01 2128 8856 UB AMSTERDAM  GESCHIEDENIS DER WEST-INDIÈN.   BURGERLYKE e n HANDELKUNDIGE GESCHIEDENIS van de ENGELSCHE VOLKPLANTINGEN in de WEST-INDIËN, door RRYAN E D WA RDS, Schildk». I. D E E L. Uit het Engelsch. te HAERLEM, by A. L O O S J E S. 17 9 4'   VOORBERICHT VAN DEN NEDERDUITSCHEN VERTAALER. De Betrekking die onze Koophandel heeft op de West.Indifche Beziningen der Engelfchen, — dt ovet eenkomst dier Bezittingen met die van onzen Staat •— béhahen zo reek aangenaame en wee. tenswaardige zaaken, als in dit werk van Bryan Edwards voorkomen, hehhen my bewoogen, om aan den Nederlander deze Gefchiedenis in/myne moedertaak aan te Ikden. — By  By een der volgende deelen zullen de Kaarten van de West-Indifche Bezittingen, die in het oir» fpronglyke gevonden worden,het licht zien. — En daar de uitvoerige Voorrede van den Schryver, die agter deze bladzyde volgt, genoeg is om den Leezer met den aart des werks voorloopig bekend te maaken — heb ik hier niets by te voegen, dan al~ hen, dat ik poogen zal, door eene goede en getrouwe overzetting, de goedkeuring myner Landgenooten weg te draagen —> terwyl ik niet twyfel, of de zindelykheid van uitgave zal aan allen, die dezelve voor een aangenaam toevoegfel van een werk houden, niet onaangenaam zyn. DE VERTAALER. VOOR-  VOORREDE VAN DEN SCHRYVER. De ontdekking van een nieuw halfrond door Christophorus Columbus, en de voortgang van de Spanjaarden in hetzelve te bemagtigen, was, met recht, het onderwerp van eene groote reeks van gefchiedenisfen in de onderfcheide taaien van Europa, en door een beroemd Schryver onder ons is dit ftuk kortelings op nieuw opgevat en toegelicht. —* 't Is daarom myn oogmerk niet een zo * a be-  rv VOORREDE VAN betreeden voetfpoor in te flaan, door het ophaalen van zaaken, waarvan weinigen onkundig zyn kunnen , indien de edelfte poogingen van het menschlyk verftand, de byzonderfte en belangryke uitkomften in de gefchiedenis der waereld voortbrengende , zaaken zyn, die verwondering en onderzoek verdienen. Myn pooging, welke ik zwaar genoeg bezef te zyn, is: Aan den Leezer een gefchiedkundig verflag mede te deelen van den oirfprong en voortgang van de vastigheeden door onze eigen natie in de WestIndifche Eilanden gefticht; — Hunne conftitutioneele inrichtingen, inwendig beftuur, en ftaatkundige ftelfels, omtrent hun vastgehouden, te ontwikkelen. — De zeden en gefteldheid der tegenwoordige inwooners, als onder den invloed van het luchtgezel , ligging en andere plaatslyke oirzaaken, ftaande, te befchryven; in dat gedeelte van myn boek een verhaal van den Africaanfchen ilaavenhandel vlechtende, met fommige waarneemingen over het characler en den geest der Negers, en aanmerkingen  DEN SCHKYVER. v gen over het ftelfel der flaaverny dat in onze Coloniën plaats heeft. — Een uitgebreider verhaal, dan tot nog toe het licht gezien heeft, te geeven van de Suiker-Eilanden in het algemeen, en van hunne ryke en waardige Goederen, Suiker, Indigo, Kofty en Catfou in het byzonder; ■— Eindelyk de veelvuldige en wydftrekkendc takken van hunnen handel open te leggen; de bebetrekking van dezelve op elkander en op de groote belangen, de Manufactuuren, Scheepvaart, Inkomften en Landen van Groot -Brittanje aantoor nende: — Deze, te gelyk met verfcheiden zydelingfche onderzoekingen, zyn de onderwerpen, waaromtrent ik gepoogd heb nuttige en aangenaame berichten in te zamelen, en aan het algemeen mede te deelen. Hun belangrykheid zal niet betwist worden , en ik moet my flechts beklaagen, dat myn bekwaamheeden niet meer geëvenredigd zyn aan de taak die ik ondernomen heb. Doch eer ik toetreede tot zuivere ftaat- en handelkundige onderzoekingen, heb ik gewaagd het * 3 °°g  vi VOORREDE VAN oog te rug te flaan op de plaats en gefteldtenis van de West-Indifche Eilanden, toen zy eerst door Columbus ontdekt werden; en ik heb gepoogd de meest uitfteekende trekken in het charaéler en den geest van hunne oude bewooners af te fchetfen. Tot een onderzoek van dien aart kwam ik niet alleen met het oogmerk om gelykvormigheid aan myn werk te geeven, maar om dat ik, veele jaaren in de landen, van welken ik fchryf, my opgehouden hebbende, my vermeet te denken, dat ik eenigzins beter bevoegd ben om te oordeelen over den invloed van het luchtsgeftel en ligging op de gefteldtenis van den aart en de verftanden hunner bewooners , dan veelen van de Schryvers, welke, verftoken van dat voordeel, ondernomen hebben ftelfels faam te flanfen, en befluiten over dit onderwerp op te maaken. Ik fta toe, dat, fchoon een Schryver het geluk heeft van daadelyke ondervinding en perfoonlyke waarneeming, noch verftand, noch vlyt, hem ten allen tyde kan behoeden tegen fouten en valfche voorftellingen van bevooroordeelde, onkundige of eigenbaatige menfchenj aan wier gezag hy zich onderwerpt, louter  DEN SCHRYVER. vu ter uit gebrek aan die voordeden, welke zy, die ze bezeten hebben, misbruikt hebben. Hy kan zelf misleid worden door voorgaande Schryvers, die, op geen' beter' grond dan hy zelf, ondernomen hebben gefchiedenisfen t'faam te ftellen, en omtrent het zelfde onderwerp ftelfels te vormen ; — want als 'er met eene genoegzaam verzeekerdheid, fchrander en welfpreekend, aanneemelyke theoriën nopens zaaken, worden voorgedragen , vermoedt hy niets, en, zoo hy iets vermoede, is hy zo voorzichtig om te beweeren, dat de grond zelve (gelyk dikwyls gebeurt) is zonder bewys; dat geene zulke zaaken daadclyk beftaan, of, zoo zy al beftaan, flechts toevallige en plaatslyke byzonderheeden zyn — en geene zaaken van genoegzaame uitgebreidheid en belang, om algemeene 'en bondige beiluiten op te bouwen. Ik heb aanleiding gekreegen tot het maaken van deze aanmerkingen, door de befpiegelingen van Monf. Buffon en andere Franfche Theoristcn aangaande den ftaat en het characler van de Amerikaanfche volken, 't Zy uit een begeerte * 4 om  vin VOORREDE VAN om den Herken afkeer van het geheele menschdom, over de wreedheeden door de Spanjaarden in de verovering van de nieuwe waereld gepleegd, te verzagten, of uit een vreemde verwaandheid» om in wonderfpreuken byzonder te zyn, valfdieiyk de eer der wysbegeerte bejaagende , hebben deze Schryvers durven verzeekeren, dat de lucht, de landftreek en andere natuurkundige verfchynfelen , den wasdom der bezielde natuur in het nieuw halfrond belemmeren, en de inboorlingen beletten, die volkomenheid te bereiken, waartoe de mensch in een ander gedeelte der waereld opklimt. Niettegenftaande het verfchil van grond, lucht en jaargetyden, die in de onderfcheide groote provinciën van Noord- en Zuid-America plaats hebben; — niettegenftaande dat de oirfpronglyke inwooners verdeeld waren in veele groote ftammen, en ook onderfcheiden door veele verfcheidene taaien; beweert men, dat alle deze verfchillende ftammen algemeen minder in bekwaamheeden van geest en vatbaarheid voor opfcherping waren dan het overig gedeelte der menfchen; — dat zy fchepfels waren van geen bete.  DEN SCHRYVER. x* tekenis in het boek der Natuur; — beroofd van het verfynd kragtig gevoel der liefde; —. en zelfs geen groote maat van dierlyk verlangen naar da vemenigvuldiging van hun foort bezittende. De Schryver van een verhandeling, betyteld: Rechcr. clies Phüofophiques fur hs Americains, verklaart, met eene voorbceldlooze verwaandheid, dat'er door de geheele uitgeftrektheid van de nieuwe waereld nooit een enkel byzonder perfoon gevonden is die, in fchranderheid boven de overigen uitmuntte. — En het oogmerk van die verhandeling is, om aan te toonen, dat de arme wilden niet gedreeven worden door reden, maar door een foort van dierlyk inftindt; dat de Natuur aan de geheele foort eene zekere kleine maate van verftand gegeeven hebbende, waarmede zy allen, hoofd voor hoofd, bedeeld waren, een' onoverklimbaaren fcheidsmuur tegen hunne verdere vorderingen geplaatst hadde — in het kort — dat zy (eigenlyk gefproken) geen menfchen waren, maar wezens van een' tweeden en ondergefchikten rang in de rei der fchepping. Schoon onze eige geleerde Gefchiedfchry* - o ve  x VOORREDE VAN ver veel te verlicht is, om deze gevoelens in f de volkomenfte uitgebreidheid aan te neemen; —j die indedaad niet zonder verontwaardiging kunnen geleezen worden. — Het is egter onmogelyk te ontkennen, dat zy eenige maate van invloed gehad hebben op zyne waardeering van het Amerikaansch Charaéter : want hy fchryft aan alle de inboorlingen van de nieuwe waereld veele van die onvolmaaktfieeden toe, waarop het ftelfel, waarvan wy fpreeken, gebouwd is; en verzeekert herhaalde keeren, „ dat de hoedaanigheeden, eigen „ aan het volk van alle verfchillende ftammen, „ met dezelfde trekken kunnen gefchilderd wor„ den (£)." Met deze neiging in het fchryven bezield , is het niet vreemd , dat de Schryver fomtyds te befchuldigen is van ftrydigheid en van zich zeiven tegen te fpreeken. Dus verhaalt hy ons, dat „ de Amerikaanen tot een' ver„ baazenden trap vreemdelingen zyn in het eerfte „ inftinét der natuur,(de neiging tot de fexe,) en „ dat (a) Dr. Robertfon. (7>) Hifi. of Am. vol. I. p. 280 en 289.  DEN SCHRYVER. xi dat zy in alle deelen der nieuwe waereld hunne „ vrouwen met koelheid en onverfchilligheid be„ handelen (c).w Egter vinden wy kort daarnaa, „ dat in fommige landen der nieuwe waereld de „ vrouwen gewaardeerd en bewonderd worden, „ dat 'er de dierlyke neiging voor de fexe bran„ dend is, en de losbandigheid hunner zeden alle „ paaien overfchreidt (<ƒ)." Ergens anders tekent hy op, dat „ de Amerikaanen niet alleen afkee„ rig zyn van arbeid, maar buiten ftaat tot den„ zeiven, en onder zaaken bezwyken, die de be„ wooners van het andere vaste land met gemak „ zouden verricht hebben," en 'er wordt bygevoegd, ,, dat deze zwakheid van geitel algemeen „ was, en aangemerkt mogt worden als iets charac„ termaatigs van die foort (V)." Het blykt egter, op een volgende bladzyde, dat „ overal, waar „ de Amerikaanen trapsgewyze aan harden arbeid „ gewend zyn geworden, hunne geitellen fterk » ge- (c) Hiftory of Am. vol. I. p. 292. 00 Ibid. vol. I. p. 296. O) Ib. p. 290.  xii VOORREDE VAN „. genoeg worden, om de kragten van de inboor„ lingen van Africa of Europa te evenaaren (ƒ)." Perfoonlyke zwakheid kan derhalven niet het byzonder characlermaatige van het Amerikaanfche foort geweest zyn , want het menfchelyk geftel krygt, in ieder gedeelte van den aardbol, kragt, door trapswyze infpanning, en is, in vergelyking, zonder dezelve zwak. Weder: onder de hoedanigheeden, welke de Gefchiedfchryver aanmerkt als algemeen heerfchende onder de Amerikaanen , fchryft hy hun een hardheid van hart, en een beestachtige ongevoeligheid voor de ellenden van hunne medefchepfelstoe (g). „ Zo weinig (zegt hy) is het hart „ van den wilden vatbaar voor die gevoelens, wel„ ke de menfchen aanfpooren tot die gemeenzaa„ me aandacht, welke ongelukken verzagt, dat in „ fommige Provinciën van Amerika de Spanjaar„ den zig genoodzaakthebben gevonden hen door „ ftellige wetten te dwingen tot de algemeene » pUg- (ƒ) Hiftory of Am. vol. I. p. 294C?) Ib. p. 405.  DEN SCHRYVER. Sm „ pligten der menschlykheid (//)." Dit verflag van hunne hardvochtigheid wordt niet bepaald tot woeste barbaaren van de noordlyke Provinciën, of tot den ellendigen verworpeling van Terra delFuego. De Schryver betrekt onder zyne befchryving alle de onbefchaafde inwooners van het nieuw halfrond. Het maakt een treffende trek in zyne algemeene waardeering uit; want hy ftelt, als een onwrikbaar grondbeginfel, „ dat wy, in elk gedeelte „ van het gedrag van den mensch in zynen wil„ den ftaat, het zy jegens zyn gelyken van het „ menfchen foort, of jegens de dieren, beneden „ hem , hetzelfde charadter herkennen, en aan„ treffen, de werkzaamheeden van een verftand, „ ingefpannen tot eigen voldoening en geregeld „ door zyn eige luimen, zonder veel aandagt of „ gevoeligheid voor de gevoelens en gewaarwor„ dingen van de wezens rondom zich (/)" Zeeker hadt de geleerde Schryver , bezig met de- Hijion of Am. vol. I. p. 406. (0 Ib. p. 417.  xiv VOORREDE VAN deze Schildery, geheel het verhaal vergeeten, dat hy alvoorens gegeeven hadt, van de onderhandeling tusfchen de Spanjaarden en Inboorlingen van Hifpaniola, wanneer 'er een Schip van Colurabus by dat Eiland gebleeven was. „ Zo rasch „ (zegt de Gefchiedfchryver) als zy van het on„ geluk hoorden, ftreefden zy naar het ftrand, „ met den Vorst Guazanahari aan hun fpits. In „ ftede van voordeel te trekken uit het ongeluk, „ waaiin zy de Spanjaards zagen , of eenig ding „ ten hunnen naadeele te doen , beklaagden zy „ hun ongeluk, met traanen van oprechte deelnee„ ming. Niet te vreden met deze ongeveinsde „ uitdrukking van hun medelyden , brengen zy „ een groot getal Cano's in zee, en onder het be„ ftuur der Spanjaarden bieden zy hulp om alles „ wat mogelyk is uit het wrak te redden; en door „ den vcreenigden arbeid van zo veele handen, „ wordt meest alles van eenige waarde aan wal „ gebragt. Guazanahari droeg in perfoon zorg „ voor de goederen, en belette niet alleen „ de menigte iets te fteelen , maar zelfs te „ nieuwsgierig te bekyken,wat aan hunne gas- „ ten  DEN SCHRYVER. xv „ ten behoorde. Den volgenden dag lag de Vorst „ een bezoek by Columbus af, en poogde hem in „ zyn verlies te troosten, door hem alles wat hy bezat „ in vergoeding aan te bieden" Dus komen 'er uitzonderingen op alle algemeene gevolgtrekkingen voor, tot dat wy door hunne veelvuldigheid overlaaden worden: — en eindelyk eindigen wy juist, waar wy begonnen; want de wonderbaare eenvormigheid, die men gezegd heeft dat de Amerikaanen onderfcheidde, blyktzo weinig in de natuur gegrond te zyn, als zy onderfteund wordt door juiste redenkaveling. Wat de overige afdeelingen van myn werk aangaat, ik vermeet my te denken, dat zy goeddeels nieuw zullen zyn voor de meesten myner leezers. Ik heb nimmer eenig boek gezien, dat zelfs voorgeeft een beknopt en genoegzaam verflag van den oirfprong en voortgang van onze nationaale bezittingen in de deelen tusfchen den keerkring van Amerika op te leveren. Het ftelfel van landbouw in de West-Indiën in gebruik, is meestal zo onbekend aan het volk van Groot-Brittanje, als die van Japan. Zy wecten, in de daad , dat Suiker en In- di-  xvi VOORREDE VAN digo , Koffy en Kattoen daar groeit en voortkomt; maar zy zyn zeer algemeen, en wel tot een1 verbaazend hoogen trap , onkundig omtrent de vvyze, waarop deze en andere zo belangryke goederen gekweekt en tot volkomenheid gebragt worden. Zo groot in de daad is de onkunde in dat opzicht, zelfs onder perfoonen van de uitgebreidfte algemeene kundigheeden, dat in een rechtsgeleerd gefchil, dat, weinige jaaren geleeden by appel van een der Suiker-Eilanden kwam, de Edele en geleerde Lord, op het gehoorde, het noodzaakelyk oordeelende eenig bericht te geeven, aangaande de natuur van de Rum en deMelasfes,(zynde'erinde pleidooijen veel gezegd over de waardy dezer goederen,) met groote plegtigheid zyne toehoorers verzeekerde, dat „ de Melasfes het raauwe en onge„ kookte fap uit het Suiker-Riet was, en dat daar„ uit, doorkooking, naaderhand de Suiker gemaakt „ werdt (Ji).n Over (k) Ik geef deze anecdote op het gezag van een Jamaïcasch Heer, die 'er by tegenwoordig was; een perfoon van eene ontwyfelbaare geloofwaardigheid.  DEN SCHRYVER. xVif Over het onderwerp van den flaavenhandel, en de daar mede gepaard gaande omftandigheeden, is korts zo veel door anderen gezegd, dat men mag onderftellen dat men 'er maar weinig by zou kunnen voegen. Het is egter zeeker,dat myn bericht, zo van den handel, als den ftaat van de negerflaaven in de Britfche Coloniën, zeer wezenlyk verfchilt van de vertoogen, niet Hechts in eene groote menigte van kleine papieren en andere gefchriften gegeeven, maar ook van veelen der getuigen, die voor het Huis der Gemeente zyn onderzocht geworden. Het publiek moet oordeelen tusfchen ons, en ik zou geen zwaarigheid maaken om te befluiten, dat de charaéters van eenigen dier perfoonen, welke by deze gelegenheid voorgekomen zyn als de befchuldigers van de Planters, die 'er tegenwoordig zyn, zo wel in Engeland zyn bekend geweest, als zy het waren in de West-Indiën. Wat ik over dit onderwerp gefchreeven heb, heeft ten minften dit voordeel, dat het groot deel myner waarneemingen gegrond is op perfoonlyke kennis en daadelyke ondervinding; en met opzicht tot de zeden eri  xviii VOORREDE VAN de hoedanigheeden der gebooren Africaanen, als onfcheiden door nationaale kleeding en chara&eristike trekken, durf ik denken dat myne aanmerkingen beide nieuw en belangryk zyn. Met dat alles myn eerfte voorwerp is waarheid en geen nieuwheid. Ik heb gepoogd nuttige kennis , waar ook gelegen , te verzamelen , en als ik boeken vond die aan konden vullen het geen ik zocht, ben ik fomtyds te vreden geweest, niet zonder verandering over teneemen, hetgeen.ik voorhanden gereed vond. Dus beilaan eenige uittrekfels uit vroegere Schryvers eenigen my_ ner bladzyden : en niet altyd zorgvuldig geweest zynde in het aantekenen van de bewysplaatfeu, waar ik myn toevlucht toegenomen had, is het nu te laat om de volkomen uitgebreidheid myner verpligtingen ten dien aanzien te vervullen. Zy zullen, zoo ik geloof, het meest in het eerfte en laatfte gedeelte van myn werk gevonden worden; in het eerfte, omdat, toen ik myn werk begon, ik minder vertrouwen op myn eige waarneemingen hadt,dan naaderhand, toen onder de be- han-  DEN SCHRYVER. xix handeling my het fchryven gemeenzaamer werdt; en in hetlaatfte, omdat, toen myn werk naar het einde begon te fpoeden , het my begon te verveelen, en ik blyde was hulp te vinden, waar ik die ook aantrof. Ik heb egter liever by berichten van leevende perfoonen dan by gefihrifpen, algemeen myne hulp gezogt, wanneer myne eige bronnen gebrekkig waren; en 't is myn geluk kennis gemaakt te hebben met mannen, tot welken, uit hoofde hunner platitslyke, en voor den koophandel belangryke kundigheeden , onze ftaatsmannen en raadsheeren zich zouden mogen begeeven ter onderfteuning van hun eigen crediet, en tot voordeel van het algemeen. By deze gelegenheid laaten noch de dankbaarheid, wegens te vooren genooten gunsten, noch de roem,dien ik ftel in zulk eene vriendfehap,my toe, den naam van Edward Long, Schildknaap, de Schryver van de Gefchiedenis van Jamaica te verbergen,aan wien ik,in de eerfte en voornaamfte plaats, verpligting heb, en die met de vriendelykheid, die altyd waare vernuften vergezelt, zo zorg- ** 2 Wil-  xx VOORREDE VAN vuldig geweest is in het verbeteren van myne misfla* gen, en yverig in het aanvullen myner gebreken> als of zyn eigen wel gevestigde achüng van deszelfs uitflag hadt afgehangen. Voor een groot deel der ftoffen, die de Gefchiedenis van Grenada uitmaaken, leg ik onder verpligting aan Thomas Campbell, fchildknaap, eertyds fpreeker in de Vergadering van dat eiland, die door middel van een' vriend zulke antwoorden my op de vraagen, dien ik hem gedaan heb, gegeeven heeft, als my aanmoedigen, omdat gedeelte van myn werk met een vertrouwen aan het algemeen aan te bieden, het geen ik niet durf ftellen in myn yerflag van eenig ander der eilanden. Evenwel, met opzichte tot de meesten derzelven,hebikgeen reden om my te beklaagen dat my dikwyls byftand geweigerd is. Betreffende Barbados en Sint Christophoras in het byzonder, ben ik met veel naauwkeurige en aangenaame berichten begunstigd door JohnBraithvraite en AlexanderDouglas, Schildknaapen, heeren, die door en door bekend zyn met de belangen van deze volkplantingen; en de beleef-  DEN SCHRYVER. xxt leefde en vriendlyke gereedheid waarmede zy aan myne verzoeken voldaan hebben, geeft hun aanfpraak op myne openbaare dankbetuigingen. Dezelfde fchatting ben ik fchuldig aan. Benjamin Vaughan, en George Hibbert, Schildknaapen , kooplieden van Londen, voor veele uitfteekende en belangryke aanmerkingen, en veele ftoffenvan waardy; welken my eindelyk in ftaatgefteld hebben om de handelkundige onderzoekingen na te zien, met eene maate van genoegzaamheid, die ik wanhoopte ten dien tyde te zullen kunnen verkrygen; zynde wel verzeekerd, dat dit gedeelte van myn werk, om veele redenen, meest aan berisping zou onderhevig zyn. Ik wil niet zeggen dat het nu vry is van gebreken. In alle naafpeuringen vaneen' ftaat en handelkundigen aart dooien fomtyds de beste Schryvers, en 'er is zelfs over 't algemeen veel onderfcheid, zo wel in algemeen gevoelen als in byzondere berekening, tusfchen die , welke even zorgvuldig zyn om de waarheid te ontdekken. De daadzaaken, egter, die ik heb verzameld kunnen . niet feilen van gebruik te zyn, fchoon de gcvol3 gen,  xxii VOORREDE VAN gen , die ik daaruit afgeleid heb, gegrond zyn of niet. Ik zou hier myn voorloopig bericht kunnen afbreeken, en myn boek aan de gunst myner leezers beveelen, maar myne dankbetuigingen gedaan hebbende aan die heeren, welke my hun vriendelyken byftand in de famenftelling van dit werk verleend hebben: en gevoelende,in het algemeen,met alle de inwooners van de Engelfche West-Indiën, een waar gevoel van verontwaardiging over de kwaadaartige en onverdiende uitftrooifels, die ten allen dage en ten aller uure omtrent de planters plaats hebben , noopens onderftelde onhebbelyke en barbaarfche handelingen met hunne Afrikaanfche werklieden ; zou ik my als de Gefchiedfchryver dier Volkplantingen flecht van mynen pligt kwyten, zoo ik deze gelegenheid verzuimde om hun het getuigenis te geeven van de volkomenheid hunner dankbaarheid, hun rechtvaardigen hoogmoed en leevendige gevoeligheid op het gezicht van een' zoon van hun geliefden Souverein, als de voorfpraak van hunne rechten , en de dappere en bekwaame verdeediger van hun-  DEN SCHRYVER. xxiu hunne beleedigde charakters en aangevallen eer. De viïendelyke en onverzochte tusfchenkomst van den Hertog van Clarence, by deze gelegenheid, is van te meer waarde , daar dezelve , gelukkig voor de planters, gegrond is op de perfoonelyke waameeming zyner Koninglyke Hoogheid over hunne zeden, en de kennis van hunne gedraagingen, daar ter plaats zelve gedaan. Met zulk een voorfpraak, met zulk eene befcherming , vinden zy, terwyl zy met ftille verachting en verdienden fmaad de laage poogingen van. die perfoonen behandelen , welke , zonder de rninfte kennis van het onderwerp, hen met laster en baldaadigheid aanvallen, den ftreelenden troost in de bewustheid van hun eigen onfchuld, zelfs onder dekwaalykbeftuurde driften ongunstige vooringenoomenheid van betere lieden. Het was indedaad te wenfchen, ter zaake van waarheid en menschlykheid, dat zeelieden nu oprecht hunne dwaaling wilden bekennen, dat wy wreedaartig gelasterd en fchandelyk behandeld zyn geworden: zoo dat te veel geëischt is, mogen wy ten minften verwachten , dat lieden van op- voe-  xxrv VOORREDE VAN DEN SCHRYV. voeding en braafheid niet langer zullen voortgaan met de volksvooroordelen van den nydigen 'en geringen te onderfteunen, door het voortplanten van befchuldigingen, die zy niet waarfchynlyk kunnen achten waar te zyn, en welker valschheid wy weeten. Londen 1793» DR. UK-FEIL. Bladz. 40. reg. 8. van ond. {laat den leeraar, Ites den leezer. BUR-  BURGERLVKE E N KOOPHANDELKUNDIGE GESCHIEDENIS VAN D t ENOELSCHE VOLKPLANTINGEN IN DE WEST-INDIËN. —^^m^mmsm^. I- B O E K. EEN ALGEMEEN OVERZICHT OVE», DERZELVER ALOUDEN STAAT EN ÏNWOONERS. I. HOOFDSTUK. Aardryhkundige Verdeeling. — Naam *~ï L"iïtftreek.-Zee.enLandwmd.~Sch'ocn. heid, en hyzonderheidvanhetgroeijenden Dterenryk. - Pragt en verhevenheid van de Bergen: bedenkingen over hunnen oirfprong enz. De Aardrykskundigen, de fchikking derVerdeenatuur volgende, verdeden het vaste Land Hns' van Amerika in twee groote deelen, naameA lyk  2 GESCHIEDENIS I. BOEK. I. WOOFDST. Naam. lyk in Noord- en Zuid-Amerika: ftrekkende de naauwe en bergachtige Landengte van Dariën als tot een keten om die aan elkander te verbinden, en tot een' muur tegen de aanvallen van denAtlantifchenaandeeeneen den Stillen Oceaan aan de andere zyde. Deze Zeeën werden eertyds dus onderfcheiden, door hunne betreklyke ligging, met de naamen van de Noord- en Zuid-Zee (a). Aan die verbaazende keten van eilanden, die in een bogt van de kust van Florida aan het noordelyk Schier-Eiland, tot den golf van Maracaybo ten zuiden, zig uitftrekt, is de benaamingvan/Fejz- Indien gegeeven, na den naam. van India, oirfpronglyk , hun, door Columbus toegekend. Die roemruchtige Zeeman ontwierp zynen togt, niet, zo als Raynal, en anderen, onderfteld hebben, met het oogmerk om een nieuwe waereld ter ken- (a~) De naam van Noord-Zee, toepasfelyk op dac gedeelte van de Atlantifche Zee dat in de golf van Dariën loopt, fchynt nu geheel buiten gebruik te zyn; maar de Stille Zee wordt nog gewoonlyk de Zuid-Zee genoemd. Zy werdt ontdekt in het jaar 1513, en daar ze nu eerst van het zuiden daar ingekomen was, heeft zy raisfchien van die omftandigheid dien naam ontleend.  DER W E S T-I N D I E N. J kennis vande oude te brengen; maar, hoofdzaakelyk, om een' weg naar de Indien te vinden , door eenen westelyken fcheepstogt; welken hy van meening was, dat min verdrietig zyn zou, dan langs de kust van Africa: en dit befluit zou juist geweest zyn, zoo de aardrykskunde der ouden, waarop het gebouwd was, naauwkenrig geweest ware In- (£) „ De klootfche gedaante der aarde wasbekend aan de oude Aardrykskundigen. Zy vonden zelfs de nog in gebruik zynde wyze uit, om de lengte en breedte van de plaatfen te bereekenen. Volgends hunne leer bevat de Equator 360 graaden; die verdeelden zy in vier-en-twintig deelen of «uren, alle gelyk van vyftien graaden, Het land van de Seres, of Shia, zynde hetverfte gedeelte van Indien, dataandeoudea bekend was, werdtdoor Maxïraus Tyrius,deberoemdfte Aardrykskundige der ouden, vóór Ptolomams, onderfleld gelegen te zyn vyftien uuren, of 225 graaden ten oosten van den eerften meridiaan, gaande over de Gelukkige Eilanden. Zoo deze onderftelling wel gegrond is geweest, dan was het land van de Seres, of China , flegts negen uuren, of 135 graaden ten westen, van da Gelukkige of de Canarifche Eilanden, en de fcheepsr togt in die rigting was zo veel korter dan na den coers welken nu de Portugeefen namen." Uit die verhaal, dat de Leezer aan den geleerden Robertfon te danken heeft, is het blykbaar dat het ontwerp van Columbus gegrond was op redenlyke A 2 leef'' r. BOER, I. HOOFD6T>  I. BOEK. L HOOFDST. 4 GESCHIEDENIS Indedaad Columbus was van de waarheid en zeekerheid derzelve zo fterk overreed, dat hy, naa de ontdekking van Cuba en Hifpaniola, nog in zyn geloof daaromtrent volhardde; niet twyfelende of deze eilanden maakten een gedeelte uit van het oostelyk einde van Alia, en de Natiën van Europa, volkomen op zyn gezag gerust, ftemden in dat denkbeeld overeen. Zelfs als de ontdekking der Stille Zee zyn misgreep beweezen hadt, behielden nog alle de landen, welken Columbus bezocht hadt, den naam van de Indiën, en in onderfcheiding van die , aan welken de Portugeefen, naa de Kaap de Goede Hoop voorby gevaaren te zyn, ten laatften, langs eenen oostelyken coers, geland waren, werden zy nu de West-Indiën genoemd (c). On- leerftellige beginfelen, overeenkomftig met het licht, dat zyn tyd verleende; want zoo hy, zonder eenige diergelykefteun,het voorftelgedaanhadde, om, door westwaards te zeilen, een nieuw halfrond te ontdekken : zoude hy rechtmaatig voor een' trotfchen en harfenfchimmigen ontwerpmaaker gehouden zyn geweest, en zelfs het flaagen daarin zou zyne roekeloosheid niet verzoend hebben met de verftandige uitfpraaken der reden. (c) Columbus zeilde op zyn'eerften togt uit, den 3 Bwn den wind. (f) Onder den vind.  DER WEST-INDIEN, 9 gewoonlyk door de Engelfchen gebruik; wordt van dien hoop kleine eilandjens, rotfen en zandbanken, die, ineenenoordweste lyke richting, omtrent drie honderd myler lang zich uitftrekken van de noordelykc kust van Hispaniola tot de Bahama-Straat. tegen over de kust van Florida. Of deze benaaming van Indifchen oirfprong zy, zo als men gewoonlyk onderftelt, is een vraag, die ik niet kan beandwoorden: ook verdient zy geene zeer ernftige nafpeuring: fchoon deze Eilanden eene buitengewoone aanfpraak hebben op onze byzondere aandacht. Want het was een derzelven Qi) dat de eer hadt van eerst door Columbus betreeden te worden , naa eenen togt, de ftoutfte en voortrenykfte in bedoeling, en de belangrykfte in deszelfs gevolgen, die ooit in de ziel van eenig mensch opkwam of nationaale onderneemzucht beftondt, van het begin der waereld tot op den dag van heden. De meesten der Landen, die ik my voordel te behandelen , zyn gelegen beneden den keerkring van de kreeft; de omftandig- hee- (/£) Guanahani. De geheele menigte wordt door *ïe Spanjaarden Lucayos-genoemd. A 5 I. . B O t K» I. ' HOOFDST. Klimaat.  I. i 5 O E K. j L HOOFDST. tO. GESCHIEDENIS aeeden van het klimaat, zo wel met opzicht :ot de algemeene hitte, als van de,opeenen jepaalden tyd wederkeerende regens en gerolgelyke veranderlykheid van faifoenen, lyn byna in alle dezelfde. De getemperdleid der lugt verfchilt in de daad aanmerkelyk na de hoogte van het land; maar met deze uitzondering is de gemiddelde graad van hitte veelal dezelfde in alle de plaatfen van dit gedeelte des aardbodems. Een jaar onder de keerkringen fchynt eigenlyk llegts twee faifoenen te bevatten; het vogtige en het droogs; doch daar de regens in deze klimaaten twee groote tydperken bepaalen, zal ik het als het Europeisch jaar, onder vier verdeelingen befchryven. Het lente-jaargety, of het voorjaar, kan men zeggen te beginnen met de maand Mai, wanneer het loof der boomen zichtbaar leevendiger van groen wordt, en de verfchroeide weiden heure rosfe kleur beginnen te verwisfelen, zelfs vóór den eerftenregentyd, die dan dagelyksch verwacht wordt, en gewoonlyk omtrent het midden van de maand invalt. Deze regens, vergeleeken met die in den herfst vallen, kan men frisfche biujen noemen. Zy komen uit het  DER. WEST-INDIEN. ÏI het zuiden, en vallen gewoonlyk alle dagen naa den middag , en fcheiden uit met donderilagen j geevende een fchitterend en fchoon groen , en een' fnellen en overvloedigen wasdom. De thermometer is in dit faifoen zeer afwisfelende: gewoonlyk valt zy zes of acht graaden onmiddelyk naa de dagelykfche regenbuijen. De gemiddelde hoogte mag men bepaalen op 75°. Als deze regens veertien dagen, of daaromtrent, geduurd hebben, wordt het weder droog, beftendig en gezond, en de zomer van den keerkring heerscht in zyne volle heerlykheid. Geen wolkjen is 'er aan de lugt te vinden, en het uitfpanfel blinkt met eene onwederftaanbaare helderheid. Vooreenige uuren , gewoonlyk tusfchen zeven en tien uuren in den uchtend, vóór het opkomen van de zeekoelte of de mousfon (die in dat faifoen van het zuidoosten waait met groote kragt en regelmaatigheid tot laat in den avond,) is de hette naauwlyks te draagen ;maar niet zo rasch wordt de invloed van dezen verfrisfchenden wind gevoeld, of de geheele Natuur herleeft, en het lugtgeftel wordt in de fchaduw, niet alleen verdraaglyk, maar zelfs aangenaam. De ther- mo- 1. BOEK. I. HOOFDST.  r. BOEK I, HOOPDST, 12 GESCHIEDENIS niometer verfchilt nu maar weinig in de ge-* • heele 24 uuren: zyn gemiddelde hoogte by de kust kan men bepaalen op 8o°. Ik heb. hem zeldzaam hooger dan 8c~° op den middag, en niet veel laager dan 750 by zonnen opgang waargenomen. De nachten in dit faifoen zyn uitfteekend fchoon; de helderheid des hemels, de zuiverheid der lugt, en de zagte ftilte, waarin de natuur nederzinkt, ftrekken om de geesten eene aangenaame ftemming te geeven, en de zagtfte gewaarwordingen voort te brengen. De maan verfpreidt ook in deze gewesten veel grooter luister dan in Europa; de kleinfte druk is leesbaar by haar licht; en by het afzyn der maan, wordt haar dienst niet weinig vergoed door de helderheid van den melkweg, en door de glansryke planeet Venus, die hier fchynt als een kleine maan, en zulk een helderlicht van zich geeft, dat boomen, gebouwen en andere voorwerpen, fchaduw geeven, vergoedende ten vollen den korten duur en het fpoedig vertrek van de fchemering (/)• De- (/) In de bergachtige en binnenfte deelen van de grootfte Eilanden is 'er 's nachts een ontelbaare overvloed.  DER W E S T-I N D I E N. 13 Deze ftaat van het weder duurt gewoonlyk, met weinig verandering, voort van het hegin van Juny tot het midden van Augustus, wanneer de dagelykfche wind begint op te houden, en de dampkring zoel, drukkende , ja fmoor heet wordt. Op het einde van die maand en het grootfte deel van September haaken wy vruchteloos naar koelte en verkwikking. Somtyds ryst de thermometer, boven deoo0, en in plaats van een ^eftadigen en verfrisfchenden wind uit zee, zyn 'er gewoonlyk beurtelings flaauwe win-den en kalmte by beurten. Deze zyn de voortekens van het tweede tydperk of het herfstfaifoea. Breede» en hooge wolken, bol van gedaante en ros van kleur vertoonen zich in den uchtendftond in de ftreeken van vloed van Vuurvliegen (Fireflies), die voor een* vreemdeling een verbaazend voorkomen hebben. Zy "beftaan uit verfchillende foorten, eenigen hunner werpen licht uit,gelyk een vonk vuur, klootswyze uitpuilende by ieder oog; en anderen uit hunne zyden, by ieder ademhaaling. Zy zyn glansryker dan de glimworm, en vervullen delugtaan alle zyden, als waren ze zo veele leevendige ftarren, tot groote verbaazing en verwondering van eenen reiziger, dieniet gewoon aan deze oorden is. Over dag verdwynen zy. I. J O E K. I. iOOFDST.  14 GESCHIEDENIS I. BOEK I. HOOFDST. van het zuiden, en het zuid-oosten ; de ' toppen der bergen worden ten zelfden tyde zonder wolken gezien, en de voorwerpen op dezelven hebben een blaauwachtige kleur, en fchynen den aanfchouwer veel nader by , dan gewoonlyk. Als deze groote opeenftapelingen van dampen toteenaanmerklyke hoogte in den dampkring zyn opgeklommen, beweegen zy zich gemeenlyk in eene horizontaale richting naar de bergen, hun'voortgang aankondigende door' zwaare en rollende donderflagen, die, van bergtop tot bergtop, te ruggekaatst, en eindelyk door het gebmisch der zee beandwoord, de majesteit van het toóneel vergrooten en onweêrftaanbaar onzen geest opleiden tot de groote oorzaak van al dat verhevene. Het water egter, waarmede deze verzamelde dampen den Dampkring belaaden, valt zeldzaam met groote en algemeene kragt neder voor het begin van Oétober. Dan is het dat 'er watervallen uit de Hemelen nederftorten. Een Europeaan, die deze landftreeken niet bezogf heeft, kan geen juist begrip vormen van de hoeveelheid waters, die in dit jaargety de aarde overftroomt. Uit eene naauwkeurige waarneeming, die genomen  DER W E S T-I N D I E N. 15 men is op de perpendiculaire hoogte, die in een jaar tyds in de Barbados viel, (en dat was geenszins byzonder aanmerklyk,) blykt het dat die gelyk was aan zeven-enzestig cubicqduimen. Dan is het (in den tusfchentyd van het begin van Augustus en het laatfte einde van Oclober) dat de orkaanen, die verfchriklyke bezoekingen der almagt, haare kragt vertoonen. De voortekens van dezen oorlog van de hoofdftoffen der natuur, zyn naauwkeurig befchreeven door de verfchillende fchryvers, en haare uitwerkfels zyn bekend, door eene nog verfche en treurige ondervinding van ieder Eiland binnen de keerkringen, dan haare onmiddelyke oorzaak fchynt verre buiten de grenfen van onze zo naauwbepaalde kennis gelegen te zyn. Tegen het einde van November, offomtyds niet voor het midden van December, wordt 'er eene aanmerkelyke verandering in het lugtsgeftel befpeurd. De noordlyke kusten worden nu door een woeste en hooge zee, die met een onafgebroken geweld bruischt, gegeesfeld; de wind loopt van het oost naar het noord-oost en noorden, fom- tyds 1. BOEK. I. HOOFDST.  IÖ. GESCHIEDENIS I. BOEK L HOOFDST. tyds, dwars over de hooge gebergten ' niet; alleen zwaare regen , maar zelfs hagel, voor zich afdryvende; tot dat eindelyk , de noordewind genoegzaame kragt gekreegen hebbende, den dampkring opheldert, en dan volgt, lang agter een, helder en aangenaam weder; de noord-ooste en oostelyke winden verfpreiden koelte en vermaak over de geheele oppervlakte van dit heet gewest. Zoo deze tusfchentyd, dan, van December tot Maart, winter moet genoemd worden, is het zeeker de fchoonfte winter, die op den aardbodem gevonden wordt. Voor fukkelende en bejaarde perfoonen is dit het klimaat van het Paradys. Het bericht egter, dat ik hier gegeeveri heb, moet niet aangemerkt worden, als in alle opzichten volftrekt algemeen toepasfelyk , maar alleen als een algemeen tafreel, onderworpen aan veele verfcheidenheeden en uitzonderingen. In de groote Eilanden van Cuba, Hispaniola en Jamaica, wier hooge bergen met bosfchen bekleed' fcyn, misfchien zo oud als de zondvloed, zyn de regenvlagen veelvuldiger en heviger dan in de kleine loefwaardfche Eilanden; waar-  DER WEST-INDIEN. I? waarvan 'er fommigen zonder bergen , en anderen zonder bosfchen zyn; welke beide zo kragtig op den dampkring werken. In de binnenfte en de hooge ftreeken van de drie eerfte Eilanden, geloof ik, vallen regenbuijen in alle maanden van het jaar; en aan de noordlyke kusten dier Eilanden wacht men gewoonlyk zwaare regens in December of Januaiy, zo rasch de noordelyke winden beginnen te waaijen. De oorzaak van den mousfon of dagelykfchen zeewind, welke in deze klimaatèn uit het oosten en de daar by gelegen ftreeken, met weinig tusfchenpoozing of verfcheidenheid, negen maanden van het jaar blaast, door Dr. Halley rnet groote vlyt en naauwkeurigheid naagefpoord en ten toon gelegd, en door een groot aantal fchryvers herhaald zynde, is het onnoodig dat ik daar over handele, maar de byzonderheid van den landwind by nacht (buiten welken 'er niets aangenaamer en verkwikkender is uit te denken,) is over het algemeen minder in opmerking genomen. Dit is een voordeel, onder anderen, 't geen de groote Eilanden van de 'West-Indien van de groote ongelykJicid hunner oppervlakte ondeenen; want B zg I. BOEK. L HOOFDST.  I. BOEK, I. HOOFDST. l3 GESCHIEDENIS zo rasch als de zeewind ophoudt te waaijen, klimt de heete lugt, uit de vlakten, verdund zynde, naar de toppen der bergen, en wordt daar door de koude verdikt, die haar foortelyk zwaarer maakt, dan zy te vooren was, als wanneer zy weder nederdaalt in de vlakte aan beide zyden van den kruin des bergs. Hier van daan wordt'er eennagtwind in alle bergachtige landen onder de verzengde waereldftreek gevoeld, waaijende overal van het land naar de zeekust, zodataanhetnoordelyk ftrand de wind uithet zuiden, en aan een zuidelyk ftrand, uit het noorden, komen zal. Overeenkomftig met dezeonderftellingishet zeer opmerkelyk, dat op de loefwaardfche Eilanden, waar men geen bergen heeft, geen' landwind befpeurd wordt MaaiC/t) Het hier gegeeven bericht van den landwind is voornaamlyk vervat in de woorden van Dr. Franklin, wiens befchryving zo naauwkeurig en juist is, dat zy geen verbetering toelaat. Op Barbados en de meesten der kleine loefwaardfche Eilanden, waait de zeewind zo wel by nagt als dag. Op Jamaica is dit fomtyds het geval in de maanden Juny en July, het land ten dien tyde zodanig verwarmd zynde, dat de lugt van de bergen niet digt genoeg is, om den lugtflroom te rug te houden, die over de zee komt.  DER WEST-INDIEN. Ip Maar nu wend ik my tot tooneelen van ongemeene verfcheidenheid en luister; naamelyk ik zie rugwaards op deze Eilanden, zo als zy zig aan hunne eerfte. ontdekkers moeten vertoond hebben; geene voorwerpen in de natuur kunnen treffender voor de verbeeldingskragt geweest zyn, dan deze Eilanden uit de zee gezien; niet alleen uit hoofde van de nieuwheid der tooneelen, maar ook uit hoofde van de fchoonheid der kleine Eilanden, en de hoogte van de groote, die met fteile gebergten, een verftommende en ontzettende vertooning opleveren ; onderwerpen zo wel van bewondering als van befpiegeling. Ook ftelden deze veel beloovende op) Het majestucusch tooneel van deze bosfchen onder den keerkring wordt ten zelfden tyde verleevendigd door de byzondere gedaanC/O Deze koning der bosfchen, die als het ware zyn ryksgebied uitftrekt over Afia en Africa, zo wel als over de landen onder den keerkring van America, is door onzen godlyken Poëet met groote naauwkeurigheid befchreeven: The fig-tree, not that kendfor fruid renowii'd, But fuch as at this day to Indians known In Malabar and Decan, fpreads her arms, Branching fo broadand long, thatintheground The bearded twigstakeroot, anddaughtersgrow Above the mother tree, a pillar'd fliade, High over^arcKd, and echoing walks between! Paradife Lost, Book IX.] In de Oost-Indien wordt hy de Banyan-boom genoemd. Mr. Marfden geeft het volgend verflag van de afmeetingen van een zodanigen, naby Manjee, twintig mylen westwaards van Patna in Bengalen: de Diameter, 363 a 375 voet; de omtrek derfchaduw op den middag, mövoet; de omtrek der verfcheide ftammen , ten getale van vyftig of zestig ,921 voet. ïlijl. Sumatra, 431. B5 I. 1 O E K. I. [OOFDST.  a6 GESCHIEDENIS I. BOEK. I. ilOOFOST. daante van fommige en de treffendfte fchoonheid van andere mindere dieren, die dezelve bezitten en bevolken. Schoon die in het vervolg vollediger befchreeven worden, zal men my, hoop ik, de weinige aanmerkingen, die my nu hier voor den geest komen, ten beste houden. Gelyk het waar is, dat in de meeste landen der verzengde luchtftreek de hette der zonne , als het ware, beandwoordt wordt door de ontembaare felheid van haare wilde dieren, en in de verdubbelde woede en vergiftigheid der talryke flangen, die daarin huisvesten , heeft de Albeftuurer echter de West-Indifche Eilanden met eene byzondere gunst gadegeflagen; in zo verre naamelyk als derzelver Hangen geheel van vergif ontbloot zyn (cf), en zy be- (?) Ik zeg dit op het gezag van Brown, Charlevoix en Hughes, (welker eerfte de gefchiedenis van Jamaica, de tweede die van Hifpaniola, en de derde die van Barbados ,vervaardigd heeft)— op getuigenis van veele heeren, die in verfcheide dier loefwaardfche Eilanden zich hebben opgehouden — en op myn eigene ondervinding, geduurende een verblyf van vyftien jaaren op Jamaica. In dien tyd heb ik niemand gezien of van niemand gehoord, die eenignaadeel geleeden hadt door den beet van eenige foort van de  DER -WEST-INDIEN. 27 bezitten geen roofdier , die hunne valleijen verwoest. De crocodil of alligator, wordt1 fom- i de zo menigvuldige (langen en hagedisfen, die op dat Eiland gevonden worden. Eenigen der Hangen heb ik zelf met groote veiligheid behandeld. Ik befluit daarom, (niettegenftaande de daar tegen inloopende verzeekering van Du Tertre, ten opzichte [van Martinico en St. Lucia,) dat alle de Eilanden door de voorzienigheid van die ellende vry zyn. Niettemin moet ik toeftaan, dat de zaak zeer byzonder is; In zo verre als alle de deelen van het vaste land van America, maar byzonder die ftreeken, welke onder den evenaar liggen, in eene zeer groote maate over. vloeijen van flangen, wier beet doodelyk is. — Mr. Bancroft geeft, in zyn verhaal van Guiana , een fchrikkelyke lyst van de zodanigen als in dat uitgebreide land gevonden worden; en melding maakende van een, van eene foort, welke hy de kleine labarra noemt, verhaalt hy van eenen neger, die ongelukkig in zyn' vinger gebeeten werdt. De neger hadt even tyd om den (lang te dooden, wanneer zyne kragten reeds bezweeken, en hy ter aarde viel, en in minder dan vyf minuuten ftierf. — Dr. Dancer, in zyne gefchiedenis van den togt van Jamaica naar het Fort Juan, aan het meir van Nicaragua, in 1780, waar by hy als geneesmeester tegenwoordig was, verhaalt de volgende gebeurtenis: Een flang, van den tak van een'boom afhangende, beet een'foldaat, daar langs gaande, juist onder de holte van het linker oog; waar door de ongelukkige man een zo he- | O E K. I. IOOFDST.  "8 GESCHIEDENIS I. KOEK. L HOOFDST. I I ; i fomtyds op de banken van hunne rivieren mtdekt; maar niettegenftaande alles wat zyne woede en wilde gefteldheid aantoont, verklaar ik het, volgends myne eige kennis, voor :en behoedzaam en vreesachtig fchepfel, mtwykende, met verhaasting, de nadering ran een' mensch. Het overig deel van het langengeilacht is volmaakt onfchadelyk, en mbeledigend. Sommigen zyn zelfs gezet )p de menfchelyke famenleeving. Zy verleren onze wandelpaden door hunne fchoonleid, en vleijen ons om onze opmerking door lunne vriendlykheid en vrolykheid; maaltinne vriendelykheid, ik weet niet waarom, cvordt beandwoord door afkeer en wan- fmaak. hevige pyn gevoelde, dat hy buiten ftaat was om poort te gaan, en een bode hem weinige uuren daarttaa toegezonden zynde, werdt hy dood gevonden, met alle de verfchynfels van verrotting, eene geelheid en eene zwelling over zyn geheel lighaam, en. bet oog, in welker nabyheid hy gebeeten was, was geheel ontbonden. Deze gebeurtenis werdt my bevestigd door den Colonel Kemble, die het opperfte :ommando op dezen togt hadt. Het kan niet nutteloos zyn hier by te voegen, dat die flangen met flag-. •anden voorzien zyn, die wat gelyken na de dagenden van een beer: zy zyn beweegbaar, en ftaaa in de opperkaak.  DER WEST-INDIEN. 29 fmaak. Oudtyds vloeiden de bosfchen van meest alle de landen van Amerika over van verfcheide {lammen van kleine aapen: een foort van dertele en fchrandere kleine fchepfels, die de Europeè'rs allen met een onverdiende verachting fchynen befchouwd te hebben, want zy hebben ze met eene zo barbaarfche vlyt vervolgd, dat in verfcheide Eilanden alle foorten van hun reeds overlang uitgeroeid zyn. Ook van het vedergeflacht hebben ook veele genachten reeds byna geheel die kusten verhaten, waar de befchaafde mensch vermaak fchept in eene algemeene en grillige verwoesting te verfpreiden. Onder deze was een der aanmerkcrykfte de flamingo , een fchoone en vorstlyke vogel, zo groot als een zwaan, en gedoscht in vederen van het blinkendfte fcharlaaken. Talryk, egter, zyn de foorten van vogelen , byzonder uittteekende door hunnen glans en fchoonheid, dat nog meerder keurigheid aan deze bosfchaadiè'n byzet. De papegaai en de daarby behoorende foorten, van de maccaio tot de perroquet (parkietjen), waarvan fommigen niet grooter dan een musch zyn, is te we] bekend , dan dat zy een befchryving vereischt. Zy I. i O EI. I. liOUFDST.  gO GESCHIEDENIS r. BOEK L HOOFDST. Zy zyn zo overvloedig in de groote Eilan1 den, als de kanary vogel is in Europa. Maar de roem van de Amerikaanfche bosfchen is buiten twyfel de colebriet ; geene famenvoeging van woorden of taaien van het penceel kunnen een denkbeeld opleveren, dat evenredig is aan den luister van de vederen van deze dieren. Het volkomenfte groen van den fmaragd, het ryke purper van den amethist, en de Ieevendige vlam van den robyn, allen gelukkig gemengd en bedekt met een doorfchynend kleed van golvend goud , worden in alle foorten gevonden, verfchillend gerangfchikt en in ieder behoorlyk verdeeld. Niet minder is de kleinheid van fommige een voorwerp van bewondering, dan de luister van hunne vederen; de kleinfte foort gaat een tor in grootte niet te boven , en fchynt de fchakel tusfchen de vogels en de infeclen uittemaaken. Men heeft meermaal opgemerkt, dat fchoon de natuur ten uiterften mild is in het fieraad der vogelen van de verzengde luchtftreek , zy aan die van Europa veel grooter vermogens van melody gefchonken heeft, en deze opmerking is gedeeltelyk waar. De overvloed van wildzang,  DER WEST-INDIEN. £1 zang, die in de lente ieder boschjen in GrootBrittanje zo veraangenaamt, is onbekend in 1 de fchaduwen van de landen die onder den evenaar liggen ; egter zyn deze niet geheel ftil en van woudmuzyk beroofd. De zang van den fpotvogel is na verdienften beroemd , wyl het gebrom van heirlegers van werkzaame infeóten, en de klaagende melody van eene ontelbaare verfchcidenheid van dieren, in deze gewesten, zoo overvloedig, een concert vormen, dat, zo het al niet gefchikt is om de verbeeldingskragt op te wekken, ten minften mede ftrekt, om de aandoeningen te verzagten, en gelykhet gemurmel van een ftroompjen, eene harmonie geeft, gefchikt om by in te fluimeren. Doch aan den natuurfchryver de taak overlaatende om naauwkeurig de heerlyk fchoone lugtbewooners dezer landen te befchryven , wier verfcheidenheid niet minder aanmerklyk is, dan hunne fchoonheid, wend ik my nu van de kleinfte en behaaglykfte gedaante van het werkzaame leven tot de grootfte en verfchriklykfte voorwerpen der onbezielde natuur. De overgang is fchielyk; maar het is in de grootheid, uitgeftrektheid en hoogte van de bergen der I. O E E. I. eOFDST.  32 GESCHIEDENIS I. BOEI I. HOOFDST der nieuwe waereld, dat de Almagt de won• deren van zyn alvermogen ten duidelykfteil heeft aan den dag gelegd. Die van ZuidAmeiïca worden onderfteld bynaa tweemaal de hoogte van de hoogfte in het oude halfrond te bereiken, en zelfs, onder den evenaar, zyn hunne toppen met eeuwigen fneeuw bekleed. By deze verbaazende gevaarten kunnen de hoogfte toppen van de meest verheven bergen der West-Indifche Eilanden niet vergeleeken worden; fommigen egter van dezen ryzen niet te min tot eene ontzettende hoogte, en zyn onder de eerfte voorwerpen, die de aandacht van den reiziger vestigen. De bergen van Hifpaniola in 't byzonder, wier golvende kruinen op een afftand van dertig mylen in zee ontdekt worden , ver boven de wolken met eene verftommende heerlykheid opryzende; en de blaauwe bergtoppen van Jamaica zyn, zo ver ik weete , nimmer geheel bezogt. Noch de nieuwsgierigheid, noch de geldzucht hebben het tot dus verre gewaagd het toppunt van deze verheven ftreeken te beklimmen. Op zodanige van dezelve, als bezogt zyn, heeft men bevonden, dat de natuur eene. geheel nieuwe fchepping heeft wil-  DER W E S T-I N D 1 E N. 33 willen ftichten. Daar 'er de lugtftreek verandert, worden 'er ook boomen, vogelen en infeéten waargenomen, die mede verfchillen van dien, welke wy beneden ontdekken. Eenen aanfchouwer, die hieraan niet gewoon is , van deze hoogte naar beneden ziende, fchynt het geheel tooneel een foort van toverfpel. Het eerfte voorwerp dat de oogen treft, by het aanbreeken van den dag, is eene groote uitgeftrekte damp , de geheele oppervlakte der valleijen bedekkende. Daar de grenfen van het Eiland volkomen afgefcheiden en zichtbaar omfchreeven zyn, heeft het Eiland alsdan detreffendftegelykheidna een groote uitgeftrektheid waters, wyl de bergen zo veele Eilanden in het midden van een fchoon meir gelyken. De zon, inkragt winnende, verandert het tafereel. De hangende dampen ftygen opwaards en verfmelten in lugt; alle de fchoonheeden der natuur, en de zegepraalen der menschlyke vlyt vertoonende , verhoogd en opgeluisterd door den vollen glans der zon onder den keerkring. In het evennachts jaargety vertoonen zich gewoonlyk tooneelen van nog grooter luister; want, daar alles kalm en fchoon is in de hoogere gewesten, C wor- I. BOEK. I. HOOFDST.  I. SOEK. L HOOFDST. 34 GESCHIEDENIS worden 'er beneden wolken gezien langs de zyden der bergen , als vast famengepakte lighaamen heendryvende, tot dat zy, door opeenftapeling, al zwaarer en zwaarer wordende , ten laatften in groote ftroomen waters, in de vlakten nederftorten. Het geluid van het onweder wordt door den aanfchouwer boven duidelyk gehoord; de blikfem, veraf zynde, ziet hy de donkerheid door zyne ftraalen verlichten; terwyl de donder, in duizend echo's herhaald , ver beneden zyne voeten klatert. Doch hoe verheven alle de bergen onder ien keerkring in het algemeen zyn, is het egter eene waarheid, die verbaazing voortbrengt , dat alle de bekende deelen van hunne fpitfen het duidelykfte blyk opleveren , dat de zee daar eenmaal over geheerscht heeft. Zelfs hun voorkomen op eenen afftand geeft een bewys om dit befluit te onderfteunen. Hunne kruinen fchynen zeebaaren, en hunne verfcheide ongelykheeden, bogten, en rondigheedenfchynenjuisttoete fchryven aan de golvingen der zee. Daar op andere plaatfen ook zeefchelpen in grooten overvloed op deze hoogten gevonden zyn. Op eenen berg in het bihnenfte van  DER WEST-INDIEN. 3 Jamaica, heb ik verfteende oesters zien op delven, die, in alle de kleinfte byzonder heeden, volmaakt geleeken na de groote oes ters van de westkust van Engeland , eet foort, dat, zo ik meen, heden ten dage niet gevonden wordt in de West-Indifche zeeën. Hier is dan een ruim veld, om in gisfingen uit te weiden. Eenige wysgeeren fchryven den oirfprong van alle de verfchillende ongelykheeden der aarde toe'aan de verwoestingen van den zondvloed. Anderen, de bergen voor de oirzaaken van de bronnen en rivieren houdende , houden ftaande dat zy even oud zyn als de waereld; en dat, toen die uit den afgrond hervoortkwam, zy met dezelve gefchapen zyn. Anderen weder fchryven ze toe aan brandende bergen en aardbeevingen : „ de Almagt, zeggen zy, doet, terwyl zy toelaat dat fteden en vlakten aan de eene zyde van den aardbol worden omgekeerd, voorgebergten en eilanden aan eene andere zyde opkomen, die naaderhand de vruchtbaare zetels van vlyt en geluk worden.'' Deze en alle overige Natuuronderzoekers komen egter overeen in het geloof, dat de oppervlakte van den aardkloot veele verbaazenC z de 5 I. „BOEK. L HOOFDST. I  I. BOEK. L HOOFDST. }6 GESCHIEDENIS le fchokken en veranderingen ondergaan heeft, federt dezelve het eerst uit de hand van den Schepper kwam. Bergen zyn gezonken tot vlakten, en valleijen hebben zichtot bergen opgebeurd. Wat het groot getal West-Indifche Eilanden betreft, deze worden, over het algemeen, gehouden voor de toppen van hooge bergen, de verhevenheeden van een groot vastland, in eilanden veranderd, by een verbaazende beroering der Natuur, die, vermeerderende den natuurlyken loop van het oosten naar het westen , een groote uitgeftrekdieid van het laag liggend land onder water gezet heeft (V). Maar niettegenftaande al het geen over dit onderwerp is gefchreeven, fchynt 'er maar zeer weinig van bekend te zyn. De voorftanders van dit ftelfel fchynen niet genoegzaam in aanmerking te neemen, dat de zee geen zo groot gedeelte lands aan den eenen kant van den aardbol heeft kunnen bedekken, zonder tevens aan den anderen kant eensklaps eene onmeetbaare ruimte droog gelaaten te hebben. Wy kunnen ons in de ge- (r) Zie detl Abt Rayual, den Abt Pluche en anderen.  DER W E S T-I N D I E N. 37 gefchiedenis eene zo groote omwenteling niet erinneren, en indedaad veele van de voorbedingen, waarop deze onderftelling gegrond is, zyn niet op de waarheid gebouwd. Misfchien, moeten wy, in plaats van deze eilanden voor de deelen van een verwoest vastland te houden, dezelven, eer aanmerken als de beginfels van een nieuw, 't Is ten hoogften waarfehynlyk, dat veelen derzelven, zelfs eerst onlangs, uit den boezem der diepte zyn opgereezen. Mr. Buffon heeft, op het onwederfpreeklykfte betoogd, dat de bodem van de zee een naauwkeurige gelykheid hebbe met het land dat wy bewoonen, beftaande, gelyk de aarde , uit heuvelen en dalen, vlakten en holen , rotfen , zandbanken, en gronden , uit verfchillende aardfoorten famengefteld. Aan de beweeging der golven, en de zetfels, welken zy hebben agtergelaaten, fchryft hy ook, met de hoogfte waarfchynlykheid, de geregelde liggingen van de verfchillende beddingen en laagen, toe, die het opperfte gedeelte der aarde uitmaaken, en hy toont aan, dat deze beddingen het uitwerkfel niet kunnen zyn van eene fpoedige omwenteling , maar toetefchryven zyn aan langzaame, trapswyze en van tyd tot C 3 tyd 1. SOEK. I. JOOFDST.  L BOEK L HOOFDST. (s) De hoogde Berg der Audes. 3" GESCHIEDENIS tyd.elkander opvolgende oirzaaken. Aan ■ de ebbe en vloed en de rivieren, ftoffen aanvoerende, welke daar reeds van de fchepping af, zyn opeengehoopt, en de verfchillende golvingen, uit de diepte daar opwerkende , fchryft hy daarom de meeste groote veranderingen toe, die in het oirfpronglyk famenftel van onzen aardkloot zyn voorgevallen, en het ontftaan van veele dier hoogten en oneffenheeden, welken dezelve aan fommige oorden verfraaijen, en aan anderen (voor ons beperkt gezicht althands) misvormen. Maar door wat middel hebben deze ftoffen, als zy t'famen opgehoopt, en tot het hoogfte bereik van de omringende vloeiftof gereezen waren, nog volhard met aangroeijen, tot dat zy die hoogte verkreegen, welke thands de Alpen en de Andes hebben ? Wie kan gelooven, dat de Oceaan, volgends Buffons ftelfel, eenmaal zyne golven verheven heeft tot dePiekvanTeneriffa, of tot de befneeuwde kruin van Chimborazo (s). Zulke verfchynfels ftellen onze nafpeuringen te leur; want gisfingen zyn eindeloos, en  DER WE S T-INDÏEN. 39 en de werkzaamheeden van de wyste mannen geeven maar een vonkjen lichts, om ons 1 te geleiden in de naafpooring van de won- , deren der fchepping. Zy, die het meest gefchikt zyn om de werken der Godheid te befchouwen, zullen zeer geredelyk erkennen, dat het den mensch niet gegeeven is eene bladzyde van het boek der Ahnagf te ontvouwen! —- Gelukkig, zoo zy, by'die bewustheid hunner onkunde, nederige aanbidding voegen. II. MOOFD- I. OEI. I. IOOFDST.  jp GESCHIEDENIS L BOEK. II. HOOFDST. 4 II. HOOFDSTUK. Van de Caraïbes, of de wde Inwooners van de loefwaardfche Eilanden. — Oirfprong. — Zwaarigheeden betreffende eene naauwkeurige naafpeuring van hun characler. — Eenverhaal van zodanige byzonderheeden als meest betwist zyn nopens hunne zeden en manieren, perfoonen en huislyke gewoonten, epvoeding hunner kinderen, kunften, ma* nufa&uuren, en landbeftuur, godsdienftige plegtigheeden , begraavenisfen , enz. — Eenige aanmerkingen uit het geheel afgeleid. Dus een verhaal gegeevén hebbende van het klimaat en de faizoenen , en gepoogd hebbende den leeraar een flaauw denkbeeld ran de fchoonheid en heerlykheid mede te deelen, waarmede de hand der Natuur de oppervlakte dezer talryke eilanden verfierd heeft, zal ik nu voortgaan met te onderzoeken naar die inwooners, welken zy onderboud en vermaak verfchaften, als zy eerst ian Europa bekend werden. Li  DER WEST-INDIEN. 41 In het voorig hoofdftuk is aangetekend, dat Columbus, by zyne eerfte aankomst op1 Hifpaniola, bericht kreeg van een barbaarsch, en oorlogzuchtig volk, een natie van Cannibaalen, die menigwerf op dat en de nabuurige Eilanden kwamen ftroopen. Zy werden Cariebees of Caraïbes geheeten, en werden gehouden als af komftig uit het oosten. Columbus ontdekte op zyne tweede reize, dat zy bewooners van de loefwaardfche Eilanden waren. Het groot verfchil in taal en characler tusfchen deze wilden en de inwooners van Cuba, Hifpaniola, Jamaica en Portorico, deedt het denkbeeld gebooren worden, dat hunne oirfprong mede verfchillende was. Hieromtrent fchynt in de daad flegts weinig twyfel te vallen: maar de vraag, waar door ieder foort van Eilanden eerst bevolkt is geworden, is moeijelyker om op te losfen. Rochefort, die zyn bericht van de Antilles in het jaar 1658 uitgaf, verklaart de Caraïbes als oirfpronglyk van eene natie van Florida, in Noord-America. — Hy onderftelt, dat eene volkplanting van de Apalachifché Indiaanen van dat vaste land verdxceven zynde, in de loefwaardfche EilanC 5 den I. , OEK. Ih 100FDST.  42 GESCHIEDENIS I. BOEK, II. HOOFDST. den kwam , en , naa de voorige mannelyke inwooners aldaar te hebben uitgeroeid, hunne landen, en hunne vrouwen: in bezit nam. Nopens de groote , reeds bovengemelde, Eilanden, is hy van meening, dat de natuurlyke fterkte,uitgeftrektheid en bevolking, genoegzaame veiligheid geevende aan de oirfpronglyke inwooners, deze gelukkig de verwoesting ontkwamen, die hunne nabuuren trof; en dat dus het zo merkbaar verfchil ontftondt tusfchen de inwooners van de groote en de kleine Eilanden (a). Aan dit bericht van den oirfprong der Caraïbifche Eilanders hebben de Gefchiedfchryvers over het algemeen hunne toeftemming gegeeven; doch 'er zyn daaromtrent twyfelachtigheeden, die zich niet gemakkelyk laaten oplosfen. Zoo zy uit Florida geweeken waren , doet de onvolmaakte ftaat en de natumlyke loop hunner fcheepsvaart ons denken, dat 'er fpooren van hun zouden gevonden zyn op die Eilanden, Welf/O Rochefort Hifloire des IJIes Antilles, liv. 2. c. 7. Zie ook P. Labat nouveau Voyage aux Ifles de VAmerique, torn. 4. c. 15. •  DER W E S T-I N D I E N. 43 welke naby de kust van Florida liggen; egter de oirfpronglyke inwooners der Bahamas waren, by de ontdekking van Columbus, blykbaar een gelyk volk als dat van Hifpaniola (&). Daarenboven is het genoeg bekend, dat 'er oudtyds veele talryke en vermogende ftammen van Caraïben beftonden , op het zuidelyk Schier-Eiland, ftrekkende van de rivier Oronoko tot Esfequebo, en door de geheele provincie van Surinamen, zelfs totBrafil; waarvan eenigen nog hunne onafhanglykheid handhaaven. Het was met een dezer ftammen, dat onze landgenoot de Heer Walther Raleigh een verbond maakte , toen die bevelhebber zyn' romanesken togtdeedt naar de kust van Guiana in het jaar 1595 (V). En door hem zyn wy zeeker dat de Caraïbes van dat gedeelte van het vaste land dezelfde taal als die van Dominica fpraken (d). Ik hel daarom tot het denkbeeld van Martyr over, (e) en befluit, dat die Eilanden eer een volkplanting van (£) Iferer., Lib. 9. Cap. 2. (c) Bancroft Hijlory ofGuiana, p. 259. ( Het blykt niét, dat zy het geringfte denkbeeld van noordelyke voorouders behouden Üadden. Men kan misfchien denken, datde Caraïbers van het vaste land zelve van het noorden naar het zuiden verhuisd waren: maar , zonder te willen poogen om deze ftelling te wederftreeven, waarvan laatere ontdekkingen eene volle bevestiging 'fchynen gegeeven te hebben, naamelyk dat het vaste land van Afiën eerst inwooners aan de nabumïge noord-westelyke deelen van America zou gegeeven hebben, denk ik, dat de Caraïben een onderfcheide geflacht geweest zyn, zeer verfchillende van alle de andere (ƒ) Rochefort, Uv. 2. C. 7. Zie ook Noot 94 van Dr. Robertfons Gefchiedenis van America. Het volk, genoemd Galibis, waarvan door Dr. Robertfon melding gemaakt wordt, zynde Caraïben van het vaste land; de benaaming van Galibis of Calibis (zo als het door du Tertre gefchreeven wordt) zynde, zo als ik denk, verbasterd van Caribbee. Zie Lafitau, tom. 1. p. 297. en du Tertre, tom. 2. p. 360.  DER WEST-INDIEN. 45 dere natiën van het nieuwe halfrond; en ik ben zelfs genegen het gevoelen vanHornius1 en zodanige andere fchry vers aan te neemen,, die hun oosterfche voorouders, dwars over de AÜantifche Zee, toefchryven (g). Naafpooringen egter naar den oirfprong van een verafgelegen en ongeletterd volk, kunnen alleen met vrucht gedaan worden door hunne oude zeden, wetten, taal en godsdienftige plegtigheeden , met die van andere volkeren te vergelyken. Onze kundigheeden omtrent de Caraïben zyn in alle deze byzonderheeden , ongelukkig , meest binnen een' zeer naauwen kring beperkt. By een volk, dat in eenen geduurigen kryg gewikkeld, door wraak en roofzucht van het een eiland naar het ander verjaagd is, kunnen zich weinige gelegenheeden aanbieden, zelfs aan hun die men gefchikt kan achten voor zodanige onderzoekingen, om de natuurlyke hoedanigheeden en ftandvastige gewoonten met de grootfte naauwkeurigheid nate* gaan. Ook kan men geenszins de juiste waarde (g) Eenige bewyzen, om dit gevoelen te onderfreunen, zyn in het aauhangfej op het i boek te vinden. I> tOEÏ. II. ÏOOFDST.  46 GESCHIEDENIS I. Boe: ii. HOOFDST de van hun nationaal character opraaaken c' van de zodanigen, die eindelyk aan het juk . der Europeërs onderworpen zyn; wantzy verlooren, te gelyk, met hunne vryheid, veele van hunne oirfpronglyke charaétertrekken; en eindelyk zelfs den lust om na het aandryven van hunne eige haiten te handelen. Wybefpeuren, zegt Rochefort, (Ji) eene wonderbaare verandering in de gefteltenis en gewoonte der Caraïben. In fommige opzichten hebben wy hen verlicht, en in anderen ('t zy ter onzer befchaaming gezegd) bedorven. Een oude Caraïbe fprak eens op deze wyze een van onze Planters over dit onderwerp aan, „ ons volk," klaagt hy," „ is zo Hecht geworden als het uwe..— Wy „ zyn, federt uwe komst by ons, zoveel „ veranderd, dat wy naauwlyksch ons zel„ ven kennen, en wy denken dat het aan „ zo droevig eene verandering is toe te „ fchryven, dat 'ermeêr dan voorheen or5, kaanen plaats hebben. Het is de boo„ ze geest die dit alles gedaan heeft, — 5» die ons onze beste landen ontnoomen, „en (h) Rochefort, Liv.2. Ch. o. p. 436.  DER WEST-INDIEN. 47 en ons overgeleverd heeft aan de over„ heerfching der Christenen" (V). Myne tegenwoordige naafpooring moest uit dien hoofde noodzaakelyk gebrekkelyk zyn. Niettemin door zulke gedcnkftukken uit te kiezen en faam te voegen als minst zyn tegengefproken, hoop ik eenige weinige treffende byzonderheedenin het characfer van dit ongelukkig volk voor te draagen, die, zoo ik niet mis heb, aanleiding zullen geeven tot fommige gewigtige gevolgtrekkingen (?) Dit uittrekfel uit Rochefort is zeeker eene genoegzaame benndwoording van Monfr. de Chanvalon, die niet vroeger dan 1751 fchreef, en oordeelende over alle de Caraïbes uit de weinigen, met welke hy eenige gemeenfchap hadt, fielt hun voor als bezittende geene fchranderheid of voorzorg, behalven louter dierlyk inftinct. Hy rekent niets op hunne verbastering in eenen ftaat van gevangenfchap en flaaverny, fchoon hy, in een ander gedeelte van zyn boek, fpreekende van de Africaanfche zwarten in de West-Indien, zeer fterk aandringt op deze omftandigheedenbetreffendedelaatstgemelde. „ Peut „ on connoitre (zegt hy) le vrai genie d'un peuple „ opprimé, qui voit fans cesfe les chatiraens levës „ fur fa tete, & la violence toujonrs prête a être fou„ tenue par la politique & la fureté politique ? Peut „ on juger de la valeur, quand elle est enchainée, & „ fans armes?" —— Foyage a la Martinique, p. 58. I. J O E K. II. I0OFDST.  BOEK II. HOOFDST, 48 GESCHIEDENIS gen in de befchouwing van de menfchelyke • natuur. Hun fiere en krygshaftige geestgefteldheid is reeds gemeld. De Gefchiedfchryvers hebben niet naagelaaten daarvan melding te maaken onder de meest onderfcheidende van hunne hoedanigheden (£). Rus- (£) Dr. Robertfon haalt, in de 93 noot op het eerfte deel van zyne Gefchiedenis van America, uit eene gefchreeven Gefchiedenis vanFerdinandenElifabeth, zynde een handfchrift van zekeren Andreas Bernaldes, een tydgenoot en vriend van Columbus, het volgende blyk aan van de dapperheid der Caraïben. „ Een Cano, met vier mannen, twee vrouwen en „ een jongen , verviel onvenvagt onder de vloot „ van Columbus. Een fpaanfche boot van 25 man „ werdt uitgezonden , om hen te neemen, en de „ vloot fneedt intusfchen hun gemeenfchap met de „ kust af. In ftede van zich aan de wanhoop over „ te geeven, gebruikten de Caraïben hunne wapeM nen met onvenl-Vokken kloekmoedigheid, enbe. „ gounen den aanval, woedende verfcheidene der „ Spanjaarden, fchoon zy fcliilden en andere afwee:i M'-c. M Klfs, naa dat de Cano „ wa* omvergeworpen , werden fommigen hunner „ m« niet weinig moeite en gevaar, gered, daar „ zy zich bleven verdccdl-en , en hun boogen „ met groote handigheid nog gebruikten, terwyl zy „ In zee n onmièa. - Herrers heeft dezelfde anecrt dotc verhuld,"  DER WEST-INDIËN. 49 Rusteloos, onderneemend en vuurig fcheenen zy den oorlog als het hoofdoogmerk hunner fchepping aan te merken , en het overige van het menfchelyk genacht als hunne natuurlyke prooi; want, zonder wroeging, aten zy de lighaamen van de zodanigen hunner vyanden (ten minflen de mannen) als in hunne handen vielen. — Deze gewoonte is zo ftrydig met onze gevoelens, dat, niettegenftaande de ontdekkingen van een diergelyke practyk, in de landen van den Stillen Oceaan, de Europeaanfche wysgeeren voor eene eeuw, ftoutelyk de geloofwaardigheid van de uitfteekendfte oude reizigers, die het eerst 1 et beftaan daarvan gemeld hadden, hebben aangevallen. Zelfs Labat, diezii-hin de West-Indien ophieldt, toen nog eenige dier Eilanden door de Caraïben bezeten werden, verklaart van gedachten te zyn, dat voorbeelden van dit affchuwelyk bedryf onder hen, ten allen tyde , ten uiterften zeldzaam, — en alleen het uitwerkfel van een fchielyke aandrift van wraak, ontftaandeuit buitengewoone en getergde beleediging, ware; doch hy ontkent, dat zy ooit voorbedagtelyk togten deeden naar de groote Eilanden, ten einde eenigen der inwooners op D te i. B O E K, II. HOOFDST.  50 GESCHIEDENIS I. BOEK. II. HOOFDST. te eeten, of hen te vangen, om hen in het vervolg op te eeten (/). 'Er is desniettegenftaande geene omftandigheid in de gefchiedenis van het menschdom beter beweezen, dan dat dit gebruik onder hen de overhand heeft. Columbus werdt daarvan niet alleen onderricht door de inboorlingen van Hifpaniola, gelyk ik reeds gemeld heb, maar te Guadaloupe, by zyne eerfte ontdekking f» geland zynde, befchouwde hy,in verfcheide hutten, het hoofd en de lendenen van een menfchelyk lighaam, versch afgefcheiden, en oogf:hynlyk gefchikt om by gelegenheid tot voedfel te ftrekken. Hy verhaalt ten zelfden tyde, van verfcheide inboorlingen van Borriquen (of Portorico), die als gevangenen van daar terug waren gebragt, en bewaard waren geweest om tot llagtoffers tot hetzelfde verfchriklyk oogmerk te ftrekken («). Dus (/) Labat, tom. 4, p. 322. («;) 4 Nov. A°. 1493. (n) F. Columbus, cap. 46. Peter Martyr, Decad. I. lib. 2. Herrara, lib. 2, cap. 7. Zie ook Ban-, crofts, Hifiory ofGuiana, p. 259, die van gevoelen is dat geen andere ftam van Indiaanen in Guiana nieufchenvleesch eet, dan de Caraïben. Dat onder  DER W E S T-I N D I E N. 51 Dus verre "moet men bekennen laat de gefteldtenis der Caraïben geen' zeer gunftigen indruk naa, in den geest van onzen ïeezer, wyl men hen \vaarfchynlyk eer als roofdieren, dan als menfchelyke wezens zal aanmerken , en hy zal misfchien denken, dat het even goed te rechtvaardigen is, dat men hen van de aarde uitdelge, als het uitroeijen van de wreedfte dieren eener wildernis; wantzy, die geen genade bewyzen, hebben geen aanfpraak op medelyden. Maai* onder elkander waren zy vreedzaam, en tegen elkander trouw, vriendelyk en liefderyk (o). Zy merkten in de daad alle vreemdelingen, als vyanden, aan; en zy wisten het volk van Europa op deszelfs regte waarde te fchatten. -— De afkeer, welke zy tegen de onbefchadigende inboorlingen der groote Eilanden aan den dag lagen, blykt buitengewoon geweest te zyn; maar men zegt dat die afkeer tot hun, van de voorzaten op Guiana, was der dezen dit bcdryf nog Hand houdt, is onwederIpreekbaar. (e) Rochefort, Liv. 2, cap. u. Du Tertre, torn. 2, p. 359. D 2 1. BOEK. II. HOOFDST.  L BOEK. II. HOOFDST. (p~) Rochefort, Liv. 2, cap. 10, p. 449. (*/) Bancroft, p. 259. 52 GESCHIEDENIS was afgedaald: Zy hielden deze Eilanden voor eene volkplanting van Arrowauks, een natie van Zuid-Araerica, waarmede de Caraïben van het vaste land in eenen geduurigen oorlog zyn (f). Wy kunnen geert reden voor zulk eene erflyke en onverzoenlyke vyandfchap geeven. — De gewoonte van hen op te eeten, dien zy in gevechten verflaagen hadden , verwekt by ons afgryzen; maar men mag nog in twyfel trekken of deze afkeer niet meer ontfta uit de ftrekking van onze opvoeding, dan uit de oirfprongelyke en vrywillige infpraaken onzer natuur. Zeekerishet, dat wanneereenig volk van Europa hun vertrouwen gewonnen hadt, dat zonder agterhoudenheid gegeeven werdt. Hunne viïendfchap was zo warm als hunne vyandfchap onverzoenbaar. De Caraïben van Guiana maaken nog zeer veel wcrks van de overlevering van Raleigh's verbond , en tot op heden bewaaren zy de Engelfche vlaggen, die hy hun, by zyn vertrek, agterliet (#). Over de verhevenheid hunner gevoelens en hunnen afkeer van flaa-  DER WEST-INDIEN. 53 flaaverny geeft een fchryver, niet zeer ten hunnen voordeel ingenomen, de volgende B getuigenis: „ 'Er is geen volk op aarde, B „ zegt Labat, (i) meer op hunne onaf„ hangelykheid gefteld dan de Caraïben. „ Zy zyn ongeduldig by de minfte in„ breuk op dezelve, en wanneer zy, van „ tyd tot tyd, kennis krygen van den eer„ bied en het ontzag, dat de inboorlingen „ van Europa jegens hunne overheeden in „ acht neemen , verfmaaden zy ons als „ verachtelyke flaaven; zich verwonderen„ de, hoe eenig mensch zo laag kan zyn „ van voor zynen gelyken te kruipen." Rochefort, die dit verhaal bevestigt, verhaalt ook, dat, wanneer zy weggeroofd en uit hunne geboorteplaatfen in fiaaverny werden weggevoerd, gelyk dikwerf gebeurde, de ongelukkige gevangenen gewoonlyk verzonken onder het gevoel van hunnen ftaat, en wederftand of vlucht hoopeloos vindende, zochten zy hun toevlucht tot den dood, om die ellenden te ontkomen (/). Aan dit beer) Labat, tom. 4, p. 329. (f) Rochefort, liv. 2, cap. 11. Labat verhaalt, dat het volgende gevoelen tot een fpreekwoord onD 3 ^r L O E K. II. 10FDST.  54 GESCHIEDENIS I. BOEK II. HOOFDST. beginfel van daadelyke gelykheid en oir1 fpronglyke waardigheid moet de verachting toegefchreeven worden, die zy aan den dag leggen omtrent de uitvindingen en vorderingen van het befchaafde leven. Weldraa, door eene nootlottigc ervaarenis, de voortreflykheid van ons fchietgeweer, boven hunne eige wapenen, gevonden hebbende, kreegen zy hoogachting voor hetzelve : maar onze kunften en manufactuuren befchouwen zy, zo als wy de lpelen en het poppegoed der kinderen: — uit dien hoofde was de geneigdheid tot diefftal, anders zo gemeen onder wilde natiën, geheel onbekend by de Caraïben. De drift, welke zy aan den dag leggen voor krygshaftige onderneemingen , heeft een' zeer fterken invloed op hun geheel gedrag. In eenen eindeloozen kryg buiten ingewikkeld zynde, genieten zy zeldzaam thuis een vrolyk leven. Herinneringen van voorder de eerfte Franfche Volkplanters op de loefwaardfche Eilanden geworden was: „ Regarder de travers „ un Caraïbe, c'est le bnttre, & que de le br.ttre „ c'est le tuer, ou s'cxpofer a en étre wé." Labat, tom. 3» p. 74.  DER W E S T-I N D I E N. 55 voorleden mislukkingen , of aakelige ontwerpen van toekomende bedryven, fchy-1 nen veelen hunner uuren te vervullen, en hen , door gewoonte, vol gedagten, peinzende en ftilzwygcnde te maaken (V). Zelfs de Liefde , die in de bevroorcn ftreeken van Ysland haaren invloed oefent, heeft flegts eene zwakke heerfchappy over de Caraïben (V). Hunne ongevoeligheid jegens hunne vrouwen, fchoon de veelwyvery by hen in zwang gaat, (x) is door veele fchryvers opgemerkt, en moet zyn oirfprong te danken hebben aan uitwendige oirzaaken; — aan de overheerfching van driften , fterk genoeg om de uitwerkfels van een klimaat tegen te werken, dat kragtiglyk tot wellust aanprikkelt, en de aandrift der natuur eer dan in andere landftrecken opwekt. De in hunne gemoederen bovendryvende zucht was zelfs in hunne perfoonen te onderfcheiden. Schoon zy niet zo lang zyn als de meeste Europeaanen, was hunne geftalte fterk en gefpierd; hun- .. CO Du Tertre, tom. II. («) Rochefort, c. XI. GO Ibid. c. XXII. D 4 ï. ; o e s, li. hoofdst.  I. BOEI rt ■OOFDST 56 GESCHIEDENIS hunne leden buig- en werkzaam, en 'er was ;* een doordringende leevendigheid en wildt heid in hunne oogen , die een uitvloeifel van hunnen dapperen en ftrydbaaren geest fcheen te zyn (». Maar, niet te vreden met het werk der natuur, roepen zy de kunst tehulpe, omzichnogverfchrildykerte vertoonen. Zy befchilderen hunne aangezichten en lighaamen zo buitenfpeurig met arnotto , dat het zeer moeilyk was hunne natuurlyke verwe , die veel van een fpaanfche olyf hadt, te ontdekken,onder de oppervlakte van karmozynrood (Y). Daar egter deze mode van zich te befchilderen door beide de fexen geoefend werdt, kwam het misfchien eerst in gebruik als een befchermmiddel tegen de venynige infeéten, zo gemeen OO Oviedo, lib. III. Dit komt ook overeen mee het verhaal van den Ridder Pinto, aangaande de Brafiliaanen, in noot 42 op het eerfte Deel van Dr. Robertfons Gefchiedenis : „ Op het eerfte aanzien „ fchynt een Zuid-Amerikasn vriendelyk en oruchu!.„ dig , maar van nader by en met aandacht be„ fchouwd, ontdekt men in zyn voorkomen iett „ wilds, mistrouwends en korfeligs." O) Rochefort, liv. II. cap. IX. Hakluyt, vol» Hl, P- 539-.  DER WEST-INDIEN. 57 meen in de gewesten onder den keerkring, of mogelyk hielden zy deze fchitterende kleur voor een uitfteekend fieraad : maar de mannen hebben andere manieren van hunne perfoonen te misvormen , die een verkeerde fmaak, hun, zo als ik denk, heeft doen aanneemen. Zy fchenden hunne kaaken met diepe infnydingen en verfchriklyke lidtekens, die zy met zwart inwryven, en trekken voords witte en zwarte kringen rondom hunne oogen. Sommigen hunner doorbooren het kraakbeen der neusgaten, en fteeken 'er een graad van eene of andere visch, papegaaisvedcr of een brok van de fchelp eener fchildpadde door, (a) een aakelige gewoonte, ook by de inboorlingen van Nieuw-Holland Q?) in gebruik, en zy rygen de tanden van de vyanden, door hen in den ftryd verflagen, by elkander, en draagen die om hunne beenen en armen, als de zegetekens eener gelukkige wreedheid (/). Den (a-) Rochefort, liv. II. cap.IX. Purchas, vol.IV. p. 1157. Du Tertre, tom. II. p. 391, 393. (W Hawkesworth's Foyages, vol. III. p. 171. <0 Gumilla, tom. I. p. 193. D 5 r. SOEK. II. HOOFDST.  58 GEscniEDEirrs i. BOEK II. HOOFDST. Den boog te fpannen, met onfeilbaare • bekwaamheid, een'knods, met vlugheid en kragt, te weipen , behendig en ftout te zwemmen, visch te vangen, en een hut te bouwen, waren onvermydlyk noodzaakelyke vereischten, en de opvoeding hunner kinderen ' was welgefchikt ter verkryging van dezelven. Een manier om hunne kinderen, zelfs in hunne kindsheid, kundig te maaken, in het fpannen van den boog, was hen op te hangen aan hunne voeten, aan den tak van een boom, dwingende de ftoute knaapjens om dien met hunne pylen te doorfchieten, vóór zy vryheid konden verkrygen om te eeten, (d) doch deze waren daaraan on- (d) Zie Rochefort, c. XXVIII. p. 555. en Gumilla, torn. II. p. 283. Deze pylen zyn gemeenlyk vergiftigd; uitgenomen wanneer zy hunne krygstogten by nacht doen. By die gelegenheid bezigen zy werktuigen van nog grooter naadeel; want door de punten, met plukfels van katoen in olie gedoopt, en ontvlamd zynde, fteeken zy geheele gehuchten van hunne vyanden op eenen afftand aan (*), Het vergift, dat zy gebruiken, was een kookfel van fchadelyke gommen en fappen uit planten (f), en heeft de eigenfchap van volkomen onfchadelyk te zyn» (*) Rochefort, ch. XX. p. 559. (fö Oviedo, lib. III.  DER WEST-INDIEN. 50 ondergefchikte voorwerpen. De Caraïben onderweezen hunne jeugd, ten zelfden ty-: de, in lesfen van geduld en dapperheid; zy. poogden hen oorlogsmoed in te blaazen, en een verachting van gevaar en dood; — bovenal om hunne harten een' erfelyken haat en een'onverzoenlyken wraaklust in teiïorten tegen de Arrowauks. De middelen, die zy daartoe bezigen, zyn in eenige opzichten bygeloovig, in andere wreed en verfoeilyk. Zo rasch als een mannelyk kind ter waereld vcrfchynt, werdt hy met eenige druppels van zyns vaders bloed befprengd. De plegtigheeden, by die gelegenheid in gebruik , waren pynlyk genoeg voor den vader, maar hy onderwerpt 'er zich, zonder aandoening of klagten, aan; vastelyk geloovendc, dat dezelfde maat van moed, die hy zelf hadt ten toon gefpreid, daardoor op zyn, wanneer het In de maagkomt, maar is in'talgemeen, als het onmiddelyk met het bloed geraeenfchnp heeft, door hetkleinftewondjenzelfs, doodelyk. De Indiaanen van Guiana bereiden nog een diergelyk vergift. Men wil egter, dat fuiker, fpoedig in groote hoeveelheeden toegedeeld, een tegengift zy. (Zie Relation Abregée d'un Voyage Ë?f. par Mouf. de la Condamine, en Bancrpfts Jliji. ef Guiana0 I. i O E K. II. iOOFDST.  60 GESCHIEDENIS ï. BOE II. HOOFDS' op zynen zoon overging (e). Als de jonge K' groot werdt, werdt hy weldra gemeenzaam r> gemaakt met tooneelen van barbaarschheid. Hy nam deel aan het gruwlyk menfchenvoedfel van zyn volk, en hy werdt gewoonlyk gezalfd met het vet van een geflagten Arrowauk; maar hy mogt in de vermoeijenisfen des oorlogs, noch in de eer der zegepraalen deelen, vóór dat zyne dapperheid op de proef gebragt ware. De dageraad van den mannelyken leeftyd begint met een uur van yslyke beproeving. Hy moet nu den naam , dien hy in zyne kindschheid ontvangen hadt, voor een' beter klinkenden, en meer betekenenden, verwisfelen; — een plegtigheid van groot belang, in het leven van een' Caraïbe, maar.altyd gepaard meteen tooneel van woeste feesthouding en onnatuurlyke wreedheid (ƒ). De ftrenge behandelingen, ter dier gelegenheid, door de vaders, eigenhandig hunne zoonen aangedaan, leveren eene treurige proeve op van de kracht, die het bygeloof heeft, om. de fterkfte gevoelens der Na- (e) Rochefort, liv. II. c. XXV. p. 552. (f) Ibid. liv. II. c. XXIII. p. 556;  DER WEST-INDIEN. 6l Natuur te onderdrukken; maar dit bedryf mangelt het niet aan voorbeeld. Plutarchus gewaagt van eene gelykfoortige heerfchende gewoonte onder de Lacedaïmoniërs. „ Te „ Sparta," zegt de Gefchiedfchryver, „ worden de jongens eenen geheelen dag, „ fomtyds zo, dat zy het befterven, ge„ geesfeld, voor het altaar van Diana, en „ 'er is onder hen eene wonderbaare na„ yver, wie het grootst getal van fiagen „ kan nitftaan." En de Caraïbifche jeugd wykt voor de Spartaanfche niet in dapperheid. Zoo de geftrenge behandelingen, die de jonge lyder ondergaat, hem den geringften fchyn van weekhartigheid doen aan den dag leggen, is hy voor altyd in ongenade; — maar zoo hy zich boven de pyn verheft, de woede van zyne pynigers uittart, door hardnekkigheid en vrolykheid , werdt hy met de hoogfte toejuigching vereerd. Hy wordt vervolgends geteld onder de verdedigers van zyn land, en aan zyne nabeftaanden en landgenooten aangekondigd, dat hy nu een man was gelyk elk van hun. Een nog ftrenger tuchtiging, en nog meer pynigende folteringen, geesfelingen , branden en worging, ftrekken ter proe- I. 3 O £ K. II. HOOFDST.  62 GESCHIEDENIS L BOE u. HOOFDS' proeve van hem, die naar de eer dingt oni K-zyne landgenooten in den oorlog voor te .t gaan (g). Want in tyden van vrede laaten de Caraïben geene meerderheid toe, dan die der Natuur. Geene wetten hebbende , hadden zy ook geene overheeden noodig. Aan den gryfaart ftonden zy in de daad eenig gezag toe, maar het was op zyn best genomen kwaalyk omfchreeven, en moet ten allen tyde ongenoegzaam geweest zyn, om den zwakken tegen den fterken te befchermen. — In den oorlog egter hadt hen de ondervinding geleerd, dat ondergefchiktiieid zo wel een vereischte ware, als moed; daarom koozen zy, in hunne algemeene vergaderingen, hunne legerhoofden met groote plegtigheid(T); maar,gelyk aangemerkt is, zy ftaan naar dien rang door een proef, die vergezeld gaat van omftandigheeden der gruuwzaamfte barbaarschheid: — waarvan het verhaal zelfs walgelyk is, waarom wy het in het duistere zullen laaten. In- (g) Rochefort, liv.II. c.XIX. Purchas,vol.IV. p. 1262. Gumilla, tom. II. p. 286\ Lafkau, tom. I. p. 207. & feq. (O) Rochefort, c. XXXIIL p. 553.  DER WEST-INDIEN. 63 Indien het vreemd fchynt, dat onder een volk, waar zo weinig te winnen was door uitfteekenheid boven anderen, egter zo veel, zo gewillig ter verkryging van dezelve ondergaan werdt, moet men bedenken, dat, in de gedagte van den dinger naar het hoofdmanfchap, de belooning buiten twyffel meer dan genoeg zaam ware, om tegen den zo hoogen prys der verkryging op te weegen. Vergezelde het geluk zyne maatregels, dan verbeidden feest en zegepraal zyne wederkomst. Hy verwisfelde ten tweedenmaale van naam; in het vervolg dien voerende van den dapperften Arrowauk, door zyne hand verflagen (ï). Hy mogt zig zo veelen der gevangenen toeëigenen, als hy goedvondt, en zyne landgenooten booden de fchoonfte hunner dochteren hem ter keuze aan, ten loon zyner dapperheid Waarfchynelyk was het dit laatstgemelde blyk van openbaare achting en dankbaarheid, dat in deze eilanden het gebruik der veelwyvery deedt ontftaan, 't welk, gelyk reeds is aangemerkt, onder hun de overhand hadt, en nog CO Rochefort, c. XXIII. p. 553. (O Ibid. c. XXI. 546". I. 8 O E K. II. HOOFDST.  I. BOEK. II. HOOFDST. 64 GESCHIEDENIS nog plaats heeft onder de Caraïben van ZuidAmerika (7); — een des temeerverfchoonbaar gebruik, daar hunne vrouwen, uitgodsdienftige beweegredenen, naa haare bezwangering, de huwlyks-gemeenfchap zorgvuldig vermydden (m). Het fpytmy'er te moeten byvoegen, dat de ftaat van deze arme fchepfels ten zelfden tyde waarlyk ellendig was. Schoon meestal geftrekt hebbende tot eenen prys van gelukkigen heldenmoed ., werdt de vrouw, op eene zo gloriryke wyze gekreegen, weldraa van zo weinig waarde aangemerkt als de gevangenen. Beroofd van die hoedanigheeden, welke onder de Caraïben als alleen achtingswaardig werden aangemerkt, werden de vrouwen eer als flaavinnen, dan als gezellinnen behandeld. Zy deeden alle foorten van flaaffchen arbeid; zaaiden het graan; bereidden de casfavi; verzamelden de catoen, en weefden den hamack (Y); en zy hadden niet eens het voorrecht van in de tegenwoordigheid haarer echt- (/) Bancroft, p. 254. f» Rochefort, C. XXII. p. 548. («) Purchas, vol. IV. p. 1272. Labat, tom. II. p.40.  DER. WEST-INDIEN. 6$ echtgenooten te eeten (o): onder alle deze omftandigheeden is het niet te verwonderen, dat deze vrouwen minder vruchtbaar waren, dan die in Europa (p~). jviaar wreedheid tegens de vrouwen was juist niet alleen eigen aan de Caraïben. In alle eeuwen en landen, heeft dezelve, byhetonbefchaafde gedeelte desmenfchelykengeflagts,doorgeftraald; en de eerfte blyk dat een volk zyn wilde zeden verlaaten heeft, is het bewyzen van tederheid jegens de vrouwelyke kunne Qf). Mis- (0) Labat, tom. II. p. 15 en 95. (p) Lafitau, tom. Lp.590. () P. Martyr, decad. I. lib. II. CO Rochefort, liv.II.c.iö. Lafitau,tom.II.p.58.  DER. W E S T-I N D I E N. 71, mannen (met uitfluiting der vrouwen) hunne maaltyden gemeenfchappelyk hielden;1 „ neemende (zegt de Graaf van Cumber„ land, die deze Eilanden in 1596 bezocht,) „ die wet in acht, die in den mond van Lycurgus ftreng en overtollig geacht „ werdt." Deze zaaien waren ook de tooneelen , waarop de jeugd tot nayver werdt aangefpoord, en tot heldendaaden opgeleid door den roem hunner helden, in de aanfpraaken hunner redenaaren. Hunne kunften en handwerken, fchoon weinigen, geeven blyk van eene maate van vernuft, die iemand bezwaaiiyk zou verwacht hebben onder een volk, zo weinig verwyderd van den ftaat der loutere dierlyke natuur, en gefchikt om allen opfchik, als overtollig te verwerpen. Columbus ontdekte een' overvloed van catoenen klederen op alle de Eilanden, die hy bezocht, en de inboorlingen bezaten de kunst van ze met verfcheide kleuren te verwen, fchoon de Caraïben meest in het rood behaagen fchepten (i). Van deze klederen maakten zy hangmatten, of hangende bedden, zo als (f) Labat, tom. II. png. 40. E4 I. ; O F K. II. 100FDST.  7~ GESCHIEDENIS li BOES n. hoofdst als nu nog ter zee gebruikt wordenwant • Europa heeft niet alleen het model nage, volgd, maar ook den oirfpronglyken naam bewaard (ƒ). Zy bezaten ook de kunst van vaten van klei te maaken, tot huisfelyk gebruik, die zy in ovens bakten, gelyk de Pottenbakkers in Europa. De overblyffels van deze ovens waren nog langen tyd in Barbados te zien, waar ook nog dikwerf proeven van deze handwerken worden opgedolven ; en Mr. Hughes, de gefchiedfchryver van dat Eiland, merkt op, dat zy ver het aardwerk der Negers overtroffen in dunheid, gladheid en fchoonheid (g). Behalven deze, vonden (ƒ) Al de oude Spaanfche en Franfche Schryvere zeggen uitdrukkelyk, dat de oirfpronglyke naam van hunne hangende bedden wasamaci oïhamack; maar Dr. Johnfon leidt het Engelfche woord hammock van liet Saxisch af. [Hangmat noemen wy het in het Nederduitsch, 't geen zeeker ook eenige gelykheid fn klank met hamack heeft; fchoon deze gelykheid ook: toevallig zyn kan. Fertaaler.'] OjO Nat. Hist. van Barbados, p. 8. Ligon, welke dit Eiland bezogt in het jaar 1647, verklaart, dat eenige van die vaten, welken hy zag, zelfs al het aardewerk van Engeland overtroffen, „ Both Com zy-  DER. WEST-INDIEN. 