01 1813 8817 UB AMSTERDAM   LEERREDEN over HEBR. XIII. v. 7«* TER GEDACHTENIS VAN den weleer. W. zeergel. heer HENDRIK RIBBERS, IN ZIJN LEVEN DIENAAR DES WOORDS TE ARNHEM» op den xix van bloeimaand mdcclxxxh, in de groote kerk aldaar, UITGESPROKEN BOOR DESZELÏS VRIEND EN AMBTGENOOT AHASUËRUS van den BERG, Te A K N II E f JACOB NIJHOFF, 1 $ij \ en > 1782. [wouter troost, j  KLASSIKAAL GEAPPROBEERD.  LIK kermanna engelijna ; hendrtjka francijna ; mechteld hendrijna ; johanna ; hendrik en gerarda hermijna ribbers : KINDEREN VAN WIJLEND MIJNEN WAARDEN AMBTGENOOT HENDRIK RIBBERS, EN MEJUFFROUW HENDRIJNA HERMIJNAvan GEIJN: WORDT DIZi LEERREDEN, ter gedachtenis van derzelver braveh VADER,  met ERNSTIGE VERMANING, om veel aan deszelfs WOORD EN VOORBEELD met waren eerbied te gedenken, ONDER HARTLIJKE TOEBEDE, DAT DESZELFS geloof en godvrucht VAM Jongs af aan , in derzelver hartje w o n E , en dat zij dus tot TROOST EN VREUGDE * vaneene WAARDIGE MOEDER, en tot SIERAAD VAN DEZE GEMEENTE verstrekken mogen , OPGED RA GE M dook •ERZELVEH. toegenegen vriend EN DIENAAll! A. VAN DEN BERG,  GELIEFDE GEMEENTE VAN ARNHEM ï V oor u — op de hartelijke begeerte van velen uwer, heb ik deze leerreden opgefteld en uitgefproken: en, op dat gij een blijvend gedenkteeken van uwen waardigen Leeraar behouden , en te beter gelegenheid hebben zoudt, om zijn woord \ zijn voorbeeld, en zijn fchielijk en zalig einde, ook in vervolg van tijd, behoorlijk te gedenken, hebbe ik dezelve gedrukt uitgegeven. Ik heb aan verfcheiden bijzonderheden, die voor andere menfehen zeer onverichillig zijn, hier plaats gegeven, om dat ik wist, dat u zulks aangenaam wezen zoude, en ik eigentlijk uw nut en genoegen bedoelde. De Heere geve, dat het eens gehoorde u bij het herlezen noch meermalea voordeelig zij!  OP DE LIJKREDEN VAN DEN WELEERW. HEER AHASUËRUS van den BERG, OP ZIJNEN AMBTGENOOT DEN WELEERWAARDIGEN HEER hendrik ribbers, Zo brengt mijn van den berg ons ribbers beeld aan 't licht. Zo doet de dienstgenoot zijn dienstgenoot herleven. Zo wordt ons van's Mans deugd een juiste fchets gegeven , En arnhems kerk op 'tduurst, verbonden tot haarpligt.. Helaas! mijn Vaderftad.'... Hoe zwaar, hoe onverwacht^ Viel u die flag op t hart} wanneer 't gerugt u meldde, Dat 's doods verwoede hand uw braven Leeraar velde/ Wat noopte u dat verlies tot nare jammerklagt.' Hoe ge in uw bittren druk betaamüjk zult verkeeren , En 's Mans gedagtnis best naar 's Hemels eifch vereeren, Verkondigt u zijn Vriend in dit doorwrogt tafreel. Heb dank, mijn van den berg, gij hebtons willen toone» Hoe uw gevoelvol hart verdienften weet te loonen, Gods rijklte hemelgunst — elks liefde zij uw deel. ELLARDUS BROUWER, J. U. D»  OP HET , SCHIELIJK EN ONTIJDIG OVERLIJDEN VAN DEN WELEERWAARDIGEN HEER. HENDRIK RIBBERS. GEDACHT IN EENE L IJ K R E D E DOOR DEN WELEERW. HEER AHASUËRUS van den BERG. 6 God.' wat is de menfch.' uit nietig ftof geboren.' Hoe kortziend is zijn oog, ontfaglijke Opperheer.' Nog gistren liet zijn mond ons 't lieflijk heilwoord horen, Nu rijst de nare kreet: uw ribbers leeft niet meer. Ween vrij, bedrukte kerk.' beween dit droevig ftervenj Zijn ziel geniet bij God de zaal'ge hemelvreugd, Maar gij, helaas.' gij moet een dierbren Leeraarderven, 'cBemlr.li.jk voorbeeld van menfchlievendheid en deugd , Eea  Een Leeraar, in Gods woord, in 't menfchlijk hart ervaren, Die al zijn zorg befteedde aan 't heil van zijn gemeent' „ Die minzaamheid en ernst 20 wijslijk wist te paren, Dat d'ongodsdienftigheid zelfs zijnen dood beweent. Hoe juist werd 's Mans Waardij door van den berg befchre» Denk.Arnhem.' aan uw:plicht,volg zijn geloovena, (ven. Zo blijv' zijn naam, zijn deugd nog na zijn fterven leven, Vertroost uw Kerk, ó God.' vertroost zijnKroost eh Gaef joh. nijhoff» LEER-  Bladz. r LEERREDEN OVER HEBREEN XIII: r» Voorafspraak. Dat het betamelijk zij , de gedachtenis Van verftorvenen, die in hun leven voor de famenleving, tot welke zij behoorden, aan-' merkelijk geweest zijn , in eere te houden, wordt van alle menfchen gereedelijk toegeftemt. Maar hocdanigen moeten ze zijn, die men met openbare eere na hunnen dood behoort te gedenken? En Welke zijn de oogmerken, die men, indien men redelijk wil handelen, met zulk eene lofwaardige gedachtenis bedoelen moet? Hier geldt A  2 LEERREDEN niet, of men van overoud adelijk bloed , van zwaardzij en van fpillezij, zijne afkomst rekent. Hier is. het de vraag niet, of men met eenen aanzienlijken (leep van brom* mende eeretijtels zij overladen geweest. > De vraag is hier —. of men zoo geleefd heb» be, dat men, in zijnen post, aan zijne tijdgenoten en aan de nakomelirtgfchap een {lichtend voorbeeld van 'gezellige deugd en van Ware godzaligheid hebbe nagelaten* Ds • gedachtenis van eenen zoodanigen*, en die alleen, kan, met een redelijk oogmerk, onder de overblijvenden, in eere gehouden worden en onder Gods zegen," aan dezelve ware nuttigheid toebrengen: derzelver harten tot ware dankbaarheid aan God opwekken, en in dezelve fterke begeeftens ontfteken A om desZelfs lofwaardige voctftappen na t& volgen en daarom mag de gedachtenis vaii zoodanig eeneii rechtvaardigen , met het grootfte recht, in zegening blijven. Al he£ overige is louter ijdelheid. Deze aanmerking prijst otts zeer flerk aart de verplichting onder welke wij liggen, om de gedachtenis van onzen dierbaren -verstorVênen , die zoo veel beminnelijke plichter^ onder ons betracht; zoo veel voortreflijktf  over HEB R. XIII: jal § deugden onder ons uitgeoefend, en zijn ambt en leer met eenen zoo christelijken wandel heeft opgeluisterd, altoos diep in onze harten in te graven. In het bijzonder billijkt zij ons voornemen om thans op eene plechtige wijze aan Hem te gedenken; zij leert ons, welk het betamelijk oogmerk zij, waar mede wij zulks verrichten moeten, op dat wij uit Gods woord, dat hij ons zoo getrou gepredikt heeft en uit het beminnelijk voorbeeld, dat hij ons in zijnen wandel gegeven heeft, veel tot onze eigen vermaning; opwekking, of vertroosting leeren mogen. Mogten wij dit werk in des Heeren vreeze recht nuttig verrichten, en mogt het God behagen ons daar toe zijnen zegen te fchenken!— Het betaamt ons, Toehoorders, dat wij hem daarom, aanltonds in het begin van ons werk, met ootmoedige harten aanfineeken.  | LEERREDE N TEKST. Gedenkt uwer voorgangeren die u het woordt godts gesproken hebbe'n. Dat wij u 'alleen het eerde gedeelte van dit vers ten tekfte hebben voorgelezen , em geene andere reden gefchiedt, dan op dat wij, daar deze woorden tot het oogmerk-, dat wij thatts bedoelen, volkomen voldoen, zoo veel te minder, door de uitlegging van het volgende, daar nóch al het een en ander over valt aan te merken, mogten worden opgehouden.— In dit 13 de hoofdd. brengt Paulus eehl* ge gemengde vermaningen te hoop, met welke hij, naar zijne gewoonte, voorheeft, dezen brief te bedriten. Deze vermaningen hebben allen wel betrekking tot het hoofdoogmerk van dezen brief , doch zij ftaan voords, zoo verre wij kunnen nagaan, in geen onderling verband tot malkander. Onder deze vermaningen zijn ook de woorden van onzen tekst: Gedenkt üwer voorgangeren die u het woord Gods gefproken hebben.— Men weet, de .geloovige Hebreeuwen, aan welke Paulus  oTer HEB R. Xllir ?a. § fchreef, da: is, de geloovigen- uit de Joden, die in dien tijd in het joodfche. land woonden, beleefden bange tijden, zij ftonden aan zware vervolgingen bloot, en wierden behalven dat gedurig ontrust door leeraars, die den inhoud van het Euangelij vervalfchteni Dit laatfte is alleen uit het 9 vers van ons tckstkap. en .vervolgends zeker. Hij wil' dan met onze woorden zeggen: wanneer gij mijnen raad naar behooren volgt, wanneer gij veel op de rechte wijze gedenkt aan uwq. voorgangcren die u het woord Gods gefproken hebben : dan moogt gij hopen, dat zulks onder de gunuige medewerking van Gods genade uw harce zal Merken, tot hes kloekmoedig verduren van zware beproevingen , en- tot het onveranderlijk vasthouden, in weerwil van listige verleiders, aan de onvervalfchte leer der waarheid, die naar de god*< zaligheid is. Daar zijn alleen twee dingen, over-wel-, ke wij u, korteljjk onderhouden moetep, namelijk : 1. Wie die voorgangers zijn, die aan de. hebreeuwen het woord Gods gepredikt hadden, op welken Paulus het oog heeft. A «"  LEERREDEN 2. Wat de Apostel wil , wanneer hij vermaant, dat de Hebreeuwen aan dezelve zouden gedenken. De berichten van het kerkbeftier der nieuwopgerichte gemeentens , in den allereerften tijd van het christendom, die onze tijden bereikt hebben, zijn zeer gebrekkig en laten ons niet toe, naauwkeurig te zeggen, wie de voorgangers zijn, die, reeds voor den tijd, waarin Paulus dit fchreef, aan de Hebreeuwen Gods woord gefprokcn hadden, waar van de tekst gewaagd — Alleenlijk kennen wij bij name zeven waardige mannen, die, onder den naam van diakonen, in de gemeente te Jeruzalem , door de Apostelen, werden aangefteld; en fchoon dezen vooral met de zorge over de liefdegaven belast waren , blijkt het aan het voorbeeld van Stefanus, dat zij, of althans fommigen hunner, ook het woord van God gepredikt, en hunne prediking met wonderwerken bekrachtigd hebben. Mogelijk bedoelt de Apostel onder anderen ook deze voorgangers.