| 11111111111111""" 01 3391 4325  GEDËNKWAARBlGHEDErë UIT HET LEVEN * A H J E S U Si TWEEDE DEEL'.  n a v . r~. Tl £? *| I  GEDENKWAARDIGHEDEN UIT HET LEVEN van J E S U S. VOLGENDS DE VIER EUANGELISTEN IN OVEREENSTEMMING GEBRACHT, EN MET opHELDERENDE EN PRAKTIKALE AANMERKINGEN VOORZIEN, door H. C BERGE N, uit het hoogduitsch vertaald, Nu , bij den tweeden druk, veel veranderd, en voor de Nederlandfche Christenen met nieuwe praktikale Aanmerkingen vermeerderd door JODOCUS HERINGA, eliza'sz, tweede deel. te leyden, bij A. en J. HONK O OP, w dccc.   VOORBERICHT. Z^e daar , waarde Lezer ! het tweede Deel van dit Huisboek. Het fpijt mij, dat ik verhinderd ben, het zoo fpoedig te voltoojen, als ik, in de Voorrede voor het eerfte Deel, wel niet beloofd, maar evenwel zelf gehoopt, en aan U te hoopen aanleiding gegeven had. Het zijn mijne menigvuldige amtsbezigheden , vermeerderd door het tweemaal veranderen van mijnen taak aan deze Akademie, welke mij voornamelijk belet hebben, eerder te voldoen aan uw verlangen cn den billijken aandrang des Drukkers. Getrouw blijvende aan mijne overtuiging en belijdenis , ben ik, bij dit Deel, nagenoeg op * 3 den-  n VOORBERICHT. denzelfden voet voortgegaan , als ik begonnen was. Hier en daar heb ik mijne pen een ruimer Joop gelaten, aangemoedigd door vrienden, die dit, ter hunne leering en ftichting, wenschten. Daar door is ook dit Deel breeder uitgelopen, dan ik gedacht had, niet tegenftaande ik mij op het laatst wel eens vrij wat bekort heb. Aanmerkingen heb ik op het eerfte Deel niet ontvangen , van welke ik thans zoude hebben kunnen gebruik maken. Ik ben nogthans wel overtuigd van het gebrekkige van dit werk : en zoude daarom zelfs wel gewenscht hebben, dat het in beter handen gevallen ware. Evenwel berouwt het mij niet, dat ik mij tot dezen arbeid heb laten overhalen, om dat ik vertrouwen mag, niet zonder vrucht voor Ü gefchreven te hebben. Daar voor kome dan toch alleen de eer en de dankzegging aan mijnen Zaligmaker en Heer toe, die mij zwakken Mensch en onwaardigen Zondaar verfchoont, onderfteunt en bemoedigt, en mij-  . V O O II B E R I C H T. vu tnijnen gebrekkigen dienst ia Kerk en Schole nog niet verfmaadt. Hij leide ons in de waarheid door zijnen heiligen Geeest. Hij beware ons bij de zuiverhèid in leere en wandel : en brenge ons , waar wij afgeweken zijn, te rug! Hij geve ons den vrede en beware ons voor fcheuringen! Hij kome het hervormd Kerkgenootfchap , aan het welke ik van gantfcher harte verkleefd ben, in de tegenwoordige bekommerende omftandigheden,tehulp! Hij bereide ons alle te famen voor de beter wereld, in welke wij eerst volmaakt de waarheid kennen, en in liefde betrachten zullen! UTRECHT, j. HERINGA, ELIZA*S& den i3vanSlagcm. ia*i .. i8o©v • •" ": '■■ V r.v' .-.< '• --W> ««O .Jil'jil n3V0!J0J litB \_Q N. S.  rat VOORBERICHT. N.S. De volgende misdagen in de eerfte uitgave van eergen zijn mij , na het afdrukken, onder het oog gekomen: de Lezer verbetefe zej in deze, op dé vólgende plaatfen! Bladz. 26. reg. 7. van end. lees: en uwen naasten als li zelveri. Bladz. 57. reg. 16. moet dut gelezen worden: Want ik zeg tJ: een iegelijk, die mij belijden zal voor de menfehen, dien zal (ik ) de Zoon des' menlchén ook belijden voor Gods Engelen. Doch, die mij voor de enz. .Bladz. 62. reg. 21. moet, na : rustelóoze begeerte, dus gelezen worden: Want alle deze dingen zoeken de (Heidenfche') Volken der wereld , (die .. God niet recht kennen of dienen.) Maar ( wat U betreft) uw ( hemelfche ) Vader enz, Bladz, 361. reg. 6. vüori Ik moét ingevuld wórden .-' eiï die mij ziet, ziet den genen, die mij gezonv den heeft. jB/p/fe.473. reg. 6. mort bijgevoegd worden: Dit gebied ik Ü, dat gij malkanderen lief hebt. Bladz. 491. reg. 5 en 6. van ond. ütoet dus gelezen worden : Thans zijn zij overtuigd, dat alles, wat gij mij gegeven hebt. Qom aan de menfchen té ieeren~), van Ü is. Want de woorden, die g\y mij leeren~) gegeven Qen toevertrouw d~y hebt, heb ik hun gegeven, en zij hebben waarlijk erkend, dat ik van U uitgegaan ben: enzt ge*  GEDENKWAARDIGHEDEN uit het OPENBAAR LEVEN van J E S U S. ZEVEN EN ZESTIGSTE AFDEELING. Schikkingen van jesus tot zijne laat/ie reize na Jeruialem. Zijn voornemen, om door Samarië te reizen , wordt verhinderd. *'t Gedrag der leerlingen bij deze gelegenheid bejïraf't. V?f fcheidenen bieden zich aan jesus tot reisgegenoten aan. Uitzending der zeventig Leerlingen. Beftraffingen des Heilands over fom~ tnige meest onverbeterlijke Steden. J"T-/ezer, wij zijn thans wei nabij het tijdpunt der laatfte en gewigtigfte gebeurenisfen in het leven van jesus, welke te Jerufalem voorvielen, maar, eer wij tot die toneelen van vervolging komen, is er nog veel, zeer veel merkwaardigs, gewigtigs en leerzaams II, Deel. A t&  % ÖBDESKWAARDÏGHÊDEH te verhaalen overig t doch het geen in een zeer kort tijdverloop van eenige maanden is voorgevallen. Ifé merke het daaröm aan, opdat bet niet misfchien den eenen of anderen Lezer bevreemde , wanneer hij hier verneemt , dat de tijd van jesus zichtbaar Verblijf op aarde dra ten einde loopt, en nogthanS die laatfte en allergewigtigfte gebeureniafen nog niet tas verhaald vindt.] luk. IX: 5Ï — 56** Als nu de tijd van zijn zichtbaar verblijf op aarde dra ten einde fpoedde, (dat h omtrent het einde vanhet derde jaar van zijn openbaar leven t) maakte hij fchikkingen tot zijne (laatfte) reize naar Jerufalem* Hij zond ten dien einde eenige afgevaardigden voor Vit, welk in een Samaritsansch vlek gaan, en daar herberg voor hem bereiden zouden. Doch men wilde hem aldaar niet ontvangen, dewijl hij zich op feize bevond naar Jerufalem. Toen de beide leerlingen jakobus en johannes dit vernamen, zeiden zij: Heere! indien het u belieft, dan willen wij zeggen, dat er vuur van den hemel op hen vallen en verteeren zal, gelijk ELias voormaals deed. Maar hij keerde zich om, en beftrafte hunne hevigheid zeer nadruklijk. Weet gij niet, zeidehij, welk een geest u behoort te beftuuren ? matth. Vs 5. 9. ïi. 12. 44.) 's Menfchenzoon is niet gekomen , om 's menfchen leven te verderven, maar om het te behouden. Daar op gingen zij, (zonder verdere pogingen te doen ) naar een ander vlek. ( Je rus konde , uit Galileë komende naar Jerufalem feen nader weg kiezen, dan door Sarnarie: doch nu em deze betwist wordt, vergenoegt hij zich, een omweg te nemen, door de Jordaanvlakte.) [Tresfc  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 3 [Treurige befchouwing van bittere partijdigheid, ilit hoofde van verfchillende gevoelens over Godsdienltige zaken. Wij hebben te Voren reeds bij joh. IV. (T* D. bl. 139. verv ) opgemerkt, welk eene verregaande verwijdering hier door veroorzaakt was, tusfchen Joden en Samaritanen. Hier zien wij er de verderflijke vruchten van. Om dat de Joden, niet in Samarie, maar in Jerufalem, plechtig feest houden, willen de Samaritanen hun den weg derWaards moeilijk maken, en weigeren den reizenden Feestganger dié plichten van herbergzaamheid, die in het Oosten zoo noodzakelijk waren, om dat men er niet, als In onze Laaden, overal heibergen aantrof. Zoo Wordt de dwalende Samaritaan nog een vijand eh vervolger van den Godsdienftigen Jood, die, naar Gods inftelling, zoekt feest te houden. Zien we het nog niet zoo, dat zij, die, door onkunde, ongeloof of bijgeloof, in het ftuk van Godsdienst , dwalen , partijdig en boos zijn tegen hen, die den rechten weg houden? — Maar, ach! zien wij ook niet wel eens, dat de anders rechtzinnigen, door een verkeerd begrepen ijver, de dwalenden on* rechtmatig bejegenen ? Dat wij zorgvuldig zijn, oal geene verkeerdheden te begunftigen , is prijslijk 5 dat wij dwalenden met zachtmoedigheid te rug zoeken te bréngen, is plicht: maar dit zal nietgefchi'eden, door hun j die, op eene andere wijze, en op andere plaatfen, God dienen, daar in te belemmeren, of hun de~gelegenheid daar toe af te fnijden. Paulus verblijdde zich, dat jesus, al ware het dan ook niet zoo geheel volgens 't ware Evangelie, Verkondigd wiérd. Zachtmoedige jesus! Gij hebt A * ook  4 GSDBNKWAARIMGHED3N 6ok die verkeerdheid van menfchen voor ons ver« dragen! — Ja, mijn Lezer ! welk eene bejegening den besten Menfchenvriend aangedaan! Hij, die'nergens kwam, ook in Samaris niet, of hij deed er wel, en liet er eenen zegen achter, indien men flechts eenen zegen van Hem wenschte, vraagt hier tevergeefs om een nachtverblijf. Hij* die nimmer zich aan partijdigheid fchuldig maakte, ondervindt hier sl het hatelijke van de bitterde partijfchap. Hoe vernederend, hoe grievend voor Hem , den, fchoon ©ngekenden , Heer der heerlijkheid! 't Is waarlijk geen wonder, dat 's Heilands discipelen er diep over verontwaardigd waren, 't Is geen wonder, dat twee van zijne hartelijkfte vrienden, en, onder deze, de tedergevoelige, zijnen Meester en vriend vurig beminnende, johannes, het zeer kwalijk namen, en, in de eerfte vervoering van drift, wenschten en zeiden , waar over ze zich naderhand fchaamden, en 't gene ze naderhand wel nimmer weder zullen gewenscht en gezegd hebben. Het zoude ons kwalijk ftaan , zulke vrienden van jesus , die zijne heerlijkheid aanfchouwd hadden, en wier ziel zoo diep gevoelde, welken oneer Hem wierd aangedaan, die de hoogfte eere waardig was, 't zoude ons kwalijk ftaan , zulke ijveraars voor jesus deswege te minachten i ons, die door hun voorbeeld eerst ge« leerd zijn; die dikwijls , voor ons zelve , en uit hoofde vair menfchelijke partijfchappen, zoo onverdraagzaam zijn; ons eindelijk, die ons zoo dikwijls, door koelheid en onverfcbilligheid omtrent jesus «n zijne zaak, bezondigen, en' die dikwijls daarom alleen meer verdraagfaam zijn, om dat wij minder g*5  UIT HET LEVEN VAN JESUS* jf gevoelig omtrent den besten vriend, zijn. Wij moeten hier ftilzwijgende uit het voorbeeld van jakobus en johannes leeren, dat de beste menfchen in velen ftruikelen , en dat er maar één eenige heilige , onbevlekte jesus is. Hem köomt het toe, ons allen, zijne beste discipelen ook, te beftraffen. Hem, die , als Hem onrecht gedaan wierd, zelfs niet dreigde, die van geen wrake hooren wilde; die ftilzwijgend leed en de boozen ontweek, op dat ze niet meer zouden zondigen. Van Hem past het ons te hooren de nadrukkelijke beftraffing: gij weet niet van hoedanigen geest Gij zijt ? Gij weet niet, dat het de Geest der liefde is, dopr welken ik U leiden wilf zoo dikwijls Gij, door zondigen toorn en Wraakgierigheid , Uwe vijanden, of zelfs de vijanden van jesus, kwaad doen of zelfs kwaad toewenfchen zoudet. Van Hem moeten wij leeren, het kwaade door het goede te overwinnen.- Hij is gekomen , niet om menfchen te bederven, maar om hen te behouden. Dat is voor ons, die ons zeiven bedorven hadden, die waardig zijn door Hem verdaan te worden , een onbefchrijflijk groote troost. Maar dat moet ons dan ook leeren, den Geest van jesus verdaan, en vertoonen in orizen wandel: dat is, 't moet ons leeren, even als Hij, niets anders zoeken of wenfehen, al zijn wij ook nog zoo beledigd, a,l wordt ook jesus en zijne zaak nog zoo mishandeld van booze menfchen, dan het heil, de behoudenis, van der menfchen zielen. Dat zij ook onz,e gedurige bemoeienis , gelijk het die van onzen Hee.r Was.? Zijn Heilige Geest woone daar toe rijkelijk >,n px\ss met alle wijsheid en zachtmoedigheid 5 H. } A 3 WATltii  6 GE p E N k w A AR p IG H E D E W matth. VIII: 19, so. luk. IX: 5?, 53. Onderweg bevond zich een Schriftgeleerde , die tot jesus zeide: Meester, ik wil u navolgen, waar gij heen gaat. Maar jesus antwoordde hem: de vosfen hebben hunne holen en de vogels hunne nesten; maar's menfchenzoon heeft zoo veel eigendom, niet, dat hij zijn hoofd kan nederleggen: (gij bedriegt u derhalven zeer, wanneer gij bij mij denkt rijk te worden , en uwe aardfche verwachtingen te voldoen.) [Deze Schriftgeleerde fchijnt een van die menfchen geweest te zijn, dje den Heiland op zijne reizen en tochten wenschten te volgen , in de hope., dat de moeite en opoffering, daar door betoond, eerlang rijkelijk vergoed zouden worden, door rijkdommen en aanzien in de Wereld, als jesus zijn Koningrijk onder de Joden zoude aanvaard hebben. Met zulke verwachtingen zoude die Man bedrogen geworden zijn. Met zulk een hart was hij, tot de ware navolging van jesus, dat is, tot de navolging van het geloof en de Godzaligheid des Heilands, ongefchikt. De Heer, het hart des menfchen doorziende, waarfchuwt den Man daarom , op dat hij vooraf weten mogt , wat hii in het gezelfchap yan den besten Meester , die niemand afwijst , te wachten had , namelijk een fober beftaan , gelijk Hij zelf had, en vast geenerlei uitzicht op wereldsch goed. — Niemand zoeke dan in de belijdenis van christus dat foortvan genoegens, 't welk alleen voor dezen tijd is. Wie prijs fteït op edeler goedett& en genietingen, op den vrede des gemoeds, op 'wa-  UIT HET LEVEN VAN JESUS.' JT Ware wijsheid en deugd, op de bewustheid van Gods genade , op de blijde hope eens beteren levens, op het best genot van aardfche zegeningen, en op den besten troost onder de tegenfpoeden dezes levens, die geloove in jesus en volge Hem. Maar, die voor deze zaligheden geen fmaak heeft, is ook zoo lang niet meer, dan een fchijnvriend van jesus. Hoe meer wij op deze zaligheden gezet zijn, hoe meer wij aan dezelve de enkel zinlijke genietingen eener dwaze wereld opofferen, des te zuiverder is onze belijdenis, des te meer verkrijgen wij van het beeld van christus. Eeuwig gezegende Christus! Heer der heerlijkheid! Gij hadt niets, waar op Gij het hoofdnederleidet? niet eens een eigen wooning? Waarom, dierbare ;e sus? had Gij dat niet? O wij weten Uwe genade, Gij zijt arm geworden , daar Gij rijk waart, op dat wij door Uwe armoede rijk zouden worden. U zij eeuwig de eer! Onze eer zij het, U natevolgen , zoo dikwijls wij, door vrijwillige onthouding, iets voor de eer van God, voor de uitbreiding van Uw Rijk , voor het wezenlijk heil onzer medemenfchen, doen kunnen. H.] mat th. VIII. 21, 22, luk. IX 5 59, 6o. en vervolg, vs. 61, 62. En tot eenen anderen zeide Hij: volg mij! Doch deze zeide: Heere, vergun mij, dat ik eerst heenea ga, en mijnen Vaderbegrave. Maar jesus zeide; volg mij, en laat de dooden hunne dooden begraven ! (Mijne zaak heeft thans haast, en eischt op' uftering. Onder de achtergeblevenen, die alleen voor 4e wereld, en zinlijkheid iemn* en n«r mijw A 4 fa%4  8 GEDENKWAARDIGHEDEN dood zijn, zullen wel lieden gevonden worden , die \em begraven.} Maar gij moet thans heengaan, en hei: rijk van God ('de leer-e en blij mare van den messi as,) verkondigen. Een andere zeide (volg. luk») tegen hem : Heere, ik wil u ook navolgen maar vergun mij, dat ik eerst van de mijnen aflcheid nemen, (en mijn huis bezorgen} mag. (Ook aan dezen gaf] esus te ver ftaan , dat men thans aan de roeping , 'om zijn leerling te zijn en zijne oogmerken te' bevorderen, allés moest opofferen, zonder lang op perfonen tn zaaken te zien, die iemand daar van zouden kunnen afhouaen.) Die de hand aan den'ploeg flaat, antwoordde hij , 'en tevens de oogen achterwaards keert, die is niet gefchikt, om eenleeraar in het rijk van God te zijn. [ Men moet, bij deze voorvallen en andwoorden des Heilands, wel opmerken op de zeer bijzondere omftandigheden van dien tijd. Jesus wist, dat de gelegenheid om hem te volgen en te dienen, maar zeer kort zoude zijn s geen uitflel mogt er dus gegund worden. Hij wist , hoe ligt iemand , die in zijn bijzijn het oprecht voornemen opvatte, om Hem te volgen, weder konde afgetrokken worden, wanneer Hij zich , ook flechts voor weinige dagen .of uren, van jesus verwijderde, en zich in het gezelfchap begaf van huisgenooten , bloedverwanten en vrienden, die hem bij zich zouden zoeken te houden : voor dat gevaar wilde onze Heer zoodanige aankomelingen behoeden.— Gij ziet hier uit, Christen lezer! dat de bevelen van Uwen Heer wel eens fchijnen kunnen wat ftreng en hard te ziin ; maar dat ze ook dan toch billijk, wijs en goed zijn, dat ze uw nut b ;doelén. Wanneer Hij U dan iets verbiedt, ' dat Gij anders gaarn doen zoudet; wanneer Hij U . ■ ieu  PIT HET JLEVEN VAN JESU?. $ ïets. onthoudt, dat Gij anders gaarn genieten zoudet, geloof flechts , dat zijn gebod en zijne beitel, ling beide de billijkheid, de wijsheid en goedheid zelve zijn. Gehoorfaam uit dit geloof, en onderwerp U. 'risUw beste vriend, Uw Zaligmaker en Heer, wien Gij Ütoevertrouwd, aan wiens dienst gij U verbonden hebt, dien gij volgt. Gij zult hier na zien , hoe nuttig en zalig U dit volgen zij: want Hij geeft zijne volgelingen, die zijne ftem hooren , het eeuwig leven. — En voorts, houdt pok onder het oog, dat Uw tijd hier kort, en dat het werk, 't welk hier voor U te doen is , hoogstgewichtig is. Verlies daarom den kostelijken tijd niet, met het doen van beuzelingen , in onnutte gezelfchappen, in ledigheid en iluimerzucht! Laat U van het ééne nodige niet aftrekken! Zijt Gij in den post van Leerüar of in een' anderen van gewicht gefield, wijd er U geheel aan toe, gelijk jesus deed! Hebt Gij' de hand 'aan den ploeg geflagen, zie niet achter om! Voorwaards ! voorwaards! Christen ! Gij , moogt niet ftilftaan op Uwen weg. En Gij, lieve Zaligmaker ! Leer Gij mij toch , met vaste fchreden, [ Den weg ter zaligheid betreden! H. ] luk. X: x —16' Daar na koos de Heer noï andere zevend? uit, die hij twee aan twee (gelijk bij het uitzenden der twaalven,} voor zich heen naar alle die Heden en  lO GEDENKWAARDIGHEDEN plaatzen zond , daar hij zelf nog wilde doorko? men. [Bij zijn vertrek naar Jerufalem vond jesus het nog nodig, zeventig leerlingen voor zich uit in alle vlekken en oorden te zenden, welke hij zelf, nog voor het Paaschfeest, dagt te bezoeken. Zij waren Lieden, welke, bij verfcheidene gelegenheden, hem gevolgd, en, door zijn onderwijs, tot voortreflijke kundigheden en overtuiging van de godlijkheid zijner zending, gekomen waren. Doch zoo na waren zij niet met hem verbonden , als de overige twaalf. Deze zeventig koos hij thans uit , hun last gevende, om degewigtige leerevan de aannaderende komst van het Godsrijk, en hoe men zich tot hetzelve had voor te bereiden , allerwege te verkondigen. Ook; hier door moesten de gemoederen nog ten laatften opmerkzaam op hem en zijne leere gemaakt, en tot een gunftiger aannemen van dezelve voorbereid wor» den. De voorfchriften, welke hij aan deze 70 leerlingen gaf tot hunnen last, zijn aan die gelijk, welke liij > bij eene vroeger zending, aan de Twaalven leeds gegeven had,] [Men vergelijke hier dan bij de ophelderingen en aanmerkingen op matth. X. in het Eerfte Deel, bladz. 451, verv. H.] Tegen dezen zeide hij : De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinig. ( Het Joodfche land was zeer volkrijk , en had dus veelt- arbeiders nodig.) Bidt dan den rieere des oogftes , dat hij arbeiders in zijnen oogst zende. Gaat dan ook gijlieden heen ! Maar bedenkt: Ik zende u als fchaapen midden onder de wolven. Doch neemt geen geldbuidel, noch reiszak s noch fchoenen met 11. Houdt u onder weg ,  UIT HET LEVEN VAN JESUS. It met groeten en wedergroeten, niet lang op. (De Ooflerfche wijze van groeten was zeer omjlachtig.^ Vte 'haast had ' moest de daarbij gewoone phgtplegtngen weslaten. ) Wanneer gij in een huis komt, zoo doet vooreerst den bewooneren van het zelve den gewoonen zesen- wensch. Bevinden zich onder hun zoodanigen, welke dezen wensch waardig zijn, dan zal hun het goede , dat gij hun gewenscht hebt , ten deel worden; maar zo niet, dan zal uw zegenwensch weder tot ulieden keeren. Voords blijft in dat huis. Eet en drinkt, het geen zij hebben; want een arbeider is zijnen loon waardig. Maar gaat met (gelijk zwervers en landlopers ) van huis tot huis. Wanneer 2ii dan in eene Had gekomen zijt, zoo eet, het geen men u voorzet, (weest vergenoegd O geneest hunne zieken, en verkondigt den menfchen, dat de tijd der zaliging door den messiSs op handen is. (Ztj moeiten nog niet zeggen, dat dit jesus van Nazareth was. De nadere ontdekking her van wasvoor het volgende Tijdpunt bewaard.) Maar komt gij in eene ftad, daar men u niet wil ontvangen, zoo gaat buiten op de ftraaten , en zegt: zelfs het Hof, dat in uwe ftad ons bleef aankleeven, fchudden wij yveder op ulieden af. Maar weet voords, dat het Koningriik van God u nabij geweest is. IK verzeker u dat het den Sodomiten ten dien dage verdraaglijker zijn zal , dan den inwooneren van zulk eene ftad, (die zoo fchoone gelegenheid hadden , om mijne hetere lesfen, en het geen tot hunnen vrede dient, te 'erkennen , maar di» er geen gebruik van gemaakt hebben.) MATTH. XI: 20-24. hVK. X: 13-16. Ten zelfden tijde begon jesus verfcheiden (Galileerche) fteden, in welken hij de meeste wonderen verricht had, te verwijten, dat zij zich met bekeerd hadden. Wee u Chorazin ! (rifip hij uit,j) wee u Methfdida l Want indien die wonderen in lyut en.  f2 GEDENKWAARDIGHEDEN Sidon gefchied waren, die bij u gefchied zijn, zij zouden al lang in zak en asfche hunne boetvaardige gezindheid aan den dag gelegd hebben. (Treurenden ■plagten grove naauwe klederen, als zakken, aan te trekken, en zich in het Hof neder te werpen.) Maar het zal ook de ftad Tyrus en Sidon, in den oordeelsdag , verdraaglijker zijn dan ulieden. En gij (waar ik mij zoo lang onthouden heb, ééns gelukkig ) Kapernaum, die gij tot den hemel verhoogd zijt, gij zult tot in den afgrond (van het verderf) nedergeftoten worden. Want indien in Sodom die daaden gefchied waren, die in u gefchied zijn, het zou nog tot op den huidigen dag ftaan. Doch, ik zeg u, het zal ook Sodoms inwooneren, in den dag des oordeels , verdraaglijker zijn dan u. " [ Kdpernaum verhief het hoofd onder alle Joodfche, ileden , niet alleen daarom , dewijl het zich toen in den bloeïendften toeftand bevondt, waar toe zijne voordeelige ligging aan de Galileefche zee veel kan toegebracht hebben ; maar ook, dewijl het hoven andeven het geluk had , jesus een' tijd lang, en wel het langst van allen, binnen zijne muuren te hebben. Maar, desniettemin, maakte het, gelijk andere Galileefche fteden, geen gebruik van deze fchoone gelegenheid tot verbetering, die het door jesus daaden en leere had. ] [Wat hielp het haar dan, jesus binnen haare muren ontvangen te hebben? Even min, als, het ons baat, de reden van jesus, uit zijn Evangelie te hooren, zijn woord, zijne inflellingen , onder ons te hebben, indien wij van dezelve niet het rechte gebruik maken. Ja, wat meer is, dit voorrecht genoten, en niet gebruikt te hebben, moest hun oordeel verzwaren. Ach! zoo zullen  ÜIT HET LEVÉN VAN JÉSÜS; XJ ïefi ook onze voorrechten, die wij, boven duizenden Menfchen, boven vele Volken, hebben , en niet genoeg erkennen kunnen , onze ,ftraf te zwaarder maken, bij aldien wij door dezelve niet waarlijk gebeterd worden , en uitmunten boven hun, die deze hulpmiddelen misfen. God beware ons daar voor, dat wij zijne genade te vergeefs zouden ontvangen hebben! H. ] [Van alle die fteden, over welken jesus dit wee! uitroept, is niets meer voorhanden. Dit ieere ons, dat ftrafgerichten op groote zonden en ondeugden niet achterblijven, en dat God zijne bedreigingen vervult. — jesus fprak hier dan ook eene treurige waarheid voor menige Christelijke ftad , waar in zijne leere zoo vaak gepredikt wordt, doch waar men, des niet te min, geene bijzondere uitwerking befpeurt, maar roekloosheid en alle ondeugden de overhand ziet nemen. Maar heuchlijk is het voor den Menfchenvriend en Christen , wanneer hij ook hier verneemt, dat God de arme Heidenen , met infchiklijkheid , oordeelen , en van niemand meer afvorderen zal, dan hem gegeven is. Hier op be^ floot h ij zijne reden, welke, ongetwijfeld, veel wijd* loopiger geweest is, (volg. luk.) met deze belofte : ] Wie u hoort, hoort mij, en wie u veracht, veracht mij, maar wie mij veracht, veracht hem, die mij gezonden heeft. [Mijn God, wanneer uwe dienaars optreden, om mij de waarheden van uw woord en de zaligmakende leere van mijnen jesus te verkondigen, bewaar mij,  '14' ëBDBNièWAARDIÖËBÖEÉ mij, dat ik dan hun Voörftel niet vèrwaarlozè. Z{f zijn als dan uwe gezanten, die in uwen naam fpreken, én mij uwe bevelen bekend maak en. Maar geef Ook, dat ik allés ook van verre zoek te vermijdén , wat geringachting voor uwe dienaaren en Godsdienst zou aantbonen, en die bij anderen zou kunnen bevorderen. ] ACHT EN ZESTIGSTE AFDEELING. Wederkomst der zëventig leerlingen. Dankgebed van jesus aan God voor de openbaring van het Euangelie aan de geringen, en gelukzaligfpreking der leerlingen over de nadere kenniè met zijne per/bon en leere. Emftige nodiging aan de hulpbehoeftigen en verleiden, om ziek aan zijne betere leiding over te gevent luk. X: ij—26. Ondertusfchen kwamen de zeventigen fpoedïg weder (van hun gezantfchap, nog eer jesus Galilee volkomen verlaten had.) te rug. (meldden hem het gelukkig gevolg van hunne verrichtingen,) en verhaalden met groote vreugdebetuigingen, dat zelfs de duivelen hun onderdanig geweest waren , wanneer zij die, in zijnen naam, geboden hadden, uit te vaaren. Maar hij zeide tot hen: Ik zag den Satan  UIT HET LEVEN VAN JESÜg. tg tan als een blikfem uit den hemel vallen. (Ik heb het reeds gezien, dat de Satan, die foute aanklager der menfchen hij god, op 'f onverWagts uit den hemel is neder-getuimeld. Hij vermag das niet meer tegen U. Da* weet ik. Men vergelijke , hij dezé figuurlijk' uitdrukking, de fchilderijen , Job I: 6—11» m.1 : i — 7. êt'enb, XII: 7—12. H.) Zietl ik geve u magt, om op Hangen en adders te treden , (pm zelfs de vreeslij kjh maglen te bedwingen* Hei is eene lifpeeling op ps. XCï: 13. ) en om alle magt des vijilnds te overwinnen, en niets zal u benadeelen. Doch verheugt u daar niet zoo zeer over* dat de Geesten u moeten gehoorzamen ; maar verblijdt u veelmeer daar over, dat uwe namen gefchreven zijn in de hemelen: (datgij het geluk hebt, vari onder het getal der genen tg zijn , die ééns gelukkige iewooners van den hemel zijn zullen. ) [De gelukzaligheid, die ^esus aan de zijnen beloofd heeft, gaat tot over het graf, en is met geen goed dezer wereld te vergelijken De leevende hoop daar op, die elk Christen hebben kan , welke zijnen jesus door geloof en gehoorzaamheid vereert, is hem eene bron van het zuiverst en edelst vergenoegen , en vertroost hem krachtig, ook bij de grootfte wederwaardigheden van dit leven,] [Hier bij moeten we ons gedurig bepalen. Wij lopen anders gevaar, om ons te zeer te verblijden over 't gene onze blijdfehap minder waardig is. Wat zoude het ons toch baten , al waren ons alle de machten van de aarde en van de hel onderworpen , zo ons God niet in zijne gunste opnam en eene plaats in het hemelscli koningrijk fchonk? Het is groot en heerlijk, veel nuts te kunnen doen, hier op aarde, voor een lijdend menschdom, voor onkundigen en ongeöeffen- den;  ié gbdenkwaardiqmedeK den; maar, zal dit, voor ons zeiven, ware ftof vaïf blijdfchap uitmaken, dan moet er dé zalige bewust» heid bij zijn, dat wij, uit geloof en liefdé, werkzaam zijn. Verg. i kor. XIll: 2. Leeraars! 't is' heerlijk, anderen te helpen vormen tot burgers van het hemelrijk: maar 't zal dan eerst heerlijk zijn , als Uwe eigen namen ook op de rol der Hemelburgerert zijn aangefchreven. Elk die gelooft in christus" en Hem gehoorfaamt 4 behoort tot deze voor den hemel gevormde Maatfchappij: en geen Satans list of geweld zal hem van dit heil berooveri. De hemel juïeht dan over ons geluk: De Ferklager onzer broederen is neder geworpen, en zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams. Opens. XII: id* li. H.j matth. XI: 25— 27' luk. X: 21 —24. ..Ten zelfden tijde , (als Hij een oog peg op de zaligheden zijner leerlingen , en zich den gelukkigen1 uitgang van zijn verlosjing werk voorftelde,) verheugde Zich je sus in zijne ziel (recht van harte.') Ik prijze u harrlijk, zeide hij, Vader, Heer des he.mels en der aarde ! dat gij, het geen voor de wijzen en verftandigen, (dezer wereld, die uit bvergroote wijsheid mijne leere niet willen aannemen ,) verborgen is, aan de eenvouwigen en nederigen geopenbaard hebt. Ja , Vader 1 zoo was uw welbehaigen! [De waarheden van den Godsdienst vonden, bij' menfchen van eenvouwig verftand, die een geopend hart voor de waarheid hadden, die nederig, en op hunne kennis niet opgeblazen waren , zoo als bjj voor-  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. \f voorbeeld de leerlingen van jp.sus, vèelgrootwr ingang, dan bij de ffoodfche Geleerden, die zich verbeeldden wijs en ichrander te zijn.] [En, in deze uitkomst van zaken, moeten wij, met onzen Héér, eerbiedigen een Godlijk wijze, rechtvaardige eh goe* de beftelling. Voor disn , die door Waanwijsheid hunne oogen afwenden , blijft de waarheid bedekt i maar ze wordt openbaar voor de eenvoudigétt, dié een leerzaam gemoed betoonen. Laat ons dan toezien, dat niet naar Gods rechtvaardig oordeel, het Evangelie ons bedekt blijve ! Laat óns den hemelfchen Vader ootmoedig danken, wanneer wij zelvéri tot erkentenis en beoefferiing der Evangelieleer gekomen zijn! Laat ons, eindelijk, met christus; blijde zijn, over het geluk Van elk mensch , Van elk onkundig, zwak mensch en kind, dat tot kermis' der waarheid, en tot oprechte Godzaligheid, gebragt wordt j En , laat ons , met Hem , ook 's Heereh rechtvaardig oordèei billijken , over zoo vele hedendaagfche fchijnwijzeh , die hetbéneden zich achten £ bet eenvouwig Evangelie des Nazareners te gelooven, maar voor wieh ook daarörh dit Evangelie Ln zijne fchoonheid , heerlijkheid , heilzame en vertroostende kracht, verborgen blijft! Men vergelijke ook hier de teekening van paulus, in 't eerfte éri tweede Hoofdft. van den Brief aan de Romeinen. H. j Thans keerde hij zich weder tot zijne leerlingen én zeide: (door mij kamt men tót deze zalige kennis)'. Mij heeft de Vader, (in dit opzicht) alles overgegeven. Niemand kent den Zoon ( naar zijne waardi sn groote heftemming) dan'alleen de Vader; en nie- 11; Deel. P nia«  l8 GEDtNKf JARDlÖHÏDEll mand kent den Vader recht, dan de Zoon, en wien de Zoon zulks goedvindt te openbaaren. [De Jooden kenden God ook wel in zijne eigenfchappen; maar echter zëer onvolkomen. De beste, yolledigfte; en gerustftellende kennis van God hebben wij aan jesus en zijne leere te danken, j [Hier bij moet alles, wat ons oude en nieuwe Wijsgeeren, bij voorönderftelling , gevolgtrekking of gisfing , hebben geleerd , of geheel vervallen , of zeer verre achter ftaan. De eengeboren Zoon des Vaders, die heeft ons God verklaard. En welk een uitmuntend Perfoon moet Hij zelf zijn, wien niemand dan God de Vader kent? Hij, des Vaders evenbeeld, heeft idan , en van wege zijne Godlijke natuur , en van wege zijn zaligmakend werk, de rechtmatigfte aanfpraak op onze diepfte eerbiedigheid, en aanbidding* Ja, dat is ook thans des Vaders welbehagen, die zijnen Zoon., na deszelfs volbragt lijdenswerk, uitermate verhoogd, en het bewind over alle dingen in handen gegeven heeft. U kome dan, eeuwiggezegende Zaligmaker! onze dankbare lof en hulde toe! Openbaar U zeiven, en Uwen Vader meer en meer aan ons! Genees ons van onze dwalingen! Breid de kennis van den eenigen waren god meer over de afgodifche wereld uit! Maak ze , bij ons , meer vruchtbaar in de beöefTening der ware Godzaligheid! Dat zoo het Volk , 't welk zich naar Uwen naam noemt, U en Uwer leere waardig leve! Amen! H.j Gelukkig zijn dan die genen, welke zien, het gene gijlieden ziet , (te mts» , den mes si as tn zijne  uit het leven van je s us. if heil-aanbrengende leere.') Want ik verzekereu, vele Profeeten en Koningen hebben gewenscht te zien * (te beleven,) het gene gijlieden ziet, en hebben het niet gezien, en te hooren, het gene gijlieden hoort i en hebben het niet géhoord, [Hoe zoude zich een Moies, eeri David, een Jéfaïas , een Jeremias, verblijd hebben , zo ze dieri Verlosfer hadden mogen aanfchouwen, die ook door hun aan 't Nageilacht, van Gods wege, beloofd was. Doch dit was voor onze tijden, naar het Godlijk plan daar toe meest gefchikt, bewaard. Ja, vóór ónze tijden: want, fchoon den Perfoon des Verlosfers niet ziende , zoo kennen wij Hem toch , zoo veel wij voor die kennis vatbaar zijn, in zijne natuur, gezindheid, verdienfte, werkzaamheid en heerlijkheid. Óch ! was Hij maar meer de ftof onzer blijdfchap en verheuging! Stelde het Christendom maar meer prijs op zijne zaligmakende en hartverblijdende kennis! Was het maar ons gedurig ftreevert én verlangen, om, tot die volkomener kennis, eri naauwer verbintenis met Hem , te geraken, welke thans reeds , in de maatfchappij der gezaligden j door zoo vele Profeten en Apostelen , van alk tijden , genoten wordt. H. ] matth. XI: 28 — 30, Komt (derhalven} allen tot mij, die gij vermoeid én beladen zijt, ( die gij onder eiken last des levens , en ook onder den last der Joodfche Wetten en Kerkplegtigheden zucht , en dienvolgends naar verlosfmg verlangt! j ik zal u ( door, mijne betere en troostrijker Ba Gods-  20 GEDENKWAARDIGHEDEN Godsdienst - leere) verkwikken. Neemt mijn jük op u, (laat U door mij beflieren. H.) en geeft u over aan mijn onderwijs, want ik ben zachtmoedig en nederig van harte. (Aan mij hebt gij eenen liefde* rijken, zachttnoedigen , en meêgaanden Leer'dar, die niet trotsch en affchrikkend is , gelijk de Farizeën.) Ën dus zult gij dan zeker de waare zielerust bij mij vinden. Want mijn juk, (mijne leere, mijnwet) is zacht, en mijn last is ligt. [Delast, welke de joodfche Godgeleerden het volk door hunne menschlijke verordeningen en ijdel Ceremonie-werk oplegden, waardoor zij den buitendien reeds bezwaarlijken Mofdifchen Godsdienst nog bezwaarlijker gemaakt hadden, was zwaar eö affchrikkend , en kon de menfchen de ware zielerust niet fchenken. De leere van jesus integendeel was zacht, Melde de gemoederen gerust, verhief ze hemelwaard tot God en de deugd, en zijne voorfchriften waren geene willekeurige, maar zuiver' op de natuur der dingen gegronde geboden , die op de waare gelukzaligheid der menfchen doelden , en ook van de reden als zoodanig erkend en goedgekeurd werden. En deze groote uitmuntendheid van jesus zuiveren Godsdienst in vergelijking van alle overige Godsdienften moet gij ook erkennen, mijn Lezer, wanneer gij dien met een gemoed befchouwt, dat vrij is van vooröordeelen , en niet verblind door ondeugden. Dan zult gij moeten erkennen , dat hij den edelften en redelijkften dienst van God, welke met deszelfs verhevene eigenfchappen, en de groote oogmerken , die hij met de wereld heeft, het meest overeenkomt, van ons vordert j dat niets zoo zeer , vm,  UIT HET LEVEN VAN JESUS. fil tot onze gegronde gerustftelling in alle omftandigheden van ons leven, en tot aanvuuring en vermeerdering van onze liefde jegens God zoo wel, als ook tot verwekking en vermeerdering van onzen ijver in alle deugden , die ons waar geluk bevorderen, ftrekt, dan even deze veredelde Godsdienst van onzen Heere. Neem derhalven deszelfs heilzame voorfchriftenwaar, met alle uwe vermogens , en ftreef daar naar, om een waar Christen, een oprecht aanhanger en verëerer der leere van uwen jesus te zijn.] [Want dan eerst zult gij de ware rust uwer harten , het echt genoegen uwes levens, vinden. Dan eerst zult Gij het goede, dat U hier van Gods Vaderhand toekomt, recht fmaken; dan eerst zult Gè, onder de tegenfpoeden, welke U dezelfde Vaderhand toezendt, gelaten en wel te vrede kunnen zijn; dan eerst zal het uitzicht op de onzekere toekomst ophouden U te kwellen; dan eerst zult Gij met genoegen aan het fterfuur kunnen denken; en dat fterfuur zal U dan ook eerst en gemaklijk, ja zalig kunnen zijn. — Zeg niet: maar jesus eiseht zoo veel ! Want in den grond eischt Hij niet anders van U, dan geloof aan Hem , erkentenis van zijne liefde voor U, en toevertrouwen van U zeiven aan Hem, den besten, den eenigften, U van God gefchonken Zaligmaker. Daar dit vertrouwen is, daar is men gewillig, om al, wat de Wet van Christus gebiedt, uit te voeren, om dat men er niet aan twijfelt, of elk gebod is een gebod der hoogfte billijkheid en der hoogfte liefde. Trouwens , als zoodanig prijzen ze zich ook aan elk aan , die er de proef van neemt, en ze onderzoekt. En, wie eenmaal het lastige, het kwellenB 3 de,  %i GEDENKWAARDIGHEDEN de, het pijnigende, het flaaffche van den dienst de* zonde ondervonden heeft, en Hij koomt dan tot de vrijheid der kinderen Gods, 6 hoe erkent Hij dan; ,, Ja waarlijk ; heer jesus! Uw jok is zacht , *ÜW last is ligt; in Uwen dienst alleen vind ik de rust voor mijne zielek Wat al zorg en kommer legt de Mensch af, die ophoudt zijn vertrouwen pp zich zeiven, of op eenig fchepfel te Hellen, en; zich nu, met de kinderlijke gerustheid des geloofs, aan God den Vader en den Heer j. C. toevertrouwt. Wat al genoegens en verkwikking geniet Hij meer, onder alle de aangenaamheden dezes levens, wat al bemoediging en vertroosting onder de ramfpoeden yan dezen tijd, die, naar jesus les, de hemelfche en eeuwige dingen, niet meer beneden de aardfche en tijdelijke, maar verre boven dezelve fcbat en zoekt! Met hoe veel meer genoegen en vermaak vervult Hij nu de plichten, die Hij in de menfchelijke famenleving"niet verzuimen mag, en ook omtrent ondankbaren en boozen moet waarnemen, nu hij ze, niet meer, enkel om der menfchen wille, maar ter liefde, van God en Christus, heeft leeren verrichten! Hoe veel meer gemak heeft de Christen, die een kalm , yreedfaam , zachtzinnig , liefdragend gemoed betoont, naar jesus les, dan de Zondaar, die toornig , nijdig, boosaartig, onverdraagfaam, haatdragend is, Weik een rust, lichaamsgezondheid, helderheid'van geest, vrolijkheid en opgeruimdheid geniet de Christen, die naar '« Heilands bevel kuisch en eerbaar leeft, boven den flaaf zijner dierfche lusten, den lichtmis en lichtekooi, of boven den heimelijken en vreesachtigen dienaar van verboden wei" lust.  UIT HET LEVEN VAN JESUS. «3 Just. Hoe gemakkelijk en onbekommerd is bet leven van Hem , die, naar christus les, een iegelijk het zijne geeft, den hulpbehoevenden onderfteunt, een blij genot van Gods gaven neemt, en matig , ingetogen leeft! In hoe veel zorg en kwelling, daar en tegen, fteekt zich de onrechtvaardige, eerst om te bedriegen, daar na om zijn bedrog te bedekken , eindelijk om niet op zijne beurt bedrogen te worden. Met hoe veel ongenoegen en wanfmaak eet de gierigaart zijn brood: wat al arbeid en moeite kost hem zijn fchrapen en bewaren, bij dag en nacht. Hoe jammerlijk moet niet de verkwister, de gulzige en dronkaart, zijne levenswijs bezuren, met verlies van goed , .gezondheid , eer en leven ! Van wat al onmin , twist, partijfchap, vijandfchap en allerlei ongelegenheid houdt zich de Christen vrij, daar hij 's naasten eer en goeden naam onaangeroerd laat; terwijl de leugenachtige en kwaadfprekende menfchen zich in duizenden moeilijkheden fteeken. Waarlijk ! van welken kant men ook de geboden van christus befchouwt, ze zijn niet zwaar en moeilijk , zij brengen geen onrust en ongemak aan, gelijk die der zonde en ongerechtigheid. En , zo eens de geheele Maatfchappij zich naar jesus wet fchikte , zo de één den ander den dienst van God niet moeilijk maakte , maar in denzelven naar zijn vermogen bevorderlijk zochte te zijn, ó hoe veel meer rust, gemak en genoegen zoude er in de wereld wezen ! Dat ons nu de involging van 's Heilands bevelen moeilijker valt, koomt ook door het algemeen bederf, dat in de wereld heerscht, en de tegenkanting van ongehoorfamen en boozen ; doch dat is niet de fchuld van B 4 J««  £4 gedenkwaardigheden jesus, of zijner wetten. Doch, den meesten te« genftand vinden wij in onze eigene verkeerde, zondige neigingen, die zich aan die wet niet willen of kunnen onderwerpen : van hier de moeilijkheid en, Jlrijd, die er met het betrachten van 's Heilands geboden verbonden is. Evenwel ook dezen last maakt onze goedertieren Heer ons draaglijk. Niet alleen oeffent Hij een onbegrijpelijk geduld met ons, wetende wat maakfel wij zijn , en gedachtig zijnde , dat wij Hof zijn; niet alleen verfchoont Hij ons met pdelooze ontferming; maar Hij geeft ons ook allerlei onderwijs in onzen plicht, allerlei opwekking en, aanmoediging tot denzelven; Hij geeft zijnen Geest, edele gezindheid, moed en kracht, om de moeilijkfte. plichten te betrachten, de grootfte opofferingen te doen. Met één woord, voor elk , wie hij ook zij, is zijne genade genoeg, zijne kracht wordt in zwakheid volbragt. Hij legt geen last op, dien Hij zelf niet met lust leert, en helpt dragen. Dat ondervon» den wij, Medechristenen ! en wij bejammeren het, dat wij niet eerder dit juk óp ons genomen, dat wij het niet gewilliger gedragen hebben; want door onwil alleen kon het ons zwaar vallen. Gelooft het elk die dit leest! Ik bid U, weest wijs! Ja, jesus . zelf roept het U , met medelijdende liefde, toe : ,, Mensch , wie Gij zijt! Oude! Jonge! neem mijn „ juk op U, en leer van mij, om dat ik zachtmoe„ d.ig hen , en gij zult rust vinden voor Uwe zies, len:. Want 't juk is zacht en de last is ligt, die „ ik opleg." Over dit onderwerp kan ook de Lezer ^ene aangenaam gefchreven Verhandeling lezen van fijnen lieven Vriend Prof. e. tin ga, te.n. betQg.e. voor,.  uit het leven van jesus. voor de gemakkeiijheid van de Evangelifche plichten, of den Godsdienst van jesus, in de Verhandelingen uitgegeven door 't Haagsch Genootfchap tot verdediging van dm Chriftdijktn Godsdienst, voor 't jaar I794. H.] Wat vreê heeft elk, die uwe wet bemint! 3, Zij zullen aan geen' hinderpaal zich ftooten. ,, Ik, heer, die al mijn blijdfchap in U vind. Hoop op uw heil met al uw gunstgenooten: 'k Doe uw geboón oprecht en welgezind; „ Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdrooten. psalm CXIX: 83. NEGEN EN ZESTIGSTE AFDEEUNG, Proefvraag van eenen Wetgeleerden aan jesus, en bepaald antwoord op dezelve. Verdere verklaring over de tegenvraag van dezen man, wie onze naasten is? in de gefchiedenis van den barmhartigen. Samaritaan. luk. X: 25 — 37. Eens (als jesus nu, op zifhe laatfte reize naar Jerufalem was,) trad een Wetgeleerde tot hem, die, om hem op de proeve te (tellen, (of hij iet teB. 5 ge*.  gedenkwaardighedfm ten de wet en de vaderlijke inflellingen zou voortbren%en, waar over men hem naderhand bij het volk verdacht zou kunnen maaken,) de vraag voorftslde ; JMeester, wat moet ik doen, opdat ik het eeuwige leven verkrijge? [Om dat jesus, in zijn onderwijs, niet zoo veel werks maakte van het verklaren der oude wet, om dat Hij op de onderhouding van alle de oude inftellingen niet zoo aandrong, om dat Hij niet altijd zoo van moses fprak, als dit bij de Joodfche Leeraars de gewoonte was, meende men altijd, dat Hij den waren Israëlitifchen Godsdienst benadeelde: en, door diergelijke ftrikvragen, meende men den Heiland van deze vermeende misdaad te zullen kunnen overtuigen. Jesus konde dus niet beter dezen Vrager befchamep en overtuigen, dan door eene wedervraag, in welke'Hij zijne achting voor de Zedewet van Mofes ten klaarften betoonde. H. ] tesus antwoordde hem : wat ftaat er in de Wet, ( tiaar den hoofd- inhoud der wet,) gefchreven ? hoe leest gij daar? Hij antwoordde: Gij zult den Heer* uwen God liefhebben van gantfcher harte, van gantfcher ziele , met alle uwe krachten , met uw gantfche. gemoed, (dat is boven alles , oprecht, onverdeeld, vuurig, werkzaam, en onophoudlijk,) als u zeiven. Gij hebt wel geantwoord, hernam jesus, doe dat, zoo zult gij zalig worden. [Maar zullen wij dit kunnen doen? Zullen wij, door de gehoorfaming van deze wet, door zulk een volmaakt liefhebben van God en onzen naasten, onze zaligheid kunnen bevorderen? Deze Wetgeleerde meen-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 2? meende, ja! Hij zogt, gelijk de Farizeën van zijpen tijd zijne rechtvaardiging bij God, door de onderhouding der wet , fchoon hij daar in , boven Velen van zijnen tijd, beter dagt, dat hij, niet de de Wet der plechtigheden, maar de Wet der zeden, voor de Hoofdwet van den Israëlitifchen Godsdienst hield. Het woord van jesus: „ gij fpreekt wel, „ doe dat nu ook!" was gefchikt, om den Man te doen gevoelen, dat hij nog in lang niet deed, wat hij doen moest, en wat bij zelf erkende, de hoofdzaak in den Godsdienst te zijn. Doch hij bleef voor dit woord van befchaming doof, wilde toch zich zeiven rechtvaardigen, en had dus nog al eene nadere hefchamende les nodig. Zoo handelde jesus met de menfchen. Hij konde, voor dat Hij geleden had, de leere van onze rechtvaardiging uit genade om 't lijden en fterven van Gods Zoon, niet zoo voordragen, als ze naderhand, op zijnen last, door den bekeerden Farizeër Paulus is voorgedragen. Doch Hij zogt de menfchen hunne behoefte aan deGodlijke genade te doen gevoelen, en hun daar door van den Farizeeuwfchen hoogmoed af te brengen. Wij, die nu het klaarst onderricht hebben van 's Heilands verdienfte, als den eenigen grond onzer vrijfpraak bij God, wij willen nu niet, wij moeten althans niet willen, door eigep werk zalig worden , maar door dat geloof in jesus christus, het welk Hij zelf, zoowel als zijne Apostelen, het allereerst vorderde. Geloof in den Heer J. C. en gij zult zalig worden! Geloof in Hem, die den godloozen vrij fpreekt en rechtvaardigt , om Christus wil en uit genade de zonden vergeeft. — 'Dit geloof, dit vertrouwen, op den gena-  2B GEDENKWAARDIGHEDEN digen God en Vader, dit vertrouwen op den berm* hartigen Zaligmaker, moet U nu drijven, om God lief te hebben boven al, en met Uwen naasten zoo te handelen, als gij zelf meent recht te hebben om te eifchen, dat hij met U handelt. Hier in moet nu uwe Euangelifche Godsdienst blijkbaar worden. Want, gelijk het, zonder geloof, onmogelijk is Gode te behagen , zoo zal ook zonder heiligmaking niemand den Heere zien of zalig worden. H. J Waare dankbare liefde tot God, als men hem boven alles hoogacht, zich in hem meer dan in alles verblijdt, naar zijne gunst verlangt, en hem welbehaaglijk tracht te wezen , zoodat men deze toegenegenheid tot hem ook door alle zijne handelingen, en door eene beftendige en onwrikbare gehoorzaamheid, aan den dag poogt te leggen (i joh. V : 3.) benevens eene hartelijke liefde tot zijne menfchen, waar toe jesus allerwege, als tot de hoofdzaak van den Godsdienst, opleidt , moet dan ook de hoofdgezindheid van eiken waaren Christen zijn. Eene zoodanige heerfchende gezindheid is het wezen van alle redelijke Gods-verëering, en dezelve fteeds meer en meer te bevorderen, en te verfterken , moet dan ook het ernftig pogen van eiken waaren Christen zijn. p Christen, wees nog zoo geleerd, nog 200 belezen in de Schrift, nog zoo geoefend in disputeeren over den Godsdienst, indien het u aan deze liefde tot God en zijne menfchen hapert, dan hebt gij nog geenen Godsdienst, dan hebt ge nog geen waar levendig geloof, dan zijt gij, om met Paulus te fpreken 1 kor. XIII; 1, a. niet meer dan een  uit het Leven Van jesus. 29 klinkend metaal, en eene luidende fchel, dan zijt gij niets. Alle uwe , ock naar den uiterlijken fchijn goede handelingen, zijn onzuiver gebrekkig, en van baaren fchoonllen luifter beroofd , indien zij niet Uit geloof en dankbare liefde tot God haaren oorfprong nemen. IJdelheid , eigenbaat, eerzucht of de ijdele hope, om ze bij God in rekening te brengen, tegen den dag der algemeene vergelding, zijn er dan gemeenlijk de fterkfte drijfveeren van. Ach I hoe menig een houdt reeds op, het goede te doen, wanneer hij er geen tijdelijk voordeel bij vindt! Zonden, waarvan hij gelooft, dat zij verborgen blijven j en hem in haare naaste gevolgen niet fchaden zullen, begaat hij dan, zonder fchroom. Hijiskuischj matig , eerbaar , maar hij is het enkel, omdat, eri zoo lang zijn tijdelijk belang het hem gebiedt. 11ij is weldaadig , maar enkel om daar mede te pralen én te pronken; goedaartig jegens éénen mensch, maar1 veellicht hard en wreed tegen anderen; de beleefde bevallige man in gezelfchappen , maar mogelijk de dwingeland in zijn eigen huis. J Maar hij, ( de wetgeleerde, wiens hoogmoed door dit korte: doe dat! toch min of meer beledigd was, en die daar voor niet aangezien wilde zijn, ah of hij tot hier toe dit voorfchrift der Godlijke wet "niet had waargenomen,') zeide, om zijne deugdzaamheid te toonen, (en tevens door eene tegenvraag het vermoeden van zich af te keer en , als of hij zich getroffen voelde,) tegen jesus: Maar wie is mijn naaste? [Ook hier hadden de Farize'ên en leeraars izxjoo. den de wet van God weten te verdraajen, en naar hun  gÖ GEDENKWAARDIGHEDEN hun eigenbelang uit te leggen. Te weten, zij bepaalden het gebod , bm den naasten lief te hebben , enkel tot hunne landslieden , geloofsgenoten , eri vrienden. Indien jesus, naar deze verkeerde Joodfche uitlegging, geantwoord had; elk Israëliet is uw naasten , dan zou de Wetgeleerde zijne onberispelijkheid in dit nuk tegen hem hebben zoeken te beweeren, zoo als hij geloofde, dat zijne liefde tegen God boven allen twijfel was.] jesus hernam hier op, (terwijl hij zich tot hei inwendig gevoel van den vraager wendde, en het antwoord in een verhaal oppot.') Zeker iemand, (te weten, een Jood) reisde van Jerufalem, langs den openbaren weg naar Jericho. (welke weg, wegens roverijen en moorden, die er meermalen voorvielen , berucht was.). Onderweg werd hij van roovers aangevallen , welke hem uitfchudden , en nog bovendien wondden , en half dood, ( in zijn bloed gewenteld , ) lieten liggen. Bij geval gebeurde het, dat et een Priester langs dien zelfden weg kwam. Die werd den ellendigen ontwaar , en — reisde voort. Insgelijks kwam er ook een Leviet op die plaats, deze befchouwde den ongelukkigen man, en vervolgde zijnen weg. Eindelijk kwam er ook een Samaritaan op zijne reize voorbij , en als deze hem in 't oog kreeg, werd zijn hart door medelijden geroerd, hij pïng tot hem, verbond zijne wonden, die hij met wijn en olie begoot. Vervolgends hief hij hem op zijn lastdier, voerde hem (te voet naast hem gaande) in de herberg, en paste hem daar op. Den volgendeiat morgen bij zijn vertrek haalde hij tweë denariën , f naar onze munt omtrent twee zestehalven,) uit , die bij aan den waard gaf, met deze woorden: pas herri zorgvuldig op, en alle kosten , die gij nog verder Zult doen , zal ik bij mijne terugkomst betalen. —* Wat meent gij nu wel, vraagde jesus nu den Wet-  Uit HET LEVER VAN JESUS. git geleerden, wie van deze drie was wel de naaste van den genen, die onder de roovers gevallen was ? Hij antwoordde: De geen, die hem barmhartigheid bewees. Hier op zeide jesus : Ga heen en doe desgelijks. [Dus werd de Joodfche Wetgeleerde gedwongen — zijn eigen gevoel noodzaakte hem er toe —« om het liefdeloos en koelbloedig gedrag van twee aanzienlijke Jooden, den Priester en Leviet, jegens hunnen landgenoot, als godloos te veröordeelen. Hij was gedwongen, de edele handelwijze van eenen bij de Joden gehaten Samaritaan te prijaen. Hij was gedwongen, om het als zijn' pligt te erkennen , dat bij zich ook aan andere menfchen , welke geene Jooden waren , zelfs aan Samaritanen , op zijne beurt als den naasten bewees.] [En, indien Hij zich zeiven toetfte, had hij thans gelegenheid, zijne gebrekkige deugd te zien , en te ontdekken, hoe verre hij nog af was, om door zijn goed doen het eeuwige leven te verkrijgen. H. ] [Ook voor ons, Christelijke Lezer, is dit gezegd: Ga heen en doe desgelijks! Zoo hartlijk, zoo werkzaam , zoo belangeloos, behoorde onze liefde ook te zijn, als zij bij den Samaritaan was: alfchoon er ook ongemak, moeite, kosten, en zelfs levensgevaar , met het beoefenen derzelve, gepaard mogten gaan. Want zoo beminde de Samaritaan. Onze liefde behoorde zich, niet alleen tot onze bloedvrienden en bekenden, maar tot alle menfchen, dien wij iet goeds bewijzen kunnen , uit te ftrekken. Wie derhalveu uwe hulp behoeft, al ware hij ook varï  3S GEDENKWAARDIGHEDEN ieder een gefmaad en veracht, al behoort hij voords niet tot uw volk en tot uwen Godsdienst, niet tot uwe vrienden èn bekéndén , al ware hij zelfs uw vijand, 't zij Ü genoeg, hij is een mensch, hij is üw naasten , en de wet der liefde verbindt u,therri te helpen, waar gij Hechts kunt.] [Wanneer Gij dan juist een' elendigen ontmoet, gij juist boven anderen gelegenheid krijgt, om hem wel te doen, laat u dat Godlijke roeping zijn , om U zijns aan te trekken. Zeldfaam koomt meriinhet geval, dm iemands, leven te kunnen redden , en hem zulke allergewichfte dienflen te doen, als hier de Samaritaan deed; inaar elke mindere dienst en hulp-betooning is Godé aangenaam, zo ze Hechts met een goedwillig hart gefchiedt, uit bezef van onze verplichting aan den bemelfchen Vaderen denHeere jesus christus, om een iegelijk, die met ons een kind is van 't groote huisgezin Gods, als eenen mëdehuisgenoot wel té te doen. Hoe moeilijker, intusfchen, deze pligtsbetrachting door de omftandigheden wordt gemaakt, hoe minder wij door bijzondere betrekkingen aart den eiiendigeh verbonden zijn , hóe edeler dezelve Wordt. O Christen ! hoor toch 's Heilands les l Indien Gij lief hebt, die U liefhebben, Wat loon hebt Gij? doen niet ook de flechtfle menfchen zoo? Keur, niet Hechts, deze les goed, prijs niet Hechts den Samaritaan, maar dóe Ook alzoo ! Doe zoo , in eene Eeuw, in welke dé onverdraagfaamheid in fommige opzichten fcbijnt minder te worden, maar in welke Ze in andere betrekkingen eer vermeerdert. Prent het U zeiven , elkander, en uwen kinderen, in eert tijd van zoo vele partijdigheden en hatelijkheden te els  üIT HET LEVEN VAN jësüs. 33 toch diep in, dat ook zij, die van ons, in Godsdienftige of (taalkundige begrippen, verfchillen , die in beiden dwalen en zondigen , evenwel Onze me* demenfchen, bovendien, of medeburgers , of medeChristenen zijn , en door liefde moeten gewonnea Worden* H* ] Welzalig hij, die zich verftandig draagt „ Bij een ellendig mensch.' „ De heer zal hem, wanneer hij treurt en klaagt j Bevrijden naar zijn wensch." enz. psalm XLI: i» ZEVENTIGSTE AFDEELING. Jesus in het huis van maRthA. Zijn oordeel over het gedrag van deze vrouw en hare zuster MARia. Gemeenzaam gefprek met zijne leerlingen over het gebed» j bebben Jesus reeds dikwijls in gezelfchap gezien van ingebeelde, eigenbelangzoekende lieden, en zulken, die zijne vrienden niet waren, die hem of verfpiedden, of hem, gelijk de Wetgeleerde in de voorgaande Afdeeling , door allerhande listige vragen zochten te bederven. Zijn gedrag bij deze II, Deel, C ge-  ^4 GEDENRWAAft DÏÖHÉDE £ gelegenheid, de wijze, op welke hij hunne valftrlk* ken ontging, en zijne reden waren daarbij altijd merkwaardig, leerzaam en onderhoudend voor den Toehoorer. Bijzonder moest het eiken Waarheidlievenden en weidenkenden mensch het grootfte genoegen geven, wanneer hij de waarheid, tegen de herhaalde aanvallen der Farizeefche fpitsvinnigheid , op de beste wijze verdedigd, gered, en in haar volle licht gefield zag. Doch, niet min leerzaam was het, ja het geeft zelfs een grooter genoegen, hem , in zijne gemeenzame verkeering met vrienden en edeldenkende menfchen, te befchouwen. Wij zullen jesus thans in een zijner gemeenzame uuren gadejlaan, die hij, in den fchoot der vriendfchap , te JBethaniën, in het huis van martha, doorbracht,} luk. X: 38—42. Op de reize (.het is onzeker, op de laatfte, of op eene andere reize naar Jerufalem,) kwam jesus met zijne leerlingen in een vlek, (het welk Bethanië heette, vergel. joh. XI: 1. ) alwsar zekere vrouw, met naame martha, hen zeer vriendelijk in haar huis ontving. [Zij was derhalven waarfchijnlijk eene weduwe, welke haare zuster mariëï, en haaren broeder lazarus bij zich had. Deze drie behoorden tot de Welgezinde en deugdzame Isra'èliten, met welke jesus kennis maakte, en die hij meermaalen, bij zijn doorreizen , en wanneer hij zich in de hoofdflad onthield, van welke Bethanië niet ver aflag, plagt te bezoeken. Wij zullen hem , in 5t vervolg, nog ver-  •UIT HET LE?EN VAÏ» TESUSi 35 véffcheiden keeren in den fchooi van dit kleine huisgezin aantreffen.] Deze martha nu had eene zuster, met name mariü, welke aan de voeten van Jesus ging zitten (gelijk leerlingen gewoon waren te doen. luk. II: 46. hand. XXII: 3;) en zijn onderwijs begeerig aanhoorde, martha integendeel, die zien met het toebereiden der maaltijd ongemeen veel werks gaf, (en gaarn ook, na het verricht werk Ê Heilands onderwijs genieten wilde'. H.) kwam haastig tot jesus, en zeide: Heeie, kunt gij het zoo aanzien , dat mijne zuster mij de zorge , om u te onthaalen, alleen overlaat ? Zeg haar toch, dat zij mij eene hand leene. Maar jesus gaf haar tent antwoord : mart ha , martha , gij geeft u te veel zorge en moeite, maar één ding is nodig, mar 1 a' heeft het beste deel verkozen, en dat moet haat aiet benomen worden. [Eene zachte beliraffing voor martha, waar in jesus wel haare zorgen voor het huishouden, en haare bezigheden niet berispte, dié zij met een goed hart en uit vriendfchap jegens hém deed , doch Waarin hij haar nogthans te kennen gaf, dat er nog andere en meer nodige zorgen zijn, die men, bij de bezigheden van dit leven, niet uit hét oog moet verliezen , te weten , den geest, door het aanhoorea van ónderwijs, met kennis en godzaligheid te voeden, het welk ware, duurzamer, vootdeelen gaf, dan hare al te groote bezigheid, om vele en uitmuntende fpijzen voor hem te bereiden, dewijl hij ten zoo overvloedig onthaal niet begeerde ] [Ook deze beftraffing, zal zeer nuttig zijn voor menige Christelijke Huismoeder, wier vlijt en nijverheid, Cs ïö  g5 gëdénk'w'aar.dïghéden in het verzorgen van hare kinderen en huishouding*'j wel prijslijk is , maar alleen daarom te dikwijls be* rispelijk wordt, om dat ze onmatig is, Lieve Maftha's! het is prijslijk, dat Gij op uwé huishouding goede acht hebt; dat Gij niet den tijd, daar toe gegeven , in de kerk , in Uw bidvertrek, of' in vroome gezelfchappen , doorbrengt; en dat Gij de vlijtige waarneming van dit Uw beroep ook als een Godsdienstplicht , om des Heeren wille , waarneemt. Maar is dan al die arbeid , die Gij U zelve, en Uwe dienstboden, vroeg en laat, geeft, zoo nodig? Zoudt Gij geene zuinige, opmerkfame , vlijtige, nuttige Huismoeders zijn, al Was Uwe zorg een weinig draaglijker, de omfiag wat minder? Kondt Gij U zeiven, en de genen, die U helpen moeten, niet wel een uurtje befparen, tot het bijwoonen van den openbaren Godsdienst, tot bet overdenken van jesus woord, tot het eenzaam vertrouwlijk omgaan met den besten vriend , en tot het onderwijs Uwer kinderen? Waarom maakt Gij het U, met de aardfche dingen , zoo bezwaarend, dat U dikwijls tijd en lust tot de hemelfche ontbreekt? Hoor toch jesus woord, die met medelijden al uwe moeite ziet, en U daar van wil aftrekken, ook door dit woord: één ding ff nodig! Op dat ééne nodige, dat goede deel, dat zich MARia had uitgekozen, behooren wij allen, Mannen en Vrouwen, het gezet te hebben Ach! hoe veel tijd verbeuzelen we , met onnodige dingen! Hoe vele dingen befchouwen wij als nodig , die, "voor ons waar en eeuwig welzijn , nutteloos , en dikwijls fchadelijk, zijn! Hier hebben wij eene be« ftemming voor de tegenwoordige Maatfchappij, die niet  VIT het leven van jesus,. Ja elk, die prijs op ware vriendfchaplijke genoegens in het gezellig leven ftelt, moet liever een uurtjen, in een nuttig , (lichtelijk „ leerfaam, gul gefprek , dan aan een overvloedigen maaltijd, flijten; liever op een vriendelijk gezelfchap, dan op keur van fpijze en drank, onthalen en onthaald worden. H,] [Hoe leerzaam moeten de overige gefprekken van jesus met deze edele vrienden en vriendinnen geC 3 ' weeat  3$ gedenkwaardigheden weest zijn! Doch wij vinden, over het geheel, zeef weinig van zulke huislijke toneelen in de Euangehegefchiedenis verhaald, qm dat het met het doel der heilige fchrijvers meer overeenkwam, ons den Heiland, naar zijn openbaar ambt, dan naar zijne meer bepaalde betrekkingen, te leeren kennen. Doch de verhaalde zijn genoeg, om hem aan ons, als den tederlievenden Zoon , en edelgezinden vriend en bloedverwant, kenbaar te maaken. Des te meer is ons daar tegen opgetekend van zijne gemeenzame verkeering met zijne leerlingen, welke, als 't ware, zijne broeders en bloedverwanten waren. Men merke, uit het geen terftond volgt, zijne gemeenzame en'leerrijke gefprekken met hun op ; men merke op het vertrouwen en de vrijmoedigheid, met welke zijne leerlingen met hem fpreken , niettegenftaande den eerbied, die zijn perfoon hun ingeboezemd had.] luk. XI: i—13* Als hii ééns op zekere plaats gebeden had, zeide , tia het eindigen des gebeds , één zijner leerlingen teeen hem: Heere, leer ons toch bidden, gelijk ook jqhannes zijnen leerlingen geleerd heeft. [De leerlingen befpeurden, telkens bij en na het gebed, eene bijzondere vuurigheid en opgewektheid bij hem. Dit verwekte thans in fommige de begeerte , om ook zoo te kunnen bidden. Aan het boven reeds gegeven gebeds-voorfchrift zullen zij misfchien bij deze vraag niet gedacht hebben.] £ Waarfchijalijk wierd ook dit verzoek gedaan door  UÏT HET LEVEN VAN JESUS. 39 eenen Leerling, welke het vorige jaar niet bij jesus was geweest: mogelijk door éénen der discipelen, die, op de jongfte reis, iels van een formulier, door johannes voorgefchreven, gehoord had. H.] Hij fprak dan tot hen p' Wanneer gij bidden wilt, ''zoo bidt dus: Onze Vader, die in de hemelen zijÉ4 Uw naam worde geheiligd ! Uw koningrijk kome l Uw Wil gefchiede gelijk in den Hemel, zoo ook op de aarde! Geef ons eiken dag, ons dagelijksch brood! vergeef ons onze zonden, gelijk wij ook den genen vergeven, die tegen ons misdaan hebben: En laat ons niet in verzoeking ten kwaade komen, maar verlos ons van den boozen! (o/het booze!) [ Hier herhaalt jesus dus nogmaals dat kort gebed, hetwelk hij reeds eenmaal zijnen leerlingen had aangeprezen : en waar van de Lezer eene nadere opheldering, en aanwijzing tot het praktikaal gebruik deszelven vinden kan , in het Eerfte Deel, bladz, 233. verv. In plaats van andere en wijdlopiger voorfchriften van gebeden te geven, zocht jesus veel meer in zijne leerlingen eene zoodanige gemoedsgeftalte te wege te brengen, met welke het bidden hun eene ligte en aangename zaak werd; hij zocht in hun eenen waaren , kinderlijken, en aan God overgegeven zin, een vast , en onwrikbaar vertrouwen op de Godlijke goedheid, voorzienigheid en hulpe te verwekken, hetwelk de hoofdzaak bij alle gebeden is, die belofte van verhooring hebben. En daar toe moest ook het volgende vaorltej dienen. ] Vervolgende sside hij tot hen: ftelt u, ééns het ge» C 4 v«l  '40 GEDENKWAARDIGHEDEN val voor: iemand van u had eenen vriend, tot wien hij, des middernachts (gevolglijk op den ongelegenften tijd, doch een tijd op welken men , in het Oosten, 'gelijk in andere warme Landen , veel reist,) kwam , en hem toeriep: vriend, leen mij toch drie brooden. ■( Men denke hier aan de dunne brooden der Oosterlingen , in de gedaante van koeken, waar van men er ligt drie nodig had, om een gast te onthaalen , > want daar is zoo een vriend van de reize tot mij gekomen , en ik heb hem niets voor te zetten. Zou wel de geen, die in huis is, antwoorden : laat mij met rust, de deur is reeds gefloten, en mijne kinderen zijn allen bij mij in de flaapkamer, ik kan. thans niet opftaan en u geven ? Zeker, indien hij ook niet ppftaaten hem geeft, dewijl hij zijn vriend is, zoo zal hij toch, wegens zijn aanhoudend kloppen, opftaan, en hem het nodige geven. [Als nu menfchen dus reeds gewoon zijn te handelen , dat zij eindlijk door uw dringend bidden zich laten beweegen, om u het geen gij verzoekt te geven, hoe lastig het hun ook valt , hoe veelmeer zal zich God, de Algoede, op uw ootmoedig en aanhoudend gebed, dat gij, in vertrouwen op zijne hulp, en vrijmoedig, voor zijnen troon brengt, gereed laten vinden, om u het gebedene te geven, Wanneer het u nuttig is.] Ik zeg u daaröm: Bidt, en u zal gegeven, worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Want die bidt^ die ontvangt, die zoekt, die vindt', en die klopt, dien wordt opengedaan. Welk Vader onder u zal wel zijnen zoon een* fte en geven, wanneer hij hem om brood bidt; pf hem eene (lang; geven, wanneer hij om een'visch verzoek t; of hem een fcorpiöen aanbieden, wanneer, hij geer n een ei hebben wil? Wanneer gijlieden nu „ die  UIT HET LEVEN VAN JESUS. At die toch boos zijt, (in vergelijking met God, ) uwen kinderen goede gaven weet te geven, hoe veelmeer zal dan de Hemelfche Vader zijnen Heiligen Geest aan den genen geven, die hem daarom bidden, (opdat zij door denzelven wijs, goed, en gelukkig mogen worden ?) [De Lezer vergelijke hier bet voorbeen gefcbrevene in het Eerjie Deel, bladz. 260 — 262. en mogt dan .de bepeinzing van 's Heilands vermaning en vertroosting bij Hem de rechte uitwerking hebben ! Want is er één voorfchrift en belofte , 't welk op 't doorgaand beftnan eens Christens invloed behoort te hebben, het is dit. Wil de Hemelfche Vader den Heiligen Geest geven, dan is er geen reden, om te zeggen: mijne verbetering is zonder hope! al bevinden wij dan ook nog zoo veel zwakheid en bederf in ons, al is. dan de booze Geest nog zoo imchtig en werkfaam, al fchiet aller fchepfelen wijsheid en kracht, om ons waarlijk te verbeteren, nog zoo verre te kprt. Gods Heilige Geest is genoegzaam, om in alle behoeften te voorzien, om alle gebrek te vervullen, om allen tegenftand te overwinnen, om alle bederf te genezen , en een leven uit den dood te geven. En, fchoon wij ook niet weten, wanneer en hoe Hij gegeven wordt en werkt, Hij wordt evenwel aan -allen, die er om bidden, gegeven , en Hij maakt zich kenbaar voor ons zeiven aan de uitwerkfelen van geloof en liefde in ons hart, en voor anderen , aan de vruchten der ware Godzaligheid in pns fpreken en doen. — Wordt die Geest op het bidden beloofd, dan belmoren wij ook om denzelven, met ootmoed en vertrouwen, te [meuken : och! C 5 fchonkt  42 GEDENKWAARDIGHEDEN fchonkt Gij mij de hulp van uwen Geest ! en, in alle pnze ondernemingen en bemoeijingen , in al ons waken en ftrijden, in dankbaare erkentenis, en nederig afhangen van Hem werkfaam te zijn, volgens p au lus les: werkt uwe zaligheid met vreeze en beven, met de uiterfte zorgvuldigheid, want het is God, die in u werkt, beide het willen en werken paar zijn welbehagen. — H. ] EEN EN ZEVENTIGSTE AFDEELING. jesus neemt de nediging van eenen Farizeër ter maaltijd aan. Afgeperfie verdediging van zijn gedrag op dezelve. Harde ftrafprediking tegen de Farizeefche geveinsheid. Vruchteloze pogingen dezer lieden, om zich aan hem te •wreeken, luk. XI: 37— 54. [Nergens leert men de Farizeên, welke in de Euangelie- gefchiedenis eene zoo flechte en fnoode rol fpelen, heter kennen, dan uit de volgende fchildering, welke jesus ons van hun gegeven heeft. De aanleiding daar toe was de volgende: Als jesus ééns eene rede tot het volk gehouden had, verzocht hem een FarizeSr , dat hij bij kern  uit het leven. van jesus. 43 hem het middagmaal wilde houden. (Waarfchijnop eenen Sabbath, welke dag, na het eindigen van den Godsdienst, gemeenlijk met maaltijden , tot welken men elkander nodigde, plagt bejloten te worden.-) Hij ging dan met hem, en zette zich (zoo hij gekomen was, zonder eenige voorafgaande plegtighetd en reiniging,) aan tafel. Als nu de Farizeër zag, dat hij het wasfchen (der handen) voor het eten naliet, .Verwonderde hij er zich over. [_ Men gaf deswegens vrij duidlijk zijne verwondering te kennen, j e s us, die dit gebruik zeker niet uit onachtzaamheid, gelijk weleer zijne leerlingen, maar met opzet, om hen te onderwijzen , had nagelaten , moest zich derhalven verdedigen. Doch dit kon hij niet doen, zonder regelrecht de fnoode grondregels dezer huichelaaren aan te tasten. Hij deed het, gelijk hesz zegt, met eene zoo zegevierende taal der waarheid en van ijver voor rede en Godsdienst, dat zij nog van niemand zoo fcherpe inverdiende verwijtingen hadden moeten hooren.] Hier op zeide de Heere tot hem: Gij Parizeen, reinigt thans wel het buitenlte van uwe bekers en fchotelen ; maar uw binnenfte is vol roof en boosheid. O gij dwaazen, heeft hij, die de buiten zijde eereinigt heeft, daarmede nu ook het binnenlte gezuiverd? — Geeft veelmeer van het geen gij hebt, aan de armen, (weest, verre van gierigheid en onrechtvaardigheid , en andere fnoodheden , werkzame menfchenvrienden,) dan is u alles rein. .( Dan kunt gij zonder fchroam van U te verontreinigen , ook met ongewasfchen handen eten. H. ) üoch , wee u , gij 'Parizeen, die gii de munthe, wijnruit, en alle foorten der (gering/ie) kruiden vertient, en daartegen de pligten van gerechtigheid en billijkheid, als ook  44 gedenkwaardigheden de liefde van God verwaarloost- Deze pligten behoordet gij hoofdzaaklijk te beoefenen, en dan kondt gij ook het eerlte doen. [De Wet 3 B. mos. XXVIT ; 30. 4 B. mos. XVIII: 2.1, § B. mos. XIV: 22. gebood, tienden van alles te geven. Doch daar in was onbepaald gebleven, of zulks zich ook tot deze kleinigheden uitftrekte. De Farizeè'n beweerden dit en deeden zulks, om daar door te toonen, dat zij de wet tot het kleinfte toe ftipt waarnamen. — Diergelijk eene naauwgezetheid vindt men bij alle huichelaren. In kleinigheden, en in de waarneming van uitwendige Godsdienstplegtigheden, zijn zij (tipt, maar in de gewigtigfte dingen , in de beoefening der hooger pligten, zijn zij zonder geweten.] Wee u, gij Farizeeën , die gij in de Synagogen geern boven aan zit, en u op de markten geerne met allen eerbied laat groeten. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeën, gij geveinsden, gij zijt den verhorgen graven gelijk, over welken de menfchen heengaan , zonder het te weten. ( Het uitwendige is fchoon en verblindt zelfs menig eenen, die het geen verborgen is, niet ontdekt.) Meester, dus viel hem hier een Wetgeleerde in de reden, met deze woorden beledigt gij ook ons. [Niet alle Farizeën waren Schrift- of Wetgeleerden. Dezen waren de eigenlijke Godsgeleerden, welke zich met de nafporing en uitlegging der Godlijke fchriften, met de ontvouwing van betwiste ftukken enz. onledig hielden. Zij behoorden tot de gezindte der Farizeën, of tot die der Sadduceën , naarmate zij  oit Het leven van jesus*' 45 2ij hunne fchriftverklaaring met de leerflellingen der ééne of andere partij' poogden te verëenigen. Hier bij den Farizeër waren Schriftverklaarers van zijne partij. Het geen derhalven de Farizeën raakte, moest ook hen treffen, alfchoon jesus hen ook niet uitdruklijk genoemd had. ] Ja, gaf jesus ten antwoord, oök over u , gij Wetgeleerden, fpreek ik het wee uit, wijl gij den menfchen lasten, (pligten,) zwaar om te dragen, ™->iA gods»  UIT HET LÉVEN VAN JESUS; Cl godsdienftigheid en ondeugd, te fprekeu. Zij prijzen ook anderen de Godsvrucht aan, prenten hunne kinderen en huisgenooten goede beginfelen in, en* wanneer ze als Leeraars vermanen en beftraffen moeten, doen ze het met veel ernst. Zij vertoonen, iri fommige gevallen, een goedaartig, vreedzaam, rechtvaardig gedrag; hoeden zich voor ongeregeldheden^ welke opfpraak maken kunnen; nemen de plechtige inftellingen van den Godsdienst, met aandacht en gezetheid, waar; fchikkén zich, in hun {preken eri uiterlijke handelingen, veel al, naar den trant Van die genen, die als Godvruchtigen erkend zijn, en zoeken eenigen omgang en gezelfchap met hun te houden. Geen wonder, dat ze, om deze reden, van de menigte, foms ook wel van wijze en Godzalige menfchen, vooral van zulken, die ligt het best gelooven , voor vroom gehouden en gegroet worden. Dit ftreelt hunne eigenliefde en maakt nog meer de begeerte gaande, om voor wat groots gehouden te worden. Nu beginnen ze zich meer te vertoonen : en zich van gemoedsbewegingen, die ze nu of dan hadden , Van voornemens die ze opvatteden , vari oeffeningen die ze in 'twerk ftelden, van daden, die ze verrichtten, meer dan te veel voor te Hellen. Nu beginnen ze ook met minachting op anderen neder te zien , veel van zich zeiven te fpreken, de boozé wereld te veröordeelen, en eene in het oog lopende houding van ernst, deftigheid, bedeesdheid en gedaante der Godzaligheid aan te némen. Ze worden allengs hoogmoediger en trotfcher, en daar door zoo* danig verblind, dat ze niet twijfelen, of ze zijn $ öok boven anderen, geliefde kinderen Gods, ter. D a wij  5& GEDENKWAARDIGHEDEN wijl ondertusfchen hun geraoed onvernieuwd is gebleven , menige zonde geliefkoosd en zonder fchaam. te of ftrijd aan de hand gehouden, en het hart vervreemd van waren eerbied voor God, van het ootmoedig geloof in den Heer jesus christus, en van de echte menfchen — en broederliefde. Moeilijk is het zulke menfchen te recht te brengen, om dat zij zich boven de vermaning van anderen verheven achten: evenwel, het is niet zonder voorbeeld, dat zulke ingebeelde vroomen , door Gods ontferming, van die gevaarlijke hoogte gered , en tot nederige , zich zeiven veröordeelende, Christenen, hervormd zijn, die van nu voortaan niet dan op Gods genade in Christus roemden, en bij wien ook die genade niet ijdel was, maar kenlijke vruchten van ware Godzaligheid voortbragt. Wij moeten dus ook zoodanige Farizeeuwsgezinden, met zachtmoedige wijsheid, behandelen, ofwij hen nog , met 's Heeren hulpe, konden rukken uit het vuur* Indien de Heiland alleen met zulken had te doen gehad, Hij zoude met meer toegeeflijkheid en zachtheid hen behandeld hebben , dan we hier gezien hebben, en vervolgens nog, volgens matth.XXIII. in de Honderffe Afdeeling, zien zullen. Doch dit Volk was een door en door boos, opzettelijk fchijnheilig, arglistig, onbefchaamd, onverbeterlijk Volk, dat duizenden arme menfchen verleidde en ongelukkig maakte , de heilzame poogingen des Heilands met list en geweld tegenftond , en hem reeds in zijn hart den dood gezworen had. Zulke onverlaten, zonder fchroom, met bedaarden en vast ernst, in het aangezicht te zeggen, wie ze waren, en dat  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 5$ dat ten aanhooren van anderen, die ze door hunne huichelarij van de waarheid zochten af te trekken , dat betaamde den grootmoedigften , den heiligften Leeraar , den oprechtften Menfchenvriend , die het uur zijner opoffering met bedaardheid te gemoet trad. Wie wenscht niet, dat dit foort van menfchen felidfaam zijn moge ? Doch zijn ze er nog , dan zullen het menfchen zijn, geheel ongevoelig voor, en afkeerig van de ware Godsvrucht en deugd ; maar alleen gedreven door hunne begeerte naar tijdelijke voordeden, en menfchen gunde en eere , om toch den fchijn der deugdfaamheid en Godzaligheid aan te nemen. Zij zullen zich dan bepalen bij zulke handelingen , welke meest in het oog lopen , en , met de minfte opoffering van zinlijke lusten , met de meeste ftreeling van eigen hoogmoed en eerzucht, kunnen gepleegd worden. Zij zullen zich vertoonen als naauwgezet, zelfs op kleinigheden, indien deze maar voor wat gewichtigs van de menfchen worden aangezien: en ze zullen zich heimelijk zoo veel te meer vrijheid nemen, in het verzuim van de aller,, aangelegenfte plichten, en in het fmeden en uitvoeren van de fnoodfte ontwerpen. Zij zullen hard en ftreng zijn, in het veröordeelen van hunne zondigende medemenfchen , en zich verblijden , wanneer ze ierhand eene misdaad kunnen te laste legr gen: op dat ze, daar door, den naam van naauw. ziende en zeer tedere vroomen mogen krijgen, en f in der menfchen achting zoo veel te hooger rijzen, als ze anderen lager hebben doen dalen. Hoe meer ze in der najaging van der menfchen eer Hagen , hoe minder ze kunnen dulden , dat iemand boven, of D 3 zelf.?  04 GEDENKWAARDIGHEDEN zelfs nevens hen, geëerd worde. Allermeest heb» ben ze het op die genen geladen , die door ware vroomheid • eenige achting en gezach gekregen hebben. Zij zullen niet rusten , voor dat ze dezen hebben te fchande gemaakt, bij het ligtgeloovig Volk, dat ze aan hun fnoer hebben. Doch juist deze uitbarfting van hunne onbefchaamde trotschheid en vermetelheid verraadt dikwijls hunne eerst zorgvuldig bedekte ondeugd , en maakt hen , ter. goeder ure , aan doorziende Godvruchtigen openbaar , in hunne zwarte lelijkheid. En het is dan ©ok tijd voor de vrienden der waarheid,' om zonder fchroora die geveinsden het masker geheel af te rukken , en hen in hunne ware gedaante te vertoo* nen aan misleide volgelingen; al mnet men dan ook daarömmet christus lijden.— God beware ons, dat wij niet eenigermate ons met dit kwaad befmetten: Oprechten van harte, welk een fchoone eertijtel! Zalig zijn de reinen van harte, want ze zullen God zien! Dat we ons dan ook voor de eerfte beginfelen van dit verfoeilijk en verdernijk kwaad hoeden , en niet den fchijn , maar het wezen des Christendoms, niet de lof en eere der menfchen, maar de goedkeuring Gods, zoeken weg te dragen! H.] „ Weerfnood bedrog, ó God van mijn gemoed;, g? Laat uw genaê mij uwe wetten leeren: „ Ik kies den weg der waarheid voor mijn' voet ^ %% Om mij van 't pad der zonden af te keeren: Uw rechten, die zoo heilig zijn en goed, n Steld' ik mij voor; die wil ik needrig eeren. psalm CX1X: 15. T WE E  uit het leven van jesus» 55 TWEE EN ZEVENTIGSTE AFDEELING. Redevoering van jesus, in welke hij aan zijne Leerlingen allerhande nuttige lesfen geeft , grootendeels ten over/laan van eene groote me* nigte volks gejproken. [In den aanvang van deze Afdeeling moet ik voor af aanmerken , dat men, bij deze en ook andere reden van jesus, niet te angstvallig den famenhang zoeken moet. Want, vooreerst, was het onderwijs van jesus, dat hij goedvond, aan zijne leerlingen , of aan het volk te geven , niet in de vorm van onze hedendaagfche redevoeringen opgefteld; maar het was altijd op de tegenwoordige omftandigheden en gefteldheid der zaaken gepast , zoo als dezelven hem eene gefchikte gelegenheid aanboden , om of eene nuttige les te geven, of eene nodige waarfchuwing in te fcherpen. En dewijl wij nu deze omftandigheden niet altijd weten, zoo kan men ook den famenhang , en hoe jesus daar op gekomen is, niet altijd opgeven. Ten anderen, wilden ook de Evangelisten niet de uitvoerige reden van jesus , alles wat hij bij deze en gene gelegenheid zdde, behouden, hunne verhalen zouden dan tot al te groote boeken zijn aangewasfen (joh. XXI: D 4 35.)  5$ GEDENKWAARDIGHEDEN a5.) maar ZÜ leveren alleen het hoofdzaakelijkfte , den hoofd-inhoud zijner redenen, en het gene h\j voornaamlijk gedenkwaardig bij deze of gene aanleiding , gefproken heeft. Ook fchijnt lukas hier bijzonder vele fpreuken , die jesus op verfcheiden tijden heeft voorgedragen , bij één verzameld te hebben. Maar voor het overige is de onöpgefnuikte, en om zo te fpreken , onachtzame wijze van vernaaien der Euangelisten en Apostelen een lterk bewijs voor de waarheid van hunne verhalen. Zij zoeken de goedkeuring des Lezers niet, door fchitterende woorden en kundige toeren te verkrijgen. Het is hun flechts enkel om de waarheid te doen , die zij overal zonder fieraaden in derzelver ware gedaante voordragen. Nadien de Euangeliën zich hier in van alle menschlijke Schriften onderfcheiden, zoo heb ik den Lezer hier op, ééns voor al, opmerkzaam willen maken.] luk. XII : i—-ai. Als er nu ondertusfchen (geduurende den kovengemelden twist, die met de befchaming der Farizeën geëindigd was,) eene ontallijke menigte menfchen bij een gekomen was, zoodat er een groot gedrang ontftond, zeide hij ( inzonderheid) tegen zijne leerlingen : Wacht u zeiven voor alle dingen van den zuurdeesfem der Farizeën , te weten, voor de geveinsdheid. ( Juist te pas kwam thands deze vermaning , na de gedane verwijtingen van geveinsde Godsvrucht , aan de Farizeeën gedaan. Verg. de vorige Afd. H.) Daar is niets zoo verborgen, dat niet openbaar worden , niets zoo geheim, dat niet aan het licht zal komen. Want ook het geen gij thans in het duister zegt, moet ééns in den helderen dag  UIT HET LEVEN VAN JESUS* $? van iedereen gehoord worden , en wat gij i-n de vertrekken in 't geheim met elkander fpreekt, moet op de daken gepredikt worden. (Verg. matth. X: 26, 27. en de aanm. L D. bladz. 464, 465Ulieden mijnen vrienden zeg ik daarom: (Laat tt zeiven ook door vreeze voor menfchen niet tot geveinsdheid en onoprechtheid jegens mij, en mijne leere, verleiden, en) vreest niet voor de genen, die het lichaam dooden , en verder niet meer benadeelen kunnen* Maar ik zal u zeggen, voor wien gij te vreezen hebt. Vreest hem, die de magt heeft, omu, na den dood, in de hel te ftooten. Ja ! ik' zeg u, vreest hem I (Verg. matth. X: 28. en de aanm. I. D. bladz.. 465, 466. H.) Stelt eeniglijk uw vertrouwen op God, en laat u, door menfchenvreeze, niet van het goede aftrekken, want gij ftaat onder zijne adernaauwfle Voorzienigheid.) Koopt men niet vijl muscnjens om twee penningen ? En nogthans verliest Ood geen van dezen uit het oog. Maar bij u zijn zelfs ook alle de hairen van uw hoofd geteld. (Niets het eeringfie aan uwe perfonen, omftandigheden, en lotgevallen is zoo klein, dat God daar niet voor zorgen %ou.) Vreest dan niet, gij hebt toch veel grooter waarde dan alle musfchen. (Verg. matth. X: 29 — 31. en de aanm. I. D. bladz. 466, 407. ti.) Doch ik zeg u , die mij voor de menfchen verloochent ,- die zal ook van de Engelen van God verloochend worden. (Verg. matth. X: 3?< 33en de aanm. I. D. bladz. 468. H.) Die zich m woorden misgrijpt tegen 's menfchen zoon , dien zal het vergeven worden, maar die den heiligen geest lastert, dien zal het niet vergeven worden- ( Verg. matth. XII: 31, 3a. en de aanm. I. D. bladz. o74_q76\-) H.) Wanneer zij u dan (om die belijdenis ) in hunne Synagogen , _of voor Vorften en Overheden voeren, zoo weest niet bezorgd ( angstvallig) hoe, of wat gij tot uwe verdediging/preken zult, want de heilige geest zal u alsdan zelf Jeeren , wat gij fpreken zult. (Verg. matth. X: 19, 20. en de aanm. \. D. bladz. 460, 461. «.) Onder-  53 GEDENKWAARDIGHEDEN tusfchen fprak hem zeker iemand uit de vergadering dus aan : Meester, fpoor toch mijn broeder aan, dat hij het erfgoed met mij deele. Wie heeft mij, gaf hij ten antwoord, tot richter (ofuitdeeler der ervetiis) over ulieden gefield? • [Hij wees dus dezen mensch met zijn verzoek af. Want, indien jesus zich hier ééns mede ingelaten had, om twistgedingen te beflisfen , dan zou men hem alteveel overlopen hebben, en hij daardoor in zijn leeraar-ambt , het welk zijn eigenlijk beroep Was , verhinderd zijn geworden; maar ook bovendien den haat der Joodfche Geestlijkheid , welke zich daarmede inliet, nog meer tegen zich vergroot hebben. — Meng u zeiven niet in zaaken, die bui ten uw beroep, en buiten uwen eigenlijken werkkring liggen! dit is de gulden regel, dien wij hier in het voorbeeld van jesus leeren kunnen! —■ Gelijk nu jesus elk voorval ten beste zijner Toehoorderen zocht te gebruiken, zoo deed hij ook hier. Want hij nam daar uit aanleiding, om aan deze beide broederen , zoo wel, als ook aan de omftanders eene waarfchuwing tegen gierigheid en eigenbaat te geven , welke de bron was van dezen twist, en om hun de Vergenoegdheid aan te bevelen. ] • Wacht u toch wel, vervolgde hij, voor de gierigheid. Want het leven , (en de gelukzaligheid) :des menfchen hangt daar niet van af, dat hij een grooten overvloed aan tijdlijke goederen heeft. [ Om zijn leven , krachten en gezondheid te behouden , heeft men niet vele goederen van node, Hechts  UIT HET LEVEN VAN JESUS.. 59 flechts weinig kan genoegzaam zijn , om onze na. tuurlijke behoeften te voldoen. Dus is het ook tot een vrolijk en gelukkig leven niet nodig, dat men eenen grooten overvloed aan alle dingen heeft. Zijn niet de rijken dikwerf het minst te vrede? en waartoe dient de groote overvloed den gierigaart, daar hij, noch voor zich , noch voor anderen gebruik van paakt?] Tevens verhaalde hij hun de volgende gelijkenis:* Zeker rijk man had velden , die ééns heel njklijK vruchten droegen. Nu dacht hij bij zich zeiven: wat zal ik nu doen? want ik heb geen plaats genoeg, om mijne vruchten op te leggen. — Eindtak fprak-hl] 3 dit wil ik doen, ik zal mijne voorraadfchuuren at breken en grooter daarvoor bouwen; in dezelven zal ik vervolgens alle mijne vruchten en mijn geheele vermogen bij een brengen , en dan tot mij zeiven zegden : lieve ziel, gij hebt daar nu een grooten voorraad voor veele jaaren liggen ; wees te vrede; eet drink, en wees vrolijk. — Maar (op ééns) zeide God tot hem: Gij dwaas! (die op zulke vereangliike dingen uw vertrouwen fielt, en waant, dat %ij nog vele jaren leven zult!) nog in dezen nacht |al men uw leven van u eifchen. Voor wien hebt gij nu verzameld? (vergaard' gefchrokt?) — Dus gaat het den genen, welke alleen aardfche zaaken verzamelen (om die te bezitten,) en die niet rijk by God zijn. [ Dat is die niet door een godebehaaglijk gebruik van hunne goederen ten besten hunner medemenfchen, zich eenen fchat verzamelen ,* dien zij namaals wedervinden. Kan men het jesus kwalijk nemen, dat hij zoo dikwijls tegen gierigheid waarfchuwt, dewijl deze de bron van ontallijke ondeugden  €o GEDENKWAARDIGHEDEN den is, en dikwijls, gelijk hier het geval was, hetwelk jesus er aanleiding toe gaf, den éénen broe» der tegen den anderen verbittert?] [Gierigheid maakt het geld en goed tot den Afgod, voor welken de Mensch alles doet en lijdt, en dien hij dient tot aan zijnen dood toe , zonder waar genot te hebben , zonder bemind te zijn, zonder immer rust of genoegen te fmaken. — En , al is hij, die zich enkel op het verzamelen van tijdlijke bezittingen en rijkdommen toelegt, niet van eenen vrekkigen aart , hoe ongelukkig is hij evenwel nog. Geene andere genoegens kent hij, dan die den aanwinst van een zeer verganklijk goed aanbrengt s en, al wat hij ooit zich kan voordellen van zijnen rijkdom te zullen genieten , is fpijs en drank, en eene vrolijkheid, den redelijken mensch naauwlijks waardig. God den gever van alles te eerbiedigen, voor zijne onverdiende genade dankbaar te zijn , naar zijnen wille zijne goederen gebruiken, en daar bij zich der Godlijke goedkeuring bewust te zijn, dit kennen ze niet: en dit is toch het beste, dat de rijke hebben kan van zijnen aardfchen fchat. — Hoe menigmaal zien we den mensch, die nu eerst recht meende te leven in het genot der verkregen fchatten , opgeëischt door den dood. Ach ! niets neemt Hij mede, arm fterft hij en rampzalig, die hier niet voor de belangen van zijne onfterflijke ziel heeft gezorgd. Wat baat het dan den mensch, al had hij de geheele wereld gewonnen ? Die God vreest, Hem ten Zaligmaker heeft, die arm voor ons wierd, op dat Hij ons door zijne armoede waarlijk rijk, eeuwig gelukkig maken zoude, en die rijk is in geloof en goede werken,  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 6\ ken, vooral van milddadigheid, indien Hij vele goederen heeft, die is welgelukzalig. H.] Daarom, ó mijn God! ,, Doe mij op 't pad van uw geboden treên; „ Schraag op dat fpoor mijn Wankelende gangen 3 „ Daar (trekt zich al mijn lust en liefde heen. „ Ai, neig mijn hart en vuurig zielverlangen, „ O Heer! naar uw getuigenis alleen: 9, Laat gierigheid mij in haar' ftrik niet vangen* psalm CXIX: 18. DRIE EN ZEVENTIGSTE AFDEELING. Verdere reden van jesus , in welke hij den Leerlingen verjcheiden pligten op nieuw inJcherpt. luk. XII: 22 — 59' aaröm vermaan ik ulieden, dus vervolgde de Heere thans tot zijne leerlingen te fpreken , weest niet angtvallig bezorgd voor uw leven in 't vervolg , van waar gij fpijze bekomen zult, om het te onderhouden ; noch voor het lichaam , waarmede gij u kleeden zult. Het leven is meer dan de fpijze, en het lichaam meer dan de kleding. ( Verg. matth. VI: 25. en de aanm. I. D. bladz. 245O Befchouwt de  #2 GEDENKWAARDIGHEDEN de raaven, (die onreine en verachte vogels, doch hij welken , inzonderheid bij het bewaren van haare jon* 'pen , de Voorzienigheid zich oosfchijnlijk vertoont ps. CXLVII: 9.J1 Zij zaaien niet, zij maaien niet, zii hebben geene fpijs- en voofraadkameren , en riogthands voedt God dezelven. Zijt gij dan niet veel Uitmuntender fchepzelen dan de vogelen? En wie is er onder ulieden, die, met alle zijne zorgen, het van God beftemde levensperk zelfs maar één uur zou kunnen verlengen? Nademaal gij nu zoo iet gerings niet kunt uitwerken, waartoe dan uwe zorgen? — Befrhouwt de veldleliën, hoe zijwasfeh? Zij arbeiden niet, zij fpinnén niet, en nogthans zeg ik ulie* den, dat salomo, met alle zijne pracht, niet zoo gekleed was, als ééne van dezen. Wanneer nu God het gras op het veld, dat heden ftaat, en morgen in den oven geworpen wordt, dus bekleedt, hoe veel meer dan ulieden , gij kleitigeloovigen ! Weest er dan zoö kommervol niet voor bezorgd, wa.t gij in 't vervolg eten en drinken zult, en maakt u daarover geene angstvallige rusteloze begeerte. Uw hemelfche Vader weet toch, dat gij dit alles behoeft. Wendt veel meer uwe voomaamfre zorge daar op,'' dat gij waardige leden van Gods rijk zijn moogt; het overigs zal u 'dan als eene toegifte gefchonken worden* (Verg. matth. VI: 26—«$3. en de aanm. I. D. bladz. 249—253.) Vreest niet, gij kleine kudde, Want uw Vader heeft genadig befloten, u het hemelrijk te geven, (en u deszelfs gelukzaligheid, zoo wel hier reeds op aarde , als voornaamlijk hier namaals in 'rwoger en reinet-kringen, deelachtig te maken.) — Verkoopt uwe goederen, en geeft êr aalmoesfen van» [ Om der genen wille, welke zóo geern tegen deri Christelijken Godsdienst daar eene tegenwerping uit ontleenen willen, dat hij de begeerte naar het aardfche al te zeer beperkt, en door deze en foortgelijks eifchen, vlijt en werkzaamheid verhindert, vind' ik-  ÜlT HET LEVEN VAN JE SUS. 6$ ik het nodig, nogmaals te herinneren, dat jesus hier met zijne leerlingen fpreekt, die, om hetEuangelie, alles verlaten moesten, en met wier beroep de zorg voor het aardfche volftrekt niet beftaan kon. Dezen moesten, Wegens hun zwervend leven, waar toe hunne roeping hen bepaalde, hunne vaste goe* deren en alles , wat zij hadden , verkoopen. De Apostelen gebieden den Christenen op meer dan eene plaats, dat zij vlijtig zullen wezen in hunne beroepsbezigheden; op eene verftandige en redelijke wijze voor hun onderhoud zorgen ; eene nuttige handteering volgen , niet alleen , om daardoor zich zeiven en de zijnen , te onderhouden , maar ook, om daar- door in ftaat gefteld te worden , om den behoeftigen mede te deelen. — En paulus was hier in zelf een voorbeeld. Zij verbieden den rijken dezer wereld niet, om rijkdommen te hebben , zij zul. len alleen niet trotsch zijn, ook op den onzekere» rijkdom geen vertrouwen zetten^ Zij zullen daar mede goed doen , rijk wezen in goede werken , geern geven, behulpzaam zijn enz. i tim. VI: 17 —19. O hoe redelijk en weldadig is de leere vaa onzen Godsdienst! Vergadert u zeiven fchatten, die niet verouderen, goederen, die beftendig duren in den hemel, daar" er geene dieven bijkomen, noch de motten ze ve*teeren kunnen. Want waar uw fchat is, daar zal ook uw hart zijn. [Geene kaphaalen worden beter en veiliger aangelegd dan aalmoesfen, die met verftand en met een goed hart gegeven worden. Wij geven verganglijke aard-  6*4 GEDENKWAARDIG HaDE» aardfche goederen, die nog bovendien onze èigené niet zijn, die verouderd, verlieten, geftolèn en verteerd kunnen worden , en wij bekomen daar voor eeuwige onveranderlijke goederen in den Hemeh Verg. verder matth» VIS ai. en de aanm. I. D«s bladz, 246. J Laten uwe lendenen fteeds omgord zijn (gelijk de Oosterlingen hunne wijde kleederen met eenen gordel aan het lijf vastbinden, opdat zij hun in 't gaaii en onder het arbeiden, niet hinderlijk zijn) en laat uwe kaarsfen altijd brandende zijn, zoodat gij den bedienden gelijk zijt, welke op de wederkomst van hunnen" heer van de avondmaaltijd wachten, opdat zij hem terftond , wanneer hij komt en aanklopt, de de ure openen. Zalig de dienaaren, welken de Heer, als hii komt,, waaiende vindt. Waarlijk, ik verzeker u, de Heer zal hen aan zijne eigene tafel zetten, en zich zeiven fchikken . om hen te dienen* ( Hun zal veele en ongewoone achting bewezen wordem gelijk oudtijds de Heeren op deze wijze hunne getrouwe bedienden vereerden. ) De Heer mag dan komen , wanneer hij wil , in de tweede, of zelfs wel in de derde nachtwake. — Gelukkig zulke dienaaren , die dus gevonden worden. [Gelijk de waakzame dienaars, met de kaars bij de hand , den ganfehen nacht door, op de komst van hunnen heer wachten , zoo behoorden ook de leerlingen beftendig op hunne hoede te zijn, en in den dienst van God en jesus alle tróuw en ijver te bewijzen. Dit is ook tegen eiken Christen gezegd , wiens grootfte poging altijd daar op moet doelen, om in dien ftaat gevonden te worden, waar in hij zijnen pligt doet, opdat hij altijd bereid zij, wan-  uit het leven van jesus. 6$ wanneer ook de Heer over leven en dood komen moge. ] Maar bedenkt ook dit nog: Indien een heer des huis wist, op welk uur de dief komen zou, dan zou h wel waaken, en hem in zijn huis niet laten inbreken. (Doch dewijl dit het geval met tt,en een vader des kuis deswegens altijd waakzaam moet Ztjft.) zoo weest dan ook lltijd bereid. Want s menfchen zoon zal in een uur komen, (te weten, ten mdeele over Judeë) als gij zulks het minst vermoedt. H er viel petrus hem met deze vraag m de reden. Heere , betreft deze gelijkenis alleen ons, ot oolc allen? [Op deze vraag van petrus antwoordde jësus ja! noch neen! Maar hij antwoordde zoo, dat men duidlijk ziet, dat hij alle zijne belijders gemeend heeft — en dit behoorde petrus uit zijne reden zelve op te merken. — Want de waakzaamheid , uit hoofde van welke men altijd daar op zien moet, dat men zijne pligten doe , is ieder Christen aanbevolen. Maar voornaamliik hadden de Leerlingen, en eerfte belijders en verkondigers van jesus leer, wien zoo vele gewigtige hinderpalen in den weg kwamen , die hen van de ftandvastigheid en van de getrouwe vervulling hunner beroepspligten konden affchrikken, er zich op toe te leggen.] [Doch laat het ons ook wel ter harte nemen : want wij weten zeer wel, dat de dag des Heeren ook voor ons zal komen, als een diefin den nacht, i t h e s s. V: a. De dag onzes doods is, voor ons, de dag van Christus toekomst. Naar dat Hij ons dan vindt, zal Hij ons II. Deel. E 1°«  66 GEDENKWAARDIGHEDEN lot beflisfen. Hoe zalig zal bet Hem zijn, dien Hi} vindt volhardende in het geloof, werkfaam in de liefde, tegen de verleiding der zonde op de wacht ftaande, en verlangende naar de komst zijns Heeren: zoodanig een , fchoon zich al lang hebbende voorbereid voor zijnen dood, zich al lang met de gedachte des doods gemeenfaam hebbende gemaakt, en zich van tijd tot tijd met het uur zijner ontbinding vleiende , wordt dan nog wel eens met de komst van zijnen Heer verrast: maar die verrasfing is zalig. Doch ongelukkig zij, die, tegen zoo vele waarfchuwingen aan, onbedagtfaam voortleven, als of er geen dag des doods en des oordeels op handen ware, of althans zeker nog verre af zij. Doorgaans overvalt hen de dood, al bereiken ze ookhoogen ouderdom, al kondigt ook de verzwakking des lichaams de aanftaande komst des Heeren aan. Hoe menig eenen hebben we reeds gezien , die den dag des doods verre frelde, overrompeld in zijne manlijke jaren, ja in den jeugdigen leeftijd. En , ach ! dezelfde dwaasheid bevangt nog de levenden. óHeer.' bewaar er mij voor 1 Leer mij mijne dagen tellen, op dat ik een wijs hart bekome! H. ] Doch de Heere vervolgde : Gelukkig is de getrouwe en voorzichtige huisknecht, dien de Heer (bij zijn vertrek,) over zijn overig huisgezin gefield heeft, om hetzelve, ter behoorlijker tijd, zijn onderhoud te bezorgen, en die, wanneer de Heer'komt, zulks getrouwlijk gedaan heeft. Wel hem! Waarlijk, ik verzeker u, hij zal hem over alle zijne goederen zetten. Maar, indien zoodanige dienstknecht bij zich zeiven mogt denken: o mijn Heer komt nog in  uit het LEVEN van JESÜS. 6f in lang niet, en mogt beginnen, de knecbten en dienstmaagden te Haan, te fmullen, en zichzelven Vol te drinken; dan zal de Heer van zoodanige bediende zeker op eenen dag komen, als hij het niet vermoedt, en op een uur, dat hij er geheel niet aan denkt ; en zal hem de ftrengfte ftraf aandoen , en hem zulk een loon geven, als elk ontrouw dienstknecht ontvangt. [ Om nu geen gelijk lot te ondergaan, behoorden ook de Apostelen altijd te zoeken , hunne pligten, waar toe het Apostel- ampt ben verbond, getrouwlijk te vervullen. — Hier mede beveelt jesus dan ook ons die getrouwheid in ons beroep, zonder welke wij, noch goede burgers, noch goede huisgenoten , noch goede Christenen zijn kunnen. En evenwel in alle ftanden treft men ontrouwe dienstknechten aan, die zich laten bewegen, om het recht te buigen; het geen hun toebetrouwd is, tot hun eigen voordeel te gebruiken; naar gunst handelen 9 onüchtzaam de aanbevolen bezigheden verrichten , of anderszins gewetenloos te werk gaan. Zelfs eeden zijn niet dan zwakke dammen, die men tegen de ontrouw ftelt. Hemel! welke verdorvenheid onder Christenen! Welke fchandlijke overtreding van het eerfte gebod van den Godsdienst: Hebt uwen naaften lief als uzelven! welk ongeluk en armoede, welke traanen en zuchten , welke wanorde , fleept deze) ondeugd niet met zich 1 Mijn God! laat mij toch niet met den ftroom medegefleept worden! ] [Geef! mij krachten, om mij zeiven voor alle foortgelijke zon« den, zorgvuldig te wachten J moed en dapperheid , pm op mijne hoede te zijn , tegen alle beginfelen  68 GEDENKWAARDIGHEDEN derzelve, als gierigheid, ligtvaardigheid , verkwisting, dartelheid, wellust, hoogmoed ! Deze toch zijn het, welke de menfchen aanzetten , om een grooter verteering te maaken , dan voor hunnen ftand en vermogen voegt. Doch vooral ontbreekt bet aan een heerfchend beginfel van eerbied voor god, en liefde voor den Heer jesus christus, en aan de gedurige gedachte van den algemeenen dag van rekenfchap, die voor alle de huishouders en rentmeesters van Gods goederen beftemd is. Mogt ik met deze geheel vervuld zijn ! Houd Gij zelf, groote christus! mijn gemoed voor U bereid, op dat het blij uw komst verbeidt; daar 't in een ftil vertrouwen leeft, dat Gij ons onze fchuld vergeeft! H.] Een zoodanig knecht nu, (vervolgde jesus,) die den wil van zijnen Heer weet, en zich toch niet gereed houdt, noch zijnen wil doet, zal boven anderen geftraft worden. Maar die denzelven niet weet, ( dewijl hij hem niet zoo duidlijk bekend is gemaakt, of omdat hij te weinig vatbaarheid had,) zal ook zachter geftraft worden. (De gerechtigheid van God zal elk op het fliptfle toedeelen, het geen hij verdiend heeft. De ftraf zal grooter of geringer wezen, naarmate de zonde grooter of geringer is.) Wien veel gegeven is, van dien zal ook veel gevorderd worden, en wien men veel toevertrouwd heeft, van dien zal men veel weder verlangen. [Mogten toch alle die genen deze uitfpraken van jesus opmerken, die de arme Heidenen en andere in onwetendheid levende volken zoo onbezonnen verdoemen! En, Christelijke Lezer, welke krachtige aanfporing vindt gij hier, om nw leven overeen- kom-  uit het leven van jesus. 69 komftig de ontvangen kennis en genade, in te richten, en in 't gemeen, alle uwe u verleende gaven, krachten, en bekwaamheden wel en ten besten uwer medemenfchen te gebruiken: Wien veel gegeven is, van hem zal ook veel ge'êischt worden. ] Ik ben gekomen, om een vuur op aarde te ontfteken, en wenschte, dat het reeds brandde. Doch, ik zelf moet vooraf met eenen doop gedoopt worden, daar ik voor fchroome, en die ik wenschte, dat reeds voorbij was. [Hij fpreekt vooreerst, onder het beeld van vuur, van de groote omwentelingen en rampen, welke zijne komst op de wereld, en de uitbreiding van zijnen Godsdienst ééns na zich zou fleepen, voor dat zijn werk volkomen volbracht, en de wereld door zijne leere opgeklaard en gelukkig zou zijn, en vervolgends , onder het beeld van den Doop , waarmede hij gedoopt moest worden , van zijn eigen lijden , (zoo als matth. XX : 22.) dat reeds in vollen aantogt tegen hem was. Deze treurige duiftere tijden wenschte jesus, die alles wist, wat er volgen zou, en die niet ongevoelig was voor het harde lot der Jooden , voor zijn eigen lijden, en het lijden der zijnen , dat tot geluk der wereld reeds daar en voorbij mogten zijn. — Ook hier , gelijk overal, ftraalt het eiken waarheidminnaar klaar in de oogen, dat jesus geen ander doel gehad heeft, dan dat, daar hij zoo dikwijls van fprak, te weten, de menfchen door zijne leere en dood van het onheil der zonde te bevrijden: als ook, dat hij alles E 3 te  GEDENKWAARDIGHEDEN te vooren geweten heeft, en dat hem niets onverwachts is overgekomen.] Meent gij, dat ik gekomen ben , om vrede op anrde te brengen? (zoo als de Jooden zich het aardfche rijk van den m e s s i a s verbeelden. \ Neen, zeg ik u, maar veel meer tweedragt. (Dit zal, Jchoon tegen mijne bedoeling , het gevolg van mijne komst zijn, H,] Want, waar er vijt in één huis zijn, zullen vao nu af drie tegen twee, en twee tegen drie zijn; de vader tegen zijnen zoon, de zoon tegen den vader, de moeder tegen de dochter, en de' dochter tegen de moeder, de fchoonmoeder tegen de fchoondochter , en de fchoondochter tegen de fchoonmoeder, [ Te weten , de één zal mijnen Godsdienst aannemen, de ander niet: en dit zal tot de bitterfte beledigingen en vervolgingen aanleiding geven. Men Zie op matth. X: 35. Waar hebben blinde Godsdienst-ijver, bijgeloof, en dweepzucht de menfchen niet toe verleid ? Zij zijn daardoor aangezet geworden , om de natuurlijke banden van het bloed te verfcheuren , en de onnatuurlijkfle vijandfchappen tegen eikanderen te koefleren, — Doch daar van had de Christelijke Godsdienst de fchuld niet, deze gaf alleen . toevalliger wijze, daar toe aanleiding, en de voordeden , die hij de wereld heeft aangebracht, wegen het nadeel, dat daaruit ontftaan is, oneindig verre op. J [Gebeurt het Uooit, Christen-Lezer! dat Gij diergelijk eene vijiindfchap, om uvves Heilands wille, ondergaat, van bloedverwanten en huisgenooten , verwonder U niet! Onze Heer heeft het vaargegd* het koomt U over onder zijn oog, Vrees niets  UIT HET LEVEN VAN JESUS. niet, Gij zult eens in eene Maatfchappij en huisgezin van rust en vrede, van onderlinge overeenftemming en volmaakte liefde komen. Zoek maar hier, door den geest der liefde en des vredes , geleid te worden, en een voorbeeld van zachtmoedigheid en menfchenliefde te zijn. Word nooit een vriend der wereld, zoo, dat Gij daar door aan jesus ontrouw worden zoudt ! Laat liever ieder Uw vijand worden, dan dat Gij uwen besten vriend verlochenen zoudt! Maar word Gij niemands vijand! Haat de booze werken der zondige menfchen, der ongodsdienftigen , der verloc henaars van uwen Zaligmaker! Maar haat de menfchen niet ! Onderfcheid U daar door van alle aanhangen! Getuig daar door ter eere van jesus uwen Meester, en uw doorluchtig voorbeeld. En , wat onrust U dan ook uw Christendom in de wereld berokkene, Gij zult rust in Uw harten hebben, en henen gaan in vrede naar het land der eeuwige rust. H.] Vervolgends zeide hij ook tot het bij een verzamelde volle, (om het op de tekenen der tijden opmerkzaam te maaken , en wegens, zijne onwetendheid te beftraffen , dewijl het zoo vee!? bewijzen van den mess ras zorgloos over het hoofd zag, en er geen gebruik van maakte. ) Wanneer gij in het westen lene wolk ziet opkomen, zoo zegt gij terftond: daar zal fpoedig regen komen, en het gebeurt ; en wanneer er een zuidenwind waait, dan zegt gij: het zal heet worden, en het gebeurt. Gij geveinsden! — over het geen aan den hemel en op de aarde( in de natuur) voorvalt, kunt gij wel oordeelen , en den tegenwoordigen tijd weet gij niet te beöordeelen ! Zegt, waarom oordeelt gij hier ook niet bij u zeiven, het geen vecht is ? E 4 [Waar-  7fi gedenkwaardigheden [ Waarom erkent gij mij uit zoo vele duidlijke kenmerken niet voorden MESSias? en waarom oordeelt gij niet, dat, wegens uwe onverbeterlijkheid , de Godlijke ftrafgerichten niet ver meer af zijn? Ik raade u daarom welmeenend, om aan dien regel van voorzichtigheid te denken, waarvan gij, ten aanzien van uwe tijdelijke en eeuwige belangen , gebruik kunt maaken. Verg. I. D. bladz. 