01 1055 7741 UB AMSTERDAM   BÉVBRLEL   B F; V E K I. E I, BÏÏKGEELYK TKEUXSPEIi. GETOICn XA.Vli HET FHATfSCHE. D O O 8 PIETEI rTPÏBS. TE AMSTELBAM, BY DE KKTE5 VA'N 1JAVIU K^UTIN K. MUCCIjXXXI   n e n HEEREN LEDEN VAN n E T TOONEELLIEVEND GENOOTSCHAP, TER 3PREUKE VOERENDE: UTILE ET AMUSANT, WORD DEEZE NAVOLGING VAN DES HEEREN S A U R I N S GE DIÉNST B-LYK OPGEDR A A G E is" DOOR P I E T E R P T P E R S. * 2 PER-  PÊRSONAADJEN. Mevrouw béverlei. béverlei. hïnriëtte, zuster van Béverlei. t o MI, «ra kind van zes of zeven jaaren. leuson, minnaar van Henriêtte. stuk eli, valfche vriend van Béverlei. j ar vis, geweizen huisbediende van Béverlei, een onbekende. ê tN bode, en gerechtsdienaar. Het tooneel is te londen. 5 É-  BÉVERLEI, BURGERLYK TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. Het tooneel verbeeld eene groote, doch ftecht gemeubileerde kamer, van wier behangfelen en Jieraaden men eenige overblyffelenziet. EERSTE TOONEEL. MeV. béverlei, henriëtte. Beiden zittende: de eene werkt aan een borduurraam; de andere naait tapytwerk. Mev. béverlei, naar het achtereinde des tooneels ziende. Myn waarde Henriëtte, ik zie hem nog niet komen. Wat foltering is de ongerustheid! henriëtte. De ongerustheid, myne zuster, is by ons reeds eene hebbelykheid geworden; doch daar komt eene andere foltering by, die veel wreeder is: als ik her Joch zeggen moet, de armoede... A. Mev-  2 BÉVERLEI, MeV. BÉVERLEI. ó, Wat deeze betreft, gave de Hemel dat zy de eenigde waare! Ja, myne zuster, ik gevoel reeds dat men zich daaraan kan leeren gewennen. Deeze zaal, welke ik met zo veel ryke fieraaden heb zien pronken, met kostbaare meubelen, fcbil«lerftukken, fpiegels, en vergulde beeldwerken heb verrykt gezien, kon die myn hart wel meer geluks aanbrengen? Het is alleen de weelde, en niet de natuur, die ons alle deeze dingen noodzaaklyk maakt: myne oogen waaien aan alle die fchittcringen gewoon, en zy gewennen zich op dezelfde wyze aan het befchouwen deezer ontbloote muuren : één enkel voorwerp kan ze alleen opgetogen houden, en niets ontbreekt my hier, wanneer ik 'er het ▼oorwerp myner liefde mag befchouwen. HENRIËTTE. Gy zoud my fchier gramftoorig maaken : hoe! rekent gy het voor niets, uit den hoogden ïykdom in de diepfte armoede neder te ftorten? Ik voor my zal naar niets anders trachten dan om myn' broeder te verfoeijen; ja, ik zal hem binnen kort haat toedraagen, en hy zal zelfs uwen haat jegens hem u afdwingen. MCV. BÉVERLEI. Myn echtgenoot! Ik hem haaten! Ik zal hem eeuwig beklaagen , maar pooit kunnen haaten. H E B-  tïURCERLYK TREURSPEL. HEN RIËTTE. Vloekwaardige fpeelzucht!... Hoe dikwerf hebt gy hem in den morgciiftcnd zien t huis komen , terwyl hy de gierige dolheid, waarmede hy 'tiok bezeten was, in uwe omhelzingen vervloekte! Uwe oogen waaren uitgewaakt, doch gy wierd ten minfte door zyne te rug komst in uwe verlangens vertroost. Dit gebeurt u heden niet: het is reeds lang dag, en Béverlei, die het ongeduldig wenfchen van uw hart te leur ftelt, zien wy nog niet wederkomen. Mev. BÉVERLEI. Het is voor de eerfte reis... HENRIËTTE. Myne zuster zoekt hem altoos te veröntfchuldigen; nooit 'kan zy tegen hem gramftoorig worden. Gy zyt waarlyk al te goed, en myn broeder misbruikt uwe goedSartigheid. Mev. BÉVERLEI. Hy heeft flechts één gebrek... HENRIËTTE. Dat alle anderen in zich bevat: de drift, die hem verflind, verbant alle deugd, alle nandoening uit het menfcbelyk hart. De tyd, dat hy zyne zuster beminde, zyne echtgenoote aanbad, is, helaas 1 voorby. A ?, Met.  4 E É' V E R L E I, Mev. BÉVERLEI.' Neen, die tyd duurt nog. H E K R I Ë T T E. Zyne wezenstrekken zyn, zo wel als zyne zeden, onkenlyk geworden. Waar is die houding, die alle harten innam, gebleven? die e iele en tevens beminlyke deftigheid, en duizend andere betoverende hoedanigheden? Het geduurig waaken, en zyn geftadig hartzeer hebben zyne jeugd «loen verwelken. Mev. BÉVERLEI. Ik heb deeze verandering nog niet kunnen bespeuren. HENRIËTTE. Zyn zoontje!... AI zuchtende flaat gy uwe oogen ten hemel: helaas! wat zal zyn lot weezen? Arm kind! Mev. BÉVERLEI. De nooddruft fcherpt het menfchelyk vernuft op. Myn zoon, ziende dat hy zyn best zal moeten doen, zal 'er des te beter door worden: het ongeluk, en het voorbeeld, dat hy dagelyks voor zyne oogen ziet, zullen zyne jeugd ten fpiegel verftrekken. Al vroeg zal hy daardoor leeren zich wyslyk gedraagen, en van zyne moeder zal hy geduldigheid en kloekmoedigheid leeren. Geloof  burger ly k treurspel. 5 my, lieve zuster, het geluk, waarvan men dikwils niets anders dan de fchaduwe najaagt, is alleen te vinden in de vergenoeging van cns hart. Béverlei heeft die verloren; op zyn altoos verdonkerd gelaat kan men de afgryslyke wroegingen, die hem van binnen verfcheuren, duidelyk leezen. In 't orgeluk te ftoiten hetgeen hy bemint, is da wreedfte pyniging die hem het hart verfcheurt... Ach! konde hy het aan zïehzehwnvwgemn'U.. henriëtte. Ja, als ik overdenk aan welk een' verfoeijelykcn hartstocht hy het heerlykfte eifgoed cpgeöffcrd heeft, kan ik myne verontwaardiging niet bedwingen : het weinige , dat my te beurt viel, is in zjne magt gebleven. Ik vrees... Mev. béverlei. Gy hoont hem. henriëtte. Een fpcelzuchtig mensch ziet niets voor heilig aan : en daarom begeer ik dat hy my nog dcezen dag te rug zal geeven het geen ik zo onvoorzichtiglyk in zyne handen gel.-aten heb. En om hein dit verzoek voor te ftellen, gevoelt myn hart eene meer dan rechtmaatige beweegreden. Mev. béverlei. En welke dan? A 3 hen  ö BÉVERLEI, HENRIËTTE. Het onderhoud van myne zuster, die my dierbaar is. Mev. BÉVERLEI. Neen...gy hebt deeze goederen zelf hoognoodig naardien gy „ met Leufon in den echt (laat te' varbmden: die minnaar is zulks waardig en ik begryp niet om welke reden zyn heilffcut zo lang verfchoven word. HENRIËTTE. Zoude ik daaraan denken kunnen, daar myne Uister onder het gewigt des onheils zwoegt? Mev. BÉVERLEI. Gy zyt over myn lot wat al te ongerust- ik bezit juweelen en kostbaarheden: ik heb dezelven tot myne voldoening niet noodig, en zo ik 'er my van ontrooven moet... HENRIËTTE, met levendigheid. Hoei zuster' Mev. BÉVERLEI. Bedaar: myne lieve HenriStte is al te haastigalles kan nog ten beste komen: te Cadix hebben' wy een fonds, dat ons nog inkomen moet; binnen korten tjd zal het in ons bezit zyn , want wy hebben 'er reeds bericht van ingekregen. H E  BURCERLYK TREURSPEL. f HENRIËTTE. Dat zal alleen een fonds voor het fpel, en, geloof my , van korten duur wee^en. Mev. BÉVERLEI. Hy kan zich verbeteren. HENRIËTTE. Hoe, zuster! een fpeeler zoude zich verbeteren? MeV. BÉVERLEI. Ach! indien de Hemel dit wonderwerk wilde verrichten , zoude myn lot nog benydenswaard.g zyn. Van fchatten omringd, en, het geen 't voornaamfte is, het hart van myn' echtgenoot bezittende,zoude uwe zuster de gelukkigfte derrykfteftervelingen weezen: en, zo myne verlangens voor zyne verbetering niet ydel en vruchteloos zyn, zal ik met den man, dien ik aanbid, fchoon ik met myne handen het onderhoud myns levens bekomen moet, nog de gelukkigfte onder de- armfte menfchen weezen. HENRIËTTE. Wel nu, myne zuster, laaten wy 'er riet langer over fpreeken. Ik waarfchouw u ten overvloede, dat Leufon my gisteren gelast heeft u te zeggen, dat Stukéli by hem onder het zwaarfie vermoeden ligt: dikwils zyn onze wezenstrekken A 4 de  8 BÉVERLEI, «ta tolken van onze hartsgeftelteni,, en die vanStukeli geeven niets goeds te kennen. Mev. .BÉVERLEj. De vriend van myn' echtgenoot kan niet anders dan een eerlyk man weezen. HENRIËTTE. Ja, hy zelf noemt zich onophoudelyk zo; maar Lcufon is doorzichtig, en houd hem voor een' fchelm. Mev. béverlei, met tent onrustige houding. Hoor ik niet iemant ? HENRIËTTE. Neen. Mev. BÉVERLEI. Elendige als ik ben! Zy ziet op haar horokgie. Het is reeds half negen. hekriëtte, ter zydi. Zy doet my deernis aan. Maar toch... HENRIËTTE. 