O 62 6297  Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3282 4152   693 H   J O A C H I M; o f, de ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE.   J O A C H I M} o f, de ZEGEPRAAL der. OUDERLIEFDE: TOONEELSPEL: in verzen gebragt, door, W: van OLLEFEN, caspersz. Te AMSTELDAM, U d c c L x x X v.  Ceens txtmplaam zijn tcht, dan die dus getekend  AAN DEN HEERE DIRECTEUR) EN VERDERE LEDEN van het tooneellievend genootschap, ter zinspreuke voerende, OEFENING KWEEKT KUNST, vergaderende te AMS TELDA M; wordt deeze berijming van het T O ONEELSPELy J O A C H I M; o f, DEZEGEPRAALder OUDERLIEFDE, OPGEDRAAGEN, DOOR deuzelver onderdanigen dienaar, W. van OLLEFEN, caspersz.  PERSOONAADJEN. Mevrouw villermont. victor, Oudfle ~\ M au rits, Middenfte \zoont van Mevrouw | Villermont. JOAchim, Jongfte J De Heer dest. albin. Rechter van een Bailluwfchapt LAure'j te, Dochter van den Heere, de St. Albin. f A n n y, Nicht van Laurette* een onder schou t. twee gerechtsdienaars. een bevelhebber. de cipier. Verfcheidene Raadsheeren. Het Tooneel is in een zeehaven van Frankrijk.  J O A C H I M' O F, DE ZEGEPRAAL DER OUDERLIEFDE: TOONEELSPEL. EERSTE B E D R IJ F. EERSTE TOON E EL. {liet tooneel verbeeldt tene openbaare plaats, aan de eene zijde ziet men V huis van den Rechter , en aan de andere zyde een" herberg: in 't verfchiet doet zig de zee op.) laurette, faïjky, f a n n y. "SifsLt ftaat de hemel fchoon.' geen ftorm ontrust de baaren •, De zeeman, thans bevrijd van doodlijke gevaaren, Is vrolijk, looit en dankt: och was ook eens uw hart, Uw deugdzaam hart ontlast van zijn verborgen fmart! Het ingekropt verdriet zal u hoogst fchaadlijk weezen; Verban uw zorg , gij doet mii voor u v welvaard vreezen: Waarom toch fteeds bedroefd? ïk ben met u begaan. A  2 JOACFIIM; of, laurette. Mijn waarde Fanny! f a n w y. Nu? —- 'k heb reeds mijn best gedaan, Om in uw rustloos hart de vreugd te doen herleeven; Maar, de oorzaak van uw fmart, is me onbekend gebleeven. Waar zucht gij om? in 't beste, in't edelfte uwer jeugd, Zijt gij in ftaat, zo v/el door rijkdom, fchoon , als deugd, Niet flechts elks achting, maar elks liefde weg tedraagen : De braaffte minnaars, door die (chatten te behaagen, Geldt niets bij u! wat tocb, wat is daarvan de rtên? laurette. 'k Beken het is iets groots, maar niet voor mij; ó neen. fanny. Sinds uwe wederkomst (ik kan zulks niet befeffen,) Is niets in ftaat uw hart aan het verdriet te ontheffen : Uw jeugd verwelkt; de gloed van uw gezicht verdooft; Het vuur der oogen is door 't weenen gantsch berojfd Van zijn vermogen; 'kbid, doe my de reên toch hooren. Uw Fanny, wier geluk u voormaals kon bekooren, Toen ze ai uw vreugd was, al uw toevlucht in den nood, Heeft geen Laurette meer, want gy zyt waarlijk dood Voor haare vriendfehap! l a u r e t t* e, Neen, mijn Fanny, zijt rechtvaardig; Ik ben rampzalig; al uw medelijden waardig: Indien gij wist.... maar neen. fanny. Gij zoudt rampzalig zijn;  de ZEGEPRAAL eer OUDERLIEFDE. 3 En zonder mij! ö neen! ik deel in al uw pijn Maar waarom wendt gij toch fteeds naar Parijs uwe oogen? lauret te. Die ftad is voor een hart, waarin het ftreng vermogen Der deugd gezach voert; en de tederheid gebiedt, Verfchriklijk als de dood; de bron van mijn verdriet. f a n h y. Thans merk ik duidelijk wat rampen u doen klaagen — Een minnaar, die uw oog in alles kon behaagen. Verwon uw fierheid; ziet zig meester van uw hart ——■ lk bid, wat kwaads vrindin.... laurette. Spot nimmer met mijn fmart. G-.loof me, ik heb meer ramps dan geu verbeeldt,geleeden, En ben 'er voor geftraft. f a n n y. Beklaag geen tederheden, 't Zijn blijken van de deugd en een oprecht gemoed, Vermids een fchuldig hart, nooit tederheden voedt. laurette. *K beftrij vergeefsch de liefdei ik moet haar Item wel hooren; lk veinsde, ja vriendin, Iaat dit u niet verftooren: 'Kvreesdj eene ontdekking die mij dreigt met flag op flag: 'K bemin — zie daar, nu weet ge al wat me op't harte lag: Zorg dat mijn Vader nooit daarvan iets koom" te weeten ; Ik ducht zijne ongenaê. f a n n y. 'k Zal nooit mijn' pligt vergeeten. A a  4 JOACHIM; of, LAURETTE. Toen 'k uit het kloos er bij mijn tante eene intrek nam, Ontdekte ik de oorzaak van mijn fchuldeloozeu vlam : De zoon van een' bankier had reeds verfcheiden maaien Mij daar gezien — F A n n y. En hij mogt eindlijk zegepraalen? LAUR ETTE. Nooit, nooit zag ik een' man zo vol belvoorlijkheên: Welk een gellalte, en leest! wat net gevormde leên! Hoe vriendelijk van taal', wat tederminnende oogen! — Vergeef het mij vriendin, ik ftond als opgetoogen Door't zien van zoveel fchoons: beeld u nogthans niet in Dat ik, daardoor alleen, getroffen werd: mijn min Sproot enkel uit zijn deugd: wat is zijn ziel verheven! Hij heeft zijne ouders lief; ik heb hem zelfs zien beeven Voor 't lot zijns moeJers, die hij aanbidt in zijn hart, Doch die ten prooi ftaat, aan de duldeloosfte fuiart. Gij weet dat zulk een deugd mij eindloos kan behaagen: Is niet de welvaard, al de voorfpoed onzer dagen Alleen 't gevolg der liefde en zorgen voor de geen Die ons heeft voordgebragt? f a n n y. Dit fteunt op wijze réén. Gij werd dan teér bemind? LAURETTE. 'K dorst het ten minsten hoopen .* Doch hoor hoe 't verder met mijn min is afgeloopen. Op zekren avond, dat ik mij alleen beyond,  de ZEGEPRAAL dïr OUDERLIEFDE. 5 Kwam hij mij zien; denk eens of ik verwonderd ftond! Zijn ziel was diepbedroefd; hoe angstig ftond zijn wezen ! Ik btef als ik 't herdenk: hij zuchtte; fcheen te vreezen; Zag mij fiilzwijgende aan, verkroppende zijn fmart; Nogthans, in weerwil van 't vermogen op zijn hart, Ho rde ik hem zuchten; ja ik zag zijn traanen ftroomen : Ik Vroee naar deoorzaak; dan, hij fcheen daar voor te fchroomen: Ik zag hem vriendlijk aan, dit floeg hemgantsch ter neêr: In 't eind barst hij dus uit: ,, Laurette ! ik min u teér! „ 'K aanbidu in mijn hart.' vaar wel!'k heb niets tehoopen! Hoe flreelie ik mij welêer.... mij ftaat geen'weg meer „ open ■ „ Ik ben.... zwicht hersfenfehim.... 6 ja! 'k ben alles kwijt—• „ Gij, hemel! fpaar de deugd — mijn moeder!" —Opdien tijd, Met zulk een hart en taal, is hij mijn oog ontweeken: Drie maanden zijn er finds dien droeven tijd verftreeken, Dat ik niets van hem hoorde, en mooglijk weet hij niet Waar hij mij vinden zal. r k n n y. Ik deel in uw verdriet: Kent gij zijne ouders ? laurette. Neen; die zijn bedekt gebleeven. r a n n y. Weet gij niets van zijn lot? laurett e. 'k Zal 't u te kennen geeven A 3  6 JOACHIM; or, Men heeft aan mij verhaald, dat, door zijns vaders dood' Zijn moeder arm werd, en gedompeld in den nood: Ja dat zij, met drie zoons, 't geweld moest ondervinden Van all' wat fchriklijk is; vervolgd door valfche vrinden Wier eisch voldaan moest zijn. F A N lï Y. Welk een ontmenscht beflaanl Eene ai me weduw van gebrek te doen vergaan.' —— Gij weet voor 't minst zijn' naam? LAURETTE. Maar kan de naam jets baaten? Hij noemt zig Villermont. F A N N Y. Wil u op mij verlaaten: Ik"zal, zo veel ik kan , u dienst doen in uw pijn. LAURETTE. Mijne artfen dachten dat het mij van nut zou zijn, Aan mijn geboorteplaats mijn fmarten te beveelen; Thans ben ik hier,'k ben bij mijn'Vader,'k mag niet deelen In die verbetering.... vergsef het mij vrindin, lk ben van 't fpoor gedwaald , door mijn rampzaalge min.Zo 't lot, met mij begaan, mij hemeers deed ontmoeten, Ik zou hem ftraks gaan zien! 'kzou mijn begeerte boeten. F A N N Y. Hoe nu! —■ hij hier? LAURETTE. Wie weet —— wat zeg ik! F A N N Y. IJdle hoop!  de ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 7 Al die gedachten, zo gevaarlijk in hunn' loop, Moet gij verbannen; ja voor eeuwig gantsch vergeeten. laurette. 0 Mijn hart vriendin F a n n y. Uw hart! zou ik zijn'ftaat niet weeten? Het is verwonnen, zucht, beklaagt zig van natuur; Hoopt, tegen alle hoop ; blaakt dooreen fchuldloos vuur...... laurette. Zwijg Fanny, want uw taal ftrijdt tegen mijne pligten. f a n n y. 'k Herroep die dan. laurette. Zal 't lot voor mijne rampan zwichten? fanny. ó Neen . maar 't zal uw hart, verfmdtende in verdriet, Doen zeggen „ 'K heb geen fchuld ; 'k regeer mij zei ven nietj „ Een hooger magt befchikt den loop van mijne dagen." laurette. Die magt, vriendin! wensch ik geduurig te behaagen; Ncgthans —> fanny. Uw hart laurette. Ei zwijg: ik ga mijn' Vader zien, Om in zijn' arm 't geweld van mijne ramp te ontvliên. Kom, gaan wij. e a n n y. Toef nog wat. A 4  s JOACHIM; Of LAURETTE. Waarom fpreekt gij dit tegen ? FANNY. Uw Vader is van huis; men heeft bericht gekreegen Van een ontmenschten moord, in deezen nacht begaan; Hij is dus, volgends pligt, om 't geen er dient gedaan Als rechter op zijn post. LAURETTE. Hoe zal dit hem ontroeren! Een deugdzaam rechter, als hij 't fchriklijk zwaard moet voeren, Staat op den boord des grafs—Wien heeft men dan vermoord? FANNY. Gij kent hem. L AURETTE. Wie?—Ik beef!