon iskariqth, één der twaalven, die naderhand zijn verraader werd, [In éénen tijd, in welken velen jesus verlaten en verlochenen , dit niet openlijk te deten , maar Hem  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 405 Hem uitterlijk te blijven aanhangen, is geen zeker blijk van oprecht geloof. Ook nu nog bleef judas bij den Heiland: doch Hij was Hechts een fchijnvriend van jesus. (Verg. de vorige Aanm.j In zulk een'tijd is het, of de Heiland ook ons vraagt: „wilt Gijlieden niet ook mij verlaten ?" Te weten , Hij dwingt niemand, om bij Hem te blijven : Hij verkiest geene andere dan vrijwillige leerlingen en vrienden, die de Vader door overtuiging tot Hem trekt, en die Hij door overtuiging bewaart. Dat wij bij Hem blijven , is ook onze zaak; is tot ons nut; het brengt jesus geen voordeel aan. Ook is het beter, openlijk den heer te verlaten, dan Hem , geveinsdelijk , te belijden. — Hij geeft het mij ook aan de keur, en U ook, Christelijke Vriend en Vriendin! Evenwel het is Hem niet onverfchillig, wat wij doen. Hij, die ons tot zijne Vrienden aannam en verkoos, wenscht ook, uit liefde voor ons , dat wij zijne Vrienden blijven. <— Wij dan, wij willen dat ook , dierbare Zaligmaker! Wij willen U niet verlaten, al verliet U ook de geheele wereld! Tot wien zouden wij henen gaan ? Wie , in Hemel of op aarde, zou ons verlosfen, van dwaling en zonde, van Gods rechtvaardige ftraf en het eeuwig verderf? Gij geeft alleen het onderwijs , Gij baant alleen den weg, ten eeuwigen leven ! 't Gene wij van U, ó Zoon van God! beleden hebben, dat gelooven wij. En , 't gene wij gelooven , dat, willen wij , met TJwe hulp, eeuwig belijden. Gij zijt onze Verlosfer ! Bij U blijven wij! H. ] lis VIER  506" GEDENKWAARDIGHEDEN VIER EN VIJFTIGSTE AFDEELING. jesus oordeel over de uiterlijke plegtigheden der Joodfche Geleerden, die zij voor godsdienflig uitgaven. Onderwijs en verbetering van denkbeelden van rein en onrein, en van de bron des kwaads in het menschlijke hart. matth. XV: i-^-2o. mark. VII: 1-^23. T oenmaals bevonden zich ook Farizeën en eenige Schriftgeleerden, die van Jerufalem, kwamen, bij" jes os. (Denkelijk, alweder, als listige en boosaartige Ferfpieders.) Als dezen nu bemerkten, dat fommigen van zijne leerlingen met onreine, dat is, ongewasfchen handen , aten , hielden zij zich daar over bevreemd. Want de Farizeën en alle Jooden eten niets , zonder vooraf de handen wel gewasfchen te hebben, dewijl zij zich in dit ftuk, met groote zorgvuldigheid, naar de inzettingen der Ouden richten. Ook, wanneer zij van de markt (van buiten t'huisj komen, eten zij niet eer, voor zij zich zorgvuldig gewasfchen hebben. En dergelijke ingevoerde gebruiken, die zij met groote ftiptheid waarnemen, hebben zij er nog veelen, als het zuiveren der drinkvaten , kruiken , koperen vaten , bedden , en dergelijken. (En hier in beftond , grootendeels , de Farizeefche vroomheid. ) Derhalven vraagden hem de Farizeën en Schriftgeleerden , waaröm dan zijne leerlingen zich niet naar de voorfchriften der Ouden fehiktèh, maar met ongewasfchen handen de fpjj««  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. $0? namen? Daarop antwoordde jesus: En waaröm overtreedt gijlieden dan de (uitdruklijke) geboden van God, om uwer menfehen-inzettingen wille? [jesus kon de Farizeën niet beter wederleggen, dan door deze tegenvraag, pij Farizeën, wilt mijne leerlingen deswegens berispen , dat zij zich niet kreunen aan menfehen • inzettingen en uitwendige plegtigheden, welke geheel geenen invloed op Godsdienst en deugd hebben; gij , die echter, om het aanzien van eene menfehen-inzetting te handhaaveu , zelfs godlijke verordeningen overtreedt.] Zeer fraai, ( en onder eenen fchoon en fchijn,) weet gij door de waarneming van deze uwe inzettingen de C eigenlijke) godlijke voorfchriften te vernietigen. God heeft (hij voorbeeld) door moses het gebod gegeven : ,, Eer uwen vader en moeder! Maar die vader of moeder vloekt, die zal gedood worden." (God heeft dus bevolen, als een voorname plicht, dat kinderen hunne ouderen zullen onderfleunen, hen van onderhoud voorzien , wanneer zij het behaeven, enz.) Maar gijlieden leert ; wanneer iemand tot zijnen vader of moeder zegt: het geen, daar ik u mede zou kunnen dienen, moet ik offeren! (het is reeds aan den Heere gewijd ; door eene gelofte voor den Tempel heflemdi) dan behoeft hij vervolgends zijnen vader of' zijne moeder niette eeren (dat is, hen niet te onderfleunen.) Op deze wijze verhindert gij toch den mensch , om zijnen vader en moeder wel te doen , (gij bevordert, door zulke uwe godloze grondregelen , de ftrafbaarfte verwaarlozing van de pligten der kinderen jegens hunne ouderen,) gij ontrooft het woord van God door uwe menfehenvonden zijn gezag, en dergelijke voorbeelden zou ik er nog meer kunnen aanvoeren. Gij huichelaars ! zeer treffend heeft jrsaiSs in zijne voorzegging ulieden afgefchilderd, wan-  508 GEDENK W AARDIGHEDEN wanneer hij (hoofdst. XIX: 13.) aldus fpreekt: „ Dit volk nadert tot mij met zijnen mond , en eert ., mij met zijne lippen; maar hun hart is verre van mij; vergeefs dienen zij mij, daar zij leeringen ,, voordragen, welke niets dan menfehen • inzettin„ gen zijn." Dus handelt gijlieden. Gij fielt de eigenlijke geboden van God achter aan, (deze overtreedt gij zonder bedenking, ) en integendeel houdt gij u aan menfehen-inzettingen, bij voorbeeld, het zuiveren der bekers, drinkvaten, en wat dergelijke dingen meer zijn, van welken gij er nog zeer veelen waarneemt. [ Wiens hart komt niet op tegen de godloze leeiftukken der Farizeën, en wie dankt jesus niet, dat hij den Godsdienst van zulke gruwelen gezuiverd, en ons de beste, de redelijkfte, en Godebehaaglijkfte wijze, om God te dienen, gewezen heeft? Want wie weet , waar toe ons verftand, dat maar al te zeer tot dwalingen geneigd is, en door fchijn, waan , en hartstochten , ligt in de war geholpen wordt, ons nog gebracht zou hebben?] [Wie moet niet bezorgd zijn , voor alle afwijking van dien eenigen regel der Godzaligheid, welken ons jesus heeft voorgefchreven ? Voor deugd te houden, wat geen deugd is, in Gods oog; voor Godsdienst te houden , wat hij voor geen Godsdienst houdt, is allergevaarlijkst: om dat doorgaans dan ook dat gene verwaarloosd wordt , wat waarlijk , in Gods oog, ware en zuivere Godsdienst is. Zoo grenst dweeperij zeer na aan ongodsdienftigheid. Zoo brengt het Bijgeloof werkelijk tot Ongeloof. Dat wij ons dan aan onzen eenigen Meester houden ; ons wachten voor al, wat flechts de fchijn van Godzaligheid zou-  UIT HET LEVEN VAN JESUSi 509 zoude hebben , en geen ander gezach heeft, dan jnenfchengezach ! Maar dat we tevens zoo veel te ftipter ons houden, aan dat gene, wat ons, door Hem , met Godlijk gezach, geleerd is! — Laat kinderen , vooral ook, hierbij opmerken, hoe zeer het aan gode en onzen venosier misnaagL , wanneer zij hunne Ouderen niet eeren, en, in behoefte, verzorgen. Wat ook iemand doe, hoe milddadig, vriendelijk en menschlievend hij anders ook zij, hoe nuttig in de Maatfchappij, ja, al gave Hij ook alle zijne goederen aan de armen; indien hij de groote verplichtingen , aan zijne Ouderen , verwaarloost , 't doet hem geen nut; bij god is hij veroordeeld. H.] Hier op keerde hij zich na het aanwezende volk; (om het zelve, in dit gewichtig ftuk, beter te onderrichten;) en fprak het dus aan: Hoort, en verftaat mij wel, Niet het geen door den mond van buiten in den mensch komt, (geene fpijze) kan hem (zijne I ziel) verontreinigen ; maar net geen uit den mond uitgaat, dat kan hem verontreinigen. Wie ooren heeft, om te hooren die hoore! ( Wij zullen dit ftraks nader •verklaard vinden.) Als hij nu van het volk in huis kwam, zeiden zijne leerlingen tot hem : Weet gij ook wel, dat de Farizeën zich over uwe reden zeer geërgerd hebben? Maar hij antwoordde: Elke plante , die mijn hemelfche Vader niet geplant heeft, moet uitgeroeid worden ; (elke leere, welke met Gods inftelling ft'rijdt , moet verdelgd worden , al zouden zij zich ook nog zoo zeer daar over ergeren, en aanlei- i ding nemen, om mij te lasteren.) Laat hen vaaren; ; ( kreunt u verder niet aan hun oordeel en getier,) zij zijn blind , en willen aan andere blinden den weg ( tot hunnen welvaart) wijzen. (Het zal dan ook , ten aanzien van hun en der genen, die hen blindelings volgen , waar zijn:) Wanneer dan de ééne blinde den anderen den weg wijst, zullen zij ten laatften beiden in d; graf. vallen. [Uit  5IO GEDENKWAARDIGHEDEN [Uit het kloekmoedig antwoord des Heilands ontdekt Gij wel, Lezer 1 dat Hij niet gefchroomd heeft, de vooröordeelen aan te tasten, al wist Hij , dat men Hem daaröm haten zoude. Schoon jesus niet alle waarheid op ééns gezegd heeft, zoo heeft Hij toch niet ééne plant, van verderflijke leere, onuitgeroeid willen laten ftaan. Zoo moeten ook Christen - Leeraars gezind zijn : met even zoo kloeken moed, arbeiden aan de uitroeijing van dwalingen en vooröordeelen, van zonden en godloosheden, welke Gods plan tegenwerken, en den wasdom, van het goede zaad der waarheid en Godzaligheid , merkeli jk verhinderen. Hier voor moet elk gaarn de achting willen opofferen van die genen, die de waarheid tegenftaan: al waren ze dan ook nog zoo geleerd, geacht en gezien* „ Laat ze varen!" moet dan ook ons woord zijn! Men moet ook. even als Christus, waarfchouwen tegen verkeerde, en blinde leidslieden der blinden. Die zelf weinig kennis of onderving heeft, wage het niet ligt, om anderen ten • Leidsman te zijn. En een iegelijk, die raad en beftuur begeert, zie wel toe, dat hij zich geelien onkundigen of ongeöeffenden Raadsman kieze. Het is doorgaans een teken van blindheid, wanneer men zich van elk, zonder onderfcheid, leiden laat: of, wanneer men het waagt een ieder te leiden. Delaatfte foort van blindheid is evenwel de gevaarlijkfte. Zij, die anderen leiden , en die geleid worden , zullen beiden dan eerst veilig zijn , wanneer zij zich aan het beftuur van den besten Leidsman jesus, met vertrouwen en onderwerping overgeven. H.J Daar  ÜIT HET LEVEN VAN JESÜS. 511 Daar op vraagden hem zijne leerlingen , en bijzonder petrus, wat hij met de bovengemelde uitfpraak wilde zeggen? Ën hij gaf hun ten antwoord: Zijt gijlieden dan ook nog zoo onverltandig? Begrijpt gij nog niet, dat alles, wat van buiten door den mond in den mensch komt, hem (zijne ziel) niet ontreinigen kan , dewijl het niet in het hart , maar in de maag gaat, en van daar door de natuurlijke wegen weder kwijt gemaakt wordt. Integendeel alles , wat uit den mensch door den mond uitgaat, en ia het hart zijnen oorfprong heeft, alleen dat kan hem ontreinigen , ( ontheiligen , zondig en ftrafbaar maa. ken. ) Want uit het hart komen de boze gedachten , (benevens de ondeugden, die zij verwekken,) moord, overfpel, hoererij, dieverij, valsch getuigenis, las», tering; insgelijks gierigheid, fnoode trekken, bedriegerij, moedwil, nijd , verwaandheid , ligtvaardigheid, (als de bron van veele misdaadenf) voort.— Alle dergelijke booze begeerlijkheden en ondeugden komen van binnen uit de ziel des menfehen voort, en dit zijn eigenlijk de dingen, die hem ontreinigen. Maar het eten met ongewasfchen handen ontreinigt hem niet, (maakt hem noch zondig, noch Jlrafbaar.) [De Joodfche Godgeleerden hielden booze gedachten en begeerten niet voor zondig, zoo lang zij nog niet in openbare ondeugden waren uitgebroken, en ook dezen wisten zij met hunne vroome fpitsvinnigheden weder goed te maaken. Men kan naauwlijks begrijpen, hoe deze onzinnigheid, na zulk een duidlijk onderwijs van jesus, in de Christelijke Kerk zelve , weder heerfchend heeft kunnen worden. ] [Zaligzijn de reinen van harte! Wat deugdelijkheid, wat voortreflijkheid kan er in enkele lichaamsreinheid zijn? Maar ook, wat is dat voor eene deugdelijkheid en vroomheid , die flechts verhindert, dat ik niet ftele, fchoon ik in mijn hart een dief ben, dat ik niet  5'Ü GEDENKWAARDIGHEDEN niet doodfla, fchoon ik iemand den dood wenfche, dat ik niet mijnen naasten in het ongeluk ftorte, fchooii ik mij in zijn ongeluk verblijde ? O God, bewaar ons, voor zulk eene fchijnvroomheid , voor zulk eene ware godloosheid! — Maar, ach! zullen wij, voor het uitbreken der boosheid veilig zijn, zullen wij rein zijn voor den heiligen God, die in het binnenfle ziet, wij moeten een gereinigd hart hebben; onze gezindheden en neigingen moeten zich afkeeren van alle zonde, en zich bepalen tot godzaligheid en alle deugd. Hier in is de ware oeffening des Christens ! Hier aan hebben wij levenslang werk. Hier bij ontdekken we gedurig , dat wij onreinen zijn , uit onreine Ouderen afkomftig , vleesch uit Vleesch! Hier bij wordt ons zulk een Verlosfer dierbaar, die heilig en onbefmet is van nature, en die voor zondaaren geleden heeft. Hier bij leeren wij dien Heiligen Geest hoogfchatten, door welke ons hart van booze begeerlijkheden gereinigd, en lichaam en ziel Gode gewijd worden. H.J „ Herfchep mijn hart, en reinig Gij, 6 Heer! „ Die vuile bron van al mijn wanbedrijven; „ Vernieuw in mij een' vasten geest, en leer „ Mij aan uw' dienst oprecht verbonden blijven." psalm LI: 5. VIJF»  VIT HET LEVEN VAN JESÜS* gig VIJF EN VIJFTIGSTE AFDEELING, Je sus 'vertrekt van Kapernaüm, en komt a>an de grenzen Van Tyrus en Zidon. Merk* waardig voorval en gefprek met eene Fonicifche vrouw. matth. XV: ai—a8. mark. II: 04--30* JL^aarna ging jesus van daar, (van Kapernaüm) weg, en begaf zich naa der grenzen van Tyrus en ïZidon ; (en dus van Fenicië, waar van Tyrus en Zidon de hoofd/leden waren. De inwooners waren Heidenen, en wel nakomelingen der oude Kanaaniten.) Aldaar ging hij in een huis , met oogmerk, om onbekend te blijven. Doch hij kon niet lang verborgen blijven : want eene Kanaanitifehe vrouw had van hem gehoord, eene Griekin, ( of Heldin,) vari geboorte , die uit Syro- Fenicië was, (dat is, uit het Syrifche Fenicië, ter onderfcheiding van een ander Fenicië, dat in Afrika lag,) en (welke vromv") eene dochter had, door den Duivel geplaagd. Zij kwam dan, en riep hem na: Heere, gij zoon van david, ontferm u over mij! Mijne dochter wordt jammerlijk van den duivel geplaagd. Maar hij antwoordde haar geen enkel Woord. Toen traden eindelijk zijne leerlingen toe, en verzochten hem: Vaar* dig haar toch af, want zij roept ons achter na. Maar hij zeide: Ik ben alleen gezonden tot de verdoolde jfchaapen van Israëls huis: (hóé zoude ik dan deze Heidenfche vrouw helpen ?) Doch de Fenicifche vrouw „ I. Deel. Kk zich  £14 GEDENKWAARDIGHEDEN zich aan zijne voeten nederwerpende, bad op nieuws-2 fleere, help mij! Laat voorat'de kinderen verzadigd worden, antwoordde jesus, want het voegt niet, dat men den kinderen het brood ontneme, en het den honden voorwerpe. Ja Heere, antwoordde de vrouw, (zelfs hier door niet kleinmoedig gemaakt) dit is waar! Maar echter genieten de hondjens de broodkruimels, die van de tafel hunner heeren vallen. Thands zeide jesus: O vrouwe, uw geloove is groot, u gefchiede , gelijk gij begeert ! En haare dochter was van (tonden aan gezond. Want, toen zij t'huis kwam, vond zij dezelve gerust op het bedp en van den Duivel bevrijd. [Waaröm mag jesus, anders altijd zoo gereed om te helpen, deze vrouw eerst na eene herhaalde bede, geholpen hebben? Waaröm mag Hij, die de vriendelijkheid zelve was, haar met den fchijn van ftrafheid en onbefcheidenheid, in het eerst, hebben geandwoord? Zoude Hij het mogelijk, in den beginne, niet van zins geweest zijn, hare Dochter te helpen ? en zouden dan de aanhoudende verzoeken der Moeder eerst zijn hart tot medelijden bewogen hebben? — Zekerlijk niet! Wij weten het, uit de geheele Evangelie-gefchiedenis, jesus was altijd vol ontferming met ellendigen ; Hij wees nimmer iemand ongetroost af; Hij kwam dikwijls de verzoeken der hulpbëgeerende voor. — Het is zoo, Hij was alleenlijk tot de verdoolde fchapen van Israïk huis gezonden, om dezen, in eigen perfoon te leeren, en, door wonderen, te overtuigen, dat Hij de beloofde Verlosfer was: maar, Hij had evenwel zijne vermogende hulp ter genezing, nimmer aan eenen Romein, of Samaritaan geweigerd j wat reden dan „ om  ÜIT HET LEVEN VAN jesus. 515' i «in het nu aan eene andere uitlandfche te doen ? Té ! meer, daar de joden zelve, bij zoodanig eene wel» daad , niets verloren , gelijk deVrouw ook aanmerkt.— Er is dan eene gantsch andere reden voor 's Heilands handelwijze. Hij, die de diepfte kennis van het hart der menfehen had, wist, dat deze Vrouw een groot vertrouwen had op zijne magt en liefde; dat zij, door den fchijn Van weigering, zich niet zoude laten ontmoedigen: Hij wist, dat zij, door den klank van een hard woord niet verfchrikt; maar, veel eer , door den minzamen toon , op Welke het uitgefproken wierd, en door het innemend gelaat des Sprekers, zoude aangemoedigd worden. Hij wist, dat zij aanhouden zoude: en Hem, als 't ware, door hare andwoorden, gelegenheid geven, om, met meer glans voor haar, zijne hulp té bewijzen. En , dit wetende, wilde Hij haar vertrouwen openbaar maken, voor de discipelen en voor alle de omfianders, om eene vreemde Vrouw tot voorbeeld aan de Joodert voor te Hellen. Daar toe moest deze beproeving Aeè geloofs dienen, die nu zulk eene heerlijke en zalige uitkomst had. En , waarlijk , in het gantsch gedrag der Vrouwe, is moederlijke tederheid voor haar kind 9 en zeldzaam vertrouwen op den Heiland , zeer treffend zichtbaar. Een zacht, aandoenlijk hart vinden wij hier , met zonderlinge fchranderheid van geest, gepaard : waar door zij aan het andwoord van jesus , eene onüitdruklijk fchoone wending geeft. Zij weet wel , dat de Heiland, van honden fprekende, 'dien het brood der kinderen niet behoor» de gegeven te worden, zich bediende van namen, »et welke de hoogmoedige Jooden zich zeiven al* Kk a feo»»  516 GEDENKWAARDIGHEDEN gods kinderen gewoonlijk vleiden, terwijl ze der> Heidenen, als honden verachteden. Zij gevoelt wel, hoe laag zij, als eene Heidinne , daar door gezet wordt, beneden de Jooden, die haar op dit oogenblik omringden. Doch, zij wordt er niet door in verwarring gebragt; zij wordt niet wrevelig of misnoegd ; zij laat zich dien naam gaarn welgevallen , en gebruikt dien zelfs in haar wederandwoord. Den Jooden misgunt zij hunne voorrechten , als kinderen des huizes, niet: zij wenscht alleen ook eenig genot te hebben van den overvloed der zegeningen, welke de kinderen genieten ; van den overvloed, die door de kinderen zeiven niet behoorlijk genuttigd wordt. Waarlijk , groot was haar geloof! Haar voorbeeld is, ook voor ons, zeer leerzaam. — Ook dan , wanneer het fchijnt, dat de Heer ons te vergeefs laat bidden , en wenfchen om zijne hulp, ook dan is Hij genegen en gereed tot weldadigheid, en ontferming. Hij fielt alleen de dadelijke hulpbetooning uit, om dat Hij, op de beste wijze, en op den besten tijd, helpen wil. Hij laat ons wachten, op dat wij onze afhankelijkheid en onwaarde zouden bezeffen , op dat wij tot vast vertrouwen, tot lijdzaam•heid en onderwerping, zouden worden geöeffend; op dat wij in ons karakter als ware geloovigen openbaar zouden worden, aan onze broederen en aan de wereld; op dat wij ten voorbedde voor velen zijn mogen; en op dat de gewenschte redding ons zoo veel te dierbaarder zij. Laat ons dan niet wankelen in ons vertrouwen , al fchijnt het dat ons Verzoek wordt afgewezen! jesus christus, de getrouwe Zaligmaker, zal gewisfelijk alles fchenken» wat  uit het leven van jesus. 51? wat Hij voor ons nuttig keurt, zal alles afweeren, wat ons wezenlijk fchaden zoude, als wij maar onze belangen aan Hem toevertrouwen : toevertrouwen , ja, met erkentenis van onze onwaarde; maar, tevens, met beroep op zijne goedgunfHgheid, die zich over onwaardigen uitftrekt. Het einde zal, buiten twijfel, onze zaligheid zijn. H. J ZES EN VIJFTIGSTE AFDEELING. jesus verlaat dra de grenzen van Tyrus en Zidon weder, en komt aan de Galileefche zee in het gewest der tien (leden (Dekapolis.