73 den zy verfcheide andere gereedfchappen ten huishoudelyken gebruike uit, die door Labat zyn opgeteld. De korven, welken zy van de vefels van palmboombladeren maakten , waren byzonder fraai, en men verhaalt ons, dat hunne boogen, pylen en andere wapens, zulk eene nedieid en fchoonheid vertoonen, als welken de bekwaamde Europifche kunftenaar met groote moeite niet fraaijer maaken zou, zelfs metEuropifche werktuigen. De berichten van de natuur en uitgeftrektheid van hunnen landbouw zyn fchraal en onvoldoende. Op goed gezag is ons verhaald, dat onder de Caraïben van het vaste land, geene verdeeling van den grond plaats hadt, elk van hun denzelveu bebouwende in evenredigheid van zyne behoeften Qi). Waar geen crimineel rechtsgebied is vastgefteld, moest noodzaakelyk het denkbeeld van byzonderen eigendom onbekend of onvolkomen zyn ; en in deze Eilanden, waar de grond fchaarsch zyne woorden te gebruiken) in finesfe of mettk, and curiofity of turninge," zo wel in fynheid van aarde als fraaiheid van fatfoen. (Jf) Bancroft, p. 254. E 5 1. BOEK. II. HOOFDST.  74 GESCHIEDENIS I. BOEI II. HOOFDST fchaarsch is , heeft het waarfchynlykheid, dat, als onder eenige der ftammenvanZuidAmeiïca (7), de landbouw uitgeoefend werdt 7 door den vereenigden arbeid van elke afzonderlyke gemeenfchap, en hun oogftenin openbaare koornfchuuren opgelegd werden, waarvan ieder geilacht, na evenredigheid van de algemeene voorraad, zyn aandeel ontving. — Rochefort merkt indedaad aan y dat alle hunne goederen gemeen waren. Hun voedfel, zo uit het groeijend als dieren ryk, uitgezonderd in het punt van het eeten van menfchenvleesch, fchynt, in de meeste opzichten, hetzelfde geweest te zyn, als dat van de inboorlingen van de grooter Eilanden, die hiernaa zullen befchreeven worden. Maar hoe verflindend (k) hunne begeerten ook waren, verwierpen zy egter veelen van de beste gaven der natuur. Zy hadden van het vleesch van fommige dieren een gfuwzaamen afkeer, als vandePecaryofhet Mexicaanfche Varken, de Manati of de Zeekoe, en de Tortel (/). Labat merkt ook (O Gumilla, tom. I. p. 265. , (£) Gumilla; tom. II. p. 12, 70, 237. Lafitau, tom. I. p. 515. (/) Rochefort, liv. II. c. 16.  DÉR WEST-INDIEN. 75 ook op 9 dat zy zeer bezwaard waren in het eeten van Aal, welk de rivieren, op ver-B fcheide Eilanden, in groote hoeveelheid op- H leverden (*»). De fpreekende overeenkomst van deze en andere hunner vooroordeelen en gewoonten met de gebruiken der Jooden, is de kennisneeming der gefchiedkundigen niet ontvlucht («): maar of de Caraïben door godsdienftigc beweegredenen gedreeven werden, om zich te onthouden van die dingen, welke veele natiën onder welbekomendeenaangenaame fpyzen tellen, daaromtrent zyn wy niet genoegzaam onderricht. Het waarfchynlykfte was, egter, dat de invloed.van bygeloof deze en andere plegtigheeden, alle ftrydende met de vooifchriften der natuur en die van het gezond verftand, heeft doen gebooren worden; een van welken, in den eerften opflag, buitenfpeurig en ongeloof baar fchynt, maar egter te zeer door gefchiedkundigen bekragtigd is, om ontkend te worden. De Vader houdt, by de geboorte van zyn' eerften Zoon, het bed: O/) Labat, tom. IV. p. 304. 00 Gumilla, Adair, da Tertre en anderea. I. OEI. II. 30FDST.  ?6 GESCHIEDENIS I. •BOEK II HOOFDST. bedde, en vast met zodaanig eene ftrengheid, dat hy dikwerf zyn' leven in gevaar brengt (p). Lafitau, opmerkende dat dezelfde plegtigheid ook in gebruik was byde Tybareniërs van Afia, en de Iberiërs of oude Inwooners van Spanje, en nogftand houdt onder het volk van Japan, wil niet alleen deze zaak, onder anderen, als een bewys doen dienen, dat de nieuwe waereld door de oude was bevolkt, maar meent daarin ook eenige trekken van de leer der oirfpronglyke zonde te ontdekken: hy onderftelt, dat de ftrenge boete, waaraan zich de Vader zo gewillig onderwierp, eerst was ingefteld met het godsdienftig oogmerk om zynen afftammeling voor de befmetting van de erfzonde te bewaaren; de gramfchap van een beleedigde almagt, over de zonde van onze eerfte ouders, afwendende, en hun fchuld boetende door zyne fmarten (j>). De ") Lafitau, tom. I, p. 257.  DER WEST-INDIEN. 77 De oude Thraciërs, zo als ons Herodotus onderricht, betoonden, als'er eenmannelyk1 kind ter waereld gebragt werdt, grooten rouw over hem, alles kwaads van zyn noodlot voorfpellende, en zy juichten, wanneer hy door den dood van die ellenden verlost werdt, die zy befchouwden als zyn onvermydelyk aandeel in dit leven; maar, wat ook de beweegredenen mogen geweest zyn, die eerst de Caraïben tot het doen van boete, by die gelegenheid, aanfpoorden, het fchynt dat droef heid en neêrflagtigheid daaraan geen groot deel gehad heeft; want de plegtigheid van vasten, werdt onmiddelyk opgevolgd door juich-en zegeliederen, door droiïkenfchap en brasfing. Hunne wecklagten by den dood fchynen uit prysfelyker inboezemingen der oirfpronglyke natuur voortgekomen te zyn; want, zeer ongelyk aan de Thraciërs by die plegtigtigheid, fneeden zy niet alleen hun hair af, zo als wy boven verhaalden, maar, als 't het hoofd van het huis was, verlieten de naablyvende bloedverwanten , naa het lighaam in het midden van zyn eige wooning, met veele hewyzen van nagemaakte droefheid , ■ begraaven te hebben, te famen zyn huis, en rich- I. O E K. II. IO0FD5T.  73 GESCHIEDENIS I. BOEK. II. liOOFDST. ] j ! i ; richtten zich een ander, op eenigenafftand, op O). Ongelukkig egter, zoo wy nu en dan onder hun eenige flaauwe trekken van reden[ykheid ontdekken, is ons genoegen van korten duur, Geen licht; ó neen! maar eêr een zichbre duisternis Vertoont flegts aan ons oog hoe naar hier alles is. Of het is een licht, dat voor een oogenblik flikkert en dan in bloed wordt uitgedoofd. Men verzeekert, en ik geloof het in waardeid, dat de verwachting van een'toekomenden ftaat onder alle menfchen, in alle yden en oorden der waereld, geheerscht reeft. Het is ook zeeker dat zy onder de Caraïben ook plaats greep (f); die niet aleen geloofden, dat de dood niet de eindeyke vernietiging van hun wezen was, naar zich ook ftreelden met de verbeelling, dat hunne afgeftorven bloedverwanCz?) Labat, tom. IV. p. 367. Zy zettedeu het lyk in iet graf in eene zittende houding, met de knieën te;en de kin aan. Lafitau, tom. II. p. 407. Du Terre, tom. II. p. 402. (r) Rochefort, liv. II. c. 14, 485. Du Tertre, :om. II. p. 372.  DER WEST-INDIEN. 70/ wanten geheime aanfchouwers van hunne daaden waren; — dat zy nog deelden in hun lyden en in hunne genoegens. By deze denkbeelden, zo ftreelende voor onze wen-fchen, — misfchien onze natuur aangebooren — voegden zy andere van eene verfchriklyke {trekking; want de ziel, vatbaar houdende voor dezelfde indrukfels, en onderworpen aan dezelfde driften , als wanneer zy met het lighaam verbonden was, achten zyhet eenen godsdienftigenpligtaan hun gefneuvelde helden, op derzelver lykfeesten, eenigen der gevangenen, die zy in den flag genomen hadden, opteofferen. (s). Onfterflykheid zonder heldenroem fcheen hun een vloek ; zy kenden aan hunne deugdzaamen en braaven het genot van de hoogfte gelukzaligheid toe, met hunne vrouwen en hunne gevangenen, in een foort van een Mahomedaansch Paradys. Aan de flechten en lafhartigen gaven zy een geheel ander lot. Dezen doemden zy tot een eeuwige verbanning over de bergen; — CO Rochefort, c. XIV. p. 484. Du Tertre, c. II. p. 412. Purchas, vol. IV. p. 1274. I. BOEK. II. HOOFDST.  80 GESCHIEDENIS I. BOEK., HOOFDST. ( 1 i e I I l 5 9 5 5: * J! »! 5: 5! 5Ï r V gen; — en deze fchande onderftelden zy lat nog verzwaard wierde, door de grootte van alle ellenden, gevangenis en flaarerny onder de Arrowauks (V). Sommigen verbeelden zich, dat het lenkbeeld van een' ftaat van vergelding ma den dood, voortvloeit uit een welge;rond geloof in het beftaan van een alwys n almagtig Beftuurer en Rechter van het Ieeliil; maar men verhaalt ons, desniette;enftaande, dat de verftanden der Caraïen niet tot die hoogte verlicht waren. , Zy ftelden," zegt Rochefort, „ dat de , aarde hun goede moeder is, die hun , alle goede dingen van het leven gaf; , maar zy waren zo droevig diep verzonken in duisternis en dierlyke domheid, dat zy zich geen denkbeeld vormden van den weldaadigen Schepper der aarde, door de aanhoudende kragt, van wiens godlyken invloed zy alleen alles geniet. Zy hadden zelfs geen' naam voor de , Godheid" (»). Andere fchryyers egter an gelyk gezag (V), en elders zelfs de- zelf- CO Rochefort, c. XIV. p. 485. («) Rochefort, c. XIII.p. 469. C*) Du Tertre, tom. II. p. 364.  D'E E \V E S' T-ï ND IE N. Si zelfde fchryver (y), geeven ons daarvan een geheel verfchillende afbeelding ten dien aanziene, en ftellen, dat de Caraïben een ontzaglyk (fchoon indedaad verward en duister) denkbeeld koesterden van een groote algemeene oorzaak, — van een opperst, wys en onzichtbaar Wezen, van eene volftrekte en onweêrftaanbaare magt (z). Gelyk de oude Heidenen, waren zy ook voor de werkzaamheid van ondergefchikte Godheeden. Zy onderftelden zelfs, dat ieder byzonder perfoon zyn eigen bcfchermgod hadde (a). Ook is het niet waar, gelyk fommige fchryvers willen , dat zy geen kennis aan godsdienstoefeningen hadden ; want behalven de begraavenisplegtigheeden, boven gemeld, die zeekerlyk uit een gevoel van kwaalyk begrecpen godvruchtigheid ontftonden, hadden zy hunne haard- en huisgoden, goden van hun eigen maak- (31) Rochefort, c. XIV. (s) De Galibis Indiaanen of Caraïbes van ZuidAmerica; en waarvan ik onderfteld heb, dat de Caraïben op de Eilanden onmiddelyk afitamden, noemden het opperde wezen Tamousfi of algemeenen Vader. — Barrere. Rochefort, Ch. XIII. p. 471. F I. BOEK. II. HOOFDST.  82 GESCHIEDENIS I. .KOEK, II. -HOOFDST. (F) Mr. Hughes maakt, in zyne Gefchiedenis van Barbados, melding van eenige brokken van Indiaanfche Godheeden in dat Eiland opgedolven, die van dezelfde doffen gemaakt waren, als de aarden vaten» waarvan wy boven fpraken. — „ Ik zag het hoofd „ van een, (gaat hy voort) dat alleen meêr dan zes„ tig pond woog; dit ftondt, eerhet afgebroken was, ,, op een langwerpig rond voetftuk , omtrent drie „ voeten hoog. De hoofden van alle de andere wa,, ren zeer klein. Deze kleinere afgoden waren, na alle „ waarfchynlykheid, hunne huisgoden, en zo klein „ gemaakt, om ze gemakkelyk op hunne reizen me„ de te neemen, daar het grooter foort misfchien ge„ fchikt was voor fommige vaste plaatfen van eer„ dienst." Natural Hiftory of Barbadoes, p. 7. maakfel, (trekkende waarfchynlyk tot zinnebeelden van hunne onzichtbaare godheeden, waaraan zy offerden, eveneens als de oude Romeinen in de dagen van hunne eenvoudigheid en deugd (F). Het was hun gebruik om in ieder hut een eenvoudig altaar op te richten, beftaande uit bananabladen en biezen, waarop zy ter gepaster gelegenheid de eerften hunner vruchten , en het beste hunner fpyzen, als nedrige zoenofferhanden plaatften, om daardoor de bemiddeling van de mindere goden by een vertoorn-  DER W E S T-I N D I E N. 8j toornde Almagt te verwerven (V); want het gaat vast, dat hunne godsdienftigheeden minder beftonden in de uitboezemingen van dankbaarheid, dan in de afbidding van rampen ; — doch hierin waren zy niet onderfcheiden van het overige des menschdoms, 't zy in de oude, het zy in de nieuwe waereld. Wy allen kunnen weldaaden vergeeten , fchoon wy om genade fmeeken. Vreemd egter is het, dat dezelfde fchryvers , die hen van ongodistery befchuldigen, hen ook, in het zelfde oogenblik, van veelgodery en afgodendienst betichten. Ongodisten waren zy zeeker niet; en fchoon zy de leere van zuivere godistery niet aankleefden, was egter hunne afgodery op omftandigheeden gegrondvest, welker zedelyke invloed, ik denk, dat tot hier toe nog niet genoegzaam bekend is. Daar hunne godsdienftigheid, gelyk wy gezien hebben , niet uit dankbaarheid , maar uit vrees, gebooren werdt; daar zy minder gevoelig waren voor de goedheid, dan verfchrikt door de oordeelen van den Almagti- gen; fe) Lafitau, tom. I. p. 179. Rochefort» c. XJIt. p. 472. Du Tertre, tom. II. p. 366. F 2 ft 3 O £ K« II. iOOFDIT.  84 GESCHIEDENIS r. * O E K. II. HOOFDST. gen; moet men zig daarby ook altyd erinneren, dat in deze luchtftreeken de verbaazende ongeregeldheeden der natuure afgryslyk veelvuldig zyn; — de orkaanen-, die volkeren in de diepte verzwelgen, — en de aardbeevingen , die ftreeken vast land in den fchoot der zee doen wegzinken. —■ Laaten wy dan dit eenvoudig volk niet te haastig met de fchuld van ongodsdienftigheid bezxvaaren, zoo zy, daar zy de hoofdftoffen tot hunne verdelging zien famenfpannen, het goddelyk wezen aanmerken als wel oneindig in magt, maar ftreng in zyn rechtvaardigheid en onverbiddelyk in zyne gramfchap. Onder dezen indruk is het niet te verwonderen, dat de geest, in het ftof geboogen in de bewustheid van zyn eigen onvermogen, en naauwlyksch zich durvende opbeuren tot de groote oirzaak van alle Hingen, van lrartcwcnscht naar een weldadige cn vriendelykc tuslchenfpraak, naar een'beroinnclyken middelaar, omopdenzelven, met vertrouwen, als op een' befchermet eti vriend te berusten. Dit verlangen annrnvieijende, klimt eindelyk op tot geloof. De ziel, zich willende gerust ftellen, fchept denkbeeldige wezens, door wier ba-  DER W È S T-I N D I E N. 85 bemiddeling zy zich minder afzichtig hoopt te maaken in het oog van het opperwezen. Aan deze zyn hunne godsdienstplegingen toegewyd, aan deze hunne gebeden ingericht ; en wyl wy de blindheid van deze arme wilden beklaagen, en juigchen in onze eige voortreflykheid ten dien opzichte; laaten wy niet vergeeten dat in de meest befchaafde tydperken van het menfchéïyk verftand (vóór het licht der openbaaring zo gunstryk verfpreid was) een gelyk bygeloof door de verfchillende volkeren der Heidenfche waereld gepleegd werdt; waarvoor misfchien geen zo fterke verdeediging Was te maaken als voor de Caraïben (*). Deze waarneemingen, egter, Ioopen alleen over de beste zyde van hunnen godsdienst, de eerdienst naamelyk van weldaadige godheeden. Een donkerer bygeloof heerseht 'er ook nog onder alle de onverlichte inwooners dezer gewesten; want zy gelooven niet alleen in het beftaan van demons en booze geesten; maar zy doen hun door (*) Is het zogenoemd verlicht Christendom dan zo geheel vry te pleiten van ditCaraïbisch bygeloof? F 3 r. boek; iïi HOOFDST.  86* GESCHIEDENIS I. SOEK. II. HOOFDST. door handen van hunne Boyez , of zogenoemde toveraars, offeranden, en dienen hun met godsdienftigen eerbied; zich zeiven by zodanige gelegenheeden wonden toebrengende met een werktuig, gemaakt van de tanden van de Agouti, dat ysfelyke fneden maakt, denkende, misfchien, dat de booze magten zich vermaaken in klagten en ellenden , en alleen door menfchenbloed kunnen bevredigd worden (V). Ik ben, niettemin , van gevoelen , dat zelfs deze laatfte foort van afgodery oirfprongelyk moet gezocht worden in eerbiedige godsdienftigheid en een angftig gevoel van een almagtig vermogen en een oneindige volmaaktheid. Dat wy goed en kwaad beide tiit de handen van God ontvangen, en dat het Opperwezen even wys en weldaadig is in de uitdeeling van beiden, zyn waarheeden, ons zo wel door de gezonde reden, als de heilige fchrift geleerd; maar zyn tevens waarheeden , tot welker regt begrip onbefchaafde menfchen, misfchien ten allen tyde, onbekwaam zyn. De wilde, indedaad, in (af) Du Tertre, torn. II. p. 365.  DER WEST-INDIEN. 8? in het midden van de verwoestende yslykheeden van orkaanen en aardbeevingen, kon gemaklyk begrypen, dat niets minder, dan de Almagt zelve „ de volkeren in zyne verbolgenheid bezoekende " de waereld dus kon het onderfte boven keeren ; maar de minder dagelyksch voorkomende rampen — de onderfcheide verfchynfels van natuurlyk en zedelyk kwaad, die genadig het leven verbitteren, durfde hy niet toefchryven aan een geheel volmaakt en genaderyk wezen. Zulk een befluit fcheen, aan zyne beperkte bevatting, de waardigheid van de Godlyke rechtvaardigheid te beleedigen, en niet overeen te brengen te zyn met oneindige wysheid. Aan wien dan zou hy deze verfchriklyke en onverklaarbaare verfchynfels toefchryven dan aan den kwaadaartigen invloed van onreine geesten en demons, die in de lucht thuis behoorden ? De God ontheiligende denkbeelden , gebouwd op zulke kundigheeden, verfpreiden een' zekeren luister op den Christelyken Godsdienst, zoo zy zelfs niet tot een zydelingsch bewys van deszelfs Godlyken oirfprong dienen. Een kort verhaal van de gebruiken en plegrigheeden, die deze en andere gevoeF 4 lens I. ! O E X. II. HOOFDST.  I. BOEK. II. HOOFDST. (?) Bifhop ofCkerlen Serums, 88 GESCHIEDENIS lens onder de Caraïben deeden gebooren worden, voor het grootfte deel ongevallig en veele van dezelve wreed zynde, en eene aanwyzing van hunne overeenkomst met de bygelovigheeden van de Heidenfche Godgeleerdheid, zouden my te ver van het fpoor leiden ; ook is zulk een) onderzoek niet noodzaakelyk. Het is voor my genoeg aangetoond te hebben, dat de grondflagen van waaren Godsdienst, het geloof aan eene Godheid en de verwachting van een' toekomenden ftaat, (om de uitdrulddng van een' welfpreekenden Geestelyken te bezigen,) „ niet minder overeenkomftig zyn „ met de eerfte natüurlyke bevattingen van „ het niet onderweezen verftand, dan met de gezondfte beginfels der wysbegeer„ te" (e). Ik heb dus uitgezogt en famengevoegd, uit een hoop van kwaalyk overeenftcmmende' grondftoffen, eenige weinige treffende byzonderheeden in het charakter, de manieren en gebruiken van de oude inwooners der Caraïbifche Eilanden. De fchit  DER WEST-INDIEN. 89 fchildery is niet bevallig; maar zy kan, gelyk ik elders aangemerkt heb, ons leiden 1 tot eenige belangryke gevolgtrekkingen ; want, behalven dat zy veele wilde en buitenfpoorige verbeeldingen, die in de waereld, ten opzichte van den invloed van de luchtltreek op de zielsvermogens, veripreid worden, verbectert, kan zy tevens (trekken, om de ongerymdheid aan te toonen van de onderftelling eeniger aanzienlyke wysgeercn, die het wilde leven voor de waarc bron van onvervalscht genoegen willen gehouden hebben; hetzelve, verkeerdelyk, houdende voor eenen ftaat, overeenkomftig met de natuur, en derzelver volkomenheid uitmaakende. Het is, in waarheid, geen gemaklyke taak, gelyk Rousfeau opmerkt, eigenlyk onderfcheid te maaken tusfchen dat geen, het welk de oirfprongiyke natuur is; en dat, het geen, in den tegenwoordigen ftaat der menfchen, 'er bygekomen is. Zo veel egter mag uit het verhaal, dat ik van de Caraïben gegeeven heb, opgemaakt worden, dat zy hunne woedende en bloeddorftige gefteldheid niet afleiden — uit de inboezemingen der natuur, — maar uit het verkeerd aanwenden en het misbruik F 5 van I. O E I ". II. ÏOOFDST.  GESCHIEDENIS L BOEK. II. HOOFDST. van eenige hunner edelfte zielsvermogens, Befchaafdheid en weetenfchap zouden hun niet alleen goeden zeden gegeeven , maar waarfchynlyk ook veele hunner barbaarfche gebruiken en duistere bygeloovigheeden uitgeroeid hebben; het zy door een'zuiverer godsdienst in te voeren, of door veêrkragt en uitwerking te geeven aan die verborgen belangryke beginfels, die ik getoond heb, dat onder hun zich gegrondvest hadden. Maar terwyl ik de noodzaakelykheid en de uitwerking van verbeterde zeden, en maatfchappyelyke gemeenfchap beweere, van gedachten zynde, dat de mensch doordebefchouwing van zyne reden, en de oefening van zyne vermogens, alleen aan het doeleinde zyner fchepping beantwoordt, ben ik 'er ver af van in te {temmen met een ander foort van wysgeeren, die, ver van de overige verfchillend, den zuiveren natuurltaat houden voor een' ftaat van onbetoombaare woestheid enwederzydfche vyandelykheid; {taande houdende, dat alle de zagte en tedere aandoeningen ons niet oirfpronglyk ingeplant , maar ons door opvoeding en overdenking bygebragt zyn. Een terugzicht, op het geen wy van de Caraïben verhaalden,  DER WEST-INDIEN. QI den, zal de valschheid van dit gevoelen aantoonen. De mensch, zo als hy uit de i hand van den Schepper gekomen is, is overal een zagt en weldaadig wezen. Het was door ftrenge tucht en barbaarsch voorbeeld, dat de Caraïbifche natie haar jeugd opvoedde om met dapperheid te lyden, en, zonder mededoogen, de yfelykfte proeven van menfchelyke wraak te geeven. De lesfen der natuur zyn zo wel gefchonden door deze biütenfpoorigheeden van het wilde leven, als zy onderdrukt worden door de koude gevoellooze hartstochtelykheid van wysgeerige verfyning. — Nog egter is het, ter eere der menschheid, even zeeker, dat medelyden en vriendelykheid onder de vroegfte neigingen van onze natuur behooren, als dat zy het hoöfdfieraad en het geluk van dezelve uitmaaken. Van deze waarheid zullen onze naastvolgende onderzoekingen ons een aangenaam voorbeeld opleveren. III. HOOFD I. O E K. II. [OOFDST.  (? Het Sinciput, of het voorfte gedeelte van het lioofd, van de wenkbraauwen tot de naad van den herfenpan, werdt neergedrukt, 't welk een onnatuurlyke dikte en ryzing aan het occiput, of het agtcr.de gedeelte van den fchedel, gaf. ( baare danfen (want zy hadden andere zeer losbandige) waren ingericht na byzondere plegtigbeeden en vergezeld gaande van histoiïfche liederen, werden zy Arietoes geheeten ; zynde een byzondere trek in hunne ftaatkundige inftellingen , waarvan ik aanftonds fpreeken zal. Behalven de oefening van dansfen hadt 'er een ander vermaak onder hun plaats, dat zy Bato noemden, en bet fchynt, volgends het verhaal daarvan door Spaanfche gefchiedfchryvers (/) gegeeven, dat het eene verre overeenkomst hadt met het Engelsch kolffpel, (cruket); want de fpeelers waren verdeeld in twee partyen, welke beurtelings van plaats veranderden, en het beftondt in handig een' veêrkragtigen bal van de eene naar de andere party heen en weder te werpen , die egter met de hand gevangen, of met een werktuig terug gedreeven werdt, maar op het hoofd, den elboog en de voet ge- (k) Herrera, lib. IX. c. II. CO Oviedo , lib. VI. c. III, Herrera , lib, UU c IV.  DÉR W E,S T-I N D I E N. 105 gevangen werdt, en de vlugheid en kragt, waarmede hy werdt terug gedreeven, was wonderbaar en onnavnlgelyk. Zulke oeleningen vonden nooit plaats by een onherftelbaar ontzenuwd en traag volk. Niettegenftaande dit alles, zyn zy door veele fchryvers niet alleen beneden de inboorlingen van Europa gefield in lighaamlyke fterkte, maar ook in verftand en natuurlyke vermoogens van ziele. Deze zaak egter is met meer vertrouwen dan wel met bewyzen aangevoerd. Dat de ziel, even als het lighaam, door gebruik, fterkte verkrygt, is indedaad een waarheid, welke wy allen erkennen, om dat wy allen dezelve ondervinden; en het vereischt geene groote fchranderheid om te ontdekken , dat het verftand zelden zeer kragtig geoefend wordt om begeerten te voldoen, die niet beftaan, of zich te hoeden tegen onaangenaamheeden, die niet gevoeld worden. Zoo onze Eilanders dus in fommige opzichten tot een' trap van verfyning opklommen, 'niet dikwyls waargenomen in het leven der wilden, mag men daaruit billyk afleiden, dat in een' ftaat van maatfehappy, vruchtbaar in nieuwe begeerten en kunstbehoeften, hunne G 5 vat- I. B O t IC III. HOOFDST.  i. BOEK. III. HOOFDST. IOÖ GESCHIEDENIS vatbaarheeden voor nog verder verbetering toereikend zouden geweest zyn. Hun ftaat alleen, zonder onze toevlucht te neemen tot verfcheidene andere redenen, door wysgeeren uitgedagt, geeft genoegzaam reden voor de fchaarschheid hunner denkbeelden. Menfchen , zonder angst voor het toekomende, geeven weinig acht op het voorledene. Het geen hun ontbrak in opgewekte kragt van ziele, werdt egter overvloedig vergoed door de zagtere aandoeningen ; door zagtheid van aait, en oirfprongelyke goedheid van charakter. Alle fchryvers, die over hun charakter handelden, ftemmen toe, dat zy buiten kyf het vriendelykfte en weldaadigfte foort van menfchen waren. Schoon niet gezegend met het licht der openbaaring, oefenden zy een der edelfte vooifchriften van het Christendom uit, de vergiffenis van hunne vyanden; alles wat zy bezaten aan de voeten van hunne verdrukkers nederleggende; hen om hunne genegenheid biddende, en hunne wenfchen voorkomende met zulk eene minzaamheid en aanhoudendheid, als men mogt venvacht hebben , dat de ver. ftokte wreedheid zou ontwapend, en het by-  DER W E S T-I N D I E N. IC? bygeloof in tederheid zou hebben doen wegfmelten (m). Onder andere bewyzen van hunne edele en medelydende gemoedsgefteldheid, verdient het volgende voornaamelyk opmer- ' king. Kort naa dat Columbus eerst aan Hifpaniola geland was, werdt een van zyne fchepen op de kust verbrysfeld. De Inboorlingen, afkeerig van eenig voordeel voor zich te trekken, uit dit ongeluk van vreemdelingen, (onkundig indedaad van de rampen, welke derzelver komst weldra over hen zou uitftorten,) befchouwden het ongeluk met de levcndigfte blyken van bekommering , en haasten zich ter hunner hulpe. Een duizend Canoos werden daadelyk afgevaardigd, met veel drift gebezigd, om de zeelieden en laading aan ftrand te brengen ; door welken tydigen byftand, niet een deizeelieden het leven verloor; en van de goederen en voorraad, die van het wrak behouden werden, was niet het kleinfte ftukjen geftolen. Zo groot, zegt Martyr, was hun drift en goedwilligheid by deze gele- gen- C») Martyr, Herrera, F. Columbus, c. XXVII, XXXII, &c. &c. I. I O E K., III. 10OFDST. Deuglen.  I. BOEI III HOOFDST I08 GESCHIEDENIS * genheid, dat geen vriend voor een' vriend, • of geen broeder voor een'broeder, in nood, , fterker blyken van verknogtheid en liefde kon hebben (»). Andere gefchiedfchryvers verhoogen nog deze fchildery; want zy vernaaien, dat Guacanahari, de vorst van.' dat gedeelte des lands, verneemende, dat niettegenftaande de poogingen van zyn volk, het fchip zelf, en een groot gedeelte der fcheepsvoorraad, vergaan was, Columbus opwachte , om hem over dit ongeval te beklaagen; en, terwyl deze arme Indiaan zyn ongeluk, in uitdrukkingen, die dekenmerken van verbaazing en [verwondering droegen, bejammerde, boodt hy den fcheepsvoogd (daar de traanen rykelyk langs zyne wangen, onder het fpreeken, afvloeiden,) alles, wat hy bezat, aan, om zyn verlies te vergoeden (0). Deze weldaadigheid , zonder voorbeeld in de gefchiedenis van befchaafde volkeren , werdt weldra op de laaghartigfte wyze vergolden, door het gedrag van een bende roo- (») Martyr, decad. I. lib. I. , (O Fer. Col. c. XXXII. Herrera, decad. I. lib. I. c. XVIII.  DER W E S T-I N D I E N. IOp Toovers, die Columbus, met geen kwaad •oogmerk, by zyn vertrek naar Europa, op1 dit Eiland agterliet. Guacanahari egter werdt bedekt met wonden, terwyl hy hen verdeedigde tegen zyne beleedigde landgenoojen Q>); aan welker billyke woede de Spaanfche wreedheid eindelyk opgeofferd werdt; 'maar hunne gramfchap was van korten duur. By Columbus wederkomst, op zyn tweeden togt, herleefde hunne vriendelyklieid, en de Spanjaarden leefden eenen aanmerkelyken tyd onder hen in de grootfte veiligheid , de binnenfte deelen des lands, 't zy by benden, 't zy als enkele perfoonen, onderzoekende, niet alleen zonder verhindering , maar daartoe door de inboorlingen uitgenoodigd. Als eenige Spanjaarden een dorp naderde, kwamen de oudfte en eenvoudigfte. der Indiaanen , of de Cacique zelf, zoo hy daar was, om hen te ontmoeten , en hen vriendelyk in hunne wooningen geleidende, plaatfren zy hen op ftoelen, keurig met ebbenhout verfierd. Deze banken fchynen ftoelen van eer geweest te zyn, ■ O) Iletreia, decad. I. lib. II. c. IX. Fer. Col. c. XL. I. O E K. mi iOOFDST.  IÏO GESCHIEDENIS I. BOEI! uzi KOOFDST. zyn, bewaard' voor hunne gasten; — want ' de Indiaanen wierpen zich op den grond neder, en, den Spanjaarden de handen en voeten kusfchende, booden zy hun de keur van hunne vruchten en fpyzen aan; hen fmeekende om hun verblyf, zo veel mogelyk, te verlengen, met zo veel bevoegdheid en eerbied, als aantoonde, dat zy hen als wezens van een hooger natuur bef :houwden; wier tegenwoordigheid hunne wooningen heiligde en een' zegen met zich bragt. (q). De wyze, op welke Bartholomeus Columbus , als Luitenant of gevolmagtigde Stedehouder, in het afzyn van den Vlootvoogd, naaderhand ontvangen werdt, toen hy het Eiland dieper doortrok, om fchattingen te heffen van verfcheide Caciquen of Vorsten, geeft niet alleen blyken van minzaamheid en onderwerplykheid, maar by veele gelegenheeden van milddaadigheid en zelfs een hoogen trap van befchaafdheid. Deze Caciques hadden allen gehoord van de wonderlyke genegenheid van Herrera , decad. I. lib. L c. XIV. F. Col. c. XXVII.  DER W E S T-I N D I E N. III van de vreemdelingen voor het goud; en de zodanigen van hun, die iets van ditö kostbaar metaal bezaten, booden gewillig-H lyk alles wat zy daar van hadden den Stedehouder aan. Anderen, welke geen goud hadden weeten te krygen, bragtcn levensmiddelen en catoen in grooten overvloed (/-). Onder de laatften was Behechio, eene vermogende Cacique , die den Luitenant en zyn medgezellen in zyne ftaaten noodigde; en het onthaal, dat zy van dit gastvry Opperhoofd genooten, is dus door Martyr befchreeven: Als zy de wooning des Konings naderden, werden zy door zyne vrouwen, dertig in getal, verwelkomd , draagende palmtakken in haare handen; die eerst de Spanjaarden met een'plegtigen dans, vergezeld van eenen algemeenen zang, begroetten. Deze vrouwen werden opgevolgd door een rei van maagden, door hun voorkomen als zodanig onderfcheiden ; draagende de eerfte voorfchoten van catoen, daar de laatfte alleen met de onfchuld der zuivere natuur verheid waren. Haar hairen waren een- (r) P. Martyr, decad. I. lib. V. O E K. III. XtFDST. '  112 GESCHIEDENIS l B,0 E K. III. HOOFDST. eenvoudig met een' band op het voorhoofdvastgebonden, of Heten zy bevallig langs hunne fchouders en boezem wapperen. Haare leden waren zeer welgemaakt, en fchoon bruin van kleur, haar voorkomen beminnelyk, door de gladheid, zo wel als doorfchynendheid, van vel. De Spanjaarden werden met verbaasdheid getroffen, geloovende dat zy de Dryaden der wouden, en de Nymphen der fonteinen befchouwden, en de oude verdichtfels waarheid voor hunne oogen werden. De takken , welken zy in de handen droegen, gaven zy nu met nederige gehoorzaamheid aan den Luitenant over, die het paleis intreedende, een overvloedig, en, na den Indiaanfchen fmaak, pragtig'gastmaal vondt aangericht. Als het avond werdt, werden de Spanjaarden naar afzonderlyke hutten gebragt, waarin elk van hun een catoenen hangmat werdt aangeweezen; en den volgenden morgen werden zy weder op zang en dans onthaald. Dit werdt opgevolgd door worftelfpelen, en door wedloopen om pryzen; waarnaa twee groote legers van gewapende Indiaanen onverwacht opdaagden, en een fpiegelgeyecht hielden ; verwonende hun-  DER WEST-INDIEN. 113 hunne wyze van aanvallen en ftryden in hunne oorlogen met de Caraïben. Drie da-1 gen werden de Spanjaarden zo koninglyk onthaald, en op den vierden waren de vriendelyke Indiaanen bedroefd over hun vertrek. III. Het ondergefchikt en eerbiedvol gedrag van dit zagtaartig volk jegens hunne opperhoofden, en die welken zy als zodanigen aanmerken , was waarfchynlyk , in zekere maate, af te leiden uit de natuur van. het bewind ; het geen, in tegenoverftelling van dat der Caraïben, onder een gelykfoortig climaat, eenhoofdig, ja zelfs willekeurig, was. Het koninglyk gezag egter, fchoon niet door Heilige wetten binnen paaien gebragt, was met groote zagtheid getemperd, door die volks eigene welwillenheid, die door ieder gedeelte van het beftuur, van den hoogften tot den laagften heerschte. Het medelyden, dat zy omtrent de ongelukken van anderen toonden, bcwyst dat zy zelf niet ellendig waren; want in een' ftaat van volftrekte flaavemy en ellende, zyn de menfchen gewoonlyk beroofd zo wel van deugd als van medelyden. H Hun- t. I O EK. III. HOOFDST.  114 GESCHIEDENIS I. I0E1 iit, HOOFDST Koningen. Hunne Koningen, zo als wy zagen, wer•den Caciquen genoemd, en hun magtwas erflyk: — maar 'er waren ook ondergefchikte Hoofdmannen of Vorften, die aan den Oppervorst van elke landftreek cynsbaar waren. Dus was het grondgebied in Hifpaniola, oudtyds genoemd Iaragua, zich van de vlakte van Leogane tot het westelykfte deel van het Eiland uitftrekkende, het Koningryk van Behechio, van wien ik boven gewaagde, doch het blykt uit Martyr, dat niet minder dan twee-en-dertig Hoofdmannen of Edelen in dit land hun rechtsgebied hadden, die allen aan het oppergezag van Behechio onderworpen waren (V). Zy hadden eenige overeenkomst met de oude Baronnen of Leenbezitters in Europa, door het doen van dienften hunne bezittingen behoudende. Oviedo verhaalt, dat zy verpligt waren den Vorst, beide in wede en oorlog, wanneer hy hun zulks beval, te vergezellen (t). Het is te bejammeren dat ie Spaanfche gefchiedfchryvers weinig bericht nopens deze orde van Edelen, of de na- (s) P. Martyr, decad. I. lib. V. (O Oviedo, lib. III.c. IV.  DER WEST-INDIEN. 11$ natuur en uitgeftrektheid van hun ondergefchikt rechtsgebied geeven. i Het geheele Eiland Hifpaniola was in vyf groote Koningryken verdeeld (V), waarvan twee, als Columbus eerst landde, Guacanatian en Behechio volftrekt oppermagtig waren. — Een derde vorftelyke Cacique was Cuanabous, wiens gefchiedenis aanmerkelyk is: Hy was oirfprongelyk een Krygshoofd onder een bende der Caraiben, die op de bezittingen van Behechio een inval gedaan hadden, en, onder voorwaarde van de verdere ftroopingen van zyne landgenooten te voorkomen, hadt hy zyne zuster, de fchoone Anacoano, ten huwelyk ontvangen, tegelyk met een uitgeftrekdieid lands, dat hy in een afzonderlyk Koningxyk veranderd hadt: De vestiging van dezen bevelhebber en zyne rotgezellen in Hifpaniola hadt, in dat gedeelte des Eilands, de Caraïbifche taal ingevoerd, en ook het gebruik van boog en pylen (x), wapens, omtrent welker gebruik de inboorlingen der grootere Eilanden geheel onkundig waren. Cua* («") Oviedo, lib. III. c. IV. (V) Ibid. lib. III. H fl i. I O E K. III. iOOFDST.  L BOEK. III. HOOFOST. Il6 GESCHIEDENIS Cuanabon bleef egter nog van een woest :haracter en door Gnacanahan voor Christophorus Columbus befchuldigd zynde van eenigen der Span jaarden vermoord te hebben , werdt hy door den Bevelhebber gelast, dat hy naar Spanje zou opgezonden worden; maar het fchip verging op zee. Het aaklig lot van zyne ongelukkige weduwe, de onfchuldige Anacoana, die in het jaar 1505, door Ovando , de Gouverneur van Hifpaniola, op het wreedst vermoord werdt, om geene andere reden, zo veel ik ontdekken kon, dan om haar tedere verknochtheid aan Bartholomeus Columbus , in 't breede in de nieuwfte Americaanfche Gefchiedenisfen verhaald zynde, zou buiten noodzaakelykheid hier herhaald worden. De Eilanden Cuba en Jamaica waren, als Hifpaniola, in verfcheide Vorftendommen of Koningryken verdeeld; doch wy zyn onderricht, dat de geheele uitgeftrektheid van Portorico flechts aan eenen Cacique onderworpen was (y). Het is reeds aangemerkt dat de waardigheid van deze Opperhoofden erflyk was; maar, zoo (j) P. Martyr, decad. I. lib. III,  DER WEST-INDIEN. 117 zoo men Martyr gelooven mag, was de wet van opvolging onder hun verfchillende van ] die van alle andere volkeren; want hy tekent aan (z), dat de Caciquen de opperfte magt overlieten aan de kinderen hunner zusters, volgends derzelver ouderdom, hunne eige kinderen van de erfopvolging verftoken laatende; „ dus zeeker zynde," voegt 'er Martyr by, „ dat deze ftaatkunde, devoor„ keur gave aan het koninglyke bloed; „ het welk het geval niet zyn kon, als zy „ een der kinderen van hunne zo talryke „ vrouwen tot dien post bevorderden." Het bericht van Oviedo is eenigzins verfchillende, en heeft meer waarfchynlykheid: hy zegt, dat een der vrouwen van ieder Cacique byzonder boven de overigen gefield werdt, en door het volk volkomen fchynt aangemerkt geweest te zyn als regeerende Koningin (V); dat de kinderen van deze vrouw, volgends den rang van eerfte geboorte , in de vaderlyke eerampten opvolgde; maar by gebrek van de begunstigde Vorftin, bekleeden de zusters van den Caci- q#e (%•) Martyr, decad. III. c. IX. (/O Oviedo, lib. V. c. III. H 3 I. I O EI. III. IOOFDST.  ï. SOEK. III. HOOFDST. Il3 GESCHIEDENIS que, zoo 'er geene broeders haar overleefden , de plaats van de eige kinderen van den Cacique by zyne andere vrouwen. Dus werdt Anacoana, by den dood van haarcn broeder Behechio , Koningin van Xaraguay (£). Het is klaar dat deze fchikking ftrekte om eene betwiste erfopvolging te voorkomen , onder kinderen , wier aan^. fpraaken gelyk waren. De opperfte Cacique was onderfcheiden door koninglyke fieraadien , en talrykheid van bedienden. Op zyne reizen door zyne ftaaten, werdt hy gewoonlyk op menfchenhanden gedraagen, op eene wyze zeer overeenkomftig met het gebruik der draagzetels in de Oost-Indiën (V). Volgends Martyr (d), werdt hy door alle zyne onderdaanen met zodanig een ontzag gediend, dat het alle paaien van natuur en reden te buiten ging; want, zoo hy een' van hun beval zich hals over hoofd van een hooge rots neder te werpen, of zich in de zee te ftorten, geen andere reden daar voor gcevende dan zyn op- O) Herrera, lib. VI. c. II, (O Ibid. lib. I. c, XVI. (tf) Martyr, decad, I, c, I.  DER W E S T-I N D I E N. 110 oppermagüg welbehaagen, werdt hy, zonder eenig morren, gehoorzaamd; wordende de tegenkanting tegen het opperfte gezag niet alleen als vruchteloos , maar als godloos aangemerkt. Ook hieldt hun eerbied niet op by het leven van den Vorst, die ftrekte zich uit tot zyne gedachten naa zynen dood; een bewys dat zy hun gezag, hoe buitenfpeurig, zeldzaam misbruikt moeten hebben. Als een Cacique ftierf werdt het ingewand uit zyn lighaam gehaald en dat in een maatig heeten oven gedroogd, zo dat de beenen en zelfs de huid in hun geheel bleeven (e). Het lyk werdt dan in een hol, by dat zyner voorouderen geplaatst; zynde dit, (volgends de waarneeming van Oviedo,) onder dit ■eenvoudig volk het eenig ftelfel van wapenkunde; waardoor zy poogden niet alleen den naam, maar ook zelfs de perfoonen van hunne Grooten onfterflyk te maaken. Zoo een Cacique in een'ilaggefneuveldware,en zyn lighaam niet kon gevonden worden, maakten zy gezangen ter zyner eere, die (  D E R W E S T-I N D I E N. 155 kon (F). De Inboorlingen van Hifpaniola, even als die van Otaheite, mestten ze met groote zorgvuldigheid, en hielden hun vleesch voor eene groote lekkemy. ,, Op St. Do-. „ mingo (zegt Acosta) vermenigvuldigde „ de Europeefche honden, zo buiten maa„ te, datzy, ten dien tyde (1587) een plaag „ en een fchrik der inwooneren waren, en „ 'er een prys gezet werdt op hunne hoof„ den , even als op de Wolven in Oud„ Spanje. Bi het eerst waren 'er geen bon„ den op dit Eiland, dan alleen een klein „ ftom dier, na een hond gelykende, me: „ een' neus als een' visch, die de inwooners „ Alco noemden. De Indiaanen waren zo gezet op deze kleine dieren, dat zy hen op hunne fchouders mede namen, waar „ zy ook heengingen , en hen in hunnen „ boezem koesterden." De Aap en zyne verfcheidenheeden vereischten geene befchryving.— Een Engelschman is niet ligt te beweegen om hen als voedfcl te gebruiken; maar my is verzeekerd door een' Officier van rang, die genoodzaakt geweest was , by gebrek van ander dierlyk voed¬ en) F. Col. c. XXIV. L 3 O E K. IV. lOOrDST.  I. BOEK IV. HOOFDST. 156 GESCHIEDENIS voedfel van hun te leeven, dat zy veel den finaak van haazen hadden. Dus blykt het, dat uit acht verfchillende eetbaar e foorten van viervoetige dieren, 'er flechts een huisdier was en van een tammen aart. Klein is indedaad het getal der die ren, dat zig aan den mensch, in zynen wilden ftaat verknogt gevoelt. Van de dieren in de bosfchen, betwisten de fterkften hunne meerderheid aan den mensch, en de zwakften vluchten op zyne nadering. Tot hun gemak brengen zy dus niets toe, en wat hun voedfel betreft, de vervulling die zy daaromtrent aanbrengen is toevallig en onzeeker. De natuur egter fcheen zo goedgun-. ftig omtrent de bewooners dezer Eilanden geweest te zyn, dat de poogingen der kunst, om hun voedfel te verfchaffen , volftrekt overtollig waren; want behalven de gemelde dieren, en die door de rivieren en de zee werden opgeleverd, waren de bosfchen bevolkt met twee zeer buitengewoone fchepfels; welke beide oudtyds reeds gebruikt zyn en nog worden, niet alleen als voedfel., maar die geteld worden onder de eerfte lekkernyen. Deze zyn de Iguana en de Bergkrap. De Igu-  DER WEST-INDIEN. Ï57 Iguana (of zo als hetgewoonlykergefchreeven wordt de Guano) is een foort van Hagedis : — een foort van dieren, waarover de Natuurkenners het niet eens zyn, of zy hem onder de viervoetige dieren zullen rangfchikken, of hem tot de Hangen verlaagen. Zy fchynen dus op zekeren afftand te ftaan in alle vastgeftelde fystema's, en indedaad met recht een zeer onderfcheide plaats in dezelven te vorderen. Van den Krokodil, (Aligator) de vreesfelykfte van het geflacht, fomtyds twintig voet in de lengte beloopende, is de trapswyze vermindering tot het foort van de kleinfte Hagedis van drie duimen gerégeld; dezelfde figuur en famenftel bykans (fchoon niet geheel) heerfchen in allen. De Iguana is een Uisfchenfoort, en is gewoonlyk omtrent drie voet lang, en dik na evenredigheid. Het leeft hoofdzaakelyk onder vruchtboomen, en is geheel tam en onfchadelyk. Buiten twyfel leerden de Europeaanen hen als voedfel gebruiken , na het voorbeeld van de oude Indiaanen, onder welken de jagt van dit dier een uitfteekend vermaak geacht werdt (c); en zy zyn nu over het algemeen fchaarsch (0 F- Col. c. XXV ï. BOEK. IV. HOOFDST»  I58 GESCHIED E N I S ft BOEK IV. HOOFDST. (, dan geen voet te zetten, zonder op hen ,, te treeden. De zee is de plaats hunner, „ bedoeling, en derwaards richten zy hun „ koers in een volkomen regte lyn. Geen „ Wiskundige zou hen naar hun bepaalde }, plaats, langs een' korter weg, kunnen ,, leiden; zy wyken nooit ter regter noch „ ter (linkerhand af, welke hinderpaalen „ zy ontmoeten ; ja zelfs als een huis in „ hunn' weg ligt, beftaan zy de wanden te „ beklimmen , om onafgebroken hunnen „ weg te vervolgen. Maar fchoon dit de. „ algemeene orde van hunnen marsch is, „ worden zy, by andere gelegenheeden, „ gedwongen zich te fchikken na de ,, gedaante van het land, en zoo het afge„ fneeden is door rivieren , heeft men „ hen den loop van den ftroom zien vol,, gen. De optogt gaat voorwaards van „ de bergen, met de regelmaatigheid van „ een armée, onder het geleide van een „ ervaaren opperhoofd. Zy zyn gewoon„ lyk in benden verdeeld , waarvan de „ eerfte beftaat uit de fterkfte en ftoutfte „ mannen , die als pionniers voorwaards j, trekken, om den marsch gemaklyk ta L „ maa* I. 1 O £Ki IV. ÏOOFDST.  