Bib iotheek Universiteit van Amsterdam 01 2997 9480  GRONDIGE INLEIDING TOT DE VROEDKUNDE, DOOR DEN HEERE HENDRIK JOHAN NEPOMUC CRANTZ, Leeraar der Wijsbegeerte en Geneeskunde, Raad vanHuareRoomsch-Keijzerlijke en Koninglijke Majefieit, Gewoon openbaar Hoogleeraar in de Geneeskunde en Materia Medica te jVeenen, enz. Lid van de RoomschKeizerlijke Academie der Natuuronderzoekers , en van het Kruidkundig Genootfchap te Florence, enz. enz. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te L E T D TSrrf?*'1***-" **m~' Bij HENDRIK HOQGENSTRAATEN, Boekverkooper in de St. Pieten Cboorfteeg, op de boek, van de Langebrugge.   1 N H OUD . der verhandelde zaken. Het eerfte HOOFDSTUK. Over de. vrouwelyke teeldelen. bladz. ï> Eer/Ie AFDELING. Over het bekken. 2. De verëifchtens van eenwelgefchapenbekken. 10. De kwade gefteltenis van bet bekken. 11. Twede AFDELING. Over de zagte teeldelen. ia. Het twede HOOFDSTUK. Over de baarmoeder, die de vrugt in zig bevat, als mede over de vrugt zelve, en hare delen. 19. Het derde HOOFDSTUK. Over de zwangerheid, en de verfcheidenbeid derzelve. 27. Het vierde HOOFDSTUK. Over de verandering, die de zwangere baarmoeder ondergaat; en het onderzoek Her zelve, door het onderslaan. 34. Over de nuttigheid van het onderflaan. 36. Het onderfcbeid der wezenlyke vlagen en valfihe ween. 38. Het vyfde HOOFDSTUK. Over de natuuriyke verlojjtng. 41. Omftandigheden, die daartoe verëifcht worden 42. Kentekens ener kort aanflaande verlojjtng. 44. —: van enen voortgaanden arbeid. 44. ■■ ■ ener aanjlonds volgende verlojjtng. 45. Twede GEVAL. Der titttuurlyke verlojjtng. 56. * Twe- \  Twede AFDELING. Derde geval ener natuurlyke verlojjing. êèi Derde AFDELING. Over de verlojjing van twelingen, en meer kinderen. yö Vierde AFDELING. Over de verlojjing van een dood kind. 74. Vyfde AFDELING, Over de verlojjtng, die langzamer en moeilyker word, om nat het kind den pavelflreng om den hals heeft. ah mede over andere natuurlyke verhangen, die door verjeuÉtden.: hinderpalen vertraagd worden. 79. Het zesu- HOOFDSTUK; O ./• de onderfebeiding van de delen van een kind. Het zevende HOOFDSTUK. Op welk ene wyze men uit het deel van V kind, dat in denmond der baarmoeder voorkomt, kan weten, hoedanig het kind in''s moeders lichaam geplaatjl zy. 94. Het agtlte HOOFDSTUK. Over de tegennatuurlyke verlojltngen. ioq Eerjle AFDELING. Over de tegennatuurlyke verlojjlngen, die van den kant der moeder ontft aan, en wel * door de fcbttimliggende baarmoeder. ioü. Twede AFDELING. Over de tegennatuurlykeverlojjingen, uit de tegennatuurlyke plaatzing van hef kind. 125. Derde AFDELING. Over het keren van het kind. 130. Het negende HOOFDSTUK. Over de tegennatuurlyke omftandigheden van de agtergeblevene nageboorte. 136 HET tiende HOOFDSTUK. - ' Over de keuze ener Min. 14&  co INLEIDING TOTENE WARE EN GEGRONDE VROEDKUNDE. HET EERSTE HOOFDSTUK. Over de Vrouwelyke Teeldelen. De vrouwelyke teeldelen beftaan uit zagte en harde delen. De harde delen zyn de beenderen, en het kraakbeen, die het bekken uitmaaken. De zagte delen zyn de fpieren, de vliezen, de aderen, en flagaderen, de pezen, zenuwen, banden, en het vet, die het bekken bekleden. EERSTE AFDELING. Over het Bekken. Het bekken, of de. beenderen, daar de teelde* len door omvat zyn, beftaat in nieuwgeboorne kinderen uit vyftien onderfcheidene beenderen, die by het toenemen der jaren derwyze te zamenA groei-  co groeyen, dat zy, in huwbare vryfters, 'er flegts vier uitmaken, naamlyk, het heiligbeen, het ftaartbeen en de twe ongenaamde beenderen. Yder van deze laatften word in drie delen verdeeld, die deswegens ook onderfcheidene namen hebben; als het voorfte gedeelte word het fchaambeen, het bovenfte en agterfte het darmbeen, het onderfte en zydelyk gedeelte word het heupbeen genaamd. Het bekken beftaat derhalve uit het heiligbeen en ftaartbeen, uit het fchaambeen, darmbeen en heupbeen. Het heiligbeen is het agterfte, dat door zyne kromme buiging zig na voren in de holte van het bekken keert; 't geen byzonder in alle Verloflingen wel in acht moet genomen worden, waarvan ik de oorzaak eer behoorlyker plaatze zal aantonen. Dit been is derhave inwendig uitgehold, glad en van boven breder, en wel zo, dat het in zyne ganfche lengte na beneden gedurig fmaller en enger word. Aan het fmalfte einde van 't heiligbeen neemt het ftaartbeen zyn aanvang, 't welk by de vrouwen beweeglyker is dan by de mansperzonen; het is egter nog veel beweeglyker in zodanige vrouwen, die vele kinderen hebben gebaard, dan in anderen, die noit gedragen hebben. Het komt ook daar van daan, dat de eerfte verloffing van ene reeds bejaarde vrouw moeilyker is, dan van ene jonge, om dat dit been nog nimmer door enig gewelt uit de holte van het bekken gedreven, nog 4e  (3) de uitgang dezer holte verwyd is geworden, de kraakbeenderen zyn in tegendeel, door den toenemenden ouderdom, hard en onbeweegbaar geworden , en veranderen in been. Het gebeurt nogthans ook dat dit been in jonge vrouwen onbeweeglyk is; en dit ontftaat uit de eerfte wording, want in dit geval vind men een overdwars uitftek, dat als een fpyker uit het heiligbeen in het ftaartbeen voortgaat, en het zelve te gelyk onbeweeglyk maakt. In dergelyke gevallen is het niet altoos raadzaam het ftaartbeen, in de verloffingen, met ge welt terug te dry ven, maar zodra als het de drukkende hand te veel weerftand bied, moet men zig wel wagten van enig gewek te gebruiken, en het drukken niet verder voortzetten. De ftrekking van het ftaartbeen is niet alleen nederwaarts, maar ook tevens voorwaarts, op dezelfde wyze als of men enen vinger na de inwendige oppervlakte der hand buigt; 't is om die reden Foor eerfi, dat het byna in alle verloffingen terug moet wyken, by zommigen meer, by anderen minder, en Ten twede, dat deszelfs tegenftand de verloffing niet flegts vertraagt, maar ook moeilyk maakt. Uit dit alles kan men het gebruik van 't heiligbeen, en van 't ftaartbeen, in de zwangerheid en in de verloffingen, duidlyk opmaken. En wel in de zwangerheid, nadien het heiligbeen door zyne A a krom-  CO Itömme buiging?!' die het voorwaarts in de holte van het bekken maakt, te weeg brengt, dat de vrugt met de baarmoeder niet ligt in de holte van het bekken vallen kan ; terwyl het ftSartbefen de vrïigt verhindert uit het lichaam te kunnen uitzakken ; maar ïn de verloffingen veroorzaakt de voorwaarts uitftekende kromte van het heiligbeen, dat de baarmoeder niet met het hoofd van 't kind in de holte van het bekken kome; deszelfs uitholling daarentegen maakt dat het hoofd, 't welk door de vlagen a het bekken word gevoerd, met zyne grootfte lengte ( die de lengte van het aangezigt is) in het heiligbeen, en daar van daan voorwaarts beginne te werken. Doch het gebruik van het ftaartbeen in de verloffingen doet zig daarin voor, dat 'er het hoofd van *t kind voorwaarts, na den uitgang van het bekken, door geleid word, zo als ik in myne leflèn, uit de gedaante der beenderen van het bekken, en uit de gefteltenis van den ingang en uitgang deszelfs, breedvoeriger bewezen heb. De darmbeenderen, die de bovenzyden van het bekken uitmaaken, zyn Zeer uitgehold, en fluiten daar door-ene zeer grote ruimte in, of liever zy verwyden het bekken, om de baarmoeder, die door het groeyen van het kind word uitgezet, ene genoegzame plaats te doen hebben. Deze uitgeholde beenderen zyn met vele vliezen en fpieren bekleed, ten einde de zwangere baarmoeder, door den  Cs) den laft van \ kird, en deszelfs verfcheidene bcwegin ^cn, niet zo ligt befchadigd zou kunnen worden. Men kan hier aanmerken, indien alle overige omflandigheden behoorlyk met elkander overeenkomen, en deze darmbeen deren op beide' zyden breder zyn, en wyder van elkander liaan, dat zodanige vrouwen gemaklyker baren dan andere, by welken deze beenderen fmaller, en digter by een, en niet zo merklyk buitenwaarts (taan. Dit is ook een der tekenen van een wel of kwalyk gefield bekken, dat men uitwendig kan waarnemen. Het twede der ongenaamde beenderen is het heupbeen. Dit is, zo als reeds gemeld is, gelyk als de anderen inwendig glad, en uitgehold, en maakt met de overigen deholce van het bekken uit; het is onder aan de darmbeenderen vafl aan beide zyden van het heiligbeen, en heeft een uitdek, dat zig verder in de holte van het Bekken uitftrekt dan deszelfs overige delen. Doch dit is om die reden, ten einde het hoofd van 't kind, dat door de vlagen in de holte van het bekken dringt, niet in dezelve zou blyven Heken, maar meer afgekeerd, en na voren in die plaats geleid zou worden, daar het in de verloffing den uitgang vind. De fchaambeenderen maken het voorde gedeelte van het bekken. Het zyn twe beenderen, die door een dubbeld kraakbeen, Capfula, en banden, die kruislings over elkander liggen, zodanig A 3 mee  m met elkander verbonden zyn, dat men ze flegts als een been moet aanmerken. Zy zyn inwendig glad en rondagtig, om het hoofd van 't kind te beter te kunnen doorlaten. Van die plaats, daar de fchaambeenderen elkander ontmoeten, gaan twe langwerpige kromtens nederwaarts, die met de kromtens van het heupbeen verenigd, §ne ruimte influiten, welke de weg, of om beter te zeggen, de bewaarplaats der fchede en der baarmoeder is. De rand van deze kromtens aan de fchaambeenderen is by de vrouwen meer buitenwaarts gebogen, dan by de mansperzonen, ten einde het hoofd van 't kind op die plaats, daar het den weg moet zoe* ken, niet zo ligt daar van af zou wyken, nog tegen deze kromtens aanftoten en 'er door verhinderd worden. Uit alle deze zamengeltelde beenderen nu ontftaat die holte, welke men de holte van het bekken noemt. Deze is derhalve niets anders, als de ruimte , die de vier gemelde zamengeltelde beenderen influiten. Doch zyn de beenderen van dit bekken zodanig zamengefteld en met elkander verbonden, dat het agterfte, naamlyk het heiligbeen, boven met de lendenen, en wervelbeenderen, aan beide zyden met de darmbeenderen, en van onderen met het ftaartbeen, door middel van de tuflchenliggende kraakbeenderen, der kruislingse banden, en der fpie-  (7) fpicren, vaft verenigd is. Wac het darmbeen op ydere zyde aanbelangt, dit word cvenëens met de heupbeenderen , door middel van een tuhchenüggend kraakbeen, verenigd. Doch dit is flegts in de kinderen zigtbaar, dewyl het zelve zeer fpoedig in been veranderd? en in huwbare vryfters nïet meer voor handen is, wanneer deze twe beenderen zamen in een gegroeid zyn. Dit heupbeen nu, 't welk met het darmbeen in een gegroeid is, word met deszelfs agterfte gedeelte door vele kruislingze banden aan het heiligbeen en ftaartbeen vaftgchegt; zo dat deze beenderen gezaamlyk de agterfte en zydelyke wanden van de holte van het bekken uitmaken. Eindelyk zyn nog de Schaambeenderen insgelyks in den beginne door een kraakbeen van boven met het voorfte gedeelte van het darmbeen, en onder met het voorfte gedeelte van het heupbeen verënigd, zy veranderen met dezelven in een been,-en maken aldus den voorften rand van 't bekken. Op deze wyze maken deze meergemelde drie beenderen op yder zyde maar een been uit» die, zo als boven gezegd is, de ongenaamde beenderen genoemd worden. Wanneer de zaken derwyze gefteld zyn, beftaat het bekken in volwaflène vrouwen, gelyk te voren reeds gemeld is, maar uit vier beenderen, die óp vier plaatzen iterk aan elkander verbonden zyn, A 4 Voor -  w Voorëerft is bet ftaartbeen met het heiligbeen beneden door een, kraakbeen verenigd. Ten twede het heiligbeen op beide zyden, 't welk met de bovenfte, agterfte en breedfte delen der-twe ongenaamde beenderen door kraakbeenderen zamenhangt; en eindelyk de fchaambeenderen, als de voorfte einden der ongenaamde beenderen, die voor aan desgelyks door kraakbeenderen verënigd zyn. Aangaande nu de holte van het bekken, deze word in den ingang en in den uitgang verdeeld. De ingang is die ruimte, welke ageer door de laatfte wervelbeenderen der lenden, daar dezelven vooruitfteeken, en door het bovenfte gedeelte van 't heiligbeen,' ter zyde door de middelfte randen der darmbeenderen, en van voren door het bovenfte gedeelte der fchaambeenderen, word ingefloten. De uitgang van de holte van het bekken word van agteren door het ftaartbeen, ter zyde door de onderfte randen der heupbeenderen, en van voren door de langwerpige kromtens der fchaambeenderen, omvat. Deze verdeling der holte moet noodzakelyk in acht genomen worden, ten einde men zou kunnen navorfchen en. weten, hoe en waar het hoofd van 't kind in verfchillende verloffingen ftaat, en of het zelve in den ingang, of reeds m den uitgang is. Verder is de kennis dezer verdeling nodig, om de géfteltheid van hu bek- ken  (9) ken te onderzoeken, dewyl het dikwyls gebeurt dat of deszelfs ingang, of uitgang, te wyd of te nauw, of dat een van beiden te wyd, en het ander te eng is; in welke gevallen moeilyke verloffingen ontflaan, die ene' Vroedvrouw voorzien kan en moet. Doch dewyl dit onderzoek, zowel door 't uitwendig als inwendig voelen of onderdaan, ter uitvoer gebragt kan worden, en dat dit met ene taraelyke zekerheid te kennen geeft, hoe het bekken gefleld zy, als mede of ene vrouw ene gelukkige en natuurlyke, of ene tegennatuurlyke verloffing te wagten hebbe: zo raad ik alle Vroedvrouwen 't gemelde onderzoek by barende vrouwen nimmer na te laten, ten einde zy zouden kunnen leren, hoedanig de ruimte van een natuurlyk bekken zyn moet, en by anderen weten te onderfcheiden, of die te groot, of te klein zy- In vrouwen, daar het bekken een wyden ingang heeft, is de uitgang doorgans te klein; deswegens kan ook het hoofd van 'tkind, als mede de baarmoeder zelve, zeer fpoedig, door flegts kleine vlagen, in de holte van het bekken gebragt worden; en dan blyft het hoofd van 't kind, zowel door de engte van den uitgang, als door de baarmoeder, die te gelyk mede voortgedrongen is, aldaar zitten. In het andere geval daarentegen, wanneer de A 5 in-  (10) ingang van de holte des bekkens te eng is, daar is deszelfs uitgang gemeenlyk wyder, en in die omftandigheden is de vrouw lang in arbeid, eer het hoofd van 't kind door dezen engen ingang in de holte van het bekken kan doordringen; doch zodra de vrugt daar eens in geraakt, word dezelve nog vry gemaklyk geboren. Dikwyls gebeurt het, dat door de engte van den ingang, het hoofd van 't kind geheel niet in de holte van het bekken komen kan; als wanneer zodanig ene vrouw niet kan baren, maar de hulp van Vroedvrouwen nodig heeft. Uit dit alles blykt, dat tot ene gelukkige en gemaklyke verloffing een welgefchapen bekken verëifcht word, 't welk daarin beftaat: Voor eer ft; dat yder van deszelfs beenderen zyne regte grootte, breedte, wydte, en behoorlykevlakte hebbe. Ten twede; dat dezelve een behoorlyke ruimte omvatten. Ten derde; dat deze ruimte, die in den ingang der holte, en in den uitgang van 't bekken beftaat, ene zekere evenredigheid hebben met het hoofd van 't kind. Want een welgefteld bekken kan ook te eng, of te wyd zyn, naar de verfchillende gefteltenis van het hoofd van 't kind, en by gevolg kwade verloffingen te weeg brengen, 't Is om die reden, dat vrouwen, die reeds dikwyls gelukkig verloft, zyn, nogthans vervolgens ene  oo ene kwade verloffing kunnen hebben, of fchoon het bekken van ene goede gedaante is, indien het kind ditmaal een dikker hoofd heeft, dan de vorigen, dat de wydte van het bekken overtreft. Daarentegen kan ook het laatfte kind een kleiner hoofd hebben in vrouwen, die reeds dikwyls kinderen met dikkere hoofden gelukkig ter wereld hebben gebragt, in zodanigen naamlyk, daar het bekken van een goede gedaante maar te wyd is; voornaamlyk kunnen uit deze oorzaak ook kwade verloffingen ontdaan, indien de vrugt te fchielyk toefchiet, en de baarmoeder mede word voortgedreven, of ook daarby nog andere omftandigheden zig opdoen. Dewyl nu een kwalyk gefteld bekken gelegenheid tot zware en tegennatuurlyke verloffingen geeft, zo moet men wel in aanmerking nemen, dat het bekken aan veelerly gebreken onderhevig is. Voor eerft; aan deszelfs bovenfte en agterfte gedeelte; wanneer naamlyk de laatfte wervelbeenderen der lendenen, benevens het heiligbeen, te veel voorwaarts na de holte van het bekken zyn gebogen. Ten twede; wanneer de fchaambeenderen, aan het bovenfte en voorfte gedeelte van het bekken, te vlak, en na het heiligbeen gebogen, en als ingedrukt zyn. ... Ten derde; kan ook het bekken aan zyn on-: der^  oo derfle en agterfte gedeelte een gebrek hebben, wanneer het heiligbeen aan deszelfs einde, en het ftaartbeen, te veel binnen en bovenwaarts gebogen zyn, waardoor zy, de holte, en haren uitgang, enger en kleiner maken, 't geen ook het gevolg is, indien de onderfte kromtens van het heupbeen niet buitenwaarts, maar meer binnenwaarts ftaan. Ten vierde; kan nog eindelyk het bekken in zyne middelfte holte veranderd worden, wanneer de darmbeenderen, of heupbeendern, door hunne gedaante de behoorlyke ruimte vermind-jren, of wanneer in 't algemeen een van de beenderen van het bekken uitgegroeid, bultig, of anderzins ongefchikt is, hoedanig men het dikwyls vind in de zulken, die van jongs af uitgegroeide delen gehad hebben, krom en lam geweeft zyn, of door de zogenaamde engelfche ziekte veel geleden hebben, als in welken byna altoos kwade verloffingen volgen. TWEDE AFDELING. Over de zagte Teeldelen. De zagte teeldelen worden in uitwendigen en inwendigen verdeeld. De uitwendigen zyn de twe grote lippen {labia, ) die by de fchaambeenderen beginnen, welker kromtens zy bedekken, en die tot de plaats tuflehen den aars en de vulva, (wel-  C'3) (welke men de bilnaad noemt) gefpleten voortgaan, en de eindpalen der vulva uitmaaken; zy beflaan uit de algemene beklecdzelen des lichaams, en zyn van veel vet voorzien. Deze labia moet men wel in aanmerking nemen, ten dele om de toevallen, waar aan ze zelfs onderhevig zyn; ten dele om het kleine toomtje, of bandje, dat dezclven aan hun onderfte einde met elkander verenigt en doet zamenhangen: om dat beide deze delen in de verloffing zeer dikwyls befchadigd en verfcheurd worden; 't geen of uit onwetendheid kan gefchieden, of om dat het hoofd van 't kind te groot en te dik, of de vulva te klein is. De fcheuring der lippen gefchied of ter zyde, 't geen niet veel betekent, en ook gene kwade gevolgen na zig fleept; of zy worden benedenwaarts, by het reeds gemelde toomtje, of bandje, befchadigd, of ook wel geheel tot aan den endeldarm verfcheurd. En in dit geval ontflaat 'er een verdrietig 'ongemak, dat ene operatie vordert. Het gebeurt ook dat deze lippen, gedurende de zwangerheid, dikwyls met water of bloed opgevuld zyn, en zodanig zwellen, dat het fchynt als of de vrouw volftrekt niet zou kunnen baren; dan offchoon dit in een wateragtig gezwel, 't welk niet veel te beduiden heeft, zelden, of geheel niet te vrezen is; zo is  Ci4) is zulks nogthans, wanneerr de lippen mét bloed zyn opgezwollen, een kwaad teken, om dat dezelven doorgaans van ene koorts verzeld worden, de inwendige gefteltenis der baarmoeder te kennen geven, en meert al doodlyk zyn* Doch wanneer deze lippen wel gezwollen, maar met geen bloed, water, of iets anders opgevuld zyn, dan moet men wel onderzoeken, of dit niet door een net-, darm-, of pisblaasbreuk veroorzaakt word, in welk geval de breuk aanftonds weder ingebragt en behoorlyk voorzien moet worden. Want anders kan de vrouw in, of na de verloffing hier door in levensgevaar geraken. Tuffchen deze grote lippen, en de opening der vulva, zyn twe ployen of klappen, die men de kleine lippen noemt; zy hebben het zelfde gebruik als de groten, naamlyk dat ze voor het grootfle gedeelte, indien het nodig is, tot het uitrekken der fchede dienen, en te gelyk den vloed der pis zodanig bellieren, dat 'er de voeten niec door bevogtigd worden. Dè andere uitwendige delen behoeven de Vroedvrouwen niet te kennen; weshalve ik nu tot de inwendigen overga. De inwendige teeldelen zyn: Voor eerlt, de fchede, welke ene vliesagtige buis is, die aan de gewelfswyze boog der fchaambeenderen haar begin neemt, eu verknogt VSi  (15) is, zy gaat van buiten binnenwaarts, en eindigt aan den mond der baarmoeder. De fchede word altoos van buiten na binnen toe breder, en gaat van onderen krom na boven tot aan den mond der baarmoeder; zy is enkelvoudig, fchoon men dezelve ook reeds dubbeld heeft gevonden. In de vryfters is zy vier of vyf duim lang, en omtrent anderhalf duim breed; in vrouwen, byzonder als zy dikwyls gedragen hebben, is deze fchede van vyf tot zes duimen lang, en ( de ingang uitgezonderd) byna even zo breed. De fchede beftaat uit drie vliezen; het eerde en inwendige is vol zenuwen, en uit dien hoofde het gevoeligde, het heeft vele ployen en vouwen, maar is egter niet langer dan de anderen; het middelde word het fpieriigtig vlies genaamd, om dat het grootden deels uit vezelen bedaat, gelyk als de {pieren: dit is aan den ingang derkér, alwaar het met meerder vezelen voorzien is, door welker kragt het zig zodanig kan zamentrekken, dat het dikwyls de hand der Vroedvrouw by het keren van het kind derwyzc prangt, dat zy dezelve niet kan gebruiken. Het derde, of buitende, vlies is vol kleine holtens, of cellen; dit is het zelfde vlies, waardoor het darmvlies aan de ganfche holte van het onderlyf, sis mede aan de delen van het bekken is vaftgehegt. Aan  Aan de voorzyde der fchede, tufichen de boog der fchaambeenderen, ligt de pisbuis vaft met dezelve verenigd; verder na boven, tufichen de fchaambeenderen en het midden der fchede, ligt de pisblaas, indiervoegen dat men ze zomtyds boven den rand der fchaambeenderen voelt; dit moet men in de verloffing wel in acht nemen, ten einde men dezelve niet befchadige, vermits het kwetzen derzelve zeer gevaarlyk is. Onder tegen het'' heiligbeen is de endeldarm gelegen, die even als de pisblaas in het bevorderen der verloffing niet mag beledigd worden; en dit is de oorzaak, waarom ik in de verhandeling der zagte teeldelen, ook van deze delen melding maak. De ware kennis van deze delen nogthans is niet flegts om gemelde redenen ten hoogften nodig, maar ook, om dat ze de verlosfïng zelve kunnen verhinderen; wanneer namelyk de pis uit de blaas, of defloffen uit den endeldarm niet behoorlyk ontlaft,. maar te lang in dezelven opgehouden worden; in welke gevallen men in barende vrouwen de ontlading der pïs door het inbrengen van een zilvere buis, en den afgang door klifleren moet bevorderen. Wat de fchede zelve aanbelangt, deze is met ' alle de gemelde delen verknogt. Immers