01 2428 0082 UB AMSTERDAM  over ^ STAATSOMWENTELINGEN, berzelver BRONNEN en BEHOEDMIDDELEN. Uit liet Hoogduitsch, van J. L. EWAL D9 door J. VAN L O O , Predikant te O O T M A R S U M. Te UTRECHT, Bij WILLEM van IJZERWÜRST, » Academie-Drukker, 1792.   Het is eene eenige, overoude, honderdmaal gezegde, en bewezen , maar niet genoeg te herdenken , te behartigen , nooit veelvoudig genoeg toepasbare waarheid, welke ik in dit gefchrift heb gezogt aantewenden. De waarheid: Menfchen blijven altijd menfchen, wanneer men ben menjcbelijk behandelt. De waarheid: Menfcbeüjkheid is de grond van alle rust in fa* tniliën, in gezelfchappen, en in Staten. ' * z Ik  Ik wagtte, en wagtte, of niet een van onze groote Schrijvers het publiek, bij den thans zoo befmettenden geest der omwentelingen, aan deze waarheid zou herinneren; ik wagtte , en verheugde mij al vooruit, hoe hij de kleiner oorzaken met fcherpzinheid uitvorfchen, den doolhof der digt1 ;ïevlogtenfte drijfyederen met een beiaard -helder oog nagaan, met mannelijke wijsheid allen onder één gezigtspunt vatten , en daarftellen zou; maar ik wagtte te vergeefs, en — zo herinner ik daaraan, zoo goed ik kan. .Dat het eene, oude waarheid is, welke ik zoek te bewijzen, maakt mij niet verlegen. Eene nieuwe ontdekking in de beoefenende wijsgeerte zal wel zeer bezwaarlijk veel goeds ftigten. Dan ftigtten wij zekerlijk vee] goeds, als wij ons aan de oude, onloogchenbare,langbeproefde — ik had haast gezegd, ftiftmatige, waarheden op den regten tijd herinnerden, ons haren geheel zuiveren adel vertegenwoordigden, en haar ook daar zogten aantewenden , waar dit juist nog niet in gebruik was. En dat mogt ik zoo gaarn door dit gefchrift uitwerken ! O,  C * ) O, dat het op u,Vorften! werken mogt, 't geen het kan! Dat gij dit gefchrift vergat, en maar de groote, de oude waarheid, die het predikt, behieldt! Dat het eene aanleiding was, de overtuiging in u te vernieuwen; „menfchelijkheid is ook de duurzaamfte wijsheid van een Regent, die hij hebben kan!" Wie bij één Vorst, maar iets goeds teweegbrengt, die heeft ieis gedaan ten goede van duizenden. Zoo draagt de menfchelijke Schrijver zijn werkje op aan den menschelijksten Vorst. Hoe befcheiden denkt, en fpreekt hij van de waarde zijnes boeks! Ik wil zijne be* 3 fchei-  C vi ) fcheidenheid niet kwetfen met mijn lof. Maar dat kan ik niet nalaten , openlijk te zeggen, dat hij zijn voornemen fchoon en uitnemend heeft uitgevoerd. Ieder, die menfchen ver ftand heeft, kan hem verftaan ; ieder, die een menfehenhart heefc, kan aan hetzelve de waarheid zijner opmerkingen 9 de goedheid zijner raadgevingen voelen; ieder, die eenige kennis van de gefchiedenisfen der volken heeft', kan de bondigheid zijner bewijzen toetten; ieder, die met den tegenwooraigen toeftand van zaken in ons waerelddeel bekend is, kan oordeelen, of het niet een woord op zijn tijd is; en ieder , die het geluk zijner broederen lief heeft, 't zij ze op een troon zitten, of 't zij ze den akker bouwen, zal wenfchen,en wenfehen moeten , dat de hier op nieuws voorgedragen , oude waarheden algemeen , en regt mogten worden ter harte genomen. „ De mensch is een dier, dat een be« heerfcher nodig heeft, die over zijn Ie„ ven, goed, over zijne geheele aardfche „ gelukzaligheid volftrekt gebieden kan," Wie heeft deze verfoeielijke, deze godloze grondstelling uitgevonden ? Ik weet het niet,  C vu ) niet, maar dat we<=t~nc, dat het de grond» Helling der Natuur niet is ; dat weet ik, dat het denkbeeld van een despoot, die dwingt , en drukt, zoo min als het denkbeeld van een flaaf, die gedwongen , die gedrukt wordt, in het denkbeeld van een mensch ligt opgeiloten. De mensch is een Koninglijk fchepfel, gemaakt om met zagtheid te heerfchen, en met zagtheid beheerscht te worden, niet — om als een flaaf te kruipen, en om flaven te doen kruipen. Dat zegt ons het verhaal des Bijbels aangaande de fchepping van den mensch ; dat zegt ons de milde, uit het zagt huisfelijk beftier van een Vader voortkiemende , oorfprong van alle regeeringen; dat zegt ons de heerlijke aanleg onzer vermogens en kragten ; dat zegt ons een diepliggend, voor alle tijrannsn-geweld onuitroeibaar, gevoel onzer hoge waarde ; en dat zegt ons ook het God- I delijk plan der herftelling van den, beneden zijne oorfprongelijke grootheid diep weggezonken, mensch door den eenigen Heer en Zaligmaker Jezus Chriftus. Ik ft el mij het beeld van een Regent, in wiens borst het gevoel van deze oude waar* 4 heid  ( VIII ) heid is ópgewaakt, in zijnen rouwen omtrek omtrend zoo voor. -— Hij eerbiedigt deze, van God gemaakte inrigting, en gevoelt de hoogheid van zijn beroep, dezelve te helpen bevorderen. Terwijl de despoot zijne onderdanen aanziet als een koppel rijdpaarden , welken hij flegts moet afrigten, of als een troep wilde dieren , welken hij moet opfluiten, of als een zwerm infeaen, welken hij vrij mag doodflaan; ziet hij ze aan als menfchen, behandelt ze als menfchen. Hij is voor hun een plaatsbekleeder Gods, een' hoger genius in eene fterfelijke gedaante." (i.) Dat prediken alle zijne wetten, alle zijne verordeningen, alle zijne inrigtingen, alle zijne vermaken; dat predikt alles, wat hij als Regent denkt en onderneemt, 't Zij hij fluimerende kragten bij zijn volk opwekt, voor vernuft, regtvaardigheid en billijkheid zorgt, den geest der werkfaamheid, der uitvinding aanvuurt, liefde en lust tot alles wat goed en regt is, bevordert; 't zij hij vooroordeelen beftrijdt, voor waarheid, voor vrijheid, voor Godsdienst ijvert, opklaart, befchaaft, misdaden voorkomt, (I) HSRDES.  ( « ) komt, of ftraft; 't zij hij ter verbetering der Nationale denkwijze, zeden en gewoonten, ter bevestiging des Nationalen geluks ontwerpen beraamt, of ter handhaving der Nationale vrijheid en veiligheid het zwaard aangespt — in alles, met één woord, ziet men den wijzen , den goeden, den edelen mensch. Zijne menfchelijkheid verheft hem boven zijn ftand. Hij deelt aan c]enzelven luister, roem , grootheid mede door zijne perfoonlijke waarde. Ik ben geen Staatkundige, geen Wijsgeer, maar mijn gezond menfchenverfland zegt mij, dat het volk onder zulk eene regeering , van wat kunftige form zij dan ook zij, welvaren moet. Hier is de groote klove tusfchen den Regent en zijne onderdanen, die onder zoo veele regeeringen was, en nog is, niet. De band, die beiden aaneenbindt, is de zagte band der liefde. De Vaderlijke gezindheid van den Regent wekt kinderlijke gezindheid op bij het volk. Het volk weet, dat de mensch in zijne regfen vereerd , in zijne vrijheid door de wet gehandhaafd , maar ook , dat de fchennis zijner pligten ftreng geftrafc wordt. Het weet, dat de * 5 Re-  ( X ) Regent niets uit het volk maken wil , 't geen het van Godswege niet zijn zal, dat hij niets van het volk vorderen zal, 't geen het niet doen kan, en dat het niets van willekeur , niets van knevelarij te vrezen heeft. En wat werkt deze overtuiging, wat moet zij natuurlijk werken? Wat anders,dan die gelukkige geestgefteldheid , die het volk door liefde, door vertrouwen, aan den Regent verbindt, en tot ontzag, tot gehoorzaamheid, tot eerbiedige onderwerping aanfpoort? Voor zulk een Regent heeft het alles over. Het fchikt zig naar zijn wil, al ziet het deszelfs doel en nut niet in; het draagt de lasten, al valt dit zwaar : en zo het meent gekrenkt, verkort, benadeeld , gedrukt te zijn, mort het, maar voor een oogenblik. Ik fpreek van het volk, van het beste deel der Natie, niet van het ruuw janhagel. Geen Regent, hoe wijs, hoe goed, hoe edel ook, kan het naar den zin van het graauw maken. Dit is met niets tevreden, dit bedilt alles, dit mort tegen alles. Onrustige koppen, vrijheidsdwepers, ftaatkundige windmakers, baatzugtige fchurken kunnen dit ligt in oproer brengen, als zij den tijd en de gelegenheid wel waarnemen, maar valt  C XI ) valt dit wel zoo gemakkelijk bij het weldenkende gedeelte des volks ? Neen. Dit heeft eene liefde voor, een vertrouwen op den Regent, die wel kan worden verflaauwd, maar niet uitgebluscht. Dit beginfel maakt het voorzigtig in fpreken, nog voorzigtiger in handelen, en bewaart het niet alleen voor flouten opftand, maar ook voor ftijve ongehoorzaamheid. En zo het dit alleen niet doet, dan doet het de overweging der veiligheid , dan doet het de kragt van den Godsdienst. Het zal den Regent vereeren, omdat God hem tot een Regent gemaakt heeft. Wie is dus de beste vriend der Vorften en Regenten? Hij buiten twijfel, die hun eerbiedig raadt, en fmeekt, dat zij den fcepter hunner regeering menfchelijk voeren; hij, die hun zegt: „ Regenten! ik bid u, ge„ looft niet, dat het volk in den waan is, dat gij met hetzelve doen kunt, wat gij „ wilt. Het kent zijne regten , en uwe „ beftemming. O! behandelt het als men„ fchen, en het zal u, vereeren, liefheb„ ben, zegenen; het zal voor u door het „ vuur lopen. Indien het volk ernfltg ivil,  „ zig van u losmaken, vrij zijn (het denke „ van de vrijheid, wat het wil) dan zal „ het zijn wil uitvoeren. Gij zult dit kun„ nen tegenwerken, zwaar, langduurig ma„ ken, maar nooit verhinderen. Regenten! „ rontom uwe zetels waait de zwarte geest „ der omwentelingen, en niets kan denzel5, ven afkeeren, dan menfchelijkheid." En wie meent het wel met het volk ? Wie geeft het in dit tijdperk van algemeene gisting den besten raad? Hij, die zegt ? :,Volk! „ hoor mij. Verbreek de ketens, die u aan uwen Regent, of Koning, of Vorst, hij zij wie hij zij, hij drage een naam, zo „ als hij wil, gekluisterd houden, en wees „ vrij. Alle regeeringen zijn uitvindingen „ van het geweld, gewrogten van het toe„ val, onbeftaanbaar met uwe regten. Ver„ nietig alle rangen, alle ftanden, alle on„ dergefchiktheid. De Natuur heeft alle ,, menfchen g^jf^ gemaakt. Keer weder, „ keer weder tot dien oorfprongelijken „ {laat, en gij zult gelukkig zijn!" — Of is hij het, die zegt: „ Mijne lieve mede„ menfchen! laat u door geen ijdel gefnap „ van vrijheid, van gelijkheid, door gee- 5, ne  „ ne ontleeding van uwe menfchenregten „ ophitfen tot oproer. (2.) Gij zult het u „ beklagen. Het geluk , 't welk men u „ belooft, is fchijn, de daden, tot welken „ men u opftookt, zijn verfoeielijk , en „ wat zal de uitflag zijn ? O! als uwe ver„ leiders u vervoerd hebben, om de ban„ den, die u knellen, te verfcheuren, zul„ len zij u harde kluisters aanfmeeden, in j, welken gij u zult doodfmagten. Weest „ bedagtzaam , mijne vrienden ! Er kan geene maatfchappij zijn zonder onderge„ fchiktheid , zonder regeering, en geene „ vrijheid zonder wijsheid en deugd. Zegt ,, dit het gezond verftand niet? en voegt „ er het Chriftendom niet bij , dat alle „ Overheid van God is? Onderwerpt u „ dan aan haar, gehoorzaamt haar, verzet „ u niet tegen haar; is het niet, uit over- tuiging, dat zij goed en edel handelt, „ het Ca) Je ris (zegt Rousseau, ik zeg liever je pleurt') de ces peuples avilis, qui ft laisfant ameuter par des iigueurs, cfent parler de liberté, fans même en avoir Vidée ; et le cmur, plein de tous les fervices des esclaves, s'imaginent, que pour être libres, il fufft d'être des mutins.  C XIV ) „ het zij dan uit liefde tot Hem, die u met haar verbonden heeft. Ik verzeker „ u, dit zal u gerust doen leven; dit zal u vrij, edel, groot maken." Het 'komt mij voor, dat deze laatfte raad, zo zij hier wat nader bepaald, daar wat breeder ontvouwd, naar de gefteldheid van tijden , landen en volken wat meer ingerigt, en over het geheel uit den egten geest des Chriftendoms afgeleid wordt, juist de kwaadfte niet zou zijn. Het is zoo, de opgeklaarde mensch kent zijne menfchenregten beter, dan de onopgeklaarde. Hij voelt eerder , en dieper de fchennis dezer regten, zijn gemoed komt eerder in gisting, hij zal zig eerder verzetten, eerder op middelen denken , om zig in het bezit dier verloren regten te herftellen , en zo dat niet gaat langs den weg van onderhandeling, overgaan tot geweld. Maar zal hij ook geweld gebruiken, indien hij Chriftelijk opgeklaard is ? Tot dit punt toe gaan de opgeklaarde mensch, en de Christen denzelfden weg , maar hier is een fcheidpaal. Wil  C xv ) Wil de opgeklaarde , moede van dragen, en vrugteloos klagen , den despoot bij de keel grijpen , hem met het zwaard in de vuist dwingen , om het juk van zijn hals aftenemen , of werpt hijzelf het weg, verbrij feit hijzelf het voor de voeten van den dwingeland , en fmijt hem de verbroken {lukken met veragting in het aangezigt, dan verlaat hem de Christen. Hij kent zijne pligten, zoo wel als zijne regten, en laat den Regent heerfchen, al is hij zoo wreed, zoo dol als Nero, zoo lang God hem laat heerfchen. O , gij kunt hem plagen, mishandelen , uitzuigen, zoo veel gij wilt, gij Tijrannen der aarde! hij zal zig nooit tegen u verzetten , indien gij maar zijn geweten niet aantast. Voor dit waagt hij eer, goederen, leven, alles. Zulk een juk draagt hij niet, maar anders alles, hoe flim, hoe drukkend ook; veel liever, dan dat hij zig van een middel bedienen zou, om zijn lot te verzagten , 't welk zijn Heer en Meester hem niet aangewezen, 't welk Hij en zijne Apostelen (die toch de gedruktften van alle gedrukten waren) nooit gebruikt hebben. Beeft intusfchen , Dwingelanden ! want  ( XVI ) want zijne ziel fchreit tot God, en zijn God is een God der wrake. Het beginfel, dat hij voor heilig houdt, van 't welk hij nooit afwijkt, hoe fterk de genius zijner tijden hem daartoe verzoekt, is „ wie zig verzet tegen de Overheid, verzet zig tegen God." Maar wat vermag zijn zwak voorbeeld ? De opgeklaarden vereenigen zig met de misnoegden , de gedrukten, en zij verzetten zig. Van woorden komt het tot daden ., de Staat wordt beroerd, omgewenteld. Hij is een aanfchouwer, maar geen werkfaam deelnemer. Hij befchouwt die , gelijk hij eene aardbeving , een vuurfpuwenden berg befchouwt , en weet, dat zij in het plan van zijn Hemelfchen Vader behoort, dat zij dienstbaar moet zijn aan de vervulling der oogmerken zijner Wijze Goedheid. Zijn hart ijst over de daaronder lijdende menscheid , maar hij merkt den hogen gang op, dien de Voorzienigheid daarbij neemt. Stigt dezelve iets goeds voor de maatfchappij , van welke hij een lid is, of voor het menschdom , hij dankt er God voor , gelijk hij Hem dankt voor de gezuiverde lucht na een ijslijk onvveder. Voor  ( XVII ) Vooruitloopen wil hij niet, en daarom laat hij ook dat goede ter ontwikkeling, ter bevestiging over aan de hand , die het plantte. Ik dring mijne gedagten aan niemand op , maar deze denkwijze houde ik voor de beste , omdat ik overtuigd ben , dat zij de Chriftelijkfte is. Dat durf ik evenwel als eene algemeene waarheid aannemen , aan welke niemand , die maar het Chriftendom van verre kent , zal twijfe. len ; waar de geest van het Chriftendom eene heerfchende geest is, daar zijn Regenten en onderdanen met elkander tevreden. Despoten , en muitende burgers, en afvallige volken kent men daar niet. De Regent heeft daar niets van geweldige flappen zijner onderdanen, de onderdanen hebben niets van de eigendunkelijke heerschzugt van den Regent te vrezen. Europa l kweek reden , en billijkheid, kweek het Chriftendom aan. Het ftrekt ter verbetering , ter veredeling uwer volken , het zal die verfchrikkelijke ftuiptrekkingen der mishandelde menfcheid, die men thans Staatsomwentelingen noemt, ver* * wij-  ( XVIII ) wijderen uit uwe landen. O ! gij noemt u Chriftelijk , maar zoo lang gij tot een toneel verftrekt, waarop Koningen, en Volken met elkander om het Oppergezag wortelen , is deze naam niets meer dan een bloote titel. Ook dat durf ik, als een refultaat der ondervinding, opgeven. Een gebrekkig, een Üegt, een hard beftuur is beter, dan geen beftuur; eene despotieke regeering beter dan geene regeering. Dat predikt Frankrijk met de ftem van een donder, die tg door de geheele waereld hooren laat. Frankrijk leert aan de Regenten der aarde, wat een volk uit hen maken kan , als zij het lang getergd, als zij het razend hebben gemaakt met het onnatuurlijkfte despotismus; maar Frankrijk laat ook aan de Volken den peillozen afgrond van jammer en ellende zien , waarin zij wegzinken , als zij alle banden van den Staat ontbinden, geen gezag erkennen,dan het gezag hunner driften, en dagelijks de verwarringen , de plunderingen, de moorden gevoelen, welken de fterkften aanrigten, agter het fchild der regeeringloosheid. Ohtzagchelijke fpie- * ge1*  gel, door de hand der Eeuwige Voorzienigheid opgehangen! O, mogten Vorften en Volken er in zien, en wijsheid leeren! Maar het fchijnt, (ik fpreek- met Herders woorden (3.)) « datde Vorften en Volken allerminst de waarfchouwende wenken der Voorzienigheid verftaan. Door he't geluid van een woord, door den glans eenes ijdelen roems verblind, fpringen zij over den flagboom der reden , en der menfchelijkheid heen, tot dat zij te laat de gevolgen van hun onverftand gevoelen. Dit was het lot van Athenen, van Romen, en van meer Volken; het lot van Alexander, en van de meeste veroveraars, die de waereld hebben beroerd. Want onregtvaardigheid bederft alle landen, en onverftand alle bezigheden der menfchen. Zij zijn de wraakgodinnen van het noodlot, en het ongeluk is flegts hare jongfte zuster, de derde gezellin van een verfchrikkelijk verbond." Ik kon nog meer zeggen, maar ik wil den Lezer niet langer van het nuttig onderwijs beroven, 't welk hij in dit werk van den edeCs) In zijne Idéen zur philofopbie dtr gefchicks isr menfckid B. III. hl, 340. * * 2  ( xx ) edelen Ewald vinden zal. Mijne verta* Hng is getrouw, maar niet flaafsch. Hier en daar eene kleine aanmerking in den tekst, meestal met eetf[ ] gekenmerkt, en hier en daar eene aanmerking onder den tekst; ik hoop niet, dat zij het werk iets van zijne waarde zullen ontnemen. Mogt het maar hier of ginds eenen goeden akker vinden, waar in het hier uitgeftrooide zaad kon wortelen liaan, opfchieten,en vrugten der menfchelijkheid dragen! Dit is mijn wensch, en zekerlijk ook die van den Schrijver. J. van L O O. Ootmarfum den 2, November 1792. DRUKFEILEN Bladz.2i.Reg. s..ftütet niet genegen kan zijn lees niet genegen is, niet genegen kan zijn. 37- io.yfo&stf verwagten lees verwagtten. 75- 2. zoo duidelijk lees zoo duidelijk, en zoo verfchrikkehjk. I33- i- dat de oorzaak van den dood lees dat de oorzaak van de herftellingjof van den dood. 154' li- in menfchelijke zaken lees in menfchelijke zielen. 167. 12, onverrukkend lees omverrukkend. 184. 17. zwoer aan lees zwoer (1740) aan. SCHETS  SCHETS van het WERK. Num. I. toe Natuur gaat gewoonlijk een /lillen gang, maar er vallen ook wel omwentelingen voor. JSlcn treft die ook aan in de gefchiedenis der Volken. Zij zijn dikwijls nuttig, dikwijls fchadelijk. Num. ït Bij edele Volken vindt men de meeste, bij on'èdelen de min/Ie omwentelingen, al werden zij ook hard gedrukt, en onmenfchelijk mishandeld. Voorbeelden daarvan. Zoo lang de Grieken en Romeinen een tdel volk waren, lieten zij zig geene onderdrukking welgevallen; zij werden /laven, toen zij verdorven wierden. Num. III. Dit is zeer natuurlijk; men ziet het aan eiken mensch. * * 3 Num. IV.  C xxii ) Num. IV. Het meest gedrukte volk is zelfs niet zeer genegen tot oproer. De oorzaken daarvan liggen in zijne godsdienftigheid, in zijne gezetheid op huisfelijk geluk, en in zijn eerbied voor zijn Regent. Men behoort die gevoelens bij het Volk te bewaren. Of dit de Franfche Nationale Vergadering doet? Num. V. De noodzakelijkheid alleen dringt het tot oproer. Oproerige menfchen, en fchriften, opftokingen van andere Hoven, brengen alleen geene omwenteling te weeg. Hiftorifche tafelen van Gatterer wijzen veel aan van de oorzaken der duurzaamheid en het verval der Staten. Num. VI. Zeker gaat men te werk, als men eenige der merkwaardigfte omwentelingen overziet, en op hare bronnc-n let. Het Achaisch verbond. Num. VII. Romeinfche omwenteling. De verdrijving van Tar(Juinius,ct de vermoording van CjEsar. Een algetneene blik oj> hare bronnen. Num. VIII. Omwenteling in Zwitferland. Albert, GessLek en Landenberg waren daar despoten. Num. IX.  ( xxni ) Num. IX. Omwenteling in de Nederlanden. Karel V, Philips yctn Spanje,Margareta van Parma, Granvelle, en Alba, Oranje, Hoorn, en Egmond. Num. X. Nieuwe Brabandfche onJmten. Schildering van Keizer Joseph II. als Regent. Zijne jlrengheid kwam voort uit een groot enthufiasmus voor het welzijn zijner o?iderdanen. Zijne verlichting was niet behoorlijk voorbereid. Inbreuk op de Joijeufe entrée. Noodzakelijkheid der Landranden. Gedrag omtrend Honbt, een Koopman van Brusfek Hij overijlde zig bij alle zijne hervormingen. Num. XI. Luikfche onlusten. Paix de Fexhe., de groote borstwering der Luikenaars tegen het despoüsmus, gefchonden door de Regemngs - reglementen van 1649 en 1684. De Natie dringt op herflelling aün. De Prinsbisjchop fchijnt het te beloven, maar fchijnt ook zijne belofte weder intetrekken. Gevolgen van zijn vertrek uit het land. Num. XII.  ( «xxiv ) Num. XII. Omwenteling in Frankrijk. Algemeene aanmerkingen over de eigenheden dezer omwenteling. Lodewijk XIII. Bespotismus, verfpihugt, en dood van den Maarfchalk d'Ancre; eerzugt en verkwisting van Richelieü. Num. XIII. L o d e w rj k XIV. De vermeerdering der belastingen, ten tijde van zijne minderjarigheid. Verbazende rijkchm van den Cardinaal Mazarin. De oorlogen, de veroveringen, en de grootheid van Lo de wijk een ongeluk voor het Koningrijk. De verfpillingen ten Hove duuren, na den vrede van Rijswijk, voort. De Koning kent den éllendigen toeftand des volks we-l, maar bekommert zig daar niet om. Tsfelijke ellende in den winter van 1709. Evenwel worden de belastingen in het jaar 1710 vermeerderd. Ontzagchelijke verkwisting aan het Hof, en overal. Lodewijk moet driehonderd per Cent betalen. Ongeloofbare wreedheid omtrend de Lotharingers. Eene anecdote daarvan, waarbij de menscheid ijst. Dood des Konings. Het volk laat zijne veraffchuwing van hem blijken. Num. XIV.  ( xxv ) Num. XIV. Toeft and der geldmiddelen , toen de Hertog van Orleans Regent wierd. Mogelijke middelen, om dien te verbeteren. Hij' verkiest andere middelen. Law, en zijn acliehandel. De ligtgejovigheiddcr Franfchcn, en het despotismus van den Regent onder/leunen hem. De Natie wordt voor twaalfhonderd millioenen opgeligt. Verkwisting van den Regent, en den redenlozen Cardinaal du Bois. Num. XV. Lodewijk XV. Hij was in 't begin menfehelijk, maar wellust ontmenschte hem. Een reeks van nieuwe lasten, waarvan naauwelijks het derde deel in de Koninglijke fchatkist komt. Het Parlament van Parijs verzet zig, wordt afgezet. Een nieuw Parlament, en een jlroom van nieuwe belastingen. VérfpHling onder laTournelle en Pompadour- Geldverjlindende uitvindingen om den Koning te vermaken, die zig overal verveelt. Porfellein'fabriek ie Sevcs; reizen ; het pare au' cerfs, een Serail zonder zijns gelijken. Du B arrij, en hare razende verkwisting. Pragt bij het huwelijk van den Dauphin. Kostbaar vuurwerk; en hongersnood. Schaamteloosheid van Te rr a ij. Dood van Lodewijk. * * 5 Num. XVI. Num. XVI.  C xxvi ) Num. XVI. Toe/land der geldmiddelen bij den dood van L odewijk XV. De belastingen zijn eens zoo hoog, als ten tijde van Lodewijk XIV., en moeten evenwel nog verhoogd worden. Het despotismus van alle Staatsministers, en ambtenaren. Lodewijk XVI. kan de lasten zijner onderdanen niet ver ligt en. Winderige plans van Calqnne. Vlugtighcid en flrengheid van Brienne. Hij legt zijne bediening neder. Vreugd des volks daarover. Buitcnfpoorige volksfeesten, en de daarbij gepleegde wreedheid. De Rijks/landen worden vergaderd. Democratifche fchriften. De Burgerfland noemt zig Nationale Vergadering. Oreeans valt in flaauwte; gevolgen van dit voorval. De Koning beveelt den Adel, zig met den Burgerfland te vereenigen. N e c ker wordt verwijderd op/land des volks. Inneming der Baflille; terugroeping van Necker; en wederkomst des Konings te Parijs. De afgrijsfcüjkc 6 October, een gevolg van eene famenzwecring. Onloogchenbaare bewijzen. Zij veroorzaakte evenwel alleen de omwenteling niet. Twijfelingen over Frankrijks toekomend lot. Num. XVII.  ( xxvii ) M Num. XVII. Algemeen ontwerp eener gefchiedenis van alk omwentelingen. Er gaat altijd de eene of andere iijrannij vooraf. Een man van geest en kragt wil eigendunkelijke ontwerpen doorzetten; het volk wordt misnoegd, mort en verdraagt een tijdlang; er komt een nieuw voorval hij, en de op/land breekt uit. Kleiner oorzaken alleen brengen geene omwenteling voort. Num. XVIII. Het wordt nu klaar, hoe men het zekerst de omwentelingen kan voorkomen. Het despotismus, de onmenfchelijkheid en euvelmoed der despolen werken op het menfchelijk hart. Proeven daarvan voor ieders menfchengevoel. Het werkt bij volken op dezelfde wijze. Onaangezien alle kunflenarijen van het despotismus dragen zij het op den duur niet. Gewoonte kan hen daartegen wel wat verharden ; maar kleine knapen blijven niet altoos kleine knapen , en volken blijven niet altoos in den /laat der kindscheid. NitM. XIX.  ( xxviii ) Num. XIX. Een algemeen verbond der Vorjlen zal die ook niet voorkomen. Het volk , de menigte verbindt zig immers niet met hun! De jlaande legers ook niet, want de geest des oproers kan ook de foldaten aan/leken. De Romeinjche legerbenden, en de Janitfaren hebben al menig een Regent van den troon gebonsd. Num. XX. Geftrengheid is een goed middel, als het gchecle volk niet misnoegd is. Als dit plaats grijpt, is dit middel niet aanteraden. Men moet dan toch eindelijk van die ftrenge maatregelen of geheel, of gedeeltelijk weder afzien, en dat is zeer fchadelijk, dewijl het zwakheid verraadt. Voorbeelden van Rehabeam, van Erich van Zweden, en Jacob II. van Engeland. Num. XXI. Beteugeling der vrijheid van fchrijven over Staatkundige , en Godsdienftige onderwerpen. In veele gevallen nodig, om het volk ?üet geheel in de war, en op hol te brengen,; maar zij verhindert ook al eene omwenteling niet. Num. XXII.  ( XXIX ) Num. XXII. Menfchelijkheid alleen kan omwentelingen voorkomen. Gelijkheid der menfchen is een droom uit een betoverde wacreld. Vrijheid, een zeer misbruikt woord. Maar ieder mensch heeft toch zekere regten , en moet een zekeren graad van vrijheid hebben ; anders verfcheurt hij alle banden. Men late het volk vólkomen vrijheid van Godsdienst behouden , men geve zijn manier van denken en gevoelen wat toe, en doe geen inbreuk op het geen het voor een heiligdom zijfier vrijheid aanziet. Aan hunne kinderen kunnen de Regenten best lecren, hoe zij hun volk behoorcn te be/lieren. Num. XXIII. Vermindering der fchattingen , cn hoe die magelijk is. Goede aanwending der Staatsïnkomft en; vasthouden aan een behoorlijken regel in de uitgaven; en vermijding van die ijdelheid, grooter Heer te willen fchijnen , dan men is. Anecdote van Czaar Peter, den Grooten. Num. XXIV.  