1020 E 83   EDUARD STANLEY. £ o f / DE GELUKKIGE WEDERVINDING. TONEEL SPEL. door f. E. de WITTE van HAEMSTEDE. [Niet vertaald^ te Z W O L L E, Bij j. de V R I. 1800.  V E; R X O O N E R &, De Bami van Fonhose. j uj, la,. J)oc1fier van. F o.n.r 0 s e. Eduard Stanley., Echtgenoot van Julia». Lucta. P Willem. J, Kindere?1 VW Epuard ««.Julia. Jufvrouw- Bonn e. Huishoudfler wjiFoheose,, Van Gr am s 2 e r g e Ni Vriend van, Fomro &e.. Peter. ƒ Be-RN-ard. > ^Wcks van Fonrqse. en. Edwarb^ Ghrtsje. Dienstmeid van Fomkose.. Am ei. ia. JVeJqwe ran een' gefneuveM Offi.ier., mei: liaar' Zoon. La Fleur, f p 0 , jj. "S TVeï Werfofficieren,,, Gasper Gsvp. Een Schout.. Twee Rovers. Gevolg van- Reeneten, en Rovers. VOOR-  V O O R B E R I C H T> Ik gééf mijn Tontelfluk: EDUARD STANLEY* tnet het eigen oogmerk waarmede ik alk mijne vorige 'Letterkundige {Verken in de waereld zondt, namelijk-om iiiittig te vermaaken m -te Jlichten tevens, aan ht oordeel van het algemeen -over. —— Wat deszelfs let zal zijn*, •in het mg van mijne leezer.de en denkende Landgenooten,, moet de tijd ontwikkelen; mijn voorneemen is hetzelve van nog twee dergelijke Stukken, die niet- vertaald maar -Eigenvindingen zijn, te laaten volgen, en ze alsdan, in één boekdeel, met -een' algemeenen Tijtel en Voorbericht, bij elkander, en ook ijder afzonderlijk, 'te doen uitgeven. . Men befchouwe, derhalven, mijn' Stanley enkel els de voorlooper tot een uitgebreider Toneelwerk. Waaróm toch, daar aSn ijder gedeelte van Nationale nijverheid en iekwaamlmd -thans aanmoediging en be* .u Jchvt-  IV VOORBERICHT. jcherming wordt verkend, is het alleen aan de beoefening der fraaije letteren dat men dezelve fchijnt u ontzeggen; door geene hulde te doen aan de letterkundige voorbrengt- zelen van Nederlandjche Geniën? Indedaad dit is zeer onbillijk, en weinig gejchikt 'om den Nationaalen fmaak te veredelen en te doen begrijpen, dat ook ons vaderland, zijne Jean Jacques, zijne Racines, Voltaires at dergelijken heeft. Of, zoude het in de Bataaffche Republicq alléén waarachtig bevonden worden; dat de Godheid op ons kleen pleksketi vaderlandfchen gronds Geniën deedt worden enkel om de beurs der Boekhandelaars met goud te vullen en de Auteuren tot den bl indemans ftaf van eenen vcrdienftelijken Belifarius leverwijzen? Dit is, in de daad, geene Satire; het is eens gegronde waarheid; en men behoeft alleen de ondervin. ding te raadpleegen om 'er van overtuigt te worden. Onze Critici ■ en de hemel erbarme zich over tnze Critici, als het Bataaffche Dichters of Schrijvers geit! . Onze Critici zullen eeuwig de wierook voor de vertaalingen de veeltijds armzalige verminkte vertaa- qklgm van uitlandfche Stukken aanjleeken; doch, zj -zullen, niet met eene vaderlijke maar met eenen Neroïquen tucht , onze Nationale Schrijvers, die niet genoegen zijn aan de Leidband van vreemden, te gaan, zwepe,u. En, waarom? Om dat zj * wan-  VOORBERICHT. V tyaanen daar door aan het vooroordeel der eeuw te voldoen. Ik gevoel dat ik, door dit te fchrijren, geene Apologie van hunnen kant op mijnen letterarbeid, ten wante Zij rechtvaardig wilden zijn en meer begeer ik niet —- te wachten heb; doch, het heeft mij reeds lange gefmert ontwaar te worden, dat men 'er zich op fchijnt toeteleggen om onze vaderlandjche letteroefeningen, onedelmoedig te bcöordeelen ; zoo dat ik gemeend heb aldus mijne gedachten 'er over, met rondborstigheid, te moeten iiederfclirijven ; ook dan zelf wanneer ik daardoor mosfi gevaar hopen, dat men mijn' armen eerlijken Stanley, wet eene machtfpreuk, (die in het oog der oordeelkunde echter niets ter zaake afdoet,) onder de prullaria rangfchikte. Kotzebue, de zoo menschkundige als achtingwaardige Kotzebue, de groote Schiller en meer andere mannen van. naame zijn, ik beken het gaarne, bewondering en navolging waardig: fiumte Meesterjïukken verdienen den hoog. fflen lof, en niet alleen de Nederla?iders maar elke Natie die belang neemt in de voortbrengzelen van edele .Vernuften, kan door hen geleeraart worden; doch, moet dit in ons het denkbeeld doen gebooren worden, dat wij ons alleen bij hunne Vertaalingen behoorden te bepaalen, zonder dat eenig origineel Jluk, van een inlandsch Schrijver, vemmgend zoude zijn hen te evenaaren ? En, ech¬ ter fchijnt dit eventwel den waan onzer Natie te zijn. * 3 .  VI V O O 1 E E R I 'C H Tv " ■ ■ " i Hola ! Mijneheeren de Critici! vaart niet tegen mij uit, als of ik u eene pedante Voorreeden van eigen lof wilde voorzwetzen; och neen ! ik Jlelle "mij zeer gaarne in de fchaduw van de Geniën die tot den derden rang behooren, en daar gijlieden mij, in uwe oordeelkundige fchriften, nogal met eene vaderlijke hand gejlraft hebt, in achtentwintig letterkundige origineele werken, die ik zedert zestien jaaren fchreef en uitgaf, heb ik al-, thans, voor zoo veel mij betreft, geene reden om het harnas tegen u aan te gespen ; ik fchreef deeze paar woorden enkel om dat mij toefchijnt dat het, voorde Nederlanders, die toch zulke domooren niet zijn of zij zijn vermoogend zelf te denken -—— te ontwikkelen en iet fchoons te.fcheppen en voortebrengen — zeer verneederend is, dat men altjd liet vreemde vuur ziet bewonderen en hoort aanprijzen dat de fchraapzucht op liet altaar van Bataaffche Letterarbeid, met de hand van Eigenbaat, aanbrengt. *t Is waar; na de Cid geleezen te hebben vindt men Corneu.le in Attila niet weder; de fpotternij van Despréaux.- „ Peut aller au parterre attaquer Attila; „ Et fi le roi des Huns, ne lui fiatte 1'oreiIIè," „ Traiter de Vifigoths tout les vers de Corneille. moest deezen grootsn man gewaarfchouwt hebben, dat het voor hm, wilde hij zijnen roem bewaaren, tijd was de -pen  Vil fen nederteleggen ;■ doch , daar de waar? genie- zich niet laat breidelen nach door eenig kwalijk uitgevallen [tuk laat neder/laan; fchreef ('orneille voort en her/lelde door een volgend meesterfluk- het- zwak dat hij, als Diclitrr en voornaamelijk als Hijhriejcltrijver in Attila begaan hadt'; en. ik durf mijne- medebroederen Auteuren, zelf daar de ondervinding geleerd zijnde, aanraaden, in deezen den iersemie'Corneihe naar te volgen. * In een algemeen Voorbericht bshoude ik aan mij, daar^ tver breedvoeriger te handelen. ■■■ Ik heb 'er, tegenwoordig, enkel bytevoegen: Stanley is eene eigenvinding; niet gevolgt naar eenige historie norit naar eenig uitlands fiuk ; hij behoord' mij geheel: de beideftukken, die hem zullen volgen zijn even zoo; in hoe verre ik geflaagt ben; beoordeele mijne kundige leezeren.. . Ik ben, met leedweezen, ontwaar gevmden, dat men mij veele verminkte en niet noemenswaardige Toneelftukken heeft toegefchreeikn; ten einde mijne vrienden daar voor te waarfchuwen, ben ik verplicht hen te zeggen, dat ik nimmer eenigs andere Toneelftukken dan de hier volgende vervaardigden ; namelijk: Conftantïa van St. Denis. Het beleg van Goi.  VIII VOORBERICHT. GoL Emma Gatbet. • Tomas Harley ef tis man van gevoel. ——— Siegwaid. De Re- publicquelnfche Vader, en deeze Stanley, benevens de twee andere die kern zullen volgen ; het overige mijner fchriften behoren niet tot den Toneelarbeid j als alleen eenige kleene Fragmenten, gedrukt in 12°. Voor iemand die niet gewoon is met de vederen van een ander te pronken, is het altijd zeer onaangenaam als men iem die, met geweld, op liet lijf wil plakken'. —— J. E. de WITTE van HAEMSTEDE. Zwolle, den 4 Junij 1800. EDUARD  ï! DU AR P STANLEY, o f DE GELUKKIGE WEDERVINDING. TONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF, Eerste Toneel. Het Toneel verbeeld eene Kamer in het huis van den Baron van Fonrose. Hel is morgen; Jufvrouw Bonne is bezig met het' ontbijt in gereedheid te brengen, terwijl Peter de klederen van zijn meester op een jloel gereed legt. Jufvrouw Bonne. Peter, Jufvr. Bonne, op eenen knorrigen toen; Men heeft hier nooit gedaan ! Zedert drie¬ ëntwintig jaaren, dat ik de huishouding, des Barons waarneeme, is altijd flooven en werken mijn deel gedweest; mijn Vader Z:iliger, de Lijfkoetzier van dea ouden Marquis Coulange, hadt waarachtig wel ge-, A lijk  2 Eduarb Stanley, lijk met te zeggen, dat het een ongelukkig noodlot was, als een inensch zijne voeten onder éen ander mans tafel moest fteekeiïj Peter» Maar, Jufvrouw Bonne! onze ouden Heer is nog al van de fl.im.tte meesters niet; wij worden goed gevoe I en goed betaald, en dan kan ik niet zien dat het een zoo gefiaeng noodlot is, als men daar voor een weinig de handen moet uitfteeken ? Jufvr. Bonne. Gij hebt goed praaten, Peter! gij weet niet wat ik hier in huis al voor verdrietigs oogenblikken heb doorgebragt. Peter. Spotachtig* 6, bo! gij zult 'er ook wel aangenaame uuren gefleeten hebben : eene Huishoudfter is een zoo verachtelijk ftuk meubel niet, als zij bij een rijken Weduwnaar woondt! . Jufvr. Bonne» Ku Ja, dat weet de man hier boven ; Zie, Peter! al boodt de Baron mij zijn geheel vermogen aan, ik zoude niet oneerlijk met hem hebben willen leeven. • [trotsch en fpijtig terwijl zij zich in  ©y di Gelukkige Wedervinding. 3 in de fpiegel bez;et.] Voor geene tfen Baronnen! Ik de dochter van den Lijfkoetzier van zijne geftorven Genade! . . . weg, met die praat: fchoonheid en Jjuischheid moeten gepaard gaan! Peter. Ja maar, mijne lieve Jufvrouw Bonne! op uwe en mijne jaaren, hebben wij veeltijds het Register verlooren, waarin de koningzonden onzer Jeugd aangeteekend Ronden! ■ he? J.ufvr. Bonne. Op onze jaaren zegt gij ? . . . denkt gij dan dat ik teeds eene oude kwezel ben? Peter. Wel juist geene kwezel; maar toch ook geene Vestaale! . . . [haar op den fchouder tikkende] Vijfmaal tien is vijftig, Jufvrouw Bonne! Jnfvr. Bonne. Grommende. Ik ben geene vijftig jaaren oud; voorleden maand is mijn Negenenveertigfte verjaardag pas ingevallen. —— (ter zijde) die oude Suffer! A * Pe-  4 E D V A E D S, T A. K L- E Y , Peter, Nu Iaat ons dat aan zijn plaats laaten; ik voor mij dank God dat ik reeds met eere mijne vijf kruisjes achter den rug heb. Zeg mij'eens, mijne goede Jufvrouw Bonne! fpreekt de Baron u nooit meer over zijne Dochter onze lieve freule Julia? .. ach! het was voor ons dienstboden zulk een allerbraafst mensen,. en fchoon ik maar een eenvouwigen gemeenen. huisknecht ben, zoude ik gewillig onzen Meeseer twee jaaren zonder loon willen dienen, als freule Julia maar weder hier was. Zij was zóó — zóó goed., zóó menschiievend! Jvfvr. Bonne, met drift. Goed en menschiievend zoo veel het u blieft; wat mij aangaat ik heb geene reden althans om over haar fc vrede te zijn (ter zijde] Over zes jaaren ■fcattt ik, zonder Julia, ieed* mevrouw de Baronnes geweest > P e ter. Zij was eventwer altijd' zoo liefderijk _ zco verplichtend en erkennend tegen U! Jvfrr. Bonne-. Dat is moogelijk maar Zacht daar komt de Baron . . • . Twee-  «f de Gelvkkige Wedvindïng. $ Tweede Toneel. • De Voorigen. De Baron van Fonrose, ge* Itleed in Nachtgewaad. De Baron. Goede morgén, Jufvrouw BoNné'1 goede morgen,' Peter! Beiden. 