I  01 1764 7164 UB AMSTERDAM    DON KARLOS, KROONPRINS VAN SPANJE; TREURSPEL. IN V JJ F BEDRIJVEN. d o o ic. M. W E S T E R M A N. IN DEN HAASE, BJJ J- C. L E E U W E S T Y N, M D c c e.  PERSOONEN: philippüs de tweede , Koning van Spanje. elisabeth van valois , G«M«». 1 ^ don karlos , Kroonprins; Zoon. j klara eugenia , dochter van Philips en Elifabcth. prinses eboli. rodr1go, Marquis van Pófa. de hertog van alba. de graaf va^ lerma, overfl'e der Lijfwachten. Domingo , Biegtvader des Konings. de grootinquisiteur , van Spanje. een page , der Koningin. gevolg des konings. gevolg der koningin. officieren en lijfwachten.  BERICHT. N^auwlijks had ik de fiotf karlos, van den beroemden schiller gelezen, of de lust beving mij, na denzelven, een, meer voor de uitvoering gefchiktftukfamenteftelien; de moeijeiijkheid van zodanig een' arbeid overwegende, verliep er een geruimen tijd, eer'ik er toe kon befluiten; doch tevens jammerde het mij, dit meesterftuk, voor de leclure, om deszelfs omflagtigheid, en onregelmatige fchikking, gehéél ongefchikt voor het tooneel te zien: en eindelijk befloot ik de hand, aan het werk te flaan. Schoon mij de onderneming niet gemakkelijk vóórgekomen was, ontmoette ik echter nog een aantal zwarigheden, die ik mij niet had voorge1 fteldj  « BERICHT. fteld; over het algemeen moest ik bekorten, en ten anderen, om eene goede fchikking te krijgen , hier iets weglaten, en daar weder iets tusfchen voegen; dit aan schillers werk te doen, is niet zeer gemakkelijk» en ik heb dus veelal geheele nieuwe toonelen ontworpen, daar mij de bekorting van de aanwezenden ongefchikt fcheen. De verandering, die ik mij bij.het einde van het Ihik veroorloofde te maken, achtte ik noodzakelijk : eensdeels , wijl het treurig lot van k arl o s , voor den aanfchouwer eenigzints duister, en het nog treuriger lot van êlisabetii mij al te verfchrikkelijk toefcheen. Het valt fmartelijk een onfchuldig ilagtofFer te zien fterven; maar nog Smartelijker eene deugdzame vrouw, aan de zijde van een dweepziek en achterdochtig gemaal, die zijn zoon deed ombrengen, de trouw niet heilig achtte, en in ftaat is haar op alle. wijzen het leven te verbitteren, te zien overblijven: ik nam dan de vrijheid dit te veranderen, te meer, daar de gefchiedenishet niet geheel tegenlpreekt; en het mijne kunst-  B É R I C H T. • w kunstvrinden, die ik er over raadpleegde, niet geheel onvoeglijk toefcheen. . In hoe verre die foort van Hukken aan den goeden fmaak beantwoorden, ftaat niet aan mij om te beflisfen: indien er ooiteen tijd geweest is, waarin een, nog weinig gevorderd, fchrijver gevaar liep, het regte fpoor te misfen, is het gewis de tegenwoordige, waarin men ons met de voordbrengfelen van vreemde natiën overhoopt: die van den eenen uitfporig toegejuigcht, en van den anderen als wangedrochten uitgekreten worden. Schoon ik mij zeiven hier geen uitfpraak toevertrouwe , durf ik echter vastftellen, dat de goede fmaak altijd dezelfde blijft; en dat de meesterlikken van r acine, cornelli, voltaire, en hunne mededingers bij den waaren kenner, altijd den prijs zullen behalen, boven de voortbrengfelen, waarmede men dezelve thans tracht te verdrin-' gen; doch tevens alles te verwerpen, wat daar «iet na gelijkt is even onbillijk, (het onregelmati^ uitgezonderd, het welk nimmer met den goede» * Snaak  IV B È R I C II f. ' fmaak overeentebfcngen is.) en, het èëne boven mijne krachten rekenende, heb ik echter de dwalingen van het andere trachten te Vermijden. Heb ik hier mede mijn oogmerk, om voor het töoneel een goed ftük te leveren , bereikt, dan ia-1 ik mij dezen moeijclijkcn , doch anders niet zeer verdienstelijken arbeid, nimmer beklagen. Rottéi-dam, ' M. W. U July 1800. .©ON  DON KARLOS, TREURSPEL. EERSTE BEDRIJF. tiet Tsoneel verbeeldt de tuin van het koninglijk paleis. EERSTE TOONEEL. AL BA, DOMINGO, A L B A. landelijk bin ik gelukkig genoeg u zonder getuigen té Zien; dit oogenblik, CappellaanJ is mij veel waardig. DOMINGO. MSj niet minder, Hertog! indien wij elkander verftaan. ALB A. 6 Gewis verfUan wij elkander: reeds lang gaan wij Van htt zelfde ontwerp zwanger. Zonder uwe magtfpreuken zou mijn' arm geen' wonderen verrichten: indien wij elkander met verftonden, was Philips flechts een niet in de fchep. pmg. — Karlos! DOMINGO. Ha! wij verftaan elkander. A1. B-Ai Zouden wij de waercld doen fidderen? zou onze roera dien  a DO'N KARLOS. dien van den grootften der koningen overtreffen? en zouden wij deze fcwijnBnde'.dwaalftar ïiet.uit haaren loopkring kunnen rukken? immers, wat gij in den naame Gods beveelt, kan ik in naam des konings uitvoeren. Reeds is Karlos bij zijn' vader verdacht, de dochter van .Valois, voor hem ten bruid beftemd, heeft Philips met zich ten troon gevoerd: dit ïieeft. den Infant verbitterd. De biuid, waar aan reeds zijne gehele ziel gehecht was, wierd zijne moeder: wraak kan dus zijne eenige aandoening zijn; eti wie zouden de offers zijn? Domingo! ik fidder! Alba fiddert , wanneer hij bedenkt, #t die magtelooze onze grootfche ontwerpen eens tot kinderfpel kon maken. Den koning te doen eerbiedigen, is niets: daarvoor hebben wij krijgsmagten. De leer der heilige moederkerk te doen eerbiedigen, is niets: daarvoor hebben wij banblikfems en martelvuuren ; maar hier, Domingo ! hier is een meefte*' ftuk te verrichten! de diamanrfterke banden der natuur tusfchen vader en zoon losterukkcn, dit kan flechts door twee mannen, als wij zijn, uitgevoerd worden, hiertoe moeten twee mannen, als wij zijn, elkander verftaan. DOMINGO. Doch, hoe veel aan die onderneming hangt, moeten wij nimmer uit het oog verliezen: hoe argwanend de koning, hoe verbitterd de Infant ook zijn mogen ; zo lang beide beftaan , hebben wij hunne verzoeniftg te vrezen, Hoe onovereenftemmend de toonen hier klinken, de buitengewone aanraking van eene enkele fnaar kan de zuiverfte harmonie te weeg brengen: hij valk i eer deze tooa aangeroerd worde. ALBA.  , domingo. Veel, zeer,veel . gewigtjg» kam ik We* aan toebrengen. De krijgsman kan alles wat hem in den weg ftaat omverre rukken; maar mist hierbij toch dikwijls zijn doel: de priefter dringt in de harten .der menfehen, treft nooit dan met zekerheid,, en van het bloed dat hij doet vergieten, blijft Zijn .geweten rein: wijl de kerk het. eerst veroordeelt. Hier aan zullen wij veel te danken hebben: de priufes Eboli heb ik een geheim ontrukt: De koning bemint haar. alb a. Eboli! is het mogelijk ?... domingo. Nog meer. Haar hart gloeit voor Karlos: te leur gefielde liefde is m moeder der wraak. Zij zal zich van de magt des konings bedienen; maar ook indien het mislukken moge, den Infant het geheim zijner liefde te doen ontdekken, dan terge men zijnen hoogmoed: waardoor hij„ zija eigen val zal berokkenen, en de dochter van. Valois daarin medeflepen. Ons plan is {hmt, Hertog! verbazend ftout; maar de uiwoetti% ton niet. mislukken. "'■ '-• '• 6b .'". a l b Ai r , rrMjéfi c H Eene zaak moet «cker onze aandacht niet ontgaan. Zo even vernee» ik dat', de; Marquiz van iPoaa «>» zijne reizen terug gekeerd is; hij was den Infant in zijne jeugd reed* genegen; aan de kroq* • heeft hij gewigtige dienften, ea men roemt inzonderheid zijn vindingrijk vernuft. domingo. Een dweeper voor de menschheid! ... zulk een. ontging ' A 2 het  DO N K A ft. L Ö & het oog der inquifitie nooit; eh zon aan mannen, als wï} zijn, zorg baaren: neen, daartoe verftaan wij elkander to wet, karlosj treedt verwilderd op; Alba. en Domingo gewaar wordende, blijft hij ftilflaan, en ziet op beide met verachting neder. Alba, Domingo een j . vertrouwelijken iecnk gegeven hebbende , vertrekt; Karlos oogt hem mit telt hortenden glimplach na. TWEEDE TOONEEt KARLOS, SOMINeoJ Homir riet, IS^ijn' prins! KARLOS. Verfchoon mij, indien ik twee zulke hartelijke vrinden de gelegenheid beneem, vrij met elkander te fpreken: mogelijk hadden dringende bezigheden u hier bijeengebragt; mogelijk belette ik u heden mijn' doodvonnis gereed te maken. DOMINGO'. Mijn' prins! gij vermoedt... ? KARLOS. Mij is te veel bekend om meer te vfermoedefl: ik Weet dat '  TREURSPEL. s dat ik de woede van Alba, noch de list van Domingo ontkomen kan; ik weet dat Philips zijn zoon minder acht dan den minden zijner knechten; dat ieder opgevangen woord den aanbrenger vorftelijker betaald wordt, dan hij nog ooit eene goede daad betaalde; en dat zelfs, met het kleed des godsdiensts, de dolk bedekt wordt, die eens dit hart doorboren zal. DOMINGO. Indien gij ten minften uwe waare vrinden wist te onderfcheiden KARLOS. Waare vrinden? en daarvoor wilt gij n bij mij doon gelden ? ö eerwaardige vader! wees behoedzaam , want ?p mijn vader dit verneemt, verliest gij uw purper. r> O M I N G p. Prins.! KARLOS. Ontzet u niet. Uwe offers zullen u allen geworden; d? geduchte man, die den koning zaligfpreken of verdoemen kan... die reeds berekent, hoe weinig fchreden hij nog Hechts van Petrus ftoel is, moet zich niet ophouden mij van zijne vrindfchap te overtuigen: het zou u ficchts de gelegenheid benemen nieuwe martelingen yoor de lijdende menschheid uittedenken. DOMINGO. Puitenfpoorige! KARLOS, Buitenfpoorige? Gij hebt gelijk, eerwaardige vader! want ik verbeelde mij dat de kelk, dien gij den gelovigen toedient, met onfchuldig menfchenbloed gevuld was A 3 G3,  ff D ON KARLOS. Ga, ga, bidde ik u! mijn vader, zegt men, moet heden èenige bloedvonnisfen ondcrfchrijvcn, en daarbij kan hij Domingo onmogelijk ontberen: ook kan de pricftcr geene oogehblikken van zo veel wellust aan den gevallenen opofferen. DOM INGO. Aan den gevallenen, die mij beledigt, wil ik meer opofferen, dan de Godsdienst zelve mij gebiedt. Ik ga den koning fmekcn.... KARLOS. Gij hebt Gods wil in uwe hand, en wilt den koning fmekcn. DOMINGO. Voor de menschheid ben ik priefier; voor Karlos wil ik mcnsch zijn, en mijn knie voor den koning buigen. — JVletfmart, mijn Prins! ontdek ik, hoe weinig vertrouwen gij in mijne vricndfchap fielt; doch wat Karlos den vriend niet vertrouwen kan, behoeft hij toch niet voor den Godsdienst te verbergen. De kwijning, waaronder gij gebukt ga-at, is den koning, zo min ah. zijne onderdanen, onbekend gebleven, en wat men h:cr van vermoeden kan.... ik fmeek u, mijn prins! outlast uw hart in den boezem des godsdiensts, deel met hem Set a :htbaar geheim uwer kwelImgen. Laat mij ten minfteri liet genoegen fmaken, uwe kranke ziel eenigen troost te geven. — Gij antwoordt niet? gij ftoot de weldadige hand terug, die u uit den afgrond trekken wil... Ik heb mijp pligt gedaan, ik kan u Biet redden... de Hemel waake over u! DER-  TREURSPEL. f DERDE TOONEEL. karlo s. G od! indien deze man naar uwen wil handelt, is Karlos wel ongelukkig. Waarom , eeuwige Goedheid! hebt gij een fchepfel het aanzijn gegeven, dat volftrekt niet gelukkig zijn kan? mijne eerfte kreet ging over het lijk mijner moeder , omdat mijne bruid eens haare plaats zou vervullen. Hij blijft faan, in diept gedachten verzonken. VIERDE TOONEEL, karlos, rodrigo. rodrigo. ÏSkarlos! karlos, door de jlem van Rodrigo getroffen , ziet met eene verwilderde blijdfchap op; doch wordt Rodrigo niet gewaar, en. zinkt weder in zijne voorigegevoelloosheid. rodrigo. Goede Voorzienigheid! zo ver is het dan met hem gekomen , dat de ftem van een' vrind hem vreemd is. —■ Karlos! A 4 kar»  * D-GN KARLOS. karlos. Voorzienigheid! .is het mogelijk! Rodrigo ! rodrigo. Karlos! karlos. Welkom, welkom! Goede God! lang heb ik gebeden om een mensch, die niet met mijn lijden fpot, en gij voert Rodrigo m mijne armen. Nu is alles wel, nu kan ik lijden, nu ik ook klagen kan. Ik heb mijn vriend, mijn Rodrigo weder ! rodrigo. En nochthans twijfeldet gij de ftem eensvrinds te hooien. Karlos! Karlos ! hoe vind ik u weder? karlos. 6 Rodrigo! zo ben ik van alles vervreemd, zo van de gehele menschheid verlaten, dat ik niet vermoeden kan eene menschlijke ftem te hooren, die mij aangaat. Aan u wil ik mij geheel vertrouwen, gij weet, dat men God met geen menfehenmoord dienen kan: gij zult mij niet verraden. r o d ri go. Karlos! pm Gods wil! karlos. Wat is er dan voorgevallen? wat heb ik dan gedaan? Dat ik lijde, dat mijn hart ten eenenmaal verbrijzeld is, is immers mijne fchuld niet? dat mijn vader mij niet beminnen kan, is immers mijne fchuld met? Ik ding naar kroon noch fepter, ik zal hem niet uit de gunst der priefleren dringen: zulk een zoon moest Philips, wiens ziel ffechts voor de heerschzucht vatbaar is, immers wel aangenaam zijn;  TREURSPEL. ^ zijn; en echter.... ö Rodrigo! gij zijt bewogen... ik zie traanen in uw oogen ... ó! flechts oogen, waarin ik traanen zie, durf ik in dit hart laten lezen; daarvoor durf ik ontdekken dat ik bemin ... De liefde... ja, de liefde is.de eenige hartstocht, die Karlos niet beftrijden kan, de eenige, die ik niet beftrijden- wil. R O D RI G 0). Mijn prins! KARLOS. Prins? ik dicht met een vrind te fpreken.... heb ik dan met een hoveling te doen? De hand, die ik een vrind kan toereiken, zal ik na geen fchepter uitftrekken; indien mij een vrind overblijft, ben ik rijker dan Philips op den troon; hij heeft flecht* goud om moordenaars te huureii. RODRiqo. Indien ik aan mijnen last, als afgevaardigde van een onderdrukt heldenvolk, voldaan heb, zal Karlos zijn vrind i„ Rodngo wedervinden. Het vrijheidminnend Nederland onderdrukt door Philips, bedreigd door de woede van Alba, dien ruwen beulenknecht der dweperij, heeft het oog op u gevestigd; zijne laatfte hoop rust op „. Karlos' Karlos! heeft uw hm opgehouden voor de menschheid te kloppen? kunt gij martelvuuren zien opgaan, waar gij zijne rechten moest doen gelden? KARLOS. Wat dan, Rodrigo? wat kan ik doen gelden? traan» Zu! traT'hcb ik voor de ]ijde"de «hk Wat kan. mi, dan meer-aangaan? daar God, die zijne groothud flechts tot geluk van zijne fchepftlen doet „itblinken, A 5 een  io DON KARLOS. een gloed m mijn boezem ontftak, die nimmer bevredigd kan worden? wat kan men dan toch van mij verwagten? Ja, mijn boezem gloeide weleer , als men van vrijheid fprak.. . maar thans ... thans brandt een verflindend vuur in mijne ziel, dat alle veerkracht tot groote daden verzwakt. Sidderend zal ik u' een geheim doen hooren, dat affchrik voor mij in uw hart zalwekken... een geheim , dat mij de vreeslijkfte zielangst verwekt, en als gloeiend lood op mijn geweten brandt, ó Rodrig» ! ik bemin... Sidder, Rodrigo! ik bemin mijne moeder! RODRIGO. Rechtvaardige Hemel! KARLOS. Gij gevoelt billijk affchrik voor eene neiging, die de natuur uit haar verband rukt; uw ftraffende blik fchijnt aan den hemel te vragen, wat gij met den elendigen zult aanvangen , die zulk eene neiging in zijn' boezem koeftert. 