f ' SI S Jf f i l fè W j| EGBERTUS WESTENBERG, || j| STAATKUNDIGE EN REGTSGE- ^ jj£ LEERDE || ' n ^ | VERHANDELING, f è Ji I -1 | ]| OVER DE ^ | MAJESTEIT van het VOLK. i* jjf Jf Ti S   EGBERTUS WESTENBERG* STAATKUNDIGE EN REGTSGELEER.DE VERHANDELING; OVER DÈ Majesteit van het volk-. Uit het Latyn vertaalt. Zyn te bekomen, 1 —■ Te Jmjierdam by Nutbey, Conradi, de Bruyn; van der Burg, Gouda Verblaauw, s'Hage C. Plaat, fen H. H. van Drechc, Haarlem Kampman , Ley. den A. Koster, Gryp en PJuygers, Rotterdarn D. Vis, Utrecht Emenes, Paddenburg en Wild: fca verders alomme.   STAATKUNDIGE en REGTSGELEERDË VERHANDELING 'OVER DE MAJESTEIT van het VOLK. gfó—— —===;^=a?g tïet is eene onbetwistbaare waarheid, dat God aan ycier Mensch eene onverzadelyke begeerte ingefchapen beeft (zie Pe s i el ïun'dam Part. I. Stél. i. g 12.) Het is ook even onJoehenbaar, dat dé Mensch die geluk verkrygen kan; om dit te bewyzen heeft men alleen aan te merken, dat het noch met Gods goedheid , noch roet zyne wysheid » noch met zyne waarheid zoude overeenkomen, deze begeerte naar geluk in de Ziel van den Mensch te fcheppen , en egcer hem zodanig te maaken, dat hy dit geluk nooit konde verkrygen. Dit kan ten. tweeden beweezen worden wanneer men gadefiaatj dat er niets in de Natuur op zig zelve (laat, alles hangt zaamen : hier uit volgt derhalven, dat de Voorzienigheid, die in alle zyne werken aan zich: zelve gelyk is, en aan yder gefchapen wezen eenen zekeren trap van geluk toegedeeld heeft, ook: den Mensch tot een bepaalden trap van geluk geIchikt beeft. Hier by kan men, ten derden voegen , dat de ondervinding leerd, dat de Mensch gelukkig zyh kan , want 'er zyn gelukkige Men* A 2 fchehj  C 4 ) fchen , en die ongelukkig zyn, zyn het niet, uit eenige Natuurlyke noodzakelykheid, of een noodlot, maar door eigen fchuld of ondeugd. § ii. Zal nu de mensch dit geluk deelagtïg worden, moet men onder anderen agt geren, op den ftaat, in welken hy gefield is, en op de regten en pligten , die uit die betrekkingen voortvloeien, deze' moet men vorral kennen Deze ftaat zullen wy met Burlama.cq.ui Principes du Droit Naturel part. I. cap. IV. § i. en met anderen verdeelen, ineen eerjien, of oorfpronkelyken ftaat, en in een bekomenden of toevalligen; ae wrjpronkelyke ftaat is die, in welke hy van God zelve zonder eenige Menfchtlyke hulp gefteld is; de Mensch in dezen ftaat levende, had eenige Pligten te oeffenen , omtrent God zynen Schepper ^ niet alleen , maar ook omtrent zich zelve , omtrent zynen medemensch , met den welken hy het zelve Land bewoondde, en met welken hy dezelve gemoedsbeweegingen, dezelve begesrtens, en af keerigheden gemeen had: Ik zeg hy had pligten omtrent zyn Naasten te voldoen , wyl hy ftraks na zyne geboorte in eenc zamenbving koomt: Deze zoort van zamenleviTif; Is ten eerfte ftaat, waar van God aiiten de Stigter i;; Deze Natuurlyke samenleving, was met zyns gelyken en vry: De Menfchen wairen Natuurlvk cn Zedekundig gelyk. I. Zy waaren Natuurlyk gel-, k , want Cod heeft uit eenen Bloede het ganfehc Geflagt der Menfchen gemaakt: Hand. dtr Ap. Cap.XVil. f 16. Zie het bock der iVyib. Cap. 17 \ 5. Seneca de Beneficus. lib. UI. Cap. 22 en Epift. 47.  II. Zy zyn zedekundig ^elyk want zy hebben dezelve Regten, en zyn aan dezelve Pligten en verpligtingen gebonden , dien om de woorden van den Heer Pestel te gebruiken Bundam part. 2 feÊL 5 § 263. ,, dat de kennis van „ den Mensch afgeleid worden , en dus niet van ,, den Mensch cot den Mensch, zy zyn derhalven aan allen even gemeen , en yder ,, heeft een geiyk deel derzelver van de Natuur ontvangen." In dezen eerften ftaat, is geen Mensch aan een ander onderv/orpen, noch iemand is aan een ander Rekenfchap fchuldig van zyne Daaden, en hy heeft altoos het Regt, om zyn Leven en alle zyne goederen , zonder welke hy noch lang, noch gelukkig leven kan , tegen alle onregtvaardige aanvallen te befcherrnen. Zie Cicero Orat, pro Milone. Puffend de qff lib. I. Cap. 3 § 3. De toevallige ftaat is die in welke de Mensch zich zei."e gefteld heeft, door zyn eigen toedoen, en van welke hy dus zelve de S:igter is , onder de zoorten van deze ftaat, is die in welke de Menfchen in eene borgerlyke Maatfchappy leven eene der voornaamfte. § III. De grond van alle zamenlevingen, en dus ook der Burgerlyke is rust en veiligheid < zie Pestel Fundam part. I. fecl. 4 § 129 op het einde:') de zamenleving ftryd dus niet tegen de Menfchelyke Natuur, want de Menfchen worden van Natuur gedrongen , om hun geluk na te jaagen , en ongeluk en verdriet te vlieden § I. De Rust maakt een gedeelte van het Menfchelyk geluk uit ; dit gevoelen word geftaafd, door üien de Mensch de eenzaamLeid vlied , en de gezelligheid bemind, zie  Cé) C\cero ck ftnib. Lib. III. Cap. 10. Gkotiuj d? jure B. & P. proleg. § 6. van onze eerfte kindschheid hebben wy eene ingefchaapen drifc, prn anderen op te merken en na te volgen voor al ons gelyken , met welke wy het zuure en zoet van het Leven deelen willen, het geen wy anderen zien doen, worden wy gedrongen na te doen , en verblyden cns er over: wy gewennen ons aan hen , als aan noodzakelyke middelen om ons leven aangenaam door te brengen, door deze drift van gezelligheid, in onze eerfte kindschheid, gevoeld eene verder gevorderde Oude rdom, vee'e en verfcheiden zoorten voordeelen der gezelligheid, en begryptdeselve doidelyk , wanneer dan de Mensch het goede en kwaade vergelykt, dat uit het gezellige Leven fpruit, befluit hy te regt, dat hy minder gelukkig zyn zoude , indien hy in eenen eenzaamen ftaac leefde ; en dit befluit komt overeen met de rede. Men flaa flegts het oog op het geen de HeerBvRf AMAQ.01 zegt: Principes du Droit Naturel Jivr. I. Chap. 4 § 4. „ Men verbeelde zich een Mensch, „ die zonder opvoeding , noch zamenleving mee „ anderen opgegroeid is, dus zonder andere kun,, digheden , dan die hy door zich zelve heeft, „ deze Mensch zoude zeker het ongelukkigfte al„ Ier fchepzelen zyn ; Men zoude niets , dan ,, zwakheid , onweetendheid en Barbaarsheid in ., hem zien , ter naauwernood zoude hy aan de „ Nooddruft van zyn Ligchaam. konnen voldoen, a, en gevaar loopen, om van honger te fterven ^ of door een Wild Dier verfcheurd te worden." Ook ftemd ons gevoelen in, met de Analogie derNatunr , met ziet in dezelve niéts op zich'zelve , alles ftaat in een verbond, zo dat het eene ter hulp van het ander ftrekt -3 en dewyJ de Natuur altoos.  Cr) aan zich zelve gelyk is , blykt uit deze redeneering , dat het de Natuurlyke gefieldheid van den Mensch niet kan medebrengen, dat de Mensch de hulp van zyns geiyken , niet kan nodig hebben: ook is de ipraak een fterk bewys in dezen, als zynde een uitmuntend middel voor het gezellige leven, want wat reden kan men uitdenken van het vermoogen van fpreeken ? anders dan dat God, wanneer hy de Mensch eene gezellige Natuur indrukte, hem ook telFens het middel gaf, waardoor hy de gevoelens van zyn ziel konde uitdrukken en, aan andere mededeelen , cn ik zal myn gevoelen met de woorden van Cicero ftaaven (defenib.ir.al. & bon') daar hy zegt „ en daar niemand eenzaam zoude willen leeven , zelf niet in eenen onmeetbaaren overvloed van alle vermaaken, begrypc 3, men ligtelyk , dat wy tot vereenïgiug en za„ menkomst van Menfchen, en tot een natuurly„ ke gezelligheid gebooren zyn — gelyk wy dan „ onze Leden gebruiken , eer dar. wy geleerd heb ■ ben , tot welk Nut dezelve ons ftrekken: zo zyn wy ook door de Natuur, tot eene borger„ lyke gezelligheid vereenigd en verbonden, en „ indien dit zo niet was, zoude er noch goedheid , noch rechtvaardigheid plaats hebben." Zie Locke du Gouvern Civil Chap. 6 § I. §■ IV. Uit de voorige § blykt dus ten klaarften, hoe kwalyk die geene denken, die de Menfchelyke Natuur wilder en woester affchilderen, dan die der wilde Beesten, zo dat het zeggen van Juvenalis SatytaXVU X 159. Seqq. —. Paref Cognaüs nucuRs Similisjera ■—• < . ... A 4 In-  (8 ) Indka Tigris agit rabida cum Tigrïde pacenu Perpetuam : Sacris 'mier fe convenit urjïs: niet van den Mensch zoude konnen gezegd worden, en dat de Mensch niet geneegen, noch bekwaam zoude zyn, óm de onderlinge voordeden, door Maatfchappy te vermeerderen. Zulke beichuleigers van het Menschdom waaren voornamentiyk Hobbes de Cive Cap. I. § 2. en Puffendorf. deJureNat.et Gent Lib. VII. Cap. I § 2. en nochtans, (gelyk dè Heer Pestel wel zegt) ftaat „ volgens het gevoelen van die Heeren , fpreekt 3, de Mensch zich zelve geduurig tegen. Hy heeft 3, dé Maatfchappy nodig, hy zoekt dezelve, en „ teffens door eene ingebooren kwaadaardigheid ,, aangezet, zoekt hy dezelve den bodem in t_- liaan; ftomgemaakt en arm ter waereld komende, 9* groeid hy door de erbarming vari anderen op; dus blyft hy' in leven, leerd zyn kragten verkry„ gen en oeffenen , maar op hfet eigen oogenblik, dat hy bëgind te gevoelen, wat hy deen kan, ,,f toond hy wat een onmenfchelyk Dier hy is, kwaadaardig , nydig , wraakzugtig , wreed, trotsch , ontrouw wanneer het zyn belangen s, mede brengt, en hy zoude onhandelbaar zyn; „ indien eene hoger magt hem niet deed beven.— „ Want de.grooté Schepper heeft aan alle Men^- fchen natuurlyke prikkelen gegeven, die hen zo, 3\ ver brengen, dat hy ligtelyk gelooven,aisMen„ fchen verre boven de onbezielde Wezens en Die- ren te zyn, en geen is die niet weet, dat de eene dit voorregt zo wel heeft als de andere; 3, eh dat zy daarom, wanneer zy eens anders voer „ of tegenfpoed zien, dezelve by wyze van vergen Ivking op zich zelvé toepasfen, en zich ten eer. ften in de plaats van anderen fteilen, en door.  