1 » Jarris, dien wy, na eene lange dienstbaar- lidd,  RÜRfiERLÏK TREURSPEL. y beid, in zyne hooge jaaren, nu zedert zes maanden, tot ons hartenleed, hebben moeten laaten vertrekken. TWEEDE TOON E EL. Mev. BÉVERLEI, HENRIËTTE, JARVIS. Mev. BÉVERLEI. Zyne tegenwoordigheid verftrekt my tot verwyt. — Jarvis, ik had u verzocht voortaan niet meer tot onzent te komen, want door uw byzyn gevoelt «iyn hart zich vernederd. JARVIS. Vergeef het my, mevrouw, zulks was my dan ontfchoten. Hy bcfchouwt het vertrek in het ronde. ó Hemel! — In welk een' toeftand zie ik uw huis weder ! Hebt gy my ook de traanen verboden, die ik, op het zien van deeze plaats, in myne oogen gevoel?Ik wilde ze verbergen; vergeef het my, ik ben hoog van jaaren, en in mynen ouderdom vergeet en fchreit men ligt- Mev. BÉVERLEI. Ik kan hem zonder aandoening niet aanhooren. Zet n neder, Jarvis. As ■ a X'  I© B é V B ft t S tj J A R V I S. Gy zyt zeer goedig, mevrouw. Is het wel waar? men zegt my dat myn meester alle zyne goederen verloren heeft. Hier in dit huis zag ik hem ter waereld komen; wat was zyn vader een doorbraaf man! God wil zyne ziel rust verleenen ! Maar, mevrouw, na een' veertigjaarigen dienst zoude hy den armen Jarvis niet hebben laaten gaan: ik diende hem tot aan zyne dood. Daar ik nu, door den ouderdom gekromd, het overige myner korte levensdagen byzynen zoon verhoopte door te brengen, heeft hy my die gunst niet laaten genieten. Mogelyk vond hy mynen ouderdom te lastig, of mogelyk heb ik my jegens hem fomtyds te rondborilig uitgedrukt. Mev. BÉVERLEI. Neen , Jarvis : zo hy u van zich verwyderd heeft, hebt gy dit alleen aan zyne ongelukken te wyten. JARVIS. Is hy dan tot zulk een' vernederden ftand ge. bragt'Ach! myn hart is 'er van getroffen! Zo als ik u gezegd heb, hier zag ik hem ter waereld komen. Zyn vader heeft zelfs het huis laaten opbouwen, en toen myn deerniswaardige meester nog een jongetje was, heb ik hem honderdmaalen op myne armen  BÜRCERLTK TREURSPEL. II gedraagen... Wat was hy recht goed arms! Waar komt het toch van daan, zeide hy my, dat 'er armen, dat 'er elendigen zyn?... Zy zyn menfchen zo als wy. Ik wil, zo ik ooit koning word, dat myn ryk van alles overvloed hebbe; ik zal alle menfchen gelukkig maaken, en met u beginnen. Zo fprak hy in zyne kindsheid; het heugt my nog als de dag van gisteren, en, ach! nu vind ik hemzelv' in annuede gadompeld! Mev. béverlei. Myn hart word zo week, dat ik door myn weenen niet in Haat ben te fpreeken. Spreek gy met hem. henriëtte. Laat my zelf eerst myne traanen afwisfchen. ƒ a r v i s. Zal hy, nu hy ongelukkig geworden is, my weigeren , dat ik my aan zyn ongeluk verbinde ? Zulk eene weigering zou my door het hart dringen, en het overfchot van myn' treurig leven verkorten. Mev. béverlei, iemant hoorende binnen komen. Daar zal hy zyn, geloof ik. henriëtte, Neen, hy is het nog niet. DER-  12 BÉVERLEI, DERDE TOONEEL. MSV. BÉVERLEI, HENRIËTTE, STUKÉLI, J A R V I S. De vrouwen ryzen op. Mev. BÉVERLEI. Hebt gy heden myn' man niet gezien, mynheer Stukéli? STUKÉLI. Neen, mevrouw. Mev. BÉVERLEI. En deezen nacht ook niet ? STUKÉLI. Gisteren avond zyn wy van eikanderen afgegaan. Hoe! myn vriend zoude den gantfehen nacht van zyne vrouw afgefcheiden geweest zyn! HENRIËTTE. Uw vriend! kunt gy u zyn' vriend noemen, daar gy zyne verderflyke neiging tot het fpel by hem hebt doen inwortelen, en deeze ondeugd nog dagelyks aankweekt? STUKÉLI. Gy doet my onrecht. Heb ik hem niet telkens vermaand en ten beste geraaden? De viiendfchap ge-  V. V R C E R L Y K TR EUR S PK L 13 gedoogt niet dat ik andere wapenen tegen hem gebruike; ja, ik heb hem zelfs met iraan.-n vermaand. Eindelyk , ziende dut hy vcor allen goeden Had doof bleef, heb ik toen niet, hoppende zyn verlies te bartellen, myne vriendfch-.p tot het uiterfte toe gebrngt, met hem myne goudbeurs aan te bieden?In alles wat hy verloren heeft, heb ik de helft van 't vei lies gedraagen. HENRIËTTE. Gy hebt, dus doende, mynheer, met hem een verkeerd med_eJoogen gehad. STUKÉLI. Als men zyn' vriend in verlegenheid ziet, moet men hem niet verbaten. HENRIËTTE. Den afgrond, werwaarts zyne drift hem heenen leid, nog dieper uit te graaven. . . Gy behoeft da:.r geene dankbaarheid voor te verwachten,mynheer. STUKÉLI. De fortuin word eindelyk moede ons te vervolgen. Ik hoopte altyd nog... Mev. BÉVERLEI. Genoeg hiervan. Antwoord my, bid ik u. Waar verliet gy gisteren myn' man? S IV-  *4 BÉVERL Er, STUKÉLI. By Vilfon, toen hy in 't gezelfchap was van menfchen, die hem geene eer aandoen , en met wier kennishouding niets te winnen is. Ik zeide hem zulks wel, maar hy wilde my niet gelooven, Mev. BÉVERLEI. Zoude hy mogelyk daar nóg weezen? STUKÉLI. Jarvis weet waar het huis is. JA R V I S. Mevrouw, zal ik 'er eens naar toe gaan? Mev. BÉVERLEI. Hy mogt zulks fomtyds niet goedkeuren. HENRIËTTE. Jarvis, gy moest daar eens gaan als of gy van u zeiven kwaamt. STUKÉLI. En wacht u wel van myn' naam te noemen; hy zou zich over my beklaagen,... mogelyk met reden. Mev. BÉVERLEI. Gaa dan derwaarts; maar, mag ik u bidden, vermyd zorgvuldig alle uitdrukkingen die hem zoudfln kufl-  BüRGERtYK TREURSPEL. IJ kunnen beleedigen; want de ongelukkiger) zyn ligt geraakt: men moet ze met veel omzichtigheid behandelen. Ik heb altoos deezen grondregel gevolgd, en Béverlei heeft nooit, wanneer ik hein vertroostte, eenig verwyt uit mynen mond gehoord. JARVIS. Het ftaat niet aan my hem iets te verwyten; en, daarenboven, zou ik hem gramftoorig zoeken te maaken?Myn beklaaglyke meester! helaas! Is zyne en uwe elende Ook de myne niet? Hy vertrekt. VIERDE TOONEEL. MeV. BÉVERLEI, HENRIËTTE, STUKÉLt, TOMI. Tomi, binnen treedende, zegt iets in Jlilte tegen Henriïtte. HENRIËTTE. Ja, aanftonds, myn liefkind, kom. Mev. béverlei, het kind tot zich roepende. Luister eens, Tomi: uw papa heeft u deezen morgen niet kunnen omhelzen, gelyk hy gewoon is te doen; maar, zodra hy t'huis komt, ga hem dan ten eerde liefkoozen: gy zult uwe mama daar  16 BÉVERLEI, daar veel vergenoeging meie gesven. Vergeet het niet,hoort gy? TOMI. Neen , lieve mama, dat zal ik wel nakomen: 6 ik bemin papa in myn hart. Mev. BÉVERLEI. Papa kan, denk ik, niet lang uitblyven: onthoud het wel. HENRIËTTE. Kom met my. Tomi kuscht de hand van zyne moeder,en vertrekt net Henrictte. VYFDE TOONEEL. Mev. BÉVERLEI, STUKÉLI. STUKÉLI. Dat kind gelykt u volmaakt:het is betoverend. Mev. BÉVERLEI. Ja, bet is zyns vaders evenbeeld. Dat de Hemel hen beiden lang bewaare! Zy zet zich neder; Stuktli doet het zelfde. Ma,ir, mynheer, verwaardig u nu om openhartig met my te fpre'ekeiy is myn' echtgenoot ook  BURGERLYK TREURSPEL. 17 ook iets overgekomen? 't Is de eerfte nacht dat hy uitgebleven is, en ik vrees... STUKÉLI. Hoe, mevrouw! Hebben zyne beproefde liefdeblyken voor u; uwe ftandvastigheid voor hem, ondanks zyne veröngelykingen; uw geest, fchoonheid en verftand; zo veel aanloklykheden, die men in u roemt en bewondert, u geene verzekering genoeg van zyne getrouwheid gegeeven? Mev. BÉVERLEI. Zonder toe te ftemmen, mynheer , dat in my alle deeze voorgewende aanloklykheden te vinden zyn, moet ik u zeggen, dat ik hem op het punt van getrouwheid niet verdenke; hier over ben ik gantsch gerust. Dat zou hem ontëeren zyn. STUKÉLI. Ik geloof dit zo wel als gy, mevrouw; en ik zie met vermaak, dat gy te wel de menfchen kent, om gehoor te leenen aan ydele geruchten, die dwaaze en kwaadaartige menfchen, waarvan de waereld vervuld is, fomtyds waagen uit te ftrooijen. MeV. BÉ V E R L E I. Welke geruchten? en waar over? Ik begryp u niet.  l8 b V. v e r L e r, stukéli, een weinig verlegen. Maar,., nergens over. MeV. B É V E R LET. Maar, mynheer, wat maakt u dan zo verlegen? stukéli. Ik overdacht, dat men dikwils den laster tusfchen gelukkige echtelingen onkruid heeft zien zaaijen; en dat men hem nooit het oor leenen moet. Mev. béverlei. Dus is het: maar wat wilt gy hier uit befluiten? Myn man bemint my, daar ben ik zeker van, en nooit is my tegen hem iets ter ooren gekomen of aangebragt: wel het tegendeel, want in deeze waereld, die, volgens u, vervuld is met dwaaze en kwaadaartige menfchen, zegt elk dat het fpel zyn eenigfte gebrek is: in myne bittere droefheid is ten minfte zyn hart my overgebleven, en dat is voor my niet verliesbaar, dan door de dood. stukéli. Vergeef het my, mevrouw: mogelyk hebben myn yver en vriendfchap my te verre doen gaan. Ik zie dat ik al te veel zorg gedraagen heb, en dat ik te onbefcheiden u heb doen weeten hec geen  bürcerlyk treurspel. 