ei 1234 0187 !!fltf!!!f   LEERREDE over DEN GEEST en TOON VAN HET GEBED onzes HEEREN J, VAN L O 09 PREDIKANT TE OOTMARSUM. Te UTRECHT, Bij W. van IJZERWORST, 1796.  Uitgegeven na voorgaande geedkeuring der Theologische Faculteit van de Gelderfche Academie te Harderwijk.  _£k heb deze leerrede, maar bekorter, voor mijne, gemeente uitgefproken, om haar eene handleiding te geven, hoe zij, met één blik, den grooten, den weldaadigen inhoud, den rein-euangelifchen geest, en den onnavolgbaar-edelen toon van het „ Onze Vader" zou kunnen overzien. Is dit eene geheel nutteloze onderneming? Dat denk ik niet. Alles immers, wat van onzen Wijzen, Heiligen , van den Eenigen Onfeilbaren Leeraar voortkomt, wat van zijne Wijsheid en Goedheid eenig getuigenis geeft, en wat zijne tedere zorgvuldigheid voor de verlichting en verbetering der menfchen openbaart s is gewigtig voor allen , die in de kennis A 2 van  (4) van dien kennenswaardigften eenig belang ftellen. Men noemt dit gebed, met veel regt, het allervolmaaktfte; maar wanneer zijn de redenen dezer benaming zoo klaar en duidelijk ons tegenwoordig, dan als wij in een fchets den ganfchen geest van hetzelve kunnen overzien? Bij de overweging van enkelde Hukken, vinden wij wel eenige trekken daarvan-; maar alles, in een geheel verzameld, werkt fterker op onzen geest. Het hoge, het groote, het goéde en bevallige komt dan beter uit, roert de aa'nfchouwende ziel dieper, en ftemt reiner tot lof en aanbidding. Het gebruik van .het gebed des Heeren is algemeen, en het misbruik nog algemeener. Er is geen Christen huisgezin bijkans, of het wordt daar in, zó niet dagelijks, ten minften geduuriglijk, gebeden. Maar hoe? Ach ! met geen verftand, geen gevoel*, men prevelt de woorden, met min of meer werktuigelijke vaardigheid, na, zonder derzelver zin  05 ) zin te verftaan, of iets van den geest te gevoelen. De mensch van eenig warm godsdienftig gevoel, ziet dit met diepen weemoed zijnes harten, zelfs bij fommige menfchen, welken hij liefde tot den godsdienst toekent. Van deze laatften is nog eenige verbetering te hopen; dewijl heerfchende vooroordeelen, verjaarde gewoonten, en eene jammerlijke onkunde van den inhoud dezes gebeds wel de voorname oorzaken van dat geduurig ontheili|end „ onze Vader bidden ", zijn. Er zijn verfcheiden middelen, die met een goed gevolg, bij leergierige menfchen —- van onleergierigen fpreek ik niet, en bij zulken kan ook geene de minfte godsdienftigheid plaats hebben kunnen worden aangewend, om die onkunde, die overoude, en dikwerf van de jeugd af ingezogen, vooroordeelen tegen te gaan. Ik kan mij daar over nu niet verder uitlaten 7 maar wil flegts hebben opgemerkt, dat men vooral niet behoore te vergeten, op/het hart zoo wel als op het verftand dezer menfchen te werken. A 3 Ais  ( 6) Als het hart gewonnen is, wil het verftand doorgaans wel volgen. Men zoeke daarbij, door eene ontwikkeling van den grooten en majeftueufen, den heiligen en heerlijken zin van dit gebed, een zeker gevoel van eerbied voor hetzelve in hun hart te planten; dit moet eene goede werking doen. Geen verward, geen donker gevoel, dat bedwelmt en verbijstert; want dit heeft de domfte, de bijgclovigfte opzegger of oprabbelaar van het Onze Vader ook* maar een helder, een verlicht gevoel J dat op min of meer klare begrippen rust, en waarvan de ziel zig zelve rekenfchap kan geven. Wat.men toch eerbiedigt, dat ontheiligt men niet. Waar zulk een gevoel is, daar wordt men bedagt, om het op eene verftandige wijze te uiten. En heeft men dit bij den mensch uitgewerkt, dan behoeft men niet breed te waarfchouwen tegen het bloot werktuigelijk woordenfpel in het bidden. De oude Christenen maakten zeer veel ge-  C7)\ «rebruik van dit gebed, en bevonden zig daar zeer wel bij. Wij mogen hen daarm wel navolgen. Het kan toch onzen Hemelfchen Vader niet onaangenaam zijn, dat wij hem kinderlijk-ootmoedig en kinderlijk-gelovig aanfpreken met de woorden van zijnen Zoon. Ook weten de gelovigen , dat in hetzelve eene grootekragt verborgen ligt, om het geestelijk, leven te voeden en te verfterken. Ik kan het daarom niet goedkeuren, als fom-, migen op eenTtoon over dit gebed fpre-, ken en fchrijfen, waaruit men beHuiten moet, dat zij'het gaarn uit de openbare, en bijzondere Godsdienstoefeningen derChristenen wilden verdringen. Het isr waar - wij zijn aan geene formulieren flaafsch gebonden; alle angstvallige dwang, moet uit ons bidden gebannen zijn; wij ziin vrij, om te bidden met woorden, die wij verkiezen; wij behooren onzen .eest eene eigen oefening in het bidden te geven. Geen mensch kan van dat alies vaster, levendiger overtuigd zijn, dan ik- Niemand kan zoo fterk allen A 4 dwan§'  ( 8 ) dwang, alle kleingeestigheid, allen zweem van bijgeloof in het' godsdienftige haten, als ik. Maar,wat willen alle die redenen zeggen? Wat volgt er uit? Niets meer en niets minder, dan.dat ik in deze leerrede Ook heb pp7P(tc\ uco gezegd wij moeten ons van dit gebed als kinderen, en niet als flaven bedienen, met den geest der onderfcheiding en der gematigdheid. Wie met kleinagting van dit overfchoon gebed fpreekt, kent het niet, en heeft, vreze ik, weinig van den, Christelijken zm, om niet te zeggen, weinig gevoel voor het fchoone. Ik ten minsten ken geen gebed , waarin die wijsheid, die kragt, die hoge zalving, die zagte, innige vertrouwelijkheid gevonden wordt • de volmaaktfte menfchèlijke voortbrengzels in dit vak verdwijnen tot niets iii mijn oog, als ik ze met het gebed ónzes Heeren vergelijk. Nooit is mijn godsdienfhg gevoel zoo levendig, zoo heilig, als in die zalige oogenblikken, dat ik dit gebed met waaren kinderzin kan bidden. Men fpreekt van eigen oefening in het ff». b1-  CO gebed, van