Bibliotheek Universiteit van Amsterdam^ 01 3341 8244  H 49 692   HET VERMOGEN DER. VADERLYKE LIEFDE.   HET VERMOGEN DER. VADERLYKE LIEFDE, TOONEELSPEL. GEVOLGD NAAR HET HOOGDUITSCH DOOK. B. R. en J. v. d. S. Te A M S T E L D A M, h PIETER JO HANNES UYLENBROEK i 7 9 i.   ft! HOÉ HEERELYK BELOONT DÊ HEMEL KËT VERMOGEN DER VADERLYKE LIEFDE'! Derde bedryf, laatste tooneeL  PERSONEN. de heer van wachterfeld, een tyk edelman. mevrouw van wachterfeld, zyne gemalin. Julia, dochter j , T7- „, , {van den neer Van Waclv kerdinand, zoon$ terfeld. de graaf van biereek, minister des konings. de heer van wura, een arm edelman. frederik , zoon van den heer Van Wura\ een afgedankt kapitein. doortje, dochter van den heer Van Wura, en kamenier van Julia. CHRistiaan, bediende van den heer Van TVacliterfeld. een soldaat. een onderofficier en wachten. HET  HET VERMOGEN DER VADERLYKE LIEFDE, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. Het tooneel verbeeld eene kamer in liet huis van den heer Van Wachterfeld. EERSTE TOONEEL. DE HEER VAN WACHTERFELD, JULIA. VAN WACHTERFELD. Gy ontrust my, myn kind! het is zyn eigen fchuld, indien het hem kwalyk gaat. Een kind, dat den raad van zyne ouders veracht, en alle hunne zorgelyke beniocijingen verydclt, verdient geen medelyden, wanneer het zich door eene flrafbare lichtzinnigheid in het ongeluk ftort. JULIA. Maar, lieve vader! het is myn broeder» het is uw A 4 zoon,  8 HET VERMOGEN zoon, voor wien ik fmeek. è! Verdient eene overylling, een misflag van een' jong' mensch, niet alle toegevendheid ? 6! Kost gy het een' eenigen zoon vergeven , die, door de ftrikken der verleidende waereld weggefleept, min' uit ondeugd dan uit onbezonnenheid, heeft gedwaald! eenige honderd daalders gaven u uwen zoon en my mynen broeder weder. VAN WACHTERFELD. Noch myn zoon noch uw broeder is verloren, wanneer hy den koning als een braaf foldaat dient. Den koning zyn goede foldaten even zo noodzakeJyk als bekwame flaatsmannen. Uw broeder mag voor zyne onbezonnenheid noch een' korten tyd boeten. Verkiest hy daarna zyn vaderland als foldaat, voortaan, te dienen ; dan zal ik hem eene plaats by de armee koopen, die met zyne geboorte en rang overeenkomstig is. JULIA. Maar hy heeft my in zynen laatften brief zo vurig gebeden, om voor hem vergiffenis by u te bewerken. Hy erkent zyn' beganen misïïap, en belooft denzelven door zyn toekomstig gedrag te verbeteren. Eenige'jonge luiden, in wier gezelfchap hy op eene ongelukkige wyze verviel, verleidden hem tot buitenfporigheden, die buitengewone uitgaven vorderden. Hy vond zich gedwongen, voor eenige honderd daalders, fchuld te maken, zonder te bedenken, of gy dezelven wel voor  DER VADERLYKE LIEFDE. o voor hem zoud willen betalen. Zyne fchuldëifchers vervolgden hem, en dreigden het geval ruchtbaar te doen worden. In het begin zocht hy zich te redden, door zyne boeken en klccdercn te verkoopen. Maar dewyl dit alles niet toereikende was, wendde hy zich tot u, en verzocht een' wisfel te mogen trekken. Gy floegt hem zyn verzoek af, en hem bleef dus geen ander middel over, om het verwyt en de vervolging van zyne fchuldëifchers te ontwyken, dan — VAN WACHTERFELD. Soldaat te worden , en den vaderlyken toorn ts ontfïcken... Heb ik hem niet jarelyks eene fom ter hand gefield, die meer dan toereikende was, om welvocgelyk, en overeenkomstig zyne geboorte, te leven? heb ik bovendien niet reeds tot tweemaal toe, eenige fchulden voor hem betaald? Gy weet het niet, wat hy my reeds heeft gekost. Ook myn geduld is nu ten einde ; hy mag de gevolgen van zyn fporeloos gedrag wel een weinig ondervinden. Myn laatste brief zal hem verwittigd hebben , dat hy zich op mynen byftand in het geheel niet meer moet verlaten , en dat ik eerst wii zien, of hy in den foldatenftand de misdagen weder goed zal maken, weiken hy op de univerflteit beging. JULIA. Lieve vader! ik wil u dus met myne beden niet meer lastig vallen. (Zy kuscht haren vader fchreiA 5 jen-  io HET VERMOGEN jende de hand, en wil vertrekken.) Maar fchcnk mynen broeder fJechts uwe vorige Jiefde weder, en werp uwe gramfchap liever op my. (Steeds wenende.') Aehl gy hebt geen zoon, en ik geen broeder meer! VAN WACHTERFELD. Ik heb het u immers reeds gezegd, dat hy juist niet verloren is? waarom weent gy toch? JULIA. Ach! myn hart is vol van onrust; vrees en fchrik vervullen my. Gy bemint my niet meer — neen; ik heb uwe liefde verloren. (Zy weent en kuscht hem de hand.) VAN WACHTERFELD. Wees wel te moede, myn kind i uw wantrouwen beleedigt my. {Haar omhelzende.") Julia! — zou ik u niet meer beminnen , omdat gy voor uwen broeder fmeekt? gy zyt my daarom des te dierbarer; doch verlaat my thans: ik ben niet buiten reden geftreng. Verlaat my, gy ontrust my. Ik zal — JULIA. Neen, ik verlaat u niet, lieve vader! (Foor hem nederflortende.) Hier, voor uwe voeten, ziet gy uwe dochter, flechts noch eens, voor haren broeder fmeeken. Hier, voor uwe voeten, ziet gyin myne pcrfoon uwen zoon liggen, die de knieën van zyrten belcedigden vader omvat, om zich uwe liefde, door zyne tranen, die  "DER VADERLYKE LIEFDE. n die hem het oprecht berouw afpersfcn, weder te verwerven; die zich zelf aanklaagt, die zynsn misdag bakent , die om zyne ftraf verzoekt, die liever derven wil , dan de ongenade zyns vaders verduren —fchenk hem uw hart weder, of verftoot ook my. (Zy legt haar hoofd op zyne knie en weent?) van wachterfeld, haar opheffende en zich de oogen afdroogende. Sta op, myn kind! gy hebt myn hart vermurwd -, uit liefde tot u zal ik het uwen broeder vergeven. Hy zal vrygekocht worden ; ftel u Hechts gerust. julia, opgeruimder. Ach! lieve vader, mag ik dit aan myne moeder zeggen ?... Ik mag haar immers uw befluit wel mededeelen ? van wachterfeld. Ja, myn kind, gy moogt het haar wel zeggen. TWEEDE T O O N E E L. de vorigen, doortje, een soldaat. do ortje. Mynhecr, hier is een foldaat, die u begeert te fpreken. van wachterfeld. Wat hebt gy my te zeggen, vrind? SOL-  ia HET VERMOGEN soldaat. Ik heb een' brief voor u, dien ik u zelf moet overhandigen. van wachterfeld) het zegel befchouwende. Van wien of deze brief is? misfchien (Tegen Doortje,~) Geef dezen man een glas vvyn in de voorkamer , Doortje. (De foldaat buigt zich en vertrekt met haari) DERDE T O O N E E L. van wachterfeld, julia. De heer Van Wachterfeld leest /lil den brief, -doch kan zyne ontfteltenis niet verbergen, dat door Julia word opgemerkt. Nadat hy den brief eenige malen heeft gelezen , legt hy denzelven in zyn' lesfenaar , wisc/it de tranen van zyne wangen, en vertrekt. VIERDE T O O N E E L. julia. DiC brief is zeker van myn' broeder. Myn vader heeft hem zeer ontroerd herlezen; telkens veranderde de kleur van zyn gelaat -y de tranen fprongen hem tegen wil en dank uit de oogen. — Goede hemel! welk  DER VADERLYKE LIEFDE. 13 welk eene tyding zou die brief hem brengen! Ik wil — neen, ik wil hem niet lezen; indien ik den inhoud had mogen weten , zo zou myn vader dien niet voor my hebben verzwegen. Maar — V T F D E T O O N E E L. Mevrouw van wachterfeld, julia. julia. 6, Lieve mama! ik moet u eene blyde boodfchap doen. Myn vader heeft my beloofd, myn' broeder vry te koopen. Ik heb hem zó fierk 'er om gefmcekt, dat hy eindelyk myne bede niet langer kon weêrflaan. MeV. van wachterfeld. Hebt gy hem eindelyk bewogen, myn kind *? dat is my van harten lief. Ik geloofde reeds uw' broeder zeiven hier te ontmoeten, want men had my gezegd dat 'er een foldaat gekomen was; ik vloog vol van vreugd naar hier, dewyl ik hoopte, mynen verloren zoon weêr te zullen vinden; doch, zo als ik zie, zyt gy alleen ; wie was het dan ? julia. Het was een foldaat, die waarfchynelyk een' brief van mynen broeder heeft gebragt ; myn vader las hem niet zonder flerke aandoeningen; hy legde denzei-  14 HET VERMOGEN zelvcn in zyn' lesfenaar, en vertrok, zonder één woord te fpreken, met tranen in de oogen. Mev. VAN WACHTERFELD. Hoe? hy? uw vader mat tranen in de oogen? wat zegt gy? dat is een zeldzaam verfcbynze] by dien man. De inhoud van dien brief moet of zeer aangenaam, of zeer treurig zyn geweest. Veellicht was het van blyd'ebap over de te rug komst van uwen broeder. Zyn oprecht berouw en dc belofte van deugdzamer in de armen zyner ouders te rug te keeren zullen hem de tranen uit de oogen hebben doen fpringen. Hy bemint zyn' zoon te teder , dan dat hy by zulk eene aangename tyding onverfchiilig zou blyven. Nu hebben wy goede hoop; gy zult uwen broeder ras wederzien. JULIA. Gy moet hem niet meer laten vertrekken, wanneer hy eens weder hier zal zyn. Hy is nóch jong, hy kon ten tweedemale verleid worden, en wie weet of al myn fmeeken hem als dan op nieuw zou kunnen redden ! Mev. VAN WACHTERFELD. Zyt onbezorgd , lieve dochter I ik hoop dat zyn treurig lotgeval hem zal geleerd hebben. Ongeluk en ondervinding doen het verfland vroeger rypen ; doch zy zyn gelukkig , die van hunne jeugd af aan de infpraak der reden en billykheid gehoor leenen , en zich niet'  DER VADERLYKE LIEFDE. 13 niet al te vroeg aan het toevoorzigt hunner ouders onttrekken. Het verftand eens jongelings en van een onervaren meisje is gelyk een kind , dat noch niet kan ftaan, maar aan den leiband geleid moet worden. Het valt, zo dra het zich uit de handen van zyn' geleider losrukt. — Maar ik wenschte echter wel te weten , wat 'er in den brief flaat, omdat dezelve eene zo buitengewone aandoening in het hart van uwen vader heeft veroorzaakt. JULIA, naar den lesfenaar tJtloopende. Hier in dezen lesfenaar ligt de brief, lieve mama. Gy hebt 'er immers ook een' lleutel van ? indien gy het wilt verantwoorden, dan zal ik hem 'er uitnemen en u voorlezen. MeV. VAN WACHTERFELD. Neen, Julia, laat hem op zyne plaats. Brieven, die uw vader niet zelf ter lezing aanbied, moeten heilig op hunne bewaarplaatfen blyven liggen. Laat nooit meer zulke gedachten in u opkomen. ZESDE T O O N E E L. DE VORICEN, DOORTJE. JULIA. Gy hebt immers met den foldaat gefproken , Doortjc? zeg, was de brief niet van myn' broeder? DOOR.-  iö HET VERMOGEN DOORTJE. 6 Ja, van hem, mejuffcr. Mev. VAN WACHTERFELD. Wat zei de foldaat van myn' zoon? D OORTJE. Geen woord. Mev. VAN WACHTERFELD. Gy hebt toch met hem gefproken ? DOORTJE. Dat heb ik, mevrouw. Mev. VAN WACHTERFELD. Waarover hebt gy dan gekeuveld ¥ gy zyt anders toch altyd vry praatzuchtig, en weet ieder een' uit te hooren : hebt gy ook bemerkt, of de foldaat iets van den inhoud des briefs wist, dien hy heeft overgebragt ? DOORTJE. Neen, wy hebben 'er niet over gefproken: mevrouw weet dat myne nieuwsgierigheid my nooit zo verre kan vervoeren, om my in zaken te mengen, die misfchien voor my verborgen moeten blyven. ik heb het bevel van mynheer volbragt , en den foldoat een glas wyn gcfchonken; doch toen hebben wy geheele andere zaken met eikanderen verhandeld. Mev. VAN WACHTERFELD. En welke zaken, als het u belieft ? DOOR-  DER VADERLYKE LIEFDE. 