■  S- HAHIEMAII MEDIC. DOCT. ONDERRICHT OMTRENT DE VENERISCHE ZIEKTEN, BENEVENS ENE NIEUWE KWIK.ZILVEREEREIDING. VIT HET HOOQDUITSCH VERTAALD DOOR, R. tr a n L 0 E N E N MEDIC. DOCT. EN VROED MEESTER. Te DEVENTER, Bij L. A. K ARS EN BERG H, en J. H< de LANGE, 1800.   AAN MIJNE VOORMALIGE LEERMEESTERS, DE KUNDIGE EN TER VERDERE UITBREIDING EN BESCHAVING DER GENEESKUNDIGE WETENSCHAPPEN STEEDS ARBEIDZAME HOOGLEERAARS IN DE GENEES- EN SCHEIKUNDE AAN DE HOGE SCHOOL TE GRONINGEN, E. J. TH. 4 THUESSINK E $ P. DRI ESSEN. WORD DIT BOE li ALS EEN GERINGE BLIJK VAN OPRECHTE D A N "K-  DANKERKE NjT E NI S VOOR HUNNE UITMUNTENDE LESSEN EN ONTELBARE BEWIJZEN VAN ONGEVEINSDE {VRIENDSCHAP , EERBIEDIG OPGEDRAGEN DOOR. DEN VERTALER.  t VOORREDE VAN DEN VERTALER. Er is gene ziekte, welke niet meer recht de grootfte oplettendheid en het naauwkeurigst onderzoek van de zijde des Geneesheers kan vorderen , dan de Venusziekte : immers worden de venerifche lijders niet alleen door een langzaam vergift tot het gebeente toe uitgeteerd en in het graf gefleept, maar ook gedurende hm leven van hunnen goeden naam, welke hun dikwijls meer dan het leven ter harte gaat, beroofd , en voor een groot gedeelte uit de menfchclijke zamenleving gebannen, ja wat nog meer is, de mildfte en zoetfte bron onzer dierlijke genoegens word door deze ziekte vergiftigd, de manlijke zoo wel als de vrouwelijke fexe, welke uit vrees voor de venusziekte hunnen natuurlijken en dikwerf onwederftaanbaren trek tot den bijflaap niet durven opvolgen, worden menigmaal , ter voldoening aan hunne wellustige driften , tot dc vuilik en onnatuurlijkfte misdaden * 3 aan-  li aangezet, ganfche geflachten op deze wijze reeds in lmrine kiemen verflikt, en alzoo der Maatfchappij een pTiherftelbaar verlies toegebragtl Hoe verkeerd en nadelig was derhalven niet het gedrag van die Geneesheren, welke het voor fchande hielden, om zich met het waarnemen van het beloop dezer ziekte, en met het onderzoek van derzei ver natuur en gefchikfte ge-r neesmiddelen in te laten , en welke , door een dvveepzugtig vooroordeel gedreven, veel liever de ellendige lijders wilden zien fleryen, dan gehoor gevende aan het zagtê gevoel der menschlievendheid, hunne grove onkunde verbeteren om hunne lijdende medemenfehen te helpen! —■ Hoeveel verhevener was niet het gédrag van den pngelukkigeri Ridder Van Hutten , welke zich niet fchamende te belijden, dat hij zelf door deze fchandelijke ziekte was aangetast geweest, fret deerniswaardig lot zijner natuurgenoten poogde te verzagten , door een middel algemeen bekend te maken, waardoor hij waande genezen te zijn! . . , Toen tegen het einde der vijftiende eeuw de Venusziekte het eerst ten voorfchijn kwam, was dezelve veel heviger , dan in onze dagen. Slechts zeer weinige uren na den bijflaap ontdekte men reeds derzelver eerfte beginfelen , beitaande in kleine jeukende blaasjes aan de teel-  Itl deelen, welke blaasjes fpoedig veranderden in kleine zweren, welke als zij op de ene. plaats geheeld waren , zich op de andere pjaats wedei vertoonden, en van tijd tot tijd in omtrek toenamen. Weinige dagen na het ontftaan dezer zweren kwamen er op de huid puisten op, zoo groot als erwten, en welke fomtijds zoo groot/ wierden als noten: deze vertoonden zich. gemeenlijk eerst aan het hoofd, vervolgens ook aan de overige deelen des lichaams, en waren eerst witachtig en droog, weldra wierden dezelve echter blaauwagtig , rood , hard, vochtig, en zeer pijnlijk ; enige dagen daarna braken zij open, kregen een groteren omtrek en gaven een Hinkende taaije etter. Sommige lijders kregen behalven deze puisten ook nog wratten van een aanmerkelijke lengte. Bij anderen deed zich een uitflag op , die naar fchurft geleek en fterk jeukte, op enige plaatzen afviel, op andere plaatzen weder opkwam, en uitgezonderd de ogen geen deel van het lichaam verfchoonde. Bij velen nam men tevens , of eerst naderhand, zweren waar in den mond , aan de amandelen, cn in de keel; fomwijlen zag men deze zweren ontftaan nog voor het uitbreken der bovengemelde puisten. Sommige lijders verloren hierdoor hunne lippen, anderen weder de amandelen, het verhemelte en zelfs de neusbeenderen, nog * 4 au-  rv anderen wierdén zelfs van hunne teeldeelen beroofd. Aan dc ledematen deden zich harde gezwellen op , zoo gróót als hoendereijeren, welke fomtijds'onveranderd bleven zitten, fomwijlen ook wel openbraken , in welk geval men dezelve opgevuld vond met ene witagtige, taaije, flijmige ftof, welke de ondergele'gene beenderen aangreep, en daar dikwijls beenbederf in te weeg bragt. Bij dit alles kwamen er nog vreeslijke beenpijnen,- welke .vooral des nachts den lijder geweldig folterden en al in hevigheid toenamen, totdat eindelijk de lijder onder den al te zwaren last der ziekte moest bezwijken. Zodanig bleef de venusziekte, welke , door zaer vele bijzondere omftandighedén geholpen, in zcr weinig tijd door gansch Europa wierd voortgeplant, tot omftreeks het midden der zestiende eeuw, tegen welken tijd de Druiper zich voor het eerst opdeed, en de venusziekte dat zagtefe beloop verkreeg, het welk wij nog in ónzen tijd waarnemen (i). Van den eerften tijd af, dat de venusziekte in Europa verfcheen, deden zich onder de Geneeskundigen van tijd tot tijd verfcheiden Schrijvers op , welke de waarnemingen en ontdekkin- * gen, CO J. Astruc de morb. vener. Par. 1738. pag. 74.-— C. Girtaknhr Abhandl. über die vtuer. Kiankh. Götting. 1797. Kap. VI,  V gen, welke hun omtrent deze ziekte bekend waren , befchreven ; onder deze allen vind men echter niemant , die alle nuttige waarnemingen van zijne voorgangers en tijdgenoten breedvoeriger en meer oordeelkundig heeft bij een verzameld en behandeld , dan Astruc ; maar hoe fchoon en voortreflijk zijn werk ook moge wezen , ziet men echter uit hetzelve zeer duidelijk, dat er in den tijd van meer dan twee eeuwen flcchts zeer weinige wezendlijke vorderingen gemaakt waren. Eerst enige jaren na Astruc , toen met het verbeteren der Natuur- en Schei-kunde ook een groter licht over de ganfche Geneeskunde verfprêid wierd, kwamen er, door veelvuldige nieuwe ontdekkingen , zeer aanmerkelijke verbeteringen in het leerft.uk der venerifche ziekten: deze verbeteringen lagen echter te veel hier en daar verfpreid , om aan alle Geneeskundigen bekend te kunnen worden ; het was daarom dat Girtanner op zich nam , om uit alle die afzonderlijke ftukken een geheel te maken, en dus een werk zogt te leveren , het welk voor onzen tijd zoude wezen, het gene het werk van Astruc voor vorige jaren geweest was. In dit werk (s) gaf Girtanner een gcfchied* 5 kun- (2) C. Girtanner Abhnndl. über die vener. Krankb. ;i Gotting. I78fi.  kundig overzicht over dp e'erfte verfclüjning en oorfprong der venerifche ziekten; vervolgens befchreef hij die ziekten met derzei ver toevallen, en beoordeelde tevens de begrippen, welke over de natuur dezer gebreken gemaakt waren , en toonde van zeer vele dezer begrippen de ongerijmdheid ten klaarften aan, Hellende daar andere meer redelijke denkbeelden voor in de plaats; op grond zijner theorie verwierp hij de voormalige geneeswijzen , en gaf ene veel eenvoudige* behandeling op , welke hij door zijn' eigen on-» dervinding ten iterkften aanprees; en ten laatften gaf hij een letterkundig verflag van alle fchriften, welke federt de eerfte verfchijning der venusziekte in Europa, over deze ziekte waren uitgekomen. • Dit werk prees zichzelf in vele opzichten zoo fterk aan , dat het in Duitschland en elders bijna algemeen gezogt wierd, en dat men in ons Land fpoedig ene vertaling van hetzelve noodzakelijk oordeelde. — Ondertusfchen ondervonden verfcheiden Geneesheren , welke hunne lijders naar de voorgeflagene manier van Girtanner behandelden, dat vele redeneringen van Girtanner geen fteek hielden , en dat zijne geneeswijze , in alle opzichten niet zoo voordelig was, als die Schrijver er wel van had opgegeven : door dezen en . genen wierden gevolglijk ge-  vu gevvigtige tegenbedenkingen tegen fommigen zijner Hukken aangevoerd, en Girtanner bij ene derde uitgave van gemelde werk genoodzaakt , te bekennen, dat een gedeelte zijner vorige gezegdens overdreven, en fommige Hellingen te algemeen uitgedrukt waren (3)# In het jaar 1789, verfcheen er te Leipzig een boek in het licht van S. Hahnemann (4), waarin de Schrijver, zonder zich bepaaldelijk met het gefchied- en letter-kundige in te laten, de venerifche gebreken zeer naauwkeurig met alle derzei ver toevallen befchreef, de nieuwere denkbeelden omtrent de natuur dezer gebreken tegen die der vorige Geneeskundigen verdedigde, en zelfs deze op vele plaatzen ophelderde of verbeterde, fommige dwalingen van Girtanner aantoonde , en, het gene dit werk voornamelijk boven anderen tot dien tijd toe uitgegevene fchriften doet uitmunten, zeer belangrijke waarnemingen mededeelde omtrent de natuur en werking van het kwikzilver, waaruit hij vaste regelen heeft afgeleid, welke ons in de keuze van ene kwikbereiding moeten bepalen, en in het gebruik derzelve leiden ; en op grond hiervan 3* eft hij een (3) Vorrede zu der dritten auflage, pag. 10. (4) Onder den titel: Unterricht für Wunda'rzte über die venerifche Kraukheiten, nebst einem neuen Quek filberpraparate.  