STA AT-HISTORIE, E N CHARAKTER-KUNDIGE, SC'HÜITPM. A ATT JENSi i'uttc'it-S LIEDEN VAN ONDERSCHEIDENE STAATEN, GRONDSTELLINGEN EN GEDRAGINGEN. Tweede ]?RAXTjE^j^^^^^^^^^^^^^^^^^^^L. . n, ■ (,., li hv het aanleveen van de Sthtrit 'Mgek° " . geweldig grove fiem te ztngen. wys: 'Br 's Seen erger creatuur, Soldaatjen heeft den besten ftand Van alle mensch op aard; Hy vecht voor 't lieve Vaderland, En is het fchatten waard' ; Hy kent noch kommer noch verdriet, De dood, de dood verfchrikt hem met, Harom dom dierelidom dom dom, Har om dom dierelidom. Wel Saetans dat fpait me! - we fchainen daér ien ra«* De vent is dronken; zo als de Soldaaten gemeenlyk dronken *yI1' ADVOCAAT. , c-i. Dat gaat ^St!^^^ foaurik ^y^ZZ^Sa^eid beëdigen zo ik ze. 4e dat hy dronken was. SOLDAAT. Wat praat je van dronken burgers ? - meen je myn. KAPPER. Wel neen Cameraad; zing nog maar eens helder op. en een glaasje «*». we, en d»»™-:; f" ,e, 8 li O ER»  C P ) loJefvDt ' d" mmtee™°Z°^ I«eft tog maar zo recht advo c a a t. Een goed foldaat is alle achting waardig. catechiseermeester. ~ Tar-,"~ maar 'er looPen n«n maar de Soldaaten. . . . ik wil maar zeggen ouiuaa- opTreet.'' ^ aerdig ! Sin->'eur zy« gorden altoos TW'. A* K y ER !, laS'h»«de, maar zacht tegen den boer. Dat s de mode van de Heeren van de bef. « rx. i boer, tegen den Advocaat. Je,er£haP ! lk 5ou nou grae2 höören wat je al meer te zeggen hebt , over dat punt van ftraks - iraer wat fpait het me dat je met er eis ien flokje last - 't is zo gezellig ai me fa™! men wat klokt- hoor iens , ik heb nog gebeuterde bollen, wjlje daer van ook ïen duit of ien oortjen ? ' advocaat. Dankje vrind; ik eet op myn gezette uuren. boer. Je most er me niet vies van weezen ; want.... vlifeïZZe™31 -^-™'-der vies weezen, behaU 2egd°ensk0m dat S WèI ezeit — 8" dan ™er vöörd mit je ge- advocaat. Maar waar waren we ook gebleven ? catechiseermeester. Ik meen dat ik u met duchtige redenen heb bewezen , dat men de Stadhouderes m alle gelprekken moest laaten berusten advocaat. Ha ja, wy fpraken van Willemynt[£n ; dafs ook waar laaten berusten, Burger r wel dan zage ik liever dat de duivel my aan vier quartieren van elkander icheurde. catechiseermeester. eeden" gedaan ?menfChe"'' waarom toch zulke verfchrikkelyke Sk^WPr£a; SY VaS «^nD,V burger ?' zweer ik , als ik zeg dat lk liever het eene heb dan het andere ? : .'. ' -rentenier. Vast niet! boer. Dat zou 'k öök lööven. , kapper, lagchende. Wie zal zeggen dat ik vloek; als ik verzeker dat ik liever ■ , catechiseermeester. Och laat ons toch van al die lievers zwygen — wy menfchen hebben noch vermogen noch verltand,om-te kunnen^eSen ad-  C 7 3 ADVOCAAT. Nu, ik neb dan verftand genoeg om te zeggen, dat de Vrouw Tan onzen Pmkemer, een verderf voor Nederland is geweest RENTENIER. * Om het jaar 87 een verderf, niet waar Burger ? ADVOCAAT. Om dat jaar en om veele anderen. • BOER. Jae jae! dat heb ik wel meer ehöörd. KAPPER. Ik ben bly dat wy dat volkjen kwyt zyn—'t huishouden van Monfi.nt WILLEM, heeft ons maar duivels veel geld geios" en t bellond tcg alleen uit vagebonden en landbedtryers ,. „, CATECHISEERMEESTER. Menfchen , menfchen ! laat ons tog zo gereed geen vonnis vellen! weet gy wel wat de Schriftuur zegt ï < ^ dTtUh"^''' nat W-et "v*1' — De Schriftuur zegt. De Godcieloozcn zullen niet beftaèn in den dag des oordeels- Frn e" dalr°m ' t0en de da2 des °°^eels daef was; toen dé fcXannen IV™6"' en heAtvoJk yryheidgaeven om de rechtbank te ïpannen , dat is om te óördcelen, toen kon WULLEM nnrh mentTengnirekWaif' "°Ch Zen Z£U"S' "iet "eftaeniTwr moe n met ien pinkjen over zee vlugten. „ KAPPER, lagehende. „rff, KZ° h'fsman! jandome die is een halfpintje waard'- Ons boertje ^1^^^^ RENTENIER. Hy fmaakt my ook byzonder. CATECHISEERMEESTER. Hy verdraait de heilige Schriftuur , gelyk' , och arme! maar al te dikwyls door de' menfchen gedaan wordt. ' BOER. Verdraejen, baesjen! neen niet verdraejen; as ik fhuis was zou ik je- de bewaisplaets terftongd veur den neus leggen , Wil je nog ïen ilokjen ? • - ss 1 CATECHISEERMEESTER. r,7eini2iCn,nu0g,' °? dat ik toS hoor dat d«ze vrind, n op half weg de fchade zal vergoeden. — Maar wat betreft, dat T V'?fS °f sy wel wisc wat het bybelwoord zegt; daarmede doelde ik op de woorden ; en oordeelt niet op dat gy niet ecrdeeld wordt. *' » RENTENIER, Jiug• Die woorden komen hier niet te pas. ADVO CAAT. Van dat gevoelen ben ik ook :. wy mogen zekerlyk over ie mands deugd of ondeugd , of over zyn lot hier namaals nieê oordeelen , als wy geene fpreekende daaden, en waarvan hy zia met bekeert, voor ons hebben ; maar anders zoude ik het daar mede houden dat wy het geloof van iemand naar zyne werken mogen fchatcen, y B 2 en  C * 5 < catechiseermeester.. • •, • Maar hoe komt nu hier het geloof van zyre Deorluchugc Hoogheid te pas ? ad v 0 ca a t- Hoe dat te pas komt? — die Doorluchtige Hoogheid, zo als gy hem vriendlyk belieft te noemen ; waardoor gy toont een aanhanger van zyn veelbetekenend huis te weezen; (ik voor my noem den Vinkenier inplaats van Doorluchtige Hoogheid , Schadelyke Laagheid die landsvader heeft jaaren achter een met zyne daaden getoond, dat hy de leeringen van fnooden vol>t, en dus in die kinderen der duisternis gelooft; hy heeft bnder den invloed, en op den raad van deezen , het Land op den boord des bederfs gebragt; hy heeft ons overgeleverd in handen van vreemde plunderaars, ten vermaake van zyne Duitfche Xantippe, die voor Neerland, met eene expresfe bezending van booze geesten, zig in ons Land is komen neerzetten, kapper, lagehende. Jandome dat's taal! catechiseermeester. Mensch wat gaat gy gemeenzaam om met het vonnisfen! advocaat. Alle Nederlander die zulke vonnisfen niet over het huis van Oranje uitftorf is geen Nederlander; maar een aterling , een juede -bederver van het Land, omdat hy met de bedervers vsb het Land heult, en hunne daaden goedkeurt. catechiseermeester.. Dat's wat veel gezegd. advocaat. Dat's wat veel gezegd voor u, die ik, naar uv/e woorden gerekend , mede onder dat getal tel. .. boer. Dat praetje begint wat warmtjes te gaen. kapper. Ik btn'blyde dat wy juist aan halfweg zyn; een kleine wan» deling zal de kwaade dampen mogelyk wat verdryven. boer. Zon onze Militéér maar blyven deurronken? kapper. De fchipper zal hem wel porren — Welkom te halfweg burgers! — kon san ftap uit.  S T A A T-HISTORIE, , 's n CHARAKTER-KUNÜIGE, SCHUITPRAATJE MS. tusschen LIEDEN VAN ONDERSCHEIDENE STAATEN GRONDSTELLINGEN EN GEDRAGINGEN. ' Vierde praatjen ■• van Amitcldam naar Haarlem. soldaat. Dats alweêr gedaan menfchen; de bataille is niet bloedi? geweest. * boer, tegen den Rentenier. Kom baesjen! vertel jy nou de rest van je drööm. rente nier. De gevangenen , hoorde ik dan , dacht my , verder voorleezen zouden op betere plaatfen gebragt worden : zo lang hunne verhooren nog met geëindigd waren, zouden zy aldaar, door een daartoe aangeiteld vertrouwd man , of van wege de gewapende burge y, op het huis der Gemeente de wacht hebbende, bewaakt worden — na de gevangeneeming zoude een gevangenen met langer dan 24 uuren, zonder verhoord te worden, mogen worden gelaten binnen den tyd van 4 weeken zou het vonnis over hem moeten worden uitgefproken; ten zy de toedragt der zaake , zodanig mogt weezen, dat de rechter met een gerest geweten , na verloop van den bepaalden tyd , nog geen vonnis konde vellen. 