— Ongetwijfeld heeft hij .vooral het oog op den Apostel Jakobus, den broeder van Johannes, dien Herodes Agrippa met den zwaarde liet ombrengen ; en 'aan Jakobus den kleinen, dien de Joden, kort voor dat Paulus ^-xen  over H E B R. Xïlï: 7*.' f brief aan zijne hebreeuwfche geloofsgenoten fchreef, wreedelijk vermoord hadden. Welke uitmuntende voorgangers!— Mannen , die in de kennis, van den weg der za-> iigheid, door eenen godlijken leermeester uic den hemel onderwezen waren , en de gaven der onfeilbaarheid bezaten, oin het kostelijk pand, dat hun was toevertrouwd, onbefmec en onverminkt aan anderen voord te reiken;— Mannen, dien een bovennatuurlijk talent gefchonken was, om hunne gedachten, klaar en- bevatbaar aan anderen mede te dee-. len en die het vermogen bezaten,, om alle vooroordeelen en tegenbedenkinge», in de- gemoederen ten fpoedigften te overweldigen., e» elk die hen hoorde tot de krachtigfte belangneming- in 't geene zij voordroegen ovei? tehalen y— Mannen vol van geloof en van kracht , die de godlijkheid van het woord en de plichten, die zij predikten, met wonderen en groote teekenen bevestigden.— En boven dat alles, Mannen, die de verhevenheid van. hunne leer» tot verbazing van de gehecle wereld, in de fchitterende heiligheid van hun* een levenswandel aanwezen* Zvl&e uitmuntende voorgangers; sioegte^ A 4  * LEERREDEN onbegrijpelijk veel ftof tot gedurig nuttig aandenken nalaten, bij de genen die hes onfchatbaar voorrecht van hunnen dienst genoten hadden. Dezen hadden onophoudelijk se gedenken — aan het gene zij van deze waardige mannen, nopends den weg der behoudenisfe en de plichten der godzaligheid, hadden mogen vernemen en aan de doorflaande bewijzen voor de waarheid, de voortreflijkhcid en de godlijkheid van het een en het ander, die zij uit hunnen mond gehoord hadden.— Zij hadden te gedenken aan hunne getrouwe vermaningen en opwekkingen tos geloof in den Heere Jezus Christus; tot eenen matigen , rechtvaardigen en godzaligen levenswandel ; en om in weerwil zelfs van zware vervolgingen, met een bepaald voornemen des harten bij den Heere te blijven — Zij hadden te gedenken aan alle de heilrijke toezeggingen van hemelfche vertroosting in lijden; van krachtigen onderftand in ftrijdj en van eene heerlijke uitkomst aan het einde van hunne wandelinge, die hun, doop dezelve, uit Gods naam, zoo menigmalen gedaan waren. Eindelijk zij hadden te gedenken aan het voortreffelijk voorbeeld da£ hun deze uitmuntende voorgangers, in hunne ?igen. perfoonen, hadden voorgefteld, aan des-  over H E B R. XIII. 7?. rf Celver heiligen ijver voor den dienst van God cn voor het Euangelij van Jezus Christus; aan derzelver hartelijke zucht, tot het wel* zijn van alle hunne medemenfchen; aan derzelver vurige liefde, voor alle die genen die den Heere Jezus in onverderflijkheid liefhadden; aan derzelver blinkende nedrigheid en edeimoedige verloochening van de wereld en van zich zeiven; maar vooral aan derzelver onbezweken trouw en ftandvastigen heldenmoed , met welken zij, in weerwil van alle aanvallen, en al kwam het er ook op aan, om tot den bloede toe te ftrijden, voor den Heere en voor zijne zake dezelfden bleven.— Wat dunkt u, Toehh. is het niet een zeer wijze en getrouwe raad, dien Paulus geeft aan zijne hebreeuwfche medegejoovigen, dat zij zouden gedenken aan hunne voorgangers, die hun het woord van God gefproken hadden ; konden zij hunne gedachten wel, bij eenige mogelijkheid, bezig houden, met een voorwerp van meer nuttigheid dan dit, dan hunne voortreflijke voorgangers, de godlijke leer die zij hun gepredikt, de verhevene plichten die zij hun voorgefchreven, en hec uitmuntend voorbeeld van geloof en van heiligheid, dat zij hun in hun eigen gedrag  to LEERREDE N; hadden voorgefteld en waar door zij noc$ fpraken en predikten, na dat zij geftorven waren. Van hoe veel voordeel moest hun de herinnering van dit een en ander niet zijn-, om hen -geduriglijk te leeren, te vermanen én, te vertrooften. Hoe voordeelig moest ze hun in het bijzonder niet wezen, in de. zorglijke tijden van vervolging en verleiding die zij beleefden. Liepen zij, voor of na, minder of meer gevaar, om, door redenen die eenen fchoonen fchijn hadden, afgetrokken te worden van de eenvoudigheid der leere van Christus: ze hadden maar te gedenken aan hunne voorgangers, die hun Gods woord gefproken hadden; en wanneer zij dat deden, dan kon hun aanftonds blijken, dat deze. nieuwigheden niet overeenkwamen , met het geene hun die onfeilbare dienstknechten van Christus geleerd hadden, zij die de kenmerken, van de godlijkheid hunner zending zoo duidelijk met zich droegen: en was dat dan. niet alleen genoeg, om zich niet te laten, omvoeren door verfcheidene en vreemde leeringen ? Kon het gebeuren, dat de hittigheid der Verdrukking hen minder of meerder in ver-  over H Ë B R. Xllf: f* m Zoeking bragt, om met hunne trouwe den Heer en zijne zake te bezwijken, ze hadden maar te gedenken aan hunne voorgangers, die hun het woord van God gefproken hadden: en, 6 welk eene nieuwe fterkte moest deze gedachte aan hunnen bezwijkenden geest bijzetten, wanneer hun dus te binnen kwamen de nadrukkelijke verzekeringen, die hun door derzelver onfeilbaren mond gedaan waren, dat een almagtig en algenoegzaam God hun, zelfs in vuur en in water, wilde ncbij wezen, dat hij hen nooit begeven of verlaten, maar zijne kracht in hunne zwakheid volbrengen zoude. En gedachten zij, hoe luifterrijk zij de verhevenheid en allesovertreffende waardigheid van het chriftendom hadden zien uitblinken, in het beleid en den onverfchrokken heldenmoed, welken deze hunne voorgangers, in de grootfte ongelegenheden hadden doen blijken, dan moest dat voortreflijk voorbeeld hunne ziel ontfteken , met eenen brandenden ijver, om, zelfs op de gevaarlijkfte plaatfen, hunne voetnappen getroulijk te drukken, en elkander op te wekken, gelijk Paulus hun elders doet, door andere voorbeelden: Dewijle wij dan zoo groot eene wolke van getuigen rondom ons hebben liggen, zoo laat ons afleggen alle last en  £fe LEERREDE Nf zonde, die ons lichtelijk omringt en mq> lijdzaamheid , loopen dq lqopbane dje. aan oqs. is voorgeileld.. (*} Laat ons, uit de verhandelde vermaning,, tot ons eigen voordeel leeren, hoe zeer hqc in alle tijden zijne groote nuttigheid hebbon moet, dat men veel gedenkt aan die doorluchtige voorgangers, die het woord van God, in den eerften tijd, gepredikt cn be.fchreven hebben, en aan derzelver leere en voorbeeld; en dat wij, met allen aan wien de leer van Christus gepredikt wonk, onder de dure verplichting liggen, om zulks tot onze leering, vermaning of vertroosting geduriglijk te doen.-— En al is het, dat. de latere tijden aan Christus Kerk zoo uitnemende voorbeelden nooit wederom hebben opgeleverd, het is altijd een voorrecht voor eene gemeente, wanneer zij mag te rugge denken aan waardige voorgangers, die haar het woord van God gefproken hebben: en wanneer zij dat op de rechte wijze doet, dan heeft zij altijd reden om te hopen, dat haar zulk aandenken, met den Heere, niet nutteloos of •ngezegend wezen zal. (*) Hebr. 12: i.  tevVR II E B R. Xfiï* 7*. 