viii een andere dan de tot nu toe gebruiklijke geneeswijze aan de hand gegeven, waardoor wij in ftaat zijn om het misbruik, hetwelk bij de venesifche ziekten maar al te veel van dit overheerlijke geneesmiddel gemaakt is, veilig kunnen ontgaan , en waardoor wij de venerifche ziekten zelve veel zekerer en fpoediger, dan tot nü toe heeft kunnen gefchieden , in ftaat zijn te genezen. De zucht om iets bij te dragen tot de fpoedige genezing van anders zeer langwijlige en gevaarlijke gebreken, en om die verderflijke geneeswijzen , welke in ons Vaderland vrij algemeen worden aangewend, zoo veel mogelijk is, te keer te gaan , heeft mij , overtuigd van de voortreflijkheid van het werk van Hahnemann, aangefpoord om hetzelve te vertalen ; daar mg echter dit boek even nuttig en gefchikt fcheen te zijn voor Genees- als voor Heel-kundigen, heb ik de bepaling hieromtrent door den Schrijver gemaakt uit den titel weggelaten; terwijl ik de weinige aanmerkingen, welke ik bij dit werk meende te voegen, uit hoofde van de menigvul^ge bijvoegzelen van den Schrijver zelf, flechts in deze Voorrede zal ter neder" fiellen. De Geneeskundigen zijn nog zeer verdeeld in hunne gevoelens omtrent de natuur van den Druiper, niettcgenftaande van alle gebreken , welke  IX welke uit enen oazuiveren bijflaap ontftaan, dit gebrek wel het meest voorkomt, en men daardoor in ftaat fchijnt geweest te zijn , om hetzelve het best van allen te leren kennen. Er zijn namelijk die het gevoelen der Ouden nog blijven vasthouden en beweren, dat de druiper een plaatslijk gebrek is even als de chanker, dat beide deze gebreken uit het zelfde venusgift hunnen oorfprong hebben, dat ook beide deze gebreken aan zichzelven overgelaten even gemaklijk de venusziekte voortbrengen , dat in beide gevallen dcrhalven de opflorping van het venusgift even zeer moet tegengegaan, en het venusgift in den druiper, even als bij chankers, door kwikzilver moet gedood worden. Dit gevoelen is- reeds genoeg,door onderfcheidene Schrijvers en door de ondervinding wederlegd. Anderen omhelzen dit gevoelen flechts gedeeltelijk, en ftellen, dat het venusgift of die ftof, welke chankers , lieschbuilen en venusziekte voortbrengt, ook in de daad de Hoffelijke oorzaak van den druiper is; en tot bewijs hiervoor brengen zij bij, dat beide ziekten, de druiper en de chanker, door een onzuiveren bijflaap ontftaan ; dat deze • enen druiper , gene enen chanker van hetzelfde vrouwsperfoon bekomt; dat HüNTBK druipsrftof op de roede had in- ge»  3 geënt, dat hierdoor chankers warert voortgekomen, waaruit naderhand de venusziekte was ontftaan; dat Harrison etter uit venerifche chankers binnen in den pisweg had gebragt, en dat hier een druiper op volgde. Dit venusgift nu fluipt onder den bijflaap met ene vrouw , die chankers of venerifche witte vloed heeft, binnen den pisweg, plaatst zich in de fchuitwijze holte, en brengt daar, door dit gedeelte der pisbuis te prikkelen * een' oppervlakkige ontfteking met derzelver toevallen als brandende waterlozing, pijnlijke oprichting ert kromming der roede , enzv. te weeg : dit gefielde bewijzen zij door het gevoel der lijders, welke op aanraking of drukking van de roede omtrent de plaats der fchuitwijze holte pijn gevoelen , terwijl het overige gedeelte zonder hinder ene gelijke drukking kan lijden; en nog meer word dit bevestigd door de ontleedkundige waarnemingen van Morgagni, Pött, Hunter , Stoll , Peenk en anderen , welke de pisbuizen van verfcheiden menfchen, die enigen tijd voor hunnen dood enen druiper hadden gehad, of met enen druiper waren geflorven, onderzogt hebben ; bij de eerften vond men gene lidtékenen , en bij de laatflen vond men Hechts ene ligte roodheid van de fchuitwijze holte , en in dezelve ene druiperagtige Hof, welke men  xi men ook uit de kleine openingen, welke zich ter dezer plaatze in den pisweg ontlasten, konde uitdrukken. Nu wijken zij echter van het gevoelen der Ouden voornamelijk af, en ftellen, dat een eenvoudige venerifche druiper gene venusziekte kan voortbrengen, dewijl het inwendige bekleedfel van den pisweg ene vochtaffcheidende oppervlakte zijnde, door de prikkeling van het venusgift aangezet word tot ene grotere affcheiding van ene flijmagtige ftof, waardoor het gemelde gift niet alleen van de wanden der pisbuis afgehouden, maar ook gedurig verdund, en op deze wijze langzamerhand als weggefpoeld word. Het gebeurt echter volgens hen , dat er ene opfiorping van het venusgift uit den pisweg plaats heeft, en dat derhalven de venusziekte uit enen druiper ontftaat, doch dit is zoo zeldzaam, dat van honderd lijders, welke de venusziekte hebben , naauwüjks één dezelve door dezen weg bekomt, en dat dit dan nog veroorzaakt words door een inwendige kwetzing der pisbuis, by ?oorbeeld , door het berften van een bloedvaatje onder de fterke oprichting der roede, of door het ruuw inbrengen ener fpuit of ander werktuig , waardoor het inwendige vlies der pisbuis beledigd , en vervolgens ene zweer of chanker geboren wórd, gelijk Schwediauer en Harri» 0 son dit menen opgemerkt te hebben.  xii Tot verdere bevestiging van deze, , en tot volkomene wederlegging van de oude theorie word de eenvoudige behandeling, waarvan men zich • thans met zoo veel voordeel ter genezing der druipers bedient iV door de nieuwere Schrijvers niet ten onpasfe aangehaald. , . ■ Deze theorie , welke ook door Hahnemann verdedigd word , is thans bijna algemeen aangenomen. Er zijn echter fommige Geneeskundigen , welke de vorige theorie, geheel verwerpende , ook tegen deze nog gewigtige tegenbedenkingen aanvoeren, en beweren,- dat de druiper zijnen oorfprong aan ene geheel bijzondere fmetftof verfchuldigd zij. Dat er in de pisbuis watervaten _of opflorpeade vaten aanwezig zijn, zeggen dezen, kan niet ontkend worden, en word zelfs door de verdedigers van het voorgeftelde gevoelen toegeftemd, op welken grond kan -men derhalven itaande houden, dat het venusgift, zo dit werkelijk in de pisbuis plaats heeft, niet zoude opgeflorpt worden ? Zouden dan deze:'zuigadertjes hier juist werkeloos zijn ? Dit is ongerijmd. — Of zouden zij de inzuiging of opflorping niet kunnen verrichten, zonder dat er ene wond of zweer plaats heeft ? Ook dit kan men niet ftellen , daar er voorbeelden van voorhanden zijn , dat er iets van de Spaanfche vliegen was. opgeflorpt ?°  xiii florpt, .zonder dat de opperhuid opgeheven was; en de Voorftanders van het bovengemelde gevoelen (Girtanner en anderen) leren zelve, dat het venusgift door een kus kan worden medegedeeld , wanneer Hechts een weinig van dit gift op de lippen blijft vastzitten, zonder dat er daarom juist ene wond vereischt word.. De afgefcheidene vochten kunnen het gift ook niet, gelijk men zich uitdrukt, buiten den omloop der vochten houden; dat is, beletten, dat hetzelve de wanden der pisbuis befpoele, en dus gelegenheid geve om opgeflorpt te worden; want het verdeelt en verfpreid zich terftond door die vochten , en vermengt zich daarmede, zoo dat het gedurig met deze wanden in aanrakingis en dezelve prikkelt, gelijk de pijn en ontfteking genoeg bewijzen. Dat dus de druiperftof opgeflorpt kunrte worden lijd geen tegenfpraak ;. wanneer derlialven deze ftof opgeflorpt zijnde geheel andere ziekten voortbrengt, dan het opgeflorpte venusgift gewoon is voort te brengen, moeten noodzakelijk deze beide ziekteftoffen van ene verfchillende natuur wezen : nu ontftaan er onder of na het verdwijnen vam enen druiper wel lieschbtiilen, balgezwellen en andere gebreken, doch nimmer de venusziekte. — De voorftanders van het andere gevoelen ftemmen wel is waas ook toe, ** dat  xiv dat deze balgezwellen en deze foort van lieschbuilen niet venerisch zijn, doch leiden dezelve alleen af uit famengevoel, en erkennen dus in deze gevallen in 't geheel gene opflorping; doch zo dezelve al in de opgenoemde gebreken niet duidelijk bewezen kan worden , of zelfs in- de daad geen plaats heeft, zo kan men dit echter niet ftellen van de vochtige oogontfteking, welke fomtijds het gevolg is van het ophouden deiontlasting van de druiperftof uit den pisweg : de verdedigers van het andere gevoelen maken zelf zwarigheid, om dit gebrek alleen uit famengevoel af te leiden , uitgezonderd Girtanner , die ook- dit gebrek alleen voor een uitwerkfel der fympathie wil gehouden hebben. De beide volgende Waarnemingen zullen echter waarfchijnlijk hierover beter doen beflisfen , dan de losfe gezegdens van Girtanner. Voor weinige jaren kwam er bij D. V. . . . een Officier, welke vijf dagen te voren door enen onzuiveren bijflaap een druiper had opgedaan. De ontfteking duurde niet lang, en de toevallen waren zeer gering , zoodat zich volgens het verhaal van den lijder op den derden dag reeds ene ruime ontlasting van ene groenagtige ftof vertoonde. De gemelde Geneesheer liet hem, volgens het voorfchrift van Girtanner, dagelijks enige keren ene oplosfiug van heulfap en  XV ,en loodfuiker in den pisweg fpuiten. Naardien echter deze Officier binnen korten tijd in het huwelijk zoude treden , en hierom geloofde zijné genezing te moeten befpoedigen ; fpoot hij zich in ene koude kamer zoo dikwijls in den pisweg, dat de druiperftof zich den agften dag op het oog plaatste, en de ontlasting uit den pisweg 'en de pijn in denzelven geheel ophielden. De verplaatzing was zoo duidelijk , dat men er geen ogenblik aan konde twijfelen; want de ftof, welke uit het linker oog eri uit de neus ontlast wierd , was in kleur , reuk , en gebondenheid volkomen gelijk aan de ftof, welke zich uit den pisweg had ontlast, en maakte ook op dezelfde wijze Vlakken in het linneri. . Den derden dag was de uit- en inwendige ontfteking van het oogzoo hevig, dat het gezicht gevaar fcheeh te lopen van verloren te zullen gaan. Alle moeite om de ontfteking weg te nemen , en de ontlasting uit de vorige plaats weder te fterftellen , was vruchteloos; het oog kwam aan het etteren, en de Officier wierd aan hetzelve blind. liet twede geval is van een Koopman, welke te Leipzig enen druiper had gekregen en daarmede op reis was gegaan ; daar hem nu de gedurige ontlasting onder het reizen te hinderlijk was , deed hij dezelve in Nuremberg door ene geestrijke en famentrekkcnde infpuiting fchielijk op* ** 2 hou-  XVI houden ; alle toevallen verdwenen, en de lij; der geloofde geheel genezen te zijn. Na een paar dagen kwam er echter aan het linker oog ene hevige. ontfteking met ene ontlasting van druiperftof uit den inwendigen ooghoek, de traanheuvel, en de kliertjes van Meiboom. Met dit gebrek vervoegde hij zich bij D. V. . . . , welke even als in het vorige geval gene moeite onbeproefd liet om den druiper aan den gang te brengen. Daar echter het oog in de eerfte dagen der behandeling niet fpoedig be'terde , vervoegde de ongeduldige lijder zich, volgens zijneverzekering , bij een zuiver meisje, waarop de ontlasting uit het oog terftond ophield, de druiperftof liep weder uit de pisbuis , en de geringe ontfteking, welke nog aan het oog was overgebleven , verdween fpoedig door het gebruik van ene wateragtige loodoplosfing (5). In beide deze gevallen was de ftof, welke uit de ogen ontlast wierd , volkomen gelijk aan de druiperftof uit den pisweg; beide lijders hadden de groótfte zindelijkheid in acht genomen , het oog was derhalven door geen onmiddelijke aanraking van het druipergift in dien ftaat van ontfteking gebragt, en de ziekte, door deze opflorping te weeg gebragt, had gene de minde sóó loob '>rs- ,{■/• rii jvÉsyB ..,[ i : fi pves» - (S) C W. Hufelanb Journal der practifchen Heil^ kunde. Band V. St. 5.  