6 Rodrigo! de Hemel is te rechtvaardig, om Karlos te doemen. De zoon bemint zijne moeder... verfchrikkelijk ! maar de fchuld rust op Philips; niet op mij. Zie, zo onbefchroomd durft geen fchuldige het oog ten hemel flaan. Ik bemin mijne moeder.. . hevige liefde voor mijne moeder brandt in mijnen boezem, en ik lidder niet! God had haar tot mijne bruid beftemd; en Philips maakte haar tot mijne moeder. RöDRI GO. Ongelukkige! KARLOS. Aan de zijde van Philips dén engel verwaarloosd te zien, die mij den temel op aarde zou voeren ... óRodrigo! de  TREURSPEL.' u de wrced'e, die gij zegt dat mijn vader is, heeft mij alles ontnomen. RODRIGO. Gij haat uwen vader ? KARLOS. Haatcn?... ö liet de verflindende gloed, die reeds Z*> veel traage kruipende jaaren in mijn'boezem gloeide, mij flechts kracht over om tehaaten... maar beminnen. . ó Rodrigo - voel hoe de angst mij't harte jaagt, wanneer er van hem gefproken wordt. Hoe menig bang uur heb ik toekende doorgebragt; traanen en gebeden heb ik om een kinderlijk hart ten hemel gezonden ; maar de Hemel heeft mij niet verhoord. Daar Philips ophoudt vader te zijn, vergeet Karlos dat hij ziju zoon is. RODRIGO. Karlos! de heiligde pligt van den fterveling is liefde tot zijne ouderen ! u voegt onderwerping, KARLOS. En Elifabeth blijft mijne moeder?.... 6 Rodrigo! hier dringt alles te famen, om dien vreeslijken vader uit mijn hart te rukken... Elifabeth mijne moeder! ó Rodrigo! voer mij van dezen vreeslijken afgrond terug; om Gods wil! flechts één oogenblik geluk op deze aarde•' flechts zo veel als den zondaar nodig is, om zich met den Hemel te verzoenen; flechts zo veel voor mij zeiven, en dan behoor ik weder aan de menschheid. RODRI GO. Hoe ? gij verlangt KARLOS. Een gefprek met Elifabeth. Zij is mijne moeder, ik zal  ja, DON KARLOS. zal trachten haar' zoon te zijn. Een oogenblik met haar, gij kunt het aan mij fchenken; naauwelijks van uwe reizen teruggekeerd — veroorlooft het gebruik, dat gij u aan de koningin vertoont... om der vriendfchap, om der menschheid wille , Rodrigo ! ... zie de angst die mij aangrijpt... pm Gods wil, Rodrigo ! fta mij deze bede toe! RODRIGO. Ongelukkige! dat mijn bloed u redden kon, ik zou gerust druppel voor druppel zien wegvloeien, tot het graf zich voor mij ontfloot; om Karlos te redden, zou Rodrigo vrolijk den brandftapel beftijgen; maar hier... KARLOS. 6 Rodrigo! bij uwe liefde' tot de tnenschheid, verfchaf mij een oogenblik, waarin ik gevoelen kan mensch te zijn... gij hebt water in uwe hand, en wilt den dorftigen laten verfmachtcn. Eisch wat gij wilt... RODRIGO. Verzoening met.uwen vader! KARLOS. Verzoening?... met mijn' vader?... voor Elifabeth kan Karlos deze verschrikkelijke offerande waagen. Voor Elifabeth, ö Rodrigo! nog heden... men nadert... Groote God! Elifabeth RODRIGO. Om 's Hemels wil! verberg u: indien zich 4e gelegenheid aanbiedt... Gij belooft het mij, Rodrigo?... God! mijne moeder! mijne Elifabeth!.,... VIER-  TREURSPEL; fcj VIJFDE TOONEEL.' TT \~J we Elifabeth... Elifabeth naast Karlos op den troon j ó dan zou de menschheid het fchreien vergeeten. Hij gaat ter zijde af. ZESDE TOONEEL. koningin, eboli, gevolg van DB koningin. koningin. V _L/n gij zoudt denken* Eboli ! dat het zo aangenaam op den troon zij -t ö! gaarne wilde ik den monarch in Philips verlieze», indien ik flechts den gemaal in hem vin'den kon. e b o l r. Hoe, vorftin! zou het hart des konings... koningin. Indien ik zijn hart onverdeeld bezit, beklaag ik de ondcrdaanen, wiens koning hij is; hij zal hen voorzeker «iet gelukkig maken. eboli ziet verlegen Hoor zich been.  14 DON KAR L O S. KON 1 N GIN. Gij fchijnt aangedaan , pnnfes ! Zou eene geheime kwelling ook uw hart onderdrukken ! Zou de liefde ? ... wat zeg ik ?... wat kan ik vragen !... Gelukkig aan de zijde van Philips, kan ik vragen of de. liefde Eboli ongelukkig maakt. ■ -" EBOLI. Mijn geluk, vorftin! zal ongeftoord blijven, zo lang ik het genoegen geniet in uw vertrouwen te deelen. KONINGIN. Vertrouwen ? ach, Eboli! vertrouwen is aan het hof een verftoottn kind, dat liefkoozende de moeder het leven verbittert. (Tegen haar gevolg. ) Ik verlang de Infante te zie», breng haar bij mij. EENE DAME. Uwe majeflcit! het is nog het uur niet. KONINGIN. De uuren worden afgeteld, waarin de moeder haar kind mag zien ; zo gelukkig is men op den troon. ZEVENDE TOONEEL. DE VOORIGEN, EEN PAGE. Dil PAGE. u we nujeftet! de marquis van Pofa. KONINGIN. Pofa? DS  TREURSPEL, I| db page* Hij is van zijne reizen terug gekeerd, en heeft uwe majefteit brieven van de regentes, uwe moeder, te overhandigen. koningin. Dit zal mij toch wel vergund zijn. Terwijl ik het uur moet afwagten, waarin ik de moederlijke vreugde mag gevoelen, zal ik toch het genoegen wel mogen fmaken, dochter te zijn. Laat hem komen. AGTSTE TOONEEL. ee voorigen, rodrigo. rodrigo. "Vorftin ! indien het mij vergund is... koningin. Wees welkom, edle' ridder! meer dan ooit welkom: daar het verlangen naar den toeftand eener geliefde moeder ' en teêrbeminde broeders, doorduw komst bevredigd wordt. rodrigo. Hoeftrelend, vorftin! beloont uwe goedkeuring mij bijhet volbrengen van dien pligt. Sta mij de genade toe, uwe roajefteit deze letteren te overhandigen. koningin, de brieven inziende. Mijne geliefde moeder was krank? ik wil niet hoo* pen . . . R.O.  iet DÖN KARLOS. rodrigo. Van alle vermallen der vvaereld afgefcheiden, is "Mar eenigfte genoegen , haare geliefde dochter op den troon Van Spanje gelukkig te zien. koningin» Gewis moet óns de herinnering aan zulke waardige bloedverwanten op den troon wel gelukkig maken. Gij hebt op uwe reizen zeker wél eenige bijzonderheden aangetroffen j marquis! wat brengt gij uit Vlaanderen mede ? ro drigo. Traanen, vorflin ! niets dan traanen van de lijdende menschheid... Vcrfchobn m'lj, vorftin ! ik vergat, dat ik mij weder aan het Spaanfche hof bevind; waar men de menschlijke ellende als het edelst offer van de eeuwige Goedheid befchouwt: deze vraag had mij veel kunnen kosten. koningin. De man, die overal, ook aan den troon, onbewimpeld de waarheid durft zeggen, rust altijd veilig onder de bëfcherming van zijnen eigen moed. rodrigo. indien hij ook zo veel voor anderen zijn kon... koningin, zich tot haar gevolg wendende: Thans zal het wel tijd worden, dat ik mijn kind kan 2ien. (Zij geeft een' wenk aan haar gevolg zich te verwijderen. ~) Gij ftaat in gedachten, marquis! rodrigo. Ik overdenk, vorftin! hoe gelukkig een derde hier in ïflijne plaats zou zijn. koningin. Marquis! R.O-  ■ RODRIGO. ' - ö Vorftin! deze veroordeelende blik treft Rodrigo niet) gij weet, wat het oogmerk van mijne reizen was; ik ben verzekerd dat gij eenftemmig met mij zult denken, wanneer het de redding van een' ongelukkigen betreft. " \, " KONINGItT. - • "A Marquis! ik heb geftreden, u durf ik belijden dat ik geftreden heb; maar de pligt heeft in., mijn hart de liefde overwonnen. Koning Philips is mijn gemaal, wee den elendige, die mijne zegepraal tot fchandc wil maken. RO.DRtGO. - Zij, die eens zo ftandvastig overwon, kan veilig" de h'and uitftrekken om den gevallenen optcbcuren.1 Moet Karlos aan het hof van Madrid verkwijnen , daar hij in flaSr? deren volksgeluk kan ftichten ? ó Vorftin ! aan uwen wenk hangt de volmaking van het plan, dat ik ontwierp; en ik heb mijn léven veil, 'om het uittcvoeren. Ik weet, vo'r» ftin ! dat uwe eer meer rs'dan het leven tienmaal öpteöfferen, maar gij hebt u zeiven boven alle beproeving verheven' Elifabeth waagt niets met de verdrukte volken, een redder fë winnen. < Hij gaat naar den achtergrond des tooiicels , 'en zvenkt een page , die terfland weder vertrekt, na dat Rodrigo hem iets ge■ zegd heeft, i* " KONINGIN; Om 'shemels wil!' gij zult toch bedenk -mijn ho£ ftoet. ' , ' RODRIGO. " Wij hebben geene van hen omgekocht: dus kan ook geenè ***** » van  ■jt DON K A R L O i. van hen ons verraden; de Hemel is onze eenige eedgenoot; dit uur moet over de mcnsehheid beflisfen. ( Hij vertrekt, terwijl Karlot optreedt.') NEGENDE TOONEELJ koningin, karlos. karlos, aait de voeten der koningin. Üi euwige goedheid! is het geen droom! Neen, ik druk aan mijne lippen de hand die eens mijn geluk» voor eeuwig zoude vestigen ... ik leg aan de voeten van den engel, die Karlos tot een God op aarde zou gemaakt hebben. Wat zijn de rijken van Philips bij dit oogenblik ï koningin. Uitzinnige ! wat doet gij ? karlos. Uitzinnig 1 ... gij hebt gelijk, menfehen verftand is ts ]|pkroiupen , om zo groot eene gelukzaligheid te bevatten ... Elifabeth , door den ,'vader der menfehen tot mijne bruid heftemd .... Ik heb van lijden gedroomd , mijne verbeelding fprak van ongeluk .... Weldoener der menfehen' ftraf mij niet; ik wist niet dat het oogenblik zo nabij was, dat mij zo onuitfprekelijk gelukkig zou maken! koningin. Karlos! Karlos! — kan de moeder den zoon zo onuitfprekelijk gelukkig maken?' kar.  bmobldvt r.b karlos.'. • . Mosder! — Ha* voert eeuwig .ontzinken mij alle drosnen van gelukzaligheid,. hij d« woord. Moeder? is dit de teder-fte naam. dis 4e na.Hfuir.haar edelst gewrocht, leerda.-ftamelen,? waarom moet mij . denzei ven ;daa 'zo vreeslijk jn de «men klinken £ Modder! ê Hoe; eleardig .gevoelt zich Karlos door een enkel woord! - . .koivi n-oim. Is Karlos de man, die zijn geluk ia woordfpeling moet zoeken, daar hij he't bij-het bloeijend geluk der volken Vinden konï-i wilt 'gij, hier eene . doemwaardige drift in-uw hart, en Alba in hot hart der Nederlanden laten woeden? Begeert gjj traanen. .van eene ■vrouw, daar die der menschheid op uwe borst vloeijan, ... ,: xmtos. - ' f' ff Ik weet het, moeder! flc weet dat ik meer zijn kon dan ik thans ben. Vergeefs-herroept gij de dromen mijner jeugd. Zo lang ik mijn eigen lijden verkrop, kan ik een andcrmiet troosten; al had ik ook.het geluk van den ganfchen aardbol in mijne hand; zo lang uwe oogen droog blijven, ben ik doof voor het gefchrei der ongelukkigen. Toen Philips u met zich ten troon voerde, ging alles yoor mij verloren; zelfs de wensch, eenmaal gelukkig te worden, werd eene misdaad voor mij. God! zo lang uwe fchepping duurde, werd nooit een zoon zo hard van den vader behandeld ..» Nooit ftond een zondaar zo riedergeflagenvoor uwen richterftoel, als Karlos bij den troon van Philips. eo n inc i.n.: im • Dit gevoelt gij Karlos! en gij wilt het hoofd niet opbeuren? B 2 vindt  vindt gij geen vader in dan koning, de weldoende vader def -tiatuuï' draagr alle zijne fcftê^felen eehe gelijke KeFde' toé.' ::. ?.i «. •'• ■"•'/ 6 '■ 'TC ft RT.0 'S. ' " W ' ' ó Dan zal hij ook niet willen dat ik de ongelukkigfte ben ■waar ik de gelcskkigfte 'zijn kon. Hij gaf wetten om zijné fchepfelcn gélukkig té maken, ik kan de wetten'ortkeréiü die mijn geluk verdelgen. .kon r ng IN. ' Affchuwélijke gedachte ! Karlos ! I i ■ , ka!rl;6s. I ■" I '0 ó Hoe gloeit mijn hart, hoe vurig-Vloeit' hëtbloed doof . mijne aaderen ... voor Elifabeth! 6 moeder ? één wenk van u en alles wat mij wcderftaat ftort neder* VSn God en de liefde onderfteund ... wie zal dezen arm wederftaan ? wie zal Karlos wederftaan ? wanneer hij Elifabeth gelukkig wil . niaken? ' ■ ■ ,i tó$u,.xl koningin. ••• Razende ! wie zegt u dat ik het niet ben^ • KARLOS.- 3Ü Mn •' Aan de zijde van Philips ? koningin. ■ : ïoov Betaamt mijn zoon deze vraag ? karlos. , Ja het is weg-j. ;vOor eeuwig wég ï verlangen zonder hoop. Wanhoop en wroeging zijn de eenige aandoeningen waar tusfchen ik kiezen mag; de liefde , de edelfte van alle , wordt gif in mijn hart. ó Moeder! moeder S gij zijt de gemalin van Philips, leer mij hoe ik zijn zoon moet worden. ko-  KONINGIN, Ongelukkig jongeling 1 mijne traanen ... mijne moederlij, fee traanen, getuigen hoe diep uw toeftand mij ter harte gaat; hoe groot zou mijne blijdfchap zijn, indien Karlos ftrijden wilde, waar hij kou zegepralen. Wanhoop is voor lafhartigen en booswichten; groote zielen kweken geen gloed, die Hechts verteert, en niets verfpreidt: vergeet wat ik u zijn kon; denk wat ik u ben; uwe moeder. Na dit oogenblik ken Karlos geen Eüfaheth meer; hij ke-nt. flechts zijne moeder. KARLOS. Mijne moeder! K O K ING! N. Een hart dat zo vurig beminnen kan, moet zichzelycn pjet tfn beul verftrekken. Gevoel, in, plaats van gewetensdolken , den wellust van groot te zijn ; uwe eerfte liefde was Elifabeth; Spanje zij uwe tweede, ö Hoe gaarne , goeds Karei! wilde ik voor de betere geliefde wijken, KARLOS. Moeder! ö Hoe groot gevoel ik mij als uw zoon. Ja, ik wil uwen wensch vervullen: gij hebt mij aan mij zelve wedergegeven. Eeuwige weldoener! waarom hebt gij goj) Philips geen hart , als dat van , Elifabeih gegeven ? dan ^ilde ik liever de bruid, dan de moeder derven. £ 3 T.EiV.  1» DÓri KARLOS. ÏUNDÈ TOONEEL. de voorigen, rodrigo. rodrigo. "V^orstifl!- men kómt tt dê infante brengen. koningin. Om 's Hemels wil! zo den koning vernam karlos. Hier, aan uwe voeten wil ik liggen blijven, tot aan den grootften rechtdag: en dan zullen wij zien wié Adderen zal j hij 'of ik. koningin. En uwe moeder? karlos. Ja, het is waar, zo lang gij mijne moeder zijt, moet ik den koning vrezen. Het grootfte offer is volbragt, nu Wil ik ook den vader zijne rechten terug geven; gij zult mijne kinderlijke liefde met dén koning declcn. 6 Mogt het gevoel dat mij in dit oogenblik bezielt zege over mijne toekomstige rijken verfpreiden : dan zege over u, mijne moeder ! vaarwel! eenmaal hoop ik meer dan kinderlijke traanen aan uwe voeten te brengen. k o n i n g in. ó Mijn Zoon! karlos. Neen! thans geen traanen , moede» ! Gij deedt mij de groot-  TREURSPEL. as grootheid gevoelen uw zoon te zijn; uwe traanen zouden Wij aan het verlies van Elifabeth herinneren. koningin, hein een der brieven overreikende.Neem deze uit de Nederlanden. karlos. ' * ' Ha, ik verfta u I nu , vaarvvel! vreugle traanen zal jk yan daar weder brengen. koningin. Vaarwel, mijn zoon! karlos. Vaarwel, mijne moeder! voord voord, Rodrigo. ELFDE TOONEEL. Koningin, daarna bet gevolg en de Infante, koningin. V ▼ reeslijk , vreeslijk, Vader der menschhaid! is het lot dat gij Elifabeth befcho.ren hebt: waar een ander klagen mag, moet zij verftommen. (men brengt baar de infante) Neen ik ben moeder! God! ik mor niet! gij hebt mij de groottte aardfche gelukzaligheid gefchonken. Eindt van het eerfle Étdftff: B 4 TVv F.i .  