0' 1093 ZIJ m"m,l,mUI 093 5798 ^ AMSTERDAM   d e REDELIJKE GODSDIENST HET BEST EUANGELISCH OFFER. AANGEPREEZEN IN EENE REDEVOERING OVER ROMEINEN XII: i, TE AMSTELDAM, 's avonds IN DE OUDE KERK, OP DEN TIENDEN JUNIJ 1792, UITGESPROOKEN DOOR JOHANNES CLAESSEN. Kerkleeraar te Leerdam. Te AMSTELDAM bij MARTINUS di B R U IJ N, In de Warmoesflxaat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde.  Uitgegeeven na voorgaande Vifitatie en Approbatie van de E. E. Vjfitatoren der Clasfis van Buuren. Pm. awj. conr. hugenholtz, Pred. te Tsftlftein. el. petr. BONOUVRlé, ■ Zoelmond. joh. wilh. eernh. burger, "' . - THcht..  TOEWIJDING VAN DEZE REDEVOERING AAN DE BLOEIENDE GEMEENTE VAN JESUS CHRISTUS, Te Amjleldam. j^oudt Gij, die voor agt jaar en mijne onder u lieden uitgefproken Redevoering met zo» veel genoegen ontvingt, dat ik mij zoo zeer 'er over yerwonderde, als verblijdde, deze niet genegen aanneemeh; welke zou de reden zijn, dat ik aan liet goed onthaal van deze twijfelen zoude ? Bij het klimmen mijner jaaren zijn de Godsdienfiige zaaken mij niet weiniger aangenaam, dan zij waren in mijnen jongeren leevtijd. Deze Redevoering zal de taal van mijn hart fpreeken, en u vertoonen, hoe zeer ik mij met pwe Leeraars verblijden zoude, wanneer dit gering Bijdraagen tot het geen weeklijks, en dagelijks van dezelven onder u gefchiedt, eenigen wezenlijken voordgang in de aanprijzing en beoefening van denChristlijkenGodsdienst maaken mogte. Zoo wenscht mijn hart, dat in die Stad, waar in volken van allerhande landjlreeken zich veree* ni-  tl nigen, de Redelijke Godsdienst , hij allen mogte yereert en hartlijk aangekleevt worden ! Dat de deugden, welken de zelve uit zulk een zinver beginzel, langs zulk eenen billijken regel, en tot zulk een zuiver oogmerk voordraagt, en aanprijst, van alle7i erkent en beoejfent worden , met kloekmoedig- en ftandvastigheid: dat alle die ondeugden, welken onzen Christlijken Godsdienst zoo ontluisteren, uit het Heryofmd Christendom wijken, en voor die pligtsbe^ trachtingen plaats mogen maaken.' Dat de Godsdienst zijne dierbaare en ge* wenschte vruchten onder a lieden yerfpreide, en v "ii die in de flad op alle plaatzen aantreffe; dat zij in uwe Paleizen, in uwe huizen, en hutten woone! Dat alle ongelukkige gevolgen van kleinachting van den Godsdienst verse van u lieden geweert worden; op dat uwe zegeningen in allen opzigten, die van voorige dagen, overtreffen! Zo mijne wenfchen vervult worden?, dan zal in uwe flad de eer woonen ■ de geedertierenheid en waarheid zullen eikanderen ontmoeten; de gerechtigheid en vrede zullen elkander en kus/en; de waarheid zal uit de aarde fpruiten \ de gerechtigheid, zal van den hemel nederzien; ook zal de Heer het goede geeven, en ons Land zal zijne vrucht geeven; de gerechtigheid zal voor zijn cangezigte hecnen gaan, en hij zal ze zetten op den weg zijner voetflappen! DE  t> ë REDELIJKE GODSDIENST is het BEST EUANGELISCH OFFER. VOORGESPREK. aandachtige en zeer gelievde hoorers! Ons Goclsdienftig offer in deze Vergadering zijden Heere, in Christus, welgevallig! Jk ftaa toe, dat 't geheel morgenlandsch zij,' wanneer salomo éerten welmeenenden R'aadgeever vergelijkt met den olie en het reukwerk,; gelijk wij dit kezen Spreuk: XXVII: 9. Olie en reukwerk verblijdt het harte: alzoo is de zoetigheid van iemands vriend, van wegen den raad der ziele; Olie en reukwerk hadden in het warme Oosten meer nuttigheid, dan in onze koudere Euro-' peefche landen. , * Welriekende zalv-olie ontbrak niet op de hooP den van die Oosterlingen, welker bezittingen die kosten vergelden konden: hoe gering méd echter ook in vermogen was, God hadt zelv gezorgdt, dat men olie genoeg, terzalvinge, bekomen konde. Olie en reuk-werk waren aangenaam, efj ver-' fpreidJen eenen lievlijkerï reuk rondom zich: zij wekten de geesten op, en ontilaken de zagtlte' aandoeningen van genoegen en blijdfchapV c wefö £t Uien  a*) men uk de bijeenkomst, en gezellige verkecringe fcheppen konde. Onderfcheidt zich de waare en belangneemende van eene fchijn- en onverfchillige vriendfchap, door den goeden en gepasten raad, welken de vriend, bij gefchikte gelegenheden, in het gezellig verkeer met menfehen , aan hun geevt. Moet zulk een vriend, die zich als eenen raadgeevenden vriend gedraagt, wegens zijne belanglooze genegenheid, geene blijdfehap in het harte van hun uitftorten, tot welken die zoo welgemeende, als alleraanneemlijklte raadgeeving gefchiedt ? Ik gevoel in dit oogenblik, mijne Gelievden 2 op het allerleevendigfte, dat eene vriendfehap tot u allen, naar uwe omftandigheden, mijn harte aanvuure, om ulieden, in deze Godsdienflige bijeenkomst, eenen belangrijken raad medetedeelen. Gelijk Gij mijne voorlïellen, die ik aan ulieden voor agt jaaren deed, wanneer ik uwen aandacht met het getuigenis van den Zaligmaaker uit matth: XI: 12. gaande hield: Van de dagen Joannis des Doopers tot nu toe wordt hes koningrijk der Hemelen geweld aangedaan, er, de geweldenaars neemen het zelve met geweld; met genoegen, en niet ongezegend, door 'sHeeren goede hand, ontvingt; alzoo wensch ik, dat gij, in dit uur, mijnen hartlijken raad, welke op uwe eeuwige zaligheid eene naauwe betrekking heeft, ontvangen zult. Dan, hoe kunnen wij dit verheugend uitwerkzel verw?gten, indien wij der Godlijke nabijheidniet deelachtig zijn! Laat ons derhalven onze offerande aan den leevendigen God, met alle eer-  co eerbiedig- en volvaerdigheid, in dit of dergelijk gebed ootmoedig voorftellen? T E X T. rom: XII: i. Ick bidde u dan, broeders, door de ontferminge Gods, dat gij uwe lighaamen fielt tot een levende, heilige, [en] Code welbehagelijke ojferhande, [welke is] uwen redelicke Godsdienst. INLEIDING. De Heer geeve ulieden, veel geachte Hoor ers! die genade, op dat gij Hem in uwe zielen, en lighaamen moogt verheerlijken ! Al fchoon de Heidenen, helaas! al te kwistig geweest zijn in het Aagten van menfehen tot offers voor de Goden, en zij geloovden, dat die lust hadden aan menfchen-vleesch en menfehenbloed : ja, hoewel dit zelve fchroomlijk denkbeeld de jooden, welken naa de Heidenfche Afgoderij hunkerden, heeft bewoogen, om hunne kinders door het vuur te laaten verteeren; nogthans is het waarheid, dat menfehen-oifers onder de fnoodlte gruwelen moeten gerekent worden. Zegt de Heer zelv: zou ik ftieren-vleesch eeten, en'bokken-bloed drinken? geevt Hij daar mede te kennen, dat de uitwendige offeranden bij Hem dat niet waren, 't geen de bijgeloovige Jood daar van dacht. Wij mogen met meer reden vraagen: zou de Heer menfchen-vleesch eeten, en menfchen-bloed drinken? Neen! Neen! hier van heeft Hij eenen afkeer; Hij verfoeit dit. Mogelijk denkt uw Aandacht: Hoe fpreekt gij hier zoo ftouc over? gedenk, wat gij tot een onA 2 der-  C 4 ) derwerp van uwe Verhandeling voor dit uur verkooren hebt, want daar in koflit een meHlchenoffer in. , Ik erken het, mijne Gelievden! maar daar in is geen menfchen-offer, waar toe een mensch eigenlijk geflagt, gedood en door de altaar-vlam verteert wordt. Neen ! het is een redelijk en geestelijk offer, beflaande in eene toeëigening van zichzelven aan den Heere en zijnen zaligen dienst, uit erkentenis van die heils goederen, waar mede men begenadigt is geworden. Althans tot zulk een offer tracht de Tharfer de Gechristende Romeinen optewekken: Ik bid u dan, Broeders — Gij hebt van mij geene bijzonderheden, aangaande dezen Paulijnfchen Briev aan de Christetenen te Romen, zoo uit de Heidenen als uit de Jooden, te wagten. Genoeg is het, dat ik ulieden herïnnere, hoe gij in dezen Briev de allergewigtigfte Genade-leer kunt aantreffen, welke de Apostel, op eene, hem bijzonder eigen, wijze, tegen de anders gevoelenden manlijk verdedigt. 't Punct, waarop alles nederkomt, is de leer der genadige rechtvaerdigmaaking, alleen uit het geloove,'t welk de gerechtigheid van JefusChristus aanneemt, zonder eenige werken, aan de zijde van den mensch, in aanmerkinge te neemen. Gij weet, althans het is zeker, dat de rechtvaerdigmaaking in zich bevatte de genadige vrijfpraak van de fchuld en flraffe der zonden, en de herftelling van den mensch in de gemeenfchap, en de vriendelijke verkeering met den Heere, niet alleen in den tijd, maar ook in de eeuwigheid. De  C 5 J. De Kruisgezant bemoeit zich in de Inleiding van dezen Briev, om den aart en voortreflijkheid van het Euangelie te vertoonen, en noodigt ieder terftond tot het gelooven van het zelve, vers i -16. Laat ik ulieden niets van mijne gedachten verbergen : de groote zaak, waarmede, onder de bedieninge des Euangeliums, de orde des heils aanvangt, is het geloov aan dat Euangelium, en dat vertoont, hoe men aan zijne zaligheid, wat den God der lievde aanbelangt, niet behoevt te wanhopen. Hier op laat hij die drie gewigtige hoofdftuk ken volgen, welke in de te rechtbrenging van den zondaar zich openbaaren moeten. Want, zal de Apostel, hartlijk en gevoelig, ever het gewigtig ftuk der rechtvaerdigmaaking des geloovs, zonder eenige werken, noch eigen verdienften, handelen; 't was noodig, dat hij den aart, algemeenheid, en het verdienstlijke der zonden, niet maar noemde, maar ook bondig bewees, waar toe hij zich begeevt van het 17 de vers van het eerfte tot het 22ÜQ vers van het derde hoofddeel. Hoe rechtvaerdig en algemeen ook het verderv over alle zondaaren hadt kunnen gaan: Gods rijke ontverming en lievde in Christus Jefus hetv ben te wege gebragt, dat 'er eene verlosfing van de zonden te verkrijgen zij: en dit geevt hem eene fchoone gelegenheid om over de genadige rechtvaerdigmaakinge des geloovs te handelen, welke de werken en bemoeinisfen van eene Heidenfche deugdzaamheid zoo wel, als van eene wettifche heiligheid, naar de Joodfche pligtpleegingen, geheel buiten fluit, en voor de geloovsA 3 ver-'  C 6 ) veré'eniging met- of hec aanneemen van de borggerechtigheid van Jefus Christus, alleen plaats laat; dit is de hoofd zoin van het gefchreevene van het 2ïfte vers van het derde hoofddeel tot het einde van het elvde. Met de ftof onzer Verhandeling maakt de Tarfer eenen aanvang met het opgeeven van de Euangelifche Zeden-leere, waarin zich niet alleen de Jooden, maar ook de Heidenen, zoo veel zij Christenen zijn, behoorddcn te oeffenen, en die Zeden-leer loopt tot het befluit van dezen Briev door. Paulus is geen lievhebber van fprongen tc maaken in zijne fchrivten, gelijk men van hen wel vindt, die het onderwerp hunner overweeginge niet volkomen machtig zijn. Hij komt geleidelijk tot de vcrpligting der Christenen tot- en de beöeffening van waare deugd, en eeneEuangelifche heiligheid: want, bij het afloopen-van het elvde hoofddeel hadt de Godsman gevoelig en hartig gefchreeven over de heerlijkheid van Gods genade in Christus, tot bevoordering van het heil en de zaligheid van zulke flegcen en ellendigen ui; de Jooden en de Heidenen, want die was vol wonderen, en verwekte de aan"-enaamfte geloovs befpiegelingen: waar in dc eerbiedige befchouwer niet kan feilen den Heere als de oorzaak en den bewerker van dat heil re befchouwen: want uit Hem. en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in de eeuwigheid.' Amen! Op welke wijze men nu Gods heerlijkheid openbaaren kunne, zal hij in dit beöeffenend gedeelte van zijnen Briev bevatten, toonende, dat hij, die danköffert, den Heere eert, en die zijnen weg wel aanftelt, zijn heil zal zien. ]\jen  (7) Men heeft, niet zonder reden, gedacht en gefchreeven, dat wij in dit beöeffenend gedeelte van dezen Briev de lievde jegens God, zich zeiven , en den naasten aangepreezen vinden. Zeker is het, en niemand uwer zal het ia twijffel trekken, dat onze Verhandel-ftoffe eenen crnltigen, en niet minder vriendlijken aandrang van Paulus aan de Romeinfche Christenen, tot welken hij eene nauwe betrekking hadt, in zich bevatte, om ze te beweegen, dat zij, van wegen die groote en aanmerkelijke weldaad der rechtvaerdiginge om Christus wille, door de genade des geloovs, zich geheel en al aan den Heere en zijnen dienst mogen heiligen, en toewijden , ten bewijzen, dat zij niet verlost zijn, om in