37 doortje. Van oorlog en belegeringen. Hy heeft my verteld hoe vele veldflagen hy bygewoond , hoe vele vestingen hy heeft helper, veroveren ; en toen de fles bykans ledig was , wierd hy zó driftig dat ik zelf voor eene beftorming begon te vreezen, en hem daarom alleen lier. Mev. van wachterfeld. Gy zyt een zottinnetje! maar, hebt gy niet gezien waar myn man naar toe gegaan is ? Julia heeft my gezegd, dat de brief, dien de foldaat hem heeft overhandigd , hem zeer fierk heeft ontroerd. Hebt gy niets byzonders in zyn gedrag befpeurd, dat of biydfchap of droefheid verried? doortje. è Neen , mevrouw ; ik heb niets opgemerkt, dan dat onze Christiaan hem zyn' ftok en degen moest brengen, en dat hy daarop oogenblikkelyk uitging. Mev. van wachterfeld, tegen Julia. Ik heb toch in het geval geen zin; ik weet niet, ik kryg achterdocht , het maakt my vry wat ongerust. Indien de brief eene aangename tyding bevat, dan weet ik geen reden waarom hy 'er zó geheim mede is. Zouden ook wel die tranen, die hem ontvielen, een nieuw ongeluk voorfpellen ? Och, de hemel verhoede dit ! maar waarom vertoont hy ons dan den brief- niet ? B ju-  18 HET VERMOGEN JULIA. Ik weet zeker, dat myn vader het u niet kwalyk zal nemen, dat gy den brief leest; gy zyt immers zyne vrouw, en ik ben zyne dochter; wat zou de brief behelzen , dat wy niet mogen weten ? hy komt immers van uw' zoon ; hy komt van myn' broeder. Laren wy hem lezen, lieve mama! kom, red ons uit deze onzekerheid , die voor onze rust nadeelig kan worden. Wellicht behelst de brief iets belangryks van mynen broeder, waarin wy hem kunnen helpen, zonder dat het myn vader weer. Wellicht heeft hy een' fpoedigen byftand noodig , die myn vader hem weigeren zal. " Mev. VAN WACHTERFELD. Neen, myne dochter; uw vader is een braaf man en een waardig vader. Wy mogen in zyne rechten niet treden. (Tegen Boortje.) Ga heen , roep den foldaat binnen. (Boortje vertrekt. Tegen Julia) Ik verkies zelf met dit mensen te fpreken, misfehien kan hy my bericht geven, hoe het met myn' zoon al gaat. Z E V E N B E T O O N E E L. DE VORIGEN, DOORTJE, SOLDAAT. Mev. VAN WACHTERFELD. Kom nader, myn vrind. (Zy gaat züten.) Van wien  DER VADERLYKE LIEFDE. 19 wien was die brief, dien gy aan mynheer hebt overhandigd ? soldaat. Van myn' overften, mevrouw. MeV. van wachterfeld. Behoort gy niet onder het zelfde regiment, waaronder myn zoon, de jonge Wachterfeid, ziel] heeft laten aannemen? soldaat. Ja, mevrouw. MeV. van wachterfeld. Kent gy hem? soldaat. Zeer goed. Hy was myn beste kameraad •, ik beklaag hem zeer. julia, tegen hare moeder. Hy beklaagt hem zeer. (Tegen den foldaat.) Waarom beklaagt gy hem? dewyl hy zulk een' Hechten flap gedaan heeft, niet waar ? soldaat. Ja, het doet my leed om zynentwille. MeV. van wachterfeld. Het zal niet lang meer duren J myn man heeft beloofd hem noch heden te helpen. soldaat. Ik wensch het van harten, want hy verdient zulk een hard noodlot niet. B a I°"  ao HET VERMOGEN JULIA. Is het zulk een hard noodlot foldaat te zyn? SOLDAAT. Neen, mejuffer, dat kan ik juist niet zeggen. De koning heeft veie duizend brave iuiden in zyneu dienst, die hem vrywillig en met genoegen dienen. MeV. VAN WACHTERFELD. "Wanneer trekt uw regiment hier binnen? SOLDAAT. Zo even is het binnen getrokken , mevrouw. Mev. VAN WACHTERFELD. Hoel is myn zoon dan niet mede gekomen? SOLDAAT. Neen. MeV. VAN WACHTERFELD. Wat heeft hem te rug gehouden ? SOLDAAT. Eigen wil. MeV. VAN WACHTERFELD. Doch hy zal wei fpoedig volgen ? SOLDAAT. Ik hoop het niet •, hy was ongelukkig indien hy hier kwam. (Mevrouw Van Wachterfeld en Julia fint/tellen.) AGT-  DER VADERLYKE LIEFDE. 21 " ui G T S T E T O O N E E L. de vorigen , de heer van wachterfeld, de graaf van biereer, van wachterfeld. Trcê binnen , mynheer de graaf. MeV. van wachterfeld. Lieve gemaal 1 julia. Ach , myn vader ! van wachterfeld, tegen den foldaat. Wat doet gy hier ? soldaat. Mevrouw heeft my doen roepen. van wachterfeld, tegen mevrouw Van Wachterfeld. Ik moet mynheer den graaf over iets fpreken; gy zult my plaifier doen, indien gy ons eenige oogenblikken alleen laat. (Tegen Julia.) Julia , verzcl uwe moeder. (_Zy vertrekken , na alvorens den graaf een kompliment te hebben gemaakt. De foldaat wil ook vertrekken ; doch de heer Van Wachterfeld roept hem te rug.) Kom hier , myn vrind: daar hebt gy iets voor uwe moiete. Voor het overige, indien u iets van het noodlot myns zoons B 3 be-  22 HET VERMOGEN bekend mogt zyn, zo wacht u wel om daarvan één woord aan iemant in dit huis te zeggen. (De foldaat buigt zich en vertrekt. De heer Van Wachterfeld geeft den graaf een' ftoel. Zy zetten zich.) Vergeef het my , mynheer de graaf, dat ik zo vry geweest ben, u by my te verzoeken. Ik geloof dat wy hier het minste geftoord zullen worden. DE GRAAF. Gy weet , dat ik een vrind van u en uwe familie ben , en tevens dienstvaardig om in een of ander u blyken van myne vrindfehap te geven. VAN WACHTERFELD. Ach! nimmer behoefde ik zulks meer, dan nu. DE GRAAF. Gy fchynt zeer ontroerd; wat deert u? VAN WACHTERFELD. Hoe kan ik myne ontroering verbergen? myn hart word van den doodelykften angst gefolterd. My treft een flag , die my geheel ter nederflaat. Mag ik my van uwe hulp en uwen raad — DE GRAAF. Gy moogt u van allen byltand verzekerd houden, van alles wat in myne magt en vermogen is. Maar van welk een* flag fpreekr gy dan ? wat is u overgekomen? VAN WACHTERFELD. Gy kent myn' zoon. (Schroomachtig rond zienêe, of iemant hem hoort.) D s  DER VADERLYKE LIEFDE. 23 DE GRAAF. Ik ken hem ?eer goed; war is hem overgekomen ? VAN WACHTERFELD. Ach ! de ongelukkige jongeling! hy was , federt eenige jaren , op de univerfiteit. Een zwerm van losbandige knapen verleidde hem tot allerhande buitenfporigheden, waardoor zyn geld , hem toegelegd , niet toereikende was. Waarfchynelyk heeft men ook door bedrog zich van her grootfte gedeelte van hetzelve meester gemaakt. De nood en de vervolging Vari zyne fchuldeisfchers bragten hem eindelyk zo verre, dat hy my , hoewel onder een nietsbeduidend voorvvendfel, verzocht een' wisfel te mogen trekken. Ik had gewigtige redenen, hem het verzoek te weigeren. Dit verbitterde hem tegen my, en nu, om my te kwellen , Het hy zich, voor zes jaren, als gemeen' foldaat aannemen, in het vast vertrouwen, dat ik terftond hem van den dienst afkoopen en zyne fehulden betalen zou. Ik volbragt het laatfte, en geloofde dat het voor hem nuttigst zou zyn , hem in deze ftrenge fehool voor zyn wangedrag te doen boeten. Ik was van voornemen hem ten minste eenige jaren onder deze krygstucht te laten, en hem naderhand, indien hy zich wel gedroeg, eene kompagnie te koopen. Maar, ik zie my, helaas! in myne hoop op het vreesfelykst bedrogen. (Den brief krygende, terwyl hy al telkens befchroomd rond ziet, en B 4 den-  24 HET VERMOGEN denzelven den graaf overhandigende.) Lees hier myn' ramp, en beklaag my voor het minst, indien gy my niet kunt helpen. de graaf. Stel u gerust; misfchien verftrekt het tot zyn geluk. van wachterfeld. Ach! Jees fleclus, lees flechts. de graaf, leest. j, Mynheer! „ Heden bragt men my een' deferteur. Onze wet „ vordert de doodrtraf. By het verhoor vernam ik » dat hy uw zoon is. Zyn noodlot treft my en » het treft my om u , mynbeer< Befteed dm » . om, is het mogelyk, het leven van uw' » zoon te redden. Een aangenamer bericht t, te heb» ben kunnen mededeelen zou den geen ongemeen » veel genoegen verwekt hebben , die de eer heeft » zich te noemen , » Uw' onderdanigflen dienaar, "van demüril, over/Ie'" QD. graaf 2egt dm brief bovm op ^ ^ en omarmt den heer Van Wachterfeld) ' Deze tyding moet u het hart doorboor*,. - Doch beftryd uwe rechtmatige fma, zo veel aJs e'lu f; Ve^-n,ooki„heTot geluk, liandvastig zyn moet. van  DER VADERLYKE LIEFDE. 25 VAN WACHTERFELD. 'Er zyn zekere oogenblikkcn , in welken ons alle flandvastigheid tegen de gewaarwordingen der natuur niets helpt. Ach I beminde graaf! gy zyt ook vader ; gy hebt ook een gevoelig hart. Gevoel, indien het u mogelyk is, flechts voor één oogenblik, de drukkende zwaarte van myn leed. —— Hy is myn eenige zoon. — {Zyne tranen afdroogende.) Hy was de eenige hoop , de eenige troost van myn leven. — Ik zal hem eene fchandelyke dood zien fier— ven. Zulk een wreed noodlot verdiende hy niet. — Hemel! hoe komt hy, hoe kom ik zo ongelukkig! •— Vergun my deze tranen, graaf! — ik zal het jeugdig hoofd'er mcê befproeijen. Veellicht zullen zy hem in zyne laatfle oogenblikken verflerken •, — en — ach ! — DE GRAAF. Gy treft my. Welaan, wy zullen den overften verzoeken , dat hy den ongelukkigen by u in huis doe brengen, en zyn vonnis noch uitflelle. Misfchien zyn 'er middelen om hem te kunnen redden. Gy weet, hoe veel ik by den koning vermag. Ik zal hem, indien het mogelyk is, trachten te bevryden. Intusfchen kan hy hier in uw huis bewaard worden, en alsdan fla ik borg voor zyn' perfoon. VAN WACHTERFELD. Mynheer de graaf, in u ilel ik myn eenigfle vertrouwen. Myn gantfche vermogen wil ik voor het B 5 le-  26 HET VERMOGEN leven van myn' zoon geven ; fpoed u, red hem; verzuim geen oogenblik , een ieder derzelven is kostbaar. 6! Indien gy my myn' zoon kost wedergeven! hoe veel dankbaarheid — de graaf. Spreek van geen dankbaarheid. Stel u inmiddels gerust, totdat ik wederkom. {Hy vertrekt.) van wachterfeld, hem volgende. Noch deze eenige gunst verzoek ik van u , om het geval voor myne familie zo lang mogelyk te verbergen. Mogt ik flechts alleen ongelukkig zyn 1 —■ 6 Dag 1 verfchrikkelykfte van alle myne dagen ! (Hy vertrekt.) NEGENDE T O O N E E L. Mevrouw van wachterfeld, julia. julia. De foldaat ging heen , zonder my op myne vragen een ander antwoord te geven , dan : Ik zou het noch tydig genoeg vernemen. Myn broeder moet toch iets buitengewoons wrêrvaren zyn. Mev. van wachterfeld. Ook uw vader gaf my geen duidélyk antwoord; hy wendde zyn gelaat van my af, en verwyderde zich fpoedig met den graaf. Dit voorval is zonderling.  DER VADERLYKE LIEFDE. 