bidden uit ons hart, naar onzen toeftand,* maar dat volgt dan van zelfs; dat leert de ziel nooit beter, dan hier. Het is immers natuurlijk, dat de geest van dit gebed zig in den regten bidder overgiet, en die wordt dan bij hem een vrugtbaar zaad, waaruit Godewelbehagende gebeden opgroeien. Wie den geest van dit gebed regt kent, en weet, wat het zegt, in geest en in waarheid te bidden , zal het zekerlijk niet misbruiken, niet ontwijden. Het is hem te heilig, te groot, te dierbaar. Liever zal hij het fpaarfaam , nu en dan, in feestelijke oogenblikken bezigen, en hoe meer hij den zin van hetzelve bedenkt en overweegt, des te meer zal hij gevoelen, dat het eene onbezefbare eere voor hem is, tot den Almagtigen met zoo een kindergebed te mogen toetredenMogt dit gevoel in de harten van alle onze Vader bidders levendig worden, dan zouden de waarfchouwingen tegen het misbruik van het zelve welhaast overvloedig wezen! A 5 En  C «O En mogt de uitgave van deze leerrede daartoe iets bijdragen, dan had ik duizendvoudige redenen, om regt vergenoegd te zijn, dat ik aan de begeerte van veele leden der Gemeente, die mij om de afzonderlijke uitgave van dezelve dringend verzogten, voldaan heb! De Hemelfche Vader geve daartoe zijnen zegen ! —g ' ' J. van LOO, ootmarsum , 31 Aug. 1796. TEKST  TEKST. Matth. VI: 9-13. ë" H et zal misfchien dezen of genen onder u, Mijne Aandagtigen! wonderlijk yoorkomen, dat ik u, in eene afzonderlijke leerrede, over het volmaaktst gebed, het Onze Fader wil onderhouden, „ Wie onzer (hoor ik u zeggen) „ kent dit gebed niet van buiten? „ Wie maakt er niet een geduurig gebruik „ van? Dat móeten wel flegte, en roekeloze „ menfchen zijn, die dit gebed zeiven niet „ dikwijls bidden, en die het hunne kinderen „ niet leeren bidden. Neen van onze „ vroege jeugd af zijn wij, van onze Ouders, „ daartoe aangehouden, en wij houden er „ ook onze kinderen toe aan. Er moet geen dag voorbijgaan, of het wordt bij ons ge,, beden. En daarenboven — hooren wij „ het niet, bij elke openbare Godsdienstoefe„ ning, ons van onze Leeraars voorbidden? „ Wordt er wel één kind bij ons gedoopt, „ één Avondmaal gehouden, zonder gebruik » te  „ te maken van het Onze Vader? Wordt het „ niet jaarlijks, in onze Kerken y breedvoerig „ verklaard? Waartoe dan nog eene afzon„ derlijke leerrede daarover te houden? Het „ kan niet zijn, om ons het geduurig bidden ,, van dit voortreffelijk voorfchrift aller ge,, beden aanteprijzen,* want die zou overvloe„ dig wezen* ook niet, om ons deszelfs god,, ddijkheid , eerwaardigheid, en heiiigheid „ te bewijzen? want daaraan twijfelen - wij „ niet; ook niet, om ons.den inhoud van ,, hetzelve te verklaren,' want die is. ons, „ wat de-voorname zaken aangaat, niet.on„ bekend. Wat mag dan de rede zijn, die on„ zen Leeraar bewogen heeft, die gebed tot ,, het onderwerp van eene bijzondere verban„ deling te verkiezen. %Dat zal ik u zeggen, Mijne Geliefden! — Het is eene treurige, maar door de ondervinding bevestigde, waarheid, .dat de beste, de heerlijkfte zaken veel voor ons verliezen, wanneer wij er aan gewoon worden. Vooral heeft dit plaats ten opzigt van voorfchriften, van formulieren, die wij gebruiken ter leiding van de godsdienftige aandagt. Al zijn dezelve nog zoo fchoon, nog zoo vol van geest en kragt, zoo dat wij geroerd worden bij derzelver eeifte lezing.; welhaast hebben zij  t 13 ) Zij- al dat fchoone, al dat roerende voor ons verloren. Men kan dit algemeen verfchijnfel niet wel verklaren, zonder de hoofdreden daarvan in de traagheid van den gevallen mensch tot alle godsdienhVge betragtingen te vinden; maar — daar komt.nog bij, dat veeIe menfchen, in hunne kindsheid, tot verftandelpos bidden, of liever, tot het opzeggen van gebeden, die zij niet verftaan, gewend zijn. Dit brengt eene hebbelijkheid van zoo te bidden voort,, die hun, het ganfche leven door, min of mee.- bijblijft, en zig te fterker openbaart, naar mate zij-zig vaster aan zekere formulieren binden. Ook zorgt men niet genoeg, dat,het verftand bevat, wat de mond uit, en men vergenoegt zig veeltijds met het uitgekozen formulier in het geheugen te prenten. Het Onze V-ader is, buicen tegenfpraak, een onverbeterlijk voorfchrift van gebed^ maar hoe jammerlijk groot is deszelfs misbruik niet! hoe weinig.wordt het met verftand en gevoel gebeden! Hoe weinigen zijn met deszelfs verheven geest bekend! Men heeft het in zijne jeugd geleerd, eer men het verftond, en men bidt het, uit fleur, voort, of, zo men het al eenigzins heeft leeren verftaan, het doet geene werking meer. En waar'ijk — dit is ook, volgens de natuur van onzen geest onmogelijk. Ik  C 14 ) Ik wil beproeven, T., of ik het onbetamelijke, het ongerijmde van zulk eene ontwijding dezes allerheiligften gebeds, u door eene korte voorstelling van deszelfs inhoud en toon kan doen gevoelen Mogt het mij gelukken! — Mogt ik — al was het maar bij eenigen onder u —eene diepe bezeffing verwekken, dat wij alles, war naar ligtzinnigheid , onopmerkfaa'mheid , ^ gevoelloos woordengeraas zweemt, ver van ons behooren te doen, wanneer wij tot den Allerhoogften met onze eigen woorden, of toet deze woorden naderen! -— Onze Vader , die in de Hemelen zrj.t! Uw naam worde geheiligd ! Uw Koningrijk kome ! _ UW wil geschiede gelijk in den hemel , alzoo ook op Aarde! Ons dagelijksch brood geef ons heden! En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren! EN leid ons niet |lN verzoeking, maar verlos ons van den bozen !' (v) Want uw is het Koningrijk, en de kragt, en de heerlijkheid ,;tot in eeuwigheid. Amen. (> ken, is de bedaarde toon, d,ie in dit gebed heerscht. Alles in hetzelve, van het begin tot het einde, is zoo ftil, zoo zagt, zoo bedaard en^ kalm, gelijk een