01 2124 9759 UB AMSTERDAM  ANTWOORD op de VRAAG, door db MAATSC HAPPY, TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW, TE AMSTERDAM, VOORGESTELD Om, naar aanleiding van de door dd Maatfckappy uitgegeevcne Verhandelingen, en wel byzonder naar het gefchetfte Plan van JOACHIM FREDRIK MULLER te vervaardigen en uittewerken Het tweede deel van een Landbouwkundig Schoolboek, enz. door. JOACHIM FREDRIK MULLER, Lid van het Provinciaal Utrechts Qenootfchap. e n LAMBERTUS AARTSEN, Lid van de Maat/chappy der Kunften en Landbouw te Casfel, enz. enz. Aan welk Antwoord de Gouden Medaille is toegewezen.   LANDpöüWKüNÖIG SCHOOLBOEK; T tV E E D E DEEL. EERSTE Z A M E N S P r a a K. t)ver 'de onderfcbeidene foorten van ff ei- en Hooilanden. Uit hoe vee! faorteri van grörid beftaan de Wei- en Hooilanden in ónze Verëenigdc Gewesten ? ■ , Landman. Voornamelyk uit vyf— Klei* Dras* Veen- Zavel- èn Zandgronden. Zoon. Welke van deeze genoemde vyf foorten leveren aan dén Bruiker de rrieèste én. zekerite voordeden? ... . ( . , Landm. Als Weilanden verdienen dë Kleigronden, om dat de beesten'er. beter op groei* jen en meerder melk geeveh, de eerfte plaats. — Op eenen moerigen, veenachtigen grond katl tnèn échter omtrent even. veel beesten weiden. — Dan volgen de Zavel- Dras- en Zandgronden^ Als Hooiland gebruikt wordende, 't geen echter niet op den duur gefchieden moet, leveren de Klei-eh moerige Veengronden byna gelyk voordeel op. Van de andere foorten krygt men Siinder hooi: fchoon de welbereide Zand- eri A Za"  2 Land b:o ,u w k u n d i o - Zavelgronden dikwyls veel geuriger hooi geeven. ■•■.<■ ^ Zoon. Moet een Huisman in het verdeden zy- ner landen' mitsdien geene bepaaling maaken,om deeze tot Wei- geene tot Hooilanden te gebruiken , naar maate hy zyne gronden tot het een of ander beter gefchikt vindt V Landm. Voorzeker. Dan dit is niet altydmogelyk : om dat fommige goede Weilanden wel eens veel te verre van zyne wóoning kunnen liggen, waar door het gebruik ter beweiding van melkveé'voor hem möeieiyk dl ook fomtyds ondoenelyk wordt; in zd verre, dat hem niets anders over blyft, dan om hetzelve te hooijen, of van tyd tot tyd met droog vee te beweiden. Zoon, Welke redenen kan een Veehouder hebben, om fommige zyner Weilanden altoos tot dat gebruik te fehikkeri en dezelve nooit té hooijen? Landm* Eene betere gefchiktheid van den grond, of de nabyheid by zyne wooning. Door dit laatrte wordt het werk van 't melken deibeesten en het bereiden der landen gemak* lyker. Ook de betere toezigt op zyne beesten kan hem hier toe beweegen. Zoon. Is hy fomtyds. niet in het geval, dat hy de Wei- en Hooilanden merkelyk verbeeteren kan, door dezelve te ploegen en met graan te beteelen? Landm. Ja - zeker.' — In plaats van de ftoelen van de wortels der Grasplanten , die zowel als die van het Houtgewas veröuden, en door de  Schoolboek. 5 dé beploëging verwoest worden,krygt men nieuwe, die vervolgens malfcher en weeliger grasfcheuten voortbrengen. Dit voordeel der infteeIcing of fcheuring genieten de Hooilanden wel byzonder. Op de Weilanden verrigten de beesten dit eenigzins; aangezien zy* Ónder het graazen, van tyd tot tyd de gras-planten fcheurende, eeniger maate verrigten, 't geen de ploeg doet. Hier komt by, dat men, door het infteeken of beteelen van Wei- of Hooilanden, ftroo wint, dat, tot mest gemaakt, en öp die landen gebragt, dezelve tot goede Weiof Hooilanden maaken, of herftellen kan. Eert Veehouder maakt nogthans daar geen gebruik van, dan wanneer hy toereikende mest heeft.; zyne landen daar toe bekwaam vindt; en tevens, billyker wyze, voorzien kan, dat hem dat voordeel aanbrengen zal. Somtyds zelfs is hy Wel genoodzaakt hier toe over te gaan: te weeten dan, wanneer hy van te weinig goede landen voorzien is, en hy dus öp verbeettiing van zyn land bedagt zyn moet. By de tweede teelt moet hy dan llerk mesten, en,onder de ha° ver, klaver zaaijen; door welke bereiding hy, in het zelfde rajaar, nog groente ter af weiding bekomt. Het volgende jaar kan het weder tot Weiland gebruikt worden. Indien hy daaiëntegen zo veel mest van zyne andere Wei- en Hooilanden niet misfen kan, zal hy best doen, in plaats der beteeling, zyn ruig en bosfig Land * van tyd tot tyd, kaal te laaten afè'eten. Ook kan hy het, tweemaal in een' zomer, laaten maaijen en hooijen, op dat het gras geen tyd hebbe hard en A 3 ftug  4 Landboüwkundig ftug te worden. Na het af haaien, van 't hooi moet het land in den winter gegierd worden, en, wanneer men hiermede niet fpaarzaam is, zal dit land, twee jaaren dus behandeld, goed Weiland worden en blyven, indien flegts voor 't vervolg,by het beweiden, gezorgd wordt, om de ruigten en bosfen, die nóg te voorfehyn mogten komen, kort by den grond af te maaijen, en, op die kaalgemaaide piekken, turf-as1'chè' te llrooijen, waar door het harde gras verdwynt. Zoon. Is het bebouwen van Weilanden alleen een middel tot verbetering van llegte Weilanden , of kan dit ook op goede van nut zyn? Landm. Ja zeker. ~— Eene geregelde afwisföling van Wei- tot Bouwland, het zy om de tien, twaalf of vyftien jaar, zou, in de gegeeven omftandigheden, hier vooren gemeld, allernuttigst zyn: dewyl goed land anders te hard, te vast, te ftug en te bordig wordt. Zoon. Welke landen zyn tot het infteeken best gefchikt? Landm. Buiten twyftel de Kleigronden. Aan fommige andere foorten zou deeze bewerking ook met voordeel kunhen gefchieden: maar dit wordt veeltyds verhinderd door gebrek aan genoegzaa» me mest. Zoon. Moet men geen onderfcheid in die beteeling in 't oog houden, zo dat men fommige landen twee, en andere drie jaaren agter een beteeld ? Landm. Ja. —De Kleigronden kan Uien drie jaaren,  Schoolboek. £ ren, zonder merkelyk te verarmen, beteelen. Door de geiladige roering komt 'er telkens nieuwe vrugtbaare aarde boven. Zand- of Geestgronden bezitten dit voordeel niet, en kunnen daarom de beteeling zo lang niet goed maaken: te minder, om dat, door eene diepere roeriuo- der Geest- en Zandgronden, fchraalder fpecie tfaar boven gebragt zou worden. Zoon, Daar de ondervinding evenwel doet zien, zo als ik onlangs van Grootvaêr Krelis boorde getuigen, dat Wei- en Graslanden, vooral Kleigronden, meer dan een' eeuw, met voordeel kunnen gebruikt worden; welke vermindering ondergaan zy dus eigenlyk ? Landm. Zy vervuilen door veeie onnutte kruiden, die dik wils bet gras verflikken, ten minden veel voedzel naa zich trekken. De oppervlakte van den grond wordt eindelyk zeer hard, zo dat men, by drooge zomers, maar fehraal gras heeft: om dat de wortels der Grasplanten, zomin als de voedende foppen , door den vasten en. hard ge-droogden grond kunnen doordringen en opwaards komen. Door het trappen der beesten en ryden der wagens , krygb het land bovendien onë'ffenheeden, waar in het gevallen water blyft liaan, waar door het land verkoud, verzuurd, en; ruig wordt, 't geen verminderingvan goed gras en hooi veroorzaakt. Zoon. Hoe moet een Landman te werk gaan, om uit de beteeling het meeste nut ter verbeetering zyner