—Spreek op—hebt ge ook gehoord.. „ FANNY- De Graaf de Orfine! hij.... LAURETTE. Die ieder kon behaagen f FANNY. De roovers hebben hem befprongen, dood geflagen, En dus geen' tijd vergund dat hij zig weeren kon. LAURETTE. Ach, de ongelukkige! FANNY. Zijn deugd verftrekte een bron Van troost voor 't fchuldloos hart; iets vreemds bij aardfche grooten.  de ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE 9 l a u r e tte. In hem had de arme, van hec nijdig lot verftooten, Een' vader en een' vriend; hij was de toeverlaat, De fteun der zwakken; van geen' ftarveling gehaat. fanny. 'K zie iemand, naar het fchijnt, uit ginifchen herberg komen. laurette. 't Zijn vreemdelingen; doch wij zijn nog niet vernomen. Kom laat ons gaan, TWEEDE TOONEEL. victoh, maurits. m a u r i t s. w ie is die fchoone die ons vliedt? v i c t o r. Men fchuwt alöm den geen dien men rampzalig ziet. maurits. Thans zijn wij in de flad, tot ons verblijf verkoren; Ja reeds iinds gistren; doch, wij hebben niets verlooren. Wat nu gedaan ? wat is ons uitzicht, onze hoop ? —«■ En wat wordt eindlijk van uw droeven leevensloop, O moeder! met ons lot in uwe ziel bewoogen? Wat legt ge ons na aan 't hart! — Sla eenmaal gunstige oogen, Barmhartig redder der ellendigen! op haar, Op ons; zie, zie ons aan, verlos ons van 't gevaar! A 5  «o J O A C H I M; o f, v i c t o r. 'Kzend onvermoeid, zelfs van den avoi d tot den morgen, Mijn zuchten hemel waards. maurits. Met hoeveel bange zorgen Zijn wij belaaden! O wat zijn wij diep verntêrd! v i c tor. Als in één oogenblik is alles omgekeerd. m a u r 1 t s. Wat toch, wat zullen wij, hier vreemd, voor ons verrichten ? v i c t o r. Het lot kan jegens ons zijn ftrengheid nog doen zwichten. maurits. Waarom de Rad Parijs zo rasch vaarwel gezegd? v i c t o r. Wat zouden wij daar doen? /leeds tegen reèn en recht, Vtrfmaadheid lijden? zeg; is 't u zo haast vergeeten, Hos onze vrienden zelfs, ons daar ons lot verweeten? Ons fchamper hoonden? hoe zij, die ons hun ge';::; Vcrfchuldigd waren , in onze overmaat van druk, Door hun beledigende en fnoode weigring, toonden, Met welke ondankbaarheid zij onze hulp beloonden ? Denkt gij niet meer aan hun , die, vrienden flechts in fchijn, Ons, zo lang de overvloed ons deed hun vrienden zijn, Betuigden in den nood het a! te zullen waagen? Wraar zijn die vijnsaarts nu ? zij fchuwen onze plaagen: Geen van hun allen, die ons niet verlaaten heeft: Wij vinden nergens troost.  de ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. Ii maurits. Ik heb dien ftond beleefd ! Maar meent ge aan deeze plaats meer medelij' te ontdekken? v i c t o r. De ondankbaarheid zal ons voor 'c minst geen fmart verwekken: Wij zijn hier onbekend; dus kunnen wij 't gevaar Gerust verwachten. m a u r i t s. Waar blijft Joachini? v i c t o e. 'tls waar —. Nogthans.... maurits. Waar kan hij ook zo fchielijk zijn geweeken ? v i • c t o r. 'k Z )chthem deez' moi gen, dog hij is, zelfs zonder fpreeken, Verdweenen; laat ons gaan, en onze moeder zien. maurits. Neen, we' ken wij haar niet; zij kan haar fmart onrvliên In de armen vm den fb.ap; laat ons haar hier verwachten; Zij zal haast bij ons zijn; die moeder, op wiur klagten Ons hart in traanen fmelt. v i c t o r. Ik zie haar. maurits. Wat geluk!  12 JOACHIM; oFj DERDE TOONEEL. Mevrouw, viluümont, victor, maurits. Mevr: vi llermont. XvJ.ijn kindren! dat ik u aan mijnen boezem drukk'! Omhelst uw moeder! zij kan al haar fmart vergeeten, Als ze u in haaren arm, haar aardsch geluk mag heeten ! victor. Mijn moeder-' Mevr: villermont. ö Mijn zoons; gij zijt mij 't leven waard'! maurits. Is thans de moeilijkheid der reize wat bedaard? Mevr: viLLEaM0IfT. Ach! zulk een lange reis, is, in mijn hooge jaaren, Zeer lastig; voeg daar bij de vrees voor veel gevaaren. maurits. De nachtrust heeft, zo 'k hoop, uw hart wat opgebeurd? Mevr: viller.mont. Ik flaapen, kindren! daar mij't wreed verdriet verfcheurt! Daar al de wereld mij befpot! mij heeft verlaatenj Ik rusten! daar ik u, mijn zoonen ! fel zie haateti ,• U, hongerende, z e op 't punt van te vergaan! Ik rusten! daar geen mensch mijn grijsheid bij wil ftaau! Ik rusten ! daar ik zelfs de wellust van mijn leven, Mijn' man , uw' vader van verdriet den geest zag geeven ! 'Kzal rusten, kindren! maar, in de armen van den dood. maurits. Hoe treft gij onze ziel! de fmart is al te groot!  be ZEGEPRAAL eer OUDERLIEFDE. 13 victor. Mevrouw, ik bid u, laac dat droevig denkbeeld vaaren't Geluk kan eindlijk z'g nog eens voor ons verklaren. Mevr: viller mont. Wie kan uw' vader, voor wien ik met vreugd mijn lot Omhelsde, aan mij, aan u, 't rampzalig over chot Van zijne oprechte liefde, opnieuw weêr op doen daagen? —Wat was hij vroom ! niets dan ded-'ugd kon hem behaagen: 'tGeen hij bezat, was met der weezen traanen niet Befproeid; die braave man! had hij tot ons verdriet Niet ai te ligt geloofd, datandren, met die deugden Ook pronkten , die zijn ziel, zijn braave ziel verheugden! Doorfleepen fchelmen, die zig vrienden noemden, doch, Bedriegers waren, vol van list en fnood bedrog, Bewerkten, dat mijn man, voor hen ten borg zig ftelde; Hij moest betaalen; zag zig met bedrog vergelden, En wij zijn alles kwijt; in armoê neêrgeftort; Vol van verlangen, dat de dood mijn dagen kort'; Reeds op den rand van't graf, is het om u, mijnzoonen! Dat ik mijn lot beklaag, v 1 c t o R. Wil u ftandvastig toonen, Wij zijn nog jong, gezond, en daar bij fterk van kracht; Bij deeze gaven, zij door ons de moed gebragt. Zo 'c lot ons alles rooft, zig tegen ons blijft (lellen, Moet dan de wanhoop ons nog daar en boven kwellen? Schep moed: wie weet of wij, ten einde van den druk, Ons niet herfteld zien, en bevestigd in 't geluk. Mevr: villermokt. Hebt voorfpoed, braave zoons.' wat grievend ongenoegen,  JOACHIM; of, Dat ik, hoe zeer ik 't wenfche, uw lot niets toe kan voegen! Maar wat doet Joachim ? v i c t o r. Hij is vroeg uitgegaan. Mevr: villermont. Het geen mijn hart gevoelt, is naauwlijks doortefhanr 'tls tusfchen u gelijk' verdeeld, mijn waarde kindren! U bij elkaêr te zien, kan mijne fmart vermindren : Nogthans, vergeeft aan mij een dooling die mij ftreelt; 't Is als of Joachim mijn lieven man verbeeldt; Als ik hein zie, denk ik uw' vader weêr te aanfchouwen. maurits. Neen wij betwisten hem, dit kunt gij vast vertrouwen, Uw liefdeniet, terwijl die ons verftrekt tot eer; Maar wat de zucht belangt Mevr: villermont. Houd op; ik kan niet meer! v i c t o r. Mijn moeder! zij bezwijkt — wij zullen ons verkloeken; Wij zullen u voldoen, en Joachim gaan zoeken; Ja zelfs van plaats tot plaats. Mevr: villermont. Neen zoons, verlaat mij niet. ' De dood maahe in uw' arm! een einde aan mijn verdriet!  de ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 15 VIERDE TOONEEL. v1ctor, maurits. maurits. VJelukkig hij, die zulk een fchat van tederheden , Zulk een oprecht gemoed, hoe fel door 't lot beftreeJen , Vindt in zijne echtvriendin. v i c t o r. Gelukkiger nog 't kroost Van zulk een moeder; ja zij is al onze troost: Altijd voor ons bezorgd, wist ze onze jeugd te leiden Op 't pad der waare deugd. maurits, Zo dikwijls als zij fchreide, Verdubbelde mijn fmart. V i c t o r. In onzen droeren ftaat, Is 't haar verdriet dat mij hec meest aan 't harte gaat. m a u r i t s. Wangunstig lot! waarom zo wreed op ons te woeden ? Of is *t nog niet genoeg, dat we ons niet kunnen voeden? Te zuchten om den dood eens vaders? moet ons hart, Om 'smoeders lot beducht, nog bseven voor haar fmart? v 1 c t o r. ó HemsÜ hebben wij inv wetten ooit vertreeden? Dgelendigen verfinaad? waarom dan ftraft Ge ons heden ? maurits. Als ik ons lot bepeins, wensch ik voor mij den dood. 'kZaricnt voor mijn rampen, ja zij zijn voor mij te groot.  i6 JOACHIM; of, Wat blijft mij ovrig in dit kommerlijke leven? Steeds voor mijn moeder, voor haar deerlijk lot te beeven?— Neen, 't leven is me een last, vervuld van angst en fchrik Wat wederhoult mijn hand, om op dit oogenblik Mij zelv' te redden uit mijne onweêtftaanbre elenden. v I c T o r. Rampzalige! zoudt gij zo laf uw deugden fchenden! Uw moeder lijdt gebrek; gij kunt verlosfcr zijn, En weigert zulks! wel aan, zoek 't einde van uw pijn; Gehoorzaam uwe drift, ik zal u niet weerhouden; Verzaak een moeder, die haar fmarten u betrouwde; V oeg uw verlies by dat eens vaders; fchenk den dood Aan haar die u bemint; gij zijt van liefde ontbloot —-— Zij hoopte dan vergeefsch, als elk haar had begeeven, Dat gij haar fteun zoudt zijn; haar min voor 't lot doen beeven» Ontmenschte! treed terug; dat een bedroefde vrouw Voor 't minst uw meelij' wekke; ik heb u om haar rouw Zien weenen,... och is't waar, gij zucht, wordt gij bewoogen? MAURITS. Welk een verfchriklijk beeld vertoontgij voor mijne oogen! Merk mijne fmarten op; indien ik in 't gevaar Alléén waar', dat dan vrij de ramp nog eens zo zwaar Mij drukte, ik zou een hart, geloof me, er tegen ftellen, Vetl ilerker dan het uwe, en mij in 'tminst niet kwellen; Maar, verre van Parijs; van niemand onderftand Of hulp te erlangen; door de afgrijfdijke hand Der armoede onderdrukt; mijn huisgezin te aanfehouwen, Van honger uitgeteerd; ja züfs geen hoop behouên Op beter lot} daar bij belaaden met den last Der jaaren, van een vrouw, door tegenfpoed verraschtj  de ZEGEPRAAL dhr OUDERLIEFDE. \T Eens moeders, die den dood verlangt alle oogenblikken , Dit voedt mijn wanhoop; dit doet mij voor 't leven fchrikken. v i c t o r. 