l6°2 GESCHIEDENIS I. BOEK IV. J*30FDST. „ maaken en de grootfte gevaaren uit den '„ weg ruimen De nacht is hun voor,, naamfte tyd van voorttrekken, maar zop. „ het by dag regent, laaten zy niet naa zich. „ van die gelegenheid te bedienen, en zy. „ houden aan zich voorwaards te bewee.„ gen op hun langzaame en eenvormige. „ wyze. Als de zon fchynt, en de opper„ vlakte der aarde heet wordt, maaken zy „ algemeen halte, en wachten naar de koel„ te van den avond. Als zy verfchrikt „ zyn, trekken zy in een verftrooide wan„ orde te rug, hunne knypers ophouden„ de, waarmede zy fomtyds een brok vel „ affcheuren , en het wapen agterlaaten» „ waar zy den wond toebragten." „ Wanneer zy, naa eene vermoeijende „ reize, en duizend gevaaren ontkomen „ zynde, want het duurt fomtyds drie maan-^ „ den eer zy by het ftrand gekomen zyn, ,, hun bedoelde haven bereikt hebben, be„ reiden zy zich om hun kuit te fchieten. ,, Ten dien einde heeft de Krab niet zo „ rasch het ftrand bereikt, of hy gaat naar „ den rand van het water, en laat de gol„ ven twee of driemaal over zyn lighaam gaan, om de kuit 'er af te fpoelen. De » ei-  Der west-indien. 163 -„ eijeren worden onder het zand gebroeid, •„ en weldra worden op eens millioenen1 -„ van pas gebooren Krabben gezien , die . „ het ftrand verlaaten, en langzaam tegen i, de bergen optrekken." Dus ver Du Tertre , als overgenomen door Goldfmith. 't Geen volgt isuitBrowns Gefchiedenis van Jamaica. „ De oude Krab-„ ben, zich dus ontlast hebbende, (als bo-„ ven,) zoeken over het algemeen hunne „ wooningen weder op met het Iaatfte ein„ de van Juny. In Augustus beginnen zy „ dik te worden, en bereiden zich tot ver„ velling ; hunne holen met droog gras, „ takken en overvloed 'van andere ftoffen „ opvullende. — Wanneer de gefchikte „ tyd komtj kruipt ieder in zyn hol, fluit „ den toegang af, en blyft daar onwerk„ zaam, tot dat hy van zyn oud fchild ont„ flagen , en van een nieuw voorzien is. Hoe lang zy in dezen ftaat blyven is on„ zeeker , maar men heeft waargenomen * 5, dat het fchild eerst brak aan den rug en ,, aan de zyden, om ruimte aan het lighaam „ te geeven, en het dier trekt trapswyze „ zyne leden uit alle de overige deelen. „ Ten zelfden tyde is het Vleesch in dén h 2 g b©33 i. ! O EÜI IV. lOOFDSti  ï. BOEK. IV. HOOFDST. 164. GESCHIEDENIS „ besten ftaat, en alleen bedekt met eenen „ kraakbeenachtigen huid, doormengeld „ van eene menigte roode aderen , maar „ deze verharden allengskens , en wor„ den welrasch een volkomen fchild, gelyk „ hetvoorige. Het is egter opmerkelyk, „ dat 'er , geduurende deze verandering, „ eenige fteenachtige famengroeifels altyd „ in den zak gevormd worden, welke ver„ dwynen en ontbonden worden, als het „ dier zyn nieuw fchild krygt, en zulks „ volkomen wordt." By deze volkomen en byzondere vernaaien voeg ik nog, uit myne eige kundigheedcn, dat veele menfchen, om dit byzonder dier in den hoogften ftaat van volkomenheid te eeten, het uit de aarde doen opdelven, als het in zyn' ruityd is; maar zy worden gewoonlyk gebruikt van den tyd af dat zy zich beginnen te beweegen, tot dat zy de zee bereiken, gelyk reeds verhaald is. Geduurende al dezen tyd zyn zy met kuit, en zoo myn getuigenis gewigt kan byzetten aan het geen gefchreeven is , en aan dat van allen , die zich aan dit voorwerp vergast hebben, ik verklaar het, buiten allen twyfel, voor eene der grootfte lekkernyen in de  DER WEST-INDIEN, 165 de natuur. De aanmerking van Du Tertre is dus noch grootfpraakig, noch buiten fpeurig. Spreekende van de verfchillende foorten van dit dier, noemt hy hetzelve a, een leevendige en aanhoudende vergoe,, ding van het manna in de woestynen; al,, leen geëvenaard door de wonderdaadige „ Voorzienigheid ten voordeele der Israeli„ ten, in de wocstyne omzwervende. „ Zy zyn een bron," gaat hy voort, „ waarby de Indiaanen altyd hun toevlucht „ hebben ; want, wanneer alle andere le„ vensmiddelen fchraal omkomen, zyn zy „ 'er in overvloed." Van zulk een' overvloed, zoo al gene verfcheidenheid, van dierlyk voedfel, heeft de milde hand der natuur de bosfchen en wouden van deze zo hoog begunftigde Eilanden , ten gebruike van den mensch, begiftigd. Het water en de lucht zyn nog ryker voorzien. Gelukkig egter zyn de Inwooners van deze hoofdftoffen, minder onderworpen aan de kunstgreepen der vernieling, dan de foorten die ik befchreeven heb, nog overvloedig talryk, om tot getuigen te ftrekken van de onuitputbaare weldaadigheid van hunnen Almagtigen Schepper. — Wy moL 3 gen f. BOEK. IV. HOOFDST.  l66 GESCHIEDENIS I. BOEK IV. HOOFDST. Gevo gelte. gen, met de taal van Milton, zeggen; 1 Elk inham, elke baay Is opgevuld van visch, wier zwermen, niette tellen, Elkaêr, in 't golvend nat, al dertelend verzeilen, ■— Dcez'graast alleen, of met gezelfchap, in de wieren» Die, op den grond der zee, verzadigen veel dieren. Terwyl een ander zig op 't fchoon coraal onthoudt. Of fchittert in de zon, begolfd met enkel goud. Terwyl de wouden en de moerasfen in eene gelyke maate overvloeijen van veldgevogelte, van oneindige verfcheidenheid en van uitfteekenden fmaak (e), maar van de foorten, (f) De lekkerfte vogel in de West-Indien is de Ortolan of Ottobervogel. Het is de emberiza oryzivora van Linnajus, of de Rystvogel van Zuid-Carolina, waarvan door Catesby een befchryving is gegeeven, Egter is het merkwaardig dat hy zo wel onder de trekvogels van Noord-America, als onder die der West Indien geteld wordt. Catesby tekent aan, dat zy in een oneindig getal in Carolina komen in de maand September, om de ryst op te eeten.- zy blyven daar drie weeken, en vertrekken als de ryst hard begint te worden, Hy onderftelt dat hun weg is vr.n Cuba naar Crrolina: maar ik geloof dat zy niet pp de Eilanden zyn voor de maand Oclober. — Ten nijnltpn het is in die maand da? zy Jamaica in tslryke bendei; genaafcen, om te aazen op de zaaden van het ^u.ineefche gras, Volgends Catesby komen de hennen al-  DES. WEST-INDIEN. lóf ten, die in deze Eilanden nog overvloedig gevonden worden, en welker natuur en eigen-s fchappen geene redenen opleveren, om eene verdelging van hunne ftammen te vreezen, is het eigenlyk myn taak niet te fpreeken. De optelling, die ik deed, ftrekte zich hoofdzaakelyk uit tot zulken, welke, uit hoofde haarer fchaarschheid, zeldzaam door nieuwe natuurkenners en reizigers zyn waargenomen, of de kennis aan welke, ja wier naa* men zelfs, by de tegenwoordige inwooners verlooren zyn gegaan. Want het is een zeer goede waarneeming, dat zodanige dingen, die door haar oudheid maar by weinigen alleen in Carolina in September. De Hen is omtrent Van grootte als een Leeuwrik, en daaraan niet ongelyk gekleurd op den rug: de borst en buik bleek geel; de bek fterk en fcherppuntig, en van fatfoen als de meeste anderen van het graaneetend foort. De bek van het mannetjen is loodkleur, het voorfte gedeelte van het hoofd zwart, het agterfte gedeelte en de nek van een roodgeel; het bovengedeelte van de vleugels wit, de rug by den kop zwart; wat laager zwart, het lyf wit, het grootfte gedeelte van ds vleugels en de geheele ftaart zwart. De pooten en de voeten bruin by beide fexen. Zie den geelen Vliegen vanger van Edwards, p. 5. L 4 I. ■ 1 i 1.  Iö"8 GESCHIEDENIS h BOEK. IV. «OOFDST. Wyze van vischvangen. j i ! gen bekend zyn, alleen om die reden de lanbeveeling van nieuwheid hebben. Ik zal daarom myn verhaal van de dierlyke fchepping befluiten met eene befchryving van twee zeer fraaije manieren, by de oude Indiaanen in gebruik, om visfchen en wilde vogelen te vangen, waarmede ik geloof dat de leezer zich vermaaken zal. „ De Indiaanen van Jamaica en Cuba, „ (zegt Oviedo,) gaan uit visfchen met de „ Remora of Zuigvisch, welke zy gebrui„ ken eveneens als Valkeniers hunne Val„ ken. Deze visch , die niet boven een „ fpan lang is, wordt ten dien eindegehou„ den en geregeld gevoed. De bezitter van „ dat dier brengt het in een Hallen morgen„ Hond uit in zee, aan zyn Cano vastge„ maakt met een dunne maar fterke lyn, , verfcheide vademen lang ; en op het ,, oogenblik als het dier een visch in 't wa,, ter ziet, fchoon op een grooten afftand, , duikt het, met de fnelheid van een pyl, , naar beneden, en hegt 'er zich op vast. , De Indiaan maakt ondertusfehen de lyn , los, en viert hem, zynde dezelve voor, zien van een dobber, die op de opper, vlakte der zee dryft, en tot een teken „ dient  DER W E S T-I N D I E N. 169 „ dient welk een' weg de Remora genomen „ heeft, en hy vervolgt die in zyn Cano, „ tot dat hy merkt dat zyn jagt byna over „ is en terug loopt. — Hy dan, den dob„ ber ophaalende,palmt allengs de lyn naar „ het ftrand, blyvende de Remora, met „ onafgebroken gehegtheid , zyne prooi „ vasthouden; en het is met groote moeite „ dat men haar die doet loslaaten. Op „ deze wyze, (voegt Oviedo 'er by,) heb „ ik een Schildpad zien vangen, van zulk „ een grootte en zwaarte, dat een man „ hem niet kon draagen (ƒ)." Hunne bedreevenheid in het vangen van wild gevogelte was even groot, fchoon, zo ik geloof, ook by andere natiën, byzonder by de Chineefen, zelfs tot op dezen dag plaats hebbende. In de rivier, welke deze vogels gewoon zyn te bezoeken, waren zy gewoon Calabasfen (een foort van Pompoenen) te werpen, die op het water dryven, en de wilde vogelen, daaraan welhaast ge- • woon wordende, naderen die zonder vrees, en gaan daar zelfs op zitten. Dit dus ver ge- (ƒ) Herrera bevestigt dit bericht. Zie ook P, Martyr, decad. I. lib. II. L 5 I. BOEK. IV. HOOF1UT. Vogel» 'angst.  ï?0 GESCHIEDENIS I. IV. B0OFD3T. Planten. gelukt zynde, zet de Jager een van dez» Pompoenen op zyn hoofd, (eerst openingen voor het gezicht en ademhaaling gemaakt hebbende,) en fluipt zeer voorzichtig in het water; 't zy zagtjens zwemmende, of wandelende , waar de ftroom ondiep is , met het hoofd alleen boven water, tot dat hy onder dien vogel komt, wanneer hy dezen eensilags by den poot krygende, en meteen vluggen ruk hem onder de oppervlakte van het water weghaalende, hy hem in zyn'gordel vastfteekt, en zich, dusdoende, met zoo veelen als hy maar krygen kan, belast, zonder het minfte gerucht of fchrik onder de overigen te maaken. Nu zou ik moeten voortgaan tot een optelling en verflag van de eetbaare planten, oirfpronglyk in deze Eilanden groeijende; en wel bovenal derzelver voornaamfte de Maïs , de Weegbree , de Maniock , en de onderfcheide foorten van Dioscorea of Tam; waarin, alsmede in de aangenaame fruiten, het gewas dezer landftreeken , de inboorlingen , buiten twyfel, het voornaamfte gedeelte van hun daagelyksch voedfel vonden; maar gelukkig ben ik hier in voorgekomen door de uitgebreide verzamelingen van fys- te-  DER WEST-INDIEN. l?l tematifche fchryvers; byzonder die van Sloane, Brown en Hughes, 't Ware egter te wenfchen dat deze fchryvers meer, dan het blykt dat zy gedaan hebben , ondeifcheid hadden gemaakt tusfchen zodanige planten, die inboorlingen waren, en die, welke herwaards uit vreemde landen zyn overgebragt. De natuur hadt, met het weldaadigite oogmerk aan onderfcheide luchtftreeken en landen veele foorten die aan dezelve byzonder eigen zyn toegefchikt. Deze verfcheidenheid in haare werking is een der grootfte aanprikkeiingen van de menschlyke vlyt, en de vordering van de menfchen in de vcrfpreiding van de zegeningen der Voorzienigheid, de zo wyd van elkander afgelegen landen des aardkloots, met de wederkeerige voortbrengfels verfierende en verrykende , is zowel een der nuttige aanwendingen van een vermogen, als het een onderwerp is dat wel de aantekening van den Gefchiedfchryver en de befpiegeling van den Wysgeer verdient. Maai- het wordt nu tyd de algemeene befchry ving voor eene byzondere gefchiedenis te verwisfelen. Veele onderwerpen indedaad zyn hier van te overweegen, die, aan al. I, IOEI, IV. 1 oor uit.  I. BOEK. IV. HOOFDST. AAN- I72 geschiedenis alle onze West-Indifche bezittingen gemeen zynde, by elkander zullen overwoogen worden. —Maar by voorraad van den oirfprong en voortgang van onze nationaalevastigb.eeden aldaar fpreekende, fchynt het eigenaartig van ieder Eiland afzonderlyk te handelen. — En ik begin, daar het het belangrykst is, met jamaica.  DER W E S T-I N D I E N. 173 « ■ I. AANHANGSEL OP HET EERSTE BOEK. Bevattende eenige bygevoegde •waarneemingen over den oirfprong der Caraïben. In het tweede Hoofdft.uk van dit Boek gewaagd hebbende, het gevoelen van Hornius (a) en andere Schryvers aan te neemen , die aan eenigen van de Amerikaanfche Inboorlingen eenen oosterfchen oirfprong toekennen, en onderftellen, dat zy voorheen den Atlantifchen Oceaan zyn overgeftoken, verzoek ik mynen leezer my toe te geeven, dat ik kortelyk het bewys aantoone, waarop ik gepoogd heb een ftelfel op nieuw te ftichten, en datgene, 'twelk onder eenige der nieuwere Wysgeeren de mode geworden was, te verwerpen en te befpotten. Zo ) De Originibus Americanis, lib. II. c. VI. B O E K. IV. HOOFDST.  ï. BOEK, iy» H'JOFUiT. 1^4 GESCHIEDENIS Zo Veele boekdeelen zyn 'er indedaad reeds gefchrecven, en zo veel nuttelcozö geleerdheid uitgeput over het onderwerp van de eerfte bevolking van America,dat ik twyfel of de leezer niet te rug zal treeden van afkeer voor een onderzoek, 'tgeen misfchien een zo groot getal van ydele boeken heeft doen gebooren worden, als eenig gefchilftuk (fommige betwiste ftukken van de Godheid uitgezonderd) dat ooit de aandacht van het menschdom tot zich trok. 't Zal daarom noodzaaklyk zyn te laaten voorafgaan, dat ik myn bewys alleen op de Caraïbifche natie denk toe te pasfen; een volk, wiens zeden en charaétermaatige trekken, gelyk ik toefta, eene andere afkomst aantoonen , dan over 't algemeen andere volkeren van Amerika. 't Is niet te verwonderen, dat het denkbeeld van hunne overadantifche afkomst met befpotting is behandeld geworden. —■ De Voorftanders van dit gevoelen, hebben, gelyk de meeste maakers van veele andere ftel* fels, door dat zy te veel poogden te bewyzen, zelfs het crediet, dat zy verdienden, Verboren. Beweerende , dat de nieuwe waereld eerst ware bevolkt door lieden uit d@  DER W E S T-I N D I E N. 1^5 de oude af komftig, hielden zy het algemeen voor toegeflaan, dat eenige derzelven terug gekomen waren en verflag gegeeven hadden van hunne ontdekkingen; want zy onderftelden dat America wel bekend geweest was by de ouden; dat niet alleen de Pheniciërs derwaards herhaalde togten gedaan hadden; maar dat ook de Egyptenaar* en Carthaginenfen met oogmerk de Adantifche Zee waren overgeftoken, en in ver* fcheide tydperken, volkplantingen, in verfchillende ftreeken van het nieuwe halfrond gefticht hadden. Om deze gevoelens te onderfteunen zyn 'er aanhaalingen bygebragt uit Poëeten, Wysgeeren en Gefchiedfchryvers: maar, zoo wy acht geeven op de naauwe perken, waarin de zeevaart vóór de uitvinding van het kompas was ingefloten; de meestal de overhand hebbende ftreek der winden tusfchen dekeerkringen, en verfcheide andere hinderpaalen; mogen wy, denk ik, gerusdyk befluiten (niettegenftaande de overleveringen door Plata bewaard, de dichterlyke droomery van den Treurfpeldichter Seneca, en veele andere plaatfen in oude Schryvers, welke verfchillende uitleggingen toelaaten, en ï. SOEK. IV.  t. BOEK. IV. HOOFDST. i;6 GESCHIEDENIS daarom niets bewyzen,) dat geen fchip ooit uit een deel van America vóór dat van Columbus is terug gekomen. — Dit befluit egter doet ons geenszins befiisfchen, dat 'er nimmer een fchip derwaards zeilde van het oude vaste land, of by toeval of met oogmerk, vroeger dan dat tydperk. Dat 'er zulke voorbeelden daadelyk hebben plaats gehad, en op welke wyze zal ik nu kortlyk poogen aan te toonen. 'Er is in de gefchiedenis geen zaak beter beweezen, dan dat 'er verfcheide reizen van de Middellandfche Zee langs de Africaanfche kust, naar den Atlantifchen Oceaan, gedaan zyn, zo door Pheniciërs als door Egyptenaaren, veele honderden jaaren vóórdeChristelyke tydrekening. — 't Is waar dat de meeste der vernaaien, welke in de ongewyde gefchiedenis , dienaangaande tot ons gekomen zyn, in duisternis zyn ingewikkeld , en vermengd met buitenfpeurigheeden en fabelen. ■— Maar het is de zaak van de wysbegeerte zo veel mogelyk de waarheid van het valfche af te fcheiden, en niet haastelyk te beiluiten , om dat fommige zaaken buitenfpeurig zyn, dat alles zonder grond is. Wy weeten op onbetwistbaar gezag  DER W E S T-I N D I E N. I77 zag dat de Pheniciërs de Acores ontdekt en zelfs ons eigen Eiland vóór den Trojaanfchen oorlog bezogt hebben Qi). Dat hunne opvolgers, de Caithaginenfen, niet minder in den onderneemenden geest der zeevaart uitmuntten , mogen wy afneemen uit den beroemden zeetogtvanHanno, die,omtrent 250 jaaren vóór de geboorte van onzen Zaligmaaker, langs de Afrikaanfche kust zeilde , tot dat hy vyf graaden van de linie kwam. Het waren de Carthaginenfen die de Canarifche Eilanden ontdekten, en het blykt uit het getuigenis van Plinius (c),.dat zy op deze Eilanden den bouwval van groote geftichten vonden, (Venigia Aldificio- rurn) (Jj~) Procopius, Secretaris van Belifarius, ten tyde van Juftinianus, meldt, in zyne Vandalica, boek II. dat 'er toen in Africa Tingitana (Tanger) nog Houden twee colommen, door de Canaaniten opgericht, die Jofua, den zoon van Nun, ontvlooden. Ook fchryft Eufebius dat deze Canaaniten, die door de Israëliten verdreeven werden, ook volkplantingen te Tripoli in Africa overbragten. (Bochart in Canaan, cap. XXIV.) Dat zy den westerfchen Oceaan bevoeren , (cap. XXXVI.) en in Galliën en Brittanniè'n waren (cap. XLII.) Zie ook Sammers Pheenicean Iliftory of Britain. (p) Lib. VI. cap. 32. de Fertunatis Infulis. M T. BOEK. IV. HOOFDST.  JU BOEK. IV. 8Q0FDST. I78 GESCHIEDENIS rum) een bewys dat zy wel bewoond geweest waren op tyden waarvan de gefchiedenis zwygt. Dus ver hebben wy een duidelyk gefchiedkundig bewys om ons in ons onderzoek te geleiden. Niet minder klaar en zeeker (fchoon min talryk) zyn de verhaalen van de Phenicifche fcheepvaart beneden de Arabifche Golf of Roode Zee, naar de afgelegen deelen vanAfia en Africa,in nog verafgelegener tyden dan waarvan wy gemeld hebben. In de fcheepstogten, ondernomen door Koning Salomon, gebruikte hy fcheepen en matrozen van dat onderneemend en handelziek volk. Met hunne hulp rustte hy vlooten uit van Eziongeber, een haven van de Roode Zee, onderfteld te zyn het Berenice van de Grieken. Van deze fchepen waren fommi«■en gefchikt voor de westerkust van het vaste land van Indië; anderen,heeft men reden om te gelooven, langs Africa zeilende ; gingen voorby het zuidervoorgebergte , en kwamen, door de Middellandfche Zee, weder thuis in de haven van Joppe. Wy hebben tot onderfcheiding van dezen bloeijenden ftaat van onze fcheepvaart in de Arabifche Golf, vooreerst het hoogfte ge-  DER WEST-INDIEN. 179 gezag aan te voeren; dat der heilige fchriften. Naast welken wy wel mogen rangfchikken het getuigenis van Herodotus, de veder van de ongewyde Gefchiedenis; de waarheid van welk wel bekend bericht van een Pheniciaanfche vloot, de Kaap de Goede Hoop voorby zeilende, zes honderd jaaren vóór Christus geboorte, werdt nooit, geloof ik, betwist, vóór dat onze geleerde vaderlander, de Schryver van de laatfte Amerikaanfche gefchiedenis het voor zyn gevoelen gaf „ dat alle berichten, welke „ wy van Griekfche en Roroeinfche Schryw vers van de Phenicifche en Carthaagfche „ reizen hebben, uitgezonderd alleen het „ kort verhaal van Hanno's reis bovenge„ meld, van een verdacht gezag zyn (V)." Ik zal de bedoelde plaats van Herodotus (*) aanhaalen, op dat de leezer moge oordeelen voor zich zeiven van de waarachtigheid van den eenvoudigen ouden Griek: Zy is als volgt: „ Lybia is overal omringd „ door de zee , uitgezonderd aan die „ zyde, aan welke het met Afia verbon- „ den 00 Robertfon Hijïory,. vol. I. p. 0 C) Lib. III. M 2 I. BOEK. IV. rlOOFDST.  l3o GESCHIEDENIS B BOEK. IV. HOOFDST. den is. Pharoah Neco (*), Koning van „ Egypte (e), maakte dit blykbaar. Naa dat hy afgezien hadt van zyn ontwerp om ,, een Canaal te graaven van den Nyl naar „ de Arabifche Golf, voorzag hy eenige „ Pheniciërs van fchepen, hen beveelen„ de de Noordlyke Zee door d^ Pilaaren „ van Hercules in, en, langs dezen weg, „ weder naar Egypte te zeilen. De Pheni„ ciërs dus zeilende uit de Roode Zee bevoeren den Zuider Oceaan; ten einde „ van den herfst kwamen zy ten anker, en gingen aan wal om te zaaijen; ge„ lyk zy, welke een reis naar Lybië „ doen, altyd gewoon zyn, en wachten „ den oogst. Het koorn gefneeden heb„ bende, zeilden zy weg. Dus twee „ jaaren verloopen zynde, kwamen zy we,> der in Egypten, de Pilaaren van Her- „ cu- (*) Nechao. (e ) 'Er waren twee Koningen van Egypte van dezen naam. De tweede, welke over het algemeen gehouden wordt den fcheepstogt rondom Africa bevolen te hebben , fueuvelde in een' (lag tegens de Asfyriërs; ik denk onder het bevel van Nebuchadnezar; maar een dubbelzinnige fpreekwyze in Herodotus fchynt eer den ouden Neco te bedoelen, die een tydgenoot van Salomon was  DER W E S T-I N D I E N. l3l „ cules doorvaarende ; en zy verhaalden „ een zaak, welke ik naauwlyks kan geloo-35 ven, maar 't geen ik anderen vry laat, , „ dat zy, Lyhia rondzeiknde, de zon aan „ hunne regterhand zagen opgaan (ƒ)." Nicttegenftaande de twyfelingen, door Dr. Robertfon, ben-effende dit bericht bygebragt, vind ik 'er zulk eene blykbaarheid van waarheid in, dat het zelve my geheel overtuigt. Hoe kan men weeten, dan door daadelyke waarneeming, dat Africa ten zuiden door de zee omringd was. De befchroomdheid, waar mede de agtbaare Gefchiedfchryver zich uitdrukt, is aanmerkelyk; en de omftandigheid dat de zon aan de regterzyde oprees, is de beflisfing derzelve; want het bewyst dat zy daadelyk het zuidelyk voorgebergte zyn omgezeild, en in een noordelyke richting ftuurden; — de koers die zy noodzaaklyk moesten houden. Dr. Robertfon, het is waar, heeft getoond , dat veele Gefchiedfchryvers en Aardrykskundigen der oudheid, welke lang naa de dagen van Herodotus leefden, niets wisten van de gedaante en ftaat van de zuide- ir- (ƒ) Herodotus Melpomene 42. M 3 I. O E K. IV. )OFDST.  l82 GESCHIEDENIS I. BOEK. IV. HOOFDST. lyke deelen van Africa. — Hy merkt byzonder op dat Ptolomeus, de fterrekundige, onderftelt, dat dit groote vaste land zich onafgebroken tot de zuidpool uitftrekte. Dit alles egter toont Hechts aan, dat de zeevaart, gelyk veele andere takken van weetenfchap, den eenen tyd bloeide en op een' ander tyd kwynde. Herodotus leefde 400 jaar vóór de geboorte van onzen Zaligmaaker, en Ptolomeus 140 jaaren laater. De oude gefchiedenis toont overvloedig aan dat de Pheniciërs en de Carthaginenfen, veel grooter kennis in zeezaaken bezaten, .dan de Grieken, Romeinen of eenig volk dat naa hun kwam, tot dat de geest van landontdekking ter zee herleefde, en, met grooter luister dan ooit, in de vyftiende eeuw opdaagde. Uit deze herinnering , die ik noodzaakelyk meende te moeten maaken, fchoon het zaaklykst in duizend verfchillende Schryvers kan gevonden worden (indedaad meest al vermengd met veel geleerde ongerymdheid en beuzelachtige gisfingen) zal de leezer klaar begrypen, dat het bevaaren van den Atlantifchen Oceaan, langs de kust van Africa, beide van het Noorden en Zuiden, en  DER WEST-INDIEN. 183 en zelfs op een' aanmerklyken afftand van het land, wel ondernomen en gelukt is in zeer oude tyden. Zoo wy nu acht geeven op de natuur der winden, en de ftroomen aan de Africaanfche kust en letten op de verfchillende toevalligheed'en, waaraan fchepen ter zee zyn blootgefteld, zelfs in den gunftigften tyd van het jaar, moeten wy toeftaan, dat het niet Hechts waarfchynlyk gebeurd is, in eenige der oude togten, maar dat het naauwlyksch mogelyk geweest is dat het niet gebeurde, dat fchepen, of door onverwachte rukwinden voortgedreeven, of weggeileept zyn geworden door de tegenftrydige ftroomen, binnen het bereik van den pasfaatwind,in welk geval, zoo zy hunne masten verlooren, zy noodzaakelyk , voor den wind af, naar Brafil of naar de West-Indiën moesten afdryven. Twee aanmerklyke gevallen van dezen aart, juist in dit opzicht, zyn verhaald door fchryvers van gezag, en zonder twyfel zyn 'er veele andere voorbeelden, wel even zeer geftaafd met goede bewyzen , die myne nafpeuring ontdoken zyn. Het eerfte werdt verhaald door Glafs, in zyne Gefchiedenis Van de Canarifche Eilanden, die zegt, dat een M 4 klein I. BOEK. IV. HOOFDST.  I. BOEK, IV. HOOFDST. 184 GESCHIEDENIS klein fchip van Lancerota naar Teneriffe moetende , zo van zyn koers afraakte, en genoodzaakt werdt voor den wind af te loopen, dat het binnen twee dagen zeilens op de kust van Caraccas kwam, waar het gelukkig een Engelfchen Kruisfer ontmoette , die het in zyn ongeluk te hulp kwam, en het naar de haven van la Guaira, aan die kust, geleidde. Het ander werdt verhaald door Gumilla, en is als volgt: „ In December 1731, 3J (zegt die Schryver,) wyl ik in de Stad „ St. Jofeph, op Trinidad, was, kwam een klein fchip, te Teneriffe behoorende, met ., zes man, aan dat Eiland door eenen ftorm „ aandryven. Het was met wyn gelaa„ den, en gefchikt zynde om naar een ander „ van de Canarifche Eilanden te vaaren, „ hadt het Hechts levensmiddelen voorweinige dagen, welke zy, met de grootfte „ zorg, een geruimen tyd hadden doen ftrekken, zo dat het fcheepsvolk geheel van wyn leefde. Zy waren tot het grootfte uiterfte gebragt, en verwachten elk oogenblik den dood, als zy Trinidad ont„ dekten, en kort daar naa aan dat Eiland ten anker kwamen , tot groote verbaa,, zing der inwooners; die by hoopen fa- „ men-  DER W E S T-I N D I E N. 185 „ menliepen om de arme zeelieden te be„ fchouwen ; welkers vermagerd voorko-: „ men genoegzaam de waarheid van hun „ verhaal zoude bevestigd hebben, zelfs zo „ de papieren en bewysfchriften , die zy voortbragten, de zaak niet boven allen „ mogelyken twyfel gefield hadden." By de voorige voorbeelden mag gevoegd worden dat Columbus zelf, op zyn' tweeden togt naar de West-Indien, op het ftrand van Guadeloupe, een agterfteven van een fchip vondt liggen, —- een zaak, die een zeer fterk vermoeden aan de hand geeft, dat 'er voor hem een fchip in de nieuwe waereld geweest is. By deze optelling van toevallige bezoeken van het Americaanfche vaste Land,vroeger dan Columbus, moet ook eene omftandigheidgevoegd welke Martyr vermeldt, dat in een plaats, gehoemd Quarequa, in de Golf vanDarië,Vasco deNunez,ee« volkplanting van Negers aantrof (g). Heronderzoek, zoo 'er O) Mancipia ibi nigra repererunt ex rtgione diflantea Quarequa, dierum fpatio tantum duorum, qtiafolos gignit nigritas & eosferoces atque admléum truces. P. Martyr, decad. III. c. I. M 5 1. SOEK. IV. HOOFDST.  i86 GESCHIEDENIS I. BOEK IV. HOOFDST, 'er eenig gedaan is, op welk eene wyze de ■ in dat land gekomen waren, en hoe lang zy zich daarin hadden opgehouden, en de andwoorden op zodanige vraagen, zyn door de Spaanfche Gefchiedfchryvers niet vermeld ; maar uit de kleinheid van hun getal was het af te neemen, dat zy niet lang aan die kust geweest waren. 'Er valt geen twyfel of eenige toevallige oirzaak heeft hen derwaards van Africa overgevoerd, en in open Canoes van geen beter maakfel dan die van de Amerikaanfche Indiaanen (A). Da (A) Zulke toevallen zyn in waarheid in alle de waerelddeelen algemeen. De Inwooners van Java zeggen dat zy uit China af komftig zyn; zynde de overlevering onderhen, dat 850 jaar geleden, hunne voorouders door een' ftorm op dit Eiland in een Chineefche Jonk waren aan komen dryven : en de ontdekking van Japan zyn wy fchuldig aan drie Portugeefche ballingen, welke 'erin 1542 fchipbreuk leeden. Ik geloof dat fchepen uit Europa naar de OostIndiën moetende, in een' zekeren tyd van het jaar aanleggen, op de zuidkust van Brafil, om in de westlyke mousfon te komen , die hen of de Kaap de Goede Hoop doet bereiken, of hen hunnen weg langs Madagascar doet vervolgen : want terwyl de Oostelyke Mousfon de overhand heeft,zyn zy geduurig te leur gefield in het omzeilen van de Kaap , en worden lywaards afgedreeven van de kust van Zuid-Ame- ri-  DER WEST-INDIEN. 1S7 De leezer zal nu misfchien befluiten dat Dr. Robertfon te fpoedig beilist, als hy zegt, „ dat zulke gebeurtenisfen (als ik nu ge„ meld heb) louter mogelyk zouden gebeurd j, kunnen zyn ; maar dat wy geen bewys „ hebben, dat zy ooit plaats hadden, 't zy „ uit duidelyke getuigenis der gefchiede„ nis, of duistere aanwyzingen der overle„ vering." Deze verklaaring is fterk, en zo veel te onverwachter, daar de geleerde Schryver een weinig te vooren de gefchiedenis van de toevallige ontdekking van Braüi door de Portugeezen in het jaar 1500 verhaald heeft. „ De gelukkige reis van Ga„ ma naar de Oost-Indiën (zegtdegefchied- „ fchry- rica. In het jaar 1626, toen Sir Dodmore Cotten in gezandfehap naar het PerfiTche hof gezonden werdt, was de vloot, waarmede hy zeilde, flechts weinige mylen van het Eiland Trinidad in de West-Indien gedreeven, door de tegenwinden. Sir Thomas Herbert, verhaalt, in het bericht van zyn reis, dat ,, op den icn. van Juny, als het by waarneeming „ bleek,dat zy tevens 0P240 52', zuiderbreedte, he„ vige rukwinden en ftormen ontmoetten, welke het „ hun onmogelyk maakten hunnen koers te vervol. „ gen, en hun 200 mylen lywaards naar de kust van „ Brafil dreeven." I. BOEK. IV. HOOFDST.  l88 GESCHIEDENIS I. BOEK IV. HOOFDST, „ fchryver) den Koning van Portugal aan■ „ gemoedigd hebbende om een vloot uit te „ rusten, zo magüg dat zy niet alleen han_ del kon dryven, maar ook vermeesteringen maaken, gaf hy het bevel over de„ zelve aan Pedro Alvarez Cabral. Om de 5, kust van Africa te myden, waar hy voor zeeker, veranderlyke winden, of geduu„ rige ftilte, die zyn' togt vertraagen zouden, dagt te ontmoeten, ftakhy in zee, en wel zo ver om de West, dat hy, tot zyne „ verwondering, zich op het ftrand van „ een onbekend land bevondt, opdentienden graad boven de linie. Hy verbeelde zich, in het eerst, dat het een Eiland „ ware in de Adantifche Zee, tot nog toe „ niet waargenomen; maar langs de kust „ verfcheide dagen voortgaande, kwam „ hy allengskens in het geloof, dat een „ zo uitgeftrekte kust een gedeelte van „ eenig uitgebreid vast land uitmaakte. Dit „ laatfte gevoelen was welgegrond. Het land, waarop hy vervallen was, behoor„ de tot die provincie in Zuid-America, nu by den naam van Brafil bekend. Hy „ landde, en een zeer hoog denkbeeld van de vruchtbaarheid van den grond en aan. » ge-  DER. WEST-INDIEN 189 „ genaamheid van luchtftreek opgevat heb,, bende,nam hy 'er bezit van voor den throon „ van Portugal, en vaardigde een fchip af 9, naar Lisfabon, met bericht van deze ge5, beurtenis, die niet minder belangryk bleek te zyn dari zy onverwacht was. Colum„ bus ontdekking der nieuwe Waereld was „ de gedaagde pooging van een werkzaam „ vernuft, verlicht door weetenfchap, ge- leid door ondervinding, en handelende 5, na een geregeld plan, uitgevoerd met „ niet minder moed dan ftandvastigheid. „ Maar uit dit lotgeval van dezen Portu„ gees blykt het, dat het geval het groo5, te oogmerk zou bereikt hebben, wel„ ker uitvinding en volvoering nu de roem der menschlyke reden uitmaakt. Zoo de „ fchranderheid van Columbus den mensch „ niet naar America gevoerd hadt, Cabral „ zou, door een' gelukkigen togt, hem, „ eenige weinige jaaren laater, met dat uit„ gebreide land bekend gemaakt hebben (/). En zeeker door zulk een toeval, kan veele tyden geleeden het oude halfrond de bevolking van het nieuwe begonnen hebben; of ten (/') Hiflory of America, vol. I. p. 151. L SOEK. IV. IOOFDST.  I0O GESCHIEDENIS L BOEK IV. HOOFDST. ten minflen dei-waards de voorouders van dien volksftam, van welke ik nu handel, gezonden hebben. Nog fchiet my over myne redenen by te brengen om dit befluit in het byzonder op de Caraïben toe te pasfen, boven eenige andere vaste talryke fèammen, welke de oostzyde van het uitgebreide vaste land van Zuid-America bewoonen. De verhuizing van eenig volk is best van hunne taal af te leiden; maar deze zwaarigheid is aan dit foort van bewys verbonden, dat in een taal, die alleen gefprokenwordt, in fchrift over te brengen, verfcheide perfoonen, zelfs van dezelfde natie, dezelfde klanken, door eene zeer verfchillende famenvoeging van letters uitdrukken ; nog veel meer zal dit gefchieden, zoo de Schryvers van verfchillende landen afkomftig zyn , en gevolglyk gewoon zyn aan onderfcheidene wyzen van uitfpraak en fpelkonst; maar fchoon ik daarom van gedachten ben, dat woordlysten door reizigers opgemaakt, zeldzaam veel zeekerheid van bericht om taaien met elkander te vergelyken, medebrengen; zyn 'er, niette, min in ieder taal veele woorden , welker klank te eenvoudig is, om gemaklyk kwaa- lyk  DER W E S T-I N D I E N. IQI lyk verftaan of grof uit voorgefteld te worden. Dus de Caraïbifche woordlyst door Rochefort gegeeven, vergelykende met de oude Diale&en (T), is het naauwlyksch mogelyk te twyfelen, of de volgende woorden , door de Caraïben gebruikt, hadden hunnen oirfprong in het oude halfrond, en wy mogen insgelyks geloven, dat veele voorbeelden van gelyke natuur zouden kunnen aangevoerd worden, maar was het niet uit de oirzaak, die ik reeds opgegeeven heb naamelyk de verfchillende wyze, welke ver- fchil- (£) Deze ophelderingen, en andere hulp in dit onderwerp, ben ik verfchuldigd aan een geleerd vriend, door wien ik (zelf onkundig zynde in de Oosterfche taaien) verftond dat het Samaritaansch en oud Phenicisch,het Syrisch,Chaldeeuwsch en Hebreeuwsch alle dialeden van een taal zyn; en flegts weinig van. elkander, dan in hunne letters, verfchillen. Het Hebreeuwsch komt minder met de andere dialecten overeen, dan de overigen; maar wordt nu met den zelfden letter als het Chaldeeuwsch gedrukt. Zy allea verbuigen een naamwoord op dezelfde wyze, uitge■ zonderd het Hebreeuwsch, het geen & (S) voorzet om den Gemüvus te maaken, en ay (at) voor den Accufativus; alle de overige gebruiken -j (D) en JV 00- r. SOEK. IV. HOOFDST.  192 GESCHIEDENIS I- fchillende perfooneii noodzaakelyk gebruie o^e k. jcen ^ elk: overeenkomftig met hun eigen moofd'st. denkbeeld van den klank, om woorden in gefchrift te brengen, op die wyze eene verwarring veroirzaakende, welker ontwikkeling nu te laat is. Caraïhsch. Beduiding Woorden, hebbende dezelfde bedui- Beduidenis in het ding in de OoAerfche dialeSten. inhetHolFransch, landsch. volgends Rochefort. Liani Sa femme ^ ,t, [Li Hene] Zyn Vrouw. Yene-neri Ma femme ij n VI [Hene De™ ni] Myn Vrouw. Hac yeté Venez ici Sam. ifltf ffpx [Acaati] Kom hier. Rarbet bli 0r or ^Bit] baar Huis. EncUa Collier P pJir [Onq] Halsband. Yene kali Mon Col- i^K pOJTH CE'Onq alij MynHals- ier ' band. Hue-Hue Du bois Cald. $y [03] Hout. Nora Ma peau ij -flti [Oür ni] Myn Huid. Nané gunaeti Je Tuis ma- WIJN 3 [Nanecheti] Ik ben 'zdc ziek. Halea tibou Sois Ie bien la^fT^N?"!1 [Yeha li he thibou] Zyt welvenu kom. Plioubae Soufflé ni2 [Phouhe] Blaazen. Toubana ora Couverture H33 "H [Di Cne 0iir] 't Dak van de Maifon een Huis. Bayou boukaa Va t'en "|N13 JC13 [Boua Bouag] Gaa heen. Baika Mange Cald. -jJ3 [B2el Eeten. Aika . Manger bïX tAkIJ Te Eeten. Nichiri Mon nez VIJ [NcheriJ Myn Neus. Natoniboman Donne moi JÖN3 ,JDJ [Natoni bamsnj Geeftnyte a boiie ' drinken. By  DER WEST-INDIEN. Ï03 By de bewyzen, uit de taal voortvloeijende, zal ik anderen voegen. — Wy hebben uit Herodotus gezien, dat de Pheniciërs op hunne Africaanfche reizen gewoon waren aan de Arabifche en Lybifche kusten te landen, en, bezit neemende van een gedeelte gronds,aan hun oogmerk beandwoordende, gingen zy voort met het te beploegen en te bezaaijen met koorn, wachtende dat hetzelve ryp geworden was; en dus zich met voedfel voor een' langen fcheepstogt voorziende. Deze handelwyze moet,buiten twyfel,verfchillen en gevechten tusfchen de vreemde indringers, en de bewooners dier landen veroirzaakt hebben. Nu is het opmerklyk dat het woord Caraïbe, in de Ara. bifche taal, zo als ik onderricht ben, een roover of moordenaar betekent, een benaaming, die wy mogen geloven, dat dikwerf door de inboorlingen is gegeeven aan de invallers in hun land (7). Het (/) Leri en eenige andere fpreeken van de Caraïben als Priesters of Propheeten te Brafil gevonden. Rochefort maakt Caraïbe tot een' volksnaam. Deze zyn Oosterfche woorden', gelyk klinkende , maar verfchillende gefpeld, en van een onderfcheide meeN BinS & BOEK. IV. HOOFDST.  r. E O E K IV. HOOFDST. 194 GESCHIEDENIS Het getuigen van een gelykvormigheid 1 van zeden, fchoon minder beflisfende dan het bewys der taal, is zeeker, in het tegenwoordig geval, niet zonder kragt. Datveelen der oosterfche gebruiken onder de Caraïben heerfchen, heb ik,zoo ik denk, genoegzaam beweezen, voor hun ten minften die met de Oosterfche Gefchiedenis bekend zyn, in het tweede Hoofdftuk van dit werk. De gelykheid van eenigen dezer gebruiken was waarfchynlyk toevallig, en een overeenkomst van Iuchtftreek en gefteldheid kan anderen hebben doen gebooren worden; maar wanneer waarlyk onderfcheide gebruiken tusfchen twee ver van elkander afgelegen volkeren plaats hebben, die, noch in de natuur, noch in de Iuchtftreek hunnen grond heb- ning. De Priesters mogen genoemd worden pvc yy? als mannen, welke offeren, py een offer¬ ande, x»gK,3«5 is het Grickfche woord voor een' Priester vanCybele, van daar Corybantes 330 ^ DirVb pip Levit. 1. v. 2. Maar, zoo de volksnaam afgeleid wordt van hun krygshaftig en ftroopend leven , dan mogen wy het afleiden van am een Chaldeeuwsch woord. Syr. Arab. verwoesten. Het naamwoord betekent een Zwaard of Spies, en rum Sain. Oorlog.  der west-indien. 195 hebben; noch voortkomen uit de gefteldheid of rang in den trap van befchaaving, kan 1 de overeenftemming naauwlyksch toevallig , gerekend worden. Dus onder andere even opmerklyke gebruiken, is verhaald, dat de Caraïben, hunne dooden in een hurkende geftalte, met de knieën aan de kin, begraven. Dat dit een oud gebruik van fommige Oosterfche volken geweest is, blykt klaar uit het gezag van Herodotus en Cicero; de eerfte het beftaan van dit gebruik verhaaiende onder de Nafamones, een volk dat de landen tusfchen Egypte en Carthago bewoonde; en de laatfte dezelfde zaak van de Perfiaanen verhaalende. Ik ben ook genegen te gelooven dat dit gebruik mede in het land en de tyd der Aartsvaders gehuisvest hebbe; — want hoe moet men anders de fcbriftuurlyke fpreekwyze verftaan Van de voeten der stervenden te samen te leggen „ en als Jacob „ geëindigd hadt zynen zoonen bevelen te „ geeven zo legde hy zyne voeten „ te samen op het bedde dl gaf „ den geest (?»)." Ook («0 Gen. XLIX. v. 3§- N i I. O E K. IV. IOOFÜ3T.  196 GESCHIEDENIS I. BOEK. IV. HOOFDST. Ook heerschten onder de Caraïben en veelen der oude volken van het oude halfrond de bygeloovige gebruiken van het hair af te fnyden en het vleesch te wonden, by godsdienftige plegtigheeden en weeklagten by dooden. Dat deze bedryven onder de heidenen , reeds in de dagen van Mofes plaats hadden, is blykbaar uit het gebod, dat de Heer de kinderen Israels gaf, om dit te vermyden. Gy en zult de hoeken uwes hoofts niet ront affcheren: Ook en zult gy de hoeken uwes haerts niet verderven (rij. Weder Gy lieden zyt kinderen des H E EREN uwesGodts: gy fult u [elven niet fnyden, nochte kaelheyt maken tusfchen uwe oogen, over tenen dooden (0). Onder de Heidenen egter bleeven dezelfde plegtigheeden plaats grypen; want in Samaria, in de dagen van Ahab , Koning van Israël, wordt gezegd van de Propheeten van Baal, dat zy, in de aanbidding van hunn' afgod , riepen met luyder femme, ende fy fneden haer [elven met mes[en, ende met priemen na hare wyfe , tot dat fy bloet over zich uytftortede (p). Maar («) Lev. c. XIX. v. 2?. (<0 Deur. c. XIV. v. 1, ([) 1 Koning, c. XVIII. v. 28.'  DER. WEST-INDIEN. IQ?* Maar misfchien is het meest afdoende en klaarfte bewys het gebruik onder de Caraïben van het kaauwen der betel, dezelve met verbrande fchelpen bereidende, juist op dezelfde wijze als de Indiaanen in het Oosten, i— Een zaak,die, fchoon door P. Martyr Qf) verhaald, myne onderzoekingen ontglipt was, tot dat zy my werdt aangeweezen door Mr. Long. Veele andere gelykvormigheeden, even treffende, zou men kunnen bybrengen, maar de leezer zal waarfchynlyk denken, dat 'er meer dan genoeg over een ontwerp gezegd is , welks naafpeuring hy misfchien louter een zaak van ydele nieuwsgierigheid acht, ftrekkende noch tot vermeerdering van kennis, noch tot genoegen des levens. Hier befluit ik dan: eene pooging om de Caraïben der West-Indiën tot hunne voorvaders, die het eerst het oude halfrond ontweeken, te doen opklimmen,om dat ik,met eenigen trap van zeekeiheid ofwaarfchynlykheidden tyd van hunne verhuizing aanwees,was(gelyk de reize die ik befchreeven heb) my zonder com- (?) Decad. VIII. c. VI. I. BOEK. IV. HOOFDST.  I. SOEK. IV. HOOFDST. EINDE VAN HET EERSTE BOEJt» IQ8 GESCHIEDENIS DER WEST-INDIEN. compas te waagen op een' wyden en onbekenden Oceaan: - zelfs zonder eenige vriendelyke ftar, om ons door den nacht der gisfmg heen te leiden.  GESCHIEDENIS DER WEST-INDIEN.   BURGERLYKE e n HANDELKUNDIGE GESCHIEDENIS van de ENGELSCHE VOLKPLANTINGEN in de W E S T-I N D I Ë N. door BRTAN E D WA RDS, Schildkn. II. D E E L. Vit het Engehch. te HAERLEM, by A. L O O S J E S. * 7 95*   BURGERLYKE £ N HANDELKUNDIGE GESCHIEDENIS VAN DE ENGELSCHE VOLKPLANTINGEN IN DE WEST-INDIÈN. II. BOEK. JAMAICA (d). I. HOOFDSTUK. Ontdekking van Jamaica door Columbus. — Zyn wederkomst in 1503. —- Fiere handelwyze van zyn' zoon Diego, naa den dooi van Columbus. ■— Hy neemt bezit van Jamaica in 1509. — Braaf gedrag van Juan de Esquivel, de eer/ie Gouver» neur. — Stichting en het verlaaten van de Stad (a) 't Is voegfaam hier aan te merken, dat da Gouverneur van Jamaica in zyne Commisfie genoemd ^ wordt  II. BOEK. h HOOFDST. Ets a GESCHIEDENIS Stad Sevilla Nueva. — Verdelging der Indiaanen. —St.Jago de la Vega gegrondvest. — De titel van Marquis gefchonken aan Lodewyk, de zoon van Diego, aan wien het Eiland voor altyd onderworpen wordt*- -— 't Gezag komt op zyne zuster Ifabella, welke door huwelyk haare rechten aan het Huis Braganza overbrengt. — Ver' valt weder aan de Kroon van Spanje in 164,0. —1 Anthony Shirley doet een inval in het Eiland in het jaar 1596, en Col/. Jackfon in 't jaar 1638. Jamaica hadt de eer van door Christophorus Columbus ontdekt te worden, op zyn tweeden togt naar de nieuwe Waereld. Op zy- wordt Kaptein Generaal enz. van Jamaica, en de daaraan onderhoorige plaatfen in America. Door deze onderhoorige plaatfen worden de Britfche vastigheeden gemeend aan den Musquitoöever en in de baai Honduras: maar zyn rechtsgebied over deze vastigheeden onvolkomen bepaald zynde, werdt het zeldzaam door de bewooners erkend, uitgezonderd wanneer zy het voor de balie van het gezag, door hunne byzondere overheeden aangemaatigd, zoeken te bepleiten. By zulke gelegenheeden erkennen zy een hooger rechtbank by deu Gouverneur vau Jamaica, en  DER WEST-INDIEN. 