0 advocaat. Tegen die geheéle fchikkïng heb ik niets intebrengen; maar te ordonneeren dat alle procesfen .... wat duivel J ... rentenier. Geenige llraf hoegenaamd , zou afgekocht mogen worden ; de ryklte inwooner zou, in gevalle hy misdaadig bevonden wierde , zo wel als de armfte , naar Uitfpraak van de wet, geftraft worden; deeze wet zou vermeerderd wordtn met een aanhangfel, bevattende dat de ryke , in gevalle hy , by voorbeeld, geftolen mogt hebben , boven zyne llraf voornoemd, nog eene femme gelds , geè'vénredigd aan de bedrevene misdaad, aan het Aelmoesfeniers weeshuis zoude moeten geevenj daarom, dat de ö die-  deivery zekerlyk niet uit armoede gefchied ware, het geen on~ twyteïSsar het feit van dievery bezwaart — de by de wet bepaalde geldboeten , zouden echter algemeen blyven voor alle ftanden: langs deezen weg, voegde de voorleezer er by, zal dat haatelyke fpreekwoord , het welk echter federt eenige jaaren mee: dan ooit bewaarheid is geworden, in vergetelheid geraaken; het fpreekwoord naamlyk, 't welk zegt: Het recht is een fpinneweb, kleine dieven blyven erin hangen ; maar prooien vallen er door. B OER. Wel dat noem ik eens recht goed edröömd. x RENTENIER. De officiën zouden zo veel mogelyk verminderd worden : een officie het welk handenarbeid vereischt , dagelyks werk verfchaft, en niet meer dan ƒ 500 's Jaars opbrengt, zoude door de Milnicipaalen begeeven kunnen worden, aan waare Vaderlanders, de achting des Volks waardig :, voords zouden die ofliciën , (als alle anderen) door den daarin aangeftelden zeiven waargenomen moeten worden, ten ware hy daarin verhinderd wierd door ouderdom , ziekte , enz. Alle verdere officiën zouden voords in 't openbaar verkocht worden, ten voordeele van de Stad , evenwel na een gedaane examen van bekwaamheid , en derhalven bevoegdheid tot het amt; de begeeving zou voords niet mogen gefchieden , dan na men alvoorens overtuigd was van, zo veel mogelyk, den bekwaamften man gevonden te hebben. Al verder hoorde ik naar myn onthoud voorleezen, dat alle jaarlykfche reparaties, en onderhoud voor ftads rekening loopeade , aanbefteed zouden worden — Die buiten befteeding iet aan de ftad leverde zou een gefpecificeerde rekening daarvan in de dagbladen der Municipaliteit moeten laaten plaatfen : ook zouden üaarin geplaatst moeten worden , alle ontvangften en uitgaaven der ftad zelve; en die bladen zouden door den daartoe gemagtigden boekhandelaar niet duurder gefteld mogen worden dan 2 duiten de 4 bladzyden het zelfde, (zo droomde ik al verder,) zou ook door de Landscomptoiren moeten gefchieden. , KAPPER. Dat brok van uw droom mogt waarachtig wel waarheid worden. REffTENIER. De Predikanten, hoorde ik, zouden voortaan niet meer door de Stad, maar ieder door zyne Gemeente betaald worden. CATECHISEERMEESTER. O tyden, o zeden! RENTENIER. Het fchoelwezen , vervolgde de voorleezer , zou op alle mogelyke wyze verbeterd worden ; vooral zoude men de kinderen poeken bezorgen waarin zy de rechten van den Mensch , enz. konden leeren kennen -— deeze verbetering zoude ook vooral gaan over het zeewezen, als bevattende voornaamlyk de bron  £ W 3 van 's Lands beftaan. Men zoude, hoorde ik verder, alleSgilden affchaffen, en het geen zy werkelyk in hunne kasfen hebben,, zoude in de kas der Stad moeten geftort worden. Zy intusfchen welken konden bewyzen 20 of meer jaaren aan die gildefcasfen gefourneerd te hebben, zouden, in gevalle zy niet meer. konden werken , maar vooral by ziekten , 30 ftuiv. per week trekken : die naderhand mogt bevonden worden , dat geld ontvangen en 't echter nie benoodigd te hebben, het zy wegens bezit van eigendommen, inkomen of renten, zoo. vervallen in de boete van 100 guldens — de drangreden die voor het vernietigen van de gildens gegeven werden , beftonden voornaamlyk daarin dat ieder desaaigaande tog deed wat hy wilde op naam van een ander , en derhalven de gildens niet meer zyn dan een nul in 't cyfer. De pacht op het brood zou afgefchaft worden. BOER. Op *t bróód! braevo, braevo! jandame die is goed. KAPPER. Dat meen ik boertje. BOER. Daer drinken we eens op —wèl wèl! de pacht op het bróód èr af.1 CATECHISEERMEESTER. ' Ja maar huisman 't is, wil ik fpreeken, maar een droom. RENTENIER. Verder droomde ik dat integendeel de gotderen van pracht en weelde dubbeld bezwaard zouden worden, en vooral de fpeelkaarten; op deezen zouden 4 ftuiv. per fpel gelegd worden* CATECHISEERMEESTER. Dat zou loflyk weezen ! o dat zou loflyk weezen ! ADVOCAAT. Laat de vertelder toch voordgaan, burger. R E'N T E N I E R. Die poeder in zyn hair gebruikt , zou ƒ 10 '1 jaars voor de vryheid daarvan moeten geeven ; door het menageeren dier ftof, zoude de tarw ook gefpaard worden. BOER. De tarw! — wel hoe begrypje dat nu weër \ ADVOCAAT. Ja ja , dat is wel goed gezegd — de poeder wordt van bestel tarw gemaakt. RENTENIER. Eenige andere belastingen meer, die my nu ontfehoten zyn, werden ook nog afgelezen; ik meen ƒ 10 's jaars op het draagert van linten als anderszins j ook , als ik het wèl heb , op het draaD g ge»  C 16 ) gen van juweelen , brazeletten , japonnen , peliCeS , lubben parapluis, rottingen, zonder die noodig te hebben ; op fchuifraa' men, als anderszins — wacht eens , ik geloof ook op he' houden van honden ; het houden , «n vooral het laaten uitvliegen van duiven,het eene tegen 6 en 't andere tegen 10 Gl. 'sjaars Op het ftuk van trouwen , naamlyk op byzonclere tyden was* ook eenig geld geftcld , alles gemaklyk te draagen ; om dat het gedragen zou moeten worden van lieden welken zouden verkiezen in die onkoscen te vervallen — het waren geene wetten ; het waren geene verpligtingen — die op een tapyt trouwt zoude ƒ 25 : en aan huis trouwende ƒ ico moeten geeven. Verder werd 'er nog iet gezegd van zeker geld optebrengen voor het fchoonhouden der Itads ftraaten; doch ik ben het rechte daarvan vergeeten; dit echter weet ik dat 'er geen bedelaary zoude mogen plaats hebben. Ieder burger boven de 20 jaa- ren oud , zoude 1 ft. 's weeks moeten opbrengen ten voordeele van 't Werkhuis , of, als ik het wel heb, van een gedeelte desy.elven , zulk een gedeelte naamlyk , waar ieder nooddruftige konde in- en uit-gaan , en behoorelyk eeten drinken en legerftade vinden , doch ter vergeldinge van welke verzorginge zy de ftraaten en gooten zouden moeten fchoonhouden; waarvoor zy, zo ik meen, boven gezegde verzorging, nog 6 ft. daags zouden trekken.