NEDERLAND S C II E .DICHTKUNDIGE SCHOUWBURG. met plaaten. DERDE DEJ&L, Te A M S T E L D A M,Uj ELWE en LANCEVELD, U d c c X c i.   VOORREDE; ANalle cara&ers die mij ooit in de gefchiedenisfeu van eenig volk zijn voorgekomen, is dat van Zing* h a ontwijfelbaar het zouderlingde. Men (lelie zich eene jonge vrouw voor, die al het koele wreede der Phala- , risfen, der Neroos en Caligulaas, (zo deze gedroch» ' ten hier in aanmerking kunnen komen,) in zich verédnigt ; die in het midden eener algemeene flagting vatbaar is voor de indiukken der liefde; die 'er zich echter niet door laat vertederen, maar in hare bar- ■ baarfche geftrengheid voortgaat; die een' broeder van den troon bonst, henvombrengt met eigene handen , en zich op zijnen troon plaats; die zich aan het hoofd van magtige legers ftelt, om de heerschzucht haarer nageburen te beteugelen , of om opgeftane landfchappen ten onder te brengen; en die, na in Angola, haar ) wettig erf, foortgelijke rollen gefpeeld te hebben als in dit tooneelltuk voorkomen , door de Portugezen word genoodzaakt iade zandwoestijnen van Afrika, zonder eenig gevolg , te vlugten, geen onderftand hebbende, dan haar' boog, vergiftige pijlen, en zwaard, * waar-  li VOORRED E. waarmede zij de leeuwen beöorlogt, en haar voedfel vind aan derzelver raauw vleesch, waarna zij aanland bij een volk ruim zo wreed als zijzelve was; een volk gewoon aan het affchuwlijk gebruik van menfchenVleesch te eetcn, dat zij onbefchroomd met hun gebruikt; en ziedaar deze vorftinne. Dit volk is bekend onder den naam van Geagcn, en Zingha, ziende dat onvenfaagdheid en wreedheid alles bij deze afïchmvelijke bende was, betoonde zich welhaast onvertlasgder en wreeder dan de vermaardfre onder hen, in zo verre dat zij, verre boven dit volk verheven in fchranderheid, behendig genoeg was het opperhoofd te doen vermoorden, en zich voor alleenheerfcheresfe te doen uitroepen, verfchrikkende aan het hoofd dezer barbaren de Portugezen derwijze , dat zij haar op de ootmoedigfte wijze hun bondgenootfchap aanboden. Wie zal, Zingha dus hebbende leeren kennen, kunnen geloven dat deze zonderlinge vrouw den Christelijken Godsdienst omhelst, allengs van carafter veranderd zijnde, en op den ouderdom van zeventig jaren een'jongen Portugees, noch geen tweeëntwintig jaren oud, tot echtgenoot verkiest, in wederwil van haar cara&er-en Godsdienst-verandering, hem gevangen neemt, en, vermoedlijk door venijn, of eigen handen, van kanthelpt? Niets is ondertusfehen waarachtiger. Zo vele affchuwlijkheden , zouden haar onwaardig maken om van de menfehen gekend te worden , zo haar voorbeeld niets nuttigs behelsde. De  VOORREDE. m De tusfcheriruimte van deugd en ondeugd, is zo uitgeftrekt als het onderfcheid dezer twee wezens zeiven groot is; de ftappen van de déne tot de andere gaan langfamer of rasfer, naarmate der gcestijcfteldheden. Laten wif bezien op wat wijze onze heldin ten top van wreedheid fteeg. Zij was, dit bewijst haar later leven , geboren met een fier en edel hart, uiterst oprecht, en wegens niets zich meer verftorende dan over bedrog; en wanneer men haar dwong aftedalen tot veinzerij,, was zij onverzoenlijk. Met zulk eene geestgesteldheid was zij opgevoed aan het hof van een' broeder, die een monfter was-, dat- dagelijks vermank fehepte in zijne treden te tekenen met bloed. De kracht van het voorbeeld werkt maar al te veel op de ftervelingen, en doorgaans meer op de vrouwen dan op de mannen , omdat de vrouwelijke aandoeningen fijner en levendiger zijn, en dieper indrukken nalaten. In hare vroege jeugd fidderde zij op de befchouwing der bloedtooneelen door haar' godloozen broeder aangerecht; de üjd maakte haar die gewoon; en daar die broeder, door de Portugezen gedreigd, haar fchranderheid en onvertfaagdheid kennende , haar afzond om zich van de vrindfehap van Portug il te verzekeren, waaromtrent zij volmaakt daagde, en hij haar, ten loon van dezen dienst, wilde vermoorden, omdat bij hare behendigheid vreesde, was zij genoodzaakt toetetastcn, eer men toetastte op haar ; men kan dus * 2 met  IV VOORREDE. met recht zeggen, dat haar affchuwlijke broeder z5jn lot had verdiend, Op den troon gekomen , wilde zij beproeven het volk van Angola te verzagten en te befchaven ; maar zij vond een volk dat door de daaglijkfche moorderijën was verhard , de trouwloosheid bij de onmenselijkheid voegende: een menigte famenzweeriu• gen dwongen de vorftin haar ontwerp te laten varen, en met het zwaard en de roede te heerfchen, waaruit trapsgewijze die wreedheden ontftonden , waarvan wij in dit tooneelftuk de flaauwfte trekken hebben gefchetst. Eén enkel voorbeeld zal doen zien tot welk eene diepe onderwerping deze vorftin hare volken had gebragt. Beklagenswaardig is het dat 'er volken in de waereld zijn, daar ftrengheid de grond moet zijn van zodanige onderworpenheid. Zie hier het geval. De onderkoning der Portugezen, naast grenzende aan de Haten der koninginne, Zingha kennende, deed haar voordellen om met hem in zijne hoofdftad een mondgefprek te komen houden, dat hem toegedaan wierd; dit gebeurde nadat zij zich door de Geagen had doen op den troon herftellen, ten fchrik der Portugezen. De zwarte vorftin verfcheen in al haar pracht, omringd van een menigte legerhoofden, en gevolg (*). De (•) Het volk van Angola is zwart van kleur; men voelt genoeg w.iaröm men eik niet in liet tooneelftuk kan brengen. Een tdonèel'. ftuk wuariii alle perfonaadjen zwart aijn, zoa iets zonderlings weeën .'•  VOORREDE. w De onderkoning was een man vaufcriranderhcid, maar die alles verdorf door eene alles te boven gaande verwaandheid, zijne natie, inzonderheid in die eeuw, maar al te eigen. Hij had de onvoorzigtigheid van de koningin, op zijn' troon gezeten, te ontfangen, hebbende niets voor zich geplaatst dan een' ouden la« gen froel, ter zitplnatfe dervorftinnc. De eerzuchtige Zingha, die zo veel van hare hoogheid had te rug gezet, dat zij eer.e opwachting was komen maken bij een' onderkoning , kon hare natuurlijke oplopendheid niet bedwingen; zij begon mét een ontftoken oog en eenige ïtrafTe blikken te werpen op den onderkoning , waarna zij den ftoel ter zijde wierp , wenkende één' der bevelhebbers uit haar gevolg , die terftond toefchoot. Toen beval zij hem zich voor haar op de kniën te werpen, met de handen en het hoofd op den grond, waarna zij zich op zijnen rug plaatfte, en den Portugees toebeet: ,, De koningin van Angola heeft den rug der ,, helden tot haren zetel, en wenscht den dienaar ,, van Portugal geluk met een' gouden troon," en hierna, zich met verontwaardiging onikeerende, verliet zij de zaal. De onderkoning, zijn' misdag befpeurende , en wel wetende dat hem aan de vrindfchap der vorftinne veel gelegen was, daar hij door de Nederlanders vrij nadruklijk wierd beoorloogd , verliet toen zijn' troon, en fmeekte de koninginne op de nederigfte wijze om vergifnis; met veelmoei* 3 te  grc VOORRED E. te vcrzagtte hij haar, en het kwam tot een beftand; maar het geen den onderkoning meest verbaasde , was dat, terwijl hij zijn uiterfte vlijt aanwendde, om de koningin te verzagten , men hem kwam aanzeggen, dat de levendige zetel waarop de koningin was geplaatst geweest , tot geen opdaan te bewegen was, maar verklaarde daar te zullen derven, 't en zij zijn vordiu hem verlof toedond zich te bewegen en zich opterichten, Tot zodanige laagte had deze onbegrijpelijke vrouw hare volken gebragt. IMoch ééns, het is beklagenswaardig dat'er menfehen in de waereld zijn, die men dusdanig moet verlagen! Wat de gevangenneming van haren jongen echtgenoot, Salvador genaamd, aangaat, hier omtrent was zij vcrfchoonlijk. Salvador behoorde tot die wezens die goed zijn, zolang zij binnen den kring blijven leven waarin zij geboren zijn, en die men nooit boven denzelven moet verheffen, of zij worden belacfaiijk of gevaarlijk. Van den laagden daat tot den hoog* denverheven, kende zijne eerzucht geen palen. Hij wilde de eere hebben van het land txbefchaven; de koningin had 'er de proef van genomen, en was meer dan ééns op den rand van haar verderf gebragt; zij had ondervonden dat het gevaarlijk is oude regeeringsvormen om verre te werpen, en nieuwe in de plaats te dellen. Zij waarfchouwde Salvadór; doch deze nam het beOuit om, met eenige ondeugende hovelingen , een gifenenk dat net lot de meeste vorden doet,  VOORREDE.* ViF doet, misfchien om hen te herinneren dat zij menfchen zijn , famen te fpannen en zijn weldoenfter te vermoorden. Zingha was geen vrouw die flapcnde in een hof leefde, dat alleen door ftrengheid moest in bedwang en ontzag gehouden worden ; en daar de vrees voor hare welbekende wraakzucht onder ha» re verflaafde hovelingen, natuurlijker wijze, een zucht moest te weeg brengen om in hare gunst te ftaan, ten einde minder van haar te vreezen te hebben, kwam de famenzweering welhaast tot hare kennis; dus deed hier de zucht tot eigen zekerheid onder de hovelingen, of liever hunne vrees, 't geen elders de vurigfte liefde doet. Men begrijpt licht dat zodra het eedverwantfehap bekend was, de kastijding onmidlijk volgde. Salvadór wierd gevangen, en den volgenden morgen na de gevangenneming dood gevonden, naastdenklijk door de koningin omgebragt; zijne medellanders ftierven in de foltering. Ziedaar hoedanig Zingha was, en op wat wijze zij tot tirannes wierd gevormd. Zie hier hoe zij genoodzaakt was, zelfs na haar bekeering tot het Christendom, en toen men eene merklijke verzagting van caracter in haar befpeurde, met hare geftrengheden voort te gaan. Eén der Geaagfche generaals had zich, door ongehoorzaamheid , een doodvonnis op den hals gehaald. Een priester der Portugezen, die veel vermogt op Zingha , ondernam vergifnis voor den ge* 4 doera)  vill V O O R R E D E, doemden te fmeeken. De koningin iloeg' beleefdlijlt dat verzoek af, en de priester drong fterker aan. „ Wel nu.' vader! (zei de vorftin, met een' ftralfcn „ grimlach.) ik zal u voldoen; maar gij zult mijn volk kennen leeren. De genade aan den fchuldigen be„ wezen, zal hem ftouter maken, omdat dit volk, „ ongewoon aan genade, mijne goedheid zal opne- men voor lafheid." Zij bedroog zich niet: den volgenden dag,nam de Geiiag een' bedwelmendcndrank, en ftortte met een' dolk in de vuist op de koninginne, die hem met eigene handen afmaakte. Ziedaar de kudde die deze vorftin, zo zonderling door zich. zelve als door haar volk, te leiden had. Haar voorbeeld kan intiisfchen de koningen leeren, dat overal waar de oppermagt met gefïrengheid moet ftaande worden gehouden , noch de koningen noch de volken gelukkig zijn. De vorst kan 'er nooit ware vrinden bezitten, omdat de menfehen eene natuurlijke afkeerigheid hebben om hunne afhanklijkhcid •dagelijks te gevoelen; dus kan alles wat den vorst tracht te believen, niet worden gedreven dan door de zucht tot'eigen behoud; en de daaglijkfche angstvalligheid, die hier mede gepaard gaat, moet natuurlijker wijze in een hart dat eenigzins vatbaar is voor eerzucht, een' trek van verwijt der laagftandigheid veroorzaken, en veinsiiarts voortbrengen, die geen gelegenheid zullen verzuimen om zich te ontdoen van den man dien zij vleiën alleen uit vreeze voor de dood. De monarch ,  VOORREDE. ix narch, die van dit alles niet kan onbewust zijn , en wel wetende dat die vreeze voor zijne geftrcngheid zijn bof voor hem doet kruipen, is gedurig genoodzaakt de geftrengheid te vermeerderen; daar nu de ftrenge ftraföefeningen trapsgewijze de inenfchen verharden, moet het werktuig der kastijding van tijd tot tijd fcherpcr en gevoeliger worden gemaakt; en ziedaar den weg geopend tot wreedheden waarvoor de Natuur moet ijzen, en die flechts op twee wegen kuipen uitloopen, dat is dat het tirannig gevaarte, tot den hoogden top opgetrokken zijnde, dénsflags door zijne eigene zwaarte moet ter nederftorten, of, zo het (taande blijft, dat het volk tot die koele (lompheid moet vervallen die wij in de verachtelijkfte lastdieren waarnemen. Bij dit alles komt voor het volk noch het ongeluk, dat zij,wanneer de oppermagt tijrannig is, ter prooje zijn van honderd kleine tijrannen , die in de trotfe overheerfching van de volken , verlichting zoeken voor den drukkenden last der kruiping die zijzelven aan het hof moeten doen. Eene regeering als die van Zingha kan aan die volken die vrij leven hunne heerlijke voorrechten herinneren ; en dat zij, onbelemmerd in burgerlijke en Godsdienftige vrijheden levende, zich behooren te wachten van morren , omdat zij het niet beter kunnen hebben dan goed. Inderdaad, geene regeeringsvormen,vruchten van menfchelijke vinding, kunnen volmaakt zijir; * 5 het  X VOORREDE, het is dan dwaasheid om 'er naar te ftreven. De volmaaktfte regeeringsvorm is die, waarin de overheden aan de geheiligde banden eener wetgeving verbonden zijn, die ieder bewaart bij zijne bezittingen, en bij eene vrijheid die, bctaamlijk, en aan verftandige regelen tonderworpen , alle te verre getrokkene vrijheid afweert, de rust verzekert, en het volk in onderlinge eensgezindheid een algemeen landgeluk doet vinden. Wat nu het tooneelftuk Zingha zelf betreft, het fmart mij daarvan noch een weinig te moeten fpreken , omdat het geen ik moet zeggen eenige •wrangheid in zich heeft voor mij, en niets bemoedigends is voor de dichters. Gaeme hield ik alles uit hunne oogen ; maar het voorgevallene met dit tooneelftuk, is zo verminkt verfpreid, dat het nodig is dat voorgevallene zijne ware gedaante weder re geven. Den Kenneren heeft het ftuk bij de lezing niet mishaagd ; hunne begeerte was eene proeve van hetzelve te zien nemen op het tooneel, te meer daar zij , met mij , onderftelden , dat de uitmuntende w a t t i e r voorzeker in het caradter van Zingha zoude flagen. Ik was daartoe niet ongenegen , en durfde mij eenig voordeel van de onderneming beloven voor den Schouwburg, dien ik ten allen tijde met vermaak heb gediend , zonder dat ik daarvan ooit veel vermaak, ik zwijg van voordeel, heb gehad. Dus bood ik dan het ftuk, twee jaren geleden, den JBeftierderen aan, en twijfelde niet aan ee-  v o o r r e d e; eene gunftige aanneming; maar, na eenige maanden, hoe kort het ftuk zij, ontflng ik tijding, door den toenmaligen loontrekkenden Regent, die nu overleden is, dat men zwarigheid maakte een ftuk te lpelen dat zo afïehuwlijk was. Zodanig een antwoord kan een oorzaak hebben gehad, die mij onbekend is. Voor die volflagen vreera* delingen op de tooneelen zijn, is zulk een antwoord ondertusfchen toetegeven; maar van een'' man die zelf den naam van dichter droeg, is het verbazend, en dat uitnaam van mannen die dagelijks met hertooneel bezig zijn. Is Mahomet geen alfchuwlijk caracter? Wat is Anthenor, in Zelmire? Wat Cleöpatra, in Rodogune? Hebben wij geen Neroos en andre af-, ichuwlijkheden, op het tooneel gezien? en worden de twee eerst genoemde ftukken,hoe Hecht vertaald, en hoe erbarmlijk noch boven dien Zelmire is famengefteld, niet jaarlijks op den Schouwburg vertoond ? Is 'er niet zelfs een tijd geweest waarin men den affchuwlijken'Atreus en Thijestes vertoonde? Die dit in het oog gelieft te houden, en dit alles vergelijkt met het antwoord mij wegens Zingha van de zijde der Beftierdereu gegeven, moge 'er over denken. Dit is alles wat ik 'er van verkies te zeggen. Mogt dit het minst onaangename zijn dat mij aan den tegenwoordigen Schouwburg is overgekomen! Ondertusfchen moet men toeftaan, dat Zingha af« f:h uwlijk is, zij is het inderdaad; maar bij eene zo uit-  xil VOORREDE. uitgebreide verzameling van tooneelftukken als de mijne is, kan vcrfcheidenheid van caraolers der hoofdperfonaadjen, geen wanllaliigheid worden genaamd; en ik voor mij, wil gaerne bekennen, dat de wet die den tooneeldichteren verbied gruwzame beeltenisfen te fchilderen, mij onbekend is. De doorluchtige dichter van Rhadamistus en Zenobia, een man aan wien men met eerbied moet gedenken, en wiens Hukken men bijna niet meer vertoont, dank den hedendaagfehen lm aak! vermaakte zich in gruwzame taferelen, en niemant is 'er hem ooit om lastig gevallen; en, alles onpartijdig befchouwd, zie ik niet dat men hem deswegens met eenig recht lastig zoude hebben kunnen vallen, zo het zeggen van b o iiEAU, dien grooten meester van den Franfchen zangberg, anderzins eene waarheid blijft: // n'ejl point de ferpent, »/ de monftre od'teux, Qui par Part imitê ne puisfe plaire aux yeux. Eindelijk, Edipus, die, na zijn' vader te hebben omgebragt, bloedfchande begaat met zijne eigenemoeder, de moedermoorder Orestes, enz. (voorzeker geene aangename voorwerpen,} mishaagden de fchraudere ouden niet op d« tooneelen; in onze dagen fchijnt men, hier, zo ten opzigte van foortgelijke tafrelcn, als over de verdienften en lange dienften van een' dichter, eenigermate anders te den-  VOORREDE; xm denken. Laten wij geduldig zijn, en hier niet in onderzoek treden, of de ouden beter of Hechter in dezen dachten dan men heden denkt a?.n het Amfteldamfche tponeel, en laten wij wenfchen dat hetzelve lang bloeje, ten nutte der zeden, en tot opbouw van taal- en dichtkunde, overeenkomflig met de ware en eenigc oogmerken van deszelfs dichting. Wat jonge tooneeldichters betreft , die zo verre zijn gevorderd dat zij de zwarigheden kennen die aan het famenftellen van tooneelftukken onaffcheidelijk verknocht zijn; laten zij zich door de weinige glori die aan ons tooneel te behalen is, laten zij zelfs zich door onedele mishandelingen niet laten afichrikken om hun vaderland door fchoone en leerzame voortbrengfels te dienen. Het vaderland is niet alleen voor de zonen van Apollo,hier en elders, eene ondankbare moeder, die men ten dienst moet Haan , en eerbiedigen, ondanks dat zij onze pligtbetrachtingen niet altijd behoorlijk erkent. Laten zij vooriil in het oog houden ^ dat hun roem , zo die wél verdiend is, niet alleen afhangt van volksgefchreeuw, of van den Amdeldamfchen Schouwburg, maar van een klein getal ware kenners, die altijd deh waren toon Hellen, en die alleen vermogend zijn den dichterlijken roem over te brengen tot de volgende geflachten. Eindelijk, zijvergunnen mij hen te herinneren het geen ik eenige jaren geleden aan een' mijner leerlingen, thans een man die den zangberg met roem bekleed, in één mijner  XIV VOORREDE. ner brieven, die in mijne Mengelwerken is afgedrukt, heb gefchreven: Natuur met kunst gepaard zal, werkende in gedichten Gefcliikt tot's menfchen nut, een fchrandren geest verpligten Ucn maker ftraks den naam vanDichter" toe te (taan. Verwerft gij dit geluk, hou dan uw vlijt voldaan. Meer is u niet beloofd bij ons, die puikpoceten , Als Vonde!, in een graf ontbloot van praal vergeten. Gij zijt in Rngland niet, daar kunst befchermcrs heeft, D^iir Milton om zijn' geest in duurzaam marmer leeft, baar Tliomplbn, waarlijk de eer van Febus fchrandrc zonen , Zijn vlijt door Walles prins op Windfor zag belonen. Al de eer die ooit bij ons een dichter hoopen kan, Is dat hij word geacht gelijk een fchrander man, Bij een gering getal van fchrandre landgenooten. Zijt gij hiermeê voldaan, en hebt gij vast bedoten , In weerwil van den nijd, en een' bedorven fmaak. Die fomtijds 't zotst gefchrift doen lezen met vermaak, Om, als onkundigen of gekken u misprijzen, Uw' troost te zoeken aan den lof van weinig wijzen ; , Belluit gij bij uzelv' niet meer te zijn verftoord , Wanneer ge een' gek, een' gek „ groot dichter" noemen hoort, En kunt ge , in 't vuur der jeugd , de driften uwer zinnen. Door nutte redenkracht tot zo verre overwinnen , Hat ge anders niets begeert dan Hechts der wijzen gunst» Werk dan ftilzwijgend' voort: zo niet, verlaat de kunst. Z I N-  ZINGHA, KONINGIN van ANGOLA. TREURSPEL, door J. NOM S Z.  PERSONAADJEN. z i pTg ii A, koningin van Angola.- zungo, haar gemaal. atïAj gunfteling der koninginne. zo ra, beminde van Atta; doch aan het hof voor dood gehouden. copana, vrind van Zungo. sambas, gewezen vo&dfterheer der koninginne, thans haar vertrouwling. een slaaf. Legerhoofden, foldaten en /laven. Het Tooneel is in en voor mazepongo.  j: ;vCr.7£. & . "Wat "wcderlioud. inijn Yixirt^ enz .   ZINGHA, / TREURSPEL, EERSTE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een woestijn , niet verre van de hofJlad: in het verfcliiet ziet men eenige grafnaalden. ZUNGO, COPANA. C O P A N A. 3HZan 'tzijn dat gij, mijn vorst! van zorg Voor 't rijk ontheven, Tot uw vermaak en rust fteeds herwaarts word gedreven? Of liever, dat een prins,die al 't vermaak der Kroon In rust genieten kan, zich ophoud bij de doön? ZUNGO. Copana! 't hart eens mans ten troon eens rijks gezeten, Word fomtijds door verdriet veel meer vanéén gereten, Dan 't hart eens mans door 't lot gefchikt tot flavernij; En, in één woord gezegd, zie zulk een' man in mij. A. Voor  2. ZINGHA; Voor Mazepongoos wal, aan 't oog des volks onttogen , Spoor ik een' levende op, die, haatlijk aan mijne oogen, Door mij, uit hoogen nood. als vrind zich ziet gevleid , En dien mijn hart welhaast zijn woning hier bereidt. c o p A n a. Vorst Zungo, tot dit uur de wellust dezer landen, Tracht, onder vrindfchapsfcbïjn, één' fterviing aan te randen 1 HU, menschlijk en oprecht weleer, als onderdaan , Naai met den vorstenrang al 't valfche en woedende aan Van een vorstin, die hem ten zetel heeft verheven, En voor haar woede en moed wat adem fchept doet beven! Maar, zo ik 't vragen mag, wien doemt gij in uw' haat? En waaatoe dit ontveinsd in üw' verheven Haat? ZUNGO. Nu 't onweer is gereed om brullende uit te breken, Ei: gij mij dienen móet, is 't eindlijk tijd van fpreken. De man die fneuvlen zal of door venijn of kling... 't Is Aua! co p a n a, verfchrikt. Hoe! uw vrind, en Zinghaas gunfteling! ZUNGO. Hij is mijn vrind geweest die nu mijn' haat moet vrezen; De gunst der koningin doet hem mijn vijand wezen : Hoor mijn geheel ontwerp, en hoe hier alles ftaat. Gij weet, als hier een vorst geen" erfprins achter laat, Maar wel eene erfprinfeS: dat zij, ten troon verheven, Haar hand aan dien zij wil als echtgenoot' kan geven, En dat de man dien zij als bruidegom verkiest, Als hij haar hand verl'maad terftond het hoofd verliest. Het  TREURSPEL. 3 Het was mijn lot, mijn vrind.' om mij te zien verkoren, Zodra de koningin haar wetten hier deed horen: Ze is fchoon, en , ik beken 't, haar Ichoonheid trof mijn' geest j Wat baat dit, daar mijn hart haar wreede ftrengheid vreest? Zj deed in de eerfte jeugd, éénmaal, door toorn' gedreven , Voor haar geiïrenge wraak, vyat haar omringde, beven; Ik zelf zag menigmaal, met ingekropt verdriet, Dat ze, om de minfle feil, een' gunstling geesien liet, Zolang tot hem de ziel geperst wierd op de lippen, En 't woord, „ genade l^^an hem niet langer konontllippcn: 'k Heb meer dan ééns gezien dat ze in haar wreede wrok, Een' (laaf die iets misdreef deed fterven door den ftök ; En fints den dag dat zij hier is ten troon verheven, Deed zij bijna elk dag een' llaaf, of hoovling liieven; En 'tgeen gevaarlijkst is in deze wreede vrouw, Is dat haar oorlogsdeugd een' held verê'eren zju. Hoe aklig is 't, 6 vrind ! met zulk eon vrouw te wonen, Die zelfs geen' echtgenoot in 't woeden zou verfchoonen l Te meer daar een gemaal dien zij verkoren heeft, Niets is dan vorst bij naam, en voorts afhanglijk leeft; Alleen gefchikt om haar, die heerscht in deze ftaten , Een' erfprins of prinfes ter heerfching na te laten 1 Copana! zonder magt te zijn in heerfchappij, Is voor een groote ziel een harde flavernij. De wreede afhanglijkheid waarin ik hier moet leven, Een jonge tirannes, die mij elk uur doet beven, Dit alles ftookt fints lang mijn moedige inborst aan, Om mij van 't prangend juk, .en al mijn' angst te ontflaan. Een gunftig lot, mijn vrind! fielt dit in mijn vermogen: A 2 Mi jn  4 ZINGHA, Mijn wreede gemalin, ter tuchtiging getogen Van 't zwart wocstijngefpuis.wars van haar heerfchappij, Laat ons hier 't vormen van een' Houten aanflag vrij; En Atta, Zinghaas'vrind, daar hij haar doemt in 't harte, Deelt in mijn groot ontwerp, en lang verkropte fmarte. C O P A N A. Hoe! prins! en evenwel wilt gij hem doen vergaan! ZUNGO. Staak uw verwondering, hoor mij ten eind' toe aan. De ftrenge Zingha, groot in 's oorlogs heetfle woede, Heeft, daar hier alles beeft voor hare geesfelroede, In hare ftugge borst, die alle fchaamte tart, ^ Bij hare zucht tot bloed, een hoogst wellustig hart. Gij, uiteen vreemd gewest naauw' in mijn' dienst gekomen, Gij, om uwe edletrouw, in vrindfehap,aangenomen ^ Door mij, aan wicn ge uw' rang, ja alles fchuldig zijt, Gij kent de helft noch niet van mijn verborgen fpijt. Naauw* doorde ontmenschte vrouw tot magtloos vorst verhe- Moest Atta aan die geile uit dwang voldoening geven, (ven, Daar jonge Zora, die fints lang hem had bekoord , Op last der tirannes in 't heimüjk wierd vermoord. De liefde fpoort de wraak in zijne ontdoken zinnen; Hij houd die voor elks oog met de ergfte pijnen binnen En nimmer word de wraak in 't hart zo flerk gevoed , Dan als men fteeds haar hoort en ficeds bewingen moet; Noch fterker zal ze in 't hart dat haar moet ktuistren fpreken-, Wanneer 't beminde zelf haar dringt om los te breken. C O P A N A. Hoe, vorst!... 7, U N-  TREURSPEL. jf ZUNGO. 't Is inderdaad met Atta dus gefield: Zijn Zora wierd gewond, maar geenzins neergeveld: Der moordenaren rot, te vroeg zijn proo'ije ontvlogen, Heeft Zinghaas minnenijd, door gunst van 't lot, bedrogen, 't Is thans het tijdfiip niet om u te doen verdaan, Hoe Zora tot dit uur den argwaan is ontgaan, En in een grafgewelf door Atta word bei'Ioten, Verborgen voor 't gezigt van 't volken al de Grooten; Genoeg is 't dat ze ontkwam , genoeg is 't dat zij leeft, En, mij ten dienst, de wraak haars minnaars voedfel geeft: Zij hoopt, als Zingha troon, en leven is benomen, Dat zij van mijne hand haar' Atta zal bekomen; Maar, öCopana! denk of Zungo ooit den man Die Zingha's bed betrad bij zich verdragen kan ? Word-niet, fchoon hij 't zich nooit vrijwillig heeft vermeten, Door 't bijzijn van dien man mijne oneer mij verweten ? Wat fmart, als zich vooraf mijn geest de fmaad verbeeld, Dat, om een' onderdaan die met mij heeft gedeeld 't Geen mij alleen behoort, na 't fchandlijk echibevlekken, Ik daaglijks zou ten prooi van 's hooWings fchïmp verftrekken! Hij die bij ieder tred den fchimplust voedfel gaf. Neme, als ik 't rijk aanvaard, mijne oneer mede in 't graf; Eu Zora, die misfehien, om Attaas dood te wreken , Een tweefpalt, mij ten val, behendig zoude ontfleken, Neme al die zorg met zich voor eeuwig, in die oord Daar zij de moordzucht vlied , ter wachting van den moord. Wat fpijr, dat,mij ten dienst, ik A'ta noch moet fpaaren! Zijn wraakzucht, liefde en list werkt hier op de oorlogsfcharen, A 3 Die  6 ZINGHA, Die Zingha, mij ter wacht, hier nagelaten heeft, Daar Atta, als hun hoofd, hen zijn bevelen geeft; Door Atta moet ik 't volk van Zinghaas dienst vcrvrêmen, Door hem 's lands dwinglandes liet hoog gezag ontnemen, En 't is op deze plaats, die fchaers een mensch genaakt, Dat alles tot mijn wit werkflellig word gemaakt. C O P A N A. Wie dacht dat Zungo ooit dit groot ontwerp zou (meden! 't ls inderdaad verzeld van duizend zwariglieden: Zo eens de koningin hier keert in zegepraal, Wie brengt dan hof en volk in dienst van haar gemaal? Reeds is men hier gewoon zelfs voor haar' wenk te beven; Wie toch zal tegen haar u bijftand durven geven, Wanneer zij 't bergsefpuis, en wat zij meer bevecht, \ laftig 't ijzren iuk heeft op den hals gelegd? Een vrouw als Zingha is , heeft duizend bijffandbicders: De hoop op hare gunst maakt allen hier verfpieders, Terwijl de vrees, in 't hare van elk die haar omringt, Het all' haar Haven maakt, en tot haar* bijftand dringt. Een hof als 't hare, o vorst! is vol van wanvertrouwen; En, waar men in elkaêr verfpieders moet aanfehouwen, Komt een ontwerp dat meer dan aan ééne enkle hand M' iet worden toevertrouwd, gelijk 't behoort tot ffand; En zo gij word ontdekt, wat gunst hebt gij te wachten, Dan dat men, zonder u te foltren, u doe Aagten? ZUNGO. Die ééns,als ik, begon in zulk een' (tomen loop, Voed' dagelijks zijn' moed, en zijn gegronde hoop: 't Ontzag alleen gegrond op 's volks angstvallig vrezen, Kan  TREURSPEL. ? Kan bij geen volk op de aarde ooit lang gevestigd wezen; Het is een zuil in 't zand die onverwrikbaar fchijnt, Terwijl der Grooten haat dien daaglijks onderm'jnt, Om als de zuilvoet is genoegfaam onderkropen, Door handen van 't gemeen dat trotsch gevaart' te Dopen. Nooit mint men 't geen men vreest, dit is ontwijfelbaar : Laat mij mijn flout ontwerp, mijn hoop, en mijn gevaar. Begeef, terwiil ik hier met Atta rand blijf plegen , U ftraks naar de oorlogsmagt, niet verr' van hier gelegen. Groet Zingha uit mijn' naam, fla alles kundig gaê, En fpoor bedekt den geest van grijzen Sambas na. Die Ethiopiër, geteeld in die woeftijnen Daar nooit Natuur een mensch ter waereld doet verfchijncn Dan met een zwart gelaat, dat ieders afkeer wekt, Daar noch veel zwarter hart ligt in de borst bedekt, Is listig uit den aart, nafporende en indringend', Ter gunst van Zinghaas dienst zijn' wreeden aart bedwingend', Zolang de nood het eischt, waarna hij eens, gewis, Een ijvraar in mijn' dienst van zagter dwangjuk is. Tot nochtoe fiaat ons 't meest van dien barbaar te vrezen: Hij heeft verfpieders hier, gij most de zijne -wezen; Daar hij met u als vrind, ja als vertrouwling leeft; Doorgrond hem of hij licht van onzen aanüag heeft. , Vertrek, en laat mij hier de komst van Atta wachten. A 4 TWEE-  8 ZINGHA, TWEEDE TOONEEL. Z O N G O. "^/^T^reed denkbeeld van mijn' flaat! geef mijne wraakzucht Schets telkens mij mijn' hoon, en lage flavernij, (krachten! En dat mij die meer wreed, dan 't gruwzaamst fterveri zij! In 't fchandjuk van een vrouw, en dat ontëerd , te leven! DERDE TOONEEL. ZUNGO, ATTA. ATTA. JjPrins! 't noodlot fchijnt ons hulp in ons ontwerp te geven. 'k Heb naricht uit het hek; doch eer ik iets ontdekk', Duld dat ik voor een wijl 't beminde aan 't graf onttrekk', ZUNGO, Ga! (Atta, gaat in één der graffieden, en Zungo vervolgt ) Offer mijner eer'! wil 't lot mij hulp verlenen, Haast zal een zelfde graf met Zora u veréénen. 't Afgrijlèlijk bewang van mijne razernij, Zet mijne wraak in 't hart te grooter krachten bij. VIER.  TREURSPEL. 9 VIERDE TOONEEL. zungo, atta, zora. zora, door Atta onderfieuud. "^^orst! die mij levend'ziet in 't graf den moordlust vrezen, Zal mijn verlosfingsuur noch lang verwijderd wezen ? Zal in 't verblijf der doön noch lang de wreede pijn Van fiddring voor de dood,al mijn gezelfchap zijn? Befchouw de wreede wond' gefchikt om mij ie llagten ; Zij zegge u wat gij ééns van Zingha hebt te wachten, Als zij door ftaatzucht word gedreven tot die fpijt Die in haar wreede ziel ontftond uit minnenijd. Vethaast uw groot ontwerp.... zungo. Zo ras 't verhaast kan wezen ; Eén flap te vroeg gedaan, moet alles ons doen vreezen. Ik voel, ó Zcra! 't wee zolang door u geleên : Maar,alles wél befchouwd, dan zijn wij lotgemeen: 'k Weet niet wat harder is, in 't aklig graf te leven, Of op den troon elk uur voor tiranny te beven. Wacht met geduld, als ik, hoe flerk wij zijn verkort, Dat beider drukkend lot met glans veranderd word', 't Bericht dat Atta heeft van de oorlogsmagt gekregen, Blijft, uen mij ten troost,niet langer ons vczwegen , Men hoor' hem. Atta (preek. atta. De zaamgevcegde magt A 5 Der  te ZINGHA, Der wreede koningin, ziet zich in nood gebragt. Het moedig volk, welks juk zij in haar wrok dorst fineden, Heeft haar aan allen kant den toevoer afgêfneden , Daar haar niets óver blijft, om 't wis verderf te ontgaan , Dan 't hagcheiijk ontwerp om rustig door te flaan. En dit ontwerp, haar reeds door Sambas aangeprezen, Kan haar, naar allen febijn, nooit dan nadeelig wezen, Naardien een ovérmagt haar ingefloten heeft, In wie de wanhoop fpreckt, die moed en krachten geeft. ZUNGO. Dank, Hemel1 voor die gunst in 't wee dat ik moet lijden! Gij zult dan 't land en mij van dwinglandij bevrijden.' ZORA. Verfchoon een hart, mijnheer! waarin de fchrik gebied: Ik zie in Zmghaas val noch uw verlosfing niet; Het zij haar de oorlogsroede op 't Ihgveld om doe komen, Het zij door 't bergvolk haar de rijkskroon worde ontnomen, Van waar de zekerheid, dat, na haar' wisfen val, V 't zegepralend' heir tot vorst verkiezen zal? Zal 't ooit den echtgenoot van haar die elk moet haten, Verkiezen in haar p'aats, tot meefter dezer fhteri? Zal 't niet een opperhoofd, dat hen ter zege leid, Verkiezen boven u ter vorstenwaardigheid? De val der tirannes doet mij in vrijheid leven, M iar Zungo word daardoor juist niet ten troon verheven. ATTA. 