524. ] Wanneer gij met uwen tegenpartijder naar de Overigheid gaat, zoo zoek u nog op den weg met hem te verdragen , opdat hij u niet voor den richter brenge, en de richter u den gerechts-dienaar overgeve, en de gerechtsdienaar u in de gevangenis werpe. Ik verzeker u , gij zoudt alsdan er niet eer weder uitkomen, voor dat gij den laatllen penning betaald hadt, [Verhoogde jesus, prent mij ook deze waarheid diep in , en geef, dat ik op den weg naar u, mijnen richter, niet alleen alle vijandfchap zonder vertoef aflegge, en mij met mijne naaften verzoene, maar dat ik ook mijne overige geestelijke en eeuwige belangen voor alle dingen in orde brenge , eer ik door den dood voor uwen Richterftoel gebracht worde , en ik , wegens het verzuim der middelen van heiligmaking en verzoening het vreeslijk vonnis moet hooren , om eeuwig van u gefcheiden, in de plaats der verdoemden te leven. Bewaar mij daar voor, lieve, barmhartige jesus. Amen.] VIEÜ  uit het leven van jesus. 73 VIER EN ZEVENTIGSTE AFDEELÏNG. Waarjchumng van jesus tegen alk liefdeloze beöordeeling van zijnen ongelukkigen medemensen. Gelijkenis van den Vijgeboom. Genezing van eene kranke vrouw op den Sabbath, en aanmerking van den Opziener der Synagoge daar tegen. Voorfielling van het Mesfidanfche Rijk in deszelfs geringe begin, en volgende uitbreiding. Hoe -jesus van elk voorval, dat Hem voorkwam gebruik wist te maken , tot onderwijzing des Volks, toont, onder anderen ook het volgende verhaal. luk» XIII: i — Om dezen tijd gebeurde het, dat men jesus de tijding bracht, dat pilatus eenige Galileersr had laten ombrengen , terwijl zij met offeren bezig waren. [Dit was niet in Galileë, maar te Jerufalem in den Tempel gefchied , waar de Galileefche Joden op het feest gekomen waren. Het is niet bekend, door welk vergrijp zij zich eigenlijk deze harde E 5 ftraffe  74 GEDENKWAARDIGHEDEN ftrafFe van den Romeinfchen Stadhouder op den hals hadden gehaald. Denklijk was het eene Staatsmisdaad. De Galileêrs hadden zich, misfchien, door woorden en daaden aan de Romeinfche regeering vergrepen, en daar door den Romeinfchen Procurator pilat us tot toorn verwekt.. Deze gisting fchijnt josefus te bevestigen, die de Gaiïle'èrs als zeer onrustige menfchen befchrijft. Ook gewaagt hij meermaalen van ondernemingen der Joden tot opftand op de hooge Feesten, zelfs in de voorhoven van den Tempel. J Hier op zeide hij tegen de genen, welken hem dit verhaald hadden , (en dia zich verheelden beter te zijn, dan de genen, over welken God iet dergelijks had toegelaten:) Meent gij dan, dat deze Galileêrs welken dit getroffen heeft, grooter zondaars geweest zijn, dan alle de overige Galileêrs? Geenszins, zeg ik u, maar gij zult allen, indien gij u niet verbetert, l Nog op dcnzelfden dag kwamen eenige Farizeën tot hem, die hem zeiden: begeef u van hier, (te weten, uit het gebied van heroües antipas, dis Viervorst van Galileë en Pereë was.) Want h er o d e s is voornemens , u te laten ombrengen. [Deze waarfchuwing der Farizeën, welke doorgaands , zeer weinigen uitgezonderd , verklaarde vijanden van jesus waren, fproot denklijk niet voort nit eene goede gezindheid jegens hem. Veelmeer is het duidlijk uit het antwoord van jesus, dat zij door herodes zeiven, die in de veinskunst, zoo als de toenmalige Keizer tiberius, zeer geoefend was , afgezonden waren , om hem op eene gemakkelijke wijze uit zijn land te krijgen. Wat herodes hier toe bewogen heeft, kan men met met zekerheid bepalen. Eensdeels mag hem het opzien, dat jesus maakte, bedenklijk toegefchenen zijn , zoo dat hij zijn vertrek verlangde ; anderdeels mag hij, voor het volk, gefchroomd hebben, eenig geweld te gebruiken. Hij verkiest daarom den weg van list.] Maar jesus antwoordde hun: Gaat maar heen, en zegt dezen vos weder: ik drüve duivelen mt, en maake kranken gezond. (Ik bewijze aan elk eenen ■ goed, en doe niemand eenig leed.) Eu-dit doe ik nog heden en morgen (eenen korten tijd) en op den derden dag (kort daarna) zal ik (mijne bezigheid en mijn levensloop ) volbrengen. Maar, (zoo als gezegd is,) nog een' korten tijd moet ik werkzaam wezen, (zonder dat hij deswegens iet te vrezen heeft,) en daarna zal ik vertrekken , (en zijn gebied voor altijd verlaten,) want het gebeurt buitendien ook niet ligt, dat een Profeet elders, dan te Jerufalem, gedood worde, l j  5?» GEDENKWAARDIGHEDEN [Hij gaf derhal ven den Farizeën, die aan hunne waarfchuwing den fchijn van vriendfchap hadden willen geven, op eene ongemeen treffende en hen befchaamende wijze, te verftaan , dat hij van hun en hunne hoofden een zekerder dood te gemoet zag, dan van herodes. — Maar onvoorzien verandert hij, door deze gedachten aanleiding gekregen hebbende, zijne reden op eenen anderen en ftaatlijker toon. En niet meer klagten over zijn eigen lot, niet meer klagten over het onrecht, dat hem zijne eigene ondankbare landslieden aandoen; maar medelijdende zuchten over hun lot, over het lot zijner moordenaren , wier welzijn hij tot hier toe zoo dikwijls vergeefs gezocht had, waarfchuwingen met de majefteit van eenen wereld-richter, die in het toekomende ziet , uitgefproken, vloeijen thans van zijne lippen. Ach Jerufalem!, Jerufalem! (.vervolgde hij") gij die de Profeeten doodt, en fteenigt, die tot u gezonden zijn , hoe dikwijls heb ik uwe inwooners willen vergaderen , gelijk eene henne bare kiekens onder' hare vleugelen verzamelt; maar gijlieden hebt niet gewild. Nu, weet dan, dat uw ftaat verwoest zal worden. Doch ik verzeker u, dat gij mij niet weder zult zien, (als uwen redder en heiland, die uw hard lot verzacht,) tot dat gij mij toeroept: Geloofd zij hij, die komt in den naam des Heeren! ( dat is tot dat gij mij, met waare overtuiging, voor den MEssias erkent, en mijne leere aanneemt en gehoorfaamt,) [Niets kan verhevener en aandoenlijker zijn, dan de woorden : Ach Jerufalem enz. hoe dikwijls heb ik  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 93 ik uwe bewooners willen vergaderen (verlosfen, tot bekeering , en geloof aan mijne zaligmakende leere brengen,) gelijk eene henne hare kiekens onder hare vleugelen vergadert; maar gijlieden hebt niet gewild ! 7A] laten ons zoo geheel in het liefderijk en menfchenminnendhart van jesus inzien, dien het verderf der zondaren, door bun eigen fchuld berokkend , zoo na aangaat. Mogten zij toch onze harten zoo roeren, dat wij ijverig ftreeven, hem, den goedertieren verlosfer, toch niet door zonden, die ons onfeilbaar ongelukkig maaken, te bedroeven, maar hem veelmeer door de vervulling der oogmerken van zijn verlosfingswerk , van onze zijde vreugde te verwekken. De fchuld ligt alleen bij ons , wanneer wij door hem niet tot de bereide gelukzaligheid geraken. Hoe liefderijk roept hij niet allen en ieder zondaar in zijn woord tot zich, om hen van het verderf te redden, en hen tot zijne genade te brengen. Doch het is helaas I van velen waar: Gijlieden hebt niet gewild!'] [Men vergelijke hier nog , 't gene bij de Hondertjle Afd. ftaat gezegd te worden. H. ] ZES  GEDENKWAARDIGHEDEN ZES EN ZEVENTIGSTE AFDEELING. Een aanzienlijke Jood van de gezindte der Farizeën nodigt jesus op eenen Sabbath ter tafel. Genezing van eenen waterzuchtigen. Leerzame tafelreden. Gelijkenis van het groote gastmaal, i [Jesus hield zich, na zijn laatfte gefprek met de Farizeën, niet lang meer op in het gebied van herodes, maar zette zijne reize verder voort. Onderweg bezocht hij, naar zijne gewoonte de Synagogen op de plaatzen, die hij doorreisde. Nu gebeurde het dan, dat hij in ééne derzelven, op den Sabbath, van een' aanzienlijken Parizeer, opdegewoone Sabbaths-maaltijd, wederom niet uit de beste-oogmerken , gelijk men ligt denken kan, genodigd werd.] luk. XIV: 1 — 24. Als jesus vervolgends ? op eenen Sabbath in het huis van eenen aanzienlijken Jood van de gezindte der Farizeën kwam, om aldaar te fpijzen, loerden zij op hem, (of hij iet fpreken of doen zou, dat met de gebruiken van den Sabbath,, en de inzettingen der voorvaderen ftrijdig ware, waar uit zij dan aan- lei*  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 95 leiding konden nemen, om hem els eenen overtreder der wet te befchuldigen.) Ondertusfchen liet zich een man voor hem vinden, die de waterzucht had. (Mogelijk was hij door deze verfpieders daar gebracht, om hem een flrik te [pannen.) Thans ftelde jesus (die alle listen zijner partijen vooruit kende, en dezelven te keer wist te gaan,) de Wetgeleerde en Farizeën de (onverwachte) vrage voor: is het ook geoorloofd, op den Sabbath eenen zieken te genezen? Maar zij zwegen ffil. [Het was bij de Joodfche Godgeleerden eene ge. woonte, om eikanderen allerhande en dikwijls zeldzame twistvragen voor te Hellen , en vervolgens daar over te reden-twisten, jesus volgde thans, met opzet, deze hunne gewoonte na. Doch de door den Heiland voorgeftelde vraag bragt deze Geleerden thans in verwarring , wijl ze toonde, dat jesus hunne geheime boosheid kende. Voorts waren de gevoelens der Joden over dit punt verdeeld. Doch het gemeenfte gevoelen was, dat het ongeoorloofd was, op den Sabbath te genezen, tenzij dan, dat er werklijk doodsgevaar voor handen was, welk gevoelen ook denklijk de tegenwoordig zijnde FarU zëen waren toegedaan.]. Hier op raakte jesus (zonder verder acht op hun te geven,) den zieken aan, genas hem, en liet hem gaan. Dit gefchied zijnde, fprak hij hen dus aan : Zegt mij ééns, wie van ulieden, wiens os of ezel in een put valt, laat er hem niet oogenbliklijk. weder uittrekken zelfs op den Sabbathdag ? — En zij konden hem, hier op geen woord antwoorden. [Zoo  p(S GEDENKWAARDIGHEDEN [Zoo wordt de valschheid door de oprechtheid*^ de arglistigheid door de wijsheid, en de fnoodheid door het licht der waarheid te fchande gemaakt, en moet verftommen. — Wel hem, die zich door de godlozen niet laat overftaag fteken, maar die recht doet, en niet ontziet!] [Dikwijls zien wij eene zeer laakbare vreesachtigheid bij menfchen, die anders gaan iets goeds zouden doen, maar daar van te rug worden gehouden , door vreeze , dat het van dezen of dien kwalijk genomen, verkeerd uitgelegd, en misbruikt zal worden , om er hen mede te bekladden. Wie uit dien hoofde* zich aan het doen van/ zijnen plicht onttrekt, is zeker nog zeer zwak in het geloof, zijn ijver in het goede is zeer flaauw: hij zal weinig vordering maken in godzaligheid, en weinig nut op de wereld doen. Wees overtuigd, Christen ! van uwen plicht op goede gronden! vertrouw, de heer, die het u gebiedt, zal u helpen en Uw doen goedkeuren ! Heb genoeg aan zijne gunst! Reken u den fmaad, die men u om het volvoeren van uwen plicht aandoet , voor eene eer! Spreek, als het fprekenstijd is, vrijmoedig, en met manlijke bedaardheid en ernst, wetende dat Gij een goede zaak hebt. Gij zult daar door u zeiven oeffenen in-ftandvastigheid , de zwakken verfterken, dikwijls vijanden den mond Hoppen , althans zeker vrede des gewetens, en eer bij God hebben. H. ] [Bij deze maaltijd vielen nog andere gefprekken voor: want] Als hij bemerkte, hoe de gasten zich boven aan zochten te plaatzen, (en daar door eene belachlijke, en  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 9? tn dihwiih tot de bitterfie vijdndfchappen aanleiding gevende rangzucht toonden,) gaf hij hun de volgende les: Wanneer gij van iemand op een gastmaal genodigd wordt, zoo dring u zeiven niet voor op de eerfte plaats, opdat niet, wanneer er een aanzienlijker sast is, dan gij, de Heer van het huis, welke u en h^m genodigd heeft, tot u zegge: maak voor de^en plaats ! en gij dan befchaamd te rug zoudt moeten fchikken. Zet u dan liever, wanneer gij van iemand genodigd wordt, op eene lager plaats; wanneer dan de heer van 't huis komt, en tot u zegt: vriend, ga hooger op! dan zult gij er voor het gantfche gezelfchap eere van hebben. [Overal gaven de Farizeën, door hun ftraf baar gedrag, aan jesus gelegenheid tot eene gegrond berisping. Hier befchaamde hij in 't bijzonder weder hunnen oaverdraaglijken hoogmoed, die zich aller wege vertoonde, en toonde de beminlijkheid der befcheidene nederigheid aan. — Overal en bij alle gelegenheden moet het blijken, dat wij nederig van harten zijn. Overal en bij alle gelegenheden verfchijnt de hoogmoed in eene lelijke gedaante, fleept fmertende vernedering na zich; en ondervindt, het geen jesus er hier nog bijvoegde, endaar hij zijne zedeleer mede befloot. ] " Want die zich zeiven verhoogt, zal Vernederd, en die zich zeiven vernedert, zal verhoogd worden. [Zich eere aan te matigen , op welke men geen recht heeft, is onbillijkheid, en onrechtvaardigheid aan anderen, die meerder eer waardig waren, aangedaan. Zich zeiven de eerfte plaats, de hoogfta II. Deel. G  J)8 GEDENKWAARDIGHEDEN eer toe te rekenen , al is men dezelve waardig, ia vermetelheid, en onderftelt, dat wij ons een oordeel aanmatigen, dat ons niet toekomt, en de rechtvaardigheid van anderen verdenken, als die ons niet naar waarde fchatten zouden. Onze verkeerde eigenliefde doet ons onze eigen verdienden doorgaans te hoog fchatten , en die van anderen op te lagen prijs ftellen. Wij begaan daar door eene dubbelde dwaasheid : want onze aanmatiging kwetst de eigenliefde van onzen naasten, en hij zoekt zich veellicht dp zijn beurt boven ons te verheffen, door ons te vernederen. De verftandige ziet dezen fttijd , om eer en rang, even als jesus, met af keer aan, en oefFent zich tot ootmoedigheid, die in het fchool van christus best geleerd wordt. De Christen toch , het Evangelie geloovende, en zich zeiven kennende, is overtuigd, dat hij niets in zich zeiven heeft, waar op hij zich verheffen kan; bij is dus geneigd, Gode de eer te geven. Hij is opmerkfaam op alle zijne feilen, gebreken, en verkeerdheden, welke ook zijne beste werken bezoetelen, en kent dus zich zeiven veel meer van zijne flechte zijde, dan hem anderen kennen. Ootmoedig voor God, is hij dan ook ootmoedig voor menfchen ; fchat eenen ander uitnemender dan zich zeiven; en is meer te onvreden over te veel , dan over te weinig eere hem bewezen. Hoe gelukkig is die Mensch! Van wat al onaangenaamheden , twisten , te leur ftellingen , en verfmading, gaat hij vrij! Hoe veel meer genoegens geniet hij in den omgang met menfchen! Wat worden hem niet al dikwijls gunden en eerbewijzingen betootid, die hij niet verwacht had! Hoe dikwijls wordt Hij on-  , UIT HET LEVEN VAN JESUS. Q<) onverwacht verhoogd, terwijl anderen vernederd worden! Hoe dikwijls wordt zijn goede naam gered en verdedigd, zonder dat hij er zelf iets aan doet! Hoe worden zelfs de pijlen van den nijd op het fchild der nederigheid verftompt. Dit al koomt den genen over , die zich zeiven vernedert, terwijl juist het tegendeel dien wedervaart, die zich zeiven verheft. Ook hier in moeten wij eene vergeldende Voorzienigheid opmerken. God wederftaat den hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. Doch , dat zal boven al plaats hebben in het andere leven , het welk voor den trotfchen een ftaat van de uiterfte vernedering en verfmading, doch voor den ootmoedigen Christen een ftaat van de onuitfprekelijkfte eer en heerlijkheid, zijn zal. H.] „ Gij fcheldt en ftraft vervloekte hovaardij', „ Gewend zoo wijd van uw geboón te dwalen. „ Dat toch .uw gunst mijn ziel van fmaad bevrij', „ Die op mijn hoofd verachtlijk neêr zou daalen; ■ „ Daar 'k U mijn' dienst, naar uw getuignis wij', „ Otn nooit uw ftraf mij op den hals te haaien." ii psalm CXIX: ii. Vervolgens, zeide hij, ( onder andere flichtelijke reden, en als hij bemerkte, dat er bij het gastmaal enkel aanzienlijke en rijke gasten tegenwoordig waren,) tot den genen, die hem genodigd had: wanneer gij een middag- of avondmaaltijd geeft, zoo nodigt niet (altijd enkel) uwe vrienden, broeders, en bloedverwanten, of ook rijke buren; want dezen zullen u weder nodigen, om het gelijk en effen te maken. Maar , wanneer gij een maaltijd wilt aanG 2 nch-  100 GEDENKWAARDIGHEDEN richten, zoo nodig de armen, kreupelen, lammen, blinden: dat zal u zegen aanbrengen; want dezen kunnen het u niet weder vergelden. Maar het zal u, bij de opftanding der deugdzamen (/» het toekomend leven, wanneer alle de deugdzamen hunne ware 'beloning ontvangen zullen, des te rijkelijker') vergolden worden. [Geheel zonder eigenbelang, of uitzicht op zich zeiven, wel te doen, dit is het, dat ons van» Gods goedkeuring en beloning verzekert. Het was bij de Jooden eene oude, door de wet geheiligde gewoonte , om fomtijds arme buren te nodigen, en hun door vriendlijk onthaal de bitterheid hunner armoede te verzoeten. Deze fchoone •gewoonte was, ten tijde van christus, geheel in onbruik geraakt, jesus, die, bij de vrolijkheid van eene fmaaklijke maaltijd , ook aan eiken ongelukkigen dacht, die ondertusfchen van honger verfmacht, en naauwlijks zoo veel heeft, om dien te ftillen , zocht dezen aan den aanzienlijken Jood, bij welken hij te gast was, en aan andere gasten wader aan te prijzen , dat zoo eigenlijk voor zijnen • weldadigen Godsdienst voegde. En , Christelijke Lezer! ook u gaat deze vermaning aan. Wilt gij eene rechte vrolijkheid hebben, en eene hooger foort van gelukzaligheid genieten, zoo nodig fomtijds zulken uit uwe broederen en zusteren te gast, die het u niet weder kunnen vergelden, of laat hun toch dan, wanneer gij u met anderen verheugt, ook het één en ander van uwen overvloed toevloejen. En groot zal uw loon zijn. Ik zeg niets van het wellustvolle gezicht, dat een zoodanig tafelgezel- fchap  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 101 fchap van enkel arme en verlaten menfchen u geven zou, niets van hunne blijde opgetogenheid, niets van den hartlijken dank dien zij u zouden uitftamelen, niets van de vrolijke herinnering aan zoodanige daad, maar ik wil u flechts onder het oog brengen, dat gij u zeiven hier door aan den Zaligmaker aangenaam maakt, en u fchatten voor de eeuwigheid verzamelt, indien gij er naamlijk geene inzichten van ijdelheid bij hebt. Gij grooten en rijken dezer aarde ! gij kunt u bijzonder dit geluk dikwijls bezorgen. Vervreemdt die laaghartige en kruipende vleiers van uwe tafelen, die alleen uwe volle fchotelen, maar niet uzelven beminnen en eeren, en bezet uwe tafelen fomtijds met zulke gasten, als de Heere u hier aanwijst, trekt fomtijds den eerlijken maar niet gegoeden man uit zijne duisterheid uit , en verdrijft daardoor, dat gij hem eene plaats aan uwe tafel aanwijst, zwaarmoedigheid en droefgeestigheid van zijn voorhoofd! En godlijk groot is deze daad. Voords verbiedt de Verlosfer geenszins goede vrienden te nodigen, maar houdt dit voor geen weldadig werk.] Hier op zeide één van de gasten, die dit aangehoord had, (het geen jesus van het Sahhathsgastmaal gefproken had:) Gelukzalig is hij, die in het rijk van God te gast is! [Deze gast wil denklijk toonen, dat het jesus alleen niet was, die het dischgezelfchap met ftichtelijke gefprekken wist te onderhouden , maar dat hij dit ook wel kon doen. Tevens kan hij vrij aardsgezinde denkbeelden van het gastmaal in het G 3 rijk  10Z gedenkwaardigheden rijk van den.messias gehad hebben. Zulke taal was in den mond van iemand, zoo als de Farizeën waren, die zich de lesfen van jesus zoo min ten nutte maakten, en de hun aangeboden gelukzaligheid onder allerhande nietige voorwendzels hardnekkig verwierpen , ware geveinsdheid, alleen vroom fchijnende, zonder reiniging van het hart, en begeerte naar verbetering, jesus wilde nu den Farizeër en den overigen gasten onder 't oog brengen, hoe min zij , wegens hunne aardsgezindheid, lust hadden, en er zich aan gelegen lieten zijn, om de groote zaligheid, die God hun thans door hem liet aanbieden , deelachtig te worden, en welke gevolgen dit voor hun hebben zou. Ten dien einde, verhaalt hij hun de volgende gelijkenis:] Maar bij zeide tot hem : Zeker iemand richtte een groot gastmaal aan, en nodigde eene menigte gasten. A's nu het tot de maaltijd bepaalde uur kwam, zond hij zijne dienaaren nogmaals uit, om den gasten te zeggen, dat zij nu zouden komen, alzoo alles bereid was. Maar zij begonnen allen , de één zoo wel als de ander, zich te ontfchuldigen; de één zeide: ik heb een akker gekocht, en moet er thans noodzaaklijk heen, om hem te bezien , ik bid'u dephalven, mij te verfchoonen. Ik heb, fprak een ander, vijf paar osfen gekocht, en ik ga heen, om ze te befchouwen, ik bid u dus, mij te verfchoonen. Een derde 'zeide : ik heb eene vrouw getrouwd , daarom kan ik thans niet komen. Als de dienaar te tug kwam, en zijnen heer deze antwoordden bracht, werd hij ten hoogften misnoegd , en gebood hem: Ga op Hond heen op de hoeken en ftraten der ftad, en breng de armen, kreupelen, blinden en lammen binnen. De dienaar, dit gedaan hebbende, gaf den Heere te kennen, dat er nog plaats overig was. Wel  uït het LEVEN VAN jesus. IOJ ga dan, zeide de Heer, ook op de landwegen en de paden (buiten de ftad) en dwing, wien gij daar vindt, om in te komen, opdat mijn huis geheel vol worde. Maar ik verzeker ulieden , van die eerfte genodigden zal niemand van mijne maaltijd proeven» [Eene zeer treffende fchilderij van het gedrag der Jooden , welke het groote geluk, hetwelk God hun door jesus en zijnen Godsdienst liet aanbieden, niet wilden aannemen. Zij waren reeds voor lang door hunne Proféeten opgeroepen , om deel te nemen aan de vreugden van het rijk des messiSs. johannes, en 's Heilands discipelen riepen eindelijk: alles is bereid! het rijk van den messiüs begint! bereidt u, en.maakt u hetzelve waardig! Maar nu kwamen ontfchuldigingen op ontfchuldigingen. Den eenen was zulk een messiSs te gering. Een ander had geen tijd, om jesus gehoor te geven , en voor een' derden was jesus leere een juk.—• Daarom misten zij dan ook de gelukzaligheid van 's messias rijk, terwijl ondertusfchen jesus leere aan andere volken der aarde, welke in de oogen der Joden altijd verachtlijk waren , gepredikt wierd , en bij dezelve een gunftiger onthaal vond. jesus voorfpelt dus hier ook de lotgevallen van zijnen Godsdienst onder de Joden en Heidenen. En hoe ftipt is dit alles vervuld geworden! Dit bevestigt ons geloof. Het was in 't bijzonder wereldsgezindheid, welke de Joden terug hield, om den Godsdienst van jesus, welke hun niets van aardfche grootheid be. loofde, aan te nemen. En deze wereldgezindheid G 4 heeft  104 GEDENKWAARDIGHEDEN heeft nog tot den huidigen dag de fchuld, dat velen geene echte belijders en verëerers van den Godsdienst worden, en zich niet recht, overëenkomftig deszelfs voorfchriften, tot den Hemel en tot de zaligheid fchikken, zoo dat zij, mitsdien, de voor hun beftemde, en onder zoo gemaklijke voorwaarden aan-* geboden zaligheid, misfen,] [Ja, het is niet Gods fchuld, dat zoo velen, Ook onder ons, van de zaligheid verftoken blijven. Met onbegrijplijke menfchenliefde heeft Hij door den Heere jesus christus voor behoeftige zondaren een eeuwig heil daargefteld. Met gadelooze vriendelijkheid laat Hij ons nodigen , om daar van gebruik te maken; het is zijn lust, dat wij eeuwig leven, dat zijn huis als 't ware vol worden , en niemand achterblijve ; en, hij laat daarom ook, door het Evangelie en derzelver verkondigers, eenen iegelijk, in zijnen naam, bidden en met den liefdevol!en dwang van vermaning, waarfchuwing en belofte, dringen tot het geloovigen dankbaar aannemen van al het heil, dat ons uit genade in en met Christus gefchonken wordt. Doch, wat helpt des Gastheers weldadigheid, wat helpt derDienaren nodiging/zo wij weigeren, op zulk eene zaligheid acht te nemen? En evenwel, dat heeft ook nog bij zoo vele genodigden plaats. Hunne wenfchen en genegenheden bepalen zich geheel en al bij de aardfche dingen , en de genietingen van dit leven. Zij verlustigen zich , de één met zijne vrouw en kinderen , de ander met zijn huis en land, de derde met zijn beroep en handwerk; zonder te denken aan hunne betrekkingen op God en hunne verplichtingen gan' God, Hoe. meer genot men heeft van tijdelijke gce*  uit het leven van jesus. 105 goederen en genoegens, hoe minder men al dikwijls zich bekommert om de veel beter zegeningen des hemels. En dikwijls gaan de armen, en verachten naar de wereld, daarom ook , hun voor, dien het hier alles naar den zin gaat. Doch God laat zich niet befpotten. Hij-dringt niemand de zaligheid op: maar zij, die dezelve verwerpen, worden ook voor eeuwig van dezelve verdoken. Hij heeft, zegt Paulus, gezworen in zijnen toorn, in rechtmatige en fchrikverwekkende verontwaardiging: zo ze in mijne ruste zullen ingaan l Laat ons dan vreezen, dat niet t' eeniger tijd, de belofte van in zijne rust te zullen ingaan nagelaten zijnde , iemand van ons fchijne achter gebleven te zijn! H.] .ZEVEN EN ZEVENTIGSTE AFDEELING. Zwarigheden , om een leerling van jesus te worden : en hoe noodzaaklijk het zij, om vooraf een verflandig overleg te maken, eer men daar toe bejluit. [Het wonderwerk, hetwelk jesus op die plaats verricht had, alwaar hij bij den Farizeer te gast geweest was, het aanzien en de goedkeuring, die hij zich allerwege verwierf, hadden hem weder eene groote menigte navolgers en bewonderaars doen verG 5 krij-  ïöö g e d e n k waardigheden" krijgen. Doch, het waren meest zulken, die hem uit nieuwsgierigheid gevolgd waren, én enkel aardfche verwachtingen hadden , van welken hij dus wel wist, dat het hun aan bereidwilligheid ontbrak, om zijnen wil vrienden en goederen te verlaten , en als arme Apostelen eene onzekere levenswijze te leiden. Nu was het ook tegen jesus oogmerk, om op deze zijne reize naar Jerufalem eene groote menigte volks bij zich te hebben, behalven zulken, welke gefchikt waren, om zijne eigen leerlingen te worden. Op dat hij nu dit verhinderen mogt, hield hij de volgende aanipraak aan hun: ] luk. XIV :3 25—'35; Ten dien tijde volgde weder eene groote menigte volks jesus na ; maar, zich omkeerende , fprak hij hen dus aan : Indien iemand tot mij komt, (met oogmerk, om mij als een leerling ha te volgen,) en geen moeds genoeg heeft, om vaaer, moeder, vrouw , kinderen, broeders, zusters, ja zelfs zijn eigen leven voor mij veil te hebben, die kan mijn leerling niet wezen. En die zijn kruis niet op zich neemt; en mij navolgt, (die niet bereid is voor zijn deel angst en rampen , die kern wegens de verkondiging mijner leere zullen bejegenen, ja den kruisdood, geduldig te ondergaan,) kan mijn leerling niet zijn. ( Bedenkt der kalven wel, wat gij doen wilt, en of gij hier toe in ftaat zijt! De zaak eischt een verjlandig overleg. Het is er juist mede gelegen, als met de volgende gevallen, j Wie is er onder ulieden, die, wanneer hij een groot vast gebouw wil nichten, niet vooraf gaat nederzitten , en de kosten overrekent, om te zien, of hij zulk een werk kan uitvoeren i opdat niet, wanneer hij, den grond gelegd hebbende, niet in ftaat is, om het werk te voltoojen, allen,  UIT HET LEVEN VAN JESUS. loj die het zien, hem uitlachen, en zeggen: Zie daar deze goede man begon te bouwen , en kan het nu niet ten uitvoer brengen. — Of, welk koning, die tegen een' ander te veld trekt, overlegt niet voor af, of hij het ook waagen kan , met 10,000 man, die hij heeft, zich tegen een' ander te verzetten , die hem met 20,000 man te gemoet trekt? Eu wanneer hij dit niet raadzaam acht, zal hij niet, terwijl deze nog verre af is, gezanten aan hem zenden, en om; vrede laten verzoeken ? — Even dus kan ook niemand van ulieden mijn leerling zijn,, indien hij niet vast befloten heeft, alles te veilocheuen, het geen hij heeft. [Leerling van mij te worden verëiscbt derhalven Vooraf een rijp overleg. Een overleg, of men moed en krachten genoeg heeft, om al'het rampfpoedige, dat eenen leerling van mij onder de tegenwoordige omftandigheden bejegenen kan , te verdragen ? — Anders handelt men even zoo dwaas, als iemand, die een huis wil bouwen, zonder te voren zorgvuldig overrekend te hebben,- of hij geld genoeg heeft, om den bouw ten einde te'brengen? enz. Daar worden groote opofferingen toe verëischt , om mijne leerlingen te zijn en te blijven. Verlochening van alle eigen belang om het mijne, geduldig ondergaan van alle vervolgingen , hoon en verfmaading , die mijne eerfte belijders te wachten hebben. — Dus verkondigt dan jesus aan zijne leerlingen meermalen , niet vrolijke dagen, maar enkel onaangenaamheden, die zij te wachten hadden, waarom hij hen vermaant , hunne krachten te overwegen en te beproeven. Zoo doet de bedrieger niet. Deze belooft veel, waardoor hij de gemoederen zoekt te verhitten},  ^o8 GEDENKWAARDIGHEDEN ten, en voor zich in te nemen; hij vordert geene voorgaande overweging , maar blinde gehoorzaamheid ; hij zoekt liever zelf te vervolgen , dan dat hij van eerften af van vervolgingen fpreken zou, die over zijne aanhangers komen zullen. Alle kunften van overreding worden van hem aangewend , om zich eenen recht grooten aanhang te maken. Maar bij jesus had het tegendeel plaats. En dit , zoo wel als het gevolg, dat zijn Godsdienst, welke geheel niet gefchikt is, om de zinlijke begeerten der menfchen te vleijen, met alle vervolgingen, die de eerfte belijders troffen , zich nogthans z$o fpoedig en zoo wijd uitbreidde , bevestigt zeer baarblijklijk en overtuigend de godlijkheid van denzelven.] [Laat het ons ook, Christen Lezer! wel opmerken! christus is niet gediend met eene menigte volgelingen, maar Hij wil zulken, die het wel meenen , die het uit volkomen overtuiging zijn, en die Hem belijden zouden , al ware er ook al die verachting en imaad , ja dat levensgevaar mede vermengd, dat de eerfte Christenen, in de drie eerfte eeuwen, er zoo dikwijls om ondergaan hebben, doch waar van Wij, Gode zij dank! althans voor als nog, niet te duchten hebben. Het moet dan geen uitzicht op tijdelijke voordeden zijn, dat ons noopt, om ons bij christus te voegen; geen blinde navolging; geene ras voorbijgaande aandoening of hartstocht: maar eene gegronde overtuiging, dat hij waarlijk is de eenige ons van God gegeven Zaligmaker en Heer, en een welgegrond vertrouwen op , en hartelijke liefde voor Hem. Daar deze in het hart zijn, daar zullen we gaarn alles voor Hem, is het nood, opofferen.  UIT HET LEVEN VAN JESU». IO9 Ten. Daar zullen we gaarn, om zijnentwil, onzen verkerden zin enbooze lusten verzaken ; om zijnentwil moeilijke plichten uitöefFenen ; om zijnentwil fmaadheid ondergaan ; om zijnentwil de gunst en liefde van onze Ouderen, Echtgenooten , Kinderen, Broederen en Zusteren, wanneer ze vijandig tegen Hem zijn en ons van Hem zouden willen aftrekken, er aan geven; om zijnentwille ook , is het nood, eenen wreeden en fchandelijken dood ondergaan. Ol Hij is die volkomene, onverdeelde liefde waardig , die ons eene oorzaak van eeuwige zaligheid geworden is , en dat door die gehoorfaamheid ten dood , welken Hij, hier fprekende, reeds vooruitzag. Wij weten het, hoe zeer het nit ook de lust onzer harten zij, wij zijn, in ons zeiven, veel te zwak, om te durven ftaat maken, dat wij het, onder zoo zwate beproevingen onzes geloofs, zouden uithouden: doch, Hij die roept is getrouw, die ons niet zal laten verdocht worden beven vermogen ; wiens genade ons genoeg is; en door wiens krachtigen invloed de zwakfte Vrouwen en Dochtertjens foms heldinnen geweest zijn. Dierbare Zaligmaker! wij willen U volgen: fterk gij ons zelf! Vernieuw in ons een vasten geest, en leer ons aan Uw dienst oprecht verbonden blijven! ps. LI: 5* H'3 Het zout is goed. Maar wanneer het zout fmaakloos wordt, waarmede zal men het zouten? Het dient nergens meer toe, noch tot den grond, noch tot den misthoop, maar men werpt het weg. [ Zulk iemand , die mijn leerling wil zijn, en nogthans  1iö gedenkwaardigheden thans de proeve niet doorftaat , of de pligten van eenen leerling niet vervult, is als bedorven zout, nergens toe nut , hij is de onbruikbaarfte mensch van de wereld, het zou hem beter geweest zijn, dat hij in zijnen voorigen toeftand gebleven was. — Zoo is het ook met eiken Christen, die de pligten van het Christendom niet vervult, en niet waardiglijk zijne roeping wandelt; hij is noch voor zich zeiven noch voor anderen nuttig; hij hoont jesus en zijnen Godsdienst ; hij is fnooder en ftrafwaardiger dan een Heiden.] [Verg. ook matth. V: 15. en de aanm. I. D. bladz. 196, 197. H.] Wie ooren heeft, die hoore! ACHT EN ZEVENTIGSTE AFDEELING. Misnoegen der Joodfche Godgeleerden en Farizeën over jesus verkeering met zondige menfchen, en zulken, die bij hun gehaat waren. jesus verdedigt zijn gedrag, terwijl hij hun drie onvergelijklijk Jchoone gelijkenis/en, van het verloren Schaap, den verloren penning, ■ en van den onberaden zoon verhaalt, en daar mede zijn gedrag rechtvaardigt. [O nder de menigvuldigeToehoorers van jesus, die zich allerwege om hem verzamelden, bevonden zich  UIT HET LEVEN VAN JESUS. III 2ich ook dikwijls zulke perfoonen, die een flechten naam hadden, onder welken ook de toenmalige inzamelaars der openbare inkemften, of de Tollenaars geteld worden. Dewijl nu het gedrag van jesus omtrent dergelijke lieden zachtmoedig, uitnodigend, en gemeenzaam was, overal wanneer zij lust toonden , om zich te verbeteren, maakte hem de Joodfche Geestelijkheid deswege eene groote tegenwerping, dat hij zich met zulke, ten kwaden naam ftaande, lieden inliet, ja zelfs met hun at. — Want zij zeiven hadden het jammerlijk gevoelen , dat zij zich. door de geringde verkeering met dezelven zouden verontreinigen. — Hun gedrag jegens dezelven was daarom zoo veelte meer affchrikkend en wreed, de. wijl zij daar door ook wilden toonen, welke groote voorbeelden van deugd zij waren. Tegen dit fchandelijk vooroordeel ijvert jesus andermaal, terwijl hij tevens zijn eigen gedrag op eene zeer fchoone en doorflaande wijze rechtvaardigt.] luk. XV : i — 32. Eens kwamen er Tolbedienden en zondaars in groote menigte tot hem , om hem te hooren. Daar over hielden zich de Farizeën en Wetgeleerden gebelgd, en zeiden: deze mensch laat zich met zondaren in, en eet met hun (hij heeft zelfs eene nadere verkeering met hun.y Hier op droeg hij hun de volgende gelijkenis voor, (om daarmede zijn gedrag , hetwelk met het reeds meermalen verklaarde doel van zijne zending zoo eigenlijk overëenftemde, te verdedigen. Men vergelijke matth. IX: 11, 12. en de aanmerkingen hier bij gemaakt, I. Deel, bladz. 284 — 288.) [Het  112 GEDENKWAARDIGHEDEN [Het is iet anders , rhet openbaar ondeugende menfchen eene al te vertrouwde en zulke verkeering te hebben , dat men aan hunne ondeugden deel neemt, of die ten minften fchijnt goed te keuren, zoodat men met grond anderen daardoor aanftoot geeft; en iet anders is de verkeering met zulke zondaaren,. die voor verbetering niet ongefchikt zijn , öm hen op den weg der bekeering te rug te brengen ; en nog iet anders is de verkeering met zondaaren in het burgerlijk leven, wanneer men dikwijls ambtsen beroepshalven met hun noodwendig moet verkeeren. Alleen in het eerfte geval is het zondig, aanftootlijk, en voor onze deugd gevaarlijk.] Indien iemand onder ulieden, zeide hij, honderd fchapen heeft, en eroéén van verliest, zal hij niet de negen en negentig" in de weide achterlaten, en bet verlorene zoo lang nagaan, en opzoeken, tot hij het vindt ? En wanneer hij het dan gevonden heeft,'tilt hij het vol vreugde op zijue fchoudereil , en roept, bij zijne wederkomst, zijne vrienden en buuren toe: 'verheugt u met mij, want ik heb mijn verloren fchaap wedergevonden. — En even dus zal er ook, verzeker ik u, eene grooter blijdfehap in den Hemel zijn over éénen zondaar, die zich betert, dan over negen en negentig rechtvaardigen, die zoodanige bekeering niet nodig hebben. [Daar wordt hier gefproken van de eerfte groote bekeering, gelijk ook van de levendigheid der eerfte Vreugde, zoo als het bij menfchen pleegt te wezen, wien het onverhoopte nog grooter blijdfehap verwekt. Wij hebben deze gelijkenis ook reeds boven gehad. Zie Afdeeling 6§. I. D. bladz. 619, 620,  Ülf HET LBfEN VAN JESUS. ifjo. Doch , daar verhaalde je.su* ze bij ééne andere gelegenheid , en met een ander oogmerk , te weten , om de menfchen tot het vermijden Van alle ergernis, en tot eerbiediging van hunne rnedernenfrheil te beweegen; maar hier, om zijne vefkeering tóet zondaaren, en om het doel zijner zending tegen, de Farizeën te verdeedigen.] öf welke vrouw j (vervolgde hij") die maar tién; penningen rijk is, en er éénen van verliest, iteekc fiiet op ftond een licht op., veegt het geheele bui» door, en zoekt zorgvuldig, tot zij dien vindt? En sis zij hem eindelijk gevonden heeft, roept zij hare vriendinnen en nabuurinnen bij' een en zegt tot haar: Verblijdt u met mij, want ik heb mijn Verloren penning wedergevondem — En ik verzeker u « even zulke blijdfehap zullen ook Gods Engelen hebben over eenen zondaar, die zich betert, £ Nadien nü, dit is het gevolg, dat men, volgends het oogmerk van jesus, hier uit behoorde te trekken, God en de Engelen, als 't ware de geheele hofftoet van God , omtrent het verderf van eenen zondaar niet onverfchillig konden zijhj maarzich veelmeer over zijne bekeering uitnemend verheugden , zoo kon men het hem niet kwalijk hemen, als hij met zondaaren verkeering hield, met oogmerk | om hen te bekeeren. Alles, tot de kleinfte omftandigheden toe, in deze Gelijkenisfen is aandoenlijk en treffend.] [De aan* doening, die de vrouw oVer een deel van haren verloren fchat, de Herder over een verloren fchaap zij* Her kudde heeft; de zorg en moeite j, welke beidea II. Deel. H assit*  114 GEDENKWAARDIGHEDEN aanwenden, om het verlorene weder te krijgen; de blijdfehap, die ze bewonen, bij bet wedervinden; en het deel, 't welk ze wenfehen, dat ook anderen aan hunne blijdfehap nemen, is alles even natuurlijk , even gepast, even roerend, om ons bij deze tekening te doen denken, aan de belangneming Gods in verloren menfchen, zijne liefdezorg ter hunner behoudenis , zijne blijdfehap in hun heil, en zijnen wensch , dat allen eveneens als Hij omtrent de zoodanigen gezind zijn.— God Helt belang in ons. Groote , gewichtige waarheid. De oneindige, boven alle3 verhevene God , ftelt belang in nietige fchepfelen, om dat het zijne fchepfelen zijn. Hij heeft ons niet nodig: zijne heerlijkheid krijgt door onzen lof geen aanwinst; en zij lijdt geene. Xchade bij onzen laster. Eer Hij eenig fchepfel uit het niet hervoort riep,, was Hij gelukzalig: en, zo Hij ze allen vernietigde , • Hij zoude even gelukzalig blijven. De Vrouw verloor een tiende van hare bezitting ; de herder één der honderd fchapen: maar, wanneer wij door onze dwaasheid en ongehoorfaamheid van God afdwalen, Hij verliest niets bij ons. En , evenwel , jesus Christus, 's Vaders Zoon en evenbeeld , die kwam , om ons den Vader in zijne gezindheid jegens de menfchen bekend te maken, tekent ons in deze beelden, hoe de hooge God zich aan ons laat gelegen zijn, en het, als het ware, Hem fmart, wanneer een zijner geliefde Menfchen voor Hem verloren is, van Hem afdwaalt, en zich zeiven dus ongelukkig maakt. — Die belangneming in ons heil, doet Hem dan ook alle middelen in het werk (tellen , om ons, als het ware, weder te vinden en te recht te  UIT HET LEVEN VAN JESUS.' tig te brengen. Wij zouden op onzen dwaalweg, als verdoolde fchapen, ongevoelig voortgaan en omkomen: maar Hij laat ons niet aan ons zeiven over, Hij zoekt ons op. O door wat al vermaningen , beftraffingen, waarfchtiwingen, door wat al zonderlinge hertellingen over ons, door wat al voorfpoed en tegenfpoed, zoekt Hij ons te recht te brengen! hoe lang, hoe aanhoudend, hoe onvermoeid werkt Hij aan onze behoudenis ! — En, wordt deze arbeid der Hefde van onze te rechtbrenging gevolgd, o hoe welkom zijn wij onzen Ontfermer, hoe rijk van bermhartigheid is Hij over ons, gelijk de Herder over zijn wedergevonden fchaap! Hoe medelijdend koomt Hij nu.onze zwakheid te hulp! Hoe teder zorgt Hij, dat wfj voortaan buiten ongemak en volkomen veilig zijn. — Doch ook wil Hij, dat zich anderen over ons verblijden. De Engelen en gelukzaligen moeten daar in mede hunne vreugde fcheppen, dat een Adamskind op deze aarde behouden is. — Ziet, Lezer! zulke gewichtige waarheden liggen er voor ons, onder de fchors dezer twee gelijkenisfen. En hebben wij er niet allen de ondervinding van, in het gene God, door onzen Heer jesus christus aan ieder van ons doet? Och! dat dan zoo veel liefdezorg niet te vergeefs zij! Dat wij, afgedwaald zijnde, God dat genoegen gaven, om ons van Hem te laten weder brengen! Dat wij in den Hemel ook de juli chensftof der zaligen vermeerderen! Mogelijk hebben wij er van de onzen , die in den Hemel Gode en den Verlosfer danken zullen voor onze behoudenis. — Maar laat ons dan ook éénen zin met den hemelfchen Vader en den liefderijken Heiland hebben, en ons H 2 over  tl6 gedenkwaardigheden Over elk mensch, die zich bekeert, of op den weg ter wederkeering is , hartelijk verblijden 1 Laat ons dan ook het verderf der menfchen met droefheid ea weedom aanzien: en, zoo veel wij kunnen, rusteloos arbeiden aan hunne verbetering; al fpreekt er ook de Farizeeuwfche fchijndeugd kwalijk van ! O hoe zalig zal het in den hemel zijn, de medewerker aan de behoudenis ook maar van eene eenige ziel geweest te zijn! — Wie voorts over deze twee Gelijkenisfen iets ftichtends gebruiken wil, zie de XXIV. Overdenking van ewald, in zijn Boek , jesus Menfchenkennis: en eene Leerrede van van loo in het III. D. zijner Leerreden. H. ] [Hoe genadig God zich jegens eiken berouwhebbenden en oprecht zich bekeerenden zondaar gedraagt, en hoe bereidwillig hij is, om dien weder in genade aan te nemen, leert hij nog in de volgende onnavolg» baar fchoone gelijkenis.] Hier op ging hij voort : Zeker vader had twee zoonen. De jongfte van hun kwam eens bij hem en zeide : Vader, geef mij het mij toekomende deel des goeds. De vader maakte daar op de deeling, en gaf het hem. Niet lang daar na pakte de jongfte zoon zijne geheele bezitting bij een , (na alles tot geld gemaakt te hebben,) en reisde daarmede naar een afgelegen land, (om niet door de beftrqffingen van zijnen vader ontrust te worden,) alwaar hij zijn goed met een liederlijk leven doorbracht. Alles nu verteerd hebbende, ontftond er juist in dien oord een zeer groote hongersnood, waar door hij volftrekt in de uiterfte behoefte geftort werd. Thans vervoegde hij zich bij eenen inwooner van die ftreek, wien hij zijnen aienst aanbood; deze zond hem buiten op het veld om de zwijnen te hoeden. (Eene ongemeens  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 117 tie vernedering voor eenen Jood, dien enkel de allergroot He wanhoop bewegen kan , om zwijnen te hoeden, «m de kost te hebben!) Hier zou hij geern met St. Jans-brood (eene peulvrucht, die wel wat naar om» boonengelijkt,) daar men (in die landen) de zwijnen mede voedert, zijnen honger geftild hebben, maar niemand gaf er hem van. Nu kwam hij tot nadenken , en dacht : Hoe veele daglooners hebben bij mijnen vader brood in overvloed, en ik moet hier van'honger verfmachten. Wat, indien ik mij opmaakte , en weder na mijnen goeden vader keerde? — Ja ik zal — Ik zal tot hem gaan, en zeggen: Vader, ik heb mij tegen God en tegen u zwaar bezondigd, en ben niet meer waardig, uw zoon te heeten. — Maak mij Hechts tot éénen uwer Daghuurers. — Hij maakte zich vervolgends op, en ging tot zijnen vader. Als hem nu deze reeds van verre in 't oog kreeg (zijne [echte kleding zag, en uit zijn geheel» voorkomen de verandering van zijne gezindheid opmaakte ,) brak hem het vaderlijk hart: Hij liep hem te gemoet, viel hem om den hals , en kuste hem. Maar de zoon zeide (door deze goedheid nog meer geroerd:) Vader, ik heb mij tegen God en u bezondigd , en ik ben niet waardig, dat ik uw zoon heete. — Hier op zeide de Vader tot zijne bedienden: breng den besten rok hier, en trek hem dien aan; geef hem eenen ring aan den vingerden fchoenen aan de voeten; breng een gemest kalf hier, en (lacht het, opdat wij eene maaltijd aanrichten en ons verblijden. Want deze mijn zoon was (zoo goed ah) dood, en is weder levend geworden; hij was verloren en is nu weder gevonden. En , nu begon een algemeen vreugdefeest. — Maar zijn oudfte zoon was toen juist in 't veld. Als deze nu te rug en nabij het huis kwam, hoorde hij het fpeelen en zingen. Daarop éénen derilaaven geroepen hebbende, vraagde hij : wat dit beduidde? Deze zeide hem: Uw broeder is sekomen ; daaröm heeft uw Vader een geniest kalf laten (lachten (en een vreugdemaal aanrichten ) dewijl hij hem gezond weder gekregen heeft. H 3 Hier  Il8 gedenkwaardigheden Hier over werd hij toornig, en wilde niet binnengaan. De vader ging dan zelf naar buiter,, en, veriocht hem binnen te komen; maar hij zeide tegen de vader : Ik dien u nu zoo veele jaaren, en heb nog nooit uwe bevelen overtreden, en gij hebt mij evenwel nog geen bokjen gegeven, om met mime vrienden ééns eenen vrolijken dag te hebben. Maar nu, daar deze uwe zoon, die uw goed met hoeren heeft doorgebracht, wedergekomen is, laat gij om zijnen wil terftond een gemest kalf nachten. De Vader antwoordde hem: Mijn Zoon, gij zijt altijd bij mij, en al het mijne is het uwe. (wat wi t gij meer/) Maar dit behoorde u thans toch billijk ook vreugde en blijdfehap te verwekken, dat deze uwe broeder, die dood was, weder levend geworden, die verloren was, nu wedergevonden is, [Deze gelijkenis, die, ook in de kleinfle trekken , onnavolgbaar fraai is, heeft met de voorgaande het zelfde oogmerk. Te weten, jesus zoekt daardoor zijne verkeering met tollenaren en zondaren te rechtvaardigen, en anderen insgelijks daar toe te bewegen , dat zij de bekeering des zondaars zoeken, en zich over zijn geluk verblijden.] [Vele en gewichtige zijn de leeringen, welke ons deze Gelijkenis , rechtftreeks en van ter zijde , geeft. — Wij zien hier eerst de gevaarlijke gevolgen der zonde en der misbruikte vrijheid, ook in jeugdigen leeftijd, in het voorbeeld van den 's Vader huis verlatenden jongeling. Hij had het immers wel bij zoo eenen Tijken, en weldadigen Vader? Hij kondehet immers nergens beter krijgen? En Hij had immers nog het opzicht zijns Vaders zeer nodig? Maar, neen! De jongeling gelooft dat niet. Hij meent oud en wijs genoeg te zijn, om zich zeiven te belturen j Hij verbeeldt  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 11^ beeldt zich gelukkiger te zullen zijn, als Hij, van het vaderlijk bedwang ontflagen , naar zijnen lust leven kan. Ach! dat is de eerfte dooling voor zoo menig een Jongeling en jonge Dochter! Maar ook hier is het begin onzer afwijkingen van onzen Hemelfchen Vader. O het is zoo goed een kind in zijn huis te zijn! Zich door Hem te laten gezeggen en beduren is zoo zalig. Maar dit niet te gelooven brengt den armen mensch tot ondankbaarheid en ongehoorfaamheid; Hij wil meerder vrijheid en genot ; zijn geluk wil Hij in zijn eigen hand hebben. — Nu, de Vader laat den jongeling , fchoon met weerzin , gaan: als nu vermaningen, waarfchuwingen , liefdeblijken , Vaderlijke tederheid het Kind niet aan zijnen Vader verbinden kunnen, met dwang kan het althans niet gefchieden; de ondervinding zal mogelijk den Zoon nog wijs maken. Ook God dwingt ons niet, om bij Hem te blijven. Hij laat den mensch vrijheid en gelegenheid, om af te wijken van Hem: doch gebruikt ook deze afwijking daar na wel eens , om den Zondaar tot nadenken te brengen en weder te doen keeren. — Ga dan nu, onberaden jongeling! en volg uwen lust! Hij gaat, ter kwader ure, verre van 's Vaders-huis , en zet de gedachte aan zoo veel liefde en zorg, als Hij van zijne geboorte af genoten heeft, uit den zin, en denkt zoo min aan alle Vaderlijke lesfen, vermaningen , waarfchuwingen en beftraffingen, als of Hij ze nooit genoten had. Hij zoekt in een vreemd land de genieting van zinlijke lusten; bij wordt er hoe langer hoe vuriger op; elk genot maakt hem al meer een (laaf der zonden; ongevoelig valt hij van net ééne kwaad in het andere j H 4 in  12© GEDENKWAARDIGHEDEN |n Hechte gezelfchappen ingewikkeld wordt Hij nog verder verleid en bedrogen door vrouwen , die hij rmnnaresfen noemde, maar wier omgang voor jonge lieden doodehjker is dan de pest. Nu is Hij waarlijk jn het diepfte des ongeluks: want is deugd waarlijk geluk, dan is het leven in de ondeugd, al is men nog niet eens arm, ware rampzaligheid. Zoo rampzalig wordt de arme mensch, die leeft naar de in-» fpraak zijner zondige lusten , naar den fmaak der bedorven wereld , zonder gedachte aan , zonder eerbied voor God. Hij bederft ziel en lichaam; hij raakt de rust zijns gemoeds kwijt; hij jaagt dagelijks genietingen na» welker nafmaak hitter is; doch hij goekt weder vergoeding in nieuwe genietingen, die eindelijk zijnen fmaak geheel bederven, en hem ongevoelig doen voortgaan , dikwijls tot het uiterlte der volflagenfte ondeugendheid toe. Het geweten wordt geen tijd of gelegenheid gelaten , om zijne ftem te verheffen, Vrienden en Raadslieden, die ten goede; zpuden willen te rug brengen, heeft men lang hun affcbeid gegeven. Men is ingewikkeld in verkeeringen met Hechte Menfchen, in wier gezelfchnp men nog meer bedorven wordt, en die men al me ie helpt, bederven. Is dit gevolg der eerfte dwaasheid en afwijking niet verfchrikkelijk ? — Ja! maar hier koomt nu nog in onzen jongeling bij , armoede, uiterlte lirmoede, verzwaard do,or de nu openhaar wordende, trouwloosheid zijner fchijnvrienden, ja de uiterlte fchande en vernedering, waar in een jongeling van goeden huize komen kan. Zoo , trouwens , volgt op verkwisting armoede, op ondeugd fchande, ook in dit leven; zoo ftek de. Godlijke Voorzienigheid dikwijls. opei*s  UIT HET LEVEN VAN JESUS. ISt epenbare toonbeelden, van zijn geducht ongenoegen over de zonde, ook aan ondankbare, ongehoorzame kinderen! Zoo moeten foms algemeene rampen, gelijk hier de hongersnood, dienen , om den genen vooral te drukken, die zich zeiven alleen zijn gebrek te wijten heeft. — Doch , het is niet al ftrengheid, en ongeluk, wat wij, in dit gevolg der zonde, moeten opmerken. Juist deze uiterfte elende moest dienen, om den jongeling tot nadenken te brengen, en hem eerst recht te doen gevóélen, wie Hij was, wat Hij gedaan had, en welke de gevolgen van zijnen onberaden Itap geweest waren. Menig zondaar, die nu nog behouden is, was mogelijk verloren gegaan, indien hij niet de bittere gevolgen der zonde in dit leven was beginnen te fihaken, indien Hij niet, door ziekte , armoede, of fchande, van het genot dier doodelijke vruchten verftoken geworden was. Och! dat het de mensch opmerke, die nu de kastijdingen des Almachtigen begint te gevoelen ! dat Hij dit gevoel niet verzette; maar het aanmerke als eene Hem van hoven, die hem tot nadenken, tot bekeering roept. — En dit is het tweede, dat wij in het voorbeeld des jongelings moeten opmerken, welke namelijke de heilzame aart der ware bekeering zij. De jongeling nu in de uiterfte elende geftort, van zijn goed, waarop zijn vertrouwen was , beroofd, van fchijnvrienden verlaten, koomt tot een ernftig nadenken over zijnen ftaat en gedrag; hij gevoelt zijn ongeluk, maar ook zijne dwaasheiden fchuld; vooral bezefthij, dat hij tegen God en tegen zijnen liefderijken en weldoenden Vader gezondigd heeft; de gedachte aan zoo eenen Vader vernedert hem tot H 5 ' eo*>  lüü GEDENKWAARDIGHEDE N ootmoed, maar beurt hem ook op en boezemt heiri moed in, dat hij, fchoon onwaardig, evenwel m genade aangenomen zal worden; hij wenscht mets meer, dan in het roekeloos verlaten vaderlijk huis weder te mogen aangenomen worden; hij neemt het voornemen, om met fchuldbelijdenis en recht diepe vernedering weder te keeren , en hij doet dat ook werkelijk. Zoo moet het ook met Hem gaan, wiens bekeering echt zijn zal. De zorgelooze gerustheid, in het verftrooiend leven en dagelijks genot der zonde , moet plaats maken voor een ernftig indenken: wie ben ik? hoe koom ik in dezen elendigen Haat? wat heb ik gedaan? wat moet er van mij in dezen ftaat worden? Gelukkig Hij, die, daar toe, door de natuurlijke gevolgen van zijn zondig leven- of door andere fmartelijke kastijdingen gebragt wordt. Dan moet hij gevoelen, nietflecbts, hoe elendig hij is, en wat onheil hem nog dreigt, maar vooral, dat hij al dat kwaad zich zeiven door zijne moedwillige ongehoorfaamheid heeft veroorzaakt. Ik heb gezondigd! deze gedachte moet hem geheel innemen, hem befchaamd maken, en zich zeiven doen verfoeijen: en dit moet vooral zijn hart bedroeven, en hem in• nig grieven, dat hij tegen zulk eenen goedertierenen en lankmoedigen God en ontfermenden Vader gezondigd, en diens goedheid, tot zondigen misbruikt, zoo lang veracht heeft. Evenwel mag hem dit niet hopeloos maken: integendeel de gedachte aan zulk eenen God en Vader moet zijn hart vertederen tot ware ootmoedigheid ; de verzekering welke Hij in het Evangelie vindt, door zijne eigene en aller menfchen ondervinding bevestigd, dat de groote God in en  uit het leven van jesus. 1&3 en door christus afgedwaalde zondaren blijft lief hebben , gaarn vergeeft, en geen lust heeft in hunnen dood, maar in hunne, bekeering, leven en zaligheid, moet hem opwekken en aanmoedigen, om tot dien hemelfchen Vader weder te keeren , met belijdenis van fchuld , met veröordeeling van zich zeiven, en met ootmoedige be:de, om in genade te worden opgenomen. Nu koomt zulk eenen de dienst van God , het genot der Gocllijke liefde en gunst zoo begeerlijk en dierbaar voo r, als hij er te voren onverfchillig omtrent, en afkeerigvan , geweest was. Ik zal opftaan, zegt hij, in vertrouwen op 's Vaders onveranderlijk liefdehart, en tot mijnen God en Va* der gaan, en zeggen: Vader! tegen U, tegen U alleen, heb ik gezondigd l Zoo ee n wil niets verbloemen, geene veröntfchuldiging, rnaar enkel aanklacht tegen zich zeiven voorbrengen; hij wil als een onwaardige om genade fmeeken, en zich op niets dan op Gods Vaderhart beroepen. Dat doet hij ook onverwijld, en fmeekt, om in het v adeilijk huis , in den dienst van God weder toegelaten te worden. Onder Gods opzicht en beduur te ftuan, is nu zijn hoogfte wensch: die bandelooze vrijheid, in welke hij voormaals op zich zeiven ftothd, mishaagt hem nü ten uiterften ; hij begeeft zich wederom onder het' gebied van den besten Vader en Heer, en rekent het minfte genot van diens genegenheid en zegen voor' een onwaardeerbaar geluk. Och I mogt dit een verdwaald Zondaar, eene verbijsterde Zondares lezen, en mogt het iemand opwekken, om ook uit de zonde en elende op te ftaan , en tot God te gaan! O! wie Gij zijt! doe het, verzuim Kt niet! ftel het geen oogen- blik  ÏS4 GEDENKWAARDIGHEDEN blik uit! Gij zult er U wel bij bevinden. God toch is gereed om Zondaars, die tot hem wederkeeren, weder aan te nemen. — En , «ie daar eene derde bijzonderheid, welke ons deze gelijkenis leert. Ziet het, die niet willens blind zijt! Ziet het, hoe jesus christus den hoogen God tekent, onder het beeld van den Vader dezes wederkeerenden Zoons! Ziet het, hoe deze Vader naauwlijks zijnen Zoon, van verre bemerkt , of zijne ontferming is geheel gaande! Ziet het, hoe hij zelf met Vaderlijke blijdfehap en tederheid zijn kind in zijne armen knelt! Ziet het, hoe hij den Zoon niet eens geheel laat Hitfpreken, hem niet eens laat zeggen, 't gene deze voorgenomen had te zeggen : laat tnij Jlechts uw daglooner zijn! Ziet het, hoe hij, eerde jongeling iets verzoekt', reeds genegen is alles te geven , meer, dan deze had durven vragen of hopen ! Alles is vergeven en vergeten: en de Vader is niet voldaan, voor dat zijn Zoon alle de befchamende en vernederende overblijffels zijner vorige dwaasheid heeft afgelegd, en , met al de tekenen van Vaderlijke gunstbetooning en eeregeving, in zijnen vorigen ftand is aangenomen. Welk een allerbekoorlijkst beeld is dit, om ons te doen zien de ontfermende en vergevende gezindheid van den grooten God jegens elk zich bekeerend Zondaar! Zeker, de liefde van Hem, die zijn eigen Zoon niet gefpaard heeft, die afvallige Zondaren aanneemt in zijne gunst, als geliefde kinderen behandelt, en eeuwig zalig maakt, is boven alle befchrijving en verbeelding. Maar, als de Heiland haar eenigermate wilde afbeelden , konde hij het, voor ons menfchen s niet treffender hebben gedaan 3  UIT HET LEVEN VAN JESÜ9. lijf daan, dan in deze fchets. Verblijd U dan, 6 ver* Hagen gemoed! Gods ontferming in christus wijst U niet af. Hoe fnood ook Uwe zonde zij» hoe ondankbaar en wederfpannig Gij U tegen den besten Vader gedragen hebt, hoe moedwillig U van zijnen zegen beroofd , hoe diep ook u zeiven verlaagd en bedorven, Hij ziet naar U uit, en roept u, als 't ware, toe: keert weder ï keert weder l gij afkeerige kinderen ! ik zal uwe afkeeringen genezen ! De eerfte wederkeering , de eerfte lust en ernftig© gedachte zelfs om wedertekeeren, is hem aangenaam, 't Gene de Vader niet zien konde, toen zijn Zoon nog te verre van hem verwijderd was, dat ziet de Alwetende in uw hart. Houd ook deze eerfte bewegingen zelve van ootmoed en verbeterde gezindheid voor blijken van zijn weldadig beftuur over U, die aan U dagt, toen Gij aan Hem niet dagt, en U nog geen oogenblik aan U zeiven overliet. Zoude Hij dan U niet in ontferming aannemen , wanneer Gij U tot bekeering leiden laat? Ja! houd U verzekerd, alle Uwe zonden zijn U vergeven, zoo ver» geven , als of Gij ze nooit gedaan hadt. jesus christus is U, als Gij met een oog op zijne verdienfte, en in vertrouwen op zijne verzekering, de Godlijke genade inroept, eene oorzaak van volkomen eeuwige zaligheid. Gij wordt als een geliefd Kind van God aangemerkt en behandeld; kind zijnde wordt Gij ook, als een erfgenaam met christus, alle de zegeningen van het vaderlijk huis deelachtig ; de fchande Uwer vorige afwijking wordt voor eeuwig uitgewischt; en U wacht, wanneer Gij in Uwe bekeering voortgaat ten 'einde toe, eene eer en heerlijk-  20 G E D E Ni WAAR DÏGHEDEU Jijkheid, die onberekenbaar verre te boven gaat alles , wat Gij er ooit van hadt durven hopen of denken. — Wie onzer, Lezer 1 moet niet zulk eene liefde druisen, om aan dezelve met een dankbaar leven te beandwoorden? want wie onzer is er, dien niet veel vergeven is, die niet gedurig veel vergeving nodig heeft ? Maar wien moet het ook niet noopen, om deze ontferming des Hemelfchen Vaders, aan anderen bewezen , met blijde goedkeuring te roemen ? Dit verwacht de Heer van ons. — En dit is het laatfte, 't welk de gelijkenis ons leert. De Vader zijnen Zoon, dien hij voor verloren gehouden had, wedergekregen hebbende, is zelf niet alleen geheel blijdfehap, maar hij wenscht ook, dat het geheele huisgezin blijde zal wezen. De dag der wederkeering zijns Zoons moet, voor alle huisgenooten zoo wel als voor hem zeiven, en voor den te recht gekomenen, een feestdag zijn. De ouder Broeder is wel geftoord over 's Vaders ingenomenheid met den wedergekeerden Zoon, weigert deel te nemen in de algemeene vreugd , acht zich zeiven te goed om met zulk een Broeder gelijk te ftaan, en verwijt op de vermetelfte wijze zijnen goeden Vader het ongelijk, dar hij meende , bij dit onthaal zijns jongeren Broeders, te lijden: maar de Vader brengt ook hem met zachtmoedigheid zijn misverftand onder het oog , betuigt hem zijne altijd betoonde liefde, en noopt hem nogmaals, om ook deel te nemen in zijne vreugde, wijl de verloren Zoon zijn Broeder was, dien hij rakenen moest nu ook wedergevonden te hebben. Zoo wenscht ook onze Heer, dat wij ons over eiken wedergekeerden Zondaar , en over zijne betoonde ge-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. IS7- genade aan den zoodanigen, oprechtelijk verblijden. In den hemel is er vreugde over: op de aarde moet ook vreugde zijn. Het gene Gode zoo welgevallig is, dat moet ons tot genoegen zijn. Elke aanwinst van een Lid des Huisgezins van den hemelfchen Vader moet ons dierbaar zijn. En als een mensch, die verloren fcheen te zijn , weder gevonden is , dan* moet het ons verheugen, om dat wij eenen Broeder weder hebben gevonden, die voor ons dood was, en nu voor ons ook herleeft. Trouwens , bij de vermeerdering van de deelgenooten aan Gods Vaderlijken zegen , lijdt niemand der kinderen fchade. Hij heeft ze allen lief, als ze llechts malkanderen liefhebben. Maar, ach! de hoogmoedige Farizeën, den Heiland berispende over zijne deelneming aan de bekeering van zondaren, kenden die liefde en die vreugde niet. Zij verbeeldden zich een uitfluitend recht te hebben op Gods gunden: en zij befchouwden het als een onrecht hun aangedaan , wanneer jesus aan Tollenaren en Zondaren Gods vergevende gezindheid predikte, en hen tot dankbaar vertrouwen op dezelve aanfpoorde. De Heiland zoekt, als de Tolk van zijnen Vader, ook nog hen te recht te brengen : en wekt hen, door deze en de vorige gelijkenis, op tot deelneming aan het heil, 't welk ook aan de grootde Zondaren, door 't Evangelie, gepredikt wordt. Mogt zijn onderwijs en voorbeeld ook dienen om ons op te wekken tot een liefderijk medelijden met zondaren, en tot eene erndige medewerking aan hunne bekeering! Want ook wij moeten bermhartig zijn, gelijk onze Vader, die in de hemelen is, rijk is in .bermhartigheid. Verder kan men  I2§ gedenkwaardigheden men nog , behalven de XXV. Overdenking van ewald, over deze Parabel lezende VIII, IX, X, XVUI en XIX. Leerrede in hesz Kristelijk Qefji** jaar. H. ] „ Geen vader floeg, mèt grooter mededogen» , Op teder kroost ooit zijn ontfermend' oogên, " „ Dan onze Heer op ieder, die Hem vreestï „ Loof Hem, dieU, al wat gij hebt misdreven, Hoe veel het zij, genadig wil vergeeven; „ Die in den nood uw redder is geweest." psalm CM: 2 en NEGEN EN ZEVENTIGSTE AFDEELING. Verhaal van den verbaasden Rentmeester. Gewigtige letfen, welken Jesus daar uit af- , leidt, over het recht gebruik der aardfche goederen, en verjïandige voorbereiding des menfchen tot zijne hoogere roeping. [De leerwijze, daar jesus zich van bediende, beftond geenszins in enkel drooge Hellingen, maar hij wist zijne lesfen altijd zinlijk te maaken, en ze door beelden, gelijkenisfen, voorbeelden, en handelingen , die hij uit het gemeene leven ontleende, levendigheid, kracht, en nadruk te geven. Dat deze  .uit het leven van jesus» 12£ sse handelingen niet iet wonderbaars en onmogelijks» zoo als bij de eigenlijke fabelen , maar bijkans altijd gevallen bevatten, die werklijk gebeurd kunnen zijn , maakt zijn verhaal nog aangenamer en treffender Voor het hart. Deze handelingen zijn dikwijls voorbeelden , waar door hij de gevleidheid eener deugd leert, en daardoor het hart tot navolging krachtig opfpoort, zoo als in de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan. Somtijds zijn het zulken, die ons zullen aanwijzen , welk denkbeeld men zich moet maaken van de wijze, hoe God gewoon is te handelen , zoo als in het naast voorgaande verhaal van den verloren zoon, Eene andere keert ftelt hij in dezelve voor, de wijze, op welke de menfchen gewoon zijn, zich in hunne lighaamlijke belangen te gedragen , ( doch welke daarmede geenszins altijd gebillijkt°wordt,) en hij wijst de Toehoorers aan, hoe zij die zelfde regelen van fchranderheid en voorzichtigheid tot hun hooger en gewigtiger doel hebben aan te wenden. Van deze laatfte foort is de Volgende gelijkenis, waar in hij zijnen leerlingen, ten overftaan van fommige Farizeën, aantoonde, hoe men zijne aardfche goederen recht gebruiken moet, om er in de eeuwigheid nut van te hebben.] luk. XVÏ: 1-18. Eene andere keer ftelde hij zijnen leerlingen de volgende gelijkenis voor: Zeker rijk man hadeenen rentmeester, van wien hem gezegd werd, dat hij Se goederen doorbracht, De Heer ontbood heul Zh&T™ zeide: wat hoor ik dit van u? doe II. Deel. 1  IJO GEDENKWAARDIGHEDEN rekening van uw beftuur, want gij kunt voortaant, (ah het dus toegaat,) mijn rentmeester niet meer zijn. [Zoo als deze rentmeester de goederen van zijnen Heer misbruikt, zao misbruiken ook velen de menigvuldige gaven en goederen, die de hoogfte Opperheer hun ter belturing toebetrouwd heeft. Doch er is voor allen een groote en algemeene dag van afrekening te wachten , wanneer van derzelver gebruik rekenfchap zal gevorderd worden.] [Dit make ons dan bedagtfaam in bet gebruik van Gods goederen! Hij heeft er ons als Rentmeester over gefield; Hij laat ons zei ven een aangenaam genot van zijne goederen hebben: maar, wee ons! wanneer wij ze door gierigheid of overdaad misbruiken. Schrikkelijk zal voor zoodanigen de dag des oordeels zijn. Maar, gelukkig , wanneer wij, in het gebruik van Gods gaven, hebben gedaan naar zijnen wil; ze beftierd tot zijn eer; en er nut mede gedaan voor het groote huisgezin van God! Dat wij ons zeiven veel rekenfchap afvragen, gelijk een voorzichtig Rentmeester doet: op dat w^ niet befchaamd en veroordeeld worden wanneer wij foms onverwacht die ontzachlijke Hem hooren : geef rekenfchap van uw rentmeester* fchap! H.] De rentmeester overlegde daar op bij zich zeiven :* wat zal ik nu aanvangen, nu mijn Heer, mij het beduur ontneemt? Graven (arbeiden) kan ik niet, en te bedelen fchaam ik mij. [Ziet  uit Het leven van jesus. 13! [Ziet hier, in het voorbijgaan, de verlegenheid, Waar in de Mensch zich zeiven ftort, die , door luiheid , onmatigheid of onrechtvaardigheid , tot armoede of bekrompen ftaat vervalt* Radeloos is hij: en hoe dikwijls neemt hij ook dan nog zijn' toevlucht tot ongeoorloofde ftreken en nieuwe ongerechtigheden ! — Hij, in tegendeel, die zich op een nuttig bedrijf, of wetenfchap- met vlijt toelegt, in zijn jeugd wat goeds leert, en het geleerde onderhoudt, matig en rechtvaardig leeft, dankbaar Gods gaven geniet, in zijn post zich gemoedelijk kwijt , behoeft nimmer Verlegen te zijn. Al loopt het hem al eens tegen , al wordt hem zijn amt ontnomen , al wordt hij oud en zwak, hij behoeft niets te vree» zen ; hij heeft zich niets te verwijten ; hij is met weinig te vrede; hij vertrouwt zijn lot aan den Alverzorger aan ; het zal hem nooit aan het nodige ontbreken; en hij gaat met eere naar zijn graf. H.] Doch, C vervolgde de onrechtvaardige Rentmeester hij ziek zeiven te zeggen.) ik weet, wat ik doent zal , om lieden te vinden , die mij , wanneer ik van mijn ambt ontzet worde , in hunne huizen ontvangen. Terftond liet hij eiken fchuldenaar van zijnen heer tot zich komen, en vraagde den eerden: hoe veel zijt gij mijnen heer fchuldig? honderd va-, ten olie, was het antwoord. Goed, vervolgde hij* neem uw handfehrift, ga fchielijk zitten, en fchrijt vijftig. (Hij wil, dat de fchuldenaar een ander Hand* fchrift gereed zal maken, terwijl hij hem, het geen hij in handen had, weder terug geeft.) Hier op vraagde hij den tweeden: hoe veel zijt gij fchuldig? Honderd mudden tarwe, was het antwoord. Toen zeide hij tot hem: Hier, neem uw handfehrift, ert fchrijf tachtig. — En de Heer moést zelf (toen hij 13 êi-  I3& GEDENKWAARDIGHEDEN deze kunstgreep ontdekte, ) den onrechtvaardiger! rentmeester prijzen, dat hij zoo voorzichtig gehandeld had. [Deze voorzichtigheid , benevens de geftadige zorgvuldigheid omtrent het toekomende, was het derhalven , het geen de Heere in den Rentmeester prees , maar niet zijne ontrouw. Hij prijst hem, zoo als men eenen doortrapten bedrieger met eene foort van boert deswegens prijst, dat hij zijne fnoode aanflagen wel heeft weten uit te voeren.] Want, (vervolgde jksus:) de kinderen dezer wereld handelen dikwijls voorzichtiger jegens eikanderen , dan de kinderen des lichts, (die door den Godsdienst verlicht waren.) [En hoe Zeer bevestigt de ondervinding dit niet, dat , namelijk , de menfchen, in hunne wereldfche zaken , veel meer voorzichtigheid en overleg gebruiken , dan in de bezorging van hunne geestelijke belangen ? Toonen niet inzonderheid wereldlingen , welke alleen voor het aardfche en zinlijke zorgen, in hun gedrag jegens en onder eikanderen, veel meer bedachtzaamheid en voorzichtigheid, dan zoo vele Christenen, die evenwel door hellicht van hetEuangelie verlicht zijn? Wenden zij niet veel meer moeite, vlijt, en zorgen aan, om hunne aardfche en zondige oogmerken te bereiken , dan vele Christenen tot het verkrijgen van hun groot en eeuwig doel? Met welke ingefpannenheid ftudeeren, bij voorbeeld, gierigaards, eerzuchtigen, wellustigen niet op middelen, om hunne oogmerken te bereiken, en hunne ba-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. «33 begeerten te bevredigen ? Dag en nacbt peinzen zij daar op. Welke kundig gemaakte plans worden er niet uitgevoerd ? Welke arbeid niet ondernomen ? Welke gevaren, welke hinderpalen worden niet overwonnen? Wilde menig Christen ook maar half zoo veel moeite en zorge in zijn Christendom aanwenden, 6 hoe veel beter Christen zouden wij dan hebben!] Daarom zeg ik ulieden (dit is nu de leere der gelijkenis ) maak u met den ourechtvaardigen rijkdom ook vrienden, (onder uwe mede-nenfchen, aan welken gij weldoet , en dun voornaamlijk God ten vriend,) opdat men u, wanneer gij ééns derft, ia de eeuwige wooningen opneme en ontvange. [Gedraagt u, ten aanzien der aardfche goederen, zoo, dat gij God tot vriend behoudt, terwijl gij u zeiven voor alle trouwloze beduring van dezelve, voor gierigheid, onrechtvaardigheid, trotschheid, en verkwisting tevens voorzichtig wacht. Betreedt ze inzonderheid tot onderdeuning van uwen behoeftigen medebroeder , waar toe zij u hoofdzaaklijk verleend zijn geworden; dit zal u, wanneer gij ze ééns verlaten moet, een goed onthaal in de wooningen der onderflijkheid te wege brengen. jesus noemt den rijkdom onrechtvaardig, of, omdat hij zelden voldrekt zonder onrechtvaardigheid verworven wordt, of omdat de rijkdom zelf ontrouw, bedrieglijk, en valsc'h is. En niets drukt de natuur der aardfche goederen beter uit, dan deze benaming. Men zoekt daar voldoening in, maar deze geven zij ons niet, wanneer men tot haar bezit geraakt is; zij dorten ons vaak in enkel rampen; zij verbasteren I 3 de  J34 GEDENKWAARDIGHEDEN de gemoederen; verlaten ons morgen reeds weder, wanneer zij ons heden nog toelagchen , en eindelijk bij den dood nemen zij voor eeuwig affcheid. Wat kan dan wijzer zijn , dan Hem zich daarmede ten vriend te maken, wiens vriendfchap eeuwig duurt,, dat is ze recht naar zijn welbehagen en ten besten van zijne medemenfchen te gebruiken ?] Wie in het kleine getrouw is, die is ook in het groote getrouw, en v/ie in het kleine ontrouw is, die is ook in het groote ontrouw. Wanneer gijlieden dan nu met de vergangujke goederen dezer aarde niet getrouw (en naar Gods wil) handelt, hoe kan men u de ware en onverganglijke goederen (der eeuwigheid) toebetrouwen ? En wanneer gij eens anders goed niet getrouw beftuurt, (.de goederen dezer aarde zijn voor ons [echts iets vreemds, alleen geleend goed, dat wij [echts een tijd lang bezitten, en, te befturen hebben.) hoe kan men ulieden dan een waar eigendom , (de goederen der eeuwigheid, die blijvend zijn, en die gij niet weder verliezen zult) toevertrouwen ? [Die derhalven zoo te werk gaat, als'die ongetrouwe rentmeester, en zijne aardfche goederen, over welken hij, als 't ware, ook Hechts rentmeester is, of wellustig doorbrengt, of tot voedzel voor zijne verwaandheid gebruikt , of gierig bewaakt, Zonder ze naar Godswil en tot weldoen tebefteeden, en dus in het klein ontrouw is, die toont even daardoor , dat hij de eeuwige goederen onwaardig is. Te weten, men zet iemand eerst in het klein op de proef, en befluit, van zijne daar in bewezen trouwe £f ontrouwe., tot sijne trouwe of ontrouwe in het groa-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 135 groote. — Van dit getrouw Godebehaaglijk bettuur en gebruik der goederen dezer wereld hangt derhalven ook ons lot in de eeuwigheid af. Gij kunt niet tot zaligheid geraken , indien gij in het tijdlijke ontrouw en gewetenloos handelt. Eene groote waarheid , die men hedendaags op de daken behoorde te prediken ! Want hoe gemeen is niet het misbruik der aardfche goederen!] [Nog verdient het onze opmerking, hoe de Zaligmaker de hemelfche goederen , in tegenoverftellinge van de aardfche , befchrijft. De aardfche en tijdelijke goederen zijn öechts wat kleins en gerings: maar de hemelfche zijn eigenlijk wat groots. Wat heeft de aarde luttel waarde, bij het goed van 't hemelschhof? zingt schutte! De goederen dezer wereld zijn Hechts een onrechtvaardige Mammon, een bedrieglijke fchat, een ijdele Afgod : maar 't gene hier na zal genoten worden , is het ware , eeuwigblijvende, nimmer te leur Hellende. Al wat we hier hebben is iets gekends, 't welk we Hechts voor een korte poos gebruiken kunnen, en bij onzen dood aan anderen moeten overlaten, zonder een koperen duit er van te kunnen medenemen: maar het gene hier na door Gods genade aan zijne uitverkoren vrienden zal gefchonken worden , dat blijft het hunne, hun eeuwig eigendom! Zoeken we dan, ook door een getrouw gebruik van het tegenwoordig leven en deszelfs goederen, voorbereid te worden tot het genot der hemelfche zegeningen! H.] Wie aan bet aardfche al te zeer verkleefd is, en den rijkdom tot, zijnen God maakt, die kan God niet op eene welbehaaglijke wijze dienen. Want] I 4 Ee»  135 GEDENKWAARDIGHEDEN Een knecht kan geen twee heeren, (die heel verfchillende gezindheden hebben , en eenen Jlrijdigen dienst eisfchen, met alle vermogens ) te gelijk dienen; bij zal of den éénen haten (veronachtzamen ) en den anderen liefhebben ; of den éénen aanhangen , en den anderen verachten. Dus kunt gij ook God en den Mammom niet te gelijk dienen, [Niets is klaarer en billijker dan dit. God eischt eene liefde boven alles, eenen dienst uit alle krachten der ziel en des ligchaams. Maar de rijkdommen kluisteren den gierigaard zoodanig, dat hij aan dezelven zijn gantfche hart, zijne grootfte liefde en vertrouwen wijdt, ja, dat hij geen bedenken maakt, om de bevelen van God te overtreden , en zijnen dienst uit liefde tot zijnen Afgod geheel te verwaarlozen. Daarom, als het vermogen overvloedig aanwast , zet er het hart niet op. ps. LXII : n.] [Verg. matth. VI: 24. en de aanm. I. D. bladz-. 247, 248. H.] Dit alles hoorden ook eenige Farizeën, die aan de gierigheid waren overgegeven, Deze fpotten des» wegens met hem. [Hedendaags gefchiedt dit nog fteeds , wanneer men tegen de gierigheid predikt , en den grooten Afgod der wereld aantast. Men fpot er fchimpend mede, en knielt op nieuw voor hem neder. Zoo betooverend zijn de aardfche goederen voor eenen gierigaard!] [Is het wonder , dat de Leeraars en Christenen in later dagen, en ook nu, bij velen een voorwerp van befpotting zija? dat, men om hunnen ijver %  uit het leven van jesus. 137 ijver, riaauwgezetheid, en ernst lacht? Kon Hij, die met zoo veel kracht en waardigheid fprak, voor wien meermalen de boosheid veritomde en beefde, evenwel op eenen anderen tijd met zijne Godlijke onderwijzing , bezegeld door zijn vlekkeloos heilig leven, en door het getuigenis der weldadigfte wonderwerken , kon Hij evenwel den fpotter den mond niet fnoeren , hoe zullen wij , elendige , zwakke fchepfelen, het doen? Laat ons evenwel voortgaan , met le>re en daden te prediken, en het ons eene eere rekenen, fmaadheid en fpot te ondergaan, om christus wil! Alleen, dat het toch nimmer anders zij, dan om christus, en, met Hem, om der waarheid wille: en dat wij wel zorgvuldig toezien , om niet, door onze verkeerdheid, zondige drift, hoogmoed, ongemanierdheid, aanftootelijke houding en gebaarden , of door iets berispelijks hoegenaamd , den fpotlust voedfel te geven! Dat we met die lankmoedigheid, die onze Heer betoonde , ook dien ernst in het tegenfpreken der fpotteren betoonen, welken wij hier in Hem zien , en welke door den Geest van christus zoo wel aan elk oiuer, die deze zachtmoedige wijsheid en onverfchrokken moed nodig heeft en begeert, even eens zal gefchonken worden, als petrus ze ontving op den Pinkfterdag, H.-3 Maar hij zeide tot ben: gij weet uzelven wel voor de menfchen den fchijn van rechtvaardigheid te geven; maar God kent uwe harten. Want het geen in de oogen der menfchen dikwijls groot fchijnt, dat is §en gruwel voor God. I 5 [Schijn-  I38 gedenkwaardigheden [Schijnvroomheid, ftrenge waarneming van enkel uitwendige Godsdlenstplegtigheden, en het geen de menfchen dikwijls bewonderen, verfoeit God, terwijl hij op het hart ziet, en den huichelaar ontdekt. Maar welke gerustftelling is het voor den oprechten, die, wanneer hij de onbillijke oordeelen der wereld moet ondergaan, zeggen kan: God kent mijn hart.} [ Dat toch niemand onzer, waarde Lezer ! zich vergenoege met de achtinge van menfchen, die het hart niet kennen ! Dat niemand onzer zich verheffe op aardfchen rijkdom, en zijne eer in wereldfche grootheid zoeke! Wij vervallen zoo ligt tot hoogmoed en verwaandheid: en die is een gruwel in het oog van god. Het oog der meeste menfchen laat zich ligt door den fchijn verblinden. De eenvoudige menigte laat zich ligt door het vertoon van achtbaarheid en eerwaardigheid , misleiden; en de fchamele hoop is doorgaans gereed, om hare eerbewijzingen te vermeerderen aan die gene, welke de rijkfte zijn , en de meeste vertooning maken. God alleen ziet het hart aan: en Hij kent het door en door J H. ] Doorgrond m', en kent mijn hart, 6 heer! „ Is 't geen» ik doe niet tot uw eer? „ Beproef m', en zie of mijn gemoed Iets kwaads, iets onbehoorlijks voedt; En doe mij toch met vaste fchreden „ Den weg ter zaligheid betreeden. psalm CXXXIX: 14. De  UIT HET LEVEN VAN JESUS, 159 De Wet en de Profeeten gaan tnt op jouannes; van dezen tijd af wordt het koningrijk van God f niet meer als ver af, maar ah tegenwoordig,) verkondigd , en ieder een zoekt nu begeerig 111 netzelve in te dringen. ~ Maar, eer zullen hemel en aarde voorbijgaan, dan dat het geriagfte gedeelte der wet wegvalle. [Het wezenlijke van den Godsdienst , het geen WOSes en de Profeeten geleerd hebben, hunne hoofdregels, en zedelesfen, zijn ook de grondregels en zedelesfen van den volmaakten Godsdienst van jesus, want zij zijn op de natuur der dingen gegrond, en blijven dus eeuwig geldende en onveranderlijk.] [Het moet zeker den Heiland aangenaam geweest zijn , in zijne Tijdgenooten een heerfchend verlangen naar de komst van 's Mesfias rijk waar te nemen, en den algemeenen roep te hooren: het is nabij gekomen! Maar, dat bedroefde Hem, dat men van dit koningrijk zoo verkeerd dagt, en er deelgenoot van zogt te worden , zonder de wet van God te gehoorfamen. Dat wij ons verblijden, nu 't Rijk van christus ook voor ons geopend is! Dat wij ieder om het zeerst ijveren, om er in te gaan! Maar dat we het niet anders trachten in te gaan , dan langs dien eenigen weg van geloof en bekeering , welke ï.ioses en de Profeten, en nog duidelijker jesus en zijne Apostelen , hebben aangewezen. Anders zouden wij , met alle onze zoogenoemde begeerte om in te gaan, buitengefloten worden. H.] Wie zich (willekeurig, en zonder de hoogfte noodzaaklijkheid) van zijne vrouw fcheidt, cn eene an- de-  I40 GEDENKWAARDIGHEDEN dere trouwt, is een echtbreker; en wie zulk eene, die van den man gefcheiden is, trouwt, die doet ook overfpel. [Deze zonden begaan nog veelmeer alle die genen, welke in hunne echten ftand met andere perfoonen eene verboden verkeering aanhouden, en den voor God geheiligden en onbreekbaren band des huwlijks door de fchandlijkfte daad verbreken. Dwaalt niet; noch hoereerers, mch overfpelers zullen het Koningrijke Gods beërven.'] [Verg. verder matth. V: 31 , 32. en de aanm. in het I. D. bladz. 209—• aia. H. ] TACHTIGSTE AFDEELING. Leerzame gefchiedenis van den rijken en armen man. [In dit leven gebeurt veel, dat voor onze, aan zich zelve gelaten, reden onverklaarbaar en onnafpeurlijk is. Daartoe behoort, dat de deugdzame dikwijls lijden, met gebrek, ellende en duizenderleië wederwaardigheden worftelen moet, terwijl een rijke brasfer vol op van alles heeft, het goed van weduwen en weezen verteert, zijnen armen medemensen drukt, of hem naauwlijks met één opflag verwaardigt. Kan God  UIT HET LEVEN VAN J E S Ü S. I4I God dat laten gefchieden , dien wij ons toch als eenen goedertieren , wijzen, heiligen, en rechtvaardigen Richter der wereld moeten voorftellen? Hoe kan zulks met de genoemde eigenfchappen, en inzonderheid met zijne liefde, beftaan ? En is het nu nog de moeite waardig, deug-izaam te zijn , en de ftiptfte gemoedlijkheid en eerlijkheid, bij alle onze daden , woorden , en handelingen , in acht te nemen , zoo als het Christendom dit vordert? — Deze en andere twijfelingen zouden ons dikwerf ontrusten, en voor ons onöploslijke zwarigheden blijven , indien wij van bet toekomend leven , en eene beloonende en ftraffende eeuwigheid , niet zeker waren. Onze deugd en godsvrucht zouden dan haar voornaamfte fteunzel verliezen, en wij zouden heel troostloos in Gods heerlijke Schepping omwandelen, indien wij hier in geene volle zekerheid hadden^ Hoe veel dank zijn wij derhalven aan onzen jesus fchuldig, dat hij ons de uitzichten in de eeuwigheid en in een ander leven zoo klaar gemaakt, en ons daardoor eene zoo krachtige aanfporing tot deugd en godzaligheid gegeven heeft ? Dit doet hij onder anderen ook in de nu volgende fraaie gelijkenis van den rijken man en den armen lazarus, in welke hij ons nopends het toekomend leven, en het verfchillend lot der godvruchtigen en godlozen na den dood, zoo duidlijk onderwezen heeft. Zijn hoofd - oogmerk bij dezelve loopt eigenlijk daar op uit, om ons andermaal voor het kwaad gebruik der rijkdommen te waarfchuwen, en tevens die groote-waarheid te leeren: het gene de mensch hier doet, is de grond van het gene hij namaals eeuwig zijn zal; of, om met den Bijbel te  14-2 gedenkwaardigheden te fpreken, het geen de menseh hier zaait, zal hij namaals ook maaien. ] luk. XVI: 19 — 31* Daar was ééns een rijk man, die zich met purper en kostbaar lijnwaad kleedde, en alle dagen heerlijk en in vreugde leefde. [Dus leefden velen onder de toenmalige Jooden , welke verder geenen pligt fcheenen te kennen, dan voor hunnen built te zorgen. Dus leefden bijzon* der de Sadduceën , welke geene beloonende en ftraffende Voorzienigheid, geene Opftanding, geen Hemel en geen Hel geloofden, en daarom dien grondregel der zinlijkheid volgden : laat ons eten en drinken , want morgen zijn wij dood. Dus leven ook, helaasI velen onder de hedendaagfche Christenen, voornaamlijk in de groote wereld. Zij brengen hun leven door in eene geftadige afwisfeling van vermaaklijkheden, in eene onophoudelijke dronkenfchap der wellusten. En, als waren zij geheel ligchaam , alleen geboren, om te eten , te drinken, zich te kleeden , gastmaalen aan te richten, bekommeren zij zich weinig om het welzijn hunner onfterflijke zielen , of om hunne behoeftige medemenfchen. Ziet hier tevens , wat de rijkdommen en aardfche goederen van de menfchen maken kunnen ! Zij verleiden ons niet zelden, en maar al te ligt, of tot gierigheid, tot ongevoeligheid en hardheid, of tot dartelheid en brasferij. —• Vele uitleggers gelooven ondertusfchen, dat j e s u s, bij dit verhaal, KM  uit het leven van JESÜf. 143 eene wezenlijke gefchiedenis ten grondflag gelegd, en zijne bedoeling tevens misfchien óp den Hoogenpriester kajafas, den dochtersman van annas, en deszelfs vijf zoonen gehad heeft , welke gezamenlijk in hun geloof Sadduce'én waren, die van een leven na den dood geen werk maakten.] Maar er was ook een arm man , met name lazarus, die met vele zweeren bedekt voor zijne deur lag, en zich alleen wenschte te verzadigen, met het geen van des rijken tafel viel. — Ondertusfchen kwamen toch fomtijds de honden, en lekten zijne zweeren. [,, Hemel! welk de menschheid ontëerend, ten hoo^ften fchandelijk fchouwfpel! — zegt hier de Heer less. — De Brasfer, in purper gekleed, verkwist aan zijne tafel misfchien eenige honderd guldens; terwijl een zijner medebroederen, ziek, half naakt, vol zweeren, uitgehongerd daar ligt; en alle zijne wenfchen alleen bepaalt tot eenige mondvollen, om zijnen hongerste ftillen! Maar geene onderfteuning , geen liefderijke toefpraak, geen medelijdende zucht, geene menschlijke tranen, vindt hij bij dit geheele gezelfchap ! Zelfs alle fchijn van mededogen was uit het paleis verbannen, indien er niet nog eenige gedaante van bij de honden overig was gebleven. De menfchen zitten daar, en brasfen zonder aandoening voort. Alleen de honden komen , en lekken den ellendigen mededogend zijne zweeren." En ach ! dat men toch niet vaak zulke toneelen in de daadlijke wereld mogt aantreffen! Maar ons oog ont«  144 gedenkwaardigheden ontdekt, helaas! maar al te dikwijls daar voorwerpen van verwaandheid, dartelheid, en de uiterfte ongevoeligheid ; en hier voorwerpen van hulpeloze en alierdrukkendfte armoede. Hoe onverklaarbaar fchijnt mij dit! Doch ziet, het toneel verandert op éénmaal. ] • Kort daarna dierf de arme man , en zijne ziel werf 11 Troelen gedragen in abrahams fchoot, yan de Enge en g^a ^ de plaatt dttngVn ÉS of aal de zaligheid deel lemen mogt.) f Welke verandering en ommezwaai! jesüs fchikt &V-h hier, als een wijs Leeraar, in zijn verhaal, naar de zeden en wijze van voorftelling der Joden. 7Ü meenden, de zielen der godvruchtigen werden , na den dood, van de Engelen in het Paradijs gebracht, zoo als zij ook de vreugden van het toekomend leven onder het beeld van een vrolijk gastmaal plagten te befchrijven. Op maaltijden nu had de ' nzi nlijkfte man zijnen lieveling altijd nabij^ch, en naar de toenmalige wijze van eten , m zijne* fchoot r„„„ T™ XIII- De zin van dit beeld is derhalveti: la'zaR.us werd terftond in het oogenblik v n zijnen dood onder de zalige menfchen en EngeLn verplaatst; bij genoot met traham , den Snvader der Ifraeliten, dien hij in zijn g;eloofg deugd gevolgd was, de hoogde vreugde der zalig heid. ] De rijke dierf nu ooki [Dus  uit het leven van jesus. 145 [Dus kon zijn rijkdom en aanzienlijke ftand hem Voor den dood niet bewaren.] En werd begraven — ' [Ongetwijfeld, met groote ftatie en rouwbeklag. En dit was nu ook het flot van zijne tooneelpracht. Thans begint een ander bedrijf. ] Als hij nu in het rijk der dooden en in de fmert was, bief hij zijne oogen op, en zag abraham^ Van verre, en lazarus in zijnen lchoot. [ In het rijk der dooden , in het welk, naar de gemeene verbeelding, godvruchtigen en godlozen tevens kwamen, verbeeldde men zich deze beide orJ Verfchillende én van elkander afgezonderde plaatzen, doch zoo, dat men uit de ééne verblijfplaats in dë andere zien kon. Het verblijf der zaligen verbeeldde men zich verder in de hpoge Gewesten , maar het verblijf der verdoemden in de lager gewesten der onderaardfche wereld. In dit laatfte bevond zich nu de rijke man, waar uit hij, van zijne fmerten gefolterd, lazarus in zijne heerlijkheid zag.j Nu riep hij: Vader abraham, ontferm u mijner, en zend lazarus, dat hij het uiterfte van zijnen vinger in het water doope , en mijne tonae Verkwikke; want ik lijde pijnen in deze vlamme. [De fmert der verdoemden, dien zij in de treurige plaats van hun verblijf zullen ondervinden, wordt II, Deel, K i#  i4<5 GEDENKWAARDIGHEDEN in den Bybel met een brandend vuur vergeleken* christus zegt mark. IX: 44. „ Daar hun worm ,, niet fterft, en het vuur niet uitgeblusCht wordt." En niets kan den grooten ziels-angst, de ijslijke knagingen van het geweten , die de godlozen voelen zullen , beter afbeelden, dan eene brandende vlam, die nooit uitgebluscht wordt. Gevoelige dorst, die door groote hitte ontftaat, wordt door water best verkoeld. De rijke brasfer bidt derhalven alleen oiü de allergeringfte verzachting van zijne pijn. J Maar abraham antwoordde: Zoon, gedenk, dat gij uw goed in uw leven ontvangen hebt; lazarus integendeel heeft het kwade moeten dulden , maar nu wordt hij hier vertroost, en gij wordt gepijnigd. [Of, de tijd der vergelding is thans gekomen. De' goederen, die God u, om er een goed gebruik van te maken , had medegedeeld , hebt gij verbrast, verteerd , tot voedzel voor Uwe verwaandheid ert dartele weelde , zonder eenig liefderijk uitzicht op uwen medemensen, misbruikt; gij hebt dus , het geen gij weleer voor uW hoogde goed hieldt, genoten , alle uwe vreugde toen daar in gevonden, en daar voor moet gij thans lijden, lazarus integendeel heeft daar met geduld geleden, en daar voor wordt hij hier verblijd, en volkomen fchadeioos ge* fteld.j En boven dit alles is er tusfehen ons en ulieden een onoverkomelijke afgrond , zoodat die genen, welke van hier tot ulieden wiliea evergaan, niet kun» DIB.  UIT HET LEVEN VA*N JRSUSi *4? nen, gelijk oók niemand van ulieden tot ons bvéi> komen kan. [Volgends die alöüdei onder Joden en Heidelidi heerfchende verbeelding, waren er in de onderaardfche wereld , daar zij de afgefctieiden zielen (telden j ook groote kloven en rivieren, Welke de woningen der zaligen Van het verblijf der verdoemden affcheidA den. — Daarmede wil jesus zeggen, dat het nchWlijk vonnis van God, en de vergelding, welke de menfchen in de toekomende wereld voor hunne da* den ontvangen, volftrekt Onherroepelijk en onveranderlijk isi] Ach' ik bid ü, Vadér hernam' bij ï dat gij herii ten minften aan mijn vaders huis zendt, daar ik nog v f broederen heb, ten einde hij hen ^arfchuwe, opdat ook niet zij ééns in deze plaats van pijniging komen; [O hoe vele duizend broeders heeft de rijke brasfer nog fteeds, en hoe velen zal hij er nog heb* ben! De gedachten aan de deelgenoten zijner fcfaènd» daden, welken hij, naar het fchijnt, zijne verdorven grondregels ingeboezemd, en die bij tot zonde verleid had, pijnigde hem thans zoo zeer, dat het hem een gedeelte der hel Was. Ach! welke fmeri: moet het voor' die rampzaligen zijn, ook dié genèti in de plaats der verdoemden te vernemen , die zij tot een fnood leven verleid hadden, aati Wier ver* doemenis zij fchuld hebben ! Welken fmert moet Hef èenën godlozen vader veröorzaaken , wanneer hij zimen, in de opvoeding verwaarloosden Zoon* vdor 4 K 2 zich  I48 GEDENKWAARDIGHEDEN zich ziet, die hem vloekt, en zijnen geboortedag verwenscht! Of den verleider der onfchuld , hoe moet het hem fmerten , die genen naast zich ie zien , welke het ongelukkig offer zijner wellusten waren! Hemel! welke fmert, welk gezicht moet dat zijn!] abraham antwoordde hem: Zij hebben moses en de Profeten, deze mogen zij hooren. [Dat is zij hebben genoegzaam onderwijs enwaarfchuwing in de godlijke fchriften des O. T. die hun dagelijks gepredikt en verklaard worden ; daarnaar mogen zij zich richten; deze kunnen hun den weg der zaligheid aanwijzen. Voor ons , Christelijke Lezer, zijn zulks nog veel meer de veel duidlijker Schriften des N. T. welke de voortreflijke leere van jesus, die de Apostelen ons opgetekend hebben, in zich vervatten; waar in wij met zoo groote klaarheid van onze pligten en belangeu, en van onzen toekomenden toeftand onderricht worden. Hoe veel minder ontfchuldiging hebben wij dan voor ons, wanneer wij ons daar niet naar gedragen?] Neen ! vader abraham, zeide hij, maar, indien iemand' uit het rijk der dooden tot hen kwam, zouden zij hunne gezindheid veranderen. Maar abraham 'gaf hem ten antwoord: Indien zij geen gehoor geven, aan hetgeen mos es en de Profeten zeggen , dan zullen zij ook tot geene andere gedachten gebracht worden, allchoon ook iemand van de dooden opftond. [Dit vertoonde zich werklijk in het vervolg bij vee- 1 1  UIT HET LEVEN VAN JESUS. I49 vele Joden. Want het geen de rijke man hier voor zijne broederen verzoekt, dat zagen zij in de daad. Zij zagen den waarlijk opgewekten lazarus, ja zij wisten, dat jesus opgeftaan was, en nogthans geloofden en bekeerden zij zich niet. Te weten, een ondeugend mensch, in wien de ondeugd recht heerfchend geworden is, blijft, zelfs bij de grootfte en fterkfte gronden van overtuiging; , nogthans ongevoelig en onovertuigd. Wat zou toch de verfchijning van eenen dooden bij de broederen van den rijken Brasfer hebben uitgewerkt? In 't eerst zeker fchrik en ontfteltenis. Maar daar bij zou het ook gebleven zijn. En als de eerfte indrukken voorbij geweest waren, zoo hadden zij vrolijke makkers om zich, die dit alles belacht, in twijfel getrokken, voor verbeelding , bedrog enz. verklaard zouden hebben.] [Zoo min, als Herodes zich verbeterd heeft, toen "hij vastftelde, dat de vroome johannes, dien hij had laten onthoofden, van den dooden weder opgedaan was, zoo weinig zouden zich dezen verbeterd hebben. Bovendien dacht abraham met reden, dat hij, die de oude Openbaring, welke hij gelooft, dat met wonderen bevestigd is, geen gehoor geeft, ook niet bekwaam is , om , wegens eenigerhande nieuw Wonderwerk, al moest hij dat toeftemmen, zijne denkwijze te verbeteren, hesz.] [En wat kan toch een' mensch, wien God genoegzame middelen tot zijne bekeering gegeven heeft, recht geven , om Hem eigenwillig voor te fchrijven, welke btiitengewoone middelen hij nog tot zijne verbetering, of die van anderen, zal aanwenden? De gewigtigfte gevolgen en lesfen, die uit deze K 3 £e"  %KC& GEDENKWAARDIGHEDEN gefchiedenis voortvloejen , zijn nog: i.) Zoek u met allen vlijt tot de eeuwigheid voor te bereiden. Want uw lot in dezelye, uw eeuwig lot, fchikt zich naauwkeurig naar uw gedrag in deze wereld. Het geen de, met/sok zaait, zal hij ook maaien. Wie hier als een deugdzaam vetëerer van j ii s u s en zijnen Godsdienst geleefd heeft, die zal namaals eeuwig gelukkig zijn, paar de ondeugende integendeel eeuwig geftraft worden. 2.) Gebruik ,de goederen dezer wereld zoo, dat zij u niet fchadelijk , en aan uwe zaligheid hinderlijk worden; dat is, geniet ze matig, vrolijk, fn'dankbaar jegens Hem, en met een recht menschïievend hart. Bevorder wel uw eigen gehik daarmede , maar bedenk, dat gij ze niet voor u alleen behoort te bezitten, maar ook om het welzijn van uwen Haasten daar mede te bevorderen. Dan gebruikt gij ze recht. 3.) Is armoede buiten uwe fchuld, hier' heneden, uw lot, zoo bedroef u daar niet te zeer. over. Hij toch, uw algoede Vader in den Hemel, weet, wat voor u het best is. Hij zag, dat rijkdommen voor u fchadelijk zouden wezen, en daarom gaf hij ze'u niet. Leer veelmeer uwen toeftandhoogfchatten, als eenen ftand, die tot uwe veredeling en volmaking het zijne toebrengt, als eenen ftand, die u voor duizend verzoekingen , voor duizend Schandelijke daden bewaart, tot welken gij misfchien onder andere omftandigheden zoudt vervoerd zijn; ?ls "eenen ftand, die u gelegenheid geeft, om vele deugden te oefenen', waarvan gij namaals in de eeuwigheid eenen rijken zegen zult inöogften, met één woord' , als eenen ftand , die eene fchikking der ?Jwijze'goedheid is. En eindelijk verblijd u, lij-, den=  UIT HET LEVEN VAN JESUS. I5I dende Christen, gefield ook, dat uw lot nog harder was, dan het lot van eenen lazarus. — Verblijd u over den dag der verlosfing, der bevrijding, der zaligheid, der vergelding. Daar boven is eene alles• overklimmende vergelding! 4.) Laat het u niet verwarren, wanneer u hier in deze wereld veel voorkomt, dat u onbegrijpelijk en onnafpeurlijk is. Denk altijd die groote gedachten: Ik ben voor dit leven alleen niet gefchapen ; de tijd hangt met de eeuwigheid naauw famen; namaals zal veel opgeklaard worden, dat mij hier duister en verborgen was; hier is de fchemering, daar breekt eerst de volle dag aan.—] [5.) De ftaat van belooning voor den rechtvaardigen , en van ftraf voor de godloozen, begint terftond reeds na dit leven. Bij onzen uitgang uit deze famenleving flappen wij over, of in een' ftaat van zaligheid, of in een' ftaat van rampzaligheid. 6. ) De ftaat der gelukzaligen zal onder anderen ook dit hoogstaangename hebben, dat men daar in het gezelfchap van zoo vele Godvruchtigen van alle tijden , en bijzonder van die genen zijn zal, op welken men in dit leven eene naauwer betrekking had : gelijk lazarus ons hier verbeeld wordt in het gezelfchap van zijnen Stamvader abraham. Daar zal dus ook zoo wel een herinneren en herkennen van vorige vrienden plaats hebben, als bij den Wellusteling eene nagedachte aan zijne achtergelaten Broederen plaats had. 7.) De ftaat der verdoemden zal allerakeligst en verfchrikkelijk zijn. Afgefcheiden van het gezelfchap van al wat braaf en vroom is; verftoken van alle die genietingen , in welke ze hier hunne zaligheid zogten; gefolterd door aanhoudende fmarten; K 4 fmach-  153 GEDENKWAARDIGHEDEN fmacbtende, doch te vergeefs fmacbtende , naar 't gene hun verzachting fchijnt te kunnen aanbrengen; zich herinnerende bet genot van de zonde, die hen ten verderve bragt; het zelfverwijt lijdende van eigen fchuld; de te voren verachte en mishandelde vroomen ziende in het genot der zaligheid; zonder eenig Uitzicht op het einde van dien jammerftaat. H. ] [Dank, 6! dank zij u gezegd, lief (Ie j e s u s ! dat gij het leven en de onverderflijkheid aan het licht gebracht hebt door uw Euangelie; dat gij mij van de onfterflijkheid en van mijn toekomend lot zoo duidlijk onderwezen hebt. Geef Hechts, dat ik uwe heilzame lesfen altijd gehoorzaame! Dan geraak ik -zeker, door u, tot een geluk en leven, het welk eeuwig duurt. Amen.] EEN EN TACHTIGSTE AFDEELING. jesus geeft zijnen leerlingen verfcheiden gewigtige vermaningen en lesfen. Hij waar- ■ fchiiwt hen voor ergernis en verleiding; vermaant hen tot geduld en v er zoenlijkheid jegens beledigers; wekt hen op tot een vast vertrou- ■ yer op zijnen bijfland, tot getrouwe beoefening van hunne beroeps pligten , en tot ware . ootmoedigheid. [Gviijk een goed vader zijne kinderen voor de menigvuldige verleidingen en gevaren waarfchuwt, voo$  uit het leven van jesus. I.53 voor welken hunne deugd is blootgefteld in de wereld, welke zij nu dra, aan zicli zeiven overgelaten,, zullen intreden; zoo waarfchuwt onze jesus zijne, leerlingen meermalen voor de verleidingen tot afval, en maakt hen met het gevaar, waar hunne deugd in. verkeeren zal, vooraf bekend. ] luk. XVII: 1 —10. Het is onvermijdelijk, zeide hij ééns tot zijne leerlingen , dat er niet (uit hoofde van de verdorvenheid, der menfchen) velen tot het kwade zouden verleid, worden. Maar, wee den mensch door wien dit èëlc! iédt, ( die anderen, of door een kwaad voorbeeld, of door verleidelijke redenen tot afval van mijne leere en tot zondigen aanleiding geeft.) Het zou hem beter zijn, dat er een muntteen aan zijnen hals gebon n en hij daar mede in de zee geworpen wierd, dan dat hij eenen van deze geringflen (die tn mij gehoven ) eene verleiding tot zonde ( en tot afval vanmij) gaf. Weestderhalven wel op uwe hoede ! (dat gij u zeiven niet tot afval en tot zondigen laat verleiden, noch ook anderen aanleiding daar toe geeft!) [Gelijk het in jesus tijd niet anders zijn kon , of er moesten menfchen verUd worden, daar het oyeral vol van verleiders en verzoekingen was , en juist 'die genen, welke het hoogfte gezach en den meesten invloed hadden, afkeerig waren van waarheid en godzaligheid: zoo is het ook in onzen tijd. —Behoeft het ons te verwonderen , dat zoo velen, die in het Christendom geboren en opgevoed zijn, afvallig worden van christus, Hem in de hooge waardigheid van zijnen perfoon, in de dierbaarheid van K 5 ziJ'a  154 GEDENKWAARDIGHEDEN zijn lijden en fterven ter onze verlosfing, en in zijne tegenwoordige macht en heerlijkheid, verlochenen? dat zoo velen , die Hem met den mond belijden, in hun ongodsdienftig , onchristelijk , losbandig , ontuchtig, onrechtvaardig, ijdel leven, Hem, zijne genade en Wet, verlochenen? dat zoo velen zelfs allen indruk van God en Godsdienst, van Voorzienigheid, van een leven na dit leven, fchijnen uitgewischt te hebben ? — Neen ! waarlijk! Het kan niet anders, als men nadenkt, wat er al gebeurd is en wat er nog gebeurt: wanneer men overweegt, wat alfchriften, die tot beftrijding en befpotting van Godsdienst en Christendom ftrekken , er in der menfchen handen gekomen zijn, hoe vele Mannen van naam en gezach met dit euvel befmet zijn; hoe gemakkelijk het valt, de onkundigen en zwakken teverleiden; hoe zeer onze zinlijkheid, aardschgezindheid, verkeerde lusten en driften, met de verleiders famenfpannen ; wat al aanlokfelen en betoveringen er worden te werk gefield, gefchikt om de onbedagtfamen te vervoeren, eer ze het weten; en hoe traag, nalatig, en, helaas! hoe onéénsgezind vele vrienden van Godsdienst en Christendom zijn, om behoed — en hulpmiddelen tegen de verleiding te gebruiken, voor zich zeiven, de hunnen en anderen. Bij zoodanig eene gefteldheid van zaken kan het niet anders, of er moeten velen geërgerd, afgetrokken en bedorven worden. Maar wee! wee! bun, die de zwakken verleiden! Hoe vermomd ook, de Alwetende kent hen; Hij zal eens hen openbaar maken, en eene rechtvaardige ftraf doen lijden, welke hen het leven tot een Qndraaglijken last maken zal ; e»  uit het leven van jesus. 155 en hen doen wenfchen: och! waar ik nooit geboren! — Daarom, dat elk op zijne hoede zij, zoo tegen de Verleiding van anderen, als tegen dat groote kwaad, yan zelf een verleider te worden ! Dat wij veeleer pialkander gedurig vermanen , waarfchuweh , en met een (lichtelijk voorbeeld voorgaan, op dat wij malkanderen tot hulp en bewaring zijn, in dezen tijd des afvals! Verg. ook matth. XVIII: 6, 7. en de aantek. op die plaats, in het I. D. bladz. 616. H.j Indien uw broeder tegen u mogt zondigen, zoo houd hem zijnen misdag voor, en zo het hem leed is vergeef het hem. En indien hij zevenmaal daags tegen u mogt zondigen, en zevenmaal daags weder tot u kwam, en zeide : het is mij leed! zoo zult; gij het hem vergeven. [Liefde wordt nooit moede in 't vergeven. En hoe zwaar het u mogt voorkomen , gij moet, gij kunt. Uw jesus beveelt het. Liefde tot God, [geloof in den Heilanden Schuldverzoener jesus , H.] en zijn heerlijk voorbeeld geven u kracht. ] [Verg. jjatth. XVIII: 15, ai — 35? en de aantek. I. D. bladz. 