xvii overeenkomst met die gebreken, welke door de overbrenging of opflorping van het venusgift geboren worden. Indien ook het venusgift werkelijk den druiper veroorzaakte , en de opflorping gelijk bewezen is, kan plaats hebben, moeften zij, die ene uitgebreide geneeskundige practyk hebben, de venusziekte wel eens uit enen druiper alleen zien ontftaan ; maar hier is geen overtuigend voorbeeld van voorhanden. De beroemde Frank zegt met ronde woorden, dat hem in zijne agtentwintigjarige beoefening der Geneeskunde nooit een dergelijk geval is voorgekomen : A Me- dorrhoea , vel male tractata , vel inconfulte fuppresfa, non paucce cegritudines descendunt; fed luem veneream , feu morbum. a folo mer„ curio y tam celeri , tam evidente fuccesfu , „ domandum , viginti octo annorum in arte mej, dendi experientia inftructi abhinc venisfe con„ fpeximus nunquam. Dolores- artuum nocturnos, „ hoe ipfo in Clinico injlituto, accufabant non „ pauci , qui fola medorrhaa fefe pridem fuisfe „ affectos testabantur ; fed mercurio hos dolores vel alia} qua de lue fufpicionem alebant, ■>■> fymptomata, non potuimus auferre; mitiganmty abftulerunt hinc inde , qua in luem, fola , nil posfunt , alia auxilia" (6~). (6) J. P. Frabk de Curand. homin. rnorb. Epitom. I.ib. V. Pan. I.  xviii De bevestigende waarnemingen van Foot , IIarrison, Schwediauer, en Hunter, welke de venusziekte op enen druiper alleen hebben zien volgen, zouden voorzeker meer afdoen, dan de ontkennende waarnemingen van Frank en anderen , bijaldien men niet wist, hoe ligt deze waarheid zoekende mannen door den fchijn kunnen zijn misleid geworden ; immers kan de venusziekte, welke zij na enen druiper zagen ontftaan, zeer gemaklijk haren oorfprong verfchuldigd zijn geweest aan een kleine chanker, welke misfehien reeds door de natuur zelve geheeld is geweest, voordat de lijder door ene nieuwe befmetting enen druiper kreeg : misfehien was er te gelijk met den druiper wel ene zeer kleine venerifche zweer aanwezig, welke echter door hare kleinheid het gezicht der waarnemers is ontfnapt; misfehien heeft zich na het genezen van den druiper door ene nieuwe befmetting ene zoo geringe venerifche zweer opgedaan, dat de lijder zelf geen aandacht op dezelve heeft geflagen; of misfehien kan het venusgift op het roedehoofd opgeflorpt zijn zonder ene zweer te veroorzaken , terwijl ten zelfden tijde door het druipergift een druiper is voortgebragt, welke tot het voortbrengen der daarna volgende venusziekte niets hoe genaamd heeft toegebragt. Het inenten van druiperftof op een gezond deel  deel van liet lichaam, waardoor een chanker en vervolgens de venusziekte ontftond , en het inbrengen van chankerftof in den pisweg van eengezond mensch, hetwelk enen druiper veroorzaakte , fchijnt in den eerften opflag vrij duidelijk aan te tonen , dat een en het zelfde gift beide gebreken voortbrengt; doch de weinige proeven van Hunter en Harrison kunnen nog niet genoeg bewijzen, want ligt kan Hunter druiperftof genomen hebben, welke met enige chankerftof, buiten zijn weten vermengd was; dit word vooral waarfchijnlijk , omdat de proeven door anderen hierover genomen dezelfde uitkomst niet gehad hebben. Daarenboven heeft men gezien, dat ene venerifche zweer de pisbuis zelve had aangetast, en evenwel geen druiper hieruit geboren wierd. Ook is het geen buitengewoon geval, dat de druiperftof, welke uit gebrek aan* zindelijkheid bij de mannen tusfchen het roedehoofd en de voorhuid indringt, en aldaar enigen tijd vertoeft, of bij de vrouwen aan den bilnaad blijft zitten, op deze plaatzen de fterklte ontvellingen of zelfs zweren te weeg brengt; en offchoon deze de opflorping zoo zeer bcgunftigen, ziet men hier echter gene venusziekte op volgen. Het is uit overweging van deze en andere zwarigheden dat verfcheiden Geneeskundigen, in ** 4 „na-  xx navolging van Duncan en Tode , de voorgeftelde theorien verworpen hebben , en beweren dat het druipergift een eigenaartige fmetftof is, het welk van een geheel andere natuur zijnde dan het venusgift , door opflorping gene venusziekte kan veroorzaken ; dat dit druipergift onder den bijflaap in den pisweg binnen fluipt, en aidaar ene oppervlakkige ontfteking benevens ene grotere affcheiding van vochten te weeg brengt, welke vochten de beftnettende hoedanigheid van het druipergift overnemende ook in ftaat zijn, om bij andere: perfonen dezelfde ziekte te. doen ontftaan. Bekalven dat men door deze ftelling de bovengemelde zwarigheden allen uit den weg ruimt, is men ook nog in ftaat, om redenen te geven, waarom men beftendig veel meer druipers waarneemt dan chankers. Volgens het andere gevoelen zoude men natuurlijk het tegengeftelde verwagten , omdat de oppervlakte van het roedehoofd en andere deelen, welke voor het krijgen van chankers vatbaar zijn -, veel groter is, dan de ingang van den pisweg, waar het gift toch moet doorkomen, indien er een druiper ontftaan zal; en omdat men billijk kan onderftellen , dat het getal der druipers tot dat fier chankers in dezelfde reden zoude zijn als de grootte der oppervlakten, wélke in de gelegen' f heid  XXI heid aijn om deze ziekten te krijgen. De voorftanders der gelijkheid der druiper- en chankerftof hebben zich alle moeite gegeven om deze waarneming te verklaren, doch zijn hier niet zeer gelukkig in gedaagd. De reden , welke de voorftanders der ongelijkheid dezer fmetftoffen van deze zaak geven, is eenvoudig daarin gelegen , dat de chankers bij de vrouwen zoo geplaatst zijn, dat zij onder den bijflaap door de manlijke roede dikwijls niet aangeraakt worden, terwijl de pisweg iedermaal met de druiperftof in aanraking moet komen (7). Alhoewel nu de nieuwere Geneeskundigen twisten over de ware oorzaak van den druiper, zijn zij het echter vrij wel eens omtrent de behandeling, zijnde de plaatslijke behandeling van Hamiltont bijna algemeen aangenomen : juist het tegengeftelde heeft plaats bij de chankers of oorfpronglijk venerifche zweren, over welker oorzaak men volkomen overeenftemt, terwijl men twist over derzelver behandeling. ** 5 Deze (7) Dit gefchil kan men breedvoeriger behandeld vinden lij Duncan Cafus Medicinales. Tode Erleic'nterte Erkenntnis und Heilung des Trippers. Foor Ahhandlung fiber die Lustfeuche und fiber die Ilarnverhaltung. Bell Ahhandlung über die venerifche Krankheit. Ctosstus fiber die Lustfenche^  x x ii Deze zweren behandelde men voorheen inwen« dig met kwikzilver, omdat zij het venusgift tot oorzaak hadden , doch daar men deze middelen niet voor vermogend genoeg aanzag, om dezelve alleen te genezen, verenigde men met deze inwendige behandeling ook nog uitwendige middelen , en dikwijls was men op deze wijze nog niet in ftaat, om dezelve te genezen, of de venusziekte voor te komen. Girtanner , misfehien vooringenomen door het goed geluk en de fpoedige genezing, welke op de plaatslijke behandeling des druipers volg* de, begreep , of was misfehien door anderen op het denkbeeld gebragt, dat alle plaatslijke venerifche gebreken alleen plaatslijk moesten behandeld \vorden, en dus ook de chankers. Zijne gronden voor de alleen plaatslijke behandeling beftaan hoofdzakelijk hierin, dat de inwendige behandeling zeer langwijlig is, en het lichaam verzwakt; dat ook het kwikzilver op het plaatslijke gift niet kan werken, dewijl dit gift eerst door het lichaam moet verfpreid zijn, en enige verandering ondergaan hebben , voordat het gefchikt is, om door het kwikzilver aangetast te worden; het is daarom altijd vroegtijdig genoeg om het kwikzilver toe te dienen, als er zich tékenen der algemene venusziekte opdoen, en dit zoude bij zijne voorgeflageue behandeling zeer  xxiii zeer zelden gebeuren, dewijl dit hem flechts tweemaal voorgekomen was. — Daar nu de chankers op zeer gevoelige deelen zitten, en fpoedig dezelve kunnen vernietigen , moest meu flechts dezelve met de Lap. Caustic Chirurg, behandelen, om het gift, het welk toch*, volgens zijne mening, van een zuren aart (8) was, door dit loogzoutig bijtmiddel ten fpoedigften te vernietigen en ter genezing te brengen. Deze behandeling wierd echter naderhand door Hahnemann (9) zoo fterk afgeraden , en de gronden voor die behandeling zodanig wederlegd, dat Girtanner zich verpligt gevondert4ieeft, om in de derde uitgave van zijn werk over de behandeling der chankers fprekende , zijn vorige gezegdens op deze wijze te veranderen : „ On„ der de menigvuldige chankers , welke ik al„ leen plaatslijk zonder inwendige middelen heb „ behandeld, zijn mij weinige gevallen voor„ gekomen, waarin na de volkomene genezing „ de venusziekte nog uitbrak : en hierin ftemt „ ook de ondervinding van andere Geneesheren „ met (8) Dit heeft Girtanner herroepen in het Jtumal dtr Erfindungm , St. XVI. In de derde uitgave van zijn werk over de venerifche ziekten heeft hij zijne vorige gezegdens hieromtrent geheel weggelaten. (9) Zie het Hoofdftuk over de algemene behandeling van eenvoudige Chankers, pag. 114. en vervolgens.  