'k Durf inffaan dat de vorst, zodra Hechts Zingha vall'; Zo h'j mijn' voorflag volgt, den troon betreden zal, Bekleed met al de magt die Zingha heeft in handen. Gij  TREURSPEL. lï Gij kent de volken niet van dees verflaafde landen: Zij zijn in 't juk gebaard; die ben verfchijnt met pracht En in de keten flreelt, heeft hen in 't juk gebragt. Had Zingha niet te ftreng den hals hen tocgenepen, Nooit had men tegen haar de wapens aangegrepen. De vorst, zodra de trotfe is van gezag berooid, Vertoon' zich met de kroon op zijn doorluchtig hoofd, En ftrcel' 't verwinnend' heir, van dwingland je ontflagen , Bij 't vloeken op 'slands juk, met aangenamer dagen; Hij fchets' met fterke taal het volk zijne ijzing af, Voor alles wat men leed van Zinghaas ijzren ftaf; Hij juich', daar ons voortaan geen wreedheid meer zal dreigen: Het is altijd den mensen, bij 't eind' van plagen, eigen, Dat hij door blijde hoop zich fterk vervoeren laat, Bijzonder als die hoop van mannen komt van flaat. Nooit zal de hoop den mensch zo fterk tot vreugd verrukken, Dan, naauw' den drang ontgaan van drukkende ongelukken. Zie daar niet flechts den aart der volken van deze oord'; Natuur brengt op één wijze alöm de menfehen voort, En hij die kunstig 't hart des fterflings kan verheeren, Zal hen ten allen tijd' naar zijnen wensen regeeren. ZUNGO. Gij oordeelt recht, mijn vrind! Het altijd dom gemeen Zij fteeds door de oppermagt bedrogen; of beftreên; En zo 't al morre, een vorst, ter hetrfchappij geboren, Moet nooit de ftcm van 't volk op zijnen zetel hooren, Dan als die ftcm hem niet in zijn gezag verkort, Maar hij, in tegendeel, daardoor te grooter word. Laat ons vooraf 't gemeen door onze pracht verblinden, En  fa ZINGHA, En hen door vleijëry aan ons belang verbinden. Een man van mijnen rang, wat ook het volk befluit', Heeft altijd in een' ftaat oneindig veel vooruit: Ook ftel ik, dat de vorst der dappre Portugezen, In mijne vestiging mij zal behulpzaam wezen, Naardien mij is bewust, dat Zinghaas wrevlige aart, En haar hoogmoedig hart, hem walg en wantrouw baart. Behendigheid en pracht moet eerst dit volk betomen. ZORA. 't Kan moeilijk zijn den kreet der muitrcn voor te komen; Naardien de man die hen ten zegepraal geleid, Ook groot kan zijn in pracht en in behendigheid. Uw vrindfchap, mij betoond in 't midden mijner plagen., Daar gij u, mij ten troost, op deze plaats dorst wagen, Doet mij mijn eigen wee vergeten, om het leed Dat licht de vrucht kan zijn des aanllags dien gij fmeed. Verfchoon mij, 't ongeluk,elk zaak met lchroom befchouwend', Maakt zelfs 't iïoutrnoedigst hart bij ieder flap wantrouwend', Wat werking zal 't niét doen op 't vrouwelijk gemoed, Te meer als 't voor 't beminde en vrinden fiddring voed! Laat mij in ons gevaar u mijn ontwerp ontdekken: Men doe voor uwe ftad dc benden famcntrekken Die in de muren zijn, als trok dat krijgsvolk uit Opdat het wis bederf van Zingha word' gefluit. Men florte in 't heetst des flrijds met deze legerbenden, De.trotfe tirannes floutmoedig op de lenden. De hoofden van een' drom, die lang de flaking zocht Der fchandboei die hem prangt, zijn lichtlijk omgekocht, 't Woestijnvolk, ziende u zelv' zijn ijzren juk verbreken, Za  TREURSPEL;/ 13 Zal met den grootflcn lof van zulk een' bijftand fpreken; En dan zal uwe praal, na 'c eindigen van 't woen Des wreeden binnenkrijgs, te grooter werking doen. 't Volk zie alsdan in u zijn' vader en zijn' wreker: Waar' deze weg, mijn vorst! niet eindloos meerder zeker, Dan dat men alles wacht' van een onwis gevecht, Waarin fortuin geen zege aan 't zwaktfle heir ontzegt ? Een droeve ervarenis leert dit maar al te klaarüjk. a T T a. Daar 't all' onzeker is, is uw ontwerp gevaarlijk. Zo 't krijgslot in den ftrijd eens Zingha gunstig zij, . Hoe dan verantwoord zich de koning nevens mij ? ja, hadden wij bevel met krijgsvolk op te komen, Uw voorflag wierd bij mij als raadfaam aangenomen; Thans keurt mijn hart dien af, in een gefteltenis Waarin ons lot en 't uw' ten uiterst hagchlijk is. Wij, ééns op Zinghaas last in ketenen geflagen, Zijn buiten ftaat gefield om zorg voor u te dragen, Daar niemant buiten ons iets van uw fchuilplaats weet, En niemand buiten ons uw fchuilplaats ooit betreed. Wat fterfling zou u troost, wie zou u lecftogt geven? Gij word door't ongeluk te verr' van 't fpoor gedreven: Men wacht' dan met geduld den uitflag van den ftrijd, En fchikk', zo veel men kan, met kunst zich naar den tijd^, zungo, tegen Zora. Vcrnoeg u dat gij ons deez' dag weör hebt gefproken. Dit pijnlijk onderhoud dient fpoedig afgebroken; Denk dat een hof waar dwang alleen bevelen geeft, En gunstafbcedling hcerscht, een' drom verfpieders heeft. Ca,  i4 ZINGHA, Copana, door belang en trouw aan mij verbonden, Is ons ontwerp bewust, en naar het heit gezonden. In fchijn aan Sambas dienst, in 't hart aan mij verknocht, Befpied hij, ons ten dienst, dat baarlijk vloekgedrocht. AU' wat 'er dient verricht, zal aan het antwoord hangen Dat ik decz' dag noch hoop uit Zinghaas heir te ontfangen. C Tegen atta.) Kom, fpoed met mij naar 't hof, dat reeds te lang ons mist, En daar men licht den grond van beider afzijn gist. ( Tegen zora.) En gij> (kon 't anders zijn!) keer in uw nare woning, Endenk, in 't geen gij lijd,aan 't lijden van uw' koning, En dat, zo vrindfehap u voor hem gevoelig maakt, Hij met geen minder zucht naar uw verlosfing haakt. Einde van het eerjle bedrijf. TWEE-  TREURSPEL. 13 TWEEDE BED Tv IJ F. EERSTE TOONEEL. Bet Tooneel verbeeld een hofzaal. ZUNGO, ATTA. ZUNGO. Jfa, vrind! thans is het tijd 't ontwerp gehoor te geven. Dat ons zo even wierd ontijdig voorgcichreveri, Door haar wier naam vooral den mond niet moet ontgaan In 't hof, waarin men haar naar 't leven heeft geftaan. De trotle koningin doet ons te veld ontbieden, Om haar 't gedreigd verderf, kan 't zijn, te doen ontvlieden. Dat nu elk onzer weet' wat hij verrichten moet, En hoe men veiligst werk' met onzen oorlogsftoet, Om haar, wier hoogfte lust beftaat in ons te drukken, Voor eeuwig de ijzren roe', die fteeds ons dreigt, te ontrukken, Hoe legt men, haar ten val, nu alles veiligst aan? ATTA. Ik heb den optogt reeds de benden doen verfiaan, En toetfle menig hoofd met die behendigheden, Die onontbeerlijk zijn, wanneer we een' aanllag fmeden, Met wiens ontdekking, vdór men dien ten uitvoer brengt, Éen (chriklijk levenseind', voorzeker is gemengd. 'k Heb Timoer tot den togt te zigtbaar traag bevonden, Dan  jf ZINGHA, Dan dat ik niet op 't klaarst zijne inborst zou doorgronden; Eerzuchtige Aroch toont in dees gefteltenis, Dat zijn geleden hoon hem niet vergeten is, Na Zingha, met de roede, onmenschlijk hem deed ftraffen; Hoe gaern' zou zelf zijn vuist ons allen wraak verfchaffen! Zijn ftriemen fpreken noch, en tergen zijne fpijt; In 't kort, dit heldenpaar doemt in het hart een' ftrijd Die beider tirannes, de roe' van dees gewesten, Ter nieuwe gcesfeling meer vast in 't rijk zou vesten; Doch fchoon hun beider hart voor mij wierd bloot gefield, Ik heb van ons ontwerp geen enkel woord gemeld; Ik heb dat opgefehort tot in die oogenblikken Waarin, raar onzen wensen, het lot den ftrijd zal fchikken. Hoor mijn ontwerp, mijn vorst! Wij moeten onze magt, In fchijn tot Zinghaas hulp, met fpoed bijéén gebragt, Die benden die wij fteeds met achterdocht befchouwden, "Van die der tirannes met kunst verwijderd houden; Men leegre zich alleen van verre in haar gezigt, En werke alsof men 't all' ten dienst van haar verricht'. Zodra de legers zich vermengen onder 't ftrijden, En wij de dwinglandes daar bij zien nadeel lijden, Dan flook' men, om met ons naar wisfe wraak te ftaan, Den haat in Timoers hart cn dat van Aroch aan: Die helden, dubbel waard' aan 't hoofd eens heirs te treden, Zien zich door 't oorlogsvolk als vadren aangebeden, En dus trekt hunne wrok, ten dienst van u en mij, De benden, hen vertrouwd, terftond op hunne zij', Daar ze in hun heete drift zich doen voor Zungo hooren; Men vall' dan Zingha aan, en ze is gewis verloren; D02  TREURSPEL. ï% f_Doch zo 't in eerst des frrijds de koningin gelukt,) Dat zij 't vijandlijk beir aan alle kanten drukt, Zó dat haar krijgsgeweld den vijand mogt doen wijken, Dan moet geen' frerfiing iets van onzen toeleg blijken; Dan is van 't ons belang , om ons verderf te ontgaan , De ftrenge koningin heldhaftig bij te fiaan , En, daar het lot dit wil, voor 't gruwzaam hoofd verliezen De roede en 't ijzren juk, gelijk voorheen, te kiezen. Dat liever 's Hemels haat mij 't zwaard door 't harte drijv', Dan dat ik langer flaaf van wreede Zingha blijv'. Maar laat geen ongeduld ons hart te vroeg verheeren. Kom, laten we ons terftond tot onze benden keeren. U blijk' mijn waar ontwerp zodra wij zijn te veld,.. Maar, hoe! Copanahier! en doodelijkontfteld! tlEs tijd, mijn prins! om zorg voor uw belang te dragen, 3e dappre koningin heeft 's vijands heir verflagen. zungo. TWEEDE TOONEEL. zungo, atta, copana. c o p a n a. zungo, met de uiterfte vervoering. " iCopana!... atta, met fchrik en wosde. Hemel! hoe! zal dan de tirannij... copana. ,; ! Bedwing uw' fchrik en haar, indien dit tnoogüjk zij. B  i* ZINGHA, De trotfe tirannes, thans meer dan ooit te vreezen, Zal mogelijk terftond in Mazepongo wezen. De Hemel voegde licht nooit zo veel moed, beleid En vlugheid van vernuft bij eene onmenschlijkhcid Die 't all* doet ijzen, faam' in één' der ftervclingen, Dan in die trotfe vrouw, gcfchikt tot volkbedwingen. Eén enkle misflag, prins.' van 'svijands oorlogsmagt, Heeft die op 't oogenblik in haar verderf gebragt. 'k Zag zelfde koningin, op 't briefchcnd ros gezeten, Aan 't hoofd van hare wacht den aanval zich vermeten. 't Stoof alles uit elkaêr waar zij op 't veld verfcheen, 't Viel alles peer in 't zand , of tuimelde onderéén. Den veldheer, zelf door haar in 't heetst des ftrijds befprongen, Wierd door haar eigen hand het zwaard in 't hart gedrongen; En met zijn' rasfen val bezweek zijn leger dra. Ermbarmlijk klonk alom de noodkreet van „genae"! Een kreet te veel gewoon aan wreede Zinghaas ooïcn, Dan dat ze één wijl zich zou bekreunen dien te hooren. De grooten van het heir, verzameld door haar wacht, Geketend voor 't gezigt den koningin gebragt, Op haar bevel geknield, voor haar in 't zand gebogen, Ontfangen van haar hand den doodfteek voor mijne oogen, Daar 't arme volk , dat hoop in haar genade fielt, Bij hoopen word vermoord, of in de boei gekneld. Om nimmer weder 't juk der flavernjj te ontkomen, Daar 't bloed des vlugtelings noch vloeit bijgantfchcltroomen. Ons volk, het hoofd om laag, met handen op de borst, Kruipt om baar, kuscht gedwee haar hand met bloed bemorst, Daar elk om ftrijd haar tracht verzekering te geven, Van  TREURSPEL. 19 Van in' haar' dienst getrouw te fterven en te leven", 't Beeft alles aan den voet dier zonderlinge vrouw, Wier floutheid in een' man ten wonder (trekken zou. Haar ftrafheid gaf dit uur haar meer bekoorlijkheden. Zij ziet me , en met een' wenk doet zij mij tot zich treden, En zegt mij, zo bedaard als ware 'er niets gefchied: Copana! meld aan 't hofall' wat gij zaagt, en ziet. „ Ga, zeg mijn' echtgenoot de benden op te houden, „ Die hij en Atta mij ten bijftand zenden zouden. „ Meld hem mijn zegepraal, vertrek met allen fpoed ; „ Ik zal op 't oogenblik u volgen op den voet." Toen was 't geen tijd, mijn vorst! omSambas op te fporen, En,uw belang ten dienst, hem kunfiig uit te hooren. Intusfchen is mijn hoop dat niet één hoveling, Van uw gefmeed ontwerp uit u bericht ontfing. Gij zult het oude juk geduldig moeten dragen; En alles wat ik kan, is zwijgende u beklagen. ZUNGO. Schoon éénsflags zich mijn hoop op't wreedst bedrogen ziet, 't Geluk der tirannes beneemt den moed mij niet. 't Ontbreekt mij in deez' wal geenzins aan ftoute mannen, Het dwangjuk moe', geneigd om met mij (aam' te /pannen, En wier ftandvaste moed, gekoesterd door hunn' haat, Door Zinghaas krijgsgeluk zich niet verbluften Iaat. Laat ons de dwinglandes in haar' triomf verwachten, En meer dan ooit in fchijn naar haar vertrouwen trachten; Men toon' haar om haar zege een gulle vrolijkheid, Waardoor 't argwanend' hart behendig word' misleid; Daarna is '«licht den haat in Timoer meer te ontfieken; B 2 Men  ao ZINGHA, Men doe in Arochs ziel de firenge geesling fprekeni Die hij, om een gelprek wat al te vrij gedaan, Op last der wreede vrouw heeft moeten ondergaan. Die mannen, die met ons naar ftaatsverandring trachten, Zijn inderdaad bemind van Zinghaas hooffche wachten, Daar hun bedwongen wraak in 't heimlijk vlammend'loert, Op een doorluchtig hoofd dat hen de boei ontvoert. De hoop op rasfe wraak is wel te niet geloopcn, Maar van den tijd, mijn vrind ! is eindloos veel te hoopen. ATTA. 't Is zo: de troost in 't geen ons hart in 't fchandjuk lijd, Legt enkel in ons heil te wachten van den tijd ; Maar welk een wreede troost, die daaglijks fmart zal baren! Hoe hard is 't wat men haat gedwee te moeten fparen! En 't geen een moedig hart gevoeligst bloeden doet, Is als 't het geen 't vervloekt afgodiesch eeren moet. Ik hoor de wonden fteeds van mijn beminde fpreken; Gij, Aroch, Timoer, ik... elk vlamt op 't j uk verbreken j Vermengen we onderéén wat dienftig wezen kan, Ter vorming van een ftout en heimlijk eedgefpan. Copana! daar de vorst u kundfehap heeft gegeven, Gerust op uwe trouw, dat zij noch is in 't leven Die door den wreeden nijd van Zingha wierd gewond, En die, door 't lot, een' weg tot hare ontkoming vond, Laat ons, om de achterdocht van Zingha niette fchromen, Hier blijven... 'k moet, ó fmart! haar hier ver wellekomen. Dat uwe trouw, voor mij, thans Zora bijftand doe: Vertroost haar, waarde vrind! en breng haar leeftogt toe. Zelfs tot haar veiligheid, ó lot dat mij doet gruwen! Moet  TREURSPEL; si i Moet ik nu, meer dan ooit, mijn zielbeminde fchuwen. Hoe drukt mijn ziel uw wee.' geliefde minnares!... f Maar welk een woest gejuich!... ziedaar 'slands tirannes! DERDE TOONEEL. zungo, atta, zingha, in volle wapenrusting, samias. Legerhoofden en Soldaten. e zege is ors, gemaal! mijn zwaard rust is de fcheede, En zet mijn' zetel vast, bij 't vesten van de vrede. Dit is de vijfde maal dat ik in 't bloedig flaan, 't Geluk geketend zag aan mijne zegevaên. Tot nochtoe moest de roede en ftok dit volk regeeren, Thans zal een ijzren flaf voor ecuwig hen verheeren. Om duurzaam op den troon in rust te zijn gevest', Zij ftrengheid onze fteun in dit barbaarsch gewest; En brengt die, daar ze ons hart Hechts fpaarzaam laat in vrede, Ooit voor een' opperheer een' reeks gebreken mede, Gelukkig, prins! als niet één aangebragt gebrek, Ten nadeel van 't gezag der oppervorften ftrekk'! Wat u betreft, mij voegt aan u den lof te geven, Dat gij, zolang de nood mij heeft te veld gedreven, De rust met roem bewaarde in mijn' beroerden ftaat, Betoomende in 'slands wee den burger e.i foldaat. Voortaan voorfpelt ons 't lot een min onrustig leven. zingha, met fnelheid nadrende. B 3 ZUN.  rpt t ZINGHA, zungo. *k Ben dankbaar voor een' lof te mild aan mij gegeven. Ik heb Hechts 't geen ik moest voor een vorftin verricht Aan wie ik mijnen rang, ja alles ben verpligt. Het fmart mij dat door 't lot de kans mij wierd benomen, Om met de ontboden magt uw heir te hulp te komen, Ten einde ik, door uw' moed in 't lijfsgevaar bekoord, Mofjt zien doen wat ik durf door u ten ftrijd gefpoord. Thans, daar mij 't lot misgunt met u te triomferen, Beftaat mijn hoogfte roem in uw bevelen te eeren. Zie uw gemaal, vorftin! fteeds tot uw' dienst bereid. zingha. Ik twijfel aan uw' moed noch uw dienstvaardigheid. Een twijfling van dien aart zou u verongelijken, Wee hem, die mijn' gemaal geen diep ontzag deed blijken 1 Wie hem ontëercn durft, tast mijne glori aan... Gij weet of ik hem ftraff' die mij durft tegenflaan! Gij, Atta! die altijd in mijn geluk zult deeien, Ga, breng op 't oogenblik de priestren mijn bevelen: De dag van morgen zij voor ons een dag van feest, Ten dank van Hem die ons zo gunflig is geweest. Om in mijn' onderdaan meer eerbied aan te kweken Voor haar die hem regeert, moet hier geen pracht ontbreken. Bezorg met mijn' gemaal dat alles glansrijk zij. atta. Uw bijzijn zet dat feest den grootften'luister bij. Wanneer wij uwen moed, verhevendfte aller vrouwen.' Wanneer wij uw beleid in 't oorlogsveld befchouwen, Uw wijze fchikkingen ten dienfte van den ftaat, ' " Dat  TREURSPEL. tl Dat hart dat door geen' fchrik zich ooit vermeestren Iaat, En grootsch de wegen kent om mannen te doen vicezen, Dan moet uw beeld op 't feest het beeld der godheid wezen. zingha, met vuur en hoogheid. „ Ik" zal daar zijn. Ga, zorg dat alles zij bereid. . Het reukwerk mij gezwaaid zij... elks gehoorzaamheid. ^QLeldin! verfchoon mijn' raad. Na't roemrijk triomferen, Is 't noodig 't fcherpziende oog naar 't hofgezin te keeren. Mijn oog hield daar voor u door mijn verfpieders wacht, Terwijl ik u verzelde aan 't hoofd der oorlogsmagt. Al waar een opperheer met firengheid moet gebieden, Kan nooit een loerend oog een volk te veel befpieden, Omdat alom de mensch ééns onder 't juk gebragt. Naar breizeling daarvan altijd angstvallig tracht. Hoe meer hij is verneêrd, hoe meer hij is te vreezen, Maar meest wanneer hij is tot eenig ampt gerezen: De rang kweekt hoogheid aan, en fchetst de trotle ziel De lage af hanglijkheid waartoe zij ééns verviel. \ Ik heb met zulk een-oog twee mannen gee' geflagen, Geteifterd door uw roede, en dat voor weinig dagen, Daar gij hen na de ftraf in hunne posten liet; Herkent gij Timoer, en den wrevlen Aroch niet? VIERDE TOONEEL. zingha, samba s. s a m b a s. B 4 Zij  h ZINGHA» Zij zijn in 't hart misnoegd. zingha. Wel! laten zij dit weezen; Hoe! Sambas! zou mijn hart twee mijner flaven vrcezen ? Vergeten zij mijn roede en hun geleden pijn, Gij weet dat voor hunn' rug noch roeden ovrig zijn. Eén ftap die mij mishaagt doet weêr hen ftraf bekomen. Zo ik hen na de ftraf hun posten had ontnomen, 't Zou zijn alsof ik hen had in hunn' post gevreesd. Maar wat ontftcekttot hen den argwaan in uw' geest? sambas. Hun morren bij uw wacht, men heefc mij dit doen weten; Hun oude hoon, vorftin! is geenzins hen vergeten. Eén uwer flaven, trouw aan mij door goud verknocht, Befpied hen, en verfterkt mijn billijke achterdocht; En 't geen mij meest verbaast, en 't geen gij vreemd zult vinden, Is dat Copana, één van 'skonings trouwfte vrinden, Geftadig in 't geheim die mannen onderhoud, En nooit van hun gefprek mij iets, zelfs *t minst, vertrouwt, Daar hij toch, als mijn vrind , mij kon te kennen geven, Wat hem zo ftil als vrind doet met twee mannen leven, Van wie hem is bewust dat ik niets goeds verwacht, zingha, verbaasd. Hoe! Sambas!... sambas. Vrij gezegd, hij is bij mij verdacht. Uw hart zij niet te vroeg door ongeduld bezeten; Licht binnen 't uur, vorftin! zult ge alles zeker weten. zing.  TREURSPEL; 25 zingha. Hoe meerder ik u hoor, hoe minder ik verfta. s a m b a s. De flaaf fpoort overal Copanaas gangen na; En zo hij met bericht te mijwaarts word gedreven, Heb ik aan deze zaal de wacht bevel gegeven, Dat niemant dezen flaaf den toegang fluiten moet. zingha. Wat naricht, dat mijn hart van gramfchap beven doet! De vrind van mijn' gemaal zou met verdachte mannen, In 't midden van mijn hof, behendig famenfpannen! {Met een grimmig gelaat.") Maar, Sambas! mijn gemaal... Is 't hem bewust, of niet? s a m b a s. Bedwing u, tot mijn oog voor u de zaak doorziet. Waartoe te vroeg verdacht? waartoe te vroeg te vreezen? Copana zal niet lang voor ons verborgen wezen; En mooglijk, zo uw drift door mij zich laat gebiên, Zal u Copanaas hart dat uws gemaals doen zien. zingha. Mijn bloed kookt reeds van fpijt alleenlijk op 't vermoeden Mijn gramfchap, ééns gegrond... hoe fchriklijk zal die woeden l Maar, Sambas! Zungo ware al eens Hechts trouw in fchijn, Zou Atta nevens hem in 't vloekgenootfchap zijn?... Mijn flaven dwingen mij tot fmooring van gepeinzen! En licht verneêrt men mij door dwang om laf te veinzen! Maar wee hem, die mij brengt tot die vernedering! sambas. Dat uw gevoeligheid tot nochtoe zich bedwing'. B s Zo  ifl ZINGHA, Zo Atta fchuldig is .. duld dat ik Atta (pare, En, als hij fchuldig word, mij tegen hem verklare. Verfchoon me, 6 mijn vorftin! hij, naauw' aan u verknocht... ZINGHA. Zwijg! laat den vrijen toom aan al mijne achterdocht. Indien ik ontrouw heb van mijn' gemaal te vreezen, Kan Atta, (lel dit vast, niet dan hoogst fchuldig wezen. Ik liet hen beiden hier voor mij in 't hoog bewint, De één is eerzuchtig, en... heeft de andre niet bemind? SAMBAS. Hij was uw vrind, vorftin! ZINGHA. Hij kon 't uit nooddwang worden. Wie weet wat driften hem fints ik te veld was porden, Om met een' echtgenoot, mijn' (laaf, mijn' onderdaan, Die eerzucht voed in 't hart, naar Zoraas wraak te ftaan? De liefde, en glorizucht... zij kennen zelden palen.... Men zal, bedriegt men mij, het fchelmftuk duur betalen! SAMBAS. - Wacht toch den tijd waarin van hen een fchelmftuk blijk'; Doe Atta en den vorst voor 't minst geen ongelijk; Op Timoer moet uw oog tot noch gevestigd wezen, Van Arochs woesten geest is razernij te vreezen, Licht dat Copana ftil met hen ontwerpen fmeed, Waarvan uw echtgenoot noch trouwe vrind iets weet. Hoe 't wezen moog', vorftin! om alles klaar te ontdekken, Js 't noodig de achterdocht aan aller oog te onttrekken; Hoe meer men van een' man van aanzien argwaan voed, Hoe meer men voor zijn oog den argwaan dekken moer. ZING-  TREURSPEL. pj ZINGHA. Zo ziet zich'dan die geen die volken kan bedwingen, Tot zelfbedwang genoopt door lage ftervelingen! Maar zo ik van verraad Rechts 't minst bericht ontfang', Dan word de fchuld vei zwaard door Zinghaas zelfbedwang. Noch ééns, wee, weedenmandie dus mij dorst verneêren ! Mij dwong door veinzerij een' aanfiag af te keeren! En .., Sambas! ftel vrij vast dat alles ijzen zal, Zo die verrader ééns in mijne handen valP. Al waar men hecrscht op volk van onbefchaafde zeden, Trouwloos en licht geneigd tot woeste oproerigheden, En waar de mensch niets is dan flechts een mensen in fchijn', Daar moet een ijzren juk het lot der volken zijn; De fchrik van 't bevend volk moet daar de ftoutheid wecren", De roede is daar alleen de fteun der opperheeren; En brengt geftrenge ftraf de menfehen hardheid aan, Dan moet men met de ftraf gedurig verder gaan, En hen van dag tot dag met fcherper tuig kastijden, Om ftout door 't eeldvan't hart in 't zagtevleeschtefnijden, Tot dat de pijniging haar ware hoogte heeft, En 't all' flechts bij 'c befef van wederflreving beeft. ik hoor gerucht. Men komt. VIJF-  '2Ï ZINGHA, VIJFDE TOONEEL. zingha, sambas, een slaap. de slaaf, op eenigen afjiand, knielende. "Vorftin!... zingha. Niets doe u beven; Tree nader. Wat bericht hebt gij aan ons te geven? de slaaf. Iets dat gij naauwelijks geloven zult, vorftin! Op Sambas last ontflipt aan 't oog van 't hofgezin, Spoorde ik Copana op, en zag hem ftil vertrekken, Met iets dat hij voor 't oog angstvallig fcheen te dekken; Ik volg hem op den voet tot in de wildernis, Die dicht bij dezen wal der dooden rustplaats is. Hier, in een bergfpelonk voor zijn gezigt verftoken, Zag ik verfchrikt dat hij met Zora heeft gefproken. ï i n g h a, met woede en verbaasdheid. Met Zora! de slaaf, Ja, vorftin.' Ik gaf op alles acht, En zag hun onderhoud; zij is niet omgebragt; Hij brengt haar leefcogt toe.  treurspel; -9 zingha. Zo zou dan Zora leven! de slaaf. k heb op haar verblijf naauwkeurig acht gegeven; Iet is in 't voorportaal van 't prachtig heldengraf, )at uwe gunst ter rust van Attaas maagfcbap gaf. zingha, met eene koele ftraf heid. )ie rustplaats zal ze eerlang in eeuwigheid bewonen. Tegen den Slaaf. 3ij weet ik ben gewoon getrouwen dienst te loonen, )aar ik de zweem fels zelfs van een verraderij, Df wat mij kwalijk dient, met roede of zwaard kastij, ién woord flechts van 't bericht dat gij mij hebt gegeven (Un iemant toevertrouwd, kost daadlijk u het leven. la , zorg dat mij uw dienst in alles wèlgevalf", in volg 't geen Sambas u terfiond bevelen zal. ZESDE TOONEEL. zingha, sambas. zingha, met woeste grimmigheid. M ei komt dan uit een graf mij op den troon beftoken! Aijn offer is de dood, haar toegedacht, ontdoken! \ )e vrind van mijn' gemaal brengt dan haar leeftogt toe! h Atta... Sambas ! 'k ben een langer peinzen moe'. 5ie, zie hoe de oppermagt arglistig word bedrogen. Der vorften ongeluk is geerizin» 't oorclogen ; Het  3e>' 'ZINGHA," 3 Het is niet in den krijg dat ik dat zoeken moet; 't Is in liw booze list, ondankbaar hof'gebroed! Maar iaat ons dit verraad in éénen flag ontwinden. sambas. Wat midlen weet daartoe... zingha, met drift. Ik wist die uit te vinden. Ik wil uit Zoraas mond, noch deze nacht, verdaan Hoe zij, en door wiens hulp, zij 't ftrafftaal is ontgaan. sambas, met verbaasdheid. Vorftin!... zingha. Ontzet u niet. Gij ziet de zonneftralen Reeds achter 't hoog gebergte in 't nevlig westen dalen; Vlieg met den trouwen flaaf naar Zoraas ftil verblijf, En val bij duisterheid haar onverhoeds op 't lijf. Het onderaardfche hol, daar ik met eigen handen Doorgaans die offers flacht die 't diep ontzag verbanden, Bedckk' haar voor elks oog. De aan mij verknöchLe wacht Ontfangt mijne offers meest in 't holfte van de nacht. Maar zorg bij Zoraas komst haar aangezigt te dekken , (ken, Doe haar een manlijk kleed, door dwang, aan't ligchaam trekBedreig haar zo zij kermt, of fchreeuwt, door fchrik vervuld. Dat gij met uw geweer terftond haar dooden zult. 't Blijve alles mijn' gemaal en Atta diep verholen. AH' 't ovrig, waarde vrind! zij mij alleen bevolen. Die hart, door wraak verhit, dorst fel naar Zoraas bloed... Bezien wij wie met haar mijn offer wezen moet. Einde van het tweede bedrijf. DER.  TREURSPËR DERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een grot, onder het koningklijk paleis., zing tl a. '^^^'at heeft mijn hart dit uur van 't ongeduld te lijden! )n met -wat achterdocht heeft deze ziel te ftrijden! pat zich een Aroch, of een ander van zijn' ftaat, )oor mij getuchtigd, ééns door haat vervoeren laat'; ïaar dat een man door mij ten top van ftaat gerezen, Hen ik vrijwillig koos om mijn' gemaal te wezen, ;an wien ik zonen wachtte in 't hooge ftaatsbewint, )aar ik tot óp dit uur mij kinderloos bevind, Vaaröm ik, naar 's rijks wet, hem kan zijnaffcheid geven, )aar ik hem echter gunne als mijn gemaal te leven; )at Atta die van mij in ftilte een gunst genoot, Vaaröp te hoopen elk zou Horten in de dood , >aar ik door hem voor 't rijk een' nazaat zocht te winnen, )aar hij mij zwoer dat hij mij dankbaar zou beminnen, >aar hij, zodra ik hem bewijs van voorkeur gaf, tjn Zura met vermaak zag fiorten in het graf; >at mannen door mijn gunst zo hoog in rang verheven, ich zouden tegen mij in een verbond begeven, Hier  32 ZINGHA, Hier vormende in mijn hof een gruwzaam vloekgefpan, Is iets waarvan mijn geest geen denkbeeld vormen kan. En echter Zora leeft, in Attaas graf gezeten... Copana bied haar hulp ; zou Zungo dit niet weten ? Voor 't minst moet haar verblijf bekend aan Atta zijn. Dees ftnartlijke achterdocht rust meer dan op een' fchijn. Wat tergend fchandtafreel vertoont zich aan mijne oogen! Verraders! vind ik mij niet in mijn' waan bedrogen, Ik zweer dat uw bedrog u fchriklijk duur zal flaan, Al zou het blikfemvuur mij van deu zetel (laan. Bij all' wat heilig is! ik zal mij wraak verfenaffen, Door u voor 't oog des volks zo ijslijk ftreng te ftraffen , Dat de indruk van die wraak, gefproten uit uw' val, De famenzweeringszucht hier eeuwig fmooren zal. Ik hoor gerucht. Zie daar één offer mij genaken. Laat ons van bloedtooneel met haar een' aanvang maken. TWEEDE TOONEEL. zingha, sambas, zora, in mannen gewaad. zora, zich aan de voeten der koningin Jlortende. Cjfenade! 6 mijn vorftin!.,. zingha. Sta op. Ontzet u niet, Nu gij met Zingha hier u afgefloten ziet, In een gewelf met recht door all' wat leeft te fchromen. Nooit  TREURSPEL. & Nooit is hier eenig mensch mijn drop of dolk ontkomen ■ ilHaar gij kunt de eerde zijn die hier 't verderf ontgaat, 5o uw hardnekkigheid mijn' wil niet Hgenftaat. [k zie uw fiddering, en gij hebt grond tot beven. Uit redenen van daat waart gij gedoemd te fneven, In gy ontkwaamt den dolk: zeg mij, door wien ontging Jw borst den flag,? Spreek vrij! De wreedfte foltering Die ooit een booswicht had van Zinghaas haat te vreezen, jij kent mij! zal terdond het loon van 't zwijgen wezen, 3f van den minden zweem van ftoute veinzerij, Die ter ontfchuldiging van uw' vcrlosfer zij. zora. )e kloekfte man, vordin, zou in mijn' toedand ijzen. Helaas! ik zie door 't lot mij op één' fprong verwijzen tot all' wat gruwzaam is, tot fnoode ondankbaarheid \an hem die flechts uit zucht tot mij u heeft misleid; Tot doeming van zijn hoofd; of om mij zelf te wagen \an 't fchriklijk zwaar gewigt van uwe wraak te dragen, Waarvoor tot op dit uur nooit mensch zich zag behoed, £n die nooit word gekoeld dan in uw' hooners bloed. Vlijn zwijgen kost mij 't hoofd, en mogt gij door mijnzwijgan Nooit mijn geducht geheim van mij te weten krijgen) Naardien 't mijn leed verzwaart in mijn zo wreed geval, in licht voor eeuwig u van rust berooven zal. zingha, met een woest ongeduld. tVat raakt me uw wreed geval ? wat kan mijn rust u raken ? ÏVaant gij dat ge uw geval, hoe wreed, min wreed zult maken, Us gij mij zinloos tergt, en hoonende onderdelt )at, waar ik ftraffen moet, mij immer onrust kwelt? C Maar  34 ZINGHA, Maar 'k zie uw hart is niet door mijn bevel te buigen, Ga, Sambas! breng mij hier myn ftrengfte foltertuigen. (Sambas maakt eene beweging als of hij verttekken wilde, doch word door den wenk der koningin wederhouden, die een firaffe blik op Zora werpt.) zora, haare voeten amdrmende en die kusfchendt. Mijn tedre jeugd, heldin! verwerv' voor mij genaê? zingha, haar ruwlijk, met den voet, van zich Jlootends, Bedriegfter! fart ge mij? Dat alle ramp u fla! Wat wederhoud mijn vuist dat ze u niet hakke in ftukken !... Spreek, eer ik uw geheim u uit den hals doe rukken. zora. Verfchoon, ó Hemehnagt! die mij uw hulp ontzegt, Dat zich mijn tedre jeugd aan 't leven voelt gehecht. Zie mijn verwarring aan, en oordeel van mijn harte. Wat kost de ondankbaarheid eene edele inborst fmarte'. Vorftin!... ó mijn vorftin! dewijl ik fpreken moet... Wel!... Atta heeft mijn hoofd voor uwe wraak behoed. Uw dolk, waarmede ik wierd in 't holst der nacht befprongen , Was door uw' wrekers hand mij niet in 't hart gewrongen; Ik was, toen hij vertrok. alleenlijk zwaar gewond, Toen Atta in mijn huis mij bloedend' worstlen vond. Hij heeft mij in zijn graf voor uwen haat verborgen; Hij heeft mijn kracht berfteld met vaderlijke zorgen; En 't was tot glstren toe dat hij in 't aklig graf, Zelf 9  TREURSPEL, jZelf mij, tot lijfsbehoud, meêdogend voedfel gaf. zingha. Men waagt geenszins zo veel uit louter mededogen, i Spreek l heefede liefde op hem niet, als voorheen, vermogen? foor 't minfte woord dat mij flechts logenachtig fchijn', Zal 't loon op 't oogenblik de ftrengfte geesling zijn. zora. tjelaas!.. • zingha. Hoe meer gij zegt, hoe min gij hebt te vreezen. zora. ich! doet zijn liefde mij bij u misdadig wezen ? zingha. Dit is 't geen mij betreft. Gij word dan noch bemind ? zora, wanhoopig. (ifgrijsfehjke ftaat waarin ik my bevind'! Vaar was ooit minnares'die 't lot zo hevig griefde • ienade, ó mijn vorftin! zijn misdaad fproot uit liefde. zingha. \n wat ontwerp kon hij tot uw verlosfing fnjaên? zora. Ooor Zungo in uw plaats den troon te doen betreên. idijn fchuilhoek was 't palets daar heimlijk wierd bedoren, )m bij gelegenheid u van den troon te ftooten. zingha. wntdek mij wie hen dient in hun verraderij. zora. ',o veel ik merken kon, ftaat hen Copana bij. C 2 (Kris- 85  36 ZINGHA, {Knielende.) .; Vorftin! wier ftrenge haat mij éénmaal heeft verwezen, Mijne onfchuld hebb' van u niet andermaal te vreezen. Heb deernis met mijn wee, mijn lijden is in top. ZINGHA. Ruk haar uit mijn gezigt, ga, Sambas'. fluit haar op. (Sambas leid Zora in één der holen, die achter in de grot zijn , terwijl Zingha op dm voorgrond vervolgt.) Thans is het fchelmftuk klaar aan ons gezigt gebleken. {Na een diep gepeins.) Men geev' dit eedgefpan geen tijd om los te breken. Wat onuitbluschlijk vuur verhit mijn bruifchend bloeu!... Het uwe is 't dat alleen het mijn' verkoelen moet! Verraders!... (Sambas keert te rug.) Sambas! ga, en wees terftond mijn wreker: Uw dolk veil' Zora neêr, maar neem' uw' dolkfleek zeker;. Ik heb op 't oogenblik mij op de wijz' beraên, Hoe ik door mijne wraak mijn hof met fchrik wil flaan. Zodra gij 't haatlijk bloed van Zora hebt doen ftroornen, Dat Atta firaks door u in hechtnis word' genomen; Hij zij, zo hij weêrftaat, of ftout te ontlopen tracht. Gegrepen met geweld,.., hij word' voor mij gebragt. De vorst is in zijn hof, gij zult hem daar bezetten, En hem het buiten treên door mijne wacht beletten. Grijp Timoer, Aroch en met hen Copana aan, En doe die drie terftond de foltring ondergaan; Tracht, door de fcherpftc pijn, uit hen 't verraad te hooren; Keer  TREURSPEL. •[eer tot mij met all' 't geen ge uit hen weet na te fporen. ! Nu, ga tot Zora, vlieg! maar, noch ééns, tref haar wél* sambas. k ken mijn koningin aan zulk een wraakbevel. ten zekre floot zal haar van Zora flraks ontheffen ; In zo ik mis, vorftin! dan moge uw dolk mij treffen. (Sambas gaat in het hol waarin hij Zora opgeJloten heefti) zingha. fod der geftrehge wraak! in 't fidderende Angola Lve elk meer dan voorheen voor Zinghaas ongenaê. Lrbarén! die noch toont mijn gramfchap niet te vreezei», jen roede zal voortaan bij u mijn fcepter wezen, leeft'... {Men hoon een hard gegil, waarop Zingha j «• e««' ftraffen grimlach, vervolgt.) Liefelijke kreet.' gij kondigt reeds mij aan... sambas, met den helloeden dolk, driftig toefchietende, en de koningin sijne vuist toonende. ie hier, mijn koningin! uw hoog bevel voldaan. zingha. jetrouwe dienaar! ga, doe verder mijn bevelen. Joor eeuwig zult ge als vrind in mijn vertrouwen deelen. jiend mij twee flaven hier, wier dienst ik nodig heb, I 't wraaköntwerp waaruit ik al mijn blijdfchap fchepp'. C; DER.  ztt zingha» DERDÈ TOONEEL» ZINGHA. crrader Atta! gij, die fnood mijn gunst verachtte, En in uw hooze ziel om een misleiding lachte Door helfche list gefmeed, thans komt het oogenblik Waarin ik lachen zal wanneer gij beeft van fchrik. Is 't éénmaal u gelukt mij in den flaap te wiegen,... Hoe bloedig zal ik u dit oogenblik bedriegen! Gij denkt noch dat ik waan, dat zij, die gij bemint, Dat zij om wie gij mij wilt flooten uit bewint, Om wie gij mijne gunst valshartig hebt genooten, Vdór dezen door mijn' dolk ter neder is gefloten, En lacht om mijnen waan, daar 't lot de kans mij geeft Tot lachen met uw' waan dat ze in uw graf noch leeft. Hoe fchriklijk zal uw vreugd in treurigheid verkeerenj Wanneer u Zoraas lijk met zekerheid zal leeren, Terwijl haar verfche wonde uw' boezem open rijt, Dat gij die mij belaagt door mij bedrogen zijt! Mijn hecte razernij verkeert in koele woede, Maar des te flrcnger treft mijn fcherpe geesfelroede. Men komt. Vooraf geniet mijn hart al 't zoet vermaak Dat ooit gefarde fpijt kan wenlchen van de wraak. c4 VIER-  TREURSPEL. 