626, 627. H.] [Dewijl jesus zijnen leerlingen het gevaar der verleiding en afval zoo groot had voorgefteld, werden zij verlegen , nademaal zij zich van hunne zwakheid bewust waren; zij wenscbten daaröm eene zulke mate van geloof en vertrouwen te bezitten, die hen voor alle die gevaren en verzoekingen beveiligde.] Hier  I56 G E D E N KW AARDIGHEDFN Hier op zeiden de Apostelen tot den Heere: vermeerder, oiis het geloove. De Heere antwoordde: indien gij een geloove hadt, zoo groot als een mosterdzaad , en gij dan tot dezen moerbeziënboom zeidet: wordt met wartel en al uitgerukt, en verplaats u in zee, zoo zou hij u gehoorzaamen. [Ditzegt niet meer dan: gij zoudt, bij den klein» ften graad van een waar vertrouwen op mij, dingen, kunnen uitvoeren, die u thans, nu gij zwakgeloovig zijt, onmooglijk fchijnen; gij zoudt de grootde wonderen verrichten. Daarmede geeft d?n de Heiland aan de leerlingen te verliaan, dat zij ook zei-; ve tot verhooring dezer bede medewerken , en op zijne verzekeringen van eene bijzondere Godlijke Voorzienigheid , en zijne eigene magt, van welke zij reeds zoo vele proeven ontvangen hadden, vertrouwen moesten. Gelijkerwijs de leerlingen, in'teerst, fteeds kleingeloövig waren, niettegenftaande zij zoo veeie proeven van'jesus magt en hulpe zagen, zoo blijft ook nog Reeds het grootde deel der Christenen, bij de verbaazendfte proeven van Gods magt, wijsheid , en goedheid , die zij daïglifks voor hunne oogen zien, en bij zijne dierbare verzekeringen in deu Bijbel, nogthans kleingeloovig, en wanhóopende, bij bet geringde gevaar, aan Gods opzicht en hulpe. O Wanneer zullen wij ophouden, aan de leere van Gods Voorzienigheid , die door de fchrift en ondervinding bevestigd is, te twijfelen! hoeveel zouden wij kunnen uitvoeren indien wij geloove hadden! Hoe gerust zou ons leven bij een vast'vertrouwen op Gods albeduurende Voorzienigheid voortvlo e-  uit het leven van jesus. I57 vloejen ! Een recht vertrouwen op God, is een hoofdfttik der Christelijke godzaligheid , en bevordert ongemeen waar vergenoegen en gelukzaligheid. ] [ Verg. matth. XVII: 20. en de aanm. I. D. bladz* 606. H.] • De leerlingen van onzen Heer merkten het fteeds als eene groote verdiende aan, dat zij alles verlaten hadden, en hem gevolgd waren. Zij verwachtten daarom geen geringen loon, dien zij daar voor in het rijk van den messiüs, en wel, zoo als zij geloofden, met recht ontvangen zouden. Ja zij fchijnen deswegens dikwijls ongeduldig en in hun vertrouwen wankelend te zijn geworden, dewijl zij tot hier toe nog geene belooning van hunne dienden en opofferingen ontvangen hadden. Deze verwaande gedachte, die veel toebracht tot vermindering van hun vertrouwen, zoekt jesus, de wijze Leermeester, door het volgende te beteugelen.] Wanneer iemand onder u eenen Haaf heeft, dien belast is te ploeaen, of het vee te hoeden, zegt gij dan we!, zoorira hij van het veld te huis komt, ga nu terftond aan tafel! Zal niet elk veel meer dus tot hem fpreken: bereid mij eerst het middagmaal, en maak u gereed, om mij bij hetzelve te dienen, tot ik zelf gegeten en gedronken heb? Vervolgends, (als uw geheele werk, dat gij te doen hebt, af is) zult gij ook eten en drinken. [Dat is, Gij zult ook verkrijgen, het geen u toekomt. — En dus behoorden de leerlingen zich niet te verwonderen, indien zij de vervulling nog niet zagen, van het geen zij van hem hoopten, en hunne ge-  Ï5§ GEDENKWAARDIGHEDEN getrouwe dienften niet op ftond beloond vonden. **• Ja, de vervulling van hunne verpligting, gaf hun eigenlijk geheel'geen recht, om nog eene bijzondere beloning te verwachten.] Is de Heef wel aan Zoodanigen dienstknecht eéneri bijzonderen dank verfchuldigd, om dat hij gedaan heeft, het gene hem bevolen was? Ik denke, neen! Dus moet ook gijlieden , wanneet gij alles gedaan hebt, wat u bevolen is, zeggen: Wij zijn geringe dienstknechten, (die geen dank verder verdienen,) want wij hebben gedaan , het gene wij fchuldig waren te doem [En dit moeten wij allen met ootmoed en befcheidenheid belijden , Christelijke Lezer! wel getrouw onze pligten vervullen, maar daar op niet trotsch j niet loonzuchtig wezen, niet op onze verdienften. roemen. Al het goéde , dat wij doen , zijn wij fchuldig te doen, en nog veelmeer, dat wij hadden kunnen doen. Hoe kunnen wij dan van God nog éenë bijzondere beloning eifchen , indien hij ons niet uit genade beloont? Maar verblijd u zeiven, wij diénen eenen buitengemeen genadigen en vriendelijken Heer, die ons onzen geringen, maar oprechten^ dienst overheerlijk beloonen wil. ] 4, Dus krijg ik van mijn pligt, O God! een klaar bericht. ,j Wat is 't vooruitzicht fchoon! „ Hij, die op U vertrouwt, Uw wetten onderhoudt, ,4 Vindt daar in grooten loon.- : i, Maast  UIT HET LEVEN VAN JESUSi 159 5, Maar, Heer! wie is de man, ,, Die, op 't naauwkeurigst kan j, Zijn dvvaalingen doorgronden? j, O Bron van 't hoogfte goed fv „ Wasch, reinig mijn gemoed Van mijn verborgen zonden." psalm XlX: 6i TWEE EN TACHTIGSTE AFDEELING. je su s geneest op de grenzen van Samariè' en GaJileë tien melaatfchen , onder welken jlechts één, een Samaritaan, zich dankbaar bewijst. O [V^nwetenden onderwijzen, zwakgeloovigen verfterken, bedroefden tróósten, verdoolden te recht wijzen, ongelukkigen helpen — deze en dergelijke weldaden oefende onze groote Leeraar allerwegen, ook op deze laatfte reize voor zijn lijden naar Jerufalem, onvermoeid trit. Wie kent daaraan den godlijken gezant niet? Wie wordt daardoor niet tot navolging opgefpoord , en met liefde , eerbied , en dankbaarheid jegens den liefderijken Verlosfer vervuld, die liefde tot de Grondwet van zijnen Godsdienst maakte, en liefde in alle zijne handelingen betoonde? De volgende gebeurenis behoorde dit ook in ons uittewerken.] LUK.  jdo GEDENKWAARDIGHEDEN luk. XVII: u —io. Als jesus zijne reize naar Jerufalem voortzette $ en matchen Gdlileê en Samari'e, doortoog , ontmoetten hem, zoo als hij in een vlek gaan wilde, tien melaatfchen , welke van verre ftaan bleven, en hem met luider itemme te gemoet riepen: jesus, groote Leeraar, ontferm u onzer l [Van alle menschlijke hulp en verkeering verlaten en uitgefloten, hielden zich zulke ongelukkigen , die met melaatschheid , . als eene burgerlijk ontreinigende , befmetlijke, en hoogst walglijke ziekte bezocht waren, meermaalen in gezelfchap bijeen, om eikanderen bijteftaan. Deze tien hadden , naar het fchijnt, bericht gekregen, dat de groote Wonderdoener dezen weg nemen zou , en Honden daarom gereed, om zich aan hem te vertoonen. Zij bleven van verre ftaan, dewijl zij zich van gezonde menfchen op zekeren af ftand houden moesten.] Maar jesus, zoodra hij hen zag. zeide tot hen? gaat heenen, en vertoont u aan den Priester. [Dit eischte de Godlijke Wet levit. XIV. De Priester moest eerst erkennen, of de melaatfche van zijne ziekte verlost was, eer deze onder de menfchen terug mogt keeren. Doch, dewijl deze ongelukkigen, zoo melaatsch als zij thans waren, niet bij den Priester mogten komen , gaf Jesus hurt met dit bevel te verftaan, dat zij onder weg gerei" nigd zouden worden Ook wilde hij hun daardoor j dat hij ze niet op ftond genas, tevens gelegenheid  UIT HET LEVEN VAN JESUS. l6l geven , om bun vertrouwen te toonen. — Deze lieden gehoorzaamden öogenbliklijk het bevel van jesus, vol vertrouwen op zijn wondervermogen.jj En terwijl zij heenen gingen , werden zij rein. [Zoo beloont jesus dan andermaal het vasté Vertrouwen op zijne hulp.] [Zoo vertrouwt men dan nooit te vergeefs op zijne macht en goedheid l Zoo wordt dan altijd de proef van geloof en ge- 'hoorfaamheid , op welke Hij ons zet, als wij ze doorftaan, met gelukkigen uitflag bekroond. H-l [En, Lezer, welke vrolijke gewaarwordingen zullen wel in de borst van eiken dezer lieden opgerezen zijn, als zij zich van hunne melaatsheid, die vreeslijke'ziekte, welke hen van zoo vele genoegens beroofde, op eens bevrijd zagen? - Doch, de meesten lieten het ondertusfchen bij deze vrolijke gewaarwording berusten. — Slechts één enkele, van wien men zulks het minst zou verwacht hebben, rekende het zijn pligt te zijn, te rug te keeren, zijnen Verlosfer optezoeken , en hem zijne dankbaarheid té betuigen. ] Ondertusfchen was er Hechts één enkele onder hen, welke, zoodra hij zag, dat bij rein geworden was, Weder te rug kwam, God met luider ftemme prijzende, en zich met betuiging zijner hartlijkfte dankbaarheid voor jesus voeten 'werpende. En dezö enkele was nog bovendien een Samaritaan* [Andermaal een Samaritaan , een vreëmdeÜrig * die eene edele en dankbaare ziel vertoonde! VoofII Deel. U  1Ó2 gedenkwaardigheden Waar een aandoenlijk gezicht voor gevoelige men» fcheh, dezen vreemdeling alleen aan jes^s voeten te zien, terwijl hij poogt, zijn dankbaar hart voof hem uit te fchudden. En wie was deze edele? Was hij niet van een volk , dat, ten aanzien van den Godsdienst, veelerleië dwalingen koefterde, en dat van de Jobden, die zich zoo veele voortrefiijkheid in zedelijke goedheid toefchreven, ten uiterften gehaat was? — ó Christen! wanneer zult gij ophouden, die genen te haten, te verachten, en te verVolgen, welke tot eene andefce Godsdienst-gezindte behooren? Zijn er ook niet edele Gode behaaglijke menfchen onder de Samaritanen?] [Behoordet Gij niet, door eenen dankbaren Godzaligen wandel, uit te munten boven dezulken, die min zuivere kennis van God en Godsdienst hebben , min duidelijke en waardige begrippen van het heil door chkistus aangebragt, minder in den Bijbel geöeffend zijn ? Is het niet bedroevend, befchamend, hoogst ergerlijk Wanneer de zoodanigen ons, in naauwgezette oefFening van eenige Godsdienftige of burgerlijke plichten , voorgaan? Och! dat'hét diep in onze harten geprent zij: wien veel gegeven is, van dien zal veel geeischt worden 1 En : niet een iegelijk , die zegt: Heere 2 Heere ! zal zalig werden, maar die doet den Ü'il des hemelfihen Vaders. H. J Nu zeide jesus: Zijn er niet tien gereinigd? Waar zijn dan de negen ? Is er anders geen één onder hen, die heeft willen terug keeren, en God verheerlijken , dan alleen deze vreemdeling ? Thans Zeide hij tot dezen mensch: Sta op en ga heen, uw vertrouwen op mij heeft u geholpen. [De  UIT he T leven van jesus. léj [ De dankbaarheid , waartoe wij daaglijks door eene menigte onverdiende weldaaden van God opgewekt en aangefpoord worden, is eene zeer noodzaaklijke deugd» Weest dankbaar, in alles , want 'dat is de wille 'Gods over u in christus jesus! i thess. v. 18. Het gedrag dei* negen overige melaatfchen, welke de beoefening van den pligt van dankbaarheid verzuimden , leidt ons verders tot eene zeer treurige aanmerking. Onder honderd menfchen , welke de genadeweldaaden van God genieten, zijn er nauwÜjks tien, erf onder zoo veele millioeneh menfcheri aan welken God daaglijks op zijnen aardbodem z*oo veel goeds bewijst , die hij fpijst, laaft, uit zoo veel gevaaren verlost , aan welke hij zoo veele vreugde fchenkt, —• zijn er altijd Hechts weinigen, die hem hartlijk, op eene hem recht behaaglijke wijze , daar vbor danken. Mogten toch velen van deZe ondankbaren zich door dit fchoon Voorbeeld van dezen Samaritaan laten befchamen en verbeteren!] [Mogten velen het onedele, het fcharidelijke der ondankbaarheid jegens God en christus, in het voorbeeld dezer negen opmerken, om te erkennen, hoedanigen ze zeiven maar al te dikwijls zijn! H.] [Maar leer ook hier uwen pligt, gij die gezond zijt geworden, dien de fleer van eene trefFende krankheid bevrijd heeft! Offer Gode dank, en betaal den' Allerhoogftetiuwegelofte l Toon nu in uwen gantfehen wandel, dat uwe gebeden en geloften oprecht Waren.] [Dat, Gode zij dank ! 't welk nu dikwijls als -een fleurwoord van onbedagtfame lippen rolt, mogt dat Gód dank l veel de taal van onze harten zijn! GeL 2 loofd  164 GEDENKWAARDIGHEDEN loofd zij God met diepst ontzach! Hij overlaadt ons, dag aan dag, met zijne gunstbewijzen! Die God is onze zaligheid! Wie zou die hoogde Majedeit dan niet met eerbied prijzen? Koomt! mijne medebe*. weldadigden! zetten wij er ons dikwijls, ook aan den avond van den dag, en 's morgens bij het ontwaken , toe, om te overdenken, wat de genade van onzen Heer jesus christus, en de liefde Gods zoo onöpboudlijk aan ons doet! Zoeken we toch den indruk van dankbaarheid , die onverwachte , groote, of zeer gewenschte weldaden op ons maken, in onze harten te bewaren ! Gewennen we ons, om niets van dat alles wat wij genieten, het zij groot of klein, 't zij algemeen of bijzonder, aan ons zeiven , aan anderen, of aan het geval toetefchrijven, maar in alles op te merken, dat het van de hand des hemelfchen Vaders , van de hand des getrouwen Zaligmakers koomt. Spreken wij er dikwijls van tegen elkander! Vereenigen we ons gaarn met elkander in gemeenfchappelijke lof — en dankzeggingen! En vragen we ons zeiven dikwijls, uit het gevoel van onze onbetaalbare verplichting: wat zal ik, met Gods weldaên overlaên, dien trouwen Heer veor zijn genaê vergelden? Dat dan ons andwoord zij: ik zal Mem ter eere leven: 'k Zal Hem nooit vergeten, Hem wijn Helper keeten, al mijn hoop en lust. De Heer jesus ziet ook daar op, of wij dankbaar zijn, en Gode eere geven. Hij laat aan ondankbaren zijn ongenoegen blijken; zij verdeken zich zelve van het genoegen, dat het dankbaar gemoed in erkentelijkheid fmaakt; en berooven zich van den besten toevlucht in nood. In erkentenis en lofoffer onzer harten vindt Gocl  üit het leven van jesus. 165 God welbehagen: en, hoe gebrekkig dan ook onze dank zij, als zeevenwel oprecht is, is ze Hem om christus wil aangenaam, en heeft de belofte van nieuwen zegen. H. ] DRIE EN TACHTIGSTE AFDEELING. Vraag der Farizeën dan jesus, wanneer eindelijk het beloofde rijk van den messizïs 'zal opgericht worden, jesus beantwoordt hen kort. Onderwijs aan zijn leerlingen betreffende zijne wederkomst. Verflerking van het vertrouwen op de Godlijke hulp door het aanhoudend gebed. Gelijkenis van den onrechtyaardigen Richter. I J-Je menfchen zijn in 't gemeen zoo geaart, dat zij dikwijls de waarheid , die voor hunne voeten ligt, niet zien willen, en het geluk, dat hun aangeboden wordt, en dat zij hebben konden, niet achten , daar zij ondertusfchen alleen naar dat gene ltreeven, wat hunne verbeelding hun voorfchildert, en dikwijls naar eene bloote fchaduw grijpen. Dus ging het ook met het aanzienlijkfte deel der Joden omtrent het rijk van den MESSias. De messiSs was midden onder hen, en zij zagen hem niet, nietig 3 te-  ï66 gedenkwaardigheden tegenltaande hij zich door zoo veele wonderen, doo? Soo veele doorluchtige daden, kenbaar genoeg gemaakt had. Hun hoogmoed, hunne fterke geneigdheden tot zinlijkheid , de gedachten aan hunnen voormaligen luister, en het vooroordeel van de herftelling van denzelvendoor den MESSias , als door eenen aardfchen Koning had hunne zinnen zoodanig verblind , dat zij jesus, wiens verrichtingen zij als betrekking op het rijk van den messias hebbende, befchouwden, nog vraagden, wanneer het rijk van den messiSs, zoo als zij het zich verbeeldden , maar niet , zoo als jesus het leerde, een' aanvang nemen zou?] j, u k. XVII: ap.- XVIII: 1-8. De Farizeën vraagden jesus ééns,.wanneer het rijk va; God zou koW Het Koningrijk van God antwoordde hij, komt met met u«ejlijk^ waal die in de zinnen valt. Men zal ook met kunnen zeggen: zie hier of daar is het, (gehjkerÏÏS een aardsch Koning in een land aankomt met. IZtepracht M J»--*»/f ""ïs dS^'C zen kin. V Het Kon ngrijk van God is reeds daadiijic mfdden onder ulieden.0 \Reeds is de Komng, fchoo» door U miskend, in Uw midden, th] heeft ook reeds Onderdanen. Verg. joh. I: 26. ti.) fHeerfchende zinlijkheid maakte , dat de Jooden het rijk van den messes zich volftrekt niet zonder uitwendige in het oog vallende pracht en praal konden voordellen , en dat zij den waaren me sSias miskenden, wiens rijk in ftilte kwam, terwijl hij ondertusfchen flechts van weinigen , die zich 1 door  UIT HET LEVEN VAN JESUS. l6j Hoor het uiterlijke niet lieten misleiden, daar voor erkend werd. — Dit behoorde ons opmeikzaam te maken, dat wij nooit, zoo als de Joden, op het zinlijke zoo verlieven, dat wij daar door de waarheid niet zien, het heil van onze ziel uit het oog verliezen, of, door waan verblind, eenen anderen weg van rust en gelukzaligheid zoeken, dan dien jesus christus, de van God gevolmagtigde Leeraar en Zaligmaker, ons geopend en aangetoond heeft. ] [Wanneer zullen toch eens betere tijden komen ? Wanneer zal men eens geluk en waar genot des levens hebben ? Vraagt ook thans zoo menig één , die het bezwaar onzer tijden gevoelt , naar rust en geluk verlangt. -- Lieve Mensch! Gij kunt reeds, onder alle de bezwaren dezes levens gelukkig Zijn en rust vinden , zo Gij flechts Hem erkent, die U van God ten Verlosfer gegeven is. — Wacht en zoek toen in al de heerlijkheid dezer aarde de ware ruste niet! Begeeft U in den dienst van jesus christus , die ook onder ons zijn Rijk en onder- % daanen heeft , en Gij zult zalig zijn , zoo zalig, dat Gij, al gaat het getij van wereldfche rampen nog zoo hoog, het gelaten zult te gemoet zien en er veilig doorkomen. H.] Maar tot zijne leerlingen zeide hij, daar zal een tijd komen, dat gij verlangend naar éénen der dagen, toen ik bij u was, te rug zult zien. Maar uw verlangen zal niet voldaan worden. Men zal wel ten dien tijde lieden vinden, die tot u zullen zeggen; zie daar, of daar is hij! (de messiïs.) Maar gaat niet heen, en volgt hen toch niet! L 4 [Het  j68 gedenkwaardigheden [Het zijn valfche Leeraars en bedriegers , daar hier voor gewaarfchuwd wordt. — jesus zoekt de zijnen ook tot zulke Toneelen voor te bereiden, toen het Joodfche volk zich door valfche M.esftasfen na zijne hemelvaart liet verblinden. — Zijne verfchijning, zegt hij nu verders, zal alsdan van eene geheel andere natuur zijn; zij' zal onverwachts en plotsling volgen.] Want, de tijd der verfchijnïng van 's menfchen zoon , ( om het oordeel over Jerufalem en Judea te* houden,) zal fnel daar zijn als de bhkfem , die in één oogenblik den gantfchen Hemel verlicht. Doch , vooraf moet hij eerst veel lijden , en van de thans levende menfchen verworpen worden. Gelijk het toch was ten tijde van noIch, zoo zal het ook zijn ten tijde der verfchijning van 's menfchen zoon. De menfchen aten , dronken, trouwden , én werden ten huwelijk gegeven , tot op den dag , dat no3ch in het vaartuig ging. Eri nu kwam de zondvloed , en nam ze allen weg. Oi het zal zijn, zoo als ten tijde van lqth, toen ook ie-s der een op zijn gemak at en dronk , kocht en verkocht, wijnbergen aanlegde, en huizen bouwde. [Geheel in 't zinlijke verdiept , en overgegeven aan de wellusten, leefde men zorgeloos dag op dag Voort, zonder zich om het heil zijner ziel te bekommeren. Zoo ging het in de oude wereld, zoo ging het ten tijde van christus en de Apostelen ,' en zoo gaat het ook nog heden. — Waar door zal God de onachtzame menfchen weder uit hunne fluimeTing opwekken? — Altijd waakzaam te zijn, zich niet te laten misleiden , alfchoon ook de gantfche wereld zorgeloos en onbekommerd is , en zich te wacfa?j  uit het leven van jesus. l6p wachten, opdat men niet met den ftroom des tijds, mede voortgefleept worde, tot het geen niet deugt, dit eischt in alle gevallen de Christelijke voorzichtigheid.] Maar op den dag, als loth uit Sodom ging, viel onvoorziens vuur van den hemel , en verdort alles. Juist dus zal het ook zijn ten tijde der verfchijning van 's menfchen zoon (ten ftrafgertchte over het Joodfche volk.) Die. dan , ten dien tijde, op het dak is, die kome niet eerst af, om zijn huisfieraad , dat hij beneden in huis heeft, te lralen, <" maar neme , zonder vertoeven , de vlueht. Men her'innere zich hier de bouwwijze der Oosterlingen, en dat men van buiten door een' trap op het dak , en gevolglijk ook , langs dezen, als den naasten^weg, het Jpoedigst weder beneden koude komen. ) En die op het veld is, die keere niet weder, tot het geen hij achtergelaten heeft, (om nog iet te bergen.) Gedenkt aan de vrouw van loth. ( die omkwam door hare verkleefdheid aan de ftad, welke God verwoestte, en door hare on'öpmerkfaamheid op_ der Engelen vermaning , om toch, zonder vertragingen, zich te bergen. Zoo zoude het U ook gaan , indien Gij naar mijne vermaning, om U uit het nakend onheil te bergen, niet luisterdet. tl.) Wie dan zijn leven zal zoeken te behouden , die zal het verliezen, maar wie het verliezen zal, die zal het behouden. I Wie zich ten tijde, toen Jerufalem belegerd Werd, in die ftad begaf, of aan jesus ongetrouw werd, en tot zijne vijanden overging, met oogmerk , om zijn leven des te eer te behouden , die verloor het juist het eerst, bij den treurigen ondergang der ftad, en het algemeen onheil der Joodfche Natie. Integendeel behielden jesus vrienden, die zkh met de vlucht zochten te redden, alhoewel de L 5 vii ~in&  tfQ gedenkwaardigheden vijand reeds nabij en het gevaar daar was, hun leven. J [Verg. matth. X: 39. en de aanm, L D, bladz. 470. H. ] Ik verzeker ulieden, in dien jammerlijken tijd zal van twee, die op één bed liggen, de één behouden worden, en de ander omkomen; of van twee vrouwen , die met eikanderen den molen draaien, zal de ééne behouden worden, en de andere omkomen; of van twee. die met eikanderen op het veld arbeiden , zal de één het ongeluk ontkomen , en de andere daar in medegefleept worden. [ Deze fpreekwijzen toonen aan, dat die ftrafgerichten, alleronverwachtst, en onvoorziens, invallen , menig eenen treffen , en velen weder voorbij zullen gaan , die de Voorzienigheid befloten heeft te behouden; verder zouden daar de wonderbaarfte fcheidingen tusfchen bekenden en hloedverwanten voorvallen.] Hier kwamen zijne leerlingen tusfchen beide met de vraag: Waar Heere? (zal dit alles gefchieden?) TESüVantwoordde : Daar het aas is , daar verzamelen de Arenden. ( daar een bedorven Volk is, dat nergens meer toe deugt, daar ontftaan zulke verwoestingen. Deze en de vorige gezegdens des Heilands zullen ons nader voorkomen , bij watt h. XXIV en mark XIII. in de CIIl en CIV. Afd. H.) Tevens üelde hij hun nog de volgende gelijkenis voor, om hen te leeren, hoe men altijd bidden, en niet verflappen moet. [jesus, die zoo teder voor de zijnen zorgde, en hun daarom voor uit zeide, hoe zij zich, bij de voor  PIT HET LEVEN VAN JESUS. 171 yoqr liet Joodfche volk aanftaande ftrafgerichten, WÜslijk te gedragen, en in veiligheid hadden te ftel-, len, prijst hun hier nog verder een reeds meermaal aangeprezen middel aan , waar,van zij zich niet alleen in die rampzalige tijden, maar altijd, tot verfterking van hun vertrouwen op God, behoorden te bedienen. Te weten, het'aanhoudend gebed, van welks groote nuttigheid en verhooring zij gewis verzekerd konden zijn.] In zekere ftad , zeide hij, was een richter, die God niet vreesde, en geen mensch ontzag. [Ach! dat er toch zulken niet ook in de daadlijke wereld waren ! Een Richter, die geen' eerbied voor God, den hoogftcn Richter, noch fchroom voor de menfchen heeft, maar enkel uit eigenbelang en naar driften handelt, is een waar monfter, een verfcheurend beest in menschlijke gedaante , dat onverhinderd onder zijne medemenfchen moordt. Want het duurt dikwijls lang, eer zijne wreedheden en ftreeken door de hoogfte Overheid ontdekt, en behoorlijk geftraft kunnen worden.] In dezelfde ftad was ook eene weduwe, die dikwijls tot hem ging, en hem verzocht, dat hij haar toch recht wilde bezorgen tegen haren wederpartijder. Langen tijd wilde hij niet. (Want zij was eene weduwe, die niet veel had, en in geene verbindtenis of betrekking met iemand ftond; maar hare partijen waren rijk en ftonden in aanzien.) Eindelijk zeide hij bij zich zeiven : alhoewel ik God niet vreeze, en'de menfchen niet ontzie, wil ik echter deze weduwe, omdat zij mij zoo veel moeite aandoet, aan  1^2 GEDENKWAARDIGHEDEN aan haar recht helpen, op dat zij niet geduürig mij kome plagen. [De onrechtvaardige Richter bezorgt de weduwe recht, niet omdat God het bevolen had a mos. XXIII: i. 3» 6. 7. 8. enz. niet uit liefde en eerbied jegens hem, of omdat het hem vermaak gaf, bekommerden bij te ftaan, en de pligten van zijn ambt gemoedelijk te vervullen, maar alleen, om van het lastig gefchrei en aanloop van deze weduwe ontflagen te worden. Ach, hoe velen, die in ampten zijn, gelijken, hierin, aan dezen onrechtvaardigen Richter, en handelen, in het gene zij nog fchijnen goed te doen, uit dergelijke inzichten. Alhoewel men ook geene vreze of ontzag voor God en menfchen heeft, en duizend onrechtvaardige handelingen begaat , evenwel wil men fomtijds, door eene in het oog vallende belangeloos fchijnende daad, of zijne eerzucht voldoen, of eenmaal eene doorluchtige proeve geven van eerlijkheid en onpartijdigheid, en daardoor de wereld begochelen, of men wil zich, zoo als hier, een' last van den hals fchuiven. Maar aan heftendige onwrikbare eerlijkheid is bij zulk iemand , die geene vreeze voor God heeft, niet te denken. Gefteld ook , dat hij zich, uit vreeze voor menfchen , nog wacht voor openbaar onrechtvaardige handelingen, hij zal evenwel zijn amptzoo eerlijk niet waarnemen, als zulks behoorde. Men zorgt derhalven best voor het ware welzijn van eenen Staat, door de bevordering van eene ware godsvrucht ; want daar deze is, daar zal ieder het best en ten allen tijde zijnen pligt doen : Burgerlijke wetten en ftraffen baten hier altijd niet.] Gij  UIT HE t leven van jesuj. If3 Gij hebt gehoord, vervolgde jesus, wat de onrechtvaardige Richter fprak, — Zou nu God zijnen beminden , die dag en nacht tot hem roepen, niet eindlijk recht bezorgen, fchoon hij het ook een poos fiitftek? Ja, ik verzeker u, hij zal hun ten laatftea haastig met zijne hulp verfchijnen. [Een Richter, en bovendien een ten heogften onrechtvaardig en gewentenloos Richter, bezorgt wel eindlijk, op aanhoudend bidden, recht. Hoe veel meer zal God , de rechtvaardige en goedertieren Vader der menfchen , het aanhoudend en vertrouwend bidden der zijnen eindelijk verhooren, alfchoon hij hen ook uit wijze en goede oogmerken niet ten eerfreft mogt helpen?] [Het is dan niet, om dat Hij weinig acht Haat op het geroep der elendigen, niet, om dat Hij min genegen is tot hulp, en nog door aandrang des gebeds moet bewogen worden; maar het is met vaderlijke wijsheid , dat Hij foms een?gen tijd verbeidt: want hij helpt altijd ter bekwame tijd; en dit uitftel dient tevens ter onze oefening in kinderlijk vertrouwen op Hem, en in geduld en zachtmoedigheid. Wij hebben wel geene bepaalde beloften, dat wij, in dit leven, voor het oog der wereld zullen gerechtvaardigd, en onze zaak tegen onze vijanden zal gehandhaafd worden : evenwel niet zelden gebeurt het; het zal gewis gebeuren, wanneer onze Heer dit, voor de zaak van waarheiden recht, en ten onzen nutte, nodig oordeelt; en wij mogen er daarom ook met kinderlijke onderwerping om vragen en aanhouden. Doch, gebeurt dit niet, de onrechtvaardige beroeme zich daarom niet, dat de Heer het onrecht niet opmerkt, en verftoute zich niet  174 GEDENKWAARDIGHEDEN «iet in het kwade! En de rechtvaardige late deü moet niet zinken, verflaaüwe niet in zijn goeddoen en hope! Hij ga voort, zijne belangen, met ootmoedig gebed, den getrouwen Schepper aan te bevelen : en ftelle zich gerust, in de verzekering, dat eenmaal zijne zaak gehandhaafd worden, en er ni dit leven eene allerftiptfte vergelding zal plaats hebben ! Weest in geen ding bezorgd, maar laat uwe begeerten in alles, door bidden en fmeeken, niet dankzegginge bekend worden bij God. H; ] . Maar zal wel de Zoon des menfchen, als hij komt, geloof vinden op aarde ? [Dat is, weinigen zullen er ook dan oncler de Joden zijn, die mij door geloof en waar vertrouwen .verëeren. -— Èn zelfs mijne heerlijke komst, als' .Koning en ftraffend Richter over Jude'ê, zal bij de meeste Joden de uitwerking niet doen ,■ die zij behoorde te doen , te weten, om mij ook dan nog voor den waren MESSias te erkennen en aantenemen. Daar waren ten allen tijden weinig verftandigen ■die, op de menigvuldige proeven van magt, voorzienigheid , en regeering van God opmerkzaam waren , en hem door een waar vertrouwen en godzalig Jeven zochten te verëeren; maar integendeel Vee! .godvergetenen en ongeloovigen. ] [Ach! ook nu is •dat maar al tè waar! Hoe verbazend groot is nog het getal van Heidenen, Joden en Muhammedanen dat weigert christus te gelooven! Hoe zeer neemt ook in onze dagen het getal toe van die ligtzinnigé en waanwijze menfchen, die Hem verwerpen, dié van'  UIT HET.LEVEN VAN JESUS. I75 Van de hemelen is! En dat onder die genen, welk* in zijnen naam gedoopt zijn, en voorheen Hem beleden ! Treur er vrij over, mijne ziel! maar laat er u niet door ontmoedigen! jesus heeft het u voorfpeld. Der menfchen ontrouw zal Gods trouw niet te niete doen. Blijf Gij maar de belijdenisfe uwer hope ten einde toe vasthouden! Verbind Gij u maar naauwer aan jesus: en fiat U«v geloof in uwe werken blijken ! Zalig de zulken! Eerlang komt de Zoon des Menfchen op de wolken; alle oog zal hem zien, ook die Hem doorftoken hebben : alle genachten der1 aarde zullen rouw over Hem bedrijven, en zeggen met ontzetting: ja! waarlijk! Hij is Gods Zoonl de Koning en Richter der wereld! Dan zal het aan hun die gelooven worden toegevoegd: koomt gij gezegenden mijns Vaders ! beërft de zaligheid, die voor U is weggelegd van voor de grondlegging der Wereld'. H.J VIER EN TACHTIGSTE AFDEELING. Gelijkenis van eenen biddenden Farizeër en Toli lendar. t lM iets ftriidt zoo zeer met eene gegronde verbetering en verandering der menfchen, daar het JSuan- ge-  ï?6 GËD Ë NK W A A RD'I G H E D E rt gelie op aandringt , dan hoogmoed en ingebeelde Godzaligheid, wanneer men eene te hooge verbeelding van zich zeiven, zijne gewaande deugd en heiligheid , heefr, en zich deswegens , om eenige vroom fchijnende handelingen, voor veel beter houdt, dari alle andere menfchen, die men bij zich zeiven vergeleken veracht, De haatlijkheid van deze. ontaardheid wilde jesus aan verfcheidenen , die dezelve hadden, toonen; maar te gelijk de natuur der ware bekeering , en hoe men' met vertrouwen van verhooring bidden, en vergeving van God verkrijgen kan, aanwijzen. En dit deed hij, in eenige voorbeelden , op eene zeer bevatlijke , overredende en duidlijke wijze.] luk. XVIlI: 9 — Ui (fe weten) jesus zeide tegen eenigen , die zich Zeer veel van hunne Godzaligheid verbeeldden, en andere lieden nevens zich verachten , de volgende o-eliikenis: twee menfchen gingen op in den lempet, (de Tempel te jerufalem flond op eenen berg).om aldaar hunnen godsdienst te verrichten. De eénwas een Parizeer (dus een Man,, die voor eenen Heiligen dootsing: ) en de ander een Tollenaar, (eenMemdh, die men voor eenen zeer /leekten hield.) De Farizeer ftond alleen, op eenigen afftand van den anderen, en bad dus: lk dank u, o God, dat ik met ben als andere menfchen, die roovers, onrechtvaardigen, echtbrekers zijn - bf zoo als deze Tollenaar. (Hier wierp hii een trotsch en verachtlijk oog over fc houder op den armen tolbedienden.) Ik vaste tweemaal ter week, en geve tienden van alles, wat ik bezit, (dit was meer , dan in de wet de ut. XIV: 22-29. geboden was.) Maar de Tollenaar ftond van verre (verre van den Farizeeër ftond hij daar onopgemerkt)  UIT HET LEVEN VAN JESUS. \Jf en fcheen zich niet te vermeten, zijne oogen hemelwaard te heffen. 6 God ! — zeide hij, terwijl hij* óp zijne borst floeg — ö God ! wees mij zondaar genadig l Ik zeg u, vervolgde jesus, deze, maar niet de eerde, ging, van zonden vrijgefproken ( ert begenadigd,) af na zijn huis. Want die zich zeiven verhoogt, zal vernederd, en die zich zeiven vernedert, zal verhoogd worden. [Treffend beeld van Farizeeuwfchen hoogmoed! Befchouwen wij het toch van nabij, niet, om te zeggen: ik ben beter en nederiger dan deze, maat om ons zeiven te beproeven, of wij ook eenigzins aan Hem gelijken , en om een aflchrik te krijgen van die zelfverheffing, op het gene men is of meent te zijn, welke weigert, met fchuldbezef en fchuldbelijdenis tot den Heiligen God te komen en genade van Hem te vragen. Ziet dan den Farizeer gaan naar den tempel, de plaats des gebeds, de plaats, op welke elk geroepen wordt, om zich neder te bui» gen voor God , en zich zijner bermhartigheid aan te bevelen. Elk die den Man ziet gaan, zou moeten denken: ,, hij gaat om te bidden!" en evenwel hij bidt niet; zijn hart is geheel niet tot ootmoedig bidden gefchikt. Ach ! wat zal den Mensch het kerkgaan baten in zoodanige eene gefteldljeid ? Het is vertooning, en niets meer. — Ziet den Farizeëf daar alleen ftaan, in eene houding, die het zelfvertrouwen en het gevoel van meerderheid tekent, en die het oog des vergaderden volks naar zich trekken moet! Zoo fchikt hij zich tot het gebed. Wanneer koomt toch zoo eene vertooning minder te pas, dan daar, waar elk, met een diep gevoel van zijne geil. Deel. M ring*  1^8 GEDENKWAARDIGHEDEN Tingheid, afhankelijkheid, behoefte, fchuld en onwaarde, en met een kinderlijk opzien tot God, behoort te komen, waar we ons niet te diep kunnen vernederen ? Maar deze gevoelens waren den Farizeeuw vreemd. 't Is zoo, hij fpreekt tot god, en het fchijnt, als of hij met dankbaarheid voor God doortrokken is. Doch , hoe fchijnt de hoogmoed des harten door deze vertooning van nederigheid henenï Hoe welvoldaan is de Man met zich zeivenI Bat hij geen zondaar is als andefe menfchen , en wel als die van het flechtfle foort, daar mede is hij geheel ingenomen, niet bedenkende, dat hij evenwei ook een zondaar, voor God fchuldig en ftrafwaardig is en hij dus , zoo wel als elk ander mensch , en als de Tollenaar, Godlijke vergeving en verfchooning, Godlijke verbetering en heiliging nodig heeft.— Dat men zich verblijdt, bij het te rug zien op een vorig leven, 't welk zonder fchandvlek voor onzen goeden naam is afgelopen, en waar in men onbefmet bleef van de boosheden, met welke anderen zich bezoetelden, is billijk, en dit eischt voorzeker onze nederige dankzegging aan God: maar, de Godvruchtige durft zich zeiven hier niet op verheffen, hij erkent met fchaamte zeer veel fchandehjk kwaad, zeer veel misdaad en plichtverzuim , zeer veel gehrek waar mede ook het beste werk bezoeteld was; ' en, zoo dikwijls hij tot God in het gebed koomt, vindt hij zich gedrongen , te zeggen : vergeef mij mijne fchuldenl Wees mij genadig.' Help mij, oGod. en verbeter mijl - Wie kan zich zeiven behagen, die, in de tegenwoordigheid van den volmaakten, vlekkeloos, heiligen God, denkt, wie God is, en hoe-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. ifö hoedanig hij zelf behoorde te zijn ? — De Farizeeuw alleen vindt in zich niets te veröordeelen, niets té verbeteren. En, waarom niet ? Om dat hij geert dief, geen bedrieger of hoereerder is. Ach! armhartige deugd en vroomheid ! Wat helpt het onSj niet van de allerflechtften te zijn ? Wij moeten volkomen goed en onberispelijk wezen, zullen wij vooir God kunnen beftaan, zonder zijne genade te behoeven in te roepen. En evenwel de Farizeeuw beroemt Zich op zulk eene gebrekkige vroomheid; ja Hij telt voor God zijne deugden op, die hij als boven dé mate had beöeffend. Welk eene blindheid! De alwetende kent U, gij dwaas die gij zijt! Uwe deugd heeft weinig waardij: gij waart alles aan God verplicht; Gij hebt maar weinig gedaan: Uwe hoogmoed maakt ook nog dat gene zelfs, waar op gij Ü beroept , nietswaardig en verfoeilijk bij God! —s En, welk eene vermetelheid ! Die zelfde Man ver» acht, veroordeelt den Tollenaar, dien hij niet kent; houdt hem zonder eenig bewijs voor eenen grocteil Zondaar; en klaagt hem bijna bij God aan, daar hij in allen gevalle voor hem had behooren te bidden; — Zulk een voorbeeld behoort ons een affchrik in té boezemen,van diergelijk een vermetel beftaan. 'tGene God verfoeit , dat moeten wij ook verfoeijeni De Farizeeuw kon naar huis gaan met zijne dwaZé ingenomenheid met zich zelveiij maar Gods goedkeuring , Gods rechtvaardiging, Gods vrijfpraak^ bekwam hij niet. In tegendeel. Hij bleef bezwaardmet zijne , fchoon voor zich zeiven ontveinsde * fchuld; Hij kon Gods rechtvaardige ftraf niet ontgaan i en eveft min gelukkige vordering maken 2ri H ê êê  l80 eÊDENKw-AARDlGHÉDËtf de oeffening def Godzaligheid , want deze begint met het bezef van ons gebrek, met de ootmoedige erkentenis van *t gene wij behoorden te zijn , en nog niet zijn; ja hoe verder men in ware verbetering en heiligmaking vordert, hoe minder men met zich zeiven voldaan is, hoe meer men ziet, dat er nog veel te verbeteren en uit te zuiveren valt, — Dit zal het beftaan zijn van eenen Mensch, die den aart heeft van deze biddenden Tollenaar. Ziet dien Man daar van verre ftaan , met een nedergeilagen hoofd, met eene treurige houding, zich zeiven op de borst flaande , en uitbrekende in die woorden, die.alles zijn, wat hij kan uitbrengen: 6 God! wees mij zondaar genadig ! Men ziet het, hij kent zich zeiven, de onbetamendheid en fchandelijkheid van zijn bedrijf, en hoe waardig hij is Gods rechtvaardige en hoogstgeduchte ftraf. Hij heeft alle achting . voor zich zeiven verloren , en fpreekt het vonnis tegen zich zeiven uit. Hij gevoelt, dat Hij genade nodig heeft; doch tevens, dat hij alle aanfpraak op genade verloren heeft. Zich zeiven van God gescheiden hebbende , en evenwel in die verwijdering van het beste Wezen niet kunnende leven, wendt hij zich tot Hem , om weder aangenomen te worden ; vertrouwende op de verklaring, welke hem van Gods wege gedaan was; doch huiverig, om zich als een Godvreezende en dienaar van God voorwaards te laten zien, onder eene menigte, die hij beter oordeelt dan zich zeiven. Hij had mogelijk eenige goede hoedanigheid, die niet zelden ook den diepst gevallenen bijblijft, en er was, zo niet eene reeds begonnen te rug keering op den rechten weg , althans  DIT HET LEVEN VAN JESUS» l8l thans een oprecht voornemen om weder te keeren, maar ook daar op durft hij zich niet beroepen, zoo min als hij zich met eenige verontfchuldiging behelpen wil. Niet vertwijfelende aan de Godlijke ontferming, is ook zijn eenige toevlucht tot deze ontferming, die oudtijds door de aangenomen offeranden, doch nu door de opoffering van jesus christus , dat Lam Gods 't welk de zonden der wereld wegneemt, verklaard wierd. Op deze genade laat hij het alleen aankomen: en dit is ook genoeg. Hij gaat , met de Godlijke goedkeuring en vrijlpraak naar huis. — Toen iiugo de groot op zijn fterfbed lag, zeide hij tegen den Predikant, die hem deze gelijkenis had voorgehouden: ik ben die Tollenaar ! Geliefde Christelijke vriend of vriendin 1 wie Gij zijt! wij moeten, in ons leven en in ons fterven, met den Tollenaar éénsgezind zijn. Wat wij ook hebben , zo wij den ootmoed des harten misfen, wij bedriegen ons zeiven met de hope op Gods vrijfpraak. Zo wij iet bij God gelden willen, wij deugen niets, en moeten verwagten, dat wij van den Heiligen God zullen afgewezen, en voor 't oog van •Engelen en menfchen ten diepflen vernederd worden. Maar, willen we voor den bermhartigen God in de fchuld vallen, den eenigen grond onzer hope vestigen op zijne genade in christus, en in dat vertrouwen tot Hem weder keeren , dan worden wij gerechtvaardigd; hebben vrede met God door onzen Heere jesus christus; zullen voorfpoedig zijn in de beöffening van alle Gode behaaglijk goed werk; en eenmaal de verëerende vrijfpraak en hoogfte goedkeuring des Allerhoogften wegdragen. Laat ons dan M 3 met  ï82 GEDENKWAARDIGHEDEN met ootmoedigheid toegaan tot den troon der ge-, nade, op dat wij bermhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwame tijd! Men kan over deze gelijkenis nalezen, behalven de XXXI. Overdenk, van ewald, in het meermalen aangehaalde Boek , ook eene Leerrede van van loo, de negende in het III. Deel, en twee van a. hulshoff , de tweede en derde in het II. Tiental. H. ] VIJF EN TACHTIGSTE AFDEELING. jesus komt op zijne reize naar Jerufalem in' het gewest van Judeë over den Jordaan. Vraag van eenige Farizeën over de willekeurige echt[cheiding, en jesus antwoord daar op. matth. XIX: i—12. mark. X: i — 12. Ondertusfchen was jesus op zijne laatfte reize uit Galileë naar Jerufalem in het gewest vzn judeê gekomen over den Jordaan. Ook hier had zich weder eene groote menigte volks, dat hem gevolgd was, bij hem vervoegd. — Aan dezen gaf hij, volgens zijne gewoonte , openbaar onderwijs, en genas hunne kranken,  uit het leven van jesus. 183 [Nadat jesus in zijn voornemen, om door Satnariê te reizen, verhinderd was geworden, zoo als de Lezer boven vernomen beeft, zoo richtte hij deze reize naar Jerufalem zoo in, dat hij ook nog bet Landfchap over üen Jordaan., daar hij boven een paar malen niet gekomen was, kon bezoeken. Daar waren ook nog vele aanmerklijke lieden en vlekken, die hij wilde bezoeken. Want het oogmerk van j esus eischte het niet, dat hij fpoedig van de ééne plaats naar de andere reisde; ja het was veel meer overëenkomftig zijn oogmerk , dat hij meermalen omwegen nam , en de fteden en vlekken langzaam doortrok , opdat hij de menfchen leeren, en hun gelegenheid bezorgen mogt, om met hem bekend te worden.— Ook deze keer reisde hij langzaam voort, dewijl het Paaschfeest nog niet zoo nabij was, op het welk hij naar Jerufalem reisde, en dus ook de tijd nog verre af was, dat hij zich , ten beste der menfchen aan de laatfte en wreedfte vervolgingen zijner vijanden bloot wilde ftellen. ] Hier nu deden de Farizeën hem weder aan, en le-den hem, om hem op de proeve te ftellen, de voWende vraag voor: Is het eenen man geoorloofd, zich van zijne vrouw te fcheiden, om elke oorzaak •ook ? [Onder de Joodfche Leeraaren heerschten tweederleië gevoelens omtrent de Echtfcheiding 4 B. mos. XXIV: 1 — 3. Sommigen, ( die van de partij van hillel) hielden dezelve in alle gevallen voor geoorloofd. En tot deze behoorden waarfchijnlijk M 4 die *  184 GEDENKWAARDIGHEDEN die , welken den Heiland deze vraag voorlegden. Anderen, (die van de partij van schammai) wilden ze alleen in zekere en gewigtige gevallen geoorloofd hebben. De eerstgemelden, met de gegrondheid van hun gevoelen ingenomen , dachten derhalven jesus uittevorfchen , hem vervolgends, indien hij anders leerde, hunne wet of overlevering tegen te ftellen, en dus in de engte te drijven. Maar het • is ligt te denken , dat jesus de ligtvaardigheid, waarmede toenmaals onder de Jooden de huwelijken , zonder eenige reden , om elke kleinigheid , gefcheiden werden , niet voorgefproken zal hebben. Hij leidt hen dan, zonder zich in te laten, wat elke dezer beide partijën leerde, tot de eerfte en oorfpronglijke inllelling van den Schepper te 'rug, om te bewijzen , het geen hij zeggen wilde. ] Maar hij antwoordde hun: Hebt gij dan nog niet gelezen , dat de Schepper in 't begin maar éénen man en ééne vrouw gemaakt heeft? en dat er gezegd is: ,, daarom mag een man vader en moeder verlaten, en zijne vrouw aanbangen, en deze twee zullen maar een perfoon zijn." Gevolglijk zijn deze twee niet meer twee ligchaamen , maar Hechts één perfoon. Hetgeen nu God zoo allernaauwst verbonden wil hebben (zoo dat deze verbindtenis nog waauwer zou zijn , dan tusfchen ouders en kinderen , en deze twee , om zoo te fpreken , maar één perfoon zullen uitmaken,) dat zal de mensch niet fcheiden, [Geen mensch is derhalven gerechtigd, om den cchtenband willekeurig, ligtvaardig, en zonder den «uerften nooütefcheiden. De naauwfte vriendfchap, de  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 185 de tederfte verbindtenis der gemoederen, zal daar tusfchen beiden levenslang plaats vinden. Vriendfchap mag niet , zonder de gewigtigfte oorzaken , gefcbeiden worden. Hoe veel miuder is het dan geoorloofd, die vriendfchap en verbindtenis te fcheiden, welke de fterkfte en beftendigfte onder allen behoort te zijn , en naar haar doel zijn moet? Welke verwarringen , welke nadeelige gevolgen voor de menschlijke famenleving , en de opvoeding der kinderen, zouden daar uit ontftaan, wanneer twee perfoonen zich bij een voegen, en dan weder, als zij hunne lusten voldaan hadden , en wederzijds elkanderen moede geworden waren, weder van eikanderen loopen, en zich in eene nieuwe verbindtenis begeven mogten?] [Het is dan een gebod der liefde, het welk den Man aan zijne Huisvrouw, en de Vrouw aan haren Man , levenslang verbindt. Hier door ft,icht hij liefde in de harten, en doet den Echtgenoot zijne wederhelft aanzien , als zijn ander Ik. Alle afzonderlijke belangen verdwijnen in één gemeeenfchaplijk belang. Alle genoegens des levens worden dubbeld genoten : en de lasten des levens worden gedeeld en met eenparigheid gedragen. Daar door wordt de kweeking en opvoeding van een gelukkig kroost, in deze en de volgende Maatfchappij, bevordert. H.] [Doch deze zelfde oorfpronklijke fchikking van den Schepper, die teriiond in 't begin alleenlijk éénen man en ééne vrouw, tot eene onfcheidbare verbindtenis met eikanderen, gefchapen had, toont ook duidlijk, dat het zijn wil is, dat men niet meer , dan ééne vrouw zal trouwen. Dus js ook de veelwijverij zondig*en verboden, en beM 5 hoort  186 gedenkwaardigheden hoort tot die dingen, die God ten tijde van het eerfte onderwijs van den ruwen en onbefchaafden mensch wijslijk toeliet.] Maar waarom, hernamen zij, heeft mos es dan bevolen l om aan de vrouw eenen fcheidbrief te geven, en haar te laten gaan? (5 B. mos. XXIV: i.) Hij antwoordde hun: moses heeft, om uwe ruwe en harde gezindheid , toegelaten, om u van uwe vrouwen te fcheiden. (Dit was derhalven alleenlijk toegevendheid, en geene wet of wettelijke veröorloving.) Maar van het begin af is het dus niet geweest. [Daar kunnen gevallen zijn, wanneer in burgerlijke wetten iet , dat op zich zelf niet geoorloofd is, toegelaten en geduld moet worden, wanneer tijd en omftandigheden, en de onbefchaafdheid of zinlijke denkwijze van een volk, het noodzaaklijk maken, en grooter kwaad, daar door moet voorgekomen worden. Dit was het geval bij de verordening van moses, welke de Echtfcheiding om de ruwheid en hardheid des Israëliten duldde, enden man gebood, eenen fcheidbrief, dat is eene fchriftelijke verklaring, dat hij de vrouw niet meer voor de zijne erkende , te geven , opdat i.) niet elke willekeurig weggelopen vrouw haare ligtvaardigheid met de echtfcheiding bemantelen, maar dezelve in alle gevalle gerechtelijk zou kunnen bewezen worden; en opdat 2. ) de Echtfcheidingen daardoor ook werküjk verzwaard mogten worden. Voor het overige waren deze wetten alleen voor eenen tijd, welke jesus en zijne Apostelen afgefchaft hebben.] Daarr  uit het leven van jesus. 187 Daarom zeg ik ulieden: die zich van zijne vrouw fcheidt, ten zij om echtbreuk wille, en eene_ andere trouwt, die is fcnuldig aan overfpel, en die de , verlatene trouwt, die is ook fchuldig aan overfpel, | Wanneer eene vrouw haren man verlaat, en eenen f! anderen trouwt , dan wordt zij ook eene over'; fpeeliter, [Dit is derhalven de onveranderlijke beflisiïng van je sus: Dat de echteband onbreekbaar behoort te Zijn, en om geene andere, dan de allergewigtigfte oorzaak , waar toe inzonderheid de onkuischheid 1 behoort, gefcheiden te worden. Wij hooren niet, dat de Farizeën dit wederfpreken, maar het kwam den Leerlingen evenwel te ftreng voor. ] Als de Leerlingen wederom alleen bij hem waren, I zeiden zij tot hem: Indien het dus gelegen is met de j verbindtenis van den man en vrouw, dan is het beter, ongehuwd te blijven. [Te weten, zij befchouwen deze zaak met Joodfche oogen. Want aan de toenmalige Jooden, welke I aan de echtfcheidingen om allerhande kleinigheden gewend waren, moest deze uitfpraak van jesus ji alleszins hard voorkomen. ] Doch hij antwoordde : Niet allen zijn hier toe gefchikt, ( om naamlijk buiten het huwlijk te leven ,) maar alleen die genen, welken de save der onthouding hebben. Dezen zijn gedeeltelijk zulken, welke van natuur onbekwaam (of ook ongenegen ) zijn tot den echten ftaat ; gedeeltelijk zulken, die er van menfchen onbekwaam toe gemaakt zijn (gefnedenen;) •maar ook gedeeltelijk zulken, welke vrijwillig, om het  i88 gedenkwaardighedfn het koningrijk der hemelen, het vast befluit genomerï hebben, om niet te trouwen. [Dit was inzonderheid het geval bij de meeste Leerlingen , en ook andere Christenen in die tijden van vervolging , en de eerfte uitbreiding van het Christendom. Dezen onthielden zich van het huwlijk, om het welzijn van het Godsrijk des te onverhinderder te bevorderen. Dit wil ook paulus 1 kor. VII.] Wie nu deze gave der onthouding heeft, die moge zich daar van bedienen. (Maar die ze niet heeft, die trouwe l i kor. Vil: 9.) [Welke Wijsheid ligt er niet in deze zedeleere! Niemand zoeke dan in onze tijden, in welken de meeste van die redenen vervallen, welken het voor velen raadzamer maakten, om ongetrouwd te blijven , daar eene bijzondere heiligheid in , wanneer hij zich van het huwlijk onthoudt. Elk mensch, die tot het huwlijk bekwaam, en in ftaat is, om een huisgezin behoorlijk te onderhouden , is veelmeer ten fterkften verpligt, te trouwen, dewijl het huwlijk eene zeer gewigtige en wijze fchikking van den Schepper is, die zeer groote oogmerken heeft, weite ieder verbonden is te vervullen. Inzonderheid zondigen die genen zeer, welke, zonder de gave der onthouding te hebben, niet trouwen willen , en hunne drift tot voordteeling, buiten een ordenlijk en wettig huwlijk, zoeken te voldoen. Over dezen velt paulus dit vonnis; Geen hoer eer ers, noch echt' ére*  üit het leven van jesus. 189 brekers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, zullen het rijk van G»d beërven. 1 kor. VI: Doch het befluit, datveelen hedendaags nemen, uit cl hoofde van de overhand nemende weelde, om volftrekt niet te trouwen, behoorde billijk geene plaats j te vinden in de ziel van een edeldenkend man, die trouwen, en met vlijt en fpaarzaamheid een huisge- I zin de kost kan geven. Hij behoorde veelmeer dit 1 verderf der tijden , voor zijn deel, daar door tegen |i te werken, dat hij bij tijds eene verftandige vrouw L koos, en zich met haar liever boven de verwijfde I; zeden en verkwistende levenswijze verhief , dan dat hij een gewïgtig doel van zijn beftaan onvervuld zou laten, of zich aan de verzoeking blootftellen , om de zwaare zonde van onkuischheid te begaan. Wie ooren heeft, om te hooren, die hoorei] ZES EN TACHTIGSTE AFDEELING. Joodfche ouders verzoeken jesus , om hunne kinderen te zegenen. De Discipelen wijzen hen af. jesus beftraft hen daar over en zegent de kinderen. [tloe leerzaam jesus zelfs de geringfte gebeurenis voor zijne leerlingen wist te maaken, en hoe liefderijk hij zich ook jegens de kleinlte kindeken ge»  ged en kwaardighede» gedroeg , toont het volgende zeer treffende geval 4 het welk , hoop ik, geen'lezer in de gefchiedenis van jesus gaarn ontbeeren zou.] matth. XIX: 13—15- mark. X: 13 —ié. luk. XVIII: 15—17. Om dezen tijd kwamen er lieden tot jesus, dis hunne kinderen tot hem brachten, opdat hij die de handen opleggen, en voor hen bidden mogt. [Dit waren goede ouders, welke dat vertrouwen op jesus hadden, dat hij, volgends zijne bekende goedheid en infchiklijkheid, ook deze kleinen met zijne opmerkzaamheid verwaardigen , en dat gene voor hun doen zou, hetgeen fomtijds andere aanzienlijke Joodfche Leeraars, ten aanzien van zulke kleinen , gewoon waren' te doen. Te weten, het was bij de Joden gewoon, dat ouders fomtijds hunne kinderen aan de Rabbijnen en aan zoodanige mannen aanboden , die, uk hoofde van hunne uitftekende godsvrucht, in aanzien ftonden, en hen verzoch* ten , om , met oplegging der handen , voor dezelven te bidden.] [En waarom zouden dan deze Ouders niet het zelfde van jesus verzoeken? Het Was toch voor Hem een aangenaam blijk van hoogachting en vertrouwen. Het gebed dezes rechtvaardigen zou immers meer dan dat van iemand anders Vermogen. De plechtige handeling van de hand op het hoofd te leggen, en op dit kind, als 't ware,den zegen van God al biddende te leggen ■ konde immers eenen gezegenden indruk van eerbiedigheid en  VtT HET LEVEN VAN JESÜS. 101 en Godsvrucht op de jonge gemoeden maken. En jesus was immers niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen. H.] Maar de leerlingen', (dit niet bedenkende,) wezen hen met drift af. [Of zij zagen het niet geerne, dat zij in 't gefprek, waar in zij thans waren , en dat voor hun gewigtigwas, geltoord werden;] [of zij wenschten hunnen Meester en zich zeiven ruste toe ; of mogelijk achten zij het niet voegzaam, dat jesus met zoo vele kinderen, als men tot Hem brengen konde, wierd opgehouden. H. ] Toen jesus dit zag, was hij deswegens onvergenoegd, en de kinderen tot zich geroepen hebbende zeide hij (vol ernst) tot zijne leerlingen: Laat de'kinderen tot mij komen, en verhindert ze niet. Want zulken ( kinderen, en die als hinderen gezind zijn) komt het rijk van God toe. Waarlijk, ik verzeker ulieden, die de gelukzaligheid van het Godsrijk niet met de gezindheid van een kind ontvangt, ( en zoekt te-verkrijgen,) die zal geen deel aan hetzelve hebben. Tevens omhelsde hij deze kinderen, en hen de handen opgelegd hebbende , zegende hij hen, ( dat is, hij wenschte en bad hun het goede toe van God.) En daarna vervolgde hij zijne reize ( ver* zeld van de openlijke dankbaarheid der ouderen en het vrolijk ftamelen der kinderen.) [Hoe gewichtig is deze kleine gebeurenis! Zij leert ons eene groote waarheid: dat jesus kinderen lief heeft! Ziet, met welk eene vriendelijkheid Hij de kin-  102 GEDENKWAARDIGHEDEN kinderen tot zich lokt, hunne te rug gewezen Ouders aanmoedigt, de kleinen in zijne armen neemt, van God den Vader alle genade en zegen bidt, met 't gene zij nodig hebben , om op te wasfen tot kinderen van God, en onderdanen van het hemelsch Koningrijk. Ziet dat, en gelooft, dat jesus, welke dus toonde 5 die Joodfche kinderen lief te hebben , ook de onzen niet minder bemint. En waarom toch ? Ontdekt Hij mogelijk in kinderen zoo veel goeds, en beminnenswaardigs, dat Hij ze daarom zijne liefde fchenkt? O neen! Hij kent ook de verkeerdheden der kinderen wel , der kinderen hoogmoed, eigenzinnigheid, ondankbaarheid, ongehoorzaamheid, en de beginzels van dat kwaad, dat naderhand , bij grooter mate van ziels en lichaamsvermogens, zal uitbreken; Hij weet, dat 't gene men. in kinderen zedigheid, nederigheid, onfchuld, gezeggelijkheid heet , even min deugd kan genoemd worden, als kuischhêid: daar hetiiechts door zwakheid van ligchaam en geest, en door het gevoel daar van veroorzaakt wordt. Neen! 't Is om dat jesus de liefde zelve is, om dat Hij een Menfchenvriend, een ontfermer, een Helper van Adams zondig nakroost is, dat Hij ook onze kinderen bemint, gelijk Hij ons bemint. Hij zag hen met geheel het nakroost van Adam gevallen; befmet van hunne geboorte af, liggende onder het vonnis des doods: en Hij ontfermde zich over hen. Om hunnentwille is Hij ook, even als zij, vleesch en bloed deelachtig geworden; om hunnentwil heeft Hij de ongemakken der kindschheid zonder zonde geleden; al den kinderplicht volbragt; en zün leven afgelegd aan het kruis,  t'it het leven van jesus» 193 kruis. Voor hun laat Hij het Evangelie der genade prediken •, hen neemt Hij bij den Doop als kweekelingen der Gemeente op; bevestigt aan hun, hier j door, dedierbaarfte beloften; draagt hen daar bij aan jj de zorg der Ouderen en aan de voorbede der Ge* t\ m»mo r^n. hohnpHc en vefzntPt hen oo allerlei wiize % redt ze uit vele gevaren; en werkt het goede vroeg t in hun door zijne Heiligen Geest. Jesus bemint onze kinderen meer, dan een Vader of Moeder hen beminnen kan. — ■ Hoe veel bemoedigends; hoe veel leerfaams heeft deze waarheid! Bemoedigend iS s het voor U, brave Ouders! Ziet gij reeds vroeg het : bederf der kinderen, de zonden der jeugd, de ver; leiding der wereld, het gebrekkige uwer opvoeding] zorge, de dwaasheid der kinderen, die zich zelve niet recht lief hebben, het ongenoegfame van alle menfchelijke middelen, om Uw kroost gelukkig te : maken, welk een troost: Jesus heeft'hen lief! Vreest Ge, of ziet Ge het als Waarfchijnlijk Voor i uit, dat Ge Uw kroost als Weeskens zult achterlaten , en weet Ge niet, wie na uwen dood voor hun | zorgen zal, welk een troost: jesus hééft hen lief! j Rukt de dood Uwe zuigelingen en onnozele kinderi kens weg j welk een troost: Jesus is de opftanij ding en het leven, en Hij, die het dochtértjen van jair opwekte, heeft ook aan kinderen het eeuwig j leven toegezegd. Bemoedigend is het niet minder voor kinderen , zoo dra ze bèzef krijgen Van de \\ zonden hunner jeugd , dat de groote Zaligma4 ker hen bemint. Troostend is ook voor hun de' i, gedachte: of ook mijne Ouders mij ontvallen, jesuS niet! Wie mij ook te rug ftoot, en om mijne geringIlë Deel. N heid  194 GEDENKWAARDIGHEDEN heid veracht, jesus vereert mij met zijne bijzon* dere opmerking en zorge. Opwekkende gedachte is het ook voor elk, die, nu geen kind meer, zich de dwaasheden en zonden der jeugd herinnert, daar bij te mogen denken: jesus had ook toen ontferming met mij! Doch bij het bemoedigende heeft dit voorval ook veel leerzaams en opwekkends, i. Heeft jesus toch de Kinderen lief, wil Hij hun Voorfpraak en Verzorger zijn, dan moeten Christen Ouderen hunne kinderen met dezen hunnen besten Vriend bekend maken, en zoo, als het ware, tot Hem brengen, hen aan de grooten Ontfermer biddende aanbevelen, en al hunnen arbeid , ter opvoe* dinge en verzorginge hunner lievelingen, verrichten met een oog op Hem. 2. Heeft jesus de Kinderen lief, en wil Hij, dat ze tot Hem komen, dan mag niemand hen verhinderen. Dikwijls legt de Heer zelf eenigen lust tot het goede in de kinderen; men vindt dikwijls in hun eenige begeerte, naar de bijwooning van Godsdienst-oefFeningen; dikwijls vragen ze naar dingen, jesus, zijne leer, zijn leven, zijn lijden, zijnen dienst, betreffende; dikwijls wordt men eenige goede beginfeleu en indrukken in hun gewaar. Gelukkig Hij, die zoo iets in kinderen opmerkt'. Maar fchandelijk, wanneer zulke kinderen ontmoedigd, belemmerd of te rug gehouden worden. Allerfchandelijkst, wanneer men aan kinderen eene opvoeding geeft, of laat geven, bij welke zij met Jesus en zijne genade niet bekend gemaakt, en tot Hem niet gewezen worden. Zeker gebeurt dat in onze dagen, en vooral ook in de zoogenaamde befebaafde wereld, maar al te veel, uit afkeerigheid vsn9  UIT HET LEVEN VAN jESUS. 't$$ Van, of onverfchilligheid omtrent den dierbaren Verlosfer. Hoe geducht zal het ongenoegen des Heereri óver de zoodanigen zijn! Doch mogelijk worden ook wel eens kinderen van jesus te rug gehouden door ware vroome discipelen, uit verkeerden ijver voor dé eere des Heilands, even als of men geene vrijheid had, om voor kinderen zoo veel goeds van den Zaligmaker te hopen en te verwachten. Het is eeri treurig bewijs , dat de zoodanigen nog niet ten vollen hesriinen , welke de breedte en lengte , de diepi 1 te en hoogte is van de liefde van christus, dié ) alle onze bevatting te boven gaat: en 't is geen wonI der, dat zij, foms door onnodige zorgen en bekommeringen ontrust, foms van de uitvoeringe der no' digfte plichten jegens de kinderen te rug gehouden . worden. 3. Heeft jesus de kinderen lief, en roept hij ze tot zich , het brengt kinderen en jonge lieden onder de verplichtinge, om dien besten Vriend hoog te fchatten, en weder lief te hebben. Hij is meer, dan eenig mensch , meer dan debeSte Vader of Moei der, hunnen eerbied, vertrouwen en liefde waardig: w,n't alles wat zii goeds genieten, ook hunne lieve * Ouderen zelve, hebben ze aan jesus te dankeni Ze moeten dan gaarn van Hem hooren, veel naar Hem vragen, en een dankbaar gebruik maken van het ónderwijs, dat hun, aangaande dien Kindervriend, gegeven wordt. Zij moeten zich verheugen over dé Zegen, dien jesus hun geven wil, dien dankbaar aannemen , en biddend begeeren. Zijn ze vroeg gedoopt, zij hebben dan ook vroeg het onderpand vari "h HeilandS genade ontvangen, en daar bij de aanmoediging , om zich zeiven vertrouwelijk aan Hem aan N s  GEDENKWAARDIGHEDEN te bevelen. En het moet vroeg hunne zorg zijni om waardige leden van dat koningrijk der hemelen te worden, het welk die zachtmoedige Koning ook voor hun open zet. 4, Heeft jesus de kinderen lief, dan moeten alle Christenen ook kindervrienden zijn. Die zwakke kleinen zijn onze opmerking wel waardig: zij zijn onze natuurgenooten; wij waren zeiven ook eens kleinen; en van deze kleinen kan nog zoo veel groots worden: als jesus christus, Gods Zoon , zich menfchenkrnderen aantrekt, hoe zullen wij onze jonge Broederen en Zusteren vergeten? Zo dikwijls er een kind in de gemeente gedoopt wordt, gaat het ons aan; onze voorbede, onze belangneming, wordt verwacht: en aan onze zorg eenigzins die zuigeling aanbevolen. Als wij gelegenheid hebben.., om kinderen van behoeftige Ouderen, of wel Weezen, op te kweeken, voort te helpen, en tot nuttige Leden der Maatfchappij te vormen, wij moeten er gereed toe zijn , en, naar ons vermogen, zulke ftichtingen onderfteunen, welke , ter onderwijzinge, kleedinge of huisvestinge van kinderen, al meer en meer, in ons land, zijn aangelegd. Geen kind moet van onze liefde zijn uitgefloten , ook vooral niet dat ongelukkige Joodfche Kind, 't welk door zijne Ouders van den waren Mesfias afgehouden, tegen Hem ingenomen wordt. Kunnen wij er niets anders voor doen , dan er voor bidden, laat ons dat dan ook niet nalaten! Hebben de Voorvaders in dolle woede geroepen: zijn bloed kome over ons en onze kinderen l laat ons niet ophouden tewenfchen, dat het bloed van jesus chiustu3 Gods Zoon ook deze kinderen reinige van alle zonde 5 Zoo*  UIT HET LEVEN VAN JESUS. IO7 Zoo rijk in bemoedigende plicht-onderwijzende leering is deze handeling van jesus met de kinderen. Maar ook zijne les, dat wij de kinderen moeten gelijk worden, om in 't hemelrijk te kunnen ingaan , en dat wij het als kinderen moeten ontvangen, is gewichtig voor ons. Hier mede waarfchuwt onze Heer ons tegen allen hoogmoed en laatdunkendheid, tegen alle verheffing van ons hart op eigen wijsheid , kracht of waardigheid • en prijst ons die nederigheid des gemoeds aan, door welke we onze behoefte aan zijne gunde en hulp erkennen, zijne genade dankbaar aannemen, zijne lesfen in dilheid hooren, zijne befchikking ons laten welgevallen , en gedwee zijne leiding volgen. Laat ons dan veel de kinderen hier in ons ten voorbedde nemen, om met den Dichter te kunnen zeggen: ,, Ik heb mijn ziele Ril gezet, En mij verlochend naar üw wet, ,, Gelijk het pas gefpeende kind „ Zich ftil bij zijne Moeder vindt." H.] psalm CXXXI: a. N 3 ZEVEN  ■ ïpg G E P E N k W AA r 0 i g H ed E m ZEVEN EN TACHTIGSTE AFDEELING, ■ ^ejprek van jesus met eenen rijken en aanzienlijken jongeling, jesus eischt eene proeve van zelfverloochening van hem, doch welke den jongeling niet behaagt. Leerzaam gefprek met 'zijne leerlingen over dit geval. matth, XIX: 16—30. mark. X: 17 — 31» luk. XVlil: 18 — 30. Als jesus zijne reize vervolgde , kwam hem ééns. op den weg een jongeling, die reeds een aanzienlijk ambt bekleedde, haastig tegenlopen, die, voor hem óp de knieën vallende, hem dus aanfprak : goede meester , wat moet ik goeds doen , indien ik de eeuwige zaligheid , ( die gij belooft,) verkrijgen wil ? ['t Is aangenaam te zien, wanneer jonge lieden , vooral aanzienlijke en rijke jonge lieden , toonen prijs op wijsheid en deugd te ftellen , hoogachting toonen voor Leeraaren van den Godsdienst, en zich bij hen om raad en beftier vervoegen. Bij wien zal, een leergraag jongeling dit beter vinden , dan bij jesus? En jesus zag dit gaarn : ja, daar vele aanzienlijken hem verftnaadden , anderen niet in het openbaar als zijne hoogachters durfden te voorfchijn ko-  uit het leven van jesus» I99 komen , was zulk eene ontmoeting Hem dubbeld aangenaam, 'tLijdt daarom geen twijfel, of de Heiland, die den jongeling liefhad, zal hem met minzaamheid toegefproken , en niets gezegd hebben, 't welk hem konde affchrikken, van dien zachtmoediI gen Leeraar. En, evenwel, fchijnt er, bij het eer| fte hooren , iets min vriendelijks in 's Heilands and1 woorden te zijn; iets meer afkeerends dan uitlokIj kends ? Doch de oorzaak hier van zal men moeten 1 zoeken in de gemoedsgesteldheid van dezen jongeI ling, welke den grooten Hartenkenner volkomen bet: kend was. Hij fchijnt een braaf, eerlijk, rechtvaar| dig , kuisch en matig jongeling , een gehoorzaam | Zoon, geweest te zijn, en daar in boven velen te i hebben uitgemunt. Evenwel, fchoon reeds zoo voorI trellijk , was hij nog met zich zeiven niet te vreden, 1 en wenscht van jesus, wiens ftrenger doch rede| lijker onderwijs hem beter dan dat der Farizeën beI haagde, te weten, welke deugden hij nog meerzouI de behooren uit te oeffenen. Doch bij al dit goede I fchijnt hij twee gebreken gehad te hebben , die hem , I in de beöeffeninge van edeler plichten, hinderden, i en de waardij van het goede, dat hij waarlijk deed , £ zeer verkleinden; ik meen gebrek-aan ootmoed, ,en | gehechtheid aan zijne rijkdommen. Hij fchijnt zelf I gevoeld te hebben, dat hem iets wezenlijks ontbrak, I maar wat hem ontbrak wist hij niet. Om Hem zijne I kwaal te doen kennen, en tevens een geneesmiddel I aan de hand te geven, moest de beste Raadsman zoo 1 met den jongeling handelen als Hij deed. Het ontI brak den Vrager aan waren ootmoed, aan gevoel van J onwaardigheid en ftratfchuldigheid voor God ; hij N 4 ver'  JIQO OEDENKW AARDI GHEDEN verbeeldde zich, 't gene zich zoo menig hoogmoedig mensch in zijnen tijd verbeeldde, en ten onze tijde nog verbeeldt, dat men, door goed te doen , zich de gelukzaligheid des eeuwigen levens, als eene waardige belooning van onbevlekte deugd, kan verwerven. Hij zag jesus aan als een Mensch, die het zoo verre gebragt had, en Hij noemde Hem daarom: goede Meester! Hij zelf dacht niet, dat hij, doorvorige zonden en tekortkomingen, en door aanhoudende gebreken, cle gelukzaligheid verbeurt had, en ze als een vrijgunftig gefchenk moest ontvangen. Hij hoopte in ftaat te zijn door edele daden jesus na te ftreven, zich des eeuwigen levens waardig te m ;ken, en daar toe deed hij de vraag, welke hooge proefvan deugd hem nog overig ware te geven. H.} Jesus gaf hem ten antwoord: Waarom noemt gij mij goed? Niemand is goed, dan God alleen. [ Hoe ver was jesus af van die verwaandheid , met welke de Joodfche Rabbijnen dezen eertitel aannamen?] [jesus wil niet, dat men iemand, dien men Hechts als een'gewoonenMensch aanziet, goed zal noemen. In dat goed ziin , dajf'de Jongeling aan eenen Leeraar zoo ligt toefchrijft; en dat hij ook zelf hoopt zijn deel te zullen zijg, is veel meer opgefloten, dan hij denkt. God alleen, en Hij, die der Godlijke natuur deelachtig is, mag in den ftrengflen zin goed heeten. Zoo brengt de Heiland den vrager terftond tot nadenken over Gods heiligheid en aller menfchen zondigheid: en dat op eene wijze, die niets giievends, niets perfoonlijk beledigends heeft. H. ] Maas  uit het leven van jesus. üoi Maar wilt gij in het eeuwig leven ingaan , zoo neem de voorfchriften (van den Godsdienst) waar, [Jesus wijst dan den Jongeling op de geboden der wet, en zonder een woord van het geloof te fprpken? 't Is, om dat Hij met iemand fprak, die door goed doen , door werken het eeuwig leven wenschte te verkrijgen. Zoo iemand moest dan Qods geboden volmaakt onderhouden. Hier bij bepaalt jesus hem, om hem bij zijne zonden en gebreken te bepalen: niet, om'hem te leeren, dat hij door het doen der wet de vrijfpraak van God verkrijgen kon. — Doch de Jongeling was met dit andwoord niet voldaan. Het behelsde niets meer, dan hem de Joodfche Meesters van jongs op gezegd hadden. Van den Prediker eener edeler Zedekunde, van den deugdzamer Man, verwacht hij nog wel eenig bijzonder voorfcfirift. H,] Welke? vraagde hij. (welke voorfchriften meent Gij?) jesus hernam: Gij zult niet dooden; niet echtbreken; niet (telen; geen valsch getuigenis geven ; gij zult vader en moeder eeren; uwen naasten liefhebben als uzelven. — [Jesus geeft dan den Jongeling geen nieuw ge. bod ; maar herinnert hem Hechts zijnen kinderplicht, en de plichten, die hij aan zijne medemenfchen fchuldig was. Geen der eerfte geboden van de oude wet ftelt de Heiland hem voor, fchoon de-' ze het eerfte-en voornaamfte deel uitmaakten, (verg. Matth. XXII: 37—40 ) Dat was ook niet nodig: want, kon de Jongeling overtuigd worden, dat hij nog niet de plichten jegens den naasten volmaakt N 5 be-  s02 gedenkwaardigheden betrachtte , dan was hij van zelf overtuigd , dat het hem aan de ware liefde en vereering van God ontbrak, 't Is , met één , eene gewichtige les voor ons, dat wij, om ons zeiven te toetfen, en elkanders ware Godsvrucht te beoördeelen, vooral daar op moeten zien, of wij, om 's Heeren wille, onzen naastten lief hebben als ons zeiven. H. J De Jongeling antwoordde: Dit alles heb ik van jongs af waargenomen ; wat ontbreekt mij dan nog ? [ Hij zegt het: ik heb dit alles van jongs op gehouden, jesus zal het niet tegenfpreken. Wij mogen het dus gelooven, dat hij waarlijk, fchoon in de uitoeffening niet volmaakt, evenwel zich op deze plichten, van jongs op, met ernst, heeft toegelegd. Welk een voorrecht! Hoe verre kan het zoo een brengen ! Welk een voorbeeld van kinderlijken eerbied en gehoorzaamheid, van menfchenliefde , kuischheid , rechtvaardigheid , en andere, deugden, kan zoo een onder zijne Tijdgenooten wezen! Met hoe veel blijdfehap kan Hij, tot meerder jaaren gekomen zijnde, op zijnen jeugdigen leeftijd te rug zien ! Voor hoe vele allertreurigfte herinneringen, voor wat al naberouw en zelfverwijt, wordt hij bewaard ! Gelukkig zoudt Gij zijn , Jong Mensch, die dit leest! zo Gij dezen Jongeling gelijk waart, jesus zoude dat ook in U met welgevallen zien. Evenwel 's Heilands welgevallen wierd gematigd door medelijden met de te groote verbeelding , die deze van zich zeiven had: het gelaat van jesus zal wel hebben uitgewezen, dat hij den ' Jon-  uit het leven van jesus. 203 Jongeling nog gantsch niet volmaakt keurde. Deze, dit merkende, vraagt dan ook, 't gene elk onzer vveU. gedurig vragen mag, wat ontbreekt mij nog? H.] Jesus zag hem met eene liefderijke genegenheid aan, en zeide vervolgends, (tevens met eene houding , welke medelijden te kennen gaf, dewijl hij wel Wist, dat hij bij eenen wat zwaaren eisch van zelfverloochening den toets niet zou doorJlaan , en dat zijn hart nog al te zeer aan de rijkdommen verkleefd was,) tegen hem: Eén ding ontbreekt 11 nog: indien gij volmaakt wilt zijn, zoo ga heen, verkoop uwe goederen, en geef het geld . dat daar van komt, aan de armen; daardoor zult gij u 'eenen fchat in den hemel vergaderen. Kom dan, en word mijn leerling, en neem het befluit, om den weg van lijden met mij te betreden. [Jesus deed dezen eisch aan den Jongeling niet alleen daarom, omdat, in de toenmalige tijden, bi} zijne navolgeren eene zoodanige verloochening en opoffering der goederen noodzaaklijk was; maar ook , om hem meer tot zelfkennis te brengen, en te toonen, dat hem nog veel aan die volmaaktheid ontbrak , die hij meende te bezitten. — Dat hem bijzonder nog ééne hinderpaal in den weg ftond, welke zijnen voortgang in het goede ftremde, te weten, de al te groote verkleefdheid aan zijnen ftand en aan de goederen dezer wereld.] [Deze zal hem, waar. fchijnlijk, in de beoeffeninge van vele plichten jegens zijne medemenfchen , hebben gehinderd. Hij zal wel flipt eerlijk en rechtvaardig zijn geweest, en in zoo verre het gebod : gij zult niet ftelen ! hebben onderhouden, maar milddadig, edelmoedig zal hij niet geweest zijn. Niemand zal overlast van hem  ft©4 GEDENK WA ARDIGHEDEN hem hebben geleden, niemand reden hebben gehad, om over hem te klagen ; ( en , dat is , bij rijke menfchen, nu zo'o wel als toen, al wat zeldfaams;) maar hij zal ook niet velen verheugd hebben door zijne weldaden. Hoe verre was hij dan toch af van die volmaaktheid, welke hij meende bijna te bereiken ! Hoe weinig gelijkheid had hij dan aan den hemelfchen Vader, den alleen goeden God! Hoe veel had hij nog te leeren , om een discipel te worden van jesus, die al zijne heerlijkheid en rijkdom verlaten had, om de helper van menfchen te worden , die op aarde een arm., zorgen vol leven leidde, en zich geheel aan het onderwijs en de hulpe van ellendige en onwaardige menfchen toewijdde! Aan deze zijne zwakke zijde moest jesus den Jongeling aan hem zeiven bekend maken. Van hier die eisch: „ wilt Gij , mijn Vriend ! volmaakt zijn , en U op uwe volmaaktheid het eeuwig leven belooven, wel aan, wees dan niet flechts rechtvaardig, maar offer edelmoedig het gene gij hebt op, aan het tijdlijk en eeuwig heil uwer medemenlchen, gelijk ik doe!" Dit moest, voor eerst, dienen, om hem voor God te verootmoedigen, en het eeuwig leven als een gefchenk der Godlijke genade te leeren aannemen: daarna ook , om hem den rechten weg te wijzen, langs welken hij tot die volmaaktheid komen konde, voor welke de zwakke mensch, in dit leven , vatbaar is. De groote Menfchenken'nerwist, dat deze Jongeling den fterkften hinderpaal had in zijne aardfche goederen: voor hem was het dus de beste raad: ontdoe u er van ! Had hij dien opgevolgd, hij zou er de uitnernendfte winst bij  UtT HET LEVEN VAN JES0S. S05 oij gehad hebben. Doch, nu althans lezen we nist$ dat hij het deed. H. ] Dsze woorden maakten dén jongeling op ééns verbaasd en peinzend. Hij ging treurig heen. Want hij had vele goederen. [ Wij kunnen niet zeggen , welk een' gezegendeti invloed 's Heilands onderwijs in het vervolg nog op dezen zeldfamen jongeling gehad hebbe: en of hij onder de hoogachters en navolgers van christus naderhand geweest zij. Doch, in zoo verre, was het onderwijs Van Jesus althans nuttig, dat de jongeling zijne onvolmaaktheid leerde kennen, daar over bedroefd wierd, en nu zelf gevoelde wat hem meest in den weg ftond. Gelukkig aanvankelijk wij, bij aldien wij dit geleerd hebben. Welkom moet ons jesus zijn , die ons dat leeren wil: elk onderwijs van dien aart, hoe vernederend en bedroevend anders ook, moet ons dierbaar wezen! Doch, 'c zou ons niet helpen, zo wij, nu eenmaal die treurige ontdekking gedaan hebbende, of, vergaten, wie we zijn; of, afkeerig waren van het eenig heilzame geneesmiddel; of, moedeloos heen gingen en de hope op bererfchap opgaven. Neen! wij moeten bij jesus blijven , ons door Hem laten troosten, leeren, helpen en beftieren op den levensweg, op welken Hij ons voorgaat. Ja! hoe moeilijk ook de opvolging van zijne geboden zij of fchijne, Hij eischt niets, waar van Hij niet zelf het fchoonfte voorbeeld gegeven heeft, en waartoe Hij niet aanmoedigt , door de voortelling van eene eeuwige zaligheid. H.} Bier  Ü0<5 GÏDENkwAARDIGHEDÉS ' Hier öp zag jesus zijne leerlingen één voor één San . en zeide tot hen (met aandoening van zijn hart:) Hoe moeilijk is het toch, dat zij, die vele goederen hebben, in het Koningrijk van God ingaan , ( en waardige leden van mijn rijk zijn!) De Leerlingen ftonden hier over verbaasd , (alzoo zij tot hier toe daar niet aan gedacht hadden, dat rijkdommen het deelgenootschap aan het Gods ■ rijk moeilijk konden maken, ja zij verbeeldden zich ook nog, dat zij bij je sus rijk zouden worden.) Maar jesus herhaalde hun nogmaals (echter met nadere 'bepaling.) Alleszins is het moeilijk , mijne geliefden , dat zij, welke hun vertrouwen op de rijkdommen ftellen, in het Koningrijk van God ingaan. Ja* men zou mogen zeggen, dat het ligter is, dat een kemel door het oog van een naald ga, dan dat een rijke inga in het Koningrijk van God. [Men behoort wel op te merken, dat ërvanzülké rijken gefproken wordt, die hun hart aan de rijkdom-men verkleefd hebben, en daar in hun gantfche geluk zoeken. Dit bijvoegzel van jesus was derhal* Ven nodig, om daardoor te toönen, dat ieder een * ook de rijke, aan de gelukzaligheid van zijn rijk j aandeel kan hebben, indien hij flechts de rijkdommen recht gebruikt, en er zijn hart niet aan hechti Maar helaas! helaas! dit kan zoo zelden van derzelver bezit afgefcheiden worden. Maar al te dikwijls worden rijkdommen een hinderpaal bij den Voortgang in het Christendom, en geven aanleiding; tot veel kwaads, 't Is waar, dit doet aan den anderen kant ook dikwijls al te groote behoeftigheid. Daarom bidt de Wijze man (spreuk.XXX: 8. £>.) Armoede of rijkdom geef mij niet enz. Maar anders kunnen rijkdommen en het Christendom heel Wel met eikanderen beftaafi. Ja, rijkdommen ftellen! dén  UIT HET LEVEN VAN JESUS» 20? den-Christen zelfs recht in ftaat, om den hoogffen pligt van den Godsdienst, den pligt van liefde, in deszelfs volkomenheid te oefenen. Maar in die tijden van vervolging en eerfte grondvesting van het Christendom, waren rijkdommen nog een groote hinderpaal, die veelen afhield, om ftandvastige belijders van jesus leere te zijn, en daardoor geluk-» kig en zalig te worden. ] Hier over (tonden zij nog meer verbaasd, en zeiden tot eikanderen: — Ach, wie kan dan zalig worden ? jesus hernam met een veel beduidend oog: Bij de menfchen is dit onmooglijk; maarniet bij Goa. Want wat zoude hem onmooglijk zijn? [ Hij kan, door zijn woord en Geest, en door andere hulpmiddelen zijner voorzienige zorg, het hart der rijken zoo beduren, dat de verzoekingen der rijkdommen niet meer gevaarlijk voor hun worden, en dus kan hij mooglijk maken, het geen den mensch onmooglijk fchijnt. Het komt hier Hechts op het erndig voornemen van den rijken aan, om zich van dezelven niet te laten kluisteren. — Ach! deze overweging behoorde den vermogenden voorzichtig en opmerkzaam te maaken op den regel. Ah het vermogen wat overvloedig aanwast, zo zet er het hart niet Op ! p s. LXII. Maar den min vermogenden behoort zij vergenoegd, te vrede te maken met zijnen toeftand, en dankbaar jegens de Voorzienigheid. Hier op zeide petrus tot hem: Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn u gevolgd, wat zal ons daar voor geworden? [Het  fe©S GBDENKWAARDI GHEDEM [ Het voorgaande gefprek leidde hem tot déze gé* dachten. — Alhoewel de gezindheid, die petrus hier openbaarde, nog niet vrij was van eigenbelang, mogthans verdroeg jesus hem, zoo als ook de overige leerlingen , met groote toegevendheid. Hij wilde hen thans niet nederllaan , maar opbeuren.] Waarlijk , ik verzeker u, antwoordde j e s u s} gijlieden , die mij gevolgd zijt, zult bij die groote verandering der wereld, wanneer 's menfchen Zoon op den troon zijner Majefteit zit, ook op twaalf troonen zitten , en de twaalf ftammen van Israël oordeelen. [Met deze woorden, die gelijk elk ziet, oneigenlijk te verftaan zijn, en waar in jesus, de wijste Leeraar , zich fchikte naar de zwakheid van zijne leerlingen , wil hij eigenlijk zeggen: Zijne leerlingen zöuden, dewijl zij een Voornaam deel hadden aan de oprichting van zijn rijk, ook niet hem uitftefcende eere en aanzien in hetzelve erlangen ,] [en, ori hunne wijze, eenig deel hebben aan het beftuur van dat Rijk. H.] En al wie huizen of broeders, of vader of moei der, of kinderen, of akker om mijnen en des Euangeliums wille verlaten zal, die zal in deze wereld» na het doorftaan van rampen, honderdvouwigen loon , huizen, broeders, zusters, moeder, kinderen, akkers , maar in de toekomende de eeuwige zaligheid ontvangen. [De belofte van jesus van den loon , dien de leerlingen reeds in deze wereld, na het doorftaan vare rampen, ontvangen zouden, is vervuld. Want zij ve?ó  - uit het leven van jesus. 2Öj> Verkregen , wezenlijk , door het invoeren van ge» ineenfchap van goederen onder de eerlte Christenen» en uit hoofde van de broederlijke denkwijze, welke het Christendom werkte , dat alles weder , wat Hij verloren hadden.] [Doeh de zaligheid en heer. lijkheid van het toekomend leven is het voornaarnfte» j Hier. leden zij dikwijls ook gebrek, maar hun loon I wachtten zij in de betere huishouding. Geen liefdei werk om jesus wil verricht, geen arbeid om zijne zaak ondernomen , geen verlies of fchade om zijii Evangelie geleden , blijft onbeloond. Zalige verI wachting! Veelvermogende aanmoediging! Daarom i moeten we dan alles voor jesus overhebben, niet ! vertragen: want onze ligte verdrukking, die haast ( voorbij gaat, werkt ons een gantsch zeer uitnemend : eeuwig gewicht der heerlijkheid. Indien wij met j Hem lijden, wij zullen ook.met Hem verheerlijkt worden. Die overwint, ik zal Hem geven met mij te zitten op mijnen troon, gelijk ik overwonnen heb , en ben gezeten met mijnen Vader op zijnen troon, zegt de Getrouwe en Waarachtige. H.] Maar vele eerftert, voegde hij er bij, zullende ïaatiten , en vele laatften zullen de eerften zijn. [Hier door zoekt Jesus weder wijslijk de verwaandheid te beteugelen, tot welke het eerfte, voof hun zoo voordeelig, voorftel hen had kunnen verleiden. Gij behoeft ü, Wil hij zeggen, door die voori rechten, die gij in mijn rijk verkrijgen zult, niet tot \ verwaandheid en verachting van andere leeraars .te laten verleiden, die misfchien eene latere roeping II. Deel. O zul-  210 gedenkwaardigheden zullen bekomen, dan gijlieden. Want ook hier zal het niet daar op aankomen, of iemand eerst geroepen zij, en met mij verkeerd hebbe, dan niet; nog min daar op , of hij zich zeiven voor den eerften houde; maar die zullen de eerften zijn, of zullen ten minden met de eerften gelijke belooningen ontvangen, die, alhoewel zij later geroepen zijn, mij nogthans , vrij van eer en winzucht , met ijver, trouw, ftandvastigheid en befcheidenheid, gediend hebben. Dit heldert hij op met eene fchoone gelijkenis, die wij voor de volgende afdeeling befpaaren. j ACHT EN TACHTIGSTE AFDEELING. Gelijkenis van eenen Huisvader , die arbeiders voor zijnen -wijnberg huurt, voornaamlijk tot onderwijs en befiuring zijner leerlingen in de befcheidenheid en nederigheid. matth. XX: i —16. Stelt u zeiven, vervolgde jesus, de inrichting van miin Koningrijk onder het volgende beeld voor« Zeker Huisvader ging met den vroegen morgen uit, om arbeiders in zijnen wijngaard te huren. Met de eerften, die hij vond , kwam hij over één voor eenen Denarius (een of twee zestehalven) tot dagloon, en zond hen in zijnen wijnberg. Om de derde uur (dat is, 's morgens om 9 uuren) ging hij weder uit, en eenige lieden ledig op de markt ziende ftaan, zeide hij tot hen: gaat ook gij heenen in mijnen wijnberg »  üif HET LEVEN VAN JESUS. &tt' berg, ik zal u geven, wat behoorlijk is. Ën zij gingen heen.. Desgelijks deed hij ter zesde en nea gende uur middags óm 12, en namiddags om 3 ïiuren. ) Eindelijk ging hij ook nog om de elfde uur uit, ( des namiddags om 5 uur, als er nog maar één 'uur overig was,) en vindende nog eenigen ledig ftaan * ■ vraagde hij hen: waaröth zij daar den geheelen dag i ledig ftonden ? Om dat niemand ons gehuurd heeft , was het antwoord-. Daar op zeide hij, zoo gaat I dan ook gijlieden in mijnen wijnberg • gij zult ontvangen, het heen recht is. Als het nu avond geworden Was, gebood de Heer zijnen huisrentmeester, om de arbeidslieden te roepen, én hun den loort te geven > en Wel zoo dat hij van de laatften begon en zoo voortging tot de eerften ( aan ieder evenveel. ) Nu traden die genen toe, welken om de elfde uur gehuurd waren en ontvingen elk eenen Denatius. Alsdan nU, die eerst gehuurd Waren, kwamen * meenden zij, dat zij meer zouden ontvangen. Maar zij ontvingen oök elk zijnen Denarius. Daar over betoonden zij hun ongenoegen tegen den huisvader 4 II en zeiden, deze laatften hebben maar één uur gear: beid, en gij hebt hun toch zoo veel als ons laten geVen , die wij den last en de hitte van den dag gedragen hebben* Maar hij zeide tot éénen onder hün j ( die voornaamlijk onvri endlij k was, en het woord gedaan had:) Mijn vriend, ik doe u geen onrecht! : &ijt gij met mij niet overeengekomen voor eenen i Denarius? Neem derhalven het geen u toekomt, en ga heen. Doch ik wil aan deze laatften even zó veel geven als aan u. Of heb ik dan geen magt, om met ; het mijne te doen, wat ik wil? Ziet gij het met niji dige oogen aan, dat ik zoo goed ben ? — Dus zul1 len, ( ook dikwijls in mijn Koningrijk ) de laatftert j| de eerften, en de eerften de laatften wezen. Want ji velen zijn geroepen , maar weinigen uitverkozen j I ( uilgelezen goed, zóo als zij behoorden tè zijn: ) [De leere van deze gelijkenis, welke de Apostelen O a daüf  212 GEDENK WAARDIGHEDEN daar uit behoorden optemaken, is met andere woordendeze : i. 3 Een arbeider in den geestlijken Wijnberg, of de Christelijke kerk, met hoe groote voortreflijkheden hij ook begaafd zij, behoort boven anderen geen grooter loon voor uit te willen hebben; hij behoort op zijne verdienften niette roemen, niet verwaand, niet nijdig, niet loonzuchtig te zijn; anders loopt hij gevaar van achter te ftaan bij anderen, of zelfs niets te ontvangen. 2.) De nederige en vergenoegde, de getrouwe arbeider, ontvangt van God uit genade veel, eri alfchoon hij ook in den laatften tijd tot den dienst der kerk beroepen ware, genoeg, indien hij flechts getrouw en met den behoorlijken vlijt gearbeid heeft. Want ook hier zal het fpreekwoord gelden: de laatften zullen de eerften wezen enz., velen zullen op grooter beloningen rekening maaken, en — zullen achter moeten ftaan. Integendeel zullen anderen, die, naar allen fchijn , minder te hoopen hebben , nogthans het meeste bekomen. Want, velen zijn geroepen, maar weinige uitverkozen ; dat is hier : alhoewel vele Leeraars in de kerk eene roeping tot mijnen dienst bekomen zullen, echter zullen er flechts weinigen zijn, welke hun beroep met recht goede getrouwheid en gemoedelijkheid zullen zoeken te vervullen, die zuiver, belangeloos, en van harten nedrig zullen zijn. Dit was derhalven een gewigtig onderwijs voor de Apostelen, om hen tot vlijt, tot getrouwheid, befcheidenheid en nederige verwachting van de belooning, aan hun beloofd, op te leiden. — En dit behoort het ook voor alle Christen- leeraars te wezen, OHJ  UIT HET LEVEN VAN JESUS.S 213 om zich daar naar te fchikken. Maar het is, helaas! nog fteeds waar: velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkozen! ] [ Doch het is ook voor alle Christenen een gewichtig onderwijs. Wij allen zijn in het geval, van geroepen te zijn tot zeker werk, 't welk in dit leven voor ons te doen is: en wij mogen het als een blijk van Gods goedheid aanmerken, dat hij ons niet ledig laat zijn; want de arbeid is ons voor lichaam en geest nuttig; en door arbeidfaamheid wordt het algemeen geluk en genoegen der Maatfchappij bevorderd. Laat ons dan elke eerlijke en nuttige bezigheid als een beroep van God, onzer aller Heer, aanmerken! Met de getrouwe waarneming van dit beroep zijn ook groote genoegens verbonden , en op dezelve is een heerlijk loon beloofd. Doch de uit* deeler van dien loon is God, die, daar in, onafhankelijk van zijne fchepfelen, doch naar den billijken en wijzen wil van zijne heilige natuur, te werk gaat. Nu zien wij wel, dat de Godlijke goedheid niemand onbeloond laat, maar het koomt ons tevens wel eens voor, dat wij zelve, of dat anderen, wier werk wij op hooger prijs ftellen , minder ruim en edelmoedig beloond worden, dan deze en die, wiens arbeid minder zwaar, of langdurig ons toefchijnt. Van hier dan ontevredenheid met Gods bedeeling, kwijning onder het genot onzer zegeningen, misgunning van anderen , heimelijk verwijt tegen God, ja ook onwil en traagheid in het benaarftigen. Zulk eene verkeerdheid mishaagt Gode: hij kent hen, die met zulk een hart in zijnen dienst gaan. Zij zullen de laatften zijn in de belooning, fch»on ze ook de O 3 eer-  ftI4 GEDENKWAARDIGHEDEN eerften in het werk waren. Want de Allerhoogfig ziet, bij zijn mild geven aan allen, toch bet meest op het hart, waar mede men hem dient» Laat ona dan toch ieder met onzen penning te vrede zijn! Het ftaat aan ons niet, onze en anderer daden te vergelijken: wij kennen den arbeid , de gezindheden, den ijver van anderen niet; en, fchoon wij die van ons. zeiven behoorden te kennen, onze partijdigheid voor ons zeiven belet ons, juist over dezelven te oordeelen. Te minder mogen we dat hier doen, daar het nog de tijd der groote vergelding niet is. Zo het ons te doen is, om eenen heerlijken ftaat na dit leven , laat ons dan maar hier geheel overgegeven zijn aan de belangen van onzen Heer; in vertrouwen op Hem werken; ons verblijden over eiken zegen, dien menfchen genieten, anderen zoo wel als wij; God prijzen om dat Hij goed is; en ons verzekerd houden, dat Hij niet onrechtvaardig is, om den arbeid onzer liefde te vergeten! Zoo zullen we met onze amtgenooten, medearbeiders, handwerksgenooten in vrede leven, met vreugde ons werk doen, den avond onzes levens in blijde hope bereiken, en op onzen tijd bet zaligst genadeloon , uit handen van den rechtvaardigen Rechter jesus christus, ontvangen. H.J NE-  uit het leven van jesus. 215 NEGEN EN TACHTIGSTE AFDEELING. Jesus komt de ftad Jerufalem al nader. Be Leerlingen zijn bekommerd. Herhaalde voorzegging van zijn lijden, dood, en opftanding. Verzoek van twee leerlingen en hunne moeder om de voornaamfte plaatzen van eere in het gewaande aardfche Koningrijk van christus. J e s u s antwoord en onderwijs daar op. [ JLJ'e rijd naderde nu meer en meer, dat jesus te Jerufalem zijn laatfte en zwaarfte lijden ondergaan , en zijn leven grootmoedig voor de wereld opofferen wilde. Dit alles wist hij ten naauwkeurigften vooraf. Hij had reeds verfcheiden malen zijnen leerlingen deze toneelen van angst en fchrik, die hem te wachten Honden, voor uit gezegd. Maar zij hadden, wegens hunne aardfche verwachtingen, daar niet heel veel acht op gegeven, en deze treurige gedachten weldra weder, door andere en vrolijker uitzichten , zoeken te verdringen. Doch thans, hoe nader zij aan de ftad kwamen, des te fterker klopte hun het hart, des te banger gevoel en zorgen rezen in hun op. Zij zagen hunnen jesus zoo gemoedigd en bedaard voor zich uitgaan, en innerlijke weemoeO 4 dig-  filfj GEDENKWAARDIGHEDEN digheid vermeesterde hen, zoo dikwijls zij hem aanZagen. Misfchien herinnerden zij zich thans ook aile 4ie wederwaardigheden, welke hem de laatfte keerte Jerufalem overkwamen , de vervolging, die hij daar reeds van de aanzienlijkften des volks en der geestelijkheid had uitteftaan gehad, en over het geheel de ondankbaarheid van zijne landslieden tegen hem, bij all? zijne pogingen, om hen te verlichten, te verbeteren , en huu welzijn te bevorderen , bij alle zijne weldadige handelingen , die Hij tot hier toe onder hen verricht had, — Dit alles/ vergrootte voortegenwoordig hunne vreeze , en deed hen fidderen voor het gevaar, waar in zij hem volgden.] I5ATTH. XX: 17— 19' MARK. X: 32—34,. luk. XV11I: 31 — 34» Op den Weg naar Jerufalem (daar zij thans naderen nader kwamen , ) ging j e s u s, ( heelgemoedigdf) voor zijne leerlingen uit; maar zij, die zich over zijnen moed verwonderden, volgden met vreeze en henaauwheid hem na. [Het gene thans hunne vreeze vergrootte, was misfchien ook de herinnering aan het bedenklijk gefprek, dat jesus reeds verfcheiden malen van zijn aanftaand lot gehouden had, en dat hij thans weder op de baan bracht. Evenwel achter deze fchaduwen lagen voor hun weder heldere voorwerpen, nademaal zij dachten, hun jesus, wiens magt zij kenden, zou eindelijk alle hinderpalen, hoe vele er ook in den weg mogten komen , overwinnen , en met des te grooter luister, als de aardfche messiüs, |e voorfchijn treden. ]  uit HST leven van jesus. SIJr Nu nam hij de twaalven onder weg op zijde (want hij was van meer volks verzeld,) en herhaalde hun andermaal, wat hem overkomen zou. Zie, fprak bij', wij ftaan thans gereed, om naar Jerufalem te gaan. Daar zal alles vervuld worden, wat er van ?s menfchen Zoon in de Profeten gefchreeven ftaat; hij zal in de magt der Overpriesteren en Schriftgeleerden (van den Hoogen Raad) overgegeven worden. Dezen zullen hem ter dood veröordeelen , en aan de Heidenen overleveren, welke hem befpotten, fchamper behandelen , befpuwen, geesfelen , en aan het kruis zullen hechten, — Doch op den derden dag daarna zal hij weder opftaan. [Zoo naauwkeurig, zoo flipt wist jesus vooraf, Wat hem te Jerufalem gebeuren zou. En nogthans bewandelt hij, uit liefde tot ons, zoo getroost deze verfchriklijke baan. Welke heldenmoed , gepaard met de grootde edelfte liefde! Elke ftap, dien hij deed, was een ftap tot zijn lijden, tot zijne befpotting, geesfeling en krtlisfiging. — Hij voorzeide thans voor de derde maal zijn lijden aan zijne leerlingen, om hen recht te overtuigen, dat hij zijn lot, met zekerheid, voor uit wist. ] [Zoo nodig zij het hadden, dat de Heer het hun vooruit zeide, zoo nodig is het voor ons dat te weten, dat j e s os het zijnen vrienden gezegd heeft, op dat wij te fterker vertrouwen mogen hebben op de volkomen zekerheid van alle zijne getuigenisfen. Ja, zoo nodig is het , dat wij ons gedurig herinneren , wat al fmaad en fmart onze eeuwiggezegende Verlosfer voor ons heeft doorgedaan, op dat wij Hem verfchuldigde dankbaarheid en wederliefde bewijzen , onder het lijden van dezen tegenwoordigen tijd ons troosten, | en het uitzicht hebben op de zalige opftanding, A\z O s ook nociis is net voor ons dar tp wetpn Hof , o c no ha*  Sl8 GEDENKWAARDIGHEDEN ook daar na, voor den godvruchtigen lijder te wachten is. H. ] Doch zij verftonden niets van dit alles, de zaak was hun geheel duister, en zij begrepen niet, wat hij zeide. [ Zij konden het met hunne denkbeelden van een aardsch Koningrijk niet ploojen. De gedachte van een wereldsch rijk van den Mzssias, in het welk zij zeiven luisterrijke rollen hoopten te fpelen, lag nog te diep in hunne zielen , dan dat zij dezelve thans nog zouden hebben kunnen opgeven. Zij waren eer geneigd, te gelooven, dat jesus gezegde niet naar den letter moest verdaan worden, maar dat hij deze keer, gelijk meermaal, onëigenlijk wilde fpreken. Zoo geneigd zijn de menfchen, om het gene niet met hunne wenfchen en begeerten, of met hunne vatbaarheid overëenftemt, ook bij de duidlijkfte getuigenisfen, weg te verklaren , en als onmooglijk en onvoegzaam te verwerpen.] [Zoo veel moeite heeft het in, om menfchen hunne wangevoelens te ontnemen , vooral omtrent den Godsdienst, welke zij, van der jeugd af, hebben ingezogen. Was daar het herhaald mondelijk onderricht des Heilands niet genoegzaam toe bij zijne leerlingen, 't is geen wonder, dat zijne fchriftelijk nagelaten reden, voor velen in onzen tijd, daar toe niet helpen. Toen hoorde, nu leest men, ééns en meermalen, de uitdrukkelijkfte getuigenisfen , lijnrecht aangekant tegen opgevatte meeningen ; maar men merkt het niet op, men  UIT HET LEVEN VAN JESUS, SI9 men plooit het met zijne dwalingen, men geeft verdraaide uitleggingen aan des Zaligmakers woorden, men fchroomt een ftreng onderzoek; en zoo gaat men, met het helderst licht omfchenen, in het onzeker duistere, of op gevaarvolle wegen, voort, om dat men de oogen fluit. Ach! met hoe veel geduld moet jesus, ook nu nog, onvatbare, ongeloovige leerlingen dragen , gelijk Hij toen zijne jongeren deed! Mogten eens allen, die Hem belijden, met ernftige waarheid-liefde, vragen, niet, wat an- i deren hun in hunne jeugd hebben geleerd, maar wat jesus geleerd heeft; niet, wat men Hem doet i zeggen, maar wat Hij waarlijk, volgens het getuigenis der Bijbelfchrijvers , heeft gezegd! H. ] [Hoe zinlijk deze denkbeelden waren, welke de leerlingen zich thans nog van het rijk van den m e ssias vormden, kunnen wij uit het volgende geval ontdekken , dat terltond na deze voorzegging gebeurde.] matth. XX: 20 — 28. mark. X: 35—45. Toenmaals kwam ook de huisvrouw van zebep e u s , de moeder der beide leerlingen johannes en jAKonus , (zij heette salome,) bij hem, en voor hem eenen voetval doende, verzocht zij voor zich , en deze hare zoonen, verlof, om iet van hem te mogen verzoeken. Wat is dan uwe begeerte aan mij ? vraagde jesus haar. Nu ftelde zij haar verzoek dus voor: beloof mij toch, dat deze mijne beide zoonen ééns in uw Koningrijk zullen zitten, de één aan uwe rechte- de ander aan uwe linkehand, jj (d. i. dat zij de hoogjie eereplaatzen bekleeden zul- i len.) [Zij  fiftO GEDENKWAARDIGHEDEN [ Zij geloofde zoo veel te meer recht daar toe te hebben, dewijl johannes de gemeenzaamfte vriend van jesus, en jakobus, zijn broeder, mede tot de geheimfte dingen geroepen en gebruikt wierd, en deze hare zoonen gevolglijk bij jesus, op eene bijzondere wijze, in gunst ftonden. ] [Het ging haar', gelijk het menigmalen Moeders en Vaders gaat, dat zij, grootsch op hunne kinderen , voor dezelve eenen eereftand in de wereld zoeken, of hen ïn het ftreeven naar denzelven behulpzaam zijn, «onder dat ze weten, of hunne kinderen berekend zijn voor de zware plichten, welke met dien ftand verbonden zijn, en of wel hun waar geluk hier door zal bevorderd worden. En , hoe menigmalen begeren Ouders ook iets voor hunne kinderen, om andere redenen, dat hun niet dient. Laat ons een voorbeeld aan deze s al ome nemen! Intusfchen behoeven wij. niet alleen de zwakfte zijde dezer godvruchtige Vrouw, en ijverige aankleeffter des Heilands op te merken. Wij mogen ook wel bedenken, hoe blijde zij was , twee zoonen , in den dienst van jesus, den besten Heer, te hebben, en hoe zij hare kinderen met eerbied aan jesus aanbeval. Daar in moeten Christen-Ouders haar navolgen : ze zullen dan mogelijk ook nog die blijdfehap aan hun kroost beleven, die salome beleefde , toen ze werkelijk hare beide Zoonen, Onder de eerfte en voornaamfte Dienaaren van den verhoogden Zaligmaker, eene aanzienlijke plaats zag bekleeden. H.J (Ondertusfchen thans) andwoorde jesus haar, ( de Moeder en de Zoonen , die met het verzoek hun* air  UIT HET LEVEN VAN JESUS: 221 ner moeder welInflemden ,) Gijlieden weet niet, wat gij verzoekt. [Uwe bede is ten hoogften onberaden, en is gegrond op valfche denkbeelden nopens mijn koningrijk. — Dit was een geestelijk rijk, en zij hadden , bij hun verzoek, een wereldlijk rijk in de gedachten; zij dachten enkel aan zinlijk vergenoegen , aardfche magt en heerlijkheid, en fcheenen geen bezefte hebben van het lijden , waardoor hij en zijne getrouwe navolgers tot eene geheel andere grootheid en heerlijkheid moesten ingaan. ] [ Zij wisten dus waarlijk niet, wat ze begeerden. En is dat niet al dikwijls ook ons geval ? 't Gene wij wenfchen en begeeren dient ons, of in het geheel niet, of althans nu nog niet. Menigmalen ondervonden wij het van achteren, dat wij niet geweten hebben, wat wij begeerden. Hoe goed is dan God, dat hij fomtijds de vervulling onzer wenfchen of geheel verhindert, of weieenigen tijd uitftelt! Laat ons , in dat geval, dan ook onze begeerten aan Hem onderwerpen, die best weet, wat ons dient, en die ons best wil. H.j Verder vraagde jesus deze twee discipelen, om hen de ijdelheid van hun« nen wensch te doen opmerken: Kunt gij den drinkbeker drinken, dien ik drinken zal? of u met dien doop laten doopen, daar ik mede gedoopt zal worden ? ( Hij ver/laat daar door zijn. aanjtaande lijden en flerven.) Zij antwoordden C meer uit verlangen, om hunne bede vervuld te zien » dan met overleg:) Ja, dit kunnen wij. [Hoe  2s2 GEDENKWAARDIGHEDEN [ Hoe onbedagtfaam gezegd ! Zij wisten nog niet* Wat dit lijden in had: en zij hadden nog nooit hunne krachten aan zoodanig lijden beptoefd. Zoo fpreekt de vermetele mensch meermalen. Vervoerd door het ftreelend vooruitzicht op eere en voordeel der wereld, vermeet hij zich dïngeu , tot welker uit* voering zijne krachten niet toereikende zijn. Ligt zegt hij bij zich zeiven, of belooft het aan anderen t dit zal ik doen! dat zal ik doorftaan! Maar, gelijk het den Apostelen ging bij 's Heilands gevangenneming, als hij op de proef koomt, fchiet hij te kort. Hoe menig één is door zulk eene vermetelheid tert val gekomen 1 Hoe veel onheils is daar door in de Maatfchappij, en in de Gemeente gefticht! Hoe vele gewichtige belangens worden daar door nog dagelijks verwaarloosd ! Gelukkig nog hij , die, gelijk jakobus en joh an nes, eenen vriend ontmoet, die hem aan zijne zwakheid herinnert, hem tegert de vervoering der vermetelheid waarfchuwt, en, met eene liefderijke en voorzichtige hand, van voorbarige ondernemingen te rug houdt. H. ] Nu hernam jesus: Gijlieden zult wel denzelfden drinkbeker drinken , dien ik drink, en met dien doop gedoopt worden , die op mij wacht, ( en dus wel dergelijk lijden dulden, indien gij leerlingen van mij zijtt en blijven wilt,) maar het zitten aan mijne rechte en linkehand, komt mij niet toe te geven aan anderen , dan aan welken het van mijnen Vader be* ftemd is. [Het was toen nog niet beflist, welke leerlingen het meest voor jesus en zijnen Godsdienst lijden  UIT HET LEVEN VAN'JESUS. 22$ en doen, en dus de grootfte verdienden onder alle de overige leerlingen en Apostelen zouden hebben. Dit te beftemmen, en de eerfte plaatzen daarnaar uit te deelen, wil jesus zeggen, hangt van den Vader af,] [naar wiens eeuwig wijzen, rechtvaardigen en goeden wil , ik , de van Hem aangeftelde Koning, alles in zijn Rijk verordenen zal, zonder dat gunst of bede, gelijk bij andere Vorsten, hier iets vermag. H. ] [Indien voorts deze beide leerlingen het lijden vooruitgezien hadden, dat jesus | voor zich en zijne aanhangeren zag naderen , hun i wensch zou ongetwijfeld hun welvergaan zijn. Doch de Verlosfer kon zich thans aan hun nog niet duidi lijker verklaren , dewijl zij nog niet fterk genoeg waren, om voor hem te fterven, en ook fteeds verkeerde uitzichten hadden , die hun, door den tijd en meer voorbereidingen , eerst moesten benomen worden. Na de opftanding en hemelvaart van jesus ging die kwalijk begrepen hoop van zelve verloren.] Toen dit de tien (overige leerlingen) vernamen, werden zij gemelijk over de twee broederen, (dewijl dezen den voorrang boven hen zochten.) [Dit was een natuurlijk gevolg der eerzucht van jakobus en johannes, en der dwaasheid van hunne Moeder. Zoo gaat het dikwijls '. die bovert anderen zich zoeken te verheffen, vervallen in de ongunst hunner medegenooten, berokkenen zich zeiven vele onaangenaamheden, en benemen zich mejiige gelegenheid om nut te doen. De beide Apos- 18-  &S4 GEDENKWAARDIGHEDEN telen zullen zich naderhand over deze kinderachtige zucht naar den eerften rang menigmalen gefehaamd hebben: en , na dat zij in ware wijsheid meerder vorderingen hadden gemaakt, zullen ze deze vlak wel uitgewischt, en der broederen gunst door nederigheid verworven hebben. Laat elk zich aan hun ■fpiegelen! Gij bijzonder, Leeraars van hetEuangeliel Leerlingen van den nederigen jesus! Die zich zeiven verhoogt, zal vernederd worden: maar die zich zeiven vernedert, zal verhoogd worden. H. ] Maar jesus riep hen tot zich , (om hen tot eendrast en nederigheid te vermanen.) De Grooten dezer aarde, fprak hij , heerlchen wel, gelijk gij weet over de hun onderhoorige volken, en de magtigen oefenen geweld over de geringeren. ( Ja velen ftellen daar in hunne eenige grootheid, wanneer zt) anderen onderdrukken, en hen hun overwigt kunnen laten voelen.) Doch bij ulieden , (in mijn koningrijk) zal dit niet zoo zijn, maar wie onder Ulieden de grootfte wil zijn, die zij uheder dienaar, en wie onder ulieden de eerfte wil zijn , die zij ulie> der dienstknecht. [Het middel, om in mijn rijk groot te wórden, is: eikanderen te dienen ; eikanderen in alles gevalüg' en behulpzaam te zijn; voor het ligchaamlijk en geestlijk welzijn van zijne medemenfchen onvermoeid te zorgen, heel vervreemd van hoogmoed en heersenzucht. ] Gelijkerwijze, (neemt mij ten voorbeeld) de Zoon des menfchen niet gekomen is, op dat hij zich (als eenwcreldsch Kening) zou.laten bedienen, maar op-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 245 dat hij zelf zou dienen, en zijn leven zou geven tot een losgeld voor velen. [Een voortreflijk voorbeeld, waardoor de Heiland ons geleerd heeft, dat wij onze eere en grootheid niet behooren te ftellen in dingen, in welke de wereld ze gewoon is te ftellen, maar in voortreflijkheden van geest en hart, in deugdzame gezindheden en neigingen , in edele belangeloze daaden, door welke wij veel goeds onder onze broederen ftichten , aan zeer velen dienst en weldaden bewijzen. — Wilt gij dan, mijn Christen, in het rijk van christus, en ééns in den Hemel groot zijn, zoo volg hem na! Want daar fchat men uwe grootheid niet naar uwen ftand en geld, niet naar uwen Titel en rang, niet naar het getal van uwe verëerers, en den ftoet, dien gij hebt;] [maar naar den arbeid der liefde, dien gij, naar jesus voorbeeld, verricht hebt; en dat met die gewilligheid, met welke jesus het deed. Hij, die als de Zoon van God eene voor ons onbezefbare heerlijkheid had, die tevens als des Menfchenzoon tot het opperwind beftemd was, vernederde zich, om ons te helpen, en met zijn leven zelfs te dienen. Ons, die fterven moesten om onze zonden, heeft Hij verlost van den dood, door zijn fterven in onze plaaats. Dit leert jesus hier zelf zoo duidelijk, als het ooit zijne Apostelen geleerd hebben, 't Is zoo, zij fpreken er meermalen van, ook met andere eigenlijke en oneigenlijke uitdrukkingen ; maar zij konden en moesten er ook meer van fpreken, om dat het lijden en fterven des Heilands toen volbracht was , en zij in last hadden, IL Deel. P Hem  s2ö gedenkwaardigheden Hem den geftorven en verrezen Zaligmaker aan al de wereld te prediken. Doch , dat dit geene leer van hunne uitvinding, vooral niet van paulus uitvinding was, leeren ons deze en fommige andere gezegden van jesus zeiven overtuigend, vooral bij het laatfte Avondmaal. Wij moeten dan aan deze leer onzer verlosfing door zijn bloed vasthouden: en niet alleen tot onze vertroosting, maar ook tot orze opwekking en aanfpooring , om Hem te volgen , in overgegevenheid aan het heil der menfchen , en in heertellende gezindheid , om malkanderen , met het beste dat wij hebben, ook met ons leven ', zo het nood is , te dienen. Dit is, even als voor onzen Heer, zoo ook voor ons, de weg, em ter heerlijkheid in te gaan. H.] NEGENTIGSTE AFDEELING. jesus komt op zijne reize te Jericho, geneest voor die flad eenen blinden, en gaat ten huize van den Oppertollenaar zacheus in. Gelijkenis van de toebetrouwde ponden. Nog eene genezing van eenenblinden bij zijn vertrek van daar. luk. XVIII: 35—43. Als ie sus met zijne leerlingen de ftad Jeriche naderde, (welke omtrent nog drie mijlen van Jeru^  UÏT HET LEVEN VAN JESUS. S2^ lem hoorde een blinde, die aan den weg zat en bedelde, dat er veel volks voorbijging. Hij deed dan onderzoek, wat dit ware. Men zeide hem, dat jesus van Nazareth hier voorbijging. Hier op riep hij: je sus gij Zoon van david, ontferm u mijner! jesus ftond ftil, en gebood, dat men hem tot zich zou brengen. Als hij nabij kwam , vraagde hij hem : Wat wilt gij, dat ik u doen zal? Heere, fprak de blinde, dat ik ziende worde. Wees ziende, zeide j e s u s, uw geloof heeft u geholpen. En op het oogenblik kreeg hij zijn gezicht weder, en volgde je sus na, terwijl hij God luidkeels prees : Ook loofde het gantfche volk, welk dit zag, God. [Men vindt hier eenige verfcheidenheid in het verhaal der Euangelisten. Volgends luk as genas jesus eenen blinden reeds voor zijne komst binnen Jericho; volgends markus integendeel, genas hij eenen blinden, eenen zoon van timeus, zoo als hij uit Jericho gegaan was; en, volgens het verhaal van mattheus , waren het twee blinden , die jesus eerst na zijn vertrek van Jericho genas» (Verg. de aantekening aan het einde dezer afd.) Het fchijnt derhalven, dat jesus den eenen blinden voor zijne komst te Jericho, en den anderert eerst na zijn vertrek ziende gemaakt heeft, en dat Mattheus deze beiden in zijn verhaal faamgenomen en over 't geheel niet zoo ftipt heeft willen verhalen , dewijl het er bij flot geheel niet op aankwam , of jesus eenen blinden voor Jericho, en den anderen achter Jericho, of beiden achter Jericho genezen had. ] [ De Lezer merke, bij foortgelijkè verfcheidenheden, alleen op, hoe verre het er af is, dat de Evangelie fchiijvers malkanderen zouden af* P ft ge-  228 GEDENKWAtRBIGHEDKK gefchreven , of onderling affpraak gemaakt hebben i en hoe dwaas het is te denken, dat deze boeken door één'en denzelfden fchrijver zouden verdicht, en op naam van de Evangelisten uitgegeven zijn. In gevalle iets van dien aart had plaats gehad, zoude er . meer overéénkomst in orde en ffijl, minder woordelijke gelijkheid op fommige plaatfen, en meer famenftemming en aanéénfluiting van het geheel, plaats hebben. Welke bedenkingen , voor het overige , zoodanige genezing van blinden, als wij hier aantreffen , ons oplevere, kan de Lezer zich uit het i. Deel, bladz. 