xxiv „ met de mijne overeen. Kwikzilver in.., wendig te geven is derhalven, bij „ verfche chankers wel niet altijd „ noodzakelijk , maar ook nimmer „ fchadelijk, als- het voorzigtig word 'ü aangewend. Men behandelt dus de verfche „ chankers alleen plaatslijk, gelijk andere derge„ lijke zweren; te meer daar de opflorping „ eerst enigen tijd daarna plaats grijpt, en het „ gift in het begin op de plaats zelve kan ver-. „ nietigd worden; men moet echter niet „vergeten, om de oorzaak van den „ chanker, de venerifche befmetting „ in aanmerking te neffien, en de ge„ volgen dezer befmetting, de algej, mene venusziekte , door het in„ wendig gebruik der kwik voor te „ komen" (10). Zoude men dit gelezen hebbende zich niet moeten verwonderen over Girtanner , wanneer men weinige bladzijden verder (n) gefchreven vind : „ Inwendige midde„ len geef ik zonder bijzondere aanwijzing in „ het begin volftrekt niet; ook geen kwik„ zilver, voordat er zich toevallen der ve. „ nusziekte opdoen , welke bij deze (door hem » op- (10) Abhandl. üb. die vener. Krankh. Götting. 1757-. pag. iyo. en  xxvir1 „ en de voorzichtigheid vordert daarom altijd op „ deze wijze te handelen. Ik behandel de chan,, kers altijd eerst agt dagen lang alleen inwen„ wendig, en bijaldien mij gene bijzondere om* 5> Handigheden vroeger daartoe noodzaken, voeg ,, ik eerst na dien tijd de uitwendige behandê„ ling daarbij. Deze is echter dikwijls in 't ge„ heel niet nodig , en het zweertje heelt van „ zelfs , alleen door de inwendige behande„ ling" (is). Andere gctuigenisfen omtrent de fchadelijkheicï der alleen uitwendige behandeling ga ik kortheidshalven voorbij, dewijl het aangevoerde van den beroemden Hufeland mij voldoende toefchijnt om aan te tonen , dat de gronden van Hahnemann voor de inwendige behandeling door de ondervinding worden goedgekeurd, terwijl de Geneeswijze van Girtanner voor de lijders nadelig is, en zijne redenen derhalven seen fteek kunnen houden. Het beste en misfehien het enigfte middel, waardoor men in ftaat is om chankers en andere venerifche gebreken te genezen is het Kwikzilver : men heeft echter waargenomen , dat dit metaal enige verandering moet ondergaan hebben , eer het in ftaat is om het venusgift te 62) C. W. Hei kland Jomn. der Heilk. B. V. St. II.  XXVIII doden of voor het menfchelijk lichaam onfchadelijk . te maken , dat is, het kwikzilver moet .verkalkt, of gelijk men thans onder de Scheikundigen gewoon is te fpreken , geoxydeerd, of met het grondbeginfel der. levenslucht verenigd wezen. Om nu het "Kwikzilver in dien ftaat te brengen, zodat het in onze .vochten oplosbaar, altijd van dezelfde fterkte, en te gelijk -van alle fcherpe zuren of andere onnuttige zelfftandigheden bevrijd zoude wezen, heeft Hah. nemann voorgeflagen , om zuiver, kwikzilver op te losfen in zuur van falpeter, en hieruit weder neer te ploffen door middel van zuiver kalkwater (13). Dit geneesmiddel, 't welk hij Menurius Solubilis noemt , heeft hij echter naderhand (14) anders leren bereiden, en wel op de volgende wijze. Men kookt negen oneen fublimaat in een aarden of porceleinen vat met twee ponden waters, tot dezelve volkomen is opgelost: nu werpt men er tien oneen ijzeren nagels in , en houd de koking nog een uur lang aan. Alsdan zal zich een zwartagtig bezinkfel op den bodem van het vat en rondsom de nagels plaatzen , 't -dsd, xys-pbno 39ö8i gun autist agthi) 1 welk (139 Vete bewerking vindt men omftandig befchreven in de Voorrede van den'Schrijver voor dit boek. (14D Cüllen Mater. Medic. Ueberfezt von S. Hah4fcitöira J^eipz. 1790. Band II. pag: 503. ÏÏLi  XXIX welk men verzamelt, en dat vijf of 2ies oneen zal wegen. Dit bezinkfel word herhaalde keren met water uitgeloogd, en met een benen lepel op een filtrum gebragt. Droog zijnde, word het filtrtm met het gene er op is, zagt verwarmt , en alles vloeit tot zeer zuivere kwik te famen. Nu giet men vijf oneen zoo genoemd dubbel fterk water in een kolfje, en doet er een half once van de zoo even gemelde gezuiverde kwik in. Men zet het open kolfje diep in een ruim vat vol koud water, 't welk men, om de oplosfirig in vereischte koude te laten gefchieden, aun ene koele plaats zet. Er zullen tamelijk grote, maar niet véle luchtbellen zonder aanmerkelijk geruisch opftijgen, welke , als ze op de oppervlakte der vloeiftof bersten, met de lucht van den dampkring geen rode dampen vormen. Van het vermijden der hitte' door uitwendig aangebragte koude , en do'or middel van telkens flechts weinige kwik er in te doen, hangt het wel gelukken van de bewerking af (15). Hierom * * * mag Ci5) Volgens de proeven van Göttlinc fchijnt de koude bij de opU.sfiug van bet kwikzilver in het falpeterzüur zoo noodzakelijk niet te zijn , als HAHNEUANSf zich voorilelt. in het jaar 1794. heeft Gotti-ing dit reeds getragt daaruit w'bewijzen, dat hij evenveel falpeter-' -lucht  XXX mag de warmtemeter van Fahrentheit in de vloeifiof niet hoger klimmen dan tot 60 graden, en vooral gene lucht ontvlugten, die met de lucht van den dampkring rode dampen vormt; het welke plaats zoude hebben, zo men de vloeifiof dikwerf fchudden, of aan ene laauw warme plaats zetten wilde. Zodra het half once kwik onder vermijding van alle verhitting genoegzaam geheel is opgelost , doet men er nog omftreeks een once, en als deze opgelost is, nog drie en een half once bij. Als lucht kreeg uit de opleving , welke in de koude en welke in de warmte was gemaakt. Ook heeft Hufeland de Mercurius Solubilis, welke Gottldsg in de warmte gemaakt had, bij zijne lijders even werkzaam bevonden , sis de koud bereide Oplosbare Kwik. Latere proefnemingen opzettelijk hierover door Göttxing in 't werk gefteld, hebben htm in zijn gevoelen verfterkt, doch tevens ook aangetoond, dat er enig onderfcheid plaats heeft tusfehen de kwik, welke op het laatst word nedergeplofi en welke witagtig is, en die welke *t eerst met een zwarte kleur word nedergeploft, en te gelijk tusfehen het witagtige neerploffel uit de warme en uit de koude oplosfing; en hierom raad hij aan 0111 niet voort te gaan met het precipiteren, als de witte wolken zich onder de neerploffing vertonen. Zie J. F. A Göttling Chemifche Bemerkungen über das phosphorfaure Queckfilber und Urn. D. Hahnemarms fchwar-ien Qued*fiiberkalk, Jena 1795.  XXXI Als de oplosfing enige uren geduurd heeft, ziet men dat de kwik met een wit zout begint bedekt te worden, het welke reeds de eenigzins zwaar oplosbare Kwikfalpeter is; en dit kan men als een teken aanzien, dat de oplosfing langzaam en koel genoeg verricht is. Men houd de oplosfing zoo lang in dezen ftaat, tot dat er door omroeren Zelfs gene luchtbellen meer willen opftijgen; alsdan is doorgaans alles tot een wit zout geworden, en er is weinig of geen vocht meer overig. De oplosfing is genoegzaam in drie dagen volbragt; maar altoos moet er nog enige kwik onopgelost overblijven. Nu giet_men het vocht helder af, om het bij ene nieuwe bereiding weder te gebruiken ; de onopgeloste kwik laat men ook uitlopen , en dit gedaan zijnde, giet men een paar drachmen gedefinieerd water in het glas om daardoor het zout te verdunnen en het gemaklijker uit het glas te krijgen : nu doet men het zout op een jiltrum , laat ook de vochtdeelen afdruipen ^ en het zout zonder warmte geheel droog worden. liet volkomen droge kwikzout doet men voorts in- vijf ponden gedeftilleèrd water, en roert het zoolang om, totdat er van het nederzinkende poeder niets meer wil oplosfen. Nu laat men de vloeiftof zoo helder worden *** % als  XXXII als water, en giet dan dezelve van liet neergezonken poeder in een droog fuikerglas af, (het onopgeloste poeder kan men door ijzer weder tot zuivere kwik herftel'len). Terwijl men nu het heldere vocht geftadig met een nieuwen pijpenfteel omroert, giet men er zoo lang ■ zuivere Spiritus Salis Ammoniaci Caufticus in , totdat een weinig van het hovende van de vloeifiof met dezen geest weinig of geheel gene zwarte wolking meer veroorzaakt (16). Na alles nogmaals te hebben omgeroerd', laat men het enige uren Haan, en giet alsdan de vloeifiof, zoveel doenlijk, af. Men giet daarna nog twee ponden overgehaald water op de ftof, . ■ . •. m roert (i6) Deze bijtëfftte geest van Ammoniakzout bereid rnen aldus: Wen bluscht, in ene genoegzame hoeveelheid waters, twee ponden levende kalk, en maakt dezelve tot ene dunne pap. Deze pap doet men na de bekoeling in een kromhals, en voegt hier ten pond Ammoniakzout, tot poeder gemaakt, bij, en plaatst dan den retort in een reeds warm gemaakt zandbad, en maakt er dan een ruimen ontvanger aan vast. Het vuur word allengs verilerkt, en men haalt er flechts een pond vocht van over. , Deze Spir. Sal. Amman. Caust. mag, met gedeftilleerden azijn oververzadigd zijnde, gene witte wolk met zilverfalpeter vormen. En vooral mag men zich tot deszelfs bereiding van gene potaach bedienen , vermits de daardoor bereide geut o, oS zoutzuur zoude bevatten.  