zou zy anderzins in de verloffing zeer ligt, te gelyk met het hoofd van 't kind, door de vulva na buiten gedreven worden, zo als her des.niette- gen-  O?) genftaande nog maar zomtyds gefchied. . Boven aan het einde der fchede bevind zig de regte mond der baarmoeder, waarvan de voorfte lippen in de vryfters meer dan de agterfte vooruitfteken; en dit is het ware en enige teken, waardoor men onderfcheiden kan, of ene vrouw reeds kinderen gehad heeft, of niet. Behalve de fchede is de baarmoeder nog mede in het bekken gelegen, die in haar bovenfte en breedfte gedeelte, als zynde de bodem derzelve; in het onderfte en fmalfte gedeelre, dat de hals is; in de zydelyke delen, en in de voorfte en agterfte vlakken, verdeeld word. En alhoewel men niet gemaklyk door, het onderilaan by deze delen kan komen, zo dient men dezelve nogthans noodzaaklyk te kennen. Deze baarmoeder heeft inwendig ene driekantige holte met drie openingen, twe in de zydelyke deien, die de opening der trompetten zyn, en de derde, die in de fchede gaat, en welke eigenlyk de regte mond der baarmoeder is. Voor het overige ligt de baarmoeder -meeftal in het midden van het bekken, en heeft de gedaante van ene fles, of plat gedrukte peer; nogthans is zy aan hare agterfte vlakte ronder dan aan de voorfte; uitwendig is zy rondsom B door  08) door het darmvlies omvat, en dit maakt op beide zyden der baarmoeder twe banden, waardoor dezelve in hare behoorlyke ligging gehouden, en aan het bekken vaftgehegt word. Deze worden de banden der baarmoeder genoemd, waarvan 'er vier zyn; twe breden, die van de zydelyke delen der baarmoeder komende, zig aan de darmbeenderen hegten; en twe ronden, die van de zyden en bovenfte delen van den bodem der baarmoeder na de fchaambeenderen gaan. De banden, en wel voornamelyk de ronden, hebben vele bloedvaten in zig, weshalve ook, indien dezelven te veel opgevuld zyn, de zwangere vrouwen ene pyn gewaar worden, die zig van 't inwendig gedeelte van het bekken tot aan die plaats uitftrekt, welke de Venusberg genoemd word. Door denzelven zamenhang der baarmoeder met andere delen, kan men ook de oorzaak befpeuren, waarom de zwangere vrouwen dikwyls pyn in de lenden, en op andere plaatzen, gewaar worden; als mede waarom zy dikwyls' hardlyvig zyn; of waarom anderen tegen de laatfte tyd harer zwangerheid weinig, of geheel gene pis kunnen ontlaften; of ook wel geftadig daartoe aangezet worden. HET  HET TWEDE HOOFDSTUK. Over de Baarmoeder, die de vrugt jn zig bevat, als mede over de vrugt zelve, en hare delin. J^lhoewel de baarmoeder dat werktuig, enbet eigenlyke deel is, waarin het zaad ontvangen, bewaard, de vrugt gevormd, gedragen, gevoed, als mede uit welke dezelve eindelyk ter wereld gebragt, of geboren word (waarom zy ook den naam van baarmoeder verkregen heeft;) zo zyn 'er doch nog andere delen voorhanden, gclyk als de trompetten, en de eyerftokken, die aan de baarmoeder hangen, en waarin de vrugt ook by ongeluk kan opgehouden worden. Wat de ontvangenis aanbelangt, in dezelve, zodra zy gefchied, word de baarmoeder merklyk veranderd, waarvan wy ter gehoriger plaatze breedvoeriger zullen handelen. Maar de eerfte oorfprong der vrugt is als een klein ei, dat, in plaats va» ene fchaal, met vliezen bekleed, en waarin water, en een wit lichaamtje ingefloten is; uit dit wit lichaamtje ontftaat het kind in B i 's moe-  O) 's moeders lichaam, 't welk groevende, door de vliezen omringd, en in dezelven, benevens het daarin beflotene water, bevat is. Aldus is het kind in de baarmoeder, gelyk gezegd is, door twe vliezen, en door water omringd. Het inwendige vlies is het tederlte, en word eigenlyk het lamsvlies (amnion) genoemd, 't welk dikwyls in de geboorte het hoofd van 't kind be-, dekt, en doorgaans de helm genoemd word, als waarvan de eenvoudige vrouwen geloven dat her een gelukkig voorteken zy. Het buitenfte word het adervlies Qchorion~) genoemd, dat men in twe delen fcheiden kan, en het is ook aan den rand van den moederkoek, of nageboorte, in der daad van een gefcheiden, alwaar het een gedeelte van boven, en het andere van onderen den moederkoek bekleed, zo dat deze juifl: in 't adervlies befloten is. Deze twe vliezen nu, naamlyk het inwendige, en het uitwendige, zyn wel met elkander verbonden, doch zo, dat men dezelven zeer gemaklyk van elkander tornen kan. De moederkoek, die ook wel de nageboorte genoemd wórd, heeft zyn naam van zyne gedaante ontleend, om dat hy in natuurlyke verloffingen doorgaans rond en als een koek is; nogthans is hy ook dikwyls van een vcrfchillende gedaante; zomtyds glad, breed en rond; zomtyds dik en langwerpig, gelyk de milt. Hy gelykt meer na een  een ftuk vleefch dan na vliezen, en zyne ganfche zelfltandigheid beftaat uit zeer vele Celagrige holtens, en uit door malkander lopende aderen en flagaderen, die uit de vaten van den navelflreng ontdaan. De grootte van den moederkoek is gemeenlyk in de middelyn van agt tot negen duim, de dikte daarentegen bedraagt flegts een duim. Deze moederkoek is aan de inwendige opper, vlakte der baarmoeder vaflgehegt, en wel door middel van vele en onderfcheidene bloedvaten der baarmoeder, zo dat deze met de bloedvaten van den moederkoek gemeenfchap hebben en zamenhangen, ook word door dezelven het bloed en de voedende zappen uit de baarmoeder in den moederkoek, en daarna verder door den navelflreng in het lichaam van de vrugt gevoerd. Wyders is gemelde moederkoek, op de zyde die aan de baarmoeder vaftgegroeid is, in vele ronde Hukken verdeeld, even als de herüenen; op de andere zyde daarentegen, die na de vrugt gekeerd is, is hy geheel glad en niet verdeeld. Dit moet men deswegens wel in aanmerking nemen, om by het onderzoeken van den moederkoek, en of dezelve geheel ontM is, geen misflag te begaan; want naar maate men by deszelfs befchouwing zyne uitwendige zyde legt, of'houd, zo fchynt het dikwyls, als of hy niet in zyn geheel was, wanneer 'er nogthans niets aan ontbreekt. Uit de inwendige zyde van den moederkoek, B 3 naam-  naamlyk dia glad en na het kind toe gekeerd is, gaat een ftreng, van drie tot vyf fpannen lang, tot aan de navel van het kind, welke de navelftreng genoemd word, en die meeftal in natuurlyke verloffingen uit het midden van den moederkoek, zomtyds meer zvdewaarts, of ook dikwyls uit deszelfs rand onrftaat, en dus geen vafte plaats houd; dit moet men uit hoofde der verloffingen wel in acht nemen. Deze navelftreng beftaat inwendig uit een hol weefzel, waarin ene aderen twe flagaderen, zonder dat zy een enigen tak van zig geven, in de lengte liggen ingefloten; dezelve word ook door het inwendig gedeelte van het adervlies geheel bekleed. De ader van den navelftreng is in haar middel.1 lyn zo wyd als beide de flagaderen, zy ontftaat in den moederkoek uit zeer ve> kleine takken, gaat vervolgens in de lengte, -door den navelftreng, in het lichaam van het kind, en loopt over het uitgefpreide darmvlies tot in de holte van de poortader. De twe flagaderen ontftaan uit de onderbuiks flagaderen van'het kind, klimmen ter zyde langs de pisblaas na boven, en gaan over het uitgefpreide darmvlies, door den ring van den navel der vrugt, in den navelftreng, alwaar zy in de lengte de navelader rondlopen, en eindelyk, na dat zy in vele kleine takken verdeeld zyn, zig in den moederkoek verliezen. Alle  C*3) Aile deze laatftgemelde delen zamen noemt men eigenlyk de nageboorte, die dus uit de twe gemelde vliezen, den moederkoek, en uit den na" velftreng, beftaat; om dat dezelven eerft na de geboorte van het kind, als door nieuwe vlagen, te gelyk moeten nageboren worden,noemt men ze met een woord de nageboorte. Doch moet men nog boven dien hier aanmerken, dat, wanneer 'er by de zwangere vrouwen maar ene vrugt voorhanden is, 'er ook flegts ene nageboorte, zo als ik die befchreven heb, te vinden is; maar indien zy van twe kinderen zwanger gaan, dan hebben zy zomtyds twe, of ook dikwyls maar ene nageboorte; in dit laatfte geval hebben de twelingen enen moederkoek in 't gemeen, die nogthans doorgaans groter is, dan wanneer 'er maar een kind gevonden word; ook zyn zy beiden flegts in een adervlies ingefloten, alhoewel yder door een byzonder lamsvlies om' ringd word, en dezelven aldus van elkander afgezonderd zyn. Yder is ook deswegens met zyn by~ zonder vogt en navelftreng voorzien. By twelingen is derhalve ydere vrugt in haar eigen lamsvlies ingefloten, en zy liggen beiden zo by elkander, als of men twe eyeren by elkander legt; bet adervlies omvat dezelven zodanig, als of men deze eyeren met linnen omwond. Uit dit alles kan men gemaklyk begrypen, hoe hetmogelyk zy, wanneer 'er twelingen zyn,dat het B 4 lams-  C*0 lamsvlies en adervlies van het een kind berfle, en het water weglope, zonder dat de vliezen van het andere in 't minde befchadigd zyn, of deszelfs water worde uitgeflort. Om dezelfde reden kan het een kind dood, doch het andere nog frifch en gezond zyn. Boven dien kan men ook uit alle de gemelde omftandigheden leren, met welk ene byzondere voorzigtigheid men in geboorten van twelingen de nageboorte moet tragten te krygen. Want onderfteld zynde, dat de twe moederkoeken in een zamengégroeid waren, zo zoude het zeer onverftandig gehandeld zyn, indien men, aanllonds na de geboorte van het een kind, de nageboorte wilde afhalen; wanneer hierdoor de 'nageboorte van het andere kind, dat nog in 's moeders lichaam is, ook te gelyk mede losgemaakt, en alzo ene doodlyke bloedftorting veroorzaakt wierd. De volgende regel kan derhalve tot een rigtfnoer dienen: Wanneer 'er in ene verlojjing twelingen voor^ handen zyn, dan moet men, na de geboorte van het eerjle kind, geenzins deszelfs nageboorte tragten aftehalen, maar eer ft de geboorte van het andere afwagt&n, en daarna 'beiden te gelyk zoeken te bekomen. Doch indien het gebeurt, dat de twelingen in de geboorte zyn zamengégroeid, dan hebben zy wel flegts ene nageboorte, maar dikwyls twe navel- ftren-  (25) ftrengen. In zulk een geval kan men de nageboorte, kort na de geboorte van de vrugt, zo als in ene eenvoudige verloffing doorgaans gefchied, afhalen. Want zodanig zamengegroeide twelingen hebben zowel de vliezen als het water met eU kander gemeen. Dan nadien het zeer nodig is, ook van het water, dat zig in de bovenverklaar? de vliezen, benevens de vrugt, bevind, een onderfcheiden denkbeeld te hebben; zo wende ik my tegenwoordig tot deszelfs befchouwing. Dit water heeft eigenlyk zynen oorfprong in het lichaam van de moeder, als waaruit het door de baarmoeder na den moederkoek, en verder uit dezen door byzondere vaten in de holten der vliezen gevoerd word. Op dezen grond is ydere vrugt in het lamsvlies door water omringd, 't welk ook daarom het lamsvlieswater genoemd word. Men moet dit wel in acht nemen; want ik ken Vroedvrouwen, die menen, dat 'er verloffingen zonder water kunnen zyn, en dat menig ene vrugt geen water heeft. Doch dit is zeer grof gedwaald. Want het is niet flegts uitgemaakt, dat elk kind in het lamsvlies zyn water heeft, maar 'er word zelfs zomtyds by zwangere vrouwen nog een ander zoort van water gevonden, 't welk men het valfche, of nawater noemt. Die dient men deswegens te weten, om dat de zwangeren dikwyls zulk water in de zevende, agtfle of negende maand uit de baarmoeder ontlaften. Indien nu ene B 5 Vroed  O) \ roedvrouw dit water vooi het wezenlyke water van 't kind wilde houden, dan zou zy een groten misdag begaan, om dat het uitdorten van het wezenlyke water zeer veel betekent, daar het andere integendeel weinig of niets ter zaak doet. De kentekenen, waardoor men in ene vroedkundige betekenis het wezenlyke water van hec valfche onderfcheid, zyn de volgende. Vooreerft begint hec wezenlyke water van het kind nooit te breken (zo als men 't noemt) zonder vlagen, en zonder dat 'er of ene natuurlyke, of ene al te vroegtydige geboorte volgt. Het valfche water daarentegen vloeit voor de tyd, in de zevende, agtde, of negende maand, zonder enige verloffingsvlagen, en 'er volgt niets anders op, als dat de buik, die te voren bovenmate dik was, zo als hy in de dragt van twelingen doorgaans is, zig een weinig fluit, en kleiner word. Het ware water van het kind is vettig, klevende, dik, troebel en witagtig; het valfche water integendeel is dun, vloeibaar, klaar, en helder als kriftal; ook kleurt het niet aan 't linnen af. Indien men nu uit de opgenoemde tekenen deze waters weet te onderfcheiden, dan ziet men Aat de uitdorting van het valfche water niets beduid; en dat men, wanneer het zelve zig vertoont, de vrouw niet tot den arbeid moet aanzetten, maar alleenlyk dezelve in ene beftendige ruft houden, HET  t*7) HET DERDE HOOFD,STU K. Over de Zwangerheid en de verscheidenheid derzelve. ^^Jadien ïn veelvoudige gelegenheden, zowel de Geneesheren als de Vroedvrouwen, dikwyls geregtelyk moeten onderzoeken en uitfpraak doen, of ene vrouw, of vryfter, zwanger zy, of niet; zo word by zulk een onderzoek te meerder voorzigtigheid verëifcht, om dat door zodanig een eens geveld oordeel en uitfpraak, indien 't niet inderdaad waaragtig is, niet alleen zulk een vrouwsperzoon haar eer en goeden naam verheft, maar ook nog anderen daardoor beledigd worden, zodanig dat 'er gruwelyke moorden uit zouden Jumnen ontftaan; en het geweten, zowel als de achting, van den Geneesheer, of van de Vroedvrouw, lopen daarby grootlyks gevaar. Bartholinus verhaalt, dat de vrouw van Kopriaan, van twelingen zwanger zynde, was opgehangen; een zoortgelyk voorbeeld brengt Riolanus by, van ene vrouw die in de vyfde maand zwanger was; Mauriceau befchryft meer dergélyke moorden, die uit onwetendheid, of onervarenheid der  (28) der Vroedvrouwen gefchied zyn. Hoe dikwyls is 'c reeds gebeurd, dat ene onfchuidige maagd, door een valfch voorwendzel van zwangerheid, op ene onfchuidige wyze van haar eer en goeden naam beroofd wierd? Hoe dikwyls heeft men waarlyk zwangere vrouwen voor waterzugtig aangezien, en dezelven de vrugt afgedreven? 'Er word derhalve zekerlyk, tot de beoordeling ener zwangerheid, de grootfte voorzigtigheid en ervarenheid gevorderd. Men verftaat dan door de zwangerheid ene ver^ hevenheid van den onderbuik, die langzaamerhand groter word, zig meer en meer uitbreid, en veroorzaakt word door lichamen, die in het onderlyf ingefloten, en uit de vereniging van beiderly geflagten ontftaan zyn. Ene vrouw kan op verfcheiderly wyze ontvangen; in de baarmoeder, in de trompetten, in de eyerftokken, en in de holte van den onderbuik, dochmeefl: van het bekken; zo dat de bevrugting ten aanzien van de plaats onderfcheiden is. Weshalve dezelve ook als ene gelukkige, of ongelukkige moet worden aangemerkt; men noemt ze gelukkig wanneer de ontvangenis in de baarmoeder gefchied; maar ongelukkig is de zodanig ge, die elders buiten de baarmoeder op ene der gemelde plaatzen gebeurt. Beide zoorten van ontvangenis kunnen verder uit een levendig, of ook wel uit een dood lichaam  09> haam beftaan. In het eerfte geval kan het of eetl weJgefchapen kind, of een levendig monfteragtig gewas zyn. Doch in het twede geval een wanfchapen en onnuttig gewas, 't welk ene mola, maankind, of misdragt genoemd word. Dit beftaat of in ene vleefchagtige zelfftandigheid, of in ene blaas, die vol water, lugt, of bloed is. Uit dien hoofde moet men de ontvangenis ook, die ten aanzien van de zelfftandigheid of ftoflykheid verfchcide is, wederom op twederly wyzen, naamlyk als ene ware, en als ene valfche, befchouwen. Ene ware zwangerheid noemt men het, wanneer'er een of meer levendige kinderen voorhanden zyn; in ene valfche daarentegen is 'er niets anders als een dood lichaam, of een wanfchapen gewas te vinden. Doch indien 'er behalve de levendige vrugt ook zodanige gewafTen gevonden worden, noemt men het ene gemengde zwangerheid, yder derzelven kan in de verfchillende plaatzen van 't vrouwelyk lichaam, daar wy gewag van gemaakt hebben, ftand grypen. De tekenen, waaraan men weten kan, of ene vrouw inderdaad zwanger zy, moeten om de duidlykheid hoofdzaaklyk in zodanigen, die ons de reden leert, en in zulken, welken wy door de gewaarwording befpeuren, verdeeld worden. De eerfte, waaruit men volgens de reden be- flui-  (3°) fluiten kan, of ene vrouw zwanger zy, zyn de volgende: Wanneer de vrouw haren man heeft bygewoond en enigen tyd daarna kragtloos word: wanneer zy eenén .afkeer van zodanige fpyzen bekomt, die zy anders bemind heeft, of ook wel na ongewone fpyzen een geweldig verlangen heeft; wanneer zy dikwyls fpeekzel uit den mond fpuwt, oprisping en walging heeft, hoofd, of tandpyn krygt; wanneer zy zonder oorzaak droefgeeftig en mager word, en hartkloppingen gewaar word; wanneer de ogen met een zigtbaren blauwen kring als omringd zyn, wanneer de buik in den beginne invalt, doch vervolgens opzwelt, en de maandelykfche zuivering ophoud. De tekens die ons de gewaarwording leert, zyn. 1. Het onderzoeken van den mond der baarmoeder door 't betaften met den vinger. 2. De beweging van de vrugt zelve. Wat het eerfte aanbelangt,- als men door het onderdaan nafpeurt, of de mond der baarmoeder regt gefloten is, en óf dezelve nog in het bekken hangt; deze tekens zyn zeer bedrieglyk, zo lang de vrugt zig niet beweegt,- alhoewel Mauriceau dit als een zeker teken bybrengt, indien de mond der baarmoeder gefloten is, en op 't gevoel zig als de fnuit van een onlangs geworpen hondje voordoet. Dan dat deze tekens valfch, en  CsO en zonder grond zyn, blykt hieruit, om dat by alle maagden de mond der baarmoeder gefloten is, doch by alle vrouwen, inzonderheid die onrydige verloffingen gehad hebben, en daar de mond der baarmoeder gekwetfl: is, dezelve onder de gemelde gedaante, zonder dat zy zwanger zyn, gevonden word. Daarom moet men, in het onderzoeken en beoordelen ener zwangerheid, zeer voorzigtig zyn, zo lang als zig de vrugt in *smoeders lichaam door de beweging niet ontdekt heeft: ja immers het onderflaan zelve bedriegt dikwyls, zo als de Heer Peu door een voorbeeld zeer duidlyk bewezen heeft. Doch dewyl het bewegen van de vrugt het voornaamfte en enige ware teken ener waaragtige zwangerheid is; zo zal ik de ware kenmerken hier byvoegen, waardoor men de beweging van het kind, van het bewegen van andere lichamen, kan onderfcheiden. r. Doet zig by zwangere vrouwen in de derde, vierde, of uiterlyk in de vyfde maand, eerftelyk maar ene zagte aandoening op, die men met zodanig ene kan vergelykcn, welke men van een fpinnekop gevoelt, als zy over de hand of *t aangezigt loopt; nogthans heb ik reeds zelfs waargenomen, dat ene vrouw deze aandoening voor 't eerft in de zevende maand gewaar wierd, fchoon dit zeer zelden gebeurt; deze aandoening word van tyd tot tyd fterker, en men kan ze zodanig befchryven, als of een vliegende vogel mee  CsO met zyne vleugels op den buik fioeg. 2. De ware beweging ener vrugt gefchied in het onderlyf, zomtyds op een, zomtyds op verfcheidene plaatzen te gelyk, nogthans is deze aandoening geftadig op de ene plaats groter, en lïerker, dan op de andere. . 3. In de laatfte maanden der zwangerheid, by voorbeeld in de zesde, zevende, enz. beweegt zig het kind in 's moeders lichaam veel llerker, en deze beweging is voor de zwangere vrouwen veel aandoenlyker, zo dat zommigen 'er zomtyds met flaauwtens door overvallen worden. 