446—449. herinneren. Nu nog merke hij hier op, hoe onvermoeid jesus in weldoen was. Zoo menige wonderdadige genezing was er reeds verricht: en, des niet tegenftaande, bleven de vooröordeelen en de vijandfchap van velen tegen Hem, ja, men nam flechts nieuw voedfel voor zijne kwaadaartigbeid , uit 's Heilands goeddoen. Wie ook, bij zulke omftandigheden, gemelijk worden en vertragen mogt, jesus blijft onvermoeid in weldoen. Nog met dezelfde hulpvaardigheid , als de eerftemaal, geneest Hij deze blinden. — Zoo zeker is het, dat een iegelijk, die met ootmoedig vertrouwen van Hem hulpe begeert, geholpen wordt. Laat ons dan, met alle onze nooden, ook met onze onwetenheid, die blindheid des verftands, tot Hem gaan, die ons zelf raadt en aanmoedigt, om van Hem het echte geneesmiddel te begeeren, waar door wij ziende worden, openb. III: 18. Hij weet wat wij behoeven, gelijk Hij ook wel wist, dat de blinden het gezicht noodig hadden; evenwel vraagt Hij: wat begeert gij van mij ? Zoo wenscht Hij ook nu nog, als het ware vaa  uit HET LE VIN van JESUS. aap van ons te hooren , wat wij van Hem hopen en verwachten. Het ootmoedig en vertrouwend gebed is eene Hem en Gode gevaliige hulde, aan zijne verdienden en eeuwig werkzame liefde te onswaards verfchuldigd. Door zulk een voordragen van onze nooden en begeerten, met dankzegging en fmeekingen, worden wij ook zeiven gefterkt en getroost: en dit gebed des geloofs zal ook ons helpen. H. j luk. XIX : i — io. Als nu jesus door Jertcho trok, gebeurde het, dat zeker rijk oppertollenaar, met n4ame zacheüs zeer veel moeite deed, om jesus te zien. [De Lezer weet het beroep van deze lieden, en hoe gehaat zij bij de Joden waren. Velen van hun werden in de daad door de gelegenheid , die zij hadden , verleid, om vele onrechtvaardigheden en gewelddadigheden te oefenen. Eigenbelang was bij hun, zoo als thans bij zoo vele Christenen , die Ambten bekleeden , welken zij ten besten van anderen behoorden waar te nemen, eene heerfchende ondeugd. Doch er waren ook, zoo als dan in eiken ftand goeden onder kwaden gemengd zijn, eerlijke lieden onder hen; of zij waren ten minften niet ongeneigd , om zich in den grond te verbeteren, wanneer zij tot berouw en verbetering vermaand werden. Ook is het merkwaardig, dat de prediking van jesus en zijnen voorloper johannes, een' veel fterker en heilzamer indruk op deze ter kwader naam ftaande lieden maakte, dan op de aanzienlijken en P 3 Hoog-  ggO gedenkwaardigheden Hooggeleerden onder het volk, die zich voor Heiligen hielden, en tevens onverbeterlijk bleven, zacheus, die een Opziener over de Tolbedienden ■was , fcheen reeds een lofwaardig begin tot zijne verbetering gemaakt te hebben, en had ten minften aandoeningen van berouw, die misfchien reeds door de prediking van jesus, of door het gene hij reeds van jesus gehoord had, verwekt waren, tot dat jesus hem volkomen op den weg der deugd leidde, §n in zijn goed voornemen bevestigde, — Doch thans had hij eene fterke begeerte, om den grooten merkWaardigen Leeraar, dien het gerucht reeds allerwegen bekend gemaakt had, en van wiens daden ieder een wist te fpreken,nader te leeren kennen,] [Zulk eene nieuwsgierigheid was dan prijslijk. Indien het ons vermaak geeft, wijze en edele menfchen te zien, menfchen die men onder huns gelijken groot mag noemen, hoe veel genoegen moet het niet gegevenhebben, aan hun, die jesus grootheid eenigermate wisten te fchatten, Hem, dien éénigen, van nabij te zien, en zich naderhand, bij het hooren van zijne leer en daden, van zijn leven en fterven , zijn beeld te kunnen voor den geest brengen, en zich telkens voor te ftellen, met welk gelaat, met welke houding, Hij leerde, weldeed, leefde en ftierf. Welk een edel gefchenk is dat vermogen van herinnering en verbeelding, dat ons God gegeven heeft! Wierd het maar altijd betamend en nuttig gebruikt! Maar, ach ! hoe dikwijls prenten wij ons geheugen in dingen, die geene herdenking waard" zijn! Hoe dikwijls zijn wij nieuwsgierig naar perfoonen, za-, ^en, boeken, gefchnften, die ons geenerlei nut doen! Hoe  uit het leven van jesus. 23I Hoe menigmalen wordt de verbeelding gaande gehouden met voorwerpen , welke ons vermoeijen , verbijsteren , fchadelijke en fchandelijke lusten en driften aan 't woelen helpen, en eenen allernadeeligften indruk nalaten! Hier komt ook de bedachtfaamheid te pas over onzen geest en over onze zinnen: en, bij veelvuldig gevaar van verrasfing, des Dichters bede: 'wend mijne oogen af, dat ze de ijdelheid niet zien! Gode zij dank! De gefchapen wereld levert ons, overal, in duizend groote en kleine dingen, voorwerpen onzer nieuwsgierige befchouwing op. Gode zij dank! Wij hebben in het Evangelie zoo vele levendige afbeeldingen van jesus zeiven, dat evenbeeld van God, dat wij ons ook Hem in zijn leven en fterven verbeelden kunnen. Hoe meer wij ons Hem voorftellen, zijn ons nagelaten onderwijs en voorbeeld voor den geest brengen, hoe aangemer en nuttiger bezigheid wij zullen hebben, hoe gemaklijker bewaard blijven , voor de verleiding der kwalijk beltuurde zinnen en verbeelding. En waarom zouden wij onze zinlijkheid daar in niet te hulpe komen, door afbeeldfelen van de gewichtigfte voorvallen uit 's Heilands gefchiedenis? Dit zoude althans veel beter voegen, dan dat men nu de vertrekken van zijne belijderen vindt opgefchikt met de afbeeldfels van Voltaires , Rousfeau's, van andere Menfchen die naauwlijks het aandenken des tegenwoordigen geflachts waardig zijn , of van zulken , wier aandenken flechts tot opwelling van partijfchap en drift aanleiding geeft; of eindelijk van ongerijmde, ergerlijke voorwerpen, die geene waardij hebben , dan die der verfierende konst ? — Christenen! P 4 ik  §32 GEDENKWAARDIGHEDEN ik bid U , onderfcheidt U, zonder bijgeloovigheid, ook hier in, van eene ongeloovige wereld! Schaamt U in dit opzicht ook christus en zijn kruis niet! H.] Doch, uit hoofde van de volksmenigte, en dewijl hij klein van perfoon was, kon hij daar niet toe komen. Hij liep derhalven voor uit, en klom op eenen wilden vijgeboom , langs welken jesus voorbij moest gaan , om hem van daar te kunnen zien. Als nu jesus aan die plaats kwam, zag hij omhoog, en hem ziende, riep hij hem toe, (als of hij hem teeds lang gekend had,) zacheus, klim fpoedig 3f, want ik moet heden bij-u huisvesten! [Welke vreugde voor dezen Tollenaar, die alleen het geluk zocht te bekomen, om jesus te zien, en die het, als een Tollenaar, en gevolglijk in de oogen der Joden hoogstverachtlijk man , niet gewaagd zou hebben, jesus te gast te nodigen, dat deze hem opmerkt en aanfpreekt, ja zelfs hem met name noemt, en hem verwaardigen wil, om bij hem te huisvesten. Een geluk, dat hem heel onverwachts overkwam,] [en daarom te meerder vreugde aanbragf. — Zoo doet de Zaligmaker dikwijls meer aan ons, dan wij durfden bidden of denken: zijne genade koomt ons voor. — Zoo laat hij de blijken van hoogachting en belangneming niet onbeloond. —■ Andere Joodfche Leeraars zouden zijn voorbijgegaan, en, in dezen kleinen mensch, niets anders gezien hebben, dan eenen nieuwsgierigen Tollenaar; doch jesus zag meer in hem, en fchroomde niet, aan eenen verachten en miskenden mensch openlijke blijken van zijne genegenheid en goedkeuring te ge.-> ven..  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 233 ven. Troost voor verachten en miskenden! Leering voor ons, om ook te letten op hen, die door de meesten over het hoofd worden gezien , of ternaauwer nood met een zijdelingfche blik verwaardigd. Wij zullen dan ook foms een goed onthaal ontmoeten , daar wij het niet verwacht hadden. Goede raad voor Leeraren, om juist niet altijd te gast te gaan daar, waar ze feestlijk gevraagd worden , maar vooral die te bezoeken , die befchroomd zijn Hen te begroeten , en zich met tafelvrienden gelijk te ftellen. Bij zulken zullen ze dikwijls het meeste nut kunnen doen, gelijk jesus ook bij zacfeus ging, niet om onthaald te worden , maar, volgens zijne gewoonte, om hem en zijne huisgezin op den weg der bekeering voort te leiden, en in het goede te bevestigen, H.J ' Zacheus klom dan ten fpoedigften af, en ont¬ ving hem met blijdlcriap. Doch, als de mentenen dit zagen, ontftond en een algemeen gemurmel onder hen, want zij ftieten zich daar aan, dat hij bij zulken zondaar inkeerde. — Maar zacheus zeide, ( na zijn gefprek met hem :) Heere, nu ben ik vast voornemens, de helft van mijne goederen den armen te geven, en het den genen viervouwig wedertegeven, die ik bedrogen heb. [De Euangelist meldt ons hier juist de hoofdzaak , waar uit men de oprechtheid van zijne bekeering befluiten kan. Want het veiligfte kenmerk der ware bekeering is , wanneer men zijne vorige ongerechtigheid , zoo veel mooglijk, weder goed zoekt te maken, en het geen ontvreemd is, zoo ver doenlijk is, weder vergoedt. ] P 5 Daar  234 GEDENK WAARDIGHEDEN Daar op gaf jesus dit getuigenis van hem : He* Aen is dezen huize heil wedervaren; want ook deze is thans een echte zoon van abraham! (Vergel. tohann. VIII: 39.) En dit is ook mijne beftemming, voegde hij er bij, om de verdoolden op te zoeken en te behouden. [Jesus had dan nu weder eenen verdoolden op den weg der deugd geleid, ja, een geheel huis, een geheel huisgezin behouden, tot deugdzaamheid te xug gebracht, rust, orde, en geluk in hetzelve ingevoerd, en gevolglijk het doel van zijne zending zoo eigenlijk vervuld. Welke zalige gevolgen had derhalven zijn bezoek, dat hem toch van zoo velen kwalijk genomen was! — Zondaar, ook bij u wil tesus inkeeren: ook u zal heil en behoudenis door hem wedervaaren, ] [wanneer gij U door Hem leeren laat, en Hij ingang vindt in Uw hart. Dan wedervaart U grooter heil, dan wanneer Gij, met den gemeenzamen omgang en de vertrouwde vriendfchap van de machtigde, rijkfte en beste menfchen, vereerd waart. - Langs dien weg wordt Gij echte Christenen, gelijk hier door zacheus een echt Zoon van abraham wierd. H.j luk. XIX'. 11 — a8. Als nu allen begeerig naar hem hoorden ,, nam jesus, dewijl hij *"8 niet ver me« van Um was en de lieden zich verbeeldden , dat het ao„SgS'van God nu dra een' luisterrijken aanvang ïou nemen, gelegenheid, om hun nog verder de volgende gelijkenis voortedragen. [Voor  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 235 [Voor den fchranderen en nadenkenden Toehoorer tot onderricht, en tot verbetering der zinlijke denkbeelden, die men zich toen van het rijk van den MESSias maakte» — Doch ook op het hart v van eiken Lezer behoorden zij den dieplten indruk te ! maken, en hem eerbied jegens den verheven perfoon van zijnen jesus inteboezemen. j Hij begon dan dus: Zeker Prins wilde na een ver gelegen gewest reizen, om daar bezit vaneen land i te nemen, en dan wedertekeeren. Maar vooraf liet hij tien van zijne bedienden tot zich komen, en gaf hun tien ponden zilver, met bevel, om dit geld, tot dat hij wederkwam, tot zijn voordeel wel aante- : leggen. • [jesus, de eeniggeboren Zoon van God, ging, onzeverlosfingop aarde voltooid hebbende, naar den ü hemel, om bezit van dat Rijk te nemen, hetwelk de Vader hem van 's werelds aanbegin bereid had. — ■ Kort daar op kwam hij reeds weder, en openbaarde zich als ftraffend Richter der Joden. Maar ten jongften dage zal hij zichtbaar weder op de aarde ; komen. Aan zijne Dienaren en Apostelen gaf hij, i hij zijn affcheid van deze aarde, zekere ponden, of | gaven, en kundigheden, opdat zij daar mede winst doen, d. i. de uitbreiding van den Christelijken ! Godsdienst en de daarmede verbonden gelukzalig1 heid onder de menfchen , bevorderen zouden. — En dus heeft hij ook aan elk onzer zekere gaven, krach* jten, en kundigheden medegedeeld, opdat wij die ten besten van onze medemenfchen wel befteeden : zouden.] Zij-  Ö3 GEDENKWAARDIGHEDEN Zijne onderdanen , (de Joden, die' eigenlijk de eerfte en naaste onderdanen van den Messias had' den moeten wezen, ) waren hem vijandig, zonden hem een gezantfchap na, en lieten verklareu, dat zij hem niet voor hunnen Koning erkennen zouden. [ De Joden haatten en vervolgden jesus niet alleen , zoo lang hij bij hen was (joh. I: "O maar zij wilden ook, na zijn vertrek, niets van zijne verhooging tot de algemeene Wereldheerfchappij hooren. ] Als hij nu, van het rijk bezit genomen hebbende, wederkwam , ( niet alleen ten oordeele over Jerufalem , maait ook ten algemeen wereldgericht,) liet hij die Dienaren voor zich roepen, die hij dit geld toevertrouwd had, om te zien, wat winst ieder daar mede gedaan had. Nu kwam de eerfte en zeide, Heere, ik heb met uw pond ondertusfchen een tienmaal zoo groote fom gewonnen. Uitmuntend, antwoordde hij, gij getrouwe dienaar, gij zijt met weinig zoo getrouw geweest; thans zult gij, (ter belooning uwer trouwe,) het bewind over tien fteden hebben. [Wie hier beneden de gaven van ligchaam, gemoed, en geluk , welke hij ontvangen heeft, welen getrouwlijk aanwendt, en daar mede heel veel goeds fticht, zal daar voor rijklijk, naar evenredigheid van zijne trouwe en vlijt, beloond worden, en in de toekomende wereld tot groote eer en heerlijkheid geraken. — Dus zal ook de Christen, die van zijne bekomen kundigheden en inzien in den Godsdienst een goed gebruik maakt, daar voor groote voorrechten ontvangen.] Een  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 037 Een tweede trad toe , en zeide: Heere, ik heb met uw pond vijf andere ponden gewonnen. Ook tot dezen zeide hij, gij zult over vijf lieden gefteld* Worden. [Ook hij, die niet zoo veel goeds verricht, maar met het hem toevertrouwde pond getrouw, en naar zijn vermogen, winst gedaan heeft, zal eene groote en evenredige beloning ontvangen. Dus zijn ook de trappen in het Christendom onderfcheiden. Niet allen geraaken tot denzelfden trap in de heiügmai king en uitoefening van het goede. Daar zijn altijd nog zeer vele zwakken. Maar nogthans kunnen allen zich vertroosten met de genade van hunnen iHeer, en eene beloning, geëvenredigd aan hunne ! verdienden, indien zij flechts, naar hunne krach| ten en kundigheden , getrouw gehandeld hebben. j Vervolgends kwam een derde, die zeide: Heere, 1 hier hebt gij uw pond weder, hetwelk ik tot hier !toe in mijn zweetdoek bewaard heb. Want ik vrees- de u, dewijl gij een Kreng man zijt, die wegneemt, ; daar gij niet nedergelegd, en maait, daar gij niet gezaaid hebt. [ Schandelijke taal! Zoo wil zich de trage verzuï» mer van zijn' plicht verontfchuldigen met een niets beduidende uitvlucht, welke uitloopt op eene las!tering van den rechtvaardige God. „ Om dat God izoo veel eischt, en ik zoo weinig doen kan, zoo zal ik het niet ondernemen , iets te doen. " — „ Wie kan er heilig zijn ? Wat helpt het dan, zich te vermoeien ? " — „ Ik kan mij zeiven niet verbeteren: ik zal het maar niet eens beginnen." — Dit  gg8 GEDENKWAARDIGHEDEN Dit en dat te doen, ware wel goed: maar ik ben daar toe te onmachtig. " - „ Waartoe die naauwgezetheid: men kan er immers den hemel niet mede verdienen ? " — Zulke en duizend foortgelijke uitvluchten, door welke kwalijk begrepen waarbeden te fchandelijk tot zorgloosheid worden misbruikt, hoort men ook nu nog, vart onwillige en trage belijders des Christendoms , onder ons , niet zelden ! Leeraars! waarfchuwt toch met ernst hier tegen: en houdt ook uwe Gemeente voor, wat jesus den zoodanigen eens zal toevoegen! H. ] Gij ondeugende dienstknecht! hernam de Heer, naar uwe eigene woorden zult gij thans gevonmsd worden. Gij wist, dat ik een ftreng man was, die , (zoo als het fpreekwoord zegt,) neemt, daar hij niet nedergelegd, en die maait , daar hij met gezaaid heeft, waarom hebt gij dan niet, (even deswegens) miin geld in eene wisfelbank gegeven ? Wanneer ik dan gekomen was, zou ik het met overwinst weder gekregen hebben. ( Gij hebt derhalven geheel niet gepoogd mij te wille te zijn en te behagen. ) [De trage en nalatige, die met het hem toevertrouwde pond geheel geen winst doet, ten besten des menschdoms, die zijne beroeps-pligten niet getrouw en vlijtig genoeg vervult, of geheel zonder eenige nuttige bezigheid in de wereld is, en niet, naar zijn vermogen, vóór het welzijn zijner medemenfchen arbeidt, of hen zelfs beledigt en bedroeft, haalt zich daardoor groote verantwoording en de ongenade van den Richter der wereld onfeilbaar op den hals.] Daar*  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 239 Daarop beval hij den omftaande bedienden: neemt dezen het pond af, en geeft het den genen , die tien pond heeft. Dezen hernamen: Heere, hij heeft reeds al tien ponden. Ik zeg u, (vervolgde de Heer: het 3 gaat ook hier naar het fpreekwoord:) Die heeft, dien zal gegeven worden; maar die niet heeft, van dien ontneemt men ook, hetgene hij heeft. [Gelijkerwijs het in 't gemeene leven gaat, daar men den genen, die zich door vlijt en. werkzaamheid vermogen verworven heeft, geern geld toevertrouwt; maar niemand den werklozen, die door luiheid in verval gekomen is, zijn geld kan toebetrouwen, dewijl het niet goed bcfteed is, en men geI vaar zou loopen, van het bij hem te verliezen, waarom men hem ook de hoofdfomme, die men hem te voren mogt opgefchoten hebben, weder opzegt, zoo gaat het ook in de Gods-regeering. ' Wie de gaven, die hij ontvangen heeft, getrouw aanwendt, maakt zich daar door meer en meer ge| fchikt, om meer te bekomen, wordt meer en meer I een nuttig lid der menschlijke famenleving, en ver: werft zich daardoor grooter beloning. Maar die ; geen goed gebruik maakt, van het geen hem toebetrouwd is, en het geheel niet befteedt, daar het hem toe verleend is , die verliest billijk , hetgene hij heeft, en maakt zich ftrafwaardig. — Tot deze ponden behooren ook onze waardigheden en ambten, i die ons ten beste van de menschlijke famenleving : toevertrouwd zijn. Die zich hier in nalatig betoont, i en niet met behoorlijken vlijt, trouw, en gemoedelijkheid te werk gaat, die niet, tot heil van'tmenschI dom, met dit zijn pond voordeel doet, die is «— een on-  aAO «ËDENKWAARDIGHEDBN ondeugend dienstknecht, welke op den algemeenen verantwoordings-dag, wanneer jesus glorierijk als de Richter der wereld verfchijnt, er Hecht bij ftaan zal. ] - Maar die mijne vijanden (de hardnekkige en weder» fpannige Joden) die mij niet tot hunnen Koning wilden hebben, brengtze mij hier, en flaat ze voor mijne oogen dood. - Dit zeide jesus, en ging toen verder voort, ( op zijnen lijdensweg) naar Jerufalem. f Deze is eene zeer merkwaardige ett leerzame gelijkenis voor ons. Zij moet noodwendig op het hart ^van eiken Lezer, die niet geheel zonder gevoel is, ^diepen indruk maken. Het ftaatlijke, het verhevene, het majeftieuze in dezelve zal niemand ligtehjk geheel miskennen. Zij bevat zichtbare fpooren, dat Hij, die ze geiproken heeft, de Richter der wereld is, wien eerbied toekomt. Zij beflist het lot der Natiën , ontfluit het toekomftige voor onze oogen, en vergunt ons eenige uitzichten in het anders onoverzienbaar ontwerp der Gods-regeering. — Verfchriklijk genoeg is, het gene jesus den hardnekkigen Joden, wegens het verwerpen van zijn perfoon, voorzeide, vervuld geworden. Zij werden, bij de verwoefting der ftad Jerufalem , met vele duizenden nedergehouwen. Laat ons daar uit erkennen, dat hij niet alleen een rechtvaardig, maar ook een waarachtig Koning is, die ons ook ééns, wegens het ons toebetrouwde pond, onfeilbaar en zeker, rekenfchap afvorderen, en ons naar onze daden vergelden zal. Dit gebeurde in Jericho. J (ma t»  Uit BET LEVEN VAN JESUS. 9-41 (matth. XX: 29— 34.) mark. X: 46—52. AlsnujESuS, benevens zijne leerlingen, eri verzeld van een groote menigte volks, jFericbd weit der verliet, zat de zoon van timeus, bar timeus de Blinde, op den weg te bedelen ( *). Als hij nu hoorde, dat jusus van Nazareth voorbijging , begon hij te roepen : ó j E s u s, gij Zoon van J i>AViD, ontferm u mijner! Het volk, dat vooruit ging, gebood hem wel ttiltezwijgen; maar hij riep lteeds lierker : Gij Zoon van david, ontferm u mijner! Nu bleef jesUs ftilftaan, en gebood, dat 1: men hem bij zich zou roepen. Dit deed het Volkj 1 en zeide tot den blinden: wees getroost, ffea op^ j hij roept u. Terftond wierp hij zijn bovenkleed A weg, Hond op, en kwam tot jesus. Deze vraagde hem hier op, Wat ziin begeerte Was ? Ach, waarde i\ Heer, antwoordde de blinde, dat ik ziende worde. jesus , gevoelig over zijne ellende, raakte zijne i| oogen aan, en zeide vervolgends : Ga heen , uw ge: loove heeft u geholpen. Terftond was hij ziende, en volgde jesus op den weg naj [Wel- (*) Wil men, naar het verhaal van mattheus, daad] lijk aannemen , dat j e s ü s , eerst bij zijn vertrek uit Jei j richo , twee blinden te gelijk het gezicht weder gegeven 1 heeft, zoo volgt daar uit evenwel geenszins, dat markus, 1 die flechts van éénen blinden, timeus, gewaagt , mat. [ t h e u s wederfpreekt. Want hij ontkent daarmede niet, dat I er twee geweest zijn. Hij noemt Hechts den éénen. Misfchien, 1 omdat timeus toen een bekend man $ en er m a rï u s ,1 daarom, om de goede zaak van jesus, aan gelegen was, de- : 1 ïen bij name te noemen. Den anderen min bekenden gaat hi \ \ met ftilzwijgen voorbij, II, Deel, Q  242 gedenkwaardigheden [Welken barmhartiger Heiland en Hoogenpriester hebben wij niet in onzen jesus? Medelijdend hielp hij de arme blinden weder aan hun gezicht, als zij hem, vol vertrouwen, daar om baden. Zal hem onze ellende thans wel minder aandoen ? Zal hij thans, op den troon zijner heerlijkheid, als de Almagtige Regeerer der geheele wereld , min bereid zijn, ons te helpen, als wij hem, zoo vol vertrouwen bidden? — Zoete troostrijke gedachten in al ens lijden!] [Dat niemand ons dan ontmoedige of te rug hottde van het ernftig en vertrouwlijk hulp vragen van den besten Helper! — Dat wij ook zelve niet befchroomd zijn, om in het openbaar van Hem te getuigen, wat wij van Hem gelooven; dat Hij die groote Afftammeling van david is, wien het beftuur over het Rijk van God is toevertrouwd ! — Sta op, bekommerde, hulp behoevende! wees getroost: jesus roept u! ,, Koomt tot mij! beveelt u mij aan ! en gij zult geholpen worden , en rust vindïn voor uwe zielen! " — Vertrouwen op Hem moet u fterken, al meenen anderen dat gij te vergeefs om hulpe roept! H. ] Wacht op den heer , godvruchte fchaar, houd moed. Hij is getrouw, de bron van alle goed; Zoo daalt zijn kracht op u in zwakheid néér; Wacht dan, ja wacht; verlaat u op den heer. psalm XXVII: 7. EEN  ÜIT HET LEVEN VAN JBSUS. EEN EN NEGENTIGSTE AFDEELING. Opwekking van lazarüs met der zeiver merkwaardige omftandigheden en gevolgen. [ ij zijn nu in de Euangelie.gefchiedenis tot die gebeurenis gekomen, welke gelegenheid gaf, dat het befluit van jesus vijanden, om hem uit den weg te ruimen, volkomen ter uitvoering rijp wierd: eene gebeurenis, die ons echter ook wederom de grootheid en verhevenheid van den Middelaar aan de ééne ; zijde, zoo als, aan den anderen kant, zijn medelijdend I hart heel oogfchijnlijk openbaart. De Lezer brenge i zich hier te binnen, het gene boven ( bladz. 34. ) reeds I van een deugdzaam huisgezin, dattz Bethanië woonde , gezegd is, het welk jesus met zijne bijzondere vriendfchap en. liefde verwaardigde, en van het welk hij wederom op het hartlijkst bemind wierd. — Men wordt, in de daad , daardoor weder met de Joodfche Natie verzoend, wanneer men fomtijds zul; ke edele menfchen ontmoet, hoe weinige zij dan ook i: zijn mogea. — Over dit goede huisgezin, dat uit é.énen broeder en twee zusters beftond, trok thans i een onweder famen, het welk jesus alleen ftillea kon. Maar gelukkig voor hun, dat zij zulken vriend i hadden : gelukkig voor ons allen, indien hij ook de 1 onze is. J Q a joh,  »44 GEDENK WAA K. DIGH ED EN JOH. XI: I —16. Nu gebeurde het, dat zekere lazarus van Be* thanie' , het vlek, alwaar mariü benevens hare' zuster martha woonde (omtrent nog een kwartier van Jerufalem af,) in eene zware ziekte viel. (Dit nu was die mariü, welke [naderhand op zekere maaltijd] den Heere met welriekend water overgoot, en zijne voeten met haar hoofdhair afdroogde. En wier broeder lazarus thans ziek lag.) Deze zusters zonden dan aan jesus, en lieten hem weten, dat zijn vriend ziek te bed lag (*). [Hoe veel moeten wel deze goede zusters bij het ziekbed van eenen broeder geleden hebben, dien zij hartelijk lief hadden, die nog haare eenig troost was, en met wiens verlies zij evenwel bedreigd werden. Gij Lezers en Lezeresfen, die ooit in dergelijke omftandigheid waart, gij kunt het best van de grootheid van hare fmert óordeelen. — Dus behaagt het Gode meermalen, naar zijne wijsheid , de zijnen met hard gevoelig lijden te bezoeken. Dit blijft hun dikwijls onverklaarbaar , en de wegen, die hij met hun houdt, zijn hun onnafpeurlijk. Doch , alhoewel wij niet alle bijzondere oogmerken van God, bij elk lijden , dat ons treft, kunnen inzien, weten wij nogthans (*) Deze gebeurenis is eer voorgevallen, dan zij hier verhaald wordt. Te weten, jesus ontving, gelijk uit het vólgende blijkt, de tijding van de ziekte van zijnen vriend lazarus, nog voor zijne komst in Judeë. Maar wij voegen ze hïer in, om het verhaal van johannes niet af te breken.  uit het leven van jesus. 245 thans zoo veel tot onze gerustftelling met zekerheid, dat de Algoede ons hetzelve, niet tot onze fchade, maar tot ons best, en tot onze verbetering, toefchikt. Ook ons lijden dient ter verheerlijking der magt, goed, heid en wijsheid van den Schepper, zoo als hij door 1 de krankheid van lazarus verheerlijkt werd. Een bewijs van de tedere liefde der beide zusteren jegens haren broeder was, dat zij terftond tijding aan jesus zonden, en hem lieten zeggen, dat de gene dien hij lief had , ziek lag.. Want zij verwachtij ten, dat hij op dit bericht terftond komen en hem weder gezond zou maken.] Als jesus dit hoorde, verzekerde hij, dat deze ziekte hem niet toegefchikt was, om daadlijk een einde van zijn leven te maken, maar dat zij tot eere van God zou ftrekken , op dat zijn Zoon door dezelve verheerlijkt wierd. Doch jesus had martha en hare zuster, gelijk ook lazarus, lief. f De leerling, die een zoo teder hart over jesus had , van wien hij wederom met eene bijzondere liefde en genegenheid verwaardigd wierd, herhaalt dit nog ééns, dat Jesus dit deugdzaam huisgezin zeer lief had. Het was derhalven geene koelheid of geihrek aan vriendfchap, dat jesus zijne reize naar Bethanië nog eenige dagen uitftelde.J Nogthans bleef hij, toen hij van de ziekte van lazarus verwittigd was, nog twee dagen ter plaatze, daar hij was, Q 3 fj*-  GEDENKWAARDIGHEDEN [Jesus vertoefde nog twee volle dagen, eer hij op reize ging, om zijnen geliefden vriend te redden, en wel op eene plaats, die nog heel ver van Betha«Zè'afwras. Ach, een lange tijd voor lijdenden, voor hun, die eenen vriend, eenen redder, op wien men zijn eenig vertrouwen gefield had, in den grootften nood , en bij de allergewigtigfte omftandigheden, verwachten ! Hoe bevreemdend zal dit wel aan deze zusters voorgekomen zijn! Hoe bevreemdend voor zijne leerlingen, dat hij ditmaal zoo lang uitftelde, om zijnen geliefden lazarus te hulp te fpoeden! Hij, die toch anders op ftond gereed was , om eiken ellendigen te helpen, en hem niet lang vergeefsch liet bidden! Maar jesus had andere oogmerken, die niemand wist. Dus fchijnt het ook dikwijls, als of God de genen verlaten had, die hem liefhebben. Men verwacht hulp van hem, maar vergeefsch. De geliefde fterft, op wiens genezing men gehoopt had. Dan dient tot onzen troost, dat God ook hier zijne wijze oogmerken heeft, waarom hij dit laat gefchieden. Dan moet ons die gedachte gerustftellen, dat alles van God komt, en zijne verheerlijking en ons en der onzen ware best bedoelt. Het zij leven, het zij dood, zegt de Apostel (i kor. III: 22.) hetzij tegenwoordige, het zij toekomende dingen , alles is uwe (is ten uwen dienst, en om u gelukkig te maken, beftemd,) Nog ééne aanmerking moet ik hier bijvoegen. Wan? neer ik mij dus voorftel, hoe jesus alles, wat hem bejegent, eiken loop, dien zijne lotgevallen nemen zullen , op het naauwkeurigfte vooraf weet, FelHk dit uit de geheele Euangelie • gefchiedenis  uit HET LEVEN VAN JESUS. «47 blijkt, en dat hij' alles van verre daar toe aanlegt, of zoekt te vermijden, wat aan dezelve eenen anderen loop geven kon; zoo dient ook dit heel zeer tot bevestiging van mijn geloof, en tot vermeerdering van mijne liefde en eerbied jegens hem. Lazarus 1 moest eerst fterven. Dan zou hij, door een wonI derwerk, weder leevend worden. Dit bracht velen tot het geloof in hem; maar het verwekte ook dermate den nijd der Farizeën , en van den hoogen Raad, dat zij nu ten vollen befloten, hunne moorddadige aanflagen tegen hem uit te voeren. De op. wekking van lazarus was dus de aanleiding tot zijnen grooten zoen-dood, dien hij nog voor de menfchen fterven moest. En dit alles was in de ziel van jesus tegenwoordig. Deswegens fprak en handelde hij zoo, deswegens begaf hij zich niet eer naar Hethanië.] Doch na verloop van dezen tijd maakte hij zijnen leerlingen zijn voornemen, om regelrecht naar jtudeë 1 te réizen, bekend (*). De leerlingen, (welke op ' deze laatfte reize naar Jerufalem fteeds tusfchen vreeze en hoop zweefden, en thans weder kleinmoedig waren geworden , maakten hem wel zwarigheden en) zeili den : Meester, het is nog niet lang geleden, dat de | ^oden u hebben willen fteenigen , (joh. X: 40.) I en gij wilt toch weder derwaards heen ? Maar jesus j antwoordde. Heeft de dag niet twaalf uren ? Die 1 nu bij den dag gaat, ftoot zich niet ligt, dewijl het i licht der wereld, (de zon) hem befchijnt; maar die ji bij nacht gaat, ftoot zich ligtelijk, om dat hij geen Jicht heeft. [Met Men zie de voorgaande Aantekening. Q4  $4$ GEDENKWAARDIGHEDEN [Met deze woorden wil jesus tot zijne leerlin» gen zeggen, dat de tijd, hem van zijnen Vader beitemd, tot de veilige en onverhinderde uitvoering van zijne bezigheden, nog niet verlopen was, dat zij derhalven nog niet verlegen behoefden te zijn. Maar , 'wanneer die tijd ééns verftreken zou zijn, dan zou hunne bekommering meer gegrond wezen.] [Manlijke welberadenheid en kloekmoedigheid, die door geene hartstochten belemmerd wordt in hare werkfaamheid, en het naar Gods welbehagen genomen befluit, met bedaarde ftandvastigheid uitvoert, ftaan in 'sHeilands woorden en gedragingen duidelijk te lezen. De tijding van zijns Vriends ziekte doet Hem niet haasten: de bedenking van het Hem zeiven nakende doodsgevaar doet Hem niet vertragen. Eu, evenwel, Hij was Mensch en Vriend: en hij gevoelde als Mensch en Vriend, zoo goed, zoo edel, als iemand der Menfcbenkinderen. Doch de rede beftierde de aandoeningen van liefde, medelijden, verlangen en vreeze. Zijn plicht was, naar het plan van God te werken , op dien tijd en op die wijze te werken, welke meest tot verheerlijking van God 9 tot nut van zijne Viienden , tot heil der wereld, dienen konde. -p Zoek U , o zwakke Christen! te vormen, paar dit heerlijk beeld van Uwen Verlosfer ! Ken Uwe plichten ! Handel naar Uwe overtuiging ! Sterk U jn het geloof aan Hem , die U dezen plicht, op dien tijd , op die wijze voorfchreef! zorg, dat geene infchiküjkheid voor vrienden - bede , geene vreeze voor gevaar, U van Uwen gekenden plicht te rug houde, of U voorbarig make jn het wagen van ontijdige ftappen. H-] j;H§bt  uit het leven van jesus. Sif*} [Hebt gij een Godebehaaglijk beroep, mijn Christen, neem dat maar getrouw waar, en laat u door geen gevaar daar van affchrikken. Want in dit beroep,] [en, in het geheel, met zulk een welberaden gedrag, H.] [gaan wij alleszins zeker; dan | kunnen wij ons met de bijzondere Godlijke befcherji ming enbijftand vertroosten; dan behoeven wij niets 1 nadeligs voor ons zeiven te vreezen. — En gefteld || ook, wij komen om, zoo fterven wij in ons beroep, voor onze broeders-, voor ons vaderland. En kan ! er wel een fchooner dood zijn ? Onze dood is dan, i eenigermate, aan den dood van jesus gelijk, die i voor het heil der wereld, en voorde menfchen ftierf. joh. XIII: i6s] Dus fprak hij, en kort daar op vervolgde hij: lazarus onze vriend is in flaap geraakt; maar ik ga, i pm hem op te wekken. [Zoet en lieflijk beeld van den dood: een woord, dat anders in de ooren van elk levend en denkend fchepzel zoo vreeslijk klinkt! In uwe oogen, Heere jesus, is derhalven de dood niets meer dan een flaap. En hij kan en behoort het nu in mijne oogen ook te zijn.] [Ja, hij zal het ook zijn, wanneer ikmijgewenne aan eenen vertrouwlijken omgang met jesus, mijne zaligheid van Hem verwachte , en Hem, fchoon van verre , zoek na te wandelen. Dan zal ik, op mijn doodbed, mijn hoofd gerust neder kunnen leggen in vertrouwen op de zondaarsliefde van mijnen Heiland: gelijk de vermoeide Dagwerker *s avonds zich ter flaap legt, in de hope, om den Q $ vol-  25<3 gedenkwaardigheden volgenden morgen verfrischt en verfterkt weder te ontwaken. H.] , Hier op antwoordden zijne leerlingen : Heere , indien hij flaapt, zoo zal hij wel beter worden; maar jesus fprak van zijnen dood; zij integendeel meenden , dat hij van den eigenlijken flaap fprak. Toen zeide hij hun recht uit: lazarus is geftorven; maar ik verblijde mij om uwen wil, dat ik daar niet geweest ben, opdat gij in uw geloof (aan mijne godlijke zending) bevestigd wordt. Laat ons dan nu tot hem reizen! Toen nam thomas, welke naam zoo veel heet als Tweeling, het woord, en zeide tot zijne medeleerlingen , komt dan , en laat ons met hem gaan, om met hem te fterven. [Dit edelmoedig befluit getuigt van de groote liefde der leerlingen voor hunnen Heer,] [en bijzonder van de hartelijkheid van den zwaarmoedigen thomas. H.] [ En hoe konden zij lang met hem ver. keeren, zonder hem hartlijk lief te hebben? Zij zagen thans hun lot aan , als onaffcheidlijk van het zijne. Zij wenschten wel voornaamlijk aan zijne luisterrijke voorrechten deel te hebben; maar zij waren tot hier toe ook vast befloten, als het niet anders zijn kon, om ook zijn ramfpoedig lot met hem te deelen , en hem te volgen, het mogt dan gaan, zoo als het Wilde. ■— Ook ik wil u volgen, dierbaarfte jesusl Waarheen gij mij leidt; uwe voetftappen wil ik onverfchrokken nawandelen; uwe leer getrouwlijk gehoorzamen , al zou ik daardoor ook in nood, angst, en vervolging geraken. Bij u moet het mij ten laatften toch gelukken. Niets moet mij tot ontrouw jegens u verleiden. Ik wil altijd de uwe blijven. Voor u wil ik leven, voor u wil ik fterven. Amen.] TWEE  UIT HET LEVEN VAN JESU*. *5f TWEE EN NEGENTIGSTE AFDEEUNG. T^oen jesus in Bethani'è kwam, had de doode reeds vier dagen in het graf gelegen. Bethani'è nu was niet verre van Jerufalem, omtrent 15 ftadiën | C of een kwartier uur gaans; wat hier dus merkwaardigs voorviel, kon /«Jerufalem niet lang een geheim blijven.) Daar waren ook vele Joden (uit Jerufalem) tot martha en mari2 gekomen, om haar over het verlies van haren broeder te troosten. [ Ook dit bewijst de deugdzaamheid dezer edele lieden , en dat zij' van velen hooggeacht werden. , Ook wijst het ons eenen plicht aan, dien wij bij anderen , wanneer zij zich in dergelijke bedroefde gevallen bevinden, moeten waarnemen.] [Rouwbezoeken en brieven van beklag mogen lastig worden van wederzijde , wanneer ze niets meer zijn , dan dorre i plichtplegingen, zonder gevoel of deelneming : zij 1 zijn evenwel vertroostend en opbeurend, wanneer de bedroefde een traan ziet met de zijne vermengd , een woord van troost uit het Evangelie hoort, en I met raad of daad geholpen wordt. — Wij moeten I ook hierin tijd en wijze weten. Soms worden de Ireurhuizen in de eerfte dagen beftormd door bezoe- ken- Vervolg van het voorgaande. joh. XI: 17—54»  GEDENKWAARDIGHEDEN kenden, die den geest der beroerden nog meer verwarren en verdooven: maar daarna, als de veriateren gevaar loopen , om in ftille weemoedigheid, onder drukkende lasten en bezwaren, die zich van tijd tot tijd ontdekken, te bezwijken, dan blijven wel eens de troosters van verre ftaan. Christenen! leert toch van jakobus, dat Weduwen en Weezen tè bezoeken en te helpen, een voornaam doel van uwe Godsdienftigheid moet zijn. H.J j} Als nu martha boorde, dat jesus aankwam, ■liep zii hem te gemóet. Maar mariï bleef in huis (bij het rouw-gezelfchap.) — martha zeide tot .jesus: Ach Heere, indien gij hier geweest waart, zou mijn broeder niet geftorven zijn. (Gij zoudt hem zeker van zijn krankheid weder bevrijd hebben.) Doch , ik weet, ( vervolgde zij, met een zeker gevoel van hoop,) dat God u ook thans alles geven zal, daar gij hem om bidden zult. [Wij zien hier in martha, en zullen ftraks in 'MARia zien , een edel vertrouwen op hunnen vriend jesus. Zij houden Hem voor den Zoon van God, den geliefden , op wiens voorfpraak God hunnen Broeder gewis zou hebben gezond gemaakt. Zij hadden Hem laten zeggen , dat lazarus ziek was; zij hadden gehoopt, dat Hij komen zoude ; en Hem van dag tot dag verwacht. Hij was evenwel niet gekomen : en middelerwijl Hij draalde, was hun Broeder geftorven., Hoe ligt had hier, in het hart der bitterbedroefden, kunnen opkomen de gedachte: „ is Hij wel zoo zeer de getrouwe en tederminnende ?, Vriend , als wij gehoopt hadden?"--- Maar, neen!  uit het leven van jesus. 25$ neen! fchoon zij niet weten, waarom jesus achtergebleven zij, zij laten zich evenwel geen woord ontvallen, waar uit men mag opmaken, dat zij zijn hart verdacht hebben. Dat heet vertrouwen op den besten vriend. Hij is ook dat vertrouwen waardig» ! Brengt Hij dan niet die hulp, die redding aan, die wij verlangden, wij willen dan toch zijne liefde niet miskennen, zoo min als zijiie macht; maar daar op 1 ons verlaten, dat Hij de beste redenen voor zijne ; handelwijze heeft; redenen, die wij mogelijk eerlang ,„ i zien zullen, dat op liefde te onswaards uitloopen, :: fchoon wij ze nog niet doorgronden kunnen , even min als het edel, en voor een korten tijd bedroefde , I Zusterenpaar dit konde. Helpt Hij niet , op dien I tijd, op welken wij het begeerden en verwachten, ! Hij helpt toch ter bekwamer tijd. H. ] Uw broeder zal ook weder opftaan, gaf jesus ji haar ten antwoord. O ik weet het (zelfs nog uil uw \ onderwijs,) hernam zij, dat hij opftaan zal bij de I algemjeene opftanding ten jonglten dage. Nu zeide j jesus tot haar: Ik ben het, die opftanding en leven i ten allen tijde fchenken kan; die in mij gelooft ( mij \ als den messüs aanneemt, en naar mijne leere doet) die zal (door mij) eeuwig leven, alhoewel hij (naar het ligchaam) lterft, en dus zal elk levend mensch, die in mij gelooft, ( eigenlijk ) nimmermeer fterven. [Het geen hem overkomt, is eigenlijk geen dood te noemen. Hij gaat, uit dit, in een ander en beter leven over. De ondeugende zal ook wel leven, maar ; hij ontvangt dat leven niet als eene beloning. Hoe gewigtig en troostrijk is dit onderwijs niet voor ons!— Zoo kan alleen Hij fpreken, die waarlijk de Zoon van God is.]  jg4 gedenkwaardigheden Gelooft gij dit? Ja, Heere, hernam zij, ik geloove zeker, dat gij de mrssiüs, de Zoon van God, zijt, die in de wereld komen moest. Dit gezegd hebbende, liep zij fpoedig heen naar hare Zuster mariü, en luisterde haar heimlijk in 't oor: de Meester is daar, en laat u roepen, Zoodra mariï dit hoorde, ftond zij fchielijk op, en ging naar hem toe. jesus was nu nog niet in het vlek gekomen, maar bevond zich ter plaatze, daar martha hem ontmoet had. Toen de Joden, welke bij mariS in huis waren, om haar te vertroosten , haar zoo fchielijk zagen opftaan en uitgaan, volgden zij haar na, dewijl zij meenden, dat zij naar het graf ging, om aldaar te weenen. (Naar de gewoonte van het Oosten, die men daar nog vindt.) Maar MARia, aoo als zij ter plaatze kwam, daar jesus was, viel, zoodra zij hem zag, aan zijne voeten neder, en zeide ( v»l aandoening, terwijl een flroom van tranen ever haare wangen vloeide:) Ach, Heere, indien gij hier geweest waart, zoo zou mijn broeder zeker niet geftorven zijn. Toen jesus haar zag weenen, en bok de Joden, die met haar gekomen waren , met v/eenende oogen zag, was hij innerlijk ontroerd, en van aandoening geheel doordrongen. — Waar hebt gij hem gelegd? vraagde hij. Heere, kom en zie het, was het antwoord. — Nu ftortte jesus tranen. [Zijne weemoedigheid brak nu ook in tranen uit.— Kostbare tranen, gij zijt mij dierbaar! Gij toont mij zoo geheel het tedere, het aandoenlijke hart van jesuS. Gij zegt mij meer dan alles, dat wij, arme ftervelingen, bij onze tranen, die wij vaak weenen, daar eenen aandoenlijken en barmhartigen Hoogenpriester in den Hemel hebben, die gereed is, om ze te ftillen. — En zou ik mij nu nog over de tranen fchamen, die ik bij foortgelijke gelegenheid weene? Neen, ik wil ze, daar zij mijne natuur niet ontëeren , en  UIT HET LEVEN TAN JESUSi en eene eere der menschheid zijn, onverhinderd la» ten vloejen; ik wil, naar het voorbeeld van mijnen jesus, weenen met den weenenden; ik wil mij gewennen , grooter en hartlijker aandeel, zoo wel aan ; de droevige als vrolijke lotgevallen van mijnen medemensch, te nemen.] # De Joden (hier over verbaasd) zeiden: zie, hoe i Kef hij hem had! Doch, fommigen onder hen zeii den: kon dan hij, die den blinden het gezicht wei dergaf, ook niet maken, dat deze niet geftorven was? I Hier overviel een gevoel der innigfte weemoedigheid ! jesus op nieuw. Ondertusfchen was hij nu tot i aan het graf gekomen, dat uit een fpelonk of hol beftond, welks opening meteenen fteen bewaard was. Neemt dezen fteen weg ! zeide hij. — Nu fprak martha , de Zuster des overledenen: Heer! hij riekt i reeds, want hij heeft reeds vier dagen in het graf I gelegen. Heb ik uniet gezegd, antwoordde jesus, I dat gij een heerlijk bewijs van Gods magt en goedi heid zoudt ondervinden, indien gij flechts gelooven zoudt ? Daar op namen zij den fteen weg. Maar jesus zijne oogen ten hemel richtende, bad: Vals der, ik dank u, dat gij mij ( op mijn verlangen, reeds I 200 goed als) verhoord hebt. Ik weet wel, dat gij i mij altijd verhoort, (wanneer ik in de ftilte en een< zaamheid tot u bidde,) maar, om der omftanderèn 1 wil, doe ik dit gebed openlijk, opdat zij gelooven, \ dat gij mij gezonden hebt. [Wanneer, naamlijk, het wonder terftond op het gebed van jesus gefchiedde, zoo was het blijki baar , dat God zelf het verrichtte, en hem daar ! door als zijnen Gezant verklaarde en beweesi] [Wij moeten dan ook daar aan niet twijfelen , of jesus is waarlijk de van God-gezonden Leeraar en Ver-  Ó5<5 GEDENKWAARDIGHEDEN Verlosfer. Hij werkte nooit anders , dan in Goói plan, naar zijns Vaders wil. Al wat Hij dus wenschte, dat gefchiedde ook. Zoo is het thans nog. Hij is onze Voorfpraak en Zaakverzorger in den Hemel. Naar 's Heilands wensch wordt alles van God den Vader beftuurd , ten beste zijner Vrienden. Zijn wil is 's Vaders wil: want Hij doet niets, dan het gene den Vader welbehagelijk is. Hij is de Uitvoerder van 's Vaders plan: de Koning door wien de Vader alle dingen regeert : nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door zijn bloed heeft te wege gebragt, en voor ons door lijden en fterven God verheerlijkt. Hem, die op den troon zit en het Lam kome dan ook van ons eeuwig de eer en heerlijkheid toe! H.] Dus gefproken hebbende, riep hij vervolgends met eene fterke ftem : lazarus, kom uit! En terftond richtte zich de doode op, en wilde voortgaan. Maar hij was nog aan handen en voeten met linnen doeken omwonden, en had den zweetdoek voor de oogen (*). Nu gebood jesus , (als elk verbaasd ftond) dat men hem de doeken los zou maken, opdat hij vrij gaan kon. [Wel- (*) De Joden bëwonden hunne dooden, even gelijk de Egyptenaars , met doeken of banden , hetwelk, wegens het balfemen, nodig was- De zweetdoek, aan onze zakdoeken gelijk, werd om het bovenfte gedeelte van het aangezicht, om het voorhoofd en de oogen, gebonden.  uit het leven van jesus. &$f [Welke fchoone gelegenheid had deEuangelistook hier, om zijn verhaal van deze gebeurtenis optefieren, met uitroepingen en andere zaken te verfraajen, de verbaasdheid der aanfchouweren te befchrijven, enz. Dan, men ziet allerwegen in de verhalen der Euangelisten, dat zij daarmede niet zoeken te behagen , of eere en toejuiching bij menfchen te verkrijgen; maar zij dragen de naakte waarheid, en alleen het wezenlijke der gebeurenis, zonder eeDige kunftenarijën , voor. Maar juist dit kunfteloze, dit voor die tijden en mannen zoo voegende, zal den Lezeren van onbedorven fmaak het meest bevallen , en geeft aan hunne verhalen het zuiverfte voorkomen van echtheid en waarheid. ] [ Wat kan ondertusfchen treffender zijn, dan dat: lazarus, kern uit! oogenbliklijk gevolgd door het oprijzen van den doo* den? — Wat zal het zijn, als allen, die in de graven zijn, zijne ftem zullen hooren, en opftaan, om nimmer weder te fterven? Ontzachlijke gebeurenis, die, hoe wij ze ook voordellen , te hoog is voor onze verbeelding ; doch die ons geopenbaard , en door deze verrijzing van lazarus zinlijk voorgefteld en bevestigd is, om ons te overtuigen, dat wij de herleving aan jesus christus te danken hebben, die voor ons geftorven en opgewekt is, op dat wij met en door Hem leven zouden 1 Dit zij dan Uw vrolijk uitzicht , ftervend Christen! — Maar, Lezer! gelooft gij nog niet van harte in jesus als Uwen Zaligmaker en Heer, en is het U nog geen ernst, om aanvangelijk een nieuw, verbeterd, vaor den hemel gefchikt leven te leiden, vlei U dan toch niet met deze verwachtinge! Die den Zoon ongeil. Deel, R hoo^  S58 gedenkwaardigheden; hoorfaam is , zal dat zalig leven niet zien, maar Gods toorn blijft op hem. Die het kwade gedaan hebben zullen opftaan tot verdoemenis! Ontzettende gedachte ! Dat de onbedagtfame Zondaar, de verfmader van 't Evangelie, nu nog tot inkeer kome, en bedenke wat tot zijne vrede dient! H. J Velen nu van de Joden, die tot mariü gekomen I waren, en de daad van jesus mede aangezien had- \ den, geloofden aan hem (hielden hem voor den beloofden MESSias. ) Maar eenigen derzelven gingen tot de Farizeën (naar Jerufalem,) en verhaalden ;j hun, (misfchien met een goed oogmerk, om hen tot '. nadenken te bewegen) wat jesus gedaan had. [Dit veroorzaakte nu eene algemeene ontfteltenis hij deze lieden, devolftrektfte vijanden van jesus, J •wier haat tegen hem, den besten Leeraar, ééns voor j al den hoogften trap bereikt had, zoo dat ook zijne oogfchijnlijkfte wonderen geene heilzame indrukken meer op hen maken konden, maar hen nog veel meer tegen hem verbitterden; dewijl zij geloofden , datj hun gezag daardoor leed, en naar die evenredigheid 1 hij het volk verminderde , als het zijne aanwies. Het nu verrichte wonder had, bijzonder, bij henj deze flechte uitwerking. Want zij, de Farizeën , of veelmeer de leden van den hoogen Raad, welkej meestendeels uit Farizeën beftond, vreesden van den nieuwen indruk, dien dit wonder, zoo nabij JeruA falem en op zulken tijd verricht, op de gemoederen reeds gemaakt bad, en nog maken zou, de ergfte gevolgen voor hun, voor hunne magt, voor hunneni invloed op het volk, voor hunne rijkdommen, voor! hun-  uit het leven van jesus» 259 hunne eereplaatzen. — Het fteeds meer wasfend gezag van den bij hun gehaaten Galile'èr, ontvlamde dan thans hunnen nijd en wraakzucht op nieuw. Men befloot derhalven eene raadsvergadering te beleggen , om die maatregelen te nemen, welke deze gevolgen verijdelen konden.] Toen vergaderden de Hoogepriesters en Farizeën den hoogen Raad, en deeden dit voordel: Wat is hier te doen? Deze mensch verricht vele wonderen. ! Als wij hem dus laten voortgaan, dan zullen einde* lijk allen aan hem gelooven, en dan komen de Ro- I meinen, en nemen ons land en volk weg. [Zij willen zeggen: Wanneer er om zijnen wil bewegingen onder het volk ontdaan, en dit hem tot Koning wil maken, dan zullen de Romeinen zich er 1 mede inlaten , en ons geheel onderdrukken. De i -Hooge Raad had toen nog eenige magt, alhoewel die zeer bepaald was.] Maar één van hun, te weten kajafas, welke in dat zelve jaar Hoogepriester was , zeide tot de Vergadering: Gij weet u hier dan niet uit te redden? Gij bedenkt ook njet, dat het beter voor ons is, dat één mensch derft voor het volk , dan dat de i geheele Natie te gronde gaat. [Hij drong er op aan, dat men jesus, om het j welzijn des volks wil, hoe eer hoe liever uit den j weg moest ruimen. Hoe fchrander, hoe fchijnbaat l was dit gefproken! O gij, die, of onder den dek1 mantel van den Godsdienst, of onder het voorwendzei , van voor het algemeen welzijn te Zorgen , alleen R a i#  260 GEDENKWAARDIGHEDEN nijdige, wraakzuchtige, of eigenbatige oogmerkeö zcekt te bereiken, gij voert dikwijls foortgelijke taal„ en weet dus de wereld te bedriegen. Maar God, de hartenkenner, kent Uwe bedoelingen. — Alleen ten beste van het volk fterven, voor de menfchen fterven , dit was toch een oogmerk va* jesus, daar hij om in de wereld kwam. Tegen wil en dank moest derhalven de Hoogepriester dit oogmerk helpen bevorderen. Zoo beftuurt de Voorzienigheid het kwade ten goede, gelijk bij de lotgevallen van josef. Gij hebt het ten kwade gedacht, zoo fprak deze edele man, tot zijne broederen, maar God heeft het ten geede gedacht. Zelfs de uitfpraak , die de Hoogepriester hier deed, gefchiedde niet bij geval, maar de Voorzienigheid beftuurde het zoo, dat deze uitIpraak, eenigermate, als eene Voorzegging van den grooten zoendood van jesus, voor de zonden der wereld, was aan te zien, gelijk de Euangelist dit ook uitdruklijk aangemerkt heeft.] fioeh dit zeide hij niet uit eigene beweging, maar, dewijl hij ten dien tijde juist Hoogepriester was, (aan welken men de gave der Voorzegging toekende) liet God hem eene uitfpraak doen, welke vooraf te kennen gaf, dat jesus voor het volk derven zou, .en niet alleen voor dit (het Joodfche) volk, maar ook voor alle menfchen , opdat hij dus alöm alle Kinderen Gods, (Joden en Heidenen , welke door zijnen dood verion, ,zijne leere aannemen zouden. Zie v}oh. I: 12.) tot eene groote Godsdienltrge maatfchappij verëenigen mogt. [Welk een troost voor ons, dat wij weten, dat alles, wat de grimmigfie wederpartijder tegen ons on-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 2Ó"l «nderneemt, ook tegen zijnen wil , tot bereiking van Gods goede oogmerken, die hij met ons heeft, ■dienen moet.] [O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der goedheid Gods! Hoe onnafpeurlijk zijn zijne wegen! kajafas wil jesus van kant helpen , uit bitteren haat; «n hij wendt voor, dat het is om 's Volks onheil afteweeren. Doch God laat dien booswicht naar zijne beginfelen handelen, .en beftuurt het zoo, dat waarlijk de dood van jesus de grootfte weldaad voor alle Volken worde, Ja, ook voor deze booswiehte» zelve zoude jesus dood een weldaad geweest zijn , Indien ze Hem niet halftarrig ten einde toe verworpen hadden. Petrus kondigde den Joden op hetPinkfterfeest aan: ikweet% broeders ! dat gj'j het in onwetenheid gedaan hebt, dat gij den Vorst des levens hebt gedood, gelijk ook Uwe Overjten; maar God heeft alzoo vervuld, het gene Hij door den mond aller zijner Profeten te voren verkondigd had, dat de christus lijden zoude. Betert u dan en bekeert u, op dat uwe zonden mogen uitgewischt worden, hand. III: ly —19. Zoo waar is het, dat jesus christus in de wereld js gekomen, om de Zondaren, ook de voornaamtten , zalig te maken, en dat Hij, ook na zijn heengaan van de aarde, zondaren tot bekeering roept. H. J Van dezen tijd af waren zij in den Hoogen Raad daar op bedacht, hoe zij hun befluit, om hem te dooden, zouden kunnen uitvoeren. Jesus, (die dit wel wist, ) verkeerde daarom niet meer zoo openlijk onder de Joden , maar begaf zich naar eene andere plaats, welke bij eene woeftijn was, bij de ftad Efra'im , alwaar hij zich onthield met zijne teerlingen, & Z {Zoo  3ö2 gedenkwaardigheden [Zoo min hij zich aan zijne vijanden , op den van God beftemden tijd, poogde te onttrekken, zoo min wilde hij zich vroeger, dan het nodig was, in hunne magt overgeven. Dit zou bij hem heeten , in den nacht gaan. Dus rustte dan jesus hier in de eenzaamheid, als't ware, een weinig uit, om tot de vreeslijke toneelen, die hem nu dra te wachten ftonden, moed en fterkte te verzamelen. Want reeds was, gelijk wij gezien hebben., zijn dood befloten, tot welks bevordering men thans ernftige fchikkingen maakte; reeds wasset geheele fchriklijke heir van lijden tegen hem in vollen aantogt, en wachtte flechts op het eerfte fein , om van alle kanten op dezen beminnenswaardigften onder de menfchen los te berften,] DRIE  uit het leven van jesus. 263 DRIE EN NEGENTIGSTE AFDEELING. Jesus wordt te Jerufalem gemist. Gebod van den Hoogen Raad tegen hem. Hij komt van Efraim weder te Bethanië te rug. Aldaar bewijst hem de Zuster van lazarus op een gastmaal eene zeer kostbaar e eerbetoning. Eene menigte volks komt uit verfcheiden oorzaken te Bethanië. joh. XI: 55—57. Het Joodfche Paaschfeest was ondertusfchen nabijgekomen. En reeds waren er vele uit hunne plaats te Jerufalem gekomen, om zich, door reinigingen , tot het Feest voor te bereiden. Dezen nu zochten jesus op (dewijl zij meenden , dat hij ook reeds daar moest zijn, dewijl hij reeds in de nabuurfchap geweest was,) en vraagden elkander, wanneer zij in den Tempel ftonden, ( daar men hem anders het eerst te zien kreeg: ) wat meent gij ? zal hij ditmaal niet op het Feest komen? Maar de Opperpriesters en Farizeën hadden een gebod laten uitgaan, dat, indien iemand wist, waar hij was, hij het te kennen zon geven, opdat zij hem in hechtenis konden nemen. R 4 matth,  GEDENKWAARDIGHEDEN matth. XXVI: 6 — 13. mark. XIV: 3 — 9* joh. XII: 1-8. Nu begaf jesus zich zes dagen voor Pafchen ( ach hoe kort 'voor zijn droevig zwaar lijden!) weder naar Bethanië, daar lazarus woonde, dien hij van de dooden opgewekt had. Aldaar richtte men hem in het huis van simon den Melaatfchen, (die te vooren de melaatschheidgehad, maar waar van je sus hem bevrijd had,) een gastmaal aan, [Het bier genodigde gezelfchap beftond thans, judas uitgezonderd, uit enkel goede, edeldenJjende menfchen en vrienden van jesus, die hem veel te danken hadden, Daar was ook deze keer geen Farizeër tegenwoordig, die hem befpiedde, Hier beijverde zich elk, om dezen grooten gast proeven eener onbepaaldfte hoogachting te geven: en dit gefchiedde zoo nabij Jerufalem, op eenen tijd, toen daar, onder ftraf van de hoogfte ongenade, ieder eea genoodzaakt wierd , om hem te ontdekken. Geheel bijzonder muntten bij dit onthaal de beide Zusters van lazarus uit. Ach 1 deze tederen wisten niet, dat dit de laatfte eere was, die zij aan haren jesus bewezen.] [Maar ook nog de genoegens , die jesus anders aan deze maaltijd fmaken zoude, moesten vergald worden, door het ondeugend gedrag van éénen zijner volgelingen, gelijk we zoo aanftonds zien zullen. Dierbare jesusJ als ik in het gezelfchap van Vrienden aan tafel zit, als mij een gul onthaal hereid wordt, en ik niet dan eere en genoegens geniete, d^ndanke mij'n hart U daarvoor, dif.  UIT HET LEVEN VAN JESUS, 20*5 die U het gemis daarvan, ook om mijnentwij, getroost hebt! H, ] martha bediende hem, lazarus was één der gasten, die mede aan tafel zaten. Maar MARia, (die reeds voor lang zijne opmerkzame leerlinge geweest was, maar zich nu, zedert hij haren broeder opgewekt had, van de fterkfte drift van dankbaarheid bezield voelde,) nam een pond echt, kostbaar, welriekend Narduswater, dat zij in een alabaster-rles had, en goot hem dit, daar hij aan tafel zat, over het hoofd uit; vervoïgends zalfde zij ook zijne voeten daarmede, en droogde ze met hare hoofdhairen weder af. En het gantfche huis werd van de geuren vervuld. [ Volgends de toenmalige gewoonte plagt men den aankomende gasten niet alleen water om de voeten te wasfchen , maar ook welriekende olie en water om te zalven , aantebieden, om hen daarmede, bijzonder bij het begin der maaltijd , te befprengen. Eene eere, die men eikanderen hedendaags in 't oosten nog aandoet. Indien nu bi a r i a' bij de bloote faefprenging gebleven was, zou hare handeling juist zoo buitengewoon niet geweest zijn. Maar daar zij de geheelenes over jesus uitgoot, maakte zij daar door eene onkoste, die een flipt rekenaar voor verkwisting zou hebben kunnen verklaren, gelijk judas ze ook werklijk er voor verklaarde; maar tevens ontdekte zij daar door eenen zeer hoogen trap van hoogachting omtrent jesus. En dit alles deed zij met eene welvoeglijkheid, met eene hartlijkheid, dat men zien kon , hoe zeer haar gevoelig en met dank vervulde hart, in elke kleine omftandigheid der R 5 han-  4D*f5 GEDENKWAARDIGHEDEN handeling, deel nam. Als zij eenen Koning tegast had gehad , zou zij hem niet met meer hoogachting , en naar haar vermogen ook niet kostlijker, hebben kunnen bedienen. — Wie zou niet eene zoo ichooue handeling, uit zoo edele oogmerken verricht, billijken?] [jesus , die aan Maria haren Broeder wedergegeeven had, was haar alles, wat zij in de wereld had , waardig. Daar zij bij eene vorige gelegenheid martha alleen had laten dienen ,om te beter de lesfen hares geliefden Meesters te hooren, konde zij nu niet van zich verkrijgen , om hare Zuster deze eere alleen te laten genieten. - O! zegt mogelijk iemand, konde ik den besten Vriend mijner ziele ook zoo onthalen en verëeren ! Maar wij kunnen dat immers op nog edeler wijze; door het openlijk uitkomen voor Hem in eenen boozen tijd; door bet getrouw opvolgen van zijne lesfen ; door bet gebruiken van onze bezittingen tot bevordering van zijne zaak, en door milddadigheid aan zijne Vrienden! — Laat ons dan in het goed doen niet vertragen , of befchroomd zijn, al is het ook, dat een fnoode huichelaar ons deswege berispt, en onze daden in een hatelijk licht •/oorftelt. H. ] Zoo deed thans judas. En zijn er nier meer zulke Judas/ent] Thans fprak één van zijne leerlingen, juDAJ>» ie lskariot , simons Zoon, die hem vervolgends verraden heeft : waar toe dient deze nutteloze onkoste* Had men dit kostlijk water niet voor 30© Denariën (omtrent 35 Rijksdalers) f™"??,^ pen, en het geld aan de armen geeven? Maar dit zeide hij niet, omdat de armen hem aan t hart lagen, maar omdat hij een dief was, die de kas droeg, en in handen had, het geen daar in gelegd werd-  UIT HET LEVEN VAN JESUS.' So^ [Daar had hij dan vervolgends zijn winst en voordeel mede kunnen doen. Ziet hier wederom devroome taal van den huichelaar; hoe ftichtelijk fpreken de menfchen dikwijls, dat men wonder wat gelooven zou, hoe eerlijk zij in alles te werk gaan, en hoe zuiver hunne oogmerken zijn, en ondertusfchen is hun hart geheel anders gezind; hunne ware beweeggrond , daar zij uit handelen, is fchandelijk. ] [Laat ons toezien, dat wij niet eenigermate hun gelijk worden, door ons opzettelijk beter te vertoonen dan wij zijn; door het voorgeven van geheel andere beweegredenen en bedoelingen , dan wij waarlijk hebben , of ook door het ligtzinnig of nijdig berispen van de gedragingen onzer medemenfchen. Menig één krijgt daar door, eer hij het weet, een plooi van valschheid in zijn karakter, die hem afzichtelijk maakt. Doch laat ons ook toezien, dat wij ons door foortgelijke menfchen niet laten misleiden, en door hunne oorblazingen ons niet laten opzetten , tegen brave , vroome menfchen, die, al hebben ze ook eenige gebreken , evenwel, van wegens hun waar karakter en loflijke deugden, onze achting waardig zijn. Dit laatfte was het geval der overige Apostelen , aan wien judas in zijn waar karakter nog onbekend fchijnt geweest te zijn. H. ] De vroome taal en fchijnbare grond, van welke hij zich bediende, om MARia te berispen, begochelde hen, zoo dat zij nu insgelijks hunne bevreemding over deze edele daad van MARia te kennen gaven, gelijk dit uit mattheus en markus blijkt. Ook keurden fommigen van de overige leerlingen deze daad af, en waren zeer onvriendlijk jegens deze  »6B GEDENKWAARDIGHEDEN ze vrouw. Als jesus dit gewaarwerd, zeide hijs Wat ontrust gij deze goede vrouw ? laat haar begaan ; zij heeft een liefdewerk aan mij gedaan. [In plaats van zijne leerlingen te befchaamen, verdedigt hij de leerlinge. Welke goedheid! ] [ Doch tevens genoeg vsor judas , om hem te toonen, dat hij, wel de eenvoudige discipelen, maar geenszins zijnen Meester bedriegen konde. Die alwetende jesus kent ook ons hart, en het hart van onze berispers en lasteraars. Welk een eer voor MARia, Van jesus verdedigd te worden ! Hee moest haar dit den fmaad vergoeden, dien haar judas berokkend had! Stel u dan gerust, verdachte, gelasterde, gefmade Christen! Laat u niet ontmoedigen ,al kunnen de lasteringen van geveinsden en kwaadwilligen ook zelfs Uwe vrienden van U verwijderen, en vroome discipelen des Heilands achterdochtig en partijdig tegen u maken, jesus kan u eerlang rechtvaardigen: zeker zult Gij geopenbaard en kenbaar worden voor zijnen rechterftoel. Verbeid dien tijd! Dan zullen de boozen verdommen: en de braven, die misleid waren, jesus uitfpraak over U met blijdfehap billijken! H. ] De armen hebt gij altijd bij u, (welken gij weldaden kunt bewijzen , zoo dikwijls gij flechts wilt;) waar mij hebt gij niet altijd. Zij heeft gedaan , het gene zij kon, zij heeft mijn ligchaam bij voorraad ter begravenis gezalfd., [Wie ziet uit deze woorden niet andermaal de edele en liefderijke denkwijze van jesus , daar wij  urt hét leven van jesüs. z6  878 gedenkwa ak.digheden velen, ook in onzen tijd worden, die den Heer., welke hen gekocht heeft, en wien ze eens beleden , verlochenen, en zich voegen bij de partij van zijne vijanden! God beware er ons voor. Ons hart juiche onzen Koning toe ï Het zij onze luide wensch: dat Hij leve en voorfpoedig regeere! Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen! Men loov' Hem vroeg en fpaê! De wereld hoore en volg' deez' zangen, met Amen! Amen! nal .H.] Als zij nu van de hoogte des Olijfbergs afgingen , ( jerufalem lag hier in zijne volk pracht voor hunne eoeen )begon de geheele menigte der leerlingen vÓl blijdfehap, God met luidér ftem te looven, van wege a]lle deP wonderdaden, die zij tot hier toe geTien hadden, en riepen, (op nieuw.) Geprezen zij de van God gezonden Koning! geluk en roem worde hem van God ten deel- - Nu zeiden eenige Farizeïsch- gezinden, die zich mede onder de volksmenigte bevonden, (en die voor hun deel verre daar« nn nf u/aren om te sus voor den MESSias te Zudtn,) tot'hem/ Meester , verbied toch uwe Leerlingen! [Want dezen hadden zich thans geheel aan hunne zoete verbeelding overgegeven. Dronken van blijdfehap, en geheel verrukt van de gedachten, dat nu alles naar hunnen wensch eindigen zou, verhieven zij het eene vreugdengejuich na het andere, en juichten voornaamlijk hunnen in Triumf binnen trekkenden Leeraar toe. ] Maar jesus (die zijnen leerlingen deze blijdfehap niet misgunde,) antwoordde hun: Ik verze-  uit het leven van jesus. &29 ker ulieden, wanneer deze zwijgen, zoo zullen de fteenen roepen. [Met andere woorden : het gene zij fpreken, mijne daden en leere , en dat ik de m e s s i a s ben , mag niet verborgen blijven; het moet buiten dien tot elks kennis komen. j Als zij nu Jerufalem al nader kwamen, en hij deze (prachtige) ftad (en haren Tempel, die hem met hare witte marmeren gebouwen in het oog firaaide,) befchouwde, kwamen hem de tranen in de oogen. [Sta hier weder ftil, Lezer, bij deze tranen van uwen je sus, en bewonder in hem den verheven gevoeligen, en menschlievenden Verlosfer! Aanbid hem met ftillen eerbied, hem, die, bij de algemeene vreugdebetoningen van het volk, dat hem omringt, en in Triumf in de ftad geleidt, zichzelven nogthans niet in het minst van deze uiterlijke eerebe» gochelen en wegfleepen laat; maar zijne ziel met de verhevenfte overdenkingen bezig houdt; Hem, wiens oogen, bij de gedachten aan het toekomend harde noodlot der groote Koningsftad, welke voor hem lag, tranen ontrollen. — Dit zou zeker, onder de tegenwoordige omftandigheden , geen bedrieger gedaan hebben, die zich aan de Natie ten m e ssi as had willen opdringen. —* En over wien weent jesus? Misfchien over eene ftad , waar in hij uitmuntend veel goeds genoten heeft? Ach neen! over «ene ftad, die zich reeds ondankbaar jegens hem betoond, en hem vervolgd had, over eene ftad, S 4 van  a8o SEÏENKWAAIDIOHED !» van welke hij wist, dat zij vol verbittering en moorddadige aanflagen tegen hem was; jesus weent over zijne grimmigfte vijanden en moordenaaren. Hun ongeluk doet hem zoo fterk aan , dat hij daar over, midden onder het vreugde-geroep des volks, tranen van de innigfte treurigheid vergiet. O hoe veel wilden deze tranen niet zeggen! Hoe godlijk, hoe treffend was dit gezicht! ] Ach, zeide Hij, mogt Rij erkennen — fjo Jerufalem , gij zetel van den Tempel en den Godsdienst. ) ten minften nog op dezen uwen (voor u zoo ongemeen gewigtigen) tijd, wat tot uwen welvaart dient! Maar dus is het voor uwe oogen verborgen! (git zijt en blij ft ééns voor al, door eigen fchuld verblind en verhard.) Want onvoorziens zal de tijd voor u komen, wanneer uwe vijanden eenen wal om u opwerpen , u influiten, en van alle kanten beangfhgen zullen; wanneer zij u met den grond gelijk maken, uwe inwooner? in u nederhouwen, en geenen fteen op den anderen zullen laten: en dit alles om diens wille, dewijl gij den tijd, in welken God u genadig voorkwam, niet erkend, (en tot uwe verbetering gebruikt) hebt. [Dus klaagde jesus over het lot, van een ongelukkig volk , dat, van de eerfte tijden af met zoo vele geheel bijzondere gunstbewijzen van God overladen was, maar dat dezelve meestal met ondankbaarheid en de fchandelijkfte trouwloosheid beantwoord had. Thans was het voor dit volk een bij-rnndpr jrewistiff tiidnunt, daar hun de grootfte wel¬ daad , door het zenden van den beloofden Verlos- fer, gebeurde. Doch, ook deze grootite aner wetdaden wierd van hun miskend, hun mes si as ver-  uit het leven van jesus. 28l worpen, en dus hun ongeluk voltooid. De fchriklijke verwoefting van hunne hoofdftad, de geheele omkeering van hnnnen Staat, hunne verftroojing in alle landen, waren hier de treurige gevolgen van. Dit alles zag jesus voor uit. En daaröm brak hem zijn menschvriendlijk hart, thans, nu hij ftaatlijk als hun messi2s, voor de laatfte keer Jerufalem introk, en Hij berste uit in tranen, niettegenftaande het gejuich , hetwelk thans rondom hem door de lucht klonk. O Zondaar ^ Zondaar, mogten toch deze tranen u week maken! Zoo fterk gaat den medelijdenden jesus ook uw ongeluk, ook uwe verharding, ter harte, en uw koel gedrag jegens hem , uwe ondankbaarheid, is zoo veel fchandlijker, dewijl gij hem thans beter kent, in zijn groot liefdewerk op Golgoiha, in zijne , voor u zoo heilzame , geboden en voorfchriften, en nu in zijne heerlijkheid op dea troon der Godheid , als den wereld - richter, en wereld - beftuurer , dien God alles onderworpen heeft. De naauwkeurigfte vervulling van deze Voorzegging van jesus is een fterk bewijs voor de waarheid van den Christelijken Godsdienst. Want alles, wat jesus voorzeide, werd 37 jaren daarna ftiptelijk vervuld. De Romeinen rukten met een talrijk leger van 60,000 man voor de oproerige ftad, floten dezelve rondom in : en nu werd Jerufalem de fchouwplaats der allerverfchriklijkfte toneelen, welke men zonder ijzing niet lezen kan. In deze belegering verloren een millioen en 337000 menfchen het leven. Na de inneming wierd de ftad en TemS 5 Pe*  *Sa GEDENKWAARDIGHEDEN pel ten gronde toe verwoest, zoo dat geen fteen op den anderen gelaten wierd. De Joden zeiven werden , gedeeltelijk, nedergemaakt, gedeeltelijk, als beesten, weggevoerd, en voor de wilde dieren, bij de openbare fchouwfpelen, geworpen, En van dien tijd af zijn alle overige Joden door de geheele wereld verftrooid geworden, zoo dat.wij de vervulling dezer Voorzegging thans nog, als't ware, met eigen oogen zien kunnen. O wie erkent hier niet den Godlijken gezant? En zijn gedrag, hoe waardig is bet den zoodanigen? Ernst, heldenmoed, grootbeid van geest, met gevoeligheid en eene alles omvattende brandende liefde gepaard , ftraalt in alle zijne handelingen door. Zijn voorbeeld fpoore ons op, om medelijden met een ongelukkig en tot hier toe zoo veracht volk te hebben, en het, door onze liefderijke verkeering en gedrag jegens hetzelve, meer hoogachting voor onzen Godsdienst inteboezemen, en dus aan hunne toekomende groote bekeering te arbeiden, welke paulus niet onduidlijk voorzegd heeft rom. XI: 25. 26. welk Hoofdftuk over het geheel van den Christen verdient opgemerkt te worden. Hun hard lot, hetwelk op hun onverbeterlijk leven, op hunne menigvuldige wreedheden en fchendaden volgde, make ons opmerkzaam ep ons zeiven , op de veelvuldige ondeugden en fchendaden, die in de Christenheid heerfchen, en fpoore ons magtig aan, om met alle onze vermogens aan onze bekeering te arbeiden, en den Godsdienst van jesus waardiglijk te leven! ] Als hij nu Jerufalem introk, geraakte de geheele  uit het leven van jesus. 083 ftad in beweging, ( alzoo het vreugdegeroep nogfteeds aanhield,) en de inwooners vraagden (het medekomeridevolk:) Wie deze was, die zijne intrede deed? Het is jesus, riep het volk, de Profeet vanAT«zareth in Galileë. [Men kan gemaklijk denken , hoe haatlijk deze zaak voor de Joodfche Priesterfchap en de Aanhangeren der Farizeefche partij moet geweest zijn. Zij waren begeerig te weten, waar dit alles heen wilde, maar durfden thans nog niets ondernemen, hoe vast zij zulks ook in den zin hadden gehad, nadien zij zagen, hoe zeer het volk hem aanhing, het welk hem tegen alle openbare gewelddadigheden zou befchut hebben. Des te meer arbeidden zij thans in ftilte, en zochten flechts eenen gelegenen tijd,ter uitvoering van hunnen moorddadigen aanflag tegen hem aftewachten. Ondertusfchen verwekte jesus, door zijne intrede, nergens het vermoeden van oproerige oogmerken. Zijne vijanden zouden er anders gewis gebruik van gemaakt, en hem terftond bij den Romeinfchen Landvoogd als een' gevaarlijk man aangeklaagd hebben. Maar hij kon zelfs de ftad intrekken, zonder dat bij de Romeinen ook de geringde achterdocht ontftond. j Maar jesus ging in den Tempel, en befchouwde alles naauwkeurig, doch ging , nadien het nu reeds avond geworden was , met zijne leerlingen weder naar buiten naar Èethaniê. [jesus bleef, in deze laatfte dagen, nooit in de ftad Jerufalem , maar overnachtte met zijne leer- lin-  ï8a gedenkwaardigheden fingen ergens in den ommetrek van den Olijfberg. Deze voorzichtigheid gebruikte hij , niet alleen, om alle gelegenheid tot oproerige ondernemingen des volks aftefnijden, welken, onder de begunftiging van den nacht, anders ligt in 't werk hadden kunnen gefteld worden; maar ook, om voor de lagen van zijne vijanden tot aan den beftemden tijd veilig te zijn. Want, over dag, moesten zij het volk, dat hem genegen was, vreezen. Nu wisten zij niet, waar jesus den nacht doorbracht, ook zouden zij hem niet zoo fpoedig in hunne magt gekregen hebben, indien niet één uit het gevolg van jesus hun daar toe behulpzaam ware ge« weest.] vyF  uit het leven van jesus. 285 VIJF EN NEGENTIGSTE AFDEELING. Den volgenden morgen gaat jesus -weder naar Jerufalem. Voorval met den vijgenboom. Verdrijving der kopers en verkopers 'w den voorhof des Tempels, en genezingen. Kinderen verwelkomen hem in den Tempel, waar over de Farizeën zich ergeren. Over dag leert hij met goedkeuring in den Tempel, maar de Grooten leggen hem lagen. Des avonds begeeft hij zich weder uit Jerufalem. matth. XXI: 18. 19. mark. XI: 12 —14* Ais hij nu met zijne leerlingen des anderen dags vroeg, van Bethanië , (daar hij overnacht had,) weder naar Jerufalem ging, hongerde hem. Nu zag hij van verre eenen vijgenboom , die reeds bladeren bad, waar op hij na denzelven toetrad, om te zien, of hij ook misfchien vruchten aan denzelven zou vinden. [De vruchten komen aan de Vijgenboomen eer te voorfchijn , dan de bladeren. Men kon dan ook reeds eenige rijpe vruchten aan eenen Vijgenboom verwachten, die reeds in het volle blad ftond, alhoe- wel  fc8<$ gedenkwaardigheden wel het anders de eigenlilke en algemeene tijd der vijgen nog niet was. Want het was nog vroeg m 't jaar. ] Doch , als hij er bijkwam, vond hij niets dan bladeren Te weten , het was thans nog de eigenlijke tiw Her viteen niet. iesus, (die dit voorval leerItni JldTlaTn voor zijne'leerlingen, ) fprak tot den viiêenboom: Van nu voortaan moete nooit iema" dr weder vrucht van u eten! - Dit hoorden de leerlingen. [je sus vervloekte dezen vijgenboom niet uit ongenoegen, om dat zijne verwachting hem bedrogen had, maar, hij wilde zijne leerlingen hier mede door een zinlijk voorbeeld aanwijzen, dat het niet enkel op den uiterlijken fchijn der vroomheid, maar op daadlijke vruchten van deugd en godzaligheid aankomt. Bijzonder zou deze zaak een zinbeeldig voorftel zijn van het lot der Joodfche Natie. Deze was, tot hier toe, niettegenftaande de voordeeligfte omftandigheden, die haar tot bekeering aanfpoorden, fteeds ongehoorzaam, wederfpannig, en zonder echte vruchten der bekeering gebleven,] [fchoon ze, door een uiterlijk voorkomen van buitengemeene Godsdienftigheid, boven andere natiën wat goeds beloofde. H.] [Daardoor haalde zij zich dan eindelijk de rechtvaardige ftraffe , in haren Volkomen ondergang, op den hals: iets, dat jesus ook reeds te voren in de gelijkenis van den geplanten onvruchtbarenVijgenboom aangewezen had. Hieraan zullen zich de leerlingen wel hebben herinnerd, inzonderheid, toen zij vervolgends dezen Vijgenboom we-  UIT het LEVtN VAN JESUS. zenlijk verdord vonden. Zoo wijslijk wist jesus van elke gelegenheid gebruik te maken, om zijnen, leerlingen goede vermaningen te geven, en hun de waarheden als voor oogen te ftellen, en onvergeetlijk te maken. Doch tevens gedroeg hij zich hier bij als de Heer der Schepping, terwijl hij den Vijgenboom vervloekte. Eindelijk moest ook deze handeling ftrekken tot verfterking van het geloof zijner leerlingen, gelijk wij zulks aanftonds vernemen zullen. 3 matth. XXI: li. 13. mark. XI: 15-17. luk. XLX. 45. 46. Als zij nu te Jerufalem gekomen waren , einsr jes us weder in den Tempel. Hier dreef hij ( voorde tweede keer, zoo als bij het begin van zijn Leeraarambt , met het gezach en de achtbaarheid van eenen Godlijken gezant, en ah Heer des Tempels) de kopers en verkopers buiten , ftotende de tafels der wisfelaren en de geftoelten der duivenverkoopers om. —, Daar ftaat gefchreven, fprak hij , (jes. LVI: 7. jer. Vil: 11.) mijn Huis zal een huis des gebeds zijn voor ieder een, maar gij hebt het tot een roovers* hol gemaakt, (tot eenen zetel van eigenbaat, bedrog «n onrechtvaardigen winst.) Ook liet hij niet toe ! dat iemand allerhande gereedfchappen, (om te woekeren) door den Tempel droeg. [Als jesus in onze kerken rondwandelde, zoude Hij niet ook de vergaderde menigte dikwijls tot hare befchaming moeten zeggen: dit huis is een huis des gebeds ! Wat wordt er niet al dikwijls ook in onze kerken verhandeld ! Hoe oneerbiedig zit en ftaat daar menig mensch! Hoe klein is het getal der ge* oen.  U88 GEDENKWAARDlGHEDEt* nen, die in de openbare vergaderingen der ChrisU* hen komen, om te bidden, om zich in gebeden, dankzeggingen , lof- en bedezangen , geheel van harte, te veréénigen met de vergaderde menigte, En, evenwel, wat is, zonder dat, ons kerkgaan? Louter vertooning! Blinde navolging van een algemeen gebruik! Nutteloos en verveelend doorbrengen van eenige uren, om toch niet ongodsdienftig te fchijnen. Het kan Gode niet behagen: want Hij zoekt zulken, die Hem aanbidden in geest en waarheid! Zelfs befchaafde Menfchen, en meer eerbiedige bij. wooners van de vergaderingen der Gemeente houden dikwijls niet genoeg in het oog, dat het gebed en gezang de eigenlijke Godsverëering uitmaakt, en van nog meer belang is, dan het aanhooren van eene rede uit den mond des Predikers. Merk voorts nog aangaande des Heilands gedrag op , dat Hij niet ophield de misbruiken tegen te gaan, zoolang Hij de gelegenheid had, al was het ook te voorzien , dat zijne poogingen niet helpen konden. Dit mogen die trage, onverfchillige , vreesachtige Menfchen ter harte nemen, die zich van het medearbeiden aan hervorming, en aan het beftraffen van de verkeerdheden hunner eeuw onttrekken, om dat ze vermoeden, dat het toch niet helpen zal. Men vergelijke verder I. Deel, ,bladz. 114, u5- H-3 Zoo gebruikte jesus ernst, daar het nodig was, en wanneer hij voor de eere van God ijverde. Maar welke genade bewees hij ook, als het er op aan kwam , om eenen ellendigen te helpen? Want] MATTH.  UIT HET LEVEN VAN JESUS. MATTH. XXI: 14—17. ■ Als hem hier op verfcheiden blinden en kreupelen m den Tempel tegen kwamen, zoo genas hij die. Toen nu de Opperpriesters en Schriftgeleerden de ,' wonderen zagen, die hij deed, en ook de kinderen i in den Tempel hoorden roepen: Heil den Zoon Van 1 david! werden zij daar door ten hoögften ver: ftoord , (dat zij dit gehaat te vreugdegeroep ter eere i van jesus zoo nabij hoorden.) Hoort gij niet, ; vraagden zij, (met fchamperheid,) wat dezen roe; pen ? (deze vraag zou hem, den befcheidenflen onder i de menfchen, befchaamd maakenl) Ja; antwoordde i jesus. Maar hebt gij nooit de woorden (ps. : VIII: 3.) gelezen: Uit den mond der kinderen en zuigelingen zal ik mij lof bereiden? [Hier door beleed je sus andermaal, het gene i den Priesteren als lastering voorkwam , dat hij de i MESsias, of Zoon van david was,] [en dat j elk, die Hem in deze zijne betrekking erkent en I belijdt, Gode eere geeft. Al kenden nu mogelijk j deze kinderen jesus niet, zoo als wij Hem kenI nen, zij vereenigden zich toch met de Ouden , ln I Hem te eeren op hunne wijze: zij riepen Hem uit | voor dien Verlosfer , van wien zij hunne Ouders i zoo dikwijls hadden hooren fpreken. Ouders! Kin! deren! merkt dit op! God zelf, uw Vader, en jeIsus christus uw Zaligmaker, hoort ook gaarn 1 de belijdenis van Hem uit den mond van kinderen, i; Kinderlijke lofzang is ook Hem, die in den Hemel woont, welgevallig. Kwijt U dan Kinderen, om i vroeg jesus , uwen besten vriend , te belijden! KwijtU, Ouderen! om Uwe kinderen daar toe in ftaat te ftellen! H.] II. Deel. T mark.  ZCJO GEDENKWAARDIGHEDEN mark. XI: 18. luk. XIX: 47. 4*» Daar te boven leerde jesus nu daaglijks in den Tempel. Maar, de Hoogepriester, Wetgeleerden, en de Aanzienlijken des Volks, welke alles vernamen, wat er omging, ftonden hem (nu nog meer) naar het leven , (dewijl alles, wat zt] van hem hoorden, hen fteeds meer verbitterde. ) Evenwel konden zii geen middel uitdenken, om hem te vatten (hem met eenigen fchijn te vatten, om hem welvoeglijk uit de wereld te helpen.) Veel meer vreesden zij voor hem. Want al het volk hing hem aan, en was over zijne voordragt geheel opgetogen en verrukt. [Ook die genen onder het volk, welken hem niet voor den MESSias hielden, achtten hem nogthans hoog als eenen Profeet. Men kon hem dan niet vatten, zonder voor onrusten te vreezen.] [Zoo is de boosdoener vol onzekerheid en onrust. Zijne ontwerpen kosten hem veel kommer en zorg: en als ze uitgevoerd zijn, komen ze op naberouwen wroeging te ftaan. H. ] mark. XI: 19. i-UK' XXI: 37. 38. Zoodra het avond geworden was, ging hij,weder A» ftad uit. — Want over dag leerde hy in den Tempel; maar den nacht bracht hij op den Olijfberg door! Doch, als hij in den Tempel was, drong het volk bij hoopen op hem aan, om hem te hooren. [Hoe goed zou het wezen, indien hedendaags ook allerwege zulk een ijver onder de Christenen ware, om de leere van je sus te hooren; doch niet blootlijk te hooren, maar ook daar naar te doen!] ZES  uit het leven van jesus* 291 ZES EN NEGENTIGSTE AFDEELING. De leerlingen vinden desmorgens, (op denderden dag in de laatfte week,) den vijgenboom verdord, dien jesus vervloekt had. Petrus herinnering. Belofte van jesus aan de leerlingen over het wonder - vermogen van hun vertrouwen op God en zuiver gebed. J e s u s in den Tempel. Antwoord op de vraag der Priesteren en Wetgeleerden; waarom hij zoo eigendunkelijk in den Tempel handelde. Bittere waarheidaan deze Heeren, in de gelijkenis van twee zoonen. wien de Vader gebood, hem in zij nen Wijnberg te helpen, en van den verhuurden Wijnberg. matth. XXI: 20 — 22. mark. XI: 20—a9 tijd des wijn-oogst gekomen was, zond hij zijne bedienden tot deze wijngaardeniers, opdat zij zijn aandeel druiven ontvangen zouden. Maar de wijngaardeniers grepen hen , den eenen floegen , den anderen doodden, den derden rteenigden zij. Vervolgends zond de Heer des wijnbergs nog andere en meer bedienden af; maar met dezen handelden zij niet beter. Eindelijk zond hij zijn eenigen geliefden zoon aan hun af; dezen, dacht hij, zullen zij toch ontzien. Doch, toen zij den zoon zagen komen, zeiden zij tot eikanderen : deze is de erfgenaam, kom, laat ons hem dooden, dan is zijn erfgoed het onze. Vervolgends vielen zij op hem aan, wierpen hem den wijnberg uit, en vermoordden hem. — Wat dunkt u nu, hoe zal wel de Heer des wijnbergs, als hij zelf komen zal, met deze wijngaardenieren handelen? Hij zal deze booswichten, zeiden zij, op eene jammerlijke wijze ter dood laten brengen, en zijnen wijnberg aan andere wijngaardeniers verhuren , die hem vruchten ter rechter tijd (zonder tegenfpraak) zullen opbrengen. [Hierfpraken dus de Joodfche Overigheden het vonnis over zich zeiven uit. Want de geheele gelijkenis floeg op hen. Zij , deze Overigheden der Joodfche natie en kerk, waren het, aan welken God zijnen wijnberg te bebouwen, ] [dat is zijne Gemeente, H. ] [ met dat oogmerk toevertrouwd had, om over dezelve te waken, deugd en godzaligheid te verbreiden , deugdzame menfchen te vormen , en hem dus de behoorlijke vruchten van [al den arbeid, aan de oprichting dier Gemeente onder het Israëli tifche Volk bedeed,] [te leveren. Maar zij namen hun ambt niet tot Gods eere of tot welzijn hunner medemenfchen waar, zochten alleen hunnen hoogmoed en eigenbaat te voldoen. God zond van tijd tot  jjoo GEDENKWAARDIGHEDEN tot tijd zijne dienaren, de Profeéten, aan hun, welke naar de Godebehaaglijke vruchten vragen , het onbehoorlijke beftraffen, en hen aan hunnen fchuldigen pligt herinneren moesten. Maar aan deze ftoorden zij zich weinig, zij mishandelden hen niet zelden, of dooden hen zelfs wel. Eindelijk zond God zijnen Zoon, om hen tot hunnen pligt te rug te brengen. Maar wat doen zij nu? Ook voor dezen hebben zij geenen eerbied. Wel verre, van aan zijne heilzame"lesfen , beftraffingen en opwekkingen tot hunnen plicht gehoor te geven, vermoordden zij hem liever, dewijl zij geloofden , dat zij vervolgends, onverhinderd, met den wijnberg van God zouden kunnen handelen, zoo als zij wilden, des te ongeiloorder in 't bezit hunner zondige voordeden zouden blijven , -en hunne fchandelijke inzichten van hoogmoed en eigenbaat zonder tegenkanting völdoeH. Wat wonder dan, indien nu de Godlijke ftrafgerichten vreeslijk op hen losbraken, en Hij] [het opzicht zijner Gemeente aan anderen gaf? H.] ' [En dit vonnis moesten de aanzienlijke Joden over zichzelven vellen , zonder dat zij zulks in 't eerst dachten. Doch ten laatften, als jesus zich nader verklaard, en hen op den zin der gelijkenis opmerkzaam gemaakt had, zagen zij in, dat zij zeiven daarmede bedoeld waren.] [Zoo lang de fchuldige Mensch zich zeiven niet betrokken gevoelt onder de rechtvaardige •bedreigingen der Godlijke wet, keurt Hij za dikwijls billijk : maar als ze op hem zeiven zullen worden toegepast, dan'heeft hij verontfchuldigingen en uitvluchten gereed. De Farizeeuw ziet het kwaad a« den verdichten Wijngaardenier, maar in zich zel- vea  UIT HET LEVEN VAN JESUS. go* ven niet: Hij wil den Man, die zijn beeld is, ge* ftraft hebben, maar zich zeiven niet! Rampzalige verblinding ! Mogten wij toch recht en billijk oordeelen , en zoo ftreng over ons zeiven zijn , als wij 1 over anderen plegen te wezen! En, als ons een geI trouw Vriend, tot onze befchaming, het voorbeeld 5 van anderen voorhoudt, om ons er mede te zeggen , "t gene nathan aan david zeide : Gij zijt die l Man', laat ons dan toch, niet, gelijk de Farizeeu\< wen, ons verontfchuldigen , maar, met david, : ons zeiven veroordeelen , Gods ftraffen billijken, i zijne genade inroepen, en ons oprechtelijk bekee» nen! H.] Als zij er nu over nagedacht hadden , (op men I deze gelijkenis eigenlijk doelde, en wien hij door de ti huurers van den wijnberg wilde verffaan hebben,) ii zeiden zij : O dat gebeure toch nooit (dat wij ons \ aan de Godlijke gezanten zoo zeer misgrijpen zouden \ ÏDit geval is bij ons onmooglijk.) Nu zag je sus k\izn(met een ernjiigen veel' bet eekenend oog) aan, en i, zeide: Maar wat mogen dan wel die woorden zegigan (ps. CXVI1I: 22. „ De fteen, dien de bouw|„ lieden verworpen hebben, is de grondfteen van ,, het gantfche gebouw geworden; dit is van den „ Heere gefchied, en komt ons wonderbaar Voor." [Deze plaats haalde jesus aan, om den Joden ji te kennen te geven , dat hij zichzelven meende met 1 dien Zoon, die van de wijngaardenieren gedood was, | en dat het geval, dat zij voor onmooglijk hielden, 1 alleszins mooglijk zijn , en gebeuren zou, nadien 1 david reeds daar van voorzegd had , dat de bouwI lieden, (de Overigheden der Joodfche Natie en Kerk,) den  302 GEDENKWAARDIGHEDEN den fteen, (hem, den messias, van wien in deze plaats gefproken wordt,) verwerpen zouden, maar die naderhand, tot elks verbazing, de £rdndfteen, dat is het hoofd der Kerk zoude worden. ] Weet dan , dat het rijk van God, (tot uwe ftraf e,) van u genomen, en aan zulke volken gegeven zal worden , die zijne vruchten getrouwer zullen opbrengen. [De zin is: de voordeden, welke het rijk van den MESSias zijnen burgeren aanbrengt, zullen u ontnomen, en aan zulke volken gelchonken worden, die oprechter deugdzame daden , zoo als zij van echte burgeren van den messiüs te verwachten zijn, zullen uitoefenen. ] [Zoo ftrekt dan de Zaligmaker zijne verbloemde beftraffing ook uit tot het Joodfche Volk zelve, het welk zich even fchandelijk als de Beftuurders gedroeg, en geene Gode aangename vruchten voortbragt, tot belooning van al den arbeid, die er, door de oude Profeten, en nu laatst door johannes den Dooper en door Gods Zoon zeiven, aan hun verricht was. Hun lot zoude zijn, dat de Gemeente, thans in den Israëlitifchen ftaat gevestigd , onder andere Volken zoude worden opgericht. Die bedreiging is uitgevoerd. Er beftaat thans geene Joodfche Natie, die zeggen kan, onder ons is de Gemeente Gods. Wij, wier voorouderen, in jesus tijd, nog onbefchaafd en van de kennis deseenigen waren Gods verftoken waren , zijn nu, nevens andere Christen Volken , zoo gelukkig. Dank zij de Godlijke goedheid ! Maar, wat zal het zijn, bijaldien wij van deze voorrechten geen goed gebruik maken, niets  DIT HET LEVEN VAN JESUS. 503 niet waarlijk betere Menfchen worden, ter eere van God en christus leven? Wat zal het zijn, zo wij ons aan Gods Zoon vergrijpen, Hem verfmaden en als ten tweedenmale kruisfigen ? Wat zal het zijn , zo de Opzieners der Gemeenten traag, nalatig, baatzuchtig en heerschzuchtig worden ? Zal dan ook niet 1 de Gemeente uit ons Land verdwijnen en naar elders I verplaatst worden ? O GodI bewaar ons daar voor! | Laat de les van onzen Heer jesus christus li diepen indruk op mijn en aller harten maken , op dat 1 wij nog héden , terwijl wij zijne ftem hooren, bekennen en betrachten wat tot onzen vrede dient! H.J En wie op dezen fteen valt ( hier wees de Heiland li buiten twijfel op zichzelven,) zal zich aan denzelven 1 ftooten; maar op wien hij valt, dien zal hij verpletteren. [Wie zich aart mij en mijne leere ergert, die zal | deswegens fchade lijden ; maar de allergevoeligfte , I fchade zullen die genen lijden , die zich zoo haatI lijk en vijandig tegen mij en mijne leere bewijzen, 'I dat ik ftraffe oefenen moet. Men denke hier aan het fchriklijk lot der Joden.] [Men denke ook ■ i: aan zoo vele haatlijke en fchandelijke poogingen van :| ondeugende Menfchen, om onzen nooit volprezen •I Verlosfer, dien God zelf tot een Hoofd der Ge!'| meente, en tot zijnen Medebeftuurder der wereld >| verheven heeft, tefmaden, en den eerbied te ontl-| vreemden, welke Hem de Christenheid, gedurende ai agttien eeuwen, bewezen heeft. Ach! die ongeluk,1 kigen! De getergde jesus, die hen nu nog draagt, tl en  S°4 GEDENKWAARDIG» EDE en boven hunnen laster verheven is, zal hen eens, zo ze niet met paulus zich bekeeren, moeten verpletteren! Het akelig uiteinde van eenen voltaire en bahrdt ftrekke de nog leevenden ten fpiegel! En wij, die den Heere die ons gekocht heeft, niet willen verlochenen , wij moeten ons in ons g'eloof fterken, en, al zien wij nog zoo veel vijandfchap tegen den van God gezalfden Koning woeden, ons gerust ftellen met de gedachte, dat Hij toch van duizenden in Hemel en op aarde eere krijgt en eeuwig hebben zal, en dat eens alle vijanden onder zijne voeten zullen gelegd worden. Ondertusfchen, Welzalig zij, die, naar zijn reine leer, in Hem hun heil, hun hoogst geluk befchou. wen: die Sions Vorst erkennen voor hunn' Heer! . Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen, ps. II: 7- H.] Thans merkten de Opperpriesters en Farizeën, welke deze gelijkenis aanhoorden, ten vollen, dat dit alles op hen gezegd was. Zij dachten daarom, ( door moord- en wraaklust ontvlamd, ) op middelen, hoe zij hem, hoe eer hoe liever, in hunne magt bekomen mogten; maar zij vreesden voor het volk, dat hem voor eenen Profeet hield. QZij zouden hem anders op ftond gegrepen hebben.) Zij lieten hem dan voor ditmaal gaan, en gingen heen. [Wederom een blijk van de uiterfte verblinding en verhardheid 1 Waarom kenden ze toch Gods Zoon niet, die zich zoo kenbaar maakte? God beware ons, zeggen ze, dat wij zijne gezanten zouden dooden ! en op het zelfde oogenblik gaan ze zwanger van dien moord! — Zoo koomt de Mensch, die zija  uit het leven van jesus. 3<5£ zijn geweten verkraeht en der waarheid gehoor geweigerd heeft, allengs tot het uiterfte. Ook dit is ter onze waarfchouwing gefchreven ! Die meent te ftaan, zie toe, dat hij nietvalle! H.] ZEVEN EN NEGENTIGSTE AFDEELING. Gelijkenis van het groote gastmaal, het welk een Koning ter eere van zijnen Zoon aanricht, maar hetwelk van de eerst genodigden verfmaad wordt. matth. XXII: i —14. I esus ging hier op verder voort, zich van gflij: kenisfen in zijne voordragt te bedienen. Met het ; hemelsch Koningrijk, zeide hij, is het even zoo ; gelegen, als met een gastmaal, hetwelk een Koning : ter eere van zijnen Zoon, ( dien hij het rijk wilde overdragen,) aanrichtte. Hij zond dan zijne beI dienden tot de genen, welke te voren reeds genodigd waren, om hen tot het gastmaal te roepen. I Maar zij wilden niet komen. Daar op zond hij nogJ maals andere bedienden uit, en liet den genodigden ,1 zeggen: dat hij zijne osfen en mestvee reeds had l laten (lachten, en dat alles bereid was, zij konden ''ï dan op de maaltijd komen. Doch ook hieraan fioor•I den zij zich niet; maar de dén ging op zijnen ak\\ ker ; de ander tot zijne handteering; fommigen eij grepen zelfs zijne bedienden, die zij befpotten en . II. Deel. V dood-  §o6 GEDENKWAARDIGHEDEN doodden, Als de Koning dit hoorde, werd hij zeer vertoornd, zoo dat hij thans zijn krijgsheir uitzond, deze moordenaren ombrengen , en hunne ftad in brand liet rteken, Vervolgends zeide hij tot zijne dienaren: het gastmaal is wel bereid, maar den genodigden waren hetzelve niet waardig. Gaat dan henen op de ftraten, en nodigt (anderen) wien gij flechts vindt. [Wie bedenkt , dat de menfchen in het Oosten zeer gastvrij zijn, en vaak armen en reizigers onthalen , en aan dezelven het geheele overfchot van hunnen disch overlaten, gelijk de reizigers nog verzekeren, zal dit min vreemd vinden,] Dit deden de dienaars, en brachten alle de genen te famen, die zij flechts aantroifen, kwaden en goeden , zoo dat de eetzaal heel vol wierd. Als nu de Koning zelf binnenging, om de gasten te bezien, zag hij eenen mensch , die geen feestgewaad aan had, SMu zeide hij tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen, zonder een feestgewaad aan te hebben? [Men behoort luer weder te weten , dat in het Oosten elk, die de eere heeft, om voor eenen Vorst te verfchijnen, te vooren een ftaatzijkleed , (hedendaags Kaftan genoemd,) ontvangt, hetwelk hij eerst aantrekken moet, eer hij aan den Vorst voorgefteld wordt. Weigert hij dit, en verfchijnt hij evenwel, dan wordt het als, de grootfte belediging aangezien , j die onfeilbaar zijne ongenade na zich fleept. Dus had deze mensch zich hier aan deze misdaad fchuldig gemaakt.} Poel  UIT IIET LEVEN VAN JESUS. 30/f Doch hij verftomde, (dewijl hij zich nergens mede ion ver'óntfchuldigen.) Hier op gebood de Koning zijnen bedienden: Bindt hem handen en voe\\ ten, en werpt hem buiten in de uiterlte duisternis. Daar zal weeklagen en tandengekners wezen. [De Oosterlingen richtten hunne gastmalen gewoonlijk 's avonds aan , om dat het 's middags te heet is. buiten de eetzaal , die met vele lichten [ verlicht is, is alles duister. De wil des Konings was derhalven , dat de ongehoorzame van de vreug» de van het gastmaal verwijderd, en in dc duisternis I gebracht zou worden, daar berouw, nijd, en wan* | hoop hem kwellen zouden.] Want velen zijn geroepen , maar weinigen zijn 't uitverkozen. [Velen waren genodigd, maar weinigen behoorden I tot die uitgelezene, welkende Gastheer als zijne uiti verkorene vrienden kon erkennen. Want de eerstgenodigden verfmaadden Hem, door niet te komen. En onder de laatstgenooden, die kwamen, was er nog i zelfs de één of ander, die Hem fmaadde, door zijn gantsch onbetamend en ondankbaar gedrag. H.] [De zin en toepasfing dezer gelijkenis is wederom gemaklijk. (Verg. het aangetekende op luk. XIV: 16 —24. bladz. 103 —105. H.) De Joden weiden het eerst tot deelgenootfchap aan de gelukzaligheid, van God door zijnen Zoon bereid, genodigd. Dit gefchiedde voorlopig door de Profeeten, en ten laatften j door johannes. Maar deze allen werden, met ; onbegrijpelijke ligtzinnigheid en wereldsgezindheid, V1 ver»  Den*ïiï? 'aanboden, vraagde hij hen: wiens.beeld en naam. ftaat daar op? Des Keizers; geeft dan, Vervolgde hij, den Keizer, dat des Keilers is, en Gode, wat Godes is. [De Joden hadden zich, door hunne zonden* zeiven in de magt der Romeinen gebracht; zij hadden Romeinfche Munten aangenomen, en erkenden daar door zelve, dat ze niet meer een vrij en onafhanglijk volk waren- Zij waren dan ook fchuldig de fchatting te betalen, en, in het algemeen, behoorlijke onderwerpingtebewijzen. Dit geeft jesuS te kennen , met te zeggen: 'geeft Caefar, wat Caefar toe koomt! Maar, er bijvoegende, geeft Gode, wat Gode toekoomt! leerde Hij er mede, dat ze, niet alleen ook dat geven moesten, wat ze als tempelfchatting aan God fchuldig waren, maar ook in het algemeen, dat de onderdanigheid aan Caefar geene inbreuk behoefde of behoorde te maken op den eerbied en de gehoorfaamheid, welke ze , als eeli Volk van God, Gode fchuldig waren. H. ] En zij konden hem ïn Zijne reden voor het volk niet vangen. Zij verwonderden zich over zijn antwoord , zwegen , en gingen befchaamd heen. [Hoe heerlijk groot vertoont zich hier jesus in zijn fpreken en doen! Hij doorgronde het hart, eok der listigfte en meest vermomde menfchen. — Hij laat zich door geene vleierij verfchalken , en zijne eigenliefde niet kittelen. Hij ontwijkt voorzichtig de laeen van hovelingen en geveinsden. Hij ° • doet  I ÜIT KET LEVEN VAN JESUS.' gl^ ^oet dit evenwel niet ten koste van een goed geweten, en fielt zich, in den ftrijd met dezcfnooden, Sliet aan hun gelijk in veinzerij. Hij leert met kracht en ernst allergewichtigfte waarheden. f]jj ontdekt en befchaamt, met wijsheid en kloekmoedigheid , fchijnvrienden van God en het Volk. — Waarlijk, de Hcrodiantn hadden het recht, en ondervonden het zelve tot hunne befcharhing: jesus leerde de zuivere waarheid , en fchikte zich naar de wanbegrippen van menfchen niet. Hij is deswege ons volkomen vertrouwen waardig ; en wij moeten hem hooren en gelooven, en, als het de waarheid geldt, ook zoo rond fpreken als Hij* O dat Uwe wijsheid, Uwe ernst, groote j e s u s l ook ons beftuurde, om voorzichtig als (langen, oprecht als duiven te zijn 1 Daar is ons alles aan gelegen: want Hij, die ons in het harte ziet, zal eens, zonder aanneming des perfoons, uitfpraak over ons doen; en dan zal het zijn, of, gaat weg van mij gij geveinsden ! of, koomt , gij oprechten, reinen van harte, beërft het hemelsch koningrijk. H. ] [In het bijzonder beveelt christus hier ook,' dat wij de Overigheid geven zullen, wat haar toekomt, en wat zij naar haren aart, gefteldheid, inrichting, en magt, met recht van ons vorderen kan* Trouwens zij is van God verordend, en met magt en gezag voorzien, om als zijn Stadhouder voor het algemeeiie welzijn te zorgen; den ftaat voor in - en uitheemfche vijanden te befehutten; het gezag van weldadige en het algemeene best bedoelende wetten te handhaven ; rust, orde en veiligheid allerwege te bevorderen j bij de groote verfchillend- heid  §té gedenkwaardigheden' heid der menfchen in gezindheden , neigingen, efi handelingen, nogthans alles tot één doel, het algemeen best, te richten; met één woord, om ware Vaders en Weldoeners van het volk in 't klein te zijn, zoo als God het in 't groote is. Aan deze weldadige inrichting derhalven hebben wij het te danken, dat wij een gerust en ftil leven leiden , onzen Godsdienst vrij en ongeftoord uitoefenen , ons beroep veilig waarnemen, en duizend aangenaamheden en genoegens fmaken kunnen , die het maatfchappelijk leven aan vreedzame en eerlijke burgers aanbrengt. Geen mensch mag derhalven wenfchen , jn eene wetloze vrijheid en zonder Overigheid te leeven. Zij' is , bij den tegenwoordigen toeftand vart het menschdom , tot het algemeene best volftrekt onontbeerlijk. Dat wij haar dan dien eerbied en die gehoorzaamheid bewijzen, welke haar als Gods ordening toebehoort ; dat wij ons hare wetten en fchikkingen , die zij ten beste des Lands maakt, laten welgevallen, en haar de fchuldige lasten geern en gewillig opbrengen, die haar, ter bereiking van die oogmerken , onontbeerlijk zijn! Dat wij in onze voorbiddingen beftendig aan haar gedenken, volgens paulus les i tim. II: i. - Verg. ook rom. XIII: 1 — 7. Geeft dus den Keizer, wat des Keizers is! Maar ook Gode moeten wij geven, wat Godes is. Hem behoort alles wat wij hebben. Wij moeten het derhalven gemoedlijk en tot zijne eere gebruiken. Hem behoort ook de grootfte eerbied, liefde, vertrouwen, gehoorzaamheid. — En deze pligten zijn wij hem beftendig, en ten allen tijde, zonder dat zich ooit iemand daar van mag uit-  uit het leven van jesus. 317 Uitzonderen, verfchuldigd. Zij vloeijen voort uit de volkomene verpligting van het fchepzel omtrent den Schepper, van den knecht jegens den Heer, van den Onderdaan der wereld omtrent den Koning aller Koningen, en den Heer aller Heeren. Zelfs de Grooten dezer aarde, zelfs de Koningen en Vorften, moeten hunne kroonen, fcepters, purper, heerfchappij en alles aan de voeten nederleggen van hem, wiens knechten en vafallen zij zijn, en die hen eens tot rekenfchap en vei antwoording roepen zal. Zij moeten Gode geven, wat Godes is.] NEGEN EN NEGENTIGSTE AFDEELING. De Sadduceën leggen jesus ook eene proefvrags voor, betreffende de op/landing in het toekomende leven, welke hij, met de uiterfte voldoening van het aanwezende volk, beantwoordt. Nieuwe vraag van eenen Wetgeleerden, welke het grootfle gebod zij? jesus beantwoordt die, en feit ^«Farizeën ook eene vraagvsor over de afkomst van den m. e s s i 2 s. [A-Je gezindte der Sadduceën , van welke wij I. Deel, bladz. 