VOORREDE. xin aandacht, ah uit een van zelfsheid, op de gewigtigjle zaaken bepaalcn. Ren ecnvouwig jlukjen, dat niet populair is, valt al ligt in het laagc en maagere, al is het niet langwijlig; en door zulk foort van Schriften, zal men nimmer den leeslust, in geringe Burgers, niet gewoon te leczen, verwekken, noch onderhouden, even zoo min als door wisgeerige, Jangdraadige, of als in een kring redeneerende Verhandelingen. Onze Maatfchappij cloct vergeeffche mdcite, en verfpilt, mijns oordeels, haare Mcdaljen, cn alle verdere kosten, indien zij stuiken bekroont. Schoon ik in bedenking genomen hebbe, of ik een en andere Verhandeling, door onze Maatfchappi' bekroond en_ uitgegeeven, tot voorbeelden van mijne gezegden zou opgeeyen en beoordeelen, zal ik dit echter als nog nalaalcn, om gecne aanleiding te geeven tot de gedachte ah op ik onedelmoedige inzichten had, en eenc mislukte pooging de dr'nfveder dezer aanmerkingen ware, fchoon niets minder waarachtig is; daar te boven zal dit, misfehien, bij eene andere gelegenheid beter te pasfe komen. Nu zegge ik nog] alleen, dat ik nimmer dan in het voorige Jaar naar eenigen cereprijs gedongen hebbe; dat de Verhandelingen die ik bedoelde langer het licht gezien hebben; dat die mi n ongenoegen niet verder verwekt hebben, dan voor zoo verre ik een Lid der Maatfchappij ben, die haar eere, groei en bloei, zoeke en wenfehe. Dit ongenoegen is ook meer geVallen op de beoordeelaars dan op de Schrijvers der Ver-  xiv VOORREDE. Verhandelingen, of op de Verhandelingen zelve, die cnfchuldig zijn. Naar mijnen dunk moet onze Maatfchappij', of tiever ieder Beoordeclaar, kiescji zijn in het toewijzen van den eereprijs aan eenige ■fr,srhandeling die voor den gemeenen Man beftcmd is; dezelve voljlrekt niet goedkeuren, indien de uitdrukking niet ligt bevattelijk, klaar, bevallig zij, cn niets van het waare populaire heeft; maar aan den anderen kant, moet elk Beoordeclaar groote prijs flellen op alle Schrijvers die populair kunnen fchrijvcn, en daar van bewijzen leveren; dezen toch moeten door ons op alle moogelijke wijzen aangemoedigd worden. Het komt mij voor, dat onze Bcjluurers eene zeer te veroordeelen gewoonte hebben, die ik hoop dat van nu aan zal worden afgefchaft. Wanneer 'er, bij voorbeeld, vijf, zeven, ja negen Verhandelingen op eene vraag inkoomen, en één of twee daar van worden bekroond, dan worden door hen de besten der overigen., even als de allerjlechtjlen, op die wijze der vergetelheid gedoemd, dal de Schrijvers hunne werkzaamheid, hunnen moed moeten verliezen, daar men door fan arbeid jlechts ma een woord, naar verdien'jlen te melden, ter hunner aanmoediging, van hun bij. vervolg, moogelijz, betere {lukken^ zou ontvangen. En als dit het geval is bij een of meer Schrijvers, wier geest geftemd is om populair te kunnen fchrijvcn , als zij na . verhoren arbeid alle prikkels en fpooren ontbeereu, is het een aanmerkelijk verlies voor onze Maatfchappij. Ik weet wel wat' men hier tegen kan aanvoeren , maar  VERHANDELING OVER DE VRAAG: WELKE ZIJNDE BESTGESCHIKTE MIDDELEN,0M HET NOG HEERSCHEND FOOROORDEEL TEGEN DE MAATSCHAPPIJ: TOT NUT VAN T ALGEMEEN, WECH TE NEE MEN? MET E E N E VOORREDE AAN ALLE NEDERLANDERS, BIJZONDER AAN ALLE LEDEN DER GEMELDE M A A T S C H A P P ?! ONDER DE ZINSPREUK: TEN NUTTE FAN 'T ALGEMEEN Te AMSTELDAM, bij H ARM ANUS KEIJZER. M D C C X C V.   VOORREDE. Ziet hier, mijne Medeburgers! eetie Verhandeling over de Vooroordeekn tegen de Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen. Dewijl ik u allen in het gemeen, en in uwe onderfcheidene Standen, in de Verhandeling zelve hebbe aangejprooken, heb ik hier weinig aan u te zeggen. Alleen wil ik redenen geeven waarom ik mijne Verhandeling nu door den druk gemeen maake. Toen de Vraag, die mijn onderwerp is, ten jaare 1793 was voorgeflcld ter bcandwoording, dreef mijn zugt, om nuttig te willen zijn, mij aan, om het te wangen naar den voor ge/lelden eer ep rijs te dingen. Ik deed zulks in dat zelfde Jaar. Ik had het genoegen, op de laatstgehoudene algemeens Maatfchaplijke Vergadering, te hooren, dat, fchoon de bsöordeelers. niet ééne der Vier ingekoomene Verhandelingen, op deze vraag, den uitgeloofden cereprijs hadden waardig gekeurd, echter de mijne, ingeleverd onder de Zinjpreuk: Ten Nutte van 't Algemeen, beoordeeld was, als vcele goede zaaken te bevatten , die eens loflijke melding verdienden. Ik hoorde tevens, dat dezelfde vraag nog eens ter beandwoording zou voorgefield worden: fchoon het Hoofdbejluur der Maatfchappij, de Departementen Waterlanden Gorinchem; daartegen protesteerden. * 2 a  iv VOORREDE. Ik kon van dat oogcnblik niet naarlaten te overweegen, of ik mijne Verhandeling voor altoos der Vergetelheid zoude wijden, of ik die zou verwerken 'en nog eens naar den cereprijs dingen, dan of ik die, zoo als zij was, zou doen drukken. Het eer/ia konde ik niet bejluitcn, niet alleen, om dat die Verhandeling , als zijnde een origineel Stuk, mij daar toe ta veel gekost had; maar voornaamelijk, om dat ik oordeelde dat dezelve eenig nut zou kunnen doen. Het tweede zon ik -zeker bejlooten hebben , indien de Maatfchappij Jlechts eenige wijziging gegCLven had, wat men al of niet vorderde, of wat het gebrek ware der ingekomene Verhandelingen. Dan het voorbeeld van andere Maatfchappijen en Genoodfchappen, welke door bepaaling, opheldering en aanwijzing, hunne dingers naar ecreprijzen annmoedigen, en daar door betere of voldoendcr andwoorden kunnen verwachten, heeft men, zelfs over dit delicaat onderwerp, geen plaatfe willen toewijzen. Onder mijne overweegingen of ik dus het eerfle of laaljle zou doen, leerde mij de ondervinding, dat 'er, door het niet bekroonen eener Verhandeling over de Vooroordcelen, een' nieuw Vooroordeel was gebooren. Hoe ! zegt het: TVas 'er onder de Leden dier talrijke Maatj'chappij, niet één welke een waardig andwoord op deze vraag kon fchrijven? Zou dit niet een kennelik bewijs zijn dat haafe zaak niet te verdeedigen is? Na alles wat hier " toe betrekkelijk was bedaard 'te hebben overwoogen, bejloot ik mijne Ver/iandeiing te doen drukken tn- den eerjlen van Sprokkelmaand, eerstkomende, uiuegeeven , zijnde de tijd waar op d&  VOORREDE. V ic a lidwoorden, op de vernieuwde ' op ga ave dier vraag, moeten ingekoomen zijn. Ik had tot dit befluit mij noopende, ahhands mij voldoende redenen; het zou misjchien laagheid zijn die allen te melden. Ik heb geene bijzondere redenen waarom ik dezelve zonder mijn naam, en alleen met mijne Zinfpreuk uitgeeve. Heeft iemand wezenlijk belang, om den Schrijver te hoor en noemen, hij kan zich bij den drukker vervoegen, zijn naam opgeeven, en zoo hij als Lid der Maatfchappij; tot Nut van 't Algemeen , of als een eerlijk Man bekend is, zal ik vrijheid geeven mij te noemen, op voorwaarde, dat hij mijn naam niet openlijk algemeen zal maaken. Nu moet ik n nog berichten dat gij mijne Verhandeling ontvangt zoo ah ik die ingeleverd hebbe , kehalven dat ik bladz. 37 en 48. eenige regelen wech gelaaten, maar voor het overige geen wezenlijke of noemenswaardige zaakelijke veranderingen gemaakt liebbe, dan die tot den jlijl, de taal, en om de üuidelijkheid te bevoorderen , noodzaakelijk waren , hoe vatbaar ik anders zelf dit mijn gefchrift voor verbeeteringen beoordeele. Vwr het overige heb ik u niets meer te zeggen , dan: Leest en Oordeelt. — Ik wensch dat bijzonder alle bevooroordeelden, tegen de nutfie Maatfchappij, dit zullen doen, en dat ik cenigzins mijn belangeloos doel mooge bereiken. Dan ik kan en wil deze gelegenheid niet verzuimen, om u, Vrienden! Broeders! Leden der Maatfchap- ■ 3 m  vi VOORRED E. pij tot Nut van 't Algemeen! in het bijzonder aan l* fpreeken, en nog een weinig met u te redenen. Ik heb, ja, in het laat fee deel mijner Verhandeling, ü reeds aangefproken, en u het eene en andere in V algemeen gezegd, maar thans zal en wil ik tot eenige bijzonderheden komen welke ik toen niet kon, noch moest zeggen , welke ik als Lid van een aanzienlijk Departement, door fchriftelijke voor/lellen , aan deszelfs Bcjluurers (om gewigtige redenen') ook niet welvoeglijk kon voordraagen; welker mondelinge voordragt, aan enkelden uwer, geen genoegzaame invloed konden manken, en die , in allen gevalle, van dien aart zijn, dat de waereld die wel mooge weeten. Niemand kan of zal die anders befchouwen, dan ah mijne gedachten over eenige te maaken verbeteringen , om de richting en werking der Maatfchappij, of van een en ander Departement , meer aan haar hoofddoel te doen beandwoorden. Niemand uwer zegge dat ik mij dus ten Reforma- ■ teur der Maatfchappij opwerpe; dat niemand dan een Verwaanden dit ligt zal onderneemen, enz-, enz. Ik weet zeer wel dut 'er geheel geen vei dienjle ligt in zich een bedilal te toOncn; dal zelfs den fchijn van irotichheid te doen blijken een misdaad tegen de menfchenliefde is; dat hij die zich, naar zijne overtuiging, ah een verbeteraar gedraagt, aanjloot moet wacht en, en zoo min eere moet zoeken als fchande vreezen. Dan, fchoon ik misfehien voor lof en laster vrij ongevoelig ben, in zaaken die onze Maatfchappij betref en, en den lof meer dan de verfmaading vreeze , hoop ik echter dat alles Wat ik aan u, als Leden onzer Maatfchappij, zal voordraagen^ door  VOORREDE. door u, zonder- vooroor-deel, en met bedaardheid zal gorden óverwoogen, en dat gij 'er gebruik van zuip rillaï maaken, ah uw oordeel en gevoel zegt dat het noodig en voegzaam < zij, om onze Maatfchappij voortreffelijker te doen werken. Dan ter zaak. Het is, mijns achtens, hoogst noodig, dat alle de Leden in het verkiezen van Befluurers met die bedaardheid en voorzichtigheid, nut dien ernst te werk gaan, welke vereischt wordt om het gebouw der Maatfchappij in ftand te doen blijven. Zonder iemand der gcwe.eue of tegenwoordige Hoof elof Departemcnts-Befluurers U weegen, of te taxeeren tuk gij, »* «Hf* gdooven, dat van bekwaame Bejluurers, de bloei en welvaard onzer Maatlcluippii, W **** Ha ^ % Hoofd- en Departemcnts-Befluurers, welke de gewtgUgfle Maaken onzer Maatfchappij moeten behandelen, dan wij over hei geheel denken. Gunt hen dus ook deze moeite; ik vertrouw' dat wij ons hier bij wel zullen bevinden. Laat mij hier alleen, ter mijner verantwoording j bijvoegen, dat ik hoegenaamd ih geen befiuur der Maatfchappij bcn^ noch begeere te zijuf en derhalven mijn drijfveder, waar door ik u het voor gefield middel heb aangepreezen, geen verkeerd zelfzoekend eigenbelang kan zijin Ligt bevroedt gij dat tk u nog een aantal zaaken kon  VOORREDE. xxi ton voordraagen, ter meerdere volmaaking van da werkzaamheid onzer Maatfchappij; dan ik gis dat het reeds medegedeelde voor eenmaal genoeg zij. Ik hoop dat ik hier door me aandacht zal gewekp hebben, en u nuttig zal zijn; dat ik eenige hoogten gejlecht en laagten verhoogt hebbe. Laaten wij dan, mijne Broeders} eensgezind, en ep alle moogelijke wijzen, het Nut van 't Algemeen trachten te behartigen , de tijd zal dan door onze vlijt alle vooroordeelen tegen onze Maatfchappij wechvaagen/ Wijnmaand, 1794.   VERHANDELING, OVER V R A Welke zijn de middelen, om het vooroordeel tegen pij: tot Nut van week te neemcn? D E A G: bestgefckikte nrg heerfchend de Maatfchap^t Algemem\9 MEDEBURGERS IN NEDERLAND! De Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen , wier voortreflijk doel, zoo ik hoop, van niemand uwer zal miskend worden, als hij genoegzaam onderricht van naare werkzaamheid ontvangt, heeft eene dus luidende Prijsvraag uitgëfchreeven: Welke zijn dc bestgefckikte middelen, om het nog heerfchend vooroordeel tegen de Maatfchappij: lot Nut van 't Algemeen, wech te neemen? Deze, zoo belangrijke vraag, belchouwde in dikwerf met gevoel van genegenheid, om 'er een and woord op te fchryA ven.  C 3 ) ven. Dan, wegens de inrichting daar van, wijl ik begreep dat een doeltreffend plan, tot een voldoend andwoord, noodzakelijk ware, was ik lange met mij zeiven oneenig, Ik begreep den inhoud dezer vraag, als eene uitzondering, of liever, als onderfcheiden van alle andere Vraagen, tot nog toe door die Maatfchappij opgegeeven; maar tevens, als niet minder gewigtig, om haare uitmuntende oogmerken te bereiken. Eindelijk is het mij als het beste ontwerp voorgekomen, een andwoord tc vervatten , in, of bij wijze van eene Redevoering, waar in ik voeglijk de noodjge wendingen kon maken, en' onderfchcidene aanfpraaken doen; en die hoop ik te volvoeren. Hier naar zal ik: Eerst, mijne rede richten totU allen. Ten anderen, tot U, aanzienlijke of meer aanzienlijke Burgers en Burgeresfen! Vervolgens tot U, meer geringe en geringde Burgers en Burgeresfen 1 En eindelijk, tot de Belluurers en Leden der Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen. Slaage ik in mijne poogingen, naar den wensch van mijn hart, dat het Nut van't Algemeen wenscht te bevoorderen, het zal wel zijn. Slaagt iemand beter, ik zal mij verblijden. EERSTE DEEL. De gemelde Prijsvraag, Waarde Medeburgers' is mij als belangrijk, tijdig en noodzaakelijk, yoorgekooinen. Be-  C 3 > Belangrijk, om dat 'cr, mijns oordecis, geene Maatfchappij in ons Vaderland nuttiger is dan deze, en het aller belang vordert dat dezelve in groei, bloei, welvaart, blijve en toeneerae. Tijdig, om dat,niet tegenftaande de alleröyertuigendfte bewijzen voorhaare nuttigheid fpreeken,'er echter tegen dezelve nog vooroordeelen heerfchep. Noodzakelijk, door dien eene Maatfchappij van menfchenvrienden, die geen ander doel heeft dan het geluk haarer medemenfchen te vermeerderen, zich verplicht moet rekenen, en verplicht geacht moet worden, al wat in haar vermogen is te doen, om bevooroordeelden te verbeteren, en alle vooroordeel wech te nemen, om geheel onbelemmerd werkzaam te kunnen zijn, tot nut van 't algemeen. Noodzakelijk dus, (men verftaa dit woord in den bedoelden zin.) uit kracht der vooroordeelen, en, om dat de Maatfchappij die allen,tot één toe, als ongegrond kan befchouwen. Althans ik befchouwe die als zoodanig, en hier van redenen te geven is mijn hoofdtaak. Dan, het is noodig dat ik zegge wat vooroordeel wat nog heerfchend vooroordeel zij. Mij dunkt dat het vooroordeel, of de vooringenoomenheid tegen eenige zaak, uit onkunde wordt gèbooren} wordt opgevoed door geduurig yoedfel te ontvangen uit vergifte bronnen, en door verkeerde kanaalen; groot en fterk wordt door het voorwerp daarvan in het verkeerd mogelijkfte licht te plaatfen. Is dit niet klaar genoeg, dan zal ik u zeggen, wat ik door een bevooroordeeld mensch verïraa. A a Hij  C 4 ) Hij befchouwt de zaak, waar tegen zijn vooroordeel werkt, hoe betaamelijk • goed, nuttig, weldaadig en heilrijk die ook zij, even als of die onbetaamelijk, kwaad, onnut, ja ftrafbaar ware. Ik vertrouwe dat deeze bepaaling van het vooroordeel, en van een bevooroordeeld mensch, u allen zal duidelijk zijn. Maar wat is heerfchend vooroordeel? De Maatfchappij kan in de vraag niet onderftellen,dat het vooroordeel in de harten der meeste Nederlanders tegen haar plaats heeft, dit toch acht ik geheel anders te zijn. Zou de meerderheid van U, Medeburgers! vooroordeel tegen de nutfte Maarfchappij hebben? Wat ontaarte gedachte! Neen, zij zegt: nog heerfchend vooroordeel, en geeft daar door alleen te kennen dat 'er voóroordeelen plaats hebben, dat 'er nog menfehen zijn met vooroordeel tegen haar ingenomen. Dan 'er zijn voóroordeelen, 'er zijn nog heerfchende voóroordeelen tegen haar. Welke zijn die? Dit wordt niet gezegd. Ik moet en wil bekennen dat ik ,eerstmaal, deze vraag hoorende, mij naauwlijks begrijpen kon, dat 'er tegen deze Maatfchappij, tegen de weldaadigfte inrichtingen, door haar gedicht, voóroordeelen