27 ling. Ik gis fchicr , dat hy ons daarom niets wil zeggen, om ons te grooter vreugd te kunnen verwekken, wanneer hy my myn' zoon zelf onverwacht hier brengt. JULIA. Dat kan ook wel zyn, lieve moeder. Geen grooter genoegen zou ik kunnen genieten. Misfchien heeft hy het den foldaat verboden, om ons iets te zeggen. Mev. VAN WACHTERFELD. Wie komt daar ? TIENDE T O O N E E L. DE VORIGEN, PREDERIK. F R E D E R IK. Ik bid u, vergeef het my, mevrouw, maar ik zoek hier een meisje , dat in uw' dienst moet zyn •, zy heet Doonje; waar kan ik haar vinden? MeV. VAN WACHTERFELD. Naar Doortje vraagt gy, mynheer? ja, die is in myn' dienst. Maar wie zyt gy, mynheer ? en wat is uw begeeren ? FREDERI K. Ik ben een officier, die van zyn' tienden veldtocht te rug keert. Ik zocht het meisje by haren vader ; maar men zeide my, dat zy in uw huis woonde. Mev.  *8 HET VERMOGEN Mev, VAN WACHTERFELD. Zyt gy van hier geboortig, mynheer? FREDERIK. è Ja , mevrouw , ik heb de eer thans in myne geboorteflad te zyn. MeV. VAN WACHTERFELD. Doortje zal u, waarfchynelyk, kennen? FREDERIK. Vergeef het my, zy kan my niet kennen, zo weinig als ik haar zou kennen, wanneer zy my ontmoette. Mev. VAN WACHTERFELD. 't Is aartig , dat gy eene perfoon wilt bezoeken, die gy niet kent. FREDERIK. Zy was noch te jong toen ik op reis en in dienst g;ilg' ; Mev. VAN WACHTERFELQ^ Maar wat zyt gy dan voornemens ? FREDERIK. Haar, met uw verlof, te omhelzen en aan myne borst te drukken. (Tegen Ju/ia.) Zyt gy het ook, lief kind ? (Hy wil haar omhelzen.') JULIA, eenigszins fpytig. Neenl mynheer, die eer heb ik niet; maar wel onze meid. FREDERIK, Maar wel uwe meid ? — hoe , is zy zó ongeluk-  DER VADERLYKE LIEFDE. 29 takkig , dat zy als meid haar brood moet winnen ? MeV. van wachterfeld. Hoe zo ? is dat fehande voor haar, mynheer ? frederik. Voorzeker —• — doch kan ik haar niet te zien krygen ? MeV. van wachterfeld. Ja wel , zeer wel.; maar ik wenschte toch gaarne de redenen te weten, die u hier naar toe dreven. Doortje is eene dienstmeid , maar ook een braaf meisje. frederik. Zo veel te beter ; dat is my aangenaam : want dit is noch een voorrecht voor den armen , warclyk braaf te zyn. Maar wie is dan deze juffer ? MeV. van wachterfeld. Myne dochter. frederik, ter zyde. Ik wenschte , dat ik meer geluk in de waereld had gehad. MCV. van wachterfeld, die het gehoord heeft. Een officier, die tien veldtochten heeft bygewoond, kan immers niet verre van zyn geluk verwyderd zyn. frederik. Niet altoos , mevrouw, in twintig veldflagen heb ik  30 HET VERMOGEN ik myn leven voor het vaderland gewaagd, en myn bloed meer dan eens zien vloeijen. Zo lang ik in dienst was , wierd ik als een dapper krygsman geëerd •, na het eindigen van den oorlog wierd ik afgedankt , en dit was myn loon. Het getal der troepen moest verminderd worden, en ik droeg voor alle myne getrouwe diensten een gewond ligchaam weg met een brok papier , waarop myn goed gedrag gefcbreven ftond, benevens het uitzigt, my, by de eerste gelegenheid , wanneer men my weder noodig mogt hebben , volkomen in een' kreupelen te .kunnen laten hervormen. MeV. VAN WACHTERFELD. Uw lot is treurig. Uit dit oogpunt befchouwd , behaagt het foldatenleven my niet. Maar zeg my toch , dit verzoek ik u, hoe komt myne kamenier by u bekend ? FREDERIK. Zy is myne zuster, mevrouw. J ULIA. Uwe zuster ? — Doonje de zuster van een'kapitein ? FREDERIK. Ja, mejuffer, zy is myne zuster, en, gelyk het my toefchynt, even zo ongelukkig als ik. JULIA. Ik zal haar hier roepen, zo het u belieft , lieve moeder ? Mev.  DER VADERLYKE LIEFDE. 31 Mev. van wachterfeld. Goed , myn kind , doch zeg haar niets. (Julia vertrekt?) frederik. Vergun my het genoegen van my niet ten eerste by haar bekend te maken. Mev. van wachterfeld, zich neder zettende, verzoekt Frederik hetzelfde te doen. Het is my aangenaam, mynheer, dat myn meisje zulk een' dapper' man tot broeder heeft. Hebt gy uwen ouden vader ook reeds bezocht? frederik. Het duurde heel lang eer ik zyne woonplaats kon opfporen , totdat ik , eindelyk en ten laatfte, een' vrind ontmoette, die my zeide dat ik hem voor den avond niet zou zien, dewyl hy zyn ftukje brood over dag buiten 's huis by goede menfbhen moest zoeken. Het genoegen om hem te omhelzen kan ik dus eerst dezen avond genieten. ELFDE T O O N E E L. de vorigen, julia, doortje. julia. Hier, Doortje , hier is een wakker officier, die u wil fpreken. door-  ga HET VE RMOGEN doortje. My een officier fpreken 2 hoe kom ik zo gelukkig ? frederik. Uw dienaar, mejuffer. doortje. Uwe dienaresfe, mynheer. frederik, opftaande en haar befchouwende. Niet waar, liefkind, gy kent my niet? doortje. Neen, die eer heb ik niet. {Tegen mevrouw Van Wachterfeld?) Wat is'er van uw believen,mevrouw? Gy hebt my laten roepen ? Mev. van wachterfeld. Deze heer wil u fpreken. Ik wist niet, dat gy met de heeren officiers zo bekend waart. doortje. Gy gelieft te fcherfzen, mevrouw; ik ken dezen heer niet. {Tegen Frederik?) Mynheer, gy had my de moeite van hier te komen kunnen fparen. f rede rik. Lieve meid, ik bemin u, en, indien gy het my vergunt, zo wil ik, in tegenwoordigheid van mevrouw, u aarïftönds het eerste bewys daarvan geven. (Hy wil haar omhelzen?) doortje. Zagt wat, mynheer \ zagt wat! zo verre zyn wy noch niet. Gy zyt hier geenszins in een vyandelyk land,  DER VADERLYKE LIEFDE. 33 land , waar men zich van alles met geweld meester maakt. (Zy verberg- zich achter den Jloei van mevrouw Van Wachterfeld?) Gy zyt misfehien de kapitein van onzen jon jen heer? MeV. VAN WACHTERFELD. Neen , Doortje, die heer is alleen om uwentwil hier gekomen. (Tegen Julia) Kom, JuliaI wy zullen haar by hem alleen laten. (Zy ftaan op.) DOORTJE. Hoe! mevrouw, ik bid u, is dit u ernst? my by een' officier alleen laten 1 FREDERIK. Kom hier, meisje lief, zyt niet bevreesd. D 00 RTJE. Ik ben voor niemant bevreesd , maar ik vind uwe gemeenzaamheid, waarmede gy my behandelt, een weinig beieedigend, ten minste mevrouw kon— Zeg my Hechts wat gy van my brg-ert? FREDERIK. Ik begeer niets dan uwe vrindi'chap. Met den tyd hoop ik,dat gy my zelfs zult beminnen. — Gy bloost nu> goed-, ik wil u de blosjes, die uwe wangen zo bekorelyk kleuren, beiparen. Hebt gy geen vader meer? DOORTJE. Ja, ik heb myn' va ier noch, en wensch hem ook noch lang te behouden. Hy is zeer arm en geniet hier C in  34 HET VERMOGEN in huis door de goedheid van myn volk zeer vele weldaden. Doch zo arm hy is, zo verëerenswaardig is hy ook. Ik ftel 'er zo vee! eer in zyne dochter te zyn, dat ik hem voor alle de fchatten van de waereid niet zou willen ruilen. frederik. Juist daarom, dewyl gy een» verëerenswaardigen vader hebt, bemin ik u nóch meer. Hebt gy ook noch broeders en zusters ? d oortje. Ik heb een' broeder, indien hy noch leeft; maar het is zeer lang geleden, dat wy van hem gehoord hebben. Ik was noch een kind, toen hy naar vreemde landen vertrok, waar hy zich, misfehien, ook fobertjes moet behelpen, want hy heeft even zo weinig gehad als ik. frederik. Hebt gy hier by mevrouw al lang gewoond? doortje. Ik heb noch nooit een' anderen dienst gehad , en verlang ook naar geen anderen. frederik, tegen mevrouw Van Wachterfeld. Mevrouw, gy neemt het my , hoop ik, niet kwalyk, dat ik my zó lang met uwe kamenier heb onderhouden. Het ftryd tegen de wellevendheid, ik beken het, te meer daar ons gefprek van zo weinig belang voor u is. Ik zal ook — Mev.  DER VADERLYKE LIEFDE. 33 MeV. VAN WACHTERFELD. In tegendeel, mynheer, ik neem 'er meer aandeel in, dan gy misCchien gelooft. Ik (lel my thans in de plaats van uwen vader, en by uwe omhelzing verbeeld ik my het genoegen , dat ik by de wederkomst van myn' zoon zal fna';en , die ook in dienst is, en d,e van daag zyn paspoort krygen zal. FREDERIK. Nu, mevrouw^ thans heb ik de eer my u aan te bevelen. (/Tegen Doortje.) Doortje! uw mevrouw zal de goedheid hebben, u meer te zeggen. (Tegen mevrouw Van Wachterfeld.') Gy ve.gunt my wel eens weêr te mogen komen? MeV. VAN WACHTERFELD. Gy zult my veel plailier doen, indien wy u heden noch mogen weder zien. Myn geimal zal, waarfehynelyk, welhaast te huis komen, en 'er eene eer inHellen met zulk een' braav' officier bekend te worden. FREDERIK. Ik ben uw onderdanigfle dienaar. (Hy vertrekt.) MeV. VAN WACHTERFELD. Vaar intusfehen wel. /Tegen Doortje.) Zegt u uw hart niets , Doortje? DOORTJE. Niets anders dan dat het mevrouw behaagd heeft, zich voor eenige oogenblikken boenend met my te vermaken. C 3 Mev.  35 HET VERMOGEN MeV. VAN WACHTERFELD. Niets minder dan dat, brave meid- en om u niet langer in rwyfel te laten, zo weet dat deze — JULIA die gedurende dit gefprek den brief, die de graaf op den lesfenaar liet liggen, heeft gelezen, laat hem uit hare handen vallen, en /lort, geheel ontroerd, op de naast byftaan- de kanapé neder. Ach! lieve moeder ! Mev. VAN WACHTERFELD. Hemel! wat zie ik! ach, myn kind, wat komt u over ? JULIA. Ik overleef hem niet, neen, ik overleef hem niet! lees, lieve moeder, lees! Mev. VAN WACHTERFELD. .Hoe! Julia, wat treft u dan? JULIA. Ach! myn broeder! myn broeder is verloren! voor altoos verloren! MeV. VAN WACHTERFELD. Spoedig, Doortje, kom my te hulp! JULIA. Niet my, niet my, beste moeder, maar myn' broeder , myn' broeder moet gy helpen .' DOORTJE. Goede hemel! fta ons by! Mev.  DER VADERLYKE LIEFDE. 37 Mev. VAN WACHTERFELD neemt den brief van den ^rond op, en leest denzelven met de grootste ontfteltenis. Nadat zy de stelfs inhoud gelezen heeft, blyft zy eenige oogenblikken onbewegelyk ft aan, en ziet Julia ftaröogende aan, die haar insgelyks fterk aanfchouwt. Eindelyk loopt zy hare moeder, en de moeder haar j in de armen, t, Myne dochter, welk een oogcnblik! (Hare dochter los latende.) Doch bedaar, myn kind. Wy moeten ons niet te zeer aan de droefheid overgeven. Ook door de donkerfte onweêrswolken breekt de zon nu en dan onverwacht weer door. Dit zyn de fchikkingen des hemels, dien wy met de diepste ootmoedigheid moeten eerbiedigen. — De hemel gaf my dezen zoon — en hy ontneemt hem weêr aan my. — (Allen blyven eenige oogenblikken in eene treurige ftille houding. Tusfchenpoosl) Achl moet hy dan zulk eene fehandelyke dood fterven!— Kom, myn kind, laat ons onze droefheid voor de oogen van uwen vader verbergen. Hy moet zelfs hoegenaamd geen achterdocht krygen, als of wy iets van deze droevige gebeurtenis wisten. — Wat is hy goedhartig! hy verbergt zyn grievend leed voor ons, opdat wy van ons ongeluk noch onbewust zouden blyven. C 3 JU-  38 HET VERMOGEN julia. Lieve moeder, door welk een' geest word gy geleid? gy kunt bedaard zyn , en myn broeder moet fterven ! Mev. van wachterfeld, met gelatenheid. Wanneer dit ongelukkig lot over hem befchoren is... ö, wat gevoelt myne ziel by deze fchrikkelyke gedachten!... zullen onze klagten , zal ons gejammer hem dan redden, of zullen onze tranen een troost voor hem zyn ? — Uw vader zal in dit oogenblik werkzaam wezen om hem te helpen. Ga, naar uwe kamer, Julia , verberg uw hartzeer, inzonderheid voor uwen vader. julia, weenende. Myn broeder: wat fmart! (Zy vertrekt mst Doortjel) mcv. van wachterfeld. 