de zonden te blijven voordvaaren, maar om die geheel afteleggen, en zich aan een rein en Gode aangenaam leven in het openbaar en verborgen te gewennen. I. Gij geloovt immers, A. H. dat wij dezen tijd genoeglijk zullen A. Kunnen doorbrengen, wanneer ik uwen luisterenden aandacht, want ik houd mij van den zeiven, uit het gewigt der zaaken verzekerd, duidelijk poog te tekenen, SS. Hoe een waar Christen, den redelijken Christen-Godsdienst daar in Helt, dat hij zich als een leevendig, heilig en Gode aangenaam offer overgeevc. D. Waar na ik zal poogen de gewigtigheid van die godsdienftige opoffering ulieden te doen erkennen, afgeleid uit de ernftige en vriendbroederlijke vermaaning des Apostels, ik bid u dan Broeders! A 4 ^. Niet  C s ) ÏAit. J<. Niet vreemd zal het zijn voor ons oogï merk, wanneer wij bij «. De pligts betrachting der Christenen , welke de Tajrfer voordraagt, als een ftellen van hunne lighaamen tot een leevendige , heilige en Gode welgevallige offerande, ftil liaan. a. Vooraf oordeel ik het allernoodigst, dat wij weetcn, wie het zijn, welken de Apostel hier als broeders aanmerkt: 't Is waarheid, dat alle menfehen uit één bloed voordgefprooten, elkanders broeders zijn; doch, ten aanzien van de Maatfchappij, heeft 'er eene broederfchap tusfehen alle derzelver leden plaats: de huislijke maatfchappij bevat als broeders en zusters, alle de kinderen. Schoon nu-, wegens den voorrang, welken de manlijke kinders hebben boven de vrouwelijke, alleen de naam van Broeders gebezigt wordt, moet men 'er de zusters ook onder betrekken, gelijk ook hier de Apostel, onder de benaaming van broeders, de zusters verflaat. In de burgerlijke maatfchappij zijn alle de Ingezetenen broeders, in de Kerkelijke Genootfchappen mag men alle de leden als broeders aanmerken : dit laatfte heeft hier ongetwijffeld plaats, want gij zult mij wel toeftaan, dat de Romeinfche Christenen hier, onder de uicdrukkinge van Broeders, verftaan zijn. Volgens den aanleg van de Gemeente te Romen, beftondt zij niet alleen uit Jooden, maar voornaamlijk ook uit Heidenen, 'welken beiden daar toe waren overgegaan, dat zij Jefus Christus, als den ecnigen naam, on? der den hemel, aan de menfehen gegeeven, om zalig te worden, aanmerkten, in Hem ge- loov-  C9J ïfA'** ^'^loovden, en de geheele Euangelifche Leer hadden aangenomen. Maar, om dar Paulus eigenlijk tot het Volk der Jooden behoort, zou men kunnen denken, dat deze vermaaning alleen tot de Jooden, zijne broeders, naar het vleesch , betrekking hadde , inzonderheid om dat de offeranden bij dezelve een voornaam gedeelte van hunnen Godsdienst uitmaakten. Ik kan voor mij evenwel niet ontveinzen, dat het geheel beloop van dezen Briev aantoone, dat de Apostel, als een Euangelie Verkondiger , zijn best doe , om het onderfcheid tusfehen Jooden en Heidenen weg te neemen; want, volgens de huishouding van het N. T-, was 'er geen midden-muur der affcheidinge meer tusfehen deze Volken : zoodra men een gechristend Jood of Heiden was, leevde men in het Christlijk Genootfchap, en dat liet niet alleen het broederfchap tusfehen Jooden en Heidenen toe, maar belastte het zelve ten fterkften. Wanneer mén nu met den Godsdienst der Heidenen bekend is, weet men ook, dat zij aan offeranden geen gebrek hadden , met welken zij hunne Godheden zochten te verzoenen, en te behaagen. Zij allen dan, die in Christus geloovden , zijne genade en de rechtvaerdigtnaaking, met verwerping van de werken, erkenden, waren, zonder eenig onderfcheid, broeders , hebbende gemcenfehap aan den zeiven Vader, en zijne weldaaden, ftaande onder eikanderen in eene nauwe betrekking , en zijnde aan eikanderen de oprechte broederlievde verfchuldigd. Straks nog iets van die Broeders ! b. Wij zullen nu opmerken, hoe hij A 5 van  ( io ) LA.R.m.6. van de Broeders begeere, dat zij ne lighaamen zullen Hellen tot — i. Wie weet niet, dat de menfchen lighaamen hebben, welken van de zielen of van de geesten (gij moest het voor geene ketterij aanzien, als men leerde, dat de mensch uit drie deelen beftaa, naamlijk uit een lig haam, eene dierlijke ziel, en eenen geest, die redelijk is, want gij zoudt Paulus dan ook verketteren, die, in dat denkbeeld ftaande, meiding maakt van eenen geheel oprechten 'geest en ziel, en lighaam, i Thesf. V: 23.) onder! fcheiden zijn, zijnde het lighaam dat gedeelte van den mensch, 't welk , uit ftov gemaakt zijnde, tot ftov moet wederkeeren bij den dood of de fcheiding van den geest en de ziel ui't het lighaam. De Grieken gebruiken rmym niet maar alleen bepaald voor dat lighaam, dat wij eigenlijk zoo noemen, maar ook voor eenen lijv eigenen flaav die zich geheel en al ten dienfte van iemand overgegeeven en verbonden heeft. Wij vinden zelv in dezen Briev fpooren van die betekenis ik noem u Rom. VI: 19. Ik fpreek op menschlijke wijze, om de zwakheid uw's vleesch's wille, want, gelijk gij uwe leden gefteldt hebt om dienstbaar te zijn der onreinigheid en der ongerechtigheid tot ongerechtigheid, alzoo (lelt nu uwe leden, om dienstbaar te zijn der gerechtig, heid tot heiligmaakinge. 'Er zijn Uitleggers van naam en achting, welken het lighaam der zonde dezes doods, waarvan Paulus, als een ellendig mensch aangemerkt, wenschte verlost te ' zijn, verklaaren van eene doodlijke dienstbaarheid dat is, zulk eene dienstbaarheid, waarbij men  co I.A.tf * 1>.L men zijnen bezitter tot meester van zijn leeven gemaakt heeft; eene uitlegging, welke , fchoon men ze met zijne gewoone opvattingen niet verruilen wil, evenwel aanmerking verdient , om dat onder het woord lighaam een geheele perzoon bevat wordt, en het is buiten bedenking bij mij, dat hier door het lighaam ook de geheele perzoon verftaan moet worden, 't Is geene kwaade opmerking, dat de Syriers, wanneer zij fprecken van mij zelv, uw zelv, gij lieden zelv, dat dan eens door ziel, dan eens door lighaam uitdrukken: De Hebreen bezigen het woord geleent e voor de geheele beftaanlijkheid, Job II: 5. daar zegt de Zatan tot den Heere: doch ftrek uwe hand uit, en tast zijn gebeente en zijn vleesch aan, zo hij niet u in uw aangezigt zegenen zal, of meende de tegenpartijder hier niet de perzoon van Job ? Men behoevt niet lang in de Redenkunde te leeren, of men komc aan de Synecdoche, de zaamenvatting, waar in men zoo wel een gedeelte voor het geheel, als een geheel voor een gedeelte neemt, waarom zou de geleerde Tarfer zulk een bloemtje in zijnen ftijl ook niet hebben? Ziel zegt inden Bijbel meermaalen eenen geheelen mensch, wat belet ons dan, dat wij hier door het lighaam ook niet den geheelen perzoon verftaan zouden? Denkt dan dat gij hier leest, dat gij uzelven tot een leevende, heilige en Gode welbehaagende offerande ftelt, en dit zal uit de zinfpeeling op de offerande nog wel eenige opheldering verkrijgen. 2. Laat ons voordgaan om dit ftuk te ontwikkelen. §. Paulus, dit weet ieder, die zijne Schrivten maar met eenige opmerkzaamheid leest,  C i* ) LA.fci.«.*.a.$. leest, heeft veel finaak in zulke zinbeeldige voorftellen, waar-in op de Onjte Huishouding gezien wordt: hij heeft klaar en duidelijk voor zijnen geest, 't geen in de Mofaïfche offeranden wierdt gevonden: wij verzoeken, dat gij de Heidenfche offeringen hier niet geheel gelievt uit te fluiten, alzoo Jooden en Heidenen het offeren in het zelvde fchool geleerd hebben, die Honden in dat gevoelen, dat zij de Goden eenen aangenaamen eerdienst beweezen, wanneer zij, ter eere van hun, offers aanbragten, offers, genomen uit het kostbaarfte van hunne bezittingen, zoo dat zij hunne kinders, de gelievdfie panden, aan het altaar niet onthielden; maar, niet tegenftaande dit, dunkt mij, dat Paulus voornaamlijk op de oude Wettifche offeranden gezien hebbe, en hier toe heb ik de vrijheid,om dac de Heidenen, zoo dra zij tot het Christendom overkwamen, de waar- en Godlijkheid van het O. T. erkenden, engeloovden, dat de offeranden eene hoogere beduidenisfe hadden: want gij geloovt immers met mij, dat alle offers eene ïchadiHve van toekomende goederen geweest zijn, welken noodloos wierden, zoo haast de goederen zelv verfcheenen, en tegenwoordig waren. Gewis zou ik uwen aandacht pijnigen, als ik mijnen tijd wilde doorbrengen in het fchool van de Oude Mofaïfche offeranden, dan ik moet "er, tot verfland van deze woorden, tog iets van aanftippen. De offeranden hadden onderfcheiden benaamingen : men hadt brand-, flagt-, fpijs-, drank-, zond- en dank offers; onder die allen muntte de eerfte, de brand-offers, uit, de bijzondere eigen- fchap  ( «3 ) I. A.tf.».^.a.§. fchap van die offers was, dat zij geheel, zonder iets uit te zonderen, voor God waren; terwijl, uit de andere offers, een gedeelte voor den Priester, of voor den offeraar gegeeven wierdt: was nu het brand-offer in zijn geheel het eigendom van den Heere, al wat Hem daar van wierdt onthouden, noemt de Heer zelv Jef. LXI: 8. eenén roov in het brand- offer, welken hij haatte. Wen gij de bijzonderheden van zoo eene offerande begeert te weeten, dan verzoek ik, dat gij, met aandacht, de uittekening daar van Levit. I. leest. Men bragt tot brand-offers vee, runderen en fchaapen; maar die dieren moesten gefchikt zijn voor het altaar, zij moesten zijn volkomen, mannekens ; de offeraar moest die brengen tot den Priester aan de deur der Tente der Zaamenkomfte, en zijne hand op het hoofd van dat dier leggen , waar na het geflagt en door het auter-vuur verbrandt wierdt. Dat nu dit brand-offer het voornaamfte der offeranden geweest zij, fchijnt mij te blijken daar uit, dat het onderwijs aangaande de offeranden met het brand-offer wierde aangevangen. Zou het wel geheel mis zijn, als men Helde, dat de offeranden van de Eerstvaders brandoffers zijn geweest? en ik maak met veele fchrivtverklaarers geene zwaarigheid, om te Hellen, dat het oog van Paulus hier vooral op 't brand-offer zij gevestigd geweest. Dat ftellen van eene offerande, 't welk hier voorkomt, wordt Levit: i. onder de gemeene benaaming van offeren voorgedraagen; dan het beloop der zaaken brengt mede, dat de offeraar dit dier aanbragt, en voor den Priester Helde, ja het is bij mij ten hoogffen waarfchijnlijk, zo al niet  I. A. 2. §. niet zeker, dat de Kruisgezant, onder de uitdrukking van fielt, het geheel offerwerk bevat hebbe. Laat het waarheid zijn , dat itxpetwxt een woord zij, 't geen van den krijgsdienst, en van de dienstknechten gebruikt wierdt, gelijk het Rom: VI: 19. van een ft ellen tot dienstbaarheid gevonden wordt, des niet te min kan het de aanbrenging van, en de ftelling voor het aangezigte des Heeren, ja het geheel offer-werk met alle recht uittekenen; die ("preekmanier is Paulus eigen, denkt maar aan Eph: V: 2. daar jnxpsW, hij heeft zich. overgegeeyen tot een offerande, tot een Aagt-offer, Gode tot eenen welriekenden reuk, het zelve is als ons ft ellen , dat wij hier ontmoeten. Allerzekerst is't, dat, bij de Israëliërs, geen dood aas, als een offerande, op het altaar komen mogte; de offeraar moest een leevend beest, dat zonder gebrek was, aanbrengen, anders kon het nooit ten lievlijken reuk voor den Heere zijn. §§. Hoort nu! Paulus wil, dat deRomeinfche Christenen hunne lighaamen zullen ftellen tot eene leevende — II. In het algemeen kan ik u verklaaren, dat de Tarfer wille, dat zijne broeders zich zeiven geheel en al aan God zullen overgeeven, zich aan Hem toewijden, Hem verheerlijken en dienen, tot eene erkentenis van hunne afhanglijkheid van den Heere, wiens eigendom zij waren, en zoo komt het in den zaakelijken zin overeen met eene andere fpreekwijs in dezen Briev, in het veertiende Hoofddeel, het zevende en agtfte vers: want niemand van ons leevt zich zeiyen, en niemand ftervt zich zeiyen. Want 't zij  ( 15 ) zij mj keven, wij keven den Heere, 't zij wij fterven, wijft'erven den Heere; 't zij dan dat wij keven, 't zij dat wij ft erven s wij zijn des Heeren. iii. Maar hij verkiest dit onder die zinbeeldige uitdrukking voor te draagen, dat men zich ftelle tot eene leevende, heilige cn Gode welbehaagelijke offerande. AA. Bepaalen wij ons meer gezet bij dien Paulijnfchen voordragt. Nt?. De Christenen komen ons hier voor als brand-offers. aoc. De lighaamen van die broeders moeten dan zijn eene offerande, naamlijk, hij, die het offer bragt, gav het recht, dat hij daarop hadt, geheel en al aan den Heere over, zonder dat hij daar van iets wederkreeg, en dit maakte bijzonder de zaak van het brandoffer uit. Zal dan een Christen als zulk een offer aangemerkt kunnen worden, hij moet alles geheel aan den Heere afftaan, niets meer van zijn eigen recht rekenen, dat is, niet meer zich zeiven te zijn, noch zich zeiven te regeeren volgens zijnen eigen wil en goeddunken: dezelvde zaak drukt de Apostel met een ander voorftel uit, i Cor: vi: jq, of weet gij niet, dat ulieder lighaam een Tempel is des Heiligen Geest es, die in u is, dien gij yan God hebt, en dat gij u zelvs niet zijt, Merkt in dien Text op, dat het lighaam daar niet alleen het eigenlijk zoo geheeten lighaam uitdrukke, maar den geheelen mensch, want hij zegt: dat gij uws zelvs niet zijt. Deze offerande moet gefchikt zijn, en de verè'ischten van eene deugd-  (i6j I.A.K S§.III.AA.tfN.