19 geen onnoodig was u aan 't verftand te brergen; doch, ondanks deeze ydele geruchten, durf ik u echter inftaan... Mev. BÉVERLEI. Het is genoeg dat ik myn* echtgenoot grondig ken, om die geruchten te verydelen: ik befchouw ze met de grootfte verachting; en, vergun my, mynhecr, u te zeggen, dat de achting, die ik hem toedraag, my beter voor hem inftaat, dan gy. Ter Zyde. Ik kan myne innerlyke hartgrieving niet wederflaan. Overluid. Mynheer, ik heb rust noodig; ik Iaat u alleen. Ondertusfchen hebt gy de vryheid hier uwen vriend op te wachten. ZESDE TOONEEL. stukéli, alleen. Zeer wel: myn aanflag is gelukt; ik heb onrust in haar hart verwekt. — Mevrouw Béverlei , is u vergeeten, dat, eer gy u in den echt verbond , gy geweigerd hebt myne liefde aan te neemen?... Onder den dekmantel van vriendfchap, heb ik myn' medeminnaar, dien ik met afgryzen be. B 2 fchouw,  20 BÉVERLEI, fchouw, reeds ten val gebragt...ik moet hem nog daarenboven in 't hart zyner echtgenoote zien te verderven: hem te verderven... haar te winnen... dit is myn dubbel ontwerp. Laaten wy die van weêrzyden bewerkftelligcn. Myn geluk zoude onvolmaakt zyn, zo de liefde... ja... Ik heb door myne kunstgreep reeds het vergif des achterdochts behendig in haaren boezem geftort, en ik hoop welhaast... Ik hoor iemant komen: 't is Leufcnzyn doorzichtig vernuft moet my op myn hoede doen zyn; zyne tegenwoordigheid verveelt my, en ik kan hem niet we! met eene kloekmoedige onbefchroomdheid aanzien. ZEVENDE TOONEEL. leus on, stukéli. l e u s o n. Ik vind u juist van pas, mynheer: ik zoude u terHond , zelfs in uw huis, hebben komen opzoeken. stukéli. Waar over wenschte gy my dan te fpreeken, mynheer ? l e u s o n. Over myn' vriend, over Béverlei.  uurgerlyk treurspel, 21 stukéli. Zeg, onzen vriend. leuson, met nadruk. Ik zeg, den mynen:waar' hy de uwe geweest..' stukéli. Ik meen zulks genoeg bewezen te hebben , mynheer. Béverlei heeft my, in verfche'iden gelegenheden, bevonden zulks te zyn; ik ben, om hem te helpen, de paaien der voorzichtigheid te buiten getreeden. leuson. Dit is niet wat ik wegens u hoor zeggen, maar wel, dat gy, in Vilfons huis, u met Mackinfon in 't geheim verftaat, en dat gy u, ten koste van Béverlei's goederen, fchelmsch verrykt. stukéli, Mynheer... l e u s o n. Men verbeeld zich dit. Wat moet ik 'er van ge- looven ? Henriè'tte, zich achter op het tooneel vertoonende, luistert naar het vervolg van hun gefprek. stukéli, Mynheer Leufon, eene vraag van dien aait zouB 3 de  22 BÉVERLEI, de ik op deeze plaats zeer flecht beantwoorden; ik hoop u, op een' bekwanrner tyd en plaats... L E U S O N. Tyd en plaats zyn my het zelfde. Kom buiten. ACHTSTE TOONEEL. STUKÉLI, LEUSON, HENRIËTTE. HENRIËTTE. Mynheer Leufon, waar gaat gy? Blyf. Ik most u fpreeken. STUKÉLI. Genoeg: uw dienaar. NEGENDE TOONEEL. LEUS ON, HENRIËTTE. HENRIËTTE Wat verfchil hebt gy met eikanderen ? L E U S O N. Ik heb den verraader ontmaskerd: die booswicht weet wel dat Leufon hem kent, en ik weet dat zyn hart voor my beeft. HEK.  BURCERLYK TREURSPEL. 23 HENRIËTTE. Zuk gy, op bloote vermoedens, gerucht maaken? En wik gy uw leven in de waagfchaal ftellen? Gy vervult myn hart met fchrik. LEUSON. Hoe verrukt is myns ziel over het teder belang dat gy in my ftelt! Hoe dierbaar maakt gy daardoor voor myzelven myne levensdagen, die gy vreest dat ik zal verkorten! Maar die lafaart, wiens hart vol valschheid, wiens gelaat vol vreesachtigheid is, dat ver-ichtelyk ondier, die fchandvlek des aardbodems, heeft zich nooit aan eenig gevaar durven blootftellen. Ik denk dat zyne kloekmoedigheid zo groot zal zyn, als zyne oprechtheid. Gy ziet dus dat myn leven in 't minfte geen gevaar loopt. HENRIËTTE. Maar wat is uw voorneemen dan met hem? LEUSON. Ik heb tot nog toe geen duidelyk bewys genoeg in handen, om hem gerechtelyk aan te tasten; maar dat zal ik, zo ik hoop, binnen kort kunnen doen;bezegel gy, ondertusfchen, myne rechten,en maak Béverlei my tot broeder, om zyne belangens aldus de myneii te maaken; ftel niet langer uit... B 4 «EB:  24 BÉVERLEI, HENRIËTTE. Ja, Iaat dit met uwe goedkeuring gefchieden tot 20 lang als myne zuster in betere, omftandigheden zal gekomen zyn. Kom haar vertroosten: helaas! in de bitterheid, die haar drukt, zien wy haare fchoonheid verwelken, en haar hart vertceren .zonder dat zy ooit, wegens haaren man, eenige klag. ten uit. Hoe, Leufon, zoude ik, terwyl zy ten prooi der doodelykfte rampen verftrekt, de verrukkingen der liefde wel kannen fmaaken ? Neen... Zy is in al te wreede elenden gedompeld, en ik ga haare traanen of afdroogen, of met ds mynen vermengen. Eindt des eerjlen bedryfs* TWE&  BÜRCERLYK T5 E I'RSP F. L. TWEEDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld eene flraat, met het huis van Béverlei. EERSTE TOONEEL. béverlei, alleen. Hemel! ik nader myn huis, maar ik durf'em ie* binnen treeden: ik durf myne vrouw of myne zuster niet onder de oogen komen; 'k heb liefde, vriendfchap, natuur, 'k heb alles verraaden : l.aatelyk aan alles wat my dierbaar is, ja aan myzelven, en hoopeloos, in 't wilde rondzwervende, zonder tc weeten waarom of waar naar toe, achtervolgen my overal de fchaamte, fchmide, en wroegingen. Noodlottige zucht tot het fpel, of liever, laage gouddorst! Had ik wel noodig 5'er meer van te verzamelen? was 'er wel ooit een gelukllaat als de myne ? Alles voorkwam myne verlangens, alles vleide myre wenfchen.de liefde beftrooide myne echtkoets met bloemen, en in den morgenftond ontwaakten de zachtfte hartsvermaaken nevens my. Ach! waarom is de Hemel voor my niet minder weldaadig geweest ? Indien de wysheid , wanneer het yeiuk ons toelacht, eene zo zeldzaame gift is, B 5 dat?  25 BÉVERLEI, dan is de middelmaatige ftaat, de moeder van 't vernuft, oneindig verhevener dan derykdommen, die ons, helaas! van 't fpoor der deugd verwyderen. Ongelukkige als ik ben! TWEEDE TOONEEL. BÉVERLEI , JARVIS. JARVIS. Ach, mynheer! ik kom uit Vilfons huis. BÉVERLEI. Hoe, Jarvis! is u dat afgryslyk huis bekend? dat moordhol , waarin de gierigheid haare flacbtöffers ontzielt, waar, tusfchen het zelfbelang, de laagheid, en de gruwelykfte ondaaden, de wanhoop en vervloekingen heerfchen; dat afbeeldfel des jammerpoels, wiens grondelooze diepten door de verboU genheid des Hemels uitgedolven zyn ? JARVIS. Vergeet dit gevloekt verblyf, en kom mevrouw vertroosten. Zy was gantsch niet wel, toen ik van haar afging: haare traanen gaven my dit te kennen. BÉVERLEI. Laat my met vreden... Gy zegt dat myne vrouw... J A E-  IURCERLYK TREURSPEL. 57 JARVIS. Ik zeg dat gy haar in de armen moest vliegen. Uwe te rug komst, mynheer, kan alleen haar vertroosten : kom met my. BÉVERLEI. Ik heb ongelyk, Jarvis: ik vei acht myzelven; maar, verlaat my. JARVIS. Ik u verlaaten! ach! ik weet niet of 'er ondankbaaren zyn; maar gy hebt my zo lang blyken uwer goedheid gegeeven: alles wat ik bezit heb ik van u ontfangen. Zou ik een' goeden en braaven meester verlaaten, wanneer hy van het geluk verlaaten word? BÉVERLEI. Maar wat zyt gy in ftaat voor my te doen? JARVIS. Niet veel, waarde meester, nochtans... vergeef het my... als ik het u aanbied, vrees ik... BÉVERLEI. ó Achtenswaardige dienaar! vrees veel eer voor de laaghartigheid van uwen verachtelykenmeester; ja, vrees dat ik, zonder mededoogen, uwen ouderdom beroovende, een misbruik maake van uwe goedhartigheid. Gy weet niet, Jarvis, wat een fpee-  28 K K V E R L E I , fpeejer is; ik heb myn zoontje, myne ecbtgenoo. te en myne zuster in 't verderf gcftort: viees voor u, dat gy ook de prooi niet word van dezelfde dolheid. Een elendige, die op t punt is van te verdrinken , houd zich vast aan het tederfte riet. Viees dt ik u in myne fchipbreuk nietmede fleepe. Wist gy eens tot hoe verre ik my deezen nacht weder door myne blinde fpeelzucht heb laaten vervoeren! Myne vrouw!... ach ! de fchaatnte overdekt my. Ik, die eiken dag als verloren achtte, dien ik buiten haar byzyn doorbragt, heb nu den geheelen nacht my van haar kunnen ver, wyderen! Ik heb deezen naaren nacht doorgebragt in afgryslyke gebaarden over myn onverzettelyk ongeluk, in zo verre dat ik onöphoudelyk myn' geboortedag heb vervloekt. jarvis. Kom dan nu met my: elk oogenblik is voor mevrouw eene eeuw. Eedenk... béverlei. En gy zegt dat zy weent? jarvis, ' Zy wilde haare traanen verbergen ; doch zy ontrolden haare oogleden: ik verbeeld my dat ik haar zelfs in ftilte heb hooren zuchten: uw hart is geen fteenen hait: ach ! zo gy haar eens gezien ba«i I a  BURGERLYK TREURSPEL. 