6 Voorzienigheid! onderfleun myne zwakke krachten. — Welk een lot moest my, eeuwig wezen, treffen! ö, Gy, zoete herinnering! gewenschte oogenblikken, welken ik met een aangenaam verlangen te gemoet zag, waarin ik myn' zoon, ter eere van myn geflacht, aan de waercld gaf! — ó Hoop! hoe vee! zyt gy voor den mensch, en hoe zeer word hy door u te Jeur gefield ! —- Een ,zoon, dien ik met aüe moederiyke zorgvuldigheid heb opgevoed, de eenigfte fieun van myn huis, de vreugd zyner ouders —' dien verlies ik JU  DER VADERLYKE LIEFDE. 39 nu op eens. — Door het voorbeeld van ongebonden jongelingen verleid, liet hy zich tot dwaze bimenfporigheden wegfleepen, waarvan hy nu het fJachtöffcr zal ■worden.— Hy moet fterven. — Befpot, en zyne familie tot fchande, moet hy fterven «— in de beste fleur van zyn leven. — Neen! die fchande overleeft uwe moeder niet — zy zal u uit de handen uwer moordenaars rukken — het waren booswichten die u verleid hebben , en noch grooter booswichten, zyn zy, die u veröordeelcn. — Ik vlieg naar het bloeddorstig gerecht —- maar, wat zal ik aanvangen ? — Zal de zwakke arm van eene magtelooze moeder — zal ik wel — ja, ik zal, ik zal hem van het gerecht eifchen, en indien dat gerecht wreed genoeg zyn mogt, om myn' zoon te vermoorden, dan mag het ook terftond het bloed van eene wanhopige moeder doen ftroomen. Einde des eersten bedryfs. C4 TWEE-  40 HET VERMOGEN TWEEDE BEDRYF. eerste t o o n e e l. frederik, doortje. frederik. H^or my toch aan. door tje. Ik zeg u, mynheer, dat ik u niet hooren wil. fred erik. Gy hebt ongelyk, lieve meid! Waarom wilt gy my niet hooren? doortje. Wat drommel komt gy hier in huis doen.? en waarom vervoegt gy u niet by mevrouw, of by onze jonge juffer ? frederik. Noch mevrouw, noch de jonge juffer zyn de oorzaak van myne komst. Gy zyt het alleen, Doortje. — Gy zult my immers toch wel vergunnen dat ik tegen u mag fpreken ? doortje. Anders niet ? frederik, Anders niet. DOOR-  DER VADERLYKE LIEFDE. 41 doortje. Niet? frederik. Neen , zeg ik u. Wat zou ik toch anders bcgecren.? ik zweer — doortje. &, Zweer maar niet; de eeden der hcercn officiers zyn als fneeuw op heete fteenen-, zy valt zo ras niet, of zy is ook water. frederik. Gy hebt juist geen ongelyk, doch van my moest gy beter gedachten hebben. Heeft mevrouw u noch niets van my gezegd ï doortje. Niets, dan het geen gy zelf hebt gehoord. ïrederik, neemt een' Jloel en gaat zitten , en bied 'er ook Doortje een' aan, waarvan zy echter noch geen gebruik maakt. Nu, goed, zo zet u een oogenblikje by my, en vergun my flechts eenige vragen. — Gy heet Doortje ? d 00 r tje. Eene aartige vraag! dat weet gy immers reeds? of wilt gy eene rechterlyke verhooring houden, en myne antwoorden opfchryveni* ik heet Doortje, en zo lang reeds als ik op de waereld geweest ben. C 5 f r e-  42 HET VERMOGEN frederik. Goed, mejuffer Doortje. Gy hebt, zo als ik fïraks reeds vernomen heb, een' broeder, dien gy federt uwe kindsheid niet hebt gezien ; wanneer ik u nu zeg dat ik dezen broeder ken , en dat ik my alleen om zynentwille met u wil onderhouden?... door t je. Hoe, mynheer, gy kent myn' broeder? frederik. Ja, ik ken hem , en hy is myn beste vrind. doortje. 6 ! Nu ga ik gaarne zitten. (Zy zet zich.') V/aar is myn broeder? is hy gclukiig? ó! zeg my fpoedig, hoe het hem gaat. frederi k. Zo als my; wy hadden een gelyk lot. Wy gingen op denzelfden tyd in dienst; wy dienden onder één regiment; wy verduurden gemeenfehappelyk hitte en koude, honger en dorst; wy vergoten ons bloed voor het vaderland; wy wierden te gelyker tyd officiers, en , na het eindigen van den oorlog, ook te gelyk met elkander afgedankt. doortje, treurig. Afgedankt ? het arme mensch ! Hy heeft misfehien weinig geld? ó ! Indien ik hem maar eens kon zien! frederik, Hy heeft in 't geheel geen geld. Hy wilde juist daar-  DER VADERLYKE LIEFDE. 43 daarom zyn' vader en zyne zuster bezoeken, in hoop van eene kleine onderfleuning by hen te zullen vinden; maar, zo als ik hoor, is zyn vader noch armer dan hy. En gy, Doortje! moet zelf duur genoeg uw brood by vreemde mcnfchen verdienen. — Ik beklaag myn' vrind! doortje, fchreijende. Ach! mynheer, wat zegt gy my. Hoe aangenaam is my het bericht dat ik mag hopen, myn' broeder eens weder te zullen zien! — Hoe word my echter deze troost door zyne elende verbitterd! kon ik hem flechts helpen ! Hoor, mynheer 1 ik heb gedurende myne dienstbaarheid een weinigje geld befpaard; dat wil ik u geven ; bewys my dan een» vrindfehap en breng hem dezen kleinen onderftand. Zeg hem, dat hy komen moet. Alles wat ik heb zal ik tot geld maken, om hem in zyne elende te onderfteunen. (Zy (laat op, en gaat vol gedachten op en neder.) frederik, ter zyde. Dat goede meisje! Hemel welk eene edele ziel bezit zy! ö Deugd! waarom moet de armoede u omhullen! — Zy is mooi, zy is ccrclyk en heeft het beste hart. doortje, te rug keerende en omziende. Waarom hebt gy hem niet medegebragt? (Ter zydel) Hoe onrechtvaardig is de waereld, dat zy ware ver-  44 HET VERMOGEN verdiensten zo flecht beloont! (Tegen Frederik.) Ik wil myne weinige kleederen verkoopen, en Hechts de meest benoodigde voor my behouden. Neem ook dan dit geld mede en breng het hem. FREDERIK. Gelooft gy dan, lief meisje, dat uw broeder, hoe flecht hy 'er ook by ftaat, dat zou aannemen V Gelooft gy dat hy laag genoeg zou zyn, het zo zuur verdiende loon van zyne zuster te verteeren , en haar daardoor buiten ftaat te ftellen, haren ouden behoeftigen vader in tyd van nood by to fiaan.? (Hy fluit hare hand in de zyne, en ziet haar eenige oogenblikken tederlyk aan.) 6 Natuur! ó Noodlot! hoe verkwistend en hoe wreed zyt gy! Het noodlot gaf my weinig vermogen, maar de natuur zo veel te meer gevoel.— (Haar omhelzende.) Lieve zuster,gy denkt zo edel; ja, gy zyt myne zuster; uw goed hart verraad u. DOORTJE. Hemel! hoe! (Zy forten zich in elkanders armen.) Gy, myn broeder? FREDERIK. Ja , lieve zuster, ik ben uw broeder ; uw rechtaarte, maar ook uw ongelukkige broeder! — I-k gaf my veel moeite om ongelukkig te worden. Ik heb menig eene nacht onder den blooten hemel, zonder fpys en drank, vuor het heil van het vaderland doorgebragt, en  DER VADERLYKE LIEFDE. 43 en uit tien wonden heeft myn bloed voor het zelve gevloeid... En toch heeft dat vaderland my myn brood ontnomen. doortje. Achl lieve broeder, hoe betreur ik uw lor, hoe beklaag ik het myne , en echter zyn wy betden ten opzigte van onzen armen vader noch gelukkig. Ach , wanneer gy hem zult zien! naauwelyks vergunt de ouderdom hem noch zo vele krachten , dat hy onder den drukkcndcn last der armoede niet bezwykf, gy zult hem welhaast zien. frederik. Zal ik hem zien? zal hy hier komen? d o o r tj e. Ja; hy komt hier. Hy is gewoon, 's wekelyks tweemaal, zyne aalmoes in ons huis te komen ontfangen. Myn volk kent zyne ecrelykheid, bemint my, en geeft hem een' aanzienelyken onderftand voor zyn beftjan. frederik. Arme gryzaartï.ó, hoe bekla.'g ik u! —— doortje. 'Er word ^efcheld, misfehien is hy het. (Zy wil vertrekken.) frederik, haar te rug houdende. Geduid, ontftel hem niet, zeg hem niets van my. Ik ben bevreesd, dat de plotfelyke blydfchap hem in zy-  4,6 HET VERMOGEN zyne gezondheid zal benadeelen. Lait my, indien hy het is, een weinig vooraf met hem fpreken, voor en aleer ik hem zeg, wie ik ben. (Zy geeft dpor eene buiging met het hoofd te verftaan, dat zy dezen raad zal volgen en vertrekt.) Noch nooit heeft myn hart fterker aandoeningen gevoeld dan tegenwoordig. Noch de donder van het verwoestend gefchut, noch het blikfemend gekletter der vyandelyke wapenen, noch de ftille voorbereiding tot den veldflag en het bloedvergieten hebben my ooit verfchrikt of ontzet, maar de voorbereiding om myn' vader in den tegenfpoed te omhelzen, zonder hem te kunnen helpen, doet my byna allen moed verliezen. TWEEDE T O O N E E L. DE HEER VAN WURA, die door DOORTJE geleid word; frederik, den ouden man weemoedig befchouwende. VAN WURA, tegen Doortje. Myn kind, ik kan byna niet meer — mvne beenen willen fchier niet meer voort. — Waar is uw volk? DOORTJE. Rust hier een weinig uit. Mynheer is uitgegaan, en  DER VADERLYKE LIEFDE. 47 en mevrouw is by hare dochter, die juist niet al te wei is. VAN WURA. Die lieve juffer! wat fcheelt haar dan ? DOORTJE. Zy is in eene foort van flaauwte gevallen, maar ik hoop dat het van geen ongunstig gevolg zal zyn. VAN WURA, Fredcrik gewaar wordende. Welk een heer is dat daar? gy brengt my in eene kamer waar reeds menfehen zyn; men zal het my kwalyk nemen ; kom , ik zal in de zykamer zo lang wachten tot uw volk komt; het past my niet dat ik in deze kamer vertoeve. (Hy wil opftaan , doch Fredcrik hond hem tcgenl) FREDERIK. Eerwaardige gryzaart, blyf hier vry uitrusten. Ik ben gaarne by een' man gelyk gy zyt , en ik acht my gelukkig u hier te zien. Gy hebt,_zo ais ik hoor ook voorheen gediend. Misfchien kan ik iets van u leeren. VAN WURA. Ik hoop niet, mynheer! dat gy den fpot met my wilt dryven. Ik heb, zo lang het myne krachten hebben toegelaten, myn vaderland gediend: en, gave de hemel! dat ik zo gelukkig ware geweest, van op het flagveld myne dood te hebben gevonden — 6 God! in-  48 HET VERMOGEN' indien een lang leven een gefchenk uwer goedheid is, ochl befcherm het dm ook voor verguizing! frederik. Wat fpreekt gy van fpot en verguizing? doe my recht en denk beter over my. van wura. Ik heb u reeds gezegd wat ik van u denk. Ik weet het m ar al te wel hoe het de jonge heeren maken. De ouderdom is overal veracht. (Tegen Doortje.) Vergun my, myn kind, dat ik in de zykamer zo lang vertoef, totdat uw volk komt. (Hy wil vertrekken, doch word door Frederik, die hem tegenhoud en de handen kuseht, verhinderd.) Laat my gaan, laat my gaan , mynheer. frederik. Neen, beste vader, ik Iaat u niet gaan; uw perfoon is my te dierbaar en te heilig. Zo vele zorgelyke jaren, zo. veie diepe zuchten, die ik, vol van verlangen naar u, in vreemde landen uitboezemde, worden nu op eens door uwe tegenwoordigheid vergoed. Had gy ooit eenen zoon ? (Hy knielt voor hem neder en kuscht zyne handen:) Zo hervinden de ongelukkigen eikander! van wura, hem befchouwende. Frederik 1 frederik. ó Myn vader, hoe zoet is dit oogenblik! van  DER VADERLYKE LIEFDE. 