4. By de beweging ener vrugt ontftaat 'er ene verhevenheid in den buik, zo als een kleine buil, die egter ogenbliklyk weder verdwynt. Doch in ene valfche beweging daarentegen, die door gene wezenlyke vrugt veroorzaakt word, zwelt de buik eensklaps in zynen ganfchen omtrek op, als of hy opgeblazen was; maar valt ook zo op eenmaal, of van tyd tot tyd wêer in. Indien men nu by deze gemelde tekens, alle andere kenmerken ener waaragtige zwangerheid gevoegd heeft, dan kan men met zekerheid onderfcheiden, of de gewaarwording der beweging door ene wezenlyke vrugt, of door een ander lichaam veroorzaakt word. Doch om dit nog beter te kunnen onderfchei den, zal ik de zekerde, en belle kenmerken, zowel van ene ware, als van ene valfche zwanger-  (33) gerheid nauwkeurig bybrengen^ Voor eer ft, in ene ware zwangerheid vak de buik in de eerfte maand in, en word veel kleiner en enger dan te voren. In ene valfche zwangerheid daarentegen zwelt de buik van den beginne af aan, en word in twe, of drie maanden, zo groot en dik, als hy in ene ware zwangerheid in de vierde, vyfde, of wel in de zesde maand is, en heeft de gedaante van een halve kogel, of bal; terwyl hy in ene ware zwangerheid langzaam zwelt, en enigzins fpits verheven word, wanneer de navel of in zyne natuurlyke geftalte blyft, of wat meerder uitgeperft fchynt te worden, die egter in ene valfche zwangerheid, in de vyfde , of zesde maand, in den buik word ingetrokken , en de gedaante van een kleine tregter heeft. Ten twede, befpeurt men by ene ware zwangerheid de beweging der vrugt eerft in de derde, vierdei of vyfde maand; doch in ene valfche vroeger, of veel later, geheel op ene andere wyze, of dikwyls volftrekt niet. Ten derde, in ene ware zwangerheid zwellen de borften doorgaans tegen het einde; maar in ene valfche beginnen ze om dien tyd in te vallen, en flap, flets, koud en gerimpeld te worden. Deze gemelde kentekens, benevens het reeds gezegde onderzoek, na de gefteltenis van den mond der baarmoeder, door het voelen met den vinger, tot meerdere zekerheid, geven de volC ko=  (34) komene verzekering ener ware zwangerheid, HET VIERDE HOOFDSTUK, Over de verandering, die db zwangere baarmoeder ondergaat; en het onderzoek derzelve, door het onderslaan. £_joAm ene vrouw ontvangen heeft, fluit zig de mond der baarmoeder, of de hals derzelve. Het eerfte gefchied in zodanigen, die nog niet veel kinderen gebaard hebben; het twede heeft by de zulken plaats, die dikwyls gebaard hebben, en daar de mond der baarmoeder in de geboorte gekwetft is. Dit moet men noodzaaklyk weten, dewyl men anders zou knnnen denken, dat ene vrouw, indien de mond der baarmoeder niet gefloten is, onmooglyk zwanger kon zyn, daar het nogthans inderdaad zodanig gebeurt. Voorts zinkt by ene zwangere vrouw de baarmoeder dieper in de holte van het bekken, zo dat zy nader dan te voren, by de uitwendige fchaamdelen komt, na 't verloop van enigen tyd groeit zy, en word ronder, waardoor zy meer dan voor af de gedaante van een peer aanneemt. la  (35) In de derde, of vierde maand der zwangerheid zet zig de baarmoeder gedadig hoger na boven uit, zo dat zy eindelyk geheel uit de holte van het bekken komt, 't geen men wel dient te weten, uithoofde van het onderdaan; wanneer zig nu dezelve in haren ganfchen omtrek by aanhoudendheid meer uitbreid, dan word hare vorige peervormige gedaante byna als in een ronde kloot veranderd, tot dat derzelver hals zig ook vervolgens uitzet, waardoor men de tyd der zwangerheid bepalen kan. Het laatfte gedeelte, dat uitgezet word, is de mond der baarmoeder; want als deze een opening als een ronde kloot vertoont, dan is de tyd der geboorte naby. Deze veranderingen en kentekens leert men beter door 't gebruik der hand, dan door de boeken. Doch dit onderzoek met de hand, en»'t onderdaan, moet op de volgende wyze ondernomen worden: Wanneer men de vrouw naar verëifch van zaken, in de behoorlyke legging geplaatd heeft, welke, zo als bekend is, naar de gedeltenis der omdandigheden verfchillende zyn moet; dan fmeert men den voorden vinger der regter, of linkerhand, die 'er 't gefchiktde toe is, met vet, of olie, duit dezen vinger tufichen den duim en den middelden vinger,' zo dat hy na beneden gebogen, doch de twe anderen regt uitgedrekt zyn; en  (3<5) dat wel om verfcheidene oorzaken, maar byzorlderlyk om de zuiverheid; vervolgens brengt men de hand by de fchaamdelen, indiervoegen dat de duim en ■ middelde vinger aan de lippen, doch de voorde vinger by de opening komt; dan voert men den voorden vinger regt voor het daartbeen na binnen,- daar de mond der baarmoeder in de eerde tyd der zwangerheid doorgaans te vinden is, wanneer men de hand zodanig omdraait, dat de duim boven tegen het fchaambeen, en de middelde vinger onder tegen den endeldarm komt, en men onderzoekt de gedeltenis van den mond der baarmoeder. Doch indien dezelve op gemelde plaats niet gevonden word, zo als het in ene voortgaande zwangerheid gefchied; dan moet men de hand meer neerwaarts buigen, en den voorden vinger voorwaarts na 't heiligbeen, en bovenwaarts na den navel der vrouw brengen; te gelyker tyd moet men voorts met de andere hand, die op den buik der vrouw gelegd is, den bodem der baarmoeder na beneden drukken, en dus zal men dan den mond der baarmoeder gemaklyk bereiken, en onderzoeken kunnen. Doch ten einde het nut van dit onderzoek door 't- onderdaan, en hét geen men daaruit afleiden kan, zou blyken, heb ik nodig geacht het volgende te melden, en hierby te voegen: L Of eng vrouw reeds kinderen gehad bebbe, of-  (37) «f niet, dit leert de uitwendige, en inwendige gelbitenis van het ondcrlyf, en van dc teeldelen, maar inzonderheid de gedaante van den mond der baarmoeder: * II. Of ene vrouw zwanger zy, en of zy ene •ware, of valfche zwangerheid hebbe, moet insgelyks door het onderdaan onderzogt worden, en dit wyzen de reeds bovengemelde tekens, als mede de ware beweging der vrugt aan. III. Hoe lang ene vrouw zwanger zy, kan men ten dele door de verandering van den hals, en mond der baarmoeder, ten dele door den tyd, wanneer de vrugt zig begint te bewegen, nalpeuren. IV. Of de tyd der verloffing naby, of ver af zyy toont ons de verlopene bchoorlyke tyd der zwangerheid, en da gedeltenis van den mond der baarmoeder, wanneer hy byna niet, of flegts als een kleine dunne rand, of weke ring, te voelen is; want deze kenmerken geven de kort aan(taande geboorte te kennen. V. Of de baarmoeder regt, of febuins gelegen, en of het bekken wel, of kvjalyk gevormd zy, kan en moet ene Vroedvrouw door het onderdaan, en betaden, wel onderzoeken en in acht nemen, dewyl daardoor goede, of zware verlodingen kunnen veroorzaakt worden. VI. Of de barende vrouw wezenlyke vlagen, *ƒ flegts valfche ween hebbe, kan uit devolgen- C 3 de  (38) de omftandigheden beoordeeld worden: De ware weën kent men 1. Als de baarmoeder zig zamentrekt, en dit befpeurt men, wanneer men de hand tegen den buik der vrouw aanhoud. 2. Als men de knie vafthoud, en ene byzondere beving in dezelve gewaarword. 3. Tonen het de vlagen zelve, wanneer zy in de lenden beginnen, en nederwaarts na de fchaamdelen drukken. 4- Is het zekerde en onfeilbaarfte teken, als men het vlies, dat Chorion genoemd word, onder de vlaag opgefpannen bevind. Indien men nu deze tekens niet gewaarword, dan zyn het alleenlyk valfche weën, en dit moet men wel in acht nemen. Want dan moet men de vrouw niet tot de verloffing aanzetten, maar dezelve tot ruft brengen; maar. indien het ware vlagen zyn, dan moet men ze met alle voorzigtigheid tot de bevalling bereiden. VII. Of ene vrouw ontydig en te vroeg zal haren, moet men insgelyks uit gemelde tekens en vlagen opmaken; want als de ware vlagen-'er plaats hebben, dan kan men ene vroegtydige verloffing niet tegengaan; maar zyn 'er alleenlyk valfche weën, dan moet men dezelven bedaren, en het kwaad voorhoeden. VIII. Of het water gebroken zy, weet men door het onderdaan, zodra als men een naakt, en  (39) en niet bedekt deel van het kind aanvat; doch men moet hier ook wel acht op geven, of het water langzaam afloopt, want dit gaat doorgaans met zware verloffingen gepaard; zo als het mede een kwaad teken is, wanneer het water op eenmaal geweldig uitberft, en in een grote hoeveelheid wegloopt. IX. Of men het water breken moet, is hier mede te befliflen; doch dit is in natuurlyke verloffingen byna nooit, en in tegennatuurlyke zeer zelden nodig, ten ware dat men in zulke omftandigheden het keren van het kind te gelyk moet ondernemen, en hierin moet men gcenzins de brandenburgifche Hebamme Sigismundinn volgen, als welke, door het vroegtydig breken van het water, vele vrouwen zware en moeilyke verloffingen veroorzaakt heeft. X, Men kan ook veel uit de gedaante van den mond der baarmoeder, en deszelfs uitwendig vliesje afleiden. Want indien de opening van den mond der baarmoeder, als mede de gedaante van het vliesje, rond moet zyn, en aldus door het onderzoeken in alle natuurlyke verloffingen gevonden word, zo is het een teken dat 'er iets tegennatuurlyks moet plaats hebben , wanneer de opening van den mond der baarmoeder, of de • gedaante van het vliesje, anders gefield is. XL Of ene vrouw ene gemaklyke, nf zware verlojjing zal hebben, kan menbefpeuren: i..ufc C 4  C4o) de goede, of kwade vorm van het bekken, aa uit de behoorlyke legging van het kind, en'van de baarmoeder by den ingang der geboorte. 3, uit den behoorlyken voortgang der vlagen. XII. Of het kind natuurlek in de geboorte paat, of niet, leren ons zo lang het water in zyn geheel is, r. de opening van den mond der baarmoeder, 2. de gedaante van het water 3 de opgevulde, of ledige ruimte van den ingang des bekkens. En na het water: het voorkomend - deel van 't kind. Al is het zelfs het hoofd, dan heeft men evenwel nog zekere kentekens uit de opene wond. XIII. Of men de verlojjtng ener vrouw voor de negende maand bevorderen, of ook wel dezelve verbaapen moet. Dit toont, benevens de hevigheidder bloedftortingen, en der flauwtens. 1 De tegenwoordigheid der ware weën. s. De openinvan den mond der baarmoeder; daar deze kent merken niet voorhanden zyn, of ook wel daar de opening van den mond der baarmoeder met wilde vlagen gepaard gaat, moet men de vedosfing met verhaaflen. XIV Of een vrouw ene uitzakking (prolap. /«O heeft, kan men zo wel door het gezigt ak door h*t gevoel ontdekken. Indien nu zodanig een toeftand by ene bangere vrouw plaats heeft dan moet men dezelve niet in een ftoel, maj lU heC bed ve«»> en gedurende de vlagen de uit-  (41 > , uitzakking terughouden, tot dat het kind geboren is. Vervolgens moet men wel in acht nemen, indien de nageboorte nog aangewaflèn, en valt is, dat men dezelve niet door Iterk trekken aaa den navelltreng tragte te bekomen, want anderzins zou men de ganfche baarmoeder kunnen afhalen, en zo als het meermalen gefchied is, gelyk een handfehoen omkeren. Voor het overige heeft het zodanig ene vrouw meer nodig dan anderen, zig lange ruft in 't bed te houden. XV. Eindelyk zyn 'er nog verfcheidene andere toevallen, zo wel van de baarmoeder, en derzelver hals, als van den endeldarm, en de pisblaas overig, die zonder een nauwkeurig onderzoek door het voelen en onderdaan niet gekend, veel mih weggenomen kunnen worden, doch voornaamlyk de bloedftortingen, welke vrouwen van jaren ondergaan. HET VYFDE HOOFDSTUK. Van de natuurlyke Verlossing. JEne natuurlyke verloffing noemt men de zodanige, daar het kind ene behoodyke legging heeft, en door de Natuur, zonder enige C 5 hulp  (40 hulp of byftand, in de wereld gebragt word. Deze verloffing heeft plaats, -wanneer het kind met den kruin regt in den mond der baarmoeder komt, zodanig dat het aangezigt tegen het heiligbeen, en het agterhoofd na het fchaambeen gekeerd is. Dan op deze wyze, als al het overige welgeftcld is, word het kind doorgaans zonder byzondere zwarigheid, of verhindering, het gelukkigfte en befte geboren; en daarom word deze wyze de natuurlyke verloffing genoemd. Doch men kan ook zodanige verloffingen natuurlyk noemen, die doorgaans gelukkig voortgaan, zonder ene byzondere hulp met de hand te bieden; wanneer naamlyk het kind met beiden de voeten, of ook wel met de billen, het eerft in de geboorte komt. Zo noemt men ook wel natuurlyke verloffingen, die ten aanzien van den tyd der zwangerheid, in het einde der negende maand voorvallen. Waarom men ook alle de zodanigc-n, die voor' dien tyd gebeuren, vroegtydige verloffingen noemt. Doch op dat 'cr gene verwarring zou kunnen ontftaan, zal ik thans de laatfte zoorten van verloffingen overftappen, en flegts over de zodanige handelen, daar het kind de befte, en natuurlykfte legging heeft, en het gemaklykfte, en 't gelukkigfte ter wereld komt. 'Er word dan tot ene regte natuurlyke verloffing gevorderd: Foor eerfi, dat al de teeldelen in ene barende vrouw  (43) vrouw wel gefield, en aan gene ongemakken van aanbelang, die de verloffing op enige wyze kunnen verhinderen, onderhevig zyn. Ten twede, dat de baarmoeder ene behoorlyke legging regt in het bekken, en het kind ene behoorlyke plaatzing hebbe, en het aangczigt na het heiligbeen toewende. Ten derde, dat 'er ene behoorlyke evenredigheid en overéénkom!! tufichen de opening van hec bekken, den mond der baarmoeder, en de fchede, en de grootte en dikte van het kind, en deszelfs delen, ftand grype. Ten vierde, dat 'er zig wezenlyke en ware weën opdoen, die van tyd tot tyd fterker worden, en gedurig aanhouden. Ten vyfde, dat de verloffing, zonder behulp der kunft, en niet vroeger, of later, dan de behoorlyke tyd, volge. Ten zesde, eindelyk, dat ook na de geboorte van het kind, de moederkoek gemaklyk, zonder enige zwarigheid, te regeer tyd te voorfchyn kome. Deze zyn nu eigenlyk de ware verëifchtens en tekens van ene regte natuurlyke, en gelukkige verloffing. Doch ten einde men vooraf zou kunnen zeggen-, of zodanig ene- by ene zwangere vrouw te wagten zy, en wanneer men dezelve te verwagten hebbe; zo is het vooral nodig dat men de tekens weet, waaruit men ontdekken kan, of de verloffing voorhanden, en de vrouw toe  (44) tot dezelve toebereid zy; over deze zal ik nu kortelyk handelen. De tekens dan, die ene kort aandaande verloffing te kennen geven, zyn: Foor eerfl. Wanneer de mond der baarmoeder byna niet te voelen is, cn zo als hy anderzins langwerpig, nu zeer kort is, en byna als een zagte ring zig voordoet. Ten twede: Wanneer de dikte van den buik neerwaarts zakt, en dat de baarmoeder zig ook dieper in de holte van het bekken begeeft. Ten derde: Wanneer 'er zig ware weën opdoen, die in de lenden beginnen, en neerwaarts na den mond der baarmoeder dringen, en aldaar eindigen. Ten vierde: Warneer uit de opening van den mond der baarmoeder een taaye, flymagtige dof vloeit, en de vrouw ook dikwyls ene neiging befpeurt om de urine te ontladen. Doch de tekens, waardoor men ontdekt, dat de ware drift der Natuur, om de verloffing te bevorderen, aanhoud, zyn: Eerfïelyk: als door het gedaan onderzoek met de hand, de vinger nat van bloed te voorfchyn komt. Ten twede: als de mond der baarmoeder door de vorige weën vervvyd is; en het adervlies {Chorion) onder de vlagen na voren gedoten , en byna uitgedreven word. Want dit is het zekerde teken, dat,  (45) dat voor de verloffing gaat. Eindelyk moeten wy ook de tekens nog melden, welke de aanftonds volgende verloffing aanduiden. De:e zyn: Voor eer ft: wanneer het welgemaakte hcofd van 't kind, dat regt in den mond der baarmoeder {laat, denzelven genoegzaam verwyd, en by yder opkomende vlaag meer voortgaat, en den mond der baarmoeder meer en meer opent, en uitzet. Ten twede: wanneer vervolgens het water onder de weën fpringt, en wcg!oop\ Ten derde: wanneer, nadat het water is uitgeftort, de vlagen (leeds heviger aanhouden, en men eindelyk in den hals der baarmoeder niets als het hoofd van 't kind voelt; als dit reeds verder voorwaarts tot aan den uitgang van het bekken gekomen is, dan volgt de verloffing onmiddelyk. Deze zyn dus de tekens ener beginnende, voortgaande, en aanflonds volgende geboorte van een kind. Indien nu ene Vroedvrouw door 't veel en dikwyls onderzoeken met de hand, deze tekens ener natuurlyke verloffing gewaar geworden, en door het onderfkun geleerd heeft; dan kan zy altoos zig daarna gedragen, en doen, het geen haar aanbevolen is. Doch dit kan de ene van de andere gemaklyk leren, zo als ook nog andere dergelyke handgrepen. Het enige dat ik nodig oordeel te herinneren, isf  C4 is, dat men de arbeidende vrouw gene verhitten* de dingen toédieneh, - nog prikkelende klyfteren zetten moet, want als men haar goede zoepen geeft, die zyn haar veel. beter en dignftiger dan alles, wat men uit den Apotheek kan halen. Voorts moet 'ene Vroedvrouw nooit den buik der vrouwen, of met het hoofd, of door de handen der helpfter, onder de vlagen laten drukken, zo als men pleeg te doen. Want daardoor, kan de geboorte verhinderd, en de arbeidende vrouw in zeer boze, en moeilyke omftandigheden gebragt worden, die alleen aan deze kwade handel* wys zyn töete'fchryven. Voor het overige moet de Vroedvrouw de arbeidende vrouw volkomene vryheid geven, of zy in het bed, of op den ftoel wil baren; fchoon 'er zodanige omftandigheden ot>k voorkomen, waarin men den ftoel onmooglyk gebruiken kan,-wanneer naamlyk de barende vrouw aan de vallende ziekte, bloedftortingen, of het uitzakken der baarmoeder onderhevig is: in welke gevallen men altoos de vrouw in 't bed, en niet op den ftoel verloflèn moet. Is nu eindelyk het kind geboren, en heeft het tekens van leven gegeven, dan moet men op twe plaatzen den navelftreng afbinden, denzelven vervolgens affnyden, en het kind aan de baker, of aan een ander, overgeven. Ik heb aangemerkt, dat het kind een teken van leven geven móet, eer men den navelftreng bind  (47) bind, en affnyd, om dat het gebeurt, dat het kind zomtyds zeer zwak is, ja zelfs de gedaante heeft als of het dood was, door dien de»omloop van het bloed in 't lichaam van het kind, door verfcheidene oorzaken, kan gefluit worden. Doch dit word door de bloedvaten van den navelftreng zo lang dezelve nog geheel, en ongefchonden is, van het indringend bloed der moeder, weer gemaklyk opgewekt, en men kan te gelyk in zulke toevallen het kind, door uitwendige middelen tragten optewekken, als men het ajuin en azyn voor de neusgaten houd; of met een veder aan de keel kittelt enz. wat beft is; insgelyks als men de leden, de armen, en de voeten, zagtjes na het hart toe vryft, en de borft zeer zagt en langzaam op beide zyden te zamen drukt, en eensklaps wederom loslaat. Doch wat het binden van den navelftreng aanbelangt, daar ik zo even van gemeld heb, dit moet op twe plaatzen gefchieden: voor eerft moet hy vyf, of zes vingersbreed van hec lyf van 't kind gebonden worden; en vervolgens wederom twe^ of drie vingersbreed van den eerften band bovenwaarts na den moederkoek toe, en tufichen deze twe banden word hy daarna afgefneden. Als dit alles op gemelde wyze volbragt is, dan moet de Vroedvrouw ook weten, wanneer het tyd is om de nageboorte te bekomen; derhalve moet zy of een, of beide handen op den buik der vrouw beneden den navel houden, en wel ✓ in  C48) in acht nemen 4 wanneer en of de baarmoeder * die zy tufTchen den navel en het fchaambeen gemaklyk voelen kan, als een grote peer zamengetrokken is, ('t welk het enige, en onfeilbaarfte teken is, dat de behoorlyke tyd om de nageboorte af te halen aanduid: ) als dan moet zy dezelve met de verëifchte voorzigtigheid tragten te bekomen. Immers is het bekend, dat vele Vroedvrouwen de kwade gewoonte hebben van den navelftreng niet te binden, nog aftefnyden, maar, zodra als 't kind geboren is, de nageboorte aftehalen; doch deze handelwys is niet flegts tegen de wetten der Natuur, maar ook ftrydig met het gezond verftand; dewyl zy of grootlyks de gezondheid der arme vrouwen krenkt, of dikwyls zelfs den dood na zig fleept. Maar als de baarmoeder, en hare vaten, zig hebben zamengetrokken, en de nageboorte dus ontlaft wórd,- dan is 'er geen kwaad gevolg te vreezen. Doch 'er zyn, 't geen te beklagen is, weinig Vroedvrouwen die dit weten, en nog minder die 't in acht nemen, zy doen het alleenlyk om dat zy het dus geleerd, en dikwyls gezien hebben; maar wanneer 'er, na 't al te fchielyk fcheiden, en afhalen der nageboorte, ene doodlyke bloedftorting volgt, welke de vrouw jn vierentwintig uren uit het leven wegrukt; dan weten of begrypen zy niet, dat hare al te vroegtydige losmaking der nageboorte de enige oorzaak van  (49) van dit ongelukkig gevolg zy, daar nogthans yder oordeelkundig en ervaren menfch moet toeftaan, zo lang als de baarmoeder, en hare vaten, zig niet genoeg hebben zamengetrokken, en de nageboorte word afgehaald, dat dan het bloed uit de nog opene, en verwyde vaten geweldig vloeyen, en 'er ene bloedftorting volgen moet. Het gebeurt ook boven dien zeer dikwyls, als een Vroedvrouw het nieuwgeboorne nog op den fchoot heeft, en de nageboorte eilcnde tragt aftehalen , dat zy de baarmoeder zelve mede uit de vulva trekt, en de vrouw ene doodlyke vloeying veroorzaakt. Daarom houde ik het voor ene wet: Dat men de nageboorte nimmer by ene vrouw moet afhalen , voor dat de baarmoeder zig genoeg heeft zamengetrokken. Daar zyn 'er velen, die het tegendeel willen beweren, en die tot hunnen grondflag voorwenden, als de nageboorte niet aanftonds weggenomen word, dat dan de mond der baarmoeder zig fluit, en het naderhand verhindert. Doch alle deze lieden tonen door hun oordeel, dat zy.de werking der Natuur niet behooriyk hebben waargenomen. Want offchoon het waar is, dat de mond der baarmoeder zig fluit, zo geeft hy nogthans fchielyk wederom zoveel toe, dat men de nageboorte gemaklyk kan bekomen, indien men flegts zorgvuldigheid en opmerkzaamheid genoeg D gei  CS») gebruikt. Men handelt immers tegen de wetten der Natuur, als men de nageboorte onder het fluiten van den mond der baarmoeder zou willen bekomen; maar dit moet gefchieden, als alles in ruft is, als het toetrekken van den mond der baarmoeder ophoud, en als deze zig wederom opent, en flap of kragtloos word. De zodanigen, die'ene aanhoudende zamentrekking van den mond der baarmoeder voorgeven, zyn met veel regt over ene grote onwetendheid en gebrek van ondervinding te befchuldigen. Zy verwekken door hun al te dikwyls voelen en prikkelen, in den mond der baarmoeder een aanhoudende kramp, dewyl de natuurlyke fluiting der baarmoeder geheel anders gefchied. Voor het overige is 'er niet het minfte te vrezen, als men onder het zamentrekkèn der baarmoeder geen gewelt gebruikt, maar afwagt, tot dat derzelver mond zig wederom van zelfs opent, en dan de nageboorte tragt te krygen. De befte wyze van de nageboorte aftehalen is deze: Men flingert den navelftreng om twe, of drie vingers van de regeer, of linkerhand, en fluit dezelve toe; dan brengt men den voorften en middelden vinger der andere hand langs den navelftreng in de vulva, tot aan de agterfte lippen der baarmoeder, daar men dezelve ftil houd; de andere hand, daar de navelftreng om de vingers gewonden is, ligt men een weinig öm hoog, en  (50 eri mén trekt dus, doch niet te fterk, aan den navelftreng. Als men nu befpeurt, dat de moederkoek afgefcheiden en neergezakt is; dan keert men de hand om, die in de vulva is, en men vat met dezelve den moederkoek; van de andere maakt men den navelftreng los, en brengt dezelve aan het onderlyf zagtjes langs de vulva by het toomtje, om, als men met de ene hand den moederkoek uit het. lichaam brengt, met de andere te gelyk de vliezen te kunnen vatten, en dus de nageboorte aftehalen; zo als ik dikwyls heb aangewezen. Indien nu dit alles gefchied, en de vrouw gelukkig verloft is, dan moet men niet (zo als velen gewoon zyn, en aanraden) aanftonds na de verloffing de hand in de baarmoeder brengen, maar men legt op den buik der vrouw een warmen doek, en men brengt dezelve in een warm bed tot ruft. Aangaande het nieuwgeboorne kind, dit moet vooral wel gezuiverd en afgewafTchen worden, 't geen men het beft met warm water, een weinig wyn, en wat zeep doet; men moet ook tevens wel onderzoeken, of het kind aan alle delen des lichaams natuurlyk gefchapen zy, en alle de nodige openingen hebbe: doch eer men het dan omzwagtelt, bind men het tot meerdere zekerheid, den navel nog eens op nieuws, en men legt het ter ruft. Voor dat men nu de kraamvrouw verder beD 2 zorgt,  C50 zorgt, moet men de nageboorte wel onderzoeken, of dezelve geheel en onbefchadigd is afgehaald, dan of 'er mifichien een gedeelte van agtergebleven is. Indien dezelve in haar geheel is, en men verder niets te vrezen heeft; dan behandelt men de vrouw als naar gewoonte, en men omz'wag" telt haren buik, in zulke natuurlyke verloffingen, ^eer zagt; doch dit laatfte moet in tegennatuurlyke verloffingen geheel niet gefchieden. Als de kraamvrouw na de verloffing wil ruften, kan men haar zulks zeer wel toeftaan, maar dan moet de Vroedvrouw, of de baker, geftadig aan haar bed blyven, en 'er wel acht op geven. De befte middelen, die men ene jonge kraamvrouw geven kan, wanneer zelfs de vlagen nog aanhouden, zyn goede zoepen, en verder niets. Doch de .verhittende middelen, die men gewoon is te geven, om de kraamzuivering te bevorderen, zyn ganfeh niet dienflig, en veroorzaken veel onheil en nadee"!; voor het overige moet men zulk ene vrouw in een kamer leggen, die matig warm, en niet licht is, om dat zy het licht moet vermyden. Daarenboven moet het 'er geruft en ftil zyn, en al hen fchreeuwen en praten vermyd worden, zy moet zig ook voor fchrikken, toorn, en alle hartstogten, als mede voor fterke reuken, zorgvuldig wagten. Wat de verdere behandeling, gedurende zes