BESCHRIJV ING van m^tyiïJtö) NEDER- CALAlSf; DE LANDSTREEKEN VAN M E S S I N A, EN DE NABIJ LIGGENDE EILANDEN, i. eil ii. AÏDEELINOEN. Met Kaarten. te amsterdam, bij willem holtrop, 1783.   VOÓRBE'RICHT. Ziet hier, waarde Leezers! twee Af'deelingen van etnWerkje, 't geen u neder-calabrik voorfielt in tene gantsch andere gedaante dan het zich thans bevindt. Traanen en zuchten pers/en ons de ongelukkige bewooners uit oogen en harten. Bij elke plaats, die wij in het nieuwere befclreeven, twijfelde onze pen , of zij van dezelve als een nog tegenwoordige dan een vernielde plaats moest fpreeken; daarom koozen wij veelal den onvolmaakten tijd {tempus imperfeftum). De dagelijks inkomende berichten , buiten andere omftandigbeden , die tot,den Leezergeen betrekkinghebben, kunnen ons de derde Aftiteling u nog niet ter hand doen Jlsllen — vertrouwt, dat wij om naauwkeurig te zijn, ons langzaam fpoeden. '£ Zou ons ligt niet moeilijk gevallen zijn, grootèr boekdeel over dezelfde plaatzen gefebreeven te hebben, doch wij vreesden dan , en met reden, dat wij den Leezer zouden verveelen, zo wij ons lij geringe plaatsjes lange met beuzelingen ophielden , denkende, dat deeze twee Af'deelingen, met de kaartjes, over genoegzaam zijn om hem een denkbeeld van neder- CALABiUE te geeven en voor te bereiden tot het ontvangen van eene breedvoerige be • febrijving des jongfien rampfpoeds. Plaatsbefc!. rijvingen (dit moeten wij hier nog bijvoegen) zijn altijd dor en droog — en het zijn de gebeurtenisfen deeze Plaatzen overgekomen, die nu en ' dan der befebrijving eenige leevendigheid byzetten «— dat te doen , is ons poogen geweest. Over deszelfs uitflag te beflisfen, is nu de zaak der Leezers. i.l Oétober .733. DE SCHRIJVER.  INHOUD DER HOOFDSTUKKEN. I. AFDEELING. Inleiding . . . Bladz. 3 I. Neder - Calabrië in Jiet algemeen befchouwd. 6 II. Befchouwing van het Apennijnfche Gebergte. 12 III. Over het Land der Crotoniers. . 17 IV. Over de Landftreeken van Scylaciura en der Locriers. . , . .28 V. Befchouwing van de westzijde des Apen- nijnfchen Gebergte. . . 36" VI. Over het gedeelte van het Eiland Sicilië, in onze Befchrijving noodzaaklijk. . 46 VII. Over de Eilanden aan de Siciliaanfche en Calabrifche Kusten , in onze befchouwing noodig. . . 55 II. AF DEELING. Overgang van de eerfte Afdeeling. . 61 I. Neder-Calabrië in het algemeen. . 62 II. De oostzijde van Neder-Calabrië befchouwd. Cé III. Befchouwing van de westzijde van Neder- Calabrië. . . . .71 IV. Befchouwing van een gedeelte des Eilands Sicilië. . . • • 79 V. Over de Eilanden aan de Siciliaanfche Kust gelegen. ... 87 VI. Korte Befchouwing van de Aardbeeving des Jaars 1638, zo noodlottig voor Calabrië. 90 NE-  NEDER-CALABRIE, DE LANDSTREEKEN VAN M E S S I N A, EN DE NABIJ LIGGENDE EILANDEN, ÏN DERZELVER AELOUDEN TOE¬ STAND BESCHOUWD.   INLEIDING. Ieder mqnsch, vatbaar voor gevoelens van mensch- INLE[. lijkheid, en in wiens hart de geringde firaal der DINGreden flikkert , ftondt, op de eerfte berichten van het Noodlot aan het onderfte deel van Italië overgekomen, geheel verflagen. Hy verplaatfte zich, Hechts ééri oogenblik, in den toeftand der ongelukkigen , bij het gaapéö van den verflindenden afgrond, het nederftorten der wooningen en voorvaderlijke geftichten — en daadiijk beurde hij zich op door het denkbeeld, dat hij zich nog zo verre van dat noodlottig land verwijderd vondt. Vooral hadt dit plaats in de gemoederen der Nederlanders , bewooners van een laag en vochtig land , in welks nabuurfchap geene brandende bergen gevonden worden, en waar flechts zeldzaam, en altoos in ecne geringe maate, de aardfehuddingen gevoeld zijn. — Of het egter niet beter zij, met bedaarde zinnen , eenigen tijd den geest te vestigen op die verwoestende gebeurtenis , dan daadiijk los en wuft het oog aan dezelve te onttrekken, is eene vraag, die men der voorzigtighcid zonder vreeze voor eenige ontkenning gerustelijk kan voorflellen. — Immers, worden de grondflagen van ons Vaderland ondermijnd noch gefchud door de geweldige fchokken , aan het onderaardfche vuur toe te fchrijven; wij hebben egter mede eenen vijand binnen in, en rondom ons, mede dén der geweldigst werkende hoofdftoffen. — De jaaren 75 en 76 deezer eeuw hebben fpreekendc bewijzen opgeleverd, welke verwoestingen door het opzerA a tend  4 INLEIDING* mua- te,u' cn aanpcrsfend zeewater ons veroorzaakt kunding. nen worden, en het Noodlot, den Alblasferwaard in het jaar 1740 (*) overgekomen, bewees met de fterkfte proeven het verwoestend vermogen van het rivierwater, waar mede de gewesten, die het minst aan de woede der Zuider- of Noordzee zijn blootgesteld, doorfneeden zyn. — Gaarne zagen zich ten dien tijde, die ongelukkigen niet alléén door hunne landgenooten , maar zelfs door geheel Europe beklaagd; — en zouden wij, zo al geene gevoelens van Godsdienst ons nog fterker aannoopten, uit deeze bedenking alléén , niet eenige oogenblikken aan de ongelukkige gefteltenis van Calabrië , van Mesfina wenfehen toe te wijën. Daarenboven, zo de befchouwing van een Treurfpel, waarin meesten tijd het ongeluk eens bijzonderen alléén onze oogen traanen van gevoel doet ftorten, aan alle welgeplaatfte harten aangenaam en ftreelend is, doordien men bij vergelijking met zodanig eenen ongelukkigen , wiens rampen menigwerf door den dichter merkelijk nog verzwaard worden, in eene dubbele maate over zijnen ftaat te vreden wordt ; dan kan het niet misfen , of die teêrgcvoeligen zullen met ono het oog gaarn wenden na de puinhoopen van een verwoest Reggio, en een vernederd Mesfina. Bij deeze gelegenheid dacht het ons ook voegzaam, de ftreeken van dat vruchtbaar en uitfteekend gedeelte (*) Wel 16 maaien is volgens de nntitekening der gefchiedenis die Landftreek door hevige overliioomingen getroffen.  INLEIDING. 