49- VAN WURA. Noch voor myne dood!— och, myn zoon! en u in zu'k een' ftaat, die ons eer aandoet, weder te isien-,-^ö, welk een' wellust, doet gy,goede hemel, my noch fmaken l FREDERIK. Dierbare vader! VAN WUR A. Lieve zoon!... Zie, Doortje! 6 , zie hoe gelukkig wy zyn! Komt, kinderen! laat ons uit deze kamer gaan, wy mogen niet... uw volk.., DOORTJE. Blyf, lieve vader, myne mevrouw weet hef, myn broeder heeft zich by haar reeds bekend gemaakt •, ik kom aanftonds te rug. (Zy vertrekt.') DERDE T O O N E E L. DE HEER VAN WURA, FREDERIKj FREDERIK. . 6, Hoe vergenoegd ben ik, beste vader! dat ik' U wederzie. Dit geluk heeft my de hemel toch gefchonken! het eenige waarom ik hem heb gefmeekt, daar hy my allesvweigert. VAN V/ U R A. Hoe, myn zoon, zyt gy niet gelukkig? D # F R  50 HET VERMOGEN frederik. Neen , myn vader, ik ben arm. van wura. Ais foldaat zyt gy het niet. Wie den koning dient is niet arm. frederik. Ik was het ook niet, zo lang ik hem diende. van wura. Zyt gy dan geen officier? frederik. Ik Was het, en met recht. Ik bad my dezen rang door menigerleije gevaren verworven, en indien men my niet onrechtvaardig had behandeld , dan ware ik het noch. van wura. Wie heeft u onrechtvaardig behandeld? frederik. Na het eindigen van den veldtogt wierd ik nevens anderen afgedankt. van wura. En dat noemt gy onrechtvaardig? heeft u uwbmng betaald, zo lang hy u noodig had? ' frederik. Daarover kan ik niet klagen- ik heb, zo lang ik heb gediend, myne foldy prompt ontfangen. van wura. En gy noemt het onrechtvaardig, dat u de koning uit  DER VADERLYKE LIEFDE. 51 uit zynen dienst ontflaat, dewyl hy u niet meer noodig heeft? FREDERIK. 'Er zyn zo vele onwaardigcn , die noch geen dienst gedaan, die noch geen vyand gezien, en die geheel geen verdiensten by het vaderland hebben. VAN WURA. Mor niet over uw lot, myn zoon; het is waar, gy zyt ongelukkig ; maar bedenk hoe vele duizenden uw geluk heeft ongelukkig gemaakt , en deze allen zyn thans door uw ongeluk weder gelukkig. FREDERIK. Hoe! door myn ongeluk? VAN WURA. Ja, door uw ongeluk. De vrede, die alle landen en alle derzelver inwoners weder gelukkig maakt, is de oorzaak van uw ongeluk. FREDERIK. Men had, ongetwyfeld, vele anderen, die den koning zo vele diensten niet bewezen hebben, kunnen afdanken. VAN WURA. Wanneer de koning u afzonderlyk had gadegeflagen, misfehien zou hy u, in plaats van afgedankt, noch hooger verheven hebben, en , dus befchouwd, hebt gy u verdienstelyk gemaakt ; doch , dewyl na den D a oor*  53 HET VERMOGEN oorlog de armée op de helft moest verminderd worden, zo bevond gy u, ongelukkig, juist by die helft, die haar lot met het uwe, en met zeer vele andere, even zo waardige luiden als gy, gemeen heeft; en in dat opzigt zyt gy een zeer onmerkbaar deel van het geheel. Zie, myn zoon, op uzelv' befchouwd, bcteekent gy veel, maar ten aanzien van het geheel betcekent gy niets. V I ER DE T O O N E E L. de vorigenj de heer van wachterfeld, driftig inkomende, ontfteh een weinig zodra hy den heer Van Wura ziet. M, van wura, opftaande. Lynheer, ik verzoek u, op het nederigfte, om verfchooning. van wachterfeld, Myn goede, oude, eerelyke gryzaarr, hoe gelukkig zyt gy ! van wura. Ja, nu ik voor myne dood myn' zoon noch mag aanfehouwen! frederik, eene diepe buiging makende. Uw dienaar onderdanig, mynheer. VAN  DER VADERLYKE LIEFDE. 53 van wachterfeld, tegen den ouden man. Deze heer — van wura. Is myn zoon ; hy diende den koning, en nu — is hy afgedankt. van wachterfeld, intusfehen eenige tranen afdroogende, en Frederik befchouwende. o ! Hoe gelukkig zyn deze ongelukkigen! (Hy toont eenig ongeduld, en geeft den ouden man een ftuk geld.) Hier, brave, oude man. — (Tegen beiden.) Zekere bezigheden vergunnen my niet langer my met u te onderhouden ; ik heb eenige oogenbükken voor myzelv' noodig. (Hy maakt eene diepe buiging, die door hen beantwoord word. De heer Van Wura, zyn zoon, en Doortje vertrekken. De heer Van Wachterfeld is onrustig , gaat op en neer, en zet zich eindelyk op een' foei.) V T F D E T O O N E E L. de heer van wachterfeld. 6 God ! hoe is myn hart beklemd ! — waarom moest ik dezen rampzaligen dag beleven! — doch wat helpen myne klagtei,? word myn ongeluk door eene onbetamelyke kleinmoedigheid verzagt? —■ neen, ik wil bedaard zyn ; ik zal de reden gehoor geven; kan ik hem niet redden, dan moet hy fterven. D 3 ZES-  54 HET VERMOGEN ZESDE T O O N E E L. de heer van wachterfeld, MevrOUW van wachterfeld, julia. Mev. van wachterfeld, zich in zyne armen flortende. Lieve gemaal! JULIA. Ach, myn vader.' {Knielende.') myn broeder... Mev. van wachterfeld. Myn ongeiukkige zoon... julia, fchreijende. Moet fier ven! van wachterfeld. Hoe weet gy dat? Mev. van wachterfeld. De brief, die van wachterfeld, bemerkende dat hy den brief heeft vergeten weg te f uiten. Hoe! — zo weet gy reeds het gene ik noch voor u verbergen wilde 5 Sta op, myne dochter — "ween niet! wellicht is 'er noch uitkomst! ik was zo even met den minister by den oversten. Zyn vonnis blyft noch uitgcfteld. Wy zullen het droevig vermaak hebben hem hier by ons te zien; de minister zelf heeft borg  DER VADERLYKE LIEFDE. 5S borg voor zyn' perfoon gebroken, en wil alles aanwenden om by den koning voor hem pardon te verwerven. Mev. van wachterfeld. Ach, dierbaar man! welk een lot is het onze! — ZEVENDE T O O N E E L. de vorigen; militaire wacht, & feil din a-n d van wachterfeld geboeid binnen leid. By de laatste woorden van het vorige tooneel ontdekt mevrouw Van TVachterfeld haren zoon, en valt van [cl,rik in eert leuning/loei. Intusfchen werpt Julia zich in de armen van haren broeder. Na deze omhelzing loopt de jonge Wachterfeld naar zyn' vader en fort voor zyne voeten. Julia gaat naar hare moeder, die weder bekomen is. De vader ziet zyn' zoon eene poos aan, zonder een woord te fpreken. Het gevoel van de fmar ten van zyn gewond hart is zigtbaar op zyn gelaat uitgedrukt ; hy droogt zyne tranen af, Jlaat zyne handen famen en vertrekt. De jonge W'achterfeld blyft noch eenige oogenblikken in de vorige houding; eindelyk fpringt hy op, en valt op de knieën voor zyne moeder. f erdinand. Ach, lieve moeder, kunt gy het my.vergwen! (Hy kuscht hare hand.) D 4 Mev.  0 HET VERMOGEN Mev. VAN WACHTERFELD. Ongelukkig kind! hoe veel leed baar: gy uwe ouders! FERDINAND. ó! Hoe beklaag ik u! myn hart gevoelt al uw leed. Ach ! ware ik diep in den fchoot der aarde voor u verborgen! Mev. VAN WACHTERFELD. Sta op, myn kind! ó hoe ongelukkig zyn wyl Goede hemel, zou dit drukkend lot uw welbehagen zyn ? FERDINAND. Neen, dit is onmogelyk! gy zyt te deugdzaam, en myn vader is de waardigfte onder alle vaders. — Hoe heb ik hem toch kunnen beleedigen! myn ongeluk zou my meer dragetyk zyn, indien het niet het uwe met zich fleepte. (Tegen Julia, die fchreif.) Hou op met weenen, lieve zuster, gy hebt reeds te vele tranen om my geftort ; gy hebt geen broeder meer, en gave God 1 dat gy 'er nooit een' had gehad — doch wat mor ik tegen de Voorzienigheid! ik moet nieniant dan myzclven aanklagen, en hen , die my het eerst tot het kwade hebben verleid. ~ Maar moest ik hunne verleidende ïlern gehoor geven ? ■— Ach ik Juisterdc naar hunnen raad, en ras zal ik myne bui- tenlporigheden door de dood boeten. (Tegen zyne moeder.) Verban, indien het mogelyk is, myn aan-  DE R VADERLYKE LIEFDE. 57 aanwezen voor eeuwig uit uwe gedachten. Myn fterven is flechts in zo verre fchandelyk, ais het een gevolg van jeugdejyke misdaden is. Ik fterf niet door de hand eens beuls •, myne eigen makkers zullen my in één oogenblifc van de waereld doen fcneiden. Ik kan dit lot niet ontwyken... de wetten zyn heilig, zy zien noch op geboorte noch op ouderdom. u4 G T S T E T O O N E E L. DE VORIGEN, DOORTJE. DOORTJE, tegen mevrouw Van Wachterfeld. Mevrouw, ik heb eene kamer in gereedheid moe* ten brengen; mynheer Iaat 11 verzoeken, den jongen heer naar boven te verzeilen. Mev. VAN WACHTERFELD. Kom, myn zoon. (Zy faat haar' arm om zyn' hals, en vat hem by de hand , in het heengaan zeggende:) Myn arm, die u aan my kluistert, zal u even zo lang befchermen als 'er één droppel bloeds in myne aderen zal vloeijen. (Zy vertrekken, en ivorden door de wacht gevolgd.) P 5 NE-  SS HET VERMOGEN NEGENDE T O O N E E L. JULIA, DOORTJE. DOORTJE. Maar, lieve juffer, wat beteekenen toch deze treurige toebcrcidzels/1 die ketens van den jongen heer? hy is geboeid! JULIA. Ja, helaas' hy is geboeid. Myn broeder is een defcrtcur, en de wetten zeggen dat hy moet fterven. DOORTJE. Hoe! de wetten zeggen dat hy moet fterven ? geloof het niet, mejuffer: gy zyt van eene voorname familie en ryk : wat gaan de wetten de ryke luiden aan? die zyn flcchts voor het gemeen. Die de wetten met goud kan bedekken , ftremt hare werking. Wie geeft toch de wetten ? J ULIA. De koning. D O ORTJE. Wel nu, als de koning ze kan geven, dan kan hy ze ook vernietigen. Daar moet raad gefchaft worden. Wie zal zulk een jong , bevallig mensen, om zulk eene kleinigheid, zo maar aauftonds van het leven berooven? het zcu immers zonde wezen! ju-  DER VADERLYKE LIEFDE. 59 JULIA. Behaagde het den hemel, Doortje! dat myn broeder kon geholpen worden ! myn vader zou zyn gantfche vermogen geven , indien hy daarvoor het leven van zynen zoon koopen kon. DOORTJE. Het verwondert my , dat 'er noch één mensch op de waereld foldaat kan worden; maar de jonge manlui bedenken zeiden wat zy doen : één glaasje wyn maakt hen foldaat; het tweede, deferteur, en zo vervolgens. Zy achten hun leven niet met van wachterfeld, doortje. doortje. My uheer, de jonge heer verzoekt —■ van wachterfeld. Wie is by hem? doortje. Mevrouw en de joege juffrouw. van wachterfeld. Laat hem komen; laat hen allen hier komem doortje, met verheuging. Heeft uw zoon pardon ? ach, mynheer, zeg het my toch. van wachterfeld. Ga maar heen, en laat hem hier komen* E a door-  68 HET VERMOGEN doortje. Ja, ja, de jonge heer heeft vast pardon. 6, Hoe verheugd ben ik nu! (Zy vertrekt.) van wachterfeld, zich zettende. 6, Myne dierbare ec::rgenoote , myne lieve dochter, welk eene tyding zult gy uit mynen mond vernemen! hoe zwaar zal het myne tong vallen, uw vonnis uit te fpreken! — en myn vaderlyk hart, wat zal dat in deze verfchrikkelyke oogen blikken gevoelen! — Zal ik hem opwachten? — of zal ik niet liever zyne tegenwoordigheid ontvlugten ? — Zal ik fterk genoeg zyn — doch ja, ik zal hem zien; ikzelf zal hem zyn doodvonnis het eerst aanzeggen ; ik zal hem aanmoedigen, om kloekmoedig te fterven. — (Hy ziet, zeer bedaard, zyn' zoon binnen treden.) DERDE T O O N E E L. de heer van wachterfeld, MeVTOUW VAN wachterfeld, julia, ferd1. na nd, doortje. van wachterfeld. Kom, myn zoon , thans kan ik u met meer bedaardheid omheizen. Myn gemoed was te voren niet in die gefteltenis, in welke ik my gaarne met u wensen-  DER VADERLYKE LIEFDE. 