5> VIERDE TOONEEL zingha, atta, ontwapend, en in ketenen. Twee Slaven. e i n g n a. ^PÜ^el, fchelm! verrader! kom, zie 't eind' van uw vermeten. jij, en uw eedgefpan, zijt thans in mijne keten. jjbpana, Timoer en de afgrijslijke Aroch zijn Misfchien dit oogenblik reeds midden in de pijn, Daar Zungo, die van u mijn' rijkstroon zou bekomen, lp mijn bevel alrcê gevangen is genomen. Jij hoort of ik iets weet van 't gruwzaamst eedgefpan, Sn weet niet dan te wél dat ik mij wreken kan. .Vat drong u aan, daar gij mijn gunfien hebt genooten, [Gij weet wat gij genoot!) mij van den troon te ftooten? atta. k ben in uw geweld, ik weet wie Zingha is, 2n nochtans beef ik niet in dees gefleltenis. Naardien mijn hoop zich durft tot haar genade keeren, Die mij vergunnen zal dat ik mij moog' verweeren. zingha, met eene ledwongene woede. Genade is 't inderdaad, dat ik een' man als gij i/ergun, dat hij zijn zaak bepleiten moog' voor mij. ïelust te zien hoe gij u zult verweeren kunnen, Zal ik geduldig u een wij! gehoor vergunnen; Maar zo uw mond mij flechts één logen mededeel', Verwacht dan op dees plaats een fchriklijk wraaktooriM 1. li C 4 Spreek  4^ ZINGHA, Spreek vrij. ATTA. Ik zoek in mij de reden op te fporen, Waaróm ik uwe gunst dus éénsflags heb verloren; T Maar hoe ik meerder zoek', hoe minder ik die vind', Mijn hart heeft ongeveinsd u , als heldin, bemind, Niet als mijn koningin, geenszins uit zelfbelangen, Geenszins om voor mijn liefde een blinkend loon te ontfangen. Gij hebt gezien, vorftin! hoe koel ik-haar verloor D.'e ik als minnares in vroeger tijd verkoor; Ik heb geen traan geflort toen gij haar hebt doen fneven, Om dat ze uw drift tot mij geen hindernis zou geven; Daar zo veel liefde fprcekt, kan daar, heeft dit zelfs fchijn? Het overmeeflerd hart éénsflags bedrieglijk zijn? En zo zij die gij noemt, een famenzwering brouwden, Zou 't mijn belang niet zijn u op den troon te houden? 'k Ben alles door uw magt, zo lang gij heerfchend' zijt-, ' Berooft men u van 't rijk, dan bert ik alles kwijt; Want wat kan uw gemaal, zo we alles wél bezinnen, My doen door uw verderf en zijn verheffing winnen? Indien hij mij beticht, dan is 't uit jalouzij; Dan fpant zijn wrévelheid te famen tegen mij, Met Aroch, Timoer, en hun verdre vioekgenooten, Min om u van den troon dan mij in 't graf te ftooten; Dan heeft des konings goud die flaven omgekocht, Opdat ik 't offer word' van Zinghaas achterdocht, In 't kort, bedenk, vorflin! waarmeê men mij kan loonen • Voor mijn bedekte hulp om u te doen onttroonen? ZINS-  TREURSPEL, 41 ZINGHA. Indien een Zingha ooit verbaasdheid voelen kan, 't Moet wezen op 't gezigt van zulk een' zeldfaam' man» Als Atta inderdaad aan mij betoont te wezen. Uw loosheid moet u meer dan uwe moed doen vreezen. 'k Beken, dat ik vermaak uit uw verwering fchepp', En dat ik voor één zaak aan u verpligting heb, Dat is, gij leert mij klaar den aart der hovelingen, En in wat bogten zij in nood zich kunnen wringen. 't Is fchade dat ge in 't wit waarna uw kunsttaal fchiet, Tc doen hebt met een vrouw die uw ontwerp doorziet! Gij weet, wie alles vreest moet alles ftoutlijk wagen. En hebt u waarlijk wél naar deze les gedragen. Indien uw vloekgefpan mogt zwijgen in de pijn, Voor 't minst heeft dan uw rede een' wélgegronden fchijn; En zo de foltring hen tot fpreken mogt verpligten, *t Is altijd tijds genoeg tot doodlijk zelf betichten. Ik merk uw afzigt klaar, ontken uw' toeleg niet, Daar ge immers klaar befpeurt dat Zingha u doorziet. Wat van uw rede zij zal haast ons zijn gebleken; Men zwijg hiervan; Laat liefst ons van iets anders fpreken. Dat Zora is ontzield zijt gij verzekerd van, En ik noch meer dan gij, dat ik u zweeren kan! (Met ontftokm oogen, hem Jïerk aanziende.) Bij all* wat heilig is! zij is mij niet ontkomen, Mijn dolk heeft zeker haar voor eeuwig 't licht benomen; Nochtans fielt een gerucht haar fterven ongewis: Weet gij niet waar haar lijk ter rust gelegen is? Men heeft haar flil vervoerd, wie dorst zich dit vermeten ? Cs 't Zou  42 ZINGHA, *t Zou vreemd zijn dat gy niets van deze zaak zoud weten. Gij hebt haar toch bemind, en wie bekreunt zich niet Om 't geen 'er aan liet lijk van 't geen men mint gefchied ? Zo gij mij zeggen kost waar Zora is gebleven, Dit zou mij van uw trouw veel meer verzekring geven. Dan een verdediging die, aarlijk verr' gezocht, Niet weinig voedfel geeft aan billijke achterdocht. atta, ontroerd. Ware ik niet door uw' last in ketenen geflagen, De zoeking van het lijk zoude ik met blijdfehap wagen. zing h a. Ja, dat geloof ik gaarne. Ik twijfel daar niet aan. Maar 't is juist noodeloos dat gij dit zoud beflaan, Naardien ik reeds door volk, dat mij niet dorst verkloeken, Naar Zoraas rustplaats deed alom in 't heimlijk zoeken. Intusfchen toont uw taal, geuit met fiddering, Mij klaar de bondigheid van uw verdediging. (Tegen één der flaaven, wijzende op een ander hol, dan dat waarin het lijk van Zora is.~) Hem zij die gindfche cel tot een verblijf gegeven: Neem toortslicht mede. Uw hoofd zal inftaanvoor zijn leven. (De flaaf neemt één der toortfen van de tafel, en leid Atta weg, achter hen beiden den ingang fluitende. Zingha vervolgt tegen den anderen flaaf.) Uw leven is mij borg voor uw ftilzwijgendheid. Ga, zorg dat Sambas ftraks tot mij worde ingeleid. VIJF*  TREURSPEL. 43 VIJFDE TOONEEL. ZIÜGHi. ^'oor 't minst is 'tnoodeloös „zijn" boosheid na tefporen. Ik had dit oogenblik tot zijne ftraf verkoren, Maar beter is 't dat ik de fnoodaarts famen ftraff', En op een fchriktooneel de fchelmen 't loon verfchaff'. Het zien dat Zinghaas wraak zelf geen' gemaal zal fparen, Zal mijn reeds fiddrend volk te grooter ijzing baren. Maar Atta zij vooraf gefolterd door 't gezigt Van 't lijk van haar, die hem deed wanklen in zijn' pligt. De grond van zijne fchuld is zigtbaar aan mijne oogen. Om Zora heeft alleen de booswicht mij bedrogen, Valshartig mij geftreeld, en om haar veiligheid Heeft hij 't eerzuchtig hart van Zungo fnood verleid; Ja, als zijn list mij 't rijk voor Zungo had ontnomen, Had zijn beminde al 't loon van zijn verraad bekomen. Zijn wel verzonnen taal heeft geenszins mij verblind, Ik zag door 't veinzen heen dat hij haar noch bemint. Te wraeder zal 't zijn hart haar lijk te aanfchouwen wezen ( Waarna hij 't fchriklijkst lot heeft voor zichzeiv' te v.eezen. Beef, haatlijk vloekgefpan t voor Zinghaas razernij. Ja, fidder Angola!... maar Sambas nadert mij. ZES.  44 ZINGHA, ZESDE TOONEEL. zingha, sambas. z i n g h a. ~\'yat is u van 't verraad van 't vloekgefpan gebleken ? sambas. Meer dan ik wensch, vorftin! en echter moet ik fpreken. Copanaas moed bezweek in 't nijpendst van de pijn, Daar de andren in de fmart tot noch hardnekkig zijn. Maar de eerfte heeft aan mij 't vloekwaard' ontwerp beleden, 't Was Atta en de vorst die uw vernieling fmeedden. Zo veel ik merken kan, fpruit al 't vloekwaard' beleid, Uit 'skonings jalouzij, en zijn hooghartigheid, Gefpoord door Attaas drift, om in 't bezit te komen Van 't geen uw eedle toorn' hem billijk had ontnomen. zingha. 'k Zal die hooghartigheid, ik zal die joulouzij, Die drift tot Zora, die zo hoonende is voor mij, Die zo baldaadig hen mijn' ondergang deed zweeren, Eer 't morgen avond zij voor eeuwig hen verleeren. sambas. Uw volk toont zigtbre vrees dat Zungo fterven zal, 't Bemint hem inderdaad. zingha. Juist dit verhaast zijn' val; Die liefde is vol gevaar, belang eischt dat te ontvlieden. Doe ftraks 't geen uw meestres u ernftig zal gebieden. Dat Zoraas lijk terftond, voor ieders oog bedekt, Ge-  TREURSPEL. 4* Gebragt worde in 't vertrek dat mij ter rustplaats (trekt; *t Zii, met de wonde ontbloot, op 't ledekant gelegen. Haar' minnaar is haar dood, om reden, noch verzwegen. Hij word in gindfche cel op mijn bevel bewaard; En 't is mijn wraakzucht zelf die hem tot noch toe (paart. Zodra in mijn vertrek, de fchelm word aangegrepen, Zult gij, op 't oogenblik, hem voor 't paleis doen liepen; De beulen wachten daar den rijksverrader af, Zij fcherpen hunnen bijl ter oefning van de ftraf; Hij zij aan ftaak of paal met ketenen gebonden; Men kapp' zijn leden af, en werp' die voor mijn honden, Door onzen (lavenftoet op 't ftraftooneel geleid; De onthouding van de fpijs verhitt' hun gretigheid. De ondankbre die met hem het rijk mij wil doen derven, Zal, bij dat bloedtooneel, door mijne handen derven; Als mijn gemaal, ververw' die booswicht die genaê Dat ik met eigen hand hem 't hoofd van 't ligchaam flae'. "Wat voorts mij is verdacht, zal ik doen ledenbraken; Men plaats' hun romp op 't rad, den kop daarbij op ftaken. Zo word', de dag dien ik ten dankfeest had gefchikt, Een dag van bloed en wraak, die hof en volk verfchrikt; Zo moog' door't gantfche rijk de maar' van 't wraakfeest klinken, De trek tot rijksverraad voor eeuwig elk ontzinken ; Ja! wat voor mij niet kruipt, vreez' die gedrenge hand Die 't hoofd eens echtgenoots heeft tuimlen doen in 'c zjnd. Einde van het dtrde bedrijf. 10 i LAAT-  46 ZINGHA, LAATSTE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld het rustvertrek der hningfn. zingha, sambas. sambas. orstin! gij zijt gediend: daar,achter die gordijnen, Is 't offer dat gij reeds van 't aardrijk deed verdwijnen, 't Gezigt toont noch een' lach, die Attaas ongeval, Bij 't zien dier minzaamheid, te meer verzwaren zal. De beulen zijn door mij hun posten aangewezen, Maar 't morgenlicht is reeds in 't vurig Oost' verrezen "7 't Is of de hemel pronkt met Zinghaas wraakbanier. J^edrieger! die in 't einde uzelven hebt bedrogen, Mijn wraak zal eerst uw hart verfcheuren door uwe oogen. Het zien van Zoraas lijk zal grooter foltring zijn, Dan bijl en hondemiuü, ja de uitgezochtlte pijn! zingha. Ruk Atta uit zijn hol; lei dien verrader hier. TWEEDE TOONEEL. zingha. Doer  TREURSPEL. 4? Door mijne zucht voor u ten hoogen rang verheven, Mij blijk van wederliefde en dankbaarheid te geven; Terwijl uw valfche ziel zo fterk een ander mint, Dat zij dat voorwerpftfeelt daar ge u bij mij bevind; Het aan mijn' haat onttrekt, en 't, met de grootfte zorgen, Arglistig voor mijn oog in 't graf hol houd verborgen; Een' man door mij gekroond verleid tot rijksverraad; iOm Zoraas redding hem doet dingen naar mijn' ftaat; Het ftelfel van bellier verwoed zocht om te keeren, Terwijl uw fnoode mond als godlijk mij wilde eeren... Wat foltring evenaart zo veel verraderij! Ik zie mijn volk. Men leid mijn offer reeds totjnij. DERDE TOONEEL. zIngha, sambas, atta. Twee foldaaten en flaven, aan den ingang. zingha. . JL. ree toe. Wees ééns oprecht: kunt gij geen naricht geven » iWaar 't lijk van uw beminde, uw Zora, is gebleven? a t t 4. ' ê Neen! vorftin! zingha. Bedenk, Copana , in mijn magt, Is tot bekentenis door 't foltertuig gebragt; : Hij heeft al 't kwaad bekend waarin ge u hebt verloopea; Zeg mij toch, op wat grond kimt ge in dit tijdflip hoopen, Dac  43 ZINGHA, Dat hij, die 't ééne aan ons ontdekt heeft in de pijn, Vrn Zoraas lot hij ons juist zou ftilzwijgend zijn? 't Is alles ons ontdekt. Haar lot is mij gebleken. Nochthans verneêr ik mij om noch met u te fpreken: De fchelm is onbewust in dees gefteltenis, Zo wel als mijn gemaal, waar 't lijk van Zora is. atta, met fiddering. Mij blijft geen hoop, vorftin! dan u te voet te vallen, 'k Heb Zora, zwaar gewond, vervoerd uit deze wallen , En bragt haar, heimelijk, met zorg, herfteld in kracht, In 't graf dat uwe gunst vergunde aan mijn geflacht. Zo mededoogendheid ftrafwaard', is in uwe oogen, Zo gij dat noemt bedrog, ftraf mij, 'k heb u bedrogen; Het geen men ééns beminde, is, fchoon men dat verlaat'... zingha, met drift. Gefchikt om éénmaal ons te brengen tot verraad. (Zich éénsklaps bedwingende.) Maar weet gij wat mij fmart ? Haar hart was onrechtvaardig, Ondankbaar, trouweloos, en dus geen deernis waardig, Ontziende in 't minst zich niet hem die zich waagde om haar, Te domplen in een' poel van fchriklijk lijfsgevaar. Dat u een flaaf beticht van toeleg op mijn ftaten, Is weinig: Zora heeft bewijzen nagelaten Van 't geen gij met den man die naar mijn' zetel ftond, Tot haar verlosfing u in 't heimlijk onderwond. Gij zwoert te faam bij 't graf haar ten verblijf gegeven... Zulk een verraderes!... verdiende die het leven? Haar dood waswèl verdiend. Maar dat uw trouw mij blijk'; Zo gij haar niet bemint, befchouw bedaard haar lijk, (Of  TREURSPEL. 49 (Op haar' wenk fchuift Sambas de gordijnen weg, en men ziet het lijk van Zora.) atta, zich in Woede op het lijk Jlortende. Mijn Zora!... zingha, met een' boozen grimlach. Blijf nu koel. atta, zich met afgrijzen naar de koningin keerendê. Dan moest ik Zingha wezen. 'Verwoede tirannes! zie mij de dood min vreezen, Dan 't folterend gezigt eens ondiers, dat verwoed }Elk voetfiap lachend' drukt in rookend menfchenbloed. jGelukkig monfter! heersch op uw verflaafdc ftaten, |Tot gij, van Hemelmagt en menfchenhulp verlaten, |Die roeden, waarmee' gij ons ftreng gegeesfeld hebt, Kil' 't moordtuig.uit welks woede uw hart zijn bh'jdfchap fchept, ÏEn alles waarmee' gij uw volk zoekt te overheeren, iveréénd zich tegen u, tot uw verderf, ziet keeren; En dat de hand die dan uw godloos hart doorfieek', ? ] D L I A. Zo gfj wedde, gij zoud het winnen. Gij zijt geeflig! KA A T J E. Zo g!J tfat vin mij venrouwt, bedien u dan van mijn' raaJ. In waarheid, gü hebt geen reden om zwaarmoedig te zijl: een wci.i.gjc moed helpt u eensklaps uit den drang. ailcs af, en als nwn u den voorOag doet om met uw' neef te trouwen, blaas heldhaftig den toon der weigering. , Men zou ten minde mij niet zo gemaklijk dwingen Ja te zeggen, als ik Neen op de krop had; en noch minder zou ik mij voor de preékdoel laten (Iepen, als een weerloos lam, Zo ik in uwe plaats ware. Dat zweer ik! JULIA. ,> Ik hang af van een' vader, die de beste man zou zijn, ,! hing het hart niet een weinig te veel aan 't geld. KAATJE. Amderdammer. mode.' ed JULIA. „i Een vader die mij gisteren toevoegde: Lieve Julia! nu komt uw fchatrijke oom misfebien van de week hier, vol-  64 HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, gens"zijne brieven van London. Hij brengt z:jn' zoon' mede, een eenig kind, die al zijne fchatten moet erven; wat dunkt u, zo gij beiden een paar kost Worden; hoe rijk zoud gij zijn, daar gij ook een eenige dcchter. zijt, die al het mijne moet hebben, dat vrij aanzienlijk is? Ka! verbeeld u mijn' toefland, op het hooren van die taal. KAATJE. 't Is moeilijk zich naar waarheid eens andrens toedand te verbeelden; voor mij, kan ik u verzekeren, dat die woorden van weinig beteekenis zouden zijn geweest. Ik had hem plat uit gezegd, dat ik in het (luk van trouwen geen kat in de zak kocht; men is met een' man mooi of lelijk voor het gehcele leven: het is dus een koopje waarbij men de oogen wel degelijk behoort open te doen. Maar hou moed: uw vader is wel,op zijn Amderdamscb, zo wat geldgierig; maar hij is toch zwak voor u, en dat is men meest voor eenige kinderen, te meer als zij alles van ons moeten erven. Weet gij wat ik u aanraade ? als het hondjen begint te bijten, en gij geen moed genoeg hebt om door te tasten, en 'cr door heen te (laan, neem dan Mama alleen beet, en ontdek haar uwe liefde voor den braven Van der Blom; maar gij moet het huilen daarbij niet vergeten; een moeder die u teder bemint zal u niet ongevoelig tranen zien dorren; en wat huilens kost een meisje, en inzonderheid een verliefd meisje, niet veel, ten minde zo behoort het. Maar weet Van der Blom al iets van de poets die men hem wil fpelen? J u-  B L IJ S P E L. ' 65 JULIA. al Noch niets. Ik heb noch geen gelegenheid gehad om 'er item van te onderrichten. KAATJE. | Hij behoort het bovenal te weten : hij heeft een' gaauwert 'ï>p, en weet u ten minde wat aan te moedigen. Maar fpreek in den drommel, en hij is aan onze zijde! Ziedaar uw' Hein Van Der Blom. TWEEDE TOONEEL. JULIA, VAN DER BLOM, KAATJE. VAN DER ILOM. ' ^£ijn waarde! . . . maar hoe dus bedrukt? JULIA. Ach! van der Blom . . . KAATJE. De zaak is niet om te lachen: daar is een Bengaalfche roof*elopdekust, die uwe beminde wil opdokken. VAN DER BLOM. Is het anders niet ? Die zwarigheid is niet grooter dan i ze maken willen. Roofvogels zijn af te keeren, door akfaamheid die geëvenredigd is aan hunne listen, en een' ;enlbnd die gelijk is aan hunne krachten. E j w-  5* HET VERIJDELD HÜWLIJKS ONTWERP, JULIA. Mijn vader heeft mij gezegd, dat mijn oom hier alle urcr word verwacht met zjn' zoon; dat die oom fcbatrijk is wis ten wij, en dat zijn zoon een eenig kind is, dit wisten wl ook; maar dat mijn vader, om dien fchat aan zijne familie te trekken, en te houden, mij aan mijn'neef gaarne getrouwi zag, dit wist ik niet, doch weet het nu ook; maar het rnid del om den flag af te keeren, dit weet ik niet; VAN DER BLOM. En evenwel gijzelf hebt het in uw vermogen, mijn lief! JULIA. Ik? VAN DER BLOM. 6 Ja! en het is eenvoudig ook: gij hebt flechts met uze! ve raad te plegen, of uw neef u liever is dan ik beu, en o gij u met hem meer geduurzaam geluk belooven kunt dal met mij. Daarna komt het aan op eene moedige verklaring In één woord, in dit gaotfche fpel zijt gij de hoofdperfo naadje, en wij allen zijn niets dan de omloopers. JULIA. Gij redeneert verwonderlijk koelzinnig. VAN DER BLOM. Zo ik mij niet bedrieg, redeneer ik verflandig. Zeg mi eens, zo gij zwak genoeg zoud willen zijn om geen' k!c:nei ftorm van den kant van uw' 'vader te kunnen, te durven, o ■te willen doorftaan, wat zou mij dan de hitte helpen? Eej geest als de mijne, van jongs af aan gewoon aan den te genfpoed, en in rijper jaren gewoon aan de behandeling va groote zaken, die overleg vorderen, heeft eene heblijkhefl vefl  B L IJ $ P E L. C? ierkregen in het doordenken van alle ondernemingen ; hij feert alles op de rechte waarde fchatten, en neemt de omandigheden zo als die zijn; zo men van zulk een' geest iet wel die uitfporige vurigheid, die doorgaans het erf cel der jeugd is, verwachten kan, dat gemis word rijkejk, in het ftuk van liefde, en voornamelijk in het huwe. jk, vergoed door eene edele en tedre fiandvastigheid. KAATJE. ! En die behoort men zich waardig te maken, door moed an onze zijde, wanneer men ons dringen wil van brave lannen, door ons hart verkoren, afftand te doen, om wil- JULIA. bnduit, dat ik van de zijde van mijn' vader voor een ver- Ihriklijken ftorm beducht ben , ais hij hoort welk eene pur ik gedaan heb. Hij bemint den rijkdom, hij ziet vertzend hoog voor mij uit, omdat ikzelf rijk ben, en nu jn Beilierder te verkiezen, ... ik beef, als ik aan den rften fchok denk. VAN DER BLOM. Die kan ook alleen de ergfie zijn, en, gelijk het doordans gaat, dus ook de kortdurendlle. Hevige fchokken |n altijd kortftondig. Hoor, mijn waard?, mijn tederbefnde Julia! uw vader behoort onder die vormogende manIn die, vergeef het mij, de waereld hun vermogen doen en door het gemak dat Z;j nemen in een' armftoel, in Jn prachtige kcets, en aan tafel; de waereld doende zien ij|t zij alles genieten kunnen, zonder iets door hunnen eiE 2 gen  «8 HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, gen arbeid voor de waereld te doen. Het is niet vreemd d; in zulke menfchen de geldzucht de hecrfchende hartstogt is naardien hunne grootheid niet afhangt van verdienden of werl faamheid, maar van de grootheid hunner bezittingen; en d; is juist een geluk voor mannen van mijne foort, die zich ot öntbeerlijk hebben gemaakt in het bedier van zaken dier rijk liefhebbers van gemak en ledigheid. Vertrouw mij, de z; ken zijn zo verre gekomen, dat uw vader zijn' uitgebreide handel zonder mij bezwaarlijk zou kunnen voortdrijven; c die brengt hem te veel voordeels aan, om dien zo, zondi hooge noodzakelijkheid , weg te fmijten: deze bedenking en die van in den minnaar zijner dochter een' man te zien d zijn vermogen vermeerdert, zal de hevigheid van den eerde fchok wel een weinig temperen, te meer als gij met befchc denheid en een weinig tederheid doortast; want bemint hij h geld, hij bemint zijne eenige dochter niet minder. KAATJE. Ten minde laten wij wachten en hoopen, dat is beter ds kophangen. JULIA. Zwaarmoedigheid doet zekerlijk niets af, mijn'waarde V; Der Blom! maar men kan die niet altijd van zich verwijdere. Geloof mij, dat ik altijd uwe goede hoedanigheden in mi hart heb recht gedaan, vóór dat de zaak tusfehen ons zo ver was als die nu is. Mijn hart heb ik u vrij gegeven, en i zal mijn best doen om het uwe waardig te zijn. In éi woord, zo het niet anders kan zijn, dan zal ik 'er alles ai wagen: ik heb geld, gij hebt bekwaamheden, en wij zi. braaf en beminnen elkander; wat heeft men meer nodig oi I  B L IJ S P E L. 69 • & ilukkig te zijn ? Ik voel mij éénsflags met moed bezielen, en '•\ : tedere genegenheid vooreen' man die men verkozen heeft, • herpt de zinnen. van der blom, aan hare voeten vallende. ]ïi 6 Mijne Julia ! is mijn leven toereikende om zo veel goed'Hid te betalen? Nu vrees ik geen duizend Bengaalvaarders, ■ ibolpen door duizend vaders. eidtH. KAATJE. • t|Dc drommel! ik hoor, Mijnheer! voort weg toch van hier. (Van Der Blom vertrekt, na Julia metfnelheid. fej ! te hellen gehucht,') ïd ' DERDE TOONEEL. ft l, v'f JULlA, AMEROSIUS ROBIJN, KAATJE. ambrosius, met een' brief in de hand. ti 1' [Jfoeden morgen, mijn lieve kind! hoorde ik hier de ftem ;V n Van Der Blom niet zo even in de kamer? T ichatrijk is, .dan,vinden alle menfchen ons welgemaakt en wijs. MEVROUW ROBIJN. 'i Beha 1 ven zij die 'er mede naar bed moet, dia beziet de i::> voorwerpen met andere oogen. Maar nu uw derde man? AMBROSIUS. 9 Mijnheer Nesror van der Lux. MEVROUW ROB IJ N. Deze is de rijkfte en aanzienlijkfte der drie, maar ook de vflor.hgfte en flechtfïe, en hij is boven dat wel twintig jaren i ouder dan Julia. Och! Robijn, ik dacht dat gij uwe eenige 1 dochter te lief had om haar aan een' kreupelen , mailen , - fcheclen kaerel uit te willen huwelijken, of aan een' vent die : geen vrouwvolk in zijn' dienst met vrede kan laten, die ontilangs noch een kind is te huis gebragt, die op alie vrouwlui üaost, en bij alle brave menfchen een voorwerp van billijke verachting is. Zo gij uwe dochter moest uitventen uit nood, ik zou het u noch nauwelijks kunnen vergeven, en dus nu .:inoch veel weinigcr. Maar, vergeef het mij, ik zie geld is kii bij u alles; had ik zo gedacht, voorzeker waart gij nu Mijnï- heer Robijn niet, die door een' biaven Van Der Biom zijn goed kan laten vermeerderen , en in den fchoot van eer, I overvloed en rust leeft. Gij zoekt in den wederftand van Ju' ! ■ üa  So HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, lia eene gedane keus, en ik niet: zij is geen gek meisje, misfchien heeft zij uw drietal geroken, en daar uw neef een Waardig voorwerp is om hem tot een' vierden man daarbij te voegen, geloof ik vast dat zij zich aanflelt als een' tegenzin tegen het huwelijk te hebben, en zij heeft in dat geval gelijk , ronduit gezegd. AMBROSIUS. Trarari! wel mag men zeggen dat de appelen niet verre van den boom rollen, en dat men zelden een moeder vind die niet de partij van haar dochter trekt. Maar nu ik u voldaan heb, voldoe ten minflen mij ook, en zeg mij op welke perfonen gij vermoeden hebt dat Julia haar oogen zou hebben kunnen vestigen. MEVROUW ROBIJN. Och! gaerne, daarvan behoef ik geen geheim te maken, omdat die perfonen, fchoon niet zo rijk, de uwen rijkelijk opwegen als menfchen en nuttige leden der famenleving. Voor eerst de jonge Conftans, de zoon van dien middelmatigen koopman hier op de gracht; die zedig, welgemaakt, ïjvcrig, en door het geene hij aan zijn' ouden vader doet, dubbel waardig is ieders achting en opmerking tot zich te trekken. Julia fpreekt met wélverdicnden lof dagelijks van hem, en dat doe ik ook. AMBROSIUS. Noch fchooner! de vader zit met één' kantoorknecht, zijn huis heeft noch kracht noch roem. Een fraaje partij voor mijn dochter. Ik hoop dat gij wijzer zijt dan gij Ipreckt1 BS.'  B L IJ S P E Li êx MEVROUW R O B IJ N. Dat hoop ik ook van u, dewijl gij mij dien wensch Hit den hals haalt. Zit zijn vader met één' kantoorknecht, en heeft zijn huis kracht noch roem..., her (mart mij dat ik, door nood gedwongen, u onder die meniehen moet plaatfen, die men onaangename herinneringen moet doen, om hen bij de redelijkheid te behouden. Immers waart gij liets dan een' braave kantoorbediende van mijn' vader, en *ij had geen anderen roem noch kiacht dan voor zes te kunnen werken. AMBROSIUS; Vrouw! gij Word feberp. MEVKOUW ROBIJN.) En gij, mijnheer! zijt de flijpfteen die mij aanzet. De Hemel weet dat ik mij nooit na mijn huwelijk één oogen>lik mijne) keus heb berouwd ; maar zo doende zoud jij maken dat mij die berouwde. In één woord , ik wil nijn dochter niet wegfmijten om geld, dat zij niet nooflig heeft, noch aan uw' neef noch aan itmant in cevvaeèkk AMBROSIUS. I Nu, vrouwtje! niet driftig. Zeg mij op wien gij meer irermoeden hebt* MEVROUW R O B IJ N. : Zo gij belooft mij niet weder aan boord te komen met niet voornaam genoeg, en niet roemrijk en, krachtig gejjoeg, enz. AMBROSIUS. I Vrouw! gij pijnigt mij. F M K-  82 HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, MEVROUW R O B IJ N. Vergeef mij dat: gij pijnigt uzelven. Mijn tweede man is, rechtuit gezegd, Van Der Blom. AMBROSIUS. Dat hem de vloojen bijten! Heb ik mijne dochter daarvoor in de wieg gelegd? Vrouw! gij ontftelt mij. Zeg mij waarom dat gij dat denkt? MEVROUW ROBIJN. Uit de fchroomachtige beleefdheden die de jonge lieden dagelijks elkander bewijzen, onder mijne oogen, en die zigtbare lofiijke bewustheid aan wederzijden van beidei afi Hand van elkander, dat twee verftandige en eerbare zielen uitdrukt. AMBROSIUS. Tutl tut! is het anders niet? dan is het gevolg flscht getrokken. Mijn dochter weet dat zij mijn dochter is, en ik ben althans wegens Van Der Blom gerust; zij weet hoe noodzakelijk hij mij is, (daarvoor betaal ik ook rijkelijk,) en dierhalve behandelt zij hem beleefder dan een' ander; en Van Der Blom, hoeveel ik cok op hem houde, weet dat hij Van Der Blom is, en dier-j h?.lve is hij tegen de dochter van zijn' patroon Schroomvallig beleefd. Had ik dat terftond bedacht... Neen! zjfl bemint elders, en hooger op. MEVROU W ROBIJN. Hoor, laten wij dit alles daar laten. Om van alles zeker te zijn, zal ik Julia trachten te doorgronden. Hoe in zich zelve befloten , zij is mij in ondervinding, en menfchenkennis niet opgewasfen. Maar... ZES-  B L tj S P £ L. 1$ ZESDE TOONEEL. 'M ij heer, daar is een knecht, die belet vraagt voor : nijnheer uw' broeder, tegen ftraks. AMBROSIUS. k Och! ik vlieg, om zelf hem terftond te fpreken. Nu ♦ ünrouvv! ik laat u de bewuste zaak bevolen. AMBROSIUS, MEVROUW ROBIJN, JAN. J A N. Einde van het tzrjle bedrijf, y s TWEE-  $4 HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, TWEEDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. mevrouw robijn, julia. 'Üu er wijl uw vader met Van Der Blom in. gefprek is, wegens zaken, en hij uw' oom verwacht, neem ik de gelegenheid waar, om eens ernftig met u' in eene onderhandeling te treden, die uw' vader, oom, mij, en meest uzeive betreft. JULIA» Met vermaak, Mama! ik' ken uwe liefde en goedhartigheid. mevrouw robijn. Des te beter, en gij zult mij dan ook wel willen toeftaan, dat een weinig openhartigheid een loon is dat niet te groot kan genoemd worden, om mijne liefde te betalen. JULIA. Ik beken dat gaerne. mevrouw robijn. Wel! laten wij dan de zaken rondborftig afdoen. Uwe jaren, mijne Julia! zijn zo verre gevorderd, dat het tijd is voor u op een huwelijk te denken. Gij zijt een eenig kind , n  B L IJ S P E L. ïn daar dc jaren van uw' vader en mij toenemen, is het niet Jan natuurlijk dat wij u gaerne wél getrouwd zagen, voor 3at wij de waereld verlaten. Uwe om Handigheden zijn van lien aart, dat wij eenig recht hebben om wat hoog voor u jittezien. Wij zijn gezegend met aanzienlijke middelen, /oor u alleen zoeken wij onze bezittingen te vermeerderen; I dus kan het ons niet onverfehillig zijn, in wat handen ;ij valt. julia. ■ Natuurlijker wijze, Mama! loopt dit dus in het gewone icloop van zaken. Rijke ouders zien zekerlijk gaerne hunne tinderen rijk en tevens aanzienlijk getrouwd, om hen noch ïijker en aanz;en!ijker te maken; wat wonder dan dat mijne mderen, wier bezittingen aanzienlijk zijn, voor hunne :enige dochter hoog uitzien, zo als men dat gewoon is te loemen? Eén ding is bij dit alles van de meeste rijke oulers zeldzaam, dat is, dat zij op het aanzien en geld bij de luwelijken hunner kinderen, meer zien dan op hun wezentijk geluk. mevrouw rob ij n. Vermogende menfchen zoeken het geluk hunner kinderen n rijke en aanzienlijke huwelijken. julia, een weinig fchertfende. f Zeg eens, lieve Mama! kunnen vermogende menfchen lok valsch denken ? mevrouw robijn. Welk een vraag? Voorzeker, ja! maar ik kan geen valsch ttenken zien in het willen vermeerderen van het vermogen p aanzien zijner kinderen. F 4 ju-  lö HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, JULIA. Zo onbepaald gefield, Mama ! kan dit valseh zijn. Inderdaad, zo eenige flelling ooit eene bepaling noodig heeft, het is deze. Behoort men hierbij niet in het oog te houden , de bekende waarachtige flelling: „ Waar geld alles is, kan de deugd en het geluk niet veel zijn?" Ik moet u toeflaan, dat eene rijke vrouw met een' rijk' en aanzienlijk* man gelukkig kan zijn , en dat geld en aanzien in een huwelijk twee zegeningen te meer zijn, wanneer verfland en deugd de beide echtgenooten verzeilen; maar een rijke vrouw die een' zot, of flordig man alleen verkiest omdat hij rijk is, kan een flecht huwelijk doen. Dit zult gij mij moeten toeflaan. mevrouw robijn. Gij hebt uw' tijd op uw boekvertrek wél hefteed. Alleen , bid ik u , word geen Savante. JULIA. Daar voor beware mij de Hemel! dan moest ik mijn tijd flecht, zeer flecht in de boeken bedeed hebben. Tien ia • vantes, tien onaangename vrouwen! Maar laten wij bij onzen lext blijven. Alle menfchen die om niets anders trouwen dan om geld, doen voorzeker altijd een decht huwelijk; en zo vermogende lieden het zich tot eene vaste flelling hebben gemaakt, zonder eenige bepaling, dat hunne kinderen al rijker en rijker moeten worden door een huwelijk, word hunne flelling eindelijk door de Natuur te fchande gemaakt. Bij voorbeeld, ik bezit eens vijf tonnen gouds, dan moet ik een' man trouwen die 'er ten minde zes heeft; dan bezit mijn man en ik elf tonnen gouds j nu krijg ik eqns één eenig kind, dit moet  B L IJ S P E L. t? I loet dan ten minde in het huwelijk een partij van twaalf ] jatten beöogen. Eindelijk word één mijner nazaten de ver"'logendde van het land, of dc rijkdeparticulier van Europa; 1 iet wie zal deze dan trouwen? Eindelijk, de Natuur, die ] ich in het duk van huwlijkskeuze voor onze neigingen tot |, e perfonen verklaart, maakt de verüeving aficheidelijk van \ et geld ; ten minde, doet zij dit bij mij: ik meen bij l$en geldkist te dapen; en kan mij zuiveren meteen edel . loorbeéld. 