Weilanden te trekken ? Landm» Indien het Kleifanden zyn, dient de grond diep geploegd te worden, om daar door A 3 eene  ö Landbouwkundig pen nieuwe aarde boven te krygen. Als het Zand- of Zavelgronden zyn, ploegt men minder diep, om geen onvrugtbaar zand in de oppervlakte te brengen. Dras. en Veengronden, indien deeze tot de beteeling gefchikt zyn: moeten mede niet te diep geploegd worden, vooral wanneer ze laag zyn, want dan brengt men eenen kouden en onvrugtbaaren moddergrond boven. Voorts dient men, zo als reeds gezegd is, te ?orgen, dat by de tweede beteeling fterk gemest wordt, en dan haver en klaver zaaijen. Op een Zandgrond moet men in 't Voorjaar, na de beteeling, dit nieuwe Klaverzaad reeds vroeg gieren, en, indien men het fchikken kanq niet daadlyk laaten beweiden , maar in het laatst van Bloeimaand maaijen en hooijen; om dat de beesten niet gaarne op een onlangs gegierd land willen weiden. («) Zoon. Waarom kunnen alle Hooilanden niet beweid worden? Landm. Om dat fommige een groot deel van den zomer dras liggen , of ook, om dat het Veengronden zyn, zo los en vogtig, dat de Koejen 'er telkens doortrappen. Door het beweiden worden deeze dus benadeeld. Bovendien zyn ze niet zeer gezond, voor het vee. Men is dus wel genoodzaakt deeze altyd te hooijen. Zoon- Hier uit fchynt dan, dat lommige on« mo- (■0 G»er bet beteelen der Weilanden dient wydcrs ingezien tc worden de Veihandeling van Kmr Deeieïan, te vinden ia ket VI. D. a. St. iet Verhandel ingsn van de Msatfcbappy \nv itn Landbouw.  S C H. O O h % O E K.' 7 mogelyk beweid kunnen worden; maar zyn niet, in tegendeel, alle landen bekwaam'tot Hooiland? Landm. Geenzins. Hooge landen, of geestachtige gronden leveren zelden zulk lang gras op, dat ze gehooid kunnen worden. Ook brengen deeze, meest al, lijn, kort gras voort, waar in de meeste melk zit. Zoon. Hoe maakt de Veehouder het, als hy, digt by zyne .wponing, weinig goede Weilanden heeft? Landm? Dan dient hy eene verdeeling onder zyn vee te maaken, houdende de melkbeesten in de goede weiden, digt by huis; terwyl hy het jonge vee in eene verdere afgelegene weide brengen, moet. Zoon. Hoe vee] Koebeesten kunnen 'er op één morgen geweid worden, zonder gebrek te hebben, en echter het gras kort te houden? Landm. Dk hangt af van de vrugtbaarheid; van de bemesting; en van de bewerking der grond. Op eenen goeden Kleigrond, als ook op eenen moerigen veenachtigen grond, goed behandeld, kan men, van May tot November, op één morgen, twee a drie Koejen weiden. Op een' Zavel- 'en Zandgrond, van goede gras-, en klaverplanten voorzien, kunnen twee Koejen weiden. Samtyds ook wel drie; mits eene beste weide, die wel toegemaakt is. Op twee morgen goed land reekent men doorgaans yyf Koejen te kunnen voeden: doch dit vermindert, naar maate de gronden fchraalder vallen, Arls men vetA 4 wet-  8 Landbouwkundig weiden wil, moet men, op twee morgen, ten, minften één beest minder laaten loopen. "Loon. Hebben dan Osfen en Koejen,, die men vet wil weiden,meer Gras noodig dan dè melkbee-iren? Landm. Tot hun beftaan en wel tieren hebben zy geen grooter voorraad noodig; maar om dat men ze meer dan gewoon vet wil weiden 8 moet hun eet-lust, door meerder verkampen of* verweiden, door meer ruimte van malsch en voedzaam gras, opgewekt worden. Zoon. Geeft het eene Land, hoe zeer in het uiterlyke in alles gelyk, echter niet beter melk dan een ander?' Landm. Wel, degelyk. Een kundig Huisman, dit by ondervinding ziende, zal 'er het fcVst mngelyk gebruik van weeten te maaken. Zoon. Zyn 'er in ons Land 'geene ftreeken alwaar' weilUge én flegte Weilanden zyn ? Landm Ja. Gelderland, Ovërysfel en Utrecht léveren daar van veel Voorbeelden op. De andere Provinciën hebben ook wel hooge'en fchraale Heilanden, maar minder in' evenredigheid. ' Zoon. Hoe ftellen die fchraal bedeelde Huislieden 'het aldaar ?- Landm. Meri maakt daar meer werk van den graanteelcUom dat men 'szomers geen bekwaame weide heeft,noch genoegzaam hooi voor wintervoeder winnen kan. Dus is de Veeteelt daar minder, hoe gaarne die Huislieden dit ook pensenten, al ware het alleen om de mest. Zcoth  Schoolboek. g Zoon. Welke foort van Weilanden geeft de meeste en vetfte melk? Landm. De meeste melk krygt men van, beesten, die op, laage Kleigronden, pp moerige Veenachtige weiden, of op goede drasgronden, loopen. Op deeze groeit het gras zeer weelderig en verfchaft den, beesten ruimte van goed doch eenjgzjns waterachtig gras, waar door de Huisman eene groote hoeveelheid melk bekomt, die echter niet vet is. Deeze. Weilanden zyn voordeelig voor een*' Veehouder^ die zyn melk zoet ter markt brengt: want, in dat géval , i$ het meerdere voordeel in de groote quantittit en niet in de vetheid der melk geleegen. Vette melk daar en tegen krygt men van hooge Kleigronden, die altpos ko^t geweid worden. -*» Om die te verkrygen, moet men de beesten niet in een' al te groote uitgeftrektheid grondste gelyk laaten loopen. Goede Zavel- en Zandgronden, al zyn ze wat hoog gelegen, leveren mede vette melk, mits dat ze mede kort gehouden worden, want het beste zuivel wordt digtst by den grond gehaald. Zoon,. Zou een Huisman niet meer voordeel kunnen trekken, indien hy zyne landen het eene jaar liet beweiden, en het andere hooijen 2 Landm. Voorzeker. — Ook verzuimt' dit de verrtandige Veehouder niet, ten zy natuurlyke oorzaaken hem dit beletten. '£r zyn landen, zo verre van zyne wooning gelegen dat hy op dezelve niet wel beesten kan laaten weiden. '£r zyn 'er ook,waar het. aankomen zeer ongemaklyk is, en d.e beesten niet A 5 dan  lp Landbouwkundig dan met groote moeite op te brengen zyn. Voeg hier by, dat de verafgelegene landen nimmer zo 'wel onderhouden worden, dan die, welke digt by 's Huismans wooning zyn. Somtyds komt het ook fchraal om met de mest, en dan draagt de Veehouder zorg dat de Weilanden, kort by zyne wooning liggende, het best toegemaakt worden, om aan zyne beesten goed gras te ver* fchaffen. De nabyheid der beesten heeft ook groote voordeden, by gelegenheid dat eene koe kalft; by ziekten onder de beesten; of dat dartele osfen in de weide loopen; eindelyk om het tweemaal daags melken. Dit alles by elkander genomen, kan men ligt begrypen, dat de Huisman dikwils dubbele reden heeft, om kort by zyn huis het Weiland en verder af het Hooi, land te hebben. Zoon. Indien deeze zwarigheden geheel niet, of in minder getale, gevonden worden , zou dan de jaarlykfche verandering voordeelig we* zen? Landm. Een Huisman zal altyd goed voordeel vinden, by de jaarlykfche afwisfeling van Weitot Hooiland: vooral indien hy 's winters zo veel mest kan verzamelen, als zyne Hooilanden l-verëifchen. Dan heeft hy ten minften die mest, welke de beesten den Zomer te vooren op *dat land hebben laten vallen, voor uit. % TWEE-  Schoolboek. i$ • tweed ej zamenspraak. Qver de Werktuigen en Qereed/chappcn, gefchikt voor Wei en Hooilanden; mitsgaders de Bereiding derzelven. Zoon. Welke Werktuigen zyn 'er noodfg voor de Wei- en Hooilanden? Landm. De meest kostbaare zyn