69 wenschte te onderhouden. De eerste indrukken , die uwe tegenwoordigheid op myn hart maakten , waren te geweldig, dan dat ik de m gt, met welke de droefheid myne gantfche ziel overftelpte, had kunnen wederilaan. Ik moest eerst de natuur haren f'huldigen tol betalen , en my eenige oogenblikken aan de menfchelyke zwakheid — wanneer het anders eene zwakheid is zyn kind te beminnen — overgeven. Thans ben ik bedaarder; zyt gy het ook, myn zoon ? hoe bevind gy u? FERDINAND, voor zynen vader nederknielende. Waarde vader, indien gy het my kunt vergeven, dan ben ik noch niet geheel ongelukkig ! en wanneer ik noch eenig bezwaar gevoel, zo is het, door u, beste aller vaders.' te hebben beleedigd. 6! Had ik dien onbezonnen. Hap nooit gewaagd! ó Ware ik terHond , na de eerste herinnering, in uwe armen wedergekeerd ; hoe gelukkig zou ik dan nu zyn ! VAN WACHTERFELD. Het is my lief, myn zoon, dat gy dit zelf gevoelt; thans bemin ik u weder. Een hart, dat noch gevoel van zyne misdaad heeft, is niet geheel bedorven. De verleiding, ik weet het, heeft meer aandeel aan den gepleegden misftap, dan uwe eigen keuze. Het is nu zo. — Kon ik u met myne vergiffenis redden ! — Konden de tranen, die gy uwe moeder en zuster ziet ftorten. — E 3 F ER»  70 HET VERMOGEN ferdinand vat de hand zyner moeder« en kuscht dezelve. Ach, deze tranen doorboren my het hart ! — mag jk ook van u vergiffenis hopen , lieve moeder ? ... (Hy omhelst zyne zuster?) En gy , geliefde Julia, vergeeft gy uwen broeder het grievend leed, dat hy U veroorzaakt heeft? MeV. van wachterfeld. Ik heb het u reeds lang vergeven, myn zoon, •julia. En uwe zuster heeft u altoos bemind. van wachterfeld, Schep moed, myn zoon; uwe ketens zullen u niet lang meer drukken; gy zult 'er fpoedig van bevryd Worden. Mev, van wachterfeld, tegen Julia, Hoe gelukkig zyn wy, lieve dochter: julia. De goede hemel zy gedankt! doortje tegen Julia. Uw broeder heeft pardon, uw vader heeft het my gezegd. ferdinand. 6 , Hoe yverig zal ik trachten , het misdrevene te verbeteren ; myn gantfche leven, zal eene beftendige gehoorzaamheid jegens u zyn. Ik was bereid ter dood ; (naar nu is my het leven dubbel aangenaam, dewyl ik hoop uwe ljefde te zullen waardig worden, VAN  DER. VADERLYKE LIEFDE. 71 VAN WACHTERFELD. Gy waart alzo ter dood bereid? — We! aan zo word dan met uw lot bekend. — (Hy neemt hem by de hand?) Ik heb alles gedaan, wat een vader voor zyn' kind doen kan. Myne pogingen zyn echter vruchteloos geweest. 'Er blyft my niets meer overig, dan u aan uw treurig lot over te laten. Alle hoop is verloren. Derhalven bid ik u, myn zoon, (Hem liartelyk kusfcliende.) onderwerp u gelaten aan het zelve. Ga, en fterf. (Hy vertrekt. uille de overigen blyven in de groot/Ie ontfleltenis..) MeV. VAN WACHTERFELD. Hemel! JULIA. 6, God! DOORTJE. Geloof het niet, de jonge heer heeft zekerlyk pardon. Mev. VAN WACHTERFELD. Ach , myn zoon ! JULIA. Neen, myn vader moet zich duidelyker verklaren; ik vlieg hem na; kom, Doortje, verzei my. Ach! welke tooncelen zyn dit! (Zy vertrekt met Doortje?) E 4 VIER-  72 HET VERMOGEN VIERDE T O O N E E L. Mev. VAN WACIITERFEL D, FERDINAND. FERDINAND. ïïje groot is myn vader! hoe verheven zyn zyne denkbeelden ! hyzelf leert my met ftandvastigheid en moed mynen dood tegen treden. En wat noch meer is, hy vergeeft my het ieed dat ik hem veroorzaakt heb. (Zyne moeder by de hand nemende.) Lieve moeder! ook gy moet u welgemoed gedragen, om dit lot te verduren. Myn onheil is onvermydelyk, ik heb het verdiend en ben dus niet te beklagen; ik ben gelukkig genoeg met den zoeten troost te fterven dat gy my uwe liefde wedergefchonken hebt. 6 ! Hoe beurt my deze gedachten op ! — Indien ik u ooit dierbaar ben geweest, ach! gun my dan noch deze laatste wellust, en zeg my met een bly voorkomen, bedaard en kloekmoedig, het laatste vaar wel! Mev. VAN WACHTERFELD. Met een bly voorkomen? — ó, Zoon! hoe weinig kent gy de kracht der natuur! kost gy de aandoeningen van eene tedere moeder flechrs voor de helft gevoelen! — (Hem omhelzender) Voor eeuwig moet ik u dan verliezen ! FJ3R-  DER VADERLYKE LIEFDE. 73 FERDINAND. Niet voor eeuwig! dat verhoede God! Neen! wy zullen elkaêr, hier boven, in die gelukkige gewesten wedervinden, waar wy geen fcheiding meer te vreezen hebben. Hoe kort is het menfchelyk leven I hoe ras is het voorby. -— Noch ééns verlang ik mynen vader te zien ; noch ééns wil ik voor zyne voeten om vergeving fineeken: kom, lieve moeder, opdat ik u beiden te gelyk moge omhelzen. MeV. VAN WACHTERFELD. Ja, beiden te gelyk zullen wy u omhelzen. Dat toch dit verfchrikkclyk uur reeds voorby ware ! (Zy vertrekken.) V r F D E T O O N E E L. DE HEER VAN WURA, diep in gedachten Iieen en weder gaande, maakt eenige bewegingen als of hy in zic/izelven fpreekt. Ja, dat is het eenigfte middel. (Na eene kleine tusfchenpozingl) Maar zal de koning my wel aanhooren? ('lusfchenpoos.) Het geval is zekerlyk ongehoord — intusfchen, ik zal het wagen. E5 ZES-  74 HET VERMOGEN ZESDE T O O N E E L. DE HEER VAN WURA, DE HEER VAN WACHTERFELD. VAN WACHTERFELD. Ga zitten , brave gryzaart. QHy geeft hem een' foei en zet zich insgelyks.) Waarover wilt gy my fpreken in den droevigen toefland, waarin ik my bevind VAN WURA. Vergeef my myne vrypostigheid, mynheer: de oorzaak van myne komst is van gewigt. Deze oogenblikken, die misfchien door de Voorzienigheid zelve daartoe zyn uitgekozen, mogen niet verzuimd worden. Wees zo goed om my bedaard aan te hooren. VAN WACHTERFELD. Gy weet, dat ik altoos tot uwen dienst gereed ben, fpreek — VAN WURA. &! Indien ik het kon verge:den !... meer dan dertig jaren leef ik in den ftaat der armoede ; een lange tyd voor een' ongelukkigen ! en wie weet wat 'er van my zou geworden zyn, wanneer uwe menschlievende , uwe mildadige hand my gedurende dien gantfchen tyd niet had onderfteund. De goede hemel heeft  DER VADERLYKE LIEFDE. 75 heeft my eindelyk noch een oogenblik doen beleven, waarin ik zo vele weldaden misfchien eenigszins zal kunnen vergelden. VAN WACHTERFELD. Gy beleedigt my, wanneer gy van mynen pligt eene verdienste maakt. Ik heb 11 altoos als een' arm, maar ook als een' braav' man gekend. God heeft my gezegend , en met tydelyke goederen rykelyk begiftigd; was bet dus niet myn pligt om wél te doen ? Veellicht had ik noch meer moeten doen, en wie weet of niet het verzuim van verfcheiden goede daden myn huis het ongeluk doet overkomen, dat my thans treft? VAN WURA. Indien alle ryke luiden zo edel dachten, mynheer! 6! dan ware de waereld een hemel op de aarde. VAN WACHTERFELD. En echter ben ik de ongelukkigfte vader! de rykdommen maken den mensch niet altoos gelukkig. VAN WURA. Neen, het waar geluk beftaat in een gerust en wel te vreden gemoed. Hierdoor, en door de weldadigheid van ware menfchenvrinden onderfteund , ben ik tot nu toe ook in de armoede niet ongelukkig geweest •, doch noch iets ligt my op het hart; indien ik mynen wensch hierin vervuld kou vinden , dan ware ik de gelukkigfle man der waereld. Gy kent myne armoede, myn onvermogen ; gy ziet deze gryze baj-  76 HET VERMOGEN hairen, die my eene fpoedige verfcheiding van deze waereld voorfpellen. Ik heb twee kinderen; een' zoon, dien gy gezien, en eene dochter, die gyzelf hebt opgevoed ; beiden zyn zy arm, en in zeker opzigt noch armer dan ik, want zy hebben noch eene lange reis te doen, die ik , God lof! reeds heb afgelegd. Myne dochter heeft zich in uw huis altoos wel gedragen, en myn zoon heeft met eer het vaderland gediend, offchoon men hem niet naar verdiensten beloonde. VAN WACHTERFELD, ter zyde. Ach, hoe geiukkig is deze gryzaart! (Overluid.) Eerelyke, oude man, is u dan de oorzaak van myn gewond hart bekend ? VAN WURA. Helaas! ja, maar al te wel ; doch ik hoop dat de goede hemel myne verzuchtingen zal verhooren en dezelve haastig zal eindigen. — Mynheer! (Hy wil knielen , maar Van Wachterfeld zet hem weder op zyn' /loei.) Ik heb een' vrind gevonden die uw' zoon misfchien behouden kan. Wat wilt gy wel voor het leven van uwen zoon belleden? VAN WACHTERFELD, opflaande. Spaar my voor nieuwe flingeringen tusfchen hoop en vrees ; alles is reeds beproefd; alle hoop is verloren. VAN  DER VADERLYKE LIEFDE. 77 ' van wura, opjlaaiide. Alle hoop is niet verloren. Hoe! indien nu iemant anders de Itraf voor uwen zoon onderging, om hem daardoor te bevryden, gelooft gy niet —« van wachterfeld. Goede gryzSart, ik vergeet u dezen inval, die de fterke vermindering uwer zielsvermogen aan den dag legt •, hou my met dergelyke harsfenfchimmen — van wura. Geen harsfenfchimmen, mynheer; hoor my flechts aan, en laat my uitfpreken. Zou de koning 'er niet in bewilligen , indien iemant anders vryvvillig de ftraf voor uwen zoon wilde ondergaan , en —- van wachterfeld. Neen, dat is onmogelyk. De koning is rechtvaardig, en dit zou eene openbare onrechtvaardigheid zyn, waardoor onze wetten wierden te kort gedaan. Het ftryd tegen onze zeden. In America onder de wilden mag dit mogelyk zyn. van wura. Maar —- van wachterfeld. Denk daar toch niet meer aan. Uw goed hart heeft dezen onuitvoerelyken inval voortgebragt. En ftel eens dat de koning zodanig eene onrechtvaardige handeiwyze goedkeurde, gelooft gy dan, dat een mensch, die zyn gezond yerftand bezit, om alle waereldfche goede-  78 HET VERMOGEN deren zyn leven voor iemant anders zou opofferen? Wat helpen hem alle rykdommen, zodra hy dood is? hoe is het mogelyk dat gy op zodanig eenen inval komt? van wura, ftandvastig. Laat ons deze zaak een weinig nader befcbouwen. Gelooft gy, dat ik myn gezond verftand noch heb? of kunt gy my van het tegendeel overtuigen? zo niet, hoor dan de reden , die my tot het befluit hebben gebragt, om uw' zoon door myne dood — van wachterfeld, verbaasd. Hoe ? — Gy ? van wu ra. Ja, ik bied myzelven aan. Ik heb twee oorzaken die my daartoe bewegen. De geringde daarvan is de verpligting, die ik u en uw gantfche huisgezin verfchuldigd ben. van wachterfeld. Gy bazelt. van wura. Ik bazel niet. Ik heb genoeg geleefd, en zal bovendien welhaast de fchuld der natuur moeten vol» doen. Gy hebt myn leven dertig jaren door uwe weldaden verlengd. Thans fta ik aan het einde van myne rampfpoedige loopbaan; ik voel dat het ras met my gedaan zal zyn — en hoe zal ik fterven? zonder de hoop van u immer het geringfte deel uwer wel-  DER VADERLYKE LIEFDE. 