1$ • Hoeveel vooïtreflijke voorgangers hebt gij dan niet gehad, Gemeente van Arnhem, die u het woord van God gefproken hebben, en aan welke gij derhalven verplicht zijt, tot uw voordeel, geduriglijk te gedenken. Ik wil hiér geen namen noemen, op dat ik, door hut onfchuldig verzwijgen van den eenen of den anderen, niemands lofwaardige gedachte- riisfe bcledige. - Doch het verlies is al te vers, dan dat ik den naam van uwen braven colonius, die u Gods woord gefproken heeft, en die, voor weinig maanden, tot den dienst van eene andere gemeente van u is weggenomen, hier ongenoemd zou laten! Gedenkt ook aan dien waardigen voorganger* en aan het woord van God dat hij tot u gefproken heeft, en aan het voortreflijk voorbeeld, dat hij u in zijnen onberispelijken levenswandel gegeven heeft. Ma ar — hoe lang ik ook verwijle en wat omwegen ik ook zoeke,— ik moet tot de voorname zaak komen, die mij de tfeuïïge aanleiding tot deze leerreden gegeven heeft, ik moet u opwekken, om aan diéil voorganger te gedenken, welken die God, in wiens hand ons leven is, onlangs — zoo fchielijk !! — zoo onverwacht!! — uit ons midden heeft weggenomen. Ik weet het, gij  f,4' le.eue d-e n allen, die hem hartelijk lief haddet, uwe gewonde haften zijn, met een pijnelijk verlangen aangedaan, om Van hem te hoofen. Ach! dat het ons gegunt zij, zoo veel meefterfehap te oefenen over onze hartstochtelijke aandoeningen, dat ze ons in het fpreken en hooren van een onderwerp, dat ons allen zoo aandoenlijk is, niet al te zeer belemmeren! Wij zullen u, in de eerste plaats, onsen overledenen Voorganger, als een waardig voorwerp-van uw plichtmatig aandenken, zoo veel tot ons oogmerk noodig is, zoeken voor tè ftellen; en dan zullen wij u opwekken, om de rermaning van onzen Apostel, ten zijnen opzichte, te gehoorzamen en aan hem als aan eenen voorganger, die u Gods woor Eens is hij, voor verfcheiden jaren bezogt geweest met een zeer fmertelijk en zorglijk ongemak, dat (f) Filip. 2: 1. U s  LEERREDEN hem maanden lang tot het waarnemen vafl zijnen dienst buiten ftaat ftelde, en, zelfs naar het oordeel van kundige gencesheercn in een zeer blijkbaar gevaar voor -zijn leven bracht. Hij droeg dat leed met een voorbeeldig geduld en met eene diepe onderwerping van zich -zelven aan den godlijken wil. Doch de Heere heeft het wederom genadelijk te recht gebragt en hem aan zijn huis en aan zijn gemeente weergegeven: zoo zelfs dat hij, fchoon de gefteldheid van zijn lichaam, over het geheel genomen-, niet zeer fterk was, doorgaands gezondheid genoeg genoot, om alle -de deelen van zijnen dienst getrouwlijk waar te nemen. Doen niet veel meer dan een jaar geleden, werd hij onverwacht van een toeval overvallen, dat men oordeelde, wel iets met de beginzelen van eene beroerte gemeen te hebben. Hij kwam binnen weinig tijd bij trappen te rug, tot zijnen vorigen welftand. Doch hij werd door die ongefteldheid bevestigd in het gevoelen dat hij altoos gehad hadde, van groot gevaar waar in hij was, om fpoedig en onverwacht uit dit leven te worden weggerukt. En dat deze zijne gedachten niet ongegrond waren, is, helaas! maar al $e droevig bij de uitkomst gebleken^  over HEBR. Xlffi- 7a. *r Op donderdag den 2 5 den der verleden grasmaand, predikte hij voor de tweedemaal in die week. Hij behandelde het 19, 20, 21 reevers uit het 15 de hoofdd. van de Hand. der Apost. tot welke plaats hij met de verklaring van dac bijbelboek gekomen was.' Ik kan mij niet herinneren, dat ik hem, in langen tijd, met meer' levendigheid van geest of naauwkeurigheid in zijn voorftel heb hooren • prediken , en fominigen uwer hebben het zelfde- met mij opgemerkt. Zijne Ambtgenoten en- andere tcgenwoordigzijnde Leeraars verzelden hem, volgends ons gebruik, na de preke, aan zijnhuis. Wij fpraken met hem over zijnen verhandelden, bedenkelijken tekst en vonden hem zoo wel te vrede, dat wij zelfs langer dan Ha gewoonte bij hem ■ vertoefden. Zoo bleef hij, na ons; vertrek, den geheelen avond. Hij flicp dien nacht gerust, en ontwaakte des morgens in- gewenfehten wclfland. Hij verrichtte zijnen huislijken Godsdienst; bracht eenigen tijd met onderrechtingen aan zijnen Zoon door; hield zich noch wat met huislijke zaken onledig, en begaf zich tusfehen half elf en elf uusen naar zijn boekvert-Fek—. Maar, Heere wat is de menfeh!! welkeen broofch, welk een verganglijk fchep\fel!!—— op den trap wordt hij plotslingsB 3  Ê2 LEERREDEN van eene zware beroerte overvallen, 'en fierftond verklaarde hij, met afgebroken woorden, vastelijk te gelooven, dat dit — fterven ware! Ook overviel hem zijn doodelijk overval met zoo veel kracht; dat zijnen vecgen lippen alleen vermogen overbleef; om te bidden: & God wees mijne arme ziele genadig! Heer, in uwe handen beveel ik mijnen geest. Ik kwam aanftonds daar op bij hem , doch de fpraak en zelfs alle zinnelijk gevoel hadden hem reeds begeven. Alle vlijtigaangewende middelen waren krachteloos, en twee uuren naderhand, omtrent een uur na den mktV dag , verruilde hij, zonder veel van die pijnclijke voorbcreidfclen tot den dood, die ons, het aandenken aan dien koning der verfchrikkinge noch akeliger maken, gevoeld te hebben, dit dal van tranen, met het verblijf van volmaakte ruftc, tot welke die gelukkigen ingaan, die in den Heere fterven 1 Zooveel aand. Toehh. moeflon wij, om aan de gewoonte en aan uwe begeerte te voldoen, u van het leven en fterven, van onzen waarden Medebroeder berechten of her- Dineren. Laat ons nu zien hoe zeer hij, als een voorganger, die het woord van God  OVER H E B R. ml: 7a. sg «lot ons gefproken heeft, het waardig voorwerp, is van ons plichtmatig aandenken. Vrees.t hier niet dat ik u met eene overdrevcne loflpraak zal vervelen, of u ophouden met eenen- groeten omilag,. van zwellende maar weinig beteekenende woorden, daar toe is de Man van wien wij fpreken veel te waardig, zijn naam behoeft dat ijdel fieraad niet, en ons oogmerk kan zulks niet o-edo^cn. Niet een woord,, dan het geene, naar. mijne beste weten, de zuivere waarheid is, hebt gij uit mijnen mond te wachten. Zien wij op het werk zijner bedieninge #ndcr ons, dan misfen wij aan hem eenen leerzamen , naaukeurigen , ernstigfn en getrouwen prediker.— Prediken was de lust van zijn leven: en fchoon- 't hem in 't laatst, om de zwakheid van zijn hoofd, wat moeilijk viel, zelden, zeer zelden werd zijn naam op enzc prediklijsten gemist, Altijd waren zijne leerredenen zonder uitzondering zeer zorgzaam' overdagt. De zin van zijnen tekst werd in dezelve, zonder weidfche vertoning van geleerdheid, zonder veel omflag van woorden, Volgends zijne regels van uitlegging, met zeer veel eenvoudigheid, kortheid en klaarheid  *4 LEERREDE^ voorgedragen. Schoon hij van het geen dejjé ftijl verhert minder werks, maakte, nooit heb ik op den predikftoel één woord uit zijnen mond gehoord, dat, zelft aan het ra eest befehaafd gehoor, eenige reden tot klag;n gaf. De onderwerpen die hij uitkoos waren altijd van de nuttigden, en- altijd- nam hij uit dezelve gelegenheid, om van- zulke- zaken, tot nut- van zijne toehoorders, te fpreken, die op den weg der zaligheid of op de betrachting van onze dure plichten betrekking hebben — Zijne toepasfingen hadden altijd een zeer groot aandeel in zijne zorge, altijd zogt hij in dezelve elk, zijn. befcheiden deel te geven. Zijne beftraffingen gefchieden met- de vrijmoedigheid die een dienstknecht van Christus betaamt, zonder iemand, wie hij ook ware re ontzien; maar te gelijk met eene befcheidenheid, waar, aan. men moet toekennen, dat hem nimmer eenig zeggen van iemand kwalijk werd afgenomen. Hartelijk en ernflig waren zijne vermaningen, zoo dat dezelve geweld deden op de harten der menfehen.. Met eenen bij uitnemendheid fterken aandrang zogt hij zondaren zonder omwegen te brengen en te bewegen tot het geloof in den Heere Jezus Christus, als tot het eenig middel van zaligheid, en Zulken die zrch ovar de behoudenis van humae zielen begonden to  Over HEBR. XIII. yal a£ bekommeren, te waarfchuwen om zich toch niet op, losfe of valfche gronden tegen eene eindelooze eeuwigheid te wagen. Nooit liet hij na qm godvruchtige menfehen tot voordgang in 't geloof te vermanen; hen tot de beoefening van een werkdadig christendom op te wekken; en hun te herinneren, dat de zaligmakende genade ons vermaant, om matig, rechtvaardig en godzalig in deze tegenwoordige wereld te leven.