Watermolens, Sluizen en Verlaaten. Dan volgen Pletten of Vletten, Praamen, Duikers, Kruiwagens, Hooiwagens , Mestwagens, Gierbakken, Gierfchoppen, Sysfen, Spaden, Graaven, Vorken, Greet' pen, Sloothaaken, Harken, Peil» of Steekyzers, deSny-fen of Sys-, Bagger- en Modderbeugels, fteggernetten en de Rol. De verdere zyn van minder belang, alle in iedere Provincie onderfcheiden, naar maate elk§ oraftandigheden dit vereisfehen. Daar het gebruik van allé dezelve ondertusfchen uit derzelver maakzel genoegzaam hlyken kan, en wyders daaglyks voorkomt, zal het niet noodig zyn elk afzonderlyk te befchryven ; veel min op te geeyen het gebruik, 't welk van elk dier werktuigen gemaakt wordt; liegts met een enkel woord omtrent de Gierbakken en Gierfcheppers meldende, dat het gieren der Weilanden, wel voornamelyk op Zand- en Geestgronden moetende gefchieden, men daar toe gebruik maakt van eene langwerpige vierkante waterdigte bak, fomtyds met toeflaande dekzels van boven tegen het fpatten voorzien, Deeze bak wordt  13 Landbouwkundig op het onderftel van. een wagen, raet hoyte wielen geplaatst, om daar mede de met water verdunde koemest of ier, in gemesfelde Vergaarbakken, uit de groef van de ftal verzameld, over het land te brengen, Hier, mede op het land gekomen, gebruikt men de Gierfcbop, om daar mede die verdunde koemest of ier over het land te verfpreiden: kunnende de nuttigheid dier gemesfelde Vergaarbakken niet genoeg aangepreezen worden. Omtrent de Rol, gefehikt om het land zo gelyk mogelyk te maaken, heb ik aan te merken, dat men'op hooge en harde Kleigronden zich 1'omtyds van een fteene rol bedient. Dat echter , naar maate de grond losfer is, de zwaarte van/ de Rol verminderd moet worden. Ja wat raeer is, op fommige Broeklanden kan de Rol in 't geheel niet dienen. Zoon. Wat denkt gy van de Hooi - egge, doorden Heere Blois van Treslong uitgevonden , en' waar van ik onlangs in het 7. Stukje van den Oeconomifchen-Tak-i««^o«ïa, de be-i fchryving en bewerking geleezen heb. Landm. Deeze heeft weinig begunftigers gevonden. — Niet te min geloof ik, dat men 'er, in fommige gevallen en omftandigheden, een nuttig, en voordeelig gebruik van zou. kunnen maaken. Zoon. Mest men alle foorten van Weilanden •' even fterk en op dezelfde wyze? Landm. Geenzins. Dras- en moerige Veengronden "kunnen het zeer lang zonder bemesting houden, gelyk ook- goede Kleigronden. De Za<  Schoolboek» 13 snavel- Zand- en Geestgronden hebben de meeste mest van doen. Zoon. Maakt men ook onderfcheid in de mest? Landm'. Ja. Men gebruikt verwarmende op gronden, die uit den aard koud; verkoelende op die, welke van natuur warm zyn. Zoor, Hoe veelerlei foorten van mest gebruikt de Huisman op zyne Wei- en Hooilanden ? Landm. .Dit .is onderfebeiden en hangt grootendeels af van de omftandigheden, waar in Hy zich bevindt. Be gevVoone mest-foorten voor de Weilanden zyn Paarden- Koe- en Varkensmest. De büitengewoone zyn hout- jen turfas. fche-, als mede Bagger uit de flooten. De vermenging van verfehillende mesten is zeer voordeelig. : Zoon. Beftaat de bereiding der Weilanden alleen in de bemesting? Landm, Neen. —Hier onder behoort ook het uitdiepen van flooten, en het greppelen der landen, die van binnen hol liggen. Dit laatfle gefchied om het water, dat in 't midden van zulk land ftaan blyft, aftogt te geeven; terwyl het eerfte gefchied, om door dat uitdiepen het digtgroeijen te beletten, 't geen fchoone en ruime flooten geeft, wanneer de flootkanten tevens goed afgeftooken worden: terwyl de ruigte, op den mestvaalt gebragt, vervolgens met groot voordeel gebruikt kan worden. Zoon. Zyn 'er landen, die altoos beweid worden, en echter de bemesting kunnen misfen? Landm. '£r zyn 'er, die het zeer lang, zonder  14 LANDBOUWKUNDIG der mest, goed kunnen maaken: vooral als men zorgt, dat de gevalle mest nu en dan met een vork uit elkander wordt geflagen: maar dan moeten het uit den aard vrugtbaare gronden zyn, of ook wel buitendykfche, die nooit bemest behoeven te worden,en echter altoos in ftaat bly= ven,' al wierden ze dan ook altyd gehooid: om dat deeze,van tyd tot tyd,overftroomd worden, waar door ze een vrugtbaare flik bekomen. ~ Zavel- Zand- en . Geestlanden kunnen echter niet wel in ftaat biyven, ten zy men om de twee of hoogstens om de drie jaaren mest daar op brenge, al wierden deeze ook aanhoudend beweid. Zoon. Terwyl op de Hooilanden door de beeiten geen mest gebragt wordt, moet de Huisman zeker zyn Hooilanden vooral van genoegzaam me mest voorzien ? Landm* Gewislyk. En echter wordt dit wel eens door Huislieden, te veel belang ;n goede Weilanden voorde melkbeesten ftellende, geheel verwaarloosd : vooral wanneer de Hooilanden wat verre van huis gelegen zyn: want dan krygen de Weilanden wel eens eene te ruime bedeeling van mest; de Hooilanden daarentegen een te gering deel, dat niet goed is. — Paarden- Schapen- en Varkensmest zyn byzonder gefchikt voor de Klei- Dras- en Veengronden, om dat dezelve van eenen verwarmenden aart zyn, maar dan moet de Paarden- en Schaapenmest kort of oud zyn, om daadelyk nut te kunnen doen. Daar echter de Schaapenmest zo duur is, kan deeze minder te ftade komen. Hierom moet men dikwils tot buitengewoone mest op klei- dras- en veen- gron-  S _C II O O X B O Ê IC. *5 gronden overgaan. De hout- en turf asfche; de Zeepzieders asfche; ook wel eens mergel, zyn als dan van groot nut, indien men daarmede met oordeel te werk gaat, en zyn toevlucht daar toe niet dan uit gebrek aan gewoone mest neemt. Op de zavel- zand- en geestgronden daarentegen, doet de koemest den besten dienst. De buitengewoone bemestingen voor'deeze gronden zyn bagger, houtasch en poortaarde, ftraatvuilnis en Verrotte bladen, die , in genoegzaame hoeveelheid gebruikt, altyd van groot nut kunnen zyn. Zoon. Hoe veel mest heeft men op één 'mor* gen Weiland noodig, 'om het in kracht te houden ? «ob ■ - . Landm. Voor Zandgronden rekent men per morgen 25 è 30 Lasten, of daaromtrent, aan paardenmést.' Van koemest ftroeit men op ééri morgen doörgaans 20 a 25 Lasten. En wat de Kleigronden betreft, deeze kunnen met minder beftaan. De eerde inkoops - prys der paardemest is doorgaans 15 a 20 duivers; waar by komt de kosten van transport, die merkelyk bezwaaren, vooral als dit' wat ver is. Zoon. Welke tyd is ter bemesting de bekwaamftc? • t Landm. Op gronden, 's winters niet'onder water liggende, van half Augustus tot- half September, om de regens en zwaare daauw als dan vallende, die de mest fpoedig in den grond brengen, waar door men nog in het zelfde najaar gras krygt, 't geen in 't volgende voorpar van veel nut is. Zoon,  16 L A N b B ö ü W K Ü fi'D I O Ztfow.