Uitvloeiende rivier. Men vindt er niets-in, dat naar overfpanning, heftigheid, of verhitting zweemt; men vindt er geen O! geen Ach! geen luide uitroepen, geen* jammertoon , geen gekerm en geklag in.; Het ganfche gebed is een rein afdrukfel van den ftillen, zagten en verheven geest onzes Zaligmakers; hij leeft er in. Wat hij van den Vader denkt, wat hij voor den mensch van den Vader vraagt, en hoe de mensch kinderlijk tot den Vader naderen zal, om zijne volle Vaderliefde te genieten, heeft hij daarin zoo duidelijk uitgedrukt, dat men het verftaan, moet, indien men maar wik Wat zouden wij gelukkig zijn, M. T. in dien wij altijd dien ftillen en bedaarden toon. in ons gebed bewaarden! Het is waar — als wij in geweldigen drang zijn, is de ziel zei-, den meester van zigzelve; de hartstogten, die' haar op en neder werpen, ontlasten zig in uitroepen, in geklag, in fterk gejammer en zugten. Als die natuurlijk, kunfteloos uit hec volgeftroomd en geprangd hart voortvloeien, B 2 ge.  C 20 1 gelijk bij Mozes, David en Afaf — wel nu dat zij ongehinderd zig ontlasten; dat wü vrij' heftig klagen en roepen tot God, die onze ellende kent en ziet; dat wij niets verzwijgen, ^verbergen, en.de ganfche fmart, die pns fXfnfy doorwoelt, aan hem in de ongekunstelde taal der benaauwdheid, zoo goed wij kurken, voordragen — de onfeilbare Hartenkenner weet dit overtezien niet alleen, maar zelfs te fchatten in zijne waarde , dewijl het uit. een gemoed voortkomt, dat zonder hern met leven kan. Al is dit ook vergezeld m eenig. ongeloof, kleingeloof, ongeduld ^.twiifelmoedigheid,.gelijk doorgaans het geval is;, het. behaagt hem toch meer, dan honderd vroomkJinkeu.de eerbetuigingen, die bloote maskers van ongeduld en morren zijn. Dan, niemand meene, dar die hartstogteiijkc bewegingen in een gebed vereischt worden, en dat het gebrek daaraan ook gebrek van gevoel verraadt. Rust, kalme effenheid der ziele, bedaardheid des harten verfchilt oneindig veel van Iaauwheid, van gevoelloosheid Die zagte, ftille ernst, waarin de ziel dan zig verdiept, is veeleer een bewijs van zekerheid, en vertrouwen, dat zij ontvangen, zal, wat z>J bidt. Herinnert u alle de gebeden, die wij van onzen Heere Jezus kennen, gij zult in al-  ( 21 ) alle, uitgenomen die in Getbfemane en één aan het kruis, toen hij in zwaren ftrijd was, dien zagten en bedaarden geest der kinderlijkheid ontdekken; en wie durft hem, den fijnen diepvoelendften van allen, zelfs maar één oogenblik van ongevoeligheid verdenken ? Herinnert u aan het geval, dat Elias had met de Priefteren van Baal. (*) Hoe onuitfprekeh'jk veel was hem gelegen aan de uitkomst, van die groote proef, die, voor het oog van gansch Israël, beflisfen zou, of Jehovah God was, of* Baal? Zijn?eer hing er aan, zijn leven hing er aan; de doemwaardigfte afgoderij had gezegepraald, zig van gansch Israël meester gemaakt, en de waare dienst des Heeren was voor immer verloren geraakt, zo die proef mislukte. En evenwel ziet den Man Gods, met ftille majefteit en eerbiedwekkende bedaardheid, zijnen altaar toebereiden, en hoort hem bidden „ Heëre! God Abra„ hams, Ifaaks en Jacobs, laat het heden be„ kend worden, dat gij God in Israël zijt, „ en ik uw knegt ben, en dat ik alle deze dingen naar uw woord gedaan heb; ver„ hoor mij, op dat dit volk erkenne, dat gij, „ o Heere! God zijt. Waar is hier een zweem van onrust, van bangheid, van angst en (*) I. Kon. xvm. B 3  en vreze? hec geheeI g zm koninëén_ gedrongen, heerscht eene waarde , eene edeheid van gevoel, een* kragt van ze> feerheid , die eerbied en bewondering ' ver- ^laftMJ!ne mSt,rdie Verkwikt Onze Hemelfche Vader ziet,deze gefteldhe.d gaarn. Het bedroeft eiken gevoeligen menfchenvriend , als wij, met \00 angstvalligheid en infpanning hem om iets vragen, dat hij ons gaarn geven wil; en zou dan God zig over dit gedrag niet bedroeven 8 God, die zoo veel gedaan heeft, om ons van zijne hefde te verzekeren , en ons vertrouwen te verwerven? Zou het hem aangenaam kunnen zijn, te zien, dat wij meenen, hem door angftig klagen en huilen te zullen bewegen ?-- Neen, op deze wijze wil de Heme fche Vader niet aangefproken zijn van zijne kinderen; dit is ook de geest van dit gebed niet. Hij verfchoont het, wanneer wjj in grooten druk zijn 5 maar de eenvoudi ge, bedaarde, en ftiJle geest der kinderlijf iieid, is'hem oneindig aangenamer. III. De algemene verftaanbaarheid, en alge. meene  ( '23 ) meene gefchiktheid van het gebed, vooralle menfthelijke behoeften, en toeftanden. Het is waarlijk een verwonderlijk meesterftuk Van volkomenheid. Niet ééne behoefte van den zoo veelbefchouwenden mensch B is er in vergeten. Het is geheel afgemeten naar den toeftand van een wezen, dat zweeft tusfchen het zigtbare en onzigtbare, en aan beide met veele kragten én vatbaarheden verbonden is; van een wezen, dat op de aarde leeft, de aardfche goederen niet kan misfen , maar aan dezelve niet genoeg'heeft tot zijn geluk ; van een wezen, dat van een te edele afkomst is, om zig niet naar de volle genieting der voorregten, die daar aan vastgehegt zijn, uitteflrekken , maar toch nog woont in een ligchaam , dat voedfel en dekfel nodig heeft, en aan veele toevallen onderhevig is. Het js waar — de onzienlijke dingen wegen in dit gebed het zwaarfte', maar bij wien niet, die dezelve met de zienlijke kan vergelijken ? Indien het een voorfchrift was, hoe men om aardfche een, om aardfchen rijkdom , om \ardsch genoten vermaak moest bidden, zou het aan veelen aangenamer zijn; maar niet zoo volmaakt, niet zoo uitnemend, niet zoo gefchikt voor den mensch, die in de kennis van God, in de vereeniging met God, en in B 4 de  de ondervinding van zijne Vadermagt en liefde zijne waare gelukzaligheid vindt. Wat den