3 zyne voorige reis hadt hy het noord-ooster deel van Cuba ondcrzogt, van daar voortgaande tot Hifpaniola ; maar hy was naar Europa terug gekeerd, in twyfel of Cuba flechts een Eiland, of een gedeelte van eenig vast land ware, waaromtrent hy van de inboorlingen duistere berichten hadt ontvangen. Hy beiloot, om zich in deze byzonderheid te voldoen, terftond naa zyn aankomst voor de tweedemaal op Hifpaniola, tot eene andere reis naar Cuba, zuidwesdyk cours houdende, en ingevolge van dit en vervoegen zich tot hem over burgerlyke en krygszaaken. Daar beide de vastigheeden aan de kroon van Spanje werden overgegeeven, by de Spaanfche overeenkomst, getekend te Londen den i4den July 1786, valt het niet in het plan van myn werk uit te weiden over hun voormaaligen of tegenwoordigen ftaat. Ik heb voorheen een Memorie, betreffende den Musquitoöever, opgemaakt, waarin een verflag gegeeven werdt van het land, deszelfs inwooners en voortbrengfels, en waarin het gefchil tusfchen Groot-Brittanje en Spanje , betreklyk het grondrecht, overvloedig genoeg behandeld werdt. Deze Memorie het Huis der Gemeente in het jaar 1774 (door den Gouverneur Johnftone) voorgelegd zynde, is kort daaraan in Almon": Parlementary Register uitgegeeven. A 2 n. BOEK, I. HOOFDST. Ontdekking.  4 GESCHIEDENIS II. BOEK. I. hoofss r. I dit befluit zeilde Columbus, den 24 van April 1494, uit de haven van Ifabella, met een fchip en twee floepen. Dingsdag den spften ankerde hy in de haven van St. Nicolaas. Van daar ftak hy over naar Cuba, en zeilde de zuidkust van dat Eiland langs, omringd door verfcheide duizenden canoes met Indiaanen, welken de nieuwsgierigheid en verwondering hadden doen famen komen. Hy ontdekte, op dezen togt, Saturdag den «den ]yray voor de eerftemaal de hooge Landen van Jamaica ter linkerzyde, en waarfchynlyk verftondt hy den naam (den naam welken het nog draagt) (F) van eenigen der Indiaanen, die hem volgden. Daar dit een nieuwe ontdekking was, en veele der fchepelingen overhelden, om te gelooven, dat het de plaats ware, die hun door de Indiaanen (£) P. Martyr. F. Columbus. De vroegere Spaanrehe Gefchiedfchryvers fchreeven het woord Xaimaia. Men zegt het betekent in de taal der inboorlingen , een land ryk in bronnen. Daar Columbus dit Eiland eerst den naam St. Jago gegeeven hadt, hebben Oldmixon, en andere Schryvers, verkeerdelyk onderleid dat Jamaica eene verbreedingware vanhet woord fames.  DER WEST-INDIEN. 5 nen van de Bahama Eilanden voorheen aangeweezen was , als het meest van goud voorzien, werdt Columbus gemaklyk overgehaald om derwaards zyn' cours te richten. Hy naderde het den volgenden dag, en, naa een korten twist met de inboorlingen, die echter in eene hartelyke verzoening eindigde, nam hy, met de gewoone gebruiklykheeden, bezit van dat Land. ■ Doch het was niet vóór den vierden en laatften togt van Columbus, een togt door1 dien grooten Zeeman ondernomen, naa dat hy een harder lot van de laage ondankbaarheid van zyn vaderland en den Vorst, ten wier diende hy zich afiloofde, ondervonden hadt, dan van alle zyne vermoeijingen, gevaaren en bekommernisfen, dat hy meer Jamaica leerde kennen,daar het, naa de eer gehad te hebben, negen jaaren te vooren, door hem ontdekt te zyn, toen de nog grooter eer genoot van hem, naa eene fchipbreuk, ter Schuilplaats te ftrekken. Want, op den 24 Juny 1503, zynde op zyne terug reis van Veragua naar Hifpaniola, overviel hem zulk ftormachtig weder, dat hy, naa het verlies van twee zyner fchepen, genoodzaakt werdt, liet op dit Eiland, in de grootfte wanorde, A 3 aan II. BOEK. I. HOornsT. ColumNiskomr.veder te [amaica.  6 GESCHIEDENIS II. boek i. HOOFDST aan te houden. Hy bereikte, met groote 1 moeite, een kleine haven, aan de noordzyde, (die, tot op dit uur, den naam van Christof els baay draagt,) waar hy genoodzaakt was de twee fchepen, die hem overgebleeven waren, op ftrand te zetten, om dat zy op het punt van zinken ftonden. Zyne fchepen waren, door dit ongeluk, buiten de ïnogelykheid van herftel, en hem fchoot niets over dan de treurige gedachte , dat waarfchynlyk zyn rampen en leven te gelyk zouden eindigen. Niet minder dan twaalf maanden en vier dagen bleef hy in die ellendige gefteldtenis, en hadt, ftaande dien tyd, nieuwe gevaaren te boven te ftreeven, en in een ongewoon worftelperk zyne dapperheid van geest te oefenen. Zyn volk werdt wederfpannig, de Indiaanen verheten hem, en de Gouverneur van Hifpaiüofc weigerde hem niet alleen te helpen, maar verzwaarde, met eenegedrogtelykeenvoorbeeldelooze barbaarschheid, zyn ongelukken , door openbaar geweld en befpotring. Alle deze omftandigheeden echter, teffens met de fchranderheid, waar door hy zich van 't bygeloof der Indiaanen, by gelegenheid eener Maan-Eclips, wist te bedienen, en  DER WEST-INDIEN. 7 en de middelen, waar door zyne verlosfing eindelyk veroorzaakt werdt, door duizend ondericheiden Gefchiedfchryvers verhaald zynde, kan ik voorby gaan. De ellenden, die hy ter dezer gelegenheid ondervondt, en de ondankbaare bejegening van zynen fouverein, waren echter te groot voor zyn' edelmoedigen geest; hy bezweek, rasch naa zyne terugkomst in Spanje,onderdezelven; echter een' naam naalaatende , die nooit zal worden uitgedelgd, dan met dien der waereld, wier grenspaalen hy uitgebreid hadt (c). Naa (Y) Onder de dagverhaalen van den edelen Raad in Jamaica , was een zeer oud boek in manufcript bewaard, beltaande uit dagboeken en berichten van Gouverneurs,'t welke hoofdzaakelyk de voortgangen der Armee en andere bedryven by de cerlte vestiging der volkplanting verhaalt. In dit boek wordt eene overzetting van een' brief aan den Koning van Spanje gevonden, die men wil dat door Columbus aandien Vorst gefchreeven is, ftaande zyn gevangenis op dit Eiland. Ik zal deiizelven, daar hy tekenen yan egtheid draagt, aan myne leezers mededeelen. Waarfchynlyk werdt hy gefchreeven acht maanden naa het vertrek van den Bode Diego Mendez, die in een Indiaanfche Canoe beproefd hadt Hifpaniola te bereiken. Columbus, in dien tusfehentyd niets A 4 va» II. BOES. I. IIOOfDSÏ,  z GESCHIEDENIS tl. BOEK I. HoornsT. Naa het oveiiyden van dien doorluchti1 gen ontdekker, zyn de bedryven der Span- jaar- van hem hoorende, fchynt alle hoop van verlosfing opgegeeven en zyn' brief in een uur van vertwyfeling gefchreeven te hebben. Niet alseenigerlei waarfchynlyke middelen hebbende om dien naar Spanje te zenden, maar in het denkbeeld dat die, naa zyn dood, zou gevonden worden. — Hy luidt als volgt: Een brief van Christophorus Columbus, in Jamaica , aan Koning Ferdinand. Jamaica, 1504. „ Diego Mendes, en de papieren die ik met hem Verzonden heb, zal uwe Hoogheid aantoonen, welke ryke goudmynen ik in Veragua ontdekt heb, en hoe ik voorhad mynen broeder aan de rivier Belin te laaten, zoo de oordeelen des Hemels en de groote ongelukken der waereld my dat niet belet hadden. *t Is echter genoeg, dat uwe Hoogheid en derzelver opvolgers de eer en voordeel van allen zullen hebben, en dat de volkomen ontdekking en vestiging bewaard zyn voor gelukkiger perfoonen, dan de rampfpoedige Columbus. Zoo God my zo genadig is, tkt hy Mendes naar Spanje geleidt, twyfel ik niet, of hy zal uwe Hoogheid en myne groote Meesteres overtuigen, dat dit niet alleen een Caftilje en Leen is, maar eene ontdekking van eene Waereld met on. derdaanen , landen en voortbrengfels, meer dan *fi menfchen ftoutfte verbeeldingskragt ooit kan bevatten of de gierigheid zelfs begeeren durft; maar noch  DER \V E S T-I N D I E N. 9 jaarden , geduurende anderhalve Eeuw, naauwlyksch met de aanteekening der ge- fchie- noch hy, nochditpapier, noch de tong van eenig fterveling, kan de angften en ellenden van myn lighaam, en myne ziel uitdrukken; noch de rampfpoeden en gevaaren van myn' zoon, broeder en vrienden! Tienmaanden reeds zyn wy ter dezer plaatze als gevangen, huishoudende op het open dek van uwe fchepen, die op ftrand geloopen en aan elkander vastgesjord zyn; de gezonden onder myne manfchap hebben, onder de Porra's van Seville, tegen my eenen opftand gemaakt; myne getrouw gebleeven vrienden zyn meest ziek of dood; wy hebben den voorraad der Indiaanen verteerd, waarom zy ons verlaaten; wy vergaan allen door honger, en deze ellenden gaan vergezeld van zo veele verzwaarende omftandigheeden , die my het rampzaligst voorwerp van ellenden maaken, het geen immer de waereld gezien heeft; als of het mishaagen des Hemels de ongunst van Spanje onderfteunde, en deze onderneemingen en ontdekkingen, die vroegere tyden als groote en verdienftelyke bedryven zouden erkend hebben, als misdaadig wilde ftraffen! Goede Hemel! en gy Heiligen die daarin woont, laat de Koning Don Ferdinand en myne doorluchtige Meesteres Donna Ifabella weeten, dat myne liefde voor hunnen dienst en belang my in deze laagte gebragt heeft; want het is onmogelyk te leeven, en ellenden te ondergaan, die de mynen evenaaren. Ik zie en -verneem met angst myn' eigen ondergang, en, om mynenr. A 5 wil, n; BOEK. I. HOOFDST.  10 GESCHIEDENIS II. BOEK. I. HOOFDST. ' ( I ] 2 i fchiedenis verwaardigd, t Zou waarlyk ongelukkig zyn voor hun nationaal cha- rak- wil, dien van myn ongelukkig en myn verdienftelyk volk. Helaas! Goedheid en rechtvaardigheid hebben hunne woonplaatfen hier boven genomen, en het is een misdaad te veel ondernomen en uitgevoerd te hebben. Daar myne ellende my myn leven ten (ast maakt, vrees ik nog dat deydele titels van Onder-Koning en Admiraal my aan den haat der Spaanfche Natie onderworpen maaken. Het is zichtbaar, dat alle middelen voorhanden zyn om den draad af te fnyden, die reeds begint te breeken; want ik ben , m myn' gevorderden ouderdom gekweld met ondraagelyke jichtpynen , en kwyn nu byna zieltoogende aan die en andere ongemakken, )nder Wilden, by welken ik noch geneesmiddelen, loch leeftogt voor het lighaam, Priester noch' Sacramenten voor de ziel vinde. Myn manfchap in een' ftaat van opftand; myn broeder, myn zoon, en die my getrouw zyn, ziek, ftervende, en dood; Je Indiaanen hebben ons verlaaten, en de Gouverïeur van Sint Domingo heeft gezonden, eer om te zien of ik dood ben, dan om my te hulp te komen en levendig van hier te brengen; wantzynboot n-agt ons geen brief, niemand fprak 'er met ons, )f wilde van ons eenen brief ontvangen; waaruit k belluit, dat uwer Hoogheids Officieren bedoeen, dat hier myn reizen en myn leven eindigen uilen. 6 Gezegende Moeder Gods, die met eindigen en verdrukten medelyden hebt, waarom dood-  DER. W E S T-I N D I E N. II rakter, zoo de verhaalen van vcelen hunner meer uitgebreide onderneemingen, in het doodde my de wreede Bovadilla niet, toen hy my en mynen broeder van het duurgekogte goud beroofde en ons naar Spanje in ketenen zondt, zonder onderzoek, zonder misdaad, ja zonder fchaduw van wangedr g! Deze ketenen zyn alle de fchatten. die ik bezit en met my begraaven zullen worden, zoo my een kist of een graf moge te beurt vallen; want ik wil dat de gedachtenis van eene zo onrechtvaardige behandeling met my vergaa, en, ter eere van den Spaanfchen naam, voor eeuwig vergeeten worde. Laat die geen verderen fmaad op den Caftiljaanfchen naam brengen, noch laaten volgende eeuwen weeten, dat'er eens zulke laage ellendelingen beftonden, die dachten zich Uw Majesteit .aan te bevelen, door den ongelukkigen en rampzaligen Christophorus Columbus te verdelgen; niet om zyne misdaaden, maar om zyne dienften aan Spanje be. weezen in de ontdekking van eene nieuwe waereld ten behoeve van dat Koningryk. Daar het de Hemel zelve was, die my tot dus verre beftuurd en geleid heeft, zullen de Hemelen om my weenen cn medelyden toonen! Laat de aarde, en iedere ziel, die op dezelve rechtvaardigheid en genade bemint, om my weenen! En gy, verheerlykte Heiligen Gods, wien myn onfchuld bewust is, en die myn lyden hier aanfehouwt, weest my genadig ! Want, fchoon deze tyd afgunftig en verhard is , zeeker zullen de toekomende tyden medelyden met my heb,ben, wanneer zy verftaan, dat Christophorus .Columbus, met zyn eigen goed, het gevaar van zyn II. 5 O E K. I. IOOFDST.  II. BOEK, I. HOOIDST. 12 GESCHIEDENIS het zelfde tydperk, met gelyke duisterheid overdekt, en aan eene eeuwige vergetelheid zyn eigen en dat zyner broederen leven liep, en, met weinig of geen onkosten voor de kroon van Spanje, in tien jaaren en vier reistogten grooter dienHen dan ooit eenig fterveling aan eenig Vorst of Koningryk, deedt, echter verlaaten werdt, om te vergaan in armoede en ellende, zonder bezwaar van de kleinfte misdaad; alles behalven zyne ketenen was hem ontnomen; zo dat hy, die Spanje een andere waereld gaf, geene veiligheid in dat ryk hadt, zelfs geen hutjen voor zich zeiven, of zyne ongelukkige familie; maar, zou de Hemel my nog vervolgen, en te onvreden zyn over het gene ik gedaan heb, als of de ontdekking van de nieuwe waereld naadeelig voor de oude zou zyn, en daarom myn leven doen eindigen op deze ellendige plaats; komt dan gy, goede Engelen! by dien verdrukten en onfchuldigen man, en brengt dit papier aan myne groote Meesteres. Zy weet hoe veel ik gedaan, en zal gelooven wat ik voor haar eer en in haar' dienst geleeden heb, en zo rechtvaardig en vroom zyn, van niet te dulden, dat de kinderen van hem, die zulke onmeetelyke rykdommen aan Spanje bragt, en aan hetzelve groote en onbekende Koningryken en Landen gehecht heeft, broodgebrekhebben, en alleen van aalmoesfen moeten leeven. Zy, zoo zy leeft, zal bedenken, dat de wreedheid en ondankbaarheid de gramfchap des Hemels doen nederdaalen, zo dat de fchat, die ik ontdekt heb, het middel zyn zal, om geheel het menschdom op te wekken tot wraak en roofzucht, en de Spaanfche Na-  D E R W E S T-I N D I E N. 13 heid waren toegewyd; gelukkiger nog, zoo derzelver luister tot het naageflacht, door' een zuiverer middenftof,wareovergebragt, ] en niet, als nu, voornaamelyk {trekt, om de gebreken en buitenfpoorigheeden , die hun omgeeven en vernederen, zichtbaar te maaken. De weinige byzonderheeden van hunne vorderingen, die ik, door een vlytige naafpooiïng , geholpen door overleveringen, heb kunnen verzamelen, zal ik nu aan myne leezers voordraagen. Zeventien jaaren waren 'er verloopen, naa dat de Spanjaarden zich in Hifpaniola vestigden, eer zy een ernftig beiluitfchynen genomen te hebben, om eene volkplanting te zenden, ter bezitneeming van Jamaica. Daar dit Eiland noch goud noch zilver opleverde, fchynt het alle verdere kennisneeming onwaardig gekeurd te zyn, er misfchien is het daarom eenige weinige jaarec langer de woonplaats der fchuldelooze eenvoudigheid gebleeven, als ware het om de laa Natie daarnaa moeten Iyden, om al het gene dat af gunftig, dat boosaartig en ondankbaar Volk thand pleegt. II. SOEK. I. IOOFDST. I  II. B O E K, L HOOFOST. Fiere hn.ndelwys van zyn zoon D. ' Diego. ] ( y ] a \ r z e v d P d H GESCHIEDENIS laage ondankbaarheid van Koning- Ferdinand tegen de Familie van Columbus te vergelden. Die groote man was, naa zyn terugkomst in Spanje in het jaar 1504, genoodzaakt het einde van zyn leven door te brengen in vruchteloos en verdrietig aanhouden by het hof van een ondankbaar en ongevoelig. Vorst, die, op eene laage wyze, hem verraaderlyk liet berooven van de rechten en voorrechten, Dirfpronglyk aan hem vergund, en die hy^ zo waardiglyk en op eene zo edele wyze, verliend hadt. Zyn zoon Don Diego, de erfgenaam zyner goederen, volgde hem in dezelfde vernederende behoefte op, tot dat ly eindelyk, vermoeid door beuzelachtige :n onvorftelyke verfchooningen, een merkwaardig pleitgeding , voor den Indifchen laad te Sevilien , tegen zynen fouverain anving; en dit hof beiliste, met een ftandastigheid en deugd, die niet genoeg kunen gepreezen worden, ten voordeele van yne vorderingen. Naa eene naauwkeurige u plegtige nafpooring zyner eisfchen, ïrklaarde hem de Raad voor erfelyken On~ ^r-Koning en Groot-Admiraal van alle de laatfen en Eilanden door zynen vader ont±t. Zy beflooten, dat hy met een rechts- ge-  DER WEST-INDIEN. 15 gebied over dezelve bekleed was, gelyk aan .dat van den Groot-Admiraal van Caftilje;1 dat hy aanfpraak hadt op het tiende deel | van al het goud en zilver, dat daamaa in deze landen mogt gevonden worden ;-en zy kenden hem verfcheide andere voorrechten en vrydommen, van groote uitgebreidheid en gezag, toe. Maar de Koning, niettegenftaande dit onderfcheid en wettige erkentenis zyner rechten, bevestigde hem alleen in den titel van, en het gezag als, Gouverneur en Admiraal van Hifpaniola; en het is zelfs waarfchynlyk, dat hy van dit zo verminderd bewind zou beroofd geweest zyn, indien hy niet gelukkiglyk zyne belangen door een aanzienlyk huwelyk hadt weeten aan te dringen. De dappere jongeling bleef echter nog ftoutelyk aandringen op zyne eifchen, ter volkomen uitoefening van al zyn recht en gezag, dat zo kortelings uitgeweezen was, hem te behooren, en, kort daarnaa, vergezeld van een tal- en luisterryk gevolg, fcheepte hy zich in naar zyn gouvernement, beilooten hebbende, zyne eifchen te doen gelden. Hy kwam in Hifpaniola in de maand Jury 1508, maar hadt zeer fpoedig de fmart van II. O E K. I. IO0FDST.  II. BOCK. I. HOOT0ST. D. Die-1 goneemt] "bezitvan J Jamaica, v t d z d ja d te 16 GESCHIEDENIS van te ontdekken, dat de Koning daadelyk twee andere perfoonen (Alonzo de Ojeda en Diego de Nicuesfa), niet alleen met twee afzonderlyke en onderfcheide gouvernementen bekleed hadt, die al het vaste land, zo ver het door Christophorus Columbus mtdekt was, befloegen, maar dat hy ook iet Eiland Jamaica, als daarby behoorende, ;n een plaats van ververfching, in beider ■echtsgebied hadde ingeiloten. Diego Coumbus befchouwde deze 'befchikkingen is eene openlyke fchending zyner rechten , :n drong moedig aan op het uitfluitend 'oorrecht der benoeming, en in 't byzonler van de gouvernementen van Veragua, n Jamaica, zynde de eerfte ontdekking van eide deze landen een zaak aan iedereen ekend. Hy zondt, om de aanfpraak op amaica te verzeekeren, in de maand Noember 1509, Juan de Esquivel derwaards, iet omtrent zeventig man. Esquivel hadt en roem van een dapper krygsman te jrn, en het ftrekt nog meêr tot zyne eer, it hy een van de zeer weinige Caftilmen was, die, in het midden van alle ; gruwelen der bloeddorftige en befinetnde roofzucht, zich onderfcheidden door edel-  D È R WÉST-INDIEN. edelmoedigheid en menschlykheid. Een uitfteekend voorbeeld van zyne grootheid1 van ziel wordt dus door Herrera verhaald: — , Omftreeksch den tyd dat hy van Hifpaniola zeilde, om bezit te neemen van zyri hieuw Gouvernement van Jamaica, ftondt zyn mededinger Ojeda op zyn vertrek naar het vaste land. Ojeda verzette zich fterk tegeri den beraamden togt van Esquivel, en dreigde openlyk, dat, zoo hy hem te Jamaica vondt, by zyne terugkomst van het vaste land, hy hem, als een Oproerige, zou doetl bphangen. 't Gevai wilde dat Ojeda's reis in den hoogften trap ongelukkig was; want, Uaa een reeks van rampen, allen zonder voorbeeld, te hebben dóorgeftaan, leedt hy fchipbreuk aan de kust van Cuba, en liep gevaat van ellendig om te komen, by gebrek aan voedfel. In dit oógenblik erïnnerde hy zich , dat Esquivel op Jamaica was,s en zag zich nit tot het droevig uiterfte gebragt öm hulp te moeten vraagen van denzelfden man, wiens verdelging hy beflotën hadt; dóch de edelmoedige Esquivel was niet zo rasch onderricht van den nood zyns vyands, of hy lag al zyne gevoeligheid af. Onmiddelyk zondt hy Pedro de B Nar- II. O EK. I. loorosT.  II. boes l SOOFDST. 3 18 GESCHIEDENIS Narvez, een Officier van rang, naar Cuba, ' om Ojeda naar Jamaica te voeren. Esquivel ontving hem met de tederfte deelneeming, behandelde hem, {taande zyn verblyf, met alle mogelyke tekenen van onderfcheiding en achting, en voorzag hem van de midde* len, om fpoedig en veilig weder te Hifpaniola te komen. Aangenaam valt het 'er te mogen byvoegen dat Ojeda niet ondankbaar was aan zynen weldoener. 't Is wel te onderftellen, dat onder zulk een' man den inboorlingen van Jamaica het juk van onderwerping ligt en gemaklyk moet gevallen hebben, en dat de verwoestingen der overmeestering reeds door de perken der menschlykheid bepaald werden. Dien/olgends geeven de Spaanfche Gefchiedfchryrers de loflykfte getuigenis van zyn braaf en edelmoedig beftuur. — „ De zaaken van „ Jamaica (zegt Herrem) gingen voorfpoe, dig, om dat Juan de Esquivel de inboorti lingen, zonder het plengen van eenig ,, bloed, aan zich onderworpen hebbende, „ zy in het planten van catoen en het be, dryf van andere zaaken bezig waren, die , groot voordeel aanbrengen." Deze lof s van te meer waardy, om.dat hy zich zeer by-  DER WEST-INDIEN. 19 byzonder by Esquivel bepaalt, die alleen de verachtelyke fnoodheid fchynt gevoeld1 te hebben , welke ligt in afgelegen lan-, den te bezoeken, om ze te verwoesten; en in de Indiaanen tot het Christendom te bekeeren, door hen de halfen af te fnyden. Hoe veele edele hoedanigheeden, in eenigen zyner tydgenooten, werden bezwalkt door wreedheid en roofzucht, of ongelukkig verblind door eene verkeerde en raazende drift voor den godsdienst, die hun nog geweetenloozer en woester maakte! Esquivel bleef flegts weinige jaaren in zynen post. Hy ftierf in zyn gouvernement, en werdt begraaven te Sevilla Nueva, een ftad, die hy gefticht hadt. Hy werdt waarfchynlyk opgevolgd door Gouverneurs van een zeer verfchillend charakter, die, zoals het te vreezen is, wel rasch onder de ongelukkige inboorlingen dezelfde wreede üachting aanrichtten, die nu Hifpaniola verwoest» Het blykt dat Francis de Garay het opperbevel in het jaar 1523 in handen hadt* daar hy, in dat jaar, een' togt deedt om Panuco te bemagtigen, welk land Cortes, buiten weeten van Garay, reeds aan het Spaansch bewind gehegt hadt. Op dezen togt WerB £ dcA II. O E K4 I.  20 GESCHIEDENIS II. soek. i. HOOFDST. Sevilla Nueva gebouwd. den negen fchepen en twee brigantynen gebruikt ; 850 Spanjaarden, een aanmerkeiyk aantal Indiaanen van Jamaica en 144 paarden, waren 'er ingefcheept. Zulk een magt, als voornaamelyk binnen dat Eiland verzameld zynde, bewyst dat 'er een groote voorfpoed moet plaats gehad hebben in de vestiging en bevolking dezes Eilands, ftaande de dertien jaaren , die 'er de Spanjaards meester van geweest waren. Daar Esquivel den zetel van het gouvernement byna op fce zelfde plaats gefticht hadt, die met de eer van de verblyfplaats van Columbus, naa zyn fchipbreuk, in 't jaar 1503, was verwaardigd geworden, mag men denken, dat it ftad Sevilla Nueva nu van eenig aanbelang werdt. Deze ftad, zo als wy door Herrera onderricht worden, was gebouwd op het (feite) puin van eene oude Indiaanfche ftad Maima (d) genoemd; in de naby- heid (d< Zo veel als ma mee. 'Er is een baai, een weinig sost waards, die, tot op dit uur, de Mameebay genoemd ivordt. De grond waarop Sevilla Nueva gebouwd werdt, is na voornaamelyk het eigendom van Mr. Heming, die daarop een groote Suikerplantagieheeft. ?y wordt Seville Plantagie geheeten; en de ruïnen fan de oude ftad zyn nog zichtbaar op eenige Suikervelden.  DEE. WEST-INDIEN 21 heid van de haven door Columbus Santa Gloria (nu St. Anna's haven) geheeten, en de daaglykfche aankomst van nieuwe inwooners moet natuurlyk de grondflagen van de hoofdftad uitgebreid hebben, tot dat het eenvoudige dorp, eerst uit weinige, voor korten tyd, opgeflagen, huttenbeftaande, tot eene plaats van aanbelang moet aangewasfen zyn. Ook dwong de godsdienst, in alle Spaanfche bezittingen, rasch de bouwkunst tot haaren dienst; want, door eene beklaaglyke onbeftaanbaarheid van het menschlyk gemoed , waren deze verdelgers van hunne medefchepfels, wonderlyk naauwkeurig in de waarneeming van alle uitwendige plegtigheeden van den Godsdienst. Met handen, nog rookende van het bloed der vermoorde onnozelheid, rigten zy tem. pels voor de Almagt, en baden de genade van den Hemel, die zy aan de ellendige flachtöffers van hunne wreedheid er roofzucht zo even geweigerd hadden. On der andere kostbaare gebouwen was *er eei hoofdkerk en een klooster gefticht, en d grondflagen waren, niet lang geleden, no; zichtbaar, gelyk veele der ruinen, tot o; den dag van heden. Peter Martyr va B 3 Ai II. SOEK. I. IOOFDST. l r y tl  KOEK. I. nborDST. t i c ï 1 22 GESCHIEDENIS Angïeria, de Schryver der Decades, werdt tot Priester en Hoofd - Misfionaris van het Eiland aangefteld. 'Er werdt ook een fterkte opgericht, welker overblyffels, zo wel als die der Hoofdkerk, in het jaar 1688, deor Sloane gezien werden, die verhaalt, dat 'er een ftraatweg ontdekt was op den afftand van twee mylen van de Kerk; het geen ons eenig denkbeeld geeven kan van de. uitgeftrektheid dier ftad in de dagen haares voorfpoeds. De Westerpoort van de Hoofdkerk ftondt nog geheel in het jaar 1688, en was, volgends het oordeel van Sloane, een zeer fraai werkftuk; maar hy dacht dat die nooit was volbouwd gefeest, want hy zag verfcheide boogsgewy5e uitgeholde fteenen, die daarvoor moeten refchikt geweest zyn, en waarfchynlyk 'er looit toe gebruikt waren (Y). Hy ontlekte ook, op dezelfde wyze, de bouw- ftof-, f» Boven de deur (van de wester poort) was een eeldhouwwerk van het hoofd onzes Zaligmaakers, iet een doornen kroon, tusfchen twee Engelen; aan e regter zyde een kleine ronde figuur van eenige» eilig, met een mes in het hoofd gefloken. Aan de nkerzyde eene Maagd Maria ofMadona, haar arm op  DER WEST-INDIEN. 23 iloffen voor een hoofdgebouw, waarfchynlyk ftrekkende voor het Paleis van den Gouverneur. Uit dien hoofde is de overlevering, die nog op dit Eiland plaatsheeft, dat de Spaanfche inwooners van Seville, op zekeren tyd, in hunne oorlogen met de inboorlingen , allen fpoedig werden weggejaagd, waarfchynlyk op de waarheid gegrond. Sloane verhaalt, in de daad, dat eenige Spaanfche Planters , die zich naar Cuba hadden begeeven, zeer verfchillende j-eden voor de verlaating van dat gedeelte van hun land gaven, aanvoerende, dat een bezoek van ontelbaar veele mieren alle hunne gronden , die mondbehoeften opleverden, verwoest hadden, en dat de ligging der hoofdftad kwaalyk gekoozen was voor de op drie plaatfen omwonden, op de Spaanfche wyze. Boven de poort, onder het wapen,met ditopfchrift: Petrus. Martyr. Ab. Angleria. Italus. CivisMediolanen. Prothon. Apos. Hujus. Infule. Abbas. Senatus. Indici. Confiliarius. Ligneam. Primus. JEdem. Hanc. Bis. Igne. Confumptam. Latericio. Et. Quadrato. Lapide. Primus. A. Fundamentis. Extruxit" SLOANE. B 4 II. BOEK. I. HOOFDST. Sevilla verwoest.  II. Boek L HOOFDST. I : 24 GESCHIEDENIS de oogmerken van hunnen handel. Deze redenen zullen misfchien gegolden hebben tegen de wederoprichting dier plaats; doch waren, zo ik denk, niet van genoegzaame kragt, om het geheel lighaam van een volk, de inwooners van een aangroeijende hoofdftad, over te haaien, om fchielyk hunne familiën en goederen te verhaten, en gewillig zich te onderwerpen aan den arbeid, verknogt aan het ftichten van eene geheel nieuwe ftad, in een zeer afgelegen en geheel onbebouwd gedeelte des lands. Zeeket is het, dat de ftad Seville niet trapsgewys. ten val gekomen is 5 maar dat zy in eenen onvoltooiden ftaat is ontvolkt geworden, veele jaaren vdór dat Eiland door de Engelfchen bemagtigd werdt (ƒ} Dan hoe (zoo, de Cf) Zie het verhaal van Jamaica, overgezonden aan Cromwell, door den Generaal Venables, te vinden in ThurloeS /late papers, vol. III./,. 545j waar. in hy fpreekt van Seville, als een ftad, die in vooreeden tyden beftaan hadt. En Sloane verhaalt, dat :oen de Engelfchen het Eiland bemagtigden, deruïien dier ftad met hout begroeid, en zwart, door . Hiderdom , geworden waren. Hy zag 't timmerhout  DER WEST-INDIEN. 25 de overlevering van dit tydperk waarheid is) kan 'er een juist verhaal verwagt worden van de afkomelingen van lieden, die rechtmaatig zich zeiven de verwoesting op den hals haalden ; daar het bericht van hun noodlot ook de daaden van hunne voorouders zou hernieuwd hebben, en die daaden waren bedryven der duisternis, te droevig om te zien, en te yslyk om te vernaaien, De oude overlevering en nieuwe ontdekkingen geeven te veel ftof, om te gelooven dat de verwoesting niet minder fpoedig in dit Eiland naa den dood van Esquivel heeft plaats gehad, dan in Hifpaniola ; want tot op dezen dag worden 'er dikwerf holen en bergen geopend, waarin de grond meest geheel en al bedekt is met menfchenbeenen ; buiten allen twyfel de overige overblyffels van eenigen dier ongelukkige inboorlingen , die, in deze verblyfplaatfen opgefloten, waarfchynlyk, tot de droevige keus gebragt waren , om te fter- hout binnen de muuren van de hoofdkerk groeijen; zestig voeten hoog. Sloane Hifi. Jamaica, vel. I. J>. 66. B 5 li. BOEK. I. HOOFDST. Verdelging der Indiaanen op Jamaica-  II. B O £ K< I. HOOFDST. 26 GESCHIEDENIS fterven van honger, of te fneuvelendoorde bloedige zwaarden van hunne medogenlooze overweldigers (g). Wanneer wy derhalven het noodlot van de Spaanfche inwooners van Seville verftaan, is het onmogelyk, dat wy iets anders gevoelen, dan den wensch die met verontwaardiging gepaard gaat, dat de gefchiedenis beter bevestigd mogt zyn, en dat de hemel, in zyne genade, mogt toegelaaten hebben aan de arme Indiaanen, om op hetzelfde oogenblik alle hunne onderdrukkers te gelyk uit te roeijen! Maar, helaas! deze valfche flikkering van wederkeerend licht voor de ellendige inboorlingen ging rasch onder, in eene eeuwige duisternis, daar het de Almagt, omredenen , ondoordringbaar voor eene eindige wysheid, behaagde om den geheelen ondergang van dit onnozele volk toe te laaten, dat, ten getale van 60,000, na de gemaatigdfte berekening, eindelyk zo geheel omgebragt en uitgeroeid is door de Spanjaarden, dat'er niet een enkele afkomeling,van geen ■ Qr) 't Blykt uit de herfenpannen, die onnatuurlyfc "amengedrukt waren, dat het geraamten van Indiaanen zyn.  D E, R WEST-INDIEN. 2? geen der beide fexen, in leven was, toen de Engelfehen, in het jaar 1655,het Eiland in bezit namen, ja, ik geloof, reeds een eeuw vroeger niet (//). Het verlies van Seville werdt waarfchynlyk gevolgd door dat van Melilla, een klein dorp, omtrent elf mylen oostwaards gelegen, (fommigen houden het voor de haven nu Port Maria geheeten), en de ondergang , die deze plaatfen trof, onderftel men dat de oprichting der hoofdftad St. Jago de la Vega, of, zo als die nu genoemc wordt, de Spaanfche Stad, veroorzaak heeft. Het is nu misfchien nutteloos te onder zoeken naar het waare tydperk van deze ge beurtenisfen; maar zoo het geoorloofd zyt< gisfen, zou ik die ftellen in het jaar 1523 onmiddelyk naa het vertrek van de mag onder Garay; en zoo waarlyk de nieuwi hoofd (h) 'Er wordt gezegd, dat 'er aan de zuidzyd van het Eiland van Cuba, tot heden toe, een klei overfchot der oude Indiaanen beftaat. Zy houde zich op in een kleine ftad, naby St. Jago de Cuba genoemd Iwance, en hebben de zeden en de taal de Spanjaarden aangenomen» . • II. BOEK. I. HOOFDST. I t 1 1 9 r  II. BOEK. I. HOOFDST. St. Jago ge bquwd. < i ] i 28 GESCHIEDENIS hoofdftad door Diego Columbus, zo a& de overlevering meldt, gefticht is, en waar tegen men geen goede reden kan inbrengen, wordt die gisfing veel kragt bygezet; want hy begaf zich in het jaar 1517 misnoegd ter fcheep naar Spanje, kwam, met volle kragt, in het jaar 1520 in zyn gouvernement te rug, en ftierf in zyn geboorteplaats, in het laatfte van 1525, of in het begin van 1526; en het was zeeker,naa zyn komst voor de laatfte maal in Hifpaniola % dat hy den grondflag van St. Jago de la Vega legde of deedt leggent De nieuwe ftad groeide fpoedig aan, en in 't jaar 1545, (twintig jaaren naa den ïood van derzelver ftichter,) hadt zy de :er van den .titel van Marquis te geeven lan zyn'zoon en erfgenaam, die ten zelfden yde van Keizer Karei de V. dit geheeleEiland tot zyn beheerfching ontving, als sen erflyk leengoed van de kroon van Caftilje. Daar dit een belangryke zaak is in de ;efchiedenis van dit Eiland, en niet vol-, tomen door eenig Engelsch gefchiedfchry. rer, die over de zaaken van Jamaica gefchreeven heeft, fchynt verftaan te zyn4 denk  DER. WEST-INDIEN. 29 denk ik, dat een vollediger verflag en verklaaring dienaangaande niet onaangenaam zyn zal. Diego Columbus liet drie zoonen er twee dochters naa. Zyn oudfte Zoori, Lodewyk, volgde zynen vader op in deszelfs eertitels en uitgeftrëkte aanfpraaken. Ifabella, de oudfte zyner dochters, huwde naaderhand met den Graaf de Gelvez, een Portugeesch Edelman van het huis van Braganza. Lodewyk Columbus was een' kind van zes jaaren, by den dood van zynen vader; maar werdt in het algemeen gehouden voor den Erilyken Onder-Koning en Groot-Admiraal der West-Indien. De Keizer echter, fchoon hy hem met byzondere onderfcheiding behandelde , en aanmerkelyk zyne inkomften vermeerderde, weigerde hem, toen hy tot manlyke jaaren kwam, volftrektelyk zyne aanfpraak op een zo uitgebreid gezag, en Lodewyk begon * naa het einde van zyne minderjaarigheid, op zyns vaders voorbeeld, een wettig pleitgeding tot herftelling van zyn aangebooren rechten. Het blykt niet dat zyn pooging ooit tot een wettig einde kwam; want in het jaar 1545 vondt hy het ge- raa- n. boek; i. HOOFDSTJ Lodewyk Columbusvolgt zyn' vader op.  II. BOEK I. HOOFDST. ] i 30 GESCHIEDENIS raaden tot een byleggen met den Keizer ' te komen , waarby hy alle zyne erflyké rechten aan de kroon overdroeg, voor de gifte van de Provincie Veragua en het Eiland Jamaica, met den titel van Hertog van Veragua en Marquis van Vega. Welke de juiste uitgeftrektheid en natuur dezer gifte geweest zy, dienaangaande hebben wy geen genoegzaam bericht, om 'er over te kunnen beffisfen. Hoe het zy, hy liet geen naakomelingen naa om daarvan zich te bedienen , en zyn broeders ook zonder manlyk oir komende te fterven, werdt zyne zuster Ifabella, vrouw van den Graaf Gelvez, eenige erfgenaam der familie van Columbus, en bragt, door haar huwelyk, alle haare rechten aan het huis van Braganza, waarin zy, zo ik meen, bleeven tot het jaar 1640, en toen keerden zy, door verbeurdverklaaring, weder tot de kroon van Spanje, ingevolge van de omwenteling die Johan, Hertog van Braganza, op den throon yan Portugal plaatfte. Hans Sloane derhalven , verzeekerende lat de Hertog van Veragua jaarlyksch een nkomen van Jamaica trok , ten tyde dus iet Eiland in het jaar 1655 aan de Engel- fchen  tyst van den Infpecteur Generaal van den Uitvoervan Jamaica, van ^Zl^Z^ ^ ^ January 1788, met de waarde in ponden fterlings - volgens de prys van de Londenfche Beurs. —_ — Meiasftn_ —gmento ^ KoïryT^" Catoen. _ I"digo- Na welke Landen. ______ — lbs.__ Cwt. grs. Ibs. Ibs. lbs' ^ar^ot^t^ ^trr^lt Too Ierland — — 6>829 " — Io6,?oo — ^ *° J»3 Americaanfche Staaten 6,167 - - 327,325 ^00 6,450 2,566 - 2 Br. Amer. Coloniën 2,822 - - 207,660 2,300 200 110 3 J> ^°°0 _ Vreemde W. Indien 24 - — 2,200 — — 2 - _ Africa — — — "~ . In't geheel - 840,548 *J5 _ *543,os5_ 61 ^44 6^5 3 9|ij9^ Jg^g, 1" (vervolgd.) ^ " ~ JM^ny- iKnmpe- Gemengde Ar- Geheel bedraagt. Gember. Cacao. Tabak. y fchenb. ticels. Na welke Landen. c^tTq^ïbs'. C^5üb7. JbsT ^C^. Tons^ _ _ Naar Groot Brittanje - 3,553 2 x5 82 3 *5 ^40 5,783 J ^ i^d 3 4 ^22,814 ^ «P Ierland —- — 918 - «—ï " ^ — 60,095 18 — | Americaanfche Staaten 339 - — ~~ —- 26,538 2 5 Br. Amer. Coloniën 4 r" — ^_ ____ _ 355 19 — Vreemde W. Indien 2 - ■— 1 ^ 860 Africa — *~ ~~ _JZ—— *~" ___ ■— ~—"~— Geheel - 4,816 2 15 82 3J5 18,140 5,878 4 6,701 |!!_L^4_L___ O O » 1 l-t £? N O»   DER W E S T-I N D I E N. 31 fchen werdt overgegeeven, moet kwaalyk onderricht geweest zyn; hy onderftelt dui-1 delyk, dat de familie van Columbus, ten. dezen tyde, eigenaars van het Eiland waren, en dat van de dagen van Ferdinand en Ifabella af. Maar door Blome wordt'er een zaak verhaald , en bevestigd door de ftaatspapieren van Thurloe, waar voor het verhaal, dat ik gegeeven heb, eene genoegzaame redm oplevert. Ik meen de vestiging van verfcheide Portugeefche familiën in Jamaica. De overdragt van Ifabella's erfenis in het huis van Braganza zal veele Portugeezen hebben aangemoedigd , om hun geluk te beproeven in eene nieuw aangewonnen volkplanting , en 't is even waarfchynelyk, dat die zelfde gebeurtenis den nayver der oude Spaanfche bewooners tegen de nieuwe volkplanters opwekte. Blome voegt 'er by, dat de Portugeefen veracht werden. Deze onderlinge onëenigheid van , en onverzoenbaare afkeer onder de inwooners tegen eikander , was misfchien de reden dat Anthonio Shirley zo weinig tegenftands ontmoette, toen by in't jaar 1556 het Eiland aanviel en de hoofdftad plunderde. Omtrent li. i O E K. I. ÏOOFDST.  ïï. SOEK. I. HOOFDST. St. Jago geplunderd. S_ CÉSCHiEbiNIS trent veertig jaaren iaater werdt het weder aangevallen door een magt van de loefwaardfche Eilanden , onder den Colonel Jackfon. Men zegt echter, dat, by die gelegenheid , de ingezetenen zich zeer dapper gedroegen in een geregelden veldflag te Paslage Fort; maar overmeesterd zynde, trok Jackfon, naa 't verlies van veertig man, met het zwaard in de vuist, St. Jagö de la Vega in, en dezelve van al het kostbaarfte geplunderd hebbende, ontving hy een groot randfoen voor het fpaaren der huizen. Toen trok hy weder naar zyne fchepen , en voerde de buit zonder verhindering weg; Van dit tydperk af to't dat het Eiland i in het jaar 1655, door de Engelfchen, ftaande de gewelddaadige1 regeering van Cromwel, genomen werdt, weet ik niets van deszelfs lotgevallen, en misfchien leverden zy geen gebeurtenis op , die eenige geheugenis verdient. Ik zal daarom in het volgend Iloofdftuk overgaan tot de befchouwing van de beweegredenen van den Proteétor, om de Landen van Spanje aan te vallen , in een' tyd, terwyl 'er verbindtenis van vrede tusfehen de twee volkeren  DER W E S T-I N D I E N. 33 ren plaats hadden; die ik merk dat, tot dus II. verre, kwaalyk begreepen, of, met oog- B 0 E K' merk, door de gefchiedboeken in een ver- hoofÓst. keerd daglicht geplaatst zyn. C II. HOOFD-  34 GESCHIEDENIS II. HOOFDSTUK. II. BOEK II. HOOFDST. Cromwel verdedigd, wegens den aanval der Spanjaarden in 1655. — Hun wreed* Jieeden in de West. Indien, Jlrydig met het verbond van 1630. — Voor ft ellen, gedaan door Modyford en Gage. — Sterk aangedrongen bewyzen van den laatften. — Be. richt van den Secretaris Thurloe, wegens een onderhandeling met den Spaanfihen Ambasfadeur. — Cr onwels verzoek van voldoening verworpen. — Staat van Jamaica, by deszelfs in bezitneeming. 'Er is geen gedeelte der Engelfche Jaarboeken , by welker gebruik grooter voorzichtigheid noodig is, dan de gefchiedenis des beftuurs van den Protector Cromwel. De vooröordeelen der partyschap, die, in gewoone gevallen, door verloop van tyd, flyten, zyn tot ons in volle kragt overgekomen tegen dien gelukkigen overweldiger; en zyne bedryven, van het tydftip, dat hy tot het toppunt van gezag klom, worden nog  DER. ff È S T-I N D I È N. 35 nog met een fchrandere boosaardigheid, al of het onmogelyk ware dat onregelmaatig ver kreegen gezag rechtvaerdig uitgeoefend wielde , naagcvorscht. 't Is derhalven niet vreemd dat de dappere bedryven van den Protector te gen de Spaanfche Natie, in het jaar 1655, on derworpen geweest zyn aan berisping, oi dat fchryvers van zeer tegen elkander overftaande ftaatkundige denkbeelden famenftemmen in zyn gedrag, by die gelegenheid , in een verkeerd licht te plaatfen. De gemeenebestgezinde vrouw (V) noemt het een oneerlyk werk, aan zeerovers pasfende, en de befchaafde en welfpreekende Verdediger van de familie van Stuart (F) verklaart het voor een onvcrandwoordelyke fchending van een verdrag. De uitgave van de ftaatspapieren van Thurloe (den Secretaris) moest echter het gewigt deezer berisping verzagt hebben. In waarheid, men zal bevinden, dat niets dan een zeer onedelmoedig bedekken van de vyandelyke bedryven der Spanjaarden tegen de Engelfche onderdaanen, die te groot waren om geplooid te worden, den glimp O) Mrs. Macauleys Hiftory of England. Cb) David Ilurae Hiftorj of Great Erilain* ' c_ 5 II. .BOEK. II. ' HOOFDST» > Ooin* wel veriedigdt  II. BOEK. II. HOOFDST. 36 GESCHIEDENIS glimp zelf van goedkeuring aan de befchuldiging kan geeven tegen Cromwel, alshadde hy een' merkwaardigen en verderflyken oorlog aangevangen, tegen een'vriend en bondgenoot, ftrydig met het belang van de natie en met fchennis van de goede trouw deiverbondenen. Zoo het gezag, waarmede de uitvoerende magt, hoe derzelver naam ook zy, gefchikt is ten voorftande en ter beveiliging van den godsdienst, vryheeden en eigendommen van het volk onder zyn bewind, dan waren de maatregelen, dooiden Protector, ter dier gelegenheid genomen, niet alleen te rechtvaerdigen, maar zy waren hoogstnoodzaaklyk, ja zelfs verdienftelyk; want het gedrag der Spanjaarden , byzonder in America gehouden, was een verkorte verklaaring, ja zelfs een vertoog, tegen het geheele menfchelyke gefiacht. Ik zal eenige weinige aanmerkelyke daaden te berde brengen, om deze verzeekering te onderfteunen. Het onderwerp is aanmerklyk op zich zelve , en zal in veele opzichten, nieuw zyn voor den leezer. Het laatst verbond, dat tusfchen Engeland en Spanje, vóór dat Cromwel het Proteétorfchap aannam, tot ftand kwam, werdt  DER WEST-INDIEN. 37 werdt geflooten in het jaar 1610; byheteeriie artikel van hetzelve werdt bepaald, dat 'er vrede en vriendfchap, tusfchen de twee kroonenen hunne ondcrdaanen, in alle deelen der waereld, plaats zoude hebben. Voor dezen tyd hadden de Souverainen van Spanje niet alleen aangemoedigd, maar openlyk goedgekeurd , het pleegen van aanhoudende vyandelykheeden aan de fchepen en onderdaanen van alle volkeren van Europa, die gevonden werden in eenig gedeelte van het nieuw halfrond; zich zeiven niet alleen trotschlyk een recht aanmaatigcnde op alle landen, welken hunneeigeonderdaanenda?r ondekt hadden, maar ook het eenig en uitfluitend voorrecht tot het bevaaren der Americaanfche Zeeën beweerende (V). Zo (c) Staande de Regeering van Jacobus de I, twee jaaren naa het fluiten van den vrede tusfchen Engeland en Spanje, die de Spaanfche Monarchie bewaarde tegen derzelver volkomen ondergang, bericht Sir Charles Cornwalüs, in een'brief, gefchreeven uit Madrid, van Mai 1606, aan den Schildknaap Salisbury, dat Don Lodewyk Firardo, een Spaansch Admiraal, eenige Engelfche fchepen, met koorn geladen, en naar Seville beftemd, ontmoet hebbende, „ eerst de -Schippers 'er afnam en hun halfen in boeijen floot. C 3 H* II. BOEK. II. HOOFDST. Onrecht- vaerdig gedrag derSpanjaarden. ♦  §8 GESCHIEDENIS II. BOEK. II. HOOFDST. Zo zeer buitenfpoorige eisfchen, die te gelyk de wetten der natuur en der natiën fchon-! Hy'Het hen daarnaa op zyn eigen fchip brengen, en verzwaarde daar zelve hun verdriet; hen voor ketters, Lutherfche honden en vy-.nden van Christus fcheldende, dreigende hen op te hangen, en tot beduit beroofde hy nen van alles wat hem goeddachr." Zie Winwood, vol. II. p. 143. — Het blykt uit volgende brieven , in dezelfde verzameling bewaard, dat Cornwallis , klnngende aan den Hertog van Lerma, de Minister van Spanje, over het gedrag van Firardo , byzonder orn dat hy fommige Engelfche zeelieden naar de galleijen zondt, welken hy in de West-Indien gevangen genomen hadt, tot antwoord gegeeven werdt: „ dat Ferraro tot vemndwoording zou geroepen worden, niet (voegt 'er de Hertog by), om dat hy die lieden naar de galeijen gezonden heeft, maar om dat hy u niet heeft doen ophangen, zo ah hy hadt moeten doen." Sir Raleigh fpreekt eenigen tyd daarnaa, in een' brief aan den Koning Jncobus , als van een welbekende daad, dat de Spanjaarden, by eene andere gelegenheid, zes-en-twintig Engelfchen vermoord hadden, hen rug aan rug gebonden hebbende en hen dus den ftrot affnydende, zelfs naa dat zy eene geheele maand met hun gehandeld hrdden, en als de Engelfchen, vol goed vertrouwen, zonder zelfs met hun allen één zwaard by zich te hebben, aan wal waren gegaan. Zie Raleighs Works by Bircli, vol. II. p. 376.  