Öp Wélke! wys wórdt de mest Het gevoögS lykst over liet land gebragt? Landm. Met wagens of fchuiten; Meti legt ze eerst by hoopen. Daar na ftrooit bf liegt men ze met de grep uit elkander. Om dit gévoeglyk tè kunnen doen gebruikt de verftandigé Huisman doorgaans oude paardenmesti die zich gelykef laat verdeelen en ook veel fpoediger dienst doet; Somtyds gebruikt men ook wel varfche op de Hooilanden , doch dit gefchiêd alleen om deri kouwelyken grond te gemoed te komen s, of hy gebrek van oude mest.; De koemest brengt metl op gelyke wyze over het land, en dat zö wel varsch als oud. Sommige Huislieden zyn gewoon hun koemest vooraf met zand ,< een of tweemaal, om te zetten, om dat dezelve dan gelyker eri evenrediger over het land kan geftrcoid Worden. De fchaapenmest wordt* om der fchaarsheids wille* doorgaans zeer zeldzaam gebruikt, ten zy men ze zeifs bezit. In fommige ftreeken is ook wel gelegenheid, oin een troep fchaapen op zyn Weiland 'snagts in te perken, en dit van plaats tot plaats het gantfche ftuk land over te doen. Dit gefchi.ed echter meest op Teeltenden. Zoon. Hoe dikwils moeten de Wei> en Hooilanden bemest worden? Landm. Dit is ongelyk; hangt van de vrugtbaarheid van den grond, en ook wel van andere omftandigheden af. Sommige Kleigronden worden om dé tien of twaalf jaaren, andere om de drié, vier*of vyf jaaren bemest. Veenen drasgronden om de twee én drie jaaren. De Zandgronden maakt men toe, het eene jaar door den  SCHOOLBOEK» tf de mest op dezelve te ftrooijen; het andere door gieren. Dus krygen de Zandgronden al* le jaaren eene bernesting. Dit jaarlyks afwisfelen van mesten en gieren vindt voorna* melyk plaats op landen, die het eene jaar beweid, en het andere gehooid worden. Landen, die. jaarlyks gehooid worden, hebben eene fterkere bemesting noodig: om dat dezelve, altoos uitlegverende, niet onderfteund worden door de mest» die de beesten, ondefr het weiden,' laaten val* len. Zoon. Hoe werkt het diephoudefi der flooteil mede ter verkryging van goed Wei- en Hooiland? Landm De flooten diep en zuiver zynde kafi het overtollig winterwater vroegtydig afzakken en de grond door de lueht uitgedroogd wor° den. Dit bevordert den groei van 't gras. Ook maakt het, dat de beesten niet alleen zuiverder water hebben , maar ook dat ze s op den gewoonen tyd, in droog land kunne» komen, aldaar hun voedzel vinden, en dus zo lang niet op ftal behoeven te blyven. By* dit al komt nog, dat de mest op een land, van water doortrokken , minder dienst doen kan. Ook fpoelen de groei-bevorderende deelen meer weg. —De beste wyze van uitdiepen en fchoonhou* denderflooten is de volgende.-— Men flegt de karn ten eerst af. Dan haalt men de zoode vlotgras, lig of riet op den kant; brengt ze verder op eert ftaal of hoop,om den winter te laaten doorrotten* De diepte van 't modderen of baggeren is in de verfcheiden Diftriden verfchillende, en wordt doof  18 Landbouwkundig de wetten en ordres van het Hcemraadfchap en diergelyke bepaald. Zoon. Op wat wyze wordt de bagger uit de flooten het best gebruikt? Landm. Sommigen zetten de bagger op ftaalen, en laaten ze 's winters helder doorvriezen. In 't voorjaar wordt ze goed omgezet, en als dan, met of zonder mest vermengd, over het Wei- of Hooiland geflrooid, dat op Zavel- en Zandgronden èene heerlytke uitwerking doet , indien men geen Unjer of Katteltaart heeft: dcwyl,in dat geval, die bemesting zeer nadeelig zyn zou: om dat die te koud is, waar door de groei van dat onkruid, dat veel in koude landen gevonden wordt, vry wat bevorderd wordt. — Andere laaten de bagger op de kant van de flooten leggeni, cn,'swinters doorgevroozen zynde, brengen zy dezelve op herland, om daar mede de laagtens aan te vullen, Zoon. Is het greppelen noodig,en is het onverfchillig hoe diep de greppels zyn? Landm. De landen, in het midden hol liggende, kan het aldaar vergaderde water niet afzakken. De grond blyft koud en het gras hard en grof. Dus is het greppelen op die landen van groot nut. Echter moeten de greppels niet dieper dan één voet zyn, om de heermoes niet te doen opkomen. Ook niet wyder dan één en één half voet: dewyl het beter is die, van tyd tot tijd, op te maaken, dan gehecle flooten in 't land te krygen. Zoon. Verliest men door dat greppelen niet té vsel land? Landm.  S C H O O h 3 O È Ki i$ Latidmi Niet vaii belang. — Daarentegen bewerkt men hier door eene aanmerkelyke verb'etes ring van een geheel ftuk lands. Het voordeel van meerder en beter gras, herftelt .dus dat verlies in meer dan een opzicht, In Vriesland bedient men zich niet alleen van dat greppelen, om het water te loozen, maar zelfs om daar door de öp* pervlakte van den grond te vermeerderen. Dé greppels i op de behoorelyke diepte maakende* wordt de uitgeftoke zoode langs den greppel; eeri Voet van dezelve, afgelegt. Na verloop van tyd begroeit niet alleen de fchuins afgeftoken kaftte toaar ook de zoode. Hier door wofdt deoppervlaktê vergroot. !*s Nog kan men desooden op eenen hoojS iyden en daar twee jaaren laaten leggen,wanneet dezelve door verrotting zeer goede mest wordens Dit is zeker voordeeliger, dan de aanwinst var! die Weinige meerdere oppervlakte, die toch bovendien eenen hollen bóliigengrond, niét gemak" kelyk te rnaaijen, geeft, en dus altoos alleefl voor Weiland gebruikt zoü kunnen worden. Zoon. Kan men de hol-liggende landen nog op eene andere wyze Verbeteren? Landm. Ja. ~ Wanneer men altoos het gëbaggerde uit de flooten, in't voorjaar,in de holte brengt, zal men* in korte jaaren, niét flégts een effen en fchoon* maar ook een vrugtbaaf Weiland krygen, indien het al verder wel behandeld wordt* Zoon. Hebben de Weilanden niet wel eëffi gebrek aan water, en hoe wordt dit verholpen? Landm. Ja, m By drooge' zomers? wannéci- é§ B a Reis*   Onderteekening  Schoolboek, EI ■deel niet doen; maar zo hy hier aan de hand ïiiet houdt ^ verfpreiden ze zich al zeer fpoedig tot zyn merkelyke fchade. Zoon. Zyn 'er nog andere middelen tegen het -onkruid bekend en met nutte gebruiken? Landm. Uitfteeken en afmaaijen zyn wel de eerde, maar niet de eenige. Men kan ook de plaats van de afgemaaide Hoefbladen beftrooijen met asch. — Unjer, Heermoes of Katteftaart verdelgt men door herhaald gieren met varkens-mest. Ook is de turf-asch hier tegen van eenig nut. —Biezen maait men, drie of viermaal kort by den grond af, en giert de doelen met koe-mest. Ook kan men deeze nog al gemakkelyk verdryven met ze te maaijen, als ze beginnen te bloeijen; dezelve vervolgens voor de tweede maal, laat in 'c najaar, wanneer ze w e.