—- Van alle deze dingen fprak uw voortreflijke voorganger, met eene hartelijkheid, met eenen nadruk, die een duidelijk bewijs was, dat hij in zijne eigen ziel, op eene levendige wij.ze, van derzelver waarheid en, aangelegenheid was aangedaan. Was. het dan wel wonder, dat hij met zeer veel graagheid gehoord werd. Altijd waren zijne kerken zeer wel voorzien van toehoorders, en dat is, gedurende zijnen ge-, heelen dienft, 27 jaren lang, wat veranderingen er ook onder uwe leeraren mogten voorvallen, wie er ook wegraken of komen mogt, altijd zoo, gebleven, behalven dat hec door den tijd noch gedurig' vermeerderd is. Zulk een voorganger was onze overleg B 5  St6 L E"E R R E D E-Nf ■dene vriend op den predikdoel — In zijn bij*, zonder onderwijs is hij nier. minder een waardig voorwerp voor uw gedurig aandenken. Met eenen ongemeenen. lust was hij aangedaan, om aan de onderrechting van het aankomend gedachte te arbeiden. Viermalen, en op zekere tijden van het jaar, vijfmalen in elke week, hield hij catechizatie aan zijn huis, en gecne van dezen zou hij ooit an^ ders dan om zeer gewichtige redenen ver*, zuimd hebben. De klaarheid en eenvoudigheid van zijn voordel gaf hem eene zéér bijzondere gefchiktheid om jonge lieden te onderwijzen, en het was zijn ftandvastige delregel , niemand tot lidmaat der gemeente aan te nemen, die niet, naar- de mate van zijne verdandeüjke vermogens, en naar de gelegenheid waar in hij zich geplaatst bevond, tot ■genoegzame kennis van de lëere der waarheid gekomen was. Ik, die gelegenheid gehad hebbe, om zulks bij ondervinding te weten % verklare, dat ik de leerlingen van mijn kollega ribbers zeer \vel onderwezen; en onder dezelve kundige ledematen gevonden hebbe. En daar mede heeft hij 27 jaren lang met zeer grootcn toeloop aangehouden! Welk een groot aantal van menfehen, zijn, door zijne onderrechtingen, tot geoefende zinnen gekomen, in de leere der waarheid, die hen k*a  over HEBR. XIII. 7a. Wijs maken tot zaligheid, door het gcloove, 't welk in Christus Jezus is: en welk een groot voorrecht is dat voor eene gemeente! Ook was zijn lust om te onderwijzen riogh niet verminderd, daar van kan eene nadere opheldering van het kort begrip der christelijke religie getuigen, die hij voorhenen voor zijne leerlingen had opgcfteld, en nietlang voor zijnen dood, aan de drukpers heeft overgegeven. Dit boeksken dat eerlang het licht zal zien, is benevens zijne leerreden ter gedachtenis van uwen waardigen de haan, het eenige gedrukte gedenkteeken da? hij van zich heeft nagelaten. Dezelfde waardige man was hij, in zijneri herderlijken omgang, in de gemeente. Zoo» wel bij lieden van het grootfte aanzien, als bij minderen, overal was hij een voorganger, overal zogt hij te leeren, overal te ftichten! Met dezelfde vrijmoedigheid, die hem in het openbaar verzelde, fprak hij in huisbezoek, bij krankbedden, bij alle andere voorkomende gelegenheden. 6 Hoe meenige trouwhartige vermaning en waarfchuwing, uic zijnen mond voordgekomen, ligt er ter ver* antwoording van mecnig verhard, of anderzins kwalijkberaden zondaar, dien hij zo» gaarn als een ontdoken vuurbrand uit het vuur,  ft3 LEERREDEN zoude gered, en voor den Heere Jezus ge* wonnen hebben? Bij uitnemendheid yolvaaH dig, was. hij in het raden en bellieren van menfehen, die over hunne behoudenisfe bekommerd waren. Hij behandelde hen met do uiterile tederhartigheid, maar. teffens met de uiterfte bedachtzaamheid en- wijsheid. Is het wel wonder A. T., dat God zij-i Den getrouwen knecht voor- en na verblijd heeft, met aanmerkelijke blijken, van zijnegoedkeuring op zijn. werk, in het paren van. de werking van den heiligen Geest,,, met het woord dat hij fprak,. om door hetzelve; zondaren te doen ontwaken uit den flaap der ?onde en des doods, en om- hen aan te moedigen, om den. grond van hun vertron» wen aanvanglijk of bij vernieuwing op den Heere Jezus Christus , als op. den onveranderlijken rotsfteen der eeuwen, te vestigen: en. hoogstdenkelijk zijn er, in deze gehoorplaats, wel menfehen. tegenwoordig, die, terwijl ik dit zegge, bij zich zelvcn denken: " ó ja, ge„ zegend zij de.Heere, de God van Israël, die 5, dezen zijnen knecht tot mij gezonden heeft, „ om mij deze. zaligmakende waarheden bekend „ te maken! " Denkelijk zijn er hier wel tegenwoordig , aan wier hart, onder zijnen dienst $Mie pijnlijke, maar heilzame wonde is toe'  over H E B R. XIII: ?a. gebracht, die wij van harten wenfchcn, dat alleen door de vertroostingen des geloofs in, den Heere Jezus tot zaligheid genezen moge. Bij alle de lofwaardige leeraarshoedanighe-' den van onzen overledenen voorganger, moest ik niet vergeten, zijne naarftighcid en bedrevenheid, IN HET BESTIER DER GEMEENTE Cll in de behandeling van kerkelijke zaken. In alles was hij een hartelijk liefhebber cn een ijverig voorftandcr van het geen tot de goede orde betrekkelijk is. Nooit verzuimde hij onze kerkelijke vergaderingen, buiten hooge noodzakelijkheid; en in alle mingewone of moeilijke gevallen, wist hij ons, zonder het minde bewijs van heerfchzucht of mcesterfchap, uit hoofde van eene langdurige ondervinding, gepaard met eene ftandvastige oplettendheid, en het houden van naaukeurige aanteekeningen, tot zijne eigen herinnering, derwijze te raden, dat wij tot het nemen van een gepast befluit, zeer dikwils groote verplichting hadden aan zijne kundige voorlichting, en in dit opzicht kan het verlies, dat wij in hem geleden hebben, niet anders dan na verloop van vele jaren wederom ee» eigfins herfteld worden.-—  3© LEËRREDÈN Zoodanig een man was uw overleden leerbaar, befchouwd in de hoedanigheid van een opziender, die het woord van God tot u gefproken heeft.— Even zoo zeer is hij een waardig voorwerp voor uw gedurig aandenken, gemeente van Arnhem, met betrekking tot zijne zedelijke hoedanigheden en tot zijhen perfoonlijken wandel onder de menfehen. Hij was een man, die, volgens de vermaning van den Zaligmaker aan zijne Euangelij* dienaren, eene voorbeeldelijke oprechtheid bezat, en eene zeer naauwgezette eerlijkheid. Onbekwaam was hij om zich met list of bedrog te behelpen. Zijn woord was zijn Zegel, en hoe groot zijne vriendelijkheid jegens elk ook wezen mogt: nooit, nooit zon hij ter gunfte van eenig menfeh, een hairbreed zijn afgeweken, van het geen hij meende zijn plicht te wezen: en ik durf alle de inwoners dezer ftad 'uitttarten, dat zij eenig het allerminfte voorbeeld, gedurende alle de jaren, die hij onder hen geleefd heeft, voordbrengen, 't welk aan den nadruk en de algemeenheid van deze loffpraak de allerminfte verzwakking of verflaauwing kan toebrengen.— Hij was met eene beminnelijke nedrig*  ü v er II E B R. Xltt: 7* 3* hëïd en ootmoedigheid bekleed, en deze vertoonde hij, niet in die overdrévene verkleining van zich zeiven en van zijn werk, ■die dikwils het fterkst bewijs is, hoe zeer men om de loffpraak van anderen truggelt. Maar in het voorzichtig vermijden van alles v/at zijnen eigenen perfoon betrof. En het is noch niet lang geleden, dat mij de waardige man, in zekere zaken, die hij aan mijn. oordeel geliefde te onderwerpen, in waarheid tot befchaming verftrekt heeft, daar hij mij met alle blijken van oprechtheid toonde, hoe zeer hij geleerd had eenen anderen voortreflijker te achten dan zich zeiven. Hij bezat eene vriendelijkheid en gemaklijkheid in den omgang die ieders opmerking tot 'zich trok. Ik heb gemeenzaam met hem geleefd en verkeerd, en nooit heb ik eenen onvriendelijken opflag van hem ontfangen of — en dit ftrekt, mij thands tot de grootfte vreugde !! — aan hem gegeven. Even vriendelijk en broederlijk gedroeg hij zich jegens alle onze Ambtgenoten, ook bragt hij teri volle het zijne toe tot de onderlinge eensgezindheid, die onder uwe leeraren plaats grijpt* Trouwens, hij beledigde niemand, en ik weet niet ooit gehoord te hebben, dat hij «iet eenig menfeh oneenig was. Hij ver*.  