S4 DON^KARLOS, xxxvxxxxxxxxxxxxo xxxxxxxxyxxxxxxxxyx TWEEDE BEDRIJF. Hofgalkrij, EERSTE TOONEEL. KONING, ALBA. KONING. JEn hij zocht mij? hij verlangt mij te fpreken? dit komt mij vreemd voor, altijd ontweek hij mijne oogen; wanneer de grootcn mijns rijks bij elkander zijn mis ik hem altijd'. zijn koel afgetrokken gelaat ontdekt mij den zoon niet; maar flechts den erfgenaam der f hepter , die begerig ieder polsflag des konings telt. Alba, dien jongeling wordt mij geducht! ALBA. Zo lang Alba voorde traon waakt, behoeft mijn genadige gebieder' niet te duchten; ik vrees niet voor den koning indien flechts de gemaal • KONING, Wordt die niet door dc deugd der koningen bewaakt ? ALBA. Verre zij het van mij, een ongegrond vermoeden in het hart  TREURSPEL. hart van mijn' genadigen koning aantckvveken; integendeel zou het mij fmarten dat huislijke zorgen zijne aandacht van het groot plan aftrokken. Zijn eenig oogmerk blijve fteeds de kristenheid van de pest der ketterij te zuiveren, en de leer der heilige moederkerk door de ganfche menschheid te doen eerbiedigen. KONI N G. Hiertoe reken ik op de onderfteuning van uw' arm. De yerflindcnde gloed der nieuwigheid, die door geheel Europi woelt, zo gevaarlijk voor Romens kerk • leer, zo hoonend voor den God dien wij eerbiedigen, zij uitgebluscht, eer deze vveeke jongeling de hand aan mijnen fheptcr flaat. Het denkbeeld, dat hij eens vernietigen kon waar wij. opbouwden , maakt mij de gedachten aan de toekomst verfchriklijk: dan eerst zal ik gerust mijne oogen fluiten, wanneer ik verzekerd ben dat ieder mijner onderdaanen den koning een dolk in het hart zou wringen, die op mijnen troon den afgevallenen wilde befchermeij. ALBA. Ik zie de Infant naderen: u majefteit wil misfehien met hem alleen zijn. KONING. Wat de Infant, in tegenwooidigheid van Alba, niet kan voordragen verlangt de koning niet te horen. B 5 TWEE-  a»" DON KARLOS. TWEEDE TOONEEL. DE VOORIGEN, KARLOS. KARLOS. ÜVlijn vader! {Alba gewaar wordende) verfehoojj mij! indien de monarch bezigheden heeft, zal ik gefchik(er ge. legenheii afwachten. KONING. De koning ftaat u toe te fpreken. KARLOS. Uwe rijken gaan voor, mijn vader! Karlos zal uwe kocinglijkt gunst niet roekeloos verzwelgen, indien de Staat er iett bij verliezen kon. KONING. Hier ftaat de fteun van mijne rijken, cn mijn vrind. k aïs.l ö s. Heb ik ook verdiend den mijnen in den hertog te vermoeden? kon! n g. Hebt gij A l B A'. ' Mijn genadige koning! KONING. Vermetele! bij uwen koningstroon! ... wilt gij mannen van beproefde trouw beledigen ? in tegenwoordigheid uw 's konings beledigen? Welk een troon zoudt gij eenmaal "erVen, indien Alba het zwaerd niet voor uwe tockomrtigc rii-  TREURSPEL, S3 rijken voerde? ... Ik fta u toe met den hertog te verzoenen. KARLOS. Gij ftaat mij dit toe, monarch! Een troon, waar tegen het bloed van onfchuldigen wraak fchreeüwt, wenfche ik nimmer te beklimmen. Vorftelijk bloed vloeit door mijne aderen; maar ook als mensch wilde ik niet voor dezen vorften dienaar kruipen. Met hem te verzoenen zoude ik mij fchamen; maar voldoening te geven voegt des konings zoon; mijn bloed of mijn degen zal hem dezelve verfchaffen, KONING. Hoe! zelfs in mijne tegenwoordigheid ? . ... K A R L O S. Ja, in uwe tegenwoordigheid zo wel als in tegenwoordigheid des herrogs. Karlos fchaamt zich zijne gevoelens niet,, en wat ik eenmaal voor eene hooger rechtbank zal kunnen verantwoorden. Zal ik ook vrij aan den troon durven zeggen. Indien de koning zich wreeken wil zal ik hem, zo min als den hertog ontvlieden: op den grooten dag, waarop de vorst zo wel als de bédelaar zich zal moeten verantwoorden , ftaan wij mogelijk weèreven zo bij elkander.. C VIJF-  fa DON KARLOS. VIJFDE TOONEEL. KONING, ALBA. KONING. at is dat? welk eehe vreeslijke gewaarwording werkt deze niets waardige in mijn hart! Alba! indien gij uw" koning niet voor het ligtzinnig gefnap van een roekeloos jongeling beveiligën kunt, wat zijt 'gij dan voor hem ? ALBA. Üwe grootè gunst, mijn genadige koning! is mij toeteftaan mijn gefchonden riddereer te wreeken. KONING. En uw (laai met het bloed van des konings zoon te verwen ? zie daar de dicnften die ik van een' Alba verwachten kan; ontneemt hem zijn zwaefrd en hij heeft geen dienften meer te verkopen. ALBA. Sire 1 gij Vordert van mij ?.... KONING. Vergoeding voor het g:en gij aan het vaderlijk hart ontnomen hebt: de zoon hebt gij er uitgerukt, wat kunt gij mij voor hem terug geven ? doch dit verftaat gij niet... van bloedige wraak moet ik met den hertog fpreken, anders verftaat hij mij niet; gij zijt toch ook vader; maar uw bloed ontaarte niet van zijn' oorfprong: wanneer de arm van Alba geen zwacrd meer voeren kan, zal zijn zoon de menschheid  ï R E ÜR S PI tl.'; Aeid doen fiddeirén. . . maar genoeg, mijn koniriglijk Woord verbindt mij u maar tte Nedeïlanden te zenden, daar kunt gij veel voor-mijn' troon verrichten, uw zwaerd blikfem den •gekruifigden voor. aan zijnen wij onderwerpt zjcTj uwen ko_ ning: en het bloed der afvalligen door uwe hand vergotea zal eens de fraarte van dit oogenblik vergoeden. Z E <8 DE T O -O iN E E L. , . . ALBA* V A-in het gerucht mijner heldendaden zal den vermetelen doen bloozen, die mij, in tegenwoordigheid des konings hoonde. Moét de fteun der rijken, de laffe erfgenaam, die eens zacht op de lauweren mijner overwinning rusten Zal, ontzien? Waar voor ben ik dan overwinnaar, wanneer een ligtzinnig jongeling mijne lauweren metvüeten mag'treden'? ZEVENDE TOONEEL. A L B A , KARLOS. KARLOS. Ïïa! vind ik den hertog nog hier ? AX* A. Billijk, mijn fenadije prins! köftde ik vragSo, .«e& w*« C a Am?  $6 D..Q N'I K A R L O S. der hier. ' Deze plaats ,moet u hoogheid < bijzónder aange* ,naam zijn, wijl ieder oogenblik u hier na toe. voert. <:.: <. KARLOS. - JNeen, dat-was het.niet; ik verblijde mij maar alleen de gelegenheid aantetreneh u , met de_ ontvangen koninglijke gunst geluk te wenfehen.' Ik verheug mij van harte dat mijn vader zulk eene billijke keuze doet. ALBA. Mijn prins! ik vermoede echter :aan uwe uitdrukkingen KARLOS. Gij hebt gelijk; maar ik had onrecht: ik bedacht niet welk een man Philips in de. -Nederlanden dienen kon; -overal, waar zijn fhepter zich uitftrekt, moet de klaagftem der lijdende menschheid-, door het gekerm der gemartelde onfthuld verdoofd worden: die kunst verftaat de zachtzinnige Nederlander niet; Karlos zou daar niets uitrichten; een .meester in de kunst is daartoe nodig.... Alba verftaat die in haare volheid; bij fchavotten en brandftapels rijst zijne glorie, en de ftem der'wraak fchreeuWende de onfchuld, is de fchoonfte triumfzang voor zijn ongevoelig hart. Wie anders kon den koning verkiezen ? ALBA. Prins! ... deze belediging verdiende.... KARLOS. Hoe? ALBA. Doch daar voor befqhermt u des konings 'zoöfl. KARLOS. Dat vordert bloed,'hertog! het zwaerd getrokken! j£fi t .. •' Al-  . T a E U R S P.;E(I/.i 4ji . ALBA. Négens u? KARLOS. Het zwaerd getrokken, of ik doorboor n het hart. alba Als het dan zijn moet. ZEVENDE TOONEEL. devoorigen, koningin. koningin. O ntbloote zwaerden ... om 's hemels wil, Karlos! karlos. Verzoening hertog ! ... alles is vergeven. alba. Waarlijk zeldzaam. karlos, zich hcrjhltende. Zo zeldzaam niet. Moet ik geduldig afwachten in tegenwoordigheid des konings gehoond te worden: dan zal het mij ook niet vrij ftaan, in tegenwoordigheid van zijne gemalin geleden hoon te wreeken. Indien het den hertog lust, kunnen wij den draad weder aanknopen, wanneer hij uit de Nederlanden terug keert. k o n i n-g i n , vê'rfchrikt. De Nederlanden 2 alba, Zijne majefieit zond mij tot u, genadige vorftin! om dit zijn befluit aan u bekend te maken. ' C 3 Ko-  3* jy xy 'N KARLOS. koningin. Ieder bevel des koning is mij heilig. Met genoegen verneem ik dat hij u dit gewigtig ampt toevertrouwde: het ware niet goed voor Madrid dat uw heldenmoed hier werkeloos bleef. Met een'' beduidend-en wenk aan Karlos. Hier van zal de Infant ook overtuigd zijn: en hij zal zich dus zeker over de keuze zijns vaders verheugen. karlos blijft in fprakelaoze beweging ftaan. De koningin vervolgt tegen den hertog. Gij kunt mij in mijne kamer verzeilen, fj zij vertrekken. ) karlos, na eenige oogenblikken ftilte, Elifabeth!: Elifabeth! ö, waarom zijt. gij flechts mijno moeder! AGTSTE TOONEEL. karlos, een bage. PAGE. M Mijn Prins!.... karlos» Wie zijt gij ? wat wilt gij ? page.. Reeds, lang zocht ik de gelegenheid: u hoogheid zonder ge«uigen te zien, en de last die ik verricht drukt mij zwaar; wijl  TREURSPEL. 3^ wijl ik weet dat ieder oogenblik eene eeuw is voor haar die mij denzelven heeft opgedragen. KARLOS. Spreek, om Gods wille , fpreek! wie zijt gij ? page. Een Page van de koningin {hij geeft een hief aan Karlos, karlos, ( denzelven met een vlugtig oog doorloopende.) Groote God! is het mogelijk! als met ontzetting uit zijne bedwelming bekomende') wie gaf u dezen brief? page. Verfchoon mij, mijn prins! maar de dame fcheen haar naam liever geraden dan genoemd te hebben. Karlos, {meteen navorfeftend oog op den Page.) De koning heeft u dien brief gegeven. pagë. Waardoor, genadige prins! verdien ik dezen argwaan? karlos. Gij zijt aan het hof van koning Philips: reden genoeg. page. Uwe doorluchtigheid herinnere zich flechts het laatfte blocdgericht, dan zult gij wel overtuigd zijn dat ik den koning geen dienften kan bewijzen, die hij mij niet voor de oogen van, het ganfche hofgezin kan afvorderen. karlos. Ja , nu herinner ik het mij... daar was. het dat uw vader... 6 verfchoon mij! de traan die onwillig uw oog ontfpringt verwijt mij het onrecht dat ik u aandeed. Dank, C 4 har-  4« DON KARLOS; hartelijk dank, goedhartig jongeling! voor uwe vrindfchap: aan dit hof zijt gij ligt mijn eenigfte vrind. PAGE. Mijn prins! KARLOS, En nu verlaat mij i gij zijt misfehien de laatfte hoop eener troostelooze moeder; een goedhartige blik ten mijnen opzichte kon u ook aanhaar ontrukken.... Ga, en vergeet dit oogenblik. PAGE. Ik zal er trotsch op zijn een geheim meer te weten dan de koning. KARLOS. Niet toch, niet toch! vergeet het. Wanneer gij mij ontmoet, wend dan uwe oogen af: dat niemand vermoeden kan dat wij immer elkander fpraken. Daar, neem dit ten blijk mijner dankbaarheid. Hij ivil den Page een diamant geven, de Page -weigert dien aan te nemen. KARLOS. Neen, ik dwaal: diamanten zijn niet gefchikt om trouwe dienften te vergelden. Nog eens, vergeet dit oogenblik, uwe vrindfchap zal ik nimmer vergeeten. PAGE. Deze handdruk, dierbare prins! is mijne fchoonfle vergelding .... ó Zo weet den koning niet te beloonen. NE-  TREURSPEL. 4S NEGENDE TOONEEL. KARLOS. Rechtvaardigheid, is het mogelijk! is het een droom? Neen, neen zij bemint mij... zij bemint mij zo als ik haar bemin! Nu moge Philips mij van zich ftooten; aan de zijde van deze engelin bloeit niets dan zaligheid voor mij .... God ! groote God! de blijdfchap maakt mij krankzinnig. Hij herleest den brief. ,, Prins ! Te lang trachtte ik eene liefde te onderdrukken, daar ik trotsch op kon zijn: wij verftaan elkander te wél om die pijnelijk ltilzwijgen langer vol te houden. De trotfche Karlos vorderde van mij zeker de eerfte bekentenis, en ik ben te wél van zijne liefde verzekerd om hier mede'te aarzelen: ik wil niet opgeofferd worden, daar ik liefde met liefde vergelden kan. E „ Waarom deze enkele letter? waarom niet meer2 dan moest zij niet weten dat haar naam voor eeuwig i„ mijn hart gedrukt is.. . dat niets in ftaat is denzelven daar uittewis. fchen.T. was het „iet genoeg dat zij. meer moed bezat dan rk; Godlijk fchepfel! wat in de waereld is in ftaat uwe liefde te vergelden. Hij begeeft zich in verrukking naar heleinde van het tooneel en ontmoet deprinfes Eboli. C 5 TIEN'.  ^ DON KARLOS. TIENDE TOONEEL. karlos, sboli. eboli, Karlos te gemoet gaande. Karlos! karlos, ontzet terug treedende. Verfchoon mij prinfes! Eenige oagenbWk"ken flilte. eboli. Waarlijk, het ftaat den trotfehen overwinnaar fchoon zo onverfchillig in zijne zegenpraal te zijn. karlos. Mijne zegenpraal? 6 Vorftin ! fpot niet met den ongeluk- kigen, gij weet immers Neen gij weet niet hoe verre ik van alle gelukzaligheid verwijderd ben. eboli. Ongelukkig prins ! aan de hand der liefde ? karlos. De liefde ? gij weet dan ? om Gods wille zeg het mij! gij noemt mij gelukkig... zie hoe de angst mij doet Adderen... voor uwe oogen moet ik van fchaamte blozen. Kan de liefde hem gelukkig maken die zijne liefde onder een rusteloos geweten moet verbergen als den rover zijn buit. eboli. Waarlijk! dit is het lot, dat u zo gunstig toelacht, on, recht gedaan; of wilt gij de gelukkige, die zo trotsch op Uwe liefde is, het genoegen fchenken deze fombere trek- ken  TREURSPEL, ^ kan uit tw gelaat te verdrijven? ó dit ware meer dan. liefde! Karlos zwijgt , terwijl zijne ongerustheid, van-, tijd tot tijd toeneemt. En indien ook uw hart iets te lijden had, zoudtgij ec dan ook geen aantreffen dan edel genoeg was daar in te delen? zoudt gij onder alle dames van dit hof gecne vinden die verdienden genoeg bezat uw verdriet te verzachten ? KAR.L.Q,s. Ja , mogelijk... mogelijk wel de prinfes Eboli. EB OLt. Waarlijk?..... KARLOS. ö Ja, vorstin! geef mij een, fineekfehrift, een brief van aanbeveling aan wij*' vader: men zegt dat Eboli veel, zeer veel bij- hem vermag, EBOLI. Prins!... en. op dezen, laster grondt zich uw tegendrijdig gedrag? gij- voedt argwaan? zou. dan de natuur bij zo veele gaven, die zij u zo mild gefchonken heeft, u alleen het gevoel uwer eigen, verdienden onthouden, hebben? kan o Karlos argwaan voeden, ook dan,, als er tusfehen Philips en hem gekozen moet worden. KARLOS. In waarheid, vorstin! behoef ik dat niet ? E& o LI. Had ik. den liefdenswaardigen dromer niet in verrukking gezkn, toen mijne bevende hand hem de taal van mijn hare verraden had, dan zou aijna veinzerij mij vermoorden; maar neen, die vervoering was liefde... en deze Jiefde* be-  4+ DON KARLOS. beloont mij rijkelijk den ftouten ftap dien ik Waagde om daar van verzekerd te zijn. KARLOS. Vorstin! deze letteren zijn dus van u E verfchrik- lijk! verfchriklijk! EBOLI, Waarheen prins! waarheen ? mijne eer is in uwe balden gij zult niet roekeloos met dezelve fpelen i KARLOS. Bij den hemel! alles is mij een raadzel... doch vrees niet, vrees niet; wee den man wien een vrouwelijke blos ftoutmoedig maakt; ik ben befchroomd als vrouwen voor mij beven. EBOLI. Waarlijk? Nu dan moet ik u fmeken te blijven: bij zo veel deugd behoeft een meisje niet te duchten: die befchroomdheid was het gewis, die Karlos aan de fpeeltafel 'bij de koningin mij een handfehoen deed ontroven, welke hij kort daar aan weder voor eene kaart uitfpeelde. KARLOS. Croote God! wat heb ik daar gedaan? , ..... EBOLI. Hoe verrukte mij de ftrelende Romance, die de looze Karlos daor in had weten re verbergen. KAM. OS. Prinfcs ! dat was... ó dat was flechts een nietsbeduidend voorrbrengfcl; in waarheid .nietsbeduidend ... en 'nü laat mij... (Wij Gods wille ! ik moet. voord,, het is als of de waeixld rondfom mij in vlammen itoné. • » • ,;i ._»{. ; .; Sli'laoV. I •<, VÜ* ,1(9*1 1ME EB O.  TREURSPEL. 