— De Stads Poorten zouden des Zondags en ook op hoogtyden den geheelen dag gefloten blyven; ieder die er doorging zoude 2 duiten, en een rytuig 2 ft. betaalen , 'alles ten voordeele van de bovengemelde aan den arbeid geholpene nooddruftigen. ADVOCAAT. Dat laatfte punt fmaakt my byzonder : de bedelaars zouden daardoor geweerd worden : het bedelen is haatelyk. CATECHISEERMEESTER. Het mogt ook reeds onder Israël niet weezen. SOLDAAT. Maar nou is 't onder Israël maar eens wat heel drok de mode. RENTENIER. Nog meen ik in myn droom te hebben hooren voorleezen, eene fchikking om geld in 's Lands kas te fourneeren deeze fchikking beltond daarin' dat ieder werkbaas of betaalsheer een bos in zyn huis zou hebben, waarin hy van ieder gulden diehy aan een knecht of bediende uitkeerde één ftuiver zou fteeken. ADVOCAAT. Als die fchikking in praftyk gebragt werd zou men zonder bezwaar te veroorzaaken veel geld beuren. KAPPER. En dan betaalde een bovenlander of mof ook nog wat aan 't Land. RENTENIER. Ik moet, in myn droom ook groot genoegen in dat point gehad hebben ; want ik riep zo overluid bravo.' bravo! dat ik door myn eigen ftem wakker werd. BOER. En net zaïn we te Haerlem — wel dat's henkers geyallig kom laeten we nou zaemen een kop koify drinken.  STA AT-HÏSTORIE, E N charakter-kundige, SCHUJITPMAATJÊN-S*' TTJSSCHEN Lieden van onderscheidene staaten; grondstellingen en gedragingen. Vyfde praat jen: te Haarlem. boer, tegen den Kapper , tertvyl zy koffy drinken'. 'aar mot jy heen? kapper. Ik naar Leiden. boer. Ik ook. (Hy vraagt hetzelfde aan allen de anderen, die ook hetzelfde antwoord geeven.~) Best, best! wel daer ftaet nog een vrolyk uurtjen of drie, vier op — en hoe fmaektjVluide koffy ? s o i, d a a t. Goed, goed; hadden we maar wat te bikken. boer. Wel ziedaer , ik heb nog wat over. kapper, tegen den Advocaat. Hoe gaat het na met de dampen van half weg' Burger ? advocaat. , ■ Zwyg van die dampen maar ftil, vriend; ik zeg, en weet wel wat ik gezegd heb, daarom houdikhet ftaande , het waare te wenfchen dat alle Patriotten vol van zulke dampen v/aren ; dan zou de party zö ftout niet weezen Dat wy met zo veel laauwheid' handelen, heeft ons tot zo verre bedorven , als v.-y bedorven, zyn ; elk moest den geenen die 't niet wel met hecLand meent dpenlyk in het aangedicht vliegen. Onze grootfte misdag is laauwheid, flaauwheid en Vrees voor ftraf; daarom zyn wy gewoon geweest te zwichten voor.de bevelen van overheenchers Toen de vrouw van den Ex-H^d- houder zig in 1787 listig had laaten vangen, en daardoor de Pruisfifche- loontrekkers op onzen bodem bragt; z.igen wy haare vervloekte list wèl; fch.-eeuwdfn wèl over haare Hechtheid; maar dat was 't ook al; verder lieten wy haar ongemoeid; dan ,' zodra als wy hoorden dat haar broer fatisfaftie vorderde , mo; sten wy gezegd hebben; wacht vrindje we zullen,uw Zuster wèl fatir.faftie geeven ; aanilonds moesten we een fchavot hebben faaten zèüen ,'vlak voor ii»ar i'chai.delyk hof, en eentwee out ne, & kcp  C 18 ) kop af — die dood is doet geen kwaad meer — Toen de Pruis nee waagde ons ons Land te komen belegeren; toen hy te Ouderkerk en Duivendrecht zulke beste burger-klappen gehad heeft, en men ons eindelyk gebood te retireeren ; moeften wy uit éénen monde uitgeroepen hebben ; neen, niet retireeren; weg met allen die van retireeren lpreeken; weg, van het kusfen af; naar 't fchavot maar, en alweer de kop af: alle de Patriotten hadden in de wapens geroepen moeten worden; dan had ons Land nooit de fchande beleefd, dat het overftroomd ware geworden — begrypt vrinden! of wy ook flaapzielen geweest zyn; in dat zelfde moordjaar van 1787, toen wy het Pruisfisch Juk al op den nek hadden; moeften de Patriotfche Regenten geremoveerd; wIllem had het, ftrikt genomen, moeten doen; want hy wierd er door de tirannen toe gemagtigd; maar neen, hy was te lui; of liever hy had geen moeds genoeg om de fteden te gaan bezoeken ; hy dorst niet uit zyn hof komen ; daarom zond hy Commisfarisfen uit; toen kon hy ook zyne laage vrinden weêr een goede brok van 's Lands Penningen bezorgen; hy zelf had het pro d?o moeten doen ; hy trok voor zyn Stadhouderschap tien duizend guldens 's maands, en alle zulke commisfies behooren tot het Stadhouderfchap. B05R , zyn hoed op zyde- trekkende. . Slappermeht Teuntje mit je ronde billen , ik voel ien kouwe fchnk deur me buffel reien! tien duizend guldens 's maand, Heerfchop ? advocaat, met drift. Stil Boe , laat my voordgaan — toen werden 'er dan Commisfarisfen benoemd , en die hebben niet minder gekost dan vier tonnen gouds ; men wist evenwel als eene onbetwistbaare waarheid dat de kas van het Land in den elendigften ftaat was; evenwel liet men die Heertjens maar begaan, want immers zyn zy nergens de hersfens ingeflagen ? en of dit mogelyk wat te geweldig een middel mogte fchynen te weezen; nergens hebben zy ook gehoord; „ vertreKt landsdieven, laat uw baas komen." boer. Wel nou , wel nou baesjen ! dat neemje nou ook wat hiel hoog ; onthou je wel dat de Pruisfen in 't Land waren ? advocaat. De Pruisfen had men 'er weêr moeten uitjaagen; maar neen, men liet zig als lammeren ontwapenen; met paard en fleê werden fnaphaanen en fabels opgehaald, even als rooide men moordenaarsholen ; en de goede Patriotten zagen het met bedrukte eogen aan. soldaat. Winnen de menfchen die zo wat aan 't removeeren gaan, z» veel geld, burger? advocaat. Wat vraagt gy Cameraad ? — door de amtenaars , en het onbehoorelyk uitgeeven van 's Lands penningen , zyn wy zo diep vervallen, .als wy ons werkelyk vervallen bevinden. My geheugt gezien fe hebben eene rekening , waarop een post was , weg.;ns huur van zilver, ten dienite van Regenten, bedraagende 's weeks ruim f 2co guldens ; dat is in 't jaar zoo'n groote ELF DUIZEND guldens; voor knechts huur bedroeg een ander postjen ook omtrent zo veel. . . .  f >! 3 SOLDAAT. De Hemel bewaar' ons , war. een bpél geld ! RENTENIER. Daar moeten wy nu om zuchten. ADVOCAA T. Wat is de affaire van den Burger ? RENTENIER. Ik heb door jaaren arbeid een klein capitaaltjen overgewonnen , dat heb ik belegen in obligaties op het Land, en de O.I. Compagnie , en van die perfenten moet ik nu beltaan. ADVOCAAT. Dan komt het geduld u te hulp! — In onzen tvd mag men wel met recht zeggen , een Rentenier een arm dier neem met kwalyk BOER. Wat kwaelik ! wat kwaelik I we zain hier goeje vrinden mit mekaer ; kom laeten we nog iens borrelen ; ik heb recht klet in jelui. (Tegen den Soldaat.) Wil je óqk ereis proeven Soldaatje J SOLDAAT. Wel dat weiger iknietligt, huisman! — jonge! boer! als ik ook zo eens mogt removeeren , gelyk die Burger daar verteld heeft; dan dronk ik myn leven lang champagne. CATECHISEERMEESTER. Wees met uw befcheiden deel toch te vreden, vrind! SOLDAAT. Wat praat jy van befcheiden deel ; je weet waarachtig niet wat het te zeggen is , den militairen rok te draagen. CATECHISEERMEESTER. . Gy moet als een Krygsknecht des Heeren ftryden. SOLDAAT Neen kyk fynman, dat verdom ik, niet weêr in dienst van Oranje , ik ben altyd een Patriot geweest, en nou durf ik het zeggen ook — je moet me niet aankomen met een Krygsknecht van den Landsheer te weezen ; hy is als fchelm van *t vaën geIoopen; en eer ik voor my hem 'er weër inlaat , vecht ik mc liever dood. kapper, lagehende. Bravo! bravo! Cameraad. BOER. Je bint ien nobel foldaetje , vrind ! CATECHISEERMEESTER. De mensch verftaat my niet. (Tegen den Soldaat.) Ik meea man , dat gy