->r uitgeloopen zyn, kort by den grond afmaaijende. Wanneer 'er dan een goede vorst komt, zonder veel fneeuw, rterft de ftoet. Ai verder een weinig asch op die plek geftrooid zynde, krygt men klaver en goed gras. Komen ze in 't volgende jaar nog weder voort, herhaalt men dit alles op gelyke wyze , en zullen dan wel weg blyven. — Distels, Sek en Bent overwint^ men best door uithaalen met eeh fleekyzer, mits gefchiedende voor dat ze zaad gefchoten hebben. Zoon. Op welke wyze kan een Huisman zyne Wei- en Hooilanden gelyk en effen houden? Landm. Zodra de molshoopen geflegt zyn, laat men de rol over het land gaan, om de ongelykheid en holligheden, door zwaar vee veelal B 3 in  g$ Landbouw kundiq in den Herfst gemaakt, effen te rollen: gaande de {Jettierdef van de rol doorgaans op het raam yan dezelve zitten, over het ganfche land rydende» waar door het eene meerdere ronde gedaante en hetere ligging verkrygt, den gfloop des waters bevorderende. Zapn. Kunnen de Wei- en Hooilanden alleen door bemesting in behoorlyken flaat van vrugthaarheid gehouden worden ? landm. De mest is genoegzaam altoos het voornaamfte middel; buitendykfclje Wei- of Hooilanden, nu en dan onderloopende , waarop de mest weinig of geen dienst doen zoü, al-r leen uitgezonderd, Buiten deeze zyn 'er nog wel Weilanden van zwaare Kleigronden, die zonder bemesting tamelyk in Haat blyvcn. By voorbeeld in Overysfel langs den Zwartendyk, in de ftreeken van Oosterwolde en Camperveen, Pok de meentens by Cunpen, die nooit bemest worden, dan door het geen de weiden.de beesten Jaaten vallen. Buiten twyfel echter zouden deege meer voordeel aanbrengen, zo ze behoorlyk pn op zyn tyd toegemaakt wierden. Weilanden, op fchraaldere gronden , tot meentens gebruikt wordende, verliezen dikwils hunne gan? fcbê waarde; om dat niemand daar de hand aan houdt. Getuigen hier van de 'meentens by Waarden, by 'sGraveland en anderen. Zoan. Waarom wordt het gebruik van de Houten Turf-asch 5 Zeepzieders-asch en mergel, by fijmmigen afgeraaden? landm.- Dit behoort den Landman met gfge, hem wel vermaand te worden, de-  Schoolboek. zelve met oordeel te gebruiken. — Zwaare Kleials mede Dras- en moerige Veengronden, die men altoos hooit, en waarop men niet dan met moeite en veel kosten ordinaire koe- of paardemuest kan brengen, zullen van de hout enturf-asch, niet te dik geftrooid, merjselyk verbeterd worden, en den Huisman gelegenheid geeven, zyne «ader by huis liggende Wei- en Hooilanden rykelyker van mest te voorzien. - Op ZavelZand- en Geestgronden kan men met voordeel Zeepzieders.asch gebruiken. Steenkalk en mergel moet men nooit anders gebruiken, dan wanneer de Wei- of Hooilanden verzuurd en ontaart zyn. Het kenmerk daar van is, dat ze hard en grof gras, mos en biezen voortbrengen. — In zulk een geval doen mergel en fteenkalk ongemeen veel dienst. Op goed land daarentegen dryven ze te fterk , en putten-de groajende krachten uit, zo dat men na het tweede en derde ÏÏÉÏÏ U uitgemergeld Wei- of HooUand heeft, dat niet dan langzaam en met veel mest weer in ftaat gebragt kan worden. Zoon. Hoe veel gebruikt men op een morden van de onderfcheiden foorten, het zy asch 0tLandm. Dit laat zich door de ondervinding voor ieder foort van grond bepaalen. - Op Meibonden neemt men algemeen zes zakken hout. Lch, of tien zakken turf-asch. Op hooge Drasen Veenlanden vier zakken hout-asch, of twaalf zakken turf-asch. Zoo deeze wat hoog liggen, ook wel dertien of veertien zakken In het volgend jaar wordt het land weer bemest. - Merge*.  s.j. Landbouwkundig of Steenkalk moet niet te veel gellrooid wor„ dei', Twee of drie zakken, naar maate de grond laag is, kan vooreerst voldoen, om de uitkomst af te wagten. Men zal best doen dezelve met örooge aarde te vermengen, om dezelve evenre, diger over het land te kunnen brengen. DERDE ZAMENSPRAAK, Over het Maaijen, het Hooijen, bergen en hewqaren van het gewonnen Hooi, Zoon. Wanneer is de beste tyd van maai* jen ? Landm. Deeze fchikt zich naar den groei van h gras en 't gunstig of ongunstig weer ; gefchiedende hetzelve op den besten tyd, wanneer het gras genoegzaam ryp en nog in een groeijende» itaatis, om dat de lappen dan nog in volle werking zyn. Wel is waar, men wordt wel eens door aanhoudende koude in 't voorjaar, ook wel door regenvlaagen, genoodzaakt het maaijen uit te dellen; maar,wanneer men by warm en groeizaam wéér, het gras uit zyn kragt'laat groeijen, put men zyn land uit; de voedende fappen droo? gen te veel op; het hooi wordt minder kragtig, Ook Haat het by zwaare regens neder, zonder zich weder te kunnen rigten, waardoor het maaijen moeijelyk wordt. De beste tyd is dus, even voor dat het volkomen ryp is, wanneer fjet liggende verder volkomen ryp wordt.  Schoolboek, 35 Zoon. Wordt het gras op het eene foort van land niet vroeger dan op het andere bekwaam om te maaijen? Landm. Dit kan fomtyds wel veertien dagen Verfehiijen, Wanneer men zulke onderfcheiden gronden heeft, is het werk beter uit elkander te houden. Ook kan men zyn beesten zo veel vroeger op het Etgroen van de kampen, die 't eerst gemaaid zyn, brengen. Zoon. Kan men meer dan eens hét land maaijen ? Landm. Sommige laagliggende landen kan men veelal tweemaal 'sjaars afmaaijen ; in 't begin van May, en in 't laatst van Augustus of September. Maar ook dit kan door een gunftig of ongunftig jaargety vervroegd of vertraagd worden. Goede graslanden, bekwaam van hoogte liggende, maait men maar eens in 't jaar. Zoon. Hoe dikwils moet het gras gekeerd en gewend worden, eer het droog is? Landm. By beflendig goed weer moet het hooi twee dagen ter deeg omgefchud, en 's avonds op kleine rookjens gefield worden; voorts moet het nog eens uit elkander gehaald en doorwerkt worden. Dan op groote rooken, welke byaldien zy w,a,t duf waren, twee a drie dagen kunnen blyven ftaan, of droog zynde, direct den volgenden dag ingereden moeten worden. In Holland, Vriesland en Groningen ligt het afgemaaide gras zes of agt dagen eer het uit elkander gewerkt wordt, dat zeker niet goed is. Pan blyft het weder een of twee dagen ligoen, na dat het weêr gunstig is, Vervolgens" pp B 5 röo.  ad Landbouwkundig rodken of hoopen gezet, en alzo drie of vier dagen gelaaten, eer het te huis gehaald wordt. In Gelderland, Overysfel, Meyery van den Bosch en op andere plaatfen daarentegen werkt men het gemaaide alle morgen uit elkander; zet het 's avonds wederom op hoopen, tot dat het droog is. Zoon. Welke voordeden geeft dit herhaald fceeren en wenden van 't hooi? Landm. Het befpoedigt het droogen; doet aan hetzelve eene meer natuurlyke kleur behouden; blyft daar door veel geuriger, fmaakelyker en beter voor het vee. Ook wordt het heter van de overtóllige waterdeelen ontlast, — JVien loopt dus ook daar door minder gevaar van brand; zynde zeer aanmerkelyk, dat by de Bovenlanders, die hun voornaamfte werk van teelland maaken, en die het hooi dikwils keeren, de broeijing van 't \ hooi bykans onbekend is, *t Is waar, zy zyn in andere ornllandigheden; hebben minder uitgeltrekt grasland, en daarentegen meer vast volk iri 't werk, die dit, voor den invallenden oogst der graanen, kunnen ver» ïigten; maar het blyft des niet te min zeker, dat dit voorbeeld leert, dat het keeren en wenden, van 't hooi niet genoeg aangepreezen kan worden. Zoon, Kan het hooi niet wel te droog worden, en daar door in deugd verminderen? Landm. Neen. — Behalven dat dit in ons Land 'niet wel anders dan in buitengewoone heete en tevens drooge zomers plaats zou kunnen hebben; zo is het niets minder dan eene uitgemaakte zaak, dat  Schoolboek. ■$} dat het hooi, zeer droog van 't land komende^ daar door in deugd verliezen zou. • Zoon. Hoe wordt het hooi te huis gehaald? Landm. Op hooge en vaste gronden met wa-* gens. Op laage, losfe gronden, ook daar- men het:water te baat heeft, met praamen. Zoon, Welke berging houdt men voor da