C xxx ) Num. XXIV. Verbitteringen in Duitschland door hu wild voeden en menfchenverkopen. Misbruik der jagtgeregtigheden. Heerlijke verordening yan den tegenwoordigen Prins van Nassau -Wei leurg, en zijn menfchelijken Opperjagermeester. Voorjlag van een jagtperk. Affchuwelijkheid van het foldatenverkopen. Num. XXV. Het is intusfchen zoo gemakkelijk niet voor den Regent, menfchelijk te zijn, als men zi* wel inbeeldt. Van menig eene onderdrukking ziet, en hoort hij niets; en men verbergt die zorgvuldig voor hem. Hij heeft mogelijk eene groote menigte fchulden geërfd, en kan de belastingen niet verminderen. Men moet daarom niet te ftreng over de Regenten oordetien. Num. XXVI. Veel komt er op aan , dat een Regent goede Ministers verkiest. Menfchenkennis is hem^ zeer noodzakelijk ; en van kindsbeen af is alles bij hem zoo aangelegd, dat hij den mensch niet kan lee- reti  ( XXXI ) ren kennen. Hij moet, zoo veel mogelijk is, vit zijn eigen oogen zien. Reizen door zijn land; onverwagt, zonder groot gevolg ; alk klagten hoorcn. Fr.eder.ik II. Num. XXVII. Opvoeding van den Erfprins kan ook veel toebrengen , om de nakomelingfchap voor oproeren te beveiligen. Men leere hem menfchelijk voelen. Voorjlag van Lord Holdernesse. Een fluk lands , dat den Erfprins toebehoort, in plaats van voorlezingen over de regten der menfchen. Num. XXVIII. De Regent zoeke de regeering naar menfchelijke grondregelen duurzaam te maken. Voorflag, vermoedelijk a la faint Pierre , om , gelijk Graaf Eeerhard van Wurtemberg, landflanden opterigien , ook daar , waar er geene zijn. Trajanus, And re as II. van Hongarije, en Maria Theresia. Num. XXIX. Het hoofdmiddel tegen de omwentelingen is uitbreiding der zuivere leer des Christendoms. Betoogd uit haren aart , en bevestigd met het getuigenis van Montesquieu. Zij bewaart eene  ( XXXII ) eene gematigde vrijheid, maar vernietigt ze niet. Plutarchus, Burke , Ancillon, schlcsser, mounier , «2 LaLLIJ-To- lendal geloven ook het belang van den Godsdienst voor de maatfchappij. Num. XXX. Eerbiedige bede aan Vorften. Uitzigten, hope, met eene plaats uit Göthe's Iphigenie. I. De  I. D e Natuur gaat gewoonlijk zagt en onzigtbaar haren vaften tred, als zij het verftoorde wederom herftellen, de dode fchepping beleven, en wezens door alle trappen en tusfchentrappen tot rijpheid brengen wil. De vogten der aarde worden in Hiltetoebereid voor groffer en fijner planten, onmerkbaar door inwendige buisjes in eiken tak, in elk blad opgevoerd, en vormen zo in hunne heilige, verborgen werkplaatfen alles, wat gevormd worden moet. Het is daar, en men weet niet, hoe 'net daar gekomen is. Alles fcheen te ruften, en alles werkte rufteloos voort. Het voleindigd werk getuigt alleen van den arbeid, die er vereischt werd, om het zo te maken. Doch men treft ook tijden aan, waarin door ftormen en onweders gewerkt wordt \ waarin leven en zegen uit verftooring ontwikkeld wordt; waarin het verbroken evenwigt niet anders, als door verfchijnfelen, die de bewooners der aarde doen ödderen, kan worden herfteld. Dit zijn omwentelingen in de A Na-  2 i i Natuur, dikwerf zoo heilzaam, als die ftille werkfaamheid, en menigmaal nodig, om haar te doen blijven, 't geen zij is. En zo vinden wij het niet alleen bij het overzien van dit of dat jaar, maar ook bij het overzien van een geheel tijdvak, 't welk een volk heeft doorgeleefd. De gefchiedenis van alle volken brengt ons tot één, of meer omwentelingen, die het land eene andere gedaante hebben gegeven; tot watervloeden of aardbevingen, die liet volk noodzaakten, inden loopbaan hunnes aardfchen levens wederom van meet af te beginnen, cn alle vrugten vs&TW > fchaafdheid, verlichting, deugd / en boosheid affchuddeden, die den Jurften graad van rijpheid verkregen hadden. Zo worden dc drijfveereh, die den mensch doen navorfcnen, werken en ftreven, wederom gefpannen, cn hij geraakt in beweging, om het oogmerk zijnes aardfchen levens te bereiken. Op dezelfde wijze fchijnt het in ftaatsligchamen gefield te zijn. Eeuwen lang gaat alles zijnen (tillen, gewoonen gang voort, als of het zo eeuwig düüren zou. Er wordt gewerkt, en men weet naaüwéiijks, hoe er gewerkt wordt. De Regent heerscht zoo onbepaald, of zoo ongehinderd, de onderdaanen zijn zoo willenloos, of fchijnen ten minflen zoo, dat men eene verandering voor onmogelijk moet houden, indien men de gefchiedenis niet voor oogen heeft. Maar vroeg of laat wordt het flapend gevoel der vrijheid opgewekt, en gaat in vrijheidsdweperij, in vrijheidsrazernij over. Dan  3 Dan fiddert het geheele ligchaam van den Staat! Koortfen, krampen in alle leden! De Staat fchijnt nabij aan de vernieling! — Er zijn tijdvakken in de gefchiedenisfen der volken, waar zulke omwentelingen hetzelfde op een volk uitwerkten, als zekere affcheidingen in ziekten; genezing-, cn leven. De Staat ontlastte zig van de ftof der krankheid, die haar in onmagt hield , en komt, vernieuwd en jonggeboren, uit-de armen van den dood, terug. Zo ging het Sparta ten tijde van Lijcurgus, Romen na de Tarquiniussen, Hollanden Zwitferland na de verdrijving der Tijrannen. Maar de Staat moet nog veele natuurkragt hebben, als zoo eene vreesfelijke fchok haar genezen zal. Wanneer het ligchaam verzwakt is, veroorzaakt zij den dood. II. M en vindt zulke omwentelingen het meest bi] de edelfte volken, die, even gelijk edele mem fchen, doorgaans de onderdrukkingen der geweldenaars niet verdragen kunnen; en het minst bij dierlijke volken, die zig, even gelijk ontzenuwde (laven-zielen , op den nek laten treden , en vertrappen, als zij maar wat te eeten hebben. Wij behandelen naauwelijks een dier zo, als vecle dezer volken behandeld worden. De Mongoliiche herder-volken — anders de aller vrijde menfchen laten zig van hunne Vorlten A 2 be-  4 beroven, neus en ocren affcheiden, vermaken, wegfchenken, en zij morren niet. De Natches, een volk in Louifiana, dat vatte woningen heeft, vereeren hunne opperhoofden als afftammelingen van de Zon. Mishaagt iemand hunner aan dezen zoon der Zon, of aan iemand uit de familie, zo geeft hij maar bevel,? voort met dien „ hond"! en hij wordt terftond omgebragt. Zij fchenden de vrouwen en de dogters hunner onderdanen, en dwingen deze, zig ook van elk en een ieder te laten misbruiken, wien zij deze gunst hebben . toegedagt. In Virginie was een Vorst, die allen, welken hem mishaagden, aan handen en voeten binden, en langfaam braden, of hun de harfens op een iïeen uitflaan, of hen aan een boom binden, en levendig villen liet. De kleine Negerkoningen overvallen hunne onderdanen dikwijls in den nacht, latende volwasfen knevelen, Hoppen de kinderen in een zak, en nemen ze mede; of zij fteken het dorp in brand, bezetten de wegen met wagten, laten de vlugtenden opvangen, en verkopen die aan de Europeanen — om brandewijn te , bekomen. Dikwijls vinden zij hun vermaak daarin , dat zij' tien , twaalf menfchen doodfehieten, om hunne bekwaamheid te toonen CO- En dat alles gefchiedt, zonder dat die m enCO Zie het Gotting. Hifi. Magaz, b. II. St. II. n.li. bl. io3, alwaar Me iners deze, en andere voorbeelden meer , uit Pallas, de lettres edifitmtes, Moore enz. bijbrengt.  5 menfchen aan tegenftand denken; zij, die zoo weinig nodig hebben tot hun onderhoud, en dit weinige , overal vinden zouden ; die door geene veilingen , geene ftaande legers , geene valle goederen worden opgehouden, die maar behoefden te willen, en hunne kleine eigendommen optepakken , om uit de klaauwen hunner Tijrannen verlost te zijn. ■ Hoe geheel anders was het met de Grieken, Romeinen , en andere edele volken van ons waerelddeel. Griekenland werd in het begin door Koningen geregeerd , welker magt bepaald was- Zij misbruikten die magt, en de edelen des volks herfchiepen de Monarchie in eene Ariftocratie. Deze drukte het volk ook, en nu werd het eene Democratie. Het ging daar, gelijk het min of meer in alle Democratieën gaat; er wierpen zig mannen op, die de magt des volks alleen uitoefenden. In het begin waren het edele mannen, gelijk Pisistratus, maar de, op hunne vrijheid ijverzugtige, Grieken konden deze heerfchappij ook niet verdragen; de zoogenaamde Tijrannen werden verdreven (2). Ziet daar • omwentelingen op omwentelingen, bij eenen geringen graad van onderdrukking, zoo lang het volk een kragtvol, een edel volk bleef. Maar het verzonk naauwelijks in zwelgerij, en onnugt, zo wier- (2) Omnes enim et habentur et dicuntur tyranni, qui poteftate utuntur perpetua in ea civitate, ouce libertate perpetua ufaest. C. Nepos in Milt.  wierpen zig andere Tijrannen op, Tijrannen in den eigenhjkften zin des woords, die alle rijke, magtige medeburgers door vreemde foldaten vermoordden, hunne fchatten roofden, hunne vrouwen en dogters fchonden, en daarvoor van die ontzenuwde flavenzielen nog vergood wierden. Zo deeden zij ook met de Romeinfche Veldheeren, Opperhoofden, en Keizers. De Griekfche Keizers laadden hun een nog zwarer juk op, dan de Romeinfche, en zo kwam het hun in 't geheel niet vreemd voor, dat zij onder de heerfchsppij der Ottpmannen vervielen, waar zij nog zeer gerust hun groeiend leven voortzetten. - Omtrend op dezelfde wijze ging het onder de Romeinen. De koninglijke magt was bij hen, zoo wel als bij de Grieken, bepaald; zij werd vernietigd, toen de Koningen die wilden uitbreiden. De geflagten der aanzienlijkften misbruikten insgelijks hun gezag, ën werden daarvoor geftraft. Het volk veroverde het eene regt na het andere, tot dat alle burgers dezelfde wezenlijke regten genoten. Zoo ijverzugtig waren de Romeinen op hunne vrijheid; zoo fijnvoelende voor elke keten, met welke men hen boeien wilde, al had zij ook het uiterlijk aanzien van een bloemkrans. Zij waren arm, dapper, edel, en vrij. Nu werden zij rijk, zinnelijk, lafhartig, zedenloos; de grooten waren onverzadehjk, in fchatten famenteroven, en ze dan, in de onnatuurlijklte welluften, te verteeren; het veil gepeupel, en de omkoopbaare Legioenen lieten zig  zig door geene wetten meer beteugelen (3). En nu kwamen Marius chSijlla, beiden dwingelanden uit grondbeginfelen, en beiden aan hunne grondbeginselen getrouw. Wien zijn de onmenfcheUjke wreedheden van den laatflen onbekend? C;esar, Antonius en Aucustüsvoltooiden het werk der te onderbrenging, cn na den dood van Augustus nam de kruipende vleierij omtrend dwingelanden zoo toe, dat zij zelfs Tiberius, hoe dorftig anders na vleierij C4)> walgde. De geweldenarij en.de Oavemij nam met het&bederf der zeden in gelijke graden toe, en het volk had allen zin voor menfchelijke behandeling zoo geheel verloren, dat het zig de N ero o s terugwenschtc, wanneer het eer. wijs cn regtvaardig Regent ontfing. Eén -wenk van de dwingelanden deed duizenden van de voornaamfle Romeinen flerven, en niemand der edelen (want er waren no* maar edelen in naam) durfde daar een woord ö tc- (3) S a l l u s t i u s in C a t i l. 12 maalt eene fchilderij van de zedenloosheid dier dagen, waarbij men aan menigeen ftad van den tegen woordigen tijd kan denken. Posrqwm divitice honori esje capere , ft Mf gloria, imperium, , prtentia jequebantur , hebescere virtus , paupertas probre kaberi, innocentia pro malevote?itia duci ccepit Igitur ex divitiis juventutem luxuria, aique avaritia, cumfnperbia i va/ere , rapere, confumere , fua parvi pendere , ■ "aiena cupert, pudorem , pwHntiam, divina atque humans, promiscui, nihil pe fi atque modcrati habere. (4) Tacit.'Am, 111:65. A4  8 tegen inbrengen. De Tijrannen werden alleen vennoord door de tijrannieke Legioenen, verraderlijk omgekogte moordenaars zetten dan hem op den troon, die hen daartoe had omgekogt. In de gefchiedenis onzer voorvaderen treffen wij dezelfde verfchijnfelen aan. Zij waren tot op Karei, den Grooten vrij; de noodzakelijkheid drong hun het lijfeigenfchap op, maar zij rukten zig van het overheerfchend juk des Adels los, zoo haast ZIJ verlichter, vlijtiger waren, en zig uit den dierlijken ftand meer hadden beginnen te verheffen Alle fleden daarentegen, in welken de rijkdom en de weelde de zeden hadden vergiftigd, vielen na verfchi-ikkelijke omwentelingen, in de hand der dwingelanden, en men zag dikwijls, dat de heerschzugt daar het meest, en het vreesfelijkst woedde, waar het beftier in handen van weinigen kwam (s). 6 III. Niets fchijnt ook natuurlijker te zijn dan dezen gang der dingen, zo als de gefchiedenis ons denzelven vertoont Het is immers met de volken gelegen, als met enkelde menfchen, uit welken (S) Gett. Hifi. Mag. ü, 2. II. 220.  5> ken de volken beftaan. En welk mensch laat zig willekeurig behandelen, willekeurig onderdrukken, als het kind, de zwakke, de moedeloze, die voelt, dat hij geene kragten heeft, om wederftand te bieden? of de ellendige, die geene behoeftigheden kent, als dierlijke, bij wien vrijheid , menfchenregten, menfchenwaarde ij dele klanken, overgedreven dweperij zijn, die zig de allerveragtelijkfte behandeling laat welgevallen, als hij maar zonder te arbeiden, beter eeten en drinken, zig fraaier kleeden kan? Wie is genegener, anderen te onderdrukken, als de geldgierige, de eerzugtige, de zelfszoekende, die de bevrediging van zijne hartstogten voor de grootfte zaligheid houdt, en elk oogenblik bereid is, regtvaardigheid , menfchelijkheid , godsdienst, alles, wat heilig is, aan dezelve opteofreren? of de zwakke, de moedeloze, de mistrouwende, die aanftonds vreest, dat hij alle zijne magt zal verliezen , als hij aan de menfchen vrijheid laat menfchelijk te voelen , en menfchelijk te handelen ? Waar konden derhal ven meer menfchen gevonden worden, die anderen onderdrukten, en meer, die zig onderdrukken laten, dan onder volken, die nog in de kindfcheid leven , of zig door het vergift des zedenbederfs verzwakt hebben? Hoe begrijpelijk is het, dat een volk zig niet langer onder het juk van den dwingeland krommen wil, als het uit zijnen kindfchen ouderdom in den jongelingsftand treedt, als het, verlicht over de regten van den mensch, kragt in zijnen arm A 5 Se"  gevoelt, om zig deze regten, in geval van nood, zelfs met geweld, wederom te verfehaiTen! Hoe begrijpelijk , dat men onder een verzonken volk menfchen aantreft, die trek hebben, om dwingelanden te worden, menfchen, die zig tot werktuigen der dwingelandij,, voor goede betaling, gebruiken laten, en menfchen, die zig zeer ftil het ijzeren juk om den hals laten fmeeden, dewijl zij zig anders uit hare dierlijke gemakkelijkheid zouden moeten verheffen! En, als dan de zwakke dwingeland over andere zwakken heerscht, hoe natuurlijk de vreze , dat zij , vaisch gelijk hij , maar fterkcr dan hij, eens wederom haar hoofd oplteken , en hem van een troon ftoten zullen, dien hij geroofd heeft! Hoe natuurlijk, dat hij fteeds onrechtvaardiger, harder , onmenfchelijker wordt, om vroeger onmenfchelijkheden te bedekken, dat hij elk hoofd laat afllaan, 't welk juist denkt over de dwingelandij, elk hart doorboort, 't welk de onderdrukking gevoelt, elke hand verlamt, die maar de micne maakt, om de ketens wat te verfchuiven! Elke Tijran, en elk Vader in zijn huis, elke knaap en jongeling,,elk beduidend, en elk nietsbeduidend mensch toont ons den gang der dwingelandij en der omwentelingen in een allervcrftaanbaarst beeld, indien wij maar een eenvoudig oog hebben, om op hetzelve te letten. IV.  IV. Ü toch is het volk, zelfs het onderdrukte volk, op verre na zoo genegen niet tot oproer, als men gelooft; en des te minder genegen, hoe welvarender, hoe verlichter, hoe godsdicnftiger het is. Ja; ook hoe godsdienftiger het is. Men zegge, wat men wil: het Chriftendom werkt, in gevvigtige gevallen, nog het meest op het volk, en cr zijn nog geene beter fteunfels voor het gezag der Overheid , dan dezen Godsdienst, die de Regenten als plaatsbekleders van God voorftelt, en gehoorzaamheid aan hun afvordert in den naam van God. Den landman, over 't geheel genomen, leert gij nooit het contract focial verftaan; hij heeft geen begrip van de ftaatkundige overnatuurkunde van S i e ij k s. En wanneer hij zig ook, gelijk de Parijfche dragers, eene verklaring van de regten van den mensch laat voorlezen (6), hij verftaat er toch niets van, als dat hij niet behoeft te betalen, en zoo goed als een ander te bevelen heeft. Maar dat verftaat hij, als hem uit een hoek, dat hij voor Gods woord houdt, gezegd wordt, een ieder, zij dsr overheid onderdanig, en er (6) Camp e Brief e aus Paris bl. 57.  Ï2 garrini m er is geene overheid, als van God. En wanneer hij dit ook in de eerfte heftigheid, of in de kroeg ver geet; wanneer hij zig ook al eens tegen den gewelddadigen ambtenaar, of tegen 'zijn no°- gewelddadiger bedienden verzet, zeker zal dit bevel hem als een fteen op het hart vallen, als het tot een oproer zal komen. Dan kan hij zig niet meer wijsmaken, dat het alleen op den Ambtenaar gemunt is; hij ziet klaar, dat het op den Regent zelf gemunt is. Zijne fchroomagtiger, gemoedelijker, of zo gij wilt, bijgeloviger vrouw fpreekt hem toe, bidt hem, gebruikt de geheele, ■ lang beproefde' kragt der vrouwelijke welfprekendheid, om hem aftehouden, dat hij zijn hand niet opheffe tegen den Landsheer. Zijne kinders, zoo zwak als "de moeder, zijn natuurlijk op des moeders zijde, flingeren zig om zijne knieën, hangen zig aan zijn hals, en bidden door tranen, ais zij niet anders bidden kunnen. Dat alles verklaart de woorden, wie zig tegen de Overheid verzet, verzat zig tegen Gods inftelling, veel roerendér aan zijn hart, dan de befte prediker. Behalven dat, ieder heeft zijn huis, zijne goederen, rust en veiligheid, ieder heeft: zijn huisfeïijk geluk te verliezen; en hoe verlichter hij is, hoe meer hij weet, dat hij dat alles, het dierbaarfte, het eenigfte dat hij heeft op de waereld, daaraan waagt. Het is naauwelijks mogelijk, dat hij zig overreden kan, door oproer zoo veel te kunnen gewinnen, als hij er bij verliezen kan. Al lijdt hij dan ook menig eene onderdrukking; al moet hij dan ook meer betalen, dan hem  hem regt toefchijnt; al vreet het wild ook de vrugten van zijnen arbeid op; al hoort hij ook nog daarenboven van den jager voorilaan, hoe hij het beterkoop zou kunnen voeden; al moet hij ook de knevelarijen van den houtvefter, van den ambtenaar, van den pagter, en van alle bloedzuigende onderbedienden dulden, die niet zelden, naai'gelaag zij lager en armzaliger zijn, des te harder, des te onmenfchelijker worden ; al tast men ook menigmaal zijne natuurlijke vrijheid aan, en wil hem dwingen, juist zoo zijn akker te bebouwen, zoo zijne weiden te behandelen, zig juist zoo te kleedcn, juist daar zijn koorn te markt te brengen , juist bij dezen of geenen allergoedgunltigst bevoorregten koopman of waard, zijn met zuuren arbeid gewonnen Huiverde uittegeven, zig alleen op deze of geene, allerhoogst goedgekeurde, wijze te ftigten hij mort daar wel over, hij verzet zig wel, bedriegt de pagters, de gaarders, en allen, die hem knevelen, of uit hoofde van hUnne bediening knevelen moeten, zoo veel als hij kan, maar het komt daarom nog tot geen oproer. Het ontbreekt ons immers aan geene voorbeelden, dat een volk dit alles in meer of minder graad lijden , en nog daar bij ieder Vader zijn Zoon, de hope, de vreugd zijnes levens, de fteun zijnes ouderdoms, zijn plaatsbekleeder bij de bearbeiding zijnes lands, op het ' allergcnadigst bevel van zijn Vorst overgeven moest, op dat deze zijn leven voor een hogen prijs verkogt; en dat dit volk evenwel nog t zweeg!  zweeg! En wordt dan een nabuurig Voik nog meer onderdrukt, laat men dit volk hier n daar nog eemge vrijheid, nog maar eene fchaduw I-Ti St' beh°Uden; ^ men ** deszelfl menfchehjkfte gevoelens maar wat fpeelruimte tTtl Tu mismoed^id afteleide dr' toetekten, dat het zig nu en dan op zijné' wijzt" vrolijk maakt; ftaat m het eeng J J zoek toe, en doet men om ^ n v betekenends op eene, zeer in het oog vlnde wijze; zo vergeet het al den druk, al de hahh> hêrd weder, om maar in vrede zijn brood fe eeten ara akker te bouwen , bij zijn vrouw te napen, alle jaar op de kermis eens lustig rond tefprmgen, of zijn kannetje bier te drinken onder den lindeboom van zijn dorp. En eindelijk, is het m de oogen van het volk iets zoo onbefchrijfehjks, zoo uitnemends, een Vorst te zijn. O Re genten! Vorften der Aarde! men vergeeft u zoo veel kwaad, men rekent u het goede zoo hoog aan; ieder natuurlijk gevoel van menfchelijkheid bij u geldt voor de zuiverfte menfchenliefde ieder woord van gezond menfchen verftand wordt gehouden voor diepe wijsheid; en, als gij eens een vriendelijk, goedwillig woord zegt, wordt het ^ en ^ verteld, als of gij het aan een geheel land gezegd had. Waarlijk, het kan u niet veel koften den eeroied voor uwe perfoonen bij uwe onderda' «en levendig te houden; gij moest het zeer flegt maken, zo uw volk zijn hand tegen u ophief. Gl ujk eene hefhe.bemle moeder groot. 87. 89. is het Atheismus niet alleen de heerfchènde philofophie van Frankrijk, maar ook van de Nationale Vergadering, en de Philofophen, die daarin den toon geven, zouden vaftelijk befloten hebben , om het Chriftendom te vernielen, a! zou ook de geheele Staat te gronde gaan. Indien deze anecdote waar is, dan wordt liet wel begrijpelijk, waarom zij hunne Conftitutie op 'den Godsdienst niet hebben gebouwd, maar niet, hoe zij dan nog van verlichting, van menfehenregten, van herftel der vertrapte menfehenwaarde zoo veel praten kunnen. Als ik zulken pülofophifchen onzin hoor, denk ik altijd aan die oude fpreuk; opinionum commenta dslet dies, naturce veritas manet. DeFranfchen over 't geheel bewijzen hoe langer hoe meer, dat het pralen op en met vrijheid, zonder wijsheid cn deugd, in plaats van menfehengeluk te bevorderen, verderf en onheil van allerlei aart onder menfchen uitftrooit. Vert.  ai v. M aar , als nu het volk uit hoofde van zijne natuur niet genegen kan zijn tot omwentelingen, als het zelfs menig een hard juk geduldig draagt, zo moet er eene inwendige of uitwendige noodzakelijkheid plaats grijpen , wanneer het daartoe komt. Een Vader moge vrij zijn kind zwaar doen werken , fterk aan het leeren houden , hij moge zelfs het zijn eeten en drinken zeer fchra uitjes toemeeten, het zeer armelijk kleeden, en voor elke ftoutigheid ftréngelijk ftraffen, het kind zal zig zekerlijk niet tegen hem verzetten, het loopt gewis niet van hem weg, zoo lang het maar eenigzins vaderlijk, of ook maar menfchelijk behandeld wordt. Het volk heeft veel van het karakter eenes kinds; diezelfde ligtzinnigheid; diezelfde vlugtigheid, die een groot befluit niet ligt langfaam uitvoert; diezelfde vergenoegdheid met zijn oort, met zijn ftand, met zijn genot; diezelfde voorliefde voor alles, wat zig juist in aijn kring opdoet; diezelfde vatbaarheid, zig'aan menig eene beperking te gewennen, die aan een ander onverdragelijk zou zijn. Het volk- barst niet gemakkelijker in oproer tegen zijn Regent uit, dan het kind tegen zijn Vader. En men vreeze maar niet, dat het alleen door oproerige fchriften, of menfchen verleid zal worden; dat magtige vijanden der reB 3 geè-  geering zig een aanhang znllen maken, en de gisting des volks alleen daardoor in een oproer zal uitbreken; dat de geest der wederfpannigheid zig, als eene boosaartige influenza, van het eene land in het andere zal verfpreiden. Alle deze dingen zijn gevaarlijk, als het misnoegen reeds in de harten woelt, en het aandenken aan fchreeuwende onmenfchelijkheden, van vaders en grootvaders overgeërfd, mistrouwen in de regeering bij het volk geteeld heeft. Dan , is er ziekteftof in het lighaam van Staat, en er is maar ééne ontwikkelende oorzaak nodig, zo breekt die ziekte uit, en wordt befmettend , gelijk de pest. Maar waar nog geen algemeen , geen heerfchend misnoegen is; waar men aan de Overheid nog regtvaardigheid, billijkheid, en menfchelijkheid toefchrijft, nog hulp van haar verwagt tegen de onderdrukking van hare bedienden; waar de treurigfte ondervindingen van het tegendeel nog geene hopeloosheid in de harten des volks hebben uitgeftort; daar kan een oproerig fchrift wel opzien maken, een oproerkraaier wel eenigen aanhang bekomen, een vijand van den Staat wel menig een verblinden, maar er is te veel gezond menfehenverftand bij de natie, als dat zij het uiterfte zou wagen. Die ziekte kan niet heftig, niet gevaarlijk worden, dewijl het ftaatsligchaam nog te veel gezonde fappen heeft. En al zijn er ook eenige gegronde klagten, zo denkt iedereen, als Jet ter in Göthe's Egmond, „ wat behoeft gij vooraan te .gaan ? De hals kon er toch mee gemoeid zijn"! — en  en hoe meer het volk famenrot, „ de dagdieven namelijk, de zuipers, de leeglopers, die uit tijdverdrijf rufie zoeken, en uit honger naar privilegiën graven, en de ligtgelovigen wat op de mouw fpelden, en om geld voor een kan bier te krijgen , oproer beginnen te maken": des te meer trekt zig de ordentelijke burger terug, op dat hij niet met hun over ééne kam gefchoren worde. Het was eene koningrijke bezigheid, de tafelen van Ga.tterer over de duurzaamheid van Koningrijken en Volken voor zig te nemen, en daarin naar de oorzaken van den ondergang der Staten te zoeken. Gelijk men van den top der /Etna groote rivieren van hunnen oorfprong af tot hunne ontlasting in de zee toe met één blik overzien kan, zo ziet men hier de eerfte bronnen, en den loop der Koningrijken, tot dat zij zig in kleiner rijken verdeelen, of in den oceaan der Asfijrifche, Romeinfche, Frankifche, Ottomannifche, of Rusfifche Monarchie famenvloeien. Het valt in het oog, hoe kort de ftreep is, die de duurzaamheid van menig een volk aanduidt, en hoe menig een ander eenige eeuwen agtereen doorloopt. Eu als' men dan in de gefchiedenis naar de redenen zoekt, waarom een Koningrijk in een Wingewest van een ander werd veranderd, en men brengt ook al de bijzondere oorzaken, die daartoe de heldengeest van de Romeinen, van een A l e x. ander, van een Kar el den Grooten, of van een Tschinoiskan gegeven heeft, niet zo zeer in aanmerking, en men vindt dan evenwel — dat de B + Is-  £4 Israëliten, de Kanaaniten, de Midianiten in den boogften graad bedorven waren; dat de roeefle Griekfche Staten door overheerfching in eene volksregeering, of regeering van weinigen ontbonden waren; datdePerfen, de Longobarden, de Westgothen door de dartelfte verkwiftingen, of de onbeperktfte cerzugt van hunne Koningen, of door inwendige oorlogen te ondergingen; als men, aan het einde van de Asfijrifche Monarchie, den berugten naam Sardanap alus, en aan het einde van het Hunnisch rijk, den grooten, maar verfèhrikkelijken Attila vindt; en als deze algemeene blik zelfs al leert, dat zedenbederf, dwingelandij, èn verdeeling van het gebied, 't welk dikwijls daarvan het gevolg, dikwijls de oorzaak is, ook de magtigfte Staten heeft vernield — welk een onderwijs voor de Vorftenf — Weelde en zedenbederf zijn de hoofdfteunzeis van de dwingelandij, en geen dwingelandij wil regt voort, als bij een verzonken volk. Ieder groot Rijk nadert zijne oplosfing, en ieder kleiner Staat zijne ineenfmelting met een grooter rijk. Elke Staat heeft eene omkeering, gelijk elk mensch den dood, te wagten; maar Regenten! wilt gij de omkeeringen voorkomen, en het leven uwer ftaatsinrigtingen verlengen, zo weert het zedenbederf en de overheerfching van dezelve af, met alle uwe kragten, cn laten alle uwe wetten, en verordeningen, getuigen, dat gij er op bedagt waart, om dit zelfs bij uwe nakomelingen te beletten. Vroege buitenfpoorigheden bevorderen den ouderdom en den dood; vroe*  vroeger onderdrukking verhaast de oplosfmg, die eenmaal over allen komen zal. Matigheid alleen bewaart de kragten, en het leven (10). VI. JVÏaar' het zal wel het zekerfte zijn, als wij een blik werpen op de merkwaardigfte oude en nieuwe omwentelingen. Het moet dan fpoedig bh> (10) „ De omwentelingen in de regeeringen volgen elkander op met eene (helheid, die men naauwelijks kan volgen. Er zijn weinig gewesten, die dezelve niet ondergaan hebben, en er is geen land, dat ze niet te wagten heeft. Zij volgen allen min of meer een regelmatigen omloop van geluk en ongeluk, van vrijheid en (lavernij, van goede zeden en zedenbederf, van verlichting en onkunde, van Kerkte en zvvakiieid. De wet der natuur wil, dat alle maatfehappijen zullen overhellen na de onderdrukking en de ontbinding, dat alle zullen geboren worden, en fterven; en wie zal deze wet opfchorten"? zegtRAijNAL in zijne Hiji. Phil. des deux Indes, t. i. p. 16. Hij zegt dit op zijne wijze, dat is magtig overgedreven, maar er is toch veel waarheid in dit gezegde. Wanneer men inuisfchen niets wilde doen, om eene omwenteling voortekomen, om dat men ze niet geheel beletten kan, zo moest men ook geene geneesmiddelen voorfchrijven, of innemen, om dat men toch eenmaal nerven moer. B 5  blijken, welke hun hoofdbron is. Een arts leert immers veel uit dc gefchiedenis van het ontftaan der meest verbreide befniettingen , als hij den aart van de befmettelijke ziekten wil keren kennen ; vooral in een tijd , waarin men overal befmettingen vreest. Het is buiten kijf, dat het Achaifche Verbond, de verdrijving der Tarquiniussen, en de vermoording van Caesar onder de grootfle omwentelingen inde oude, en de omwentelingen in Zwitferland , in de Nederlanden, en nu in Frankrijk onder de grootften in de nieuwe gefchiedenis behoorcn; ook hebben de onluften in Braband , en in Luik opziens genoeg gemaakt, om onzen aandagt op dezelve te vestigen. Wij willen dan van de geloofwaardigfle gefchiedfchrijvers hooren, hoe ieder van dezelve ontdaan is. Het is natuurlijk dat mijn verhaal maar een algemeene fchets, een fchets, tot mijn oogmerk dienftig, zal zijn; dat ik flegts het zekerfte, het ontwijfelbaarfte uit alles kippen ; natuurlijk, dat ik de hoofdtrekken eerst famenvoegen zal, waaruit wij den toeftand dier volken voor de omwentelingen kunnen leeren kennen. Het Achaische Verbond. Zedert meer dan agthonderd jaaren hadden de Achaiers dat Huk lands in Peloponnefus bezeten , 't welk zig langs de baai van Korinthen en de Ionifche zee, van de grenzen van Sicijon af  2f af tot het gebied van Elis toe uitftrekte. De Ioniers , die het vooraf bewoonden, hadden het al in twaalf deelen verdeeld , en in ieder deel eene ftad gebouwd. De bewooners van deze lieden en van de omliggende landen verzamelden zig jaarlijks in het heilige woud Arnarium of ALnarhtm, 't welk aan Jupiter toegewijd was, en in de nabijheid der Had Agium lag. Hier werd alles, wat hun gemeenfchappelijk welzijn betrof, in overweging genomen. Zij hadden zig bij deze inrigting wel bevonden, en de Achaiers volgden die in alles na, bouwden ook de lieden weder op, die eenigermate fcheenen vervallen te zijn. De volmaaktfte onderlinge gelijkheid , de eenvoudigheid van zeden, en de, in volksregeeringen zoo zelden mogelijke , eendragtigheid van hunne afgevaardigden hield deze ftaatsgefteldheid lang in dien Hand, waarin zij geweest was. Die menfchen leven meest het gelukkigst, van welken zig niet veel laat verhalen, en die volken zijn, volgens Rousseau, de gelukkigfte, die weinig vertooning in de gefchiedenis maken. De Achaiers moeten dus zeer gelukkig geleefd hebben, dewijl niet één gefchiedfehrijver in dit tijdperk iets van hun verhaald heeft. Maar onder de navolgers van Alexander ging dit hoog, dit voor Grieken en alle edele menfchen onwaardeerbaar, geluk