konden plaats hebben. Ik wierd van dit oogenblik opraerkzaamer, en fpoorde hier omtrend,zoo veel mij moogelijk ware, op. Alles, wat ik als de taal van het vooroordeel heb kunnen ontwaar worden, '■ioomt hoofdzaakelijk hier op neder. I. De Maatfchappij beftaat uit ondereengemengde Christenen, van allerleie Gezindheden; waar van  C 5 ) van men,derhalven, voor de Godgeleerdheid, den Godsdienst, noch voorde Christelijke Zedenkunde, iets goeds verwachten kan. II. De Maatfchappij: tot Nut van 't Algmcen, tracht eenen algemeenen Godsdienst, in Nederland, in te voeren. III. Het vooroordeel zegt: het is wel waar dat'er een aantal Gereformeerde Predikanten Leden dier Maatfchappij zijn; maar echter zijn dezen veel minder in getal dan de Christen Leeraars der andere Gezindheden; en,naar de groote menigte van Hervormde Predikanten, in ons Vaderland 5 is hun getal niet noemenswaardig. Wat andere reden kan hier voor zijn, dan dat verre de meesten die Maatfchappij ongunftig, onnut, ofwel als onbetaamlijk befchouvven? IV. De Maatfchappij heeft, noch de befcherming van 's Lands hooge Overheden, noch van eenige Stedelijke Regeering, waar door blijkt dat dezelve niet zeer naar 't genoegen der hoogere en mindere Regeerers is. V. Zij beftaat, voornamelijk,uit zulke Leden, welke het niet wel meenen met de Lands- en Stads Regeerers, die thans Regenten zijn; en dit is blijkbaar door een aantal perfoonen, die men, als leden derzelve, kent. VI. Die Maatfchappij heeft, als eene hoofdzaak van haar doel, een aantaal Schoolboekjens uitgegeeven. Zij is van A. B. af begonnen, en zal 'cr nog meer te voorfchijn brengen. Welk eenen bal- A 3 last  ( n, wanneer de lucht onbewolkt is, op eenigen middag in den zomer fchijnt, even zoo fchoon draalt die glans door alle de Schriften der Maatfchappij. Indien ik allen en elk der uit* gegeeven boekjens wilde befchouwen,ter daaving mijner gezegden, ik zou tc verre van mijn hoofddoel verwijderen. Voor U, die dezelve kent en geleezen hebt, is dit geheel onnoodig. Voor U, die niet in dit geval zijt, zal ik alleen eene korte opgave der voornaamste onderwerpen ter neder dellen, waar door genoeg zal blijken waar toe de werkzaamheid der Maatfchappij zich heeft bepaald, en hoe nut haare fchriften zijn kunnen, en zijn, zoo voor het Schoolwezen, als ter bevoordeling van Godsdienst, Deugd en goede Zeden. Men is met werkjens voor de fchoolen begonnen, en heeft uitgegeeven: Spel en Leesboekjen voor cerstbcginnenden. Verhandeling over het [pellen, leezen en jchrijven. Verhandeling over het hmstmaalig leezen. Trap der Jeugd. Leeslesjes. School' hoek van Nederlandfche deugden. Leyensfchetfcn van Nederlandfche Mannen en Vrouwen. Rekenboek voor de Nederlandfche Jeugd. Ncderduitfche fpraakkunst. VAks - liedjens, vier ftukjens. Hendrik en An> na, een Volksroman. Voords zijn de voornaamfte fchriften, ter bevoordering van den Godsdienst, de Zeden , de Kunsten én Weètenfchappen, meest  ( 13 ) meest Prijsverhandelingen, dus getijteld: Over de bewijzen welke Natuur en Reden voor het bejlaan van. God opleveren. De bewijzen en kenmerken eencr Godlijke openbaaring, te vinden in het Oude en Nieuwe Testament. Verhandeling over de Friendfchap met God. Twee Verhandelingen over de beste op. voeding der Jeugd. Drie Verhandelingen, bevattende een fchels, van den braaven Man, in het gemeen burgerlijke keven. Twee Verhandelingen over de plichten van Handwerkslieden en Dienstboden. Eene, Over de Landeigcne, goede en kwaadc zeden der Nederlanderen. Een brief aan de Schoolhoaderen in Nederland. Twee Verhandelingen over de beste Theorie van proffen en belooningen in dc fchooJen. Twee, over de beste wijze, om de Jeugd reeds in dc fchoolen tot gezellige deugden op te leiden. Eene, over het verband, tusfehen de deugd en het geluk. Eene, over de zedelijke verbeteringen, in den Koophandel, de Ambachten, Kunsten en Neeringen. Behalven alle deze zijn 'er nog een aantal Stukjens uitgegeeven , allen ingericht tot het doel der Maatfchappij, en der leezing overvvaardig. Wat fterveling nu, die een oog op de gemelde onderwerpen flaat, kan dit doen, zonder het Nut daar van te bevroeden? Alle deze fchriften, elk derzelve, zijn fpreekende bewijzen van liefderijke en edele bedoelingen, van bestmogelijke oogmerken. Dat toch het vooroordeel niet zegge, dat de uitvoering niet aan de tijtels der werkjens beandwoordt. Voorzeker zal niemand, in onze taal, iets zoo faaai én nut vinden, als, bij voor-  C 13 ) voorbeeld: de Verhandelingen over de beste opvoeding der Jeugd. Over den braaven Man in het burgerlijke leevcn. Over de Landiigene, goede en hvaade zeden der Ncderlanderen enz. En wat tittel of jota is 'er toch in alle deze werkjens, waardoor eenig mensch grorfd van vooroordeel kan voeden? Wat flip is 'er op eenige bladzijde, of in eenigen regel, te zien, waar door eenig Mensch, of Christen, dof tot onvredenheid kan vinden? Zou ik niet wederkeerig moogen vraagen: wat Mensch, of Christen, die deze namen verdient, kan met mooglijkheid in de gedachten verkeeren, dat de fchriften dezer Maatfchappij als onverfchillig, als niet belangrijk, moeten worden befchouwd? Hoe kan hij, die een best Mensch en Christen denkt te zijn, die verachten en verfmaaden ? Hoe kan hij, die dezelve kent, daar tegen voóroordeelen voeden , en voedfet zoeken om die te onderhouden? Kan men van eene Maatfchappi], dus ingericht, dus werkzaam, niets goeds verwachten, door wien, door welken, door wat oogmerken en maatregelen,kan of zal dan wat goeds gedicht worden ? — Dat nu deze nutte Maatfchappij, uit Christenen van allerleie Gezindheden moet bedaan, om tot Nut van 't Algemeen te kunnen werken, om in de mooglijkheid te zijn, van dit te doen, is zoo klaarblijklijk, dat elk die gezonde hersfenen heeft, al zijn die zonder beleezenheid of geleerdheid , dit zeer ligt kan bevatten Men merke toch het reeds gezegde wel op, dat het geheel tegen haar doel  ( 14 ) doel is ecn;ge Christen gezindheid tegen of voor te fpreek n; dat het eene grondwet is, dat alle verfchillende denkwijzen der Christenen, over het Leerftukkige, in alle de handelingen der Maat. fchappij, jeheel niet te pas komen, en dat die dus gemijd en geweerd moeten worden. Dat dit ook dadelijk gefchiedt is zeker. Hier van is voor twee jaaren het fterkste bewijs gegeeven. Er waren verfcheiden Verhandelingen ingekomen op de vraag der Maatfchappij: Waarin beftaat het waare wezen van het Christendom? Dan de reden dat 'er niet eene is bekroond , was alleen: om dat niet een fchrijver zijne eigene denkwijze fcheen gemijd te hebben . en dus de grondwet der Maatfchappij, niet was in acht genomen. Is het nu waarachtig, gelijk het is, dat het doel der Maatfchappij vordert, dat zij uit allerluie Christenen beftaat, dan volgt van zelve, dat het eei geheel ongegrond vooroordeel is, waar door zij gelaakt en bezwaard wordt, om dat zij zoo beftaat als ze beftaat, om dat ze zoo moet beftaan Ja, dan volgt van zelve, dat de onderfche'dene denkwijzen der Christenen, haar noch voordeel, noch nadeel kan aanbrengen, en dat ieder Christen, van wat bijnaam ook, zoo hij flegts tot Nut van 't Algemeen wil werken, een waardig Lid dcrzelve kan zijn. Ik zal hier, klaar-' heidshalven, nog bijvoegen, fchoon dit uit het reeds ge/egde is op'te maken, dat het behandelen der Lemftukken des Christendoms, naar de in-  C '5 ) 'inrichting,de wetten, en het doel der Maatfchap. pij, nooit verder dan in 't Algemeen, dat is, ra zoo verre alle Christenen het eens zijn, kan te pasfe komen; en ik hoopc niet dat iemand in de gedachten zal verkeeren, dat Christenen van ondcrfcheiden Gezindheden niet eenftemming ter bevoordering der Christelijke zedenkunde, of van de plichten door Christenen te betrachten, zouden kunnen werken. Immers is 'er in de leidingder gedachten, in dezen, geen aanmerkelijk verfchil? Immers zou hij, die dus dacht, toonen, dat zijn vooroordeel tegen alle recht en reden ware? Gelijk toch alle Christenen eene gemeene zaak hebben, tegen Jooden, Heidenen, Muliamedaanen en Deïsten, even zoo hebben zij ook eene gemeene zaak, om de deugden en plichten, die Christenen behoorden, of verpligt zijn te betrachten, voorteftaan, te lecren en in te prenten. Dan zegt men: was het echter niet beter dat de Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen, niet uit allerleie Christenen,van wat bijnaam ook, beftond? Dat, bij voorbeeld, Gereformeerden en Lutherfchen, die zich onderling Broeders noemen, alken Leden daar van waaren, en konden worden? Zoo het vooroordeel nog goed kan doen, dan is het gelegenheid te geeven, om , door zulke vraagen te beandwoorden, het te dóen verftommpn. Ik zal, eer ik regelrecht andwoorde, wederom vraagen: Waaromhebben alleen Gereformeerden, of alleen Lutherfchen, of Gereformeerden en Lutherfchen zaam, niet al voor lang, in Nederland,  ( 16 ) land, eene Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen, opgericht? Dan om rond tc andvvoordenï Van wat Christen Genoodfchap is de vraager? Is hij Gereformeerd, en met vooroordeel tegen de Maatfchappij, zoo als die thans beftaat, ingenomen'? het fpreekt dan als van zelve, dat hij zou willen, dat zij alleen uit Gereformeerden beftond. Is h.j dus gefield en. Luthersch? Hij zou alleen Lutherfche Leden willen. Is hij Roomsch cn bevooroordeeld? Hij zal alleen Roomfchc Leden willen. De Remonftrant én de Mennoniet moet, naar zijn Christelijke denkwijze , allen begeeren, aan welke hij de hand van Broederfchap toereikt, en dit zijn alle Christenen. Onderftel nu dat de Gereformeerde zijnen zin verkreeg, en 'er eene Maatfchappij van alleen Gereformeerden wierde opgericht, met de Zin fpreuk: Tot Nut van 't Algemeen; wat zou het gevolg zijn? Zouden alle de Leden derzelve, allen orthodox Gereformeerd zijnde, tot Nut van 't Algemeen, dat uit Christenen van alierleie Ge' zindheid beftaat, kunnen of willen werken? Zouden zij dit met eenig goed gevolg doen? Men moet den geest der Agttiende Eeuwe niet kennen, om dit te kunnen gelooven. Maar onderftel nu, dat zulke eene Gereformeerde Maatfchappij, indedaad, zoo menschlievend en onpartijdig beftond, en werkte, dat zij Schoolboekjens fchreef, die door alle Meesters en Leerlingen, van welke eene Christen gezindheid ook, met genoegen konden gebruikt worden, en wier- oen 9  C ï7 ) den, dan was deeze Maatfchappij volmaakt in het zelfde geval als dc tegenwoordige, tot nut van 't Algemeen; haare Orthodoxie had dan geen dsn minften invloed, en zij werkte even zoo goed als of alle Lede. Roomschgezind, Luthers, enz. enz. waren, of, alze zoo beftond als de aanwezige nutte Maatfchappij. Maar onderftel hier nevens, dat de Schoolboekjens duidelijke kenmerken droegen, dat eene Maatfchappij van alleen Gereformeerden die had gevormd; wat dan ? Hoe goed en voortreffelijk die voor Gereformeerde Meesters en zoodanige kinderen waren, Qnids, noch de Meesters, noch de Ouders der kinderen, voetiaansch, cocgejaansch, lampiaansch, enz, enz. waren, anders zouden veelen die, wettigt, nog niet naar hun zin zijn,) zou dan een Luthersch Schoolmeester met zijn Lutherfche Schoolieren (of Hij van 't Nieuwe of Oude Licht ware is het zelfde) die wel willen of durven gebruiken? Zou hij daar door niet tegen de intentie, en het genoegen, van Luthersgesinde Ouders werken? Even zoo zou het gaan met Roomfche , Remonftrantfche , Mennonietfche Schoolmeesters. Niet één derzelven zou haare Schoolboekjens willen gebruiken. Met alle andere Gefchriften, van zoo eene Gereformeerde Maatfchappij, zou het zeker op de zelfde wijze gaan,het zij die over den Godsdienst, de Zedenkunde, de Weetenfchappen, Kunften of Handwerken, waren, wanneer de aan haar eigene (Charaktertjlicke) Leerftellingen daar meer of min in doorblonken. Wat nut, vrugt, voordeel, zou dus zulk  C 18 5 .«ene Gereformeerde Maatfchappij doen? zou zq zig niet fpoedig moeten ontbinden? zou zij niet haast zien, dat haare kwalijk geplaatfte werkzaamheid niet bèandwoordde aan haare ongegronde hoop? Het zou zeker zulk eene Gereformeerde Maatfchappij niet gebeuren, dat nu gebeurd is met de aanwezige, dat de vijfde druk eener prijsverhandeling, fchoon van een Roomsen' fchrijver, te voorfchijn kwame. Ik zal ten flotte hier nog herhaalen, dat, daar de Godsdienftige en Burgerlijke gefteldheid van •ons Vaderland zoo is, dat het algemeen beftaat uit Christenen van allerleie Gezindheden, eene Maatfchappij, die tot aller nut kan, en wil, werken, noodzakelijk uit Christenen, van alle onderfcheiden naamen, moet beftaan; dat alle haare Schriften, alle haare uitvoeringen, zoo moeten zijn, dat die algemeen met genoegen kunnen geleezen en beoordeeld worden. Dat derhalven alles wat, des aangaande, tegen de Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen, gezegd is, of gezegd kan worden, alleen onredelijk vooroordeel is. Ik durve dit mijn befluit aan u allen, die zonder vooringenoomenheid kunt oordeelen, ter beoordeeling gerust overlaaten. Dan ik zal nu het Tweede opgegeeven vooroordeel tin het waare daglicht, als ongegrond, poogen te ftellen. De Maatfchappij: tot nut van 't Algemeen, zou in Nederland een al gemeenen Godsdienst rachten in te voeren. Wat verftaat men door «en* algemeenen Godsdienst? Zou de bedoeling zijn.  C 19 3 sijii, dat men een algemeenen Godsdienst, uit Jooden, Heidenen, Muhamedaanen, Deïsten en Christenen, zou willen oprichten? Zoo verre vervoerd en liefdeloos kan ik niet denken dat de allerbevooroordeehïe tegen deze Maatfchappij zal kunnen zijn. Wat dan ? zeker een' algemeenen Cbristelljken Godsdienst. Maar hoe is dit dan te verdaan ? Zou elk dan zoo kunnen blijven denken als hij wilde, en echter even goed geacht worden te denken? Of acht men, dat de Maatfchappij alle Christen Gezindheden tot ééne Gezindheid wilde vormen, waar van de Leere en Zedenkunde van den Bijbel alleen de grondflag zou zijn ? Deze laatfte gedachte geeft mij een aantrekkelijk denkbeeld. Naar mijn oordeel waare niets wcnschlijker, of heilrijker, voor het Christendom , dan dat alle Christenen Bijbelfche Christenen waren, die de Leere en het voorbeeld van Christus volgden; dan dat alle Christenen zulk eene maate van verlichting haddenj, dat niemand (Van wat gezindheid ook, in den tegenwoordigen tijd) een ander Formulier tot geloofseenigheid noodig oordeelde dan den Bijbel; dan dat alle Religiehaat was verdweenen, en niemand de wezenlijke waarheden, de grondzuilen der Euangelie-leere, miskende,noch iemands denken of fpreeken over Bijbel waarheid, wierde belemmerd; dan dat alle Christenen als Broeders Zamen verkeerden, en de eene den anderen tot de betrachting zijner onwraakbare verplichtingen opwekte en aanfpoorde. Wie zou, wie zal dit B a aiet  C 20 ) fiietwenfchen?Dan, dit als een doel, dat de Maatfchappij : tot nut van 't algemeen, zich heeft voorgefield te bewerken, aantemerken, is voorzeker eene gedachte die het fterkst dwarrelend vooroordeel tekent, en een fterk"1 fpreekend bewijs tevens, hoe het beste doel , fchoon tegen alle recht en reden,, miskend kan worden. Had de maatfchappij immer zulk een werkzaamheid getoond, waar door zij dit einde met mogelijkheid zou kunnen bereiken, 'er zou wel eenig bewijs voor zijn. Maar waar toch (dat het vooroordeel andwoorde!) was het eerde of laatde gefprek, der gezamenlijke Leden derzelve, tot dit einde ? Hoe toch is het een redenlijk wezen in de hersfenen gekomen, om zulk een vooroordeel op te vatten, of immer te uiten?Elk ziet ligt, dat dit allerongegrondst vooroordeel, alleen veroorzaakt is, en kan zijn, door dien de nutde Maatfchappij uit allerleie Christenen bedaat, of om dat zij een algemeene voordragt, van godsdiendige waarheden en plichten, in heure fchriften, vereischt, en dat het vooroordeel, daar omtrend, wechgenomen zijnde, het fundament van dit ook wechgezonken is. Mijns oordeels verdiende het geene verdere tegenr edenen. Dan, om het vooroordeel zelve te laaten oordeelen, zal ik hier bij nog eene aanmerking voegen. De Maatfchappij moet een algemeene voordragt van godsdiendige waarheden en zedenplichten vorderen, en vordert die in alle de fchriften, die zij kan uitgeeven; maar hier door ondermijnt zij de denkwijzen der • onder fcheiden denkende Chris- te-  C si ) tenen niet. Het tegendeel is waar. Indien zij hier door bedoelde een' algemeenen Christelijken Godsdienst in te voeren, zou zij geheel tegen haar doel werken, en welhaast eene Gezindheid op zich zeiven ftichten, die nog niet aanwezig is. Niets is verder verwijdert van haar oogmerk! Zij fluit, ja, alle Charakterifeerende Leerftellingen, van welke Gezindheid ook, buiten, en magen moet dit doen. Wat der Christenen Zedenkunde betreft; alle haare fchriften moeten de zedenlijke plichten uit derzelver natuur, en niet uit het verband van Leerftellingen, ontleenen. Deze plichten worden op grond der Godlijke Wetten gevorderd. Geene, Leerftelling, van eenige Godsdienstgezinte, mag die verzwakken. Dit leerde de groote Stichter van het Christendom nooit. Het tegengeftelde is blijkbaar. De Maatfchappij, dus, naar heure wezenlijke inrichting, handelende, kan nooit, aan eenige Christengezindheid, reden tot aanftoot geeven, om dat zij de drangredenen ter deugdoeffening, niet uit de verfchillende Leerftellingen der onderfcheidene Christen Genoodfchappen ontleent, noch ontleenen moet, maar alleen uit de Godlijke Wetten en derzelver natuur. Zelfs aan hun geeft zij geen reden ter ergernis,welke gewoon zijn de zedenlijke plichten uit het verband hunner Leerftellingen af te leiden. Nu zij het wegens dit vooroordeel overboodig genoeg. Ik zal dus het Derde vooroordeel befchouwen. Ik heb in de opgave daarvan, bladz. 