5 te van Italië, waar wel bepaaldelijk de verwoesting inleiplaatsgehad heeft, van wat naderbij te befchouwen. DINC" Hierom fchikken wij onze ecrile afdeelmg tot eene befchrijving van de oude gelleldheid van Neder-Calabrie en de ftreeken van Mesfina, die blijken op zal leveren , hoe reeds van de vroegfie tijden af die gewesten dc tooneelen van verwoesting en omkeering geweest zijn. In de tweede afdeeling zal men zich kunnen verlustigen in de laatere geftdcheid dier zelfde landen — tot op het noodlottig tydflip der omkeering. De derde zal de jammeren bevatten van de aardbeeving en den tegenwoordigen toeftand. C) — De waarheid zal ons in alles leiden; en waar, in de eer/Ie dagen, haare voetfpooren onkenbaar zijn, zullen wij haare vriendin, de waarfchijnlijkheid, hulde doen. Met een' dikken nevel van twijfel is bijkans alles der oudheid omgeeven. Vooral deelt in dit ongelukkig lot de Plaatsbefchrijving. Wy zullen egter onze poogingen infpannen om, met zo veel aangenaamheid ons mogelijk , den Leezer langs de ftranden van het oud Italië rond te voeren. Van weinig belangs fchijnt dit, bij den eerften cpfiag, voorden onkundigen; zij, die verder dan de fchors der zaake zien, en eenige kennis hebben aan de groote veranderingen daar te lande oudtijds voorgevallen , zullen terftond bezeffen , dat de Befchouwing van Neder-Calabrië en Mesfina, in CO Wij zullen ons hier ook van de beüchten van den kundigen Heer hamilton bedienen. ^=5^==^ A3  6 inleiding. in lei- in derzelver oudften toeftand , waarvan ons bcJ DING' fcheiden zijn overgebleeven, de verwondering over de tegenwoordige gebeurtenis , hoe eizelijk ook, merkelijk zal doen ophouden. EERSTE HOOFDSTUK. n e 1) e r - c a l a b r i e in het algemeen beschouw d. Daar dat gedeelte van italie , het welk bij hoofd- den naam van calabria ultra of nederstuk. calabrië bekend ftaat, voornaamlijk het Tooneel der verwoesting geweest is, en, fehoon de fchudding al verder gevoeld zij, egter geene zeer aanmerkelijke gevolgen door dezelve fchijnen veroorzaakt te zijn, bepaalen wij in italie onze befehrijving bijzonder tot keder-calabkie, en zullen dus in onze oudheidkundige befchouwing ons ook alléén bij dat gedeelte ophouden. De grensfeheiding tusfehen opper- en neder-calabrië wordt, in de Kaarten van Blaauw en Schenk, aan de westzijde gefield bij de Kaap Suvare, en aan de oostzijde door die beide, als mede in die van de f/Isle en de Wit, bij de rivier Neè'to. Bij de Kaap Suvare of Sivaro flaat in de kaart van Blaauw aangetekend (olim Brettiuni) voortijds Brettium, maar bij Ptolomaeus noch Strabo vin' den wij eenig gewag van een uithoek bij deezen naam bekend ; wel vindt men bij de Ouden een Brn-  heder-calabrie in 't algemeen. 7 Brutium , door Ptolomanis Scyllceum genoemd ; I. doch dit voorgebergte is naar ons denkbeeld ook van het geen Ptolomsus Scyllceum heet , geheel _ onderfcheiden, fchoon Stephanus (*) bij het zelve aantekent , dat Brutium de plaats was, waar eertijds sicilie naar fommiger gevoelen aan italie plagt vastgehegt te zijn , — en in dit geval zou zeker Scyllceum beter, dan het door ons bedoelde Brutium of Bruttium gelegen zijn. Om de duisterheid der oude kaarten, nellen wij de Rivier Laus aan de westzijde, en de Rivier Syb'aris aan de oostzijde,tot grenspaalen van oud neder-calabrie, (trekkende oudtijds de grenzen der Brutiers, de oude inwooners van nedercalabrië, zich zo verre ter Landzijde uit. (Cluverius en anderen). * De Thyrrhenifche of Jujcijche zee befpoelde neder-calabrië ten westen; de zee-engte van sicilie ten zuiden, en de Adriatifche Zee (Mare Adriaticum') volgens Ptolomaeus ten oosten, doch etnverius noemt de zee ter oostzijde de Aufonifche oïSieüifcheZee. (Cluverii Introd. in Geogr.) Cellarius tekent ze aan als de Jonifche (Mare Jonicuni) doch de 1'Isle noemt haar, als Cluverius, de SiciliIfèhe Zee. Men moet het tegenwoordig opperen neder-calabrië wel onderfcheiden van het oude calabrië aan de overzijde van den Tarentynfclien Zeeboezem (Sinus Tarentinus) gelegen, thans Terra de Otranto genoemd. Dit valt egter niet onder onze befchouwing. Het Land der <*ï Stepliani Lexicon, in v (overvloeijen) als zynde een land ,overvloeijende van fchoonheden , (Barrius Lib. I. Cap. XIII.) Verder tekenen wij hier aan, dat neder- cabrie, oudtijds brutium, ligt op 59 graden 10 minuuten Noorderbreedte volgens de kaart van de Tlsle, welken beroemden en netten Aardrijkskundigen wij in deezen gevolgd hebben. Wij dachten eerst dat de Kaart van PtoloniEeus ons ter beste handleiding in de oude Aardrijkskundige befchouwing zou {trekken , doch bevonden de ligging van Italië zo onnaauwkeurig en zo verfchillende van de tegenwoordige , dat het de grootfie verwarring in de denkbeelden der Leezercn omtrent de tegenwoordige gelteltenis zou verooraaken. Wij (») Volgens aantekening van Blaauw wordt Celabria ook Calmria genoemd. (Blaauw 3de Deel.)  NEDER- CALABRIË IN 'ï ALGEMEEN. 9 Wij zullen nu den naam van neder-calabrië geheel daar laateu , en onze befchouwing op brutium vestigen. Oenotria is de otidlte Landsnaam van het onderite gedeelte van i tal ie, dat, volgens het denkbeeld vanStephanus,zijnen naam naar de voortreffelijkheid van wijn, daar ter plaatze vallende, zou gekreegen hebben , (Steph. Lex.~) of, gelijk Varro denkt, naar Otnotrius, Koning der Sabynen. Doch deeze naam heeft zich vervolgens over geheel italie uitgehrtkt , en het gedeelte, thans onder onze befchouwing , werdt vervolgens BRUTIUM Of E R U T T I U M (* ) , naaf dtS- zelfs bewooners, Brutii of Bruttii , geheeten: een volk van een' zeer onhandelbaareu aart, en eene domme geestgefteltenis , fchoon zij het juk der flaavernij, hen door de Lucaniers Ct) opgelegd , moe» (') De Grieken noemden de Brutiers /3jItt/0' of ftgvriti1 Cellarius Geogv. antiq. tf) Daar wij vertrouwen dat het den T.cezers niet onaangenaam zal zijn om van het Land der Lucaniers, een zo nabunrig Volk, en zo dikwerf bij dat der Rruturs genoemd, een kort bericht te ontvangen, hebben wij niet willen af zijn, dit weinige daaromtrent in deeze aantekening mede te deelen. , De voornaamfte Stad van lucanie was Pastum, eene Stad , beioemd om haaien overvloed van roozen, door de Tufcirs gedicht en Posfcdonia genoemd: (Steph. Dieft.) en in lanteren tijd ylcropol! (Riccntiora Nomina in Ptolom. Gcogr.~) Tegen over Pastum lag het Eiland Leucofia, zijnen nr.sm draagende naar eene der Sireenen, (Strabo Lib. 6.) de Stad Hyè'la, ook Ella om zekeie bron genoemd, ten tijde van Strabo Eka geheeten {Strabo A 5 r. HOOFDSTUK.  n HOOFDSTUK. IO BESCHRIJVING VAN moedig van den halze gefchud hebben : anderszins worden zij ook Brettiers geheeten , volgens Barrius, die uit hoofde zijner fterke geneigdheid voor zijn Vaderland, de woestheid van zeden der Brutiers vrij driftig ontkent; en vooral gaat hun de fpraak naa, dat, daar uit hun de beulen des Romeinfchen volks gekoozen werden, zij wel bijzonder handdaadig geweest waren aan het kruizigen van den Zaliginaaker Jefus Christus, van welken blaam hun Petrus Polydorus, in eene breedfpraakige Verhandeling , tracht te zuiveren. De Lib. 6.) bij Ptolomsus Vcïïa (Ptolom. Lib. III. Cap. I.) en en in laatete dagen 5*. Eonsfacio (R. N. en Pt.