69. gefproken hebben, was wel op verre na niet zoo vijandig tegen jesus gezind ah de Fa-  St8 gedenkwaardigheden Farizeën.'] [Evenwel zij waren ook geenszins zijne vrienden, konden zich met zijne ftrenge Zedekunde niet veréénigen , en vonden het gezach, dat hij bij velen had, aanftootlijk. H,] [Zij meenden hem thans, met eene moeilijk fchijnende vraag in de engte te zullen brengen, en daar door aan hunne leerftellingen aanzien te zullen geven. ] matth. XXII: 23-37- mark. XII: 18-27. luk. XX: 27 —4°- nn diselfden dag kwamen ook de Sadduceën, wette de opftandin! der dooden lochenden, tot hem. [Hemel! hoe treurig zou het dan zijn, een mensch te wezen, indien deze leere waarachtig ware l indien wij geen toekomend leven te wachten hadden. Gepijnigd door het onverwinlijk verlangen om te blijven leven , en met het zeker vooruitzicht van eene aanftaande vernietiging, zouden we ongelukkiger zijn, dan de dieren zelve. Maar, neen, van mijnen goedertieren Schepper , die eene zoo lterlte drift, omteleeven, om eeuwig gelukkig te leeven , in mijne ziel geplant heeft, vertrouw ik, dat hij mij miin leven, niet voor een zoo kort oogenblik, en tot mijne kwelling, maar voor eenc» — &~ lukkisen ftaat, voor de Eeuwigheid, zal gegeven hebben. Zal wel de groote Schepper, wiens magt, goedheid, en wijsheid, in elk zijner fchepzelen zoo zichtbaar is, zijn edelst fchepzel, waar aan hij zoo groote vatbaarheden en vermogens gegeven heeft, *° dan  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 319, dan weder vernietigen, wanneer het naauwlijks begonnen heeft, dezelven recht te gebruiken, en in Hem en de deugd vermaak te vinden! Zal hij den mensch, die verre of na met de wonderen zijner mig* nog zoo bekend niet is, als bij wenscht, die eerst begint de eerfte letteren van zijne groote aanbiddenswaardige eigenfchappen , en de gefchapeiiheid zijner bewonderenswaardige wereld, te leeren, die, doordrongen van het gevoel zijner grootheid, eenen onleschbareii dorst in zich ontwaart, om hem fteeds meer van nabij te leeren kennen, en die nog, ten opzicht van vele twijfelingen en duisterheden, grooter oplosflngen wenscht te hebben; zal hij dien zoo onvoldaan en onverzadigd uit het getal der leevenden wegftooten,om hem aan eene eeuwige vernietiging over te geven ? Neen , dat is ten hoogften onwaarfcbijulijk. Evenwel, de voilé zekerheid, dat het aan het graf met ons niet gedaan zal wezen, geeft mij mijn Verlosfer, Deze heeft eerst het leven en de onverderflijkheid, door zijn Euangelie, recht in 't licht gebracht, en daar door aan onze deugd, rust, en "tevredenheid de vastfte fteungronden gegeven. Elke> zijner onderwijzingen, in eene voor mij zoo gewigtige zaak, behoort mij derhalven lief en dierbaar te wezen.] Dezen (de Sadduceën ) fielden hem dan de volgende vraag voor: Meefter, moses heeft bevolen 5 mos.^xv : 5. enz.) wanneer iemand zonder kinderen fterft, zoo zal zijn broeder deszelfs weduwe trouwen , om zijnen broeder nakomelingen te verwekken , ( opdat zijn ftam voortgeplant en 'het erfgoedmi denzelven bewaard kunne blijven.) Nu waren erbij  320 GEDENKWAARDIGHEDEN W? ons zeven broeders. De eerde trouwde, en liet, dewiil hif geene kinderen had, de weduwe aan zij^broeder na. Dit gebeurde ook bij den tweeden , E derden , en dus tot den zevenden toe. Na allen flXf' eYndeliik ook de vrouw. Indien er nu eene opftanding d dooden is, wien van de zeven zal dau -deze "rouw toebehooren ? want zij hebben ze allen gehad. r Deze tegenwerping zou eenen Farizeer allezins in verlegenheid gebracht hebben. Want dezen verbeeldden zich het leven na den dood heel zinlijk, en juist zoo als het tegenwoordige. De Sadduceên meenden dan, dat jesus , van wien zij wisten, dat hij ook • eene opftanding en een leven na dit leven leerde, even zulke zinlijke denkbeelden van de opftanding had; zij dachten hem derhalven in deze-leere eene ongerijmdheid aan te wijzen.] r te sus antwoordde: gij dwaalt, dewijl gij niet " genoeg met de fchrift bekend zijt, (die van de opflnndLren een eeuwig leven , maar in eenen geheel ilteLTn^preelS noch ook van de Almagt van God een recht denkbeeld hebt. [Gebrek aan kennis van de geopenbaarde leere, en derzelver waren zin, is gemeenlijk de oorzaak van bet ongeloof en de twijfelingen tegen dezelve. Ontallijke malen heeft men aan de Heilige Schnlt te last gelegd, waar van zij geene letter leert; of haar beoordeeld, naar het gene men, uit een misverftand van hare leere, of uit bloote willekeur, in het heerfchend famenftel der Kerk aangenomen heeft. Uaar uit moesten dan zekerlijk ongerijmdheden voortkou men,  uit het leven van jesus. 32f tiien, die aan velen gelegenheid gaven, om het geheel in twijfel te trekken. Dus gaven de zinlij'ke I Voordellen, welke de Farizeën en Joodfche Godsgeleerden zich van het toekomende leven maakten, aan de Sadduceën gelegenheid , om hetzelve geheel te lochenen. Deze laatften ontbrak het intusfchen ook aan de rechte denkbeelden van Gods Almagt. 'i Zij' dachten , het gene zij niet begrijpen konden , dat was onmooglijk, dat kon God ook door zijn» Almagt niet tot ftand brengen.] [Om dan bewaard te worden voor het ongeloof der hedendaagfche Sadduceën, die de gewichtigfte waarheden, ons door I Godlijke openbaring bekend geworden, lochenen en 1: miskennen, is het nodig, eerbiedig te bewonderen i de magt en wijsheid van God, die alle onze bevatting ji oneindig te boven gaat; verder ons op goede gronj| den te overtuigen van de Godlijkheid der Heilige I Schriften, hare uitfpraken wel te verftaan, en bij | dezelve geene menschlijke uitvinding te voegen, of i van de hedendaagfche Farizeën aan te nemen. En , I worden wij geroepen , om van de waarheden des |, Christendpms te getuigen bij tegenfprekers of twij! felaars, wij moeten dan ook rondborstig de dwaling |te keer gaan, hare bronnen aanwijzen, hare ongeIrijmdheid uit de Heilige Schrift aanwijzen, en hier in met de wijsheid en gematigdheid van onzen Heer len Meester zoeken te verkeeren. H.] ƒ Het huwlijken, (vervolgde jesus, behoort alleen voor de kinderen van dit leven. Maar bij de : genen , welke waardig zullen wezen , om het toeko*'?ei'r levvn te verkrijgen, en die daar toe van den £ "Pfiaa" > zal het huwlijk geene plaats meer vinJI. Deel. X den,  g2i GEDENKWAARDIGHEDEN den. Want zij kunnen niet meer fterven, (het Welk het huwlijk geheel onnodig maakt,) maar zij zijn den. Engelen van God gelijk , (en zullen dus ook eene geest lijke edeler natuur, vrij van menschlijke zinlijkheid, ontvangen,) en zij zijn, na de opftanding uit de dooden, als de kinderen van God, (dat is niet meer kinderen der aarde en der zinlijkheid, maar als de Engelen, in eenen voortreftijken zin, Gods kinderen, en hem gelijkvormig.) Doch, dat de dooden opftaan zullen, (of dat er een leven na dit leven is,) daar van geeft reeds moses in de plaats van den braambosch (2 mos. III: 6.) een' wenk, wanneer hij God fprekend invoert: Ik ben de God van abraham, de God van isaak, en de God van jakob» Nu is God geen God der dooden, maar der leevenden; hem gevolglijk leeven allen. [Het bewijs voor de opftanding der dooden, of eigenlijk voor de onfterrlijkheid der ziel, (want dit onderfcheidden de Joden niet, en wie het ééne bewees, bewees bij hen ook het ander:) daar jesus zich tegen de Sadduceën van bediende, was doorflaande eh blijkbaar, en juist zoo gekozen, als het bij zijne partijën, welke de Schriften van moses als Godlijk aannamen , het meest uitdeed. —1 God zeide ééns tot moses: Ik ben de God van abraham, isaak, en jakob , dat is , Ik ben hun belooner, hun weldoener, op de uitmuntendfte wijze, (vergeh 3 mos. XXVI: 12.) Maar nu waren deze mannen xeeds voorlang geftorven, toen hij dit zeide, zij hadden ook in dit leven boven anderen geene zoodanige genadebewijzen genoten, die hen , overëenkomftig deze heerlijke belofte-, boven alle andere menfchen kenmerkten, en ajs de lievelingen Gods voorftelden, Vele Godlozen en heidenen van hunnen tijd leefden ira  UIT HET LEVEN VA» JESUS. 32g Jn het aardfche nog veel gelukkiger dan zij, en ge. leken daarom meer dan zij, lievelingen der Godheid. Gevolglijk moeten deze Vaders, na hunnen ligchaamüjken dood , nog voortleeven, om in dit tweede leven de kenmerken van Gods genade in hooger graad te genieten , en die beloningen eerst te bekomen, die God bun daar, op eene zoo uitftekende wijze, belooft. Dit is ongeveer de wijze van befluiten, van welke jesus zich hier tegen de fpitsvinnige Sadduceën bedient, om hun de voortduring van het leeven na den dood te bewijzen, en die hen geheel tot ftilzwijgen bracht. — Doch aan ons, Christelijke Lezer, geeft de bloote verzekering van jesus, dat er een toekomend leven is, en dat hij ons tot hetzelve opwekken zal, de troostrijkfte en voldoendfte zekerheid, ten aanzien van deze gewigtige waarheid. "Want , nademaal hij zelf van de dooden is opgeftaan, en zich als den Zoon van God , van den Hemel gezonden, bewezen heeft, wiens leere en beloften onfeilbaar zijn, zoo mag bij ons in dit gewigtig punt volftrekt geen twijfel meer overblijven.] [Sta dan vast in Uw geloof: daar is een leeven na dit leeven; bij den dood fterft niet de geheele mensch ; dat leeven is voor hun, die hier, met abraham, i s a a k en jakob, op Godvertrouwen en Hem gehoorfamen, een zalig leeven , een leeven als der Engelen. Troost U dan, Christen! onder de moeilijkheden en fmarten van dit leeven ; wapen U tegen de verfchrikkingen des doods, met het geloof aan Hem, die voor U geftorven en opgewekt is , en om wiens wil God uw God en Vader is: die, gelijk Hij christus heeft opgewekt, zoo ook uwe Iterllijke lichamen zal X a lee-  '^24 GEDENK WAARDIGHEDEN leevendig maken, door den Geest, die in U woont.-5 Houd intusfchen onder het oog, dat het volgend leeven van eenen gantsch anderen aart zal zijn, dan het tegenwoordige is l 't Zijn goederen en gemetigen van edeler aart, redelijke, wijze, heilige menfchen waardig, Gode gevallig, als die der Engelen. Aan zoodanige moet Gij hier dan ook fmaak beginnen te krijgen, en zoo zoeken de dingen die boven zijn. — Hier leeven we in eene Maatfchappij, welke gedurig verwisfelt, in welke we heden tot onze blijdfehap menfchen zien geboren worden, maar morgen tot onze droefheid menfchen zien wegfterven. Dat zal in de volgende famenleving zoo niet zijn; daar zullen de deelgenooten der zaligheid beftendig bij elkander blijven; de Christelijke huisgezinnen en,famihen niet gefcheiden worden. Dit moet ons troosten over het verlies van ware Vrienden, die in den Heere fterven; het moet ons dringen, om malkander op te leiden voor de beter en beftendiger Maatfchappij, om hier als Echtgenooten zoo te leeven, dat onze verbintenis niet flechts voor weinige jaren zij, en pm kindereu voor den Hemel te kweeken, op dat ze ons eeuwig tot blijdfehap zijn. H. ] „ Hier op zeiden eenige van de Schriftgeleerden, dat dit voortreflijk gefproken was. Maar het volk, dat hem hoorde, was vol verbazing en verwondering over zijne reden. matth. XXII: 34-40. mark. XII: 28 — 34- Als nu de Farizeën zagen, hoe j e s u s de Sadduceën tot ftilzwijgen gebracht had , zoo gingen m  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 325 bij eikanderen, (deels, om zich te verheugen, dat de Sadduceën, hunne partijen, ééns in 'tnaauw gebracht . waren, deels, om te raadpleegen , hoe zij nog eene moeilijke vraag hem wilden voorleggen. ) En één onder hen, een Wetgeleerde, die den twist met de Sadduceën aangehoord, en zich in het gepaste antwoord van jesus vermaakt had, trad thans tot hem, en deed hem, om hem op de proeve te ftellen, (hoewel met geen zoo fnood doel, en met meer leergierigheid , dan zijne Ambtgenoten,) de vraag: Meester! welk is het grootfte gebod in de wet ? ( Deze was ééne van htmne^ geleer dfte verfchilvragen, die tot vele twisten aanleiding gaf; de één meende , het gebod van de offer'dnden; een ander , het gebod van den Sabbath ; een derde, dat der befnijdenis enz.) jesus antwoordde hem, het eerlle en grootfte van alle geboden is : Hoor Israëli De Heere, onze God, is een eenig God; en, gij zult den Heer uwen God liefhebben van gantfcher harte, met geheel uwe ziel, van gantfcher gemoede. en met alïe uwe krachten (dat is, rechthartelijk, oprecht, onverdeeld, zoo dat God en zijne gunst u hoven alles ga, met infpanning van alle uwe krachten, om deze liefde te bewijzen , en beftendig en onveranderlijk, tot den dood toe,) dit is het eerfte en gewigtiglte gebod. Doch het tweede is daar aan gelijk: gij zult uwen naasten liefhebben , als u zei ven. (dat is met hem zoo handelen, als gij zelf wenscht behandeld te worden. H.) In deze twee geboden is de hoofdfomme der gantfche wet en der Profeeten , (alles, wat moses en de Profeeten hebben voor gefchr even , koomt hoofdzakelijk hier op uit.) [jesus brengt dus alle pligten der menfchen, welker menigte en moeilijkheid de Joden zoo bekommerde , als 't ware tot eenen eenigen : Hebt God lief van gantfcher harten en uwen naasten als uzelven. Hierop koomt alles neêr, wat Hij hun , die Hem X 3 gs«  326 GEDENKWAARDIGHEDEN gelooven, en zelf, en door den dienst zijner Apostelen , heeft voorgefchreven te doen. Het gebod , God lief te hebben , is daarom het grootfte en gewigtigfte van alle geboden, dewijl hij, die God van harte liefheeft , ook alle de overige pligten jegens God , jegens zich zeiven en zijnen „aasten vervult. Eene echte liefde tot God ftelt ons in ftaat, en fpoort ons aan, om alle en elk gebod Gods , zonder uitzondering, geern en gewillig waartenemen. Wien derhalven deze liefde ontbreekt , dien ontbreekt de eerfte en voomaamfte kracht, om goed te doen. Daar is bij hem geene waare deugd, en geene oprechte pooging, om den wil van God in alle ftukken en ten allen tijde te volbrengen. Hoe zeer behoorden wij het dan niet op oprechte liefde tot God gezet te hebben, en onze harten fteeds meer en meer in dezelve te fterken , door de befchouwing zijner beminnenswaardigheid, zijner heerlijke eigenfchappen, en onmetelijke weldaden, met welke hij ons overlaadt! Want hoe nader men God leert kennen, des te meer moet men hem liefhebben. En , wat kan billijker zijn, dan God lieftehebben , die ons eerst liefgehad heeft, die ons zondige en onwaardige menfchen in zijnen Zoon zoo onuitfpreeklijk liefgehad heeft, en die, ten bewijze dat wij hem lief hebben , geenen zwaren dienst, maar enkel zulke handelingen vordert, door welke wij ons zeiven en anderen gelukkig maken ! o Christen! laat ons verbazen, aanbidden en herhebben ! Laat ons hem liefhebben , van gantfcher harte liefhebben, die ons eerst, die ons zoo teder, zoo onuitfpreeklijk liefgehad heeft! Maarj  UIT HET LEVIN VAN JESUS 3«7 Maar, dat jesus het gebod, om den naasten, dat is, alle menfchen, vrienden en vijanden, als ons zeiven, en ais 't ware, als ons tweede ik, lieftehebben , gelijk gefteld heeft aan het gebod , om God lieftehebben; dit behoorde ons toch dit gebod recht gewigtig te maken. Trouwens, eene ware, zuivere , en belangeloze liefde des naasten is het fterkfte bewijs, dat wij God liefhebben; en zonder deze, zonder hem in zijne zichtbare beelden lieftehebben , kan er geheel geene liefde tot God plaats hebben,volg. ijoh.IV: 20, 21. Verg. ook matth» i IX: 13. XII:7. XXIII: 7. jak. I: 26. enz.] De Wetgeleerde antwoordde hem: Meester, gij 1 fpreekt voortrtflijk, en naar waarheid! want daar is maar één God, en buiten hem is er geen, en hem lieftehebben van gantfcher harte, met het aantfche gemoed , en met de gantfche ziel, en uit alle krachten, en zijnen medemensen als zich zeiven, is meer, ( moet gewigtiger en Gode behaaglijker zijn ) dan alle offers en brand-offers. Als jesus 'het verftandig antwoord van dezen man hoorde, zeide hij tot hem : gij zijt niet verre af, van het Koningrijk van _ God. (Met zulke gevoelens zult gij fpoedig een waardig Lid van dit Koningrijk worden. M. ) Wij zien, in het voorbeeld van dezen Wetgeleerde, dat er geene klasfe, geen genootfehap van men. fchen zoo verdorven is, of er kunnen nog goede en eerlijke lieden onder wezen;] [en dit moet ons , te rug houden van een voorbarig en partijdig oordeel tegen enkelde perfoonen, die tot zekere partij behooren ; veel eer moeten we het goede in elk opI merken en prijzen , gelijk de Heiland deed. En X 4 daas;  '3 2.8 gedenk waardigheden daar je sus reeds zoo zeer zijn genoegen toonde over de gevoelens van dezen Man , hoe aangenaam moet het Hem dan niet zijn, wanneer wij, naar zijne lesfen, uit ware overtuiging zijne heilzame geboden zoeken te betrachten. Hi] [Eindelijk merke men nog op, dat deze Farizeer jesus met een leergierig waarheidlievend hart vraagde, zoodat hij 's Heilands antwoord terftond als waar erkende. Maar deze goede hoedanigheid ontbrak aan zijne ambtgenoten, en daarom geloofden zij ook niet, wanneer jesus de waarheid voordroeg. Dit is gemeenlijk het geval bij de ongeloovigen en twijfelaren in den Godsdienst. Het is hun niet om de waarbeid te doen, welke zij anders zeker vinden zouden , indien zij ze met een oprecht hart zochten. Zij willen niet gelooven , en daarom gelooven zij niet. ] matth. XXII: 41 — 46. mark. XII: 35 — 37» luk. XX: 41 — 44. Terwijl nu de Farizeën, in den Tempel, alwaar »esus leerde, nog om hem (tonden. Helde hij hun ook eene vraag voor. Zeg mij toch uwe gedachten , zeide hij, van den MESSias? — Wiens zoon is hij? [Hoe min jesus anders gewoon was, dergelijke vragen , op de wijze der Farizeën , voorteftellen, en over waarheden van den Godsdienst vruchtloze twistreden te beginnen, echter wilde hij ditmaal, daar er velen van dezelven in den Tempel bij een waren, ééns eene tegenvraag aan hun doen, om  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 329 te toonen, hoe weinig zij, in den grond, van den beloofden mess ia s wisten, hoe weinig ze nog de leer der Profeten verftonden. Trouwens, hier uit ontftond ook hun ongeloof; en zouden ze nog tot betere gedachten komen, zij moesten op deze hunne onkunde oplettend gemaakt en van hunne verwaandheid te rug gebragt worden. Daarom droeg dan ook de Heiland hun thans de vraag voor: Wiens Zoon is de messiïs?] Zij antwoordden: davibs. [Dit antwoord was wel overeenkomftig met de Profeetifche Schriften, welke van den messüs, ' als eenen nakomeling of Zoon van david, gefproken hebben. Maar de Joden dagten , bij dezen naam, Hechts aan eenen, hoewel zeer magtigen en gelukkigen, echter blooten nakomeling van david in den gewoonen zin. Jesus wilde hen daarom, thans op de hooger natuur , en den hooger oorfprong van den MEssias oplettend maken.] Maar hoe, vervolgde hij (toen), noemt hem dan D a v 1 d , inde geestverrukking, zijnen Heer, wanneer hij (ps. CX: 1.) zegt: „ De Heer heeft gefpriken tot mijnen Heer, (den m$s siast) zit aan mijne rechtehand, (wees de Koning en beheerfcher van mi]n rijk, de naaste aan mij,) tot ik uwe vijanden volkomen aan u onderwerpe." Indien nu david hem zijnen Heer noemt, hoe kan hij dan entel' (gelijk gij zegt) zijn Zoon zijn? (HU moet derhalven nog veel meer zijn. Vffitnt geen Koning pleeg zijnen Zoon of nakomeling zijnen Heer te noemen, of met zulken eerbied van hem te fpreken.^} En niemand kon hier op antwoord gevt;n. Vin X 5 dien  3gO GEDENKWAARDIGHEDEN dien tijd af ondernam niemand meer hem zulke listige vragen voorteftellen. [Jesus bewijst hier zelf zijne verhevene waarde als messias, daar God hem tot Opperhoofd en Regeerer van.zijne kerk aangefteld heeft, en over het geheel zijnen hoogeren bovenmenschlijken oorfprong, tegen de Farizeën, op eene voor hun zeer blijkbare wijze. Ook ons mag, na zoo vele duidlijke getuigenisfen, welke ons van Godswege zijn gegeven, niet de geringfte twijfeling meer, omtrent de°hoogheid van zijn perfoon , overblijven: ] [ en , fchoon wij deze verborgenheid der Godzaligheid niet doorgronden , wij moeten evenwel, op zulk een Godlijk gezach aangaande, de zaak, zoo als ze ons in het Evangelie geopenbaard is , gelooven, en, op die gewichtige vraag: wat dunkt U van den christus? wiens Zoon is Hij? oprecht andwoorden: „wij hebben Hem gevonden in jesus van Nazareth , die wel naar het vleesch is davids Zoon, maar naar den Heiligen Geest, die in Hem is, krachtiglijk bewezen is te zijn Gods eigen, eeniggeboren Zoon, door welken Hij ook de wereld gemaakt heeft, dewelke, alzoo Hij is het affchijnfel zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte beeld zijner zelfftandigheid, en alle dingen draagt door het woord zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door zich zeiven te wege gebragt heeft, is gezeten aan de rechtehand der Majesteit in de hoogfte hemelen." Verg. joh. I: 18 , 42. rom. I: 3, 4- VIII: 32. hebr. I: 2, 3- en het gene hier over is gefchreven I. Deel, bladz. 88, 89.  uit met leven VA n jesus. 33I, 89. H.] [O wij aanbidden u , verheven Zoon van God! Laat onze overtuiging van uwe Godlijke grootheid en waardigheid fteeds vaster, ons geloof ii in u fteeds fterker, en onze kennis, van alles, wat ; gij voor ons gedaan hebt, iteeds grooter en leevenI diger worden ; op.iat ook zoo onze liefde en eeri bied, trouw en gehoorzaamheid jegens u fteeds I meer toenemen, vaster en onwankelbarer worden mogen. U zij de eer in eeuwigheid! Amen!] HONDERDSTE AFDEELING. Strafrede van jesus tegen de Parizeen. ril et is treurig voor den Lezer der Euangeliegefchiedenis, dat hij zoo fnoode karakters aantreft , als het karakter der toenmalige Joodfche Geestlijkheid, en de Overheden des volks, over het geheel genomen, was. Hoogmoed, heerschzucht, verwijfdheid , gierigheid, geveinsdheid , waren de hoofdtrekken in hetzelve. Zij waren, omredenen, die men ligt ontdekken kan, en die ook reeds zijn aangehaald, vijanden van alle heilzame verlichting, die door jesus verbreid wierd, en poogden zich tegen zijne oprechte pogingen, voor het welzijn des volks , allerwege te verzetten. Door hunne geveinsdheid en fehijnheiligheid hadden zij ook, helaas 1  332 gedenkwaardigheden laas! zoo veel uitgewerkt, dat het volk, overliet geheel genomen, hun nog aanhing, hen als heiligen bewonderde , en hun voorbeeld navolgde, alhoewel ook velen het merklijk onderfcheid tusfchen hen en den besten Leeraar erkenden. Jesus vond het daarom nodig, door herhaalde ftrafreden hunne geveinsdheid te ontdekken, zijnen Leerlingen, het volk, en ons allen, ter waarfchuwing. Want, nog treft men dergelijke boosaartige menfchen allerwege aan. Warer en nadruklijker kan geene befchrijving van hun zijn dan de volgende. ] matth. XXIII: 1-39- mark. XII: 38—40. luk. XX: 45—47. Hier op, (na die laatfte toneelen met de Farizeën in den Tempel. Zie de voorg. Afdeeling, ) hield ie sus (hier door aanleiding gekregen-hebbende,) de volgende waarfchuwings-rede aan het omltaande volk en aan zijne leerlingen. Op den leerftoel van moses. (dus begon hij) zitten de Schriftgeleerden en Farizeën, (om u de wetten van dezen srrooten man, of de voorfchriften van den Godsdienst te verklaren, en intefcherpen.) Alles nu, wat zi] u (in dit opzicht, en overeenkomftig met moses wei.) voorfchrijven , om waartenemen, dat moogt giï houden en doen. Maar naar hunne werken zult lij niet doen. Want zij geven wel goede lesfen, maar nemen ze zeiven niet waar. Zi) binden zware en ondraaglijke lasten bij een, en leggen die den menfchen op den fchouder; maar zeiven raken zij die met geen vinger aan, [Dit is nog het karakter van fchijnvroomen. Zij zijn mild in het geven van lesfen, ftreng in het oor. 1 dee*  tflT HET LEVEN VAN JESUS. §3$ Sleelen , gereed met de roede hunner tong. Men «oude zeggen : welk eene naauwgezette vroomheid! welk een ijver voor de geboden van God! Maar , zie hen eens in hun eigen gedrag, zie hen in hunne huizen, fla hen gade in de gelegenheden, in welke de ware vroomheid , ingetogenheid , matigheid „ rechtvaardigheid , weldadigheid , ootmoedigheid, zachtmoedigheid , vredelievendheid , vergevensgezindheid , en foortgelijke deugden, die de vruchten des Heiligen Geestes zijn, op de proef moeten komen : en gij zult zien, dat ze zich zeiven in de echte Godvrucht nog nooit geöeffend hebben, en van dezelve geheel afkeerig zijn. — Och! waren er ook maar de zulken onder de Leerëars en Opzieners der Gemeente in later dagen niet geweest, over welken de Heer der Kerk een wee.1 uitroepen moet! Zijt gij, Christenlezer! zoo ongelukkig, van zulk eenen Leeraar in uwe ftad of op uwe plaats t#hebben, houd u aan jesus les! Weiger niet zijn onderwijs van u zeiven en uwe kinderen vlijtig te gebruiken! Hoor de vermaningen en beftraffingen , die hij U uit het Evangelie, en naar het Evangelie toedient, met eerbied aan, als vermaningen van uwen en zijnen Heer jesus christus! Geeft hij u geen goed voorbeeld, het is voor zijne rekening; zorg gij maar, dat gij u niets veroorlooft, tegen de voorfchriften van het Evangelie, en tegen de infpraak van uw geweten, al ware het ook, dat het zich menig Leeraar veroorloofde ! Gij moogt die voorbeelden alleen in zoo verre navolgen, als zij overéénkomen met het héérlijk en onberispelijk voorbeeld van jesus zei ven. Welk een voorrecht, dat wij aan j Hem  'g§4 GEDENKWAARDlÖHËDiKi Hem eenen Leeraar hebben, die zoo leefde als HIJ anderen- beval te leeven, Zijn geest ruste ook op alle zijne Dienstknechten! Dan zullen we door leere en voorbeeld beide kunnen ftichten ! O ! mijne medebroeders! laat ons daar naar ftreeven! Bekeven wij zelve niet, wat we anderen leeren, Wij Hijven de menfchen in hun ongeloof en zondenlust, •wij brengen een fchandvlek op het Evangelie dat wij prediken, wij zijn oorzaak dat brave Dienaars van christus veracht en gefmaad worden: christus houdt ons voor ontrouwen en geveinsden, en zal van ons het bloed eifchen der genen, die door ons fchandeliik gedrag ongeloovig en onbekeerd gebleven zijn. Laat ons dan liever malkanderen vermanen en opfcherpen , om , in den dag van c h r i st u s toekomst , niet verworpelijk bevonden te worden. H. ] En wat zij ook doen, doen zij enkel, om aan de. oogen te behagen. [Niet dankbare liefde tot God was de grond van hunne Godsdienftige handelingen , maar ijdelheid en roemzucht, om van de menfchen geprezen te worden, en onder dezen fchijn van Godzaligheid hunne fchendaden des te beter te verbergen, weshalven zij ook enkel zulke handelingen verkozen, welke in 't oog vielen, het volk begoochelden, en tevens weinig moeite kostten.] [Hoe menig één leeft uiterlijk ingetogen, Godsdienftig, en voor de menfchen onberispelijk, wiens deugd geene waardij bij God heeft! Toets toch u zeiven, Lezer! of  ÖIT SET LEVEN VAN JESÜSY gij het goede, dat gij doet uit eerbied voor God, uit overtuiging van uwen plicht, uit begeerte om Gode welgevallig te zijn, verricht; dan of gij het doet, om menfchen te behagen, om menfchen eer in te oogden! Zo het laatfte waar is, dan Hebt gij uwen loon weg: en uw deel zal zijn met de geveinsden. H.] Zij maken daarom hunne gedenk-cedels heel breed , en dragen groote kwasten aan hunne lange kleederen, (Priesterrokken,) waar in zij zich geern zien laten. [Deze gedenk-cedels of godsdienftige fieraadera waren ftukjens Pergament of lijnwaad, welke met zekere plaatzen der wet befchreveri waren, en van de Joden , onder het gebed , aan het voorhoofd en aan de hand gebonden werden. Nog heden bedient de Jood zich van zulke gedenk-cedels, wanneer hij zijn gebed verricht. De kwasten aan de vier hoeken van het Oostersch bovenkleed, die aan blaauwe fnoeren hingen, zouden hen insgelijks aan de geboden van God doen gedenken. Door de grootte dezer gedenkftukken, wilden nu de Farizeën hunne bijzondere godzaligheid aan de lieden te kennen geven. — Door zulke in het oog vallende kleinigheden, maar die godsdienftig fchijnen, onderfcheiden zich de geveinsden van alle tijden.] [ Dat Leeraars , even als andere Perfoonen, wien de overige Leden der Gemeente en der Burgerlijke Maatfchappij, eerbied verfchuldigd zijn, zich door eene hen onderfcheidende kleedinge kenbaar maken,  GEDENKWAAR.DISHEUÏ.59 ken , is zoo welvoeglijk als overéénkomende mtt het gebruik van alle befchaafde Volken. Dat zij daar toe eene deftige kleeding kiezen , die noch arm en flordig, noch weidsch en prachtig, noch ftijf en onnatuurlijk is, zal niemand afkeuren, die weet, waar toe ons de klederen dienen, en hoedanig het Amt eens Leeraars zij. Maar het wordt berispelijk, wanneer iemand meer let op het uiterlijk gewaad, dan op het hart, waar mede hij zijne bediening Waarneemt; het is dwaas en belachelijk, wanneer men zich gaarn met zijne ftaatfie kleeding vertoont, om de opmerking der menigte naar zich te trekken; het is onverfchoonlijk , wanneer men , om den rok of bef, den mantel of tabbaard, den hoed of paruik die men draagt, aanfpraak maakt op eerbewijzingen, die men zich, door een zijn amt onlfierend gedrag , heeft onwaardig gemaakt. H. ] Bij gastmalen, zoo wel als in de Synagogen, gitten zij geern boven aan. 'Ook hebben zij geern, dat men hun op ftraat vele beleefdheid betoont, en hen Rabbi, Rabbi, (mijn heer, mijn leeraar,) rioemt.. Maar gü, (mijne Leerlingen) zult u op deze wijze niet Rabbi laten noemen, want, (eigenlijk) is maar één uw gemeenfchappelijke leeraar, de messiüs, maar gijlieden allen zijt broeders. [Niemand heeft derhalven eenen voorrang boven den anderen. Titel- en rangzucht is ftrijdig met den geest van het Christendom, welks vpornaamfte deugd de nederigheid is. Voor het overige is het den Christen heel wel geoorloofd, zich met den hem toekomenden titel te laten benoemen, wanneer men zulks  UIT HET LEVEN VAN JESU& zulks niet uit hoogmoed en verwaandheid eischt. Ook mag hij alleszins naar eereposten ftreeven , dewijl de menschlijke maatfchappij zonder waardigheden en eereplaatzen niet beftaan kan, en dezen hem in ftaat ftellen, om veel goeds onder de menfchen uittevoeren, en de eere van zijnen God te verbreiden. Maar zoodra men, gelijk de Farizeën, eereposten alleen daarom zoekt, om eenen hoogen rang en titel in de wereld te hebben, en zich boven zijne medemenfchen trotsch te verheffen , dan is het dwaasheid en zonde. Dat jesus hier zijnen leerlingen verbiedt, zich den Titel van Rabbi te laten geven, had nog een ander oogmerk. Te weten, hij wilde hen daardoor van de Rabbi• hoogmoed, die onder de Joodfche Godgeleerden zoo heerfchend geworden was, en van alle daarmede verbonden Secten-geest en afwijking van zijne leere, bewaren. Men vergelijke 2 tim. IV: 3.] [ Ook eene goede les voor Leeraren en Iloogleeraren, om hen te waarfchuwen tegen de ijdele zucht, om vele leerlingen te hebben , die zich bij uitnemendheid discipelen van dien, aan* hangelingen van dien , noemen. Tevens eene vermaning voor allen, om ons in die dwaasheid niet te believen. Verg. verder de aanm. op luc. XIV: 7—n» boven bladz. 97 — 99. H. ] Ook zult gij niemand vader noemen op aarde. (gelijk zich zoo de hoofden eener fchool of gezindte onder de Joden lieten noemen. ) Want Hechts één is uw vader,'naamlijk de hemelfche. Gij zult u ook den titel van meester, niet laten geven. Want één flechts is ulieder meetter, christus. II. Deel. y * [We-  §gS GEDÏNKWAARD1GËEDE8 [Wederom, ten einde zijne leerlingen voor allefï hoogmoed en Seften-makerij te bewaren, hetwelk voor die tijden zoo nodig was. Men vergelijke ook j kor. I : 12.] [Gewichtige herinnering voor alle Christenen, en bijzonder voor Christenleeraars 1 Is christus onze éénige Meester, dan moeten wij ook van zijn onderwijs beftendig een leergierig gebruik maken, de fchriften op zijnen last en onder zijn beduur gefchreven vlijtig bepeinzen , ons aan zijne leer ftandvastig houden, en zorgvuldig ons hoeden, dat wij geene van zijne onderwijzingen verwerpen , in twijfel trekken, of door menfchelijke bijvoegzelen onteeren. Wij mogen dan ook geen gezach nevens het zijne laten gelden: en zoo min de voorfchriften van anderen in zaken van Godsdienst aannemen, als ze zelve aan anderen geven. H.] De grootfte onder ulieden zal ulieder dienaar zijn. (Wie een voorrang hebben wil, die zoeke dien daar in, dat hij zich voor anderen door zijne dienften het nuttigst makel) Want die zich zeiven verhoogt zal vernederd, maar die zich zeiven vernedert, zal verhoogd worden. (Verg. matth. XVIII: 4. mark. IX: 35- en de aanm. I. D. bladz. 613 — 615. en ï.uk. XIV: 11. met de aanm. bladz. 97— 99. H.) Maar, weeu, gij Schriftgeleerden en Farizeën, gij geveinsden , die het Koningrijk van God voor anderen fluit! Want niet alleen wilt gij zeiven niet ingaan, maar gij houdt ook anderen , die binnen gaan willen, te rug. [Dit deeden de Joodfche Leeraars. Hun hoogmoed, hun eigenbelang, de vreeze, van hun gezag en aanzien te zullen verliezen , hielden hen af, om aan  UIT HET LEVEN VAN JESUS. aan jesus en zijne leere, die hunne ftrafvvaardigs begeerte volftrekt niet begunftigde, gehoor te geven , en burgers van zijn geestlijk Koningrijk te worden. Zij zochten daarom ook met alle magt te verhinderen, dat jesus en zijne leere onder het volk toeloop kreeg, of dat men hem als den MESsias aannam.] [Wee hun dan ook, die in onzen tijd, daar ze zelve van christus afkeerig zijn, anderen van Hem te rug houden, door verleiding, gezach of voorbeeld! Wel hun integendeel , die, zelve jesus eerbiedigende , ook anderen eerbied en hoogachting voor Hem zoeken in te boezemen! H.] Wee u, gij Schriftgeleerden, en Farizeën, gij geveinsden , die gij de huizen der weduwen opëet, onder den fchijn , van lange gebeden voor haar te doen. Maar des te verfchriklijker zal uwe ftraffe zijn. [Dewijl deze fchijnheiligen een' grooten naam van vroomheid hadden, fchreef men aan hun gebed eene groote kracht toe. Men liet hen dan voor zich bidden , en betaalde hun zulks duur. Arme weduwen en andere ellendigen gaven hun fomtijdj: haar gantfche vermogen gewillig over, in hope, dat zij naderhand daar voor des te rijklijker gezegend zouden worden. En deze monfters namen dit aan , hielden bij het volk deze gedachten opzetlijk ftaande, dewijl dezelve hun geld inbracht, en hunne wellusten voedde. Dit heilloos*f?i*iddel, om zich te verrijken, is ook, in volgende tijden, tot fchande der Christenen, gebruikt geworden.] [Leeraars, die hun geheel leven ten nutte der Gemeente beueeden, en door hunne AmtsbezigheY a den  340 GEDENKWAARDIGHEDEN den buiten ftaat worden gefield, om voor zich eri hun gezin, door anderen arbeid, te zorgen , hebben eene rechtmatige aanfpraak op eene belooning , bij welke zij zonder zorge met de hunnen zijn kunnen. Doch meer moeten ze niet verlangen; ze behooren voor het overige paulus te kunnen nazeggen: ik heb niemand: zilver of goud of kleeding begeerd; om het brood moeten ze niet dienen; zich nergens indringen , om tijdelijk voordeel ; van niemands goedhartigheid misbruik maken; en , boven al, veel meer hunnen invloed gebruiken om aan weduwen, weezen en andere noodlijdenden onderfteuning te bezorgen, dan om , ten koste van fober bedeelden , een gemaklijk leven te leiden. H. ] Wee u, gü Schriftgeleerden en Farizeën, gij geveinsden ! die gij zee en land omreist, om eenen ïodengenoot te maken, (eenen uitlander tot net jodendom te bekeerenl) En als hij dit geworden is, maakt gij een' veel fnooder en verdoemhjker mensch van hem, dan gij zeiven zijt. [Hoe kon het anders zijn? Zulke leeraars, zulke voorbeelden, moesten eenen ondeugenden Heiden, die verder geen lust had, om zijne heidenfche zeden afteleggen , als hij den bedorven Joodfchen Godsdienst aannam, even zoo godloos, ja dikwijls nog tot een veel grooter booswicht maken. Ook bewijst zulks de later gefchiedenis, hoe weinige echte verëerers het Christendom door dergelijke Profelyten- makerij aanwint. Men behoeft zich voorts niet te verwonderen, als Priesters van eenen Godsdienst, welken zij geheel tot hun eigen voordeel ingericht hebben j,  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 341 ben, ijverig zijn om Profelyten te maken, en daardoor hun gezag zoeken te bevestigen, of wanneer zij tegen zulken, die hunne grondregels aantasten, en het volk verlichten willen, woede en wraak ademen.] Wee u, gij blinde wegwijzers! die gij leert: wanneer iemand bij den Tempel zweert, dat heeft niet veelte betekenen; maar die bij het goud des Tempels (den Tempel- fchat) zweert, die mag zijnen eed niet breken. Gij dwazen en blinden , wat is meer (gewigtiger en heiliger,) het goud , of de Tempel, welke het goud eerst heiligt, (en aan den Tempelfchat zijne heilige waarde geven moet?) Dus zegt gij ook gewoonlijk: Wanneer iemand bij den altaar zweert, zoo verbindt het hem niet, maar, wanneer iemand bij de offerande op den altaar zweert, dan is de eed verbindende. O gij dwazen en blinden! wat is dan grooter, de offerande, of de altaar, die' deofferande eerst heiligt, (toteene heilige offergavel) Die derhalven bij den altaar zweert, zweert ook te gelijk bij alles, wat daar op is. En wie bij den Tempel zweert, zweert ook bij hem, die daar in woont (dat is bij God,) En wie bij den hemel zweert, die zweert bij den troon van God, en bij hem, die daar op zit. [Onder de leerfhikken der Farizeën behoorden dezen mede tot de verderflijkften , waar door zij aan den eed zijn gezag zochten te benemen, en daartegen het valsch zweeren tot eene fchandlijke handteering maakten.] [Verg. verder matth. V: 33 — 37. en de aanm. I. Deel, bladz. 213 — 216, H. ] Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeën, gij geveinsden! die gij de munte, dille, en het komijn Y 3 ver-  34a gedenkwaardigheden «TP7pn1üke Dliaten van den Godsdienst, yt> J3 ie boven, oiauz. 44. / . XI. 4Z- «» <*e " het ander niet nalaten. O gij SE SÊ diehde m-g uitzift, « d. tart doorzwelgt l TDat is, die in onverfchillige bijzaken eene overge Sene gemoedelijkheid vertoont deel geheel geen geweten van maakt, om de grootlte misdaden te bejaan. De Joden lieten hunnen wijn doo e ne -ef lopen , als zij er flechts het genngfte onrein neem eens eene mug, in befpeurden Wij onrein, neem c hoofde der doen het uit zindelijkheid, maar zij uu Mswettenvan moses, uit groote gemoedelijkheid «tevens Hokten zij het vermogen der armen «u Welke vroomheid!] •• c„i,viffffPlpprden en FarizeefchehuicheWeeu, PJ.S<*fS (nlgendsde laars', gij reinigt de bekers en cnoi \• «d- vnn Mofaïfche wetten van reinig,^,.h«l zorgv g buiten; ^^^^^""^ St^oïdS.g van uwe ge£^ f fCt O gij büncle SSiHMfri reinig eerst zwelglust dient. U Rij du , (w„ zondlge htthlZd^%eef heTgertfde onrechtvaardige goed heeft zoo veel niet te beduiden. ) TEenelesfe, welke ook alle onrechtvaardigen en fcUe brasfers behoorden ter harte te nemen! Hoe me-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 343 nige tafel van Christenen waasfemt van de kostelijk (le fpijzen en dranken , en van het gene de beide Indien voor den fmaak het keurigst opleveren. Dan, het is voor fommen gekocht, waar aan het zweet der armen en de tranen der weduwen en wezen kleeven, voor afgeperst en met onrecht verkregen geld. Rn zulke wellustelingen , onrechtvaardigen, en onderdrukkers kunnen vaak nog wel gelooven, dat zij goede Christenen zijn , en dat hunne uitwendige Godsdienst alles weder goedmaakt. O blinde menfchen ! ] [Verg. luc. XI: 39 — 41. en de aanm. boven bladz. 47 — 54- H.] Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeën, en geveinsden! die gij den bepleisterden graven gelijk zijt, welke er uitwendig wel fraai uitzien, maarvan binnen vol doodsbeenderen en outuig zijn. Zoo fchijnt gij voor de menfchen wel vroom ie zijn , maar van binnen zift gij vol geveinsdheid en onrechtvaardigheid. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeefche huichelaars! die gij wel voor de Profeeten graftekens opricht, en de graflieden van andere godzalige mannen opfiert, maar tevens zegt: Indien wij ten tijde onzer vaderen geleefd hadden , wij zouden nooit onze handen, zoo als zij, met hun bloed bezoedeld hebben. Gij getuigt 'derhalven van u zeiven , dat gij kinderen zijt van deze moordenaren der Profeeten. Welaan, maakt dan de mate der zonden uwer vaderen vol! t Dit gefchiedde, toen zij jesus kruijigden, en zijne leerlingen op het wreedst vervolgden. ) Adderen - gebroed ! hoe zult gij (met zulk een gedrag ) de helfche ftraffe ontvlieden? Het zal gebeuren, hetgene ik u thans te voren zegge: ik zal Profeeten , en Wijzen, en Schriftgeleerden (dat is , leerlingen van mij, die , ten aanzien van hunne kunde en waardigheid niet min» derzijn dan de Profeeten der Oudheid,) totuzenden j Y 4 maar  S44 GEDENKWAARDIGHEDEN maar van dezelven zult gij fommigen dooden, en Seren kru ügen: anderen in de Synagogen geesfef van de ééne tod tot de andere vervolgen. (Dit alles wedervoer, je sus Apostelen ^erfte g?^ zanten gelijk uit de Handd. der App. blijkt) Ln 5u zuil gij dan de ftrafFe voor al het onfchuldig veraten bloed van den rechtvaardiger, «u a toe o zkhmuI, den Zoon van Barachia, (eigenHik van joiada, van wien a chRON. XXIV. T-L gedoken wordt,) dien Rij tusfeher. den ïempel en het altaar, (in den Voorhof des Tepels £ vermoord hebt, over u brengen. Waarlijk, ik veiTeker ulieden, dit alles , Lde rechtvaardige ftraf* Tor deze zondm,) zal nog over het thans leevende gellacht komen. [Boven, bladz. 45, 4&*. bij luk. XI: 47-5*is reeds aangemerkt, dat deze voorzegging van jesus, bij de verwoesting van de ftad Jerufalem, op eene'verfchriklijke wijze, vervuld is. — Maar, „ooit dacht de goedertieren Verlosfer, zonder medelijden en aandoening, aan dit treurig lot der Joden , hetwelk zij zich daardoor op den hals haalden, dat 2ij onverbeterlijk bleven, niet tegenllaande alle vermaningen, zoo wel die der Profeten, als ook die van jesus zeiven,] [en naderhand van zijne Apostelen, die hun nog, uit jesus naam, vergeving van hunnen me s si as -moord gepredikt en tot bekeering vruchteloos opgefpoord heben. H.J [Met een bloedend hart brak hij in deze gedenkwaardige en hartfmeltende woorden uit:] O Jerufalem , Jerufalem , gij die de Profeeten doodt, en fteenigt, die tot u gezonden zijn hoe dikwijls heb ik uwe inwooners willen verzamelen.  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 345 gelijk eene henne hare kiekens onder haare vleugelen verzamelt, maar gij hebt niet gewild. [Met meer dan moederlijke tederheid zocht jesus de verblinde Joden, door wonderen , liefderijke vermaningen, voorstellingen, waarfchuwingen, beftraffingen , tot verandering van zin , en tot het aannemen van zijne heil-aanbrengende, en voor alle die ijslijke lotgevallen bewarende leere te brengen; met denzelfden ijver , waarmede eene henne hare kiekens onder hare vleugelen lokt, om ze voor gevaar te beveiligen , wil ook Hij deze zijne broederen voor het dreigend gevaar behoeden , en hen het geluk , dat het aannemen en opvolgen van zijne leere hun zou aangebragt hebben , deelachtig maaken; maar, zij bleven, trots alle zijne moeite, die hij zich ten hunnen beste gaf, nogthans onbewogen en onbekeerlijk.] Nu zoo zal u ook (vervolgt hij met een rechtvaardig misnoegen over dit^ gedrag , ) uw Tempel en Staat verwoest worden. En ik verzeker u „ dat gij mij van nu aan niet weder zult zien, tot gij eens zegt: Heil hem, die komt in den naam des Heeren! [ Eerbied voor den grooten voorverkondiger van de daadlijk gevolgde omkeering van den Joodfchen Staat, medelijden met dit verblinde volk, welks nakomelingen onder ons verftrooid en veracht leeven, hoop voor .deze onze ongelukkige medebroeders, moeten beurtelings het hart der Lezers vermeesteren. Maar mogt toch ook elk zich dit tot waarfchuwing laten gefchreven zijn! Mogt hij toch, bij het Y 5 N aan-  346 GEDENKWAARDIGHEDEN aandoenlijk voordel van jesus, bij zijne liefderijke bemoejing, om het heil der zondaren, beflinten,] [om nog in tijds gehoor te geven aandien 'liefderaad, en gebruik te maken van de verleende en aangeboden hulpe, ter eeuwige verloffing! Want ook van ons is het waar, dat de ontfermende en getrouwe Zaligmaker ons onophoudlijk , door zijn Evangelie, en door ontelbare heilzame beftellingen over ons, tot zich lokken, ons van zijne liefde te onswaards overtuigen, en bewegen wil, om ons aan zijne befcherming en verzorging toe te vertrouwen. Door eene vrijwillige erkentenis van Hem als onzen Heiland en Heer, en door eene gezette opvolging van zijne bevelen , wordt men beveiligd voor het onheil , dat ons van wegens onze zonden dreigt. Al wie den naam des Heeren zal aanroepen , zal zalig, en ook dan behouden worden, wanneer Gods oordeelen over ongehoorfame tegenftreevers op de verfchrikkelijkfte wijze komen zullen. Neemt dit in acht, gij, die tot nu toe ook den liefderaad van christus wederftreefdet, en weigerdet van Hem , tot uwe onderwijzing, verbetering enverlosfing van verdiende ftraf, gebruik te maken! Uwe behoudenis gaat den verheerlijkten jesus nog aan het hartj, kunt gij er zelve nog langer zoo onverfchillig onder zijn? Hoe ondraaglijk zal het vallen, wanneer men eens van den grooten wereldrechter zal moeten hooren het veroordeelend vonnis: gaat weg van mijl en het geweten dan zal moeten zeggen: Hij heeft mij langen tijd willen vergaderen, gelijk eene henne hare kiekens vergadert, maar ik heb niet gewild'. — Groote Zaligmeker! Hoe dikwijls heb ik ook geweigerd  uit het leven van jesus. 347 gerd uwen raad te volgen, mij onder uwe vleugelen te begeven , U te gehoorfamen ! Vergeef mi deze dwaasheid, deze ondankbaarheid, deze ontrouw! Ik ben waardig dat Gij mij aan mij zeiven overlaat en van U verftoot. Maar , dank zij uwe ontferming en geduld, Gij wilt dat niet. Het is U nog om mijne behoudenis te doen. Ik wil mij dan laten gezeggen. Houd dan toch aan, mij gedurig tot u te trekken, en bewaar mij, dat ik niet door ongeloof en ongehoorfaamheid nog verloren ga. II. ] HONDERD EN EERSTE AFDEELING- jesus oordeel over de waarde eener bijdrage van eene arme weduwe op het Tempel -plein. ["^Wij voegen hier het verhaal van een geval in, dat vermoedlijk op denzelfden dag, toen jesus voor de laatfte keer in den Tempel was , gebeurd is, en dat, hoe klein en min gewigtig het ook bij den eerften opflag fchijnt , nogthans zeer leerzaam en gewigtig voor ons is. markus en lukas ver» naaien ons hetzelve.] mark.  348 gedenkwaardigheden mark. XII: 41—44- luk- xxi: te sus zat in den Tempel tegen over de armenkist, (die in het voorhof der vrouwen ftond, ) en zag, hoe de menfchen hier hun geld (hunne vrijwillige gefchenken,) in wierpen , (deels voor de armen, deels ter onderhouding van den openbaren Godsdienst. H.) Nu kwamen er vele rijken , die er vrij wat van belang in wierpen. Maar, onder anderen trad er ook eene ,weduwe toe, welke er twee penningen , die famen een oort uitmaakten, in leide. Nariep tesus zijne leerlingen tot zich, (voor welken hij Jdit geval leerzaam wilde maken) en zeide: Waarlijk , ik verzeker ulieden, deze arme weduwe heeft meer dan allen in de armenkist gegeven. Want alle anderen hebben er van hunnen overvloed ingeworpen , maar zij heeft bij hare armoede alles gegeven, wat zij had, haar gantfche beftaan. [Dus komt het dan bij onze gaven niet aan op derzelver menigte en groote , maar op het goede hart, daar wij mede geven. De arme weduwe gaf maar weinig in de armenkist: maar zij deed , al wat zij kon, en deed het met een goed oogmerk, mét een gewillig hart, zonder daarmede te willen pralen. Dit merkte jesus op, en daarom gaf hij haar zijne goedkeuring. En dat doet hij ook bij ons, wanneer wij, naar ons vermogen , uit een zoo goed hart, en om zijnen wil, den armen bijftaan , gefteld ook, dat onze krachten ons flechts weinig toelaten te doen. Het is, zekerlijk, geene kunst, om milddadig te zijn, wanneer men rijk is; maar, wanneer men ook het weinige, dat men heeft, met zijnen armen broeder deelt, zoodat men daardoor fomtijds zelf  UIT HET LEVEN VAN JESUfc 34^ Eelf een vermaak, gemak, of zelfs eene behoefte ontbeeren moet, dan hesft dit, in het oog van God en jesus, eene veel grooter waarde, dan wanneer : een pralende rijke van zijnen overvloed duizenden : geeft; enkel met oogmerk, om zich te laten kijken.] — [Dit moet dan elk Christen opwekken, lom, in de famenkomften der Gemeente, naar plicht jen vermogen , den armen handreiking te doen, ja het 1 moet ook den minst met tijdelijke goederen bedeelden mensch daar toe aanmoedigen. Wanneer er jvoor de behoeften van den openbaren Godsdienst of voor noodlijdenden iets wordt gezameld, denke niemand: wat kan het weinige baten, dat ik geve? ■Hij bedenke maar, wat hij fchuldig is om Gods wil?jle te doen, en wat hij naar zijnen ftand doen kan ! iHij reike dat met vertrouwen op Gods zegen, uit dankbaarheid, met blijdfehap uit! Onze god en iVader en onze Heer jesus christus zijn imet de minfte gift, met den geringften arbeid der (liefde, op zoodanig eene wijze hefteed, te vrede. Zoo veel verfchilt hun oordeel van dat der wereld, jdie flechts aanziet, wat voor oogen is. Wij behöojren dan ook naar dit Godlijk oordeel het onze in te richten, over weldaden en dienften, door onze mejdemer.fchen aan ons of anderen bewezen. Een arm Mensch, die ens uit liefde een appel of peer geeft, bf ook maar den geringften dienst biedt, moet ons :feoo welkom zijn, als de Rijke, die een handvol geld Uitdeelt , of ons door zijne bedienden helpen laat. H.j HON-  $5o öedenkwaarbi GfiKDÏB HONDERD EN TWEEDE AFDEELINÖ. KBenige Griekfche Joden wenfchen jfcsus te ziert, Gefprekken, door hem hij deze gelegenheid gehouden. Jffcheidsrede aan de Joden, toen hij den Tempel voor altijd verliet. joh. XII: 20 — 50. Toen (waarfchijnlijk terftond reeds ran jesus //jerufalem,) vervoegden zich eenige Griekfche Joden, welke te Jerufalem gekomen waren, om den Godsdienst, gedurende het Feest bij te wonnen, bij hlippus, die van de Ga //«g ftadBethfaida was , en verzochten hem , dat fff] hun SchlSegenheidbeWgen wilde, om jesus m perfoon te leeren kennen, filippus ontdekte hunne begeeï^aan " n d r e a s , en beiden brachten het tot jesus. ( j e s u s gaf hun, ongetwijfeld, daar verlof toe. ) [Buiten twijfel was het den jongeren aangenaam, gelegenheid te hebben , om uitlandfche Joden bij jesus te brengen, en het was jesus zeiven aangenaam hen te ontvangen: want zulk eene ontmoeting konde voor die vreemden niet alleen nuttig zijn, maar ook zeer dienen, om den Heiland buitenlands meer te doen bekend worden, en dus zijnen gezegenden invloed op het heil des menschdoms verder uit te breiden.  ÜIT HET LEVEN VAN JESÜS. «ten. «— Gelijk het den Heiland aangenaam is, wan» neer iemand naar Hem vraagt, onderwijs aangaande zijn' Perfoon begeert, en aan niemand de proefondervindelijke kennis van zijn zaligmakend werk weigert, Zoo moeten wij ook, als echte discipelen van jesus, ons verblijden en vereerd rekenen, wanneer wij, door ons onderwijs, raad en opwekking, of door aanmoediging en onderfteuning van de onderwijzeren, iets kunnen toebrengen, om onze medemenfchen met den Heiland bekend te maken. Het zij ook onze wensch en blijdfehap, dat jesus onder vele Volken gekend en zijn naam in al de vier werelddeelen met roem en dank gemeld worde. H.] jesus zeide hier op : de tijd is nu daar , das *smenfchen Zoon verheerlijkt (door openbare en duidlijke bewijzen als de ware MESsias en Zoon van God, erkend) zal worden. Waarlijk ik verzeker ulieden, indien het tarwengraan niet in de aarde geworpen wordt, en verfterft, zoo blijft het maar een enkel graan, maar wanneer het fterft, zoo draagt het vele vruchten. (En dus zal er ook ten mijnen opzichte iet dergelijks voorvallen , eer ik verheerlijks i word. Ik moet eerst fterven, en mijn dood zal voor mij en de wereld een groot gewin zijn.) [Dat uitlandfche menfchen met zoo veel belangneming naar jesus vragen, doet Hem denken aan het naderend tijdftip , waar op Hij meer algemeen erkend , en van God zeiven aan Heidenen en Joden, met meer eer en luister, kenbaar zoude gemaakt worden. Dit was een blij vooruitzicht. Maar jesus ziet tevens op den fmaadelijken en fmartelijken kruisdood , dien Hij eerst ondergaan moest, om recht nuttig voor de  s5a gedenkwaardigheden; de wereld en verheerlijkt te worden in de werelds Wonderbare beftelling der eeuwige w^heid , onze eerbiedige befchouwing waardig ! Door de uitgezochtS fchande moet de Verlosfer tot de uitftekendfte eere geraken. Eerst moest Hij komen , in een ftaat, in welken Hij zelf geheel bedorven fchijnt te z.p en nutteloos voor de wereld, om juist daar door.voor Zich zeiven tot dehoogfte gelukzaligheid te geiaken, en er rampzalige menfchen mede toe op te voeren. Christen! befchouw dan met eerbied ook uwen JE21,n zijne diepfte vernedering, geloof aan die waarheid : het betaamde God, feu Overflen Leidsman der zaligheid door lijden te hedtgen en tot den volmaaktften eereltand te verheffen. H J opofferen..) die zal nei uu^ . deze {eter leven te gelijk^Tda7h!i Toor de verbreiding wereld gerinj acht '«^^^fr^) die mijner leere, zelfs geen ^^WÉ,j;7/^) behouzd het, (door de ^^f^if^v?verkrijgen, den, en ten laatften pok heueuv.^^ ^ Wanneer iemand mij dienen . «» * S hJ. miJ navolgen , f i» he*,ëellu/?f°refo„ zal.) Maar daarom Ifota,, dat h^m daar b'Jjf^JAXvat„ eeuwig at^r ik "en ■ en mijn Vader zelf zal hem voor zïjnèn getrouwen dienst beloonen. rGevoel hier, 6 Christen! uwe hooge roeping'. G „oogt ftreeven naar een ven , naar eene heerlijkheid , in welke gi , «P wijze en in Uwe mate , c h R i s T u s gelijk wordt.  fel T HET LEVEN VAN -JESUS. 35 j Maar de weg derwaards is voor den mensch, die aaii de aarde gehecht is , verfchrikkelijk. AIS de zaak der waarheid, als de eer van god en christus het eischt, moet men met Hem ook willen fterven * üterven onder de verguizing der menfchen, fterveii op een fchavot. Alle zijne krachten, geheel zijrt leeven moet men voor jesus over hebben. Maar dan ook, heerlijke verwachting! daar te zijn waar jesus is; met Hem, bij hem eeuwig zalig zijn! Van God zeiven met eere en heerlijkheid bekroond te word'en! Wat kan mén hooger denken ? — Geef i ons flechts, o Heer! dat wij het lijden des tegenwoordigen tijds gering achten, om de heerlijkheid^ die hier na zal geopenbaard worden! H. ] . Thans is mijne ziel geheel ontroerd. En wat zat \ ik zeggen? — Zal ik bidden , dat mijn vader mif I voor dit bange uur beware? — Doch neen! daar j toe ben ik immers gekomen, om zulk een lot over I jnij te laten gaan. Ja, Vader, doe flechts aan mij* I waardoor uwe eere bevorderd wordt! En thans I klonk er eene item van den Hemel: Mijne eere is reeds door u bevorderd, én zal nog verder bevori dferd worden. [Befchouw met eerbied , Christen lezer ! uwett I Verlosfer zich den ddöd voorfpellende , dien Hij, I Gode tot eer , en U tot heil, lijden zal. Voof I Hem , door Heiligen, aan den dood niet onderwor» i pen mensch , Is dat fterven verfchriklijk. Maar eerI bied voor God, die hier door verheerlijkt moet wori den, en liefde voor U, die er door behouden moet ' Worden, overwint alle opzien tegen den dood. Hij 1L Deel. Z tyil  J£4 GEDENKWAARDlGHÊÜÈtf #?1 iterven: alleen, zo maar het Godlijk doel be* reikt wordt; dat beveelt Hij zijnen Vader aan; en de Vader töönt oök terftond zijn bijzonder genoegen over deze bereidvaardigheid , op eene luisterrijke wijze , in den tempel , onder eene menigte volks, m Val voor jesus op uwe knieën, endank Hem, die zich voor u overgaf.' Laat vertrouwen öp Hem ü ook fterk maken tegen dreigend leed. Dat uw hart ontroert en gij voor een oogenblik te mg deinst, bij aangrimmend lijden, is menfchelijk: maar vestig uw oog op Uwen Heiland, die u is voorgegaan , en voor u de fpits heeft afgebeten! Herftel u! Het is een Vaderhand, die uw lot beftuurt, die u het lijden om de zaak van waarheid en Godsvrucht toezendt, tot bevordering dier goede zaak, en dus tot zijne en zijns Zoons eer, en tot nut uwer medemenfchen. Laat het u ook genoeg zijn, zo maar dat heerlijk doel mag bereikt worden. Beveel dit vertrouwlijk Gode aan! En houd u verzekerd: Hij zal voor zijne eer en voor dien zijns Zoons zorgen; en hier na zult Gij zien , welke heerlijke vruchten ook uw lijden heeft voortgebragt. H. ] Nu zeide het omftaande volk, dat dit hoorde: het dondert; maar anderen zeiden: Een Engel heeft met hem gefproken. Maar jesus zeide: met om mijnen wille is deze ftero gefchied, maar om uwen wille, (om u te overtuigen, dat ik de MESSias, Gods Zoon, ben. ) De tijd is nu daar, dat het oordeel over deze wereld gehouden , (en haar lot be(list) zal worden; de tijd, dat de Vorst dezer wereld, (de Satan, zijne heerschappij geheel verhezen * tn) uitgeworpen zal worden, ün, wanneer ik van  Uit HE* LEVEN VAN JESUS. 355 de aarde zal verhoogd zijn, zal ik ze allen tot mij trekken. (Doch dit zeide hij, om de wijze vati< dood aan te wijzen, die hij ondergaan zoude.) [De wereld, het gros der menfchen, leeft naar den zin des Duivels , in oproer tegen God, irt vijandfchap tegen elkander, en in verwaarloozing Van zijne eigen gelukzaligheid. Het volgt dus dé Godonteerende en menfchenmoordende grondbeginfelen, die de Satan voorftaat en in het Paradijs aart de eerfte menfchen heeft ingeboezemd. Hij heeg daarom te recht de O verfis der wereld, ja de God de* ter ËeitW. jesus christus, de beloofde nakomeling van Moeder eva, ftond nu gereed, ont aan het kruis te fterven, daar door de vergeving der. zonden te verwerven, en voorts, in den hemel ver* hoogd, door zijn Evangelie, en door de werking van zijnen Geest, allen, die zich tot Hem begeven t weder te brengen tot den dienst van God, tot hun* ne oorfpronkelijke beftemming , en eeuwige zaligheid. Zoo trok jesus duizenden van Joden eri Beidenen tot zich , verzwakte zoo des Duivels par* tij, en wierp Hem uit, dat is, ontzette hem van die heerfchappij, welke hij zich door listige verleiding had aangematigd. De tegenftand , die Jes üs van hem en zijnen aanhang ontmoette , de verzoeking voormaals den Heiland aangedaan, en de niet minder tterke verzoeking , die er in zijn lijden zelve Was, om nu nog zijn heilfaam plan te laten varen, deze tegenftand en verzoekingen warea nog, als'Ê ware, eene laatfte pooging van den Duivel, een* laatfte worfteling van de Helleflang en zijnen Z 4 aaa?  §56 OEÖBMKWAARrilÖÖÉDéïf aanhang tegen het Vrouwenzaad. (Verg. jokV XIV : 30. ) Doch Hij kon op den Zaligmaker niets verwinnen. jEsüs volvoert zijn plan, ontrukt der! Duivel zijnen prooi, jesus wordt verheerlijkt tot een Vorst en Zaligmaker, om aaneen iegelijk, die zich wil laten verlosfen, vergeving der zonden ert eeuwige zaligheid te fchenkeh. In dezen openbaren triutnfvan jesus is de veroordeeling van den Satan tot eeuwige fchande en ftraf blijkbaar: maar tevens is er dan ook blijkbaar de veroordeeling van de ongeloovig en verhard blijvende wereld, want elk, die zich aan 's Duivels partij blijft houden, moet dan ook noodwendig met hem veroordeeld worden, (verg. joh. XVI: 8~ïï.) Merk dit op, zondaar! blijft Gij voortgaan den Duivel gehoor te geven, uw vonnis is reeds uitgefproken! Doch, Waarom zoudt Gij u zelVen Verderven? Waarom den vijand van God en menfchen te wille zijn, en hem het vermaak geven, om u met zich ter helle verdoemd te zien? Zoekt uwe behoudenis bij den edelmoedigen en liefdevollen Overwinnaar van den Helfchen Draak. Hij beijvert zich, door duizend liefdeblijken , door vermaningen en beloften des Evangelies, en door de werking van zijnen Geest aan uw hart, om u tot zich te trekken. Wel aan! kiest Hem met t hom as, tot uwen Heer en uwen God! Volgt al zijnen raad, zijne grondbeginzelen, iijne rijkswetten! Koomt voor hem uit! Verzoen u nimmer, maak nimmer eenig verdrag , met de zonde, dat is met den 'Duivel zeiven ! Zoek ook anderen van Hem af te trekken, en menfchen voor Christus en den hemel te winnen! H.] Maaj  uit het leven van je*sus. 357 Maar wij weten toch niet anders , dus vielen ,hem, de omltanders hier in, dan , dat onze heilige boeken van den mess jas leeren, dat hij eeuwig (een* heel langen tijd op aarde) blijven zal; (wanneer in het O. T. des m e s s i a' s Rijk als een eeuwig blijvend Koningrijk wordt voor gefield, verbeeldden zij zich (ene altijd durende, of althands eene duizendjarige heerfchappij op aarde.) hoe zegt gij dan , dat *s menfchen Zoon verhoogd (van de aarde<■ weggeritmen) mott worden? (zoo verfionden zij de'uitdrukking verhoogd worden, jesus fchijnt met Opzet deze dubbelzinnige uitdrukking gekozen te h:bben.^ H.) Wie is dan deze Zoon des menfchen? ( Zij hadden gedacht, en te recht, dat jesus, van den Zoen des Menfchen fprekende, den messiïs bedoelde die dan. VII, zoo befchreven wordt: maar nu raken ze in twijfel, om dat jesus iets van den Zoon des Menfchen zegt , 't gene ze vast meenen niet te kunnen gezegd worden van den Messias. H. ) jesus, (die zich thans niet duid/ijker mogt vcrkla~ ren,) gaf hun ten antwoord; flechts nog een'korten tijd is het licht bij u , (terwijl ik bij u ben : 11.) gaat op den weg, dien dit licht u aanwijst, (den weg der waarheid en godzaligheid. H.) op dat de duisternis (van allerlei verderfiijke dwaling en ondeugd. H. ) u niet overvalle. En gij weet , dat men in de duisternis geenen vasten gang heeft, (eens op den dwaalweg zijnde, en in onzekerheid en twijfeling heen gaande, raakt men hoe langer hoe verdtr van den weg der waarheid en Godzaligheid af. ii. ) Gelooft dan aan het licht, terwijl gij het nog hebt (erkent mij nu nog voor dien Leeraar, die u alleen ep den rechten weg brengt. H. ) op dat gij kin desren des lichts (recht verlichte en verbeterde menfchen H.) zijn moogt. (Dan zal u na korten tijd wel blijkbaar worden, wie de Zoon des Menfchen ■is, er- hoe Hij verhoogd moet worden. Verg. voorts joh. VIII: i'z. en de aanm. IDeet, biadz. 553. H.) [Ernflig en getrouw is des Heilands. vermaning , Z 3 om  ^gg S'EDÜSKWAARDIOHtPM om van het licht, het welk zij hadden, gebruik te maken, In de daad, de onkunde, de dwaasheid, de ondeugd en rampzaligheid der menfchen koomt meestal, niét uit gebrek van licht, dat is van onderwijs , maar uit de verkeerdheid der menfchen. die hen verhindert van het zelve gebruik te ^ maken. O! hoe menig een zoude een kind des lichts zijn, die nu nog in de duisternisfe heen gaat, zo hij niet afkeerig ware geweest van de onderwijzingen des Evangelies 1 Maar velen hebben ook nu nog de duisternis liever dan het licht. — Met ernst en getrouwheid waarfchuwt ook de Zaligmaker tegen den rampzaligen ftaat van onzekerheid en twijfelarij, in welken men zich ftort, door het verzuim van zijne onderwijzingen. Hoe weinig zouden wij roet genoeg, fame zekerheid weten , zonder zijne openbaring 9 Als wij Hem geen geloof geven, aan wat al twijfelingen fte-Uen wij ons zelve bloot; hoe wankelt de grond onder onze voeten; hoe onzeker wordt ons, dan deze, dan die waarheid, zonder welke er voor ftervelingen, voor zondaren , geene gerustftelling of troost in leven of fterven, 'geene aanmoediging of drang tot deugd en Godzaligheid is! Laat de voorbeelden van hun, die het licht des Evangelies verachten, en in den afgrond van twijfelarij ftorten, ons ten affchrik dienen! H.] \esus dit frezegd hebbende, ging weg, (ter Rad uit, naar Bethanië,) om zich voor hun te verbergen , (en er den nacht in rust en veiligheid deor te brengen.) Alhoewel hij dan nu zoo vele en zoo groote wonderen voor hunne oogen deed , nogthans geloofden zij niet aan hem, zoo dat derhalven de *? • woos-?  UIT HET LEVEN van JBSUSi 3«$ woorden van den Profeet jes ai a (LUI: i.) in hun vervuld wierden : „ Heere 1 wie heeft onze prediking „ geloofd? aan wien is de arm des Heeren geöpen„ baard ? (wie erkent zijne heerlijke magt?"') Daarom konden zij niet geloov,en; (deze hunne ge'■■ heele verharding was de grond van hun ongeloof; ;want ! zoo fpreekt dezelfde jes ai a' nog op eene andere : plaats (VI: 9, I0.) n hij heeft hunne oogen ver„ blind, enüunne zielen verhard laten worden, zoo „ dat zij met hunne oogen niet zien , en met hunne ,, zielen niet tot de rechte kundigheden geraakte ii, „ door welken zij geleerd en vervolgends door mij „ gelukkig gemaakt zouden worden." Dit zeide TESAias, wanneer hij zijne (des messiüs) heerlijkheid zag, en van hem fprak. [Is het wonder, dat de ongeloovigen van onzen tijd zich niet laten overtuigen, daar zij zelfs, die zoo vele wonderdaden van den Zaligmaker gezien, : yen nu zoo even eene hemelftem gehoord hadden, verhard en ongevoelig bleven? Is het dan wonder, : dat menig Leeraar ook in onzen tijd reden heeft te j "klagen: wie heeft onze prediking gelooft? daar onze Heer zelf dus klagen moest? — Wanneer zich de i Mensch aan zijne zondige lusten en driften overgeeft, i .en hij menigmalen vermaand zijnde hardnekkig blijft, dan verliezen alle onderwijzingen aliengskens haren invloed: hoe meer men vermaant en beftraft, hoe ongevoeliger en verharder de Mensch wordt, en het is de hoogfte rechtvaardigheid Gods, die zoodanigen in den toeftand van verblinding en verharding laat, i uit welken zij niet hebben willen geholpen zijn. Laat ons dit rechtvaardig oordeel Gods , waar van ook I paulus, rom. I. fpreekt, (ter onze waarfchuwin^e opmerken, op dat wij niet in het zelfde onheil ftorZ 4 ten^  Si» «ebïnkwaa1digïboï* ten. Verg. voorts matth. XIII : 1,4, i5- en. ^ Peel, bladz.1594> 39o- H«l Ondertusfchen waren er toch niet weinigen, ook van de grooten en aanzienlijken des volks, welken in tesus geloofden, alleen dat zij uit vreeze van, óe Farizeën, (uit welken de Mooge Raadgrootendeels, beflond, en die jesus heel bijzonder mjanAg waren dit niet openlijk durfden belijden, ooi niet in den kerkenban te komen. Want de eere bij menfchen was. hun nog- fteeds liever, dan de eere bij God., ry ■• . . .<;•>•«,,*-* t»ï« verwoelting gelproken, matth. XXIV 3». Daarom befehouwden zijne ontroerde leerlingen, fhans bli het nitgaan, dj. fchoone gebonv,U we ka geheele verwoesting zij zieh, nit hoofde van desfe^s dnnrzaantheid en pracht, *A «ik voortelden, nogmaals met medelijden. In de rfaad was ook de Tempel te W orachtiofte gebonwen der toenmalige wereld. Hl) ïas ooalsos.PUsbeticht, geheel van fneenw. "ttnatmer opgehaald, zoodat L aijne veelvnldige gebonwenü. en^eenw e_ fe r°on ;]C.oC" bijzonderde befehetming ^ zoo' ,ang er *■-« «^J^ wierd. Maar, ^tdenniinlng» des Sr'., Sent - ^d  ÜlT HET LEVE NT VAN JESUSi 3^ wijde plaats, door huichelarij ontheiligd, en,juist hier Gods geboden met voeten getreden worden* Hoe gaarn had de Romeinfche Overwinnaar dat prachtig gebouw gefpaard, bij welks verbranding eo vernieling Hij tranen ftortte: maar 't mogt niet zijn; hij kon de woede der foldaten niet beteugelen, en god voerde zijn bedreigd oordeel, over de fchending van zijnen dienst en de verfmading van zijnen Zoon, uit. Ook moest er voortaan geen Jerufalem, geen Tempel zijn, in welke de Godheid zoo bijzonder zijne gunst betoonde en de aanbidding zijns Volks ontfing. Groot geluk voor ons! Overal op de wereld, waar wij ook maar eene onaanzienlijke plaats hebben, om met de Gemeente famen te komen, is onze dienst Hem aangenaam* Laat ons maar toezien, dat niet ons onze gelegen* heden en voorrechten ontnomen worden, van wegéns onze ongodsdienitighéid of vallenen en huichelachtigen Godsdienst! H.] Hier op begaven zij zich, (met een ftil gepeins, uit dejiad,) op den Olijfberg, en gingen met elkanderen tegen over den Tempel zitten. Hief naderden hem petrus, jakobus, johannes en and re as bijzonder, en vraagden hem: Meester, zeg ons toch , wanneer zal dit alles gefchieden, (het gene gij te voren van de verwoejling des Tempels gezegd hebt?) En welke zullen de voorbo. den van uwe toekomst, en het (daar mede verbanden) einde der wereld wezen? [De Joden hadden het gevoelen, dat hun Staat beftaan moest tot het einde der wereld, om dat God aan zijn volk beftendigen zegen beloofd had, en dat het  g6"6 gedenkwaardighedeh het rijk van den «Essias zeer lang duuren totit Nadien nu Christus ook van eene komst ten oordeele over Judeë met omduidelijk gefproken had, als ook van het einde der wereld, (matth. XIIIt *9 , AO en 49-) 200 geloofden zij, dat het één en ander fpoedig volgen zou. Maar jesus beantwoordde hunne vraag met groote wijsheid, terwijl hij tevens hun gevoelen daardoor wederlegt, dat hij de verwoesting van Stad en Tempel als nabij voorfpelt, doch zonder tijd te bepalen, wanneer het ander, te weten het einde der wereld, daar op volgen zou. Voor het overige bevat zijn antwoord alles, dat den menfchen in dit en volgende tijdvakken van deze gewigtige dingen te weten, nodig en nuttig zijn kon.] tfsus antwoordde hun: Ziet voor alle dingen we3l voor u dat niemand u bedriege. Wan er zulS eï velen onder mijnen naam komen , en zich voor den m eTsi as uitgeven , en ook wezenlijk velen vetleiden. Volgt hen dan niet. rBij het heerfchend volks-denkbeeld van de wereldlijke magt van den beloofden MESSias, en nadien jesus de algemeene verwachting der>fcf>, om door den messiüs hulp en bevrijding van het Ink der Romeinen te bekomen , volftrekt niet begunfligd had, was het voor zulke bedriegeren zeer gemaklijk , om velen, onder valfche voorwendfelen , tot zich te lokken , en in 't ongeluk te brengen Ook leert de gefcbiedenis, dat er waarlijk dergelijke valfche Metfi3:fenon*to™ ^n > en die genen , wie* rampzalige hoofden zij werden, in 't verderf geftort .  UIT BRT LEVEN VAN JESUS. $(jf frneri zie handel. V : 36 , 37. Vfffi 9, iö, XXlj 38. ) als ook in 't algemeen den ondergang dezer verblinde natie bevorderd hebben. De waarfchuwing van jesus, om zich voor dergelijke bedriegers te wachten, was dus zeer nodig en heilzaam; inzonderheid nadien zelfs de eerfte belijders van jesus, na zijne hemelvaart, de gedachten niet konden laten varen, dat hun MEssias wel ten hemel gevaren was, maar dat hij hoe eer hoe liever zou wederkomen.] Ook zult gij hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen. Doch laat u deswegens niet verfchrikI ken; want dit alles moet eerst gefchieden, voor dat I het einde Ue geheele omkeering van den Joodfchen i Staat en Godsdienst,) volgen zal. Het één volk moet tegen het andere, en het één koningrijk te^en het andere opftaan. 0 [Dit wijst den opftand der Joden tegen de RtmeU nen aan, en hunne inwendige oorlogen en onrusten , welke voor den ondergang van hunnen Staat vooraT gingen, gelijk zulks uit de gefchiedenis bekend is.] [Aan Oorlogen , de fchrikkelijkfte van alle rampen, die het menschdom verwoesten, kan een menfchenvriend niet anders, dan met ijzing en deernis denken. Doch, in tijden als de onze, in welke de liefde verilaauwt, en de partijfchap de harten heeft ingenomen, fchijnt het, dat duizenden , met genoegen, van die tooneelen van roof, verwoestingen moord, hooren en fpreken kunnen J althans wanneer de uitkomst hunne wenfchen fchijnt te zullen begwnftigen. Ook zelfs anders tedergevoeli- g«  $68 GÏDÏNKWA4B DIOHEDRN ge menfchen gewennen zich op den duur aan ié voorftelling van deze bloedtooneelen. Zoo weinig dit te prijzen is, zoo zeer is die bedaardheid van geest wenfchelijk, met welke jesus van aanftaande oorlogen fpreekt, en met welke Hij wil, dat zijne jongeren eerlang het gerucht derzelve hooren zullen, De geloovige navolger van jesus moet in den oorlog opmerken het wijs en heilig beftuur des Allerhoogften, om, ook door de vrijwillige booze daden' zijner redelijke fchepzelen, zijne groote plans met de wereld en de Kerk uit te voeren, zijne eer, de zaak van christus eo het heil des menschdoms te bevorderen , en zijne beloften en bedreigingen te Vervullen. Met dat oog befchouwd, verliest de oorlog voor den vröomen Christen veel van zijne verfchrikkingent en hij ziet, door het geloof, de uitkomst' van denzelven, met gelatenheid en eerbied * te gemoet, hoe zeer hij in de tegenwoordige fmarten mede deelt. H.] Hongersnood , pest 4 aardbeving» én dergelijke verfchrikiijke dingen zullen hier en ginds plaats hebben. En aan den hemel zeiven zullen zich bintengewone tekens vertoonen. Doch dit alles is flechts een begin der jammeren. [ Ook dit is vervuld, josefus , een Joedsch gefchiedfchrijver en vijand van het Christendom, verhaalt, bijvoorbeeld , dat iemand (jesus) hongersnood en pest yoorzegd heeft, en dat dit werklijk gebeurd zij. Ook fpreekt hij van luchtverfchijnzelen ( Joodfche Oorlologen. Boek. IV.) doch dit alles kan, in de taal der Profeeten, in 't gemeen zooveel heeten, als, er zal al-  uit het leven van ƒ e s l) J» 36^ allerhande nood ontftaan, het zullen hoogst geduchte tijden zijn. ] [ Deze fchrikkelijke voorboden van den naderenden ondergang des Volks moesten nog ter waarfchuwinge dienen van zorgelooze Joden, of ! het mogelijk ware, hen tot bekeering te brengen. Zoo handelt God nog met de menfchen. Tijden van algemeene Volksrampen zijn gefchikt, om onbedagtfamen tot nadenken te brengen, om zorgeloozen te ontrusten, om hoogmoedigen te vernederen, en om nadruk bij te zetten aan de ftem van God , die in het Evangelie zondaars tot bekeering roept. Ja, ze zijn ook gefchikt, om onder dat alles de Godlijke goedertierenheid , ontferming en trouw te doen opmerken , in het fparen, verfchoonen en uitredden van velen, inzonderheid van zijne kinderen. Leer ons dan, ó Heerl verftandig achtgeven op uwe tuchtigingen! H.] Doch, voor dit alles zullen zij de handen aan u flaan, u vervolgen , voor gerichtsbanken trekken . ■in gevangenisfen opfluiten, in de Synagogen g^esfelen , en u allerhande kwellingen doen overkomen. Ook zal men u voeren voor Koningen en Stadhouders, alles om mijnen wil, en hun tot een getuigenis der waarheid. Ja zelfs zullen er eenigen van 11 gedood worden. [Men denke hier aan eenen stefanus, dien men gefteenigd heeft, aan eenen jakobus, zoon van alfeus, dien herodes agrippa met het zwaard ter dood liet brengen, handel. XII: 1—5.] [ Diergelijke voortellingen had de Zaligmaker ook reeds gedaan matth. X: 16 ~ 18. en elders. Verg. 1. Deel, bladz. 459. H.J II. Deel. Aa Even-  37© AARDIGS EDEN Evenwel zal, eer het einde komt, het E^ngelk- worden. r Te sus richt zifn geheel onderwijs zoo in , al* hijzonder voor zijne Apostelen op dien tijd meest nuttig was, ter waarfchuwing , opwekking en bemoediging. Wie weet , met welk eene ontroering zijdie voorfpelling gehoord hebben: fommigen van U zullen gedood worden! Dan, konden ze denken, is het niet mogelijk, het Evangelie te prediken. Doen 1Esus verzekert hun, dat Evangelie zal overal onder de Heidenen gepredikt worden, voor het einde der wereld , waar naar zij gevraagd hadden. Hij zegtniet, dat »ƒ het doen zullen: ook niet dat het enderen zullen doen. Met de hoogfte wijsheid houdt de Heiland veel voor hun verborgen , dat ze nog niet nodig hadden te weten. Hij fpreekt van zijne wederkomst doorgaans onbepaald, als van een tijdperk, waar in zijne opperheerfchappij luisterrijk zal openbaar worden, tot heil van zijne vrienden en tot ftraf van zijne vijanden. Velen van de toen leevenden ■jouden zulk eentijdftip beleeven, bij de verwoesting van Jerufalem. Daar bij bepaalt zich de Heiland m het XXIV. Hoofdftukvan mattheus meest, om dat dit het naast bij was, en er dus in de eerfte plaats meest aangelegen was, te weten, wat men nui te wachten en te doen had. Al wat dan verder tot! • aan het einde der wereld, en de laatfte albeflisfende: openbaring van jesus koninglijk bewind, zoude plaats hebben , waar van in het XXIV. Hoofdftufe ieW  VtT HET LEVEN VAN JESUS» felden, maar in het XXV. meer bepaald gefproken wordt, dit alles ftelt de Heiland in een Onbepaald toekomende voor, om dat het niet nodig was te weten , hoe veel tijd er voor dat einde verlopen zoude. Alleen geeft Hij te kennen, wat er nog voor dat albeflisfend tijdftip gebeuren moest, het welk zijne vrienden belangrijk is, namelijk de verkondiging vat* het Evangelie in de geheele wereld. Wie moet niet met verlangen uitzien naar de vervulling van deze Voorfpelling ? Daar zal dan eens een tijd komen'* in welken geene Natie zal beftaan, die niet het Evangelie van jesus christus heeft hooren predi* ken. Vruchteloos bemoeit Gij u, hedendaagfche be« ftrijders! om dit Evangelie van het aardrijk te verbannen! Koomt allen, dien de eer en zaak van den gekruisten Verlosfer ter harte gaat, helpt ons, ont Hem onder de Heidenen bekend en geëerbiedigd'te doen worden! H. J . Wanneer men u voor het c-enVlir »ai «norsti ~™ weest met bezorgd, wat gij fpreken zult, maar (Ipreekt, bet geen u op zulken tijdingegeven wordt. iWant gij zijt het niet, die fpreekt, maar de Heilige lOeest.^ Peinst er derhalven niet angstvallig over, 'boe gij u verantwoorden zult, want ik zal u welsprekendheid en wijsheid in zulke mate verkenen, u-at niemand uwer partijën in ftaat zijn zal, om u te Wederfpreken en te wederftaan. [Verg. matth. X: 19,20. en de aanm. I.Deel, bladz. 460, 461. Deze belofte is op eene geheel bijzondere wijze in de Apostelen vervuld, die menigmalen voetftoots zich hebben moeten verandwoorden voor de aanzienlijkfte Vergaderingen, gelijk uit Aa 2 de  gf* GEDENKWAARfilGHEÖRS de gefchiedenis van petrus en paulus blijkt i en die dat dan deeden , met eene befcheidenheid , wijsheid, bedaardheid, kloekmoedigheid en ernst, welke tegenfprekers deed verftommen, waarheidlievenden overtuigde, en een kenlijk bewijs opleverde van den krachtigen invloed des Heiligen Geestes op het verftand en hart van menfchen, die, buiten dien , voor zoodanig werk geheel niet berekend walen. Het is nog dezelfde Geest, die alles in allen werkt, en door wiens invloed menigmalen de anders onvrijmoedige, onbedaarde, onvoorzichtige mensch , ter eere van Jesus, ter bevordering van eene goede zaak, bedaard, voorzichtig en kloekmoedig fpreekt, bij menfchen, wier tegenwoordigheid anders hem geheel belemmeren en een fchrik aanjagen zoude. Christen 1 Verdedig nimmer anders dan eene goede zaak; maar laat ook eene goede zaak niet door uw ftilzwijgen fchade lijden! Hebt gij tijd, om U te bedenken , wat en hoe gij fpreken moet, bereid U dan, Maar, moet gij voor de vuist fpreken, fpreekt dan ook In vertrouwen op, en met ftille verzuchting tot Hem, die U in gevaren en moeilijkheden nimmer hulpeloos laat! Zijne genade is ook U genoeg. H. ] Doch velen onder ulieden, (de eerfte belijders mij* fier leere., ) zullen van hunne eigene ouders, broe* ders, bloedverwanten en vrienden overgeleverd, en ter dood aangebracht worden. Met één woord-, gij zult, om mijnen wil, het voorwerp van den algemeenen haat zijn. Maar geen hair van uw hootd zal (zonder den wil van uwen Vader) beledigd worden. Tracht flechts uwe zielen altijd in eene lijdzame bedaardheid te houden. [Verg*  uit het leven van jesus. 373 [Verg. weder matth. X: sti, 12. en de aanm. I. Deel, bladz. 461, 462. Christen! in welke drukkende omftandigheden gij ook komen moogt, hoe men u ook lastere, terge en onderdrukke, gij zult, door lijdfaamheid en bedaardheid van geest, het best gehard zijn tegen moeilijkheden, die anders lichaam en ziel verteeren; daar door zult gij aan de goede zaak, om welke gij lijdt, den meesten dienst doen, en Uwe vijanden befchamen en overwinnen. Gij hebt het voorbeeld der Apostelen, en nog meer dat van jesus zeiven voor U! Staat dan vast door het geloof aan die waarheid, dat zonder den wil des hemelfchen Vaders geen hair van ons hoofd vallen kan , dat ons alles niet bij geval, maar van zijne Vaderlijke hand toekoomt , en dat het ons alles ter zaligheid, en tot bevordering van de zaak der waarheid dienen moet. H. J Maar als dan zullen zich velen tot afval van mijne leere laten bewegen , en eikanderen verraden , en vervolgen. Ook zullen er vele valfche Leeraars opftaan, en er vele verleiden. [Men leze de bevestiging hier van in de gefchiedenis. De zuivere leere van jesus had van eerften af het lot, dat dwaalleeraars ze zochten te vervalfchen.] [Doch ook dit ontmoedigde de Apostelen niet, maar maakte hen te ijveriger en omzichtiger in het voorftaan der waarheid, die dikwijls bij tegenfpraak dat gewonnen heeft, dat hare belijders er hooger prijs op gefteld, ze grondiger onderzocht, krachtiger gehandhaafd en ijveriger beleden hebben. Mogten de poogingen der hedendaagfche Beftrijders en Verpalfehers Aa 3 der  374 GEDENKWAARDIGHEDEN der Evangelieleer ook op onze Christenen en inzon- , derheid op de Leeraaren, die uitwerking hebben. Eenmaal zal toch de waarneia zegepralen, n. j En wegens de overhand nemende boosheid zal de ïiefde bij velen verkouden. [Bij de inbrekende boosheid en vervolgzucht ftierf de broederliefde ; geen Christen vertrouwde den anderen, dewijl hij niet wist, of hij niet misfchien eene flang in den boezem koesterde.] [Dit is ook nog dikwijls het geval, wanneer de waarheid ondermijnd wordt, en het zedenbederf doorbreekt. In zulke tijden behoorden oprechte Christenen, die het met eikanderen in de zaak van christus ééns zijn, zich te naauwer aan elkander te verbinden, en acht op elkander te geven, tot opfcherping der liefde en der goede werken. H.] Maar, die volharden zal tot het einde, die zal behouden worden. [Bij de belegering van Jerufalem kwam geen één Christen om 't leven. Zij vloden in tijds, in gevolge de vermaning van jesus, en velen vonden in de ftad Pella befcherming en veiligheid. Ook wierd in't vervolg het lot der Christenen fteeds beter.] [Welke verwarringen en beroeringen er ook in de wereld plaats hebben, welke omwentelingen rijken en ftaten verwoesten, hoe vele duizenden er ook door het zwaard fneuvelen; al koomt ook de rechtvaar  uit het leven van jesus. vaardige mede om, het blijft eeuwig waar: die in het geloof aan Christus, in de belijdenis van Hem, en in het doen van zijnen wil volhardt, die zal behouden en zalig worden. Verg. ook matth» X: 22. en I Deel, bladz. 462. H. ] [Tot hier toe had jesus flechts de verdere ken* merken van den aannaderenden ondergang van ftad en Tempel aangevoerd. Thans komt hij tot de nadere en naauwkeuriger bepaling van dit geducht tijdftip. ] Wanneer gij nu het (Romein/eb:) krijgsheir, hetwelk de Profeet daniël (hoofdst. XI: 31. XII: 11.) eenen verwoestenden gruwel aan de heilige plaats noemt, voor Jerufalem zult zien aanrukken , om het in te fluiten ; ( die dit leest, die merke erop!) denkt dan, dat hare verwoesting nabij is. Die dan in Jude'è is, die vluchte naar het gebergte* [Paltefiina heeft zeer vele bergen, daar men rotzen van eene verbazende hoogte vindt, als ook fpelonken en holen, welke veilige fchuilplaatzen zijn voor vervolgden en vluchtelingen.] Die zich dan in de ftad Jerufalem bevindt, begeve er zich ijlings uit, en die op het land is, die ga toch niet binnen de ftad, (in hoope, van daar veiligheid te zullen vinden, ) Als iemand ten dien tijd» op het dak is, die klimme niet eerst in het huis beneden af, om iet uit hetzelve mede te nemen. Indien hij op het veld is, dan keere hij niet eerst naar huis te rug, om zijne kleederen te halen, (maar hij berge zich, zoo fpoedig doenlijk is, voort.) — Dit zijn de dagen der wraak, wanneer alles, wat daar van gefchreven is, vervuld zal worden. — Wee dej: Aa 4 be»  376 GEDENKWAARDIGHEDEN bevruchten en zoogenden in dien tijd! Doch bidt, dat uwe vlucht niet in den winter, of op eenen Sabbath, gefchiede. [ De winter is in die gewesten wel niet zoo ftreng als bij ons; doch, uit hoofde van den veelvuldigen regen, die er alsdan valt, en die aanhoudend is, zou nogthans de vlucht voor den weeken Oosterling dan hoogst bezwaarlijk geweest zijn. Op den Sabbath kon niemand in Jerufalem uit of in, alzoo de poorten gefloten waren. Ook mogten de Joden op denzelven, volgends eene, tot de Farizeefche grondHellingen behoorende, wet, zich niet verder dan. aooo ellen buiten de ftad begeven, welke wet zij, met groote gemoedelijkheid, onderhielden.] [De Uitkomst heeft ook geleerd, dat de laatfte inlluiting van Jerufalem zoo fnel is geweest, dat, die zich niet fpoedig bergde, naderhand al de ijslijkheden van het beleg en de verwoesting mede ondergaan moest. — Hoe liefderijk is deze waarfchuwing van den Heer jesus! Hoe blijkt niet uit de wijze zijner uitdrukking, dat de majesteit van den dreigenden Heer geheel gematigd is door de zachtmoedigheid van den medelijdendeu Vriend! H.] Want er zal dan, wanneer de godlijke ftrafgerichten over dit volk uitbreken, eene zoo groote ellende in het land zijn, als er van het begin der wereld niet geweest is, en nooit weder zijn zal. [De Joodfche Gefchiedfchrijver josefus kan den jammer en nood niet verfchriklijk genoeg beschrijven, die toen, ten tijde der belegering, in  dit HET leven van jesus. 377 Jerufalem plaats had. Hij bevestigt dus andermaal, zelfs tegen wil en dank, de naauvvkeurige vervulling van deze voorzegging, en de waarheid van den Christelijken Godsdienst.] [Alles kwam bij elkander: de vijand voor de ftad, en in de ftad de baldadigfte wreedheid der Zeloten ; of zoogenoemde ijveraars voor de Wet, Vrijheid en Godsdienst, die in den Tempel zeiven hunne verwoestingen aanrechteden. Een honger zoo onlijdelijk , dat eene Moeder haar eigen kind verflond, gevolgd van een ijslijke pest. Eene allesvernielende en vermoordende verwoesting na eenen dollen en wanhoopigen tegenftand. Als men de gefchiedboeken van vroeger en later tijd vergelijkt , vindt men , naar evenredigheid, geene zoo geduchte lotbeflisfingeens Volks,in zoo korten tijd, en met zoo vele verzwarende omftandigheden. Volken, ziet het met beeving, hoe de Allerhoogfte de verwerping van zijne genade in christus ftraft! Eerbiedigt Gods lankmoedigheid over u ! En laat u , door de overweging van het lot der Joden bevestigen in het geloof aan christus! H.] Een gedeelte van dit volk zal nedergefabeld, en de anderen onder alle volken gevangen weggevoerd en verftrooid worden. En Jerufalem zal van vreemde volken flaafachtig beheerscht worden , tot dat ook dezen tijd ten einde is. [Wonderbare verwisfeling van het lot der rijken en volken! Allen hebben zij flechts hunnen bepaalden tijd , in welken zij bloeien , en tot zekere grootte klimmen. Dan wenkt God — en geheele Aa 5 Na-,  378 GEDENKWAARDIGHEDEN Natiën ftorten voor hem in het ftof neder, en wor* den van andere volken verdrongen, welke zich op hunne puinhoopen verheffen. En dit alles gefchiedt naar de onnafpeurlijke wijsheid van den hoogften Regeerer der wereld, doch die tevens altijd op het gedrag der volken aanmerking neemt.] En indien deze dagen (van onruften en oorlog) niet verkort wierden, geen mensch zou in 't leven behouden blijven ; maar, om der uitverkozenen wil, zullen zij verkort worden. [God is rechtvaardig en gefireng in het ftraffen der boozen en hardnekkigen, die den rijkdom zijner goedertierenheid verachten, en zich daardoor niet tot bekeering en verbetering van hun leeven laten leiden. Dezen laat hij eindelijk in volle mate ondervinden , het gene hunne daden waardig zijn. ] f Maar Hij matigt Volksrampen doorgaands om der vroomen wille, die onder het zelve zijn. Zoo bermhartig is Hij. Godvruchtigen zijn dan een zegen voor een Land, en wij hebben reden, om ons te verblijden , dat ze ook nog onder ons zijn. H. ] Wanneer dan iemand tot u zal zeggen: zie, hier of daar is de messiüs, (die ons van de opperheerfchappii der Romeinen verlosfen zal,) gelooft het niet Want daar zullen valfche Mesfiasfen en valfche'Profeeten komen, en allerhande fchijnbare en wondere dingen verrichten, om, indien het rnoogliik was , ook de uitverkozenen te verleiden. Weest derhalven op uwe hoede, ik heb u daarom alles te vooren gezegd. Wanneer men u dan zal zeggen : de MESSias is daar in de woestijn, zoo gaat met uit, of: hij is in de binnenkamer, gelooft het niet. [ Waar  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 379 [Waar ook zulke bedriegers hun toneel openen mogen, om de menfchen te misleiden, gaat er niet heen! — Wie denkt hier niet, aan het gene, ook in de nieuwe en verlichte tijden, van vele geestdrijvers en bedriegers, die iet groots van zich ea anderen voorgaven, en zich van allerhande geheime kunsten beroemden, en daar door velen bescheid hebben, gefchied is. — Mijne toekomst zal dan van eene geheel andere natuur zijn. J Want gelijk de blikfi-m, die in bet Oosten uitichiet, en fnel tot het Westen toe licht, zoo zal de toekomfte van den Zoon des menfchen wezen. [Plotslijk en onverwachts zal het Romeinfcks krijgsheir, waar van ik mij tot een werktuig, ooi &e Joden te ItralFen, bedienen zal, voor Jtrufalem ftaan. J Doch waar een aas is, daar verzamelen de arenden, (en gieren.) [De zin van deze fpreekwijze is hier: Nademial het Joodfche volk boven andere voiken Hinkend , voor alle goed geheel dood en ongevoelig, en dus tot zijnen ondergang volkomen rijp geworden was, zoo zouden zich dra door Gods fchilsking vreemde volken (de Romeinen) laten vinden, om hen uit te roejen. De gefchiedenis van alle tijden bevestigt het, dat,, op groote, algemeen in zwang gaande, ondeugden, verachting van Godsdienst, en algemeen zedebe. derf, onder een volk, eindelijk deszelfs geheele ver-  i 380 GEDENKWA AR Dl S BEDïH verval, en de ftrafgerichten van God onfeilbaar gevolgd zijn. En nogthans zijn de menfchen in *t gemeen zoo onachtzaam, dat zij er niet op merken, of het zich tot waaifchuwing en bekeering laten ftrekjjen. o maak ons verftandig, eeuwige Liefde, en geef, dat wij ons liever door uwe goedertierenheid, en door de zachte uitnodigingen uwer genade tot bekeering laten bewegen, dan door harde en gevoelige middelen. Leer ons allen verftandig doen naar uw welbehagen, opdat ons geen zoo treurig lot, als die medelijdenswaardigen, treffen moge, Amen l ] HONDERD EN VIERDE AFDEELING. jesus vervolgt zijne Voorzeggingen van den on~ dergang van den Joodfchen Staat, en de ver* woefting van Jerufalem. [ A lhoewel de Verlosfer ook in *t volgende van den ondergang van de Joodfchen Staat fpreekt, gelijk dit de gantfche famenhang fchijnt te vorderen, echter is het ook waarfchijnlijk, dat hij tevens mede aandacht gevestigd heeft, op het nog toekomend einde der wereld, als waarnaar de Leerlingen hem ook gevraagd hadden. Het is ten minften buiten  UIT HET LEVEN VAN JESUS, <$l ten twijfel, dat hij daar van, en van het nog toekomend algemeen oordeel der wereld, in het (lot van deze merkwaardige Voorzegging (matth. XXV: 31 tot het einde,) fpreekt. — Ook betroffen de voorzeggingen der Oude Profeeten meerendeels dus eene nabij zijnde en toekomende gebeurenis tegelijk , doch welke onderling groote gelijkvormigheid hadden , zoodat de eerfte het beeld van de later was. — Ook ons, die wij dien grooten gerichtsdag, wanneer jesus, ten algemeenen oordeele over de menfchen, verfchijnen zal, reeds zoo veel nader gekomen zijn , betreffen derhalven zijne liefderijke waar» fchuwingen, waar in hij de zijnen tot waakzaamheid aanfpoort. En, zo ook deze oordeelsdag nog verre van ons mogt zijn, echter hebben wij reden , om ons, met betrekking tot den dag onzes doods , die tegelijk onze bijzondere oordeelsdag is, en plotsling en onverwacht kan invallen, geftadig in gereedheid te houden.] matth. XXIV: 29 — 51. mark. XIII: 24 — 37. luk. XXI: 25 — 36. Doch terftond na die jammerlijke tijden (die ik u als voorboden befchreven heb, ) zal de zon verduisterd worden , en de maan haren glans verliezen; de ftarren zullen van den hemel vallen, en de hemelfche ligchaamen zullen beweegd worden. Maar , op aarde, zullen de volken zich, tot wanhoop toe, beangftigen , de baren der zee zullen bruifchen, en de menfchen zullen, van vreeze en bange verwachting van alles, wat nog op aarde gebeuren zal, als magteloos nederzinken. [De.  'g'8 2 GEDENKWAARDIGHEDEN [Deze beeldrijke fpreekwijzen geven niets anderf te kennen, dan bet godlijk ftraf-oordeel over de Joden, en den geheelen ondergang van den Joodfchen Staat, want jesus fpreekt hier als Profeet, en bedient zich van zulke voorftellen en uitdrukkingen, üls de Profeeten oudtijds, bij dergelijke Voorzeggingen, plagten-te gebruiken. Blikfems fchieten als Starren van den hemel af, fchriklijke donderflagen laten zich hooren , aardbevingen volgen , de zee en zeebaren bruisfchen, de gantfche natuur is ïn ópfchudding. — En dit alles is eene Profeetifche voorfteiling der Godlijke ftrafgerichten, vooral bi! groote ftaatsomwentelingen en verwoestingen. Men Vergelijke onder anderen: jes. V: 25, 30. XIII; §; ro. XIV: 12. XXXIV: 3, 4- ezech. XXXII % 7—12. joëL II: 10. III: 14 — 16. hagsai II: 7. enz. ] * Alsdan zal de heerlijke verfchijning van den Zoon des menfchen van den Hemel zichtbaar zijn. [ Men zal alsdan duidlijk zien kunnen, dat ik de ware, maar tot hier toe miskende, en verworpen , 'messiüs ben, die nu, als 't ware, de aanvoerer van die geduchte Heirfcharen is , en dat derhalven dit onheil, niet bij geval, maar als eene rechtvaardige ftraffe op de verwerping mijner gunst, gevolgd is.] En alle bewooners des (Joodfchen) lands zullen een klaaggefchrei aanheffen, wanneer zij den Zoon des menfchen, op de wolken des hemels, metgroo„te magt en heerlijkheid zullen zien komen. [Al-  VIT «ET lEVEBf VAN JESUS.' jgtfj [ Alles eene Profeetifche befchrijving van de heer' 'lijke regeering van jesus, welke zich, door de |j ftrafgerichten over de hardnekkige Joden, duidlijfe | geopenbaard heeft. — Maar laat ons daarbij ook I -aan den jongften dag of aan het einde der wereld I denken , waarop j esu s ook zekerlijk gedoeld heeft, wanneer hij heerlijk en zichtbaar tot het algemeen | wereldgericht verfchijnen zal. Men vergel. matth. XXV: 31. 1 thess. IV: 16. 2 petr.UI: 19.] • Dan zal hij zijne boden uitzenden, opdat zij. I als met luid Trompettengeklank (gelijk het houden { van het gericht bij de Ouden gewoonlijk door trompetI tengeklank wierd aangekondigd,) zijne uitverkozeI nen uit alle de vier hemelgewesten en van de uiter* fte einden der aarde verzamelen. [De zin is: mijne gezanten zullen dan het Euan-: I gelie op de geheele aarde overluid en openlijk prej diken, en mij uit alle oorden leerlingen verzamelen. Waarlijk, het Christendom heeft zich ook, 3 na de verwoesting van Jerufalem, door den dienst s van jesus gezanten, allerwege uitgebreid, en er i zijn in alle toen bekende wereld-deelen aanzienlijke Christengemeenten ontdaan. — Dus zullen ook, • ten jongften dage, alle waare verëerers van jesus, alle deugdzame menfchen, uit alle volken, en uit nlle hemeldreken , door den dienst der Engelen tot hem verzameld worden.] Du ditJaIles beeint te gefchieden, zoo » zie tvolijk opwaards en heft uwe hoofden omhoog, dewijl nu uwe verlosfing nadert. S* [Te  •g&4- GEDENKWAARDIG HEDEN [Te weten, de verlosfing van de vervolging der Joden. Want van dezen moesten ook de Apostelen van jesus en de eerfte Christenen het meest uitftaan. Wanneer dan de Joden, bij de inbrekende ftrafgerichten overluid weeklaagden en jammerden, dewijl zij in en buiten zich geenen troost vonden, en hun geweten hen veroordeelde; wanneer zij daarom met zidderen en beeven aan het einde dezer ontzettende en welverdiende gebeurenisfen dachten, konden en moesten de oprechte verëerers van j e s u s goeds moeds zijn, of hunne hoofden omhoog heffen , en eene goede uitkomst voor zich verwachten. Zoo kan ook elk deugdzaam Christen, in alle om» ftandigheden van zijn leven, zelfs bij het naderend einde der wereld, getroost en wel te moede zijn, dewijl hij een gerust geweten heeft, en van Gods vaderliefde alles goeds verwachten kan. Die algemeene gerichtsdag zal daarom ook een rechte Vreugde- en Feestdag vooralle echte Christenen zijn, een dag, op welken zij hunne hoofden vrolijk kunnen opbeuren, dewijl zij alsdan de volkomene verlosfing van alle kwaad te wachten hebben.] Neemt een voorbeeld van den vijgenboom , of ook van eiken anderen boom. Wanneer gij bemerkt, ' dat de fap in de takken komt, en de bladeren te voorfchijn komen, zoo weet gij , dat de zomer nabij is. Even dus kunt gij verzekerd zijn, wanneer gu' dit alles waarneemt, (wat ik ten aanzien der voorboden van dat geducht oordeel gezegd heb, en alsdezen bij vervolg gebeuren,*) dat de tijd ( van de omkeering van den Joodfchen Staat en Godsdienst,) nabij en voor de deur is. Waarlijk, ik verzeker ulieden, eer nog | het thans leevend genacht van menfchen geheel zal p uit- ;  uit het leven van jesus. 385 uitgefforven zijn, zal dit alles gefchieden. Eer zullen hemel en aarde vergaan, dan dat mijne voorzeggingen onvervuld zouden blijven. Doch, wat den dag en het uur betreft, wanneer dit alles gefchieden zal, dat weet niemand, ook de Engelen in den hemel, ook zelfs de Zoon niet, (te we-ten als mensch,) maar mijn vader alleen. [Voords had jesus bepaald genoeg tot hen gefproken; meer zouden en behoefden zij niet te weten , opdat zij niet zorgeloos wierden. — Dus zou ook eene nadere bepaling, van den dag van onzen dood en den dag des oordeels, ons meer nadeel dan voordeel doen. ] Doch gelijkerwijs het ging in den tijd van noSch, zoo zal het ook gaan ten tijde der verfchijning van den Zoon des menfchen. Want, gelijk de menfchen in dien tijd voor den zondvloed aten, dronken , trouwden , tot op den dag, dat noëch in het vaartuig ging, en zich niet eer bedachten, voor dat de zondvloed kwam, en allen wegraapte, zoo zal het ook gaan , bij de verfchijning van den Zoon des menfchen. [Onverwachts zal hij ten oordeele over JudeS komen , wanneer de menfchen nergens aan denken, maar zorgeloos in hunne zinlijke genoegens voortleeven. — En zoo zal het ook gaan bij de verfchijning van jesus tot het algemeen wereldgericht. : Plotsling en onverwachts zal die groote dag invallen, ! en de menfchen midden in hunne gewoone zonden en ondeugden verrasfen. petrus zegt (2 petr. III: 10.) hij zal komen, als een dief in den nacht. Nog zal de onmatige woelen, de wraakzuchtige woeII. Deel, Bb den,  38(5 G E D E N KW AAR Dl G' H "E D EN •den, dé onrechtvaardige , de trouwloze eens anders goed naar zich fleepen , de wellustige, gierigaard, elk voor zijnen afgod nederknielen, en dien wierook ftroojen, dan zal het ijlings wezen : Menfchen, komt •ten oordeele!] [En zoo wordt ook doorgaans de wereldsgezinde-, en aan de zonde overgegeven mensch door den dood overvallen, te middeif van zijne aardfche bemoejingen, en zondige vermaken. TL] Dan zal van twee, die zich famen op het veld bevinden , (en gerust hun werk verrichten,) de ee'n behouden, maar de ander aan het onheil overgegeven worden; of van twee vrouwen, die malen, zal de ééne ontkomen , maar de andere haren ondergang vinden. .hoSow «.i s i 'iisib ui 3ss! a;!7.'is:.y!^r. caotl n*v antci— ■ ' B sfe h n ■ t> ïA ■ v:>4< les ■ • s [Zoo onvoorziens als dit onheil zal invallen, zoo verfchillend zullen ook alsdan de lotgevallen der menfchen wezen. Deze zal waardig gevonden worden , om het onheil te ontgaan, een ander niet, DeGodlijke "Voorzienigheid zal zich dan wonderbaar betoonen. ] [Zoo weinig zal de ftand der menfchen op deze aarde in aanmerking komen, bij de gewichtige laatfte beïlisfing. Menfchen, die hier, naar de wereld, één eri het zelfde lot hadden, met elkander het zelfde amt bekleedden, het zelfde handwerk dreven, malkander in de aardfche dingen gezelfchap hielden en behulpfaam waren, zullen in de andere Maatfchappij dikwijls een geheel verfchillend lot ondergaan, wanneer zij namelijk, omtrent jesus christus, zijne zaak en dienst, verfchillend gezind en werkfaam geweest zijn. O fchriklijke fcheiding voor hun, die in hun ongeloof fterven, wanneer zij hunne god- vrueh»  ÜIT EET LEVEN VAN JESUS. 38? vruchtige medegenooten zullen zien overgebragt in eenen ftaat van veiligheid en gelukzaligheid , van welken zij zijn uitgefloten! Vlied in tijds, zorge» loos mensch! dit rampzalig uiteinde! En gij, ware Christen ! help het hen ontvlieden, terwijl gij nog met Uwe onbekeerde medemenfchen in verbintenisTen op aarde ftaat, welke U de kostelijke gelegenheid verfchaffeii, om door vermaning en voorbeeld te arbeiden aan hunne behoudenis voor den toekomenden toorn! II.] Maar wacht u, dat uwe zielen niet met brasfenen Zwelgen , of met aardfche zorgen overladen worden , opdat u die oordeelsdag niet onvoorziens, (en midden in die zonden en ondeugden, welke de menfchen geheel onbekwaam maken, om hunne groote belangen, te bezorgen,) overvalle. Want hij zal, als eenvalftrik ,over alle de inwoners des lands komen. Weest dan ten allen tijde waakzaam en bereid, opdat gij waardig moogt bevonden worden, om dit alles, wat gebeuren zal, te ontgaan, en te beftaan voor den Zoon des menfchen, (den Richter. ) En dus moet gij ook waken, mijn Christen! want nademaal gij niet weten kunt, wanneer u de I dood, of liet einde der wereld, voor-den richter- ftoel van jesus ftellen zal, zoo fpoore u dit tot ! dezelfde waakzaamheid op, zoo make het u bedagt; faam om niet natejagen, het gene voor de zinnen 1 alleen aangenaam is, het hoede u voor een daar uit 'I voortvloejend vleeschlijk gerust leven ! Veel meac 1 zij het uwe grootfte en gewigtigfte zorge, om beil ftendig In die goede en Gode welbehaaglijke gefield- hcid te liaan, waar in u de dag des oordeels, niet B b s «Dn  388 GEDENKWAARDIGHEDEN onbereid aantreft, opdat gij als dan , met blijdfehap», beftaan moogt voor den richterftoel van jesus. — Gebruik daar toe vlijtig het gebed, dat heerlijk hulpmiddel ter bevordering van deugd en godzaligheid. ]. ( Nog ééns\) Waakt! want gij weet niet, in welk uur uw Heer koomt. Bedenkt, indien de heer des huizes wist, in welk gedeelte van den n?cht dediet komen zou, dan zou hij gewislijk waken, en hem niet in zijn huis laten inbreken. Weest dus ook gijlieden fteeds bereid, want de Zoon des mentenen komt in een uur, als gij er het minst aan denkt. (Verg. l u c, XII : 39, 40- en de aanm' hoven bladz. 65, 66. H.) Befchouwt mij als eenen heer des huizes, die op reize gaat, en zijnen bedienden zijne zaken ter bezorging overgeeft, ook den deurwachter in t bijzonder beveelt, om op zijne hoede te zijn. Doch, wien kan men'anders eenen getrouwen en voorzichtïgen dienstknecht noemen, dan hem, dien de heer, bij zijne wederkomst, wanneer hij hem, (teveoren bij zijn vertrek,) had opgedragen, om zijne overige bedienden ten behoorlijken tijde van fpijze te voorzien, zoo vindt, dat hij zulks behoorlijk gedaan heeft. Gelukkig die dienaar! Waarlijk, ïk verzeker ulieden, hij zal hem het opzicht over zijn geheele vermogen toevertrouwen. Maar indien zulk een dienstknecht godloos is, en bij zichzelven denkt: 0 mijn heer komt nog in lang niet; en hij begint nu, zijne medebedienden te üaan, en met zijne liederlijke makkers te brasfen en te zwelgen, zoo zal de heer van dien zeiven dienstknecht komen op eenen dag, dat hij hem niet verwacht, en op een uur, dat hij niet veTmoedt, en hem -ten icherpften ftraffen, zoo als elk trouwloos dienstknecht zulks verdient. Dan zal hij overluid weenen , en op de tanden knersfen. Zoo weest dan toch waakzaam, dewijl gij niet weet, wanneer de heer des huizes komt, of des avonds, of des mrddernachrs , ol met  TJÏT HET LEVEN VAN JESUS. 389 het hanengekraai , of des morgens. Wacht uzelven , dat hij u niet overvaile en flaptnde vinde. Doch, het gene ik u zeg, dat zeg ik allen: waakt! , [Ook ons zegt dit de liefderijke Heiland ter waarfchuwing, het gene hij aan zijne toenmalige vrienden zeide: ons, die wij even zoo groote reden hebben, om,elk oogenblik gereed te ftaan, dewijl wij j niet weten, wanneer onze oordeelsdag of fterfdag i aanbreken zal. Bedenk derhalven nogmaals, mijn : Christen, wat dit zeggen wil-: waakt'. Het is even zoo veel, als of hij ons zeide: Zoekt toch uwen : pligt getrouw te vervullen, en weest tegen alles op uwe hoede, wat u daar in hinderen, en tot zonde : zou kunnen verleiden; merkt uwen zedelijken toeftand naauwkeurig op., en de gevaren, voor welken uwe deugd in deze wereld allerwegen is bloot* ; gefield, en zoekt die zorgvuldig te ontgaan; vermijdt alle gelegenheden, om te zondigen, en wederftaat alle verzoekingen, alle verleidingen en bekooringen ten kwade; wacht u in 't bijzonder, i voor zwelgerij en onmatigheid, voor al te groote i verkleefdheid aan de goederen dezer wereld, en voor gierigheid, dewijl .u dit tot het goede traag en onji bekwaam maakt, uw gemoed van de zorg voor uw j eeuwig heil en ware gelukzaligheid afwendt, en dewijl deze zonden de bron van vele andere ondeugI den zijn. Met één woord, vermijdt alles, wat u in 1 den gevaarlijken flaap der zonde en zorgeloosheid izou kunnen wiegen. Altijd goed te doen, altijd juw aanbevolen dagwerk met de grootfte trouw en gemoedelijkheid te verrichten, en dus als een voorBb 3 zich-  gGO GEDENKWAARDIG HEDEN; zichtig en getrouw dienstknecht mijne komst, zij moge dan ook volgen, wanneer zij wil, getroost te gemoet te zien, dit is het geen ik van u eisch. Waakt l — Daarom laat ons, in gevolge deze liefderijke waarfchuwing, met eenen heiligen wandel en godzalig gedrag, wachten op den dag der verfchijning van onzen Heer en Zaligmaker jesus. christus! — Laat ons het geloof behouden, en een goed geweten bewaren tot het einde onzer dagen.:] [ Laat ons, vooral, dat werk getrouw verrichten, dat ons jesus onze Heer , in zijne Kerk en in de menschlijke famenleving, heeft toevertrouwd, op dat wij, ieder in onzen kring, zouden werken aan de belangens van zijn Rijk, en ons zeiven en anderen oeffenen tot Godzaligheid. Heeft iemand, onzer, even als die Opperhuisverzorger, een' aanzienlijker ftand van den Heere gekregen, hij heeft dien niet voor zich zeiven, maar ten nutte van het algemeen , en om hun , die minder .zijn , te helpen en te verzorgen. Samen zijn wij dienstknechten van christus, malkanders mededienstknechten, ja malkanders dienaars om christus wil. Dit moeten we ons eene eere rekenen $ gelijk zich de Engelen er over verblijden, dat ze j e s u s dienen, onze mededienstknechten zijn, en ■ uitgezonden worden, om der genen wille, die de zaligheid zullen beërven. Van elk onzer zal onze Heer rekenfchap eifchen, en hij, dien meerder bewind toebetrouwd is geweest, zal ook meer te verrekenen hebben. Hij let naauwkeurig op ons 5 want Hij is He Alwetende, die harten kent en nieren proeft. Hij fe; er niet onverfchillig onder, hoe wij-het maken. Hij koomt ee|-  uit het leven van jesus. 