5. dit zoo fterk mij moogelijk, haten fpreeken. IkftavolleV 3 di|  ( as y dig toe, dat 'er weinig Gereformeerde Predikanten, naar hun groot getal, Léden der Maatfchappij zijn. Ik zou hier veel, zeer veel, op kunnen zeggen; dan, alle waarheden, op alle tijden en in alle omftandigheden, openlijk uit te roepen, wordt, te recht, als het werk der dwaazen aangemerkt. Ik. zal echter zo veel, als, naar mijnen dunk, te pas. komt, moeten zeggen, om te doen gevoelen dat deze taal, hoe fterk ook, die van het vooroordeel is. Ik weet het zeer wel, dat niets, dan dit vooroordeel gefchikter is, om eenvouwige en braave Gereformeerden, die geen gegronde kennis van de inrichting en uitvoeringen der Maatfchappij hebben, in 't harnas van het vooroordeel te gespen, om met hunne misleiders dezelfde taal te fpreeken. Niemand, die goed Gereformeerd is, zal het, zoo als ik ten vollen vertrouwe, aan mij ten kwaade duiden, als ik het als eene z,ekere waarheid, voordelle, dat het gemelde vooroordeel alleen, of voornaamelijk, bij Leden der Hervormde Kerk, plaats heeft, en huisvesting vindt. Wat heeft hier toe aanleiding gegeeven? Dit. Niet een Gereformeerden, maar een Mennonieten Leeraar legde den Grondflag, waar op de Maatfchappij gebouwd is. Niet de hervormden, maar Christenen van andere Gezindheden, waren de eerde en meeste Leden, ter voordplanting van dezelve. Christenen van allerleie gezindheden konden en kunnen Leden daar van worden, en allen even goed het doel der Maatfchappij bevoorderen. Men  C 33 ) Men heeft hier door, beflooten dat, derhalven, Gereformeerden, die Leden der Maatfchappij wierden, niet gezond in hunne belijdenis konden zijn. Maar was dit befluit redelijk, billijk, gegrond , wettig ? Moest het befluit niet natuurlijk zijn: Christenen, die menfehenvrienden zijn, hebben, tot nut van allerleie Christenen, eene Maatfchappij opgericht, en noodigen allen, van Wat gezindheid ook, om hun doel te bevoorderen; derhalven moet het verfehil in denkwijze geheel niet tot het doel dier Maatfchappij behooren? En, in allen gevalle, wat is 'er natuurlijker, dan dat eene (lichting door eenen Mennoniet, Remonftrant, of Lutheraan, opgericht, van Leden hunner gezinte eerst en meest bijval krijge ? Wat is eigenaartiger, dan dat Gereformeerde Leeraars en Leden, die zonder Religiehaat waren, toetraden, om de Maatfchappij tot Nut van 't Algemeen op te bouwen, zoo haast zij kennis van haare inrichting en bedoeling bekwamen ? Zoo haast zij verzekerd waren dat het verfehil in Godsdiendige begrippen, geheel geene zaak was die hier in aanmerking moest komen? Ik heb, bij de befchouwing van het eerste vooroordeel, wegens verfehil en éénheid in het ftuk van godsdienftige belijdenis, genoeg gezegd, om het waare doel der Maatfchappij te toonen, en zal hier niets herhaalen. Dan wat is de reden dat 'er zoo wéinig Ge' reformeerde Leeraars Leden der Maatfchappij zijn? Toegedaan dat 'er weinige naar hun getal B 4 zijn,  ( 24 > zijn, zijn hier voor gegronde redenen. Zommk gen van hen, hoe goed hun hart is, hebben geen kunde genoeg van de Maatfchappij. Ande-. ren, die 'er eenige kunde van hebben, zijn te weinig aantrekkelijk, te veel onlustig, om haar belang zich aantetrekken. 'Er zi,'n ook die wel genegen zouden zijn, niet alleen om Leden der Maatfchappij te worden, maar ook om Departementen te dichten, en dus dezelve algemeencr bekend te maaken, om haar doel te bevoorderen; maar, zij worden door omftandigheden, van onderfcheiden aart, verhinderd. Nog anderen, die het ongeluk hebben, om de taal van het vooroordeel te hooren, geeven daar aan, ongelukkig, gehoor, en zouden dus zoo min gelchikte Leden zijn, als zij dit willen zijn. Niemand denke dat ik, in dezen, niet wel onderricht ben. Ik zeg niets, dan het geene ik voor zekere waarheid houde. Wat kan het vooroordeel niet al uitwerken ! Laat mij eene en andere gebeurde zaake ter opheldering zeggen. Toen de Wel Ecrw: Heer visscher, Predikant te Gouda, door de Eerw: Kerkeraad, te Amfteldam, wierd beroepen, en door den Magiftraat dier Had wierd geimprobeerd, was der Gereformeerden vrij algemeene roep, dat dit ware gefchied, om dat zijn Eerw: een Lid der Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen was, en dus niet Orthodox kon zijn. Toen de Wel Eerw: Heer ten oever, Predikant te 's Hertogenbosch, op de Nominatie-van Drie, te Amfteldam, geplaatst was, verzekerden de be- voor»  t 45 ) vooroordeelde Gereformeerden eikanderen, dat Hij, ingeval de beroeping op'Hem wierde uitgebragt , zeker zou gelmprobeerd worden. En waarom? om dat zijn Eerw: van de Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen, een' Gouden eereprijs ontvangen had, voor eene keurige Verhandeling, over de beste opvoeding der Jeugd! Is 't wel waardig om het vooroordeel te beltrijden dat bij zulke laage zielen plaats heeft, welke zich vermeeten om dus over de Amfteldamfche Regeering te durven denken? Wat gemcenfehap toch, heeft het Lidmaatfchap der nutfte Maatfchappij, of eene Verhandeling over de beste opvoeding der Jeugd, met de Orthodoxie of Heterodoxie van een Gereformeerd Leeraar? Ik bekenne dit niet te kunnen berekenen, en houde mij verzekerd dat niemand dit kan doen. Vergunt mij dus, Medeburgers! die tot de hervormde Kerk, in Nederland, behoort, tot u te moogen zeggen: dat gij niet naar het aanzien (naar uwe inbeelding) maar rechtvaardig, (billijk en naar waarheid) moet oordeelen; en dat gij uwen naasten, (alle uwe medemenfehen) zoo liefderijk moet behandelen als u zeiven. Dit is uwe belijdenis; weest daar aan volftandig! En wat gevolg moet dit dan hebben, ten opzichte van de Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen ? Immers dit: dat alle' anders denkende Christenen, die met u de zelfde zedenlesfen van Jezus, uwen Meester en Heere, gelooven, als zijnde hunne plichten, die zij verplicht zijn te betrachten , B 5 nooit  C *6 5 sooit anders dan liefderijk van u moogen e» moeten beoordeeld worden. Dat zij, hoe verschillende , in zommige Leerftellingen van u denkende, 'echter, zoo wel wat goeds, in de Godsdienstige en Christelijke Maatfchappij kunnen ftichten, én uitvoeren, als Gij. Dat gij zelve behoordet te beoordeelen, hoe onrechtvaardig Gij handelt, zoo gij alle de bedrijven van anders denkenden, liefdeloos, partijdig en als onbillijk befchouwd. Had dit geen plaats bij veelen uwer gehad, voorzeker zouden veelen uwer Leer^ aaren, die, om dien zelfden blaam, door u op anderen gelegd , niet op hen te laaden, wel Leden der Maatfchappij geworden zijn, en wezen. 'Lr kan toch geen reden, hoe genaamd,zijn, waar door zij het vooroordeel, dat zommigén gevanr gen en gekluisterd heeft, zouden goedkeuren. Neen, uwe beste, uwe braafste, uwe liefderijk: fte Leeraaren, zullen dit hoogst afkeuren. Maar wat zullen zij doen? Wat partij zullen zij kiezen, zoo lang het vooroordeel alle uwe Leeraaren, die Leden der Maatfchappij zijn, durft aanranden, lasteren en fmaaden, hoe Orthodox zij ook zijn? Laat dan . toch eenmaal, Hervormde Christenen! al uw Religiehaat, alle uwe partijdigheid en liefdeloosheid^ vaaren ! Dat niemand uwer ftrijdig tegen de Christelijke Leere,en zijne eigene belijdenis, handele! Laat aan eiken mensch, aan elk Christen, die vrijheid van denken, welke u van niemand moet betwist worden!' Gelooft toch dat Gij, behoudens uwe Orthodoxie, zoo  C 27 ) 200 gij flechts wilt, werken kunt, ten nutte van alle uwe medemenfchen, en als waardige Leden der Maatfchappij tot Nut van 't Algemeen! Laat mij nu tot het Vierde vooroordeel overgaan. De Maatfchappij heeft geen Privilegie» Octrooi, befcherming enz. zie bladz. 5. Zoo iets, in nadruk, de taal van het vooroordeel zij, dan boude ik mij verzekerd dat het deze is. Moet een mensch, moet eene meenigte vereenigde menfchen, om menfchenliefde en deugd te toonen, om ten nutte hunner medemenfchen te moogen, of te kunnen werken, daar toe eene menfchelijke Qitalifikatie, Privilegie, of befcherming, en dit van Christen Overheden ? Niemand behoeft te vraagen, of zij daar toe Goddelijk recht hebben, of hun Octrooi en befcherming verleend is? dewijl God, dewijl Jefus, het aan elk, aan alle menfchen, gebooden heeft, om hunne medemenfchen te beminnen en hun geluk te bevoerderen , en dit doende aan elk befcherming beloofd heeft. Hoe vreemd luidt dan deze taal van het domme vooroordeel! Het is geheel anders gelegen met eene Maatfchappij van Kunlten en Wetenfchappen, wel-? ke in het geval kan zijn, dat zij, om te kunnen beltaan, van 's Lands Overheid Octrooi noodig heeft, om door anderen niet benadeeld te wor-? den, dan met deze Maatfchappij, tot Nut van 't Algemeen. Doch wilde ik op deze gronden ah leen, dit vooroordeel beftrijden, ik zou, hoe gefundeerd ik ook redeneerde,misfchien, nóch uitgelachen en verguisd worden , van bevooroordeeld  deelden. Ik zal dan naar de wijze van het vooroordeel fpreeken, om het des te beter te doen verdwijnen. Het is waar,'erzijnMaatfchappijen en Genoodfchappen, in ons Vaderland, welke op haare verzoeken, Van de Overheden, Octrooi, Privilegie, toezegging van befcherming, of een bewijs van goedkeuring verkreegen hebben. Maar 'er zijn ook Genoodfchappen welke dit niet verzogten, efverzogt hebbende, niet verkreegen, althans niet hebben. . Menfchen die hierom vooroordeel hebben tegen de Maatfchappij: Tot Nut van ï AU gemeen, behoorden wel te weeten of dezelve het immer verzogt heeft. Zoo neen; dan is allen grond voor hun vooroordeel niet aanwezig. Maar, wel aan! de Maatfchappij, uit meer dan 11400 Leden betraande, heeft algemeen, (unaniem') of met meerderheid van ftemmen , beflooten, Privilegie, Octrooi, te verzoeken: tot welke Overheden in ons vaderland, moet zij zich tot dit einde wenden? Tot alle de Plaatfelijke, Stedelijke , en Provintiaale Regeeringen, waar Leden derzelve woonen, welke reeds in veele lieden, Dorpen en Provintien verfpreid zijn? Dit zou vrij omflagtig en moeilijk wezen; .en zou het wel gelukken, daar elk Lid befcherming behoorde te hebben? Wat dan? Tot de Staaten van Holland en Westvriesland ? zelfs dezen kunnen , om gemelde reden, geen Octrooi, dat voldoende,, of volledig is, geeven, en niet zoo, dat de: Leden der AJaatfchappij, die in andere Provinti-. en  ( *9 ) en woonen, daar van vrugt konden hebben. Elke Provinciaale Regeering is Souverain. 'Er zou dus alleen overblijven, dat de Maatfchappij, om een zoo volledig moogelijk Privilegie te bekoomen, zich wendde tot Mijne Heeren de Staatcn Generaal, op dat alle de Leden, in alle de zeven Pro vintien verfpreid, daar van dezelfde vrugt zouden konden hebben. (Voor Leden die te Londen, aan de Kaap de goede Hoop, en in Oostindiè'n woonen , befcherming, als Leden dezer Maatfchappij zijnde, te verzoeken, zou geheel vreemd zijn, en echter was dit noodig tot een volledig Octrooi.) Dan hoe volledig dit verzoek ook kon gedaan, en'er door de Generaale Staaten Octrooi zou kunnen gegeeven worden, dan zou hier tegen nog eene gewigtige zwaarigheid in te brengen zijn, die alles krachteloos kan doen zijn. Hebben de Heeren Staten der Provintien wel recht om over het huishoudelijke in de Dorpen en Steden te befchikken? Hebben de Regeerers der Dorpen en Steden niet het recht om te beoordeelen, of zij eene Departements-Vergadering, dezer Maatfchappij, beftaande uit Burgers die onder hun bijzonder bewind ftaan, al, of niet, willen toelaaten? Ik meene dat dit Conjlitutiomel is. Bevooroordeelde menfchen, niet gewoon door te denken, zullen zeker wegens een Octrooi, voor de Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen, de zwaarigheden dus niet ingedacht hebben, en even zoo min zullen zij kunnen oordeelen, zij hebben 'er geenen grond toe,  c 30 3 toe, of 'er, en wat 'er, immer is goedgevonden, en in 't werk gefield, of geoordeeld is, door Beftuurers en Leden derzelve, om al, of niet, Privilegie te verzoeken. (*) Maar zou het vooroordeel wel ooit gevraagd hebben, wat vrugt het volledigst Octrooi, aan de Maatfchappij, zou kunnen geeven? wat fchade het gemis daar van zou kunnen veroorzaaken? Pat het vooroordeel zegge, wat de vrugt daar van zou kunnen zijn? Het zegt op zijn best-: De vrugt zou zijn, dat de Maatfchappij onder de befcherming van 's Lands Overheden ftaande, daar door in eere en aanzien zou klimmen. Dat alle Burgers, alle Christenen, dan over het doel en de bedrijven derzelve veel gunftiger zouden denken. Dat het vertrouwen op de Maatfchappij zou toeneemen, ja dat zij hier door zou vermeerderen. — Dan wanneer ik dit alles en wat 'er nog zou kunnen bijgevoegd worden, in zekeren zin, toeftaa, dan blijft het echter waarheid, dat de gezegde aanmerkingen, wegens een voldoend Privilegie, gewigtig zijn- Doch, daar d« Maatfchappij, die tot hier toe geen Octrooi bij 's Lands (•) Bij de oprichting (lezer Maatfchappij te Edsm, ten Jaaie 1784. Zijn Heeien Regeerers dier ftad, tot Befc'nermhccien verzogt, en dezen hebben het Genoodfchap (men had toen dit woord verkoozen) gaarne hanne befcherming willen toezeggen. Dezen hebben dien tijtel behouden, tot den Jaarc 17 7. Dan, door de verplaaifing van het Hoofdbcftuur der Maatfchappij, in dien tijd, naar Amfteldam, konden zij niet meer als Befchermheeren worden aangemerkt, en aan de Heercn Regeerers der ftad Amfteldam, is nooit béfcberniinj verzogt.  