xxxiii roert ze om, laat ze bezinken, en giet vervolgens liet heldere vocht weder af. Het papagtige zwarte deeg fchept men met een benen of hoornen lepel op een filtrum, dekt hetzelve , tot de vloeiftof is afgedrnppeld, en laat verders de ftof in de open lucht, of in zagten zonnefchijn zonder vuurhkte drogen. De gedroogde ftof wrijft men in een glazen mortier lijn , en bewaart het poeder in een wel geftopt glas ten gebruike onder den naam van Mercurïus Solubilis Hahnrmannt. Dit middel heb ik volgens het voorfchrift van IIahnf.mann en dus zoo veel mogelijk in de koude bereid , en onder anderen gebezigd bij een ongehuuwd vrouwsperfoon van 27. jaren, welke federt een half jaar aan de linker zijde ene lieschbuil had gehad , welke onder het inwendig gebruik van Mercur: Dulc. en onder het uitwendig aanleggen van pappen, pleifters enzv. was opengebróken ; de wond was omtrent drie duimen lang, en op fommige plaatzen een duim diep , de randen waren onregelmatig hoekig en zeer hard, en er liep flechts een dun waterig vocht uit: daarenboven zat er een kleine chanker aan den binnenrand der fehaamlippen ; voor het overige fcheen dit vrouwsperfoon van een gezond geftel te zijn. * Ik liet haar eerst een paar dagen zich van zout qnthouden, en gaf *** 3 haar  XXXIV haar daarop een Iiaif grein van de gemelde kwikbereiding met wat zoethout tot een poeder gemaakt , om 's morgens met wat bier in te nemen ; ik liet haar tevens den mond gedurig fpoeleu met ene oplosfing van aluin in water. Den volgenden morgen liet ik haar een dergelijk poeder gebruiken met bijvoeging van nog een half grein Mercur. Solub. Hahnemanni. Den derden dag kreeg zij anderhalf en den vierden dag twee greinen kwik, zodat zij toen in 't geheel vijf greinen kwik had ingenomen. Den vijfden dag proefde zij 's morgens een koperfmaak in den mond, ik liet haar derhalven niets meer nemen dan de mondfpoeling; zij kreeg 's avonds een weinig hoofdpijn, rillingen, ook was zij enigzins meer vermoeid dan gewoonlijk; daags daarna nam zij enige trekking aan de wortel der tong waar, waarop zij echter bekende niet gelet te zullen h*ben , zo ik er haar niet aan herinnerd had : met een woord, zij kreeg zeer vele tekenen ener ligte mercuriaalkoorts, en voornamelijk voelde zij 's avonds enige koortzigheid. De beide eerfte dagen van deze Mercuriaalkoorts liep er minder water uit de wond, waarin ik haar van het begin af niets had laten leggen dan enige plukfeldraden in melk gedoopt en gedurig weder versch ingelegd. Den vijfden dag nadat zij de metaalfmaak was gewaar geworden, kwam  xxxv kwam er een weinig goede etter in de wond, en er liep geen water meer uit, de chanker was genezen, en voor het overige bevond zij zich thans weder wel. Ik liet de wond vervolgens verbinden met het Ung. Mixt, en na drie weken was dezelve gefloten, nadat de randen van zelfs week en van de natuurlijke huidkleur geworden waren. Licschbuilcn, welke nog niet doorgebroken of reeds in verettering waren , heb ik op het gebruik van het oplosbaar kwikzilver ook binnen weinige dagen zien verdwijnen, zonder enige cttering of andere kwade gevolgen. Of echter de Mercurius Solubilis in ftaat zij om lieschbuilen, welke reeds tot verettering overgaan , nog te verdelen, kan ik uit mijn eigen ondervinding niet beflisfen; des niettegenllaande fchijnt ook in dit geval het openen der lieschbuil, door het mes of door het bijtmiddel , meestal overbodig te wezen, ten minften de beroemde Hildebrand (17) zegt: „ Calli„ sen is van gevoelen , dat als er een absces „ in ene klier zit, men alsdan de natuurlijke „ opening kunne afwagten, ik meen echter „ te mogen zeggen, dat men dezelve moet af*** 4 „ wag- O7) Ueber die Ilcilung' der Abscesfe obnc Schnitt. in Lodsr Jourr.al für Chirurgie &c. B. I. St. IV, Jena  XXXVI „ ïyagten. — De moeilijkheid in het genezen „ van kliergezwellen, welke door het mes ge„ opend zijn , de ongeneeslijke hardheid, wel„ ke na derzelvcr heling overblijft, daarentegen „ de gemaklijke genezing zonder enige kwade „ gevolgen dezer gezwellen, zo zij van zelve „ openbreken, heeft mij in het vaste denkbeeld „ gebragt, dat men bij klieragtige deelen, en „ wel voornamelijk bij venerifche lieschgezwe!-„ len, niet genoeg kan waarfchuwen tegen het qpenfnijden derzelve , voordat zij van zelve „ zijn doorgebroken. — Ik Iaat daarom ook de„ ze lieschgczvvellen altijd door ettermakende „ middelen van zelfs opengaan , en verwijder „ deze natuurlijke opening of in 't geheel niet, „ of alleen in geval er zich enige moeilijkheid „ in de genezing opdoet, wanneer de hardheid „ reeds geheel is opgelost. Ik kan verzekeren, „ dat zo er geen zonderlinge beletzelen plaats „ grijpen, bij deze handelvyijze zelfs geen fpoor „ van ene licschbuil overblijft" (18). •' ; ' "• •'<-■ -'!- - nobov5,3 vt.i ü v-- Bij i (18) Hoe verkeerd bandek derhal ven niet menig Heelkundige omtrent dit fiuk, te meer daar deze waarneming reeds voor lang door Celsus geboekt is. „ Si'pus matu- „ ruit, in alis quidem et ingumibus raro fee and-urn est. Satisque est cataplasmatibus eff.cerï, ut per Je pus apert„ atur, nam fere fine eicatrice potest esje is keus, qui ex„ pertus ferrum nen est." De Medicina Libr. VII. Cap. II.  XXXVII Bij niet venerifche kliergezwellen heb ik deze handejwij/e meermaals nuttig bevonden; omtrent venerifche kliergezwellen zal ik hier echter ene waarneming inlasfchen, welke mij is medegedeeld door mijnen uitmuntenden Leermeester E. J. Thomassen a Thuessink. Hoogleeraar aan de Hoge School te Groningen , wien ik voor zijne menigvuldige bewijzen van ongeveinsde vriendfchap en voor zijne betoonde hulp in de vertaling van dit werk mijnen, warmften dank openlijk betuige. ,, Voor enigen tijd, (dus ,, fchrijft deze Hoogleeraar,) was er in het Aca„ demisch Ziekenhuis alhier een meisje, 't welk „ aan beide zijden ene lieschbuil had met chan„ kers in de labia pudendi, aan de linker zijde „ was dit gezwel reeds aan het fuppureren; ik „ liet er pappen opleggen, en vond na een paar „ dagen ene kleine opening als een fpeldekop „ groot; ik drukte de etter er niet uit, maar „ liet de natuur geworden ; langzaam kwam er „ een weinig etter-.uit, doch niet van belang; „ de wond floot zich binnen negen dagen , e.a „ de bubQ verdween. Deze zelfde lijderes gaf ,, ik bij opklimmende giften de Mercur. Solab. „ Halmem, nadat namelijk de ulcera venerea, „ welke onder het gebruik van kwikzilver, baar „ door enen kwakzalver gegeven , vermeerderd „ waren, door het inwendig gebruik van Sulphu- re-  xxxviii. return Calcis> en uitwendige aanwending van emollientia met Opium waren verdwenen. Nn„ dat zij in drie dagen agt greinen gebruikt had, „ kreeg zij aile toevallen van Hahnema*x\ „ Mercuriaalkoorts , en daarbij vrij fterke kwijj, ling, welke ik tertlond weder door het Sul,, plmret. Calc. bedwong. Na korte dagen wa„ ren alle de overgeblevene zweren, die niet „ met het Opium genezen waren, weg. — Na „ enige dagen vatte zij koude, wanneer wedcr„ om een bubo, en ook ulcera labiorum pudendi „ zich vertoonden. Ik gaf haar toen weer de Mercurius Solubilis in kleine giften van een „ half grein : na twee dagen kreeg zij weder „ koorts , en de bubo en ulcera, waren in drie dagen verdwenen." In venerifche wratten heb ik de oplosbare kwik van Hahnemann ook met een zeer goed gevolg toegediend, onder anderen aan een Officier, wiens roedehoofd reeds een geruimen tijd was bezet geweest met ene menigte van deze kwaadaartige uitwasfen. Vergeefsch had hij dezelve door bijtmiddelen weg laten bijten , want kort daarna kwamen zij weder op, en met geen ander gevolg was de fchaar aangewend, terwijl inwendige middelen uit kwikzilver, tijden lang gebruikt, gene werking fchenen tc doen. Ik liet hem uitfeheiden met het gebruik van de fu-  xxxix fublimaat in koornbrandewijn opgelost, welk middel hij bijna een vierendeel jaars vruchteloos had ingenomen ; veertien dagen daarna gaf ik hem zeven greinen Mercur. Solub. zoo dat hij den eerften dag een grein, den tweden dag anderhalf, den derden dag twee en den vierden dag derdehalf grein innam; den vijfden dag nam hij niets omdat zich de mercuriaalkoorts opdeed, alleen liet ik hem voortgaan met zijne mondfpoeling, welke ik hem van het begin af had laten gebruiken, en welke van dezelfde natuur was als ik in het vorige geval gezegt heb. Den negenden dag vielen de gedroogde wratten van zelfs af, en naderhand zijn dezelve niet weder opgekomen. — Deze Officier nam onder het gebruik van dit middel zijne militaire bezigheden waar, woonde nog ene avondmaaltijd bij; welke eerst tegen den ochtendftond eindigde, en waarbij hij zich niet könde onthouden van rijkelijk wijn te drinken, en echter fcheen de werking der kwik hierdoor niet verhinderd te worden. Het is er echter ver van daan , dat men altijd met zoo weinige greinen van deze kwikberiiding zijn oogmerk zoude kunnen bereiken. Hahnemann zegt wel, dat men fomtijds in verouderde gevallen van venusziekte meer kwik nodig heeft dan in verfche gevallen, en dat men ook in deze laatften fomtijds vrij wat meer kwik-  Kt,, kwikzilver moet toedienen dan door hem m%d voorgefchreven, doch dat dit daarvan komt ,• dat men ene flepende Mercuriaalkoorts wil doen ontdaan, door de. kwik in zeer kleine gitten toe te dienen, en dat men dan deze koorts, of aan den gang moet houden, of gedurig weder nieuws moet voort doen komen.- Het volgende geval zal echter tonen , dat de kwik in verfche gevallen bij -opklimming behoorlijk toegediend , ibmwijlen tot vrij grote giften 'moet gegeven worden, eer men ene Mercuriaalkoorts ziet ontdaan. - - ...... >.■•• , jgf ^ ^ ^ ?,„„ Een mansperfoon vati 26 of 27 jaren , welke, anders vrij geregeld leefde , had het ongeluk van in een vrolijk gezelfchap te komen ,waar zich enige ligte meisjes bevonden, de gefprekken, de verhittende wijn enzv. bragten zoo veel te weeg, dat hij zich eindelijk vermengde met ene dier ligtekooüen met dat- gevolg, dat hij weinige dagen daarna mij raadpleegde over twee chankers aan de binnenzijde aer voorhuid. Daar hij voor "t overige gezond ti;heen. te zijn liet ik hem een paar dagen van het keukenzout zoveel mogelijk onthouden , en gat' hem terllond daarop vijf greinen Mcrcur. Sohtb. Halman, om hiervan een | half grein te m?