't mevrouw robijn. / Wat wilt gij met uw voorbeeld zeggen? julia, '! Mama zal mij gelieven te verfchoonen. mevrouw robijn. I Ik verfchoon in deze onderhandeling geen achterhoudendi eid, om dat ons gefprek van belang is. JULIA. '/ Wel! lieve Mama! gij zijt dat ede! voorbeeld. Immers ' ferkoost gij Papa boven zo veele rijke mannen als men u wille opdringen? en gij waart niet ongelukkig. mevrouw rob ij n, haar omhelzende. j Meisje! ik moet u recht doen, wegens uwe edele wijze ran denken, en de kracht uwer redenen. Zie in uwe . moeder uwe beste vriendin. JULIA. ' i Beste M ama! nooit zag ik anders in u; hoe zal ik u uwe ' - ;oedheid betalen? mevrouw robijn. I Met rondbordigheid. Zeg mij, zoud gij uw* neef tot man ' iwiüen hebben ? F 4 lv'  8? HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, JULIA. Rond uit, neen! Mama. Voor eerst, ik heb hem nooit gezien; en, tenandre, volgens zijn' vaders eigen berichten, aan Papa gegeven, is hij een Hechte knaap. MEVROUW R O E IJ N. Zoud gij zin hebben in den heer Goud-vliet? JULIA. - Gantsch niet, Mama. MEVROUW R O B Ij N. Nu dan, Mijnheer Hoogenwerven ? JULIA. Gantsch niet, mama. Niet omdat de Natuur hunne Ügchamen niet gunflig is geweest ; maar omdat zij hunne geesten ongunflig was. MEVROUW ROB IJ N. Op hunne deugd is evenwel niets te zeggen. JULIA. Een verftandig mensch, Mama! trouwt zo min alleen om deugd als cm geld; omdat deugdzame menfchen zeer lastige menfchen kunnen zijn, ten minfle zeer onaangename, zo wel als rijke menfchen. MEVROUW ROB IJ N. Nu, dan zal ik van den heere Lux maar zwijgen. JULIA, Daar mede zal Mama mij ten uiterflen verpligten. Maar hoe komen deze drie mannen toch hier te pas? MEVROUW ROBIJN. Omdat zij door uw' vader verkoren waren tot voorwerpen om u voor te Haan ten huwelijk, J  B L 1} S P E L. 89 julia. Dan zou ik, tot m'jn groot lee 'wezen, voor het ceifie mijn leven, Papa moeten ongehoorzaam zijn, om niet gehoorzaam te worden aan mijn eigen hart. mevrouw r o b ij n, haar bij de hand vattende. Julia! ik ben ook in uwe jaaren geweest, en weet dat ;i,sjcs van uw' leeftijd zelden zijn zonder keus. Zeg mij ns, hebt gij geen keus gedaan? en maakt de liefde u :t welfprekend? hou uw kleur. julia, verlegen. ama! mevrouw robijn. Bij voorbeeld, zou mijnheer Van Der Blom... '» julia. ±1 Mama... mevrouw robijn. Hij is welgemaakt, verftandig, gaauw en oprecht; waari ii toch u zulk e^iie keus gefchaamd, zo gij die inderdaad br gedaan? julia- Ik geloof dat Mama vermaak heeft mij wat te plagen. mevrouw robijn, En ik zie genoeg, dat gij uwe keus gedaan hebt. Men itwijkt op uwe jaren, mijn waarde Julia! geene oogen s de mijnen zijn, die, door eene lange ondervinding gei erd, de kunst der doorgronding hebben. Stel u gerust, i leef met uwe moeder zo als ik met de mijne gedaan F 5 heb^  po HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, heb: zij was Vertrouweling in mijne iiefdekeus, en ikhe 'er geen minder zegen om gehad. Julia, hare hand kwfchende. 6 Mijn waardige Moeder!... Maar, helaas! waartoe m verheugd? Immers zal mijn vader zich tegen mijne kei verzetten, en dan vrees ik mijnenthalve oneénigheid tuf fchen mijne ouderen. mevrouw robijn, grimlachende. Schep moed. Gij weet noch niet welk een ontzag! ij bondgenootfchap een moeder en dochter uitmaakt tdge een' vader. Maar wie Hoort ons? TWEEDE TOONEEL. MEVROUW ROBIJN, JULIA, JAN. JAN. l^lCevrouw! mijnheer uw broeder is hier gekomen, ei is met mijnheer in het kantoor, daar zij het verfchriklijl druk hebben met mijnheer Van Der Blom. MEVROUW ROBIJN. Wel! wij zullen hen met vermaak verwachten. ( Tegen Julia.) Nu, mijn kind! laat uw hoofd niet hangen, wees moe dig, en denk dat uw moeder u te lief heeft, om u opge öfferd te zien voor uw overig leven. Maar daar kome zij. DER  '£ L IJ S P E L. 9t ü t- ■ DERDE TOONEEL. MEVROUW ROBIJN, JULIA, AMBROSIUS, is* NATIUS, JAN. IGNATIUS. U w dienaar, lieve zuster! en nicht. Ik dank den Ffe^ el u in zulk een' gezonden en gezegenden ftaat te zien. tij! MEVROUW ROBIJN. Wees hartlijk welkom, broeder! niet minder verheugt i t mij in uw vaderland u zo bloejend en welvarend te ogen geluk wenfehen. JULIA. Ik voeg mijne betuiging bij die van Mama, oom! IGNATIUS. [ Ik dank u hartelijk. Het geen mij meest verheugt, is nik eene fchoone nicht te hebben. ,! JULIA. m | Ik denk dat oom lust heeft om te fchertfen. AMBROSIUS. I Dat is zo het gewone compliment als de vrouwen gerezen worden, maar het hart kittelt zich in deze fchertrij. MEVROUW ROBIJN. :?i Daartoe hebben de vrouwen goed recht. Maar, broer.x er! hoe komt het dat uw zoon niet met u gekomen is ? AMBROSIUS, )E< Och! vrouw, laten wij daar noch niet naar vragen. ig.  Si? HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, ignatius. Waarom zou zuster niet naar mijn' zoon vragen ? Omd de bengel dat niet waardig is? anders weet ik geen reden. AMBROSIUS, Maar, broêr! wat behoeft alles bier verhandeld? ignatius. Ik zie niet waarom men hier niet van mijn' jongen zc fpreken, als alleen omdat hij het weinig verdient. Defcho is in Engeland,van mij afgeloopen, en de Hemel weet wa; hij ziti ik had te dringende zaken in mijn vaderland, 01 hem in Engeland nareloopen. Mijn correspondent zal h( doen, en mij berichten, a m b r o s' i u s. Neef is jong, en hoe los de jeugd zij, nooit moet mc wanhoopen aan derzelver verbetering. Als hij eens een fraaje vrouw heeft, dan heeft hij een blok aan het been en dan vergaan die wilde veren wel. ignatius, Dat is ook mijn eenige hoop. Ziedaar, ik ben nu bezit ter van zeven en twintig tonnen gouds, en hij is mijn eenij kind; alles is voor hem , want ik zal mij wel wachten mijl overig endje levens aan dc huwelijks flavemij opteofferefi ; maar niets zou mij mijn testament met meer vermaak doet tekenen, dan als ik uw dochter de mijne mogt noemen Haar voorkomen verrukt mij. julia. Ik ben u dankbaar, oom! zo ik iets kon toebrengen on' neef op beter wegen te brengen, dan die hij tot noch toe ra  B L IJ S P E L. 93 tvandelt, geloof mij, dat het mij tot een wezentlijk ver^ ,tiak zou verftrekken. IGNATIUS. .; Sodat gij hem dan wel tot man zoud willen hebben? JULIA. Zo vee! eer zoude ik niet verdienen. Bij een' heer van jen en twintig.tonnen gouds, voegt eene vrouw van groo'i middelen dat] de mijne zijn. IGNATIUS. 1 SVisjewasjes! zo gij hem maar nemen wilt, en hem te 1 ht brengt, dan is aiies in order. JULIA. I Gij fpreekt gemaklijk, oom! een man te recht te brengen i geen zo geringe zaak. Maar dit ter zijde gelield ! ik heb 1 fi zoon nooit gezien, dus weet ik niet hoe het met mijn \ t zal gelegen zijn, als ik hem zie. IGNATIUS. v Wat dat betreft, mijn jonge mag op een boerenkermis ,«rfchijnen; hij is ten naaste bij een kwariit gelijk de Direc] ir van uw' vader, hoe neet hij ook ? ja! mijnheer Vail * ;r Blom. JULIA. ■En dan zou de vraag noch z;jn, of ik hem zou behagen* IGNATIUS. ïBehagen? nicht! daar hij bijna geen vrouwsperlbon met lede kan laten, zoud gij hem niet behagen! JULIA. ■Volgens het fraaje getuigenis dat gij van hem geeft, oom ! '„■haagt hij mij niet. i e-  94 HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, IGNATIUS. En dat waarom ? ' JULIA. Omdat hij mij niet mag behagen met zulk eene hartg fleldheid. IGNATIUS. Wat drommel! keurt gij af dat hij een liefhebber van c vrouwlui is ? Immers komt dat best voor u. JULIA. Gij verzint u, oom! gij wilt zeggen, dat 'er vrouwe genoeg zijn, die behagen fcheppen in zulke algemeene lie hebbers. IGNATIUS* Ha! ha! gij bemint het bijzondere in het huwelijk. Wel het ftaat aan u om hem voor u in het bijzonder te verbir. den. JULIA. De Hemel beware mij, oom ! voor een' man dien ik m« kunst en vliegwerk aan mij in het bijzonder zou moeten vei bonden houden; de man moet, volgens mijn gevoelen, zie van zeiven aan de vrouw verbinden* IGNATIUS. Mij dunkt dat 'er geen aangenamer tijdverdrijf voor eeni jonge getrouwde vrouw kan zijn, dan de geftadige ftudi hoe zij best haar' man aan hare voeten zal houden. JULIA. En mij dunkt, oom! dat 'er geen lelijker tijdverdrijf is als in het huwelijk geftadig te moeten ftudeeren hoe mei bes  X L IJ S ? E L. 95 tteen' man, als man, en echtgenoot, bij zijne pligten j houden. I e n a t i u s. feldrement, nicht! gij hebt uw' mond tot uw' wil. Het 'ft mij dat wij zo verfchillende van gedachte zijn. Maar I hou niet van lang harrewarren: zeg mij, zoud gij mijn* J | hebben willen, wanner hij zin in u had? Ziedaar, gij ' iit geen huwlijksvoorwaarden voorllaan, daar ik niet in \ flemmen. I julia. !Jj Dom ! ik dank u duizendmaal harth'jk voor' uwe goede ] ging te mijwaarts; maar hou het mij ten beste, dat ik I % uw' voorflag voor het tegenwoordige niet verder uit];. Huwelijken zijn bij mij geen verbindtenisfen waarme- ^1 men los moet omfpringen; het is voor ons leven; en als M flechts half wél is, kan men zich reeds vrij ongelukkig ; ,ten. Ook heb ik den tijd noch om eene keuze te doen. ( zult mij wel willen verfchoonen, dat ik u voor eenige ; al jgnblikken verlate ? j mevrouw itobijn. ia En da: ik Julia voige, en eenige huislijke zaken ga na- VIER-  q6 HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP i Vierde tooneel. AMBROSIUS, IGNATIUS. IGNATIUS. aar (taan" wij elkander nu aantegapen. Wat duivel dat ? Gij zegt mij bij mijne aankomst, dat uwe dochter et zagt en aan uw' wil onderworpen meisje is, en zij floptn: een prop in den mond , daar gij bijftaat alsóf gij de tong uw kantoor had. laten leggen. Wat moet ik van dit all denken ? Ik hoop immers niet hier gekomen te zijn om g fopt te worden; daartoe had ik Oost - Indien niet te verlater daar men elkander genoeg- foppen kan. AMBROSIUS. Broeder! de drommel moet een' vrijer in het fpel hebbe gebragt, want anders was mijn dochter mij nooit wede fpannig. Geloof mij, dat niemant meer kan Wenfchen 01 een huvvlijk te zien tusfchen mijne dochter en uw' zoon. IGNATIUS. Eri ik ook, want mijn jonge moet juist zulk een vog met een bek hebben, om hem onder de piak te houde Maar laten wij de hoop niet opgeven, tiebr gij geen ve moeden op iemant die Julia heimlijk zou vrijen ? AMBROSIUS. Wij hebben wel eenig vermoeden op mijn' directeur. IGNATIUS. Hij fchijnt mij een' fchrandren bol, en een welgemaniei man; wat hem aangaat, voor zo verre ik hier de zaken ét  B L IJ S P E L. $7 êén oogenblik heb kunnen doorgronden, regeert hij hier alles, en hij zou Julia wel verdienen. Om de waarheid te Keggen, bij ichijnt ,een gevaarlijk man voor ons ontwerp, j ;n te gevaarlijker omdat hij dagelijks gelegenheid heeft om ; Julia te zien, en heimlijk te fpreken. ambrosius. rel Ik wenschteeen middel te weten om achter het ware der. ;a iéak te komen, ten einde wij maatregelen konden nemen : 11 paar omftandigheden. ignatius, den vinger aan den neus leggende. it{ Stil! daar vak mij iets in. Heeft Julia niet eene kamenier, :.ci n dienst? AMBROSIUS» |i Ja! wat zou die? ignatius. dl Stil! de kameniers zijn in de gehecle waereld doorgaands de au rertrouwden op de tooneelen der liefde. % ambrosius. Dat is waarheid. ignatius* wil Ën zekerlijk is de kamenier van Julia noch eene jonge, neid ? * ambrosius. Dat is waarheid. ignatius. ■ Zie, de jeugd is zwak, broer! „g . AMBROSIUS. „■i Dat is waarheid. G 16-  9* HET VERIJDELD HÜWLfJKS ONTWERP, IGNATIUS. En licht omrekoopen -, of uittehooren. AMBROSIUS. Dat is waarheid. IGNATIUS. Het zou dus duizend tegen één zijn, zo een jonge meid een' man van mijne ondervinding zoude'ontduiken. AM BROSIUS. Dat is waarheid. IGNATIUS. Nu meen ik de meid hier te lokken, en mij met haarintewikkelen; gij begrijpt de rest ? AMB ROSIUS. Volmaakt. IGNATIUS. 6 Ik was een fchrandere bol in mijn' tijd. AMBROSIUS. En mij, lieve broer! leggen de harsfens ook op de rechte plaats tusfehen neus en oogen. I O N A T I U S. Zodat ik merk dat men al vroeg zal moeten opflaan om ons te verlakken. Zend mij nu de meid maar hier. AMBROSIUS. Onder wat voorwendfel? Het zou lomp we*zen haar hier bij een' onbekenden te zenden. IGNATIUS. Daar dacht ik niet aan; dat ding is niet zonder groote zwarigheid; maar mijn fcherp verfland geeft mij alweder een middel aan de hand. ö Dat laat mij nooit verlegen. Kijk, broer!  S L Ij S P E 99 broêr! de ftrook van mijn hembd is wat los: zend haar hier, om die wat vast te hechten. Die vond is van een dubbeld afzigt: voor eerst, brengt zij de aanftaande onderhandeling bui* ten allen argwaan van uw vrouw en dochter j en ten tweede, heb ik gelegenheid om mij gemaklijk intewikkelen, want een losfe (irook is niet terftond vast. AMBROSIUS» Heerlijk gevonden! Een man van uw' rijkdom en gaatiw» leid was de beste man om hier of daar in de Regeering té komen. Rijke menfchen worden eer Regenten dan febranderen; wat voordeel en eer voor eene plaats daar men kiezen kan, en wezcntlijk kiest, voor verfland en rijkdom tc gelijk ! Maar ik ga, en om u de onderhandeling gemaküjkcr te maken, zal ik mijn vrouw en dochter met zo wat wisjewasjes ophouden , daar de vrouwen graag mede opgehouden zijn. VIJFDE TOONEEL. IGNATIUS. jXk dank den Hemel vóór mijn verfland, en voor de gelegenheid om 'er eene verfpieding mede te doen. Waarachtig! verfland is geen duit waardig, als men niet in de gelegenheid komt om het werkftellig te maken; zodat men wel ;mag zeggen, dat een verftandige kop, om zich beroemd te naken, flechts aan den gang moet geholpen worden. Maar i laar komt het kameniertje. De duivel! dat is een lekker ilieiS elukkig. Ik twijflel ook niet of gij deelt in haar ver;ï ■ rouwen. «e. KAATJE. ior j In alle billijke en betamelijke zaken, mijnheer! IGNATIUS. « Dat verflaat zich. Ik verwacht van mijne nicht niets dan oit : geen billijk en betamelijk is. Maar immers zou het noch ia: nbillijk noch onbetamelijk zijn zo zij een' vrijer had, ep u ilat had toevertrouwd. KAATJE. s.1 Gantsch niet, mijnheer! Maar de juffrouw is geen vrouw ct ie in foortgeüjke zaken openhartig is. IGNATIUS, En gij zijt geen meisje onder wier oogen eene meesteresje ;;.i[an gevrijd worden, zonder dat te bemerken. Zou 'er niet vei een fchuifje van eene vrijpartij zijn opengegaan voor uwe : ieve oogen ? KAATJE. . Mijnheer ... i jie. IGNATIUS. Neen'.niet verlegen. Kijk! gij dwingt mij oprecht te werk e gaan. Zo waarachtig als ik leve ben ik overtuigd dat mijn ,rJ licht, vóór mijne komst, wist, dat ik haar gaerne getrouwd .;ag aan mijn' zoon, en dat zij daarvan met u wel heeft gerJproken. Nu kunt gij haar, mij en mijn' zoon, een' dienst (leen, wanneer gij mij eerlijk te kennen geeft of zij elders G 4 haar  't4 HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, haar hart heeft weggegeven; als wanneer ik u beloove geer verder aanzoek te zullen doen , want ik wil mijn' jonger aan geen vrouw hebben die een' anderen kaerel lief heeft. kaatje. Gij fpreekt als een eerlijk vader betaamt, maar ... ignatius. Geen maren, dat is maar knabbelen om de bast. Moet il D den mond openmaken met geld, ziedaar. ( Hij trekt een beurs uit den zak.) ' kaatje. Houd uw geld, mijnheer; de eene edelheid is de ander, waardig. Ik heb Julia te lief en heb te veel achting voor t om u te dienen om geld. ignatius. Meisje! gij zijt in ftaat den besten man gek te maken. {Hij wü haar kusfehen.) kaatje, hem afwerende. Foei mijnheer! denk om uwe jaren en ftaat, ignatius. Gekheid! bij u ben ik jong, en ftaatgelijk. kaatje. Zo gij iets voor mij overhebt, help dan mijne arme jon ge juffrouw. ignatius. Wie zou u iets weigeren kunnen? Eén zoen, en gij kuni gebieden. kaatje, hem omhelzende, Op die voorwaarde is een zoen ftof, i i  B L IJ S P E L. 105 ignatius. De drommel mag het bij u uithouden. Spreek, wat wilt j, mijn lieve bekooriler! kaatje. Dat gij uwe lieve nicht niet meer, door hare ouderen, jnzoekt om een' man te nemen tegen haar' zin. Ik bid u it om uw' zoon zeiven; want wij, vrouwen, worden in ilke gevallen tirannesfen, en wreken ons verfchriklijk. ignatius. Dat weet ik, dat weet ik. Ware ik dertig jaren jonger, ; zou u vragen of gij zin in mij had, en als gij neen zei;t, zoude ik mij wel wachten u te dringen. Ik wenschte, j mijne ziel! dat mijn jonge zin had in u en gij in hem, ik iu het met plaifier zien. kaatje. ! Ik ben u veel verpligt, mijnheer! mijne uitzigten moeten ) hoog niet gaan. Een arm meisje doet niet altijd een goed uwelijk aan een' fchatrijk jongman. Gelijk bij gelijk is :st. ignatius. Ik geloof waarachtig dat die kleine tooverheks ook al een eus gedaan heeft. kaatje. >, Zonder gekfeheeren; belooft gij mij te vergunnen 't geen t/aaröm ik u heb verzocht? 1 g n a t 1 u s. 1 Meid! gij gooit mijn ontwerp in duigen. Had ik u niet ïezien! Maar, noch ééns, wie kan u iets weigeren? G 5 K A A-  io<5 HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, kaatje, ter zijde. Dat komt hemelsch! nu ik hem ontftoken zie, waag i veilig alles. ignatius. Wat mompelt gij? zijt gij bang voor mij? kaatje. Een weinigje. Ik heb achting voor u: dat gij mij gur ft'g sijt, geelt mij moed, en maakt mij Hout iets meer va u te vergen. ignatius. Verg alles, verg alles, mits gij mijn huishoudfler word. kaatje. Dit hangt van mijnheer en mevrouw af, en daarvan zul len wij nader fpreken. Beloof mij maar eerst mij te zuilet voldoen. ignatius. En waarin? kaatje. Vooreerst, dat gij een diep flilzwijgen zult bewaren vai 't geen 'er tusfehen ons is omgegaan. ignatius. Geen duivel zal mij u ongetrouw maken, geen duivel! kaatje. Teri tweede, dat gij mijnheer overreed om Julia uittehu welijken aan den braven Van Der Blom. ) ignatius. Dacht ik het niet! Zo beminnen zij elkander? K A A  B L IJ S P E L. kaatje. lij zal nooit een' ander' beminnen; maar ik zal u liefhebij als gij haar gelukkig maakt. ignatius. ik raak buiten mijn verfland! Ik zal u voldoen. kaatje. J k omhels u als mijn' vader. J ignatius. iflet is om dol te worden! Maar laten wij onze zaken voor* aig overleggen; om knoopen te draajen moet men bchen■> i zijn. Maar daar komt mijn broeder; ik wenschte dat de lid hem honderd mijlen van hier floeg. Loop weg. ZEVENDE TOONEEL. ignatius, ambrosius. ambrosius. is de flrook vast? i gnatius, gijn zweet afvegende, Ter dege! ■gM ; ambrosius. ij jij fchijnt warm; hoe! uw kamfool geheel open! ignatius. fik ben gekweld met kramp in mijn kuiten. ambrosius. 11 jDat doet mij leed. Maar hebt gij de meid doorgrond?  ïOS HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, IGNATIUS. De duivel ook! zij is zo vast als de ftrook aan mijn hen Maar, geen nood; ik heb genoeg ontdekt dat 'er wat gaa is, ik wenschte dat gij uw' bedienden hier zond, ik n hem fpreken. AMBROSIUS. Wilt gij hem uitlokken? Gij kost de meid niet uith ren, hoe zult gij het dan maken met Van der Biom , een fchrander kaerel is ? IGNATIUS. Laat mij begaan, zeg ik u. AMBROSIUS. Als gij 'er op gefield zijt, zal ik u voldoen. AGTSTE TOONEEL. IGNATIUS. T -ILu/aten wij mannen eens roemen en trots zijn op onze voi treflijkheid: ik kom hier om mijn ontwerp, dat is een' h wehjk voor mijn' zoon, te bevorderen; ik wil een jon meid uithooren; en de heks betovert mij, en gooit alles ovi hoop. Waarachtig! wij mannen zijn zwakker dan men dot gaands denkt. Maar wat wil die kaerel ? N 1  B L IJ S P E L. NEGENDE TOONEEL. IGNATIUS, JAN. J A N. jilfcijnheer, daaf is een brief. IGNATIUS. Is wel, Ga maar heen. Die brief is van Londen, ajmijn' correspondent. De Hemel weet wat tijding ik alnijn' jongen zal krijgen. Laten wij lezen. [WEL-ËDELÈ HEER! ïet fmart mij u eene onaangename tijding te moeten niesden , maar mijn pligt vordert , niet fh'lzwijgend te stj, daar de nood fpreken vereischt. Ik heb Uw-Eds. zoon •Me gevangenis opgefpoord, daar hij om twee honderd poniegezet is. Maar dit is niet het ergfle: hij heeft de dwaas.e gehad zich te verloven aan eene jonge actrice, op wier :;eag evenwel niets te zeggen valt. Ik héb de twee honleponden betaald, en hou hem heimelijk op mijn land» jÉ, daar hij zo gevaarlijk ziek dat men fterk aan zij* ïabpkomst twijffelt. Jk zoude Uw-Ed. raden, hoe eer idliever, over te komen; naardien de omfiandigheden het M dubbel vorderen. Dit is alles wat ik Uw-Ed. voor dit maaï iep  Iiö HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, maal heb te (chnjven. Het doet mij uiterst leed Uw-E geen gunfliger bericht te kunnen geven. Heb de eere mij te tekenen, Uw-Eds. zeer ootmoedige, JAMES FRIRK Dat de moord den jonge fteke, dan ben ik hem kwi, hij is geen tederheid waardig. Wat fchurk is dat! Hij onverbeterlijk, en dus zou het confcientie-werk wezen J lia aan hem te wagen. Daar legt nu mijn ontwerp aan ; le kanten in duigen. Alles wat 'er nu voor mij opzit de eer en het genoegen van eene goede daad te doen, t voordeele van mijne nicht, volgends mijne gedane belofte Maar daar 'er zo veel fchurken in de waereld zijn, v, weet of die Van der Blom niet ook een fchelm is, c hier zijne eieren in een warm nest wil leggen, alleen o gemaklijk te zitten, en of het hart eens deel heeft aan z: ne gniepige vrijerij ? Eer ik hem help, wil ik hem bepro ven; daar komt hij. Wat zou het mij fpijten, zo ik dat li ve meisje niet kon voldoen ? TIEP  E L IJ S P E L. ui TIENDE TOONEEL. IGNATIUS, VAN DER BLOM. VAN DER BLOM. i£(o ik verneem, wenschte mijnheer met mij te fpree* «? IGNATIUS. ' ;>at is zo, mijnheer Van Der Blom. VAN DER BLOM. tic ben van harte ten dienfte van mijnheer. IGNATIUS. 'jtmdat ik, bij mijne intrede in dit huis, in het gefbrek mtens den ontvangst van mijne gelden, in uvv' raad en uwe liijkheid genoegen heb genomen, wil ik u een' voorflag üMi, dien ik hoop dat u niet onaangenaam zal zijn. VAN DER BLOM. K weet niet, mijnheer! noch iets te hebben verricht dat naangename voorllagen waardig kan maken, ofhetmoeseuwe achting en vrindfehap zijn. Met dat alles, moet ka mijn' dank betuigen voor uwe genegenheid te mijAtrts. IGNATIUS. Keen ceremoniën! geen ceremoniën! Laten wij op zijn sn Arleveens wandelen, daar ben ik op de kust van Bengsn best bij gevaren. Mijn voorflag betreft niet alleen u * maar  H2 FIKT VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, tnaar mijzelvèq , mijn' broeder, mijn zuster, mijn lie nicht, en mijn' zoon. van der blom. De zaak moet wigtig zijn , daar zo veel aanzienlij perfonen in betrokken worden, zo gij evenwel mij da; van gelieft uittezonderen. ignatius. Ter zake! ter zake! Gij weet dat ik een' zoon heb, dat het hoog noodig is dat die een blok aan 5t been ki ge, dat is een vrouw, mijnheer Van der Blom! dat is e vrouw. Zie nu hier mijn plan: mijn broeder, tusfchen c gezegd, is een man die het geld wat lief heeft, en teve bet gemak , zo als ik terftond heb kunnen bemerken mijne aankomst. Mijne bezittingen zijn zeer aanzienlijk; zijt hier, zo ik bemerk, direcleur generaal van alles, zijt toch niets dan een' dienaar; welaan! doe met mi jongen in compagnie, ik zal mijn' broeder overhalen ( hij de derde man in die compagniefchap zij, en ik zal v tonnen gouds in de zaken fteken. Laat dan de jonge n Julia zijn vermaak nemen, en wees gij groot in de w; reld. Van der blom. In waarheid, mijnheer! gij zijt een man van (peculat jammer is het dat uw plan, mijns bedunkens, aan eeni zwaarigheden zal onderhevig zijn. Voor eerst, ben ik ge liefhebber van compagniefchappen, daar ik te vee! ona'anj naamheden van heb gezien. Ten tweede , denk ik < mijnheer uw broeder, die 'er ook geen liefhebber van i bezwaarlijk tot uw ontwerp ztl te brengen zijn; en eint 1  B L IJ S P E L. 113 k t wF j ff el ik noch een weinig aan het huwelijk van mejuf-iouw Julia met uw' zoon. ignatius. I En waarom twijffelt gij daaraan ? van der blom. I Omdat de weinige keeren dat mijnheer haar met den jon|:n heer fchertfende plaagde, ik heb kunnen befpeuren dat 'ij zich ergerde en moeilijk wierd. ignatius. li Och! dan zal zij misfehien een' vrijer hebben ; maar wat Ivarigheid! van der blom. iZo zij 'er een' had, kon de zwarigheid grooter zijn dan | denkt. Julia is geen vrouw om eene zotte keuze tedoen, leen kind te verkiezen; zo haar oog gevallen is, het zal op tin' man van doorzetting zijn; en daar zijzelf eene vrouw van 'ihranderheid en moed is, zou het niet gemakiijk vallen haar Jntepraten, veel minder haar te dwingen, ignatius. ■Gij fpreekt met vuur van mijn nicht, mijnheer Van Der lom, en dat doet men zelden als men onverfchillig is. Weet li wat ik weet? Julia word bemind, en haar minnaar heet ij n heer. .. van der blom. ajEi lieve, mijnheer! immers zijn dit geen zaken die u be■ffen. ignatius. iliDat is waar, maar zij betreffen u, want gij zjjt de man a haar bemint. ü van  114 HET VERIJDELD HUWL1JKS ONTWERP, van der blom. Mijnheer , denk wat gij zegt. Wie heefc u dit in hei hoofd gebragt ? ignatius. Een goede correspondentie die u niet raakt, en dan uwe eigene hitte. Ik heb u beproefd. Gij bemint haar, beken hei flechts, en wees gerust. Maar, zeg mij eens, ik kan u vai: meer dienst zijn dan gij vermoed: zo Julia u eens bedroog en verkoos met mijn' zoon te trouwen, wat zoud gij doen ? van der blom. Haar keus eerbiedigen, en mij voor eeuwig van dit hui verwijderen; dit zou een' eerlijk man betamen. ignatius. Het zou u evenwel, denk ik, fmartlijk vallen een zo vett< brok te verlaten. van der blom. Ontwijffelbaar! niet om de vetheid dot brok, maar om di edelheid daarvan. In het kort, mijnheer! nu gij mij verras hebt, zo Julia niet één duit had, en mij met hare genegenheii geliefde te begunfiigen, ik zou mijne bekwaamheden tewerl Hellen meteen' verdubbelden ijver, alleen om haar gelukkig te zien; en geen vrouw, hoe rijk, zal ooit buiten haar mijl hart vermeesteren. Met dat alles, zo ik haar gelukkiger me een' ander kan zien dan met mij ... Ik heb u mijn onwrik baar bcfluit gezegd. ignatius, hem op den Jchouder klop pende. Een man die zo denkt moet men helpen. Gij zult miji nicht hebben. V A I  B L IJ S P E L. £i5 van der blom, verbaasd. i;t Mijnheer! . . . ignatius. jVerbaast het u zo, mij eene brave daad te zien doen ? Maar ut komt van het malie gerucht dat men in Europa verfpreid, r i of in Oost-Indiën niet waren dan fchurken en malöoren. i lik zeg u, dat mijn nicht voor u zal zijn. Mijn verfoeje■ ke jonge is te onverbeterlijk om haar re'verdienen, en ook algelijk geftorven aan de gevolge-n zijner zondige lichtmislij , of wie weet waaraan anders ? de Hemel mag liet weaju Maar wat wil die knecht ? ELFDE TOONEEL. ignatius, van der blom, jan. jan. M "j^dCiinheer Van Der Blom, gij word verzocht om met :n fpoed bij mijnheer te komen. van der blom. "'i t Is wel. Nu, Mijnheer! alles wat ik kan . .. ignatius. lï:i: ts fchielijk naar mijn' broeder te gaan, en alle wisjewasje > atjes weg te laten. Ik ga een kleine boodfchap doen. Gij, :4; zeker, zo gij 'er gelegenheid toe hc.br, mijne nicht van J tien goeden wil voor haar geluk. Vaarwel. Eindt van het tweede bedrijf. lil H 3 DER.  u6 HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, DERDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. AMBROSIUS, VAN DER BLOM. VAN DER BLOM. Ik fta verzet, mijnheer! over de wonderlijke lotverwisfï iingen der menfchen: moest uw goede broeder zijn' eenige zoon naar Europa brengen, om dien daar op zulk een elend ge wijze te verliezen! Ik kan naauwhjks mijne oogen g( loven. AMBROSIUS. Verduitsen mij den brief noch ééns. VANj DER BLOM, leest. Mijnheer! De dringende omdandigheden waarin ik mijbevinde, zu !en een' onbekenden, hoop ik, we! verfchoonen dat hij dus kome moeje. Nadat ik mijn' vorigen aan den Wel-Edek Hecre J. Robijn, uw' broeder, aan het posthuis had dot afgeven, ontfing ik, door één mijner knechten, het oua'a. genaam bericht van het overlijden des jongen Heere. 1 wist geen' beter raad, dan u, mijnheer! van dit fmarrli. ioeval kennis te geven, ten einde den vader van den overli dencn zijn verlies voorzigtig worde onder het oog gebragj ■ • ho  B L IJ S P E L. 117 > ewe! de Heer Robijn juist geen reden heeft zich veel te ; droeven. Ik bid u hem te dringen om overtckomen , ' bbende ik omtrent-het lijk de noodige beftellingen, onder 1 hoorlijke voorzorg, gemaakt. j In zend u dezen onder couvert, en ben, met alle ach» ! iM ij nu eer! Uwe Zeer gehoorzame Dr. james fb1rks. ambrosius. Die flag is treffende voor mijn huis : ik had mijn' neef gaer» ,\ aan mijne eenige dochter uitgehuwlijkt, waardoor mijn is, met den tijd, ontzaglijk vermogend had kunnen wor«1 ,• nu is al die fchoone hoop vervlogen. van der blom. nDaar ik reden heb om te denken dat mijnheer uw broeder i Bs minder dan trouwgezind is, en zeer veel van de jonge I fer fchijnt te houden, kon de dood van zijn' zoon wei een uk voor uwe familie zijn, omdat uw broeder geen nader ; genaam heeft dan u, cn dan kan zijn aanzienlijk vermo- -j i, door den tijd, tot Julia komen, zonder dat zij meteen' ,: bhten kaerel opgefchikt is. Maar laten wij dit daar laten, ■ k is het dat gij niet noodig hebt om op het goed van uw' , keder te vasten. Hier dient met beleid gewerkt: de vader ■t >et de dood van zijn' zoon weten, en dat fpoedig. Wilt I 1, mijnheer! u met die bekendmaking belasten , of zal ik ■■') t doen ? jïCfl ambrosius. Laten wij het zamen doen. H 3 VAN  f ï8 HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, VAN DER BLO Af. Mevrouw dient ook van de zaak te weien. AMBROSIUS. Mijn dochter ook, zo gij wilt; want weten moet zij h< toch. Jan! Janl (De knecht verfchijnt.") Roep mijn vrouw en dochter. Ik fla als voor het hoofd gi Hagen, Van Der Blom! even als gij. Ik had reeds in c verheid Julia in het bezit van een' goudberg gezien, en alli is bij de uitkomst wind; want ik reken op geen broederb lofte. VAN DER BLOM. Ik verzeker u, mijnheer! dat gij niet wèl denkt over m broeder; hij mag luchtig zijn , maar hij is niet zot genoeg o op zijne jaren zich.te verhangen aan eenige vrouw. Hij hee Zich te ftellig deswegens aan mij verklaard, en alle zijl fchikkingen toonen aan, dat hij niet van menig, is om eei vrouw te nemen. AMBROSIUS. Zeg wat gij wilt, het legt mij zwaar op het hart. Ma daar komen mijne vrouw en 'dochter. T W E J  B L IJ S P E L. ïi* TWEEDE TOONEEL. AMBROSIUS, VAN DER BLOM, MEVROUW ROB IJ N, JULIA. h MEVROUW ROB IJ N. ^/^aartoe ons met zo veel haast doen rcepen? AMBROSIUS. ;; Om u bij provifle te condoleren met het gevaar van een : ^ erlies van een paar miüioenen. JULIA. aj Wat wil dit zeggen ? Papa! AMBROSIUS. 18 Wat zou het willen zeggen? . .. Och! Van Der Blom, peg gij het voor mij. VAN DER BLOM. •!: | Mevrouw en Mejuffer! zo even ontfangen wij dezen brief ;an London, waarin de correspondent van mijnheer Ignatius Robijn ons kennis geeft van het fpoedig overlijden des jongen :d[eers. En dit verlies neemt mijnheer al vrij wat ter harte. MEVROUW ROB IJ N. i En ik niet. Zo als ik aan alles bemerken kan, moet de jonge een allerondeugendfte en lichtvaardigfte bengel zijn geweest, en zulke kwanten kan de maatfchappij wel mislèn tot medeleden. Althans 'er zullen noch malle en ondeugen- H 4 ae  <72Ó HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, de rijke jongens genoeg in Amiïerdam blijven, al komt d« jonge Robijn bun getal niet vermeerderen. AMBROSIUS. Vrouw!- wat fpreekt gij loshoofdig! zo kostelijk een Huiver gelds als hij te wachten had van zijn' vader, cn getrouwd met Julia . . . Het gaat mij aan de zinnen, als ik denk dat nu mijn broeder zich aan deze of geene fmots, zal kunnen verslingeren, en dat dan al dat kostelijke geld on» zo lelijk zal ontloopen. MEVROUW R O B IJ N. Foei! foei! is dit nu broederlijk? zou het juist een Hechte vrouw moeten zijn waarmede uw broeder een huwelijk zou aangaan, zo hij daartoe genegen ware? Denk liever om uw' broeder te troosten. AMBROSIUS. Ik ben zelf troosteloos; de vrees voor een' mallen Hap van mijn'broeder, heeft mij allen troost benomen. J U L IA. Papa! vergeef het mij, zou het niet uiterst onvoorzigtig. zijn, zulk eene vrceze aan oom te doen blijken? Is het niet. veiliger hem aan ons te verbinden door minzaamheid, dan fccm te vcrHooren door ontccrende denkbeelden ? VAN DER BLOM. Gij fpreekt volmaakt wel, mejufter! boven alles is het onze zaak om den heer fgnatius aan ons te verbinden, en niet om hem van ons te vervreemden. Hij komt als een vreem. deling in zijn vaderland; wat kan hem aangenamer zijn, dan hier bij zijn' eenigen broeder een vermakelijk leven te hebben? Hierop hoopt hij, en die hoop hem mislukkende, kon hem  B L IJ S P E L. Ï2I :i lem gezelfchappen doen zoeken, die bij, als een man van lekende vermogens, weldra zoude vinden : nu , het zou misfchien eenige baatzuchtige menichen , waaraan het Amfter. .