2y BÉVERLEI. Helaas! hoe beklaag ik haar, en hoe verfoei ik myzelven! haare deugi had een gelukkiger lot verdiend. Jarvis, gy zyt buiten ftaat om myne onuitfpreeklyke droefheid te verzachten. Gy kunt de wroegingen van myn hart niet uitdooven: verlast een' elendigen, vervoeg u by uwe meesteresfe... ja! zy is in haaren rampfpoed vertroostbaar... zy is onfchuldig. JARVIS. Maar, kom gyzelf mede... BÉVERLEI. Zeg my eens openhartig de waarheid, Jarvis. Hoe fpreekt men van my in de waereld? JARVIS. Men ziet u aan als een' man , die zich al flui. merende in een' afgrond heeft neder^eworpen: de beste aller menfchen, (want dus noemt men u,) word overal beklaagd en betreurd. BÉVERLEI. Goede gryzüart, ik weet myzelven te waar. deeren: zeg liever, zonder uwen meester te vleijen , dat men hem overal houd voor een' ondankbaaren echtgenoot, een' wreedaart, een* broeder zonder vriendfohap, een' vader zonder natuurlyke aan*  3° 1! É V I R £ E aandoeningen. Ga, zeg ik u, vervoeg u by uwe meesteresfe; ik zal a terftond volgen. JARVIS. En waarom zulks één oogenblik uit te dellen? haar hart is in de bitterde droefheid gedompeld , en fchoon zy door ontelbaare rampen gedrukt word, zoude ik durven zweeren dat uwe afwezigheid ds grootde van alle haare rampen is. BÉVERLEI. Gykunt haar van myne te rug komst verzekering geeven. Eer ik my by haar vervoegen kan, moet ik eerst met StukéÜ fpreeken: maar maatig den yver, dien gy voor my gevoelt; want, myn lieve Jarvis, wat hebt gy te doen met myne ongelukken ? Geboren in een' ftaat dien de trotschheid laag noemt, hebt gy altyd de wet van eer en deugd gevolgd, en de eer is zeer zelden de weg die ons tot den rykdom leid. Gy zult welhaast in uwen ouderdom alles benoodigd zyn: laat dan de tyd, die 'er nog tusfchen u en het graf is , niet armoedig gemaakt worden. Ik gaa naar Stukéli. JARVIS. Daar is hy. BÉVERLEI. Laat ons alleen. DER-  BURGER LY K TREURSPEL. 31 DERDE TOONEEL. BÉVERLEI, STUKÉLI. BÉVERLEI. Vy^el nu , myn waarde Stukéli? wat uitkomst weet gy? STUKÉLI. Geene; en ik heb u niets dan droefheid te melden. BÉVERLEI. Geen geld? STUKÉLI. Men wil 'er pand voor hebben: hebt gy dat? wat my betreft, ik heb niets te verpanden :gy hebt alles, wat ik in de waereld bezat, uitgeput. BÉVERLEI. Ja, wy zyn te famenin 't verderf geftort: gyhebt my in den afgrond, waarin ik nedergezonken lng, uwe behulpzaame hand komen toereiken; en ik, dubbel ongelukkig, hebmynen vriend in denzelfden afgrond nedergefleept. Dit is het onverdraaglykfte van alles wat ik te lyden heb. STUKÉLI. Betoon meer ftandvastigheld in het ongeluk; laaten  32 BÉVERLEI, ten wy den moed ter hulpe roepen; door klagten is 'er niets te verbeteren. Zie of u niet eenige overtollige kostbaarheden, die onze ydelheid als noodig aanziet, overgebleven zyn. , BÉVERLEI. Ik heb , als een ontrouwe fehatbewaarder, deezen nacht de goederen myner zuster mede verloren: aan my, haaien broeder, blyft dus niets over dan fchaamte en fchande. STUKÉLI. Des te erger is het: want, dit blyft onder ons, en ik zeg het u, zonder de minlte moeijelykheid: ik heb niets anders dan myn hart geraadpleegd, en ik bevind, dat ik meer voor u heb gedaan, dan ik konde doen. BÉVERLEI. Dit is maar al te waar! STUKÉLI. Mogelyk dat Jarvis, die in zyn' ftaat ryk is... BÉVERLEI. Ach! STUKÉLI. Ja, *t fluit myzelv' tegen de borst, dat ik hem noemen moet; nnar 't is nu geen tyd meer om zo kksch te zyn. i É-  BURGERLYK TREURSPEL. 33 BÉVERLEI. 't Is altoos tyd om een eerlyk man te weezen. Ik dien goeden grysaart ontblooten! STUKÉLI. Vaarwel dan. BÉVERLEI. Welk een ftuursch affcheid! STUKÉLI. Ik wil ten minfte niet dat men my, in deezen uiterften rampfpoed, ten laste zal kunnen leggen u verleid te hebben; I.eufon ftrooit zulks uit. Uw vriend heeft zichzelven voor u opgeofferd, en heeft Hechts verwytingen tot zyne belooning. BÉVERLEI. Maar, verwyt ik u iets? Ik befchuldig niemant dan myzelven. Wy ftranden beiden in dezelfde zeebranding. Wat Leufon betreft, ik zal hem doen gevoelen in hoe verre hy zich in zyne rede te buiten gaat. STUKÉLI.- Zeer wel; maar om u en my uit de verlegenheid te redden is 'er iets anders noodig. U is niet onbewust dat meer dan één fchuldeisfcher elk oogenblik magt heeft om u en my gevangen te zetten. Voor my was 'er geen loskomen aan; ik heb alles C wat  34 B Ê V E R L E I, wat ik bezat voor u verkocht; niet te vreden met myne goudbeurs voor u ten beste gegeeven te hebben, heb ik 'er zeifs n;yne vaste goederen, en obligatiên by ingefmolten. Gy, ten minfte, gy hebt nog eene toevlucht... BÉVERLEI. \ Noem die flechts, en maak 'er gebruik van. STUKÉLI. ö, Dat eisch ik juist niet... uwe vrouw... maar neen, ik voorzie uw antwoord reeds; en eene vrouw kan bezwaarlyk afftand doen van 't geen tot haaren opfchik dient. BÉVERLEI. Haare juweelen!... wreedaard ... al zou de donder my verpletten, daar befluit ik nooit toe. Haar man kan zich zó verre niet verïcbtelyk maaken. Het eenigfte goed dat myne woede nog ontzien heeft haar ontrooven! in eeuwigheid niet. STUKÉLI. De nood eischt moed. BÉVERLEI. Zeg liever lafheid. STUKÉLI. Ik ben verzekerd dat het wuft geluk ons deezen dag zou toelachen. Ik heb een voorgevoelen in myn hart  B H R C E R L Y K TE IURSFE L. 35 hart voor welks onfeilbaarheid ik u durve Inftaan. B E V E R L E I. Dat zelfde word ik ook in my gewjar; dezelfde «hoop bezielt my ; ik brand om te fpeelen; maar, Stukéli, laat uw vriend toch mensch blyven. stukéli. En laat gy den uwen vergaan. Vergeet alles wat ik voor u gedaan heb, Iaat my in den afgrond gedompeld liggen; ik wil een'ondankbaaren niet meer aanmoedigen. Laat uw vrouw, die gy zo lief hebt, haare juweelen maar behouden; zy verfiere zich in haare trotschheid en armoede met dien glans: meer heb ik u niet te zeggen. BÉVIRLEI. Ach! hoe weinig kent gy die aanbidlyke echtgenoote! de kleinoodiën, die haar het meeste ter harte gaan , zyn duizenden van deugden die haar veriieren, en die haar nooit zullen ontbreeken; haare natuurlyke fchoonheid heeft geen andere verlokfelen noodig. Alleen om my te behaagen, verfierde zy haare uiterlyke geftalte, en zy droeg haare juweelen alleen om aan myne ydelheid te voldoen; doch , om haaren man te helpen, zoude zy 'er zich zonder moeite of tegenfpreeken van berooven. Cl s t u-  36 B Ji V E R L E I, STUKÉLI. Neen, ilc ben veranderd van gevoelen; myn vriendfchap was onbepaald; laat uw' vriend in eene gevangenis werpen... BÉVERLEI. De Hemel bewarre my daarvoor! Een edelmoedige vriend zou, voor den byftand dien hy my bewezen heeft, in eene gevangenis geworpen worden! Stukéli ziet my dan Voor een'eerlooz'en ongevoelig' mensch aan! In de wanhoop zelfs, waarin ik ben, en zuchtende onder den last des rampfpoeds en der fchande, zoude ik tot zulk een' prys myn geluk niet willen koopen. STUKÉLI. • Met al te veel driftigheid... BÉVERLEI. Hoe! kunnen wy in zulk een geval minder drift gevoelen, zonder geheel gevoelloos te zyn? neen... Eindigen wy onzen ydelen twist; ik weet myn'pligt, en zie wat ik doen moet. Ga naar uw huis. S T U K É L r. Mogelyk was ik te dringend. BÉVERLEI. En ik te ondankbaar. S T IJ.  BURGER LY K TREURSPEL. 37 stukéli. Uw vriend zal u in zyn huis wachten. Ter zyde. Ik bedenk daar een goed middel om de zaak door te zetten. Hy vertrekt. béverlei, zyn huis naderende. Treeden wy binnen. VIERDE TOONEEL. béverlei, henriëtte. HENUiËTTE, hem tegentreedende. Eindelyk zyt gy daar, myn broeder! ó Myn God! Wat ziet gy 'er uit!Hoe zal myne arme zuster, als zy deeze verandering ziet, gefolterd worden 1 béverlei. Wat doet zy? henriëtte. Zy heeft zich een oogenblik ter rust begeeven. Haare oogen zyn befchoten, want zy was vermoeid van u vruchteloos op te wachten. Terwyl zy nu in den flaap het gewigt haarer rampen niet gevoelt, zo gedoog, broeder, dat ik van u te rug eisfche da goederen die ik in uwe handen,.. C 3  3% BÉVERLEI, BÉVERLEI. Gy zyt zeer ongeduldig, zuster! Hoe! heeft uw Leufon hier over eenig vermoeden opgevat? men zegt, dat hy zich op een' vreemden toon waagt uit te drukken. Durft hy..? HENRIËTTE. Hy durft niets op dit punt, broeder. Jk ben tot dus verre de eenigfte befchikfter over myne goederen, en myn voorneemen is niet, die in handen te laaten van een' man die zo Hecht zyne eigen goe, deren bewaard heeft. BÉVERLEI. Gevoelt gy eenige ongerustheid-? - HENRIËTTE, Geef my, om die te doen ophouden, myne goederen te rug, of, zo zy verloren zyn, verwaardig u zulks my te openbaaren; liet zou een zwaare ilag voor my weezen, maar ik heb reeds zo veel voor myne zuster en haar zoontje doorgedaan, dat de droefheid my eene eigenfehap geworden is. Myn rampfpoed zal my draaglyker zyn dan de hunne. Ver vloekte fpeelzucht!... BÉVERLEI. Sfaar my uwe verdsre wwjtjogea! H E K,  KURGERLYK TREURSPEL. 