> taiüken en dagelijks met een half grein te vei-- • meerderen : tot cue mondibocüiig. ,gftf ik htm-'M'K& » Alim:  XLI Aiwn: Crttd. Spir: Vitriol en Mei Rofar. in water opgelost. Den vierden dag kreeg hij zonder enige aandoening in den mond te hebben hevige fnijdingen in de ingewanden en daarop enige wateragtige itoelgangen, en daar dit ook den volgenden dag aanhield , liet ik hem met het gebruik der kwik uitfcheiden en gaf hem een weinig heulfap , waarop deze toevallen bedaarden. Enige dagen daarna gaf ik hem weder kwikzilver, 't welk ik ter voorkoming van bovengemelde lastige toevallen met heulfap verbond, doeh na drie of vier dagen dit genomen te hebben , deden zich de fnijdingen en wateragtige Itoelgangen weder op. Nu gaf ik, omdat heulfap niet genoeg fcheen te werken, het Sulphuretum Calcis (19), daar echter de pijnen hier (19) Toen ik nog te Groningen aan de Hoge School was, had ten kleine jonge van 10 a 12 jaren door het gebruik van Mercur. Dulc. ene vrij Iterke kwijüng gekregen, waarvoor bij flechts enige Ruffi pillen zonder vrucht bad ingenomen : den derden dag, nadat zich de begin[elen hiervan hadden opgedaan, wierd ik verzogt om den armen* lijder te gaan bezoeken; ik vond zijn ganfche aangezicht en vooral 2ijn mond zoo gezwollen , dat hij volilrekt geen verftaanbaar woord konde uitbrengen: hij ontlaste geftadig een taai ftinkend fpeekfel; des morgens was hem reeds ene kies uit den mond gevallen , hij was koonzig en ar'gemar. Ik fchreef •hem terftond zen poeders voor, in ieder van welke tien greinen versch be. rei-  XLII hier niet naar luisterden, fchreef ik hem enige pillen voor uit Extr. Quasf. Cort. Peruv. Pulv. Qrmamom. en Gmm. Tragacanth. hierop bedaarden de pijnen terftond, de ftoelgang wierd natuurlijk en nu gaf ik hem op nieuws Meren. Solub. beginnende met een grein, en dagelijks een grein opklimmende, dit hinderde hem onder het geftadig gebruik , van bovengemelde verfterkende pillen zeer weinig. Nadat hij nu den agtften dag agt greinen kwikzilver genomen had, ontdekte hij den volgenden morgen ene metaalfmaak in zijn mond en nam dus geen kwikzilver meer, er deden zich meer tekenen ener mercunaalkoorts op, en de chankers, welke voor dien tijd in omtrek al toegenomen hadden wierden nu kleiner, en genazen binnen weinige dagen zeer goed. In een ander doch verouderd geval heb ik eens driemaal ene mercuriaalkoorts moeten te weeg brengen, eer de ziekte genezen was, en ledermaal had ik bijna zoo veel kwikzilver no- dl'g, reide Sulphuret. Calc. waren; hiervan Het ik hem alle 2 uren een poeder me: water nemen, en een kopje vol water en azijn na drinken; den volgenden dag was de kwijIirjg reeds merkelijk verminderd, ik gaf hem nog eens «zelfde poeders om op dezelfde wijze te gebruiken, en fchreef hem daarna verzagtende en verfterkende middelen voor, en binnen 8 dagen was de jonge geheel herftcld.  XLIIï dig, zelfs de derde reis nam deze lijder vijf en veertig greinen Mercur. Solub. eer zich de mercuriaalkoorts opdeed; deze lijder had volftrekt geen hinder van dit middel, voordat de mercuriaalkoorts verfcheen. In alle gevallen, waar ik de Mercur. Solub. Hahnem. heb aangewend, heb ik dit geneesmiddel nuttig en voldoende bevonden, en ik heb ook anderen dit middel met groot nut zien voorfchrijven , fchoon de waarnemingen van andere Geneesheren de nuttigheid van dit middel niet alle bevestigen. Misfehien komt dit daarvan daan, dat zij niet zoo fpocdig de Mercuriaalkoorts zagen komen als door Hahnemann word opgegeven , doch men moet bedenken, dat de luchtsgefteldheid, en vooral de temperatuur derzelve, de lichaamsgefteldheid enzv. een zeer groot onderfeheid hierin kunnen maken; misfehien hebben de waarnemers ook dikwijls beletzelen in de genezing ontmoet, hoedanige ik in het vorige geval heb opgegeven, en zijn zij daardoor van dit geneesmiddel afgefchrikt; misfehien hebben fommigen Mercur. Solub. gebruikt, welke niet behoorlijk bereid is, ik heb ten minften wel Mercur. Solub. in Apotheken gevonden, welke in de daad niets anders was dan de Mercurius Cinereus van Black ; misfehien hebben fommigen ene vooringenomenheid tegen dit geneesmiddel,  XLIV del, omdat zij zich verbeelden, i dat terftorid na de eerfte mercuriaalkoorts de ziekte geheel moet.weggenomen zijn, terwijl zij dikwijls her tegendeel zien gebeuren. Wanneer Doctor Consbruck klaagt, dat de venusziekte op het gebruik der oplosbare kwik. van Hahnemann eerst fchijnt te verdwijnen, doch daarna met meer hevigheid weder uitbarst, merkt de gtote Hufeland dit reeds op en zegt : „ De Mercurius Solubilis ,, geneest even zoo goed als andere kwikberei„ dingen , wanneer dezelve flechts lang genoeg ., gebruikt word, maar dit middel geneest fchie* * *9*et de toévallen dan de ziekte en men kan 5, daarom bij het gebruik van dit middel de ,, fymptomatifche genezing gemaklijker dan wel ,, bij andere middelen voor de radicale genezing houden,- en hetzelve daarom niet lang genoeg „ aanwenden." (20). . Hoe nuttig echter mij de Mercur. Solub. ook fchijnt te wezen , wil ik echter niet ontkennen, dat uit hoofde van de voorzichtigheid en oplettendheid welke bij derzelver bereiding nodig is, en welke flechts van weinige Apöthecars kan verwagt worden, de algemene invoering van dit geneesmiddel aan zeer vele zwarigheden onderworpen is. Het zoude derhalven te wenfchen zijn (20) C. W. Hufeland Journ. d. pract. Heilk. B. VII. St. I. pag. 223.  xlv zijn, dat men dit geneesmiddel gemaklijker.konde verkrijgen, dan volgens de omflagtige bereidingwijze, welke Hahnemann heeft opgegeven. Misfehien zal de bereiding door Moscati voorgeflagen in het vervolg de algemene goedkeuring wegdragen; ik heb echter zelf nog gene gelegenheid gehad om de Mercurius Solubilis Moscati, welke van anderen zeer word aanbevolen, aan te wenden, en durf daarom deze bereiding nog niet aanprijzen. Ten befluite zal ik hier nog ene Waarneming plaatzen omtrent een geneesmiddel, ft welk onlangs in Engeland met veel ophef is aangekondigd , namelijk het Acidum Nitri. De Uitvinder William Scott meende zeer veel overeenkomst te ontdekken tusfehen de werking van dit zuur en het kwikzilver, en fchreef.het daarom in verouderde en verfche gevallen van Venusziekte voor, en genas, volgens zijne getuigenis, hiermede even goed als met het kwikzilver (21). Ik heb dit middel voorgefchreven aan een vrouwsperfoon, welke verouderde venerifche zweren aan de benen had, doch nadat zij een once van dit middel had gebruikt, zonder dat ik enige uitwerking had . kunnen befpeuren , koude ik uithoofde , dat dit vrouwsperfoon naar een andere plaats vertrok, deze waarneming niet verder voortzetten. De Hoogleeraar Thom. a Thujïssink heeft <2i) Hufiland jcurn. tl. pract. Hfeilk. b. IV. Si. ii.  XLVI heeft mij echter hieromtrent ene waarneming medegedeeld , welke mij in ftaat ftelt om mijne Landgenoten te laten oordelen, hoeveel ftaat eiop deze Engelfche ontdekking te maken-zij. Bij een' vrouw, (dus fèhïijff mij deze-Hoogleeraar) die verfcheiden jaren veneriek was geweest en nu over gonorrhcea en ulcera labii pudendi klaagde, wilde ik eens zien, wat het Acidum Nitri, zoo als Gij weet onlangs in Engeland aangeprezen , zoude uitvoeren. In het begin gaf ik hiervan een drachma in een pond Aqua Hordei alle dag te gebruiken, dit veroorzaakte haar geen ongemak , en de uitvloeijing en' zweren fchenen eerst te genezen. Zij gebruikte van den 26. Febr. tot den 14. Maart drie oneen en zes drachmen , zonder dat zij in den mond of ergens anders enig ongemak daarvan gevoelde. Dan toen zij drie ^drachmen daags gebruikte, wierd zij weder erger , en toen zij zeven oneen en twee drachmen gebruikt had , vond ik de proef genoeg beflisfende, dat het Acidum Nitri wel verzagt, doch niet geneest. Ik gaf toen een half grein Mercur. Solub. Halmem. tweemaal daags, alle dag met een half grein te vermeerderen; na het gebruik van twaalf poeders begon de mercuriaalkoorts, dit was den 30 Maart. Ik liet toen met de poeders uitfeheiden , en het Decoctum Lignorum, het welk ik tevens had voorgefchrevcn, door gebruiken, en op den 13 April was zij herfteld. VOOR-  , XLVII VOORREDE VAN DEN S C II R IJ V E R. Door de uitgave van dit werk Jlelde ik mij voor, de Geneeskundigen meer bekend te maken met ene gezonde befchouwing en ene gezuiverde geneeswijze der venerifche ziekten. 't Gene mij nog entbrak of wat ik nog niet in orde .gebragt had, heb ik van Hunter , schwediauer , HeCKER , AnDRC , SlMMONS, Peyrilhe , Falk , en enige andere , oudere en nieuwere Schrijvers overgenomen; ik heb hunne namen of boeken overal aangewezen. - ■ Ik hoop daarom echter niet van omflagtigheid befchuldigd te worden , immers worden tot een gebouw niet alleen grondhouten, hoofdbalken, en ft ijlen, maar ook regels en verbindingen ver ei scht, niet enkel hoekfténen , maar ook vulling ft énen en ftopftukken; gelukkig, zo ze van pas zijn. Het is ene allezins moeilijke onderneming om een nieuw geneesmiddel voor te ft 'aan, of een dat weinig bekend of vervallen is , weder in aanzien **** 2 te  XLVIII te brengen. Be Uitvinder moet aan den enen kant vrij Hf at ophef weten te maken, en aan den anderen kant geheel niet verdacht zijn van laaghartige bedoelingen. Zo mij het eerfte ontbreekt, ben ik echter omtrent het laatfte geheel onbekommerd. Ik geef ene naauwkeurige befchrijving van een voortreflijk geneesmiddel. Een ieder, die andere fcheikunftige geneesmiddelen bewerkt heeft, kan dit ook zonder enige zwarigheid bereiden, en zich verzekerd houden van den goeden uitjlog; ik houde niets y zelfs geen handgreep voor hem geheim. De natuur der zaak toont van zelfs de voortrefiijkheid van dit middel aan, en deze word door mijn1 eigene proeven , zoo wel als door die van mijne Vrienden, die hetzelfde nut van. dit middel zagen, volkomen bevestigd. Ieder, die een beter middel weet, kan het bekend maken, en het boven het mijne verheffen. Wanneer ik dit middel het mijne noeme, zo wil ik daarmede niets anders zeggen, dan dat ik ene meer zuivere en zekere bereidingswijze van hetzelve opgegeven, en de regelen omtrent deszelfs gebruik , benevens de manier van werking naauwkeuriger bepaald heb, dan dit door mijne Voorgangers gedaan is ; en'niet, omdat nog niemant op de gedachte zoude gekomen zijn om iets dergelijks te gebruiken. Voor  xlix Voor zoo ver mij bekend is, heeft Gervaise, Ucay (1693) voer net eerst met het beste gevolg een middel tegen de Venusziekte aangewend, dat zeer nabij het oplosbaar Kwikzilver komt, (Pracipitatum mercurii carnei coloris , quod ex folutione mercurii vivi in aqua forti paratur, affufo volatili urinae fpiritu, met even zoo veel-op zich zeiven verkalkt kwikzilver en wat honig tot pillen gemaakt —• tot 20/3 greinen enige malen daags gegeven). Men zie zijn Traité de la malad. vener. Touloufe 12°. 