• lam gantsch niet ontbreekt, maar al te wél gelukken om lem aan een nicht, of zuster te plakken; van welke vrees ïolvij ons ontheffen kunnen, doorgul ,welmcnend en eerlijk met 3 lem te leven, en voonil zorg te dragen dat wij geen' zweem a jan baatzucht laten zien omtrent zijne nalatenfchap; -want Ijke Oost-Indieschvaarders zijn doorgaans, boe goede menfhen zij ook mogen wezon, uiterst grillig; en dus moet 2 lien omzigtig met hen omgaan , om vrinden met hen te ;i lijven. Maar daar is de Heer Ignatius. DERDE TOONEEL. „ij AMBROSIUS, MEVROUW ROBIJN, JULIA, VAN DER BLOM, IGNATIUS, KAATJE. , ffMevrouw Robijn luistert Kaatje iets in het oor, die daarna .-J vertrekt, enterjlond te. rug keert, met een vies morgenwijn en eenige drinkglazen.) IGNATIUS. J«tii.et komt goed dat ik de vrinden te famen vind. Ik zal, 'iLrlrimijii' zoeten zoontje, fpoedig weder naar London moe>Bn vertrekken. Dat de jonge, daar hij toch ziek wilde 3)»ordcn, het niet deed terwijl ik daar was! Maar dat legt'er H 5 toe.  fïi HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, toe. Ik wilde de vrinden hier over iets anders, en in elkanders tegenwoordigheid onderhouden. Dat mijn zoon, totonzcr aller en tot mijn bijzonder leedwezen, niet veel deugt, weten wij allen .. . AMBROSIUS. Broeder! beklaag uw'zoon, en hou voortaan zijn' goeden naam op. IGNATIUS. Beklagen? wis beklaag ik alle menfchen die flecht zijn, maar noch meer de menfchen die met zulke knapen zijn op. gefchikt. Doch iemant die niet deugt . . . hoe drommel zal ik dien zijn' goeden ri'aam ophouden, daar bij dien zelf iri het voetzand fmijt ? Dat mogt ik weten. JULIA. Uw zoon, oom! zal u voortaan geen verdriet meer aan^ doen, en is boven alle fchcldnamen. IGNATIUS. Wat is dat te zeggen ? AMBROSIUS. Van Der Blom! doe de zaak voorzigtig af. MEVROUW R O B IJ N. Kaatje ! geef broeder een glas wijn. Hoor mij, 'lieve broêr! Wij zijn allen in de handen des Hemels. IGNATIUS. Gij verbaast mij. VAN DER BLOM. Mijnheer! fchoon gij vader zijt, vergeet niet, zo ik v mag bidden, een man te zijn. De zaak is met uw' zooti tot  B L IJ S P E L. J>3 bt een uheffte gekomen, dat u niet kan verzwegen blijven. Lvecs zo goed en lees dien brief. ignatius, den hief doorloopen hebbende. Ik voel dat ik vader ben; ik mis mijne eenige hoop en erf* Lcnaam, dat zekerlijk een harde (lag is; maar ik eerbiedig pen wil des Hemels, die beter weet wat ons nut, is dan wij Bat weten. Mijn ongelukkige zoon heeft mij veel verdriet aangedaan ; ik heb mijzelven niet te befchuldigen; mijn oogmerk was om hem, door het huwelijk met eene brave Louw, op den rechten weg te brengen, fchoon hij weinig eene brave vrouw verdiende. Echter vergeef ik hem alles, |en wat ik verder kan doen zijn nu twee zaken, de eerfte is Idat ik hem een' vaderlijken traan fchenke, en de tweede is, (maatregelen voor mijn volgend leven daar te ftellen. van der 'blom. Bij u rouwbeklag te doen, mijnheer! moeten wij uwe [edele wijze van denken recht doen, en u deswegens meteerjibied behoorlijken lof geven. ambrosius. Zo wij, mijn broeder! u van nut kunnen zijn in het be«werkflelligen «an uwe genomene maatregels voor uw voL1 gend leven, gij hebt flechts%te gebieden. ignatius. Dat kunt gij gemaklijk doen, zo gij wilt. Hoor mij: I fthoon de Hemel mijn' zoon niet had weggenomen, was mijn 1 befluit evenwel om Julia niet aan hem te wagen. Hij verI diende haar niet; mp.ar hij is docd. en laten wij hem aafl | de barmhartigheid des Hemels bevelu., en hem laten rus* ten.  124 HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, ten. Wat zsl ik nu in Engeland doen? Mün vrind kan lief lijk en verdere omftandigheden wel regelen zonder mij; ik zoek voortaan mijn genoegen in de rust, en in de fafnenleving van brave lieden, als gij zijt; en daar mijne middelen mij daartoe in ftaat Hellen, kan ik mijne vvwifchën voldoen. mevrouw r o b ij n. Uw gezeifchap zal ons ten allen tijde harrjijk aangenaam zijn. ambrosius. En ik hoop dat wij (amen maatregelen mogen bepalen, om, als broeders, voor Julia een aanzienlijk en rijk huwelijk uittewerken. ignatius. Mits dat de man naar haar volkomen zin zij. Maar hiervan terftond nader. Gij weet dat mijne middelen aanzienlijk zijn, en dat.ik nu niemant buiten ü heb die mijn erfgenaam met welvoeglijkheid kan zijn, en die het ook zal zijn, onder eene voorwaarde. AMBROSl US. Uwe braafheid dwingt ons u te geboorüamen. Wat be< geert gij? ignatius. Hoor, broêr! mijn gewoonte is een ontwerp lang doortedenken, en het dan kort te zeggen. Gij moet op dit oogenblik mijnheer Van Der Blom aannemen tot uw'fchoonzoon.  B L IJ S P, E L. 125 M AMBROSIUS. 8'ijï Broeder! . . . JULIA. •J'Oom! . . . IGNATIUS*. | Nicht, veel praten, en lang veinzen is maar gekheid, ll)e knoop moet hier doorgehakt. Antwoord mij, wilt gij Kan Der Blom hebben? of niet? AMBROSIUS. i Broeder! denk dat ik vader ben van mijne dochter, cn .,iat dit voordel van te veel gewigt is,' om 'er zo voetfloots i'lverheen te loopen. IGNATIUS. 1 Het is duivels dat gij uw dochter belet in haar eigen , |aak te fpreeken, en mij imevallcn met mij malle dln. Jen te vertellen. Wie twijfelt hier of gij haar vader zijt, .. rjbf niet? Immers weten wij dit allen; maar de pJigt van p.fen' vader eischt bij mij, dat'hij geen tiran worde om kin,„Éercn tot een huwelijk te dwingen; en door dat te willen ■oen, zoud gij mij boos maken. En wat het gewigt van mijn vooiftci betreft-, dat is niet zo gewigtig van nabij tlii)'ekeken. MEVROUW ROB IJ N. i Zo mijn man vader van zijne dochter is, ontwijfelbaar .., ben ik 'er moeder van, die ook hare rechten op het gej. luk van haar kind heeft, en uit dien. hoofde verklaar ik u " «ooglijk, dat ik mij zal aankanten tegen aile aanflagen van "" «huwelijken voor Julia, zo alles niet naar haar volkomen agenoegen is. I G.  126 HET VERIJDELD KUWLIJKS ONTWERP", IGNATIUS. Zo fpreekt bij mij een biaave moeder. AMBROS IUS. Maar, broêr! ik mag immers, als vader, mijne bedenkingen inbrengen omtrent mijn kind, en omtrent mijnheer Van Der Blom? VAN DER BLOM. Zo ik niet beter weet, mijnheer 1 heb ik mij in het bellier uwer uitgebreide zaken noch oneerlijk noch ongelukkig gekweten; indien 'er dus iets tegen mij kan worden ingebragt, betuig ik niet te weten wat het zou zijn. JULIA. Zou ik het vertrek mogen verlaten? IGNATIUS. Met mijne toedemming in eeuwigheid niet. Gij bemint Van Der Blom, of ik ben bedot, en dat laat ik mij van niemant in de waereid doen, aan het hoofd van een leger van derdhalf millioen guldens. Van Der Blom bemint u ; ik ben, achter het gantfche geheim. Hij is een braaf kaerel, en dus, weet ik niet wat 'er tegen hem met reden is intebrengen. AMBROSIUS. .Maar, broer! wat zal de waereld zeggen? mijn directeur! IGNATIUS. 1 Wat waereld? De verdandige, of de gekke? De eerde' zalu prijzen, voor eerst, omdat gij uw dochter een' braaf man naar haar' zin geeft; ten tweede, dat gij een' braaf kaerel gelukkig maakt; en ten derde, dat gij een' fchoonzoon neemt die niet alleen uw vermogen is toevertrouwd om  E L IJ S P E L. 127 In het te bewaren , maar om het te vermeerderen met :re. ambrosius. Maar, broer! . . . ignatius. Maar, broer!... Gij maakt mij boos. Weet gij wat ik Hoof ? dat gij een geldwolf zijt, die mijn vermogen wel Ld willen hebben, en dan noch dat van een'rijken fchoonbon , al ware hij gek of fcheef. mevrouw r o b ij n. f Deze onderhandeling duurt te lang, en kan hatelijk worJen. Hoor mij, Julia! Ik beveel u, als moeder, hier, Lder eenigen fchroom, te bekennen, of gij Van Der Blom k uw' man wilt hebben, of niet. - JULIA. : Mama! . . . ignatius. 1 Spreek, meisje!... Dat moet hier een duivels land zijn fe worden, federd dat ik in Oost-Indén was, dat een kind niet Eggen durft of zij iemant lief heeft. julia. (Papa!... Van Der Blom had voor lang mijn hart. van der blom, haar di hand kusfehende. • | Dierbaare Julia.! hoe.zal ik u ooit 'kunnen betalen!... ignatius' I Gij ziet immers wel, broer! dat zij elkander liefhebJen , of gij hu wat preutelt, dat is flechts te dimmer voor . Bedenk toch dat een rijk meisje die een bekwaam en traaf kaerel troutrt, altijd ee» goed huwelijk doet. Zijt  128 HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, gij gefield op een' rijken fchoonzoon, wel! als Van De Blom uw dochter trouwt in gemeenfehap van goed, en è twee jonge luiden, al het uwe en het mijne krijgen, zijl zij dan noch niet rijk genoeg ? Wilt gij een' aanzienlijkei fchoonzoon hebben, dan is Van Der Blom de beste mai kien gij kiezen kunt. Hij is een bekwame vent, en daa ik wel bemerk dat men om in Amfferdam aanzienlijk te worden flechts rijk behoort te zijn, al is men geen fnedige bol hoeveel te gemaklijker zal een man van verfland, van wiei men weet dat hij al het uwe en het mijne moet hebben aanzienlijk worden? Ik wed hij komt in de Rcgecring. Zie daar, ik heb zin in den kaerel; en, om te toonen dat if uwe dochter waarachtig lief heb, zal ik haar een ton goud: ten huwelijk geven. Immers kan ik die gemaklijk mislèn? AMBROSIUS. Broeder! ik moet u met ontroering omhelzen. Gij bo fchaamt en overreed mij. IGNATIUS. Zo moet het gaan! AMBROSIUS. Van Der Blom! omhels mij. Ontfang mijne eenige dochter; maar denk fieeds dat ik haar aanbevele aan uwe liefde en deugd. VAN DER BLOM. Mijnheer!... verfchoon een weinig traanen, die de dankbaarheid mij doet florten. Ik zou de fnoodlle der menfchen zijn, zo ik in mijn gantfche leven één oogenblik uwe goedheid vergat. Julia! de onfehatbare Julia! zou, ware zij arm, en gij mij met hare. hand had begunfligd, een  B L IJ S P E L. 199 Jen Voorwerp zijn dat mij dagelijks aanfpoorde om u dank|aar te zijn; wat zal 'er nu gebeuren, daar zij nu die Julia I die zij is? ■ Wat u betreft, mijnheer Ignatius! Ik weet g-een woorden M . , ° ! vinden. . . . ca i g n a t i u s. j Om mij te bedanken, niet waar? Doe dan geen moeite Vj 11 die te loopen zoeken. De beste dank die gij mij betoo"1 ;n kunt, is wèl te leven met mijne lieve nicht, en mijn ;ld wèl te bellieren, zo als gij dat doet voor mijn' broeder, '; ) daarmede is alles geliquideerd. Nu, nicht! hebt gij niets " tebrcngen? Julia, met aandoening, aan zijne voeten vallende. Oom! . . , ignatius. 8 Foei! knielt men hier voor menfchen? Dat doen in OostI idiën de Heidenen voor hunne afgoden, en immers zijt |j geen Heidin, en ik ben geen afgod? Kom! geef mij i :yer een zoen, en zoen Van Der Blom ook eens. julia. I Papa en Mama! gij zult mij wel vergeven dat mijn hart i sden te vol is, om u mijne erkentenis te betuigen? Mijne È nhelzing . . . ambrosius. ''! JWij wenfehen u den zegen dien wijzelven in een bijna ::rtig jarig huwelijk hebben gehad. IGNATIUS. Apropos 1 nu van mijne verdre maatregelen gefproken on> - trent  ï3o HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP, irent mijne aanftaande levenswijze. Trouwen zal ik n: weder; in logementen heb ik geen' (maak, en bij fam He te wonen, deugt niet; die moet hare vrijheid. ,h< ben , en ik de mijne; dat houd best vrindfehap. Ik wil e deftig huishouden oprechten; maar niet van meiden en knecl geheel afhangen , en dus moet ik den raad van zuster hebt in een buis en meubelen voor mij optedoen; en wat c huishoudfter betreft, die heb ik reeds verkoren. MEVROUW ROB IJ N. Zo fchielijk, broeder? Gij zijt naauwlijks in de ftad, hebt reeds een huishoudfter opgedaan! AMBROSIUS. Broêr! zie wat gij doet, daar zijn veel bedrieglijke vrot lui in de ftad, die op eene overkomeling loeren, als ha ken. IGNATIUS. Ja, ik wil wel geloven dat 'er lichte vrouwlui genoe Amlkrdam zijn; maar, broêr! op mijne jaren moet'ervoorvallen om 'er van bedot te worden. AMBROSIUS. Slimmer luiden dan wij zijn, hebben het ongeluk ge van in hare ft rikken te vallen. IGNATIUS. Ik geloof, waarachtig! dat hij bang is, dat ik in mijne de dagen noch tot de gekheid zou komen van te trouv of te onderhouden. AMBROSIUS, Voor 't laatfte beware u de Hemel!  B L IJ S P È L. ïii , ignatius. . . Ik hoop ook voor het eerfle, dat ons van kwade jongens y 'oorziet. Maar laten wij kort zijn. Weet gij wie ik tot . mishoudfter heb verkoren ? Dat aartig-c dins, dat daar ftaat; pil g ... j iij kan zorgen dat mijn hembdftrokcn vast blijven; en zij is m aedig- Mevrouw r o b ij n. Ik kan Kaatje niet van haar geluk afhouden. Maar zij langt in dit geval af van eene vrije' keuze. Kaatje. ' Vergeef het mij, Mevrouw! van die van mijne weldoenIer, die ik om geen geld ter waereld verlaten zou, tegen ïare begeerte. mevrouw r o b ij n. ! ' Wel nu, Meisje! wilt gij het bellier van mijn* broeders luishouden op u nemen ? Aan bekwaamheid ontbreekt het u liet; en ik twijffel niet of de braafheid die gij hier altijd "H ïebt betoond, zal u in een' niéuwen post bijblijven. kaatje. Mevrouw! uwe lesfen, en meest uw voorbeeld, zijn tc i liep in mijn hart gedrukt, dan dat die zouden uittewisfehen ' :ijn: zo het met uwe bewilliging is, aanvaard ik met gewegen den dienst van een' man die u zo na belfaat. mevrouw rob ij n. '] Geluk dan! ignatius. Daar, Kaatje! zijn twintig ducaten, koop daar één en anier voor; men heeft altijd wat noodig als men in een' nieuwen post komt. Gij moet deftig in mijn huis verfchijnen. I a Gij  ni ' HET VERIJDELD HUWLIJKS ONTWERP. Gij zult het wèl hebben, mits gij wèl doet. En loopt 'e al eens van mijnen kant nu en dan een malle gril onder, bi voorbeeld, als ik eens, in een luim van vrolijkheid, (wan van knorren ben ik een vijand,') u een zoen gaf, dan moe gij nooit kwade voornemens van mij vermoeden, maarden ken dat het van een' ouden Oost-Indischvaarder komt. Draa; u wèl, ik zal zorgen dat gij een dame word, die op uv beurt over eene kamenier kan gebieden. Nu, broeder! zuster! en verdere vrinden! Zo ik zoon heb verloren, tevens met mijn beraamd huwlijk 1 werp, ik vind in Julia een dochter, en in Van Der I een' zoon weder, die beide braaf zijn, en ik heb gelegen heid gehad , terfiond bij mijne komst in mijn vaderland eene goede daad te doen; dus vind ik mijn verlies rijkelij vergoed. EINDE.  E GELDZUCHTIGE, TOONEELSPEL, DOOR f. NQMSZ.   VOORBERICHT. |0' T Tooneelftuk word door de ware kenners voor niet het onïelukkigfte vm alle mijne eigenvindingen gehouden. Ik zou voor JLj goeden uitjlag op het tooneel bijna durven inftaan. Daar ken aan onzen Schouwburg klaagt wegens, gemis aan goede kleine iukjes om na tefpelen, ftaat het aan de Heeren Beftierderen om lij deze gelegenheid te.kiezen. Inderdaad, niets zal mij aanmiamer zijn, dan ons Tooneel noch lang te kunnen dienen. Dil r het Vaderland dienst doen. I 4  PERS ONAADJEN. DE heer van sc ii rapenburg. cl ara van wachtendonk, CCH WeduWe. kaptein van held. sóphia, zijne gemalinne. I a n t j e, \ kin(jeren der weduwe. K.laasje, haar buurvrouw. Het Tooneel is in een dorp, van Gelderland*  Het is "vergift . 5   DE GELDZUCHTIGE; * ;ECet flaat daar half twaalf op de dorpklok; mijne lieve ilinderen zullen welhaast uit fchool komen; zij moeten ceten, in ik heb bijna zelve niets. Hemel! moeten zij dan lijden voor jjjne onvoorzigtigheid? Onbarmhartige en eerlooze Schrajenburg! hoe verre gaat uwe onvoorbseldelooze geldzucht ? Koet die u niet alleen een' bedrieger, maar noch boven dien een' Ipmenschlijken doen worden? moet mij die tot wanhoop brenien? Och! dat mijn lot en dat van mijne kinderen van zulk :en fchepfel afhanglijk moet zijn l Maar wie of daar klopt? TOONEELSPEL. EERSTE TOONEEL. c l A R a , van liet fpinnewiel op' Jiaande. I S TWEE-  I38 DE GELDZUCHTIGE, TWEEDE TOONEEL. CLARA, SCHRAPENBURG. c L a r a, hem ziende. „H cmel!" SCHRAPENBURG. ja! een ontfleltenis, als men luiden ziet die om het hunne komen, niet waar? Dat is de gemaklijkfle betaling; was men maar gek genoeg om zich daarmede te laten paajen. c l a r a. In 's Hemels naam, mijnheer Van Schrapenburg! wie zou jn mijne omflandigheden niet ontflellen , een' man ziende waarmede men uittellaan heeft het geen ik met u heb uitteflaan ? SCHRAPENBURG. Wat hebt gij met mij uitteflaan? florie! Ik heb kostelij ke tweehonderd guldens uitflaan onder u, verder weet ik van geen uitflaan. CLARA. Het is niet genoeg mij lastig te vallen om het geen gi weet dat u niet toekomt, neen! gij fcheld mij noch! leefdi mijn brave man . . . SCHRAPENBURG. Wel, vrouwmensen! wat zou de kaerel doen ? Heb il hen  TOONEELSPEL. em het geld niet kort vóór zijn dood, in fchoone guldens, pgefchoten? Wat babbelt gij van uw' vent? CLARA. Ik roep hem in zijn graf. Zo gij hem het geld hebt opefchoten, heb ik, na zijn dood, het u niet betaald, met en intrest? SCHRAPENBURG. Vervloekt, duivels wijf! leugenaarfter! gij mij betaald? [eb ik hier uw fchuldbekentenis niet in handen? CLARA. De Hemel beware mij, mijnheer Van Schrapenburg! om b die wijze fchuldbekentenisfen in handen te hebben, at iemants lasten. SCHRAPENBURG. Canailje ! ik zal u onderst boven goojen, als gij noch urft (baande houden, dat gij mij betaald hebt. CLARA. Hemel! dat ik niet voor één oogenblik een' man kan rezen! ( Zich bedwingende. ~) Maar, zeg mij eens, laat het fcheldcn ter zijde: ik ben. oor mijn geheel e leven eene brave vrouw geweest, al ben t arm. Is u vergeten, dat ik u voorleden week tweeondcrd en agt, guldens heb betaald ? SCHRAPENBURG. Kom, kom, gij zijt weêr dronken. Noch ééns, zie hier iet handfchrift. CLARA. i'Het zij zo, dat ik dronken ben; dat is dan ook voor de  140 DE GELDZUCHTIGE, de eerde maal in mijn leven, en dan heeft uwe behandeling mij bezwijmeld, dis recht gefchikt is om iemant razende te maken. Maar zo dronken als ik dan ben, hebt gij, bij den ontfangst van het geld, niet tegen mij gezegd, en dat met al de vrindelijkheid van een' vader, dat gij mij den anderen dag de fchuldbekentenis zoud ter hand dellen ? Of was ik toen ook dronken ? SCHRAPENBURG. Na alle gedachten; want ik weet niets van al die mooje praatjes. CLARA. Zie toe, mijnheer! wat gij zegt; denk dat weduwen wel fcefchermers kunnen vinden in andere mannen. SCHRAPENBURG. Ten minde ziet gij 'er noch mooi genoeg uit om een' flcekpenning te verdienen, of om, voor wat infchiklijkheid, een' befchermer optedoen, al ware het maar uw' mans kaptein. CLARA. Om ongelukken voortekomen, zal ik mij wachten oBl den kaptein Van Held te doen weten, hoe gij over hendenkt, daav hij een deugdfaam en getrouwd man is. Maai zo arm als ik hier da, verzie ik mijn armoedje 'er aan zo gij die taal van hem tegen bemzelven uitflaat. Hij i; geen weerelooze weduwvrouw. SCHRAPENBURG. Ik heb met den kaerel niets uittedaan. CLARA. Zo ik ondeugend en wraakzuchtig ware, het had m flecht  TOONEELSPEL. 141 "echts één woord te . kosten, om te maken dat gij wel Iegelijk wat met hem zoud uittelhan krijgen. SCHRAPENBURG. Ik zou hem lusten; maar, andermaal, ik wil niets met tem te maken hebben, en ben hier ook niet gekomen om 'an hem te praten ; maar om u te vragen, of gij mij betalen /vilt en wanneer ? CLARA. Dat is mij onmogelijk. Al wat ik in de waereld heb, ziet nj hier, behalven twee arme kinderen, die ik van den arieid mijner handen moet grootbrengen. SCHRAPENBURG. Laat Van Held u het geld verfchieten. CLARA. Van opgelpaard geld heb ik u betaald, zonder hem lastig te vallen, en ik meen een' man die mij en mijn' overleden nan heeft wél gedaan, niet lastig te vallen, om eene leeMpg voor iets dat ik niet fchuldig ben, en dat niets u doet üifchen dan uwe verdoemlijkc geldzucht. SCHRAPENBURG. Helsch vrouwmensen! . . . Voor het laatst, wanneer wilt gij betalen ? CLARA. Nooit. SCHRAPENBURG. Dan zal ik u, zo waar mij mijne ziel lief is! naakt buiten de deur doen goojen.' C L A"  I42 DE. "GELDZUCHTIGE, CLARA. Och ! mijn waarde Heer! heb deernis met mijne arme kinderen! Daar zim zij. DERDE TOONEEL. CLARA, SCHRAPENBURG, JANTJE, LIJSJE. JANTJE. TT"*'*' %J w dienaar, mijnheer! . . . moederlief! waarom huil gij? L IJ S J E. Och ! moeder ! waarom zijt gij bedroefd ? is het on ons? CLARA. Ja, mijne lieve kindren' zo die Heer wil, zijn wij allei ongelukkig. JANTJE. Och! goede Heer! als 'er ongelukkigen moeten gemaak worden, neem ons; maar ontzie mijne arme moeder. L IJ S J E. 6 Mijn lieve moeder! SCHRAPENBURG. Zie mij dat Hechte volkje eens aan! De jongen zijn afgc richt in te pijpen gelijk de ouden. J A I  TOONEELSPEL. 143 jantje, de armen over elkander K flaande. Wat zegt gij dan? flecht volk! Mijnheer, denk, al ben : noch geen elf jaren oud, dat ik een' braaf mans kind, ;n' foldaten jongen en cadet ben ,• en wees verzekerd, dat 2en cadet van het regiment, al ware hij een' kop grooter dan : ben, zich zou moeten onderdaan mij te zeggen dat ik echt ben. schrapenburg. Ei! ei! bezie mij dat foldaten mannetje. Hij is wèl on» i erwezen. clara. U s jantje! laat mij met mijnheer fpreken. jantje. Met uw verlof, lieve moeder! als ik met mijnheer ge* aan heb. Gij huilt, dat raakt mij, want ik heb u hef, en ader is dood. Gij zegt dat mijnheer u en ons kan ongelukn ig maken; dat kan hij niet doen, en een braaf man blijven gelijk. Maar ik dring in deze zaken niet, daartoe ben ik K; jong; alleen wil ik weten wie die Heer voor flecht volk> houd, en wat hij zeggen wil, dat ik wèl onderwezen ui-Jen. Als het u beliefd, mijnheer. schrapenburg. I Loop, kwade jonge! gij hebt den flechten aart van uw' faêr en moör. jantje, een mes van de tafel M'. grijpende. ' i| Verdoemd! Kaerel! daar zal u of mij de duivel voor ha-  I44. DE GELDZUCHTIGE, clara, en l ij s j e. Help! help! schrapenburg, vlugtende. Canailjes! ik zal u vinden. VIERDE TOONEEL. clara, jantje, lijsje. w at vervloekte vent is dat? moeder! Zo waar als ïl u lief heb, ik had het mes den kaerel in de ribben gejaagd Zal hij mij zeggen, dat mijn brave vader een Hechte was en dat gij en ik ook flecht zijn ? Liever had ik dat men m op (taande voet den hals brak. Ware ik één' kop grooter de duivel zou mij halen, zo ik den fchurk niet zou opzoe ken, waar hij was, al ware hij een Generaal. clara, wanhoopig. Wat ben ik ongelukkig! wat ben ik ongelukkig! l ij s j e. Broêr! foei! gij bedroeft moeder. jantje. Waarom ? omdat ik een' kaerel die haar uitfcheld, die m uitfcheld, en mijn' doden vader uitfcheld , met het mes c den veter wilde zitten, daar mijne handen te kort fchootc om hem afterosfen? JANTJE. e l  TOONEEL SPEL, clara, ter zijdê. Lief, ongelukkig kind! hoe duur zal uwe edele vervoe* Jng mij ftaan! l ij s j e. | Foei! Jantje! moeder wend het hoofd af; en daarvan zijt lij de oorzaak. jantje. Och! mijn lieve, mijn beminde moeder! om 's Hemels ril! heb ik u misdaan, door u lief te hebben? clara. Scheur mij het hart niet vanéén, mijn lieve kind! Ik kan :i geene opening van onze elenden geven. Wilt gij mij veri taak aandoen, eet wat. l ij s j e. i Ik ben tot barstens toe verzadigd. jantje. : Ik zou eeten, en moeder zitten te huilen? Liever flikte c aan de brokken. Het zou even zo zijn, als of ik hier toste. De Hemel beware mij! clara. ;, Lieve jonge! de tiran zal zich op ons allen wreken. jantje. Zo hij dat doet omdat ik u, noch mijn' lieven vader, loch mij voor flecht volk en canailje wil uitgemaakt hebben, j an ga ik terftond naar mijn' kaptein; hij bemint mij, en aat mij cn zuster voor zijn rekening fchool gaan, omdat mijn vader hem als wachtmeester wél heeft gediend; dus, Hiohij vader laat uitfchelden, en het mij kwalijk neemt dat ik, het opvat, en hij mij geen gelijk geeft, dan is hijzelf een K flech-  I4d DE GELDZUCHTIGE, Hechte kaerel, omdat hij achting voor een' Hechten vent heeft. Onze zaak is de zijne. C L A R A. Jantje! gij gaat boven uwe jaren. De kaptein Van Held moet van dit alles niets weeten. JANTJE. Hoor, moeder! laten wij dan zwijgen. Tiran, of niet tiran, die ons voor canailje uitmaakt, zal ik een mes in de : ribben duwen , al ware de kaerel zeven koppen groot. Daarmede is het uit, en de rest raakt mij niet. Maar daar is buurvrouw. VIJFDE TOONEEL. CLAHA, JANTJE, LIJSJE, KLAASJE. KLAASJE. CS'oedcn dag, vrouw Wachtendonk! . . . Maar hoe! gij huilt! Ik heb daar de Nero van ons dorp hier zien uitgaan; .In'i bromde als een bul, hebt gij iets met dien vlegel uittefïaan? CLARA. 'Och! mijn lieve buurvrouw! meer dan te veel. Waren wij hier flechts a'leen! KLAAS'  TOONEELSPEL. Irj? klaasje. I Loopt, kinderen! gaat fpeien bij mij, en laat de meid li I ftuk geveni jantje. /Moeder! als gij dat zo hebben wilt, ben ik te vrede; 'aar lust tot eeten heb ik niet. Gramfchap en droefheid zijn ijn fpijs en drank. clara. ilaat, lieve kindren! laat ons één oogenblik alleen; ftraks Jl ik u van het huis van buurvrouw roepen doen. jantje, ter zijde. i Alles is voor mij een raadfel. Maar ik zal weten wat ik ij doen heb om het te ontknopen. ■ ZESDE TOONEEL. clara, klaasje. klaasje. liieve Vrouw Wachtendonk! neem mijn moeialligheid mei We zaken mij niet kwalijk; zij fpruit uit mijn genegen hart, , dat moet mij verfchoonen. Ik heb u eenige dagen verazend zwaarmoedig gevonden; daar ik u in nood en dood >n getrouw geweest , en getoond heb u hef te hebben, inkt mij dat ik goed recht heb u te vragen, wat u zo •ukkend op het hart ligt? immers zou ik u «jisfchien van ut kunnen zijn? Ka  t4 DE GELDZUCHTIGE, CLARA. Och! vrindin Klaasje! bchalven dat het hart altijd naar ontlasting haakt in de droefheid, heb ik geen geheimen voor' u. Mijne behoefte weet gij, en dat die niet mijne fchuld is. Ik diende als kamenier bij mevrouw Van Held , bij wiens man mijn overleden man wachtmeester was; helaas! in den bloei des levens is hij mij ontvallen, nemende onze broodwinning mede, en latende mij weduwe met twee arme kinderen. Is dit niet reeds drukkende genoeg? KLAASJE. Voorzeker; maar dit leed is niet nieuw, gij hebt het reeds een jaar gedragen, en zijt het dus te gewoon, om nu dage' lijks zwaarmoediger te worden. Daar moet iets anden fchuilen, dat versch is. CLARA. Dat doet het ook. Mijn overleden man had twee ruiter' paarden, waaraan hij voordeel dacht te hebben, gekocht, en had daartoe tweehonderd guldens opgenomen van Schra. penburg; maar het ééne'paard (tierf, eer het kon verkoch worden, en het andere raakte ook ziek, en flierf eenigen tijc na het eerfte. Kort na dit ongeluk, raakte mijn man bcdlege rig, en flierf. Ik Wist van de fchuld niets, en 'kende geen Schrapenburg , dan bij naam ; maar naauwlijks was mijl man onder dc aarde, of de geldfchietcr kwam mij vrij ruv manen; onmogelijk kon ik tweehonderd guldens misfen, c ik had mijne meubelen, die meest giften zijn van Mc vrouw Van Held, moeten verkoopen, dus bad ik om uit flel; de geldzuchtige dwingeland was toen menfchelijk ui feelang, wel ziende dat 'er niet te halen was. Ik bezui mg  TOONEELSPEL. ■ T49 jrigde alles wat ik kon, en lag van mijn' arbeid alle weken x ko veel ter zijde, dat ik voorleden week de fora ging af.' «doen , met den intrest. KLAASJE. . / Wel nu! dan kan die fchuld u immers niet meer drukken. CLARA. .■;4f Hoor mij ten einde, en fidder. Bij de betaling ontfing a iSchrapenburg mij met alle vrindlijkheid . . . KLAASJE. I Dat geloof ik, want hij zag geld, dat hem gebragt wierd. etl| CLARA. aavl Nadat hij het geld, dat ik met een zucht afgaf, geteld vJhad, zeide hij mij, met eene innemende vrindlijkheid, nu ijgeen pen en inkt bij de hand tc hebben , om den (chuldbrief rpls voldaan aftefchrijven, maar dat hij mij dien den volgenden ajmorgen zouter hand Hellen. Ik ben een vrouw, die niet ge..;Jwoon ben aan zulk flag van zaken, en vertrouwde Schrapen* :7i|burg, als een rijk en fatfoenlijk man, en dus verliet ik hem, ;.jjmet de grootlte vrindlijkheid; maar verbeeld u mijne onti:Ételtenis, toen hij mij op nieuw maande, en op heden hier cslkwam, om op nieuw tweehonderd guldens te eifchen, hee...I tende liegen dat ik hem betaald heb. KLAASJE. :i! Dat de duivel den geldzuchtigen fchelm het geld met le* i! pels in de keel giete? Wat verduivelde vent is dat! Me > c L A R A. nis Och! dit was noch het minde, maar de fmaadtaal die hij mij toedreef verfcheurt mij noch de ziel: ik was een leuge3ui naarder, een dronke beest, en noch meer. Hij zou mij r.{ K 3 naakt  ïjó DE GELDZUCHTIGE, naakt aan de deur laten fmïjten, zo ik hem niet zonder uitflel betaalde. In dien toeftand kwamen de kindren te huis; ik weende bitter, en mijn jongetje, dat van eene levendige geaartheid is, zulks ziende, vroeg mij naar de reden mijnei droefheid. Schrapenburg was onbefchoft, en hoonde mij of nieuw, en tekens mijn' overleden man, en den jongen. Dez< greep een mes, en zou ontwijfelbaar een ongeluk bcgaai hebben, had Schrapenburg lland gehouden. KLAASJE. Nam hij de vlugt? dat was ik verwachtende; want geld zuchtige fchurken, en onderdrukkers van arme weduwen voegen altijd de lafhartigheid bij de fchurkerlj. Ik had 'e een daalder aan verkeken, zo de jonge hem het mes in é huid had geduwd. Maar dat alles kan niet heipen: gij heb met een' fchelm te doen , die gebruik zal maken van uw onvoorzigtigheid. Hier is goede raad duur. Ik ben van ge voelen, dat de kaptein alles weten moet. , CLARA. En ik nietj misfehien kwamen 'er ongelukken van. I fterf liever, en laat mijne kinderen aan zijne barmhartighei over, dan te wagen dat de kaptein den fchelm den ha] breke. KLAASJE. Tut! tut! ik durf 'er voor inftaan, dat 'er geen halze zullen gebroken worden; wat ftokflagen konden 'er uitg< deeld worden, en die zouden maar wèl belteed zijn. Ee kaerel die zich iaat wegjagen van een' jongen van elf jaren zou fiand houden tegen een' krijgsman, als kaptein Va Held! e x, i  TOONEEL SPEL, CLARA. Wat zoude het mij baten, zo de kaptein hem al afroste? was de fchuldbrief daarmede uit de waereld ? KLAASJE. Misfchien brengt de kaptein hem tot reden, en maakt de zaak af. CLARA. Schrapenburg is de man niet om foortgelijke Hukken aftemaken , hij heeft de gedrengheid der wetten aan zijne zijde. KLAASJE. ! Een proef nemen, dunkt mij, kon toch geen kwaad. Ik ben niet rijk genoeg, anders zou ik u helpen, en ook wel leen jaar naar mijn geld willen wachten. Maar daar gaat uw ivoordeur open; het zullen misfchien de kinderen zijn, die u goeden dag willen zeggen, eer zij weder naar fchooi gaan. ;JNeen! de drommel! het is de kaptein Van Held, met zijne vrouw. ZEVENDE TOONEEL. CLARA, KLAASJE, VAN HELD, SOPHIA» VAN HELD. (Grocden dag. vrouw Wachtendonk! goeden dag, buurvrouw ! goeden dag! S O P H I A. ■ Wat fchort 'er aan? gij bebt gehuild! wat is 'er gaans? K 4 c L \  tra CLARA. Ik ben een weinig zwaarmoedig, mevrouw! VAN HELD. Gekheid! gekheid! vrouw Wachtendonk, zwaarmoedigheid ruimt geen zware zaken op. S O P H I A. Och! man, niet alie menfchen kunnen, gelijk gij, de waereldfche zaken maar zo ter zijde zetten. VAN HELD. Ei toch, het grootfle gedeelte der menfchen is gek: of ik al zwaar aan waereldfche zaken til, zij gaan toch haar' gang, en redden zichzelven. CLARA. Daar zijn zaken, mijn waarde Heer kaptein ! die zich wel van zeiven redden, maar bitterlijk voor die 'er in betrokken zijn. VAN HELD. Ja, ja, dat gebeurt ook al; maar laten wij ter zake komen. Wat hebt gij toch dat u het leven bitter maakt, buiten uw' weduwen ftaat? CLARA. Och! Mijnheer! s o P H I A. Nu, fpreek. Immers weet gij dat wij uwe beste vrinden *jn. CLARA. Mevrouw! verfchoon mij. VAN HELD. Laten wij rondborftig zijn. Ik heb, door het dorp wandelende, dien geldfchrokker Schrapenburg hier uit zien komen, DE GELDZUCHTIGE*  TQONEELSPEL. si men, en zo als mij toefcheen, vrij misnoegd; kent gij. dien kaerel ? clara, huilende, ]< Helaas! ik heb hem leeren kennen. * o p h i a. • Foei, vrouw Wachtendonk! gij haalt mij de tranen uit do M oogen. klaasje. Mij ook, Mevrouw! van held. Op mijne eer! het fpreekwoord is waar, als één vrouw huilt in gezelfchap van vrouwen, dan huilen zij al te maal. Hoor, vrouw! laat mij de zaak met vrouw Wachtendonk maar eens kort afdoen, en zwijg, zo het vrouwen mogelijk is te zwijgen. s o p h i a. Wel zo, man! de vrouwen fiaan dezen dag op een' hoogen prijs bij u! van held. Niet hooger of lager dan altijd: ik eerbiedig de zwakheid in de vrouwen, en die 'er ongevoelig voor is, of haar deswegens veracht, houde ik voor een' hondsvot. Vrouw Wachtendonk! uit alles wat ik kan befpeuren, heeft die verdoemde vent gefchil met u, en zekerlijk heeft hij u beestachtigheid gezegd, of gedaan. Dat is zo, op mijne eer! op mijne eer! dat is zo. klaasje. Hoor, Mijnheer! daar zij het u niet wil of durft vertellen, zal ik het voor haar in korte woorden doen. K. S van Ï53  154 DE GELDZUCHTIG», VAN HELD. In korte woorden? dat zal wat raars van eene vrouw wezen. Maar ga uw' gang, KLAASJE. Haar man was tweehonderd guldens fchuldig aan Schrapenburg, en die heeft zij voorleden week betaald; maar zij is onvoorzigtig genoeg geweest om den fchuldbricf in zijne handen te laten, en nu komt hij haar onbefchoft manen, en ontkent dat hij betaald is. S O P H I A, Wat verbruide fchurk is dat! VAN HELD. Al het overige weet ik reeds. Kort proces! Kort proces! Waar is mijn kieine cadet? CLARA. Bij buurvrouw. VAN HELD. Goede vrouw! haal mij den braven jongen hier. KLAASJE. Als het mijnheer belieft. A GT-  TOONEELSPEL. AG fSTE TOONEEL. VAN HELD, SOP II IA, CLARA, S O P H I A. "Vrouw Wachtendonk! in 's Hemels naam ! hoe kwaamt gij tot de onvoorzigtigbeid om te betalen, en hem den fchuldbrief in handen te laten? Immers is 'er geen ontkomen aan ! gij zult moeten betalen; maar laat u dat niet bedroefd maken. Man! hebt gij 'er tegen, dat ik het geld aan de vrouw opfchiet? CLARA. Mevrouw! uwe goedheid is niet te betalen. VAN HELD. Is prijs uw menschlievend hart, vrouw! op mijne eerj dat doe ik; maar gij moet mij niet minder prijzen. Cmdat ik voorgenomen heb Schrapenburg te voldoen. CLARA. Och! mijn verlosfer-' ik val aan uwe voeten. VAN HELD. Foei! foei.' gij zoud mijn boos maaken. Een' braaf kaerel walgen zulke vernederingen. Maar daar komen da kinderen, »55 N E.  