O) deze befchouwing , vreugde ef verdriet ondervin Jen Dit drukt Juvenalis zeer wel uit Satyra XV. 131. Malisfima Corda Humano Generi ilare fa Nat:-ra fatetur, Qiice lacrymas de dit hac hoftrie porfophima fentus. l'lorare cr^o fubct eauffum lugentis amici. dat is: [Dc Natuur bekend zelve, dat zy den Mensch. een aandoenelyk hart fchonk, toen zy haar traaren gaf, het beste gedeelte van onze gevoel, dus beveelt hy met den weenenden Vriend tefchiyen.] Verder fchuwt onze Ziel zelv het beeld van kwaaden, hoord gaarne de goede Daaden van anderen , het eerfte ftryd derhalven tegens onze Natuur , en in het ander heeft zy een aangenaam behaagen , en daarom houden wy hem voor beminnelyk , die omtrent anderen, goedaardig en we1willend is; voor eerst om dat wy ons in de plaats van dien goedaardigen ftellen, en dus het geluk, dat hy geniet ten deele zelv gevoelen ; ten tweeden , om dat wy ftilzwygend hoopen , dat die man ook omtrent ons even zo gezind zal zyn , wanneer wy eens anders hulp en goeddadigheid nodig hebben : verder heeft de Mensch eene wil en genegendheid, om de Rampen van anderen af te wenden, en zyn geluk te vermeerderen, zonder eenige. verwagting van voordeel, alleen uit die aangenaame gewaarwording , die wy uit goede daaden in ons bevinden , deze ingefchapen drift van medefyden ftryd tegen het gevoelen van Hobbes ; want zo dra een Mensch de rampen van een ander ziet en kend, vereenigd hy zich als het waare met den lydenden , en fteld alle mogelyke middelen te A 5- " werk 5  werk , om de Ramp van een ander af te weeren, even eens als of hy zelve in dat ongeluk was; en of het niet genoeg waare, om deze heden uit medelyden afgeleid, te ontzenuwen: (wanneer men tegenwerpt , dat hy uit eigen liefde rnedelydend is, wyl hy weet, dat hy even eens als deze ongelukkige is , en derhalven denkt, dat het zelve, dat lyd hem ook over kan koomen;) leerd de ondervinding , die beste Leermeesteres het tegendeel, In het algemeen echter , wil ik niet ontkennen, dat er Menfchen zyn , die weinig of geen medelyden hebben , maar uit die weinige kan men geen algemeen befluit tegen het :V;enschdom opmaaken; want die fleenen Harten, die den naam van Mensch onwaardig zyn, hebben hunne Menfchelykheid onderdrukt.; en de Natuur geweld gedaan, dat dit gefchieden kan, toond de Heer Pestel fundam part. I. fetl. 2 § 50. Verder word de Mensch door de knaaging van zyn geweeten van het kwaade afgehouden door fchaamte, door eergierigheid, en door begeerte van zich aangenaam te maaken. Cicero zegt te regt; dat er alles toe legt: en ons niets meer tegen-houd, wanneer geringe Lieden de groote benyden , en dat de fchuld gemeenelyk by de grootcn is, om dat zy hun minderen trotsch en kwaadaardig behandelen; en dat de Menfchen wanneer zy anderen in een groot gevaar ziea, zich niet verblyden, om dat zy hem op den oever van zynen ondergang zien ; maar om dat zy dan regt inzien, wat het is, behouden te zyn, wyl zy uit het gezigt van bet gevaar en deszeivs grootheid, te meer over hunnen veinzen toefbnd verheugd zyn, en dit blykt wyl de Menfchen eene drift gevoelen om anderen te hulp te komen: men werpe my niet tegen, dat zulk eene  II) eene Maatichappy noch begonnen kan worden; noch ftaande blyven, wyl er geen recht in zoude zyn , en ons eigen voordeel, den grond van alle wetten is, het geen Carneadez lytcnaeus een academisch Wysgeer, de Stigter der derde academie (wanneer hy eerst, volgens de inflelling de zer fecT:e, die niets bepaaldde, maar omtrent alle voordellen , het voor en tegen opgaf, voor de Regtvaardigheid gepleit had naderhand , als een zeer iterk bewys tegen dezelve, opgaf. Zie lactantius Dh. Injlit. Lib. V. Cap 14 en vervolgens, en Bayle, Diclionn op het woord Carneadcs op het eerfte deel der tegenwerping, dat er in de Natuur niets regtvaardigs is , antwoord ik: dat een goed en magtig God de Schepper van onze Natuur is, en hy in dezelve zekere regels gefield heeft , volgens wy onze vrye daaden fchikken moeten , het geen beweezen word uit het aangenaam gevoel, dat wy vindeu in loffelyke daaden, en de fmertelyke gewaarwording, die wy gewaar worden , wanneer wy iets onbillyks gedaan hebben , indien er geen onderfcheid tusfehen goed en kwaad was , waarom zoude een groot en magtig Vorst, die niets van de Menfchen te vreezen heeft, door zyn geweeten geknaagd worden, ten Kwecden, de Menfchelyke Natuur Gods heiligheid en goedheid eisfehen, zo wel als zyne Regtvaardigheid, dat de Menfchen aan eene wet onderworpen zyn, en er dus iets regts, en het geen er tegen ftryds onregt zy. Zie Grotius de jure B. & P. 1'rokgcm. § 12. Verder indien de Natuur zelv niets regts of onregts vastgefteld had, zoude er uit volgen, dat geen Burgerlyke wetten eenig vermogen van verpligting hadden. Wyl zy op het regt der Natuur ileunen, het regt der Natuur nu  pu, gebeid, verbonden te houden. De Menfchen hebben door verbond en roeftemming vastgefte/d, dat zy een burgerlyke Maatfchappy zouden aangaan , en aan heerfchers gehoorzaamen; op de tweede tegenwerping , dat de Menfchen reeten tot hun eigen voordeel gemaakt hebben, merk ik aan , dat de Natuurlyke regten , niet van den Mensch maar van God zelve hunnen oirfprong hebben , als die dezelve in aller harten ingefchree. ven heeft; ik beken egter, dat alle de Natuurlyke wetten, tot eere van God en tct nut van den Mersch ftrekken , en dat het geluk van onze Naasten ten naauwften met het onze vetbonden is,* zo dat ook van de andere zyde, indien wy het geluk van anderen bevorderen, andere ook het onze ter harte neemen; dus is het nut van den eenen, het heil van den anderen, het is derhalven zeer voordeelig, Regtvaardig omtrent anderen te zyn; maar wanneer de Regtvaardigheid zomtyds tegens ons voordeel ftryd , dan is het zeker , dat dat voordeel niet wezentlyk, maar alleen ingebeeld en bedriegelyk is, en veele en zwaarder Rampen na zich fleept. Hier omtrent zegt Claudeanus, te regt (ftilirhon Lik 2 f 105 feqq Jujiitia titilibus aclum prceponena fuadet. Communesquc fcqui Leges, injujtaque mme quant Largin Soeus. [Dat is: de Regtvaardigheid raad ons aan, het regt altoos voor het nut te trekken , de gemeene wetten te volgen, en onze naasten nooit onregt te doen.] De Redevoering van Gesnerus de uteUt. ben et justi matra nonjudice te vinden in de voorrede van het Ifte Deel der Ifagoge in Erudit linkers. p. 3. is waardig hier over geleezen te worden.  (»9) 5 v. Dewyl het disnstbaare of onderworpen Leven verfcheiden ongelegendheden heeft, en de Menfchen ten fterkften naar Vryheid haaken; za! het hier niet te onpas koomen; na te gaan wat deri Menfchen bewoogen nebbe om de Natuurlyke vryheid verlaatende^ in Burgerlyke Maatfchappyen te treeden, veele hebben verfcheiden redenen hier omtrent uitgedacht; PLATOzegt dat de Koophandel en gebrek aan veele zaaken 'er de Rede van is; Aristoteles meend dat de Menfchen door hunne Natuur tot de zamenleving gefchikt zyn Lobbes den Mensch een woeste en wreede Natuur ten onfegte toefchikkende, zegt dat de Vrees de eerfte oorzaak was, die de Menfchen dwong zich aan eenen fterkere Macht te onderwerpen , liever dan te bezwyken. PuffendorF de rampen van eenen Natuurlyken ftaat oneindig vergrootende zegt ook dat dit'er gelegendheid toegegeeven heeft zie Puffen dorf de offic. Lib. II. Cap. 5. §. 7. en de jure Natur. et Gent Lib. 7. Cap. 1. §. 7. egter heeft Ba rbei r'ac zeer te regt tegens Puffendohf aangemerkt dat de menfchen, door onderlingen verbonden, en overeenkomften tegens deze tampen die zeer vergroot zyn konden zorgen, maar wat hier van zy,dit is ten minften zeker,dat men alle die verfchillende gevoelens, tot een algemeene grondftelling kan brengen, namentlyk dat de Menfchen Burgerlyke Maatfchappyen aangegaan hebben , om dat zy ten fterkften haar geluk tragtten, hetwelk zy door zamenleevirg , en door overvloed van nuttige en noodige zaaken, met vereenigde kragten konden verkrygen, de begeerte haar geluk, kan derhalven als eene algemeene oirzaak der burger-  gerlyke zamenleeving aangemerkt worden; maar niemand kan de byzondere zamenleeving aangemerkt worden; maar niemand kan de byzondere oorzaaken gisfen, noch zeggen dat de rede van de inflelling van alle Burgerlyke zaamenleevingen dezelve zyn ; in tegendeel, het is niet te denken , dat de byzondere redenen van alle burgerlyke samenlevingen dezelve zyn, maar dat ae menfchen op verfcheiden wyzen begonnen hebben, by voorbeeld de Kinderen bleeven aan den Vader onderworpen als aan den Vorst en het Hoofd van het Huisgezin* Zie Cicero de of. Lib. I. Cap. 3. verder de heerschzugt, twisten, hebben oorlogen konnen veroorzaa ken, door welke den verwonne aan den overwinnaar onderworpen wierd. Zie Perizonius iri Origin. Bybylon. Cap. 4. p. 57. Cap. 12 p. 290. en is niet te denken, dat de Menfchen alle de voordee^ len, die_Wy ten onzen tyde uit de Burgerlyke zamsnleeying zien voortvloeijen, <_en eer/ten voor uit gezien hebben, en dus door dit voordeel tot het aangaan derzelve bewoogen zyn, want gelyk alle zaken in hun begin ruw en ongefleepen zyn, zo waarenook die Maatfchappyen , woest en ter naauwernood van een bende ltruikroovers onderfcheiden. $. VI. Wy zagen §. II. dat de Mensch van Natuur zonder zyn toedoen,in eenen eerjlen of oorfpronkelyken ftaat gefield was ,• dat is, dat hy van God zelve in eene zekere betrekking met eenige andere Menfchen verbonden was, als by voorb. met zyne Ouders , en wy toonden , dat de Mensch toen reeds zich zelve ook tot andere betrekkingen verpligt had; ora zo veel te beter zyn geluk te bereiken 3  (is) keft, en dat onder die betrekkingen, eerst en vooral de Burgerlyke zamenleeving Hellen moet, de Burgerlyke zamenleeving derhalven, is eene Maatfchappy van verfcheiden rang en ftaat, die onderling vereenigd en verbonden zyn , om met vereende vermogens, eene grooter menigte van nuttige en nodige zaaken te verkrygen, en de uit- en inwendige Rust te bewaaren : Deze Burgerlyke ftaat, maakt eene groote verandering in den oorfpronkelyken; want de ftaat van onderlinge gelykheid, was de eenvoudige en Natuurlyke zamenleving, geen Mensch was verheven of onderworpen, dan alleen aan God ,• niemand heeft van Natuur het regt om een ander te gebieden, maar in te* gendeel een yder konde over zich zelve en zyne goederen na welgevallen befchikken ; indien hy maar niet tegens de wet der Natuur zondigde: maar in den Burgerlyken ftaat, zyn alle de Burgers onderworpen aan den Regeerder en zyne wetten , zo dat zy niet alleen aan den wille van God, maar ook aan die van denWetgeevermoeten gehoorzaamen , en alles te werk ftellen, dat zy alle hunne vermogens van ziel en Ligchaam tot eer van God, en tot het grootfte nut en voordeel van de Burgerlyke zamenleeving aanwenden ; men moet egter niet denken , dat de Burgerlyke ftaat , dien eerften en Nataurlyken ftaat weg neemd , en de Natuurlyken zamenleving vernietigd, integendeel de Burgerlyke ftaat onderfteld de Menfchelyke Natuur, zo als God dezelve gefteld heeft; zy onderfteld den Natuurlyken ftaat der zamenleving met alle de regten en pligten, die uit dezelven voortvloeien, zy field verder alle de pligten, die wy aan God verfchuldigdt zyn, en dus ook de Wetten, aan welke  C i*) Jee wy verpügt zyn te gehoorzaamen ; de BurgerJyke zamenleving derhalven en het hoogfte irezae vernietigen dien eerftth ftaat geenzints, maar zetten dezelven meer kragts en volmaaktheids by: dus konnen die Menfchen die pligten, die de Natuurlyke \vetten vourfchryven beter gehoorzaamen, en bygevolg ligter tot den hoogften trap van geluk koomen , na welke alle even fterk ftaan, uit dezen burgerlyken Staat vloeijen veele en verfcheiden voordeelen;. zo dat de Heer p e s t e l fundam part. II. Sea.a. §. 