meesten invloed heeft op. zijne se rustflelling, en volmaking, daar om leert dit gebed den mensch het meest bidden; en evenwel is zijne aardfche behoefte daar in niet voorbn gegaan< Hij bidt om d brood om vervulling van zijne behoeften voor dit leven, om verlosfing van alle kwaten, om bewaring voor te groote rampen; maar tevens en vooral om regte kennis, reg! te vereenng van God, om fchuldvergeving om gevoel van Gods nabijheid, om verfchi n.ngvanzyn Rjjkjdat vani.ch j kragt, van leven en heerlijke vreugde, en om verlosfing van zonde en ellenden. Met één woord, de hoofdgezindheid van het Christendom , om. meest te tragten naar de dingen die boven zijn,, waar Christus is, is ook de hoofdgezindheid van dit gebed. En gelijk het berekend is voor alle behoef ten, zoo is het ook berekend voor alle toeflanden, Wij. kunnen in geene gemoedsftemm.ng geraken, of wij. zullen onze gcdagten, onze gevoelens , onze behoeften , daarui ' voortfpruitende, in de woorden van dit gebed kunnen leggen, of aan dezelve kunnen vastknopen. Voor alle. ftandpn, alle levens, tijd.  ( *5 ) tijdperken, alle levensgevallen is het gepast. Wij kunnen er gebruik van maken in gezonde en in zieke, in blijde en in droevige dagen, in armoede, in krankte, in vervolging van list en geweld, in baUingfchap, in gevange-, nisfen, in de jeugd en in den ouderdom, in alle onze aangelegenheden en in die van anderen , in tijden van gevaar en druk, in nooden van ons land en volk.. Het is zoo, er behoort eenige kennis van de , leere onzes Zaligmakers toe , om het met verftand te bidden , en dat gebruik er van te maken, waartoe onze bijzondere omftandigheden roepen. Maar is deze kennis dan zoo moeielijk te verkrijgen? Beftaat zij niet maar in eenige Hellingen, die overal in het Euangelie verfpreid zijn, en zig-,door hare weldadige klaarheid, aan het verftand en hart^, tegelijk veraangenamen? Elk, die naar kennis van Jezus leere begeerigis, zal dit weten; en wie er niet naar begeerig is , zal ook geene behoefte hebben, om met verftand te bidden. Verbazing overvalt mij , als ik aan den onmetelijk-rijken en onpeilbaar diepen zin van dit gebed denk. Wie, hij moge nog zoo ver in: de kennis der waarheid gevorderd zijn, nog zoo een levendig gevoel hebben, nog zoc veel in het geloof en in de liefde ftaan , B 5, wie  wié kan deszelfs zin uitputten ? Wie zal obit tot hetzelve komen, en vinden het te laag; te ledig, te onbevredigend voor hefri'? Integendeel, naar mate wij toenemen in de kennis en in de genade van Onzen Heere Jezus Christus, naar die mate-zullen wij dit gebed met te meer zielverheffende kragt kunnen bidden, meer bij deszelfs eenvoudige woorden denken en gevoelen, dieper in deszelfs heiligen zin dringen, de gepastheid van elke bede voor ons fterker bewonderen, en de onnafpoorbare liefde van Hem, die het ons gaf, vuuriger danken. Het is juist deze rijkdom van gedagten, met de kortfte woorden, in de natuurlijkfte, fchoonfte order voorgedragen , die het voor den diepen Christelijkcn denker belangrijk, en voor den meer beperkten, eenvoudigen Christen vatbaar, duidelijk en verftaanbaar maakt. IV. En dan zulk een diepe ootmoed, gevoegd bij zulk een onbepaald vertrouwen. Wat is de geest, de zin, dien Jezus Christus, op allerlei wijze, bij ons zoekt te verwekken , en te verfterken ? Gevoel, dat God alles is, en wij niets zijn; gevoel van onze fchuld,  ( 27 ) fchuld, onmagt, en dood, en van Gods fchuld- enonmagt. en doodverdelgende liefdeonszeWen niets, en God alles -ete— wen; niets van ons, maar alles van God e verwagten; met trouwhastig geloof aan te nemen, wat God ons fchenkc; vast te houden aan elk woord zijner genad.ge beloften , hoe sroot het ook zij, hoe zeer het alle onze gedagten overtreffe; ons te verheugen over t 2een wij hebben, en over't geen wij nog niet hebben , zoo kinderlijk en zoo alsof wij het al ontvangen hadden. God als Vader in Christus te erkennen, en waarlijk kind te ziin;totGod,alsVader,inalle zijne zondigheid en bedorvenheid, met alle zijne nooden en behoeften, den toevlugt te nemen: zijne zwakheid en fchuld te belijden, te beweenen, van niemand anders, dan van hem, hulpe, bewaring, vergeving, reiniging en verbetering te verwagten dit is de geest, de zin des Christendom?. En welke geest anders, dan deze is de geest des gebeds , dat Jefus ons geleera heeft 2 Alles ademt in hetzelve den diepften ootmoed en het hoogst vertrouwen; eerbied voor God, en kinderlijk gevoel van God , gevoel van af hangelijkheid, van fchuld en bederf, en geloof, dat God alles kan, en alles wil geven.  C 28) Herinnert u maar aan de aanfpraak «Onze Vader! die in de Hemelen ,tót » Uezelve is reeds een knrt u„ ■ ] h«le betrekking van den Allerhoogften oj ons, en raa ons oo Hem i. j p onder telJ^^*^ V~ze^Van Schepper £ *J n ~n7r T G°d' die de heelal L ,n , 8aDSch > meetbaar veelal, die alles draagt en beweegt, die in hetzevengefternte en in een zandkorre\ genwoordig is — tot die,, KOrreJ te" Jeaeitenrfagtde ^*3%*L * ffl «et ruim des Hemels r0nf0m hunne /on «en bewegen, de bloemen- des vÏÏ etZ We,nfte infeften verkondigen -~ tot "i God, die de behoeften de^gele B^ jonge raven kent, en de bewegingen va„ et »ug ga eflaat die hee ^o^» het toekomende weet, en alles aan eJkfnde! bmd - tot dien God, Vader te zeggen 1 aan hem alles te mogen zeggen, vragen, bid, den en klagen. — Menfchen ! verheft dit ^° Gf\-^ ook gevoel vantg Wekt dit ook kinderzin en moed:,, „ertrou wen en hope? — Jil} a„ de ' "t,ou' oneindige- grootheid- m lerbÏ fe n zou ,  C *9 O zou; de gedagte aan zijne Vaderliefde, zoo heerliik geopenbaard in Christus, beurt ons wederom op. Schoon wij zwakke, fterfelijke zondaars zijn, hebben wij nogthans den Almagtii;en , den Heer des Hemels en