beste? Landm, Dit hangt veel van de omftandigheden af. — Indien het hooi droog gewonnen is, kan het zo wel in opene als befloten bergen goed blyven; mits het goed gelegd wordt. In huis, op zolder, of in een befloten berg, zal goed droog hooi gewis het geurigst blyven. Ook is de berging in huis, of op zolder voor 't voeren veel gemakkelyker; voora} by liegt winterweêr. Hierom zyn veele Boere -wooningen in Vriesland en èlders zodadig 'ingerigt, dat het hooi voor winter-voeder daarin geborgen kan worden. Zoon. Ploe beveiligd men het hooi, 't geen men op klampen of fchelven geplaatst heeft, van onderen, voor verrotting, en van boven voor wegwaaijen? " Landm. Onder legt men een of twee laagen takkenbosfen. Dit maakt, dat dé vogt van den grond zo gemaklyk niet in het hooi kan trekken. Van boven dekt men het met ftroo of riet, daar men een oud net, of touwen, netsgewyze zamengevoegd, Overheen hangt, aan welker einden men zwaare fteenen vast maakt. — Dan hoe zeer men dit hooi, in open hooibergen, of op klampen geplaatst, ook moge bewaaren, het zei-.  Landbouwkundig zelve verliest veel in kragt, om dat het, althans van buiten, aan lucht en regen blootgcfteld is. Zoon. Daar het hooi, op verfchillende landen gewonnen, niet even goed is, hee bewaart men het beste? Landm. In de fchuur, ftal, of andere bewaarplaats. — Hooi van. fle^ter land daarentegen, of dat men te nat heeft moeten te huis haaien, en daarom niet in den berg heeft durven brengen, zet men op klampen, om 'er het best mogelyk gebruik van te maaketv Indien men het misfen kan, en de gelegenheid zich daar voorop», doet, verkoopt men dat flegte hooi. Zoon. Indien het hooi niet recht droog inge-» haald kan worden, hoe handelt men dan best daar mede? Landm. Men fielt het op een niet al te groote klamp: laat het zo uitdroogen. Brengt het vervolgens te huis, tegen den tyd, dat men het om te voeren noodig heeft. Zoon. Is alle. broeijing van het hooi fchadelyk? Landm. Hooi voor koejen kan wel wat broeijing veelen. Sommigen onzer Landlieden zien dit zelfs gaarne, en bevorderen die wel eens, door het open zetten van deuren en luiken als anderzins. Dan hoe zeer eens die broeijing, in een kleine graad plaats hebbende, niet onfehadelyk ware, door de koejen dorfliger te maaken, en daardoor de hoeveelheid van melk te vermeerderen, lydt het echter geen twy. fel, of die broeijing wordt ten hoogden fchadelyk, zo ras dezelve in eenen aanmerklyken graad plaat?  S C H Ö O t B O È K. ü$ plaats grypt: want dan wordt het hooi forrityds by laagen als met vlammen aangetast, wanneer men, ja, nog wel eenig goed hooi overhoudt, maar echter raakt 'er de-beste geur en kragf uit. Is de broeijing nog flerker en algemeener, dan wordt het zwart, en van eene brandige lucht, en als dan, buiten bedenken, hoogst fchadelyk voor de gezondheid Van 't vee, en het zwarte, het verfchroeide of verbrande -hooi, is dikwils zo zeer gefchroeid, dat het niet anders dan tot mest gebruikt kan worden. By dit alles komt nog bet gevaar van brand, zo voor zich zelve, als voor zyn gebuuren. + Zoon, Zyn 'er geen middelen om de fchadeiyke gevolgen, die de broeijing op de deugd vaü het hooi heeft, voor te komen ? Landm. Ja. — Men zy voorëerst bedagt* dat het broeijend hooi voor togt bewaard worde. Sommigen gebruiken wyders de voorzorg van in het midden van het byëen vergaderde hooi een vat te zetten, welk van tyd tot tyd opgetrokken wordt. — Hier door krygt men een luchtgat, 't welk de zo noodzaaklyke uitwaazeming of uitdamping bevordert. Sommigen ftrooijen zout in 't hooi, waar van veel goeds getuigd wordt. Anderen weder hebben een buis van dikke latten in den berg, tot gelyk einde, 't geen zeker beter is, als een kooker van 8, 12 a 15 voeten lang: Want, offchoon die kooker de broeijing wel te keer gaat, loopt echter het uitgewaazemde vogt aan de buitenzyde van den kooker na beneden; maakt het,daartegen aangelegen hooi nat, 't welk daar dóór muf wordt, en dit  dit bederf aan het overige goede mede deelt. Orri dit voor te komen zyn die ftrooken hout$ welke tusfchenruimtens open laaten, beter als de kooikers gefchikt, om dat muf worden en fchimmeJen voor te komen. «-« Veelen bedienen zich daarom liever van die ftrooken in bergen van vyf of zes roeden; want in kleindere zyn ze minder, of wel in 't geheel niet noodig. Zoon. Wanneer deeze aangewende middelen de broeijing niet ftuiten, en het gevaar van het geheele bederf van 't hooi, ja zelfs van brand,' grooter en grooter wordt, wat dan te doen? Landm. Dan moet het uit elkander gehaald worden, opdat het verkoelen en opdroogen kan: waar door het hooi echter veel in geur en voedende kragt verliest. Zoon. Daar men dus niet dan in hoogen nood hier toe befluiten zal, hoe en waar aan kan men weeten, dat het uitnaaien onvermydelyk geworden is? Landm. Binnen de eerfte drie weeken is 'er' geen gevaar van brand. Ook niet zo lang het taai blyft; maar wanneer 'er, na verloop vart dien tyd, geen verkoeling komt 5 wanneer men op efen afftand Van zes of meer roeden om het hooi, een fterke hooilucht gewaar wordt; wanneer men de hand in hetzelve fteekende, dezelve daarin, uit hoofde der hitte, niet houden kan0 mag men rekenen, dat men groot gevaar loopt. Om wyders zeker te zyn, hoe de berg van binnen gefteld is, maakt men gebruik van een lang yzer, aan welks einde een flcufje,in de gedaaute van een muiltje, gevonden wordt, dat; eeh-  S e h o o t, b' o ë É. §1 echter niet te groot "zyn moet , öm het terugtrekken niet al te moeijelyk te maaken. -*—* In of met dat fleufje bekomt men eenig hooi, waar door men van deszelfs inwendige toeftand oordeelen kan; zynde dit fleufje of muiltje boven ech haakje te verkiezen, om dat dit laatfte door het door de broeijing reeds. bros geworden hooi doorgaat, en niet eerder het hooi vast houdt* dan voor dat het hooi ontmoet, taai, genoeg om niet te breeken. - Wanneer men wyders aan dat yzef * na dat het een half uur in 't hooi geweest is, de hand niet houden kan, en vogt daarop fist* dan is de broeijing op zyn hoogst. Men moet het dan fpoedig uit eikanderen gooijen, wil men anders zich zelve en zyne gebuuren niet ongelukkig maaken. Zoon. Is men altoos genoodzaakt den berg geheel uit te haaien? Landm. Wanneer men: door-het peil-yzer de plaats, waar de grootfte broeijing is, gevonden heeft; die broei niet te diep zit, en het hooi niet in een beflooten plaats ligt, kan men dikwils voldaan, door een fcherpe hooi-graaf die plaats uit het hooi uit te fteeken. Hier door fluit men de broeijing; het overige hooi behoeft niet verwerkt , en blyft beter bewaard. Zoon. Zorgt.de wet ook, dat onvoorzichtige Landlieden zich zeiven en anderen niet onge* lukkig maaken? Landm. Ja. — In fommige flreeken wordt hier op zeer naauw gelet. De broeijing wordt overal opgenomen, en last gegeeyen het.hooi uit elkarn der  Landbouwkundig der te werken. «*»> In fommige plaatfen echter is men hier op minder bedagt, en laat het dikwils aan 't geval en de voorzorg van ieder Huisman over. VlËRDE ZAMENSPRAAK. Ovet het planten van