DER W Ë S T-I N D I E N. 39 fchonden, ontmoeteden by ieder zeemogendheid, die zich in hetzelfde geval bevondt,tegenftand; byzonder by de Engelfchen, die reeds in Virginia, Bermudas, St. Christoffels en Barbados volkplantingen hadden aangelegd ; landen, die de Spanjaarden gedeeltelyk zelfs niet eens ontdekt, en op geen van welken zy ooit bezit genomen hadden. Dus ontftondt daadelyk oorlog, en wel een oorlog van alle zyne gruwelen vergezeld, tusfchen de onderdaanen van Spanje in de nieuwe waereld en die van alle andere natiën, die zich derwaards begaven, terwyl 'er ter gelyker tyd tusfchen de Noorder Staaten in Europa een fchynbaare vrede plaats hadt. Een groot doel van het verbond van 1630 was om den Engelfchen een' onafgebroken handel op hunne bovengemelde vastigheeden te verzeekeren. Doch dit tractaatfchynt in de daad meêr onmiddelyk gegrond op een zichtbaare blyk van Spaanfche ontrouw, die korts te vooren op het Eiland Christoifel plaats hadt; want het hof van Spanje, hebbende, tegen het uiteinde van het jaar 1629, , een vloot van vier-en-twintig fchepen van ( oorlog en vyftien fregatten uitgerust, on- 1 der bevel van Don Frederik de Tolcdo, C 4 blyk- 11. BOEK. II. HUOÏD.5T. 3p't Ei» and St. Dhrisoffel.  II. BOEK. II. HOOFDST. I l ] I 1 40 GESCHIEDENIS blykbaar om de Nederlandfche vastigheid op Brafd te overmeesteren, gaf geheimen last aan dien Admiraal, om, in de eerfte plaats, het bovengemelde Eiland ('t welk, fchoon door de Spanjaarden in de daad 130 jaaren van te vooren ontdekt, echter nooit door hen in bezit genomen was) te neemen en, zo ivel de Engelfchen als Franfchen, die ten dien tyde hetzelve te famen in een vreedzaam bezit hadden, van daar te verdryven. Noch de Franfchen, noch de Engelfchen, noch beide famen genomen , waren fterk genoeg om zulk een' vyand tegenftand te aieden. De Franfche Planters namen hun :oevlucht op het nabuurig Eiland Antigo, ;n de Engelfchen vlooden naar de bergen, ran waar zy afgevaardigden zonden, om wegens de overgaaf te handelen ; maar de trotfche Spanjaart eischte en verkreeg Dnvoorwaardelyke onderwerping; en uit le Engelfchen zes honderd van de becwaamfte mannen uitgekoozen hebbende, lien hy tot de mynen veroordeelde, beval ly het overig gedeelte (voornaamelyk uit wouwen en kinderen beftaande) terftond, )p ftraffe des doods, het Eiland te verlaa:en, met eenige Engelfche fchepen, die hy te  DER WEST-INDIEN. 41 te Nevis in beflag genomen hadt. Daarop verwoeste hy alle vastigheeden binnen zyn bereik, en het vaste land in een woestyn veranderd hebbende , zette hy zyne reis voort. Men mogt onderftellen, dat het verbond van 1630 zulke buitenfpoorigheeden in het toekomende zou voorgekomen hebben , maar, met fchending van alles, wat plegtig en heilig is onder Christenftaaten , en tot fchande der menschlyke natuur, vielen de Spanjaarden, Hechts acht jaaren naa de gebeurtenis te St. Christoffel, eene kleine Engelfche volkplanting aan, welke van het klein onbewoond Eiland Tortuga bezit genomen hadt, en deeden alle mannen, vrouwen en kinderen over den kling fpringen; zy hongen zelfs dezulken op, welken zich, op de belofte van genade, hadden overgegeeven. De ongelukkige Monarch, toen ten tyde den Engelfchen diroon bekleedende , was te diep in vcrfchillen met zyne onderdaanen te huis gewikkeld, dan dat hy in ftaat ware' om zyne volkplanters buiten befcherming te verleenen, en deze vérfchülen ten laatften in eenen burgerlyken oorlog eindigende, C 5 ver- II. BOEK. II. HOOFDST. Op Tor:uga.  II. BOEK. II. HOOFDST. Op St. Crux. 42 GESCHIEDENIS vervolgden de Spanjaarden ongeftraft hunne loopbaan ; alle de Bri'tfche onderdaanen, die zy in de West-Indien vonden, als indringers en zeeroovers behandelende. De Engelfchen en Hollanders hadden, in het jaar 1635, famen bezit genomen van Santa Crux, ten dien tyde geheel onbevolkt en in een' woesten ftaat. Verfchillen tusfchen deze nieuwe volkplanters ontftaande, namen de Engelfchen de wapenen op en maakten zich meester van dat Eiland. In 1650 landden 'er de Spanjaarden, en, zonderde minfte belediging, roeiden zy alle de inwooners uit, die in hunne handen vielen; vermoordende , gelyk op Tortuga, zelfs dc vrouwen en kinderen. Na de gewoonte van die wraakgierige natie vermeesterden zy het flechts om het te vernielen; want al het volk, dat zy konden opvangen, verdelgd hebbende , verwoesten zy het Eiland, waamaa zy het verlieten; en als eenige Hollanders, uit hoofde van die verlaating, ten tweedenmaale daarvan bezit namen, kwamen de Spanjaarden weder , en behandelden hen , zo ils zy de Engelfchen behandeld hebben. Talloos zynde voorbeelden hunner wreedïeeden, gepleegd aan onderdaanen van vreem-  DER W E S T-I N D I E N. 43 vreemde Staaten , zelfs zodanigen, als in engelegenheid op hunne kusten kwamen. Hunne behandeling der matroozen was zo. barbaarsch en onmenfchelyk, als hunne voorwjndfels om hen gevangen te neemen, gemeenlyk ongegrond en onrechtvaerdig waren. Zelfs de genade der Spanjaarden was wreed; want zoo zy in eenige weinige gevallen hunne gevangenen niet onmiddelyk den dood deeden ondergaan, dan vonnisten zy hen tot een harde ftraf, hen veroordeelende, om hun leven lang in de mynen van Mexico te werken (d). 't Is blyk- baar , Qd) De Spanjaarden vernieuwden, naa den dood van Cromwel, deze bedryven, en hielden 'er meê aan tot op onze tyden. Omtrent het jaar 1680 landen zy aan het Eiland Providence, een der Bahamas, en verdelgden 'er volkomen de Engelfche volkplanting. Den Gouverneur (Mr. Clark) namen zy geboeid met zich naar Cuba , en bragten hem doorpynigingen ter dood. Oldmixon, die the Bhritish Empire in America fchreef, werdt door Mr. Trott, een van de opvolgers van Mr. Clark, bericht, dat de Spanjaarden Clark aan het fpit gebraaden hadden. De verwoestendheid en beestachtigheid der Spaanfcheguarda-cofta's, (Kustbewaarers) ten dage vanWalpoIe, ■heugen nog aan eenigen in leven zynde perfconen.; en misfchien zyn zy nog in 't leven, die'erby tegenwoordig waren, toen Kapitein Jenkins aan het, Ilnij II. 1 O ES, II. IO0FDST.  44 GESCHIEDENIS II. BOEI II. HOOFDST baar uit de vertoogen en vooritellen om de -Spanjaarden aan te tasten, die aan Crom, wel, by zyne verheffing tot het Proteftorfchap, werden aangeboden, dat de Engelfchen over het algemeen een dieptreffenden rechtmaatig gevoel hadden van de ellenden, die zy van het bygeloof, de wreedheid en de gierigheid der Spanjaarden hadden te lyden gehad. - Wy mogen zeeker befluiten, dat aandrongen van zulk eenen aart, niet aan Huis der Gemeente, zulke bewyzen opleverde, die men gedacht zou hebben, dat ieder Britsch hart zouden aangefpoord hebben, om eene voorbeeldige wraak te neemen: Een Spaansch Commandeur bragt, naa, zonder iets te vinden,'s mans fchip doorzocht te hebben, naar het geen men contrabande noemde, Jenkins op de pynbank, en fneedt hem daarnaa, zonder eenige terging, een zyner ooren af, hem zeggende, dat hy dat aan den Koning van Engeland, zyn' meester, kon overbrengen. Jenkins hadt het oor in een flesch bewaard, die hy aan het Huis der Gemeente vertoonde. Door een der Leden gevraagd zynde, wat hy dacht of verwachtte in de handen van zulk eenen barbaar? „ Ik beval (zeidehy) myn ziel aan God, en myn zaak aan myn land!" De Hofgezinde Leden, die ongeneegen waren tot eenen oorlog met Spanje, lieten hunne hoofden hangen, en eenigen hunner floopen uit het Huis. Zie Torbuck's Parliamentary Debates, vol. IX. p. 414.  DER. WEST-INDIEN. 45 aan de hoogfte uitvoerende Magistraat konden gedaan worden, zonder eenig voorwendfel van ontvangen belediging. Te onderftellen dat een lighaam van ingezetenen van eenigen befchaafden Staat, of dat zelfs eenig byzonder perfoon van gezond verftand, by de Nationaale Raadsvergaderingen zoude aandringen, en zich onderwinden om een fchending van de openbaare trouw, en het beginnen van vyandlykheeden tegen eenen magtigen Staat en bondgenoot te eisfchen , zonder eenige voorafgaande terging, is een geval te onderftellen, 't geen ik niet geloof, dat ooit in de gefchiedenis voorkomt, en 't geen ik geloof, dat naast aan het onmogelyke grenst. Onder andere perfoonen, die memoriën ter dier gelegenheid inleverden, vinden wy de naamen van Colonel Modyfort en Thomas Gage. De eerfte was een van de vroegfte en de aanzienlykfte Planters van Barbados, en Gage hadt in Nieuw Spanje twaalf jaaren als Priester gewoond. Hy was broeder van i Sir Henry Gage, een der Generaals onder Karei de I. (i), en blykt een man geweest te CO Deze Sir Henry Gage fneuvelde in den flag van II. BOEK. II. HOOFDST. Mody'ort en Sage lederenVTemori:n hieromtrentn.  4<5 GESCHIEDENIS II. BOEK tt HOOFDST. Inhoud derzelven. j j t e z l. V', V( ik ■ iti te zyn van bekwaamheid, en uitgebreide ■ kundigheeden. in zyne memorie, die onder de ftaatspapieren van Thurloe bewaard is gebleeven, rechtvaardigt hy ten volle de maatregels, die hy aangrypt. „ Geen volk (zegt hy) mag met geruster hart zulk eene uitdryving der Spanjaarden uit die dcelen onderneemen, dan de Engelfchen, die dikwyJs door hun uit derzelver PJantagiën verjaagd zyn; als van St. Christoffel, St. Martin, Providence en Tortuga, waar de Engelfchen onmensch[yk en op het wreedaartigts door de Spanaarden zyn behandeld geworden , die tot reden fleehts op de beste gelegenheid loe•en, om ons uit alle onze Plantagiën te verlagen, en zeggen, dat alle de Eilanden, owel als de Zee, aan hun behooren. En er goeder trouw, het is pligtmaatig, zulk enen vyand en onrustigen nabuur zyne beittingen te ontneemen , die ons de onzen eeft wülen, ja gepoogd heeft te ontneemen." —i m Culham-Bridge, in 't jaar 1644. Hy was een >orzaat van wylen den Generaal Gage, door wien met dit bericht, betreffende Thomas Gage, begunsjd werdt.  DER WEST-INDIEN. 47 men." — Dan gaat hy voort om te betoogen , dat het geene moeilyke zaak is de 1 Spanjaarden uit eenige van hunne waardigfte bezittingen te doen verhuizen, en pryst aan, om den eerften aanval op Hifpaniola of Cuba te doen. „ De eerstgemelde (zegt hy) was de eerfte Plantagie der Spanjaarden, en daarom zou het voor hun een Hecht voorteken zyn dat eerst te verliezen, waarvan zy het eerst genot gehad hebben. Dit Eiland (voegt hy 'er by) is niet zeer bewoond, en dus des te gemakkelyker te neemeir" Gage hadt, eenige jaaren te vooren, een boek uitgegeeven , dat nu voor my ligt, getiteld: „ A New Survey of West-Indèas." (Nieuwe Befchouwing der West-Indien.) Het behelst zeer veele aanmerklyke berichten nopens den ftaat van Spaansch America, ten tyde dat hy zich daarophieldt. In de opdragt aan Fairfax, Generaal van de krygsmagtdesParlements, beftrydthy, met groote kragt van redenen, de eisfchen der Spaanfche Kroon , op een uitfluitend recht op de Landen der Nieuwe Waereld. Ik weet niet (zegt hy) welk recht de Spanjaarden (uitgezonderd de gift van den Paus) op de Nieuwe Waereld hebben, dan n. 'OEI, II. IÖOFDST.  ir. BOEK II. HOOFDST. I I ] ( i ( t \ V d d E v; gm- 4 GESCHIEDENIS geweld, dat door hetzelfde recht kan worden tegengegaan. - En wat aangaat de eerfte ontdekking, fchynt 'er my zo weinig reden voor, dat de komst van een Spaansch fchip aan de kust van Indien, den Koning van Spanje recht zou geeven op dat Land, als de komst van een Indiaansch en Engelsch fchip aan de kust van Spanje, of den Indiaanen of den Engelfchen recht geeven zou Dm zich daarover het gebied aan te maatfgen. 'Er is geen verfchil, of het waare recht en de billyke aanfpraak op deze Lanïen , behoort aan de inboorlingen zelve: lie, zoo zy vrywillig en ongenoodzaakt de Engelfchen tot hunne befcherming inroepen, welk recht zy, hoe het zy, in zich:elven hebben, hetzelve wiUiglyk aan anleren mogen overdragen. Maar, om alle efchillen van dien aart af te fnyden, daar ïod de aarde aan de kinderen der menfchen ïr bewooning gegeeven heeft, en 'er zeer eele groote landen in die gedeelten der wereld zyn, die nog niet bewoond woren, noch door Spanjaarden, noch door Iniaanen , wat zou myn landgenooten, de ngelfchen, beletten, gebruik te maaken n dat geen, het welke God, van den be-  DER W E S T-I N D I E N. 49 ginne af, als een weldaad, aan het menschdom gegeeven heeft? Deze of diergelyke bewyzen, en een lange lyst van Spaanfche voorrechten op de ingezetenen van Engeland, maakten, zonder tw'yfel, eenen diepen indruk op de ziel van Cromwel. Hetblykt, in de daad, dat het Hof van Spanje , bewust van de hevigfte wraak verdiend te hebben, een' ftorm zag boven het hoofd hangen en dien poogde af te wenden. Thurloe bericht ons, dat Cardenas, de Afgezant, in een geheim verhoor, den Proteétor, by zyne verheffing tot het bewind, geluk wenschte: „ hem verzeekerende van de waare en ftandvastige vriendfchap van zynen meester; 't zy in den ftaat, waarin hy zich bevondt, of dat hy een' ftap verder ging en de kroon zich aanmaatigde, zyn meester de kroon van Spanje zou waagen om hem te befchermen in zyne rechten." Deze algemeene uitdrukkingen werden daarnaa byzondere voordellen, die Cromwel met een koelheid ontving, die den Gezant verbaasde; die toen begeerde dat de vóorige verdragen van bondgenootfchap, tusfchen de twee Koningryken, zouden vernieuwd worden, als de eerfte ftap van naD de- ir. BOEK. II. HOOFDST. Berichc wegens sen onlerh. . net den Spaanse li en Ambassadeur.  50 GESCHIEDENIS II. BOEK. I. HOOFDST. ( § X c dere vereniging. 'Er is geen blyk , dat Cromwel eenige tegenwerping tegen dit voorftel gedaan heeft, of dat hy de Natie in een redenloozen en onnoodzaaklyken oorlog met Spanje hadt zoeken te wikkelen , of, zo als Ludlow het uitdrukt, „ de mannen in afgelegen krygsdienst tragtte te gebruiken, die anders gereed waren , om binnen 's lands eenige party tegen hem op te zetten," fchoon zulksftouteyk verzeekerd is, ftrydig te zyn met klaare sn handtastelyke blykbaarheid. 't Is waar, ïy eischt voldoening van voorleedene, en zekerheid tegen toekomende veröngelykin;en, en daarop zendt hy Commisfarisfen, >m daarover met den Spaanfchen Gezant :e handelen ; met wien , zegt Thurloe, erfcheide onderhandelingen werden gelouden, hoofdzaakelyk over het recht vertand van het verbond van het jaar 1630 . )e uitflag van deze onderhandelingen, die i inThurloe's eigen woorden opgeeven zal, echtvaardigt zo volkomen en duidelyk de olgende handelingen van den Prote&or, at 'er geen verfchooning kan worden by'. ebragt voor die gefchiedfchryvers , door reiken willekeurig deze waarheid is onderrukt geworden. r»e  DER WEST-INDIEN. 5! De Hoofdzwaarigheeden, zegt Thurloe, waren de volgende, „ Eerftelyk, raakende de West-Indien, waaromtrent verfchil veroorzaakt was by het eerfte artikel van het voorzegde tractaat van 1630, waarby bepaald was , dat 'er vrede en vriendfchap, tusfchen de twee Koningen en hunne wederzydfche onderdaanen, in alle deelen der waereld zyn zou, zo wel in Europa als ergens elders. Hierby werdt aangetoond, dat, ftrydig met dit artikel, de Engelfchen door de Spanjaarden als vyanden behandeld waren , waar zy hen in America ontmoetten, fchoon zelfs zeilende van en naar hunne eigen Plantagiën , en aangedrongen , dat hieromtrent vergoeding zou gegeeven worden , en een goede grond van vriendfchap ten dien aanziene in't vervolg gelegd werdt, tusfchen hunne wederzydfehe ingezetenen , (zynde 'er de Engelfchen in een zeer aanmerklyk getal, en in welker veiligheid en belangen het Beftuur moest voorzien) of anders kon 'er geene vaste en duurzaame vrede tusfchen de twee Staaten in Europa beftaan." „ Het tweede verfchil raakte de Inquifitie enz; — Op deze twee behaagde het D 2 Don ir. BOEK. ir. HOOFDST. Zwaarig. heeden in de onderhandelingen;  II. BOEK. II. HOOFDST. 52 GESCHIEDENIS Don Alonzo te antwoorden, dat, betreffende de vraage wegens de Inquifitie, en die van de vrye vaart naar de West -IndSn, was zyfis meesters twee oogen te vraagen, en dat 'er niets in deze punten kon gedaan worden , als overëenkomftig de praclyk van vroegere' dagen" „ Toen op het tapyt kwam voor Olivier en zyn' raad , met welke dezer kroonen (Fraukryk of Spanje) een bondgenootfchap te kiezen ware, was Olivier zelve voor een' oorlog met Spanje, ten min firn in de WestIndi'èn, zoo 'er voor de geleedene fchaden geen vergoeding wier de gegeeven, en de dingen niet voor het toekomende vastgefteld wierden. De meesien van den raad verkoozen mede denzelfden weg." Volgends de daaden en het verflag,datik dus gegeeven heb, is het blykbaar, dat de Spanjaarden niet Hechts de eerfte aanvallers waren, maar zulke vyandlykheeden tegen de onderdaanen van Engeland hadden gepleegd, die zelfs in eenen ftaat van daadelyken oorlog niet te rechtvaerdigen waren ; en, fchoon de beleedigingen, waarover geklaagd werdt, zodanig waren, dat de minst betekenende ftaat der waereld , dien zich niet  DER WEST-INDIEN. 53 niet gemakkelyk van den magtigften zou hebben laaten aandoen; toonde echter Cromwel , in het zoeken van herftel, zyne oplettenheid op de voordragt van den Spaanfchen Gezant, om zyne gemaatigheid en bedaardheid te toonen. Hy eischte wel voldoening voor voorleedene verongelykingen, en zeekerheid tegen toekomende; doch hy gaf geen bevel om fchaê te verhaalen. voor dat zyn eisch verworpen was, en dal hy openlyk verklaard hadde, dat dezelfde vyandelyke handelwyze, die de Spanjaarder tot dus verre in America tegen de Engelfchen gehouden hadden, nu in 't werk zot gefield worden. „ Nu, gelyk Blome we aanmerkt by deze gelegenheid, was d oorlog te rechtvaerdigen, daar de vrede ongt oorloofd was." De loop van myn werk zou my nu bren gen tot een opheldering van des Protector maatregelen, met opzicht tot zyne toevluch tot geweld; de uitrusting van eene aanzien lyke wapening, de mislukte aanflag op Hi fpaniola, en de voorfpoed zyner wapene: te Jamaica ; maar van alle deze zaaken i reeds een naauwkeurig en omftandig vei D 3 ha; II. BOEK. II. HOOFDST. Cromwels verzoek om voldoening verworpen. I [ I t 1 S ll  H. BOEK. II. HOOFDST. i t Staat van Jamaica by des- e zelfs in r bezitnee- 2 ining. h v w 't 54 GESCHIEDENIS haal gegeeven in de gefchiedenis van Jamaica , door Mr. Long; waaraan ik geen' kans zie, om meer klaarheid of gezag by te zetten. Denleezer, daarom, tot dat waardig werk overwyzende , om in deze byzonderheeden genoegzaame onderrichting te ontvangen, zal ik dit hoofftduk beiluiten met een bericht van den ftaat van Jamaica, zyn inwooners en voortbrengfels , zo als hetzelve door de Engelfche magt, in Mai ran I055* gevonden werdt; alleenlyk op merkende (en ik meld het met een gevoel ran fmart, waarin zeeker de leezer deelen sal) dat Gage, die deze onderneeming mtwierp, zich aan boord van een der 'chepen begaf — en daarop ftierf! Het geheel getal van blanken, vrouwen n kinderen daar onder gerekend, beliep iet meer dan vyftien honderd. Penn, in yn onderzoek voor den Raad van den Pro.:étor, op den 12 September 1655, bepaalt et flegts op twaalf- of veertien honderd, 'aarvan omtrent vyf honderd man onder de apens was , toen de Engelfchen landden. Is egter aanmerkenswaardig, dat Blome, e een kort bericht, wegens Jamaica, reeds in  DER WEST-INDIEN 55 in 't jaar 1672, famenftelde, vcrzeekeit, dat de Stad St. Jago de la Vega beftondt uit twee duizend huizen, twee kerken, twee kapellen en een abtdy. 'Er moet daarom den eenen of anderen tyd een verbaazende vermindering m het getal der blanke inwooners hebben plaats gehad, en de uitdryving van de Portugeefche Planters, door dezen fchryver verhaald, heeft waarfchynlyker voorkomen. Blome heeft misfchien een vergroot verflag van het getal der huizen gegeeven , maar genocgzaame blyken zyn 'er overgebleeven , tot binnen weinige jaaren van geftichten, den godsdienst gewyd, byzonder van de twee kerken en de abtdy. Het hoofd van de andere voornaame vastigheeden fchynt te Puerto de Caguaya, federt door de Engelfchen Port Royal genoemd, geweest te zyn; maar fchoon het zeeker naast in rang op St. Jago volgt, was het waarfchynlyk niets meer dan een onbeduidend gehucht, gebouwd met oogmerk om eenen kleinen handel te dryven met de fchepen van Hifpaniola naar het vaste land beftemd. Deszelfs opkomst en groote voorfpoed, deszelfs ellendige verwoesting, en D 4 ramp- II. 3 O EK. II. HOOFDST.  II. BOEK. II. HOOFDST. ] 1 2 e \ t i| li 56 GESCHIEDENIS rampzalige ondergang, zyn zaaken, die te bekend zyn, om herhaald te worden (ƒ). Ten westen van Caguaya was de haven van Esquivel (Porta de Esquivella) zo geheeten, denk ik, ter eere van den Gouverneur van dien naam. Deze haven fchynt in de daad, meest verwoest geweest te zyn, ten tyde van de vermeestering in het jaar 1655, daar de Spanjaards de voorkeuze aan Caguaya gaven, maar zy werdt nog dooide Galjoenen bezogt, als een fchuilplaats, ge- (ƒ) Het volgende byzonder opfchrift ftaat op een jraffchrift, te Green-Bay, by de Apostels Battery. „ D I E U SUR TOUT. „ Hier ligt het lighaam van Lodewyk Goldy, Schildkn., die te Port Royal, op den 22 December 735, in den ouderdom van 80 jaaren, overleedt. iy was gebooren te Montpellier, in Frankryk, naar verliet dat land om zynen godsdienst, en zette ich in dit Eiland neder , waar hy, in de groote arbeeving van het jaar 1692, door den grond verwolgen , en door de Voorzienigheid van God, dooien' anderen fchok in zee werdt geworpen, en zich ronderdaadig, door zwemmen, redde, tot dat een oot hem opnam. Hy leefde veele jaaren daarnaa 1 groote achting, bemind door alle dien hem keaen, en zeer beklaagd by zynen dood,"  DER WEST-INDIEN. 57 geduurende de ftorm-maanden; en, om haaren ouden luister, noemden haar de En-1 gelfchen de oude Haven. Van de oude Haven totPunto Negrillo, de wester-punt van het Eiland, beftondt de zeekust voornaamlyk in weilanden, overvloeiende van hoornvee; maar 't blykt niet dat eenige vastigheid op de groote uitgebreidheid lands plaats gehad hebbe, behalven een klein gehucht, Oriftan geheeten, waarvan egter de vernaaien duister zyn, en elkander tegenfprceken. Oostwaards terug keerende, was ten noorden van Port Caguaya de Hato deLiguany; vertoonende by de haven een uitgeftrekte vlakte of weide (Savanna), bedekt met cederboomen en ander uitmuntend houtgewas. Dit gedeelte des lands was uitmuntend voorzien van hoornvee en paarden, die,ingrooten getale, in het wild liepen; en het eerfte gebruik der Engelfche troepen was het jaagen en het llagten van het hoornvee, uit hoofde van de huiden en het fmeer, dat wel rasch een artikel van uitvoer werdt. Door Sedgewicke wordt onderfteld, dat de foldaaten 'er 20,000 in den loop van de eerfte vier maanden, naa hun komst, gedood hadD 5 den; II. i O EL II. tOOFDST.  58 GESCHIEDENIS II. BOEK. II. HOOFDST. I I I ] ] t den; en wat de paarden aangaat „ zy waren 'er in zulk eene menigte, zegt Goodfon, dat wy ze voor het ongedierte van het land re. kenden (g)v Oostwaards van Luguany was de Hato, door fommigen Jyala geheeten, door anderen Talos, en nu gefchreeven Tallahs; een plaats, zegt Venables, „ die veelgefchiktheid hadt voor het planten van fuikerriet en het bouwen van fuikermolens, door middel van 't water aan den gang te brengen, uit hoofde van twee zeer gelegen daar door heen loopende rivieren." Naast Ayala was de Hato Morante genoemd. „ Dit Morante (zegt Venables) is eene ruime en overvloedige Hato, zynde vier mylen lang, beftaande uit verfcheide kleine weiden, en leeft wild vee en varkens in grooten overvloed , (g) „ Het huis van Coll. Barry met Galleryen, 'nu Cavaliers genoemd,) was eertyds, toen de >panjaarden het Eiland bezaten, de eenige bewoonle plaats in Liguany; een ryke weduw hadt hier :en fuikerfabriek, en overvloed van weiden, by- 1a 40,000 fluks." (Sloane, vol. I. Intr. p. 73.) )e bergen van Liguany werden ook onderfteld goud n koper mynen te bevatten.  DER W E S T-I N D I E N. 59 vloed, en eindigt in de myn, aan de kaap of punt van Morante zelve gelegen, waar- 1 door de haven Antonio ten noorden gemaakt wordt." Zodanig is het verhaal van Jamaica, in den brief van den Generaal Venable aan den Secretaris Thurloe gezonden, gedagtekend den 13 Juny 1655. De leezer zal ontdekken, dat 'er geen melding gemaakt is van de noordzyde des Eilands; 't welk reden geeft om te gelooven, gelyk buiten twyfel het geval is, dat het een volkomen woeftyn was, van het oosten tot het westen, gantfchelyk onbebouwd en onbewoond, We gens de binnenlandfche gedeelten blykt het uit Sloane, dat Guanaboa beroemd was om zyne cacaoboomen, en de laage landen van Clarendon wegens de tabaksplanteryen. Over het geheel, fchoon de Spanjaarden het Eiland anderhalve eeuw bezeeten hadden, was niet het honderdfte gedeelte van het beplantbaare land bebouwd, toen 'er zich de Engelfchen meester van maakten. Egter hadden de Spaanfche Planters de oorfpronglyke eigenaars, op de wyze,' ge¬ il. O E C IL IOOFDST.  n. BOEK. II. HOOFDST. ; ] ) i < 1 I < 1 3 J 6o GESCHIEDENIS gelyk wy gezien hebben, niet eer uitgedelgd, dan naa zy, met hunne nabuuren van Hifpaniola, toevlucht konden neemen, tot den invoer van flaaven van Africa. Wy zyn onlerricht, dat het getal der negers, óp het Eiland, ten tyde dat het genomen werdt, byna dat der blanken evenaarde. Het is tiet gemakkelyk te ontdekken , tot welk luttig einde de arbeid dezer zwarten geberigd werdt. De luiheid en armoede der Spaanfche Planters was tot het uiterfte topjunt geklommen, toen 'er de Engelfchen andden. Van de menigte goederen, van groote waarde , die Jamaica daarnaa in zo ;;rooten overvloed heeft voortgebragt, wa■en eenigen geheel onbekend, en van de werigen bearbeidden de inwooners niet meer lan voor hun eigen gebruik noodig waren. De voornaame uitvoer, behalven de cacao, )eftondt in varkensreufel en huiden. De 'erkoop van deze artikels, en de verzorging van voorraad aan de weinige fcheepen, iie in hunne havens aanlandden, en ruiling roor Europifche manufactuuren , maakte mnnen geheelen koophandel uit: een koop^ iandel, welken de wilden van Madagascar net gelyke fchranderheid en voordeel dreeven.  D Ë R WEST-INDIEN. 6l ven. Zy bezaten niets van het befchaafde leven, noch hadden zelfs kennis aan die 1 tiangenaamheeden, die, in befchaafde ftaa-1 ten, voor noodzaaklyk gehouden worden. Zy waren noch befchaafd door maatfchappyelyke verkeering , noch hadden eenen goeden aanleg van de opvoeding ontvangen ; maar zy bragten hunne dagen door in norfche kwyning, verzwakt door luiheid, en vernederd door armoede. Ten gelyken tyde, flegts weinige of geene gemeenfchap met Europa hebbende , noch de middelen om hunne kinderen derwaards ter opvoeding te zenden, (dat, van tyd tot tyd, onder hun een zekere maate van befchaafdheid en kundigheid zou ingevoerd hebben,) hadden zy veele jaaren doorgebragt in eenen (laat van voortgaande ontaarting, en zouden waarfchynlyk binnen kort de fchuld hunner voorvaders betaald hebben , door zelve tot uachtöffers van hunne flaaven te ilrekken. De tyd hadt in de daad eene wonderbaare verandering in de zeden en gczindheeden van alle de Spaanfche Amerikaanen veroorzaakt. Men moet egter bekennen, dat zoo zy de bekwaamheeden hunner voorvaderen niet bezaten, zy ook niet be- II. O E K. II. [OOFDST.  II. BOEK. II. HOOFDST. 62 GESCHIÈÖÊNis bezoedeld waren met hunne misdaaden. Zoö wy by hun geene fpooren ontdekken van dien onderneemenden geest; die onverwinbaare volhandigheid, dat verfmaaden vari gevaar en dood, 't welk zo wonderbaar de groote gelukzoekers onderfcheidde ; die het eerst beproefden, om een nieuw halfrond aan het Spaansch bewind toe te voegen; moeten wy ten zelfden tyd erkennen j dat zy gelukkig vry waren van hunne fchulJige eerzucht; hun verhardde dweepery eil hunne raazende wreedheid. Doch hoe ook hun character ware, het is niet mogelyk de aarde voorwaarden, door de Ëngelfehe bevelhebbers aan de arme Planters van Jamai:a opgelegd, te rechtvaardigen, waarby zy ïen alle hunne flaaven en goederen afeisch:en, en hen bevolen al te famen het land te rerlaaten. Zy bragten in, dat zy op het ïiland geboren waren, en noch bloedvervanten , noch vrienden , noch vaderland Sgens anders hadden, en zy verklaarden lat zy beflooten hadden liever in de bosfchen te fterven, dan hun brood op eenen rreemden grond te bedelen; Dit was hurt dndelyk antwoord, gegeevert op de voorlellen van den Engelfchen Generaal, en zy kon-  DER W E S T-i N D I E N. 63 konden 'er niet weder toegebragt worden om in eenige onderhandeling te komen. De wcderftand, dien zy naaderhand aan de poogingen van onze troepen booden, om hen uit het Eiland te verdryven, kan deze beïangryke les aan overwinnaars geeven, — dat zelfs de zegepraal zyne bepaalingen heeft, en dat onrechtvaardigheid en dwinglandy meestal derzelver eige oogmerken verydelen. II. SOEK. II. lOOFDST.  II. B O E K. III. HOOFDST. 64 GESCHIEDENIS III. HOOFDSTUK. Verdere handelingen der Engelfchen cp Jamaica , naa deszelfs bezitneeming. <— Col. cTOyley wordt tot Prefident verklaard. — Verfchillen en flerfte in de armee. — Moedige poogingen van den Prote&or. —■ Col. Brayr.e tot Opper -Commandant verheven. — Zyn dood. — UOyley herneemt het bewind — Verflaat de Sp'tanfche troepen, die van Cuba in het Eiland gevallen waren. — Zyn wys en aanhoudend bef uur. — Bucanneefen. — Bevreedigend gedrag van Karei de II. by zyne herftetling. — Eerfte vestiging van een geregeld Gouvernement op Jamaica. — Lord Windfors aanftelling. — Koninglyke afkondiging. — Amerikaansch verbond in 't jaar 1670. >— Verandering van maatregels van de zyde der kroon. •— Nieuw Staatsgeftel van Jamaica ontworpen. <— Graaf van Carl* ijle aangefteld tot Hoofd- Gouverneur, ten einde het nieuw Regeeringsftelfel kragt by te zetten. <— Gelukkige tegenkanting der Ver-  DER WEST-INDIEN. 6$ Vergadering. •— Daarop volgende gefchillen, betreffende de beveiliging hunner wetten. — Geëindigd door de Revenue-Acle. van 1728. Naa het heemen van het Eiland, tot de hertelling van Karei de II., bleeven de Engelfchen onder een Militair rechtsgebied. Cromwel hadt Winflow, Serie en Butler benoemd, om als Commisfarisfen te handelen, met Penn en Venables , ftrekkende, zo ik denk, om door deze befchikking een Staatsraad in te voeren, wiens gezag de ftrengheid van de martiaale wet kon verzagtcn; maar de twee Generaals met den Commisfaris Butler, zonder verlof, naar Engeland terug keerende, kwam het geheel be-^ vel over de armee op den Majoor Generaal Fcrtescue, en dat der vloot op den Admiraal Goodfon. Niettemin was het oogmerk van Cromwel geweest, om een burgerlyk Gouvernement in het Eiland, op zeer edelmoedige grondbeginfels, te vestigen. Spoedig , naa het ontvangen van het bericht van het neemen van dit Eiland, deedthyeene afkondiging ten dien einde, en by de teE rug- E O E Ki III. lOOFDSTé Handelingender En. gelfchen in Jamaica , naa deszelfs in bezicaeemingi  66 GESCHIEDENIS n. BOEK. III. HOOFDST. De Col. dpyley wordt totPrefident verklaard. rugkomst van den Commisfionaris Butler in Engeland, zondt hy den Majoor Sedgewicke, om zyne plaats aan te vullen. Sedgewicke kwam in Jamaica in October, maar Winflow en Serie, intusfchen als flachtoffers van die lugtftreek omgekomen zynde, was hy ongenegen, om daar in des Protectors bevelen uit te voeren, zonder verderen byftand. Daarop werdt 'er een ftaatsftuk van een Gouvernement gemaakt, en ondertekend, op den 8 van October 1655y door Sedgewicke en de voornaamfte Officieren, welke daarby zichzelven tot een'opperften uitvoerenden Raad, om zaaken van het Eiland in het algemeen te beftuuren, aanftelde; waarvan Fortescue tot Prefideut werdt verklaard, en, hy kort daarnaa ftervende, werdt Colonel Edward d'Oyley, de naaste in het bewind, tot voorzitter in zyn plaats verkooren. Maar de gefteldheid der troepen eischte de martiaale wetten en de ftrikfte krygstucht; want de beroofde Spanjaarden en voortvluchtige Negers ontrusteden deSoldaaten doorgeduurigcwapenkreeten. Dagelyksch werden zy door de vyanden, in hinderlaagen, overvallen en vermoord. De Spaanfche zwarten hadden zich van  DER W E S T-I N D I E N. 07 van hunne voorige meesters losgerukt, en vermoordden, zonder genade, alle zodanige E Engelfchen , die , ronddwaalende in het land, in hunne handen vielen. Zy waren zelfs zo ftout, dat zy by nacht eenen aanval op de Engelfche troepen in hunne quartieren onderftonden , en eenige huizen, waarin die zich onthielden, in brandftaken, in de Hoofdftad St. Jago de la Vega. Doch de Prote&or hadt befloten dit zyn wingewest te handhaven, en fcheen 'er ten uiterften op gefteld om het Eiland te bevolken. Wyl 'er nieuwe troepen in Engeland geworven werden, gaf hy de Gouverneurs van Barbadoes, en de andere loefwaardfche Britfche volkplantingen, (die op dien tyd uitfteekend bevolkt waren) bevel, om seni» gen hunner Planters naar Jamaica te zenden, met verzeekering, dat hun daar landen toegelegd waren. Aan den Agent in Nieuw - Engeland zondt hy een diergelyk bevel, als ook, om het volk der noordelyke Provinciën te verpligten , tot het aanfchaffen van levensmiddelen aan het nieuwlings verkreegen grondgebied. Hy gaf bevel aan zyn' zoon Hendrik Cromwel, die Majoor-Generaal van de troepen in Ierland E 2 was, tl O E K, III. OOFDST.  63 GESCHIEDENIS II. BOEK. III. HOOFDST. Ongenoegensen fterfte onder het Leger. was, om daar twee of drie duizend jonge perfoonen, van beide de fexen, te bewegen, om volkplanters op Jamaica te worden ; en hy overlegde met den Lord Broghill, die te Edenburg bevel voerde, de beste middelen, om een zo groot getal over te haaien, om ten dien einde uit Schotland te verhuizen. Intusfchen werden de oude foldaaten op het Eiland, mishaagen in hunnen toeftand hebbende, en, uit de voorbereidende fchikkingen van het Gouvernement in Engeland, begrypende, dat de Protector van oogmerk was, om hen voor hun leven op Jamaica als gevangen te houden , ontevreeden en oproerig. Andere oorzaaken riepen 'er in de daad famen, om onder hen zulle eenen geest van ontevreedenheid op te wekken, dat dezelve naby aan muitery kwam. In 't eerst hoornvee en zwynen in grooten overvloed gevonden hebbende, hadden zy die, met zo groote onbedachtzaamheid en dartele verfpilling, gebruikt, dat het eene fchaarschheid van verfche levensmiddelen in eene plaats te weeg bragt, die voorgefteld was als een land van den grootften overvloed. De Hoofd - Bevelhebbers dezen loop der din-  DER WEST-INDIEN. 69 dingen befpeurende, en bemerkende, dat het brood en meel, uit Engeland komen- 1 de, dikwyls bedorven ware, door de lengte der reis en de hitte van het climaat, hadden de foldaaten, met grooten nadruk, gedrongen om den grond te bebouwen, en, door hun eigen vlyt, Indiaansch koorn , peulvrugten en casfiivi, genoegzaam tot hun eigen onderhoud, te teelen. Zy poogden hen te doen gevoelen, dat de toevoer van Engeland noodzaakelyk toevallig en onzeeker zyn moest; en, de overreeding geenen ingang vindende, zouden zy hen met geweld hebben willen noodzaaken tot het bebouwen van den grond: maar de Onder-Officieren ftemden met de gemeenen famen, volftrektelyk weigerende, om in de kleinfte maat, zelfs voor hun eigen behoud, door de aangepreezen middelen mede te werken. Zy hadden een fterk verlangen om naar Engeland weder te keeren , en verbeelden zich dwaasfelyk, dat de geduurige groote uitgaavcn, noodzaakelyk om op zulk eenen verren afftand een zo groot lighaam van troepen te onderhouden, den Protector zouden beweegen om zyn conquest te verE 3 laa- ir. ! O Et III. TOOFDST.  II. BOEK. III. HOOFDST. GESCHIEDENIS laaten. Zy roeiden zelfs den voorraad uit, die geplant en agtergelaaten was door de Spanjaarden. „ Onze foldaaten (fchryft Sedgewicke) hebben alle foorten van mondbehoeften en vee vernield. Niets dan de verdelging vergezelt hen, waar zy hunne voeten zetten. Spitten noch planten willen noch kennen zy, maar zy hebben beflooten liever te flerven dan te werken." Een fchaarschheid, grenfende aan hongersnood, was eindelyk het gevolg van zulk een wangedrag , en ging gepaard met derzelver gewoone gezellinnen, ziekte en befmetting. Misfchien zyn 'er Hechts weinige befchryvingen in de gefchiedenis voorhanden, waarin een grooter meenigte van afgryslykheeden opëengeftapeld is, dan in de brieven, by deze gelegenheid, door Sedgewicke en de overige Ópper-Officieren, gefchreeven aan het Gouvernement in het moederland, die onder Thurloe's flaatspapieren gevonden worden. Zo groot was het gebrek aan voedfel, dat Hangen, hagedisfen en ander ongedierte, met graagte, gegeeten werden, als ook onrype vruchten en fchadelyke gewasfen. Deze fchadelyke levenswys liep met andere omftandighecden fa-  DER WEST-INDIEN 71 femen, om een heerfchenden persloop te veroorzaaken, die als de pest woedde. Een geruimen tyd ftierven 'er 140 menfchen weekelyksch, en Sedgewicke kwam eindelyk om in deze algemeene fterftc. De Protector , zo rasch als hy bericht ontvangen hadt van den verwarden en ellendigen ftaat der volkplanting, ftelde, met zyn' geest van werkzaamheid, alles in het werk, om aan dezelve verligting te bezorgen. Voorraad en noodzaaklyke behoeften werden zonder uitftel gelaaden; en Cromwel , twyfelende, zo men wil, aan de trouw vanOyley, fchortte hem in zyn'post, door de commisfie van Hoofd-Commandeur van Jamaica aan den Colonel Brayne, Gouverneur van Lochabar in Schodand, op te ; draagen. Deze Edelman zeilde , met een ; vloot van benoodigdheeden bevracht, en j eene verfterking van een duizend recruten, van Port Patrick, in 't begin van October 1656, en kwam te Jamaica in de volgende December. Col. Humphreys was met zyn regiment, beftaande uit 830 man, uit Engeland, eenigen tyd van te vooren, geland; en Stokes, Gouverneur van Nevis, «iet vyftien honderd perfoonen, in de loefE 4 waard- n. BOEK. c III. HOOFDST. Moedige poogingenvan den Protector. Col. Brayne yordt Dpper- 3evel- lebber.  7^ GESCHIEDENIS II. BOEK. III. HOOFDST. waardfche Eilanden byeengezameld , hadt Jamaica bereikt, en begon eene vastigheid te maaken, digt by de haven van Morant, waar eenigen van Stoke's afftammelingen, van den zelfden naam, ten dien dage een aanmerkelyk eigendom bezat. Een ander regiment, door Col. Moore aangevoerd, kwam, in het begin van 1657, van Ierland, en eenige yverige Planters volgden fpoedig daarnaa van Nieuw-Engeland en Bermudas. De eerfte berichten van Brayne waren zeer mismoedig van aait. Hy klaagde, dat hy alle de zaaken in de grootfte verwarring vondt; dat 'er hevige verbitteringen onder de troepen plaats hadt, en dat 'er bovenal een groot gebrek aan manfchap was, (cordial to the hufmefs) die hart hadden voor den arbeid; zo is zyne uitdrukking. Hy begeerde dat hem £ 5000 zouden overgemaakt worden, om hem in ftaat te ftellen, tot het oprichten van verfterkingen, en eene verdere voorziening van voorraad voor zes maanden; ten zelfden tyde eene algemeene vryheid van handel, tusfchen dit Eiland en alle volkeren, in vriendfchap met Engeland, ten fterkften aanbevelende;eene coegeeyendheid, die hy dagt, dat fpoedig ge-  DER WEST-INDIEN. 73 genoeg Planters zou aanmoedigen, om zig te vestigen in dat land, om het in betei ftaat te brengen. Doch Brayne, fchoon een man van fchranderheid en doordringend verftand, ontbrak het aan ftandvastigheid en dapperheid. De troepen bleeven nog ongeroerd, en , de ziekte zich fpoedig onder de nieuw gekomenen verfpreidendc, hadt Brayne, bekommerd voor zyne eige veiligheid, zo weinig bezorgheid om de volkplanting te vestigen, als de overigen. Hy verzocht ten crnftigften de vryheid om naar Engeland terug te mogen keeren. Intusfchen, om een voorbehoedmiddel (zo fchreef hy) tegen een koorts te gebruiken, verzwakte hy zich tot eenen hoogen trap, door overvloedig zich te doen aderlaaten; een daad, die waarfchynIyk doodlyk voor hem was; want hy ftierf tien maanden naa zyne komst ter dezer plaatfc. Weinige dagen voor zynen dood, zich in het uiterfte gevaar bevindende, zondt hy om d'Oyley, en droeg, op eene plegtige wyze , aan dien Officier het bewind over. D'Oyley bezat gelukkig alle die hoedanigheeden, waarin Brayne te kort fchoot; hynam egter zyn' post met tegenE 5 zin ir. BOEK. Hl. HOOFDST. Colon. Brayne derft.  74 GESCHIEDENIS II. BOEK. III. HOOFDST. D'Oyley neemt het bewind weder op zig. i ; ; i j I 1 I zin op; want reeds op eene onvriendelyke wyze door den Protector in zyne waardigheid gefchort zynde , verwachte hy misfchien andermaal eene afzetting. In de brieven , die hy aan Cromwel en Fleetwood, by gelegenheid van Brayne's dood fchreef, drukte hy zich , zeer gevoegelyk en met waardigheid, dus uit: „ Uw Hoogheid, (fchryft hy aan Cromwel) is het niet te zeggen, hoe moeilyk het valt een armée te bevelen zonder geld, en ik beef op het denkbeeld van de ongenoegens , waar mede ik zal te worftelen hebben, tot Ie terugkomst van uwe bevelen; fchoon ik God dank, dat ik de liefde van het volk ïeb boven allen die ooit over hen het bevel /oerden, en voor myzelven een' geest, die liet onder het gewigt van onredenlyke geschillen bezwyken zal." Aan Fleetwood èhreef hy: „ Be zou geweigerd hebben, lit bewind op my te neemen,zooikhetkon ïaagelaaten hebben, beftaanbaar met myne :er en de trouw aan myn landverfchuldigd; naar ik heb nu beflooten 'er mee door te ;aan, tot dat ik nadere bevelen van zyne loogheid kryg, of myn ontflag, 't geen ik Lordfchap ten vriendelykften voor my verzoek  DER. WEST-INDIEN. 75 zoek te bewerken. Eer en Rykdom zyn de dingen niet, waarnaar ik ftreeve. Ik dank God, dat ik een ziel heb, daar boven verheven. Eilaas! Myn Heer! laat uwe grootheid zich vernederen, en beveel uwen Secretaris my een antwoord te geeven; want fchoon ik van alle myne eertitelen, en van myn gewigtig ambt beroofd ben, gy weet egter, dat ik een Edelman ben, en een getrouw vriend van het moederland." 't Was gelukkig voor Engeland , dat zyn vraag om ontflag niet werdt toegeftaan , en dat de Proteétor , eindelyk gevoelig geworden voor de bekwaamheid ca verdienfr.cn van dezen braaven man, hem in zyn bewind bevestigde. Aan de poogiagen van d'Oyley, bemoedigd en ondcrfteund door de genegenheid welke zyne foldaaten, onder alle hunne zwaarigheeden en ongelukken, hem, by eiken gelegenheid, lieten blyken, zyn wy tot op dezen dag het bezit van Jamaica fchuldig; wiens herneeming , door de Spanjaarden, tegen het einde van het jaar 1657, een groot voorwerp van Nationaal belang werdt. Zyne verdediginglooze toeftand, de ontevredenheid der Engelfche troepen, en de poogingen, door n o F. K. III. ÏOOFDST.  GESCHIEDENIS II. BOEK III HOOFDST. door Cromwel aangewend, om hun byftand te bieden , zo wel als om hun getal te vergrooten, deedt den Gouverneur van Cuba denken, dat het tydsgewricht gekomen was, om de eer van zyn land te herftellen, door dit Eiland weder onder deszelfs magt te brengen. Aan den Onder-Koning van Mexico een ontwerp, op dit denkbeeld gebouwd , hebbende medegedeeld , en deszelfs bekragtiging en onderfteuning gekreegen hebbende, maakte hy toebereidfels tot een'ftouten inval, en gelaste Don Chriftopher Safe Arnoldo , die Gouverneur van Jamaica geweest was, ten tyde toen het genomen werdt, om het beleid dezer onderneeming te hebben. Op den 8 Mai 1658 landden 'er dertig compagniën Spanjaarden te Rio Nuevo, een kleine haven aan de noordzyde van het Eiland. Zy waren voorzien met acht maanden lecftogt, gefchut en krygstuig , van allerleijen aart, en zy bragten alle foorten van werkmeesters mede , om uitgebreide fterkten op te richten. Twaalf dagen waren 'er verloopen, eer d'Oyley Kennis kreeg van hunne landing, en nog zes weeken duurde het, eer hy in ftaat was hen ter zee  DER WEST-INDIEN. 