45 EBOL'. Nu om Gods wille, Karlos! het masker afgelegd. Waartoe mij zo uitgezocht te kwellen ? waartoe de tijd mét woordefpellng verfpildt zoude dan alle ontdekkingen die ik in hw hart waande te doen gemist hebben? om Gods wille Karlos! ik verfta n niefc KARL'ÖS. Nog ik u. EBOLI. Welaan dan! ik zal mij duidelijker verklaren: een verwaand gunfteling des konings vordert mijne hand, de koning wil het, ik ben aan het fchepfel verkocht. KARLOS. Verkocht ? en weder door ,den grooten beroemden handelaar.... d Stil, ftil daarvan! hier gevoele ik de worm die onophoudelijk aan mijn hart knaagt. eboli. • Hoor mij flechts ten einde. Het is niet genoeg dat ik tot een offer der ftaatkunde beftemd ward » maar ook mijne onfchuld legt men lagen: reeds lang vervolgen mij de fchuldige vlammen des grooten wellustelings... hier, deze brief zal u dien heiligen ontmaskeren. Waar zal ik redding vinden? tot heden was het mijne groothartigheid die mijne deugd befchermde; doch eindelijk.... KARLOS. ndelijk vielt gij.... Neen, neen.' om Gods wille neen! s>'i fnimikl'a'; ij -eboli. • ï/Ws' jjÉaftl1/' Endoorwien? armzalige uitvinding! het geluk der lief. de met koopmans waaren gelijk te ftetlen. Neen, liefde is der  4<5 DON KARLOS. der liefde prijs... zij is de onwaardeerbare diamant, dis ik voor eeuwig weg fchenken, of eeuwig ongenoten vertreden wil. KARLOS. Goddelijk fctiepfcl 1 EBOLI. Men noeme het ijdelheid; maar ik verdeel mijne vreugde niet. De man die ik voor mij verkoos fchenk ik voor alles, ook alles.... Ik wil het meesterftuk der Godheid, de edele majesteit eener vrouw niet benevelen , om den avond va» ccncu wellusteling te veraangenamen. KARLOS, Neen, uit barmhartigheid niet. Wie heeft U gezien en beroemde zich niet te beminnen ? Godlijk meisje ! ik draag ■u door een hel vol duivelen heen.... Ja, bij God! gq zult gelukkig zijn! 'E BOLÏ. ó Dit is de ftem mijns engels, gij Zweert het? 6 nu ben ik gelukkig ! Hoe fchoon is deze hand! hoe rijk is zij! nog •over twee kostbare gefchcnken moet zij befchikken, eene kroon en het hart van Karlos ... twee dierbare gefchcnken ... bijna te veel om déne gelukkig te maken. Mij tiunkt eene verdeling... of hoe... mogelijk hebt gij reeds gekozen, mijn prins? KARLOS. Aan u, Godlijk meisje! wil ik mij ontdekken, gij zijt de waardigfte ... de eenigfte aan dit hof die mijne ziel geheel verftaat, aan u waage ik de ontdekking, ja ik bemin! ik bemin onuitfprekelijk1 BB O-  ;iï R E U R S P E U 47 EBOLI. 6 Karlos! hoe weinig heb ik u gekend!... hoe rijkelijk Vergoedt gi] de angst die gij mij deedt uitftaan! Moest ik bewenenswaardig zijn als gij mij beminnenswaardig zoude Vinden ? waarom niet aanftonds mijn brief verftaan ? KARLOS. Wat, wat is dat? gij Vorftont? ö Vorftin! nu eerst word ik gewaar.... Heilige God! EBOLI. Wat... Wat is dat? heb ik mij bedrogen? K ARLO S. Zo diep nedergeftort van alle mij hemelen... ü dat is verfchrikkelijk!.... 6 Vorftin'! gij ziet het, een ongelukkig misverftand;.... maat ik ben onfchuldig , zo waar God reeft! ik ben onfchuldig! EB OL I. Weg, weg uit mijne oogen! ik haat u, ik zie u met affchrik aan: uit barmhartigheid , verlaat mij! li AR.LOS. Dm Gods waie, vorftin ! EBOLI. Terug! terug! de toon die geheel mijne ziel verrukte< höor ik thans met affchrik aan. Mijne eer, mijne liefde, alles leg ik aan de voeten van dien ondankbaren; en hij verfmaadt mij. Ha , ik, uitzinnige ! waarom was hij een God in mijne oogen , als zijne hand mij in den diepften afgrond moest nederftorten ?... mijne onfchuld door verfmading gefchonden ... verworpen... maar in mijnen val zal mijne hand de wraak wapenen. . Het verfchrikkelijk raadzel Is ontwikkeld, hij bemint en wordt bemind, en mijne onfchuld  4» DON KARLOS. fchuld geef ik de wraakten prijs; — geef mij dien brief vari den koning terug, karlos. Van den koning? aan u?... van den koning zegt gij? eboli. Groote God! wat heb ik ontdekt! karlos. Deze brief, waarinde groote wellusteling Uwe onfchuld belaagde, is van den koning ? Ha , welkom , welkom! een onfchatbaar gewigtige brief! waarlijk, de fchatten van Philips zijn te gering, te nietsbeduidend om dien terug te koopen. eboli, Ha, ik doorgrond u, met mijne fchande wilt gij uwe misdaden bedekken? Groote God! hoe vreeslijk heb ik mij verftrikt! Prins! zo gij de laaghartige zijt.... 4e. • karlos. Zo ik de laaghartige ben, fta ik u toe over het verlopen uur te blozen. Wee den elendige die met vrouwen eer den fpot drijft! Karlos zou een paradijs verfmadcn, dat hij tot dien prijs verkrijgen moest. eboli. Bij alles wat heilig is, geef mij dien brief terüg! ik fmeek u.... Rodrigo treedt op, Eboli, door zijne komst virfthrikt, windt alles aan om zich bedaard te veinzen, Karlos is in diepe gedachten verzonken. ELF-  £ a E U R S P ,E L.n. 4> 35 L .F D E , T O O ;N E E L. karlos, eboli, -rodrigo. Vrodrigo. erfchoon mij; ,mijn prins! misfchien ftoore ik u. eboli. Neen, blijf marquis! mij voegt het te vertrekken; de man 4 die Spanjes troon eenmaal moet beklimmen, verliest te veèl aan den tijd dien hij in het gezelfchap van vrouwen doorbrengt: gaarne geef ik den wijsgeer den voorrang; deze infchikkelijkheid zal mij eenmaal door het geluk der'volken Vergolden worden» TWAALFDE TOONEEL, karlos, rodrigo. >r _ rodrigo. JV. arlos! karlos, uit zijns bedwelming terug, komende. Ha, Rodrigo! gelukkig dat ik u zie. rodrigo. Wat wil dat alles zeggen? wat heeft Karlos met de prrn. fes Eboli? r P kar.  5» D-ON - KARLOS. KARLOS. Weiisch mij geluk, Rodrigo ! ik zegepraal. RODRIGO. Nu ja, voor alles mijn gelukwensch: gij zijt met uw' vader verzoend? KARLOS. Wie zegt dat? RODRIGO. En met Vlaanderen is het immers ook beflist ? KARLOS. Ja, dat Alba daar heenen reist. ö Rodrigo! meer dan ooit zijn wij gefcheiden. RODRIGO. Hoe ? al mijne hoop ? .... KARLOS. Dit ter zijde; bezorg mij nu maar een oogenblik dat ik haar fpreken kan. HODRIGO. Uwe moeder? neen, om Gods wille, neen! KARLOS. Ik heb hoop. Gij ontroert? ö Stel u gerust, ik moet haar gelukkig zijn... daar lees, de koningin is vrij voor God en menfehen! R ODR i co. Wat zie ik? eigenhandig van den koning? en aan w-ien? KARLOS. Aan de vorstin Eboli. RODRIGO. Eboli ? en hoe kwam deze brief in uwe handen ? kar.  TREURSPEL. gt KARL0 s. 6 Rodr'igo! verfchrikkelijk was de dwaling die mij dit vreeslijk geheim ontwikkelde. Reddeloos ware ik yeriooren geweest indien ik niet tot een engel gedwaald was. RODRIGO. Eboli? en haar hebt gij uw geheim verraden? KARLOS. 6 Rodrigo ! verdenk haar niet, zij is goedhartig; maar dte daar gelaten. Bezorg mij nu maar een oogenblik dat ik haar fpreken kan. RODRIGO. Ongelukkige ! wat wilt gij ?'. Karlos.- . Vraag mij dat Biet j zorg maar dat ik haar fpreken kan.. : RODRIGO. 6 Karfel! vreeslijk is uw toeftand; nog vreeslijker het onr, werp waar van uw boezem zwanger gaat. Karei! geef mij dien brief? KARLOS. . Dien brief? de waarborg mijner zegepraal? Neen, Rodrigo ! dien brief moet ik behouden, RODRIGO; Ik fmeek ü mijn prins ! KARLOS. Prins ? hoe, was dat geen hoveling.? indien .gij jets te fme i ken hebt ga dan bij den koning: ik vermag hier niets. RODRIGO. Waar het vertrouwen ophoudt heeft de vrindfchap haare rechten verloren, ik fta hier voor den erfgenaam des fchepters, E » ka.r-  5* D. ON KARLOS. KARLOS. Neen, om Gods wille neen. Deze hand,'die mij van den afgrond, welke zich reeds onder mijne voeten opende terug hield, moet mij geleiden tot dat het verdriet mij geheel verteert, ö Rodrigo! gij moet niet flegt van mij denken. RODRIGO. Zeker waren uwe gedachten verftrooid, toen gij mij den brief weigerde. Karlos overreikt Rodrigo fprakeloos den brief, die denzelven terjlond verfcheurt, KARLOS. Uitzinnige! wat doet gij ?.... Aan dien brief lag mij veel, zeer veel gelegen. RODRIGO. Tuist daarom , wat ik doe , ben ik aan uwe rust verfchuldigd; of moet ik het hart van Karlos verdenken? wat had gij meer kunnen doen dan de in ftilte lijdende gade geheel tot wanhoop brengen? Haar gemaal geheel verfchrikkelijk voor haar te maken... en gij, gij zoudt zaligheid in zulk eene vreesiijke zielangst vinden ? de gefcheide echtgenote van uw' vader tot de uwe te maken, zo ook Elifabeth hierin bewilligen kon? Karlos! Karlos! welk een affchrlkkelijk tooneel voor de menschheid! KARLOS. Ik weet... ik weet dat ik mij zeiven verfoeijen moet. RODRIGO. Neen ook deze vervoering niet. Gij zult met uwe moeder fpreken... met uwe moeder zullen wij uwe redding beramen. KARLOS. Broeder mijnen ziel!... Neen vour mij is geen redding meer, R *  TREURSPEL, 53 RODRIGO. : Ach! wat herinnert gij mij ? Eboli. KARLOS. ó Rodrigo! beneem nüj het geloof aan de voortreffelijkheid van het menfchelijk harte niet! Zij heeft in mijn hart gelezen ; maar voor haar is niet te vrezen: zij is deugdzaam. RODRIGO. Uit eigen belang der liefde, 'haare hoop is verijdeld: en nu, ö Karlos! ik fidder wanneer ik aan de gevolgen uwer dwaling denk; laat onze ecrfte zorg zijn ons daar tegen te wapenen. KARLOS. Waartoe? waartoe , Rodrigo! de flag zo te duchten, die mij in dien vreeslijken maalftroom zal doen omkomen ... voor mij is geene vreugde meer. RODRIGO. En Vlaanderen ? uw paradijs ? Zal Karlos werkeloos blijven als er groote daaden te verrichten zijn ? ontweken toch uwe oogen niet altijd het heerlijk verfchiet, dat u van achter de duistere nevelen toelacht? Hoor den raad der vrindfchap, dat eene tedere moeder niet vrugtloos voor uw geluk zorge. Is moederlijke trouw niet meer dan vrouwen liefde? KA RL O'S.' ' ■ Vrind! broeder ! aan u zullen de geredde volken de hulp te danken hebben, die zij thans van mij affmeken ; gij leert mij de gelukzaligheid, die mij voor eeuwig ontvloden is tot haar terug voeren. Einde van het tweede Bedrijf. D 3 DER-  ■ $4 ÖÖN K A R L Ö 3. DERDE BEDRIJF. pet Tooneel verbeeldt .eene koninglijke zaal; doortwee openjladnde deuren ziet men de flaapkamer des konings, EERSTE TOONEEL. ï>t koning tit , niet ten'' brief in de hand, aan eens tafel; dt dag breekt langzaam aart. KONING. dag breekt reeds weder aan , en mij fthonk het lot geen oogenblik rust, mijne ziel kent geen kalmte meer: ó de minllc mijner onderdaanen is gelukkiger dan ik. Eboii! Eboli 1 hoe duur verkoopt gij mij uwe liefde... het vertrouwen op mijne gemalin. Hebt gij mij dezelve daarom zo lang geweigerd, oni ze mij eindelijk tot zulk eenen vreeslijken prijs te fchenken ? Moet gewetensangst en kommer zich dan altijd onder het purper verbergen? 6 hoe hard is het noodlot, dat mij verhindert, mij, zelf des nachts, van dit drukkend géwaad te ontheffen! Heeft de troon wel vergoeding voor zo veel kommervolle dagen en rusteloos door-  •t 'R Ë U R S P E L. 55 doorgewaakte nachten ? Elifabeth ! Elifabeth ! gij zendt met dezén roekeloozcn fafflenfpanhen... met hem ... te- gen uw' koning, uw' gemaal De zoon tegen den va- der! Zie, zie hoe die adder bm mijn hart krimpt... . weg, weg van mij niets waardige! Is er dan niemand die dit monfter vertreden kan! Hij ftampt met den voet ,-"Lerma treedt met ontzetting binnen, TWEEDE TOONEEL KONING, LERMA. LtRMA. - ■ --' ' 33 evind uwe majeftêit zich liiet wel ?. . ■ KflNlNc. .. . i. Jaiii •;,, Ik dacht, dat ik in den linker vleugel van het paleis een moordkreet hoorde, daar waar de koningin.... Lerma ontdekte gij daar niets ? LERMA, Uwe Tnajefteit! ... -: KONING, In het vervolg moeten daar de wachten verdubbeld ffot» den, hoort gij ? maar vooral in ftilte. LERMA, Sire! uwe. rust fchijnt , door akelige fchrikbeelden g*> ftoord te worden; uwe oogen dorsten naar fluimerin^ D 4 Acht  Stf D. O N KARLOS. Ach! om het geluk uwer onderdaanen, tracht door een paai uuren morgenflaap den kommer van een' doorgewaakten nacht te vergoeden. ..... | .. . koning. Rust, daar alles op mijn' laatften adem loert? zo lang de koning flaapt is het rijk in gevaar, en voor den man het hart zijner vrouw. lerma. Sire ! welk een vreeslijken argwaan ( koning, Gij zijt echtgenoot en vader? i - • ,•• LIR.MA, Ja, uwe majefteit. koning. Uwe hairen zijn graauw, en kunt een' nacht bij uw' heer Waken, zonder te fidderen ? , Ga, naar uw huis en gij zult uwe vrouw in bloedfchandige omarming met uwen zoon vinden. Gij ontzet.. .56'twijfel niet, twijfel niet. Als men den koning niet ontziet,. zal men dan zijne onderdaanen wel verfchonen? i. Is; ril ' .'■', ■'< • p , lek ma. ■ .... Mijn genadige koning! koning. Koning, en weder koning! ik fta op .eene rots en fmacht na een' druppel water, en gij, wreede! gij geeft mij niets dan, gloeijend goud. . . . i. f. r m a. . . , Welke vreeslijke fchrikbeelden, mijn koning! vervullen «Weziél'. Gij, droomt van ontrouw in het bezit van 2ulk jsene deugdzame gade. . . . 'A K D R I G O. ö Neen, ik waag 'ten hoogden mijn leven; en daar ik mij in de noodzaaklijkheid gebragt zie, tusfchen uwe ongenade en verachting te kiezen, wil ik liever als een fchuldige dan als een dwaas voor u (laan.... Ik kan geen vorften dienaar zijn. ' fc'ON ING. Wijl gij dan vreesdet flaaf te zijn ?> RODRIGO. Neen, Sire! dat zal ik nimmer vrezen; doch niet gaarne wilde ik de heer, wien ik mijn dienst wijde, tot mijn flaaf vernederd zien Of zou ik mij tot den beitel verlagen, daar ik zelf kunstenaar VAjn kon: ik bemin de menschheid; 0 en in monarchien mag ik niemand dan mij zelve beminnen. ■ itb'NING. Gij fpreekt ftout, zo als ik het gaarne van den Spanjaard hoor, en zo als ik mij een' vrind wenschte. Zoek in mijne ftaten naar het ampt datii htt meeste gerechtigt deze edele drift te voldoen. ' •" R.O-  TREURSPEL. rodrigo. Ik vind er geen. koning, ftaat verwondert. rodrigo. Het geen uwe majefteit door mijne hand wil uitbreiden , is dat menfehen geluk ? Neen daar voor zou de majefteit beven; de ftaatkunde der kroonen fchiep een nieuw geluk, tot welks uitdeling zij rijk genoeg is. In haare munten laat zij waarheid (laan; maar flechts die waarheid die zij dulden kan. Alle {tempels die deze niet gelijken zijn verworpen: en kan de mensch gelukkig zijn eer hij denken mag ? Neen, Sire ! ik moet weigeren gelukzaligheid van uwe munt uitteftorten: ik kan geen vorlten dienaar zijn. koning. Vermetel, zeer vermetel, bij mijne eer! en gij durft wagen ?.... rodrigo. Met recht moest zich uwe majefteit belgcn, indien ik in haar de verdienden niet vcronderftelde.... de kleine verdienden , waarheden te kunnen aanhooren. koning. Nu, ik wil waarheid hooren, uit uwen mond wil ik dié hooren: de vleierij is uitgeput, natebootzen vernedert den man van verftand; de flerke geest vindt eene nieuwe kroonbcdiening uit. Ik ben té vreden. rodrigo. * Ik hoor, Sire! hoe klein, hoe gering gij over de menfchenwaarde denkt, dat gij, zelve in de taal eens vrijen mans, ook de kunstgreep eens vleijers zoekt. De Voorzienigheid heeft u het lót van duizenden zijner fchepfelcn E 4 fe-'  DON KARLOS, felen toevertrouwd : willekeurig ftrekt zich uw fchepter over hen uit, de verblindende glans der kroonen doet hen in het ftof kruipen ; de koning beftaat niet meer om het volk gelukkig te maken; maar het volk om den koning tot een God te verheffen 5 echter blijft hartstocht en begeerte hem bij; mensch in zich zeiven. De reuzenarm der heerfchappij kampt vergeefs met de zwakheid van het hart. Geëerd als een God, en als fterveling lijdend, kan zulk eene tegenftrijdigheid gelukkig maken? De mensch hebt gij tot uw fnarenfpel vernedert, wie deelt nu met u de harmonie, koning. Bij God! gij grijpt mij in mijne ziel. rodrigo. Deze ontroering vereert den monarch. Het vertreden geluk van miljoenen, en de vermoorde vreugde van uw leven is de prijs tot welken gij een God zijt; doch in het gevoel dat gij mensch zijt berust het geluk uwer onderdaanen, en uwe eigen gelukzaligheid. Eenige ftilte. 