moet aandoen de wapenrusting der gerechtigheid en het fchild des geloofs ; dat gy uwe voeten moet fchoeien met de. ... ■ ' SOLDAAT. Loop heen ; ik weet niet wat je meent — maar praat je van gerechtigheid; kyk, ik ben een kees'in me ziel, en zon voor de Patriotten voor niemendal willen vechten. ADVOCAAT, tegen den Cateehife ermee ster. Ik zou u raaden niet meer te fpreeken , Burger; want als «nze vriend begrypt, dat gy een Prinsman zyt CATECHISEERMEESTER. Maar wie heeft u gezegd ï« SOL-  soldaat. Éen Prinsman! -— is hy een Prinsman? — o vrind langpruik, wil je eens heel fchielyk aan 'c andere eind van de kamer gaan zitten ? voord uit ons gezelfchap zeg ik je! —■ toe, er is ruimte genoeg — waar moet je hetn Icuobberc ? — na den Haag? — 1'preek zeg ik! catechiseermeester, ontroerd. Vrind! handel met wat meer befcheidenheid; ik ben een gepromoveerd Godgeleerde! soldaat. Wat is dat voor een ding ? boer. Wel dat's een Döminé , zou 'k lóöven — jae jae hy ziet er 'ook wel wat dóminésachtig uit kaik zen pruik maer — en. hy hait me zo ftrakjes bok al deurehaeld om dat ik ien vloekwbórdje zai. soldaat. Een dominé en dan een Prinsman ! — dan moet hy noodzaaklyk klappen hebben : ik liep gisteren avond te Amflerdam nog eens in de kerk, je moet weeten ik wist met myn tyd geen weg; daar preekte ook zoo'n man van 't hof, en die zei de gemeente dat het Land in onderdrukking was , en zo wat vifevafen die ik nu vergeten heb; maar dat weet ik , dat ik den vent heel gaarne een muilpeer of wat had gegeven. advocaat. 'T is waar Cameraad dat zulken al terftond by het plaats •ebben van de Revolutie den predikftoel ontzegd moesten geweest zyn; zy fpeelen nu zekerlyk den rol van veinsaart. r en' t e n 1 er. 'T is niet omtrent hen alleen dat wy flaapen— daar zitten nog alle die landbedervers, die oranje in 't handje gefpeeld hebben; die onze gelden hebben weggegeven aan Pruisfen, aan Mngeland, èn aan nutlooze amtenaars; niemand moeit hen.... sol d a at. Kop af, of de duivel plaagt me. catechiseermeester. ö Gruwelyke tyden! soldaat. Ha, nu ik je Item hoor, bedenk ik ook weêr wat ik je ge vraagd heb — vent! mot je na den Haag ? catechiseermeester. En ware dat zo , lieve Vrind ? soldaat. Dan zou ik met je gaan, fleepen je by de ooren naar-S.-heve«ingen, en zenden je naar Engeland by je baas, by die Heer daar je zo even van fprak, dat ik in zyn oorlog moest vechten, en dat i etjes verd. rentenier. , Vrinden, 't zal best zyn dat ik uw gezelfchap maar ver aat, ik geloof ook dat ik in Haarlem zal blyven _ Laat ons het geÜejB opnuaaken. {\Hy fchelt den CasteMn binnen.)  S T AA T-IIÏSTORIE, E JV CHARAKTER-KUNDIGEj SCHUITPRAAtJEN^ T U S S C H e N" LIEDEN VAN ONDERSCHEIDENE STAATEN , GaJNDóx'ELLINGEN £N GEDRAGINGEN. Zesaè praatjen : van Haarlem naar Leiden. 'VV'f ADVOCAAT. yy el me dunkt we hebben zuinigje.-is geteerd, vrinden ! 2 ft, éi man voor koffy; dat's waarlyk nog te b'etaalen. b o er. _ Dat docht me öök Burger; daerom heb ik me nachtegaeltjen nog eens h Ider laeten vullen } wel jae, zöó'n flokjen tusfehén, beiden, daer hou ik veul van. KAPPER. Zie daar,'er is nog niemand in de fchuit,nu kunnen we netjes by elkaêr blyvetf, r 6NT Erf I er. Dat rouwt my niet; wy hebben, nu een onvérmaaklyke vaart; daaro.m zal 't goed zyn eikander den tyd wat te korten met praateri. boer. Daer zie je het volkjen al aanzakken , maet — en ai kaik ! kómt die bolle maid by my zitten ! wel nou dat Itaet me Sen. (Tegen een Dienstmeisjen die zig naast hem geplaatst heeft.) Goeje morgen , goeje morgen zusje! 't is mooi wéér. DIENSTMEISJEN j vinnig, gelyk zy doorgaands op een bitfen toon fpreekt. Ei, dat's goed voor die hec noodig hebben. boer.- ..... ^ .:■ . Wel noti , wel nou! ik geloof dat jy 't ook wel noodig hebt, want je bint ummers ook uit? DIENSTMEISJEN. Ja t'huis ben ik z.ker niet.' b o e r.' Je lykent wel wsst k'no'rrig te weezen ? dienstmeisjen. Raakt dat jou wat , of ik knorrig ben of niet? ". . boer. -'.„..> Wel neen ; raekïn,' raeKen * dat zou nóu óók wa:t al te erf weeienj feaii; zus, als ,e me, wil ik ftelien, riekte. F SIENSÏ--  t » ;> dienstmeisjes. Dat zou ik wel dui ven doen. ^soldaat, tegen den Boer, Ik zo« 'er maar uitfcheiden knaap , of je krygt nog klappen. boer... ." 'T meisjen heit fchot op vrind — hadden we onze domirié snaer gehouden in plaats van dat vinnige ding. - dien s t mei 5 je.m. Een ik u te vinnig lampe Boer ? laat dan maar weêr aanleggen , en brui met je gat de fchuit uit. kapper. Ik geloof waarachtig dat haar vader fchout of beul geweest is. dien STMEls en, tegen den Kapper. Beul ! wat zeg je daar pruikedel! beul ? (Zy vliegt op hem »f; doch wordt uoar den Advoct at wederhouden.) advocaat.. Hé wat! hé wat kind-lief! to vinnig niet; men mag in een fchuit niet vechten — de burger heeft u ook niet beledigd; b-ul te weezen is geen fchelm zyn rentenier. Laat het razende'kind zitten burger ; praaten wy liever zaaien nog wat. ., boer. " Wel jae, dat's ook wel eens zo goed. rentenier. Ik denk daar om den fchout van Amfleldam. kapper. Ha, Monfieur elias; ja ik ken hem zeer wèl. rentenier. Hoe zoudt gy denken dat het met hem zou afloopen? advocaat. Ik weet het niet; maar dat's ondertusfchen waar, dat hy de stak niet d la brutaale behandelt. ren ten ier. Dat heb ik ook begrepen , uit zyn laatst antwoord aan de Municipaliteit. advocaat. Hy doet wèl , anders kon hy ligt met zyn flodders in 't ca»hot raaken. boer. Wie ? de fchout ? de fchout zeifin 't cachot! soldaat. wel fatans daar moet het vinnig toegaan , daar de fchout zelf gevangen wordt. boer Als ze aen 't vangen van Schouten gaen, motten ze de ouwe van ongs durp ook by de kladden kraigen; want ik löóf dat di& al ien baes van ien dief is. :- adv o caa T. er tas dryft een he l baosaartig vaiken; en als hy nietzachtainnig blyft doorwerken , is hy er om koud. .•< - . rentenier. Dat's de man, van wien mén in het eerfte jaar van zyn J,« . . , , . .„.-.., Schout-.  C *3 } Schoutfchap ?eide : al komen de Patriotten op den troon, ILIaS Zal tog Schout blyven , ivant hy maant zig by de Pa,riatten és bemind a ; by de Prtnslui. ■ t' t »','>'■«' KAPPER. Ja, maar by 't fcheiden van de markt leert men de kooplof kennen. ..; ', > -:•-'-. ... .. i ... tt RENTENIER. Hy en de overige Regenten die de zak gekregen hebben t hebben waarfchyneiyk geloofd , dat zy in 't geheel geen nood hajden ; om dat men hun, ioen zy afgezet werden, veiligheid yan perfoonen en goederen heeft beloofd. ADVOCAAT. Ja ja; dat geloofden zy ondercusfchen geheel verkeerd; hoor eens Burger, dat kon hun, naar den waaien aart der zaaken , door niemand beloofd worden ; die gek genoeg geweest waren om dat te belooven, hadaen de wetten doen zwygen , en waren daarvoor aanfpraakelyk geweest: de belofte van veiligheid Voor perfoonen en goederen,is waarlyk gedaan, maar kondeniei anders gedaan worden dan met betrekking tot het gemeen; het Ware, naamlyk, niet onmogelyk geweest, dat het onbefuisd gemeen , by de Revolutie, by het ontkluisteren van de mishandelde Vryheid, hun geluk befeffende , in de dronkenfchap der Vreugde tot buicempoorigheden