~) was de geboorteplaats van Parmenides en Zeno. De grond was daar ten tijde van Sirabo zo onvruchtbaar, dat de Inwooners genoodr zaakt waren' zich van de Zee te geneeren , (Strabo Lib. rt.) liet voorgebergie Palhiurus, droeg zijnen naam naar den Stuurman van het Schip van iEneas. Virg. /En. L. 6. r. j8i. /Eternumque locus Palinuri nomen habebit. dat is, volgens Vondels vert. En eeuwigh zal dees plaats ook Palinuur als gij Genoemt zijn naer uw' ïiaem, en uwen naem behouwen. Voor Eka lagen twee Eilanden Oenotrides genoemd , (Strabo Lib. 6.) het een droeg den naam van Pontia, het ander dien van ffitcia (Plin. Lib. 3. Cap. 7.) beide voorzien van legplaatjen voor Schepen (Strabo Lib. 6). Het Kasteel Pyxus by de Latynen Ruxcnlum en naderhand Piscotta of Foresta geheeten, fff. li. in WO (londt aan de kust der Thyrrenifche Zee, hebr bende een haven en rivier van dien naam. Micythus, Vorst vin Mesfina in sichie (lichtte daar een volkplanting, die zeer fcbielijk verliep. (Strabo Lib. 6.) Niet ver van de rivier Lans, ?ijnde bij dezelve ook een Zeeboezem van dien naam (Plolom. Geogr. Lib. 6. C. 4.) naderhand Cocco genoemd, IR. Nom. ad P. 4O was eene Volkplanting der Sybaiiten, (Strabo Lib. VI.)  ,y. C. Salernus toegenaamd: De Siler fraai bezoomd, De Macra, die geen Schip verwachtend op zijn vloed Langs Luna 's vesten flroomt in 't Zeenat, waar 't gebergte Allengs zijn hoogen rug weer heffend na de wolken, Het land der Gallen ziet, en de Alpen met hun kruin Afhangende onderfchept, dan wordt weêr de Apennijn Voor de Urnbriër en Mars een milde en vruchtbre moeder En door den fcherpen ploeg des Sabellijns doorfneeden Befchaduwt hij al 't volk der Latiërs wien 't Land Als eigen toebehoort, van bergen rijk voorzien , En dennen fteil van top. Het fchoon Hesperie Verlaat hij niet dan door 't gebergte van Scyllanim Gekluisterd, daar zijn rei van hooge bergen flrekt Tot aan het Tempelchoor Lacinje verder zelfs Dan 't groot Italië, tot dat het woeste zeenat 't Nabuurig Eiland fcheidde en 't land verkeerde in water. Doch naa die fcheiding van het eertijds vaste land Zwicht nu het uiterst punt der Itaaljaanfche kust Voor 't hooge voorgebergt Pelorus in Sicilje. II. HOOFD» STUK.  16 BESCHOUW. VAN HET APENN. GEBERGTE. m HOOFDSTUK. I DER- In deeze weinige regels wordt de loop van dat gebergte en de Rivieren, die hunnen oirfprong aan die hooge toppen verfchuldigd waren, op het kragtigitebefchreeven. Van dit gebergte gewaagt Plinius l Lib. 2. C. 80. dat hij hetzelve dikwerf hadt voelen 1'chudden , 't geen hij als een bewijs bijbrengt, dat de bergachtige plaatzen meest aan aardbeevingen onderworpen zijn. Op het Apennijnfche Gebergte , het geen in ons bellek valt, was een aanzienlijk bosch Syla of ook wel Sylva Brutia , het Bosch der Brutiers genoemd — Stephanus leidt den naam Syla af van het Griekfche cvKSt, betekenende rooven, buitnïaaken; dewijl zich daar zeer vcele'roovers onthielden. (Steph. Lex.) Dit Bosch was voorzien van allerhande foorten van boomen, zelfs ten fchecpsbouw bekwaam, — en leverde ecnen rijken overvloed van Geneezende kruiden op. (Barrius Lib. 2. C. 20.) Pontanus fpreekt 'er op deeze wijze van, Est nemus extremis Calabrum inviolabile terris , Diis facrum patriis, multa & pietate verendum, Arborei dives fatus, volucrunique rapinis Opportuna domus, tuta & fpelaa ferarum Hoe nemore in ipfo , lueisque horrentibus olim Adveftam memini (lirpem, qu,e citron ab omni Parte £f odove quidem , foliis & flore referret, Sed fruélu varieta £=? longe aliena pgura, P'ix orbem retinens, protento & corporc longo Sefe agit indudus, varia & trahit agmina cauda.  HET LAND DER CROTONIERS. 17 DERDE HOOFDSTUK. OVER HET LAND DER CROTONIERS. Wij zullen eerst de oostzijde van het Apennijnfche gebergte befchouwen. Hier komt ons in de Aardrijkskunde het Land der Crotoniers voor 00- , gen: de Crotoniers waren een volk naar allen fchijn van Griekfche afkomst. [Alg. Hist. 10. D. bh 28.] Men kan de grenzen der oude Landfchappen zo naauw niet beperken als die der nieuwere, en daarom durven wij de Stad Confentia zeer wei reeds onder het Land der Crotoniers rekenen. De Stad Confentia, (ook wel Cqfentia, Cosfentia, en nu in het Italiaansch Conzenza geheeten) noemt Strabo de Hoofdftad der Brutiers , doch Piinius geeft haar Hechts den naam van Op. pidum, of een gewoone Stad , niet van de grootfte foort. In oude tijden egter moet Confentia van vrij veel aanbelangs geweest zijn, daar men elders aangetekend vindt: „ dat toen zich eenige fteed„ jes der Salentiners aan Hannibal hadden over„ gegecven, de Thuriers en Confentiers om dit „ te vergoeden, tot den kant der Romeinen over, „.vielen." [Prol. Geogr. Lib. 3. C. 1. & Nomina Recennorum. Strabo Lib. VI. Piinius Lib. 3. C. 5. Alg. Hist. D. 15. bl. 521. Barrius Lib. 2. C. 6. arinot.] Zy was gelegen tusfehen de ftroomen Cratis en Bafentum, beide om hunne visclïrykheid beroemd. Men houdt Hercules voor den luchter aeezer Stad. B De \ III. HOOFDSTUK.  III. HOOFD STUK. 18 HET LAND De Berg Clibanus wordt bij Piinius gemeld, en wij hebben op den zeiven niets aan te merken dan alléén deeze gisfing, dat, daar Clibanus in het Latijn een oven betekent, veelligt deeze berg de gedaante van een oven der ouden zal gehad hebben , of dat dezelve mogelijk eene natuurlijke warmte, naar die eens ovens zweemende,zal bezeten hebben. (Pi. L. 5. Cap. 10.) Op de Kaart van de i'lsle is de berg Clibanus geplaatst bij het voorgebergte Lacinium. Volgens dezelfde Kaart zou niet ver van deeze Landftreck het land der Aprtistani gelegen hebben. Cluverius heeft 'er niets van. Ccüarius tekent aan, dat het over één zou komen met het Abystrum van Ptolomaéus (Plin. Lib. 3. Cap. 11. Ptolom. Geogr. Lib. 3. C. 1.) Petilia fook wel Petelia genoemd, welk woord men wil, dat afgeleid zou zijn van het Griekfche utTiUi, dat is, vliegen; om dat door de wigchelaarij van het vliegen der vogelen aangeweezen zou zijn, waar die Stad gefticht moe.ó$;eit 6«Afl6irff»)f dhfivgw lSa>(> , flair' è'vToo-fls (pasvscxe >twxt«>^e.