£/g. deugdlijke offerande' hebben; daartoe ftrekken die bepaalingen, welken de Apostel 'er bijvoegt; immers hij noemt die, eene leevende 3 heilige, en Gode vtelbehaa-* gelijke offerande. aa. De1 twee eerHen zijn verëischten, welken in eene goede offerande noodzaaklijk zijn, het laatfte ziet op het uitwerkzel daar van* ii. 't Is dan eene leevende offerande : 't dood aas was voor eenen Israëliër verontreinigend op de minfte aanraaking van het zelve: het zou een verfoeilijk ding zijn geweest, een van zelv geftorven beest^ op den altaar, den Heere te brengen: die eenig dier ten offer bragt^ moest het, in den fterkften zin, leevendig, ik meen, gezond en welvaarendj brengen, de dood behoorde tot het offeren; maar die moest aan dat leevend dier door den Priester worden aangedaan, welke het zelve 't bloed aftapte. Een geestlijk offer moet niet minder leevend zijn: 't lighaam, zonder de ziel, is dood. Ik kan het niet helpen, hoe fchrander men ook dat oude denkbeeld, dat men uit Eph. II: i. gemaakt heeft van den dood-ftaat van eenen natuurlijken mensch, zoekt te verduisteren, of geheel weg te neemen; het kan 'er bij mij nog niet uit, gaern zou ik dood in zonden neemen voor der zonden geftorven 3 gelijk het in dezen Briev voorkomt, maar het beloop van zaaken in dit voorftel verbiedt mij dat; het dood zijn is daar iets kwaads, dat men verklaart als een leven in de zonden en ongerechtigheden ; weshalven zij daar niet konden afkomen, zo zij door geene veranderende genade van dood, geestlijk dood, lee-  C 17) LA.N »•§§• HU.AA.J?K B,é aa.22. huis des Hee- ren, in lange dagen, cierlijk zijn, dat is, /.onder ophouden, vercieren moet, is geè&lijk, en vertoont de waare lievde jegens God en ai Ie zijne bevelen en inzettingen. Het bfftt, dat wij hier vinden, moet gehéël heilig z\'p, inen uitwendig heilig zijn: wint het geïoov, dtït in dit ofFer zijn werk vindt, moet het ook verrichten, dat reinigt het hun, Hand: XV: 9. Dit offer heeft zijne vrucht tot heiligmaaking, Kom: VI : 22. Heiliglvid is een der heerfchende eifchen van den Bijbel, het is de w He Gods, uwe heiligmaaking — 1 Thesf: IV: 3. Die God wil zien, moe- rein van harten z'.in> en de heiligmaaking najaagèö! vergêh .VI itth: V: 8 en Hebh XII: 14. H e ffiSrk i§ de drangreden tor hevigheid in den eerden briev van Petrus het eerde hoofddeePhet vijvtiende ëi ?e«tietide vers5 't is: zijt heilig w allen uwéfi windel, want ik ben heilig! gij kunt de kracht van die drangreden bij meest alle Gods gèbódéri vinden. Levit: XIX. en waar toe ffaa ik h:er langer op? Gods heiligdom zal hier nier eer volkomen in fchoonheid wezen, voor dat de toezegging van Zach: XIV: 20, 21. bewaarheide zal zijn. bh. Daar men nu aan den Héere eene leevendige en heilige offerande brengt, d or kan men daat maaken, dat die Hem dimgéfiMm zal zijn, gelijk Paulus fpreekt van eene Gode welbehaagelijke offerande. Gij zult zekerlijk in de fchnvten van Mofe wel geleezen hebben van offeranden, ten lievlijken reuke voor den Heere: hier toe offerde men de brand-offers ook op aan den Heere, Levit: I: 9. Niemand kan 'er aan twijffelen, of 'er zijn ook of-  C i.9 ) t A. es.i.2.§$. HU. AA.itü. 83. bb. offers 3 welken niet gevallig zijn: roept de offerande van eenen ' Caïn en Habel maar voor uwen aandacht; en gij zult erkennen, dat Caïns offer den Heere niet behaagde: Genef: IV: 5. Gav God door een zigtbaar teken van hemelsch vuur, waar mede Hij het offer in brand (lak, zijn genoegen te kennen, Genef: XV. en 1 Kon: XVIII. Hij gav niet minder duidelijk het ongenoegen, dat Hij hadt wegens ongcfchikte offeranden, te' kennen: hoe ftcrk drukt de Heer zich daar over uit, Jef: 1: 11, 12. Waar toe. zal mij de veelheid uwer flagt-offers zijn: zegt de Heer: ik ben zat der br and-offer en, en der rammen, en des [meers der vette beesten, en heb geenen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken : wanneer gijlieden voor mijn aangczigte komt te yerfchijnen, wie heeft zulks van uwe hand geëischt, dat gij mijne Foorhoven betreeden zoudi? vergel: Ps: L: 8. Vraagt gij mij: „ welke offers waren den Heere welgevallig?" Ik andwoord: gelijk de geheele oude fchaduwachtige offer-dienst op de aanllaande offerande, welke de Mcsfias voor de zonde opbrengen zoude , zag , dus moet men het geloov als dat geen aanmerken, dat den Heere welgevallig was: daar de offeraar geloovig op de verzoenende offerande van den Mesfias zag, door die fchaduwe heenen, daar was hij aan den Heere aangenaam, en het genoegen Gods bleek uit den vrede , en de vriendfehap met God. Hierom meen ik met gerustheid te mogen zeggen, dat het onbehaaglijke niet in het offer als offer, zo het aan die befproken verëischten voldeedt, te zoeken ware, maar in het ongevoelig B 2 en  C *o ) l.A.tf.«.b. 2.55.IIILAA.Ktf.BB.bb. en ongeloovig harte van den offeraar. Dus zal ook eene geestlij ke offerande den Heere aangenaam zijn, wanneer ze met het waarachtig geloove gepaard gaat, en alle die beoeffeningen der Godzaligheid uit het oprecht geloove voordvloeien, 't welk leevendig is, en zich met Christus op het naufte verëenigt. Zulk een geestlijk offeraar geniet dien vrede, en die blijdfchap, die de gerechtvaerdigden uit het geloove te wagten hebben. Hier in is het zegel van de godlijke goedkeuring op die betrachtingen gelegen, zulke opofferingen van den Godminnenden kunnen niet nalaaten aan God aangenaam te zijn. 32. Tot zulk een leevend, heilig, en Gode welgevallig offer moesten die Christenen nu hunne lighaamen Hellen: dit moest gefchieden met alle gewillig- en volvaerdigheid, niettegenfhande zij moeilijke en onaangenaame opofferingen doen moesten, onaangezien alle de zwaarigheden, welken dat werk vergezelden. 't Denkbeeld van het (lagten vertegenwoordigt het dooden van den ouden mensch, het overwinnen van alle zijne verkeerde lusten en neigingen. Wierdt dit geheeten een Hellen voor het aangezigte des Heeren, 't zal uittekenen, hoe eerbiedig, en met welk ontzag die overgaav van zich zeiven aan den Heere gefchieden moet; de erkentenis van's menfchen afhanglijkheid, en 'sHeeren hooge waerdigheid moeten hier in aanmerkinge komen. Was het vee op duizend bergen des Heeren eigendom , en kon men, met alle recht, zeggen, dat geen Israëliër iets anders, als Gods eigen goed  (*i) I.A.tf «.£.2. S5.mi.AA.33. goed, dat hij eerst gegeeven hadt, aan Hem wedergave: in het geestrijke is het juist zoo, want aan God moet men danken, dat men een harte hebbe om Hem alleen te dienen; Hij neigt het zelve tot de vreeze van zijnen naam: hoe nederbuigend is Gods lievde, hij vraagt her harte, dat hij eerst gegeeven heeft, en verlangt, dat men tot Hem brengen zal, 't geen uit Hem, door Hem,en tot Hem is, en zijn moet. Dan ik beloovde uwen Aandacht iets nader, omtrent de voordelling van de lighaamen tot eene offerande, dit zal ik hier vervullen. Herinnert u, hoe de Israëliërs door eenen Priester het offer-werk moesten verrichten laaten: men vindt Schrivtverklaarers, welken,hierop achtgeevende, dit voorftel zoo gevat hebben, dat de zielen van die Christenen als de Priesters waren, die dat leevend, heilig,en Gode gevallig offer aan Hem voordellen en opofferen zouden. Deze fpeeling is niet zeer vreemd, daar wij weeten, dat de ziel het lighaam beiluurt, en deszelvs leden, tot bewerking van haar oogmerk, gebruikt. In het offer, bijzonder in het brand-offer wierdt de verzoening aangemerkt, en het diende ter befchikking van den vrede; wanneer men zich nu den gewoonén fpreektrant des Bijbels voordek, dan is het ongetwijffeld, dat het bloed eigenlijk tot verzoeninge ware, gelijk, in het tegenbeeldig offer, het bloed des onbevlekten en ondrafiijken Lams verzoenende gerekent wordt; terwijl de andere deelen des lighaams op het altaar door de vlam verteerdt wierden, want B 3 het  C ?f ) I.a.tf.*. ^2.,S5.IIII-aa.23. het bloed wierdt als deziel der offer-dieren aangemerkt, Hoe zeer wij weeten,dat de geheele mensch in de verheerlijkinge van God zijn werk vindt, is 't nogthans waarheid, dat men in zijn lighaam, en deszelvs leden vooral kunne toonen, hoe men 's Heeren eigendom zij. Want in het Hellen van zijne leden tot wapenen der gerechtigheid, aan God dienstbaar, bewijst men voornaamlijk, dat men des Heeren zij: of kan een Christen uit zfnen wandel, en verkeering in de waereld geen bewijs geeven ? dat hij den Heere aankleeve? BB. Hoe onderfcheiden zijn de lighaamlijke van de geestlijke offeranden! wie weet niet, hoe ilegt, Godloos, en den Heere tergende de menfehen-bffers geweest zijn? Zijn niet de Heidenen, en de Jooden, om dien gruwel, alleraanmerkelijkst geilraft geworden ? Hoe erhffig klaagt de Heer over die verfoeilijke daad van de zijnen, waardoor zij hunne kinders aan den Moloch opofferden, en door het vuur lieten doorgaan! Dan, in het gcestlijke moeten gecne dieren, maar menfehen geoffert worden, die zijn daar in aangenaam: hier worden zij "er op het ernftigtle, en nadrukrijkfte toe aangefpoort, dat zij zich aan den Heere zullen opofferen, en geheel aan Hem toewijden. 'Er hadt bij de Heidenen eene bijzonderheid plaats, zij waren gewoon, om zekere leden van hunne lighaamen aan eene bijzondere Godheid te heiligen: dus gaven zij hunne Hoofden aan jupiter; hunne borst aan nlptunus, —. dan hier is het zoo, dat alle de leden, zonder  C *3 ) I.A.tf ».*.a.§§.IIII.BB. 'er eenig uit te zonderen, aan God, en zijnen dienst moeten gewijdt en geheiligd worden, ja ziel en lighaam moeten de zijnen zijn; al, wat men daar uit fluit, is een roov in het brandoffer naar Jefaj. 61: 3. te vooren reeds aangehaald. g. Dit zinbeeldig gezegde zal de Apostel nu duidelijker, en eigenlijk voordraagen. a. Volgens onze geëerde Taaismannen: welke is uwe redelijke Godsdienst, fchoon in hec oorfpronglijke alleen maar is, uwe redelijke Godsdienst. 1. De Godsdienst fluit in zich de redelijke beoeffening van alle die pligten, waardoor God ger.óemt en verheerlijkt wordt, het zij die pligten lijnrecht tot God gericht zijn, 't zij die onrrent den naasten, of den mensch zeiven verkeeren. Wij kunnen er gerust op zijn;dat dit woord van dcii vvaarachtigen Godsdienst, fchoon God in het Grieks 'er niet bij flaat, gebezigt wordt. Hoe weinig wij ook van de Roomfche onderfcheidjng tusfehen A«rps:x, SwAsi*, en OjrspSotMs;*!, Latria, Doulii, en Hijperdouija houden, nogthans blijkt 'er uit, dat zij door ons woord den waurachtigen Godsdienst verflaan hebben, die men alleen aan Gód fchuldig is, en bewijzen moet. Nog is 'er eene benaaming in het Grieks, Q^ckzU waar van zich de Apostel Jacobus bediendt heeft, Jacob. i: 26. 