} Veele ellendigen worden van hem genezen. Bijzondere genezing van eenen bijna ftommen en dooven mensch. matth. XV: 29 — 31. mark. VII: 31 — 37. TI ier op reisde jes us uit dien oord weder weg, en kwam aan de Galileefche zee in het gewest der tien fteden. Aldaar begaf hij zich op eenen berg, alwaar eene groote menigte lieden om hem verzamelde, welke lammen, blinden, ftommen, kreupelen, en nog veele andere (dergelijke ellendigen') bij zich hadden. Dezen wierpen zich aan jesus voeten. ■En hij genas ze allen, zoo dat het volk, als het op éénmaal zoo veele ftommen, die hunne fpraak, zoo veele kreupelen, die hunne gezonde leden, zon Kk 3 veel*  git G E D E N K W A A R D I G H E D E 8 yeele lammen, die het gebruik hunner voeten, efif zoo veele blinden, die hun gezicht weder gekregen hadden, zag, zeer verbaasd was, en den God Van Israël prees. [Met ontferming zag de Heiland alle die ellendigen ; met goedkeuring zag Hi jde medelijdende deelneming der genen, die hen tot den Genezer en Helper bragten ; en Hij verheugde zich, als Hij de blijdfchap en dankbaarheid zag, welke velen betoonden, over de redding hunner medemenfchen. Nog heeft Hij aan zulk een beftaan een welgevallen: trouwens Hij zelf is een medelijdend en hulpvaardig Menfchenvriend; en zoude Hij het dan niet gaarn zien, dat wij het ook waren , naar de mate van die krachten en vermogens, welke Hij zelf ons verleent? Laat ons dan eiken ongelukkigen, en bijzonder den naar het lichaam gebrekkigen , en hulpbehoevenden met deernis aanzien ! Laat ons den Heer danken, die ons boven duizenden verfchoont van lichaamsgebreken en ongemakken ! Laat ons het lijden der ellendigen zoeken te verzachten , en hen zoo handelen , als wij zelve, jn hunnen toeftand zijnde, zouden wenfchen behandeld te worden! Wij kunnen wel niet, als jesus, helpen. Maar, hoe menig één kan toch troost en bijffand, eenigermate, toebrengen. — Menig Christen Arts, Heelmeester, Artzenijmenger, kan, door. xaad en daad, vooral aan behoeftige lijders , weldoen. Menig begoed mensch kan , met geld, met fpijze en drank , met linnen en klederen , helpen. Leeraars , Opzieners der Gemeente , kunnen , door onderwijs en vertroosting, aan zulke lijders, nuttig jsijn. En de behoeftigfie zelfs kan nog , door op- pas»  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 519 pasfing, of door vriendelijke toefpraak, hen troosten. In 't laatfte oordeel zal ook daar over beflïst worden , of wij de kranken hebben bezogt; en welgedaan. Christenen ! Nederlandfche Christenen! gij hebt daar toe veel gelegenheid. In ons Land zijn. vele in den oorlog gekwetften en verminkten. In Groningen is een fchool voor dooven en ftommen. Hier en daar zijn ziekenhuizen. Gij hoort, in de Gemeente, gedurig voorbede voor zieken. Rekent het U eene eere, dikwijls gelegenheid te vinden, tot navolging van den Heer jesus christus. Doch wat wij doen, laat ons alles doen , opziende tot Hem, die elk middel zegenen moet, en die de milde Bron is, uit welke alle heil en verlosfing, voor lichaam en geest beide, voortvloeit! Laat ons eiken ellendigen naar Hem wijzen , en aan zijne ontfer? ming aanbevelen! H. ] Thans bracht men ook een' mensch tot hem , dié doof en ftom was, en niet dan wat ftaamelen kon. En men verzocht hem, dat hij denzelven de hand opleggen («» gezond maaken,) wilde. Nu"leidde jesus hem uit het gedrang een weinig ter zijde, vervolgends legde hij de vingers in .zijne ooren, bevochtigde met een weinig fpeekzel zijne tonge, zag zuchtend naar den hemel, en riep: Ejfatha! dat is, doe u open ! En op het oogenblik waren zijne ooren geopend , en de band zijner tong werd ontbonden, zoo dat hij verftaanbaar fpreken konde. [Ook zonder zichtbare tekens , enkel door zijn woord, kon jesus, aan den dooven ftommen mensch, het gebruik zijner ooren en tong weder geKk 4 ven.  52Ö GEDENKWAARDIGHEDEN1 ven. Doch, hij wilde daar door menigmaal de zwak* ke begrippen der zieken en omftanderen te hulp komen, om hen des te meer te overtuigen, dat de genezing van hem kwam, en eene werking van zijne daar mede verbonden magt geweest was.] [jesus zag, bij de beweldadiging van dezen mensch, zuchtende ten hemel op, om Hem, daar door te beduiden, dat Hij ook tot god opzien, gods genade begeeren , en zijne redding van den hemel verwachten , moest. Wij moeten ook tot Hem opzien, van wien alle hulp en zegen koomt, zoo dikwijls wij zelve menfchenhulp begeeren of ontfangen; en, zoo dikwijls wij anderen met raad of daad zoeken te hulpe te komen. Wij moeten ook anderen, en bijzonder hun . die van ons hunne hulpe verwachten , door Vermaning en voorbeeld, naar boven wijzen. H. J jesus verbood nu wel (om de reeds voorheen ge* tnelde reden,) de bekendmaking dezer daad. Doch , hoe meer hij het verbood , des te meer werd zij vei> breid. En elk ftond deswegens verbaasd. Hij heeft, (tot hier toe) alles wel gedaan, roemde men, hij maakt de dooven hoorende , en de ftommen fpre-? kende. [En in dezen lof moet ook ieder niet geheel gevoelloos mensch daaglijks mede iiaftemmen. Want, wanneer hy de werken Gods, zich zeiven, zijn vermogen, om te zien, te hooren, en te fpreken, zijne lotgevallen , opmerkzaam befchouwt , zoo dwingt hem dit, als 'tware, tot deze eerbiedvolle belijdenis: De Heere heeft alles wel gedaan!] [Zeer dikwijls , gebeurt het ons., dat wij, voor het tegen- W0OJ-»  üit het leven van jesus. 5EÏ woordige , niet doorzien, waaröm de heer v^le Ongevallen laat overkomen aan ons of anderen; zeer dikwijls zijn ons des heeren plans, voor het toekomende, duister en onverklaarbaar: doch, als wij flechts de uitkomst van zijne handelingen afwachten , vinden we ftof tot dankzegging en verheerlijking ; en, als wij eens , hier na , het geheel van alle onze lotgevallen zullen overzien, dan zal gewis aller vroomen lof deze zijn: de Heer heeft alles wei-' gedaani H.] matth. XV: 32 — 39. mark. VIII: i —io. Als hu juist toenmaals eene verbaazende menigte menfehen bij jesus was , die allen niets te eten hadden, liet hij zijne leerlingen tot zich komen, en ftelde hun. voor : ik heb medelijden met het volk, want zij zijn reeds drie dagen bij mij gebleven, en hebben niets te eten. Ik kan hen onmooglijk zonder eten van mij naar huis laten gaan , zij zouden anders Op den weg verfmachten. Want eenigen waren van zeer verre. ( Men had toen zoo veel gemak op reize. niet, ah thans, geene posten en gebaande wegen, ook geene herbergen.) De leerlingen antwoordden: waar zou men hier in de woeftijn zoo veel brood krijgen , om alle deze lieden te verzadigen ? Maar jesus vraagde : hoe veel brooden hebt gij dan in voorraad? Zeven en eenige kleine vischjens, was het antwoord. Hier op beval hij, dat het volk op den grond zou gaan zitten, vervolgends nam hij de zeven brooden, bad , brak ze, en gaf ze zijnen leerlingen, om ze onder het volk uit te deelen. Dit gefchiedde. Dus liet hij ook de visfchen, na het gebed gefproken te hebben, opdisfehen. Dus aten zij allen hun genoegen , ja zij namen nog zeven korven vol op van het geen overgefchoten was. Daar waren omtrent 400a mannen, die daar gegeten hadden, behalven de vrouI\k $ wen  tf2B GEDENKWAARDI GHEDEM wen en kinderen. En hen nu hebbende laten gaan , ging hij terftond met zijne leerlingen in een fchip , (zonder eerst dankzegging en lof fpraken in te zamelen , ) en voer, (over de Galileelche zee,) naar den oord van Dalmanutha, (o/Magdala, matth. XV: 39. Want Magdala en Dalmanutha lagen in het zelfde gewest.) [Dit en het hier vooren verhaalde gelijkfoortige wonder, waren een in het oog vallend bewijs, van de Godlijke magt van onzen jesus, welke ook daar middelen van onderhoud kon bezorgen, alwaar weinig of niets te eten was. Doch, is het niet een even zoo groot bewijs van zijne almagt en wijsheid , dat bij daaglijks niet alleen eenige duizend , maar ten minften duizend milliöenen menfehen aan zijne tafel verzadigt? dat Hij, bovendien, aan zoo veele ontaW lijke milliöenen van andere leevende fchepzelen , op pnzen aardbodem, voedzel geeft ? O! wie moet niet verbaasd ftaan, wanneer hij dit wonder der almagt, de wonderbare vermenigvuldiging der zaadkorrels, en den wasdom des voedzels bepeinst; wanneer hij bedenkt, hoe wonderbaar dezelven, bij elke maaltijd , in ons lichaam , in bloed , vleesch, huid, been — veranderen ? En , hoe zeer vertoont zich ook, hier in, zijne onbegrensde goedheid. Zijne almagtige hand biedt ons niet alleen het nooddruftige aan, maar ook den rijkften overvloed en afwisfeling. Welke ontelbaare menigte van verfterkende en verkwikkende fpijzen en dranken gaf hij ons niet? En hoe liefderijk heeft hij tevens voor onzen fmaak en vergenoegen gezorgd! —] [De Lezer vergelijke hier verder het praktikaal onderwijs, bij de LI- -dfdeeling gevoegd ! H. ] ZB'  uit het leven van jesus. 523 ZEVEN EN VIJFTIGSTE AFDEELING. Arglistige verfpieders , begeeren van jesus een wonder aan den hemel, jesus vaardigt hen af. Gefprck met de leerlingen op het fchip over den zuurdeeg der Farizeën en Sadduceën. Genezing van eenen blinden te Eethfaïda. matth. XVI: 1—4. mark. VIII: n, 12. Toen , (ró jesus zich in den oord van Dalma» nutha bevond,) kwamen de Farizeën en Sadduceën tot hem, (lieden van verfchillende gezindten en denkwijze, maar die zich ligt vtrëenigden, sw jesus to benadeelen, om dat hij tegen hun beider grondregels gekant was,) en zochten zich met hem in een twistgeding in te laten , en hem op de proeve te (tellen, ( of hij een godlijk gezant ware. ) Zij" begeerden derhalven , dat hij* hun toch een wonderteken van den hemel wilde laten zien , (om zich te rechtvaardigen.) [ Te weten, zij' meenden, of zochten het volk te overtuigen, om deszelfs eerbied voor jesus te venminderen, dat de voorgaande wonderen nog niet bewezen , dat hij een godlijk gezant was; dat dezen wel door tooverkracht of door het gebruik van na». tuur-  §24 GEDENKWAAR DIGHEDEM tuurlijke middelen van hem verricht konden zijnj maar een wonder aan den hemel, een zeldzaam luchtverfchijnzel, zou een beflisfend kenteken van zijne godlijke zending zijn.] [Indien ook alles-, wat wij goeds doen, niet helpt, om onze tegenpartijdèrs te overtuigen; indien wij hunne hardnekkigheid zien toenemen ; en , tot onzen val zien famenfpannen, die anders eikanderen haatten, wij moeten ook dat, om jesus wille, dragen, gelijk Hij het, om onzentwille , verdragen heeft. Verwonderlijk is zijn geduld ! Verwonderlijk zijne wijsheid! Maar ook verwonderlijk zijne zachtmoedigheid en medelijden met die ondankbaren en boozen, bijzonder met het arme Volk, dat door hen verleid wierd. H.] Maar jesus, ( wien de verblindheid en verharding dezer lieden ter harte ging) zuchtte in zijne ziel (daar over.) Hoe kunnen toch, vraagde hij, deze lieden nog een teeken begeeren, (daar zij het geen gebeurd is , geene achting waardig keuren ?) Des 'avonds zegt gij (ging hij vervolgends voort j het zal (morgen) een fchoone dag geven, want de hemel is rood; en des morgens zegt gij: het zal heden ftormachtig weder zijn, want de hemel is rood en droevig. Gij huichelaars! uit de uitwendige gedaante des hemels kunt gij het volgende weder beöordeelen; maar qyer de tekenen van dezen tijd kunt gij geen behoorlijk oordeel vellen. [De Jooden wisten uit de verfcheiden luchtverfchijnzelen behoorlijk te beiluiten tot de gefleldheid van het weder. Maar als het er opaankwaam, om, uit de zoo duidlijke voorzeggingen des Ouden Testaments , uit de wonderen van jesus, uit zijna voor*»  GIT HET LEVEN VAN JESUS. 52$ Vbörtreflijke leere enz. te befluiten tot zijne waardigheid als messiSs; dan waren zij blind.] [Zoo worden de Menfehen, zoo worden ook de Wijzen zelve , verblind , door hunne booze neigingen en driften. Deze Farizeën en Sadduceën hadden eenmaal hun geweten verkracht, de waarheid en deugdelijkheid van je sus zaak moedwillig gelochend en gelasterd? en nu waren ze zoo verbijsterd , dat zij het eenvoudig befluk niet konden maken , 't welk een nikodemus, en zoo vele onpartijdigen , uit 's Heilands leere, gedragingen en wonderwerken, opmaakten. Zonde dit ook niet, nog in onze dagen, het geval zijn van menigen ongeloovigen en fpotter? god beware ons voor zulk een beftaan!— Ten minden , hoe menigeen betoont zich een fchrander uitvinder, een naauwkeurig waarnemer, een fijn oordeelaar, een voorzichtig ontwerper, een kloek ondernemer, een vlijtig uitvoerer, in alle wereldfche zaken te zijn , die evenwel, in de zaak van den Godsdienst, in de be•hartiginge van zijn eeuwig welzijn, nalatig, traag , onvoorzichtig, ja geheel achteloos , dwaas en dom handelt! Rampzalig bederf der menfehen ! Laat ons toezien, hoe wij voorzichtig wandelen , niet als onwijzen, maar als wijzen ! ,, Leer mij, ó Heer! ,, een goeden zin verftaan, En wetenfehap der dwa„ zen waan ontvloden! Wijs Gij mij zelf den weg ,, der waarheid aan, Nadien ik heb geloofd aan Uw , geboden!" H.] Maar deze fnoode en verbasterde lieden begeeren vergeefs een wonderteken van mij. Hun zal geen :ander wonderteken gegeven worden, dan alleen het te-  £20" G Ê DEfJKWAARDIGHEDEtf' teken van den Profeet jonas. (Dit had de Èei* land ook al te voren gezegd. Verg. matth. Xlli 38 — 42. en de aanmerkingen hier op, bladz. 379.) matth. XVI: 5 —ti. Mark. VIII: 13-^21. Hierop verliet hij hen * ën, fcheep gegaan zijnde, voer hij weder over (van Dalmanutha naar Bethfaïda.") Nu hadden de leerlingen vergeten, zich genoegzaam Van brood te voorzien '•> want zij hadden niet meer dan één enkel brood bij zich aan boord. Nadien dan jesus hun juist toen (met betrekking tot het bovengemelde ge/prefs met de Farizeën ) de vermaning deed: wacht u toch wel voor den zuurdeeg der Farizeën, en der door her odes begunftigde Sadduceën! meenden zij eindelijk na lang overdenken , dat hij dit daaröm gezegd had, om dat zij geen brood medegenomen hadden , waar over zij in geene geringe' Verlegenheid geraakten. [De Jooden twistten onderling, met welk zuur» deeg men zuuren mogt? Of men ook zuurdeeg van de Heidenen en Samaritaanen mogt gebruiken ? enz. De leerlingen van jesus, die aan iet dergelijks dachten, geloofden daaröm, dat jesus hün, ia den eigenlijken zin, verbood, brood te eten, dat met Farizeefchen zuurdeeg gezuurd was, en dat hij hun tevens hunne vergetelheid wilde onder het oog brengen. Zij namen derhalven de waarfchuwing vari jesus niet flechts in eenen zin, die zijns geheel onwaardig was , maar verraadden ook bovendien, door hunne verlegenheid, hun wantrouwen op jesus hulp, die zij reeds zoo dikwijls ondervonden hadden.] [Zoo onbedagtzaam, zoo hardleerig, waren jesus bijzondere vrienden! O! hoe weinig had de best* Mees*  Vït HET LEVEN VAN JESÜS. 527 Meester aan zulke Leerlingen! Hoe veel geduld moest Hij met hun oeffenen ! Het leere mij, dat zij waarlijk , wonderdadiger wijze , door den Godlijken Geest, befhiurd zijn , na dat ze den gantfchen zin van jesus getoond hebben te verftaan ! Het leere mij, hoe veel geduld de Heiland ook nog met mij, en met alle zijne leerlingen, oeffenen wil! Het leere mij ook, dat zelfde geduld met mijne leerlingen te oeffenen! — Ik zie ook hier weder aan de discipelen , dat menige zorg en verlegenheid, die wij hebben, uit ons eigen misverftand, ook van 's Heilands leere en bedoeling, als mede uit gebrek aan vertrouwen op Hem , ontftaat. Och ! ware ik meer opmerkzaam op het onderwijs mijns Heeren; ftelde ik meer onbepaald vertrouwen op Hem; herinnerde ik mij meer, aan 't gene Hij te voren aan mij en anderen deed, hoe veel meer vergenoegdheid, hoe veel minder befchaamdheid en verlegenheid , zoude ik hebben! H.] Als jesus dit merkte, fprak hij hen dus aan ï Gij Kleingeloovigen, hoe maakt gij u daar over zoo ongerust, dat gij u niet van brood voorzien hebt? Hebt gij dan nog zoo weinig verftand en kunde? Zijn uwe zielen nog fteeds gevoelloos? Is het dan mooglijk, dat gij met opene oogen niet ziet, en met opene ooren niet hoort ? En gedenkt gij nergens aan ? Als ik de vijf brooden onder vijfduizend menfehen uitdeelde, hoe veel korven vuldet gij toen met de overgebleven brokken ? Twaalf, was hun antwoord. En als ik naderhand weder zeven brooden onder de vierduizend menfehen liet uitdeelen , hoe veel waren er toen ? Zeven, antwoordden zij. Hoe komt het dan, vervolgde hij, dat gij mij niet verftaat, maar denkt, dat ik van (eigenlijk) brood fpreek ,  §a8 GEDENKWAARDIGHEDEN fpreek, wanneer ik u voor het zuurdeeg der Farizeën en Sadduceën waarfchuwde ? Thans zagen de leerlingen eindlijk in, dat hij niet voor den zuurdeeg van brood, rïiaar voor de leere der Farizeën en Sadduceën, gewaarfchuwd had. [Het beeld van een zuurdeeg, waarmede jésuS de leere en fnoode grondregels der Farizeën en Sadduceën vergelijkt, was zeer pasfende en fraai. Het brengt ons de fnelle uitbreiding van fchadelijke gevoelens in gedachten, en van grondregelen, welke 2ich, van de dwaalleeraaren en aanzienlijken onder het volk, tot de geringeren, en fteeds verder, verbreidden. •— Daartegen moest men zich nu met alle krachten zoeken te hoeden.j [Daar tegen, en te-» gen alle fchadelijke gevoelens , met den zin van christus ftrijdende, word ik dan ook, door den getrouwen Meester, uitliefde, gewaarfchouwd. Ik moet , met zorgvuldigheid , de waarheid zoeken: maar ook, met zorgvuldigheid, mij, voor dwalingen wachten, bijzonder voor die, welke eenen fchadelijken invloed hebben, op de beöeffening der ware Godzaligheid! Houd niet op, Heer jesus! mij te waarfchouwen : en behoed Gij zelf mij , voor al, wat U in mij mishaagt! H.J mark. VIII: 22 — 2fj. Thans kwam hij te Bethfaida, (eene ftad aan de Galileefche zee, alwaar hij reeds meer wonderen verricht had, maar zonder uitwerking, matth. XI: 21.) Hier bracht men eenen blinden tot hem , en bad, dat hij hem aanraaken, (dat is, genezen) wilde. jesus nam den blinden bij de hand, en leidde hera bui-  ÜIT HÉT LEVEN VAN JESUS. 529 ■luiten voor die plaats. Vervolgends maakte hij de oogen nat met wat fpeekzel, legde hem de handen op, en vraagde nu: of hij iet zag? jje mensch zag op en zeide: ik zie menfehen gaan, die mij nog als boomen voorkomen. Daarna legde jeSuS hem andermaal de handen op de oogen , én gebood hem vervolgends weder op te zien. En thands was hij volkomen herlteld. Hier op zond jesus hem naar huis ' met last, dat hij niet weder in het vlek gaan en ook niemand hier iet van zeggen zcu. ' [jesus gaf hem dit verbod, denklijk, ohi dezelfde reden, om welke hij wilde, dat de ftad Nd* \ zaretk verder geen getuige zijner daaden zijn zoui de, en dus om eene grooter bezohdiging der fifltaöö1 nerèh van dit vlek voor te komen.] [Het V/onder I hier aan dezen blinden verricht, was riiet minder^ j;dan 't gene jesus, te vooren , meermalen, deedl warneer de lijders, oogenbliklijk , de voorwerpen : onderfcheiden konden. Hier doet Hij het bij trap! pen, om den Lijder de grootheid der Verlosfing te |, beter te doen opmerken. Eerst geeft Hij hem èen 1 volkomen gezond oog. Daar na geeft Hij hem het jïiog edeler vermogen, om te kunnen onderfcheiden , iwelke voorwerpen het waren, die bij zag. — Als ik* i»iet, op eens, de gewenschte verlosfing krijge, nier, j©p eens, van alle mijne nooden ert gebreken, gehol' fpen worde, dit moet mij niet moedeloos maken, of doen wantrouwen aan 's Heilands magt ofgoëdgun■tigheid. Het doe mij veel eer de grootheid mijner ellende, en zijne vrije gunst, opmerken ! Hij zal :toch geen werk ten halve laten fteken : allerminst pet werk der behoudenis van hun, die het Hein toevertrouwen. H- ] I Da el. LJ fH«6-  530 gedenkwaardigheden [Hebben wij er ooit aan gedacht, hoe wonderbaar wij zien en hooren? — O God, ik dank u van harten , dat ik een welgemaakt lichaam , nuttige ledematen , en voortreflijke zintuigen ontvangen heb. Hoe groot en menigvuldig is het vermaak, dat gijmij door dezelven gefchonken hebt! Hoe veel fchoons en aangenaams ondervond ik niet al door mijne oogen en ooren! O mogt ik toch die leden en krachten altijd, naar het oogmerk, waartoe gij mij dezelven gegeven hebt, wel zoeken te befteeden! Help mij daar toe, goedertierenfte Vader, op dat het vermaak , dat ik door dezelve trachte te genieten, zuiver , tn duurzaam , en zonder opvolgend berouw, voof mij zijn moge.] [Zieverder, de aanmerking in de XLIX. Jfdeeling op bladz. 447. H.] ACHT EN VIJFTIGSTE AFDEELING* jesus 'Wordt van zijné bloedverwanten aam gezet,om, met hun, naar JeruMem te gaan* maar hij gaat alleen , en in ftilte , der* waard, en ondervindt menigerleië heitor deer* Vingen en ontmoetingen* 5oh. VIL Crefladig onthield jesus zich meesttijds in Gatik ld. Want in Judeë vertoefde hij daaröm niet lang* «ei  'UIT HET LEVEN VAN jesus ^gj- dewijl de Jooden, (de hooge Raad) hem naar het leven Honden. Ondertusfchen naderde thans het Loofhuttenfeest der Jooden ,.- (één hunner drie voorname Feesten, ter gedachtenis van de omzwerving en wooning in Tenten, van hunne voorvaderen in d" Woéftijn. Verg. lev. XXIII • 34.) . Thans fpraken zijne bloedverwandten tot hem: begeef u van hier (uit het onvermaarde Galileë,) en ga (met ons) na Judeë , op dat ook uwe, (aldaar op het Feest te Jerufalem verzamelde,) aanhangers de daaden zien die gij verricht. Want iemand , die beroemd wil worden, handelt zoo niet in het verborgen. Kuni gij derhalven altijd zulke daaden doen, zoo laat u daar mede voorde wereld, Jerufalem, in dehoofdftad, en voor de geheele aidaar verzamelde Nat^e ) zien._ Want zelfs zijne bloedverwandten geloofden niet in hem. 0 [Zij twijfelden aan zijne godlijke zending , en of hij wel de messiüs ware, dewijl hij nog geene fchikkingen maakte , om zich als eenen aardfchen Koning te vertoonen, het welk zij, denklijk, zeer gewenscht en verlangd zullen hebben.] [Zij waren , denklijk, in de verbeelding, dat de MessiSs , even als aardfche Koningen, zijne bloedverwandten in de aanzienlijkfte posten plaatfen, rijk en grooc maken, zoude. Maar dit is juist de eer van onzen Verlosfer, dat bij Hem niets anders in aanmerking koomt , dan het doen van den wil des hemelfchen Vaders. — Ondertusfchen moet het den Heiland veel verdriet hebben gekost, dat zijne naaste Vrienden , naar het vleesch, van zijne zaligmakende leere geen gebruik maakten, en dat Hij daarom voor hun niet zijn konde, wat Hij zoo gaarn voor hun , eri tfoor anderen was. Dat gebeurt ook nog welaan brave tul § X,««>  332 GEDENKWAARDIGHEDEN Leeraaren en echte Discipelen des Heerefi ,- dar ze van hunne naastbeftaanden gefmaad worden, en fmarte aan hun beleeven , wegens hunne ongeloovig» heid en onbekeerlijkheid. Dat moet men ook geduldig dragen, en ook dan niet ophouden hen lief te hebben , en Voor hun te bidden. — Doch er is ook nog wat anders van onzen grooten Meester te ïeeren : dit, dat wij ons wachten moeten voor alle Opzettelijke vertooning, vooral, wanneer wij vrienden en begunftigers hebben, die genegen zijn, oni met ons te pronken. Dit behooren we, met ernst, tegen te gaan: en veel eer, in zulke gevallen, ons fchuil te houden. Al wat naar pralerij zweemt, is. eenen Dienstknecht van christus onwaardig t doch, allermeest, de pralerij met een nederig voorkomen. H.} jesüs gaf hun daar op ten andwoord: mijn tijd is nog niet daar; maar gijlieden behoeft u niet, zo» zorgvuldig, als ik, naar den tijd te fchikken. Want de wereldlingen hebben geene reden , om ulieden tè haaten; maar mjj haaten zij, dewijl ik hunne verdorvene grondregels en zeden aantaste. Reist gi$ dan maar heen naar het Peest; ik ga nog niet heen, dewijl mijn tijd nog niet daar is. Dus fprak hij tCE hen , en bleef nog eenigen tijd in Galileë. [Want het zou voor de oogmerken van jesus siadeelig geweest zijn , indien hij ditmaal met een groot gevolg naar Jerufalem gegaan was, en wel i» gezelfchap van zulke lieden, die van hem, bij de eerfte gelegenheid de beste, groote en veel opziem barende daden gevergd zouden hebben. Het verwoeden van oproerige inzichten zoude dan bezwaar-  üit het leven van jesus. 