1693. Chap, 9. fchoon die bereiding juist niet zoo vrij zal zijn geweest van turbith en witte preecipitaat. Naderhand kwam echter dit heilzame middel geheel in vergetelheid , totdat er in de nieuwfte tijden bij de verbetering der Scheikunde ook weder dergelijke bereidingen bedacht werden ; zonder dat men evenwel zeggen konde dat dezelve in enig aanzien kwamen, uitgezonderd alleen ie Mercurius Cinereus van Black. Vooringenomenheid met het oude, fchoon nadelige en onwerkzame, verenigd met geen geringe (1) vtoroordélen tegen **** 3 el- (r) De dikwijls te leur gijleldt rtrwagtingen v»n nieuwe middelen, die mnderen tegen de Venusziekte zouden dien, en welke deer derzelver kwakaalveragtige verkopers met tromfettengefchal aangekondigd en tot voordeel hunr.tr beurzen geheim gehouden vierden, fchrikten de Ceneesiértn wel voor-  alles , wat nieuw ' en onbeproefd kan genaamd worden onder de kwikbereidingen of andere middelen legen de venerifche ziekten , bepaalde de Geneesheren om de laatflen zelfs geen onderzoek waardig' te keuren, maar liever te blijven berusten bij Calomel, Sublimaat en Napelfche Zalf. Desniettemin leveren ons de nieuw ft e Apothéken middelen op , die met mijn middel zeer veel overëenkomst hebben, en die hier of daar misfehien wel in gebruik zijn gebragt.' Zodanig is de kwikbereiding, die door middel van vlug loogzout neergeploft is , Pulvis merci* rii E. Turpethum album O. Mercurius pr£ecipitatus d'ulcis O. Voorts het Turpethum nigrum of Mercurius prtecipitatus niger, 't welk uit het zelfde zimr door het geestige vlug loogzout nedergeploft is. Op deze laatfte wijze heb ik mijn kwikmiddel langen tijd bereid , totdat ik deszelfs gebreken door de ftraks volgende veranderingen verbéterde. Doctor Black word gehouden voor den uitvinder {%)-van de Pulvis mercurii cinereus, welks be- namelijk af. Zij zagen de geroemde uitwerkingen van deze dure geheimen niet, maar dikwerf wel nadelige ; en de ontdekking van derzelver famenftelling toonde dikwerf dat het ene reeds voor lang bekende kwikbereiding was. (2) Gervaise Ucay heeft dit reeds leng voor zijn tijd, gelijk ik boven gezegd heb. tot hetzelfde oogmerk bereid.  LI bereiding hij op de volgende wijze befchrijft: Men néme zwak falpeterzuur en even zoo veel 3, kwikzilver, menge het famen en laat het ont„ binden , verdunne het met zuiver 'water, voege „ er zoo lang geest van Sal Ammoniak bij, tot„ dat het kwikzilver zich volkomen afgefclmden „ heeft , men wafche dm het poeder met zuiver water af en late het drogen." Van den Mercur. prïecipit. fusc. Wuerzii, maak ik alleen gewag, omdat het enige overeenkomst heeft met het mijne, als zijnde een neerploffel uit Jlerk water door het loogzout van potasch. Alle Uitvinders der opgenoemde middelen zogten een zuiver kalkvormig kwikzilver , dat vrij was van bijtende zuren , vooral van vitriool en zoutzuur , dewijl zij overtuigd waren van het nadeel der turbith en witte precipitaat ; wij zulten eens onderzoeken , of zij hun oogmerk bereikten. Tot de bereiding van het falpeterzuur word nooit het zuiverfte falpeter genomen; de verontreinigende deelen zijn zeezoutzure aarden of middelzouten ; zelfs het zuiverfte is hier niet vrij van. Laat men hierin Qmen mag het fterk water of falpttergeest noemeri) het kwikzilver ontbinden, zo gefchied dit gemeenlijk , om de oplosfing fpoediger te doen, in een warm zandbad. In 't begin word **** 4 wel  Lil wel is waar de vloeifiof witagtig en troebel, doch fchulijk is alles weder helder, dat is, de witte pracipitaat, die er gevormd is , word in het falpeterzuur zoo ontbonden gehouden, dat het zelfs niet door het verdunnen met water, maar alleen door een loogzoutig middel kan neder geploft worden. Doet men dan de kwik door behulp van een of ander loogzout uit dit vocht nedervallen, zo gaat de- hu vrij geworden v itte prcecipitaat te gelijk mede naar beneden, en maakt het neerploffel niet weinig onzuiver door een zeer vergiftig geneesmiddel. Men doe een der opgetelde kwikmiddelen in een matig groot piixtuurflesje , zette het 'omgekeerd doch zoo fchuins in een met zand gevulde capel, dat het poeder op de zijde van het glas ligge , de hals van het glas echter geheel in het héte zand korae te ftaan, en dat gedeelte van de glashomte, waarin het poeder ligt, in het zand ruste; men brenge er dan een langzaam vèrfierkt vuur onder, en er zal zich een witte korst aan het bovenfte gedeelte van het glas zetten, gedeeltelijk beftaande uit bijtende fublimaat, gedeeltelijk uit zoete kwik, in welke'beide dingen de witte pracipitaat zich gewoonlijk bij de opheffing fitheid. Het gewigt 'van beide zal de hoe. veelheid witte prcecipitait bepalen, welke in hef 'kwikmuldel bevat was, ui ieder zal zig gemaklijk  I. III lijk van de waarheid mijner ftelling overtuigen. Wilde men tot de bereiding zich bedienen van falpeterzuur , 'ï welk door zilverfalpettr gezuiverd en wéér overgehaald is, zo zoude men vast veiliger te werk gaan, maar tevens ook het middel meer duur maken. Doch ook dit zoude niet toereikend zijn , cm het geheel van vitrioolzuur te bevrijden. Het gewone falpeterzuur is met zeer veel vitrioolzuur vermengd , dewijl het door tusfehenkomst van geméne vitriool uit het falpeter gehaald word. Het diende eerst op nieuws op falpeter overgehaald te worden, voordat men het door de neêrploffing met zilverfalpeter en door de overhaling geheel zocht te zuiveren, 't geen het ontbindingsmiddel nog veel durer zoude maken. Wie kan nu bij zulke omfagtige voorfchriften genoeg op de gehoorzaamheid van winzuchtige Apothecars vertrouwen ? Thans ga ik over tot het neerploffingsmiddel, 't welk op zich zeiven evenveel zoude zijn, of het een vlug of vast loogzout, of een zuurdodende aarde is , zo het flechts gïheel zuiver ware. Het gewone krijt, het marmer, de oestersfchelpen , léveren , als zij gebrand en tot kalkweter opgelost zijn , in véle gevallen een zeer goed neerploffingsmiddel op. Hier moet men echtzr bij aanmerken, dat het alle dde voortbreng**** 5 fe-  Ir I V felen van de zee ; en bijgevolg,. gelijk ock de proeven leren, met zeezoutzuur verontreinigd zijn. Gewoon vast loogzout word grotendeels verkregen uit : de potasch , die dikwijls een gedeelte vitrioolzuur {menigmaal door vervalfching daarbij gekomen), maar het meest digeftief zout en ook wel gewoon keukenzout bevat. Bet water, 't welk gewoonlijk gebezigd word , om dezelve te zuiveren , brengt niet .weinig toe cm de. onzuiverheid te vermeerderen. Het loogzouty dat uit wijnfieen gebrand word, zoude hier veel beter toe kunnen dienen , wanneer men zuivere ruwe wijnjleen brandde, en het zout door gedestilleerd water er uittrok; maar dit heeft weder het nadeel, dat het te veel vaste lucht bevat, en dat het, met water verdund zijnde, de kwikkalk, welke door hetzelve zoude neergeploft worden , voor het grootfle gedeelte 'weder oplost. Het droge vlug loogzout en de gewone Salammoniacgeest is even nadelig door de overmaat van -vaste tucht. De luchtvrijë ammoniacgeest, en die welke met wijngeest overgehaald is , bezitten dit gebrek wel niet, maar zij bezitten beide , zoo wel het droge vlug loogzout als de gewone wateragtige falammoniacgeest, geen geringe hoeveelheid zoutzuur; gelijk men ondervind, als men ze met azijnzuur verzadigd en met zilverfalpeter cf  LV of zilver vitriool onderzoekt, terwijl alsdan hoornzilver nedergeploft word. Het water, dat tot verdunning nodig is, kan niet ongemerkt worden voorbij gegaan. Het fonteinwater is bijna altijd met keukenzout bezwangerd, en deugt dus tot dit oogmerk niet. Zeer veel pompwater is daar ook niet vrij van. Men weet dat het op de zuiverheid der kwik niet weinig aankomt, als men er geen lood of bismuth in wil hebben. Het enkel overhalen van het verdachte metaal is niet voldoende; er gaat dan nog veel van de bijgemengde dingen mede over. Nog minder helpt de bloot mechanifche zuivering , als men het namelijk door leder laat lopen; een matig bijvoegfsl' van bismuth verdunt het loot zoo flerk in het kwikzilver, dat het er zeer gemaklijk mede doorgedrukt word. Veel beter is de herfteüing uit cinnaber, vooral uit de broden, welke met potasch, kalk, of ijzervijlzel vermengd en overgehaald worden, waardoor er zuivere kwik zal ten voorfchijn komen. Wanneer men ene verzadigde oplosfing van gemeen kwikzilver in flerk water, verdund met ene gelijke hoeveelheid waier , met tweemaal zoo veel kwikzilver als er in de oplosfing is, een half uur lang kookt, zo verliest het laatfle alle aanhangende metaaldeelen, en word even zoo zuiver, als het gene uit cinnaber her field is. BE-  L VI BEREIDING VAN HET OPLOSBAAR KWIKZILVER. In een diepe kelder (3) Het ik kwikzilver, 't welk op de laatstgenoemde manier gezuiverd was, met de nodige hoeveelheid Jlerk water van de geringfie foort oplos/en en dagelijks enige kéren omroeren , want het zwaarfte- gedeelte der oplosfing blijft digt bij de kwik ftadn, en vertraagt fpoedig de verdere ontbinding, zo men deze handgreep niet in 'r werk fielt. Na agt dagen kan men zeker zijn dat het ~'i: r verzadigd is , zoo echter dat er altijd nog enig kwikzilver op den bodem onopgelost overblijft. Het bovenfiaanie vocht giet men dan helder af en brengt het door uitdamping enzv. tot krijftallen, welke men uit het glas neemt en op vloeipapier laat drogen; droog zijnde lost men ze in de germgst-mogelijke koeveelheid wijngeest op. De oplosfing zal als dan alle turbith en, witte prcecipitaai , aie er rnogt in zijn , laten vallen. Men filtreert ze om dezelve vervolgens te gebruiken. Het neêrploffingsmiddel bereid men op de volgende wijze : men neemt zuiver afgewasfehen eijer- (3) In den winter liet ik de ofhsfmg op 40 gr. van Tahr. gefchieden.  