der vrijheid ras verloren. Cassander en Antigonus Gonatas vooral, Helden alles in 'twerk, om de Heden tot onderling mistrouwen en ijverzugt te verwekken; zij vleiden ieder af-  2S afzonderlijk, en bedrogen alle, daardoor, dat zij de Macedonifche Koningen voor hunne vrienden, en zig onder elkander voor vijanden hielden. Het viel zo gemakkelijk , zig van hun meefter te maken , en eenige lieden moeften ook werkelijk vreemde bezetting innemen. Maar' dat was nog niet alles. De Tijran moet helpers hebben , die zijne flaven zijn, om anderen tot flaven te -maken. Zulken vindt hij alleen onder eerzugtige, flegte menfchen, en deze ontwikkelen zig het gemakkelijkst in ftaatsgefteldheden, waar geen flanel van de regeering is uitgefloten, en ieder alzo de opperheerfchappij kan in handen krijgen. Hij vond ook zulken in iederen ftad, en wel haast was Pellene alleen maar overig, dat nog zijne onafhangelijkheid bewaarde. Deze Tijrannen, en de Macedonifche fladhouders , van welken men wel niets beters verwagtcn kon, figtten zig Garden op, die hen moeiten bewaken, om dat zij wel voelden] dat zij een wagt nodig hadden , en onder derzelver befcherming oefenden zij onvèrdragelijke gewelddadigheden uit. Alles, wat de veragtelijkfte gierigheid, de teugeflooste wellust, en de onmenfchclijkfte wreedheid Tijrannen kan ingeven, werd fchaamteloos gepleegd. Zoo ver ging het zelfs, dat Arisïomachus, op eene enkele verdagthouding, taggentig der voornaamfte burgers, voor het oog van hunne naastbeftaanden liet omhalsbrengen. Met regt zegt Polijbius van dezen mensch, „ de naam Tijran alleen verwekt reeds de voorflelling van de grootlte fchendadèn, en vat  sa vat alle onregtvaardighcden, alle rfichuwelijkhedcn in zig, die van menfchen kunnen bedrevenworden". En nu werden de Heden door nood gedwongen, om zig te vereenigen. Eerst verbonden zig maar twee, daarna vijf, en eindelijk namen nog meer fteden aan de verbintenis deel. Aratus , de Zoon van Clinias , den opperbevelhebber van Sicijón, die in zijn zevende jaar had moeten aanzien, dat zijn geheele gcflagt door den Tijran Abantidas was vermoord geworden, en wien dit voorval zekerlijk tijrannenhaat en vrijheidsliefde diep in de ziel zou gedrukt hebben, indien de kiem daartoe niet al vooraf in hem , gelijk in eiken edelen Griek gelegen had, overviel de moordenaars van zijne familie , in zijn twintigfte jaar, bij nacht, noodzaakte hen dc vlugt te nemen , en gaf de vrijheid aan zijn vaderftad weder. Als Antigonus de Tijrannen wilde onderfteunen, haalde Aratus zijne landgenoten over, om zig bij het Achaisch verbond te voegen. Hij nam Corinthcn en Megara ook aan de Macedoniers af, en dwong eindelijk de meefte Tijrannen, dat zij hunnen ijzeren feptcr nederleggen, en het volk zijne oude vrijheden wedergeven moeiten. Zij behielden ook deze vrijheid, met alle hare voorregten, totdat, honderd agtendertig jaren daarna, geheel Griekenland dezelve tegelijk met hun verloor, en door de onwederftaanbare magt der Romeinen in een Wingewest van dit aliesverÜindend rijk veranderd wierd. Raijnal zegt, hoewel zeer op de on-  onregte plaats, que les sttentats du despotisme avoient enfanté leur Ubertó: maar bij de Achaiers was dit waarheid (n> VIL De verdrijving van Tarquinius. Even zo ging het bij de Romeinen. De afïchuwelijkheden zijn bekend, door welken Tarquinius Superbus den troon beklom. Ieder kon vooruit berekenen, wat men van zulk een mensch of onmensen te verwagten had, en hij beantwoordde volkomen aan die verwagting. Den Senaat zoo wel als het Volk bejegende hij met veragting. Hij gaf wetten en fchafte ze wederom af, Itrafte met geldboeten, liet uitbannen, ter dood brengen, zo als het maar aan zijne eerzugt en wreedheid behaagde. Rijkdom en verdienden waren bij hem misdaden ; hij wilde beiden, alleen bezitten. Marcus Junius, een van zijne naastbeftaanden, liet hij met één zijner Zoonen ombrengen, alleen • CiO Men zie Polijbios in zijn tweede boek; T>luTarchus in het leven van Aratus; cn de Algem. Gefchied. in het tweede deel.  leen om zig van zijne goederen meefter te maken. Zijn andere Zoon ftelde zig zinneloos aan , en wie weet, of dit wel bloote veinzerij was; want, „ wie over zekere dingen zijn veritand niet verliest, die heeft geen veritand te verliezen", zegt Lessing met veel regt. Althans hij geraakte ckardoor vrij, en hiette deswegen Brutu s, het bekende eerfte werktuig der omwenteling. De edehten in den ftaat verlieten de ftad, die een toneel der tijrannij was. Het volk durfdeniet meer bijeenkomen, geene vermaken meer bijwoonen. Overal llopen fpionnen rond, die op woorden en handelingen loerden. De vrije Romeinen waren tot Haven verlaagd, die geen eigendom, geen wil meer hadden, en - evenwel droegen zij dit juk. Maar de fchandelijke onteering van Lucretia verbrak den band van hun geduld. Wanneer deze deugdfame vrouw veele voorname Romeinen, nevens haar Gemaal, Vader, en Lucius Brutus had bijeengeroepen, verhaalde zij hun de afgrijsfelijke gefchiedenis dezer wandaad , en doorboorde zig de borst met een dolk, zo dat zij dood voor de voeten hares egtgenoots nederzonk. Toen hief Brutus, doorliet menfeheiijkst gevoel der vrijheid bezield, den dolk op, vertoonde hem aan het gezelfchap, floeg zijne oogen hemelwaards, en zeide met allesbewegende plegtigheid: „ Ik zweer bij dit bloed, dat voorheen zoo rein was, en alleen door de veragtelijke en affchuwelijke godloosheid van Tarquinius kon bezoedeld worden, dat ik T a r q u i- nius  nius Superbus zijn godloos wijf en hunne kinderen met vuur en zwaard vervolgen, en niet toelaten wil, dat ooit één uit hun huis, of een ander binnen Romen heerfche. Gij Goden! zijt getuigen van mijn eed". — Zijn enthufiasmus ftak het gezelfchap aan ; allen zwoeren denzelfden eed; men volgde zijne woorden, als de woorden van een God. Nu werd de raad bijeengeroepen, Tarquinius met zijne familie verbannen, en de vreesfelijkfte vloek uitgefproken over hem, die hem wederom zou willen terugroepen. Het volk en het leger waren zeer verblijd over dit helluit, en greepen na de wapens. Tarquinius ijlde5 na Romen, maar vond de poorten gefloten. Hii vlugtte met zijne familie na Hetrurie, de Monarchie werd in een Republiek veranderd, en B r utus verzegelde de vrijheid met het bloed zijner tweeZoonen, die ze weder wilden omkeeren. Hij floot elk vadergevoel op in zijn hart, en fprak hun doodvonnis uit als een Romein, en als een man De ombrenging van Caesar. Onder de Burgermeesters had Romen meer dan vierhonderd jaren zijne vrijheid behouden, en Cicero had zig, door dezelve tegen het verraad O2) Men zie het eerfte boek van Livius, en het vierde boek van Dion. Halicarn., en de Alg, Gefchitd.  raad van Catilina en zijne medepligtigen te beveiligen, nog voor korten tijd den naam van Vader des Vaderlands verworven. Maar de Romeinen hadden niets meer van dien romeinfchen geest> dieJuNius Brutus voormaals bezielde. De Afiatifche overwinningen hadden zwelgerij , overdaad , en buitenfpoorige losbandigheden van allerlei aart onder hen ingevoerd» Niemand wilde arbeiden, ieder wilde zoo rijk zijn, als hij veelen rontom zig zag, en om zoo rijk te wor» den, waren geene euveldaden te groot. Dorst naar geld, naar aanzien, naar wellustige vermaken was de heerfchende hartstogt; al het andere werd voor overgedreven dwaasheid en dweperij gehouden. Als onder zoo een diep verzonken volk een man van grooten geest en van ongewoone kragt opftaat, wiens rang en betrekkingen tot aanzienlijke ambten in den Staat opleiden, zo is het volk altijd in gevaar, door hem zijne vrijheid te verliezen. Zulk een man was sar. Hij bezat alle de talenten in vollen mate, die er nodig waren, om de Romeinen van zijn tijd onder het juk te brengen, eerzugt genoeg, om het te willen, en fijnheid genoeg, om te verbergen, 't geen hij wilde. Intusfchen, dit wilde nog niet regt vlotten, zoo lang Pompejus hem het tegenwigt hield» Hunne onderlinge ftrijd kon misfchien eene heilzame koorts worden, die den Staat van zijne kwalen genas. Maar, dezen van Ca:sar gewagen, en van fchurken vermoord zijnde, fcheen er niets meer overig te zijn, dat aan CiESAR den weg tot de C Op-  Opperheerfchappij .kon betwisten. Hij werd geëerd, zoo als nog niemand, geduurende de republikeinfche Staatsgesteldheid, was geëerd geworden; hem ontbrak als 'een akijdduurendën Diftator, Cenfor en Imperator niets van het gezag der Koningen; den naam alleen mistte hij (13). Maar toen hij niet alleen regeeren, maar willekeurig regeeren wilde; toen hij vreemdelingen, fuldaten, en zoonen van flaven in den Raad nam , en den garifclien Raad met trotscheid en veragting behandelde ; toen hij zig van zijnen mede-burgermeester een kroon op de knieën liet toereiken, en de gemeensmannen afzette, die daarover hunne ontevredenheid hadden te kénnen gegeven toen begon men, onder het overblijffel van egte Romeinen, tegen hem eene famenzweering te fmeeden. Junius Brutus, eene vrijheidszoon, dezen fitóm niet onwaardig, werd in de verbintenis getrokken, en C/Esar op een dag, die hem den koninglijken titel geven zou, in den vollen raad vermoord. Doch de Romeinen waren de vrijheid niet meer waardigi Oct avius, de aangenomen Zoon en erfgenaam van Ce sar, vereenigde zig met twee andere eerzugtigen, die ook gaarn regeeren wilden. „ Zij verdeelden de heerfchappij over de Ci3) Alle Oerheidsperfoonen waren hem onderworpen. Hij alleen mogt foldaten werven, oorlog verklaren , vrede maken, hij had opzigt over den algemeenen fchat, en alle onderbedienden flonden alleen onder hem.  35 de waereld onder zig (zegt Plut arc hus) als of het hun vaderlijk erfgoed geweest was." C iCero en de rijkfte burgers van Romen werden vermoord, hunne goederen verbeurd verklaard, en het volk droeg welhaast de vreesfelijkfte lasten. Brutus viel in een zwaard, 't welk hem een zijner vrienden voorhield ; en met hem ftierf de vrijheid van Romen geheel, die ook nooit wederom is opgeftaan. (14.) VIII. DE,OMWENTELING IN ZwiTZERLANB. IVJaar geene omwenteling was.zoo gematigd, zoo vast, zoo mannelijk, dan die, welke van eenige weinige Alpenbewooners tegen eene groote magt ondernomen, voortgezet, en uitgevoerd is geworden. De Zwitfers waren altoos zeer ijverzugtig geweest op hunne regten, en hadden dezelve altoos, door verbonden, die zeer arm in woorden, maar rijk (14) Men zie Plutarchüs in het leven van de/ar en Brutus; en SuETONius in Ca/.jende Ais. Gefch. Ca  36 rijk in zaken waren, en om de tien jaren herhaald werden, tegen alle onderdrukkingen getragt te befchermen. De Kantons Uri, Sehweitz en Unterwalden hadden zelfs zig, met eenige Steden, in eene volmaakte onafhangelijkheid weten te bewaren. Intusfchen bleven zij getrouw aan de Duitfche Keizers. Deze zonden hun van tijd tot tijd Landvoogden, doch die niets anders te doen hadden, als onderzoek te doen naar de misdaden, die den dood hadden verdiend, en de van ouds herkomende fchattingen te heften. Alle andere regten der Overheid waren in handen van den Ambtman en eenige bijzitters, die van tijd tot tijd gekoren wierden uit het volk. De Keizerlijke Landvoogden hadden niet alleen hunne privilegiën bekragtigd, maar dit was ook gefchied door de Keizers, door HendrikIII. , Frederik II. Rudolf van Habsburg, en Adolf van Nassau. In het privilegie van Frederik erkent hij hen uitdrukkelijk"'voor „ vrije mannen," en verklaart, nooit te zullen gedogen , dat. zij in andere handen vallen (15.) Alles bleef ftil, tot dat de, wegens geest, kragt en werkfaamheid groote, maar wegens zijnen wraakzugtigen aart en veroveringzugt kleine Al bert van Oostenrijk den Keizerlijken C15) Dit wordt uit S e e m i l l e e , en andere fchrijvers bewezen vaa den Heer J. Meerman in zijn discours, qtii a remporté ie prix de 1'Academie Roijale des itifcriptions et belles lettres de Paris, Jur la qnejiion propofée en • 1782. a'la Haijc 1784. p. 5. 6.  Z7 ken troon beklom. Hij kon geene wetten verdragen, die eenige palen aan zijne magt zetteden, en kende geene andere wijze van te regecrcn, als door ftrengheid en geweld. En daar hij algemeen gehaat was, kon hij ook geene andere kennen, en hoe kon men dan iets goeds van hem vervvagten? DeZwitzers althans niet, want zij hadden hem beledigd, nademaal zij hem voor den dood van Adolf niet voor Keizer hadden willen erkennen. Nu, zij verwagten ook niet veel, want zeven weeken na den dood van Rudolf verbonden zig de Kantons Uri, Schweitz en Unterwalden, om de pligtmatigfte gehoorzaamheid aan hunnen bijzonderen Heer te betoonen, maar tevens,*om met goed en bloed, op eigen kosten, elkander onderling bijteftaan tegen elk en een iegelijk, die hun allen in 't gemeen, of een ieder hunner afzonderlijk gewelddadig zou willen onderdrukken (i6> En waarlijk dit verbond fteunde op goede redenen; want Albert bedoelde, zig niet alleen deze drie Kantons, maar geheel Zwitzerland onderdanig te maken, en dan het geheele land tot een erfelijk Hertogdom te verheffen , om met hetzelve ten eenigen dage een Prins van zijn huis te verzorgen (17). Hij kogt daarom veele goederen, rontom deze Kantons , en zelfs binnen hunne landpalen, gelegen; hij bewoog het grootlte gedeelte van den Adel en de Geestelijkheid , zig aan hem te onderwerpen, weigerde de pri- (16) Zie Mullers Cefch. derSchwtitz. (17) Zie Discours de M. Meerman p. 6. C 3  38 pnvilegieê'n te bekragtigen , en zond eindelijk de Heeren van Achsenstein en van Lichte n b e r g, die hun uit zijn naam deze, fchoon en zagt-klinkende, verklaring moesten doen: Dat hij hen, wegens hunne dapperheid en deu^d hoogfchatte, en liefhad, en hen gaarn tot de lieffte kmderen van zijn huis wilde maken. Zij mogten zig maar aan hem onderwerpen! Hij zou hun m den ftrijd den weg tot eervolle overwinningen aanwijzen; hij zou hen rijk maken door buit en aanzienlijk door ridderfchap ; hij zou hun leengoederen geven." Daarbij hadden zij eenige wenken laten invloeien, dat de Zwitfers toch tegen zijne groote magt niet beftand waren. Maar hun antwoord was zeer kort en zeer eenvoudig, „ dat zij alles wilden behouden, zo als hunne Voorvaders het hadden bezeten. De Koning mogt maar hunne pnvilegieën bekragtigen, gelijk zijn Vader." Kort daarop verfcheen de Landambtman van Uri bij den Koning, en verzogt om bekragtiging hunner voorregten, en om een Landvoogd. Men kan denken, m welken kwaden luim Albert was. Hij wees hen na de Ambtlieden van Rotenburg en Lucem, die niet in den naam van het Duitfche Rijk, maar ia den naam van Oostenrijk waren aangefteld. En toen de Kantons daarover zig beklaagden, zond hij hun Gessler van Brunek, en Beringer van Landenberg, mannen naar zijn hart, die het van hem begonnen plan zouden voltooien. Door ftrengheid namelijk moesten zij het volk tot oproer aanporren, en oproer moest hen in flavernij brengen;  G9 gen; dit was liet plan, dat zeer goed begonnen, en zeer goed uitgevoerd werd. Zij woonden op bevestigde kasteden, en Gessler noemde zijn kasteel den Dwinglwf, een naam, die eigendom vooronderftelde, en dus bij liet volk met regt gehaat was. Allerlei onregtvaardigheden werden nu van hun gepleegd; de fchattingen op de onbarmhartigfte wijze ingegaard, cn nieuwe uitgevonden. Zij lieten het volk, onder de onbcduidendfte voorwendfels , in de boeien fiaan, of, tegen de privilcgieën aan, uit het land brengen'. Geene klagten werden er gehooid, geene vöorftellingen aangenomen. De oudfte geüagten zelfs, door eene lange reeks van verdienden eerwaardig, de waare Adel des lands, werd op allerlei vyijzen geplaagd, cn onderdrukt. En zo moesten de Voogden juist te werk gaan, wanneer zij, overcenkomftig met hun plan, het volk baloorig, en oproerig wilden maken. Zij moesten de aanzienlijk tle, de geëerdfte familieën voor ,> boeren-adel" uitfehelden j G e s sler moest, op het zien van Stauffaciiers ruime wooning, hem in het aangezigt zeggen, „ men moet niet verdragen, dat het boerenvolk zulke fchoone huizen heeft;" dat was een zeker middel, om het doel niet te misfen. Er is eene zekere trotfeerende klcinr.gting, die het volk onmogelijk verdragen kan; als het nog eenig edel gevoel heeft, zal het zig veel liever dubbelde belastingen laten welgevallen, dan veragting van datgeen, wat het voor zijn dierbaarfte goed houdt. Dit was het geval bij de Zwitfers. Maar er gebeurde nog C 4 mee1'-  4o meer. Landenberg ftrafte, wegens eene klei, mgheid, een landman te Melchthal, met hem twee osfen te ontnemen, die hem zeer behaagden. De diender zdde, „de boeren konden den ploeg zelf trekken en de boerfloeg den diender; daarvoor werden hem zijne oogen uitgeftoken. Een burgvoogd in de Schweitz fchond de Dogter van een aanzienlijk man. Wolfenschiez, een Lieutenant van Landenberg, wilde de fchoone en kuifche vrouw van Konraad van Baumgarten misbruiken; zij ontfloop zijne handen, en klaagde dit aan haren man. Dit deed de fmeulende vonk in volle vlam uitbarften. Nu voelden deze mannen diep, dat deze nieuwigheden onverdragelijk waren, en, hoe zeer zij ook al het gevaar, dat met de wederftandbieding vergezeld ging, in- ' zagen, waren zij toch allen eenparig van begrip, dat de dood veel beter was, dan zulk een onregtvaardig juk. Zij, en meer andere, drieëndertig mannen kwamen in Rutlij, een eenzaam oord aan de Waldftetter-zee, in een winternacht famen, en floten dat gematigd, mannelijk vrij, en edele mannen zoo waardig verbond, 't welk den grond gelegd heeft tot de Zwitferfche vrijheid. Zij verklaarden , dat zij den Graaf van Habsburg niets van zijne regten en goederen wilden onttrekken dat de Voogden, die van hem afhingen, en van hem bezoldigd werden, geen leed zou gefchieden, maar dat zij de vrijheid, die zij van hunne Voorouders hadden ontfangen, ongefchonden aan hunne nakomelingen wilden overleveren. Gevoelende, hoe  4i hoe gewigtig dit verbond was, hieven zij famen hunne handen op na den Hemel, en bezwoeren het bij dien God, tot wien zij gerust konden opzien (18). Intusfchen had Gessler den hertogs-hoed laten oprigten, en vorderde, dat men aan denzelven zijne eerbiedigheid zou betoonen. Dit wilde Teel, een der faamgezworen niet. Hij werd. gevangen genomen, zou, tegen de vrijheid der Kantons, buiten het land gebragt worden, maar ontfprong , geduurende een ftorm, uit het vaartuig, vervolgde Gessler, en doodde hem met een pijl. De verbondelingen hielden zig tot nog toe ftil. Maar in den cerften nacht van het jaar 1308 werd het ilot Rosberg van hun veroverd; des (18) Het is bekend, datFuRST, Melchthal en Stauffacher de drie hoofden van dit merkwaardig verbond waren, 't welk een edel volk aan de (lavernij onttrok. Raijnal heeft op een rots van het eiland Altftad een obelisk van zandfteen ter gedagtenis dezer drie ftigters der Zwitferfohe vrijheid opgerigt , en niet vergeten, er bij te merken „ dat hij dit gedaan „ heeft op zijne eigen kosten". Ik weet niet of de Zwitfers hem daar dank voor fchuldig zijn. „ Een klein „ gedenkteken, dat de gevoelens niet verhoogt, cn , ,, zig verliest onder de hemelaanftarende rotsklompen, „ die het omringen. Was er ook wel een gedenkteken „ nodig voor mannen, welker naam hier van alle lippen „ vloeit, en welker aandenken in alle harten gegraven is"? zegt van Halem in Jeine blicke durch einsn theil Deutschtends enz. t. l,p. 103. Vert. C 5  des morgens vroeg Landenberg gevangen genomen; het afgefproken teken gegeven, en geheel Unterwalden kwam in beweging; van Alp tot Alp zag men de tekens; in Uri werd de Dwinghof ingenomen ; en het Hot aan de Lowerzerzee viel in handen van Stauffacher dit alles was het werk van eenige weinige uuren. Men kan zig den eerften vreugden-roes der vrijheid naauwelijks voorftellen, toen zij, hunnen diepgewortelden haat der - geweldenarij op de levendigfte wijze vertoonende, alle de floten openbraken, cn de vrouw van Stauffa-cher gastvrij haar huis voor allen opende; doch zij gedagten evenwel aan hunnen heiligen eed. Niet één droppel bioeds werd er vergoten, niet één regt aan een Heer ontnomen. Landenberg werd op de vlugt agterhaald , maar hij moest flegts, gelijk meer flotvoogden zweeren , dat hij nooit weer in de Zwitferfche Waldftetten wilde komen. Dat was hunne ganfche wraak tegen hem! Gessler en Wolfenscierser vielen als flagtofFers van eene bijzondere wraak. Albert kwam niet door de verbondelingen, maar door anderen, welken onregt gedaan was, om het leven. En diezelfde geest van billijkheid en men' fchelijkheid bezielde hen meest in den bloedigen oorlog, dien zij voeren moesten, om de pas verkregen vrijheid te behouden. IX.  43 IX. Omwenteling in de Nederlanden. Onder de regeering van Karel V. begonnen de bezworen vrijheden van de isNederlandfchc provinciën, en de , niet bezworen , maar ieder mensch aangeboren vrijheid van Godsdienst, al gefchonden te worden. Zoo veele Grooten der aarde voeden den waan, dat zij magtiger zijn naar mate zij onbepaalder worden, fchoon de geheele gefchiedenis dit wederfpreekt, en den nog onbegrijpelijker waan, dat eene geloofsmeening door geweld kan worden uitgeroeid. Het moet waar zijn, dat hij, die te digt bij zekere dingen ftaat, ze niet ziet; anders bleef het een raadfel, hoe het komt, dat zij niet zien, dat het tegenovergefteld belang van den Monarch en de ftanden alleen het gezag van een goed Vorst duurzaam kan maken, en dat eene godsdienftige dwaling nooit aanmerkelijke fchade ftigt, indien iedereen die vrij mag aannemen. De wijze Karel zag dit ook niet. De vrijheden der Nederlanders waren groote hinderpalen voor de uitvoering zijner oogmerken, en hunne liefde voor de leer van Luther kon hen, gelijk andere Duitfche ftanden, te magtig maken, hem met den Paus in oacenig- hé-  44 heden wikkelen, indien hij toeliet, dat dezelve ongehinderd zig uitbreidde. Deze kleine, weinig betekenende, redenen waren hem gewieti» aeiioeg om vastteftellen, dat de hardnekkige ketters, van het mannelijk geflagt zijnde, met het zwaard ge- ftraft, maar de vrouwen even of de ketterij bij haar gevaarlijker was levendig begraven zouden worden. Op deze wijze werden er meer dan honderd duizend menfchen vermoord, en wat was hiervan het natuurlijk gevolg ? Dat het geloof, 't welk zoo veelen hunner medeburgers met hun bloed verzegeld hadden, hun veel dierbarer wierd. Van oudsaf toch is het voor een bewijs der waarheid van een Godsdienst gehouden, dat hij bevestigd wierd door martelaars Van meer zijden greep Karel ook hunne vrijheheden aan. Hij verminderde de magt der hoge Nederlandfche gerigtshoven. Op kos.en der onderdanen onderhield hij vierduizend ruiters aan de grenzen, die hem den eed van getrouwheid moesten zweeren, en belastte hen met zulke zware oorlogs-fchattingen, als of hij hun onbepaalde gebieder was. En met dat alles dagten zij aan geene oproerige bewegingen. Karel was een groot man; hij was dikwijls perfoonlijk tegenwoordig, en werkte door zijne tegenwoordigheid; hij fprak ten minften altoos met agting van de privilegieën der Nederlanders, en bewaarde ook deze en geene ongefchonden; veele van zijne inrigtingen waren blijken van zijne wijsheid, en hij had die, zig gemeenzaam makende, nederbuigende vriendelijk-  45 lijkheid, die de grootheid eerst regt beminnelijk maakt, waardoor een Regent zoo veel over een volk, en over de Nederlanders alles vermag. Zijn opvolger Philips was van dit alles juist het tegendeel. Hij was minder, en wilde meer fchijnen; men moest hem minder agten, en hij wilde als een God vereerd en gevreesd zijn. Te onbuigfaam, om een volk, van wat imborst ook, naar deszelfs aart te leiden, wilde hij de vrije, vrolijke Nederlanders in ftijve, flaaffche Spanjaards herfcheppen. Natuurlijk, dat dit niet gelukte! Men merkte fpoedig, wat zijn oogmerk was; dat hij het volk niet wilde regeeren, maar onder het juk brengen. De ketens, welken hij bereid hield, waren niet, lelijk bij Karel, met bloemen omwonden, maar fchrikten iedereen af door hun gerammel. Tc vergeefs poogde hij buitengewoone fchattingen intevoeren. Hij moest de Spaanfche foldaten, die hij ter bereiking zijner oogmerken in het land gelegd had, wegnemen, en de ftanden baden hem, dat het beftier alleen in handen van inlanders mogt gefteld worden. Deze wederftand ontftak natuurlijk den geweldenaar, die gewoon was rontom zig enkel flaven te zien, en geene.andere dan flaven wilde zien, in grimmigen toorn. Hij vernieuwde dd oude ftrafwetten tegen de nieuwe leer van Luther, rigtte, zonder de ftanden raadteplegen, veertien nieuwe bisdommen op, tot aanmerkelijk nadeel der vier oude, die er tot hier toe geweest waren, en dc Regentes, Margareta van Parma, volgde ailes op, of moest alles opvolgen,  4* gen, wat de vernielzugtige, de vreesfehjk-hstige, deonbeweegbaar-vaste Kardinaal Gran vele e haar voorfchreef. En nu verbonden de voorzigtige; de terughoudende, de fcherpziende Prins Wielem van Nassau, de dappere, de minzame, de rondborftige, de fiere Graaf Lam r> Rae van Egmond zig met den Graaf van Hoorn, en het voornaamfte gedeelte van den Adel, tegen den Kardinaal; zij fchreven aan den Koning, dat Granveeees groot gezag fchadehjk was aan de Nederlanders, [klaagden over zijne dwingelandij,] en hij werd terug geroepen. Hij het wel eenige magtige aanhangers agter, maar het gezag van den Raad van Staten nam, door de verfchijnmgder Graven in dezelve, zoo toe, dat men befloot, gezanten aan den Koning te zenden om hem te bidden, dat hij de ftrafwetten tegen de onroomfchenmogt intrekken, en hen verfchoonen van het aannemen der befluiten van de Trentfche kerkverg dering. Graaf Eomond dro£g ^ aan den Konmg voor, maar ontfing een dubbelzinnig antwoord. En inderdaad die hatelijke placaten werden nog in hetzelfde jaar Ci556) ten Jtrengïten vermeuwd, de inquifitie ingevoerd , en de Trentfche befluiten afgekondigd. [.Maar het volk toonde overal, hoe warsch het was van dezen affchuwehjken gewetensdwang, en nu hègon hetreeds ghmmend vuur der wederftandbieding in helderer vlam uittebarften.] Vierhonderd Edelen vereenigden zig, en gaven aan de Regentes te Brusfel een fmeekfcurift over, wr.ar ia zij alle de gevreesde . g^-  gevaren van deze gewelddadige maatregelen entvouwden , en haar baden, dat zij alle hare pogingen geliefde aantewenden, om Koning Philips tot verzagting te bewegen. Margareta ontftelde over het groot getal, (enden ftoutcn ftap] dezer Edelen; maar Barlaimont, een Raadsheer , en voornaam aanhanger van Granvell e , zogt haar door die bekende fpotternij tot bedaaren te brengen „ dat zij van zulk een hoop „ gueux (bedelaars} niets te vrezen had.'