overgefiagen ware , en zig had trachten te wreeken, aan perfoonen en goederen; daarcegen nu beloofde het Committé Revoludonaar befcherming , en niet meer; meer konde het ook niet doen. I . KAffES. Maar met uw permisfie, Burger; men zegt evenwel de oude Regenten, zyn geene verantw oording verfchuldigd; zy waren in den tyd waarin zy regeerden, verpligt de party, welke toen op den troon zat, voorterlaan, en hebben des alles wat zy gedaan hebben , alleenlyk amtshalven gedaan. ADVOCAAT. Ei, ei! amtshalven? een treffelyk argument waarlyk ; kan eenig amt vorderen , Land en Volk ongelukkig te maaken ? i dat zou waarlyk wel een duiveisch amt genoemd mogen worden —— Hoor eens Vriend , hadden zy hun amt gewillig aangenomen , of was 't hun opgedrongen? opgedrongen met ee* geweld , waarvoor zy om hun zelfbehouds wille , moesten zwichten ? KAPPER. Wel neen; is denk dat zy hun amten vrywiilig aangenomen hebben. . , t RENTENIER. Ja en er nog wel happig naar geweest. ADVOCAAT. Nu, als dat waar is, dan hadden zy in het waarneemen var» hun amt immers ook de voorfchriften van de deugd moeeen' Volgen ? dan hadden zy het Volk niet moeten helpen uk- kleeden? — dan hadden zy niet moeten vervolgen, die geenea welken de Vryheid en Gelykiieid der Menfchen predikten , en daardoor he; Opperwezen en zyne onwaardeerbaare gefchenken aan den mensen eerden ? — wy willen nu vooreerst geene andere pointe» van hun gehouden wangedrag aanvoeren. '\ . ■* F 2 . . -, ■  IrNTCNIER. "OAs's alles v/aar bu-r^er ; maar gy vergeet dat het geed thans goed, en loflyk, ia heilig is, toen eene misdaad was; toen bouwde men on andeie groneeri. ■;■ ' ■ ■ " advocaat. Dat zyn drogredenen; burger! 't geen uit zyn eigen aart goed is, kan nimmer door feenige ömftandigneden kwaad worden ; in een fpelótik van dieven, zou iemand die de rechtvaardigheid predikte.. . . boer, met overhaasting. Dat vat ik, dat vat-ik paesje ! jae waerelyk onder de dieveis jkou de rechtvaerdige verdomd worden. a dv o c a a i'. Maar daarom zou hy nog geen verdoemeling weezen. boer; •Wel tog niet!—dat zai ik óók tegen Schout bakker, weetje Öie vóór ien poos in A.nfiAd-m regeerde en met zarn Onderichbdts maer iens kosteltkjes de bies fpeulde — we hadden init bns drieën buurtjes iens kormis gehouwen , en by aerdige inööie maesjts ien kopje kofFy edror.ken ; maer we hadden t iiiet evraaed ; wel neen tog niet ! ze hadden 't ongs vrunclw , zo1 in *t' voorby gaeh, gep. efenteerd , en wy hadden t angenonfèn ; maer tben we zouen vertrekken , moest er een grdden brtaeld worden; en kaik dat ftöndt er in 't geheel by ons niet iA; de man wbu 3 ftuivertjes geeven, en meer ook met; maer toen mest je die vrojwlul iens hebben hóören rae/en^ze wouden ongs niet laeten gaenjtog niet! en toen we geweld oegonneft te gebruiken, wip daer ha-lje dienders, en de boeren wierden maer knaepjens opebragt - daer zatten we als uilen te kalken ps morgens kwaëmen we vóór de Schout , weetje voor BAKKRR-, eh we rr.osten ieder 25 guldens geeven , of W*el H-ae'ten dat we eerlyke manlui waeren, dat baette niet ien lier ; hy riep maer jelui hebt by flechte vrouwlui de kreupele fcalrd ehaegeri — ik zei al , Schout we zam rechtvaardigen; maer Safe" fut, zoo'n menig ien Franschman, we mosten betaeUn , 'en dler'meë was 't uit — zieje vr n ifchap ! wy wierden dok ivefchat naer de plaets daer we eweest waeren. advocaat. la ia Boer-; zo gaat het, en zulke huizen zyn goudmynen voor de Schouten , maar Vooral voor de Onder - fchouts. Wy' ™t' en aanleggen m°enfchen; 'ik geloof dat die Vrettw met er kinderen er uit moet.  STAAT-HISTORIE, E n CHARAKTER-KUNDIGE, SCHUITPRAATJES. tusschen LIEDEN VAN ONDERSCHEIDENE STAATEN, GRONDSTELLINGEN en GEDRAGINGEN. Zevende praatjen: van Haarlem naar Leiden. ,rT~* rentenier. J vrouwtje dat daar de fchuit uitflapte ziet 'er vry wat provertjes uit. soldaat. Dat meen ik! advo caat. En 't is wonder dat alle menfchen 'er niet zo uitzien. KAPPER. Om dat 'er zo weinig te verdienen is, ook Burger ? — ja dat «ndervinden we in onze affaire ook; ik verzeker u, ik heb menige dame dagelyks in 't hair gezeten, die nu geen duit onkosten aan heur kop doet. boer. Wel daer hebbenze fchöön elyk in — op de durpen zain jyluï foort van volkje geheel niet te vinden — neen werentig niet! — as 't ien recht durp is, mot er gien pruikemaaker wöönen. kapper. Zwyg me ftil van de pruikemaakers; hun ambacht gaat noj Hechter; en dat kan niet anders weezen;de meeste mans draagen tegenwoordig hun eigen hair. sol d a at. Daar doen ze op me ziel wèl aan. advocaat. Zo meen ik ook; kan 'er wel dolder bedacht worden, dan de Natuur te verzaaken ? het warme bekleedfel van 't hoofd dat zy ons gegeven heeft, en dat tevens het fchoonfte cieraad van een mensch is, onzinnig afteknippen, en een ftyve pruik, eer» fn;eerklomp , op de harsfens te zetten ; een lelyk ding, dat als *t een weinig oud wordt, en doorzweet is foei, ik wordt misfelyks als ik om een oude pruik denk. boer, lagehende. Wel daer hebje elyk in, Baes 5 ien ouwe pruik dat is al i*r» vervloekt lelik ding. advocaat. Ea ze jyn z© ongezond; ze bekteen *Ue uitwaasfeming o» C iet  C 2(5 "> het hoofd ; daar de Natuur , die altoos bewonderenswaardig in haare werking is, het hair zodanig heeft toebereid en aange-, bragt,dat h_t, hoe dik het moge weezen , altoos lucht doo-laat. RF\T E» I LR. Wel ja, dat kan men voelen als men in de open lucht zyn hoed af neemt; die zyn e'gen hair draagt, gevoelt alsdan terftond de aandoening van de "lucht op zyn hoofd ; maar die een pruik draagt gevoelt er op lange na zo Ipdedig geene aandoening van. SOLDAA T. En mogelyk maaken ze de pruiken wel van 't hair van hoeren of dieven, die in 't pest- of rasp-huis fterven. BOER. A ba'! zwaig zwaig broertje — praeten we liever van wat andeis; weeun we niemendal ineer van de Schouten te zeggen? ADVOCAAT. Dat zullen we aanftonds zien; eerst moet ik nog eens fpreeken over een vodrweip, vaaraan ik nooit genoeg kan denken, eii dat my, in de befchouwing , altoos als buiten my zeiven kan vervoeren. BOER W'l dat zei vast aen ien mooj'e, vette, gladde, zwartbonte mclk-koj weezen. ** ADVOCAAT. Neen boertje! het is juist een fchoone Vrouw met mooi kronkelend kaftanje bruin hair. SOLDAAT. Zie daar, de boer heeft het tog geraden; 't fcheelt ten minften niet veel van een melk-koetjen. A D v o CA A T. Als ik my verbeeld in den ftaat der Natuur, op een kleinen afftand, een fchoone Vrouw te zien.. . . EEN POëET. Ha Burger! daar roert gy myn fnaar aan; ik heb zulk een hemelsch voorwerp bezongen, en wil u gaarne op myn" arbeid vergasten. — Hoor — zy is blank als de leliën; bewonderenswaardig net gevormd van leden ; geheel haar ligehaam is een pronkftuk, en fpreidt duizende bekoorelykhëden ten toon; over haar blanken boezem dartelen, op de minfte beweeging van haar ligchaam , de krullende lokken van het zacht bruin hair , waarmede haar hoofd en aangezicht bedekt is, en maaken door hunne rollingen eene afVisfehng van kleurtjens die betoverende zyn! ik kan my voorftellen, dat zulk een heerelyk pronkftuk van de Natuur daar voor my ftaat, en my door de beweegende fluier heen , die voor haar aangezicht hangt, begluurt, terwyl de bekoorelykheden van haare leest, myn hart vervullen «iet de zoétfte begeertens, met de dartetfte verlangens om haar fchoon gflaat te zien , en door haare betoverende oogen belonkt te worden — zy ziet die verlangens in myne oogen tintelen, en verkiest my voor haare gunftelin» — nu ligt zy beide haarenetgevorm.de handen op, brengt ze voor haar aangezicht, waardoor de beide zyden van haar bevallig ligchaam nu meer ontbloot worden , en my ook nog meer bekorelykheden vertoonen zy verdeelt den leevendé kruier in -tw-eën, en ik zie... o wet'» ten verrukkolyk gezicht  B o er. §chei uit baesje! fchei uit} wat duivel je zou ien menschwei raer maeken. poé'kt, geheel verrukt. Een mengeling van roozer.