'Kgevoel 't zo wel als gij, maar eene onzichtbre magt Bezielt mij (leeds met moed, en wapent mij met kracht. O wreede! waarom wilt gij mij 't vermaak onrrooven Waarvan rampzaligen zig altoos hulp belooven ? Ziet hemels oog de deu^d ooit onverfchillig aan, En kan, als hij het wii, een mensch zijn magt weêrftaan MAURITS. Hij heeft ons alles, ja ook zelfs de hoop ontnomen. v i c t o r. Als men het onweer met verwoedheid op ziet komen , Dan is het rasch vootbij; dat wij dan, vol geduld, Den hemel danken, dat hij ons tnet deugd vervult. Ons noodlot is wei zwaar; 'tkan zelfs niet zwaarder weezen,Maar onze moed behoeft voor't noodlot niet te vreezen. De deugd wordt in het vuur van tegenfpoed gehard. Doen wij natuur in 't eind verwinnen onze fmart. m A U r T S. Hoe! wil; gij dan dat ik mij zal in 't ftof verneêren; Den rijken vraagen, en zijn wijgering braveeren? v i c t o r. Hoe laag vernedert gij uw groote ziel! ó neen; Wij kunnen, zonder hulp, ons zeiven helpen; leen Mij flechts uw flem, en denk, mijn moeder gaat verloren! Kom , redden wij haar dan : zie heden 't uur geboren Om wèl te doen, aan haar, die ons heeft voordgebragt. B  JOACHIM; of, m a ur i t s. Van alle hoop ontbloot, is all' wat gij verwacht Een ijdle hersfenfchim. v i c t o r. Men kan genoeg verrichten. Maar, wreede'- gij wilt ook mijn deugd voor 't lot doen zwichten: Zie óm naar uitkomst; ja bebouw het land veeJëer; Het aardrijk wacht uw hand; zijn vrucht beloont die weêr! Nog weet uw vlottend hart niet wat het uit zal voeren; maurits, Ik werken! v i c t o r. Waarom niet? laat dit u niet ontroeren: Natuur ten dienst te ftaan verned.rt ons tog niet. 'K gevoel, dat voor mijn' moed, de vleiende eerzucht vliedt? 'Komhels den arbeid, zelfs den moeilijkften van allen; 'Kvind in het laagst bedrijf, een ftreelend welgevallen: Want, moeders rampen, daardoor weerende. zal ik, Vol edle grootheid, mij het dierbaar oogenblik Geboren zien, om haar, door mijne vlijt te voeden; Haar bij te ftaan , ja zelfs haar voor den dood te hoeden. maurits. Uw taal ontvonkt mijn' moed; welaan , mijn broeder! kom, Verëenen we ons, tot fteun van haaren ouderdom. Maar Joachim is nog niet weduiom gekomen: Waar mag hij zijn ? v i c t o r. Men heeft nog niets van hem vernomen J Hoe of dit is ?  de ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. maurits. Indien mijn oog zig niet vergist Zo nadert hij; doch fchfjnt ontfteld. v i c t o r. è Ja, hij is *t..j VIJFDE TOONEEL. jo a chi1yi, v i c t o r , maurits. joachim, met veel drifts. M ijn broeders! vrienden.' och' ik kan mij naduw be. dwingen.' v i c t o r. Wat deert u, fpreek? maurits» Ik beef! joachim, Och wat veranderingen! Mijn moeder!—Moeder!—'k bid vergeef — ik kan niet meer—1 Mijn moeder! — hemel! v i c t o r. Nu ! ik min haar even teér; joachim. Ja zij kan Ieeven! maurits. Hoe! v i c t o r. Wil ons *t geheim óntloedenv B 2  io JOACHIM; or, joachim. Wij zijn gelukkig 1 ik heb 's hemels toorn verbeden. v i c t o u. Men kan u niet verdaan. joachim. Mijn moeder! wat geluk ! Schoon alles kwijt, raakt zij door ons eens uit den druk. v i c t o r. Wat zegt gij! kunnen wij haar deerlijk lot verzachten? joachim. Ja, 'k weet een middel: komt, dat we onzen pligt betrachten, Het (laat aan u. v i c t o r. Spreek op. maurits. 'K zal doen al wat ik kan. joachim Eer ik iets zeg, moet elk mij, als een eerlijk man, Belooven, mijn ontwerp getrouwlijk te verrichten. v i c t o r. Voor mij, ik zweer, voor geen gevaar, hoe groot, te zwichten, Mijn' broeder bi] te ftaan ; ja 't leven, in den nood, Voor mijne moeder, met genoegen, aan den dood Op te ofren^-dat Ik, zo 'k 't bezworenemogt lehenden, Mij arm zie en veracht; gedompeld in elenden. maurits. Dat zweer ik ook. joachim. Welaan; 'k vind mij gerust gefield Door uw bdofte; hoor wat nu mijn mond u meldt:  be ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 21 Gij weet dat gis'eren mijn moeder, fchier bezweeken, Z:g in deez' arm bevond; dat ze op mijn vuurig fmeeken Ons weêrgegeeven is, door 's hemels goede hand: Dit fchrikiijk cogenblik bedwelmde mijn verfiand, En deed, den gantfchen nacht, mijn' geest, met duizend rampen, Met al de afgrijslijk heen, ja met de wanhoop kampen : Ik ging, deez' morgen, door mijn drift gedreeven, uit; Bezoch:, of't inooglijk ware, om het geftreng befluit Van 't lot te keer te gaan, en fober iets te winnen; 'Kfprak twintig Heeren aan: brengt u mijn'ftaatte binnen; Vreesachtig, a-m, ireheel geene ondervinding, dacht Ik ligt' dat elk oprecht zou deelen in mijn klagt! Maar, had gij eetis gehoord wat fmaaj ik heb geleeden; Elk wees mij van de hand; zij fchuwden mij; die wreeden Verzwaarden dus mijn fmart: de wanhoop blies mij in, Om mij te wreeken, maar natuur en oudermin Verlreegen de overhand;'k bezocht om door mijn traanen, Door mijn gebeên een weg naar 't ijsren hait te baan en,■ 'k Verhaalde in welk een' ftaat mijn moeder zig bevond, Hoe droef haar toeftand was; ja 'k heb zelfs op dien ftond Mij fchre-jende voor hun vernederd; afgeftreden, Aan hunne voeten, Hechts om een ftuk broods gebeeden ; Zi] weigerden ook dit; waarop mijn toorn ontfprong, Ik doritc naar hun bloed; 'kweet niet hoe 'k mij bedwong, Maar 'k ware inftaat geweest hun't levenslicht terooven • In hun doemwaardig bloed mijn grimmigheid te dooven: Vol van ontwaardiging verliet ik hun; bedacht Wat mij te doen zou ftaan, hoorde ik, dat in den nacht B 3  2? j O A c II I M; o f Door een ontmenschtcn fchelmeen Graaf was omgekomen; Dat zig zijn zoon daar op de wraak had voorgenomen; fen groote fomme geids uitlooft, aan hein, die dien Gehaaten moorder vindt; het ftaat aan n te zien Wat thans myn oogmerk is, en 't zelve te voltrekken. v i c t o r. Ik kan 't niet zien. maurits. Noch ik. Joachim. Welaan, ik zal 't ontdekken. Roept al uw* moed bijeen; doet op uw zelv'geweld; Verban 't vooroordeel, en gij zult in 't kort het geld U toe zien tellen voor mijn moeder. V i c t o r. Welke reden! Wij weeten niets van *t kwaad, veel minder wie het fmeedde. JOACHIM. Wel, antwoordt mij: indien één onzer kon beftaan, Een'dood vol fchande en fmaad, grootmoedig, te ondergaan Voor zijne moeder, zou.... vi c i o r. Verdwaalde! o welke ontroering Veroorzaakt ge in mijn hart! maurits. Wat fchriklijke vervoering! Tot welk een daad zoekt ge ons te dwingen! joachim. 'K heb uw' eed; Wacht u, wacht u dien ooit te fchenden, tot uw leed.  ee ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 23 Ik zal de moorder, en gij zult de aanklaagers weezen! maurits, Hoe! wij mijn broeder! wij — o hemel! — u doen vreezen Voor een gevloekten dood! wij uwe aanklagers, ach! v i c tor. Voor onze moeder zijn wij vaardig, nog deez' dag, Het üerfloc te ondergaan; o ja, zelfs zonder beeven; Maar wie van ons zou ooit zijn' broeder overgeeven Aan zulk eene ijslijkheid? maurits. 'K herroep mijn' eed, door list Mij afgeperst. joachim. H-luas! wat zijt gij ver vergist. Verbeet gij reeds wat loon ons daardoor zij befchooren? Ach! ik verlang om uit uw' mond mijn lot te hooren. v 1 c t o r. Acht gij de fchande niets der openbaare firaf? joachim. Geenzins, de fchande hangt fleeds van de misdaad af. m a u r 1 t s. Maar't lot eens moordenaars, behaagt dat aan uweoogen? joachim. O neen; mijn kinderpligt heeft mij daar toe bewoogen; Die roept mij op 't fchavot. maurits. Baart u de flraf geen fchrikf joachim. De zaak waarom ik fterf, behaagt me elk oogenblik. B 4  iJt JOACHIM; of, v i c t o r. Gij fchandvlekt uw gedacht. joachim. 'Tvooroordeel doet u vreezen. Wij kunnen, onbekend, althans voorzichtig weezen; En als ik, onder een verdichten naam, den dood Zat hebben onder-aan, verzachtende den nood Mijns moeders, vlucht dan voord met haar uit deezeftreeken. m a u r i t s. Maar zullen we, als wij u al ftervend zien verbleeken , Niet Imooren in verdriet? joachim. Denk wat uw moeder wint; Wat zij verwachten moet, van een gehoorzaam kind. v i c t o r. Denk eer wat zij verliest, wanneer zij u moet derven; Gij wilt haar redden, en gij zelf wilt haar doen flervea? joachim. Ik luister naar de ftem der godlijke natuur; Zij kan niet fchuldig zijn; zij zegt mij, op dit uur, „Sterf voor uw moeder,want haar toeftand eischt uw leven''—• Indien gij onderneemt mijn opzet te wtêrftreeven, Zo zijt gij bloodaarts, die een grijze moeder.... v i c t o r. Wij.' Zeg wat gij wilt, maar laat mijn teder hart toch vrij. maurits. 'Ezal voor mijn moeder mij het uiterfte onderwinden. joachim. Zo broeders / vrienden.' komt;komt laaten we ons verbinden;  de ZEGEPRAAL eer OUDERLIEFDE. 