der Aarde, 'tot een Vader. Hij wil van ons niet fiegts als. aller zonnen en waerelden Schepper vereerd, maar als Vader geliefd , gediend en gehoorzaamd wezen. Hebben wij nu oorzaak treurig te zijn, wanneer wij den oneindigen afftand gevoelen, die ons fchepfelen van den hogen Schepper fcheidt? Neen, wij weten, dat hij onze Vader is, en eeuwig blijven wil Hebben wij ook reden , om in neerflagtigheid, in moedeloze twijfeling en hopeloosheid te verzinken, wanneer wij aan de talloze zonden denken , die ons drukken ? Neen , wij kunen en mogen tot Hem vrijmoedig bidden'. „Vader! vergeef ons onze fchul, den." Hebben wij reden, om te vrezen, dat wij zwakken , de duizendvoudige listen en lagen voor onze rust, ons geloof, onze deugd, die elk uur van den dag daar zijn* niet ontwijken, maar in die talloze gevaren, binnen en buiten ons,omkoraen. zullen? Neen, want wij kunnen en mogen met vertrouwen bidden; „Vader! leid ons in geene verzoe, king." Hebben wij reden, om te wanho* oen, dat wij nooit van de onreinheid, die ons v aan-  (3o) aankleeft, gereinigd, nooit van de banden, die ons boeien, verlost, nooit tot de volmaaktheid onzes wezens verhoogd zullen worden , dat wij nooit tot een vrij gebruik van onze kragten, tot eene volle genieting van onze regten zullen-komen? Neen, want wij kunnen en mogen met onbefchroomd vertrouwen bidden ; Vader! verlos ons van ,, het boze." Mij dunkt, gij hebt aan deze ftalen genoeg M. T., om te gevoelen , hoe dit ganfche gebed ingerigt ïs*, Om eerbied en nederigheid, vertrouwelijk toevoorzigt en ootmoed bij ons te verwekken. Alles in hetzelve draait om één' middenpunt, God is onze Vader. Ver hevenfte van alle verheven gedagten ! lich' in onze duiflernis ! troost in onzen ramj fpoed ! ftaf op onze reize door dit dal der fterfelijkheid ! Wie kan u denken , zonder zig te verliezen in eerbiedige verbazing, er> zonder wegtefmelcen van kinderlijken weemoed ? Zekerlijk, het is treurig met den , mensch gefteld, aan wien dit nog moet bewezen worden. Nooit moet hij de naamloze grootheid van den Almagtigen Veroorzaker *n Regeerer aller dingen, aan den met Herren bèzaaiden Hemel, bij een helderen nacht, gelezen; nooit moet. bij iets van het vriendelijke, hef mil-  ( 3i ) milde, het zagte en barmhartige der Vader, lijke liefde gevoeld; nooit moet hij de gedagte aan de Oneindige Majefteit van Hem, voor wien waerelden verdwijnen , . met de gedagte aan zijne, en aller menfchen geringheid , nietigheid en fchuld, regt verbonden; nooit moet hij één* blik in zijn eigen hart, één blik op de waereld en hare verzoekingen, één:blik op de lasten en kwalen des levens, één'blifc op den dood en de eeuwigheid geworpen; nooitvmoet hij naar God en zijn Rijk getragt» iet anders begeerd, - gezogt en bedoeld hebben, dan 't geen hij met zijne zinnen bevatten en genieten kan. ,, God^ onze Vader, wij zijne kinde- ren/" Christenen! wij geloven alles, wij hebben alles, wij hopen alles, zo wij deze waarheid geloven; wij zijn de kleinfte en de grootfte, de nederigfte en de verhevenfte , de zwakfte en de fterkfte, de armfte en de rijkfte , de behoeftigfte en de verzadigde van alle ftervelingen , zo wij ons aan deze waarheid vasthouden. Ons hoofd en ons hart, ons ligchaam en onze ziel hebben dan alles, wat zij behoeven. —r V.  C 30 V. Het laatfte, dat ik U. A. wil doen opmerken omtrend dit. gebed , is dè geest van Godsvereering en menfchenliefde, dien het zoek. te bevorderen. - »iw u . nnog csrlü-aora «Hs no t oofts. r?/sr> e)« 1 ; Dii regte kennis van God is de grondllag van de regte vereering van God, Waar de kennis gebrekkig is, is ook de vereering gebrekkig, en hoe volmaakter, hoe reiner wij -God kennen , des te reiner , te volmaakter zullen wij God vereeren. Wie ■kant; nu God beter, volmaakter, dan hij, die God als zijnen Vader kent? Welk denkbeeld is zoo groot, zoo rijk, zoo veel vattend, zöoivrügtbaar in goede gedagten, neigingen, begeerten, gezindheden en handelingen,, als dit? Wat wekt zoo kragtig geloof, liefde, toevoorzigt, gehoorzaamheid en onderwerping, als dit? O, hoe rein, hoe menfchelijk, hoe vol,Aromen aanbiddingen, lofzangen, dankliederen, ter eere van de grenzenloze Magt, Wijsheid en Goedheid des grooten Vaders,uit den kinderlijken boezem! Welk een verlangen is er, om dien Vader te verheerlijken met woorden en daden? Hoe gewigtig is alles-, wat van den Vader komt, getuigt, en tot dien Vader opleidt ! Hoe begeerig zal men alle| gelegenheid aangrijpen , om den Almagtigen Vader beter te leeren kennen, iets naders van  C 33 > van Hem te hooren, en naauwer met Hem verbonden te worden ! Waar deeze kennis aanfchouwelijk wordt, en zig verheft tot gevoel, daar is het oog opmerkfaam bp de Natuur, op de Voorzienigheid, op de lotgevallen van volken en menfchen, op de geopenbaarde fchikkingen Gods voor menfchengeluk, op de gefchiedenis der openbaring, op de ontwikkeling van het plan der genade door alle tijden heen; en het vindt in alles Gods werk, Gods hand en Gods gave; daar is een beftendig ftreven, om dat alles beter te verftaan, zig over alles reiner te verheugen, en uit alles ftof te verzamelen Voor den kinderlijkftendank, liefde, gehoorzaamheid en hope ^ daar is een dringend verlangen naar den tijd der volle openbaring van Gods Vadermagt en liefde, die tevens de geheele verzadiging van de nog onverzadigde behoeften der edelfte menschheid zal aanbrengen j daar is eene werkfame poging, om des Vaders wil zoo> getrouw, zoo vrijwillig, zoo volmaakt te doen, als de Engelen en reeds gezaligden. —■ Eene reine, eene bemelfche gezindheid! die den mensch eenfaandoet, terwijl zij hem verbetert, verhoogt en welgevallig maakt in de oogen Gods. En dat dit gebed dezelve bevordert , wie kan daaraan