391 «erlang, om ons lot te beflisien: dat tijdftip mag fchijnen uitgefteld te worden, het koomt toch allerzekerst , en het zal voor roekeloozen, die zich in het kwade vermaken , verrasfend en verfchrikkend zijn. Schriklijke, geduchte ftraf zal er dan volgen | voor alle moedwillige verwaarloozers van amt en plicht, voor trouwloozen en geveinsden, en bijzonder ook voor hun, die hun gezaeh , invloed en magt j hebben misbruikt , om hunne mededienstknechten te Haan, die, op eenigerlei wijze te mishandelen, [ of om hen te berooven ,' van die genoegens, goedeiren, eere, enz. welke de Heer wil, dat ook deIze genieten zouden. Doch daarentegen heerlijke ! belooning voor hun , die getrouw waren, en de j; komst des Heeren met geduld en wakende verbeidden. Gebreken en tekortkomingen in den dienst des IHeeren zullen er wel altijd, ook bij den bestenoverIblijven; maar onze Heer kent de gezindheid onzes J:harten , en, bij oprechte poogingen en.hartelijke verkleefdheid aan zijnen dienst, wil Hij veel vergeven en : verfchoonen, en ons in onze zwakheid te hulpe koi men. Wij willen dan waken en bidden: lieve Heer :jESUs! houd ons gemoed voor u bereid , op dat het blij uw komst verbeid', daar 't in een ftil vertrouwen leeft, dat Gij ons onze fchuld vergeeft! H. J Bb4 HQN-  39a GEDENKWAARDIGHEDEN HONDERD EN VIJFDE AFDEELING. Vervolg, jesus toont de noodzaaklijkheld, omzien altijd gereed te houden, aan, in de gelijkenisfen, van de tien maagden, en van de onderfcheiden talenten. matth. XXV: 1 — 30. Ten dien tijde zal het met diegenen, welke aan de gelukzaligheid van het hemelsch Koningrijk deel Willen hebben , zoo gefteld zijn, als met tien maagden , die hare lampen namen, en den bruidegom te semoet ringen: (gelijk men zoo in het Oosten den bruidegom en bruid met fakkelen pleegt te ontvangen, en in huis te geleiden.) Vijf van haar waren wijs, maar de vijf anderen dwaas. De dwazen namen wel hare lampen, maar geen voorraad van olie, (om aan te vullen,) met zich. De wijzen daarentegen namen , benevens de lampen, ook nog olie mede in hare vaten. Ondertusfchen vertoefde de komst van den bruidegom, en zij vielen gezaamlijk in flaap. Eindelijk , omtrent middernacht verhief zich onvoorziens het geroep: Op, de bruidegom komt! gaat hem te gemoet! Nu ftonden deze fpeelgenoten ichieliik op, om hare lampen gereed te maken. En nu zeiden de dwazen tot de wijzen : geeft ons toch van uwe olie , want onze lampen gaan uit. Neen antwoordden haar de wijzen, wij mogten te gelijk met u gebrek hebben. Gaat liever tot de verkopers, en koopt u olie. Terwijl zij nu heen gingen, om te  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 393 kopen , zoo kwam de bruidegom , en die gereed waren , gingen met hem in het bruiloftshuis, waarna de deuren gefloten werden. Ten laatften kwamen ook de overige maagden, en riepen: Heere! Heere! laat ons toch opendoen. Maar hij antwoordde: waarlijk, ik verzeker u, ik ken u niet. — Daarom waakt, want gij weet dag noch uur, wanneer de Zoon des menfchen komen zal. [Gelijk reeds bij de vorige afd. is aangemerkt, jesus fpreekt hier onbepaald van zijne wederkomst, om , onder dit beeld , voor de menfchen van alle tijden voorteftellen het tijdftip, op het welk Hij onzer aller lot beflisfen zal. — Hij vergelijkt deze zijne komst met de plechtige inhaling van eenen bruidegom , door feestvierende en blijde fpeelnoten , om ons aan dat tijdftip te doen denken, als aan een tijd van blijdfehap en vreugde, om en met Hem; een' tijd, welken zijne ware verëerers met verlangen en zorgvuldigheid moeten te gemoet zien; een' tijd, die langer zal uitblijven, dan men gemeend had, zoo dat fommigen dwaaslijk hunne plichten , en de noodzakelijke voorbereiding voor dat tijdftip , zullen verwaarloozen. Wanneer dan jesus koomt, zal het verrasfend zijn , en te laat, om zich dan nog voortebereiden ; die bereid zijn, deelen in de voorgeftelde zaligheid; maar die in tijds verzuimd hebben zich te bereiden, zullen dan niet kunnen geholpen worden: al hebben ze zich mede gerekend, onder de aanftaande deelgenoten der zaligheid, al hebben ze zich bij de vrienden van jesus begeven, zij zullen evenwel, om dat ze dat gene verzuimd hebben, waar mede men Hem waarlijk vereeren moet, Bb 5 door  394 6 ed e s k wa ardigheden door Hem met erkend, en van de gehoopte zalig2d uitgefloten worden. Dit alles is dan eene gewichtig treden , om welke elk belijder van den BeiInd door Hemzelven zoo ernflig en aanhoudend tot bedagtfaamheid en eene gedurige zorgvuldigheid wl'dt aangefpoord. Zoo liefderijk waarfchuwt ons Tze beste Vriend, tegen het gevaar van zorgeloosS, voor welke Hij weet, dat wij ligt blootftaan e zoo hoogst rampzalig voor ons is. De eerfte Christenen waren gewoon, zich veel het tijdftip v» christus wederkomst ten algemeene oordedeals haast aanftaande voorteftellen , en de ware^ wijzen wierden daar door, tot eene bdUge «or^uldigheid, tot een wandelen in vreeze, gelijk het petrus noemt, !opgefpoord , en tot een bl,j verlangen t wek hen deed zeggen: kooml Heerl koom haasteMk! fchoon anderen uit het lange vertoeven op, maakten, dat het wachten vruchteloos ware, zich Tan hunne dwaze en zondige begeerlijkheden gerust overgaven, en de hope der braven zelfs befpotteden. Th n ftellen zich de Christenen die laatfte verfchijning van jesus, die laatfte beflisfmg over he lot van alle Adamskinderen, niet zoo nabij voor; Sweet evenwel, dat de beflisfmg over^zijn^igen eeuwi- lot van daag of morgen komen kan. Maar, SLï ^ meesten ftellen ook dat tijdftip zoo verre dat zij er door verrast worden. Ook de besten 'enken foms niet zoo gedurig aan bunnen Heer, leeven niet dagelijks in dat blij en- verlangend ver leiden van zijne komst als zij behoorden^^ de m ten boven dien verzuimen al hunnen p cht en lee ven, als of er geen dood, geen oordeel te v> achten  uit het leven van jesus. 395 ware. Welk eene dwaasheid, die evenwel bij de lieden dezer wereld wijsheid heeten moet. De Heer bewaar er ons voor! Laat ons toch liever ons zelven gedurig herinneren: de Heer koomt! en malkanderen opwekken, terwijl het heden genaamd wordt i H.] ( Ik zal u nog eene andere gelijkenis verhalen , vervolgde jesus.) De Zoon des menfchen kan ook met iemand vergeleken worden , die, als hij op reize wilde gaan, zijne knechten famenriep, en hun zijne bezitting overgaf, (opdat zij, gedurende zijn ajzijn die wel aanleggen, en hem daar voordeel medebezorgen zouden:) den éérften gaf hij vijf talenten , den anderen twee, den derden één; aan elk naar zijne bekwaamheid. [Zoo heeft onze Heer jesus, de Beftuurder der wereld en uitdeeler van Gods goederen, gaven en talenten, ambten en waardigheden , zeer verfchillend onder de menfchen uitgedeeld. Den éénen heeft Hij deze, den anderen eene andere bekwaamheid gegeven ; den éénen heeft hij rijkdom en vele tijdelijke goederen verleend, den andereu lichaams krachten of geestvermogens ; den éénen heeft hij in deze voordeelige omftandigheden gefteld, den anderen in gene; den éénen heeft hij eenen Koning, Regent enz. laten worden , den anderen eenen onderdaan, daglooner, handwerksman, akkerman enz.] [Niemand is geheel misdeeld, die niet iets zoude hebben, waar mede Hij in de Maatfchappij iets nuttigskan uitwerken. H. ] Van alle deze gaven , voorrechten, krachten, bekwaamheden, kundigheden  gofj GEDENKWAARDIGHEDEN den en betrekkingen vördert hij nu, als Heer van alles, wat wij hebben, het best mooglijk gebruik, tot zijne eer en tot ons eigen voordeel zoo wel, als ook tot nut van onzen medemensch. ] Hier op aanvaardde hij terftond zijne reize. Nu ging die met de vijf Talenten heen, en dreef er handel mede, en won er nog vijf anderen bij. Even zoo won ook die met de twee , nog twee andere t alenten. Maar hij, die er flechts één ontvangenhad , begroef het geld van zijnen Heer in den grond zonder er iet mede te winnen. Na langen tijd kwam de Heer dezer bedienden van zijne reize weder te rug, en vorderde nu rekenfchap van hun. lhans verfcheen, die de vijf Talenten ontvangen had, en bracht boven dien nog vijf anderen, met deze woorden: Heere! gij hebt mij vijf talenten gegeven, zie daar, vijf anderen, die ik daar mede gewonnen heb. Wel! gij goede en' getrouwe dienstknecht! antwoordde de Heer, gij hebt met het weinige zoo getrouw gehandeld, ik zal u thans over veel zetten. Ga ondertusfchen binnen tot het vreugdefeest van uwen Heer, (waarmede hij zijne thuiskomst vieren zal. S Nu kwam , die twee Talenten ontvangen had, en zeide: Heere! gii hebt mij twee Talenten toevertrouwd , bij dezen heb ik nog twee andere Talenten gewonnen. Wel! gij goede en getrouwe dienstknecht! zeide hem zijn Heer, ook gij zijt met weinig getrouw geweest, ik zal unu over veel zetten. Ga binnen tot het vreugdefeest van uwen Heer. Eindelijk verfcheen ook de gene, welke één Talent ontvangen had. Heere! zeide hij, ik wist, dat gij een hard man zijt; dat gij geerne wilt maaien, daar gij niet gezaaid , en vergaderen , daar gij niet uitgeltrooid hebt. Ik was derhalven bevreesd, en heb uw latent begraven. Hier hebt gij het uwe weder. Gij bnoze en luie dienstknecht, gaf hem zijn Heer ten antwoord, indien gij wist, dat ik geerne maaie, waar ik' niet gezaaid , en vergadere, waar ik met  VIT HET LEVEN VAN JESUS. 397 mtgeftrooid heb, dan hadt gij ten minden mijn geld u een bank moeten geven, opdat ik het bij mijne wederkomst met overwinst had kunnen terug nemen. ■Hier op gebood hij, dat men hem dat Talent afnemen, en het den genen geven zou, die er reeds tien bezat. Want, vervolgde hij, wien zijn vlijt rijk gemaakt heeft, dien vertrouwt men fteeds nog meer toe; maar die door luiheid verarmt, dien ontneemt men nog, het geen men hem geleend heeft. Maar werpt dezen onnutten dienstknecht in de builende duifternis. Daar mag hij weenen en op de tanden knersfen. * [Beha!ven het gene bij eene bijna gelijkluidende ; gelijkenis luc. XIX: 12-26. reeds is opgemerkt, bladz. 235- 240. lette men hier nog op den grondregel, volgends welken onze heer eens, bij de uitdeeling van zijne belooningen en ftraffen, te werk zal gaan. Te weten, getrouwe befteeding der gegeven krachten en Talenten zal alleszins roem voor hem vinden, zoo als het niet, of flecht gebruiken van dezelven, fchande. Doch ook zal elk, naar de mate van zijne talenten, van hem geöordeeld wor: den. Die veel ontvangen heeft, van dien zal ook veel gevorderd worden, zoo als van den genen, die weinig heeft, weinig gevorderd zal worden. Christelijke medebroeder! wees dan met allen ernst'daar op bedacht, hoe gij den post, dien de Heer u, ten i beste der menschlijke maatfchappij , aangewezen : heeft, wel bekleeden moogt. Gij geringe en arme, misgun den aanzienlijken en rijken, die op een' : meer verheven post ftaat, zijne verkregen voorrech1 ten niet. Weet! hij heeft ook eene groote verant > weording voor zich. En dus zal ook onze Richter van  3J)8 gedenk waardigheden van eenen Christen veel irieer vorderen , dan van eenen Heiden en Onchristen ; van eenen wel onderwezen Christen meer, dan van eenen zwakken , die hem zonder zijne fchuld in kennis en ervaring niet evenaart.] [Laat ons dan niet klagen, lieve mededienstknechten ! dat wij weinige'talenten, weinige gaven, krachten, gelegenheden, gekregen hebben. Onze Heer heeft ze met wijsheid uitgedeeld. Wij hebben genoeg, als wij ze maar wel gebruiken. En hier door zullen wij meer verkrijgen. Och ! mogten we maar niets te vergeefs ontvangen hebben! Dierbare Heer jesus! richt niet ftrengelijk met ons hergeef ons veel verzuim! Verfchoon veel gebrek! Maak ons meer ijverig en getrouw in uwen dienst. En vuur ons gedurig aan door het geloof aan uwe toekomst! Amen! H.] HONDERD EN ZESDE AFDEELING. Vervolg: het algemeen oordeel der wereld. watth. XXV: 31-46. f Eerbied en ontzach vervulle onze harten, tnijn Lezer! bij de overweging van het laatfte en algemeene oordeel, dat jesushu, in het flot van deze zn>  UIT HET LEVE'N VAN JESÜS. g^ Jierede, voordek. Het gaat ons allen aan. Wij allen moeten geopenbaard worden voor den Richterdoel van christus. Hem is magt gegeven, om het gericht te houden, om dat Hij die beloofde Menfchen Zoon is. De wereld heeft Hem eens gezien in eene nederige gedalte , als dienstknecht, veroordeeld van aardfche Rechters, fmaadheid en fmart lijdende. Maar eenmaal zal Hij zich aan al de wereld, aan vrienden vijand, op de ontzachlijkde wijze, openbaar maken in al de heerlijkheid en macht,* welke Hem van God zijnen Vader is opgedragen, als Heer en Oordeelaar der wereld, om onherroepelijk het'lot van alle Adamskinderen te beffen , naar den eisch der hoogfte rechtvaardigde laatfte beflisfing, zal plaats hebben oP het einde der wereld, dat is op het einde van deze inrichting der aardfche dingen, en van dezen ftaat des menschlijken geflachts. Dit is het tijdperk, waar mede hetmenschdom in eenen gantsch-anderen ftaat zal ovérgebragt worden. De goeden en kwaden, die tot nu toe, gelijk tarwe en onkruid op den afc! »er , in ééne Maatfchappij onder elkander leefden , en door velerlei betrekkingen aan elkander verbonden waren, zullen dan voor alriM ™„ 0ii^„j_ fgeicheiden. De goeden zullen deelgenoten worden van «usui.W| weiKe nun Lrods ontferming, door »en Heer jesus christus, geven zal, naar net eeuwig, wijs, heiüg en goedertieren Welbehagen om zondige menfchen, die tot hunnen God weüerkeeren, en zich door den Verlosfer laten leiden !°P den weg der godzaligheid, eeuwig gelukkig » ma-  400 GEDENKWAARDIGHEDEN maken. De kwaden , daar en tegen, die geweigerd hebben zich te bekeeren, en die omtrent den Verlosfer, welke hun bekend wierd, onverfchillig en ondankbaar waren, zullen van deze zaligheid verftoken worden en tot ftraffe lijden het rampzalig verderf, in het welk de Duivel en zijn aanhang zich geftort had, en zij zich nu met hem ftorten. Deze aanftaande groote gebeurenis wordt door den Zaligmaker voorgefteld, onder fchoone en treffende beelden, ontleend van eenen aardfchen Vorst en Rechter, die op eenen troon gezeten, door eenen aanzienlijken ftoet omringd , eene plechtige beflisfing doet, het vonnis uitfpreekt, deszelfs billijkheid tot befchaming van tegenfprekers verdedigt, en eindelijk het uitgefproken vonnis laat volvoeren. Alles zal met die Majesteit bij het jongst gericht worden uitgevoerd, welke den Godlijken Richter past: het overige dient Hechts, in de uitbeelding, om ons menschlijk begrip te hulp te komen. Daar hij moet men wel onder het oog houden, dat de geheele voorftelling, inde eerfte plaats, moest dienen, ten nutte der Apostelen, om hen op te fpooren tot volftandigheid in hun werk , en om hen te bemoedigen onder de bezwaren van het zelve. Zij zouden honger en gebrek lijden; in vreemde landen als ballingen verkeeren ; in gevangenisfen zuchten: maar jesus, de verheerlijkte Koning en Richter der wereld, zou op hen gedurig het oog houden; Hij zou opmerken, hoe men zich omtrent hen , die Hij voor zijne Broeders erkende , gedroeg; het goed of kwaad, dat men hun deed, zoude Hij rekenen Hem zeiven te zijn aangedaan; ja Hij zoude  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 401 de het geloof, 't welk de eerfte Christenen aan Hem beleeden, vooral beöordeelen naar de liefde j die men zijne Broederen, om zijnentwil, bewezen had, in eenen tijd , in welken zij veracht, mishandeld en gerichtelijk vervolgd wierden , want, daar aan zoude het best kunnm blijken, of deze belijders waarlijk vertrouwen op christus hadden, voor Hem durfden uitkomen, het op zijné gunst gefield hadden, zijne liefdelesfen en voorbeeld wilden volgen. — In het algemeen zien wij er dus uit, dat jesus, in het uitdëeleh van loon ert ftraf aari de be« lijders van Hem, zich niet zal richten naar de enkele belijdenis van Ham , maar naar de goede werken, die men ter liefde van Hem, vooral ter verzorginge van zijne arme en verachte belijders, en dus tot bevordering van zijne zaak, al of niet gedaan heeft. Ondertusfchen fpreekt het van zélf, dat dit geen tegel zijn kan , naar welken christus het lot béflisfen zal van die menfchen, die nimmer iéts van Hem gehoord hebben, en nimmer 111 de gelegenheid geweest zijn, om eenig blijk te geven van achting of minachting -voor zijne Dienaren en vrienden; paulus leert ons, dat deze, niét naar eene wet die hun onbekend was, zullen worden geöordeeld , maar naar die wet, welke gefchreven is in aller menfchen harten. En alles, wat wij van je sus weten , moet ons overtuigen, dat Hij in zijn oordeel Over deze en alle andere menfchen , naar de regelen der hoogfte billijkheid handelen zal. Zou dé Richter der gantfche aarde geen recht doen? Het is onze zaak niet, hier dieper onderzoek naar te doen, Veel minder hier over ftoutelijk te beflisfen. Als de Ü< Deel. Cc bê«  4ö2 gedenéwaard!ohede« fceflisfende uitfpraak daar zal zijn, dan zal elk vriend van God en menfchen met eerbied en dankbaarheid zeggen: „daar is recht gedaan!" Laat ons, na deze voorloopige aanmerking jesus zeiven hooren! H.} Maar, wanneer (^O de Zoon des menfchen itf ziL heerlijkheid , met het gevolg van alle zijne heiSe Engelen, komen zal, alsdan zal hij op zijnen vo heerlijken troon zitten, en alle volken> des aardbodems zullen voor hem verzameld worden. Maar M\al» Koning en Richter) zal hen van elkanderen fcheiden , gelijk de Herder de fchapen van de bokken fcheidt! De fchapen ( de godvruchtigen en zacktmoedigen,) zal hij aan de rechte, en.de bokken (de godloozen. Verg. ezEc H. XXXIV. 3 aan z ine linkehand ftellen, (even gelijk men , _bi] het loodfche Sanhedrin, en waarfchijnlijk ook bi] andere Oosterfcbe Rechtbanken, gewoon wat , die genen* welke vriieefproken zouden worden, aan de reen" , maar diev rlordeeld zouden worden , aan de linke zijde teplaatfen.) Dan zal hij, als Koning, die aa^n zijne rechtehand zijn, dus aanfpreken : welaan. Si lievelingen van mijnen Vader ! neemt nu met mij Kor eeuwig het koningrijk in bezit, het welk reeds van den aanvang der wereld af, vooru beftemd was. Want gijlieden hebt mij, wanneer ik hongerig was, gefp jsf 3 wanneer ik dorstte, te drinken gegeven, AU ik een vreemdeling was, hebt gijmij gehuisvest, en mij herberg gegeven. Als ik naakt was, hebt gii mij kleederen "gegeven.. Als ik ziek was, hebt e i mij bezocht. Als ik in gevangenis lag, hebt ËU ook daar over nog niet gefchaamd maar ziit tot mij gekomen. Dan zullen de godvmchtigen £ antwoorden: Heere! (wij weeten met wanmeer wü dit alles zouden gedaan hebben , want) wanner hébben wij u ooit hongerig ontmoet, en^gefpïjst, of dorftia, en u te drinken gegeven ? Wan ïfeer hebben wij u ooit als eenen vreemdeling ge-  tJIT HET LEVEN VAN JESUS. $03 2ién, en u geherbergd? of naakt, en u gekleed^ Waar zijt gij krank en gevangen geweest, dat wif tot u zouden gekomen zijn , en ons over u erbarmd hebben? Hier op zal hün de Koning zeggen: Waarlijk, ik verzeker u, hetgeen gij aan éénen van deze mijne geringde broederen gedaan hebt^ dat hebt gij aan mij gedaan. Vervolgends zal hij ook, die aan zijne linkehand zijn, dus aanfpreken: gaat weg vari mij, gij tot rampzaligheid veroordeelden, in de eeuwige pijne, die dén Duivel en zijnen aanhangeren ter ftraffe bereid is. Want ik ben hongerig geweest, en gij hebt mij niet te eten gegeven : ik ben dorftig geweest, en gij hebt mij niet te drinken gegeven. Ik was een vreemdeling, en gij hebt mij niet geherbergd. Ik was naakt, en gij hebt mij geene kleederen gegeven. Ik was krank en gevangen , en gij hebt mij niet bezocht. Dari zullen ook dezen hem antwoorden: Heere! Wanneer hebben wij u ooit hongerig gezien , of dorftig , of een Vreemdeling, of naakt, of krank, of gevangen, dat wij u niet gediend zouden hebben ? Maar dan zal hij ook tot dezen zeggen : Ik verzeker ü heilig, het gené gij aan éénen van deze mijne geringde broederen Uiet gedaan hebt, dat hebt gij mij ook niet gedaan. Hier op zullen de godlozen in dé eeuwige pijn gaan: maar de godvreezenden in het eeuwige leven (in eene eeuwigduurende gelukzaligheid.) [Wat dunkt ü, Christelijke Lezer! is niet deze Voorfpelling van die laatde bellisfing gefchikt, om ii diep ontzach in te boezemen? — Als zij het niet doet, dan is het te duchten, dat men éénmaal, als de beflisfende dag daar zijn zal, door angst en verfchrikking zal worden aangegrepen. Want, welk aangekondigd Vonnis ook moge achterblijven, dat van jésus zal niet achterblijven. En het is er werkelijk voor ons, op den dag onzes doods. Stel Cc s u dien  4©4 GEDENKWA-ARDIGHE& E"N* u dien dag dan veel voor den geest! Denk dikwijls Vooruit, hoe gij eens met alle uwe vrienden, bekenden, landgenooten, geloofsgenooten, lotgenooten, ja met , alle uwe natuurgenooten, tfw en hun vonnis ontvangen zult van Hem , die voor bijna agttien eeuwen voor pilatus richterftoel ftond, en zich liet veroordeelen aan het kruis. Alle ooge zal Hem dan als Koning en Richter zien, ook dié Hem doorfioken hebben. Vrienden van den Heere jesus christus! Oprechte belijders van Hem ! die om zijnentwil gaarft deedt wat Hij u beval, gaarn liet wat Hij u verbood, die u zijne zaak niet fchaamdet, zijne broederen niet ongeholpen liet, die hun geven wildet wat gij kondt, al ware het dan ook maar eene dronk waters! Vrienden van den Heer jesus! verblijdt u! uw jesus heeft het gezien; Hij heeft er uw geloof en uwe liefde aan erkend; en, fchoon Gij ook geenen prijs op deze uwe goede werken fteldet, Hij rekent het evenwel, als of het aan Hem gedaan ware. Hoe ook hier miskend en veracht, Hij zal xt eens als zijne liefde vrienden, als gezegenden van zijnen Vader openlijk bekend maken. De hemelfche gelukzaligheid is voor u bereid van voor 's werelds grondlegging: en Hij, die om uwentwil den Hemel Verliet, en op aarde onder booze menfchen verkeerde, ja zijn leven afleide aan het kruis, zal u, van het gezelfchap der boosdoeneren, ja van alle leed en bederf ontheven , inleiden in den hemel, in het genot der ftoorelooze zaligheid, in het gezelfchap van enkel heiligen. — O welk een verrukkelijk uitzicht! Welk eene aanmoediging tot de ge- tron*-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 40j trouwe belijdenis van christus! Welk een fpoorflag voor onze deugd! Welk een troost onder het lijden! Welk een drang tot liefdewerk aan arme, verlatene, mishandelde Christenen' Laat ons dan niet vertragen in goed doen! De dag des oordeels genaakt! . g eS En gij, ongelukkige Menfchen! die nog onverfchilhg omtrent christus zijt, omtrent Hem aan wien gij alles te danken hebt, door wien Gif mt s Duivels geweld verlost en eeuwig zalig worden kunt! Gij, die evenwel Hem geen liefde of dank toedraagt, niets om Hem doet of laat, zijne vrienden met uwe bijzondere opmerking niet eens verwaardigt, u nimmer gedrongen voelt, om voor Hem en zijne zaak uit te komen, en op het best behoort onder die genen, die jesus en zijne vrienden niet vijandig zijn! Liefdeloozen , die flechts voor u zeiven leeft, en uwen Broeder kunt zien honger en gebrek lijden! Ongelukkige men. fchen! bezeft het toch , in welken gevaar Gij zijt! Ziet den afgrond , voor welken Gij ftaat' Ziet hoe rampzalig reeds de Duivelen zijn ! Wilt Gif dan' met hun ten verderve gaan? Kan dan de rijkdom van Gods goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid u niet tot bekeering brengen ? Kan ide waarfchuwing van christus zeiven u niet wijs maken? Kan het Evangelie zijner genade uw Hart niet voor Hem winnen ? am, i ..... _.i , .... . • « wou ^di net aan zijn, als Hij zich in al d mn.w*;* j„„ mt ,, >j^..wi. van ucn wereld.richter aan u vertoonen zal? als Hij u verwijzen zal maar het gezelfchap van boosdoeneren, vijanden IvaaHem, lasteraren van God, in het gezelfchap Cc 3 der  4q6 gedenkwaardigheden der Duivelen? - Zal u dat verdragelijk zijn? Kunt Gij er zonder ijzing aan denken? - Ontvliedt, pntvliedt dien toekomenden toorn, want, als het tijdftip daar is, is er geen ontvlieden meer. Wie zich ook met herftelling na dit leven vleien moge , de Bijbel geeft er geene hope op! Hij, die daar op voortgaat, heeft de rampzalige konst geleerd, om Zich zeiven te bedriegen, en zijn hart is voor ware Godsvrucht ongevoelig. Ach I bedrogene , ontwaakt nog uit den ftrik des Duivels! De Richter ftaat voor de deur. Bekeert u en gelooft het Evangelie! Dan zal jesus zijn oogmerk hebben bereikt, waar mede Hij u de verfchrikkingen der eeuwigheid van verre heeft laten zien. H. ] O jesus, laat uw oordeel Steeds zweeven in mijn zin, En druk mij, tot mijn voordeel, *t Gewigt daar van, fteeds in! Laat mij voor u recht wandlen, Met hart, en zin, en geest, En als een wijze handlen, Die zijnen Richter vreest. . III.  uit het leven van jesus, 407 I I I. GESCHIEDENIS van het L IJ DEN en STERVEN van JESUS CHRISTUS. HONDERD EN ZEVENDE AFDEELING. jesus voorzegt voor het laatfte zijn' dood. Raadpleging van den Hoogen Raad te Jerufalem tegen hem. Hij wascht de voeten zijner leerlingen, en vermaant hen, het voorbeeld, dat hij hun geeft, te volgen. Hij ontdekt, onder hef eten, aan johannes zijnen verrader. Deze gaat heen, en biedt zich aan de Overpriesters aan, om jesus aan hun te verraden. [Ue lijdensgefchiedenis van jesus, tot welke j'wij nu gekomen zijn, is voor ieder een hetleerzaamC 4 (ie  4q8 gedenk waardigheden fte en aandoenlijkfte , dat hij ooit lezen of overdenken kan. Hier treft hij dan gebeurenisfen aan, die zijn gantfche hart aandoen en in beweging brengen, die het met medelijden, of medevreugde, en andere heilzame gemoedsbewegingen vervullen; dan gebeurenisfen", die eenen rechtvaardigen en edelen toorn en ongenoegen in hem gaande maken. En allerwege vindt hij zaken, die hem ftof tot de gewigtigfte overdenkingen geven, zijne kundigheden uitbreiden, zijne wijsheid vermeerderen, en zijne deugd bevestigen. Hier leert hij de wereld en de menfchen in ajlerlei| en de verfctüllendfte omftan-, digheden en opzichten kennen ; en dit geeft hem gelegenheid, om de nuttigde gevolgen en lesfen voor zich daar uit af te leiden. Doch bijzonder leerzaam is voor den opmerkzamen lezer het gedrag van jesus, in zijne zware lijdens-uuren. Want hier moet'hij verbaasd ftaan, dan over zijnen heldenmoed en de groote gewilligheid, met welke hij al het voorgeziene lijden te gemoet ging ; doch zonder daarbij het gevoel der menschlijkheid te verloochenen ; dan over de groote deugden, die hij ook toen, wanneer afte onweders van rampen over hem famentrokken, ons ten voorbedde oefende, en wier mooglijkheid, fchoonheid, en voortrefiijkheid, hij hier, als »t ware, naar het leeven tekende. Want hier vindt bij aan'zijnen jesus de onveranderlijkfte liefde, de onwrikbaarfte gehoorzaamheid aan zijnen Hemelfchen Vader, die zich in alles, ook bij de allerdiepfte vernederingen, zoo fchoon openbaarde, zoo als niet min eene zachtmoedigheid, geduld, vredelievendheid enz. die nergens haar-s gelijken hebben.'  uit i1et leven van jesus. 40^ Pit alles moet hem liefde, dankbaarheid, eerbied, en gehoorzaamheid jegens dezen verhevenften menfchenvriend inboezemen. Span derhalven uwe aandacht in, 6 Christen, en lees de lijdensgefchiedenis van jesus, meteen hart, dat voor alle deze heilzame indrukken open is , welken dezelve op het hart van eiken gevoeligen mensch maken moet. Vooral vuure zijne groote liefde, waarmede hij de zijnen tot den dood toe liefgehad,] f en zich voor U in den dood vrijwillig overgegeven. H ] heeft, 11 tot fchuldige wederliefde aan, en tot navolging van zijn voorbeeld, in de liefde jegens uwe medemenfchen, zoo als de befchouwing van zijn ftil aan God overgegeven gedrag, in het lijden, u tot een dergelijk gedrag behoort op te wekken, indien ook gij, naar Gods wijzen raad en wil, den lijdenskelk drinken moet.] MATTH. XXVI: I, 2. . jesus nu, alle deze reden geëindigd hebbende, zeide tot zijne leerlingen: gij weet, dat na twee dagen het Paaschfeest zal invallen — en dan zal de Zoon des menfchen ter kruisfiging worden overgegeven* [Derhalven voorzeide jesus ditwaarfchijnlijkop dingsdag, des avonds; want donderdag daar aan, des avonds, wierd het Pafcha gevierd, en op vrijdag had de kruifiging reeds plaats. Dit wist jesus te vooren, en evenwel ontging hij het gevaar niet, zoo als hij ligt had kunnen doen. Te weten, dit was nog overig, dat hij dezen grooten zoendood C 5 voor  410 GEDENKWAARDIGHEDEN voor ons fterven zou. En dit deed hij geern en vrijwillig. Uit groote onuitfpreeklijkeliefde, onderging hij geern dat onbefchrijflijk lijden, het welk Jjem door zijne vijanden bereid wierd. ] matth. XXVI: 3-5. mark. XIV: i, 2. ju uk. XXII: 1, 2. Ten zelfden tijde vergaderden nu de Overpriesters en Schriftgeleerden, en oudften des volks (dus het geheele Sanhedrin) in het paleis van den Hoogenpriester kajafas, en beraadilaagden met eikanderen , hoe zij zich van den perfoon van jesus met list meefter maken, en hem dooden konden. [Daar uit zien wij andermaal de groote onfchuld van jesus. Zijne grimmigfte vijanden konden niets aan hem vinden, dat hun flechts het geringfte fchijnbare voorwendzel zou gegeven hebben, om zich van hem openlijk meefter te maken. Hunne verfcheidene proeven, om dit onder eenen goeden fchij'n te kunnen doen, en hem deswegens vooreerst bij het volk, of bij de Romeinfche Overigheid , verdacht te maken, waren hun alle mislukt. Zij zijn daaröm thans op een ander middel bedacht, hoe zij hem op eene listige wijze heel heimlijk grijpen en hem uit den weg ruimen konden. ] Ondertusfchen kwam hun gevoelen hier op uit, dit moest echter niet op het Feest gefchieden, op iat er geen oproer ontflond onder het volk. [Al-  uit het leven van jesus. 411 [Allen itemden daarin over een, dat deze Feesttijd ter bereiking van hun oogmerk, de ongefchiktfte en gevaarlijkfte was, dewijl als dan te vreezen was, : dat het, ten dezen tijde in groote menigte aanwezende volk, bij het welk jesus in groot aanzien ftond , 1 nogthans de zaak mogt ontdekken , en om zijnen; |WÜ een oproer aanvangen , om hem te verlosfen. iDoch de gelegenheid, die zich vervolgends aan hun jaanbood, om hem, door den trouwlozen leerling, op eene zeer gemaklijke wijze, in ftilte te vatten, bracht fpoedig verandering in hun voornemen. Te weten, dus had de Godlijke Voorzienigheid befloten. jesus moest juist op dit Feest in Jerufalem lijden en fterven , op dat zijn dood en opftanding aan .zeer velen bekend zou worden. Daardoor moeften ,ook velen op zijne daden en leere opmerkzaam gemaakt worden, en gelegenheid bekomen, om zijne onfchuld te vernemen, en op deze wijze tot het aannemen van zijne leere voorbereid worden. Zoo wijslijk fchikt God ook onze lotgevallen. De tijd, de plaats, en de omftandigheden van onzen dood, de grootte en duuring der fmerten, die wij lijden moeten, alles is van hem met dezelfde wijsheid te vooren bepaald. Alles moet, wanneer wij hem liefhebben, tot ons best en het best der onzen diepen. Dus wil ik dan ook mijn dood onverfchrokfcen te gemoet gaan, vast verzekerd, dat God in leven en fterven, om jesus wil, alles wel met mij snaken zal.] joh.  £IS GEDENKWAARDIGHEDEN joh. XJII: 1 — 30. Kort nu voor het Paaschfeest (waarfchijnlijk op woensdag in de lijdensweek,) aizoo jesus wist , dat de tijd gekomen was, dat hij uit deze wereld tot zijnen Vader zou gaan , gaf hij nog vooraf aan zijne "achterblijvende vrienden een bewijs van zijne liefde, zoo als hij hen dan ook van eerften af op het hart« hjkst lief gehad had. [Uit alle handelingen en woorden van jesus ftraalt wel zijne groote liefde door, waarmede hij zijne toenmalige vrienden en het gantfche menschdom beminde, maar de grootfte proeven van deze zijne liefde zag men ten laatften voor zijn weggaan tot den V^der, en in zijne zware lijdensuuren. Zou nu deze liefderijke jesus, die de zijnen tot in den dood liefgehad heefr, thans, nu hij tot de heerfchappij over deze wereld verhoogd is, zijne getrouwe verëerers vergeten kunnen? Neen, dat kan, dat zaj hij niet doen. Zoo als hij ons in de wereld liefgehad heeft, zoo heeft hij ons nog altijd en tot in eeuwigheid , lief. Een bewijs van deze liefde gaf hij nu ook door de volgende fchoone handeling, waarbij hij zijn on vergelijk lijk hart in deszelfs geheele lievenswaardigheid vertoonde, en de leerlingen tevens, op eene zinlijke, aangenaame, en verrasfende wijze, eenen hoofdpligt van het Christendom, te weten, de nederigheid , leerde. Bij de Oosterlingen was het zeer gewoon , door handelingen te onderwijzen.] Te weten, als zij met elkander op eene maaltijd aan  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 41$ aan tafel zaten , (waarfchijnlijk te Bethanië, bijzijns geliefde vrienden aldaar , ) en de Duivel aan j ujjas Ifcarioth reeds de godloze gedachten ingegeven had, om hem te verraden; maar jesus overtuigd was, dat de Vader alles aan zijne magt onderworpen had, en dat hij van God gekomen was, en nu weder tot God ging; ftond hij (zich van deze zijne grootheid wel bewust,) op ééns Van de tafel op, legde zijn bovenkleed af, nameen linnen doek, omgordde zich daarmede , goot vervolgends water in eene kom , en begon de voeten zijner leerlingen bij de rij af te wasfchen , om die vervolgends met den doek, dien hij omgebonden had, weder af te dnxn gen. [ Het voetwasfchen was in 't Oosten , alwaar men dé Voeten meerendeels bloot droeg, iet gewoons, en diende niet alleen tot zindlijkheid, maar ook tot verkoeling en verkwikking. Het was een bewijs van liefde en vriendfchap, dat de huiswaard aan zijne geliefde gasten gaf, fchoon hij het echter zelf niet verrichtte, maar door éénen zijner flaaven liet verrichten.] [En nu ftaat de aanzienlijkfte, de met recht meest geëerbiedigde Perfoon aan tafel * op, om dezen dienst aan hun te doen, die weï gaarn met johannes den Dooper zullen gezegd hebben: „ wij zijn niet waardig zijne voeten aan te raken! '» Hij gevoelt zijne oorfpronkelijke grootheid, en zijne aanftaande heerlijkheid: en bij dit gevoel handelt Hij evenwel als of Hij de minfte van allen ware. O! hoe waar is het, dat Hij de geftaltenis eenes dienstknechts heeft aangenomen! Hoe fchoon leerde Hij hier met zijn voorbeeld, dat, die de meeste zijn wil, aller dienaar wezen moet. Hoe fterk moest deze zinnebeeldige handeling, nadat hare  '414 GÉDENKWAARDÏGHÉDE# re ware bedoeling door de Apostelen verftaan wierd hen tot befchaming en leering zijn geweest; H.] Ondertusfchen zagen zij op dat oogenblik ,. deze handeling van hunnen Leermeester, die hij tot hier toe, met alle zijne nederlating , nog niet verricht had, met bevreemding aan, doch onderftonden met er iet tegen te fpreken, maar bewonderden ze ftilzwijgend. ] Als hij nu bij simon pêtrus kwam, zeide deze , ( met zijne gewoone levendigheid;. ) "eere» zoudt gij mij de voeten wastenen? (gtj als Heer en Leeraar , den nederigjlën knechten-dienst aan mij verrichten ? ) j e s u s gaf hem ten antwoord : waarom ik dit thans doe, weet gij thans nog wel niet, maar gij zult het hier na verftaan. [Dierbaarfte jesus! aan déze woördett Wil ik ook gedenken , wanneer mij in de wereld onder uwe tegeering veel overkomt, dat mij onverklaarbaar is en waarvan ik het oogmerk niet terftond inzien en hegrijpen kan. Ik zal het hier na verftaan, hóe wel gij het gemeend hebt;J [Dierbaarfte je Sus! aart deze woorden wil ik ook gedenken, wanneer gij mij tot moeilijke plichten roept, welker nuttigheid ik hier nog niet doorgronde. Ik wil mij dan alles laten welgevallen, alles doen , alles lijden , wat gij wilt, dat ik doen en lijden zah 't Is genoeg, gij weet, waarom ? Ik behoeve het nog niet te weten. Hier na zal ik het eerst verftaan. Hier moet ik wandelen door geloof, en niet door aanfchouwen; Oeffen mij dan maar in geloof en onderwerping,- ert verleer mij alle tegenfpreken, gelijk gij het petrus verleerd hebt. H.] ^  UIT HET LEVÈH VAN JESU3.' 415 Doch petros verzekerde nogmaals i Nooit zulï gijmij de voeten wasfchen! Nu hernam jesus: indien ik u niet wasfche, dan hebt gij voorcaangeene gemeenichap aan mij. Indien dat zoo is, vervolgde sim on Petrus (verfchrikt,) dan fteek ik niet alleen de voeten , maar ook het hoofd, en de handen toe , om te wasfchen. fTot dus verre was het eene foort van beleefdheid geweest, met welke petrus geweigerd had, zich, van zijnen Meester te laten wasfchen: in die weigering zag Hij geen kwaad, hij had liever zijnen Meester dezen dienst gedaan. Maar nu ziende, dat je* sus het als een ongehoorfaam tegenftreeven zoude aanmerken langer te weigeren, is hij even gereed , als de anderen; ja, al wilde jesus meer, hij zou zich die eere geern laten welgevallen. — Driftige menfchen, als petrus, zijn dus, wanneer men flechts met de wijsheid, ernst en liefde van jesus te werk gaat, zeer wel af te brengen van verkeerde voornemens, al hebben ze zich ook fterk op dezelve verklaard, 't Is trouwens ook plicht, om zijn beiluit in te trekken, dat men in overijling geno* men heeft, zoo dra'men ontdekt, dat het kwaad, en jesus onaangenaam zoude zijn. Alles, alles , hoe vreemd, hoe moeilijk ook, moeten wij ons laten welgevallen, als we weten: 't is zoo jesus mijns Zaligmakers wil. Van alle onze, ook de meest geliefkoosde plans afzien , zo het volgen derzelve ons hinderen zoude, om deel en gemeen» fchap met den dierbaren Verlosfer te hebben. H. 2 Neen, zeide jesus, die zich reeds gewasfchen heeft  410* GEDENKWAARDIGHEDEN heeft (het aangezicht en de handen, gelijk dit voor elke maaltijd gefchiedde (*)) dien behoeven thans flechts de voeten gewasfchen te worden, en dan is hii rein genoeg, (tot mijn tegenwoordig oogmerk.) Ook gii overigen zijt rein, doch niet allen. Met deze woorden doelde hij op zijnén verrader , dien, hij zéér wel kende, daarom voegde hij er bij: gij* lieden zijt niet allen rein , (te weten, van zwarê zonden.) [Jesus zoekt zijnen leerlingen bij alle gelegenheden te toonen, dat hem elke omftandigheid van rijn aanftaand lijden bekend was.] [Jesus kent allen, die met Hem omgingen, of zij rein van harte waren of niet. Hij weet dat ook van ons. Wij kunnen ons voor malkander, maar niet voor Hem verbergen. Och! dat allen, die door doop en belijdenis betuigen, rein te willen zijn, ook rein waren. Zalig zijn ze, want ze zullen God zien. H.] Nadat hij nu allen de voeten gewasfchen had, kleedde hij zich weder aan, en zette zich aan "fel. Weet gij dan nu wel, dus vervo gde hij, met welk oogmerk ik dit gedaan heb? Gij noemt mij uwen Leeraar en Heer, en zulks met recht; want ik bert het, Wanneer ik nu als Leeraar en Heer u de voeten gewasfchen heb, zoo behoort gij ook elkanders voetln te wasfchen (u nog minder te fchamen, om ziilke en andere dienjlen, met terzij dejlelltng van allen hoog- - (*) Ook was het gewoon, dat men zich eerst baadde4 voer dat men tot een plegtig gastmaal ging. Doch dewijl men onderweg de voeten weder bezoedelde, werden deze nogmaals Van eénen flaaf gewasfchen.  UIT HET LEV'E'Y VAN JESUS. 41^ fioogmoed, aan eikanderen te bewijzen.]) Ik heb u dus daarmede een voorbeeld gegeven , opdat gij (daaraan gedenkt, en) doet, zoo als ik ulieden gedaan heb. Waarlijk ik verzeker ulieden, de dienstknecht is niet grooter (en aanzienlijker ) dan zijn heer, en de gezant niet grooter dan de gene die hem zendt. Dit weet gij; gelukkig gij, indien gij daar. naar doet. ■ [Wij voelen allen zoo veel neiging tot hoogmoed. Hoogmoed richt zoo veel onheil, twist, en verwarring onder de menfchen aan , en zou inzonderheid bij jesus leerlingen, de eerfte verbreiderS van Zijne leere, van zeer nadeelige gevolgen geweest zijn. Daarom' Zoekt jesus dien bij elke gelegenheid te Onderdrukken, én hen tot de tegengeftelde deugd, de nederigheid , opteleiden. Welken diepen onVergetelijken indruk moest nu deze, met dat oogmerk ondernomen, handeling op hunne harten maken? — O dien behoorde zij ook op de onze te inaaken. Het gene jesus, die boven in de hemelen verheven is , deed , leerde , en aanprees , dat moeten'zijne verê'erers ook doen. Zoo liefderijk, Zoo nederig, zoo gemeenzaam moeten zij zich ook jegens den geringften mensch gedragen, als jesus, hun Godlijke Leeraar, zich gedroeg. Wij moeten nu fchaamrood worden, bij de geringde gedachten van hoogmoed, die zich in onze ziel verheffen wil.] [Onze belijdenis, dat jesus onze Heer en Meester is, moet ons dan ook aanzetten, om Hem in alles te volgen. Want onzen plicht te kennen, er over te kunnen fpreken, maakt ons bij Hem niet aangenaam, en brengt ons geen voordeel aan, ten zij wijf met ernst op het betrachten ons' toeleggen. H. ] II. Deel» Dd Doch  418 GEDENKWAAK.D ICBEDEB Doch ik fpreek (en verwachte dit) niet van u alïen ; want ik ken de genen naauwkeurig, die ik (fa* mijne Apostelen) verkozen heb. Doch ook hier moet aan mij vervuld worden, het gene de Schrift zegt (ps. XLI: 10. alwaar david van de verraderij van achitofel fpreekt:) „ Die mijn brood eet, treedt mij met voeten. " Dit zeg ik ulieden thans voor uit, opdat gij dan, wanneer het naderhand gebeuren zal, des te meer overtuigd zijt, dat ik waarlijk die (de MESSias ) ben, daar gij mij voor houdt. [De Apostelen mogten nu denken, waarom ftoort toch onze Meester nu weder het genoegen van ons vriendfchaplijk famenzijn, door zulke zwaarmoedige bedenkingen en vreezen? — jesus zegt hun: dat liefdezorg hem daar toe dringt, om hen namelijk te verfterken in hun geloof aan Hem. Hoe ligt hadden ze, bij de uitkomst van judas verraad, kunnen denken: ,, onze Meester heeft hem niet gekend; Hij zoude anders zulk een booswicht niet in zijnen Vertrouwden vriendenkring hebben aangenomen. " Dit zoude hun vertrouwen op Hem hebben terzWakt: nu, in tegendeel , moest het hen in hunne hooge gedachten van jesus voorwetenfchap bevestigen , wanneer zij van achteren zagen: „ja, waarlijk onze Meester heeft'Hem gekend, die voor ons in zijne flechtheid onbekend gebleven is; alle zijne gangen en voornemens heeft hij geweten, en Hij beeft ze niet willen ontgaan. " — Ook ons moet het tot verfterking van ons geloof dienen, dat wij alles, wat jesus van zich zeiven, van zijnevrienden en vijanden, voorfpeldheeft, zoonaauwfceurig vervuld zien. Voor het' tegenwoordige konde  uit het leven van jësüs. 4x9 de evenwel zulk eene ontdekking niet dan droevig Zijn, en welligt deed ze de ontmoedigende gedachte ontdaan: „ wat zal er dan van de getrouwe dienaars worden ? en waar zal het dan nog met den Meester en zijne gantfche zaak henen. " Hier tegen diende nu het volgende. H. J Vertroost u zeiven ondertusfchen fteeds met die verzekering, dat wie (ulieden) mijne gezanten ontvangt die ontvangt mij, en die mij ontvangt, ontvangt den genen, die mij gezonden heeft. [Dus, wat er ook moge gebeuren, God zal voor Zijne zaak zorgen. Uwe zaak is mijne zaak, en mijne zaak is Gods eigen zaak. Die als mijn gezant in de wereld gaat, is een gezant van God zeiven. Ik zelf niet alleen, maar ook gij zult om mijnentwil van God zeiven gehandhaafd worden. H, ] Als jesus dit gezegd had, Werd hij op ééns ge. heel beweegd, en zeide vrij uit: waarlijk ik verfL ker uheden, één van u zal mij verraden. [Schriklijke zaak! Een vertrouwde Vriend, een : bcweldadigde even als de anderen, een leerling, die i nu nog als hartevriend mede aan tafel zit, zal mij verraden. - Ik verwonder mij niet, dat jesus ontroert, als hij daar van fpreekt en zich voorfpeie ii Jet geduchte lot, 't welk zulk een booswicht tref. ifen zal. Veel meer fta ik verbaasd, dat de heilig» jesus hem zoo lang heeft kunnen dulden, en zonder verwijt of openbaren fmaad dit heeft kunnen imten. Doch, wij moesten, met al de wereld, ook D(J s hier  '420 G Ê tfÉN K W A A R D I GHE Ï>E"N bier door het getuigenis van 's Heilasds onbevlekt* heiligheid verkrijgen. H. ] De Leerlingen keeken bier op' ontrteld elkandereft aan, en waren onzeker , wien hij toch daarmede meende. Doch één van de leerlingen, dien jesus bij uitnemendheid liefhad, (johann es ,) lag , aan de tafel, aan de borst van j esus. Aan dezen leerling gaf sim on petrus eenen wenk, dat rnj ééns vragen zou, van wien hij fpthk. »«e dan, zich aan de borst van jesus buigende, vraagde (SS...j Heere! wie'is het? jesus gaf hem (even zoo zacht, zonder dat het de anderen hooren Vonden,) tenantwoord: Wien ik deze bye zal toereiken, welken ik thans indoop, die is Het. ie vens do»pte hij de bete in, en gaf die aan judas Iscarioth , simobs zoon. [Het was in het Oosten eene gewoonte, die men daar hedendaags nog aantreft, dat men vloeibare fpijzen, door middel van ingedoopte ftukjens brood, gebruikt, en dezelve ook eikanderen, bijzonder den gasten, toereikt. De overige Leerlingen konden hier derhalven niets uit merken. Men kon het als een teken van genegenheid jegens dezen leerling aanzien. Waarlijk jesus zocht hem ook daardoor te befchamen en te waarfchuwen. Doch, wel verre, van zich dóór deze goedheid tot berouw te laten beweegen, wierd hij veelmeer nog boosaartiger, dewijl hij merkte, dat men hem kende.] [Zoo gaat het nog menig menself-, voor wien de vreeze van te fchande te komen , en de zucht om te behagen, een teugel is ter wederhouding van openbare misdrijven. Merkt hij, dat de brave Man , wien. hij nog ontzien heeft, zijne booze ftreeken kent,, ' dan i  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 441 dan ontdoet hij zich van dezen breidel, en volvoert zijne gruwelftukken , ja wreekt zich , over de mislukking van zijn bedrog, aan dien, die Hem met liefde en ernst behandelde. Had jesus aan judas, dien Hij toch dagelijks leerde en vermaande, eerder ontdekt, dat Hij zijn boos hart ia in deszelfs diepfte fchuilhoeken kende, de verrader zou al eerder tot het gruwelftuk gekomen zijn. Dit zij voor ons een les, om niet huiten noodzake aan ondeugenden te doen blijken, dat wij hen géheel doorgronden; maar liever, zoo lang als mogelijk is, hen te fparen, en alles aantewenden, om hen eenige hunner gebreken te ontkeren en voor erger te bewaren. H.] Na de bete voer de satan in hem (wierd hij eerst recht in zijn duivelsch opzet gejlerkt.) Daar op zeide jesus (welke naauwkeurig wist, wat er in zjjn hart omging:) Hetgene gij nu doen wilt, doet dat fpoedigl (als gij dan dat doen wilt, doe het dan maar hoe eer zoo liever! Wat mij betreft, ik /chroom het lot niet, dat gij mij bereidt. Welk eene grootheid van ziel! H. ) Doch niemand van het overige gezelfchap aan tafel, (petrus en johan.TiBS uitgezonderd,] verftond , met welk oogmerk hij dit tot hem zeide. Eenige meenden, dewijl j udas de beurs had, dat jesus hem daarmede had willen zeggen : dat hit' zou koopen het gene tot he£ feest nodig was, [of dat hij den armen wat geven zoude. ( De liefderijke jesus moet dus wel de gewoonte gehad hebben om, als hij aan tafel zat, iet aan den armen te laten geven, van het weinige, dat hij had; en dat wel in flilte. Merk dit tusfchen beiden op, Christen Lezer!) H.] Nadat hij nu de hete genomen had, ging hij terftond heen, (om Dd 3" met  ■fad gedenkwaardig he0en met de Overprtesters zijnen fekandelijken koop^ te fluiten.) Nu was het reeds nacht, toen hij heenen ging, [De donkere nacht bedekte dus de zwartfte, ongehoordfte , daad. — Hoe was het mooglijk, dat judas, zelf een Leerling van onzen Heer, dien hij voor eenen Godlijken gezant erkende, van wien hij zoo vele wonderen gezien, zoo veele proeven van liefde ontvangen had , tot een zoo duivelsch opzet heeft kunnen komen, om een trouwloos verrader van dezen zijnen goedertieren Heer en Leermeester te worden? Gij vraagt dit Lezer! Ziehier het antwoord! Gierigheid, de wortel van alle kwaad-, was in zijn hart. Gierigheid dreef hem aan, om zich onder de leerlingen van jesus te begeven, dewijl hij van zijn leerlingfchap groote winst hoopte te trekken. En dewijl hij dezelve nu, tot hier toe, naar zijnen wensch niet had kunnen voldoen, ] [dewijl hij ook nu hoe langer zoo meer zag, dat je^ sus hem kende, en hij zich dus van Hem niets goeds voor zijne oogmerken belooven durfde, H.] [zoo nam hij een zoo ongehoord beüuit, om zichzelven fchadeloos te ftellen. Doch misfchien dacht hij niet, dat de zaak zulken uitkomst voor jesus hebben zou, als zij vervolgends werklijk had. — Behoeft men meer aan te voeren, om van deze verachtlijke hartstogt aftefchrikken, dan het voorbeeld yan eenen judas? MATTE»  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 423 matth. XXVI: 14—16. mark. XIV: 10, ii. luk. XXII: 3 — 6. Judas Iscarioth, één van de twaalf Apostelen van je sus, ging dan nu heen tot de Overpriesters en Tempel-hoofdlieden (die de rust en goede orde in den Tempel moesten bewaren ,) fprak met hun, en bood zich aan, om jesus aan hun, voor zekere beloning (door verraderij') in handen te le» veren. [Dat doet judas, één van 's Heilandstwaalf bijzondere leerlingen en vertrouwden ? Ach J juist zulk een? Hoe bedroevend voor jesus enszijne Vrienden! Evenwel, noch jesus, noch zijne Apostelen verliezen daar door iets in onze achting. Een booswicht verfteke zich onder een gezelfchap brave menfchen, gelijk dikwijls gebeurt, zij moeten daarom in de achting van verftandigen niets verliezen, zoo lang zij zeiven toonen, van het euvel niet befmet te zijn. »*ï Wat meer is, dat één der twaalve jesus verraadt zonder eenige aanklachte, Hem overlevert, zonder eenig bezwaar tegen Hem te hebben, zonder aan zijne vijanden eenig geheim te kunnen ontdekken, 't welk tot bezwaar zijns Meesters ftrekken kon, dit ftrekt den heiligen Verlosfer ter eere, en neemt al de fchande van zijn kruis weg. — Schrik dan ook gij niet, Christen! om verraden te worden , om vermeende vrienden te zien famenfpannen met openbare vijanden! Zorg maar, dat gij nimmer aan vriend of vijand eene aanlei. iing geeft, om u te verdenken! — Schrik liever D d 4 voor  454 gedenkwaardigheden voor het affchuwlijk bederf der zonde: en, als gij judas ziet zijnen Meester verkoopen, zeg dan, met weemoedig gevoel: ach', waar toe koomt de mensch! Ja! waar toe kan ik ook komen, zo ik mij niet hoede voor de beginfelen, en bijzonder voor geldgierigheid en hoogmoed ? Deze vervoerden judas allengskens: en, na lang overleg, na menige teleurftelling van zijnen gouddorst, koomt hij eindelijk tot een verraad, welks eerfte gedachte hem voorheen zou hebben doen ijzen. — Hij koomt in affpraak, en nu heeft hij zijn woord gegeven , het geld ontvangen; nu moet opk niets hem hinderen, en het geweten mag niet gehoord worden, tot dat het helfc'he plan uitgevoerd is, en geene wederkeering plaats kan hebben. O God! bewaar mij voor zulke en alle andere verzoekingen! H-] Hier over verheugden zij (de Opperpriesters en Tempel-hoofdlieden,) zich ongemeen, eri beloofden hem 30 Zilverlingen, (15 Rijksdalers-,) te zullen gevenV Hij zeide hef hun toe, en ontving het geld. En van toen af zocht hij gelegenheid, om zijne belofte zoo uittevoeren , dat'er geene opfchudding onder het volk ontftond, [Hoe gewenscht moet dit fchandlijk aanbod voor de verbitterde vijanden van jesus geweest zijn. Zij hadden reeds zijnen ondergang befloten, het mogt dan kosten, wat het wilde. Alleen durfden zij, geduurende het Feest, de handen niet aan hem flaan, dewijl er oproer te vreezen was. Doch judas benam hun thans deze vreeze, als die zijn nacht-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 4*§ nachtverblijf wel wist, én hem daarom zonder eenig gedruis of oploop des volks beloofde in hunne handen te helpen. Deze omftandigheid, verandert derhalven fchielijk hun voornemen, om op het feest niets tegen hem te ondernemen. Men wordt met judas de koop ééns, en de nodige affpraken en fchikkingen worden gemaakt. — Dus vinden de fnoode menfchen altijd weder anderen, die zich als werktuigen, tot uitvoering van hunne booze oog* merken, laten gebruiken. Maar wel hem, die niet wandelt in den raad der godlozen, die niet gaat op den weg der zondaren, die met de tonge niet lastert, en den naasten geen kwaad doet! — De Hooge Raad was, zoo wel als judas, van jesus onfchuld overtuigd, en nogthans onderneemt die eenen zoo wreeden aanflag tegen hem, ja zij gaan daarbij nog recht met overleg te werk. Dit is dehoogde trap der menschlijke boosheid, bij welken geheel geene veröntfchuldiging plaats vindt. Wie in de eerfte hitte, in het gewoel zijner hartstogt, eene zonde begaat, die heeft nog eene veröntfchuldiging voor zich; maar die tijd heeft, om te overleggen, wat hij doet, en dan nog bij zijn godloos opzet volhardt, die begaat eene veel grooter zonde, en haalt zich een veel harder ftrafvonnis op dien groo» ten gerichtsdag op den hals.] [God beware mij voor a)le opzettelijke zonden , voor alle verraad en heimelijke aanflagen tegen rechtvaardigen! En, zie ik ergens booze oogmerken, onbetamende plans en bemoejingen, ik wil er nimmer deel aan nemen. Al fpanden allen, dje aanzien en magt in de wereld hebben, ook famen, tegen eene goede zaak, allerDd § meest  4»6 gedenkwaardigheden meest tegen jesus en zijne vrienden, mijne ziel kome niet in hunnen raad! Al konde ik ook de geheele wereld er mede winnen, wat zoude het zijn, daar ik er mijne ziel en zaligheid mede verliezen moest? Liever dan, Heer jesus ! met u lijden en verraden worden , dan oorzaak zijn van iemands verderf, dan u verlochenen en heulen met uwe vijanden ! Bewaar mij, Heer! bij deze gezindheid tot aan mijnen dood toe! Amen! H. ] ■ HONDERD EN ACHTSTE AFDEELING. Verdere reden en gefprekken van jesus met zijne leerlingen, na het vertrek van judas. N u, (mijne Leerlingen,} vervolgde jesus, na» dat judas weg was, (nu dra) zal de Zoon des menfchen verheerlijkt, (van de menfchen in zijne grootheid en waardigheid erkend) worden, gelijkerwijs God door hem verheerlijkt wordt. Doch, wanneer God ééns door hem verheerlijkt zal zijn; ( Hij meent hier mede zijn lijden en fterven) dan zal God hem door zijne kracht weder verheerlijken, en dat zeer fpoedig. [God wierd door jesus onder de menfchen verheerlijkt, nademaal hij Gods heerlijke eigenfchap? pen} joh. XIII: 3!-XIV.  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 427 pen , zijnen wij'zen en genadigenwil tot heil der menfchen , zoo bekend maakte, en over het geheel alle zijne handelingen zoo inrichtte , dat de eere van God daardoor bevorderd wierd. — De eere van jesus wierd bijzonder, door zijnen dood, opftanding en verhooging, voor de wereld in een grooter licht gefteld, gelijkerwijs zich hier ook de grootheid en heerlijkheid van God in eenen nieuwen luister openbaarde. Doch, gelijk de Verlosfer God, door zijn geheele leven, door alle zijne daaden en woorden , verheerlijkte, zoo moet dit ook elk Christen doen , hij moet alle zijne handelingen zoo zoeken interichten, dat zij tot eere van God en jesus verftrekken, juist zoo, als paulus beveelt 1 cor. X:3i, Het zij dat gij eet, het zij dat gij drinkt, het zij dat gij iet anders doet, doet het alles ter eere Gods.'} I Hij kan verzekerd zijn, langs dezen weg moet ert zal hij ook zelf met jesus verheerlijkt worden. Welke fmaadheid hem ook bejegene van de menfchen , ook in zijn lijden zal God verheerlijkt worden, en het zal hem in den dag van christus tot eer en zaligheid verftrekken. H. j Mijne lieve kinderen 1 Slechts nog een'korten tijTcf hen ik bij u. — Gij zult mij zoeken, (met hartelijkst verlangen naar mijne zichtbare verkeering wen* fchen) maar, gelijk ik onlangs tegen de Joden zeide, zoo zeg ik ook ulieden: daar ik heenen ga, kunt gij mij niet volgen. [ Hij fpreekt van zijn henengaan naar den hemel , tot het bezit der voorgeftelde heerlijkheid; doch hij verbindt er de gedachte mede van zijn ter dood gaan,  428 GEDENKWAARDIGHEDEN gaan , wijl hij juist door lijden ter heerlijkheid moest ingaan ; van het uur zijner gevangenneming af hield het gemeenfaam verkeer des Heilands met zijne jongeren op; na zijne opftanding verfcheen Hij hun flechts om hen van zijn leven te overtuigen; maar gedroeg zich voorts als een, die reeds hemelburger was. Nu was het nog de tijd niet, dat 's Heilands Apostelen hem volgen konden, door lijden tot heerlijkheid. Jesus werk op aarde was nu afgedaan: het hunne moest eerst beginnen. Zij hadden nog geen kracht of moed genoeg om dien weg te gaan , dien jesus voorging. Evenwel zij zouden toch ook op hunnen tijd daar toe in ftaat zijn, en met christus lijden en met Hem verheerlijkt worden. — Zoo heeft elk navolger van christus zijnen tijd, dien hij verbeiden moet. Zoo wordt ieder op dien tijd tot lijden geroepen, welke de gefchiktfte voor hem is. En, als hij lang genoeg, naar 's Heeren wil hier zich geöeffend heeft, door arbeid en lijdeh, dan, en niet eer, gaat hij ter heerlijkheid in. H. ] Een gebod (dat ik u reeds dikwijls ingefcherpt heb,) laat ik u thans als mijn laatfte en voortreflijk« fte; Hebt malkanderen even zoo (oprecht, beftendig, en getrouw) lief, als ik u ftedds'liefgehad heb. En aan deze liefde, die gij jegens eikanderen bewijst, zal elk een erkennen, dat gij mijne leerlingen zijt. [Zoo als men de leerlingen der Farizeën aan de kleeding, en de zorgvuldige waarneming van hunne kerkplegtige wet erkende ; de leerlingen van j o- ha n-  Vit het leven van jesus. 42^ Jjannes door ftrengheid en vasten uitmuntteiij 200 zou men de leerlingen van jesus, de Christenen , aan de wederzijdfche liefde, en de navolging van hunnen grooten Leermeester in dit punt erkennen. '■— Hoe groot en verheven komt mij hier, zoo als over51 in deze voortreflijke affcheidsrede, dè godlijke Stichter van onzen Godsdienst voor! Zijn laatfte wil aan ons, zijn Testament is — Liefde, die zich, door zachtmoedigheid, verZoenlijkheid» oprechtheid, dienstvaardigheid, en bereidwilligheid óm te helpen, aan den dag legt. Naar deze kenmerken beöordeele de Leezer zichzelven, of hij een echt Christen is; maar niet blootlijk, naaf het geen hij gelooft, welke leerftellingen hij aanneemt; tot welke godsdienstgezindte hij behoort ; of hij den üitwendigen godsdienst' vlijtig waarneemt. Want het is mooglijk , mijn Lezer, dat gij, met de grootfte gemoedelijkheid, die gij hier in acht neemt /evenwel geen waar Christen zijt. Deze kenmerken zijn derhalven feilbaar. Maar het zekerfte is, die liefde , welke aan de liefde van jesuS gelijkvormig is.] Simon petrus zeide hief op: Heere! (gij fpreekt van heengaan) waar gaat gij dan heen ? Ter plaatze, antwoordde jesus, daar ik thans heen ga, kunt gij mij ditmaal niet Volgen. Maar daar zal üog ééns een tijd komen, dat gij mij volgén zult. Maar waarom, hernam petrus, zou ik u tharïs niet kunnen volgen? Ik ben immers bereid, om zelfs mijn leven voor u opteöfferen. Hoe? — hervatte jesus — uw leven wilt gij voor mij opofferen? — Ik zeg u, eer het hanengekraai ( in den volgenden nacht, (Men bedenke dat donderdag morgen onder deze  43© GEDENKWAARDIGHEDEN tfezegemeenzame gefprekken reeds aangebroken was O voorbij zal zijn, zult gij mij driemaal verloochend hebben. [Het gaat ons menigmalen, zoo als het pe t ru s ging: wij meenen, dat wij fterker, tot gewichtiger posten, tot zwaarder proeven van geloof en lijd* faamheid in ftaat, en tot grooter eere wel voorbereid zijn, dan wij zijn; om dat wij den goeden wil, cn eene vaste overtuiging van onzen plicht hebben, verbeelden, we ons, dat wij ook moed en ftandvastigheid genoeg hebben, om de verzoeking tegen te ftaan. jesus kent ons het best. petrus zoude eerst zijne zwakheid door eenen treurigen val moeten leeren. Ach! zoo leeren wij ze ook dikwijls eerst. Daarom, getrouwe Zaligmaker ! beftuur gij ons lot, meet gij voorfpoed en tegenfpoed Baar onze krachten af; leer ons ons zeiven kennen J en bewaar ons voor vermetelheid! H. ] Doch, laat de moed niet zinken! Stelt (altijd) uw vertrouwen op God; ftelt het op mij. In het huis van mijnen Vader zijn vele verblijfplaatzen. Indien het zoo niet ware, ik zou het u wel gezegd , <«» » niet zoo lang met ver geeffche hoop gejlreeld) hebben. Maar ik ga thans heen, om u aldaar uw toekomend verblijf te bereiden. En als dat gefchied zal zijn, dan zal ik wederkomen, en u ■' tot mij nemen , opdat gijlieden (alsdan) ook zijt, daar ik hen. [Het beeld is ontleend van vrienden, die fafflen op reize zijn, één van welken vooruitgaat, om alles tot een gemaklijker verblijf voor de overigen ge* reed  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 431 reed te maken. Dus ging ook de liefderijke jesus zijne vrienden vooruit in den hemel, om daar, als *t ware, fchikkingen tot hunn' ontvangst te maaken. Maar, wie moet niet verbaasd ftaan, over de verfchoonende en wijsheidvolle wijze, op welke jesus van zijn nabij zijnde dood en hemelvaart met de zijnen fpreekt ? De naakte waarheid, zonder dat hij die, onder dit bekoorlijk beeld, had voorgedragen, zou thans hunne bekommerde harten al te zeer beweegd hebben. Daarom fpreekt hij Van zijn fterven als van een heengaan tot den Vader; van eea bereiden van een verblijf voor hen in. het prachtig huis van zijnen Vader; van een wederkomen en toe zich nemen in die heerlijke plaats, daar hij zich bevond; van een eeuwig onfeheidbaar bij één zijn na deze thuishaling. En deze aangename voorftellen moesten hen niet alleen wegens zijn aanftaand affcheid vertroosten, maar hunne zielen ook allengs van de droomen van een aardsch rijk van den me ssias aftrekken, en fteeds meer en meer op het hemelfche en eeuwige vestigen. Mogten zij toch dit goede ook bij ons uitwerken, en onze harten zoodanig roeren, dat wij oog en hart meer op ons hemelsch vaderland vestigden , en ons dus, bij het rechte ftreeven naar hetzelve, van alle bange vreeze des doods ontwenden! Want ook voor ons is immers de dood, wanneer wij deugdzaam geleefd hebben, een heengaan tot den Vader, naar het ver. blijf, dat ons door jesus bereid is. En deze fterfdag is de dag onzer thuishaling, een rechte feest en vreugdedag, op welken jesus komt, om ons m zijn heerlijk rijk op te nemen. .] Gij  438 GEDENK WAARDIGHED EU Gij weet dan nu de plaats; vervolgde jesus* waar ik heen ga (ten andwoorde op de vraag van petrus: Heere, waar gaat gij heen?) en de weg naar dezelve moet u ook reeds voor lang bekend zijn. Thans zeide thomas : Heere, wij weten nog de plaats niet, daar gij heen gaat, hoe zouden wij dan den weg derwaart weten ? jesus antwoordde: lk ben de weg en de waarheid en het leeven. (Ik zelf ben de ware weg tot het ecuwig leeven. H. ) Niemand komt tot den Vader, dan door mij, (zijnen Zoon, dien Hij dat groote werk heeft opgedragen, om men~ fchen, die van Hem en de zaligheid vervreemd waren* tot Hem en hun eeuwig heil weder te brengen. H.) Indien gij mij recht hadt leeren kennen, zoö zoüdt gij ook mijnen Vader kennen. * ■■ Wojfèiritt naa itëv ■ "■• ■ a° [Al wat jesus hier zegt, is gefchikt vóór defï toeftand én het gemoedsbeftaan van zijne Leerlingen , en moest dienen, om hunne bekommeringen ert Vreezen, wegens zijn aanftaand vertrek, weg te nemen of te matigen. Aan jesus waren zij verhecht ; van zijn bijzijn rekenden ze hun geluk aftehangen; als hij henen Was gegaan en hen achterliet, hoe zoude Hij dan, dagten ze, voor hun zorgen kunnen; hoe konden ze verzekerd zijn, dagt thomas, dat zij daar zouden komen, waar hun Meester was? Donker en beneveld zijn hunne uitzichten: thomas is zoo vermeesterd door droefheid , dat hij niet eens vat, van welk huis des Vaders de Zaligmaker fpreekt. Het haperde hun dus aan de rechte kennis van christus, aan zijne ware grootheid en verheven beftemming , volgens welke hij, fchoon in den hemel verheerlijkt, en afwezig, voor hun evenwel konde, moest en zon zorgen. Daarom wekt jesus hen op tot een on-  UTT HET LEfEt» VAN JESU& 43^ feepaald vertrouwen op Hem. — Tevens wekt Hij hen, (vs. i.\,op tot vertrouwen op god, hunnen hemelfchen /ader: want ook daar aan haperde het hun. Van 's Heilands genegenheid te hunwaards hielden ze zich volkomen overtuigd, indien Hij maar bij hen was, dan zoü hun geen leed wedervaren; maar van den onzienlijken god durfden ze zooveel goedheid en Vaderzorg voor zich niet verwachten. Zij durfden niet gelooven, dat de Vader zelf hen zoo lief had, als zijn Zoon hen had, blijkens H. XVJi 27. Maar, indien ze nu jesus recht gekend hadden, als 's Vaders Zoon en evenbeeld , en tevens als den van God gefchonken Verlosfer, zoo zouden ze ui jesus liefde erkend hebben 's Vaders liefde , en op jesus, niet als Mensch, maar als Zoon van God vertrouwende, zouden ze ook op God vertrouwen, en verzekerd zijn, dat Hij, die zijn eigen Zoon voor hun niet gefpaard had, ook hun alles met hem fchenken zoude, 't Was dus nodig , dat de Heiland hun vervolgens voorhield, hoe Hij het zichtbaar beeld des Vaders was , hoe Hij alles, Wat Hij tot heil der menfchen "verricht had, had gedaan als 's Vaders gevolmachtigde, en hoe zij Zich van zijne en 's Vaders liefdezorg konden verzekerd houden na zijn weggaan, zoo dat ze dan, even zoo wel, tot alje arbeid en lijden zouden in ftaat woeden gelleld, en zoo ter heerlijkheid toebe- reid _ nis r.f ......... . ' — j^-aua uog voor nun oog tegenwoordig ware. - Zie hier, Christen! de bron van zoo vele bedenkingen, twijfelingen en vreezen over uw en der uwen lot, en over den toeftand der Kerk! uw vertrouwen op god uwen Vader en jesus IIDeei- Ee Chris.  434 gedenkwaardigheden christus uwen Heer is niet fterk genoeg. Het is, of gij nog niet recht kent de Godlijke magt, welke uwVerlosfer bezit, en, in den hemel verheerlijkt , u tot heil, uitoefent; en in alles, wat Hij Voor u deed en leed , ziet Gij niet genoeg 's Vaders liefde t' uwaards. Vrees niet l geloof alleenlijk! Zie flechts op jesus Gods Zoon, het beeld des Vaders; zie 's Vaders liefde in zijn lijden en fterven ! geloof flechts, en gij zult voor duizend angstvalligheden , die u nu ontrusten , bewaard zijn. H.} Van ntt aan kent gij hem dan, en hebt hem gezien. ( Hoe jesus dit mee/te t zal uit het volgende blijken.) Thans zeide filipp us : Ach, Heere! toon ons den Vader, dan zijn onze wenfchen vervuld. (filiPpus dagt aan een eigenlijk zien , en hield het voor mooglijk, dat men God [ H? H] Doch  ,UIT HET LEVEN VAN JESUS. 443 Doch dit heb ik u nu te vooren gezegd, opdat .gij, wanneer het gefchiedt, des te meer in uw geloof in mij bevestigd moogt worden. — Ik zal niet veel meer met ulieden lpreken , want de Vorst dezer wereld is reeds fterk tegen mij in aantogt, (om zijnen laatften ftorm op mij te wagen,) maar hij zal niets aan mij kunnen hebben, (niets op mij vermogen , om mij van mijn werk ter eere van God en tot redding van zondaren te rug te houden; daar toe zal al het lijden, dat mij overkomt, door hem en zijnen aan* hang, niet in ftaat zijn. H. ) Doch opdat de wereld kenne, wat hij mij in last gegeven heeft; komt en laat ons gaan, ( om te Jerufalem het laatfte Paasck* lam te eten, en lijden en dood te ondergaan.) [Met zulken heldenmoed, met zulke grootheid van ziel en gewilligheid , gaat jesus het verfchriklijkst lijden te gemoet. En dezen zijnen zuuren lijdenstogt, deed hij uit groote liefde voor zijnen hemelfchen Vader, en onbepaalden ijver, om zijne bevelen te volbrengen. Hij wierd dus gehoorzaam, ja tot den dood des kruifes. Och, mogt ook ons een gelijke ijver bezielen , in het volbrengen van de bevelen des Algoeden ! Mogt ik toch niet zoo traag Zijn, wanneer het er op aankomt, om mijne liefde en eerbied jegens mijnen God, in eenige zware zaak , in bet onderdrukken van eene zondige begeerte, in het vervullen van eenen moeilijken Christenpligt, of ïn het opöfferen van eénig voor mij gewigtig goed , te bewijzen! O beziel mij met uwe godlijke kracht, gij, mijn groote Verlosfer en Voorganger, opdat ik ijveriger zij in mijn Christelijk beroep; vervul mijn koel hart met waare liefde tot u, die voor mij ten kruife gingt, en tot uwen Vader, die U om mijnentWil overgaf aan den dood, opdat ik gewillig uwe be.  444 GEDENKWAARDIGHEDEN bevelen volbrenge, moediger ten ftrijde ga, dien'U ftrijden moet, en ftandvastiger den weg loope, die mij te loopen verordend is. Amen.] HONDERD EN NEGENDE AFDEELING. Jesus eet voor de laatfte maal het Paaschlam met zijne Leerlingen ; hij ftelt het Heilig Avondmaal in, en fpreekt andermaal van zijnen verraader; hij gaat met zijne Leerlingen de ftad uit naar den Olijfberg. [Toen nu, onder deze merkwaardige en vriendelijke gefprekken van jesus, met zijne Leerlingen, uit welken allerwege liefde en tederheid voor de zijnen , die hij nu dra verlaten zou , doorfbraalt, het grootfte gedeelte van den nacht, tusfchen woensdag en donderdag, verlopen was, zoo ging hij met denzelven tegen den morgen van Bethani'è weder naar Jerufalem. (Zie de voorgaande Afdeeling.) De merkwaardige dag was nu verfchenen , op welken hij, naar de gewoonte der Joden op hetPaaschfeest, des avonds, met zijne Leerlingen het Paaschlam eten, en tevens het Heilige Avondmaal wilde inftellen, een dag, die deswegens voor ons , Christenen, eeuwig gedenkwaardig zal zijn. Tot deze Paaschmaaltijd liet kij thans de nodige fchikkjngen maken*] MAT THa  ÜIT HET IsEVEH VAM JESUs; 44$ Matth. XXVI: 17 — 20. mark. XIV: ia —17, luk. XXII: 7-14. (Op dezen dag nu, ah) den eerften dag der (ze* ten dagen , op we/ken men) ongezuurde brooden (eten moest, verg. exod. XII: 3. enz. lev. XXIII: 6. num. XXVIII: 17. en) op welken men het Paaschlam gewoon was te flachten, (opdonderdag) vraagden de leerlingen je sus, waar hij hebben wilde, dat zij hem de Paaschmaaltijd zouden bereiden. Toen gaf hij aan twee van zijne leerlingen, te weten petrus en johannes, dit bevel: Gaat voor uit in de ftad , daar zal u iemand ontmoeten, die een' aarden kruik met water draagt: volgt dezen na tot m het huis, daar hij ingaat, en zegt tot den heef van het zelve: Onze leermeester laat vragen: waar kan ik met mijne leerlingen hetPaaschlam bij U eten? Want mijn tijd is nabij. (Ik wil nog ditmaal het bit U aan huis eten; want het zal de laatfte maal zijn. H.) En hij zal u eene groote tor het eten toebereide eetzaal wijzen; maakt daar de nodige fchikkingen voor ons. [ Tot deze fchikkingen behoorde het koopen, flacrM ten, en toebereiden van het Paaschlam. — Zelfs de kleinfte omftandigheden ,• die betrekking op zijne belangen hadden, voorzeide jesus vooraf, om zijne Leerlingen en ons te overtuigen , van de verhevenheid Van zijn perfoon, en hoe alles naar de Godlijke raadsbefluiten gefchiedde. ] [Dat, voorts, onze Zaligmaker het Paaschfeest met zijne Volksgenooten naar Gods inftelling vieren wilde, leere mij, hoe ik ook, met mijne Mede - Christenen , billijk mij vereenige in openbare Godsdienstoeffening, en feestelijke herdenking der groote zegeningen, welke ons, door de ge? /  44.6 6^. ben ic waardigheden geboorte, bet lijden, de opftanding , de hemelvaart., en de medeeling des Heiligen Geestes, zijn te beurt gevallen. Doch laat ons deze en alle onze Godsdienftige verrichtingen vervullen , uitwendig met orde , welvoeglijkheid en betooning van eerbied, doch voor al met die oprechtheid des harten, welke met geen verkeerden fuurdeefëm vermengd is. Verg. i kor. V: 7,8.— Dat, eindelijk, de Verlosfer dit Paaschfeest nog wilde eten , en aan het huis van dez*n Vriend eten , eer zijn ftervenstijd gekomen was, toont ons, dat hij voor zijn dood niets onafgedaan wilde laten van het gene hij doen moest, niets onvervuld laten van het gene Hij beloofd had. Zulk eene naauwgezetheid op alle onze plichten, en op de vervulling van alle onze beloften , past ook ons: en, naardien onze tijd zoo kort zijn kan, behoorden we zorgvuldig te zijn, om toch geene derzelve te vergeten of te verwaarloozen, op dat wij, als wij ons hoofd nederleggen, eenigzins onzen Heer konnen nazeggen: „Vader! ik heb het werk voleindigd, dat Gij mij gegeven hebt te doen." H.] De leerlingen gingen dan in de ftad. Hier vonden zij alles, zoo als hij hun aangewezen had, en zij bereidden de Paaschmaaltijd. — Des avonds (op den gewoonen etens-tijd,) kwam jesus met de Twaalven, en zette zich met hun aan tafel. [Dit was dan nu de laatfte avond voor zijn lijden, dien jesus met zijne geliefde leerlingen doorbracht: judas had zich thans ook weder onder het getal der welmeenenden vervoegd, denklijk, om te befpieflen, waar jes us zich dien nacht onthouden zou. Zoo  VIT HET LEVEN VAN JESUS. 447 Zoo zijn dan hier op aarde de maatfchappijën meerendeels vermengd. Zelfs onderdeuitverkoozenLeerlingen van jesus bevond zich een trouwloze judas.] [En welk een fmart voor onzen Heiland! Zelfs de I laatfte maaltijd, dien Hij nu met zijne jongeren zoo zeer gewenscht had alleen te eten, wordt nog geftoord door de tegenwoordigheid van den eerloozen Verrader. H.] ' ' ' [matth. XXVI: 29. mark. XIV: 25.] luk. XXII: 15—18. Over tafel begon jesus te zeggen : Ik heb een' harthjk verlangen gehad , om deze Paaschmaaltijd nog met ulieden te houden , eer ik mijn lijden begin. Want ik moet u zeggen, dat dit het laatfte Pafcha is, hetwelk ik voor de voltoojing van het Godsrijk ! met uviere. Daarop nam hij den beker (Dit was nog de Avondmaals • beker niet, maar de eerfte, welke , voor het eten van het Paaschlam, gedronken wierd. De : -maaltijd begon eerst met wijn.) en het dankgebed ge: daan hebbende, zeide hij: neemt hem, en drinkt hem met elkander uit; want ik zal nu, gelijk ik zeiI de, niet meer met u van dit druivenfap drinken, tot < wij eens weder op nieuw daar van drinken zullen in itoet Koningrijk van mijnen Vader. [Dat is, tot wij ééns weder in het heerlijk koningrijk van mijnen Vader zullen famenkomen, en desi-zelfs vreugden genieten zullen. Want de vreugden van het hemelsch Koningrijk worden dikwijls onder het beeld van een blij gastmaal voorgefteld. jesus wil tot zijne Leerlingen zeggen: Dit is wel de laatfte maaltijd, die wij met elkander houden, maar weest getroost, wij zijn niet voor altijd gefcheiden', een  448 6BDEMKWAARDISHE0EM een luisterrijk tijdftip van mijn koningrijk nadert,' wanneer ik met u in nieuwe verbindtenis zal komen, j matth. XXVI: 26-28. mark. XIV: 22-24. luKi XXII: 19, ao. Vervolgends, tegen het einde der maaltijd, nam tesus het brood, en het gewoone dankgebed «eiuroken, (én als 'tware, eenen nieuwen Maaltijd begonnen ,) hebbende , brak hij (de dunne harde bjoodfoekl n ftukken , en reikte het zijnen Leerlingen over, met deze woorden: Neemt het en eet! dit is miin liechaam , dat voor u opgeofferd zal worden. Doet dit tot mijné gedachtenis. Op gelijke wijze nam hij ook den beüer, en gaf dienna andermaal hetsebed gefp roken te hebben, aan zijne leerlingen oVr met deze woorden i, Drinkt alkn daar uit! dit is'mijfi bloed des nieuwen verbonds, (het welk Ik nu gereed Jïa te vergieten, tot bevestiging en verzegeling van het nieuwe verbond tusfchen God en menfchen , het bloed) dat voor velen vergoten zal worden, tot vergeving der zonden. : [Wie moet zich niet verwonderen over de kloekmoedigheid en ware grootheid van ziel, bij .onzen Verlosfer! Hij zit voor delaatftemaal met zijne vrienden aan de maaltijd; Hij ziet zijn lijden en fterven met al d&szelfs verfchrikkingen vooruit: met de uitftekendfte bedaardheid van geest fpreekt Hij er van, en ftelt eene plechtigheid in, welke hier op doelde, n-orhrhre er van diep moest indrukken in de harten "zijner vrienden. — Welk eene liefde! Hij vergeet zich zeiven als 't ware, en neemt alleen die laatfte oogenblikken waar, om zijne Apostelen door  uit het 1even van jesus; 44^ deze zinnebeeldige handeling aan zich te verbinden, en tevens aan eikanderen, uit hoofde van hunne gemeenfchaplijke betrekking op Hem; om hen zijnen aanfhanden dood, als het middel hunner verlosfing, te doen opmerken, en hen dus te wapenen tegen het gevaar van Hem te verlochenen, na zijn fterven. — Op het tijdftip der inftelling zullen wel de Apostelen nog niet volkomen verftaan hebben , althans de meeste niet, welke de kracht der uitdrukkingen en de groote bedoeling der inftelling zelve was: maar 1 evenwel, dit onderwijs , gevoegd bij het andere hun dezer dagen gegeven * heeft hen toch, fchoon onder I veel bekommering, (taande gehouden; en na *s Heilands hemelvaart heeft het zijne volle uitwerking gei daan. Zij hebben zelve de inftelling va» hunnen Meesli ter bewaard; ze zijn ontelbare malen , bij de herïrr» |: nering aan dezelve totvertrouwen , dankliefde, ijver j voor christus en navolging van Hem , zelfs in den I dood, opgewekt; en ze hebben de Christelijke Gemeenten overal ook deze plechtigheid leeren vieren. Ook wij hebben reden van dankzegging aan onzen Heer, die deze inftelling, gedurende bijna agttien < eeuwen voor ons bewaard en daar door de gedach» ü tenis ann zijn verzoenend lijden en fterven in zijne Gemeente levendig gehouden heeft, niet tegenftaande veel verbastering in leere en zeden, en veel misvatting en verkeerd gebruik des Avondmaals. Dierbaar moet ons eene inftelling zijn , zoo eenvoudig in zich zelve als gewichtig in betekenis, zoo gemaklijk voorde eanvoudigfte verftanden aio voldoende voor de fchranderfte vernuften , zoo gefchikt voor alle tijden en plaatfen, zoo krachtig werkende op het hart van alII. Depl. Ff len  ifgÖ OÜDEflKWAARDIÖHEOEH len die ft s u s in waarheid belijden , tot verfterkiffg Van hun geloof, tot verwakkering van hunne liefde en dankbaarheid, tot naattwer verbintenis aan Hens en zijnen dienst en tot aankweeking van de onderlinge liefde der Christenen! — Dank zij Hem, die daar toe het Avondmaal nog gedurig voor zijne vrien» den en vriendinnen zegent; en in het algemeen deze heilige inftelling doet dienen tot bevordering van zijne eer, en tot heil voor de Christelijke Gemeente. Hij zal dat verder doen : en zijn gebod, om het Avondmaal te vieren tot dat Hij koomt, (verg. i kor. XI.) »s ons tevens eene belofte, dat Hij deze plechtigheid, door alle tijden heen, voor zijne Gemeente bewaren zal. Het Avondmaal worde dan door ons met gezetheid gevierd! Zijn bevel: deet dat! is zoo wel een bevel als eene hodiging aan allen, die Hem erkennen z\s hunnen Verlosfer en Heer. Het is dan eene fchandelijke onverfchilligheid omtrent Hem , en eene ftrafwaardige ongehoorzaamheid, Wanneer wij ons onttrekken. Zoo dikwijls wij gelegenheid hebben, verwacht ons dan onze Meester, die deze maaltijd voor ons bereid heeft. Maar Hij verwacht ook, dat wij het houden tot Zijne gedachtenis. Als wij aan den tafel komen, moeten we aan Hem denken, ons Hem voordellen , zoo als Hij zich in het Evangelie aan ons kenbaar maakt. Wij moeten dan te rug denken aan zijn® komst in de wereld, zijn leven en fterven tot heil van zondige menfchen: en Hem ons tevens voordellen, als nu in den Hemel verheerlijkt tot een Heer over alle dingen, om zalig te maken een iegelijk, die door Hem toj  UIT HET LEVEN VAN JESUS; tot God gaat. Allermeest moeten wij, bij het zien en proeven van het gebroken brood en den vergoten wijn, ons voor den geest brengen zijn allerfmartelijkst lijden , het welk , na vele folteringen van lichaam en ziel, eindigde in den bitteren en fchandelijken kruisdood. Doch, wij mogen niet vergeten, of verzuimen te denken, aan dit lijden en fterven, als aan het eenig middel ter onze .bevrijding van de verdiende ftraf der zonden. Het is tot vergeving der zonden , dat onze Verlosfer zijn bloed op Golgotha vergoten heeft. Dit mogen wij niet voorbij zien , daar onze Meester het zoo uitdrukkelijk gezegd heeft: en deze waarheid moeten we voor allergewichtigst, voor eene hoofdwaarheid van het Christendom, houden, daar Hij ze ons door deze plechtige handeling diep heeft willen inprenten, en gedurig herinneren. — Dit maakt den lijdenden en flervenden Verlosfer voor den doodfchuldigen zondaar recht dierbaar. Dit neemt de ergernis van het kruis weg. Dit doet ons roemen in het kruis van christus. Ja, wij moeten door ons Avondmaal houden een openbaar getuigenis van Hem en van onze betrekking op Hem geven, voor al de wereld. Hij wil, dat wij zijnen dood zullen verkondigen. Kunnen we dat niet doen, door onderlinge famenfpreking over tafel, gelijk het de eerfte Christenen deeden, laat het ons dan doen , dooT vereeniging van ons hart met het gene de Leeraar fpreekt , aangaande het lijden en fterven des Verlosfers , het welk toch telkens de hoofdzaak van zijne onderwijzende, vertroostende, befchamende en opwekkende reden zijn moet! Laat Ff 2 het  '45* OEöENKWAARDIGHEDEft het ons doen, door naderhand veel onderling varj deze heilvolle gebeurenis te fpreken,met onze huisgenooten en vrienden, en door eene oprechte', vrij* moedige en ftandvastige belijdenis van den gekruisten Verlosfer, als onzen eenigen enaanbiddenswaardigen Zaligmaker en Heer! Daar te boven dienen we dezen maaltijd ook als eene Verbondsmaaltijd aan te merken! aan welke den gasten van Gods wege de vergeving der zonden en alle de heilrijke gevolgen van christus lijden door zinlijke tekenen beloofd, en dus de belofte des Evangelies verzegeld wordt; en aan welke tevens de diagenoot zijn vertrouwen op Gods beloften betuigt, het gefehonken heil aanneemt, en zich tot dankbare wederliefde en gehoorfaamheid verbindt. — Zo dikwijls ons, naar het bevel van den Heer jesus christus, het brood en de wijn worden toegereikt, met die betuiginge in zijnen naam : dit is mijn lichaam dat voor U verbroken is! dit is mijn bloed, het bloed des nieuwen verbonds, dat voor U vergoten is, tot vergeving der zonden; zoo dikwijls wordt ons van Godswege verzekerd, dat wij, geloovende in jesus zijnen Zoon, als onzen Zaligmaker, de vergeving onzer zonden en alle daar mede verbonden heil, reeds aanvanglijk hebben en eeuwig houden zullen. Ons wordt dan, als het ware, in die tekenen, christus zelf gefehonken. — Wij, daarentegen, als wij op deze betuiging het brood en den wijn aannemen en nuttigen, betuigen daar door, dat wij het Godlijk getuigenis gelooven, het groote gefchenk aannemen , en de vergeving onzer zonden van Gods ontferming, door het lijden en fterven van onzen Zaligmaker, be- gee-  DIT HET LEVEN VAN JESUSé 453 geeren; enwelep die wijze, en onder die voorwaarde , begeeren , als ze ons van Godswege beloofd wordt. Wij betuigen dus aan het Avondmaal, dat wij wenfchen ons leven te beteren, en ons, met Gods hulpe , te fchikken naar zijne bevelen. Hoe aangenaam en vertroostend is dan niet deze plechtigheid, voor hun, die zich zeiven van wegen hunne zonden mishagen, en zich als verlorene , doemwaardige zondaren voor God befchouwen.— Hier zien zij het Evangelie bezegeld: daar is vergeving bij God in Christus! het bloed van Gods Zoon reinigt van alle zonden! — Dat dan de hoogmoedige mensch, dia in zijne eigen fchatting nog geen arm zondaar geworden is, vrij dezen maaltijd verfmade; wij, mijne broeders ! die het gevoelen, dat wij genade, hulp, troost en verbetering nodig hebben, en die gelooven \ dat dit alles bij jesus christus te vinden is, wij willen ons hier laten bemoedigen; geene angstvallige gedachte over onze onwaardigheid mag ons vreeze aanjagen ; wij willen zelfs aan het Avondmaal nog gaarn meer leeren van onze behoeften, fchuld en onwaarde, als wij er zien, dat, om ons tot zaligheid te brengen , onze Verlosfer door zulk een bitter lijden heeft moeten geheiligd worden. — Ja , wij willen hier roemen in het kruis van Christus; hier God den Vader verheerlijken, die zijnen eigen Zoon niet gefpaard, maar voor ons allen overgef ven heeft: hier willen we Hem danken, die ons gekocht heeft met zijn bloed, voor ons in Gethferoanedoodelijke benaauwdheid heeft uitgeftaan, voor oost verraden, gevangen, mishandeld , gelasterd, befpos', moordeeld, vervloekt is; die om onzentwilhec kruis ^ 3 heeft  454 GEDENKWAARDIGHEDEN heeft gedragen en de fchande veracht; die om ort* zentwil als een fchaap ter flachting is geleid; die om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheid verbrijzeld is; wiens ftraf ons den vrede aanbrengt, door wiens ftramen wij genezen worden; die onze zonden gedragen heeft op het hout; die voor ons daar hing als een verlatene; en eindelijk zijn leven vrijwillig afleggende, als offer en offeraar, ons tot troost uitriep: het is volbragt! Wij willen hier leeds beginnen dat zalig werk, het welk in den hejnel eerst volmaakt gefchiedt door hun, die Gode en den Verlosfer , als de eertlelingen uit alle Volken, de eere geven. — Hier zal ons geloof nieuwe Sterkte krijgen, ons gemoed verwakkerd, en onze Jl/reeze weggenomen worden. Maar, zoo vertroostend deze plechtigheid is voor (oprechte Christenen, zoo verplichtend, zoo opwekItend en verwakkerend is ze tot betrachting van ware deugd en godzaligheid. Hier wordt ons de zonde jn het allerhatelijkst licht voorgetMd, als veroorzafcende ons tijdelijk en. eeuwig verderf; hier zien wij 6e genade van jesus. christus, om ons, ten koste van zijn bloed, uit dat verderf te verlosfen , ons te reinigen van alle ongerechtigheid , om een heilig volk van Hem te zijn , dat ijverig is in het doen van goede werken, naar zijne geboden en naar zijn voorbeeld ; en hier wordt ons de aanmoedigende hope gegeven, dat wij ee;is, van alle verderf der zonde bevrijd, zullen kunnen deel hebben aan het geluk dier gemeente, die geen vlek of rimpel heeft,— Dankbare wederliefde, ernftige zucht tot ons eigen heil zullen ons dan aan het Avondmaal dringen, om ?S  uit het leven van /esus. 455 te beandwoorden aan het weldadig oogmerk van 's Heilands lijden, om van nu voortaan de zonde te vlieden als de pest, tegen de verleiding op de wacht te ftaan, onzen Verlosfer gedurig voor oogen te hebben en te leven voor Hem, die voor ons geftorven is. — Zoo dikwijls wij dan de beloften Gods aan het Avondmaal ontvangen , willen we ons ook | aan den dienst van onzen Verlosfer verbinden, in ver- :| trouwen op zijne hulp de zonde afzweeren, en voor het oog van Engelen en menfchen belijden, dat wij getrouwe onderdanen van den besten Heer zijn en blijven willen! In het bijzonder is de herdenking van christus lijden in onze plaats aan het Avondmaal ook nog ge- ij fchikt, om cns te bemoedigen onder het lijden dezes tegen woordigen tijds, en vooral onder het lijden 1 om de zaak van waarheid en deugd.—' De eerfteChristenen moedigden malkander bijzonder daar toe aan: wij moeten dat ook doen. — De verheerlijkte Zalig, maker, aan wien wij ons bij het Avondmaal verbinden, roept ons tot zijne navolging, en bemoedigt ons door de belofte, dat wij, met Hem lijdende, niet Hem zullen zegepralen. Welgemoed willen wij dan, aan het Avondmaal gefterkt, Hem belijden voor de wereld, voor zijne zaak met ons gedrag uitkomen, ons den ftnaad zijner vijanden getroosten, ons kruis op ons nemen, an Hem , al ware het ook in eenen fchandelijken dood, volgen, zo het maar tot eer van Hem en tot nut onzer broederen zijn kan. Eindelijk j ons Avondmaal is ook het Christelijk liefdemaal, het feest onzer onderlinge verééniging.— Een brood is het; zoo.zijn wij velen één lichaam, deF f 4 i'Vï  456" GÏDENKW AAR DISHEDEN Wijl wij alle ééns brood deelachtig zijn. — Avondmaal houdende leggen wij alle haat, bitterheid, onmin en partijfchap af. Ons aan ons Hoofd christus verbindende, verbinden we ons ook aan alle zijne leden, zoo die met ons aan ééne tafel zitten, als die elders , over de geheele wereld , Hem in oprechtheid belijden , als hunnen Zaligmaker en Heer. Zoo Avondmaal vierende, ter gedachtenis van den naar het lichaam af we zenden christus, zullen wij Hem evenwel met zijne genade en gunst nabij ons en in onze harten hebben: en wij zullen voorbereid worden tot den ftaat der heerlijkheid, in welken het gelooven zal verwisfeld worden met aanfchouwen. H. ] matth. XXVI: 21-25. mark. XIV: 18-21. luk. XXII: 21: —23. Over tafel zeide jesus (nogmaals) tot zijne leerlingen : Ik verzeker ulieden , één van u , uit dit discheezclfchap, zal mij verraden. Dit gezegde maakte hen allen ten uiterften verlegen, en de één na den anderen vraagde: Heere, ben ik het? te sus gat hun ten antwoord : die met mij in de fchotel doopt, is mijn verrader. De Zoon des menfchen moet wei heengaan (dat is derven) zoo als van hem gefchreven ftaat, (jes. 'LUI. zach. XII: 10.) maar wee den mensch, . door wien-hij verraden wordt. Het ware hem beter, indien hij nooit geboren was. — Nu zeide eindelijk ook judas zijn verrader: Ben ik het ook Rabbi?.Zoo als gij zegt, antwoordde jesus hem. [ Nu was derhalven de verrader ontdekt en bekend gemaakt. Voor geene waarfchuwing of verbetering ■vat-  uit eet leven van jesus. 4a/ vatbaar, fpoedde hij thans haastig weg, om zijn gody loos opzet nog dien zelfden avond uittevoeren. ] matth. XXVI: 30. mark. XIV: 26. Als zij vervolgens de maaltijd met de gewoone Lofzangen (dezewaren ps. CXIII—CXVIII.) befloten hadden, begaven zij zich, (zoo als gewoonlijk, j buiten de ftad naar den Olijfberg. [ Hier was het, op de plaats Gethfemane, daar het lijden van jesus, dat hij alles vooruit wist, zijn' zichtbaren aanvang zou nemen. — Schoon en eerwaardig ia de gang van eenen Held, wanneer hij zich in het gevaarvan den ftrijd begeeft, en den dood voor hetVaderland nietfchroomt. Maar, onëindigfchooner, eerwjardiger, en nuttiger was de gang van jesus naar Gethfemane. Heldhaftig ging hij thans met zijne leerlingen, om zich ten beste der wereldopteöfferen, en een voorbeeld der edelfte en volmaaktlte liefde te geven. „ Hier aan hebben wij de liefde gekend" zegt johannes (i Br. Hl: 16.) „ dat hij zijn leven voor ons gefield heeft; en wij zijn fchuldig „ het leven voor de broederen te ftellen !." Onchristen, hoor dit! die gij het leven uwer broederen verbittert. Mogten wij toch , van deze fchande verre vervreemd, fteeds in alle ftukken navolgers van den tot den dood toe lief Hebbenden jesus zijn! Aaien. J Ff 5 IION-  45§ gedenkwaardigheden HONDERD EN TIENDE AFDEELING. Twist der leerlingen over de eerfte plaatzen in het Koningrijk van God. jesus onderwijs en belofte voor hunne getrouwheid. Aankon- : diging van het gevaar der leerlingen, bijzonder van petrus, in den aanftaanden nacht. petrus betuigt zijne getrouwheid. Waarfchuwing en leering aan hem en de overige leerlingen. [Na het eindigen der maaltijd volgden de Leerlingen, vol goede indrukken , welken deze avond op hen gemaakt had, hunnen besten Leermeester naar den Olijfberg. Ditmaal was hun hart met nieuwe liefde tot hem vervuld geworden, vast befloten, om 'hem getrouw te blijven, wat hem ook mogt overkomen. Want de leerlingen zagen nu wel uit-alle de voorbereidingen en gezegden van jesus, dat er eene zeer gewigtige verandering gebeuren , en dat jesus hen verlaten zoude , alhoewel zij zich dit alles nog niet recht verklaren konden. Doch, midden onder deze bekommeringen, en het bange voorgevoel, dat zij thans mogen gevoeld hebben, was nogthans hunne hoop veel fterker geworden, dat het lang*  uit het leven van jesus. 459 langgewenschte aardfche rijk van den messiSs fpoedig eenen aanvang zou nemen. Natuurlijker wijze was dit ook onder weg het onderwerp van hunne gefprekken geworden, en ongemerkt waren zij weder op die vraag gekomen, wie toch wel de eerfte in het luisterrijk Koningrijk van den bies si as zijn zoude? Misfchien dachten zij ook, dat de afwezendheid van hunnen Heer het noodzaaklijk zou maken, I dat één van hun als de voornaamfte aangezien wierd , die, geduurende zijn afzijn, de regeering en het opzicht over hun gezelfchap had.] luk. XXII: 24 — 30. Er ontftond , (thans wederiïm) een ijverzuchtige twist onder de Leerlingen- wie tnch r>nrW I,»,. a~ eerfte zijn zou? — Maar jesus gaf hun de voli gende vermaning. De aardfche Koningen heerfcben over de volken, en de grooten der aarde noemt men ' Genadige Heeren; doch bij ulieden, zal het zoo niet zijn, maar ae grooure onaer u zal zijn als de geringfte, en de voornaamfte als de dienaar. [Hoe meer voorrechten iemand boven anderen vooruit hebbe, hoe hooger de post zijn zal, dien hij bekleedt, des te meer behoort hem dit te verbinden, om zich onder de overigen te vernederen, en zich aan hunnen dienst te wijden.] Want wie is de aanzienlijkfte? die, welke aan tafel zit, of die, welke hem bedient? Immers de eerfte ? En evenwel ben ik onder ulieden , als een dienaar. [Ik,  4.60 GEDENKWAARDIGHEDEN [Ik, uw heer en leeraar, die uwen dienst eifcheu kan, heb u nogthans de voeten gewasfchen , en mij altijd aan uwen dienst gewijd. Volgt derhalven mijn voorbeeld in nederigheid, befcheidenheid, en dienstvaardigheid, na.] [Verg. hier verder de aanm. bij matth. XX: 24 — 27. boven bladz. 223, £24. H.] Doch ulieden, die gij in mijne wederwaardigheden volhard hebt, ulieden beloove ik (nogthans) deel in het belluur van dat koningrijk te geven , dat mij de Vader overgegeven heeft, zoo dat gij in het zelve aan mijne tafel eten en drinken zult. Ook zult gij zitten op troonen, en oordeelen de twaalf gedachten van Israël. [De zin dezer woorden, die ook matth. XIX: 28. voorkwamen, is reeds boven bladz. 109. opgegeven. H. ] [De goede Leermeefter vond het goed, den zijnen fomtijds weder een troostrijk uitzicht te openen , om hunnen moed bij de menigvuldige tooneelen te verfterken, die hunne gantfche ziel ontftellen moeften , en die thans zoo kort op elkander volgen zouden. De leerlingen mogen nu deze woorden nog zoo uitgelegd hebben , als het voor hunne zinnen aangenaam en met hunne hoop van een wereldlijk rijk van den messiüs overëenkornftig was. Maar jesus wilde tot hier toe nog het denkbeeld van een aaxdsch rijk van den m e s s 1 a s in hunne zielen niet geheel uitdelgen, en dat voor den tijd , als 't ware, op eene geweldige wijze uitfcheuren. Eerlang, na meer voorbereidingen, zou het van zelve voor altijd verdwijnen. Met liefderijke verfchooning behandelt hij hen thans, en geeft hun verder, bijzon. der  UIT HET LEVEN VAN JESUS." der aan petrus, zulke lesfen en waarfchuwingen die hün voor nu, en in 't toekomende, dlenftig waren, zijne alwetendheid vertoonden, en tot bevestj* ging van hun geloof aan zijne Godlijke zending dienen konden.] matth. XXVI: 31 — 35, mark. XIV: 27 — 31, luk. XXri/31-34. Daar op fprak de Heere petrus dus aan: srmön, simon , de Satan tracht ulieden te ziften als de tarwe. [Dat is zoekt u, met alla geweld, tot afval van mij te brengen, zoo als, wanneer mende goede tarwe , onder het ziften, met geweld heen en weder fchudt , zoodat daardoor benevens het kaf, ook veel goed graan mede doorvalt. Gijlieden zult derhalven alle te famen, maar gij petrus, inzonderheid , in zware verzoeking geraken. 1 [ Hoe zoude zich de Aartsvijand van christus en zijn rijk ook nu noS verheugen, indien, door middel Van die vijandfchap en allerlei leugen en boosheid, welke hij in de wereld gebragt heeft, één van jusus oprechte vrienden van Hem afgetrokken wierd! Doch, geen nood, jesus voorbede, jesus voorzorg is hun ten goede. Laat ons flechts waken en bidder/. Hij geeft zijne fchapen het eeuwig leeven : zij zullen niet verloren gaan en niemand zal ze uit zijne hand rukken. H.] Doch  464 GEDENKWAARDIGHEDEN Doch ik heb reeds voor u gebeden, dat uw geloof niet geheel ophoude , ( en dat uw geheele afval van mij niet volge.) — Doch als gij .nu weder bekeerd zult zijn, zoo verfterk uwe broederen. [Laat uw' val, wanneer gij na denzelven weder opgeftaan zijt, u daar toe dienen , dat gij uwe medeleerlingen zoo wel als ook anderen in getrouwheid en in het vertrouwen op mij bevestigt, wanneer zij in diergelijke verzoekingen komen mogten, of wanneer zij reeds gevallen zijn, zoo leer hen, hoe zij, naar uw voorbeeld, zonder vertoeven , weder opftaan en zich bekeef en moeten. ] [ Dit moeten alle bekeerde Christenen doen. Daar toe moet de liefde voor christus, die hen behouden heeft, hen dringen. Is men zelf aan zware verzoekingen bloot gefield geweest , heeft men zelf ondervonden, hoe zwak men is, men kan dan het best anderen met medelijden en ernst waarfchuwen, en raden. Heeft men zelfde genade van jesus christus in het vergeven en te rechtbrengen ondervonden , men kan dan hen, die gevallen zijn, te beter bemoedigen en troosten. Ó gij, die eenmaal gevallen zijt, ziet toch altijd met ontferming Uwe zwakke broeders aan! en, zijt gij opgebeurd, zoek ook hen op te beuren! H. ] Doch hij verzekerde: Heere, ik ben bereid, om met u in gevangenis en in den dood te gaan. [petrus had een hart vol liefde jegens zijnett jesus, en geloofde niet, dat hij ongetrouwheid jegens hem begaan kern; hij wcis vol goede voornemens , —  4HT HET LEVEN VAN JESUS^ 463 Eiens, - en nog viel hij. O dit voorbeeld leere ons voorzichtig en nooit zorgeloos te zijn; het boezeme ons wantrouwen tegen ons zeiven in! Duizenden zijn gevallen, omdat zij al te gerust waren. Daarom die ftaat, zie toe, dat hij niet vallei J In dezen nacht, vervolgde jesus verder , zult SU allen aan m.j geërgerd worden, (zoodat gij niet *Mlt weten, wat gij van mij denken en oordeelen zult ~\ want nu zal gefchieden, hetgene ( zach. XIIU7A gelchreven ftaat; ik zal den herder flaan, en de fchapen zullen verftrooid worden. - Maar wanneer herder,) u voorgaan na Galikë.) [De meeste leerlingen en verëerers van onzen Heer waren uit Galileë, en daar was het ook, waar jesus hun na zijne opftanding voornaamlijk verfcheen , hen weder verzamelde, en moed inboezemde. ] Hier op verzekerde petros( nogmaals:) En al- if toch K a"-n a3V w1erde« . «o?S ker u J»™1 !.Cergerd WOrden- °' ik verzeKer u, gal jesus hem ten antwoord, eer de haan in dezen nacht voor de tweede keer k aait , ,dat l luk °ü 'J? VOu dA ?weedraal teS£n den »>orgen.) I Lg } lj Zdfs dnemaal verlochenen. Al moest k ook, hernam petrus, met u fterven, zoo zal Ik u toch niet verlochenen. Hetzelfde zeiden ook alle de overige leerlingen. Verder zeide jesus tot zijne Leerlingen (om hen hun aanjtaand lot, ah ook het zijne IflaahZ horen te kennen te geven;) als ik uliêden*Tot bilt toe uitgezonden heb zonder geldbeurs zonder reis sak en zonder fchoenen, heb/gij ooit ergensgebrek aaq  464 gedenkwaardighedbs aan gehad? Nooit ergens aan , antwoordden zij. Maar nu, hervatte hij , (ftaat een hoogstbedenklijk tijdftip voor ulieden ophanden, gedurende mijne vernedering, dat gij zon'lei- mij, aan uzelven overgelaten, voor uw best, voor uw voedzel en veiligheid, zult moeten zorgen ; een tijdftip, waar van het bij u zijn zal:) die een geldbeurs en een reiszak heeft, die neme ze mee zich, en die geen zwaard heeft, verkoope zijn bovenkleed, om er één voor te koopen. Want ik zeg ulieden: ook dat zal nog aan mii vervuld worden , het gene de Profeet zegt. (jes. LUI.) Hij is onder de misdadigers gerekend. Want de voorzeggingen , die mij betreffen , zijn nii eerlang allen Vervuld. Maar zij hernamen (nadien zij geloojden , dat je sus, dat gene, wat hij daar op ae wijze der Profeeten zeide , om hunnen bedenklijken toeftand te fchilderen, eigenlijk verftaan, en hen daardoor misfchien op had wil' len wekken , om hem tegen geweldige aanvallen te verdedigen en vol goede voornemens, om alles voor hunnefl jesus te wagen:) Heere! hier zijn twee zwaarden. Genoeg hier van! antwoordde jesus. [Met deeze woorden, waar in eenig misnoegén over de verkeerde bevatting zijner woorden , en het onverftand zijner leerlingen fchijnt te liggen, brak jesus het verder gefprek met hun over deze zaak af. Doch, zij waren genoegzaam , om hen op den rechten en waren zin van deze voorzegging, opmerkzaam te maaken , en hen te leeren , dat hij, tot zijne verdediging, geene zwaarden wilde getrokken hebben.] HON-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 465 HONDERD EN ELFDE AFDEELI.NG. Verdere gefprekkeh van jesus, welke hij kort voor zijn vertrek uit de Wereld gehouden heeft. I { 1 ot deallerlaatfle affcheidsreden van jesus aan zijne leerlingen , behooren ook die inzonderheid i welke de Apostel johannes ons, Hoofdji. XV; ! XVI. XVII; bewaard heeft. Aan dezen Apostel hebben wij veel te danken , dat wij bij de overige ! Èuangelisteu niet vinden, gelijk hij ook veel uitgelaten heeft, dat de anderen reeds aangehaald hadden. De reden, die hij hier aanhaalt, had je\ sus, kort voor of na deindellingvan het H. Avondiftïaai, bp den laatften avond, gehouden. Doch, het 2ijn meer enkele uitfpraken en lesfen, Welken hij hog voor het laatst aan zijne getrouwe Leerlingen geven wilde, dan famenhangende reden. Zooveri zamelt een ftervend Vader nog voor het laatst zijne lkinderen om zijn bed, eh geeft hun heilzame vermaningen en troost. Door deze laatfte reden tracht nü >de affcheidnemende jèsus zijne lieve Leerlingen in hun geloof en trouwe te verlferken; hij verzekert hen van zijne voortdurende liefde, van de liefde en bijzondere Voorzienigheid des Vaders, bij wien zij in zaken, welke zijnen Godsdienst betrofI II. Deel. Gg fett,-  -466 GEDENKWAARDIG HEBEI* fen, en tot het gelukkig waarnemen van hun ambt behoorden, nooit eene bede vergeefs doen zouden; hij drukt hun vele pligten van het Christendom, en inzonderheid de pligten van liefde en eendragt, dieper op het hart; hij onderwijst hen van de noodzaaklijkheid van zijn heengaan tot den Vader, tot hün eigen best, en ten beste van de wereld. Hij verzwijgt hun tevens het lijden niet, dat zij van de wereld zouden te dulden hebben ; maar hij fchÜdert hun ook het groot geluk af, dat zij van het gehoorzamen en verbreiden van zijne leere te wachten hadden, en zoekt hen, door de troostrijkfte beloften, tegen den haat, en de vervolging der wereld te wapenen ; hij fpreekt van de droefheid, die zijn heengaan hun veröorzaaken zoude, maat ook van de onbedenklijke vreugde, die zijeerlang, dcoT hem weder te zien, ondervinden zouden, en hij opent hun en allen verftandigen de verrukkendfte uitzichten in het toekomende; hij belooft hun den Leeraar te zenden, die hen tot hun ambt bekwaam maken, en hun, hetgene hun thans nog donker was, opklaren zou; hij troost hen met de goede en gelukkige uitkomst van zijne zaak, en de overwinning, die hij over de wereld en over alles behalen zoude. — Overal in deze gefprekken ziet men het liefdevolle hart van jesus, hetwelk met de zwakheden zijner Leerlingen geduld oefent. Met de verwonderlijkfte lieftaligheid beantwoordt hij hunne vaak zeldzame vragen en invallen, verfchoont hunne aandoenlijkheid, daar het voorftel der naakte waarheid hen te fterk zou gefchokt hebben.] f }a, Hij toont zich ook daarin als de Hartenkenner, dat  uit het leven van jesus. $6? dat Hij dikwijls hunne Vragen, bedenkingen en twijfelingen voorkoomt , zoo dat zij niet eens nodig hadden hem dezelve voor te ftellen. Het is deze bijZonderheid \ die het fomtijds moeilijk voor ons maakt., het verband van het één met het ander te vinden; doch die evenwel van het grootfte nut voor de Apostelen was, en hen op het einde, na de wegruiming van alie hunne angstvallige bedenkingen, deed zeggen : nu weten wij, dat gij alle dingen weet, en gij hebt niet van nooden, dat u iemand vrage$ hierom gelooven wij, dat gij van God uitgegaan zij tl h.XVI: 30. H.] 1 joh. XV. XVI. 1 Ik ben de ware wijnrtok, en mijn Vader is de wijngaardenier. Alle ranke aan mij, die geen goede vrucht draagt, zal hij affnijden ; maar die vrucht dragen , zal hij fnoeijen, opdat zij nog meer vruchten dragen; [ Ranken aan j e s ü s waren de Leerlingen, efi een ieder, die zijne leere aannam, door hem gevormd; en als leerling met hem verbonden wierd. Die zich nu door den Zaligmaker liet verbeteren, eh vruchten vertoonde van den aan hem befteeden arbeid, was «ene goede ranke , die gezuiverd en gadegeflagen zoude worden van God zeiven; welke jesus zijnen Zoon tot eenen Leeraar en Zaligmaker gegeven had, en zorg zoude dragen na zijn vertrek, dat zij met j es" u s verbonden bleven, en allengs meer en meer vruchten droegen. Zij integendeel, die onvruchtbaar bleven ingoede werken, moesten eindeGga lijkg  468 GEDENK \VA ARDiÖHEI5ïS lijk, gelijk dè trouwloze judas, van den wijnftofe afgefneden worden, alle gemeenfchap met christus verliezen , en voor altijd van zijnen zaligen invloed verdoken worden. Neemt dit ter harte, gij, die door uwen doop en belijdenis met christus verbonden zijt, en tot nu toe vele voorrechten, door deze uwe gemeenfchap met Hem, geniet. Draagt gij geene vruchten van Godzaligheid, ter eere van Hem, maakt zijn onderwijs de werking van zijnen Geest op uw hart, u niet wijzer en beter, en werkfaam in Gode welbehaaglijke Werken, gij zult af ge* fneden worden en ten verderve gaan. Maar verblijd u, oprechte Christen! die, door een oprecht geloof met christus veréénigd zijt! Het kan niet anders, of gij moet vruchten der dankbaarheid en goede werken voortbrengen! Deze zuilen u dan pok tot bewijzen zijn van uwen gelukftaat. God zelf zorgt voor u! Hij werkt door zijnen Zoon, en door zijnen H. Geest, gedurig aan u, om u meer vrucht te doen dragen. H. ] [ Als men onderftelt, dat je sus dit in *t open veld fpreekt , dan kan het gezicht van eenen wijnberg hem tot deze gelijkenis aanleiding gegeven hebben. Zulke aanleidingen nam jesus dikwijls waar, om van geestlijke dingen te fpreken, of die met dingen, welke in de natuur geschieden , op te helderen. Een wenk voor alle leeraars van den Godsdienst.