-rood, en lelywit verciert haare kaaken ; 'c Koraal van haare lippen maakt met het elpenbeeri. van haare gelykformige tanden, e.ne andere ai'wisieiing dieuetoverende is; o , denk .k, mogt die Devallige mond my eens toe-. Ipreeken; en mogt ik er een brandenden Kirsch op drukken! BOER, z.g heen'e i weêr aeerenJe. Ik zeg ventje dat je de bek houdt; wat duivel is dat voor praet; 't is om ieri mensen raezena te doen worden. rentenier, lagehende. Houd u Uil boer. POëET, tegen de." Boer. Zie haar met my eens vlak in de oogen —■ Hemel! hoe gevoel ik my tre.ien door d: i'chichten die er uitvliegen! — hoe lonken die lichtbruine, door het vuur der jeugd tintel nde, die zoetheid ademende, en zachtaai tigheid verkond gen ie lonken, die betoverende oogen my toe ! en zie »ens hoe bewonde- rens vaardig fchoon die, met den hairlluier gelykkleu.ige boogjens, er boven geplaatst zyn ! ho- Beerelyk contrasieei en, en lcheiden zy het blanke veld des voorhoot'ds af! hoe Dtdachtzaam kunltig heeft de Nütuur hier de ééiitoonigneid gebroken! v/ie moet niet met my verrukt (laan op het -zien van zulk eene verzameling van bekoorelykheden.' Ui' or.dertusTchen is nog maar een klein gedeelte van 't geheel; het geheel dat tot in 't minde deeitjen toe evenwel aan die verrukkelyke fchoonheid beantwoordt; want trek ik myne gretige oogen van het bevallig gelaat ar!., en laatze e'n weinig laager gaan; zo ik ze naamlyk op den zwoegenden boezem vestig. . . . boer. Wel ik zeg je , dat je dat verdomd wel zèl laèter.; wat wou jy hier ien mensen raezende dol Tiaaken! (_Oe Advocaa; <.icht hart!yi.) Wel foei! ji zou maeken dat men zen laif niet wist te bergen. KAPPER. Da.'s wat degel 'ks zoo'n vrouwtje j niet waar boer? — en zie daar, evenwel heelt onze vriend den militair in iladp gepraat. boer. Nou zie, ik geef hier ongze fardersbaes ien vette koe, alshy myn met zulke praet in de flaep iegt wel foei! *t waeter lóópt me beget de tanden uit. KTegén tiet Dienstmeisjen, die hy by de hand neemt.) Wat zeg jy er van , zus ? diënstmeis te n , v -el m.er vriendtyk dan voorheen. Alle menfchen zyn zo mooi niet. boer. Wel jy bint tog ook al ien aerdig bek.e; maer je bint ze duivels vinnig. DIENSTMEISJEN. O, daar kan een mensen wel reden voor hebben, men is wel eens knorrig. BOER. Wel jae, we} jae; kaik, daer nebje ela.ik in — Wil je ien flpkje meid \ ■ C 2 - dienst  . DIENSTMEISJEN. Wel ja kom aan, dat vervrolykt d: zinnen nog wat. (Zachter.} Een mensch zou tusfchen beiuen nog wel eens een hapjen neemen , maar alles is zo duur, BOER, ook zachter- de broek P' ^ 17 E'en kreUn 5 ik heb fplint enoeg in advocaat, tegen den Poëet. Gy hebt daar overheerelyk ge'fchilderd, Burger! POè'ET. Tog heb ik niet overdreven; want, Burger! Wat men ooi van Na/uur moog' zeggen , Haar meesterjluk is tog de Vrouw. _ RENTENIER. ' Dat blyft waar, jammer is het maar dat men van de liefde die men de Sexe gemecnlyk toedraagt zo veel misbruik maaken kan , door dat de vrouwen zo zwak ,los en toegevend zyn. POè'ET. Zwak en toegeevend zeker zyn de vrouwen in den hoogden graad; en die eigenfchap maakt by my eene van haare grootfte bevalligheden uit. KAPPER. Ha ha vrind! ik geloof dan ook, dat gy een liefhebber zyt. P 0ëE T. Dat's te zeggen.... KAPPER. Dat's te zeggen, dat gy gaai ne een vrouwtjen ziet. p O è' E T. Met nadruk gaarne !by de fchoone fexe verveelt het my nimmer; zy zyn leevendig, vrolyk, fchrander , geestig, met één woord, zy zyn alles Jin weet men op zyn' tyd te zwygen , Dan kan men veel van haar verkryten. ADVOCAAT. ° _ Ik geloof dat gy daar eene gegronde waarheid zegt! vrind ! — ik vind ondertusfehen ook niets laagers dan roem te draagen op de zwakheid of toegeevenheid van eene vrouw. En vindt gy niet , wat het ftuk van liefde betreft, dat de vrouwen veel llandvasiiger beminnen dan de mans ? p o ë ET. Stadvastiger, Burger! zy beminnen zonder verkoeling ; alleenlyk men moet in 't leven blyven ; want na de dood van het beminde voorwerp gaat het zo wat. BOER. Wel nou , derven is öökvöör mal houên;ze kunnen dedöö-^ jen óók niet liefhebben. p o ë E T. Neen maar beërtjen, *t komt alwéér om dat zy zwak en zinnelvk zyn ; zo dra heeft de dood haar het beminde voorwerp ■iet ontrukt, of een ander voorwerp kan haare aandacht trekken, kan haar bezig houden, kan haar inneemen, en kan haaf weder alles, ook den afgeftorvenen beminde doen vergeeten. REN TEN IER. Pas uw geld burgers.' daar komt de Schipper aan.  STAAT-HISTORIE, £ N CHARAKTER-KUNDIGE, SCHU11PB.AATJENS. tusschsn LIEDEN VAN ONDERSCHEIDENE STATEN, GRONDSTELLINGEN EN GEDRAGINGEN. Agtfte praXtJen-: van AnTfieïdlM na Ceiden. rentenier. Die vrachten zyn tog drommels hoog. : vrachten breeken een reiziger den nek ; men Ja VX?£l noB al hier of daar eens heen kaajen , maar alles zou anders nog al nier u vaaren , komt wat neel beloopen kan men met , en ryaen hoogjes te liaan. ^ q e ^ ' Ta» en wet is rechtevóörd niet duur ? — alles wat je maer kunt mot dubbeU betaeld worden. Het brood zal evenwel afnaan^hoop ik. Dat komt om dat de Koning Van Pruisfen nu vrienden is metüe*W^«. kapper. Dat heb ik ook gehoord, nu zet hy zyn koornfchuuren open, «n zendt alles af. advocaat. Zo lang als het duurt ; 'er is niet veel ftaat op den man te saaaken. * Op de man ! je praet wettig van hem as of ie maer zècTn burger ventje of ien boer^waar.^^ Zekerlyk ! wat is hy meer dan een ander mensch? _ en als hy n" braaf is, is hy g. heel geene achtingwaardig. ' rentenier. Hv valt tegenwoordig onder zwaare bedenkingen. 