331. te regt zegt; „ want deze „ burgerlyke Maatichappy, (wat voordeelen ook „ andere in het byzonder hebben moogen) bevat „ alles als het waare in haaren fchoot; en geen „ goederen , die met vereende kragten konneri „ verkreegen worden ontfluitende, word zy te regt „ gezegd , de edelfte te zyn. In deze wel be„ ftuurd zynde, berust een veilige Rust, het ge„ noegen groeid aan , want alle de Leden waakeri „ voor elkander , en ftryden voor het algemeen ,, welzyn. de regten en goederen der onmondigen „ der zwakke worden als een heilig Pand, orige,, kreukt bewaard en waargenoomen." Laaten wy nu verder zien, welke voordeelen, de burgerlyke Maatfchappy aan de Natuurlyke toebrengt. Onder deze komt in de eerfte plaats , de handel van produtten en Manufacturen ,• de Menfchen hebben zommige zaaken nodig en konnen zonder dezelve niet beftaan , want een Land geeft niet ailes ; en inemand is op zich zelve alleen bekwaam, om alJe uitwendige goederen te verkrygen; niets derhalven kan het voordeel en geluk van het Mensch; dom, meer doen aanwasfen, dan wanneer de eene den anderen, die zaaken mededeeld die hy in overvloed heeft, op dat hy voor dezelve andere ver. krygtj  krygt , die hy mist : door dit Burgerlyke leren konnen de Menfchen ook beter voldoen, aan d;e ingefchapen zugt , om nuttige kundigheden te verkrygen, welke kundigheid de Mensen ten hoogften noodig heeft als het eenig geneesmiddel, om de dwaaling weg te neemen, die altoos een (teen des aanftoots is in de weg na geluk, in de Bnrger. lylce zamenleving zoekt yder deAvaarheid, en dus word de eene des anderen Leermeester zelv zonder zyn weeten , door te dwaalen en de waarheid te zoeken , hebben de ouden gemaakt dat de latere niet dwaalen. Verder word in het Burgerlyk Ieven ook geeischt dat de waare eer (dat is e;n waar oordeel omtrent de agtingswaardige vermogens die andere bezitten) plaats hebben. Deze (indien zy het eenige oogmerk niet is, of de ziel te veel aandoet, ). vervuld het gemoed met een waar genoegen, en Vermeerderd dus het Menfchelyk geluk. De Burgerlyke zamenleeving is ook de fpnngveer, door welke de Menfchen genoopt worden , om de eerfte beginzelen van geluk door nauwer banden te vermeerderen: want met dat oogmerk heeft de Mensch de vermoogens verkreegen^ zo om te begrypen wat hy kan doen, om de hem ingefchapen beginzelen van geluk te volmaaken, als om het geen hy oordeeld hem voordeelig te zyn , uit te werken; deze Maatfchappy is de gereedfte weg om alle en een yder vooronregt tebefchermen, en yder zyn Regt te doen erlangen, in zulk eene Maatfchappy konnen de arme gevoed worden , door dezelve konnen Ligchaams en Ziels kwaaien voorgekomen, verzagt, of weggenoomert worden, en beider goederen vermeerderd worden i op dat het leven gemakkelyker en aangenaamef doorgebra^t worde , en men na den Dood geB tefc*  ( 18 ) lukkig zy. Eindelyk , dewyl in den ftaat der Natuur yder Regter is over een hem aangedaan ongelyk , kan het ligt gebeuren, zo wel dat iemand, die een Regtvaardige zaak heeft, door bedrog of meer vermogen van zyne Party overwonnen word, als dat iemand door dwaling misleid of door aan. doeningen aangezet, met geweld iets eischt, het geen een ander hem niet fchuldig is, en dus onregtvaardig handelt , het geen in de Burgerlyke Maatfchappy zo ligt niet kan gefchieden, wy] in dezelve het regt door Regters geoeffend word, die buiten het gefchil zyn.  ( i9 ) II. HOOFDSTUfc ix De begeerte van den Mensch naar de zarnenléi ving gezien hebbende , en de voordeelen en aangroey van dezelve in het voorgaande Hoofdfluk bewezen zynde, zullen wy in dit Hoofdfluk zieni hoe deze Maatfchappy gefield, en wat in dezelve Vereischt word, om het Menschdom tot dat geluk te brengen welke het met alle zyne vermoögens tragt ie verkrygen. Eené Burgery of BiKgerlyke Maatfchappy is, volgens Hu be rus ds jurc Civilis lib. 2.fecl. 2 Cap; 2 § I- een volkomen Vergadering van Huisgezinnen , die om regt te genkten, en een aangenaam: leven te leiden, onder het zelve gebied vereenigcl is. Veele hebben veel over den oorfprong der Burgery gefchreeven , die wel moet onderfcheidea Wórden van de oorzaak waarom de menfchen irt eene Burgerlyke zamenleeving leeven; die te regt in rust en geluk gefield word, welke de menfchen beter konnen genieten in den Burgerlyken, dan irl eenen Natuurlyken ftaat, gelyk wy in het voorgaand Hoofdfluk gezien hebben DitHmanuS part 1 disfert. 13 ftelde dat er voor de zondvloed,. om de misdaaden der Menfchen geen Burgerlyke zamenleving was, na denzelven hebben verfcheiden Vaders des Huisgezins, een geiyke Maatfchappy aangefleld met oogmerk om te jaagen, en hebben uit vrees voor de wilde Dieren naby elkander flaande wooningea gebouwd, om de Dieren za Veel te ligter te beoorlogen , maar terwyl onder B g deze  C20 ) deze gebuuren veel twisten en krakeelen ontftor*den , en dezelve door geen fcheidsmannen zodanig konden bygelegd worden, dat zy niet weder herreezen , hebben zy den wysten en door billykheid meest beroemden aangefteld om wetten temaaken, volgens welke hy de magt had om alle oneenigheden by te leggen. Hierom zeggen HesioÏdus Theogrm. ^83. Jeqq. en Herodotus lib. I. Cap. 96. 97. Cicero de officiis Lib. IL Cap. 12 te regt, dat de Koningen om regt te erlangen aangelleld zyn. Elias Luzak indtsquijit Polhicomoralistumcivesinnocens^ bofti tradi porfit Cap. 1. is van gevoelen, dat een Huisgezin onder den Huisvader als onder een gebieder vereenigd, het begin der Burgeryen geweest is. Andere hebben er andere beginzelen aan toegekend. § IL Om een Burgery op te rigten word er een verbond of overeenkomst vereischt, door welke alle de Leden , onderling belooven , de Burgerlyke Maatfchappy als goede Burgers te behartigen , en alles te doen, dat tot het algemeen einde der Burgery ftrekken kan, dat is tot deszelfs Rust en geluk , en dat zy hen, die er tegen handelen, niet alleen verlaaten, maar er uit dry ven zuilen. Dit verbond is zoveel te noodzakelyker, om dat volgens de Natuurlyke ftaat alle Menfchen gelyk zyn, en de eene geen regt op den anderen heeft, om nu den eenen geen regt boven den anderen te geaven , word er noodzakelyk eene toeftemming vereischt ; ook is de Burgery eene Maatfchappy, en Wolff in zyne inflit jur Natur. § 836 befchryft eene Maatfchappy als eens overeenkomst, ojh iets mt  C 21 ï vereende hagten te erlangen, dus verfchillen de Maatfchappyen in hun oogmerk , het oogmerk van een handel Maatfchappy , is dat de Leden winst en verlies deelen , terwyl de Burgerlyke Maatfchappy of Burgery veiligheid en geluk bedoeld, er beflaat geen Burgery, noch dezelve kan beflaan qndei gelyken , ten zy door een aangegaan verbond , een verbond , of overeenkomst vereischt toeftemming (zie Wol ff 1. c. § 438- Om eene Burgery op te rigten,word yders toeflemming vereischt , en dit verbond of algemeene toeflemming is de grond eener volmaakte verpligting , door welke de Burgers gehouden zyn , de Burgery flaande te houden , en door welke zy konnen gedwongen worden om de Burgerlyke Pligten te volbrengen. (Zie Wol ff j. C. § 447-) en door welke zy alle zamen regt hebben op yder by zonder. Dit Jeerd Locke du gouvern. Civtl Chap. 7 § I. daar hy zegt: De Menfchen gelyk gezegd is, alle Natuurlyk vry en gelyk zynde, en onafhangelyk , kan niemand uit dien /laat getrokken worden, en aan de ftaatkundige Magt van een ander onderworpen , zonder zyn eigen toeflemming, en door bet welk by met anderen kan overeen Jlemmen om zich in eene Maatfchappy te vereenigen en zamen te voegen lot onderling behoud. $. III. In alle gelyke Maatfchappyen, moet deze Regel In het overwegen en befluiten van zaaken gevolgd worden ; het grootfte deel der Leden heeft het regt van de geheele Maatfchappy, en weegt dus het minder gedeelte over, wanneer de Maatfchappy wettig zaamen geroepen is, en de zaaken de Maatfchappy behoorende voorgelteld worden ter oyerweeging, ten' B 3 waa;  C*V3 waare men anders beflooten had. G r o t i us Jar© B. et P. Lib II c. 5. § 7. zegt, dat de rede is, wyl men onderfteld, dat de wil der zamenkomende Leden was, dat 'er eenige rede zoude zyn om de zaaken af te doen; maar men zoude hier omtrent konnen, dat de zaaken ook konnen afgedaan worden, indien het minder gedeelte het meerder overwpn, maar Grotivs zelve brengt eene fterker rede hy, namentlyk, dat het onbillyk zoude zyn, dat het grooter deel het kleener zoude volgen. By deze Rede kan men noch voegen, dat het niet zeker is, of het geroelen van de grooter menigte beter is dan der kleiner, dit onzeker zynde,móeten wy het waarfchynlykfte volgen; derhalven indien de meeste iets inzien is hun gevoelen waarfchynelyker, om dat gelyk her Huftrndschen Spreekwoord zegt , twee meer zien dan ten. Dit fchynt Puffesdorf de. Jura Natu ree et Gentium Lib. VII. Cap. 2.§, 15. niet bedacht te hebben, wanneer hy zegt, wanneer een zaak in den Raad van veels Menfchen voorgedragen is waarvan yder zyne Stem beeft, n\oet men eerst He'-paaien , hoe veder van den gebeeleii Raad zajnsnfïemmen en dus de Burgery verbeelden. ' Artstotele* Politic. Lib. IV. Cap, 8. zegt maar het geen door veelen goedgekeurd is, word in allen gevonden- Want en inue regesring van geringe/, en in de 1'olksregee 'ving en ouder Volken u dat vastgefleld, dat het gróistfle. gedeelte van het gemseneb est goedkeurd. Schoon het gevoelen van de meeste niet altoos het beste ichynt te zyn, gelyk Seneca d vita beata. Cap. 2. zegt: wanneer men over het gelukkig leven fpreeh moet gy my, by wyze van tegenfpraak' niet antwoorden, dit fehynt het grootfle deel te zyn want daarom is bet erger, want mm 1 andeld met de menfebelyke zaaken zo wel niet> dat bet beste aan de meesten behaagd: het ergfte is de rede der meesten. Zie ook $xod.  ( 23 ) Exod. 23. 2. Maar echter moet men in twyf. felagtige zaaken de meeste Memmen vo'gen. Want het is berer aan veelen, dan aan weinigen ee^of te flaan, weinige immers kunnen misleiden of misleid worden: niemand heeft allen; en alle zaamtn hebben niemand bcdroogen. Volgens Pliniüs Panegyric. het is derhalven een waaragtige Regel in gelyke Maatfchappyen , dat het kleine deel het grooter volgt 9 maar ook in deze Regel zyn uitzonderingen. x. Wanneer het grcotfte dtiel der Hemmen, zaaken vastileld, die tegen het Goddelyk regt en en de gezonde reden aanloopen. 2. Indien het grooter deel de grondwetten wilde om verwerpen. 3. Het grooter deel kan de Regten, Voorregtcn oude gewoontens en herkoomen, tot algemeen nut gefchikt, met naar willekeur affchaffen. 4. Hét kan ook niets boven het kleiner gedeelte, indien de itemmen niet waar zyn, dat is indien de zaak niet meer geheel is, en door zamenfternming en kuiping te vocrei reeds bepaald. 5. Indien zulke het grootlle gedeelte uitmaaken die volgens wet cn gewoonte verdagt zyn en niet voor hunne eigen zaak kunnen pienen. 