Hoephout, tienbosfen^ enzt in laage drasfige Wei- en Hooilanden. Zoon. Wanneer de Weilanden zo laag en drasfig zyn, dat ze zelfs niet, met voordeel, gehooid kunnen worden, wat dan gedaan ? Landm. Met Hoephout eh Tiénbosfen beplanten; dan zal men,by een maatig vertier, redelyle voordeel vinden. -**- Elzen of Ésfchen plantzoen! geeven mede goede interest, doch niet zo fpoedig, maar meer op den langen weg. Zoon. Zyn afle foorten van gronden hier toe even bekwaam? Landm. Ja. — Indien men zulk hout kiest, dat voor deeze of geene gronden best gefchikt is. Zoon. Op welke gronden groeijen Tienbosfchen en Hoephout het best? Landm. Voor alle foorten van Wilgen is een laage, natte Kleigrond de gefchiktfte. Daar na volgt de Veengrond, met wat klei in de opperpervlakte vermengd, en dan een zuivere Zandgrond. Zoon. Hoe dienen de laage landen hier toe bereid te worden? Landm,  Schoolboek, si Landm, Men laat ze een fpit diep omdelven» of, wanneer men tegen de groote kosten opziet, dan omploegen. Sommigen onderneemen dit wel eens zonder fpitten of ploegen. Zelden echter met een goed gevolg. Zoon. Wat is of kan de reden zyn, welke dat fpitten of ploegen op zulke laage en weeke gronden noodzaaklyk maakt? Landm. Hier door wordt voor eerst het hooge onkruid in zyn groei gefluit, die van 't jon^e plantzoen daarentegen bevorderd ; terwyl de om* gefpitte aardzoode tot goede mest voor het Houtgewas verdrekt. Zoon. Zyn al even welde kosten van fpitten ea ploegen niet een merkelyk bezwaar? Landm. De eerde uitgaaf is zekerlyk groot, maar die wordt, by de eerde fneede der Tienen, en hakking van het Hoephout, rykelyk vergoed; gemerkt veel van 't jonge plantzoen anderzins door het meenigvuldig onkruid verdikt, dat dopf het fpitten of ploegen voorgekomen wordt. Zoon. Hoe lang moeten de onderfcheidene foorten van hout groeijen? Landm. Tienen moeten alle jaaren gefneeder» worden. Hoephout hakt men liefst om de drie jaaren. Elzen en Esfchen brandhout hakt men om de zeven of agt jaaren, naar maate het weelig groeit. i Zoon. Op wat, wyze wordt het gehakte hout, en gefneede tienen van 't land gebragt? Landm. De Tienen worden aan bosfchen gebonden, en in eehen praam of ander vaartuig gedraagen. Het Hoephout, het Elzen of Esfcheu C ge-  34. Landbouwkundig gebak, zet men, reeds onder, of voort na het hakken , op hoopen, of op ftapels , digt by het water. Zoon. Hoe lang kunnen die onderfcheidene houtgewasfen gehakt worden, en voordeel gceven? Landm. De Tienen doorgaans 20 a 35 jaaren. Hoephout 40 a 50. Elzen en Esfchen nog langer, byaldien zy wel ingeboet worden, Zoon. Als de ftoel eindelyk geen nieuw lot Weer wil fchieten, is dan de grond niet weeF feeter bekwaam om 'er Weiland van te maaken? Landm. De binnendykfche- en Polderlanden krygen tot verhooging niets, dan de afval van bladen. Dit maakt geen merkelyke verbetering. Van buitendykfche landen of Uiterweerden heeft men dit voordeel, dat zy, door de aangebragte flik, eindelyk ophoogen, en boven water blyven. In dat geval kan zulk een houtbosch, met den tyd, ingedykt en tot goed Weiland gemaakt worden, mits vooraf met koorn beteeld wordende, Zoon. Hoe veel ftekken of jonge houtplanten heeft men op één morgen lands nodig? Landm. De ftekken van Tienen en Hoephout drie voeten van elkander lteekende heeft men 'er 9600 noodig- Een gelyk getal jonge Elzen en Esfchen worden 'er mede op één morgen vereischt. Op zwaare gronden zet men de laatstgeinelden vier voeten van eikanderen. Zoon. Wat kost het aanleggen van één morgen iand, dat tot een Houtbosch aangelegd wordt? Landt».  Schoolboek» 35 Landm. Het fpitten van één morgen reekent men doorgaans op zestig gulden. De prys der ftekken voor Tienen en Hoephout is vyf guldens het duizend. Dus voor 9600 ftekken op één morgen vyftig guldens, dat ruim geréekend is. Het fteeken van dezelve tien guldens, en om het houtland eens te- laaten uitmaaijen negen guldens; het welk te zaamen bedraagt f 129. Den ploeg gebruikende, zullen de kosten minder zyn. —j Indien men Elzen of Esfchen hakhout wil planten, kan men het fpitten wel voor vyf-en ■ veertig guldens aanbefteden. a5oo Elzen of Esfchen - plantzoen van't beste foort rekent men op f 96-:- het planten op ƒ 14-10-: —* Hier by komt nog, dat 'er altoos planten achter blyven, die in 't tweede jaar weer moeten ingeboet worden, 't welk met het inplanten zaï kosten ƒ33-:-: — Bovendien moet men ftaat maaken, dat men 'erin tien'jaaren geen vrugten van plukt; en dat het, van tyd tot tyd, fchoon gehouden moet worden. Ook moeten de flooten onderhouden en behoorlyk gegreppeld worden; waarby nog komen de lasten geduurende al dien tyd. Zoon. Welk is het voordeeligst plantfoen van de vier genoemde foorten van hout? Landm. Indien men op eenen geftadigen verkoop der Tienen, tot eenen middelbaaren prys, kon rekenen , was dit plantzoen zeker het voordeeligst; maar de verkoop hier van is dikwils geftremt, of door eenen te groöten overvloed, of door een te gering vertier. Zekerder derhalven is het van ieder foort van hout, immers van twee of drie foor-ten, een bosch aan te leggen, om, door den trek  j£ Landbouwkundig •> en betere prys van 't eene 'foort, de mindere prys van 't andere te kunnen goed maaken. Zoon. Indien de verkoop van Tienen en Hak. hout bezwaarlyk, of wel geheel niet kon gefehieden, wat dan gedaan, als de haktyd daar is? Landm. De Tienen moeten, volgens het algemeen gevoelen, alle jaaren gefneeden worden» Andere echter meenen, dat men dezelve een jaar kan laaten overftaan. Volgens het eerfte gevoelen moet men verkoopen zo goed men kan, en alle ontvangst winst reekenen. Hoephout kan een jaar overltaan; maar dan moet men het hakken, en mede verkoopen zo goed men kan. ——Elzen en Esfchen Hakhout daarentegen, is hier aan minder onderhevig. Dit vindt altoos koopers. Immers heeft ons Land groot gebrek aan brandhout, waar door de verkoop niet ligt gedreind kan worden. — Doch, indien de prys van 't dunne brandhout al eens te laag mogt wezen, kan men het Eken- en Esfchen - plantfoen gerust laaten Haan, tot dat de pryzen beteren: om dat het door zyn groei en dikte hoe langer hoe waardiger, en zelfs meer begeerd wordt. Zoon. Wat doet men met deeze landen, als de ftruiken van 't hout verouderen ? Landm. Wanneer de grond geftadig dras legt, kan men by den laatften haktyd van'tHoephout, of drie a vier jaaren voor dat men de tienen ftruiken wil uitroeijen, tusfchen ieder ftruik een Els- of Es planten, waar door men, na drie of vier jaaren, een Elzen- of Esfchenbosch krygt.  Schoolboek. 