25 Bekrachtigt mijn btfluit. v i c t o r. Wat recht hebt ge op een lot Dat onnavolgbaar is; dat zelfs den dood befpot? Of denkt gij dat de deugd ons minder kan behaagen? Dat wij voor moeder ook geen liefde in 't harte draagen? maurits. Men volge een andren weg tot ftuiting van 't gefchil. j o a c h 1 m. En welke toch? maurits. Men zie wie 't lot verkiezen wil. joachim. Stemt gij hier in? victor en maurits. O ja. j o a c h i m. Welaan dan, niette vreezen. m a u r i t s: hij neemt drie kleine jlukjej papier; merkt één met potloot; rolt ze op, en doet ze in zijn' hoed. Op deeze briefjes zal ons noodlot ftaan te leezen. {Het met potloot getekende briefje verloonende). Dit moet ons zien doen, wien de hemel waardig vindt, Dat hij zig *c fterven voor zijn moeder onderwind'. victor. Als oudfte, trek ik't eerst; dan Maurits, en ten laatften Gij Joachim. {Hij trekt,) och mogt het lot mijn' dood verhaasten! (Na het briefje geopend te hebben.') E S  26 JOACHIM; of, Maar neen!.... maurits, met drift. Mijn beurt o fmart! Joachim, met verrukking. Ik ben in 'i eind den geen, O hemel! dien gij kiest om kloek ter dood te treéa? Heb dank! heb driewerf dank — v i c t o R. Moet ik die vreugd dan derven! maurits. Een ik , o hemel! dan onwaardig om te ftervei:! JOACHIM. Beneemt den troost mij riet, in 't onheil't welk mij drukt, Dat ik mijn moeder aan haar noodlot heb ontrukt. v i c tor, ■weenende. Moet zulk een middel ons dan tot verlosfing (trekken! joachim. 'K omhel» terflorid het geen gij beter weet te ontdekken. Gun mij de zegepraal! toon dat gij moeder mint. Mijn vrienden! v 1 c t o r. Bange dag! maurits. O ramp die mij verflindt! joachim. Hoe gloeit mijn hm van vreugd! kom.... v i c t O r. Ach wat durft gij vergen ? joachim, *t Geen ik verwachtte.  de ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 27 maurits. Neen.... JOACHIM. Zult gij mijn wanhoop tergen! ——• De hemel wacht mij 'k vlieg.... MAURITS. Geef ons een wreeder hart J j o a c H 1 M> Weerhoudt mij niet, of beef! de fchrikkelijkfte fmart Za!, voor uwe oogen, mij wanhoopende verilinden, Zo gij me in u, al't geen ik wenschte, niet doet vinden. Och broeders ! broeders! och! mijn ziel, vervuld van vreugd, Heeft troost vannooden! ja mijn fchuldelooze jeugd —— Zwicht wereld met uw* glans; de dwaas toone u zijne achting — JVlijn vrienden! komt, bekroont mijn billijke verwachting; Voert mij ten hemel, daar ik moeders druk verzacht; Daar ik, in beter ftaat, mijn waarde broeders wacht. Einde van het Berfte Bedrijf.  JOACHIM; o f, TWEEDE B E D R I J F. EERSTE TOONEEL. joachim. iZij hebben mij, in *c eind, geen' tegenftandgebooden, Dan hun ftandvastigbeid:'k bebthansniets meer van nooden; 'K heb overwonnen , ja, ik zegepraal doch niet, Dan met een doodfche vrees, en grievend zielsverdriet: Maar zullen zij hun woord, in 't geen ik ga bedriiven, Wel houden? zullen zij niet in gebreken blijven? Zo ze eens niet durfden!—'k beef: wat wordt dan in het eind Van mijne moeder, die van wreed gebrek verkwijnt — O mijn Laurette! u heb ik fteeds, vol tederhcd n, Bemind; oprecht bemind; in 't heimlijk aangebeden; Laurette! al mijn geluk! ik zucht, ik zucht om u; lk ken uw nart, het lot, fteeds voor mijn klagten fchuw, Heeft ons vanéén gefcheurd; heeft onze min beftreeden : — Zeisin Parijs, weet niets van mijn rampzaligheden — Maar dat mijn moeder leev'; wat raakt mij buiten haar De gantfche wereld.' ach! tot welk een groot gevaar Ben ik gekomen ! wie, wie gaat me in ramp te boven ? Zal dit bedroogen volk, zal het wel ooit gelooven Met welk gelaat zal ik de fchande, offchoon't misfehien Een dwaaling weezen moog', ftout onder de oogen zien? Maar'k ben hier onbekend — wat kan mij toch doen beeven; Wat mij doen vreezen als ik reeds ben uit dit leven? Dat ik't heelal bravt ere, en fterve op het fchavct!.... Maar wie vertoont zig daar? —. ó onbarmhartig lot! -8  de ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 2g Tis mijn Laurette! ach! in watijslijke oogenblikken! Volmaakte zie!!... maar'k vlucht, zij mogt mijn deugd verftrikken. TWEEDE TOONEEL. joachim, laurette, fanny. laurette, zender Joachim te zien. ICom, volg mij Fanny; ik ontwijk vergeefsch de fmart Die mij alom beftrijdt; die dit rampzalig hart ■ Wat zie ik ! hemel! och hij is 't. fanny. Wat doet u beeven ? laurette, De fchrik!.... o ja hij is 't: mijn kracht gaat mij begeeven. joachim, ter zijde. Wat komt mij over.' 'k beef! laurette. Zijt gij 't mijn boezemvrind? joachimJa mijn Laurette, ik ben 't; hij die u teér bemint ——» Die u, Laurette!.... laurette. Ik heb u dan in 't eind behouén ? Heb dank, o hemel! 'k mag mijn' hartvriend weêr aan. fchouwen. joachim. Moest Joachim u in deeze oogenblikken zien!'  30 JOACHIM; 01, laurette. Wat blij Jfchapmaar waarom tracht gij mijn oog te ontvlièn? joachim. Och mogt ik bij u zijn ! laurette. Wat vrtes kan u toch kwellen, Ah ons de min vereent, ons altoos zal verzeilen? j o A c h i m. Vlied een rampzalige die niets te wachten heeft, Dan 't ijslijk onheil, daar zijn bloedend hart voor beeft, Van u nooit weêr te zien. laure tte. Wat durft gij mij doen hooren ? Is mij, dat deerlijk lot, ontrouwe, in 't eind befchooren? Gij mint een ander! fpreek; verberg mij langer niet Dat ik u haatlijk ben — gij zwijgt'. — o wreed verdriet-' — Gij wendt uwe oogen af! — fpreekop, wat moet ik denken ? DERDE TOONEEL. joachim, lAurette, fanny, een Qnderfchoitt met zijne dienaaren, de onderschout. j\Ien vatt' den vreemdeling, om hem het loon te fchenkcri Voor zijne gruweldaad. laurette. Wat doet gij ? be schout. Welk misbaar!  de ZEGEPRAAL d*r OUDERLIEFDE, 31 Wij volgen onzen pligt; hij is dj moordenaar. j O A C H 1 1,1. Ik! hemel! 'kvolg u. laurette Help! help! Fanny! 'k fchijn te fnioorefl. Ach! onderileun mij toch. {Men leidt Joachim weg.) VIERDE TOONEEL. laurette, fanny, fanny. H JL J-ecgeen men mij deed hooren, Maakt mij verieegen; hoe! hij lag den Graaf ter ntêrj Hij is een moordenaar! wat fchielijke ommekeer! Hoe kan het mooglijk zijn! laurette, bekomende. . Door hoe veele ongelukken' Voelt z.g m.,n dervend hart, o hemel! thans verdrukken.' Heb ik het wèl verdaan? hij. hij de moorder.' ach' Ik heb om hem geweend, toen hem mijn oog nier zagHij werd aan mijn gebeén, mijn traanen weérgegeeven' Om dat ik hem in t eind zou voor de ftraf zien beeven! Kan hij wel fchuldig zijn? hij! neen; o neen • z,p zH ft veel te oprecht, dan dat ze ooit van de deugd vervielHet kan niet zijn; hij kan mij nimmer dus misleiden—-* Wat zeg ik? zulk een mensen! dievoorzijneeerzouftrijden • Oprecht, eenvoudig, zo a.mdoenelijte, zo teér Zou die, zo fchielijk, al zijn' roem , zijn deug i, z;in<. eer Verzaak», en zijn hand mee fefaulmoos bloed bevlekken ?'  32 JOACHIM; O F, FANNY. Nogthans LAURETTE. Hij heeft geen fchuid: 'k wil echter niet bedekken, 'T vermoeden, 'tweik zo veel thans op mijn hart vermag Te doen herleeven $ maar, wat meer is, nog deez' dag Doen zien, dat ik voor hem het uiterst wil beproeven. FANNY. Wat onderneemt gij ? wilt ge u zelv nog meer bedroeven? Een moordenaar 1 gebrek dient dikwijls LAURETTE. Zwijg deez' taal Beledigt mij Vriendin' "k bid, zeg mij of ik dwaal; Hebt gij, hem ziende, u ooit te binnen kunnen brengen, Dat zijn zachtmoedig hart de wreedheid kon gehengen? FANNY. *tIs waar, maar wie doorgrondt ooit recht het menschlijk hart? LAURETTE. O hemel! op wien zal ik mij , in al mijn fmart Voortaan verlaaten, daar mij alles brengt in vreezen ? Wat fterveling zal van zig zelv' meer meester weezen, Zo gij, door wreed gebrek, dat alle reden wraakt , Van zulk een deugdzaam mensch , een booswicht hebt gemaakt? F k N N Y. Ik fchort mijn oordeel op; doch hij heeft ftilgezweegen: Stel dat hij fchuldloos waar', wat kon hem dan beweegen Dat hij zig grijpen liet? mijn oom, 't is u bekend ,  Bi ZEGEPRAAL deü OUDERLIEFDE. 33 Is onpartijdig; heeft hij alles aangewend, Wat mooglijk is, om hem zijn deerlijk lot ta onttukker , En moet dan joachim voor 't zwaard des rechters bukken, Denk dan nooit weêr aan hem, maar ban hem uit uw hart,- lauhette. ICtint gij gelooven dat ik, in dees droeve fmart, Verwinnen zal? vertrek, zie of ge iets kunt ontdekken Van zijn rampzalig lot, 'tweik mij tot troost kan (trekken: lk zal, met heet getraan , den hemel fmeeken , om Zijn' bijftand in den nood: ach! waarde F.mny! kom — Maar 'k zie mijn' vader, zorg, dat toch niets word' vernomen. VIJFDE TOON E EL. be st. albin, laurette, fanny, een onderschout. de st. albin, tegen den Onderfchout. , zeg de techters dat ik weder ben gekomen'. Dat elk vij i best doe, om, uit des gevangens mond, Gewaar te worden, of geen mensen zig meer verbond Om hem te helpen : dat, zo men 't mogt noodig achten. Het all' gereed zij, oin de wetten te betrachten : Ik wacht hen; ga. {De Onderfchout vertrekt). Laurette! ik zie u hier mijn kind! Omhels uw' vader, want gij weet dat hij u mint. Wat drijft U herwaards aan ? C  34 JOACHIM; of, laurette. De zucht om u te aanfchouwcn. de st. albin. Gij hebt finds korten tijd, veel onrust mij gebrouwen. Een doodelijk verdriet rooft uw behoorlijkheid. Gij zijt mijn cenigst kind: 'k vrees, 't geen u thans befhijdt... i--aurette. De tijd zal, in uw' arm, mijn hartzeer doen bedaaren Maar is het waar Mijnheer, gij kunt mij zulks verklaaren. Zal 't onverzoenlijk lot, van medelijde ontbloot, Een ongelukkigen, door een verachten dood, Ter ftraffe fleepen ? de st. albin. Ja, mijn dochter, 't moet zo weezen: Mijn amt verpligt mij om de wetten re doen vreezen; 't Geeft mij t'onzachlijk zwaard in handen, om het kwaad Te ftr iffen, en de deugd te hoeden voor 't verraad: Zo kan rechtvaaardigheid alom verzekring vinden. laurette. Maar is't niet beter, daar 't geval om kan verblinden, Een' fchuldigen gefpaard, dan een' die fchuldloos is Te doen vergaan? maakt niet veeltijds een duisternis Het zeer bezwaareüjk, om in het hart der menfehen De fchuld te ontdekken, en, hoe zeer men zulks moog' wenfehen, De onfchuld daarvan te ontdoen. de st. albin. 