twijfelen , die beC hoor.,  C 34 ) hoorlijk overdenkt, hoe hetzelve niets zoo zeer bedoelt , dan God als Vader te doen kennen , en geloof in zijne Vaderliefde bij den mensch te verwekken? Kon ik de volgende beden , om verheerlijking van Gods naam, om de komst zijnes Koningrijks, en om volbrenging van zijn wil op Aarde gelijk jn den Hemel, nagaan, dan zou dit nog klarer blijken. Maar ik moet de ontvouwing daarvan aan het hart van den Gödsvereerer overlaten. Nog een kort woord van den geest der menfchenliefde, die in dit gebed zoo fchoon en helder doorblinkt. Allen , die het maar eenmaal.langfaam en met opmerkfaamheid -Iezen, moet dit in de oogen vallen. Wat"is de aanfpraak „ onze Vader! die in de He„ melen zijt," anders, dan eene magtige opwekking tot liefde ? Het is niet — „ mijn „ Vader" niet „ Vader der vro- ,, men en heiligen" — maar — „ onze „ Vader i Vader der menfchen ! onzer aller „ eenige Vader!" Dit is de taal van een mensch, die het menschdom aanziet als één huisgezin, van 't welk God Vader is, en die zig met de aangelegenheden van dat huisgezin, waartoe hij ook behoort, belast alsof het zijne eigen waren, om ze aan de zorg van  (35) van den Grooten Vader aantebeveelen. En als wij bidden, „ Uw naam worde ge„ heiligd! Uw Koningrijk kome ! Uwe wil „ gefchiede op Aarde, gelijk in den Hemel," wat bidden wij dan, dan dat waare kennis van God en zijnen Zoon onder onze medemenfchen moge uitgebreid worden ; dat zij zoo wel, als wij, regte onderdanen mogen worden van dat Hemelsch Koningrijk , van licht en- reinheid, kragt en leven, vrede en genot, dat , geduurende de tegenwoordige huishouding , flegts in de beginfelen , maar daarna volmaakt, in deszelfs g:heelen luister, komen, en de hoogfte gelukzaligheid over allen brengen zal; wat bidden wij dan, dan dat onze medemenfchen zoo wel als wij, Gods wil, die alleen wijs en goed is, mogen betragten met de getrouwheid, goedwilligheid en zuiverheid der hoger geesten en zaligen, ten allen tijde, in alle gevallen, en daardoor vaster met Hem vereenigd worden? Hier bidden wij niet alleen voor onszelven, maar ook voor anderen. De zaak van allen is onze zaak, en onze zaak is de zaak van allen. — En even zoo in de volgende beden. De bidder heeft dezelfde behoeften, dezelfde hope van bevrediging zijner behoeften , naar ligchaam en ziel , die alle zijne medemenfchen hebben , en draagt die allen C 2 voor  C 36) voor aan den gemeenfchappelijken Vader over allen. H,j vraagt niet om vervulling van zijne dagelijkfche behoeften tot onderhoud 2'jnes levens, maar om de vervulling van onze , van aller behoeften. Hij vraagt niet om vergeving van zijne zonden, maar om vergeving aan allen, die vergeving nodig hebben, en dringt dit gebed der liefde aan met die verzekering der liefde, dat hij ook genegen is, om aan alle zijne beledigers te vergeven. Hij bidt niet, dat God bm alleen voor de verzoekingen tot zonde wil bewaren, maar dat God alle zijne Broeders en Zusters gelieve te bewaren. Hij bidt niet, dat hij alleen moge verlost worden van alle ellende, lijden, zonde en dood, van alle vijanden en vijandelijke aanflagen op zijne rust en geloof, maar dat God alle zijne medemenfchen, die daarmede worftelen, of daarvoor blootHaan , en geen kragt tot wederftand bezirten, gelieve te helpen, en eindelijk te verlosfen. Ik beroep mij op uw gezond gevoel T ; ■ is het mogelijk, den geest der liefde te miskennen, die in dit overheerlijk gebed leeft ? Is het mogelijk, dit gebed met eenig gevoel te bidden, zonder diep te bezeffen, hoe fchoon het geftemd is, om de edele s de fchoone , de God-  C 37 ) Goddelijke menfchenliefde in ons hart te planten ? Het is volmaakt overeenftemmend met dat grbot gebod der liefde „ Gij zult uwen „ naasten liefhebben, als uzelven," en Zie „ niet alleen op uzelven , maar ook op het ,, geen eenes anderen is." Liefde, menfchenliefde leert het ons, in alle hare uitgeftrektheid , in alle hare takken, en graden; ja, het vormt zelfs ons hart tot eene edele onbaatzugtigheid en grootmoedigheid. En kan het ook wel anders zijn*, daar de grootfte, de tederfte menfchenvriend, die ooit op aarde leefde, het ons geleerd, en zijn zin , zijn' geest, zijn beeld in hetzelve afgedrukt heeft? O, wie iets van dezen zin onzes Heeren heeft, zal niet tevreden zijn, zo zijne medemenfchen niet zoo wel in Gods vaderliefde deelen, van Gods vaderliefde allerlei ligcbaamlijke en geestlijke behoeften ontvangen , als hij; en daarom —— vuurig zal hij bidden voor anderen, vuurig zal hij danken, wanneer zijn liefdegebed verhoord wordt. Hetgeen ik gezegd heb over dit overheerlijk gebed M. T. is weinig — ik gevoel het zelf f maar wie kan alles, wat er over gezegd kan worden, zeggen? -— Maar,ik vleie mij C 3 toch,  C 38 ) toch, dat het genoeg is, om den godsdienftigen onder u hoge gedagten van deszelfs hogen, heiligen en weldadigen inhoud te geven. Vergunt mij nog , eenige aanmerkingen ter leering, teregtwijzing en opwekking nierbij te voegen. Bij veele menfchen geldt dit gebed voor niets meer en niets minder, dan voor een formulier, aan 't welk zij zig met eene angstvallige bijgelovigheid houden, zonder van de woorden , zelfs in de gebrekkigfte overzetting, die hun het eerst in handen is gevallen eenehairbreedte aftewijken. Zij leeren het van buiten, zij herhalen het dagelijks, meer dan eens dikwerf, zonder nadenken, en evenwel zoo naauwkeurig, even of in de woorden van dit gebed een geheime toverkragt verborgen ligt. Ellendig, godonteerend misverftand! ach! wien, die het eerwaardige, het heilige van dit gebed eenigzins gevoelt, gaat niet een fteek door de ziele, als hij zig dat bloot werktuigelijk, gedagteloos, vlugtig en evenwel angstvallig opzeggen van woorden, bij welken men