37 Z»on. Zoü het evenwel niet beter zyn,die laage landen, indien ze flegts in de beste zomermaanden droog zyn, voor hooilanden te houden? Landm. Daar men van deeze landen zelden droog hooi winnen kan; daar ze voor het beweiden geheel ongefchikt zyn; daar ze al verder dikwils zeer verre van des Huismans wooning liggen, is dit een en ander meer dan genoeg, om den Huisman tot het beteelen dier landen met hout aan te moedigen. Zoon. Moeten dit dan altoos bosfchen blyven? Landm. Ja. — Indien die laage landen zodanig gefteld zyn, dat 'er geen kaade Omgelegd kan worden, om ze droog te houden. Zoon. Daar 'er in de Tienen en het Hoephout onderfcheidene foorten gevonden worden, welke zyn de beste, ter beplanting, naar maate den grond dien men heeft? Landm. Voor Tienen zyn Veengronden ver de beste. Ook gaat het planten, in het fteeken van ftekken 3 voeten van elkander beftaande , in Veénlanden veel gemaklyker, zonder dat dc bast opftroopt, 'gelyk in de natte klei, die te veel zuigt. Ook gaat de groeijing in de Veengronden beter; om dat de ftekken daarin beter kunnen wortelen. Een laage natte Kleigrond geeft ook redelyke voordeden, zo wel van Tienen en Hoephout, als van Elzen en Esfchen hakhout. Een zuivere laage Zandgrond kan mede goede en duurzaame voordeden aan den EigeC 3 out  38 Landbouwkundig ranr geeven. — De waterwilg met het grove ro zcmaryn blad verdient, wegens deszelfs weelf gen groei, vry wat aanmerking by den aanle* van een bosch van Hoephout. Maar zedert veet le jaaren is dezelve aanhoudend van de zwarte torren geteisterd en vernield. Hierom is men tot het zogenoemde Karsfebcomcn bout, of de tweelastige mig, overgegaan. Ook zyn 'er voorbeelden,dat men, niet eenen nog beteren uitflao-, de grove Phds- 0f Waterwilg tot een bosch van Hoepüuut gebruikt heeft. Om een Tienenbosch aan te leggen, kiest men doorgaans de witte Leer - Tienen, ofde geele Oi ange '1 ienen. De witte Leer - Tienen zyn tot meerder gebruik gefchikt dan wel de geele Orange Tienen. Daarom zouden de witte Leer*Tienen tot het aanleggen van een Tienenbosch de voorkcur^verdienen: want de algemeene trek, vooral ï.i Tienen, is van zeer groot belang, om dat dezelve jaarlyks'dienen gefneeden te worden. Zoon. Moet 'er, in 't fnyden der Tienen, 'en in 't hakken van 't Hoephout niet veel oplettendheid gebruikt worden? Landm. Geene andere, dan dat men de Tienen telkens zo kort aan den Ham aflhydt, als mooglyk is. Het Hoephout, Elzen-en Esfchenhakhout moet mede kort aan den dam afgehakt worden. Dit geeft betere loten, en houdt den ftam in kracht. Zoon. Kunnen 'er niet nog andere foorten op geteeld worden ? Landm. Met voordeel geloof ik niet, — Zulk laag  Schoolboek. 39 laag land wordt hierom wel eens tot Rietgewas aangelegd; dat mede redelyke voordeelen kan aanbrengen, mits goed aangelegd en wel behandeld wordende. Zoon. Zoü 'er van het Riet, inde daad, goed voordeel te wagten zyn ? Landm. Ja zekerlyk. — De waarde van dit gewas is ondertusfchen in ons Land, alwaar zo veel water is, niet genoegzaam bekend, hoe zeer het klaarblyklyk tot de Watergewasfen behoort, en het alzo een eigena'artig product van ons Land is; gelyk het dan uok alömrae, in alle beddingen, gevonden wordt: terwyl het dienen kan , niet alleen tot dekking van Huizen en fchuuren, maar ook ter bewaaring van Dyken en landen, die men anderzins van kostbaare fchoeijingen zoü moeten voorzien. Zoon. Welke gronden zyn daar toe de gefchiktde? Landm. Schraale gronden en magere wateren brengen het fynfte en kortfte Riet voort, het geen dus voor Dek-riet het best gefchikt is; de ondervinding leerende, dat dit gewas door eene langzaame en fchraale groeijing, meer inëengeflotene poriën krygt, en dat de holle pyp en leden vaster en meer inëengedrongen zyn: waar door het zelve eene taaijere zelfftandigheid erlangt dan Riet, weeliger op. gewasfen, welks gebruik dus voor de daken zo nuttig niet is; aangezien de einden, welke aan de zon zyn blootgefteld, door haare holligheid'omkrullen en afbrokkelen,- waar door de daken ipoedig hun kragt verliezen» . AI-  4° Landbouwkundig Allerweeligst groeit het Riet in bebouwde Kleilanden en vooral in bedykte Polders, wier gronden poreus, moerig en van eene laage gefteldheid zyn; waar men zwaare en "meest voedende aard- en waterdeelen vindt: vooral dan, wanneer men warme zomers heeft. Het dient, even als de Rystlanden, op zekere tyden, onder water gezet, en weder van hetzelve ontlast te kunnen worden. Dus moet het water rondsom het rietbosch hooger zijn, dan de grond van het Rietbosch 2elve. Zoon. Het eerde dat dierhalven gedaan moet worden, is het leggen van een dykje of kraggetje, geëvenredigd naar de hoogte van het buitenwater. Landm. Recht zo. Dit dykje kan genoegzaam gemaakt worden uit de doffe van het nodllootje, dat rondom hetzelve gegraven wordt. Men zorge ondertusfehen wel, dat de grond op welke het dykje zal liggen, wel doorg'efpit worde, op dat de grond zich wel verëeni^e en geen water doorlaate. Voorts moet in den dyk een pompje gemaakt worden, dat men fluiten kan; Iaatende wyders het land, 't geen eene natuurlyke geneigdheid om Riet voort te brengen heeft, liggen, omverder op de volgende wijze te behandelen. — In 't begin van May laat men het onderloopen; dif van tyd tot tyd, naar maate het warm of koudis, van vier tot zes duimen herhaalende; aangezien men, by koud weêr, het water te fchielyk doende aanwaden, de jonge fpruitten gevaar loopen van te  Schoolboek. 4JE te verkleumen en niet door te fchieten. Dit intappen vervolgt men tot in het laatst van September, of half O&ober. Dan tapt jmen langzaam af, dewyl aan 't Riet, dat anders in 't geheel blank blyft, zwarte enden komen zouden, i Men fnyt het met fikkelen, tusfchen primo Febrmary en half April; bindt het met banden van Roggen- of ander ftroo, welker lengte 25 duimen houtmaat is. Het werk, dat vervolgens aan deze Rietlanden te doen valt, is zeer onkostbaar en beftaat hier in. — Men brandt dezelve om de twee of drie jaaren af, in de maand April, na de fcheering, waar door het land van alle vuiligheid, bladen en mos gezuiverd wordt, en de jonge fpieren, die anders verdikken, fcheutig en weelig opgroeijen kunnen: wordende dit afbranden te noodzaaklyker, als het Riet te grof van fpieren wordt, om dat door de branding de grove fpier of moer verteerd wordt, en het Riet, door uitzetting van meerder fcheuten, fyner wordt. Bevindt men wyders, wanneer deeze Rietlanden 40 of meer jaaren gefneden zyn, dat 'er zich van tyd tot tyd een zoode boven de moer zet,waar door de jonge fcheuten verdikt en grasaartig of mosfig worden, is men verplicht de oude Rietzooden, ter dikte van a a 3 duimen, naar maate die zoode hoog of laag boven de moer zit, af te deeken, 't geen met zeer veel voorzichtigheid gefchieden moet, vooral zorgende, dat men de moer of de kern van de doof niet raakt, dewyl die anders verderven zoü, — De kosten van dit affteeken D wor-  4i' Landbouwkundig Schoolboek. worclên crtdertusfchen 'Voor een-gedeelte wederom gevonden uit de afgedoken zooden, welke dienen 'künnen in plaats van turf, indien dezelve niét te veel met aardagtige, of andere onbrandbaaïe doffe bezet is. Zoon. En welke zyn wel de voordeelen -die nïeri'fncr van hebben kan? Landm. In het Eerdé Stuk van het Vyfde Deel van de Verhandelingen der Maatfchappy van den Landbouw, alwaar de geheele' aanleg en behandeling van het Rietgewas nader omfchreeven wordt, vindt metr een bereekening, volgens wélke deeze aanieg een rente geeven zoü van zestièn va'n 't honderd, of daaromtrent.