533 lijk hebben kunnen afgeweerd worden, jesus was willens naar Jerufalem te gaan, maar niet openlijk, niet met een groot gevolg.j [OnzeHeiland leert ons, met dit zijn voorbeeld , dat wij zeer behoedzaam moeten zijn, in eene booze wereld , en onder menfehen, die ons vijandig zijn : op dat ze, zelfs met geen fchijn van waarheid , ons benadeelen , en de goede zaak, welke wij voorftaan, in verdenking brengen kunnen. — Voorts, moeten wij verwachten, dat de Wereld ons haten zal, gelijk ze onzen heer. gehaat heeft, 't Is dwaasheid, laaghartigheid , en openbare ontrouw aan onzen Verlosfer, zo wij ons, naar de verdorven grondregels en-Hechte zeden dezer wereld, fchikken, bare dwaasheden goedkeuren, onze beter overtuiging ontveinzen , om fchootvrij te zijn van hare haatlijkheid. Denaam van christen moet ons een eernaam zijn , al wilde ook de gant- ... jfche wereld er ons mede fchelden. H. J Als nu zijne bloedverwandten op reize gegaan waren, begaf hij zich., (eenige dagen daarna) ook op weg. Doch hij reisde niet met groot gezelfchap , maar hij kwam geheel in itilte derwaard. Ondertusfchen werd er, geduurende het Feest, vlijtige navorfching en navrage naar hem gedaan, (zo wel van den kant der aanzienlijke Jooden, die zijne vijanden waren, als ook van den kant zijner aanhangeren , die hem weder verlangden te zien.) Ook ontltond er. zijnenthalve een groot gemurmel onder het volk. Sommige beweerden, dat hij een deugdzaam man was; maar anderen zeiden : neen! hij verleidt bet volk! Doch niemand, (van de welgezinden,) fprak vrij en openlijk van hem , uit vreeze voor de hoofden des volks. LI 3 l Chris-  |34 GKDEKKVV AARDIGHEDEN [Christen! verwonder U niet, datcHRiSTUï ook nog zoo verfchillend beoordeeld wordt, en dat velen voor Hem niet durven uitkomen. Eenmaal, evenwel3 zal zijn lof, door geheel de wereld, worden uitgebazuind. Verwonder U nog minder , dac Gij zelf, met al Uwe braafheid, van velen ongunftig beoordeeld wordt! Wee U , zo alle menfehen goed van U fpreken ! Matig gij zelf de loffpraak uwer Vrienden; want, naar mate Uwe Vrienden U prijzen, zullen Uwe vijanden U laken. Gedenk ook ^iltijd : zeggen Uwe vijanden iets kwaads van U •ten onrechte, Uwe Vrienden zullen ook dikwijls U, boven mate en onverdiend, prijzen. Uw geweten befchuldigt U van vele dingen , die de wereld niet weet. Zoo ging het onzen Heiland niet! Hij, de volmaakt heilige is gelasterd: en wij verkrijgen om zijnentwille de vrijfpraak, bij god, als of wij nimmer 2onde gedaan hadden. Eeuwig zij de genade de eer! Wie zoude, om zulk eenen Verlosfer, niet gaarn fmaadheid dragen ? H. ] Eindelijk op het midden van het Feest, vervoegde jesus zich in den Tempel , en leerde openlijk, zoo 'dat allen over zijne leeringe in verwondering geraakten. Van waar, zeiden zij, heeft deze zijne geleerdheid, daar hij echter nooit van ons onderwezen is geworden? Hier op hernam jesus: de lee» ve , die ik voordrage, is (nogthans) niet mijne leere, (niet van mij uitgedacht en verzonnen,) maar is oorfpronglijk van hem, die mij gezonden heeft. Indien iemand zijnen wil wil doen, (indien hem de vsrïering van God en het volhrengen van zijne geboden waarlijk ernst is, zoo dat hij zich door geene hartstogidaar van laat afhouden,) dan zal hij, ten aanzien van mijne leere , dra kunnen oordeelen, of zij van,  UIT HET LEVEN VAN JPSUS. 535: van God is, dan of ik van mii zelven fpreke; (of ik als een bedrieger, eene zelfs uitgevonden leere voor' godlijk uitgeve.) [Want zulk iemand laat zich als dan niet door ondeugden en vooröordeelen verblinden , die zijn oordeel zwenken , en hem verhinderen , om het godlijke in mijne daaden en leere in te zien. De inwendige voortreflijkheid van mijne leere en derzelver weldaadige uitwerking , die hij in zich zeiven ondervindt , zal hem dra overtuigen , dat zij van God is.] [Ook dit is ook nu nog , voor waarheidlievenden en deugdzamen , een zeer gerustftellend bewijs, 't welk zij in hunne harten hebben. Dat velen ongunftig van christus denken, dat zoodanig een Verlosfer, als het Evangelie ons voorftelt, bij velen geen waardij heeft, dat velen met de dierbare lesfen van den Heiland niets op hebben, dit alles koomt ook daar van , dat ze geen lust hebben , om gods wil te kennen en te betrachten. — Wij hebben hier ook nog gelegendheïd , om op te merken, ter eere van onzen Heer jesus, wat de Jooden zeiden: „ hij is nooit in eenig fchool van menfehen onderwezen." Hij moet dan die allervoortreflijk? fte leer , die zoo uitmunt in wijsheid en kracht, boven al, wat ooit de Wijzen der oude Wereld verzonnen, of van zich zeiven, of van god den Vader hebben. Hij zegt: ,, mijne leer is de mijne niet , maar des genen, die mij gezonden heeft;" Hij zoekt dus niet zijne eigen eer \ waaröm zouden we Hem dan, ook hieröm, niet gelooven? H.] Li 4 wie  §36 GEDENKWAARDIGHEDEN Wie eene leere voordraagt, die hij zelf verzonnen" heeft, die zoekt ook, (gemeenlijk) zijne eigene eere. Maar wie de eere zoekt des genen, die hem, gezonden heeft, van dien behoorde men toch te ver» trouwen, dat hij de waarheid fpreekt, en geen bedrieger is. [Christen! Christen Leeraar ! laat men U ook daar aan kennen, dat Gij, in leere en wandel, toont, fiiet Uwe eer te zoeken, maar de eer van cqd en Christus, van wien Gij gezonden zijt! H.] Heeft niet moses, (daar gij zoo veel mede op hebt,) ulieden de wet gegeven? Ondertusfchen fchikt zich niemand uwer naar dezelve. Zoudt gij mij anders wel (als eenen onfchuldigen) zoeken te dooden? (Hij bedoelt de laagen der aanzienlijke Jooden , toen z!j hem, om het genezen van eenen zieken op den Sabbath , als een'' Sabbathsfchender om het leven wilden brengen. Verg. joh. V: 16.) Toen antwoordde het volk: gij zijt onzinnig; wie zoekt u dan te dooden? (Deze menfehen fchijnen van dit voorval niet geweten te hebben. H. ) jesus ging dan voort, ( en gaf ie kennen, wat men tegen Hem van zins was geweest, en waaróm; om die genen onder het volk, die er fchuldig aan waren, van kun boos opzet af te brengen. H.) Een werk heb ik gedaan, {dat ik dien kranken bij het badwater Bethesda op eenen Sabbath genezen heb,) en dit bevreemdt u allen, fchoon evenwel moses zelf de befnijdenis geboden heeft, hoe wel zij niet van hem zeiven, maar van onze ftamvaderen oorfpronglijk is, welke gijlieden dan ook, zonder bedenking, op den Sabbath verricht, ( wanneer naamlijk de achtjle dag , op welke zij verricht moet worden , juist een Sabbathdag is.) Indien nu ëen mensch op den Sabbath kan befneden worden , ten einde de wet van moses niet te overtraden, (alhoewel bij dezelve het gewonde lid verbanden, en. meer andere haftdelingen verricht moeten worden, ) ■ waac-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 53V waaröm zijt gij dan zoo tegen mij verbitterd, dat ik den geheelen mensch op den Sabbath gezond gemaakt heb ? Oordeelt toch niet zoo naar den uiterlijken fchijr., maar velt een billijk en rechtvaardig oordeel ( naar de waare gefchapenheid der zaak.) [Deze les koomt ons dagelijks te pas. Onze Heiland waarfchuwt ons tegen iets, dat ons in menigerlei dwaling en zonde brengt of houdt, en dat over .ons en anderen menig onheil brengt en verzwaart; tegen het oordeelen naar den uiterlijken fchijn. Er is veel oplettendheid , bedachtzaamheid, waarheidliefde, onpartijdigheid en geduld nodig, om, in alle gevallen, een billijk en rechtvaardig oordeel te vellen, over ons zeiven, over anderen, en over alle ons voorkomende zaken en omftandigheden. Maar, willen wij evenwel, goede en gelukkige menfehen zjjn, dan is zulk oordeelvellen hoogstnodig. Vooral moet dit plaats hebben, in de zaak van christus en het Christendom : op dat wij , door een onrechtmatig oordeel hier omtrent, ons niet ftorten in eeuwige jammeren. Onze Heer wil wel , dat wij zijn perfoon en leer beöordeelen: hij fchroomt de uitfpraak van onpartijdigen niet. Dit is eene eer voor Hem en zijn zaak : eene eer, die wij moeten handhaven tegen alle voorftanders van een blind geloof. En wij zeiven behooren ook zoo te fpreken en te doen , dat wij het oordeel van brave menfehen niet behoeven te fchroomen. H. ] Thans zeiden eenigen van de Inwooners van Jerufalem : is hij niet waarlijk die geen , dien men (te . vmen') uaar het leven geftaan heeft? En ziet, thaids LI 5 leert  538 GED ENKWAARDIGHEDEN leert hij zoo openlijk , zonder dat iemand hem tegen» fpreekt. Zouden wel onze Overigheden wezenlijk overtuigd zijn, dat hij de mes si as is? — Doch wij weten immers, van welke ouderen deze mensch geboren is; maar wanneer de messiüs komen zal, dan zal niemand dit van hem weten. (Men verwachtte den mes si as wel uit Bethlehem, van davi ds ge/lacht, maar zonder te weten , wie eigenlijk zijne ouders waren.) Hier op verhief jesüs zijne ftem en zeide, (met nadruk , op dat ieder een het hooren zoude:") Gijlieden kent mij dan, en weet, van waar ik kome ? Doch , (ik zeg u, dat gij mijne waare afkomst nog niet kent; want) ik ben niet van mij zeiven gekomen, (enkel uit eigen aandrift en als een frloot mensch , van aardbewooners voort ge fproten, ) maar Hij beeft mij gezonden, die waarachtig is, (en die zijne beloften vervult,) maar dien gijlieden niet recht kent. Maar ik ken hem , want ik ben van hem, (hij is mijn vader,) en hij heeft mij gezonden. T je sus maakt terftond , van dit vooroordeel der Jooden tegen Hem, gebruik, om hen te betuigen, dat Hij de beloofde Verlosfer was, en om hen over zijnen hoogen Godlijken oorfprong , in welken ze Hem niet kenden , te onderhouden. Met te meer recht deed Hij dit, om dat david reeds, in den tweeden Psalm , den messiüs had aangekondigd als den Zoon van god, die van God was voortgekomen; en om dat micha, op dezelfde plaats, op, welke hij den beloofden Heerfcher over Israël voorftelt, als uit Bethlehem te verwagten , Hem tevens affchetst als eenen, wiens herkomst vanouds , van de dagen der eeuwigheid, was. — Welk een groot getuigenis aangaande onzen Verlosfer! Niet alleen van god gezonden te zijn, als een vertrouwd Gezant, en  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 539 en daar door gods verborgen wil te weten; maar yan god afkomftig te zijn, als een Zoon van den; Vader, de meestmogelijke gelijkheid met god te hebben , en dus god eerst recht te kennen , in zijne natuur, in zijne oogmerken , in zijne werken: welk een groot getuigenis! — Door openbaring van vele Profeten, door ondervinding van vele Eeuwen, waren de Israëli ten in ftaat gefield, om god beter te kennen, dan iemand der Heidenfche wijzen: maar , in vergelijkinge van jesus, keuden zij de Godheid niet; Hij, de Zoon, kende alleen den Vader!Dank zij Hem! Hij heeft ons den Vader verklaard. Hij leert ons ook in bet Evangelie, 't gene wij anders nimmer van god zouden kunnen weten, dat Hij onze Vader, onze vergevende, genadige Vader, wil zijn. Dien getrouwen , dien bevoegden Getuigen, willen wij dan hooren, Hem alleen hooren! H.J Toen zochten zij hem te vatten; doch niemand floeg de handen aan hem; want de tijd was nog niet gekomen , op welken zijn einde bepaald was. Ondertusfchen geloofden veelen van het volk aan hem. 'Zal wel de messiüs , zeiden zij, wanneer hij komen zal, meer wonderen doen , dan deze gedaan heeft? Deze reden, die onder het volk gemurmeld werden , waren den Farizeën naauwlijks ter ooren • gekomen, of zij zonden, met voorkennis der Opperpriesteren, gerechtsdienaars uit, die hem grijpen Zouden. (Niet op ftaande voet , maar bij de eerfle gelegenheid de beste , onder een of ander 'fchijnbaar Voorwendzel, en zonder apfchudding, dewijl men het volk vreesde, dat jesus aanhing. Dit was de eerfis maal, dat men, ten zijnen opzichte, gerechtelijk te werk ging.) Daar uit nam jesus, ( wien geen der aan/lagen, welke zijne vijanden tegen hem fmeedden, ver-  54° GEDENKWAAR DIGHEDEN verborgen was,) gelegenheid, om tot zijne Toehoorers te zeggen: Ik ben nog een' korten tijd bij ulieden, want ik ga weder tot hem, die mij gezonden heeft. .L)an zult gijlieden mij zoeken, en niet vinden; want daar ik dan zijn zal, zult gijlieden niet kunnen komen. (Hij fprak van zijn heengaan tot Óen Vader in den hemel, waar de ongeloovige Jooden niet komen konden.) [Hoe zacht drukt jesus zich uit, ten aanzien yan het lot, dat zijne Moordenaars te wachten hadden , die Hem ongeloovig verwierpen : gij kunt ?, niet bij mijnen Vader komen i"— Heerlijk zeggen, vol troost voor ons 1 Neen! daar jesus nu is, daar kan men niet komen, om Hem te vatten, daar kunnen geenen gerechtsdienaars , gezonden worden ; daar zijn al de legers der aarde, daar is al de magt der hel, niet in ftaat, Hem te beftormen. Daar luidt de Godfpraak des Vaders , met eeuwigen nadruk : „ zit aan mijne rechtehand, tot dat ik Uwe vija'nden tot een voetbank voor Uwe voeten zal gelegd „ hebben !" — En wij, die ons aan jesus houden, mogen hier met Hem vervolgd worden , hier van plaats tot plaats moeten vluchten, eens komen wij buiten het bereik onzer vijanden , in den Hemel, bij christus. Och! mogten we daar allen, dis ons hier gram waren, als Vrienden van christus, wedervinden! Doch, weigeren ze Hem te eerbiedigen , ze zullen dan ook in de plaats der zaligheid niet kunnen komen, om de genoegens der hemelingen te ftooren. H.] Daar op zeiden de Jooden tegen eikanderen: wdar mag hij toch heen willen gaan , dat wij hem niet zon*  ÜIT HET LEVEN VAN JESÜS* 54É «ouden kunnen vinden? Wil hij misfchien tot die Jooden , die onder de Grieken verftrooid leeven , gaan, en die leeren? Of welken zin hebben die woorden : gijlieden zult mij zoeken en niet vinden, en daar ik zijn zal, daar zult gijlieden niet kunnen komen? — £ Zij verftonden dan jesus woord, zijne voor» fpelling, niet. Zij behoefden het ook nog niet te verftaan , in al zijnen omvang. Het was genoeg, 20 ze er flechts uit opmerkten , dat jesus, nog flechts eenen kleinen tijd , bij hen zoude blijven , dat zij, in dien tijd , van Hem gebruik moesten maken, of dat het, daar na, te laat was. En dit is iets, dat ons ook raakt. Hier hebben we eenen ras voorbijgaande genadetijd , .dien wij ons ten nutte moeten maken. Indien wij heden 's Heilands ftem weigeren te hooren , zullen we daarna te vergeefs tot Hem roepen. — Indien wij ook, in 's Heilands leer, in fommige der Heilige Schriften, bijzonder ook in de Profetiën, bij voorbeeld, de Openb. van joh., bijzonderheden vinden , die wij niet verftaan , bij welke de kundigfte uitleggers nog met twijfel vragen: „ wat mag Hij daar mede meenen?" laat ons dan ook vertrouwen, dat het nog niet voor de Wereld nodig is, dit te verftaan, dat, hier na, alles wel klaar .zal worden, en dat wij nu aan de hoofdzaak genoeg hebben; ook, bij voorbeeld , in de Openb. van joh. , •waar toch alles nederkoomt op die groote waarheid: jesus zal wederkomen, in al zijne heerlijkheid; Hij zal alle ongeloof, en bijgeloof, al wat Hem tegenftaat, op aarde en in de hel, overwinnen; Hij sul zijne Vrienden , die Hem ? ook in. den dood", ge-  542 gedenkwaardigheden getrouw bleven , eeuwig zalig maken* Daar aaa hebben we immers geiioeg! H.] Op den laatften dag van Het Loofhutten feest, {welke bij de Jooden de allerplegtigde is] trad je-ï sus onder het volk, en riep met luider Item: wïè ( naar het water, dat de ziel verkwikt en laaft,) dorst, die kome tot mij en drinkè. [ Tot deze rede gaf de plegtigheid aanleiding 9" welke dezen dag, boven.de overigen van dit Feest ; deed uitmunten. Op denzelven gingen de Jooded in groote menigte naar de bron Siloizh, en fchepten water, waarbij zij de woorden van jesaïa gemeenlijk zongen: ,, Zij zullen met vreugde water fcheppen uit de fontein des heils!" Een gedeelte van dit Water goten zij vervolgends als een drank- offer ih den Tempel üit j en baden teVens om een' gunftigen regen voor den aanftaanden zaaitijd. — Hoe fchoon' wist jesus deze omftandigheid voor zijne Toehoorers ten nutte en leerzaam të maaken ? En hoe gepast is dit beeld voöf de waarheid ! Wie gelukkig wenscht te worden, kome tot mij en worde het door mij!] [wie behoefte heeft, en zegen wenscht., kome tot mij! Ik zal Hem verzorgen! Ik zal in zijne behoefte voorzien! Zoo had de Heiland ook reeds te Kapernaüm gefproken, joh. VI: 35. en tegen de Samaritaanfcke Vrouw joh. IV: 10—14. eh ook zoo fpreekt Hij nog tot mij door zijn Evangelie, en tot elk, die dat Evangelie hoort of leest. Zonder Henj moeten we van dorst verfmachten, zijn we diep' ongelukkig ! Wij willen dan tot Hem gaan j ons vertrok  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 543 trouwen alleen op hem (lellen; ons door Hem latett leeren, troosten , en verbeteren! H. ] Die in mij gelooft, uit hem zullen, gelijk de fchrift «e°-t, ftroomen van leevend water voortwellen. [ Hier mede' doelde jesuS op de gaven van den Geest, welken die genen ontvangen zouden, die in hem geloofden. Want de gaven van den heiligen Geest waren toen nog niet uitgedeeld , dewijl hij nog niet in de heerlijkheid was ingegaan.] [De gaven van den Heiligen Geest werden dikwijls onder dit beeld voorgefteld , zie j e s. XLIV, j o ë l. III. en de vervulling dezer Voorzegging handel* II: 1. volgg. — Hier wordt niet alleen van de buitengewoone, maar ook van de gewoone gaven des Geestes, en uitwerkzelen van den Christelijken Godsdienst gefproken. Doch daar door, dat de leerlingen en-eerfte geloovigen deze gaven in eene rijke .mate genoten, werden zij niet alleen zeiven onderWezen en verkwikt, maar zij werden ook voor anr deren eene bron, waar uit dezen hunnen dorst naar •waarheid en gelukzaligheid ftillen konden. De heerlijke uitwerkingen der zaligmakende leere van jesus-, ,die zij aan hun eigen hart ontwaarden, de overtui:ging van derzelver waarheid en godlijkheid dreef hen aan, om dezelven ook aan anderen te verkondigen, en die deelgenoten van het door hen verkregen geluk te maaken. ] [ £00 zal het ook ons gaan , wanneer wij vol zijn van den Heiligen Geest. Die in christus gelooft, zich aan Hem toevertrouwt, .„-van zijn.onderwijs, van zijne leiding, befturing en T.yertroos«ng gebruik maakt, die zal voor zich zeiven  §44 GËDEtf KWAA R Ö i G H e d È Ven lesfching van dorst krijgen: Hij zal kennis, troosï en rust des gemoeds opdoen. Ja, Hij zal ook, boven dien, anderen kunnen nuttig zijn; anderen een bron van leering, raad en vertroosting zijn kunnen. Koom aan! Christenen! acht het Uw voorrecht, zoo ook voor elkander, en vóór anderen nuttig te zijn.Al wat Gij van 's Geestes gaven aan anderen tracht mede te deelen, zal U zoo ruim toevloeijen van christus , dat Gij zelVen ër niet te minder om hebben zult. H. ] Veelen nu uit het Volk, welke deze reden hoor* ■den, (en wat jesus waarfchijnlijk nog verder hier ever fprak,) zeiden onder malkanderen: Deze is waarlijk de Profeet (eliüs, die voor den messiüs •uitgaan zal, maleüchiÏV: 5.) Anderen zeiden: hij is de messiüs zelf. Nog anderen, (die dit in twijfel trokken,) zeiden: komt de messiüs ook uit Galileë? Zegt niet de fchrift, dat hij uit het huisgezin van david afdammen, en uit Bethlehem, alwaar david woonde , komen zal? En daar door ontftond een algemeene twist over zijn perfoon. [Ach! die twist duurt nog. — Zalig zij, die niet twisten, maar eenvoudig gelooven :„ jesus is de „ christus, de Zoon des Allerhoogften gods, „ die in de wereld gekomen is, om zondaren, om „ ook mij, zalig te maken, en die, na dat Hij de „ reinigmaking onzer zonde, door zijn bloed, heeft „ te wege gebragt, in eeuwigheid gezeten is iet 5j rechtehand van god." H.J Eenigen wilden hem , (in deze beweging) zelfs Vatten, (te weten de gerechtsdienaars, die van den Hem  üit het leven van jesus* 545 Hoogen Raad waren afgezonden, zie vs. 30.) Maar •echter waagde niemand het, om de hand aan hem te flaan. De gerechtsdienaars kwamen dan, (onverrichter zake,) wéder tot de Opperpriesters en Pa¬ rizeen te rug. Als dezen nu vraagden: waaröm hebt gij hem niet medegebracht ? antwoordden de gerechtsdienaars: nog nooit heeft iemand zoo gefproken , als .deze man. De Farizeën hernamen: Hebt gijlieden vi ook van hem laten verleiden ? Is er wel één eenige in den Raad of flechts één enkele Farizeër, die hem is toegevallen ? maar alleen dit flecht gemeen, dat niets van de wet weet. — Hij" is vervloekt! (af7 den ban waardig.) [Dat is nu recht doof het lage en booze henen. Dat is recht het karakter vantrotfche Farizeën. Och! ware het geflacht van die menfehen uitgeftorven , die niet kunnen dulden, dat iemand, buiten hen , achting hebbe; die van elk vergen, dat men, op • hun gezach , aanga , en hate dien zij haten; die, door list en geweld, een iegelijk in hunne belangens weten over te halen; en, als ze niet met redenen voortkunnen , beginnen te fchelden, en te vervloeken. god beware U, mijn Lezer! dat Gij niet eenigermate hun gelijk wordt! Hij beware U ook, dat Gij niet in hunne handen valt! Vreest hen evenwel niet te zeer! Zij hebben minder magt, dan zé fchijnen te hebben* Zij verdwazen zich zeiven dikwijls , door hunnen hoogmoed, door hunne driften, door hunne heerschzucht, en diergelijken. Zij worden Van hunne onderhoorigen , dikwijls, verlaten: en nimmer met dien ijver gediend, die uit liefde ontftaat. Hunne aanflagen weet de Heer te verijdelen , zoo dat zij zelve , of hunne afgezondenen , onverrichter zake i te rug keeren. Eén woord van je sus* |* Deel. Mm teinttti  546" gedenkwaardigheden bindt hen foms in. De leer van het Evangelie teugelt ook dikwijls nog zeer velen in, die haar Hechts oppervlakkig kennen , en nimmer van gantfcher harte geloofden. Dit is ook een groot voordeel, 't welk het Christendom der wereld aanbrengt. Laat ons dan die heilzame leer voortplanten! Laat ons veel hopen van haren heilzamen invloed! Laat ons ook dikwijls, zelfs tot een ruw en onbefchaafd foortvan menfehen , het woord en de gefchiedenis des Heilands, overbrengen! Wie weet, hoe vele menfehen wij daar door winnen, hoe veel kwaads wij verhinderen , hoe wij onze vijanden vermurwen? — Kon jE5rjs, toen Hij op aarde was, reeds zoo veel door zijne redenen doen , dat zijne vijanden niets tegen Hem konden uitrichten , dan fchelden, wat zal Hij dan nu niet kunnen doen, in zijne heerlijkheid? Wij willen dan Hem getrouw zijn, en niet vreezen! H.] Hier viel hun nikodemus, één van den Hoosen Raad, die bij nacht tot jesus gekomen was, in de rede, en zeide: kan men wel naar onze wet iemand veröordeelen, voor dat men hem verhoord, en zijne daaden onderzocht heeft? Hierop antwoordden zij hem (verachtelijk:') Zijt gij ook een Galilecr? Zie flechts de fchrift in, dan zult gij vinden, dat er nog nooit een Profeet uit Galileë' gekomen is. — Vervolgends begaf elk zich weder naar huis. (De Hooge Raad fcheidde, en het bleef voor dit maal m rust.) [Wanneer de verlichte leden van den Hoogen Raad beweerden, dat er nog nooit een Profeet uit Galileë gekomen was, dwaalden zij zeer; niet denkende aan de beide Galileefche Profeeten joNa en HAt  UIT HET LEVEN VAN JESÜS.' 