79 weldaden te kunnen vergelden ? Uw' zoon zie ik ongelukkig; myne kinderen laat ik na in armoede en elende; maar wanneer gy mynen voorflag aanneemt, zo geeft myn dood u uwe rust weder ; gy behoud uwen zoon en myne kinderen worden gelukkig. 6! Hoe gerust en wel te vrede zou ik fterven! (JSTedtrkmelende.) Bevorder myn geluk! gy maakte my het rampfpocdig leven dragelyk; maak ook nu de dood my aangenaam ! van wachterfeld, hem opheffende. In deze trekken erken ik het vermogen der vaderJyke liefde ; maar uw befluit kan ik niet goedkeuren : en wie zal hetzelve goedkeuren» bïyf leven, grootmoedig vrind! gy kunt myn' zoon niet redden; doch uwe goedwilligheid zal beloond worden. Uwe kinkeren zyn van nu af niet meer arm ; ik zal voor hen zorgen. Voor uwe dochter zal ik een kapitaal van twintig duizend guldens afzonderen , en voor uwen zoon zal ik eene kompagnie koopen ; hy zal mynen ongelukkigen zoon in zyne rechten opvolgen. Ik zal — van wura. Neen, mynheer, geen nieuwe weldaden. Indien ik dezelven niet kan verdienen , dan laat ik alle vooruitzigten daarop voor my en myne kinderen varen. Gy hebt zo veel voor my gedaan, en gy weigert my dit genoegen, het laatfte en het eenigste, dat my noch ove-  80 HET VERMOGEN overig was — maar ik hoop het middel te vinden, om uw' zoon, ondanks uwen wil, te redden. Ik zal my voor de voeten van den koning werpen, en zal niet eer ophouden met fmeeken , dan nadat by myne beê verhoord heeft. Was hy niet onverbiddelyk tegen myne vyanden, toen zy myn vermogen van hem vorderden, hoe zal hy het dan tegen my kunnen zyn, wanneer ik het overfchot van myne levensdagen voor de welvaart van eene familie, en voor het geluk myner kinderen , wil opofferen ! (Hy vertrekt?) van wachterfeld, hem na'o'ogende. Ga vry heen, eerwaardige gryzaart! uwe dwaze hoop zal niet vervuld worden. En indien dit de eenigste weg is, om u gelukkig te maken, zult gy het even zo min worden als ik. ZEVENDE T O O N E E L. de heer van wachterfeld, doortje. doortje. Mynheer, mevrouw is geheel ontroostbaar; zy begeert u te fpreken. van wachterfeld. Zy moet gerust zyn. Ga, zeg haar dit. Misfchien is 'er noch een middel te vinden. (Ter zyde.) Ik moet haar  DER VADERLYKE LIEFDE. St haar met de hoop troosten, maar heb zelf alle hoop verloren. doo rtje. 6, De hemel geve het I Hoe vele akelige urefl hebben wy reeds doorgebragt J van wachterfeld, Is uw broeder noch hier? doortje, Ja, mynheer. van wachterfeld* Laat hem hier komen. doortje. Terftond. QZy vertrekt.) van wachterfeld. Die arme familie verdient onze byzondere achting. Deze brave menfchen zyn arm, doordien men zé arnï heeft gemaakt. ui G T S T E T O O N E E L. de heer van wa ch TÉRiFELD, frederik, doortje. frederik, op eenigen afftand. Gy hebt my laten roepen , mynheer. Van wachterfeld. Kom nader, mynheer \ welke redenen hebben o F Ut*  82 HET VERMOGEN herwaarts gedreven .? (Doortje wil vertrekken) Blyf hier, Doortje. frederik. Ik verengd? myn' ouden vader te bezoeken, om hem voor het laatst noch eens re zien. van wachterfeld. Gy hebt uw affcheid bekomen? frederik, de fchouders ophalende. Ja, helaas! van wachterfeld tegen Doortje. Doortje, gy moet, en wel van daag, noch uit mynen dienst. doortje, verfchrikt. Ach! mynheer, wat zegt gy ? van wachterfeld. Ja, ja! uit mynen dienst. doortje, weencnde. Waardoor heb ik dit verdiend? frederik, aangedaan. Ik wil niet hopen dat myne zuster van Wachterfeld tegen Doortje. Gy zult in het vervolg niet meer de dienstmeid, maar de gezelfcl.aps uffer van myne duchter zyn. (Tegen Frederik.) En gy, mynheer, kan het u behagen, indien ik u, voor eerst, eene kompagnie bezorg? frederik, ontjleld. My, eene kompagnie bezorgen?... hoe moet ik dat veriban ? DOOR-  DER VADERLYKE LIEFDE. 83 DOORTJE. Ach, mynheer! VAN WACHTERFELD. Geen omftandigheden. Uw brave vader verdient noch voor zyn fterfuur het genoegen te fmaken vart zyne kinderen verzorgd te zien. Hy is een voortreffelyk man, wiens gelyken ik nimmer heb gevonden. Zyne dood zal my weldra de vreugde benemen, hem verder van dienst te kunnen zyn. Hy moet dus ten minste met den troost fterven, dat zyne aanfpraak op myn vermogen op zyne kinders overgaat. FREDERIK, Gy verbaast my. Zulk een onverdiend, zulk een onverwacht geluk overtreft al myne hoop. Mag ik dan niet weten om welke reden '? — VAN WACHTERFELD. Gy zult alles weten, heb flechts geduld, en dring 'er rhans niet verder op aan. Uwen verëerenswaardigen vader zyt gy alles verfchuldigd. Sterft myn zoon, dan zult gy zyne plaats vervangen; fpaart hem de hemel, dan zult gy zyn broeder, en gy, Doortje, zyne zuster zyn. DOORTJE» Ik kan my dit geluk in het geheel niet begrypen, mynheer. Ik ben u buiten dat reeds alles verfchuldigd, en gy overhoopt my met veel grooter weldaden —■ F 3 VA*  84 HET VERMOGEN van wachterfeld. Geen woord meer daarvan. Ik verlaat u om myne beloften te vervullen. (Hy wil vertrekken.") NEGENDE T O O N E E L. de vor1gen, een onderofficier met militaire wacht. de onderofficier tegen Van Wachterfeld. ^Mynheer, op bevel van niynen overfien moet der gevangene naar de provoost vervoerd worden. van wachterfeld. Terftond, mynheer. (Tegen Deurtje.) Ga, zeg myn' zoon, dat men hem hier verwacht. doortje. Ach , manheer , moet hy dan — van wachterfeld. Ga, en voldoe aan myn -bevel. (Tegen Frederik.) En gy , mynheer , wees zo goed om myne vrouw gezelfchap te houden. Gy begrypt my zekerlyk ? (Doortje vertrekt neêrfachtig.) frederik, Deze taak is niet zeer aangenaam, doch ik gehoor-  DER VADERLYKE LIEFDE. 85 hoorzaam aan uw verlangen. (Hy maakt eene buiging en vertrekt?) van wachterfeld tegen den onderofficier. Mynheer, wa: loi hangt myn' zoon boven het hoofd? de onderofficier. Met deferteurs worden niet veel komplimentcn gemaakt. Het bevel is reeds gegeven; binnen weinige uren is alles afgeloopen. van wachterfeld. Ach! — — (Hy haait de fchouders op en Jlaat zyne handen famen?) TIENDE T O O N E E L. pe vorigenj ferdinand, zyn' vader in d» [armen loopende. van wachterfeld, hem kusfchende. Dit is dan de laatste omhelzing, myn zoon!..", men roept u tot een' flap, die in vooruitzigt ver» fchrikkelyk fchynt, maar dat voor zichzelven toch gemakkelyk is. Het is het einde van miljoenen kwel» Jingen. Hoe zwaar u deze flap ook fchynen moge , hoe wreed uw lot ook zy , zo zullen echter de droevige herinneringen, [die gy in onze gemoederen nalaat , noch veel vreesfelyker voor ons F 3 zyn,,  85 HET VERMOGEN zyt>. Ga, myn zoon: een te lang gefprek zou ons beiden den moed ontnemen. ferdinand voor zyn' vader nederftortende. Ach! myn vader! — uwen zegen — het eenigfte wat my noch kan troosten. Denk dan in het vervolg niet meer aan my ; ga dan , en vertroost myne moeder! zeg haar dat zy my toch vergeet. Droog gy hare tranen af — ach! ik heb geen derzelVen verdiend! — Zeg haar dat myn treurig hart wegfmelt wegens het grievend leed dat ik haar heb veroorzaakt. (Hy fchreit en kuscht zyn' vaders hand) Vaar wel l — vaar wel —- ja , vaar voor eeuwig wel! (Men wil hem wegvoeren.) ELFDE T O O N E E L. de vorigen; de heer van wura, »;j een gefchreven hevel van den over [ten. Hy geeft het papier aan den onderofficier, die hetzelve leest. PE onderofficier, tegen Ferdinand. Mynheer, gy zyt vry. Ik heb 'bevel dezen heer jn uwe plaats naar de provoost te brengen. van wachterfeld, geheel verbaasd. Hoe, mynheer, wat zegt gy ? (Tegen Van Wu~ ral) De koning — VAN  DER VADERLYKE LIEFDE. 87 van wura. Ja, de koning heeft myne gebeden verhoord. Ik ftelde hem, op myne knieën, de rampfpoedcn van myn leven voor. Ik verhaalde hem het ongelyk dat my is aangedaan, toen men my van myne goederen beroofde; hoe ongelukkig ik ben geworden, hoe arm myne kinderen zyn. Ik zei hem, dat gy mynen weldoener waart, die my in den rampfpoed zo lang had onderfteund. Ik hield hem voor, hoe ik door myne dood den besten jongeling hem redden, myn' vrind dankbaarheid bevvyzen , en myne kinderen 'gelukkig maken kon. van wachterfeld, noch Jle.ds verbaasd. Zou de koning — van wura. De koning zag my een' tyd lang fülzwygend aan. Is dat u ernst? vroeg hy my eindelyk; en toen ik op nieuw verzekerde, dat ik niets vuriger wenschte, dan myn verzoek vervuld te zien, beval hy my op te (laan, en my by den overften te vervoegen, wien hy diensaangaande de noodige bevelen zou zenden. Ik was naauweiyks daar gekomen , toen een officier den overften, in het geheim , den wil des koninrs te kennen gaf. Ik ontfing daarop dit bevel aan den onderofficier, en ben thans bereid om myne dood vergenoegd te gemoet te gaan, want ik weet, dat gy een F 4 eere-  88 HET VERMOG EN eerelyk man zyt, dat gy uw woord zult houden, en voor myne kinderen zorgen. VAN WACHTERFELP. Dat zal ik zeker; en niettegenftaa ide my alles, Wat gy gezegd hebt, noch een raidzei is, zo wil ik op het oogenbHk myne beloften omtrent uwe kinderen vervuilen. (Hy fcheh) T W ui ut L F D E TOONEEE. PE VORIGE N , CHRISTIAAN. VAH WACHTERFELD, zyn' zoon, wien in, tusfchen zyne boeijens afgenomen zyn', een1 fleutel gevende. Ga, myn zoon, en zeg den boekhouder, dat hy Chnstiaan twintig duizend guldens geeft.- hy moet ze hier brengen. Ga vervolgens naar uwe moeder en Julia, verhaal haar uw geluk, en breng haar hier. Doortje en haar broeder moeten hier ook komen. (FerdiT nand en Christiaan vertrekken. Tegen den lieer Tan Wura) Noch is alles my zeer duister. Myn' zoon zie ik in vryheid gefield; u wil men naar de gevangenis brengen; een' eerelyken onfchuidigen gryzaart mm en dit zou de koning, zulk een verfiandig f gulk een rechtvaardig monarch, goedkeuren ? neen m  DER VADERLYKE LIEFDE. 89 dit is onmogelyk — doch voor het tegenwoordige Wil ik aan myne verpligting voldoen; uwe dochter heb ik twintigduizend guldens beloofd; die zullen u aan» ftonds ter hand .gefield worden, opdat gy zelf het genoegen moogt hebben , om ze aan haar te overreiken : zy zal haar geluk, wanneer het anders een geluk is, aan niemant dan haren vader te danken hebben. Uw zoon heb ik beloofd eene kompagnie te koopen, en deze belofte zal ik heilig vervullen. En gy, myn oprechte vrind, indien de hemel uwen ouderdom noch eenige jaren levens toelegt , zult gy hier, in myn huis, het loon uwer vrindfchappelyke toegenegenheid genieten. VAN WURA. Myn tegenwoordig geluk, want zo noem ik het, betaalt u noch op verre na niet het genot van het voorledene. Thans zal ik niet meer genoodzaakt zyn, nieuwe fehulden te maken. 