C 31 ^ 's Lands Staaten verzogt heeft, om het gemis daar van wordt bezwaard, fpreekt het van zelve, dat het vooroordeel, dat nooit grond heeft, haar hierom, zonder het allerminfte fundament, te hebben, bezwaard. Een verftandig wezen, was hier toe nooit in ftaat. Dan wat fchade kan het gemis van Octrooi veroorzaaken? Het vooroordeel zegt: Schade genoeg 1 het ftaat in de magt van de Lands- en Stads- en Dorpsregeerers, om alle Departemcnts vergaderingen te vernietigen, door een enkel bevel, ja al was dit zelfs willekeurig, en zonder voldoenden grond. Maar als ik dit aan het vooroordeel toeftaa, dan zal ik echter als menfehenvriend, veel minder als Christen , toeftaan, of vertrouwen, dat eene braave , en wegens de Maatfchappij wel onderrichtte, DorpsStads- of Landsregeering, daar toe in ftaat zal zijn, en dat zij naar den Wil van het vooroordeel geheel niet zal willen te werk gaan. De fchorre fpraak van het vooroordeel kan nooit de taal der waarheid zijn. Deze is eigenaartig. Naar deze kan niemand het in zijne gedachten fmeeden, dat de Regeerers in Nederland, eene Maatfchappij, die hun, meerder dan eenige andere, in de hand werkt, zou benadeelen, of trachten te vernietigen. Hoe zou een Nederlands Regent zich met moogelijkheid kunnnen verandwoorden, voor zijn reden en geweten, voor zijn medeburgers, Voor het nagedacht, als hij de werkzaamheid eener Maatfchappij van menfehenvriendeu, die 't at  C 52 9 algemeen,vooral het meerdergedeelte der Burgers, tracht te verlichten, te bcfchaaven en te verbeteren, poogde te (tuiten?, Dit zeker zou een tegenftrijdigheid (ContrasQ zijn. Hij toch vindt zijn belang in de braafheid en goede zeden zijner Burgeren. Hij wordt geacht en geëerd van kundige en welopgevoede menfchen. Als dezen niet wel onderweezen worden, zullen zij Hem altijd bedillen, zelfs over zijne beste daaden, door domheid, onkunde en vooroordeel; maar wel onderricht, hem verdienden lof geeven. Dan, om tot mijne hoofdzaak wegens dit vooroordeel weder te keeren. Ik hebbe de vrijheid, en zal die gebruiken als eenen Nederlander, om mijne gedachten, wegens het al of niet verzoeken van Octrooi, voor de Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen, te zeggen. Ik bekenne niet te kunnen zien dat het volmaakst - mogelijk privilegie aan de Maatfchappij eenig wezenlijk voordeel kan aanbrengen; en ook niet, dat het gemis aan haar wezenlijke fchade kan veroorzaakén. Zoo lang toch als de Maatfchappij zich zoo wel gedraagt, als tot hier toe is gelchied, en zij Stukken levert, die der Natie zoo bevallen, dat tweede, derde, ja meerdere drukken noodig zijn; zoo lang zij voordgaat om haar waar doel te bereiken, en door fchoolgeflichten vooral, zoo blijkbaar ten nutte van 't Algemeen werkt; zoo lang zal ik vertrouwen dat geen Dorps- Stads - Proventiaale of Landsregeering, eenige reden zal vinden, om één éénige Departements vergadering te vernietigen.  C 33 ) gen> Eö hoe zou ik aan eenig Departement, veel mipder aan de geheele- Maatfchappij kunnen raaden, om .Privilegie te verzoeken? 't Is mijns inziens, onnut, onnoodig. De Maatfchappij moet, door haare werkzaamheid, toonen, dat zij de befcherming van Nederlands Overheden ver dient. Wat toch, bidde ik u, mijne Medeburgers! zou het'geval zijn, indien zij het volmaakst Octrooi, dat te bedenken is, van Nederlands Regenten had, en Jaaren daar van in het bezit ware geweest, indien zij niet volftandig aan haar doel beandwoordde? 'Indien zij in Staat of Kerk, iets, hoe ook genaamd, wilde invoeren, dat aan 's Lands Regeerers onaangenaam moest zijn ? Voorzeker zouden 'zij, die het Octrooi hadden . gegeeven , met reden, dit weder intrekken. Dus fprcekthet, als van zelve, dat het beste Octrooi voor de Maatfchappij onnut en onnoodig zij, en dat haar goed gedrag, haare blijkbaare nutte werkzaamheid, haar bij alle Regeerers in den Lande alleen aangenaam moet maaken, en.zeker zal maaken, waar door niet eenen van hun het in dei gedachten- zal neeraen, om het vooroordeel, van laage zielen bij te vallen , en fpreekende daadzaaken voorbij te zien. Wat nu het gevolg betreft, dat ik als de taal van het vooroordeel liebbe opgegeeven; dit vordert weinig aanmerking. Dit gevolg toch, is zoo ongegrond en beleedigend voor onze Overheden,' dat het zich zelve fchaamt. De Maatfchappij zou niet naar hun genoegen zijn, en dit zou dé >  C 34 ) reden zijn van het niet verkenen van Octrooi. Waren zij 'er immer om verzogt, dan had men nog eenigen fchijn om dus te denken, vooral als dit geweigerd ware. Maar al ware dit gefchied, al ware het, door eene of andere reden, geweigerd, dan nog zou de taal van het vooroordeel geen waarheid kunnen zijn. Eene Maatfchappij, bezield door de edelste bedoelingen, die den gemeenen Man wil befchaaven en verbeteren; die hun Godsdienst. Zedenkunde, noodige Kunften en Weetenfchappen wil leeren, en hen dus tot nutte Leden van den Kerk- en Burgerftaat wil en wenscht te vormen, deze, die dus blijkbaar veel tot voordeel en niets tot nadeel van het vaderland kan toebrengen, zou niet naar het genoegen der Nederlandfche Overheden zijn: Dit denkbeeld ■ kan en zal ik niet koerieren; ik achte het een volftrekt ongegrond vooroordeel; ja vertrouwe in tegendeel, dat ik allen grond hebbe, om de volledige goedkeuring, op de werkzaamheid dezer Maatfchappij, van alle onze Vaderlandfche Regeerers te moogen verwachten. Dan, ik zal nu het Vijfde vooroordeel gedenken; dit zegt: De Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen? beftaat voornamelijk uit zulke Le den, die het niet wel meenen, met de Landsen Stads - Regeerers, die thans Regenten zijn; en dat dit blijkbaar is, door een aantal Perfoonen, die men als Leden derzelve kent. Had ik de volmaaktheid van een' Engel, de wijsheid van een' Seraf, de vlugheid van een* Che-  C 35 ) Cherub, het zou mij niet moeilijk zijn, om ook dit vooroordeel wech te neemen, door gegronde redenen aan te voeren. Nu ben ik een mensch; een mensch echter die weet, wat waarheid of onwaarheid zij. Wat zal, wat moet ik dan tegen dit vooroordeel doen? Mij een eerlijk Man, een ronden Hollander toonen? Ja, dit wil, dit zal ik doen. Dat ook dit vooroordeel zonder fundament is, wordt ten eerden blijkbaar, als ik alleen aanmerke, dat het eene grondwet dier Maatfchappij is, (die altijd als één lichaam moet befchouwd worden, waar aan meer en min aanzienlijke Leden zijn, even als aan een menschlijk lichaam) dat niemand der Leden zich met eenige Staatsgefchillen mag bemoeien, noch toonen van wat denkwijze hij zij, in alles wat tot de Maatfchappij betrekking heeft. In derzelver gedrukte Wetten van 1791. leest men blaclz. 15. ,, Het hoofdoogmerk dezer Maatfchappij is, om niemand in zijne Godsdiendige begrippen aanfloot te geven, noch zich met eenige jlaatsgefchillen te bemoeien. maar om am allen, zonder onderjeheid, nuttig te zijn, en niemand te ergeren," In de Wetten voor de verhandelaaren, der Amfteldamfche Departementen , ftaan deze woorden: „ Er zullen geene verhandelingen moogen gedaan worden, jlrijdig met de gronden van Godsdienst., deugd, en goede zeden; of die 's Lands- of Stadsregeering beleedigen; deze of andere Maatjchappijen en Genoodfchappen, benadeelen; of iemand in zijne eere kwetfen." Elk verhan- C a de-  C 36 3 delaar, die's Lands- of Stadsregeeririg beleedigt, wordt vervolgens eene boete van vijf- en - twintig guldens opgelegd, met verdere ftraffe, dat hij voordaan niet weer zal moogen verhandelen. Het hoofdzakelijke dezer wet was reeds als een Wet aanwezig, ten Jaare 1786. zoo als in het Exemplaar der Wetten van dat Jaar, kan gezien'worden. Toen, in dien beroerendften tijd, was reeds het doel der Maatfchappij, zich geheel niet tè bemoeien met ftaatszaaken. Toen, indien het vooroordeel nu waarheid fprak, kon er zulk eene wet niet gemaakt zijn. Men gedenke hier de gefchichten, of de gebeurenisfen, van dat Jaar tot heden. Dat het, derhalven, louter vooroordeel is, dat de ftaatkunde, iets, hoe genaamd, te zeggen heeft, bedoelt, of bedoelen kan, bij de Betluurers en Leden der Maatfchappij, is middagklaar. Kan eenige Maatfchappij ïn dezen onfchuldiger zijn, dan die tot nut van 't algemeen ? De gemelde wetten zijn in alle de door haar uitgegeeven ftukjens op de fterkfte wijze , ja (zoo iets volmaakt is; volmaakt in 't oog gehouden. Wat kan ,men, aan een bevooroordeeld mensch, ter zijner overtuiging, beter raden, dan dat hij die naauwkeurig leeze?Dat deze "Wetten, in de Departements Verhandelingen, in het oog gehouden moeten worden, fpreekt genoegzaam van zeiven. Wie toch zou zoo dwaas zijn, om moedwillig vijf-en twintig guldens te verbeuren, en tevens de fchande op zich willen laaden, om door een woord, eene regel, eene re-  Cs?) reden, als een overtreeder der Wetten, die hij bij handteekening bekrachtigd heeft, geftraft te worden, door nooit meer te moogen verhandelen ? Zoo onzinnig zal men welligt niemand aanzien, die in ftaat is eene eigen verhandeling op te ftellen en te doen? Het is wel waar dat 'er, in een Amftcldamsch Departement, verhandelingen gedaan zijn, «raar in bedenkelijke uitdrukkingen voorkwaamen; ja het is waar, dat 'er zulken, in het voorige Jaar openlijk zijn uitgegeeven. Maar wat heeft het Hoofdbeftuur der Maatfchappij, hier tegen gedaan? Openlijk bekend gemaakt (Geadverteerd') dat zij die uitgave afkeurde. Wat kunnen Beftuurers, wat kunnen de beste Leden, die ftrikt de Wetten in het oog houden, het helpen, indien 'er Medeleden' zijn, die tegen hun verplichting handelen? ■ Dan het vooroordeel zegt: Ja de Maatfchappij beftaat meest uit Patriotten, en dezen doen bij alle gelegenheid, al wat hun moogelijk is, om hunne denkwijze voordteplanten, en dit ook in de bijzondere vergaderingen dier Maatfchappij! Het is noodig,mijne Medeburgers ! om bij deze taal van het vooroordecel bedaard ftil te ftaan. Wat verftaat men door oen' Patriot? Ik kenne geen betere befchrijving dan deze: Een Patriot is een beminnaar van zijn Vaderland. Hij vit en wenscht tot deszelf bloei en welyaard, zoo veel hem, in zijnen kring, betaamlijk zij, werkzaam te zijn. Vraagt nu , waarde Medeburgers! aan alle C 3 Re-  C 38 ) Regeerers in Nederland, of zij deze befchrijving van een'Patriot al of niet goedkeuren? Ik boude mij verzekerd dat allen zullen zeggen: zulke Patriotten zijn wij, en willen wij zijn. Wie toch kan eenig Patriot, dus bêftaande, befchuldigen? Wie toch zou zoodanig kunnen beftaan, dat hij den naam van Patriot, dus bepaald, niet als een eernaam zou willen draagen ? Nu ja, zulke Patriotten, als ik befchreeven hebbe, zijnde recht gefchikte Leden der Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen; en ik hoop dat 'er niet één éénig Perfoon Lid van is, welke den naam van Patriot, in den gezegden zin, niet verdient. En zeker zullen zij, die anders beftaan, der Maatfchappij niet veel voordeel aanbrengen, noch haar veel ter eere (trekken. Maar neen, zegt het vooroordeel, zulke Patriotten worden niet bedoeld, zoo moet elk een Patriot zijn. Ik bedoel die oproermaakers, gij verftaat mij wel, maar wilt mij niet verdaan, dat Keezengcflacht! — Zagt, zagt! Niet verder! Zwijg! — Ik ontkenne, in den derkden zin van het woord ontkennen, dat de Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen, iets gemeens heeft, met Patriotten die oproermaakers zijn, of met een Patriottisme, waar door zij, door haare werkzaamheid, ten nutte van 't Algemeen, de tegenwoordige Overheden zou willen beleedigen. De Wetten der Maatfchappij, hier toe betreklijk, heb ik reeds getoond, en dat deze zoo derk moogelijk zijn, zult gij zeker allen oordeelen. Dan zou /  ( 39 > zou elk die in dezen de taal van het vooroordeel goedkeurt, ter goedertrouw, kunnen gelooven, dat onze Lands- en Stads - Regeerevs met hun het zelve gelooven? Ik houde mij verzekerd, dat zij, wier plicht en gewoonte het is onpartijdig te denken, niet in ftaat zijn, hun gezond ver. ftand, in zoo verre, te verloochenen Neen: Zij kennen de Kaart van het Land te wel, en ik bevroede, dat zij die, uit het zelfde oogpunt, befchouwen , waar uit ik die bezie. Dat zij zich verplicht rekenen alles toetebrengen, wat tot vrede, liefde, vereenigïng, bloei en welvaart des Lands, dienftig is- En, om nog meer te zeggen, ik verzekere mij dat alle die Perfoonen, welke, door het vooroordeel, oproermaakers genaamd worden, van hun als zoodanigen niet beoordeeld worden. Dat het vooroordeel toch zwijge! Geen verftandig Nederlands Regent, kan, met moogelijkheid, laag genoeg zijn, om aan een Historiekundig mensch, in dit vrije Land, de vrijheid van te oordeelen over daadzaken, over gebeurde gevallen, betwisten. Nooit zal ik het vergeeten, hoe vriendelijk ik onlangs, met een Nederlandsch Regent, van eene aanzienlijke ftad, over Staatszaken gefprooken hebbe. Wat moest het natuurlijk gevolg daar van zijn? Wat was het? Dit: dat elk zijn gedachten voor betere gaf, om der waarheid nader te komen Geen partij dan voor de waarheid, is het fpreekwoord van een eerlijk man, vooral van een ronden Hollander. Dan, het vooroordeel wil,met alle mijne redeC 4 nen,  ( 4o ) nen, nog niet voldaan zijn. Ik zal dus nog eene nadere pooging moeten doen, om het te doen zwijgen. Het zegt nog, dat 'er, met dit al, Oproermaakers en Landberoerders, onder de. Leden der Maatfchappij zijn. Dan, moet het gezond verftand niet zeggen, dat noch de Beftuurers, noch de Leden derzelve, over het geheel, dit kunnen, noch moeten voorkomen. Dit toch zou buiten hun boekjen zijn. Elk die wil, van wat Christelijke of Burgerlijke denkwijze hij zij, kan Lid der Maatfchappij worden, zoo hij Hechts niet als een ondeugende bekend is , zal en moet hij uit geene Departements Vergadering geweerd worden, daar zijn genegenheid, om Lid te worden, toont, dat hij tot nut van 't Algemeen wil werken. In alle de Departementen buiten Amfterdam, is het de gewoonte, dat elk die zich, als Lid willende zijn, aangeeft, buiten bedenking word aangenoomen. In gemelde ftad, daar thans het hoofdbeftuur is, en reeds twee Departementen zijn, uit meer dan Duizend Leden beftaande, is het de gewoonte (welke in de meefte Maatfchappijen én Genoodfchappen in ons Vaderland plaats heeft.) dat elk, die tot Lid Wordt voorgedraagen, aangenoomen wordt, zoo een derde der ftemmen, van de tegenwoordig - zijnde Leden, hem niet afkeurt. Ik zal aan het vooroordeel alles toegeeven, wat ik kan, en moet. Het zegt hier op: dat het in de Amfteldamfche Departementen wel gebeurd is, dat een en ander om zijne Politique denkwijze niet als Lid  C ft* ) Lid aangenoomen, maar geweerd is. Dat dit waarlijk gebeurd is, weet ik zeker. Maar, Hemel! welke tijden hebben wij beleefd? — Dan, kan eene Maatfchappij betere wet maaken, op het verkiezen der Leden, dan deze? Als nu een derde der ftemmen, iemand, wie hij ook zij, afkeurt, en hem niet tot Lid begeert, wie kan, wie zal dan nog durven zeggen dat dit onwettig, of onbillijk is? Men kan zoo voor als tegen menfchen ingenomen zijn, hen miskennen, en hunne bedrijven misduiden- Ik kan weeten dat iemand oneerlijk, ontrouw, verraderlijk van aart, in een woord, dat hij een fielt is. Een ander die hem dus niet kent, maar hem als eerlijk befchouwt, moet zoo voor- als ik tegen hem ingenoomen zijn, en boos op mij worden als ik Hem naar verdienden behandele. Dit kan niet anders zijn, cn is, in alle gevallen, menschkundig zeker. Maar wat misdaad bedrijve ik, als ik op zekere gronden handele? Als nu een derde der Leden moet onderfteld worden, op zekere gronden te werk te gaan, zoo zij iemand als Lid afkeuren, wat fterveiing kan dit berispelijk vinden, of hier door vooroordeel voeden? Dan ik-zal het vooroordeel nog meerder toegeeven. Het onderfteUe dat 'er onder meer dan 2400 Leden, waar uit de Maatfchappij thans beftaat, 100 pnwaardigen zijn, waar op de Regeerers met reden, wat te zeggen hebben , kan dan de Maatfchappij, deze als een lichaam, of over het geheel befchouwd, dit helpen, dit beteren, of voorkooC 5 men?  