39 HENRIËTTE. Zyn huis was een aardsch paradys: twee engelen , zyne echtgenoote en zoontje, hadden het tot hun verblyf verkoren. De ongeveinsde oprechtheid en de zedige fchoonheid lachten hem ohophoudelyk toe, en, vermoeid van dien heilftaat te genieten, en dit hemelfche verblyf te bewoonen, heeft hy 'zich nedergeworpen in den afgryslykeft afgrond van armoede en verachting. BÉVERLEI. Gy doorgrieft my 't hart, wreede! HENRIËTTE. Kwam het onhei! alleen op u neder, gelyk de fchande... BÉVERLEI. Een broèder had van zyne zuster meer omzichtigheid verwacht. Schilder my myne rampen minder leevendig af; uwe verwytingen komen reeds te laat, en gy opent Hechts myne wonden zonder die te kunnen geneezen. Morgen zullen wy over uwe goederen fpreeken, zuster: vergun my dat ik heden adem fcheppe. HENRIËTTE. Morgen dan; ik zal tot zó lang myn hart geweld aandoen om het onder myn bedwang te houden. Wy moeten de gramfchnp des Hemels eerbieC 4 di'  40 b É v e r l f. i, digen, en zonder tegenworitelen zyne rechtvaardigheid aanbidden; maar dat hy, om ons zyne flagen te doen gevoelen, daartoe een' broeder, een' vader, een' echtgenoot verkiest... BÉVERLEI. Maar! zuster! HENRIËTTE. Het ligt 'er reeds toe, en ik zwyg 'er dan van. V Y F D E TOONEEL. «ÉVERLEI, HENRIËTTE, mev. BÉVERLEI, TOMI. Mevr. béverlei, met Tomi opkomende, en naar haaren man toevliegende. Zytvvelkom, myn lieve vriend, ^ BÉVERLEI. Dierbaare echtgenoote!... Ik ben wel lang van « a^ezig geweest, Ik vrees dat gy>my opwachten> "e, geen oog hebt kunnen toedoen. Mev. BÉVERLEI. Myn vriend, fpreeken wy niet van myne bekom- me-  BURGERLYK TREURSPEL. 4I mering en onrust; ik druk u in myne armen, ik befproei u met myne vreugdetraanen, ik befchoiiw u; alles is vergeeten. BÉVERLEI, tST Zyde. Zo veel deugd! zo veel tederheid en verruklykheden! Hoe diep voel ik my vernederd! wat heb ik myzelven niet al te verwyten! Terwyl Béverlei dit ter zyde /preekt, zegt mevr. Béverlei in Jlilte haar' zoon, zich, by zynen vader te vervoegen. TOMI. Papa lief! BÉVERLEI. Kom in myne armen, QHy kuscht het kind.) kom in myne armen, myn lief kind. Gy zyt wyzer dan uw vader is! kost gy uwe ongelukkige moeder vertroosten over alle de rampen die hy haar veroorzaakt heeft! Mev. BÉVERLEI. Neen! zy is niet ongelukkig. Gy bemint my. TOMI. Papa lief! BÉVERLEI, Spreek, myn kind. C 5 T O-  42 BÉVERLEI, tomi. ó! Ik heb zo veel geleden! béverlei. Hoe zo, mannetje? tomi. Wel, dan huilde mama, en dan... Mev. béverlei, haaren vinger op zyn.' mond leggende. Zwyg, Tomitje. béverlei. Laat het kind uitfpreeken, vrouwlief. Tegen zyn' zoon. Wel nu? tomi. Toen liep ik aanftonds in haare armen, en, als mama my kuschte, begon zy nog erger te huilen, en toen begon ik ook te huilen nevens haar. henriëtte. Elendig kind! béverlei. Hoe zwaar drukt my myn wangedrag! Mev. béverlei. Vergeef het my, uwe afwezigheid is een wreede foltering voor myn hart. ZES-  BURCERLYK TREURSPEL. 43 ZESDE TOONEEL. béverlei, mev. béverlei, henriëtte, tomi, leuson. Mev. béverlei, tegen haaren man. Hier is de heer Leufon, wiens yver en zorg men niet genoeg erkennen kan. béverlei, koeltjes. Ik ben hem verpligt. leuson. Dat zyt gy niet... maar ik hoop ten minfte dat gy het eerlang zult kunnen zyn: ik hoop zó verre te komen van den verraader te ontmaskeren... béverlei, met levendigheid. Hy, die uit overmaat van vriendfehap zichzelven voor my ten verderve heeft gebragtt leuson. Zeg liever, dat hy, om u te verderven, daarvan den fchyn aanneemt; als gy weeten zult dat hy de verachtelyke medemakker is van... béverlei. Ga niet verder: die hém hoont hoont my. Je-  44- BÉVERLEI, Tegen zyne echtgenoote. Myne lieve vriendin, ik heb u ergens over te onderhouden. H E N R I Ë T T E. Wel nu, wy laaten u daar vryheid toe, broeder; mynheer Leufon, ga met my. LEUSON. Wy zullen wel eens den tyd beleeven kunnen, dat gy den vriend die u de oogen opent, en die u dienst zal doen, bedanken zult. ZEVENDE TOONEEL. Mev. BÉVERLEI, BÉVERLEI. , BÉVERLEI. -Naauwlykskan ik myne gramfchapbedwingen. Eén' vriend, die, om my te helpen, zichzelven in 't verderf heeft gebragt, een' verraader te durven noemen, en dat in myn byzyn! Mev. BÉVERLEI. Leufon bemint en acht u: hy flaat zekerlyk te veel geloofs aan valfcbe geruchten; maar gy moet den yver, die hem bezielt, veröntfchuldigen. BÉVERLEI. Myn' vriend aanranden is my aanranden: wist ey  B U R CE RLYK TSEÜRSPE L. 45 gy eens hoeveel ik hem verfchuldigd ben! aan de beproeving erkent men een' waaien vriend; en zo Stukéli die niet is, moet men nooit aan vriendfchap eenig geloof flaan. Mev. BÉVERLEI. Met zulk een' geheiligden lluijer zyne trouwloosheid te bekleeden! daar is niemant laaghartig genoeg toe: ik ben van uw gevoelen. BÉVERLEI. Ach! waardfte vriendin! waarom bezit hier elk uwe zachtaartigheid niet! gy zyt het voorbeeld van alle deugden; hoe zeer ik ook uw hart verfcheure, ik vind het ten allen tyde toegeevende en getrouw... Ach! ik heb uwen gelukftaat verdorven! Mev. BÉVERLEI. Dat hebt gy niet: verlaat die dwaaling; als ik u zie, bezit ik alles, en, zo lang als gy afwezig zyt, verlang ik niets anders dan u te rug te zien: vergeet het voorledene gelyk een oniiangenaame droom, en ik zal my ryk achten. Niets ontbreekt my dan u gelukkig te zien. BÉVERLEI. Ach! al te edelmoedige vriendin !... In weerwil van myzelven , zal de wreede herinnering Van het voorledene haare akelige fchaduwe, tot aan myne laat-  46 B" É V E R L F. I , laatfte oogenblikken, over de rest myns treurigeti levens uitfpreiden. Maar ik gevoel nog eene andere kwelling die my heünelyk verflind. Mev. iÊvmEI, Spreek, dierbaare echtgenoot : ftort uw hart uit in het hart dat u aanbid. BÉVERLEI. Die vriend, dien men zo lafhartig onteert. Mev. BÉVERLEI. Welnu? BÉVERLEI. Diens verderf heb ik veroorzaakt. All' wat Stukéh bezat is in myne fchipbreuk verzwolgen; aandnngende fchuldeisfchers wier hevige achtervolgmg hem geene ander vooruitzicht overlaat dan het eerloos verblyf van een' afgryslyken kerker'; dit alles ftort een doodelyk vergif i„ 1Ilyn hart. M vnendfchap kan voor hem niet werkeloos blv ven. 3 Mev. BÉVERLEI. Ik hoop... BÉVERLEI. Men moet tot daaden komen, en niet hoopen. Mev.  kurcerlyk treurspel. 47 Mev. béverlei. Het fonds dat wy in Cadix op te eisfchen hebben is zeer aanzienlyk, en het zal ons welhaast inkomen. béverlei. Myn vriend kan daar niet naar wachten: in de bitterheid van zyn hart heeft hy my zyn ongeluk verweten. ACHTSTE TOONEEL. JvfeV. béverlei, béverlei,* een onbekende, een' brief brengende. béve rle-i , tegen den onbekenden. Wat is 'er van uw' dienst ? de onbekende. Mynheer, men heeft my deezen brief ter hand gefteld, om dien u eigenhandig te bezorgen. Hy vertrekt. béverlei, den brief openbreehende. Hy komt van Stukéli. Mev. béverlei. Wat fchryft hy u ? b i-  4^ b é v e r Xj k r, béverlei, kezende. ,, Kom my, zo ras u doenlyk is, fpreeken : dit „ is de eenigfte vriendfchapsblyk dien ik tegen„ woordig van u verlange: nadat ik van u ben „ afgegaan, heb ik befloten'Engeland te verlaaten: „ liever wil ik myzelven uit myn vaderland ban- „ nen, dan myne vryheid aan het middel waarvan „ wy zo aanftonds gefproken hebben verfchuldigd „ te zyn. Spreek 'er dus mev. Béverlei geen woord „ over, en haast u om het laatfte vaarwel te ontfan„ gen van uwen verdorven vriend, stukéli. ^ En verdorven door my... ik zal hem in zyne bal. Hngfchap volgen.,. Mev. béverlei. Hoe! béverlei. Ik dulden dat hy zichzelven verbanne, zonder dat ik hem ter hulp kome! Ik heb zyn' rampfpoed veroorzaakt, ik moet 'er in deelen... d Razerny voor 't ipel! afgryslyke misdaad! dit zyn uwe bittere vruchten!... Ik moet hem helpen of navolgen, niets is 'er zo noodlottigs te verkiezen, of... ' Mev. béverlei. Ik kan den Haat, waarin ik u befchouw, niet langer gedoogen; hy (preekt van een middel... doe myn'  BURGERLYK TREURSPEL. 49 myn' angst verdwynen : blyft ons eenig middel over ? BÉVERLEI. Ik moet lyden, ik alleen ben misdaadig;' dit hart is niet wreed genoeg om 'er myn' zoon en zyne moeder van te berooven... Uwe fchoonheid heeft die niet noodig; maar 't is 't eenigfte v.,n uwe goederen dat u overgebleven is. Mev. BÉVERLEI. Myne juweelen? BÉVERLEI. Ik fchaam my , om... Mev. BÉVERLEI. Zyn die van zulk een aanbelang? myn vriend, zyt verzekerd dat de gerustheid uws harte my boven alles dierbaar is, en dat ik nooit iets daarboven zal (lellen. BÉVERLEI. Uwe deugd doet my bloozen: gy ziet dat ik 'er door getroffen ben; maar welk een' afgryslyken last ligt uwe goedheid van myn hart af! Mev. BÉVERLEI. Maar gy zult nooit weer fpeelen : dit belooft gy my wel oprechtelyk, en hiertoe verbind myn echtgenoot zich op het ftrengfle. 