* Een van die woorden , die meer kunnen verbitteren, dan eene nieuwe belasting! Zij verkregen een niets beüisfend antwoord. Doch, toen Braband, Vhianderen, Holland cn Namur foortgelijke voorfteliingen deeden , gaf zij een bevelfchrift uit, l genaamd moderatie, ] waarbij zij de ftrafplacaten zoodanig verzagtte, dat de onboetvaardige ketters uit het land gejaagd, maar de predikers en bevorderaars der ketterij flegts met de galg geftraft zouden worden. Intusfchen had een zeer begrijpelijk , fchoon wild euthufiasmus zig van het proteftantfeh gemeen meefter gemaakt. Het verdroot hun, dat zij altoos gewapend in het veld hun godsdienst moeften houden, en zoo dikwijls daarin gertoord wierden. Tusfchen de vijftig en festigduizend menfchen vereenigden zig alleen in Brabant en Vlaanderen [doch deze woefte geest doeg ook over na andere gewesten] en plunderden met onbefchrijfelijke woede en grooten fpoed kerken, kapellen , klooflers , vernielden beelden, altaren, misgewaden, en maakten zig van  48 van de geplunderde kerken meefter. Natuurlijk wat het, dat de Edelften van den Adel deze buitenfpoorigheden ten hoogften afkeurden. Veele roomfchen verlieten hunne partij; de prins van Nassau werd oneens met den graaf van Egmond, omdat deze te veel vertrouwen op de menfchelijkheid van Koning Philips had; de yerbondelingen zogten te vergeefs eenige fte'den in hunne magt te krijgen; de Prins verliet, met eenigen der voornaamfte Edelen, het land , kortom de Regentes kreeg wederom ruime handen. [Men herftelde overal dén Roomfchen kerkdienst,] men brak de kerken der onroomfchen af, en maakte uit derzelver balken galgen voor debeeldftormers. Alles werd onderdrukt, [en het verflagen volk kromde zig gelaten onder het ijzeren juk der overheerfching.] En nu rukt de onmenfchelijke, de meedogenloze kettervijand, de wreede Hertog van Alb a, onaangezien alle de voortellingen van Margaretha, [die zijn aart kende, en zijne overkomst had getragt te beletten] met tienduizend oude Spaanfche foldaten in de Nederlanden, om hun, naar het beraamd ontwerp, als oproermakers, alle regten en privilegiën te ontnemen. Hij ftelde teritond een nieuw bloedgerigt aan, 't welk, onder fchijn van regtsoefening, die allen ombragt, of uitplunderde, die den moed hadden gehad , zig tegen de Spaanfche tijrannij te verzetten. Een der eerfte voorzitters van dezen bloedraad, de befaamde Joan Vargas, velde over alle Nederlanders het troostelijk vpnnis: „ de ketters hebben  ben de kerken vernield, de Roomfchen hebben daar niets tegen gedaan; dcrhalven moeten zij alle hangen." Deze grondregel werd tamelijk getrouw gevolgd ; alles werd vol van galgen en raden; overal zag men gevangen nemen, geesfelen, en ombrengen. Niets natuurlijker , dan het gevoel, 't welk Göthe een Brusfelsch burger in den mond legt. „ Wanneer ik een fchoonen langen hals zie, dan moet ik terftond tegen wil en dank denken; die is goed te onthoofden. Die gevloekte teregtitellingen! Men kan ze maar niet uit de gedagten krijgen. Wanneer de jongens zwemmen, en ik zie een naakten rug; aanftonds komen mij bij dozijnen in de gedagten, die ik heb zien geesfelen. Ontmoet ik een zwaarlijvig mensch, dan zie ik hem al aan de paal braden. Des nachts in den droom is het, of mij alle de leden geknepen worden ; men kan geen uur vergenoegd wezen. Elk vermaak is ras bij mij vergeten; die vreesfelijke vertooningen zijn mij altoos voor den zin". (i$0De Graven van Hoorn en Egmond werden gevangen gezet s en onthoofd, de prins van Oranje [door verfcheiden wreedheden getergd] rigtte zig een partij op in Duitschland, trok met een leger tegen Alb a op, [maar voerde v/einig uit. De Hertog fneed hem den toevoer af, deed hem negenentwintigmaal van legerplaats veranderen, ehWiLEEM moest zijne benden, die door ilegte betaling aan het muiten floegen, afdanken.] Nu woed-= C'9) Égntond Mr, 2, ton, §• D  woedde Al ba vreesfelijker, dan ooit. Hij vorderde nieuwe en vaste fchattingen; liet zig een ftandbeeld op het Slot te Brusfel oprigten, hoe hij de vrijheid der Nederlanders onder de voeten trad; overviel, in den oorlog tegen den Prins van Oranje, Mechelen, en liet alle inwooners zonder onderfcheid vermoorden. Zijn Zoon Fr e d eRik vanToledo behandelde Naarden op dezdfde wijze. Er werd geene weerloze, zwangere vrouw, geen zuigeling aan 's moeders borst verfchoond. Hij het wel, meer dan eens, genade beloven aan hun, die zig vrijwillig onder het juk wilden buigen; want hij had gezien, dat geen volk, '* welk eens gevoelt, dat het niets meer verliezen kan, zig door geweld laat dwingen. Maar wie wilde zulk een onmensch vertrouwen ? Vol verdriet wegens den verkeerden uitfiag zijner maatregelen, dewijl alles zig hu had verzet, en alle befloten hadden, het uiterfte te wagen, legde bijzijn Stadhouderfchap neder. Hij beroemde zig, dat hij binnen fes jaren agttienduizend feshonderd menfchen door beuls handen had laten ombrengen. Dit hield hij voor roemftof!. Was het wel wonder, dat ieder Nederlander zijn leven waagde, om uit de klaauwen van zulk een ondier verlost te worden? om het juk van een Koning aftefchudden, die de maatregelen van zulk een onmensch billijkte? die hem het Stadhouderfchap liet behouden? die hem niet tot den fchandelijkften dood veroordeelde, welken hij meer dan' agttienduizendmaal verdiend had ? Tjutce, qui est extréme, demande ' unt  tlnc refolution extreme. Alors les demarches les plus ïiïirdies font les plus fages, et l'exces de Vaudace méme devient le moyen et le garant du facces, zegt Raynal zeer waar, hoewel op eene zeer verkeerde plaatfe (ao). De Nederlanders en de Zwitfers hebben misfehien nooit zoo gefproken, maar uit natuurlijk menfchcngevoel zoo gehandeld, en de uitkomst zien wij voor ons. Meer dan eens ftonden de Nederlanders in beraad, zig, onder zekere bepalingen, wederom aan Spanje te onderwerpen ; maar zij werden altoos door de harde ftrengheid der Landvoogden, en de vreesfelijke wreedheden hunner werktuigen afgefchrikt, tot dat zij eindelijk min of meer het juk afwierpen, waaronder zij zoo lang hadden gezugt (21}. C20) „ Alles, wat de maat te buiten gaat, vordert fchielijke en heftige befluiten. De gewaagdfte flappen zijn dan de wijfte, en de uitfpoorigfte ftoutheid wordt zelfs het middel en het onderpand van een goeden uitflag". Hifi. Phil. IX. p. 187. (21) Zie behalven Strada en andere Schrijvers der Vaderlandfche gefchiedenisfen,ook Meerman in het aangehaald discours p. 10 /j. D a  X. De laatste Brabandsche onlusten. cnluften, die, in onze da°-en, in ee» ^gedeelte dezer Provincieën zijn uitgebroken , en door de wijsheid, de emftige vaderlijke goedheid van Leopold bijgelegd, hadden foortgelijke bronnen. Ieder mensch, die eenigzins over menfchenwaarde kan oordeelen, voelt gewis den diepften eerbied voor Joseph II., die met rufteloze werkfaamheid zig allerlei kundigheden verzamelde, en uit een onwederftaanbaren drang goed deed; die overal leerde, om overal alles beter te maken; die de vooroordeelen van allerlei foort trots bood, en zigzelf alle gemakkelijkheid weigerde; die, bezield door een hoog ideaal eener verlichte regeeringswijze, zoo veel mogelijk was, alles met zijne eigen oogen zien wilde, en zijne groote ontwerpen dikwijls alleen uitvoeren moest; die met waaren heldengeest de verjaardfte ketenen verbrijfelde, waardoor de kragten van eene natie gekluifterd waren; die zijne volken wilde gelukkig maken, al hielden zij, even gelijk dwaze kinderen, elke inrigtingtot dat oogmerk (trekkende, voor een inbreuk op hunne vrijheid. Wie  53 Wie verftaat hem niet, als hij ongeduldig over de menigvuldige hmdernisfen, die in de innerlijke ftaatsgefteldheid van elke Provincie lagen opgefloten, en vermoeid door de omwegen, die hij nemen moest , om zijn oogmerk te bereiken , den gebaanden weg verliet, en een regter infloeg, die ook over bezaaide akkers liep? De minnaar, die na de wooning van zijne geliefde fnelt, zijn doel, haar huis voor oogen ziet, geeft juist niet altoos zoo bedsgtüiam agt op den weg, als de man, die flegts voor zijn vermaak gaat wandelen. Hoe ligt rijdt hij door een koornakker, als hij daardoor den weg verkort, of valt in een floot, die, hij niet zag, omdat hij te fcherp loerde naar het huis zijner liefde. De Veldheer, die de overwinning in het oog heeft, offert ook wel eens een geheel regiment op; en niemand zegt daarom, dat hy een flegt Veldheer is. Maar met dat alles liepen zijne veranderingen in de Nederlanden te hard tegen het karakter des volks in, grepen te veel de eigendommelijke gefteldheid dezer Provincieën aan, en kwamen, zonder behoorlijke voorbereidfelen, te fchielijk op elkander, dan dat zij geene gisting zouden hebben verwekt. Er zijn twee foorten van despotismus; het eene, als de regeering waarlijk te ftreng is, en dien naam verdient, het andere, als er inrigtingen gemaakt worden, die tegen de hecrfchende nationale denkwijze ftrijden, en dan beftaat het ganfchè despotismus alleen in de verbeelding. Doch dikwijls wordt deze laaffte willekeurige regeering veel D 3 pijn-  pijnlijker gevoeld dan de eerfte. Wij willen kever het grootfte gedeelte van ons vermogen overgeven , dan onze ftaatsgefteldheid , onze gewoone genoegens, onzen Godsdienst, of iets anders, '% geen ons gewigtig of heilig ls. D 10 zegt ons, dat het Romeinfche volk ten hoogften onvergenoegd op Augustus was wegens verbeiden harde wetten, die hij gegeven had. Waar het misnoegen hield op, zoo haast hij den lchouwfpeelerPiJLADESj die uit de ftad verdreven was, liet. terugkomen. Montesquieu, die dit verhaalt, maakt daar deze aanmerking bij, un peupk pareil fcntoit plus viyemcnt la tijrannie, forsqu'on chasfait un baladin , que lorsqu'on lui ttait touus fis hix (22). Dit geldt vooral bij een' volk, gehjk de Nederlanders, dat zoo zeer aan zijne oude gebruiken en gewoontens is verkleefd en van oudsaf zijn leven voor iets gelaten heeft' alleen omdat men het hem ontnemen wilde. Zulk een foort van tijrannij liet Joseph de Nederlanders gevoelen. Gelijk aa-n een goeden, maar ern-ngen Vader, die geen zin voor kinderlijkheid had, Wilde hij hen dwingen, redelijker te denken, cn te handelen, Verlichting werd een voorwerp zijner wetten, Hun Godsdienst zou , „aar zijn plan, geefte- O?) „ Zulk een volk voelde de tijrannij dieper, als men het van een poetfenmaker beroofde, dan als men m alle snjne wetten ontnam". EJprit des hix £fe XIX, M- 3- lk wensebte ook wel, dat het a en het S UQQmük gelezes, en ter harten genomen wierden,  55 «eftelijker zijfr-, eer zij zelf gecftelijk waren (a3). Wat de vroeger Heeren van dit land lang gewild, en'te vergeefs gewild hadden, omdat zij het met dat geweld wilden doorzetten, dat gelukte eindelijk aan de zagte, fehoon vafte MariaTheresia. De Nederlanders waren tot ijverige Roomfchen, tot vercerers van den Paus en van de overblijffels der heiligen opgevoed. Omgangen en Mam-beelden waren hun heilig; en natuurlijk hield dc Geeftelijkheid dit geloof bij hen in wezen. Het komt bij beoordeeling van een volk, zoo wel als van een mensch, minder op de egte waardij aan, van datgeen, 't welk bij hem heilig is, als op de juifte bepaling daarvan. Het was dus een goéd teken, dat de Nederlanders zig beledigd voelden, toen men hunne heiligen-reliquiën en Maria-bcelden aantastte. Indien zij onverfchillig zig hadden laten ontnemen, 't geen hun zoo gewigtig was, zouden zij niet veel goede, godsdienftige gezindheid hebben gehad. En wie kon dan verwagten, dat hun nog iets meer heilig zou zijn? en ■ wie mogt Regent van zulk een volk zijn? Het oogmerk van Joseph was goed, edel; het gaf een luidrugtig getuigenis van zijn enthufiasmus voor alles, wat hij voor waarheid en verlichting hield; maar het kon aan de Nederlanders niet anders voor- ko- (23) De volgende daadzaken zijn uit eene verhandeit„. van Smttler in Geit Hifi. Magaz. B. I. St. 4. 2Vm«». 9. ontleend. Deze naam is borg genoeg voor der- zeiver egtheid. D 4  5* komen dan als een inbreuk op het heiligdom van den Godsdienst, want zij zagen, niet, gelijk José pH zag. Hunne Bisfthoppen, en Aartsbis, Ichoppen keurden daarenboven dit gedrag af; zij zeiden hun, dat de Paus, de plaatsbekleder van Jefus Chriftus, de onbedriegelijke rigter in geloofszaken het ook afkeurde; hoe konden zij, naar hunne aangewende, door onderrigt, door voorbeeld, en yerfcheiden inrigtingen beveiligde, manier van denken, nalaten, dit ook aftekeuren? J0seph ontnam aan zijn volk hunne heilige dingen omdat zij hem zelf niet heilig waren. Hij wildé zijne mamer van denken in zaken van den Gods, dienst aan de Nederlanders opdringen; hij wierp zig tot rigter over hun geloof en hun geweten oj> Het Pausdom, de Pausfelijke dwingelandij over de gemoederen wilde hij wegnemen ; een juk, dat zij gemakkelijk dragen konden, omdat het door gewoonte geheiligd was; en hij laadde hun, met het belle, edelfte oogmerk een nieuw juk op, ondragelijker dan het eerfte, omdat men daarm alleen willekeurige dwingelandij gevoelde. - Het licht van gewijde kaarfep deed de zwakkopgen wel; J o s e p h dwong zijne Nederlanders, in de Zon te zien, en zij lieten zig gemakkelijk overreden, dat zij dat licht niet verdragen konden, 'm. dat de Zon niet gewijd was. Maar zouden zij daarom het licht der Zon nooit zien? zig altoos met het fchemerend kaarslicht behelpen ? nooit in plaats van den bedwelmenden damp der kaarfen vrije, veifche lucht inademen? ™ Wie, die het licht der Zoq k?nt^  57 kent, en menfchen liefheeft, zou dat kunnen willen! Maar, waarom niet eerst eenige toebereidfelen gemaakt ? Waarom de Zon niet eerst gewijd ? Waarom de menfchen niet, in een ftatelijken Omgang, onder het geleide van gewijde Priefters in de vrije lucht gebragt? Waarom liet men hen niet eerst het zagter affchijnfel der Zon, het Maanlicht genieten, eer men ze in de zonnefchijn bragt? Waarom niet de eerfte ftraal van den dageraad, die het zwakke oog zelfs geen pijn doet ? Het Maan-licht en het Morgen-rood is ook Zonne-licht! De grondregel van de wijze K atharina fchijnt mij toe zeer wijs te zijn: „de verlichting moet den olijfant navolgen, die nooit een voet opbeurt, eer de andere vast ftaan". Wie het verftaan moet, verftaat mij! — Maar dit was het niet alleen, 't geen de Nederlanders verftoord maakte. Ieder nieuw Regent moet een gefchrevcn hoofdpapier der Conftitutie bezweeren, 't welk alle de regten, alle de vrijheden der natie in zig vervat. Het draagt den fchoonen naam : fa joijeufe entree. (de blijde inkomst). De uitvinders van dezen naam vloeiden over van het gevoel, hoe liefelijk zoo een verbond is, 't welk aan alle ftanden alle hunne regten verzekert. Hertog Albert be-= zwoer deze Acte in den naam des Keizers, en Joseph, alleen regeerende, beveiligde dezelve fchriftelijk. En evenwel liepen alle voorname veranderingen van Joseph lijiiregt tegen deze joijzvfe entree aan. D $ fo  53 In het vijfde artikel word beloofd, dat er aitijd een oppcrlte gerigtshof van een Brabandfchen Kanzelier, en vier Brabandfche Raadsheeren in het land zou zijn. En in het edict, van den i Jan. 1787 werd dit gerigtshof nevens andere collegiecn vernietigd, en een enkel confül du gouvernement general des paijs bas, (een raad van het algemeen bellier deiNederlanden) opgerigt, waarvan de tijdelijke minister van den Keizer altoos prefident zijn zou, zonder op zijn vaderland te zien. Bij de Raadsheeren zou dat ook niet meer in aanmerking genomen worden. In het agtenvijftigfte artikel bevestigt de Regent aan alle de Prelaten, Godshuizen, Kloofters, aan den geheelen Adel, aan alle lieden en onderdanen van Braband alle hunne regten, vrijheden, privilegieën, coltumen en gebruiken. En er werden zoo veele Kloofters vernietigd, zoo veele Abtdijen ingetrokken, welker Abten Landsftanden waren! Derzelver inkomften zouden tot een goed oogmerk gebruikt worden, maar de Brabanders zouden niet weten , hoe zij gebruikt werden. En de regten der jurisdictie van de ftanden hunne erfelijke gerigtsambten werden, zonder eenige voorbereiding, opgeheven; meer dan fesduizend menfchen werden daardoor, zonder onderzoek , met één enkel woord van hun ambt en kostwinning beroofd. Was het wel wonder, dat dit  59 dit den geheelen Adel opbragt? Zou er nog wel één vonk van zelfsgevoel, één greintje van kragt in hun geweest zijn, indien zij daarbij onverfchillig waren gebleven? (24.) De collegieën der afgevaardigden uit de Landftanden, deze naauwziende bewakers der vrijheid, zouden ook opgeheven worden, omdat zij teveel koften veroorzaakten. De ftanden boden daarop aan, dat zij als het alleen daarop zou aankomen , wel voor niets wilden dienen, maar te vergeefs. Alles zou van de kundigheden, van de eerlijkheid, en den moed eenes eenigen mans afhangen. De per- (24) Dit bleven zij ook niet. In het remercimev.t du Corps des Nolles de Gand aux etats de Flandre wordt onder anderen' gezegd : on nous enleve la plus belle prerogative de nos jïefs, la jurisdiction feigneuriale, cette jurisdictiën , le patrimoine de nos peres, le prix de leurs exploits glorieux, cette jurisdittion, qui nous a été garantie tant de fois par le Souverain mime, joit par les aStes d'invejliture, foit pflr le paiïe inaugural. Et cependant Ji quelque chofe doit etre facré, c'est la propriéié du Citoijtn, Plint de propriété, point de peuple, point de fouverain. Dat is: „ Men ontneemt ons de fchoonfte voorregten van onze goederen, het Heeren-'regtsgebied; een voorregt, dat een erfgoed is van onze Vaderen, cn de loon van hunne roemrugtige daden; een voorregt, dat ons zoo dikwijls door den Souverein zelf plegtig is geftaafd geworden , 't zij bij de brieven van leenhuldiging, 't zij bij het verbond van inwijding. Indien 'er nogthansJets heilig is, moet het het eigendom van den Burger zijn. —Zonder eigendom is 'er geen volk, is 'er geen Souverein.  are er- perfoonhjke eigenfchappen van den tijdelijken Keizer werden, geheel tegen de gefteldheid "van de natie, tot den eenigen grondflag van het Crediet des lands gemaakt- De Hoogeïchool te Leuven werd van k fchoonfte privilegieën beroofd. Wanner a~ «. lichting zig eens in alle de viif FarnKW^ « vestigd had, kon het regt van aanftellingen te doen (forum prtvikgiatum) haar in volle werkzaamheid brengen; het kon dus, meer dan iets anders, de groote oogmerken van Joseph bevorderen. Maar zij behield dit voorregt niet omdat er misfchien meer dan eens een fiegt ge' bruik van gemaakt was. Joseph verlamde zo een kragtvollen dienaar zijne armen ; omdat hij er wel eens kwaad mede deed ! Waarlijk, wanneer een Regent niet in en door de Conftitutie van een land , maar willekeurig, en eigenmagtig op het zelve werken wil, zo moet hij vergeten, dat een ander na hem kan komen, die anders denkt als hij, en wederom nedenverpt wat hij gebouwd heeft, of hij moet denken, dat hij eeuwig leven zal. Juist omdat hij zoo ongehinderd werken ' kon, is hij niet in ftaat iets duurzaams te werken. Vernielt hij de Conftitutie van het land , zo doodt hij den ftam van deu boom, op welken hij toch alle zijne fijner vrugten enten moet. ,, Als alles gebaand is voor de ongehinderde werkfaamheid der weldadige gezindheden van een Regent, zo is ook alles gebaand voor de volfte werkfaamheid der verkeerdfte gezind'  6i zindheden van een toekomenden Regent," zegt Spittler met eene, in het oogvallende, waarheid. Wie zou het dak van het huis laten afnemen, om dat men menig een zomerfchen nacht liever onder den blootén hemel fliep V Wie zou het gebruik van de keer-ketenen [hemmketteri] op ééne reis, door Europa, geheel verwerpen, om dat hij ze op een goeden ftraatweg niet nodig heeft. Men kan thans in alle vakken niet genoeg bcfpieders hebben, en geen oog zou den Regent, op welken alles aankomt, befpieden'? Men wil geen werk alleen aan de eerlijkheid van een enkeld mensch overlaten, en het gewigtigfte werk, dat er zijn kan, zou zonder de minde bepaling aan hem worden overgelaten, dien de Gemalin van den Regent het eerst ter waereld bragt ? Al had Joseph onder de Nederlandfche ftanden de wannfte vcreerers. en zulken had hij er gewis onder al dagten zij over de verlichting, en over het ftaatsbeftuur, ook gelijk hij; zij konden toch onmogelijk billijken, dat hij hare Conftitutie verbrijfelde , hoe zeer dezelve hem ook in den weg ftond, in de uitvoering zijner oogmerken. Wie wilde de natie tegen toekomende zwakke Regenten, tegen tijrannieke Ministers, tegen Matresfen-regeering, tegen Favorieten-heerfchappij befchermen ? wie wilde zig de zaak van het zinkend land aantrekken, wanneer een Regent van den gewoonen ftcmpel zig aan alle de vermaken van het Hof overgr.f, en alles in het wild liet lopen; en wie, wanneer ook een goed, een web den-  6z denkend Regent niet zoo uit zijn eigen oogen zag, gelijk Joseph zag, wanneer alles op den Landvoogd aankwam, gelijk zoo ligt zelfs onder de beste Regenten van uitgeftrekte landen ge beuren kan ? Zelfs onder Joseph gebeurde het dat een rijk koopman in Brusfei, die- op zijn kantoor jaarlijks eenige millioenen in omloop bra*t na het Commisfarisfchap Van de oorlogs-mondbehoeften gelokt, daar zonder onderzoek gevangen genomen, van allen omgang met menfchen afgefneden, en na Weenen gebragt werd, zonder hem fchoon linnen of de noodzakelijke geneesmiddelen te geven; men liet hem , op een weg van driehonderd mijlen, maar agt uuren flapen; te Weenen gekomen zijnde, fmeet men hem in de gevangenis, doorfnuffelde alle zijne papieren, beroofde hem van de meeften, nam hem de fleutels van zijne geld- en wisfel-kistjes af, fleepte hem voor een krijgs-commisfie, alwaar hij Duitfche protokollen ondertekenen moest, die hij niet verftond; hij durfde met niemand fpreken , niemand durfde aan hem fchrijven, en dit duurde bijna drie maanden. Nu werd hij losgelaten , maar moest alle kosten, zelfs de huur voor de wagen, voor het bed, voor de gevangenis betalen, en het Crediet van zijn grooten handel was vernietigd. (25O Alles tegen de uitdrukkelijke letter van de (25) Men zie het Gott. Ui/}. Mag. Band 1L St. r. BI. &5 — 91.  3 de Joijeufc entrie (a6) en — tegen de ongefchreven wet der billijkheid, en regtvaardigheid, welke een ieder in zijn hart draagt. Dit gebeurde onder den fcherpzienden, den regtvaardigen J«seph, wat was er niet onder een Hendrik VIII., onder een Lodewijk XIII., XIV., XV., mogelijk ? Wie neemt het de Nederlandfche Handen dan kwalijk, dat zij-voor hare regten en vrijheden ftreeden? Dit was het eenig bolwerk, 't welk zij de willekcurigfte dwingelandij, in den weg kodden zetten. En toch was misfehien deze groote verandering, zonder aanmerkelijke gisting te verwekken, tot ftand gekomen , wanneer het langzaam gegaan was , wanneer men eerst met ééne verandering begonnen , en aan de natie tijd gelaten had, zig met haren aart en weldadig doel bekend te maken, eer men tot eene tweede overging. Was dan het goede, 't welk die nieuwe verandering ftigttc, zigtbaar, zo verwierf zig de Regeering het vertrouwen van de onbevooroordeelden, de onpartijdigen der Natie. Men werd op de gedagte gebragt, dat de Regent het welzijn van het volk ook door zulke middelen wist te bevorderen, welke het tot dus ver miskend had; en het goedhardger gedeelte des volks, dat alleen op Jos eph zag, cn om zijnen wil zijne mogelijke opvolgers vergat, was gewonnen. Maar hoe vreesfclijk fpoe- C26) Vooral tegen bet 1, het 13 cn 59 Articul.'  6% fpoedig werd alles omgekeerd! De Edicten vah den r Januarij 1787, betreffende de oprigting van een Generaal - Gouvernement, en de nieuwe mi-igting van het Juftitie-wezen, en het derde van den 1 Maart deszelfden jaars, over de nieuwe verdeeling van de diftricten deze drie Edicten veranderden de geheele ftaatsgefteldheid, en vernielden eene Conftitutie, die eeuwen geduurd had. Men moet bekennen, dat Joseph, zo hij flegts voorhad zijne Nederlanders een noodzakelijk geneesmiddel integeven, de hoeveelheid daarvan ten minften zoo groot nam, dat het ligchaam van ftaat, daardoor te fterk aangegrepen, aan het overgeven moest geraken. In zulke omftandigheden zijn er altijd mannen, die tot aanvoerers geboren zijn, of zig daartoe opwerpen. Zo waren er onder de Nederlanders van derMeerschen, welken het welzijn des volks waarlijk ter harte ging, die het met gematigde ftandvaftigheid, met opoffering van hun eigen belang wederom zogten te herftellen, maar er waren ook Eupens en van der Noots, die in troebel water zogten te visfehen, die door leugenagtige lafterfchriften, door dweperij en bijgeloof de gisting des volks tot eene woede deeden oprijzen , welke het wederkeeren tot gehoorzaamheid aan hun, en het vergeven aan den Regent onmogelijk maakte, om het dan des te ongeftoorder, te kunnen plunderen. Waar gisting en verrotting is, daar komen de infecten aanftonds in beweging \ zonder deze blijven zij in eene eer.-  6$ eeuwigduurende werkeloosheid. Boijle heeft, haar mijne gedagten, ongelijk, als hij de eerfte oorzaak van alle omwentelingen in de ophitfing van eerzugtige Grooten vindt, gelijk de ftormwind de baren der zee in oproer brengt. Het is waar, de zee kan niet dooreengewoeld , doofceengeklotsd worden zonder ftormwind; maar waar riet evenwigt in den dampkring verbroken is, fchikt het zig met den wind van zelf. Oranje, en Egmond, en van der Meersch hadden zig nooit aan het hoofd der Nederlanders geplaatst, als de Natie geene onderdrukking had gevoeld; en geen Eupen, geen van der Noot had eenige aanhangers bekomen, als de Natie zig gelukkig had gevoeld, Maar, zo zal het wel altoos geweest zijn! XL De Luiksche Onlusten, et was op dezelfde wijze met de onlusten Jfïet was op dezelfde wijze met de onlusten gelegen , die in het land van den Prins-bisfchop van Luik uitbraken. Ik ben er ver af, in deze E zaak  66 zaak prrtij te kiezen, mij voor of tegen het vonnis van een eerwaardig Rijksgerigt te verklaren. -En hoe'kan ik dat ook, daar ik noch regtsgeleerde, noch ftaatkundige ben, en, zo ik ook dat was, zonder naauwkeurige kennis der Acten niet zou willen oordeelen? ■ Ik zal flegts duidelijke, algemeen - bediende, onbetwiste., en waarfchijnlijk onbetwistbare daadzaaken bijbrengen, waaruit wij de bron dezer onlusten kunnen ontdekken. De grondwet der geheele Luikfche Staatsgefteldheid is de. zoogenaamde paix de Fexhe, die in het jaar 1316 tusfchen den Bisfchop, het Capittel, de Ridders, de Steden en het gankhe land gefloten werd (27). Zij bevestigt alle, toen voorbanden zijnde, genoeg bekende vrijheden, cn oude gebruiken. Ieder zal, volgens haar, alken naar de wet, en van zijn gewoonen rigter geoordeeld worden; (28) zij verbiedt de uitoefenende en regtdoendc magternftig, daar tegen te handelen; zij verleent zelfs, in geval dit niet gefchiedt, het regt, om zig tegen de rigterlijke uitfpraken te verzetten; en fteft eindelijk vast, dat deze wétten nooit, al werd dit ook door de omftandigheden eemgzins noodzakelijk gemaakt, zonder algemeene goedkeuring en overeenftemming Qpar le fer.s du pays) mogten afge[HÖ '*H3< l □ i ■ fenaft, C27) Men zie de Luikfche omwenteling van 1789 door Ch. W. ton Do hm bi. 8. In het Journal Patriotiqus t. 1. p. 148 fq. is dk geheele ftuk afgedrukt. C28) Qj:e chticun foit mincis et traütées par la M, et parjugsment des echevins £j>c.  fchaft, of veranderd worden (29). Om de burgers voor alle willekeurig geweld te befchermen J werd er een gerigt van twee- en twintig mannen opgerigt, waarvan de ftanden alleen het regt van aanftelling hadden, 't welk voor de vrijheid waken, deklagten, die er over willekeurig geweld gedaan wierden, onderzoeken, cn daaromtrend beliisfend vonnis fpreken moest. Dit was zo bepaald in de vijf zoogenaamde paix de vingt deux. Door deze Conftitutie was dus op de beste, en naauwkeurigfte wijze, voor de vrijheid der natie zorg gedragen. Maar de geest van dwingelandij, die "alle beperkingen, welke de wetten in zijne magt maken, haat, zogt weldra deze borstweeringen der vrijheid te ondergraven. Vooral deed dit Ferbi■nand, uit het huis Beieren, en zijn, de natie opgedrongen, navolger, Maximiuaan Hendrik, uit hetzelfde huis, en van dezelfde grond- be- (29) Het Capittel wordt verpligt, aan den Bisfchop vow§eliU)geö te doen, om dengeenen fchavergoeding te : een onwettig vonnis fchade geleden M 1 vOMlb niet, binnen veertien dagen, ildige ichadeloos gefteld wordt, lt dit ChapÜTt doit efire ttfera contre nous et nous doit des, troirJrt (cvXrabidrc) ai ce en le milheur (meilleure) m<*. t.iert, fuü ptrat, „ dan moet, en zal het Capittel tegen , ! zijn , en zal ons daartoe op de befte wf. Jat het wordt geregtigd, alle vrebOl Hen, dat zij hunne ambtsverrigtingen : voortzetten, tot dat die misdaad tegen de wet wederom vergoed is geworden. E 2  6B beginfelen. Tegen den eerften veroverden zig de Linkenaars tweemaal, met hun bloed, een weden welken de, van den Bisfchop zelf om hulp aangebroken, rijksgerigten bevestigden. Maar Ferdinand bekreunde zig noch aan den vreden noch aan de rijksgerigten, Het de vrienden des volks ter dood brengen, of wegjagen, en veranderde de geheele gefteldheid des lands door het reglement van 1649. De vonk der vrijheid was intusfchcn bij de Luikenaars nog niet uitgebluscht. Ongeagt de ftad door eene Citadel in vreze wierd gehouden, fchaften de burgers toch in het jaar 16-76 dit gehaat reglement af, Hoopten de Citadel', en herftelden zig weder in het bezit van hunne oude regten. Maximiliaan Hendrik bevefrigde dit alles, en hield, ten minden uitwendig, de zaak der Luikenaars voor regtvaardig; maareensklaps viel hij met zijne Beierfchén in het land, fchond den land vreden, de wetten, de Conftitutie, veragtte den Keizer, en de Rijkswetten, bemagtigde het archief en alle de oorkonden, maakte het berugte reglement van 1684., en liet de BurgemeeftersRiNARDr, en xMacors op het fchavot omhaisbrengen (So). In dit reglement werd bepaald, dat de Bisfchop3 de helft van den Magiftraat der fteden zou verkiezen, welken de fteden voorheen geheel hadden verkoren! Deze fteedfche afgevaardigden waren tot dus ver de eigenlijke vertegenwoordigers des volks geweest; want de Bisfchop kon op de meerderheid der ftemmen, bij de overige ftanden, met tamelijke (30) Z:e Journal Patriotique, IntroduBion $. 2, 19.  69 ke zekerheid rekenen. Doch nu was deze derde " ftaat, deze dijk voor hare vrijheid zoo goed als vernield. De Bisfchop had met mannen te doen; die van hem hunne plaatfen hadden bekomen, en dus natuurlijk van hem afhingen. De twec-entwintig mannen, die over het misbruik van het rigterlijk gezag zouden waken, hadden hunne onafhangelijkheid ook verloren, dewijl veertien daarvan uit den, nu zoo af bangelijken, derden ftaat, verkoren moesten worden (31). Van dat oogenblik af waren de Bisfchoppen zoo goed als onbepaalde Heeren. De fchulden van het land vermeerderden ontzagchelijk, en maakten natuurlijk meer belastingen nodig. De Geestelijkheid, die twee derden van de liggende goederen bezat, was bijkans van alle belastingen geheel vrij (3a), en dus viel de ganfche last op den armen, die in het zweet van zijn aangezigt zijn brood moest eeten. Natuurlijk kon het volk deze ongelijkheid niet goedwillig verdragen; natuurlijk dorstte het naar gelegenheid, om dit, met geweld opgelegd, juk wederom aftewerpen; natuurlijk geraakte het mistrouwen in de verzekeringen hunner Bisfchoppen in beweging. De gefchiedenis der vorige tijden was met bloed in hunne harten gegraven ; noch waren die diepe wonden niet toegeheeld. En hoe konden zij worden toegeheeld, dewijl zij door natuurlijke en burgerlijke kwalen geprikkeld, en opengehouden werden; dewijl de bekende twist over (31) D ohm Bi. 17. 