't Was des niet zonder vrees, Mijn dochter, dat ik ooit een fchuldigen vewees.  de ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 35 'K heb de eer, en 't leven, vin mijn medemensen in handen ; Deez ziji mij heilig, als twee onwaardeerbte panden : Ik ken bit zwaar gewigt, aan mijnen eed verknocht; 'K fchrijf nooit een vonnis, ot 't is alles onderzocht. laurette. Meer dan één rechter is van 't pad des rechts geweeken , Wanneer in alles, de een den ander heeft geleeken; Of door bedrog.... de st. albin. 'T is waar. —- De raad komt ftraks bijeen. 'IIzal in zijn bijzijn, hem, met vriendelijke reên Te keer gaan, ja tot in het diepst zijns harten leezen; Hem ondervraagen, hem verhooren, zonder vreezen Hem vonnisfen. laurette. Bedenk, zijn pas ontlooken jeugd....1 de s t. albin. Hij is te fchuldiger, daar hij reeds vroeg de deugd Verftifct uit zijn gemoed. laurette. Men zegt, de kindfche da°en Zijn niet gïfehikt om aan het misdrijf te behaagen. de st. albin. Wat is uw telre ziel met medelij' vervuld, Voor den rampzaligen , die zig, door eigen fchuld, Bij elk verachtlijk maakte, en vreemd is in deez ftreeken! laurette. Ik heb geen reden om zijne onfchuld vóórtefpreeken: Mijn ijver ftoore u niet: dit hart, nog onbevlekt, C 2  86 JOACHIM; óf, Heeft zig een' pligtgermnkt van fteeds, wanneer 't ontdekt Dat het verdacht kan zijn, omzichtiger te weezen, de st. albin. 'Kheb nooit, mijn dochter, uwe aandoenlijkheid mispreezen; Maar voor zijn misdaad is mijn hart gelijk een fteen: 'K beklaag den armen, die, door honger afgeftrsên, De zwakke hand misbruikt, en beevend brood gaat (leelen: 'K beklaagden geen, die in den tegenfpoed rro.-t deelen , Door ramp op ramp verdrukt, om ouder*, of om kroost Te helpen, fchuldig wordt, terwijl hij traanen loost: Ja'k wenschte honderdmaal, dat, om hun droeve klagteri Te ftillen, men voor hen de wetten kon verzachten: In 't midden va:i de ramp, als hij zig hulp belooft, Vergeet de ellendige dat hij zig 't leven rooft: Ach! als de wet mij dringt, reeds diep met hem bewoogen , Hem te verwijzen, doe ik zulks met weenende oogen — Maar hoe! een moordenaar, van menschlijkheid ontaart; Die vreemdling, in zijn jeugd de zwaarfte (baf reeds waard', Die met het dierbaar bloed eens grijsaarts zig bevlekte, Wiens deugd, wiens minzaameaart,elk mensch ten vooibeeld ilrekte.... Neen , geen genade voor een' monster, zo verwoed. Ik zie dat ieder thans een zelfde dwaaling voedt: Elk is bewoogen met den man, ter dood verweezen: Hij moordde, en heefc dus, op zijn beurt, den dood te vreezen. Denk niet dat ik mij zelv' onteere, of mijnen plfgc Zal krenken, neen, geenzins ; hij is niet los beticht; Door twee getuigen is zijn misdaad klaar gebleeken ; Hij zelf ftemt die ook toe; kan hen niet tegenfprecken.  de zegepraal de* ouderliefde. 37 laurette, met vejbaazing. Door twee getuigen? de st. albin. Ja, zij hebben 't mij ontdekt. i. a u r e t t e. Ik zwijg «—. kortom, 't zij het d'afkeer, in mij verwekt Door zijne misdaad, is, of wel het medelijien, Niets haalt bij t wreed verdriet waar van'k mij voel beftriidcn: Ach ! fta mij toe,... de s t. albin. Mijn kind! wat moet ik denken? fpreek! 'K ontdekte op zijn gelaat, waaruit de ontroering bleek, E:.n rasch ontftaane fchrik.... Ik hoor gerucht: zij komen, 't Zijn zijn getuigen: ga, dat zij voor u niet fchrooinen. (T,gen Fanny.) Geleid mijn dochter, 'k zal haast weder bij u zijn, zesde TOON e el. de st. albin, victor, maurits. de s't. albin, mst zichtbaar verlangen. w W at jaagt u herwaardsaan? of komt gij iigt'een fchi jn Vanonfchuld brengerj'fpreekt.voldoecaannvjn verlangen?— Want buiten twijfel hebt gij reeds het geld ontvangen? maurits, met een heevende flem. Mijnheer — {Terzijde) wat is mijn hart veifchriklijüaan gedaan Op 't zien des rechters! C 3  33 JOACHIM; o r. v 1 c t o r, Zo ge een bede ons toe woud ftaan... de s t. albin. En welke? vi c t o r. Mogten wij van u de gunst verwerven, Om den gevangen toch nog éénmaal, voor zijn fterven, Te fpreeken ? de st. albin. 'Kfta't u toe; doch weet, dat reeds de Raad Vcrgaêrde, om 't vonnis van zij.i' dood, tot fchrikvoor't kwaad , Nog binnen 't uur.... maurits. Zo rasch ■ de st. albin. Kan u dien fpoed verfchrikken! — C j zult hem zien — maar denk - 'czijn dierbaare oogenblikken maurits, gantsch ontficld. O hemel! de s t. a l bi n Hoe ! gij beefc! g j beiden zijt onttïeld 1 lk zie u weenen! V i c t o r , met vuur het woord opvattende. A:h ! kan, zonder 't wreedst geweld Zig zeiven aan te doen, den mensch zo ver ooit komen, Dat hij zijn medemensch den ftraf des doods doet fchroomen? Wie ook de fchuldige is, of wat de misdaad zij, He dood verwekt altoos een innjg meêdelij'.  de ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 39 de st. albin. Deeze ed!e vre«s zal u de misdaad fteeds doen meiden. Gij weet da' hij zig op onze uirfpraak moet bereiden Ter d.)od, en dat gij, als getuigen, binnen kort Aanfpraaklijk zijt voor 't bloed door onze hand geftort'? v 1 c t o 8. Ik betfl de st, albin. We! aan, gij zult hem voor het laatft nog fpreeken : Ik ga, en zorg dat uien des niet blijve in gebreken. ZEVENDE TOONEEL. v i C t O ï, maurits. V i C t O r. w at hebben wij gedaan, rr.ijn broeder ? ach ! wat raad? Wat is ons lot? wij zijn nog naauw' van 't eene kwaad Veiiost, of zien ons in een zee van rampen fmooren. maurits. O ja! mijn moed bezwijkt: ach ! alles is verlooren, Onze oogen baaden in een zilten traanenvloed. Wij z jn elendigen, verdrukt door tegenfpoed. v 1 c t o R. Mijns ondanks, door een al te firengen pügt verbonden, Had ik, ó hemel! haast uit nood mij i' eed gefchonden : 'T oiubrak m j fchier aan kracht; nogthans, ik zweeg. maurits. En ik, C4  JOACHI M: o F, Zo ver was ik vervoerd , door wanhoop, woede en fchrik' Was twintigmaal gereed om alles te openbaaren : Hoe, zal ik dulden, dat hij de eisfelijke maaren Des doods gevoelen zal ? kan ik hem derven zien , Gelijk een moordenaar, en hem mijn hulp niet biên? Ik zou, mijn' broeder, aan den Rechter overgeeven ! 'K zou hem verraaden, en zijn' val nog overleeven! O neen ! ik ga. v i c t o B. Waarheen, rampzalige-? bedaar. m a ti bi t s. Mijn'.broeder en mjj zelv' ontrukken aan 't gevaar. v 1 c t o r. Hoe! is dit in uw magt ? zoudt gij uw' eed verraaden ? Uw moeder weêr op nieuw met rampen overlaadtn? m a u r 1 t s. Wreed noodlot' ach! welk een verbintnis die mij drukt l Als wij het toeftaan; als hij voor het flagzwaard bukt, Hoe zullen wij 't geween, 't gejammer, en de (hinken Eens moeders wederftaan, die van verdriet zal flikken? Hoe zuilen 'wij haar zien, aüeen, en zonder hem, Dien zij met traanen, en met een benaauwde flem, Van ons zal eisfehen? v i c t o r. Ja, haar bijzijn doet mij fchroomen : Hoe toch, hoe zullen wij haar best te vooren komen? maurits. Ik had flraks ongelijk, te wenfehen naar den dood. v i c t o r, Dgnkt gij dat ik de fmart, die uur op uur vergroot,  de ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 41 Bedwingende, dus toon,'mijn'broeder minder te achten? Ik heb hem lief, maar om de droeve en bit're klagten Mijns moeders, die ik min, benijle ik hem z:jo lot: ' K misgun hem het geluk te fterven op 't fchavot. MAURITS. Ach! Viftor! tot zo ver, heeft hij ons zelf gedwongen. vi C T O R Met hoeveel vuurs neb ik zijn op iet niet befprongenj Of liever zijne deugd beftreeden, fchoon om niet? Wij hebben niets gefpaard, vervuld van zielsverdriet, Om ons, zo 't mooglijk ware, in zijne plaats te ftellen ; Wij hebben hem gedreigd; men zag hem overhellen, Om, meer en meer verrterkt in 't opzet van zijn hart, Zig zelv' te dooden, tot onze overmaat van fmart; Verwonnen door zijn' moed, is alle hoop vervloogen. Iets is er nog.... M A U R ti Si Wat dan? V I C T O R. Ons aan zijn weenende oogen Vetoonen, en met magt hem tegenftand te biên. MAURITS. Maar zo hij ons niet hoort, onze oogen tracht te ontvliên, En nog volharden blijft bij 't geen is voorgenomen; Hoe zullen wij het geld, waar voor zijn bloed zalftroomen. Gebruiken tot ons nut? veeleer kies ik den dood, Dan 't leven tot dien prijs: die gruwel waar' te groot. V I C T O R. Welaan; zo hij volhardt; het is genoeg, 'k zal zwijgen; C ,  JOACHIM; o r, Maar 'k hoop, nog binnen kort, meer opening te krijgen, 'K zal u doen zien, hoe ik mijn' broeder min, en de eer. 1.1 A ü r i t s. Gaan wij hem zien.... ó ramp! daar's onze moeder weêr. AGTSTE TOONEEL. Mevr: villermont, victor, maurit. Mevr: villermont, "\V^"aar blijft mijn Joachim? — en gij moet me ook ontvluchten ? Hij is niet bij u! ach! dit doet mij angstig zuchten : Zou hij, die, als mijn hart vin droefheid klaagde, mij Zo menig blijk gaf, van zijn innig medelij'; Die met zijn dierbaar bloed , wanneer zulks kon gefchieden, Mijn traar.en had geftild, zou die mij thans ontvlieden? Die mij zo teder minde; al mijn geluk en vreugd, Mij thans verlaaten, in het opgaan zijner jeugd? Ach! mijne ontruste ziel weet niet wat zij moet vreezen. Mijn kindren ! ó hoe naar, hoe droevig flaatuw wezen! Berouwt het u dat gij, in 't nijpen van den nood, Mij onderftand verleende, en hieipt aan een ftuk brood?