7 advocaat. Geen wonder! hy gedraagt 'er zig ook na. rentenier. Zoudt gy geloven burger dat hy ons tog verraadt f Wel ik weet het niet, goJde Vrindi aaar ik, veer my hek H  C 3» ) die geheime artykelen van het trxft**f ~ ■ geiteïd. C trattaat nog niet uit myn ho0f« ^^^ ti^'^^ «*. dat in penning ons Zeelaigd zou hebben? ' d werd daC «ie ADVOCAAT. Ja net, dat zelfde. o^:^::^Jt^°^ h«» ^» »aE kan'z^ïel °nd£rtUSfchen men 'er „iet ved ^ logen uitrnaaken- een v7n^ vanTf"0^^ d,kke vette •«Vist^ï^^ "eea ^ftoten. ik^d^bejaipen:6 ^ * e" ka* » *t ko, e,,:s ^«H^ ::rtfi > onze aderen doét gioej.n : geeEtv°"e traanen va" Barbus in Wanneer ik wa;tr drink dan zvn geen vrr?.n Maar u?n dan vliegen my de IrïelteTemlT' En veoral is myn dichtader gezwollen „Z-r ik , 1 elementen my ten dienst, dan ontleen ik myne dVhtedfke" raadjen aan de bergen met meedw bedekt; aan dé roozenknoo cT c! ^"k ^"1 ^- & myie^di^beXn op , dan doe ik het donderen dat de aarde uk zvne asm ' ten fchynt te fpatten; dan. fpeel ik met de blikfems als of z7 vo t ë^en lir^ l, d5n l0ejen de ft°rmen °P «V* wenk? of ay Lgun als tuin honden San den band; met één woord , „'r^// frbaare%ta Ie vrienden re: 1 doorluchtige Metenaaten' dan ftaat g.dyk gezegd is, het heelal my ten dienst. dan ftaat» , , , BOER, hy /laat op zvn knie \ erdomd dat's tael! (fihurlmd, 1 kyk dat noem "k eerst fpream\ wel wat duvel, reer volkje ontmoet ik van ckuze» dag f-  C 31 ) Verbmde ons tot ook r.a d,ndood. %»n$tmH)^ Wil je óók nog er e"? V"Uen' C7*" ^" Wel i. V oienstmeisjen. Wel Ja kom ,n, zoo'n alkg.er-jen^ag ik wel danfen. Zie daer, nou wordje ^ "» advocaat, r/r^y/ * „ *„ ^ Maar gy Monfieur dichrêr'hêbf «zeed P„ „ ■ ., Historiën te weezen-H»arnm „ gezego , een vriend van dm gens den Koning van ^•t/,rrW*CilCen ™ u ""8 iet we! van onze Uevenheertje. onweér töe p'v?" d"ivei> e" ^ neboen er allegaTkïTt £ * u,,„ «.en te iv ier. •* Neen, maar van den Koning van p^/^,, was ge2egd. »yne geheime artyketen L va tk h'^"0^ ' * »'« ° valst* zyn; dat weet ik uk H- ~ » u ! verzekerd dat zy 't daaruit niet, vrienden voor h mdt Q°k 31 wist * een dichter zo wel als""èn niOrTr?^ ^^eeikunde bezit, (en ten,) dan fpreekt het van zéff dar m°*V?rdcelkunde bekitH»« zouden zo v Jsch nlit kunn7r, *yn 5 ik le* de is vaisch - want hy is vaLh " l S'*2*" J miar de heid gezien, dan dat hy ' ~ «rooter veJach- weezen; en al is hy honderdmaal' riTr „• ^ nieman, * « ^ dag£n. niet eens vertellen by te PaDS;oCAAT. AUe dagen !_ dat verlU ik myTmet! ^ Wel meent gy, Wl&**J$g&^*£ Pruisfifche manfchappen, die' hierMl g Brouwers moffen, de hoedanigheid van Bakker» «eens, g ^ te b fpl0- dat die alle geen gezanten 7» ^ykvergadering \OOXg^fol „eeren? —daarom heb ik m m>n. Wï' v £ daags brood het daarheen te dirigeeren, dat Jï dan kan men al dat eeten, en maar ééns 's weeks bier^ dn > land zenden , vreemde Bakkers en Brouwers goedje onze geheimen voor ons houden.^ Mooiezeit! poëET. Begryp «aar eens Burger. : ^ arm gedaan, Sn Vaderland over : ik ken het ™ * z^ fcH.rf en , 'jj„ zal ikhet *^ro' prjJn/zal ondee»>erpem. Eer Nederland mg aan *» ^ Jan dóme dat's pront ezeid ^ ■ ^ fg Vrinden wyle^---teplt;iSteren-  STAAT-HÏSTORIE; e n CHARAKTER - K ü NDIG1, SCHUITPEAATJÈNS; tusschen LIEDEN VAN ONDERSCHEIDENE STAATEN , GRONDSTELLINGEN en GEDRAGINGEN. Negende praatten : van Haarlem naar Leiden. boer, zitten gaande. Hé hé! dafs dan iens dappertjes edronken. diens tmeisjen. Wel bekomtje , huisman. boer. . ■; . , .., . • wr=i' rtank ik ie voor , en waerlik dat gaet nog al.; ik heTme^atuurheel wellot me dienst; daerom fchrik ik nooit vóör eeten of drinken. dienstmeisje n. Ik ben bly dat gy uw Natuur. . . • boer..,.,../ é j - i :. „«. «nikten ebleven ? we uin niet veur er nog maer bint. dienstmeisjen. Én dan rekent ge my nietmeê , boertjen ? b oer. WpI non ivi wel jae , daer heb je elaik in ; jou most ik óók meYrekeTnfén daer gunter zie ik er nog xen zitten, maer de overigen zain verdweenen. dienstmeisje n. 7v -uilen in de roef, of boven op wiezen ; wat kan 't on»  £ 34 > Ban weeten zy in 't hart een zoeten brand te fljchten Standvastigheid is een der vrouwelyke pligten. Een vrouw die by allerleie foort van gelegenheid,, van genegenheid verandert', is eené onflandvasüge ; is een Vrouw die telkens van toegenegenheid verwisfeit} en die in iederen anderen man , een anderen minnaar vindt, om dat zy iederen-anderen lïian op nieuw bemint; ik zeg u , en 't is waar : Een vrouw die telkens weêr een ander man bemint ls onjlandvastig , 'en houdt alle man te vrindt. boer. Hóór maet; ik wil wel bekennen dat ik het boeltje graêg by elkander hadt ehouen ; maer daer we nou tog efchaioen zain bin ik maer bly dat jy by me bint ebleven dienstmeisjen, digter Baarden Boer fchikkende. En ik dan ? boer. Nou jae , dat fpreekt van zelf; maer ik mien nou van de mans , zie je , en hy ken zulke wereldfche mööje rymtjes dat ik er gaerne wel een paer douzain van hem zou willen körjpen; want kaik, als men zulke rymtjes ken , dan kan men zig al wat knapjes vermaeken. poëet. Wel nu huisman , voor een behoorelyk loon , doe ik yan myn kunst alles over wat ik misfen kan. Boer, lagehende. Jae, daer heb je 't! wat je misfen kunt ; maer ik lóóf dat jylui pojeeten, niet gemaklyk wat van je kunst overdoet. poëet. Dat kan er naar weezen; "t is al naar dat men betaalt; alles is met even duur. boer. Dat weet ik , dat weet ik baesjen ! ik heb van een cammeraad yan jou iens ien rymtjen ekocht, maer de droes de kerel was er zo taai meê als de duivel; 't kon hem werëntig wéinig' ftneelen of ik het nam , en of ik het hem liet houên. ; poëet. Wat was het voor een foort van rym?. boer. Jae kaik dat weet ik niet; maar 't was dan werelds móói-ik hen 't nou al zo wat verge'eten ; want dóór de tydsomftandïe heden , heb lk het niet veul ebruikt; maer dat weet ik nog wel dat er inkwam , van Wyntje en Tryritje ; van eên vat ,%an een. ... jae ik weet al niet waervah meer. poëet, op een afkeerigen toon. Ik merk het al vrind, dat zyn laage dingen , en gy zyt on- ge-  C 3? ) getwyfeld in de kleêren geftoken ; neen het zon my eeuwig rou.ven, als ik myn evennaasten bedroog; ik neb ailerieie foorten van versjens , of rymjens , zo als gy ze belieft te noemen, te koop; maar ze zyn allegaér fplikfpünter nieuw — ik zwen1 del met de kunst niet. BOER, Véérsjens neen ', daer heb ik juist gien grööten zin in , dat zei gewis zo wat ■ buitemandsch goedji weezeh ; maer jae, zoü'n rymtje of wat, kaik die zou ik tog nog wel .villen kóöpen; maer dan mostje ze me geeven üie lang goed bleeven, en die ik nooit Kon vergeeten ; want Kaik baes , hou in 't óóg dat het ien Hechten tyd is; het geld is duur , en as men zulke dingen vergeeten heeft, dan zyn de duiten verteerd. p o è" ET. Dat's myn zaak vrind; ik zal u geen kat in den zak verkoopen; zie my daar vry voor aan; ik geef alles op myri woord af wat foort van rymtjes zoudt gy wel willen hebben ? kom, tast toe ; ik heb hier nu net gelegenheid om ze u in te Horten; ons gezelfchap is vertrokken, en 't meeste Volk zit aan 't andere eind van de fchuit. B O ER. Nou jae, dat's nou allegaér tot zo ver wèl; maér je praet daer van inftorten; wat beurt er dan? DIENSTMEISJEN. Inftorten boertjen! wel dat is. .. . BOER. Neen maer fus, hou jy je ftil; kaik want jy ken er onmeugelik wat van Weeten; die dingen kosten zo werelds veul, dat ien gemien miesjen er niet kan ankommen. p o ë E T. Ja, goedkoop zyn de rymen thans niet; de markt is vry beeg;^maar ik zal u wel goed berechten, zeg my maar. .. . BOER. Ja maer ik zeg, je praet daer van inftorten; kaikmekaerniet te 'neuteböomeh 5 je kon mit je inftorten p 0 ë E T. Wees tog niet bang! BOER. Niet bang! wel degelik bin ik bang; 't is mit al dat oorelegen maer ien duyelfcne 'raere taid. ' P OëET, lagehende. Ik zeg u, wees maar niet bang; inftorten is dat ik u met mynen dichtgeest bekend maak; zynen