6. Is deze Regel ook van geen waarde by hen, die tot de Maatfchappy en deszelfs oogmerk niet behooren. Gelyk. Grot s u s zegt de Jure BetP Lib. 2. Cap. 5. §. 17. Me de Maatichappyen hebben dat gemeen, dat zy in die zaaken om welke yder genoodfehap opgerigt is, het geheel en deszelfs gioote deel uit naam van het geheel alle de byzondere Leden, die in dit genoodfehap zyn verbonden. 7. Indien 'er iets anders onder de Leden goedgevonden is dan de verbonden ; by voorbeeld. De B 4 Staa-  ( 24) Staatm van Bolland hebben in het Congres van 15s5 Vast gefield, dat geen over/lemming vallen zal in Materie van Confenten en van Comributien, van Tratlaat van Peis, Oorlog, of Veran* dering van Regeerirg. Zie G r o t1 u s in Apolog. c. 8. 8.Indien het Regt van het grooter deel wel niet uitgcflooten is, maar het getal der geene, die toeftemmen moeten bepaald is, dus in Cabitulo 6 Decretalium de elefl. et eleffi potepbat. Word die voor Paus verkooren, welken twee derde der Cardinaalen verkiezen, hetzelve had plaats omtrent de verkiezing en de beiluiten der Hoofdmannen : Leg. c. quod injusque univ cbom et Leg. '4.$. de decurian, dus zegt: Rrvdent j u s Lib. I. cuutr Symmaacb: niet anders wnaren de beflmten der befebreeven Vaders; en het •was oudtyds niet anders gewoon, dan dat drie honderd grysaards als bet waare eene Stem haddeu. Laaien wy ons by de Vaderlyke Wetten houden; Laat de zwakke jlem der weinigen voor een 1 rooier getal zwigten, en dat bet minder gedeelte zwyge Dit is ook te Zutphen vïstgefteldt: dat geen van deze bovcnfïaande articulen, (over het toelaa en der Edelen,) gealtereerd, geëxpliceerd , of daar in veranderd zal konnen worden, dan met eenpaarigheid, of ten mmjien met twee derde parten van de Kiddermatigen. (Zie ExtraEt uit het Reces des quarüers van Zutphen van den 3 April 1663 caiteo. Maar wanneer twee derde geiyke deelen , verfcheide gevoelens hebben, word 'er niets gedaan, en de zaak blyft in den zeiven flaat, wyl 'er geen gelcgendheid tot verandering is, en twee deelen de zaak als in evenvyigt houden, dat by voorbeeld, word het verft 5 n*o-  niojren van die geenen die den oorlog'amraaden, opgewoogen, en als vernietigd dcor zo veele Stemmen als 'er tegen zyn; Indien een b fcluüdigdc met j o Stemmen gevonnisd word, en met 10 andere vrygelprocken, moet hy vry zyn. Seneca Lib. I ccntrov. 5. zegt de eene Regter veroordeeld de andere fpreehvry , in deze twee ongelyke Ponnisfen , weegt bet zagtfle over. Maar wanneer de zaak niet kan in ftaate blyven, by voorbeeld in bet vei kiezen van een Koning, dan moeten de Memmen weder opgenoomen worden, en indien 'er niets anders op kan gevonden worden moet men met het Lot beflisfen. §. IV. Wanneer nu de Menfchen onderling vasrg'efteld hadden, en alles toeltemden, om in eene Burgerlyke Maatfchappy te treeden, zyn alle de Burgers verpligt, hunne kragten te vereenigen, en hunne Daaden daar heen te regten, om het oogmerk der Burgerlyke Maatfchappy te bevorderen, want zo is het met' de Natuur van alle zaaken gcleegen, dat men geen oogmerk kan bereiken zonder middelen, deze volkomen verpligting word uit overeenflemming gebooren Zie Wolf f Injlit. 'Jur. Nat. et Gent $ 838. Niet daarom, dat alle Menfchen yder na zyne,n Staat in welke hy gebooren is,zyn eigen geluk en dat van anderen, verpligt is te vermeerderen, zyn de burgerlyke zamenleevingen opgerigt, want deze verpligting is niet volkomen , maar die door toeltemming en een verband gefchied is volmaakt, daarom Zfgt Liviüs Lib. 2. Cap. 19- De kragt van bet Gebied »JL& de toe/temming der gehoorzaamde, B 5 ver.  (25) vergelyk Locke è Gouvern. Civil, Chap. 14-.«. 3. om dan het wekyn der Burgery te verkrygen, is 'er noch een ander befluit nodig, dat egter yders toeftemming niet vereischt, maar alleen die der meer. derheid, want in een weigeftelde Burgermaatfchappy, volgd de minderheid de meerderheid fzie HoofdjiII, § 2.) door dit tweede maaken de Burgers eenen zekere Regeerinsvorm, en een opperwetgever, want het Regt van eene Burgery te regeeren, kan niet anders verkreegen worden, dan door de Burgers, wyl niemand door de Natuur aan een ander onderworpen is, dan een onwyze Zoon aan zyn Vader; indien een vry Mensch volkomen verpligt is, om een ander te.gehoorzaamen, moet hy door tocilemming de magt van gebieden van een ander overgebragt hebben. Ik zeide dat om het geluk der Burgery te verkrygen , men eene Regeeringsform moet opfbellen en het gebied opdraagen. Want een Burgerlyke Zamenleeving kan zo min zonder een opperst Gezag beftaan ais een Mensch zonder ziel. Want het opperfte gezag is de ziel der Burgery. Hobbes heeft zeer aardig de Burgery afgetetkend in zyne voorrede voor den Leviathan, als een Konstmensch in welk hy die het boogfie gezag heeft, de ziel is, die het Ligcbaam verleevendigt en beweegd, de Magiflraat en de Schouten, z\n dg daaden: dejlraffen en belooningen, door de opperfte Magt uit te deelen, en waar. door de Leden tot bun Werk aangezet worden zyn de 7.enuwen die hetzelve in het Naiuurhke Ligchaam do n, de goederen van byzondere perfoonen, zyn de kragtcn : het welzyn van bet Folk is de handel, bet geheugen Itrekt vcor Kaadsheeren, door welken bet gen men weeten herinnerd word : de gezondheid is de Eendragt oproer ziekte; en de burgerlyke Oorlog  ( 17 ) tt tte dood. Zie ook puffend, de jure Natur. et Gent. Lib. VIL Cap. 2. §. 13, en hu b e r.us de jure civit lib. 1. ÓVft, 2. Ca/)- 5 § 42. zegt Noch let Volk zouden anders bet zyne verkregen, bet (gelsk wy gezegd hebben is,~) dat de wd van allen in de gemsene zaaken een zy, en dus de wil der /' etgecvers, en van yder uit bet volk, voor den wil van het geheels volk gehouden worden. $ V. Hier door kan het Volk of deszelfs grootfte gedeehe zulk eene Regeerjngsform oprigten als zy goedvinden , het zy eene eenhoofdige, het zy eene Regecring der Edelen, of des Volks, of eene gemengde , hadt het opperfte gezag aan iemand toevertrouwd , of aan weinigen of voor zich zelve houd; of het gebied overgeeft behoudens eenigen Regten van hooge Majesteit. In het zameniteüen der gedaanten van de Regeering, moet men vooral agt geven, welke de beste zy om het oogmerk der Maatfchappy te bereiken. Om dat veele Menfchen die de zaak niet wel inzien, meenen dat eene zuivere Volksregeering, de bekwaamde r^geeringsform is, en beter dan eenige andere, om het algemeen welzyn der Maarfchappy te ftaaven, en als het befte middel tegen de Dwingelandy kan aanbevoolen worden : heeft locke om deze Dwaaling weg te neemen reeds gezegd, dat het een dwaaling was van geene die meenden , dat de Dwingelandy alleen een gebrek der eenhoofdige Regeering is, want allezoorten van regeeiing is aan zodanig een gebrek onderhevig, het zy een of meer het roer der Regeering in handen hebben, indien die meerdere hunne Magt misbruiken, om de Burgery te onder te brengen, ziet  (28) ziet men even zo wel dwingelandy, als wanneer een de Burgery te onder brengt. Zie priestley p. 49- 5°- r'pdat de Dwaaling van zulke Menfchen bekend worde heb ik voorgenoomen, om zo veel myn oogmerk toelaat hier ter plaatze te betoogen, dat eene zuivere Volksregeering, niet kan aanbevoolen worden, als eene Regeering die minder gebreeken heeft, dan eenige andere zoort. Eene zuivere Volksregeering is die , in welke alle de Burgers, het regt van overweegen hebben , over het geen nutrig is om het oogmerk der Burgery tc bereiken, zo dat de wil en het goedvinden van de grootfte menigte voor eene wil moet gehouden worden inderdaad men moet hier l°. aanmerken, dat deze zoort van Regeering byna geen plaais kan hebben; dan in kleine Burgeryen, maar ook 2°. gefield zynde,dat zy in alle Burgeryen konde plaats hebben, lochen ik evenwelJdat zy genoegzaam is, om het oogmerk der Burgery te bereiken , dat daar in beftaat, dat alle de Burgers gelukkig zyn, en ik zoude eer met priestley pag* 15. 16 denken, dat nooit dat geluk van bet Menschdom, door eene Volksregeering kan bereikt worden, en met huber de jur. Civit Lib. 2. i>e£l. 2 Cap. 5. 1. dat de Volksregeeringen, vooral de grocte door alle Eeuwen heen, vol verwarring en beroerte is. Idet volgende ftryd vooral niet voor de Volksregeering. i°. Alle Menfchen zyn niet bekwaam, om eene Burgery te regeeren, Want zulke die geene goede opvoeding hebben , kunnen niet zorgen voor het geen een Burgery voor of nadeeiig is. 20. Onder de geene die eene goede opvoeding hebben, vind de eene meer en de andere minder voordeels in het wel zvn der Burgery, daarom zyn die geene, die het meeste belang hebben , dat het de Burgery wel gaat, al-  ( »9 ) alles verder gelyk gefield zynde, best bekwaam lot de regeering. 3°. 'Er is geen Rcgeeringsform, door welke het befluur fchielyker tot nadeel der Burgerv hellen kan, dan wanneer men hetzelve het Volk toevertrouwd , waar onder ook het gemeen bcgreepen is, dat niet alleen dóór onweetendheid, onvoorzig:igheid, vooroordeel, maar ook door faclica heerschzugt, toorn en andere fchadelyke ondeugden belet word voor het welzyn der Burgery te zorgen, en dat is de rede, waarom dwingelandy en ond rdrukkiogi zoo vaak onder eene Volksregeering, zo lang, zo alleenheerfchig en zo ftreng geweest is, en dat de befte Menfchen onder zulk eene dwingelandy bezweeken. Hier komt ten vierden b> ; dat fchoort al het Volk in eene Volksregeering, zeer wel gezind is omtrent de Burgery , deszelfs magt egter in handen van anderen is, die wel befpraakt zyn; of; in dien dit niet gebeurd, ziet men altoos, datHeerschzugt, die ramp van Burgeryen, bedog, vermogen of liever geweld, plaats neemen, tot dat eindelyk de Burgery ten roof der andere wordt, zeerwelderhal ven, zegt burlamaqut, Prmcip du droit poli liv. z. chap. 2. §. 