547 t?ahum.— En echter was dit hun fterkfte grond. — O ongelukkig volk! welks overheden zoo verblind zijn , die van nijd en eigenbaat, van partijdigheid en vooröordeelen, zich laten regeeren. Het nadeel, dat zij onder hunne medemenfchen aanrichten , ïs ontzachlijk. Ondertusfchen terwijl duizenden over hunne ongerechtigheid in ftilte zuchten, fchikt zich echter de groote hoop nog fteeds naar hen, en volgt blindelings hun voorbeeld, vs. 26. O gij, die vaders , befchermheeren, voedftervaders , Leeraars der Overige menfehen zijn wilt, hoe veel goeds kunt gij daar ftellen? Ziddert voor den dag der rekenfehap ! j | [En gij, braven onder hun ! gij NiCodemusfen, dié zucht onder de onrechtvaardigheden Uwer medeleden ! fchroomt toch nimmer voor de zaak van waar! heid en deugd, ten voordeele der onfchuld, ter hand* havinge van orde en recht, uit te komen! Bewilligt nimmer daar in , dat men onverhoord oordeele 1 Kunt gij , met voorzichtig beleid, met kraeht van redenen, niets verder uitrichten , keur toch door , Üw ftilzwijgen nimmer, ook in fchijn, het kwade goed! Wanneer gij, zonder kwetfinge van Uw ge* 1 weten, niet langer zitting kunt hebben in der God: loozen raad, verlaat hem dan, al moest gij er ook Uw tijdlijk beftaan aan opöiferen. H. ] „ De heer toch flaat der menfehen Wegen gal*; ,, En wendt alöm het oog van zijn genaê j, Op zulken, die, oprecht en rein van zeden, 9, Met vasten gang het pad der deugd betreden ; s, God kent hunn' weg, die eeuwig zal beftaan, é, Maar 't heilloos fpoor der boozen zal vergaan.'4 psalm I: 4. Mm g NB*  548 GEDENK. vAARDIGHEDËN NEGEN EN VIJFTIGSTE AFDEELING. Voorval met de overfpeelige vrouw. Reden en gefprekken van jesus met de Jooden ove'r zijne waardigheid, godlijke zending, en beflemming op aarde. Het gedrag der welen kwalijk gezinde Jooden bij die gelegenheid* joh. VIII. J)och jesus begaf zich op den Olijfberg, (alwaar hij meesttijds , geduurende de Hooge Feesten, bij nacht, zich gewoon was te onthouden, om voor dt lagen der Jooden veilig te wezen. ) Van daar kwam hij den volgenden dag heel vroeg weder in den Tempel. Terftond vergaderde het volk weder om hema en hij begon hen te leeren. [«Verwonderlijke kloekmoedigheid des Heilands{ Hij wist, welke raadflagen tegen Hem genomen waren , maar onverfchrokken begeeft Hij zich , midden onder ziine vijanden, zonder eenigwapen, dan zijne onfchuld, en de kracht zijner reden. Zoo veel doet de bewustheid eener goede zaak en het vertrouwen op god. — Maar ook, verwonderlijke liefde jegens ondankbare menfehen ! De Zaligmaker had den vorigen dag zoo veel tegenfpraak ondergaan: en nog  ÜIT HET LEVEN VAN JESÜS. 549 aog is Hij* het niet moede. Een niet minder moeilijken dag zag Hij te gemoet: maar geen arbeid en moeite is Hem te veel» zo Hij nog maar eenigen behouden mag. H.] Inmiddels brachten eenige Schriftgeleerden en Farizeën een vrouwsperzoon, welk in overfpel op de daad gegrepen was, tot hem, en haar in het midden des verzamelden volks, ( voor jesus) gefield hebbende , fpraken zij hem dus aan : Leeraar , deze vrouw is op heter daad op overfpel gevat. Nu is erin de wet van moses bevolen, dat foortgelijke perfonen gefteenigd moeten worden. Maar gij, wat zegt gij daar van? Doch dit vraagden zij, om hem tot een antwoord te verleiden, het welk zij tegen hem zouden kunnen gebruiken. [Zij meenden hem, wanneer hij de fleeniging afkeurde, bij het volk, of, indien hij voor dezelve zijn zou, bij den Romein/enen Stadhouder gehaat te maaken, dewijl de Jooden onder de Romeinfche Stadhouders zeer in teugel gehouden werden, en zeiven geene levensftraffen meer mogten oefenen.] Maar jesus bukte en fchreef met den vinger op den grond. [Hij maakte trekken , die geene andere betekenis hadden , dan om. te toonen, dat hij hun oogmerk kende , en hen geen antwoord waardig keurde.] [ 't Is ook mogelijk, dat de Heiland de ééne of andere fpreuk met zijnen vinger in het zand gefchreven hebbe, welke gefchikt was , om hen te befchatnen, doch die Hij niet goedvond mondelijk uit te fpreken. Mm 3 Hoe  550 GEDENKWAARDIGHEDEN Hoe het zij, de uitkomst leerde , dat Hij, op dé beste wijze , zijne vijanden wist in verwarring te brengen, en hunne aanflagen te verijdelen. — Wanneer ons onverwagt een ftrikvraag wordt gedaan, of iets gezegd, waar op wij onvoorziens andvvoorden moeten , dan hebben we vooral de voorzichtigheid en bedaardheid des Heeren nodig. Dan een oog op Hem geflagen, zijn beeld ons voor oogen gefield, en zijnen raad ingeroepen! Dan koomt het ook te pas, niet haastig te zijn met fpreken, maar opzettelijk te dralen, tot dat een gepast andwoord gereed zij, of eene beter gelegenheid zich op doe. Dan is het ook wijsheid , weinig te zéggen, en meer te beduiden. Het is reeds veel gewonnen , wanneer wij onze vijanden laten zien , dat hunne lagen ons niét onbekend zijn. H.] Maar, als zij hunne vraag herhaalden, richtte hij zich op, en zeide tot hen: wie onder ulieden zich van (deze) zonde zuiver kent, die werpe den eerHen fleen op haar. (5 B. mos. XVII; 7.) Vervolgends bukte hij weder, en fchreef met den vinger öp den grond, — Maar zij, dit gehoord hebbende, floopen allengs, de één na den anderen, heel verlegen, weg. De oudlten gingen eerst , de jongden volgden , zoo dat eindelijk jesus met de vrouw, die nog, ( befchaamd') op haare voorige plaats ftond, fdleen gelaten werd, [Verbazend moet het zedenbederf bij deze huichelachtige lieden geweest zijn, dat niemand hunner zich vrij kende , van overfpelig bedrijf. Want jesus zal toch niet hebben willen zeggen : „ wie van U zonder eenige , hoe ook genaamde , zonde is , die wey-  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 55. ^verpe den eerften fteen op haar!" Zoo eene doodfchuldige niet mogt ter dood gebragt worden, dan door geheel reine menfehen, dan had moses geen doodftraf op eenige misdaad kunnen bepalen, jesus bedoelt dan grover overtredingen van het zevende gebod. Hoe akelig is het, als zij, die, van wegens hun ambt en betrekking, in den ftaat, in de kerk en in de huisgezinnen, de zonden moeten veröordeelen, en ftraffen, zelve aan die misdaden fchuldig ftaan. — En zulken zijn dikwijls de onbermhartigften in het vonnisfen van anderen, terwijl ze zich zeiven verfchoonen. Door zoodanige ftrengheid zoeken ze den fchijn van eigen fchuld te mijden, terwijl ze de zonden heimelijk liefkoozen. — Doch , hoe ze zich ook weten te bedekken voor de menfehen, jesus, die de harten kent, weet hen openbaar te maken. Hier , in dit geval, zien wij een klein voorbeeld, van 't gene eens, bij het laatfte vonnis over alle Adamskinderen, plaats zal hebben. Hoe geducht zal het zijn, wanneer één woord des Richters alle boosdoenders en huichelaars zal doen verftommen, en hen verwijzen tot eeuwige fchande ! — Kan hier reeds een befchuldigend geweten , door jesus opgewekt, zooveel doen, zonder getuigen, wat zal het dan ééns zijn, in dien al beflisfenden dag, der openbaring van jesus heerlijkheid? H.] Nu richtte hij zich weder op, en niemand meer om zich ziende, dan deze vrouw , vraagde hij haar: Vrouwe, waar zijn uwe befchuldigers? Heeft u nie.mand ( ter fleeniging) willen veröordeelen ? Neen Heere l gaf zij ten antwoord. Nu, dan veroordeel ik u ook niet, zeide jesus , ga heen en zondig voortaan niet meer! ( Bekeer en verbeter u oprecht.) Mm 4 On-  55* gedenkwaardi ghedbm Onze Heiland toont hier met der daad , dat Hi| niet gekomen was , om de menfehen te veröordee* len, maar om hen te behouden. Hij keurde, zoo zeer als de ftrengfte Zedemeefter, het zondig bedrijf der EchtbreekfleT af: ,zijne leer was zoo flipt, dat ze ook de begeerlijkheid, zoo wel als de daad, ver-r oordeelde", matth. V: 28. Maar hét was zijne zaak niet , op aarde , richterlijke vonnisfen uit te fpreken, en uit te voeren. Dat liet hij aau de wet. tïge rechtbanken over. Hij handelde alken met deze vrouw, als een waar Menfchenvriend, en getrouw Leeraar. Hij maant haar, met getrouwen ernst, ter bekeeringe aan : en toont, dat Hij ontferming heeft met haar, als eene, die zich door de zonde ongelukkig heeft gemaakt , en in het uiterst gevaar is , zo ze zich niet bekeert. Zoo ontfermend waarfchuwt Hij ons ook voor ons verderf: zoo ernflig maant Hij ons ook tot bekeering aan. Maar ook , even zoo behooren wij onze medezondaren, zelfs de grootfte zondaren , met ontferming en trouwe te waarfchuwen , of wij hen nog winnen en te recht brengen konnen. Laat ons elkander niet veröordeelen, Broeders ! maar laat ons elkander broederlijk vermanen ? terwijl het heden genaamd wordt, H. ] Op eene andere keer begon jesus tot het volk te fpreken: Ik ben het licht der wereld, (de messiüs, de algemeene Leeraar, verlichter, en heilaanhrenger. voor het menschdom. Men zie hoofdst. Is 4. luk. II: 32. Ook was de messiüs onder dit beeld te vooren verkondigd geworden, j Wie mij (derhalven als een licht) navolgt, (aan de voor fchriften mijner leere gehoorzaam is, ) die zal niet meer in de duisternis gaan, (in onwetendheid, zonden, en an- ge-  UIT HET LÉVEN VAN JESUS. 553. geluk leeven,') maar het licht genieten, dat hem tot zaligheid leidt. ( Mijne leeringen zullen kern ver lick* sten, verbeteren , en fteeds gelukkig maaken.) [Als zoodanig eerbiedigen wij' Hem, die ons van gode tot wijsheid geworden is. Wij verblijden ons over vele brave én fchrandere Mannen , aan welker onderwijzingen , ontdek ingen en uitvindingen de wereld veel verfchuldigd is : maar zij zijn niets, in vergelijkinge van Hem , die ons voorlicht op den weg ten eeuwigen leven, welke wij buiten Hem niet vinden zouden. Alle verlichting is ons wenfchelijk: maar dat foort van verlichting, door het welke men het licht van onzen Heer jesus christus en zijn Evangelie zoekt te verdonkeren, is in ons oog, ware verduiflering. Die bij zulk een valsch licht Wandelen , beklagen wij : en wij vreezen, dat ze den weg der zaligheid ellendig bijster zijn. Laat ons dan bidden en werken, dat eens geheel de wereld dit Godlijk licht erkenne, en er zich in verblijde ! H.] Thans zeiden de Farizeën tegen hem: gij getuigt van u zeiven, uw getuigenis verdient derhalven geen geloof. ( Gij hebt geen getuigenis van eenigen Rabbi of Geleerden : gij werpt (J zeiven tot Leermeester op._ H.) Hier op hernam jesus: Alhoewel ik van mij zeiven getuige, nogthans is mijn getuigenis geloofwaardig; want ik weet, van wien ik kome, en waar ik weder heenen ga, maar gij weet niet, van wien ik kome, en waar ik wederheenen ga. (Niemand van alle de Leeraaren kan van mij getuigenis geven ^ ik ben uit niemands fchole voortgekomen: niemand uwer weet ook, van waar ik ben; ik zelf weet dat alleen; in zoo verre is het dus nodig, dat ik van Mm 5 mij  554 GEDENKWAARDIGHEDEN mij zeiven getuige, jü.j Gij oordeelt blootlijk naar den uiterlijken fchijn; (daaróm wilt gij mij niet erkennen en aannemen. ) Op zulke wijze beoordeel ik niemand. Maar vaaneer ik oordeel, dan is mijn oordeel billijk. Want ik ben het niet alleen, die oordeelt, maar met mij ook (tegelijk) de Vader, die mij gezonden heeft. Volgends uwe wet behoort toch het getuigenis van twee perfonen voor waar gehouden te worden. Maar nu leg ik getuigenis van mij af, en dit doet ook de Vader, die mij gezonden heeft , (te weten, door de Voorzeggingen, die alle zoo naauwkeurig in mij vervuld worden, en door de werken, die ik voor uwe oogen verrichte; en dus hebt gij het getuigenis van twee onverdachte getuigen vooru.) Hier op vraagden zij hem: waar is dan uw Vader? jesus antwoordde: Gij kent noch mij noch mijnen Vader. Maar, indien gij mij recht kendet, zoozoudt gij ook mijnen Vader kennen. [Grootsch en heerlijk getuigenis ! Wie jesus christus den Zoon van god kent, die kent ook god den Vader zeiven. Wie de hooge heerlijke eigenfchappen van den Verlosfer erkent, zijne wijsheid, macht, rechtvaardigheid, goedheiden andere volkomenheden, die kan ook daar uit die des Vaders afmeten. Wie den zin, de bedoelingen van jesus, Gods Zoon, kent, die ook kent ze van zijnen Vader. Maar wie dezelve miskent, kent ook den Vader niet. Dit is het, wat de Heiland in het vervolg uitdrukt : „ Ik en de Vader zijn één." Insgelijks: „ Die mij gezien heeft, heeft den Vader gezien." H.J Deze woorden fprak jesus bij dearmenkist, daar hij in den Tempel leerde. Ondertusfchen waagde niemand het, om hem te vatten, want zijn fterf- uur was nog niet gekomen. [Men  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 55$ £Men konde dan niets tegen Hem uitrichten, zoo lang niet dat tijdftip daar was, op het welk Hij" zich gewillig, naar den raad eil het plan van god, in de handen zijner vijanden overgeven zoude, als nu gereed zijnde, om zijn leven af te leggen. Hij wist zelf dat tijdftip. Wij weten het niet , wanneer "t onze ure zijn zal. Maar des niet te min kunnen wij* wel gemoed zijn : want Hij weet het. En zonder zijn weten en toelating zal ons geen vijand deeren , geen hair van ons hoofd vallen. H.] . Kort daarop zeide hij weder tot hen: Ik ga dra heen, en dan zult gij mij wel zoeken, maar om uwe zonden, (en bijzonder om uw ongeloof en uwe aan mij geoefende boosheid,) zult gij omkomen. Waar ik dan heen ga, daar kunt gij niet komen. Thans zeiden de Jooden, wil hij ook zich zeiven vermoorden, dewijl hij zegt: daar ik heen ga, kunt gijlieden niet komen? jesus hernam : gij zij, aardsch, ik ben hemelsch! gij zijt van deze wereld, ik ben niet van deze wereld, ( dat is , van eenen hemelfchen oorfprong, hemels-gezind, en draag u hemelfche waarheden voor, maar die gijlieden, als aardsgezinde menfehen , niet wilt aanhooren en begrijpen.) Daaröm zeide ik u dan , dat gij u zeiven door uwe zonden in het verderf zult (torten. Want wanneer gij niet gelooft, dat ik het ben, ( het waare licht der wereld, de MESSias , en mijne leere niet aanneemt en opvolgt,) dan zult gij zeker, om uwer zonden wil, verloren gaan. [Zonder jesus, en zijne verlosfing, zouden wij alle in onze zonden hebben moeten fterven: maar, nu Hij voor de zonden heeft willen lijden en fterven , nu is er verlosfing. Nu is het, die gelooft zal niet fterven in eeuwigheid; maar, die niet gelooft, zal  J5<5 GEDENKWAARDIGHEDEN zal fterven in zijne zonden. De verwerping van Christus doet dan nu eigenlijk ons den dood. Hoe zullen wij ontvlieden , indien wij op zoo groote zaligheid geen acht geven ? De aardsgezindheid , het najagen van enkel aardfche genietingen, houdt de menfehen van christus af. Maar, krijgt men ééns hoogachting voor Hem , dan wordt ook onze zin veredeld : dan wordt de mensch, de aardfche mensch, der hemelfche natuur van chr'istus, allengs gelijkvormig ! ,, O Vader! dat Uw liefde ons „ blijk'! O Zoon! maak ons Uw beeld gelijk!*• Amen! H.] Nu vraagden zij : wie zijt gij dan ? Ik ben de geen . antwoordde jesus , voor wien ik mij van eerften af uitgegeven heb. (Te weten , het licht der wereld, vs. ia. Ook zeide Hij het, hoofdt. VII: 38. VI: 35. volg. V: 17. volg. Wat mij derhalven betreft, ik heb u reeds genoeg gezegd, om mij te kennen; integendeelj Omtrent u heb ik nog veel te zeggen en te oordeelen; doch (ik zal dat nu niet doen ; ik laat dat mijnen Vader over, die mij wel zal handhaven; H.) hij, die mij gezonden heeft, is waarachtig, en ik fpreek niets anders onder de menfehen, dan het geen ik van hem gehoord heb, (en dat hij mij in last gegeven heeft , om te zeggen.) Nog merkten zij niet, dat hij van den Vader fprak. [ Zij hoorden wel, dat Hij van zijnen Vader fprak: maar begrepen niet, op ditoogenblik, dat Hij god zeiven als zijnen Vader voorftelde. Anders zouden ze nu reeds met woede tegen Hem uitgevaren zijn, en Hem hebben zoeken te fteenigen, gelijk we ftraks zullen zien gebeuren, volg. vs. 54—59. Zoo moet dikwijls het misverftand der vijanden dienen,om hunne woe«  ÜIT HET LEVEN VAN JESÜS. 55? woede in te toornen. Hoe menig Godvruchtig Leeraar, en waar discipel van christus, zou veel meer, en veel vroeger, het flachtöffer der vervolging geworden zij'n, zo de wereld Hem ipoedig geheel verftaan had. Laat de zoodanigen, en elk onzer evenwel toezien, dat wij geene waarheid opzettelijk verdonkeren ! Wij moeten, met onzen Heer, fpreken, 3t gene ons, .van Hem en zijnen Vader, geleerd, en in last gegeven is. Wil men ons niet hooren, het is ook onze zaak niet, veel, ten laste van onze vijanden , te zeggen. Die ons gezonden heeft is waarachtig en rechtvaardig. Hij zal zijne en onze zaak wel handhaven. Laat ons maar voortgaan onzen last te verkondigen, christus te prediken, en tot geloof en bekeering op te fpooren t H. ] Hij vervolgde dan : Eéns wanneer gij des menfchenzoon zult verhoogd hebben, (aan het kruis;) dan zult gij, ( uit veele merkwaardige gebeurenisfen , ook uit de opftanding , en derzelve gevolgen, ) erkennen , dat ik die geen was, voor wien ik mij uitgaf, en dat ik niets eigendunklijk gedaan, maar alleen gefproken heb, het geen mijn Vader mij geboden heeft te fpreken. (De uitkomst heeft dat ook geleerd, verg. luc. XXIIÏ: 48. hand. II: verv. tl.) De geen, die mij gezonden heeft, is mijn bijftand. Hij, de Vader, verlaat mij niet , dewijl ik altijd doe, het geen hem welbehaaglijk is. — Deze reden bewoog veelen , om in hem te gelooven , (hem voor den MESSias te houden.) [Zoo had dan jesus ook dezen dag niet te vergeefs gearbeid. Welk eene blijdfchap, welk eene vertroosting, in de tegenwoordige omftandigheden , fiipet dit voor Hem geweest zijn! Die blijdfchap, die  558 GE DENKWAARÖIGHËDEN die vertroosting, mogen ook niet zelden zijne Dienaars fmaken , ook onder den hevigften tegenftand , van openbare of heimelijke vijanden. — Denkt daar aan, Broeders I en ftelt U voor, dat Gij eerst hier na recht weten zult, wat nut Gij gedaan hebt! Volgt Hechts daar in Uwen heer na, dat Gij altijd, ook in Uw Ambt, doet, wat gode welbehaaglijk is. Hij zal, door den Heer jesus chris* tus , uw bijfland zijn. H. ] Tot deze geloovig geworden Jooden zeide j e s u s ï Indien gij bij mijne leere volhardt, (in uw geloof en de uitoefening van derzelver voorfchriften beflendig zijt) dan alleen zijt gij mijne echte leerlingen. En, gelijkerwijze gij mijne leere, als waare godlijke leere, erkennen zult; zoo zaludezelve (van den dienst der zonde en van alle ellende ) vrijmaaken ( u derhalven eene veel edeler vrijheid herzorgen, dan die gij door den MESSias van de Heerfchappij der Romeinen verwacht.) Wij zijn , vielen hem hier eenige Jooden in de reden, nakomelingen van abraham, en hebbefi nog nooit iemand als flaaven gediend. Hoe kunt gij dan zeggen: gij zult vrij gemaakt worden ? Maar jesus gaf hun ten antwoord. Waarlijk , ik verzeker u: wie de zonde, (wetens en willens) doet, die is de flaaf der zonde, (want hij dient, als 't ware, de zonde.) Maar de flaaf ( heeft altijd een zeer zorglijk lot, hij) blijft niet altijd in het huis. (Hij heeft er geheel geen recht op; hij is niet zeker, dat hij niet van zijnen Heer, ais hij tegen hem misdoet 3 verfiooten zal worden. En een dergelijk lot zult gijlieden ook te wachten hebben, indien gij u niet bekeert , maar flaaven der zonden blijft.) De zoon 9 (en erfgenaam) integendeel blijft altijd in het huis, (ja, hij kan ook, gelijk de huisvader zelf, den flaaven vrijheid fchenken. — Zoo lang gij nu flaaven der zonden zijt, zoo lang behoort gij niet tot het huisgezin van God, gij bevindt u in eene ver acht Hjke flavernij9  uit het leven van jesus. 559 uit welke gij u zeiven eerst door mij moet laten verlosfen. ) Wanneer derhalven de Zoon (ik , als de eigenlijke Zoon van God, door middel van mijne leere,) u vrij maakt (en u het recht van kindfchap fchenkt,) dan zult gij eerst recht tot de waare vrijheid geraaken. (Men zie: rom. VIII : 2. 15. 17- **• gal. IV: 5. 6. 