6 Kondc alle welfprekendheid, van alle die duizenden die belang in dit gewigtig oogenblik hebben, op mijne lippen zweven. Hoe goddelijk zou het zijn, vader van zo veel* volken te zijn, welke thans voor uwen fchepter fidderen, beneem Europa de gelegenheid te juigchen, daar zij haaren geduchtften vijand aan eigen geflagen wonden ziet bloeden: de burgers, die gij om het geloof verloren hebt, waren de edelfte, een vedertrek van deze hand fchenkt u meer dan het vergoten bloed van duizenden. Geef gedachten vrijheid, ens wordt een koning van milioenen koningen» k o-  TREURSPEL 73 KONING. Hoe ? uwe begrippen omtrent den godsdienst. RODRIGO. Uw geloof, Sire! is ook het mijne; doch ademt dit iets anders dan zagtmocdigheid ? Toen het menschdom door eigen fchuld reddeloos verloren was, en de Goddelijke gerechtigheid fidderend te gemoet zag, toen deelde de Schepper minzaam roet zijne fchepfelen, en de triumfzang der verloste menschheid was het heerliikfte loflied voor God. Zijne grootheid rijst uit het geluk zijner fchepfelen, de roem eens konings uit het bloeijend heil zijner onderdaanen. KONING. Mensch! uwe taal is mij vreemd , en nog meer uwe ftoutheid ; nog niemand heeft dien toon gewaagd: en daarom wil ik ze gaarne van u hooren; maar tevens zou het mij fmartcn u voor de laatfte maal gezien te hebben. Hoe vang ik het aan om u te verpligten ? Zeg gij het zelf, voor de eerfte maal kan ik niets met mijne kroonen uitrichten. RODRIGO* Sire! wat ik door dit eenige woord ontvang is meer, oneindig meer dan uwe kroonen te fchenken hebben. Laat mij blijven die ik ben, wat zou ik voor u kunnen zijn, indien gij mij ook door gefchenken kost omkopen ? KONING. Neen, dezen hoogmoed verdraag ik niet langer; van dit oogenblik zijt gij in mijn' dienst getreden. Geen tegenwerping, ik wil het zo! Ik heb waarheid van u willen hooren, en gij geeft mij meer; gij hebt het mij op mijn troon doen zi«n.,. ook niet in mijn huis? Es RO*  74 DON KARLOS. RODRIGO. Siret KONING. Ik verfta u; maar fchoon ik ook de ongelukkigfle van alle vaders was, kan ik daarom als gemaal niet gelukkig zijn? RODRIGO. Wanneer een tederhartige zoon, wanneer het bezit eener deugdzame gade recht op die naamen geven, zijt gij gelukkig door beide. KONING. Neen, neen ik ben het niet, thans gevoel ik dit meer dan ooit: wat de prins mij ontnomen heeft kan geen kroon mij vergoeden, eene zo deugdzame gade RODRI GO. Sire! wie zou het wagen? .... KONING. De waereld, de lastering, ik zelf!... en hier liggen de bewijzen; maar neen, de fijne banden der eer fcheuren zo ligt niet: moet ik niet geloven dat Eboli lastert, dat de priester mijne gemalin haat, en dat Alba wraak broedt: mijne vrouw is mij meer dan die allen. RODRIGO. Door haare verheven ziel boven allen laster verheven, is alle verdenking ook beneden haare deugd. KONING Niet waar? ja gij kent de menfehen beter, gij zijt de man die mij reeds lang ontbroken heeft; gij zijt openhartig cn goed: en daarom heb ik u verkoren. RO-  TREURSPEL. 75 RODRIGO. Mij, Sire? KONING. Gij ftont voor uwen heer en hebt niets voor u zeiven gevraagd: gij zult rechtvaardig zijn. Dring u in het vertrouwen van den prins, onderzoek het hart der koningin, ik zalu volmagt zenden haar te fpreken; intusfchen zijt'gij mijn kamerheer. RODRIGO. Kan ik het doen met eene vervulde hoop, dan is deze dag de gelukkigfte van mijn leven. KONING, Hij is voor mij ook niet verloren. (Hij ftampt met de» -voet, Lerma komt binnen) Welk uur de Marquis inhetvervolg verfchijnt, onaangemeld moet hij binnen gelaten worden. C Lerma vertrekt) Binnen een uur wacht ik u in mijn kabinet; waarheid wil ik hooren: de nakomelingfchap mag weten hoe ik met een' mensch handelde, toen ik een mensch gevonden heb. DERTIENDE TOONEEL. RODRIGO. ïïoe zonderling, hoe vreemd hangt dit alles te famen! Is het flechts een wenk van het eigenzinnig toeval; neen| de Voorzienigheid geeft het toeval; de mensch moet het tot zijn doel vormen: een hoopelooze zoon, eene lijdende gade , en onderdrukte volken !.... Hoe veele waardige voor-  76 DON K A R L O S. voorwerpen, die mij verbinden dezen wenk van het lot te volgen! en is het waar, dat men op den hoogden trap der grootheid het naast aan zijnen val daat.... Dat ook mijn val nabij zij, zo ik flechts daar in door een gelukkig vrind, en geredde volken gezegend word! Einde van bet derde Bedrijf. VIER-  TREURSPEL. 77 VIERDE BÉD R. IJ F. Hofzaal. EERSTE TOONEEL. KONING, INFANTE. Be Koning zit met eene Medaillon in de handt naast hem de Infante. KONING. X 1 een, het is toch mijne dochter: hoe kan de natuur zulk eene waarheid liegen? Vind ik in ieder dezer trekken mij zelve niet weder? Ja,, gij zijt het kind mijner liefde, ik druk u aan mijn hart! Ja, gij zijt mijn bloed! — mijn bloed L wat-kan ik erger .vrezen ? Mijne trekken zijn dat ook niet de zijne? Hij befchouwt benrteling de medaillon, en het kind, eindelijk werpt hij dezelve tegens den grond, en floot het kind van zich af. Weg! weg! in dezen afgrond verzink ik, TWEE-  78 DON KARLOS. TWEEDE TOONEEL. KONIN G„I N , KONINC, .ÏNFANTElf KO.NINGtN. IVIijn genadige gemaal! De Infante vliegt baar te gemoet. KONING. Onaangemeld, op dit buitengewoon uur... ik ben thans volttrekt niet gefchikt KONINGIN Wanneer de zorgen der kroon ophouden, mag voor het minst de gemalin in haare rechten terug treden, uwe bezigheden heb ik geëerbiedigd; doch fchoon ik ook niet meer dan uwe onderdaanen vermogt, is de koning toch verpligt mij gerechtigheid te doen erlangen. KONING. Gerechtigheid'? KONINGIN. Ik zie mij aan dit hof onwaardig bejegend, mijn casfctte is open gebroken, en dingen van groote waarde zijn daar uit verdwenen. KONING. Van groote waarde voor u ? KO M N GIN. Door de misduiding, die eene onkundige ftoutmoedigheid daar aan zou kunnen geven. KO-  TREURSPEL, 79 koning. Aan mij zult gij toch wel willen ontdekken.... koningin. In het vertrouwen dat gij uwe koninglijke magt, tot mijne voldoening, zult doen gelden, of nüj bevrijden van een hof, dat mijn dief verbergt; het waren brieven en een afbeeldzel van den Infant. koni n g. Brieven van den Infant? aan u? koningin. Aan mij. koning. En dit zegt gij mij.... met dit vrijmoedig gelaat? KONINGIN. Waarom niet tegen u, mijn gemaal? Gij zult u toch de brieven wel herinneren, die de Infant mij, met bewilliging der beiden kroonen, naar Saint Germain gefchreven heeft. Of nu het afbeeldzel ook niet onder die vrijheid bedongen was, is het toch wel in hem te verfchoonen: want op dien tijd zal hij toch wel niet gedacht hebben dat het voor zijne moeder was. koning. Gerechte hemel! moet ik dan nog als een fchuldige voor haar oogen ftaan! koningin. Wat is dat ? wat deert u ? infante, ie medaillon opgeraapt hebbende brengt dis bij haare moeder. Zie, moeder! zie hoe fchoon! K O»  8c DON KARLOS. koningin. Hemel wat zie ik! Zij herkent de medaillon en ftaat een vrd' • gend oog op den koning: beide be¬ schouwen elkander eenige oogenblikken fprakeloos. koningin. ' i Waarlijk, Sire! liet is niet edel het hart zijner echtgenoote door zulke laage middelen te toetzen. Het is dus op uw bevel gefchied ? koning. Ja, op mijn bevel. Koningin. Dan heb ik niet aanteklagen; en beklaag alleen den man die zülk eene gemalin niet gekregen heeft, waarbij zulke middelen hun beloning vinden. koning. Deze toon ken ik, even als de engelreine koningin, die mijne vermoedens daardoor niet in flaap zal wiegen. koningin. Mijn koning! hoe moet ik dit verftaan? koning. ' Omwegen zijn nutteloos , vergeefs is de poging, een oog dat alles ontdekte door omwegen te verblinden : Waar eens de gemaal overtuigd werd, ftaat de fchuldige echtgenoote voor haaren rechter. — Gij hebt met den Infant gefproken? koningin. Schoon ik niet overtuigd ben, mij aan zulk eene ondervraging te moeten onderwerpen, Zo lang mijn geweten mij niets verwijt, wil ik mij echter, uit medelijden, en om de rust  TREURSPEL. li rust van een', door den laster misleiden , gemaal gaarne vernederen om de waarheid te zeggen: Ja, ik heb den Infant gefproken. koning. Vermetel, zeer vermetel, bij mijn eer! En waarop waagdet gij ? ...... koning in. Op mijn eigen hart. Eer Philips mij zijne gemalin noemde, was ik reeds Henderiks dochter: en had ik toen niet reeds genoten wat eer was, zou ik het ook in KastHien niet geleerd hebben. Over onfchuldige daden wil ik het gebruik niet tot rechter ftellen: 6 Sire! gij moet hekrompen over de waarde eener vrouw denken, dat gij haar niet toevertrouwen durft den ongelukkigen dien troost te fchenken, dien hij ook van zijn' vader verdiende te ontvangen. koning. Van zijn' vader? wiens rust hij vermoordde! koningin. Én door wiens fchuld? ö , Indien Karlos eens nader aan «wen troon ftond, zou hij u ook dierbaarder zijn: Hij denkt edel en groot. koning. En dit hebt gij reeds aan hem kunnen ontdekken ? Elifabeth! Elifabeth! welk'een vreesfelijke ftorm doet gij in mijn hart woeden? Ik ben uw gemaal; en wat i« u de Infant ? koningin. Een dierbaar bloedverwant , dien ik mijne hoogachting niet kan ontzeggen, en die eens waardig gekeurd werd een' naam te dragen die mij nader betrof. En zou hij mij juist F daar-  ^3 DON KARLOS daarom vreemder zijn dan alle anderen, om dat hij mij eens "boven alle anderen dierbaar was ? Uwe ftaatkunde kan banden knoopen zo als gij het goedvindt, maar 'ik wil niet haaten zo als uwe ftaatkunde het wil: en wijl gij het mij eens afvergt, ik wil mijne keuze niet langer gebonden zien, ieder dringend verbod zal de waarde mijner vrinden doen rijzen — zal mij eindelijk wederfpannig maken en eindelijk .... KONING. Houd op , rampzalige ! uwe vermetelheid' ging reeds te verre: reeds te wel ben ik overtuigd, hoe verfchrikkelijk gij met mijn hart fpeelt: gij fteunt op het vermogen uwer bekoorlijkheid; doch eindelijk, het geen mij tot zwakheid bragt, kan mij ook tot razernij voeren.... KONINGIN. Wat heb ik dan toch misdaan ? KONING. Indien het zo is... indien de wreede twijfeling welke mijne ziel foltert, eens door de overtuiging van mijn angftig vermoeden verdrongen wordt, wee-dan over u, Elifabeth! KONINGIN. Mijn hart flaat genist. KONING. Indien ik het masker ontzinke... indien ik de bedrogene ben ... indien gij deze grauwe hairen met fchande kost bedekken. Wee dan over u en mij, Elifabeth! KONINGIN. Ik gevoel geen verwijt. KONING. Mijnentwege zal er bloed vloeijcn ! de ganfche kristen- heid  TREURSPEL. «£ ïieid verfchrikke dan! ik ken mij zelve niet meer; ik eer geen zeden, geen ftem der natuur, geen verdrag der na. tién meer! KONING-IK. Om Gods wille! wat misdeed ik ¥ KONING. Zo dit de blik der huigchelarij was, zo dit onfchuldig gelaat mij kon bedriegen... de misdaad zou verfchrikkelijk zijn ; maar , bij God ! nog verfchrikkelijker de firaf. Elifabeth! zo ik de bedrogene ben KONINGIN. Hoe zeer beklaag ik u. KONING. Beklagen? het medelijden van eene overfpeelfbr! KONINGIN. Heilige God! dit gaat te ver! KONING. Moeder en zoon.... Rechtvaardige hemel! de aard» ontzinkt mijne voeten. INFANT E. De koning is toornig en mijne lieve moeder weent. KONING. G*, klaag het uwen vader! KONINGIN. Dit kind moet ik toch voor mishandeling bewaarea. Kom met mij, mijne dochter! wanneer de koning ons niet meer wil kennen, moeten wij van geene zijde der Phineenen borgen doen komen die onze zaak beflechten. KONING. Koningin! Fa  84 DON KARLOS. KONINGIN. Smoor de ftem der natuur; maar beledig het gevoel van het moederlijk harte niet: verbitter de eenige vreugde niet, die ik u te danken heb, het eenige gevoel dat mij aan u verbindt. K o NIN o. Elifabeth! KONINGIN. Neen dat is te veel ik kan niet meer. Zij jlort magteloos ter aarde. KONING. ö God! wat is dat, Elifabeth! INFANTE. Mijne moeder! ach mijne lieve moeder! KONING. * Welkeen vreesfelijk toeval! Sta op, Elifabeth! heïftel ü... men komt... wilt gij mij voor de oogen van het ganfche hofgezin befchamen? moet ik u bidden opteftaan ? DERDE TOONEEL. BE V00RIGF.N, ALBA, LERMA, DOMINGO, EENIGE GROOTEN. Zij treden ontjlcld linnen,- ALBA.' O m's hemels wil!.... KO-  TÜEÜRSP EL. KONING. j Men brengé de kóningin in haare kamer, zij bevindt zich niet wel. De koningin wordt weggevoerd. ALBA. De koningin magteloos .... en dit ontzettend gelaat?.... KONING. Dat verwondert de duivels die mij vervoerden, die genoeg Zeiden om mij tot razen te brengen, en niets tot overtuiging. ALBA. Wij gaven wat wij hadden. KONING. Een heilloos offer, van uw boosaartig hart: met uw' giftigen adem hebt gij de onfchuld een vlek aangewreven. Was dat de taal van een fchuldig geweten. Hier fta ik nu , wat hebt gij nu voor mij ? kunt gij de vlam weder uitdoven die gij aangeftoken hebt? welken raad kan mij nu de vrind — welk een troost kan mij nu de priester geven ! De Marquis van binnen. Kan ik den monarch fpreken? VIERDE TOONEEL. KONING, ALBA, DOMINGO, RODRIGO. KONING. H a ! welkom, welkom! — U beiden heb ik thans niet meer nodig. F 3 r o-  IS DON KARLO*. rodrigo. ^ Dat doet mij leed, Sire! want bij de zaak die mij hier heen voerde, had ik op deze ftem gerekend. koning. Het is genoeg, vertrek. VIJFDE TOONEEL. koning, rodrigo. koning. G ij wilt verbeteren waar ik het niet goed maakte ?..... rodrigo. Sire! de man die in twintig oorlogen den dood voor h te gemoet ging, valt het hard zijne plaats door een' jongeling vervangen te zien. koning. Zó betaamt het u te denken; en mij zó te handelen: gij aijt mij nu reeds meer dan mij den hertog ooit geweest is: en den man, die ik tot mijn vrind verkoos, wil ik benijd zien, maar fpreek, welk eene tijding brengt gij mij? rodrigo. Het zou mij leed doen, indien het gerucht echt ware: men fpreekt van eene hevige woordenwisfeling... en gewigtige ontdekkingen, die ik gedaan heb, zullen de zaak waarfchijnelijk veranderen. koning. Nu, wat hebt gij dan ? ILO-  TREURSPEL, 8? RODRIGO. ' Ik vond gelegenheid eene portefeulje van den prins, in handen te krijgen: welke, waarfchijnlijk, wel eeuig licht . zal verfpreiden. KONING. Hij doorzoekt gretig de papieren. Wat! wat is dat ? de hand cener vrouw... „ ik wil mij niet opofferen , daar ik " .... Helfche verraderij I het is haare hand! RODRIGO, De hand der koningin ? KONING. Neen, van de prinfes Eboli. RODRIGO. Zo is dan mijn vermoeden gegrond ? KONING. Marquis! ik zie mij in vreeslijke handen. Deze papieren heeft hij de koningin omdolen, de eerde waarfchuwing kwam van haar: ik ben , door een gruwelijk fehelmduk, fchahdelijk, fchandelijk bedrogen. RODRIGO. Indien ooit eenige verftandhouding tusfchen de koningin en den Infant plaats heeft gehad, waren zij zeker van een geheel anderen aart, dan men u hééft aangehragt: ik heb zekere narichten, dat de wensch van den prins, om na de Nederlanden te gaan, in het hoofd der koningin geboren werd. KONIN G. Ik zie het te laat , ik dwaaklc. F 4 ' Ru-  DON KARLOS. RODRIGO. De koningin is eergierig: behoef ik meer te zeggen ? het gevoel der liefde is verre beneden verre uitziende ontwerpen ; alleen dunkt mij eenige waakzaamheid, omtrent den Infant nodig. KONING. Ik geef de zaak in uwe handen: gij waart mijn goede engel ! hoe veel dank ben ik u voor dit nieuws fchuldig ï Lerma treedt binnen. KONING. Hoe bevindt zich de koningin ? LERMA. Nog zeer afgemat van het toeval. KONING. Aanftonds kom ik bij haar, ga haar daar van verwittigen. Lerma vertrekt, Rodrigo ziet hem onrustig na. RODRIGO. Nog iets, uwe majefteit! de Infant heeft veele goede vrinden: hij kon gewaarfchuwd worden; de vrees zou hem tot vertwijfelende befluiten dwingen, dit moest men, door een fchielijk middel kunnen tegenhouden. KONING. Gij hebt gelijk; maar hoe toch ? R O D R 1 GO. Indien uwe majefteit mij een geheim bevel van arrest in handen gaf: waarvan ik mij in het oogenblik van gevaar aanftonds bedienen kon. KONING. Die ftap is wat ftout... ik twijfel... doch het dreigend  TREURSPEL. lp onheil veroorlooft buitengewoone middelen: ik zal het u geven: u behoef ik toch geene voorzichtigheid aan te bevelen. Gij zult den rust in mijn hart, en den flaapin mijne nachten terug brengen. ZESDE TOONEEL. RODRIGO. O ngelukkige ! boven milioenen verheven, die gij voor uw' wenk doet fidderen, blijft gij flaaf van uw eigen hart. Zwaar, vreeslijk zwaar, is de rol, die ik heden vervullen moet..., Vrindfchap! vrindfchap! gij zult mij het verfchrikkelijk offer vergoeden: dat ik mij om uwentwil tot veinzen verneder. ZEVENDE TOONEEL. KARLOS, RODRIGO. KARLOS. H a, Rodrigo!