weken, aanbelangt, daaromtrent heeft men het vol-  (53) volgende in acht te nemen. Foor eer ft moet men den Maat, de gewoonte, en de kragten der kraamvrouw we! in aanmerking nemen, en zig daarna fehik'-.en; wa :t jen vrouw van groten rang laat zig zo gemaklykniet als een boerin met wat pap tc vrede Hellen, enz. Ten twede moet men haar in de eerfte vierentwintig uren weinig voedzel geven. Doch als 'er binnen dien tyd geen koorts is, en zy meerder voedzel verlangt, dan kan men haar den volgenden dag al iets meeder toeftaan tc gebruiken; egter moet zy den derden dag wederom fpaarzamer zyn, en niets anders als zoepen nemen, dewyl 'er doorgaans op dien tyd een zogkoorts plaats heeft. En deze is altoos heviger, en van meer toevallen vcrzeld, indien de maag en darmen vol zyn, en veel onzuiverheden in zig bevatten, dan dat zy ledig zvn. Ten derde moet men de kraamvrouw, door zagte klyfteren, open lyf bezorgen, en tragten te zuiveren, 't geen inzonderheid in de eerfte twe dagen moet gefchieden. Ten vierde moet ene kraamvrouw kort na de verloffing in ene gelyke zagte warmte gehouden worden, ten einde het zweet, dat na de verlosfmg volgt, niet afgebroken of verhinderd, maar veelëer door 't gebruik van dunne zoepen worde bevorderd. Doch dit moet geenzins door het aanwenden van verhittende middelen en dranken D 3 £e"  C54) gefchieden; dewyl alle verhittende dingen ten hoogde fchaadlyk zyn. Daarom krygen in die plaatzen, daar dergelyke verhittende dingen worden voorgefchreven, van de tien kraamvrouwen wel zes uitflag; 't geen in tegendeel, volgens onze fchikking, onder honderden geen ene gebeurt. Wanneer een kind wat vroegtydig aan de borft der moeder gelegd word, zal het veeleer beiden voordeel dan nadeel toebrengen; immers doet het Zeer veel ter gezondheid van de moeder, en de aanvallen der zogkoorts worden hierdoor ongemeen verzagt, en gematigd. Voor het kind zelf is deze eerfte dunne, wateragtige ftof, die in de borften is, zeer dienftig, dewyl zy in plaats van een zuiverend middel, het uitwerpen der onreinigheden, die in de darmen verzameld zyn, kragtig bevordert. By een kraamvrouw, die -haar kind niet zelve zoogt, moet men voomaamlyk daarop, acht geven, dat de borften na de verloffing wel voor de koude bewaard, doch- ook niet te veel gedrukt worden. Maar indien dezelve wat raogten opzwellen, zo vermindert egtcr deze zwelling kort na de zogkoorts, wanneer het zog in het bloed terug keert, en of door de kraamzuivering, of door den afgang, of door de pis ontlaft word. Doch zomtyds worden de borften hard, en pynly'k. In dit geval is de ipaanfche zeep in warme melk ontbonden van een goede werking, als men ?er woile doeken in nat maakt, en over het gezwel  (55) zwel legt. Nogthans moeten deze omflagen alje « uren op nieuws warmgemaakt, en 'er overgelegd worden, op dat, als zy gedurende de zogkoorts op de borften koud worden, zy dezelven niet het grootite nadeel toebrengen. .Al het overige dat ene Vroedvrouw in deze omftandigheden te doen heeft, beftaat daarin, dat zy de kraamvrouw een aftrekzei van heemft met kervclkruid laat drinken, en zomtyds een poeder van krecftögen en polychreftzout gebruiken. Wanneer ene vrouw dus de zogkoorts gelukkig doorgedaan heeft, en de kraamzuivering nog aanhoud; dan is zy buiten alle gevaar; ten ware, dat zy zig door eigene fchuld 'er onverwagt wederom inftorte. Een mifflag ten dezen aanzien, die van zeer weinig belang fcheen te zyn, heeft een veelvuldige ondervinding geleerd, dat. dikwyls van een doodlyk gevolg geweeft is, en het fchynt byna ongelooflyk, dat de kraamvrouwen de vreeslykfte verzweringen; aan de borften zig daardoor hebben veroorzaakt, dat zy ontydlg de handen en voeten buiten 't dek gehouden, en verkond hebben. Het veranderen der hembden zelfs, indien 't niet met de grootfte voorzigtigheid ondernomen word, is geen onverfchillige zaak, en heeft zomtyds de vreeflykfte, en gevaariykfte toevallen voortgebragt. Doch hoe fchaadlyk de ontbloting van het ganfehc lichaam, by het aantrekken van fchone hembden, voor ene vrouw ook zyn mag; zo bezwaarD 4 w  lyk zou het haar integendeel zyn, geffadig in hec nat en in hare onreinigheid te blyven liggen.Daarom zal het voorzigtig onderleggen van warme en droge doeken, ais het zonder verkouden en ontbloting van het lichaam gefchied, van gene fchaadlyke gevolgen zyn. Na den vyfden dag, of zomtyds vroeger, kan men ene kraamvrouw reeds wat meerder vryheid vergunnen, en als 'er geen tegennatuurlyke toevallen plaats hebben, kan zy den agften, of negenden dag het bed een weinig verlaten. Daar integendeel ene zwakke vrouw, en die aan toevallen onderhevig is, het bed veel langer moet houden. TWEDE GEVAL. ENER NATUURLYKE VERLOSSING.' "H" JL_iec twede geval ener natuurlyke verloffing. is, zo als wy reeds te voren aanmerkten, wanneer het kind met de voeten zodanig in den mond der baarmoeder komt, dat de hielen na de fchaambeenderen der moeder gekeerd zyn. Deze is ene goede en gelukkige legging van het kind, ■waarin het zonder veel moeilykheid geboren word; om deze rede telt men dezelve ook onder de natuurlyke verloffingen. De Natuur alleen zou mif-  (57) miftchien deze verloffing op zig zelve kunnen volvoeren; fchoon het onzeker zyn zou 'cr dezelve geheel aan over te laten. Men bkd haar derhalve de nodige hulp, en dat wél op de volgende wyze: Men onderzoekt of het water reeds gebroken is , éh of de voeten van het kind genoegzaam in de fchede kernen. Want in het tegenövergeftelde geval moet men, zonder 'er een hand aan te liaan, d"t, zowel als de verwyding van den mond der baarmoeder, afwagten. Doch als de mond der baarmoeder reeds geopend is, en de voeten aldaar gekomen zyn; dan zou het zomtyds fchaadlyk zyn, het fpringen van het water aftcwagten. 't Is in dit geval nodig , het water dat voor de vulva is, te'bHcen, om door het1 aanwenden dér nodige handgrepen dé vrouw van haren lalt te kinnen ontheffen. Wanneer men dit nu in 't werk wil ftellcn, dan brengt men ëèrft de vrouw in een bekwaam leger, en men verrigï aan het kind den doop. Alsdan trcgt men de beide voeten van het kind, met de regter, of linker hand te vatten, en wel indiervoeger, dat de voorfte vinger dier hand tufichen de 1 beide voeten van het kind komt, deze handgreep is om twedcrly redenen zeer dienftig en noodzaakeiyk. Want voor èérft word door den vinger, die tuffchen de voeten géplaatft is, verhinderd, dat dezelven onmiddclyk tegen elkander gedrukt worden, en dus de tedere beenderen enig nadeel kunnen d5 m  (53) lyden. Ten, twede kunnen de voeten op deze wyze gemaklyker gevat, en vader gehouden Worden. Want als een.Vroedmeeder de voeten van het kind op deze wyze heeft aangevat, dan houd hy den enen voet tufichen den duim en voorden vinger, en den anderen tufichen den voorden en middelden vinger, doch beiden zo vad, als hy de gehele hand toeduit, dat hem dezelven, niet tegenftaande hunne grote glibberigheid, niet ligt ontfchieten kunnen. Wanneer de voeten derhalve op deze wyze voorzigtig en devig worden aangevat,; dan trekt men dezelven langzaam «na zig toe, en zo dra zy buiten de teeldelen zyn, begint men door een bekwame beweging heen en weder derzelver geboorte te bevorderen, Men moet hier nogthans in 't byzonder in acht nemen, dat men-ze in het na zig halen, zo veel als mooglyk is, in ene regte lyn met het midden der vulva tragt te houden. Indien men daar te ver van afweek, en te na by de fchaambeenderen kwam, dan zou men de verlofling ongelyk zwarer en moeilyker maken ; daar integendeel, als men te veel neerwaarts na het toomtje der vulva trok, men hetzelve tot .grote fmert der barende ligt zou fcheuren. Om deze reden moet' een Vroedvrouw niet knielen, wanneer zy deze en andere handgrepen verrigt, en wel inzonderheid als de zwangere vrouw in 't bed  (59) bed verloiïèn zal. Indien een kind aldus rot aan de benen geboren is, dan vat men dezelven met de andere hand aan, op dergelykë wyze als men. te voren da voeten gegrepen had. Men gaat met voorzigtig trekken in den vorigen arbeid zo lang voort, tot dat men de lenden van het kind grypen, en deszelfs bekken zien kan. Alsdan bedekt men het kind met een fynen warmgemaakten doek, men vat de lenden met dezelfde hand, daar men te voren de benen mede gehouden heeft, en men zet den eerften arbeid verder voort. Het zou hier gevaarlyk zyn, het bekken met beide handen aan te vatten, en de voeten van het kind los te laten. Want deze zouden, met de ganfche zwaarte van het reeds 'geboorne Ivf, op het toomtje der vulva ruften, en dus het zelve kunnen verfchcuren. Het zou even zo min raadzaam zyn, een kind in deze omftandïgheden by de lenden te vatten; om dat men het in gevaar zou br;ngen, van door een ongelyken ruk de ruggegraad te verdrayen, of te breken: de twe darmbcenderen, die de zyden van het bekken uitmaken, zyn hiertoe veel gefchikter, en kunnen, door hunne grotere fterkte, een fteviger greep verdragen. Als het kind tot aan den navel geboren is, dan moet de navelftreng een weinig na den navel getrokken worden. Want zonder deze voorzorg  I (6-o) zorg is het dikwyls gebeurd, dat de navelftreng onder den arbeid kort by den; navel, van' het kind afgebroken, en voor hetzelve daardoor ene doodlykë bloedftorting veroorzaakt wierd. Vervolgens zet de Vroedvrouw haren vorigen arbeid zo lang voort, tot dat het kind "tot aan de okzelen geboren is, en tragt dan , indien het nodig is, de geboorte der armen zelve te bevorderen- Hieromtrent moet men voor een algemene regel houden, dat altoos die arm het eerft moet los gemaakt worden, welke het naaft by den endeldarm der moeder ligt, zonder onderfcheid, of het de regter, of linker zy. De ruimte na den endeldarm is groter, doch de weerftand geringer; en dit maakt die handgreep zeer gemaklyk. Het losmaaken van den arm word op de volgende wyze verrigt: Men houd de voeten van het kind met de reeds geboorne delen des lichaams om hoog, en wel in zodanig ene regting, die regt tegen over den arm is, welken men beceerft wil losmaaken. Dus moet men het lyf van 't kind na den regter arm toe houden, als men de linker, en inregendeel na den linker, als men den regter arm wil losmaken. Men bekomt daardoor ene veel grotere ruimte, en men kan den arm ook veel ligter aanvatten. Voorts brengt men of den voorften vinger alleen, of den voorften en middelden vinger der linkerhand langs den okzel tot aan den elleboog,  ((Si) boog, en trekt denzelven om hoog na de borft van 't kind, tot dat hy te voorfchyn komt; als dan gaat men langs den voorarm' tot aan de hand, die men op dezelfde wyze na de borfl van 't kind, in ene regte lyn, 'er tragt uit te brengen. Zo zwaar als deze handgreep is, zo nuttig en noodzaaklyk is dezelve. Men zou gevaar lopen, om of de vulva der vrouw te fchcuren, of den arm van 't kind te breken, als men met de vingers aan den opperarm van het kind trok, zonder vooraf de buiging van den elboog aan deszelfs borfl gebragt te hebben. Ik heb dikwyls in myn kollegic de onmooglykhcid aangetoond, van de hand in deze omflandigheden, in dezelfde rigting zonder gevaar na buiten te brengen. Als nu de arm op deze wyze geheel geboren is, dan laat men denzelven niet neerwaarts hangen ; maar men legt 'dien in de lengte langs het lyf van 't kind, en men bedekt hem met denzelven doek, daar de lendenen mede omgord zyn. Men houd denzelven daardoor in enerly rigting met het lichaam van het kind, terwyl men den vorigen arbeid onderneemt, om den anderen arm los te maaken. Dit gefchied wederom veel gemaklyker, als men het lyf zagtjes na de andere zyde beweegt, en daardoor de ruimte verwyd, daar de arm als ingedrukt is. Nadat dus deze hand op een behoorlyke wyze aan het lichaam van 't kind gelegd, en even als de  0&) de andere bedekt is; dan wend men zyne pogingen aan om de geboorte van de overige delen van het kind te bevorderen. Ten dezen einde houd men het lichaam van het kind in een regte lyn, zonder ter zyde te wyken, en de helpftef ligt. hetzelve een weinig om hoog, zo dat het iets hoger dan de vulva is. Dan brengt de Vroedvrouw de linkerhand langs de boifir van 'c kind in de vulva, tot dat zy den mond van 't kind bereikt, terwyl zy twe vingers-van de regterhand tufichen de fchaambeenderen der vrouw en het agterhoofd van 't kind tragt in te brengen, om door middel van dezelve dit agtergedeelte een weinig in de kromte van het heiligbeen in te drukken, als waardoor aan het aangezigt een gefchiktere legging tot een gemaklyker uitgang gegeven word. Indien nu de Vroedvrouw de beide vingers der regterhand, ais een gaffel, doch een weinig gebogen, op beide fchouders van het kind zet, dan tilt zy met den voorarm der linkerhand de borfl: van 't kind, die zy te voren flegts onderfteunde, een weinig op, zy trekt vervolgens zagtjes met heide handen, en brengt op deze wyze, zo als ik zelfs getoond heb, zonder veel moeite het hoofd na buiten. Nadat het kind geboren is, gedraagt men zig in de bezorging van de vrouw, en van het kind, even als wy te voren, in de natuurlyke verloffing, hebben aangewezen. Deze handgrepen zyn by lange na zo moei  to"3) moeilyk niet, als zy wel fchyr.en te zyn. Het is veel moeilyker, dezelven duidlyk te befchryven, dan ze te tonen, of uit tc voeren. Doch hun gewigt is nog veel groter. Een groot gedeelte der handgrepen, die in kwade verlolfingen, cn welke het keren vorderen, verrigt worden, ruft op dezelven. 't Is daarom te meerder nodig, dat ene Vroedvrouw zig dezelven door ene vlytige oefening eigen make, en de mifllagen, die daaromtrent ligt begaan worden, en van fchaadlyke gevolgen zyn, lere vermyden. v Het gebeurt zeer zelden, dat een kind met beide voeten op zulk ene wyze in den mond der baarmoeder komt, dat dezelven met de tenen neerwaarts na den endeldarm der moeder, en met de hielen bovenwaarts na de fchaambeenderen derzelve gekeerd zyn. Doch het tegendeel heeft meermalen plaats, dat de hielen na beneden, en de tenen na boven zyn geVigt, Men moet zig in dit geval, ten aanzien van de voeten, op dezelfde wyze gedragen, gelyk als ik in 't eerfte geval geleerd heb. Doch in het uithalen moet men bedagt zyn, dat men het kind tragte te keren. Want dewyl het in deze legging zynen buik tegen den buik der moeder gekeerd heeft; zo moet men het, om gelukkig geboren te worden, met den buik tegen den rug der moeder wenden. Men begint derhalve, als men trekt, ook te gelyk de voeten en het lichaam te drayen, en men zal dan  (64) dan gewaar worden, dat deze arbeid wel voortgaat, en reeds half volvoerd is7 als de tenen en hielen zydlings in .een regte lyn (laan. Men vervolgt dus dezen arbeid met trekken en drayen der voeten zo lang, tot dezelven omgewend, en de tenen volkomen neerwaarts gelieerd zyn. Het is nogthans by deze handgreep nodig, enige gewigtige regels in acht te nemen, naamlyk. Dat men niet draye, als *er vlagen zyn* en ten anderen : Dat bet te laat zy om het kind te drayen, ah het tot de lenden toe geboren, of buiten de vulva is. Dit kan beide veel onheil veroorzaaken: als men in 't eerfte geval, gedurende de vlagen, drayen wilde, dan zou men de voeten, de benen en de lenden van het kind wel drayen, maar het lichaam, dat door de zamentrekking der baarmoeder word vaft gehouden, zou onbeweeglyk blyven; en, men zou te onregt zig verbeelden, dat men het ganfche lichaam omgedraid hadde. Doch in het twede geval, als men een kind, dat tot aan de.lenden toe geboren is, wilde omwentelen, dan zou men volftrekt gevaar lopen, om hetzelve, door een geweldig omwenden, de lenden, of den ruggegraad te verdrayen. De zekerfte wyze derhalve, om deze beide toevallen te vermyden, ruft daarop, dat men aanftonds als het kind in dc geboorte komt, en terwyl 'er gene weën plaats hebben, het kind op ge-  C6"5) g«melde wyze beginne om te drayen. Men moes dus allen arbeid ft aken, indien 'er onder denzelven vlagen opkomen , zo lang, tot dat ze wederom ophouden. Doch wanneer men in den beginne, 't geen nogthans zelden gebeurt, door het drayen niets heeft kunnen bewerken, dan moet men egter hetzelve voortzetten , al waren ook de benen reeds geboren. Dit gefchied op de volgende wyze: Men vat de beide uitwendige zyden der kniën, of der benen, en drukt dezelven by malkanderen. Dan tragt men eerft zagtjes, doch vervolgens door fterker trekken en drayen, het bovenliggend been op de ene zyde na beneden, en het onderliggend beën op de andere zyde na boven te drukken. Als het kind nu door deze handgreep volkomen omgewend is, dan gedraagt men zig voor het overige naar het bovengemelde voorfchrift. Het gebeurt zomtyds, wanneer het kind met de voeten in de geboorte komt, dat het den navelftreng tufichen de benen heeft, en daar als op ryd. In dit geval moet men dat gedeelte van den navelftreng, dat aan den moederkoek, doch niet dat aan het kind vaft is, wat na zig trekken, en dus langer maken, om hem alzo door 't buigen der kniën en benen, tufTchen dezelven van daan te krygcn. Als de navelftreng om het lyf van 't kind geflingerd is, dan trekt men denzelven ins- gelyks na den navel van het kind toe, doch zonE der  (66) der den-elven te drukken, en men gaat voor \ overige in den arbeid voort, als of dit zig niet had opgedaan. By een kind dat tot aan den hals geboren, en daar de navelftreng om den hals geflingerd is, en gefpannen (laat, tragt men insgelyks denzelven, door zagtjes na. zig te halen, te verflappen, en men bevordert verder den arbeid, als of 'er deze omflandigheid geen plaats had. In 't algemeen is het in alle deze gevallen, daar een kind in zodanig ene legging met het hoofd, of met de voeten geboren word, volftrekt noodzaaklyk, dat men zig zorgvuldig voor alle overëiling vvagte. De gevolgen van zulk een overëiling zyn ten uiterfte fchaadlyk, en gevaarlyk. Ik heb zelfs gezien, dat Vroedvrouwen, die dezen regel niet in acht namen, door den laatften geweldigen ruk wel het kind afhaalden, maar dat ze den navelftreng ook van het lyf van 'c kind, of van den moederkoek afleheurden, of ook wel dat zy ene volkomene omkering der baarmoeder veroorzaakten. TWEDE AFDELING. Derde geval ener natuurlyke verlossing. JL _M.ec derde geval der natuurlyke verloffingen, vol-  (6?) volgens de overeenkom!!: van alle fchryvërs, heeft plaats, als het kind met de billen 't eerft in de geboorte komt, en dit zoort gaat dikwyls ongemeen gemaklyk. Hierby zyn de volgende handgrepen in acht te nemen. Als het kind reeds met den aars in 't bekken gekomen is; dan kromt de Vroedvrouw de beide voorfte vingers harer handen, als een haak. brengt dezelven in deze gedaante aan de zyden van het kind, en helpt het kind door 't trekken op deze wyze 'er uit. Doch het meefte moet men in deze legging daar op acht geven, waar de rug en de buik van 't kind na toe ftaat. 't Welk men fchielyk befpeurt, indien men de billen, het heiligbeen, en de teeldelen van hetzelve betaft•; en men heeft reden om dit nauwkeurig in acht te nemen; want als het kind zig mer de billen voordoet, zo dat deszelfs heiligbeen'na het heiligbeen der moeder gekeerd is, en de teeldelen na de fchaambeenderen der moeder toe ftaan, dan moet ook de buik en het aangezigt van 't kind na den buik der moeder, en verder zyne kniën na de fchaambeenderen derzelve toe gekeerd zyn; deswegens heeft men ook het kind in 't vorige geval omgedraid, uit vrees dat deszelfs kin op de fchaambeenderen der moeder mogt vaft gaan zitten. Maar als men dit flegts in tyds befpeurt, en als het water eerder is weggelopen, dan dat de E a mrs  C68) aars in de holte van het bekken indringt, dan moet men den aars op de ene zyde der darmbeenderen tragten te leggen, om het kind by dg voeten te kunnen krygen. En deze moet men in den beginne omwenden. Doch als het kind reeds met den aars in het bekken ligt, en men dus de voeten niet meer kan bekomen, om dat de billen zig niet meer opwaarts laten drukken, dan moet men, zo veel als mooglyk is, den aars na boven tragten te drayen. Men mag egter de teeldelen van hec kind niet drukken; want zy zyn zeer aandoenlyk, zwellen fchielyk, en gaan wel dra in het koud vuur over. Indien dit nogthans niet gelukt, om dat men mifichien te Iaat gehaald is, dan moet men het kind nog tragten te drayen, indien het met den aars voor geboren word. Doch als het kind reeds werklyk tot aan de lenden 'er met de benen buiten is, dan moet men hec volftrekt niet drayen maar men moet zo lang wagten, tot dat de borft komt; dewyl nu deze beenagtige kaft rondsom aan eikanderen vaft is, kan men beproeven om hec kind op deze plaats te drayen. Dit doet men op de volgende wyze: Men lege de linkerhand vlak op den rug van 'c kind, en de regter op de borft. Met de linker tilt en drait men van boven na de regeer toe, doch met de regter drait en wend men van onder na de linker toe. Dit  ($0 Dit alles kan egter alleënlyfc gefcbieden, ah ds moeder geen weën heef;. Doch zo dra als 'er ene vlaag komt, moet men zo lavg aflaten, en ruften, tot dat zy ophoud, ë i als fan ec : ;: dterom met de vorige bezigheid voort^av 1. Indien men n'-g maar zo gélukkig is. van het hoofd op zyde te brengen, dan heeft men reeds genoeg ge vonnen. Want hec is niét nodig, dat bet aangeügt volkomen na bèt heiligbeen der vrouw toeft aat. Vervolgens gedraagt men zig, als in het vorige geval, om het hoofd 'er uit te brengen. Indien het kind wel gewend te voorfchyn komt, zo dat het met den rug na den buik der moeder gekeerd is, dan ftaat het aangezigt na de lenden toe, en gevolglyk heeft men geen reden om hetzelve om te wenden. Doch in dit geval moet men nog wel zorgdragen als de aars geboren, dat de voeten op den buik van het kind liggen, en dat men 'er de voeten niet aamTonds uithale, en regt uic legge, maar men moet zo iarg wagten tot dat ze van zelfs geboren worden, wanneer naamlyk hec kind 'er meer cn meer uitkomt. Want de buigingen van de dye, en van 't been, zyn niet agterwaarts, en doordien de benen en de dyën van het kind ene taamlykë lengte hebben, zou men de vrouw zeer ligt fcheuren, als men de uitgeftrekte voeten van het kind, zo aanflonds na de geboorte der billen, uit de fchede wilde halen. Voor het overige is 't niet nodig, dat men ak E 3 le  (7°) . le kinderen, die zig dubbeld, of toegevouwen, voordoen, zodanig in de holte van het bekken laat komen; want een kind dat dikke billen heeft, kan men altoos zekerer met de voeten eerft uithalen , dan dat men het dubbeld zou laten komen. Dit moet men ook ten aanzien van zodanig een in acht nemen, daar de billen voorkomen, en de navelftreng tufichen de benen hangt. Boven dien moet