LEERREDEN bliidde zich hartelijk, wanneer het andere^ Wel ging. Het onheil Van zijnen medcmenfch deed hem gevoelig aan, en dikwijs was heni zijn waar mededogen met het zelve duidelijk aan te zien. Ongemeen verheugde hij zich, wanneer de Goddelijke Voorzienigheid hem gelegenheid fchenken mogt, om aan het geluk of genoegen van eenig menfeh, wiehij ook wezen mogt, medetewerken. Mee die edele verheffing van geest, die op geen kleinigheden let , wist hij verongelijkingen, wanneer ze hem werden aangedaan, dat eetster zelden gebeurde, over het hoofd te zien, of aanilonds te vergeten. Met een woord i zijne verkeering onder de menfehen was zoo geheel en al onberispelijk, dat ik mij niet kan herinneren ooit eene nadeelige aanmerking van eenig menfeh, op dezelve gehoord te hebben. En gelijk hij zelve zeer naauw* gezet was in zijnen levenswandel, zoo was het hem tot eene bittere fmerte, wanneer hij zag, dat menfehen, van welke hij goede gedachten had opgevat, zich aan in het oog loopende onbedachtzaamheden fchuldig maakten. Ziet daar, Toehh. eenige trekken die zij» braaf karakter voornamelijk onderfcheidden, wan);  ©Ver HEB R'. XIII: 7". Want 'alles kan ik hier onmogelijk ophalen. Het fpreekt van zelfs, dat zulk een man zich bij uitftek achtenswaardig, in alle zijne betrekkingen, moete gedragen hebben. De loflijke hoedanigheden die wij reeds van hem vermeld hebben, maakten hem tót eenen beminnelijken burger van onze ftad, Waarin hij altijd arbeidde om rust en vrede te bewaren 'onder de ingezetenen.— Hij w*s een waar en vurig liefhebber van zijn va» derland, die het grootst belang itclde irt deszelfs welzijn, en die zijne ziele bitterlijk kwelde, over het jammerlijk verloop van deszelfs zaken; over de zware rampen en droevige verwarringen van dezen tijd, en ovci: de ongevoeligheid en indrukkeloosheid der menfehen onder dezelve. Hoe hartelijk èrt .krachtig hebben wij hem dikwils tot God hooren bidden, om den geest der boete 0ver 's lands inwoonders, eh om eehé fpöedige gunftige omwending van zaken, binnen en buiten 's lands. U en mij heugt noch, en niet ligt zal het mij vergeten , zijn nadrukkelijk, zeer veel inzichvervattend gebed, desaangaande, des avonds op den laatften bededag uitgefproken. *• - « - C  34 LEERREDEN Boven alles blonk hij uit in de betrek* king van vader des huisgezins. t'Huisr ia het gezelfchap van zijne dierbare levensgezellinne, (*) t'hands zijne bedrukte weduwe ên van zijne zes kinderen — daar was al zijn genoegen.— De aankomende zielvermogens van zijne opgroeiende, geliefde kinderen waar te nemen en dezelve te vormen; in hunne kinder* lijke vermaken te deelen; hen in alle nuttige kundigheden te onderrechten; hen met leerzame, aangename gefprekken1, naar hunne vatbaarheid, en naar hunnen fmaak, te onderhouden , en nuttig te vermaken; de bewijzen van hunne kinderlijke eerbiedigheid en hartelijke ouderliefde te genieten; hunne opkeimende gebreken te onderdrukken ; hen tegen alle ijdelheid en wereldfehe pracht te waarfchuwen: -** maar vooral, hen Vroeg, in de vreeze des Heeren, te onderrechten, en hun begrippen in te boezemen, van de be- (*) Tweemaal is wijlend de heer sibbers getrouwd geweest. Voor de eerfle maal verbond hij zich in het Jaar 1755, toen hij te Harderwijk Predikant was, mee uffrouw hermanna ten cate : doch hij is van dezelve, in het kinderbedde, drie jaren naderhand beroofd geworden, zonder dat zij hem eenig kroost heeft nagelaten. 2ijne tweede Echtgenote, met welke hij in 1759 trouwde , iS JuffrOUW hendrijna hermijna vam geijk , Welke hij, met zes kinderen, 5 dochters en één zoon, waarvan de oudfte 22 en de jongfte 9 jaren oud is, ia de We. teritc droefheid heeft aagdatea,  övfcn HÊBR. Xlït 7*. 35 imrinenjkheid en zaligheid van den dienst van God, voor een verloren zondaar, en van het eenig "middel, om God op een hembehagende wijze te kunnen dienen, — dat Was Zijne ïieffte bezigheid in de wereld, waar in hij leefde, en waar in hij zijn dierbaarst vermaak genoot. Ook had hij zeer veel reden, bm zich te verblijden, dat zijne vaderlijke pogingen, onder de medewerking van den godlijken zegen, in zeef vele opzichten, aan zijne wenfchen beantwoordden.—— Alle deze beminnelijke en voortfefiijke hoedanigheden kwamen in hem voord, uit een beginfel, het welk aan dezelve hare rechte waarde gaf: uit een hart, dat Gods ,genade, door het geloof in den heere jezus , gereinigd en vervuld had, met de ware liefde tot het beminnenswaardig Opperwezen.— In Vroeger tijd fchijnt hij, met veel twijfelmoedigheid en onvrijmoedigheid, in het vertrouwelijk aannemen, van de beloften van het Euangelij, te hebben moeten worstelen:— doch naderhand is hem eene ruime deure des geloofs geopend geworden. Aan zijne vertroudïle vrienden, met welke hij de geheimen van zijn harte deelde, heeft hij meermalen, met zichtbare teekenen Van gevoelige aandoening,  3^ LEERREDEN verklaard-, dat hij vastelijk vertroude, dat ef^ door het geloof, eene naauwe en zalige betrekking, tusfehen den Heere Jezus en hem, ontftaan ware;. en dat hij zich, als een arm ■zondaar, met alle zijne zaken en belangen, op dien onbcweeglijkcn Rotsftccn geworpen hadde.— Doorgaands leefde hij, onder een gedurig aandenken, aan de kortheid van den tijd, en aan het gevaar, waarin hij toch altijd dacht, dat hij leefde, voor eenen onvcrwachten dood: maar zoo ..groot zelfs was de kracht van zijn geloofsvertrouwen, in zijne laatfte jaren, dat hij -meermalen betuigt heeft, — 'dat* hem zulks geenfins ontzette; dat hij van zijne uitkomst zeker was, en dat hij; was het niet dat hij aan echtgenoot, aan kinderen, aan gemeente, met fterke banden, verhecht was; •liefst zou wenfehen ontbonden te worden^ ■ en met Christus te wezen; ja zelfs heeft hij fomtijds verklaard, dat hij zijne allerdierbaarfte betrekkingen, blijmoedig in des Heeren hand kon overgeven, en laten zijnen godlijken Ontfcrmcr de eeuwige voornemens, van zijnen wil, gerustelijk omtrent hem uitvoeren. En fchoon hem de dood al te fchielijk overviel, dan dat ze - hem gelegenheid zou hebben overgelaten, om veel te denken - of v'eel te fpreken,- zijne laatfte aanmerkelijke  oveR HEBR. XHI: ja. 3?. Woorden, in zulk een ontfaglijk tijdftip uitgefproken, bewijzen ons, wat hij van zich zélven dacht; bij wien hij zijne behoudenis zogt, en dat hij niet zonder vertrouwen was, dat hij dezelve aldaar vinden zoude. Ziet daar A. zulk een. man was uw overledene voorganger, is het wonder, dat hij ifendvaftig het voorwerp van uwe achting en l&rtelijke. toegenegenheid geweest en gebleven, is, en. dat gij daarvan thans de fterkfte bewijzen geeft, in uwe algemeene zeer zichtbare droevcnis.— Dit een en ander doet hem te grooter eere aan en , het is te fterker bewijs , hoedanig een hij moete geweest zijn:. wanneer men aanmerkt, dat', hij.,— fchoon hec hem aan natuurlijke, bevalligheid van. vcoxSel geenfins ontbrak,— evenwel de man, met was, die, door- talenten, die . fchoon ze minder wezentlijk zijn., evenwel, fterk fchitte» ren en de niet genoegzaam redelijke verwondering , van den grooten hoop, fchielijk overmeesteren, de toejuiching der menfehen tot zich trok; dat hij niet bezield was, van eenen heerfchenden toeleg, om maar — de menfehen te behagen, en hun, tot dat einde, zoo veel maar eenigfins gefchieden kon, in alles genoegen te geven, en dus alomme de goeC ,S ■  38 LEERREDEN de en groote man te wezen, ó Neen! Eei*ftandvastig leven voor zijn ambt, een volkomen gelijkvormigheid altijd en overal aan zich zeiven, en eene alombeproefde kennis van zijne wezentlijke waarde,— ziet daar, de v/are gronden van uwe liefde, en, van uwe achting voor hem! Hoe kon het anders zijn» of die liefde, die achting, moest altijd dezelfde blijven, en thans veranderen in eene ware hartelijke droefheid, dat gij van eenen zoo waardigen leeraar zijt beroofd geworden. Nu fpoede ik mij, tot het tweede ftufc,' dat ik u, naar de aanleiding van onzen tekst, noch moest voorhouden: namelijk uwe dure verplichting, om, tot uwe eigene nuttigheid, aan uwen voortreflij ken voorganger geduriglijk te gedenken. Cij zijt harrelyk over uw verlies bedroefd. —Het zij verre van mij, dat ik den loop van uwe en mijne tranen zou willen ftremmen, of arbeiden om derzelver bronnen op te droogen. ïk erken ze, als bewijzen van uwe hartelijke dankbaarheid, voor een goed, dat ge noch gaarn lange, zeer lange zoudt genoten  ovbr H E B R, Xllfc 7a- &9> hebben; als een ongeveinsd getuigenis, 'c welk- uw hart geeft, van de groote verdien* ften van uwen uitmuntenden voorganger; als eene aangename ontlasting voor- uwen. opgekropten boezem.