ïS5 DE GELDZUCHTIGE, NEGENDE TOONEEL. Van held, sophia, clara, klaasje, jantje, lijsje. jantje. w dienaar, mijnheer kaptein! L ij s j e, Soplva dt hand kusJ'chende. Uw dienaresfe, Mevrouw! S o p h i a. Goeden dag, lieve kinderen! van held. Kom hier, lieve, beste jonge! laat ik u een' zoen geven, dat anders nooit mijn gewoonte is. Gij zult een braaf kaerel voor uw vaderland worden; het hart zit u op de rechte plaats; uw vader was ook zo, op mijne eer! dat was hij. Maar zoud gij voor mij wel een boodfehap willen doen? jantje. Mijn kaptein heeft flechts over mij te bevelen, 'van held. Braave knaap ! loop dan onverfchrokken naar Schrapenburg, en zeg hem, dat uw moeder geld heeft gekregen, om hem te betalen, mits hij aanflonds met den fchuldbrief hier kome; maar zeg hem voor al niet dat ik hier ben. J A n-  TÖONEELSPEL. 157 JANTJE. Ik vlieg, mijnheer kaptein ! s o P H I A. Blijf, lieve jonge.' Man, ik vind, onder verbetering, niet goed dat de jonge die boodfchap zal doen ,• de fchurk zal het kind mishandelen. JANTJE. Dan kan Mevrouw ook heilig ftaat maken, dat ik een' neen, dien ik op den weg zal oprapen, en in mijn zak fteken, hem naar den kop zal fmijten, dat hem het bloed uit neus en ooren (pat. VAN HELD. Ziedaar een geboren foldaat! op mijne eere! de kaerel zit 'er in! hij zit 'er in ! Jonge! ik raad u de voorzigtigheid. Ga ' heen! en doe mijn boodfchap. (Jantje, vertrekt.) Hoor, vrouw! gij begrijpt mijn afzigt niet: zo hij den jongen aanraakt, dan heeft de kaerel aanftonds met mij te doen, en dat zoek 'ik, dat zoek ik. Vrouw Wachtendonk! ik heb geen kinderen, en veel | geld; daar ik 'er vermoedelijk ook geen krijgen zal, begeer ik uw' jongen voor zoon , en uw meisje voor dochter van mijne vrouw. Uw kieine jonge is bij mij geweest, en heeft mij verhaald hoe beestachtig Schrapenburg u behandelde , toen de jonge hem met het mes op den veter zat... Gaf de Hemel dat hij waarlijk mijn jonge mogt wezen! maar daaraan is niets verlooren, ik zal een' kaerel van hem maken, die nutter voor het vaderland is, dan een douziju adelijke banketbengels, die in foldaten rokken Ioopen. Her. bes*  ij? DE GELDZUCHTIGE* beste gefchenk dat een braaf kaerel zijn vaderland kan doen* is brave kaerels aantekweeken. Maar daar is mijn aanftaande zoon. (Jantje, keert terug.) Wel nu! jonker! hoe zijt gij gevaren? jantje. Volmaakt, Mijnheer Kaptein ! Ik heb hem niet gefproken, maar een oude totebel van een meid, die 'er uitzag of' Zij uit een bosch kwam; deze deed de boodfchap naar binnen , en kwam, met een' trek van leeuwachtige vrolijkheid weder tot mij, zeggende dat haar Heer terftond zou komen. van held. Bravo Jonker! bravo! Gij vrouwen moet aan eene zijde gaan', niemant moet bij mij blijven dan mijn cadet, die een les kan krijgen, hoe een foldaat afrekent met de Schrapenburgen. Het is aan hem befteed. clara. Eén bede, Heer hopman! van held. En wat is die, goede vrouw? clara. Dat gij , daar de zaak 'er, door mijne onvoorzigtigheid, toe ligt, alles in ftilte afdoet. Ik zal het geld voor u fpa* ren, en met dankbaarheid wedergeven. van held. Ei toch! wees gerust, wees gerust; alles zal zo Uil toegaan , als ware ik voor het bed eener kraamvrouw. s o. Ié  TOONEELSPEL. SOPBIA. 'Niet te driftig, mijn waarde! van n e r. D. En gij niet te bevreesd, vrouw liefi TIENDE TOONEEL. VAN HELD, JANTJE. VAN HELD. Hf^om, lieve, brave jonge! zet u in den hoek óp een' ftöel, en doe tot alles niets, dan het hooren en zwijgen. JANTJE. Ik ken geen bevelen, dan die van mijn' kaptein, en mijne officcren. Als ik eens officier word, dan wil ik dat al mijn cadets ook zo zijn. VAN HELD. Spaart de Hemel mij het leven, dan zult gij officier zijn, rij zijt het waardig. JANTJE. Dc voordeur gaat open; misfchien is onze.man daar, ik ga naar mijn' post. 15» ELF-  DÉ GELDZUCHTIGE, ELFDE TOONEEL. VAN HELD, SCHRAPENBURG, JANTJE» SCHRAPENBURG. u w dienaar onderdanig, Mijnheer kaptein! ik dacht niet zo gelukkig te zijn u hier aantetreffen. VAN HEL D. En ik verwachtte het geluk van u hier te zullen op» Wachten. Maar van iets anders gcfpfoken. Ik geloof dat gij wel anders zijn wildet dan gij zijt, maar dat het u eigentlijk aan moed ontbreekt om uw hart aan de rechte zijde aantegrijpen; en dat fpijt mij. Zeg mij eens, wat is 'er' tusfchen u en de arme weduwe , vrouw van dezen huize, omgegaan? Ik weet wel zo wat, maar niet het eigentlijke; en daar ik mij met de zaak bemoei, weet ik gaerne den grond der zaak. Gij zijt een man en uit u verlang ik de juiste waarheid te hooren. Vooraf zeg ik u, dat *er geen grooter vijand in de waereld is van leugens dan ik ben, vooral in ernftige zaken. Die mij voorliegt, hoont mij, en die mij hoont, is mij eervergoeding fchuldig. Hou dat in 't oog! Hou dat in 't oog! op mijne eere! SCHRAPENBURG. Ik kan den Heer Kaptein, op zijne begeerte, gemaklijk voldoen. Den overleden Wachtendonk heb ik, uit goedheid,  TOONEELSPEL, löt heid, tweehonderd guldens gefchooten. De man fferft, en nu ik om geld kom, weigeit de vrouw mij betaling. VAN HELD. Uit goedheid, zegt gij! ei! ei! dat was toch goed; gij meent zekerlijk om eene goede intrest? maar waarom weigert de vrouw u dan de betaling? SCHRAPENBURG. Omdat zij voorgeeft, dat zij mij heeft betaald, en dat ik haar den fchuldbrief niet heb te rug gegeeven. Waaróm zij dit voorwend, zal zij best weten. VAN II E L D. Voor zodanig eene vrouw ken ik naar niet: zij heeft jaren lang in mijn huis gediend; nooit heb ik een' zweem van zulke fchelmfche grappen aan haar gezien, en nooit word een mensch op éénmaal een canailje. SCHRAPENBURG. De armoede kan veel doen, Mijnheer kaptein! VAN HELD. ■ De onmeetlijke geldzucht ook. Ik heb haar getoetst, en zij weigert u geen betaling, zij vraagt flechts uitftel. - En zo gij haar zo arm onderfielt, en gij zo goed zijt, waaróm dan hier gekomen, en de arme vrouw, haar overleden man, tot zelf haar kinderen toe, voor een hoop flecht volk uit. gemaakt!' Op mijne cere! dat was niet goed; en, om elkander niet lang op te houden, zij zegt mij u betaald te hebben, en ik geloof haar beter dan u, omdat zij eerlijk in haar armoede is, en gij onbarmhartig zijt, ten minfle genomen, in uw' rijkdom. L 5 C H 8 A-  IÖ2 DE GELDZUCHTIGE, schrapenburg. Wel hoe, Mijnheer! is dit redelijk? is dit mijne beloofde betaling ? van héld. Kaerel! wat praat gij van redelijk? deze rok zit niet op het ligchaam van een' onredelijken fcburk. schrapenburg. Het finart mij dat de Heer kaptein boos word, en de partij neemt voor gering volk. van held. Schobbejak! wat praat gij van gering? Jk fchaam mij nooit de onfchuld te verdedigen, al ware het voor een' bedelaar, en ieder fchurk te reden te Hellen, die onderneemt, eerlijke arme menfchen te onderdrukken, of te bedriegen. Waar is de fchuldbrief? schrapenburg. Mijnheer kaptein! . . . van held, den fiok oplichtende. Verdoemde vent! geef hier, of fchonken en knokken gaan tot brij. schrapenburg. Nu, Mijnheer! ik ben niet onwillig. van held, het popier fcheurende. Ziedaar, fchelm ! uwe betaling. Zo gij ooit één woord tegen iemant fpreekt in nadeel der arme weduwe, dan zal ik u den hals breken. Maar daar is noch iets waarin gij mij terflond moet voldoen. Jonker! kom eens hier. Bedrieger, en fchendbrok! omdat gij de moeder van dit kind hebt willen bellelcn, omdat gij zijn' braven vader in het graf  TOONEELSPEL. löj raf hebt beledigd, en omdat gij hem, die zijn' moeder en ader voorftond, ook hebt mishandeld, zult gij mij voor en knaap terftond twee ducaten toeteilen voor de belediing, en twee voor zijne moeite om u weg te jagen. Zo ij zo veel geld niet hebt, uw horologie, of . . . (Hij dreigt hem met den fiok.') SCHRAPENBURG. Hier is het geld, Heer kaptein! VAN HELD. Geldzuchtige fielt 1 fcheer u thans naar den duivel. TWAALFDE TOONEEL. VAN HELD, JANTJE. VAN HELD. iTonge lief! ziet gij hoe een braaf foldaat afrekent met hurken? Leer daaruit hoe veilig het is een braaf kaerel te jn, en wat gevaar men loopt met een guit te wezen. Ziear de betaling voor uwe brave gevoeligheid en moederde. JANTJE. ó Mijn lieve kaptein! is mijn bloed ooit genoegfaam om u beloonen . . . ? VAN HELD. iDat kan komen, mijn kind! dat kan komen dat ik het L B noo-  t&f DE GELDZUCHTIGE, noodig heb; ... zo het welvaren van ons lieve vaderla dat vordert, alsdan zullen wij ons te (amen wagen. Zone dat, kunt gij mij uwe erkentenis alleen betoonen door br; te zijn, en een vijand van lihelmen te wezen. Inzondi heid , lieve jonge! leer de waarde van het geld kennen ; w den man die het niet kent! maar fiel 'er nooit zo veel wa; dij in, dat gij 'er een Schrapenburg om word; want de dat 'er overal Van Helden in de waereld zijn. jantje, met fierheid. Heer kaptein I ik hoop een braaf kaerel te worden, omt dit zo behoort, en niet uit vrees om gekastijd te wordt Overigens, zo jong als ik ben, bemerk ik aan den toefia van mijne moeder genoeg, dat wij foldaten, willen wij c buiten de grijpklaauwen der Schrapenburgers houden, wa achtig wel gedwongen zijn om waarde aan het geld te hec ten. van held. Jonge! op mijne eer! had gij in zulke jonge jaron d fchurkniet met de knuif op den veter gazeten, ik zou n weten, wat beter van u te maken, een veldprediker, een foldaat. Doch daar gij wijs zijt boven uwe jaren , 01 houd van een' bejaard foldaat deze les: Eer moet alles z: voor een' man die zijn leven verkoopt aan het vaderland, a dors is hec otfer eene zinloosheid, want het leven kan noi op prijs van geld worden gefield. Zeker Fransch Schrijv zegt: „ Apollo en Mars beloven niets dan lauwerbladen." jantje. Dat zal ik al mijn leven onthouden, v a  VAN HELD. Loop, roep de vrouwen. Zulk eene afrekening als wij er gehouden hebben, moet vrolijk eindigen. Maar zeg 'er ets van, hoe ik heb afgerekend. JANTJE. Ik vlieg. TO ONE EL SP E L. t6s V E E ft. DERTIENDE TOONEEL. VAN HELD. 3Toed doen in ons leven aan elendigen, en brave kaerels pr ons vaderland aantekweken, is toch het grootlte verlak voor een' braaf kaerel. Dat de zucht om geld bijeen fchrapen de menfchen kan vervoeren om weduwen en wei'te bedriegen, en onbarmhartig te handelen, is iets dat j onbegrijpelijk voorkomt; en evenwel ik ken overal zulke lUrken; maar wee hen die in mijne handen vallen! de Heil zij hen genadig! '  t6& DE GELDZUCHTIGE, VEERTIENDE TOONEEL. van held, sophu, clara, klaasje, jantje, lijsje. van held. 'V^'ecs nu gerust, Vrouw Wachtendonk! zie hier di fchuldbrief. clara. 6 Mijn gezegende weldoener! ik zal mij behelpen, en maandelijks zo veel geld afdoen, als ik even kan misfen. van h e l d. Dat behoeft niet, dat behoeft niet, goede vrouw J gij ir mers had den fchurk betaald, en dus zijt gij niets fchuldig. s o p n i a. Hoe zal ik dat verftaan? mijn lief! immers moest gij he voldoen? van held. Voorzeker! voorzeker! hij heeft wat hem toekomt. E hij heeft mijn' cadet noch een prefent gedaan. Jonker! la; uw moeder zien wat onze man u gegeven heeft. (Jantje, vertoont het geld.) s o p h i a. Hoe kreegt gij toch den fchuldbrief? en hoe kon Schraper burg zo mildadig wezen. l i CU  TOONEELSPEL. 167 CLARA. Dat verwondert mij ook, Mevrouw! KLAASJE. Ik weet van dit alles niets te maken. VAN HELD. Den fchuldbrief gaf hij mij gaerne om niet, cn ik wist hem gaauw mildadig te maken; niet waar, jonker? JANTJE. Waarachtig! Mevrouw, en moeder, het ging heet van de rooster. S O P H I A. Om 's Hemels wil! man! zeg mij dan toch hoe gij dat ling hebt gemaakt. VAN HELD, haai zijn ftok tOênende. Zo als een foldaat dat ding maakt. CLARA. Och! Heer kaptein.' hebt gij hem dan geprugeld ? VAN HELD. Gantsch niet, goede vrouw! gantsch niet: mijn hart was er genegen toe, en mijne hand vaardig, maar hij befpaarde nij zo veel moeite; alles ging met het grootfte gemak der vaereld. s o P H 1 A. Gij zijt een zonderling man; maar ik heb om deze edele laad meer liefde voor u dan ooit te voren. JANTJE. I Mevrouw! gij zoud geld aan de comedie verkeken heb* ben. Hoe barmhartig keek de kaerel, toen hij den fchuldbrief L 4 over'  l6i< DE GELDZUCHTIGE, overgaf, uit vrees voor pompus! Foei! vvat maakt een fchurk een lelijk figuur in mijne oogen. klaasje. Heer kaptein ! de Hemel zal u zegenen wegens uwe braafheid. van held. Ik zal, waarachtig! noch verpiigting krijgen aan onzen Geldzuchtigen; mijn vrouw zegt mij, om de redding eener brave weduwe , mij liever dan ooit te hebben; en een ander zegent mij. Het goeddoen moet wel fchaars in de waereld wezen, daar men zo veel ophef maakt werens het voldoen van verpligtingen. Maar wat mag ik al praten! Daar zijn overal immers noch brave kaerels. Genoeg van- dat alles! genoeg! Ik deed wat ik moest? Al ware de vent de duivel geweest, ik had hem aangepakt; want had hij mij op den rug gelegd, ik ware gellorven ais kaptein, maar met de hoop van in den Hemel ten minfte Ovcrfie Lieutenant te worden, zo 'er onder de Hemelingen een regiment is, onder commando van den Krijgs-engel Michaël. jantje. Moeder! gij fchijnt noch bedroefd ? Ziedaar het geld! dat ik van den fchurk gekregen -heb; bewaar het voor mij, of liever doe 'er u wat van te goed; noch liever bragt ik het den kaerel weder te rug; want wie weet of het ook niet af. geporde buit van ongclukkigen is, en de Hemel beware mij voor zulk verfoeilijk geld te bezitten.' clara, in een vlaag'van droef. heid uitberstemie. Ik kan het niet bij mij houden, ik moet (preken. s o-  TOONEELSPEL. I6g s o p h i a. Wat komt u over, vrouw? jantje. Moeder! gij maakt mij doodlijk bedroefd. L ij s j E. Och! mijn lieve moeder! klaasje. ■ Zeg watu op het hart legt; gij kent den Heer kaptein, zijde gemalin, en mij. van held. Zijn 'er noch meer .Schrapenburgen om mede afterekenen? s o p h i a. Zo gij iets hebt dat gij aan mijn' man, uwe buurvrouw :n kinderen niet wilt vertrouwen, ga met mij alleen. clara. Neen, Mevrouw! gij 'allen moogt dat weten. Zij loopt driftig naar een kast, en komt met een kelk te rug.y VAN HELD. Bravo! vrouw! drinken fmaakt naar een plokpartij; maar ulken en huilen komt 'er niet te pas. Hebt gij het glaas2 voor mij gefchikt? clara. Daar voor beware mij de Hemel.' Ik hadt het gefchikt om lij van mijn lijden in deze waereld te verlosfen. Het is ergift. s o p h i a. Foei! vrouw Wachtendonk! dat is niet Christelijk. L S KLAAS*  170 DE GELDZUCHTIGE, klaasje. Ik beef! jantje. Moeder! hoe doet gij mij de hanen te bergen rijzenf l ij s j e. Och! Mevrouw! . . . van held. Wat kan de verdoemiijke geldzucht al rampen te weeg brengen! Christelijk of niet, de wanhoop kan een eerlijk hart van het fpoor der reden lijden; daar zijn ongelukken.die men door de redenering niet kan verzetten. Geef mij dat glas eens hier. s o p h i a. Wat wilt gij 'er mede doen ? van held, het vocht ter aarde werpende, Dit. Jantje! loopt met dat glas aan de floot, fla het tot gruis; en ga dan naar mijn' oppasfer, Fritz. Zeg hem dat hij, hier zes flesfen wijn brenge , en help gij hem dragen. De kop duizelt mij; ik moet mij door eene algemeene vrolijkheid wat ontfpannen. jantje. Ik ga, Mijnheer kaptein! (Hij vertrekt.) van held. Ik fla als voor het hoofd geflagen, vrouw Wachtendonk! Ik ben een foldaat, en daar ik een braaf kaerel meen te wezen, vrees ik den duivel noch de dood; ik was arm, eer ik njoor mijne lieve vrouw rijk ben geworden, en heb dus ook door;  TOONEELSPEL. I7i door het kreupelbosch moeten worflclen; maar eer ik om een' Hechten kaerel mij van het leven zou beroofd hebben had ik den fabel met hem gemeten , en geprobeerd om niet alleen te derven, maar in gezelfchap; in dat geval waart gij niet. Wanhoop kan veel doen; dus vergeef ik u uw voornemen, dat met dat alles niet van het beste is. Zo gij te fchroomachtig, of te eerlijk van hart waart om uw toevlugt tot mij en mijne vrouw te nemen, had gij niet behoren te vergeten, dat gij moeder waart. clara. Om mijne arme kinderen niet ongelukkig te zien . . . van held. Wildet gij hen in het ongeluk verlaten, niet waar? Gij, vrouwen! gij begint zo wat, gij begint zo wat! Nu, dat is tot daar aan toe. Hoor hier, om zulke malle kuren te voorkomen, wil ik zekerheid geven voor uwe kinderen. Uw jonge is braaf, en heeft alleen de eer van u te hebben behouden, door tot mij te loopen; van dezen avond moet hij bij mij komen wonen, als mijn zoon; wat uw meisje aangaat, laat zij u ten gezelfchap bijblijven, en braaf leeren; als zij een jaar twee drie verder is, en wij het beleven, kan zij bij mijne lieve vrouw den post bekleden dien gij bij haar hebt bekleed; de Hemel geve dat zij dat doe, gelijk gij gedaan hebt, en beware haar voor de Schrapenburgen, en zul. ke lelijke kelken, als ik zo terftond heb uit de waereld gemaakt. Een brave Wachtmeester, als haar vader was, zij haar loon voor braaf op te pasfen. s o p h 1 a. Alles is nu wèl; maar ik vrees dat de geldzuchtige Schrapen-  172 DE GELDZUCHTIGE. penburg ons niet weinig over het gebeurde achter den rug zal belasteren . . . VAN HELD. Ei toch! laat hij dat doen. Wat raakt mij wat fchurken praten, en gekken geloven, als ik en andere brave kaerels weten wat ik ben? Zo mij evenwel een quibus voor de fcheenen optornt, die'er tegen mij fnaps van maakte, alsdan zal ik, volgens mijn vermaning aan den Geldzuchtigen gedaan, afrekening houden . . . {Zi}rü Jlok oplichmdeJ) als loldaat. EINDE.  HET EIGEN BELANG, TOONEELSPEL, DOOR J. NO MS Z,  PERSONAADJE^- de heer sallij. Miss s a l l ij, zijne dochter. Towsend, kun nabuur op het land. Thompson, zijn vrind. P o l l ij , kamenier van Mifs Sallij. jonathan, knecht van Towfend. Het tooneel is in het eerfle en derde bedrijf op het landgoed van den Heer Sallij, en in het tweede op dat van Towfend,  HET EIGEN BELANG, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF, EERSTE TOONEEL. TOWSEND, POLL IJ. \ f O L L IJ. *$jo vroeg in den morgen hier, mijnheer Towfend? Nu, ij komt als waart gij geroepen : de morgen is fchoon, en w boezemvrind, Thompfon, word uit de ftad hier verwacht ij mijn' meester en meesteres, cn het is altijd aangenaam /anneer twee vrinden elkander ontmoeten. TOWSEND. Te meer als het onverwacht is, mijn lieve Pollij! doch t kom hier niet om een* vrind, ook jaagt de fchoone lürgen mij niet herwaarts, maar de begeerte om u, vóór  175 HET EIGEN BELANG, vóór dat uwe meesteres opgedaan is, één oogenblik in vri heid te onderhouden. P O L L IJ. Ik ben jong, mijnheer Towfend! maar ik begrijp toch als mannen van uw' rang, buiten op een landgoed inzon derheid, jonge kameniers in vrijheid, dat is hoofd aai hoofd, komen onderhouden, en dat met een zweem van fom berheid, en in den vroegen morgen, eer het huisgezin bi de hand is, dat 'er iets allergewigtigs achter moet fcbuilen Beuzeiingen drijven voorname menfchen niet tot heimelijke onderhandelingen met geringe menfchen. Intusfchen zuil gij mij verpligten en vergeren met uw vrij onderhoud. TOWSEND. Geen verpligting, geen verëering onder ons! Laten wij vrije Engelfchen zijn, en den hoogmoed jegens dienstbo< den de Franfchen overlaten. Ik wil voor het tegenwoordige niet dat gij mij iets zult verpligt wezen, maar dat ik u zal verpligt zijn, om naderhand u onder verpligting te brengen jegens mij. p o L L IJ. • Dit is van die Engelfche diepzinnigheid, die niet vrij is van duisterheid, en zelfs van naargeestige verwarring. TOWSEND. Niet toch! alles is duidelijk te maken. Als gij openhartig met mij wilt te werk gaan, zuit ge mij aan u verpligt maken; zo ge mij wilt dienen, zal ik aan u verpligt zijn; zo de vrucht van uw' dienst mij te huis komt, zal ik u gelukkig maken voor altijd, en dan zult gij uw geluk aan mij verpligt wezen. Vcrftaat ge mij nu? POL-  T00 NEELS PE U t o L L IJ. Zo wat. Bedrieg ik mij niet, dan heeft de liefde ü bij Üen neus . . . towsend, haar teder de hand drukkende. Och! lieve Pollij! . . P O L L IJ: Foei! mijnheer Towfend! is dat drukken! Ik zou bijna befluiten, dat gij tot die liefhebbers behoort die men heimelijke zondaars noemt; die, met eene innemende eerbaarheid óp het gelaat, eh de zedigheid in den mond, hun werk maken van jonge vrouwen in het net te krijgen, daar zij, die in fchande hebbende geftort, wanen haar gi-ootë ëëre aantedoeii met haar, in een' afgelegen hoek van de ftad, te kameren, in een' ftaat van overvloed. Dé Hemel beware mij! geen man in de waereld zou zich moeten onderwinden, dit zeg ik u ronduit, mij met zulke onderhoudingen te naderen: ik bert een' fatfoenlijk mans kind, en een wees, door mijnheer, uit barmhartigheid, opgenomen, en kan mijn' weldoener, hoé vrolijk hij van aart is, geen grooter hartwonde, dit weet ik zeker, toebrengen, dan door zijne goedheid te betalen met een Hecht gedrag; en mijn meesteres is een gellrenge vrouw* TOWSEND. Verre zij van mij die laagheid, zo gemeenzaam onder de rrian* nen, hier en overal 1-met dat alles, bekoort mij uwe braafheid. Mijne verrukking ontilond uit uwe doorgronding van mijn hart. In één woord, ik aanbid uwe jonge meesieresfe; ziedaar eene ronde bekendtcnis. Na is de vraag cenvou* M Gig,  178 HET EIGEN BELANG, of gij mij eenig licht zoud kunnen en willen geven op wat wijze zij over mij denkt ? P O t L IJ, Is het anders niet? Och! daartoe behoeven al die omftandigheden van een onderhoud in vrijheid niet; ik zoude u durven voldoen in hare tegenwoordigheid: juffrouw Sallij acht u hoog, gelijk zij alle menfchen acht die men achting fchuldig is wegens hunnen rang, fraaje opvoeding, goede zeden en een braaf hart. TOWSEND. Dat is in zo verre mij uiterst aangenaam; maar het zou mij aangenamer zijn te vernemen, dat zij mij hooger achtte dan alle andere mannen. p o L L IJ. Dat is, in duidelijke taal, zo veel te zeggen, als dat gij gaerne had dat iku vertelde hoe lief zij u had; maar in dat geval, zoud gij van mij vergen, dat ik u leugens op de mouw fpelde, of gisfingen voor waarheden opdischte. Eén of ander is bij mij voor geen goud te koop. TOWSEND. Gij zijt een zonderling wezen voor eene jonge meid ! Maar gij hebt immers wel kunnen bemerken wat mannen zij de meeste achting toedraagt van al de mannen die hier i ferkeeren ? p o L L IJ. Ja toch! daar is doctor Atkinfon, de parochie prediker. TOWSEND. Die baart mij weinig, bekommering; hij is oud, én heeft de teering. POL-  TOONEEL SVÊU m r o l l tj. Daar is onze landbuurman, Williams. towsend. Die heeft ruim zeventig jaren, en loopt zwaar mank. p o l l ij. Daar is de heer Arthur. towsend. Dit is ook een oude kwant, en heeft een' afgrijslijken bogchel. p o l l IJ. En dan kaptein Bulback. towsend. Die heeft ftijf vijf en zestig jaren achter den rug, heeft geen beenen, en gaat op krukken. p o l l IJ. Die beenen heeft hij voor zijn vaderland verloren, en dus verëeren hem zijne krukken. towsend. Dat zij zo! des te fraajer voor hem; maar het is zonderling van uwe meesteresfe, dat zij de meeste liefde betoont aan oude, zieke of gebrekkige menfchen. p o l l ij. Ja, mijnheer! maar allen mannen van gezonde ziel en barsfens, en mannen van bekende deugd. towsend Maar, lieve Pollij! zeg mij, terwijl ik in Schotland mij voor eenigén tijd heb onthouden, verkeerden hier toen geen mannen uit den jongen landadel? Ma pol»  lïti HET' EIGEN BEL A;N G* P O L L IJ. Waarachtig! ik geloof dat gij' jaloers zijt. Foei! mijn-' heer Towfend! het onté'erendde en plagendde ding in de waereld voor eene vrouw, is een jaloers man. Een gek voor zichzelvcn zijnde, die van zichzelven het vernederende denkbeeld heeft, dat hij minder waardij heeft dan anderen, of een nijdaart, die in anderen geen meerder mate van verdienden kan dulden, ontè'ert hij zijne vrouw, door in haar zo een ondeugend hart te onderdellen, dat zij hem verraden zal, om te meerder behaaglijkheid in anderen. De Hemel beware mij, en alle vrouwen, voor jaloerfche vlegels! TOWSEND. Och! Pollij! waar is oprechte liefde zonder een weinigje jaloezij ? F O t L IJi Eenvoudig, mijnheer! in koppen waarin de gezonde reden het bewind voert over malle of te verre gedrevene driften. TOWSEND. i Gij zoud dan, getrouwd zijnde, kunnen zien dat uw man uitdekende achting betoonde aan andere vrouwen ? P O L L IJ. Zo zij het verdienden, en hij het niet'deed, zou ik hem, wegens zijne dordigheid dapper over den hekel halen, en hein doen zien dat een jonge vrouw geen zwak fchepfel is. TOWSEND. ,, Die meid zal éénmaal een wijf zijn]" Maar, waarde Pollij! kwam mijn vrind Thompfon ook dikwijls hier? Hl-  tooneel s p e v, t«ï POLL IJ. Ja, veeltijds zelfs; onze oude heer fchijnt veel van hein te houden, om zijne gulle openhartigheid en zagten aart. TOWSEND. ' Hij is niet openhartiger en zagtaartiger dan ik. P O L L IJ. Behalven dat ik u rood zie worden, op! het hooren dat de heer Sallij wat veel van hem houd. TOWSEND. Gij bedriegt u. Maar befpeurt gij ook dat uw meesteres. veel van hem houd ? P O l l IJ. Zij draagt hem de achting toe, die hij verdient. TOWSEND. Gij fchijnt hem in uwe gunst te hebben aangenomen ! P O l l IJ. Ik mag hem wel zetten. TOWSEND. Mij ook, zo ik hoop! P O L L IJ. Voorzeker; maar uw jaloezij doet uwe waarde bij mij een veinig dalen. Ik ga recht door zee. TOWSEND. Zou Thompfon dan niet jaloers zijn ? P O l l IJ. Ik weet niet of hij verliefd is; maar zo dit zo ware, en k de jaloezij in hem befpeurde, zou zijne waarde bij mij gven zo dalen, als nu de uwe bij mij is gedaald. M 3 t'o w  lift HET EIGEN BELANG, towsend» zijn leurs vertoonende Het fpijt mij bij u gedaald te zijn; maar kan deze goudbeurs mij weder bij u doen rijzen? ï o t 1 ij. Waarachtig! neen, al ware die tienmaal zo dik en zwaar; ik ben niet gewoon de waarheid afteleggen voor een hand vol goud. towsend. Uwe belangloosheid verdient mijn beurs, en meer; maar andere drangreden dwingen mij u die aantebieden. p o t t IJ, Ik wed dat ik uw drangreden rade? maar ik wed om niets dan om gelijk te hebben. towsend. Wedden wij om de beurs. r o n ij. Ik wil die niet winnen: die neemt, maakt verpligting, en ik wil u niets verpligt zijn. Gij had recht van eifchen op mij te doen, en gij zoud zekerlijk eifchen dat ik bij u mijne meesteresfe zoude dienen, of liever, om de zaken rond aftedoen, dat ik mijn best zoude doen om jufvrouw Saliij aan u te konkelen, en dat wil ik niet. Deze weddingfchap is een omkooppartijtjen; maar ik geloof dat gij de kunst van omkoopen uit Parijs hebt medegebragt, zoals veel onzer landlieden, Evenwel wil ik u, zonder weddingfchap, wel zeggen waarom gij mij dit geld wilt opdringen. Gij, heeren! houd de, vrouwen voor fnapachtig, en had gaerne dat ik zweeg wat' hier onder ons is omgegaan; maar dat wil ik wel doen zonder  TOONEEL SPEL, 183 der geld, omdat mijn eigen belang, die groote fpringveer onzer daden, mij daartoe drijft. TOWSEND. Gij hebt het geraden; maar wat wilt gij hier zeggen met uw eigen belang? Eenvoudig dit: zo ik mij onderwond de jonge juffer een woord van uwe liefdeverklaring te zeggen, zou zij het aanzien alsof ik, als eene omgekochte, kwam koppelen , en mij met hare zaken bemoejen, en in dat geval liep ik gevaar van door haar geroskamd of weggejaagd te worden. Ik ben van u voldaan, wees ook voldaan wegens mijne goedwilligheid. Ik moet mij op uwe flilzwijgendheid verlaten, en zal niet ondankbaar zijn, als gij eene belooning zult kunnen ontfangen. Vaarwel, edele en lieve Pollij! gij zijt geluk waardig! Ik ga de lanen wat doorwandelen, tot uw meester en meesteresfe bij de hand zijn, en keer .dan weder. Noch'ééns vaarwel! TWEEDE TOONEEL* at man is dat! mcc al zii" SeId zoude ^ bem niet : lusten, zo arm als ik ben. Daar is iets in zijn hart of in I zijn harsfens dat niet in orde is, of niet deugt. Men moet ! zichzelven wel hoog fchatten, om anderen niets waardig te M 4 acl1* P O L L IJ. TOWSEND. f O L L IJ.  s»4 HET EIGEN BELANG, achten. Wat is het eigen belang, wanneer het de menfchei te verre vervoert, een beestachtig ding! Dat de jaloezij lemant noch bekruipt omtrent eene vrouw die men'liej heeft, is onder de menfcbelijke malligheden te plaatfen; maar nijdig te worden uit vrees dat een kamenier een' ander, en dat noch een' vrjnd, eenige meerdere achting toedraagt . .. foei! dat is iets erger dan malligheid. De mel beware mijn lieve meesteresfe voor zulk een'mallen en n.jdigen vent! Ik heb maar ééns een' vrijer gehad, en ben noch geen zeventien jaren; rnaar toen de lobbes mij deed zien, dat hij zelfs kwaad wierd op mijn fchuldloos fchoochondjen, omdat ik het meer vrindfehap bewees dan hem goed dacht, joeg ik hem, met -een. oorvijg of twee, weg, en verbood hem zich ooit weder voor jjjjfj te vertoonen; ware ik Mifs Sallij, en Towfend deed zijn' aart in klaar daglicht zien, het zou ongenadiger met, hem afloopen/, dan met mijn' weggejaagden lummel.. Dat alle nijdaarts,' en verkeerde eigenbelangzoekers den hals braken, wat geluk voor de waereld , en voor ons meisjes in 't bijzonder! Maar daa? js mijn meester. PER'  TOONEELSPEL, DERDE TOONEEL. DE HEER. S A L L IJ, P O J, L IJ, I8J ? O L L IJ. ^JToeden morgen, mijnheer.' DE HEER S A L L IJ. Goeden morgen, mijn goede Pollij! ik zie het ontbijt i» ;ereed, is mijne dochter noch nier op de been? j O L t'IJ. Tot noch toe niet, mijnheer! DE HEER SALLIJ. De morgen is evenwel fchoon. Nu! laat zij napen, als ii 'èr lust toe heeft: de mensch leeft voor fchuldeloozeenieting. Maar heb ik hier niet iemant met u hooren fpreken? p o L L IJ. ó Ja mijnheer! de heer Towfend was hier. DE HEER S A L L IJ. Zo -vroeg"? dan is hij gaauwer dan mijne dochter. Wat reef hem zo vroeg herwaarts ? P O L L IJ, De fchoone morgen. DE HEER SALLIJ. Gelijk had onze goede buurman! de tijd komt haast dat 1 niet veel fchoone morgens te verwachten hebben, eq M 5 *n  i8<5 HET EIGEN BELANG, dan kijken de meeste menfchen de vervlogene fchoone me treurende oogen na. Tijd verboren, al verloren, zegt he fpreek woord. Maar is de heer Towlend weder vertrokken? p o L L IJ. Neen, mijnheer! hij zeide mij dat hij het vermaak eene wandeling door uwe lanen ging genieten, en dat hij zou we derkeeren. DE HEER S A L L IJ. Puik ! puik', de goede man deed wèl, dubbeld wèl: voo eerst, met vrij gebruik te maken van mijne lanen, want di zijn voor mijne vrinden zo vrij als voor mijzelven; en te anderen, omdat hij mij het [vermaak verfchaft van hier twe vrinden zich in elkanders bijzijn te zien verheugen, want zij: vrind Thompfen verwacht ik alle oogenblikken. Die verbrui <3e hedendaagfche waereld is zo fchoftachtig, dat één vrind en noch meer twee vrinden, rarigheden zijn, die men waai dccren moet. Het is een Hechte kaerel, Pollijl die geei vermaak fchept uit het genoegen van anderen. POL LIJ. Dat zcldfamer is, mijnheer 1 is dat deze vrinden in vei fcheïdeuc Hukken van verfchiilende begrippen zijn., en even wel elkander beminnen. DE HEER S A L L IJ. Daardoor tocnen zij kaercls van verfland, en vrinden vai vrijheid te zijn : het is een malle en een Hechte kaerel te ge lijk, die een' ander haat om verfchiilende begrippen; vrij heid van denken moet 'er zijn; noch ééns, die iemant haat ori da  TOONEELSPEL. 