C 42 ) men? Ik wil onderftellen dat het vooroordeel grond, voldoenden grond heeft, om eenige Leden als onvvaardigen te befchouwen, en dus als rechte voorwerpen om 'er, als zoodanig, omtrend werkzaam te zijn. Maar zal het niet een verregaande onbillijkheid, zal het niet eene onredelijkheid zijn, hier door eenen blaam op de geheele, op de zoo aanzienlijke Maatfchappij te leggen? Aanzienlijk niet alleen door haar getal, maar ook door een aantal Mannelijke cn Vrouwelijke Leden, zelfs uit de eerfte ftanden van ons Vaderland. Eindelijk zal ik op dit vooroordeel nog zeggen, dat het vermoeden geheel ongegrond is, als men de Leden, dezer Maatfchappij, allen als heiligen wil befchouwen. Het vooroordeel fchijnt dit te vorderen ; dan, dat de bevooroordeelden toch zich zeiven bezien! — Is het dus niet tegen alle recht en reden, om door eenige, misfchien zeer weinige, waar op het vooroordeel, naar recht en reden, eenige vat mogt hebben, de geheele Maatfchappij, voor Hechte Leden van den Staat, voor vijanden der aanwezige Regeerers, u;t te maaken ? Ik eindige dit ftuk, roet tc zeggen: dat ieder, die gegronde klagten heeft, tegen eenig Lid dezer Maatfchappij, zich kan, cn behoorde, te vervoegen, ter plaatfe daar dit behoort, dewijl de Rechtdagen in ons Vaderland gehouden worden; maar dat het niet biiijk, en integendeel onredelijk zij, voóroordeelen te voeden teg;en de geheele nutte Maatfchappij, door dien een of ander Lid derzei-  C 43 ) zelve daar toe eenige aanleiding mogt gegeeven hebben. Het Zesde vooroordeel is: dat de Maatfchappij het als eene hoofdzaak van haar doel gemaakt heeft, om het Schoolwezen te verbeteren, een aantal van Schoolboekjens heeft uitgegeeven; en het vraagt: was dit nut en noodig? zijn 'er geen Schoolboekjens genoeg? Menfchen die alleen dit vooroordeel tegen de Maatfchappii : tot Nut van 't Algemeen, hebben, zijn zeker beter dan die ik reeds genoemd hebbe, doch daarom niet kundiger , noch vernuftiger. Dat alles wat het vooroordeel, in deze zaak, zegt, enkel vooroordeel is, zal ik hier zeer kort toonen. Hoe ftaat het toch met onzemeefte Schoolmeesters in Nederland ? Wat is het oordeel van onpartijdigen en deskundigen wegens de School boeken in ons Vaderland ? Wat onze Schoolmeefters betreft; hoe deerlijk is, over het geheel, hunne gefteldheid! Dit weet ik zeker, dat ik leezen en fchrijven geleerd hebbe,bij eenen Meefter, die zoo fraai en voortreflijk fchreef, dat ik het nooit uitneemender zag, wat de letters betreffen; maar ook, dat ik volleerd zijnde, en bijna als mijn Meefter fchrijven kon, noch niet wist, wat eene komma, kolon of dubbel punt: femikolon; verwonderingsteken! vraagteken? of andere tekenen, zoo nut en noodig om wel te fchrijven, waren; en dus kon ik niet één éénigen goeden regel Nederduitsch fchrijven, noch naar den aart onzer taaie verftaan. Op heden zag  C 44 ) zag ik nog eenen Jongeling van bijna twintigijaaren, fchoon hij uitmuntend fchrijft, behalven zijn onkunde in naamvallen, fpeiling en tekenen, in de onmooglijkheid, om een vraagteken? te maaken, voor dat hij het op mijn voordaad, na het driemaal verkeerd gemaakt te hebben, leerde. Welke onderwijzers! waren zij kundiger geweest, wij zouden bij goede letteren ook zeker wel tekenen liebben leeren maaken. Wat nu de Schoolboekjens betreft: waar waren zulken in ons Land, als de Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen, van A. B. af begonnen, reeds vrij volledig, tot goed onderwijs, heeft uitgegeeven? Dat het vooroordeel" dit aanwijze — of verdomme. — Zijn immer aan de Schoolmeefters zulke, of betere, onderwijzingen, aanmoedigingen , zulke opfcherpende redenen, voorgedraagen, als reeds door de Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen is gefchied ? Maar ik wil de goede Schoolmeefters niet te na kooraen, zal mijn oordeel over het meerderdeel zwijgen, cn alleen nog eene historieelc waarheid melden , die u allen genoegzaam behoorde te verlichten. Een der afgezondenen, van een Departement der Maatfchappij, gaf in de Algemeene Vergadering, des voorigen Jaars, bericht, dat 'er in de Contreije van dat Departement, aan (ik meen) zeventien Schoolmeefters, een exemplaar der Prijsverhandeling, getijteld: Brief aan dc Schoolhouder en, was preient gedaan, vergezeld van eene misüVe, niet verzoek om van de Werkjens der Maat- fchap-  C 45 1 fchappij gebruik te maken, in hunne Schooien enz. enz. maar dat, fchoon dit reeds maanden geleeden was, niemand dier Meefters de beleefdheid getoond had, om voor het gezonden prefent te bedanken, veel minder bericht gegeeven, wat gebruik hij 'van de hem voorgefchreevene (voorzeker beste) regelen gemaakt hadde. Ik zal mij zei ven, noch anderen, nu niet verder bedroeven wegens het ellendige beftaan der Nederlandfche Schoolmeefters. - Alle volken, bijzonder thans de Duitfchers, Engelfchen, Franfchen enz. enz. hebben inrichtingen voor het Schoolwezen , voor de kinderen hunner natiën, gemaakt, zoo voortreflijk, dat wij Nederlanders, bijna eene eeuwe achter uit zijn. Alle de oorzaken daar van op te noemen, 'zou ontijdig cn ongepast zijn. Ik zegge dus maar alleen, dat het edel doel der zoo hoogst noodige en nutte Maatfchappij, verre gaande misduid word, als men haar iever, haar drift,'om het Schoolwezen in ons Land te verbeteren, anders aanmerkt en beoordeelt, dan als een noodzaakelijke en heilrijke pooging, om den geringen Burger degrootfte dienften te doen. Maar, helaas! wat weeten de meefte Nederlanders van taal, fpelling", ftijl? liet vooroordeel zegt: dit is voor geleerden; als men zich maar kan doen verftaan, als men maar zoo kan fchrijven, dat het te leezen is, wat komt het 'er dan op aan? Maar waarom zegt het vooroordeel ook niet, dat het in den winter kleeding genoeg is, als men maar tegen de koude is befchut, en dat een Pije Rok  C 46 D Rok dit beter kan doen, dan eenen van Leijds Laken, dat die, zelfs voor rijken en aanzienlijken, veel deftiger ftaat? Waarom zegt het ook niet, dat dikke kousfen, die maar warm zijn, van tien of vijftien ftuivers, beter zijn dan zijden van zeven, zes, vijf guldens, of ais ordinaire Groninger, van vijftig ftuivers? voelt gij niet, Medeburgers ! hoe ftom en redeloos de taal van het vooroordeel zij? Moet men in eene befchaafde Maatfchappij, geene befchaafde fpelling, taal, ftijl, leeren? Wat is de reden dat Negotianten zoo veelmaal verlegen zijn, om letteren en woorden, zelfs in adfignaten en wisfels te leezen? Wat anders den de miferabele gefteldheid der meefte Schoolmeefters en der flegte Schoolboekjens? Dan dit is het nog niet al, wat aan de meefte Nederlandfche Schooien ontbreekt. Goed fpellen, leezen , fchrijven en rekenen te leeren, js maar een deel van goed onderwijs; maar, Godsdienst, Deugd, Zedenkunde, op dezelve Schooien, te gelijk, te leeren, in zoo verre kinderen daar voor vatbaar zijn, is tevens hoog noodzakelijk. Dit te bewerken, dit te bevoorderen, is het doel der nutte Maatfchappij, tot Nut van 't Algemeen. Kan dus dit vooroordeel anders , dan als van allen grond ontbloot befchouwd worden? Ten flotte zal ik voor denkende menfchen nog eenige aanmerkingen maaken. Is het niet eigenaartigen redenlijk, dat men, in een befchaafd Land, eene befchaafde taal leert fpreeken, en fpreekt? Moet men  C 47 1 men fn zoo een Land niet, zoo veel moogelijk, algemeene en goede regelen volgen, om fchriivende zich wel uittedrukken, om daar door geen verwarring in de beduidenis te veroorzaaken ? Is 't niet belachlijk dat menfchen die verplicht zijn den mond en de penne te roeren, in hunne redenen zeggen: de Man en den Vrouw? enz. enz. "Wil men een voorbeeld van miferabelheid in fpelling en ftijï, van den tegenwoordigen tijd, men leeze in de Boekzaal der geleerde waer ld, der Maand November des voorigen Jaars,bladz. 624 — 626. De Correspondent was' verplicht dit woordelijk te plaatfen. Wat niet al onzin veroorzaakt de onkunde, in fpelling en ft Ijl ? Gij, Nederlanders ! die de oude overzettingen, uit het Latijn, van den braaven plutarchus, of keurigen l 1 vius kent, zult hier van overtuigd zijn. En, zoo gij de oude drukken van uwen van meteren, geleezen hebt, zult gij overtuigd weezen, hoe taal en ftijl afkeer kan verwekken, en daar door het leezen zelve kan nagelaaten worden. En, dat het voordeel van goed, dat is klaar en duidelijk, Nederduitsch te fpreeken, zeer groot is, vordert geen betoog. Wat toch is de reden dat zommige, anders kundige, openbaare Redenaaren, aan hun die Nederduitsch verdaan, zeer mishaagen, dan om dat ze. zich niet duidelijk kun. nen, of weeten uittedrukken, in hunne moedertaal; fchoon zij Latijn, Grieksch, Hebreeuwsch, Arabisch, en zommigen zelfs daar hij Fransch, En-  C 4B ) .Engelsch en Hoogduitsch, naar de regelen dier' taaien, geleerd hebben? Wat is 'er de reden van? Geene andere, dan het ellendige onderwijs dat zij in hunne Jeugd op eene Nederlandfche ichool genooten hebben. Dan behalven het onbevallige voor anderen, .vindt elk, die als Redenaar zijn moedertaal niet juist verftaat, veel onaangenaamheid voor zich zeiven. Al maakt hij het bij zich zeiven ten wet, dat hij verdaan wil worden, hij vindt zich . onvermoogend om glad, vloeibaar en ligt bevattelijk te fpreeken, en dit, helaas! door geene andere oorzaak, dan om dat zijn Nederduitfche . Meefter,hem zoo min eenen goeden ftijl te fchrijven, als goed fpellen en leezen, geleerd heeft. Hij, op dat ik deze aanmerkingen eindige, die goed onderwijs in fpellen en leezen , en in eenen goeden ftijl te fchrijven, in zijne Jeugd, gehad heeft, kan ook in alle zijne redenen kortheid en klaarheid : bevoorderen. Dit zeker behoorde, . mijns achtens, een noodzakelijk vereischte in openlijke Leeraaren geacht te worden. En, als de gemeene Man, in de Schooien , geleerd wierd., dat een mensch van gezond verftand, in zijne redenen, ook in 't gemeene leven, zich . kort en klaar diende uittedrukken, zou 'er nog al wat tijdverzuim cn Verveeling voorgekomen worgden. Eindelijk kome ik tot het Zevende en laatfte voor. oordeel, en hoop dit met den zelfden moed te 'eeftrijden om het te doen verdwijnen. Het is een misdaad, zegt-  C 49 ) zegt het, dat de Maatfchappij: tot Nut van 'f Algemeen, het algemeen poogt te verlichten. Het vraagt: wat zou 'er van de menschlijke Maatfchappij worden, als zelfs de geringfte Burgers verftand en oordeel hadden, om alles naar reden en waarheid te beoordeelen?— Het is mij, om dit vooroordeel wech te neemen, nietmoogelijk alles te zeggen, wat ik met grond zou kunnen aanvoeren. Ik zal dus kort zijn, en maar hoofdzaaken noemen. Dit vooroordeel kan geen' anderen grond hebben, dan eene miskennis, waar door licht als duister befchouwd wordt. Van waare menfehenvrienden kan men niet vermoeden dat zij zulke menfehenhaatende gedachten zouden kunnen hebben, of voeden, veel minder zulke redenen zouden durven voeren. Wat toch is 'er onredelijker, verfoeilijker, dan dat het eene misdaad zou zijn, waare liefde aan zijne medemenfchen, hoe gering die ook naar de waereld zijn, te toonen? Zou iemand, wie hij ook zij , fchade, nadeel, kunnen lijden, als alle gemeene burgers, in hunne kringen, kundige, braave, deugdzaame menfchen waren? Zulke eene bereekening, zulk een betoog, zal ik van het vooroordeel verwachten. Maar zou de zamenleeving, in ons Vaderland, niet aanmerkelijk beter zijn, als geringe Burgers, die hoedaanigheden hadden, die zij konden en behoorden te hebben? Thans heeft elk braaf en kundig Burger veel verdriet, om dat hij zijn geringe Medeburgers, al veel, dom, onkundig, onbefchaafd D vindt j  C 50 ) Vindt; en hoe veelen zijn 'er, die noch leezen, noch fchrijven, noch rekenen kunnen? Hoe zeldzaam vindt men een gemeen Man, die goede denkbeelden • van Godsdienst, Deugd en goede Zeden heeft? Hoe aandoenlijk is het voor eenen menfchenvriend, die zulken ontmoet, als hij zich, door onderfcheidene redenen, niet in de moogliikheid bevind, om hun kundigheden te leeren, die hun voor dit en het volgende leeven zoo noodzaakelijk zijn? Kan iemand in een vrij Land, als Nederland, woonende, belang hebben, om den gemeenen Man, onkundig te houden? Wat rampzalig belang zou dit zijn? Dat men in Turkije dus denkt is eigenaartig. Eenc Despotieke Regeering, als daar plaats heeft, moet noodzaakelijk de domheid van het gemeen, en hunne zedenloosheid bevoorderen. Maar wie durft over eenig Christen Regent in Europa zoo denken, als men over den Sultan te Conltantinopolen moet denken? —Wie zal dus aan eenig Bewindvoerer in ons Vaderland, zulk eene ellendige denkwijze durven toekennen? En wat Burger, die gezond verftand heeft, en braaf is, zou die willen leeren en voordplanten? Wat wezens zijn het toch die dit willen en durven doen? Wat toch is het doel zulker poogingen? Ik zal, ik wil dit niet beandwoorden. Maar dit weet ik zeker, dat eene Maatfchappij van Burgers, waar in allen, ook de geringften, hunne plichten kennen, en weeten te betrachten, gelukkigst moet geacht worden , en dat het de taak der men-  C 5t ) Mieafchenvrienden, in alle Landen, is, en tnoet zj]n, om dit te yeroorzaaken. Wie, die kundig genoeg is, en hier over onpartijdig denkt, durft dit tegenfprepken?-Al grimt dan het vooroordeel tegen mij met opgefperde kaaken, al wist ik dat het in ftaat ware mij te verflinden, ik durf, ik wil, ik moet het toch zeggen, dat hij die de domheid en zedenloosheid bevoordert, den naam van Mensch, veel minder dien van Christen verdient. En Gij, mijne Medeburgers! die, als onbevooroordeelden, waarheid wilt hooren, zult mij wel willen bijvallen, en aan alle uwe geringe Medeburgers, met mij, wel noodige kunde en weigeplaatfte harten willen toewenfchen. De Mensch is een wonderbaar wezen. Een opLttende in eene Maatfchappij, als thans onze Nederlandfche , over het geheel is , verkeerende, heeft de beste gelegenheid om menfehenkennis te leeren. Zoo veel ik de gefchiedenisfen der vvaerekl kenne, moet ik oordeelen, dat 'er eeuwen voorbij ftroomen , waar in daar toe zoo veel gelegenheid niet is. De wijze salomo heeft,gezegd: In veel wijsheid is veel verdriet. Maar zou een waar menfehenvriend dit thans niet te recht moogen zeggen , als hij die algemeene uitfpraak tot onze tijden betrekkelijk maakt ? Wat toch is al veel het gevolg, dat hij,die door dagelijkfche ondervinding , menschkundig tracht te worden, ervaart ? Door de bestmoogelijke daaden zijne vrienden tot vijanden te maaken;door licht,waar, D a heid  ( 53 ) heïd en deugd te verfpreiden, zich een leger yas voorvegters der domheid en onredelijkheid opdert hals te halen; door zich weldaadig te too-' nen , als eenen ondankbaaren te worden uitgemaakt ; in één woord: door zich daadelijk eenT menfchenvriend te bewijzen, als een haatelijk wezen ten toone gefield te worden. Zie daar, de wijsheid en deugd van zommige Nederlanders , die lust hebben in krom, recht, in goed, kwaad te noemen! Hoort dit toch, partijdigen en liefdeloozen ! ik fpreek ook tot u. Dan mogelijk denken mijne zagtmoedige Medeburgers, dat ik te flerk fpreeke ; dat ik, die als een menfchenvriend wil fpreeken, geheel aan dit Caracter niet beandwoorde. Maar vergun mij tc moogen zeggen , dat jk mij verzekerd houde, dat'er in Nederland zulke jammerlijke menfchen zijn, fchoon zij zich Christenen heeten, welke denken, dat dc gemeene Man maar onkundig moet blijven , dat het misdaadig is hen te verlichten, te befchaaven en te verbeeteren. Dit zal verandwoording genoeg voor mij zijn. Dat dan toch niemand uwer, Nederlandfche Medeburgers ! zoo ongelukkig, zoo misdaadig meer denke! Dat toch elk uwer, die , tot hier toe, niet ten nutte van zijn medemensen en medeburger , gewerkt heeft, bier toe mooge opgewekt worden! Dat toch ieder uwer alles aanwende wat tot nut van het algemeen kan ftrekken ! Wat kan ik anders dan dit wenfehen ? Dat het vooroordeel zegge war het wil en kan ; dit is zeker, dat het onze plicht is, om ter eere van  C 53 ) van God, ten nutte onzer medemenfchen te leeven, en dat wij, naar maate wij daar aan beandwoorden, geluk en vrede zullen ervaaren. Dus heb ik dan de mij bekende voóroordeelen, tegen de nutfte Maatfchappij, in 't fterkfte licht geplaatst, beoordeeld, en trachten wech te neemen. Ik meene getoond te hebben dat die allen ongegrond, en dus voóroordeelen zyn, die voortaan niet meer behoorden gekoesterd te worden, dewyl ze tegen recht en reden een aanwezen gekreegen hebben. Hierom heb ik geen onderfcheid willen maaken, tusfchen voóroordeelen en dwaalingen. Dwaalingen hebben altijd gronden, 'er zijn altijd redenen om dezelvè te bepleiten; maar voóroordeelen zijn alleen opgevatte denkbeelden, al veel uit booze oogmerken oorfpronglijk, zonder fundamenten. Dat de voóroordeelen tegen de Maatfchappij : tot Nut van 't Algemeen, dusdaanigen zijn, meene ik beredeneerd, op dat ik niet zegge betoogd te hebben. Dan, de Maatfchappij vraagt, om de bcstgefchikte middelen om het nog heerfchend vooroordeel tegen haar wech te neemen. Buiten twijffel zijn 'er geene betere middelen, dan om de ongegrondheid van alle voóroordeelen, in het waare licht te plaatfen. D't gefchie: dende, dan moet ieder, die eenig vooroordeel heeft, de ongegrondheid daar van zien en gevoelen, zoo hij flechts de redenen wil leezen en overwecgen, die hem daar van kunnen onthefD 3*' fen;  C 54 ) fen- Ik heb , naar mijnen dunk, de besté geneesmiddelen aan de kranke bevooroordeelderi' toegediend , en zal de werking daar van gerust verwachten. Dan om aan het doel dier vraag nog meer, en zoo veel ik kan, te beandwoorden, dacht mij , dat verdere best gefchikte middelen zouden zijn, om, naar het in den beginne opgegeeven ontwerp , ieder Nederlander, naar zijn onderfcheiden ftand, aan te fpooren, om ten nutte van het algemeen mede te werken- Dit zij dan voords mijn taak. Ik eindige dus mijne rede tot U , mijne Medeburgers! in het algemeen. TWEEDE DEEL. AANZIENLIJKE OF MEER AANZIENLIJKE MEDEBURGERS EN BURGERESSEN! Was 'er ooit eene Maatfchappij , in ons Vaderland, die aller aandacht , aller medewerking, aller bevoordering verdiende , het is die tot Nut van 't Algemeen. ..Alle de aanwezige Maatfchappijen en Genoodfchappen in Nederland, hebben voortreflijke döel-éinden i dit moét, d?t behoorde niemand te ontkennen. Dan daar eik derzelve Zich bepaalde oogmerken voorftelt, en die zoekt te bereiken, hetzij dc Godgeleerdheid, de VVijs- be-  C 55 ) begeerte, de Natuurkunde , de Poëzij, of andere Weetenfchappen , daar van de hoo dzaak zij ; door niet eene derzelve kan het algemeene nut zoodanig worden bevoorderd, dan door de Maatfchappij , tot Nut van 't Algemeen , die reeds aan haare Zinfpreuk heeft beandwoord , daar toe -nog. daadelijk werkt, en voortaan wil arbeiden. Immers haare inrichting was en is zoo behoedaanigd , dat zij aan het grootfte getal Burgers, in ons Vaderland, de grootfte dienften kan cn wenscht te doen. De meesten toch in getal kunnen' en moeten gebragt worden tot de benaamirig van het algemeen, of den gemeenen Man. En wat verfchilt het niet, of dezen in een Land , dom , onkundig, onbefchaafd , dan of zij in tegendeel noodige kunde en goede zeden hebben , en zich als braave menfchen weetcn te ge-: draagen ? Het doel dezer Maatfchappij is niet, noch kan niet zijn , om alle Burgeren tot Geleerden'en Wijzen te maaken. Neen: maar om allen' tot waare Menfchen, goede Burgers, en deugd-' zaame Christenen te vormen ; om hen die nu, even als waren zij redenlooze wezens, op aarde vcriiceren , ie uiiutmuncu, n-u uuui. uj «.uvh aan hunne beftemming te beandwoorden. Dat waarlijk het doel der Maatfchappij zoodaanig zij, zal, hoop ik , aan u allen reeds bekend zijn, of.uit mijn voorige redenen bekend worden: De daar' in aangeftipte werkjens, door haar uitgegeevcn , 'allen gefchreeven en behandeld tot meerder bereiking haarcr oogmerken, kunnen D 4 geen  ( 54 ) geen den minden twijfFel in iemand doen opkomen , waar door hij grond zou hebben ora haar doel anders dan weldaadig, hoogst nuttig , ja als noodzaakelijk aan te merken.- Trouwens, is 'er iets noodzaakelijk, om het geluk van eenig Land te bevoorderen, het is de verbetering en befchaaving van den gemeenen man. Is 'er iets noodzaakelijk in Nederland, het is'dit. Wie, die niet ten eenenmaale belangeloos is, omtrend alle zijne medemenfchen, heeft dit niet opgemerkt? Wie, die dit opgemerkt heeft, zou het in de gedachten kunnen komen, om het noodzaakelijke daar van anders te verftaan , dan uit kracht der algemeene onkunde en het zedenbederf, en dus om het geluk van den gemeenen man, en daar door de welvaart van het Vaderland te vermeerderen? Kan dit door iets ongelukkiger zijn, dan door dat de meesten van het Volk geen hoogstnoodige Kunsten en Weetenfchappen kennen, en van geen waaren Godsdienst of Zedenkunde weeten ? Dan door de plichten niet te kennen, die zij als Menfchen, Burgers en Christenen te betrachten hebben , of althans daar van geheel geene regelmaatige denkbeelden vormen ? Dat het nu waarlijk zoo treurig gefteld is on* der den gemeenen Man , in gemelde opzichten, in ons Vaderland, zoude ik in een akelig tafereel , met echte trekken, geftaafd door de derkfte bewijzen , zeer gemakkelijk kunnen fchetfenDan ik zou uwe kunde, braafheid en deugd hier door weliigt beleedigen, en misfehien niets meer zeg-  C 57 ) zeggen dan waar van. gij ten vollen overtuigd zijt. Ik zal dus het oogmerk mijner rede , die jk mij vervrijmoedigd hebbe tot u te wenden , naader ontwikkelen. Tegen gemelde Maatfchappij , tot Nut van Algemeen opgericht, en welke daar toe werkende reeds belhat uit een groot getal Leden , waar van niemand voor zich zeiven eenig eigenbelang heeft, en de belanghebbenden alleen uit de weinige perfoonen beftaan , welke dienaars derzelve zijn; tegen deze Maatfchappij , waar van het roerfel menfchenliefde , de uitvoering kosten , moeite en arbeid , het waare doel , het nut van 't Algemeen is ; tegen deze zijn nog voóroordeelen ! Welke en hoe ongegrond ze zijn, meene ik reeds getoond te hebben. Dan, daar de Maatfchappij die voóroordeelen door de beste middelen wenscht wech te nemen, is het mij voorgekomen, dat, behalven de ongefundeerdheid derzelve in 't licht te ftellen , het een best middel, tot het bedoelde einde, ware, u allen , Aanzienlijke Medeburgers! te fpooren ter deelneeming in deze nutteMaatlchappij; uallen, is het moogelijk,door redenen te overtuigen , dat het van ieder uwer een daad van Braafheid, Deugd en VaderïWdschliefde zal zijn, om Leden , Begunstigers , of Donateurs derzelve te worden. Terwijl ik dit een best middel achte , neeme ik tevens de vrijheid dit te werk te ftellen. En zeker indien gij wilt toetreeden, naar uw vermoogen , zal mijn doel, en dat der Maatfchappij, volkomen kunnen D 5 be-  C 58 ) bereikt worden ; maar zonder dit , zal het met haar even zoo gaan, als met andere,hoe vermaarde Maatfchappijen , die, naar gelange dit kon plaats hebben, weinig uitwerken. Ik neeme dus de vrijheid om verder eenige redenen, tot mijn oogmerk, aanU voor te draagenDe Maatfchappij : tot Nut van 't Algemeen, is reeds groeijende en bloeijende. Zij beftaat niet alleen reeds talrijker dan eenige andere in ons Vaderland , maar kan ook roemen op Mannen , die tot de aanzienlijkften des Lands behooten. Op Burgemeesteren , Scheepenen, Raaden. Secretaris fen , Advocaaten , Doctooren , Proffesfooren, Predikanten , Kooplieden van aanzien , enz. En cm enkele nog aanzienlijker Mannen niet te noemen , zegge ik nog alleen , dat zij te Londen , aan de Kaap de Goede Hoop, te Batavia en te Amboina , reeds Leden heeft. Hier uit volgt van zelve, dat niemand uwer , van wat Rang, Staat, of Aanzien, niet de geringfte reden kan hebben, om het, uit hoofde van uwen ftand, u te fchaamen , een Lid derzelve te worden. Het is met de vrijmoedigheid, eigen aan eenen belangeloozen , die voor eene zaak ievert welke hij als nut en goed befchouvvt, dat ik u allen daartoe aanfpoore , in die Verzekering , voor mij zeiven, dat niemand uwer, in allen gevalle, daar van bérouw kan of zal hebben. Dan, daar het zeker zal zijn'dat gij allen geene genoegzame kennis draagt van de geringe kosten, om uwe deelneeming in deze Maatfchappij té too-  ( 59 O toonen , zal ik dezelve moeten opgeeven. 'Er wordt van u niet meer gevorderd dan'ééné ducaat, of ƒ5-5- in het jaar ; door deze geringe toelaage, kan elk uwer, waar ook woonende, Lid derzelve worden, en het heilrijk^e doel dat ooit eene , uit Ménfchenliefde vrijwillig opgerichte , Maatfchappij had, bevoorderen. Gij, die in lieden of plaatzen woont, waar reeds Departementen derzelve zijn , (en dit getal is' reeds aö.) kunt door een geringe toelaage , daar te booven, alle Vergaderingen derzelve bijwoonen. In Amfteldam, waar thans de Hoofdvergadering is, en waar twee Departementen zijn , uit meer dan iooo Leden beftaande , welke één Departement niet bevatten kon ; is de contributie, boven de ducaat,drie guldens, jaarlijks, voor Departement^ onkosten , "in andere naar maate die kosten zijn ; welke eene geringe fomma, voor aanzienlijke of gegoede Nederlanderen ! Dan deze , hoe geringe contribüeering , kan door een' beminnaar van nutte boeken niet wech gerekend worden. Elk Lid der Maatfchappij bekomt alle de werken , die door haar worden uitgegeeven , voor niet, en kosteloos. Dan ik moet, aanzienlijke Medeburgers ! eene andere zaak, en die de' gewigtigfte aandrang ter uwer deelneeming behoorde te zijn , voor uwe aandient brengen. Dat de Maatfchappij het voortreffelijkfte doel heeft , vérder te beweeren , dan ik reeds gedaan hebbe , achte ik geheel-onnoodig. Dan, zal zij haare oogmerken, naar haare wen-  C 60 ) wenfchen, bereiken, en meerder kunnen bevoorderen, het is noodzaakelijk dat zij nog veel meer Leden heeft, die de gemelde jaavlijkfche toelaage betaalen. Zij, die reeds alle haar moogelijke poogingen gedaan heeft, om het-Schoolwezen in Nederland te verbeteren, en het gegrond onderwijs der Jeugd te bevoorderen, is daar in nog niet .verre gekomen. Dat de meesten der aanwezige Schoolhouderen onkundig zijn, in de Nederduit fche taal, en dus ongefchikt zijn om aan kinderen goed fpellen en leezen, en goed Nederduitsch te fchrijven, te leeren, is zeker. En als men naargaat wat tot een goed Schoolmeester behoord, dat hij ook de Rekenkunde en de beginzelen van andere nutte Weetenfchappen behoorde te onderwijzen; vooral, dat hij als Schoolmeester ook een goed Zedenmeester behoorde te zijn, zoo verre dit voor kinderen nut, ja noodzaakelijk is, wat is 'er dan aan het Schoolwezen niet al te verbeteren! Wie van u kan zoo onkundig zijn, dat hij dit zoude ontkennen? Wie kan loochenen dat eene Maatfchappij, wier doel het is die verbetering te bevoorderen, haare werkzaamheid tot een allergewigtigst einde befteeJt? Ik hoop dat gij allen de Prijsverhandelingen, voor eenige jaaren, door het Genoodfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen, uitgegeeven, zult geleezcn hebben. Wijlen , de beroemden Hoogleeraar nahuijs, zegt, in een aanhangzel op dezelve: „ Een der allerwezenlijkfie vereischten onzer Neder„ landfche Schooien, is gewis de verkrijking van goede School-  C 61 ) „ Schoolmeesters, in welke {alle noodige) hoedanigheden „vallen." En dit, dit is het, dat de Maatfchappij : tot Nut van V Algemeen, altijd bevroedt heeft, en waar in zij gaarne voorzien zou. Het Zeeuwsch Genoodfchap heeft haare Medaljen verfpild; althans , zoo veel ik weet , is 'er door haare Drie Prijsverhandelingen niet goeds gedicht. N.emand heeft zich opgedaan om één é'énig voorgeftcld ontwerp uittevoeren. At het nut daar van zal, misfehien , zijn, het oordeel van uitvoerers hunner ontwerpen te fcherpen en te rijpen. De Maatfchappij : tot Nut van 't Algemeen , heeft nu die gewigtige taak op zich genoomen, en wenscht dien voord te zetten* Maar , Medeburgers ! gebrek aan onderfteuning , aan een toereikend fonds, is de eenige reden dat 'er niet reeds , op haare kosten , een Kweekfchool, om goede Schoolmeesters te vormen , is opgericht. Hier in zouden, door een daar toe bekwaam perfoon , of perfoonen, alle de kundigheden , welke Nederlandfche Schoolhouderen behoeven , naar de beste regelen die men kon bedenken , geleerd worden. Deze Maatfchappij gaat hier over nog zwanger. 'Er is thans nog een en ander ontwerp voorgedraagen , waar uit dezen jaare het uitvoerlijkfte zal gekoozen worden. Dan het beste zal niet kunnen gekooren worden , eenig en alleen door gebrek aan een genoegzaam fonds. Aanzienlijke ! weldaadige Nederlanders ! zult gij dit kunnen hooren of leezen, zonder gevoel van menfchenliefde, van roededoo- gen,  C ) gen , met uwe ongelukkige natuurgenooten en uwe pnbefchaafde medeburgers 1 Gij kunt, zonder bijzondere giften te geeven, fchoon daar toe qok den weg voor u open ftaat , door uwe algemeene deelneeming , door zeer geringe kosten, en zonder zorge of moeite in dezen, voorzien. Dan, ap dat gij u niet verwondert dat ik aanfpraak op uwe weldaadigheid maake, moet ik u het oogmerk der Maatfchappij , in opzicht van het kweeken van goede Schoolmeesters , nog nader ontwikkelen. Het is niet flegts om die naar vereisch bekwaam te maaken, om goed onderwijs te kunnen geeven; maar tevens, om, alomme in ons Vaderland, alle de kinderen van onvermoogenden , en alle zoodanige onkundige bejaarden , voor niet , door hun te laten onderwijzen, zoo dat alle de daar toe noodige kosten uit het fonds der Maatfchappij zouden voldaan worden. Welk een nuttig , heilrijk en edel doel ! Kinderen , die anders als woeste wezens , zonder noodige kunde , zonder befchaaving , als onnutte ballasten , in ons Vaderland , zullen zijn, en blijven, zullen dan tot braave meafchen, tot nutte burgers , opgevoerd worden. Koe zegent de menfehenvriend deze nutte Maatfchappij, als hij van naarbij befchonwd welke fpruiten zij reeds heeft geplant, cn hoe weelig die gr oei jen en bloei jen 1 En zoudt gij , aanzienlijke Medeburgers ! dan geen edelen wellust willen gevoelen ? 