£v>j' ctucythia, toen hij door ftormwinden gefchokt aan sicilie landde. (Ccilarius Lib. II. c. 12. Nota; in Silio Italico Lib. 14. v. 260.) Naulochus was eene zeer gefchikte haven, waarbij een klein Stadje gevonden wierdt. (Cellarius Lib. II. c. 12.) Hierop volgde het eerde der drie beroemde voorgebergten van sicilie, Pelorus, nu Capo di Faro geheeten: dit voorgebergte was zeer nabij aan italie gelegen, zodanig ztlf dat het, een eind wegs uit zee gezien,aan de Italiaanfche kust fcheen vast gehegt te zijn , waarom ook Virgilius zegt: iS? angufli rarefcent claujlra Pelori. Dat is: En de inham van het eng Pelorus komt te (luiten. Silïus Italicus zegt van dit voorgebergte: Celfus harenofa tollit fe mole Pelorus. Overgezet: Het hooge voorgebergt Pelorus prijkt verheven Met zijn gevaarte, dat uit zand beftaat (Cellarius Lib. II. c. 12. Virgilius yEn. III. v. 411. Vondels vert, bl. 215. Silius Italie. Lib. XIV. v. 79.) Naa het voorgebergte Pelorus deedt zich de Stad Mesfana, thans Mesfina genoemd, aan de befchouD 3 wing VI. lOÓFÖSTIIK.  54 EEN GEDEELTE VI. , HOOFD- . SVJK. ving op. De oudfle naam der Stad was Zanck g betekenende een zeis, waar mede de maaijers het iooren affnijden. Het zij om de gedaante der Landtong , aan welker overzijde zij gelegen was, die de gedaante van dat werktuig des Landbouws hadt, het zij om den rijken overvloed van graanen, waar mede zij italie voorzag, het zij naar den koning Zanclus. CSU. Ital. Lib. XIV -195.) De Stad Mesfena of MesJ'ana is gedicht door de Mesfanifche Peloponnefers, van welken zij haaren naam ontleend heeft. Ln de vroegtte tijden heeft deeze Stad reeds veel door de pest geleeden. Maar door de Samniten t die zich daar ter neder zetten, wierdt die verwoesting eenigzins geboet. (Cluv. Lib, III. cap, 4.) —* De Romeinen gebruikten deeze Stad als hun ver'chansfing en wijkplaats in de Punifche oorlogen. Misfchien hadt de Natuur nimmer fchooner en ge[chikter ligplaats voor fchepen gevormd, dan de inham van Mesjam — doch hiervan in het vervolg nader, — De Mesfaniers hebben ook eenigen tijd den naam van Mamertiners gedraagen — en de wijn dier Stad was zeer beroemd onder den naam van Ma* mertynfche wijn. Steph. Wij zullen onze befchrijving van Oud Mesfena fluiten met eene korte aantekening over den dichter Ibycus, dien men wil dat in deeze Stad gebooren is ; fchoon hij bij anderen een Rhegiiier genoemd wordt. Deeze verviel op zekeren tijd in de handen van firuikroovers: op het oogenblik dat zij hem ombragten,riep hij eenige kraanvogels,die bo-  VAN HET EILAND SICILIE. 55 ZEVENDE HOOFDSTUK. OVER DE EILANDEN AAN DE SICILIAANSCHEEN CALABRISCHE KUSTEN, IN ONZE BESCHOUWING N O OD Z A AK L IJ K. Aan de Calabrifche Kust vertoonen zich de Jthacejice of de Ithacefifche Eilanden, waarop men wil dat de wachttoorens van Ulysfes zouden geftaan D 4 heb- VI r. HOOFDSTUK. VI. JOOFTJSTUK. boven zijn hoofd vloogen , als getuigen aan, van den doodflag , die aan hem begaan wierdt. — Zijne moordenaars, zich eenigen tijd daarnaa op eene markt bevindende, zagen eenige kraanvogels; ziet daar, riep 'er één, de wreekers van Ibycus! — dit werdt door eenen vreemden gehoord, die hierop nader aandringende en een verlegen antwoord ontvangende , hun den rechter aandiende , die, naa door de pijnbank de belijdenis afgeperst te hebben, hun de verdiende ftraf deedt ondergaan. — Dit geval werdt bij de Grieken tot een fpreekwoord [Al I&kov yt^xvoi} de kraanvogels van Ibycus, 't geen zij gebruikten als door een vreemd en onvoorzien geval een misdaad werdt uitgebragt en de fchuldige de verdiende flraf onderging. (Strabo Lib. VI. Cellarius Lib. II. c. 12. Silius Italicus Lib. XIV. v. 195. Ciuverius Lib. 111. c. 41. Erasmi Adagia p. 724.)  56 DE EILANDEN AAN DE VIL HOOFDSTUK. hebben.. Volgens Cellarius zouden in zijnen tijd die eilanden de naamen van Braces, Braca en Torricella gedraagen hebben. (Cellar. Lib. II. cap. io. Piinius Lib. III. cap. 7. Plet voornaam (Ie der Liparifihi Eilanden, die ook de Molifche of de Vxdcanifcht genoemd wierden is Lipara , eene volkplanting der Cnidiers , zijnen naam ontleend hebbende van den koning JLiparus, opvolger van iEolus: het eiland is beroemd wegens zijn fchoone haven, plaatzen en gezondheid van luchtftreek. (Cellarius Lib. II. cap. 12.. & Piin. Lib. III. cap. 6.) Het eiland Thermisfa , ook Hiera en Vulcania genoemd, is niet ver van Lipara af gelegen — waarop een bijna altoos brandende berg gevonden wordt, van waar dit eiland ook aan Vuleanus, bij de Heidenen den God der fmeden, werdt toegewijd: hier van zingt Virgilius: Infula Sicaniv.m juxta latus, ASoliamque Erigitur Liparen , fumantibtis ardua faxis; Qiiam fubter Jpecus & Cyclopum exefa caminh Antra AZtncea tonant , validique incudibus itïus Auditi referunt gemitum , Jlriduntque cavernh Stridura Chalybum , rjf fornacibus ignis anhelat-. Vukani domus & Vulcania nomim tellus. Het geen dus door Vondel zeer vrij gevolgd is. Ter zijde aan 't vet Sicilje en Lipare, daer toen  siciliaansche en calabrische kusten. 57 De wintgodt heer?chte . rijst een eiland met zijn rotzen, Vo! roock en fmook, zoo hoogh dat zij de wolckcn trotfen, Waer onder de fpelonck der reuzen, en het hol Van Etna , door de keel des fchoorfleens, zwart eu vol V'an roet, en uügebrant, vast dondert door de Steden. Men hoort ze vreesfelijk op't aenbeeld flaeu , en ftneeden , Dat op dien klanck het hol hier wtêrgaluit met getchal, De vonck al liiorrende zich uitfpreit over al liet hol. Men hoort 'er vier en vlam geduurigh hijgen, En zwoeghen in de finidts :'t geweer om meê te krijgen , Wordt in dien winckel van den Godt Viilcsan gefmeet, En 't land voert 's Viergodts naem (Cellarius Lib. II. Cap. 12. Virgil. JEn. Lib. VIII. v. 483. Vondels vert. bl. 389.) Strongyle is een eiland, dat dien naam naar de rondheid van deszeifs gedaante ontvangen heeft, en was mede van eenen brandenden berg voorzien: deszeifs inwoonders konden drie dagen van te vooren (pellen welke wind 'er zou waaijen, en die wichlaarij onderwonden zij zich uit den oprijzenden damp. (Cellarius Lib. II. Cap. 12. Stephani Lexicon. Strabo Lib. VI.) De overige eilandjes met naame Dydime, Heraclea of Herculis infula , Phxnicufa , Ericufa en Evonymos, zijn van zeer weinig aanbelangs —— gelijk ook het eilandje Ustica. (Cellarius Lib. II. cap. 12.) Dus hebben wij onze leezers het oud-nederCALABRiEen ook dat gedeelte van sicilie doen kennen, het geen wij bijzonder in ons bellek van D 5 nao \ .VII. HOOFDSTUK.  