77 zee te naderen. Staande dezen tusfchentyd, hadden zich de Spanjaarden in groote magt gevestigd ; maar d'Oyley eindelyk Rio Nuevo bereikende, met zeven honderd en vyftig van zyn bekwaamfte foldaaten, viel hen in hunne verfchanfingen aan; nam by vcrrasfing een fterk fort, dat zy op eene hoogte over de haven hadden gebouwd; en verdreef zodanig den gewezenen ongeïukkigenGouverneur, dat hy, zo rasch mogclyk, naar Cuba terug keerde, naa het verlies van al zyn voorraad, gefchut, krygsvoorraad en vaandels, en van de helft der krygsmagt, die hy medegebragt hadt. Weinige zegepraalen zyn beflisfender geweest dan deze; ook geeft de gefchiedenis weinige proeven van grooter krygskunde en onvcrfchrokkenheid, dan die , welke de Engelfchen, by deze gelegenheid, aan den dag legden. Naa eene zoo groote nederlaag, deeden de Spanjaards geene pooging van eenig belang om Jamaica te herkrygen. Eene party der oude Spaanfche inwooners, echter , verfchool zich in de bosfchen , en Safl, hun Gouverneur, was terug gekomen, om met hen in hunne lotgevallen te deelen; maar IL B O É K. III. HOOFDST. D'Oyley (laat de Spaanfchetroepen van Cuba.  it B" O E IC, Hl. HOOFDST. j c f Zyn wys en aan- 1^ houdend befluur. d r g te ei ê k< g' m dr te 78 GESCHIEDENIS maar eenigen hunner gevluchte Negers, zich aan d'Oyley overgegeëven hebbende, op belofte van vryheid, berichtten hem deze ondankbaare , waar hunne voorige meesters zich vericholen hadden; en voegden zich by eenige troepen, die gezonden tvaren, om hen te vervolgen: dus de arme Spanjaards geheel werden uitgeroeid, ende veinigen, die in het leven bleeven, döor ïaar Cuba te vluchten , zeiden het laatst 'aarwei aan een land, waaraan zy zodanig 'erkleefd waren, dat men daarby, zonder Ie aandoeningen van medelyden, niet kan til liaan. Door het wys, ftandvastig en zorgvuldig sftuur van d'Oyley, begonnen de zaaken van it Eiland een guniliger aanzien te krygen. ie armée werdt nu tamelyk gezond. Eeni2 Welgeflaagde poogingen , omtrent het elen van Indiaansch koorn, casfavi, tabak 1 cacao, hadden den geest van landbouw ngcmoedigd. De komst van verfcheide )opvaardyfcheepen,om handel te dryven, f verdere aanfpooringen aan 's volks arftigheid, en over het geheel begon de geraad van toekomenden voorfpoed zich vertoonen. Maar,  DER WEST-INDIEN. 79 Maar, gelyk indedaad opgemerkt is geworden , door een wel onderricht fchryver (a), niets bragt zo veel toe , tot de vestiging en rykdom van dit Eiland in vroeger tyden, als de komst van de Bucaniers ter dier plaatfe; daar de fchatten, door hun verkreegen, rasch uitgeftort werden in den fchoot van een volk, dat zyn vlyt beiteedde in den landbouw en in den koophandel. Het was te wenfchen, dat van die zonderlinge famenvoeging van gelukzoekers een naauwkeuriger bericht kon gegeeven wornen, dan men tot dus verre bezit, 't Is hier juist de plaats om aan te merken, dat de zodanigen, die tot Jamaica behoorden, niet die zeefchuimende plunderaars en openbaare roovers waren, zo als men ze gewoonlyk affchildert. Een Spaanfche oorlog, op de billykfte gronden van de zyde der Engelfchen begonnen, hadt nog plaats in de West-Indien, en zy waren voorzien van geregelde brieven van marqué. Naa de hertelling van Karei de R beval de Koning dat zy alle aanmoediging en befcherming zouden genieten; en, zoo wy Sir William Bees- («) European Settlements. II. BOEK. III. HOOFDST. Bucanierskomen op Jamaica.  8o GESCHIEDENIS II. B O £ 1 in. HOOFDST Beeston (F) gelooven mogen, achtte het :,zyne Majefteit niet beneden zyne waardig, heid, om deel in de Bucaneéfche zaak te neemen. Men verhaalt indedaad, dat hy een aandeel van den gemaakten buit bleef eifchen en trekken, zelfs naa dat hy openbaare orders hadt afgevaardigd, om die foort van vyandelykheid te keeren (c). Lieden van allerhande bedryf, en uit al* le (b~) MS. Journal onder my berustende. O) De gunst door den Koning aan Henry Morgan, de beroemdfle der Engelfche Bucaniers, (eert man in waarheid van een verheven verftand en een' onöverwinnelyken moed,) betoond, ontftondt, buiten twyfel, goeddeels uit het goed verftand, dat 'er tusfchen hen in 't bovengemelde deelgenootfchap plaats gehad heeft. Als de Graaf van Carlisle vaii Jnmrica wederkwam, werdt Morgan aangefteld tot Gouverneur en algemeenen Luitenant by zyn afweezen; en vervolgends, zich naar Engeland begeeven bobbende, werdt hy daar zeer vriendelyk ontvangen, en hadt de eer van door zynen Souverein tot den Ridderftand verheven te worden. Ik hoop daarom, en heb indednad goede reden om te gelooven, dat alle of de meeste der zwaare befchuldigingen, die tegen dezen dapperen Bevelhebber, wegens bnlddaadige wreedheeden, omtrent zyne Spaanfche krygsgevangenen gepleegd, ingebragt werden, niet ?p de waarheid gegrond zyn.  DER WEST-INDIEN. 8l alle deelen van Engeland trokken naar Jamaica. De verwarringen, die, naa den dood van1 Cromwel, Engeland overftroomden, dree-, ven veelen, om veiligheid en rust in de Plantagïën te zoeken. Eenigen hunner, die zich onderfcheiden hadden, door hunne werkzaamheid, om hunnen ongelukkigen Koning op het fchavot te brengen, merkten dit Eiland als eene zeekere en veilige fchuiplaats aan. Voorziende uit de geestneiging , die onder alle de rangen van Engeland begon te heerfchen , voornaamlyk omftreeks den aanvang van het jaar 1660, dat de Natie zich verëenigde in haare wenfchen,tot herftel van den ouden regeeringsvorm, hoopten zy in eene volkplanting, famengefteld uit de aanhangelingen van Cromwel, die veiligheid,te zullen vinden, die zy achten, dat hun binnen kort in 't moederland geweigerd zou worden (d). Maar fchoon lieden van dien ftempeloog- lui- (i) Eenige van die lieden, die als Rechters gezeten hadden in de zaak van Karei de L, zegt men, dat hier vreedzaame Planters geworden zyn, en onopgemerkt en ongefloord, naa de herftelling van Karei de II., hier hun verblyf gehouden hebben. Waite en Blagrove worden onder dat getal gerekend; f. es» II. . O E K. III.; « 1ÜOFDST.  02 GESCHIEDENIS II. * o e k. ii r. HOOFDST. luikende toegelaaten werden zich op dit Eiland te vestigen, begon echter de herleevende vlam van Koningsliefde in het algemeene lighaam des volks en der armee weder té ontbranden, en deelde ernftig in de nationaale zegepraal over het herftel des Konings. De herftelde Vorst zag, van zynen kant,niet alleen hunne begaane misftappen over, maar wachten de Generaal Harrifon werdt ten ernfligflen aangeboord om hun voorbeeld te volgen, maar, overienkomttïg met zyn characïer, roemde hy op den 'chandelyken dood, die hein verbeidde. Naa zyne te rechtftelling, vestigden zich zyne kinderen in dit Eiland, waar eenigen zyner afftammelingen, van de vrouwelyke linie, nogleeven, in goed aanzien, in de Parochie van St. Andries. Men verhaalt ook, dat de overblyffels van den Prefident Bradshaw op Jamaica begraaven zyn; en ik vond, in een fraai boek, bety teld Memoirs of Thomas Hollis, een opfchrift, dat men wil , gevonden te zyn op een ftuk gefchut, dat geplaatst was op het graf van den Prefident, maar het is, na myne gedachte, van eene hedendaagfche famenftelling. Prefident Bradshaw ftierf in Londen , in November 1659, en hadt eene aanzienlyke begravenis ia de Abtdy van Westmunfter. Een zoon van Scott, den Koningsmoorder, vestigde zich op dit Eiland, en lag de Plantagie aan, die den naam draagt van ys in St. Elizabeth. , De geweezen Aldermm (Schepen) Beckford, ftamde af van eena dochter van dezen man.  DER WEST-INDIEN. 83 wachtte zich ook voorzichtig van hunne jalouzy op te wekken, door naar eenigen van die fchuldigcn onderzoek te doen, aan welken zy befcherming verleend hadden. Om de genegenheid der Colonisten te winnen, wier vermogen een zo belangryk toevoegfel aan zyne landen gaf, bevestigde zelfs de Koning, hunnen zo geliefden Generaal, in zyn gezag; benoemende D. Oyley, door een' lastbrief, den dertienden February 1661 getekend, als Hoofd-Gouverneur van het Eiland. Hy kreeg, ten gelyken tyde, bevel , om de armee van de krygsonderwer. ping te ontdaan, gerichtshoven op te richten, en, met het advys van eenen Raad, door de ingezetenen te kiezen, wetten te maamaaken, gefchikt na de behoefte dezer volkplanting. Deze gedenkwaardige aanftelling van den Generaal d'Oyley, met een'Raad, gekoozen door het volk, mag aangemerkt worden als de eerfte vestiging van een geTegeld burgerlyk beftuur op Jamaica, naa dat 'er de Engelfchen meester van geworden waren; maar, om het volkomen vertrouwen van zeekerheid in de gemoederen der inwooneren te verwekken , waren 'er verdere maatreF 2 gels, II. BOEK. Hf. HOOFDST. D'Oyley wordt Gouverneur van Jamaica. Geregeld burjerlyk>efhiur ildaar.  34 geschiedenis' II. BOEK. III. HoornsT. Lord Windfor wordt in zyne plaats benoemd. Koning lyke af. kondiging. gels, van de zyde van den Souverain, noodzaakelyk, en zy werden fpoedig ter hand genomen. D'Oyley, verlangende terug geroepen te worden, werdt Lord Windfor in zyne plaats benoemd, en gelast, om by zyne aankomst af te kondigen een Koninglyken en genadigen Lastbrief, waarin om de vestiging van de volkplanting aan te moedigen, zulke verdeelingen lands, onderzodanige voorwaarden, als op andere Plantagiën gebruiklyk was, werden aangeboden, verders met zulke aanneemelyke en daar aan verknochte voorrechten en vryheeden , als de Planters, met reden, kondeneisfchen. . De afkondiging gaat dan in de volgende bewoordingen voort : „ En wy maaken „ verder bekend en verklaaren, dat alle de „ kinderen van onze natuurlyk gebooren „ onderdaanen van Engeland, gebooren op „ Jamaica, zullen, van hunne RESr „ pective geboorten AP, gere- „ kend worden te zyn, en zul- „ len, zyn vrye burgers (Deni- „ Ml) VAN engeland, en zullen „ hebben dezelfde voorrech- ,, ten, ten allen opzichte en in „ alle gevallen, als onze VRYr ,, GE-  der w e s t-i n d i e n. 85 „ gebooren onderdaanen van ,, engeland ; en dat alle vrye perfoo„ nen zullen vryheid hebben om zich en „ hunne familiën , zonder belemmering, „ alsmede eenigen hunner goederen, met „ uitzondering van geldfpecie en ftaaven „ goud of zilver, over te voeren van eeni„ gen onzer landen en gewesten, naar het „ gezegde Eiland Jamaica, enz. (e)." Deze belangryke verklaaringen zyn altyd , met recht, door de ingezetenen van Jamaica aangemerkt geworden als een plegtige erkentenis en bevestiging van de zyde der Kroon, van die rechten, welken zyn verknogt aan •> en onvervreemdbaar gemaakt van den perfoon van een Engelsen onderdaan, en van welk voorrecht, zo lang hy den Staat getrouw blyft, geen verhuizing hem, ten behoeven van den Staat, kan en zeekerlyk niet behoort te berooven. Ingevolge van en overeenkomftig den geest dier afkondiging, was (e) In het oorfpronglyke is hier woordelyk, in een noot, de Proclamatie van den Koning te vinden. Ik oordeelde dit ftuk voor den Nederlandfchen Leezer van te weinig aanbelang om het hier in te voegen, daar ik 'er my geen nuttig gevolg altoos van koude voorftellen. ver.t. F 3 ii. boes. iii. liQOÏDST.  ir. BOEK, III. HOOFDST. Bevreedigendgedrag van Koning Karel de II. 26 GESCHIEDENIS was aan dien Gouverneur voorgefchreeven, eene vergadering by een te roepen, om, in dezelve , onverfchillig, door het geheele volk, te doen verkiezen de zodanigen , die wetten zouden maaken voor hun inwendig befluur. Zulk voorrecht, genootenzynde door de zodanige van hunne Mede-onderdaanen, als in het Koningryk waren overgebleeven, heeft men grond om te denken , dat zy met onbetwistbaar recht mogten uitoeffenen, alleen met die bepaaling, dat de wetten, welken zy mogten maaken, niet ftrydig waren met hunne af hangelykheid van het moederland (ƒ). By deze onderfcheide blyken van Koninglyke rechtvaardigheeden en gunden jegens de nieuwe volkplanters , mogen wy nog voegen de bykomende veiligheid, voor hem (ƒ) Het behaagde ook Zyner Majefteït om het Eiland te begunltigen met een groot zegel, met het volgende wapen; naamelyk: een rood kruis, met vyf pynappels, op een zilver veld: de fchildhouders (rapporters) waren twee gepluimde en gebogen Indiaanen ; de kam van den helm was een leevendige Crocodil. Het opfchrift om den rand: Ecce alium Ramos porrexit in orbem Nee flerilis est crux. Dat is: Ziet het Kruis fpreidt zyne takken uit in een andere waereld, en is niet onvruchtbaar.  DER W E S T-I N D I E N. 87 hen vcrkreegen, doorliet Americaansch verbond , gefloten en getekend tc Madrid, in de maand van Juny 1670. Want, naa de berftelling des Konings, ontftouden 'er twyfelingen by de voorftanders van het Koningfehap , of, daar de verheffing van Cromwel gerekend werdt voor een misbruikt gezag, de overwinningen, die onder de bekragtiging van zyn bewind gemaakt waren, met goed recht, ondereen Koninglyk beftuur .konden betrokken worden; fchoon niets beuzelachtiger was dan deze bedenkingen, werdt het egter noodzaaklyk geoordeeld, zich tegen de befluiten , welke Spanje daaruit afleiden mogt, te wapenen. Deze voorzorg deedt het zevende Artikel van het bovengemeld verbond gebooren worden, 't geen begreepen was in de volgende woorden; naamelyk: „ De Koning van Groot-Brittanje 9 zyne erfgenaamen en opvolgers, zullen heb„ ben, houden en bezitten, voor eeuwig, 5, met volkomen recht van oppermagtigbej, ftuur, eigendom en bezitting, alle landen, plaatfen , eilanden , volkplantingen en „ landftreeken, waar ook gelegen, in de „ West-Indien, of eenig gedeelte van F 4 „ Ame- 11. BOEK. III. HOOFDST. Ameri- caansch verbond in 1670.  83 GESCHIEDENIS II. BOEK. III. HOOFDST. I I I I I \ a „ America, welke de gezegde Koning van „ Groot-Brittanje en zyne onderdaancn, „ voor het tegenwoordige, hebben of be„ zitten; zo dat ten dien opzichte, of on3, der eenigen fchyn of voorwendfel, hoe „ genoemd, niets mag of behoort te wor- den aangevoerd, of eenigen twist of ver„ fchil dienaangaande hiemaa begonnen te „ worden (g)." Dus verre moet men bekennen was het oppergezag eigenlyk bezig in de befchertning van de wettige rechten der Kroon, sn in het verzeekeren der bezittingen van clerzelver onderdaanen, op eenen grooten afftand van het Ryk woonachtig; maar ongelukkig was Karei de II. een Vorst zonder ftandratigheid, en een man zonder braafheid. Zyn algemeen gedrag rustte op beweegrelenen, ontleend van eigenbaat en bedrog. Dmtrent den tyd van het Americaansch verbond , (g) Hier uit biykt het dvvaaze van een zeer veel ilaats hebbend gevoelen, naamlyk, dat de Souveainen van Spanje, of eenigen hunner onderdaanen og hunne aanfpraaken op Jamaica en hun eigendom an hetzelve bevveeren, als op geene plegtige wyze an de Kroon van Engeland afgeftaan zynde.  DER WEST-INDIEN. 89 bond, door hem of zyn Ministerie, een ontwerp gevormd zynde, om de vryheeden van het volk in het moederland te verwoesten ; is het weinig te verwonderen, dat de voorrechten, door de Volkplanters genooten, door den Koning, met een oog van jalouzy werden gadegeflagen , welke aangroeijende met den aanwas van hun getal, ten laatften uitbrak in bedryven van openbaare vyandfchap en wreedheid tegen hen. In het begin des jaars 1678 brak de ftorm los op Jamaica. Een nieuw ftelfel van wetgeeving werdt voor dit Eiland vastgefteld,. zeer naby gevormd na het model van de Ierfche Conftitutie onder Poyning's Acte; en de Graaf van Carlisle werdt aangefteld tot Opper-Gouverneur, met oogmerk om . dat ftelfel klem by te zetten. Een lighaam < van wetten werdt door den Raad van Enge- ] land gereed gemaakt, onder anderen een 1 Bill , om een geduurig inkomen aan de < Kroon te bepaalen, 't welke hy den Raad \ moest aanbieden ; met den eisch, dat zy( het geheele wetboek , zonder verbetering' of verandering, zo als het daar lag, moesten aanneemen. In het toekomende moesten de hoofden van alle Bills (Geld Bills alF 5 leen li. BOEL III. HOOFDST. Veranderingier maatregelenmet betrekkingtot Jamaica. Nieuwe Confti- utie. De Sraaf ran Carlisle vordt Dpper- jlouver- leur, ora leze Donfti- utie oor te Iringen.  90 GESCHIEDENIS II. S O E K. III HOOFDST. Waar- fchynelyke oorzaak van deze gebeurtenis. leen uitgezonderd) eerst door den Gouverneur en zynen Raad goedgekeurd, en dan aan Zyne Majefteit worden gezonden, om of bekragtigd of verworpen te worden. By de Koninglyke bekragtiging keerden zy onder het groot zegel terug, in de gedaante van wetten, en goedgekeurd door de algemeene Vergadering ; die tot geen ander einde, dan dit, byeengeroepen werdt, en om te ftemmen in het ftuk van de gewoone onderftanden, ten ware op uitdrukkelyken last uit Engeland. Alleen acht geevende op den afftand van Jamaica van Groot-Brittanje, mogen wy, zonder aarfeling, belluiten, dat het onmogelyk voor de Volkplanting ware om onder zulk eene Conftitutie en ftelfel van Regeering te beftaan. Welk wangedrag aan de zyde -der inwooners, of welke heimelyke bedoeling van de zyde der Kroon , oorfpronglyk, dit onderwerp deedt gebooren worden, is nu moeilyk te bepaalen. Het waarfchynlykfte gevoelen is dit. — In het jaar 1663 werdt de Vergadering van Barbados , door zeer weinig te rechtvaardigen maatregelen, gelyk wy hiernaa zullen aantponen, overgehaald, om te bewilligen in eene  DER W E S t-I N D I E N. QI eene belasting van 4^ ten honderd, van d< groote voortbrengfels van dat Eiland, voo: altyd , ten voordeele der Kroon. Het 1 niet onwaarfchynlyk, dat de aanhoudendi weigering van de Jamaicafche Planters, on zich en hun naageilacht met zodanige be lasting te bczwaaren, de gevoeligheid vai den Koning gaande maakende , eerst he denkbeeld deedt gebooren worden, om hei van die Conftitutioneele Vryheedcn te be rooven , die alleen veiligheid en waard] aan hunne bezittingen konden geeven. Ge lukkig voor de tegenwoordige inwooner; daagden noch geheime ftreeken, noch on vermomd geweld. Hunne dappere Voorvaders lieten aan hunne naakomelingen hunne goederen agter, niet bezwaard met zult eenen last, en hunne burgerlykc rechten, niet overheerscht door het ftelfel eener Regeering , gefchikt om die te overweldigen. ,, De Vergadering (zegt Mr. Long) verwierp de nieuwe Conftitutie met verontwaardiging. Geen bedreigingen konden hen doen vreezen, geene gefchenken omkoopen, noch kunstgreepen, noch bewysredenen , hen overhaalen , om in wetten toe te ftaan, die hun naageilacht in flaaver- : II. .BOEK HL ■ HOOFDST. I l I De Vergaderingverwerpt de nieuwe Conftitutie.  n. BOEK. III. HUOFDST. Col. Long verdeedigt inzonderheid de rechten des Yolks. Doch wordt alsftaatsgevangen naar Engeland gevoerd. Maar werkt aldaar een gunftig befluit uit. 02 GESCHIEDENIS ny dompelen zouden! Laat my hier, als een fchatüng van billyke erkentenis van de edele poogingen van den Grootvader van dezen Heer, Col. Long, 'er by voegen, dat Jamaica voornaamelyk aan hem zyne verlosfing fchuldig was. Als. een Opper-Rechter van dit Eiland, en Lid van den Raad, oefende hy, by deze belangryke gelegenheid, de magt, met welke hy bekleed was, met zulk een fchanderheid en ftoutheid, ter verdeediging van het volk, uit, als ftrekte om elke pooging, om hetzelve in llaaverny te brengen, te befchaamen en volkomen over ftaag te fteeken. De Gouverneur, naa hem van de posten , die hy, met zo veel eer voor zich zeiven en voordeel voor het algemeen, vervuld hadt, ontzet te hebben, deedt hem als ftaatsgevangen naar Engeland voeren. Deze geweldige maatregelen bragten in het eind iets goeds voort. Col. Long voor den Koning en den geheimen Raad gehoord zynde , toonde met zulk een kragt van bewysredenen de Hechte ftrekking der gevolgde maatregels aan, dat het Engelsch Ministerie zyns ondanks kamp gaf. De Vergadering hadt haare magt van beraadflaan aan hem te danken, en Sir Thomas  DER WEST-INDIEN. 93 mas Lynch, die op dit Eiland, als Lieutenant-Gouverneur, van 1670 tot 1674, hadt voorgezeten, zeer tot genoegen van de inwooners, werdt tot Capitein- Generaal en Hoofd - Gouverneur , in plaatfe van Lord Carlisle, gekooren Qf). Men mogt nu gehoopt hebben, dat alle. ïeden van toekomend verfchil met de Kroon ■ gelukkig was uit den weg geruimd; maar de uitkomst toonde, dat deze verwachting valsch ware. Schoon de Vergadering het onwaardeerbaar voorrecht van zulke wetten voor haar inwendig beftuur te maaken , als haare behoeften, waarover zy, buiten twyfel, alleen gerechtigd was te oordeelen, vereifchen mogten, weder gekreegen hadt, en fchoon het niet beweezen ware, dat de wetten, die zy gemaakt had- (Jt) Ik heb, als een aanhangfel by dit boek ,, een Historieseh verilag van de Conftitutie van Jamaica" gevoegd, gefchreeven door iemand, die in zyn leven Hoofd-Gouverneur was , en van uitfteekende bekwaamheeden, waarin debyzpnderheeden van Lord Carlisle's beftuur in het breede worden voorgedragen. — Dit Historieseh verflag ziet nu voor het eerst het licht, en zal zeeker den leezer ten uiterften aangenaam zyn. II. SOEK. III. HOOFDST. Thomas Lynch wordt Gouverneur, in )laats Carlisle.  II. BOEK. Ilii HOOFDST. Verdere gefchillen over het behoud der wetten. ] « ] J 3 1 1 ( i 94 GESCHIEDENIS hadden, zo voor als naa de herftelling hunner voorrechten , ftrydig waren met die van het moederland, is hun egter de Koninglyke bekragtiging van een groot gedeelte derzelven ftandvastig geweigerd, en is tot nu toe ingehouden geworden. Men moet wel toeflaan, dat de Engelfchen, die het Eiland in bezit namen, de wet van Engeland, waaronder zy flonden, als hun geboorterecht medebragten; maar veel van de Engelfche wet was ontocpasfelyk op den ftaat en aangelegenheid der nieuwe Volkplanters: en het was beweerd, dat zy geen recht hadden op eenige keuren tran het Britfche Parlement, die naa hunne verhuizing gemaakt waren, ten zy dezelven ach by naame byzonder tot de Volkplanting uitbreidden. De Gerechtshoven op iet Eiland hadden egter, uit noodzaaklykïeid, veele zodanige keuren afgekondigd, :n daarop verfcheide vonnisfen 'en belangyke fchikkingen gegrond, en de Vergadcïng hadt Bills gemaakt, waarby verfcheide ïngelfche keuren aangenomen werden, velke anders op het Eiland geen onmiddeyke betrekking hadden; maar verfcheidene lezer Bills, als zy naar Engeland, ter Koning-  BEK. WEST-INDIEN. 95 ninglyke bevestiging, gezonden werden, en deze vonnisfen en fchikkingen van de Gerechtshoven, als zy by beroeping voor den Koning en den'Raad gebragt werden, bleeven, fchoon niet afgekeurd, onbekragtigd. In dezen vlottenden ftaat zyn de zaaken van Jamaica den tyd van vyftig jaaren gebleeven. De waare reden dezer onbuigzaamheid was geene andere , dan de oude zaak , wegens de inkomften. Ten einde, gelyk men voorgaf, de onkosten van het oprichten en het herftellen van fterktcn goed te maaken , en eenige andere openbaare behoeften te voldoen , hadden de Ministers van Karei de II., gelyk opgemerkt is van den Raad van Barbados, en indedaad van de meeste andere Engelfche Volkplantingen in de West-Indien , eene toeftemming in het opbrengen van eene duurzaame fchatting weeten te bewerken. De weigering van Jamaica, om in eene diergelyke inrichting te ftemmen; de ftraf aan deszelfs hardnekkigheid opgelegd, en de middelen van zyne verlosfing, zyn reeds voorgedragen; doch het bleek , dat men verwachte dat \ de flavhe'd van dj Kroon, als afziende van^ dwang-j it BOEK. III. HOOFDST.  $6 GESCHIEDENIS II. S O E K, III. HOOFDST. dwangmiddelen, het uitwerkfel zou voortbrengeii, waartoe de onderdrukking niet in ftaat fcheen geweest te zyn. Het Engelsch Gouvernement eischte eene erkentenis van het volk van Jamaica, om dat zy een onderdrukkend en fchadelyk ontwerp hadden laaten vaaren, eveneens als of zy hun daadelyk eene ftellige en voortduurende weldaad beweezen hadden; een eisch, welke alle de Engehche Ministers, van de herftelling van Koning Karei af, tot de regeering van George de II. wel zeer van harten billykten. De Vergadering bleef egter pal ftaan. Onder andere tegenwerpingen beweerde zy, dat het geld, door het Eiland Barbados toegeftaan duidelyk gebruikt was tot einden, zeer verfchillende van die, waartoe het uitdrukkelyk was gegeeven, en zy verzochten eenig onderpand of verzeekering tegen diergelyk eene verkeerde befteeding; indien zy hun land aan eene duurzaame en onherroepelyke fchatting zouden onderwerpen. De Ministers weigerden eenig voldoend antwoord op deze byzonderheid te geeven; en vindende den Raad van Jamaica even vast in deszelfs befluit, om flechts van jaar  DER WEST-INDIEN $f jaar tot jaar hunne Toelaag-Bills te maaken, als na gewoonte , raadden zy den Souverain, door den geest van ftaatkundige wraakzucht gedreeven, de bekragtiging der wetten te vertraagen, en het rechtsbeftuur van dat Eiland op dien losfen voet te laaten, zo als ik befchreeven heb. Deze was de daadelyke gefteldheid van Jamaica tot het jaar I7c3, wanneer 'er gelukkig een vergelyk getroffen werdt. In dat jaar Itemde de Raad aan de Kroon een vast onherroepelyk inkomen van £. 8,000 jaarlyksch te geeven, op zekere voorwaarden, waarin de Kroon bewilligde, en waarvan de volgende de voornaamften zyn. Eerftelyk. Dat de Erfpagten, op het Eiland geheven, (toen gefchat op een fom van £. 1,460 jaarlyksch,) een gedeelte van dat inkomen zouden uitmaaken. Ten 2en. Dat het lighaam hunner wetten de Koninglyke bekragtiging zou ontvangen. En ten 3en. Dat alle zodanige wetten en keuren van Engeland, als ten eenigen tyde geacht, ingevoerd , in gebruik gebragt en aangenomen mogten zyn, als wetten op dat Eiland, voor altyd wetten van Jamaica zouden zyn en blyven. De acte van deze fchatting, mei Q • B O E iti III. HOOFDST. De gefchillenworden in 1728 beliegt»  5>8 GESCHIEDENIS II. BOEK III. HOOFDST. deze belangryke verklaaring daarby, werdt 'vervolgends gemaakt, enderzelverbekragtiging door den Koning, maakte een einde aan een' twist, niet minder onaangenaam voor het beftuur in het moederland, als beleedigende voor het volk op het Eiland. Met alle kortheid, die het onderwerp gehengde, heb ik dus gepoogd, de ftaatkundige gefteldheid. van Jamaica, van derzelver kindsheid tot haaren ryperen ouderdom , te fchetfen; maar fchoon derzelver afkomst én beginfel Engelsch zyn, haare uitwendige gedaante is gewyzigd en geregeld geworden door verfcheide onvoorziene gebeurtenisfen en plaatslyke omftandigheeden. In haar tegenwoordig voorkomen en daadelyke uitoefening gelykt zy zo juist naar het regeeringsftel in de andere Engelfche Eilanden in de West-Indien, dat eene algemeene belehryving (die ik voor een volgend gedeelte myns werks bewaare) dezelve geheel bevatten zal. Een naauwkeurig verhaal van plaatslyke omftandigheeden en inwendige ftaatkundige gebeurtenisfen zou, zo ikachte, niet belangryk genoeg zyn voor den algemeenen leezer (f). (0 In het jaar 1687 werdt Christopher, Hertog van  DER. WEST-INDIEN. 99 Van Alberaarle, tot Opper-Gouverneur van Jamaica gekoren. Deze Edelman was de eenige in leven overgebleeven zoon vari den Generaal Morik, die Karei de II. herfteldc, en ik melde dit hoofdzaakelyk om een fpreekend bewys van de onftandvastigheid der menfchelyke grootheid te geeven. De vader was begunftigd met de hoogfte belooningcn, die een Souverain aan zyn' onderdaan geeven kon; een Hertogdom, de order van den Kousfeband en een vorftelyk vermogen; en de zoon door ondeugd en buitenfpoorigheeden tot den bedelftaf gebragt, was tot de noodzaaklykheid gebragt, om van Jacobus de II, brood te verzoeken. De Koning, om van zyn lastige aanzoeken bevryd te zyn, gaf hem het Gouvernement van Jamaica, waar hy, kinderloos ftervende, korten tyd naa zyn aankomst, zyn eer. ampt met zyn leven eindigde. De Hertog leefde toch nog lang genoeg om een aanmerklyke fom geld* voor zyne fchuldé'isfchers byeen te zamelen; want in compagniefchap getreedenmetSirWilliamPhipps, die het wrak van een Spaansch fchip der zilvervloot, 't welk op een droogte aan de noord-oostkust van Hifpaniola geftrand was,in 't jaar lósoontdekthadt, zondt hy floepen van Jamaica met bekwaame duikers, om te zoeken naar den verborgen fchat, en men Zegt dat hy daadelyk gckreegcn heeft een-en-twintig tonnen zilver. Het gedrag van dezen edelen Gouverneur, by zyne aankomst, levert verfcheide (laaien van de willekeurige grondbegirtfels dier tyden op,' onder anderen is de volgende niet de minst aaflmérkenswaardige. — Eene vergadering byeen geroepen hebbende, fcheidde zyne Genade dezelve onmiddelyk, om dat een der Leden, in een gefchil, het oud G 2 ge« n. BOEK* III. iioofdst.  100 GESCHIEDENIS II. BOEK III. HOOFDST. gezegde: falus populi fuprema lex, hadt aangevoerd* i Zyne Genade liet daarnaa dat Lid in bewaaring neemen , en deedt hem voor die beleediging in de boete van £. éoó beflaan. Vader Thomas Curchill, een Roomsen Pastoor, kwam met zyne Genade over, door Jacobus de II. gezonden, om het Land tot den Roomfchen Godsdienst te bekeeren; maar de dood van zyne Genade en de omwenteling in 1688 verydclde des goeden Vaders ontwerp. De Hertogin verzelde haaren echtgenoot; eene zaak, diedenfpreeker der vergadering, in zyne eerfte aanfpraake, in eene groote vervoering van welfpreekenheid deedt zeggen: „ 't Is een eer, die de ryke gewesten Mexico en Peru nooit te beurt viel, en zelfs Columbus geest zou ziek vergoed achten, voor alle de harde bejegeningen, die hy van de Spanjaarden verduurde, zoo hy weeten kon, dat deze, door hem zogeliefde , grond, door zulke voetflappen zou geheiligd worden" — De verëeringen van den Raad konden niet wel verder gaan! In de maand Juny van 1692 gebeurde die verfcferiklyke aardbeeving , waarhy een groot gedeelte van Port Royal verzonk. Eene befchryving van dit vreeslyk tydflip kan gevonden worden in de Philofophical Tranfafiions; maar 't was niet algemeen bekend, dat de ftad goeddeels gebouwd was op een zandbank, vast zynde aan een rots in zee, en dat dus een zeer geringe beweeging, geholpen door het gewigt der gebouwen, waarfchynlyk de verwoesting dier ftad zou voltooid hebben. Ik ben daarom genegen te vermoeden, dat de befchryving der aardbeeving zeer vergroot is. De inwooners waren naauwlyksch van den fchrik, door dezen aardfehok veroor-  DER WE S-T-I N D I E N 101 oorzaakt, bekomen, als zy ontroerd werden door een bericht van eene beoogde gewapende landing van Hifpaniola, door den Gouverneur van dat Eiland , du Casfe, in perfoon aangevoerd. Ingevolge hiervan vertoonde zich den 17 Juny 1694 een vloot van drie oorlogfcheepen en twintig tranfportfeheepen, (aan boord hebbende 1,500 man landtroepen) op da hoogte van Cow Bay, waar acht honderd foldaateu geland waren , met bevel om het land tot Port Morant te verwoesten. Deze barbaaren volgden hunne bevelen in de volkomenfte uitgeftrektheid op. Zy ftaaken niet alleen ieder vastigheid, waarby zy kwamen , in brand, maar martelden hunne gevangenen op de gruwzaamfte wyze, en vermoorden een groot getal in koelen bloede, naa hun de fchending hunner vrouwen door hunne eigen negers te hebben laaten aanzien. Zodanig ten minften is het bericht, door Sir William Beeston, de Gouverneur, aan den Secretaris van Staat overgegeeven. Ongelukkig was de krygsmagt uit dit gedeelte des lands getrokken, om de hoofdftad te befchermen; waardoor de Franfchen in hunne verwoestingen, zonder tegenkanting, volharden, alle de plantagiën in hun bereik in vuur en vlammen gezet, en omtrent een duizend negers omgebragc hebbende, du Casfe lywaards afzeilde, en ankerde in de Carlisle Bay, in den ftreek van Vere. Deze plaats hadt geene andere verfterking dan een kwa" lyk aangelegde borstweering, voorzien van een detachement van 200 man , van de krygsmagt van St. Elizabeth en Clarendon, welke du Casfe met al zyn magt aanviel. De Engelfchen booden eenen dapperen wederftand; maar Colonel Cleyborn, LuiG 3 te- II. BOEK. HL IIOOIDST.  102 GESCHIEDENIS II. BOEK. III. HOOFDST. JV. HOOFD» tenant-Colonel Smart, Kapitein Vasfal en Luite^ tenant Dawkins, gedood, en veele andere gevaarIyk gewond zynde , werden zy genoodzaakt te wyken. Gelukkig kwamen op dit oogenblik vyf compagnien van het krygsvolk, dat de Gouverneur hun uit Spanish-town zondt. Deze, fchoon zy dertig mylen, zonder zich te verfrisfchen, gemarcheerd hadden , vielen onmiddelyk met zo veel dapperheid op den vyand aan, dat dit geheel de kans van dezen dag deedt veranderen. De Franfchen wenden zig naar hunne fchepen, en kort daarnaa keerden du Casfe, met zyn zo onrechtvaardig verkreegen buit, naar Hifpaniola terug.  DER WEST-INDIEN. 103 IV. HOOFDSTUK. Ligging. —• Climaat. — Gedaante van het Land. >— Bergen, en daaruit vloeijende voordeelen. — Grond. >— Bebouwde ÏMn. fan^ — Onbebouwde Landen, en aanmer. kingen daarover. — Bosfchen en Hout. —Rivieren en Medicinaale Bronnen. — Delf. floffen. — Planten. ■— Graanen. — Grasfen. — Moezery. — Tafelvruchten enz. enz. Jamaica is gelegen in de Atlantifche Zee, omtrent vier duizend mylen zuid-west van Engeland. Het heeft het Eiland Hifpaniola negentig Engelfche mylen van zich ten oosten: Het Eiland Cuba omtrent op denzelfden afftand ten noorden: De Golf van Honduras ten westen, en Carthagena, op het groote vaste land van Zuid-America, ten zuiden van zich , op den afftand van vier honderd vyf-en-dertig Engelfche mylen. Het midden van Jamaica ligt omtrent op 189 12' noorderbreedte, en op 76? 45' G 4 leng- 11. BOEK» IV. HOOFDST. Ligging»  104 GESCHIEDENIS II. BOEK IV. HOOFDST. Climaat Gedaante des Lands. lengte ten westen van Londen. Uit het opgegeevene zal de aardrykskundige leezer afneemen, dat de Iuchtftreek, fchoon getemperd en gemaatigd door verfcheide oorzaaken , waarvan ik nu eenige opgeeven zal, egter zeer heet is , met weinig verfchil van January tot December; dat de dagen en nachten byna gelyk zyn, zynde 'er weinig meer dan twee uuren verfchil tusfchen den langften en kortften dag; dat 'er zeer weinig fchemering is , en eindelyk, dat, wanneer het 's middags twaalf uuren te Londen is, het omtrent zeven uuren 'smorgens op Jamaica is. 't Algemeen voorkomen van het land verfchilt grootelyks van de meeste deelen van Europa; egter de noord- en zuidzyden van het Eiland, die door een groote keten van bergen, zich uitftrekkende vanhetoos^ ten tot het westen, gefcheiden worden, verfchillen ten zelfden tyde veel van elkander. Als Columbus eerst Jamaica ontdekte, naderde hy het aan de noordzyde; en dat gedeelte van het land befchouwende, het geen nu de Parochie van St. Anne uitmaakt, gevoelde ny een groot vermaak, en verwondering over de nieuwheid , verfcheidenheid en fchoon-  DER W E S T-I N D I E N. 105 heid van het gezicht. Het geheele tooneel is indedaad alleruitfteekendst fchoon, en geen woorden alleen (ten minften die ik kan vinden) kunnen 'er een juist denkbeeld van geeven. Misfchien ben ik in ftaat om eenige der uitfteekendfte byzonderheeden af te fchetfen, maar hunne famenvoegingen zyn zo oneindig verfcheiden, en moeten gezien worden, om ze te begrypen. Op een' kleinen afftand van den oever verheft zich het land in heuvels, die meer aanmerklyk zyn , uit hoofde van hunne fchoonheid dan ftoutheid; zynde alle van eene zagte helling, en gemeenlyk van elkander gefneeden door ruime valeijen, en romaneske onëffenheeden; doch zy zyn zeldzaam fteil, ook is de overgang van de heuvels tot de valleijen zeldzaam kort. Over het algemeen heeft de hand der natuur ieder heuvel tot den top met een byzonder geluk afgerond. Het meest tref' fende, dat zich met deze verhevenheeden paart, is de gelukkige ligging van de Peperboschjens, waarmede de meesten derzelven bekleed zyn, en de groote hoeveelheid groente van het Gras beneden, het welk men door duizend openingen ont? G 5 dekt; n, BOEK, IV. HOOFDST, Heuvels.  IOÖ GESCHIEDENIS II. BOEK. IV. HOOFDST. I Rivieren' en Wa- i tervallen. S I dekt; maakende een aangenaam contrast met de donkerer tinten van de Spaanfche Peper. Daar deze boom, die niet minder aanmerklyk is , uit hoofde van deszelfs fchoonheid, als broosheid, niet lydt, dat een plant als mededinger in zyne fchaduw bloeit, zyn deze boschjens niet alleen zuiver van kreupelhout, maar het Gras groeit 'er zeldzaam weelderig. De grond is over het algemeen krytachtig mager, die een digt en fchoon Gras voortbrengt, zo glad en effen als de fchoonfte weiden in Engeland, en veel glansryker in kleur. Over deze oppervlakte verfpreidt zich de Spaanfche Peper in ; onderfcheide afdeelingen. Op de eene plaats zien wy groote bosfchen; op de andere een aantal van fchoone groepen , waarvan fommigen de heuvels bedekken, terwyl andere langs de af hellingen groeijen. Om het tooneel te verleevendigen, en de èhoonheid te voltooijen, heeft de goedïeid der natuur het geheele land overvloelig met water voorzien. Geen gedeelte Ier West-Indien, dat ik gezien heb, vloeit /an zo veele aangenaame ftroomen over. ieder vallei heeft zyn riviertjen , en ieder ïeuvel zyn' waterval. In een gezichtspunt, waar  DER W E S T-I N D I E N. 107 waar de rotfen over den Oceaan hangen, kan men niet minder dan acht doorfchynende watervallen, in een oogenblik, befchouwen. Die alleen, welke lang op Zee zyn geweest, kunnen oordeelen, over de aandoening, welke de dorftige reiziger op zulk een betoverend verfchiet gevoelt. Zodanig is de voorgrond der fchildery. Daar het land naar het middengedeelte des Eilands opryst, wordt het oog, de fchoonheeden, die ik opgeteld heb, voorbygaande, getroffen door een eindeloos amphitheater van houtgewas; „ onovertref baare hoogten van de hoogfte fchaduwen der Ceders, en wydgetakte Palmboomen;" een onnoembaare meenigte bosfchen, welker buitenfte lyn wegfmelt in de afgelegen blaauwe bergen , en deze verliezen zich weder in de wolken. Aan de noordzyde van het Eiland, is gelyk ik aanmerkte, het tooneel van eene andere natuur. In het landfchap, waarvan wy handelden, zyn de voornaamfte characters, verfcheidenheid en fchoonheid ; en dat, het welk te befchouwen ftaat, zyn de heerfchende trekken, grootheid en verhevenheid. Wanneer ik eerst deze zyde des Ei- IL BOEK. IV. ïioofdst. Grootheid in de Natuur.  I03 GESCHIEDENIS - II. BOEK IV. HOOFDST. Bergen. Eilands naderde, en van verre zulke verbaazende, en ten hemel opftygende fteilten van blaauwe bergen aanfchouwde, die hier en daar de wolken verdeelden , was myne verbeelding (en onbepaald maar yslyk denkbeeld vormende van 't geen verborgen was, uit het geen ik nu gedeeltelyk zag) vervuld met verbaasdheid en verwondering, 't Gevoel egter , dat ik gewaar werdt, was nader aan fchrik dan aan genoegen. Schoon het verfchiet, voor my in den hoogften top ftaatelyk was, fcheen het my egter een tooneel van ftaatelyke verwoesting. De afgebrooken fteilte en ongenaakbaare rotfen hadden meer het aanzien van een chaos, dan eene fchepping; en fcheenen de uitwerkfels van eene verfchriklyke verwoesting op te leveren, die de natuur ten bouwval gebragt hadt. Het voorkomen werdt egter gunftiger by onze nadering; in het midden van tien duizend ftoute trekken, te hard om door de hand der bebouwing verzagt te worden, ontdekten wy reeds verfcheidene plaatfen, waaide hand der vlyt leeven en vruchtbaarheid hadt doen ontwaaken. Met deze bevallige' tusfchenmengfeds verëenigde zich de uit de hoo-  \ DER WEST-INDIEN. IOÖ hooger gebergten afloopende kom van lagere bergen (die nu zichtbaar begonnen te worden, bedekt met bosfchen en heerlyke groenten) om de ruwe ftaatelykheid der hoogere fteiltens te verzagten en te vergoelyken ; tot dat eindelyk de velden op den grond in het oog vielen. Deze velden zyn uitgebreide vlakten, hoofdzaakelyk met fuikerriet, vertoonende, by al den glans der bebouwing het groen der Lente, gepaard met de vruchtbaarheid van de Herft, en alleen door den Oceaan bepaald; op wiens oppervlakte een nieuw en altyd beweegend fchildery zich aan het oog vertoont , want ontelbaare fcheepen worden, in verfcheide richtingen ontdekt, af en aanvaarende, in de baaijen en havens, waar van de kust overal voorzien is. Zulk een verfchiet van menfchelyke fchranderheid en vlytbetoon, bezig met de overtolligheeden der oude waereld metdevoortbrengfels der nieuwe te verwisfelen, opent een ander , en ik mag 'er wel byvoegen, een 011betreeden veld voor befpiegelingen en opmerkingen. Dus brengen de bergen van de West-Indien , zoo al niet op zich zelve voorwerpen van li. i O £ IV. IOOFDS  IIO GESCHIEDENIS II. BOEK IV. HOOFDST. Nut derzeiven. 1 ] 3 < l C ' d Q Ti van volmaakte fchoonheid, veel toe tot de algemeene fchoonheid der natuur; en de inwooners kunnen zeeker niet, dan met het diepst gevoel van dankbaarheid aan de God. delyke Voorzienigheid, de verfcheidenheid van Iuchtftreek betrachten, zo bevorderlyk voor de gezondheid, het genoegen en het vermaak, die deze hoog gelegen ftreeken hun verfchaffen. Over dit onderwerp fpreek ik uit daadelyke ondervinding. In een zeeftreek , op de zoele vlakten van de zuidzyde, by de Stad Kingfton, waar ik my hoofdzaakelyk den tyd van veertien jaaren ophield, was de gemiddelde hoogte van de reetfte maanden (van Juny tot November, jeide ingefloten,) tachtig graaden op den hermometer van Fahrenheit («). Op een andgoed, op den afftand van acht mylen, n de hooge landen van Liguanea, rees de ther- f» In de andere maanden, te weeten van Deember tot Mai, loopt de thermometer van 70 tot o graaden. De nachtlucht in de maanden Decemer en January is fomtyds verbaazend koud: ik heb en thermometer by zonnen opgang op 690, Zelfs in e Stad Kingfton, gezien; maar in de heetfte mannen is het verfchil van hitte, tusfchen den middag cu iiddernactit, niet meer dan 50 of 6".  DER W E S T-I N D I E N. III thermometer zelden, op 't heetfte van den dag, boven de zeventig graaden. Hier was dus een verfchil van tien graaden en acht mylen: en in den morgen- en avondftond was het verfchil veel grooter. Te ColdSpring, het verblyf van Mr. Wallen, liggende zeer hoog en zes mylen verder in het land, in het bezit van een'Heer, die genoegen vindt in de fchoonheeden van dat oord, om deszelfs voortbrengfels te volmaaken, is de algemeene ftaat van den thermometer van 55 tot 650. Men heeft hem zelfs op 44° gezien; zo dat 'er op het midden van den dag, niet alleen een vuur aangenaam is, maar een groot gedeelte des jaars onontbeerlyk (b~). Men onderftelt, dat (£) Cold Spring ligt 4,200 voeten boven de oppervlakte der Zee. De grond is zwarte molm en bruine mergel; flechts weinig of geene van de vruchten, die tusfchen de keerkringen gemeenlyk vallen, willen in een zo koude Iuchtftreek bloeijen. Noch de Nesbezie (Nesberry), de Advocaatpeer (Avocado Penr),de Starappel, noch de Orangeappel, draagen vruchten' op eenen aanmerklyken afftand, zelfs van Mr. Wallens tuin; maar veele Engelfche vruchten, als de Appel, de Perfik en de Aardbézie, benevens verfcheide goede buiienlandfche vruchten, groei- II. BOEK. IV. HOOFDST.  112 GESCHIEDENIS II. DOEI IV. HOOFDST i dat een fpoedige overgang van de heefé -lucht der vlakten tot de koude lucht der hoogere gewesten , gewoonlyk naadeelige uitwerkfels voor het menschlyk geftel voorbrengt groeijen hier zeer wel; waaronder ik een groot getal van zeer fchoone planten van den Theeboom en andere Oosterfche gewasfen waarnam. De grond en deszelfs oorfpronglyken ftaat is meest geheel bedekt met verfcheide foorten van Vaaren, van welke Mr. Wallen omtrent 400 verfchillende fpecies ontdekt heeft. Iemand, voor de eerfte maal te Cold Spring komende, acht zich overgebragt in een ander gedeelte der waereld; daar de lucht en de gedaante van het land te veel verfchilt van die der gewesten, welke hy verlaaten heeft. Zelfs zyn de vogels hem alle vreemdelingen. Onder anderen byzonder eigen aan deze hooge ftreeken, is 'er een foort van zwaluw, wiens vederen van kleur veranderen, even als de hals van een eend; en 'er is eene zeer fraaije zingende vogel, genoemd Vischoog(Fish-eye), donker bruin van kleur, met een witten kring om den hals. Ik bezogt deze plaats in December 1788, de thermometer ftondt op 57°, by den opgang der zonne, en ging niet boven de 64° op het heetftevanden dag. Deze Iuchtftreek fcheen my de aangenaamfte roe, die ik ooit gevoeld had. Op den top van den Blaauwen Berg, die 7,431 voeten boven de oppervlakte der zee is, is de thermometer bevonden, zelfs n [de maand van Augustus, niet hooger te klimmen lau 47» by zonnen opgang, en 580 's middags.  