'Goeder! morgen, Mijnheer de Baron,1 De Baron., tegen Peter terwijl hij T-lch nederzet om te ontbijten. Gaa naar het Post-comptoir; zie of 'er brieven voor mij gekomen zijn en breng ze mij dan: hier na zult gij mijn paard zadelen; ik gaa voor een pa^r dagen van huis en gij zult mij vergezellen. Peter. Goed, Mijnheer! doch, gij denkt ?er wel aan, dat het niet raadzaam is om, daar 'er zoo veele rooverijen op den Landweg ,ge£ch:eden, ongewaapcnd te reizen; zal ik de pistolen ook op de Paarden leggen? #. 3 Da  5 Eduard S t a n l e t, De Baron. Ja goed, mijn beste Peter ! voorzichtigheid is altijd goed! Peter buigt zich en vertrekt, Derde Toneel. Di Baron. Jufvr. Bonne; Jufvr. Bonne. Als uwe reize niet volftrekt noodzakelijk was," moest gij U niet waagen, Mijnheer! Hemel, zoo U eenig ongeluk bejeegende; dit zoude mij het leevea kosten! De Baron. Gij zijt wel zorgvuldig, mijne goede Jufvr. Bonne» doch, vrees niets; ik zal mij wel- waapenen; mijnen vriend den Heer van Gramsbergen leist met mij: onze reize is noodzakelijk en lijdt geen verder uitftel; Ifl een paar dagen hoop ik weder thuis te zijn. —— Zet U neder en ontbijt met mij; waarna gtj zoo goed zfiit zijn om het noodige linnen en kleieren in mijne vidies té bezorgen. ; U 2&  ■OF DJf Gelckrtge Wëdëp.'viköing. 7~ Jufvr. Bonne. Zich nederzettende, Hebt gij de goedheid gehadt, Mijnheer ! om op ■den raad die ik U gister avond gaf natedenken ? De Bahon. Uw raad was goed, Jufvrouw Bonne ! doch — ilr ben Vader — en de onberaaden flap mijner Dochter kan, volgens mijne wijze van denken, mij niet wettigen om het eenigfte kind dat de Hemel mij uit mijn huweiijk achterliet, door eene meer dan vaderlijke geftrengheid, ongelukkig te maakem Jufvr. Bonne. Zoo dan keurt gij het gedrag der Freule goed ? De Baron- Tusfchen goedkeuren en weiberaadett óordeèlen is een zeer groot or.derfcheid. Ik keur haar gedrag af en zal mij, wil het de Hemel, wel als vader, Op mijne beurt, doen eerbiedigen; doch, ik gevoel, hoe misdaadig ook Julia zijn mooge j geen recht in niij, om haar, door de wetten, van het vennoogen te doen ontzetten, dat, na mijnen dood, haar wettig eigendom, natuurelijker wij, moet woïdsn! A 4 fufvr.  8 E D u A K D S T A n L e t, Jufvr. Bonne. Zoo; dan is de Baron voorneemens öm, nd zijn affterven, zijn geheel vermoogen aan een ondankbaar kind overtelaaten ? waarlijk dit is de rechte weg om veele flechte menfchen aan de ffiaatfchappij te lee veren! De Ba kon. Èrnftig. Gij kent mijnen ernst 'op dat ftuk, Jufvrouw Bonne! ik weet te beloonen en te ftraffen, waar zulks, in mijnen kring, behoord, en het zal mij hoogst aangenaam zijn, als gij mij, op dit punt, niet verder lastig valt, noch mij eenen raad geeft, die ik mcogelijk altijd het geduld niet zoude bezitten om te willen aanhooren. Jufvr. Bonne. Opftaandt. Ik zal mijne maatregelen naar uw voorfchrrft neemen. Ik gaa uwe Valies fh gereedheid brengen. —— [ter zijde] Verfoeit moo. gen de huwbaare Dochters in het huis van eenen rijken Weduwnaaj zijn! Zij vertrekt. Vier-  OF DE 'GêLUKKI-GE W E D« K V2N DIN G. p Vierde Toneel. De Baron. Nti een oogenMik zwqgens van ris Onlbijt-Tafei spfiaande. Wonderlijk, in de daad wondeilijk is bet karakter deezer Vrouw; bet is eene zeldzaame mengeling van deugden en gebrseken, van goed- en kwaadhartigheid. Zie daar meer dan twintig jaaren dat het beftuur mijner huishouding op haare fchouders rust, en waarlijk ik ben nog onvermoogend haar te kunnen doorgronden. - De geboorte van Julia was de dood mijner Echtgenoote; Jufvrouw Bonne was haare Voedfter, zorgde altijd, voor zoo veel ik weet moederlijk voor de moederlooze weeze-; zij waren fteeds vertrouwde Vriendinnen; cn nu nu Julia, zedert vier jaaren, mijn huis verliet, om zich 'wie armen Van een onbekend man, tegen mijn wil, te werpen, nu is Jufvrouw Bonne de eerde die mij wil beweegen, om alle de uitgeftrektheid dei- Vaderlijke macht tegen 'haar te gebruiken en de ongeluk, kig Verleide van haar Ouderlijk erfgoed te verfieeken! ... [nd een oogenblik zwijgens.] Julia! Julu! hoe bitter treedt gij mij op het vaderlijk hart! . . . 6 'waar waarmede heb ik uwe onnatuurelijke wijze van handelen verdiendt? « Waarom niy niet gemeld _ in 200 veele jaai'en gemeld — werwaards gij gevlucht zijt en welke de lucht is die uwen gdem ppvan^t! . . , diep - diep ongelukkig maakte A 5 gij  i© E ö ti a e d Stanley, gij uwen giijzen Vader! .... Hemel! onderfteuïï mijne pojgingen om haar verblijf optefuooren ; gij kent mijn hart — bet hart van eenen Vader, dat in mijnen boezem klopt; fchenk mij mijn kind _ mijne Julia weder, op dat zij, aan den grens mijns kwijnenden leevens, nog roozen op mijnen weg ten graave flrooije en haare zachte hand mijne oogen fluite! . . . hij weend, en leunt met zijn hoofd tegen den muur. V ij f r> e Toneel; De Baron. Peter. Peter. De Baron een brief overgecvende» Zie hier een brief voor U, Mijnheer! De Baron. Goed, Peter! gaa heên en zadel onze Paarden; de Hser van Gramsbergen reist met ons. Peter. Ik zal in een uur met alles gereed zijn. De Baron. Jufvrouw Bonne zal u mijne Valies geeven; Ik,  ©f de Gelukkige Wedef.viboing. n Ik zal mij daadelijk aaukleederj; (op de kUecleren -wijzende.) Neem die rok weg ; maait mijn reisgewaad gereed, en breng het op mijne iiaapkamer. Peter. ïk zal alles naar genoegen bezorgen ! h'j vertrekt. Zesde Toneel. De Baron. De brief ontzeegelendé, Deeze hand is mij onbekend; laat ons de Onderteckening zien. . . . [hij keen de eene zijde des brieft om; geeft een luiden gil, en valt op een jloel nederj Julia! . . . Julia! een brief van mijne Julia! en ik kende haar fchrift niet! . . . [hij drukt de brief am zijne lippen.] Dierbaare letteren! vóór ik u lecze zai ik het zegel eener vaderlijke vergeeving op u druif,feft'j • • . hij leest: . „ Aan den rand der Eeuwigheid waagt het de Siisdaadige dochter om baarc vergiffenis van den besten, der vadei s aftebfdden , [hij weendt] als gij deezen brief ontfar.gt, zal ik mooge.lijk met geene eilanden meer ié kampen hebben; doch, vergun mij, mijn lieve Vader! dat ik met den troost fterve dat Uwe vloek niet over mijn gebeente zal blaazen en &  ta. Edueaö StAklev," gij niet als eene bloedgetuigen tegen mij in eene fceterer waereld zult optreeden! [luid weenende roept de Baron-] Als eene Bloedgetuige! Julia! dierbare Julia! ach! uwen grijzen Vader vergeeft u alles . . . Julia, aan den rand der Eeuwigheid, mijn God! . . . na eenige ooge/nblikken zwijgens, leest hij verder: „ Verftooken van alles wat tot onderhoud mijns Ieevens nodig was, ileif ik, in eene fchamele hut van gebrek en aimoede; en, als ik nog aanfpraak op uwe vaderlijke tederheid heb, laat ik u dan mijne twee lieve jonge Kinderen, die ik ouderloos achterlaat, moogen aanbeveeleq. Het lot des oorlogs ontrukte mij met geweld den achtingwaardigen Man, om wien ik den besten Vader verliet; zedert bijkans t-ijf weeken is hij van mijn hart afgefcheurt; ik krijg geen naricht van hem en, aan deeze zijde des doods, fceb ik geen hoop hem immer weder in mijne armen te drukken! . . . [de Baron vél asndoenir.g den hief titfcln zijne gevouwen handen wringende, om Jtoog heffende.] Ook Weduwe! Hemel! Hemel! welk een heïr van rampen trekt éénen misflag over ons leer Ven . . . hij leest verder „ Mijne krachten zijn uitgeput. Ach! denk dat ik Echtgencote en Moeder ben ; wijt de misdaad der moeder niet aan haare onfchuldige Lievelingen, en Zoo immer, de Man dien ik lief had, den Vader mijner kinderen, ü op deeze waereld uog leerde ken-  of de. Gelukkigs Wedervinding. 13 kennen, zeg hem dan dat zijne Julia . .,. ach'. God! Zeg hem alles wat Natuur en Liefde U ingeeven hem te zeggen: Zijn naam is Eduard Stanley. . . . En nu — en nu dan , mijnen, dierbaaren Vadeif! vergeef uw kind; eenmaal als alle aardfche rampen afgeweevea zijn, hoopt zij U in de gewesten der Zaligheid weder te zien. Als ik mijne oogen ge- flooten heb, zal een eerlijk huisbedienden van ons mijne kinderen tot U overbrengen ; in naam der Godheid verftoot hun niet! Julia. . . ." De Baron Zwijgt; drukt de hrief nog eenmaal aan zijne lippen , en werpt zich , overftclpt door droefheid, op een Jloel neder. Zevende Toneel 1 De Baron. Peter. Péter. De Heer van Gramseergen is in de. zijdkamer? De Baron. Verzoek hem binnen te koomen. Acht  "H Epüaro Stirut; Achtste Toneel. De Baron. Van zijn jïocl opJtaandi en de brief van Julia in zijn zak Jleekende. - Nimmer was een vriend mij weikoomer, als thans «ie Heer van Gramsrergen. Ik moet lichtenis aan mijn overftelpt hart geeven, en het is in. den boezem der vriendfchap dat men het best zijne (marren wegweend ! . . . Hadt mijn ongelukkig kind mij nu Hechts gemeld waar zij zich ophoud; haar Verblijf te ontdekken zai zwaar zijn! .... dd&r komt mijn Vnend! Negende Toneel. De Ba kon. Van Gramseergen. Van Gramsuergen, in Reisgewaad. Goeie morgen, mijn lieve Baron! goede morgen! . Zijt gij reisvaardig? gij ziet dat ik reeds gelaarsd en gefpoord ben. De Baron. Ik zaf daadelijk gereed zijn. - > 6 mijn Vriend! ik heb U voor mijn hart gewichtig doch te- •jens treurig zeer treurig nieuws medetedee- len. » Van  OF DE GEÏ.TJKXICE W'ü D ER V IN D l S C. IS Van Gramsbekcen. En dat is? ... , De Baron. Oogenblikkelijk heb Ik een brief van mijne DocTiter ontfangen. Van Grams bergen. Verwondert.