— Evenwel is dit de groote zaak niet, die wij bedoelen, wanneer wij u opwekken, om aan uwen voorganger te gedenken» Wij willen u, tot zulk een aandenken, aan. hem , hebben aangefpoord, waar van gij, onder Gods zegen, waar voordeel voor 11 zeiven zoudt mogen hopen. Gedenkt ggn . aan Gods woord,, dat hij u gefpro-t ken heeft; gedenkt aan het uitmuntend voorbeeld, dat hij u in zijnen christelijke^ wandel heeft nagelaten; gedenkt aan zijn onverwacht maar- zalig einde.. Uw voorganger heeft u gods woord gesproken , om u daar uit uwen waren Maat §n. uwe gewichtige belangen te leeEen. kennen, ö Mijne waarde Toehoorders gedenkt, herdenkt , bij gedurige herhaling , Gods woord, 't welk hij u met zoo veel ijver, met zoo veel trouwe, met zoo veel liefde, in openbare leerredenen of in bijzonder onderwijs, gefproken heeft. Onbekeerde zondaren — 't zy dan, dat "C 4" " ' " ' '  4q i E E R R E P E ri gij,. onbedachtzaam en zonder eenige zopgfli voor. u zeiven, uw eeuwig, bederf te gemoe? té. fnelt;— 't zij dan, dat gij uw vertrouwen tegen, de eeuwigheid, vestigt, op, gron^ den, wier losheid en. bedrieglijkheid hij u, zoq moenigmaal klaar, en duidelijk heeft aangewezen :. uw voorganger is nu, henen! Voor eeu? wig van u weggenomen!! Hy zal u niet meer wuarfchuwen, niet meer vermanen, niet meer, beweeglijk bidden, als, of God door hem had, dat gij u in Christus met God zoude kten verzoenen! Maar wat heeft nu al deze arbeid zijner trouwe, ten uwen opzichte, uitgewerkt? Zijt gij, in, weerwil van denzelven., enverandedijk dezelfde menfehen gebleven? 6 Welk eene verfchriklijke omstandigheid! Wie; weet het, hoe meenige nuttige leerreden, die hij tót uw voordeel uitfprak, en die, onder Gods zegen, een nuttig middel voop. u had kunnen wezen, gij, zonder reden, misfchicn zelfs met zware zelfsbefchuldiging, verzuimd hebtM Hoe vele nuttige vermanin'' gen, tot uwe onderrechting, eh bekeering ingericht, gij hebt in den wind geflagen H—* d Wat zou het u zwaar vallen, in den geduchten dag, van Christus jongfte toekomfte, u zei ven voor zijnen ontzaglijken rechteriloel', tegen dezen uwen getrouwen opziener te  over H E B R. XIII: 73. 4.* moeten verantwoorden! Of heeft het aan. hem. gchapert? Heeft hij vx misleid? Heeft hij it eenen verkeerden weg aangewezen.?. Is hij achterlijk geweest , in het waarfchuwen, onderrechten en vermanen? Wat zou het u ondraaglijk zijn, in een rampzalige eeuwigheid , tot uw zieldoorprieinend zelfsverwijt, aan uwen voorganger en aan Gods woord-, dat hij u gefproken heeft, te moeten gedenken !— Maar. neen , doet dat liever nirj nu, het noch tijd is, ó gedenkt, aan Gods ■woord , dat u uw voorganger gefproken heeft; aan het woord zijner waarfchuwing en. vermaning, aan het woord der. aanbieding van volkomen vergeving van uwe zonden ,r en van eene eeuwige zaligheid in den Heere Jezus! Gedenkt aan de zielbenaauwende uitwerkingen, die dat woord, mogelijk meen dan eens, op uwe harten gehad heeft, en die de zonde en de wereld wederom, helaas! al te fchiehjk, hebben weten te. verwoesten. Hier: toe is uwe verplichting, noch zoo veel te grooter, om dat God. u, in den weg van ?ijne Voorzienigheid, andere, voorgangers overlaat of toezendt, die u dat zelfde woordvan. God toefpreken. Ook nu noch kan dat aandenken, onder Gpds zegen, u zeer vocrdeelig weze&! .  4% LEER.» E D E N- Ware Geloovigcn onder- ons, gedenkt g*j. toch vooral veel aan Gods woord, dat uw overledene voorganger gefproken heeft. Heeft Gods genade u door middel van het zelve, in den loop uwer zonde geftuit; of van. da zaligheid van zijnen dienst overtuigd; of tot het geloof in den Heere, Jezus overreed; of in moedeloosheid vertroost; of in flapharrigi heid opgewekt; of van afdwalingen te recht gebragt, ó, herinnert u nu alle die genoten© voorrechten, en zondert u plechtig af, omde godlijke Ontferming, met uwe dankzeggingen te verheerlijken, om dat hij het woopd van zijnen knecht, zoo gunstrijk aan u heeft willen zegenen! En, daar woorden, die op" ons harte. zoo. groot eene kracht doen, doorgaands, met onuirwifchbare. letteren in ons. geheugen, ftaan ingedrukt, daar zal het u niet moeilijk vallen, wanneer gij u wederom in foortgelijke omftandigheden bevindt, aan deze gouden fpreuken te gedenken. De Heer, die dezelve eens aan uw hart gezegend heeft, zou dat ook wederom op nieuw doen kunnen.— Gedenkt vooral aan de nuttige lesfen; die hij u zoo menigmaal gegeven heeft, om op te wasfen in het allerheiligfte geloove, en — om, in eenen naauwgezetten voorbeeldigen levenswandel, tot eer van uwen hemel-  over H E; B R, XïE« 7*. 45 fchen Vader, uw licht te laten fchijnen. voorde menfehen,— Doch dit laatfte. leidt mij, als. bij de hand, tot het tweede gedeelte van deze vermaning, waar in ik u, mijne Toehoor-, ders, moest opwekken. Om- te gedenken, aan het uitmuntend voor-, beeld, dat. uw voortrefljjke voorganger, u in zijnen onberispelijken levenswandel, heeft, na-, gelaten. Gij, vermetele, gij,, dwaze menfehen, die den Godsdienst tot het voorwerp ftelt, zoo. al niet van uwe befpotting, althans van uwe verachting, of ten minften van uwe onver», fchilligheid,— zulk een man was uw overledene leeraar,— zulke edele gevoelens koesterde hij in zijn harte,— zulk een. beminnelijk en nuttig menfeh was hij, in de gemeene famenleving,— zoo getrouw was hij, aan alle zijne betrekkingen en verplichtingen! Is zulk een pan niet het voorwerp van uwe goedkeuring, van uwe loffprake, en zelfs van uwe bewondering? Dat moet hij wezen, al was het ook uwes eigenen ondanks: zoo gij anders, niet alle gevoelens van deugd en plicht, uit uwe harten, met wortel en tak, hebt uitgeroeid. Maar alle die achtenswaardige gedragingen waren uitwerkfelen van dien Gods-  44 LEERREDE aj dienst, dien hij predikte en beoefende. Zoo. leeft een christen! Het christendom, en dat alleen maakt zulke menfehen!- Durft gij uwe beginfelen, uwe levenswijze daar- mede vergelijken? En kunt gij dat immer doen, zon-' der van fchaamte te blozen ? Daartoe is, de kracht van uw geweten, immers noch niet genoegzaam verdoofd geworden. En dan' zijt gij noch zoo onbedachtzaam, noch zoo' roekeloos, dat gij dien Godsdienst, die de beweegredenen en de hulpmiddelen aan de hand geeft, tot eene zoo, beminnelijke levenswijze^ niet eens uw naaukeurig onderzoek en uwe gezette overweging waardig ach! Ach! in-, dien uwe wufte ziel noch voor bedaarde na-, gedachten vatbaar is, laat ik n dan. bidden, ojn, van deze zeer ernftige gelegenheid, een. nuttig gebruik te maken en, tot uwe ware' verbetering, veel te gedenken aanr dezen onzen voorganger, en aan den weg, dien hij u heeft aangewezen, tot een zoo beminnelijk en.' gelukkig leven, en tot de hoogde gelukza-. ligheid na hetzelve. Ware Godvruchtigen! Wanneer gij op den lofwaardigen wandel van onzen verftorvenen voorganger te rugge ziet, dan wordt gij geroepen, om den Vader die in de hemelen is, van wege denzelven te danken, en te;  öv-rr H E B R. XIII. 7a- 4S verheerlijken. Uw leeraar was, gelijk, wij allen, een zondig menfeh, die het overgebleven bederf van zijn hart met fmerte beleed, .en het zelve ootmoediglijk voor den troon der genade bragt: wat zou het niet een groot nadeel, aan den dienst van God, in deze gemeente hebben tocgebragt, indien hij niet voor aamnerkclyke ftruikelingen ware bewaard geworden i als die zijnen dienst niet alleen nutteloos gemaakt , maar zelfs een kwaad geruchte over de zake van God konden vcripreid hebben: Daar tegen heeft God niet al* leen genadiglijk gezorgd, maar hij heeft hem zelfs; ook in zijnen wandel, bedendiglijk en tot den einde toe, willen {lellen, tot eene brandende en lichtende kaarsfe, en door zijne genade uitgewerkt, dat hij, even zoo wel met zijn gedrag, als met zijne lecre, gedicht ■en gepredikt heeft. Hebben allen, die waar belang dellen in de eere van den godsdienst, niet de grootdc reden, om de godlijke goedheid daar voor hartgrondig te danken! Laat voords zijn voorbeeld Uwen ijver opwekken, tot het naauwgezet betrachten-, .van de plichten der godzaligheid, ö Wat daat .dat fchoon in een christen ! Hoe zeer verdrekt het tot verheerlijking van God, cn tot blijdfehap . van allen dje God is  4* L Ë E R R E D Ë N waarheid liefhebben, en hoe veel grondeS van vertroosting levert het niet op, in leven en in fterven!— Zijt gij zondige en bedorven menfehen: hier hebt gij een fprekend bewijs, dat God zulke menfehen, door zijne genade, voor ftruikelen wil bewaren. Gij behoeft dcrhalven niet moedeloos bij de zwakheid en het bederf van uwe natuur neer te zitten, ó Neen! Die zelfde bewarende hand, die zoo gunftrijk over uwen voorganger was, om hem te geleiden eh te bewaren, in het midden van de paden des rechts, die ftaat ook gereed ter uwer hülpe: zoo ge maar, met eene hartelijke liefde tot God en tot uwen plicht, in den naam van Christus, om derzelver bewaring en beftiering wilt aanhouden. Eindelijk, ïoehh. gedenkt aan het onverwacht maar zalig einde van uwen vernorvenen leeraar. Hoe onverwacht, hoe fnel was hij daarhenen zonder eenig vOorbereidfel — — als in een oogenblik!! — Wanneer onze naam voor de eeuwigheid eens zoo onverwacht ware opgeroepen, zouden wij dan zijn gereed geweest? Zouden wij dan gronden van hope gehad hebben- op eenen ^blijden ingang, ia  OVER H E B R. XIII. 7*. 