— Ik heb gehoord, dat een misdaadige zal fterven; Die ongelukkige moet ons geween verwerven : Gebrek, mijn kindrt n; ach! gebrek kon de oorzaak zijn : Wat eisfeiijke flag! welk onverdraagbre pijn, Voor de ouders, die zig, om die daad van eik zien meiden! Hoeveel heeft, in -mijn oog, zijn moeder niet te lijden — Ik ben in dat geval gelukkig; ja, mijn hart Voelt, om de deugd mijns zoons, de helft maar van zijn fmart.  de ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 43 'K heb moeten worstlen met de bangfte tegenhtden, Doch zie mijn kinderen het pad der deugd betreeden; Ja, v/aarde zoons.' ik heb, 111 't uiiertio ongeluk, Uw' mannenmoed gezien, verachtende alle druk; Vooral heeft J jachiin den rechten weg gehouden : Gevoelig voor zijne eer, fchoon hij het lot mistrouwde: De trekken zijns gelaats, vertoonen 't beeid der deugd; Kenmerken die mijn hart nog juichen doen van vreugd — Doch, waar onthoudt hij zig? wat kan mij nogberooven, Van, in zijn bijzijn, mij meer kalmte te beiooven? Ach! waarom komt hij niet? zijn afzijn baart mij druk: Ik moet hem zien, hij moet meè deelen in 't geluk Het welk ons thans bedraait: moetik hem langer derven... m a u r i t s. Ik bid, ontrust u niet. Mevr: villermont. Gij doet van angst mij derven. Voorheen, door d'onfpoed ineen' poel van ramp gedort, Zag ik mijn zoonen, en door hen, mijn ramp verkort: Zal nu, daar 's hemel» magt, ons, in gebrek verzonken, Op 't alleronverwachtst zijn' bijiland heeft gefchonken, Dat kind , zo dierbaar, nog ontbreekcn aan mijn vreugd? Ach.' dat hij kome, en ik mij fpiegele aan zijn deugd! v i c t o r. Waarom ontrust gij u, deeds denkende aan gevaaren, Daar alles is gcfchikt om u te doen bedaaren? Ach! moeder! waarom niet, met dankbre erkentenis, Het goed genooten, dat ons thans befchooren is ? Mevr. villermont. Wat baat mij, zonder hem, uw nuttelooze zorgen! Daar ik welhaast, van u, niets meer behoef te bergen:  44 JOACHIM; of, Ach! maakt niet dat ik, vol van grievend or.geduld, Mijn' armoed weder wensch , die mij met fmart vervult. Wat hebt gij toch gedaan met Joachim ? 'k wil 't weeten. maurits. O moeder! Mevr: vi li. ermont. Hemel! heeft mijn kroost zijn' pligt vergeeten! Hoe kwaamt gij aan da: geld? ik zie mijn' zoon hier niet.' Wat wedervoer hem toch? voltooi mijn hartsverdrietm a u r i t s, Schreiende. O moeder! Mevr. villermont. Spreek; wat zal mij langer overkomen? Gij wendt uwe oogen af! wat heeft mijn ziel te fchroomen? Gij antwoordt nieti dan 'tgten mijn kwellingen vermeêrt. v i c t o r. Vergeef! Mevr: vi llermont. Wat is 't! — ik zie door vrees u overheerd; Gij zijt verleegen; ach! doe mij mijn' zoon aanfchouwen: Neem uw gefchenken weêr, zo zij mij onheil brouwen — Mijn kinderen! zo ik u ooit kon dierbaar zijn, Geef mij uw' broeder weêr, dit ftiit alleen mijn pijn. v i c t o r, Die zoon, wiens ijver gij voor u, misfchien na deezen , Zult kennen, is.... Mevr: villermont, met veel drifts. Is weg? ——- wat anglten doen mij vreezen! 'K heb dan, helaas! vooraf, met mijne traanen niet Zijn wangen nat gemaakt! hem, tot mijn wreed verdriet, Niet mogen in mijn' arm, aan deezen boezem drukken !  de ZEGEPE.AAL des OUDERLIEFDE. 45 'K bezwijk, ik kan niet meer. Wat eislijke ongelukken! Mijn afgepijnigd hart wat zeg ik, 't is verdwaald — Ja 't is verwilderd, daar't al zwoegend ademhaalt —— Ik kan niet dulden van hem afgefcheurd te weezen: Niets wederhoudt mij; 'kzal gevaar noch rampen vreezen, Om hem te vinden: 'k voel dat mijne zwakheid vliedt. 'K Vergeet mijn' ouderdom, daar mij natuur gebiedt. Mijn zoon is al mijn fchar; 'k zal alles voor hem waagen: 'K ga van den hemel, van natuur hem wederviaagen : Ik zal, het hardfte hart vermurwen door getraan : Ik wil hem zien , 'k wil hem omhelzen , of vergaan. (Zij gaat met veel drifts en wanlioopende heen: Viclor en Maurits velgen haar.) Einde van het Tweede Bedrij .  45 JOACHIM; of, DERDE B E D R IJ F. Het tomeel verbeeldt eene gevangenis, EERSTE TOONEEL. toachim; geketend: in diepe mijmering zittende. w aar ben ik? in wat plaats vannaareduisternisfen?—— Een doodelijke dag, die a\Ies zal beflisfen, Schijnt door de Icheeiaring heen. — Wat is't hier doods en naar. —- Wat akelige ftilte! ach! in wat groot gevaar De kille fchrik alleen heerscht binnen deeze muuren. Dit is dan het verblijf; dit zijn de angstvallige uuren Der fchuldigen! maar ik! wie had gedacht, dat ik Deez plaats bewoonen zou! rampzalig oogenblik! (Hij ftaat op, wandelt, en vervolgt na eenige oogenblikken zwijgens.) Toen niets in mijne jeugd in ftaat was mij te kwellen, Scheen alles mij, op aarde, een wenfchlijklot te fpellen; Elk van mijn huisgezin, toen van gebrek bevrijd, Beminde mij, en gaf me een blijk van tederheid : Ik voelde in mij de hoop op 't huwlijk reeds herleeven : 'K had aan Laurette, in het geheim, mijn hart gegeeven: Voor zo veel heil?, mij zo betovrend voorgefteld, Zie 'k mij gevangen, en met ketenen bekneld . Te leeven zonder brood, of fchandelijk te fterven, Dit was mijn lot, wat ik mij zeive ook ging verwerven,  de ZEGEPRAAL d.r OUDERLIEFDE. v Altoos rampzalig, fmaak ik niets dan bittre pijn. (Hij valt nedtr, ah door fmart overmandjlaat de oogen ter aarde, en zegt, na eene korte tnsfch:npoos.) Ik zal het offer van den wreedden rampfpoed zijn ! Ik zal, vrljwilliir, een gevloekten fchanddood lijden! Ik moet, door 't zwaard des beuls <* hoe voel ik mij bedtijden! Ik beef, de hemel weet wat ik heb uitgevoerd —■ Dat het misleide volk, door mijne draf ontroerd , Daar zelfs de Rechter doolt, vrij zaamrotte, om mijn leven Te doemen; 'kheb aan hun die dwaat ng reeds vergeevcn; Ik ben hun onbekend: maar gij, mijn zielsvriendin! Laurette! al mijn geluk! mijn hart, mijn tcdre min', 'T is alles u be:cen 1: ach! kunt gij mij verdenken?' "fis waar, defchijn getuigt, dat ik mijn deugd ging krenken; Maar, in deez' boezem woont een hart, uw liefde waard'•' Hart dat u aanbidt; dat met deugd zij:: pljgten paart. Maar ach! wat zïg ik ! daar mij alles fchijnt fehaaten, Is 't mijn rampzalig lot, dat ik mij zie verlaaten. Den ongelukkigen is nergens hulp berijd; Hij durft nietkiaagen, daar men alles hem verwijt. Ik heb geheel geen troost, geen hulp in miine elenden, Dan aan den hemel, tot wien ik mij vrij durf wenden En aan mijn fcbuldloos hart; wat gaat mij 't ovrige aan 9 Niets anders raakt mij meer; want dit, dit kan beflaan — O moeder! ach! ik heb niets anders dan het leven; Vergeef het mij, ik zal 't voor u ten besten geevenUw zoon, grootmoedig zig opofrende aan den dood Kan niets meer doen, om u te redden uit den nood'  48 JOACHIM; or, Toen mijne brceJers mij te wederbouden poogden , Vei won natuur mijn hart, die grooter daad beoogde ' Maar wat geraas! ik boor m;jn kerker ope.i gaan. O hemel! komt men mij mijn einde doen verdaan! TWEEDE TOONEEL. JOACHIM, VICTOR, MAURITS. J O A C Hl M. Zi'ijtgij'tmijn broedeis! hoe! wat doet u herwaards komen?' Wat zie ik! — ach! gij fchrijt! gij doetuwtraanen iïroomer,!' Bedekt die voor mijn oog, 'li heb aan mijn eigen fmart Genoeg te draagen. MAURITS. Ach, mijn broeder! zal uw hart Gevoelloos zijn voor't leed, het welk ons hart doet beeven? Zult gij uw hoofd aan't zwaard des beuis ten besten geeven? J O A C H I M» Dat eischt mijn lot van mij. VICTOR. Zult g;j, geheel verblind, Volharden bij 't befluit? denk wat ge u onderwindt, J O A C H I M. Durft gij, gij op wiens moed ik veilig dorst vertrouwen, Daar vast het uur genaakt, mijn poóging wederhouên? Is in uw hart het vuur voor moeder uitgedoofd? VICTOR. K had mij te veel van mijn ftandvastigheid beloofd:  de ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 49 'K dacht dat mijn hart, gewoon aan wreede tegen fpoeden, Mij alles vrij liet; doch dit was een valsch