1) » tr  50 BÉVERLEI, BÉVERLEI. Ach! ik leef voortaan alleen orn u te aanbidden. Mev. BÉVERLEI. Kom binnen: alles wat ik heb zal ik u ter hand Hellen. BÉVERLEI. Wat nieuw onderpand van uwe liefde! maar konde ik voor den besten aller vrienden iets minder doen? Mev. BÉVERLEI. Kost gy ook wel iets meerder doen ? Mogt hy 'er de waarde van bezeffen! en mogt uw hart geene mistasting begaan hebben! Einde dei tweeden bedryfs. DER.  burcierlyk treurspel. 51 DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. stukiUi, alleen. Ik heb myne rol allerverwonderlykst gefpeeld: de juweelen zyn verloren, en honderd guinjes, waarvoor hy zyn woord van eer ve.pand heeft, nog daarenboven. Terwyl onze verlegen vriend by Vilfon zich aan eene vruchtelooze droefheid overgeeft, zal ikby zyne vrouw alle de vermogens van myne kunsC in 't werk (lellen. Zo even heb ik in haar wankelend hart onrust verwekt; laaten wy een' ftap verder gaan : vroeg of laat moeten de fpyt... de nooddruft... en myn goed geluk haar aan my in handen leveren. TWEEDE TOONEEL. stukéli, mev. béverlei. Mev'. béverlei, uit haar huis treedende. Hoe, mynheer, zyt gy daar? myn man heeft u dan gefproken, en gy blyft by ons? stukéli. Ik had wel gewenscht, mevrouw, dat hy van u zulk eene offerhande niet gevergd had... Ik heb D ï al-  j2 béverlei, alle myne vermogens gebruikt om hem daarvan af te trekken. Mev. béverlei. Ja, mynheer, ik moet u recht doen: ik weet dat gy het befluit genomen had dit land te ontvluchten. stukéli. Men ziet fomtyds, mevrouw, dat men, ondanks zichzelven, zich medeph'gtig maakt aan de begrippen van zyn* vriend, offchoon men dezelven berispt. Mev. béverlei. Gy waart in verlegenheid, hy is u ter hulp gekomen ; en daar zie ik niets in dan het geen lofFelyk is. stukéli, ter zyde, overluid genoeg om gehoord te kunnen worden. Arme vrouw! hoe beklaag ik u! MeV. béverlei. Wat zegt gy, mynheer? STUKÉLI. Mevrouw... Mev. béverlei. Gy fcbynt heimelyk ergens ongerust over. s t rj.  burgerlyk treurspel. 53 stukéli. Ik beken zulks. Mev. béverlei. Is myn man... ïtukéli, ter zyde, weder op eene wyze dat hy verjlaan kan worden. Ik kan het niet langer inhouden. Mev. béverlei. Mynheer, wat geheim is dit dan? stukéli, ter zyde, op dezelfde wyze. Haar noodlot verdient waarlyk myn medelyden. Mev. béverlei. Welk noodlot? stukéli. Gy kunt voor uwen man niets verzwygen, en de minde onbefcheidenheid van uwen kant zou zekerlyk tusfchen ons verfchil verwekken. Mev. béverlei. Myne voorzichtigheid verdrekt u hierin tot waarborg... Hoe! gy aarzelt nog? stukéli. Ja... vergenoeg u flechts met te verneemenrlat, D 3 20  54 béverlei, zo uwe juweelen uit uwe handen gegaan zyn, gy zulks aan iemant anders, dan aan my te wyten hebt; want aan my zyn zy niet ter hand gekomen. Mev. béverlei. ó Hemel! niets is by myne verwondering te vergelyken ! hoe! voor wien zou hy..? stukéli. Dat is my onbekend... 'er verfpreiden zich geruchten... wy beleeven eene eeuw... men heeft mannen gevonden die... Mev. béverlei. Wel nu, mynheer? s t u K é l r. Dikwils zien wy dat eene onwaardige medeminnaares... Mev. béverlei. Voleind dan. stukéli. Dat hy mogelyk ingenomen is met eene dier verachtelyke voorwerpen van weelde en fchande, aan welken wy ons geld en onze eer verfpitten; de zaak fchynt onmogelyk wanneer men u kent. Mev. béverlei. Gy gelooft het nogthans, dit merk ik klaar. s t u-  BURCERLYK TREURSPEL. 55 stukéli. Gy hebt eene zó gevoelige ziel 1 ik gevoel al te wel wat ysfelyke fchok dezelve treffen zou, zo ik u alles ontdekte. Mev. béverlei. Zy heeft dien fchok reeds doorgedaan; gy verfcheurt my 't hart. Béverlei! gy zoud my misleid hebben! ik heb alles kunnen uitftaan, uitgenomen dit gruwzaam onheil. Ryk met uwe liefde in den fohoot der armoede, waart gy in dit verlaaten hart al myn geluk... Een ander voorwerp heeft hem kunnen behaagen! Ach! op dit oogenblik gaat alles voor my verloien! stukéli, ter zyde. Myn ontwerp gelukt. Mev. béverlei. Te veel van myne liefde verzekerd, geeft hy zich daarop het recht om my te beleedigen! die ondankbanre wapent zich tegen myzelve met myne goedheid! hy weet al te wel dat ik onvermogende beu om my over hem te wreeken... neen , ik kan niet denken, dat hy tot zó verre my beleedigen zou... een valsch gerucht heeft u misleid. stukéli. • De viiendfchap deed my zwygen: nu moet ik D 4 fpree-  j6 bé v e r r. ei, fpreeken: 't is aan de fchoonheid, aan de deugd dat ik dienst bewys... Hyzelf beeft my zyn geheim toevertrouwd. Mevr. béverlei, hem flerk aanziende. £>us komt gy uwen vriend, terwyl gy het vertrouwen dat hy in u fielt verraad, hier by zyne eigen vrouw befchuldigen? STUKÉLI. Mevrouw... Mevr. BÉVERLEI. Genoeg: gy kunt my niet misleiden. Ik zie al te wel dat Leufon u zeer wel doorgrond heeft. Ja naardien Béverlei u zyn hart wel heeft willen openen, u voor zyn' vriend hield, en gy voorgaaft zulks te zyn, is uw aanbrengen, zo niet dat eens lasteraars, ten minite dat eens verraaders: kies derhalve een van beiden, of een trouwlooze, of een lasteraar te zyn... ik hou u voor beiden... Vertrek! kom op deeze plaats het vergif van uwen befmetlyken mond niet meer toebereiden; maar, beef!.. Béverlei zal my over uw bedrog recht verfchafFen... STUKÉLI. Het uitwerkfel kan op de bedreiging volgen mewouw; gy kunt hem in een tweegevecht inwikkelen;  BÜRGERLYK TREURSPEL. J7 len : maar ik zal alleen niet voor 't gevaar blootge» fteld weezen. Mev. BÉVERLEI. Lafhartige! gy zoud hem niet onder de oogen durven zien.. . maar uw bloed zou zyne handen onteeren: ik zal hem liever uwe vermetelheid verbergen : gy, ontruk den verachtelykften der fterveiingen aan myn gezicht. stukéli, ter zyde, terwyl hy vertrekt. Deeze fierheid kan wel vernederd worden, en ik moet haar alleenlyk antwoord geeven door wraak. DERDE TOONEEL. Mev. béverlei, alleen. Ik ontdek den ftrik, dien hy, door zyne bedriegelyke listen,my fpant.en nogthans zucht ik: ik kan naauwe'yks adem fcheppen; myne oogen ftaan vol traanen. Béverlei! Béverlei! D s VIER. I  j8 BÉVERLF. Is VIERDE TOONEEL Mev. béverlei, henriëtte. henriëtte. Ik zie u bitter fchreijen, zuster. Altyd nieuwe rampen, altyd nieuwe onrust! Ik heb het u reeds gezegd: gy bederft u'v' man, door uwe al te groote goedheid... gy luistert naar my niet. Mev. béverlei. Ik beken, zuster, dat ik geheel ontroerd ben. henriëtte. Welke ontroering drukt u? Hy zal weder gefpeeld hebben! Moest gy, myne zuster, hem uwe juweelen ter hand ftellen ? Beken eens rond uit, vermogt gy die aan hem zo ligtelyk overtegeeven? Hy had veeleer myn leven dan deezen verkregen. Mev. béverlei. Hy had het myne flechts behoeven te vraagen : hy zou het gehad hebben. henriëtte. Hemel! welk eene zwakheid! Verdient hy wel 20 veel tederheden? Mïv.  EURCERLYK TREURSPEL. 59 Me1/. BÉVERLEI. Zo lang als hy al myn geluk uitgemaakt heeft, : zo lang hebben wy beiden maar ééne ziel gehad!.. Wat wierd hy ? .. een ondankbaare ?.. Neen; die is hy • niet, zuster. Ik zou,om hem van myne liefde te I overtuigen, alles opofferen: dat is een hartsgenoeg:.n voor my, waafby geene fchatten kunnen opgewogen worden. Vaarwel... ik ver'ang eenige oogenblikken alleen te zyn, en ik zie dat Leufon u zoekt te fpreeken; hy zal u leeren hoe men I bemint. VYFDE TOONEEL. HENRIËTTE, LEUSON. HENRIËTTE. ( J_/aaten wy myne zuster niet alleen laaten, kom i met my. LEUSON. Verwaardig u, fchoone Henrictte, u eerst een | oogenblik alleen te mogen ondeihouden. HENRIËTTE. Uw ernstig voorkomen ontrust my. Wat is 'er? LEUSON. Eene zaak , welke u van het grootfte aanbelang is te weeten. H E H-  HENRIËTTE. Haast u dan... LEUSON. Het is een geheim, dat ik, om zeer fterke redenen, niet, dan onder voorwaarde, ontdekken kan. HENRIËTTE. Wel nu! %'erklaar die, en wy zullen zien... LEUSON. De eerfte is, dat gy my zult verklaaren, of uw hart, ten mynen opzichte veranderd, niet wenfchen zoude, zich van my ontheven te zien; en of ik uit uw lang uitftellen niet moet befluiten... HENRIËTTE. Zyt omzichtig,mynheer Leufon. Die zich over myne wispelturigheid eenigen den minden argwaan durft vormen, moet zich die wispelturigheid ten deel wachten; en zo gy aan myne trouw twyfelt... LEUSON. Neen... Ik twyfel niet dan aan myzelven. In den beginne kent men de kenmerken en begrippen niet grondig genoeg; alles neemt in een' minnaar de kleuren der liefde aan: zyne gebreken worden onder de zucht om te behaagen verborgen. Ik vrees dat de mynen, met 'er tyd aan den dag komende... II E N-  BURGER I* Y K TREURSPEL. 