13. (32) D ohm BI. 16. E 3  'over het fPeel - monopolie te Spaa de hoofdvraag wederom zoo digt voor de oogenbragt? Daar brak de Franfcheomwenteling los, die op de Luikenaars een dubbelden invloed moest hebben, om dat zij rneer Franfchen dan Duitfchen zijn, en omdat de hranfchen zig juist van die lasten vrijmaakten waaronder zij het meest zugtten. De.Prins-bisichop deed het wijste, wat hij doen kon. Hij ias den wensch zijnes volks in hunne harten, en befloot denzelven voortekomen. Met eene Vorftelijke menfchelijkheid, die zekerlijk een volk voor alle omwentelingen beveiligen moest, riep hij de ' Gee^elijkheidop, om gelijke lasten met het volk te dragen, en fchreef de , lang-begeerde, vergaderingen der Standen uit, die zig „ voornamelijk met verhgting der lasten van het behoeftigst en talnjkfte deel zijner onderdanen" zou bezig houden ®& En f33) Le defir (fchreef de Vorst aan het Capittel, 13 Aug. 1789) d'une egale contribution dans les impóts a tou jours eté dans le fonds de votre ame, et je me perfuade aue la noblesfe va vous porter, a feconder mes vues paternelles en donnant Vexemple d'une genereufe remnciation a vos ex. empthns pecuniaires Je vais exhorter mon clergé, afi prè ter aux mêmes vues &e. Dat is: „ De begeerte naar eene gelijke verdeeling der belastingen heeft uw hart altijd gekoefterd, en ik vleie mij daarom, dat gij als waare Edelen, u zult vinden opgewekt, om mijneVa. derhjke oogmerken te onderileunen, door een edelmoedig voorbeeld te geven van een vrij willigen affland van uwe uitzonderingen in dit geval. Ik zal mijne GeefreI.jkbeid aanmanen, om ook medetewerken ter bereiking mijner oogmerken enz." '  En nu fprak het volk den lang gevoeden wensclu van zijn hart, met een vol vertrouwen, uit, dat namelijk het, met geweld ingevoerd , reglement van 1684 wederom afgefchaft worden, en de Natie wederom onafhangelijke vertegenwoordigers verkrijgen mogt. Op den 17 Augustus werd de Bur. gemeester Fabrij met het triumfgeroep vive la liberid! vive la nation! ontfangen, en in den nacht tusfehen den 17 en 18 fchreef de Prinsbisfchop, dat hij het welzijn zijnes volks, naar zijn befte vermogen, bevorderen, en „ deszelfs wenfehen voldoen" wilde. Natuurlijk verklaarde het volk deze belofte van den cenigen wensch, welken het aan den Vorst had voorgedragen, om namelijk, vertegenwoordigers te hebben; de oude Magiftraat werd dus den 18 afgezet, cn van de ftad een nieuwe verkoren, die het algemeen vertrouwen des volks had. De Vorst keurde alles goed, kwam van zijn lustflot in de ftad, werd met een algemeen, luid jubelgeroep ontfangen, en bekragtigde fchriftelijk de verkiezingen, die gedaan waren. In andere fteden werd ook eene nieuwe Magiftraat verkoren, en van den Vorst beveiligd. Uit alle oorden van het land kwamen nu afgevaardigden der lieden , om den Vorst voor de teruggegeven vrijheid hunne dankzeggingen aantebieden; er werd in de Kathedraalkerk een plegtig te Deum gezongen, en de Vorst bood aan, in de ftad te willen blijven. Tot dus ver was het eene omwenteling, over welke zig ieder vrijheidsvriend, ieder meufchenE 4 vriend  „vriend moest verblijden; een ligt onweder op een heeten dag, dat de lucht zuivert, en zegen op alle gewasfen der aarde nedergiet. Maar - als zig de Vorst, op den i7 Auguftus, des nachts uit het land begaf; als er op denzelfden dag een bevel uit Wetslar kwam, 't welk de affchaffing van het regeerings-reglement van r684 voor oproer verklaarde, en aan de Vorften van den Nederrijnfchen Kreits opdroeg, alles wederom in den vorigen ftaat te herftellen; als de herhaalde Gezantfchappen aan den Prinsbisfchop geduurig wederkwamen, zonder dat hij hun beloofd had te zullen terugkomen; als het volk vrezen moest, dat alle de 4choone uitzigten der vrijheid , welken de Vorst zelf geopend had, zouden verdwijnen, dat de oude, met weerzin en moeite gedragen, het armfte maar talrijkfte deel der Natie zoo hard drukkende, Conftitutie met geweld wederom zou herfteld worden; daar was het zaad van verwarring en opftand geftrooid. Regt was het juist niet, dat het volk zig zoo geweldig verzette, maar het was, bijeen zoo ligt vuurvattend volk, als de Luikenaars, 't welk het voorbeeld der Franfchen en der Brabanders zoo nabij voor oogen had, zeer natuurlijk. Nu vereenigde zig de lière asfcmblée Framhimontoi fe; nu werd er om bevrijding van alle belastingen gevraagd, en zij werd toegeftaan, omdat men niets meer kon afflaan; nu werd de oude militie afgedankt, en eene nieuwe opgerigt; nu greep men ook deze aan, beftormde het raadhuis, dwong de regeering, om aanzienlijke geldfommen, die de ar-  73 armen toebehoorden, in plaats van derzelver interenen, onder het volk te verdeden — kortom: nu had er een volkomen oproer plaats, welkers bronnen de onvooringenomen befchouwer ligtelijk ontdekken kan. XII. De Omwenteling in Frankrijk. J)e in het oog vallendfte, en waarlijk in veele opzigten eenige ftaatsverandering is die, welke wij voor onze oogen in Frankrijk zagen ontftaan, en reeds tot een graad van rijpheid komen, welken een ftaatkundige bezwaarlijk zal hebben vooruitgezien , en vooruitvermoed. Het is aan een mensch, diemenfchelijk gevoelt, bijna onmogelijk, geheel geene partij te kiezen; intusfchen zal een * nadenkende niet wel zoo partijdig zijn, dat hij alle de daarbij werkfame drijfvederen nu al bepalen, en aan deze of geene partij volkomen gelijk of ongelijk zal willen geven. Bij alle verfcheidenheid van gevoelen over deze omwenteling, zal het iedereen zeer vreemd voorkomen, dat de Koning bijna geen aanhang, dat hij haast alles tegen zig E 5 heeft,  74 heeft, en dat men zig voor de oogen des volks omtrend den perfoon des Konings, die anders aan de Franfehen, ten minftcn gedmirende zijn leven, zoo heilig was, zulke verregaande gewelddadigheden durfde veroorloven. Het is toch, als of de Natie op zulk een ftoot, om het juk der alleenheerfching aftefchudden, had gewagt; als of zij al lang een tegenzin tegen alles wat rijk en voornaam is, bij zig gekoefterd had! Ik weet wel, zij is opgeftookt geworden, deze zonderlinge volksliefde, die alle kragten van den Regent verzwakt , en de dwingelandij van vischwijven bevordert; die gevangen lieden zonder cenig onderzoek bevrijdt, en de Koninglijke familie gevangen houdt ; die alles bitter berispt, wat de waare vriend des volks tot welzijn van het volk raadt, en alles billijkt, wat het dwaze volk in zijn waanzin vordert; bij welke een der voor de borst, of een van voor den naam reeds een misdaad, en een verfcheurd hemd eene verdienfte is. De opftokers wisten wel, wat zij deeden, en waarom zij het deeden. Maar dat zig het volk zoo liet ophitfen; dat deze gezindheid zig tot in de verafgelegenfte provincieè'n verfpreidde; dat haat tegen den Koning en den Adel de algemeene, van weinigen flegts wederfproken, Item des volks wierd; en dat — niet onder een Lodewijk XI., Karel IX. , Lodewijk XV., maar onder eenen goedwilligcn Koning, die het volk nooit drukken, maar zig altijd als een weldenkenden Vader bewijzen wilde dat is onver- ' klaar-  75 klaarbaar, zo de'gefchiedenis het niet verklaart. Maar mij dunkt, zij verklaart het zoo duidelijk, dat men niet begrijpt, waarom het volk niet reeds veel eer zijne banden verfcheurd had. Ik wil en kan het niet beöordeelen, wanneer de willekeurige gezagsoefening der Franfche Koningen, en de ellende van het volk een aanvang nam. De eefchiedenis dezes lands is meer eene gefchiedenis der Koningen, der Ministers, der Matresfen, der Hof-ftreeken, cn der Oorlogen, dan eene gefchiedenis der Natie. Hare Gefchiedfchrijvers hebben haar even zoo min in aanmerking genomen, als hare Koningen haar in aanmerking namen ; het moest juist een hongersnood zijn, die een geheel iandfehap dreigde te vernielen, wanneer zij de aandagt van het Hof, en van de Gefchiedfchrijvers voor een oogenblik zou bezig houden. De willekeurige regeering begon al onder Lod e wijk XI.; hij was de eerfte, die zig onafhangelijk maakte, of, gelijk de Hertog van Riciielieu zegt, mit les rots hors de page. Hendrik IV. was te menfeheHjk, om een geweldenaar te zijn; doch onder Lod e wij k XIII. werd het willekeurig gezag tot een ftelfcl gemaakt, cn door den Maarfchalk d'Anc r e en Riciielieu regt gegrond. De ellende des volks was, geduurende zijne minderjarigheid, al zeer groot, en daarbij kwam, dat het bij ftraf verboden werd, iets aan een bedelaar op ftraat te geven. Het medelijden der rijken, deze grond van alle weldadigheid, werd daardoor buiten werking gebragt; de ellende en jammer werd aan hun ge- zigt  76 zigt onttrokken, en de provinciën met ongelukkig armen opgevuld. De Prinfen van het bloed verlieten het hof, ontvouwden de klagten van het volk over de verkwisting in een manifest, maar de Regentes maakte met de prinfen een vergelijk; ieder verkreeg een aanzienlijk jaargeld, en er werd' aan het onderdrukte volk niet meer gedagt. De Maarfchalk d'Ancre ontnam aan denVekenden Sul lij het bellier over de geldmiddelen, omdat hij zig vrijmoedig over de heerfchende verkwisting uitliet; en, toen de Koning aan de regeering kwam , ging het niet beter. Hij zelf helde wel niet over tot verkwisting, maar hij deugde volmaakt niets tot de regeering. Alle zijne jagthonden kende hij bij naam ; hij was een goed ruiter; hij verftond de valkenjagt voortreffelijk; maar van menfchen, van menfehenbehoeften, en van menfehengeluk wist hij niets. De trotfche,' en verkwiftende Maarfchalk d'A n c r e regeerde' een tijdlang onbepaald over hem. De Koning mogt op geen landhuis, niet eens op de jagt gaan. De Maarfchalk handelde met hem, gelijk de Nationale Vergadering met zijn nakomeling, den tegenwoordigen Koning handelt; eene wandeling in de tuinen van de Thuilleriën was alles, wat hij hem toeftond. Maar Lodewijk verdroeg dit niet lang; de Maarfchalk werd op bevel des Konings doodgefchoten, en bij deze gelegenheid zag men al, tot welke ijsfelijkheden de woede van het Fransch gepeupel kan opftijgen tegen hem, van wien het gelooft gedrukt te zijn. Een gedeelte van zijn lig-  77 figchaam werd voor het ftandheeld van H e nd r i k IV. verbrand, een gedeelte gebraden, en aan de honden voorgeworpen. Een man in een rood-fcharlaken kleed ftak zijne hand in het doode ligcliaam , trok die er uit, lekte het aanklevend bloed af, en at van het vleesch. Een ander rukte het hart uit zijn lijf, braadde het, en at het met azijn op (34). — Maar na zijn dood ging het toch aan het volk niet beter. De Koning voerde oorlog met de Proteftanten, en ophoudelijk inwendige oorlogen met de Prinfen van zijn huis. Om van de laatften een einde te maken, moeiten dikwerf groote fommen worden opgeofferd; zo werd aan den Prins van C o n d é, na het verdrag van Laudun, een en een half millioen livres toegelegd. Dit had het natuurlijk gevolg, dat de belastingen verhoogd wierden, en dat het gemor des volks, 't welk buiten dat al zwaar genoeg gedrukt was, vermeerderde. In het jaar 1640 verwekte het in Normandie een opftand, welken men den opftand der Barrevoeters noemde, omdat de meeflen zoo veel niet bezaten, als nodig was, om fchoenen en koufen te kopen. Ook waren de grooten des rijks geftadig in onruftige bewegingen. De Cardinaal Richeeieu herftelde door ftrenge maatregelen de rust wel eenigzins, maar niet geheel, niet op den duur. De Maarfchalk van Marillac, de anders uitmuntende Hertog van MON tmore n cij, de THOU, en ClNQ. MARS (34) Zie Ba ijle DiS. Art. C 263 & 2S8. ' r ó  85 de Dauphin had jaarlijks fes millioenen livres zakgeld; festig Geleerden trokken van hem jaarwedden : en Lodewijk onderfteunde den Pretendent zelfs nog na den oorlog, met zoo veel geld, als hij maar bijeen kon krijgen. Van dit alles kwam het dan evenwel ook, dat hij, op het einde van zijne regeering, om agt millioenen optenemen, voor twee- en dertig millioenen tekenen, en dus de Natie driehonderd percent geheel verliezen moest (4a). De regeering van Lodewijk XIV. was niet alleen door deze bovenmatige uitgaven en verkwistingen gekenmerkt, maar ook door alle die hardigheid , die de gevvoone gezellin der dwingelandij is. Men ging er onmenfchelijk onder te werk, en dikwijls onmenfchelijker, dan zelfs ter uitvoering van de willekeurigfte oogmerken nodig was. De Dragonder-bekeeringen tegen de Hugenoten, en de, daarbij gepleegde, wreedheden zijn bekend; de verwoeftingen in de Paltz insgelijks, en zij behooren ook niet tot mijn doelwit. Maar minder bekend zijn de barbaarfcheden, die bij de verovering van Lotharingen werden gepleegd, en welker aandenken onuitwischbaar in de harten der inwoonderen gedrukt is. Dit volkje had eene liefde voor zijnen Regent, die het aan eiken kenner van (42) RaiJnal Hifi. Phil t. tï. p. 260. De bron. nen der andere verhalen zyn le Siècle de Louis XIV. en Hiftoire de France fous le regne de Louis XIV. en ée Algem. Gejchiedeuis. F 3  85 van waare menfchenwaarde lief en vereeringwaardig maken moest. De Hertog van Lotharingen, Nicolaas Frans, werd, na zijn huwehjk met zijne Nigt Claudine, gevangen genomen, maar beiden ontvlugtten in boeren kleeding, mist op hunne ruggen dragende. De hongersnood was intusfchen in dit land tot eene ijsfelijke hoogte geklommen. Men zag menfchen voor menfchen fokken fpannen, om elkander te vangen, en dan elkander opteëeten, Moeders flagtten hunne eigen kinderen, en men trok de lijken uit de graven, om ze tot voedfel te gebruiken. Onaangezien alle deze erbarmelijke ellende , verzamelden zij nog eemg geld in hun land bijeen , om het aan hun Regent te-zenden; maar deze doeg grootmoedig deze grootmoedige aanbieding af. Wat was er met van zoo een volk te verwagten, als de Regent deszelfs liefde en vertrouwen had verworven ? Moest men niet al wat mogelijk was, doen, om het te gewinnen? maar men deed juist het tegendeel' De adelijken, die nog aan den Hertog verkleefd bleven, werden verbannen, hunne goederen verbeurd verklaard, hunne huizen omvergehaald. Een bedelmonnik werd op de openbare ftraat op, gehangen, omdat hij eenige foldaten van Hertog Karel IV, eenige levensmiddelen had toegefto, ken. Na den hongersnood, en de daarop volgende pest, werd aan de landlieden aj het vee, dat zijtot den landbouw nodig hadden, ontnomen; en nu verzamelden zij zig bij geheele hoopen, fpanden zigselfyppr den. ploeg, en bouwden zwijgende en wee*  weenende hun akker. Men wilde hen in een ander land verplaatfen, en bij enkelden na de woelhjnen van America verzenden, en dit was, zonder tusfchenkomst van den Maarfchalk de la Force, zekerlijk ook scfchied. Maar of zij al in het land bleven, zij werden toch niet gelijk inwooners des lands, maar gelijk verplante misdadigers behandeld. Men belastte zelf eiken doop met veerug Huivers, en verpagtte de begravenisfen. De Heer van Vaubourg, een hunner dwingelanden, hoorde de fchoone melodie der, met ijzer heilagen, houtsblokken niet, maar hij verzekerde, dat hij het weldra zoo ver zou weten te brengen. De Hertog de la Ferte verwenschte het zelfs, dat men de Lotharingers niet verdelgen kon, al kapte men hun ook armen en beenen af. Dit prijsfelijk oogmerk werd toch in het vervolg tamelijk wel bereikt! Toen Frankrijk vooruitzag, dat het dit land verliezen zou , werden er veertig eskadrons ruiterij, en vijf-entwintig bataillons voetvolk in gelegd, die daarin eenige maanden, naar hun willekeur, leefden. Tot onderhoud van de ruiterij was voeragie nodig, en men benoemde dus eenige Commisfarisfen, die hetzelve van de inwooners zouden invorderen. En dit gaf gelegenheid, dat er een gruweldaad van bedrog en hardigheid wierd gepleegd, die verdient verhaald te worden, omdat hij mogelijk de eenigfte in dit foort is. De Commisfarisfen belastten, dat de inwooners van Bar hunne voeragie na de Vogefifche gebergten, en de bewooners dezer gebergF 4 ten  §3 ten hun aandeel na Bar zouden brengen - in den zaaidid! Het volk hield zig, voor verlorenen de Comnnsfansfen, in fchijn tot medelijden bewogen, flocgen voor, dat zij zig tot een zeker man op ae grenzen zouden wenden , die voor eene billijke betaling de voeragie wel op de bepaalde plaats zou willen leveren. Wat gebeurt er ? Deze fchelmfche dievenmaat liet zig eerst lang bidden, beloofde het op het laatst, maar liet zig van die arme verlegen menfchen daarvoor eene onnoemelijke fom vooruitbetalen. Zij waren pas weder thuis, 0f er kwam een fcherper bevel van den Intendant, dat zij hun. bepaald deel van de voeragie zelve op de bewuste plaatfen zouden hebben te brengen, Men ftelle zig hunne vertwijfeling voor! In den hangen nood befloten zij, afgezanten na Verfailles te zenden. Doch hun fmeekfehrift werd met veragting afgewezen, en hunne klagt voor oproer verklaard. Men zond hen aan den Intendant terug, die ze in eene donkere gevangenis het werpen, omdat zij het gewaagd hadden, eene voorftelling aan den Koning' te doen. Ondertu*fchen .werden er Dragonders in de dorpen gelegd die alle mogelijke gruweldaden uitvoerden, voor welken Duivels vatbaar waren. Zij wierpen de koomgarven in plaats van ftroo onder de paarden' oi op de liraten, of in de njoerasfen; als het koorn maar bedorven wierd, waren zij wel tevreden. Zat en dronken, fneeden zij eene menigte osfen en koenen de tongen uit den hals, en braken dan uit in een fchaterenden lach over hun heldendaad, dewijl dit-  dit vee nu niet meer tc gebruiken was. In den hardden winter dreven zij de menfchen uit hunne huizen; ouders raoeften hunne kinderen in misthoopen begraven, om ze voor de vorst te beveiligen (43). Waarlijk, zulk eene regeering kan niet bemind worden! Tegen zulk eene regeering zet zig een haat vast, die van den Vader op den Zoon, en den kleinzoon voortgeplant wordt, tot dat hij eens kan uitbreken! En met zulke verfoeielijke trekken was de regcering van Lodewijk XIV., die anders een febijn van grootheid had, getekend. Hij wilde de wreedheid tegen zijne onderdanen door wreedheid tegen de ketters wederom goed maken. Hij ftierf, en het volk ftroomde na St. Denis, en van de Voorftad af tot de Abtdij toe was eene onophoudelijke afwisfeling van Bal, van Muziek, van wilde danferij, en razend gezang. Toen de lijkftoet voorbijtrok, gaf men aan elkander uijen, om zig daarmede de oogen te wrijven; men wilde hem toch de laatfte eere niet onthouden, en men kon anders niet weenen. Men leidde de lijkftaatfie over het veld, langs onbekende wegen, omdat men het volk vreesde (44). Hij ltterf, en geleek a*an een uitgebluschten vuurberg, die van verre het pragtigst fchouwfpel gaf, (43) Men zie het leven van Du val bl. 179 — 201^ (44) Memoires de Ri,chelieu i. 1. n. 13.  9° gaf, maar de omliggende Itódftreekéfi voor een eeuw verwoestte. XIV. jVïen kan denken, in welk eene verwarring het rijk, en de financiën zig moeden bevinden, als de Hertog vanOrleans, geduurende de minderjarigheid des Konings, tot Regent van het Koningrijk benoemd wierd. Lodewijk had zoo veele fchulden nagelaten, dat de intereften daarvan jaarlijks 82, 859, 504 livres bedroegen. De Staat had 115 , 389, 074 livres jaarlijkfche inkomften, er bleven dus maar 32, 529, 570 livres overig voor de noodzakelijke uitgaven, die bij den dood van Lodewijk tot tweehonderd en tien millioenen waren opgeklommen (45). Men begrijpt dus ligtelijk, hoe groot het deficit moest zijn. Door beperking van den hofftaat, en de bedieningen, door billijke vermindering van de ontzagchelijke jaargelden, welke uit de openbare fchatkist betaald moeften worden, en van de intereften, 't welk natuurlijk uit het door order herfteld crediet zou moeten volgen, hadden de kragten van het Koningrijk langfamerhand zig kunnen (45) Raijnal Hifi. des Indes t. II. p. 250.  nen opbeuren uit hare laagheid. Maar de Regent was tot niets in de waereld minder gefchikt, dan tot fparen. Men nam dan zijn toevlugt tot alle die bedwelmende, die gevaarlijke financie-kunstjes, welker uitvinding reeds zedert langen tijd het hoofdtalent van een Franfchen Minifter is, en die Frankrijk veel meer nadeel toegebragt, digter op den oever des ondergangs gefleept bebben, dan een eerlijk bankroet. Er werd allereerst eene commisfie verordend, om de bedriegerijen van hun te onderzoeken , die over de inkomften van den Staat, zoo wel groote als kleine, het beduur hadden gehad. Zij bragt het indedaad zoo ver, dat er meer clan honderd en feftig millioenen aan de openbare fchatkist moeften terug betaald worden. Indien deze wel waren hefteed geworden, hadden zij het vervallen crediet eenigzins wederom kunnen herftellen, maar zij werden door de gunftelingen en de matresfen verdeeld; men floot met hun eer, verdrag voor vijf, voor twintig, en ook voor twaalf per gent; en men behield openlijk, 't geen openlijk voor geftolen goed verklaard was. Er werden dus andere middelen voorgeflagen, en aangewend. De Louis d'Ors werden voor feftien Franfche ponden ingewjsfeld, en tot twintig omgemunt; en eindelijk werd de berugte Actie-handel van L aw in den gang gebragt. De uitvinder van dit bedrog, dat zoo groot als ccnig in zijn foort is, had de geldgierigheid, de ligtgelovigheid, en den befmettenden geest van bedwelming, die het Franfcht volk in dit bedorven tijdperk uitte-  tekende, zoo wel als zijne getallen weten tberekenen. Toen de kantooren geopend werden was iedereen zoo gretig, om zijn goed geld tegen papier te verruilen, dat een gebogchelde binnen weinig dagen honderd- en vijftigduizend livres won, om dat hij zijn bogchel aan de Actiehandelaars op ftraat in plaats van een lesfenaar geleend had. Maar kort daarna moest eene ongehoorde dwingelandij den omloop der Aétieën bevorderen. Er werd verboden, eenige betaling in zilver te'" doen, die hoger liep dan tien livres, en in goud geene, die hoger liep dan dertig livres; niemand zou meer baar geld in huis mogen hebben, dan vijfhonderd livres; er werd terf bedreigd' als men zijn geld niet in de munt bragt, en daarvoor papier, de Louis d'Or gerekend tegen fes- en dertig Franfche ponden, nam. Zo kwam er voor 6, ooo millioenen papier in omloop (46), en natuurlijk was al het bare geld der Natie in handen van den Regent. Zoo haast men zig daarvan meefter had gemaakt , nog in hetzelfde jaar, daalden de Actieën, en eindelijk maakte de bank een volmaakt bankroet; agttienhonderd millioenen papieren werden in 't geheel niet betaald, en de Natie werd voor twaalfhonderd millioenen Daalders opgeligt. Enkelden hadden daarbij onme. telijke rijkdommen bijeengefchraapt; men vond men^ (46) Volgens de berekening van Necker in zijne tefponfe a Mr. VAbbé Moreilet.  9% menfchen , die voorheen zeer weinig haddeü bezeten, en nu eigenaars van twintig , van dertig, van honderd, ja van honderd-en twintig millioenen waren. LAWzelf, die trouwens aan de bron zat, en het best wist, waar dit alles opzou uitdraaien, bezat veertien Markiezaten, en Graafschappen. De Hertog-Regent fchonk millioenen aan milddadige geftigten, en aan hovelingen weg, om te toonen, welk eene milde bron van rijkdommen de Aétie-handel was. Maar intusfchen overtrof de ellende, die onder het volk heerschtte, alle befchrijving. Er moeften veele millioenen aangewend worden, om het flegts voor hongersnood te beveiligen; cn het Hof maakte geene de minfte vermindering in zijne verkwiftingen. De Regent fchonk, in eene gift, aan den Prins van Roh an viermaalhonderdduizend livres, aan den Hertog de Chaulnes enden Graaf van Maillebois ook zoo veel. En de Prins Karel van Lotharingen kreeg een millioen. De Bacchanalia, die hij eiken avond, met zijne getrouwe roués vierde, kofteden ontzagchelijke fommen; de Vrouw van Averne, eene van zijne matresfen, ontfong jaarlijks drie millioen en fesmaalhonderdduizend livres voor bloote tafelgelden, en de Cardinaal du B o i s, een mensch zonder zeden, zonder Godsdienst, zonder grondbeginfclen, en zonder menfchclijkheid, at van een gouden tafèl-fervies; had een millioen, cn zevenmaalhonderdduizend livres kkomften, zonder dat, 't welk hij van de vreemde Mag-  Magten trok, om de Natie te verraden (47). Hij liet zijne erfgenamen aan baar geld eene fom van elfmaalhonderdduizend livres na, offchoon hij zoo veel verkwist had, als hem maar mogelijk was geweest. Men kan ligtelijk denken, dat het arme gedrukte volk onder deze regeering nog meer gedrukt wierd (48). XV. De ergfte onderdrukking was intusfchen nog voor het volk bewaard geworden , onder de regeering van Lodewijk XV. Waarlijk, deze regeering is een voorbeeld, hoe hoog zwakheid, zedenloosheid, razende verfpilling en fchaamteloze terzijdeftelling van alles, wat regt en goed en edel hiet, aan een Hof kunnen klimmen; een voorbeeld, wat C47) Zo kreeg hij van Engeland een jaargeld van omtrend een millioen livres, omdat hij met deze Kroon dat onnatuurlijke verbond tegen Spanje floer. Eenige trekken van dezen gepurperden deugem'et vindt men in bet Algem. Magaz. van IVetenfchap, Kunst en Smaak, B. V. lil. J70 172. Ver t. (48) Men zie dasf privatleben Ludwigs XV. th. I. en les Memoires de R1 c h e l i e u. t. II..  wat en hoe lang een volk dragen kan, eer het zig wederom herftelt in zijne natuurlijke menfchen regten. Lodewijk XV. toonde in het begin veel gezond menfchenverftand, en eene menfchelijke manier van denken te hebben, die veel van hem liet verwagten. Nog na den flag bij Fontenoi ging hij met den Dauphin het flagveld rond, op dat hij met zijn eigen oogen zien zou, welk een bron van ellende de oorlog is. Toen men hem vraagde, hoe dc gevangen Engelfchen moesten behandeld worden , antwoordde hij oogenblikkelijk: „gelijk de onzen. Zij zijn nu geen vijanden meer." Maar onmatigheid en wellust hadden hem zoo afgeftompt, dat hij het doode ligchaam van zijne geliefdfte Matres de Pompadour, zonder het geringde gevoel zag voorbijdragen, en even zoo weinig aangedaan was, toen zijne veelbelovende Zoon, de Dauphin ftierf. In de eerfte jaren zijner regeering al begon men op nieuws het volk te drukken. Het moest een-en-veertig millioenen voor het, vermoedelijk uit de bitterfte fpotzugt zoo genoemde, droit de joyeux avenement d la couronns (regt der blijde komst op den troon) betalen, en er werd tegelijk in een//'? dejujlice nog eene nieuwe belasting, dc vijftigfte penning, geregiftreerd. De Cardinaal F l e u r ij , eerfte Minister , was wel een goed huishouder , vooral, omdat hij den oorlog vermijdde ; maar hij drukte toch enkelde familieë'n niet alleen zeer hard, daar hij hunne lijfrenten tot een zesde gedeelte verminderde, doch ook werd het  het volk door de rest-pagt, of het inzamelen der pverbjijffelen, die men in het jaar 1721 niet had kunnen magtig worden, tot op het bloed toe uitgezogen. De Generaal-pagters verrijkten zig daardoor op eene, haast ongeloofbare, wijze. Maar het bleef bij deze belastingen niet. Bij het uitbreken van den oorlog, wegens de Keizerlijke verkiezing (1741; werd de tiende penning ingevoerd; na deszelfs einde trok men die wel in naam, maar inderdaad niet in,dewijl daarvoor een twintigfte penning voor een onbcpaalden tijd, en andere nieuwe belastingen in de plaats kwamen. Alles morde. De Staten van Bretagne weigerden te betalen; zij werden afgezet, en de fchattingen door Intendanten geheven. De oorlog met Engeland maakte nieuwe belastingen nodig, cn er werden drie geld edicten tegelijk geregiftreerd. De Financie- minister, S1 l h o u e x t e, liet dat berugt edict, van den nood-penning (edit de fubvention) regiftreeren; elk werd opgeroepen, om zijn gemaakt zilver in de munt te brengen, en hij at van een gouden fervies (49). Ja de Koning en zijn Minister dagteri zoo weinig aan de vermindering der fchattingen, dat er, na het eindigen van den zevenjarigen oorloS C1?^) een derde twintigfte penning wierd ingevoerd. Daarbij was het de menigte der belastingen riiet alleen, 't welk de onderdaanen zoo verfchrikkelijk drukte. De Generaal-pagters, de Intendanten, de Onderpagters perften het volk nog wel eens zoo veel (49) tnvntleien Ludwigs XV. Ê. Ut bl %\ó„  97 veel af, als den Koning in handen kwam. De Provincie Normandie bewees onwedcrlcggelijk, dat van meer dan feftig millioenen Franfche ponden niet meer dan zeventien in de Koninglijke fchatkist gekomen waren (50). Dit is ook geheel natuurlijk, als men dat bedenkt, wat de impost-kamer in hare voorftelling aan den Koning zegt (51). „ De Intendanten laten de fchattingen uitfchrijven. en de beladingen verdeden. Geen onderdaan weet, wat de Koning, niet eens wat de Intendant van hem vordert, maar alleen, wat de onderbedienden vorderen". De Natie had in vorige tijden beloofd, den Koning allen nodigen onderftand te zullen bezorgen j daartegen waren aan haar zekere gerigtshoven toegedaan , die ook in het ftuk van beladingen bepalingen konden maken. Dit regt was haar thans ontnomen. Zij, die nu fchattingen uitfehreven, en fchattingen verdeelden, waren onafhangelijk, en hunne eigen rigters. Dit alles werd intusfehen niet in aanmerking genomen, maar clkFinancic-minister bcdagt flegts nieuwe namen, en nieuwe voorwendfels, om den druk des volks te vermeerderen. In het jaar 1763 werd in een Ut de juftice de tweede twintigfte penning voor fes jaren verlengd, die, volgens eene uitdrukkelijke en plegtige belofte des Konings, met den eerften dag des vredes zou een einde nemen. De derde twin- (50") Algem. Gefchied B. X. th. II. p. 823. (50 Privaikben Ludwichs XV. B> F. Beil, 4. G  o3 twintigfte penning werd wel onderdrukt, maar daarvoor werden wederom andere beladingen ingevoerd, en de onderdaanen betaalden meer, dan zij in den oorlog betaald hadden. Om den druk regt te doen gevoelen, werden de ingetrokken beladingen nog fes maanden langer betaald, en de nieuwe aanftonds gevorderd (52). De meefte dezer nieuwe fchattingen waren niet door de Barlamenten maar in zoogenaamde lits de juftics. (die men wel fterf bedden der geregtigheid mogt noemen) geregiftreerd geworden. De Parlamenten hadden altoos tegen dezelve voordellingen gedaan; zij werden wel niet geagt, niet in aanmerking genomen, maar deeden toch den despotieken geest eenig bedwang aan. Niemand had tot nog toe gewaagd, de Parlamenten geheel aftefchaffen, en andere uit loutere flaven van het despotismus famenteftellen; dit was bewaard gebleven voor den Kanzelier Meaupou, die onverfchillig den ondergang van *et geheele land aanzag, indien hij maar zijne plaats behield. En dit duurde niet lang, of daartoe wierd eene gel'chikte gelegenheid geboren. De Hertog van Aiguillon, Commandeur van Bretagne, had in die Provincie zoo woedend huisgehouden, dat alles tegen hem in opftand kwam; dat de Generaal-procureurs tegen hem befchuldigingen inbragten; en dat hij, als een Pair des Koningrijks, door het Parlament van Parijs zou ge- von- (52) Zie daJJPrivatklen Ludwigs XV. B. F. Bcil. 4.  