niets denkt, vertegenwoordigt? Dat is geen bidden T., maar dat is een ijdel geraas van woorden maken; Het allergemeenfte, bet allerflegtfte gebedsformulier, waarin weinig of niets van den geest der  C 39 ) der Christelijke leer te vinden is, is nog veel te goed, om zoo fchandelijk misbruikt te worden J en gij zoudt dit verheven gebed zoo ontheiligen? meer dan een ander formulier ontheiligen? en dat zou Godebehagelijk bidden zijn? Hoe is het mogelijk , dat zulke ongerijmde wanbegrippen bij menfchen van eenig gezond verftand kunnen heerfchen! — Overdenkt , bid ik u M. H. wat ik over den grooten inhoud van dit gebed gezegd heb, en gij zult ten minften inzien, dat het veel te heilig is, om' zoo ligtzinnig te worden onthei^ ligd en zoo bijgelovig te worden nageklapt; gij zult inzien, dat wij het, naar Jezus oogmerk, met opmerkfaamheid moeten bidden, 't zij wij ons van deze woorden alleen bedienen , of het als een model van bidden volgen; gij zult inzien, dat de gezindheid, die hij in de bidders vooronderftelt, of zoekt te bevorderen, oneindig verfchillend is van die, welke bij de meeste opzeggers van dit gebed gevonden wordt. Het is reeds iets M. T. dit te zien , dit te bezefFen ; gij zult u dan voor die ontheiliging van dit allerheiligfte gebed beginnen te wagten, en meer bedagt worden , om in geest en waarheid te leeren bidden. Gevoelens van fchaamte, van ootmoed, van gemis der behoorlijke gemoedsge. ftalte, die er tot regt bidden nodig is, zullen c 4 bii  < 40 ) b^u. opwaken, en u aanfpooren, om te zoe- ken t geen u ontbreekt, en te worden, t geen gIJ nog niet zijt, bij Hem, die daar! toe hulp en kragt beloofd heeft.. - Toen de Zaligmaker dit gebed aan zijne ÉW* leerd^ heeft hij zekerlijk „iet gewild, dat. zij en wij na hen, dit als een onveranderhjk formulier zouden aanmerken, van t welk wy nimmer mogen afwijken. Neen wij mogen de aandrift van ons hart vrij vol' gen, en onze begeerten aan den Hemelfchen Vader, ook op eene andere wijze, voordragen; wij mogen de zaken, van welken dit gebed fpreekt met andere woorden uitdruk, ken, of de beden uitvoeriger, en naar onzen toeftand gefchikt, ontvouwen, en zulke gedagten en gevoelens, als onze behoeften ons 'ngeven, daarmede verbinden. Het komt op de zaak, en niet op de woorden aan ; en Jezus Christus heeft in dit gebed ons een fchets willen geven, tot wien, om welke zaken, en met welke gezindheden wij zullen bidden Verre z.j van ons daarom alle kleine, lage, beperkte en beperkende geeatgefteldbeid! Zo wij ons met den geest van dit gebed maar vert webjk bekend maken>en naard£n Het  C 41 ) Het is nogthans goed, en nuttig, dat wij veel van dit gebed gebruik maken. Onuitputtelijk is deszelfs zin, en onuitputtelijk de zegen , dien het ons aanbrengt, wanneer wij het regt bidden. Wie kan het befchrijven, hoe hoog hart en gemoed verheven, hoe wijd zin en ziel uitgebreid worden van den ootmoedigen en kinderlijken bidder? Wie kan het licht, dat in zijn verftand ontftoken, het gevoeljdat in zijn hart verlevendigd, de troost en hope, die hem toegereikt wordt, befchrijven? — Het is daarenboven ook een gefchikt middel, om onze godsdienftige aandagt te bepalen, en ons hart, dat niet tot bidden geftemd is, in die ftemmieg te brengen. En komen wij ook niet menigwerf in omftandigheden, die ons nopen , om met Paulus te zeggen, ,, wij weten niet,.wat wij bidden zul„ len?" Eene onverwagte,,fnelle verandering in ons tijdelijk geluk overvalt ons, brengt ons verftand in verwarring, de ganfche ziel in verbijftering, en boeit onze tong. Wij leven in een donker tijdperk, dat zwanger is van groote gebeurtenisfen,' maar ons verftand is te beperkt, om dezelve te berekenen, en wij kunnen niet vooruitzien, wat goed en nuttig is. Ons Vaderland, de Kerk worftelen met veele rampen, worden gedreigd met groote gevaren; maar wij zijn onkundig van de oogC 5 mer-  C42 ) merken Gods, en kunnen niet doorzien, of dat alles ten zegen of ten vloek zal verftrekken. Wij lijden een groot verlies in onze inkomften , goederen en bezittingen , of wij worstelen met langduurige en fmarteüjke hgchaamskwalen, of wij worden gefmaad, gehoond en vervolgd, of wij ftaan in een ambt en beroep, dat ons lastig valt, of wij zijn verbonden met menfchen, die geheel van ons in denkwijze, in fmaak en karakter verfcbillen. En zoo in honderd andere omftandigheden. Wij wenfchen, wij begeeren, wij verlangen iets, maar er is een ftrijd in ons binnenfte; wij hebben een donker gevoel, maar kunnen het niet uitdrukken; ;„ wij weten „ niet, wat wij bidden zullen?" Christenen! herinnert gij u niet zulke toeftanden ? En hebt gij daarin nooit gebruik gemaakt van het eenvoudig middel, om dit volmaaktfte gebed te bidden? Inderdaad geen beter raad voor ons, in dat beklemmend gevoel, dan te tragten, alle die algemeene of bijzondere aangelegenheden aan de wijze zorg van onzen Hemelfchen Vader overtegeven, en met kinderlijk geloof van Hem, om onzes Verlosfers wil, te verwagten, dat hij alles zal bellieren ten onzen meesten nutte; geen beter raad voor ons, dan ons gebed uittedrukken .met, of vasttemaken aan dit voorfchrift, 't welk vol-  (43) volmaakt berekend is naar onze wezenlijke behoeften. Wij worden toch voor den Hemel opgevoed, G. met en door alle beproevingen, alle lijdingen, alle onzekerheden, alle blijde en treurige voorvallen. Weten wij niet, wat ons het best is, onze Hemelfche Vader weet dit, en geeft dit; en weten wij niet, wat wij bidden zullen — Jezus weet dit, en hij bidt voor ons. Ja, Hij, die den Vader kent, gelijk niemand hem kent, Wil, dat wij God onzen Vader noemen, en in alles, op zijne Vaderliefde vertrouwen zullen. Deze Middelaar Gods en der mehfchenjdie ons niets leerde, of hij had het van den