- Van uwe Dochter? . . . Van freule Julta?En noemt gij dat eene treurige tijding; daar reeds meer dan vier jaaren uw vaderlijk hart naar eenig naricht van haar reikhalsde? De Baron. De ongelukkige is, verlaaten van het geheel 21, van armoede en gebrek verteerende, aan den oever des Grafs . . . [Iiem de brief overgesvendc.'] Zie daar, mijn Vriend! Lees zelf en oordeel over mijne tarten. - Van GsA&tSBERGEN leest de. hief in jülie, loost, gedimren.de de leezing, eenen diepen zucht en zijne cogen ten hemel wendende, ziet hij, zoiuwijle, de Bonn met mededoogen en deelneeming aan. Van G r a m s e e r. g e n. Ei brief am Fonroze teruggeerende. Uwe en haare beproeving is zwaar; ik deel, met her  7$ E.DOI.R D S T A K L E 5., het Ievendïgfte gevoel, in uwe ftnsrten; gaave de; | hemel Jat ik vcrmoogcnd waare 'er eenige verlichte- I nis aan te- kunnen bijdraagen! — Wat heeft uw vaderlijk hart, ten Opzichte van uwe Dochter en haare nog ongelukkiger Kinderen, beflooten? De Baron. Haar alles te vergeeven en niet te rusten voor ik; bear verblijf zal hebben opgefpoort. VAN GftiSSBESGEH. Zoo fbteefct de- Vader Zoo handelt de Meafthenvriend! .... Ach! Baron! met alle de I zielenangften die op u rusten zijt gij nog minder < ongelukkig, oneind/g minder ongelukkig, dan ik. Ds Baron. Verwondert. Dan gij? Van Gramsbergen. Ja; dan ik- . . . Ach \ eenmaal was ik ook Vader,' een geliefd en geëerbicdigt Vader van den besten den deugdzaamftcn Zoon en . .. nu ? ... mijn God! De  &ï D-E GELUKKICI WlDItVINDINt. 17 D-e Baron. Met eene deelneemendi aandoening. Ach! zoo ik uw vertrouwen niet geheel onwaardig ben ; ontlast dan uwen kommer in de boezem der vriendfchap ; op dat twee rampfpoedige vaders ten minften, als vrienden, onderling eene vertroosting in hunne te zaamen vermengde traanen, die zij pver het noodlot hunner ongelukkige kinderen ftorten, moogen vinden! . ... Leeft uw' Zoon niet meer? Van Gr amsbergen. Helaas! ik ben geheel onkundig van zijn lot: ik weet niet of hij nog aanweezig is dan niet. —— Zedert zes jaaren dat hij, door een ongelukkig toeval van mijn vaderlijk hart wierdt weggerukt, heb ik niets meer van hem vernoomen. —— Gij zijt mijn geheel vertrouwen waardig; hoor dan zijne gefchiedenis en bellis wie van ons beiden de ongeluk», kigfte vader is. Ik heb u, geduurende onze vriendfchappelijke verf keering, meer dan eenmaal gezegt, dat eene voor mij allerfmertelijkfte reden mij gedwongen hadt het, lof, alwaar ik eenen aanzienlijken post bekleedde, ;n tevens mijn vaderland te verlaaten; thans zal ik ii die reden, die tevens de gefehiedenis van mijn' B Zoon  £.8 E d V A »■ D S t i KI H, Zoon infhiit, toevertrouwen. —>—r Thans, bijkans.; zeven jaaren geleaden, liet de vorst , wiens geheir men c.abinets=Raad ik was , mij op een morgen bij zich koomen en na mij eenige oogcnbiikken over der zaaken mijn ampt betreffende gefprooken te hebben,, zeide hij: 'Van Gramsbergen! ik. heb achting voor uw Zoon; hij is een. veelbeloovend Jongeling en ik heb, voorgenoomen zijn fortuin te vestigen. Ik zat hem uithuwelijken, ineens zeer aanzieneüjke famdje en hem tevens Capitein maaken bij mijne Lijfwacht» Ik bedankte, den vorst voor zijnen goedenwil en vroeg te mpogen weeten, welke vrouw hij voor mijn Zoon beichikt hadt?. —— Hij noemde mij de6 dochter, van den Graaf, van Argik; in de daad een ichoon meisje van een vermaard geflacht; doch, bij ongeluk voor haar, niet deugdzaam genoeg omdeechtgenoote van een braaf man te worden. —— Ik zeide den vorst dat ik mijn zoon hier over zoude onder¬ houden , en dat zijne bcflisfing mijne goedkeuring zoude wegdraagen.. • 't Geen ik ge vreest hadt, gebeurde; mijn zoon, ten vollen bekend met het karakter deezer dame en haaren misdaadigen liefdenhandel met den vorst zelve, weigerde volftrekt haar tê huwen, en daar noch bedreigingen van ongenade noch vleierijen hem konden overhaalen , wierdt, ge-' wis met voorweeten van den Landheer en der Gravin , zijnen ondergang en het bederf van mijn huis befiooten. De  or d£ Gelukkige Wedervinding IV De Baron. Met vero?itwaardiging. Zie daar de gewoone hulpmiddelen waar van de machtigen zich bedienen om een eerlijk man, die niet voor hunne gebooden kruipt, in het ongeluk te ftortenj; Van Gramsbergen. Op zekeren avond met mijn zoon van het hof naar buis keeiende, wierden wij, op het onverwachtst,in eene donkeie ftraat aangevallen door drie gewaapendc mannen: wij waaren genoodzaakt ons leeven tegen de overmacht te verdeedigen, temeer wijl zij werkelijk, door de woede waarmede zij op ons aanvielen , betoonden voorneemens te zijn om ons te vermoorden. Wij vochten een geruimen tijd zonder gewond te worden of te wonden; eindelijk ontfing ik een fteek in den arm die mij den degen uit de hand deedt vallen; dit maakte mijn braave zoon woedend; hij viel met een verdubbelt geweld op onze^ vijanden aan, en, in een oogenblik, ftoote hij een van dezelve dood aan zijne voeten neder, waarop de twee anderen hun behoud in eene fpoedige vlucht zochten. Mijn zoon hielp mij van den grond op, ftelpte, zoo goed moogelijk, het bloed dat uit mijne wonde ftroomde en geleide mij naar onze wooning. B a Da  £9 E l u 4 h i) Sum e v; De Baron. Waarlijk de meeste Hoven zijn fcweekfchcolen van ontucht * meineed en verraad;, gelukkig die Sterveling wiens adem nooit door de, pestlucht der Paleizen is bezoetelt geworden!, Van, Gramsbe-rgen. Des. anderendaags verfpreidde zich alöm het gerucht, dat de Broeder der Gravin van Argile was vermoord, en welhaast, voegde de hoiloogen 'er hij, dat mijn. zoon hem verraderlijk hadt aangevalien en doorftoo- ken. De Vorst ontboodt mij voor zich; mijne wonde hadt mij eene heevige koorts aangebragt; ik ging echter, in mijne koets, ten Hove, en gaf, volgens waarheid, verflag van het voorgevallene. De Baron. En men geloofde u niet? Van Gramsbergbn. Verre zeer verre van ddSr," mijn lieve Vriend! Ik wierdt op eene fmadelijke wijze bejeegend: men noemde mijn zoon een menfehenmoordenaar, die. alle de. geftrengbeid der wetten moest en zoude ondervinden: kortom, mijn zoon, die, bewust zijnde vaa zijne onfchuld, zich niet door de  OF Di GeXUKKIG'E WrEDEiRvr»DINÓ. *T "Be vlucht hadt willen 'redden', wierdt géarresteért en geboek naar de gevangenis gefleépt. . . . De Baron. Met deernis. 'Ongelukkige brave Jongeling! —. Ongeluk* tig Vader! En inen deedt uwen Zoon 'flé'r- ven? . . . hadt hij geene Moeder — hadt gij geene 'Echtgenoote meer? Van G r a m s b e r g e n. Neen, hij ontkwam den dood. — 'Na 'eene'gevangenis van bijkans vier maanden, wierdt hij veroordeelt tot het zwaard; doch, de Vorst, misfehiea I niet geweetenloos genoeg cm dit doodvonnis te dóen ! uitvoeren , fchorik hem het leeven, 'maar ontnam hem zijne ^eer. Hij was Lieutertant bij de Giiardes'; men casfeerde hem met infaniie'en hij wierdt, voor zijn-geheel leeven, buiten de grenzen van fcijn vaderland verbannen. Mij wierdt mijn amnt ontnoo- 'men, de meeste mijner goederen wierden verbeurt verklaard en mijne tedere Echtgenoote, niet heiland tegen zoo veeie ongelukken , ftierf van droefheid! , Wel nu, Baron! wel nu; wie van oris ■beiden is het ramjifpocdigfte ? TD'b Baron. Be-mogen. Wij zijn beiden diep ongelukkig! B 3 Heb";  .3,2 E d o a r d S t a n l e r., Hebt gij, naderhand, niet vernoomen waar zich ayr zoon bevind? Van Gramsbergen. Na zijne uitbanning is hij naar de West-Indiè'n, gelijk hij mij gefchreeven heeft, ge. jeist; ik heb zedert geene brieven meer van hcra ontfangen, en ben geheel onkundig van zijn lot! De Baron. Zoude 'er geene moogelijkheid zijn 'hem op te fpooren ? Zie daar bijkans vijf jaaren verloopen, dat gij uit uw vaderland alhier zijt koomen woonen; wij hebben altijd als gemeenzaame vrienden verkeerd; en gij hebt mij nimmer, dan op dit oogenblik, eenig bericht van het ongeluk uws zoons en dat van uw huis gegeeven; hadt ik dit eerer mogen weeten, ik hadde naast u aan zijne ontdekking kunnen arbeiden. Van Gramsjergen. Helaas! ik vermoei mijne vrienden niet gaarne met de droefheid die aan mijne dagen knaagtl' ■ Ik heb alles aangewend om eenig naricht vair mijnen otigelukkigen te erlangen ; doch , tot du* verre vruchtloos; dien dierbren zoon is gewis voor altijd aan mijne liefde ontrukt! 'XlEJS-  *ÜP de GEt'tJif'frTGE W'BfiES'viKtti'NO. 2'3 • Tiende Toneel. De Voor i gen. 'Peter. Peter. 'Mijnheer de Paarden zijn gereed. 'Jufvrouw Bon'ïie heeft mij uwe valies ter hand gefteld en ik heb 'alles,,gelijk gij mij bevoolen hadt, bezorgt. De Earon. 'Goad, Peter! Ik zal mij fpoedig aankleeden. Hebt 'gij de pistoolen op de paarden gelegt'? Peter. |a, Mijnheer! en zij zijn goed gelaa.lsn. De Baron, tegen van Gram'éergën. Kom, mijn lieve vriend.' ik zal mij reisvaardig maaken; de hemel onderfteune de poogingen die wij, ter redding van mijn ongelukkig kind, zullen a,ar?.« -wenden! :ElMfiE van BET EESjTE BiDSIJT. $ & TWEE-  ï* In ii AR d S T a u l ï Tj, TWEEDE BEDHIJF. Eerste Toneel. Het Toneel verheeld de Kamer in een Militaire WerfMis. '") Hier en gints ziet men 'eenige Recruten op jloelen en banken flaapen. . Op de Tafel jlaan eenige flesfen, kannen en glaaZen, verward door elkander. ■ Aan den wand hangen eenige wapenen, foldaten ranfels, monteerin. gen enz. —— De beiden Werfofficieren, La Fleur en Roze, zijn, met de pijp in dén mond, achteloos op een Jloel nedergezeeten. ' Fan tijd tot tijd ziet men eenige andere Wervers die, hun glas uitdrinkende, koomen en weder weggfa'-,. La Fleur. Roze. Rozï. .Waarachtig , kameraad ! dat Wervers Ieeven is ioch een recht hondsvotfche leeven. La Fleur. Ceeuwer.de. ja, bij mijn ziel een rechtfehaapen kaerel die lang in een werfimis heröm zwabbert, wordt eindelijk verdoemt naar lijf en ziel; zie daar  öf dï Ge-lukkice Wedervinding. 25 d«ar zés wêeken, dat wij nacht en dag in dit hagelfche huis, nacht en dag, om het jonge volk op .de 'flachtbank te 'brengen , leggen zuipen , liegen en kaartfpeelen; ik ben half geleedebraakt van de zwelgpartijen die wij hier hebben moeten doen ; kcp, armen , beerien 'enfin 'alles doét mij pijn , en ik wenschte dat het den Landvcrst, in zijne hooge gènaade, behaagdde om een ander ofikier de voltal* ligmaaking des Legers optedraagen. Roze. En behalven al die moeiten gaat het nog tnpertinent Hecht met dé recriiteering; de meeste jbngemenfchen vluchten weg; en gij weet zoo goed als ik., Broeder! dat het met onwillige honden -flecat haazen vangen is. '1.a fle'ur. Zie mij toch eens aan hoe, in ons geval , een braaf kaercl zijn geweeten , veeltijds, geweid moet aandoen-: dear nebben onze Soldaatea immers nu, zeueit vijf weeken, geene andere recruten kannen keveren, dan getrouwde Mannen die zij met geweld van hunne vrouwen en kinderen hebben weggenoomen; waarachtig, Roze! dat grieft mij; zie ik ben zelf man en vader, en mij dunkt dat ik in ftaat ?ouds zijn, om den kaerel te vermoorden, d'e mij B 5 met  26" E d u a r d S t a h t i y; Biet duivels geweld van mijn wijf en kinderen wegvoerdde. Rozi?. Vooral heeft het mij getroffen, dat men dien fchoonen jongen mensch, die ik u gisteren toonde en die overmorgen naar de Armée zal opgezonden worden, zoo seweldaadig van zijn huis heeft weggevoerd. Hij moet gewis meer gediend hebben, want ik heb hem, in de Barak, het geweer zien behandelen als een oud Soldaat. La Fleuk. Hoe is zijn naam? . . . wie is hij? — Gij bébt lang met hem gefprooken, heeft hij ti niets gezegt? 