27, en fpreekt Paulus van eenen eigenwilligen Godsdienst, hij noemt hem i9sAo9-?r,a-y.im. Hier hebben wij den Godsdienst, welke alle Gods geboden betracht, en de opofferingen , welken daar aan vast zijn, met gewilligheid, B 4 doet,  _ . _ C H ) . I.A.tf B.M i. doet, ten bewijzen van zijne geheeheele afhanglijkheid van den Heere , en tot verheerlijking van zijne deugden en volmaaktheden. Die Godsdienst, maatfchappijlijk aangemerkt, heeft zijne pligtpleegingen: is hij huislijk, hij zal de verëering van God,in, en onder een huisgezin, uitdrukken, maar, behalven die twee genaamden, is 'er nog een verborgen Godsdienst, welken men in zijne binnekamer eenzaam verricht, gelijk Daniël in zijne opperkamer, Dan: VI., driemaalen des daags gezetlijk waarnam. Onder het O. T. hadt een Godsdienst plaats, die, naar den aart van de Mofaïfche en Wettifche Huishouding, gefchikt was, en eene menigte uitwendige pligtpleegingen in zich bevatte: alzoo is 'er onder het N. T. een Godsdienst, die geestlijk is, Joan: IV: 24. God is een Geest, en,^ die Hem aanbidden, moeten Hem in Geest tn in waarheid aanbidden, 2. Hier voegt de Apostel nog bij het woord redelijk een redelijke Godsdienst. Die Eerdienst aan God wordt redelijk geheeten, waarin geene pligten gevordert worden, die tegen de natuur, en de reden ilrijdig zijn, maar een dienst, die op eene betaamlijke wijze, waarin geen bijgeloov plaats vindt, en men het ongeloov verbant, geoeffent wordt, want die beiden zijn aan den redelijken Godsdienst nadeelig. Hier van vinden wij Haaien in Gods woord: hier toe behoort die onzinnige dweepcrij, waar bij men geloovde, dat God verzoend wierde door menfchen-offers, als men zijnen eerstgeborenen voor zijne zonden bragr. Hier toe mag men de dweeperijën der Pharifecn brengen, welken de Heiland zoo fcherp beftraft, Matth: XXIII. Ook is 'er eene verfoeilijke on- gods-  C 25 ) LA. a< godsdiendigheid , waar door men geene pligten beoeffent, leevende in die zoo Hegte gedachten, dat het te vergeevsch zij den Heere te dienen, Mal: III: 14. b. Kan 'er wel iemand aan twijffelen, of de Apostel ziet, het (lellen van zich zeiven tot eene leevende, heilige, en Gode welbehaagende offerande, aan als eenen redelijken Godsdienst1? en gij verlangt wel, dat ik u, wat dieper, in die waarheid inleide. 1. Hier zou ik uwen aandacht kunnen voordellen, hoe vroegere Geleerden dit Paulijnfche gezegde, uit de wijsbegeerte der Stöiken, verklaard hebben; want die fpraken van xhoyx ■xxSn van onredelijke hartstogten en drivten, waar tegen over zouden (laan de Atymti ^u%>j de redelijke ziel, Aoyty.y} Swa/Ms de redelijke kracht, en dan verwisfeit men wel xAoyx met trco/AXTixx, of onredelijke met lighaamlijke ; maar ik flaa dit voorbij, als 't welk weinig nut zou doen. 2. Liever verkies ik ulieden het een en ander. §. Van eenen redelijken Godsdienst te melden. II. Staat gij met mij niet in dat denkbeeld, dat die Godsdienst redelijk is, waar in niets (Irijdigs is, tegen het gezond menschlijk verdand, noch tegen zulke waarheden, welken het zelve voor waarheden houdt? evenwel benadeelt het de redelijkheid van den Godsdienst niet, wanneer 'er verborgenheden, waar van het eindisr en bekrompen menfchen-verdand het hoe, of de"wijs, waar op die zijn, niet bevatten kan, openbaart. Die Godsdienst is redelijk, welks pligten, op B 5 eene  ( 26 ) i.a.K/S.J.2 j.ir. eene verftandige en redelijke wijze, uicgeoefFent en betracht worden: zoo ftout het is de zwakke reden, over den Godsdienst een meesterlijk gezag af te ftaan, om langs dien'we«alle geloov aan de verborgenheden weg te rede^ nen; zoo onvoorzigtig is het ook, wanneer men de reden en het gezond menfchen-verftanduir den Godsdienst geheel verbannen wil. Men kan in de geloovs geheimen gemaklijk zijn verftand, on-' der de gehoorzaamheid des geloovs, gevangen leiden, fchoon men de wel handelende reden beoordcelen laat , of eene waarheid geloovt, of eene pligt gepefent kunne worden, zonder 's menfchen redelijkheid, waar doorhem God, boven de redeloos dieren, verheven heeft, te benadeelen. Hoe veilig gaat men, zonder op die klippen te vervallen, in het middendoor.' Ach dat men in deze dagen binnen de paden des rechts, hieromtrent, bleeve! UIL Ik Hel mij juist geen partij tegen hen, die den redelijken voor eenen geestlijken Godsdienst neemen, om dat Paulus hier melding maakt van eene leevende, heilige, en Gode welbehaaglijke offerande, en Petrus „ 'welke van eene redelijke er. onvervalschte melk "-efproken hebbende, x Petr: li; 2. in het 5&de vers gewaagt van het opofferen van geestlijke offeranden , mids men 'er door verftaa eenen Godsdienst, welke hartlijk is, en overflaat tegen een naderen tot den Heere met de lippen, terwijl men het harte ver van den Heere laat, eenen Godsdienst in geest, en in waarheid, Joan. 4: 24. maar vooral afgefcheiden van alle geestdrijverij en inbeeldingen, welken ver af van het redelijke zijn. §§. Doch  () LA. 2-§- §§. Doch laat ons de eigenlijke bedoeling van den Tarfer nagaan, hij verklaart den Christelijken Godsdienst eenen redelijken Godsdienst, en het komt mij zeker voor,dat hij doox die uitdrukkinge denzelven tegen den Heiden? fchen, en Joodfchen fchaduwachtigen Godsdienst bvèrftélle. II. Welke lovfpraaken men over eenen verfijnden Heidenfchen Godsdienst ook maaken moge; hij is ver af, van een redelijke Godsdienst te zijn; immers, die de vereering van zulke Afgoden, die waarlijk geene Goden zijn, kan goedkeuren, die handelt tegen het gezond verftand aan : welk eene fchandvlek was het voor den Godsdienst van Socrates, dat hij, na zijnen dood eenen haan aan Esculapius wilde geofferd hebben! De wijs, waarop men de Godheid diende, was onredelijk, wie kan voor de redelijkheid van den eer-dienst van Bachus en Vcnus pleiten? die dat kan doen, zal gemaklijk zulke gedraagingen, welken fchandelijk zijn om te zeggen, redelijk heeten kunnen: of is het redelijk, dat men alle zijne lusten en drivten den vrijen teugel viert ? Roept de meer verfoeide menfehert-offers voor uwen geest, waarmede men de vergramde Godheden oordeelde te kunnen verzoenen: Gedenkt aan alle die fnoode drivten en ondeugden, welken zij aan'hunne, zoogenaamde Goden, toekenden! De Christelijke Godsdienst is een redelijke Godsdienst, welke omtrent den waarachtigen God verkeert, en Hem zulke pligtpleegingen geevt, welken eenen redelijken eerbied, hoogachting en lievde ademen. I.UI. Niet weiniger ftaat die redelijke  I.A.tf.jS.*.a.§S.lIII.' ' lijke Pauhjnfche Godsdienst, welken hij aan de Romeinfche Christenen aanprees over tegen den Vleeschlijken Godsdienst van de wettifche huishouding, en dan zal de kracht van het redelijke voornaamlijk in het geestlijke te vinden zijn : Stelt uwen aandacht op deze tekening van de offerande: Eertijds offerden zij beesten, die zij het leven benamen; maar nu is het keelen, en Aagten van runderen, fchaapen en bokken geheel, voor al. tijd, afgedaan, nu droomt 'er bij het altaar geen bloed meer: het uitgedorte bloed van het lam Cods, dat geflagt is, het tegenbeeld van alle die oude voorbeeldige offers, heeft dat oude bloed vergieten doen ophouden. Toen waren er verfcheiden uitwendige pligtpleegingen van wasfinger, en reinigingen, moeilijke waarneemingen, welken het leven, met de vreze des doods onaangenaam maakten , en de tekens van eene lastige dienstbaarheid droegen: maar nu is 'er een Godsdienst in geest en in waarheid, uit welken de vrees des doods, wegens wettifche verontreinigingen, weggenomen is; nu heerscht de vrijheid der heerlijkheidder kinderen Gods en het daan in de vrijheid, is een beoeffening van eene waare en wezenlijke heiligheid. Hoe verfchiUen de geestlijke van de vleeschliike ofreranden! Nu offert de Christen zich zei ven met ziel en lighaam aan den Heere en zij nen heiligen dienst op : Nu is de Aagting de doodmg van dien ouden mensch der zonden en de uitrooijng van alle begeerlijkheden, die tegen de wet aes geedes des levens drijden. 't Christen-offer is leevendig gemaakt door Gods bewerkende genade, die hem heeft wedergeboren: zijn ©f-  <&9) I.A. a.Sf.IHI. offer is heilig, hij is geen vijand van uitwendige zedigheid en onbevlektheid, maar hij is 'er op gezet, dat het zoo wel van binnen, als van buiten heilig zij, en dat door de reinigmaakinge des H. Geestes, door welken hij is afgewasfen en geheiligt; eene waarachtige heiligheid, die zich kennen laat in de beoeffening van alle die deugden, die het waar Christendom vereeren. Zulk een redelijke Godsdienst kan den Heere niet onaangenaam zijn; Hij heeft 'er lust in, Hij ontfleekt dit offer-vuur in de harten door het waarachtig geloove, allen, die God op zulk eene wijze dienen, zijn Hem aangenaam, in zulken heeft hij een welgevallen. 3. Alles ademt lievde in dien redelijken Godsdienst, kan het ons dan wel verwonderen, dat wij, ter aanprijzinge van denzelven, geene op een ftapeling van wettifche bedreigingen bij den Apostel vinden; maar dat wij hem op eene vriendelijke , en hart inneemende wijze dien redelijken Godsdienst zien fmaaklijk maaken, als hij fchrijvt: Ik bid u Broeders! door de ontverminge Gods! — «. Vooraf verzoek ik, dat uw Aandacht opmerke, dat men de ontvermingen Gods kunne brengen, of tot het bidden, wanneer de Apostel zal zeggen willen:ik bid u door de ontvermingen Gods; of men kan die ontvermingen Gods tot de Broeders bepaalen, waar door de Tarfer de Christenen herinnert, dat zij door de ontvermingen Gods tot die genade gekomen waren, en het ook alleen daar aan te danken hadden: immers eertijds waren zij, of afgodifehe Heidenen, of werkheilige Jooden , ver- kleevd  C 30 ) LA. 2 *. klcevd aan eene eigen gerechtigheid, welke uk de wet was; maar nu waren zij door ontverming, medelijden, en barmhartigheid Gods tot broeders, en Euangelifche Christenen gevormd, want door Gods barmhartigheid waren zij weder geboren: dit maakt hun indachtig, hoe zij noch aan zich zeiven, noch aan eenige gefchiktheid, die in hun was, maar aan Gods ontvermingen alleen moesten toefchrijven, dat zij tot da: geestlijk broederfchap waren overgebragt geworden: dus was die zelve barmhartigheid, die Paulus beweezen was, en hem tot eenen Christen gemaakt badt, 1 Tim. ï: 16. ook aan die Christenen ten deel geworden, om, zonder onderfcheid, Jooden en Heidenen tot broeders jn Christus Jefus te maaken. B. Maar houden wij ons nu verder op bij dat bidden door de ontvermingen Gods. a. Ik bid u, zoo is het, volgens onze vertaaling, en het grondwoord wordt meermaalen voor bidden genomen, en zoo ook opgevat, Ik noem alleen maar 1 Cor. 4: 13. wij worden gelastert, en wij bidden, noch minder heeft het den nadruk van vermaanen, aanfpooren, en opwekken: in dit zelvdc Tcxthoofd., het 8fte vers, 't zij, die vermaant in het vermaanen: Petrus gebruikt het 1 Petr. 2: n. Gelievden! ik vermaan u als inwooners en vreemdlingen, dat gij u onthoudt van de vleeschlijke begeerlijkheden, welken krijg voeren tegen de ziele. Ook zetten de onzen het wel over door vertroosten: dus fpreekt hij, op wiens lippen genade is uitgeftort. Matth. 5: 4. Zalig zijn zij, die treuren, want zij zullen vertroost worden. Ook Paulus Colosf. 