187 fct hij niet met hem even ééns denkt, is een ma'öor, een imge, of een fchurk. J Maar daar komt mijn dochter. Laat mij met haar alleen, A heb haar te fpreken. Gij, ga ontbijten. v o L L IJ. i Gaerne, mijnheer! ik ga. VIERDE TOONEEL. DE HEER SALLIJ, MISS SALL Ij. DE HEER SALL IJ. JDToeden morgen, mijn lieve kind! MISS s A L L IJ. Goeden morgen, lieve vader! hebt gij dezen nacht wél gerust? DE HEER S A L L IJ. Zo als een gezond man, met een wél te vrede hart en een. gerust geweten, rusten kan, mijn lieve kind! Miss SALL IJ. Het is mij uiterst aangenaam dit te booren, en in mijn' vader zulk een' man te kennen. S> E  188 HET EIGEN BELANG, DE HEER SALL IJ, Nooit twijfelde ik aan uw hart; maar in het midden vat het aangename leven dat ik, door 's Hemels zegen, geniet moet ik u bekennen dat ik mijne onvoldane begeertens en onrusten heb, in weerwil,mijner vrolijke geaartheid. MISS S A L L IJ. Zoud gij alleen in dezen toelland zijn? mijn vader! zonder begeerte is 'er geen leven, en uit de onrust, die onaf. fcheidlijk van het leven is, leert men het aangename der vermaken waarderen. DE HEER SALL IJ. Bij Jupiter! dat ik mijne dagen in het Hof van een kantoor heb moeten doorbréngen, oin mijn huis te bouwen, en'niet meer mij met lezen heb kunnen ophouden! Maar zullen wij dan ftaande ontbijten ? MISS S A L L IJ, Zo als het u gelieft. Voor mij, ik verkies, na lang gelegen te hebben, het fiaan én de beweging, en ik weet geen wet die ons oplegt om juist zittende thee te drinken. P E HEER S A L L IJ. Al weder in den fmaak der reflexiènJ Fiat! ftaan! Maar van wat anders gepraat, eer ons gezelfchap ons overvalt. MISS SALL IJ. Waarvan? mijn vader! BE HEER SALL IJ. Van mijne begeerte, Primo; van;mijne onrust, Secundo; I en, daar men liefst over zichzelven praat, en gij zo beval- ' lig praat; over u, Tertio, MISS  TOONEELSPEL. ï8cj MISS SALL IJ. j jVlijn vader heeft lust tot fchertfen! DE HEER SALL IJ. Gij kent mijn' aart: erndige zaken laten zich met gepaste I ehtigheid beter verhandelen daii met me;merij, ten minde Ingenamer; en vrolijkheid is geen ding dat mishagen moet ij i uwe jaren. Maar ter zake. Mijn hoofdbegeerte is, dat ik u gaerne getrouwd zag; en i ijnc onrust beftaat in de bekommering dat ik het niet zal ,en, omdat gij van eene erndige geaartheid zijt, en zulke I Ouwen verkiezen zelden ras; mijne jaren loopen vast voorc. iedaar alles, in weinig woorden. MISS S A L L IJ. En dit alles is natuurlijk in het hart van een' vader. Ik beijp licht, dat gij gaerne vóór uw derven zoud willen zien . et wien ik mijn geluk en de vruchten van uw' zuren arbeid . ;elde; maar, naar uiterlijkcn fchijn geoordeeld, is uw fter. :n noch verre genoeg af, om u ooggetuige te doen zijn van Éne keuze. DE HEER SALL IJ. J Een keuze! een keuze! bravo! ik dacht het wel; bij Ju!fter! waar is een mooje jonge meid zonder keuze? Het Jprnt 'er nu op aan om uwe keuze te mogen Weten, dan is e helft van mijne begeerte voldaan, en de helft van mijne lamst opgeruimd. Maar laten wij eens z:cn of ik uwe keute zal kunnen raden, want ik was, ondanks mijne groote engheden, in het geval van liefdekeuzen te raden een geluk-  ïpo HET EIGEN BELANG, Iilkkig liefhebber. Hier komen flechts weinig mannen die zouden gelijken. De eerfte die bij mij in aanmerking komt is onze buurman Towfend. Hij is een fliakekaerel, eehma van aanzien en vermogen. Raad ik uwe keuze? hél MISS S A L L IJ. Gij zijt zo leverdig in uwe rede op dit ftuk, dat ge m geen' tijd laat om u vroeg genoeg te verlichten. Het fmai mij u te zeggen, dat gij u bedriegt. DE HEER SALL IJ. Wat drommel! meisje! dat is voor de eerfte maal in mij leven dat ik mij in foortgelijke zaken bedot zie. Maak een ftaat op de vrouwen! Maar wat bebt gij tegen hem. MISS SALL IJ, Niets, om met hem te leven als buurman op het land, ei veel om met hem te leven als met mijn' man. DE HEER SALL IJ. En dat waarom? MISS SALL IJ. Om ééne caraóterfout, die niet gering is. DE HEER SALL IJ. Ha! ha! nu raad ik het: ik wed dat het is omdat hij 1 alles wat belangzoekende is; niet waar? MISS SALL IJ. Dit maal raad gij het volmaakt: hij is het niet weinig. maar zelfs wat veel. DE HEER SALL IJ. Mijn lieve kind! waar is één mensch in de waereld dié geen eigen belang kent? Gijzelf verwerpt hem als man om UW eigen belang. MISS)  TOONEELSPEL, IpT MISS S A l L IJ. Voorzeker is eigen belang, en met reden, alle menfchen en, omdat alle menfchen zichzelven de naasten zijn ,• eiïliefde is de grootmoeder van alle onze driften; maar zij wort hare mate te hebben. Van een' man die overal eene Ibare voorkeur vordert, van een' man die zichzelven zo og waardeert, dat hij niet kan bewimpelen ontevrede tezi§n, inneer hij zijn belang voor zichzelven minder waant te nnen bevorderen dan hij zich verbeeld dat zijne waarde fat heeft te eifchen, van zulk een fchepfel is geen goed htgenoot te verwachten op den duur. Hij zou van zijne ouw wel eifchen niemant eenig blijk van achting te geven n hem alleen; zijn eigen belang zou hem tot een' minnedigen maken , en waar is grooter kwelgeest voor eene ouw, en wel voor eene jonge vrouw, te vinden, dan een oers man? DE HEER. SALL IJ. Bij Jupiter! meisje, gij hebt gelijk. De reden waarom j hem niet hebben wilt, is de mijne;en evenwel, zo ik mij et bedrieg, hebt gij hem beet, want de vent fpreekt altijd et eene hitte van u die wat meer aanduid dan een' enklen jind. „ MISS SALL IJ. 1 Hij heeft mij ingewikkeld wel zo iets doen verdaan , Ich daar het verre van mij was hem ooit te voldoen, heb ik es fchertfende beantwoord. DE HEER SALL IJ, fWel gedaan! wel gedaan! een man die alles, zou beflaan ï>or zijn eigen belang, of het braaf of niet braaf ware, moet  I Ï9» HET EIGEN BELANG, moet gij niet hebben. Gij doet wel dat gij uw eigen b lang hoort in hem niet tot uw' man te verkiezen, li fleunt op gezonde reden, en dan mag men eerlijk het eigt belang hooren.. Maar wat zegt gij dan van zijn' vrinc Thompfon! ronduit gezegd, dat is een lieve jonge. miss s a l 1 ij. Die is vrijer bij mij uitgekomen, hij denkt nederiger va zichzelven, en heeft zagter, en openhartiger aart. Ever wel heb ik hem geen Heilig antwoord gegeven. de heer s a l l ij. Waarom niet? waarom niet? als hij u aanflaat, lap hei aan. Ik mag hem wel lijden, en wien hebt gij te ontzien zo gij hem hebben wilt en ik het hebben wil ? miss s a L l ij. Wij kennen elkander niet lang genoeg, en een keus t doen om zich tot de dood toe te verbinden, verëischt tei minfte dat men den man met wien men zulk eene ver bindtenis aangaat grondig kent. de heer sall ij. Mifs! fop mij niet: die kennismaking, die zucht tot ken nismaking, is de grond van eene aantrekkingskracht zo fterJ als die waarvan onze Ridder Ifaak Newton zo veel gedrui; heeft gemaakt. Gij hebt uw keus gedaan, bij Jupiter] gij deed een keus. Ik ben drommels nieuwsgierig hoe Towlènd zich zal gedragen, als hij bemerkt dat zijn vrind hem de kluif uit de handen 'neemt, die hij al waande vooi den mond te hebben. Oei! Oei! ik lach me flap. Ma.;r, ftil, daar komt hij- Laten wij ons mal houden. V IJ r-  TQONEELSPEL. VIJFDE TOONEEL. DE HEER SALLIJ, MISS SALLIJ, TOWSEND. TOWSEND. Het zij mij vergund, mijnheer! en u, beminnelijke juffer! een' goeden morgen te wenfchen, en verfchooning mijner rrijheid te verzoeken wegens mijn vroegtijdig bezoek. DE HEER SALL IJ. • Wij wenfchen u, mijn goede nabuur! hardijk het zelfde, recht hartlijk! maar laat die verfchooning weg ; vrinden behooren vrinden nooit te vroeg te komen. MISS S A L L IJ. Heeft mijnheer Towfend reeds ontbeten ? TOWSEND. Vóór mijn uitgaan, mijn waarde juffer! ondertusfchen be. tuig ik gevoelig te zijn voor uw gunftig aandenken, en aanbod; wie zou daarop geen' prijs flellcn? MISS S A L L IJ. Die prijs behoeft niet veel te zijn, mijnheer! wellevendhéïd, goede nabuurfchap en vrindfehap, fchrijven ons billijke wetten voor, en leggen ons verpligtingen op, waaraan te voldoen, men niets doet dan 't geen men behoort. TOWSEND. Vrindfehap! mijn waarde juffer! uw vrind te zijnis het erootfte voorrecht dat ik ken. Gelukkig de man die uw & bes-  HET EIGEN BELANG, beste vrind zal zijn! Zo ik mij daarmede éénmaal mogt vleien . . . DE HEER SALL IJ, Ik raak aan 't gapen. Hebt gij die confijte woordjes op uwe laatfte reize in Schotland geleerd, of bij de fuikérzocte Fransjes, te Verfailles en te Parijs? Ik moet lachen, als ik een' Engelschman zich in zo veel bogten zie wringen, om iemand te zeggen dat hij het wél met hem meent. TOWSEND. DeFranfchen, mijnheer! zijn inderdaad befchaafd en weilevend. DE HEER SALL IJ. Dat is waar, ik heb ook onder hen veel verkeerd; over het geheel genomen, doen en zeggen de Franfche menfchen ons veel beleefdheden, al menen zij-het juist niet van harten, Weg, weg, met al die franje! Laten wij ouderwetfche En. gelfchen blijven, dat is, menfchen die het hart op de tong hebben, en kort en rond in taai en handel zijn. Wat dunkt ü van de verbetering die ik in mijne lanen heb gemaakt? TOWSEND. Dat alles op uw landgoed volmaakt is; maar daar is één ftuk op, dat hetzelve meest Juister bijzet. DE HEER SALL IJ. En wat is dat? TOWSEND. De beminnelijke Mifs. MISS S A L L IJ. Vergunt mijn vader mij te vertrekken ?  TOONEELSPEL. 195 de heer s a L L ij. Wel neen! waarom zoud gij wegloopen ? Om een compliment, dat niet om het lijf heeft? Als gij de grootlïe fie-. raad van mijn landgoed zijt, dan is het, waarachtig! niet veel waardig als wij in de ftad zijn. fi. Is ik het dan eens wilde verkopen, dan zoude ik u op een pedeftal moeten vast nagelen , om hooger prijs te maken. towsend. Dan weet ik zeker wie koopman zou zijn. de heer sall ij. • Gij zoud een malle koop doen; ware zij een doode pop, gij had 'er niet meer aan dan aan een andere; en levendig, is zij geen waarom geveild te worden, dan door zichzelve, en in dat geval, heb ik over de levering niets te zeggen. towsend. Zou ik evenwel niet mogen weten, bevallige Mifs! of ik, onder uwe vergunning, geen bod naar u zoude mogen doen ? miss s a l l ij. Gij fchijnt heden, magtig negotieziek? Zijt gij noch niet rijk genoeg? en in welk eene Waar wilt gij fpeculeren? towsend. In de beste Waar der waereld, in een goed dat alle mijne, bezittingen overweegt, in de onvergelijke Mifs Sallij. QHij kuscht haar onverwachts,met groote Jnelheid en vurig- , heid, de hand.) de heer sall ij. Dat is duidelijk! dat is nadruklijk! couragie! dat is ouderwets openhartig! nu, meisje! van uwen kant ook duidlijkheid, nadrukiijkheid, en ouderwetfche openhartigheid. Na t o w-  i?5 HET EIGEN BELANG, towsend. Gij ftaat bedeesd, mijn lieve juffer 1 zoude ik mogen ho» pen . . . miss s a l l ij. Op mijne achting, en vrindfehap, gelijk ieder, zolang hij die verdient; maar, in één woord, mijnheer! ... zo het u gelieft, en gij op die beiden prijs fielt, niet éénen flap verder. de heer sall ij. Zo gij nu een braaf Engelschman zijt, moet gij hare openhartigheid recht doen. Kijk! zij betaalt oprechtheid met oprechtheid. Zij is ook duidelijk, en nadruklijk tevens. Zo gij wijs zijt, dan moet gij alles minder dan misnoegd zijn. towsend. Ik zal maar één voorwerp van benïjding in de waereld hebben, en dat zal de gelukkige man zijn dien ik boven mij verkiezen zie. miss sall ij. Des te erger is 't voor u, mijnheer! de heer s a l l ij. Foei! mijnheer Towfend! gij dwingt mij tot ernftigc aanmerkingen. Een edel gemoed behoort geen benijding te kennen. En waarom zoud gij den man dien mijne dochter al mogt verkozen hebben benijden? Staat de liefde, of liever ftaat het verliefd worden in ons vermogen ? En zoud gij bet prijzen, zo iemant uw geluk aan u benijdde ? towsend. Men verliest niet met koelheid het hoogfte goed onzes levens. d e  TOONEELSPELi ' i7t DE HEER. SALLIJ. Dat zal zekerlijk niemand doen ; maar daar is eene vreesJijke tusfchenruimte tusfchen niet koel te zijn en afgundig te wezen. In vrijerij doet ieder zijn best; gij hebt het uwe gedaan, het gelukt u niet; iaat nu anderen ook de vrijheid om te beproeven of zij met „ best doen" gelukkig kunnen flagen. Dat bekoort zo, dat behoort zo. TOWSEND, ter zijde. „ Ik merk dat 'er eene keuze gedaan is; maar wee den „ gelukkigen man!" DE HEER SALL IJ. Brom niet in uzelven. Blijf een man. Immers zijn 'er vrou* wen genoeg in de waereld ? Ten minde houd, als een verftandig man, in betoog, dat het geen verpligting van mijne dochter is, u te moeten beminnen, omdat gij haar bemint. Mijn oude totebel van een keukemeid, die zo lelijk als de nachtmerrie is, zou anderszins, op u verlievende, recht hebben om te eifchen dat gij ook haar zoud lief hebben. Men moet het eigenbelang niet te verre uitftrekken, vrind lief!... Maar ziedaar uw' vrind Thompfon, die een einde van dit duidelijk en nadruklijk toneeltje komt maken, tot mijn groote blijdfchap! SM 3 ZSSt  iHET EIGEN BELANG, ZESDE TOONEEL. DE HEER SALL IJ, MISS SALL IJ, TOWSEND, THOMPSON. DE HEER SALL IJ. c V^7"eIkom, jonker! welkom! hoe hebt gij het al? THOMPSON. Ik dank 11. Volmaakt, mijnheer Sallij! mejuffer ! en mijn vrind! Het kan mij niet dan aangenaam zijn u allen zo wèl aantetreffèn, en noch is het mij bij j dit alles aangenaam hier onverwacht mijn' vrind te vinden. MISS S A L L IJ. . Zouden wij, mijnheer Thompfon! ook met iets kunnen dienen in den morgen? Gij zult zekerlijk noch niet ontbeten hebben ? Thompson, haar, óp eene gulle wijze, bij de hand nemende. Twee vragen in éénen adem, dierbare Mifs! die beiden meer verpligtend zijn dan ik verdien! Ikj kan op de eerfte alleen antwoorden , dat het beste waarmede gij mij dienen kunt, een vrindlijk gezigt is, dat bij u hetzelfde is ais een goed hart. Wat de tweede vraag betreft, ik heb 3 S - lA op  TOONEEL SPEL. 199 jöp den weg, in den koning van Polen, iets genuttigd; dus behoor ik u te danken voorliet vrindelijk aanbod, dat in uw vraag ligt opgefloten. Miss s al l ij, hem bij de hemd houdende. 6! Het genuttigde, is licht Weder door de beweging van het rijden verteerd; wij zullen in de coupelkamer een fris glas morgen wijn nuttigen.. Wat zegt gij ? thompson. Met al mijn hart, towsend, ter zijde. „ Mijn gelukkige medeminnaar is licht te raden . .. maar „ mijn befluit is genomen." thompson. Wel, vrind Towfend! gij fchijnt diep in gedachten te zijn. Hebt gij zo geweldig veel bezigheden ? towsend. Zo wat, lieve vrind! ik moet tegen half twaalf eenige zaken met mijne landhuurders vereffenen, dan bij. een' buurman eeten, en daarna zal ik tegen drie uren de eere hebben u bij mij optewachten, dewijl ik u noodzaaklijk over dingen van belang fpreken moet. thompson. Daar ik een dag of drie hier in de nabuurfchap moet blijven , kan ik voor eenige uren van dezen dag mij, hoewel met fmart, van dit zoet gèzelfchap aflchëiden. De heer Sallij en mejuffer zullen mij dat ten beste houden ? de heer s a l l ij. Ik voor m-j» gaerne \ ieder moet, met alle betamelijkheid,' N 4 z'j-  HET EIGEN BELANG, zijné eigene belangen bevordren; fchoon ik mij gevleid hac dezen middag de twee vrinden aan onze tafel te zien. - MISS S A l L IJ, Hoe aangenaam ware vrinden mij altijd zijn, ik moet hen, om mijn vermaak, niet afhouden van hunne zaken. THOMPSON. Gij zijt de goedheid zelve.' TOWSEND. Men zal mij dan wel veroorloven dat ik mijn affcheid neme, en vertrekke. Vaart wel, mijne waarde vrinden ! Nu, Thompfon! ik wacht u tot mijnent. DE HEER S A L L IJ. Laat mij u uitleiden. TOWSEND. • Laten wij die lastigheden op het land verbannen. DE HEER SALL IJ. Gij hebt geen ongelijk. Vaarwel dan! ZEVENDE TOONEEL. l\P E HEER S A L L IJ, MISS SALL IJ," THOMPSON. MISS S A L t IJ. (Grü hebt dan wel gawigtige bezigheden met uw' vrind, mijnheer Thompfon! dat gij ons zo vroeg zult verlaten. D E  TO O NE ELS PEL. aot DE HEER SALL IJ- Dat dunkt mij ook. Het is goed dat men op het iand ten twaalf uren eet, anders mogt hij de brokken wel doorgoojer, of daarmede in de hand wegloopen. THOMPSON. Ziet, mijnheer Sallij! cn waarde Mifs! ik zal nu eens op zijn Engelsch fpreken, daar gij mij daartoe gelegenheid geeft. Niets is mij verdrietiger dan van deze plaats mij te moeten verwijderen; de beminlijke juffer Sallij is te fchrandcr, en weet 'er de reden te wél van, om één oogenblik te twijfelen aan de oprechtheid mijner betuiging. Dat mij te meer aan Ideze plaats behoort te verbinden, is dat perfonen mij zo dierbaar, en die geen veinzerij kennen, mij met geene ongunftige oogen zien. Verfchoont mij deze ftoute waarheid; maar met dat alles, ik heb meermalen in zaken van belang mijn' vrind ten dienst geftaan, en ik kan niet weten hoe nodig hij mij heeft. Immers dienen de belangen van een' vrind ons zo dierbaar te zijn , ten minne half zo veel als onze eigene belangen. MISS S A L L IJ. Zonder complimenten, Thompfon! zo ik u niet achtte om uwe welgemanierdheid en openhartigen zwier, zoude ik verpligt zijn u hoog te achten om uwe edele wijze van denken. Inderdaad, de man die alleen voor zichzelven leeft, en geen belang kent dan zijn eigen, is niet de beste, en kan het niet wel zijn. Rond uit, uw vrind mishaagt mij, door te veel voor zichzelven te leven. Ni D »  2ö2 HET EIGEN BELANG, de heer sall ij. Bij Jupiter! Thompfon, daarom fluit hij mij ook. Het i jammer van den man. thompson. Och! mijnheer, en waarde Mils! laten wij de zwakhel van een' vrind eerbiedigen. De arme mensch is zichzeive: doorgaans zo na, dat het moeilijk valt zich van zichzelvei te verwijderen om anderen. En wien toch zouden wij be minnen, zo men niet moest beminnen dan menfchen zonde gebreken? De Hemel heeft ons allen zwakheden gegeven opdat wij de zwakheden van anderen zouden verdragen, tei einde wij om de onzen zouden verdragen worden. de heer s a l l ij. Gij zijt een edel mensch, bij Jupiter! dat zijt gij. thompson. De waereld moet wel bedorven zijn , dat men aan eei weinigje goed verfland en een weinigje pligtmatigheid zo vee zeldzaamheid en lof hecht. miss s a l L ij. Dat komt dat het weinigje waarvan gij fpreekt alles min der dan gemeenzaam is onder de menfchen, en, dat ergei is, zij die een weinig verfland bezitten, fmooren de infpraai daarvan maar al te fchioJijk, zodra het hen dringt lor^eene pligtmatigheid die tegen hun eigen belang , of dwaze ol üechte neigingen aanloopt. de heer sall ij. Ja! ja! de meeste menfchen zijn fcburken , en noch de meesten van de weinig goeden leven voor zichzelven. t h o m p"  TOONEELSPEL. 203 THOMPSON. De Hemel beware ons, mijnheer Sallij! gij handelt ruimHjoots; hoe liaan de menfchen zo kwalijk met u ? Vereboon mij, ik zoude durven Itaande houden, dat de men'chen, over het geheel genomen, meer gek dan ondeugend si j n - DE HEER SALL IJ. Gij wilt zeggen, dat 'er veel malöoren zijn? accoord! En gij wilt zekerlijk zeggen, dat gekheid doorgaans moeder is van fchurkerij ? ook al accoord! Maar wat raakt het waardoor de fchurkerijen in de waereld komen? zij zijn 'er, en in menigte . . . THOMPSON. Vcrfchoon mij andermaal, het meeste kwaad is een fpruit ■ van de dwaling, en alle dwaling is juist geen gekheid , al is zij eene foort van dwaasheid. Laten wij de menfchen genadig behandelen, om het recht niet te verliezen van te vorderen dat zij op hunne beurt genadig handelen met ons. Maar, lieve vrind! wij betoonen ons Engclfchen te zijn, die een weinig afgetrokkenheid en diepzinnigheid overal aankleeft , tot bij beminnelijke vrouwen toe. MISS S A L L IJ. Een ernftig en leerzaam gefprek, is mij aangenamer dan laffe en niets beduidende klap. THOMPSON. Gij zijt dubbel beminlijk, edele Mifs! ik weet niet wat U bekoorlijker moet maken, uw ligchaam of uw geest. D t  204 HET EIGEN BELANG, DE HEER SALL IJ. Nu word de boel op zijn Franscb ! nu zuilen wij fraaj dingen hooien. Bij Jupiter! couragief THOMPSON. Ik hoorde uw lieve dochter flraks fpreken van de coupe] kamer en een glas morgenwijn; ik verlang, op zijn Engelscl gcfproken, naar beiden, en hoop u daar rondborftig te onder houden over het groote oogmerk van mijn' togt herwaarts en wel degelijk in tegenwoordigheid van de bekoorlijke Mifs DE HEER SALL IJ. Och! gaerne; maar, vrind lief! ik ben niet gek genoeg om niet te raden dat het haar betreffen zal. Nu! laat 'er dat een fcheutje Fransch onder loopen, dat is te zeggen in d( wijze van voorflelling; maar ik beding voor alles dat het hari oprecht Engelsch blijve. Gij beiden hebt mij verflaan. Komt, laten wij gaan. Einde van het eer/ie ledrijf. v"EE-  TOONEELSPEL. TWEEDE BEDRIJF, EERSTE TOONEEL Het tooneel is op het landgoed van Towfend. (Men ziet een gedekte tafel; op het midden van dezelve ftaat een pastij; aan den hoek liggen twee pistolen ; towsend wandelt, met de armen over elkander, in diep gepeins, de kamer op en neder; jonathan ftaat in den hoek van het vertrek, in eene houding van bevreesdheid, hem te begluren.) jonathan, bevende toetredende* ''LJ'ch! mijn goede heer! wat is 'er toch gaans? Gij zijt gïenige dagen elendig zwaarmoedig geweest, en fèdert uwe glbrug komst van den heer Sallij, ... een koppel pistolen! Gij  2cö HET EIGEN BELANG, Gij zijt een Engelschman, dien liet zichzelven optehangen, of voor den kop te fchieten weinig kost. Ik hoop niet dal de duivel mijn' goeden meester zal aanzetten om die twee hetfche dingen, die daar op dè tafel liggen, tegen zichzelven te gebruiken. toWsend, grimlachende. Wees gerust, Jonathan! de duivel is bij mij een oude en llord;ge vlegel, die te veel van zijn fatiöën verloren heeft, om mij tot malligheden te vervoeren. Zich kapot te maken, mijn goede jonge! is de grootfte zotheid: men kan het niet meer doen dan éénmaal, en het redden niets op; . in tegendeel, dikwijls is onze zelfmoord eene triomf voor onze vervolgers. jonathan. Och! dat Helt mij wat gerust! Ik dacht, waarachtig! dat gij de keus van den kaerel zoud navolgen, die, in London , daar alles hem tegen liep , zichzelven den hals brak , nadat hij eerst zijn' jongen in de wieg had vermoord, en nadat hij zijn wijf zich had zien vermoorden uit wanhoop, en nadat hij een' brief had gefchreven, waarbij hij verzocht dat men zorg zou dragen voor zijn hond en kat, meerder waardig dan al zijne vrinden. De courant was vol van dat miferabele voorval. Waartoe kan de duU vel dc menfchen niet vervoeren ! towsend. Noch ééns, ik lach met den duivel, en heb tot niets minder genegenheid dan om mij den hals te breken. Genoeg hiervan: zie hier een' brief; zet u oogenbliklijk te paard, en breng dien aan myu' bankier in de ftad. Maar haast u. 1 o-  TOONEELSPEL. 207 JONATHAN. Giorne! . . . Maar, mijnheer! mag ik die twee moord>wecren wegnemen? men kan 'er te fchielijk'sduivels insving ten kwade mede voldoen, is het niet tegen zich-. ;lven, het is tegen anderen. TOWSEND. Loop naar den duivel, vent! en laat mijne pistolen hier. laak dat gij voortkomt. JONATHAN. Och! mijnheer, als gij toch met pistolen gaat vechten, ior 's duivels ingeving, met uwe guoftige permisfie, laat \\\ ten minfte'toe om van de partij te zijn. Ik heb nooit ?zien hoe dat toegaat, en ik zou tot uw voordeel iets Linnen zeggen, zo gij een' kaerel ter nederfchoot, en de hout of de kcuning het euvel mo'gtcn nemen, en u eens iliden opknopen; met uwe gunftige permisfie, verzoek ik 11 perdon . . . TOWSEND. Voor het laatst, Jonathan! pak u naar de ftad. Hier zal et één hals worden gebroken. JONATHAN. Voor het laatst, mijnheer! denk aan 's duivels ingeving, i dat hier noch meid noch knecht is om u te bedienen, of, ) de nood het eischt, bijteftaan, of te verbinden, of voorthel pen. TOWSEND. Zoekt gij mij dol te maken? zeg, vlegel'. JONATHAN. Laat mij toe dat ik ten minfte meester Laurcns, den dorp-  .208 HET EIGEN BELANG, dorpbarbier, en onzen dikken parochiekapelaan bij u hali De eerfte om de ligchamcn der gekwetften te redden, z 'er redden opzit, en de anderen om u bijteftaan tegen c aanvechtingen van 's duivels ingeving. t o w s e n d, hem bij één oor va tende, en de andere hand in den zijzc /tekende. Zo gij u niet wegpakt, zonder één woord te fpreken en zonder iemant tot mij te zenden, zal ik u een oor va den kop fnijden. jonathan. ó Wee! ik zal gaan, ik zal gaan. (Heen gaande, ter zijde.) „ Ziedaar 's duivels in „ gevingen, zonneklaar 1" TWEEDE TOONEEL. towsend. JOie talmende rekel zou, met zijne duivelïnfpiratie, miji gantsch ontwerp in duigen doen fpatten, omdat mijn aan flag niet één oog- of oorgetuigen toelaat. Maar is het geen ik heb voorgenomen billijk? kan he beftaan met de wetten van eer en vrindfehap? ik lok hie een' man die mijn vrind is, ik dring hem een pistool op dien hij geladen waant te zijn met een' kogel, en ondertus fchen is het los kruid; ik grijp gelijkfoortig geweer, ij dwinj  T O O'N E E L S P E L. 3QJ dwing hem met mij te vechten, of hem te zullen dood fchieten, wij geven gelijk op elkander vuur, en ik val neder, als dood, in hoop van hem, in de verbaasdheid die een' moorddoender altijd jaagt, uit het koningrijk te drijven, en waarom doe ik dat? . . . om ongehinderd hem te kunnen ontnemen 't geen ik nooit kan verkrijgen, zolang hij Jaier blijft, om mijn mededinger te zijn. Wat doe ik dus anders dan 't geen mijn eigen belang mij raad, en veröujrlooft te beliaan. 't Is waar, Thompfon is mijn vrind, hij is -waardig dat te wezen! maar hij is mijn medeminnaar, en die naam alleen wettigt mij in alles wat mijn belang mij .inboezemt tegen hem te beftaan. Belang is de groots fpringveder van alle onze daden, dit gaat door bij alle menfchen, en heeft men ooit fterker eigen belang dan omtrent de verkrijging van het geen men hartlijk liefheeft? De vrindfehap zou bij alle anderen, in mijn geval zijnde, wijken; bij mij zal die blijven leven: mijn oogmerk is niet mijn' vrind te befchadigen aan lijf of leden; belang eischt flechts dat ik hem verwijdere, tot zolang ik in bezit van het goed ben dat hij mij tracht te ontrukken, en in welks bezit hij zo veel belang fielt als ik. Zodra ik eigenaar ben van de fchat tot wier verkrijging ik door het eigen belang zo onwederftaanlijk gedrongen word, zo ik de fchoone Sallij de mijne heb gemaakt, zal ik den beroofden zo hartlijk beminnen ak; vrind,' als ooit voorheen. Zo hij zo fnedig ware als ik ben, zo hij mij waarlijk kende als zijn' medeminnaar, dan zoude 1 vraag zijn, of hij zijn eigen belang minder zotide hooren dan ik nu het mijne doe. Wat'er van zij, alles wat ik omtrent hem heb beOoten, O word  aio HET EIGEN BELANG, word door het eigen belang, dat vóór alles gaat, en ons leert dat wij 't meer moeten hooren dan de vrindfehap, ge. wettigd , en zal bij het gros der menfchen doorgaan vooi een fchrandere liefdelist. Wie kan mijn ontwerp doemen .wanneer men nagaat dat de Heeren koningen , om een flukje land, zich fomtijds vrij boozer listen veroorloven, en eer zee van menfchenbloed vergieten, alleen door het eigen be. lang aangezet ? En de weinige kiefchen die 'er mij om doemen, zal ik, zodra mijn belang het verè'ischt bij hen mijn' goeden naam te herllellen, verbazen door edelmoedigheid omtrent den man die mij het hoogst geluk mijns levens tracht te te ontrukken, een olïer dat ik hem niet verfchuldigd ben, en dat de vrind van den vrind nooit kan eifchen, zonder zich tot een' vijand optewerpen, wien men ■ niets verfchuldigd is dan tegenftand, het zij door list of geweld. De zaak is bij mij vastgefteld; mijn belang eischt het, alles is mij gunltig, mijne bedienden zijn verwijderd . .. Hoe pijnlijk is mij het [wachten! Maar ik hoor een paard op het voorplein. Mijn hart kondigt mij mijn offer aan. Hij is hier bekend, hij weet den weg; laat hij zijn paard op de (lal zetten , en binnentreden, als van ouds. Maar verbergen wij de werktuigen onzer redding, tot hot tijd zal zijn die te vertoonen. (Hij legt de pistolen in de pastei, en dekt die terftond met het dek/el.') DER-  TOONEELSPELé DERDE. TOONEEL. towsend, thompson. thompson. VVel, lieve Towfend! zie hier uw' vrind, zelfs vóór iet gezette uur, tot uw' dienst aangekomen; maar, zeg mij, hoe komt het dat ik geen uwer bedienden zie ? Ik heb wel jemerkt- dat gij dezen morgen eene vergiftige fombre luim liad; maar geheel alleen in een groot landhuis omtedwalen, is het middel niet om zwaarmoedigheid te verdrijven. towsend. Al mijn volk heeft bezigheden verr' van huis, ook is het jeen ik met u te verhandelen heb van eene natuur die alle Dog- en oor-getuigen lastig en ongevoeglijk maakt. thompson. Op welk een' zonderlingen toon, Towfend! fpreekt gij aie woorden uit.' hoe koel! hoe ftroef'! het geen gij mij hebt te zeggen, moet wel droefgeestig en gewigtig tevens zijn. t o w s e n d , met nadruk. Dat is het! dat is het, op mijne eer! gij zult 'er van overtuigd worden. thompson. Gij verbaast mij. Kom, zonder Omweg , fpreek , wat hebt gij te zeggen ? De vrindfehap lijd nooit meerder dan op !de befchouwing van het lijden van een' vrind. Nooit ftift (j 2 men  212 H E T E I G E N BELANG, mende pijnen van anderen, als men die zelf niet gevoelt. Ik beb u altijd bemind, dat weet gij. TOWSEND. Gij bemint mij! gij noemt u mijn vrind! . . . Ziedaar al mijn lijden. THOMPSON. Is het u In den kop gedagen, Towfend! wat reden gaf ik u om mij hier te lokken, ten einde mij zo onheusch te zeggen dat mijn vrindfehap u in lijden brengt? Is u vergeten dat de vrindfehap hare grenzen heeft, die zij bij tegenftelling niet overfchreed, dan om in woede te veranderen ? TOWSEND. Daar wilde ik zijn. Ik verfta u. Wij zijn beiden mannen. THOMPSON. ' En, zo ik hoop, eerlijke mannen, die beiden de harsfens op de rechte plaats hebben. TOWSEND. En ook, zo ik vast vertrouw, het hart. THOMPSON. Daaraan heeft het mij nooit ontbroken, dank zij den Hemel! maar ik gevoel mijn hart nooit beter, dan als het'erop aank< mt om een goede daad te doen, en zou den Hemel bidden mij het hart te ontnemen, zo het ooit kon afdalen om een' oprecht vrind onheuschheden te zeggen. TOWSEND. Zo gij u gehoond acht, de middelen om u rechttedoen zullen u niet geweigerd worden. T H O M P-  TOONEELSPEL. . A13 thompson, zijn' hoed in de oogen zettende. Ik zal mijn aficheid met eene wonde in het nart moeten nemen, 't en zij het u behage u kort en duidelijk te verklaren; want van alles wat gij tot heden toe mij hebt voorgezwetst, verfta ik niet één woord. towsend. Gij zult niet van hier gaan, voor wij elkander volmaakt hebben verftaan. thompson. Vrijwillig blijf ik gaerne, maar ik kan aan een dreigement weigeren 't geen ik een verzoek kan inwilligen. Voor het laatst, fpreek ronduit, of, in weêrwil van uwe bedreigingen, treed ik naar buiten. towsend. Wel dan! Gij kent Mifs Sallij? thompson. Ik ftel eene eere in haar te kennen, en van haar gekend te zijn. towsend. En gij ftaat naar haar hart? thompson. Ik maak mij eene eere dit onbewimpeld te bekennen, ik doe dat vrijwillig, en zou dat doen aan een'koning, omringd door alle zijne lijfwachten. towsend. Weet gij wel, mijnheer Thompfon! dat ik haar aanbid? thompson. En weet gij wel, mijnheer Towfend! (als het dan „mijn0 3 lieer"  HET EIGEN BELANG, heer" zijn moet,) dat ik nooit dol genoeg zou geweest zijn udat te betwisten, fchoon ik het al haddc bemerkt, dat echter zo niet is ? TOWSEND. Dat is eene ronde verklaring, dat gij u aan mijne aan* zoeken bij Mifs weinig zoud bekreunen ? THOMPSON. Juist geraden! T O W S E ND. En dat gij ondanks onze vrindfehap, de zaak zoud doorzetten ? THOMPSON. Niets is zo wèl begrepen! en, om u klaarder te verlichten» ik heb die tot zo verre doorgezet, dat Mifs mij oogen. bliklijk begunftigd heeft met hare, belofte. TOWSEND. En gij zijt mijn vrind! THOMPSON. Waarom niet? Ik laat u de volle vrijheid voor u te doen wat gij kunt, en zo gij de prooi mij noch kunt ontneemen, ik zal 'er u niet te minder om achten. Een vrind is in het ftuk van liefde een minnaar, die niet verfchuldigd is eene vrouw die hij bemint afteftaan aan een' vrind. TOWSEND. Gij zegt, dat Mifs u begunftigd heeft met haar woord om u tot man aantencmen, en dat zo ik u de prooi noch kan afhandig maken, dat gij 'er mij niet minder om zult achten! Men kan niet beter fpreken? Het zal 'er op aankomen om een proef te nemen, of ik het kan doen, en die proef moet  TO O NE E L S P E LI rnoet gij u onderwerpen, of wees heilig verzekerd, dat gij op dit oogenblik een dood man zijt. THOMPSON. Uw redenlooze woede acht ik tot alles in ftaat, en aan het van de hand zenden uwer bedienden, befpeur ik dat gij uwe maatregelen hebt genomen. Maar zijt gij ncch vatbaar voor de reden? Ik zoek ongelukken te voorkomen. .TOWSEND. Wat wilt gij zeggen? THOMPSON. Wat zou u hier in ons geval recht op mijn leven of dood geven ? TOWSEND. Mijn eigen belang. T^HOMröUlM. . Ziet gij dan niet, dat, zo ik mijn eigen- belang op dezelfde wijze begrijpe als gij het uwe doet, dat ik recht heb op uw leven en dood? Maar geeft eigen belang ons recht tot geweldenarij ? TOWSEND. ' Het is bij mij geoorloofd dat de mensch voor zichzelven doe wat hij kan. THOMPSON. Bij mij is het niet geoorloofd voor zich te doen wat men kan, en wil, maar wat men mag, volgens voorfchriften van billijkheid en eerlijkheid. Gij zijt verliefd op Mifs Sallij, ik ook ; onzer beiden eigen belangen wettigen ons om de gunst der juffer te verdienen, en daar wij daartoe gelijke vrijheid hebben, ftaan wij elkander gelijk. Ik betwist u uwe vnjO 4 beid  aiS HET EIGEN BELANG, heid niet, en gij fpreekt mij van mij tot een' dood man te maken, zo ik u de uwe niei Iaat, en van de mijne afzie; op wat grond kunt gij eifchen dat ik u eene vrijheid zal laten die gij mij zo geweldadig wiit betwisten? TOWSEND. Ik kan niet leven zonder Mifs Sallij, en ben u niet verpligt mijn leven cpteofferen. T- H O M P S O N. Welaan! Ik weet een middel om ons te bevredigen. Ik heb u eerlijk doen hoorcn dat de juffer .mij heden heeft vereerd met hare belofte; kom, zet u te paard,.wij zullen ten eerde naar het landgoed van den heere Sallij rijden. Ik zal haar in uwe tegenwoordigheid ontdaan van haar woord, en haar volledig aan haar zelve dellen. Laat zij zich bedenken, en in ons bijzijn hare keuze doen. Gij 'ziet dat mijne vrind'fchap, die het eigen belang u zö onheusch doet verongelijken, zo verre gaat als zij kan; misfchien gaat die te verre; maar, zo gij mijn' voorflag mogt omhelzen, het behoort onder zekere voorwaarde te zijn, en die is, zo ik mij niet bedriege, aanneemlijk: zo de keuze op u word overgedragen ik zal u geluk wenfchen, en uw' vrind blijven, als tevoren; doch zo de juffer bij hare keuze volhard, alsdan behoort gij u onder dezelfde verpligting te dellen. Wat ze°t 8Ü? TOWSEND. Dat uw voorflag voor irfj eene nieuwe belediging is. Ik ken Mifs voor eene vrouw die geen belofte zal indokken, en . roch ooggetuige zijn van uwe zegepraal. Behalve dut aw Voorftag^mij eene beledigende gerustheid aantoont  TOONEELSPEL. 