4 ;Roze. Zijn naam is, zegt hij, Edcarö. —. Van zijn vaderland noch ftand heeft hij mij niets willen zeg. gen, en zijn gezicht boezemt zoo vee! eerbied én deelneeming in, dat ik, waarachtig, den moed niet heb gehad, om hem te dwingen mij met zijne lotgevallen bekend te rnaaken. La Fleur. ïk wen-ichte hem, voor hij naar d£ Armeg ver-  'of 'fcfi gelukkige wedervinding. -2? vertrok, te fpreeken. Het ongebonden leeven, dat wij hier voeren, heeft mij niet genoeg veibeest, om rgeen prijs op braave kaerels te Hellen. Roze. Hij zal daadelijk hier zijn; ik heb tem laaten ont«bieden; vermits ik hem over zijn transport naar het «leger moet fpreeken. La Fleur. Dat zal mij zeer aangenaam zijn. ——— 'Bij. mijn ziel, rechtfchapenheid is toch een munt die in alle landen, waar braave ■menfchen woonen, gangbaar is. ——— ie deur gaat epen. Roze. Daar zal hij zijn. ——— Men ihoirt eenig gerucht aan de deur. Tweede Toneel.' La Fleur. Roze. Amelia, een Jongeling bij de hand houdende, gevolgt wordende van tenige gemeene l'/ervers. Amelia. Wie z'yn hie» de Werfofficieren? Ra-  «8 E d ü a r d "o t / n l e V," Roze. Wij, Vrouw! wat deert u ? [ter zijde} AI wederom eene ongelukkige! Amelia. Mijneheeren! zoo gij een mehschlievend hart in uwen boezem omdraagt; heb dan deernis met de weduwe van een Capitein, wier man zijn leeven op het bed van eer, ten dienfte des vaderlands heeft verboren; en dieniets, tot het onderhouden 'en voeden haarer dagen meer overig heeft daii iieezen Jongeling; die voor mij en mijne twee jongere kinderen den kost moet winnen; van hem beroofd wordende, zal ik en mijn geheel huisgezii van ellende en gebrek moeten ömkoomen! La Fleur. Mevrouw! wij deelen, mét al het gevoel der eer en der menschlijkheid, in uw lót; wij gevoelen hos bitter u het gemis van deezen fteun uwes ouderdoms moet treffen; doch, de nood des vaderlands eischt veele, en veeltijds bloedige, opofferingen. . Stondt het aan ons, wij zouden .... Amelia. Hem in de reden vallende. Gij zoudt mij mijn kind wedergeeven ? . Wel nu, Miincheeren! geef hem mij weder-; gij waagt  cf db-gelukkige. WE.derviï3d.i.ng. Z9} ■P' * waagt 'er niets mede; als mij flechls tijd vergunt wordt om den Landheer te moogen fpreeken, be.a ik zeker van zijne toeiiemming; en uw hart kan zich zelve de zegenpraal verfchaffen , eene ongelukkige weduwe haaren 'eenigfteii fchat. te hebben wedergegee.veni. Roze. . . . n& La Fleur ter z'jdegetrolken en hem iet in het oor geluistert te hebben. Mevrouw! Het gewaad des Soldaats. dekt veeltijds der..uienschheid vereerende harten: wij waagen veel, in u deezen Jongeling, aan de moederlijke tederheid, weder te. gesven; doch, neem hem weder tot. u; uw geiprek met den Land vorst mooge onze verdeediging zijn!. Amelia. Met eene tedere erkentenis. Edele zielen!, gij fchenkt mij het. leeven. en den roorfpoed weder! de hemel beloone uwe men- fchenhcfde aan u en aan alle die u, en in elke betrekking van liefde en natuur, dierbaar zijn! La Fleur. Wij zijn reeds, door.de bewustheid van eene goede daad gepleegt te hebben, beloond! — [tegen de Wervers] Ontfiaat deezen Jongeling; dat hij met zijris Moeder terugkeere, en doe geene presfing aan haar  $o E d v a: * d Sriirur; haar huis, dan na dat wij het u zullen bevoolen hebben! De W er vers-, terwijl zij den Jonge, ling weder aan Amelia teruggeeven. Gaarne ~ gaarne, Heer Lieutenant! daar- Mevrouw! is uw zoon! —■ Amelia. —• gelieel aandoening. Brave Mannen! ontfang ook gij mijne erkentenis! [teger. La Fleur en Rozei] Ik vertrek met eene ziel. vol dankbaarheid aan uwe deugd; verlaat u op mijnwoord; uwe verantwoording, voor. het ontflag mijn* zoons, "zal mij gehciligt zijn! Roze. Gaa, gaa, mijne beste Mevrouw! God zeegene u! [Zij buigt zich, nee;::; haaren Jongeling bij de hand, en terwijl zij' tk deur ópm om te vertrekken, treedt Eduard binnen.] Derde Toneel,. La Fleur. Roze. . Eduard, gékleei in Unferm, Eduard, tegen Roze. Op uw bevel, Mijnheer!  ».ï de GïtuKff-iG.ï Wedervinding. 3J. Roze, hem de hand vattende. Geen bevel — geen beyel, lieve Jongen! mijn hart deelt in uw lijden; ik heb geene beveelen aan rechtfchapen mannen te geeyen; ik ver* zoek hen Hechts! La Fleur». Wie zijt gij? Eduard. Een Man, een Soldaat, een Echt'genoot, een Vader! —— Vraag mij niet meer! La Fleur. Als gij een Soldaat zijt; waarom is men dan genoodzaakt geweest u met geweld tot den dienst, te présfen ? Eduard. Met fierheid. Om dat het recht van den iterkften lit gewild heeft, Roze. jGij zult overmovgen naar het Leger getransporteert worden; het lot eens krijgsmans is wisfelvallig: als de kogel komt die met zijnen naam geteekend- is, is  3* Eduard S t. a h t e t; is zijn lot beflist; daarom zoo. gij alvcorens nog ets nig naricht aan uwe vrouw of eenige uwer vrienden te geeven hebt, fiaat het u vrij hen te fchrijven; ik ftaa u borg dat uwen brief of brieven aan hen prompt zullen worden bezorgt? Eduard. Ontfang. mijne erkentenis voor uwe aanbie-1 ding; doch, ik heb niets te fchrijven; narichten ge-> lijk de mijnen moesten^ zijn, zouden een dubbel gewicht aan de fmarten mijner liefderijke Echtgenoote; «jdraagen, en buiten haar, heb ik geene,; vrienden-. La Fleur. Een braaf man ■ treft overal vrienden aan? Roze. En vindt overal een vaderland ?Eduard. Een fchoon proverbe; do*, dat fchier nooit door de ondervinding bevestigt wordt. —- Bij. den eenzaamen woudbewooner of in die.oorden waar nog de gelukkige onfebuld van Arcadia heerscht, daar waar de weelde ~ de pracht noch den overvloed, hunne befmette voetfpooien nog niet gedrukt hebben; daar,  O/f pa Gf.litk^i-ge Wes>sjkyi:Mins,. ss jdaar, zeg ik, kan hei moegelijk zijn, dat een eerlijk Iman vrienden en een vaderland, als hij ongelukkig lis, aantreft; maar hier en in alle zoodanige Landen, kvaar het-recht van den fterkften gebied--« waar de [zedenloosheid zich eene eernaald op de puihhoopen des tempels van eenvouwig ongekunftelde deugd heeft opgericht —. waar de maate eener menfchelijke hooghartigheid tegen eenen ftapel gouds in de weegfchaal wordt gelegt; daar, ó daar, Mijneheeren! heh ik, noch eenigen rampfpoedigen waereldburger vreemde^ Ijng zijnde, vrienden noch vaderland gevonden! Roze. Bewcogau Mensch! gij grijpt ons in *t hart!- [ni een eogenMik m/ijgens.] Maar zoudt gij dan gelooven, Eduard! lat alle oogfchijnelijke onrechtvaardigheden willekeurig gepleegt wierden? zouden 'er geene tijdsomftanrieden kunnen beftaan, bij voorbeeld de jegenwooriige, die eenen Landvorst verplichten , om , in weerwil van zijn hart, eene geftrenge volkspresfing:e moeten doen? Eduard. Een rondborftig antwoord op deeze vraagezoude mij nog ongelukkiger dan ik thans.ben kunnen maaken ... [zuchtende] — En, Helaas! ik ben reeds meer dan al te rampfpoedi^L C LA  E d ua a. a S'ü i s iï v, La Fleur. Gij waagt niets; fpreek ronduit; de waarheid d'a. gij ons moogt zeggen, mooge zoo hard zijn als zij wil, zij zal ons niet beleedigen. - Roze. Wij verpanden u daarvoor ons woord van eer! Eduard. Volgens mijn wijze van denken, kunnen 'er, wan. neer men tot de oiripronkelijke rechten der maatfchap-, pij opklimt, geen reeden noch gronden beftaan, die. eenigen Landheer vermoogend zijn te wettigen, om; zijn volk, of die Natie die hem aan haar hoofd geplaatst heeft ongelukkig te maaken, door intebreeken: op die geheiligde betrekkingen van liefde en nar tuur, waar in ijder eerlijk man zijn geluk field en de ruste van zijn leeven mede verbonden is. J Alvoorens eenen Landbeftuurer zich, om eigen roem of voordeel, in eenigen oorlog, inmengdde, behoorde hij eerst de hooftelling zijner vrijwillige} bezoldelingen te doen, en dan te overweegen of hij,', met die bezoldelingen , de vijand .dien hij wilde, aanvallen het hoofd zoude kunnen bieden, zonder genoodzaakt te zijn om het onbezoldigt het vrijwillig fchot en lot betaalend gedeelte zijner onderdaanen, 1 met i  q.f be Gelukkige Wedervinding. 35 1 . „IJ A'.A Irvür, J 1 Idoor alle listen der hel, of door dwang uit de armen' van vrouw en kinderen wegtefcheuren. Dit te doen behoord tot de gefchiedenis van eenen Nero en Caligula, maar niet tot die van eenen Volksbeftuurer, die zich op den naam van vader des vaderlands wil verhovaardigen. Roze. Maar als nu het vaderland eventwel in gevaar is ? La Fleue. Als een vermoogend vijand den ouderlijken grond, dreigt te verwoesten, en de Landvorst met zijne bezoldelingen niet in Haat is dien algemeenen nood te keeren, wat dan? ■ Eduard. Als het vaderland in gevaar is, vliegt elk goed burger, ongeprest, ter zijner verdeediging ten ftrijd: hij verlaat, ter zijner redding, vrijwillig en vrolijk vrouw en kinderen. Hij poogt te overwinnen of te fterven, en keert niet weder tot zijne haardftede te rug, alvoorens hij het vaderland heeft helpen redden, en het is zijne Echtgenoote zelve, wanneer zij flechts eene waardige vrouw is, die hem de waapenen aangespt waarmede hij de eer des. . C 2 va.  u 1 > 1 Sv t a n i, e. t, vaderlands en de zekerhqid. van. 