2: s. op dat hunne harten ver-  C $ ) LA.3 B.a. vertroost mogen worden. — Schoon ik wel wil toeftaan, dat in het eene voorftel deze, en het ander die betekenis van het meeste belang, en zwaarfte gewigt zij, evenwel geloov ik ook, dat men de eene betekenis aan de andere onderfchikken kunne, die vriendlijk vermaant, neemt veel aan van de gedaante van eenen, die bidt, wegens den ernst, en het belang, dat hij uitdrukt in de volvoering daar van te hebben : de pligten der Godzaligheid te beoeffcnen verwekt vijanden, en vordert gewigtige en moeilijke opofferingen, die nu den mensch beweegen zal, om den Godsdienst zoo veel zelvs verlochening waerdig te keuren, zal zijn doelwit het best bewerken, wanneer hij gepaste en wezenlijke vertroostingen tegen die zwaarigheden opgeevt, genoegzaam, om die te doen ophouden. b. Laat ons dan op zulk eene wijze met dit vooritel handelen, en ik vlei mij, dat het mijne eerbiedige Hoorers niet onaangenaam zijn zal. 1. Paulus zegt: Broeders! ik vermaan u door de ontvermingen Gods:de Kruisgezant hadt volkomen recht, om dit van de gechristenden te Romen te eifchen, immers zij waren 'er ten uiterften toe verpligt, en zij hadden zich, bij het aanneemen van het Christendom daar toe verbonden: hij kon het in den naam van God, en van zijnen Zoone Jefus Christus gebieden, dan neen! hij vermaant ze, hij zet ze tot de beoeffening van dien redelijken Godsdienst, op zulk eene dringende wijze, aan; hij houdt ze voor de billijkheid van dat geestlijk offeren, nademaal de Heer hen tot dien Godsdienst overgebragt heeft, zonder eenige  (30 I.A 3 ge verpligtinge daar toe; die zoo waerdig is op zulk eene wijze gedient en verheerlijkt te worden; hier in bezig te zijn, zou hun tijdlijk en eeuwig belang bevoorderen, en derhalven, wilden zij waarlijk gelukkig zijn, zij moesten zich zeiven aan den Heere tot eene leevende, heilige en Gode aangenaame offerande Hellen. Maar dat waarneemen van dien redelijken Godsdienst is een werk van veel moeite en zwaarigheid, daar is veel, zeer veel aan vast, daar aan wordt een machtige tegenftand geboden door eene verdorvene natuur, en haare llegte ingeevingen: met die beoeffening gaan kruis, onfpoeden, en wederwaerdigheden gepaard, vooral in dien eerften tijd des Euangeliums, waar tegen Jooden en Heidenen vijandig zijn: hier tegen vertroost hij de Christenen ; uit de Godlijke heilsfontein vloeien watereu van bemoediging en vertroostinge; hij, die dat kruis toelaat, zou hun ook kracht geeven om het zelve te draagen, daar boven welke uitzigten, zalige uitzigten heeft zulk eene zelvsverlochening niet! van binnen hebben zulken vrede, kalmte en blijdfchap, dan voornaamlijk, wanneer zij zich Gods heilrijke belovten mogen toeëigenen, dat zij toch gered en gezaligt zullen worden, dat het einde des geloovs, de zaligheid hunner zielen, voor hun bereid is geworden van den onveranderlijken verbonds God. Onder de oude geflxenge huishouding waren vervloekingen, en een wettifche dood het gevolg van llegte en gebrekkige offeranden: gij weet, hoe het brengen van vreemd vuur op 's Hce-  t • „ C S3 ) LA^iS.*.!. 's Heeren altaar, door Nadab eh Abihu, Aarons zoonen, hen het leven kostte: hoe vreeslijk de Heer fprak tegen die geenen, welken iets kreupels aanbragten: hoe groot de vrees des doods was in de wettifche huishouding: Hoe vreeslijk en wreedaartig fielden zich de Heidenen eene vergramde Godheid voor; van welke harde en ontzettende wraakneemingen door dezelven gewaagen hunne Schriyten niet! Wat werkte dit anders uit, als eene flaavfche gehoorzaamheid, die met een kloppend en beangftigd harte gefchiedde!, Geheel anders is het onder de zagtaartige Huishouding des N. T., daar in is alles Euangelisch en lievderijk, de Apostel bidt hen,dat zij deze zoo aangenaame pligten zullen betrachten, die de redelijke Godsdienst vordert; hij doet het, als óf hij 'er zelv belang in hadt; hij laat niets na, om ze te beweegen tot eene bemoeienis, waar uit voor hun de allergewigtigfte voordeden voordfpruiten konden; hier vind alles, wat vriendelijk is, plaats, en daarom is zulk een biddend vermaanen in de Schrivten van Paulus niet vreemd, men denke aan 2 Cor. 5: 20. Zoo zijn wij dan Gezanten van Christus wegen, als of God door ons bade, wij bidden u van Christus wegen, laat u met God verzoenen ! 2. Nu. wordt het tijd, dat wij her beginzel of de bron, waar uit die vermaaning fpruit, van den Apostel leeren, en die maakt deze vertrooftende opwekking zoo gewigtig en aanmerkelijk. §. De Tarfer noemt ze de ontvermingen Gods: ontverming verwekt in ons een denkbeeld van gunstbewijzen aan eenen ellendiC gerij  ( 34 ) LA. 3 B. *.a.J. gen, met wiens leed die meêwaarige begaan is, en die hem verligting poogt aan te brengen : wanneer God zijnen naam aan Mole bekend maakte, riep Hij uit: Heer Heere, God genadig, barmhartig, langmoedig en groot van goedertiernheid. Exod. 34: 5. 6. Men merkt aan, dat de Grieken dit woord in hunne Overzetting zeldzaam in het enkelvouwig getal gebruiken, maar doorgaans in het meervouwige. Wie kent de onbeperkte uitgebreidheid van Gods ontvermingen niet, als hij voor zijnen geest roept alle die zegeningen en weldaaden, met welken de mensch begunftigt wordt? men kan niet alleen zeggen, dat de Hebreen het groote en uitfteekende met een meervouwig getal uitdrukken, gelijk opperfte Wijsheid, in het Hebreeuwsch Wijsheden : maar men kan in dat meervouwig ook denken aan verfcheiden ontvermingen: Gods eertitel is ontvermer, Jefaja 54: 10, en gelijk zijn naam is, zoo is ook zijn werk. II. Hoe rijk is de Heer in barmhartigheden ! hij is het niet minder in ontvermingen omtrent de menfchen, ellendige menfchen, die Hij eeuwig in hun ongeluk haat kunnen laaien blijven liggen, waar omtrent nogthans zijne ingewanden rommelden, op dat ik, naar de oorfpronglijke betekenis des woords, mij uitdrukke, van lievde, om in hunne ellenden, behoudens zijne deugden en volmaaktheden, te voorzien,en aan hun nog den weg tot reddinge en behoudingz aan te wijzen : welke daadlijke lievde- blijken fchenkt de Heer niet, lievde-blijken, waarmede de mensch aan alle kanten omringc wordt, want ieder aderatogt is eene ohtverming; maar vooral al-  C 35 ) I.A.2/6.i.2.§.II. alle die genadens, die in Christus zijn, waar door zulk een, tot het geloove, en omhelzins e van Christus, tot rechtvaerdiging, heiliging en "zaligheid, geraaken kan. 1111. Die noemt hij nu ontvermingen Gods, waarlijk, dus zijn het gróote en uitlteekende ontvermingen, die onze bevattingeri te boven gaan. Zoo weinig men de lengte, de breedte, de hoogte, en de diepte der lievde Gods bepeilen kan, even zoo weinig kan meri de grootheid, en het wijd uitgebreide van zijne ontvermingen doorgronden, 't zijn toch ontvermingen Gods, van dien God, die enkel lievde Is: gij kunt u deze ontvermingen als de allerhoogfle voordellen; van den Heere komt niets, of het is groot, men ftelle zich alle menschlijke ontvermingen en gunstbewijzen voor, zij verliezen het oneindig bij de ontvermingen van den Heere: Israëls Koningen mogten, in vergelijking ge van de wreede en ontmenschte Despooten eri Geweldenaars van andere volken, den naam eri den roem van goedertierne Koningen gekreegeri hebben, gelijk Benhadads Knechten gehoorde hadden, dat de Koningen Israëls goedertierne Koningen waren, het was een los gerucht, eri wie dien naam ook verdiendt mogt hebben, de' ondeugende Achab niet: maar iri allen opzigteri is het waarheid, dat God de goedertierne zij,wiens goedertierenheden oneindig zijn. Hij is rijk in ontvermingen, ook dan is Hij nog ontverming, wanneer Hij ftraft, terwijl Hij in het midden van zijnen toorn des ontvermens gedenkt;" men moet zeggen: Hij doet den mensch niet haar zijne zonden, Hij vergeldt hem niet naar ée werken zijner handen. e i SS- Di«  ï.A 3 £.*.*.f§. ( 36 ) §§. Die ontvermingen Gods nu waren het, welken aan den Apostel reden gaven, om die Christenen te bidden, dat zij tog zich zeiven geheel en al aan den Heere, en zijnen dienst toewijden mogten; dat zij, op het voorbeeld van hunnen Zaligmaaker merkende, welke zelv Priester en offer geweest is, zich zei ven opofferen wilden aan den Heere, en daar toe zich van hunnen redelijken Godsdienst bedienen zouden, vervullende alle deszelvs openbaare en verborgen pligten: dit moest hen aanzetten, om die gewigtige ontvermingen Gods geduurig te bepeinzen, en in haare grootheid te overdenken. Geen wonder voorwaar! want wat is 'er, dat God meer beminnens en dienenswaerdig maaken kan, dan zulk eene ongemeetene ontverming, waar mede deze Broeders begenadigd geworden waren ? Deelden zij nu zoo ruim in die ontvermingen, dan kon het niet feilen, of het recht gevoel daar van moest hen aanvuuren, om die erkentenis aan den Heere te bewijzen, door Hem alleen te dienen , en voor Hem te leeven. Zo zij Hem niet van nabij volgden, en zoo handelden, als 't met zijnen wil overeenkwam, dan gedroegen zij zich ongevoelig aan die lievdenkoorden, met welken zij door den Heere getrokken wierden. Dit na te laaten, of te verwaarloozen zou eene der fchandelijkfte ondankbaarheden zijn, waar aan zich een begunftigdmenschfchuldig maaken kon: dan verdienden zij,dat de Heer hun dit verwijt toevoegde : Zult gij dit den Heere vergelden gij dwaas en onwijs volk.' is Hij niet uw Vader, die u gemaakt, verkreegen en bevestigt heeft? B. Hoe  C 37 ) ï. B. Hoe hartinneemend ontgint de Apostel zijne hemelfche zedenleer! Herdenkt aan de leerftukken des geloovs, welken alle genade en goedertiernheid ademden, die hij te vooren afgehandeldt hadt; daar in ontdekte zich eene onnadenkÜjke en onberekenbaare ontverming. Zij waren Christenen, uit hunne doodlijke en ingewortelde ellendigheid, waar in de zonde hen gebragt hadt, door Jefus Christus verlost en vrijgemaakt; zij waren door de genade des Geloovs, die zij ontvangen hadden, bekwaam om de gerechtigheid van den grooten en heerlijken Borg aan te neemen, en daar op bij God gerechtvaerdigt te worden ; zoo dat 'er nu geene verdoemenis meer zij voor die geenen, die in Christus zijn ; maar hoe voegzaam is het ook, dat zoo iemand niet meer naar het vleesch, maar naar den Geest wandelt? Welk was het billijk en redelijk oogmerk des Heeren in het fchenken van alle die zegeningen ? geen ander als op dat Hij van die beweldaadigden verheerlijkt zoude worden: en dit kon niet duidelijker betoont worden dan daar in, dat zij in hunnen redelijken Godsdienst den Heere zich zeiven opofferden. II. Mijne gelievde Broeders en Zusters! wij hebben alle vrijmoedigheid, om onzen Godsdienst, den besten van alle Godsdienlten, te noemen eenen redelijken Godsdienst. A. Zij, die onzen Godsdienst een goed harte toedraagen, beklaagen het zeer, dat ongeloov zoo wel, als bijgeloov de redelijkheid van on? zen fchoonen Godsdienst in deze dagen benadeelen. ' Ik beken, 't ongeloov ftaat zeer wijd van het bijgeloove af, maar de verre afftand van die C 3 bei-  rs8> beiden neemt niet weg, dat zij, uit een onderfcheiden oogpunt befchouwd, de redelijkheid van onzen Godsdienst benadeelen. 't Is tegenwoordig eene zeer' gelievdkoosde ftelling, dat de Wijsbegeerte in den Godsdienst alles is: men heeft de reden op eenen zoo hoogen trap geplaatst, dat men aan haar de onfeilbaare ' beoordeeling , en rechterlijke uitfpraak óver den Godsdienst heeft overgelaaten, waar om men alle waarheden, welken in den Bijbel geleert worden, zonder eenige uitzondering, aan haare beoordeeling" onderwerpt. " Wie voelt niet, dat men, langs dien weg, die verborgenheden, die men altijd geloovig geëerbiedigdt, en als bewijzen voor de Godlijkheid onzer Openbaaringe erkent heeft, uit den Bijbel redene, en wegneeme? genoeg is het, als een Wijsgeer maar verklaart; de leer der Drieëenlieid, der genoegdoening — ftrijden tegen de gezonde reden. Niet minder is het waar, dat bijgeloov en dweeperij den redelijken Godsdienst door inbeeldingen van gevoel, en aandrivt, van zijne redelijkheid berooven. Godgeeve. dat men van die twee, even nadeelige uireritens haastlijk ie recht kome, en de redelijkheid van onzen Godsdienst ondervindelijk aan het gemoed der Christenen blijke, zonder eene bedriegelijke en verwaande Mijftikerij. " B. Zoo weinig als men in eenen redelijken Godsdienst de kennis, noch het geloov der waarheden misfen kan; zoo weinig kan men ook eenen redelijken Godsdienst noemen, daar men de'pligten van den Godsdienst verzuimt, en verwaarloost: de Zaligmaakcr heeft, Joan: 13: 17. wee-  f39 J> II. B. weeten en doen met alle recht zaamen gevoegde Wij moeten 'er vast op blijven Haan, dat gelooven, en werken hand aan hand gepaard moeten gaan. . Gij zult mij, gelijk ik vertrouw, veroorloven, dat ik, op dit oogenblik, onder Gods medewerkende genade, eene pooging doe, om u te beweegen tot de beoeffening van den redelijken Godsdienst. «. Of meent gij, dat zulk eene opwekking tegenwoordig ontijdig gerekent kunne worden? a. Mijne aanmerkingen zullen, vertrouw ik, het tegendeel bewijzen. Of heerscht 'er thans in den Godsdienst niet eene toeneemende onverfchilligheid, welke men te vooren aan de verwarringen toefchreev, dan die zedert niet verminderdt, maar eer vermeerderd t is? de redelijke Godsdienst komt bij de weinigfte menfchen in aanmerkinge, dien in zijn huis met zijne kinders, en huisgenooten te oeffenen, en denzelven, op den tijd van den opcnbaaren Godsdienst,bij te woonen; met zijne Medechristenen eenpaarig te zingen; met den voorbiddenden