22-25. nadat hy de volftrekte alleenheerfching afgekeurd heeft, das zyn de voljlrelte regeeringen en de -vol sregeeringen zyn niet beter, en men kan zeggen, dat zy niets goed hebben, dan de vryheid, die zy aan het volk laaten, om'er een heter te verkiezen, de volftrekte regeeringen hebben ten minjlen twee voordeelen, vooreerst dat zy van tyd tot tyd go.de tusfebenpoozen hebben, wanneer zy in de handen van een goed Vorst -zyn Ten tweeden, dat zy mecriragt hebben, werkzamer zyn, en fchielyker in de uitvoering. Maar de Volksregeering beeft geen voordeelen ter wereldi uit de menigte bejtaande, neemt  iieehid zy alle de lenteekenen en hoedanigheden dér menigte aan, en die menigte is een mengelmoes vati alle zoort van menfchen, weinig bekwaame, v rfcbeiden die ver (land en goede voomeemens hebben, een noch veel grooter daar men geen ftaat cp maaken \:an% die niets te verliezen hebben, en op welke bet dus niet veilig is te vertrouwen, ook ma kt di menigte altoos traagheid en wanorder, zy weeten noch van geheim $ noch van vooruitzicht; Het is de vryheid n et, die in eene volksregeering ontbreek, die'er zelfs te veel; cri worde ongebondenheid. Hierom zyn zy altoos zwak en waitfe.end, binnenlandfcbe Beroerten, eri aanvallen van buiten, werpen hen altoos in fcbrïk. Het is gemeenelyk hun Lot, de prooy te worden der Heersch» zugt van zommige Burgers, of van vreemden, en dus het de grootfle vryheid in de zwaarfle flaverny te vallen. By deze reden kan men noch voegen, dan dewyl in de Volkvergaderingen , het hoogfte Gezag en Magt in handen van het gehcele Volk is, zonder eenige bepaaling, en zonder gezag van een Vorst of Raad , wy niet zeker zyn konnen, of de befte tot het welzyn der Burgery, zullen konnen aangewend worden, en de Éendragt ;en flilte bewaard Worden; verder wyl zy alle als zo veele vrye Menfchen , aan geen bellier onderworpen in de Raads* vergaderingen komen , men geen middel oproer 9 geen voorzigtigheid, geen flandvaStigheid in de befluiten te verwagten is. Nyd en agterdocht worden , dikwyls aangeflookt, van die geene, die eene byzondere party dienen, tegens de befte en nuttigfle Menfchen. Eindelyk in de Volksregeering zyn dikwerf de befluiten te Hout en zomtyds integendeel, uit vreeze genoomen, al te lafhartig, Ik ben ook niet: fan die geene, die tot eene volitrekte eenhoofdige1 Re.  ( 3' ) Regeering neigen ; en dezelve boven eene gemengde regeeringsvvyze ftellen Indien iemand wild oordeelen welke de befte zy, moet men het geluk der Burgery in het oog houden , dat zeer aangroeid, door het toeftaan van die vryheid, die aan het oog merk der Burgerlyke zamenleving paft, en dezelve niet benadeeld, wyl nu in de zuivere Volksregeering de Vryheid dikwüs in toomeloosheid overgaat, en danr door verwarring ontftaat, moet ieder zien,dat men deze Regeeringswyze afkeuan moet; wyl in tegendeel in eene volftrekte Alleenheerfching, die vryheid ten hoogften gevaar loopt; en dewyl de onderdaanen zeer gemakkelyk door een Vorft, (die de Magt, welke hem het Volk gegeeven heeft, niet tot wel zyn van den ftaat aanlegd, maar zig alleen op zyn eigen zin toelegd! verdrukt worden, word die Regeeringswyze dikwyls in Dwinglandy verandert, die allerzekerst het bederf des Staats na zich fleept. Een Vorst door zo veele en zo verfcheiden zaaken bezielt, is zeer zelden bekwaam, om die alle tot heil van den Staat aan te wenden, de veelheid overftelpt hem : In 't kort men vind geen volmaakt goed Vorst, die zoude het naast aan de Godheid koomen-, want zulk een Vorft, moet een groot en doordringend verftand hebben, eene gryze ervaarenheid, nagt en dag moet hy het heil van den Staat overdenken, om de befte middelen tot hetzelve ftrekkende te gebruiken , hy moet de weliust in alle zoort van weelde mvden en zich voor vlyers, die Pesten der Vorften 'wagten, die meer fchade doen,dan alle andere gebreeken: Het is zeker byna boven het mogelyke, zich voor zoo veele en zulke groote verleidingen te wagten, waar door dikwyls een Vorst, die alles naar  C v ) naar" wensch beftuurd, zich ligtelyk door zyne gé*negenheden en driften laat verleiden , en dus zyne onderdaanen ongelukkig maakt : maar ik wil ook gaarne toeftemmen, dat het Volk ten hoogden gelukkig is, dat de Toom der Regeeiing in de handen van een wys en goed Vorst ziet, in zulk eene ftaat ziet men order, naarftigheid , ftilheid en voortvaarendheid in het afdoen van zaaken ; als ook onder gefchiktheid; in zulk eene ftaat word, eer, ftraffen en belooningen, naar de Wetten uügedeeld. Zie Burlamacijui Pnncip du droit. Politiq, Pant, II Cbap. 11. §. 15- Maar wyl zulk een Vorst niet te vinden is; ea men voor zyne opvolgers vreesde is deze Regeeringswyze aan veele ongemakken en gebreeken onderhevig. Wyl dus alle Regeeringswyzen hunne gebreeken hebben kan men niet bepaalen welke de beste zy, dewyl dit moet beoordeeld worden uit den aard van het Volk en verfcheiden andere zaaken, maar egter kan men voor eene vry vaste Regel ftellen , dat de b:ste Regeeringswyze die is, in welke de opperJte gebieder magts genoeg heeft, om het algemeen welzyn te bevorderen, en niet genoeg om de Burgers te onderdrukken, dat in de gemengde Regeeringswyzen meest fchynt plaats te hebben: dus zegt cicero zeer wel de republ. Lib. 2. Ik ftel, dat eene Gemeenebest in eenen zeer goeden ftaat is, dat uit drie zoor' ten bellaat het Koningbjke, het edele, en dat des volks matig vermengd is, en van dit gevoelen is ook de Heer Montesquieu Efprit des Lox. Lib. U. Chap. 5. De Volksregering en de Regeering der voormamften zyn door hunne Natuur geene vrye Staaten de ftaatkundige vryheid , vind zich alleen in gemaatigde Staaien; en zy is 'er niet, dan wanneer men geen misbrui-  C 33 ) bruik van de magt maakt. En om dezelve niet tg konnen misbruiken, moet deor middel der fchikking van zaaken de eene magt de andere tegenhouden. Ett BuR-LAMAcqui princip. du droit Politiq. LiVr. 2 Chap. 2 § 44 laaten wy uit dit onderzoek, dat wy omtrent de verjcbeiden Regeeringswyzen gedaan hebben , befluiten dat de beste Regeeringen, of eene bepaalde alleenbeerfching , of een Aristocratie gematigd door eene Volksregeering zyn, door middel van eenige voorregten ten voordeele van het algemeen. Dit word ook door de ondervinding zo uic de oude ais latere historie geftaafd jLtcurgus wetende dat de drie eenvoudige Regeeringswyzen j de Monarchie, Aristocratie, en Democratie veel kwaads en ongemakken na zich fleepen, dat de Monarchie ligtelyk overgaat tot de Dwingelandy van eenen * de Aristocratie tot eene onbillyke Regeering van zommige weinigay en de Democratie tot een verward beftuur: vereenigde deze drie wyzen, en maakte 'er éenegemengde gedaante uit, welke de Spantaners gebruiken moesten , zo dat de eene Regeeringswyze, de andere in Evenwigt hield , en dat een verbeteren of by voegen zouden het geen in de andere öf gebrekkig of overgellagen was ; en inderdaad die wyze Wetgee • ver bedroog zich niet; en geen Gemcenebest heefc haare Regten, Wetten en Vryheid langer behouden dan Spanta: dus beeft Rome lang gebloeid, wanneer de twee Burgemeesters, als Koningen waaren, da Raad als de openbaare Raadsvergadering , en het Volk eenige Regten van Majefteit had. 'Er öntbreeken ook in de later Historie geen voorbeelden: irümers kan men Engeland hier ten voorbeelden brengen. Zie Otto notitrer public. Cap. 4. § 45- Wie ziet hier niet dat wanneer de Regeeringswyzen vermengd , zyn men veel ongemakken der enkele Re G gee-  (34) geeringswyze onfwyfct, want het eene gezag ma:igd, bedwingd enh.ud het ander in toom i in eene eenvoudige Monarchie zyn de middelen tegens het kwaad fchielyker, egter heef!, zy haare gebreeken. Dus blykt het reeds, dat 'er in het Burgerlyke niets is, dat van alle gebr eken vry is , de beste Regeeringswyze is derhalven, die de mensch heeft Puffen dor f de' jur. Nat et Gent. lib VII Cap 5 § 13, 14. en de offic. lib. II Cap 3 § 12 berispt de gemen;de Regeringswyzsn, fchoon ten onregie, als onregelmatig en hy bewyst niet. dat dezelve ftryden, tegens het oogmerk van yder Regeering, dat is het algemeene welzyn ; wy zien in tegendeel Duitscbland bloeien , alwaar de Keizer met de Keurvorften als edelen, de Ryksvörften, Gnaven, en Bisfehoppen, èn zommige Kcizcrlyke Rykfteeden het hooge gezag voerdt. In aloude Tyden, wanneer het hooge gezag nog by niemand berustte maar by het volk by wien het burgerlyk gezag eigemlyk gebooren is. (ZieWoLFF inftit. Jur. Nat. et Gent § 97.4. 979. konde het volk, het hooge gezag onder eene willekeurige voorwaarde en bepaaling toeftaan , maar wanneer 'er geen bepaaling m den overdragt der Regeering is , heef: de Oppergebieder alle regt aan zich, dat het volk voorheen hadj want indien het alle regten niet had willen overdraagen , zoude het het gezag niet overgegeeven hebben: de Oppergebieder, fchoon het regt hem zuiver overgedraagen is, word hy aan de grondwetten der Natuur verbonden , als die uit de Natuur der Burgery en het beftaan van eene burgerlyke Regeering voort vfoeiën, en dus onder de Regeering begreepen worden , dit kan genoegzaam beweezen worden, wyl aHe tegeering, tot algemeen welzyn ingevoerd is, en de opperlte Gebieder moet der-  (35) lialven alles doen , die ten dezen einde ftrekken konnen en het tegendeel na laaten. Men werpe niet tegen, dat 'er niemand dan is, die alsRegtcr tusfchen hèt Volk en den Oppergebieder inkoo» me ; eh men dus niet kan bepaalen, wanneer dé Vorst die Wetten overtreed en zy derhalven onnut zouden zyn, want men moet agt geven, dac 'er wel geenRegter tusfchen den Vorft en het Volk is , wvl dit twee zedelyke Perioonen zyn* die in den ftaat der Natuur leeven, het Vo\k kon den Vorst van het Ryk berooven, indien het klaar blykt, dat hy ten nadeele der Burgery handelt; en Samuel I. Cap. 8 > ir befchryft den pligt van een Koning niet, maar hy fpreekt van het geen de Koningen zich dikwerf aanmatigen dus ook in /. 5. f~ ad lig. Pampon de parricid word gefprooken van et regt van een Moordenaar, voor de wyze van een Moordenaar , indien verder die plaats anders uitgelegd word , ftryd zy tegens Deuteron 22, alwaar geheel andere pligten voorgefchreeven worden. § VI. Men vraagt of het hoogfte gezag regtftreeks eri haast van God afgeleid word, dan wel middelyk zonder twyftel middelyk G o d is wel de eerfte en naaste oorzaak van alles, maarniet onmiddelyk, want hy werkt het geen hy wild, door middelen , niet meer de naaste oorzaak van het hooge gezag dan van andere zaaken de naaste oorzaak ligt iiï de Natuur der Burgery die een hoog gezag noodzakelyk maakt, en in de toeftemming der Burgers,; die de Regeeringswyze vastgefteld hebben ; wy hebben dus getoond, dat God de oorzaak van alC s les ?  C 36 ) les, en das ook van het hoog gezag is, want zegt Puffendorf de jur. Nat. et Gent. Lib. V. Cap. 3. het mtwyfjtlbaar, dat de gezande Rede genoeg aangetoond heeft, dat na de vermeerdering van bet MenscJidom, het ■heil, di vreede en de welvaart van hetzelve niet konnen heft aan , dan in de opregting van een Burgerjïaat, die zonder een cpperfte gebied, niet kan begreeptn worden. Hier door tvorden de Burgerftaaten en bet hooge gezag geagt als van God, als Wctgeeuer der Natuurlyke IVet afgedwaald, want dit is niet alleen Godswerk, dat hy zelv onmiddelyk en zonder tusfehenkomst van eenige Menfchelyke daad gemaakt beeft, maar ook het geen de Menfchen , door de gezonde rede geleid na omftandighcid van tyd en plaats aangenoomen hebben om de verpligt ng die God ben ingegeeven heeft te voldoen. Zie ook Boecl fijns over Orotius de jur. B. et P. Lib I. Cap. 3 § 6. 