7. «. V: r.) [Aardschgezinde Menfehen vergenoegen zich, wanneer ze flechts burgerlijke vrijheid hebben, of wel meest, wanneer ze, naar den heerfchenden zin der wereld, leeven kunnen ; doch de verachtelijkfle flavernij is de flavernij der zonde, wanneer men doea moet, daar iemand de fnoode begeerlijkheden eti hartstochten toe dwingen, zonder kracht, moed, en ftoutheid genoeg te hebben, om er zich van te bevrijden. Hoe dwingelandisch behandelt de zonde haare flaaven l en in welk onheil ftort zij hen ten laatften! O hoe veel hartelijken dank zijn wij daaröm aan onzen jesus fchuldig, dat wij, door hem , tot de allerëdelfle vrijheid geraken kunnen, te weten , tot de vrijheid van de heerfchappij der zonde. Hij heeft ons, door Zijn verzoenend lijden en fterven , van de akelige gevolgen der zonde in eeuwigheid bevrijd, en ons daar door, en door zijne dierbare beloften, op het krachtigst verzekerd, dat elk, die in Hem gelooft, vergeving ontvangen zal. Zijne heerljke lesfen en beloften werken niet alleen vertrouwen op God , die ons om zijnen wille weder tot genade aanneemt, maar zij werken ook liefde, gehoorzaamheid , en dankbaarheid jegens hem; — m'oed, kracht, en voornemen in ons, om de fchandelijke ketenen der zonde te verbreken, zoo dat zij thans  '§05 GËDÉftKWAARDlGflËDEW thans ni et meer over ons kan heerfchen, wanneer Wij dien aandrift volgen, en zijne heilzame bevelen, zijne vermaning met allen ijver en gebeelen ernst zoeken te volbrengen. Op dan, zondaars ! laat u door den Zoon van God vrijmaaken! Volgt zijne vermaning en leere! ] ïk weet wel, dat gij abrahams nakomelingen Zijt. Maar (gij gedraagt u niet, als zijne waardige nakomelingen , die hem in gezindheden gelijk zijt. want) gij zoekt mij te dooden, dewijl mijne leere u niet aanftaat. En nogthans leer ik niets anders , dan het geen ik van mijnen Vader gehoord heb (het geen overëenkomflig zijn plan en wil is;) maar gij doet, het geen gij van uwen Vader geleerd hebt. ( Gij handelt overëenkomflig het plan en den wil des Satans, 'vs. 44'.) Hoe,' zeiden zij, hebben wij dan eenen an* dereB,dan abraham, tot vader? jesus: indien gij échte kinderen van abraham waart, .dan zoudt gij ook abrahams werkendoen, (en hem in zijnen ijver voor, waarheid en 'deugd gelijkvormig zijn.} [Van eenen grooten man af te Hammen, en zij* nen naam te voeren, helpt niets , indien niet zijn geest in ons leeft, en zijn bloed in onze aderen droomt.} Maar nu zoekt gij mij, en gevolglijk den genen te dooden , die u waarheden voordraagt, welke hij zelf van God vernomen heeft. (en die gij zoo ligt ah eenig waar en godlijk erkennen kunt. ) Zoo iet heeft abraham nooit gedaan. Gij doet derhalven de werken van uwen vader. — Wij zijn geene onechte kinderen (die van Afgodendienaaren of Joodengenoten zouden afgeftamd zijn,) vielen hem de Jooden bier in, (wij zijn echte aframmelingen van abr aham en sara, door Gods bijzonderen zegen geba- rtns  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. $6l i rifi , geboren in Gods huisgezin; H.) wij hebben (dus) ook allen eenen gemeenfchappelijken Vader , i Welke God is: jesus hernam: indien God uw Vai der was, zoo zoudt gij mij liefhebben, dewijl ik. ; van God uitgegaan , en tot u gekomen ben , want i ik ben niet van mij zeiven gekomen, maar hij heeft i mij gezonden. Waaröm kent gij mij dan niet aan i mijne fpraak ? ( Gelijk kinderen van éénen vader, die i tot één menschlijk huisgezin behooren, eikanderen ken■ nen ? Waaróm zijn u mijne leeringen, die zoo veel i Godlijks in zich hebben , en die Jk u volgens den last van God bekend moet maaken, zoo vreemd?) Dewijl gij nu mijne woorden'niet hooren wilt; zoo zijt gij (niet Gods zoonen, maar) van den vader, : den Duivel (die een tegenpartij der van God en van ' alle van God komende dingen is,):en gij wilt den zin van dezen uwen vader doen. [jesus leert ons hier het onderfcheid tusfchen de boozen en goeden. Beminnaars van waarheid en Godzaligheid zijn de echte kinderen van god, zij !hebben eene Godlijke geaartheid. Maar, zij, die (zelve de waarheid niet hoogachten, geene godzaligheid beöeffenen , en ze in anderen tegenftaan en veröordeelen , zijn ware kinderen des Duivels , rhebben de geaartheid van dezen geflagen Vijand van iwaarheid en deugd. — Tot één van beide partijen ibehooren wij, Lezer! Ongelukkig, uiterst rampzalig waren we , zo we ons, even als de Jooden, misleidden , in ons oordeel over ons zeiven. — Wat helpt het ons, of wij, uit blinde vooringenomenheid met ons zeiven, uit trotfchen hoogmoed, ons voor igods kinderen houden, zo jesus, die ons eens :richten zal, andeis over ons oordeelt. — Wie jesus kent , en Hem niet eerbiedigt, moet een kind des I. Deel. Nn Dui-  50*2 OÏDENKWAARDISH BDE !ï Duivels zijn: hij moet nog geen liefde voor waarheid en Godzaligheid in zijn binnenfle hebben. — Met jesüs perfoon, leere en geboden, niet ingenomen te zijn , is dus voor ons een kenmerk, dat wij tot het huisgezin van den hemelfchen Vader niet behooren. — Dat niemand het voor zich zeiven verberge ! Dat Leeraars het niet voor hunne , in de zonde levende medemenfchen , verbergen ; maar trouwhartig hen vermanen en waarfchuwen: niet, door aan dezen of dien te zeggen, „ gij zijt nog •en kind des Satans ; " want wij zijn geene harten kenners, gelijk jesus; maar door de karakters van kinderen gods en kinderen des Satans , onderfcheidenlijk voorteftellen, beider toekomftiglot aan te kondigen, en met allen ernst, op getrouw zelfonderzoek, en toepasfing op zich zeiven, aan te dringen ! H.] Hij is een menfchentnoorder van eerflen af, en is bij de waarheid niet gebleven; want er is geene liefde tot de waarheid in hem. Wanneer hij de leugen fpreekt, dan fpreekt hij, het geen hem eigen is: want hij is een leugenaar en een oorzaak der leugen C van alles wat onwaar is, van alle dwaalende Godsdienst - leer/lellingen ; derhalven ook van de uwe.) Maar wanneer ik de waarheid voordraag, zoo gelooft gij niet, (dewijl gij de gezindheden van uwen vader hebt, en overëenkomflig zijnen wil handelt.) [Onze heer noemt hier den Duivel, een' Mef* fchenmoorder van den beginne: en Hij leert ons dus , dat de Duivel de Verleider der Menfehen is geweest, door wien de zonde, en bij gevolg de dood, in de wereld gekomen is. Op zijn woord willen wij dit ge*  ÜTT HET LEVEN VAN JESÜS. 563 gelooven: en ons verblijden, dat Hij gekomen is j Om ons het leven weder te geven 4 daar de Duivel met zijne Engelen zijne verlosfing niet te hopen hebben. Hoe hatelijk wordt de leugen, als wij ze ons * als het eigen werk des Duivels, voordellen. Hoé affchuwelijk is de leugenaar en kwaaddoener , als .«"én' die den Duivel navolgt! H.] Wie onder ü kan mij van eene zonde (vast deeze of geene aart) overtuigen? Maar is het zoo, dan ik de waarheid fpreek , (gelijk gij uit alle omftandigheden ligt zien kunt , indien gij flechts wilt,) waaröm gelooft gij mij niet? Die van God is, (zijn kind , en gelijk hij gezind) die hoort, (gelooft en gehoorzaamt) ook de godlijke leere. Even daaröm hoort gij mij niet, dewijl gij niet van God zijt. [ Hoedanig moet Hij zijn, die, in het aanzïefi vaal Eijne vijanden, Zeggen kan, met bedaarden ernst, zeggen kan: wie van U overtuigt mij van zonde?— Welk een heerlijk getuigenis voor onzen Zaligmaker, dat men, op zoodanig eene uitdaging, niet anders heeft kunnen andwoorden, dan met fcheldtvoorden! Christenen! hoe dierbaar moet U een Heiland zijn, die zoo heilig en onbefmet is ! Hij, de ^rechtvaardige, heeft voor U onrechtvaardige geleden : ook dien fmaad, dat men Hem als een' Samaritaan , als een' van den Duivel bezetenen , fchold. Wie zoude niet alles Voor zoo eenen Verlosfer over hebben ? Wie zoude zieh , ora zijnentwille'j niet gaarn laten fchelden en lasteren , als een ketter , en duivelskind ? Dit zal onze eer zijn: indien Wij het Siaar, met een goed geweten , lijden; en, ten opNn 4 Oi&is  564 gedenkwaardigheden zicüte van zoodanige lasteringen, of andere openbare vergrijpingen, ons op onze eigen vijanden beroepen kunnen. H.] Thans riepen de Jooden: zeggen wij niet met recht, dat gij een (ketterfche) Samaritaan en van den Duivel bezeten zijt? jesus antwoordde! ik ben niet van den Duivel bezeten, maar ik fpreek tot eere van mijnen Vader, alfchoon gijlieden mij ontëert. Ik zoek niet mijne eigene eere. Maar daar is één , die ze zoekt, en u (wegens uwe fmaadreden) niet ongeltraft zal laten. — Waarlijk , ik verzeker u, (nog 'is het tijd!') wanneer iemand zich aan mijne leere gehoorzaam wil betoonen, die zal nimmer fterven , (die zal eeuwig gelukkig zijn.) [Hoe zachtmoedig is christus in zijne verdediging ! Konde Hij niet de lasterzucht verftommen ? konde Hij zich niet wreeken ? konde Hij zich althans niet van eenige verdere woordwisfeling onttrekken? — Zoo doet Hij niet: zijne menfchenliefde koomt tusfchen beiden: en de drift zijner vijandenkan, in Hem, geen zondige drift opwekken. Hij handhaaft niet zijne eer door ftraffen ; maar laat dat gerust aan zijnen Vader over. Hij predikt nog op nieuw het leven en de zaligheid aan allen, die Hem hooren op dat ze bewogen zouden worden tot het geloof. — Christenen ! zoo draagt Hij nog zondaren! Dank zij zijner menfchenliefde! Laat U naar dat voorbeeld vormen 1 Scheldt niet als gij gefcholden wordt! Als gij onfchuldig lijdt, dreigt niet! Geeft het over aan dien , die rechtvaardig oordeelt! Die 2al gewis de zaak zijn Zoons handhaven, en ook  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 565 ook Üwe zaak, zo gij zijne woorden fpreekt en zijnen wil doet. H.] Thans hernamen de Jooden: nu zien wij het recht, dat gij van den Duivel bezeten zijt. abraham is geltorven , en de Profeeten, en gij zegt: indien iemand zich aan mijne leere gehoorzaam zal betoonen, die zal nooit fterven. Zijt gij dan meer dan onze vader abraham, die zoo wel als de Profeeten gedorven is, (alhoewel zij ook den waaren Godsdienst van God hadden?) Wat maakt gij van u zeiven ? Indien ik, antwoordde jesus, mij zeiven eene eere toeeigende; (uit roemzucht iet groots van mij zeiven zeide,) dan zou mijne eere niets zijn. Maar mijn Vader is het, die mij verheerlijkt, die zelfde, welken gij uwen God noemt, maar dien gij nogthans niet kent. Maar ik ken hem. En als ik zeggen zou , dat ik hem niet kende , dan ware ik een leugenaar , gelijk gijlieden zijt. Maar ik ken hem, en gehoorzaam zijne bevelen abraham, uw vader , wenschte met vrolijk verlangen mijnen dag, (den tijd van mijne verfchijning,) te zien, en hij heeft hem gezien, en zich verblijd, (in den Hemel, daar hij nog leeft.) Hier op zeiden de Jooden tot hem: Hoe! gij zijt nog geen vijftig jaaren oud, en gij zoudt abraham gezien hebben? Ik verzeker u, hernam jesus, eer abraham was, was ik! — En nu namen de Jooden fteenen op , om hem te lieenigen , (als een Godslasteraar,) Maar jesus onttrok zich plotsling uit hun oog, en verliet hen. [abraham was reeds meer dan sooo jaaren overleden , toen jesus dit zeide: ,, Eer abraham was, was ik." Hij fpreekt dus openlijk van zijne hooger en Godlijke natuur, naar welke hij vóór A»ra ham, ja vóór alle fchepzelen was. ] Nn 3 [Al?  §66 GEDENKWAARDIGHEDEN [Als zoodanig eerbiedigen wijU, 6! onze Heer! Zoon des allerhoogflen Gods! door welken Hij ook de wereld gemaakt heeft! De Jood fchelde en lastere U : wij willen U aanbidden, en eeuwig eere geven. Zoo vele Godvruchtigen hebben naar Uwe verfchijning verlangd : wij hebben ze gezien ; wij willen er ons over verblijden. Heeft abraham, in de hemelfche maatfchappij, kennis gekregen van het heil zijner nakomelingfchap op aarde: wij zullen dan ook niet onkundig blijven van de uitbreiding Uwes Koningrijks op aarde, wanneer wij eerlang in de hemelfche famenleving zullen overgaan. Wij ook verlangen er na. Koom, Heer jesus PHRIstus! ja, koom haastelijk! H.J ZESTIGSTE AFDEELING. (A h jesus uit den Tempel in de Stad afging zag hij 'in het voorbijgaan een' mensch, die blind geboren was. Thans vraagden hem zijne leerlingen : Meester! wie heeft gezondigd? deze, of zijne ouders ? dat hij bljnd geboren i§ ? jesus geneest eenen blindgeborenen op den Sabbath, en gevolgen dezer gebeurenis. joh. IX: 1 — 38. [Z04  uit het leven van jesus. 567 [Zoo jammerlijke wanbegrippen heerschten eronder de Jooden; en de leerlingen des Heilands waren er ook mede befmet, dat kinderen, om de zonden der ouderen wierden geftraft, of dat ook de kinderen, voor dat de zielen in het lichaam kwamen, zelve zondigden. Gelukkig, dat de Heiland, noch zijne Apostelen, immer aanleiding tot zulke begrippen gegeven, maar ze veel eer tegen gegaan, hebben. Och! dat eens alle menfchelijke leerftellingen, zoo zeer aandruifchende tegen alles , wat ons Rede en Openbaring, van gods rechtvaardigheid en heiligheid , leeren , uit het Christendom verbannen waren! H.] jesus gaf hun ten antwoord: Noch deze mensch, noch zijne ouders hebben van dit onheil de fchuld door eene bijzondere zonde, maar het moet daartoe dienen, op dat de werkingen van Gods Almagt aan hem openbaar worden. En ik moet thans, zoo lang het nog dag is, de werken werken , welke hij, die mij gezonden heeft, mij bevolen heeft. De nacht komt, waar in niemand werken kan. [Hier mede wil christus tot zijne leerlingen, die hem misfchien afraadden, om dezen blinden op den Sabbath te genezen, zeggen : de tijd van mijn zichtbaar verblijf op aarde, dat ik mijn dagwerk, of den last, die mij aanbevolen is , te verrichten heb, fpoedt ten einde. Mijn dood is op handen. Alhoewel het derhalven heden juist Sdbbath is (w. 14.) nogthans moet ik op denzelven, zoo wel als op alle andere dagen, in den dienst van God arbetden, en zulke daaden verrichten, die ik eerlang niet Nu 4 me»r  568 GEDENKWAARDIGHEDEN meer zal kunnen verrichten, jesus nam van den aannaderenden avond gelegenheid, om dit te fpreken , en dit geeft een' bijzonder fieraad aan zijne uitfpraak.j [Christen! ook gij moet werken, zoo lang het dag is. Eerlang koomt de nacht des doods! Hoe fpoedig kan Hij U overvallen! Werkt Uw eigen zaligheid met alle ernst ! Werkt vlijtig aan al wat U god gegeven heeft te doen ! Merk Uw ambt, en wat U, betamenderwijze, wordt aanbevolen op deze wereld , aan, als een beroep , waar in Gij van den Heere gefield zijt I Gij moet, ook door werk-? zaamheid, voorbereid worden, voor den Hemel, in welken de zaligen niet ledig zijn zullen, maat, elk in hunnen kring, zonder last, lustig en vrolijk, doen zullen , wat hun, in dien ftand, ter eere van god , en ter eigen en onderlinge zaligheid , zal worgden aanbevolen. H. ] Zoo lang ik in de wereld ben, ben ik het licht der wereld (moet ik gelijk de zon mijne weldaadige jlraalen over de menfehen verfpreiden. De Verlichter tn heil- aanbrenger der menfehen wezen.) Dus gefproken hebbende, fpuwde hij op den grond, (om dat er geen water bij de hand was.) van deze vochtigheid en wat ftof maakte hij eene foort van deeg? waar mede hij de oogen des blinden beftreek , en tot hem zeide : ga heen , en wasch u zeiven in het bad Siloah [welk woord eenen gezant of afgezondenen betekent,] Dit de?d de blinde en kwam ziende te- [jesus had hier, buiten twijfel, eene waardigs bedoeling, waaröm hij dezen blinden niet door zijn mggtwqord, y/ees ziend?! genas, Hij wild? hem, dm-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 569 daar door, gelegenheid geven, om zijn vertrouwen te betoonen.] [Want, zich flijk op de oogen te laten Itrijken, en dat weder af te wasfchen , konde de blinde toch niet, als een natuurlijk werkend geneesmiddel , aanzien. Had hij dus niet aan een hooger en verborgen kracht van den Heiland geloofd, hij zoude zijnen raad, als befpottelijk , verworpen hebben. Doch, op 's Heilands woord aangaande, wascht hij zich , en vindt zich genezen. — Laat ons , uit dit voorbeeld , leeren , ons allen raad van onzen besten Raadsman te laten welgevallen , in volkomen vertrouwen, dat Hij ons ten beste raadt, en dat wij, met zijnen beduur , altijd wel zullen uitkomen. Schijnt ons , in deze of gene gevallen, de opvolging zijner lesfen geenszins gefchikt, om ons geluk te bevorderen; kunnen wij dikwijls in het geheel niet begrijpen, hoe deze of die voorgefchreven plichten werken zullen tot onze ware zaligheid: ft zij ons genoeg, dat Hij ze ons heeft voorgefchreven. Nog nimmer is iemand met zijnen raad bedrogen geworden. Gij zelf ook niet , Christen ! In tegendeel , gij hebt mogelijk ook menige ondervinding, dat, 't gene in ons oog, een gantsch nadeelige werking fcheen te zullen doen , Uw heil bevorderde, wanneer gij het, in vertrouwen op Uwen Heer, en In gehoorzaamheid aan Hem, verrichtet. H.] Zijne nabuuren nu en allen, die hem te vooren in zijne blindheid gezien hadden, zeiden, (vol verwondering :) Is dit niet de mensch , die altijd ( op den weg) zat te bedelen? (Zij konden het kwalijk gelooven.) Anderen zeiden: ja hij is het. Nog anderen; hij gelijke hem wel. Maar hij zelf verzekerde, Nn S dal  570 GEDENKWAARDIGHEDEN dat hij het was. Zij vraagden hem derhalven: hoe zijn dan uwe oogen geöpend geworden ? Hij antwoordde: iemand, met naame jesus, maakte een deeg , daar hij mijne oogen mede beftreek , tevens tot mij zeggende, ga naar het bad Siloah, en wasch « daar in. Ik ging heen, en waschte mij, en op deze wijze ben ik ziende geworden. Waar is dan die man ? vraagen zij verder. Hij antwoordde: ik weet het niet. Hier op brachten zij dezen mensch, die blind geweest was, tot de Farizeën. Nu was het juist Sabbath, toen jesus flijk gemaakt en den blinden aan zijn gezicht geholpen had. De Farizeën (of de hooge Raad, welke grootendeeh uit Farizeën beftond,) vraagden hem dan nogmaal, hoe het zich toegedragen had , dat hij weder ziende was geworden? waar op hij hun ten antwoord gaf: Hij legde mij een deeg op de oogen, en ik wiesch mij, en kan thans zien. Daar op zeiden eenigen van de Farizeën: Die mensch kan volftrekt niet van God (een godvruchtig man en godlijk gezant) zijn, want hij ontheiligt den Sabbath. Maar anderen brachten hier tegen in : Hoe kan een zondaar, ( een bedrieger) zulke wonderen doen ? en zij konden het hier in niet ééns worden. Eindelijk vraagden zij den blinden : Wat dunkt u van dien mensch, die u de oogen geöpend heeft ? Ik houde hem voor eenen Profeet, antwoordde de blindgeborene. Nu wilden hem de Jooden (de Farizeën en andere leden van den hoogen Raad) niet ééns gelooven , dat hij blind geweest, en weder ziende geworden was. Zij lieten derhalven ook zijne ouders voor zich komen. Dezen legden zij de vragen voor: Is dit uw zoon , van wien gij zegt, dat hij blind geboren is? En hoe is hij dan nu ziende geworden? De ouders antwoordden hier op: Dat deze onze zoon is, en dat hij blind geboren is , weten wij; maar hoe hij zijn gezicht weder gekregen heeft, en wie hij is , die hem de oogen geöpend heeft» weten wijniet. Hij is immers oud genoeg, vraagt hem zeiven, hij zal zelf taal en en antwoord geven. Meer zeiden de ouders niet,  uit het leven van jesus. 57I dewijl zij voor de (aanzienlijke) Jooden vreesden, want men had reeds belloten, elk eenen in den ban te doen ( van den Tempel en de Synagoge uit te fluiten,) die hem voor den messiüs zou houden. Daaröm zeiden zijne ouders : vraagt hem zeiven , hij is oud genoeg. Zij lieten dan den gewezen blinden ten tweedenmale voor zich komen, en fpraken hem op deze wijze aan: Geef Gode de eere! (en [preek thans de waarheid!) Wij weten het, dat deze mensch een zondaar is. Of hij een zondaar is, antwoordde hij, weet ik niet; maar dit ééne weet ik, dat ik blind was , en nu zie. Hier op vraagden zij hem nogmaals: hoe handelde hij dan met u? Hoe heefc hij u de oogen geöpend? Ik heb hetu reeds gezegd, antwoordde hij, (vol edel misnoegen) hebt gij het dan niet gehoord? Waaröm wilt gij het dan op nieuw hooren? Wilt gij ook zijne leerlingen worden ? Toen fcholden zij hem en zeiden: gij moogt wel zijn leerling zijn, maar wij zijn moses leerlingen. Van dezen weten wij, dat God met hem gefproken heeft, (en dat hij een waar gezant van God geweest is;) maar wat dezen mensch betreft, wij weten niet, van waar hij is! Dit is toch zeldzaam, hernam de man , dat gij niet weten wilt, van wien hij is (en van waxr hij zijne roeping heeft,) daar hij mij nogthans de oogen geöpend heeft. Wij (gemeene lieden) weten toch zoo veel, dat God de zondaars niet verhoort, (wanneer zij, ter bevestiging eener onwaarheid, om een wonderwerk bidden, ) maar dat alleen godvruchtige lieden, die Gods wille doen, zich over verhooling verblijden kunnen. Zoo lang de wereld ftaat, is het niet gehoord, dat iemand eenen blindgeboren (zonder hulp der Almagt) de oogen geöpend heeft. Indien deze geen godlijk gezant was, kon hij iet dergelijks niet doen. Gij zijt van uwe geboorte af enkel zonden, dus fcholden hem nu de Farizeën, en wilt gij ons leeren ? En zij ftieten hem uit, (uit de Synagoge; zij deeden hem in den ban , vs. sa.; jesus vernam dra, dat zij hem uitgefloten hadden, en als hem derhalven de gewezen blinde tegen  572 GEDENKWAARDIGHEDEN gen kwam, vraagde hij hem : zijt gij bereid, om in den Zoon van God (den messiüs) te gelooven? Heere, antwoordde hij, wie is hij, op dat ik aan hem geloove? jesus: gij hebt hem reeds gezien, en die thans met u fpreekt, die zelfde is het. Nn riep de gewezen blinde: ó Heere! ik geloove terwijl hij zich voor zijne voeten nederwierp. [,, De wonderbare genezing van dezen blindgeborenen, (zegt een ongenoemd Schrijver,) benevens het geen daar op volgde, is één van de merkwaardigfte Hukken van deze natuur, en voert eene menigte der handtastelijkfte, voor het gemeen menfchenverftand blijkbaarlle , en ongedwongenfte bewijzen voor de waarheid der zaak zelve met zich, Charles bonnet zegt er van (in zijne Wijsgeerige onderzoekingen over de waarheid van het Christendom) dat hij dit verhaal met een heimlijk genoegen leest, en elk oprecht liefhebber der waarheid zal dit van zich zeiven zeggen moeten, bonnet gaat de hoofdömftandigheden dezer gebeurenis kortlijk door en fluit dus : Welke Naïviteit! welke na?, tuurlijkheid! welke naauwkeurigheid! welke warm- te! welke orde! — Indien de waarheid, zeg ik „ tot mij zeiven , niet zoo gefield is, aan welke ken,, merken zal ik die dan ooit erkennen kunnen?" Waarlijk, geene gefchiedverhaalen der wereld ftaan zoo de proeve door, als de hiftorifche ftukken der Euangelisten, bijzonder, wat de daadzaaken der redenen en handelingen van christus betreft. Zij rechtvaardigen zich , niet alleen , naar de redelijkfte wetten der oordeelkunde, die men reeds kent, maar zij geven ook gelegenheid, tot heel nieuwe oordeelkun-.  