men nog aanmerken, dat dikwyls in deze legging van het kind de afgang ontlaft word, doch dat dezelve egter in dit geval geen teken zy van den dood van 't kind, zo als men nogthans byna algemeen gelooft. DERDE AFDELING. OVER DE VERLOSSING VAN TWELINGEN, EN MEER KINDEREN. D e verloffing van meer dan een kind kan of volkomen natuurlyk,.of geheel tegennatuurlyk, of gemengd zyn. Indien het eerfte kind met hec hoofd het eerft in de geboorte komt, en op deze wyze geboren word, en vervolgens de overigen op dezelfde wyze volgen, >dan noemt men deze verloffing volkomen natuurlyk. Doch als het eerfte kind zeer ongefchikt in de geboorte ftaat, zo dat men hetzelve eerft door de konft moet doen geboren worden, en volgen de anderen op gelyke wyze deze  (7i) deze geftalce na in de geboorte, dan noemt men deze verloffingen geheel tegenratuurlyk. Maar wanneer het gefchied, dat het eerfte kind zeer gefchikt met den kruin in de geboorte komt, en geboren word; en het verder gebeurt, dat het andere 'zig op ene andere wyze in de geboorte voordoet, dan noemt men deze verloffing gemengd; om dat naamlyk de ene natuurlyk, en de andere tegennatuurlyk is. Men heeft geen onfeilbare kenmerken, waardoor men weten kan, dat ene vrouw twelingen in haar lichaam draagt. De gemeende zyn. i. Als het lichaam overmatig dik is. a. Als men kan zien, en voelen, dat de buik in twe delen gefchciden is. 3. Als hy op die twe zyden verheven, doch in 't midden ingedrukt is. 4. Als de beweging op vele plaatzen te gelyk en verdeeld gevoeld word. Wanneer ik zeg, dat de buik in twe delen afgezonderd fchynt te zyn, moet men dit van Zyne lengte verftaan, daar men . de witte lyn (//ma alba) gewaar word. Want het gebeurt dikwyls, dat de buik in twe delen gelcheidcn is, en dat men daarom twelingen in een vrouw vermoed, die nogthans maar een kind heeft. Door deze valfche mening onttrekt men de vrouw de hulp die men haar verfchuldigd is, en welke men haar gaarne bewyzen zoude, indien men E. 4 de  de zaak beter inzag. Het gebeurt naamlyk, dat het hoofd fterk op den hals der pisblaas drukt, en gevolglyk de buis fluit, waardoor de pis, die in de pisblaas verzameld, word, de blaas derwyze opvult, dat zy uitwendig ene grote en vry harde zwelling vertoont, die boven de fchaambeenderen ligt te voelen is, en den buik in twe delen affcheid. Doch deze verdeling gefchied niet zo als de vorige in 't midden van den buik; en daardoor word zy van de andere onderfcheiden; * in deze moet men ook den Catbeter gebruiken, indien men anderzins de moeder niet moetwillig een groot nadeel wil toebrengen. Maar of fchoon men de verdeling van den buik al wel befpeuren kan, zo is men nogthans van de wezenlykheid der twelingen niet zo zeker, of men zou zig nog gemaklyk kunnen mifleiden. Het befte hiervan is, dat men het niet noodzaaklyk voor de bevalling .behoeft te weten. Het is reeds genoeg, dat men 'er aan twyfele, en dat men na de geboorte van het eerfte kind behoorlyk acht geve, en onderzoeke, of 'er nog meer voor handen mogten zyn. Doet 'er zig nog een op, dan is het eerfte werk der Vroedvrouw, dat zy den navelftreng van het kind, dat het eerft geboren is, bind en affhyd, zo als ik in het Hoofdftuk over de natuurlyke verlojjtng geleerd heb. Want als zy naar de gewone wyze de nageboorte- aanftonds wilde afhalen, dan zou zy de vrouw en het kind ligt  (73) ligt ene doodlyke bloedftorting kunnen veroorzaken; en dewyl de nageboorte van twelingen dikwyls een en dezelfde is, zou zy verder de nageboorte van het andere kind ook ligt mede kunnen affeheuren. Kan derhalve de raadgeving, om de nageboorte altoos aanftonds na de geboorte van het kind aftehalen, geehzins de raadgeving der voorzigtigbeid zyn, zo verdient zy vooral by twelingen op generly wyze dezen naam. 't Is altoos veel vcrflandiger, als de nageboorte van het kind niet gemaklyk na de geboorte van zelve komt, dat men den navelftreng affnyd, en 'er niet aan trekt, voor dat het andere kind geboren is. Ene twede bezigheid der Vroedvrouw is, dat zy door/het onderdaan onderzoeke, hoe het vlies van het andere kind zig in den mond der baarmoeder opdoet, en welk ene legging het in 't zelve heeft. Indien alles nu volkomen gefchikt en naar gewoonte is, dan kan men de verloffing aan dc Natuur overlaten, en haren loop afwagtcn. Doch als de legging van het kind tegennatuurlyk is, dan moet de kunft haar tc hulp komen. Wanneer de vrouw nu van de kinderen ontheven is, die zy in de baarmoeder gedragen heeft, dan gaat men met de nageboorte, of nageboorten , op dezelfde wyze te werk, als ik in de natuurlyke verloffing heb voorgefchreven. Want het is hetzelfde, of 'er twe navelftrengen zyn, of dat de nageboorten zyn zamengégroeid. Ik heb reeds, geE 5 zegd  C74) zegd, dat twelingen doorgaans in 'hunne vliezen onderfcheiden zyn, en dat de een van den anderen in zyn verblyf is afgezonderd, by gevolg kan het niet ligt gebeuren, dat men de voeten van den enen met de voeten van den anderen verwisfele, wanneer naamlyk Let geval voorkomt, dat in ene verloffing, daar men twelingen vermoed, de voeten het eerft te voorfehyn komen. Dit hebben de geleerden in de kunfc ten allen tyde gevreefd, en van Deventer heeft het in de 30 Figuur, naar de 25 plaat uit het Werk on, der den tytel die Frau Sïgumundinn enz. aangetoond. Om deze reden heeft men met veei nauwkeurigheid zo vele regels opgegeven, om niet de voeten van twe kinderen, in plaats van de voeten van een kind, 'er uit te halen. Doch men heeft dit in der daad geheel niet te vrezen, ten zy men door kwade handgrepen het vlies van 'c andere kind gebroken hebbe, eer het eerfte geboren is; of dat dit aldus gebeurd ware door de omftandigheden der verloffing, zonder dat me» er gelegenheid toe heeft gegeven. Doch dit gefchied maar zeer zeldzaam. VIERDE AFDELING. Over de verlossing van een dood kind. \^y% verloffing van dode kinderen houden Vfi'  (75) velen voor tegennatuurlyk, en willen volftrekt nier, dat men ze natuurlyk noemt. Doch ik houde het daar voor, dat men ten aanzien van den arbeid der verloffing, daar wy voornaamlyk over handelen, de verloffing altoos natuurlyk kan noemen, indien het kind ene gefclukte plaatzing, of gewoonlyke legging heeft, en gelukkig geboren word. Het is niet gemakiyk te bevroeden, of een kind in 's moeders lichaam dood, of levendig zy, inzonderheid als 'er gene doodlyke omftandigheden zyn vooraf gegaan. Zodanige zyn, als de vrouw op den buik geweldig geflagen is, of als zy heeft gevallen, zo dat 'er ene hevige bloedftorting uit de vulva plaats gehad, en lang geduurd heeft; fchoon dit nog niet al te zeker is. Van Deventer verhaalt zelf, dat hy een kind voor dood gehouden heeft, dat na de verloffing nog leefde, en hy betuigt, dat hy na dien tyd zig niet vertrouwd heeft, immer een teken van den dood van 't kind meer voor onfeilbaar aan te nemen, behalve dit enige, de affcheiding, naamlyk, van de-opperhuid van V hoofd, 't Geen van Deventer aanmerkt, is allen, die flegts een weinig in de kunft geoefend zyn wedervaren, en yder beklaagt zig, dat de tekens niet zeker zyn. Wel is waar dat men tegenwoordig een nieuw kenmerk aan de verwelking der bulten ontdekt heeft, die zig doorgaans aan een deel van 't hoofd vertonen, wanneer naamlyk het hoofd  hoofd in de geboorte het eerft voorkomt. Doch het verëifcht veel kunft, om dit wel te onderfcheiden; maar zeer weinigen bezitten deze gaaf, en dan kan men zig nog gemaklyk mifleiden. Het kind te prikkelen, te knypen, met koud water te befprengen, hetzelve te kittelen, te borftelen, en. dergelyke dingen meer, zyn wel eenvoudige middelen, om het leven, of den dood van 'c kind te bevroeden, maar egter geven zy 'er gene zekere kenmerken van. Dc bedorve ftank, het zwart, of bruin worden van het vooruitftekend deel, zyn even onzekere kentekens van den dood. En hoe zou men ook iets zekers in deze dingen kunnen verlangen, daar het daaglyks gebeurt, dat een vrouw een kind ter wereld brengt, 't welk voor twe of drie dagen geftorven, en reeds bedorven is, en dat zy egter nog kort voor de verloffing wil gevoeld hebben; of dat een andere een levendig kind baart, dat zy reeds voor twe dagen niet meer gevoeld, en dus voor dood gehouden heeft. Alle deze gebeurteniffèn zien wy daaglyks; en het is al genoeg voor ene Vroedvrouw, als zy zig maar alleen op het teken van den heer van Deventer beroept, en dit voor het waaragtigfte houd. De arbeid in de verloffing van een dood kind gaat langzamer voort, en valt de barende moeilyker dan 'van een levendig kind. 't Komt daar van daan, dat men aanftonds van een vrouw vermoed  (77) moed, dat zy een dood kind zal baren, als zy maar wat lang, en zonder voortgang in arbeid is* Alhoewel nu de arbeid der verloffing in der daad van een dood kind langer duurt, en bezwaarlyker is, dan van een levendig; zo kan men nogthans niet verftandelyk hieruit befiuiten, dat het kind werklyk dood is. Want 'er zyn ook nog andere hinderpalen , die zelfs de natuurlyklte verloffing kunnen vertragen. Wanneer men by ene arbeidende vrouw geroepen word, die lang en te vergeefs met fterke weën gearbeid heeft, en daar het kind egter gefchikt tot de geboorte flaat, dan moet men onderzoeken , of hec kind miflehien den navelftreng om den hals heeft, of het hoofd niet te dik, en of de mond der baarmoeder niet te vaft is, welk laatfte meelt by oude vrouwen gebeurt, als zy voor de cerftemaal baren. Eindelyk moet men ook onderzoeken, of de vrugt niet geftorven zy; want de vertraging der geboorte kan ligt uit ene van deze oorzaken ontlhan. Op welk ene wyze men ene van deze oorzaaken genoegzaam. ontdekken kan, daarvan zal ik vervolgens de kentekens opgeven. Door het thans gezegde heb ik flegts willen bewyzen, dat de vertraging der verloffing niet onfeilbaar een dood kind.te kennen geeft, maar dat 'er nog andere hinderpalen zyn, die de verloffing van levendige kinderen kunnen ophouden. Of-  (78) Offchoon nu de verloffing van dode kinderen, voor de arbeidende trager en inoeilyker is; zo heeft de Vroedvrouw nogthans in dat geval niets meer te verrigten, dan in ene volkomen natuurlyke verloffing, indien het kind anderzins wel geplaatft is, ten ware 'er bezwarende omftandigheden bykwamen. Doch dit kan zelfs in de allernatuurlykfte verloffing gebeuren, en in dat geval heeft men raad en oordeel nodig. Men moet derhalve in de ene verloffing, zo wel als in de andere, de Natuur afwagten, en de hinderpalen, die 'er zouden kunnen voorkomen, uit den weg ruimen. Maar het is een ander geval, als' hec dode kind ene kwade legging heeft , dewyl men zig dan op de Natuur niet kan verlaten. De hulp die men hier de moeder moet bieden, is dezelfde, welke men haar in de verloffing van een levendig kind, als hetzelve niet gefchikc voor de geboorte Haat, verfchuldigd is. Dit moet ik nog herinneren; dat ene Vroedvrouw een kind in 's moeders lichaam niet ligt voor dood moet houden , als 'er nog geen arbeid plaats heeft. Want fchoon de borften der zwangere vrouw flap, of flets worden, en het zog ontlaften, en fchoon de zwangere vrouw, na dat zy zig op deze, of gene zyde beweegt, het vallen ener zwaarte in den onderbuik befpeurt; zo moet men egter aanmerken, dat dit by ene levendige vrugt ook plaats  (79) kan hebben. Indien de Vroedvrouw nu door geneesmiddelen, of anderzins, deze vrugt, die men oordeelt dood te zyn, wilde voorthelpen, en afdryven, dan zou zy zig aan ene handelwys fchuldig maken, die zy niet zou kunnen verantwoorden. Doch als de arbeid der verloffing in deze oraftandigheden van zelve , of door de Natuur verwekt word, of als 'er ene bloedftorting met ware weën ontftaat, dan mag de Vroedvrouw zeker geloven, dat de moeder ontydig baren zal, voornaamlyk als zy die dingen in rype overweging genomen heeft, welke 'er oorzaak van kunnen geweeft zyn. VTF D E AFDELING. Over de verlossing, die langzamer en moeilyker word, om dat het kind den navelstreng om den hals heeft, als mede over andere natuurlyke verlossingen, die door verscheidene hinderpalen vertraagd worden. Ijïet gebeurt niet zeldzaam, dat de navelftreng om het kind geflingerd is, en wel zomtyds *ra het lichaam, zomtyds om den arm, zomtyds om  C8o) om het been; maar het hinderiykfte is dit, als hy om den hals geflingerd is. Want alhoewel het kind in dit geval ene goede plaatzing tot de geboorte heeft; zo is nogthans de arbeid der verloffing traag, voor de. vrouw laftig, en zonder voortgang van zaken. 1 De kenmerken of een kind den navelftreng om den hals heeft, zyn de volgende: De vlagen houden niet lang aan; zy zyn kort, en de vrouw arbeid zonder gevolg; het hoofd van 't kind, dat in den beginne van den arbeid met den kruin regt in den ingang van het bekken 'ftond, drait nu zydelings, en als de baarmoeder zig zamentrekt, nadert het zo fterk dat men menen zou, dat het in een ogenblik moeft geboren worden; doch na de vlaag wykt het weder terug, en beneemt alle hoop. Als eetf Vroedvrouw deze kentekens nu in ene verloffing befpeurt, dan mag zy zeker geloven, dat het kind den navelftreng om den hals heeft. Want het zou onverftandig gehandeld zyn, als zy hare hand tot aan den hals van 't kind wilde invringen, om het zekerer te weten. In deze omftandigheden, en als de arbeid der verloffing te lang heeft aangehouden, is deze de enige handgreep die de Vroedvrouw kan verrigten, dat zy met de vingers van de ene, of andere hand, den kruin van het kind, als zy het gedoopt heeft, grype, en zorgvuldig verhinderen dat  (8i) dat hec hoofd weder als te voren in de baarmoeder terug wykt. Voorts kan de helpfler een van hare handen op den buik der arbeidende vrouw zetten, en dus het kind na beneden houden; C 't geen nogthans flegts in dit enige geval geoorloofd is, doch niet in ydere natuurlyke verlolfing, als waarin het zeer nadelig zyn zou) alsdan ziet men de verloffing doorgaans fchielyk daar opvolgen. Men moet niet vergeten, dat 'er zomtyds onder deze handgreep ene bloedftorting ontftaat, die te kennen geeft, dat de moederkoek, waaraan de navelftreng aan de ene zyde vaft gegroeid is, van de baarmoeder is afgefcheidert. De bloedftorting zelve heeft niet veel te beduiden ,• want als het hoofd van 'tkind maar niet te dik, of het bekken te klein is, dan word het kind kort daarna geborenIk heb gezegd, dat de bloedftorting maar zomtyds plaats haddc; derhalve moet men dezelve niet aan deze handgreep toefchryven, of menen dat zy 'er aan eigen is, dewyl zy ook dikwyls uit de voorgeftelde oorzaak ontftaat, als men deze verrigting nalaat. Zo dra als het hoofd geboren is, moet men den navelftreng een weinig na zig toe halen, denzelven doorlhyden, van den hals Van 't kind los maken, en de verloffing hoe eer hoe liever volvoeren, zo als in de natuurlyke gezegd is. Als dan het kind geheel geboren is, moet de Vroedvrouw hetzelve den navelftreng verbinden, ten einde het niet te veel zoude bloeden; F Her  O) Het andere gedeelte van den navelftreng, dat no* aan den moederkoek vafi is, behoeft geheel niet gebonden te worden; nadien het bloed, dat 'er uitvloeit, geen nadeel doen, maar wel de nageboorte dunner maken kan, die men vervolgens als in de natuurlyke verloffing afhaalt. De droevigfle omftandigheid, in dit zoort van • verloffingen, is, dat de kinderen dikwyls door den navelftreng geworgd worden. Daarom rade ik ook ernftig het fchielyk te dopen, zo dra 'er kentekens zyn, dat het kind den navelftreng om den hals heeft. Een anderen hinderpaal der natuurlyke verlosfing brengt de mond der baarmoeder te weeg, als.hy te vaft is, en zig niet.gemaklyk opent. In dit geval arbeid de vrouw niet als met grote fmerten, de mond der baarmoeder is zeer dik en gezwollen, en men kan geen handgreep verrigten; het enige middel in dit geval is de aderlating. Zommigen zyn wel van mening, dat zy den mond der baarmoeder met de vingers kunnen verwyden; doch door deze reukeloosheid tonen zodanige lieden dat hst hun aan kennis ontbreekt, en dat zy niet weten, dat de mond der baarmoeder daardoor tot ene krampagtige fluiting word aangezet, dat hy gefcheurd kan worden, en dat zulks aanleiding geven kan, dat de vrouw zeer verdrietige onge* makken aan denzelven krygt. Het is derhalve een grondregel, dat men den vos-  C«3) vaften mond der baarmoeder volftrekt niet met de vingers verwyden moet. Deze zorg is niet de Vroedvrouw, maar alleen de Natuur aanbevolen, en deze brengt de zaak derwyze te regt, dat hec de kunft niet na kan bootzen. Een al te hard vlies houd insgelyks de verlosfingen tegen,* doch deze oorzaak heeft zelden plaats, en wanneer zy al ftand grypt, dan kan men ze door het breken van het vlies zeer fpoedig uit den weg ruimen. Men moet egter wel in acht nemen, dat men het vlies niet eer, maar alleen dan eerft opene, als de mond der baarmoeder verdwenen is, en met de fchede maar ene buis uitmaakt. Want dit alleen is het zekere kenteken, en de ware omftandigheid, waarin het de Vroedvrou-w vry ftaat, het water te breken. Men kan het vlies op verfcheidene wyzen openen: men doorboort het met enen vinger, of men knypt het door tufichen de nagels van twe vingers, of men reet het met een naald open, of men fnyd het met een fchaar. Welke manier men uit dezen verkiefl, zo moet men altoos voorzigtig te werk gaan, om de moeder, of het kind, geen leed te doen. Want men moet weten, als men het vlies gedurende ene vlaag opent, dat het kind dikwyls aanflonds na de opening te voorfchyn komt, en dat men het dus ligt zou kunnen kwetzen, als men niet voorzigtig te F 2 werk  C84) werk ging. Doch zo a!s een al te hard en vafl vlies de natuurlyke verloffing vertraagt, en moeilyk maakt; Zo word insgelyks door het al te vroegtydig aflopen van het water de natuurlyke verloffing verhinderd ; want het is een uitgemaakte en bekende regel, dat droge verlotingen een zw ar en arbeid veroorzaken. Het vlies kan te vroegtydig breken, en het water van het kind aflopen, of door ene te grote tederheid van de vliezen, 't geen zeldzaam gebeurt; of door onwetendheid, en hec ongefchikc aangrypen, dac zeer dikwyls gefchied; of door een eigenzinnigen en ongegronden raad van hec vlies ce openen, zo als de brandenburgfche Vroedvrouw Sigismundinn beveelc, 'c welk onverancwoorcüyk is. ïn dit geval, als in ene natuurlyke verloffing hec water te vroegtydig is gebroken, is 'er geen beter,raad, dan gedult te oefenen, en de fchede, en den mond der baarmoeder met ongezouce boter, of reuzel, zorgvuldig te bevogtigen. Men moet zig nogthans wel wagten, zo als ik te voren reeds heb ingeprent, van den mond der baar* moeder te dringen, of tot de opening te prikkelen. Wyders maakt de vroegtydige arbeid de verlosfïng moeilyk, en langdurig. En dit hebben de zodanigen op hun geweten, die ene vrouw voor de  (85) de regte tyd tot de verloffing aanzetten, alleenlyk om dat miflchlen' het kind gekeerd is, of om dat de moeder wilde vlagen heeft. De ruit, en de geneesmiddelen die de naween (lillen, zyn in dit geval de bellen die men gebruiken kan. Doch om dezen mifflag zorgvuldig te vermydcn, rade ik alle Vroedvrou .ven, dat zy gene vrouw tot de verloffing bereiden, of tot den arbeid aanzetten , ten zy 'er zodanige tekens der verloffing voor handen zyn, die geen twyfel meer overlaten. Dezen heb ik in hec Hoofdduk over de natuurlyke verlojjtng opgeteld. Andere hinderpalen, die uit den afgang in den endeldarm, of door de uitgefpanne pisblaas ontftaan, kunnen gemaklyk uit den weg geruimd worden, en wel hec eerfte door een klyfteer, doch het andere door het hoofd van 't kind terug te drukken, op dat de moeder dé pis zou kunnen ontladen. Indien egter dit middel niet voldoet, dan komt men haar met een Catheter te hulp. Boven dien verwekken de dikke hoofden, de dode kinderen, of een hoge en gryze ouderdom, de arbeidende ene langzame verloffing, en ver- ' hinderen de natuurlyke geboorte, zo als ik vervolgens zal aantonen. F 3 HET  (86) HET ZESDE HOOFD STU K. Over de onderscheiding van de delen van een kind. Ff JL J_et is ten hoogde nodig dat men de delen van een kind, die men aangrypt, wel wete te onderfcheiden, dewyl men anders zeer ligt het ene deel voor het andere zou houden, en merklyke mifllagen kunnen begaan. Zómmigen menen hieraan voldaan te hebben, als zy maar ene algemene kennis van deze delen bezitten, en by voorbeeld weten, dat het hoofd geen arm, en dat deze het hoofd niet zy. Deze lieden zouden mhTchien gelyk hebben, indien alleenlyk deze twe delen in alle verloffingen voorkwamen. Doch dewyl 'er, in de ganfche leeftyd van een Vroedvrouw, zig zulke onderfcheidene gevallen voordoen, waaruit men zig zonder ene grondige kennis van de ontleedkunde des menfchlyken llchaams onmooglyk redden kan,- zo moet zy zig, by gebrek van deze wetenfchap, noodzaaklyk, en zeer dikwyls fchandelyk bedriegen, en zig een arbeid op den hals halen, daar zy nimmer met eer kan afkomen; daar zelfs deze arbeid zeer gemaklyk zou hebben ten einde gelopen, indien zy omtrent de delen van 's men- fchen  C87) lehen lichaam genoegzaam ervaren w»fe ge weeft. Want als men aan de haïlcl van *c kind trekt, in de mening dat het de voet is, zal hierdcor een verdrietige'arbeid veroorzaakt worden, als men nog niet in tyds den mifflag ontdekt. Ik ftem wel gaarne toe, dat deze mifflag zeer grof en taftbaar is; maar nogthans word hy dikwyls genoeg begaan. 'Er zyn egter nog andere mifilagen, die zelfs de ervarenlle hand bedriegen kunnen. Als zig in den nog niet geöpenden mond der baarmoeder de tegen het lyf gedrukte arm vertoont, dan vind men in dit geval, wanneer men in de vrouw tafl, ene langwerpige oiitgefnedene holte, naamlyk de rondte van den arm op de ene, en de rondte van van hec lyf op de andere zyde. En als deze delen in den mond der baarmoeder ingedrongen zyn, hebben zy ene grote cverëcnkomft met den aars, en de dyën van het kind. Ten einde men nu de verwifïèling van de leden van het kind zou kunnen vermyden, moet men yder deel van 't lichaam uit zyne eigene kenmerken kennen. De legging van het kind derhalve, en deszelfs delen, kan men op driederly wyze onderfcheiden. i. Of door de baarmoeder en den buik. Deze manier is aan de meefte zwarigheden onderhevig; men kan behalve het hoofd van 'c kind weinig onderfcheiden, ten zy dat de vrouw een grote navelbreuk hebbe. a. Of als de mond der baarmoeder open is, F 4 door  (88) Joor de vliezen; welke wyze wel geraaklyker is dan de vorige, doch egter gene volkomene zekerheid oplevert. 