- vind ik u hier? is het waar? om Gods wil! is het waar ? RODRIGO. Wat dan Karlos ? KARLOS. Heeft hij op haar leven toegelegd? om Godswil, Rodrigo! zeg mij de waarheid. F 5 no-  DON KARLOS. RODRIGO. Stel u gerust, Karlos! een onvoorzien toeval, de koningin viel in onmagt.... KARLOS. Had hij het er niet op toegelegd, Rodrigo! bij uwe eer. ItODRI GO. Kent gij mij in ftaat u te misleiden ? ik verzeker u, er is niets te vrezen; voor de koningin in zonderhcid niet. KARLOS. Voor haar niet ? nu, God dank! dan ben ik ook gerust. Gij hebt met mijn' vader gefproken ? Hoe ging het u ? RODRIGO. Tamelijk goed. KARLOS. Rodrigo ! ik heb u zeer veel toevertrouwd. RODRIGO. Karlos! is het waarheid, wat ik in uwe oogen lees ? wantrouwen jegens uw' vrind ?... hebt gij mij niet reeds meer dan dezo, weinige papieren toevertrouwd? KARLOS. Neen, neen ik weet het wel: gij zult mij niet verraden. RODRIGO. Karlos! uwe dubbelzinnige blik zou mij beledigen, indien ik niet denken moest dat mijn gedrag u raadzelach ig voorkwam; maar, bij den heiligen God! gaarne wil ik dat gij mij verdenkt, indien mijne poging flechts gelukken mag. Karlos! zonderling ga ik te werk, ik gevoel het; maar laat u niets verwonderen: ik vrees voör uwe drifc. Laat, wat ik u bidden mag, u niets doen overijlen, t A R-  TREURSPEL. 3ï karlos. ó Rodrigo'. gij zijt mij zo goed Heb ik n beledigd vergeef het mij! AGTSTE TOONEEL. de voorigen, lerma. lerma. M •, - • XtAarquis! zijne majefteit beval mij u dit papier te overhandigen. Rodrigo, eenigzins verlegen. Welaan!... vaarwel mijn Prins! — (ter zijde) Mogt deze proef flechts niet noodzaaklijk zijn! karlos. Zie ik u fpoedig weder ? rodrigo. Zo dikwils gij zelve wilt. {Hij vertrekt. ) karlos. God! moetik ook nog dezen vrind met mijn' vader delen! NEGENDE TOONEEL. karlos, Lerma. lerma. -LVX ijn prins J kar  9* DON KARLOS.' KARLOS. Wel nu? LERMA. Ik gaf u een' wenk, dien gij verwaarloosde!; maak ueen* tweeden ten nutte: de Marquis van Pofa is uw vrind ? KARLOS. Wel nu ? LERMA. Toen ik zo even , onverwacht, den koning met den Marquis in gefprek vond, zag ik eene portefeulje in handen des konings; die ik nog gisteren in de uwen zag. KARLOS. Dat is niet waar. LERMA. Nu, dan ben ik zeker een bedrieger. KARLOS. Ja dit zijt gij. LERMA. Ach! ik vergeef het u. KARLOS. Mensch! gij bedrijft een vreeslijk handwerk. Wat heeft hij u dan gedaan? wat hebben die onfchuldige banden, die gij met een helfchen wellust zoekt te fcheuren, u gedaan ? LERMA. Prins ! ik eerbiedig de fmart , die u onrechtvaardig maakt. KARLOS. ó God! behoed mij vóór argwaan! KAR-  T RE U R S PEL. §3 LERMA; Ook herinner ik mij des konings eigen woorden, tpen ik binnen kwam : „ Hoe veel dank (zeide hij} ben ik u voor dit nieuws fchuldig. " KARLOS. Om Gods wille! zwijg, zwijg daarvan. LERMA. Hertog Alba , zegt men , is gevallen , de prins Ray Gones het groot zegel afgenomen * en aan den Marquis gegeven; het ganfche hof eert hem reeds als een alvermogend minister een onbepaald gunfteling des konings. K A R L O S. En mij verzweeg hij dit ?... waarom verzweeg hij mij dit? ik was hem toch eens zo dierbaar; maar zou het vaderland ... zou het geluk van milioenen hem niet dierbarer Zijn? mij offerde hij aan zijne deugd: kan ik hem daarom veroordelen? Ja nu is het zeker dat ik hem verloren heb^ LERMA. 1 Mijn beste prins ! wat kan ik voor u doen ? KARLOS. Tot den koning gaan, en mij ook verraden: ik heb niets te geven. LERMA. Prins! KARLOS. Heb ik hem ook verloren ? ó nu ben ik zeer arm. LERMA. Prins! zult gij niet op uwe redding denken? KARLOS. Op mijne redding ? ... goede mensch! LEK-  94 DON KARLOS. lerma. De flag zou u ongetwijfeld niet alleen treffen. karlos. 6 God! wat herinnert gij mij ! mijne moeder! mijne moeder!.... Dien brief, dien ik zo gaarne wilde behouden ... daar hem zo veel aan gelegen fcheen te zijn God! wat heb ik gedaan! waarmede heeft zij dit aan hem Verdiend ? haar had hij toch moeten verfchonen, niet waar Lerma ? Ik moet na haar toe... haar waarfchuwen. Lerma, beste Lerma! wien zend ik er heen ?... is er dan geen middel? Ga! roep mij haastig den Marquis. lerma. Wien zegt gij ? karlos. Rechtvaardigheid!.... Heb ik dan niemand meer? geen een vrindfchappelijk wezen ? .... Verlaat mij dan ooi Lerma!... uit barmhartigheid , verlaat mij» lerma. Prins ! om' 's hemels wille, men komt... denk op uwe redding... om Gods wille denk op uwe redding. { Hij ■vertrekt haastig. ) TIEN-  TREURSPEL. 9i TIENDE TOONEEL; KARLOS, EBOtl. karlos, die in vertivijfeling of en neder gaat en Eboli ontmoet: H a! dank zij den hemel!... verfchrik niet, vorftin! verfchrik niet: ik wil zo zagt zijn als een kind. EBOLI.' Prins! wat wilt gij van mij ? KARLOS. Zijt gij nog beledigd? ik bid u, zeg het mij? EBOLI. Wat zal dat Prins ? wat herinnert gij mij ?* KARLOS. Uwe goedheid , en mijne ondankbaarheid. Ach ! ik weet dat ik u zwaar beledigd heb; maar kan gekrenkte liefde dan nooit vergeven ? EBOLI. Prins! om Gods wille, niet meer! KARLOS. Wees grooter dan uw gcflacht; vergeet beledigingen..: doe wat voor u geene vrouw gedaan heeft, na u geene vrouw doen zal... iets ongewoons vorder ik van u: htat mij flechts twee woorden met mijne moeder fpreken! Rodrigo komt driftig binnen. ELF-  96 DON KARLOS.' ELFDE TOONEEL. de voorigen, rodrigo. rodrigo. "^r^at heeft hij u gezegd? geloof hem niet. karlos. Bij alles wat heilig is !.... rodrigo. Hij is razend, hoor den razenden niet. karlos. Het geldt dood of leven ! breng mij bij haar, rodrigo, E!>o!i een dolk op de borst zettende: Ik vermoorde u zo gij na hem luistert. Hij jlampt met den voet eenige vachten verfehijnen. Graaf Kordua! in naam des konings, de prins is uw gevangene: Gij moet zorgen dat zijne hoogheid met niemand fpreekt, ook niet met u; op gevaar van uw leven! Karlos jlaat bcwegenloos als van den donder getroffen. . Ik ga mij voor de voeten van den koning werpen, en hem rekenfehap geven; en u ook, mijn prins! verwacht mij binnen het uur. Karlos laat zich, zonder bewust zijn, ■weg voeren ; hij werpt alleen een matte JlervcntU Mik op den Marquis. I TWAALF-  TREURSPEL. f/ TWAALFDE TOONEEL rodrigo, eboli. eboli. V^ra 's hemels wille! laat mij .... laat mij van deze plaats.... rodrigo. Ongelukkige! wat heeft hij u gezegd* eboli. Niets, niets, Iaat mij!.. „ rodrigo, Hoe veel gij ervaren hebt, hier is geen ontvlugten meer: gij zult het niemand kunnen ontdekken. eboli. Groote God!.... wilt gij mij vermoorden?.... wat hek * ik dan toch gedaan ? rodrigo. Nog is het tijd... nog'kwam het doodelijk gif niet over uwe lippen. — Spanjens lot , en het leven van eene vrouw... kan ik hier aarfelen ? deze moord, ben ik toch zeker, dat mij aan het waereldgericht tot geen misdaad zaï gerekend worden: eboli. Nu, wat aarfeit gij ? ik vraag geene verfchoning... Heb ik verdiend te fterven, zo doodt mij. G r e-  & DON KARLOS. RODRIGO. Neens neen: dit ware toch-zó laag als wreed': mogelijk is de zege nog tot minder prijs te verkrijgen. Hij vertrekt. EBOLI. Groote God! had ik immer geweten dat het zo vreeslijk is in eene misdaad te delen! DERTIENDE TOONEEL. KONINGIN, EBOLI, KONINGIN. Om 's hemels wille! EBOLI. 6 Koningin! help! hij is gevangen. KONINGIN. •,. - 7 .;fT v '\7 ....! hoO swvto . ' Wie dan?' EBOLI. Prins Karlos. KONINGIN. Om 's hemels wille!.... En wie nam hem dan gevafigen? EBOLI. De Marquis van Pofa. KONINGIN. Nü, dank zij den hemel! dat de Marquis van Pofa"hem gevangen nam. e s o-  ! TREURSPEL, m EBOLI. Neen* neen! om Gods wille ! neen, koningin! er is geen redding meer, hij fterft: ik ben zijn moordenaarfter ik was het die n verried, die uwe brieven den koning overleverde.... KONINGIN. Ongelukkige! 'gij kost.... EBOLI. I Wraak, liefde, razernij: ik beminde den Infant en haatI « u. KONINGIN. ' Om dat gij hem beminde; EBOLI. Ik beleed hem mijne liefde, en Vond geen wederliefde. KONINGIN. 6Nü wordt mij alles ontraadzeld.... Sta op! gij bemindet hem. -Sta op! ik vergeef het-it. EBOLI, i 6 Neen , deze hemelfche toegevendheid niet ; vertreed i liever de elendige, die zich teet berouwen zelfverachting voor uwe voeten kromt....- eene vreeslijke bekentenis is nog över... gij (laat uwé oogen neder ..-.< mijnê "fchande dóet u gruwen... de misdaad-, waarvan ik u hefchuldigde, begong lik zelve. KONINGIN.' I Heilige God! < s EBOLI. Ik lees mijn vonnis in uwe oogèri.... Neen, dit gezicht rerdraag ik niet.  Loa DON KARLOS. koningin. Verlaat mij, rampzalige ! verlaat mij!.... EBOLI. Vorstin! Heilige God! vernietig mij!.... VEERTIENDE TOONEEL; koningin, daar na rodrigo. koningin. Goede Voorzienigheid! heb ik verdiend zo fchrikkelijk... fchrikkelijk te lijden? Ach! eindelijk, Marquis! I .gij zult mij het raadzel oplosfen... gij zijt gunsteling des 1 konings? Karlos door u gevangen genomen? rodrigo. Het is waar. koningin. Ik eerbiedig uwe handelwijs, ook dan wanneer ik deze!- I ve niet begrijp ; vergeef het echter ditmaal dt angftige 1 vrouw: gij fpeelt, vrees ik, een gewaagd fpel. rodrigo. Ik heb het verloren. - koningin. n Goede hemel! ft o d r i g o. ó Wees gerust, mijne koningin! voor hem Is reeds ge-jl, zorgd; ik heb het voor mij zelve verloren.  T R E U'U SPEL. loi koningin, Om Gods wille! wat is dat ? rodrigo. Hij is gered ; maar toch flechts voor heden , weinige «ogenblikken zijn hem nog maar over, hij fpaare die: zeker komen zij mij wat duur te ftaan. — Nog dezen nacht moet hij Madrid verlaten. koningin. Hoe , nog dezen nacht ? rodrigo. De toebereidzelen zijn gemaakt in het zelfde Cathuizer klooster, dat reeds langen tijd de toevlugt onzer vrindfchap was; daar zal hem de post afwachten. Hier is, in wisfels, wat mij het geluk op deze waereld fchonk; wat er aan ontbreekt zal zijne moeder hem fchenken: zeker heb ik nog veel voor mijn vrind op het hart; doch het kon mij" veelligt aan den tijd ontbreken: gij fpreekt hem dezen avond, daarom wende ik mij tot u. koningin. Wat moet ik vermoeden ?... ongelukkige! wat hebt gij gedaan ? Rodrigo. Twee korte avondftonden weggegeven, om een helderen zomerdag te redden. De koning fchonk mij zijn hart. hii noemde mij zijn zoon; maar wat kon mij den koning zijn? m dezen harden grond zou geen mijner roozen bloeijen; Europa's lot rijpt in mijn' jongen vrind; het lot was sewor- pen, Karei of ik, de keus was fchielijk en fchrikkelijk, eene was zeker verloren : ik wilde de«: eene zijn... ik G 3 heb  DON KARLOS. heb voor mijn' vrind gekozen; doch wee over hem en mij zo ik kwalijk gekozen heb. koningin. Indien gij het offer maar met zijt, ik fta borg voor het hart van uw' vrind. rodrigo. ó Nu ben ik gerust: gij, koningin! zijt mijn borg: mij. ne keuze zal mij nimmer berouwen, ik kan nu vrolijk fterven. koningin. Marquis! verfta ik u wel? .... ó waarom hebt gij dat gedaan ? rodrieo, Hij of ik... ö Ween niet, ween niet, fchoone ziel deze traanen.... ó Göd het leven is toch fchoon. koningin. Is er dan geen redding mogelijk ? rodrigo. Geene. koningin. Ook niet door mij ? RODRIGO. Ook niet door u. koningin. Ook door eene misdaad niet: gij kent mij flechts. half. ik heb moed. rodrigo. Neen, er is geen ontkomen meer.... 6 Vorstin ! veroordeel mij niet! het tmartelijke van mijne taak gevoel ik, ent-  TREURSPEL. io5 ontroof mij ten minften het aangename niet. Nog eene bede: herinner Karlos den eed van eeuwige vrindfchap ; dien wij elkander plcgtig toegezworen hebben, ik heb den mijnen heilig gehouden; herinner hem nu ook den zijnen: de vervulling daarvan ligt in het bloeijend heil der verdrukte natiën; druk hem dit wel op het hart... en nu, vaarwel, vorstin! langer toeven zou mij het harte breken. KONINGIN. Gij zegt niet of wij elkander weder zien ? .... rodrigo, vol van aandoening , het oog ten hemel Jlaande. Ö Gewis zien"wij elkander weder! Hij vertrekt in hevige vervoering. VIJFTIENDE TOONEEL; Koningin, -wat later alba en Domingo. koningin. W elke vreeslijke ftormen moet ik verduuren! fchok op fchok voor mijn afgefolterd hart; en geen eenige die het verbrijzelt. Pofa ! Pofa! uw lot doet mij traanen ftorten; en toch wenschte ik als gij te kunnen lijden. Zij, zvil vertrekken, en ontmoet Alba en, Domingo. alba. Indien het ons vergund is , genadige koningin! G 4 K; ik vernam hÊt: u vrij te fpreken was te laat ; zijne Wraak langzamerhand fe ontwapenen, was alles- wat ik nog doen kon. Met mijne lippen brak ik mijn trouw aan u, ik wierd uw vijand, ohr u te zekcrer te kunnen dienen; dat ik dir ftout gewaagdst ftuk voor de vrindfchap verborg, was mijne grootfte overijling : Lerma's ongelukkige dienstvaardigheid, mijne ftilzwijgendheid, het voorval met de koningin, alles deed uw hart bezwijken. Gij achtet mij verloren, en fchonkt Eboli uw vertrouwen. r oefl k a r los. - ê Rodrigo! zij was getroffen. rodrigo. Zij was het die u verrlédj die de papieren uwer moeder aan den koning gaf.. . karlos. - Eboli?... groote God! ■' •■■ rodrigo. Ik kon niet verhinderen dat gij haar zaagt, ik vond u aan haare voeten , en de bekentenis was reeds over uwe lippen gekomen. Ik zag geen uitkomst meer, en liet u weg voeren; ik zettede den dolk op haare horst... op de borst etner vrouw: met recht toont gij hier bij uw afgrijzen... # 3 wan-  DON KARLOS. wanneer men zelf nog een leven opteofferen heeft... voor een' vrind! ikzelf, dacht ik wil de fchuldige fchijnén , dit is genoeg om den tyran, te misleiden, hij vertwijfelt, en mijn vrind heeft tijd gewonnen, . : . i' KARLOS. En dat hebt gij gedaan ? . ,ltk J . nol I 0 RQPRLGO. ,lkfchrljf aan de Staaten der Nederlanden, en verklaar alles, wat den, koning van u vermoeden kon, voor mijne oogmerken , dat ik u gevangen genomen heb , dat ik vreze ontdekt te zijn, en voornemens ben mij naar Brusfel te begeven. . ,. D KARLOS. ' Gij hebt dien brief toch. de, post niet aanvertrouwd : weet gij dat alle brieven na de Nederlanden ... ? Üorl4 i ROD Rl GO. [ Den koning overgeleverd worden ? ö Dit weet ik: ea het blijkt dat men hierin ook niets verzuimd heeft. KARLOS. Groote God! dan ben ik verloren. RODRIGO. Neen , bij God ! gij zijt geredt. KARLOS. Neen, neen.... en gij ?. .. dit ongehoord bedrog kan den koning nooit vergeven. RODRIGO. En wie zegt hem dat het bedrog was ? . K A R L,0 S. Wie"l... ik zelf. Neen, neen, om Gods wille! houd : -.