ÜIT HET LEVEN VAN JÉSÜS* 573 kundige waarnemingen , waar door de leere van def gefchiedkundige geloofwaardigheid zelve verrijkt kan worden, even gelijk de volmaaklte werken van geest en fmaak de beste regeien voor oordeelkunde opleveren."] [Hier zien wij, in dit voorval, 't gene meermalen, ook ten onzen tijde , wordt opgemerkt. Wanneeriemand, gelijk hier de Farizeën, ééns zich tegen de waarheid verhard heeft, door onwilligheid, partijdigheid en booze driften , dart loopt hij gevaar, om ongevoelig te blijven , tegen alle blijkbaarheid, en zekerheid aan. Waar geene twijfelingen voor den ■ waarheidlievenden zijn, daar zoekt hij ze angstvallig op. Hij oordeelt over perfonen en zaken geheel verkeerd: en zijn oordeel valt altijd uit, naar den wensch zijner ongeregelde hartstochten. In den perfoon, dien hij haat, ziet hij niets goeds, al is het zoo blijkbaar, dat een kind het ziet. Een goede zaak kan hij niet goed heeten , al weet hij -er ook niets kwaads van te zeggen. Hij kan zelfs niet dulden , dat een ander iets goeds denkt, van den genen, dien hij veroordeelt. Elke lof, die gefproken of gedacht wordt voor den zoodanigen , merkt hfj aan als eene belediging hem aangedaan, als partijdigheid tegen hem , die hij door wraak , tegen den geprezenen perfoon , en tegen elk die hem durft prijzen , moet betaalt zetten. Als zulk flag van menfehen eene vergadering uitmaken, of daden van gezach , in den burgerftaat of in de kerk, kunnen uitoeffenen , welke onrechtvaardigheden , welke fchreeuwende geweldenarijen , heeft men dan niet te wachten ! En, wanneer zij, ambtshalve, en om hunnen goeden  574 GEDENKWAARDIGHEDEN den naam op te houden , belijdenis moeten doen vaa zekere goede beginzelen , edele gevoelens, maatfchappelijke deugden , godsdienfti$heid, gerechtigheid, volksliefde, enz., hoe arglistig zal dan het booste gruwelftuk niet vermomd worden , onder het masker van fchijnheiligheid» — Gelukkig dan de eenvoudige vriend der waarheid, die uit eigen oogen ziet, en zich , noch door gezach, noch door partijfchap , noch door dreiging, noch door veinzerij, laat verleiden. Gelukkig hij, die, met den blindgeborenen, naar eenvoudige beginfelen oordeelt, 't gevoel zijns harten niet verbergt, vrijmoedig en befcheiden , voor waarheid en recht, durft uitkomen. — Zoo een zal, ook in zijn oordeel over christus en het Christendom, zelden mistasten. Gelukkig hij, die zich, om de belijdenis van christus, als zijnen weldoener en verlosfer, den haat van menfehen getroost. Zij mogen hem lasteren, in den ban doen , vervloeken, ja zelfs vrijheid en leven ontrooven, christus zal het weten , christus zal hem alle fchade vergoeden, christus zal hem troosten en bemoedigen: en hij zal eens , met christus, over aü# boozen zegepralen. H.] „ De mensch zal eerlang vrolijk zeggen: 5, Gewis de deugd geniet haar vrucht: „ Gods grootheid wordt te recht geducht, Die loon en draf weet toe te leggen; „ Gewis, daar is een God die leeft, En op deez' aarde vonnis geeft." psalsi LVILT: S. EEN  üit het leven van jesus. 575 EEN EN ZESTIGSTE AFDEELING. Cefprek jw; jesus met eenige Farizeën. Gelijkenis van de eigenfchappen van eenen goeden Herder. Voorvallen in de gaanderij van salomo, en vertrek van Jerufalem. joh. IX: 39—-einde, hooïdst. X. ÏCort daar na, (na de gebeurenis met den gewezen Hinden,) zeide jesus (in tegenwoordigheid van verfcheiden Farizeën.) Ik ben ( onder anderen) tot een oordeel in de wereld gekomen, om de blinden ziende, en de ziende blind te doen worden. (Eene fchoone toefpeeling op de voorgaande gefchiedenis [ Zoo verfchillend waren de uitwerkfelen van 's Heilands onderwijs en weldadig leven, zoo verfchillend zouden ook de uitwerkfelen van zijn' dood en opftanding zijn. Velen , die te voren in blindheid , in onkunde leefden, wierden verlicht en ziende, om dat ze geloofden aan Hem, die kwam als het licht der wereld. Velen, in tegendeel, die meer verftand en kennis hadden, die men de verlichtften onder het volk mogt noemen, wilden den Heiland geen geloof geven, en verwarden zich zeiven zoodanig door hunne vooröordeelen, van welke ze niet wilden afftaan, en  57Ö GEDENKWAARDIGHEDEN en door hunne zondige neigingen en driften, dat zé waarlijk blind wierden. Zoo gaat het ook nog menigmalen. Daar jesüs christus gepredikt wordt, daaf laten zich dé eenvoudige, waarheidlievende onkundigen , dikwijls genezen van hunne blindheid : terwijl de wijzen en verlichten, door hunne •twijfelingen tegen het Evangelie, en door de tegenkanting tegen de waarheid, zich.zeiven en anderen verblinden. Dit is jesus oogmerk niet; het is ook zijne fchuld niet; Hij doet alles, om een ieder te verlichten; der menfcheri'ongeloof eri onwil heeft er alleen de fchuld van. H. ] Als de Farizeën, die bij hem waren, dit hoorden4 vraagen zij: zijn wij dan ook blind? ( Zij merkten , dat hij van eene blindheid der ziel fprak, en dat hij daar mede op hen doelde.) jesüs gaf hun ten antwoord: Indien gijlieden waarlijk blind waart, (dat het u aan natuurlijk verf and haperde, om dé voortreflijkheid mijner leere en dé godlijkheid van mijne zending in te zien,) dan zoudt gij zonder zonde zijn. Maar nu gij ftaande houdt, dat gij ziet, zoö wordt u uwe zonde niet vergeven , (of, zoo zult gij uwe ftraffe daar voor niet ontgaan. ) [Die onwetende, of uit gebrek van kunde, kwaad doet , en ook geene gelegenheid gehad heeft, om beter te weten, die is verre of na zoo itrafbaar niet, als die geen, die zich voor wijs houdt, en ook verftand genoeg heeft, om de waarheid in te zien, en nogthans de duidlijke en openbare waarheid niet wil erkennen , maar moedwillig zijne oogen fluit, en alle beter onderwijs verwerpt , zoo als dit bij de Joodfche Overigheden het geval was. Zij konden dien-  int het leven van jesüs, 57?" è'ienvolgends , bij zulken gemoedstoefland , geené Vergeving van zónden bekomen , welke alleen die !genen verkrijgen, die hunne blindheid inzien, het Jicht der waarheid volgen, en zich oprecht bekeeren. — Doch, het gene hunne zonden nog vergrootte , Was , dat zij, die zich aanmatigden, leeraars der wet, en leidslieden des volks te zijn, jfesuS, den besten leermeester , niet flechts op het ontnenschlijkst vervolgden , en hem voor eenen valfchen Leeraar en bedrieger verklaarden, maar ook zelfs die genen in den ban deeden, welken hém voor eenen waaren Profeet en Leeraar erkenden. In dit opzicht draagt jesüs hunde volgende gelijkenis, van de eigenfchappen van eenen goeden Herder» Voor.] Waarlijk ! ik verzeker ulieden , die niet doót dé deur in de fchaapsflal ingaat, (dat is, wie niet op eene rechtmatige wijze tot het leer- en richter- ambt zoekt te geraaken;) maar ergens elders binnen klimt „ (op eene 'verdachte en ongeoorloofde wijze daar tos Zoekt te komen,) die is een dief en een roover (dat -is, die kan het onmooglijk wel met het volk meenenhij heeft alleen oogmerken vanhoogmoedeh eigenbaat.} [Dit was juist het geval bij veele Joodfche Pries-ö ters, en leden van den Hoogen Raad. Door aller^ bande kromme bijwegen j door omkopingen en dergelijke . (treken zochten zij in hunne ambten in tè fluipen, en aanzien en magt over de kudde te bekomen. Hun doel was even zoo godloos ; want het Was, niet de welvaart en het best der kudde tè bezorgen , maar te dooden, te roovèn * en te fteeien i L Deel. Oo. ttf  5/8 GEDENKWAARDIGHEDEN of hunne eerzuchtige en eigenbatige oogmerken te voldoen.3 Maar hii, die door de gewoone deur ingaat, (langs den gefchihten weg tot het leeraar- en richter- ambt geraakt,) die is de rechte herder der fchaapen; hem doet de deurwachter zonder bedenken open; de fchaapen hooren zijne ftemme (het hem onderhoorige volk luistert met blijdfchap naar hem,) en hij kent zijne fchaapen , (die hij met zorgvuldigheid gadeflaat,) op het naaukeurigfte , en leidt hen ter weide (dat is, hij neemt zijn ambt, dat hem ten besten zijner medemenfchen toevertrouwd is geworden , met gemoedlijke getrouwheid, waar.) En wanneer hij dan zijne fchaapen dus uitleidt, dan gaat hij hun voor, en de fchaapen volgen hem (gerust) na, want zij kennen zijn Hem, ( en erkennen hem voor den waaren herder, die hun best zoekt. ) [Hoe pasfende is dit op onzen Heiland, die de rechte , onmidlijk van God gezonden Leeraar -en leidsman des volks was; die, zonder andere berispelijke bedoelingen te hebben, enkel op de gelukzaligheid der hem toevertrouwde leerlingen' en volgeren bedacht was, zich hunne belangens boven al ter harte nam, en die ook van zoo veele leergierigen , en heilbegeerigen onder het Joodfche volk terftond als de eenige goede herder erkend en vereerd werd.I] [Ook wij moeten Hem daar voor houden. Hij leidt ons ook tot ware gelukzaligheid, door zijn Evangelisch onderwijs, en door al het befiuur, 't welk Hij, in den ftaat zijner tegenwoordige heerlijkheid , over ons heeft. Zijne lesfen , "zijne befturingen , bedoelen altijd ons heil. Is het dan niet billijk, dat wij ons aan Hem toevertrouwen ?  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 5-9 Wen ? dat wij zijn onderwijs gaarn hooren en in acht nemen ? dat wij alie zijne leidingen opvolgen , en , met weltevredenheid in ons lot , door deze wereld gaan ? „ Hij is mijn Herder !" zegge ons hart. En het voege er, in éénen adem bij: ,, mij zal niets ontbreken." Verg. ps. XXIII. „ Hij is mijn Herder! Hem zal ik volgen!" H. ] Maar eenen vreemden (die zich weinig om het welzijn der kudde bekommert, zich niet als eenen gemoedlijken Leeraar en overheid des volks, bewijst,) volgen zij niet, maar vlieden hem, dewijl zij de ftem van den vreemdeling niet kennen. [De Jooden, moede van den bezwaarlijken Ceremonie-dienst, welken hunne Leeraars en Overheden hun oplegden, gemelijk wegens derzelver trotsch en wreed gedrag jegens hen, en dus fchuw gemaakt tegen deze hunne leidslieden , kwamen bij menigte tot jesus, en hoorden begeerig zijn zielverkwikkend onderwijs.] [Och! dat ook in onzen tijd ajle Valfche Leidslieden des Volks van de Waren onderkend wierden! Och ! dat ook wij met verlating van alle bedrieglijke Leeraaren , en valfche leeringen, ons aan dien eenigen waren, dien ons de Vader gegeven heeft, beftendig hielden! H.] Deze gelijkenis ftelde jesus hun voor, (en gaf daarmede Jsodfchen Leeraaren en Overheden hun jlrafbaar gedrag te kennen.) Maar ztj verftonden niet, wat hij hun daar mede wilde zeggen, jesus vervolgde dan (eenige beelden meer uit te haaien, en daar aan eenen meerbepaalden zin te geven : ) waarlijk ! ik verzeker ulieden: ik ben de deure tot den fchaapsOo 2 ftal,  £8o GEDENKWAARDIGHEDEN ftal, (door mij alken koomt men tot de gemeente, vati welke god de gunflige verzorger is, door mij deelt men in de voorrechten welke de Heer aan zijn volk, de fchapen zijner weide , geeft. H. ) Maar het grootfte deel dér genen, die onlangs voor mij geweest zijn , (en zich tot leeraars cn regeerers des volk hebben op' geworpen,) zijn dieven en roovers, geweest, (geWinzuchtige , wreede menfehen, die alleen op hun eigen voordeel bedacht waren.) Maar de fchaapen hoorden ook niet naar hen. — Ik ben de (rechte) deur tot den fchaapsftal, die door mij binnengaat, (die van mij, als zijnen Leidsman ter zaligheid, gebruik maakt, HO die zal gelukkig wezen, veilig uit en ingaan, en allerwege weide vinden , (hem zal niets ontbreken, dat hem tot waare gelukzaligheid nodig is.) Een dief komt alleen, met oogmerk, om te fteelen, te dooden , en te verderven. [Dit doet ook een Zoodanig mensch, die, enkel ■üit winzucht en eigenbelang, of om zijn eigen voordeel , een ambt gezocht heeft. Hij wil daar in flechts gemaklijk leven , zijne gierigheid voldoen: daaröm fcheert hij de fchaapen , om wier wol het hem alleen te.doen is, en oefent dikwijls de grootfte ongerechtigheden en wreedhedenV^om zijns voordeels wil. ] Maar ik ben gekomen, om mijne fchaapen te behouden , en hun volkomen geluk te geven. Ik beu de (beloofde) goede Herder, (en Koning der menfehen ,) de goede Herder waagt zelfs het leven voof de fchaapen. [Zeer dikwijls worden in de oude Schrijvers Koningen, onder het innemend zinbeeld van eenen Herder, voorgefteld. Ook jesüs, als de messi2s, en het Opperhoofd van het menschdom , was , in di  üit het leven van JESUS. 581 «Se fchriften des Ouden Verbonds, als zoodanige te vooren verkondigd, jes. XL. ezech. XXXIV. ] [ En wij zien Hem nu, zoo als Hij zich zeiven tekent, als den goeden Herder, die zijn leven voor de fchapen fielt. Ja! dierbare Heiland! . wij waren alle als fchapen; wij keerden ons een' iegelijk naar onzen weg. Alle onze ongerechtigheden liepen op U aan. Om onze overtredingen zijt gij verwondt, om onze ongerechtigheden zijt gij verbrijzeld. Uw leven hebt Gij voor ons vrijwillig afgelegd, om ons het leven en de veiligheid , te geven. Wat zullen wij U vergelden ? Wij willen U eeuwig danken, dat Gij ons, ten koste van Uw leven, behouden hebt. 't Gene we nu leven, willen we U ter eere, leven. Aan U geleide en beftuur, ó ! opperde Herder onzer zielen, willen wij ons overgeven. Bewaar, befcherm Gij ons! en laat niet toe, dat wij immer van U afdwalen! H.] Maar de huurling , die niet de waare herder is, en wiens eigendom de fchaapen niet zijn , ver'aat da kudde, en vliedt, zoo dra hij den wolf ziet komen. Deze verfcheurt en verftrooit de fchaapen , dqch hij ontvlucht, dewijl hij een huurling is, en de fchaapen hem niet aan het hart liggen. [Huurlingen, hoe groot is tiw getal in den Bun» gerftaat, en in de Kerk , ja in alle Handen ! Niet de zucht, om naar zijn gantfche vermogen , overëenkomflig Gods oogmerk , iet goeds in de wereld te ftichten; niet de edele begeerte, om het algemeen welzijn des menschdoms, uit pligt en eerbied jegens God, ook, zonder uitzicht op beloning, te bevorder Qo 3 ren3.  582 gedenkwaardigheden ren ; niet de neiging , om menfehen , broederen 9 kinderen van eenen vader, die in den hemel is, te verblijden en gelukkig te maaken; niet ijver om , voor het toevertrouwde voorwerp , met alle mooglijke getrouwheid te zorgen; maar — de geest van 'eigenbaat regeert de menfehen allerwegen. Hoe den armen fchaapen daarbij te moede is, leert de ondervinding meermaalen.] [Doch, in gevaren, zalmen U leeren kennen I De proeftijd koomt , als er vervolging koomt.> Dan blijkt het ras, wie van harte, en wie, om gelden brood, gediend heeft. H.] Ik ben de goede Herder, (die vrij van loonzucht, zonder op eigenbelang te zien, zich aan het welzijn der kudde gelegen laat zijn.) Ik ken ea bemin mijne fchaapen, en zij kennen en beminnen mij. Zoo als de liefde tusfchen mij en mijnen vader is, zoo is zij tusfchen mijne fchaapen en mij. Ja zelfs ik laat mijn leven voor de fchaapen. [Welk eene aanfporing, om dezen goeden Herder te volgen, en zich aan zijne leiding in alle opzichten toe te vertrouwen!] [De liefde van Hem dringe ons tot wederliefde. Hij is voor ons geltorven, op dat wij leven zouden : en dat tot genoegen van Hem 9 die, om ons in het leven te behouden, voor ons vrijwillig geftorven, en van god zijnen Vader weder opgewekt is. H, ] En ik heb nog andere fchapen, die niet van dezen ftal, (die geene fooden en nakomelingen van abraham,) zijn. Ook dezen moet ik nog toebrengen, en zij zullen mijne Item volgen, (mijne leere aannemen en gehoorzamen,) en dan zal het ééne kudde en één herder zijn, [Tot  uit het leven van jesus. 583 [Tot deze andere fchaapen behooren ook wij, mijn Christelijke Lezer, die jesus door zijne gezanten uit de Heidenen tot leden zijner gemeente verzameld heeft. Tusfchen Jooden en Heidenen vond voorheen geene gemeenfchap plaats. Maar jesus verbrak den fcheidsmuur, die hen van elkanderen fcheidde , en verzamelde zich uit beiden eene gemeente, waar van hij het opperhoofd is. Ontallijke Heidenen en Onjooden namen Hem als hunnen heer aan , en maakten met de geloovig geworden Jooden , als 't ware, één volk uit, hoe groot ook het onderfcheid te vooren geweest was. Hij leert ons alle menfehen lief te hebben, Hij wil alle volken met eikanderen, tot één huisgezin, veréénigen moet. ] [ Die tot zulk eene verééniging werkt, werkt in zijn plan. Och ! dat de dagen haast naderen, in welke het veréénigd Menschdom zich verblijden zal in de gemeenfchaplijke erkentenis van jesus christus, als den Zaligmaker der wereld. H.] Even daaröm heeft mij de Vader lief, dewijl ik bereid ben , mijn leven (voor de kudde) te laten, doch zoo, dat ik het weder aanneme. Niemand kan mij het zelve met geweld ontnemen; maar ik legge het gewillig af. Ik heb de magt, het af te leggen, en ik heb ook de magt, om het weder aan te nemen. Zulken last heb ik van mijnen Vader ontvangen, (te weten, om tot heil der wereld te fterven , en dan tot haar geluk weder te leeven. ) [ Hier zien wij dan, Christelijke Lezer! de famenftemming van god den Vader, en van onzen heer jesus christus, in het plan onzer behoudenis. O 0 4 On-  |$4 GEDENKWAARDIGHEDEN; Onze Heiland legt zelf zijn leven af:- ondergaat vrijV Willig den kruisdood, om ons te verlosfen van het verderf. De Vader draagt Hem dat werk op; be«. veelt Hem onze verlosfing aan; keurt het goed; en verheft Hem, om 't zelve, tot de hoogfte heerlijkheid. Laat ons immer, te gelijk, en de genade van onzen Heiland, en de liefde van god , in den dood van gods zoon, opmerken, en dankbaar roemen. H. J Thans verdeelden de Jooden zich over deze redenen weder in twee partijen. Veelen van hun zeiden: hij heeft den duivel, en is krankzinnig; watluistert gij naar hem ? Maar de anderen zeiden: dit zijn geene reden van eenen krankzinnigen; kan ook' éen krankzinnige aan een blind geborenen het gedicht weder geven ? Als jesus in 't vervolg op 't feest der inwijdingdes Tempels, het welk in den winter, (tot gedachtenis van de reiniging des Tempels en van de herfteU ling van den Godsdiensti makkab. IV: 59.) in Jerufalem gevierd werd, in de gaanderij van salomo in den Tempel op en nederging, omringden hem de Jooden, en fpraken hem dus aan: Hoe lang laat gij Ons in de onzekerheid? Indien gij de m,e&s.i.as zijt, zoo zeg het ons vrij uit. jesus gaf hun ten, antwoord : Ik heb u dit reeds dikwijls gezegd, ( duidlijk genoeg te verftaan gegeven,) maar gij gelooft mij niet. De werken , die ik op bevel van mijnen Vader verrichte, bewijzen het, (ten overvloede) wie. ïk ben. ( Nader en duidlijker kon jesus zich evenwel, niet verklaaren.) Maar gijlieden gelooft mij niet, dewijl gij, gelijk ik u reeds te kennen heb gegeven» tot mijne fchaapen niet behoort, ( die genegen zijn , mijne leere aan te nemen, en te gehoorzaamen.) Want fchaapen, die tot mijne kudde behooren, hooren tèr|kfad mijne ftem , (aan welke zij mij kennen,) en, ik ken en bemin hen , daaröm volgen zij mij ook zonder bedenken va* \zijgehoorzaamm mij geern.) En  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 583 |k geve liun een eeuwig geluk, en zij zullen nooit verloren gaan , en niemand zal ze uit mijne magt kunnen rukken. Mijn Vader, die ze mij gegeven heeft, is grooter en magtiger dan alles, (wat hun zou kunnen benadeekn,) en niemand zal ze hem derhalven ontrukken kunnen. (Zijftaan even daar door, dewijl zij onder mijn opzicht ftaan, ook onder zijn opzicht, want) ik en de vader zijn één. [Gelukkige menfehen , die zich aan den Heer jesus christus toevertrouwen, als fchapen aan den Herder, die op zijn onderwijs, op zijne beloften aangaan, die zijne bevelen gehoorzamen en zich zijn beftuur over hen laten welgevallen, 't Is niet een kortftondig , genoeglijk , welbezorgd leven op aarde, maar een eeuwig, zalig leven, 't welk ze van Hem verkrijgen, Hijbefchermt hen tegen alle leed: en zal hen boven allen aanval in veiligheid ftellen. Hij heeft daar toe eene Godlijke wijsheid, eene Godlijke magt. god zelf wil dit. Zijn plan is 't zelfde met gods plan. Zo iemand der navolgeren van christus verloren ging, zoo zoude niet alleen christus ophouden de Verlosfer der menfehen te zijn; maar ook god zelf zoude ophoudeu god te zijn. Christen! laat U toch, door zulke betuigingen van het Evangelie, flerken in Uw geloof, en opwakkeren tot getrouwe navolging van den Ovcrflen Herder! H.} Hier raapten de Jooden andermaal fleenen ap, om hem, (als een', go is la ster Har,) te fteenigen. Maar jesus ging, (onverfchrokken,) voort: ik heb veele weldaadige wonderwerken door de kracht, mij van den vader verleend, onder ulieden verricht, om, welk Op 5 van  586 GE DENKWAARDIGHE0EN van deze werken wilt gij mij thans (teenteen ? De Jooden hernamen: Wij willen u niet fteeuigen om eenig weldaadig werk, maar om uwe Godslastering, dewijl gij , een mensch zijnde, u zeiven tot God maakt. 'Staat er niet, hervatte jesus, (om het verwijt van godslastering, voor de ooren des volks, fchielijk, op eene blijkbare wijze, van zich af te weeren ,) in uwe heilige Boeken gefchreven: „ Ik heb gezegd: gij zijt Goden?" (ps. LXXXI1: 6. worden zelfs de Richters en Overheidsperfoonen Goden genoemd, dewijl zij de plaats van God op aarde vervangen moeten.) Indien nu die genen Goden genoemd worden, tot welken God gefproken, (en die hij tot de waardigheid van overheden aangefteld heeft f) zonder dat men de fchrift van verkeerdheid kan befchuldigeu: hoe kunt gij dan den genen, dien de Vader tot een zoo groot werk uitgezonderd en in de wereld gezonden heeft, eenen godslasteraar noemen, wanneer hij zegt, dat hij Gods Zoon is? Indien ik de werken van mijnen Vader, ( die volgends zijnen wil en door zijne almagt gedaan zijn -, ) niet doe , zoo gelooft mij niet; maar indien ik ze doe, f gelijk het zonneklaar is,) zoo behoordet gij mij toch om deze werken te gelooven, indien gij al mijne woorden niet gelooven wildet; gij behoordet dus ook in te zien en te gelooven, dat de Vader in mij is, en ik in den Vader ben (dat is, dat wij zoo met malkanderen veréênigd zijn , dat de Vader alles door mij werkt.) Thans zochten de Jooden hem nogmaals te vatten ; maar hij ontging hunne handen. (Nog verijdelde d& Voorzienigheid hunne voornemens.) [ Zoo lang er gelegenheid was, om te werken aan de overtuiging en verbetering zijner vijanden, onttrok de Heiland zich niet. Al de onaangenaamheden, die er medeverzeld waren, getrooste Hij zich. En, in zijne verdediging, maakte Hij vooral van de Heilige Schrift, gebruik. Ook zoo moeten wij doen. En,  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 587 En, daarbij, kunnen wij ook op debefcherming des hemelfchen Vaders vasten ftaat maken. H. ] Vervolgends begaf hij zich weder naar de landftreek over den Jordaan, alwaar johannes in 't eerst gedoopt had, alwaar hij een" tijd lans bleef. (jesus verliet dan met zijne leerlingen de ftad, en kwam er ook nooit meer in , tot op den tijd van zijn laatfte lijden. ) Hier kwamen veele lieden tot hem , die beleden: johannes heeft wel geene wonderen verricht; maar alles, wat hij van dezen gezegd heeft, is vervuld. En veelen geloofden in dien oord aan hem (dat is, zij kielden hem voor den messus.) [Zoo deed dan nog de prediking van johannes, na 's Mans dood, nut, om menfehen tot christus te brengen. Dat geluk wedervaart ook nu nog wel aan Predikers van het Evangelie. Welk eene aanmoediging voor hun, en voor allen , die iets, tot eer van onzen Verlosfer, en tot heil hunner medemenfchen , doen kunnen , om, zoo lang ze hier zijn , getrouw te wezen aan hunne verplichting, en het aan den Heere overtelaten , wanneer het gewenschte nut hunner werkzaamheid zal ondervonden worden! H. ] TWEE  588 GEDENKW AARDIGHEDEN TWEE EN ZESTIGSTE AFDEELING. 