Leeraar te bidden; en acht te geevcn op het geen 'er gefproken wordt, is bij zeer veelen uit de. mode, of wordt voor een bewijs van eene verfleeten zedigheid aangemerkt, zo al niet befpot, als die in eenen zoo verlichten tijd voor eenig dom gemeen overgelaaten moet worden; men verwisfeit die althans met eene verfoeilijke en de Natie onteerende ongodsdienftigheid. b. Maar kom ik nader, uit de ligtzinnigen losheid omtrent i. De geloovswaarheden, fpruit eene C 4 on-  C 40 ) II.B $ a b.i. ongebondenheid in de waarneeminge van de pligten. De leer van eene genadige rechtyaerdigmaaking door een leevendig geloove, zonder de werken der wet, of eene eigen gerechtigheid wijst men tot eene wijsgeerige reden, en laat een ongeoeffend gemeen zich hier aan houden, de zielen van de hedendaagfche betweeters fchijnen van een verhevener zoort te zijn, althans te hoog, om van eenen Tarfer te leeren uit zoo eenen ouderwetfchen Briev, als die aan de Christenen te Romen is. Men wagt zich wel om in een onzijdig onderzoek op die waarheden te treeden, het ligt getuigenis van eenige menfchen, die men zeer verlicht noemt, is genoeg om dit te gelooven, die hebben toch voor hun de moeite gedaan, om alle die Hellingen aan het gezond verlïand te toetzen, en de uitflag van dat onderzoek is geweest, dat men zich met die fijn gefponnen redeneering over zulke verborgen dingen niet moet ophouden,dat het genoeg zij bij het Opperwezen, als men het zelve, en zijne Voorzienigheid erkenne, zich beoeffene deugdzaam en eerlijk te zijn, over zijne zonden berouw hebbe > en geloove, dat na dit leven belooning aan de deugdzaamen , en Hraf aan de godloozën gegeeven zal worden. Leerftelzels in de daad, welken in den gewigtigen fterv-tijd niet genoegzaam zijn, om den mensch over zijn toekomend lot gerust te doen zijn:, de kunstgreepen, waar mede men in eenen gezonden en vrolijken leev-tijd zijn geweeten heeft doen zwijgen, worden iïomp, en de denkbeelden van dood en eeuwigheid worden, wegens de uitzigten, die 'erbij zulke menfchen in dien ?ijd opkomen, ontzettend en vreeslijk: die Helden,  C 4i ) II B l&.ct.&.i. den, die hier over alles gemaklijk heenen konden redenen , worden kinders, benauwdheden en angrten, welken zij zoo vaak in andere menfchen als laagheden befchouwden, grijpen hen nu zelv aan, cn die veroordeelen zulk eenen Godsdienst, als zij bedacht, en zich opgedrongen hebben, als onvermogend om hen, tegen de verfchrikkingen des doods, te vertroosten. Die vergeeving der zonden, die men en» kei'denkbeeldig befchouwt en aangemerkt heeft, en die vrede des gemoeds, daar men zulke eenvouwige Christenen van hoorde fpreeken, en die men daar op zoo wel gemoed ziet fterven, worden dan iets wezenlijks, en men zou wel wenfcheniets daar van te gevoelen, of het oordeel der verharding moest over dezelven zijne kracht oeffenen. Hoe meenig een is 'er, die zijne losfe gevoelens op zijn dood-bed niet heeft kunnen volhouden , geen wonder! de denkbeelden, als alles in den Bijbel evenwel eens waarheid was, wat heeft hij dan verzuimd en verwaarloosd! als alle die vrolijke bijeenkomften, daar men in zulke losfe begrippen geftevigdt wierdt, als ware het onnoodig zijnen aandacht op zulke treurige denkbeelden te vestigen, ophouden, en men van zijne vrolijke vrienden verlaaten is, die liever in het huis der maaltijden, dan in het klaaghuis zijn, en men aan zijne eigen overdenkingen overgelaaten wordt, terwijl men voelt, dat men voor altijd , voor eeuwig van alle die zoo drivtig gebruikte vermaaken zal moeten afzien, en geheel onzeker is, wat men agter het grav ontmoeten zal • dan in die veege omftandigheden heeft het geweeten geenen tegenltand, maar het roept luidskeels die waarheden, die men in het gedruis der C 5 wae-  C 40 waereld,en in de weelde niet hooren kon, uit, en men moet ze hooren,maar het zijn waarheden, die zoo beangftigend zijn, dat zijalle voorige vermaaklijke denkbeelden geheel verjaagen, en doods angften en benauwdheden agter laaten. Ik beklaag zulke ongelukkigen, en, terwijl Jk hen aan Gods ontvermingen aanbeveel, raad ik hun, die mogelijk, uit niewsgierigheid in deze vergadering mogten verfcheenen zijn, dat zij hunne éénzijdigheid afleggen, die waarheden zelv mogen leezen,en herleezen,om den waaren zin en bedoeling daar van te vatten, en ik kan hun verzekeren, dat zij van de gewigtig- en belangrijkheid van dezelven overtuigd zullen worden, en hoe gelukkig zou het zijn, als mijne eenvouwige,maar wel gemeende raadgeeving op dit oogenblik, door den Heere wierde aanWklemt, en zij dienen mogte om zoo eenen verdoolden te rug te brengen! 2. Dan voor het grootfte gedeelte mijner Hoorcrs, 't welk ik, naar den aart der lievde geloov, dat de waarheden in Gods woord geopenbaard, aanneemt, en toeflenat, zal deze opwekking in den Text vooral niet ontijdig zijn. §. Gij kleevt onzen redelijken Godsdienst aan, hadt men maar meer kennis aan denzelven, vondt men, over het algemeen, maar geene reden om te klaagen, dat de kennis van denzelven zoo luttel, de fchandelijke onkunde onder allerlij zoort van menfchen zoo heerfchend ' en den hervormden Godsdienst zoo verachtlijk' maakend waren! II. Gij weet, dat de algemeene bedorvenheid hebbe te wege gebragt, dat de mensch  ( 43 ) H.B 3-S-n- , A ri aa- mensch van den Godsdienst natuurlijk afkeerig zij; dat hij zich zeiven, met ziel en lighaam aan den dienst der waereld en der zonden geheel en al overgeeve, offerende alle zijne krachten en vermogens aan de zorgvuldigheden, de genoegens, en vermaaken van dit leven op; aanbiddende en verecrende den driehoofdigen Afgod van deze waereld , hittiglijk alles najaagende, wat hem de vervulling van zijne begeerten gemaklijk maaken kan,- leevende in allerhande zonden en ongerechtigheden , met eene onbekommerdheid over zijne eeuwige belangen , zich niet bekreunende aan die heiligheid, welke uit het leven der genade voordvloeit,noch aan het behaagen van God, het genot van zijne gunst en goedkeuring, welke ondervonden wordt in eene inwendige rust en vrede, dat men, door de gerechtigheid van den Borg, en devergeeving der zonden, in zijne vriendfchap deele! UIL Ongelukkige Menfchen, die aanhoudend naa de fchaduwe van het waarachtig oenoegen,'t welk alleen in de godzaligheid te vinden is, grijpen, en die zich gerust nellen in het vervullen van hunne begeerlijkheden, en het voldoen aan hunne vleeschlijke lusten, waar door hun alle tijd en vlijt, tot het beoeffenen van den redelijken Godsdienst benomen wordt; die dag en nacht bezig zijn met het uitdenken van niewe vermaaken, die de verflapte veeren van de reeds genotenen, weder flevigen, en aan den gang houden kunnen; was het maar niet dikwijls tegen de infpraaken van hun geweeten aan bij ernftige gelegenheden, die hen nu en dan, fchoon tegen hunnen wil, bepaalen! §§. Deze is eene handelwijs, die waar-  f44 ) II.Btt* *.»■§§• . . waarlijk onredelijk is m zalke menfchen, die, onder den Christlijken naam leeven, en voorgeeven belijders van den hervormden Godsdienst te zijn. Of is het redelijk, alle de inftellingen van eenen Godsdienst onbedachtzaam te verwaarloozen, en zijne verpligting tot beoeffening van dezelven op den duur voorbij te zien? Is het redelijk zich, aanhoudend, te onttrekken aan de uitvoeringe van die daaden, welken onze bedemming van ons vordert, en die op ons geheel leven eenen vermogenden invloed behoorden te maaken, ja die gefchikt zijn, om ons de waerde van eenen mensch te doen .gevoelen ? De redelijke Godsdienst maakt alleen alle da raderen van de Maatfchappij weerkeerig op elkanderen werkende, en vereenigt alle belangens te zaamen, die Godsdienst vormt de beste Regeerers en Ingezetenen; de getrouwde Leeraars, en Lidmaaten; de zorgvuldigde Vaders en Moeders, en de gehoorzaamde Kinderen; de redelijkdeHeeren en Vrouwen, en de braavdeDienst, knechten en Dienstmaagden. Men vertegenswoordige zich den gelukkigden ftaat van ons Gemeenebest, toen de Nederlanders, bij andere Natiën eenen uitbundigen lov hadden, en ik verzeker u, op dien tijd zult gij ze Godsdiendig vinden, hoogachters van God, vereerers van zijne Gezanten, en beminnaars van de Godsdiendige bijeenkomden; ook zult gij ontwaaren, dat die roem niet verminderde, als toen men den Godsdienst geringer begon te achten , en zich der gezette bijwooning van den zeiven in het openbaar en in het verborgen te ont-  ( 45 ) onttrekken. Dit te leeren , behoorde eene nuttigheid van de Vaderlandfche Gefchiedenis te zijn, welke ieder eenen bekoorde, en deedt volgen, maar die helaas! tegenwoordig al te weinig, in dien eenigzins, in aanmerkinge genomen wordt. 'B. Is het dan wel wonder, dat men, behalven het gemis van de gemeene voordeden van den Godsdienst in de Maatfchappij, zich zeiven van dag tot dag ongelukkiger maake , «n in het gevaar brenge, om,bij zijn verfcheiden, in de onzaligheid in te Horten, en voor eeuwig aan alle redding te moeten wanhopen? Dit ongelukkig Character, o mogt het niet algemeen zijn! is de oorzaak,waarom Gods Die* naaren klaagen moeten, dat zij op hunne bedieninge geene vruchten zien als in voorige tijden, toen men zich aan God, en Godsdienst opofferde, en, onder het gehoor des woords, om den Geest der bekeeringe badt. Denkt eens, hoe zwaar uw oordeel, wegens Gods rechtvaerdigheid, zijn zal, daar aan ulieden zoo veel gelegenheid gegeeven is, om den Heere te dienen! zegt mij eens, hoe veeIe vermaaningen, beftraffingen,en gebeden zijn, en worden u van uwe waerdige Leeraaren, van ieder derzelven, naar zijne talenten , en gaaven niet gedaan, waarvan 'er reeds verfcheiden hunne verandwoordingen bij den Rechter van u en hun afgelegdt hebben, welken gij verfmaadt en verworpen hebt! Wat zal het te zeggen zijn, wanneer die in haare kracht op uwe harten zullen komen? Hoe zal dan, maar te laat, eeuwig te laat, die bange en wanhopen-  i 46 J pende Hagt uitgefchreeuwt worden; Hoe heb ik de tucht gehaat! Ik ftaa niet in die bijzondere betrekking rot ulieden, maar ik mag u mijne broeders en zusters noemen, bij de gelegenheid mijner korte verkeering onder ulieden, ben ik voor de twede maal gereed, om mijne geringe poogingen tot uw nut aan te wenden. Ik ftaa hier niet om u te vloeken, noch eenen ichrik aan te jaagen* ik bid u, bepaalt u liever bij de ontvermingen Gods, welken nog niet ophouden zich onder u te vertoonen; waar henen gij uwen aandacht wendt, overal zijn ontvermingen, waar mede de langmoedige en goedertierne God ulieden beweldaadigt, en tegen uwe verdienden begunftigt. Wat is 'er, dat God aan ulieden niet gedaan heeft, en nog doet, op dat Hij u door die lievde-koorden tot zijnen dienst trekken zoude ? Is dan die God, in wien gij leevt, u beweegtj en zijt, niet waerdig, dat gij u aan Hem verbindt, en voor eeuwig overgeevt; dat gij Hem verheerlijkt in uwe lighaamen en geesten? Zoudt gij geene hoogachting en genegenheid van den geenen verwagten, welke al zijnen voorfpoed aan u alleen te danken hadt? dit deedt gij met recht: maar waarom mag God dit ook van ulieden niet vorderen, daar gij, buiten Hem niets hebt? Uwe belangen dierbaare menfchen! bepaalen zich niet bij dezen korten en onzekeren tijd, maar zij loopen in de eeuwigheid: zoekt dan, bid ik u, die te behartigen! en hier toe behoort eene opoffering van uzelven aan den Heere en zijnen dienst; een verhaten van de vet-  ( 47 1 verkleevdheid aan de waereld, en de zonden: kiese tog als redelijke menfchen den Heere te dienen, en gij zult het niet vruchtloos doen! 3. Maar bijzonder bid ik u, mijne gelievde Broeders en Zusters in den Heere, beoeffent gij de waare Godzaligheid! ». Zou ik niet mogen denken, dat 'er in zulk eene aanzienlijke, en zoo talrijke vergadering zulken zijn , welken niet meer onbekommerd zijn, aangaande hunne eeuwige beftemminge, die geen rust meer vinden in een langduuriger aankleeven, en dienen van de waereld en de zonden , die verlangen, dat zij de kracht van den redelijken Godsdienst mogen fmaaken, en ondervinden? Ik bid u door de ontvermingen Gods, dezen noem ik met alle ruimte, want, hoe zeer Hij heilig en rechtvaerdig