99 Vohnisd worden. In drie jaren had hij, door het gebruik der zoo hatelijke lettres de cachet, zonder onderzoek, honderd- vierendertig menfchen in ballingfchap gejaagd, of in de gevangenis geworpen. De grooture misdaden werden hem bewezen \ maar des niettcgenftaande, werd hij in een Ut de jujlice vrijgefproken, en aan het Hof met gunstbe wijzen overladen , omdat hij , in eiken zin des woords , een lieveling van de befaamde du Barrij was. De Generaal-procureurs werden fchuldig verklaard, en gebannen» Het Parlament van Parijs had zig hiertegen verzet, en wilden den fchuldigen Aiguillon geftraft hebben; het werd derhah'en vernietigd, alle dc Parlamentsleden werden na hunne landgoederen gebannen, en men vormde een nieuw Parlament, 't welk louter uit llaaffche afhangelingen van den Kanzelier was faamgefteld. Deze gewelddadigheid had aan fpions en aan omkopingen vijftien millioenen gekost; aan de afgedankte gerigtsperfoouen moeften honderd millioenen teruggegeven, en de hongerige leden der nieuwe gerigtshoven moeften ook betaald worden. Nu werden er belaftingen op beladingen gemaakt, en zonder tegenfpraak geregiftreerd. De fchatting werd verhoogd; van een livre werd de fous agtmaal betaald; de eerfte twintigfte penning werd voor een onbepaalden tijd , de tweede Voor tien jaren verlengd. En dat alles gefchieddö door bloote magtfpreuken, in onbepaalde verklaringen, die aan de ondei'bedienden alk mogelijkê G a  ICO gelegenheid tot bedriegerijen, tot roverijen, en knevelarijen openlieten, dewijl geen onderdaan wist, wat hij betalen moest. In één dag wérdenelf geldedicten in het Parlament gebragt, en in een toenmaals uitgekomen gefchrift werd gezegd, dat Bodewijk de veelgeliefde meer beladingen had Uitgefchrcven, dan zijne vijf- enzeftig voorzaten. Dat was ook zeer natuurlijk, dewijl onder dezen Koning veel razender verkwistingen plaats hadden, dan onder één van alle de vorigen. De. edelgefteenten, waarmede het kleed des&Konings bezet was, als hij aan een Turkfchqn 'afeezant gehoqr gaf, waren vijfentwintig millioenen waard, en de kleederen van den Dauphin - waren naar gelang even zoo kostbaar. De Markiezin de la Tournelle, eene der eerfte matresfen van Lodewijk XV. was bij. uitftek gaarn te Choifij; dat zou daarom wat herbouwd worden, en de Koning had daartoe een Ontwerp in de zak, van twaalfmaalhonderd duizend livres, 't welk hij niet eens aan den Generaal-pagter Orr ij durfde overgeven , maar hem nazond. Het verwondert mij (zeide deze) dat de fom niet hoger is. „ Ik heb daartoe dertienmaalhonderdduizend livres opgefpaard." En deze Orrij was evenwel voorde berugte Pompadour nog veel te fpaarzaam. Hij moest derhal ven afgezet worden, en er kwam een ander in zijne plaats, die alles inwilligde, wat de grilzieke willekeur van deze oppergebieders maar eischte. Op dezelfde wijze werden alle plaat-  101 plaatfen vervuld. Rouelle, die nooit een haven gezien had, werd Zeeminister ,Sain t-F l orentin kwam bij de kerkelijke zaken; en alle plaatfen werden, met voorweten van Pompadour, door zijne Matres Sabatin verkogt. Welke Generaals zij in den zevenjarigen oorlog verkoor, weet iedereen, en ook, welk nadeel zij aan de Natie toebragten. Die Favoriete werd zoo aangebeden, dat haar Broeder, dien men fpötswijze den Markies d' Avanthier noemde, al blozende verhaalde, wanneer hij in de Galderij van Verfailles zijn neusdoek vallen liet , zo waren er aanftonds een paar ridders van het blaauwe lint, die om de eere twistten, wie dien zou oprapen. Om dezen alles vermogenden invloed te behouden wendde zij ook alles aan, op dat de Koning altoos verftrooid, door vermaken bedwelmd, en door wellust verftompt wierd. Alleen tot verlustiging van hem liet zij de porcelleinfabriek te Seves aanleggen, die haar onnoemelijk veel kostte; en menig een werd met eene goede bediening begunftigd, alleen op dat hij veel porcellein kon kopen. Overal werden lustkafteelen aangelegd, en met eene, in Lodewijks XIV. tijden nog geheel onbekende, pragt en dartelheid bemeubeld. De Koning moest met een glansrijk gevolg zijne Zee-tuighuizen, en Troepen bezien; er werden zelfs nieuwe corps aangelegd, om hem een nieuw fchouwfpel te geven. Voor P o m p adour werd Belle-vue gebouwd, dat in pragt G 3 al-  alles overtrof, wat men ooit gezien had. Maar mets verflond meer geld, dan het zoo berugte, de zeden van eene geheele Natie bedervende Serail het herten-park (pare au cerfj waarin de fraaifte meisjes, uit alle ftanden en gewesten des koningrijks door duizend fpions bijeengehaald, aan de onverzadehjke wellust van den ontzenuwden Koning opgeofferd, en daarna verzorgd wierden Men heeft uitgerekend, dat dit niet veel minder dan duizend millioenen kan gekost hebben, (co ) Van dien tijd af werden ook de Koninglijke asfïgnatieen (acquits du comptam) veel menigvuldiger •■ Zij bedroegen jaarlijks wel honderd millioenen, daarzy onder Lodewijk XIV. nooit meer, dan tien millioenen hadden bedragen. Pompadour ftierf en welke fchatten zij-naliet, kan men alleen daaruit opmaken, dat men een geheel jaar bezig was met de openlijke verkoping van hare meubels Men zou denken, dat de-verkwisting niet hoger kon gedreven worden, en evenwel wist het fchaam teloze vrouwmensch du Bar rij daar raad toe die Uit de heffe des gepeupels verkoren, aan den Koning tot eene Matres gegeven wierd , en de ganfche Natie ten val bragt. Lojdewijk XV was thans zoo afgeftompt, dat hij zijn belang en het belang des Koningrijks voor twee geheel verfchiHende zaken hield, dat hij V00r eer en fthande volkomen onverfchilligwas geworden. De an.ec- (,53) Prlvatkbenl,VD.\YiGS &. IJJ, gf, j|.  anecdote is bekend, dat men hem zeide, dat zijne eio-en bedienden bedelden, en hij antwoordde, . *dat verwondert mij niet; zij worden ook met betaald':" even als of hem dat in 't geheel met aanging. Du Barrij en hare naastbeftaanden namen zoo veel uit de algemeene fchatkist, als zij maar wilden; men had niets nodig, als een enkel billet van hare hand, om zig een millioen te laten betalen. De Graaf ou Barrij kwam van Spa teru«, en men beklaagde zig, oat hij zoo Veel 0p de Koninglijke fchatkist had getrokken Hij nam dit zeer kwalijk, en verzekerde, dat hu zia „iet meer dan een ellendige paar miihocnen en driemaalhonderdduizend livres had laten geven. Dat onbefchaamde fchepfel had een gouden toilet, die noch de Koningin, noch de Gemalin van den Dauphin ooit gehad hadden. Zij woonde m het paleis van een Prinfes van het bloed, maar dit was haar veel te gering; zij liet zig een ander paleis te Lucienne bouwen, waarvan dc kollen niet kunnen worden berekend', dewijl alles daarvan naar de wilde grillen van eene trotfche phantafie was in*erigt. Men weet zeker agttien millioenen opteteïen, die zij bij buitengewoone uitgaven uit de Koninglijke fchatkist nam, zonder de onmetelijke «refchenken te rekenen, welken haar de Koning van tijd tot tijd gaf. Zij verkwistte meer , dan alle de Matresfcn des Konings! En dit is veel gezegd. Bij het huwelijk van den Dauphin, den tegenG 4 woor-  104 woordigen Komng, k]om de verf mi hoogden trap op. Tot de Mzs » dert>gdulze„d paarden vereischt. Een tro^p kamerbehangers moest met extrapost van de eene ftad na de andere vooruitjagen, om de vertrekken optefchikken. Sestig geheel nieuwe koetfen gingen de Dauphme tot aan Straatsburg tegemoet. Aan een vuurwerk, 't welk- Pr k,- v Tv*r* fl , blj die gelegenheid werd argeftoken, was een fraai bouquet dat uit dertigduizend raketten beftond, fes-ennegentig duizend hv,s k en ^ ^«.^ terde De vermaken aan het Hof duurden een geheele maand. En — juist in deze ^ hn± er m de provincieën een oproer uit, wegens gebrek aan brood. In eenige oorden ftierven meer dan vierduizend menfchen van honger. De kosten der huwelijks-feesten werden in eenige papieren op twintig. millioenen livres ■ berekend, en men iW voor, die op de belastingen aftekorten, op dat het volk met van honger fterven mogt. Maar wie had aan het Hof ooren, om naar zulk een billijken voorflag te hooren? — Bij het eindigen del regeermg vanLooE wijkXV.waren er zeventien, honderd Overheids-perfoonen in ballingfchap aj> gevangenisfen volgepropt, alle Prinfen van het bloed m ongenade gevallen, en Lodewijk losgescheurd, verlaten van zijne geheele familie. Het Koningrijk werd van dij Barrij, vaiï Meaupoü, van d' Aiguileon, en Ter. ra ij geregeerd j de veragtelijkfte en ondeugendfte men-  menfchen misfchien, die ooit in Frankrijk gcleifd hebben. Men gaf zig geene moeite meer, om de eene of andere affchuwelijke wandaad te verbergen; men beroemde zig daar onbewimpeld over. De afgevaardigden der Geeftelijkheid Helden aan Terra ij voor, dat zijne handelwijze openbare onregtvaardighcid was. „ Wie zegt clan, dat zij regtvaardig is? Waartoe ben ik anders daar?" antwoordde hij. „ Dat hiet ik toch aan de lieden de zakken leegen." zeide een ander. „ Veflen ftemmen ; en dat zij in het toekomende geene fchattingen meer wilden betalen, en geene wetten meer wilden gehoorzamen, dan zulken, die met voorkennis en goedkeuring van de Standen des Rijks waren uitgefchreven (60), Hier (59) Dit onderfcheid, volgens 't welk bet bergagtig land Glans, in de vroegfte tijden door vrije lieden bevolkt, vrij is tot op den buidigen dag, en Gafrern, eenftreek, meer voor den handel gefchikr, van oude* Graven beheerscht, altoos ineen ftaat van af bangelijkheid en onderwerping gebleven is, toont, naar m.jne gedagten klaar, dat de denkwijze, van welke het geluk der vrijheid voortkomt, aan zekere landen geheel vreemd is. (6o> Girtanner uber die Franzajlfcke Revolutim 3. I. bl. 171.  H5 Hier floeg dus allereerst het reeds lang fmeulend vuur der vrijheid op tot eene heldere vlam, die zig weldra over het ganfche Koningrijk verfpreidde, en het Despotismus dreigde te vernielen. De befte vernuften fchreven voor de zaak des volks 5 Target , Cerutti 7 Mounier, Sieijes werkten op duizenden; de Graven Kersaint, en d'Entraigues fchreven zelfs tegen de voorregten van den Adel; en het Contract Social van Rousseau was het handboek van alle burgers. Op den voorflag van Necker werd befloten , dat de burgerftand zoo veele afgevaardigden in de vergadering van de Rijksftanden zou zenden , als de twee overige Standen famen ; en van dit oogenblik af werden de onlusten , en de famenrottingen in de Provincieën zoo groot, dat men met zekerheid eene omwenteling kon vooruitzien. In Bretagne kwam het zelfs tusfehen den Adel en de burgers tot een openlijken oorlog , die met moeite door den onverfchrokken moed en de bedaarde wijsheid van den Bevelhebber van Rennes i den Graaf Thiars , geftild werd. In Provence hitfte Mirabeau het volk op , omdat de Adel hem de zitting in hare vergaderingen had geweigerd. In Parijs ging het niet beter , gelijk wij uit de razende woede , waarmede het janhagel het huis van den braven Reveillon plunderde, zien H a kun-  n5 kunnen (61). Dit alles toonde duidelijk aa„ wat men te verwagten had. Intusfehen we4 de vergadering der Rijksftanden, den 5 Mei 1789 geopend, maar er verliepen twee oeheeIe maanden met verfchillen der yerfcheiden Standen. De Koning deed al wat hij kon, om de eendragt te bewaren, maar te vergeef. En nu gaf de burgerltand zig, op voordag van den Abbé SieiI£s den naam van Nationale Vergadering, Ql? junij ^ os{hhom hy juist elf dagen vooraf beüoten had, dat niet één der CÖO Deze ongelukkige Man , die meer dan leshonderd menfchen in zijne fabriek van gefchiïderd p, P'er de kost gaf, van hun geliefd werd als een Vader, en als een ftil Burger leefde, werd van de heerfchende partij, die Frankrijk ineen toneel van bloed, en Parijs in een moordenaarshol veranderd heeft tot een flagtoffer van hare diepverborgen, helfché ontwerpen uitgekozen. Men wilde eene proeve maken wat men op het volk vermogt, wat men met hetzelve in* gevallen van nood zou kunnen uitvoeren. Was me» nu zoo gelukkig, het gepeupel tegen een eerlijken, al gemeengeliefden, en vereerden Man te kunnen ophir. •en, dan was men zeker, dat men naderhand hertegen een ,eder zou kunnen ophitfen. De proef gelukte helaas! Reveillon bleef irftle, en , maar hij werd tot den bedelftaf gebragt, en iïjn geplunderd huis verftreKte tot een graf voor meer dan tweehonderd menfchen, die bij dit affchuwelijk voorval omkwamen. Oirtanner in het aangehaalde Werk R. I. bl. 201 , 207. Vert.  "7 der drie Standen alleen het regthad, de Natie te vertegenwoordigen. De Koning verklaarde eenige dagen daarna alles voor nul, wat de Nationale Vergadering bcfloten had, en belastte dat de Vergadering oogenblikkelijk fcheiden, en elke Stand den volgenden morgen afzonderlijk zijne zittingen op nieuws beginnen zou. De Afgevaardigden van den Adel en de Geestelijkheid gehoorzaamden , maar de andere bleven. Toen daarop de Markies van B re zé in de zaal kwam, en hun op nieuws aan het bevel des Konings herinnerde, ftond Mirab e au op, en verklaarde, dat de burgerftand zijne plaats niet verlaten zou, als door geweld van wapenen (62). En inderdaad, de burgerftand zette zijne beraadllagingen onafgebroken voort; het groot- (62) Je vous declare (zeide hij) que , fi I'on vous a chargé, de nous fuireftrtir d'ici, vous devez demander des ordres pour empltijer la farce ; car r.ous ne quitterons nos places, que par la puisfance de la baijonette. Alle de afgevaardigden riepen daarop eenparig tel est It voeu de FAsfemblée! en zo beveiligden zij den eed, welken zij den vorigen dag, in de kaatsbaan te Verfailles hadden gezworen, van niet uit elkander te zullen gaan, en overal, waar zij maar konden, te zullen vergaderen, tot dat zij eene goede en vaste Conftitutie hadden opgerigt. Ongeloof baar is het, welken indruk dit gedrag der burgers toenmaals te Parijs maakte. M1rabeau heeft van deze ftoute verklaring meer eer ingeoogst, als of hij zelf die „ goede en vafte Conftitutie" aan het volk gegeven had; 't welk toch —— in zijn plan niet behoorde, Vert. > H 3  ii8 grootte gedeelte der Geeftelijkheid, en een deel van den Adel, aangevoerd door den Hertog van Orleans vereenigde zig met hem. De Adelijken waren meest menfchen, welken de Koning, de Komnginj en de Minirters met gunstbewijzen hadden overladen; zij wilden, gelijk men ter hunner verontfchuldiging zeide, hun geluk wel van den Konmg hebben, maar door den burgerftand fehouden. De Hertog van Orleans had vooraf in de Vergadering van den Adel, den voort] a* gedaan, dat het ganfche ligchaam zig in de Nationale Vergadering begeven, en verklaren zou, dat de volmagt van elk lid onderzogt was. Terwijl hij daarmede bezig was, viel hij in flaamvte; men nikte zijn rok en kamizool los, om hem lucht te geven, en men vond met verbazing, dat hij eene menigte dunne kamizools, en een ftuk bordpapier op de borst droeg C63). Daar het in de maand Junij, en een zeer heete dag was, moest dit natuurlijk zeer veel opzien verwekken; en daar de Adel dezen voorflag verwierp; daar Orleans alleen vergezeld van zijne aanhangers, de verfde-' rmg verbet, en zig in de Nationale Vergadering begaf, daar de deuren van het gepeupel opengetopen wierden, en de Prefident beloven moest, dat zij altoos open zouden blijven; zo was het natuurlijk, dat men op een naauwkeurig onderzoek van • de- C63) Dit verhaalt Mo unier in zijn appel autribuml Hf i epmion pubhqm, p, 2Ö3,  H9 deze geheele zaak drong, en dat men eene famenzweering vermoedde, bij welke Orleans tottkneraal luitenant des Konings uitgeroepen, en allen, die zig daartegen aankantten, vermoord zouden worden. Het zij intusfehen met deze famenzweering gelegen, hoe het wil j «1 mislukte. De Aartsbisfchop van Parijs, en meer andere Bisfchoppcn werden ook van het gepeupel gedwongen, zig met de Nationale Vergadering te vereenigen , en eindelijk belastte de Koning den Hertog van Luxemburg, dat de geheele Adelttand zig bij haar zou voegen, dewijl hij niet wilde, dat één eenig mensch door de verdediging zijner voorregten {heuvelen zou. Waarlijk, zulk een Koning verdiende de vernederende behandeling niet, welke de Nationale Vergadering en het volk hem aangedaan hebben. De despotiekc regeeringsvorm moest veranderd, de Natie moest voor dezelve, in het toekomende, door een beter regeeringsvorm in zekerheid gefteld worden, maar dezen Koning moest men niet gevangen houden , men moest hem niet beletten na zijne lusthuizen te reizen, en met nietsbeduidende woorden afzetten, als hij zig daarover beklaagde. Zoodanigen Koning moest men niet tot een flaaf maken, daar hij aan de geheele Natie hare vrijheid wilde geven! Al het menfchelijk gevoel geraakt in oproer, als men leest, hoe hij en zijne familie behandeld werden; en nog behandeld worden. Maar daarbij H 4 wordt  120 wordt het ook hoe langer hoe duidelijk, dat dit met zoo zeer het werk der volksdweperij, der volksmisnoegdheid, der volkswoede was, als^el van de twistzieke eerzugt eener verdervende factie die het volk als haar werktuig gebruikte. Het gepeupel werd door talloze leugenpapieren bedrogen en de foldaten, die bij Parijs tot bewaring van het Rijk waren famengetrokken , niet geld omgekogt, En toen de Koning zig ongelukkiger, wijze had laten overhalen, om Necker van zig te verwijderen, zo greep de Cabaal deze gelegenheid aan, om de geheele ftad in fchrik en angst te zetten. Parijs zou belegerd, uitgehongerd met gloeiende kogels befchoten, en in brand *eftoKen worden. Een louter uitftrooifel ! iets dat Lodewijk XVI. nooit zou bevolen hebben yan zijne Ministers nooit zou toegeftaan, en van de foldaten, die hunne liefde en beste panden m Parijs hadden, nooit zou uitgevoerd zijn geworden en evenwel geloofd werd , omdat de Fran- fchen, als zij eens tot eene zekere hartstogt zijn opgewonden, alles geloven. Nu werd de opftand algemeener. De tolhuizen werden verbrand; de Baftille bedreigd, en met Capitulatie ingenomen j de Zwitferfche Regimenten vlugtten voor het Panjzer gepeupel; hetgrootfte gedeelte van Parijs was gewapend; de Ministers en alle de gunstelingen des Hofs namen de . vlugt, De Koning gaf alies toe, Necker werd teruggeroepen en mt een enthufiasmus ontfangen, als of hij alleen de  121 dc Natie voor den ondergang beveiligen kon (64.) De Koning beloofde na Parijs te zullen komen, en hield zijn woord. Maar de woede des volks , die fteeds gaande werd gehouden door duizend leugens , en geduuriglijk opgehitst door gehuurde verraderlijke moordenaars nam niet af. De Abtdij Monmarïres werd bedreigd, Foulon en Bert hier vermoord; men zond uit Parijs Couriers door alle de provincieën, om het volk door aankondigingen van verdigtc rovers in woede te brengen, en tegen alle rijken en aanzienlijken opteruien. Op deze wijze werden er overal toebereidfelen gemaakt tot den verfchrikkelijken fesden Odober, op welken de ijsfelijkfte gruweldaden gepleegd werden, en nog ijsfelijker ftonden gepleegd te worden. Ik verhaal de fchriktoneelen van dezen dag, en dezen nacht niet; wien zweven (64) De brief, dien de Koning aan Necker fchreef, is te merkwaardig, om hem hier niet geheel intelasfen. J'ai été trompé fur votre etmpte ; 011 a fait violence a mon caraBere. Me voila enfin eolairé. Venez, venez, Monjieur! fans delai reprendre vos droits a ma confiance, qui vous est acquife a jamais. Mon coeur vo-as est connu. Je vous attends avec toute ma nation, et je partage Men Jinceremcnt fon impatience. Sur ce etc. Louis. Dat is. „ Ik ben ten uwen opzigt bedrogen ; men heeft mijn karakter geweld aangedaan. Eindelijk ben ik verlicht geworden. Kom, mijn Heer! kom zonder ui titel, en herneem uw regt op mijn vertrouwen, dat gij voor altoos herkregen hebt. Gij kent mijn hart. Ik verwagt u met mijne geheele Natie; en het ongeduld, waarmede zij u verwagt, is ook het mijne. Louis". Vert, U 5  112 ü-"ff ven ze niet nog al te levendig voor den geest? Maar het is thans uitgemaakt, wat ook Paijne en andere daartegen mogen inbrengen , dat het een afgefproken, een gemaakt oproer was, en een gevolg van de famenzweering, die het veifoeielijk oogmerk had, den Koning en de ganfche Koninglijke familie te vermoorden, en den Hertog van Orleans tot Regent of Dictator, ofGeneraalluitenant des Rijks te verheffen. Er werden meer dan driehonderd-envijftig getuigen van het Chatelet ondervraagd, en verhoord, die zoo klaar als het licht aan den Hemel fchijnt, hebben bewezen, dat de talent-volle, maar tot elk gruwelftuk met koel bloed bekwame Mirabeau daarvan de hoofdontwerper was. (65.) Zij hebben bewezen, dat (6g~) Zeker was Mirabeau een man van groote en zeldfame talenten, maar hij had eene zwarte ziele, en werd door eene zoo razende eerzugt in alle zijne handelingen befflerd, dat een van zijne enthufiaftifche bewonderaars van hem zegt, dat hij een Engel of een Duivel was, naarmate de zaak, welke hij voorftond, goed of liegt was. Men heeft hem in Frankrijk bijkans vergood, maar verdiende hij dit wel? Was hij waarlijk die edele, die belangeloze verdediger der vrijheid, voor welken hij zoo gaarn wilde gehouden zijn? Zij, die hem van nabij gekend hebben, verzekeren, dat zijn doel alleen was, om zig aan de fpitfe van eene partij te Hellen , zonder eenigzins te vragen , welk eene partij, en door welke middelen. En men ziet in een boek genaamd Mirabeau peint par lui meme Par. 1790. eene menigte daadzaken aangevoerd, die dit oordeel volkomen regtvaardigen. Ten aanzien van de omwenteling was  dat hij den Hertog van Orleans aan het hoofd de- was hij ook die groote man niet, dien het misleid gemeen in hem bewonderde. Den eerften ftap, om oen derden Staat voor eene Nationale Vergadering te verklaren, deed Sieijes; den eed, gezworen den 20 Junij 1789 te Verfaïlles, van niet uit elkander te gaan, voor dat het Koningrijk eene Conftitutie had, floeg Baillij voor; aan de declaration des droits had hij maar een zeer klein aandeel; bij ontwierp een plan ter verdeeling des Rijks, dat verworpen werd; hij heeft noch in het eerfte, noch in het tweede Committé gezeten; het decreet aangaande de goederen der Geeftelijken kwam niet van hem, maar van den Bisfchop van Autun, Taleiraud-perigord; dat over êe civiiifatiori der Geeftelijkcu, en het nieuwe ftelfel der belaftingen, kwamen van een Committé, waarin hij geene zitting had; het plan voor de Colanieën heefc Barnave ontworpen; het plan der asfignaten was van Claviere; het nieuwe ftelfel voor het juftitie-wezen van du Port, en Garat; in het plan der municipaliteiten had hij ook geen deel; met één woord, hij was de ontwerper niet van de voornaamfte decreeten, die de omwenteling hebben veroorzaakt, of bevorderd. Het is waar, hij was de ziel der Jacobijnen-Ciuo, en de werkfaamfte van alle Demagogen; maar juist daar gaf hij meer dan eens blijken, dat hij niet zoo zeer hL-t volk beftierde, als wel volgde, en dat zijne voornaamfte talenten beftonden, in zig naar het oogenblikkelijk veranderend belang zijner grenzenloze eerzugt te fchikken, en de grillige vorderingen van een woeften hoop mot zijne perfoonlijke verheffing te verbinden, Tegenwoordig is hij bijkans vergeten in Frankrijk ; en het Parijzer-gemeen zegt van Rabaud St. Etienne „ un Rabaud vaut deux Mirabeaus'\ Vert.  124 dezer famenzweering had gefield, en dat een gedeelte van de Nationale Vergadering, vooral du Port,Barnave,en de twee Lameths ook tot dezelve behoorden. Zij hebben bewezen, dat Mirabe au zelf dit plan, voor de uitvoering, verpraatte, dat hij Mounier en Ber.gasse tot zijne partij zogt overtehalen; dat hij over de lafhartigheid van den Hertog van Orleans fchimpte, en van hem zeide, dat men met hem niets groots kon uitvoeren. Zij hebben bewezen, dat de faamgezwooren alleen het Parijzerjanhagel hebben opgeftookt, om den Aartsbisfchop van Parijs te fteenigen; dat zij het waren, die de foldaten tot ontrouw verleidden ; dat het paleis Bourbon in brand gedoken, en bij deze gelegenheid geheel Parijs zou in beweging gebragt worden. Mirabeau fprak daar openlijk en onbewimpeld van , toen de uitvoering van dit ijsfelijk plan nabij was; de Provincieën zelfs werden er op voorbereid. Er werd een Koningsmoorder ontdekt; de foldaten van het regiment Vlaanderen, 't welk ter beveiliging van den Koning naVerfailles kwam, zouden door geld en door hoeren worden verleid, en dat gelukte ook op het laatst bij een gedeelte. Onder het. volk deelde men geld uit, op éénen dag zelfs vijftigduizend livres. De Hertog van Orleans verkleedde zig met zijne aanhangers in vrouwenkleeren, en zogt de wijven van het gemeende janhagel op zijne zijde te krijgen. Mirabeau en Barnave mengden zig onder de wijven, die voor hetKafteel te Verfailles vloekten,  ten , en tierden , en dreigden , dat zij het hoofd van de Koningin op een piek na Parijs wilden dragen. Zij riepen haar toe , Vrijheid, mijne kindets ! wij zullen u hel„ pen". De wijven riepen , „ Waar is on„ ze Graaf Mirabeau.? Wij willen onzen „ Graaf Mirabeau zien". Met een blooten fabel in de hand ging hij onder de foldaten van het regiment Vlaanderen rond; en hitfte ze op tegen de lijfgarden van den Koning. Rontom Orleans' ftonden de verraderlijke moordenaars, en begeerden het hoofd der Koningin, en hij deelde geld onder hen uit. Hij klom hun voor , de trap van het Kafteel op, wees hun den weg na de flaapkamer der Koningin , en zij riepen ; „ On„ ze Vader is bij ons; wij gaan gerust"! Hij had zig veele moeite gegeven, om den Opperbevelhebber van de Verfailler-troepen, den Graaf d'Estaing in zijne belangen te krijgen , maar deze wilde niet ; en toen zeide hij tegen zijn Kanzelier, ,, men moet hem van „ kant helpen". Barnave , du Port , Chapelier , Charles Lameth, de Markies van Montesquiou, de Hertog van Aiguillon, cn meer andere gingen in vrouwenkleeren onder de moordenaars rond, en dookten ze tot moorden op. Dit alles, en nog veel meer, 't welk er toen gebeurde, is —■ niet in vliegende dagpapieren , niet in almanak  ïz6 nakken verhaald, maar gerigtelijk bewezen. (66). De Nationale Vergadering liet zig wel een relaas van deze gebcurtenisfen voorleggen, en de opfteller zoekt daarin ftaande te houden, dat gebrek aan brood en het bekende feest der lijfgarden des Konings de eenige oorzaak van het oproer geweest is; (67.) De Hertog van Orleans zogt zig ook te verdedigen (68.) maar hoe ? De opfteller van het relaas gaat zoo ver, dat hij volftrekt ontkent, dat men eenigen aamlag tegen den Koning en de Koningin in den zin heeft gehad, en dat men althans in haar kamer niet ingedrongen is; 't welk nogthans door meer dan dertig getuigen is bewezen. En de verdediging des Hertogs van Orleans is zwak, en flaauw. Indien men nog een bewijs voor deze famenzweering nodig had, zou het juist zulk eene verdediging zijn. De Nationale Vergadering heeft ook het onderzoek van deze zaak aan het Chatelet ontnomen, en na eene bijzondere Vergadering uit haar midden gewezen, maar deze heeft tot nog toe niets daarin gedaan, en zal daar- (66) Men zie procedure criminelle injlruite au Chatelet de Paris fur la denonciation desfaits, arrivés a Verfailles, dans la journée du 6 Otlobre 1789, inprimé par ordre de l'Asfemilée Nationale, en daarvan een uittrekzel bij Girtanner B. II. bl. 248, en de volgende. (67) Men zie Rapport de Mr. Chabroud , een lid van bet Comité des raparts. (68) Memoires a confalter, et confultation peur Mr. Ph. Jof, d'0 r l e a n s.  