'Qefprek van jesus met zijne leerlingen op den weg naar Csefarea, over de gedachten der menfehen, wie hij ware, en wat zij zeiven van hem gevoelden. Oordeel van petrus— en jesus antwoord. Eerfte duidlijke voorzegging van zijn lijden , dood, en opftanding. matth. XVI: 13—29. mark. VIII: 27—3§. IX: 1. luk. IX: 18 — 27. Jesus reisde vervolgends (na zich eene poos t& hebben opgehouden bij den Jordaan,) met zijne leerlingen (noordwaards) naar den oord vanCcefarea Philippi ; ( het gebied van Filippus, eenen Broeder van Herodes Antipas, Forst van Galileë.) Onderweg ftelde hij zijne leerlingen de vraag voor: Voor wien houden de menfehen den Zoon des menfehen? Zij antwoordden : Sommige houden u voor den (weder opgeftaanen) johannes den Dooper, anderen voor eli as, (uit hoofde van mal. IV: 5.) nog anderen voor je re mi as, of voor een' der oude Profeeten , die van den dooden opgedaan is. En gijlieden , vervolgde jesus, voor wien houdt gij mij dan? Thans antwoordde simon petrus, C met zijne gewoone levendigheid, fchielijk:) Gij zijt de MESSias, de zoon van den levenden, (waaren) God. Zalig gij! hernam jesüs , simon , jona's Zoon!  ÜIT HET LEVEN VAN JESUSi Want dit hebt gij niet van u zelven, maar mijn Vader in den hemel heeft u dit geopenbaard. [De Heiland is niet onverfchillig, omtrent 't gene de menfehen, aangaande Hem, gelooven, Boven al wil Hij , dat zijne discipelen vaste verzekering bij zich zelven hebben aangaande zijne hooge waardig* heid: en dat zij ook, van hun geloof aangaande Hem, belijdenis doen. Het is Hem te weinig , dat mea Hem voor eenen Mensch houdt, hoe voortrefiijk die dan ook zij: want wie waren er, onder alle Profeten van den ouden tijd, voortreflijker dan eliüs, jEREMia's, en johannes de Dooper ? De zoom des levendigen gods is Hij. Geen vleesch of bloed, geen mensch, heeft ons dat geopenbaard, maar de hemelfche Vader zelf. Laat het ons dan ook met Petrus vast gelooven , en vrijmoedig belijden. Wat ook anderen van Hem denken , hoe verfchillcnd ook het oordeel der ongeloovigen zij, laat Hem, uit onzen mond, de rechte belijdenis hooren. Hier hangt onze zaligheid van af. En, zoo veelener, in de Gemeente des Heeren, eene bediening zoeken, dat zij boven ai, vooraf, met petrus eene oprechte belijdenis doen van hun geloof aan christus, en van hunne liefde voor Hem 1 H. ] En ik zeg u daarentegen (wat gij zijt, en wezen zult:) Gij zijt petrus (gij zult uwen naam p e* trus, dat is, rotfteen, met de daad voeren, en als 't ware, een rotsfteen wezen , ) en op dezen rotsfteen Zal ik mijne gemeente bouwen, (gij zult mij, ter verzameling mijner gemeente uit Jooden en Heidenen , de eerfte en gewigtigfte dienften bewijzen; door u zal ik den eerften grond tot dé Chrittelijke kerk leggen. Men  5pc- gedenkwaardigheden Men zie de vervulling handel. II: 14. enz. X. et! XV.; en de poorten der helle, (dat is, het rijk der helle of des doods, de allervreeslijkfte magten,) zullen haar niet overweldigen. (Xooit zal mijne gemeente ophouden; nooit zal er een tijd komen, dat mijne aanhangers geheel ontbreken zullen.) [En dit is reeds meer dan 1700 jaaren vervuld, in fpijt der fchriklijke vervolgingen, welke de Christelijke Kerk en de belijders van het Christendom van ouds af overkomen zijn. Ook dit moet ons geloof in Hem bevestigen.] En u zal ik de fleutelen (_ alle nodige volmagt ten aanzien) van het hemelsch Koningrijk geven. " Wat gij op aarde binden, (verbieden, als ongeoorloofd en afgefchaft verklaaren) zult, zal ook in den hemel, ( als van God zelven, ) gebonden zijn, en wat gij op aarde ontbinden, (toelaten, als geoorloofd verklaaren) zult, zal ook in den hemel ontbonden zijn. [jesus heeft naderhand ook aan de overige Apostelen deze volmagt gegeven, matth. XVIII: :S. joh. XX: 22, 23. petrus kreeg ze niet, uitfluitender wijze, voor zich zelven alleen. — Alle fchikkingen der Apostelen in zaken van den Godsdienst, wanneer zij, bij voorbeeld, de ceremoniële wet affchaften en dergelijken , hebben derhalven een godlijk gezag.] Hier op verbood jesus zijne leerlingen ernfh'g, dat zijjdit, ( voor tegenwoordig, tot na zijne cpftanding, matth. XVII : 9.) niemand zeggen zouden, dat hij de mess las was. [Hun  ÜIT HET LEVEN VAN jesus. [Hun getuigenis zou toch thans nog weinig gegolden hebben. Het kon eer een' fchij'n van opruiding des volks geven. Zij hadden ook zelven in dit punt nog geene opgeklaarde kundigheden. ] Thans begon je pus zijnen leerlingen te ontvouwen , dat hij naar Jerufalem gaan, dat hij aldaar van de oudften des volks, de opperpriesters, en fchriftgeleerden (dat is, van den Hoogen Raad der Jooden , welke uit de gemelde perfonen beflond,) veel lijden, dat hij eindelijk zelfs f door hun toedoen ) eenen geweldigen dood fterven, maar ook den derden dag daar na weder opftaan zou. [ Dit was dan nu de eerfte duidlijke voorzegging van zijn lijden , welke zijne leerlingen thans meer dan ooit bevreemdde , om dat zij thans zoo vast overtuigd waren, dat hij de messiüs was. En zij hadden in het geheel geene gedachte , dat de messiüs lijden en fterven moest; zij verwachtten, van jesus, als den MESSias, wel heerlijkheid en grootheid , gezach en macht , maar zulke eene diepe vernedering geenszins. Zij verwachten ook voor zich zelven, als eerfte Vrienden van den Koning , eenen aanzienlijken ftand : en boven al petrus, die juist zoo veel voordeeligs van zich zelven en van zijne toekomende groote beftemming meende gehoord te hebben.] Thans nam petrus hem op zijde, en voerde hem met groote drift te gemoet: Heere ! dat verhoede God ! Zoo iet gebeure u toch nier! (geheel in het karakter van petrus! ) Maar jesus zeide tot hem, terwijl hij zich weder omkeerde na zijne leer- lin-  Jp2 GEDENKWAARDIGHEDEN lïngen: Tegenpartijder, ga uit mijne oogen! Gij zijt mij aanftootlijk! Want gij ziet niet, op het geen met Gods oogmerken overéénkomt, maar alleen op liet geen (voor uwe, en voor) menschlijke Oogmerken en neigingen aangenaam is. — [Tot zulk eene vermetele tegenfpraak van jesus zelven, tot zulk eene onbezonnen tegenkanting te* gen GöbS plan, Wordt de mensch vervoerd, wanneer Hij, enkel naar menschlijke inzichten, eu neigingen , oordeelt. Onderwerping van ons oordeel aan dat van jesus, fchikking van onzen zin naar den alleen wijzen en goeden wil van god, dit is oftze zaak. Kan het zachte onderwijs des Heilands ons daar niet toe brengen; dan gebruikt Hij er wel eens harder beflrafiingen, en ftrenge, befchamende, mcti* tigingen, toe. Mogten wij, in allen gevalle, met petrus, door's Heilands vermaning en beltrafTing, flechts geleerd en gebeterd worden ! petrus dagt j in volgenden tijd, even als jesus. Toen predik* te de Apostel, dat de christus lijden moest, ter behoudenis van zondaren. Toen fchikte hij zich ge* heel naar den zin zijnes Meesters, en deed alle menfchelijke inzichten en neigingen zwijgen: zoo dat hij ook zelf, met christus, gaarn den dood wilde ondergaan. Iets, waartoe de Zaligmaker Hem, en zijne medeleerlingen nu, door een nader onderwijs> brengen wilde. H.] Hier op prente jesus zijnen leerlingen het volgende in: Zo iemand mij wil navolgen, (mijn leerling wezen en blijven,) die verloochene zich zelven; (hij moet vast beraden zijn, om alle eigen voordeel te verzaaken, wanneer het mijne zaak, de zaak van  Tïit het leven van jesus» 593 'dek Godsdienst * vordert,') hij neme zijn kruis op, en volge mij. (Zelfs het grootfte lijden, dat hem in mijne navolging overkomt, ja zelfs het verlies van zijn leven, moet hij niet fchroomen, om mij en mijne leere. getrouw te blijven. ) Want wie zijn leven ( met verloochening van mij) wil behouden , die zal het evenwel Verliezen. Maar wie zijn leven om mijnen wil gering acht, die zal het behouden, (of er een beter voor vinden.) [De verloochening van zich zelven, welke jesus hier van zijne leerlingen vordert, moet ook ieder Christen oefenen, dat is, hij moet, uit liefde toe God en jesus, alle die dingen geern en vrijwillig verzaaken , welke met deze liefde ftrijden, al zou? het hem ook nog zoo zuur vallen; hij moet geern , om deze liefde, menig aardsch voordeel opöfFerenj en ontbeeren , liever de vriendfchap der wereld laten vaaren, dan de vriendfchap van God, Doch zeker, zeldzaam komen wij in de omftandigheden » Waar in wij de zelfsverloochening in zulken graad vertoonen kunnen , als zij van de leerlingen moest geoefend worden. Dezen moesten volftrekt, om deleere van jesus, alle hunne aardfche goederen, alle hunne have en bazittingen , rust, gemak, ert zelfs hun leven opofferen, het Welk bij ons, na dat de Godsdienst van jesus gegrond is, zelden het geval is. Doch wij moeten altijd bereid zijn , om diedingen , hoe dierbaar zij ons ook zijn mogGii, geern en gewillig te Verzaaken, indien het geVordert \uogC worden, en wanneer het de liefde tot God en ja* & us gebiedt, j Wat baat het den mensch, alfchoon hij ook dè 4' Dsel. Pp  594 gedenkwaardigheden geheele wereld winnen kon, en — daar bij zijn !&• yen verloor? Of is er wel ééne zaak op de wereld , daar men het leven mede wederom zou kunnen koopen? [De Heiland wil er mede zeggen: Heeft het aardfche leven reeds zoo hooge waarde , dat het met geene goederen der aarde kan vergeleken worden, hoe oneindig gewigtiger zal dan het eeuwig en beter leven, het leven na den dood zijn? Hoe veel meer moet dit verdienen, dat men deswegens, in gevalle van nood, al het aardfche , rust, gemak, en zelfs zijn leven overgeve ? — Dit behoort mij derhalven aan te fpooren, om mij zelven nooit te fpaaren , ten einde mijne booze begeerten te wederftaan , en alles aan te wenden, op dat ik zalig worde. Zelfs Koning- en Keizerrijken, ja de geheele wereld, mogen mij niet tot ontrouw jegens mijnen God en je-, sus verleiden.] Maar wie zich over mij en mijne leere fchaamen zal onder dit trouwloos en ondeugend gedacht, over dien zal ook des menfehen zoon zich fchaamen , wanneer hij ééns, in zijns Vaders heerlijkheid met alle heilige Engelen komen zal. om een ïegehiknaar zijne werken te vergelden. (Ik zal Hem handelen, als iemand dien men niet kent, of kennen wil -, ik zal mij zijns niet aantrekken , en hem aan zijne eigen rampzaligheid over laten. H.) En ik verzeker ulieden , dat zelfs eenigen van die genen, die hier voos mij ftaan, niet eer fterven zullen, voor dat zij mijn rijk in vollen bloei, en de eerfte proeven van mijne Koningliike en richterlijke magt zullen gezien heb* ben. (De vermesting van de jled Jerufalem.) [Welk  ÜIT HET LEVEN VAN JESÜS. cpj eene fchande voor Christenen , wanneer zij, om de tegenfpraak , de verachting of vervolging eener booze wereld te ontgaan, hunnen eenigen en getrouwen Heiland, die het kruis voor hun gedragen en de fchande veracht 'heeft, verlochenen; wanneer zij zich fchamen Christenen, eerbiedigers, liefhebbers, dienaars van Christus, te zijn; Hem openlijk met de gemeente , door gebed , gezang, doop en avondmaal, te verëeren? zich aan zijne geboden te houden ; en zich af te fcheiden van de genen, die Hem verlochenen! -- VVanneer ons eenige verzoeking, daar toe, overkoomt, wanneer immer die valfche fchaanne ons bekruipt, laat ons altijd ons voor den geest brengen het geduchte tijdftip, in het welke jesus zich, als Heer en Richter van alle Adamskinderen zal openbaren, i* al zijne heerlijkheid. Wee hem , die dan als 'een verlochenaar van christus zal openbaar worden. Wel hem, die dan, van den Richter zelven, als vriend kenbaar worden zal! ff.]  596 gedenkwaarbigheue!* DRIE EN ZESTIGSTE AFDEELING. jesus vertoont zich aan fommigen zijner leerlingen in eene buitengewoone hemelfche gedaante, en onderwijst hen nopens de betekenis van de komst van eliSs. Genezing van eenen maandzuchtigen, en beftraffing van, het zwak geloof van zijne leerlingen. [iN"iettegenftaande jesus zich , door zoo veele daaden , als eenen Godlijken gezant, ja , als den Zoon van God , bewezen had , echter kon men dit aan zijn uitwendig voorkomen niet zien, filipp. II; 5 — 8. Doch thans komt er een toneel, het welk voor de weinige leerlingen, welke hij tot getuigen daar bij verkozen had, het denkbeeld van zijne hoogheid en de godlijkheid van zijn perfoon vertegenwoordigen, en tevens hen leeren kon, inwelkeheerlijke gedaante hij zich toen reeds had kunnen vertoonen, indien het oogmerk zijner zending zulks geduld had. Ook was het een zeer krachtig middel, om alle ergernis te niet te doen, die hun de voorgaande verkondiging van zijn lijden en fterven had kunnen veröorzaaken. Van den onuitwischbaren indruk, welken de verheerlijking van christus ep ie leerlingen gemaakt had, zie 2 petr. I: 16—18.3 matth*  ÜIT HET LEVEN VAN jesus. 597 matth. XVII: I — 13. mark. IX: 2 —13. luk. IX : 28 — 36. Zes dagen na dit gefprek ging jesus op eenen zeer hoogen berg, ( naar het gevoelen der Ouden was het de berg Thabor,) om te bidden , nemende niemand met zich, dan petrus, jakobus, en deszelfs broeder johannes; ( zijne vertrouwdfte vrienden , welke aan alles, wat hem gebeurde, bij uitnemendheid, deelplagten te hebben.) Terwijl hij bad, veranderde zijne uitwendige gedaante op ééns. Zijn aangezicht glinfterde als de zon, en zijne kleederen werden blinkend wit als fneeuw , witter dan ooit voller ze maaken kon. En zie , nog twee andere mannen, moses en eli as, verfcheenen hem, ook in eene heerlijke gedaante, en fpraken met hem van zijn einde, het geen hem nu dra te Jerufalem te wachten ftond. Maar petrus en zijne beide medegezellen waren, ( van eerften af) door eenen diepen flaap overvallen. Wanneer zij nu ontwaakten, zagen zij zijne heerlijke gedaante, en de beide mannen , welke bij hem ftonden, (en zij hoorden het gefprek.) Als deze nu gereed ftonden , om van hem te fcheiden , begon petrus, (die over dit toneel geheel in verrukking geraakt was:) Heere , hier, ach hier is het goed te wezen , indien gij wilt, dan zullen wij hier drie hutten ftichten, voor 11 ééne , voor moses ééne, en voor eli as ééne. Maar hij wist niet, wat hij zeggen zou, zoo verbaasd waren zij. Als hij nog dus fprak , overfchaduwde hen eene lichte wolk. En een heilige huivering overviel hen, toen de wolk hen omvatte. Daar op liet zich eene ftem uit de wolk hooren: Deze is mijn geliefde zoon, in wien ik een welgevallen heb, gehoorzaamt hem. Zoo dra de leerlingen dit hoorden, vielen zij op hunne aangezichten neder, en beefden van fchrik. Maar jesus ging naar hen toe, raakte hen aan, en zeide, (met zijne gewoone vriendelijkheid: ') Staat op en vreest niet. Als zij nu opzagen, zagen zij niemand meer 3 dan jesus alleen. (Alles was nu verdweenm.') Pp 3 C Ha»  §0.8 GEDENKWAARDIGHEDEN [Hoe gefchikt was deze verfchijning van twee he« melbewooneren, om den Heiland zelven, tegen zijn aanftaand lijden, te bemoedigen, door de buitengewoone aankondiging van gods welbehagen, over al zijn tot nu volbragt werk , en door de aanwijzing der heerlijkheid, die op Hem wachtte ! Zoo zeer, als naderhand daar toe diende de verfchijning, eens Engels , die Hem verfterkte. H. ] [En welke aandoeningen kurmen de leerlingen, bij en na deze ftaatlijke verfchijning, gehad hebben? Verbazing, ontzetting , vreugde, eerbied jegens hunnen verheven Leeraar, moeten beurteling hunne zielen vermeesterd hebben. Zij alleen waren dus met zulk een wonder verwaardigd, hetwelk de Jooden vergeefs begeerden.] [Zij wierden, hier door, op de treffendfte wijze bevestigd in hunne overtuiging, dat hun Meester verre verheven was boven de uitmuntendfte Mannen, door welken god oudtijds tot de Vaderen gefproken had: boven moses den Grondlegger van den Israëlitifchen ftaat, den Wetgever des Volks in gods naam; en boven eli5s, den ijverigen, en van god boven anderen befchermden, Handhaver van den zuiveren Godsdienst, tegen de Afgoderij; boven die twee, die het meest en duurzaamst aanzien, ook door Godlijke wonderwerken, verkregen en fteeds behouden hadden. Deze twee , die op eene buitengewoone wijze in de hemelfche heerlijkheid waren ingegaan, kwamen thands op de aarde, om aan gods Zoon eer en heerlijkheid te geven. Welke hopge gedachte moest dit den Apostelen, van Hem, en zijne ambtswaardigheid , inboezemen ! Vooral, daar de God» fpraak zich, met bepalinge, dus uitdrukt: ,, deze  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. ^99' is mijn geliefde Zoon! hoort hem!" 't Gezach van moses en ELias, naar wien 't volk te voren had moeten hooren , moest nu onderdoen voor het gezach van den eengeboren Zoon van god. Het lijden van dien Zoon , en MESSias, wierd, daarenboven , onder deze drie doorluchtige perfonen, zóó befproken , dat de Apostelen , zo al niet voor het tegenwoordige , althans naderhand, er met volle overtuiging, uit konden zien: volgens moses en de Profeten moest de christus lijden en zoo in zijne heerlijkheid ingaan!" H. ] [Deze merkwaardige verfchijning had bij hen onder anderen ook nog deze nuttigheid, dat zij hun thans en in het i toekomende , een uitzicht in de aanftaande heerlijkheid van jesus openen, en hun zelven gelijke hoope verwekken kon. Bijzonder hadden zij zoodanige gedachtenis-middelen , bij het lijden van christus en bij hun eigen lijden, zeer nodig. Zij konden naderhand onmooglijk geheel verward of moedeloos worden, wanneer zij te rug dachten, aan het geen zij hier gezien en gehoord hadden. — Ook aan ons , Christelijke Lezer! opent deze gefchiedenis een verrukkend uitzicht in het toekomende en in eene betere wereld.] [Ook ons leert de Godfpraak: „ deeze is mijn geliefde zoon, in welken ik mijn welbehagen heb! hoort hem!" Ook ons leidt zij op tot de eerbiedige befchouwing, en bewondering van je sus-heerlijkheid , van welke ons, door het getuigenis van het Evangelie, en door later gebeurenisfen, zoo veel te verftaan is gegeven, als, voor onze tegenwoordige zwakheid , gefchikt is. Eene heerlijkheid , bij welke wij evenwel niet behoeven Pp 4 te  ÓOQ GEDENKWAAR.D I GBEDlïj fe vreezen , wijl ze de heerlijkheid is van onzent Vriend en Verlosfer. Zij boezeme ons alleen eer» bied, vertrouwen en blijde hope in, op onze toe* komftige heerlijkheid, met en door Hem 1 H.] Als zij van den berg afgingen, gebood jesus hun, dat zij van deze verfchijning niemand iet zeggen zouden, tot hij van den dooden was opgedaan. C Hij verbiedt dit om de zelfde reden, om welke hij hun verbood, voor als nog openlijk uit te zeggen, dat hij de messiüs was.j Deze (laatfte) woorden bevreemdden hen, en zij vraagden onderling, wat Uij toch met dit opftaan van den dooden had willen Zeggen. (Dewijl zij zich geheel niet verbeelden kon* den, dat jesus fterven zoude , zoo dachten zij, dat de woorden : ,, van de dooden opftaan" , wel in eenen geheel anderen zin zouden moeten genomen warden. ) Toen vraagden hem de leerlingen ook : van waar het dan kwam, dat de Joodfche Schriftgeleerden beweerden , dat eliüs eerst moest komen, (eer de messiüs verfcheen ?) daar op antwoordde jesus: eliüs heeft alleszins eerst moeten komen, en alles te recht brengen, (dat is, de nadige fchikking maaken, d$ gemoederen tot de komst van den messiüs voorbepelden, en tot waare bekeering vermaanen. ) En ife Zeg ulieden: eli as is reeds werklijk, (in den per* foo,n van, johannes den Dooper,) gekomen, volgends de voorzegging hem aangaande, (mal. IV": 5.) alleen men heeft hem niet gekend, en naar alle lusten van een boos hart mishandeld. En het zelfde Jot ftaat ook des menfchenzoon te wachten, Dezelve ?al van de Jooden veel te lijdep hebben, en verworpen worden. Toen merkten' de Leerlingen eindelijk, dat hij van johannes den Dooper gefproken had, [Zqq langzaam ging de verlichting der Apostelen,' Voort. Zij zelve befchrijven ons omftandig hunnen tragen voortgang in kennis en geloof, Welk een  üit het leven van JESUSi p God heeft. Terftond begon de vader van het kind overluid te weenen, en zeide: Ach ia, lieve Heer' ik geloove, kom gij anijn ongeloof te hulp! (Vervul door uwe goedheid, het geen aan mijn vertrouwen ontoreekt!) [Ons hart is zich zelf niet altijd gelijk, niet altijd bidden wij met het zelfde vertrouwen, denzelfdenj ernst, dezelfde vuurigheid. Niet altijd vertrouwen wij , met dezelfde gerustheid, onze belangen den heere aan. Niet altijd gaan wij, even vrijmoedig, aan op de beloftenisfen van den onfaalbaren god, den almachtigen Helper, den goedertieren en getrouwen Zaligmaker. Wij ontnemen ons zelven, daar door, veel kalmte des gemoeds; verzwaren ons lijden; veroorzaken ons nieuwe fmarten en onnodige bekommeringen; onteeren gode en onzen Verlosfer; en brengen een kwaad gerucht over het Christendom. Even-  GOi GEDENKWAARDIGHEDEN Evenwel onze heer weet het zwak geloof te oa»" derfcheiden van ongeloof. Hij wil de zwakken te hulpe komen, en hun geloof, door menigerlei middel verflerken: bij voorbeeld, door vele beloftenisfen, en vertroostingen van het Evangelie, door de inftellingen van den Doop en Avondmaal, door nieuwe weldaden , enz. Laat ons dan ook, bij het gevoel van onze zwakheid bidden : ,, Heer ! koom „ mijne ongeloovigheid te hulp." H. ] Als jesus nu zag, dat de toeloop des volks deswegen Iteeds toenam, zeide hij met eene dreigende ftem tot den onreinen geest: gijfpraakloze endoove geest! ik gebiede u, dat gij van hem uitvaart, en nooit weder in hem te rug keert! Nu fchreeuwde hij overluid, worgde hem zeer, en voer uit. Maar de jongeling lag daar (geheel magteloos,) als of hij dood was, zoo dat ook veelen riepen: hij is geitorven. Doch iESüs gebood hem op te ftaan, hem tevens bij de and vattende. En terftond ftond hij op. Thans gaf hij hem gezond aan (den blijden) Vader wederEn elk ftond verbaasd over Gods heerlijke magt. [Indien niet waarlijk een bóoze Geest hier die doofheid en domheid veröorzaakt heeft, is zoodanig eene handelwijze des Zaligmakers , in het genezen dezes Kinds, niet wel over één te brengen met het karakter van eenen waarheidlievenden , oprechten, ernftigen , Leeraar. — Neen ! indien het gevoelen van geplaagden door den Duivel, geheel en al vooroordeel ware geweest, zoo zoude de Heiland, geheel onnodig, en zonder nut in dit geval, een allerfchadelijkst vooroordeel, niet flechts , hebben onaangeroerd gelaten, maar het zelfs opzettelijk be- ves^  VIT bet LEVEN VAN je5us. f>G$ : Vcstigd. Verg. de aantek. op de XL VILT. Afdeeling ! hladz. 