- ... Mij mij  TREURSPEL. «Kr mij niet op: terwijl ik hier vertoeve, huurt hij reeds de moordenaars. rodrigo. Blijf, blijf! de pogenblikken zijn dierbaar.... Red u naar Vlaanderen: het koningrijk is uw beroep; voor' u ré fterven het mijne. karlos. Neen , neen ik wil, ik moet naar mijn' vader, ik zal hem alles zeggen.... Vader! zal ik zeggen, zie dit heeft een vrind voor een' vrind gedaan: zo veel verhevenheid zal hem roeren... geloof mij; hij is niet geheel zonder mcnfchelijk gevoel... laat mij! om 's hemels wille, laat mij! Door een hekdeur wordt gefchoten , de Mar-, quis is daar door getroffen. Ha, wien geldt dat ? rodrigo, wankelend. ■Mij, Karlos!... de zege is ons ... mijn taak,.. is *£gedaan.... karlos. 6 Hemelfche barmhartigheid! rodrigo. Hij is haastig de koning... ik hoopte langer. .. denk op uwe redding... uwe moeder weet alles... ik... ik kan niet meer.... 'karlos, in vertwijfeling. Rodrigo! nog eens... hoor mij!... om Gods wille!... wat is dat? ... dood dood!.... Heilige God! fluimert uwe rechtvaardigheid! ' H 4. VIER-  ISO DON KARLOS; VIERDE TOONEEL. koning ? gevolgd van alle Grooten des Rijks, karlos, koning, u w verzoek is aangenomen, mijn Infant! hier hen ik met al de grooten van mijn rijk, om u de vrijheid aantekondigen. Ontvang uw zwaard terug: men is te fchielijk geweest. ƒ/(/' richt Karlos op. Mijn zoon is niet op zijne plaats, fta op! kom in de armen van uwen vader!. karlos, den koning van zich af/lotende. Uw reuk is moord, ik kan u niet omarmen! Tegen de grooten. Hoe ftaat gij daar zo ontroerd? wat heb ik dan gedaan? des hemels gezalfden aangetast? vreest niets, ik zal geen hand aan hem flaan. Ziet gij het teken der misdaad niet aan zijn voorhoofd ? .. . maar dit zegt u niets: het wordt door eene kroon bedekt. kq n.l n c , zich willende verwijderen. Volgt mij, mijne grooten ! karlos, hen} tegenhoudende. Waarheen ? Niet van uwe plaats, Sire! k o n i kg. Trekt gij het zwaard tegen uw' vader ? Al-  TREURSPEL. 121 Al de aanwezenden, hunne z%vaarden onthlot enden. , Koningsmoord! KARLOS. ; Steekt uwe zwaarden op ! wat wilt gij ? denkt gij dat ik razend ben ? ö Dan deedt gij niet wel, mij te herinneren dat Zijn leven op de fpitze van mijn zwaard zweeft. Houdt u ftil, verwijdert u! wat ik met den itoning heb uittemaken , gaat uwen leenëed niet aan. Ziet gij niet hoe zijne handen bloeden ? o Zie ook hier heen, dat heeft hij gedaan, de groote kunstenaar! KONING. Treedt allen terug. .. waar voor fiddert gij? zijn wij niet' zoon en vader ? Ik wil zien tot welk eene fchandelijke daad de natuur..,, q, _ , ., KA RL O S. , Natuur? ik ken haar niet meer.., gij hebt ze met voeten getreden. Dat heilige woord wordt laster op uwe lippen. De banden der menschheid zijn verbroken, gij zelf hebt die in uw rijk verbroken. Zal ik vereqren waar gjj hoont ? 6 Zie hier heen... er is een' God, en zó durven koningen in zijne fchepping handelen! | weet gij ook welk een dierbaar leven gij uit deze waereld geftolen hebt? Neen dit weet gij niet.. Waarlijk ■ het is een gemeen hedelaar, die. een heiligdom inbreekt, en een paerel daar uitdeelt, om twee penningen te verdienen; en tot zulk een diefflal -vqrnedert zich een koning! ö het is fchrikkehjk. KONING., Ben ik te fchielijk geweest-, betaamt het dan mijn zoon, om wiens wille het was, mij tot verantwoording te eisfehen ? H 5 KAR-  Iüb DON KARLOS. karlos. Hoe ? gij vermoedt dan nog niet... ? zo arm is dan het vernuft, bij een arm hart.... 6 Doode ! zeg gij het hem, help zijne alwetendheid dit zwaare raadzel ontknopen ... Koning! wilt gij weten voor wien hij ftierf?... voor mij is hij geftorven. koning. Ha , mijne gisfmg.... karlos. Gij, bloedende! vergeef dat ik het voor zulke ooren ont> heilig! doch deze groote menfehenkenner zinke befchaamd weg, dat de fcherpzinnigheid eens jongelings zijne grauwe wijsheid bedroog, en met zijnen trotfehen reuzengeest fpeelde. Gij waahdet hem te beheerfehen; en waart flechts een volgzaam werktuig van zijn hooger plan. Alles wat hij tegen mij beftond, was het doordachte werk van zijne vrindfchap... om mij te redden ,"beloog hij zich zeiven,., ó God! het was zijn eerfte'logen ! Gij befchonkt hem met uwe koningl ijke gunst, uw hart en vertrouwen drongt gij hem op; alles verwierp hij en ftierf om' mij te redden. Dat hij vöor u niets zijn kon, gevoelde hij wel, hij wist wel dat gij dé eerfte proef niet zoudt uithouden, toen hij u, met al uwe kroonen verftiet; dit fijne 'fnaarenfpel brak in uw metaalen hand: gij kost niets dan hem vermoorden, mo , J> '• alba: - ^ire! deze doodelijke ftilte niet, zie rondsom u , fpreek met ons. k arl o s. tl Zeiven hebt gij beftolen, geheel onverfchillig waart gij hem niet: mogelijk had hij u nog gelukkig kunnen maken: een  TREURSPEL. ' I£3j een flipje van zijn' geest had. u tot een' God gemaakt 6 Wat mogt gij niet bieden om een' geest als dezen terug te kopen, ïndien gij ook met uwe fchatten de fterflijkheid kost omkopen , uwe kroon tot aan de groote opftanding dragen, vergeefs ! gij kunt geen eene gedachte zo groot, als de minfte van deze bloedende herfens , vormen,.. dat fchept de natuur in haare grijze oudheid- maar ééns: en hier, Heiland der waereld ! hier ligt hij dood voor. mijne voeten. Eenige jlilte, ö Gij, die hier vergaderd zijt^ en dit tooneel met ontzetting befehouwt, doemt den jongeling niet, dié deze taal tegen den vader en koning voert; zie hier heen en veroordeelt mij niet, voor mij is hij geftorven .... Hebt gij traanen? vloeit er bloed, en geen gloeijend erts in uwe ade. ren ö Zie hier heen , en veroordeelt mij niet. Den. kelijk wacht gij hoe deze onnatuurlijke gefchiedenis eindigenzal? Hier is mijn zwaard, gij zijt mijn koning weder 1 Denkt gij dat ik voor uwe wraak fidder? ó. Vermoordt mij ook, zo als gij den, cdelltcn vermoord hebt; epn' lot met hem te ondergaan is alles wat ik verlang;, hier ontzeg ik alles wat mij op deze waereld verwacht... zoek u onder vreemdelingen een' zoon: hier liggen mijnen rijken, j % KOM N G. Wel nu! wil niemand antwoorden ? ieders oog ter aarde geflagen? Het oordeel is uitgefproken ... ik lees het in uwe ftomme gebaarden: mijne onderdaanen hebben mij gevonnisd. I>e aanwezenden fpreken onrustig met elkanderen, men hoort van verre teekens van oproer, AL-  t£4 DON KARLOS. ALBA. Wat is dat? LERMA. Waarlijk, dat is oproer! Een ander. Storm van alle torens. LERMA. Men dringt hier na toe. VIJFDE TOONEEL. DE VOORIGEN, EEN HOOFDMAN. HOOFDMAN. Opftand! waar is de koning? Gansch Madrid is inde wapenen, duizenden verzamelen zich rondsom het paleis; men verbreidt, dat prins Karei gevangen en zijn leven in gevaar is: het volk wil hem levend zien, of gansch Madrid in vlammen zetten. Eenigen grooten. Redt, redt den koning ! AL B A. Vlugt toch, Sire! uw leven is in gevaar: wij weten nog niet wie het gemeen wapent. Een ander. ' Onder, door de fouterrains, naar Aranjeuz. ALBA. ' Gij geeft ons niets tot antwoord, Sire! een opftand en gij zwijgt! KO-  TREURSPEL. lag K O N I N O. Staat mijn troon nog ? ben ik nog koning dezes" lands ? Neen ik ben het niet meer; deze lafhartigen weenen, door een' jongeling week gemaakt... men wacht maar op het teeken om mij aftevallen; ik ben verraden van rebellen? ALBA. Sire! welke vreeslijke fchrikbeelden 1 KONING. Ginds heen, werp u ginds neder, voor den bloeijenden , f den jongen koning!... werp u daar neder: ik ben maar een onmagtige grijsaart! ALBA. Spanjaarden ! zo ver is het gekomen! Allen dringen rond/om den koning, en kifielen, met uitgetogen zwaarden, voor hem neder; Karlos blijft, van allen Verlaten, zonder bewust zijn , bij het lijk. KONING. Waartoe eene hulde , die uw hart wederfpreekt ? Bekleedt hem met dit purper, en draagt hem over mijn vertreden lijk. Hij zinkt in onmagt, doch wordt door de aanwezenden onderfteund. E E N I G EN. Hemel, welk een toeval! ALBA. Slechts eene flaauwte; geen gerucht hiervan onder het volk... bij uw leven, ademt het niet verder! LERMA. Een opftand in de hoofdftad, en het rijk zonder opperhoofd. A j>  Iü6 DON KARLOS. alba, lloütmoedig. Ên wie zegt dat? zorg voor uw' koning, ondertusfchen geef ik den vrede aan Madrid. ( Hij vertrekt.) koning. Wat wilt gij?... wat hebt gij met mij voor?... voor Uw' koning zijt gij niets meer... ga heen, voeg u bij de rebellen , en lever mij 'aan hen over: deze zinnelooze zal het ü belonen. Hij vertrekt , gevolgd van de overige grooten. ZESDE TOONEEL, karlos. Hij fchijnt tot zichzelven tt komen , werpt een oog vol aandoening op den Marquis, en roept in hevige vervoering uit. Oxodl wreeker der misdaden! hier — hier'.... Hij barst in traanen uit, ziet dan neder op den Marquis; wringt de handen; van buiten hoort men een woest gedruis. Wat is dat T ... zou ik dezen wenk gehoorzamen ?... en waar voor? Schoon ik pok zcgeviere: een vrind heb ik toch niet meer. Maar wraak, wraak voor mijn' vrind, op het hoofd van zijnen moordenaar Heilige God! de moordenaar is mijn vader! Hoe vreeslijk klemmen è* banden der natuur om mijn gefolterd hart! De eenige aan»  TREURSPEL. ta? aangename aandoening verflikken zij in het 2elve.... De treurige triutnf, mijn vrind is vermoord, fchandelijk vermoord , en ik mag hem niet wreeken..., 6 Rodrigo ! voor mij hebt gij u opgeofferd ; en ik zou niets , geheel niets voor u doen!...-. Neen, de wraak gloeit als een verflindend vuur in mijne aderen.... uw moordenaar floot ik den dolk in de borst... met een vreeslijken wellust ontruk ik hem het eerloos hart... Ja, zijn bloed alleen kan mijn brandende koortsdorst verzaden.... Het bloed mijns vaders!.... ö Rodrigo i zie, zie hoe pijnlijk, zijn zijne trekken... hij fterft , mijn vader! ... van mijne handen ontving hij den dood.... Help! help, Hemelfche barmhartigheid ! D ierbare prins! ontwijk des konings woede! Ik beo voor een oogenblik zijn oog ontweken, om u te waarfchuwen; het oproer begunstigt uwe vlugt, met dat inzicht heeft de koningin het veroorzaakt: thans zal men zich niets tegen ta verftouten. KARLOS, Wat heb ik meer op deze waereld? waarom zou ik dea dood ontvlugtent j. E 1V> ■ZEVENDE TOONEEL. KARLOS, LERMA. LERMA.  ta8 DON- KARL 0 3. LERMA. Doch eer gij vertrekt wenschte de koningin u te fpreken | iets gewigtigs.... KAR LOS. Wat is, op deze waereld, meer gewigtig voor mij. LERMA. Een boodfchap door den Marquis van Pofa achtergelaten. KARLOS. Van Pofa Zegt gij ? oogenblikkelijk beu ik bij haar. LERMA. Nog niet, rhijrt prins! het geringst vermoeden kon u het leven kosten; een middel is flechts voorhanden, en dat is nog gewaagd. Reeds lang gaat de fpraak dat de geest van keizer Karei, omtrent middernacht zich in deze gewelven vertoont:' de wachten betrekken met huivering deze posten; deze heilige geftalte zal u voor alle aanvallen befchutten: de koningin zelve kan Onverhinderd deze plaats bereiken. Het nodige kleed en masker zult gij in uwe kamer vinden. KARLOS. Zeg mijne moeder dat ik haar verwachten zal. LERMA. In het Cathuizer klooster zal u de post verwachten. En hier zijn wapenen wanneer men u zou willen dwingen. Hij overreikt hem twee zakpijloolen. KARLOS. Lerma! ik ben uw dankbare fchuldenaar! LERMA. Reis gelukkig! uwe tegenwoordige gefchiedenis heeft mij in-  TREURSPEL. i&9: innerlijk geroerd; doch er zullen beter tijden komen ; dan evenwel zal ik niet meer zijn: ontvang dus hier mijne hulde ! Hij knielt voor Karlos neder. karlos, getroffen. Niet alzo , gij ontroert mij ... ik wilde niet gaarne weekhartig worden. lerma. Koning van mijne kinderen! ö mijne kinderen zullen voor u mogen fterven, ik mag het niet. Herinner u mijner in mijne kinderen. Kom in vrede naar Spanje terug... wees een mensch op den troon van koning Philips: gij hebt ook lijden leren kennen. Onderneem niets bloedigs tegen uw' vader... niets bloedigs, mijn prins! Philips de tweede dwong eens uw' grootvader van den troon te ftijgen, deze Philips fiddert heden voor zijn eigen zoon: wees daar aan gedachtig, mijn prins! en dus geleide u den hemel! karlos. Edel mensch!... ja, zo noemde de geftorvene u ook... wanneer ik deze les immer vergeet, ftrekke mij uwe hulde ten vloek!... wat is dat? lerma. Mij dunkt in het" naast vertrek iets te hooren. Red u, mijn prins! indien men ons bij elkander vond, was alle zorg vrugteloos. Kom mijn prins! Karlos ftort nog eens op het lijk van den Marquis, en fchijnt er zich niet van. te kunnen verwijderen ; Lerma voert hem, met een zagt geweld, van het Tooneel. 1 ACT-  i$* DÓN KAR.LÓ9. AGTSTE TOONEEL. KONING, DOMINGO. KONING, ivoest. at is dat ? hoort gij niet, priester ? hoordet gij niet fpreken? en echter - niemand hier. Keeren de dooden uit hunne rustplaats terug ?... is de wellust, mij te folteren de geftorvene heiliger dan de ftilte van het graf. DOMINGO. Sire ! welk eene ongegronde vrees ! KONING. Vreeze ? ... 6 was het u mogelijk hem aan mij terug te geven: zie nu hoe uwe logens mij verlagen, gij vervult mjjne ooren met het klokkenfpel uwer vleijerij, liegt mij tot een' God, en bidt mij aan. Troostelooze almagt, die niet eens haaren arm tot in het graf kan uitftrekken, om eene overijling te verbeteren. Losfe fchaamte, furie der knechten ! bedekt uw befpottelijk rood ook het gelaat van koningen ? ... Midden in mijn koningrijk verfmaad... als een overlastigen uit dit verbond gefloten .... Geef mij d«n dooden terug; hij moet anders van mij denken. DOMINGO. Mijn koning! welk eene betovering is in ftaat het gevoel Van uwe magt, in uw beftaan te verdoven? Hoor den raad.... KONING. Uw'raad? zeg liever het gif dat uw flangentong iri mijn hart  TREÜ.11S P E L.M r' r3i hart doet gloeijen. Wat gaat' mij uw' raad aan ? 'wat gaat mij den levenden aan? Wie mij in den weg ftaat, flingere ik van mij af.... ö Priester! deze bevreemding niet, die uw gedwongen gelaat huigchelt. Wat deed mij Elifabeth? dat zij in mij eene misdaad ontdekte , die ik in haar vermoedde .... wat kan zij mij doen vrezen: zij lijdt, en gij zegt mij immers dat ik gelukkig ben? den vloek van onfchuldig gemoorden, liegt gij tot zegen over gekroonde hoofden. Wie op deze waereld is vermetel genoeg, te zeggen , dat ik feilen heb ; maar daar .. . eeuwige Rechtvaardigheid! .... indien gij ook koningen voor uwê rechtbank verwacht, is het vreeslijk een' fterveling op den troon te plaatfcn. NEGENDE TOONEEL. de voorigen, alba. alba. * w aar is de koning ?