3. Of als het water gebroken is, en de vliezen open zyn; deze manier is de allerzekcrfte. Dewyl de leden van het kind, als het water gebroken is, of enkeld op zig zeiven, of meer te gelyk in den mond der baarmoeder komen: zo heb ik beft geoordeeld eerft te melden, hoe men de enkelde* kan onderfcheiden, ten einde men vervolgens dit zo veel te gefchikter zou kunnen doen, wanneer 'er velen te gelyk plaats hebben. Het hoofd kent men gedeeltelyk aan de hersfenfchaal, ten dele aan 't aangezigt. Het Bekte* neel ontdekt zig op driederly wyzen, door zyne ronde, en vlakke gedaante, door de hardigheid van 't been. en door zyne afscheiding, en eindelyk door de opene wond, en het weinige vleefch, 't geen alleenlyk in de algemene bekleedzels beftaat. Het aangezigt maakt het hoofd op vierderly wyzen kenbaar, door de ogen, den neus, den mond en kin, en door de zydelyke delen, daar de oren zitten. De ogen zyn uit hoofde van hun getal, hunne kogelvormige gedaante, en door hunne beeniigtige holte kennelyk. Den neus kent men door zyne verhevenheid, die half van been, en half kraakbeenagtig en vleefchagtig is. Zyne plaats is tuffchen de ogen en den mond. Den mond ontdekt deszelfs langwerpige opening, de hp.  (89) lippen, de hardigheid van het tandvleefch, efide tóng,, als mede zyne plaats tufichen den neus en de kin. De kin befpeurt men door haren halfronden uitftekenden benen hoek, en om dat men dezelve tufichen den mond en den hals-ontmoet. De oren worden door hunne kleine lapjes, door de uitwendige ' kraakbeenagtige holte, en door hunne kleine ongelyke verhevenheid aan het hoofd kenbaar. De hals word doorgaans door zyne legging tufichen het hoofd en de borft, en door zyne ronde gedaante onderfcheiden. Doch zyne vier zyden hebben hunne verfchillende onderfcheidende kentekens, naamlyk: de- voorfte zyde is tusfchen de kin en de borfl, en word door de lugtpyp gekend,* de agterfte heeft ene ongelykheid aan de wervelbeenderen, en is tufichen het hoofd en den rug geplaapft; doch de zydelyke delen hebben ene vleefchagtige ronde gedaante, en zyn tufichen de oren en de fchouders te vinden. De borfl kan men van voren, van ter zyde? en van agteren befchouwen. Het voorfte gedeelte van de borft heeft de volgende kenmerken: het borftbeen en deszelfs hardigheid, het weinige vleefch, de weerzyds aangevoegde ribben, de fleutelbeenderen van boven, de borftjes op beide zyden, en den buik van onderen. Dé zvdelyke delen der borft kent men aan F 5 de  f/oo) de ribben, die men door hare beenagtige hardheid onderfcheid, zo ook aan de weke ruimte, die zy beneden zig hebben, als mede aan hare kromte, die op deze plaats zeer mcrklyk is. Het agterfte gedeelte van de borft kent men aan de ruggegraats wervelbeenderen , aan de daaraangehcgtc ribben, en aan de fchouderbladen, die een weinig boven de andere delen verheven zyn. Dewyl de buik geheel anders gefpannen is, als de andere delen deslichaams, die met vleefch bekleed zyn, zo is hy ook gemaklyker te onderfcheiden. Hy is week, hy maakt, zonder weerftand te bieden, voor den drukkenden vinger plaats, en heeft inwendig ene vleefchagtige hardigheid. Het zekerfte teken deszelven is de navel, daar de navelftreng van 't kind aangegroeid is,- en eindelyk is hy door de ribben van boven en door het bekken van onderen kennelyk. De aars en de billen onderfcheiden zig door de vaftheid van 't vleefch, door hare kogelvormige gedaante, door de langwerpige holte, die tufichen de billen in is, en die na den endeldarm gaat, waarin de wervelbeenderen van het heiligbeen en van het ftaartbeen te voelen zyn, als mede door het bekken en de dyën. De teeldelen kent men aan de plaats, daar zy zyn, aan de hardigheid der fchaambeenderen, en aan de ter zyde neerwaartsgaande dyën. Men moet  (90 moe: nogthans deze teeldelen niet te veel behandelen , en 'er in alle verloffingen zorgvuldig acht op geven. Tot den arm behoren de fchouders, de okzel, de elleboog, de onderarm en de hand. De fchouders maken het bovenfte ronde gedeelte van den arm uit, en men kent ze door hare rondte, die groter en onderfcheidenlyker is, dan de rondte van de knie, daar men ze anderzins voor zou kunnen houden; doch hare plaats tufichen den hals en de elleboog maakt dezelve zeer kenbaar; zo als de okzel door hare holte onder de fchouder aan het lyf zeer duidlyk te onderfcheiden is. De ellebogen befpeurt men door de buiging, die de voorarm met den opperarm maakt. Zy zouden voor het overige de kniën zeer gelyk zyn, indien zy niet dit byzondere hadden, dat ze fpitziger en ongelyker, doch de kniën integendeel veel ronder en gelyker zyn. De hand word door de vuift en vingers onderfcheiden, die langer dan de tenen zyn. De duim aan de hand is van de overige vingers afgezonderd, daar de tenen integendeel byna in ene lyn ftaan. De vingers fluiten in de inwendige hand, en maken dus de vuift; dit is in die gevallen van dienft, als de duim ontbreekt, of als de vingers zamengégroeid zyn. De onderfte ledematen van het lichaam zyn de ichenkels, de kniën, de benen, en de voet. De-  cm De fchenkels, of dyën kent men aan al het vleefch, dat van boven na beneden vermindert, en door hunne vereniging met het bekken , als mede door de billen, en de vereniging met de benen. ■ De knie kent men van boven aan de dyën, van onderen aan de benen, van voren aan hare rondte, en aan de kniefchyyen. De benen worden door de knie, door de fcherpe kanten van voren, door de kuiten van agteren, en door de voeten van onderen gekend. . Den voet befpeurt men door de lengte van den hoek, dien hy met het been maakt, door den hiel, de enklauwen, en de tenen, als welke laatften van de vingers zeer onderfcheiden zyn. Alle deze delen van het kind kunnen in de geboorte voorkomen. Doch nadien 'er nog andere dingen overig zyn, die zig in den mond der baarmoeder voordoen, en welke tot het leven en den groei van 't kind het hunne toebrengen; heb'ik beft geoordeeld, ook dezen aan te wyzen, op dat men dezelven in alle omftandigheden behoorlyk zou weten te onderfcheiden. Dezen zyn de vliezen, de navelftreng, en de moederkoek. De vliezen bevatten water in zig, als zy geheel zyn; indien zy gefpannen zyn, dan hebben ze ene zekere vaftheid, waardoor men ze ligt zou kunnen fcheuren, als men dezelven al te ongefchikt wilde aanvatten. Doch deze vaftheid  (93) is gemaklyk van ene andere te onderfcheiden. Ma.:r als de vliezen niet opgefpannen zyn, dan kan men ze gemaklyk optillen, en voelen dat 'er water in is. Den navelftreng kent men door de gedaante van een weken ftreng. Hy kan merklyk opzwellen, zo dat men hem voor een ander deel zou kunnen houden; doch dit heeft men flegts van zeer onwetenden te vrezen. Als het kind Herken levendig is, dan voelt men de flagaderen van denzelven flaan; maar als het dood is, dan hebben zy gene beweging. De ronde en weke ftreng is altoos het ware kenteken. Den moederkoek word men ontwaar door zyn fponsiigtig vleefch, door de tedere vliezen, die 'er aangehegt zyn, door de bloedftorting, die onder de vlagen veel heviger dan buiten dezelven is, en die altoos plaats heeft, als de moederkoek het eerfte deel is, dat zig in den mond der baarmoeder vertoont. Voornaamlyk heb ik dit uit dien hoofde willen aanmerken, om dat ik reeds dikwyls gezien heb, dat men den moederkoek voor een gewas hield, denzelven daarom in ftukken fcheurde, en dat men daardoor de bloedftorting veel erger maakte. Zo dra men nu de dus verre bygebragte kenmerken der enkelde delen van het kind wel begrepen heeft; dan zal men zig ook te regt kunnen helpen, wanneer 'er meerdere delen te gelyk  (94) lyk in den mond der baarmoeder komen. Doch alle deze kentekens hebben wederom alleenlyk in den beginne van den arbeid plaats, en de delen kunnen na enen langen arbeid niet meer onderfcheiden worden, om dat ze door denzelven zwellen, en hunne gedaante verliezen. Dit is ook de reden, waarom ik my met de plaatzing, hoedanig de delen met eikanderen verbonden zyn, heb opgehouden. Want de kennis der nabyliggende delen, en hunner zamenvoegingen, is even zo nodig als de gewone kentekens, en zonder dezelve kan men zyne kunft niet met kundigheid uitoefenen. HET ZEVENDE II O O F D S T U K. OP WELK ENE WYZE MEN UIT HET DEEL VAN'TKIND, DAT IN DEN MOND DER BAARMOEDER VOORKOMT, KAN WETEN, HOEDANIG HET KIND IN *S MOEDERS LICHAAM GEP L A A S T Z Y. 't Js niet genoeg dat men uit de kwade legging van het kind befpeurt, dat het niet natuurlyk kan geboren worden, en dat men het moet omwen-  (95) wenden;" maar men behoort ook te weten, hoe het omgewend moet worden. Doch hoe kan men de manier dezer omwending weten, zonder vooraf van de legging van hec kind behoorlyk overtuigd te zyn. Hierdoor kan men duidlyk nagaan, hoe ongelukkig de zodanigen het keren ondernemen, die enkel en alleen uit het deel van 't kind, dat het eerft in den mond der baarmoeder komt, weten, dat het kind niet natuurlyk kan worden afgehaald, en dat het moet gekeerd worden, zonder dat zy vooraf weten, waar die delen, welken men in het keren hebben wil, het eerfte zyn te vinden. Deswegens heb ik my noit genoeg kunnen verwonderen, waarom zy allen, die tot nog toe over de Vroedkunde gefchreven hebben, dit nuttige onderwerp niet met een woord hebben aangeroerd, daar nogthans byna de gehele kunft van wel te werken hierop gegrond is. Lamotte zelfs, die egter deze zaak zo lang geoefend heeft, heeft deze kennis niet gehad, en by gevolg zeer gedwaald. Hy getuigt zelfs, dat hy zyne hand tot aan den grond der baarmoeder gebragt heeft, om de voeten te zoeken; en, dewyl hy ze daar niet vond, dat hy 'er deze hand weer uitgehaald heeft, om 'er de andere aan de andere zyde in te brengen, ten einde de voeten te kunnen vinden. Dezelfde zaak wedervaart nog daaglyks anderen, om dac zy de legging van hec kind, uit het deel dac in den 'mond der baarmoeder voorkomt  (96) komt, niet kennen. Men kan ondertiüTchén gemaklyk begrypen, hoe fkierdyk deze handgreepen moeten zyn. Om dezelven derhalve te doen vöè myden, zal ik thans leren, hoe men de legging van het deel, dat in den mond der baarmoeder is, kan kennen. Wanneer het kind by voorbeeld in den 1 mond der baarmoeder zig derwyze met het aangezigt gekeerd voordoet, dét de kruin van 't hoofd na het.heiligbeen , en de kin na 't fchaambeen toe Haat; dan is het zeker dat het kind anders gelegen is, en dat men 'er dé hand op ene andere wyze moet inbrengen, om de voeten te bekomen, als wanneer het aangezigt van het kind voorkomt, en de kruin van 't hoofd na het fchaambeen, en de kin na het een of ander tegen overftaande darmbeen gekeerd was. Want in het eerfte geval, dat is, wanneer het aangezigt het eerft in den mond der baarmoeder komt, en het hoofd derwyze gerigt is, dat de kruin na hec heiligbeen, doch de kin na het fchaambeen gekeerd ftaat, dan is de legging van het kind aldus: de buik ftaat tegen den buik der móéder, de lenden tegen de lenden, en tegen het heiligbeen derzelve; zo dat de voeten, wanneer zy, gelyk als in den natuurlyken ftand, voor na den buik van 'e kind gebogen zyn, insgelyks tegen den buik der moeder komen. Doch als zy agterwaarts na de lenden uitgeftrekt zyn, dan liggen ze tegen de lenden der moeder. Maar  (97) Maar in het andere geval, wannéér het aan-' gczigt zig derwyze vertoont, dat de kruin na het fchaambeen, en de kin na het heiligbeen toe gerigt. is, dan heeft het kind een geheel anderen Hand. Deszelfs borfl: en buik liggen op de lenden wervelbeenderen der moeder, en de voeten zyn desgclyks daar na toe gebogen; doch als zy uitgellrekt zyn, dan liggen ze voorwaarts tegen den buik. In alle deze gevallen ligt het kind, als een menfch, die zyn hoofd ter aarde gebogen had, en wilde overtuimelen. By gevolg ligt het met den hals zeer geprangd en uitgerekt, en is in groot gevaar van geworgd te worden, of te flikken. Deswegens mag men hier met het keren niet dralen. Doch als men in 't ene geval, zo wel als in 't andere, zig van enerly handgrepen wilde bedienen, en de hand langs denzelfden weg na binnen brengen, zo is het zeker dat men het keren niet zou kunnen volvoeren, dewyl men in 't ene geval alleen de voeten, en in het andere volilrekt niets zou kunnen aanvatten, behalve dat het, indien de kunft wel geoefend word, niet geoorloofd is, de hand langs den rug van "t kind te voeren, om de voeten te zoeken, en na'buiten te brengen, om dat men het gemak, lyk de lenden kan breken. - Uit dit voorbeeld ziet men, dat het niet ge»noeg is als men al weet, dat het kind met het aangezigt voorkomt, dewyl het in vierderly andere G leg-  Co?) ' Ieggingen komen, en nogthans de benen in de baarmoeder hebben kan. Ditzelfde kan men ook van alle andere delen zeggen. Doch hieruit volgt, dat men de legging van het voorkomend deel wel moet onderzoeken, om de ganfche legging van het kind zelve te weten, en het keren, indien zulks nodig is, met kundigheid te ondernemen. Ik zal derhalve, omtrent deze zo gewigtige en nodige zaken, nog enige algemene regels aan de hand geven. Men moet naamlyk, by 't voorkomen van het hoofd, wel acht geven, waar het aangezigt, cn de borfl:, na toe ftaat. Want het aangezigt leid na de borft, na den buik, na de benen, en na de voeten toe. Als de borft en de buik voorkomt, dan moet men na de legging van het hoofd en van de voeten zoeken. Wanc mea kan niet by het hoofd komen, als men de voeten wil hebben. Doet zig de hand en de arm voor, dan weet men, dat het hoofd naby is, doch dat dc voeten verre afgelegen zyn. Want de hand brengt ons aan den arm, de arm aan de febouders, en dezen aan het bovengedeelte van het lichaam, daar de voeten verre van daan zyn. Indien de voeten ook al naby waren, zo als zomtyds gebeurt, zo kunnen zy 'er nogthans niet uitgebragt worden, dewyl men de leden van het kind niet dubbeld kan toevouwen, zonder dezelven te breken, zo als ik in myn kollegie aan het kunftig werktuig getoond heb. By  (99) By alle deze en nog andere voorkomende delen van het kind, behoort men ook wel te weten, of zodanige delen in hunne natuurlyke legging, dan of ze Verdraid zyn. Het aangezigt, in den natuurlyken ftand, leid wel na de borft toe; maar het kan ook gebeuren, dat het hoofd gcdraid is, en dat dus het aangezigt na de fchouder, of ook wel na den rug van 't kind toe leid. En dit moet men ook ten aanzien van andere delen van het kind in acht nemen. In alle deze gevallen is dit een doorgaande regel: dat men de voeten van het kind niet tegen zyneti rug moet trekken. Vooral moet men ten aanzien van de hand, en van den arm bedagt zyn, dat die dikwyls gedraid worden, en als men uit de voorkomende hand de legging van het kind bepalen wil, dan is het nodig te onderzoeken, welke hand het zy, waar zy na toegekeerd, en of zy niet verdraid zy. Wanneer 'er, by voorbeeld, een hand van 't kind, welke het ook zy, in de fchede was gekomen, dan zou men ze gemaklyk door de plaatzing van den duim, door de vlakte, en door den rug derzelve kennen; wanneer deze hand wyders zo geplaatft was, dat de daim na de pisblaas, de pink na den endeldarm, de vlakte van de hand na het linker zitbeen, of heupbeen, en de rug van de hand na het regter zitbeen toe ftond, dan zou men zeker zyn, dat deze de regterhand was, om dat de linkerhand zo niet G a g«*  (ioo) geplaatft kan zyn. Maar' hoe is m dit geval dé legging van het lichaam, en waar kan men de voeten zoeken? Indien de hand in dit geval hare natuurlyke legging heeft, dan moet het kind op een van deze twe volgende wyzen geplaatft zyn. Voor eérft kan het in de lengte liggen, zo dat deszelfs' borfl op de lenden der moeder ruften, en dat het zyn hoofd met het regter oor tegen de fchaambeenderen gekeerd, of hetzelve naaft den arm op de ene of andere zyde geplaatft heeft. Ten andere kan het ook op de zyde in 's moederslichaam liggen. In beide gevallen zyn de voeten of aan den bodem der baarmoeder, of aan de linker zyde, dewyl in het andere geval de buik van het kind daar na toe ligc., Voorts kan het kind nog overdwers liggen, en wel zodanig, dat het zyn hoofd aan de regter zyde, de borft tegen de fchaambeenderen , en de voeten in de linker zyde der moeder geplaatft heeft. Wanneer men het nu in dit geval wilde keren, zo zou men de voeten in de linker zyde der moeder moeten zoeken. Maar indien de hand verdraid was, dan zou het hoofd ook wel in de linker zyde kunnen liggen, daar te voren de voeten geweeft waren, en de voeten konnen in de regter geplaatft zyn* daar zig het hoofd te voren bevond. Als men nu In de eerfte gevallen de hand in de regter zyde wilde brengen, om de voeten te bekomen, en I»  Ooi) jin de laatfte gevallen in de linker, dan zou men de vrouw noodzaaklyk grote fmerten veroorzaken, en zig zclven veel moeite geven, zonder nogthans het keren te volvoeren. Wanneer de pink na de pisblaas, de duim na den endeldarm, de rug van de hand na. het linker, en de vlakte derzelvc na het regter darmbeen toe ftaat; dan moet deze de eerfte vraag zyn, wat het voor een hand is, welk een legging het kind heeft, en waar men de voeten behoort te zoeken? Men begrypt gemaklyk dat het de regterhand moet zyn, en dat, als de arm van 't kind naar de natuurlyke beweging van het lichaam ligt, het kind zelve met de zyde over dwers liggen, of wel geheel met zynen rug na de fchaambeenderen toe gekeerd moet zyn, zo dat het hoofd in de linker, cn de voeten in de regter zyde zyn. Doch als de" arm verdraid was, dan zou het kind, zo als in de twe omftandigheden des cerften gevals, liggen, naamlyk of met de voeten aan den bodem der baarmoeder, of in de linker zyde: en dit zou, indien men 't oogmerk had van de voeten-te zoeken, een groot onderfchcid maken, om dat men in het eerfte geval de voeten in de regter, doch in het andere geval in de linker zyde zou moeten zoeken. Daarom moec men den voorkomenden arm altoos wel befchouwen, en zien of hy op -, of nederwaarts gedrajd is. Wanneer de arm in ene tegen* G £ na-  (ioa) natuurlyke legging is, drait hy zig van zelfs, en als hy van zelfs, door andere beletzels, niet in de natuurlyke legging komt, dan moet men in het aanvatten altoos verder onderzoeken, hoe het kind ligt. Hier uit blykt ook, dat de volgende regel, dien vele Schryvers voorfchryven, niet altoos doorgaat, dat men naamlyk de hand langs de vlakte van de hand van het kind moet voeren , om het lichaam en de voeten zeker te vinden. Want als men in die gevallen, daar de hand gedraid is, langs de vlakte de hand wilde inbrengen, dan zou men dikwyls aan het hoofd in plaats van de voeten komen. Thans zou het tyd zyn, om over de legging, die men ene arbeidende vrouw kan geven, te handelen. Doch dewyl deze wetenfchap een ryper en onderfcheidener oordeel, ten aanzien van de verfchillende leggingen, zo wel van 't kind als van de baarmoeder, vordert, zal ik hier in niet wydlopig zyn, ten einde, men van dezelven niet in allerly gevallen zonder keuze gebruik make, en 'er'kwaad mede doe; ik zal nogthans ten befte der Vroedvrouwen dezelven flegts opnoemen. 1. Kan ene vrouw of in den kraamftoel, of als zy op een ander menfch zit, verloflên. 2. Bevalt ene vrouw of op haar gewoon bed, of in " een bed dat tot de verloffing opzettelyk bereid is, half zittend en halfliggend, ofwel geheel zittend of liggend, en dan dit laatfte op den  (io3) den rug of op de zyde. 3. Baart ene vrouw {taande. 4. Kan zy ook op het kortbed liggende verlonen, zo dat men haar of de voeten houd, of dat zy op de handen en kniën ruft, met den buik na den grond gekeerd. 'Er zyn ook nog andere leggingen, doch dezen zyn de vooroaamlte, daar men zig naar den eifch der omihndigheden van kan bedienen. HET AGTSTE HOOFDSTUK. Over. de tegennatuurlyke verloss ing fcN. J^ne tegennatuurlyke verloffing is zodanig tnc, die niet door de Natuur, maar alleenlyk door de konft ten einde gebragt kan worden. Zo gemaklyk en zo gelukkig als ene natuurlyke verloffing voortgaat; zo zwaar en moeilyk is hec ene tegennatuurlyke te volvoeren. De natuurlyke verloffing vordert niets van de Vroedvrouw, ah» een weinig gedult; in de tegennatuurlyke daarentegen heefc zy veel ervarenheid, oordeel, overleg, moed, iv.ededogendhcid, ene onverzer. Mc bedaardheid van geelt, en beltendige liG 4 cUaaaM»  0°4) chaamskragten nodig, om den arbeid behoorlyk tc eindigen. Want het- is bekend, dat de ene arbeid niet even als de 'andere is, en dat men zig in 't een geval veel meer afmat dan in het andere. Gelyk ik de natuurlyke verloffingen in natuur• lyk 5efteWe, en natuurlyk gelukkige verloffingen verdeeld heb; zo verdele ik ook de tegennatuurlyke in tegen de Natuur gefielde, en in tegennatuurlyk ongelukkige verloffingen. Wanneer een kind by voorbeeld den arm het eerft in den mond der baarmoeder vertoont, dan noemt men dit ene tegennatuurlyke verloffing; maar dewyl deze verloffing te gelyk tegen den 'loop der Natuur gefield is, noemt men dezelve ene tegennatuurlyk gefielde verloffing: doch ais het kind in ene goede legging het eerft met het hoofd in de' geboorte komt, maar desniettegenflaande , . uit hoofde van deszelfs dikte, of om dat het bekken te eng is, niet kan geboren worden, dan noemt men deze verloffing wel ene tegennatuurlyke,( maar het is eigenïyk ene tegennatuurlyk ongelukkige verloffing. ■ , Dat deze twe zoorten van tegennatuurlyke^ verloffingen in der daad plaats hebben, blykc daaruit, om dat men de ene, naamlyk de tegennatuurlyk gefielde verloffing, by tyds kan kennen, pn de andere niet zo gemaklyk,. of dikwyls geheel niet; en verder, om dat men de ene eer. , . vol-  05) volëinden kan, doch de andere niet aldus. In hét eerft aangewezene geval, daar het kind den arm iaat zien , is het ene tegennatuurlyk gefielde verloffing, die men gemaklyk kan onderfcheiden, en daar men in tyds zyne pogingen moet aanwenden, om de legging van het kind te veranderen, als het op deze wyze niet geboren kan worden. Die nu kan men in den beginne van den arbeid gemaklyk doen, als de mond der baarmoeder open is daar integendeel, wanneer het hoofd het eerfl te voorfchyn komt, maar te dik is, en men zulks befpeurt, 't geen nogthans zeer moeilyk valt, de zaak niet zo gemaklyk verholpen kan worden, offchoon zelfs de mond der baarmoeder open is, Deze twe verloffingen zyn althans, naar het algemeen gevoelen, tegennatuurlyk, en dus is het; onderfcheid der tegennatuurlyke verloffingen zeer duidlyk te bevatten- De tegennatuurlyke verloffingen zeiven, zo wel de tegennatuurlyk gefielde, als de tegennatuurlyk ongelukkige, ontilaan, gedeeltelyk van de zyde der moeder, gedeeltelyk van de zyde van 'tkind, en dat wel op zig zeiven, of te zamen; ook kunnen zy door de onwetendheid der aodanigen veroorzaakt worden, die de arbeidende te hulp komen. Van den kant der moeder ontdaan dergelyke tegennatuurlyke verloffingen: ï. Door ene ongelyke helling der baarmoeder. G 5 door  (io6) door de uitzakking van dezelve, door verzweringen, door uitwaden," verhardingen der vleefchagtige delen, door een navelbreuk, en door een breuk der pisblaas. 