217 toont op de bezitting van haar hart, dat mijn eigen belang »an mij vordert te winnen, en alles opteruimen wat mij haar hart kan betwisten. THOMPSOM. Hemel! is het eigen belang, te verre gedreven, zulk een iflchuwlijk monfier! TOWSEND. In één woord, zo goed als in duizend woorden, Mifs noet dc mijne zijn, en daar is niets dan één flap van uwen tant die ons kan bevredigen. Gij moet haar het door haar jegeven woord terug geven, van haar afzien, en 11 zolang verwijderen tot ik gelegenheid gehad heb haar te winnen, 3ij, weg zijnde, is voor mij alle zwarigheid weggeruimd. THOMPSON. Denkt gij wel, Towfend! dat gij met een' man te doen icbt, die 'er belang in Helt zo wel man te zijn als vrind? :n denkt gij 'er wel bij, dat, zo ik de onbegrijpelijke laagleid hadde van u te voldoen, ik niet waardig zou zijn om onler de mannen en vrinden te worden gerekend? De waarligheid van mijn caraéter optehouden , word mij zo flerk toor mijn eigen belang voorgefchreven, als u uwe ziniooze éfde. TOWSEND. Noch ééns, en dat, bij alles wat heilig is! voor de laatfle naai, verwijder u van Mifs Sallij, en verfchaf mij gelegenleid om haar te winnen. THOMPSON. Doe uw best haar mij langs billijke wegen afhandig te laken, ik zal het met vermaak en zonder dc minfte afr O S êlln"  2i? HET EIGEN BELANG, gunst aanzien ,* maar fpreek niet meer van mij uwenthaiven, of om iemant in de waereld, wie hij wezen mogt, van haai te verwijderen. In goeden ernst, waant gij haar zwak genoeg, om, zo zij mij, om de lafheid van u te voldoen, mogt verachten, uwe geweldenarij te belonen met hare hand. zo zij alles gewaar wierd ? TOWSEND. Dat zij daarmede zo het wil, ik zal u noodzaken mij te voldoen. THOMPSON. En door welke middelen zoud gij, mijnheer! mij daartot noodzaken ? TOWSEND, de pastei openende de pistolen daaruit nemende, en die met eene dreigende houding , vertoo nende. Door deze, mijnheer Thompfon! THOMPSON. Bedenk u wél» mijnheer Towfend? verre van uw bclanj te bevorderen, werpt gij uzclven in het voetzand. Mejuf frouw Sallij zal nooit den moorder van Thompfon tot haai man verkiezen. TOWSEND. Dan moet gij het land verlaten, en van haar afzien. THOMPSON. . , . / .klSB Dat zoude u even weinig baten. TOWSEND. Dan moet of gij of ik uit den weg, of alle beiden. Gee man in de waereld zal voor mijne oogen Mifs Sallij bezitten 4  TOONEEL SPEL. lk kan en wil niet leven zonder haar. Mijn eigen belang vordert deze bezitting, en wettigt mij daarvoor te doen wat ik kan. THOMPSON. Noch ééns, gij dwaalt grovelijk, mijn waarde Towfend! een man van verfland en ware eere, doet voor zijn eigen belang wat hij mag, naar voorfchriften van billijkheid, en gezonde reden; maarniet wat hij kan en wil, hoe ongerijmd en dol het ook zij. Zonder dat, Hellen wij den weg open tot fielterij en geweldenarij. TOWSEND. Hou daar, grijp dit pistool. THOMPSON. Gij eischt het geen een eerlijk en deugdlaam man niet kan of mag doen. Een tweegevecht is eene-Godlooze en baldadige inbreuk op de rechten van den Hemel. Jk mag uw Ieveniniet doen afhangen, in een bijzonder gefchil, van een moordgeweer ; gij moogt het mijne even weinig daar van doen afhangen. Wij hebben geen rechten op elkanders leven en dood. TOWSEND. Gij neemt wreedaartig rechten op mijn leven en dood, door mij te ontnemen 't geen zonder 't welke ik niet kan leven. THOMPSON. Het is de keuze van Mifs die alsdan dit recht zich op a heeft genomen, niet mijn aanzoek op haar hart, waartoe 'ik zo veel rechten heb als gij ooit had. TOWSEND. Wij flonden dan elkander gelijk; kom, laten wij nu ook in  220 HET EIGEN BELANG, in dit tijdftip gelijk (laan. Niets kan ons fcheiden, dan uw vertrek uit het iand, of de dood van één' onzer, of van beiden. thompson. Voor het laatst, Towfend ! gij vordert van mij baldadigen bloeddorst, en dat is zo veel alsof ge mij onmogelijkheden afvorderdet. towsend. Ik zal u die mogelijk maken, door u de harsfens te doen Ipatten, zo gij niet te gelijk met mij losbrand. thompson. Gij dwingt mij tot noodweer, en ter verdediging van mijn leven. Ik roep den Hemel aan, tot getuige van mijne onfchuld, zo ik u treffe. Ik zeg u vooraf, wees op uw hoede : van het uur dat ik wist hoe ik een pistool moest houden, miste ik nimmer mijn doel. Gij word zo verre door uw eigen belang bedwelmd, dat gij vergeet mij te wettigen het mijne in dit afgrijslijk tijdftip te hooren, met wederzin. towsend, hem met de ééne hand het pistool opdringende, en hem het andere op de borst' zettende. Dit is voor het laatst, grijp aan, of, bij den Hemel! Thompfon! ik zweer het u, gij zijt een dood man. thompson, het pistool aannemende. Hemel! is het mijn lot een' vrind te vermoorden, of door zijne hand te vallen! Vergeef mij, dat ik een geweldenaar worde, om het hoogde goed dat gij mij gegeven hebt niet roekloos te wagen. Voor  TOONEELSPEL. 221 '>jl .Voor de laatfte maal, Towfend! zo gij dan wilt dat 'er qiilusfchen ons een twecf* '.-ent zal, en moet plaats hebben-, laten wij ten minfte brave getuigen nemen, ter bewaring «van den overwinnaar. •m 1 towsend. :viilj In' ons geval hebben wij geene getuigenis noodig, alles Aan onder ons afgedaan worde.:. Plaats u in der hoek Jder kamer , ik zal mij in den hoek tegen u over plaatal ifen. Deze neusdoek , mijn hand ontvallende, zal het litcken eener gelijktijdige losbranding zijn. thompson. lijnl Om « en om mij, en zo gij achting voor de Sallijs hebt, ,.!• |zie noch af van uw doodlijk voornemen , en dwing mij niet :»jitot noodweer. towsend, zich in den hoek van : ii I het vertrek begevende. 'sis Zijt gij vaardig? , thompson, zich tegen hem over d plaotfende. K'j Wreedaart! ja! met doodelijken wederzin, en onuitfprellkclijke ontroering. towsend, een" doek uit den zak halende, en die in zijnen uitgejlrekw te liand houdende. Mijn haan is overgehaald. thompson. ral ' En mijn ziel is doodelijk gegriefd, niet ï o w- ,'ffl  822 HET EIGEN BELANG, towsend, aanleggende, terwijl Thompfon ook op hem aanlegt. Pas op de loslating van mijn' doek. thompson. Zo het mij mogelijk is. (Towlènd, den doek latende vallen, fchieten zij beiden gelijktijdig los; Towfend Jlort op den grond, en Thompfon neemt de vlugt, uitroepende:) Hemel ! wees den armen man genadig, en verfchoon mijne onwillige daad. ül^iedaar mij op den hal ven weg! Laten wij door de ven* fters zien hoe beangdigd hij met zijn paard het voorplein afholt. Daar gaat hij. Geluk op reis! Dat gaat vast fpoorflags naar Doever, en voorts per fchip Vrankrijk in, en ik heb een ruim veld. Ha! ha! ha! ik kan mij van lagchen niet onthouden, mijn' medeminnaar zo vernuftig grond te hebben doen ruimen,om mijn eigen belang te begundigen! Waarom ware hij zo gaauw niet om mij een pots te fpelen ? Die verdand heeft, moet het gebruiken, of hij begaat eene gekheid, en waar komt het ons beter te pas, dan ter bevordering onzer hoogde belangen ? Nu te paard naar het huis van Sallij! Mifs is zagtaartig, VIERDE TOONEEL. towsend, opfpringende. en  TOONEÉLS PEL. 223 t eene vijandin van geweldenarij en vechterij: ik zal haar n'js maken, dat Thompfon iemant in duel heeft overhoop efchoten, en nu waarfchijnlijk nooit weder voor den dag al komen, en zij zal het hem voorzeker te kwalijker afemen dat hij dien dollen Hap deed, daar hij in 't kort aar' man zoude worden. Zij zal daarin eene verachting oor haar zoeken, en nooit zijn de vrouwen vatbaarder voor lisnoegen en wraak, dan als zij zich veracht wanen van en' man voor wien zij liefde voeden. Met hare wraak zal : mijn voordeel doen. (Een glas wijn infehenkende, en uitdrininde:) Op uw goede en veilige reize, Thompfon! en op oed fucces van de andere helft van mijn liefdelist, ter unst van mijn eigen belang! Einde van het tweede bedrijf. DER-  700NEELSPEL. DERDE BEDRIJF, EERSTE TOONEEL Het tooneel is als in het eerfie bedrijf. MISS SA1LIJ, POLLJJ. P O L L IJ. ijN lieve, mijn beminlijke meesteres! verfchoon mi. ne vrolijkheid. Dit is voor mij het vrolijkfte uur mijr levens! Gij zult dan een' braaf man krijgen! Ik was i waarheid bang dat gij in de armen van den belangzieke Towfend zoud geraakt zijn. De Hemel zij gedankt d; het anders is! maar ik ben voor ééne zaak niet weinig bi ducht» MISS S A H IJ. Beducht ? mijn waarde Pollij! en dat waarvoor ? mijnenl halve? dit hoop ik niet. P Oh L IJ. Ik ben beducht voor u, voor den Heer Thompfon, e tevens voor Towfend. MISS SALLIJ. En dat waarom toch? e o i  TOONEELS PEL. ,225 p o l l ij. Omdat Towfend mij een' jaloers en gluiperig man fchijnt jte zijn; omdat ik hem in zwaarmoedige gedachten heb zien |vertrekken , en omdat de goede Thompfon, op zijne uitnoojdiging, zich heden bij hem heeft begeven. Zou het u niet leeuwig fmarten, zo zij eens handgemeen waren geweest ? jen gij een' minnaar dood, of voor eeuwig op de vlugthaddct? miss s a l L ij. Uw vrees is om tl? lagchen: zij weten niets van elkanders 1 liefde. p o l l ij. Mejuffer zal het mij, zo ik hoop, vergeven, dat ik reden Jheb om te denken dat Towfend jaloers is op Thompfon. Hij (heeft mij, nu het hoogc woord 'er uit moet, dezen morgen ■feimelijk door geld zoeken uittelokken, om hem te zeggen lof Thompfon niet in uwe gunst fïond; doch ik zcide hem, Jdat gij geen vrouw waart om u deswegens te onderhouden imet eene kamenier. Hierop verfchcen Thompfon, en hierna 1 gebeurde het overige. Miss s A Ij 1. IJ. I Gij maakt mij ongerust; maar zo zij mijnenthalve hebben Jgevochten, wees verzekerd, dat ik hen beiden hun paspoort izal geven. Ik mistrouw een' man die met zijn leven fpeelt, lof met dat van anderen; het is bij mij losbollenwerk, waarIvan niets goeds te wachten is. Die mij door vechterij op Iden naam brengt, kan geen achting voor mij hebben. p o l l ij. Vergeef het mij, juffrouw! gij zijt zonderling: ik wed | dat van de honderd jonge dames, negentig zich zouden verP ho-  •226 HETPIGEN B EJL A N G, hovaardiger) op de eer [dat harenthalve een' man den hals was gebroken. miss s a l l ij. Wie twijfelt of 'er onder jonge en oude dames een aantal zottinnen zijn? Genoeg, dat ik het getal niet begeerte vermeerderen. Ik verklaar u andermaal, dat, zo dc twee heeren om mij tot de uitfporigheid van een tweegevecht zijn ge ■ komen, ik hen oogenbliklijk voor altijd mijne tegenwoordigheid zal verbieden, en dat op eenen toon die ernftig genoeg zal zijn om mij te doen gehoorzamen. Maar ik kén Thompfon te wél, om hem tot die geweldadige dwaasheid bekwaam te achten, en dat op het punt van zich aan mij te verbinden. p o l l ij. Wie weet of hij het heeft kunnen weigeren? miss sall ij. Men kan altijd eene Godlooze geweldenarij weigeren. p o l l ij. Genomen, men word gedwongen zich te verdedigen? miss s a i. l ij. Dan is het ook geen gevecht, maar noodweer. .. Doch waartoe ons te folteren met harsfenfehimmige denkbeelden? Elenden komen altijd vroeg genoeg. Maar ziedaar den knecht van Towfend. Wat of die ons komt zeggen ? De arme jonge fchijnt bedremmeld. TWEE-  TOONEELSPEL. TWEEDE TOONEEL. miss sallij, p o l l ij, jonathan* miss s a l l tji ^^el, Jonathan! wat jaagt u hier ? jonathan, op zijne knieën vaU lende. Och! juffrouw! ik zoek mijn toevlugt aan uwe genade, en verzoek lijf berging voor eenigen tijd, buiten de oogen van mijn Keer. miss sall ij. Jongman! knielen maakt mij boos; ik heb geene genada uittedelen. Spreek (taande. Wat drijft u hier met die malle taal ? ' j o n A t h A n. Och! lieve, zoete juffrouw! de Hemel drijft mij zekerlijk tot u. Mijn meester is uiterst naargeestig van hier t'huiS gekomen, hij heeft al het volk van de hand gezonden, toen plaatfte hij een paar pistolen op de tafel, en toen beval hij mij een' brief naar zijn bankier te Londpn te brengen lk vermoedde dat hij, door 's duivels ingeving, had voorgenomen icmant anders, of, naar de Engeliche mode, zichzelven den hals te breken, lk wilde hem die dolheid ompraten ; maar hij dreef mij onzagt van zich. Toen (leeg ik te paard, maar het was mij niet doenlijk mij verre van huis te I Pa fee-  zï8 HET EIGEN BELANG, begeven. Ik heb onzen boerenzoon met den brief beiast, en befloot naar dit huis te vlugten, om te zien of gij of mijnheer uw vader middelen zoud weten om ongelukken voortekomen. Berg mij flechts zolang tot de boer van de ftad hier komt met antwoord: ik heb hem hier befcheiden. Voor geen geld wilde ik dat mijn Heer mij hier aantrof, zo hij noch mogt leven. miss s A L L IJ, Jonathan! gij verfchrikt mij. Wat kan ik of mijn vader in dit geval doen? Hem overvallen? Het zal zekerlijk te laat zijn. Maar hebt gij hem alleen gelaten? JONATHAN. Ik moest; ik vreesde zijne pistolen, en was blijde dat ik van de plaats in de vrije lugt kwam. miss SALL IJ. Maar wachtte hij iemant ? JONATHAN. Wie durfde daarna vragen? Maar het was even eens of hij op iemant wachtte; want de tafel ftond gedekt, en hij had noch geen' mond vol geproefd. De Hemel weet of hij wel ooit weer eeten of drinken zal noodig hebben! miss s A L l ij. Gij deed kwalijk. Waarom u niet verborgen, nadat gij heimelijk iemant ten bijftand had geroepen? dan had gij misfchien een ongeluk kunnen voorkomen. Maar ga, en verberg u in de keuken. Hou u maar wat uit de oogen. Ik zal bevelen dat niemant u verklappe. JONATHAN. Och! ik bedank u. D E R-  TOONEELSPEU ^9 DERDE TOONEEL. MISS S A L L IJ, P O L L IJ. MISS SAUIJ. KOCier rchuÜt iets! ik km mijne ongerustheid niet ont« veinzen. Thompfon is noch niet wedergekeerd, en Towfend fcheen met p:sto!en op hem te wachten! Mijne onzekerheid pijnigt mij. Dat van de hand zenden der dienstboden, voorfpelt mij eene bloedige onderneming. Wat 'ervan zij,, zo Towfend de fnthfté belediging aan Thompfon heeft gedaan, moet hij zich wachten van ooit weder één' voet Sn ons huis te zetten, ten minfte in mijne tegenwoordigheid. p O L L IJ. Gebeurd is 'er zekerlijk iets, en ik durf u nietvieiën met de aangenaamheid vad het gebeurde. Als ik aan dat angftige ondervragen denk van Towfend wegens uwe genegenheid voor Thompfon, den drang waarmede hij mij zocht uit. tehooren, en omtekoopen, zijn ontvlamd gelaat toen hij het huis verliet, zijn fpoedig vertrek, zijne gedwongene uitnoodiging, en dat alles vergelijk met] het geen ons de arme jonge vertelde, dan onderftel ik vast dat uwe twee Hiefhebbers elkander ten minfle bij de ooren hebben gehad. De Hemel geve dat het bij eenige ftompen en muilpeeren moge gebleven zijn,1, en dat die verbruide pistolen niet op P 3 het  «39 HET EIGEN BELANG; het tooneel mogen werkfaam zijn geweest! Ik wenschte dat de Regeering, op ftraffe van de galg, aan alle bijzondere perfoonen bet bezitten van pistolen, degens en mesfen verbood. Kan mei) met handen en Hokken geen kwaad genoeg doen ? Maar gij meimert! miss sall ij, Duizend akelige gedaanten rollen mij door het hoofd , en ik weet 'er niet één te bepalen. Alles wat gij zegt word waarfchijnelijker en fchrikbarender, op de bedenking dat Towfend een man is die bekend ftaat zich voor zijn eigen belang maar al te veel te veroorloven; en waar fpreekt het eigen belang fterker, dan in een' jaloerfchenrjfJj n? Ik wenschte dat ik Thompfon zag te rug komen, POLL IJ. Zoud gij niet ftil een' knecht, met eene gemaakte boodfchap , naar het huis van Towfend kunnen zenden aan Thompfon? Dit zou ons misfchien in dit duister geval kun» nen verlichten. miss s a l l ij. Hier toe was ik van harte genegen, maar lk moet buiten dit gantfche geval blijven. Behalven dat het voorzeker te laat zal zijn om ongelukken voortekomen. Het geen mij, buiten het ongeluk, dat misfchien fchuldeloos door mij is ont» ftaan, kwelt, is dat ik verbazend over de tong zal rollen, fen de waereld, die niet verpligt is mij grondig te kennen, zal mij als de oorzaak van het ongeluk befchuldigen. Wij vrouwen beijveren ons om te behagen, en maar al te dikwijls fleept het bejagen van ons doeleinde onverhoeds rampen  TOONEELSPEL, pen na z;ch. Hadde ik niet behaagd, ik had nu niet te vree» zen 't geen ik vrees. p o l l ij. Geluk! mijn lieve meesteres! daar zie ik Towfend met uw' vader door de laan aankomen: bij is dus niet dood, en heeft ook Thompfon den hals niet gebroken , anders zou hij wel op de vlugt zijn. De heeren hebben het verbazend drok! . Daar komen zij. miss s a l i rj. Ik weet van dit alles niets te maken. VIERDE TOONEEL. miss sall ij, de heer sall ij, towsend, poll ij. de heer sall ij, Urnen tredende, tegen Towfend. „ IMEijn dochter moet de zaak weten." (Tegen Mifs Sallij.) Mijn lieve kind! wij komen u een onaangenaam nieuws brengen. miss sa l l ij. Ik heb meer dan ééne reden om geen aangenaam nieuws te verwachten. P 4 D *  HET EIGEN BELANG, DE HEER SALL IJ. Ei lieve, mijnheer Towfend! heb de goedheid van mijne dochter het voorgevallene met den heer Thompfon te verhalen. M 1 }, S SALL IJ. ife begrijp dat den heer Thompfon eenig ongeluk is over. gekomen; mijn hart beeft om het te hooren, en evenwel het is 'er verlangende na. Heb de goedheid , mijnheer Towfend! van mij te verlichten omtrent alles wat gij weet van uw' ongelukk/gen vrind. Alleen zeg mij ronduit vooraf of hij leeft. TOWSEND. ó Ja! waarde Juffer! en ik zal u voldoen. MISS SALL IJ. Vooraf, mijnheer! moet ik u, en dat op een' ernfrigen toon, zeggen, dat ik een liefhebfler ben van oprechtheid en naauwkeurighcid. TOWSEND. Ik weet niét, mijn geëerde juffer! dat ik zo geftreng eene herinnering verdiend heb; doch ik fchrijf dit alles toe aan gemelijkheid, ontftaan uit het ongeluk vaneen' vrind, die ik wef wenschte, ik ze'g. het met fmart, dat uwe achting wat beter had verdiend. Doch ter zake. ' Gij weet dat ik hem bij mij verzocht, wegens eenige zaken die wij famen hadden uitteftaan. Dit gedaan zijnde,' zetteden wij ons bij elkander, om een glas wijn te drinken, Wanneer een knecht de plaats opreed, en naar den heer Thomplön vroeg. Hij ging buiten, en kwam eenigermate onthutfeld binnen, mij zeggende dat hij terftond, om wig- ti-  TOONEELSPEL. 233 tige zaken, een kleine boodfchap in de nabuurfcbap had, en dat hij binnen één uur weder zou bij mij zijn. Ik liet hem gaan, en hielp hem te paard. Hem niet ziende wederkomen , zettede ik mij te paard, om té zien of ik iets van hem kon vernemen, wanneer ik een' boer ontmoette, die taamlijk haast fcheen te hebben, cn vcrfchrokken fcheen. lk deed hem Haan, en vroeg hem of hij geen heer op een fchimmel had gezien? „ Maar ai te wèl," antwoordde de kaerel ; in gindfche valei heb ik hem met een' ander heer met „ pistolen zien vechten, dien hij doodlijk heeft gekwetst, „ waarop hij de vlugt heeft genomen. Ik loop om een' chi„ rurgijn." Daarop, begrijpende dat Thompfon haast zoude maken langs den kortften weg, en niet wetende wat weg hij was ingcflagen, reed ik naar dit huis; en-ziedaar alles wat ik weet. Maar waarfchijniijk is hij naar eene zeehave geviugt, om van daar over te (leken naar Vrankrijk, en het is mij leed 'er bij te moeten voegen, dat ik zijne afreize wat lang moet onderfiellen, zo zijne afwezendheid niet eeuwig duurt. Gaerne gaf ik u gunftiger bericht, mijn waarde Mifs! Ik hoop dat een brief mij eerlang kennis moge geven van zijn' gelukkigen toeftand. DE HEER SALL IJ. ' ja wel! vertrouw eens op de menfchen. Wie zou achter een' kaerel zo zagt van aart als Ierfche boter een' fchurk en duellist hebben gezocht? De zaak is noch onvergeeflijker, daar hij hier komt vrijen. MISS S A L L 1J. 6 Mijn vader! ik bid u, laten wij een' elendigen, die zich niet kan verdedigen, niet bezwaren, vóór dat wij beter P 5 be-  *34 HET EIGEN BELANG, bericht hebben van dit gewigtig voorval. De heer Towfend heeft alles van een bloot verhaal, en dat uit den mond van een' lompen boer. T O w s e n D. Mifs verdedigt den vlugteling met liefde, inderdaad, hij is dan zo ongelukkig niet. de heer s a L L ij. Een boer, hoe een Iompert hij zij, kan evenwel zien dat een kaerel een' kaerel voor den kop fchiet. miss sall ij. Dat kan hij zekerlijk; maar hij kan onkundig zijn of de fchoot uit noodweer is gefchïed. Ik eisch omftandiger berichten, daar ik den heer Thomplbn nimmer heb gekend voor een' man van gretig misnoegen, of voor een* liefhebber van twist, veel minder voor een' baldadigen of geweldadigen kampvechter. de heer s a L l ij. ¥ Hij mogt den boozen! wat is bedrieglijker dan de mensch ? en gij praat van beter berichten, van waar zouden die komen? miss s a l l ij. Van hemzclven; want ik flel vast dat hij alles aan u of mij omftandig zal fchrijven, als hij in veiligheid is. Tot zolang zal men mij de vrijheid gelieven te laten te twijfelen aan den vechtlust van mijnheer Thompfon. Pollij! haal mij water met hartshoorn. (Pollij vertrek.) TOWSEND. Maar, mejuffer! . . . MISS  TOONEELSPEL. 235 miss sall ij. Maar, mijnheer! gij zult mij ten beste houden, dat ik ?en weinig twijfele aan de naauwkeurigheid van uw verhaal. towsend. En, zo het mij geoorloofd is te vragen, om welke reden ? miss s a L l ij. Om zeer wigtige reden, mijnheer! die, zo ik hoop, welhaast , zichzelven verklaren zullen. p o l l ij , met een glas terug keerende. Mejuffer! daar is iemant om u te fpreken. miss s a l L ij, na gedronken te. hebben. Met' uw verlof. VIJFDE TOONEEL. de heer sall ij, towsend, de heer sall ij. ]]Oaar ua3n wij nu. Gij ziet, mijnheer Towfend ! dat mijne dochter hare zinnen op Thomplon heeft gefield, en niet wil geloven dat hij de man is om in ecu tweegevecht te gaan, T O W'  235 HET EIGEN BELANG, TOWSEND. Ik beklaag mijzelven minder dat men mijne reden in twij fel trekke, dan dat de juffer hart betoont te hebben voo: een' man die haar zo weinig verdient, en die zij nooit kat bekomen. DE HEER SALL IJ. Dat „ ik" zo fpreek, dat gaat aan; maar daar gij zijn vrinc zijt, behoorde gij niet te zeggen dat hij haar niet verdient. TOWSEND. De vrindfehap vordert niet dat men ondeugden van een vrind braafheden moet noemen. DE HEER SALL IJ. ■ Dat is zeker; maar zij vordert de gebreken van een' vrind fe bedekken. Weet gij wat? Gij zijt mede verliefd, en ik geloof dat het u niet onaangenaam is dat uw medevrijer op de vlugt is. TOWSEND. Dat ik verliefd ben, hieruit maak ik mij eene eere dat te bekennen. Mijn hooglte geluk zou zijn de beminnelijke Mifs te verkrijgen, en zo het laatfte van uwe gezegde waarheid ware, mijnheer Sallij! dan zou mijn blijdfehap kunnen worden gewettigd door het eigen belang van een' minnaar. DE HEER SALL IJ. Wat zegt gij ? Zou het eigen belang ons ooit mogen ver. oorloven blijdfehap te voeden om de ongelukken van anderen? Spreekt gij in goeden ernst? TOWSEND. 6 Ja! ik ben niet blijde om het ongeluk van Thompfon; maar  TOONEELSPEL. 237 naar omdat zijn malle ftap mij ontflaat van een' mededinger >ij de aanbiddelijke Mifs. DE HEER SALL IJ. Nu.' nu! indien een weinigje te verre getrokken zelfbeang iemant is intefchikken, het is aan een' minnaar, als'er, ivél te verdaan, geen fcbelmftukjes onder loopen. Maar, mijn goede Towfend! Ik geloof niet dat gij veel grond hebt tot blijdfehap, zo gij voordeel hoopt te trekken uit de afwezendheid van Thompfon: mijn dochter heeft hem niet alleen het woord gegeven, maar, voor zo verre ik kan bemerken is zij alies minder dan u genegen. TOWSEND. 6 Mijnheer! de vrouwen zijn wispelturig, hun aart is gewoonlijk den tegenwoordigen te beminnen; het is bij haar: „ uit de oogen, uit het hart." Laat mij ten minfte hoopen , daar ik zo veel verdienden heb als de tweevechter Thompfon. DE HEER SALL IJ. Op hoop te leven, is de minnaars eigen. Maar daar komt mijne dochter. Z E Sr  238 HET ÉIGEN BELANG, ZESDE TOONEEL. de heer sall ij, miss sall ij, towsend, Poll ij. miss sall ij. ^/icdaar, mijn Vader! het echte der Véchthistorie van Thompfon: ik kan den verdagen man. de heer sall ij. Bij Jupiter! meisje! zo heeft hij dan verachtig een' kaerel gemold? en kent gij den vermoorden? miss s a l l ij. Kennen? ter deeg: ik ken hem, gij kent hem, en Tow fend kent hem. t o v/ s e n d. Mejuffer fpreekt in de drie eerde perfonen van den tegenwoordigen tijd, denkiijk om te fchertfeii. Ken ik den verdagen man? miss s a l l ij. Voorzeker, want gij zijt het zelf. de heer sall ij. Wat duivel! zijt gij dood, cn komt gij den gek met ons fcheeren ? towsend. Spotternij ter zijde, lk verda geen woord van dit alles. D e  TO ONE E LSP E L. 239 de heer s 1 l l ij. Bij Jupiter! ik ooit niet. miss s a l l ij. Wel / dan kan ik u beiden gemaklijk uit den droom helpen. Een weinigje geduld. (Zij vertoont eert brief.) Towfend! nader mij onverfchrokken : kent gij deze hand ? towsend. Het fchijnt die van Thompfon. miss s a t i. ij. Het fchijnt niet alleen die te wezen, zij is het inderdaad, en gereed om u een' gevoeligen ilag in het aangezigt te geven. towsend. Mifs! . . . miss s a l l ij. Geen woord meer, dan op mijn bevei. Verftaat gij het? de heer sallij. Nooit zag ik u zo henkers geftreng , en Towfend zo bedwelmd. Ik verlang naar het einde dezer comedie. Ik zal 'er bij neder zitten. (Hij plaatst zich op een'' fiool.) miss sall ij. Alles zal zich fpo^dig ontknopen. Eén oogenblik aandacht! (Zij leest.) dierbare miss.1 Helaas! wie dacht dat de eerloosheid van Towfend mij tot den ongelukkigften man, zoude maken? Bij hem, als vrind , gekomen , zet hij mij 't pistool op de borst, en dwingt mij te zweren mij voor eeuwig van 11 te verwijderen ;  a^o HET EIGEN BELANG, ren; dit mij onmogelijk zijnde, dwingt hij mij een pistool te grijpen, en met hem te vechten, of hij dreigt mij te doorfchieten. Wij fchoten dan op elkander gelijktijdig, ik alleen om mijn leven te bewaren, en hij uit baatzucht en nijd. Hij ftort dood ter neder, en ik vlugt bij uw' braven buurman Arthur, daar ik tot de nacht blijve, om bij duister Doever te bereiken , en naar Vrankrijk overtefreken. Vaar eeuwig wel, en hou mij in gedachten. Uw eeuwig getrouwe, doch ongelukkige thompson. P. S. Omhels voor mij uw' lieven vader. Wel nu! mijnheer Towfend! wat dunkt u? Zekerlijk zal Thompfon het liegen ? , de heer sall ij. Wat duivel! kaerel! heeft het eigen belang u zo verre vervoerd . . . maar gij vielt op den grond, en zijt niet eens gekwetst, hoe gaat dat ding in zijn werk? miss s a l l ij. Dat zal hij best weten. Nu, fpreek! Towsend, beweging makende om aan hare voeten te vallen, 6 Mifs! . . . Miss sall ij, hem met drift wederhoadende. Blijf liaan , Towfend! eerlijke lieden verdedigen zich Maande. de heer s a l l ij. Zuiver! was het uw oogmerk om een' moord te begaan, of  TOONEEL SPEL. 241 ofu te laten vermoorden? dat is, waart gij een fchurk, of een gek? TOWSEND» Bij den.Hemel! mijn oogmerk was noch het één noch het ander. De pistolen waren zonder fcherp geladen ; mijn afzigt was Thompfon in den waan te brengen dat hij mij had doodgefchoten ; dat hij, uit vrees voor vervolging , het land zou ruimen , en mij den tijd geven om het hart van de onfchatbare juffer Sallij te winnen. DE HEER SALL IJ. Dat zijn vervloekte potfen! Kaerel! hoe kwam het u in de harsfens? TOWSEND. Overmaat van liefde en drang van eigen belang. DE HEER S A L L IJ. Dan is die overmaat verdord flecht, en het eigen belang een noch verfoejelijker ding. TOWSEND. Wat minnaar veroorlooft zich om zijn belang geen liefdelist? DE HEER SALL IJ. De uwe loopt al tamelijk in de verbeid. TOWSEND. Ik ben bereid vergoeding te doen. DE HEER S A L L IJ. Hoe zult gij den fchrik vergoeden dien de arme Thompfon heeft uitgedaan ? MISS S A L L IJ. Laat mijn vader de ontwinding van deeze zaak aan mij ? Q DE  242 HET EIGEN BELANG, de heer sall ij. Och! van harte gaerne. miss s a l l ij. U, mijnheer Towfend! behoef ik dit niet te vragen. Maar ziedaar den man dien ik ontboden heb terftond hier te komen, door den knecht die mij den brief bragt; hem verzekerende dat Towfend fris en onbefchadigd hier was. ZEVENDE TOONEEL. de heer sall ij, miss sall ij, towsend, thompson, poll ij. Niet te kijven. Het ftaat aan mij het tooneel te befluiten. Alles wat Towfend deed was een liefdelist. De pistolen waren miss sall ij. ÜLTreed toe, mijnheer Thompfon! thompson, haar de hand kusJchende. ö Mijn geliefde! . . . (Towfend ziende.) Ha! booze en belangzieke verwoester! . . . miss sall ij.  TOONEELS'PEL. 243 ren ongeladen, en zijn val was een kunstgreep, om u te verwijderen. Hec verdere zult gij daarna wel hoorcn. p o l l ij. Nu komen wij aan de ontknoping. Ik wenschte dit voorval wel eens op een tooneel te zien, waarachtig! de ver« liefde potfemakers en de mannen van eigen belang, konden 'er-zien fraai fpiegelen. thompson. ó Wist gij, waarde, dierbare vrouw! wat mijn ziel geleden heeft van zijn vervloekten list, en eigen belang! miss sall ij. Ik hoop u die fmarten te vergoeden. Mijnheer Towfend ! durft gij ontkennen eene lage en wreedaartige daad gepleegd te hebben aan uw' vrind? towsend. Neen! miss s a l l ij. Moet gij niet bekennen, dat gij de onbegrijpelijke aag* hartigheid hebt gehad, van uwe nfsdaad, door een Jaf en logenachtig verhaal , ons 'opgedischt, en dus ons ontèerende, te verzwaren ? towsend. Helaas! . . . ja! miss s a l l ij. De eigen bekendtenis is daar, en dit ongedwongen. q 3  244 HET EIGEN BELANG, POLL IJ, Nu volgt het vonnis. MISS S A L I IJ. Thompfon! aanvaard mijne hand. Towfend! ... fcheer u weg, en blijf voor eeuwig uit mijne tegenwoordigheid. TOWSEND. Mijn leedwezen . . . MISS SALL IJ. Kan goed zijn voor u; de Hemel geve u dat het oprecht zij; maar omzigtigheid is onze pligt.,. Uwe bedreven daad heeft iets zo onedels, laaghartigs en onmenschlijks in, dat men een' man die zijn eigen belang eens zd veel heeft ingewilligd, opeen' verrenafftand moet houden in het toekomende, ondanks al zijn betuigd leedwezen. Men moet niet omgaan met verfcheurend ongedierte. Bchalven dat, zo Thon pfon de dwaasheid hadde van op den vorigen voet met u te leven , zoude ik Hechte gedachten van hem hebben; want zo lang een vrind zwakheden heeft, kan men vrind blijven; maar, in één woord, die een fchelmjtuk van een' vrind over het hoofd ziet, en vrind blijft, .is zelf een fchurk. Nu voort van hier, mijnheer Towfend! — Pollij! lei hpm uit. AGT'  TOONEELSPEL. 245 AGTSTE TOONEEL. de heer sallij, miss sall ij, thompson. thompson. w Ioch deert mij zijn ongeluk. Mifs! ik waardeer uwe j hand, gelijk het behoort. Och! mogt een weinig minder ; geftrengheid ten opzigtevan den ongelukkigen, mij die noch phooger doen waardeeren, zo het mogelijk is dat ik die hoo|ger waardeeren kan! De begane dwaasheid is minder toe» I refchrijven aan fchurkerij, dan aan te verre gedreven eigen 1 belang. miss sall ij. Kent gij dan fchurkerij, Thompfon! die haren grond niet I heeft in dwaasheid,' die haren grond niet heeft in Godloos eigen belang? Evenwel, wij moeten, hoe ftreng in den beginne j tegen deugnieten, de hoop niet opgeven aan hunne beterI fchap. Laat Towfend , terwijl wij hem op een' af/tand houden, onze achting wedernemen, door zich zo braaf te gedragen, als hij zich onedel gedragen heeft. thompson, haar teder de. hand kusfchende. ■. lk moet u aanbidden! iQ2 VE  246 HET EICEN BELANG, TOONEELSPEL. DE HEER S A L L IJ. Zij (preekt wél, en gij doet wéi met haar hoog te fchatten. Doet beiden lang zo, en gij zult uw eigen belang Joflijk hooren ; en ik zal wèl doen met u beiden lief te hebben, dit word mij voorgefcbreven door Nat uur en pligt, en als wij die beiden hooren, zal het eigen belang ons niet licht tot een' Towfend maken. EINDE.