■ Sire! eene gewigtige ontdekking drijft mij herwaards. Een Cathuizer monnik, die heimelijk in des prinfen kamer geflopen was, komt voor mijne wachten, men houdt hem aan; de doodsangst perst hem de bekentenis af, dat hij papieren van groote waarde bij zich heeft; die de Marquis van Pofa hem bevolen had in handen van den prins o verteleveren. .—■ Sire! koning. Wie fpreekt daar? Heeft men vergeten wie ik ben? I 2 waar-  13* DON KARLOS. waarom nier voor mij op de knieën: nog bén ik koning! onderwerping wil ik zien ! Heeft niemand dan eerbied meer voor mij, om dat ééne mij veracht heeft ? ALBA. Mijn koning! vergeet deze nietswaardige! i. i . ' K-0 NI NfO. •' .... Nietswaardige ! wie is die razende, die mij dezelastering veroorlooft ? Bij uwe onfterfelijkheid ! het was u ligter zonder zonden te fterven, dan tot deze nietswaardige opteklimmen. ALBA.. . Vergun ons gehoor, mijn genadige gebieder! een vijand van meer belang rijst op in het hart van uw rijk : prin* Karlos.... KONING. Hij had een vrind die voor hem geftorven is ... voor hem ?.... Neen, neen , Pofa fterft voor geen jongeling: zijn hart floeg voor de gehele menschheid; om die te vergenoegen vond hij een troon : hij offert Philips niet aan Karlos; maar flechts den grijsaart aan den jongeling op. Ja ik zie het, men wacht op mijn heengaan. ALBA. Lees de verfterking van dit vermoeden in deze brieven. KONING. Doch hij kon zich misrekend hebben. Nog ben ik ... heb dank, natuur! ik gevoel in mijne zenuwen nog jongelingskrachten. Ik wil hem belagchelijk maken; zijne deugd was het hersfenweeffel van een' droomer, als een dwaas is hij geftorven. Zijn val verplette zijn vrind en zijne eeuw! De waereld is voor mij nog een avond, ik wil mij dezen avond ten nutte maken: dat na mij goen planter, in tien men-  TREURSPEL. 133 menfehen leeftijden op dezen brandftapels meer oogden zal. Hij bragt mij aan de menschheid, zijn afgod,, ten offer: de menschheid boete nu voor^ hem; met zijn lieveling zal ik beginnen. ■ Wat was het mét den Infant ? herhaal het mij! i; ALBA. .. , .. ,. . ... . , g De inhoud dezer brieven, uwe majefteit! is eene nalateufchap van den Marquis van Pofa, aan den prins. ., koning, de papieren vlugtig ingezien hebbende. Men zende om den kardinaal Grootinquifiteur, ik laat hem bidden mij een uur te fchenken. — En reeds dezen nacht ? ALBA. • Met zekerheid werd mij bericht, dat met klokflag van twee uuren de post voor het Cathuizer klooster zou zijn: ook zag men veel goederen, aan het wapen der kroon kennelijk , daar heenen dragen : ook zegt men dat er groote fommen , op naam der. koningin, bij den maurifchen agent zijn gefield, om in Brusfel te ligten. KONING. En dit alles is het werk van een' jongeling Een jon¬ geling' befpot het vernuft der grijsheid, wapent het gehele menschdom tegen zijn koning ... flingert mijne kroonen van zich ; en neemt de achting van den bedrogenen met zich in het graf. — Neen, bi] den hemel! ik ben niet te voorbarig geweest... het ganfche complot vergaa, dat reeds den voorfmaak eener helfche wellust gevoelde , toen het mijn val berekende ! De natuur fiddere voor de bloedige wraak, die mij de zege zal fchenken! De gifbeker, die in mijne handen fidderde, was het zwaard dat de GerechtigI 3 hei wanneer koningen zich, achter onzen rug, met onze ergfte Vijanden Verftaan ? waarom worden er driemaal ..honderdduizend opw geofferd, als ééne genade vindt? wat deeden allen, die gij den brandftapel deedt beftijgbn., meer dan hij ? Hij, wiens .bloed, glorierijk, voor ons., had moeten. vlieten, is laagv hartig vermoord: ons hebt gij het offer ontftolen; en gij hebt niets dan bloedige handen. koning. Ik weet, ik gevoel i dat ik een zwak mensch ben; doch I 4 wat  I3« DON KARLOS. wat ik, als koning, niet goedmaakte , wil ik, als vader , verbeteren; en dan zij de vrede tusfchen ons gefloten. grootinquisiteur. Als Philips zich in ootmoet buigt. koning. Mijn zoon wordt verdacht van hoog verraad. . 6 r o ot in quis.ite u.r. En wat befluit gij ? kon ing. Alles of-niets. . , grootinquisiteur. Wat heet hier alles ? f 3 ttt «a koning. Ik laat hem vlugten , zo ik hem niet kan laten fterven. grootinquisiteur. Wel nu? JUm .... }ri> ; KONING* Kunt gij mij een nieuw geloof uitdenken, dat de kindermoord bevallig-voorftelt? . grootinquisiteur. - Hij, die het lot van milioenen in uwe handen gaf, fpaarde zijn' zoon niet ohi de gerechtigheid te verzoenen. . naflï tabe b ko ni ng. Ik ga in -ftrijd met de beledigde natuur: kunt gij mij ook voor dezen rechTcrftoel vrijfpreken? i ov , grootinquisiteur. Voor het geloof geldt geen ftem der natuur. ko n in g. Ik leg mijn rechterampt in uwe handen: kan ik geheei terug treden ? groot-  TREURSPEL. 137 GROOTINQUISITEUR. Geef hem aan mij. KONING. Hij is mijn eenige zoon , waarvoor heb ik verzameld? GROOTINQUISITEUR. Voor het verderf liever, dan voor de vrijheid. KONING. Wij zijn het eens ... ftil, men nadert... het ontzachlijk oogenblik is daar Kom met mij, dat ik u het vrees¬ lijk offer in handen lever! {Hij voert den Grootinquifiteur met zich in het naaste vertrek. ELFDE TOONEEL. ELISABETH. H oe plegtig is dit uur, en hoe fchrikverwekkend tevens! Moet dan de deugd, even als de misdaad, zich met den fluijer der nacht bedekken? Moeder en zoon zien elkander voor de laatfte maal... nemen affchcid ... misfchien voor eeuwig, en fidderen voor getuigen bij dit tooneell Kan dan de angst, die het wanbedrijf flechts ten oorfprong heeft, ook in het onbevlekte geweten dringen? Mijne liefde bragt ik mijn' pligt ten offer... om der menschheid wille, ontzeg ik mijn hart de zaligde genietingen: en echter bevangt mij eene kille huivering... echter is het als of een langzaam verterend vuur, eene misdaad in mijn hart moest uitdelgen , waarvan mij het bewust zijn ontbreekt,.. I 5 Wat  13» DON KARLOS. Wat is dat dan? Goeddoende Hemel! Elifabeth is immer» onfchuldig: ... waarom moet zij , even als de booswicht, lijden? Hoe beklemt is mijn hart!.. . het klamme zweet ftaat op mijn voorhoofd: eene folterende pijn gloeit in mijne aaderen; en toch ben ik onfchuldig 1 (Ziy wil zich op de rustbank werpen, en wordt het lijk van den Marquis ge- wair.~) Heilige God ! wat is dat! Pofa ! ... dit "deed een vrind: ■ ó dat de moeder even groot kon handelen! TWAALFDE TOONEEL. koningin, karlos, In een geestelijk gewilad vermomd, dat hij terflond afwerpt. KARLOS. JE lifabeth! koningin.- . Karlos!... zo niet , fta op 1 wij moeten elkander, niet •weekhartig maken: traanen vloeijen voor geringer lijden ; -zie hier heen . .. gevoelt gij de waarde van het offer dat de -vrindfchap u bragt? dit bloed moet niet vergeefs gevloeid -hebben. Ik heb mij als borg voor u gcfteld: op deze verzekering ging hij vrolijker van hier. karlos. Ik wil hem een graffteen oprichten, zo als nog geen koning ten deel viel over zijne asfehc bloeije een paradijs ! .  TREURSPEL. f jA, KONI NGIN. Zo gevalt gij mij; dit was het groote oogmerk van zijn dood, wel, nu dit niet mislukte wii ik ook den fchijn trotfecrcn. Hij vertrouwde mij zijn' vrind: ik wil voor menfehen niet meer beven. Zie , Karlos! ik ben niet angftig, in dit uur met u alleen te zijn; ik wil'zo ftóutmoedig zijn als een vrind, mijn hart zal fpreken... onze liefde noemde hij deugd: ik wil mijn hart niet meer.... KARLOS. Spréék niet uit moeder!' g'eene onwaarheid bevlekke deze lippen. Elifabeth , de vróuw die, ik aanbidde, moet zich niet tot mij vernederen. Laat ons elkander niet bedriegen; ik heb in een langen zwaareii droom gelegen; doch nu ben ik ontwaakt, en vergeet ;h'et voorledene. Hier zijn uwe brieven terug, vernietig ook de-mijnen:'. vrees niets meer van mij, een reinef vuur .heeft' mijn wezen gezuiverd... mijne drift woont in de graven der dooden; geene fterfelijko begeerte ftreelt dezen-boezem meer! — Ik kom affcheid van u nemen. I [J : KO N rNG-INV' Karei! ... KARLOS. .' . , Zegt gij mij in het geheel niets, moeder? KONINGIN. Stoor u niet aan mijne traanen i.. verwondering over uwe grootheid, doet dezelve vloeijen ; ftoor u daar niet aan: mannen grootheid moet door-geene vrouwelijke traanen wankelen. KARLOS. Deze moederlijke traanen zijn de laatften; zekere overtuiging  14° DON KARLOS. ging dat ik dwaalde, toen ik mij voorllelde, dat Elifabeth eens de mijne zou worden; doch zo de Voorzienigheid mij ooit op Spanjens troon plaatst, de koninglijke weduw zal mij altoos heilig zijn. KONINGIN. Mijn zoon! Hier treedt de koning, de Inquifiteur en de anderen, ongemerkt, op het taoneel. KARLOS. Thans ga ik uit Spanje. Mijn vader zie ik niet weder.. . in mijn leven niet weder, ik acht hem niet meer; .de natuur is in mijn hart uitgeftorven: blijf gij hem echtgenoot, hij heeft een zoon verloren; vergoed hem dit verlies. Ik ijle om een bedrukt heldenvolk van de handen eens tyranste redden! Madrid ziet mij als koning, of nimmer weder... en nu, voor een lang affcheid, moeder! kusch uwen zoon! KONINGI N. è Karei! welk een denkbeeld vormt gij u van mij ? waant gij mij geheel boven mijne kunne verheven ?... vergeef, mijne krachten .... £ Zij wordt van tijd tot tijd zwakker.) KARLOS. Heilige God! wat is dat? KONINGIN. Niets, niets; geene zwakheid!... moederlijke zorg, bij het gevaar van een' teergeliefden zoon. KARLOS. Verheug u , moeder ! uw zoon is niet zwak, zie , ik houdc Elifabeth in mijne armen en wankele niet; van deze plaats zou  TREURSPEL. zou mij, nog gisteren, de bazuin van het waereldgéricht niet losgerukt hebben ... en nu Nu trotfeere ik het noodlot der fterflijkheid! u hield ik in mijne armen en wankelde niet! Wat is dat? hoordet gij achter ons niet ademhaalen ? koningin. Ik hoor niets dan de vreeslijke klok die ons tot fcheiden roept. karlos. Goeden nacht, moeder! uit Gent ontvangt gij mijn eerften brief. Ik ga met Don Philips een opentlijken ftap waagen; voordaan zij niets geheims meer onder ons; Gij behoeft voor de ontdekking niet te vrezen! Leef gelukkig, moeder f dit is mijn laatfte bedrog. Hij wil het kleed en masker opnemen. DERTIENDE TOONEEL. devoorigen, koning, alba, grootinquisiteur, domingo, grooten, «» wachten. koning, ten voorfchijn tredende, u w laatfte. koningin. Heilige God! koning. Het complot is ontdekt, de vader is verraden; maar de KO-  l4$ D Q N KAR L O Si koning ^egenpraalt over de, verraders. Kardinaal! in.uwe handen lever ik het hoofd der rebellen. ■ KARLOS. 6 IIcmelfche barmhartigheid! KONINGIN. Karlos! om Gods wil mijn genadige gemaal! vergeving! hij is onfchuldig. KONING. Het is te laat, het masker der deugd is de huigchclarij ontrukt, voor het oog van mijn ganfche hofgezin is uwe fchuld bewezen. Ruk dien clendigen uit mijne oogen. KARLOS. Terug! Ik heb op deze waereld niets meer te doen, dan dezen man rekenfehap aftevorderen: laat mij dit weinige ongeftoord verrichten. In plaats van den troon, doet gij mij den brandftapel beklimmen: indien ik dit verdien, waarom treedt gij dan niet voor de oogen van geheel Europa , als mijn befchuldigcr, ten voorfchijn? maar neen , gij dorst Hechts naar het bloed van uwen zoon: en om uw handen in onfchuld te wasfeheu, werpt gij hem in de klauwen van deze tijgers. KONING. Noch durft gij mij veroordelen , uitzinnige ! KARLOS. Indien ik uitzinnig ware, zoude ik misfehien, even als gij, de natuur met voeten treden, en mijn moordenaar het hart doorbooren.... Gij fiddert... zie daar de grootheid eens tyrans.... Hij fiddert voor het infect dat onder zijne voeten krimpt. Jje aanwezenien maken eene onrustige beweging, Waar-  TREURSPEL,. I45 Waartoe deze ontzetting ? ongerustheid op aller gelaat? de handen aan de zwaarden ? Vloeit er nog koninglijk bloed in mijne aaderen ? eerbiedig het dan! Treedt alle» terug, maakt geene verdachte beweging , ik, des konings zoon, beveel het u! Allen treden eerbiedig terug. Zie daar, alles wat ik aan u te danken heb , de gelegenheid mij te wreeken. Hij zet een der Pijloolen', die hij van Lerma ontvangen heeft, op de borst des konings. ) Maar neen; de triumf eens moords is bitter, de wraak, tyrannen vreugd , mijne fmarte wil ik u vergeven. Ik vloek den fchepter waar onder mijne gelukzaligheid verdorde, op mijn'vader ruste geen haat van mij. Vaartwel! mijne fmarte nemen een einde waar uwe wraakzucht voldoening vindt. De koning zij voldaan; weiger uw zoon geen laatst vaar-, welf KONING. .Lafhartige! zult gij langer aarzelen? ben ik dan koning, of onderdaan? Ga! ga' geen fchuldig hart kloppe tegen het mijne! KARLOS. Wie het fchuldigst is zal eens eene hooger rechtbank beflisfen .... Maar mijne moeder voor een eeuwig affcheid van uwen zoon.... Deze doodelijke ontzetting niet, dit uur heeft niets verfchrikkelijks voor mij: gij weet alle mijne wenfchen (luimeren reeds in het graf — wat is dat, moeder! gij verbleekt... deze doodelijke verftijving... deze loodverw op uwe lippen.... Moeder I om Gods wille! wat is dat?  X44 DON KARLOS. koning, ter zijde. Eeuwige Recht/aardigheid! hebt gij mij in dit oogenblik dan alle magt ontnomen ? koningin, die gedurende dit gehele tooneel, met eene hevige pijn fchijnt te kampen , en wier krachten van tijd tot tijd afnemen. Mijn zoon! ik gevoel dat ik één lot met u delen zal, een vreeslijke gloed verteert mijne krachten 6 Philips1 wat heb gij gedaan ? karlos, geheel builen zichzelven. God! mijne moeder!—Tyran ! dit ontbrak er nog aan , de laagfte kunftenarij moest gij nog in het werk üellen het vergif in de aderen van eene vrouw ftorten! Hoe elen. digzijt gij op den troon... en hoe elendig zult gij eens voor gindfche rechtbank verfchijnen! wanneer gij, fidderend, de afgemeten oogenblikkentelt, die u daar heen voeren , en eene langzaam martelende kwaal het bloed uit uwe aaderen put, dan zult gij, moordenaar dezer vrouw! nog na een druppel vergif fmachten: daar, waar leven en dood u even vreeslijk zijn — en nu... mijne moeder! ö mijne moeder! — Beulen ! ruk mij van hier, dat ik mijn' vader niet vervloeke ! Hij vertrekt in wanhoop, gevolgd van den Inquifiteur en wachten. VEER-  TREURSPEL. I4S VEERTIENDE TOONEEL. koning, koningin. koning. JVtijn zoon! — Elifabeth! Elifabeth! is er dan geen hulp meer? koningin, geheel verzwakt. Het is te laat .. uw zoon.. . kunt gij niet meer redden ... en ik fterf... als hij... onfchuldig ... en vergeef u ... mijn dood ! Zij jlerft. koning. Onfchuldig! Elifabeth! mijn zoon onfchuldig ! en ik hun moordenaar! Drie flagtoffers mijner wraak bloeden voor mijn'troon, en de Goddelijke wraak verplet mij niet! Ha! reeds opent zich de aarde onder mijne voeten .... Reeds zie ik mij van de bloedende onfchuld voor de geduchte rechtbank ileepen! Eindeloozc Almagt! is er dan geen ledig tusfchen tijd en eeuwigheid, dat ik hen hier ontwijken en daar niet onder de oogen treden kan ? — Neen, neen ! uwe rechtvaardigheid eischt voldoening! dat de menschheid mij vloeke!.... dat de wroeging mij iederen ftond verhittere ! Gedwee onderwerp ik mij... gedwee wil ik ten voorbeeld ftrekken, dat de misdaad nimmer de , ftraf, ook niet op den troon, kan ontwijken. Einde van het vijfde e* laatfte bedrijf.