436. — H.] matth. XVII: 19 — 2i. mark. IX: 2$, 29. Als hij zich hier op van het volk afgezonderd en? ; ïn huis begeven had, vraagden hem zijne leerlingen, ; toen zij alleen bij hem waren : waaröm konden wij 1 den geest niet uitdrijven? Dit is, hernam jesus, 1 de fchuld van uw ongeloof. Want ik verzeker ulie1 den, indien gij een geloof hadt, flechts als een mos; taard-zaadjen, zoo zoudt gij tot dezen berg zeggen 1 kunnen: begeef u weg van hier! en hij zou u ge1 boorzamen. — Genoeg , niets zou u onmooglijk i zijn. Doch dit gellacht (van booze geesten) vaart : niet uit dan alleen door gebed en vasten; (dat is* i ten zij men een uitnememd fterk vertrouwen heeft, het ■ welk men, door emflige voorbereiding, en door een \ vuurig gebed, waar mede het vasten doorgaands gepaard ging, gezocht heeft te verkrijgen.) [Dit was derhalven weder een onderwijs, dat alw I teen de leerlingen en niet onze tijden betreft. Want 1 het geloof der wonderwerken, en de wondergaven, die ter grondvesting van de eerfte kerk verëischt werden, hebben reeds voor lang opgehouden. En de ! Satan is gebonden met ketenen der duisternis , en 1 heeft geene magt meer, om de menfehen te plaagen.' ! Alleen ten tijde van christus, en ook nog ten tijde der Apostelen, toen er tegen zulk een bovennatuurlijk kwaad ook een bovennatuurlijk middel voor handen was, fchijnt God hem, om wijze redenen , eenige magt over de menfehen vergund te hebben» Maar, noch te vooren, noch naderhand, heeft men geloofwaardige voorbeelden van wezenlijke bezeten» he<;  <5b6* GEDENKWAARDIGHEDEN heden des duivels. Het geen men daar voor uitgegeven heeft, is, bij nader onderzoek, of bedrog, of natuurlijke ziekte, geweest. Alle duivelbanningen, die heden ten dage ondernomen worden, zijn dienvolgends onnut, ongegrond, en zondig.] [Dit alleen mogen wij, uit 's Heilands vermaning, opmerken, dat wij, met vertrouwen op des heeren beloofde hulpe en zegen, alles wat ons van Hem is aanbevolen, kunnen doen, alles, wat Hij ons oplegt, kunnen dragen, hoe moeilijk, hoe zwaar, hoe ondoenlijk, hoe onlijdelijk, het ook fchijnen moge: en, integendeel, dat wij, zonder vertrouwen, niets kunnen uitrichten, dat den heere welbehagelijk is. Daaröm, als Gij nagaat, Christenen! welke de reden zij, van zoo veele mislukte poogingen ten goede, van zoo veel zwakheid en wankeling, gij zult ook vinden, dat het dat zelfde gebrek aan geloof zij. Neemt daaröm des Heilands beftraffing aan : en al wat gij begint, begin het met ootmoedig en vertrouwend bidden om de hulp van Hem, die zijne kracht, in zwakheid volbrengt! H.] VIER'  üit het leven VAN jesüs* VIER EN ZESTIGSTE AFDEEUNG. jesus keert voor de laatfle keer naar Galileë te rug. Herhaalde voorzegging van zijn lijden, dood, en opftanding aan zijne leerlingen. Voorval bij zijne komst te Kapernaüm^ matth. XVII: sk, 23. mark. IX: 30—32'; luk. LX: 43—45* H ier op gingen zij van daar, (uit den oord van Csefarea , weg , en doorreisden Galileë , ( voor de laatfle keer;) Doch hij wilde (voor ditmaal zoo veel mooglijk,) onbekend blijven: (en liet zich daaröm niet zoo openlijk op volkrijke plaatfen zien, kiezende meest eenzame oorden.) Ondertusfchen gaf hij zijnen leerlingen ( aan welken hij thans den meesten tijd hefteedde, om hen tot hun groot beroep voor te bereiden,) onderricht, ontdekkende hun nogmaals, dat *s menfehen zoon in de magt der menfehen overgeleverd en gedood zou worden; maar dat hij ook op den derden dag na zijnen dood weder zou opftaan. Deze woorden gebood hij hen, wel ter harte te nejnen. Maar zij verftonden deze woorden, die hun zeer onaangenaam waren, nog al niet. En evenwei durfden zij hem deswegens niet te vragen. ITe  §b8 êüüENKWflaKUHiiiBDES [Te weten , zij fchroomden eene verdere ophelder ring der zaak; zij vonden er geen genoegen in, om zich bij voorwerpen op te houden, die hun niets dan treurige beelden voorftelden. Daaröm liepen zij et fchielijk over heen, en integendeel zochten zij andere en vrolijker op, die met hunne wenfchen en ïioope meer overeenkwamen, gelijk wij dra vernemen zullen.] [Ondertusfchen handelde de Heiland zeer liefderijk met hun, dat Hij hen, al langzamerhand , en bij herhaling, bereidde tot eene omftandigheid, welke hen verbazend fchokken zoude. Zoo bereidt ons de heer ook meermalen , door voorlopige fchikkingen , voor toekomftige onaangenaamheden. — Wijs en weldadig is ook dit van den hemelfchen Leeraar, dat Hij ons gedurig onderwijst van die dingen , die wij noodzakelijk behooren te weten , maar welken wij, om het onaangename voor het vleesch, ongaarn leeren. Hij herhaalt dan zijne vermaningen, waarfchuwingen, of wat het ook zij, op dat wij ze toch zouden vatten en onthouden, al is het , dat wij er Hem niet om vragen. — Bijzonder hebben wij Hem ér voor te danken, dat Hij ons, met zijn nu volbragt lijden, en met de heilzame vruchten van zijnen dood en opftanding, geftadig bekend maakt, en de gedachtenis aan deze allergewichtigfte gebeurenis , door meer dan ééne plegtigheid, ons telkens in het geheugen roept. Laat ons die onderwijzing ter harte nemen, en Hem bidden, dat Hij voortga, ons en de geheele wereld, met zijne zaligmakende leere, te verlichten ea te verbete-, «al H.] sWÏ'f Ha  uit het leven van jesus. Co£ matth. XVII: 24—27. mArk.IX: 33. Als zij vervolgends te Kapernaüm binnen gingen f kwamen die genen, welke den halven fikkei, (eenè vrijwillige fchatting voor den Tempel en daaglijkfchen Godsdienst der Jooden, en die uit omtrent 6 flut vers beflond,) inzamelden, tot petrus, en vraagden hem , of zijn Heer deze fchatting ook plagt te be« taaien? petrus beantwoordde deze vraag met ja; ■Als zij nu in hunne woning gekomen waren, kwam jesus petrus voor, hem vragende, (nog voor dat deze hem het voorgevallene bericht had:) Wat dunkt u, simon, van wien nemen de aardfche koningen tol of fchatting? van hunne eigene zoonen of van anderen? — (van de onderdanen?) petrus antwoordde: van anderen. Gevolglijk zijn de zoonen vrij, hernam jesus. (jesus was de Zoon van God, voor wiens Tempel deze fchatting ingezameld werd.) Doch, op dat wij hen niet ergeren, (en op dat zij ons niet als verachters van den Tempel uitkrijten,) zoo ga heen naar de zee, werp eenen hengel Uit, en open den eerften visCh , dien gij ophaalt, den mond, dan zult gij eenen flater (een ftuk van omtrent 12 fluivers, gevolglijk juist zoo veel, als ter betaling der Tempel-fchatting voor twee perfonen vereischt werd,) vinden, betaal daar mede voor mij en voor u. [En dus eindigde wederom dit voorval ten voofdeele van petrus en de overige leerlingen, welke , door zulke verwonderenswaardige proeven, van wétenfchap en magt hunner leermeefters, en van zijne alles bereikende voorzorge , fteeds vaster overtuigd werden :] [en , door het onderwijs des Heilands, allengs beter begrip konden krijgen van den verheven zin, in welken Hij zich zelf cods Zoon rioem- I. Deel. Qo^# gewoon, dat zij ië» mand, die zich flecht gedragen had, openlijk in dë Vergadering , of in hunne Synagoge , beftraften. Ook waren zij gewoon , hunne twisten en verfchillen* daar te brengen. De Christenen moesten dezelven nu ook, voor hunne bfoederfchap en derzelver Opzieneren , ter beflisfing brengen. Ook hadden zij in 't eerst, nog geene Christelijke Overheden.] [Nederïandfche Christefiën! zoude de tijd niet da'a'r zijns om U deze vermaning, en die van paulus , i kor^ V: 9. — VI: 10. ten nutte te maken? Opzieners, der Gemeente! zoude het geen tijd zijn, om het kerkelijk opzicht en de kerkelijke tucht, met meerder ernst en naauwgezetheid, naar de meenïng Van on» zen Heer jesüs christus , en naar het voor* beeld der Apostelen, uit te oeffenen? H.] Indien hij ook aan de Gemeente geen gehoor geeft i^dat is, indien hij zich aan derzelver aanfpraak èk openbaare beftrafftng niet kreunt,) befchouwt hem dan als een Heiden en Tollenaar, (als dan eerst zijt gij gerechtigd, hem als een gevaarlijk en onverbeterlijk mensch aan te zien , met wien men verder niets behoeft te doen te hebben, zoo als de Jooden geene gemeenfchap met de Heidenen en Tollenaren hadden.) Waarlijk , ik verzeker ulieden , het geen gij, (ten dezen aanzien,) op aarde binden zult, zal ook in den Hemel gebonden zijn, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ook in den Hemel ontbonden wezen. (Het geen gij, overëenkomflig deze mijne voorschriften, doen zult, zal God goedkeuren.) — Verders zeg ik u; wanneer flechts maar twee van u zich zullen verëenigen, om het één of ander (goeds, het welk de bevordering van mijnen Godsdienst, tfhet heil der zielen betreft,) te bidden, dan zal het hun van mijneu hemelichen Vader gefchonken worden. Want waait  Uit HET LEVEN VAN JESUS. 62$ waar ook flechts twee of drie om mijnen wille (/« zaken die mijnen Godsdienst betreffen,) vergaderen , daar ben ik midden onder hun, (, en onderjieun hun gebed. Zij kunnen zich derhalven eene gunjlige ver* hooring belooven.~) [De Jooden vorderden tot eene godsdienftige vergadering , onder eenen opziener, ten minften tien perfonen. Deze wonderbare gril fpreekt jesus hier tegen. Ook twee of drie , welke zich in broederlijke liefde en eendracht verëenigen, om God gemeenfchappelijk aan te roepen , en de zaaken van den Godsdienst te behartigen, kunnen zich de goedkeuring van God en jesus, en de zekere verhooring van hun gebed» belooven.] [Onwaardeerbaar is deze vergoeding voor het gemis van het lichaamiijk bijzijn onzes Heeren 1 Ten fterkften moet ons deze zijne verzekering aanfpooren, om ons met malkanderen, tot plechtig aandenken aan onzen Verlosfer, tot gemeenfchaplijk gebed, en tot eenftemmig verzorgen van onze geestelijke belangens, te veréénigen. Tevens kan ze ons bemoedigen, indien het getal der genen , die zich met ons veréénigen willen, gering is: want, hoe weinigen er ook zijn mogen, hun ijver is daaröm den Heere niet minder aangenaam; zij ondervinden ook, niet zelden, aan de heilrijke uitwerkzelen van den Heiligen Geest, dat jesus bij • hun was. H. ] [De God der liefde en des vredes verëenige toch de Christenen fteeds meer en meer tot éénen zin, dat zij zich eenparig en oprecht beijveren , om de zaak van christus , en het welzijn van het Christendom, te bevorderen , en niet door gekijf en verbittering tegen eikanderen , deszelfs uitbreiding  534- gedenkwaardigheden ding en weldaadige werking verhinderen en ftrem» men. ] „ Waar liefde Woont, gebiedt de heer den zegen ; Daar woont Hij zelf, daar wordt zijn heil ver„ kreegen, En 't leven tot in eeuwigheid." psalm CXXXIII: 3. ZES EN ZESTIGSTE AFDEELING. Vraag van petrus, hoe dikwijls men zijnen belediger vergeven moet ? Antwoord van jesüs daarop, en gelijkenis, waar in hip den pligt van vergeven infcherpt. matth. XVIII: ai — 35. Ïïier op vraagde hem petrus, (die tot hier tdê alles zeer opmerkzaam had aangehoord, en, in het fif. zonder, omtrent het jluk van vergeven, nog eenige opheldering verlangde O Heere, hoe dikwijls moet ik dan mijnen medemensch, die zich tegen mij bezon» digt, vergeven? Is het genoeg zevenmaal? JDe Joodfche Leeraars twistten daar over, of men zijnen belediger, vier, of vijf, of zevenmaal verge- ven  uit het leven van jesus. 625 ven moest? Welke zedekunde! Doch jesus leerde zijne jongeren , en ons , beter. Zijn bevel , zoo klaar en beflisfend, behoort elk onzer na te komen, of wij moeten ophouden , ons zelven Christenen te noemen , eu op gods genade cn ontferming te hopen. ] jesus antwoordde: ik zeg u, niet zevenmaal, maar wel zeventig maal zevenmaal , ( dat is, onophoudelijk* hie dikwijls zich uw naasten ook tegen u bezondige ; zelfs de grootfte -, ontaïïijke maaien herhaalde beledigingen , moet gij hem vergeven ) Want, hoe men zich in het rijk des hemels, (als een echt lid van het zelve,; behoort te gedragen, wil ik u in de volgende gelijkenis aantoonen: Zeker Koning wilde zijne bedienden rekening laten doen. Als hij nu hier mede een begin gemaakt had, vond men er één, die hem tienduizend Talenten fchuldig was; (Eene verbaazende fom van verfcheiden millcenen Rijksdaaers.) Doch, nademaal hij niet in flaat was , om deze fom te betaalen , zoo gebood de Heer, dat men hem, met zijne vrouw en kinderen, en alles wat hij had, verkoopen, en van het geld, dat daar van komen zou, de fchuld zou betaalen. (Dus veroorloofden het de Joodfche Landswetten, 2 B. r>ios. XXII : 3. 2 kon. IV: 1.) Maar de bediende wierp zich aan zijne voeten, en bad: Heere. heb geduid met mij, ik zal u alles betaalen. Toen ontfermde zich de Hecroverdezen bediende, hij het hem los , eu fchold hem zelfs de gantfche fchuld kwijt. Als nu deze mensch uitging, ontmoette hij juist een' zijner medebedienden , die hem honderd Denari'èn ('omtrent tien Rijksdaalers) fchuldig was; (hoe weinig, gerekend tegen de milliöenen , en die hij niet ééns door oneerlijkheid en op eene listige wijze zich aangematigd had, zoo ais de eerfte! ) dezen greep hij woedend bij de k£el, roepende: betaal, het geen gij mij fchuldig zijt, Zijn mededienstknecht viel wel voor hem ne- L Deel. Rr ier,  6l5 GE0ENKW AARDIGHEDEN der, en bad hem : Heb geduld met mij, ik zal u alle§ betaalen; doch hij wilde niet, maar liet hem op ftond in de gevangenis werpen, tot dat hij de fchuld betaald zou hebben. Toen de overige bedienden des Konings dit vernamen , waren zij er zeer over aangedaan, en gingen heen, om den Koning het geval te berichten. Daar op liet de Heer hem terftond. bij zich komen, en fprak hem dus aan: Deugniet! ik heb u die geheele fchuld kwijtgefcholden, toen gij mij badt. Hadt gij u niet insgelijks over uwen mededienstknecht moeten ontfermen, gelijk ik mij over u ontfermd heb? In toorn gaf hem hier op de Heer over aan de gerechtsdienaaren * welken hem zoo lang zouden opfluiten , tot dat hij de geheele fchuld betaald had. En op dezelfde wijze zal mijn hemelfche Vader met u handelen , indien gij niet, een iegelijk zijnen naasten, zijne beledigingen van harte vergeert. [Lezer, hoe behaagt u dit gedrag van den bedienden , die, als hij pas van zijnen Heer, die hem eene zoo verbaazende fchuld had kwijtgefcholden, kwam, nog op den drempel yan deszelfs deur , reeds een' zijner medebedienden mishandelt , die hem flechts weinige ftuivers, eene kleinigheid, fchuldig was, welke hij geern wilde, doch nu nog niet konde betaalen? En gij, gij zijt in het zelfde geval, wanneer gij van God vergeving wenscht te erlangen , en nogthans uwen medemensen, de ongelijk geringer beledigingen , die hij u aandoet, niet vergeeft. Want deze beledigingen mogen zoo groot zijn als zij willen , echter zijn het flechts weinige ftuivers in vergelijking met de milliöenen van fchulden , welke de albarmhartige God ons daaglijkp en aanhoudend wil kwijtfchelden, indien hij flechts oprecht berouw en verandering van zin ons gewaar wordt. — Het bevel van  üit het leven van jesus. è'27 van jesus, om eiken onzer beledigers , zelfs de grootfte beledigingen, onöphoudlijk, en van harten te vergeven, is zoo klaar en duidlijk, dat er geheel geene uitvluchten van ons wraakgierig hart tegen plaats kunnen vinden. En welk nadeel ondergaat! wij, indien wij het zelve niet zoeken naar te komen? €od vergeeft ons ook niet. Met een onverzoenlijk hart, vol haat en vijandfchap tegen menfehen, kunnen wij zijne genade en ontferming volftrekt niet deelachtig worden, dan is ons gebed én onze geheele Godsdienst hem een gruwel! Och, dit boezeme ons liefderijke gezindheden in, jegens onze feilende medemenfchen, dit verzachte ons wraakgierig hart! — Men merke hier nog de groote kunst vart jÉsué op, om ongeleerde lieden zijne lesfen nadruklijk eri overtuigend voor te dragen. Ik weet niet, of wel iet gefchikter kon zijn, om een' onverzoenlijk mensch tot andere gedachten te brengen, dan deze Parabel* einde van het eerste déél. Rr 2 BLAD-  B L A D W IJ Z E R BEHANDELDE PLAATSEN. WATTHEUS, 8IATTHFL-S. AFD. BLADX? J: 1 — 17. 10. 85. ï; iS — 25. 4. 16—29, II: 1 — 23. 6. 45 — $±. III: 1 — 3 8. 62 — 64. IK: 4. 8. 61 , 62. UI: 5 , 6. S. 64 — 67. Hl: 7 —10. 9. 70—72. Hl: 11. 9. 73 » 74- III: 12. 9. 74 , 75. III: 13—17. 10. 82 — 85. IV: 1 —11. 11. 90—ico. IV: ia. 17. 137, IV: 13 —16. 10. 162, 163. IV: 17. 19. 155—157. IV: 21 , £2. 10. 166—170. IV: 23—25. 12. 178—183. V: 1—16. 23, 183 — 199. V: 17 — 32. 24. 199 — 212. »3AT  BLADWIJ ZER.» 6-9 MATTHEUS. AFB. BLADZ. V: 33 — 48. *5- 213 — 236. VÏ: 1 —18. :6. 227 — 243. Vi: 19 — 34. . 47- «43 — 255- VII: 1 — 5. 27» 256 — 258. VII: 6 — 29. 28. 259 — 271. VIII: 1—4. 29. 271 — 275. VIII: 5 — 13- 33. 337 — 344- VIH: 14-17- 21. 172 — 176. VIII: 23 — 27. 48. 431 — 434. VIII: 28 — 34- 48. 434—440. IK: 1 — 8. 3°- 278 — 283. IX: 9 — 17. Sf« 284 — 293. IX: 18-26. 49- 440-446. IX: 27—34- 49- 446 — 450* IX: 35 — 98- 50. 452 — 473- X: 1—42. 50. 452—473. XI: 2—12. 40. 349 — 362. XII: 1 — 8. 34- 309 — 315. XII: 9 — 21. 35- 316-324. XII: 22 — 32. 4a. 369-376. XII: 33 — 37- <*■ 376 , 377* XII: 38*42- 45' 378 — 380. XII: 43—45- 43' 380-382. XII: +6—5o. 44« -383—389. XIII: 1—23. 45* 390 — 403- XIII: 24—33. 45* 403—408. XIII: 34 ■> 35. 45- 408 , 40J. XIII: 24 — 30. 36 — 43.46. 409 — 416. XIII: 44-46. 46. 416—419. XIII: 47—50- 46. 419—421. XIII: 51 , 52. 46. 4*i , 422. MAT-  #3° &LADWYZER. MATTHEUS. AFD. BLADZ. XIII: 53 — 58' 44* 389, 390. XIV: 1 > 2- 51. 474 , 475- XIV: 3 — 13. 47. 422 — 431. XIV: 13—22. 51. 476—482. XIV: 23 — 33. 52. 482 — 487. XIV: 34 — 36. 52. 487, 488. XV: Ï--20. 54. 506—512. XV: 21-28. 55. 5I3_5I7. XV: 29—31. 56. 517 — 521. XV: 32 — 39. 56. 521, 522. XVI: 1 — 4. ;7. 523 — 526. XVI: 5 — 12. 57. 506-528. XVI: 13—29. 62. 588 — 595, XVII: 1-13. 63. 596 — 601. XVII: 14 — 18. 63. 601 — 605. XVII: 19 — 21. 63. 605, 606. XVII: 22, 23. 64. 607, 608. XVII: 24 — 27. 64. 609 — 611. XVIII: 1-9. 65. 611 —618. XVIII: 10 — 20. 65. 618 — 624. XVIII: 21 — 35. 66. 624 — 627. MARKUS. MARKUS. ' AFD. BLADZ. I: 1 —4. 8. 62— 64. I- 5- 8. c4— 67. h 6. 8. 61 , 62. 1:7,8. 9. 73 , 74. I: 9 > 10. . 10. 82— 85. I: 12 , 13. 11. 90 — 100. WAR-  BLADWYZER. 63I MARKUS. AFD. BLADZ. I: 14. 17. *37 ■> 138. I: 14 , 15. *9- 155 —15T. I: 19 , 20. 20. 166 — 170. I:2i, 23. 20. 164, 165. I: 21 — 28. 21. 170 — 172. I: 29— 34. 21. 172 — 176. I: 35-39- 2Z- J76 ' *77' I: 40—44. 29. 271 — 275. I: 45. 29. 275 — 277. II: 1 —12. 30- 278-283. II: 13 — 22. 31- 281.-293. II: 23 — 28. 34. 3°9 — 3»5- III: 1—12. 35. 316-324. III: 13-19. 36. 325—338. III: 20 , 21. 44' 383 — 389- III: 3i — 35. 44- 383 — 389. IV: 1—20. 45. 39° —403« IV: 26 — 32. 45- 403—408. IV: 33 , 34- 45- 4°8 , 4°9- IV: 35 — 41. 48. 431-434. V: i — 2o. 48. 434—440. V: 21 -43- 49' 440 — 446. VI: 1 — 6. 44- 389 > 390' VI: 7 —13' 5o. 452 — 473. VI: 14 — 16. 51. 474 , 475- VI: 17 — 29. 47. 422 — 431. VI: 30. 51. 475, 476- VI: 31 — 46. 51. 476 — 482. VI: 46-5-2. 52. 482 -487- VI: 53-56. 52. 487 , 488. VII: 1 — 23. 54. 506 — 512. MAR-  63a BLADWYZER. MARKUS. AFD. ELADZ. VII: 14-30. 55. 513-517- VU? 31-37. 56. 517 — 521. VIII: 1 —10. 56. 5a, f 52a. VilI: 11 » I2« 57. 52S-526. VIII: 13-21. 57. 526-^S. Vlij: 2^-26. 57. 528-530. \III: 27 — 38.? IX: 1. 1 Ö2' 58S-595. IX: 2—13. 63. 596—601. IX: 14-27. 63. 601-605. IX: 28 , 29. 63. 6=5, 606. IX: 30 — 52. 64. 607, 6c8. IX: 33- * 64, 609—611. IX: 33 — 50. 65- 611-61S. L U K A S. LUK AS. AFD. ELADZ. I: 5 —25. 1. 1-9. I: 26—56. 2. id— io. I: 57— 80. 3. 20 _ 25. H: i — 20. 4. 2g— 35< II: 21-39. 5. 35- 44- '1: 4o. 7. 54- 56 II: 41 - 59. 7. 56_ 58'# IIf: 1 > 2. 8. 59 — 61. 3 6. 8. 02— 64. Hl: 1—9. 9. 70_ -3i Hl: io- 14. 9. ?5_ ?9> I'I: 15 , 16. 9- 79 , 80. IU: l?' 9- 74 , 75. L O-  B L A D W IJ Z E R. «33 LUKAS. AFD. BLADZ. III: 18. 9- 80 * 814 III: 19, 20. iÖ. 137- 2t , a«- JO- 8£_i 85* III: 23-38. 10- 85- 1V: 1-13. it. po —IOOi IV: 14. 17« *38' IV: 14, i5. Iö- i5$*-*57' IV: ïó —30. 19. - J58 ~i6a. IV": 31 , 32. 20. 1Ó4 » 165» JV* 33 — 37. 21. 170-^-172.; IV: 38 — 41. 2i. 172—176. IV: 42 — 44. sa. • 176 » '77- V: 1 —11. 20. 265, 166. V: 12- 14. 29. 27* -275J V: 15, i«. 29. 275 — 277. V: 17 — 26. 3°. 278 — 283. V: 27-38. 3* 284- 293; VI: 1 -5. 34- 309-315. VI: 6—li- 35- 316—324. VI: 12 — 16. 36- 3=5 —3iS- VI: 17—19. 36. 328, 329- VI: 20—49. 37- 329 — 336. VII: i — iö. 38. 337 — 344' VII: 11 — 17- 39' 344 — 348.' VII: 18 — 35' 4o. 349 — 362. VII: 36 — 50. 4'« 363 — 367. VIII: 1 — 3- 41- 367 > 368. Vilt.: 4—15-- 45- 390—403.- VIII: 19 — 21. 44- 3S3 — 389. VIII: 22—25. 48. 431 — 434. Vlil: 26 — 39. 48- 434—440.- S hü*