'Er zyn egter geleerden , die het tegengeitelde gevoelen beweeren , als H o r n i u s de Civittxt Lib. 2. Cap. 1 [en die Hellen, dat het opper fle gezag onmiddelyk- van God aan de Vorflen medegedeeld word , en dat 'er de Menfchen niets toedoen om hetzelve voor te brengen, dat derhalven de volkeren, wanneer zy eenen Regeerder verkiezen hem het hooge gezag niet toekennen , maar dat zy dan alleen den perfoon uit kiezen, in welken hetzelve van God gefield word: het geen zy dus zoeken te bewyzen: het geen het volk zelv niet heeft, kan het niet overgeeven, het volk zelve heeft het hoogfle gebied niet want yder ■ van deszelvs deelen, dat is yder Burger, heeft het regt niet van gebieden : en kan het niet hebben. Wy ftaan toe, dat yder Burger niet kan gebieden; maar dit gaat es,ter niet door, indien de deelen uit welke het geheel beftaat, verdeeld zynde niet eenige  ( 37 ) ge magt hebben; derhalven zyn zy vereenigd en maaken een Ligchaam , dat dan zulk een Ligchaam-, die Magt niet heeft die de byzondere Leden misfen, dus zyn de kragten van 10 Menfchen bekwaam om een last te draagen, die yder alleen ni^t dragen kan. Hier uit blykt dat het zeggen van Socrates niet doorgaat, door het welke hy Jlcihiades zogt te beweegen, dat hy in de vergadering van het volk verfchten, indien gy yder verast , moet gy ben ook alle veragten, wanneer zy vergadert zyn. Zie Aeetan Viter. Hifi. Lib. II. C. i. , Verder is de Majefteit of het hooge gezag niets anders dan het regt om de wil en het vermogen van andere te beftuuren. Volgens het belangen van het algemeen welzyn , en dus het regt van anderen te verdeedigen en gelukkig te maaken. Dit regt had een yder voor zich zelve in den ftaat der Natuur, derhalven konde een yder een gedeelte van dat regt (voor zo verre het tot algemeen welzyn ftrekte) overdragen aan de Maatfchappy en deszeivs hoofd , en dit is zo gebeurd. Het tweede bewys, het welke de tegenftreevers gebruiken , beftaar daar in dat het volk indien het de tweede oorzaak der Majefteit is, de magt van God moet ontfangen hebben , dat dit zo zy kan niet beweezen worden. Maar dewyl God ons eene begeerte naar geluk ingefchapen heeft, dat door vreede en algemeene order zeer bevorderd word , heeft hy ook de rede gegeeven, om die middelen tot dat einde te konnen gebruiken , waar onder de inftelling van een Burgerlyk gezag uitmunt, wie kan dan noch twyftelen, dat het vermoogen , in het hooge gezag door het volk overgedraaeen word, het volk altoos grooter is, dan & C 3 de  f 3? ) de Gebieder ; her gevolg der ftelling kan niet btweezen worden, want de gever kan minder zyn, dan hy die ontfangt Verder fta ik ook toe, dat her volk voor den overdragt van het hooge gezag, Bieerder was, maar daar uit volgt geenzints, dat her zo blyfc na den overdragt, want na dezelve is het volk minder dan de Gebieder, en door een verhond aan den gebieder verpligt, gelyk van de anrt re zyde , de Gebieder aan het geheele volk verbonden is ; de plaatzen uit de heilige Schrift hie- tegens aangehaald , of uit de Godsregeering afgeleid bewyzen niet andeis , dan dat God de eerfte oorzaak is . dat wy niet lochenen: Maar Petrus I. Cap. 2^13 noemt de Burgerlyke magt eene Menfchelyke ordeninge Ik moet hier egter noch byvoegen: wanneer het gebied niet uitdrukkelyk overgedraagen is, het egter niet uit de onmiddelyke wil van God vloeidt, maar uit eene ftilzwygende toeftemming , waar door het volk, niet minder dan door een duidelyke wil aan den gebieder , en hy aan hun verbonden wordt. i VIJ. Wy hebben gezien, hoe de eene het recht verkrygt van over den anderen te heerfchen, nu moet ik over het hooge gezag en deszelvs Natuur handelen. Het gezag kan dus omfchreeven worden: dat het een redelyk vermoogen of regt is, om die zaaken te bepaalen en uit te voeren, die noodzakelyk zyn om het oogmerk der Burgery te verkrygen en yder Burger te dwingen, dat hy zyne daaden volgens dit oogmerk m:igtte. Zie Wowf  C '9; Injïit. Jur. Nat. et Gent. §. 833. uit deze omfchryving blykt reeds genoegzaam, dat 'er geen volArekt gebied is, despotismus; maar dat het door grondwetten bepaalden omfchreeven. ZieHoofdft. 11. i. 4. Want het burgerlyk gezag heeft daarom alleen plaats, opdat het oogmerk der Burgery, dat is het algemeen welzyn bevorderd worde. 'Er worden twee zaaken toe vereischt: 1. Het gezag moet een opperst gezag zyn, dat is de opperfle gebieder moet zulk eene Magt hebben , dat zyne daaden door niemand kon vrugteloos gemaakt worden ; en hy geen Reden van zyne daaden behoefd te geeven, dan alleen aan God, want wat de regeering van zyne Burgery betreft is hy aan geen ander Volk onderworpen , of verpligthen rede te geeven, want Volkeren zyn zedelyke Perfoonen, in den Staat der Natuur leevende, en volgens de Natuur, kan geen volk zich in de zaaken van een ander mengen, noch de Oppergebieder is gehouden aan yder Burger, noch aan de geheele Burgery reden te geeven; want dan was hy eer de Dienaar van het Volk dan de Regeerder; en het Volk heeft dat regt ook niet, want door het verband, door het welk het dat regt, dat het had aan de Oppergebieder overgegeeven heeft, het dus uit zyne handen gegeeven, van dezen Regel evenwel dat de Opperfle gebieder geen reden behoeft te geeven, zyn 'er eenige uitzonderingen; indien de de Opperftegebieder de grondwetten ofverC 4 bonds  C 40 ) bondswetten verkragt, dan kennen zyne daaden door hec Volk vrugteloos gemaakc worden , gelyk wanneer hy dwingeland wordt j de tweede uitzondering is wanneer de Vorst, even als een byzonder Perzoon zyne huizelyke zaaken bezorgt, want dan is hy aan eene Vierfchaar onderworpen. JI. Het Oppergezag moet eenig zyn, want de, Burgery is als eene zedekundig perzoon , die maar eene wil heeft ,wyl in eene en dezelve Perzoon, geen twee ftrydende vermoogen zyn kuunen, en dus ook geen twee willen konnen plaats hebben,- niets zoude meer ftrekken om verwarring en regeering • loosheid voort te zetten dan wanneer 'er twee gebieden in dezelve Maatfchappy waaren; want waaren 'er meer dan een, zoude men dikwyls tegens elkander ftrydende Wetten van den volgens het beloop der Menfchelyke zaaken; en dit zoude de uitwerkzelen van de hooge Magt, verpligting en dwang te niet doen , ten waare de eene of andere de kragt van verpligting verloor; waardoor niet alleen het hoogfte maar het geheele gezag zoude ophouden; Hubertjs zegt derhalven 'dejure Civet Lib. I.Sert 3. c. 5-3- 250 HM & een zoort var, Maatfchappy, maar die een medegenot heeft,heeft zyns gelyke, en die zyns gelyke heeft is de opperfle niet. Vergel: Schelius de Jure Imper. p 37. Dit belet egter niet, dat dit eene gebied het hoogfte is, fchoon de verfcheide Reg-  (4< ) ten door verfcheiden Perfoonen gehandhaaft worden, gelyk wanneer hft gezag verdeeld word. By voorb: wanneer zommige Regten door het Volk", andere door den Vorst, en andere door den Raad, gegeven worden. §. VIII. Wanneer het Volk het gezag den Vorst opgedragen heeft, heeft het van zyn eigen Regt afgeftaan van den Burgerftaat te regeeren, en de daad en der Burgers tot het algemeen welzyn te doen gedyen, want tweederley gezag in eenen Burgerftaat zoude zyn als twee hoofden, die een_ Ligehaam wilden Regeeren, waarom een gezag ineen ge^ag voor een verfchrikkelyk Monfter gehouden worde dat den geheelen Burgerftaat zoude omverwerpen. Zie Hoofdfluk II. §■ 6. Indien dit waar is , gelyk het is, heeft het Volk van zyn Regt af geflaan , zo dra het den Toom der Regeering aan een ander gaf. Nu is de vraag, wat Regt het Volk in 't algemeen zich voorbehouden hebbe , cn waarin de Majefteit van bet Volk beflaat ? Verlcheiden Geleerden hebben verfeheide gevoelens omtrent deze zwaare voorflelling: 'er zyner , die meenen, dat de opperfle Magt verdeeld kan worden in eene ivezentlyke en in eene Perfoneele, waar van de eerfle altoos by het Volk blyft, maar de andere in den Vorst of gebieder overgaat; en zy denken : dat het Volk hem door hunne wezentlyke Magt kan dwingen, om reden van zyne daaden te geeven, hem "het gebied af neemen, dwinC 5 Sen  C40 gen ja ftraffen. De Vorstenmoorders, zyn dit gevoelen zeer toegedaan, aan welker Hoofd B u c Banan, Brutüs, M i l t on en andere {laan. Zie Bibliotb. Jur imper. quadripart Cap. i. Profit. 4. §. 1. Maar die geleerde zyn door die groote dwalinge daar heen gebragt, om dat zy het gezag in wezentlyk en perfoneel verdeeld hebben, en inderdaad de ongegrondheid dezer verdeeling blykt, indien wy aanmerken , dat het Volk wanneer het zich eenen oppergezag hebben verkiest, de gebeele Majefteit aan hem o.-ergeeft, of eenige deelen van dezelve zich voorbenoud, of ten minften eischt, dat de gezaghebber met hen in onderhandeling koomt. Maar het is in beide gevallen duidelyk, dat de waare en wezentlyke niet de Perfoneele Majefteit (die ik denk een hersfenfehim re zyn) aan den Gezaghebber overgedraagen word, fchoon in het laatfte geval het Volk ten deele een onderdaan is, en de Gezaghebber ten deele plaats heeft; Ik lochen geenzints, dat het Volk niet om de Vorsten,maar de Vorsren om het Volk zyn; en dat een Dwingeland moet beteugeld worden, maar in dit ftuk verfchil ik van de Koningsmoorders, dat ik niet oordeel dat de daaden, en beveelen van den gezaghebber, als gezaghebbende, door het Volk konnen vernietigd worden, want dan zoude het hoo. ge gezag alleen in Naam beftaan, en dit zoude tegen het oogmerk der Burgerftaat en van liet Hooggezag zelve aanloopen, want de Burgerlyke zamenleeving is daarom aangegaan, en daarom is het hooge gezag en de Regeeringswyze, om met vereende vermogens een groot aantal van nuttige en nodige zaaken benevens ruste en veiligheid zo uit als inwendig te verkrygen, op dat yder geluk-  C 43 ) J?ig leve, en het algemeen welzyn, of het geluk yan alle bevorderd worde, ten welken einden alle de Regten van het Hooge Gezag moeten aangewend worden , en wie ziet niet, dat het tegen dit oogmerk zoude aanloopen. Indien het Volk de beveelen van den Wetgever konde te niet doen ? Hoe kan zulk een gezag hebben, het algemeen welzyn bevorderen ,• wanneer hy de gunst van het Volk moet zoeken? Integendeel indien een Gezaghebber volgens zynen Eed aan het Velk gedaan, de Natuurlyke en aangenoomen Grondwetten houd, het Leven, de Vryheid en de goederen der Burgeren befchermt, geen geweeten dwingt, met een woord het algemeen welzyn behartigd, en die wet volgd, dat het welzyn des volks de grootfte wet is moeteen Overheid zyne beveelen niet veranderen om dat zy de Burgers mishaagen, maar de gulden Les van Horatius in het geheugen hebben en behartigen. Justwn et tenaccn propofiii Vinim. Non civium ardar prava lubentium Non FuJtui inftantis Tyranni Merite quatit Solida. dat is: Een Man, die vroom is van gemoed, Hoe zeer de onzinde Burgerwoed Hoe  C 44 ) Hoe zwaar een Dwingeland hem moogd reigen, Zal nooit zyn hart tot onregt neigen. Zodra de Burgers gehoorzaamheid weigeren, verbreeken zy het verband, dat'er tusfchen den Gezaghebber en de onderhoorige plaats heeft, door het welk de Gezaghebber beloofd, dat hy het algemeen welzyn en het heil der Burgers, zal behartigen , en door welk de Burgers van hunne zyde zich verpligten, zo lang te gehoorzaamen, als de Gezaghebber zich aan het Verbond houd. Dit is ook het gevoelen van Locke du Gouvern-, Civ. Cnap. 17. §. 