vermoeden: 'K had niets op 't oog, dan 't heil mijns moeders, mij zo waard', Doch men veracht, van ver, 't geen ons, natr j, vervaart. Toen ik den toeftel van uw ftraf, die mij doet beeven, Aanfchouwde, en overdacht, op wat wijsgij zuudt fneeveu Gevoelde ik niets dan fchrik en felle ontroerenis. Ach: zo uw hart nog voor de liefde vatbaar is, Die ons te zaam verbond , laat dan uw opzet vaaren ; lk fmeek u, 'c is nog tijd, doe ons verdriet bedaaren : Sterf met een zuiver hart, niet als een moordenaar. VICTOR. Kan inden grootften nood, het dringendste gevaar, De fmart die ons doorgrieft, u niet in 't minst beweegen? Staat ge onze traanen , onze zuchten langer tegen? Sla dan ten minsten 't oog op feller tegenfpoed: Denk om de wanhoop die ge in't hart uws moeders voedt; ' Denk hoeveel droefheids haar de ziel vanëen zalfcheuren: Indien gij wist, hoe zij thans om u zit te treuren; Koe haare tederheid, met klaagen en geween, Haar' zoon weêrom eischt; ja hoe dat zij, met gebeên, Den hemel om u fmeekt, gij zoudt u ftraks ontdekken Aan haar gezicht, en deeze opcffring niet voltrekken. JOACHIM. Waarom toch tracht gij mij te keeren van mijn'pligt, Door kunstnaarijen? ga, vertoon u aan 't gezicht Van mijne moeder; droog de traanen van haare oogen; Verberg mijn ketens haar; ik ben met haar bewuogen; D  $0 JOACHIM; or, Doe haar nooit weeten tot wat prijs zij mij wel ftaan» Dat ze, om te beter in haar liefde voordtegaan, Die liefde vinde in u, die 'k haar fteeds toe zal draagen : Zij is al mijn geluk, en kan mij zo behaagen, Dat ik tot nog niet weet, waartoe mijn tederheid Niet overflaan zou; ja, om 't geen haar wreed beftrijdt, Om't geen haar drukken komt, grootmoedig aftewenden, Geloof ik, dat mijn hart zijn' pligt zou kunnen fchcnden; Dat het een misdrijf zou betruiten: — ach! dat wij j Haar, zonder misdrijf, zien, van alle zorgen vrij. VICTOR. Uw leven en uwe eer is dierbaar in onze oogen. j o a c H I M. 'T is de eer eens zoons, te zijn met 's moeders leed bewoogen. MAURITS. Maar de uwe is, om u niet op te offren am den dood. J O A C H I M. Mijn moeder kwijnde, en had gebrek aan een ftuk brood; Ik kon haar redden , mits ten kosten van mijn leven; Gij vond zulks goed; gij wenschtet mij zelfsnateftreeven; En ondertusfchen nu weêrfpreekt gij mijn btfluit! Ik zie u weenen; 'k hoor u zuchten; gij munt uit In zwakheid, daar gij mij behoordet t'onderfchraagen. Uw traanen gelden niets; zij kunnen mij mishaagen; Moed is 'er noodig. Gaat; laat mij voortaan alleen Mijn werk voltrekken, niet met zuchten en geween. Ondankbren! gij zult zien, dat, zonder zig t'ontroeren, Dit hart, mijn ftout befluit grootmoedig uit zal voeren. VICTOR. Uw naam zal door die daad bij elk gefchandvlekt zijn.  be ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 5» joachim. Mip ziel blijft nogthans vrij; dit b-me u des seen pijn; Zij wis fteeds zuiver, en zal zonder vlekken b'ijven, Als moeders dierbaar bloed; dus, wat men me aau mst u in uw goWeen. v i c tor. Reeds fcheiden! ■■ ■■ Joachim! maurits. U al zo rasch verlaatea! j o a c h i m. Het moet zo zijn. Vaart wel. maurits. Kan ons gefmsek niets baaten j joachim, zijn'' broeder omhelzende. Vaar wel mijn Maurits; fmaak een ongeftoord geluk. Vaar wel mijn Viflor! maurits. Dat 'k u in mijne armen drukk'i v i c t o r0 ,K omhels u dan voor 't laatst, mij, b.oeder! ijs ijk fchsiden! D 2  JOACHIM; o ft joachim. Dat onze moeder, door uw zorg, zig zie bevrijJen Van verdren tegenfooed. maurits. Uw taal doorboort ons 't hart. joachim. Ontvangt mijn laatst vaarwel. victor. O onweêrftaanbre fmart! Ik kan naauw' deeze plaats verhaten, zonder beeven.... j o a c h i m. Ik hoor gerucht: men komt: wilt u van hier begeeven. Dat men toch niets vermoede; uw traanen zouden ligt' Ons nog verraaden: gaat, voldoet aan uwen pligt. DERDE TOONEEL. joachim, victor, maurits, Dl cipier. D e Rechters komen. (Tegen FiClor, en Maurits.j 'T is uw tijd deez plaats t'ontvlieden. victor. Ik beef! maurits. Mijn Hoed verflijft! — O hemel! kan 't gefchieden...! (De Cipier gaat naar buiten met ViStor en Maurits, die, vol weedom, 'Joachim aangezien hebbende , htm vei laaten, met de oogen ten hemelgeflaagcn ) DE CIPIER.  de ZEGEPRAAL dek OUDERLIEFDE. 53 VIERDE TOONEEL. joachim. £-1 > zie ik dan het eiujp) van mijn verdriet nabij : lk nader, met een han van alle wroeging vrij: Niets trekt mij af van 't lot, dat mij reeds ftaat te wachten. In dit ontzachlijk uur, moet ik den pligt betrachten Van een verflandig man, die, in den bangilen nood, Ilec licht der reden volgt; niet fiddert vuor den dood: Daar thans mijn pligt mij dringt, zulk een gelijk te weezen, Zal ik hem volgen, ja 'k zal fterven zonder vreezen. (De Raadsheeren ziende binnentreeden.) O hemel! thans wordt mij mijn vonnis voorgefteld. VIJFDE TOONEEL, joachim, de st. albin; verfcheidene Raadsheeren en Gerechtsdienaars. dx st. albin. t elk zig plaatze. (De Rechters gaan zitten.) joachim. ter zijde. Indien mijn hau ooit werd bekneld, Dees toeftel baart mij fchrik, en doet mijn leden beeven. de st. albin, tegen Joachim. Treed nader: gij moet ons de zaak te kennen geeven ; Uw heil ofonhe.il hangt van uwe oprechtheid af. joachim. 'Tzou vruchtloos zijn, daar men 't u reeds tekennen af. ö 3  5* JOACHIM; o f, de st. albin. Gij moet, zulks wordt vereischt, uw misdaad zelf belijden, j o a c h i m 'K znu flecbts herhaalen, want ik wil u niet misleiden, *T geen men u heeft gezegd. (Ter zijde.) Ik fchuldigt hemel! 'k gruw. de s t. albin. Ik zie gij vreest: fpreen ; meer dan één bezwaaren tl. j o a c h i M. Mijn ongeluk zoekt geen verfchooning in uwe oogen, de st. albin Hoe it uw naam ? joachim. Obfcur. de st. albin. Waar zijt g j opgetoogen ? Hoe oud zijt gij? wat doen uwe ouders? wat deed gij? joachim. 'K ben twintig jaaren oud: het fta m;j verders vrij, Alleen' te zeggen dat 'k werd in Parijs geboren. de st. albin. Wij moeten weeren wie gij zijt. joachim, ter zijde. Ik ben verlooren.' Tegen de Rechters, Een ongeiukkige..,.. de i T. albin. D.iar bij een moordenaars joachim. pie moest }k weezen.  de ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 55 de st. albin. Hoe! gij bragt u in 't gevaar; Volvoerde een gruwel ffuk; maar zeg mij om wat reden ; — "VVas't uit gebrek? of deed de wraak u't opzet fmeeden?... joachim. Het was geen wraak; oneen. de st. albin. Hoe kwaamt gij tot die daad? joachim. Door 't lot, en door natuur; ja, dat nog verder gaat, Zdfs door noodzaaklijkheid. de st. alein. Hoe! hebt ge een hart verkreegen, Dat zo verhard is, om noodzaaklijk kwaad te pleegen? joachim. 'K ontving een deugdzaam hart, manr ach ! ik heb gedwaald. de st. albin. 'K verfta u; hebt gij niet met fchrik gezegepraald? Hoe hebt ge een' grijsaart, die u nooit iets had misdreeven, Berooven kurnen, van zijn goed, en dierbaar leven? joachim. Gij ziet mij weenen: ach! weer, bid ik, ver van mij Dat fchriklijk denkbeeld af. dx st. albin; ter zijde. Ik voel het medelij' Opkomen in mijn hart; 'k ben met zijn jeugd bewoogen: D'oprechtheid van zijn ziel, blinkt heerlijk in mijne o0gen. joachim. Zoude ik, Mijnheer, daar ik het leven delven moet, D 4  5^ JOACHIM; of, Voor eene moeder, die de wreedfte fmarten voedt, Slechts één genade van uw goedheid mogen vraagen? de s t. albin. Hoe ! jonge vreemdeling! uw moeder! zijn haar dagen Nog niec voleind? zij leeft! helaas! gij mint haar flecht, joachim. De hemel weet hoe na zij mij aan 't harte legt: Ja zelfs, 'kwas zonder haarnooitvooruwoog verfcheenen. de st. albin. Dorst zij u in het kwaad haar' bijftand dan verleenen? joachim, met veel vuurs. Wacht u, Mijnheer, daaraan in 't minst geloof te flaan; Haar hart is onbekwaam om buiten 't f,ioor te gaan: Een eerlijk offer van behoefte en tegenfpoeden, Vreest zij den hemel; is, ondanks bet vinnig woeden Van 't lot, der wet getrouw, en wijkt nooit van de deugd. de st albin. Rampzalige! wat zult ge al bittere ongeneugt Dat hart verwekken, dat gij hooger moest waardeeren? joachim. 'T is om haar' tegenfpoed, haar rampen aftekeeren, Dat mijn bevreesde ftem u t idt en fmeekt, fta toe Dat ik mag mijn geheim, waardoor'kmijn' wensch voldoe Ivleêvoeren in het graf: in flilte, zonaer vrcezen, Het licht verlaatende, zal ik gelukkig weezen. de s t. albin. Uw daad was openbaar, dus moet de ftraf ook zijn. joachim. Ach! dat mijn moeder tot verligting van haar pijn , Het nooit te weeten koms o neen! zij zou 't beftetven:  de ZEGEPRAAL dee OUDERLIEFDE. 57 'K val voor u voeten; och! Iaat mij die gunst verwerven! de st. albin. Dit hangt van ons niet af, de Vorst kan u alleen Die gunst bewijzen, j o a c h i m. Ach! verhjor mijn droef geween! Gij Hejren, 'k bid, vervult, wil zulks de wet gehengcn, De wenfchen van mijn ziel, en wilt de ftraf volbrengen; Ach1 doet mijn leven met mijn wreede fmart vergaan. de st. albin. Het knaagend naberouw doet wis dien fchrik ontdaan. joachim. Gij fpreekt van naberouw; 'k gevoel dat niet. de st. albin, Kan 't weezen! joachim. 