'Er zijn reeds een aantal Inftituuten door dezelve, en in gevolge haarer werkzaamheid , ten nutte van  C 63 ) van 't algemeen, daadelijk gefticht. Te Bodegraven , Gouda , Zaandam , Leijden, en Bergen op den Zoom , kan men die befchouwen. Te Dordrecht is 'er in het voorig jaar ook een gefticht, waar in, om te beginnen , 61 kinderen eii 15 meerbejaarden zijn aangenomen, om voor niet onderweezen te worden. Vvjilt gij nog meer weeten van de heilrijke gevolgen dezer nutte Maatfchappij ? Het zoo menschlievend Inftituut te Groningen, door den Wel Eerw. Heer g u i o t y om ftomme en doove menfchen te onderwijzen, wordt gedeeltelijk door de onderfteuning der beide Amfteldamfche Departementen in ftand gehouden. Daarteboven deelt het Amfteldamsch eerfte Departement, in eene jaarlijkfche toelaage , aan het zoo loflijk Kweekfchool der Zeevaart ; aan het Inftituut te Bodegraven , ter onderwijs van arme Landkinderen ; en aan het Departement der Maatfchappij te Bergen op den Zoom , om het door hun opgericht Spinfchool in ftand te houden , waar in aan arme kinderen, mede van het platte land, onderwijs en kleeding , voor niet , wordt gegeeven. Behoorden nu gemelde weldaadige inrichtingen in alle fteden en plaatfen van ons Vaderland geen plaats te hebben? Moesten niet alomme zulke Inftiruuten gefticht worden? Kan een mensch, die vaderlands bloed in zijne aderen heeft, of in dit gezegend Land zijn geluk en welvaaren vindt, daar aan een ©ogenblik twijffelen ? Moet niet ieder inwooner, der  ( H ) der Zeven Vrije Gewesten, naarïcverig worden, als hij hoort, of leest, welke inrichtingen men in andere Rijken en Staaten maakt, om het Schoolwezen te verbeteren , om het algemeen te verlichten en te befchaaven ? En wat moet het gevolg zijn , als een Nederlander, naar waarheid, voor zich zeiven moetoordeelen, dat hij tot dit einde rooi' eenen voetfhrp gezet, nooit eenen penning daar toe hefteed heeft ? Dat elk uwer dit toch indenke! Gij wordt daartoe nu liefderijk en ernftigvérzogt, door eene Maatfchappij van belangelooze menfehenvrienden, die, om het nut van 't Algemeen , naar vereisch , te bevoorderen , nimmer haar heilrijke oogmerken kan bereiken zonder uwe aanmoediging en onderfteuning. Hoe het moogelijk zij, dat 'er in Nederland Christenen woonen , welke ongunftig kunnen oordeelen over de inrichting , bedoeling , werkzaamheid en uitvoering dezer nutfte Maatfchap. pij, zou mij ten eenenmaale onbegrijplijk zijn, indien ik niet wist, dat 'er in alle Landen , hoe verlicht en befchaafd ook , wezens zijn , die , hoe onbevoegd om te oordeelen, zich echter tot Keurmeesters opwerpen, en zelfs de beste zaaken durven bedillen en verguizen. Het eerfte Deel m i jner rede zegt genoeg, om u te doen beoordeelen , wat 'er van de voóroordeelen , tegen de Maatfchappij : tot Nut van 't Algemeen, zij. Ik acht u allen te wel onderricht, in de waereldkennis , om niet te weeten, dat men alle, zoo wel groote als kleine Maatfchappijen , van wat aart en foort die  C °5 ) die ook zijn , kan en moet befchouwen als dé Maan, die wel eene heldere , maar ook eene donkere zijde heeft; om niet te weeten, dat dit beeld toepasfelijk is op alle menfchen en op alle menfchelijke zaaken. Zal het dus niet de onredelijkheid zelve zijn , te willen , dat gemelde Maatfchappij eene zoo volmaakte huishouding zij, als 'er nooit eene, groot of klein , op deze aarde beftond? Indien dus alles , wat ten haaren last gezegd kan worden, en wordt, daar op neder komt, (en dit meene ik dat het geval is,) dat dezelve niet uit volmaakte wezens beftaat , dat haare werkzaamheid niet ten vollen beandwoordt aan haar heilrijk doel en loffelijk oogmerk ; wat man van verftand kan dan dwaas genoeg zijn, om hier door al het goede, of de geheele Maat fchappij , te veroordeelen? Behoorde niet elk , die fcherp ziet, hier door aanmoediging en hulpe te verleenen , op dat haar uitneemend doel des te meer bevoorderd kan worden ? Gij dan , Aanzienlijke Medeburgers ! van welke 'eene denkwijze gij zijt in het Godsdienftige , en hoedaanig gij ook oordeelt over de lotgevallen van ons Vaderland , gij hebt door de Vooroor deelen* die nog tegen de nutfte Maatfchappij plaats hebben, geene redenen , om u geene menfchenvrienden te betoonen , om niet Tot Nut yan't Algemeen mede te werken. De Perfoonen, welke die Maatfchappij uitmaaken, begeeren niet het allerminfte voordeel van u voor zich zeiE ven,  C 66 ) ven; dan zouden zij alle recht en aanfpraak op' u , met reden, verbeuren. Neen : zij fpreeken vrijmoedig , als in naam van uwe geringe medeburgers ; ten ""einde gij u over hen ontfermt, op dat' zij tot nuttige Leden van den Staat, tot kundige, eerlijke, getrouwe, in één woord, tot braave Burgers opgeleid kunnen worden. Dan, vergunt mij hier nog bij te voegen , dat dit uw plicht als Menfchen , als Burgers, als Christenen is. Wie van u, die den Christclijkén Godsdienst belijdt, van wat denkwijze gij zijt, en tot welk Kerkgenoodfchap gij_ ook behoort. — Wie van u ,' die je sus als den Verkondiger van den weg des Levens, en als het volmaakte voorbeeld van naarvolging eerbiedigt — Wie van u, die deze les, uit zijnen mond gevloeid : Alle dingen die gij wilt dat u de hienfehen doen, doe hen ook zoo., als billijk en redcnlijk erkent, zal het kunnen, willen of durven zeggen, dat hij niet verplicht is , tot nut zijner medemenfchen mede te werken ? En hoe heilrijk zal niet het gevolg uwer medewerking zijn ? Hier door zal de Maatfchappij zoo in groei , bloei en welftand geraaken , dat zij als eéh vruchtbaare boom veele vruchten draagt; dat daar door alle voóroordeelen tegen haar verdwijnen , en allen het algemeene nut zullen trachten te bevoorderen. Dan, zou ik mij in het bijzonder ook niet tot u wenden, Aanzienlijke Nederlandfche Vrouwen! het zij gij Vadcrlandfche borsten hebt gezoogen , of  C 67 ) of door uwe inwooning in dit Land u gelukkig rekent. Zal het uwe zaak, uwe taak ook niet zijn , om ten nutte van 't Algemeen , van uwe geringe Medeburgers en Burgeresfen, mede te werken ? Ik zal u door een aantal voortreffelijke Vrouwen, door de oude en latere gefchiedcnisfen bekend, niet trachten aan te fpooren, of op te wekken; maar alleen zeggen, dat uwe eere , dat uw genoegen , ja/, dat uw plicht het vordert, dat gij mcnschlievcnd, deugdzaam, weldaadig uzijt, wanneer gij u in de gelegenheid bevindt om aan veelen , om aan duizenden,dienst te kunnen doen. Ik vertrouwe dat mijne vrijmoedigheid , om u aan te fpreeken , volledige verfchooning zal vinden , als ik voor uwe aandacht brenge , dat niemand uwer , hoe rijk of aanzienlijk, hoe hoog van ftaat,hoe verftandig en deugdzaam ook , verftooken zal blijven van vermeerdering van genoegen , achting , eere, lof, door het doel der Maatfchappij : Tot Nut- van 't Algemeen, te bevoorderen. Zou het uwe tedere , aandoenlijke en liefderijke gemoederen , niet met aangenaamheid vervullen, als duizenden menfehenvrienden u zegenden, wegens uwe mededoogenheid en weldaadigheid aan uwe onkundige en arme medemenfchen ? Als. duizenden dier ongclukkigen, door uwe medewerking , op den weg, van geluk en deugd geleid, ja gelukkig gemaakt, uwen lof, levenslang, op de dankbaarftc toonen, zingen ? En dit, Aanzienlijke Vrouwen ! zal het eigenaartig, het natuurlijk gevolg uwer dcelncE 2 ming  C 68 ) ming zijn , aan eene Maatfchappij die de befchaaving en verbetering, der geringe Burgers en Burgeresfen , ten doel heeft. En hoe belangrijk is dit voor u in het bijzonder ? Klaagen zeer vee. len van u niet, hoe weinig gefehikte, wel opgevoedde , met noodige kundigheden voorziene, dienstknechten en dienstmaagden 'er in ons Land te vinden zijn ? En wat is 'er de reden van ? Perfoonen uit den geringen burgerftand kunnen en willen alleen u dienen. Dan daar niemand , daar niet eene Maatfchappij , zich dén geringen Burger , in Nederland, ooit met goed gevolg heeft aangetrokken, kan het niet anders zijn, dan dat de meeste dienstbaaren, die kunde , gefchiktheid en deugd niet hebben , welke gij zoo billijk vordert. En wat toch is de reden , dat veelen van u liever buitenlanders in dienst hebben ? Welke anders, dan dat dezen meer en beter onderweezen en befchaafd zijn ? Zou dit plaats kunnen hebben, indien 'er in andere Landen niet meerder zorge wierd gedraagen , voor de opvoeding en befchaaving van den gemeenen man ? Is het dan niet hoog tijd te denken, hoe fchandelijk dit voor Nederland zij ? Hoe kunt gij dan , nu de gelegenheid daar is, dat gij, dat uwe kinderen , van kundige en bekwaame Nederlandfche knechten en maagden kunt voorzien worden , een oogenblik twijffelen , of het uwe zaak zij , om tot Nut van 'r Algemeen mede te werken ? Dan gij vraagt, misfehien, op welke eene wijze kan ik dit naar uwen wensch doen? Op deze wij-  , c% > wijze. De Maatfchappij heeft niet alleen Mannelijke maar ook Vrouwlijke Leden, die zij op dezelve voorwaarde tot Leden aanneemt ; zij wenscht, ter bevoordering van haar doel, van u niets meer dan van een' man, ten zij iemand uwer vrijwillig, en ongevraagd, door edelmoedigheid, meer wilde toebrengen. Dan zoo gij, hier boven, het geluk uwer medemenfchen en het doel der Maatfchappij nog op eene andere wijze wilt bevoorderen , gij hebt hier toe de beste gelegenheid, en niets dan uwe ongenegenheid kan dit beletten. Gij ziet uit de lijst der werkjens van de Maatfchappij, hier voor bladz. n en ia,genoemd, dat 'er onder zijn, die u en uwe kinderen groote dienst kunnen doen, dewijl die aan dienstbooden en handwerkslieden braafheid en deugd leeren ; en dit immers zijn eigenfchappen , welke gij iu hen' wenscht te vinden V Als gij dan flechts genegen zijt om nut te willen ïtichten, koopt dan een aantal van die werkjens , en fchenkt ze aan uwe dienstknechten en dienstmaagden, op voorwaarde dat zij ze leezen. Geeftze op dezelve voorwaarde aan uwe fchoonmaaklters, arbeidslieden en aan armen, die gij of uwe dienstelingen kennen. Zij allen, die dezelve of niet willen, of niet kunnen koopcn, zullen die dan leezen! Hier door zult gij uwe menfchenliefd'e , de gevoeligheid aan uwe kunne zoo eigen , uwe braafheid en deugd toonen , en het nut van 't Algemeen voortreflijk kunnen bewerken. Dan misfchien is 'er eene of andere onder u, E 3 dic  C 70 ) die denkt : wat is dit ! worden wij, Aanzienlijke Nederlandfche Vrouwen ! geperst , ja genoodzaakt , om Leden , om Donatricen eener Maatfchappij te worden? Dan alle uwe verwondering zal , zoo ik vertrouwc , ophouden , en mijne vrijmoedigheid, door bepaald tot u te redenen, zal zekcv'bij u allen verfchooning vinden, als ik u zegge, dat niemand uwer dit zich te laag kan rekenen, daar die Maatfchappjj reeds, meer of min , 150 Vrouwlijke Leden heeft, waar ónder zoo wel Hoogwclgeboorene, als Aanzienlijke , Rijke cn Verftandige. Welk een zegen zal het voor Nederland zijn , als gij allen het fpoor uwer braave voorgangéresfen volgt ? Welke redenen zou ik durven denken, veel minder zeggen, waar door gij niet aan mijnen wensch zoudt kunnen of willen voldoen ? Ik eindige , derhalven , in het vertrouwen, dat gij alle, die mijne redenen leest , u niet zult onttrekken , maar u braave Vrouwen , deugdzame Burgeresfen , cn goede Christinnen zult betoonen. Hier door zult gij u zelve, uwe medemenfchen, en de Maatfchappij , om hunnerf wil, de wezenlijkfté dientien doen. Hier door zult gij het vooroordeel tegen haar befchaamen cn verdrijven. DER-  C 71 ) DERDE DEEL. GERINGE MEDEBURGERS EN UUR- . G E RE SS EN ! Voor uw belang , en ter bevoordering van inv geluk alleen , Geringe Medeburgers \ was mijn pleit, bij Aanzienlijken en Vermoogenden. Och, dat het veeier harten mogr ontvonken, cn door menfehenmin doen blaaken ! op dat de Maatfchappij : tot Nut van V Algemeen, daar door meerder in ftaat wórde gefield, om, meer algemeen, tot verbetering van uwen ftand , te kunnen werken ! Dit toch is haare groote bedoeling ; hier toe heeft zij reeds vrij wat uitgericht; daar toe is zij nog dagelijks beezig. Dan gij allen behoordet dit niet alleen te weeten , maar u ook verplicht te rekenen, .om van haare liefde, zorge, moeite en kosten, een u zoo noodig cn nuttig gebruik te maken. Het is die menschlievende Maatfchappij zeerwel bekend , dat 'er onder u godsdienftige, braave, deugd- en pliehtlievcnde menfchen zijn, wien het niet aan lust ontbreekt, om nuttige fchriften te leezen; maar die door uwen geringeh ftand en middelen, van de beste fchriften, door de duurte en uitgebreidheid , geen bezitters kunt worE 4 den.  ( 7=> ) den. U hier in te "gemoete te komen , u allen over de beste onderwerpen , wegens den Godsdienst, de Zedenkunde en allerlei Burgerlijke en Huislijke plichten, de nuttigfte Verhandelingen, in eenen eenvouvvigen voor u bevatbaaren ftijl , voor een zeer geringen prijs , aan te bieden , was , en is , een deel haarer werkzaamheid. Gij kunt hier over zelve oordeelen , als gij hier voor bladz. 10-13. leest. Dan dit is het nog niet al. Die Maatfchappij wil en wenscht haare liefde niet al leen aan u , maar ook aan uwe kinderen te toonen. Zij heeft daar toe reeds al wat haar als nog moogelijk ware, gedaan , door een aantal klaare en duidelijke Schoolboekjens op te ftellen en uit te geeven, waar door uwe kinderen nu op eene gemakkelijke wijze, goed fpellen, leezen en fchrijven kunnen leeren, en waar door zij tevens in de beginfelen der hun zoo noodige zeden worden onderricht. Zij wenscht zeer hartelijk in ftaat te zijn, om niet alleen aan alle uwe kinderen de kundigfte en braaffte Schoolmeesters te bezorgen, maar ook, om aan u allen, die onvermoogende zijt om Schoolgeld en Schoolboek' jens te betaalen , dien liefdedienst te kunnen doen , dat alle uwe kinderen , in alle Steden en Dorpen van ons Vaderland, voor niet konden onderweezen worden. Uit het geene ik bladz. 61 en 63. gezegd hebbe, zult gij overtuigd zijn, dat dit reeds door de werking der Maatfchappij hier en daar gefchiedt; en dus zijn 'er onder u die dit bij ondervinding weeten. Ik kan niet denken dat 'er bij ie-  ( 73 ) iemand van u voóroordeelen zouden kunnen gekoesterd worden , tegen eene Maatfchappij, alleen ten uwen nutte opgericht, en welker doel is, u, en uwe kinderen, gelukkiger te maaken. Maar ik moet u bijzonder onder het oog brengen , dat gij , vooral, ook behoordet mede te werken , om alle voóroordeelen tegen haar wech te neemen , door derzelver Schriften te leezen , welke u zoo goedkoop moogelijk (zeker beterkoop dan eenige boekjens in ons Land, van die grootte en dat gewigt,) worden aangebooden , en daar van het rechte en bedoelde gebruik te maaken. Maar moogelijk zijn 'er onder u , die hier op zeggen: Och, wij zijn gemeene menfchen! zouden wij boeken koopen ? wij hebben het onze wel tot wat anders noodig ! ook hebben wij geenen tijd om te leezen , en moeten van den nnrgen tot den avond zwoegen om ons brood te verdienen. Maar, Medeburgers ! Vrienden ! indien gij flechts goedwillig zijt, om uw waar gC. luk door de beste middelen te bevoorderen ; indien gij alleen bezeft dat de kennis en betrachtinouwer plichten den weg daar toe is, dan kan uw geringe ftaat, noch uw dagelijksch werk, geene oorzaak zijn , waar door gij de Schriften der voor u werkende Maatfchappij „iet zoudt kunnen koopen en leezen. Indien gij alleen een' halven ftuiver , of vier duiten , in de week, weet te befpaaren, (de meesten van u zijn daar toe zeker in ftaat, ) dan kunt gij alle de Schriften, welke zij uitgeeft, jaar door jaar gerekend, K 5 ge.  C 74 ï .gemakkelijk koopen. En zoo gij elke week één enkel uur daar toe befteeden wilt, dan is 'er overvloedig tijd om die allen tc leezen. Wie van u zou geen meerder tijd kunnen vinden, ook om die te herleezen , en 'er u gemeen mede te maaken? En zoudt gij, die onkundig ziit , dit dan niet willen doen, om aan uw eigen geluk te arbeiden ? Laat mij toe, u een en ander Boekjen „ door die Maatfchappij uitgegeeven, aan te prijzen. 