58 de eiland. aan de sicil. en calab. kust. VU. nooden hadden. Wij hebben tevens getragt den hoofd- dorren weg der aêloudheid zo lecvendig te maa- *TtJK' ken als ons mogelijk is geweest. In onzs volgende afdeeling zullen wij nieuw-nedercalabrie en het hedendaagsch sicilie bcfchouwen. ■  NEDER-CALABRIE, DE LANDSTR.EEKEN VAN M E S S I N A, EN DE NABIJ LIGGENDE EILANDEN, IN DERZELVER NIEUWE REN TOESTAND BESCHOUWD.   TWEEDE AFDEELING. overgang van de eerste afdeeling. Meer lichts, meer ontwijfelbaare zekerheid zullen wij ontmoeten in de befchouwing, die wij nu aanvangen , fchoon de tijd der Midden-Eeuwen met nevelen bezet zij. Wij zullen dat Tijdperk egter nu en dan aanroeren niet alléén , maar 'er zelf zeer dikwerf van gcwaagen; aangezien in die landftreeken de voetfiappen van de gebruiken der Midden-Eeuwen overal in lieden én kerken voor handen zijn. In geen land ter waereld heerfchen meer bijgeloovige begrippen, dan in sicilie , en dit is vrij natuurlijk toe te fchrijven aan alle de verfchijnzelen, door den brandenden berg en den zwavelachtigen grond veroorzaakt: de menfchelijke natuur immers is zo gefield, dat zij bij het zien van iets bijzonders terflond de onmiddelijke oorzaak en het gevolg van hetzelve tracht op te fpooren. Niets is in die naafpooringen gemaklijker, dan alles vr-emds op de rekening van den duivel of eenig anderen boozcn geest te zetten. Aangenaam egter hoopen wij zal onzen leezer de togt zijn, dien wij weder met hem zullen onderneemen , en wij vertrouwen dat de verwisfeling van voorwerpen, zo wel als de naauwkeurigheid van befchrijving, het dorre, dat altoos derplaatsbefchrijving aankleeft, eenigermaate verleevendigen zal. . EER- OVERGA N G.  6l neder-calabrië I. BOOFI) STUK. EERSTE- HOOFDSTUK. neder-c alabrie in het algemeen. Tot de befchrijving dan van het Nieuwere n eder - calabrië betrekken wij alles, wat naa de ■ komst van Christus aan die Landftreek is overgekomen tot op den dag der verwoesting. Eerst het één en ander te laaten vooraf gaan over het Land in het algemeen , keuren wij voor denLeezer voegzaam en geleidelijk. Barrius zegt met ronde woorden: „ dat de Rhe- • giners op de prediking van Paulus den Apostel, het eerst, alléén de Romeinen uitgezonderd, het Christelijk geloof omhelsd hebben: want dat Paulus uit Judtsa na italie reizende, te Rhegium is gekomen in het vijf en twintigfte Jaar naa Christus lijden, daar in één dag de leer des Euangeliums verkondigd en de inwooners dier Stad tot het Christelijk geloof overgehaald heeft, zelfs zo verre, dat hij daar eenen Stephanus tot aartsbisfchop bevestigde, die dan vervolgens in die Landflxeeken de Christelijke openbaaring uitbreidde. (Barrius Lib. I. c. 17.) Dit heeft Barrius zeker uit de overleveringen zijner Kerke opgemaakt: want in de Handelingen der Apostelen, waaruit wij dit zouden moeten opmaaken , jaa waarop zich Barrius beroept, vinden wij alléén — Ende als wij tot Syracufen aangekomen waren , bleven wij [aldaar] drie dagen. Fan waar  ïn 't algemeen. 6j tüaar wij ommevoerent en quamen aan tot rhegium : ende alfoo na tenen dagb dt wind zuyd 1 voert, quamen wij den tweeden dagb tot Puteolen, (Handel. XXVIII vs. 12, 13.) Neder-calabrie heeft ten tijde van Anaftafius den derden veel geleeden door de Agareners, daar het door dezelve hijkans geheel verwoest wierdt: ook heeft deszeifs zeekust ten tijde van Keizer Karei den V. veele plunderingen ondergaan, en veele aan zee gelegen Steden zijn door den overmoed der Soldaaten genoopt, bij welke gelegenheid ook veele inwooners van calabrië gevangen genomen wierden. (Barrius Lib. I. cap. 19. v. 20.) In het Jaar 1639 heeft ne der-c alabrie , gelijk ook de deelen van Mesfina zeer gevoelige aardfchokken geleeden, doch van dit ongeluk zullen wij in een laater Hoofdftuk fpreeken , wanneer wij met de ftreeken van het Nieuwer neder-calabriü gemeenzaamer geworden zijn. De landftreek van neder-calabrië was allervruchtbaarst ; de bergen, aan de zon blootgefteld, waren vercierd met de heerlijkfte vruchten, de wijnftok en de olijfboom groeiden 'er van zelve, fchoon voor de teelt des laatften nog al eenige zorg gedraagen werdt. Men trof 'er ook in het land fchoone bosfchen aan, door de hand der Natuur geplant, en rijk in pik, hars en terebinthijn. De Castanjeboomen van verfchillende foort waren mede een eigen gewas van neder-calabrië. Veele planten in de geneeskunde gebruikelijk, bedekten overal den grond. Wellen van warm water ont- f. IOOF0» STUK.  64 neder-cala briH I HOOFDSTUK: i j ] ! i Dntfprongen tusfchen de bergen , en bezaten eene-. geneezende kragt. De zee, die calabrië befpoelt,is uitfteekend a vischrijkheid, en van rooda zo wel als witte ko•aalen in ruimte voorzien. (Barrius Lib. i. C. 22.) £en hedendaagsch Schrijver zegt'er van, dat 'er ie vruchten een dubbele grootte hebben — de doës groeijen 'er op den blooten grond zonder ftooting of broeikasfen, en de olijf boomen zijn 'er zo rroöt als kleine eikenboomen —(Graaf de Borch ileis 3de Brief.) ■ Dit calabrië egter, hoe gezegend door de nilde Natuur, was altoos het tooneel van ongelukkige verwarring; ter zee en te land blootgefteld en r,eduurig overvallen van roovers, en bewoond door ;en volk, dat vadzig, dom en bedrieglijk was. De [nwooncrs, wat ook Barrius door een te fferke liefje tot zijn Vaderland vervoerd, zegge , de inwooners waren wild en woest van aanzien, (de 3raaf de Borch noemt ze eer beeren dan men"chen); van een barbaarfche taal, een afgrijzelijk voorkomen , een boosaartig uitzigt, en dat zich anderhoudt met walgelijk voedzel. Zij waren lui ;n te onveritandig om de vruchten, die de Natuur hun toereikte, aan te kweeken, en met dat alles- nog bedrieglijk, zo dat dc hedendaagfche Calabriers de grondtrekken van hunne voorvaders, de Brutiers, zeer wel f/chipien bewaard te hebben. Overal was de Calabrifche Kust met toorens voorzien , een mijl of daar omtrent van elkander geplaatst om de kust van zeelchuimers te bevrijden. D»  in 't algemeen! 