} Gijlieden, (mijne leerlingen,) zijt nu gereinigd door middel der 'leere, die ik u heb voorgedragen, f Blijft derhalven met mij veréénigd, zoo dat ik in n werke. Want H.] gelijkerwijs eene ranke_ van zich 28lve geene vrucht kan dragen , indien zij met aars den  uit het leven van jesus. 469 den wijnftok blijft, zoo ook gijlieden niet, indien 1 fJ Ul\T TJ ve.[ee™$d blijft. (R zeg het u nog » ééns ) Ik ben de wijnftok en gij zijt de ranken. Dil nu in deze wederziïHfrliP vTarU;„A*a„:„ •• . ;-J"—»- 'v-iuiuuLcuiauicum Dllltt. die zal vele vruchten dragen; want zonder mij kunt gij niets doen. J [Gelijkerwijs de ranken uit den wijnftok fap en leeven bekomen, dus zouden Ook de Leerlingen van jesus, indien zij hemen zijne leere getrouw, en dus met hem verbonden bleven, hun geestlijk leevcn en hunne bekwaamheid tot het Apostel- ambt bekomen. Doch even zoo bekomt ook elk Christen zijn geestlijk keven, zijn geloof, zijne liefde, zijne hoop, zijnen wasdom, en zijne ftandvastigheid in het goede, zijnen ijver in de beoefening der god» zaligheid, van jesus.] [Zonder Hem zouden wij niets deugen. Geene zuivere kennis van Godlijke waarheden, geen lust of kracht tot het goede; geen ijver of moed in het waarnemen van onzen post, Hem ter 'eere; geen vermogen, om wederftand te bieden aan de verzoekingen; geen vernuft of fchranderheid , om iets ter eere van Hem te denken en uit te vinden ; geene bekwaamheid , om iets Hem behaaglijks te fpreken of te fchrijven: met één woord , niets zouden wij hebben , zo niet christus, door Zijn onderwijs, door zijnen Geest, door zijn be- ïtuur op ons werkte. Doch, zoo zeker het is , dat wij zonder Hem niets kunnen, zoo zeker is het ook, dat wij alles vermogen door christus, die ons kracht geeft. Mijne genade, zegt Hij, tot den zwakften en onvermogendften , is u genoeg; mijne ■.lauu worctc in zwaüneid volbragt. Laat dan nieGS 3 mand  470 GEDENKWAARDIGHEDEN mand hooggevoelig zijn, en aan zich zeiven toer fch rijven , wat alleen van christus koomt! Maar laat, ook niemand ontmoedigd worden door gevoel van zwakheid , veel minder zijne onmacht tot een voorwendzel van zijne traagheid nemen! Door een ootmoedig geloof, het welk aan chris: Tus doet vast houden, en van Hem alles begeeren, wat tot onzen geestelijken wasdom nodig is , zullen we kracht en fterkte, geest en leven uit Hem trekken , nuttig worden voor zijne Gemeente en eeuwig met Hem veréénigd blijven. H.] Indien iemand niet met mij verëenigd blijft, die Wordt weggeworpen, als eene nutteloze ranke, hij verdort, en men verzamelt vervolgends zulke ranken , om ze in 't vuur te werpen ep te verbranden. [Ee.n ftaat van uiterfte elende, onherftelbaar ongeluk is er dan te wachten voor hun, die jesus wel beleden , maar Hem ontrouw geworden zijn, die zijne genade te vergeefs ontvangen hebben. Beter ware het hun geweest, dat ze nooit met Hern, zich verbonden hadden. H. ] Maar, indien gij met mij verëenigd blijven , en mijne lesfen (leeds gelmorzaamen zult, dan zult giy (bii uw aanflaand gedrag) alles bekomen , wat gij flechts van God beseeren zult. Want even daardoor wordt mijn Vader verheerlijkt, wanneer gu zeer vele vruchten draagt; en dan zult aij ook mijne echte leerlingen zijn. Geliik mijn Vaaer mij lietheett, even zoo heb ik u lief Zoekt u dan ook aan mijne liefde te houden. Dit doet gü alsdan, wanneer gij mijne geboden volbrengt, geüjkerwijs ik de geboden  uit het leven van jesus. 4?i van mij'nen Vader volbreng, en mij' daardoor in zijne liefde houde. [Zoo kan zieh ook alleen die Christen met de liefde van God en jesus fteeds vertroosten en verblijden , die ijverig (treeft, om zijnen gantfchen leevenswandel , overëenkomftig de voorfchriften van jesus leere, interiehten.] [Die mag dan ook alles vrijmoedig van den hemelfchen Vader begeeren, wat tot zijne verdere oeffening en volmaking, en tot bevordering van zijne Godzaligheid en het nut zijns levens, dienen kan: want daar door wordt de Vader verheerlijkt. H. ] Dit zeg ik u thans, opdat ik mij altijd over ulieden verblijden zou kunnen, en ook uwe blijdfehap < fteeds grooter moge worden. [Niemand heeft meer voor onze blijdfehap gezorgd, dan onze beminde Verlosfer. In het bijzonder zijn alle zijne lesfen gefchikt, om, wanneer ze opgevolgd worden, de bronnen der menschlijke ellende te floppen, en ons de zuiverde, duurzaamfte en volmaaktfte blijdfehap te geven. Gehoorzaam ze dan ftiptelijk: want, hoe meer gij die gehoorzaamt, des te grooter zal uw geluk en uwe blijdfehap wezen, ja gij zult daar door Gode en den Verlosfer zeiven de grootfte blijdfehap veroorzaken.] Dit is mijn gewigtigfte gebod, dat gij eikanderen zoo lief hebt, als ik u liefheb. Grooter liefde k?n niemand hebben, dan hij, die zijn leven opöfGg 4 fert  47» GEDENKWAARDIGHEDEN fert voor zijne vrienden. En gijlieden zijt mijne vrienden, wanneer gij doet, wat ik u gebiede. Ik noem u niet meer dienstknechten; want een dienstknecht weet niet; wat zijn Heer doen wil. (Hij moet gehoorzamen, en mag niet naar het oogmerk van zijne hevelen 'vragen. Ook vertrouwt de Heer hem zijne geheimen niet toe.) Ik noem u veelmeer mijne Vrienden, dewijl ik ulieden alles bekend gemaakt heb , het gene ik van mijnen Vader gehoord heb. Onze Heer jesus christus, de eenjggebqren Zoon des Vaders, die boven alles verheven is, fchaamt zich niet ons zijne broeders en vrienden te, noemen; Hij openbaart ons, geheel zuiver, overtuigend en liefderijk, de godlijke raadsbesluiten, en de vaderlijke oogmerken van God met ons; en het gene boven alles gaat, zijn leven heeft Hij voor ons opgeofferd, niet alleen om zijne leer te bevestigen , maar ook om ons het leven en de zaligheid aan te brengen: o wat zullen wij Hem dan vergelden ? Die liefde moet ons hart vertederen: en, zo zij het niet doet, dan is er niets ter wereld toe in ftaat. De vraag onzer dankbare harten zij gedurig: ,, Heere! wat „ wilt Gij dat ik doen zal V' Wij zullen dan dit andwoord hooren: „ hebt gij mij lief; welaan hebt „ ook malkanderen lief; houdt onder allen vooral „ dit gebod! *4 Niemand beelde zich dan in,. dat hij , zonder lust hier toe te hebben, zich onder 's Heilands vrienden tellen mag. Groote Verlosfer! herinner ons gedurig dit uw woord ! maak ons ijverig in het doen van Uwen wil! Geef, dat wij leven voor, |J, die voor ons geftorven zijt! H.] Gijlieden hebt mij niet uitverkozen, maar ik heb  PIT HET LEVEN VAN JESUSy 473 u uitverkozen, en beftemd, opdat gij heengaat (itt verre landen,) en vruchten draagt, welke altijd blijven (en u vermaak bezorgen,) en (aan deze verkie* zing tot het Apostel- ambt hebt gij het ook te danken,) dat de Vader u alles geeft, waarom gij flechts om mijne leere wille bidden zult. [ Ook wij hebben U niet het eerst verkozen en gezocht , ó onze Verlosfer! maar Gij hebt U over ons ontfermd , onzer in liefde gedacht eer wij waren , U zelf aan ons bekend gemaakt en ons aangefpoord \ om U te kiezen tot onzen Zaligmaker en Heer, ja pns wederftreevig hart door Uwe liefde gebogen. Niet ons, maar U alleen zij dan eeuwig de eer voor onze behoudenis! Niet ons, maar U alleen zij de eer, wanneer wij, door uwen invloed, immer iets goeds en nuttigs voor anderen gedaan hebben ! Dank zij U daar voor, dat Gij ons tot zulke posten geroepen en daar toe bekwaamheid gegeven hebt. Och! mogt flechts onze vrucht blijven, U en Uwen Vader ter eere! Schenk ons daartoe , hemelfche Vader! wat wij nodig hebben: want, Gij zijt machtig en gewillig om meer dan overvloedig te doen boven het gene wij bidden of denken, naar de kracht die in ons werkt! H. j Wanneer u de wereldlingen haten, zoo bedenkt, dat zij mij voor u gehaat hebben. Indien gij gezind waart, als zij, dan zouden zij u als huns gelijken liefhebben. Doch, dewijl gij dat niet zijt, maar ik u uit de wereldlingen afgezonderd heb, ( en gij uzelven gevolglijk door mijne leere, van de grondregelen van de groote menigte zoo zeer onderfcheidt,) daarom baten zij u. Gedenk flechts fteeds, aan het gene ilc u reeds gezegd heb: de dienstknecht moet het niet beter willen hebben, dan zijn Heer. Indien zij mij  4f4 GEDENKWAARDIGHEDEN vervolgd hebben , zoo zullen zij ulieden ook vervolgen. En zoo als zij mijne lesfen geyolgd zijn, zullen zij ook de uwe volgen. [Het is geen wonder, indien de ijdele en aardschgezinde wereldlingen, de godvruchtige en deugdzame verëerers van God en jesus haten en aanvechten. De oorzaak is, gelijk jesus hier zegt, gelegen in het verfchil der gezindheden. Het gene zij billijken en goedkeuren, kan de goede Christen niet billijken en goedkeuren. Daarom wordt hij nu van hun vervolgd. Maar dit is de vaste grondregel van eiken grooten en deugdzamen man: ik zal mij, in de uitoefening van het gene mij rede, en geweten, en Christendom beveelt , niet door de berisping of den haat van de groote menigte, laten affchrikken. En welk genoegen fchenkt deze bewustheid, dat men dezen grondregel fteeds gevolgd heeft, een genoegen , dat ons gewis tegen alle vijandlijke en lage aanvallen der wereld fchadeloos ftelt. ] [Welk eene eere, op het zelfde pad te wandelen, waarop jesus ons is voorgegaan! Hij, die het kruis om onzentwille gedragen en de fchande veracht heeft, is waardig, dat wij, achter Hem, het kruis dragen, en onze eere zoeken in 's werelds boozen fchimp en fmaad. Het moet aan ons te zien zijn, dat wij uit de wereld zijn uitverkozen; niet flechts in uiterlijkheden van zedige kleeding, deftige houding, effen gelaat, enz. maar in oprechte , ftandvastige betrachting van jesus liefdelesfen, in het volgen van zijne grondregelen, in het verdedigen van zijne zaak. Veracht, haat, vervolgt ons daarom dan de wereld, zoo moet V au-  PIT HET LEVEN VAN JESUS. 4?$ paulus zeggen het onze wezen: „ om christus wil ben ik der wereld gekruist, en de wereld mij 1 » Veracht mij de wereld, als een opgehangen kruisfeling, ik walge ook niet minder van haar! H.] Doch dit alles C het gene gij van de wereldlingen en gpdlooze Joden zult ie lijden hebben,) zullen zij" u om mijne leere aandoen; omdat zij, naamhjk, hem niet kennen, die mij gezonden heeft. Indien ik niet gekomen was, en hen geleerd had , dan zoude hunne zonde niet zoo groot zijn. C Hunne ongehoorzaamheid zou dan niet zoo ftrafwaardig wezen.) Maar nu kunnen zij zich nergens mede verontschuldigen. Die mij haat , die haat pok mijnen Vader, (want mijne zaak is Gods zaak.) Indien ik zulke wonderen niet onder hen gedaan had, hoedanigen nog nooit een ander gedaan heeft, dan zou hunne zonde niet zoo groot wezen. Maar zij zijn ooggetuigen van dezelven geweest, en hebbendesniettegenltaande mij en mijnen Vader verworpen. Doch dit moest dus gefchieden , opdat ook hier vervuld wierd, het gene in hunne heilige Boeken ftaat war is aat voor een korte tijd V Wij begrijpen niet, wat hij daarmede zeggen wil. jesus merkende , dat zij hem daarover vragen wilden, zeide: fpraakt gij daar niet met elkander, van het gene ik zeide: nog maar eene korte tijd, en gij zult mij niet meer zien, en wederom een korte tijd, en gij zult my wederom zien? Ja, ik verzeker u, (Jpoedig zal Hh 3 met  4 86 GEDENKWAARDI G H EDEN met mij iet gebeuren, dat voor ulieden ten hoogften aandoenlijk zal wezen,) gij zult weenen en weeklaa-, gen, maar de wereldlingen, (mijne vijanden onder de Joden) zullen zich verblijden. Doch uwe droefheid zal weder jn blijdfehap veranderd worden. [Dit gefchiede, toen je sus van de dooden we. der opftond, en de Apostelen van de Godlijkheid zijner zending en leere ten vollen overtuigd werden.] [En-dat zal altijd gefchieden met de blijdfehap der wereld, en met de droefheid van jesus vrienden. Kierfpeelt en dartelt de wereldsgezinde mensch, opgetogen over zinlijke vermaken, die hij bejaagt? maar zijn lachen wordt veranderd in geween, als hem bij zijnen dood de wereld ontvalt. Dikwijls lijdt de Godvruchtige belijder van jesus tegenfpoed , en treurt over zich zeiven, de zijnen , zijn Vaderland , en het onheil, dat Hem zijne vijanden berokkenen: maar het is Hechts voor een' korten tijd. Zalig zijn ze , die hier treuren: want haast zullen ze vertroost worden. — Juich niet, beitrijder van het Evangelie, tegenftreever van christus, over den fchijnbaren voorfpoed, dien Gij eenen korten tijd behaalt! Eerlang zal jesus zegepraal volkomen zijn: en zij, die Gij nu fmaadt , ergert en om u treuren doets zullen eens Uwen val zien , zo Gij U niet beheert! H,] Eene Vrouw, wanneer zij baren zal , heeft pijn en fmert, Want haar geboorte-uur is daar. Maar wanneer zij het Kind ter wereld gebracht heeft, zoo denkt zij aan de fmerten niet meer, uit hoofde der blijdfehap, dat er een mensch ter wereld gekomen is. Dus hebt gij ook thans wel droefheid, maar ik zal  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 487 lvZterZkn 'a e" da" z,uh gij" U recht N««jk ver. kunne": ^ ' ^ niemand U 0I"neme» [Lezer, welke blijdfehap moeten de leerlingen nu ondervonden hebben , toen die woorden het eerst hun in de ooren klonken, jesus leeft! dat was eene blijdfehap na de droefheid over den fmertelijken dood van hunnen Heer. welke niets Ml w „ „.j m,„ U.1LUC1- gen, niemand hun weder ontnemen kon, eene blijdfehap, die zelfs het bittere van hunne grootfte volgende rampen verzoette.] [Laat het leeven Unu al eens bang vallen, de ftrijd met de wereld en zonde benaauwend zijn, ó Christen! houd evenwel moed ook bij het uitzicht op den dood. Al wat U hier overkoomt, is flechts een uurtje van fmart. Eeuwen van zaligheid volgen. Haast is het leed geleden, de ftrijd volftreden. Eerlang in den Hémel zijnde , zal er Uzelfs geene fmartelijke nagedachte overblijven. Gij zult, te rug ziende op Uw aardfche leven, de wijsheid en goedheid Uwes Zaligmakers aanbidden, die U ook juist dat lijden liet. Het lijden dezes tegenwoordigen tijds is, niet alleen niet te waardeeren met de heerlijkheid, die U hier na zal geopenbaard worden; maar ook Uwe ligte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, moet U, naar zijn plan, een gantsch zeer uitnemend eeuwig ge. wicht van'heerlijkheid aanbrengen. H.] En dan zult gij niet meer nodig hebben, mif te vragen , (dewiU ?!rh Hier drukt jesus zijnen wensch uit voor zijne beste vrienden; de wensch idigen vriend ; hier vinden , . — «aL gene uitge¬ rukt , dat wij voor ons zeiven ten allen tijde wenfchen mogen, en wat wij ook vertrouwend verwachten mogen van Hem , die leeft om voor ons te  4Q , aat net zweet, als bloeddroppels, van hem op de aarde viel! Eindelijk fto"d hij op , en kwam weder tot zijne leerlingen, die hij flapende vond. Ach, zeide hif  5Ö® GEDENK WAARDIGHEDEN tëfjef. petros, sim on! gij flaapt? - Kunt gij dan niet één uur met mij waken? Waak thans en , dat gij niet in den ftrik dér verzoeking geraakt. De Geest is Wel gewillig, maar het vleesch is zwak.- Daar op ging hij ten tweeden maal heen en bad: Mijn Vader! indien het niet mooghjk is9 dat deze lijdenskelk mij voorbij s;a, en ik hem drinken moet, uw wil sefchiede. Bij zijne terugkomst vond hij hen andermaal flapende. Te weten , zij waren van kommer zoo vermoeid , dat zij hunne oogen niet open konden houden, en ook niet wisten , wat zij hem antwoordden. [ De ftrijd duurde lang, en j e s u s is.zeker langer jn 't gebed met God geweest, dan de Euangelhten melden, welke alleen .den hoofd-inhoud van hetzelve aanhalen. Gedurende dezen tijd nu, warea de leerlingen, Welke nog nïet vreesden, het gene aangaande was, en die zich op deze plaats van toevlucht veilig hielden , van vermoeidheid en treurigheid in eenen onrustigen flaap gevallen, daar zij zich niet langer van hadden kunnen onthouden.] [Zoo weinig kunnen ook de beste menfchen op hunne goede voornemens aan. Ach! ons vleesch is dikwijls zoo mat en zwak, dat het den anders gewilltgen geest niet dienen wil! Zoo weinig hulp en troost had de Heiland in den nood van zijnen vrienden. Nu nog moest Hij zich met hun belasten; en Hij deed dat zoogaarn; onder alle zijne frrfarten is zijne liefdezorg werkfaam voor hun , om hen te waarfchuwen tegen het gevaar; en, in plaats van ftrenge be* ftraffing, is zijne zachte berisping nog gematigd door verfchooning van hunnen zwakheid. — Zoo verfchoonend is Hij ook nu: wetende wat maakfel wij zij»*  uit het leven van jesus. 501 zijn. Wij moeten dan ook onze zwakheid opmerken , en zijnen raad ons ter harte nemen : waakt en bidt! Het één mag niet zonder het ander zijn. En, met gelijke zachtmoedigheid , moeten wij ook de zwakken, die in hunnen plicht aan ons te kort komen, verfchoonen en opwekken. H. ] Hij verliet hen dan, ging nogmaals heenen , eti herhaalde hetzelfde gebed ten derdenmale. Hier op kwam hij weder tot zijne leerlingen, en zeide: Ach, wilt gij nog fteeds llapen en rusten ? Weet , het uur is daar, waar in de Zoon des menfchen in de magt der Heidenen zal overgeleverd worden. Staat op, en laat ons gaan! — Zie daar, mijn Verrader nadert! C Een hoop gewapende lieden, welke fakkels bi] zich hadden , vertoonden zich thans reeds in de nabijheid van den Hof. ) [ Waarom beeft j a s u s in den Hofzoo zeer, Hij, die toen alles wist , wat hem bejegenen zou , en die zijn lijden zoo wel voorbereid en vrijwillig te gemoet ging ! De naafte oorzaak daar van kan ook daarin gelegen hebben, dat hij zich thans de aanj ftaande mishandelingen zeer levendig vooriïelde, en den gantfchen omvang van zijn lot van nabij be» fchouwde : de boosheid en ondankbaarheid zijner vijanden en moordenaren; de fchriklijke daad en het lot van judas; het treurig lot des Joodfchen Volks, het welk hetzelve thans onvermijdelijk te gemoet rende; de grootheid van zijn eigen lijden , en het fmertlijke van zijnen aanftaanden dood; zijn geheel miskende onfchuld; dit alles moest zijne onfchuldige ziel ontftellen en met droefheid vervullen. Want hij trotfeerde, met eene Sto'ücke ongevoeligü 3 heida  gó! GEDENKWAARDIG HEDEN heid, het aanftaande lijden niet; hij was hier geheel de gevoelvolle mensch, die hij als onze Middelaar Zijn moest, en ook, in dit opzicht , ons zijnen broederen ten vollen gelijk. Doch hier in alleen kan de eenige oorzaak van zulk verbazend zielslijden niet gelegen hebben. Zou men anders niet moeten denken, dat de onfchuldige jesus, die zich van het fchoon oogmerk van zijnen dood, van zijne eigene grootheid, en de onmagt zijner vijanden, om hem , tegen den wil van zijnen Vader , eenig duurzaam nadeel aantedoen , welbewust was , zich veel vertzaagder zou bewezen hebben, dan vele deugdzame en vervolgde menfchen, die vaak foortgelijk lijden , met grooter en ftandvastiger kloekmoedigheid , verdroegen? Men moet hem zich derhalven als den Verlosfer der menfehen voorftellen, die, volgends de uitdruklijke verzekeringen der Schrift , voor de zonden der wereld boette, indien men zich zijne groote en buitengewoone ziels-angften verklaren wil. ] [In jesus, onzen Plaatsbekleeder , moest te ïien zijn voor ons, hoe verfcbriklijk het Godlijk ongenoegen over de zonde is. Hij onderging daarom den dood en al dat lijden, het welk eindelijk in den dood uitliep: maar Hij onderging het ook, met het aan de menschlijke natuur eigen gevoel van vreeze voor, en affchrik van den dood; en bijzonder, uit hoofde van het verfchriklijke, dat er is in den dood, befchouwd zijnde als een noodzakelijk gevolg der zonde, toegebragt door Godlijke rechtvaardigheid. De heilige jesus zoo lijdende , kon eerst recht gezegd worden te lijden , in onze plaats te lijden, en in zich zeiven te vertoonen, hoe geducht het Godlijk yon»  uit het leven van jesus. 503 vonnis is: gij zult den dood fterven. Het vooraitzicht hier van, deze vreeze, gelijk het de Apostel uitdrukt (hebr. V: 7.) werkte thans op den Heiland zoo fterk, dat Hij, ware het Hem dus bijgebleven , niet in ftaat zoude geweest zijn, om, met die bedaardheid , grootmoedigheid en onverfchrokkeHheid, te lijden, met welke Hij, voor het oog van zijne vijanden , hunne verguizing, van hunnen kant zoo onrechtvaardig , lijden moest. Hier om bidt Hij, niet, dat Hij van zijn lijden in het geheel mogt bevrijd worden, maar dat Hij uit deze ure mogt worden verlost, dat deze drinkbeker van Hem mogt voorbij gaan, dat is, dat Hij van deze overftelpende droefheid' en vreeze mogt worden bevrijd. En dit gebed is ook verhoord: Hij is-verlost uit de vreeze, volg. hebr. V: 7. Doch ook hier omtrent bad jesus met volkomen lijdzame onderwerping aan zijnen Vader, En het is deze onderwerping van den Verlosfer, den heiligen, vlekkeloozen, en hoogsteerbiedwaardigen Zoon van God , die zich anders aan zulk lijden had kunnen onttrekken, bet is deze onderwerping, deze gehoorzaamheid tot den dood, | ja tot den kruisdood toe, die het meest ftrekte tot verheerlijking van Gods volkomenheden, door onze 1 zonden miskend en ontëerd. Dit maakt jesus lifi den tot eene Gode gevallige offerande. Nu kan dan : een iegelijk, die Gods rechtvaardigheid in het ftraffen billijkt, maar ook zijne liefde dankbaar erkent, zeggende, Heer! wees mij arme zondaar genadigl zijn leeven, als eene belooning van christus fterven in zijne plaats, uit Gods hand wil aannemen, en zich door zijnen Verlosfer jesus van de zonde li 4 wil  504 GEDENKWAARDIGHEDEN wil laten bevrijden , ontheffing van de geduchtfie ftraf verkrijgen, Gods vrijfpraak en Vaderlijke gunst genieten. Nu is het fterven , voor hun , die , in. christus gerekend geftorven zijn , en uit dien hoofde geen ftraf meer te wachten hebben , niet akelig: nu kunnen Martelaars met blijdfehap eenen dood te gemoet gaan, van weiken hun Borg het eigenlijk verfchriklijke heeft weggenomen. H.j [Ook om mijnen wil derhalven ondervond de Hei-r land in den Hof eenen zoo diepen ziels-angst, oob om mij, zondaar, dronk hij den bitteren lijdenskelk, en gaf zich gewillig als een offer over. — Geprezen zijt gij dan , ontfermende Verlosfer, voor alles 3 wat gij tot heil mijner ziele gedaan hebt. Uwe grootmoedige liefde, waarmede gij mij tot in den dood hebt liefgehad, fpoore mij fteeds op tot fchuidige wederliefde , en tot gehoorzaamheid aan uwe bevelen:] [Het verfchrikkelijke van Uw lijden brenge mij fteeds te binnen, wat het voor mij fchuldigen zondaar zijn zoude , het geducht ongenoegen van den Richter der wereld te dragen! en het vervulle mij met af? grijzen van de zonde, die zulke rampzalige gevolgen na zich fleept. H.] [Uw voorbeeld wekke mij op, om even zoo gedul= dig , zoo overgegeven aan God , ook in de uuren van mijn lijden te zeggen: Mijn Vader, niet mijn, maar uw wil gefchiede! ] [ om , met zoo veel eerbied en ootmoed , met zoo veel ernst en aanhoudendheid , met zoo veel kinderlijk vertrouwen op dén hemelfchen Vader, met zooveel onderwerping aan zijnen wil, altijd in het gebed te verkeeren, ajs Gij mij hier zijt voorgegaan. Ik mag mij immers verzekerd hou*  uit het leven van jesus. 505 houden, Gij zult mij, is het niet door eenen Engel, althans door alle gepaste middelen, die Gij in Uwe hand hebt, uws Vaders hulp doen toekomen; mij troosten en bemoedigen, om het kruis achter U te dragen, en ook de fcurikken des doods te boven te komen. H.J HONDERD EN VEERTIENDE AFDEEUNG. Gevangenneming van jesus. Matth. XXVI: 47 — 56. mark. XIV: 44 — 50» luk. XXII: 47 — 53. joh. XVIII: 3—12. Als jesus nog met zijne leerlingen dus fprak, vertelleen judas, één der twaalven, en met hem een hoop Soldaten (van de Tempelwacht) en gerechtsdienaars , welke de Hooge Raad medegegeven had , en die met zwaarden enfpiesfen, met fakkels en lantaarnen voorzien waren. Nu wist jesus alles wel, wat hem overkomen zoude; hii ging derhalven die aankomende manfehap (vrijwillig) te, gemoet, en fprak hen met deze woorden aan: Wien zoekt gij? Zij antwoordden: jesus van Nazarcth. Die ben ik 1 hernam jesus. (Nu ftond ook ju, das, zim verrader bij hem.) Als hij nu tot hen zeide: die ben ik! weeken zij terug, en vielen op den grond, 1 li S - [Als  506 GEDENKWAARDIGHEDEN [Als door den donder getroffen Hortte de wacht op den grond. — Het was, naamlijk, een woord der Almagt, dat je s us fprak, om zijne verfchrikte leerlingenen vijanden te toonen, hoe gemaklijk hij zich thans nog zou weten te helpen, indien hij niet vast befloten had, om zich aan den wil van zijnen Vader over te geven, jesus bleef , ook in zijne dieptle vernedering, groot, en toonde zijne godlijke magt en heerlijkheid,] [tegen welke zijne vijanden niets vermogten. Die magt uwes Heilands zij U tot troost, Christen 1 Zijne en uwe vijanden kunnen zich, zonder zijnen wil, niet roeren of bewegen. H.] Nu vraagde hij hen nog eens: wien zoekt gij? en hun antwoord was hetzelfde: jesus vznNazareth. Ik heb het u immers reeds gezegd, hernam jesus andermaal, dat ik het ben. Indien gij dan mij zoekt, zoo laat dezen (mijn gezelfchap ) vrij gaan. Dus wierd ook hier vervuld, het gene hij te vooren zeide; ,, lk heb niemand van hun verloren, die gij mij gegeven hebt." [Hier ziet Gij, vrienden van jes us! op welk eene voorwaarde Hij zich overgaf: zijne Apostelen moesten niets te lijden hebben. Het is eene fchets van die bevrijding, welke u te beurte valt, om zijnentwille. Om U te verlosten van den dood, gaf Hij zich in den dood over. — Hij wist, dat het voor de Apostelen eene te zware beproeving zijn zoude , wanneer ze gevangen genomen wierden; Hij wilde, Hij moest hen bewaren voor afval; daarom zorgde Hij, dat zij vrij gingen. Zoo zal ook uw Heer zorgen, dat de beproevingen uwes geloofs en uwer liefde niet  UIT HET LEVEN VAN JESUS. SQ? «iet te zwaar worden, en dat gij, wakende en biddende, niet verloren gaat. H.] De Verrader nu had te vooren, met zijn geleide : een teken afgefproken, en gezegd , dat zij dien grijpen moeften, dien hij kusfen zoude. Hij trad dan thans tot jesus toe, groette en kustte hem. [Hij misbruikt dus den kus, dat teken der vriendfchap , dat in 't Oosten onder vrienden nog gewoonlijker is, dan bij ons, op de allerfchandelijkfte wijze. God beware ons toch voor zulke Judasvrienden !] [Allermeest beware Hij ons voor geveinsdheid en valfche ftreken , door welke wij aan den Verrader gelijk zouden worden ! H. J Mijn vriend, zeide jesus tot hem: met wat oogmerk, zijt gij gekomen? judas! verraadt gij den Zoon des menfchen met eenen kus? [Wie bedenkt het affchuwelijke van judas bedrijf, het grievende voor jesus, van verraden en verkocht te worden door éénen van zijne vertrouwelingen , die bewondert ook de zachtmoedigheid en de waardigheid tevens, met welke de Heiland hem behandelt. Koomt ons ooit iets dergelijks van fchijnvrienden over, laat ons, tot onzen troost, en tot ons bellier tevens, het oog houden op onzen Zaligmaker, die dit om ons heeft verdragen, en die ons, in zijne behandeling, een voorbeeld van gematigdheid gegeven heeft, H.J Hier  50S GEDENKWAARDIGHEDEN Hier op bereidden zij zich , om de handen aan jesus te flaan, en hem te vatten. (De Jongeren bleven hier bij niet koelbloedig en onverschillig.) Als zij, die bij hem waren , zagen, wat er gebeuren zou, vraagden zij hem.: Heere, zullen wij het zwaard gebruiken? (geweld met geweld keeren?) En één van hun, simon petrus (zonder eerst antwoord af te wachten,) trok terftond zijn zwaard uit de fchede, iloeg er den dienstknecht des Hoogenpriefters mede, en hieuw hem een oor af. Deze dienstknecht heette malchus, (en was waarschijnlijk bij het gevangennemen boven anderen ijverig.) [ Zoo verkeerd zijn wij dikwijls. Als het tijd is van waken, flapen wij met petrus: en daarna bederven wij de goede zaak, voor welke wij waken en ijveren zullen , door ontijdige drift, en door gebruik van verkeerde middelen. Hoe wenschlijk ware het, dat onze ijver voor christus en zijne zaak altijd door verftand beftierd ware , en dat wij geene andere middelen bezigden, dan die christus zelf goedkeurt. — Doch ook Hij weet weder goed te maken, Wat zijne vrienden bederven: Hij kan verkeerdheden van vijanden en vrienden beide doen medewerken ten goede. Dit gefchiede thans. H. ] Laat hem begaan , riep jesus zijnen leerlingen toe, (beteugelt uwe drift l) en vervolgends heelde hij het oor van den gewonden weder, enkel door het aan te raken. [Dit heet zijne vijanden goed te doen. Hoe grootmoedig is jesus! En Hjj wist toch , dat Hij hier mede geen gunst van zijnen vijanden verwerven zoude. Welk een vermogen! Hij had dat tot zijne redding,  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS. 5©$ ' en tot ftraf der booswichten kunnen gebruiken* Maar, neen! in alles moest het blijken, dat Hij leefde , niet om te bederven , maar om te behouden. H.j Maar tot petrus zeide hij: fteek uw Zwaard weder op zijn plaats; want die (thans) wapens gebruikt, (om mij te verdedigen,) zal zelf daarbij omkomen. Zou ik den drinkbeker niet drinken, diert de Vader mij gegeven heeft? Of meent gij niet, dat ik thans nog mijn' Vader zou kunnen, bidden, om «1j^me9r^an legi°er:en Engelen te hulp te Zenden? Maar hoe zoude dan de Schrift vervuld worden , (die mijn' dood te voren verkondigd heeft? 1 Het moet dus gefchieden. ' [Weder een treffend bewijs van de bereidvaardigheid onzes Verlosfers om voor ons te fterven! w Hij bezweek niet voor overmagt, maar Hij fchikte zich naar 's Vaders wil: en dat deed Hij, die flechts" te vragen had, om legioenen Engelen tot zijne en zijner vrienden hulp te bekomen. — Wat moet Gij dan niet doen, Chtistert? Het zij Uw woord dan «ok gedurig : zoude ik den drinkbeker niet drinken,' dien de Vader mij gegeven heeft? Ja, de Vaders want ook blijftHij uw Vader, fchoon de drank, die Hij U infchenkt, wrang en bitter is; die drank za! U medicijn wezen, toegereikt door de hand van uwen Middelaar. H. ] Daar op fprak jesus die van de Tempel wacht, de Overpriefters en Oudften des volks, die hierbij waren, dus aan : Gij zijt met zwaarden en fpiesfen voorzien, als of gij uitgegaan waart, om een' ftruikroover op te zoeken. Ik heb immers deze dagen lang  5*0 GEDENK WAARDIG HEDEN lang geftadig in den Tempel doorgebracht, en openlijk geleerd. Waarom hebt gij mij dan niet in hechtenis genomen? Doch thans is het uw uur , en de tijd gekomen, dat de magt der duifternis haar geweld aan mij betoonen zal. (Niets gebeurt bij toeval, maar) alles is dus gefchied; opdat de voorzeggingen der Profeeten vervuld worden (over'êenkomjlig het godlijk raadsbejluit, dat de Profeeten bekend gewaakt hebben^) [Hoe grievend voor jesus, dat zij , die Hem het best hadden moeten kennen, Hem het meest miskenden: dat zij, die Hem hadden moeten verdedigen en befcherroen, zijne aanranders en moordenaars wierden ! Doch de grootmoedige Kruisheld verheft zich daar boven: en geeft nu, ééns voor al, te kennen, waarom Hij, dien zij te voren in hunne macht niet hadden kunnen krijgen , zich nu overgaf, om dat het nu, naar Gods plan, zijn tijd Was. Hij zegt hun nu, waarom Hij, die voorheen Zoo veel tot hunne befchaming en verftomming gezegd had, nu voortaan zwijgen zoude, en zich als een lam ter flachtinge laten leiden. — Verblijd U daarover, ó Christen! jesus christus is overgeleverd om uwe zonden. — Wanneer Gij ook van uwe vijanden veel te lijden hebt, blijf goeds moeds! Zie hooger op ! Geloof, het koomt U over onder de wijze toelating uwes hemelfchen Vaders, en het zal U ten goede moeten medewerken. H. ] Thans grepen de foldaten van de Tempelwacht, de hoofdman, en de gerechtsdienaars, jesus, en hem gebonden hebbende , voerden zij hem gevangen weg. Maar de leerlingen verlieten hem, en namen de vlucht. [Zoo  uit het leven van jesus. 5II [Zoo blêefdan nu jesus alleen, gelijk Hij voor. fpeld had. Zoo beving allen de vreeze, tegen welke zij gemeend hadden wel gewapend te zijn. Zoo weinig ftaat kunnen wij op onze goede voornemens maken. H. ] [Hier verhaalt de Euangelht markus nog eene bijzondere omftandigheid, die bij deze gelegenheid met eenen jongeling voorviel, welke waarfchijnlijk ook een aanhanger van jesus was.] mark. XIV: 51, 52. Doch een zeker jongeling, die over het bloote lijf mets meer dan een linnen laken geflagen had , volgde hem. (Waarfchijnlijk was hij uit den hof Gethfemane, e», door het gedruisch wakker geworden , wilde hij zien , wat er te doen was.) Dezen wilden de foldaten ook grijpen ; maar hij liet het linnen laken (waarbij zij hem gevat hadden,} varen, en ontliep hen naakt. [Zoo kleine omftandigheden, met zulke ftiptheid verhaald, vergrooten de waarfchijnlijkheid der gefchiedenis, en brengen het hare toe tot bevestiging van ons geloof. ] [Tevens dient deze bijzonderheid tot fchande van jesus vijanden, die zulke ongeregeldheden onder hun oog lieten gebeuren, terwijl ze den fchijn aannamen, van te zorgenvoor het welzijn van Kerk en Staat. Zoo maken zich huichelaars -door kleine omftandigheden dikwijls openbaar. H.] [Dus moest dan de liefderijke, de vredelievende jesus, die zijn weldadig leeven zoo ftil en bedaard had doorgebracht, zich als een ftraatfchender, en als  glS GEDENKWAARDIGHEDEN als den Ihoodften booswicht, laten behandelen. Wel. ke diepe vernedering! Doch het was om onzentwil^ dat Hij zich gewillig liet gevangen nemen, de weldoende handen uitftak, om ze te laten binden,' en gewillig mede ging met de wacht, die hem gebonden wegleidde. En dit deed hij uit overgroote liefde voor ons, welke hem aandreef, om zijn leeven vrijwillig voor ons in den dood te geven, en ons daar door , gelijk door zijne voortrcrlijke leere, van de dienstbaarheid en fchandlijke kluisters der zonde te bevrijden.] . HONDERD EN VIJFTIENDE AFDEELING. jesus Wordt, omtrent middernacht, Voor denHoogen Raad verhoord, en veroordeeld, petrus verlochent zijnen Heer en Mee ft et. [ J esus vijanden hadden nu reeds veel gewonnen, dat zijne gevangenneming, waar van men altijd onaangename gevolgen gevreesd had , zoo in ftilte was toegegaan, en zij hem nu$ door de verraderij van judas, op eene gewenschte wijze , in hunne handen gekregen hadden. Hun oogmerk was thans, niet de zaak van jesus onpartijdig te onderzoeken, maar hem met den grootften fpoed, nog  ÜtT HET LEVEN VAN JESUS. 513 riog dien eigen naéht, met drift te verhoeren, opdat evenwel hun gedrag nog eenigen fchijn had, hem * na het aantijgen van groote misdaden , terftond ter dood te veröordeélen, en in de magt van den Ro~ meinfehen Stadhouder over te leveren , opdat dezè hem fpoedig ter dood mogt laten brengen, dewijl zij zeiven geen doodvonnis meer voltrekken mogten. Om over dit alles te beraadïlagen, en het in 't werk te ftellen , Was de Hooge Raad reeds in \ paleis vari den Hoogenpriefter kajafas faamgekomen , toen men jesus in de Had bracht. Hij wierd dierhal* ven, zonder verroef, in de vergadering zijner gewetenloze Richters gebracht. j Matth. XXVI: 5?, 5p. mark. XIV: 53, 5^ luk. XXII: 54, 55. joh. XVIII: 13-114. De wacht , welke jesus jn hechtenis genomen Md, voerde hem eerst naar het huis van den (ëü Wezen) Hoogenpriefter annas, welke de fchoonvader was van kajafas, den Hoogenpriefter van cut iaar> (En deze kajafas was het, die dé tl Joden den raad gegeven had, dat het beter ware ftierfr ) menSeh ' in pkatS Va" het gelleele volk* [Johannes haalt dit aart, óm deh Lëzer op. merkzaam te maken, hoe Jesus, in allen gevalle, Voor zulken richter veroordeeld moest worden, -a lot an nas fchijnt je Sus enkel daaröm ingeleid te zijn geweestj om aan dezen, bij de Joden nog in groot aanzien ftaande man , tijding te bren-' Want j™11 §elukkig gevo,g dezer ont'erneming, 01 Dee*>« Kk ■ Att«  514 gedenkwaardigheden a n n a s ( verhoorde jesus verder niet , maat) zond hem terftond gebonden (zoo als hij was,) tot den (regeerenden) rioogenprieiter kajafas.— Jj-ij dezen waren ondertusfchen alle de Overpriesters , Oudften des volks, en de Schriftgeleerden , (de gezamenlijke leden van den Hoogen Raad,) vergaderd. Ondertusfchen waren simon petrus en nog een ander leerling (johannes) jesus op eenigen afftand gevolgd. Deze leerling nu was bij den Hoogenpriester bekend , en ging daarom met jesus in deszelfs paleis. Doch, petrus bleef buiten voor de deur ftaan. Nu ging de andere leerling, die in het huis van den Hoogenpriester bekend was, buiten, en fprak met de deurwachtfter, dat zij petrus ook mede inliet. — In het binnenhof van het paleis , bevonden zich de dienstknechten en gerichtsdienaars, die om een aangelegd koolenvuur gezeten waren , en zich warmden , want het was koud. Bij dezen vervoegde zich petrus ook, en warmde zich, om te zien, waar het heen wilde. ( Ondertusfchen ging in het paleis het verhoor voort.) Want de Hoogenpriester ftelde jesus vele vragen voor , die, deels, zijne leerlingen , deels , zijne leere betroffen. [Deze vragen kunnen geweest zijn: Waarom jesus leerlingen verzamelde ? en eene nieuwe gezindte zocht in te voeren ? Wat hij voor eene nieuwe leere had ? Waarom hij van het oude leerftelzel van hunne voorvaderen afweek , en in vele ftukken nieuwigheden zocht in te voeren? enz.j jesus gaf hem ten antwoord i Ik heb vrij en openlijk voor de geheele wereld geleerd; ik heb altijd in de Synagogen en in den Tempel geleerd, alwaar geftadig zoo vele "Joden vergaderd zijn; ik heb nooit ïn eenen noeic ot winnei geiprouen ; waarom vraagt gij dan — mij ? vraag de genen , die mij gehoord heb*  uït hèt Leven van jesus. 515 hebben, wat ik tot hun gefproken heb. Dezen weten toch , wat ik geleerd heb. Als jesus dus Tprak , (en hoe redelijk en hefcheiden ook dit antwoord was, echter) gaf hem een, daarbijftaaude Gerechtsdienaars een kinnebakllag, met deze woorden: 1% het geoorloofd , den Hoogenpriester dus te antwoorden? [De man zag, welke gezindheden in den Hoögeti "Raad heerschten, ert zocht zich daardoor geliefd te maken. — Nog (leeds is de hoop van zulke laagdenkende en kruipende vleij'ers groot, welke zich, bij Grooten én Overheden, of andere perfoonen, daar door bemind willen maken, dat zij hunne onzuivere hartstochten goedheeten 5 denzelven allen dienst doen , hun naar den mond praten, en naar hun voorbeeld de grootfte fchendaden en Onrechtvaardig^ heden begaan. Bewaar mij, mijn God! voor zulke laagheden! Maar gij, aanzienlijken onder het volk! veracht hen, en fchat integendeel den man hoog, die u, zondet menfchenvrees , de waarheid zegt* en u voor groote zonden zoekt te bewaren! ] [En gij, Christen! fpreek met voorzichtigheid, en Vrijmoedigheid! Christen-Leeraar! predik in Kerk en Schole , zoo als het eenen Dienstknécht van christus past, en zoo, dat Gij U, even als jesus, altijd met een gerust geweten beroeper! kunt op allen j die U gehoord hebben; H.] jesus (wien ook hier zijn geduld en bedaardheid met verliet,) zeide (op eene deftigen toon,) tot hem: Indien ik kwalijk gelproken heb , v/elaan; bewijs het mij, dat het kwaad zij; maar heb ik wel gefproken, waarom flaat gij mij dan? Kk a fÖri-  5 16 • gedenkwaardigheden [Onfchuldig mishandelde , achter uwen rug gelasterde Mensch! dit kunt Gij ook ter uwer verdediging ondernemen: „ indien ik kwalijk heb gezegd ef gedaan, bewijs het mij, en kunt gij dat niet, waarom mishandelt, waarom lastert Gij mij dan?'r Dit zal U voor uw eigen geweten en voor den Opperrichter genoeg zijn, fchoon gij ook bij menfchen geen gehoor vindt. H. ] [Ondertusfchenkent men reeds , uit deze eenige omftandigheid de Richters van jesus , en wat Hij van dezelven te wachten had. Zij, die in Gods plaats zaten, zij, die recht en gerechtigheid handhaven, en de onderdrukten tegen mishandeling en geweld befchermen moeften, lieten zich echter dermate door hunne hartstochten vervoeren, dat een deugen iet, voor hunne oogen, de grootfte onrechtvaardigheid en geweld aan jesus, ongeftraft, durfde oefenen. — Welk een eerwaardig man is de Richter in de menschlijke Maatfchappij, die onder zijne medemenfchen als een wijs Vader, als een Reprefentant der Godheid, zit, het recht fpreekt, en de onfchuld tegen de ondeugd met magt befehermt. Maar , welk een monfter is ook dezulke, die, gelijk de Richters van jesus, de onfchuld zelve onderdrukt, en het recht uit partijdigheid buigt. Al weet hij zich misfchien jaren lang, door geweld en list, in aanzien te houden, ten laatften echter zullen fchande en verachting, en zware verantwoording voor den hoogften Richter niet achter blijven.] mat TB.  ijit het leven VAN JESUS. 517 matth. XXVI: 59 — 66. mark. XIV: 55—64. De Overpriefters en OudTten, en de gantfcheRaad, poogden ondertusfchen (nu de andwoorden van jesus hun geene gelegenheid gaven, om Hem te veröordeelen, langs een nog fchandelijker weg hun oogmerk te hereiken , door) valsch getuigenis tegen jesus op te maken, om hem, (onder fchijn van recht,) aan 't leeven te komen. Doch, (ook dit) hun pogen was vergeefsch. Want, alhoewel vele valfche getuigen, die zij* opgemaakt hadden, tegen hem getuigden, nogthans waren hunne getuigenisfen niet genoegzaam . of zij ftemden niet overeen, r Want naar de Toodfche rechten was het nodig, indien men iemand op getuigen oordeelen wilde, dat, ten minfien, twee of drie getuigen over eene zaak, eenfiemmig , moeften getuigen. Dit bracht derhalven de Priejlers en den Hoogen Raad in nieuwe verlegenheid.) Eindelijk traden nog twee valfche getuigen op, welke zeiden: wij hebben gehoord, dat hij «ezegd heeft: Ik zal den Tempel Gods, die met handen gemaakt is , afbreken , en in drie dagen eenen anderen ftichten, die niet met handen gemaakt is. [Dit getuigenis komt, noch met de woorden van christus, noch met derzelver zin, overeen. Want, christus had (joh. II: 19.) niet gezegd: ik kan, of ik zal, den Tempel afbreken, maar: Breekt dezen Tempel af, te weten, den Tempel van zijn ligchaam , dien hij , bij zijne opftanding , weder mede uit het graf bracht. Maar de valfche getuigen duidden het op den Tempel te Jerufalem, en voerden dit als eene misdaad van jesus aan, dewijl eene lastering tegen den Tempel, als eene lastering tegen God, wierd aangezien. J Kk 3 Doch  £l8 GEDENKWAARDIGHEDEN Doch ook deze getuigenisfen ftemden niet overëen, (zoo dat zij tot ha.ar doel genoegzaam zouden geweest zijn.) [Erken hier uit, mijn Lezer, de groote overweegende onfchuld van uwen jesus, daar zelfs zijne geflagenfte vijanden en richters niets aan hem vinden konden, dat flechts naar de geringde misdaad zou geleken hebben. Maar zulken Hoogenpriefter moesten wij hebben, die heilig, onfchuldig, onbefmet, van de zondaren afgefcheiden, en hooger dan de he-! melen is. hebr. VII: 26.] Thans ftond de Hoogepriefter op, en vraagde jesus: antwoordt gij niets, op het gene dezen tegen u getuigen ? Doch, hij zweeg, en antwoord-» de niets, [Bij de tegenwoordige omftandigheden was niets beter dan— zwijgen en dulden. Dewijl jesus zag, dat hij, door zijne antwoorden en verder fpre* ken, toch niets uitrichten , en de verantwoording zijner godloze Richters nog meer vergroten zou, en hij ook vast befloten had, om gewillig te lijden, het gene in het Godlijk raadsbefluit over hem beflo» ten was| zoo zweeg hij, bij de nietswaardige befchuldigingen zijner vijanden, die, van alle waar» fchijnlijkheid ontbloot, en zoo vol ftrijdigheden wa«! ren, dat zijne Richters zeiven zich niet vertrouwden , om hem deswegens voor fchuldig en ftraf baar tte verklaren, van zijne onfchuld bewust, ftil.] Daar op. hief de Hoogenpriefter dus aan: ( Hij nam een?  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 519 «enegodvruchtigehouding, en een" deftigen toon aan:) Ik bezweere u bij den waren leevenden God, dat gij ons recht uit zegt, of gij de me ssi as, de Zoon des hoogstgeloofden Gods, zift? En nu gaf jesus bem overluid ten andwoord: Ja, die ben ik! [Dit was nu de laatfte plegtige en openlijke belijdenis eener waarheid, waarvan jesus voor uit zag, dat zij bem het doodvonnis op den hals zou halen.] [ Want in de oogen zijner vijanden, was het Godslastering , dat de nederige jesus de MEssias en Gods Zoon zijn zoude. Daarom eifchen zij hem thans zoo plegtig af, dat hij, opzijn geweten, onder de verbindtenis van eenen eed, zeggen zou, of hij de MEssias was. jesus, die thans naar den wil van zijnen Vader den dood lijden wilde, fchroomt niet te belijden, wie Hij is , en toont zijnen eerbied voor God, door op den eed naar waarheid te andwoorden: Ja ik ben Gods Zoon, ik ben uw mes6i as. H.J Ja, ik verzeker u zelfs, (dit voegde hij nog bij deze belijdenis:) van nu aan zult gij < door duidlijke bewijzen,) ervaren, dat (ik) de Zoon des menfchen aan de rechtehand des ahnagtigen Gods verheven ben, van waar ik (als uw Rechter) komen zal op de wolken des hemels. [Meermalen wordt de Godheid in de Boeken des Ouden Testaments voorgefteld als komende op de wolken , om aan te duiden de heerlijkheid en majefteit met welke Hij zich doet kennen , als de Regeerder der wereld. Zoo wierd aan danjcl ook de mess 1 as vertoond (H. VII.) onder Kk 4 den  §20 GEDENKWAARDIGHEDEN" den naam van Menfchen Zoon, dewijl Hij, niet ge» lijk die Konirgen , die voorheen onder het beeld van woeste dieren vertoond waren , regeeren zoude, maar, als een Mensch, menfeheliik, billijk, wijs en goed. Diezelfde messüs was ps. II. als zoon van god gekenmerkt, en ps. CX. was voorfpeld, dat Hij aan Gods rechtehand zitten, dat is nevens God in zijnen naam regeeren zoude. Dus legt jet sus hier een allergewichtigst getuigenis van zich zeiven af, dat Hij waarlijk die, door de Profeten aangekondigde Zoon des menfchen., MEssias en Gods Zoo,n was; en verzekert hun, dat zij van nu Voortaan de geduchtfie blijken van zijne heerfchappij over alles zien, en de uitwerkfels van zijne richterlijke vqnnisfen ondervinden zouden. Dit bevestigt Hij met den Hem voorgehouden eed , en hier op wil Hij fterven. En dat zegt die jesus , die hier thans, als, eep gevangen Man, voor aardfche Richters ftaat. 6 Christen ! Zie uwen Verlosfer met diepen eerbied aan. Gods Zoon heeft om U, als een Menfchenkind geleden. De van God beftemde Wereldrichter heeft zich laten te recht ftellen voor eenen machteloozen Joodfchen Gerechtsraad. Belijd Hem met een dankbaar hart, als uwen Verlosfer, hoe ook dit getuigenis den Grieken eene dwaas? heid en den Jood eene ergernis zij! H.] Nu fcheurde de Hoogepriefler zijne kleederen , (gelijk de Joden plagten te doen tot een teken, van droefheid over, ofverfijeijingvan eene zaak,) en riep: Hij heeft God gelasterd, (terwijl hij zich voor den V es si as, voor den Zoon van God, uitgeven, en zjch $qn de Godheid gelijk fielten wil,) wat hebben  UIT HET LEVEN VAN JESUSj §*% wij nu verder getuigenis van doen? Gij zeiven hebt de Godslastering mede aangehoord. — Zegt nu uw gevoelen daar over. En zij* oordeelden en riepen allen: hij is des doods fchuldig. [Nu was derhalven het doodvonnis van deze gewetenloze Richters over den onfchuldigen jesus gefproken. En daarmede was nu deze nacht-vergadering, bij welke niet alle de leden van den hoogen Raad tegenwoordig waren, afgelopen. Doch , men befloot \s morgens heel vroeg het gantfche Sanhedrin weder te vergaderen , en de zaak volkomen tot ftand te breugen, opdat hij ter dood gebracht kon worden. ] matth. XXVI: 67, 68. mark. XIV: 65. luk. XXII: 63 — 65. Ondertusfchen dreven de gerechtsdienaars en de wacht {.het overige van den nacht) met jesus hunnen fpot : zij fpogen hem in 't aangezicht (Eene der grootfte hefchimpingen in het Oosten!) zij gaven hem kinnebakllagen: zij bedekten zijn aangezicht floegen hem in het wezen, en zeiden toen (/pottende) tegen hem: messiüs! voorzeg ons toch, wie is het, die u geflagen heeft? En dus braakten zij 1102 vele andere lasteringen tegen hem uit. * ^ [ Welk edel hart voelt geen toorn , wanneer het den onfchuldvollen jesus zich eerst voor zulke Richters, en dan onder de handen van zulke onmenfchen, die geen gevoel, geen medelijden, geene ontferming voor ongelukkigen hadden , voorftelt , en aan die hoonende behandeling denkt, welke nog erger was dan de dood. En dit alles verdroeg j e $ u s Kk 5 met  522- gedenkwaardigheden met het grootfte geduld en gelatenheid. O hoe groot moet derhalven zijn vertrouwen op God en zijne liefde voor ons geweest zijn 1 Want, om onzen wil, dewijl hij zich gewillig voor ons opöfFeren , en geern alles lijden wilde , wat zijn Vader ten dien einde over hem befloten had, duldde hij lasterwoorden, fpotj en hoon. — Nog eene andere treffende wederwaardigheid wedervoer jesüs in denzelfden nacht, die Hem van éénen zijner leerlingen overkwam.] matth. XXVI: 69 — 75. mark. XIV: 66 — 72. luk. XXII: 56: —62. joh. XVIII: 25 — 27. Ondertusfchen had zich petrus (wiens hart hij dit alles onbefchrijflijk veel leed, en met vrees en fchrik vervuld was,') buiten in den binnenvoorhof van ( het hoogenpriefterlijk) paleis onthouden. Hier zag hem ééne van de dienstmaagden van den Hoogenpriefter, die deurwaarfter was (en hem te vooren ingelaten had,) bij het vuur zitten en zich warmen. Deze ging op hem toe, en zeide, terwijl zij hem ftijf in 't gezicht keek: ja! ook gij behoort mede tot het gevolg van jesus uit Gaïilea. Maar hij lochende het voor allen, en zeide: vrouwe, ik weet volftrekt niet, wat gij daarmede wilt zeggen. Thans ging hij na buiten in den buitenften voorhof (het fchijnt, dat hij heeft willen wegfluipen, maar dat hij fpoedig weder andere gedachten kreeg.) En nu kraaide de haan. — Nu wierd hem weder eene andere dienstmaagd ontwaar, die tegen de omftandérs zeide: Ook deze was een aanhanger van jesus van Nazareth. Nu lochende petrus het andermaal, en zwoer er op, dat hij dien niet eens kende. Omtrent na verloop van één uur zeide één van de bedienden des Hoogenpriefters ( die ondertusfchen oplettend op hem geworden waren:) Waarlijk, gij zijt ook  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 513 ook één van zijne aanhangeren; want gij zijt een Galik'èr, uwe fpraak verraadt u. Daar op begon een ander, die een nabeftaande van malchus was, wien petrus het oor afgehouwen had: Heb ik u niet bij hem in den hof gezien .' Nu begon petrus zich zeiven te vervloeken, en te betuigen, dat hij den mensch volftrekt niet kende, van wien zij fpraken. En terwijl hij dus nog fprak, kraaide de haan ten tweedemaal, (dat is, tegen den morgen.) Toen keerde zich de Heere (die zich t hands weder op eene plaats bevond, daar hij p e t r ü s zien kon,) naar hem om, en zag hem (meteen veelbetekenend oog,) aan. Terftond herdacht p e tr us die woorden van jesus: Eer de haan voor de tweedemaal kraait, zult gij mij driemaal verlochend hebben, en nu ging hij na buiten, (val befchaamd* heid en treurig berouw, ) en weende bitterlijk. [De val van petrus zij ons een waarfchuwend voorbeeld, waar uit wij leeren zullen, dat men nooit, ook met de beste gezindheden, zorgeloos mag zijn, Vrees, hartstogt, en drift, begeerte om te behagen, en andere dingen, kunnen ons, eer wij het vermoeden, tot eene zonde verleiden, die ons naderhand de bitterde fmert veroorzaakt, en welker gedachtenis ons levenslang krenkt.] [Laaghartige menfchenvrees is, in het bijzonder, menigmalen de oorzaak, dat Christenen zich fchamen voor hunnen Zaligmaker en Heer uit te komen, vooral wanneer zij zich gewaagd hebben in het gezelfchap van ongeloovigen en verachters van christus. H. ] [Daarom waak fteeds over uw hart, en volg de liefderijke vermaning van .uwen jesus, die hij kort voor dit gevaarlijk uur aan petrus en de overige leerlingen gegeven had: waakt en bidt, opdat  524 GEDENKWAARDIGHEDEN dat gij in de verzoeking tot zonde niet bezwijkr. Maar, is men zoo ongelukkig geweest, van eenen misftap begaan te hebben, zoo worde men toch niet vertzaagd en moedeloos, zoodat men aan zijne bekeering wanhoopt, of weder op nieuw zondigt.] [jesus trekt nog zijn oog niet van ons af, al hebben wij grootelijks tegen Hem gezondigd. Hij laat ons ook nog , als petrus, de blijken van zijne ontfermende zorg, ter onze befchaming, vertroofting en terechtbrenging ondervinden. H.] [Men volge dan veelmeer petrus na; men erkenne en betreure zijne fout recht hartlijk ; men neme zonder uitftel het moedig befluit, om dezelve nooit, nooit, weder te begaan, ze, zoo veel mooglijk is, goed te maken, en zich des te zorgvuldiger voor alle zonden te wachten. Indien wij onze zonde belijden, bij is getrouw en rechtvaardig, dat hij ons de zonde vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid, i joh. I: 9. jesus wierd ten dood veroordeeld, alhoewel aijne wederpartijders niets het geringfte tegen hem konden inbrengen, alhoewel hij de onfchuld zelve was. Ach! dit heiïnnere ons aan onze eigene zonden en fchulden, voor welken jesus boeten moest. Ta, lezer, wij verdienen, door onze ontelbare zonden, den dood, en dat God alle ftraffen der zonde over ons liet komen, en ons voor eeuwig van alle ware gelukzaligheid beroofde. Doch, om ons te bevrijden, liet jes os zich zijn lot welgevallen; hij hóórde zijn onrechtvaardig doodvonnis met eene gelatenheid aan , welke zonder voorbeeld is; en verdroeg ftilzwijgend de affchuwlijkfte befchimpin- gcn. —<  uit het levin van jesus. $3$ gen. — O hoe wekt alles in deze lijdensgefchiedenis ons tot verbazing, en aanbidding van hem, die ééns in eene nederige geftalte voor zijne Richters fcheen te verdommen, als een lam , dat ftom is voor zijnen fcheerer, maar die thans op den troon der Godheid verhoogd is, en ééns als Richter der wereld zal verfchijnen, om zijne vijanden, die hem en zijne leere veracht hebben, te veröordeelen, maar zijne getrouwe vrienden, die hem gehoorzamen, en overëenkomftig het groot oogmerk zijner verlosfing leeven, eeuwig gelukkig te maken! I HONDERD EN ZESTIENDE AFDEELING je sus wordt nogmaals voor het gantfche joodfche Sanhedrin gefield. Het reeds over hem gevelde doodvonnis wordt bevestigd. Be geheele Raadsvergadering leidt hem vervolgends voor den Romeinfchen Stadhouder pontius pilatus. judas verhangt zich. Eerfte verhoor van jesus voor pilatus. Deze zendt hem tot herodes. matth. XXVII: i, 2. mark. XV: i. luk* XXII: 66-7i. XXIII: i. joh. XVIII: 28. Z oodra het dag geworden was, vergaderden alle de Overpriefters, Oudften des volks, en leeraars der  g26 GEDENKWAARDIGHEDEN der Wet, ( L i. de gantfche hooge Raad, het hoog* (ie gericht der Joodfche natie, dat uit 70 perfonen heiland ) en lieten jesus voor hun gamiche gericht «ellen. Indien gij de mes si as zijt, zeiden zij, zoo zeg het ons. Hij antwoordde hun: Indien ik het u zeg, zoo gelooft gij mij tóch met, en al droeg ik u nog zoo veel bewijzen daar van voor, zoo zoudt gij er mij toch niet op antwoorden, veel min mij losfaten. Ondertusfchen zal nu fpoedig de Zoon des menfchen aan de rechtehand des Almagtigen Gods verheven zijn. Zoo zijt gij dan waarlijk de Zoone Gods? riep de geheele vergadering. Ik ben het zoo als gij gezegd hebt, gaf jesus ten antwoord; Daar op zeiden zij: Wat hebben wij meet getuieenisfen van doen, wij hebben het immers alfen zeiven, uit zijnen mond, gehoord. En zij be* Üóten (nogmaals) het doodvonnis over Jksus. [Nu wierd dan het doodvonnis tegen Jesüs op eene plechtige wijze in eene volle Vergadering güflagen. Door vooröordeelen en driften verblind, waren fommigen niet in ftaat, om jesus onfchuld te zien , en in Hem te erkennen dien Zoon van god , die Hij waarlijk was. Verg. hand. Mi & Dezen konden in zooverre ter goeder trouw in zijnen dood ftemmen, als zij meenden, dat Hij, die zich de eer van Gods Zoon te zijn aanmatigde , een Godsla* teraar, Volksbedrieger, en dus des doods Waardig was. Evenwel, daar zij beter hadden kunnen onderricht zijn, en er van Gods kant alles was gedaan ter hunner overtuiging , blijft hunne zonde hoogst* fchandelijk en ftrafvvaardig. — Meest evenwel is ze dat bij die genen, die door ingekankerden haat tegen jesus vervoerd Waren, om dat hunne fnoodheid zijne heiligheid niet dulden konde s en zij geen ge*  üit het leven VAN jesus. 52? gezach met het hunne gelijk wilden gefield hebben. H. J [O boe zeer heeft men reden, om tegen zijne zondige neigingen en hartstochten op zijne hoede te zijn, opdat dezelve ons niet zoo zeer verblinden dat men de waarheid niet ziet, niet zien kan, of zich, zelfs bij openbare onrechtvaardigheden, wijsmaakt, dat men nogthans recht handelt, 't Is zoo er mogen onder de 7°perfonen, waaruit de hoogè Raad belfond, fommigen geweest zijn, welke met het gewetenloos gedrag der overige Richters niet mgefiemd hebben, maar het ging daar, z0o als het overal gaat, de weinige welgezinden werden van de anderen overfchreeuwd. Zij hadden den Hoogenpnefter en de menigte tegen zich. Hunne ftemmen golden derhalven niets. Maar dewijl de HoogeRaad te Jerufalem nkt meer het recht over leven en dood had, zoo zagen zij zich genoodzaakt, om den Romeinfchen Stadhouder p 0 ntius pilatus eerst om de bevestiging en voltrekking van hun vonnis te verzoeken, li] -jetea daarom jesus voor pilatus voeren, die wel anders ^Cefareï zijn verblijf had, maar op de hooge Feesten der Joden , wanneer er veel volks bij een was, gewoonlijk te Jerufalem kwam , om de onrusten en oproeren terltond te ftillen, die er in dien tijd misfchien ontftaan mogten, en ook waarlijk dik, wijls ontftonden.] 1 Na het doodvonnis befloten te hebben, ftondenzii allen op, heten jesus binden , en voerden hem wn kajafas na het Paleis van den siïhouïï jpon- Nahet doodvonnis befloten te hebben, ftondenzii lajen op, heten jesus binden , en voerden hem wn kajafas na het Paleis van den StïïhouS  528 gedenkwaardigheden pqntius pilatus, om hem aan denzelven over te geven, ( opdat deze hun reeds gevelde vonnis mogt bevestigen en voltrekken.) [Nu ze jesus zonder gedruis in handen gekregen , zoo fpoedig zijn vonnis opgemaakt hadden $ en terftond aan den Romeinfchen Stadhouder konden overleveren, vreesden ze niets meer» Het Volk zoude het nu niet meer wagen Hem te ontzetten. En, in de daad, ditzelfde Volk, of wel de groote hoop* wilde nu ook met eenen MEssias niet te doen hebben , die zich zeiven, zoo als het fcheen , uit de macht der Heidenen niet redden konde: het liet zich nu door het gezach der Voornaamften weder omzetten ; en leert ons daar door, hoe dwaas het is, op 's Volks gunst te vertrouwen. — Ondertusfchen zij vonden bij pilatus meer tegenftand, dan zij verwacht hadden: gelijk ons het vervolg leeren zal. — Thans moeten we eerst nog het fchriklijk lot van judas overwegen. ] matth. XXVII: 3 — ló. ? Doch, als judas, de verrader van jesits, zag dat het ernst was, en dat men jesüs reeds tet dood veroordeeld had, had hij berouw over zijne daad, en bracht de dertig zilverlingen aan de Overpriesteren en Oudften weder te rug. Ik heb fchandlijk gehandeld, zeide hij, dat ik eenen onfchuldlgen mensch door verraad om het leven breng. [ Waarfchijnlijk had hij zich niet vootgefteld, dat het zoo ver met jesus komen zou. Hij mag gedacht  ÜIT HET LEVEN VAN JESÜS. 52* dacht hebben, dat jesus zich zeiven Wel weder uit de handen zijner vijanden zou weten te bevrijden. Het geld zou hij dan op die wijze weg hebben. Doch, in allen gevalle blijft zijne daad ten hoogften fchandlijk en ongehoord. ] [Ondertusfchen wordt deze zelfde judas, zijnes ondanks en ten fpijte van jesus vijanden , een allergewichtigst getuige : voor de blanke onfchuld des Verlosfers. De Verrader kende beter dan iemand het karakter, gedrag en de oogmerken zijns Meesters. Had Hij iets fchandelijks, iets ftrijdigs met het karakter van eenen godvruchtigen Leeraar, in Hem befpeurd , Hij zoude iets gehad hebben, om zijn eigen geweten gerust te fteJlen. Maar thans weet Hij niets ter zijne ontfchuldiging bij te brengen. Zijn geweten benaauwt hem , en Hij moet, door angst geperst, aan zijne medeplichtigen zelve de bekentenis van zijn eigen Hechtheid en het verwijt van hunne boosheid doen. Zoo kan het de Voorzienigheid ook voor ons belturen , dat onze ergfte vijanden en verraders iets moeten toebrengen tot onze eer en voordeel. Evenwel, hier voor waren de Overpriefters en Oudlten geheel ongevoelig. H. ] Doch zij antwoordden hem : Wat gaat dat ons aan? gij moogt toezien, hoe gij dat verantwoordt. Hier op wierp hij hun het geld in den Tempel, en heenengaande verhing hij zich zeiven, (waarna zijn hgchaam van eene rots afftortte, dat het berstte, en alle zijne ingewanden uitgefchud werden, hand. I: 18.) [Zulk een verfchriklijk einde nam een man, die zelf een leerling van jesus geweest was,, en die II. Deel. LI door  53Q GEDENK WAARDIGHEDEN- door zijne gierigheid zich liet verleiden, om hem fe verraden. Ach ! dat toch de gierigaards en over 't geheel alle en elk zondaar altijd aan de droevige gevolgen van hunne zondige handelwijze gedenken wilden! eer het, zoo als bij judas, te laat is, en het ontrust en door vele fchanden en ondeugden gekwetst geweten tot wanhoop en nog andere gruwlijke zonden leidt. Mensch, fidder daarom ook voor het kleinfte begin der zonde, want gij weet niet, tot welke gevaarlijke afwegen zij u ten laatften nog brengt!] [ Sidder vooral voor het zondigen tegen beter weten , welke op U gelegd zijn , door grooter voorrechten U van Godswege geleend. — Maar, hebt gij gezondigd, al is het ook nog zoo zwaar, denk nimmer: mijne zonde is te zwaar, dan dat ze vergeven worde, judas moordftrop moet nimmer uw rampzalige toevlucht zijn. Het bloed, door jesus christus op Golgotha vergoten, roept niet om wraak, gelijk Abels bloed; maar het roept om vergeving tot God, voor een iegelijk zondaar die met ootmoed wederkeert, al had Hij ook zelf zijne handen met het bloed des Verlosfers bezoeteld. Dat was het geval der Joden s en evenwel hun moest vergeving in jesus naam gepredikt worden.] Maar, de Overpriesters namen het geld en raadpleegden nu , wat zij daarmede beginnen zouden , nademaal het, gelijk zij dachten, niet voegde, om zulk geld, dat tot bevordering van eenen moord hefteed was , in den Tempel - fchat te leggen. Eindelijk, befloten zij, van eenen pottenbakker een fluit lands daar voor te koopen, het welk tot eene begraafplaats van vreemdelingen zou dienen. Daaröm draagt die zelfde akker nog tot op den huidigeu dag den naam  üit het leven van jesus. 53! naam van Bloed-akker. Dus wierd vervuld, het gene de profeet je re mi a gezegd had: „ Zn namen 30 zilverlingen, als den prijs, die van de Kinderen Israëls op hem gezet was, en gaven ze voor den akker eenes pottebakkers , gelijk mij de Heere bevolen had." [Zoo moest dan wederom , door dit zonderling foort van naauwgezetheid dezer huichelaren, onder het beitel der Voorzienigheid , de gedachtenis van judas fchendaad , ter eere van jesus bewaard] blijven. H. ] matth. XXVII: ii —14. mark. XV: 2—$. luk. XXIII: 1 —12. joh. XVIII: 28 — 38. Als te Joden met jesus tot pïlatus kwamen, wilden zij zeiven niet in het paleis binnengaan, om zich door die plaats niet te ontreinigenen tot het eten der offermaaltijden, (die zij in dc Paaschdagen eten moejien) buiten ftaat te ftellen. [pilatus was een Heiden, daaröm wilden zi| niet in zijn huis gaan, dewijl zij, volgens het I toenmalig Joodfche Bijgeloof, zich verbeeldden, dat zij daardoor onrein wierden, en vervolgends de offermalen niet vermogten bijtewoonen. Tevens verbeeldden zij zich wonder veel, hoe vroom en gemoedelijk zij waren. Maar den onfchuldigen jesus ftout en wreed te veröordeelen, en valfche befchul: digingen tegen hem optemaken , daar maakten zij geen geweten van. Hemel, welke valfche begrippen hebben zich de menfchen van ouds af van de godsvrucht gemaakt! In zelfverkozen bijmaken, in het Ll a waar-  53S GEDENKWAARDIGHEDEN waarnemen van bijgelovige bijvoegzelen; ja zelfs is het uitwendige van den Godsdienst flipt en gemoedelijk te wezen, en te gelijk de veel hooger pligten , de pligten , der menschlievendheid natelaten —- welke godsvrucht, welke gemoedelijkheid is dit!] . pilatus ging dan tot hen uit, (op de groote opene plaats voor het paleis , daar de openbare gerichtshandelingen onder den blooten hemel plagten gehouden te worden , ) en vraagde hen: welke befchuldiging-zij tegen dezen mensch hadden intebrengen? Ei, riepen zij hem toe, indien hij geen misdadiger ware, zoo zouden wij hem aan u niet overgeleverd hebben-. : Daar op zeide pilatus, zij konden dan maar zeiven naar hunne wetten met hem handelen.- [pilatus meende, dat jesus Hechts , volgends de Joodfche kerkplegtige wet, een misdadiger was, en dat de Joden hem daarnaar ook ftraffen konden. Maar dat men hem als een' doodfchuldigen oproermaker bij hem befchuldigen wilde , daar dacht hij volftrekt niet aan..] De Joden hernamen: Het is ons niet geoorloofd , het doodvonnis aan iemand te voltrekken. — Dit moest dus gefchieden, opdat vervuld zou worden , het gene jesus meermalen van de wijze zijner doodftraffe voorzegd had, (te weten, dat men hem aan de Heidenen overleveren , en. kruisigen zoude. ) En nu begonnen de Overpriefters en Oudilen, vele èn harde befchüldigïngen tegen hem voort te brengen. Wij hebben hem', zeiden zij , als zulk' eenen gevonden, die het volk zoekt opteruiden, era die verbiedt, den Keizer fchatting te geven, door-' dien hij zichzelven voor deu mëssiüs, voor eenen koning, uitgeeft. [ Mees*  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 533 t Meesterlijk wisten deze listige befchuldigers hnnje zaak voortedragen, en de belijdenis der waarheid, die jesus van zichzelven afgelegd had van eenen kant voorteftellen , welke pilatus tel gen hem moest voorinnemen.] [Ondertusfchen, •dat zij niets andere wisten in te brengen, was een bewijs voor 's Heilands onfchuld. Niet alleen weten wij, uit de Evangeliegefchiedenis, het tegendeel, maar ook was dat ten dien tijde overbekenden, ware er ook flechts fchijn van deze misdaad geweest, pILATUS zoude er niet onkundig van zijn geweest. - Hoe grievend evenwel voor den Heiland, die altijd geleerd had, den Keifer te geven wat des Keifers is! En dat te hooren van menfchen, die Hem zouden hebben toegejuicht indien Hij, aan het hoofd eener oproerige bende zich gefield, en onder den naam van messiüs zich tegen 's Keizers bewind verzet had. H. ] De Stadhouder dan vraagde jesus: Zift eii de Koning der Joden! Ja, ik ben het! gtf jesus ten antwoord. - Maar op de overige bffchuldH» mets. Nu zeide pilatus tegen hem: Hoort gif Doch nof eb-ZWarC misdaden 2iJ' u te ligen ? «och ook hier zweeg jesus ftfl: tot groote ver. wondering van den Landvoogd, ë V r [Zie ook hier, Christen lezer! in het zwij-en van jesus, zijne wijsheid, die niet fpreekt dan daar het nodig is; zijne bedaardheid die zich niet tot overhaaftmg laat brengen door beroerende omftan«dÈgheden; zijne zachtmoedigheid, die geen fchelLI 3 den  g34 GEDENKWAARDIGHEDEN den met knelden;, geen onrecht met dreiging beandwoordt; zijne gelatendheid, met welke hij het oordeel des rechters afwacht; de grootheid van ziel, met welke hij den dood te gemoet ziet; doch boven al zijne liefde voor u, die hem toeliet, iets tot zijne redding van den dood te. ondernemen, om dat Hij voor u fterven wilde! H. ]. pilatus, (die hem in 't bijzonder verhoor en wilde,) begaf zich hier op weder in het paleis; en jesus voor zich hebbende laten brengen, vraagde hij hem: Zijt gij waarlijk de Koning der Joden? jesus antwoordde: Zegt gij dit van u zeiven, of is uwe vraag enkel gegrond op de befchuldiging der Joden? pilatus hernam: Ben ik dan een Jood? «(dat ik de gevoelens nopens uwen MEssias zou ■weten?') Uw volk, en bijzonder de Overpriefters hebben u aan mij overgeleverd. Waar in beftaat dan uwe misdaad? Toen gaf jesus de volgende verklaring van zichzelven; „: Mijn Koningrijk is geen wereldlijk Koningrijk, want, indien dat zoo wa? re, zou ik wel lijfwachten hebben , die voor mij geftreden hadden, dat ik niet in de magt der „ Joden gekomen was. Dus is dan mijn Koning„ rijk geen wereldlijk rijk." Hier vraagde pila- t u s: „ Zoo zijt gij dan toch een Koning ? Ja „ ik ben een Koning" hernam jesus. „ Daartoe a, ben ik geboren en in de wereld gekomen, opdat „ ik de waarheid leere, (om een Koningrijk der „ waarheid en der deugd opterichten.) Een ieder , „ die de waarheid liefheeft, en zoekt, die is mijn „ onderdaan." [ Zie daar de goede belijdenis, welke je sus voor pilatus betuigd heeft, i TIM. VI: 13. Eene belijdenis , welke Hij, tot zijne rechtvaardiging niet alleen, maar ook voor de rechtvaardiging en bevei-  uit het leven van jesus. 535 lïging van zijne aanhangelingen, gaarn deed, voor den Rechter, wiens zaak het was, te onderzoeken , of de Heiland iets ondernomen had, ftrijdig met het gezach van den Keifer. — Die belijdenis zij ook de onze! Wij willen dan ook U, groote Verlosfer! voor onzen Koning erkennen, uwe bevelen aannemen , ons aan uw beftuur onderwerpen. Alle uwe bevelen en fchikkingen zijn op waarheid en recht gegrond. O hoe wel bevinden wij ons, als wij met een waarheidlievend gemoed naar hem hooren ! Prent het ons diep in, dat uw Rijk geen aardsch rijk is, en wij hier geen macht, aanzien en rijkdommen zoeken moeten! Leer ons een welgevallen hebben aan den fmaad, dien wij met U onzen Koning dragen moeten! Bewaar ons, dat wij nimmer weigeren U te belijden: maar geef ook, dat wij het doen, met oprechtheid, kloekmoedigheid en waardigheid , van welke Gij ons een voorbeeld gegeven hebt 1 H.] pilatus was nu wel begeerig, om te hooren, wat dit voor eene waarheid was, maar evenwel ging hij, toen jesus dit gezegd had, (wiens onfchuld hij erkende, haaflig ) weder naar buiten , tot de joden, en zeide (misnoegd) tot hen: Ik vind niets ftrafwaardigs in dezen man. [pilatus, een Heiden, erkende derhalven de onfchuld van jesus, en toonde zich in 'teerst als een waarheidlievend man, die dat niet van jesus dacht, waar deszelfs vijanden hem van befchuldig» den.] Doch, zij hielden nog heviger aan, en fchreeuwden; hij heeft door zijne leere, die hij door geheel LI 4 *fu.  536" GEDENKWAARDIGHEDEN Jude'è, van Galile'è af tot hier toe, heeft uitgeltrooid, het volk opgeruid. — Toen pilatus van Galile'è hoorde, vraagde hij: of deze mensch ook een Galile'ér was? En als hij vernam, dat hij onder het gebied van herodes, (antipas, die johannes had laten onthoofden ,) t' huis hoorde, zond hij hem. terftond aan denzelven, want herodes was toen juist, (om het feest,) te Jerufalem. [pilatus geloofde thans een' uitweg gevonden te hebben, om de zaak, op eene gefchikte wijze, van zijnen hals te fchuiven , en ook j e s u s op de beste wijze te redden, wanneer hij hem naamlijk jiaar herodes liet brengen, als deszelfs onderdaan. Deze, zoo dacht misfchien de Romein, zal hem wel tegen het geweld der aanzienlijke Joden in Jerufalem weten te befchutten; maar hij zelf zou dan, op deze wijze, door hem lostelaten, hunnen haat niet op den hals halen. Ook had hij, buiten kijf, nog een ander oogmerk, van het welk ik in 't vervolg fpreken zal. ] Toen her odes jesus te zien kreeg, was hij zeer verblijd; want hij was reeds voor lang begeerig geweest, om hem te zien. Ook hoopte hij thans een wonder te zullen zien, dat jesus voor zijne oogen verrichten zou. [herodes verlangde wonderen van jesus te zien, zoo als men kunstjens van eenen Goochelaar verlangt, enkel tot verlustiging en tijdverdrijf. Hij verwachtte zoo veel te meer, dat jesus zijn verlangen voldoen zou, dewijl hij zeer veel tot deszelfs ontflag kon toebrengen. Doch, hier in had hij zich be«  uit h et LEVEN VAN JESUS. 537 bedrogen. De Verlosfer ging vrijwillig tot zijn lijden en dood. Anders zou hij middelen genoeg ia handen gehad hebben, om zich te redden, zelfs, zonder op eene kruipende, en aan zijne hooge waardigheid niet betamende, wijze, de gunst van dezen Vorst aftepragchen. De tijd was thans daar, dat hij der boosheid van zijne vijanden den vrijen loop wilde laten.] En her odes ftelde hem menigvuldige (dwaze) vragen voor, maar hij antwoordde hem niets. Ondertusfchen befchuldigden de Overpriesters en Wetgeleerden ( welke als aanklagers medegegaan waren,) hem zeer hard. her odes integendeel, benevens zijn gevolg, verachtte enbefpotte hem, en liet hem ten laatften een verlieten eerekleed aantrekken, waarna hij hem weder naar pilatus zond. [herodes en zijne Hovelingen moesten desniettegenftaande zijne onfchuld erkennen. Men vergelijke luk. XXIII: 15. Maar daar tegen , dat zij zich in hunne verwachtingen bedrogen hadden gevonden, zochten zij zich door fpot en verachtlijke behandeling te wreeken , welke op de befchuldï. ging der Joden betrekking hadden. ] [ Grievende behandeling voor Hem , die waardig was de eerbiedigde hulde van alle de Koningen der aarde! Doch ook dit liet Hij zich welgevallen om onzentwille, die de uiterfte verfmading van alle redelijke wezens verdienden door onze zonden. Intusfchen wat zal het geducht zijn voor deze , en alle andere laaggeestige , ondankbare fchepfelen , die den Zoon van God befchimpt en mishandeld hebben. Mijne ziele gruwe LI 5 van  538 GEDENKWAARDIGHEDEN van al wat fpotten met, en lichtzinnig behandelen van jesus, zijne leer en ïnftellingen heet! En, moet ik, om christus wil, den fmaad van zijne fmaders dragen, dat zij dan ook mijne eer! H.] Óp dezen dag werden pilatus en herodes vrienden; want te vooren leefden zij in vijandfchap met eikanderen* [De Romeinfche Stadhouder kan her ode s;, die wel in Galile'è regeerde, maar tevens onder de Romeinfche befcherming ftond, op de ééne of andere wijze, beledigd, en daarom gevreesd hebben, dat deze hem bij den toenmaligen Keizer tiberius befchuldigeh, en in Ongenade zou zoeken te brengen. Hij was derhalven op een middel bedacht, om hem weder te bevredigen, en met zich te verzoenen. Dit gelukte hem daardoor, dat hij jesus aan herodes toezond, als eenen onderdaan , die onder zijn rechtsgebied behoorde. ] [Zoo beliefde de één van deze onrechtvaardige Rechters den ander, ten koste van jesus. Zoo wordt ook nog dikwijls onder menfchen, die flechts hun eigen eer en voordeel zoeken, menige overéénkomst gemaakt, bij welke de rechtvaardige nadeel lijdt. Maar , geen nood ! God kent den weg den rechtvaardigen ; maar de weg der godloozen za} vergaan. H.] Wij willen hier nog een oog op jesus en op zijne befchuldjgers Haan. Welke moeite geven dezen zich niet, om zijn eerwaardig karakter te bezoeta» leu en verdacht te inaken, zijne woorden en daden lief-  uit het leven van jesus. 539 ïiefdeloos uitteleggen, en met welke fchaamteloosheid verftouten zij zich niet, om hem van de fchandelijke ondeugd, van oproer, bij pilatus te beschuldigen ! — Bewaar ons toch voor dergelijke zonden , mijn God, en wanneer wij van onze medemenfchen op dergelijke wijzen mogten beledigd worden, 200 geef, dat wij ons met onzen jesus troosten! Het is toch hem, den heiligden en onfchuldigden, niet beter gegaan. Naar zijn voorbeeld willen wij ons fehikken, en onzen goeden naam tegen de Lasteraars verdeedigen ; doch, daar wij door fpreken niets kunnen uitrichten, willen wij liever het onrecht geduldig en dilzwijgend over ons gaan, en in 't geheel ons leven en ons gedrag meer fpreken laten, om daardoor het best de befchuldigingen onzer vijanden te fchande te maken; maar voor het overige alles aan hem aanbevelen, die rechtvaardig oordeelt. — Ook daardoor bewees dan de Heiland zijne groote liefde tot ons , dat hij zoo harde befchuldigingen zijner vijanden geduldig aanhoorde, en hunne zwarte lasteringen en befchuldigingen met zachtmoedigheid verdroeg. Maar wij, mijne Christelijke medebroeders , zijn zondaars, wij worden dikwijls met recht van anderen befchuldigd; wij zijn zelden zoo heel zuiver, wanneer de menfchen kwaad van ons fpreken. En wanneer ook dezen zwijgen, zoo klaagt ons nogthans de Godlijke Wet als drafwaardige zondaars aan, en in ons zeiven hebben wij eenen befchuldiger, die ons befchaamt en veroordeelt. Maar nu ii er (volgend rom. VIII: 1.) geene verdoemenis meer voor de genen, die in christus jesus zijn, d;e niet naar het vleesch wandelen, maar naar den geest.  ,- 540 GEDENKWAARDIGHEDEN geest. Met blijdfehap mogen zij roemen (rom. VI. > Wij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede met God door onzen Heere jesus christus.] HONDERD EN ZEVENTIENDE AFDEELING. Tweede ver-hoor van pilatus, en merkwaardige omftandigheden bij hetzelve, jesus wordt eindelijk van dezen Richter aan den kruisdood overgegeven, dewijl de Joden daar hardnek* hig op ftonden, alhoewel hij onderfcheiden ma~ len jesus onfchuld betuigd had. fNad at jesus voor pilatus en herodes als onfcbuldig erkend was geworden, fcheen thans alles weder tot zijn voordeel te veranderen. De leden van den Hoogen Raad liepen gevaar, dat zij door den Romeinfchen Stadhouder met hunne be. fchulüging alsvalsch en ongegrond, tot hunne hoogfte fchande, geheel zouden afgewezen worden, hetwelk zoo veel te erger voor hun geweest zou zijn , dewijl zelfs een Romein in het gantfche ge* drag van jesus niets gevonden had , dat flechts het geringfte vermoeden van die befchuldiging van oproer en opruiding des volks zou verwekt hebben ; ook moesten zij alsdan voor den algemeenen haat en verr  uit het LEVEN VAN JESUS. 54» verfoejitig van liet geheele volk blootgefteld zijn, Welks eerbied voor jesus vervolgends des te onbegrensder zou geworden zijn. Die Vaders des volks moeten zich daarom thans in geene geringe verlegenheid bevonden hebben, toen pilatus hen, na de wederkomst van jesus van herodes, weder ontbieden liet.] luk. XXIII; 13 — 16. pilatus liet dan de O verpriesters, de Leden van den Hoogen Raad, als ook het volk, weder bij eenkomen, en fprak hen dus aan: Gij hebt mij dezen mensch hier gebracht, onder voorgeven , dat hij het volk opruidt; ik, heb hem ook in uwe tegenwoordigheid gerechtelijk verhoord, maar niet gevonden, dat deze befchuldigingen gegrond zijn, die gij in uwe aanklagt tegen hem voortgebracht hebt. Ook herodes zelf, tot wien ik u met hem gezonden heb, heeft niets in hem gevonden, dat eene doodftraffe waardig zou zijn. Ik zal hem dan laten geesfelen, en vervolgens op vrijë voeten ftellen. [pilatus geloofde niet ééns, dat jesus ook deze ftraf verdiend had. Maar hij wilde die daarom laten gefchieden , opdat hij aan het verlangen der Joden toch eenigermate voldeed, en de Vaders des volks niet al te zeer befchaamd en beledigd zouden worden.] [Welk eene bittere behandeling, den heiligen jesus aangedaan, door den Rechter, die Hem had moeten verdedigen ! Doch ook dit getuigt tot eer van den Heiland, en tot fchande van zijne vijanden. Het doet mij mijnen Vèrlosfer te hooger fchatten, wiens onfchukl zoo kenlijk is 1 Het is tevens  541 gedenkwaardigheden vens waarfchuwing voor mij, om nimmer met p i* 1Aius eene goede zaak door zwakheid en menfchenvrees te verzaken of te verraden; om nimmer mede te werken, door eene laaghartige infchiklijkheid voor gewelddrijvende godloozen, om den braven en onfchuldigen te helpen veroordeelen of mishandelen; ja, om nimmer mijnen gekenden plicht, om lief of leed, te verzaken. Koom ik eens tot zulk een ftap, ik zoude ras, met dezen Romein, mij hoe langer zoo meer bezondigen. H.] [pilatus toch, die wel merkte, dat deze voorflag niet naar den zin der aanzienlijke Joden was, nam terftond nog een ander hulpmiddel ter hand, dat hem eene toenmalige gewoonte der Romeinfche Stadhouders, thans juist van pa3, naar het fcheen, aanbood, om zoo wel jesus te redden, als ook de eere zijner befchuldigers eenigzins te verfchoonen. Het zou er bem ook zeker mede gelukt zijn, indien de haat der leden van den Hoogen Raad tegen jesus, niet al te groot geweest was, en zij het opzet niet genomen hadden , om hun voornemen doortedrijvenï het kostte, wat het wilde.] matth. XXVII: 15—30- mark. XV: 6—20*. luk. XXIII: 17—25- Joh. XVIII: 39>4°« XIX: 1—16. Nu was het eene gewoonte, dat de Joden van den Romeinfchen Stadhouder, telkens op elk Paaschfeest, vrijheid van eenen op de dood zittenden misdadiger verzoeken mogten. Onder deze lieden bevond zich thans zekere darrabbas , die bij uitftek befaamd, en met andere oproermaakers , die in een oproer moor-  uit het leven van jesus. 543 moorden gepleegd hadden, mede gevangen was geworden. Als derhalven het verzamelde volk den Romein met groot gefchreeuw verzocht, dat hij doen. zou, zoo als hij gewoon was te doen, vraagde hij hen : Welken van deze twee zal ik u loslaten? b aRrabbas of jesus, den Koning der Joden, van wien men zegt, dat hij de messiïs is? Want hij wist wel, dat de Priesters hem uit nijdigheid aangeklaagd hadden. [pilatus, die deze gelegenheid wilde aangrijpen , om j e s u s in vrijheid te ftellen, gaf hun, met opzet, de keuze tusfchen den onfchuldigen jesus en den fnoodften boosdoener, in hope, dat zij evenwel den eerften boven den laatften verkiezen zouden.] [Welk eene belediging, evenwel, voor den onberispelijken en voorbeeldigen Menfchenvriend, gelijk gefield te worden met eenen Oproermaker en Moordenaar; en door den Rechter zelvea voorgedragen te worden aan het volk, of Hij nog mogelijk het leeven, als eene gunst aan het volk bewezen , behouden mogt. Maar , zie hooger op, mijn oog! Naar Gods Raad moest jesus zijn leeven afleggen, om de fchuldigften en rampzaligften zelfs der menfchen bij het leeven te behouden. H.] [Intusfchen gebeurde er thans iets, het welk. aan de Oudften en Priefteren tijd gaf, om het volk zoo ver om te praten , dat het het ontflag van rarrabbas eifchen zou, maar het welk den Landvoogd nog meer bewoog, om jesus los te laten. Wantjes volg. matth, V: 19.) Als pilatus thans op den Richterftoel zat, Zond zijne huisvrouw aan hem en het hem zeggen:  544 GEDENKWAARDIGHEDEN hij zou toch geen deelnemen aan de veröor leeling van dezen rechtvaardigen; want zij had, om zijnen wil, den laatften nacht, in den droom veel uit te ftaan gehad. [Akelige fchrikbeelden hadden haar ontrust, uit welke zij, in de omftandigheden, in welke zij vernam , dat haar Echtgenoot was, 'opmaakte, dat Hem, zo Hij zich niet hoedde, deswege een groot onheil boven het hoofd hing. — Eene merkwaardige bijzonderheid, Om het gedrag van pilatus te beter te kunnen beöordeelen. — Een blijk ook, dat jesus bij de Romeinen zelve in geene verdenking ter wereld was. — Ook is deze Huisvrouw een voorbeeld voor Christinnen, om hare Echtgenooten te waarfchuwen, wanneer zij, redelijkerwijze, voor kwade flappen beducht zijn. H. ] Doch, de Overpriefters en Oudften zochten ondertusfchen het volk door veelerhande gefprekken zoo ver te brengen, dat het barrasbas vrij eifchen , maar op jesus doodftraf ftaan zoude. Als derhalven de Stadhouder ren tweedenmaal vraagde , welken van deze twee zij los wilden hebben, den Koning der Joden of b arrabbas? zoofchreeuwde de geheele menigte: Niet dien, maar geef ons b arrabbas vrij. [Hoe fmertlijk voor den onfchuldigen jesus, dat hij zich beneden den fnoodften booswicht en moordenaar gefteld zag!] [en dat door een Volk, het welk zoo veel aan Hem verfchuldigd was, voor het welk Hij geheel geleefd had. — Doch ook dit hoort Hij, zonder eenig verwijt aan den laag- har-  uit het ie ven van jesus. 545 hartigen pilatus, of aan het gruwelijk ondankbaar volk. H. ] Hier op vraagde pilatus verders: Wat zal ik dan met jesus doen, dien gij als uwen Koning en MEssias befchuldigt? Nu fchreeuwden zij allen: Aan het kruismethem ! aan het kruis! Wat kwaad heeft hij dan gedaan ? riep hij hun nogmaals toe. Ik heb volftrekt niets in hem gevonden, dat hem de doodftraf waardig maakte. Ik zal hem dan laten geesfelen, en zoo op vrijë voeten ftellen. Maar het (opgeruide) volk drong er met een groot gefchreeuw op aan, dat hij hem liet kruiügen. En dit gefchreeuw nam hoe langer hoe meer de overhand, en de Priefters fchreeuwden zeiven mede. [ Eindelijk was het den Priefteren en den Hoogen Raad gelukt, om het volk in eene foort van woede te brengen, zoodat het, van nu af aaii, van niets dan vankruifigen wilde hooren. Buiten twijfel drong het volk, ook op aanftoken der Priefters, op deze allerfmaadlijkfte foort van dood , welke men alleen oproermaakers en flaven plagt aan te doen. ] [Schrikkelijke onftuimigheid en razernij ! Voor weinig dagen was het: Hofannal nu: kruis hem\ Hoe wel had jesus dit Volk gekend: hoe wijslijk het onbeftendige van deszelfs gunst berekend! Daarom kon Hij het dan ook nu, hoe bitter het ware, met gelatenheid dragen. Ja, Hij zag dit verdwaasde en verleide Volk ook nu nog met dat Godlijk medelijden aan, het welk Hem bewoog, om aan het zelve, het allereerst, vergeving te laten aankondigen. Verg. hand. III: 13 —19. H. J [pilatus intusfchen, nog befluiteloos, wat hij, II. Deel. Mm bij  540 gedenkwaardig heden bij zulk een onftuimig aanhouden des volks, doen zou, liet jesus vooiëerst geesfelen, hetwelk gemeenlijk voor de kruisfiging gefchiedde: evenwel dacht hij fteeds nog, dat het hem gelukken zou, het volk te ftillen, en het zoo ver te brengen , dat het met deze ftraffe zich voldaan hield.] [Doch, hoe was dit mogelijk, daar het met de Joden ging , gelijk het doorgaans gaat, wanneer Volksverleiders éénmaal een' woesten hoop ten dienfte hebben, om hunne fnoode oogmerken uit te voeren? Beter is een hollend paard te (luiten, dan zulk eene menigte tot reden te brengen, die onophoudlijk door dolle Volksmenners voortgezweept wordt. Ach! wat wordt er van den redelijken mensch in zulk een ftaat!— Dat het ter leering diene, voor Belluurders, om de teugels van wettig gezach niet uit de handen te laten glippen; maar de onbefuisdheid van wufte menfchen , door manhaften ernst en ftandvastigheid van beginfelen , in te toornen. Ja, dat het ieder leere , om, in eene goede zaak, even als jesus, met edelmoedige oprechtheid en manlijke ftandvastigheid, voort te gaan. Daar het geweten gebiedt, moeten alle andere ftemmen zwijgen. De ftiptfte aankleeving aan waarheid en recht moge in de wereld niet beloond worden , wij zullen eerlang ftaan , met pilatus, her odes en alle Adamskinderen, voor den Richter der gantfche aarde , die recht doet. H.] Hier op gaf pilatus bevel, om jesus te geesfelen. £Dez®  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 547 [Deze ftraf beftond hier in: Men kleedde den misdadiger uit, bond hem vervolgens aan een' pilaar vast, en iloeg hem met een geesfel, die uit dikke lederen riemen beftond , die met knopen, en fomtijds ook met ijzerdraad, en ijzeren punten voorzien waren. Deze geesfeling duurde zoo lang, tot de lijder erbarmlijk toegefteld, en met ftriemen , bloed, en wonden, geheel overdekt was.] [Schrikkelijk fchouwfpel voor het oog, dat flechts in jesus eenen onfchuldigen heiligen Man ziet, mishandeld als een misdadiger, op den eisch van booswichten , door fchandelijke toegeeflijkheid van eenen zwakken Rechter. Maar ontzachlijker voor het oog des Christens, als Hij er tevens in zietfmart en lijden door onze zonden verdiend, maar overgebragt op onzen Borg, op Gods Zoon. Eerbiedwaardiger , wanneer wij in Hem zien dien liefderijken Erbarnier; die om ons te verlosfen zich zeiven vrijwil* lig aan deze fmaadlijke foltering overgaf. Ja , Christen! door zijne ftriemen is onze genezing geworden! H.] Vervolgends voerden de foldaten des Landvoogds je sus in het Rechthuis, en de geheele daar liggende manichap faamgeroepen hebbende, trokken zij zijne klederen uit, en deeden hem eenen purperen mantel om, (welke waarfchijnlijk een oude roode foldaten-rok was, en een" Konings-mantel verbeelden zou' — want zij kleedden hem ten [pot als Koning, omdat htj zich eenen Koning der Joden genoemd hadt. Ook vlochten zii eene kroon van doornen, die zij hem op zijn hoofd zetten, gevende hemm zijne rechtehand eene rotting, (in plaats van den Koninglijken Scepter,) vervolgends vielen zij voor hem op de knieën, en riepen hem fpotrend Mm 2, toe:  548 GEDENKWAARDIGHEDEN toe: Heil u, Koning der Joden! (fchielijk wisfelde hunne fpottemij met befehimping af, want) daarna fpogen zij hem weder in 't aangezicht, namen de rotting, (die zij hem, in plaats van den Koninglijken Scepter in de hand gegeven hadden,) en floegen hem daarmede op het hoofd. [Voel nü hier, Lezer, hoe veel het jesus gekost heeft, dat wij verlost zijn. Geen lijden , geene mishandeling is er uit te denken, die niet op onzen jesus gevallen is, en geene befehimping kon fnooder zijn, dan die was , die hem onder den hoop van deze ruwe en gevoelloze menfchen wedervoer.] [ Hem, die, wegens zijne natuur en betrekking tot de menfchen, zoo geheel hunnen eerbied waardig was; die, in zijn gedrag niets anders blijken liet, dan het gene eerwaardig en deftig was; die door zijn fpreken kon vertederen, innemen, befchamen of verftommen, maar wiens zwijgen en dulden thans aan de brooddronkenheid van het verachteïijkfte ras van menfchen eenen vrijen loop toeliet. — En dat liet hij zich om u welgevallen. Onbegrijpelijke liefde! Hoe zullen wij'ze naar waarde roemen? Waar mede zullen wij ze vergelden? — Laat ons Hem te meer eerbiedigen, ook om den hoon, die Hem van anderen is aangedaan. Veréénigen we ons met de Engelen, die Hem aanbidden! Roemen we Hem, als onzen Koning! En deelen wij gaarn in de befpotting van ongeloovige en booze menfchen, die ons, om onze aankleeving aan Hem, met hunnen fchimp bejegenen! H.] [pilatus, naar het fchijnt, liet deze uiterfte mishandeling en belpotting van jesus perfoon toe, omdat hij dagt, dat de J»>.  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 549 Joden, door bet gezicht van den mishandelden jesus, tot medelijden bewogen , en tot erkentenis van hunne onrechtvaardigheid en de dwaasheid hunner befchuldigingen, gebracht zouden worden. Maar hier in tastte hij mis.] pilatus kwam nu weder buiten, en fprak de vergadering dus aan: Zie, ik laat hem u nogmaals voorbrengen , om u te betuigen, dat ik hem nergens in ftrafwaardigvind. Nu trad jesus te voor■ fchijn; hebbende de doornen kroon op het hoofd en omhangen met den purperen mantel (geheel met /riemen en oloed bedekt. — Een ijzing verwekkend en het hardjie menfchenhart vermurwend gezicht ') — Zie, welke een menschJ riep hij vervolgends. (Hoe hij reeds mishandeld is! Hoe kunt gij dan nog gelooven , dat deze naar kroon en fcepter zou ftaan ') Maar, als de Overpriefters en hunne onderhoorigen hem zagen, fchreeuwden zij op nieuw: Kruis, kruis hem.' Wel nu, neemt gij hem dan en kruist hem 1 nep pilatus (vertoornd) want ik vind geene fchuld in hem. p l Dit antwoord gaf misnoegen te kennen over hunne ongeftuime begeerte, doch waarin pilatus echter nog niet bewilligde. Evenwel gaf hij hoop , dat hij toegeven zou. Zij wendden derhalven nog eene uiterfte poging aan. Zij riepen alles, zij riepen het gezag van hunnen Godsdienst, te hulp.] Hier op antwoordden de Overpriefters : Wij hebben (in onze Godsdienst-boeken,) eene wet, en naar deze wet moet hij fterveu ; dewijl hij zichzelvera Gods Zoon gemaakt (zich voor Gods Zoon uiteg' geven) heeft, 5 Mm s £Hier»  g5<3 gedenkwaardigheden [Hiermede doelen zij op 2 mos. XXIV: 16. alwaar bevolen wordt, dat de Godslasteraars met den dood geftraft zullen worden. Zij zagen het als eene Godslastering aan, dat jesus zich voor den Zoon van God had uitgegeven. Dit was nu weder een nieuwe misdaad, die zij jesus te last legden. Eerst moest pilatus hem ter dood veröordeelen, omdat hij zich tot Koning opgeworpen had; thans, moet hij hem als een' Godslasteraar ter dood laten brengen. ] Als pilatus dit hoorde, vreesde hij nog meer (jesus ter dood te veröordeelen: Ah een Helden dacht hij. dat jesus misfchien de af/lammeling van eene Godheid ware, gelijk de Heidenen • dit van vele voortreflijke menfchen beweerden, die zij daarom onder de Halfgoden telden ) Hij ging daarom weder in het Rechthuis en vraagde jesus, van waar hij eigenlijk afftamlijk was V ( of hij waarlijk de affiamme/ing van eene Godheid was?) Maar jesus, gaf hem geen antwoord. [Die vraag kwam geheel niet te pas. pilatus had flechts te onderzoeken , of j e s u s fchuldig dan of Hij onfchuldig was. Hij was van zijne onfchuld overtuigd: en had Hem dus moeten loslaten, Hij mogt een Zoon van God of een gewoon ïnenfehenkind zijn. Alle onderzoek van pilatus kwam nn ook te laat, na dat Hij reeds den Heiland had laten geesfelen. Reden genoeg voor jesus, om op deze vrage niet te andwoorden. Daarenboven was zijn Godlijk Zoonfchap geene zaak, die pilatus beöordeelen kon. Hier op had Hij zich voor den Raad der Joden verklaard, die Hem als zoodanig hadden be«  UIT HET LEVEN VAN JESUS 551 fcehooren te kennen. Nu zweeg Hij" dan en wachtte flechts met gelatenheid het einde af, 't welk Hij wist, dat, ons tot heil, het kruis zoude zijn. — Godlijke Verlosfer! Gij zijt dan daarop geftorven, dat Gij Gods Zoon zijt! Wij gelooven het, want God zelf heeft het verklaard ; Uwe daden getuigen het; Uwe opftanding uit den dooden heeft het verzegeld. De Jood moge U daarom eenen Godslasteraar noemen : wij eerbiedigen U daarom, en willen U, met de vele duizende, die Gij gekocht heb met Uw bloed, de eere, benevens Uwen Vader , eeuwig toebrengen. H.J Als pilatus hier op verder tot hem zeide: Bedenkt gij niet, dat het in mijne magt ftaat, u te laten kruisfïsen , of u te ontflaan ? zoo antwoordde jesus: Gij zoudt geene magt over mij hebben, indien zij u niet van boven gegeven was. Maar die genen, welke mij aan u overgeleverd hebben, begaan eene grooter zonde. [Dit vrijmoedig edel antwoord, het welk on» fchuld, onverfchrokkenheid , en verhevenheid vaa Geest te kennen gaf, trof den Romein.} [Het deed Hem gevoelen , dat Hij met geen' gewoon* mensch te doen had. Zoo toonde jesus nu en dan, dat Hij niet ter nedergeflagen was door menfchelijke magt; maar dat Hij, uit vrije keuze, naar Gods welbehagen en ons tot heil, zich overgaf. — Bedenk ook dit, Christen! Geen mensch heeft magt tegen U, zo het Hem niet van boven gegeven zij, Vrees dan geen fterveling, al is Hij ook nog zoo aanzienlijk. Zonder uwen hemelfchen Vader kan U Mm 4 ges?*  552 GEDENKWAARDIGHEDEN geen hair van uw hoofd vallen. — Maar, wees dan ook zelf niet vermetel op aanzien en magt, die U alleen van God verleend wordt. — Zoek die magt, wélke U, ten algemeenen nutte, is toevertrouwd, naar 's Heeren wil te gebruiken en getrouw te zijn aan Uw licht en plicht. — Anders hebt Gij het met pilatus te verandwoorden voor dien, die, zonder aanneming des perfoons oordeelt naar eens iegelijks werk: en die verandwoording wordt te zwaarder, wanneer men meer gelegenheid heeft gehad, om zijnen plicht te kennen. H. ] Van nu aan deed pilatus nog meer moeite, om hem los te laten. Doch, de joden fchreeuwden: als gij dezen mensch loslaat, dan zijt gij zeker geen vriend des Keizers; want die zich zeiven tot eenen Koning opwerpt, die is openbaar een muitemaker tegen den Keizer. [Dit was dan eindelijk de zwakke zijde, aan welke de Joden dezen Heidenfcheii Richter aantastten. Hoe overtuigd ook, dat jesus onfchuldig was, ftelde hij zich nogthans nu de mooglijkheid voor, dat deze geheele zaak tot zijn nadeel naar Rome, aan den Keizer tiberius, eenen zeer argwanenden Vorst, zou kunnen bericht worden. Dit dus en de vreeze, om zich de ongenade van den Keizer op den hals te halen, zelfs zijn Stadhouders ambt en leven te verliezen , ontftelde den Richter zoo zeer, dat hij eindelijk den onftuimigen eisch der Priefterfchap toegaf, en jesus ter dood veroordeelde.] Als pilatus dit hoorde, ging hij op den Richter-  uit het leven van jesus. 553 terftoel zitten, op de (vrije, verhevene, met bontmarmer ingelegde) plaats ( voor het paleis ) die in 't grieksch Lithojirotos, in 't Hebreeuwsch Gabbatha heette , en liet jesus voor hem brengen. (Nu was het thans de dag der voorbereiding voor het Paaschfeest, en omtrent de zesde ure. (in den morgen. Met zoo veel drift was de zaak van jesus veröordeeiing doorgezet. H.) Vervolgends zeide hij', (vol ongenoegen) tegen de Joden : Zie daar uwen Ko« ning! Weg, weg met hem, fchreeuwden zij", laat hem kruifigen! Zou ik uwen Koning laten kruifigen! hernam pilatus ( met een bitteren fpot.) Wij' erkennen geenen Koning over ons, dan den Keizer, was het antwoord der Overpriefters. [Het gene hunnen volkshoogmoedhun anders niet vergund zou hebben te'zeggen, beweerden zij thans met ijver , dewijl zij zagen , dat het eenen Herken invloed had op de veröordeeling van jesus] [Zoo verwerpt dan de verdwaasde Natie den Koning, die hun, als de Verlosfer van zijn volk, en als een zegen voor de wereld, van overoude tijden beloofd was, naar wien de vroome Vaderen verlangd, wien zij zelve voor weinig dagen feeflelijk ingehaald hadden. Welk eene ondankbaarheid , welk eene trouwloosheid! Welk eene laagheid, en verdwazing , dat zij thans de hope op hunnen messiïs verzaken, en zich eenen Heidenfchen Vorst ten eenigen Koning kiezen. Welk eene fmaadheid den besten Koning aangedaan! Evenwel, dat duldt Hij: door dit lijden zal Hij ter heerlijkheid ingaan. En, ter heerlijkheid ingegaan zijnde , zal Hij nog het pardon laten aanbieden, om allen te redden , die berouw krijgen over hunnen m e s s i a s • moord en Hem Mm 5 nu  554 GEDENKWAARDIGHEDEN im nog erkennen willen. Wie ftaat niet verbaasd over dezen Koning, die gewillig fterft voor oproerlingen! — Doch laat ons inkeereri tot ons zeiven! Hij is overgegeven ook om onze zonden. Hij zij dan nu het voorwerp van onzen lof en dank! Nimmer worde zijne wet , zijn oppergebied , verlochend ! Het zij de taal onzer harten: wij hebben geenen Koning, dan jesus den gekruisten ! Dit zij onze eenige troost in leven en fterven, dat wij niet ons zeiven, maar jesus christus eigen zijn ! H.] Wanneer derhalven pilatus zag, dat hij niet ïn ftaat was iet uit te richten , en dat het oproer fteeds grooter wierd; befloot hij eindelijk, om het volk te wille te zijn. Hij velde dan het vonnis,. dat, het gene daar zij om verzochten, gefchieden zou. VervoJgends liet hij zich water geven , en wiesch zijne handen voor het volk (tot een plegtig teken, dat hij geen deel nemen wilde aan den dood van dezen onfchuldigen. ) Ik wil de fchuld niet dragen , riep hij tevens overluid uit, wanneer het bloed yan dezen rechtvaardigen vergoten wordt. Gij zeiven moogt het verantwoorden. Toen fchreeuwde het volk: Ja, de bloedfchuld van zijnen dood kome over ons en over onze kinderen! [Tot welk eene dolle woede ftaat de boosheid hier pver! pilatus, een Heiden, vreest nog de wraak der rechtvaardige Godheid over den moord eens onfchuldigen : doch zij, die God én hunnen plicht zoo veel beter moeten kennen, die zich beroemen op de Wet en op hunne Godsdienst, denken thans aan Rechter noch oordeel; of gaan zoo blindelings op de verzekeringen hunner Voorgangeren af, dat zij het .God-  uit het leven van jesus. 555 Godlijk oordeel over het ter dood brengen van jesus niet fchroomen ! En, in deze verbijftering, durven ze wel hun eigen dierbaar kroost, met zich zei. ven, aan God aanbieden, om er ten eeuwigen dage op te wreeken, al wat er in hun tegenwoordig bedrijf ftrafwaardig mogt zijn. — Is er ergens een voorbeeld in de gefchiedenisfen, waar in wij zien, tot welk eene onmenschlijkheid de mensch kan komen, en een geheel Volk kan komen, het is hier. Dat het toch ieder tot eene waarfchuwing diene tegen het geweld van onftuimige, booze driften, en tegen het blindeling volgen van anderen. — Hoe rampzalig is het lot der Joden na dezen tijd geworden ! Op welk eene allergeduchtfte wijze hebben zij, die volhardden in hunne verwerping van den Zaligmaker, die getergde wraak van God en zijnen Zoon ondervonden. • Hoe vele duizenden zijn er weinige jaren na dezen door den honger, de pest en het zwaard omgekomen. Hoe geducht was de verwoesting van hunnen Kerk — en Burgerftaat! Welke flachtingen zijn er in volgende tijden onder hen , aangerecht. Tot welk eene laagte zijn ze vernederd! Hoe zwervenze als]balling zints achttiendehalveEeuw over de wereld! — Dit alles moeten we met diep ontzach voor de rechtvaardigheid van God beïchouwen. Het moet ons tot een bewijs ftrekken, voor de waarheid van de Evangeliegefchiedenis en voor de eer van jesus christus als gods zoon, en den Zaligmaker van Jood en Onjood. Het moet ons doen vreezen om in het zelfde voorbeeld van ongeloovigheid te vallen. — Doch het is niet al geftrengheid , die hier op te merken valt : goedheid en genade zija  55&* gedenkwaardigheden zijn hier ook zichtbaar. De verheerlijkte Verlosfer, die, voor pilatus ftaande, dit Volk en hunne kinderen met deernis aanzag, heeft, na dat Hij aan gods rechtehand gezeten was , het allereerst, aan ditzelfde Volk, bekeering en vergeeving van zonden laten prediken. Duizenden Joden zijn vervolgens door den Heiligen Geest overtuigd , befchaamd, verbeterd. Het Evangelie wierd in de volgende Eeuwen , wordt ook nu nog, van zijnentwege niet voor hun bedekt. Geen Jood wordt veroordeeld om der Voorvaderen fchuld, zo Hij niet zelf voortgaat in zijn hardnekkig tegenftreeven en zich met dien vloekwensch veréénigt, die te Jerufalem, tegelijk met den moordkreet tegen jesus, opging. En waarom zouden we niet hopen, dat onder de kinderen, welke jesus verlost heeft ten koste van zijn bloed, ook de vroeggeftorven Jodenkinderen zijn? — En, dat Hij nu nog dit Volk fpaart, is het niet, op dat het eens, van zijn ongeloof te rug gekeerd, weder in volle gunst aangenomen, en nationaal gelukkig worden zoude ? — Zoo- lang moet het een Spiegel der Natiën zijn, om haar te waarfchuwen tegen nationale verwerping van christus! Dan zal het weder het voorbeeld der Volkeren kunnen wezen. Verg. rom. XI. — Laat ons verlangend uitzien naar dien tijd, en ook niet verzuimen aan der Joden bekeering te arbeiden! — Laat ons bang zijn, om onze kinderen te bederven door ons eigen ongeloof en ongehoorzaamheid: want dat doen wij, wanneer zij door ons voorbeeld verleid, of ook, door onze traagheid en onverfchilligheid in de bezorging van hun eeuwig heil, verwaarloosd worden 1— Laat Christen OUf  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 557 ouders, aan wien het in.den Doop hunner kinderen is verklaard, dat het bloed van jesus christus, gods zoon, reinigt van alle zonden, veel meer zich zeiven en hunne kinderen gedurig toewenfchen , de reinigende kracht van dat bloed, dat op Golgotha vergoten is j en hunne kinderen voor dien dierbaren Verlosfer vroeg de diepfte hoogachting zoeken in te prenten! H.] Hier op gaf hij* hun-barrabbas los, die om een oproer en moord gevat was, en om wien zij gevraagd hadden; maar jesus gegeesfeld en befpot zijnde, gaf hij over, om gekruist te worden. [ Zoo triumfeert dan eindelijk de boosheid. Lang was pilatus in tweeftrijd : maar hoe ongelukkig, wanneer de uitflag zoo ten kwade is. Hijkon den onrechtvaardige!! eisch der Joden niet goedkeuren, Hij was te overtuigd van jesus onfchuld en hunne boosaartigheid. — Doch, gelijk het dikwijls gebeurt, hij had geen moeds genoeg, om de lijdende onfchuld vrij te fpreken, en den ftouten eisch der boosdoeneren aftewijzen. 