6 t HENRIËTTE, leevendig. Mynheer, antwoord, bid ik, antwoord my als een man van eer; zeg my.of gy in den grond van uw hart niet verlangt van my ontflagen te zyn ? LEUSON. Ach! de Hemel is myn getuige, dat my dit het leven zoude kosten: myn leven is alleen verknocht aan 't heil van uwe bezitting. HENRIËTTE. Wel: verneem dan de verborgene gevoelens van myn hart. Het is hetzelfde niet meer. LEUSON. Hoe, wreede! HENRIËTTE. Laat my uitfpreeken. LEUSON. Spreek, mejuffer. HENRIËTTE. U beter kennende, Leufon, is, het geen eerst toegenegenheid was, nu beredeneering geworden. Deeze beiden hebben op my zó veel vermogen verkregen, dat, fchoon gy arm waart, ik met u het eenvouwdigfte hutje verre boven het kostbaarfte paleis zoude verkiezen. L E U-  62 • é v k u l r. r, L E U S O I\. Aanbiddelyke Honriëttc! Wel oul dan verzoek ik, (en dit is myne tweede voorwaarde) dat de dag van eene zo wenfehelyke vereeniging door uzeive bepaald... HENRIËTTE. Ach! duld dat ik uitftelle... L E U S O N. Ik wacht niet langer, neen: de dag van morgen moet een perk ftellen aan uw geftadig verfchuiven. Ik begeer desaangaande uw woord, Henriêtte, of ik fmoor het geheim in myn' boezem. HENRIËTTE. Gy gebruikt al te veel aandrang. LEUSON. Gy aarzelt vruchteloos; en , zo ik u waard ben, zyn alle uwe uitvluchten ydel. HENRIËTT E. Ik moet dan wyken. L E U S O N, Op uw woord ? HENRIËTTE. Ik geef het u. Nu, uw geheim? LEB-  E V R C E * LY K T • E V R S P E L. C3 LEUSON. Alle uwe goederen... HENRIËTTE. Wel nu? LEUSON. Zyn verloren. HENRIËTTE, A Hemel! Ik ftaa verfteld. Verloren! en Leufon die zulks weet... gy hebt myne belofte overvallen. Ik bewonder de edelmoedigheid van uw gedrag, maar... LEUSON. Ik heb uw woord... Hoe! gy ftaat in overdenking, Henriëtte, en ik zie tevens de traanen uit uwe oogen biggelen! HENRIËTTE. Ik moet myne geheele ziel voor u openleggen. Hoe luisterryk het gedrag , dat gy my hebt doen blyken , ook zyn moge, (mogelyk zal men my van fierheid kunnen befchuldigen ,) vrees ik echter aan u te veel verfchuldigd te zyn; ja Leufon, heb ik ongelyk, dit ongelyk is dan te veröntfchuldigen: wy bezaten evenveel goederen, en, ons in de zachtfte huwlyksbanden verbindende, was alles onder ons gelyk geweest: maar heden, u de armoede  op een kom met water en een drinkglas. Tomi Zit aan de andere zyde in een' armfloel, en Jarvis op een' anderen pel, daarnevens. EERSTE TOONEEL. TOMI, JARVIS. i a u vis, het kind verfchikkende. Zyne oogjes fluiten zich... hy zygt neder. Elcndig kind! Zie het nu fiaapen. ó Gelukkige Ievenstyd! hy valt zonder moeite in de armen van den flaap; hy behoeft niet te vreezen dat de (tem der wroeging hem verfchrikkend zal doen ontwaaken; zyne onnoozele onfchuld fluimen in vrede, terwyl zyn rampzalige vader, wiens hart verfcheurd word, den dag heeft zien aanbreèken, -eer de lieve flaap zyne oogen één oogenblik gefloten heeft. Welke noodlottige verandering! ó myn meester! ó myn lieve meester! Aan welk eene drift hebt gy u. zeiven overgegeeveu ? Hoe veele deugden heeft ee. . ne  burger ly k treurspel. 9j ne enkele ondeugd in u vernield? en van welk een afgryslyke nafleep word zy gevolgd ! Mogt de Hemel!... TWEEDE TOONEEL. Mev. béverlet, jarvis, tomi. Mev. béverlei. Hoe is 't met myn' zoon? jarvis. Gelyk gy ziet, mevrouw, hy flaapt. Mev. béverlei, het kind kusfchende. Slaap gerust,lieffte kind! Ach, Jarvis, watimarten veroorzaakt my zyn vader! Myne redenen hadden, gelyk gy weet, eenigen ingang by hem; ik had de hevigheid zyner vervoeringen geftild; doch deeze gevangenis heeft alles omvergeworpen, ó Naare, ó verfchriklyke nacht! Gedompeld in een akelig ftilzwygen, en met ftaarende oogen, fcheen hy nu te hooien noch te zien; en dan , eensflags woedend , als een zinnelooze, en wanhoopig gillende, vervloekte hy zyn beftaan, jarvis. 6 Myn meester! Mev.  9<5 B Ê V E R L E I, Mc\T. BÉVERLEI. Ik boezemde aan zyne voeten, welken ik met traanen bevochtigde, onóphoüdelyk de tedere naa* men uit van echtgenoot en vader ;doch hy beantwoordde myne traanen en gebeden niet dan met woede: tot twee reizen toe ftiet hy my met zyne armen wreedelyk van zich af. Eindelyk uit zyne verbystering herkomen, en zich febaamende zyne vrouw aan zyne voeten, vernederd te te zien, wierd zyn hart op het leevendigst getroffen: hy diukte my tegen zynen boezem, en de vloed onzer traanen mengde zich te faamen. JARVIS. Ik voel de mynen uit myne oogen rollen. Mev. BÉVERLEI. Zyne razerny is nu wat bedaard, en eindelyk heeft de zoete ïlaap een oogenblik zyne oogen gefloten. J A.R VIS. Den Hemel zy dank! Mev. BÉVERLEI. Maar, ondertusfehen heeft myne zuster my doen aanzeggen, dat het hoognoodig is dat ikzelve voor myn' man werke, en dat het voor hem van het uiterfte aanbelang is dat ik, zonder een oogenblik uitftel, haar buiten de gevangenis koom' fpreeken. Ik  BURGER LY K TREURSPEL. 07 ik zal, Jarvis, dit oogenblik, dut myn man iluimert, my ten nutte ffiaaken. Gy, wees zeer oplettende, en op uw hoede; en, zo by ontwaakt, laat hem dan niet alleen , maar breng zyn kind by hem. Een vader word op 't zien van zyn' zoon, op 't zieu van zulk een geliefd voorwerp, tot in de ziel bewogen... Béverlei zal in zyne pyniging verlichting gevoelen; terftond kom ik weder hier: zo ik op u niet kon betrouwen,zou myn hart niet overgehaald' kunnen worden om hem te verlaaten. JARVIS. Gy kunt zonder vrees vertrekken, mevrouw. Mev. béviïrlet, na zeer Jlil naar linnen gezien te hellen. Hy ligt nog in dezelfde houding, en is in een' diepen flaap. Jarvis, ik bezweer het u, neem het oogenblik wél in acht dat hy zal ontwaaken. Zy vertrekt. DERDE TOONEEL. jarvis; tomi, jlaapende. jarvis. Ik hoop dat hy zo lang rusten zal, tot dat myn» meesteresfe zal te rug gekomen zyn. Hoe veel deugd! hoe veel tederheid! wat heeft hy eene uitmuntende G vrouw  £)8 BÉVERLEI, vrouw! hoe ge'ukkig zo.i hy met haar zyn , wist hy het te weezen!... Jk hoor gerucht... g.tan wy eens fiil zien... Hy flanpt niet meer... daar komt hy, bleek, afgevallen, echter minder treurig, en met een min' verwilderd gezicht. VIERDE TOONEEL. béverlei, jarvis; tomi, fiaapende. béverlei, ter zyde. iVlyne vrouw is uitgegaan. Zien wy ons van dien goeden man te ontdoen. Ik moet hem van my verwyderen. jarvis. Gy hebt niet vast geflaapen, mynheer, en welhaast is u de rust ontweken. béverlei. Uwe meesteresfe is uitgegaan? jarvis. Ja, mynheer; eenige noodwendige bezorgingen voor uwe zaaken noodzaakten haar te vertrekken. Gy zult haar ten eerfte weder zien. béverlei. Ik gevoel dat de flaap myn hart, dat nu geruster Is, als gebalzemd heeft, door 'er de hoop weder bin-  EURCERLYK TREURSPEL. tinnen te brengen. Ik heb den raad van een', waaren vriend noodig: ik begeer Leufon te onderhouden. Gaa hem fpreeken, Jarvis: zeg hem, dat ik hem fineeke my de vriendfchap te doen van terftond by my in de gevangenis te komen... Wat doet u aarzelen ? JARVIS. Vergeef het my, waarde meester: mevrouw belastte my, haar op deeze plaats op te wachten. BÉVERLEI. Zy voorzag het bevel niet, dat ik u thans geef; gy ziet dat ik zeer gerust ben. JARVIS. Ja, mynheer, dank zy den Hemel! ik zie he%, BÉVERLEI. Gaa dan heen, ik wil dit jammerlyk verblyf verlaaten. JARVIS, Maar... BÉVERLEI. Zonder langer tegenfpreeken: ik gebied het; gehoorzaam my. jarvis, na eene aarzelende houding. Ik gaa. G 2 V Y F-  100 B É V È R L É'I, V Y F D E TOONEEL. béverlei; tomi, flaapende. bévërle i, na eenige reizen in eene akelige neêrflagtigheid heen en weêr gewandeld te hebben. IVlyn uur is gekomen: ik heb het vonnis uitgefproken... dit vonnis is de dood. Myne ziel, mee verachting overlaaden , kan haar lot niet langer wederftaan: zy bez vykt onder haare plaagen. . Dit zeggende ,• nadert hy de tafel, giet water in het drinkglas; haalt vervolgens een flesje met vocht uit zyn zak, en vermengt hetzelve met het water. Ik gaa in het graf ontflaapen... ontflaapen ! zo de dood, in plaats van eene fluimering, een eeuwig... een noodlottig ontwaaken ware..! en zo een wreekend God..! Ik moet my in 't gebed tot hem keeren: 6 God! wiens oneindige barmhartigheid... Ik kan niet bidden... De yzeren klaauwen der wanhoop, die my hebben aangegrepen, fleepen my reeds weg... Echter hoor ik in het binnenfte van myn hart eene ftem die my toeroept: „ hou op, rampzalige! zyt gy meester van uw leven?" ó Onverbidlyke rechter onzer daaden,ó geweeten !.. Maar hoe! myne vrouw, myn kind , zon-  BURGERLYK TREURSPEL. 