Vader gehoord, en die ons zoo ernftig tot bidden opwekt, zoo ftellig verzekert, dat alles, wat wij in zijnen naam bidden, ons zal gegeven worden, zou ons dit gebed niet hebben voorgefchreven, zo wij op geene verhooring konden ftaat maken. Zoo veele gebeden derhalven, als dit gebed bevat, zoo veele beloften bevat het ook. Het eene is vastgemaakt aan het andere. — Eene gewigtige bijzonderheid, T. die wel yerdient te worden behartigd. Welk een nitzigt, welk een heerlijk uitzigt opent zij niet voor den vromen vriend des Heeren! Als hij bidt, „ uw naam worde geheiligd," dan  ( 44 ) dan belooft Jezus hem, uit is Vaders naam, dat de aanbiddelijke eigenfchappen! God, een* algemeen op Aarde# zullen, erkend, bewon derd en verheerlijkt worden. Als bij bidt „ uw Koningrijk kome," dan belooft Jezus hem, Uit 's Vaders naam, dat de inrigtingen ter volle zaliging van het geliefd menschdom, eens door Christus, aan wien de bezorging daarvan opgedragen is, naar het Voord der beloften , haar volkomen beflag zullen krijgen Als hij bidt, „ uw wil gefchiede op Aarde gelijk in den Hemel," dan belooft Jezus hem' uit 's Vaders naam, dat Gods wil eens zoo' volbragt zal worden op Aarde, als hij volbragt wordt van de bewooners des Hemels Als hij bidt „ geef ons heden ons dagelijksch „ brood," dan belooft Jezus hem, uit 's. Vaders naam, dat het hem en zijne godvereeren. de Broeders nooit aan voedfel en dekfei zal ontbreken. Als hij bidt, „ vergeef ons onze „ fchulden, gelijk ook wij vergeven aan onze „ fchuldenaren," dan belooft Jezus hem, uit 's Vaders naam, dat hij zoo waaragtig vergeving zal ontvangen van alle zijne zonden als hij, door Gods Geest(betuigen kan, waar-' agtig genegen te zijn, om aan allen, die hem, in deze of geene zaak, beledigd en kwalijk: behandeld hebben,vergeving te fchenken. Als hij bidt, „ leid ons niet in verzoeking, maar' » ver-  C 45) „ verlos ons van het boze," dan belooft Jezus hem, uit 's Vaders naam, dat de beproevingen, in welke hij, ter loutering van zijn geloof en deugd, mogt komen, nooit zullen gaan boven zijne kragten, en dat de verzoekingen, die hem overvallen, nooit zoo fterk zullen zijn, of een aanhoudend waken, een volhardend bidden, gepaard met de hulp des Geeftes, zal die kunnen overwinnen; dan belooft Jezus, die zelf verzogt is geweest in alles, hem, dat hij in den grootften noodjn het bangst lijden, in den heftigften ftrijd en de knellendfte moeite, op kragtdadige onderfteuning, vertroostingen bewaring kan rekenen, en dat hij, na het volbrengen van zijn werk, van alle vijanden zijner zaligheid, van alles, wat hem drukt en belemmert, van alle ellende en zonde, geheel zal bevrijd worden. Als hij eindelijk zijn gebed befluit met deze verheven lof- en eerbetuiging, ,, want uw is het Koningrijk, en de „ kragt?en de heerlijkheid," dan belooft Jezus hem, uit 's Vaders naam, dat hij geene de minfte reden heeft, om aan de vervulling van alle deze uitnemende en heerlijke beloften te twijfelen, die eene onveranderlijke kragt en eeuwige waarheid hebben, dewijl God, die ze ons door en om Christus gegeven heeft, alle dingen beftiert, alle dingen vermag, eene onbegrensde Magt bij eene onveranderlijke Lief-  ( 46 ) Liefde voegt, en eeuwig de Hoogstvolmaakte, de Getrouwe, de AI wijze en Almagtige, eeuwig onze Vader blijft. — Welk eene aaneenfchakeling van de heerlijkfte beloften! Wat kan de menschheid meer wenfchen, dan derzelver vervulling! Welk een ruim, onmeetbaar uitzigt opent dit gebed dus aan de godsvereerers! — Nog eens, en ten laatften, voor ditmaal. — Wie durfc zeggen, dat hij bevat en gevoelt, hoe veel de Heere Jezus ons gaf, daar hij ons dit gebed gaf? De Alwetende,de Almagtige , de Alregeerer is onze Vader een Vader kent zijn kind, verzorgt en voedt zijn kind, geeft agt op zijn kind, bewaart en helpt zijn kind, maakt zijn kind, zoo veel hij kan, gelukkig; en de Alwetende, de Alvermogende, de Vader van onzen Heere Jezus Christus, onze Vader, zou minder geven, minder doen, dan onze aardfche Vaders? Neen — dat leert ons het Euangelie niet; dat leert Jezus ons in dit gebed niet. Laten wij voor alle gedagten en voorltellingen, die de onmetelijke Magc en Liefde van onzen Hemelfchen Vader verdonkeren, ons verftand en hart, met de uiterfte zorgvuldigheid, bewaren, en het geloof daaraan veel liever verfterken en bevestigen, door ons den geest van  C 47 ) van dit gebed regt eigen te maken, diep in ons hart te prenten. Nu God Vader is, en wij kinderen van hem zijn, om onzes Heeren wil, is het niet meer onze zaak , maar zijne zaak, onze aangelegenheden te behartigen. En dat zal hij doen zoo waar hij God, en de Bijbel zijn woord is. Het is onze zaak maar, dit te geloven, en alle de belangen,die ons aangaan, alle belangen van de onzen, alle belangen van ons Vaderland, de belangen der geheele Christenheid, aan Hem met kinderlijken ootmoed en vertrouwen overtegeven onze zaak maar, vrijmoedig aantehouden in het gebed, niet moede te worden, al laat hij ons ook wagten op verhooring. Al zijn onze omftandigheden bedenkelijk, al is er veele verwarring en gevaar, al wordt de redding voor menfchelijke wijsheid en magt met den dag onmogelijker; dat make ons niet twijfelmoedig. Onze Vader is de Almagtige; en de Almagtige laat zig door geene omftandigheden van tijd of lotgeval de handen binden. Op hem zij onze hope; en wij zullen niet befchaamd worden. God des Hemels en der Aarde! maak gij, door uwen Geest, de gedagte in onze harten vast en levendig, dat Gij onze Vader in Christus zijt, en eeuwig blijven zult; opdat Wij in dit  (48 ) dit geloof mogen denken, fpreeken, bidden, danken , genieten , lijden, dragen , werken, geven en vergeven, leven en — fterven! Onze ganfche ziele zegge — Amen! Amen!