'cGeen ik gedaan bebwasnoodzaaidijk; 'k zou niet vreezen Om 't nog te doen, indien het niet reeds waar' verricht. de st. albin. Wat hoor lk! reeds zo jong verbasterd van zijn' pligt. En dus in 't misdiijf als verhard! wat ehlijkheden: Doch alles is door u ten vollen reeds beleeden. Wie menfchen.bloed vergiet, diens bloed zal op zijn' tijd Vergooien worden, daar niets voor de misdaad plijc. j o a c h 1 m. 'K weet zulks; en wacht den flag. de st. albin. Nidts kan u dus verfchoonen. De hemel maakt, die zig niet itrafFeloos laat hooncn, D 5  <3 JOACHIM; of, Om 't kwaad te fluiten, fleeJs de misdaad openbaar. JOACHIM. De dood zal dan in 't eind mij redden van 't gevaar; Zij zal dan de eindpaal van mijne ongelukken weezen; Gij zult denzelven mij, bedaard, en zonder vreezen, Zien ondergaan : uit mijn befchuldigers zal ligt' Meer blijken: vraag mij niets: wel aan; voldoe uw' pligt. de s t. aluin, tegen de Raadsheeren. 'Tis tijd, Mijn heeren, dat de wet, door u, doehooren, Wat lot dien fchuldigen voor 't misdrijf is befchooren. (De Raaasheeren ftaan op, en overleggen: zij gaan weder zitten, en de St. Albin vervolgt tegen Joachim.) Wij z'jn met u begaan, beklaagen uwe jeugd, Daar elk uw lot betreurt; nogtbans, de onnoozle deugd, Uw misdrj17, noodzaakt ons, uw'vonnis uittefpreeken — Het vonnis van uw' dood. (Tegen de dienaars ) Doe daaraan niets ontbreeken. Brengt hem ter ftrafplaats. [Joachim wordt gebonden.) JOACHIM. Gij, gij hemel, zie mij aan! 'K fteun op uw hulp: moet aan dit vonnis zijn voldaan, Zo onderwerp ik mij, aan uw geducht vermogen; Aan uw' voorzienigheid. (Hij wordt langzaam , naar 't achterfte van het Ttoneel gebragt.)  be ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 59 ZESDE TOONEEL. Be voorigen: Mevr: villermont. Mevr. villermont. met losfe hairen, en met verhaasting binnen treedende. Ei mij! wat zien mijie oogen! Houdt ftar.d! dees is mijn zoon! hij is onfcbuldig, ja Van alle misdaad vrij; dit men niet ve-der ga! joachim, ter zijde. O hemel! 'k ben ontdekt! de s t. albin. Mevrouw! wat zal dit weezen? Zie voor u wat gij doet. Mevr: villermont. Hij heeft geen ftraf te Vreezen—• Zie daar dien waarden zoon, dien zoon, dien'k met berouw Eu fchaamte weder eisch! de st. albin. Maar met wat recht, Mevrouw, Durft gij ter deezer plaatze ons fto jren ? u verklaaren...,. Mevr: vi llermont. En met wat recht durft gij u eigen zelv' bezwaaren? Indien de hemel u het zwaard in handen gaf, Is dar om de ondemjd te beteuglen door de ftraf, Of om heldhafte deugd, de onfchuldige , te ontzielen? Hoe! zal mijn bnave zoon dan voor u nederknielen —« Wat loon voor zijne deugd! de st, albin. Ik bid wat wüt gij toch?  «O JOACHIM: OF, Mevr: vi llermont. U voor een misdaad, die gj ligt', donr dit bedrog Verblind, volvoeren zoudt, gelukkiglijk bewaaren. de st. albin. •T is alles onderzocht; niets kan mijn hart bezwaaren: Zijn dood is wettig; hij most fterven, en daar door Zijn mijsdrijf boeten; ja.... Mevr: villermont. lk zweer, geef mij gehoor, Of gij" zult voor uw oog mij deerl jk om zien komen; Gij zult zijn fchuldloos bloed, gij moogt het niet doen Üroc men. de st. albin, tegen de dienaars, die Joachim houden. Men houde hem wél vast; gehoorzaamt mij- Mevr: villermont, zig voor Joachim fle'.lende. Laat af : lk zeg u ga niet voort. de st. albin. Men Ieide hem ter ftraf. Mevr. vi! lermont. Zou ik dit dulden! — neen, gij zult die niet beleeven: Mijn zoon is fcnuldeloos; ik zweer, hij zal niet fneeven: Ja ik zal te,;en u en regen 't ga tsch heelal, Hem flout verdedigen: hier ftaat zijne on chull pal Hier, in mijne armen zal uw wreedheid u niets baaten. Mijn zoon Ran op mch ftrijdige gedachten.,... Mevr: villermont. Door tegenfpoed verdrukt; bijna beroofd van krachten; Door wreed gebrek beftormd , wachtte ik elk uur den dood: Om mij het goud, het welk men ter ontdekking bood Des moordenaars, te doen tot onderftand genieten, Verkochten zij deez* zoon, die, vol van zielsverdrieten, Wanhoopends om ons lot, zig zelvc.i overgaf,  de ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 63 Oefterkt door ouderliefde, aan de allerwreedfle ftraf; 'X weet alles, 'kben terftond naar d?eze plaats gevlooden, Om mijn beminden zoon niet fcbuldloos te doendooden: Zie daar zijn misdrijf; durft gij hem daarom. Mijnheer, Wel ftrafFen? 'k leg dit goud aan uwe voeten re r; Het komt u toe, gij kunt het wederom aanvaarden; Zij fielden't mij ter hand; maar tot zo groot een waarde Begeer ik 't leven niet; en kies veeleer den dood. eerste raadsheer. O wonderlijke deug I! wat zijn uw krachten groot! tweede RAADSHEER. Ik kan hetgeen ik hoor, en alles gaat te booven, Nog naauwelijks verftaan. de s t. a t, u 1 s. lis durf het niet gelooven. ZEVENDE TOONEEL. De voorigen laurette, een bevelhebber, laurette, tegen den Bevelhebber. Js>.o!n hier, kom hier, Mijnheer, en ruk den blinddoek af; Verlicht de rechtbank, en verlos dus van de ftraf, Den geen die fchuldloos is; rechtvaardig, door uw pooien ; De (beng vervolgde deugd, beminlijk in elks oogen: (Ti'gen haar'' Fa der.') Hij is onfchuldig; ja, ik ha! dit wel voorfpelJ : Hoor deezen man , Mijnheer ; hoor war zijn mond ons meldt. d e st. albin, tegen den Bevelhebber. Spreek op.  64 JOACHIM; op, de bevelhebber. Mijnheer, ik zal voldo.n aan uw verlangen; Mijn manfchap heeft, in het nabuurig bosch, gevangen, Den moordenaar des Gr3afs; zij brengen hem, belaên Met ketens voor uw oog; g:j kunt hier vas: op gaan : Want hijerkent, den Graaf, door zucht tot goud gedree ven, lieroofd te hebben v^n het onwaardeerbaar leven; Zelfs op zijn Landgoed. de st. albin. Ach ! het is genoeg ; ga heen. (De Bevelhebber vertrekt.) AGTSTE TOONEEL. Mevr: villermont, joachim, te st. albin, laurette, en de Raadsheeren, Mevr: vi llermont. D e hemel heeft, in 't eind, mijn traanen en gebeên Genadiglijk verhoord, en mij zijn hulp gefchonken; Ja, zonder hem, ware ik in 't ongeluk verzonken; Een weinig laater, och! dan had mijn braave zoon, Ware ik hier niet geweest, den dood, in plaats van't loon, Zijn groote deugden waard', onfchuldig moeten fmaaken. joachim. Zijt gij 't Laurette, gij, die mij thans vrij komt maaken ! Die mijne dagen ïekt, mij weder brengt in 't licht! laurette. Mijn hart, ó Joachim! is u die daad verpligt. de st. albin. Wat hoor ik? hem verpikt! dit klinkt mij vreemd in de ooren:  DB ZEGEPRAAL der OUDERLIEFDE. 65 fT is of ge elkander kent ? laurette. 'T geen u mijn mond doet hooren, Ja die verbintnis, die u doet verwonderd ftaan, Is liefde, die zijn deugd, mijn hart deed ondergaan. Mijn vader! ach! veifchoon een drift die mij doet beeven, Doch die mij hoopen doet, dat gij 't mij zult vergeeven: Ja, ik bemin hem teér, mijn hart, dat u hoogacht, Kan niet meer zwijgen wie het hier toe heeft gebragt. joachim, ter zijde. Haar vader! ach! laurette. Zijn deugd, door zonderlinge Iaagen Kefchuldigd, moet in 't eind, aan'tgantsch heelal behaagen; Zij fchittert heerlijk uit; het is door haar, dat ik Mij zelv verfchoon, en hoop, op 't heilrijkst oogenbiïk. de st. albin. Helaas' hoe dikwijls dwaalt de Rechter, door verblinding. laurette. Gelooft gij 't nu Mijnheer ? de st. albin. Ja r 'k heb 't bij ondervinding. Mevr: villermont. Gelooft gij nu dat ik u heb misleid, Mijnheer? de st. albin. Mevrouw, ik ben voldaan, en twijfel thans niet meer-— O hemel! wat had ik verricht! als in den blinden Rond tastende, onbekwaam den rechten weg te vinden, Hebt gij mijn oog verlicht, en mij van fchuld bevrijd. ' Mevrouw, 'k ben alles u verfchuld'gd; 'k zal deez'tijd E  C6 JOACHIM, o?, de ZEGEPR. der OUDERL. U toonen, dat mijn gunst uw rampen wil herftellan —. Indien uw hart kan tot mijn' voorflag overhellen; Indien dees jongeling, zijn weêrgalooze deugd, Die elk ten voorbeeld ftrekt, in 't prilst van zijne jeugd Eeftendig navolgt, en in zijn gedrag doet blijnen, Dat hij in voorfpoed niet zal in zijn' pligt bezwijken, Geef ik, aan uwen zoon, mijn lief ~n eenigst kind: Wij zullen in 't vervolg, in alles eensgezind, Eén enkel huisgezin uitmaaken, vol vernoeging: Lauratte, indien uw hart ftemt in deez zamenvoeging; Zie hier uw moeder, en uw waarden echtgenoot. Mevr: villermont. Wat hoor ik! hemel! och! deez goedheid is te groot — j o a c h i m, tegen Laurette. Welkeen geluk! fpreekop! ftemtgijhettoe. mijnwaardef laurette, Gij kent mij; ja, uw deugd, is mijn geluk op aarde. Mevr: villermont. O hemel! dorst ik dit, verteerd door wreed verdriet, Verwachten aan deez plaats ? men kent uw fchikking niet De mensch mort tegen u, en tracht uw hand te keeren, Terwijl gij bezig zijt zijn onheil afteweeren. de s t. albin. Dat voords de braafile zoon, van alle laagheid vrij, De tederfle echtgenoot, en beste vader zij! Wiens hart wordt niet verrukt; wie ftaat niet opgewogen, Door zulk een grootedeugd, met 's moeders lot bewoogen? Ach! hoe navolgbaar is dit voorbeeld, welk ons leert, • Dat 'shemels wijsheid, leed, door deugd, in heil verkeert. EINDE.