65 De neder-calabrisc he bodem zal nu het onderwerp onzer befpiegelingcn zijn. ■ Het eerfte, dat zich op de Landkaart der nu meest- al verwoeste plaatzen aanbiedt, is de Rivier Neëto of Neto, duidelijk haaren naam afleidende van derzelver ouden naam Kecethus , waarvan wij bl. 20. melding gemaakt hebben. Aan de boord van dien Aroom vertoont zich het kasteel van de Rivier Neto, Rocca di Neto genoemd. Kieromltreeks plagt de bisfchoppelijke Stad Leonum, gemeenlijk St. Leone genoemd, gevonden te worden. De Stad Policastro is tusfchen twee uitfpruitzels van èin der armen van de Rivier Targit gelegen: zij is mede fterk door de Natuur. De flroomen waardoor deze Stad omvat wordt, zijn zeer vruchtbaar in zeker zoort van aal. Dit Steedje behoort tot de domeinen van den Koning van Napels. Voorts vertoont zich de Stad St. Severina, een edele en oude Stad, voorzien van eenen aartsbisfchoplijken zetel, op een hooge rots gelegen en door de Natuur vrij fterk, als van alle zijden bijkans omringd zijnde van bergen en rotsachtige plaat zen. De grond rondom St. Seuerina is beroemd door zijne vruchtbaarheid in wijn en olijven. (*) Het (*) Deeze Stad is gedicht door de Patriarchen van Conflantinopolen en in den Jaare 1570. met het bisdom van de verwoeste Stad Si. Leone, bovengemeld verdénigd. Onder het aartsbisdom van Seyerina behooren de bisdommen Ceriati, Umiratko, Strongo/i, Jfola en Belcastro. E r. HOOFDSTUK.  66 de oostzijde van l HOOFDSTUK. II. HOOFDSTUK. Het Steedje Mesfuraca, ook wel Mesfurga, is niet ver van Policastro gelegen. Derzelver inwooners plagien beroemd ie wezen door het maaken van pottebakkers-werk uit een foort van rosfe klei. TWEEDE HOOFDSTUK. de oostzijde van neder- calabrië bes chouwd. Wij zullen, gelijk inde befchrijving van Bruttium, ook met de oostzijde van neder- calabrië beginnen; en fchoon de eigenlijke grens van n eder-calabrië de Rivier Neto is, eerst een weinig over de Stad Conzenza handelen. Conzenza of Cofenza is de Hoofdftad van opp e r- c a l a b r ie ; en fchoon klein van uitgeftrektheid, heeft zij egter een aartsbisdom. Zij is gelegen aan de ftroomen Crate en Bafento. Niet ver van de Stad is eene alleraangenaamfle vallei, door da rivier Crate befproeid. Cofenza ligt in eene fchuinfche richting en overziet verfcheide (leedjes en dorpen, als Domanico, Mendicino, Carolei, F'endace , Montalto, Regina, Lattarico, Torano, St. Mar co , Roggiano , Terjïa en Terra nuovo ; als ook Castiglione, Rofe, Luzzi, Airi, Bifignana en Curigliana. De zo even gemelde vallei is wel twintig mijlen groot en van alle aangenaamheden rijkelijk voorzien. De Stad is omringd door  N E D È R - CALABRIË BESCHOUWD. 67 door eene groote menigte wel bewoonde dorpen, II. en heeft een fchoon kasteel. In rang van (temming 1100FD' ° ° STUK. volgt zij op Napels, en haar aartsbisdom voert — . den naam van Miferatione divina. De Augustynen, Jacobynen, Franciscaanen, Capucynen, Mi» nimen en Carmelieten hebben 'er hunne geestlijke gehuchten. De Jefuiten hadden 'er voor de vernietiging hunner orde mede een klooster. 'Er worden zeer veele overblijfzels der heiligen bewaard, als de hairen van Apostel Petrus , het kleed van de Maagd Maria, en beenderen van meer dan twintig beroemde mannen en vrouwen der eerfte Eeuwen. Li Cotmiei, is eene Stad, zo men wil, door de Crotoniers op een verheven plaats gedicht. S. Mauro, bij anderen Rocca di S. Mauro geheeten, heeft eenige voortreffelijke mannen voortgebragt. Cotrone, eene Stad tot de Koninglijke domeinen behoorende, is van eenen bisfchoplijken zetel voorzien , (laat onder het aartsbisdom van Reggio, en heeft zeven Parochiekerken en twee kloosters. Bij de voorgebergten Nau en Manna, niet verre van de Stad Cotrone gelegen, is de zee van veele koraalgewasfen voorzien, en langs het ftrand tusfchen Nau en Manna ontwellen veele zoete bronnen. Het Steedje Cutro [ook wel Citrum genoemd] was omringd door vruchtbaare weiden, en gefticht, zo men wil, door de Crotoniers: hier bij wierdt een meir gevonden, 't geen fterk opwelde, E en dit is zeer moeilijk te bereiken , zo door de gevallen lheeuw als door het fmelten van dezelve, of dat zij overdekt is met zekere zwarte asfehe. Hier hadt, zo men wil, Empedocles, een wijsgeer en dichter van Agrigentum herkomitig, zijnen tooren, om te beterde natuur van den berg Etna waar te neemen, doch door de groote nieuwsgierigheid verlokt, fchijnt hij, gelijk Piinius door den Fefuvius, door den Etna zijn einde gevonden te hebben ; althans ibmmigen willen, dat hij, in deszeifs mond inziende, ter nedergeftort en door het onderaardfche vuur verteerd is. Hier zijn de luchtverfchijnzels F vvon« IV. HOOFDSTUK.  8a BESCHOUW. VAN EEN GEDEELTE IV. HOOFDSTUK. II60 1447 1554 1753 1329 ' 153<5 I669 1755 1408 1537 IÓ93 175/ 1444 Eislijke verwoestingen zijn door deeze uitbarftingen veroorzaakt. Om iets hiervan te zeggen: in het jaar 1693 zijn 'er zestien Steden, en achttien landgoederen geheel door vernield, en drie en negentig duizend menfehen fchooten bij dezelve het keven in. Lingua Gros/a is eene kleine Stad, gelijk ook de Stad Randazzo. Tauromina , gelegen aan Golfo de St. Nicolo, wierdt in het jaar 1693 bij de gemelde uitbariting van den Etna zeer befchadigd door geweldige aardfchokken, en is tot een onaanzienlijk dorp vervallen. Men verwondert zich hier ter plaatze over den Schouwburg, waar van wij boven bladz. 51. rneldir.g gemaakt hebben, niet alléén over de fraaiheid wonder fchoon om waar te neemen , als werkende aan de voeten van den flerveling ver boven dezelven verheven. De Itarrenhemel maakt 'er een allerheerlijkst vertoon, daar de hinderlijke dampen hier grootendeels uit den weg geruimd zijn. Van den Crater geeven de meeste Reizigers eene befchrijving, dat zij denzelven gezien hebben , dat hij beftaat uit asch, enz.; doch veel verder komen zij niet; en met zeer veel reden. De voornaamfte uitbarltingen, door de pen der Gefchiedkunde geboekt, zijn die van de jaaren  DES EILANDS SICILIE. «3 held en trotschheid van dat gedicht zelvej maar over de heerlijke ligging daar toe uitgekoozen, als ziende men uit de zitplaatzen op het gevaarte van den ontzaglijken Etna; en verder ter regter en ter flinkerhand was het gezigt langs de heerlijke zeekust, zich (trekkende na Mesjtna en Catana. —— Eene bedenking, en nog al vrij zwaarvvigtig, valt hierop, naamelijk, dat dit berggezigt en de fraaiheden van de kust verder, te veel de aandacht der bcfchouwers van de vertooningen der fpeelers moeten afgetrokken hebben , fchoon men hier tegen weder zou kunnen inbrengen, en niet zonder reden, dat de meeste bezoekers van dien Schouwburg zo zullen gewend geweest zijn aan het gezigt van den Etna, dat zij , daarvan verzadigd, een minder grootsch tooncel, maar hetgeen hunne