is, heeft Hij zich als eenen Ontvermer geopenbaardt, die geenen lust heeft in den dood en het verderv van den zondaar: gij leevt nog, daar Hij u reeds lang, eer zulke bezeffen bij u waren, hadt kunnen dooden, en geniet het aanbod van zijne genade aan zondaaren,en ellendelingen,en gij voelt, dat het u treft, en aangaat: dit moet^ulieden den Heere doen danken voor die goedheid, en ontvermingen. Hoe moest gij haast maaken, om uwen redelijken Godsdienst te beoeffenen, en aan de waereld den dienst op te zeggen! Mogelijk zegt gij: „ ik ben dood, alle mijne offers, die ik aan Hem brengen kan, zijn dood en leevenloos!" Gij moet aan u zeiven het leven niet geeven, maar het is God, die zijne hand aan u gelegdt heeft; want, daar gij eer-  (48 ) II. B eertijds u , omtrent Hem en zijnen dienst niet bekommerde, daar heeft Hij verandering gemaakt, en dat zelvs tegen uwen wederftand, dien gij hadt tegen zulke bewerkingen. Gij denkt, uw offer is niet heilig, maar onheilig, nu gij een gezigt krijgt van uwe onreinheid, die gij in uwe zielen en lighaamen Vindt. Moest gij u zeiven heiligen, dan weet ik, dat gij 'er nooit toe geraakte; maar koppelt de voorgaande leer des geloovs met deze vermaaning. Tot Christus Jefus moet gij komen, maar niet als heiligen; alle uwe onheiligheid moet gij tot Hem brengen, in Hem zult gij alleen kunnen geheiligt worden: biedt u Hem ter heiliginge aan, op dat Hij u geheel en al heilige, dan zult gij in uwen redelijken Godsdienst aan den Heere een heilig offer brengen kunnen; als gij hard van den vriendlijken Jefus denkt, handelt gij verkeerd, Hij laat nu zijnen wil, om u te heiligen aan u bekend maaken, keert u dan met alle uwe onreinheid tot Hem, Hij kan, Hij wil u heiligen. Gij redent wel^ dat God in uwe offerande geen welgevallen neemen kunne, zoo lang gij die offerande niet geloovig in Christus brengt: dan wat wederhoudt u van Christus, om u aan Hem te verbinden, en uit het geloove in Hem dat offer te brengen? indien gij Christus bij de offerande van u zeiven hebt, zijt gij den Heere gewis aangenaam, zoo wel, en nog zekerer dan Jofephs broeders bij hem waren, toen zij Benjamin , hunnen jongflen broeder bij zich hadden. Biddende zult gij moeten offeren aan den Heere een gebroken hart, en een verflagen geest  ( 49 ) ii.B.3 *. . , geest verklaart Hij zelv Hem een welge " vallig offer te zijn: houdt aan om genade, Hy bezie die, Hij wil die geeven; geloovt alleen, en zijt hier in riet ongeloovig: dit is een def pligten van onzen redelijken Godsdienst. Herinnert u, hoe het geloovig zien door de fchaduwen op Christus, het brand-offer aangenaam maakte, en redent ook hier uit tot uwe offerande: als die Christus met zich brengt, ja hoe gering zij ook, op zich zeiven aangemerkt, is, zij kan niet nalaaten eenen lievlijken reuk voor den Heere te zijn, Hij zal gewis zijn genoegen daar over aan u toonen. Onder de opofferingen, die zulk een eerst beginnend Christen doen moet, is ook het afzien van alle zulke geffaltens, waar door men zich verbeeldt den Heëre meer te kunnen behaagen: dit offer is geene werkheiligheid. Als die bij ü. nog plaats heeft, brengt gij gewis een vergeefsch offer; alle goede beweegingen in u zijn genadegefchenken, en als zoodanig moet gij die erkennen, dit zal allen roem buiten fluiten: waare zelvsverlochening zal in het ftellen van u zeiven tot zulk een offer, het begin zijn, en in alles invloed moeten hebben, dit behoort 'er toe, als men zich uit genade laat zaligen; daar van krijgt de Heer alleen de heerlijkheid. Kon geen Israëliër iets aan God offeren, of Hij moest het eerst aan hem geeven: houdt dit in uw geestlijk offergeduurig op bet oog, want alles komt alleen van Hem, brengt dit ook, zoo als het is. Gij hebt met eenen aUenoegzaamen Omvermer te doen, die u niets zal laaten ontbreeken, dat gij hebben moet, als gij met alle uwe ledigD fce-  n.B.a.«. v 3 ' ■ heden tot Hem komt. Laaten toe, in dat offeren van u zeiven, alle uwe begeertes niet gebeden, fmeekingen en dankzeggingen bekend Worden bij God: zoo zult gij i„ dies redelijk handelen, en ondervinden, dat die afhanglijkheid u met nutloos zal zijn. Ik bid u door de ontvermingen Gods, dat gij u daar in benaerftigt, want als dat alles in u overvloedig is 't zal u noch ledig, noch onvruchtbaar laaten. ' . B' U lieden mijne gelievde Broeders en Zusters in den Heere Jefus Christus, bid ik door de ontvermingen Gods. offert °' Datg'j u zeIven aan den Heere op- . ., , . *• Laat u Iieden mijn broederlijke Tiluu ''F" : hiei' h6bt SÜ het waarachtig Schibboleth waar uit men den Christen kenneS kan. Ik heb er niets tegen, dat men nederig ovei de genade fpreeke, en tot roem van Gods -ontvermmge erkenne, dat men het geloove ontvangen hebbe, als 'er zich gelegenheid toe opdoet. Ik fea in die gedachten, dat men dergelijke ongemaakte en oprechte betuigingen gelooven moet: maar gij zult mij ook wel willen toeftemmen, dat dit bij menfchen, welken geene harten-kenners zijn, niet anders kunne gehouden worden , als voor een zeggen, Hëére, Heere' maar dit merkte onze groote Meerfcr niet genoegzaam aan, om in het Koningrijk der hemelen m te gaan; hij vorderde daar bij een doen van den wille des Vaders, die in de hemelen is. Gij weet immers wel, dat 'er eene Jacobs ftem kunne zijn, terwijl de handen Efaus handen zijn ; gy weet, dat de Cherubijns , bij Ezechiel, m het- 10de Hoofddeel onder hunne vleu-  C 50 "■^'^''"vleugels handen hadden. Neemt het mij niet kwalijk, dat ik u zegge, wat ik denk: in het zeggen, ik heb het geloove is geen onwederfpreeklijk bewijs , dat men des Heeren zij: ik mag niet wijzer zijn dan^mijnen dierbaarden Meester was, die heeft Heilig verklaardt, dat men den boom aan zijne vruchten kennen moete. Leest tog, met toepasfing op u zei ven, leest veel het getuigenis van den naukeurigen Jacobus, dat men zijn geloov uit zijne werken toonen moet; want, dat het geloov, zonder de werken, dood is. Onze leer des geloovs is eene leer tot godzaligheid. De Apostel Paulus hadt de geloovsleer zoo draa niet geeindigdt, of hij wekt de Christenen , tot beoeffening van de pligten der godzaligheid, op: fpreeken moet met doen gehuuwdt zijn, en blijven; fcheidt nimmer 't geen de Heer heeft zaamengevoegdt: die het geloov heeft, moet ook de werken hebben: veracht de Leeraars niet, die voorftanders zijn van eene Euangehfche deugd, en goede werken, die wat meer zeogen, dan fchijn-deugd: houdt ze voor uwe beste vrienden, die veel op hebben met de zeden-keten van Petrus, zoo als die aan de genade is vastgemaakt: voegt bij uw geloove deugd; bij de deugd kennis, bij de kennis maatigheid, bij de maatigheid godzaligheid; bij de godzaligheid broederlijke lievde, bij de broederlijke lievde lievde jegens allen; verzet de oude paaien niet, dit is het waare, lpreekt alzoo , en doet alzoo. Joanr.es zal u hier m verfterken, als gij zineti eerften Briev, met opmerkingen leest, daar komt alles op de zuivere D 2 beoef-  C50 II. B. 3 B.a.i. beoefFening neder, die kent geen lijdelijk maar wel een werkdaadig Christendom. 2. Volgt mij nu met uwe aandacht, terwijl ik van uwen redelijken Godsdienst reden. $. Ieder Christen is een toonbeeld van de ontvermingen Gods. Erkent gij dit niet, zoo vaak zich uwe zalige verandering voor uwen geest vertoont! hoe wordt gij aangedaan, wen gij te rug denkt op uwe onwaerdigheid: niets, geheel niets was 'er in u, dat Gode welgevallig was: neen! gij waart niet beter dan anderen ; gij zijt als de grootfte der zondaaren bekeert geworden ; en het treft u lieden, dat de Heer op u als zoodanigen heeft willen nederzien , en u dien rijkdom van ontvermingen fchenken. Gij God des aanziens, (zoo barst gij dan uit,) zou ik ooit hebben omgezien naa u, die mij aanziet! Ja Heere! wie ben ik, dat gij naa mij hebt willen omzien ! Gij hebt mij eerst liev gehadt, en niet ik u! dan wordt gij geheel gevoel in uwen Godsdienst; blijdfchapen dankzegging vervullen u: zulk eene overdenking is gelijk de Geest, welke de raderen beweegt, die maakt recht vuurig van geest om den Heere te dienen. §§. Onttrekt u nooit aan het beproeven van uwen redelijken Godsdienst. II. Ja gij offerdet u zeiven aan den Heere en zijnen dienst op,wanneer het Hem behaagde u genade te fchenken. AA. Gij wierdt toen Priesters , Gode en het Lam. NN. Wat zijn uwe of-. feranden, indien zij niet leevendig zijn? Wij beoordeelen de, welgefteldheid van' het leven van een  C 53 ) IÏ.B.a./S.f.a.SJ.H.AA.M , t . .. een kind uit zijnen groei en leevendigheid: even zoo is 't met het genadeleven : kan men daar in een kwijnen en geen groeien bemerken, dan mag men wel gelooven, dat het leven van dat offer flaauw is. 't Geloov moet leeven, en zijne kracht oeffenen; men zal van geloove tot geloove voordgaan, als het offer leevendig is. Ontdekt het geloov 's menfchen onmacht, om God uit zich zeiven te behaagen, het zal hem uitdrijven tot de genade van den Heere Jefus Christus, op dat Hij zijnen Geest het noodige laate werken, om een leevendig offer te brengen. De Godzaligen moeten eenen afkeer van doode werken hebben, die mishaagen, en onteeren God. 33. God is heilig;zou dan die offerande ook niet heilig zijn? Geen fchoo. ner naam draagt de Christen, dan dien van eenen Heiligen: zulk een zondert zich af van eene zondige waereld; hij poogt in eene ongeveinsde Godsvrucht van zijne'heiligheid bewi]s te geeven. Zulk een moet zich zorgvuldig reinigen van alle befmettingen van vleesch en geest, zal hij zijne heiligmaaking in de vreeze des Heeren voleindigen:"'Let tog mijne lieve Broeders en Zusters! fet tog op de bijzondere zonden van uwe geaartheid : 't is waare heiligheid, wanneer gij diehartzonden overwint, en ze onder de medewerkende genade, met wortel en tak tracht uitterooien: die opoffering in den redelijken Godsdienst is vol moeite, maar levert eene onfeilbaare proef op van de waarheid der genade, en openbaart eenen echten Christen. De heiligheid is het, die het beeld van God eigenaartig uitdrukt, want om dat God heilig is, D 3 zoekt  C 54 ) n.B.a./S.*.a.§s.n.BB.33. zoekt hij ook heilig te zijn in zijnen geheelen wandel: de Heiligheid onderfcheidt zoo eenen, van de menfchen dezer waereld, en vertoont, hoe zulk een naa den heiligen hemel op weg is,vooral,wanneer hij zoekt heiliger te worden. 'Er is niets, dat een Heiliger bewijs van eenen echten Christen oplevert, als de heiligheid. De vijand der Godvruchtigen moge het bij veelen zoo ver brengen, dat hij de heiligheid van den Christen voor fchijnheiligheid uitkrijte: maar, daar de heiligheid met zelvsverlochening, in het opofferen van eigen belangen en genoegens gepaard gaat, brengt dit de waarheid en echtheid daar van aan het licht. BB. En al viel de geheele waereld laag op zulk eenen heiligen, dit flreelt hem, dat zijne leevende, en heilige, offerande den Heere aangenaam en behaaglijk is: want tot de heiligen, die op aarde zijn, en tot de heerlijken is al zijn lust: bij zulken woont Hij, en doet ze zijne gunfHge tegenwoordigheid ondervinden. Is 'er wel iets genoeglijker voor den Christen, dan geduurig nabij God te zijn? die in Gods tent verkeeren wil, moet heilig zijn, en, wat ook feilen mag, dit niet: zalig zijn de reinen van harten, want zij zullen God zien! HIT. Gelievden! Helt u voor het aangezigt des Heeren tot zulk eene offerande! gedenkt, dat gij altijd in zijne tegenwoordigdigbeid leevt, en dac zijne oogen op u opmerkend zijn ! Zulk een godsdienflig offer is voor den openbaaren Godsdienst allernuttigst, maar voor al voor  r 55 j> li.B.3./@.«.2.