I2f daarin zekerlijk nooit iets doen. Had zij niet juist zoo moeten handelen, als zij aan het nadenkend publiek de laatfte twijfelingen. die het mogelijk nog omtrend de werkelijkheid der famenzweering voedde, had willen wegnemen? (69). vMen houde evenwel deze famenzweering niet voor de hoofdoorzaak der omwenteling. De natuur der zaak en de laatfte gefchiedenis van Frankrijk, toonen, dat zij dit niet geweest is, en niet kon zijn. Een volk, dat door onverdragelijke onderdrukkingen niet geftemd is tot opftand, zal zig door het janhagel van de Hoofdftad daartoe niet laten overhalen. Lang voor de fchanddaden van den fesden October had de omwenteling reeds een begin genomen, [en het, fcheen, dat Frankrijk zig iets goeds van dezelve kon beloven; maar zedert dien tijd , en vervolgens is de omwente^ Jing in de regeeringsvorm eene geheele omkeering geworden van alle regtvaardigheid, van alle billijkheid, van alle vrijheid, met één woord, van alles wat menfehenregt is, en op menfehengeluk invloed heeft.] y Of de Franfche Natie voor de vrijheid rijp is ? Of hare Staatsgefteldheid die veerkragt hebben zal, die zij bij zoo eene groote Natie nodig heeft? Of (69) Men zie, behalven Girtanner, ook Mod. nier appel au tribunal de l'opinion publique, en expofè de fa conduite, en les memoires de Lal,lij Tolendal, en la revulutün de France, eu correfpmxdence avee un. étranger.  Of hare nieuwe Conftitutie niet te veel, gelijk Voorheen de fijmbolifche boeken, op voorgaande en tegenwoordige politieke ketterijen ziet, en die ketterijen vergeet, die niet minder fchadelijk zijn, en nog ontftaan kunnen? Of zij zoo Wel tegen het despotismus van Volksgeleiders, als tegen het despotismus van den Koning en zijne Ministers beveiligt ? Of zij voor een Volk gefchikt is, wiens zeden in zulk een afgrijsfelijk diep bederf zijn weggezonken? Dit mogen de Staatkundigen beantwoorden, en de tijd, de beste beproever aller aardfche inrigtingen, zal het ontdekken. Na den dood van C m s a r zag men iets , 't welk men nog nooit gezien had, qu'il n'y eut plus de tyran, et qu'il n'y eut pas dc Uberté; car les eaufes, qui l'avoient detruite, fubfifloient toujours, zo zegt Montesquieu van de Romeinen (7°)Als dit maar het geval niet bij de Franfchen is! ,fjn nu valt het niet moeielijk , een algemeen beeld te fchetfen, 't welk min of meer aan alle, ten (70) „ Ër was geen tijran meer , maar ook geene vrijheid; want de redenen, die beiden hadden vernietigd, bleven voortduuren".  I3Ü ten minden aan de meeste omwentelingen gelijkt. Er ging altoos tijrannij van den een of anderen aart vooraf, die het zaad der omwenteling flrooide in den Staat, eer het zig kon ontwikkelen. Vrijheid, eigendom,en leven, of godsdienst, en hcerfchende denkwijze des volks, dingen die hem dikwijls dierbarer zijn, dari zijn leven en goederen, worden op eene gewelddadige wijze aangegrepen. Het zal onderdrukt; zijne fpeelcn, zijne vooroordeelcn, zijne inrigting, zijne manier van God te dienen, zullen hem ontnomen ; het zal in één oogenblik verlicht worden, zonder behoefte naar verlichting te gevoelen, zonder de waarde der verlichting te kennen. Men veragt voor zijne oogen, 't geen het hoogfehat; men ontheiligt, 't geen bij hem heilig is. Men wil het uit zijne aangewende levenswijze, die door gewoonte in nooddruftigheid veranderd is , met geweld uitzetten. Het zal zijn geld uitgeven, zijne goederen gebruiken, zig in het huwelijk begeven, en kinderen opvoeden, lagchen en weenen, niet naar zijn zin, maar naar den zin van den Regent. Zonder eene van deze da¬ den der eigendunkelijke dwingelandij is er zeer zelden eene omwenteling ontdaan. Was Frankrijk altijd geregeerd geworden, zo als Hendrik IV. regeerde; had de geest van Don Karlos de Regenten der Nederlanden, en de geest van Rudo l p h de Regenten van Zwitzerland bezield $ hadden Jacob I., en Ka rel L in Engeland hunne Proteftantfche onderdanen met die verdraag1 zaaiö'  zaamheid behandeld, met welke Joseph II. ze behandelde; en had Joseph het voorbeeld Gods in de langfame verlichting des volks, gelijk L e opold , opgevolgd; zo waren in Zwitferland, in Frankrijk , in Engeland, en in de Nederlanden geene omwentelingen voorgevallen, aan welke de gefchiedenis ons leert, met ijzing, of met vreugd denken. Zo despotiek intusfchen het oogmerk der -regeering zijn moge, er wordt tegen een volk, dat nog zijne kragten door geene wellusten heeft verloren , weinig of niets tot ftand gebragt, indien de Regent zelf geen geest en kragt heeft, of geen 'geest- en kragtvollen man aan het hoofd der regee'fmg Helt. De Antigonussen, de Tarquiniussen, de CiESARs, de Alba's, de Alberts, de Richeeieus, de Josephs vergeef het, geest des Edelen! dat uw naam hier onder menfchen ftaan moet, met welken gij niets gemeen hebt gehad, dan geest en vastigheid hadden wel verfchillende oogmerken, maaivoet-den toch uit, wat zij wilden. . En nu was de onderdrukking des volks daar, of het meende ten minden, dat zij daar was. Het draagt een tijdlarïg de tijrannij ongaarn, maar zwijgende. Intusfchen nemen dc misnoegden al meer en meer toe, klagen aan elkander hunnen nood, fpreken wel eens in 't geheim, van het juk aftefchudden. Daar treedt een groot man voor den dag, of daar komt een volksgeleider te voorfchijn, die iets harder fchreeuwt dan de anderen, die eenige menfchen meer  meer rontom zig verzamelt, en hun door wenken te kennen geeft, dat zij zigzelf moeten helpen. Èen eerzugtige vindt er zijne rekening bij, dat de ftaatsgefteldheid eene verandering ondergaat, een Of meer aanzienlijken Willen in troebel water viichen (7O; een ijverzugtig nabuur wil het rijk zonder bloedvergieten verzwakken. Men ftrooit Verontruftende gerugten uit, men huurt de Couranten-fchrijvers, en allerlei papierbékladders, om het volk met leugens te voeden. Er moeten volksredenaars optreden, en tegen bare betaling Van vaderlandsliefde gloeien ; een trotsaart, die meent over het hoofd gezien te zijn, wil zig wreken. Er komt nog één droppel bij de rivier, die al aan den rand vaü den dijk ftaat; er wordt eene fchreeuwende hardigheid uitgeoefend, een woord van onverdragelijke eigendunkelijke dwingelandij, dat de menfeheid hoont, gefproken ; er ontftaat eene duurte vart levensmiddelen, of een andere algemeeiie nood, waarvan men niet nalaat de bron in de bedorven ftaatsgefteldheid te zoeken; een ander volk ftaat op tegen zijn Regent, en zijn opftand fchijnt te gelukken; en — daar breekt het lang teruggehouden misnoegen als een opgezwollen ftroom los, die alle dijken verfcheurt, en het geheele land verwoest. Ba ijle en anderen zoeken de oorzaken van Veele omwentelingen in kleinigheden , maar dit fchijnt (71) Ëupen» e» van der Noot* OrLeanSj Mirabeau, en hoe veele anderen! I a  132 fchijnt mij toe ongegrond te zijn. (72/) Men kon met (72) VEmulation de ces deux Romains, qui caufa tant de desordres , et qui penfa perdre la republique, etoit venue d'une bagatelle. Une bague vendue dans un encan fut la caufe de leurs divijïpns. Ils rencherirent Vun fur l'tutre, et fe fïquerent au jeu fi vivement, qu'ils cherchérent toutes firtes d'cccafiops, de fe traverfer Vun fur l'autre. — — Et voila qui co-ifirme ce que Men des gens remarquent, que les gran. des ievolutions d état nont la plupart du tems peur principe, qu'une fantaifie, 0:1 un fat caprice de quelques particuliers. Art. Drusus Refl. D. Dat is. „ De naijver van deze twee Romeinen (Drusus en Cepio), die zoo veele verwarringen ftigtte, en de Republiek haast zou vernield hebben, was ontftaan uit de verkoping van een ring met fteenen. De een hoogde al op bovenden anderen, en thóê hoger het liep, hoe heeter zij wierden, en van dit oogenblik af lieten zij geene gelegenheid voorbijea-in, om elkander den voet te ligten. —.— Dit beves- ligt het gevoelen van verfeheiden lieden, die meenen, dat de grootfre ltaatsomwentelingen meeftentijds uit eene inbeelding, of uit een gekke gril van dezen of genen voortkomen". Het is zo, deze oorlog kostte, volgens PATERCULusen Fe o rus, aan meer dan driemaalhonderdduizend menfchen het leven; en het kan wel zijn-, dat Drusus door eerzugt en jaloerfebeid ep Ce p i o aangeprikkeld, dien begon. Maar had de onderdrukking van den Senaat door de Ridders het evenwigt der Standen in den Romeinfchen Staat niet zoo geweldig, zoo in het oog lopend gefchud, D r us us zou zekerlijk zoo eene groote partij niet op zijne zijde hebben gehad. Van der Noot kon uit loutere eerzugt de vrijheid der Brabanders verdedigen, maar daaruit volgt nic-t, dat zijne eerzugt de hoofdoorzaak der omwenteling was.  133 »iet hetzelfde regt zeggen, dat de oorzaak van den dood van iemand, die eene verzweering in de borst heeft, in den fprong of val te zoeken is, die dit lang verborgen gezwel opende. Tot eene omwenteling moeten lang vooraf verfcheiden oorzaken zig hebben bijeenverzameld; het misnoegen van een volk moet lang in ftilte gekoefterd zijn geworden, eer eene kleinigheid het kan doen uitbreken , of eer een eerzugtige volksgeleider iets kan uitvoeren. Zulk eene kleinigheio kan eene omwenteling wel verhaaften, indien de Natie nu juist vrugtbaar in zulke menfchen is, of als er maar één is, die de daartoe vereischte bekwaamheden in volle maate bezit, maar, wanneer het roer van ftaat in handen van mannen is, die een hogen geest, genieën kragt hebben, zal de omwenteling niet ligtelijk uit eene kleinigheid voortkomen. Onder Eduard ÏV. waren de omwentelingen in Engeland zoo menigvuldig, dat Cummines verhaalt (73.) dat in >;ijn tijd meer dan taggentig perfoonen van de Koninglijke familie omkwamen. Van waar kwam dit? Buiten twijfel, omdat Engeland juist toen veele mannen voortbragt, die in ftaat waren, om een ftout ontwerp te fmeeden, en het met list cn. kragt uittevoeren. De volgende eeuw bragt minder ondernemende, minder vaste en eerzugtige menfchen voort, en het Ministerie be- (73) Bij Baijle aangehaald in het Artikel Edo- ARD IV. I 3  134 beftond daartegen int mannen van kragt en genie 5 toen had men weinig omwentelingen, offchoon de gefteldheid van den Nationalen geest, die daartoe eene bijzondere ftemming had ontfangen, (74.} nu dezelve juist het meest deed verwagten, Het eene tijdperk is ook voor omwentelingen gunftiger dan het andere , gelijk de Zomer en de Herfst hunne bijzondere gefchiktheid voor bijzondere ziektens hebben. En de Regent handelt zeer verftandig, die het meest tegen opftand zijnes volks waakt, als de opftanden rontom hem beginnen te vermenigvuldigen; een gezonde immers zal, geduurende eene heerfchende befmetting, die rontom hem woedt, een ftrenger levensregel in agt nemen, dan op andere tijden, en de verftandige zal dit prijzen. — Maar dat alles alleen zal een volk dat ger lukkig is, en zig onder zijn Regent gelukkig voelt, nog niet tot een opftand brengen. Het volk moet eerst (74) Eene zeer verderfelijke gefteldheid zeker! Mij dunkt, dat Burke geen ongelijk heeft, als hij zegt (bi. 114 des aangehaalden boeks. Hoogd. Uitg.) „ dat noem ik geneesmiddelen tot zijn dagelijks voedfel maken. Men neemt regelmatig zekere portieën fublimaat, en prikkelt de wonde tot Vaderlandsliefde aan door fpaanfchevliegpleifters. Deze zieke toeftand, altijd en altijd geneesmiddelen intenemen, wordt eene gewoonte, verfjapt, en verteert. In dat tijdperk, waarin het Romeinfche volk in de knellendfte flavernij 2at, en het meest die flavernij voelde, fchreven de fchoolVnapen in hunne oefeningen over niets meer, dan. $vej ujranncrirnoprd'*..  135 eerst regt onderdrukt zijn, indien het daaraan denken zal, en dan kunnen de grootfte genies; al zitten zij ook aan het roer van regeering, dit niet voor altoos beletten. Het volk moet eerst alle gevoel van zijne menfchen waarde verloren hebben, indien het, onderdrukt zijnde, niet vroeger of later zig in zijne menfchenregten zal tragten te herfteller.- XVIII. En zo legt ons, dunkt mij, de gefchiedenis van oude en nieuwe tijden genoeg daadzaken voor, waaruit wij een befluit kunnen opmaken, 't welk op de natuur van den mensch gegrond is, hoe men best omwentelingen zal voorkomen. Men behoeft daartoe geen ltaatkundige, geen ftaatsman te zijn; het is genoeg, dat men een mensch is, dat men de gefchiedenis raadpleegt, en aan zijn eigenhart vraagt, wat eene menfchelijke regeeringswijze, en willekeurige dwingelandij op menfchen van oudsaf gewerkt hebben, en wat zij op ons werken. Een gevangen man bad Tirerius eens, om verhaasting van zijn dood, maar deze antwoordde hem, „ zulke goede vrienden zijn wij nog niet." Caliüula beklaagde zig, dat er geduurende zijne regeering geen pest of hongersnood gew cld I 4 had;  13^ had; en zijn wensch was „ dat hij toch ook ecn$ zoo iets beleven mógt, als ten tijde van Tiberius, toen de groote vegrplaats indortte." Tegen Nero zeide iemand, „ als ik dood ben, mag de waereld wel verbranden", en hij viel hem in de reden: „ Ik had nog liever, dat zij begon te branden, terwijl ik nog leefde". Caugüla dwong den jongen Tiberius, dat hij zigzelf zou dooden, nadat hij hem vooraf tot Koning over de Romeinfche jeugd verklaard had; „ het was een gering mensch (liet hij hem zeggen) niet geoorlofd, het bloed van een perfoon uit het Keizerlijk huis te vergieten". Vitellius befchouwde een flagveld met innerlijkcn wellust,en zeide; „een dood© vijand riekt goed, maar een doode burger nog be-r ter". Severus befchouwde het lijk van Aleinus met hetzelfde vergenoegen. Mij reed over hem heen, liet zijn paard op hem trappen, en het lijk moest zoo lang voor zijn tent blijven liggen , tot dat het half verrot en van de honden verfcheurd was. Serbellon liet de Proteftantfche inwooners van Oranje in pieken en hellebaarden lopen, „ op dat zij hun dood regt mogten voeren", De eerbare vrouwen en jongedogters werden naakt aan de venfters opgehangen , en eenige met ftreepen van papier uit den Geneeffchen Bijbel beplakt. Vijfentwintig Engelfchen lagen in een gat, waarin ze een Subah had laten fmijten, en waarin eenige al geflikt waren, met den dood te worftelen, gij boden een groote föm aan do wagt^ indien m den Subah berigt van hunnen yer.  13? verfchrikkelijken toeftand wilden geven. Hun gehuil bewoog het volk tot medelijden. Maar niemand durfde dit den Subah zeggen, want hij fliep. Het wild had den akker van een armen landman, van welken hij zijne zieke vrouw cn een half dozijn kleine kinderen dagt te voeden, geheel kaal gevreten. De arme man ging na zijn Landsheer, en ontmoette hem juist, toen hij van de jagt kwam. Hij viel voor hem op de knieën neder, en bad met tranen om eenige vergoeding van zijn geledentfchade. „ Gij kunt gemakkelijk maken, dat hét wild u niets meer afvreet"; zeide de Vorflelijke onmensch. — „ Hoe dan, Genadige Heer"? — Zet het eiken avond een fchepel tarwe YOor'M Ieder, die zulke trekken van onmenfchelijkheid leest, deinst huiverig terug, en zijn binnenfte geraakt in oproer tegen de tijrannen, die met alle menfchengevoel denfpot dreven, hoe moest hij dan gefield zijn, die dit aanzag, aanhoorde die daarbij nog het grijnzen der koele wreedheid, de vreugde der duivelfche kwaadaartighcid, en de bittere fpotternij der menfchelijke ellende in eiken trek des aangezigts, in elke miene zag afgetekend? Wie, die nog mensch is, die nog eenige kragt in zijnen arm voelt, trekt niet van zelf op den Tijran los, om hem wegtebannen uit de famenleving der menfchen, in welke hij geene plaatfe verdient? En, als de zwakke niet kan, wat hij wil, wie is er, die zig oogenblikkelijk niet tegen hem verzwoer, in ivien alles niet zoo veel te vreesfelijker kookte, en gloeide, hoe meer hij gc1 5 nood-  ij8 L""J ' ' noodzaakt was dit vuur in zig op te fluiten ? Naar maate een mensch meer mensch is, naar die maate klimt ook zijne woede tegen den onmensch hoger; eene woede, die alle zijne kragten verdubbelt, hem tot alles bekwaam maakt. Het fpreekt van zelf, dat ik niet van den zagten band fpreek, waarmede zijn Godsdienst hem terughoudt; niet van datgeen , 't welk hij doet, als hij zijn oog op Hem flaat, zonder wien geen Tijran onderdrukken, geen onmensch moorden kan. Ik fpreek van het natuurlijk menfchengevoel van hem, in wiens boezem nog gevoel van menfehenregten huisvest, die door aanhoudend despotismus nog niet tot een flaaf verminkt is. En gelijk één mensch gevoelt, zoo gevoelen meer menfchen, zoo gevoelt een geheel volk. En, als dit gevoel bij ééne onderdrukking, bij ééne wreedheid, bij ééne uitlating van despotieke trotfeheid in beweging komt; hoe moet het zig dan niet bewegen, als deze onderdrukking, dit despotismus jaren lang, eeuwen lang voortduurt ? als het tot een ftelfel geworden is, en gelijk elk ftelfelmatig onregt fteeds kouder, harder, cn dus onmenfchelijkcr wordt ? Men oordeele, of een mensch, een volk, of dc menfeheid dat op den duur verdragen kan; of het despotismus met al zijn geweld, alle zijne kunften, alle zijne verfijningen de menfchen wel altoos in zijne ketenen houden kan ! Een, . millioenen, die menfchen zijn! ? Men moet in 't geheel niets van de menfchelijke natuur kennen, indien men dit waant. De  ï39 De gewoonte kan de menfchen aan eene ijsfelijke onderdrukking doen gewennen, gelijk de gefchiedenis , vooral van het Oofterfche despotismus, daar van bijkans ongeloofbare proeven oplevert, De volken blijven een tijdlang in een ftaat van kindscheid , van dierlijkheid mogt ik wel van veele zeggen; zij laten zig dan alles welgevallen, zig van hunne dwingelanden tot op het bloed toe geesfelen, en kusfchen nog de roede, onder welke zij zig pijnelijk krommen. Dit gaat vooral dan ongeloofelijk ver, als de Godsdienst hunne Goden tot despoten, en hunne despoten tot zoonen der Goden maakt; als de Priefters hun van de eerftq jeugd af eene willenloze onderwerping aanprijzen, die als de waardigfte offerhande aan deze Goden voorftellen, en als het volk de woorden van deze gezanten der Goden als onfeilbare Godfpraken eerbiedigt. Maar hoe lang ook deze toeftand moge duuren, het kind blijft niet altoos kind, het groeit op tot een knaap, tot een jongeling, gelijk het geval met alle Europeefche Natiën is. Zoo zeker alle Volken, en alle ftammen menfchen zijn, dat is wezens, die voor volmaking vatbaar, tot volmaking innerlijk gevormd , en dcrhalvcn beftemd zijn, zoo zeker zullen zij vroeger of later hunne menfehenregten voelen, en gebruiken. En wee dan den dwingeland, die hen nog als kinderen, of wel als dieren behandelen wil! Hunne jongclingskragt zal vreesfelijk opwaken; zij zulien hunne ketenen als een dunnen draad verfcheuren, en di? honderdvoudig verdubbeld hem aanleggen, die ze  ze hun niet wilde afnemen, indien hij maar in het leven blijft. Het zal hem niet beter gaan, dan het de Europeefche Vorften zou gaan; die zijne, tot jongelingen opgewasfen, onderdanen als kinderen of diermenfchen, gelijk een Afiatisch dcfpoot, behandelen wilde. De jongeling ontrukt zig aan het Vaderlijk gezag, als men hem altoos als een kind behandelen wil, en fchoon de Vader hem ook over elke tegcnfpraak met de roede tugtigt, zo blijft hij daarom waarlijk geen kind. XIX. ^Sfaar mijne gedagten zouden Vaders en Landsvaders wel doen, en zig op den duur wel bevinden, zo zij dezen raad opvolgden. Er is iemand, die eene algemeene verbintenis van alle Regenten als het beste middel voorllaat, om den geest van oproerigheid, die thans onder de Volken zoo vreesfelijk woedt, te keer te gaan (75). Maar dit is een bloot palliatief, een middel, dat voor een tijdlang nodig kan zijn, om te beletten, dat (75) Jourml von und fur Deutschland 1790. gtesSt. 19 num.  dat het vrijheidsgevoel niet in eene vrijheidsdweperij verbastert, die alle koppen aan het draaien maakt, en het gepeupel, dat niets te verliezen heeft, alle banden doet verfcheuren; een toeftand, die aan de Natie duizend tijrannen in plaatfe van één geeft. Maar waarlijk dit geneest de ziekte niet. De Regenten , de Ministers, en de Hovelingen kunnen zig immers alleen maar onderling verbinden, indien het beste gedeelte des volks niet op hunne zijde is. En wat zegt dit dan? Zij maken immers altoos het kleinfte deel van het volk uit. V/at kunnen die tweemaalhondcrdduizend menfchen in Frankrijk, die voor de Monarchale regecring zijn, helpen tegen die vierentwintig millioenen, die meer of min eene Democratie begeeren ? En als het nu zoo eens in alle landen van Europa v/as? Als eene eeuwenlange onderdrukking alle volken eens tot vertwijfeling had gebragt? Als het despotismus hun hunnen Godsdienst, of hunne levenswijze afgekneveld, en hen dus in blakende woede tegen hunne geweldenaars had ontdoken, zou dan een algemeen verbond van alle Regenten het uitharden van dezelve kunnen voorkomen? Nimmermeer! twaalfmaalhonderdduizend menfchen kunnen geene honderd en veertig millioenen beteugelen. „ Maar de ftaande legers!" Ja, zij hebben hier en daar de omwentelingen lang teruggehouden, als zij van den befmettenden damp der vrijheidsdweperij onaangeftoken bleven, maar kan men dit verwagten, na het geen wij van de Fran-  Franfche troepen beleefd hebben ? (76.) Zi;n dg foldaten geene burgerzoonen, geene boerenzoonen, die den haat tegen de dwingelanden met de moedermelk dan inzuigen, en daarin door elke klagt, die vader of moeder, of naastbeftaanden over onderdrukking daken, bevestigd worden? Is dit niet de natuurlijke loop der dingen ? En zijn er geene Voorbeelden in de gefchiedenisfen voorhanden, dat het leger juist de Regenten verkoor, en afzette , haar willekeur kroonde, en naar willekeur vermoordde? dat de omwentelingen van hun begonnen wierden, die de omwentelingen zouden voorkomen? Dit was van Gal ba af tot op Constant ijn den Grooten, in een tijdperk van bijna driehonderd jaren, het gewoonlijk geval. G a lba, Macrinus, Heliogabalus, Alexander, Maximinus, en Gallus werden van dezelfde foldaten omgebragt, die hen tot Keizers hadden verkoren. Zij verkogten het Rijk aan Julianus, aan den meestbiedenden. En wat ziet men in de gefchiedenis der Oofterfche despo- (76") Het is inderdaad verwonderlijk, dat de ganfche armée democratisch is. Toen de Nationale Vergadering den Koning wilde afeetten, zeide Montisqüiou, „ gij kunt dat Wel doen; maar ik verklaar u, dat wij dan morgen noch officiers, noch foldaten zullen hebben". De Vergadering bekreunde zig aan deze bedreiging niet, en befloot het geen zij befluiten wilde. Het decreet werd in de legers bekend gemaakt, en - met töejuigching ontfangen.  MS despoten menigvuldiger, dan dat diezelfde janitfaren, die ter onderfteuning van het despotismus ge bruikt en betaald werden, aan het despotismus den ondergang berokkenden? Als de geest des oproers zig onder de foldaten verbreidt, moeten de Regenten fidderen , want zij verdaan alles, wat tot eene regelmatige verdediging, tot het doorzetten van hun ontwerp, tot het zegepralen behoort. En hoe ligt worden onder de menigte hunner geleiders eenige gevonden, die zig tot aanvoerers gebruiken laten, en al zijn er die niet hoe ligt kan er een Onderofficier zijn, die waaren krijgsgeest heeft, die door dc omftandigheden , door zijne eerzugt in een Generaal herfchapen, en met talenten bezield wordt, om met het zwaard in de vuist zijne Natie vrijheid, en zigzelf onfterfelijken roem te bezorgen? Dezelfde krijgskunde, die den troon befchermen moet, zal hem dan omverrukken, des te zekerer omverrukken, naar mate het leger geoefender en vaardiger in dezelve is. En de geest der vrijheid zal misfehien des te fpoediger in de legers uitbreken, als men ze in landen brengt, in welken alles van vrijheid droomt. XX. M en heeft dikwijls, bij het ontvlammen deioproerigheid, gcAveldig-ftrenge maatregelen gebruikt,  144 bruikt, en het is een ftaatkundige grondregel vari verfcheiden Hoven, dat dezelve moeten worden gebruikt. Zij zullen ook buiten twijfel eene goede uitwerking hebben, als zij niet met onftuimige drift, maar met verftandige gematigdheid gebezigd worden; wanneer men in de uitvoering niet veranderlijk > en naar wispeltuurige grillen, maar met eene bedaarde ftandvastigheid, en een zigtbaar vertrouwen op een goeden uitflag te werk gaat; wanneer het gezond menfchenverftand de regtmatigheid, en de noodzakelijkheid van dezelve inziet. Strengheid is een uitmuntend middel, als het oproerig volk uit een faamgerotten hoop van onrustig lediggaand gepeupel beftaat, *t welk brand ftigt, om in de algemeene verwarring des te beter te kunneri fteelen. De ordentelijke burger , het beste gedeelte der Natie, is dan ftilzwijgende op de zijde der O verheid, die den verrotten balk, welken het vuur al heeft aangeftoken, mannelijk wegrukt. Een oploop wordt zekerlijk het best en het zekerst gefmoord door wijze, en mannelijk uitgevoerde ftrengheid. En in zoo ver heeft Girtanner (.770 gelijk, als hij de goede uitwerkingen der ftrengheid uit de voorvallen te Geneve , te Nancij, en uit het groote oproer te Londen, in het jaar 1780, zoekt te betogen; maar men dient er deze bepaling bijtemaken,- indien er geen algemeen misnoegen heerscht. Waar dit plaats heeft, waar (77) In zijne Hijl. N.:chrkhten enz. B li. bl. 359.  H5 waar het grootte en befte deel der Natie misnoegd is, en meent billijke redenen tot misnoegdheid te hebben; waar de ftille, de ordentelijke burgers ook aan den opftand deel nemen, daar wordt dc zaak door ftrengheid veel vcrfümmerd. Tarquinius, Rudolph, en Alba waren zekerlijk ftreng en ftaudvastig genoeg; zij hadden zekerlijk magt genoeg in handen> maar dit was het juist, 't welk den opftand algemeen maakte. Men zag, dat er niets ,meer te verliezen was; dat men alles te vrezen had ; en hij , die niets meer te verliezen heeft, waagt alles. In het vervolg moet toch ook de ftrengheid meestal voor zagter maatregelen wijken; de algemeene verbittering die dezelve veroorzaakt, maakt die noodwendig. En wat het bij een kragtvollen knaap uitwerkt, als men hem eerst den nadrukkelijkften ernst in het hmdhaven van zijn wil toont, en daarna, als hij zig fterk verzet, toegeeft, dat kan ieder Vader zien, als hij maar wil. Het toegeven wordt dan voor geene goedheid, maar voor zwakheid gehou* den, gelijk het ook is ; de jonge wordt eigenzinniger, onhandelbarer , dan hij was, en nu het hem eens gelukt is, zijn zin te krijgen , heeft hij moed gevat, dit dikwijlcr te beproeven. Het is even zoo met volken ge¬ legen. De gefchiedenis heeft daarvan, zcclcrt de tijden van den ouden Joodfchen Koning R E- K ha-  habeam, veele voorbeelden opgeleverd (78). • ■ Erich van Zweden had eene menigte wreedheden gepleegd, en derzei ver fchadelijke gevolgen voor zig zelf door nieuwe en nog grooter wreedheden gezogt te beletten. Eenige voorname Zweeden had hij met eigen handen vermoord, meer anderen onfchuldig laten ombrengen , en zijn Broeder de Hertog Joiian van Finland moest, met zijne Gemalin, vijfjaren lang, in dagelijksch levensgevaar, in eene gevangenis te Grijpsholm fmagten, terwijl deszelfs aanhangers op eene verfchrikkelijke wijze mishandeld werden. Doch toen hij van alle zijden de ftem des volks moest hooren , dat hij niet meer waardig was, de kroon te dragen, liet hij zijnen Broeder los, maar verloor evenwel twee jaren daarna de kroon, en moest in eene harde gevangenis proeven, hoe zijn Broeder te moede geweest was. „ Daar leerde (zegt Oernhielm, een gefchiedfehrijver van dien tijd, met regt) „ de wreede Koning inzien, wat een Regent te wagten heeft, die allen eerbied voor God vergeet, en zijne magt misbruikt , om eigendunkelijk omtegaan met (78) Hij gaf de afgevaardigden des volks eerst een despotiek antwoord, en wilde de belaftingen verhogen, in plaatfe van verminderen. Toen de Natie daarover werd vertoornd, zond hij een van zijne vertrouwelingen , om met haar te onderhandelen. Maar zij iieenigde hem dood, en Rehabeam verloor het grootfte deel van zijn Rijk. II'. Chron. X.  met zijne onderdanen. Hij verliest- rnet liunne liefde tegelijk de kragtigfte fteunfels van zijn gezag. Zo ging het Ericii. Hem, die des morgens nog over allen heerschte , zag men des avonds voor de knieën van anderen liggen" (79). Jacob II. van Engeland, dat wispel- tuurig, zwak, en despotiek werktuig der Jefuiten, gebruikte eerst alle geweld, om den Roomfchen Godsdienst ia zijn land intevoeren, offchoon hij de Verfchrikkelijke gevolgen van zulk eene gewelddadigheid aan den ongelukkigen K a r e l I. had gezien. Hij liet zeven Bisfchoppen in den Tower zetten , om dat zij eene eerbiedige voorftelling tegen zijne eigenmagtige vernietiging van de Test-adte hsddcn overgegeven. De twee Rigters , die hen vrijfpraken, liet hij uitfchrappen; hij belastte alle predikers, die zijne verklaring niet hadden afgelezen , gerigtelijk te beklagen.. Maar toen hij berigt ontfmg , dat Willem III. eene landing in Engeland wilde doen, wilde hij door zagtheid zijn vorige despotismus vergoeden; delde alle gerigtsperfoonen, welken hij hunne ambten had ontnomen, weder aan; gaf aan alle plaatfen de geroofde vrijheden terug, en overlaadde zelfs de Bisfchoppen , die kort te voren van hem nog zoo befchimpt en vervolgd waren, met liefkozingen. Maar men vertrouwde dit alles niet, cn veragtte hem maar des te meer. Hij verloor de Kroon, welke hij zoo gemakkelijk, door vroeger zagte maatregelen C79j Baijle Diiï.Art. Ttntusis la Garis, Refi. C. K a  148 len te volgen, had kunnen behouden. — Als Joseph II. derhal ven aan A l t o n fchreef, „fiks chofes vont, fans quon foit obligé, d'emphifer la force, tant mieux; ft non, il faut l'emploifer, et ne pas balancer, ne pas douter, et ne rien commencer, qu'on ne l'acheye, et que tout ne foit foumis. Le plus ou moins de fang, que peut couter une pareilk operalion, ne doit point être mis en ligne de compte, quand il s'agit,■ de tout fauver, et de finir une bonnefois les eternelks infolences" (79) dan heeft hij volkomen gelijk, als hij een opftand bedoelt, die zonder eenige reden is. Bepaalde, ftandvaftige, gematigde, mannelijke , en trapswijze toenemende ernst is dan zekerlijk het befte middel, om den voortgang van een oproer te fluiten. En het is vooral dan nodig, als het volk zelf geweld gebruiken; en zig daardoor regt verfchaffen wil. In dit geval kan ook het leven van eenige menfchen meer of min niet zoo zeer in (79) Dat is: „ Zo de zaken zig febikken, zonder dat men geweld behoeft te gebruiken, des te beter; maar zo niet, dan moet men van dat middel gebruik maken, doch zonder te dralen, zonder te wijfielen. Men moet niets beginnen, of men moet het voltooien, en niet aflaten, voor dat alles in order is. Een weinig meer of minder bloed, dat hierbij noodwendig zal vergoten worden, moet niet in rekening worden gebragt, als het er op aankomt, het geheel te behouden, en voor eens en voor altijd een einde te maken aan die eeuwigduurende onbefchoftheden".  