7. Want voor eerst dewyl in eenige Landen de Perfoon van den Vorst heilig is, door de Wetten ; is 'er voor denzehen nooit iets te vreezen van klagten, noch van eenig geweld; wat hy ook doen mooge of bevsele, hy is aan geen berisping, noch vonnis onderwerpen. Dit volgende bewys is ook tegens de Konings moorders, dat yder byzonder Perzoon zich in den dienst begeeft van hem, die hy gehoorzaamd, dedewyl het volk uit vprfcheiden Menfchen beftaat, kan een vry volk zich aan de magc van een ander onderwerpen, zo dat het geheele Regt van regeeren overdraagt, en niets voor zich behoud. Maar men zal zeggen, dat het niet te denken is, dat het volk zulk een Magt gegeeven heeft; maar wy fpreeken hier niet van gisfen,maar ajieen var. dat, het geen het volk volgens regt en biliykheid doen kan, lchoon wy nu zo denken, zal egter iemand ons tegenwerpen , dat veel kwaad zal, of ten minflen kan  V 45 ) fcan gebooren worden, indien het volk zich dusdanig aan de magt van een ander onderwerpt; wy lochenen niet dat dit gebeuren kan, indien het Volk dat de magt aan den gezaghebber overgeeft; maar dit heeft deze regeerings wyze met alle andere gemeen , zo dat men hier het zeggen van terentius beautent ach 2. fcen. 3 vs 84. op kan toepasfen. Ant haec cum iïïis funt babtnda, Aatilla cum Gis, mittenda funt: [dat is of men moet het eene met het andere houden of beiden laaten vaaren.] En cicero zag dezen regel ook zeer wel in de kgib. lib, 3 cap. 10. wanneer hy van de Gemeensmannen fpreekt : Quintus gy ziet de gebreeken in de Gemeensmanfchap duidelyk, maar het is niet billyk, alles te doemen bet kwaad op te tellen, de feilen uit te zoeken, en her goede voor by te gaan. Maar bet goed, dat 'er in gezogt word kan zonder dat kwaad niet bejtaan. Het is ook zo klaar als den dag,. en kan van de Konings moorders niet gelochend worden; dat het volk van het oogenblik, dat het zich aan het hoog gezag onderwerpt ,zyn eigen magt niet meer ■ heeft; want het zoude zich zelve tegen fpreeken, dat iemand eene magt aan een ander overgaf en ze  ze tenens zelvs behield (zie huberus de jurcivit lib. i. Jecl. 2. cap. 5. §. 4. Daaruit, volgt evenwei niet, dat het volk voor altoos afftand gedaan heeft van het regt van den Toom der Regeering te hervatten, integendeel in de overdragt vanhethooggezag, is het eene ftilzwygende voorwaarde, dat het volk zich dit Regt voor behouden heeft, van wanneer de gebieder hem van het gebied te ontzetten , en zyne daaden van'geener waarde te houden, indien hy den ondergang derBurgery berokkend Eindelyk moet men aanmerken, dat het gevoelen van de Majesteit van het Volk, zo verderfFelykisvoor den Burgerftaat, dat grotius een man van diepe geleerdheid en teffens de grootfte voorftander der vryheid in zyn fchoon werk over het Regt van Oerlog en Vrede, 1 Boek Cap. 5. § 8. n. 1. zich dus uit laat: hoeveel kwaads dit gevoelen veroorzaakt heeft, en noch veroorzaiken kan, wanneer het de gemoeaeren ingedrukt is, is voor yder verflandig man klaarblykelyk. De gronden van myn gevoelen aangewezen hebbende, zal ik de redenen der tegenpartybeftryden; zy die tegens myn gevoelen zyn, meenen, dat hy die een ander aanftelt of verkiest, boven den aangeftelden is, wanneer dan het volk iemand aanleid, volgt 'er volgens hun zeggen, dat het volk boven hem, die zy over zich aangefteld hebben.; maar het voorftel dezer Redeneering gaat niet al. gemeen door, vooreerft : zyn de geevende, en die de magt ontfangen veelal gelyk, en zomtyds is de onttangende boven den gever, en fchoon ik, (ten tweeden,) al toegeev, dat het volk voor den overdragt van het gezag, grooter of verhevener1 is, volgt 'er evenwel niet uit, want de regel, die zegt, dat het geen eerst vrywillig was, na-  (47 ) naderhand, noodzakelyk word isvalsch, dit zien wy in het Huwelyk, voor den Egt verkiest.een Meisje uit haare Vryers eene Man, maar zy is daarom niet boven den Man , die zy verkooren heeft, ichoon zy het yrywillig deed, zo konnen onmondige een Voogd kiezen, dien zy willen, maar hem verkooren hebbende, zyn zy niet boven hem, /. 2. §. 4. feqq. H. de Ms que[ex tat. et corat. Hy wiens zaak door een ander behandeld word, is boven de geen die dezelve bchandeldt, en de wyl een gezaghebber de zaak van h-t volk in handen heeft ,• meenen zy te regt te befluiten, dat de Vorst of Gezaghebber minder dan het volk is, zie brutus vind. contr.fyr. queefi 3, maar wy konnen het eerfte Lid niet toellaan , want een Voogd neemd de zaak van zyn Pupil waar, egter is hy niet aan zyn Pupil onderworpen, om dat men een onbekwaame of ontrouwe Voogd kan afzetten $ dit nu doet de Papil niet maar de Magiftraat. Een Koning heeft niemand boven zich , maar met het volk een verbond aangaande; en hy dit breekt, ftaat hy gelyk met het volk,aan het welk hy door verbond cn overeenkomst verbonden is, en kau door het zelve wanneer hy een Dwingeland word, of de grondwetten verkragt afgezet worden. Men werpt ook tegen, dat iemand die een ander vertegenwoordigd minder is, dan hy, die hy, dien hy verbeeld, nu verbeeld de gezaghebber het volk. Maar vooraf moest myn tegenftreever bepaalen, wat hy door Vertegenwoordigers meend. De Kegtgeleerden hebben 'er altoos door verftaan: in de plaats en in het regt van een ander te koomen; zo dat in die geene die vertegenwoordigt, het regt van den andere overgaat, dus veroeeld een Erfgenaam  (48) naam den Overleedenen : het hangt dus van da Natuur der zaak af, wat men door Vertegenwoordiging verflaan moet , in het ftuk waarvan Wy handelen , moet men zulk eene niet verfhan als tusfchen een aanbeveeler ( Vlandans) en een die iets aanbevoolen word QManaatanus) hier ook geen Mandatio gelyk de Regtsgeleerden zeggen, maar eene vervreemding plaats, dit blykt om dat 'er in' de overdragt van het gezag grondwetten zyn, en eenige regten voorbehouden worden , en voorwaarden 'er by gevoegd, die het hoog gezag bepaalen , zo dat het vervalt, zo dra deze verbrooken worden, en dan word de magt der gebiedende ingetrokken, terwyl beveelen altoos konnen ingetrokken worden, en het volk zelv toont genoeg, wanneer het het gebied overdraagt dat zy het overgeeven en niet aanbeveelen; want zomtyds zonderen zy eenige gevallen uit, door welke zy aan hunne Regeerders eenige gehoorzaamheid konnen ontzeggen , nu zoude het ten hoogden dwaas en belagchelyk zyn, indien men maar eene aanbeveeling maakte, om dat het volk dan maar zo lang tot gehoorzaamheid zoude verpligt Zyn, als het zelv goedvond , wyl het die aanbeveeling altoos konde intrekken; Ik lochen wel niet, dat het hoog gezag aanbevolen kan worden; maar dan lochen ik , dat 'er eene andere dan een volksregeering plaats heeft , het komt daar op aan wat het volk voor den overdragt bepaald hebbe , heeft het de Regeering flegts overgegeven zonder eenige bygevoegde bepaling, dan geeft het al zyn Regt aan den gezaghebber over ; want eene onbepaalde redeneering is zo goed als eene algemeene ; en te zeggen alle regeering fpcuit uit den wil van het volk,  (4? ) Volk, die niet gefchat word, die te zyn, dat alles aan het gebied van eenen onderworpen word (zie Brutus vind. contr. Fyr. quteft. 3 zegt niets, en de vraag omtrent den wil komt niet te pas, wanneer men het Huk zelv behandeld, gelyk wy hier voor zagen. Het volk dat het gezag overgedraagen heeft, heeft van alle zyne regten afgeftaan, en dezelve aan het hoog gezag overgegeeven, en het wyte het zich zelve, waarom het deze Magt algemeen toegeftaan heeft, het geen uit het algemeen diploma blykt. Andere meenen en werpert ons tegen , dat de vryheid niet kan vervreemd worden , als die van niemand , zelv niet van de Leden eenèr Maatfchappy kan gegeeven , veel minder afgenoomen worden; om deze zo gemeene dwaaling aan te toonen, zal het niet onnut zyn de omfchryving en verfcheiden zoort en van vryheid te bepaalen. Het is zeker een ydel en dwaas gevoelen van het gemeen , dat meend, dat de vryheid beftaat in de wapenen te mogen voeren, en die geene, welke dit teeken van vryheid hebben, dat zy de beste raadflagen van een Burger konnen beletten , door het plegtig zeggen ik verbiede het, maaken zich geen beter denkbeeld yan de vryheid. Dus fchreeuwden de Rusfen, dat zy hunne vryheid verlóoren hadden, toen Czar Peter hen beval zich te fcheeren, gelyk alle andere Euröpeaanen; Maar dewyl wy de vryheid ha Waarheid en niet volgens de gevoelens van het gemeen, fchatten, vinden wy , dat zy het vermoögen is, om door óns zelve te óordeelen over de reden en wyze van ons geluk te bevorderen, het is düs reeds duidelyk dat vryheid verre af is van toomeioosheid, en wy die .beiden niet mee elkander moeten vermengen j D too-  (50) toomeioosheid is een kwaadaardig voorneemeri van alles uit te voeren , wat iemand in den ziri komt, het zy het zyn eigen en het algemeene bevoordeele of nadeel doe. Daarom zegt Cicero zyn wy flaaven der wet, op dat wy vry zouden zyn, en Montesquieu field de vryheid voor, niet als een magt om te doen , wat wy willen, maar om het geen betaamd, en dit leerd ook Petrus Is Ir. Cap. 2 $ 13. dat wy moeten onderworpen zyn, aan alle Menfchelyke ordeninge tot ftraffe wel der kwaaddoenders, maar tot prys dei? geener , die goed doen ,• — Als vrye en niet de vryheid hebbende als een dekzel der Boosheid. Dus korte!