2. Door ene tegennatuurlyke gedaante der beenderen, die om het bekken liggen, zo als de lendenwervclbeenderen, de beenderen van de dyën, doch het meert de beenderen van het bekken zeiven. Dezen zyn de voornaamlte oorzaken der ongelukkige verloffingen van den kant der moeder. 'Er zyn ook nog geringere oorzaken, die egter veel onheil kunnen te weeg brengen. Zodanigen zyn de hevige hartftogten, grote verzwakkingen, een al te hoge en rype ouderdom, en de hardnekkigheid der vrouwen. Eindelyk veroorzaken de bloedltortingen, flauw* tens, en ftuiptrekkingen ook nog tegennatuurlyk* verloffingen. Van de zyde van het kind ontdaan dezelven: 1. Door de kwade legging van het kind. Het kind heeft ene kwade legging, wanneer het niet volgens de drie gevallen der natuurlyke verloffing in de geboorte komt. 2. Als het al zulk ene legging heeft, gelyk als tot de natuurlyke verloffing verëifcht word, maar dat het hoofd uit de natuur, of door ene ziekte, zo als de waterzugt, te dik is, of dat de bord, of de buik waxerziigtig is, of dat de fchou»  0°7) fchouders ene onmatige breedte hebben; dan veroorzaakt zelfs een wel geplaatfl kind ene tegennatuurlyke verloffing. Voorts is het ook ene tegennatuurlyke verloffing, als van een wel geplaatft kind meer delen te gelyk voorkomen, en het hoofd met den navelftrefig verfchynt, of als 'er zig een hand of voet met hetzelve voordoet, als mede wanneer 'er kramptrekkingen in het kind ontftaan. 3. Kan uit hoofde van de dingen, die tot het kind behoren, ene verloffing ook tegennatuurlyk worden; wanneer naamlyk de moederkoek aan den hals der baarmoeder gehegt is, of wanneer dezelve vooruitkomt. Van den kant der zodanigen, die de vrouw in de verloffing byfpringen, kunnen door onwetendheid, befchroomdheid, of zelfs door kvvaadaartigheid tegennatuurlyke verloffingen ontftaan; insgelyks kan ene natuurlyke veranderd worden, en wel, wanneer men ene arbeidende al te vroeg aanzet, wanneer men het water te vroegtydig breekt, den mond der baarmoeder met de vingers kwetft, de nageboorte onbehoorlyk vroeg afhaalt, waarop doodlyke bloedftortingen kunnen volgen, en eindelyk, wanneer men de nageboorte, die aan den bodem der baarmoeder vaft gegroeid is, met de baarmoeder uit het lichaam haalt, zo al? maar zeer dikwyls gefchied. EER-  03) EERSTE AFDELING. Over de tegennatuurlyke verlossingen, die van den kant dep. moeder ontstaan, en wel door de schuinsliggende baarmoeder, zo als by No. I. gemeld is; JR^ne fchuinsliggende baarmoeder noemt men zodanig ene, welker mond niet regt met de fchede in de holte van het bekken paft, maar na het een of ander been van 't bekken toe gekeerd is. Dat ene fchuinsliggende baarmoeder ene tegennatuurlyke verloffing te weegbrengt, kan men gemaklyk begrypen, als men flegts overweegt, dat ene natuurlyke verloffing ene regte plaatzing van den mond der baarmoeder in de holte van', het bekken vordert, ten einde het kind door den gemaakten weg na buiten gevoerd worde. Doch in het eerftgemelde geval ftaat de mond der baarmoeder buiten dien weg, cn voert het kind noodwendig tegen een been van 't bekken aan. De fchuinsliggende baarmoeder is twederly, volkomen, en onvolkomen. Ene volkomen fchuinsliggende baarmoeder heeft ha=  (iep) haren mond boven den ingang van het bekketï verheven, zy word by de verloffing zeer weinig geopend, en komt maar ten halve in de holte vm het bekken. De onvolkomen fchuinsliggende baarmoeder opent haren mond wel geheel in de holte van het bekken, doch de rigting van haren ingang is niet . in ene regte lyn. Deze verdeling heeft ene nuttigheid, die men in deze gevallen nimmer moet vergeten; men kan naamlyk by ene volkomen fchuinsliggende baarmoeder van den beginne af aan niet geruft zyn, en men moet aanftonds deze tegennatuurlyke verloffing tragten te veranderen; by ene onvolkomen fchuinsliggende daarentegen moet men byna altqos de geboorte afwagten. Voor alle dingen moet men hier in acht nemen, dat men het afgedwaalde hoofd op den Weg brengt, 't geen men doen kan, als men de vrouw op die zyde meer laat ruften, en met twe vingers het hoofd van deze zyde na de andere dringt. De baarmoeder ligt niet altoos op een en dezelfde wyze fchuins; deswegens moet men weten , op hoe velerly wyzen zy fchuins kan liggen. De baarmoeder kan op vierderly aanmerkenswaardige wyzen fchuinsliggen, zo als van Deventer ook geleerd heeft. i. Tegen het regter darmbeen. ^ a. Tegen het linker darmbeen. 3. Tegen het heiligbeen. 4. Te-  ("O 4. Tegen het fchaambeen. Wanneer men zege dat de baarmoeder fchuins tegen het regter of linker darmbeen, en zo ook tegen het heiligbeen en fchaambeen, gelegen is, dan moet men het aldus verftaan, dat de mond der baarmoeder na deze delen toe ftaat, en de bodem derzelve na de tegenövergeftelde dele». Wanneer dus de baarmoeder fchuins na het regter darmbeen toe ftaat, dan reikt de mond der baarmoeder aan hetzelve, maar de bodem aan het linker. Doch als de baarmoeder zulk ene fchuinze legging heeft, dat de mond zig na het Ünker darmbeen uitftrekt, dan moet de bodem na het regter gekeerd zyn. Hetzelfde moet men ook omtrent het fchaambeen en het heiligbeen verftaan. Deze vier afwykingen der baarmoeder zyn wel de voornaamfte; fchoon 'er egter nog vier anderen onftaan kunnen, die tuffchen de vorigen in zyn, en welken byna meermalen dan de anderen plaats hebben. Thans moet ik nog aantonen, hoe men ene fchuinsliggende baarmoeder kan onderfcheiden. Dit kan gedeeltelyk gedurende de zwangerheid, gedeeltelyk in den arbeid der verloffing gefchieden. Gedurende de zwangerheid heeft men de volgende kentekens: i. Alhoewel de buik der vrouw nu dik, of mid-  Cm) middelmatig, of uitgebreid zy, ten aanzien vatt de ware zwangerheid en den bepaalden tyd der verloffing, zo (leekt hy nogthans zo merklyk niet uit, -en hy maakt zulk ene puntige uitpuiling niet, zo als hy in den natuürlyken Haat gewoon'yk doet, maar hy is vlakker, fchoon ongelyk. 2. Dj buik fchync als in twe delen verdeeld te zyn, als of de vrouw twelingen droeg, 't Geen nogthans het eerfte geval van het twede onderfcheid, is hier in gelegen, dat de verdeling van den buik niet in het midden te vinden is, maar fchuins rer zyde. Wanneer 'er in tegendeel deze Verdeling geen plaats heeft, dan is 'er ene grote verhevenheid en laagte in den buik. 3. De vrouw befpeurt gedurende hare ganfche zwangerheid ene dikte en hardheid in de ene zyde van den buik, deze neemt van tyd tot tyd toe, en word voor de zwangere vrouw fteeds gevoeliger. 4. 'Er is maar ene dye en een been aan dezelfde zyde gezwollen, maar geenzins beiden. Alle deze kentekens dienen voornaamlyk ter «nderfcheiding van die fchuinze legging der baarmoeder, welke zydelings gefchied, en de algemeenfte is. Want om zodanig ene legging waar te n-men, daar de mond der baarmoeder na het heiligbeen gekeerd is, en de bodem voorwaarts over de fchaambeenderen na de dyën toe hangt, heeft men geen ander teken nodig; doch de kg-  legging tegen het fchaambeen is in welgefchapene Vrouwen niet mooglvk, fchoon 't van Deventer zegt. By vrouwen die van ene kwade geftalte zyn, daar de lenden na buiten zyn uitgezet, en de bodem der 'baarmoeder in de holte derzelven ruft, maar de mond der baarmoeder na voren tegen het fchaambeen toeftaat, is het al genoeg, als men het onder den arbeid kan befpeuren, dewyl het niet gewoonlyk is. En in dit geval, naamlyk gedurende den arbeid der Verloffing, heeft men de volgende kentekens: i. Is de baarmoeder hoog geplaatft. a. Kan men den mond der baarmoeder niet bereiken, of als men hem al bereikt, dan krygt men flegts ene lip van denzelven door middel van den vinger, doch geenzins den ganfehen omtrek. 3. Zyn de vliezen niet rond, maar langwerpig, als een worft. 4. Loopt 'er dikwyls fluipend water af. 5. Heeft de vrouw, zelfs van den beginne van den arbeid af aan, vreeflyke weën, met koude, beving, tandklappingen, en flauvvtens, zo dat haar zomtyds in den beginne enige bekkens bloed ontlopen. Deze kentekens zyn meeft alle tot ene volkomen fchuinsliggende baarmoeder betreklyk. De tekens ener onvolkomen fchuinsliggende zyn daaróm zeer gemaklyk, dewyl men dan den ganfehen mond der baarmoeder bereikt, met dit onder- fcheid  Cn3) fcheid alleenlyk, dat men hem niet regt in de holte van het bekken vind. Nu zal ik ydere zoort van afwyking in 't byxonder befchouwen, hare kenmerken en teken» opgeven, en de verëifchte handgrepen leren. i. Als de mond der baarmoeder tegen het regter darmbeen ftaat, dan is de bodem in de linker zyde, en de vrouw moet gedurende hare zwangerheid ene geftadige pyn in de linker zyde hebben gewaar geworden, zo als ik reeds heb aangemerkt. Als men nu by zodanig ene arbeidende vrouw met de vingers onderzoek doet, dan vind men den mond der baarmoeder of geheel niet, of, indien men 'er al iets van kan bereiken, dan krygt men alleenlyk ene lip, en dat wel in de regter zyde. In deze omftandigheden is het water niet rond, maar langwerpig, en dikwyls zyperende. Uit dezen, en de reeds te voren opgegevene tekens, befpeurt men duidlyk, dat de baarmoeder volkomen fchuins na de regter zyde der vrouw gelegen is. Maar hoe zullen wy dit kwaad, dezen bezwaarlyken arbeid te boven komen ? De eerfte voorzorg, |_die ené Vroedvrouw in zodanig ene verloffing, als mede in alle andere tegennatuurlyken, daar men het keren moet ondernemen, gebruiken moet, is deze, dat zy de arbeidende van den beginne af aan bet voortzetten barer vjeën verbiede. H Teft  Oh) Ten twede moet zy den fcbuinsliggenden mond der baarmoeder in de regte holte van het bekken tragten te brengen. Dit moet zy eerftelyk door de legging der vrouw, vervolgens door den byfland der helpfter, en ten derde door hare eigene handgreep in 't werk Hellen. Wanneer nu de Vroedvrouw de vrouw tufichen twe ftoelen, of in een kraamfioel zonder leuningen gezet, en vervolgens de twe vingers harer linker hand aan de regter zyde der vulva, en verder tot aan het regter darmbeen gebragt heeft; dan moet zy deze beide vingers tufichen den mond der baarmoeder na boven tragten te bewegen, en dezelven eer tegen het hoofd van 't kind, indien 't 'er voorhanden is, aanzetten, dan tegen de ene lip van den mond der baarmoeder. Want het is een onverzetlyke regel, dat men de vingers volflrekt niet in den mond der baarmoeder mag zetten, om hem na de andere zyde te trekken, dewyl hy daardoor gevaar loopt van gefcheurd te worden. Doch als de Vroedvrouw de vingers tegen de bovenfte lip, die boven het been is, of tegen* het hoofd van 't kind gezet heeft, dan moet zy, zonder voort te arbeiden, met de vingers ruften, en gebieden dat men de vrouw aan hare regter zyde een weinig laat zakken, en de helpfter bevelen dat zy den bodem der baarmoeder, die in de linker zyde der vrouw gelegen is, zeer zagtjes na de regter zyde opligt. Als dit ge-  C"5) gefchied is, dan voelt de Vroedvrouw doorgaans, dac de mond der baarmoeder, en het hoofd van 'c kind, mee haar cwê eigene vingers in de holce van hec bekken gezonken zyn, wanneer naamlyk hec hoofd van 'c kind zig hec eerft van alle delen irt den mond der baarmoeder vercoond heeft* Doch als deze zinking in de holte van hec bekken niet gefchied, en haar dus deze eerfte arbeid mislukt is, dan moet zy denzelven nog eens herhalen. Maar indien de Vroedvrouw hare twe vingers niet cuiTchen hec regeer darmbeen heeft kunnen inbrengen, zo als het dikwyls in enen arbeid gebeurt, die al wat lang geduurd heeft; dan moet zy de vrouw op hare linker zyde zeer laag, en het bekken zeer hoog leggen, teneinde de gehele laft na deze zyde zakke, en niet zo Merk op het regter darmbeen aandringe, daar zy dan hare vingers gemaklyker kan inbrengen. Zyn nu hare vingers 'er tufichen in; dan moet men de vrouw opligten, en de Vroedvrouw behoeft 'er flegts dezelfde vingers tegen te houden, dan zal 'er hetzelfde gefchieden als in hec vorige geval , naamlyk dat de mond der baarmoeder in de holte van het bekken zal komen. Indien nu de mond der baarmoeder regt gekeerd is, en het hoofd van 't kind natuurlyk voor de geboorte ftaat, 't geen egter zeldzaam gebeurt, dan kan men de geboorte afwagten; H a doch  doch in het tegenövergeftelde geval moet men het tragten te keren. Velen zyn 'er, die menen dat men beter doet, met hetzelve in alle gevallen te keren, dan in een enig geval de natuurlyke verloffing aftewagten. 2. De baarmoeder, die fchuins na het linker darmbeen toe ftaat, heeft dezelfde kenmerken-, en verëiicht dezelfde handgrepen, als die na het regter darmbeen, 't Is derhalve niet nodig de zaakandermaal voor te dragen. Alleenlyk de legging, die de vrouw behoort hebben, en de hand, daar men mede moet arbeiden, zyn het tegenövcrgeftelde van 't vorige, anderzins is alles hetzelfde. 3. Als in tegendeel de mond der baarmoeder tegen het heiligbeen aan ftaat, en de bodem na voren overhelt, dan heeft men de volgende kenmerken : de vrouw haar buik hangt over het fchaambeen, en zy voelt het kind na voren by de dyën, en als buiten den buik, bewegen; de mond der baarmoeder is niet te vinden, om dat hy boven tegen het heiligbeen aan ftaat; de arr beid zet zelfe onder de hevigfte vkgen niet voort;, het water zyperc dikwyls weg; de vliezen zyn langwerpig; dikwyls is de halve fchede, en wel tot aan het heiligbeen toe, door ene zagte bol opgevuld. Dezen vermoeyenden arbeid gaat men op déze wyze. te gemoet: Nadat men de vrouw het voortzetten der vlagen verboden heeft,, geeft men haar de~  dezelfde legging, als in het voorgaande geval; na dat men voorts de hand langs het heiligbeen tot aan het hoofd van 't kind, of, als 't mooglyk is, tot aan de agterfte lip van den mond der baarmoeder, gebragt heeft; zo laat men de vrouw van agteren een weinig zakken, en men tilt den buik op, door middel van een fervet, welks twe einden twe helpfters aan de beide zyden der vrouw houden, ten einde de voorwaarts hangende bodem der baarmoeder in den buik der vrouw opgevoerd worde. Te gelyker tyd nu als de helpfters tillen, moet de Vroedvrouw, die hare hand in de fchede, of tegen het hoofd van 't kind, of tegen de agterfte lippen van den mond der baarmoeder geplaatft heeft, met deze hand het hoofd van 'c kind, of den mond der baarmoeder na voren na de fchaambeenderen toe voeren, op dat de mond in ene regte lyn met den bodem zou komen. Als dit de eerftemaal niet gelukt, dan moet men het zo dikwyls beproeven, tot dat men daarmede Haagt. Doch als het hoofd door de vlagen, en door den langdungen arbeid, derwyze tegen het heiligbeen gedrukt is, dat men 'er onmooglyk een vinger tuiTchen kan brengen, dan moet men de vrouw deze legging geven: Men moet dezelve voorover op hare handen en kniën in het bed leggen, op dat de bodem der baarmoeder meerder voorwaarts valle, en daardoor den mond H 3 der   (126) het aangezigt, nier. het agterhoofd, met de knie, met den hals, met den nek, met de borft, mee den rug, met de okzelen, met de armen, met de handen, met den buik, met de teeldelen, met de kniën, met de dyën, of met kwalyk gevormde ea al te dikke billen, enz. in den mond der baarmoeder komt; zo veroorzaakt het in alle deze plaatzingen tegennatuurlyke verloffingen.. De kentekens dezer verloffingen, zo lang als het water niet gebroken is, zyn voornaamlyk de volgende: 1. Is de geflalte van den buik der vrouw niet zo goed, als by ene natuurlyke legging van het kind. 2. Zyn by zommigen in het begin van den arbeid der verloffing de weën natuurlyk, doch by anderen gaan ze met wilde vlagen gepaard. In beide gevallen zyn dezelven zonder gevolg of voortgang. 3. Is de gedaante van den mond der baarmoeder, als de baarmoeder open is, niet bolrond, zo als dezelve doorgaans in de natuurlyke verloffing is, maar men vind denzelven meer langwerpig rond. De vorm der vliezen met water is even zo als de mond der baarmoeder. 4. Zyn de vliezen lediger, flapper, en niet zo hard voor 't gevoel; zomtyds vind men in dezelven geheel niets, zomtyds maar een gering gedeelte van het kind. 5. Als  5- Als de vliezen breken, fpringt 'er eensklaps veel water uit. Uit dit teken alleen, kan men dikwyls, zonder te onderflaan, te voren zeggen, dat het kind in 's moeders lichaam tegennatuurlyk ligt. 6. Zo dra als het water is afgelopen, kan men ook, door het aanraken van het nakend gedeelte van het kind, gemaklyk befpeurcn welk gedeelte van het kind te voorfchyn komt, en wat voor ene kwade legging het heeft; indien men zig flegts de kentekens te binnen brengt, die ik in het Hoofd/luk over het onderfcheid der delen van het kind heb opgegeven. De middelen om deze tegennatuurlyke verlcsfingen te verhelpen zyn twederly. Men moet of het kind, indien 't kan gefchieden, in zyne natuurlyke legging brengen, 't geen nogthans zeldzaam mooglyk is; of hetzelve keren, dat het zekerde is. Doch in 't algemeen moet men zig altoos naar de omftandigheden der zaken fchikken, en de zekerde, en befte maatregels nemen. Niet alleenlyk is de plaatzing van het kind, indien het anders als de drie gevallen der natuurlyke verloffing in de geboorte komt, tegennatuurlyk, maar ook wanneer het al natuurlyk geplaatft is, doch zodanig dat deze delen of zig niet alleen vertonen, of dat dezelven ene onmatige grootte of dikte hebben. Wanneer het kind by voorbeeld met de kruin voorkomt, en het aan-  (128) stangezigc wa het heiligbeen gekeerd is, dan is deze legging in zo verre wel natuurlyk; maar komt 'er een hand, of de nageboorte, of de navelftreng met het hoofd voor, dan ontftaat 'er uit deze natuurlyke legging ene tegennatuurlyke verloffing. Wanneer ten twede hét hoofd van 't kind flegts alleen voor de geboorte komt, maar natuurlyker wyze te dik is; dan ontftaat hieruit ook ene tegennatuurlyke verloffing. Gevolglyk word ene tegennatuurlyke verloffing nier; alleenlyk door de tegennatuurlyke plaaczing, maar ook gedeeltelyk door het gelyk komen van meerder delen, gedeeltelyk' door hunne overmatige dikte veroorzaakt. Men kan deze tegennatuurlyke verloffingen hec gemaklykft door het onderflaan ontdekken; doch de middelen tegen dezelven zyn onderfcheiden. In het geval daar het hoofd komt, en niet te dik is, en daar de bykomende hand, of de navelftreng enz. ene tegennatuurlyke verloffing veroorzaakt, moet men zien of de hand, of de navelftreng, in hunne legging agter het hoofd kan gebragt worden? Schoon dit zelden gelukt. Als dit derhalve niet flaagt, dan moet men het keren te regter tyd in 't werk ftellen. Indien de nageboorte voorkomt, zo moec men ze niec afhalen, maar zo lang regen de zyde van het hoofd van 't kind houden, tot dat dit komt. Doch hec zou 'er  (129) 'er anders mede gelegen zyn, als de nageboorte aan den mond der baarmoeder vaftgegroeid was, daar ik vervolgens een nader verilag van doen zal. Wanneer het hoofd natuurlyk, of tegennatuurlyker wyze, by voorbeeld door de waterzugt, te dik is, dan moet men het kind niet keren, zo als dit byna alle Vroedkundigen voordellen; maar men moet de geboorte afwagten. De reden hiervan is gemaklyk te begrypen: het keren doet de holte van het bekken even zo weinig wyder worden, als het de dikte van het hoofd verminderen kan; by gevolg doet het niet flegts geen dienft, maar het veroorzaakt zelfs nadeel, zo als vele aanmerkingen ons hiervan kunnen overtuigen- Maar indien het hoofd geboren is, en de okzelen te dik en te breed zyn , dan moet men niet aan het hoofd trekken, dewyl men daardoor veel kwaad zou doen; maar men moet gedult hebben, en den een of anderen okzel voorthelpen^ Als de borfl: en de buik derwyze zyn gezwollen, dat ze niet geboren kunnen worden, zo is dit ook ene tegennatuurlyke verloffing, die alleenlyk een Vroedmeefter kan verrigten. Deze zyn de oorzaken der tegennatuurlyke verloffingen, wanneer de kinderen ook anderzins wel geplaatft zyn. Eindelyk is 'er nog ene tegennatuurlyke vetI los-  (i3o) ioffing overig, die van de zyde der delen ontftaat, die tot het kind behoren, wanneer by voorbeeld de moederkoek in den hals der baarmoeder is ingeplant. De kentekens daarvan heb ik in het Hoofdftuk over het onderfcheicl van de delen van het kind opgegeven. Het keren is in dit geval het befte hulpmiddel. Als de mond der baarmoeder genoeg geopend is, dan doorboort men de vliezen indien men ze ter zyde voelt, of den moederkoek zelfs, als 't niet anders doenlyk is, en men tragt de voeten van het kind te bekomen. Nimmer egter mag de nageboorte afgehaald, of iets van dezelve afgefcheurd worden, zo als ik reeds heb aangemerkt. Dewyl byna alle, althans de meefte tegennatuurlyke verloffingen, door het keren veranderd moeten worden; zo zullen wy hiervan in 't byzonder handelen. DERDE AFDELING. Over het keren. JrÏet keren is die' kunftige handgreep, waardoor men de verloffing niet eerft van de Natuur afwagt, maar door het zoeken van de voeten van het kind ten einde brengt. Ge-  (13°) Gevolglyk word tot het keren verëifcht: 1. Dat 'er ene geboorte, of ene ongefchikte aankomit van een byna volwafTen kind plaats hebbe, dewyl men gene vrugt van drie of vier maanden keert. Voorts behoort hiertoe, dat de mond der baarmoeder open zy, indien al niet geheel, ten minfte zo verre, dat men met ene hand door denzelven in de baarmoeder kan komen. Want zo lang als de vrouw niet in arbeid is, kunnen wy niet met reden om het keren denken; en als de mond der baarmoeder niet open is, dan kan men 'er zelfs niet in, dewyl het geen Vroedvrouw vry ftaat, denzelven met geweld te openen. 2. Dat het keren mooglyk zy. Dan dit is niet zeldzaam onmooglyk, zo wel uit hoofde van de kwade geftalte van het bekken, die gene hand toelaat, als om dat de verloffing te lang geduurd heeft, of om dat het hoofd reeds in het bekken gekomen is. Immers heeft men dezen ftelregel wel in acht te nemen. Bat men in die gevallen bet keren niet meer ondernemen mag, daar bet hoofd, of de puit van V kind, reeds in de holte van het bekken zyn gekomen. 3. Dat men de legging van het kind, door de gcfteltenis en legging der voorkomende en omliggende delen, wel kenne, en wete waar men de hand na toe moet brengen, zo als ik in het Hoofdftuk geleerd heb, dat tot opfchrift heeft: I a Op  Op welk ene wyze men uit het deel van "t kind, dat inden mond der baarmoeder voorkomt,kan weten, hoe het kind in V moeders lichaam geplaatft zy.