149 in aanmerking komen, hoe gewigtig eh heilig dit anders aan den Regent zijn moet. De vinger, waarin het vuur is, wordt afgezet, om het geheele ligchaam te behouden. Men rukt een paar hutten omver, op dat het vuur zig niet door de ganfche ftad verfpreide. En het was zwakheid, en geene wijze goedheid, dit in geval van nood niet te doen. Maar of Joseph zijn oogmerk op den duur door ftrengheid zou bereikt hebben, dat mogen andere beflisfen, die beter dan ik den geest en den graad der gilling in de Nederlanden kunnen berekenen. Dit heeft geheel Europa gezien, dat Leopold het bereikte, toen hij aan de Nederlanders hunne Conftitutie wedergaf, en zig tevens in ftaat ftelde, te kunnen toonen, dat zijne toegevendheid geene zwakheid was. XXL ]Fjven zoo weinig worden de omwentelingen, gelijk mij dunkt, door ftrenge beteugeling der vrijheid in denken, door verboden, dat geen inwooner uit een oproerig land over de grenzen mag komen, of door dwangmiddelen van foortgelijken aart verhinderd. Men wil daardoor den omloop van oproerige denkbeelden onmogelijk, of ten minften zeer bezwaarlijk maken; maar men bereikt zekerK 3 lijk  lijk zijn oogmerk niet, indien de kiem des oproers reeds in de harten ligt. De onderdaan wordt niet door valfche denkbeelden van gelijkheid der natuurlijke regten, van vrijheid en despotismus; hij wordt door zijn eigen gevoel van knellende, ondragelijke onderdrukking, Jt zij waare of ingebeelde, tot oproer vervoerd. En de dagelijkfche ondervinding aan kinderen en natuurmenfchen, dat zij het verboden gi-ed juist daarom des te hoger fchatten, en met des te fterker trek begeeren, beveiligt zig ook hier. Een eenig oproerig fchrift., i 't welk in fpijt van het verbod gelezen wordt, verkrijgt meer vertrouwen, en ftigt meer fchade, dan honderd andere, fchriften, welken het volk vrij .leest, zonder daarin van zijn Regent gehinderd te worden. Het fchotfehrift op Fkedêrik II. verloor zekerlijk alle zijne kragt en werking, toen de groote Man belastte, dat men het wat lager zou hangen, op dat iedereen het zou kunnen lezen" Zulk een manier van handelen geeft een vertrouxven op zijne goede zaak, en op zijne magt te kennen, 't welk een diepen eerbied zelfs tegen wil en dank inboezemt. Maar het verbieden van alle fchriften tegen de regeering vooronderftelt in veele gevallen of zwakheid, of bewustheid van onregt, 't welk noodzakelijk het mistrouwen der Natie moet vermeerderen. Wie geen licht verdragen kan, moet onvolmaaktheden te verbergen hebben, en verbergen willen; en dat is waarlijk noch groot als mensch, noch majellueus als Regent .gehandeld. -Als de gemoederen reeds aan het dooien  leti gebragt en verbitterd zijn; als het .volk één enkel woord, b. v. veto, voor eene nieuwe belading, of voor een vijand des volks houdt, dien men aan den lantaarn moet opknopen ( als eerzugtige booswigten hun voordeel daarbij vinden, dat zij de misleide, de arme menfchen nóg razender m ken j als er fchriften onder het volk geftrooid worden, die het tot roof, en plundering, en moord en andere fchanddaden aanporren; ja, dan moet de Overheid bet mes uit de hand van het kind nemen, waarmede het zigzelf en anderen befchadigt. De Nationale Vergadering ziet nu zelf, met alle hare vrijheidsdweperij, dit zeer klaar in, en wenschte wel den losgelaten teugel wederom in handen te hebben, maar Intusfchen geene omwenteling zal alleen door vrijheid van de drukpers veroorzaakt, en geene zal alleen door beteugeling van die vrijheid belet worden. Dat leert ons de gefchiedenis aller tijden! XXII. "X^orften! doorniets, dan door menfchelijkheid," zult gij de waarc bron der omwentelingen toeftoppen, en u en uwe nakomelingen eene geruste regeering voor altoos verzekeren. De liefde uwer onderdanen zal u beter befchermen tegen oproerftigters, dan uwe lijfgarden, uwe ftaande legers dit zullen kunnen doen. K 4 Wat  ï5» Wat men tegenwoordig al over de gelijkheid der menfchen beuzelt* is dweperij, die ; eer digt aan onzin grenst. Men kan geen hoop wilden, geen troep kinderen zien, zonder te moeten op^ merken, dat de menfchen tot eene volmaakte gelijkheid niet beftemd zijn. Zoo zeker als er ongelijkheid is in de ligchaamskragten, en zielsvermogens, zoo zeker zou er in een nieuwen ftaat, waarin alle banden van ftaat ontbonden "waren, wederom ongelijkheid van ftand ontftaan. Het is zigtbaar, dat menig een mensch tot regeeren, en de grootfte menigte tot gehoorzamen beftemd is; en dat het menig een mensch ongelukkig maakt, en ongelukkig zou maken, zo hij niet gehoorzaamde.. Wat voor gevolgen het heeft, als iedereen, die zig aanzien en gezag bij het volk weet te verfchafi fen, regeeren wil, als het graauw weet, dat de cpperfte magt bij de Natie huisvest, dat zietmen aan Frankrijk, waarin de fam-culottes, en de vischwijven, en de foedereerden, en de piekedragers den baas fpeelen. Doch dit valt te vreesfelijk . in de oogen, om daarover nog één woord te verfpillen. Ieder mensch offert een gedeelte zijner vrijheid cp, om het andere gedeelte te behouden, als bij in den burgerftaat treedt, dat'is,: hij onderwerpt zig aan de Overheid, Hij geeft een gedeelte van zijn vermogen over, om het andere gedeelte zeker te genieten, dat is, hij betaalt fchattingen, • Neemt men nu zoo. veel van zijn vermogen weg,  i35 ke liet anders vroeger of later met onftuimig geweld aan zijne opvolgers zou afdwingen, zal hem liefhebben , hoogfchatten, zegenen. En deze liefde, deze zegening zijnes volks, zal zij hem niet rijkelijk fchadeloos dellen voor het gefpot zijnes kortzigtigen tijdperks, dat toch door de klaarde bewijzen zig niet wil laten overtuigen? XXIX, kunt nog iets doen, Vorften! om uw land voor omwentelingen te bewaren, en uwe regeering op vafte grondllagen te zetten, iets, waarvan gij de goede uitwerking in de gefchiedenisfen kunt zien, die voor elk geopend zijn. Zorgt daarvoor, dat de zuivere leer van Jezus uwe onderdanen bekend en heilig zij! Ik zeg, de zuivere leer van Jezus, volgens goede uitlegregcls gehaald uit onze heilige oorkonden, niet beladen met bijgeloof, niet verminkt door ongeloof, niet gevormd naar den fmaak dezer eeuw, niet gefchoeid op den leest van eene partijdige philofophie, of theologie, die op enkele beelden geheele ftclfels bouwt, het onbepaalde bepaalt, het onverklaarbare verklaart, of wegredeneert, tegen ketterijen ijvert, of op de regtzinnigheid fchimpt, en of geheel of ten deele afwijkt van het doel des Goddelijken Stigters. Onthoudt voor uw volk niets van deze Hemelfche, M 5 van  l86~ van den Hemel afdalende, en voor den Hemel opvoedende leere; maakt het met haren ganfchen inhoud, die zoo weldadig gefchikt is naar alle menfchelijke behoeftigheden, bekend, maar vergeet vooral niet die hoofdwaarheid, dat geen ambtenaar beroven, geen despoot drukken, geen hair van ons hoofd vallen kan zonder den wil van onzen Hemelfchen Vader. Deze waarheid maakt den mensch in alle lotgevallen zijns levens vrij, gerust, getroost, geeft hem gevoel van zijne waarde en grootheid, plant zoo zinnelijk, en met zoo menig een voorbeeld, die groote, voor aardfche rust zoo onontbeerbarc overtuiging in zijn hart, dat alles, wat hem lijden doet, fmart veroorzaakt op aarde, een middel is ter ontwikkeling zijner kragten, een genees-middel 't welk hem tot eene volmaakte herftelling helpen moet. Het Chriftendom ontdekt deze waarheid in een nieuw, in een glansrijk licht, knoopt haar aan het woord van een Wijzen, een Edelen, een Grooten, aan het woord van den Grootften, den Besten, den Eenigen Weldoener der menfchen vast, op dat iedereen die zou kunnen vatten, die geene diepzinnige Godsverdediging vatten , maar die wel" grootheid, wijsheid , en weldadigheid voelen kan. Men behoeft hem, die deze waarheid in zijn hart heeft, maar met één wenk te herinneren, .,, de Overheid is van God;" en hij vereert haar niet om hetgeen zij is, maar om zijnen wil, van wien zij is. Hij onderwerpt zig aan haar bevel, ook dan, als hij in hetzelve onbillijkheid, en har-  hardigheid meent te vinden. Hij wil het immers, die zijn lot geheel in zijne hand heeft; hij, die hem door alle de gevallen zijns levens , gelijk een Vader, opvoedt; en zou hij zig dan niet onderwerpen? Ja, hij gehoorzaamt uiterlijk, en blijft innerlijk vrij; hij gehoorzaamt in alles, wat met zijn Godsdienst, zijn geweten beftaan kan; hij laat zig knellen, drukken, en verliest niets van zijnen menfchelijken adel, dewijl hij het doet uit vertrouwen, uit dankbaarheid, cn liefde tot Hem, die ook dit voor hem goed en heilzaam keurde, en die alles voor hem deed! „ Van kindsbeen af heeft hij" (gelijk de Iphigenie van Göïhe) „ leeren gehoorzamen, eerst zijne ouders, daarna eene Godheid; -en volgfaam aan het fchoonfte, gevoelt hij altoos, dat zijn geest waarlijk vrij is." Van de hoogte zijner fterkte ziet hij neder op het woelig gewar der aarde, en blijft gerust, wanl hij weet, wie dit ontwarren zal, en hoe hij dil ontwarren zal. En wanneer de leere van het Chriftendom op allen zoo fterk niet werken, allen zoo hoog niet ver heffen kan, zij ftigt toch veel goeds, en verhinder veel kwaads. Zij prent de onderwerping aan di ■Overheid als den wil van God in het hart; zij geef geene aanleiding tot een twijfelziek navorfchen, e: hairkloven over menfehenregten en Vorftenregten dat het volk den kop op hol brengt; maar zij vei vult ons met die waare, die gerustftellende geda^ te  188 te, dat God door de eenvoudigfte en natuurlijkfte middelen voor de onderhouding "zijner menfchenregten zorgen, en hetdespotismus der Vorften beteugelen zal, gelijk reeds duizendmaal gebeurd is. Zoo waar is het, wat Montesquieu zegt, „de Chriftelijke Godsdienst, die geen ander doelwit fchijnt te hebben, dan den gelukftaat van het toekomend leven, maakt zelfs ons geluk uit in het tegenwoordige" (91). Geen verdediger der vrijheid vreze, dat door deze eenvoudige, deze verheven leere des Chriftcndoms de flavernij bevorderd, en de dwingelandij gemakkelijk gemaakt wordt. Was het dan Philofophie, was het dan Natuurregt, of was het Christendom, 't Welk de regeeringen menfchelijker gemaakt , 't welk de knellende banden der fmagtende menfcheid, ten minften eenigzins ontbonden heeft? In welke Staten worden de menfchen menfchelijker behandeld? en zedert wanneer? Men vrage dit aan de gefchiedenis. ,, De Chriftelijke Godsdienst wederftreeft de woede, met welke een despotiek Vorst zig regt verfchaft, en zijne wreedheden uitoefent. Hij verwijdert de Vorften niet zoo ver van hunne onderdanen, en maakt ze dus meer tot menfchen, meer bekwaam, om zigzelf te beheerfchen, en te gevoelen, dat zij niet alles ver. mogen. Terwijl de Mahomedaanfche Vorften zonder ophouden ombrengen, of omgebragt worden, boeCo O Esprit des leix Hv, XXIV. ch. 3.  boezemt de Chriftelijke Godsdienst aati de Vorften minder fchrikagtige denkbeelden in, en verbant dus de wreedheid. — Het is het Chriftendom, 't welk in .Ethiopië zelfs, onaangezien de gebreken van de luchtftreek en de grootheid des Rijks, het despotismus verhinderde, en in het midden van Africa de zeden en wetten van ons halfrond overbragt. De Erfprins van Ethiopië regeert een zeker ftuk lands, en geeft aan de overige onderdanen een voorbeeld van gehoorzaamheid, en liefde. In het nabuurig Sennar fluit het Mahometaandom de kinderen van den Koning op; als hij fterft, worden ze, op bevel van den Raad, wederom voor den dag gehaald, en omgebragt, ten voordeele van hem, die den troon beklimt. Men ftelle zig, op de eene zijde, voor de onophoudelijke moorderijen der Koningen , der Griekfche 'en Romeinfche legerhoofden, en op dc andere zijde, de verwoeftingen van fteden, van volken door diezelfde hoofden; men denke aan een Timur, een Tsengiskan, die Afie verwoest hebben; en men zal zien, dat wij aan het Chriftendom inde regeeringen een zeker Staatsregt , en in den oorlog eon zeker regt der volken te danken hebben, 't welk de menfeheid nooit genoeg erkennen kan". Dit zeg ik niet, maar dit zegt Montesquieu, van welken niemand zeggen zal, dat hij voor het Chriftendom omgekogt was. En niets is ook natuurlijker, dunkt mij, dan dat het Christendom de waare vrijheid in den ftaat be-  bewaaren moet. „ Dat is de waare vrijheid, zeg. gen de ftaatkundigen, waar niets gebiedt, als alleen de wet. Wie is derhalven vrijer, gij, die juist daarom van de willekeur des eigendunkelijken heerfchers afhangt, omdat gij hem voor ontllagen houdt van alle wetten, welke zijne eigen philofophie niet erkennen wil; of de Chrifteneu , die zigzelf zoo wel als hunnen willekeurigen beheerfcher aan de wetten van hunnen Godsdienst onderwerpen"? zegt Schlossek.(92.) en hij heeft volkomen gelijk. Trouwens, wanneer men het despotismus door zekere wetten binden wil, wat is het, 't welk den eigendunkelijken heerfcherdoor eenige wetten binden wil, wat is het, 't welk hem over het algemeen aan eenige wetten bindt? Als nu in zijn ftelfel van ongelovigheid ook deze ftelling gevonden wordt; men behoeft geene wet langer te houden, dan men die houden moet; ftrijdt het dan niet tegen alle uwe zoo geprezen vrijheid in denken, tegen alle uwe philofophifche verdraagfaamheid, hem deze overtuiging te betwisten ? is het dan niet onbillijk van u gehandeld, die niets meer in den mond hebt, dan de algemeene vrijheid, en de algemeene menfchenliefde, dat gij hem niet naar zijne overtuiging handelen laat? maar durft hij dat, zal hij dat, indien hij een Chriftcn is? heeft hij dan geene bepaalde wet, die hem zoo wel als den ge- Cos) Uber die Apologie des Predigamts des Deismus, tl. 135.  geringften zijner onderdanen verbindt, en voorfchrijft, getrouw te zijn. aan eed en pljgt? (93.) Of derhalven de Heiden Plutarchus gelijk beeft, wanneer hij zegt, „ men kan even zoo goed een ftad in de lucht bouwen, als een ftaat zonder Godsdienst grondvesten;'' Of M o c «1 e r en Lallij-Tolendal gelijk hadden, als zij de nieuwe Franfchc Conftitutie ook op den Godsdienst wilden gronden; dan of de opgeklaardcn der Nationale Vergadering gelijk hadden, die deze oude, cn buiten de mode gebragte fteunfels verwerpen, en zig liever alleen aan de, zonder twijfel allesverlichtende, en aileswerkcnde philofophic over dc regten van den mensch wilden houden, dat ziet iedereen gemakkelijk. (94.) Ik wilde veel lie- (930 » Onomkoopbaar, onoverwinnelijk zijn de Orakelen van den Chriftelijken Godsdienst (zegt dezelfde Schlosser op de aangehaalde plaats,) Zij houden den Leviathan op den troon aan den ijzeren ring, dien hem het geloof, al is het ook een fidderend geloof, door den neus heeft geftoken. En gij wilt dezen ring verbreken? Het is een klein denkbeeld, als Necker den Godsdienst voor een troostgrond verklaart, die het zoo noodzakelijk onderfcheid van aanzien en vermogen aan den armen en geringen verdragelijk maakt» Maar dat is een groot denkbeeld , dat de Godsdienst het laatfte, het heiligfte anker der menscheid is, 't welk het despotismus zelfs nog verfchoonen moet." Vert. (G4) „ Wy weten, en wat nog meer is, wij gevoelen, dat Godsdienst de grondilag van alle burgerlijke maatfehappij, de bron van alles goeds, en van allen troost  liever toch het langbeproefde Chriftendom den voorrang geven, en ik neem op mij het te ver- ant- trobst is. Wij zijn klaar overtuigd, dat het Iompfte bijgeloof, waarin alles, wat de grootfte menfchelijke uitzinnigheid zedert eeuwen lang h2d uitgevonden, vereenigd was, aan negenennegentig van de honderd onder ons veel welkomer zijn zou, dan het ongeloof. Wij zuilen nooit zoo dwaas zijn, een vijand van een zaak in* teroepen, om hare gebreken te verbeteren, hare febadeft te herftellen , hare volmaking te bevorderen Als onze Godsdienst opklaring, zuivering nodig heeft , zo zullen wij ons wel wagten, die bij de Ongodifterij te zoeken. wij weten, dat de mensch van God tot Godsdienst beftemd, en gevormd is, dat de Ongodisterij zoo wel tegen ons hart, als tegen ons verftand aanloopt; dat hetzelve nooit lang duuren kan. Zouden wij dan ooit, bedwelmd, dronkengerftaakt, en tot halve razernij vervoerd door den vluggen geest van een , in de hel overgehaalden, drank, die thans zoo vreesfelijk in Frankrijk woedt, onze naaktheid van het dekfel des Chriftendoms ontblooten , 't welk tot hiertoe ons fieraad, en onze troost, de groote oorzaak van het beter gedrag onder ons, en andere volken geweest is ; dan moesten wij vrezen, dat (dewjl onze ziele geene ledigheid kan verdragen) deszelfs plaats zou vervangen worden door een wanftaltig, een bedot ven, en verbasterend bijgeloof. Wij moeten den, vroeg fehoorx geldenden, duurzamen zin der menfchen volgen; dien zin, die de Staatsgefteldheid met alle bare dienaars heilig je, die allen heiligde , welke aan het roer der regeermg zitten, op dat zij, die in den naam der Godheid handelen, met hoge en edele begrippen bezield t hun-  193 antwoorden, wanneer ik openlijk verklaar, dat ik goede fchoolen, waarin liet oud-euangelisch Christenhunne beftemming op de befte wijze vervullen, vol- van verfterkende hope, verheven boven de vergangelijke Sanlokfelen van het oogenblik, niet luifteren naar den veranderlijken, voorbijvliegenden lof van den genieenen hoop, maar naar een wezenlijker roem, welken de voortduuring van haar beter deel, de vereeuwiging van hunnen naam, en de onverwelkelijkc, onvernielbare eer, van in groote voorbeelden het fchitterend model der nakomelingfchap te worden, aanbieden. — Wie eenige magt in handen heeft, moest dieper, inniger de gedagte voelen , dat magt een aanvertrouwd goed is, een goed, over welks beftiering hij eens ter rekenfchap zal gcdag"aard worden voor den Grooten, den Almagtigen Rigter, den Schepper en Heer van allen". — Dit zegt Burke in zijn aangehaalde boek bi. J64 en ik denk, dat men hem moest wederleggen, eer men hem voor een Sophist uitfchold. [Ik las onlangs het gekroonde discours vau den diepdenkenden Ancillon, fur l* queflion: quelle est la meilleure maniere de rappeller a la rai. Job les nations tant fauvages, que policées, qui font livrées a l'errear, ou aux fuperflitions de tout ordre. Seri. 1785. Ik vond in hetzelve onder anderen, eene aanmerking over dit onderwerp, die zoo bondig, zoo gegrond op men» fchenkennis, waereldkennis, zoo inlichtend aan het onbevooroordeeld menfehenverftand, en voor den tegenwoordigen tijd zoo gepast is, dat ik mij niet wederhoudenkan, dezelve hier aftefchrij ven. Je dois moins prou. ver (zegt hij pag. 53) que fuppofer connue et avouée ia tous, cette efficacité incontefiable des idéés religieufes, pour fuppléer a tons les moijens humains de rendre l'htmme honnêee N et  194 tendorn geleerd, en goede inrigtingen ter vorming van Chridelijke Predikers voor fteunzels van den Staat et verttteux, en lui donr.snt un autre temoin, un autre juge, un autre vengeur de fes crimes, que fen femblable, et en lui faifant ctmnoitte, dans la venu des douceurs et des at. traits, dans le vice des tourmens et des terreurs, dont l'objet femble n'étre hors de lui, qu'afin d'agir fur lui avec w.eferce plus irrefiftible. Mais ce qui est de mon fujet, et de l'sniroit, ou je fuis parvenu, c'est de remarquer, que les natiorts policées ont infinement plus befoin encore de eet ordre de principes , que les nations fauvages, puisqu'elies portent dans leur fein des vertus fzusjes, qu'il faut bannir, ou épurer;- des vices.nouveaux, inconnus aux premières, qu'il feut comiattre, et qui ne font que les combinaifons les plus dt-.icates tournees au mal, etfoutenues contre les réclamations de la raifon par toutes les resfources de Ju'. tilité, de mauvaife fei, de perfifiage, que Vabus des talenspeut fournir; des fuperjiitions enfin, qui cesferoient au moment, ou il ij auroit une étincelle de probité , et d'honnêteté dans l'&me de ceux qui en nourrisfent leur oifiveté, leur fenfualité, leur amjtion, et qui perdroient tout, en perdant des dupes. Ou'on creufe ctt aiijme ,ei s'il ij a un trait de lumiere, qui puisje en eclairer la redeutable prefondeur, ij ttonner, ij faire expinr les movfires, qu'eile recéle, que l'ami de l'lnmanité efe, s'il en a laforce, le déerier, et en décenfeiller l'uIaSe- Qjlan^ on Penfi a ce> iue 'a religiën pouvoit être du temps de Platon, d'Ariftote, de Ciceron, de tous les Politiques de Vantiquité, et qu'on voit, combien Us infeftentfur la nècesfité d'en infpirer les fentimens au peuple, cn ne peut que fe demander a foi mime, fi l'homme est donc fait aU' trement aujourd'hui qu il ne l'a été dans tous les Jiècles, et ft les botis effsts, que l'on fe promettoit elors du menfonge et  '95 Staat houde. Is dan deze weldadige Godsdienst ook aan de Vorften heilig, en toonen zij dit ook in het ft de l'impofture, ne pourroient pas rejulter beaucoup mieux encore des idéés Jaines et des clartés vives , au milieu desqueU les nous axons le bonheur de vivre ? Ces beaux genies trouvoiemfous un point de rue, qui leur paroisfoit eblouhjant, la fuperjtition même bonne encore a quelque chofe; et nous , par mie injuftice malheureujement tiop abfurde pour n'étre pas réftéchie, nous punisjons, r.ous affect ons de punir la vériié des torts de la Juperftition, qui en est le me-ifonge éternel, et nous ne rougisjons pasd'écrire des traités entiers prétendus de politique, de monde, d'éducatimi, ou il -nest pas plus parlé de la religion, que fi elle n'exijloit point. O tempora! De hoofdzaak, die in deze aanmerking ligt cpgefloten, komt hierop uit. „ Zonder Godsdienst kan men geen mensch regt deugdfaam maken, en van de ondeugd aftrekken Te geloven in een ander getuigen, in een ander rigter zijner handelingen, dan zijns gelijken, werkt krrgtig op zijne verbetering. Ik bewijs dit niet. Maar het geen ik wil aanmerken is, dat de belchaafde volken den Godsdiens. nog veel nodiger hebben, dan de Wilden. Bij hen heeft men met valfehe deugden, met nieuwe ondeugden, door al het duizendvouwig misbruik der belcbaafdheid verdedigd, met bijgelovigheden, bij welker behoudenis de ledigheid, de zinnelijkheid, de hoogmoed, het bedrog belang hebben, te ftrijaen, en hoe zal men ciit, zonder Godsdienst? Als men denkt, hoe veel werks de feboonfte genies der Oudheid van den Godsdienst voor bet volk maakten, moet men aan zigzelf vragen , of de mensch dan nu anders gemaakt is , dan toenmaals , en of de waarheid niet veel beter zou uitwerken, 't geen men zig van de leugen en het bedrog beloofde. Zij hiel. N 2 den  10,6 het uitwendige; verkiezen zij Minifters, die door denzelfden geest bezield zijn; wordt het de toon den het bijgeloof zelfs nog tot iets goed, maar wij houden de waarheid voor bijgeloof, en fchrijven ge'heele boeken over de Maatkunde, de zedckunde, en de opvoeding zonder Godsdienst." Inderdaad, wij zien hedendaags de vreemdfte verfchijnfels. Men wil niet alleen alles herftellen, alles verbeteren, alles in order brengen, zonder den Godsdienst, maar men wil zelfs den Godsdienst uit de waereld bannen. Terwijl onze verlichte ! ftaatkundige koppen met de woorden vrijheid en gelijkheid een googcheifpel drijven, dat regt klugtig zou zijn, indien het zoo gevaarlijk niet was, fpeelen onze verlichte: phiiofopbifcbe koppen hetzelfde fpel met het woord Reden. De Itaatkundigen ! geven zig alle moeite, om de troonen omtekeeren , de regeeringen aftefchaffen, en het menschdom tot den ftaat der natuur van Hobbes terugtebrengen, en de philofophenj vereenigen alle hunne vermogens en krakten , om de Reden te ftellen in plaats van het ChrilTendom. En wat betekent dit toverwoord in hunnen mond? Of Atbeifterij, of Deifterij, of Naturalisterij, of verfijnde Socinianerij, of algemeene twijfelarij; meteen woord, alles of niets. Ik verdicht niets, ik verhaal maar daadzaken, waarvan de bewijzen in openbare fchriften, en in dagelijkfche gebeurtenisfen bloot liggen. Men zie hefgeen de Marees in zijne brieven over de nieuwe -ivagtsrs der Proiejiantfche Kerk, in het IF, ftuk, vooral in den 17. en 18. brief, daarover gezegd, en uit oorfprongelijke Hukken bewezen heeft, en men zal aan het beflaan van een breederfchap, dat tegen alle regeerngen, tegen allen Godsdienst z;g verbonden heeft» dunkt m*j. niet wel kunnen twijfelen. Vert]  197 toon van hun hof niet te njmelen, te kwe¬ zelen ; niet Godsdienftige kundigheden , of ook wel Godsdienftige gevoelens uittekramen , maar wezenlijk te bezitten, en met eerbied dat geene te behandelen, 't welk bij ieder denkend mensch eerbied verdient, zo late men dit eenvoudig middel maar één geflagt door werken, wat het werken kan, en men geve agt op hetgeen het gewerkt heeft. Ik beu onbezorgd voor de gevolgen. u heb ik niets meer te zeggen. Vorften! verhindert, zoo veel gij kunt, de verfchrikkelijke ziekte der omwentelingen, waarvan Frankrijk zoo een afgrijsfelijk, zoo een geheel eenig tafereel daarftelt. Al zoudt gij een deel van uwe regten en iukomftcn afftaan; al zoudt gij u menig een wensch weigeren, menig een begeerte opofferen moeten; al zoudt gij vrijwillig menig een menfchengevoel, dat met vooroordeelen gemengd is, of datgeen, 't welk gij voor een vooroordeel houdt, en bij anderen heilig is, moeten verfchoonen, ontzien; al zoudt gij wagten, lang wagten moeten met de uitvoering uwer ontwerpen, ter verlichting en veredeling uwes volks; al zoudt gij uwe magt zelfs binnen eenige bepalingen laN 3 ten XXX. N 3 ten  ten brengen, die zij voorheen niet had dit alles is duizendmaal beter , dan de afgrijsfelijke rotkoorts der oproerzugt, die den krankcn ijlhoofdig maakt, hem van vrijheid doet dromen en raaskallen, terwijl bij al gelijk een verrot aas begint te ftinken. Waant niet, dat uw volk voor deze ziekte ooit veilig is, zoo lang het nog hier of daar gedrukt wordt, of van uwe opvolgers kan gedrukt worden. Vroeger of later komt dan gewis het uur, waarin het zig door u ten leven of ten dood zal heenarbeiden. Eene gematigde wijze van regeeren kan het ligchaam van ftaat alleen gezond houden; Vaderlijkheid alleen verwekt kinderzin, en kinderliefde bij het volk; en deze zin is het alleen, die de banden van den ftaat gefloten houdt. Als nu deze gezindheid zig bij de Regenten der aarde eens begon te ontwikkelen! Als alle monfters van het groffer of fijner despotismus eens in kluifters werden gefloten! Als alle de vernielingen der volksverbitteringen, alle de verwoeftingen der zoovreesfelijk losgebarften volkswoede, alle de fpoorloze gewelddadigheden der regeeringloosheid flegts onweders waren, die de lucht reinigden, waarna de Zon des te helderer cn liefelijker begon te fchijnen , of nevels waren, die het verkwikkend druivenzap deeden rijp worden! Als de omwentelingen het den Vorften levendiger deed gevoelen, hoe zoet het is, als een Vader bemind te worden van zijne onderdanen, en het despotismus gevoel aan het volk gaf, hoe zoet het is , een Regent te gehoorzamen, die  die Vilder is! Als het Congres , dat eerlang waarfchijnlijk alle magten over de rust van Europa houden zullen, eindigde met dat beiluit, „ wij willen Vaders onzes lands zijn!" Welk een gouden eeuw!! „ Vervulling! fchoonfte Dogter des grootften Vaders, ftijg dan eindelijk tot ons neder. Hoe groot en heilig ftaat uw beeld voor mij. Mijn blik bereikt pas uwe handen , die, met allerlei vr-ugten en zegeningen opgevuld, de fchatten van den Hemel voor ons nederbrengen. Gelijk men den Koning aan den overvloed zijner gaven kent; want het geen duizenden reeds voor rijkd )m houden, moet hem eene kleinigheid toefchijn.'n — zo kent men u, o God! aan opgefpaarde, en met wijsheid lang toebereide gefchenken. Gij weet alleen, wat ons nuttig kan zijn. Gij doorziet het uitgebreide rijk der toekomst, als elke avondfter en neveldamp het uitzigt voor ons verbergt." „ O! laat het lang verwagte, naauwelijks nog gedagte geluk ons niet, gelijk de fchaduw van een afgefcheiden vriend, ijdel en met driedubbelde fraart voor bijzwe ven!!" »