6.'Hoe vergenoegd ben ik, dat ik u ten minste toch kan toonen , dat gy uwe weldaden aan geen ondankbaren hebt verkwist. Hoe gaarne verlaat ik de waereld , dewyl ik u vergenoegd en myne kinderen gelukkig kan maken. VAN WACHTERFELD. Gy moogt my zeggen wat gy wilt, echter kan ik niet geloven, dat de koning — Met uw verlof, ik zal aan ftonds weder by u zyn. (Tegen den onderej/ider.) Mynheer, wilt gy niet zo goed zyn, om F £ mcf  go HET VERMOGEN met uw volk een oogenblik in de zykamer té vertoeven ? (De onderofficier beantwoord dit met eene hoofdbuiging, en vertrekt.) DERTIENDE T O O N E E L. de vorigen; christiaan met het geld. christiaan de zakken met geld van tyd tot tyd aanbrengende, en op den grond werpende. Hier is het geld! ik heb 'er my bykans lam aan gedragen, en per flot van rekening zal ik 'er toch geen koperen duit van in handen krygen. (Hy neemt de zakken , den eenen na den anderen op , en weegt dezelven op zyne hand.) Het is toch een recht mooi fommetje. — Twintigduizend guldens —- hum! — indien ik Hechts zulk één zakje bad; ja, ja; ééntje maar, dat ware voor eerst genoeg. (Tegen Van Wura) Wie moet toch dat geld hebben? Twintig duizend guldens «- de drommel! dat is veel op eens. Het maakt een heel gat in onze geldkist. van wura. Indien gy dit geld , voor dien prys, daar het voor beftemd is, moest verdienen, myn vrind, dan zou u és lom zeer gering voorkomen. CHRIS*  DER VADERLYKE LIEFDE. C HRISTIAAN. Gering? hoe dat? — twintig duizend guldens, dat beteekent noch al iets. Ha, ha, ik weet het reeds, het zal voor onzen jongen heer zyn; die heeft pardon gekregen. Het zyn zeker fteekpenningen: daar wil ik myn hoofd onder verwedden. Ja, ja; het geld, dat (lom is, maakt recht dat krom is; het is zo als ik zeg: met geld kan men zich van de gaig vry koopen, en wanneer men de krygswetten met eenige zakken geids bedekt, dan hebben zy aanitonds een' anderen zin. Nu, voor myn part, het gaat my niet aan; heeft de jonge heer pardon , dan heeft hy het; doch hy moet niet al te lang in huis blyven , anders moet myn arm perfoontje het weêr misgelden. VAN WURA. Goede Christiaan, ik vvenschte gaarne myne kinderen te fpreken. Wilt gy ze eens hier roepen f CHRISTIAAN. 6 Ja, ik zal ze terfiond roepen. (Hy vertrekt nadat hy eerst het geld op de tafel heeft gelegd) VEERTIENDE T O O N E E L. VAN WURA, het geld met een ver acht elyk oog befchouwende, Verleidelyk metaal, dat de verftandige veracht, en echter niet ontberen kan! Elendige afgod! wien, ter fchau-  §2 HET VERMOGEN fchande van het menfchelyk geflacht , de gierigheid en de wellust altaren oprichten, en wien de gantfche waereld met flaafTchen eerbied wierook toezwaait! Door u worden koningryken geregeerd, en zonder u is de grootfte vorst een bedelaar! Door u was ik weleer gelukkig, en zonder u heb ik dertig jaren den rampfpoed getorseht. Een ander ontfangt door u het leven en ik koop door u de dood. Hoe verachtelyk en hoe dierbaar zyt gy my! Ja ik eerbiedig uwe fchitterende nietigheid, dewyl gy myne kinderen voor verachting en armoede beveiligen zult, onder welken hun vader zo lang gebukt heeft moeten gaan. (Na eene korte tusfchenpozing) Maar hoe, indien zy door u noch rampzaliger wierden! hoe menig een hebt gy reeds ongelukkig gemaakt! en ik had — maar daar komen myne kinderen. VTFTIENDE T O O N E E L. BE HEER VAN WURA5 FREDERIK, DOO&» TJE, beiden loopen hunnen vader vroJyk te gemoet. FREDERIK. Lieve vader, dat ik u myn geluk verhale —- DOORTJE, Nu ben ik recht in itaat u te dienen. FR *-  DER VADERLYKE LIEFDE. 93 FREDERIK. De heer van dit huis zal voor my eene kompagnie koop en. DOORTJE. En ik zal in het vervolg de gezelfchapsjufTer van zyne dochter zyn. VAN WUR A. Dit verheugt my, myne kinderen: en my heeft hy twintig duizend guldens gefchonken. Nu immers zyn Wy allen gelukkig! FREDERI K. Die grootmoedige man J DOORTJE. Dat heeft hy zeker uit enkele blydfchap gedaan , want zyn zoon is vry, die heeft pardon van den koning gekregen. VAN WURA. Zo is het ook. Kom hier , myn zoon, laat ik u omhelzen. Ik zie u dus voor myn einde weer gelukkig. 6, Hoe zeer verheugt my dit! Dien nu uw' koning en uw vaderland, gelyk gy hen reeds gediend hebt; daardoor zult gy uwen vader in het graf noch verëeren. (Tegen Doortje) En gy, myne dochter, zoud zonder geld een minder aanzienelyk meisje zyn. Neem deze fom, zy is de uwe. De deugd heeft wel geen geleenden luister noodig, maar de waereld ziet op het uiterlyke. — Ziet, kinderen, welk een ge-  94 HET VERMOGEN geluk, dat my de hemel noch fchenkt. 6! Wie had dit gedacht! Dank de goddelyke Voorzienigheid 'er voor! (Hy feil zich tusfehen beiden, neemt een ieder by de hand, en ziet hen beurtelings aan) Hoe gaat het u, myne kinderen ? hoe behaagt u uw geluk ? frederik. Welk een oogenblik! doortje. Hoe fixeelende! van wura. Zietgy nu,myn zoon, dat in de waereld niets by geval gefchied? gy wierd afgedankt en morde daarover ; doch nu? frederik. Wie kan alles voorzie ! de onderofficier, met militaire wacht weder binnen komende. Het is tyd, mynheer, ik durf my niet langer ophouden. (Tegen zyne onderhoorigen) Boei hem. (Van Wura biedhen bedaard zyne handen aan, doch Frederik treed tusfehen beiden en wil het verhinderen) frederik tegen de foldaten. Wat onderftaat gy? van wura. Laat hen begaan, myn zoon, zy volbrengen hunne order. F R E-  DER VADERLYKE LIEFDE. 95 FREDERIK. Gy kluisters ciragei. ? DOORTJE. Ach, myn vader, wat is dat? verklaar ons dit geheim. VAN WURA. Ja, myne kinderen, ik zal het u verklaren. (Tegen den onderofficier.) Noch één oogenblik, mynheer, noch één oogenblik. (Tegen zyne kinderen.) Gy weet, myne kinderen, dat ik u met al die tederheid liefhebbe , waarvoor alleen het vaderlyk ,hart vatbaar is. Maar gy weet ook, helaas ! meer dan te wel, hoe weinig ik tot hier aan toe in ftaat was, u daarvan blyken te geven, ik heb een groot gedeelte en bykans de helft van myn leven in kommer en armoede doorgebragt. Myne zorgen vermeerderden noch door het treurig vooruirzigt in de toekomst, door de verfchrikkclyke gedachten, dat myn lot op myne nakomeiingfehap zoude overgaan , en dat gy na myne dood arm en vergeten zoud moeten leven. Dan de hemel heeft myn gebed verhoord. Myn leven was flechts ten last voor u; myne dood maakt u gelukkig. — ö, Welk een hemelfche wellust ftort dit denkbeeld in myne ziele! — Hoe gaarne verlaat ik de waereld! — leeft gelukkig, myne kinderen! DOORTJE. 6, God! F R E«  g6 HÈT VERMOGEN F REDE RIK. "Wat wilt gy doen ? VAN WURA. Sterven. Ontfangt noch eerst van my den laatsten vaderlyken zegen: dezelve moet u eeuwig vergezellen. (Hy kuscht beiden) Vaar wel, myne kinderen. De vrees, u arm en onbekend in de waereld na te laten , heeft my bewogen , den zoon van mynen weldoener door myne dood te bevryden. Ik tree in zyne plaats, en zal lyden wat hy verdiend heeft — FREDERIK, Hoe kunt gy dit? zal de koning — rechtvaardige hemel! — ik vlieg terftond om my voor de voeten —— VAN WURA. Blyf, myn zoon. De koning weet alles; hy heeft my de gunst bewezen, van myn verzoek toe te ftaan. 6, Hoe vergenoegd zal ik fterven! Met de innigfte vreugde, doe ik dezen ftap, dewyl ik u, myne kinderen, daardoor gelukkig maak. FREDERIK. Hoe! zo zyn de gefchenken van uwen zo genoemden weldoener, zo is dit verachtelyk metaal de belooning van zulk eene affchuwelyke onderhandeling? en de koning zou zulk eene barbaarfche handelwyze billyken ? DOOR»  DER VADERLYKE LIEFDE. 97 doortje. ó, Myn vader ! laat my alioos arm zyn, en blyf gy leven. frederik toornig op en nedergaande. Wy zouden ons geluk aan eene geweldige dood van onzen vader te danken hebben ? van wura. Toch immers is myn levensloop haast ten einde gefpoed.myne kinderen? aanfchouwt deze gryze hairen, dit verzwakt ligchaam: het zyn de voorboden des doods. De natuur eischt van my haar tolrecht •, en zyn dan eenige oogenbükken , welken ik, misfchien, noch langer zou kunnen leven, zo veel waardig als myne dood u voordeelig is? bedenkt dit toch,myne kinderen. De hemel zelfs kan myn befluit niet mispryzen, omdat de dankbaarheid omtrent mynen vrind, en de tederfte vaderliefde, 'er de eenigfte gronden van zyn. Beweent mynen dood niet. Ik heb al reeds te lang geleefd ; doch het was de wil des hemels, die my hiertoe fchynt bewaard te hebben , om u en mynen weldoender noch nuttig te zyn. — (Hy neemt hen beiden by de hand) Vaart wel, myne kinderen. (Hy wil vertrekken) G LAAT-  98 HET VERMOGEN LAATSTE T O O N E E L. de vorigen; de graaf van biereek, de heer van wachterfeld, me- VrOUW van wachterfeld, ferdinand, julia, christiaan. • de graaf, tegen de Wacht. Verwydert op bevel des konings. (De Wacht vertrekt. Tegen Van Wachterfeld.") Byzondere redenen hebben zyne majesteit bewogen, om uw* zoon pardon te geven, en ik verheug my, het genoegen te genieten, u deze tyding te mogen brengen. (Tegen Van Wura.) Gy, mynheer! zyt ook vry... want voor onfchuldigen zyn geen ftrafwetten. doortje. De goede hemel zy gedankt! frederik. Hoe rechtvaardig is de koning! de graaf, tegen Van Wura. De koning begeert u te fpreken, en heeft my bevolen u op morgen in zyn kabinet te geleiden. Uw gedrag is hem zo zonderling voorgekomen, dat hy naauwkeurig naar uw' perfoon en uwe omftandigheden heeft vernomen. Hy wil de papieren van uw voorma-  DER VADERLYKE LIEFDE. 0g malig proces op nieuw doen overzien, en, indien u eenig ongelyk is weervaren, zo zal u alles vergoed Worden. van wura. Ik zal my voor de voeten van zyne majesteit werpen. (Tegen Van Wachterfeld) Mynheer, neem uw geld te rug. (Bewogen, tegen zyne kinderen) Myne kinderen , nu za! ik behoeftig in uwe armen fterven. ferdinand van Wura omhelzende. Goddefyfce man, dat ik u omhclze! van wachterfeld tegen Van Wura. Neen , rechtfehapen vrind, van nu af aan zyt gy myn broeder, en uwe kinderen zyn myne kinderen; myn vermogen zal onder ons gedeeld worden. 6, Mogt u de hemel noch eenige jaren levens fchenken! Mev. van wachterfeld. Ik zal u als mynen vader eeren , en uwe overige levensdagen zullen u alle geleden wederwaardigheden doen vergeten. ferdinand tegen Doortje. Gy zyt myne zuster... (Tegen Frederik) en gy myn broeder ! van wachterfeld. Komt, myne kinderen, laat ons dezen dag genoegelyk befluiten. Deze gelukkige dag moet voor ons, zo lang wy leven , een feestdag zyn. (Tegen den Graaf) Bcwys ons uwe vrindfehap, mynheer de G a graaf,  ioo HET VERMOG. DER VADERL. LIEFDE. graaf, door deel te nemen aan onze vreugde. Wy zullen den oversten ook hier doen verzoeken. Onder de behoeftigon zal geld worden uitgedeeld. Algemeen moet thans de blydfchap zyn. ö! Hoe heerelyk beloont de hemel het vermogen der vaderlyke liefde! EIND E.