nieuwsgierigheid uitlokte, voor het trotschfte gezigt van de waereld zullen verkoozen hebben. Patti is eene Stad, die den naam geeft aan den Zeeboezem, waar aan zij gelegen is. Niet ver van Patti ligt het Steedje Tertorici. De Steden Pezzo di Gotto en St. Lucia liggen in de nabuurfchap van de Stad Milazzo. De eerfie is door Paus lionifacius den dertienden tot een bisdom verheven. Milazzo, eene fterke Stad, ligt aan een Zeeboezem , die Gvlfo di Milazzo geheeten wordt. In het jaar 1719 wierdt zij door de Franfchen, naa eene zeer iïrenge belegering, veroverd. Milazzo is van een zeer goede haven voorzien; ook wordt de uithoek F 2 Lands, IV. noorn- STUK.  84 BESCHOUW. VAN EEN GEDEELTE IV. HOOFD STUK. Lands, die in zee fteekt, Punta di Milazzo ge* noemd. Dus komen wij tot het korts nog zo aanzienlijk en thans, helaas! zo ellendig vernederd Mesfina* Om de aanmerklijkheid dcezerStad, en dewijl dezelve zo geheel verwoest is, zullen wij eenigzins breedvoeriger zijn in derzelver befch rij ving. In de Faro di Mesfina ligt, fchuins over de Stad Reggio, een Landtong, vormende een. der beste en ichoonfte havens van de waereld; men wil dat 'er. duizend fchepen verlig voor alle winden en alle jaargetijden kunnen liggen. Ook was deeze haven zeer verfterkt met een kasteel, door de Spanjaarden gebouwd op dat gedeelte, waar de Landtong aan de kust is vast gehegt, buiten nog vier kleine forten, die den ingang van de haven beurijken; hierbij lag het Lazaret of Ziekenhuis, in volle zee op paaien gebouwd. Het was een groot, ruim en gemaklijk gebouw. — Het water in de kom door de Landtong gevormd, is altoos effen en vlak, daar men uit een zee komt, waar alles loeit en brult , daar de Echo 's op de rotzeil en klippen het afgrijzelijk geluid verdubbelen. Aan het einde van die Landtong ftondc ook nog een vuurbaak om de Schippers tegen de nadering van den draaikolk Charybdis, te waarfchuwen. Aan den overkant van deeze Landftreek deedt zich een der fraaifte kaaden op, die ooit te aanfchouwen zijn; en deeze fchoonheid nam zijn ooriprong uit den fraaijen aanleg van de Stad, die een paleis fcheen te zijn, met een voorgevel van bij-  DES EILANDS SICILIE'. 85 bijkans duizend fchreden lengte. De huizen aan de haven waren van vier verdiepingen, allen naar dezelfde evenredigheid der bouwkunde gedicht, en deeze vormden dat heerlijk gezigt, het geen de Mestuiers met reden den naam van Schouwtooneel gaven. Voorts was Mesfina eene Aartsbisfchoplijke Stad, voorzien van Mannen- en Vrouwen-kloosters — de huizen waren 'er gemaklijk, en de leevcnsmiddelen overvloedig en goedkoop. —— 'Et .waaide een wind met de alkraangenaamde geuren opgevuld, door de kruiden veroorzaakt, die op de Mcsfinifche velden wiefchen : de Heer Brydone geeft 'er een befchrijving van;, zo uitlokkende, dat wij niet naiaaten kunnen een klein gedeelte den Leezers, die hem niet bezitten mogten, mede te deelen. „ De Mesfincrs hebben ook een groote verfcheidenheid van bloemheesters , bijzonder„ lijk hebben zij 'er één in grooten overvloed-, „ welken ik mij niet herinner ooit te vooren ge- zien te hebben. Hij draagt een fchoone en b, ronde vrugt , van een helder geele kleur ; zij noemen dezelve il Porno d'oro of gouden appel; „ Alle de velden rondom Mesfina zijn bedekt met de malde witte Klaver, met een verfchei5, denheid van balfemagtige en welriekende Plan^ ten doorweeven, die de lucht met de liefelijk„ de geuren vervullen , en de wandelingen tert „ uiterden aangenaam maaken. Maar het geert opmerklijkst is, wij hadden de meeste gewaar„ wording van deeze geuren, als wij op de haF 3 a veri IV. HOOFD 51 UK.  IV. HOOFDSTUK. 86 beschouw. van een gedeelte „ ven wandelden , het welk evenwel op den ,, grootften ■ afftand van deeze velden is. " » De Heer Pilaü meldt, gelijk ook anderen, dat zij die geur op zee en in de Faro van Mesfina gerooken hebben. Egter dunkt het ons vreemd, dat die geur zijnen oorfprong zou ontleenen, geliik iemand den Heer Brydone vermeldde , van het zout, door de hitte der zonne voortgebragt, een aangenaamen reuk, dien van vioolen zeer gelijk, van zich geevende. Eik der Leezers zou denken dat Mesfina zo fchoon gelegen, zo wel gebouwd, een Stad van het grootfte geluk, van den bloeijeudften handel moest geweest zijn , tot op het oogenblik haarer korts voorgevallene verdelging. Zo was zij ook in de daad tot het jaar 1743. Dit jaar was voor haar zo noodlottig, dat 'er wel drie en veertig duizend menfchen door de woede der pest het leevenslicht veriooren hebben — dit heeft die Stad ontvolkt, en de helft der huizen ftondt ledig van inwooners, waarom de Graaf de Borch 'er zeer aartig van zegt , dat Mesfina zich in deezen ftaat van kwijning vertoont als een fchoon lighaara van zijn leevenwekkenden adem beroofd. Als wij nog iets omtrent de Hoofdkerk van Mesfina hebben opgetekend, zullen wij van de befchouwing dier Stad afftappen , om over te gaan tot de Eilanden aan de Siciliaanfche kust gelegen. Deeze kerk dan was nog een gedenkftuk der oude Normannen, die het eiland sicilie bewoond hebben. Zij fcheen gelucht op eenen Heiden- fchen  DES EILAND S SICIL IE. $7 fchen'Tempel, en hadt, het geen het zonderlinge is, de gedaante van een groot Schip met twee laa 1 ge zijden ; doch de kenners der bouwkunde ver- _ werpen deezen (maak zeer verre en fchijnen die kerk alléén aan te merken als een duidelijk betoog van de gedrochtelijke bouwkunde der voorige dagen.- VIJFDE HOOFDSTUK. OVER DE EILANDEN AAN DE SICILIAANSCHE KUST GELEGEN. De Liparifche Eilanden, van welke wij ook als van de Molifche gefproken hebben, draagen hunnen naam na het Eiland Lipari. Lipari dan is het aanzieulijkde der Liparifche Eilanden: het heeft zelf in haare Stad , die op eene zeer fteile rots gelegen is, ecnen bisfchoplijken zetel, welke onmiddelijk aan den heiligen doel verknocht is. Het eiland levert aluin, Jooden- fijill, Zwavel, Salpeter en Vermiljoen op ■ en brengt niet weinige inkomden in de fchatkist van dén Napolitaanfchen Koning. Ook is het Eiland Lipari van warme baden voorzien, benevens de doffen van Joodenlijm, enz.; op het klaarde aantoonende wat hier onder den grond verborgen zij. De inwooners van Lipari zijn van «en onhandelbaaren en onherbergzaamen aart; en in de daad, dit is niet vreemd, noch hen zeer F 4 ten V. lOOFDiTUK. V. HOOFDSTUK.  