101 zonder hoop of toevlucht in de armoede te zien kwynen! Ik, die de bewerker van hunneelende ben, ik daar ook de getuige van zyn! ik de verachting, wreeder dan alle onheilen, moeten ondergaan! eindelyk, ik duizend dooden fterven om 'er ééne te ontwyken! — ó! 't Is te lang beraaden... men kan het lot trotfeeren : maar de fchandelde wroeging! Hy neemt het glas op. Natuur, gy fiddert... ó Vrees voor eene andere waereld! afgrond-der eeuwigheid! onmeetlyke en grondelooze duisternis! elks hart verftyfd van fchrilc op uwe befchouwing: maar ik verfoei het leven, en myn lot befchikt het dus. Hy drinkt. 't Is gedaan... ik draag de dood in myne aderen: de zon befchynt den laatften dag myns levens. Ochöf de geheele mensch in het graf bedolven wierd! Maar zo de ziel,nog aangedaan over het geween der leevenden, hen, die haar dierbaar zyn , nooddruft en elende zag lyden; zo ik uw naar en fmartelyk gegil moest aanhooren.ó myne vrouw ! è, myn kind! ó rampzalige bloedverwanten! de hel, de hel ware dan min afgryslyk voor my... ó Al to laate overweeging! By "makt eenige beweegingen, en word zyn' zoon gewaar. G 3 Myn  1-02 BÉVERLEI, Myn zoon! eene zoete fltiimering heeft zyne ziel bekropen. Arm kind! gy gevoelt, noch voorziet uw heilloos lot: de fcbande rnyns levens en de afgryslykheid myner dood zyn uw eenig erfdeel: de verachting zal alleen u achtervolgen. Onder den last der armoede zuchtende, en uwe oogen niet durvende opflaan, zult gy alleenlyk leeven om uwen geboortedag en uwen vader te vervloeken. I« het leven dan zulk een onwaardeerlyk goed ? Myne woede heeft u alles, wat hetzelve wenfchelyk maakt, ontroofd; dus, die 'er u uit verloste, zou u alleenlyk van eenen last ontheffen. Waarom heeft men uwen vader niet in zyne wieg gefmoord? Maar het vergif... Ik gevoel dat myne reden verdwaalt. Eene dikke en zwarte nevel verduistert myne oogen, en doet in myn hart eene barbaarfebe woede ontftaan. Wat zeg ik, woede ? neen ! medelyden. Voor een' die in vernedering en rampen kwynt is de dood flechts één oogenblik, doch het leven eene langduurende foltering. Myn zoon, dit zoude uw lot weez6n! Onderneemen wy hetjhem aan dien jammerftaat te ontrukken: dit oogenblik is 'er bekwaam toe: dat hy zonder fmarte uit den flaap overgaa tot de dood; dit ft ial... Ik myn' zoon ontzielen ! Die vervoering is verfchriklyk! Natuur! ach! ik hoor u in myn hart eene akelige kreet geeven: dat ik u ten minfte voor de laatfte maal omhelze, ó heilloos kind van een' veel hcilloozer vader: . Hy  uuroerlyk treurspel. IC3 Hy zet zich naast het kind ned.r. Ach! hoe week word myne ziel op 't befchouwen van hetzelve! 't Is alsof zyn mond my in den flaap lieflyk toelacht... die mond, die lieve wezenstrekken zyn die zyncr.moeder... Hy lceve... maar wat zeg ik?... Is dit hem dan liefhehben? Hy ryst op. Ik willen dat hy leeve alleen om te Iyden!... Hemel! een vernielend vuur verteert myn binnen fte; myn bloed begint hoe langer hoe heviger te kooken; de tyd is kostelyk : het zy dan reden, het zy woede.... Hy verheft het flaal. Hy ontwaakt! tomi, verfchrikt. Papa... uwe oogen... ik word 'er bang voor. béverlei. Zyre ftem heeft ik weet niet wat verrukkelyks. in zich... tomi, op zyne kniên vallende. Myn lieve Papa, vergeef het my. béverlei. Ik kan di! niet wederftaan, hy ontwapent my. Hy werpt het'Jlaal weg. G 4 t> Or-'  IC4 BÉVERLE I, 6 Ongelukkig kind! ó myn zoon, rys op: laat myne traanen over uw aangezicht vloeijen. ZESDE TOONEEL. tomi, béverlei, HieV. b É v e r.l ei, henriëtte. tomi, naar zyne moeder hopende, M ama! befcherm Tomi. Mev. béverlei. Hemel! wat ontftel ik! dit kind... dit Haal... wreedïart! tot wat gebruik ?... béverlei. Erken in my den woesten der wilde monfterdie;en; alleen uit medelyden voor myn' zoon, wild» ik hem bet hart affteeken. henriëtte. Gerechte Hemel! MeV. béverlei. Uit medelyden!... uw' zoon!... wat yslykheid! Barbaar!... en dit durft gy bekennen aan zyne moeder! ó Myn kind! ó myn dierbaar kind! béverlei. Zo gy, om 'er voldoening voor te hebben, niet anders begeert dan myne dood.., Mev.  BURCERLYK TREURSPEL. 105 Mev. béverlei. Aan°deeze verfchriklyke taal, en aan dit ontmenscht uiterfte, waartoe gy gekomen zyt, 6 waarde en wreedaartige echtgenoot! erken ik de affchuuwlyke vervoering der razerny, die uw verftand doet dwaalen. Maar weet dat Leufon reeds werkt om u in vryheid te Hellen; weet dat Stukéli, dat gevloekt ondier... béverlei, ter zyde. Wat fmart overheert myne zinnen. LAATSTE TOONEEL. tomi, béverlei, UieV. béverlei, henriëtte, leuson, jarvis. leuson. Béverlei, uwe ketenen zyn verbroken: Stukéli, door James omgebragt, is niet meer in leven; zy kregen verfchil onder eikanderen over het verdeelen van den buit. henriëtte. Leeft die verraader niet meer? leuson. Neen, en James is in hechtenis genomen. Alle uwe goederen zyn in zekerheid. Geliefde vriend,' G 5 fcheo  106 BÉVERLEI, fchep nieuwen moed; alles zal u te rug gegceveis worden. béverlei, Ik heb my te veel overhaast. Ach', elendige als ik ben! Mev. béverlei. Maar hoe! deeze tyding... l e u s o ff. Zyne wezenstrekken liaan verwilderd. b é v e r l e i. Eene vernielende pyn... leuson'. Mevrouw, hier ü eene fpoedigehulp noodig. Mev. béverlei. Loop fchielyk, Jarvis. (Hy vertrekt.) 6 Hemel! kom my te hulp! béverlei. De pyn is nn wat verdraaglyker. 6 Myne vrouw» Mev. béverlei. Wel nu'? wat begeert gy? myn vriend! myn man i béverlei. Zoek geen hulpmiddel voor myn' ramp: 'er is 'er geen. Mev.  burgerlyk treurspel. 107 Mev. BÉVERLEI. Wat durft gy zeggen ? 6 ja, 6 ja, die is 'er nog. BÉVERLEI. Waardfle, dierbaarfte echtgenoote! Gy hebt geen' man meer; myn zoon heeft zyn' vader verloren. LEUSON. ó Rampzaligfte vriend! wat hebt gy gedaan? II E N R I Ë T T E. Helaas! myn broeder! kost gy..? Mev. BÉVERLEI. Neen, ik geloof het niet: 't is onmogelyk dat deeze gruuwzaame misdaad... BÉVERLEI. Ik verfoei die zelf met al myn hart. Ik, die een onnatuurlyke vader, een misdaadige medeburger, en een barbaarfche echtgenoot was, heb eindelyk, in dit vloekwaardig oogenblik, alle de Godlyke en menfehelyke wetten gefchonden. MeV. BÉVERLEI. Ik fterf. Leufon onderjleunt haar. BÉVERLEI. Het oogenblik dat ik voor den ontzachlykera rechterftoel van Hem, die my het aanwezen gaf, ver-  IOg HÉVERE-EI, vcrfchynen moet, is naby; alles kondigt my aan,das ik dit verfchriklyk tydttip nader; de matheid, waarin ik my beinde... eene onbegrypclyke zwakheid... myne oogen, met nevelen overdekt... Myne vrouw, ach! zeg my dat gy'my vergiffenis fchenkt. Mev. béverlei, met hevige /nikken. Mogt de Hemel, gelyk ik, u vergiffenis fchenken! béverlei. H-!p uwen zieltoogenden man 's Hemels toorn verbidden. Hy knielt neder, onderjieund door allen die hein omringen. Barmhartige God! Uw zwak fchepfel fmeekt beevende aan uwe voeten om genade: uwe rechtvar, digheid fchenkt vergiffenis aan het berouwhebbend hart; laat een draal van hoop op my, misdaadigen, nederdaalen. Gy befchouwt hoe oneindig groot myne wroegingen zyn: zo dezelven, geduchte Go l! uwe wraak niet vermogen te ontwapenen, ftrek die ten minde niet uit over myne .arme vrouw en myn onnoozel kind. Mev. béverlei. Ach! dat hy my het leven ontneeme, en dat by het uwe behoude!  BURCERLYK TREURSPEL. Ioy Zy werpt zich voor zyne voeten, in droefheid verflonden. béverlei, tegen Leufon. Waardfte vriend! wiens hart ik zó kwaalyk gekend heb, draig zorg voor haar, en myne zu;ter. ' Myn zoon... ach ! laat hem by my komen. Het kind voegt zich aan de kniën van zyn' vader ; zyne moeder ligt aan de andere zyde: Béverlei, na ze met aandacht befchouwd te hebben , vervolgt: Myne oogen zwemmen in traanen. ó Dood! hoe verfchriklyk zyt gy my in deeze oogenblikken !... Gy verliest my , lieve zoon: u blyft eene tedere moeder over; betoon haar ten allen tyde uwe hoogachting en liefde^ en, zo gy ooit in u de zucht tot het fpel gevoelt, herinner u dan uwen vader.., Dierbaare echtgenoot... reik my uwe hand... vaarwel... ik fterf. EINDE.