4? Gods koningrijk? Ei Toehh. doet elk uwer deze vraag aan u zclven! 1 en antwoordt u uw geweten, dat gij noch eeri önbekeerd zondaar zijt* wat is dan het gevaar , waar in gij leeft, verfchrikkelijk groot!! Wie weet het, binnen hoe kort gij zult worden weggerukt, en — wie weet het, of het niet op dezelfde onverwachte wijze gefchieden zal! Hoe kunt gij ooit met meer nadruk vermaand worden, dan door het fchieüjk einde van eenen leeraar, die u voor dit zelfde gevaar zoo meenigmaal, met zoo veel nadruk, gewaarfchuüwd heeft! Ach mogt dit Zijn voorbeeld, meer dan alle zijne betuigingen en vermaningen, op uwe herten uitwerken ! Mogt het u overreden , om toch dezen dag van uwe bezoeking met allen ijver te gebruiken!— Mogten godvruchtige menfehen, uit dit zelfde voorbeeld, leeren, hoe onzeker zij zijn, aangaande het oogenblik, in het welke hun Heer komen zal, en zich daarom toch niet meer dan noodzakelijk is, inwikkelen in da dingen van dit leven, maar, als zulken die elk oogenblik moeten gereed ftaan, zorg dragen, dat hunne lendenen opgefchort zijn, en hunne kaarsfen branden, op dat hij hen vinden mag alzoo doende!—■ Ziet de een of de^  LEERREDEN ander hunner, met fchrik en ontfteltenis -op; tegen den laatftcn zwaren doodflrijd, hier heeft men een voorbeeld, dat hij dikwils van zeer korten duur is, zelfs fomtijds naauwlijks den naam van eenen ftrijd dragen mag. Maar gedenkt vooral A. T. aan üws braven voorgangers zalig einde. Zoo in eeri oogenblik Zijnen zwaren ftrijd ih 'eene heerlijke overwinning ; zijn belemmerd gelooven eh hopen in ongeftoofd aanfchouwcn en genieten veranderd te zien! ö Welk 'eene zalige wisfelwenteling! Nu is hij in eens bevrijd Van alle gebreken, en ontflagën vari alle bezwaren! Nu fmaak't hij eene verkwikkelijke ruste van allen zijnen vermoeienden afbekt , eh hij wordt volop verzadigd, van dé zaligïro bezigheden eh genietingen! Nu kehÈ hij geen hindernis, in het befchoüwen eii onderzoeken van- God en zijne werken! Nu ftemmen alle de neigingen van zijn hart in, met den heiligen en wijzen wil . van het hoogstvolmaakte Opperwezen! Nu is hij enkel . heiligheid ! enkel zaligheid! Nu geniet hij zijn onuitfprekelijk geluk, in de geruste en volzekere verwachting, van de onbefchrijflijkgroote aanwinst, die hetzelve, bij de laatftc verfchijning van zijnen verheerlijkten ts. .,. . ...... .........; - ■ v8l>  over HËBR. XIII. 4* Verlosfet, dien hij dan zal gelijk wezen, te Wachten heeft, om hetzelve, Zoo lang God! leeft, te genieten'! Toehh. gedenkt, gedenkt geduriglijk aaï* dit zalig einde, van uwen verilorvenen voorganger! Al zijn prediken en werken heeft geen ander doel gehad, dan om u zoo gelukkig te maken V als hij thans is-. Hij heeft ü zonder ophouden verkondigd, en betuigd, dat God geen lust aan dés zondaars dood] heeft, en nu, nu blijkt u deze zelfde Waarheid in zijn eigen voorbeeld. Hij zelve, die van nature een zondaar Was* gelijk gij zïjt, is tót die groote zaligheid ingegaan* Ach ! mogt de befchouwing van zijn geluk uw hart opwekken tot ernftige begeertens, om * door het geloof in den Heere Jezus Christus en door eene onberoüwelijke bekeering, recht te erlangen tot deze zelfde zalige uitzichten. Wat kan u meer begeerlijk voorkomen, dan dit? eh wat ftaat ei4 van u teWorden, zoo gij dit misfen moet?-— Dac techt zijt gij, door Gods genade, deelachtig geworden, Ware Gelovigen! Daar, waar uw verdorven leeraar thans is, waar hij thans eerst recht leeft, daar bloeit ook uwe hope. Die zelfde onverwelkelijke ervenis» die P.  5? LEERREDEN hij nu reeds bezit, wordt ook aldaar voot U bewaard. Laat die hope uw hart fcerken, 'onder alle de bezwaren van dit leven. Laar. zij u troosten, over het verlies van godvruchtige vrienden, en van waardige leeraren. Ze zijn u nlaar een weinig voor uit, naar het huis van uwen vader, en eens zult gij — het ,zal niet lang meer duren — voor eeuwig wezen , daar zij zijn. Noch eene herinnering heb ik hier rot flot bij te voegen. Gij had groote verplichting aan uwen overledenen Leeraar: aan hem zelf kunt gij daar geen erkentenis bewijzen, hij is boven het bereik van alle uwe weldaden : onuitfprckelijk gelukkig: maar hij heeft zijne bedrukte Weduwe en zijn vaderloos kroost in uw midden nagelaten. Laat dezelve , ook om zijnen wille, de voorwerpen zijn van uwe liefderijke toegenegenheid, en vooral van uwe vurige voorbidding! Ons verlies is groot, maar noch veel meer verliezen zij: eenen tcderhartigen Echtgenoot , en eenen liefderijken toegeeflijken Vader. Houdt veel in uwe fmeekingen bij den troon der genade aan, dat de Heere naar luid van zijne toezeggingen, aan dezelve zich een man der weduwen en een vader der wezen betoonen wil; dat de vertroostinge van den h. Geest-  over HEB R. XIII. ja. 51 dezelve leere berusten in den heiligen en goeden wil van de hoogde Wijsheid , en dat de Heere de paden van zijne voorzienigheid, nu voords ten opzichte van dezelve lieflijkheid en vrede maken wille. Bidt God dat hij de gebeden van zijnen Knecht, voor de zijnen zoo meenigmaal uitgedort, verder gunstrijk verhoore, en geve dat zijn zaad den Heere diene, en dat het hem tot in volgende geflachten moge wezen aangefchreven, om te verdrckken tot een fieraad, en tot eene eere van die Gemeente, in welke de brave Vader, met zooveel lof en met zooveel nut, heeft gearbeid. Inzonderheid bevelen wij zijnen ecnigen Zoon en Naamgenoot, een jongsken van goede hope, aan uw liefderijk aandenken. Houdt vuriglijk bij den troon der genade aan, "dat de Heere vroeg zijne eeuwige barmhartigheid, aan hem verhecrlijke, en hem, verdoken van de vaderlijke voorzorg en het vaderlijk onderrecht, begundigc met zijne bewaring tegen de vcrleidinge der jongheid, en met het onderwijs van de opperde Wijsheid zelve , op dat hij eens, met de gaven en deugden van zijnen Vader, een nuttig werktuig tot den dienst van Gods kerke wezen «loge!  5 2 L EER REDEN En gij, gezaligde ziel , die Tiü voor altoos onttrokken zijt, aan de moeite en het verdriet van deze wereld, hoe zeer het ons ter harte gaat, dat wij u moeten derven, Wij misgunnen u uw tegenwoordig geluk geenfins. Wij zouden u, uit hetzelve, in dezen ftaat van ellende niet wederwenfchen! ö neen ! Geniet nu volop de rijke vrucht van uw oprecht geloof , den loon van Gods getrouwe dienaren: Voor eeuwig vrij van ongeval, Gedrenkt-, met vreugde zonder tal, God telkens, telkens nader, Stijg nu uw onuitfpreeklijk heil, Van uur tot uur, tot hooger peil, In 't rijk van God den Vader. (*) AMEN! (*) Zie mijne geesti» oden en liederen, I.D.bl.47«  ROUKLACHT OVER HET ONVERWACHT AFSTERVEN DEN WELEERWA ARDIGEN HEER HENDRIK RIBBERS. Treur arnhem , treur met-mij om 'ü onverwachte fterven Van aiBBERS , uwe vreugd en Gods getrouwen knecht: Treur met zijn droeve Weeuw, die al haar troostmoet derven! Treur'met het talrijk kroost, gefproten uit zijn echt! Gij mist een Leeraar, die u troosten kon en leeren: Zij derven 't waardite pand, dat zij op aard begeren : Maar treur en klaag en ween, gelijk het Christnen voegt, Stel de Almagt perk noch paal, zijtin Gods wil vernoegd. 