'naar geluk en den «eWaardhaarer kinderen zal verdeedjgeu. Roze. Maar als 'er nu geene vrijwilligers opkoomen om het vaderland te dienen, wordt dan de geweldaadige presfing niet noodzaakelijk ? Esduakd. A's hét ooit moogelijk was — als de gefchi'edeïH\ der volkeren immer één éénig voorbeeld hadt opge: leevert, waar uit bleek, dat, in den algemeenen nood. dqs vaderlands, na daartoe wettig opgeroepen, te zijn, zich niet eene geduchte Collqne van vrijwillige ïnboorelingen vertoonde, die hun leeven rontom.Jiet Altaar des algemeenen vaderlands ter bescherming; aanbooden, dan zoude ik uwe presfing moeten goedkeuren ; doch, daar dit nooit,, in welke eeuw en, onder welke natie ook, waar dit beproeft v/ierdt, getemt is , moet'elk corda'a: man , de gruwzaamheid van 'dit middel afkeuren en Ach*, hoe flecht veent men'met faaven van dwang en geweid; de zabel valt hen uit de hand en zij wenden den rug bij' den eerden fchok die zij moeten doorgaan. _ Waarom? —— Om dat zij geen belang in de zaak, die men hen doet verdeedigen -3 fegen dank "doet' verdeédfgen, dellen! La  er dï. Ge lokkig' ë Wed e rV i jj'b iïj g. 37 La Fleur. *t Is zoo! —— [de deur der kamer wordt met drift geopend.] . . ■ Wie daar? Vierde T'ose'e l. De Voorigen. 'Gaspar GkYï. Cas'par Gryp. Verfchrikt linnenZoomende, tegen La Fleur en Roze. Mijriehseren! de Regeering heeft mij gelast, uwen 'bijftand te verzoeken: zedert "eenige 'weeken gefchie- dën in het hier bijgel eégeh "Bosch , de gruwzaamfte moorden en roverijen 5 wij hebben geen Guarnifoén, en ik heb vruchteloos gcpoogt, om met de bedienaaren der Juftitie, die euveldaaden tegen te gaan; vee* '3en dér bedienden zijn reeds, in de onderfcheidene gevechten met de rovers gefneuveld of doodelijk gé- ..wond; wij zijn te zwak, en koomen daarom verfterfeing bij u , in naam der Regeering, verzoeken-? Roze. 'tegen Giyp. Wij zouden met genoegen aan het verzoek uwer Regeering voldoen, Schout! doch, wij hebben hier ■Hechts een werfhuis en niet meer dan tien of twaalf gavnapende ouds Soldaaten, op werving, onder ons C 3 -en  38 Eduard S-tanlet, en een dertigtal Recruten, die meest ongewaapend en fchier allen ongedresfeert zijn. Gryp. De nood van 't Algemeen; de veiligheid van den reizenden Koopman en andere menfchen , dunkt mij, Mijnheeren ! dat u verplichten ons, zoo veel moogelijk, bijtcftaan ? La Fleur. Wij denken ook zoo; doen; wie als wij u naar vermoogen hulp verleenen, zal ens bij den Landvorst vrijfpreeken, wanneer eenige onzer wervers of recruten fneuvelen, in actie met de bende rooveren? Eduard. ter zijde. 't Is immers wel het zelfde of wij gepresten, door .gepreviligeerde of ongepreviligeerde Moordenaars worden van kant geholpen V [zwaar zuchtende] Ach, Julia! — ach, mijne lieve kinderen! Gryp. Een papier uit den zak had*1 lende, dat hij aan La Fleur overgeeft. Zie hier de waarborg voor uwe verantwoording,' door de Regeering gefchreeven en onderteekend, bij j c]en Landvorst. Lai  Q e de GELUKKIGE We'bERVIND.'iNG. 3J La Fleur, na het papier geleezen te hebben, en het aan Roze overgeevende, tegen hem. Wat dunkt u,kameraat? "Roze. — mede «d het geleezen "te hebben* Wij kunnen, voorzien van deezen waarborg-,' dunkt mij, aan het verzoek van de Regeering én den beer Schout, zooveel moogelijk is, voldoen. La Fleur.. Met eene luide^ftemi * Recruten! ■■ ' <<< Op! —— De op de banken gejlaapen hebbende Recruten, ontmaken, jïaan öp '«ft vraagen. Recruten. Allen» . Wat blieft u? La Fleur-, Wie uwer is' gewillig om eene bende reVers, die zich in het nabuurig bosch ophoudt, te hei£>en verdrijven? Recruten. Wij allen-, -op uw bevel! C 'A &C;  40 Eduard Stanley., Roze, tegen de Recruten. Hot ilerk zijt gij? Een Recrut. Wij zijn zevenendertig man fterk. Roze. Hoe veel uwer zijn gewaapend? EpUARJD. Mijn Ónderöfficier heeft mij gezegt, fesentwintig Geweeren hier in de cafem te hebben. La Fleur, tegen Eduarè. Zóó; dm biedt gij u cok gewillig aan? Eduard. Glimplachende. Ik help, op gronden van eer en geweeten, zeeï gaarne boosdoenders van de aarde verdelgen. Roze. tegen Eduard, ep den Schout wijzende. Gij hebt gehoord wat deezen Heer ons, in naam zijner Regeering, gevraagt heeft; gaa met de Recruten die thans in deeze kamer zijn, naar uwen Onder-  of dx Gel'üxxig'e W edes vin ei kg. 4-1 deröfficier, en zeg hem dat hij "er twintig van ulie den waapend, waarover hij het bevel zal voeren, om met hen de beveelen der Regeering, betrekkelijk de uitroeijing der bende roovers, te doen uitvoeren. Eduard. Ik zal uwe bevelen volbrengen'! Gryp. tegen La Fleur en Roze. Ik zal voor het onderhoud en de bezorging uwer Manfchappen zorgen, en betuig u mijne erkentenis voor deezen bijiland. Roze. tegen de Recruten, op ïlilwtd wijzende. Gaat met hem; hij zal u bij wen Onderofficier brengen. Zij buigen zich. Eduard. in het weggaan. God ,geeve dat ik, in deeze onderneeming den dood Vinde, als ik Hechts vermoogend ben geweest, één braaf mensch uit de handen der fc'hurken te verlosfen! Eduard vertrekt ma de Recruten; Grvp volgt hen. C 5 V ij v  42 Eduard Stanley, V ij ede Toneel. La Fleur. Roze, Roze. Die Eduard fchijnt mij toe een mensen van eeneh meer dan gewoonen ftand te zijn. —— Had ik ongelijk u te zeggen , i dat men geen moeds genoeg heeft om hem, door navraagingen, betrekkelijk zijne geboorte, lastig te vallen? La Fleur. Ik wenschte dat men hem niet gepiest hadt; hij fchijnt eene van die menfehen te zijn, die geleerd hebben grootmoedig in den tegenfpoed te denken en te handelen. Roze. Hij is een zeer kiesch man —> een edel mensch, en zoo het aan mij ftondt, zoude ik hem zijne vrijheid, met het grootfte genoegen des waerelds, wedergeeven. La Fleur. Moogelijk verricht zijnen moed wel eenige treffelijke daad, die hem de ach-  of 'de Gelukkige Wedervinding. 43 achting der Regeering verwerft en hem aan de tederheid zijner vrouw en kinderen wedergeeft. Roze. God geeve dit! — koom; Iaat ons zien of de Recruten reeds met den Schout zijn vertrokken en alles in goede orde gefchiedj La Fleur. Zeer gaarne! Zij fteeken hunne degens op zijde en vertrekken. Einde van het Tweede Bedrijf. D E R-  44 E d D a k 'd S t a n l k V, DERDE B Ê D R IJ F. Eerste Toneel. Het Toneel vérbéeld ie gewoons Hui>lwudingskamer in de wooning van Fonrose. Jufvrouw F.önne is bezig'te breijen, terwijl de Dienstmeid het een en ander in het vertrek op orde fchikt. Jufvrouw Bonne. Chris je. Jufvr. Bonne. Chrisjc! gij moet alles toch ter deeg fchoonmnken? wij hebben daar toe nu juist goede geleeger.heid terwijl de Baron van huis is. Chris je. Ja, Jufvrouw! Iaat dit op mij ■ aankoomen; ik weet immers wel dat de heeren gaarn alies kant en klaar vinden , hoewel zij niet gaarn zien arbeiden. Onze Baron is een allerbraafst man; doch, hij gromt eeuwig als hij mij met de emmers en de luijwaagen in den gang tegen komt. Jufvr. Bonne. Hoe lang hebt gij nu hier al gewoond, Chrisje? C h r i  OF DK, GeLUKKEGE- WEDERVINDING, 45, C H R I S J E. Bijkans tien jaaren; en ik hoop hier mijne daagert L eindigen : —— Het fpijt mij maar dat onze lievefreule Julia niet meer bij ons is; met haar, dunktLij, is de grootfte vreugde uit het huis verdweenen; punkt u dit ook niet, Jufvrouw Bonne? Jufvr. Bonne. Mij dunkt, het tegendeel. Haar Vader jis thans eens zoo fpraakzaam tegen zijne huisgenooten , als toen Julia nog hier was, en, dat "er weinig goeds in dat Meisje ftak bewijst immers haare vlucht met een-onbekend mansperfoon? Chris je. Foei', Jufvrouw Bonne'. foeï-; hoe kunt gij zoo onrechtvaardig oordeelen;. de hemel weet hoe ongelukkig, dat lieve mensch nu reeds is. ?£ttr heeft mij, in vertrouwen, gézegt; dat hij hadt kunnen merken, dat,de reize van den Baron ten oogmerk heeft cm, zoo doeneüjk, navorfingen te doen, naar de plaats waar zijne dochter zich onthoudt; en ik wensch recht hartelijk dat hij haar mag ontdekken! Jufvr. Bon-nf. Spettende. Ha! ... ha' .... als dit het oogmerk der reize des Bar  40 E. d, v- a r> d. Stanley» Barons is, dan kan hij de halve waereld wel heröra. rijden eer hij zijn weggeloopen troetelkind wedervindt; want zij heeft ons geen fpoor van haare vlucht achtergelaaten ? [fpijtig] Onze Peter fijnbaard fchijnt een' grooten vertrouweling van zijn Meester1 te zijn; het fchaamt zich dat een man van geboorte en oud edelman zich zoo verre veniaagt, om van zijne liverijbedienden zijne vertrouwelingen te maaken! Chrisje. Gemelijk. Hola — Hola, Jufvrouw Bonne! gij fpreekt over de dienstboden even als eene groenvrouw over een verrotten kool; zij zijn toch menfchen, en daar' gij zelf, in veelen opzichten, tot hunne clasfe behoord .... Jufvr. Bonne, haar met drift in de reden vallende. Ik? — Ik zoude tot de clasfe der dienstboden behooren ? ... Ik de dochter van den Lijf- koetfier zijner geftorven Genade! Chrisje! ik verftaa zulke inpertinente gezegdens niet; hoorje! Chrisje. Een eerlijk mensch fchaamt zich den frand niet, waarïn hij, op eene brave wijze, zijn brood windt. — En, behalven dat, heeft de heer Baron Peter niet tot  of d e Gelukkige Wedervinding. 47. tot zijn vertrouweling gemaakt; het geen hij mij, daaromtrent, gezegt heeft berust alleen op gisfiugen, eveneens als het flechts eene gisfing van Peter is, dat Mijnheer heden morgen een brief van freule Julia zoude ontfangen hébben! Jufvr. Bonne, haar breidwerk op. dt Tafel nederleggende, en met drift van haar' ft oei opgaande. Hoe? . . . wat? De Baron zoude een Brief van Julia ontfangen hebben? Chrisje. Peter giste dit uit een paar woorden die de Baron, geduurende hij hem hielp aankleeden, heden morgen tegen de heer van Gramsber- gen zich liet ontvallen. Het is echter moegelijk dat hij het kwaalijk begreepen heeft. jufvr. Bonne. Dat zal hij ook wel kwaalijk begreepen hebben! — [ter zijde] Als dat waar is, is het gedaan met mijne hoop om nog eenmaal Mevrouw de Baronnesfc te worden! [tegen Chrisje.] Zie zoo, Chrisje! het is hier nu fchcon genoeg; gaa en maak de eetzaa! en de zijdkamsr mede op orde. Chris-  +8 S" iv 5J.A- R: O" SïASIi ETj' ChRI.SJE. Zeer wel, Jufvrouw! Tweede Tonr ElJufvrouw B o n-ne. Alléén» Jufvr. Bonne. ni een oogehblik zwijgens. Het is mij niet we! öm het hart; mijne eerzucht ftrijdt 'er in met mijne rechtvaardigheid, en nooit meer dan nu gevoelde ik welk een zamenweefzel van tegenfhijdigheden, van goed en kwaad — van deugden en gebreeken den mensch is !•. . . Ik ben mij zelve geene misdaaden bewust en echter vervolgt eenen rusteloozen kommer mij tot op mijn leger ó Eerzucht! 6 Eerzucht! hoe martelt gij mij! . . . . de Beeldenisfen der overieedene Baronesfe en dat van Julia vervolgen mij overal ; de fchim der Moeder fchijnt mij rekenfehap van mijn gedrag over haare Dochter te vraagen, en die. der Dochter fchijnt mij al bet misdaadige te verwijten, dat 'er in mijn hart, tegen haare verzoening, broedt! .... Als ik den ouden Peter of de goedhartige Chrisje zoo in, den lof der freule hoor uitwijen , vereenigen zich mijne reden en mijne overtuiging met hunnen lof; doch, mijne fierheid,  O? DEj Gelukkige We.3er.v in.din.g, 49 (bid, mijnen zoo lang. te; leur geffelden hoop-verzet "er zich tegen, om in hunnen lof deelteneemen en ik- gevoel dat, twee tegenftrijdige driften mij doen bloozen!