DER WEST-INDIEN. II3 brengt, maar ik geloof, dit is een zeldzaam geval, indien de reiziger, hoorende naar de lesfen der voorzichtigheid, uitreis! by het begin van den dag , (wanneer de poriën van de huid in zekere maate gefloten zyn,) en zich wat warmer , dan gewoonlyk , kleedt. Met deze voorzorgen zyn altyd de togtjens naar de bovenlanden onfchadelyk , gezond en vermaakelyk bevonden. Ik moet ook opmerken, met de woorden van eenen aangenaamen Schryver (c), dat „ op de toppen van hooge bergen, waar de lucht zuiver en verfynd is, en waar niet dat verbaazend gewigt van grove dampen, die op het lighaam drukken , plaats heeft, de geest m=t grooter vryheid handelt, en alle de werkzaamheeden , zo van ziel als lighaam, op een voortreflyker wyze verricht worden." Ik wenschte, dat ik 'er met denzelfden Schryver by kon voegen, dat de ziel ten zelfden tyde alle laage en gemeene gevoelens agterlaat, en de luchtgewesten naderende, zyne aardfche betrekkingen vaarwel zegt, en het gedeelte van de hemelfche zuiverheid deelachtig wordt." Aan (e) Brydone. H 11. BOEK. IV. HOOFDST.  II. BOEK IV. HOOFDST, Onbe bouwd Land» Aanmer. kingen hieromtrent. ÏI4 GESCHIEDENIS. Aan deze onëffenheeden der oppervlakte 'egter is het toe .fchryven, dat fchoon de grond op veele plaatfen van dit Eiland diep ■en zeer vruchtbaar zy, egter de hoeveelheid van dit ïyk vruchtvoortbrengend land ilegts weinig in evenredigheid van het geheel is. Meerendeels is de bebouwde grond van een middelmaatige hoedanigheid en vereischc arbeid en bemesting, om denzelven vruchtbaar te maaken. In't kort, met alle vooroordeelen, ten voordeele van Jamaica, als wy het vergelyken met andere Eilanden van byna dezelfde uitgebreidheid, (Sicilië, by voorbeeld, waarby het door Columbus vergeleken is) moet het voor een onvruchtbaar en zeer werklyk land gehouden worden, gelyk het volgende zal bewyzen. Jamaica is een honderd en vyftig mylenin de lengte, en in het midden van drie afmeetingen, op verfchillende plaatfen, omtrent veertig mylen in de breedte. Hiervoli gends zou het Eiland, op vlakke grond gerekend, moeten opleveren 3,840,000 Acres. Maar een groot gedeelte, beftaande uit hooge bergen, wier oppervlakte veel meer land dan de voet ai-  DER WEST-INDIEN. 115 alleen beflaat, ftel ik het, na eene gemaatigde betekening, & meer te be- , loopen, dat uitmaakt - 240,000 Dus het geheel - - 4,080,000 Acres. Volgends een lystvaneenClerkderfchattingbrieven, is bevonden , dat hiervan "niet meer dan 1,907,589, in November 1789, verhuurd of opgenomen waren in de belasting voor de Kroon. Dus blykt het dat meer dan de helft der landen gerekend worden als van geene waarde, zynde de onkosten van een'fchatringbrief van geene groote betekenis, en van de verhuurde landen verneem ik dat weinig meer dan een millioen tegenwoordig bebouwd wordt. In de fuikerplantagien (ingefloten de landen, dienende tot bosfchen, om duigen, timmer- en brandhout te verfchaffen, of gebruikt voor algemeene weiden, welke alle gewoonlyk twee derde van ieder plantagie uitmaaken,) mag het getal der acres bepaald worden op 639,000; waaruit blykt dat het naauwkeurig getal van deze landen, volgends de beëedigde lysten der maand Maart 1789, was 710, en dus ieder gerekend op H 2 900 11. 5 O E IC. IV. IOOFOST.'  Il6 GESCHIEDENIS- BOEK. IV. HOOFDST. \ 900 acres, by een aftrekking van het ge-heel, ruim gefield moet gehouden worden. Het getal van opbrengende landhoeven (qf, zo als zy gewoonlyk genoemd worden, pens,) is omtrent 400; ieder van welke ik roo acres toeftaan wil, 'tgeen280,000 geeft ^ en niemand , die het land gezien heeft, met een onderzoeklievend oog, zaï aan alle mindere voortbrengfels , dan catoen, koffy, fpaanfche peper, gengber enz. zelfs ingefloten de plantagiën, gefchikt voor de levensmiddelen, meer dan de halve uitgeftrektheid voor de pens gefchikt, toekennen. Het bedrage van het geheel is 1,059,000 acres, laatende boven de drie millioen een onverbeterde en vruchtbaare wildernis, waarvan, zo ik my verbeelde, niet meer dan een vierde gedeelte gefchikt is voor bebouwing , zynde een groot gedeelte van het binnenfte des lands, onbruik- en ongenaakbaar. Doch niettegenftaande, een zo groot gedeelte van dit Eiland geheel onverbeterbaar is, egter (zodanig is de invloed van groote warmte en aanhoudende vochtigheid) zyn de bergen in 't algemeen bedekt met groote bosfchen , bevattende uitftee- kend  DER W E S T-I N D I E N. 117 fcend timmerhout, van verbaazende grootte en fterkte , zo als het Ugnum vita, dogivood., iron-wood) pigeon-wood, green-beart, hraziletto en bully-trees; waarvan het groot-] ite getal in het water zinkt, en van zodanig eene digtheid en ondoordringbaarheid is, als zich geen Europiesch werkman verbeelden kan. Eenige dezer foorten zyn noodzaakelyk in moclenwerk , en zouden van veel waarde zyn in de loefwaardfche Eilanden. Zo zyn zy, in zodanige gedeelten van Jamaica, als lang bebouwd zynde, bykans van zulke naby gelegen bosfchen geheel beroofd , maar het gebeurt dikwerf in de binnendeelen, dat de overvloed van dit hout den Planter belemmert, in ftede dat bet hem een weldaad zy, en zich van een genoegzaame voorraad tot onmiddelyk gebruik voorzien hebbende , fteekt hy het overige in den brand, om zyn land te zuiveren, daar de onkosten, om het naar de zeekust te vervoeren, te groot zyn, om het naar een afgelegen markt te zenden. Van minder foorten, als planken en fpaanen, is 'er een ontelbaar aantal, en 'er zyn veele fchoone verfcheidenheeden voor kabinetwerk, als onder anderen de bread-nut, de H 3 wil- n. SOEK. IV. ÏOOFDST. toornen-  Tl8 GESCHIEDENIS H. B O EK IV. HOOFDST. Rivieren. Bronnen, i I I V 1 s \ \ wilde limoen en het welbekende mahognyi hout. . Terwyl het land dus ryk is van bosfchen j zo is het, dit durven wy verzeekeren, over 't algemeen wel voorzien van water. In deszelfs omtrek worden meer dan honderd rivieren gerekend, die haar oirfprong van de bergen neemen , en , gewoonlyk met groote fnelheid, naar zee loopen, aan beide zyden van het Eiland. Geen een is diep genoeg om door zeefcheepen bevaaren te: worden. De zwarte rivier in St. Elizabeth, voornaamlyk door een vlak land vloeijende, is de diepfte en de zagtst vloeijende , en kan tot op dertig mylen door platbodemde fcheepen en cano's bevaaren worden. Eenige der bronnen, die overal in over/loed, zelfs op de hoogfte bergen, gevonlen worden, bezitten geneezende kragten; en vorden gezegd byzonder dienftig te zyn in :iekten aan dat climaat eigen. De meest aannerklyke wordt in het ooster gedeelte van !t Thomas gevonden , en derzelver beoemdheid heeft in haare nabuurfchap een )orp doen gebooren worden, dat den naam an Bath gegeeven is. Het water droomt ran een rotsachtigen berg, omtrent op een myl  DER W E S T-I N D I E N. ITO myl afftands, en is zo heet, dat men 'er de handen niet in onder kan houden; de thermometer van Fahrenheit, in een glas, van dit water gedompeld , klimt terftond tot 1230. Het is zwavelachtig en met groot nut gebruikt geworden in de verfchriklyke ziekte van dat climaat, genoemd de drooge buikpyn drybelly-ach. 'Er zyn andere bronnen, zwavel en flaalachtig beide , in verfcheide deelen van het land, waarvan egter de eigenfchappen, flegts weinig bekend zyn aan de inwooners in 't algemeen. In veele deelen van Jamaica, is 'er een groote blyk van mctaalen: en het is door 1 Blome en andere Schryvers verzeekerd, dat de Spanjaarden 'er mynen hadden, zo wel van zilver als van koper; en ik geloof het. Maar de tegenwoordige bezitters zyn misfchien nuttiger werkzaam op de oppervlakte der aarde, dan dat zy in derzelver ingewanden delven. Een loodmyn was in de daad eenige jaaren geleeden geopend, digt by Hope's landftreek in St. Andrew, en, men zegt, 'er was geen gebrek aan bergftof, maar het hooge arbeidsloon, of andere oorzaaken, waaromtrent ik onkunH 4 dig IE BOEK. IV. 100FDST. Metaaea.  IT. BOEI! IV. HOOFDST Gewas fen. Graan. 120 GESCHIEDENIS dig ben, hebbende eigenaars aangedreeven ' om van hun ontwerp af te zien. . Over de belangrykfte van de tegenwoordige natuurlyke voortbrengfels, als fuiker, indigo , koify en katoen, zal ik gelegenheid hebben in het breede te handelen, wanneer de loop van myn werk my op het onderwerp van den landbouw brengen zal. Alleen fchiet 'er voor het tegenwoordige over-, eenige weinige aanmerkingen hier by te voegen, over de gewasfen van den minderen rang: ik meen die, welke, fchoon niet van gelyk belang in den handel, even noodzaaklyk zyn tot het welvaaren en het onderhoud der ingezetenen. Zoo de leezer genegen is tot kruidkundige nafpemïngen, dat hy de groote verzamelingen van Sloane en Browne raadplcege. De onderfcheide foorten van graan op dit Eiland aangekweekt, zyn: i°. Maize, of Indiaansch Koorn , 't welk gemeenlyk twee en fomtyds drie gewasfen in het jaar voortbrengt. Het moet geplant worden, wanneer het regent, en het brengt, na dat de grond is, van vyftien tot veertien fchepels, de aire op. 20. Guineesch Koorn, dat maar één gewas jaarlyksch geeft. Het wordt  DER. WEST-INDIEN. 121 wordt geplant in de maand September, en geoogst in January daaraanvolgende, geevende van dertig tot zestig fchepels de aire. 3°. Verfcheide foorten van Peulvruchten, en eindelyk ryst, doch in geene groote hoeveelheid, daar de gefteldheid, die tot deszelfs wasdom vereischt wordt, nietvoordeelig geoordeeld wordt, en de Negers gewoonlyk gebruikt worden tot den aanbouw van voordeeliger artikelen. Dit Eiland heeft ook overvloed van verfchillende foorten van Gras, zo inheemfche als buitenlandfche , van uitfteekende hoedanigheid. Van de eerfte wordt uitmuntend goed Hooi, fchoon in geene groote hoeveelheid, gewonnen ; vindende deze tak van de boerdery maar in weinige deelen van het land plaats ; en het is te minder noodzaakelyk, daar de inwooners zich gelukkig voorzien vinden van twee verfchillende foorten van Kunstgras, beide uitfteekend goed, en geevende aan het vee een kragtig voedfel. Het eerfte is een waterplant , genoemd Scofs grofs, 't geen ik denk, fchoon 't algemeen voor een buitenlands gewas gehouden wordt, dat van zelve groeit in de veenachtige en moerasfige ftreeken der H 5 West- ir.' 3 O E K, IV. ilOOFDST. Grasbonen.  122 G E S C H I E D E N I S il.' l,OEI IV. HOQFDST GuiueeschGras. West-Indien. Het groeit vyf en zes voet'hoog, met lange fappige leden, en is van een' zeer fpoedigen groei. Van een enkele aire van deze plant kunnen vyf paarden een geheel jaar gevoed worden, elk op zes-en-vyfrig ponden van dit Gras op een dag gerekend. De andere foort, Guineesch Gras geheeten, mag, naast het Suikerriet, in belangrykheid gefield worden ; daar het de meeste van de landhoeven, of pens, door het geheel Eiland hun oorfprong heeft gegeeven, die ook nog onderhouden worden, voornaamlyk door dit onwaardeerbaar gewas. Hier van daan de overvloed van hoornvee voor den Slachter en Planter ; die zodanig is , dat weinige markten in Europa rundvleesch tot goedkooper prys, of van beter hoedanigheid, dan die van Jamaica, opleveren. Misfchien is de vestiging van de meeste noordïyke Kerfpels geheel toe te. fchryven aan de invoering van dit uitmuntend Gras, welke toevallig, omtrent vyftig jaaren geleeden, plaats hadt; zynde deszelfs zaaden van de kust van Guinee gebragt, als voedfel voor eenige vogels, die gefchonken waren aan Mr. Ellis, Hoofd-Rechter van het . .. ; .. Ei-  DER WEST-INDIEN. I23 Eiland. Gelukkig leefden de vogels niet lang genoeg om den gchcclen voorraad op te eeten, en het overfchot wel zorgvuldig agter een affchutfel gezaaid zynde, groeide en bloeide, en het lcedt niet lang, of de begeerte door het vee vertoond, om het gras te bereiken, trok de aandacht van Mr. Ellis, en bragt hem op de gedachten om het zaad te verzamelen en de plant voort te kweeken; 't welk nu zeer voorfpoedig ftaat op de rotsachtigfte deelen van het Eiland, geevende groente en vruchtbaarheid aan landen, die anders de bebouwing niet waardig waren. De verfchillende foorten van Moeskruiden, als eetbaare Wortelen en Peulvruchten, die in Europa bekend zyn, groeijen ook weelig op de bergen van dit Eiland: en de groenmarkten van Kingfton en SpanishTown zyn voorzien van Kooien, Saladen , Peenen, Raapen, Pasternaaken, Artifchokken, Snyboonen, groene Erwten, Afpergiën en verfchillende foorten van Europeefche Kruiden, in den grootften overvloed. Eenige hunner (zo als de drie eerfte) zyn, denk ik, van beter fmaak dan die van het zelfde foort in Engeland. Na myn' eigen fmaak II. BOEK. IV. HOOFDST. Moeskruiden.  II. BOEK IV. HOOFDST. 124 GESCHIEDENIS fmaak egter zyn verfcheide landëigene groenten, voornaamelyk de Chocho, Ocbra, Lima-bcan en lndian-kale , aangenaamer dan eenige eetbaare planten van Europa. De andere inlandfche voortbrengfels van deze foort zyn Weegbree, Bananas, Tams van verfcheidene foorten, Calalue (een lbort van Spinagie), Eddoes, Casfavi en zoete Aard-Appelen. Een mengfel hiervan gekookt , met gezouten visch of andere foort van gezouten fpyze, en welgekruid met Cayenne-Peper, is een lekker mengelmoes voor de Negers. Voor brood is een onrype gebraaden Weegbree plant niet alleen een uitmuntend aanvulfel, maar in 't algemeen door de Negers en de meeste blanke inboorlingen, wordt dezelve de voorkeus gegeeven. Het mag in waarheid voor de levensftaf der eerften gehouden worden, wordende 'er veele duizend Acres in verfchillende deelen van het land voor het dagelyksch onderhoud dienende, beteeld 00. Wat (d) Deze vrucht, fchoon reeds overlang in Hifpaniola ingevoerd, is niet een oirfpronglyke inboorling der West- Indien ; zy was derwaards gebragt van  DER WEST-INDIEN. 12$ Wat de fyne vruchten betreft, derzeb ver verfcheidenheid wordt alleen geëven-1 aard door haare uitfteekendheid. Geen land . op aarde misfchien levert zulk een aanmerk-1 lyk naageregt op, en ik meen dat de vol-1 gende van zelve op dit Eiland, door de goedheid der natuur, worden voortgebragt: de Annanas, Tamarinde, Papaw, Guavo, twee foorten van Sweetfop, Cashew-Appelen , Cuftard-Appelen (een foort van Chirimeya (c), Kokernoot, Star-Appel, Grenadilla , Advocaat-Peer, Hogh-Phim en deszelfs verfchcidcnhccdcn , Pindal-Xut, Nesbozie , Mammcc, Mnmmce-Xipota, Spaanfche Kruisbezie , Prickly-Pear , en misfchien eenige weinige anderen. Want de Orangebomn, Civil, Limoen, Linie, Shaddock en zyne tnlrykc foorten, de druif, Meloen, V'yg- en Granaat-Appel, wa- van de Canarifche Eilanden, door Thomas de Berlanga, een monnik, in het jaar 1516. De Banana is een fpecie van dezelfde plant. (e) Deze vrucht is het puikje van Zuid-Amerïca, en wordt door Ulloa voor een der beste van de wae> reld gerekend. Ik ben onderricht, dat verfcheide planten daarvan bloei jen in den vorftelyken tuin vaa Mr. East, aan den voet van Liguanea-Bergen. IL i O E K, IV. IO0FDST. 'yne TaalvruchSD.  HJ iro ei IV. hoofdst 12.6 GESCHIEDENIS waren de West-Indifche Eilanden hoogst' waarfchynlyk aan hunne Spaanfche overmeesteraarsverpligt. Uitgezonderd de Aard-* bezie en eenige weinige van de groenten uit Europeefche boomgaarden, (die egter geen groote volkomenheid, behalven op de hoogfte bergen, gekreegen hebben,) de RoosAppel, Genip en eenige anderen van geen grooter waarde, geloof ik niet, dat de Engelfchen veel by dezen lyst gevoegd hebben, tot binnen de laatfte twintig jaaren. Omtrent het jaar 1773 werdt 'er een'Kruidtuin, onder de goedkeuring van den Raad, opgericht, maar het was niet voor het jaar 1782 dat hy met recht op veele aanzienlyke vreemde gewasfen roemen mogt. Ten dien tyde, door het lot des oorlogs, een Franfch fchip van het Eiland Bourbon naar Kaap Francois, op St. Domingo, gedestineerd, in bezit van Lord Rodney gekomen zynde, 't geen bevonden werdt eenige planten van den oirfpronglyken Kaneelboom (Cinnamon), de Mango en andere Oosterfche vrugten, aan boord te hebben, *af zyn Lordfchap, uit hoofde dier edelnoedige partydigheid, welke hy altyd voor Jamaica en deszelfs inwooneren aan deii dag  DER XV E S T-I N D I E N. 127 dag legt, de planten aan zyn begunftigc Eiland ten gefchenke. — Dus heerlyk ver fierende en verrykende dat land, het geer zyne dapperheid voor vermeerdering beveiligd hadt (*). Gelukkig was het gefchenk niet kwalyk belteed : de Kanee] mag men nu zeggen dat op deze plaats genaturalifeerd is. Verfcheide perfoonen maaken 'er plantagiën van, en een Heer heefi reeds over *de vyftig duizend planten. De Mongo is 'er reeds zo gemeen als de Orangeboom; maar uit gebrek aan oplettendheid verloopt dezelve in. duizend verfcheidendheeden, die uit de naamlingen haaren oirfprong neemen. Eenige van dezelve zyn na myn' fmaak volmaakt lekker. Ik zal dit Hoofdftuk eindigen met een echten naamlyst (f) van de vreemde plan- (*) Rodney, de Edelmoedige Rodney! Getuig St. Euftatius!!! VERTAALER. (t) In ftede van den naamlyst, die hier in het oirfpronglyke onmiddelyk volgt, voeg ik den naamlyst hier agter, dien ik te laat ontvangen hadt om hier te laaten volgen, welken ik wel in het eerst voorneemens geweest was agter te laaten, doch, uithoofde dat ik hier mede den Kruidkundigen leezer een gevoelig ongenoegen zou gedaan hebben, Iaat ik dien hier L II. , B O E K. IV. HOOFDST.  123 GESCHIEDENIS II. BOEK, IV. HOOFDST, Kruidtuin van Mr.East, planten in den openbaaren Kruidtuin van dit Eiland; my tevens beklaagende, dat ik niet in ftaat ben aan den leezer een volkomener en grooter open te leggen, uit de uitftee. kende Hofftede van vvylen mynen vriend Hinton East, die beloofd hadt my te begunftigen met een Hortus Eaftcnfis, onder zyn eigen onmiddelyk opzicht voor dit werk vervaardigd. — Doch grooter reden heb ik om te klaagen over de reden van dit gemis , en te weenen over de wreedheid van het noodlot, dat zo fpoedig een beminnelyk en uitmuntend burger aan zyne vrienden en 't algemeen ontrukte, en hem ontydig in het graf ftootte. •— Maar zodanig is de ydelheid der hoope, en de onzee. kerheid des levens', (ƒ) hier volgen, egter met agterlaating van eene vertaaling der Engelfche naamen, alzo dezelve aan te veele gebreken zou onderhevig zyn. VERTAALER. (ƒ) Mr. East ftierf in April 1792. Zyn Kruidtuin , aan den voet van de Liguanea bergen, in St. Andries Kerfpel, is misfchien de voortrefiykfte inrichting van die foort in de waereld. Een naamlyst van dezelve, hoor ik met vreugde, wordt voor de pers gereed gemaakt, door Doftor Brougthon, een zeer uitmuntend en geleerd Geneesheer en Kruidkundige ; nu op Tamaica woonende. HOR-  HORTUS EA'STENSIS: O F NAAMLYST VAN VREEMDE GEWASSEN, IN DEN TUIN VA N H 1 NT O N E A 5 7, Efq. OP DE BERGEN VAN LIG TJA N E A, OP HET EILAND JAMAICA, TEN TYDE VAN ZYN OVER.LYDEN. DOOR ARTHUR BROUGTHON, M.D. I  Plantje nmiierofisfimse quibus obveftit globum terraqueum Deus optimus maximus, funt totidem documenta infinit.-e fnpientia:, nats in gloriam fui Creatoris, et in commodura hominis, cujus cfh eas intucri. AM (EN. ACAD. vol. Vt p. 40.  HORTUS EASTENSIS: o f NAAMLYST van VREEMDE GEWASSEN, in den TUIN van H I N TO,N EAST, Efq. Clasjis I. MÖNANDRIA. MONOGTNIA. * Deze plant heeft verfcheide maaien zyn zaad tot rypheid gebragt, waaruit het bleek de waare of Malagita Peper te zyn. Het is egter geen amomum, maar komt nader aan de limodorum dan eenig ander bekend Genus. I 2 Canna Amomum CüRCUMA KiEMPFERIA TlIALIA indica var. lutec Granum paradifi Zingiber longa Galanga getiiculata i Oost-Indiën. ' Guinea. Oost-Indiè'n. Oost-Indiën. Oost-Indiè'n. Zuid-America. Clas-  132 GESCHIEDENIS Clasjis II. DIANDRIA. MONOGTNIA. Cla* nyctanthes. Jasminum Olea Syringa JüSTICIA DlANTHERA RoSMARINUS Salvia. T RIG TNI A. Pipe*. vigrum Oost-Indiën. Sambac var.fi.plem Officinale lanceclatum azoricum odoratisfimum europiea fragrans vulgaris perfica fp. nov. arborea americana cffieinalii efficinalis africana coecinea Solarea i Oost-Indiën. Oost-Indiën. Madera. Madera. Europa. China. PerGa. Perfia. Italië. Virginia. Europa. Europa. Kaap de G. Hoop. Oost-Florida. Syria.  DER WEST-INDIEN. I33 Clasfis III. TRIANDRIA. MONOCTNIA. Valeriana Tamarindus Crocus IxiA ■Gladiolus Antholyza Iris Waciiendorfia Lygeum Clasfis IV. TETRANDRIA. MONOGTNIA. SCABI0SA RüBIA I 3 JLiUD- Candia. Italië. Spanje. Europa» crttica atropurpuria ftellata tinclorum Loctifta indica fativus rofea chinenjis communis athiopica pumila thyrfiflera Spartam Portugal. India. America. 'Engeland. Kaap de G. Hoop. China. Europa. Kaap de G. Hoop. Oostenryk. Kaap de G. Hoop. Spanje. D I G TN I A. fativa Bambos vu/gare Avena Arundo HORDEUM Oost Indien.  134 GESCHIEDENIS budleja Plantago Cissus Oldenlandia Alchemilla TETRAGTNIA. Ilex Clasfis V. PENTANDRIA. MONOGTNIA. Heliotropium Anchusa Cynoglossum BoRAGO Primula Cyclamen Azalea Plumbago Phlox convolvulus ■ tiort. newenjts, vol. p. 150. peruvianum officinalis officinale officinalis veris auricula perjicum vifcofa rofea glaberrima Scammonia purpureus major minor tricolor Peru. Europa. Brittanje. Engeland. Brittanje. Oostenryk. Candia. N. America. Bengalen. N. America. Levant. America. America Spanje. Con- Brittanje. Carolina. Madera. aquifolium Casfius nov. Sp. glohofa * lanceolata quadrangularis vmbellata vulgaris Chili. Brittanje. India. India. Brittanje.  DER W E S T-I N D I E N. I35 convolvulus Ipomoea Campanula ClNCHONA * COFFEA lonicera MlRABILlS Verbascum Datura Nicotiana Physalis Solanum Rhamnus Diosma Mangifèra Ribes Vitis Celosia Gardenia Al- * Affinh Cincltona ctrihea. f Mango is op zyne gewoone plaats ingevoerd, fchoon hy indedaad tot de Polymngiii behoort, en zeer onvolkomen befchrecvcn is. I'4 canarienfis fpeciofus Quamoclit rotundifolia arabica Perichmenum fympkoricarpos tartarica Jalapa Thapfus Metel Tabacum Alkekengi tuberofum Melongena Sodomceum Jujuba ciliata indica f grosfularia rubrum nigrutn vinifera criftata var. florida Thunbergia Kanar. Eilanden. Oost-Indien. Oost-Indiën. Brittanje. Hifpaniola. Arabia. Brittanje. Carolina. Rusfia. O. en W. Indien. Brittanje. Africa. America. Europa. Peru. India. Africa. Oost-Indiën. Kaap de G. Hoop. Oost-Indiën. Europa. Brittanje. Brittanje. Afia. Afia. China. Kaap de G.Hoop.  Ï36 GESCHIEDENIS Allamanda VlNCA Nerium * Deze plant vertoonde zich hier eerst op een mesthoop, waar haarr wortel uitgehaald zynde, is zy vervolgens geduurig uit zand voortgeteeld. D ƒ G T NI A. AsCLEPIAS Stapelia Beta Daucus GoMPRENA coriandrum Pastinaca Anethuui Carum PlMPINEHA Apium Cassini Sambucus Rhus fruticofa gigantea variegata hybrida vulgaris Carota globofa fativum fativa graveolens Fmniculum Carvi Anifum Petrofelinum graveolens capenfis Ebulus nigra Coriaria typhinum Africa. Kaap de G.Ho op. Europa. Engeland, Brittanje. India. Engeland. Engeland. Spanje. Portugal, Engeland. Brittanje. Egypte. Sardinië. Brittanje. Kaap de G. Hoop. Brittanje. Brittanje. Europa. Virginia. PEN- cathartica rofea alba * Oleander fl. rubro fl. albo fl.pleno Z. America. Oost-Indiën. Spanje. Portugal.  DER W E S T-I N D I E N. 137 PENTAGTNIA. Linum nifitatisfimun Brittanje. maritimum Italië. Clasfis VI. HEXANDRIA. MO NOG T N1 A. Tabescantia Narcissus h/emantus Crinum Amaryllis Allium Al- * Hort. Krswtnfis, vol. I. p. 403. t Ibid. vol. I. p. 429. wordt het verkecrdelyk voor een oirfpronglyke plant van Jamaica gehouden. I 5 discolor * oclorus Jonquilla Tazetta puniceus Americanum Zeylanicum Americanum Africanum Atamafco formofisfima regiiice Belladonna aurea longifolia radiata vittata afcalonicum gracile t Honduras Z. van Europa. Spanje. Spanje. Portugal. Guiana. Z. America. Oost-Indiën. Z. America. Oost-Indiën. Kaap de G. Hoop. Z. America. Z. America. Z. America. Z. America, Kaap de G. Hoop. Afia. Africa.  I3S GESCHIEDENIS Allicm LlLIUM Glopjaos TüLIPA Ornithogallum Asphodelus Asperagus Drac/ena PoLYANTIIES Hyacintiius Aletris YüCCA Aloe Berberis D I G T N I A. Oryza fativa. T R I G T N I A. Rümex obtujifolius Brittanje. C/ai- facivum Porrum Cepa lulbiferum pomponium Chakedonicum Martago fuperba Gefneriana pyrenaicum nutans ramofus officinalis Draco ferrea titberoja fl. plet orientalis capenfis hyachintoides gloriofa aloifolia draconis perfoliata var. Barbai vulgaris Africa. Italië. Siberia. Levant. America. Oost-Indiën. Levant. Engeland. Italië. Zuid. van Europa. Engeland. Oost-Indiën. China. 0 Oost-Indiën. Levant. ( Kaap de G. Hoop. Ceylon. N. America. Z. America. Z. Carolina. f. Brittanje.  DER. W E S T-I N D I E N. 139 Clasfis VII. HEPTANDRIA. M ONOGTNIA. iEscüLUS Hippocaflanum Afia flava N. Carolina. Pavia N. America. Clasfis VIII. OCTANDRIA. MONOGTNIA. Trop^eolum Melicocca Ximenia FüCHEIA Lawsonia Vaccinium Erica Oenothera Nov. Gen. * minus bijuga inermis triphylla inermis fpinofa Ar&oftaphylos multiflora pumila Peru. Z. America. Oost-Indiën. Chili. Africa. Oost-Indiën. Madera. Zuid. van Europa. N. America. Africa. TRI. * Deze pbnt was hier gebragt in een' flaavcnhaalder van de kust van Africa, en groeit nu zeer weelig ; alle jaaren een groote hoeveelheid vruchten voortbrengende. Verfcheide hierom moedigen deszelfs voomccling aan. Ik weet niet dat dezei-  I40 GESCHIEDENIS TRIGTNIA. Sapindus edutts China. Clas- zelve tot nog toe bcfchrecven is, zyne charadters zyn de volgende : Cal. Périanthiutn pentaphyllum inferum, foliolis ovatis acu- tis concavis, perfiftcntibus, villolis. Cor. Pctala. qninque oblongo-lanceolata, acuta, villofa, ad baGn furfum flcxa et receptaculo adpresfa, calyce alter- na et eo longiora. Stam. Füamenta oclo brevisfima; pilofa, ad bafin Genninis receptaculo glandulofo inferta. Antbera; oblonga; in orbem circa Germen difpofita; et ejufdem fcre Ion» gitudinis. Pist. Germen fubovatum triquetrum pilofum. Stylus longitudine Germinis , cylindricus , pilofus. Stigma obtufum. Per. Capfula carnofa, oblonga, utrinque obtufa, trigona, trilocularis, trivalvis, apice dehifcens. Sem. Tria, orbicularia, nitida, appcndice aucra. Arbor licec quinquaginta pedcs alticudine plerumque fuperat; Truncus cortice fubfufco fcabro tegitur ramis numeroüs, longis, crasfis, irregularibus, ad terram fere dcpendcntibus. Folia habet pinnata, foliolis ovato-Ianceolatis, venofis integerrimis: oppofitus lasvibus fnpernc nitidis , fpithamasLs, utrinque quatuor vel quinque , pctiolis brevibus tumidis. Racemi fimplices (tricTi, multiflori axillares , longitudinc fere pinnarum, peduncuüs propriis unifloris, (lipulis lanceolatis, rtiro-tomentofis , perfiftentibus. Flores parvi albidi inodori. Fructus magnitudinis ovi anferini, colore flavo, rubro, aurantiaco, vel ex utrifque mixto. Semina tria nitida nigra magnitudinis Nucis mofchatas, quorum unum ficpisfnne abortit. Semini fingulo adnafcitur materies albida (Semen magnitudini excedens) confiftentiaj pinguedinis bovina? et aqua, lenitur coéta , Medullx haud abfjmilis. Ab Incolis in Guinea ad msnfas apponitur, vel per fe, vel Jufculo vel Pulmento elixa.  DER WEST-INDIEN. 141 Clasfis IX. ENNEANDRIA. MO N oor'Ni A. Laurus Cinnamonum * Ceylou. Campkora Japan. ■nobilis Italië. indicie Madera. fcetens Madera. Benzoin Virginia. Borbonia Carolina. Sasfaphras N. America. TRIGTNIA. Rheum rhaponticum Afia. palmatum China. Clasfis X. DECANDRIA. MONOGTNIA. Bauhinia purpurea Oost-Indiën. fcandens Oost-Indiën. Bau- * Deze boom zal buiten twyfel binnen weinig jaaren een zeer groote aanwinst voor dit Eiland zyn : eenige monftcrs van de bast, onlangs naar Engeland gezonden, hebben bewee- zens  142 GESCHIEDENIS Bauijinia Cassia poinciana GuiLANDINA zen, dat het de waare Ceylonfche Kaneel, en van de beste foort is. Zy wordt nu met groote zorgvuldigheid in alle deelen van bet Eiland aangekweekt. * Deze boom is dus ver over 't algemeen aangemerkt als een fpecïe van 't Genus Guilandtna, maar zeer ten onrechte, gelyk blykt uit de volgende characters: Cal. Perianthium penthaphyllum , foliolis oblongis obtufis, concavis, tribus fuperioribus reflexis, duobus inferioribus patentibus. Cor. Petala quinque. Petala duo fuperiora magnitudine foliorum calycis, plana obtufa reflexa obovata; lateralia duo paulo majora, concava obovata lunata minus reflexa; inferius fpatulato-obovatum obtufum concavum, lateralibus majns, et genitalibus approximatum, patens. Stam. Filamenta novem, quorum quinque tantum fertilia ad bafin crasfa villofa, verfus apices contorta, longitudine iiia;qualia , amherse quinque bicapfulares fubrotuuda;. Sterilia quatuor minora longitudine etiam inaaqualia, an- theris minimis vel nullis , omnia petalis fere dimidio breviora. Pist. Germen oblongum. Stylus ffiliformis leviter curvatus, petalis et ftaminibus longior. Stigma acutum. Per. Longum triangulare trivalve, utrinque acutum. Sem. Trialatum, alüs lineis oblongis, fibi invicem junélis. Nux fragilis roturtda. Nucleo rotundo trifulcato. Arbor viginti pedalis, cortice cinereo; Rami patentes numcrofi. Folia tri vel quadripinnata fefquipedalia , foliolis ovalibus obtufis trilinearibus tenetns integerrimis pedicella- tis ; variegata Senna Fiftula pulclierrima var. fl.'flav Moringa * Oost-Indiè'n. Egypte. O. en W. Indiè'n. 1 Honduras. Oost-Indiè'n. Ru-  DER W E S T-I N D I E N. 143 Ruta Melia QuASSIA - Kalmia RlIODODENDRON Arbutus TRI- tis; glandula parva pedicellata, intra fingulasfolioiiimdivifiones. Racemi axillares femipedales, calycis foliola ftibcarnea , petalis albis ad bafin leviter purpureis. Pericarpium pedale fulcatum, angulis acutis. Calycis foliola et petala fa;pe irregulariter reflexa et numero varia , fed Petalum inferius femper reftum et genitalibus approximatum. * Deze Heester is in onze tuinen hier uit Engeland, onder den bovengemelden naam, ingevoerd , maar ik weet niet op v/elk gezag: De volgende zvn zyne caraéters , zo goed altbands, als ik ze bcb kunnen onderkennen. Cal. Perianthium pentaphyltum inferum, foliolis parvis ovatis ereclis. Cor. Petala quinque, laciniis ovatis Vel fubrotundis, creétis inferis, calyce duplo Iongioribus. Stam. Filamcnta decem circa Germen compresfa, erecla, longitudine Coiolte. Antheras parva; fimplices. Pisr. D I G T N I A. Saxitraga DlANTIIUS. Nov. Gen. * nmbrofa larbatus caryophylïus Chinenfis fuperbus Engeland. Europa. Engeland. var. China. Frankryk; Oost-Indiën. Zuid. van Europa. Oost-Indiën. Guiana. N. America. N. America. N. America. Gibraltar. " Ierland. graveolens Azcderach amara latifolia augujiifolia maximum ponticum Unedo  144 GESCHIEDENIS T R I G TNI A. Silene Armeria Engeland, PENTAGTNIA. Spondias Afia. Agrostemma coronaria Italië. Sedum Anacampferss Zuid. van Frankr. Clasfis XI. DODECANDRIA. MONOGTNIA. Portulaca triangularis St. Vincent. Halesia tetraptera Carolina, Garcinia cornea * Oost-Indiën. TRI- Pist. German. fubrotundum. Stylus vix ullus. Stigma comptesfum. Per. Bacca lucida membrano tenui obtc&a, pulpa paucisfima. Sem. Duo , membrano proprio tecla , ftriata, pifi magnitudine, ita ut duo applicata fpbEerum conftituunt, et forte lemen unicum in duo fiffile. Frutex quatuor pedalis inordinate ramofa, folia petiolata. Lraceolato-ovata alterna glabra integerrima; flores axillarcs congcffi fubfesfibiles. Corolla alba. Germen facie xmuhx fructum juniorem Citri Aurantii. * Deze boom werdt eerst gehouden voor de waare Mangoftein, maar zyn vrucht volgroeid zynde, dezelve vergelykende by de befchryving van de waare Mangoftein, oordeelden wy het te zyn G. Cornea- Mannelyke en tweeflachtige bloemen zyn op den zelfden boom gevonden.  DER WEST-INDIEN I45 TRIGTNIA. Reseda cdorata Egypte. Clasfis XII. ICOSANDRIA. MONOGTNIA. Cactus PhilaDelphus eugenia Myrtus punica Amygdalüs Prunus D 1 G T N I A. Crat^gus Oxycantha Crux Galli K conchinillifer Perefcia coronarius aromaticus Jambos communis var. romana belgica Granatum fl.pkno Perjica var. Ne&arina communis Armeniaca Cerafus domeftica Z. America. Z. America. Zuid. van Europa. Nieuw Zeeland. India. Spanje. Africa. Engeland. Engeland. Brittanje. N. America. PEN-  I46" GESCHIEDENIS PENTAGTNIA. Mespilus Pyrus Mesembryanthe mum SPIRiEA C/as- POLTGTNIA. Rosa RüBüï Fragaria lutca cinnamomea centifolia damafcena gallica vnifcofa mofchata a/ba rubigimfa idaus var. ruber a/bus vefca var. chiloenf. p-atenf. Duitschland. Zuid. van Europa. Spanje. Frankryk. Zuid. van Europa» Frankryk. Italië. Europa. Brittanje. Brittanje» Brittanje. Chili. Brittanje» Engeland. Italië. Brittanje. Engeland. Duitschland. Griekenland» Brittanje. germanica Pyracantha Afalus communis Cydonia cryflallinum Ulmaria  DER WEST-INDIEN. 147 Clasfis XIII. POLYANDRIA. MONOGTNIA. Capparis Papaver Thea caropi1yllu6 ClSTUS Delphinium aconitum * Twee dezer planten werden aan Doétor Clarke ten gefchenke gegeeven , door Monfieur Ne&oux, uit 's Konings Tuin, te Port au Prince; zy fcheenen, by hun aankomst, in een' goeden ftaat van groei, maar zyn daarnaa geftorven. K a PENTAGTNIA. Aquilegia Nigella POLTGTNIA. Illicium LlRIODENDRON vu/garis damafcena Brittanje. Spanj e. Florida. N. America. Mag- floridanum Tulipifera Spinofa Rkaas viridis Bokea aromaticus * populifolius incanus crifpus Tuberaria grandiflorum Confolida datum Napellus Italië. Brittanje. China. China. MoiucfcheEiland, Portugal. Portugal. Portugal. Portugal. Siberia. Engeland. Siberia. China. Frankryk.  T4.S G E S C H" I E D' E N r S' Magnolia Annona Anemone Atragene Clematis Adonis HaNUNCULUS- Ths- Clasfis XIV. DJDYNAMIA. C T M N O S P E R M I A. Satureja ÏIyssopus Nepeta Eavandcla Sideritis Mentha Slecoma Betonica Marrumum Origanüm ■ hortenfis officinalis Cataria Spica Stiechas dentata multifida candicans viridïs piperita Pulegium hederacea officinalis vulgare Onites Hfajoratia Italië. Zuid. van Europa. Brittanje... Zuid. van Europa. Zuid. van Europa. Zuid. van Europa. Kanar. Eilandén», Madera. Engeland. Engeland.- Brittanje. Brittanje. Brittanje. Brittanje. Sicilië. grandiflora gfauca acuminata hortenfis indtca Flammula autumnalis auricomus Carolina. N. America. N. America. Z. America. Italië. Z. America. Zuid. van Franke Engeland.. Brittanje.  DER W E S T-l N D 1 E N. I49 Thymus Melissa Dracocephalum ocymum ANGIOSPERM IA. Antirriiinum Digitalis Bignonia 'Brovvallia .SëSAMUM Barleria VlTEX Pedalium Melianthus Clasfis XV. TETRADYNAMIA. SILICULOSA. Lepidium Cochlearia ïberis Alyssum ii.UNARïA latifolium fativum officinalis Armoracia, umbellata halimifolium incanum annua K3 Brittanje. Duitschland. Brittanje. Engeland. Zuid. van Europa. Italië. Italië. Duitschland. SI- Engeland. Italië. Brittanje. Zvvitzerland. Carolina. Peru. Oost-Indiën. India. Sicilië. Oost-Indaën. Kaap de G.Hoop. majus afarina purpurea amhigua Catalpa elata oriëntale prionites Agnus Caflus Murex major vul garis tnaflickina officinalis Ruyfckiana Moldavica Bafilicum Italië. Spanje. Brittanje. Zweden. Moldavië. Perfië.  150 GESCHIEDENIS S I L I Q_U 0 SA. SlSYMBRIUM ClIEIRANTHUS Hesperis SlNAPIS Brassica Raphanus Clasfis XVI. MONADELPHIA. PENTANDRIA. Nafturtium Ckeiri icanus annuus triflis alba nigra Rapa oleracea var. fativus var. Brittanje. Brittanje. ItaliS. Spanje. Hungaryen. Brittanje. Brittanje. Engeland, Engeland. China. Geranium malacoides alchimilloides coriandrifolium zonale quercifolium Radula vitifolium capitatum betulinum Bohemicum lavigatum Hermannifolium palmatum Zuid. van Europa. Kaap de G. Hoop. Knap de G. Hoop. Kaap de G. Hoop. Kaap de G. Hoop. Kaap de G. Hoop, Kaap deG. Hoop. Kaap de G. Hoop, Kaap de G. Hoop, Kaap de G.Hoop. Kaap de G.Hoop, Kaap de G. Hoop. Kaap de G.Hoop, DG-  DER W E S T-I N D I E N. 151 DODECANDRIA. Pentapetes phaenkea Oost-Indiëii. POLTANDRIA. Adansonia. SlDA Alcea Malva Lavatera Hibiscus Camellia Clasfis XVII. DIADELPHIA. DECANDRIA. Epjthrina Spartium Genista herbaca grandiflorn junceum fcoparium tnonofpermum candicam K 4 Carolina. Zuid. van Europa. Brittanje. Portugal. Zuid. van Europa» Ules diginata indica rofea .capenfis crifpa rotundifolia thuringïaca populneus mutabilis Rofa finenfis fjriacus ficulncus Trtonum Sabdarifa j-aponica Senegal. India. China. Kaap de G. Hoop. Syria. Brittanje. Hungaryen. Oost-Indiën. Oost-Indiën. China. Syria. Ceylon. Kaap de G. Hoop. India. Japan.  152 GESCHIEDENIS Ulex Crotalaria Ononis Arachis Lupinus. Phaseolus dolichos Glycine Clitoria Pisum Lathyrus Vicia Cytisus ROBINIA * Hort. Ktw. vol. III. p. ap. europneus capenfis juncea retufa verrucofa pallida * laburnifolia quinquefolia rotundifolia hypogeea albus varius anguftifolius luteus vulgaris Lablab Sinenfis triloba Ternatea fl. albe fativum ode rat us var. Tingitanus, latifolius Faba Laburnum Cajan hifpida grandifiora tnitis Brittanje. Kaap de G, Hoop, China. Oost Indien. Oost-Indiè'n, Africa. Afia. India. Zwitzerland, Z. America, Sicilien. Spanje. Sicilien. India. Egypte. Oost-Indiën, India. Oost-Indiën, Zuid. van Europa, Sicilien. Ceylon. Africa. Engeland, Egypte. Oostenryk. Oost-Indiën, Carolina. Oost-Indiè'n. Oost-Indiëru, Co.  DER WEST-INDIEN. IM CoRONILLA jEsCHYNOMENE ÏIedysarum Galega Lotus Medicago Clasfis XVIII. POLYADELPHIA, PENTANDRIA. Theobroma Ambroma DODECANDRIA. Monsonia fpeciofa Kaap de G. Hoop. ICOSANDRIA. Citrus Media Afia. var. Aurantium India, var. Decumana India, K 5 valentina arabica1 minima grandiflora Sefban aqaatica gyrans purpurea jacobaus polymorpha var. feut elk. intertexta Spanje. Arabia. Z. van Europa. Cost-Indiën. Egypte. Oost-Indiën. Oost-Indiën. Oost-Indiën. Azores. ta Europa. Europa, Z. America. Nieuw Z.Wales. Cacao augusta  Ï54 GESCHIEDENIS POLTANDRIA. Zin- Clasfis XIX. SYNGENESIA. POLTGAMIA ALQUALIS. sonchus Lactuca Leontodon ClCIIORIUM Cynara Crepis Spilanthus POLTGAMIA SUPERFLUA. Tanacetüm Artemisia Gnaphalium Xerantiiemum Aster Bellis Tagetes vulgare Abretanum Abjinthium fatidum fpeciofisfimum fruticofus chinenfis Amellus perennis patula erelta .Brittanje. Zuid. van Europa. Brittanje. Kaap de G. Hoop. Kaap de G.Hoop. Kaap de G. Hoop, China. Italië. Brittanje. Mexico. Mexico. Brittanje. Brittanje. 'ia Zuid. van Fraukr. Candia. Zuid. van Fraukr. Ceylon. oleraceus fativa Taraxacum Endivia var. er ij Scolymus Cardunculus barbata Acmella Hypericum balearicum monogyuum Majorca. China.  DER WEST-INDIEN. 155 Zinnia Chrysanthemum Antiiemis achillea POLTGAMIA FRUSTRANIA. IIelianthus rudbeckia Centaure POLTGAMIA NECESSARIA. Calendula Arctotis M 0 N O G A M I A. Lobelia Viola Impatiens Clasfis XX. GYNANDRIA. DIANDRIA. LlMODORUM Epidendrum tuberofum Tankervilliis Vanilla N. America. China. Z. America. TRI- ftphilitica, baorata var. tricolor Balfamina Virginia. Brittanje. Brittanje. Oost-Indiën, officinalis calendulacea Zuid. van Europa, Kaap de G. Hoop. annuus indicus tuberofus laciniat» hirta Cyanus Mexico. Brazil. Virginia. Canada. Brittanje. ► multiftora coronarium nobilis millefolium N. America. Sicilien. Brittanje. Brittanje.  1$6 GESCHIEDENIS TRIANDRIA. Sisyrincizium bermudiana N. America, PENTANDRIA. Passiflora maliformh Barbados. cxruka Brazil, POLTANDRIA. Aruai bicolor * Calla athiopica Kaap de G.Hoop, Clasfis XXL MON O E C l A. M 0 N A N D R I A. Casuarina equifetifolia Oost-Indié'n, Artocarpus integrifolia Oost-Indiën, TRIANDRIA. Typha latifolia Brittanje. Coix Lacryma Jobi Oost-Indiën. Phyllanthus Niruri Oost-Indiën, TETRANDRIA, Buxus fempervirens Engeland. LJrtica dioita Brittanje. urens Brittanje, Mo- * Hort. Kiweitfis, vol. III. p. 316.  DER WEST-INDIEN. 157 Morus Tuu- PENTANDRIA. Amaranthus POLTANDRIA. quercus juglans Fagus corylus Platanus M ONADELPIIIA. Ptnus Ilex Suber rubra alba Robur regia alba nigra Caftanea putnila Avellana orientalis occidentalis Zuid. van Europa. Zuid. van Europa. N. America. Virginia. Brittanje. Perfia. N. America. N. Americav . Engeland. N. America. Brittanje. Levant. N. America. Europa. Europa. Europa. Siberia. N. America. Levant. Duitschland1. fylveflris Pinafter Pinea Cembra Strobus Cedrus Larix melancholicus tricolor cruentus Oost-Indiërf. Oost-Indiën. Oost-Indiën. alba mgra rubra papyrifera China. Italië. Carolina. Japan.  I58 GESCHIEDENIS Thuja orientalis China. Cupressus fempervirens var.ftriiïa Candia. horizontalis Candia. difticha N. Amercia. juniperoides Kaap de G.Hoop. Croton febiferum China. STNQENESIA. Momordica Balfamina India. Charantia Oost-Indiën. Cucurbita Pep 0 Melopepo Citrullus Zuid. van Europa. Cucumis Mek Dudaim Levant. fativus flexuofus Sicyoï angulata America. Clasfis XXII. D I O E C I A. MONANDRIA. Pandanus odoratisfimus Ceylon. DIANDRIA. Salix babylonica Italië. TETRANDR1A. Myrica cerifera Carolina. PEN.  DER WEST-INDIEN. 159 PENTANDRIA. PisTACiA officinarum Griekenland. Terebinthns Zuid. van Europa. Lentifcus Zuid. van Europa. Spimacia oleracea Cannabis fativa India. HEXANDRIA. Smilax Sarfapariïïa America OCTANDRIA. Populus balfamifera Siberia. ÜECANDRIA. Schinus molk peru Clasfis XXIII. POLYGAMIA. MONOECIA. Wov. Gen. * Bichy Guinea. Ter. * Van dezen boom is reeds melding gemaakt door Hans Sloane, in zyne Natuurtyke Historie van Jamaica, als van de kust van Guinea ingevoerd, en op de bergen van Liguanea geplant; hy blyft 'er nog groeijen, zo wel als in veele andere 4eelen van dc zuidzyde van het Eikmd; De volgende cfcarac- ters  IÖO GESCHIEDENIS Terminalia Catappa Oost-Indiërl. Acer Pfeudo-PIatanus Brittanje. rubrum Virginia. Mite» Waren genomen van een' boom, groeijende in den tuin, wiens vrucht tot volwasfenheid gekomeil was. Hcrmaphnditus Flos. Cal. Nullus. Cor. Monopetala quinquepartita infera, laciniis ovatis acutis crasfis fubvillofis , ftriatis patento-ereftis. Ncétarium concavum, includens Germen, margine decem-dentato. Stam. Filamenta decera brevisflma vel nulla. Antheraï didymas in orbum dispofitas et extus Nccfarii dentibus coalitie. Pist. Gennen fubrotundum quinque-fulcatum hirfutum. Stigmata quinque crasfa reflexa fubcontorta, genuni incumbcntia. Per. Capfula magna fubovato gibbofa, leniter incurvata, unilocaris, bivalvis, futura dorfali prominente. Sem. Plura angulata imbricata, fingulum cortice corïaceo proprio obtedtum, Mafculi Flores. Cal. & Cor. Ut in Flore hermaphrodito, fed § majores. Stam. Ut in Flore hermaphrodito. Pist. Germen nullum. Stigmatuin quinque rudimenta parva e medio Neftarii orta. Arbor inelegans ramofa, cortice fiibfufco truncus tegitur; fclia habet alterna pedicellata integra oblonga venofa glfbfa acuminata, margine undulato, ficca, laurina, ad extremitatem ramulorum congefta ; pediccllis utrinque tumidis vel ganglionofis. Racemi compofiti breves, plerumque 6 ramis majoribus orti. Corolla lutea, lacinhe fingul» flriis tribus purpureis intus natatas; odor valde ingratus. A Nigritis in Jamaica vocatur Bichy vel Colu, et ibi femina per fe , vel cum Sale et Capfico commifta, ad dolores ventiiculi pro remedio habentur.  DER WE T-I N D I E N. IÖI S Mimosa fenjitiva Brazil. farnefiana Oost-Indiën. nilotica Egypte. Lebbe ck Egypte. Senegal Arabia. D I 0 E C IJ. Fraxinus Ornus Calabria. TRIOECIA. Ceratonia Siliqua Sicilien. Ficus Carica Zuid. van Europa. PAL M M. Cycas circinalis Oost Indiëu. Phoenix dactyli f era Levant. EINDE VAN HET TWEEDE BOEK. I,