§s.nn. voor den verborgen Godsdienst, waar Sri gij u zeiven, bij vernieuwinge, aan den Heere opoffert. Uw redelijke Godsdienst moet u allermeest inboezemen, dat gij verzoekingen en beproevingen verdraagen moet: hij, die in proev-wegen van kruis en wederwaerdigheden, zich als eenen Christen gedraagt, heeft de goedkeuring van zijn offer te wagten: zulk een roemt lijdzaam in de verdrukkingen, want de dienst des Heeren is hem dat alles waerdig. Zulk een toont, hoe 't hem waarlijk ernst is den Heere,. met verzaakinge van zijnen eigen zin en wil, te dienen: hoe kostbaar hem zulk een offer ook moge zijn, hij heeft het voor den Heere over, en dat is hem genoeg: hij vertrouwt op dien Heere, die hem kracht geeven, en hem niet zal laaten befchaamd worden in de eeuwigheid. Zulk een Christendom is wat meer dan eene enkele vertooning, dat betuigt, en het meent't: uw wil gefchiede! b. Alles, wat ik u lieden gezegd heb, beveel ik u ernftig en hartlijk aan, ik raad u lieden die bemoeienis ernftig ^aan, ja ik neem de woorden van Paulus over: ik bid u Broeders! door de ontverminge Gods: wie ook ontvermingen kent, en roemen kan: gij zijt het, want aan alle kanten omringen u de godlijke ontvermingen; hebt gij 'er geen gevoel van, die uwe onwaerdigheid kent, wanneer u de Algoedheid 'er mede begivtigt? Laaten die ontvermingen u aanvuuren, om dagelijks uwe opofferingen aan den Heere te doen; brengt Hem weder, 't geene zijne ontD 4 ver"  C 56 ) h.b $.B.b. verming u eerst fchonk, door heiligheid en waare deugd! Uw redelijke Godsdienst vordert dit van u lieden, daar door kunt gij den Godsdienstfpotter befchaamen, de laffe , die met God en Godsdienst fpot, zal, op het gezigt van uwe fchitterende heiligheid, ernftig worden: wat las? teraars ook mogen voorwenden; heilige Christenen zijn door hunne heiligheid fchriklijk als llagordens met banieren. Gaat u de eer van God en van Jefus Christus ter harte ; volgt het volmaakt voorbeeld van uwen Zaligmaaker, wiens fpijs het was te doen den wille van zijnen hemelfchen Vader. Nooit heeft de vijand van den redelijken Godsdienst, fchooner kans om den Godsdienst aan te randen, dan wanneer de Christenen flordig van gedrag zijn, en te fchandelijk vergeeten, dat zij, te midden van een krom, en verdraaid geilagte, als lichten moeten fchijnen. Zoo dikwijls de Godzaligen het Godlijk genoegen over hunne godsdienftige oeffeningen misfen, zullen zij, bij een ernftig en onzijdig onderzoek ontwaaren, dat 'er in hunne offerande een gebrek plaats hadde; ik beroep mij in dezen op uwe ondervinding, laat u dit omzigtig en zorgvuldig maaken! Niets kan u nader bij den Heere brengen , en meer in zijne zalige uitlaatingen doen deelen, dan zulke offers in uwen redelijken Godsdienst aan Hem te brengen: welk eenen vrede zult gij dan hebben, dien vrede, die alle verftand te boven gaat, een gerust geweeten en kalmte , die u door eene onftuimige waereld genoegelijk zullen voeren, en alle haare golven  C 57 ) II. B. 3 ven en baaren kunnen u niet bena- deelen! Welk eene blijdfchap zal eene zoo ingerichte Godsdienst u geeven! niemand, die uwen blijmoedigen wandel opmerkt, zal meer kunnen ftaande houden, dat God te dienen, een droevgeestig leven zij: in de wooning des rechtvaerdigen zal blijdfchap heerfchen. Zoo lang gij hier op aarde met dien dienst onledig zijt, zal u wel gebrek aankleeven, maar gij hebt recht op de onberekenbaare ontvermingen Gods, die u genade voor genade fchenken zal. Blijd vooruitzigt, dat u ftreelen kan, 'er zal eens eene volkomenheid plaats hebben, wanneer gij verplaatst zult worden in de gewesten der gelukzaligheid, waar in geene brand-offers meer geflagt, maar verwisfeit zullen worden in eeuwige dank-offers. A M E NI  58 Bericht. Bij den Drukker dezes is mede te bekomen: Het poüRTR4it van den Wel-Eerwaardigen Heer johannes claessen , Predikant te Leerdam. Het zelve is doer den beroemden Kunftenaar r. vinkelbs naar't leven geteekend en gegraveerd, zijnde ongemeen voortreflijk uitgevoerd, ook gelijkt het zoo volmaakt wel, dat men «iet veel zulke fpreekende Pourtraitt»» vindt: waarom het de goedkeuring van allen, die het zien en zijn Eerw kennen, wegdraagt; gelijk ook het zinrijk daar onderftaande Versje , door hem zeiven gemaakt. Dewijl zijn Eerw. door zijne ftichtlijke Schriften (waar bij het Pourtrait kan gevoegd worden) en groote Talenten alom bekend en geacht is; zullen de overig zijnde eerfte Afdrukken ras weg zijn. x, 16 Stuivers het ftuk, en de Proefdrukken i Gl. Ook nog van denzelfden Eervvaardigeu Autheur joh anke s claessen de VIII. volgende Werkf jens, als: i. Drit Ktrketijkt Reitvieringen, te weten: de OK'Jnérfiaanlijkt votrdgang van het Suangelium, tot mizcnlijk btil van de geenen die het zelve geleoven en bttratbten overmatth. XI: 12. 's Avonds in de Nieuwe Kerk te Amfterdam op den iften van Oogstmaand 1784 uitgefproken. De verfcbijning van den Messias, 'sHeeren Leger. Vorst, aan josuA.om hem te bemoedigen, van hem eerbiedig en geloovig aangenomen, over josua V: i-is- te Sloterdijk uitgefproken den 8ften van Oogstmaand 1784.. Benevens het greot geluk van gods Kinderen, als een gevolg van hunne nauwe en duurzaame Geloovs-vereeniginge met Christus, over 1 jouanm. II: ïS. te Sloten uitgefproken op den islten van Hooimaand 1784. Allen getuigen zij van der.zelven geest en blaakenden ijver des Eerw. Schrijvers voor het heil zijner Medemenfchen; en zijn zo om hnare verflandige en zaaklijka Verklaaringen, als eniRige, onderfcheidene en gemoedlijke Toepaslingen, ook Vloeijendheid en Leevendigheid van ftijl, bijzonderleezenswaardi«; waarom zij ook, gelijk ze bij dc Uufpraak door groote Schaaren met vrugt en zegen gehoord zijn , door veelen van haar met graagte tot ftichtlijke nagedachtenis begeerd en geleezen •wierden. De prijs van deze dtie bij elkander is te zamen 17 s:. II. Eenvouwlg Huis-middel voor de Cbristenen tegen het Ongehove , 'dat in deeze dagen meer en meer beftnettelijk, en onder allerhande foort van Menfchen, tot nadeel van den Christlijken Godsdienst voortgeplant wordt, in vijf Verhandelingen. Vermits hetOngelsof, in onze dagen, alle krachten intpant, om zijn verderflijk zaad, toe verleiding van veele onflandvastigc zielen, verder uit te breiden; zso heeft de Eerw. Amheur door eene loflijke znebt veor zijne Mede-christenen geJreeven, de moeite genomen, om het Geloof aan de Godlijkheid van den Bijbel, ten dienfte van Eenvoudigen , in dit nuttig _ en aangenaam Werkje'n, op een zeer bevatlijke, «Joch teffens gamscli overtuigende wij?.e, te ftaavenj hebbende zijn Eerw. het zelve tot een Huisboek gefchikt, om zich in de HuisKou»  Bericht. 59 houdingen der Chri-tepen, zonder onderfcheid, met zijne Huisgcnooten daar in te oeffenen; waar toe het ook bijzonder bekwaam is. III. Het A. B. C. des Cbristendoms, welk in het Kruisfchool van Christus geleerd wordt, over matth. XVI: 24. Dit ongemeen nuttig Werkjen bevat vier Leerredenen, te weeten : Het Kruisfcbool van christus geopend; de Zelfsverloocbening; bet Opnoemen van bet Kruis; en bet volgen van Christus; in welken de waare Aart der Christlijke of' Euangelifche Zedekunde op eene zeer bevatbaare, gemoedlijke en ftichtlijke wijze geleerd wordt. Dewijl de bijzondere ernst des Godvruchtigen Schrijvers, in zijne openbaare Leerredenen in ons Vaderland zeer bekend is, en in deeze Leerredenen 's Mans Geest en eigene Handelwijs, ook een goed Voorbeeld van wel ingericht Evangelisch Prediken doorftraalt;zo mag dit Werkjen aan allen,die in het Kruisfchool van het Evangelie wenfchen geleerd en geoeffend te worden, of te leeren en te oefFenen, met recht aangepreezen worden. IV. De Wapening gods aan allen aangepreezen, bij gelegenheid van de Wapening van de In- en Opgezeetenen, in het Vaderland, toen op last van de Hooge Overigheid gefchied, ten dienfte van ailen in de Natuur en in de Genade, dan allermeest voor de Eenvoudigen. De Eerw. Schrijver, tot wiens roun men zeggen mag, dat hij, als een Wijze, tijd en wijze tooi.t te weeten, nam uit de bedenking, dat, »nder het rumoer dir Wapenen bij onze Nederlanders, veel ligt niet . of te weinig bij hen gedacht wierd aan den Geestlijken Strijd en de Wapening Gods, aanleiding, om deeze gewigtige zaak, in uit kleine Werksken, met opzet, duidlijk eo volledig, met veel kracht, en met gemoedlijke beitieringen naar den onderfcheiden Hand der Leezeren, voor te (lellen en op te helderen, met zeer gepaste Inveegzelen, toen ons verfchil met Keizir Jofephus, en onze Wapenrusting betreffende. Een Stukjeii, welk den Leeraaren in Neêrlands Kerk , bij de Bedeftonden in verfcheidene Provintien, overvloedige en zeer nattige Stof aan de hand koude geeven, en ook allen, die zich in den uitwendigen Wapenhandel oeffenden, leeren, hoe noodzaaklijk zij zich telfens t»t den geestlijken (trijd en de Wapenrusting Gods msest-m en nog moeten bepaalen tot hun eeuwig welzijn. v. Gedachtenis van den Harden Winier en ongemeenen WaterVloed van liet Jaar 1784. tot waarachtige Verootmoediginge van de Nederlanders, in twee Kerkelijke Redevoeringen, de eerde uit amos IX: 5 , 6. te Leerdam, de tweede uit 1 petr. V : 6, 7. te Asperen, uitgefproken op den D*nk- Vast- en Bede'Dag, den I4den van Grasmaand 1784. VI. De voorheen gevaarlijke uit- en inwendige gefteldheid van het Vaderland, met de middelen ter reddinge van liet zelve. Gelijk ook de wezenlijke gronden van Hope eti Ve'rWagtinSe voor het toen bekommerd Nederland. In twee Kerkelijke Redevoeringen, de ecrlie uit 2 cr.R. V: 5 laatfte gedeelte te Leerdam; de tweede uit psalm CXXXVII: 7,8. te Heu' kelum, uitgefproken op den Dank- Vast- en Bede Dag, den 27itc« van  6o Bericht. van Grasmaand 1785. De geachte Schrijver, werd door de graagte, waar mede zijne twee Leerredenen op den Bededag van 1784, op den harden Winter en lioogen Watervloed ont. vangen zijn, aangefpoord, om ook deeze twee ten nutte zijner Medevaderlanderen aan 't licht te brengen. Deezen wieri den nog re areetiger geleezen, wijl hij hier in den toen bedenklijken Haat des Vaderlands, Zoo ten opzigte der Vrijbeil als van den Godsdienst, met levendige trekken vrijmoedig afmaalde, en dus de redenen van Preoze, maar ook tevens de gronden van Heef en Verwachting met de beste Middelen tot redding opgaf. VII. Proeven van een Pr«ep>ratoir en Peremptoir Examen, volgens Sijno-iaale Refolutien. Een beknopt, zaakrijk zsmenrtel der H. Godgeleerdheid is de Inhoud van dir Wérk. Het is in twee Deelen onderfcheiden. Het eerJJe is gefchikt voor de geenen, die Proponenten meenen te worden. Het tweede voor dezulken, die, een beroep gekreegen hebbende, zich, vóór de Bevestiging in den H. Dienst, nog aan een tweede en laattle Examen moeten onderwerpen; waarom o»k in hetzelve voornaamlijk die Hukken , welke meer betrekking op het waarneemen van het Leeraar-Ampt hebben, verhandeld worden. De Verhandeling zelve der Waarheden is alzins prijswaardig; de Bepaalingen zijn duidlijk; de Bewijzen krachtig; de Tegenwerpingen overtuigend opgelost. Behalven dat dit Werk voor alle Leermeesters en Leerlingen der Godlrjse Waarheden, als Katechileermeesters, Krankbezoekers, en allen, die zich met het Onderwijs der Jeugd bezig houden, zeer bruikbaar is; is het bijzonder gefchikt tot een Handleiding voor Predikanten , die dergelijke Examens moeten doen; en onontbeerlijk voor alle Studenten in de Theologie , en Preponenten , die dergelijke Examens moeten ondergaan; welke laatften ook in het Voorwerk nopens het ftrmeele daar van omftandig onderricht Worden. VIII. Verhandeling over Estiier IV: 15-17- V: i-j. en eet) zedig Betoog, dat men, n gezaligd te worden, noch iets te waaGIN hebhe, neeb zich daartoe kunne voorbereiden. Wet 1~veoe Keiklyke Reedevoeringkn , nwrEra. II: 17. en 'preuk XVI: 15. te Middelburg, den so en 27 van Slagtmaand i/Ot. uitgefprooken. Dit (luk is, bü uitftek leezer.swaardig. Vooraf gaat een uitvoerig Veorhetitht, tot opheldering van het geheele Boek van Esther dienende. Daarop volgt eene duidlijke Verbandelitg over de Historie van Esther. En eiudelijk befluit Zijn Eerw. met een Betoog, dar ook deeze gefchiedenfs, niet zelden, door gemoedlijke Kerkleeraars, en eenvoudige Christenen misbruikt wordt;en dat in het (luk van zalig worden, nt ch waagen, of, kom ik om, zoo ktme ik om, of voorbereiding, te pas komt, al 't welk op eene zeer overtuigende, en recht Euangelifche wijze, (lichtlijk en inneeroend getoond wordt. — De beide Leerreedenen zijn met onvoorbeeldige graagte en genoegen te Middelburg gehoord, en r,u, *f aanhoudende ftetke begeerte dier Gemeente, om haaren inneemenden, zeer Euangelifchen Inhoud, gedrukt.