- .... Gelukkig, waarlijk gelukkig- is den mensch, hij mooge vrouw of man zijn, die vastheid van karakter genoeg bezit, om, ook in weerwil van zijn eigenbelang , rechtvaardig te kunnen handelen, Sn-, waar hij ze ook mooge aantreffen, hulde aan Jeugd en de billijkheid te kunnen zweeren! . . . . Ik gevoel deeze zielenfterkte niet in mij: 'er behooren treffende, den woesten mensch roerende voorbeelden toe om, ze ons aantebrengen; en, - Helaas! wat vermag de kracht der reeden op het, zwakke hart :ener vrouw, die zich, door de woelingen des hoognoeds en der eerzucht, voelt regeeren ? .. . ['er wordt tan de huis deur gebeld.] . . . Men beidt. _ Wie mag !44r zijn? ... 't is reeds laat op den middag; ik verdachte geen bezoek meer. D e e d e T 0 n e e l.. Jufvrouw Bonne. Chrisje.. Chrisje. Daar is een vreemde knecht, Jufvrouw! die Baar le Baron vraagt; hij zegt een brief te hebben, dien rij aan niemand dan aan Mijnheer zelf mag ter hand tellen. D Jufvr.  5 05 £ £•. Sf. a tt I>, S X a N l E y>, Ji/w. Bonne. Dit is immers thans, onmoogeïijk; hebt gij hem gezegt dat de Baron afweezig is? Ghris je.. Ja, Jufvrouw! en hij heeft tn'ü geyraagt wanneer Mijnheer te rug kwam. Jufvr. Bonne. Heeft hij u niet gezegt van wie bij kwam? draagt; hij eene Livcrij; kendt gij dezelve niet? Chrisje. Hij heeft mij niets gezegt, en ik heb. hem ook niets gevraagt; om dat ik begrijp dat dit onfatzoendelijfc is. Hij is gekleed in een eenvoudig groene Jas, zonder eenig teken yan Liverij en fchijnt reeds een man van zekere jaaren, gelijk onze Peter , te. zijn.. Jtfvr. B on ne. Laat hzm binnen koomen; rSJ fcril zelf met hem fpreeken, Chrisje. Goed, Jufvrouw!' Viebj  ÓJJf Bï G Ei UK.KI GE WEDERVINDING.. Jl Vierde- T o h e b a. Jufvrouw Bonne. MUt}. Jufvr. Bonne. Wat of deze vreemde Bedienden wil? hij heeft een brief dien hij de Baron in perzoon moet overgeeven; welk een' brief zoude cat kunnen zijn; de Baron heeft immers, voor zoo veel ik weet, geene zulke belangrijke correspondentien, die geheimhouding zouden vereisfchen? ... Ik ben ongerust en verward; ik weet zelf niet hoe ik te moede ben! . . . . Dan zacht; ik hoor Chrisje met de Bediende in den gang. . . . [naar de deur ziende.] Hij komt. Vijfde .Toneel. Jufvrouw Bonne. Bernard, Jufvr. Bonne. Wat is 'er van uw dienst, mijn vriend? Bernaed. Ik wenschte Mijnheer de Baron van Fonrofe te ifpreeken ; tot mijn leedweezen verneem ik van de [dienstmeid dat hij afweezig is. D 2. Jufvr.,  jyj ïï.»',4h5 S t a n l e a . Jufvr. B ohne». Dat is ook zoo; doch, dit zegt niets; zedert meer • dan twintig jaaren beffcuur ik de huishouding des Barons, misfchien, als gij mij eenige inlichting nopens, den Inhoud des Briefs geeven konde, zoude ik vermoogend zijn 'er u een voldoend antwoord or> te geeven? Bernard., Mijne Meesteresfe heeft mij daaromtrent geene bevelen gegeeven ; en ik ben niet gerechtigt, om iet, zonder haare toeftemming, te doen. Jufvr. Bonne. Wie is uwe Meesteresje ?• [ter zijde] ik beef >• Bernard. Eene zeer brave, deugdzaame, maar ongelukkige, vrouw. 1 Jufvr. Bonne., Haar naam is?- Bernard. . Mevrouw Stanley.  'of be GELUKK'ïG'E WEDERVINDING. 53 Jufvr. B om ne. Ik ken haar niet. - Is zij eene weduwe? Bernard. God geeve, Neen; 'Jufvr. Bonne. Gij weet dit dan niet? Bernard. Ween/! Jufvr. Bonne, ! :Heeft zij 'kinderen ? Bernard. Ja; Twee, lieve zee* eve kinderen; een' Jongen en een Meisjen. Jufvr. Bonne, Waar woondt uwe Mevrouw? ' "B'ernard. In de wooning van onfchuji in deugd: in het oord waar de misdaaden nooit haa? Pa ier.  54 Eduarp S t a n x e y, ren tbroon vestigden, en waar d«n edelen mensch,, gerust en vrolijk van de waeield fcheidende, blijde: tot zijnen God opklimt! Jufvr. Bon me. Wonderlijk, Man! ik vraag u naar de naam dess Dorps of der Stad waar uwe Meesteiesfe woondt? Bern arp. Dat weet ik zelf niet; wij woonen overal waar; wij vreede en eene gezellige eenvouwige deugd aaB<;: treffen. Jufvr. Bonne. Werwaards komt gij thans % Bernard. Langs den gewoonen Landweg, bezijden het Bosch,. Baar deeze wooning. Jufvr. Bonne. G remmende,- ■ [ter zijde.]. Dat is een onbeleefde Buffel; een fijnen Koppelaar) met zijne Mevrouw Stanley en haare twee kinderen a wat hier toch achter fchuilt? . . . [tegen Bernard] Waar is de brief die uwe Mevrouw u voor den Baron gaf; geef hem mij; ik zal hem dien, bij zijne thuis-; komst, ter hand ftellen? ^  -o'f de Gelukkige Wedervi'nd:'ing. "55 B'ernarö. Vergeef mij, 'Mejufvrouw! die brief kan ik u niet :er bandftelle:i; ik ben een ouden letterknecht en volg daarom letterlijk de bevelen die mijne goede Meesteiesie mij geeft. .Juf\r. Bon ne. Spijtig. Üwe Meesteres zal gewis eene fchoóne trouw of weduwe zijn: de Baron is rijk en dit zijn orijfveeren genoeg om een bediende de geheimhouding aantebevelen! Bernard. 'Spotachtig. 'Beide is waar zeer waar; Mevrouw 'Stanley is fchoon en — de Baron is rijk; en ik, 'van beiden de getrouwe dienaar, weet geheimen, ■die mij worden aanvertrouwt, te eerbiedigen en te bewaaren! - [ter zijde] die oude Vocaxif! 'fufvr. Bonne. Gij zijt zeer onhandelbaar; 'Weet gij wel dat gij onbeleef: wordt . . . [haare gotid'ienrs uit den zak liaalsnde.] . . . Ik zal u rijkelijk voor uwe boodfchap beloonen; geef mij den brief over ? zij wil hem een Jluk geld in de hand fteeken. J) a Bek*  56" Eduard Stanley, Bernard. Het geld weiger■ewk aanteneemtn. Vergeef mij , Jufvrouw! ik neem geen geld te* betaaling van eene ontrouw. Al bezat gij al de fchatten van Indostan en de fcboonbeid van eene Helena ; zouden noch uw goud noch uwe lonken vermoogend zijn om- den ouden Bernard ontrouw aan de bevelen zijner braave Meesteresfc te maaken. — [met vervoering.] Eéne traan vol dankbaaiheid voor mijne geringe dienden, die over de deugdzaame wangen van Mevrouw Stanley rolt, beloondt mij meer dan alle de fchatten van Europa, en eenen vriendelijken onfchuldigen lagch van haare lieve kinderen, als zij aan den hals van hunnen Bernard hangen of aan zijnen fchoot dartelen,'doet mij meer deugd, alst alles — — alles wat gij of iemand mij fchenken kunnen ! Daarom , in Gods naam, neem uw geld toch weder, en geloof dat mijne'deugd boven alle beproeving is! Jufvr. Bonne, Maar, de Baron moet immers uwen brief hebben; en hij is afweezig? B ern ard. Wanneer zal 'hij wederom thuis zijn?  of de-Gelukkige Wedervinding. 57 Jufvr. Bonne. Dat weet ik zelf niet; misfehien in één , twee, Biisfchien in drie dagen. Bernard. Zóó lang; dat fpijt mij; mijne Mevrouw is zeer ziek en zal verlangen dat ik met de Kinderen wederom thuis koom. Jufvr. Bonne. Met de kinderen , zegt gij ; zijn haare kinderen dan met u gekoomen? Bernard. Ja, Jufvrouw! die lieve kleenen hebben met mij tot den Baron willen gaan. . . . [ter zijde] Oude Zot! dat ik mij daar zoo moest mispraaten! Jufvr. Bonne. Waar zijn zij? Bernard. Bij eene oude 'getrouwe Vrouw , eene arme maar brave vriendin van Mevrouw Stanley. D s Jffvr-  5$ ;E d u a b d 'S t a h l £ Jufvr. Eokks, In deeze nabuurfchap? Bernard. Ja. . . . Doch, waartoe alle die onnoodige navraagingen? - Hoor, Jufvrouw! eensvooral, beperk uwe nieuwsgierigheid en flel mij op geene beproevingen waartegen mijne weinig menfchenkennis zich , zoo goed moegelijk „ gewaapend heeft. Jufvr. Bonn*. Zal ik dan ook die kinderen niet moogen zién? hen in het huis des Barons, 'benevens u te logeren tot hij zal zijn Wedergekoomen , zal immers, hoop ik, geen inbreuk op uwe geheimhouding zijn ? Bernard. Geheel niet; die kleene Engeltjens zullen alhierjj beter dan ergens elders, gehuisvest zijn. Jufvr. Bonne. Met goedliartiglieid, Gaa, wonderlijk mensch! gaa en haal de kinderen ; breng ze in deeze wooning over. Als uwe boodfchap van zoo veel aanbelang is, dat niemand buiten de Baron in het geheim daarvan mag deelen, zal ik ten  op de Gelukkige Wedervinding. 59 ten minften eene goede daad verrichten, hoop ik, door u met de kinderen, tot zijne thuiskomst te herbergen ? Bernard. Met erkentenis. Gij zijt zeer goed, Jufvrouw! Ik zal daarvan gebruik maaken en de kinderen gaan afhaalen. [op eene vertrouwelijke wijze.] Als al het donkere, dat nu nog met het floers der geheimhouding omweeven is, zal ■zijn opgeklaart, zult gij overtuigt worden , dat ik rüet anders heb kunnen handelen dan ik doe , en dat eene diepe geheimhouding, in dit geval, noodzakelijk was. Jufvr. Bonne. Uw gedrag voldoet mij; gaa; gij zijt e6n eerlijs man; het waare wenfchelijk dat alle Bedienden uwe getrouwheid bezaaten. Ik zal u, met onge¬ duld, met de kinderen van Mevrouw Stanley verwachten. Bernard. Weggaande. 