'Er is doorhaar eene Prijsverhandeling uitgegeeven, over de bewijzen , welke Natuur en Reden voor het beftaan van God uitleveren. Eene Verhandeling, zoo uitmuntend, dat ik mij verzekerd boude , dat veelen van u , door dc kundigheden , daar uit te verkrijgen, eerbiedigers van God , en van uwen plicht omtrent Hem , zoudt worden. Hoe veelen uwer zijn dit niet ? En hoe noodzaaklijk is dit ? Dan dc Maatfchappij wilde u ook onderwijzen, in de plichten die braave menfchen en goede burgers moeten betrachten. Zij heeft Prijsverhandelingen uitgegeeven, over de vraag : Wie is dc braave Man in 't gemeen burgerlijk leven ? Verhandelingen , weiken veelen van u tot geluk en welvaaren grooter nut kunnen aanbrengen dan een zeer aanzienlijk gefchenk, groot genoeg om 'er een jaar van te tecren. Hier door zoudt gij uwe plichten kunnen leeren, en door die te betrachten voor al uw leeven gelukkig op de aarde zijn ,  C 75 ) zijn , dat gij niet kunt zijn , zonder braaf te han —delen. ■ Dan wilt ge nog meer. De Maatfchappij, weetendc hoe droevig het gefield is met de opvoeding der kinderen, onder de geringe burgers, hee t ook Prijsverhandelingen aan u gefchonken, over de beste opvoeding der Jeugd. Ik beklaag u , geringe Medeburgers en Burgeresfen ! indien g;j kinderen hebt, en die werkjens niet kent. Ik weet zeker, dat 'er, in onze taal, geen boekjen is dat u zulke voortreffelijke dienften kan doen, tot uw eigen geluk, (om te weeten hoe gij als Vaders en Moeders moet handelen,) en tot dat uwer kinderen. Dan ik hoop niet dat iemand van u zal denken : Is de Maatfchappij zoo weldaadig als gij zegt, dan behoorde zij haare boekjens aan ons, geringe burgers, voor niet te bezorgen,dan zouden wij die greetig leezen. Maar, Vrienden en ■Vriendinnen ! gij kunt uit de redenen, die ik aan de aanzienlijke Burgers en Burgeresfen gewijd hebbe , zien , dat de Maatfchappij , dat ik dit ook wenschte.' Dan de Leden derzelve, die voor u tijd, moeite en kosten beïleeden , kunnen dit niet doen , zonder van milddaadigen meerder onderfleund te worden; en zoo lang dit niet gefchiedt, en de Maatfchappij daar toe onvermoogende is , zult gij , om u begeerten voldaan te krijgen, op andere liefdeclaadige handen moeten zien. En in allen gevalle behoorden de geringe kosten, die ik u hebbe opgegeeven, geene oor. zaak  C 76 ) zaak te zijn, waar door gij geen gebruik van haare nutte Schriften zoudt maaken. Als 'er maar lust bij u is , zult gij die kosten wel vinden, maar zoo niet, dan zoudt gij toch niet leeren , en nog minder doen wat uw plicht van uw eischt, al wierden alle Exemplaaren van de Werkjens der Maatfchappij u voor niet bezorgd. Dan het is moogelijk dat iemand uwer zegt: wel zoo! zulke eene aanfpraak, aan ons gemee. ne burgers, in een antwoord op de vraag : Welke zijn de beste middelen om het nog heerfchend vooroordeel tegen.de Maatfchappij : tot Nut van '/ Algemeen, wech te nemen ? Wat zegt dit! Die Maatfchappij bedoeld eigenbelang , zij wil alle voóroordeelen wech nemen, om dus in nog meerder eere , groei en bloei te geraaken ! Dat dit gezegde , in nadruk , waar en onwaar is , is bij mij buiten bedenking. Dat het onwaarheid is , dat zij vuig eigenbelang bedoelt, of kan bedoelen-, dat de Opzichters, Inftandhouders en Begunftigers derzelve, met geenen fchijn van redenen, daar mede kunnen bezwaard worden , is bij mij zonneklaar, als men alleen aanmerkt, dat zij om eigen voordeel, rust en gemak te bevoorderen, alle haare werkzaamheid, met reden, moest ftaaken. Maar, ja, de Maatfchappij bedoeld edel eigenbelang. Dan waar in beftaat dit? Zij tracht haare medemenfchen te dienen en nuttig te zijn. Dit is haar helder blinkend doel; dit te kunnen doen , dit daadelijk te doen, zietdaar, al haar ei genbelang! Maar hoe voortreflijk en uitmuntend moet  C 77 ) moet dit geacht worden ? De Maatfchappij, geringe'Medeburgers ! is verzekerd, dat 'er geen beter middel is , om alle voóroordeelen , welke tegen haar kunnen opkoomen , wech te blaazen als een waterbel, dan door zich te kunnen beroepen op daadzaken: op Mannen, Vrouwen en Kinderen,die door haare liefde en weldaadigheid, van onkundige, ongodsdiendige en zedenlooze fchepzelen , in kundige , godsdiendige en zedige menfchen , veranderd zijn Dit nu zal niemand kunnen tegenfpreeken, want waar daaden fpreeken zijn woorden onnoodig; althans dit behoorde zoo te zijn. Maar in wat.geval is nu die Maatfchappij ? Hoe veel goeds 'er ook reeds door haar is gedicht, hoe derk haare fchriften en gedichten fpreeken, en hoe zeker het is, dat zij reeds ter bevoorderlng van kunde en'deugd gewerkt heeft; met dit al zijn 'er nog voóroordeelen tegen haar , hoe onredelijk die ook zijn. Indien gij derhalven wilt medewerken, om de Maatfchap pij, ten uwen nutte alleen opgericht, tot den gewenschten trap van groei en bloei té brengen, die zij zoo billijk bedoelt en wenscht te bekoomen, dan moet zij zich op u , en op uwe kinderen, veel meer dan tot hier toe kon gefchieden, kunnen beroepen ; dan moet gij, door uw kunde en braafheid , de beste bewijzen tegen alle vooroordeel opleveren dan moet elk uwer zich zoo gedraagen, als de besten van u. Dit is het eigenbelang der Maatfchappij. Maar wat zal het gevolg zijn, als gij, algemeen, geen gebruik wil- det  ( 78 ï det maaken van haare fchriften, noch voor uw zeiven, noch voor uwe kinderen? als die geen11 den minden invloed op uw hart en wandel hebben ? Dit : dat gij hier door , en niet de voóroordeelen , oorzaak zullen zijn dat zij zich zal ontbinden, tot haar voorig niet wederkeeren , en dat men haar Graffchrift dus zal fchrijven : d e maatschappij, tot nut van 't algemeen, is niet meer, om dat be gemeene burgers, in nederland, onverbeterlijk waren. Dan, ik kan niét denken, dat iemand uwer, die flcchts gezond verftand bezit, dit kan wenfchen. Wel aan dani toont u allen braaf cn leerzaam. Gunt aan mij, als uwen vriend, gunt aan alle de Leden der Maatfchappij, die eere en dat genoegen, dat gij , door de vruchten van haaren arbeid te plukken, de beste bewijzen oplevert, dat alle voóroordeelen, tegen haar, zonder fundament en de onbillijkheid zelve zijn. Hoe gelukkig zult gij hier door zelve , hoe vrolijk zal de Maatfchappij , hoe blijde zullen dan vooral de beste Leden derzelve zijn ! VIER-  C 79 ) VIE.RDE DEEL. BESTUURERS EN LEDEN DER maatschappij.' TOT' N UT VAN 't a LGEJtE E N ! Dc door u vocrgeftelde vraag , wegens de beste middelen om de nog heerfchende voóroordeelen tegen uwe Maatfchappij wech te nemen, kan ik niet ten vollen beandwoord achten , ten zij ik mij ook , .eindelijk, tot u wende. Gij allen weet het, ik weet het, hoe onbillijk en ongegrond dc taal van het vooroordeel zij. Ik heb dit door redenen, die ik hoop dat overtuigen zullen , getracht te toonen. Weinigen tegen uwe Maatfchappij ingenoomcn, wecten en bercekcnen het, hoe menschlievend cn heilrijk uwen arbeid is ; hoe onwaarfchijnlijk , ja , boe onmooglijk het zij, dat gij, in ons Vaderland, in den Kerkelijken of Burgerlijken Stand, eenig kwaad zoudt kunnen of willen ftichten. Alle bevooroordeelden, die ik mij verzekerd houde dat weinigen zijn, befchouwen uw doel, uwe werkzaamheid, naar mijne gedachten , als de oogen die de Maan zien , in het denkbeeld dat het de Zon is. Gaarne zouden deze verbijsterden grond , meerder grond, willen hebben, om uw heilrijk gefticht te ken-  C 80 ) kennen ondermijnen , en , ware het moogelijk , tot puin te doen nederftortèn. Dat zij dien, mijns achtens, tot hier niet hebben, zal aan u, uit het eerfte deel mijner rede , blijkbaar zijn. Dat zij dien voordaan niet bekoomen , daar men hen geen duim gronds moet inwilligen, is de oorzaak dat ik de vrijheid neeme, het een en ander, ook tot U, te zeggen. Gij , gezamenlijke Beftuurers' dezer loffelijke en nutfte Maatfchappij \ zult met mij wel willen oordeelen, dat alle voedfel aan het vooroordeel moet onttrokken worden. Het vooroordeel, altoos waanwijs en dwarrelend , berekent niet , dat gij geen ander dan edel belang hebt of kunt hebben ; en dat het uw belang zij , u , in uwe posten, zoo voortreffelijk moogelijk te gedraagen. Het begrijpt niet, dat gij , na drie of vier" jaaren in bewind geweest te zijn , dit moet laten vaaren, en dat anderen dan uwe plaatfen bekleeden. Dat, derhalven, het minfte onedel doel , de geringde laage verrichting , zoo die eene misdaad tegen uwe eere en geweeten ware, aan u , eigenaartig, in uw volgend leven , onaangenaam zou zijn. Dat gij dus u natuurlijk zoo moet poogen te gedraagen , dat een goed geweeten uwe goede oogmerken en daarden getuigt, en dat de Leden der Maatfchappij redenen hebben om wegens uwe beftuuring voldaan te zijn. Dat zulke eene eigenliefde loffelijk zij, zal niemand, die de waare beftemming van den mensch gelooft, ont-  C 81 ) ontkennen; het vooroordeel zelve zal die als zoodanig moeten befchouwen. Daar het nu ;zeker is, dat federt de eerfte oprichting dezer nutte Maatfchappij, de beftuuring derzelve, telkens, door andere perfoonen, door op een volgende menfchenvrienden, vervangen is; daar 'er thans niemand van de Oprichters in het Hoofdbeftuur is, dan den waardigen vader nieuwenhuizen, (de zuil als eerfte Oprichter derzelve 0 zoo min als in eenig Departements bewind; zoo volgt van zelve, dat 'er nimmer, door de gezamenlijke Beftuurers, eenig plan gemaakt, of ter uitvoering gelegd kan zijn, om onder de fpreuk: Tot Nut van 't Algemeen, het algemeen te bederven, en dat men U voor onzinnige wezens zou moeten houden, indien 'erbij U, die thans Beftuurers zijt, zoo iets aanwezig waare. Wat was immer tegenftrijdiger dat dit? Uwe daaden zeggen zoo fterk , wat hier van zij, dat niemand, die bij zijn zinnen is, u deswegen kan of zal verdenken. Dan alle vooroordeel woedt onzinnig. Wat is het vooroordeel tegen uwe Maatfchappij anders dan een grimmend monfter, welks aart en eigenfchap is te verflinden? Het wil hebben dat gij, Beftuurers I ja dat de ganfche Maatfchappij zijn prooi worde. Het loopt om en om, en loert tot dat einde dag en nagt, de verveeling kent het niet; 't zal al doen wat het kan, als 'er maar kans toe is, om eindelijk te kunnen verilinden. 1 Dan .  ( 8a ) Dan dit zoo zijnde, zoo als ik denk dat het Is, wat anders is 'er dan voor u, Beftuurers! tc doen, dan alles", wat u moogelijk zij, te werk te ftellen, om het wanfchepfel, vooroordeel, te doen vluchten, te doen verdwijnen ? Wat anders dan voord te gaan in uwi liefderijke en heilrijke poogingen en uitvoeringen? Wat anders dan als een eenig man vereenigd te ftrijden, te bouwen? De gefchiedenisfen van alle eeuwen, en van alle volken, leeren ons, dat eene Maatfchappij, groot of klein, ftaat of valt, naar maate de Beftuurers zich gedraagen; U hier van voorbeelden te fchetfen zal geheel onnoodig Zijn. ,. Dan, niets is thans meer nut en noodig, dan dat gij getrouw blijft aan uw doel, om al wat zich tegen u kan wapenen met goed recht te keer te kunnen gaan. Al wat mensch kan heeten in Nederland, behoorde, mijns achtens, voor u, voor de ganfche Maatfchappij, en ter bevoorde-? ring van uw wit te pleiten; maar zo min als de Zon oorzaak is dat 'er blinde menfchen zijn, even zoo min behoort gij oorzaak te zijn dat 'er op uwe werkzaamheid, met reden, wat is te zeggen. Dit zult, dit wilt gij, ik vertrouw het, u ten plicht rekenen; hier naar wilt gij u gedraagen, vooral ook om het ongegrond vooroordeel te doen zwijgen, en om onbelemmerd te kunnen voordgaan in het nut van 't algemeen te bevoorderen.. Laaten 'er tot dat einde door u dan tqch alle moogelijke maatregelen heraamd» en  ( 83 ) eh ter uitvoering gelegd worden, om liefde, vre* de en eendragt, in alle uwe vergaderingen, te onderhouden. Zonder dit, zonder dat elk naar billijke wetten luistert en zijnen plicht betracht, kan ert zal uwe Maatfchappij niet bloeijende blijven. Uwe veelvernoogende invloed opzettelijk hier toe te befteeden, uwe vrijwillig opgenomen plichten op de beste wijze uit te oeffenen, en dus al wat in uw vermoogen is te doen, om alle vooroordeel tegen u en alle uwe medeleden wech te nemen; ziet daar, alles wat ik van u wenfche, begeere en verwachte! Vergun mij, Leden der Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen! tot welk eene der Departementen gij behoort, ook U in 't bijzonder aan te fpreeken. Dat niemand uwer zich anders dan als Menfchenvriend, als Christen gedraage! Dat niemand uwer het edel doel der Oprichters en Beftuurers der Maatfchappij miskenne! Dat elk toch toebrenge wat hij kan, om alle nog aanwezende voóroordeelen als rook te doen verdwijnen ! De Maatfchappij, waar van gij vrijwillig Leden geworden zijt, heeft door haar voortreflijk doel alle partijdigheid in kerk en ftaat uitge* flooten; dit moet, door niemand uwer, noch door Woorden, noch door daaden geloogenftraft worden. Wilt gij van haar waardige Leden zijn, dan moet eene algemeene liefde, tot allen, die met reden den naam van Christenen draagen, in uwen boezem gloeijen; dan moet 'er liefde tot uwe vijanden, vooral ook liefde tot uwe anF fl *2ers  C 84 ) ders denkende Medeburgers over de lotgevallen der waereld, over die van ons Vaderland, zijn. En, als Leden dezer Maatfchappij is het om het even, of gij zoogenaamd Prinsgezind of Patriotschgezind zijt, dit komt hier niet te pas. Weest goed Christen, goed Burger, werkt ten nutte van 't algemeen, zoo veel gij vermoogt, en gij zult lofverdienende Leden zijn. Gij allen weet, dat in dezen droevigen tijd van verdeeldheid, in zin, gevoelen en liefde, door partijdigheid, liefdeloosheid en menfchenhaat, zoo min als immer iets goeds kan uitgericht worden. En, fchoon niemand uwe vrijheid van denken en oordeelen kan, of moet belemmeren, is dit waarachtig, dat gij als Leden der Maatfchappij, tot Nut van 't Algemeen? ten onnutte zoudt werken, indien gij, hoedanig gij oordeelt te moeten denken, dit in deze betrekking wjklet toonen. Dit zou eene misdaad zijn. Staa mij dit toe. Gedraag 'er u naar. Ik wil u, neen niemand uwer, het recht betwisten, om twistmaakers en krakeelftookers, om ondeugenden, als hunne Caracters u als zodanig bekend zijn, uit uwe vergaderingen te weeren. Gij hebt daar toe het volkomenfte recht, niemand behoorde u dit te be^ twisten; maar laat nimmer het verfehil in denkwijze de reden der minde neiging zijn, om een menfehenvriend, die toont tot nut van 't algemeen te willen werken, zuur aan te zien. Noodigt zulken zoo veel gij kunt. Dit voegt u, ja dit is uw plicht. Zonder dit kunt noch zult gij  C 85 ) gij den mond van het vooroordeel floppen. Alle redenen, alle woorden, alle letters die 't vooroordeel gefprooken heeft, of kan fpreeken, dienden uitgewist te worden, als of ze nooit gefprooken waaren, zal de Zoo waardige, edele en verhevene taak der Maatfchappij, waar van gij Leden zijt, afgeweeven worden. Dit te belemmeren of te bevoorderen, ftaat in uw vermoogen. Elk uwer achtte het dus zijnen plicht, den naam van menfchenvriend, en van een treflijk Lid onder de Leden te verdienen! En hoedanigen moet gij dan allen zijn? Vergunt mij deze vraag ten flotte te beandwoorden. Dan moet ieder uwer, een oprecht, eerlijk, deugdzaam, braaf mensch, een goed Burger, en een goed Christen zijn. Naar maate gij ftreeft naar dezo hoedanigheden, naar maate gij deze eigenfchappen bezit, zult gij u gefchikt, en bekwaam, bevinden, om werkzaam te zijn, ja daadelijk werken , tot Nut van 't Algemeen. ten nutte van 't algemeen. GEBREKEN DER CORRECTIE. Bladz. 5.Regel 3 van onderen, (laat aantaal voor aantal. 18. 5 ; tin .— in — — 2 — . — nichten trachten. 23. — 1 boven, ftaat door, beüoocen, voor door befloeren. 20. 14 onder. Staten — Staaten. ff). — 12 — Opzichten — Oprichters. ïo. — i—boven,—kennen —kunnen. F 3 NA-  C 86 ) NAREDE- Welk een geest de fchrijver dezer Verhandeling, ten jaare 1,793 bezielde, zal uit derzelver inhoud genoeg blijken. Men kent toch den "Leeuw aan zijn klaauw, zoo wel als het Schaap aan zijn vagt. Indien hij, in dien tijd, zijn vrije Nederlandfche ziel, welvoeglijk, meerder had kunnen uitlaaten, over het Vierde, Vijfde en vooral over het Zevende vooroordeel, hij had, deswegen, zeker veel meer gezegd. Intusfchen acht hij niets geredend te hebben, waar op hij nu, in het eerfte Jaar der Bataaffche Vrijheid, annmerkingen zou behoeven te maaken, veel minder dat het noodig zou zijn iets te herroepen. Elk gefchiedkundige zal zich de omftandigheden, wegens de Maatfchappij: tot Nut van 't Algemeen, in dien tijd, wel willen vertegenwoordigen. En wie dorst toen vrijmoediger fchrijven over zulke Delicaate onderwerpen als de aangewezene voóroordeelen? —« Zoo  C 87 ) Zoo lang 'er voorftanders der heerschzugt, der domheid en der dweperij in Nederland zijn, (en die zullen 'er voordaan nog wel blijven,) zoo lang zullen 'er voóroordeelen tegen de Maatfchappij: tot Nut van t Algemeen zijn; en zoo lang hoopt de fchrijver dat zijne redenen van nut zullen wezen, om die wech te neemen. Gave de Hemel dat alle bevooroordeelden als vrije menfchen leerden denken! HEIL EN BROEDERSCHAP,! Den 28. van Loumaand, 1795.   De VOORTREFFELIJKHEID van EENEN VRIJEN STAAT.