- 4. Dat men het keren, indien het al eens ondernomen moet worden, aanflonds in het begin, hoe eer hoe liever verrigte, wanneer naamlyk de omfcandigheden, die onder No. 2. zyn bygebragt, daar niet tegen zyn. Want in ene baarmoeder, die nog uitgerekt is, kan men het kind veel beter bewegen, en men verwekt de vrouw minder fmerten, dan dat men zo lang Wagt; men kan ook het bleven van 't kind beter bewaren. Maalais de mond der baarmoeder nog niet genoeg geopend, en het water nog niet gefprongen is; dan moet men zo lang wagten, tot dat dit is uitgeltort. Want voor de Vroedvrouwen is het mede een wet, dat zy in tegennatuurlyke verloftingtn, die uit ene tegennatuurlyke legging van het kind ontftaan, zo lang moeten wagten, tot dat het water gebroken, of de mond der baarmoeder genoeg geopend is, om hetzelve te kunnen breken, en dat zy verder de vrouw hare vlagen moeten laten uitarbeiden, alhoewel dit ook in andere gevallen verboden is. Wanneer men nu deze vier zaken wel overwogen heeft, en tot de kunffige handgreep wil overgaan, dan moet men de vrouw de behoorlyke legging geven, die tot het keren verëifcht word, vervolgens moet men de hand, die wel met  (i33) met boter gefineerd en glibberig gemaakt is, zagtjes in de fchede brengen , en den enen vinger na den anderen zodanig in de baarmoeder bewegen, dat men de vrouw niette veel pyn veroorzaakt. Gedurende de vlagen arbeid men nimmer, zo als ik reeds enige malen herhaald heb, maar men moet de hand dan laten ruften. Vind men een deel van 't kind in den mond der baarmoeder, zo als de hand, of den arm, dan moet men eerft bet kind aan dit deel dopen, vervolgens dit deel op dezelfde plaats laten, daar het is, doch niet in de baarmoeder terug floten, maar de Vroedvrouw moet hare hand langs de hand, of den arm van V kind, in de baarmoeder tragten te brengen. Zo dra nu als de hand in de baarmoeder gebragt is, moet men zyne hand meer tegen het lyf van V kind, dan tegen de baarmoeder houden, ik wil zeggen, dac men de hand, indien de omftandigheden het toelaten, fterker tegen de borft van 't kind moet aandrukken, dan tegen de baarmoeder; en dan het kind in zodanig ene legging brengen, dat men by de voeten kan komen , en dat men dezen, als men ze gevat heeft, 'er kan uithalen. In alle gevallen derhalve, daar bet hoofd boven den hollen ingang van het bekken is, moet men het kind zo opligt en, dat het hoofd boven het darmbeen kome, eer men de voeten zoekt. Als dit gefchied is, brengt men dc hand aan hec lyf van 't kind, om de voeten te I 3 be-  .(134) bereiken. Doch hierby moet men ook wel in acht nemen, dat men de hand niet na den rug van V kind mag brengen, om de voeten langs denzelven agterwaarts te trekken, dewyl men het ligt op deze wyze de lenden zou kunnen breken. 'Er zyn nogthans enige plaatzingen van het kind, zo als ik aan het kunftig werktuig getoond heb, daar men de voeten van agteren vatten, en uithalen kan. Men moet dus altoos de hand na voren brengen ; de borfl: leid ons na den buik, de buik na de kniën, en dezen na de voeten toe, als zy gebogen zyn; maar als ze uitgeftrekt zyn, dan leid de buik na de dyën toe, waaraan de benen, en aan dezen wederom de voeten zyn. Deswegens brengt men de hand tot aan de dyën, die men na voren tegen den buik brengt; van de gebogene knie gaat men tot aan den voet, dien men vervolgens tot aan den mond der baarmoeder brengt. Indien het kind zwak is, dan word het aan dezen voet gedoopt; doch als dit geen plaats heeft, dan gaat men in den vorigen arbeid voort, en men zoekt den anderen voet: kan men dezen niet bereiken, zo moet men langs den eerften voet gaan tot aan de dye, en zo verder tot aan het bekken. Dewyl eindelyk de andere dye aan de tegenövergeftelde zyde van het bekken ligt, zo kan men dezelve ook fchielyk vinden. Heeft men nu deze ontdekt, dan is de verdere verrig- ting  ('35) ring als in het vorige geval; doch als men den voet in de hand krygt, zo brengt men dien naby den anderen. Indien eindelyk de twe voeten tot aan den mond der baarmoeder gebragt zyn, dan moet men wel gedagtig zyn, van ze niet beiden in de vuift te vatten, en door den mond der baarmoeder heen te dringen. Deze poging zou de vrouw de gruwlykflc fmerten veroorzaken, ja zelfs zou 'er de mond der baarmoeder door kunnen fcheuren. Als het lyf van 't kind wederom beter om hoog geheven , éh regt geplaatft is, waardoor de uithangende arm wederom in de baarmoeder komt, moet men te meerder den enen voet na den anderen na buiten brengen, om het keren te voleindigen, zo als ik reeds in het twede geval der natuurlyke verlolfmg, wanneer het kind met de voeten in de geboorte komt, getoond heb. Deze zyn de algemeende en noodzaaklykfle regels omtrent het keren. Ydere legging van het kind vordert ook ene byzondere handgreep, die aan dezelve eigen is, en die men veel gemaklyker in tegenwoordigheid van het geval aantonen, dan befchryven kan. Ten bewyze hiervan kan het Hoofdiluk dienen, over de wyze, op welke men uit het deel van *ï kind, dat in den mond der baarmoeder voorkomt, kan welen, hoedanig het kind in 'f moeders lichaam geplaatft zy. Het meeftê egter doen hier de verfchillende handgreI 4 pen  Ci36) pen af, die ik by alle tegennatuurlyke verloffingen, uit de kwade legging van het kind, in myn Kollegie aantoon. HET NEGENDE HOOFDSTUK. Over de tegennatuurlyke omstandigheden van de teruggeblevene nageboorte. _/\lhoewel de vrouw nu al gelukkig van hare vrugt verloft is, zo als ik in de natuurlyke verloffing gezegd heb, of alhoewel nu het keren al wel geflaagd is, zo als ik in de tegennatuurlyke verloffing geleerd heb; zo is egter de vrouw nog niet buiten alle gevaar. Want het bekomen van de nageboorte brengt dikwyls even zo veel vrouwen om 't leven, als de tegennatuurlykfte verloffingen zeiven. Het eerfte verdrietig, en bekommerlyk geval, dat de nageboorte veroorzaakt, heeft plaats, als dezelve, na de volbragte verloffing, niet wil volgen. Hiervan zyn drie voorname oorzaken, die alle onze opmerking vorderen, om de vrouw op ene verftandige wyze te verloflèn. Immers is of de af  (i37) afgefcheidene nageboorte te dik, zo dat zy uit hoofde van den hoek, dien het lichaam der baarmoeder met derzelver hals maakt, niet na buiten kan; indien men in dit geval zodanig te werk gaat, zo als ik reeds by de natuurlyke verloffing heb aangetoond, dan zal de nageboorte fchielyk volgen. Of de mond der baarmoeder word krampagtig toegetrokken; en daar omtrent kan men door het onderflaan zekerheid bekomen. Men behoeft hier flegts zo lang gedult te hebben, tot dat deze krampagtige toetrekking ophoud, en vervolgens de nageboorte eerft afhalen, terwyl men ondertuflchen de vrouw warme doeken op de teeldelen en op den buik gelegd, en denzelven met de hand zagtjes beftreken heeft. Of eindelyk is de nageboorte nog aan de baarmoeder aangewaflèn, en niet afgefcheiden; en dit kunnen wy zeer fchielyk daar uit afleiden, als 'er gene krampSgtige beweging in den geöpenden mond der baarmoeder plaats heeft, en als de nageboorte niet volgt op het trekken aan den navelftreng. In dit laatfte geval moet men over den buik der vrouw ftryken, en wel 't meeft op die plaats, daar de baarmoeder gelegen is; en vervolgens moet men zien, of men ze niet op de natuurlyke wyze bekomen kan. Indien dit onmooglyk is, dan map: men ook niet te fterk trekken, uit vreze dat men den navelftreng van den moederkoek zou affcheuren, en zig nog grotere zwarigheden op I 5 den  O 38) den hals- halen, hoedanigen zyn de omkering der baarmoeder zelve, bloedftortingen, en krampagtige bewegingen. Veel liever moet men aanftonds de nageboorte tragten los te maken, 't geen op de volgende wyze gefchied. Men neemt den navelftreng met de linker, of regterhand, en Haat hem twe, of driemaal in de lengte, door middel van een fyne doek, ten einde hy niet uit de hand zou glyden, om de twe voorfte vingers; vervolgens moet men de twe voorfte vingers der andere hand, langs den navelftreng, die hier tot een wegwyzer dient, langzaam en zonder gewelt in de baarmoeder brengen. Word de mond der baarmoeder, na dat men 'er de hand heeft ingebragt, zo als zomtyds gebeurt, toegetrokken, dan moet men 'er de hand in houden en niet uithalen, om dat de Natuur doorgaans daardoor aanleiding tot het losmaken gegeven word. Houd eindelyk deze zamentrekking op, of heeft zy 'er in 't geheel geen plaats gehad, dan moet men, als de hand tot onder de vliezen gekomen is, den wegwyzer uit de twe vingers loslaten zonder denzelven nogthans uit de hand te verliezen, men moet voorts de hand onder de vliezen van daan, en tuffchen dezelven en de baarmoeder brengen, dan vérder over de vliezen na den rand gaan, daar de nageboorte aan de baarmoeder vaftgehegt is, om dezelve met zekerheid los te maken. Doch als de binnengebragte hand reeds  C139) reeds tufichen de vliezen en de baarmoeder ligt, dan brengt men ze, zonder verdere handgrepen, aan den rand van den moederkoek. Wyders vordert de zaak, dat de baarmoeder van buiten door ene gefchikte hand in hare legging behoorlyk gehouden worde. Was de moederkoek thans op enige plaats reeds afgefcheiden, dan moet men deze plaats houden om denzelven verder los te maken. Maar als hy nog in 't ronde vafigegrceid zit; dan moet men een weinig aan den navelftreng trekken, om den juiften omtrek van den moederkoek gewaar te worden; voorts moet men 'er den voorften vinger derwyze inzetten, als of men met denzelven wilde fnyden, egter moet men altoos meer na voren tegen den moederkoek, dan tegen de baarmoeder drukken. Wanneer de rand van den moederkoek los gemaakt is, dan vat men hem zodanig met de vingers, als of men een oranje appel wilde fchillen, en men maakt dus de ganfche nageboorte los- Een zeker kenteken dat de moeder gekwetft word, is dit, wanneer zy fchreid en klaagt, dat men haar zeerdoet, of dat zy ene brandende hitte gevoelt. In dit geval moet het deel, dat men met de hand gevat heeft, los gelaten worden, dewyl dit het regte niet is, dat men vatten moet. Indien de nageboorte los gemaakt is, dan word zy voor het uithalen in de baarmoeder gelaren, en men bevoelt de plaats, daar ze aangegroeid was,  (14°) was, of ver nog iets van dezelve aanhangt. Vind men 'er iets, dan tragt men het met gedult los te maken; maar als 'er niets te voelen is, zo moet de ganfche nageboorte van agteren gevat, en langs de hand na beneden gebragt worden, terwyl men aan den navelftreng trekt, en alle de overblyfzels met de hand, die in de baarmoeder is, opgezameld worden. Want hierin beftaat het geheim der voorzigtigheid, zo dra zy afgefcheiden zyn, dat 'er niets van dezelven, zelfs geen ftuk van een vlies, of geronnen bloed, worde agter gelaten, om dat anderzins daaruit zware toevallen zouden kunnen volgen. Het twede verdrietig geval heeft plaats, als de navelftreng by ongeluk door verrotting, of door onwetendheid, van den moederkoek afgefcheurd is, en niet volgen wil. 'Er is volftrekt geen twyfei, of deze omftandigheid is veel moeilyker, en veel gevaarlyker, dan de eerfte. Hier ontbreekt de wegwyzer, die ons na de nageboorte leid. Maar wat heeft men in dit geval te doen? Moet men de nageboorte afhalen, of moet men op de Natuur wagten, tot dat zy dezelve na buiten voert ? Ons antwoord beftaat hierin: Dat de nageboorte, die by miskramen in de baar. moeder word agtergelaten, zo veel onheil niet te weeg brengt, als in de ware geboorten, fchoon ik ene vrouw, die drie maanden zwanger was, door die zelfde oorzaak heb zien fterven, zo als dit ook an  anderen hebben aangemerkt. Maar als men de na« geboorte van een volwadèn kind aan de Natuur wilde overlaten, dan zou men zig in een groot gevaar Horten, dezelve moet liever altoos, indien het doenlyk is, afgehaald worden. Ik beken, dat men zomtyds in het verrigten van dit werk, door die oorzaaken verhinderd word, die ik in het voorgaande geval heb aangewezen. Zodanige zyn de hoek, dien het lichaam der baarmoeder met derzelver hals maakt, de krampagtige bewegingen van den mond der baarmoeder, deftuiptrekkingen, en flauwtens der vrouwen. Doch dit alles moet men, zo als gemeld is, verhelpen, en vervolgens tot de verrigting overgaan. Nogthans is het voor ene Vroedvrouw nimmer raadzaam iets te ondernemen, als de mond der baarmoeder word toegetrokken, fchoon een Vroedmeefter, die zyne kunft behoorlyk verftaat, hier nog wel kan te regt komen, en zonder gevaar arbeiden, inzonderheid wanneer hy de gefteltenis van haar lichaam en hare kragten in overweging genomen, en de eenvoudige zamentrekking van den mond der bi u-moeder van dezelfs kramptrekking onderfcheiden heeft. Het befte ten dezen aanzien is, dat'er zelden krampagtige bewegingen by zyn, fchoon byna allen daarvan dromen. Doch alvorens de kunftige verrigting met de hand word ondernomen, dient men te weten, dewyl men geen wegwyzer meer heeft > dat de na-  (l42) geboorte niet altoos en beftendig op ene plaats vaftgehegt is. In de natuurlyke verloffingen is dezelve doorgaans aan den bodem te vinden, daar zy in tegendeel in tegennatuurlyke verloffingen op alle plaatzen van de baarmoeder ontmoet is, naamlyk, aan den bodem, in de zydelyke delen, byde moedertrompetten, in de voorfte en onderfte vlakte, in den hals der baarmoeder op de ene of andere zyde, voor of agter. Uit dien hoofde moet men de hand niet aanftonds in den beginne aan den bodem brengen, om dezelve aldaar te vinden, dewyl zy 'er niet altoos is. Wanneer men dus door middel van twe handen op den buik, de baarmoeder in hare plaats heeft laten houden, en men zyne hand, die met vet beftreken is, op bovengemelde wyze in den mond der baarmoeder gebragt heeft,* dan moeten de vingers, zo veel als de ruimte der baarmoeder toelaat, en zonder dat men de vrouw pyn veroorzaakt, uitgeflrekt worden, om de nageboorte des te beter te vinden. Men moet nogthans dit vooral voel in acht nemen, zodra als de hand in den mond der haar moeder is, dat men ze niet in de vliezen, maar buiten dezelven houde, zo als ik reeds te voren gezegd heb. Vervolgens moet men de hand langs de neergedrukte vliezen voeren, die na dén rand van den moederkoek toe leiden. Zo dra als men dezen gevat heeft, gaat men tot het losmaken over, gelyk ik in 't vorige geval heb aangetoond. Een derde moeilyk geval is het, als de nageboorte  CHS) te aan de zyde der baarmoeder vaftgehegt is, of als in een zak is ingefloten, en dus de baarmoeder als in twe holtens verdeeld, en de nageboorte als in den buik fchynt te zyn gevallen. Dit toeval is wel een weinig ongewoon, egter is het zo zeldzaam niet, als men miffchien wel meent. Want zy, die, door ene agtergeblevene nageboorte , vrouwen hebben laten fterven, zeggen het niet allen , fchoon het reeds velen hebben aangemerkt, en 'er gewag van hebben gemaakt. Het is zeer zeker, als men in een geval de nageboorte in de baarmoeder zal laten, om dat ze aangewafTen en niet te bekomen is, dat het in dit geval is. Want men kan ze hier niet losmaken, zonder dat men te gelyk de baarmoeder gewelt aandoet. Desniettegenftaande zeggen ze allen, dat de vrouw onfeilbaar zal fterven, indien men de nageboorte agterlaat, en dat zy 'er het leven af zal brengen, als men dezelve losmaakt. Hieruit kan men ligt begrypen, dat het altoos veiliger is, de nageboorte met gedult en oordeel af te halen, dan dezelve te laten blyven. De handgrepen, die men tot het afhalen van zulk een ingeflotenen moederkoek moet aanwenden, zyn de volgende: Na dat de hand op gemelde wyze in de baarmoeder gebragt is, gaat men na den navelftreng toe,indien hy 'er noch voorhanden is; doch als hy afgefcheurd is, dan zoekt men den moederkoek, zo als te voren gemeld is. Bevind men  (-44) men dan denzelven zodanig ingefloten; dan brengt" men zo veel vingers in dezen zak, als men kan, men fpreid dezelven uit elkander, om den ingang van den zak te verwyden, en als dezelve wat meer geopend is, dan tragt men agter den rand der vliezen, daar zy aan den moederkoek vaflgehegt zyn, te komen, om denzelven op de vorige wyze los te maken. Indien dit niet gelukt, dan is het nodig den zak te verwyden, of de nageboorte in het midden met de vier vingers vaft te houden, om te zien, of ze op deze wyze losraakt. De verdere behandeling is als in de vorige gevallen. Voor die korte tyd nu, die de hand in de baarmoeder blyft, en de vrouw weën krygt, dat een goed teken is, heeft men het genoegen van te voelen, hoe deze zak zig geheel opent en verdwynt, en hoe de verlolte daardoor het gevaar ontkomt. Eindelyk moet men nog, ten aanzien van het afhalen en losmaken der nageboorte, hoofdzaaklyk weten, op welk ene plaats van dezelve de navelftreng is ingeplant. Want door onwetendheid in dit opzigt word veel onheil veroorzaakt, zo als ik in myn Kollegie bewezen heb. In de natuurlyke verloffingen , en daar de moederkoek aan den bodem der baarmoeder is vaftgehegt, word de navelftreng doorgaans naby het midden gevonden, en de moederkoek is rond. Maar in de tegennatuurlyke verloffingen, daar hy aan de zydelyke delen der baarmoeder vaftgegroeid is, ontmoet men doorgaans deh  (145) den navelftreng aan den rand, of kort by denzelven en dan is de moederkoek langwerpig en dik. In hec eerfte geval kan men al iets meer en fterker aan den navelftreng crekken, om dac hec cot het losmaken van den moederkoek bevorderlyk is, als hy nog vaft zit; maar indien men 'er in het twede geval aan trekt, dan fcheurt men hem meeft altoos met een fluk van den moederkoek af, en dit gefchied doorgaans, zo als ik in myne leffen dit heb aangetoond. Wanneer 'er nu de navelftreng is afgefcheurd, zo dat men de nageboorte moet afhalen, dan dient men te weten, dat dezelve niet verre af, maar kort ter zyde van den mond ligge. Doch als men in het losmaken derzelve indiervoegen, gelyk als zommigen, wilde te werk gaan, naamlyk dezelve in 't midden met de vier vingers aanvatten en opligten, dan zou 'er niets goeds van te wagten zyn. Men moet dezelve liever van onderen na boven, of van boven na beneden oprollen, en tragten te bekomen , zo als ik mede in myne leffen de zaak heb aangetoond. In yder geval, daar de nageboorte ontlafl is, behandelt men de vrouw zodanig als ik in de natuurlyke verloffing geleerd heb. Het enige onderfcheid is hierin gelegen, dat men nauwkeuriger op de vrouw acht gdeft, dezelve geen verhittende dingen toeflaat, en den buik byna geheel niet bind, om dat zv meer aan ene ontfleking onderhevigis, dan in K  , (146) de natuurlyke verloffing. De overige omftandigheden, zo wel der kraamvrouwen, als der kinderen zeiven, behoren tot de Geneeskunde, of tot de Heelkunde. Derhalve heeft de Vroedvrouw op deze wyze hare zaken verrigt. Het enige daar men dezelve nog over kan onderhouden, betreft de Minnen, of Zoogfters, waaromtrent ik thans het nodige zal bybrengen. HET TIENDE HOOFD STUK. Over de keuze van een Min. >j^y de keuze van een Min heeft men de volgende zaken wel in acht te nemen: 1. Haren ouderdom. De befte Minnen zyn die van agtien tot dertig jaren. In dezen tyd heeft ene vrouw hare volkomene kragt en fterkte, daar men in tegendeel van zodanigen, die ouder, of jonger zyn, niet zo veel verwagten kan. 2. Ben tyd, wanneer zy de laatfte reis bevallen is,en hoe dikwyls zy reeds te voren gekraamd heeft. Want al ze reeds over drie maanden bevallen was, dan is haar zog te oud, en zy zou het 'er miffchien niet mede uithouden. Staat zy in tegendeel eerft van 't kraambed op, dan zou haar zog te Jong, en zy zelve hare zuivering nog niet tè boven zyn;  (H7) zyn; fchoon men het altoos voor beter moet houden, als het zog te jong, dan dat het te oud is. Doch als men ene Min kan bekomen, die over zes weken verloft is, zo zal men daar het beft mede flagen. Het getal der kramen moet men daarom weten, op dat men na den ftaat, en de gezondheid der kinderen, die de vrouw gezoogd heeft, zou kunnen onderzoeken. Want het is altoos beter als wy de proef voor ons hebben, dan dat wy ze zelfs moeten nemen. Daarom neemt men ook liever zulk ene Min, die reeds twe, of driemaal gezoogd heeft, dan ene, die dit voor de eerftemaal doet, behalve dat de eerfte ook vaardiger en gefchikter tot dit werk is. 3. Hare borften, en het zog. Ene fchone en welgevormde borft maakt zelden ene goede Min, maar wel ene grote borft, daar de mammen nog te veel van neerhangen, nog te ftyf tegen 't lyf ftaan, nog met klonters bezet zyn. Het zog moet regt uic dezelven, als uit een fchenkketel, fpringen, de tepels moeten van ene goede gedaante, nog te groot, nog te klein zyn. Het zog moet men zowel ten aanzien van zyne hoeveelheid, als van deszelfs hoedanigheid onderzoeken. Omtrent de hoedanigheid moet men de kleur, de zamenftellende delen, en den fmaak in acht nemen. De befte kleur is wit; die na 't blauwe overhelt, geeft een wateragtig en nieuw zog te kennen, zo als de gele kleur een galagtig oud zog. Het zog heeft ene behoorlyke dikte, K, 2 als  (i48) als een droppel daar van, die men op den nagel van een vinger laat vallen, nog te fchielyk wegloopt, nog te Merk aankleeft. De fmaak moet zoet, en zonder enige fcherpte in de ogen zyn. 4. Hare lichaams gefleltenis, haar temperament, hare gezondheid en voorgaande ziektens. Op het temperament moet men acht geven, om dar. ene bloedryke, die zwarte, of kaftanjebruine haften heeft, altoos boven de galagtigen, en de zodanigen die witte geelagtige, of rode hairea hebben, te fchatten is. Dezelve moet fterk van lichaamsgcftel zyn, ten einde zy zou kunnen waken, en het kind, zo dikwyls als nodig is, voedzel verfchafFen. Ten aanzien van hare gezondheid, mag zy nog de verandering, nog den witten vloed hebben; zy mag ook niet uit den mond Hinken, zo min als aan de okzels, of aan de voeten. Want fchoon men alle deze dingen door zuiverheid draaglyk kan maken, zo zyn ze egter geen tekens ener goede gezondheid. De voorgaande ziektens kunnen dikwyls overgeërfd worden, zo als by vooib. de kropzweren, de vallende ziekte, de venusziekte, enz. Deze dingen kan men door het gedrag der Min, als mede door het getuigenis van den Geneesheer, en van den Heelmeefter dier plaats ontdekken. Boven dien moet men omtrent ene Min wel in acht nemen, of het kind van 't zog welvaart. Want de revifie is hier niet minder nodig dan in de regtsgedingen. Men kan de zaak het beft op de volgende wyze befpeuren.' Indien de luijers der kinderen faehoorlyk vol zyn, dan geeft de Min zog genoeg ; zyn zy fterk van reuk, dan is het zog fcherp. Doch kis zy zonder itank, behoorlyk dun, en opgevuld zyn, dap is 't 'er het befte mede gelegen.