't Gaat Hem, gelijk het menig één gaat. Hij durft niet rechtvaardig zijn; Hij durft niet doen, 't gene zijn geweten hem zegt te moeten doen. Hij geeft het eindelijk gewonnen en paait zich zeiven met den vooronderftelden nooddwang der omftandigheden. — Ziet hier, oMensch 1 de gevolgen van meer dan eene'; verkeerdheid, die maar al te veel ook nu nog gevonden wordt, en ook u tot de rampzaligfte uiterften vervoeren kan. De rechte eerbied voor God, het vertrouwen op God, en eene redelijke, vaste overtuiging van zijnen plicht,  558 GEDENKWAARDIGHEDEN plicht, mangelde Hem, en hoe zal men dan in moei. lijke gevallen bedaard, ftandvastig en moedig zijn, om, irt fpijt van menfchen , zijnen plicht te doen? — Ook had pilatus ééns zijn geweten verkracht, afgaande , uit zwakheid en toegeeflijkheid, van zijnen gekenden plicht: nu had Hij geene vastheid meer in zich zeiven, geen tegenfpraak tegen de zonde en hij moest al verder en verder afwijken. — Daarenboven was pilatus gezet op het behouden van zijnen eereftand, en kon niet befluiten, om dat te doen, waar bij wereldfche eer en goederen in de waagfchaal moesten gefteld worden. — Ook moeten we niet vergeten, dat Hij daarom te meer de ongunst van den Keifer op der Joden aanklacht vreesde, om dat zijne daden , gelijk wij van elders weten, in alles het licht niet mogten zien. Zoo brengt dan de mensch zich dikwijls in de noodzakelijkheid, om het eene kwaad te doen , tot bedekking van het andere, of tot voorkominge van deszelfs fchadelijke gevolgen. — Eindelijk zien we hier de werking eener valfche ftaatkunde, door welke hij al mede, uit vreeze voor de onzekere gevolgen van een mogelijk oproer, de veel geduchter gevolgen van een zeker onrechtvaardig vonnis over zich haalt; in plaats van zijnen plicht te doen, en de gevolgen aan God overtelaten. — Schoon dus niet zoo fchuldig als de Joden, om dat hij die openbaring niet had, welke zij hadden en wij hebben, zoo is Hij evenwel fchuldig; zijn geweten zegt Hem dit! Maar, 0 dwaasheid! Hij wil zich gerust ftellen, met eene nietsbeduidende plechtigheid, met de betuiging, dat Hij het onwillig doet, en  uit het leven van jesus. 559 en waant zich te ontlasten , nu het Volk al de fchuld op zich neemt! — Hij zij ook hier in ons ten waarfchuwend voorbeeld! — Maar Gij, o je sus! Uw heilig, onberispelijk, groot, edel, Godlijk gedrag onder al uw lijden is ons meer waard! Gij bedekt daar door onze fchuld, in welke wij aan pilatus en aan de Joden in vele opzichten gelijk zijn. Gij wordt ook daar door onze Verlosfer en Zaligmaker. Och! dat uw voorbeeld ons gedurig voor oogen zij, om u in geloof en dankliefde natevolgen ! H. ] HONDERD EN ACHTTIENDE AFDEELING De Kruisfiging van jesus. [Nadat pilatus het doodvonnis over jesus uitgefproken, en hem tot het kruis verwezen had, werd hij aan de Romeinfche Soldaten overgegeven, om het vonnis aan hem te voltrekken. matth. XXVÏI: 3i—44. mark. XV: 20i—32. luk. XXIII: 26-43. joh. XIX: 16—27. Daar op trokken de Romeinfche Soldaten hem den purperen rok uit, in welken hi| hun lang genoeg ten fpot verftrekt had, en hem zijne eigene kleederen Weder aangetrokken hebbende, voerden zij hem naar bui-  560 gedenkwaardigheden buiten, om hem te kruisfigen. jesus nu droeg zelfs zijn (zwaar) kruis naar de plaats, (de gerichtsplaats) die men hoofdfchedel- of bekkeneelplaats, in het Hebreeuwsch Golgotha , noemde, (naar de bekkeneelen der geftraft e misdadigers, die daar in de rondte lagen.) — Als zij nu met hem uitgingen , ontmoette hun zekere simon vmCyrene, de Vader van alexander en rufus, (welbekende Christenen in ldkas tijd,) die juist van het veld kwam, ( en mogelijk eenig medelijden met j es u s blijken liet, ) dezen dwongen zij , dat hij j e s u s zijn kruis afnemen, en hem nadragen moest. [Ongetwijfeld kwam het van de menschlijkheid van den hoofdman, die bij de uitvoering van het vonnis het bevel voerde, dat deze verligting aan je sus bezorgd wierd, wiens krachten door het zwaar zielslijden en mishandelingen bijkans uitgeput waren, zoodat hij fchier geheel onder het kruis bezweek. De eerfte en eenigfte verligting , die hij , gedurende zijn zwaar lijden, van menfchen genoot. De fchoonfte trek in het karakter van eenen krijgsheld is de menschlievendheid. Voords moet men deze zaak niet naar onze zeden beöordeelen. Want, volgends de toenmalige zeden, was het voor simon volftrekt geene fchande, dat hij het kruis van j e s u s moest dragen, zoo als het ook voor de Soldaten geene fchande was, dat zij de ftraf-oefening aan de misdadigers voltrokken. ] [ Deed deze s 1 m o n het met genegenheid voor jesus, hoe fchoon was het dan. Welk eene eer heeft Hij er dan van; al ware het ook , dat er hem anderen om fmaadden. Christen', gedenk hier bij aan uwe roeping! Wilt Gij jesus discipel zijn, draag het kruis, dat Hij u op-  UIT HET LEVEN VAN JESUS; jrJï Oplegt, gewillig en vrolijk achter Hem, die om uwentwil het kruis gedragen en de fchande veracht heeft. Door kruisdragen koomt men tot het dragen Van de kroon der heerlijkheid. H. ] Van alle kanten vloeide het volk toe, en volgde hem na. [Het oordeelde thans, daar het hem in éenen zoo ferbarmlijken toeftand, als eenen ter dood veroordeelden misdadiger , zonder eenigen tegenweer , van Romeinfche Soldaten omringd , befchouwde, geheel anders van hem j clan voor weinige dagen, teen hij in triumf, onder blijde toejuichingen des Volks , door de ftraten reed. Want zoo iet konden de zwakke Joden zich van hunnen MEssias Volftrekti niet denken. Zij zagen derhalven zijn volgend lijden heel bedaard aan, en zonder zich verder met hem te bemoejen. Ondertusfchen kunnen er ook vele welmeenenden onder den hoop geweest zijn, welke het lot van jesus beklaagden, vooral is dit van de Galileefche Joden te denkern Ondertusfchen was thans de vijandlijke partij van jesus de grootfte en zegepralende. Slechts weinigen durfden hem overluid beklagen* , Hem volgden ook vele vrouwen j die hem beklaagden en beweenden. [O mogten de tranen van mededogen meermalen onze wangen bevochtigen , de tranen van berouw over onze begane zonden, welke hem dien II Deel* Nn zuu-  562 gedenkwaardigheden zuuren gang veroorzaakten, en de tranen der warmfte dankbaarheid!] Doch jesus zich omkeerende, zeide, (met de waardigheid van eenen Godmensch, die meer aan het onheil van zijne vervolgers, dan aan zijn eigen lijden denkt:) ó gij dochters van Jerufalem, weent niet over mij! weent veelmeer over u zeiven en over uwe kinderen! want daar zal een tijd komen, dat men de onvruchtbaren benijden, en die genen gelukkig roemen zal, welke nooit gebaard en gezoogd hebben; een tijd, dat men tot de bergen zeggen zal: valt op ons, en tot de heuvelen: bedekt ons! want, indien dit aan den groenen boom, (die nog vrucht kan dragen) gefchiedt, hoe zal het eens met den verdorden boom gaan? [Indien, wil jesus zeggen, dit aan mij wedervaart, die ik geheel onfchuldig ben, hoe zal God dan de ftoute zondaars eens ftraffen? Het grootfte deel der Joodfche natie was aan eenen verdorden en nuttelozen boom gelijk , welke eindelijk door het onweder der Godlijke ftrafgerichten getroffen wierd , nadat zij zich door jesus niet hadden laten verbeteren, en tot goede vruchtbare bomen maken. (jesus bad dit ook aan zijne leerlingen vertoond in den vijgenboom, dien hij vervloekte.)] [En zoodanigen zijn ook alle Christenen, op welke de genade Gods, in de overgave van jesus christus, geen' heilzamen invloed maakt, om hen tot betere menfchen te vormen. Wij hebben het voorbeeld der Joden voor ons, aan welk onvruchtbaar Volk letterlijk bewaarheid is, wat de Heiland hier voorfpelde. Hoe zullen wij dan ontvlieden, indien wij  uit het leven van jesus. 563 wij op zoo groote zaligheid geen acht geven ? H. ] [Moest de onfchuldige jesus zelf, om de zonden van anderen, zulke ftormen over zich laten gaan, hoe zal het dan den onboetvaardigen zondaar vergaan, die den rijkdom der Godlijke genade veracht, en het bloed van jesus onrein fchat, en de daardoor bedoelde heiligmaking van zijn hart en leven verwaarloost y Indien wij willens zondigen, zegt een Apostel des Heeren (hebr. x: 26.) nadat wij de kennis der waarheid verkregen hebben , zoo hebben wij geen offer meer voor de zonde, maar eene fchriklijke verwachting des oordeels, en des vuurs, dat de wederhoorigen verteeren zal. ] Tevens werden nog twee misdadigers, (hetwelk tot geene geringe vermeerdering van jesus fmaad diende,) met hem uitgeleid, om nevens hem de doodsftraffe te ontvangen. Als zij eindelijk op de gerichtsplaats aangekomen waren , gaven zij hem ( den gewoonen drank, welken men aan de veroordeel' den, voor de uitvoering van het vonnis, gewoon was te geven,) zuuren wijn met mijrrhe gemengd. Doch, ais hij hem proefde, wilde hij er niet van drinken. [ Deze drank, die een dronkenmakende en verdoovende kracht had, wierd wel met dat oogmerk toegediend , opdat de veroordeelden daardoor hunne bewustheid verliezen, en de doodsfmerten des te minder gevoelen zouden; doch onzen jesus was het daar niet om te doen, om zich tegen de pijnen ongevoelig te maken, maar hij wilde alle zijne zinnen en verftand behouden.] [Zoo gewillig was Hij, om al den last des lijdens, Hem opgelegd, te dragen, voor ons, die dikwijls zoo verdrietig en onwillig zijn! H,] Nn a En —  564 gedenkwaardigheden En — zij kruisten hem. [ Weinige, maar veel beduidende woorden ! Toen* maals was ook deze wreede en fmaadlijke doodsftraffe meer bekend dan tegenwoordig. De Lezer verneme' dan het volgende, om tot de grootheid van jesus lijden te kunnen befluiten. Zoo dra men met den ter kruisdood verwezenen ter ftrafplaats gekomen was, wierd zijn, door de voorgaande geesfelingen geteifterd, ligchaam geheel ontkleed. Vervolgends fpijkerde of nagelde men hem aan den balk, daar van boven nog een andere dwarsbalk aan was vastgemaakt, met handen en voeten vast. En wel werden hem eerst de handen aan de beide einden van den dwarsbalk, en dan ook de voeten beneden aan den paal, elke bijzonder, vastgefpijkerd. ] [Dan wierd dit kruis met den lijder daar aan hangende opgericht en vastgezet. H. ] [Dewijl nu het ligchaam met zijne geheele zwaarte aan handen en voeten hing, zoomoest deszelfs zwaarte en elke beweging niet alleen de wonden vergrooten , maar ook de gevoeligfte trekkingen en fmerten veroorzaken. — En deze fmertelijke doodftiaffe, eene der fchandelijkften, welke de hardheid en wreedheid der menfchen ooit heeft uitgevonden , moest nu onze jesus dulden,] [om ons te verlosfen van den dood, die op de zonde bedreigd was. Verg. gal. III: 13. H.] [Het gene nog meer tot vergrooting der fmerten en fmaad van jesus ftrekte, was dit:] Ook werden twee moordenaars met hem gekruist, de één aan zijne rechte- de andere aan zijne linkehand, zoodat jesus tusfchen hen in het midden hing»  dit het leven van jesus. 565 hing. Dus wierd de plaats der Schrift vervuld: Hij is onder de misdadigers gerekend (jes. LUI: 12.) Nu was het de derde uur (dat is voormiddag' negen uur: H. ) toen hij gekruist wierd. ) [Onder alle de vreeslijke toerustingen tot de kruifiging, onder alle de geweldige behandelingen der Soldaten door het aannagelen.en uitfpannen van zija door de geesfeling geteifterd lichaam; onder allen fpot en laster van het omftaande volk, hoorde men jesus geen' pnwillige zucht, geen woord van kleinmoedigheid , verdrietli'jkheid , en befchuldiging zijner vijanden, Haken. Alleen hoorde men hem deze woorden met eene ven'laanbare Hem zeggen :j Vader — vergeef het hun — want zij weten niet, Wat zij doen ! — ' [Moe groot en heilig moest hii wezen . die zoni der eenige gemaaktheid dus bidden kon ! Waar vindt men een dergelijk voorbeeld, van eene zoo grootmoedige denk- en handelwijze ? — Dus oefende jesus dan ook aan het kruis de deugd der liefde tot de vijanden, welke hij in zijn leven zoo dikwijls geleerd had, uit, ons ten voorbeelde, en dit ver¬ heven, fchoon, bekoorlijk voorbeeld dringt ons nu krachtig ter navolging. Wanneer U derhalven de beoefening dezer deugd zwaar mogt vallen , mijn Christen , zoo zie hier op uwen jesus!] [Leer hier traag te zijn tot toorn en gaarn vergeven, niet alieen dan , wanneer gij geen magt hebt tegen Nn 3 uwen  $65 GEDENKWAARDIGHEDEN uwen vijand, maar ook dan, wanneer gij de gelegenheid om wraak te nemen in handen hebt! Leer hier, niet alleen vergeven aan hun, dien gij reeds lang het gewicht van uwen toorn hebt doen ondervinden , en die U nu zoeken ten vriend te krijgen % maar ook vergevens gezind zijn jegens hen, die U jiog werkelijk beledigen , en kwaad doen ! Leer hier, ook dan, wanneer alle vermaningen , beftraffingen, en weldaden te vergeefs zijn geweest, om uwen wederpartijder te winnen, en gij geen woord meer aan hem kwijt kunt worden, dan nog voor hem te fpreken tot God! — Leer hier van jesus ópmerken , dat uwe en zijne vijanden dikwijls niet weten, wat ze doen; en hier uit verfchooning voor hun hij TJzelven en anderen zoeken!'— Zoudt Gij dat niet gaarn van christus leeren, die U zoo veel vergeven heeft, en om wiens wil gij vergeving bij God krijgt van tallooze misdrijven? Van jesus, die volmaakt heilig was, terwijl wij zelden, ten opzichte van onze vijanden, geheel onfchuldig zijn, althans hoogfchuldig ftaan voor dien God, die ons met zich verzoend heeft door den dood zijns Zoons. Laat het onze taal zijn : Mijn Heer vergold , met bidden, den wreev'len haateu fpot; verdroeg bedaard, in 't midden der wreedaarts, 't hardfte lot. Zou ik dan weder fchelden, daar Hij niet weder fchold ? Niet zoo * den haat vergelden , als Hij den haat vergold? H.] pilatus had ook een opfchrift boven zijn kruis laten zetten, om de reden van zijne doodsftraffe te kennen te geven.  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 567 [Dit was doorgaans bij gekruiste misdadigers gewoon. Men fchreef' hunne misdaad op een plank of berd , welke men vervolgends boven het kruis vastmaakte, het gene, gedeeltelijk, tot hunne eige« ne befehimping, gedeeltelijk, tot waarfchuwing voor een ieder dienen moest. Maar pilatus, die van jesus onfchuld overtuigd was, liet, met opzet, zulk een opfchrift boven jesus kruis zetten, dat den Joden, zeiven tot verwijt en fchande verftrekte. ] Het was van dezen inhoud : jesus van Naza. reth, de Koning der Joden ! Dit opfchrift lazen vele Joden (met ergernis.) Want de plaats, daar ie sus gekruist wierd, was nabij de ftad, en het opfchrift was in de Hebreeuwfche, Griekfche, en Lati|nfche taal vervat, (opdat het iedereen, ook de buitenlan. ders, zoude kunnen lezen.) Derhalven beklaagden zich de Overpriefters bij pilatus en begeerden dat hij het Opfchrift veranderen, en niet fchriiven wilde: de Koning der Joden; maar: Deze heeft zich voor den Koning der Joden uitgegeven, pilatus gaf hun ten antwoord: Dat ik gefchreven heb dat heb ik gefchreven. (dat verander ik niet,) [Een trek van ftandvastigheid! — Maar hier zoude het nu ook al te vernederend voor pilatus zeiven geweest zijn, toe te geven. — En evenwel in eene zaak, van vrij wat meer aanbelang, had Hij toegegeven. Zoo ongelijk aan zich zeiven, handelt men, als men door geen vast begiufel van eerbied Voor god in al zijn doen beftaurd wordt. H. ] .De Soldaten, jesus gekruist hebbende, namen zijn bovenkleed, en maakten daar vier deelen van, W"4 zqq.  $6$ GEDENK WAARDIGHEDEN Zoodat elk (van de vier Soldaten, die de kruisjiging verricht hadden) een deel bekwam. Maar het on-i derkleed, omdat het geheel in eens van boven tot beneden geweeven was, (en daardoor niet wel verdeeld kan worden,) befloten zij niet te fcheuren , maar daar om te looten. Dus wierd dan vervuld , het gene de Profeet, (david ps. XXII: 19. alwaar de messiSs[prekend ingevoerd wordt,) zegt: ,, Zij hebben mijn bovenkleed verdeeld, en over mijn onderkleed werpen zij het lot." Dit deeden nu hier de Soldaten. Vervolgends hielden zij de wacht bij ziin kruis, (opdat hij niet door zijne bekenden mogt afgenomen, worden. ) Maar het overige volk ftond daar bij toe %i zien, [Toen dagt mén niet, het gene ook nu zoo menig Christenbelijder te weinig denkt, onder het fpreken en hooren van jesus: Hij is overgegeven om onze zonden! Toen dagt men niet op de bittere gevolgenvan deze fchriklijke vergrijping: zoo min als menig mensch ook nu, bij het bedrijven of toezien van fchandelijke euveldaden , denkt,aan het naberouwen de fmart, die daar op zullen moeten volgen. Toen dagt men niet, wat johannes zoo treffend uiu drukt, en ons gedurig voor den geest behoorde te zijn: eerlang koomt Hij met de wolken, en alle ooge zal Hem zien, ook die Hem doorftoken hebben; en alle. ge/lachten der aarde zullen rouw over Hem bedrijven ! tl.] De genen, die voorbij gingen. , lasterden hem „ fchuddende de hoofden , ( met hoonenden fpot, en befehimping,) en hem toeroepende : Welaan gij, die den Tempel van God afbreken, en in drie dagen weder opbouwen wijt, help nu uzelven! Indien gij Gods Zoon zijt, zoo kom van het kiuis!  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 569 [In plaats van jesus, die duldeloze fmerten lijdt, met mededogen te befchouwen, fmaadde en hoonde men hem veelmeer , op de allerönbetaamlijkfte wijze. Vele aanzienlijke leden van den Raad, Schriftgeleerden , en dergelijken , waren mede naar buiten gegaan , deels, om hunne oogen in het lijden van je sus te verlustigen, en zich daardoor, voor zoo veel verdriet, dat zijn gerucht en zijne leere hun veroorzaakt had, fchadeloos te ftellen , deels , cm het volk nog meer tegen hem te verbitteren, en zijne voorige vrienden en verëerers volkomen van hem aftetrekken.] [Doch, gelijk het alle fpotters, met god en Godsdienst, met christus en het Christendom, gaan moet, zo ze zich niet bekeeren, deze fpot en fmaad zal hun eeuwig tot fchande en ondragelijk zelfverwijt verftrekken. H. ] Even dus fpotteden ook de O verpriesters, Schriftgeleerden , Oudften des volks, en Farizeën, ( de aanzienlijke leden van het Sanhedrin zeiven, j met hem. Anderen heeft hij geholpen, zeiden 7.\\(meteenfchijnheilig voorkomen,) en zich zeiven kan hij niet helpen. Indien hij de beloofde Koning van Israël, de MEssias, de uitverkozen lieveling van God is, zoo helpe hij zich thans zeiven, en kome af van het kruis ; dan zullen wij in hem gelooven. Hij heeft altijd zoo veel van God gefproken, en op deszelfs bijftaud vertrouwd: dat die hem thans verlosfe , indien hij Hij hem in gunst Haat. Hij heeft toch gezegd ; ik ben Gods Z3on. [Deze en dergelijke laaghartige en fnoode gezegden waren thans de heerfchende, waarmede men jesus zocht te hoonen en te beledigen, zij klonken als zegetoonen van de lippen der aanzienlijken , Nn 5 en  5?0 6EDENKWA A JX D i" G H E DEN en het dolle ruwe volk herhaalde ze. „ Zij vergeleken thans, zegt hesz, hun zinlijk valsch beeld van den MEssias, en de befchouwing van dezen gekruisten met eikanderen , en hielden het voor eene dwaasheid, dat zij ooit aan hem geloofd hadden". Alles fcheen zich thans weder tegen jesus verëenigd te hebben, om hem zijn fmertlijk lijden nog fmertlijker te maken.] [Getroost het U, Christen ! wanneer uw vertrouwen op God befpot wordt. De wereld kent het niet: anders zou ze het hoogïchatten l Toon, door uwe lijdzaamheid, hoe kostelijk het is, en zie op j e s u s , den Zoon van God, die ook dit, op de allergrievendfte wijze, van het laaglte volk ondergaan, en met grootmoedig geduld ondergaan heeft. Haast koomt voor U, even als voor Hem, de tijd, op welken de gantfche wereld zien zal, dat het niet te vergeefs is, op Hem te vertrouwen, bij wien uitkomften zijn ook tegen den dood. II.] Ook befpotteden hem de Soldaten (opgezet door het voorbeeld van veele aanzienlijke zoo wel ah geringe Joden) met deze woorden: Indien gij de Koning der Joden zijt, zoo verlos uzelven ! [Dus hing nu jesus ftilzwijgende aan het kruis , ziende beneden zich menfchen die hem lasterden, en befpotten, en hem in zijne doodsfmerten op het gevoeligst zochten te beledigen. Anders verkeert de algemeene haat, dien men zelfs tegen den grootften booswicht heeft, in een algemeen medelijden, zoodra het doodvonnis over hem is uitge.fproken, en  uit het leven van jesus. 57I en men op het punt ftaat, om dat te voltrekken. Dit gebeurde aan onzen jesus niet. Hij wierd, zelfs nog aan het kruis, door de bitterfte en fnerpendfte fpotreden mishandeld. Zelfs zocht één van de naast hem opgehangen moordenaren hem op deze wijze te befchimpen. ] [Zoo verre kan het met den mensch gaan, wanneer hij zich aan de ondeugd geheel heeft overgegeven en naar God noch zijn geweten vraagt. Zoo rampzalig fterft men, als men zoo Godvergeten geleefd heeft. H.] Eén der moordenaren, die met hem gekruist waren , lasterde hem insgelijks. Indien gij de messi as zijt, zeide hij, zoo verlos uzelven en ons. Maar de andere verweet hem dit met deze woorden: Hoe kunt gij zoo godloos zijn, daar gij toch met hem een gelijk lot hebt ? En wij lijden met recht ; want wij ontvangen, het gene onze daden waardig zijn ; maar deze heeft niets ftrafwaardigs begaan. Daar op zeide hij tot jesus: Heere! gedenk toch mijner, wanneer gij in uw Koningrijk komt! [Hij moet derhalven betere denkbeelden van christus Koningrijk gemaakt hebben, dan men ze toenmaals gemeenlijk had. Want tot een aardsch Koningrijk zag hij toch weinig hoop. Hij heeft derhalven niet alleen te vooren reeds zijne fnoodheid erkend en er berouw van gehad, maar ook, uit het gene hij tot hier toe van jesus gehoord en gezien had, befloten, dat hij daadlijk de ware messiës voor een beter Koningrijk was. Dit voorbeeld mag, gevolglijk, ook niet als een bewijs voor de mooglijkheid en echtheid van eene late en oogenbliklijke be-  572 GEDENKWAARD IGHEDEN bekeering gebruikt worden, nademaal, uit het gene hier van dezen moordenaar gezegd wordt ■, blijkt, dat hij in eene veel betere gefteldheid geweest is, dan de meeften van hun, die zich, met zoo veel ftoutheid, op zijn voorbeeld beroepen.] [De welfprekende van loo heeft dit in eene fchoone Leerrede recht ernftig, tot waarfchuwinge van velen, aangetoond. Dat dan niemand zich met zulke misbruikte voorbeeelden bedriege ! Dat ieder lieyer van dezen Man leere , de eerfte gelegenheid de beste waarnemen, om ootmoedige erkentenis te doen van zijne fchuld en onwaarde, en om zijne zaligheid bij jesus christus den rechtvaardigen te zoeken, die eene verzoening is voor onze zonden , en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der geheele wereld , en van wiens beflisfing ons eeuwig lot afhangt. H. ] jesus antwoordde hem: Ik verzeker u heilig, nog heden, (terftond na uwen dood, ) zult gij met mij in de wooningen der zaligen wezen. [Welk eene edele wijsheid en aanbiddelijke goedheid kenmerken dit andwoord des Heilands! jesus Haat op het bidden dezes berouwhebbenden Zondaars acht, terwijl Hij den fmaad des anderen kruisfelings als niet hoort. Zelf zonder troost daar hangende , troost Hij den bedroefden met de toezegging van nog dezen dag zalig te zullen zijn. Wijslijk fpreekt hij met hem onder het beeld van het Paradijs van deze zaligheid, zonder eenig voedfel te geven aan aardsgezinde verwachting. H.] [Hoe troostrijk is ook deze verzekering voor alle ftervende Christenen l Ter-  uit het leven van jesus. 573 Terftond bij hun verfcheiden komt dus hunne zieï in den hemel, in de plaats der zaligen, in het gezelfchap van jesus.] [Laat ons, door een ootmoedig, vertrouwend toevlucht nemen tot ciiris» tus, endoor een leven voor Hem, zoeken, in het albeflisfend doodsuur grond te hebben tot deze zalige verwachting 1 H. ] [Dus waren het dan niet alle ongevoelige zielen bij de kruisfiging van jesus! Zoo als hier de ééne; moordenaar omtrent jesus gezind was, zoo kunnen ook hier en daar onder de aanfchouwers bij de kruisfiging nog deze en gene welgezinden geweest zijn, die zich thans de vorige daden van jesus herinnerden, ja ook wel zulken, die voormaals zijne hulpe ondervonden hadden , die blind geweest waren en dergelijken, welke daarom thans hunne oogen met medelijden op den kruispaal vestigen. Ongetwijfeld hebben ook jesus bedroefde leerlingen de kruisfiging van hunnen goede leermeester met beklemde harten van verre mede aangezien. Het aandoenlijkst toneel leveren ons de vrouwen, vriendinnen en bloedverwandten van jeshs, welke benevens den leerling, die zijn lieveling was, heel nabij het kruis ftonden,] [en ons een voorbeeld geven van vriendfchap in nood en dood, en vooral van ftandvastige aankleeving aan jesus, ook dan wanneer er hoon en fmaad mede vergezeld gaan. H.] Bij het kruis van jesus ftonden zijne moeder en zijne moeders zuster, MARia, de huisvrouw van kleöfas, en MARia' van Magdala. Als nu jesus zijne moeder en bij haar zijnen geliefden leerling zag ftaan, zeide hij tot zijne moeder: zie deze is  574 gedenkwaardigheden is hu uw zoon ! en tot den leerling zeide hij: Zie hier uwe moeder! [Zoo dagt jesus in zijn uiterfte fmarten nog aan de fmarten zijner geliefden, en troostte met wijsheid en bedaardheid. Nu, in den ftaat zijner heerlijkheid, zal Hij niet minder zijn oog op hen (laan, die Hem zoo lief als broeder, zuster en moeder zijn, ■ dat is, op hen, die den wil des hemelfchen Vaders doen. Trekt U dit bijzonder.aan , Weduwen , Weezen, hulpeloozen, veriatenen! H.] [Welk een fchoon voorbeeld geeft ook de Heiland van liefde en trouwe zorg voor Ouderen! ó dat toch alle kinderen ,die nog ouders hebben, zich dit tooneel meermalen voorftelden! En welke heerlijke nadruklijke woorden zijn het, met welke jesus aan den geliefden leerling de zorg voor zijne moeder aanbeveelt? johannes verftond ze. Want] Van dien tijd af nam de leerling haar tot zich. [Ook hier in zij jesus ons dan een voorbeeld, te weten, in de kinderlijke liefde zoo wel, als ook in de getrouwe verzorging van onze huisgenooten voor ons affcheiden. Indien iemand de zijnen, inzonderheid zijne huisgenoten, niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een Heiden. j tim. V: 8. Dat jesus zoo veel voor ons aan het kruis geleden heeft, gefchiedde niet alleen, om ons daardoor van de ftraffen onzer zonden te verlosfen, maar ook om ons tot eene nieuwe gehoorzaamheid te verpligten. m  uit het levln van jesus. 575 Hij heeft onze zanden gedragen , zegt petrus, i petr. II: 24. in zijn igchaam op het hout, opdat wij , der zonde af geftorven, der gerechtigheid leeven zouden.\ [ Hij is voor allen geftorven, op dat zij, die leeven niet meer voor zich zeiven zouden leeven, maar voor Hem, die voor hun geftorven en opgewekt is. — Dit roept Hij ons, als het ware, van het kruis toe: dit is het bevel, dat Hij, van de aarde fcheidende, ons heeft nagelaten : en, door de opvolging daar van, vooral ook door de verzorging van zijne arme vrienden en vriendinnen, zullen wij Hem behagelijk zijn. Welk eene eer, iets te kunnen doen ter eere van jesus ! en Hem tot genoegen! — Daar toe moeten we zoo gereed als johannes zijn. En, wat kan ons daar toe krachtiger dringen dan dit, dat wij, in Hem geloovende, als het ware met Hem gekruist zijn, ja met Hem geftorven en begraven , op dat gelijk Hij uit den dooden is opgewekt, wij ook in nieuwigheid des leevens wandelen zouden? O! dat de liefde van christus ons dringe, om alles, alles voor Hem over te hebben, die zijn leeven voor ons over had! H.J HON.  576" gedenkwaardigheden HONDERD EN NEGENTIENDE AF DEELING» Merkwaardige dood en begravenis van jesus* matth. XXVII: 45—66. mark. XV: 33—47. luk. XXIII: 44 — 56. joh. XIX: 28 — 42. [ Jl ot hief toe fcheen zich van den kant der metifchen alles verëenigd te hebben, om den gekruisten m e s s 1 a s te fmaden, en hem zijn eere te ontrooVen; men zag hem aan als eenen gemeenen misdadiger, die zijnen ftraffe verdiend had. Maar daar tegen vertoonden zich nu, aan den anderen kant, inzonderheid bij zijnen dood , vele groote natuuf^ebeurenisien , welke denzelven vierden, en denzelven aan het menschdom als eene zeer merkwaardige gebeurenis aankondigden ; zoodat ook thans in de gemoederen van vele aanfchouwers geheel andere ge* zindheden en gevoelens ontftonden.] Nu was er van de zesde uur tot aan de negende (w« *s middags twaalf 'uuren, tot des namiddags drie vuren) eene groote duifternisover het gantfche land, zoodat de Zon haren glans verloor. tEer.  ÜIT HET LEVEN VAN JESÜS? S77 [Eene gewoonlijke Zpn-eklips was ten dezen tij9e niet mooglijk, want het was volle maan. Dit was derhalven enkel eene verduistering der lucht, welke uit de kort daarop volgende aardbeving ontftondi Te weten, het is bekend, dat bij eene aardbeving gemeenlijk eene dikke nevel en damp oprtijgt* die in ftaat is , de zoh en maan te verduisteren;] [Schoon dus dit verfchijnfel niet buiten de géwoone werking der natuur in Paleftina was, zoo had hét évenwei thans, met de andere wonderen veréénigd, 'eené bnitengewoone beltemming: om namelijk het verlchriklijk ongenoegen van god over de boosheid des Joodfchen Volks aan den dag te leggen. Zonnefchijn is een hoogstnoodzakelijke zegen des hemels : heldere dagen zijn beelden van voorfpoed e« genoegen. Maar, wat kan er ijslijker gedacht, welk meer vreesverwekkend verfchijnfel kan er in de natuur gegeven worden, dan dit, dat de Heer des hemels het zonlicht, middén op den dag, door dikke dampen verduistert en middelerwijl dé aarde beeven '. doet? En dit was nog meer gefchikt, om door de ! joden te worden opgemerkt, om dat hunne Profeten gewoon waren, de geduchtfte oordeelen en Itfaffen van God , onder de beeltenis van aardbeeving en voorafgaande duisternisfen, voor te ftellen. Verg. jes. XIII: 9, 10. amos. VIII: 9, io. God wilde dus, als het ware, aan het verdwaasde volk, door deze duisternis , eénigzins doen bezeffen, dat een Land, waar in men zijnen geliefden Zoon ter dood doemde , het licht der Zon niet meer waardig was. Dus befchouwd, wordt deze Zonsverduistering één* II. Deel. Qo dej  *Jf8 gedenkwaardigheden der majefteit volle verklaringen van god zeiven aangaande de onfchuld zijn Zoons.] [Voor het overige behoorde billijk elke verandering, die in de Natuur voorvalt, ook ons tot nadenken te brengen. De ligtzinnige en de zondaar behoorden daarbij aan de grootheid en Almagt van God te gedenken, die alles gebruiken kan, om hen te ftraffen. Maar de godzalige behoort zichzelven daarbij iu het vertrouwen op God, en in het voornemen te bevestigen, om zieh nooit door ongehoorzaamheid tegen dezen zoo magtigen Opperheer, wien alle de krachten der Natuur ten dienfte ftaan, te verzetten. Dan is hij ook tevens wel gemoed, bij alle, ook de verfchriklijkfte, natuurgewrochten, want hij weet, dat deallerhoogfte, die in den hemel is, en alles in zijne hand heeft, zijne fchuilplaats is.] Ter negende uure C dat is om 3 uur■en) riep jesus met luider ftemme: Eli, Eli, Lamma Sahachthanil dat is te zeggen: Mijn God! mijn God! waarom tiebt gij mij verlaten ! [Dezeaandoenlijke uitroeping van jesus bewijst niet alleen de hevigheid zijner fteeds toenemende doodsfmerten; maar ook zijn geduld en gelatenheid in God onder zijn lijden. God, die hem zoo treffend floeg, en aan den moedwil der menfchen prijs gaf, blijft voor hem nog fteeds zijn God. Doch deze uitroeping zij ons ook een aandoenlijk gedenkteken van de onbefchrijfïijke liefde des Verlosfers, die hem aandreef, om zulk een hevig lijden om onzen wil te ondergaan , dat hem tot deze uitroeping dwong. Wie kan  UiT HET LEVEN VAN JZSVÜ ffyf ftan zich een begrip maken van de zwaarte van dat lijden, toen Jesus aan het kruis uitriep: mijn God 1 hoe hebt gij mij verlaten! Hoe diep buigt hem die last neder! Heere, gij, die voor mij in den dood zijt gegaan, die voor mij, verlaten, aan het kruis hebt gehangen , mijn Heer en God ! verlaat mij nooit! ] Doch eenis-en van de ornftanders, die dit hoorden 5 (hier mede /pottende,) zeiden: Hij roept eliüs. [Wederom eene ellendige en boosffartige fpotter» ïiij, doch welke jesus met grootmoedigheid ver-» achtte, en, zoo als de voorigen, ftilzwijgead verdroeg. ] jesus nu wetende, dat alles volbragt was, wat naar de Schrift vervuld moest worden, zeide: Mij} i dorst! Terftond liep er één heen, en eene lpongie nemende, doopte die in een vat met edik, zetteze vervolgends op een Hyfop- (teel ,hieldze jesus voor den mond, en gaf hem te drinken. Maar de anderen riepen: Wacht, laat ons toch zien, of ELiaa komen, en hem verlosfen zal! [Natuurlijker wijze ondervonden de kruisfelingen , uit hoofde van het fterk bloeden en de uitputting der levenskrachten, eenen fterken dorst, jrsus, die denzelven derhalven ook ondervond, leschte hem op deze wijze met wat zuuren wijn. En deze was zijne laatfte lavenis op aarde,] [die Hij nu nemen wilde, om dat Hij wist, dat nu alles, wat er te lijden was naar Gods plan, geleden was, en er nu niet meer over fchoot, dan zijn leeven af te leggen. Doch, dit willende doen met een dubbeld en luid geroep, O o a niet  «g&© gedenkwaardigheden" niet van fmart en klacht, maar van blijdfehap eü triumf, vroeg Hij eenig vocht , om door geene heeschheid daar in belemmerd te zijn, Intusfehen » welk eene aandoenlijke klacht van onzen Middelaar, die voor ons gehongerd en gedorst heeft ,en daardoor onze Verzorger van fpijze en drank geworden is. H.J [Behoorden niet alle zuipers en zwelgers daardoor krachtig geroerd en aangefpoord te worden , om alle onmatig gebrnik van Gods gaven vaarwel te zeggen. Hoe velen overladen zich met eten en drinken, terwijl echte vrienden van jesus gebrek lijden, ja terwijl hunne eigene huisgenoten dikwijls1 verfmachten, die zij daardoor in de grootfte ellende Horten.] [Die meent, dat hij den dorftenden Heiland gaarn zoude gelaafd hebben , die lave en verzorge zijne arme vrienden! H.] Ais nu jesus den edik genomen had, zeide Hijï het is volbracht! [ Voel , o mijne ziel, recht den troost van dit woord uwes Verlosfers! Het is volbracht! Het was , als 't ware , de zegeroep des ftervenden helds na het doorftaan van den harden ftrijd. Het verzekert u van de gelukkige voltoojing van uwe verlosfing, en dat nu alles gefchied is, wat jesus doen móest s om ons met God te verzoenen, en zalig te maken.] Andermaal riep jesus luide: Vader! in uwe handen beveel ik mijnen geest! En dit gezegd hebbende , boog hij het hoofd — en gaf den Geest. — [Zoo  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 581 [ Zoo fterft dan de Vorst des leevens; van menfchen gedood naar het vleesch , naardien Hij ter dood verwezen , en de kruisftraf aan Hem uitgevoerd was, welke in den dood eindigen moest: doch , als de Zoon van God, die macht had , om zijn leeven af te leggen en weder aan te nemen, en die zich vrijwillig in de magt zijner vijanden overgaf, zijn leeven afleggende, zoo als dat geen fterveling afleggen kan ; en dus ftervende eerder dan men had kun» nen verwachten; doch niet eerder, dan alles volbragt was. En, in zijn fterven, vertrouwt Hij zich aan zijnen Vader toe; wel verzekerd, dat Hij alles naar den wil des Vaders had gedaan, en dus met zijnen dood bekrachtigende dat groot getuigenis, dat Hij Gods geliefde Zoon was. Hs J [Elk gevoelig mensch , elk dankbaar Christen, verbaze hier en — aanbidde de eeuwige liefde! —. En, opdat hij dit recht hartlijk doe, gedenkehij, aan het gene de Apostelen van dezen dood zeggen, rom. V: 6, 10. 1 kor. XV: 3. 2 kor. V: 14 , 15. ef. I: 7. hebr. II: 14. i-petr. I: 18, 19. 1 joh. I: 7. en op andere plaatfen. Uit deze getuigenisfen blijkt bet, dat jesus dood niet blootelijk was een dood der lijdende onfchuld; niet alleen, gelijk de dood van eenen stefanus, of der Apostelen, de dood van eenen martelaar, die zijn leeven en leere met zijn bloed verzegelt; of de dood van eenen deugdzamen , welke een voorbeeld van zijnen heldenmoed en andere deugden wil geven, maar dat het was een verdienende dood, een dood , dien hij voor de menfchen ftierf, om ons van de verdiende ftraffen der zonde te verlosfen , en ens in , Oo 3 ftaa$  58a GEDENKWAARDIGHEDEN fiaat te ftellen, om bij een leevend geloof in hem en gemoedelijk gehoorzamen van zijne leere, om zijnen wil vergeving der zonde bij God te verkrijgen, zonder dat de gerechtigheid van God , en het gezag zijner wetten daar door beledigd worde. Nu behoeven wij derhalven, bij eene oprechte bekeering, wegens onze voorgaande zonden niet moedeloos te wezen. God vergeeft ze ons, wanneer wij op jesus en zijnen zoendood, die treffende verzekering van zijne ons toegefchikte Vaderliefde, ons vertrouwen ftellen, en ons daardoor tot befrendige en onvermoeide beoefening der deugd laten opfpooren. Dus warden wij zonder verdienften gerechtvaardigd om niet, uit zijne genade, door de verlosfing, die in christus jesus is, welken God voorgejield heeft tot eene verzoe~ tiing (eigenlijk; als een zoen - offer in onze plaats gegeven heeft,) door het geloof in zijn bloed (zijnen bloedigen dood. )rom. III: 24, 25. Dood en oordeel behoeft ons nu niet meer te verfchrikken, wanneer wij als ware Christenen gemoedelijk naar jesus bevelen en de voorfchriften zijner leère zoeken te leeven. Verg. Rom. VIII: 33. gal. III: 13. joh. III: 16. O hoe onuitfpreeklijk gewigtig en troostrijk is dan jesus dood voor ieder mensch! Hoe bemoedigt hij ons, wanneer in de. treurige uuren van lijden , wareneer in de beiingftigende dood-angst kwellende twijfelingen in ons oprijzen en ons benaauwen! [Wij mogen nu, op grond dat alles door christus volbragt is, op hec einde van ons lee» ven, ons hoofd gerust nederleggen, en, dervende, met stefanus zeggen : heer jesus ! ontfang mijnen gesst ! H.j [En welke kracht verleent die dood van jesus  DIT HET LEVEN VAN JESUS. 583 sus ons tot een deugdzaam leven? Want door jesus dood is toch die groote hindernis weggenomen, die ons anders in den wandel der deugd in den weg ftond, te weten, de fchrik voor Gods ftrafgerechtigheid, en door denzelven is ons de krachtigfte verzekering ten deel geworden, dat God ons, bij eene oprechte bekeering, om de voorleden zonden niet meer ftraffen zal; de verfoeilijkheid der zonde is in hare geheele grootheid voorgefteld, en de onbefchrijflijke liefde van God en jesus dringt ons, om als gehoorzaame kinderen voor hem te wandelen. Hoe gewigtig deze dood was, gaven ook de overige buitengewone gebeurenisfen te kennen, die daarbij voorvielen , en welke van de hooge waarde van dezen ftervenden perfoon getuigden..! Op dit oogenblik fcheurde het Voorhangzel des Tempels ('/ welk tusfchen het Heilige en Allerheilig' fte was) in tweeën , midden door , van boven tot beneden- Daar ontftond eene hevige aardbeving. De rotzen fcheurden , en de graffpelonken openden zich, uit welken daarna, na zijne opftanding, vele overleden godvruchtige menfchen uitkwamen, en in Jerufalem aan velen verfchenen zijn. [Het geducht verfchijnzel van eene aardbeving, bif welke fteenrotfen en graffpelonken fcheurden, was gefchikt, om, even als de voorafgaande duifternis, Gods ongenoegen aan het Joodfche Volk te doen gevoelen. Verg. ps. XVIII: 8. nah. I: 5, 6. — Het fcheuren van het voorhangfel, het welk het Allerheiligfte in den Tempel voor ieder ontoegankelijk maakte, behalven voor den Hoogen Prielter, was gefchikt, om te beduiden dat de plechtige voorfpraak O 0 4 van  584 gedenkwaardigheden van den Hoogenpriefter, eenmaal 's jaars, naar mo? ses inftelling , Gode niet meer behaagde, daar, van nu voortaan, een iegelijk , door de tusfchenkomst van den grooten Hongepriefter, die nu met zijn eigen bloed, als't ware, in den Hemel was ingegaan, tot god gaan , en zich van zijne vergevende genade verze-: keren mogte.— En de verfchijning van fommige god? vruchtigen, na 's Heilands opftanding, moest tot een zinlijk blijk dienen van die groote waarheid, dat, door jesus opftanding, een beter enhemelsch leeven was aangebragt, voor een iegelijk, die Hem eerbiedigt.— Zoo moeten dan de onzachlijkfte gebeurtenisfen , die den vijanden van jesus fchrik aanjagen, den vereerer van Hem vertroosten. H. ] [Door zulke wonderbare gebeurenisfen werdön aanftonds vele menfchen op jesus dood opmerkzaam gemaakt, zoo dat ze geheel anders oordeelden,, dan yoprheen. Zelfs de Romeinfche Hoofdman kon zich niet onthouden , om zijne verwondering en eerbied voor jesus te kennen te geven.] Als nu de Hpofdman en zijne Soldaten, welke, hij het kruis van jesus de wacht hadden, deze aardheving, en het geen er verder gebeurde, opmerkten, geraakten zij daar door in de grootfte vrèeze, en legden ter eere van God deze belijdenis af: Deze mensch is waarlijk oiifehuldig, en Gods Zoon geweest. (Hij is waarlijk die. groote en doorluchtige Perfoon, die Hij gezegd heeft te zijn. H.) Ja, genoegzaam alle de aanfchouwers werden door het gezicht van het gene gebeurde, zoo ontfteld, dat zij, (vol berouw ever de behandeling van den onfchuldigen, en in zijpen dood zich zoo groot vertoonenden, jesus) op hunne borst floegen, en ijlings deze plaats verheten. [Er,  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 5^ [En onder dezen waren er zeker velen , Welke naderhand aan de prediking der Apostelen nopens oen gekruiften gehoor gaven , hunne fchuld erkenden en Hem als hunnen Verlosfer en Heer aannamen. Zoo baart de zonde, en vooral de verwerping van jesus, fmart en grievend naberouw. Gelukkig, zo dit berouw koomt in dat heden der genade, in het welk God nog lankmoedig o»ze bekeering wagt: maar , allerontzachlijkst en rampzalig zal het zijn, wanneer men, met de hardnekkige Joden, niet eerder rouw bedrijft, voor dat men Hem ziet komen als Richter op de wolken des hemels. H.] [Den van verre ftaande vrienden en vriendinnen van jesus, die waarfchijnlijk geheel in fmert en tranen verfmoltten , en niet wisten, wat zij van dit fterflot van jesus denken moesten, zullen deze wonderbare gebeurenisfen, met welken zijn dood verzeld ging, weder eenigen troost en hoope ingeboezemd hebben.] Op eenige afftand van het kruis van jesus ftonden ook zijne bekenden, in 't bijzonder vele vrouwen , die met hem uit Galile'è naar Jerufalem gekomen waren, om voor zijne oppasfing te zorgen. Dezen hadden alles van verre mede aangezien. Onder de laatfte bevond zich MAitia van Magdala , en MARia, de moeder van jakobus den kleinen, enjosE? (de zuster van jesus Moeder,) benevens sa lome, de moeder van zebedeus zoenen (te weien, jakobus en johannes,) [Lofwaardige voorbeelden in deze zwakke vrouwen van de oprechtfte verkleefdheid aan jesus. Zoo munten nog menigmalen Vrouwen boven Mannen ujt H.] Oo < Op-  586 G EDEN KW A ARDI GHEDEN Opdat nu de lijken, den Sabbath over, niet aan het kruis mogten blijven (het welk men voor ontheiligend en ongeoorloofd hield j — want het was juist de dag der voorbereiding op den Sabbath, welke zeer heilig was ( dewijl de Sabbath en het Feest der ongezuurde brooden zamen liepen); — zoo baden de Joden pilatus, dat hij den gekruisten (om kunnen dood te verhaasten , gelijk gewoonlijk,) de beenen breken, en hen vervolgends wilde laten afnemen. De Soldaten dan gingen heen , om dit te verrichten. Eerst braken zij den éénen , en vervolgends ook den anderen, die met hem gekruist waren, de beenen. Maar , als zij tot jesus kwamen, en zagen, dat hij reeds geftorven was, braken zij hemde beenen niet; maar dén der Soldaten ftiet hem met een fpiesfe in de zijde, en terftond liep er bloed en water uit. [Hier uit was dan openbaar, dat jesus niet alleen reeds daadlijk geftorven was, maar dat ook déze fteek het hart getroffen had, en zijnen dood oogenhliklijk met zich gebracht zou hebben , indien hij ook nog leevend mogt geweest zijn. Opdat men nu niet aan de waarheid van jesus dood en gevolglijk ook niet aan de waarheid van zijne Opftanding twijfelen zou , zoo zet johannes hier de volgende verzekering bij.] Hij , die dit zelf met zijne oogen gezien heeft, getuigt het, en zijn getuigenis is waarachtig. Hij weet, dat hij de waarheid fpreekt. — Gij kunt hem derhalven zeker gelooven. Doch dit is gefchied , opdat ook hier vervuld zou worden , het gene in de fchrift (van het Paaschlam 2 mos. XII: 46.) ftaat: „ Geen been van hem zal gebroken worden ;" en op eene andere plaats (zach. XII: 10.) ,, Zij zullen hem zien, in wien zij geftoken hebben." [Eens  OIT HET LEVEN VAN JESUS. 587 [Eens zullen allen, die aan zijn lijden en dood hebben medegewerkt, Hem zien, als Hij als Richter koomt op de Wolken. Ja, alle ooge zal Hem aien, op. I: 6. nu niet met bloed bevlekt, en vernederd, maar verhoogd, en in de heerlijkheid zijnes Vaders. — Verfchriklijk gezicht voor hun, die ten einde toe Hem verworpen, en als ren tweeden male gekruist hebben! — Maar heuchelijk aanzien voor u, Christen! die in Hem, zoo weluwenBorg, die u met zijn bloed gekocht heeft, als uwen Richter aanfchouwt! H.j Tegen den avond, als de Sabbath zoo zoo ftond te beginnen, waagde het josef van Arimathea, een Joodsch Stadjen , geboortig, die een medelid van den Raad, en een rijk, maar tevens een menscnlievend en eerlijk man was, en die in de aanflagen ea het gedrag der overigen niet bewilligd had, als ook één van die genen, die de komst van het Godsrijk verwachtten, en uit vreeze voor zijne Ambtgenoten tot hier toe enkel een geheim aanhanger van jesus geweest was, ( deze kwam thans op ééns openlijk ah zoodanig, te voor fchijn,) om tot pilatus te gaan, en hem om het lijk van jesus (tot eene eerlijke begravenis) te verzoeken, pilatus verwonderde zich zeer, dat jesus reeds geftorven ware. Hij liet daaröm terftond den Hoofdman ontbieden, wien hij vraagde, of hij reeds lang geftorven waxe? iWaarfihijnlijk kwam josef bij pilatus, eer deze nog bevel gegeven had, tot het breken der beenen en het afnemen der gezamenlijke gekruijien). En als hij dit nu ook van den Hoofdman verltaan had , fchonk hij aan josef het lijk, gevende tevens bevel, om her hem over te leveren, josef, een lijnwaad (om hem te baifemen) gekocht hebbende, nam het lijk at. Bij hem voegde zich ook nog nikodemus, die voormaals, bij nacht, tot jesus uekomen was, brengende honderd pond mijrrhe en Aloë, zij namen dan  '588 GEDENKWAARDIGHEDEN dan jesus lijk af, en wonden het, benevens de Welriekende fpecerijën, in het zuiver lijnwaad , (en jkezorgden alles,) zoo als het bij de begravenisfe der Jooden gewoon was, (op de eerlijkjle wijze). Bij de plaats nu, daar jrsus gekruist werd, was een -Hof, waarin een nieuw graf was, behoorende aan josef, dat hij in eene rots had laten houwen, en daar nog niemand in gelegen had. Daar legden zij intusfchen het lijk in , dewijl dit graf nabij was, en de aankomende Sabbath hen noodzaakte te fpoeden. Vervolgends wentelden zij eenen grooten fteen, voor de opening van de grafl'pelonk, en gingen toen heen, MARia' van Magdala , en de andere MARia' (de moeder van jakobus en joses,) zaten intusfchen tegen over het graf. Ook waren de overige vrouwen , welke met hem uit Galileë gekomen waren , gevolgd. Dezen zagen het graf, en hoe zijn lijk daar bijgezet werd : (zij zagen dan hét balfemen niet mede aan, het welk waarfchijnlijk in de naauwe graf jpelonk, daar zij niet ingingen, gefchiedde). Vervolgends begaven zij zied naar huis, en bereidden ( na verloop van den Sabbath , welke thans reeds aanbrak,) welriekende fpecerijën en zalf-olie (tot de balfeming, die zij voorhadden, ) maar op den Sabbath rustten zij, volgends de wet. [Als men onderfrellen wil , dat zij het balfemen mede hadden aangezien, dan was het voornemen dezer vrouwen het volgende : Zij wilden haren jesus door verdere balfeming nog meer ook voor haar deel verëeren ; bijzonder, daar dit van de bovengemelde vrienden van jesus zeer in haast gefchied was.} [Deze om Handigheid, dat jesus, door twee zulke aanzienlijke Mannen, zoo openlijk, na zijn fterven, vereerd is , was van te veel gewicht, om ze. niet zorgvuldig op te teekenen. Zij getuigt ter eere vaq jesus; zij (trekt ten bewij?e van de waarheid der ge*  UIT HET LEVEN VAN JESÜ9. 58$ geheele gefchiedenis, bijzonder ook der opftanding.; — Zonderling fchijnt op nikodemus het voorheen ontvangen onderwijs, joh. III: 13, 14. geWerkt te hebben. — En josef, voorheen vreesachtig, Wordt nu de vrijmoedigfte van alle je sus belijderen. Wierd zijn ijver door het allestebovengaande van der vijanden boosheid opgewekt ? Of* wilde Hij nu doen , dat andere vrienden niet konden doen? Mogelijk is het één en ander waan — Althans de Godlijke Voorzienigheid ftuurt het zoo* ter eere van jesus eri ter vertroosting zijner vrienden. Zoo kan er ook voor uwe eer gezorgd worden, Christen 1 zelfs na uwen dood.1 H.J [m a t' t hb ü s , die zijn Euangelie in judeë fchreeF, voert, om veifcheiden gewigtige redenen, inzonderheid om een uitftrooizel, dat te Jerufalem heeft plaats gehad , welk hij in 't vervolg (matth. XVIII: 11 —14.) verhalen zal, nog eene omftandigheid aan, die bovendien zeer tot bevestiging van jesus Opftanding dient, te weten, deze:] Terftond op den volgenden dag, die op den dag der voorbereiding volgde, (de dagen der Joden, gelijk ook de Sabbath, begonnen met zons- ondergang en duurden weder tot zons - ondergang, — Derhalven mg terftond dienzelfden avond, met welken de Sabbath begon ) gingen de Overpriefters en Farizeën (de erfvijanden van j e s ü s) tot pilatus, wien zij voorftelden .- Heere, wij gedenken, dat deze bedrieger, toen hij nog in leeven was, gezegd heeft, dat hij den derden dag na zijnen dood weder zou opftaan. Zoo gebied nu, dat zijn graf tot op den derden dag bewaakt worde; opdat zijne leerlingen hem tiet bij nacht ttelen , en dan bij het volk voorgeven, dat  £00 GEDENK WAARDÏGHEDER dat hii van de dooden is opgeftaan, en dus zal het laatfte bedrog nog erger worden dan het eerfte! [Van jesus leerlingen en aanhangeren was zeker zoo iets niet te wachten; zij waren veel te vreesachtig, en niet eens in ftaat, om hier aan te denken» Elke omftandigheid in het gantfche gefchied verhaal (laat borg voor hunne eerlijkheid en waarheidliefde. Doch argwanende lieden vreezen dan gemeenlijk het meest, wanneer zij het minst reden hebben, om te vrezen. Dit gefchiedde ook hier. ] pilatus gaf hun ten antwoord : daar hebt gij. eene wacht , gaat heen , en bewaart het graf zoo goed, als gij kunt. Zij gingen dan heen; (telden de wacht bij het graf , en verzegelden nog bovendien den fteen, die voor de opening van het graf lag. [Hier wisten de aanhangers en vriendinnen van jesus niets van ; dewijl het eerst laat na hun weggaan van het graf, en bij het aanbreken van den Sabbath, gefchiedde. — Hoe moet hier de opmerkzame Lezer van jesus gefchiedenis verbaasd ftaan over de Voorzienigheid van God, welke hij hierbij zelfs van de kleinfte omftandigheden ziet gebruik maken i jesus wierd in een nieuw graf gelegd, daar nog niemand in gelegen had. Daardoor wierd derhalven gezorgd, dat naderhand niemand zeggen kon, dat niet jesus, maar een andere doode, uit het graf was uitgegaan. Even dus moest ook de daarbij geplaatfte wacht, en de gerechtlijke verzegeling van het graf rot des te grooter bevestiging der waarheid dienen, dat jesu s waarlijk van de dooden waïg  jtïIT HET LEVEN VAN JESÜS. gyj, was opgeftaan, en dat er geen het geringde bedrog achter ftak. En deze Romeinfche Soldaten waren vervolgends zelve de onlochenbaarfte getuigen van jesus Opftanding. Dus hadden derhalven jesus vijanden , door alle hunne fchikkingen en voorbehoedzelen , zich zeiven befchimpt, en onzen grooten Heiland en Zaligmaker verheerlijkt ! — Dus heeft dan jesus het graf voor ons geheiligd. Wij kunnen nu onze graven zonder akeligheid getroost te gemoet zien. Zij zijn door hem in ftille rustplaatzen voor den afgematten ftrijder en reiziger veranderd, uit welken ééns onze ligchamen, gelijk aan het zijne , verheerlijkt en in volheerlijken ftaat te voorfchijn zullen treden.]  53* GEDENKWAARDIGHEDEN i i I V. ■' ■ ■ ■ . GESCHIEDENIS van JESUS : OPSTANDING en HEMELVAART. HONDERD EN TWINTIGSTE AFDEELING. Gefchiedenis der opftanding, en der verfchijning van jesus aan mariü en anderen Vrouwen. [Thans dacht geen fterveling, dat jesus zijne voorzegging vervullen , en op den derden dag wedej van de dooden opftaan zou. Niet zijne vijanden, welke het graf met eene wacht Romeinfche Soldaten bezet hadden, om hem als eenen bedrieger ten toon te kunnen ftellen ; ook niet zijne vrienden en leer- 3h>  üit het leven van jesus» 593 ïingen, welke een ouderloos huisgezin geleken, dat zijn fteun door den dood verloren heeft , en die zich vreesachtig en befchaamd voor de wereld verborgen, zonder hoop te hebben, om hunnen goeden Leermeefter ooit weder te zien. En evenwel zien zij hem , tot hunne grootfte vreugde en blijdfehap, op den derden dag, als den magtigen overwinnaar van den dood, aan wiens godiijke zending tot heil en zaligheid der wereld zij nu niet meer twijfelen konden. Hoe gewigtig'en volvrolijk moest derhalven deze gebeurenis voor hun zijn ! — Ook voor ons, Lezer, is de Opftanding van onzen Heere, met het verhaal van welke de Evangelisten huniae merkwaardige gefchiedenis befiuiten, de allergewigtiglte en heuglijkfte gebeurtenis. Want jesus zelf \ heeft ze voorfpeld als een beflisfend bewijs voor de jwaarheid en godlijkheid van zijne zending, het welk van gods wege aan de wereld zou gegeven worden; wij zien derhalve in deze zijne opftanding gods (eigen getuigenis tot onze volkomene gerustftelling, dat hij waarlijk die Zoon van god, die Verlosfer en Zaligmaaker der menfchen is, welke Hij in zijn leeven gezegd heeft te zijn. Want, kan men wel denken, dat God eenen bedrieger, tot bevestiging van zijn bedrog, zou opwekken ? Met de waarheid van jesus Opftanding ftaat of valt derhalven de waarheid van onzen gantfehen Godsdienst. Onze rust , hoop, en zaligheid is op dezelve gegrond. 1 kor. XV: 17. enz. J, II. Deel. Pp matth,  594 GEDENKWAARDIGHEDEN matth. XXVIII: i —15. mark. XVI: I — Iï. luk. XXIV: 1—12. joh. XX: 1 —18. Als de Sabbath voorbij' was, kochten MARia van Magdala, en MARia, de moeder van jakobus, en sa lome, fpecerijën, om het lijk van jesus te balfemen. (luk as zegt, dat neg eenige andere vrouwen aan dit liefde werk mede deel genomen heb' ben. Maar deze, en bijzonder MARia van Magdala, worden ah de Hoofdperfoonen fteeds genoemd. ) Als nu de eerfte dag der week aanbrak, (des zondags) gingen MARia van Magdala, en de andere jmar.1 a enz. heel vroeg, toen de zon nog niet op was, naar het graf, om jesus te zalven, (johannes noemt alleen MARia van Magdala , omdat hij van haar in het bijzonder let te verhalen had, het welk de overige Euangelisten voorbij gegaan waren, en waar in Hij zelf betrokken was. ) Onder weg waren deze vrouwen bezorgd, wie haar toch dien grooten fteen voor den mond van het graf zou wegwentelen. Doch, als zij (nabij het graf gekomen waren, en) toezagen, werden zij (tot haare groote ontfteltenis) gewaar, dat de fteen reeds weg was. Te weten, daar was dien nacht eene hevige aardbeving voorgevallen, ~bij welke een Engel des Heeren van den Hemel nederdaalde, die den fteen van de opening des grafs afgewenteld had, en op denzelven gaan zitten was. Zijne gedaante was als de blikfem, en zijne kleding blinkend wit, als de fneeuw. Op het zien van hem beefden de wachters, en waren van fchrik als dooden. [En nu ijlden zij, waarfchijnlijk, zoodra zij zich van den eerften fchrik weder herhaald hadden, naar de Stad, om den Hoogen Raad de tijding van deze wonderbare gebeurenis te brengen.] [De Vroome vriendinnen des Heilands waren in bekommering en treurigheid. Zijne vijanden waren gerust en wel te. vre-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 595 vreden. -— Eéne Godlijke tusfchenkomst ruimt alle zwarigheden der eerfte weg: en brengt de laatften in verwarring, en verijdelt alle hunne poogingen.— Troost U hier mede, vroome Christen: en wacht U voor angstvallige zorgen! H.] Maar als MARia van Magdala het graf open zag , liep zij ijlings met dit bericht tot simon petrus en den anderen leerling , die de lieveling van jesus was, te rug. [Zij was te voren reeds bekommerd geweest voor het heimlijk wegnemen van het lijk, en geloofde nu zeker, dat, of de vijanden hetzelve geftolen , of dat josef zelf het op eene andere plaats had laten brengen. Daarom fpoedde zij terftond van de overige vrouwen met dit bericht te rug , zonder het graf eerst nader te bezien. Wij weten dit uit johannes, die, bij het verhaal zijner voorgangeren , nog gevoegd heeft de bijzondere ontmoeting met MARia van Magdala, welke hem zeiven had doen naar het ledig graf lopen. De andere Evangelisten melden flechts in het algemeen, dat MARia , die de hoofdperfoon was, met andere vrouwen, grafwaards zij gegaan; en de uitkomst, dat het graf ledig gevonden zij, en dat jesus zich aan haar geopenbaard hebbe. Zij wilden kort zijn, flechts de hoofdzaak aanftippen, en niet alle bijzondere omftandigheden melden. Deze fchijnbare verfcheidenheden ontftaan natuurlijk uit de onderfcheiden wijze, op welke de Schrijvers zeiven van jesus opftanding, of uit het bericht van anderen, ©f door hunne eigene zinnen, Pp 2 over-  596 GEDENKWAARDIGHEDEN overtuigd zijn; en ook vooral uit de onderfcbeiden oogmerken, die elk van hun zich bij zijn verhaal bad voorgefteld. Het is toch buitendien eene bekende waarneming, die men daaglijks maken kan, dat, wanneer meer perfoonen dezelfde zaak verhalen , hunne verhalen, in bijzaken, altijd verfchillend zijn, zoo dat de één deze, een ander gene omftandigheid in zijn verhaal voorbijgaat, de één iet uitvoeriger verhaalt, het gene de ander in het kort famentrekt, zonder dat daaröm de één den ander wederfpreekr. Zou er nu niet, in de verhalen der vrouwen, en in het gene de Eu'dngelhten van hare berichten opgetekend hebben , eenige verfcheidenheid plaats mogen hebben, daar zij in de hoofdzaak allen overëenftemmen ? Elk verhaalt, het gene hij voor zijn oogmerk en ter onderrichtinge van hun voor welken hij fchreef, het dienftigst hield. Elk verftandig en billijk denkend Lezer, die zich in de omftandigheid der Apostelen weet te verplaatzen, zal derhalven over deze verfcheidenheid, die in hunne verhalen, ten aanzien van zekere bijzaken, heerscht, zich in het geheel niet verwonderen, ja, hij zal veelmeer uit dezelve zien, dat de Schrijvers, zoo min als de vrienden en vriendinnen des Zaligmakers, eenig bedrog hebben willen fmeeden of onderlinge affpraak maken , om leugens te verdichten. J Terwijl deze te rug liepen, begaven zich de andere vrouwen in de graffpelonk, doch vonden het ligchaam van den Heere jesus niet. Terwijl zij nu daar over zeer ontfteld waren, vertoonden zich op ééns twee jonge mannen, in lange glinfterende kleederen. [Dar  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 597 [Dat mattheus en marcus Hechts van éénen Engel melden, terwijl lucas er ukdruklijk van twee gewaagt, is geen wonder. Zij fpreken flechts van den genen, die het woord voerde, het welk zij wilden aantekenen.] Dit gezicht bracht haar in de uiterfte ontfleltenis, zoo dat ze hare aangezichten op den grond floegen. Maar één der Engelen aan de rechtehand zittende, (volg. mark. XVI : 5.) ('prak haar terftond aan: Ontitelt u niet; Ik weet gij zoekt jesus van Nazareth, den gekruiften. Waarom zoekt gij den leevenden onder de dooden ? Deze is reeds opgedaan, zoo als hij te vooren gezegd heeft, en hij is niet meer hier. Zie daar de plaats, daar hij gelegen heeft. Herdenkt, het gene Hij gezegd heeft, toen Hij nog in Galiled was: de Zoon des menfchen moetin de magt der Heidenen overgeleverd worden , en den derden dag daarna zal Hij weder opftaan. Spoedt U dan beenen, en meldt het zijnen leerlingen (niet alleen -den Apostelen, maar ook zijnen overigen ver'èereren,~) en bijzonder aan petrus, dat hij van den dood is opgeftaan, en dat hij u voorgaat naar Galile'è, (om zich daar aan zijne overige ver'èerers te vertoonen; daar toch had jesus zijne meeste vrienden:) daar zult gij hem zien , zoo als hij het ulieden te vooren gezegd heeft Nu herdachten zij die woorden, en gingen fchielijk, vol ontfteltenis tevens en verbazing, uit het graf, en fpoedden zich, om den leerlingen eene zoo vrolijke tijding te brengen. Maar zij zeiden, uit vreeze en ontlteltenis , onder weg verder niemand iet. [Met al den fpoed, dien deze ontflelde' vrouwen maakten, kunnen ze toch nodig gehad hebben, voor hunne komst in de ftad, hier of daar te rusten; zij kunnen zich buiten de ftad eerst bij Galileefche vriendinnen, die daar in tenten hun verblijf hadden, Pp 3 bij  5p8 GEDENKWAARDIGHEDEN bij gelegenheid van het feest, hebben opgehouden; en buiten dat was het zeer wel mogelijk, dat zij mariS van Magdala , welke thans weder met de beide leerlingen naar het graf ging, niet ontmoetten.] [Zoo zorgt de liefderijke Heiland dan terftond, dat zijne bedroefde vrienden en vriendinnen het verblijdend bericht van zijne opftanding krijgen. — Zij, die zich het meest beijveren om Hem eere aan te doen, worden wel het eerst verblijd, maar deze moeten ook aan de overigen de blijmaar mededeelen. Het is trouwens jesus altijd aangenaam, en Hij verlangt dit van ons, dat wij zijnen dood en opftanding verkondigen, en elkander gedurig herinneren, wat wij aan den geftorven en verrezen jesus hebben en wat wij aan hem fchuldig zijn. En dat moet ook gefchieden aan p e t r u s s e n , die men dit voorrechtom hunne ontrouw aan jesus zou kunnen onwaardig keuren, maar wier berouw de Alwetende kent, en wier droefheid Hij in blijdfehap veranderen wil. H.] Ondertusfchen was MARia van Magdala bij petrus en den anderen leerling, die de lieveling van jesus geweest was, gekomen. Tegen dezen zeide zij, (met de uiterfte droefheid:j Men heeft den Heere uit het graf weggenomen, en wij weten niet, waar men hem gebracht heeft. Terftond maakten zich de beide leerlingen op, en fpoedden naar buiten naar het graf. Zij liepen beiden , maar de andere leerling liep fneller dan petrus, kwam eerst aan het graf, bukte er in, en zag de linnen doeken liggen, (het welk geen wegnemen deed vermoeden ,) maar hij ging er niet in. Ondertusfchen kwam ook simon petrus na hem; deze ging in de graffpelonk en zag insgelijks het lijnwaad liggen; maar de zweetdoek, wel-  uit het leven van jesus. S99 welke om zijn hoofd geweest was, vond hij niet bij de linnen doeken, maarfaamgerold bijzonder op eene plaats liggen, (al het welk, bij een wegnemen van jesus lijk niet zou gefchied zijn.) Daar op ging - ook de andere leerling, die het eerst gekomen was, in het graf in, zag het, en geloofde. (johanim e s was derhalven de eerfte, die op dit gezicht, hoop fchepte , dat jesus waarlijk opgeftaan was.) Nu begaven zich de leerlingen weder naar huis: en petrus met eene verwondering over het gene gebeurd was. (volg. Lijc.) maria van Magdala (die ondertusfchen ook weder hij het graf gekomen was, ) bleef buiten bij het graf ftaan en weende. Terwijl ; zij dus weende, bukte zij en keek binnen in het graf. 1 Nu zag zij twee Engelen in glinfterende kleeding zitten, den éénen op de plaats, daar het hoofd van jesus, en den anderen, daar zijne voeten gelegen hadden. Dezen fpraken haar met deze woorden aans Vrouw i waar weent gij om? Omdat men mijnen Heer van hier weggedragen heeft, antwoordde zij, en ik niet weet, waar hij gebracht is. En, terwijl zij dit zeide, keerde zij zich om, (misfchien dat zij eenig •gerucht achter zich hoorde,) en zag jesus ftaan, doch dien zij niet kende, jesus fprak haar nu ook met deze woorden aan: Vrouw! waar weent gij om ? wat zoekt gij hier? — Zij, in de meening, dat het i de hovenier was , zeide: mijn Heer! indien gij hem i weggedragen hebt, zoo zeg mij, waar gij hem gelegd hebt, opdat ik hem wederhale, (en hem op eene i andere plaats brenge,) Daar op zeide jesus ( met een oog en toon, die haar opmerkzaam moest ma- \ken:) mariS! — En op hetoogenblikliep zij naar ihem toe, en riep (geheel verrukt van vreugde:) Ach, Rabhouni! dat is, Leermeester! jesus (om \haar van eerften af te kennen te geven, dat hij niet \meer, gelijk te vooren, als een aardsch mensch, on~ i der de zijnen leeven zou ,) zeide tot haar: Raak mij niet aan ! (om mij als een aardsch mensch te verwelko- «men. ) Want ik vaar nog niet op tot mijnen Vader. (Ik zal derhalven aan mijne vrienden nog duidlijke bewijzen van de waarheid mijner opftanding geven. ) PP 4 Gft  fjOO GEDENKWAARDIGHEDEN Ga thans heenen tot mijne broederen, en zeg hun: Ik vare nu dra op tot mijnen Vader en tot uwen Vader; tot mijnen God en tot uwen God. mariS van Magdala ging dan heenen, en verhaalde aan de treurende leerlingen, dat zij den Heere gezien', en dat hij dit tot haar gezegd had. Dezen nu hoorden dit bericht wel, dat hij leefde en verfcheenen was; maar zij geloofden het niet. [Wij zien in de vrienden en vriendinnen des Heilands , in wat al onnodige zorgen en bekommeringen wij ons brengen, wanneer wij niet met volkomen vertrouwen afgaan, op het gene jes us ons gezegd en beloofd heeft, — O hoe veel gelatener, welgemoeder zouden we zijn, ook in de donkerfte gevallen onzes leevens , wanneer wij, zonder twijfeling, aangingen op het woord van Hem , die alle zijne toezeggingen vervult. — Doch, ook zij, die nu, bij jesus afzijn, voor een korte poos treurig waren, wierden van nu af, door zijne opftanding, in hun geloof gefterkt, en bleeven welgemoed, toen jesus ten tweedenmale van hun was heengegaan naar zijnen Vader. — Het geloof, dat Hij is heengegaan, om zijne vriendeu plaats te bereiden, dat zijn God en Vader ook, door Hem , voor ons , fchoon in eene andere betrekking, een genadig God en Vader is, fterke ons dan ook in alle de onaangenaamheden van dit aardfche leeven! H. ] Als nu de overige vrouwen op den weg waren, om den leerlingen de heuglijke tijding te brengen van jesus opftanding, ontmoette jesus zelf" haar, en groette haar. Terftond liepen zij naar hem toe, en vielen neder, om zijne knieën te omhelzen, en hem  uit het leven van jesus 6oi hem haren diepften eerbied te betoonen. Daar op zeide jesus tot haar, (dewijl bij hare blijdfehap ook tevens zekere ontfleltenis haar bevangen had:) vreest niet! — Gaat heen, en zegt tot mijne broederen , dat zij zich naar Galile'è begeven ; aldaar zullen zij mij allen zien. Zij verkondigden dan ook dit alles aan de Elven en aan alle de overige vrienden van jesus. Maar de vrouwen, die dit aan de Apostelen zeiden, waren MARia van Magdala, en j ohanna, benevens mar ia , moeder van jakobus, en de overigen , die met haar geweest waren. Maar dit verhaal kwam hun als eenfprookjen voor, en zij geloofden haar niet. [ Hier uit, zoo wel als uit het geheele overig gedrag der Apostelen, ziet men, dat zij geene dwee, pers waren, die op wonderbare verfchijningen uitgingen , en dezelve gemaklijk zouden geloofd hebben. Zij twijfelen, en gelooven niet eer, tot dat zij — zeiven gezien, de zaak van alle kanten onderzocht, en waar bevonden hadden, zoo dat twijfelen onverftand zou geweest zijn.] [Lezer, wie kan de verrukking befchrijven, welke de discipeünnen hier bij het gezicht van den verrezen jesus ondervonden! Die onverhoopte blijdfehap, welke eene tedere moeder ondervindt, wanneer zij haren reeds lang afwezenden en als dood beweenden zoon overwacht in den besten welltand voor zich ziet, en hem vervolgends aan haar hart drukt, is niet te vergelijken met de blijdfehap en gewaarwordingen van deze godzalige vrouwen, toen haar jesus, dien zij, voor eenige dagen, onder onuitfpreeklijke pijnen en folteringen, den geest hadden zien geven, op ééns weder leevende voor haar Pp 5 ftond.—-  Ó02 gedenkwaardigheden ftond.— De allerdiepfte eerbied vermengt zich tevens onder hare vrolijke gewaarwordingen. Zij vallen voor hem neder, en omhelzen zijne knieën, om dezelve te kusfen. — (Dit was eene eerbetuiging, welke men aan zeer hooggeachte perfoonen bewees.)— Maar zou dan mijn hart niets gevoelen, wanneer ik mij de groote en gezegende gevolgen dezer allerg*» wigtigfte en allerheuglijkfte gebeurenis voorftel, welke zij voor mij en de wereld gehad heeft? — Ja, de gedachte aan den verrezen jesus behoort bij mij fteeds leevendig en een bron van het zuiverst en edelst vergenoegen te wezen, jesus leeft, nu is onze Godsdienst, daar hij de Stichter van was, de ware. Want hij kon geen grooter bewijs van zijne Godlijke zending geven, dan dit, dat hij , op den derden dag na zijnen fmertlijken dood aan het kruis, weder zegevierend opftond, gelijk hij zelf te vooren had gezegd. Dit was derhalven het grootfte en gewigtigfte wonder voor de wereld, jesus leeft: nu kan ik gewis verzekerd zijn , dat God mij , die Hem als mijnen Zaligmaker en Heer erkenne , mijne zonden vergeven zal; mijn geheel geluk, en alle mijne hoop is nu op eenen rots-grond gevestigd. Wie zal nu befchuldigingen inbrengen tegen de uitverkozenen van God? God is het, die rechtvaardig ?naakt. Wie is het, die verdoemt ? christus is het die geftorven is, ja veelmeer , die ook opgeftaan is , die ook ter rechteband Gods is, die ook voor ons bidt. rom VIII: 33, 34. jesus leeft, nu weet ik zeker , dat ik ook leeven zal. Zijn zegepraal over graf en verderf is ook mijn zegepraal, en verzekert, dat de dood niets tegen mij vermogen, maar dat ik ook tot een nieuw lee-  uit het leven van jesus. 603 leeven ontwaken zal. Daarom, mijn Christen, houd in gedachtenis jesus christus, die opgeftaan is van de dooden. 2 timoth. II: 8. Heuglijk is derhalven jesus Opftanding voor eiken Christen, voor eiken oprechten verëerer van jesus-] [Hij zij dan onze blijdfehap en roem: en dit worde door onzen Godzaligen wandel betoond. Want, gelijkerwijs christus uit den dooden is opgewekt tot heerlijkheid des Vaders, alzoo moeten wij ook in nieuwigheid des leevens wandelen, kom, VI: 4. verv. H. ] Als nu de vrouweti (weder van het graf) weggingen , kondigden eenigen van de wacht, nadat zij (reeds vroeg, terftond na de aardbeving,) in de ftad gekomen waren, dit gantfche voorval aan de Overpriefters aan. Dezen vergaderden terftond , benevens de Oudften des volks, en overlegden, wat er te doen ftond Eindelijk, befloot men, de wacht met geld omtekoopen, het welk zij hun ook in menigte gaven, met dezen last: Zegt, zijne leerlingen zijn bij nacht gekomen, en hebben hem geftolen , terwijl wij (liepen. [Welk een zeldzame leugen! Hoe konden de Soldaten weten, wat er gebeurd was, terwijl zij (liepen? En eene Romeinfche wacht (tapende op haren post! Welke verantwoording! Doch ook deze bedenking beneemt de Hooge Raad aan de Soldaten.] En als het voor den Stadhouder mogt komen, zoo zullen wij hem wel te vrede ftellen, dat gij verder geene verantwoording hebben , en 'er ongeftraft afkomen zult. De Soldaten namen dan het geld, en  604 gedenkwaardigheden en deeden, zoo als zij geleerd waren. En deze zaak is nog tot op den huidigen dag onder de Joden bekend. [De Soldaten hielden dan hun woord niet geheel. Het bedrog der Overpriefters, dat zij de wacht met geld omkochten, om eene, in de daad hoogst on» waatfchijnlijke, leugen te zeggen , kwam allengs onder de menfchen. En welke fchande hebben zij nu daar van ? Geen bedrog wordt zoo fijn gefpeeld, dat niet eindelijk aan den dag zou komen.' jesus onfchuld zegevierde nogthans eindelijk over zijne vijanden, en zoo veele duizend Joden, welke Chris* tenen zijn geworden, erkenden in hem den waren, van God gezonden , Zaligmaker der menfchen, en namen zijne leere boetvaardig aan. Maar welke verdoemenis ftaat die verftokte en onboetvaardige Joden te wachten, welke jesus aan het kruis gebracht hebben, en die ook na zijne opftanding nog onbekeerlijk bleven? Voor hun was de tijding van je. sus opftanding niet heuglijk, maar verfchriklijk. Doch, dat is zij ook voor alle zondaren, voor alle Christenen, die niet waardiglijk de Opftanding van jesus leeven, en zich daardoor niet laten opfpooren, om hemels-gezind te worden.] [jesus fpreekt tot ons uit den hemel met godlijk gezach en voimagt; Hij wekt ons op tot godzaligheid door alles, Wat in (laat is, menschlijke harten te roeren, en die met ijver tot deugd te ontfleken; Hij toont ons de hooge Gods-gerechtigheid, en te gelijk zijne ontfermende liefde, blijkbaar in den dood, dien Hij voor ons geleden heeft; Hij verzekert ons van  uit het leven van jesus. Gag van eene toekomende gelukzaligheid en belooning voor de Godzaligen, en van eene eeuwige rampzaligheid en ftraffen voor de hardnekkige godloozen; Hij leeft nu in den hemel om zondaren zalig te maken Hij arbeidt onophoudelijk aan ons; duizend beftellingen tot onze onderwijzing en verbetering komen van Hem; en Hij geeft zijnen Heiligen Geest in onze harten. O ! Hoe onverantwoordelijk zou het nu zijn, de lusten van ons vleesch niet te dempen, onze harten niet hemelwaard, boven aardeen zonde, te verheffen, en niet waardiglijk zulke groote genade te leeven ? Onze verdoemenis zou dan zeker des te verfchriklijker zijn. H.} HONDERD EEN EN TWINTIGSTE AFDEELING. jesus ver fchijnt aan de twee leerlingen, die naar Emmaus gaan. mark. XVI: 12, 13. luk. XXIV: 13—35. jNTog op denzelfden dag gingen twee van zijne leerlingen naar Emmaus; een vlek, d-it 60 ftaiiëti (omtrent derdehalf uur gaans,) van Jerujalem af was. Onderweg fpraken zij met elkander van het gene de vorige dagen gebeurd was. Terwijl zij nu dus  6"o5 gedenkwaardi gheden dus met elkander fpraken en redentwisten, kwam te sus zeifin eene veranderde gedaante bij hen, als of hij een reisgenoot verbeelden wilde- Maar hunne oogen werden gehouden, dat zij hem niet kenden. Hij vraagde hen, wat dit voor ernltige gefprekken waren, die zij onderweg met eikanderen hielden, en waarbij zij zoo droevig zagen? Eilieve, zeide de één, wiens naam was kleöfas, (die, even als de ander, wiens naam niet bekend is, behoorde tot de 70 leerlingen van christus,) zijt gij dan de eenige vreemdeling in Jerujalem, die niet weten zou. wat daar dezer dagen gebeurd is? En wat is dat? hernam jesus. Het gene gebeurd is met te sus van Nazareth, vervolgden zij, eenen man , die openbaar een Godlijk gezant, en volgends het getuigenis van God, en de bekentenis van alle menfchen, in zijne leere en wondervolle daden buitengewoon was. Dezen hebben onze Overpriefters en Oudften des volks ter dood veroordeeld, en doen kruifigen. Wij daarentegen hoopten fteeds, dat hij eens de Verlosfer van Israël zou wezen - en met dit alles is het heden reeds de derde dag, dat dit met hem voorgevallen is. Bovendien hebben fommige vrouwen uit ons gezelfchap ons ontfteld , welke heel vroeg bij het graf geweest zijn, en ons verzekerd hebbeS, dat zij jesus lijk met gevonden, maar dat zij eene verfchijning van Engelen «had hebben, die haar gezegd hadden , dat hij leefde. Daar op zijn fommigen van ons zeiven naar het graf gelopen, en hebben het indedaad zoo bevonden, als de vrouwen het verhaald hadden , maar hem zeiven hebben zij niet gezien. Hier op zeide jes us : Wat zijt gij toch onwetende, en voor zoo vele voorzeggingen der Profeeten ongevoelige menfchen! Moest dan niet de messiüs (volgends hunne voorzeggingen,) deze dingen lijden, en alzoo in zijne hSkheid ingaan ? En nu begon hij hun de meefte pk tzenuit de Schriften van mo se s en de Profeeten die van hem handelden, uitteleggen en te Slaren. Als zij eindelijk in het vlek kwamen, £> zij naaftoe gingen, hield jesus zich, als of  uit het lev2n van jesus. 6o? hij verder wilde gaan. Maar zij dwongen (en ver~ zochten hem zeer,) dat hij toch bij hen blijven zou, dewijl het reeds laat was, en de dag zich neigde. Toen ging hij met hun in, om bij hen te blijven. Toen zij zich aan tafel gezet hadden, nam hij het brood, (gelijk hij voorheen gewoon was te doen, als hij met zijne leerlingen at,) fprak het gebed, en diende hun voor. — Thans werden hun de oogen geopend, en zij herkenden hem. Maar hij verdween uit hunne oogen. [jesus gedroeg zich als den gastheer, fprak het gebed over tafel, en diende den beiden leerlingen voor, op die wijze, gelijk hij zoo dikwijls gedaan hadt. Dit maakte hen nog opmerkzamer op hem.] [ En nu viel hun oog ook waarfchijnlijk op de lidteekenen in -zijne handen. II.] Met verbazing zagen zij thans: hij was het zelf, die weder leevende jesus, die zijne leerlingen zoo dikwijls onthaald, zoo dikwijls voorgediend had, gelijk hij thans weder deed. O hoe veel lieftaligs , aandoenlijks, natuurlijks , en tevens verhevens en Godlijks ligt er in deze verfchijning. Woorden reiken niet toe, om den toenmaligen toeftand dezer beide leerlingen te befchrijven. Deze laat zich eer denken dan fchilderen.J [Ondertusfchen levert ook deze ontmoeting ons veel leerzaams op. — Tot verfterking van ons geloof aan het getuigenis der vrienden des Heilands moet dienen, dat wij hen zoo gantsch zonder verwachting van zijne opftanding zien, en zoo ongefchikt, om te begrijpen, dat fterven en wederleeven in het plan van God tot onze zaligheid nodig was. Nu zij dan evenwel, met zoo veel gerustheid, ernst, kloekmoedigheid, ftandvastigheid en lijdzaam-  6b8 gedenkwaardigheden zaamheid, dit getuigenis geven en deze leer naderhand prediken, is het ons aot een gerustftellend bewijs, dat geen van beiden de vrucht van hunne verbeelding of uitvinding is. — Doch, met al het gebrek, dat wij in hun ontdekken, en dat ons het gebrekkige en onvaste van ons eigen geloof , aan alles, wat God ons door zijne Gezanten heeft geopenbaard , tot onze fchaamte kan doen opmerken, vinden we evenwel ook in deze twee vrienden veel goeds, 't welk onze navolging waardig is. Zij openbaren eene hartelijke liefde voor Hem , die aan hunne verbetering had gewerkt en van welken ze het heil des volks verwachtten. En wij toch kennen Hem nog beter, hebben reeds meer van Htm genoten , weten nog beter, wat wij van Hem , voor ons zeiven, voor de Gemeente,.voor de Wereld, hopen en verwachten mogen. Wij moeten dan, even als zij, veel van Hem fpreken , het gezelfchap zoeken van zijne vrienden, ons bedroeven, dat Hij van velen miskend en gelasterd wordt, verlangen dat elk van Hem gevoele, wat wij zelve van Hem gevoelen , voor zijne zaak uitkomen , gaarn getuigenis van Hem geven aan elk die maar hooren wil, en, daar het de eer van jesus vordert, ook niet fchroomen, met befcheidenheid te zeggen, hoe aanzienlijke en gezachvoerers van onzen tijd Hem en zijne zaak verlochenen en benadeelen. — Wij kunnen er dan ook op aan, de liefderijke Heiland zal zich dan ook zoo aan ons ktïibaar maken, zoo als Hij aan deze zijne vrienden deed. Hij zal ons in droefheid troosten, ons , aangaande zich zeiven, uit de Heilige Schrift onderwijzen, en met zijnen Geest  &IT HET LEVEN VAN JESü£ fèeest daar zijn, waar wij van Hem fpreken. Moeé Hij fomtijds, óm ons onveritand, eens een Woord tot ons fpreken, dat hard fchijnt, Hij fpreekt het toch met medelijdende liefde, ons tot heil. Schijnt het dat Hij ons zijn onderwijzend en zegenend bijzijn onttrekt, het is flechts om ons vertrouwen op Hem te oeffenen, ons zijne dierbaarheid te doen gevoelen en onze verkleefdheid aan Hem te vermeerderen. — Wij moeten dan ook daar in Hem navol» gen, dat wij onze dwalende en bedroefde broeders opzoeken, naar de reden hunner droefheid vragen, hunne bezwaren met geduld hooren , hen door zachtmoedig onderwijs en gepastenraad troosten en te rech^ helpen. H.] Ach, zeiden zij, (eindetijk na een lang ftilzwtj* gen,) hoe klopte ons het hart, toen Htj, ónder weg, mee ons fprak, en önS de Schrift verklaar¬ de? — En op het oogenblik ftonden zij op en keerden te rug naar Jerufalem. Aldaar vonden zij (hei, gezelfchap der Apostelen, dat zich, zedert den afval van judas, tot de verkiezing van matthias , altijd) de Elven (noemde, zelfs fchoon zij niet allen bij één waf-en, zoo als thans, ntt t hom as afwe- S zend was.) benevens meer aanhangeren van Jesus* bij één vergaderd, en ook dezen riepen hun toe: I De Heere is waarlijk opgeftaan, en reeds aan simon vSrfCheenen. (Van deze verfchijning aan petrus ftaat in de Euïngelisten niets meer; maar paulus ■gewaagt er van i kor. XV: 5.) Daar op verhaal. i den zij ook, wat hun onderweg gebeurd was, en hoe zij hem onder het breken van bet brood herkend hadden. Maar velen geloofden hun niet, (tot ( e■s u s zelf in de vergadering verfchenen was. Zie dé volgende Afdeeling.) II Deel* Qq [Thanf  giS éÉDEN K W A A R E» ï GHE D [Thans wierd vervuld, het gene jesus te voos ren tot hunnen troost gezegd had: „ Gij zult weenen en weeklaagen; doch, ik zal it wederzien, en Uwe droefheid zal in blijdfehap veranderd worden'"'. Welke blijdfehap zal thans in de oogen van dit vreesachtig en verlaten hoopjen uitgeblonken hebben ? O wie je sus waarlijk oprecht en beftendig bemint, igi een hart heeft, dat naar zijn onderwijs, naaf zijne leere, begeerig is, en die opvolgt, voor dien openen zich ontallijke bronnen van troost, rust , eü blijdfehap.] HONDERD TWEE EN TWINTIGSTE AFDEELING. Verdere verfchijning van j e s ü s in Judeë* mark. XVI: 14. luk. XXIV: 36-48. joh. XX: 19—29. Op den avond van denzelfden eerften dag der week 5 toen de deuren van het huis, in het welk zich de leerlingen bü één, en aan tafel bevonden, uit vreeze voor de Joden gefloten waren, en terwijl zij nog fnet de leerlingen , die van Èmmaui gekomen waren, fpraken , trad jesus zelf op ééns midden in t vertrek, en zeide: Vrede zij met u! (de gewoone groste bij de jsoden ! ) Hier over ontftelden zij hevig, en meenden, dat zij een' geest zagen. Doch, hij fprak Ven mét de volgende Woorden aan: Waarom zijt gij  ÜIT HET LEVEN VAN JESUS; 5lï Eoo ontfteld ? en waarom laat gij dergelijke bedenkingen bij u opkomen ? Ook beftrafte hij hen, wegens hun ongeloof, en hunnen onbeweeglijken gemoedsaart, nademaal zij in 't eerst den genen, die hem, na de opftanding, reeds gezien hadden, geen geloof hadden willen geven. Ziet (ging hij voort) ziet hier mijne handen en voeten; ik ben het zelf. Voelt en beziet mij! Een geest heeft toch geen vleesch noch ,been, gelijk gij ziet, dat ik heb. En dit zeggende, toonde hij hun zijne handen en zijne voeten, als ook de zijde , (daar de lidtekens van de aan het kruis ontvangen wonden nog aan waren.) Toen werden de leerlingen zeer veriieugd, als zij hunnen Heere zagen. Doch , dewijl hij bemerkte , dat zij van blijdfehap en verbazing opgetogen ^ nog niet wisten , hoe zij het hadden, vraagde hij wat te eten. , Daar op gaven zij hem een ftuk van een' gebraden j visch , en wat honig : het welk hij voor hunne ; oogen opat. [ Dus trapswijze en met zulke wijsheid zocht jesus zijne leerlingen van zijne Opftanding te overtuigen. Eerst hoorden zij, dat Hij opgeftaan was ^ van anderen; daar op verfchijnt hij aan hun Zelven; zij zien en hooren hem; nu la'at hij hen zijne handen en voeten betasten; ten laatften verricht hij zelfs ook de ligchaamlijke handeling van eten voor hunne oogen. En nu geloofden de leerlingen. Zij waren derhalven volftrekt geene ligtgelovige menfchen , of dweepers, maar lieden, die eerst met meer dan no« i: Üige zorgvuldigheid enderzoek deeden, en de zaak i' van alle kanten toetften. Zoo moeilijk waren zij iri > 't eerst, op de verzekering van anderen, tot het geloof te brengen, dat jesus hun zelfs deswege yerwijtingen doet. Maar thans was ook hunne over=» tÜlging des te vaster, en. tot dien graad verhoogdB' Q q s Bm  ttX BEDSKEWAAS DIGEÏDiM die hen tegen alle lijden, dat zij, voor de prediking van den gekruisten , ondergaan moesten , vast en onbeweeglijk maakte. Hoe veilig kunnen wij ons derhalven Op hun getuigenis verlaten, dat bovendien nog ontelbare kenmerken van waarheid en onver» dachtheid bevat , hoedanigen men bij geen ander gelchiedverhaal in zulke menigte ontmoet! Gewis, mijn Christelijke medebroeder, wie de verhalen der Apostelen geen geloof wil geven, die moet aan alles willen twijfelen, die moet alles, wat in de wereld gefchied is, en wat hij niet met eigen oogen gezien heeft, willen loochenen.] [Danken wij dan liever de zorg van onzen Verlosfer, die ook dus gemaakt heeft, dat wij volkomen zekerheid van zijne opftanding en van het gantfche Evangelie hebben. — Beftraffen wij ons zei ven daar over, dat wij, zonder zoodanige belemmerende twijfelingen te hebben, evenwel niet meer verblijd en gemoedigd zijn, bij de gedurige bedenking: jesus- leeft. ■— Nemen wij zijne beftraffingen gaarn aan! — Vieren wij dien hoogstgewichtigen eerften dag der weke, den dags aan onzen verrezen Zaligmaker geheiligd! — Welk een voorrecht, dat wij het niet met gefloten deuren s uit vreeze voor geweldadige ftoornis, behoeven te doen, gelijk de Apostelen, en naderhand zoo me* nigmalen de Christenen doen moesten , ook wel in ons Vaderland! — En doen wij het met dien wensch, dat jesus zelf, door de zaligende werking van zijnen Geest, op onze harten werke, ons vrede toe fpreke, en ons de vertroostende en heiligende kracht doe ondervinden van die groote waarheid: jesus Christus , die overgeleverd is om onze zonden, is opge* Wekt om onze rechtvaardiging. H. J Hier  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 6lJ Hier op zeide hij* tot hen: Ziet nu, hoe alles gebeurdis, wat ik ulieden zoo vaak voorzegd heb, toen ik nog bij ulieden was; en hoe dat alles overëenftemt met hetgene in de Schriften van m o se s, de Profeeten, en de Pfalmen, van mij gefchreven ftaat. En thans fchonk hij hun heller kennis, zoodat zij de Schriften verftonden. [Het geen hun tot hiertoe in de Voorzeggingen des Ouden Testaments en in jesus lotgevallen, onverklaarbaar en onbegrijpelijk geweest was, daar in ging hun thans een grooter licht op. Een groot deel van hunne oude Joodfche vooröordeelen verdween.] Zoo ftaat er gefchreven, zeide hij, en zulk lijden moest de mes si as (dienvolgends) doorltaan , en op den derden dag weder opftaan van de dooden , opdat alsdan, op zijn bevel, alle menfchen, eerst dé Joden, en dan ook de overige Heidenfche volken, tot verandering van hunne grondregelen en zeden, vermaand, en hun vergeving hunner zonden verkondigd zou worden. En gijlieden ( mijne leerVingen,) zijt ooggetuigen van dit alles {.opdat gif dit, henevens mijne here, aan alle volken verkondigt. ) [Zoo vele herhaalde betuigingen van jesus, dat de Schriften des O, T. voorzeggingen van Hem, van zijn lijden en heerlijkheid behelzen , moeten Ons allen twijfel benemen, en die oude gedenktfnk-. ken ook nu nog dierbaar doen fahatten. H. ] Bij zijn affcheid zeide jesus nogmaals tegen hen: Vrede zij met u! Gelijkerwijs mijn Vader m j gezonden heeft , zoo zende ik u thans in mijne) Q<1 3 plaats*  ïjogthans geloofden zij, dat eene herftelling van hep Joodfche rijk in zijnen voorigen luister en bevrijding van vreemde heerfchappij, of eene zichtbare wereldregeering van den MEssias, heel wel met dezelven kon verëenigd worden. Met één woord, de leerlingen hadden de gedachten van de oprichting van een werelds Mesnis-rijk nog niet ten vollen opgegeven. Nademaal zij nu begeerig waren, te verftaan, wanneer hetzelv» zijnen aanvang zou nemen, en zij zich verbeeldden , dat dit misfchien bij de uitftorting van den Heiligen Geest gefchieden zou , daar jesus van fprak, zoo waagden zij het, om hem thans daar naar te vraagen. ] Maar jesus gaf hun ten antwoord: Het is uwe zaak niet, tijd en uur te weten, welke de Vader in zijne magt behouden heeft; maar gij zult door den Geest, die over u komen zal, krachten ontvangen, èn mijne getuigen zijn te Jerufalem, in geheel Jude'ê , en Samariê,, tot aan de uiterlte grenzen der aarde. [Uit dit wijsheidvolle antwoord van jesus konden de leerlingen zien: O dat het in geene,"lei opzicht hunne zaak was, tijd en uur te willen weten, van het gene God doen zou; %) dat het op te richten rijk van den MEssias geen wereldlijk, maar een geestlijk, tot alle volken der aarde zich uitftrekkend , rijk zijn zou, want zij zouden ten dien tijde, niet aardfche voorrechten , rang , en eereposten, maar de gaven van den Heiligen Geest, onvangen, en daar door in ftaat gefield worden , om verbreiders zijner leere te wezen onder alle volken, en niet alleen ouder  gedenkwaardigheden der de Joden. — Dit rijk des MEssias, naar dea zin van jesus, en den Bijbel, of het Christendom, nam nu wel terftond zijnen aanvang, toen aan de leerlingen de krachten van den Geest, om hetzelve op te richten , waren medegedeeld; maar eene luisterrijker inrichting kreeg het eerst in volgende tijden , toen het zich op het heerlijkst begon te openbaren. Nadere kennis hier van, wanneer eigenlijk dat voordeelig tijdftip zou aanvangen, hadden de leerlingen niet nodig. Hunne aanbevolen bezigheden te verrichten , en het overige gerust aan de Voorzienigheid over te iaten , dit was de gedachte, tot welke jesus hen zocht op te leiden.] [Het gaat oprechte vrienden van den Zaligmaker ook wel eens zoo als deze leerlingen, dat zij verlangen te weten , waneer zekere groote gebeurenisfen, tot heil der wereld en tot uitbreiding van het Christendom, door de Profeeten beloofd, plaats zullen hebben, bij voorbeeld: wanneer het eens waarheid en vrede op aarde zal zijn, wanneer de volheid der Heidenen zal ingaan en gantsch Israël zalig worden ; en zij vragen wel eens, wanneer ze daar toe eenige wenken meenen te zien, inde gebeurtenisfen der tijden: zal dat in deze dagen zijn? — Zeker mogen en moeten wij op de tekenen der tijden acht geven; belang nemen in al wat de zaak van christus en het Christendom aangaat, en verlangend uitzien naar die beloofde heuchlijke tijden. — Doch, voor zoo veel het onzen Heer niet behaagt, ons nadere aanwijzingen te doen, moeten wij onze nieuwsgierigheid matigen; ons Herken in het geloof, dat de Vader de tijden en gelegenheden onder zijne alleen wij-  uit het leven van jesus. 637 wijze beftelling heeft; dat deze de beste tijden en gelegenheden zijn , offchoon het ons wel eens andersdunke; en het er voor ons zeiven maar op gezet hebben, om, met de hulpe des Heiligen Geestes , die ten allen tijden ons is toegezegd, dat werk te doen, 't welk de veerheerlijkte Heiland ons heeft toevertrouwd. H. ] Thans, (na of onder deze gefprekken, leidde hij hen buiten tot aan Bethanië, {bij den Olijfberg.) [Hier, in den oord, daar jesus zich in zijn leeven zoo dikwijls bevond, hier, daar'de leerlingen getuigen geweest waren van zijn lijden en diepe vernedering , hier zouden zij ook thans getuigen wezen van zijne verhooging en glorierijke Hemelvaart.] Nadat hij nu alles met hun gefproken had, (wat hij hun nog te zeggen had,) breidde hij zijne handen over hen uit , en zegende hen (d. i. hij nam nu met zegenwenfchen en het mededeelen van zegen affcheid van hun. ) En , terwijl hij nog zoo de handen over hen ophief, en hen zegende , werd hij voor hunne oogen opgenomen in den Hemel, om aan de rechtehand van God te gaan zitten (d. i. aan de Majefteit en wereldregeering van God deel te nemen, ) en eene wolk onttrok hem aan hunne oogen. [De leerlingen bevonden zich thans andermaal in eenen toeftand, die zich met woorden niet laat befchrijven. Lang ftonden zij als bedwelmd op dezelfde plek , in dezelfde houding, en zagen nog fteeds met verbazing naar de plaats op , daar jesus het laatst uit hunne oogen verdweenen was. On.  638 gedenkwaardigheden Ondertusfchen vvisfelden , ongetwijfeld, dan blijdfehap, dan treurigheid , in hunne zielen onderling afc Blijdfehap gevoelden zij thans over zijne zegevierende opvaart, en glorievolle verhooging in den Hemel, om deel te nemen aan de heerlijkheid van zijnen Vader; treurigheid over het affcheid van hunnen goeden Heer en het gemis van zijne zichtbare tegenwoordigheid. Doch terwijl zij dus nog ftonden , en hünne oogen, vol verlangen en verbazing, Hemelvaard vestigden, volgde voor hun een ander hen weder vertrooftend Tooneel.J Als nu de leerlingen bij zijne opvaart, met ftrakke oogen Hemelwaard ftaarden, zie, zoo ftonden twee mannen voor hun in glinfterende kleeding, weike hen met deze woorden aanfpraken : Gij Galileêrs, Wat ftaat gij hier, en ziet (zoo bekommerd) naar den Hemel heen? Deze jesus, die thans van ulieden in den Hemel is opgenomen, zal ééns zoo wederkomen , als hij thans voor Uwe oogen ten Hemel is op= gevaren. [Het waren derhalven Engelen; want niets anders kan men zich onder deze mannen in ghnfterende kleeding verbeelden, die de leerlingen vertroosteden met de wederkomst van hunnen Heer, doch die zij waarlijk nu niet weder als nabij befchouwea konden. Dit was ondertusfchen eene aangename en heuglijke gedachte voor hun, die hen thans bezig moest houden. Het was even zoo veel, als of jesus hun zelve deze woorden der Engelen toegeroepen of hun gezegd had: Treurt niet, wij zullen elkander wederzien. Zoo fcheiden hartvrienden van eikanderen, en de één roept den ander der ver-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 6*5\§ verzekering toe: Wij zien eikanderen weder! Voor het overige is het gelooflijk, dat de Engelen tot vertroofting en opklaring der Apostelen nog het één en ander zullen gefproken hebben. J Hier op bewezen zij hem, (doordrongen van de gewaarwordingen van den diepflen eerbied,) de eere der aanbidding. [Dit was natuurlijk meer, dan een burgerlijk eerbewijs: want jesus was reeds voorlang aan hunne oogen ontrukt. — Het was eene aanbidding, zoo als zij aan den Eeniggeboren Zoon van God toebehoort, en zoo als paulus ze eischt: In den naam van jesus zullen zich buigen alle de knieën der genen, die in den hemel, en op de aarde, en onder de aarde zijn, en alle tongen zullen bekennen, dat jesus christus de Heer is, tot heerlijkheid van God den Vader, filipp. II: io, n.j Vervolgends keerden zij van den Olijfberg naar Jerufalem, omtrent duizend fchreden van daar gelegen, met groote blijdfehap te rug (om aldaar op de vervulling der aan hun gegeven belofte te wachten,) hier waren zij daaglijks in den Tempel, en preezen God. [De Leerlingen keerden met groote blijdfehap naar Jerufalem terug, dewijl hun Heer zich nu weder boven alles heerlijk aan hun geopenbaard had, en zij zich nu op nieuw van de goedheid van zijne en hunne zaak konden overtuigen. Thans hadden zij, het gene hij hun zoo vaak gezegd had, dat hij in zijne heerlijkheid tot zijnen Vader zou ingaan, als 'tware-  640 GEDENKWAARDIGHEDEN re , met hunne eigene oogen zien vervullen. Zij zagen het nu ook wel in , dat zijne zichtbare wederkomst zoodra niet te hopen was: alle hunne aardfche verwachtingen verdweenen, en een heller licht omftraalde hen van dit oogenbük af aan. Veel van het gene jesus gedaan en gefproken had, doch waar op voor hun tot hier toe eene eerwaardige donkerheid gelegen had, werd allengs heller voor hun, en zij konden zich nu alles beter verklaren. Zij wisten nu, hoe zij het hadden , wat zij in deze wereld zijn moesten, en waar jesus, hun Heer, was. Daarom bleef ook de band hunner verëeniging vast en onverbroken. Zij verkeerden, tot de vervulling van die groote belofte op hetPinkfterfeesttoe, daaglijks in den Tempel, en konden zich niet onthouden ; Gods almagt, wijsheid en goedheid, die zich in de lotgevallen van hunnen Heer, en derzelver wonderbare, ontwikkeling, zoo heerlijk geopenbaard had, openlijk te roemen en te prijzen. Wees dan ook van mij geprezen, aanbiddenswaardige God, voor uwe verwonderenswaardige fchikkingen, die gij gemaakt hebt, om mij tijdelijk en eeuwig te zaligen. Ik weet nu, hoe ik het heb, wat ik hier behoore te zijn, en wat ik namaals bij u, en mijnen verhevenften en grootmoedigften Verlosfer te wachten heb , wanneer ik de zaligmakende voorfchriften van zijne hemelfche, van u af kornftige, leere gehoorzaam. Mijn Christendom, mijne zaligheid, mijne Godsverëering, rust nu op eenen vasten grond. De zichtbaarfte en onloochenbaarfte kenmerken van uw Godlijk welbehagen zijn nu op alles gedrukt, wat uw glorierijke Zoon jesus chris-  UIT HET LEVEN VAN JESUS. 64I christus gedaan en geleerd heeft, en zijne van hem verkozen Apostelen deeden en leerden.] [Het gene ik, aan jesus zichtbare tegenwoordigheid op aarde en bij mij, fchijne te misfen , dat wordt mij rijkelijk vergoed, door zijn Evangelie en door zijnen Geest, die Hij mij heeft achtergelaten. H.] [ Wel mij, wanneer ik daar opmerkzaam op ben, en mij door geene begoochelingen der wereld daarvan laat afhouden, om zijn getrouwe verëerer en belijder te wezen.] [Wel mij, wanneer ik nu ook hier op aarde leeve voor den hemel; mij niet te vast verbinde aan dit land mijner vreemdelingfchap, maar geduurig denke ik aan dat Vaders huis, werwaards jesus mij is voorgegaan! Wel mij, wanneer ik evenwel ook gaani, even als Hij, hier zoo lang blijve, zoo lang arbeide, zoo lang lijde, als tot bereiking van Gods oogmerken met mij, en tot mijne voorbereiding voor den Hemel, nodig is! H.] [Dan ben ik gelukkig en te vrede, ook onder de grootfte wederwaardigheden van dit leven, die mijnen moed nu niet kunnen nederllaan, nadat ik van uwe Vaderliefde in christus, en uwe over alles wakende Voorzienigheid, verzekerd ben. Dan kan ik zelfs moedig en getroost den laatften ftrijd des doods te gemoete gaan, dewijl de gedachten aan jesus, en zijne eeuwig dierbare beloften , die hij aan zijne ware vrienden gegeven heeft, alle fchrikken van denzelven verdrijft. Dan, dan zal ik zacht, en vol blijde verwachting, in de beter wereld overfluimeren, en in die gelukkige Gewesten eeuwig bij jesus, mijnen grooten Behouder en Zaligmaker, wezen, die ook voor mij, gelijk hij dit ééns aan zijne vrienII, Da e l. S s den  64a GEDENKWAARDIGHEDEN den beloofde, daar in uw prachtig: huis, een toekomende verblijf bereid heeft. Da^r zal ik daq voor de wonderen van uwe onuitfpreeklijke liefde U waardiger prijzen en roemen. Anien.] Eindt van iet Tweede en laatfie Deel. BLAD-  BLADWIJZER DER. BEHANDELDE PLAATSEN. MATTHEUS; Mattheus. afd. blaDz. VIII: 19, ad. 67. 6, 7. VIII: 21, 22. 67. 7 — S>; XI: 20 — 24. 67. 11 —14. XI: 55 — 27. 68. 16—19. XI: 28 — 30. 68. 19 — *5« XIX: 1 —12. 85. 182—189; XIX: 13 — 15. 86- 189—197. XIX: 16—30. 87. 198 — 210, XX: 1 —16. 88. 210 — 214. XX: 17 — 19. 89. 215 — 219. XX: 20—28. 89» 219 — 226* XX: 29 — 34. 90. 241 . 24a. XXI: 1 —11. 94. 271 — 284. XXI: 12, 13. 95. 287, 288. XXI: 14- 17. 95. 289. XXI: 18, 19, 94, 285 — 287» XXI: 20 — 22. 96. 5191 — 293. Ss 2 mat»  B44. BLADWIJZE R. MATTHEUS. AFD. BLADZ» XXI: 23—27. 96. 394 — 296"» XXI: 28—32. 96. 296 — 298. XXI: 33—46. 96. 298 — 305. XXII: 1 —14. 97. 305—310. XXII: 15—22. 98. 311—317. XXII: 23 — 33. 99' 317 — 324. XXII: 34 — 40. 99. 324—328. XXII: 41— 6. 99, 328 — 337. XXIII: 1 — 39. 100. 33I__347. XXIV: 1. 102. 362. XXIV: 1—28. 103. 363 — 380. XXIV: 29 — 51. 104 380 — 391, XXV: 1—30. 105. 392—398. XXV: 31—46.. 106. 398 — 406. XXVI: 1, 2. 107. 407 — 410. XXVI: 3 — 5. 107. 410, 411. XXVI: 6—13. 93. 264—270. XXVI: 14—16. 107. 423 — 426. XXVI: 17—2o. 109. 444 — 447. XXVI: 21 —25. 109. 456, XXVI: 26 —28, 109. 448—456. XXVI: 29. 109. 447, XXVI: 30. 109. 457. XXVI: 31 — 35. 110. 461—464. XXVI; 36—46. 113. 498 - 505. XXVI: 47— 56. 114. 505 — 511. XXVI: 57, 58. 115 51a — 516. XXVI: 59-66. 115. 517—5". XXVI: 67, 68. 115. 521, 522. XXVI: 69—75- ' «5. 522 — 525. XXVII: 1 j 2. 116, 525— 52S. MAT-  fl l A n vr ij z e iu £43 mattheus. afd. bladz. XXVII: 3—10. 116. 528 — 531. XXVII: 11 — 14. 116. 531 — 540, XXVII: 15—30. 117. 542 — 559' XXVII: 3I— 44. 118. 559 — 475. XXVII: 45-66. 119. 5/6-591. XX VIII: 1 —15. 120. 594—605. XXVIII: 16—20. 123. 6to — 633, MARKUS. markus. afd. bladz, X: 1—12. 85. 182—189. X: 13—16. 86. 189 — 197. X: 17 — 31. 87. 19S — 210. X: 32 — 34» 8?- 215—219. X: 35—45- 89. 219-226. X: 46 — 52. 90. 241, 242. XI: 1 —11. 94. 271 — 284. XI: 12—14. 95- 285 — 287. XI: 15-17. 95. 287, 288. XI: 18, 19. 95, 290. XI: 20—24. 96. 201 — 293* XI: 25, 26. 96. 293. XII: 1 —12. 96. 298—305. XII: 13—17. 98. 311 —317- XII: 18 — 27. 99- 3'7 —324. XII; 28 — 34. 99. 324 — 328. XII: 35-37- 99- 328—331. XII: 38 — 40. ïoo. 331—347- XII: 41—44. 101. 347 — 349» XIII: 1 — 93. 103. 363 — 380. S s 3 mar-  646* «LA d W ij z e r. markus; afd. bladz*. XllI: 24 — 3?. I04. 380—39T. XIV: 1, 2. 307. 410, 411. XIV: 3 — 9'. 93. £64 - 27c. XIV: 10, 11. 107. 423 — 426. XIV: 12—17. IC9. 444 — 447. XIV: 18— 21; 109. 456. XIV.- 22—24. - f09'. 448 — 456. XIV: 25. iep. 447. XIV: 26; icy. 457. XIV: 27—31. 110. 461—464. XIV: 32 — 42. 113. 498~ 5C5« XIV: 44—50; 114. 505 — 511. XIV: 5r, 52* 114. 511, 512. XIV: 53, 54. • ^ 115, 5i2_^5I6; XIV: 55-64. 115.- 517- 521; 'XIV: 65. 115. ■ 521, 522; 'XIV: 66—72* ij5. • 522 — 525. ' XV: 1. 116. 525 — 528. ' XV: 2 — 3. 116. 531-540. ' XV: 6—noa. 117. 542 — 559; .XV: 202.-32. 118. 559_ 575. ""XV: 33-47. 119. 5;6 — 591. XVI: ï —11. 120. 594. — 605. XVI: 12, 13, 121. 605 — 610; XVI: 14. ia2; 610 - 619. XVI: 15—18. Ï23. 620—633 XVI: 19. iH. 633 — 6426 LU-  BLADWIJZER. Ö4f L u K A s, LÜKAS. AFD. BLADZ. IX: 5i — §6. 67. 1 — 5. IX: 57, 58. 67. 6 , 7. IX: 59-62. 67. 7, 9. X: 1 — 16. 67. 9— 14. X: 17 — 20, 68. 14— 16, X: 21 — 24. 68. 16— 19. X: 25-^37. 69. 25— 33. X: 38^-42. 70. 33— 38. XI: 1 —13. fo. 38— 4=. XI: 37 — 54 71. 42— 54' XII: 1 —2t. 72. 55— 61. XII: 22 — 59. 73. 61— 72. XIII: 1 —21. 74. 73— 86. XI!I: 22-35. 75. 87— 93. XIV: 1 — 24. 76. 94 —105. XIV: 25- 35. 77. 105 —110. XV: 1 — 32. 7'. 110 —128. XVI: 1 — 18. 79. 128 — 140. XVI: 19 — 31. 80. 140—152. X>'II: 1—10. 81. 152—159. XVII: 11 — 19. 82. I59_i65. XViI: 20-XVIII: 1-8. 83. 165 — 175. XVIil: 9— 4. 84. 175—182. XVIII: 15—17. 86. 189—197. XVIII: 18 — 30. ' 87. 198 — 210. XVI]I:3i-34. 89. 215—219. XVIII: 35 -43. 93. 226 — 229. XIX: 1— ia, 90. 229—234. LU'  6+$ bladwijzer, Vv,vAS' AFD* BLADZ. XIX: ii — 28. 90. 234 — 2}o, XIX: 2.9—44. 94, 271 — 284. XIX: 45, 46. 95. 287, 288, XIX: 47, 4S. 95. OQ0. XX: 1 — 8. 96. 2y4 — zgfi. XX: 9 — 19. 56. 298 — 305. XX: 20-26. 9s. 3ii-3i7- XX: 27 — 40. 99. 31?_324. XX: 41 —44. 99. 388 — 331. XX: 45 — 47» 100. 831 — 340. XXI: 1- 4. 101. 347-349- XXI: 5—24. 103. 363 — 380. XXI: 25 — 36. ïo4. 380-391. XXI: 37, 38. 95, 290. XXII: 1, 2. 107. 410, 411. XXII: 3—6. 107. 423—426. XXII: 7-14. ic9. 444 - 447- XXII: 15-18. 109. 447. XXII: 19, 20. 109. 448 — 455. XXII: 21 — 23. 109, 450-. XXII: 24 — 30. iic. 458_46r. XXII: 31 — 34. 110. 461-464. XXII: 39-46. 113. 498 — 505. XXII: 47 — 53. 114. 505 — 511. XXII: 54, 55. 115. 512 — 516. XXK: 56 — 62. ii5. 522—525. XXII: 63 — 65. 115. 52t, 522. XXII: 66-71. XXIII:U 116. 525-528. XXIII: 1-12. 116. 53i-54o. XXIII: 13—16. 117. 540-542. XXIII: 17 — 25, 117, 542—559. L u-  » L ■ X D W IJ E fr. G49 LUltAS. XXIII: 26-43. XXILI: 44—56. XXIV; 1 —12. XXIV: 13 — 35XXIV: 36-48. XXIV: 49. XXIV: 49-53- AFD. 110. 119. 120. 121. 122. 123. 124. bladz» 559 - 575. 576—59*« 594—605. 605 — 6iot 610—619. 620—633. 633 — 642, JOHANNES. johannes. afd» XI: 1 — 16. 91. XI: 17 — 54. 92- XI: 55—57- 93- XII: 1— 8. 93» XII: 9 —ii. 93- XII: 12—19. 94- XII: c©—5°« lo4* XIII: 1 — 30. 107. XIII: 31-XIV. 108. XV, XVI. in* XVII. 112. XVIII: 1, 2. 113XVIII: 3-12- XVIII: 13 — 24. »5- XVIII: 28. 116. XVIII: 18-38. 116. XVIII: 39,40.XIX:i-i6. 117- XIX: 16—27. US. II. Deel. Tt blad2. 043 — 28C6 251 — 262. 263. 264 — 270. 270, 271. 271 — 284. 350—362. 412—422. 426—444. 465—490. 490—498. 498 — 505. 505—511. 512 —5IC6 525-528. 531—54c 542—559. 559—575-  6S<3 B L A D W IJ Z E R. AFD» BLADZ. 119, 576-59J. 120. 594 — 605. 122. 610 — 619. 123- 620 — 633. JOHANNES. XIX: 28-43. XX: 1 —,8, XX: 19-^29. XXI: 1-23. HANDELINGEN. HANDELINGEN. AFD. BLADZ. I: 4—12. 134. ÖJ3—644.