3a een kwartier uurs zal ik met hen hier zijn. Z « s-  'Co E b ü 'a r d S i 1 k t ï 7-, Zesde Toneel. Jufvrouw Bonne. ^/.eeïj. Jw/vr. Bonne. Welk eene mengeling van grievende nagedachten overftelpen mij! Wie mag toch deze knecht, wie mag toch zijne Mevrouw Stan'ley zijn ? . die Bediende is een onoplosbaar mensch; ik eerbiedig zijn gedrag fchoon ik zijne geheimhouding, in mijn geval, veroordeele! .... [na een togenblik Z%vijgens] Maar welke betrekking kunnen toch die kinderen of> den Baron hebben ? ... het zullen toch wel geene kinderen van freule Julia zijn? . . . Dwa'aze gedachten! boe? de weggevluchte dochter- zoude-haare kinderen den vertoorenden vader in den fchoot werpen ? . . . Onmoogelijk! - ... [op ;mr jlart wiJ, zende.] Waarom bevreedig ik mij niet met mij zei» ve? ... ach! dat ik toch eenmaal vermoogend was om die rusteloosheid uit mijnen boezem wegtezuchten! dan! ... . [zij gaat de kamer eenige maa¬ ien, wild en fier rondom ziende, op en neder] Mijn hefluit is genoomen; hoe ? zoude ik mij' nog langer, door den ouden Baron of door een wispeltuurig meisjen, dat hij, in haare afwijkingen, voorfpreekt, in dit huis vol werk laaten ringelooren [trotsch zich in den fpiegel bejchouwende.] Ik onteer de naam mij-  of b-i GsLUIvKI G:E W E d E r vln D.1n & (Je mijner familie niet; Fonrcfe! mooge nu de bezorging over zijne hofhouding in betere'r handen ' fielten; [rondom zich ziende] Vaarwel! wooning eener mis. kende vrouwelijke zorg ! een ander mooge voortaan in mijne voetftappen treden; ik, voor mij; ik heb pijnen taak alhier afgedaan en zal, bij mijn vertrek, de Baron, door een brief van mijn belluit verwittigen! Einde van het Derde Bedrijf. VIER-  VIERDE, B E. D R IJ F. Eerste T q m z e l. Het Toneel verbeeld een lommerrijk Bosch. Bi Avond begint te vallen. Bij de opening des Toneel; ziet men eenige Rovers, van oogenblik tot oogenblik, ko.omen en weder weggaan. \ Twee gcivaapende Rovers , die als fchildwachten fchijnen uitgezet te zijn, wandelen naast elkander op en neder. N. 1). Men houde toch wel op het oog dat het Avond is, en dus de perjoonen zich rdet wel anders dan door hunne Jpraak herkennen ionden'. Twee Rovers. Een Rover. Wij maaken deezen dag fchier geen buit; het Capitaal van dien eenigen Reiziger, dat wij in den uiorgenftond roofden, vergeld ons Hechts fchraal de moeiten van den dag! Tweede Rover. Die Schout Gryp heeft mij gisteren haast bij de kladden gehadt; en ik heb 'er waarachtig geen fmaak in om naar mijn linker zak te kijken en een lucht» fprong te doen tusfen hemel en aarde! Eejj  cf &e Gelukkige We n e r v i n dIsIjg» ö3- Een Rover. Hét is gelukkig dat die Schout met zijne dïanders te zwak voor ons is, anders zouden 'er al meenig i een onzer bende naar de andere waereld zijn veizonden geweest,.! Tweede Rover. Het deedt mij recht goed, toen wij eergisteren een paar van die habfchaaren in het zand deeden tuimelen. Kerel! je moest eens gezien hebben, hoe Gryp op ons toehieuw; het was of hij de levendige duivel i zelf waar. Een Rover. Ja; 't is een heele Vent! een Satan uit de hel geJtroopen om ons edel corps gaauwdieven te ontrusten .. . [men hoord verfcheiden pistoolen, en hei geklikklak van 'Labels, dat hoe langer hoe nader komt.] . . • Verdoemt wat is dat? zij zien beiden achter de JcherI i$sn van waar het gerucht komt. Tweede Rover. Na ik zien kan zijn onze kameraaden in gevecht met drie of vier Reizigers! E.en  04 e. 0 u a k, 9. s. t a n l h y, E-.en Rover. moedig» D'e kaeie!s verdeedl'Ie» Tweede Rover. Zullen wij onze makkers niet bijfpringen* Een Rover. Halt!.. . . zij koomen nader; waapenen wij ons! . . . dit gezegt hebbende koomen de veclnende partijen op hst Toneel,. Tweede Toneel. Eene Bende Rovers. Fonrose. van Gramsbergen en Peter. ~ de laatjle drie, met het pistool en den zabel in de vuist zich tegen de Rovers verdeedigende. wondende. Em dodelijk * ' i Schurk ! ontfang uw loon! de twee op het Toneel geweest zijnde Rovers, vluck ten, aan de andeie zijde des Toneels, weg. Een Rover. Dat wordt mij hier te warm! Twee-  of be. Gelukkige. Wede&vihdihc. 65 Tweede Rover. Mij ook. Van Gramstergm gewénd wordende, valt de deegen uit de hand. Van Gramsbergen. Mijn God! ik ben verlooren! - fOp dit oogenblik ziet men Schout Gryp, gevolgt vm twaalf gewaapende Recruten, aan wier hoofd Eduard it, van de andere zijde des Toneels fchielijk uitkoomen, en zich ter Jlülpe van Fonrofe, zijnen gewonden.Vriend, en.Peter, aan hunne zijde voegen.] Derde Toneel. De Voorigen. Eduard. Gryp en gevolg. G'ryp. tegen Fonrofe. Houd moed, houd moed , Mijnheer!- wij zullen i fchurken daadelijk loon naar werken geeven! [Eduard vliegt, veclrtende, te midden in de Bende Rovers; dood en wond verfcheiden van hen. —« Gryp en de overigen jlaan hem bij, en in een oogenblik ziet men de Rovers van alle zijde wijkei: en wegvluchten , zij worden door Eduard, Gtyp en deandere Recruten vervolgt] • E .Gr yp.  65. E o u a, r d; S. x a. n l c t, gr7p. te** weggaan tegen Fonrofe. , Toef ons gerust hier , Mijnheer ! blijf bij uwen t gewonden vriend; poog hem te helpen; wij zullen,., zoo fpoedig moogelijk, weder bij. u zijn en u, veilig.; uit dit Bosch geleiden. FQ'nrose. Zijn degen opfteekende*;, Zeer goed; wij zullen u hier; vertoeven,. Vierde Toneel, 1 Ïonrose. Vak Gramsbergen. (Gewond.) Peter.' Fonrose, tegen vsn Giamsbtrgent terwijl hij hem Vjflani biedt, Is uwe wonde gevaarlijk, mijn waarde Heer vaai Gramsbergen ? Van Gramsbergen,». Ik hoop- neen;, ik ben in den aria; gewond. . . ., [hem, zijn zakdoek geevende.] Heb de goedheid, mij deezen doek om den arm, te binden. [Fonrofe doet zoo] Zie zoo;'als. ik nu flechts rusts hebben kan., zal, he,t denkelijk, van geen gevolg zijn. F o :;■  ©■f de G.el.ukkige wedervinding. 67 FoNROSE;. / i Een Jongen mensch, ik weet niet wie hij is, die ;de(j Schout vergezelden, keerde, ter 1 echter tijd, een ifleek af die een een der Rovers op mij gemunt hadt; Jhij vloog gelijk een woedende Leeuw op hen in; en 1 zonder zijne hulp, zoude ik 'er gewis nog erger dan :|gij zijn afgekoomen. Peter, 'Goddank daft wij nog zoo gelukkig gered zijn! Van Gramsbergen. terwijl hij •J zich aan den voet van eenen boom nederzet, tegen Peter, Zijt gij niet gewond, mijn goede Peter? Peter. (Jodlof, neen,, Mij nheer! Fonrose. tegen Peter. Gij zijt een braaf kaerel, Peter i I ik wist niet dat 'er zoo veel courage in u ftak. Peter. v Ik heb Hechts mijn plicht gedaan; en buiten dat, I heer Baron! ik'was immers verplicht mijn eigen huid 1 te verdedigen ! [Peter zich het voorhoofd wrijvende.] E 2 Wel  Ö85 F.b V A K- » S t a n ï, e Yr Wcr ik ben 'er moede van. [itij neemt een flesjen ui\ zijn zak en drinkt■,], dat fmaakt als koek! . . . , r/^ drinkt nog eens.] he! . ... be! ... [hij drinkt m& eens.] Driemaal is fcheepsrecht! F Q n s «s e. tegen Peten Hola! hola! Peter! ..... drink niet alles op; geef ons ook wat . . . wat hebt gij in uw flesje? Peter. De P,aron het flesje we» geevenae^ Rabastika! Fokrose., Jnze aanvalleren, hoorde zeggen, hebben eene herige ontroering, waarvan ik;,zelf geene reeden weet e geeven, in mij verwekt; ik meende die item, lat geluid, dien tongval te Ttennen i Fonrose. Ik hoop dat hij daadelijk met Schout Gryp Kal terugkeeren; op dat ik geleegenheid heb, hem E 2 mij-  ?o Eduard Stanley, mijne erkentenis, voor den dienst aan mij bewee* aen, als eenen redder van mijn leeven, te betuigen. Van Gramsbergen. Uit de weinige woorden, die ik hemi rieb hooren fpreeken , zoude ik moeten befluiten, dat hij eene mijner Landgenooten is. Peter. Hij mag zijn wie hij wil; hij is gewis een' goeden Vechter; ik zou hem, ter liefde van nommero Eén,: niet gaarne tot vijand hebben. Fonrose. tegen Peter. En als het nu een der Rovers was geweest, zou uw N<\ i. het hard te verantwoorden hebben gehadt? Peter. Dat kan waar zijn, Mijnheer! doch ik geloof, niet, onder uw welneemen, dat een Schurk zoo dapper kan vechten als deezen mensch vocht? [Men : haard gentclit i>an de rechtezijde des Taneels: Fonrose, ; ziet achter de fchermen.'] F on-  «? de 'G'e'l'ukki-c'e WEbï'svj.JIDÏNi. 71 FoNROSÊ. ïk zié Schout Gryp, met dien Jöngenmënsch IKQ eenige anderen, zoo mij toefchijnt, terugkeeren. P eter. flcZ/tirr de fchermen diende, "tefwijl van Gramsbergen opflaat. t)at is ook zoo> Mijnheer! doch, mij dunkt dat ■eenige van het volk van Schout Gryp, verfcheidene Sovers gevangen., langs eene andere laan van het Sosch, wegbrengen? FoNR'OSE. ;Zoo veel te heter. —— Ha'J I daar zijn onze vrienden I V ij ï b i Toneel. $>s VoorïgeN. 'Gryp. Eduard en zes Recruten. Fonrose. 'tegen Gryp. "Wel, 'heer Schout! zijt gij die Schurken 'meester Jtunnen worden? — mij dunkt gij hebt 'er eenige . gevangen van doen wegbrengen? E a' Gryp4  72 Eduard Stanley, Gryp, op Eduard wijzende. Zonder deezen moedigen Militair zouden wij het zwaar -te verantwoorden hebben gehadt; aan zijne dapperheid zijn wij onzen tiuimph op die boosdoeners grootendeels verfchuldigt. Eduard. Met ingetoegenheid. Ik heb niets meer dan mijn plicht gedaan , en indien ik het geluk heb gehadt iet ter hulpe der menfchelijkheid bijtediaagen, zal mijn geweeten mij daarvoor beloonen. Van Gramsbergen. ter zijde. Hemel! welk eene overéénkomst! . . . welfc een' toonval! Fo nr o se. Eduard bij de hand neemende. Edel Mensch! — Redder van mijn leeven! wie zijt gij ? ... ach! ontruk mij de voldoening niet om u mijne erkentenis te kunnen betuigen! Eduard. Verwondert. Heb ik uw leeven gered, Mijnheer ? . ■ ~ waar™ lijk ik wist dit niet! F on-  =of de GeLUKKLGE WEDERVaNOÜNG. 7| fon rose. Ja; Gij hebt een fteek der moordenaren, die voor «lij beftemt was, afgekeert .... Wie zijt gij? Eduard. Met nadruk. Ik ben Man — Vader — Zoon — Echtgenoot en — eenen door dwang van vrouw en kinderen afgefcheurden — Soldaat! Van Gramsbergen. ■wederom ter zijde. God! God! .... welk eene zaamenftem- ming in woorden en gebaarden! .... ach! mij ongelukkig vader! Fonrose. tegen Eduard. Maar uw naam, braaf man? Eduard. Ach! wat kan het noemen van mijn' naam u of mij baaten ? f on roze. Laat ik ten minden moogen weeten aan wien ik mijn behoud verfchuldigt ben; uw' naam is? ... . E 5 Eduarbs»  •74 E d ü a r b S t a ■» l e ï„ Eduard. Eduard Stanley. Fonr'ose. Een luiden gil geeven£tt valt in de armen van Eduard. Eduard Stanley! . . . Mijn Zoon! mijn Redder, de Echtgenoot mijner Julia, de vader haarer kinderen ! . . . . Ach! Alle de overigen. Zijn Zoon! . . . Zijn Vader' . . •. Van Gramsbergen. Peinzendtk ter zijde. Eduard Stanley? .... de Gefiachtnaam mijner Louife! Eduard. Met liet diepst gevoel van tederheid de Baron aan zjn hart drukkende. Gij de vader mijner Julia ? . . . Gij de Baron var* Fonrofe ? . . . . [aan zijne Voeten vallende.] ——— Vergiffenis voor uwe dochter of den dood! . . •. Fonrose. Hem, vol aandoening > Ophejfer.de. Staa op, mijn Zoon! mijn' Eduard! en verneder uwen  'of de Gelukkige Wedervinding. 