invloed in u doe overgaan , zo dat gy onder d en invloed zyne krachtige werkii,g ggyoelt, en u bevindt te blaaken in een diciuerlyk vuur ? * BOER,  C 36 ) boer. Wel duvels ! komt er viiur óók in te pas ? — jae wel kaïÈ zó zou je roe er u-el ien tegenzin in doen kraigen; mit vuur te fpeulen, daer hou ik niet van, anders zou ik nog wel ien daeldertjen by je wiilen verfnoepen. p o è'et, lagehende. Ik moet lagchen , over uwe dwaaling; ik fpreek van een dichterlyk, niet van een wezenlyk vuur; het vuur dat ik in 't oog heb... . BOER. Wat duvel vent, heb je vuur in je oogen ? — kaik dat's ijog wat angders, as . toen KAEREL de gochelaer op ons durp was; die had het vuur nog maer in zain fmoel ; en heb' jy 't in je öögen? neen neen dan zie ik tog van je of; myn heele famielje is zwak van ezicht eweest; ik durf mit me oogen juist niet veel morfen. POËET. Dat komt op de oogen niet aan.... boer, eenigzins driftig. Maer je zëit het tog ? P o ë e t. Maar ik zeg het tog , dat's ook waar; en evenwel meen ik geen natuurlyk vuur; ik meen, Dien dichterlyken gloed, die de ikheid gantsch b"Zielt, Wanneer het brein ook fieeds van duizend rymen krielt. BOER. Nou jae kaik dat's weêr ien aerdig dingje; daer héb ik zia' aan; en wat vraegje wel veur dat ding? p o eet. Wat ik er voor vraag ? niet te overeisfehen t Boer. Tïëert tog niet. poe etZo ik u zal doen als of gy myn eigen broër waart, dan moet ik er tien Huivers voor ontvangen; drie zestehalven is anders de prys. b 6 er. - . , , Tien Huivers! wel nou kom an; dat's nog de, hieleT yereld niet; maer heb je van die prys niet nog anderen, dat ik iens kan uitzoeken? poëet.' ê . ' Anderen in overvloed ; trouwens ze komén fomtyds wel een ftuivertjen hooger in prys. .. . maar wacht, de fchïpper komt vraagen of er ook iemand Is ingekomen; als hy weg is Zal ik voor u eens uitftallen.  STAAT-HISTORIE, i N CHARAKTER-KUNDIGE, SCHUITPRAATJEIS. TUSSCHEN LIEDEN VAN ONDERSCHEIDENE STAATEN, GRONDSTELLINGEN EN GEDRAGINGEN. Tiende praatjen: van Amfleldam naar Leiden. BOER. D e vent heeft niet veul opedaen — en willen we nou noe eerst iens drinken ? — avous! p o ë e T. Ik hou van Jlerke drank en wyn —— Pastoor 't zal uw gezondheid zy i. boer. Kaik dat's er weêr ien daer ik nog meer zin in heb, dan in die eerfte Wil je öök niet nog iens proeven meid ? dienstmeisjen. Wel ja zeker j maar ik wordt al zo wat ligt in 't hoofd. Boer. Dat's niets, leg je kop maer wat op me fchouêr; ik ken je wel draegen — Kom Pojeet, laeten wy nou voordgaan. p o ë £ t. Goed! — maar weet gy wat; ik geloof dat gy wel fmaak zoudt hebben, in een mooi puntdichtjen. boer. Wat zyn dat veur dingen ? p o ë e t. By voorbeeld, dit is er één : De duivel Jloeg met felle Jlaagen , Den vroomen Joh aan ziel en Iyf, By had hem al zyn goed ontdraagen , M"ar tot de felste zyner plaagen , Zo het hy hem alli en zyn wyf. K BOER,  C 38 ) BOER, Jan döme dat's ien baesjen! P O ê' E T, Of wat zegt gy van deezen? .... B OER, Maer wat kost die angdere ? p O ë E T. Die kan ik onmogelyk onder de drie fchellingen geeven. BOER. Drie fchellingen! dat's agttien Huivers; dat gaept wat hóóg vrind 4— Wou, we zeilen zien; en wet was die tweede die je me daer wou latten hóóren ? POËET. Dat's deeze: Als in de zoete dageraad, Myn vruuwtjen van myn zyde opjlaat, Dan voel ik naar myn hartelust , Eerst recht de ftreeling van de rust. 'BOER. Die is óók mooi, maer ik heb er just zo goed geen bevatting van; in de eerfte heb ik meer zin; of je ruo.5t er zo een hebben, daer van het nachtegaeltje in kwam ; weetje, van ien. klokje. POËET. Wel die heb ik net vriend; en gevallig ook; ik heb er gisteren eerst eenige van die natuur klaar gemaakt — wat zegt gy Van deezen ? Wie ooit de wyn veracht, Gevoelde nooit :yn kracht BOER, hy Jlaat op zyn knie. Jae recht! die is dewaere; zo ien mot ik er abfolut hebben, p o EET. {ïtil Uil, er hóórt nog meer aan — luister; Wie ooit de wyn veracht , Gevoelde nooit zyn kracht; Hebt gy verdriet, drinkt lekkre wyn, Dan zult 'gy rasch genezen zyn: De wyn maakt van de knaap een' man, Want gekken weeten nergens van. BOER. Kom aen; zonder talmen hoeveul vear dat ding ? POËET. Dat mot net vyf zest-halven gelden , en ook geen duit minder j Of ik no al een daalder zeg, dan zpadt gy tog maar afdingen. 8 Q EU,  C 39 ) ROER. HLn zit ie nog al goed in mekaêr ? — blyft ie lang in de kop ? P O E E T. Ik verzeker u, dat het een ftuk voor uw leven is. BOER. Wel nou , ik top hem — daer binnen je vyf zest-halven —. maar nu mot je 't ook in me kop ftampen. POè'ET. Voorzeker; denk niet dat ik u zoek te bedriegen. JVeen , de eer heeft my altoos bekoord , Een eeriyk man houdt ook zyn woord; 'K fchuw als de pest het haatlyk liegen, 'K zal vooit myn evenmensch bedriegen, BOER. * Wel ai kaik , die is ook niet onaertig dat je me die iens •p de koop toe gaf? POËET! hy zet groote oogen op, Toegeeven man! Eer zal deeze aard uit noord en zuider aspunt fpattenp Eer zal jupyn verwoed zyn fnelie blikfems vatten, En donderkloot na kloot doen dreunen door 't heelal; Eer ik de dichtkunst dus verroekeloozen zal, BOER, Nou nou vrindje, vloek maer zo niet; ik wil je 't vel niet óver de öören haelen — kaik ik weet wat de komenfchap toekomt; ik gae wat hiel veul naer de markt—datlaeten we dan maer fteeken maer hoe zei je 't nou anyangeii om *t ftuk dat ik ekoft heb in myn kop te kraigen ? POëET, Ho ho.'daar heb ik een gemaklyk middel op — kyk , dat meis-> jen moet maar naast u van daan gaan; dan kom ik by u zitten , fteek myn hand in uw broekzak, ga met myn' mond tegen uw oor aan leggen , en zeg 't u dan zo dikwyls voor als noodig is; eindeiyk, ziet gy ? zegt gy 't my na. B o ER, Wel ei kaik ! dat's al aertig öök; dat heb ik nou me leven lang nog niet ehóört. (Te^en het Dienstmeis]Kom fnoetje poetje, ftae jy n^u op uit je flaep; die vrind mot naest me zitten. PIENSTMEI sj E N. Waarom ? (Rekkende.) Och! ik wou liever nog wat by u blyven liggen, boertjen, BOER. Jae jae, dat ken nou alevel niet weezen; ik heb daar ien kvóp edaen, en die mpt me eleverd worden, X, 2 • dienst.  C 4° ) DIENSTMEISJEN"» ■Wat hebt gy dan gekocht? BOER. Wel ien rymtje; jonge zoo'n werelds mooi ding — toe ftae maer iens op: _ J . ■ . , . (Het Dierstmeisjen gaat aan de andere zei van den boer z,tten; de Poëet zet zig op haar plaats, en tracht zyn handin de broekzak van den boer te fteeken — de boer vervolgt.) Wacht, wacht; ik zei me pitten er uitneeraen; ze mogtenje hinderen. , po? ET. Geen nood, geen nood, laat ze maer zitten. BOER. Neen maer, laat ik ze maar wegneemen. POËET. Zo waar niet huisman, laat ze maar zitten. BOER. Wel neen, waerom ? *t is wainig moeite zie zo, ik kea ze ommers in men anderen zak bergen — gae nou je gang;de zak is nou geheel leêg. POËET. Maar ik weet niet, we zitten hier tog recht ongemakkelyk, en de dichtgeest wil gemaklyk werken my dunkt we moesten maar wachten tot we te Leiden in de herberg waren , dan zal het tog beter gaan. BOER. Wel nou fiat, ik zei iens uitkaiken , of we er haast binnen — jae wel, aenftonds — Kom dat's goed; neemen we eerst non nog maer ien ilokjen.