't Is waar, wij misfen veel! Ben man-, die door zijn prekea Zoo zielinnemend ons kon lokken door zijn woord, Die 't hardfte hart door kracht van reden wist te breken, Door wien de logfte ziel tot deugd werd aangefpoord: Een vraagbaak voor- een diep in 't hart, verflagen Christen, Een vriend van vrede en rust, een vijand van het twisten,Die meenig zondig hart den Keer heek toegebracht. Maar zwijgen wij den Heer , bedwingen we onze klacht l UW  Uw Leeraar leeft om hoog! hij heeft dit broze levea Verlaten, om zijn ziel in zijnes Vaders hand, Op 't eerst ontbod gereed, blijmoediglijk te geven. Hij leeft, godvruchte fchaar, in 't hemelfch Vaderland} Zijn geest, van 't logge vleefch,dat hem hierboeide,ontflagen, Werd door het Englenheir met vreugdegalm gedragen, Ver boven maan en zon, en fterrelichten boog, En ziet zijn Bondgod thans met onbeneveld oog. Staak dan uw klagen , wil 's Mans heillot niet benijden» Denk, welk een zwakheid hem fints jaren heeft gekweld, Wat ongemak hij ftaag in 't kranke hoofd moest lijden, En van hoe weinig fmert zijn fterven was verzeld 1 Laat zijn gedachtenis bij u in zeegnirg blijven! Wil zijne lesfen diep in uwe zielen fchrijven! Gedenk, naar Paulus les, die u is voorgegaan ! Volg zijn geloof en zie op 't eind van zijne paan! En gij bedrukte Weeuw, fchep moed, bepaal uw klagen ! De groote Ontfermer zij de vader van uw kroost t Dat uwe Dochters u in zorgen onderfchragen! Uw jonge Hendrik zij in rijper tijd uw troost! Mogt hij de deugden van zijn braven vader erven, Gij tot hun aller heil niet dan zeer fpade fterven, En dan, vol waar geloof, gevoerd in Abrams fchoot,' Voor eeuwig zijn vereend met uwen Echtgenoot! A. M. EEITZ, nu jacobj.  OP HET GRAF ' VAN DEN WELEERWAARDISEN HEER HENDRIK RIBBERS. Dit graf dekt wel geen kostbre zerk, Maar, Wandelaar, hier rust een Leeraar van Gods kerk. 't Is ribbers, om wiens dood ganfch Arnhem bitter treurde, Daar 't hem een waard gefchenk van 's Hemels goedheid Hij was oprecht en vroom, een ware menfchenvriend,(keurde, En heeft hier zijnen Heer met lrefde en trouw gediend. reiniera van heuvew.  OP HET AFSTERVEN VAN DEN WELEERWAARDIGEN HEER, HENDRIK: RIBBERS. 't Is lang genoeg, door droefheid, ftilgezwegen, ^ Wordt eindlijk eenmaal tijd,, te denken a.an mijn plicht* Ik zing een treurig lijkgedigt.— Mijn tranen rollen als een regen. Och, Arnhem, och! mij deert uw zware fcha! Wat vlieten hier al tranenbeken i ïn ribbers mist uw kerk een andren Jofua, Een leidsman naar de hemelftreken. Maar zagt, bedwing.uw zuchten, 6 Gemeentel Verheug veel liever u, in zijn volzalig lot. Uw Zielenhoeder leeft bij God. Het. graf heeft niets dan zijn gebeente. Wilt zijnen naam, zoo kan hij nooit vergaan: In 't lievend hart een eerzuil bouwen, Waar op zijn gaven en zijn edele deugden ftaan Op 'c allerlevendst uitgehouwen.  En gij, zijn Ga, bedaar, ei fchrei niet langer! Aanbid den wijzen raad der Oppermajefteit. Uw ribbers leeft in heerlijkheid , Daar is hij thans een hemelzanger. Wat is de menfeh! wat is ons leven kort! Wie heeft hier ooit een zekren morgen ? Hoe worden we onverwacht ten grave neergeftort, In 't midden van onze aardfche zorgen! Met reden zien wij uw zes Kinderen weenen, Met reden treurt gij, om uw braven Echtgenoot: Maar ach ! wie. wederftaat den dood! Wat baat ons dan het jammren , fteenen? Uw hart heeft recht op d'al]erbest;en troost. Hij fmaakt de hoogde zaligheden. Diï ilille uw rou en 't fchreien van uw kroost, En Helle ons in Gods wil te vreden. abigail martha vitrikca.  GRAFSCHRIFT VOOR DEN WELEERW. ZEERGEL. HEER HENDRIK RIBBERS, Een Leeraar, recht gefchikt om grondig te onderrichten. Die aandrong op geloof ea Euangelijplichten, Rust hier; maar zijne ziel vloog naar zijn Heiland heen» 't Is ribbers , die altoos zich zeiven evenaarde, In Wien zagtmoedigheid met gullen ernst zich paarde. Vloeit, dankbre tranen, vloeit; bevogtigt dezen iteen. serarda maria brouwer.  GRAFSCHRIFT VOOR DEN WELEERW. HEER. HENDRIK RIBBERS. Sta, Wand'laar, naak dit graf met diepe eerbiedigheid Waarin het iloflijk deel van ribbers ligt begraven! De Godsdienst heeft hier zelf een tranenvloed gefchreid, Om 't misten van een fchat van ongemeene gaven. Hij was een Boetgezant, een Tolk van 't heilverbond». Die ieders liefde won door vriendelijke reden j Een Christen, die zijn hope op Christas had gegrond, En overal zijn leer verfterkte door zijn zeden. Dan zoek hem niet in 't graf!— zijn vlugge ziel ontvloog Haar krakende aardfche hut, en leeft bij God om hoog. B. A. JACOBI.  L IJ K Z A N G OP DEN WELEERWAARDIGEN EN ZEER GELEERDEN HEERE, HENDRIK RIBBERS. Is 't waarheid! ribbers! ach? watrouwmaarklinktmeinde Een man, zoo zeer geliefd, geëerd (ooren S Bij elk, die waarheid mint, verdiende en deugd waardeert. Te vroeg heeft Arnhems Kerk dien braaven man verlooren. Een toeval,grijpt hem aan-- ontzettend ogenblik !■Mogt de Artfenijkunst hier nog fpoedig hulp verkenen !— Ach! ijdle hoop! gij zijt verdweenen! Hij blaast den adem uit, en geeft den jongden fnik! Die mond, wiens onderwijs wij menigwerf genooten, Die wijze vriendelijke mond , Die 's daags te voren nog verklaarde 't heilverbond, Is dan op 't onverwachtst voor eeuwig toegeflooten ! Wie maalt het zwaar verlies.den druk van Gade.en Kroost! Draagt gij, natuurgenoot, geen ongevoelig harte Omtrent uws naasten leed en fmarte, Ween dan met haar, en fmeei voor haar des hemels troost. Wit  Wat Voordeel fpelde zich Gods volk nog van zijn gaaVen, Zijn kundigheen in 't heilig werk, Zo mild in hem vereend tot opbouw van de Kerk 1 Maar ash! die blijde hoop is nu met hem hegraaven. Een needrig haft, Waarin geen zweem van trotsheid woont, Zachtmoedigheid deed hij in al zijn wandel blijken: Men zag hem naar zijn Heer gelijken Ih de eedle deügd.die't merk eensChristens meest vertoont. Hij, wars van 'twist, die lang, der Kerk tot groote fchade.', Haar leden droevig had gefplitst, Had zijn verheven geest op eedier ftof gefpitst, De leer van jezus kruis, de leer van Gods genade. In daagiijkfche oefening beftond zijn hoogst vermaak. Daar hij de waarheid zocht met een welwikkend oordeel, Was altoo» 't meeste nut en voordeel Van andren, en 't belang van Jefus rijk, zijn baak. De eerwaarde godvrucht, die in zijnen boezem blaakte, En helder blonk uit zijn gedrag, Verwierf bij klein en groot hem eerbied en ontzag; Daar malfche heusheid hem bij elk beminiijk maakte. Getuig, godvruchte fchaar, hoe gij den menfehenvriettd In zijnen omgang zaagt, en hoorde in zijn gefprekken» Hoe hij uw ziel tot deugd kon wekken, Hoe hij u dikwerf heeft, door fthranderen raad gediend,  Hoe klaar betoogde hij de waarheid door zijn preeken! Het ftugfte hart Werd overreed: 't Was -overtuiging zelf, die van zijn lippen gleed, En hemelliefde in 't hart der hoordren kon ontiteeken. Zijn rede, onopgefmukt, had ileeds 't natuurlijk fchoon, Hoe krachtig Helde hij aan elk den weg ten leven , Naar 't voorfchrift in Gods woord gegeeven , In al zijn waarde, en zijn uitmuntendheen, ten toon. » Befeft ge, ó ilervling! niet (dus fprak hij in zijn leven) » In welk een ilaat gij u bevindt » Door eigenmin gevleid, door valfchen waan verblind, » Kunt gij niet anders doen, dan Gods bevel weerilreeven. » Uw deugd, uit zelfbelang, of flaaffche vrees ontftaatt, » Misvormd, wanftaltig door ontelbre boezemvlekken, » Zal u een ijdle toevlucht ftrekken, » Zoo'niet bij 't hoog gericht uw fchuld is afgedaan» jy 't Waar hooploos, zo gij zelf Gods vriendfchap moest » En zelf u van't verderf behöen : (verwerven, v Maar wilt ge een' troost, die uw geweten kan voldoen: t> Gods zoon verwierf bij God verzoening door zijn fterven. «Oblijmaar! 't kostlijk bloed, geftort op Golgotha, p En geenfins uw berouw, boetvaardigheid en traanen, Kan u den weg ten hemel baanen, . » Geeft u, gelooft gij maar, verzeekring van gena." Deza  Deze Euangelileer, die wij hem hoorden preeken; Werd door hem zelf geloofd, betracht: Hij zelf gevoelde aan 't hart haar zaligende kracht; Nu is zijn werk gedaan:— hij is ons oog ontweeken. Zijn ziel, omhoog gevoerd, vergeet al 'taardfch verdriet: Zij paart den lofzang reeds bij de eeuwigblijde Chooren; Voelt haare onmeetbre vreugd niet ftooren Door rouw, om 't geen zij hier, bij 't fcheiden, achter liet. Eerbiedigt Gods beftel in 't geen gij mist, è vroomea! En zoekt verlichting voor uw druk In de overweeging van 's mans eindeloos geluk. Aanbidt Gods wil, die u uw' ribbers heeft ontnomen. Sticht hem een eerzuil in uw hart, uit dankbaarheid: Laat iteeds zijn naam, zijn werk in uw geheugen leeven: Tracht ook zijn voorbeeld na te ftreeven; En weest altoos, als hij, voor 's Heeren komst bereidt p. w. brouwkr, S. S. M. C.  GRAFSCHRIFT VOOR DEN EERWAARDIGEN HEERE HENDRIK RIBBERS. 't Is ribbers, dié hier ligt, die trouwe menfcherivrind^ Om zijnen heufchen aard bij groot, en kleen bemind ; In wien de reine deugd, en ware godvrucht woonde; Die zich fteeds vriendelijk, zelfs bij zijn ernst betoonde 5 Een kundig Bijbeltolk, die fteenen harten brak En, Vol van heilig vuur, den^vloek en zegen fprak, Om wien zijn Kroost, en Gade, en Kerk nu bitter klagen, Daar hij ganfch onverwacht wierdt naar dit graf gedragen. is. knoops, Tbtol. Stud.