}'k gezien hebbende wat vryheid is, zullen wy zien of de vryheid kan vervreemd worden of niet, en inderdaad in ons geval als eene zekere waarheid te ftellen dai de vryheid kan vervreemd worden. Men moet onderfcheid maaken tusichen eene zedelyke vryheid, dat is het vermoogen om onze daaden te fchikken volgens de regels van regt en onregt volgens het geleidde der rede tusfchen eene Godsdierftige vryheid, dat is het vermoogen, door het welke wy in zaaken en waarheden den Godsdienst betreffende ons geweeten, en geen gevoelens van andere volgen moogen ,• en eindelyk tusfchen de Staatkundige en Burgerlyke vryheid , weike men kan bepaalen als het vermoogen , dat de burgerlyke zamenleeving heeft, door welk zy zich zelv kan te hulp koomen , en regeeren naar goedvinden, of door welke zy aan haare eigen wetten , kan leeven en zich aan niemand onderwerpen , ten zy aan het grootfte deel der Leden van die Burgerftaat; het is deze zoort van vryheid die wv ia het oog hebben, en de vraag is alleen deze  deze indien de Staa'kundige vryheid niet kan ver» vreemd worden moet 'e; uit volgen, dat 'er geen Regeeringswyzen regt en billyk is, dan de Volksregeering, en dat het volk uit kragten van die vryheid de aanbevolen Magt mag afneemen en de Regeeringsi wyze veranderen. Wy ftellen cgrer vast, dat de Godsdienftige vryheid niet kan vervreemd worden * noch door eenig fteiveling regtmaatig en biilyk aan een ander kan overgegeeven worden da*>) Ma.r de Godsdienftige cn zedekündige vryheid vorfchillciï Hemelsbreedte , Wyl de eerfte alleen van het ge^ag vaneen Almagtig God af hangt kan zy aan geen Alenfchelyke willekeur onderopen worden: ook is het beginzel van Godsdienftige vryheid in de ziel ingefchaapen, die niemand kan regeeren, ten derden de Deugd en de beminnelykheid van den Godsdienst, hangen af van een yders overtuiging, die aan geenea Menfchelyke Magt onderworpen is. Maar geen van deze Redenen hebben omtrent dé flaatkundige vryheid plaats, of konnen dienen om te betoogen dat dezelve biet vervreemd kan wo.denj want het Hooge gezag is alleen opgerigt om de veiligheid van het Menschdom te bevorderen en is alleen op de uiterlyke daaden der Menfchen betrekkelyk, maar deze Redenen zyn zeker ten g; ooten deele genoegzaam om de onvervreembaaiheid der zedelyke vryheid te ftaaven, dat de flaatkundige vryheid kan vervreemd worden blykt verder, wann. er wy nagaan, dat yder byzonder Perzoon het regt heeft, om zich aan een ander te onderwerpen, wyl nu dé byzondere Leden van de Burgerlyke Maatfchappy yder uit een byzonder Perfoon beftaan, heeft ooit de Burgery dat regt^ ook is dit ten hoogften blykbaarj £) « wan-  C 52 ) wanneet wy nagaan, dat de grond der burgerlyke zamenleeving en dus dei- onderwerping eene toeftemming is, welke van de beginne af gelegendbeid gaf, dat het minder getal aan het meerdere onderworpen zoude^ zyn ,• indien dit met regt kan gefchieden, volgt 'er uit, dat het Volk, door zulle eene toeftemmins; zich zo wel aan een, of eenige Menfchen, dan aan het meerder gedeelte kan overgeven , wy befluiten dan, dat de Volksregering niet alleen maar ook de Monarchie en de Aristocratie wettige Regeeringswyzen zyn die alle op de toeftemming, als op eene gnwdfteun gevestigd zyn, en dat het Volk de Burgerlyke Regeering kan overgeeven, indien het dezelve noch heeft,- en dat het Volk niet altcos het regt heeft, om de Overheden tot redengeving te dwingen Jof dezelve het gebied te onttrekken. m Het zal hier ter plaatze niet ten onregte komen, iets te zeggen over de verandering der Regeeringswyze en die der grondwetten, de grondwetten zyn of natuurlyk of door verbonden gemaakt. De Na tuurlyfce zyn, die uit de Natuur der Burgerlyke Maatfchappy voortvloeijen, en dus onder de bepaahng van Burgery begreepen zyn; deze konnen door geen Mensch veranderd worden, om dat de Natuur en het oogmerk der Burgerlyke Maatfchappy geen verandering konnen ondergaan; maar die door ver. bonden gemaakt zyn, zyn zulken, die uit het verbond tusfchen den Gebieder en het Volk voortvloeijen,  ( 53 3 jen deze kan de Opperfle gebieder tegen den zin van het Volk niet te niet doen, zie Huberuj dejure Ctvitat. Lib. I Sedfc. 10. Cap. 6. Maai rrn is de vraag, wanneer kan het Volk zulks doen: zonder twyffel , kan het Volk niet altoos en na. goedvinden , deze Wetten en Regeeringswyze veranderen , want dan zoude niet alleen zeer dikwyls de Burgerlyke vryheid in verwarring komen, maar ook met vaste fchreeden ten ondergang fnellen , want gelyk Claudianus de IV'Conful. Honsr. wel zegt : Mobde mutatur Simper Cam Principe vulges, ., Dat is: Het wankelend gemèen, draaid fleeds naar s'Vorften zin. En het bewys van V asquius lib. zquce/lllluftr. Cap. 3i Jr 3 kan niet goedgekeurd worden , wanneer by zegt dat het hoog gezag of door geweld of door den wil van het volk ingefteld is, is het door geweld dan kan men met geweld te keer gaan: is het met den wil van het volk, dan kan het door die wil het hoog gezag vernietigen en de Regeering veranderen want men moet hier aanmerken, dat hét niet geoorloofd is, iets dat met geweld verkreegen is, ook met geweld af te neemen , en vooral indien 'ernaderhand D 3 een  i 54 ) een duidelyk verklaarde of ftüzwygende overeenstemming by komt •, is het vrywillig overgegeeven, kaq bet niet altoos door eene andere wil sfgenoouen worden , want het geen eerst vrywillig was, word naderhand noodzakelyk ; en dan zoude alle gebied onzeker en twyffelagtig zyn (zie GroTius dejure BelU et pac lib. ii Cap. 4 § 14. wanneer kan dan de regeeringswyze met regt veranderd worden? In de. Volksregeering kan dat altoos door het grootfte en magiigfte deel van het volk gefchieden wyl dan niemand het regt van gebieden heef:, dan het grootfte. deel van het volk, dat 'er in toeftemd, dse 'er niet door beledigd worden volgens den Regel, die toeJlemd gefcbied gzen om egt. In eene zuivere Aristocratie, gaat dit niet door, wyl 'er al tyd zyn , die het regt van Regeeren ver* kr egen hebben, welke dus indien zy niet toeftemden , (zo lang zy wel r geeren, ) onregt zouden lyden , maar worden zy Dwingelanden , dan komt het regt aan het volk, om dat zy in dit geval alle reat , door hun eigen fchuld , verboren hebben. Maar indien 'er in zuik eene Regeeringswyze zulke, misbruiken en feilen plaats vonden , die den ondergang der Burgery dreigen , moeten die gebreeken verbeterd woidcn , de regeeringsw;. ze niet te min onveranderd blyvende; ook moet zulks met de grootfte voorzigtigheid gefchieden , en liever geringe gebreeken laaien blyven,'Han den Burgerftaat door oproer en Regeering!oosheid verfcheuren. In tien de regeeringswyze eenhoofdig is, moet men onderlcheid maaken , of de kroon verkiezelyk of erffelyk is , is zy verkiezelyk, kan de regeering na den dood van den Vorst door het grootfte en beste  ( SS ) befte gedeelte van het volk veranderd, om dat dan de Majefteit na '5 Vorften dood weder aan het volk komt,- maar is de Kroon erffelyk, kan zu'ks met regt niet gefchieden, dan nadat het geflagt van den regeerenden Koning uitgeftorven is, want dan komt het gebied weder aan het volk, maar indien 'er in eene erffclyke regcering zulke gebreeken zyn , die de geheele Burgerftaat zouden ten gronde helpen, konnen zy door het grootfte en edelfte deel van het volk verbeterd worden; mits men bovengemelde voorzigtigheid gebruiken, ten waare de Vorst een Dwingeland wierd, wat dan met regt. kan gedaan worden, zullen wy in volgende § zien. In een gemengde Regeeringswyze moet men yder zyn deel van het beduur laaten , en men heefc de toeftemming van alle de Leden of .Staaten nodig om de misbruiken weg te neemen, want men kan niet met biliykheid aan een vry volk een Heer opdringen, fchoon de regeeringswyze niet vereischt, dat het volk in den Raad omtrent het gemeene welzyn geroepen wordt. Zie hier over Lamb. J11L Vitnnga de reformat. Civit francq, 177$. Wy moeten op onze hoede zyn, om niet van kwaad tot erger te koomen, en door perk te ftellen aan de Majesteit van het volk, aan het opperfle ge^ag eene onregtvaardige en onwettige Heerfchappy toekennen, veel bekwaame jMannen D 4, om  C 50 ) fcebbën hier aan deze klip geftooten, vooral m f h ' a v e l en andere zyner navolgers, die daarom Machiavellisten genoemd worden. Zy meenen dat het opperfle gezag alles ongeftraft doen mag,' dat het goedvind, fchcon hunne daaden zelv tegen het regt der Natuur aanloopen, en dat het volk geen regt heeft, om zich tegen Dwingelanden te verzetten; de valscheid van dit gevoelen zal terflond blyken, wy zeggen, dat het oogmerk der burgerlyke zamenleeving en vastgefleld gezag, de uit-en inwendige rust der Burgeren maakt, en dat uit dit oogmerk alle regten van het oppergezag moeten bepaald worden; hieruit kan men'afleiden, dat de gezaghebber, het zy deze het grootfte gedeelte van het volk is, in de volksregeering, of de Edelen in de Aristocratie, of de Koning in de Monarchie van zyn gezag kan beroofd en zyne daaden voor niet gehouden worden, door 't volk als zyns gelyke, wanneer de gebieder willens en weetens zaaken gebied, en doet ter uitvoer brengen , die tegens de Natuurlyke, Goddelyke of overeengekomen Wetten aanloopen , want de Oppergebieder is maar iemand , die den wil van gebieden heefc, maar de wil van gebieden in den Burgerftaat ten gronde te brengen konnen niet zaamen gaan en die zulks doet verklaard zich een vyand van het geheele volk; verder het verbond verbrooken zynde, leeven de gebieder van den eenen, en het volk van den anderen kant gelyk twee zedelyke Perfoonen in den Natuurilaat léeven, als gelyke in den ftaat der Natuur heeft de eene het Regt om zich te verweeren, tegen den anderen, die hem ten onregte geweld aandoet, eindelyk wanneer het volk het gebied overgaf is 'er een verbond gemaakt, tus- lchea  ( 57 ) fchen den gebieder en het volk, Waardoor het volk i het gebied toeftaat, en gehoorzaamheid beloofd, en de gebieder van zyne kant beloofd den Burger wel te regeeren en de Natuurlyke en overeengekoomen Wetten te handhaven, en dat niet doende , ont • fïaat hy het volk en het verbond is të niet, en dan verkrygt het volk regt, om hem tot zynen pligt te brengen of af te zetten. Zulk een Dwingeland was Herodes de Kindermoorder, Catigida, die wenschte4 dat alle de Burgers maar een hoofd hadden, om hen met eenen flag alle te dooden; en wy behoeven niet buiten ons Vaderland te dwaalen; want hetzelve is lang door de wanbedryven van philips II. Koning van Spanje gemanteld , die ongehoordde Dwingeland,verkragtte de grondwetten der Natuur, wanneer hy de Nederlandfche gemoederen geweld aandeeden door wreede Placaaten en Straffen zogt te onder te brengen. (Zie Repertorium vanPlacaap. 79.; tot welke daaden hy Inquifiteurs aantbelde , die door list en trouwloosheid de Graaven Egmond en Hoorn naar Brtisfel lokten en aldaar onthoofden, tot dat alle de Nederlanders eenige weinige uitgezonderd door dien Koning als fchuldig aan gekwetite Majesteit gedoemd wierden; welke laatfle misdaad alleen eene genoegzaame rede van den 80 Jaarigen Oorlog was, want ieder heefc het regt van zich te verdeedi°en, tegen een onregtvaardig aanvaller, en dewyl het volk uit byzondere Perfoonen beftaat, en van dat regt niet afgeftaan heeft noch afltaan kan* zo dra het eene Burgerlyke zamenleeving aangaat, blyft het altoos het regt behouden. Want om de woorden van den Heer pestel Comment derepubl. Batav. p. 224. te gebruiken: 'er is eene wet in de Na-  C 5S ) Natuur van het gebied gegrond , die zul fa Burgert vryfpreekt, welke een Vorst, ie zyne beloften op den duur verbreekt , en na geen verzoeken hoort , het zwaard uit de hand neemt op dat by bet niet verder in der Burgeren ingewande Jïoote,     I