75 uwen vader — den vader uwer Julia niet door uwe vernedering: alles r- alles is vergeeven!. . . Eduard. Opjlaande en zijne te zaamgevouwene handen ten hemel heffende. Voorzienigheid! hoe onnafpeurelijk zijn uwe weegen! Fonrose. Zijn Zoon bij de hand ' houdende tegen van Gramsbergen. Mijn boezemvriend! zie hier de Echtgenoot mijner dochter! Van Gramsbergen. Met aandoening. Baron! de Zegen des Almachtigen ruste op uwen -fflyn hoofd! Eduard. ter zijde. Mijn God! welk eene item treft mijne ooren! Van Gramsbergen. tegen Eduard. Zal het niet onbefchéiden zijn u naar het land uwer geboorte te vraagen ? E du a r d. Koel. Ik heb geen vaderland, Mijnheer! Van  -t6 Eduard Stanley, Van Gramsbergen. Gij hebt geen vaderland! de Moor die naakt op zijne brandende klippen leeft heeft of erkent ten minden een vaderland en gij — een Christen — de Echtgenoot der dochter mijns vriends zoude geen vaderland hebben ? Eduard. Met aandoening. Ik ben een' banneling! Fonrose, en van Gramsbergen. Volfchrii. Een banneling! —— Man! ... gij? Eduard Met grootheid. Een banneling ja; maar —— geer» rnisdaadiger! ——— erken in mij Hechts den mensch; niet de ——• Bandiet! ■ Vraag niet nader! Van Gramsbergen. Merkbaar lt•woogen. Uwe geboorteplaats? . . . was? Eduard. De Stad waar mijne Moeder mij het leven gaf, is genaamd Chalons .... Van  of de Gelukkige Wjqïiivihmng, 77 Van Gramsbergen. Ontroert. Chalons ? .. . Man!. en . . . is uw naam Stanley? Eduard. De naam mijner deugdzaaine Moeder waar zoo; ■ Van Gramsbergen. Met vervoering hem in zijne armen fluitende. Eduard! —— Eduard! dus dan ook mijn* Zoon! ——■ Eduard erken uwen grijzen Vader! . .. Fonrose. Vol verwondering eenige treiden achterwaards doende. Ook zijn' Zoon! . . . Ook zijn Vader! . . . Eduard. Zijn' Vader, vol aan. doening, omhelzende. Thans, Hemel! zijn alle mijne wenfchen vervuld! .. . . Mijn Vader —— ook de Vader mijner Julia! Oude, eerbiedwaardige grijze!. Peter. Veel ondervond ik oude knaap; maar dergelijke toneelen zag ik nimmer — ach ! dat dit onze lieve freule Julia weder in ons huis bragt! Fok-  1& E" D U A & 15. S. T A N l e ï-, Fonrose, Eduard. Ik ontfing heden morgen, even voor mijn vertrek, een brief van Julia,.... Helaas! de ongelukkige5 zij is ftenende. Eduard. Diep bewoogetu Zij is ftervende! .... Zij de dierbaarfte de achtingwaardigfte! ... en ik ? ... ik ben veroordeelt haar niet te moogen wederzien? . . . ó mijne Julia!.. . . ó, mijne kinderen! Fonrose.. bedaarden Troosteloos over uw gemis, heeft eene verflindende koortz haar aangetast . . . [hem de brief van Julia overgeevmde] lees, mijn Zoon! zie hier wat zij mij fchrijft; gaave de hemel dat wij haar nog konden redden! . . . waar woondt zij ? . . . zij meict mij haar verblijf niet. Eduard. Terwijl hij de brief cpend om denzelven te leezen. Ons verblijf is niet verre; het is in uwe fiabuurfchap, alwaar wij, onbekend, dit laatfte halfjaar, ons hebben nedergezet. . . . [hij leest] F on-  of bse Gelukkige W ed er vim ding,. 79, Fonrose*. tegen Gryp. Mijn waarde Schout-, gij kendt mij; zoudr. gij mi); het genoegen willen verfchaffen, om in mijnen naam,, en ter mijner verantwoording , aan de Bevelhebber -die u deeze manfchappen ter hulpe toevoegden, te zeggen, dat deezen jongen mensch mijn Zoon is;, dat hij met mij naar huis is gekeerd, en ik op mij neem om zijn ontflag bij den Landvorst te bewerken? Gryp. Zeer gaarne, Mijnheer de Baron! ik beloof u dit naar uw genoegen te zullen bezorgen. Van Gramsbergen. Zijn ring aan Gryp overgeevende. Eerelijke Man! onlfang deeze ring van mij-, tot erkentenis voor uwe hulpe;. neem en draag hem ter mijner gedachtenis. Gryp. Ik heb Hechts mffj plicht gedaan, Mijnheer! Van Gramsbergen. Neem aan — Neem aan, mijn Vriend! het is maar eene kleinigheid . . . [Gryp de ring aanneemende buigt zich, ten teken van dankbaarheid.'] ÉDU-  8a> Eduard S n s t t !,' Eduard. De brief van Julia 1 met eene merkbare aandoening, geleezea hebbende,, geeft Rem aan Fonrofe terug. Die lieve ongelukkige! . . - ach! laat ons ter haarer redding fpoeden! Fonrose. tegen Eduard. Zeer gaarnemijn Zoon! . ■ f waar is haare wooning ? Eduard. Slechts op twee uuren afftand van hier. Fonrose, op van Gramsbergen- wijzende. Maar onzen lieven gewonden Vriend, uwen Vader, zal dien tocht, vrees ik, niet goedmaaken? Van Gramsbergen. Jk zal mij met de Schout naar onze wooning begeeven , en daar een en ander, tegen uwe terug- , komst, gereed maakén. [tegen Gryp.] Gij zult wel zoo veele goedheid hebben mij te willen vergezellen? G r y r>.  öe de gelukkige Weuer v-ï ndin Si 8l Gryp; De wooning des Barons legt op nijnen weg; ik zal 'er u veilig heenen brengen. Fonrose. tegen Peter. Weet gij ook of onze Paarden, in het gevecht met lie_ fchurken gewond zijn ? . . . waar zijn zij ? Peter. Ik heb ze , zoo goed ik konde, toen wij de Rovers ip ons zagen afkoomen, en wij afgeklommen waaren, ;ints in het Bosch aan een paar boomen gebonden;; net uw verlof zal ik gaan zien wat van hen geworen is? Fonrose. Wagt, Peter! wij zullen Hen met u gaan; dan kunnen wij aanftonds opzitten, ;n einde geen tijd te verliezen; mijn hart fnakt naar üjne Julia. Van Gramsbergen. Laat ons nog ecu oogenblik vertoeven, Peter kan ns wel vooruitgaan, en Eduard kan gebruik van lijn paard maaken ; ik zal mij aan de herberg die iuiten het Bosch legt een' wagen laaten aanfpannen, it zal mij gemakkelijker zijn. F Pe.  3.i. 1} D O A^ï D S-T.A n L e '.', EiiER. weggaan» Ik. zal de wagen bezorgen. I Gryp. Die Stalmeester heeft zeer goedj «n gemakkelijk reistuig. Fonrose. Goed, mijn lieve van Gramsbergenfj zult gij. de. vriendelijkheid hebben, Jufvrouw Bonne') van een en ander dat hier is voorgevallen te verwit-; tigen ?, Van Gramsbergen. Ja. . . . Koom, gaan wij, mijne vrienden!, wij zullen, hoop ik, thans van de Roovers niet meen te vreezen hebben ?. V rj r d e Toneel. De Voorigen. Jufvrouw Bonne. Peter. Schielijk tnsfclien Kleene Lievelingen ! ik zal ii van beiden doen verzorgen-; dierbare - gevoelige kinderen! . -. . ■■[tegen Bernard] Mijn brave Bernard! wilt gij de kiftdertjens wel een ftuk brood, uit de kast, geeven, en hun bedje gereed maaken? ... Ik ben 'er tè zwak toe: als zij flaapen, kunt gij voor u zelf zorgen. Bernard. Terwijl hij naar de kast gaat, en Brood, Boter, Kaas enz. op de tof el Zet. Ik zal wel voor hen zorgen, vermoeid u maar niet. . . . [tegen de kinderen.] Ik zal u helpen, lieve kinderen , [hen een ftoel geevende] daar is ijder een ftoel, du zal Bernard voor de maag en dan voor den flaap sorgen. Willem, terwijl hij op zijnjloel klimt, 'tegen Julia. <ö, Maatje! wat hebben wij pret gehadt! Julia. Is 't waar, lieve Wim ? Julia.  92 Eduard Stanley, Lucia, [die insgelijks op haar ftoel klanjfrt.] Ja, Maatje! én Bernard heeft ons in £ ..koets alles verteld. Julia. Wat heeft bij u verteld? 'Willem. Uit den Bijbel; van Lazarus en de Rijke man. Bernard. Aan elk der kinderen een Boterham en een glas Water met Melk geerende. Zie óMr, lieve kleenen! eet fmakelijk en bid God-, ijder in ftilte. LucrA. Al bidden wij ftil; de hemel hoord ons toch, niet waar Maatje? Julia. Ja zeker, mijne lieve kinderen! de hemel hoord u overal! [ter zijde] hoe gelukkig ~ hoe on- fchuldig zijn zij! . Almachtige! zegen ben! Wil.  of oX Geluk KroE Wedervinding. 93. Willem., terwijl hij eet. Zal Papa haast wederkoomen, Maatje?' Lucia, Die fïoute Paa! dat hij zoo lang uitblijft!' Willem, driftig tegen zijn Zusje. Papa weet immers beter als wij hoe lang hij mag uitblijven, Meisjen!. Ju l 1 a> Als het God wil, mijne, lieve kinderen ! zal uw vader, wederkoomen., Willem, tegen Lucia, - Zjet gij wel, Zusje? Mama zegt ook zóó 2 Bernard. tegen de kinderen. Kom — kom, eet uw boterham maar, en dan; marsen naar de kooij. [Men hoord eemg, gerucht, aan de hJsdeur, en ter gelijhr tijd zacht aan dezelve kloppen. Julia verfchrikt. Bernard vervoegt zich naar de deur. De beide kinderen fchuiveit hun floclen weg en voegen zich aan de fdmot hunner Moeder. Julia.  01 E d. o a k d SïUUt, Julia. Wat is dat? Bernard. Houd u gerust, Mevrouw! Bernard ral niet opendoen voor hij weet wie ons zoo Iaat in den nacht kornt wekken. —— [hij gaat naar de deur en vraagt] Is *er iemand? . . . Eene ftem van kuiten antwoord; Ja, Bernard! ik ben het. Bernard. Terwijl hij Jchielijk de deur opent. De ftem van Mijnheer! . . . [tegen Julia.] Mevrouw! uw Echtgenoot! Julia. Opfpringende,. Mijn Echtgenoot! De heide Kinderen, vrolijk. Papa! .... Papa! .... Des-  de. Gelukkige Wedervinding. 55 Derde Toneel,. De Voorigen. Eduard, en eenige oogenblikken na hem ook Fonrose en Peter. Eduard. Julia aan zjn'hart drukkende. Mijne Julia! . . . mijne dierbare Julia! God lof ik zie uw weder! De Kinderen omhelzende. Mijne lieve kinderen!. .. mijne kleeneEngeltjes! Julia. Vol tederheid. Mijn Eduard.!.mijnen dierbaren! ook nog aan deerde zijde der Eeuwigheid wordt gij mij wedergegeeven? Eduard. Haar hij de hand naar haaren Jloel leidende. Stel 11 gerust , mijne Getrouwe ! de Almachtige heeft, vA zoo veel leeds, vaderlijk op ons nedeigezien ; alle onze rampen zijn geëindigt; ——— uw vader .... Julia. Schielijk. Mijn vader? . . . Eduard.  96 ecc jij) S t J h l e r, Eduard. Heeft ons zijne- vergiffenis gefchonken!' Julia. Met eene vreesachtig» vreugde hem teder de hand drukkende. Ach! mijnen Geliefden! ik ben afgetreurt; misleid: toch uv/e Julia niet met eenen hoop,'wiens teleur-. Helling haar doodeiijk zoude zijn! .... Kd u a r d. . Bij mijne trouwe zweer ik u, datdö Baron van Fonrofe mij a!s zijnen zoon aan zijneborst heeft zien weenen, en alles is — vergeeven!- J'ulia. Haare gevouwen handen ten hemel heffende. Voorzienigheid! ». . Ontfang mijne erkentenis! . . . na een oogenblik zwijgens. — Alles fchijnt mij toe eenen onverftaanbaren droom t8 zijn! . . . waar hebt gij mijn vader ontmoet? . . . Vroeg hij u naar zijne Julia? . . . Heeft hij haar niet gevloekt? . . . hebben zijne graauwe hairen . . . Eduard. haar invallende. Hij verlangt hij fnakt naar o.'Zoudt gij in  of de Gelukkige Wedervinding. 07 in ftaat zijn om, zonder eene merkelijke fchade, Voor uwe wankelende gezondheid, hem te zien? Julia, met vervoeringHem te zien . . . hem den eerbiedwaardigen aan mijn hart te knellen. Uit sijnen mond mijne vergiffenis te hooien en aan zij1e voeten traanen van berouw te \veenen, dit zoule mij het leven wedergeven en mijne gezondheid lerftellen! 'Op liet oogenblik dat Julia deeze woorden gezegt heeft, treedt de Baron, die tot dus verre aan het I achter-fle des Taneels gefiaan heeft, met opgeheven armen, tot Jidia. Peter treedt mede birmcn.] Fonrose. tegen Jidia. Mijne Julia! . . . mijn Kind'. .... Ontfang jnijnen zegen en mijne vergiffenis. Julia, geeft een luiden gil en bezwijmt, in de armen van den Baron. Mijn Vader! . . Mijn Vader! . . . Ach, God! i Allen fchieten toe om haar ter hulpe te koomen; Bernard ylt naar een kastje, waaruit hij een flesje met Spiritus neemt en liet aan Eduard overgeeft. ~> De kinderen beginG nen  OS E' d V a k- o S t- a w t e y, bot te- wotj» i «fe o«i* &»■-». omhelst en poogt hen ■ ten onzer vereenigde liefde. Fonrose. vol aandoening tegen Jidia. Julia! . . . Julia! . . . Hoe hebt gij het hart van uwen Vader miskentj Julia.