BS BE EILANDEN AAN DE V. IIOOFI STOK. ten kWaade te duiden, daar zij veel overlast lij— * den van de invallen en ftrooperijen der Zeeroo. vers, tegen welken zij ook geduurig op hunne hoede zijn. Tegenwoordig ichijnen de onderaardfche vuurkolken uitgedoofd, die daar in vroegeren tijd zo hevig rookten en brandden. Het kanaal tusfchen Lipari en Volcano wordt veel vernaauwd door eenen berg, die in vroeger dagen brandde, Volcanello geheeten ; voor eene groote uitbarlling plagt tusfchen Volcano en Vulcanello een zeer goede ligplaats voor fchepen te zijn, waar de galeijen ankerden ; doch deeze is naa dezelve geheel ten onbruik geraakt, doordien zij geheel opgevuld is met de ftolfen , die de uitbarftingcn der brandende bergen' gewoonlijk vergezellen» Het eiland Volcano heeft aan de westzijde de gedaante van een gebroken kegel. De opgang van den Volcano is zeer (teil en doorfneeden met holle wegen; 'er rijst genadig een dikke zwavelachtige rook op, uit verfcheide openingen van den berg. De Heer de Luc getuigt dat de grond boven op zeer Hecht en onvast was , en liep • groot gevaar ter deezer plaatze zijn leeven te verliezen. De Zee zelfs deelt hier en daar in de uitwerkzels der brandende bergen, en werpt uit haare oppervlakte rook op, ja is zelfs geel van kleur, en waar het eerst verfchijnzel plaats vindt, is zij onverdraaglijk heet. — Warme bronnen zijn 'er in overvloed aan den voet des brandenden bergs. — Op dit Eiland worden konijnen gevonden, die aan  SICTLÏAANSCHE KUST. $9 V. HOOFDSTUK. aan de weinige heesters en kruiden daar groeijende, hun onderhoud zoeken: buiten deeze konijnen vindt men 'er geen leevendige fehepzels. Stromboli is het oostlijklte eiland, en heeft, volgens Bufching , „ ook een vruchtbaaren „ grond, maar geen genadig vuur uitwerpenden ,, hoogen berg. " — Dit wordt door den Heer de Luc bevestigd, die, gelijk van alle de Liparifche Eilanden, ook van dit een daadelijk bezoeker geweest is : verder getuigt hij, dat het in een kegelachtige gedaante zich boven de oppervlakte der zee verheft, en dat de eigenlijk brandende berg op dat eiland wel drie of vier Craters heeft. Stromboli wordt,niet tegenfiaande'ereen brandende berg op gevonden wordt , bewoond ; fchoon deszeifs opgezetenen zich wel wachten om niet te na aan de=Craters van den vuurbraakenden berg zich neder te zetten. In den omvang van Stromboli liggen kleine Eilandjes, gelijk ook bij het Eiland Panari, heetende de twee laatflen Lisca Biancam Bazilazo; Panari zelf is zeer gelijk aan de andere Liparifche Eilanden, het rijst kegelswijze uit zee, en het bevat geen inwooners. Het onbewoonde Eiland Salini beltaat uit twee rotzen, die beneden met elkander vereenigd zijn, en heeft in vroeger tijden ook vuur uitgeworpen, dat nu gcbluscht fchijnt — het is voorzien van wijnftokken en andere vruchtboomen. De Eilandjes Felkudi en Alicudi zijn zonder inwooners, en het vuur hunner brandende bergen i: ali  90 beschouw. van. de-aardbee ving V. HOOFDSTUK. ZESDE HOOFDSTUK. korte beschouwing van de aardbee" ving des jaars 163S. zo noodlottig voor calabrië. als dat van Salini, door den tijd , uitgedoofd. Men mag veilig veronderftellen, met den grooten de Luc, dat alle deeze eilanden bij aarrifchokken en diergelijke gelegenheden van den bodem der zee zijn opgereezen. VI. HOOFDSTUK. Italie, dat altoos aan hevige aardfchokken onderworpen geweest is, als, om Hechts het noodlot van ééne Stad in 't bijzonder aan te Hippen , blijkt .uit de tot driewerf toe herhaalde dichting van Ariana, eene Stad van Principato Ultra; heeft nooit , buiten doezen hiaiilen , zo verre de gefchicdboekeu reiken , zwaarer fchok geleeden, dan die van het jaar 163a. Kircher , die hier vau ooggetuige geweest is , ftrekke ons ter handleiding om 'er bij deeze gelegenheid eenig verflag van te geeven, vooral zullen wij dit doen, daar Kircher aan de westkust van neder-calabrie gereisd heeft. Op den 27ften dan van Lentemaand 1638. was de Zee aan de ne'der-calabrische kus* ten , en voornaamlijk gelijk zich zeer ligt van eene woedende zee begrijpen laat , omtrent de Rots Scylla zeer onltuimig — de Vuurkolk op het  DES JAARS 1638. 91 het Eiland Stromboli en de mond van den housen Etna wierpen vlam , rook en fteenen uit, doch in eens wierdt het Uil, en op de vlakte der zee vertoonden zich alléén kleine opborrelende blaasjes , gelijk men bij een üilfiaand meir ten tijde van eene regenbui ontdekt. Naa deeze voorbereidzels werdt een aakelig onderaardsch geluid gehoord als van fnelrijdende wagens, en hierop volgde een der verfchriklijklte aardbeevingen immer gevoeld. De Stad St. Euphemia werdt geheel omgekeerd en ter plaatze waar zij geftaan hadt, vertoonde zich een vuile poel, in welken zij met menfeheu en al fchijnt weggezonken te zijn. In den omtrek van de Stad Necastro, wel tweemaal honderd duizend treeden ver, zag men niet anders dan ingeftorte Steden, fterkten, huizen en doode menfehen. De Stad Tropcea leedt ook ellendig door deezen aardfehok; de muuren fcheurden, de tichelfteeaen vielen op de aarde neder: alles was daar eislijkheid, alles verwoesting. Voorts richtte de aardbeeving de aanmerklijkfte fchade aan op die plaatzen , waarvan wij boven melding gemaakt hebben. In den jaare 1638. deeden die afgrijzelijke aardbeevingen, die wel veertien dagen nu meer dan min gevoeld wierden, hooger hunne uitwerkzelen dan de jongstvoorleedenen. En fchoon zij de gantfche westkust diens Landfchaps in beweeging bragten , en honderden het leven kostten,bij het aakelig too- neel, VI. [oofd- ;tuk.  pa AARDBEE VING DËS JAARS I638. VI. neel, dat ons in de derde afdeeling, tot weikef «tok" naauvvkeurigc bearbeiding wij' veel tijd en moeite -»- noodig hebben, te befchouwen ftaat, haalden zij bijna niets. Een bijkans geheel verdelgd land zullen wij vinden, het geen zelf nog niet tot op deezen dag de gewenschte rust mag genieten. Om de gedutirige éénzelvigheid van aanhanlingen dor Schrijvers te vermijden, voegen wij een lijst van dezelven hier onder, kunnende men op onze goede trouw, in het niet ligtvaardig overneemen , volkomen ftaatmaaken. bus cm no Nieuwe Geographie. Atlas van blaauw. z b a k r 11 Antiquitates Calabria. be borch Brieven. l v ïs c 1 u s Woordenboek. De Nieuwe Reiziger. s ï f. p h a n i Lexicon. brydone's Reis door Sicilië en Malt ha. p 1 l a t 1 's Reize. Lettres Phyfiques £? Morales fur FHiftuire de la Terre ö? de Wormne , par j. a. de iüC. Ki iiciierus onderaardfche Weereld.