LVII tijerfchakn, laat dit een kwartieruur lang gloeijen , dan bluscht men ze even als levendige kalk, met gedestilleerd water, en bewaart het poeder in ene velgeftopte fles. Als men nu de Mercurius Solubilis bereiden vil, zo neemt men een pond gebluschte eijerfchalenkalk , en roert die in een hoog nieuwcvat mier 600 pond overgehaald water van 100 tot 150 graden warmte, enige minuten lang, zoodat men zoo veel mogelijk zeker is van ene goede oplosfing. Na een kwartieruur ritstens opent men de kraan welke een paar duim loven den bodem is, en laat het geheel zuivere en heldere kalkwater X^als men het zoo verkiest, nog door een düke wollen gefpannen doek) in een vat van dezelfde grootte overlopen , 't welk insgelijks nieuw of alleen tot deze bewtrking gebruikt is, en van binnen zeer ejfen en glad zijn moet. Onder die heldere kalkwater giet men , zonder fe dralen en onder een geftadig omroeren , zoo veel van de ftraks genoemde kwikontbinding, als waarin twee ponden metaal opgelost zijn. De vloeibare zwarte ftof zinkt fchielijk naar beneden. Men tapt het heldere water af, fpoelt het zware zwarte nederploffel mtt gedestilleerd water zuiver uit in fuikerglazen, laat dit weder_ 8.4. uuren bezinken, ght het water af, dott er we-  LVIII weder zooveel versch gedefinieerd water op , als er afgegoten is, laat het weder ten vollen Iezinken, giet het af, zet de glazen in genoegzaam grote potten, {de holten tusfehen heiden met asch of zand aangevuld,) en brengt ze in een bakoven, die flechts op 200 graden verwarmd is , en laat ze er zoo lang in, dat de ftof vol. komen droog is $ fpoediger kan men deze ftof óp wit papier uitftrijken en op blikken platen boven een zagt kolenvuur langzaam laten drogen, zoo dat het papier ongezengd blijft. Dit donkere zwartgraauwe poeder is het Oplosbaar Kwikzilver, welk ik dus genoemd heb, omdat het goed bereid zijnde, in alle dierlijke en plantdartige zuren, als mede in water dat met vaste lucht bezwangerd is, volkomen opge. lost word ,• '/ welk ook terftond in het maagfap plaats heeft , gelijk ieder uit het fchielijk voortbrengen ener mercuriaalkoorts zal ondervinden. LOCKOW1Z, bij Dresden, den 29 Sept. 1788. Juist als ik mijne pen nederleg , en mijn boek op de pers wil leggen, krijg ik heiwerk van Girtanner, (Ahhandlung über die venerifche Krankheit von Christoph Girtanner, 8. Goettingen 1788.) ■ene mij aangenaame verfchijning. Hij heeft zijn plan  lix plan en zijn geheele fiuk doordacht. Het verheugde mij , dat Hij hoofdzakelijk de voortreflijke behandeling van den druiper van Hamilton gevolgd heeft , en de nog {land grijpende ongefchikte genee&rijze in het behoorlijke licht /lelt, de vrees voer opftoppitig na het fpoedig genezen der druipers en de verplaatsing der druiperftof bij de oogontfteking uit famengevoel te keer gaat, onderfcheidstékenen opgeeft van de langdurige druipers, het verfchil aantoont tusfehen de venerifche witte vloed en. andere dergelijke ontlastingen , de fcrophuleuze kliergezwellen van venerifchen leert onderkennen , en de verettering der lamften zoo fterk zoekt te vermijden, het verheugde mij, dat Hij inziet, dat het kwikzilver het venusgift j volftrekt niet vernietigt zonder ene voorafgaande verandering door de . tegenwerkende dierlijke krachten van vertering en voeding, en dus niet door blote aanraking of fcheikun/iige verwandfehap; het verheugde mij, dat Hij de fchadelijkheid der bijtende fublimaat , welk vergift onvoorzichtig zoo hemelhoog aangeprezen is, zoo levendig gevoelt, de verfterkende behandeling van de meesten dezer lijders voor , onder , en na de kwikcuur zoo flerk aanprijst, en de Franfche verzwakkende middelen grotendeels uü zijne voorfchriften weggelaten heeft, en dat Hij de fchadelijkheid van «He vermeerderde ontlastingen bij  lx bij het gebruik der kwik zoo ovêrtuigèhd bewijst; het verheugde mij , dat Hij het dwaze gevoelen van de zoogenaamde vermomde venerifche ziekten zoo fchoon ontmaskert , en de voorbehoedmiddelen der befmetting in hun niet terug werpt; het verheugde mij , dat Hij de befmetting van het kind door het zaad en in de baarmoeder, gelijk ook door de melk der minne uit óndervinding wederlegt, en het kind zelve met het kwikzilver wil behandeld hebben — alle welke ftellingen voor. zeker den uitgeflfekften invloed op het geluk der menschheid moeten hebben. Hoe dikwijls had ik den bijval van enen beroemden Geneesheer over deze flukken gewenscht! Ik moest er op hopen, wanneer het zeker is, dat waarnemingen onder \t geleide van gezond verft and gedaan , toch eindelijk op één punt fa. menkomen, gelijk de verst verwijderde cirkelftraten in kaar gemeenfchappelijk middenpunt. Al wat ik nog nodig oordeelde uit Girtanner * nmten ^nhakfit heb ik in de aanmerkingen moeten plaatzen, deMjl het in den tekst niet meer gebragt konde worden. Den 14 Ociob. l7o%. , I N-  LXI INHOUD. Bladz. Voorrede van den Vertaler. - 1 Voorrede van den Schrijver. - - xlv inleidmg §. i—n. - J 1 EERSTE DEEL. PLAATSLIJKE OP ZICHZELVEN BESTAANDE VENERISCHE GEBREKEN. Eerfte Rangfchikking. Idiopathischvènerifcbc plaatslijke gebrekefi op vochtige deelen des lichaams zonder opperhuid. Eerfte Afdeling. Oórfpronglijkc Druiper. Eerfte Hoofdftuk. De Druiper bij Mannen 5- i2 — 53- ' ' 1 Twede Hoofdftuk. Behandeling van den Druiper Mj Mannen {. 54—l-6- " , 3° Derde Hoofdtluk. De Druiper bij Vrouwen §. 127 —i3S- - 6° Vierde Hoofdftuk. Behandeling' van den Drui- per bij Vrouwen g. 136—H7- 64 Twede Afdeling. Overblijffels na Druipers. Eerfte Hoofdftuk. Langdurige Droppelpis en behandeling derzelve g. 148 — 15*- - , 69 Twede Hoofdftuk. Langdurige Kromming der Roede g. 153 —158. - ; 7* Derde Hoofdftuk. Verharding der Ballen J. 159—"ï<55- - - - 73 «*♦** Vier-  lxii TT- , BlaUZ- Vierde Hocfdfluk. De verouderde Druiper bij Mannen en deszeifs behandeling J. 166—199. ls Vijfde Hoofdftuk. De verouderde Druiper hij Vrouw-en en behandeling van denzelven 5 200—206. - . - - 89 Zesde Hoofdftuk. Vernauwingen van den Pisweg en derzelver Genezing J. 207—245. Zevende Hoofdftuk. Verharding der Voorftander-klier §. 246—256. . . „ Twede Rangfchikking. Idiopathisch-venerifche plaatslijke gebreken op deelen des lichaams, die met opperhuid bekleed zijn! Eerfte Afdeling. Chankers. Eerfte Hoofdftuk. Chankers in 't algemeen, en in 't bijzonder bij Mannen $. 257 2jIm IIg Twede Hoofdftuk. Over de algeméne béharj! deling van eenvoudige Chankers J. 272—2s6. 124 Derde Hoofdftuk. BelianÖeling van den een- voudigen Chanker §. 287 293. i I32 Vierde Hoofdftuk. Vernaauwing en terugtrekking der Voorhuid §. 294—301. I 13g Vijfde Hoofdftuk. Behandeling der Phimofis en Paraphimofis g. 302—311. . Zesde Hoofdftuk. Chankers bij Vrouwen §. 3.2—318. - . ; . Zevende Hoofdftuk. Genezing der Chankers bij Vrouwen J. 3l0—326. i . I50 Agfte Hoofdftuk. Genezing der toevallen, die uit ene kwade behandeling der Chankers ontftaan %. 327—339. - - . t<„ Ne-  Bladz. Negende Hoofdftuk. Venerifche Wratten en Uitwasfen g. 340—351. - - 159 Tiende Hoofdftuk. Genezing der venerifche Wratten en Uitwasfen g. 352—361. - 164 Twede Afdeling. Venerifche Kliergezwellen. Eerfte Hoofdftuk. Kennis der Lieschbuilen 5- 36a—383. - - - 169 Twede Hoofdftuk. Aanmerkingen over de gewone behandeling der Lieschbuilen 5- 384—399- - - 177 Derde Hoofdftuk. Genezing der venerifche Kliergezwellen g. 40c—410. " - i8§ TWEDE DEEL. Venusziekte. Eerfte Afdeling. Kennis der Venusziekte. Eerfte Hoofdftuk. Inleiding tot de kennis der Venusziekte g. 411—425. - - 197 Twede Hoofdftuk. Kennis der fymptomatisch venerifche plaatslijke gebreken van de naafte foort g. 426"—--448. - 204 Derde Hoofdftuk. Kennis der fymptomatisch venerifche plaatslijke gebreken van de afgelegene foort g. 449'—4 sc. - - 217 Twede Afdeling. Middelen tegen de Venusziekte. Eerfte Hoofdftuk. Kwikbereidingen in 't algemeen g. 460—473. -.. 224 Twede Hoofdftuk. Kwikbereidingen in 't bijzonder g. 474—540. - - .232 Derde Hoofdftuk. Middelen buiten het Kwikzilver g. 541—563. - - - 266 ***** 2 Der-  ixiv Elad£ Derde Afdeling. Opruiming der beletfelcn in de behandeling met kwikzilver. Êeifte Hoofdftuk. Aanmerkingen op de gewone behandeling voor en onder hec gebruik van het kwikzilver j. 564—572. - - 279 twede Hoofdftuk. Voorbereiding g. 573—590. 280 Derde Hoofdftuk. Wegneming der nadelige werkingen van het kwikzilver 591 £513. 293 Vierde Afdeling. Natuur van het Oplosbaar Kwikzilver en deszelfs gebruik in ve* nerifche ziekten §. 614—635. - 304 Vijfde Afdeling. Plaatslijke gebreken na de genezing der Venusziekte. Eerfte Hoofdftuk. Plaatslijke gebreken, die na de behoorlijke behandeling der Venusziekte overblijven, eh derzelver genezing §. 636—,547. . _ - - 315 Twede Hoofdftuk. Plaatslijke gebreken en kwade gevolgen van het misbruik der kwik' Si- 648—66i. - 321 AANHANGSEL. Venerifche ziekten van jonggeboren kinderen §. d63--$93. - 337 Bijvoegfel -. - . . %,A 1 N-  INLEIDING. i.1 De natuur van de Venerifche finet* ftof is voor een groot gedeelte raadzelagtig en onverklaarbaar. 2. Het gift heeft dit bijzonders, dat het, eens aan het lichaam medegedeeld zijnde, zonder ophouden toeneemt , en dat het door de natuurkrachten , niet gelijk de andere' ziekten, de Druiper zelfs niet uitgefloten , noch t' ondergebragt, noch uitgedreven kan worden. Het fchijnt in de lympha zijne zitplaats te hebben.' 3. De ondervinding heeft geleerd, dat noch de adem, noch het zweet, noch de uitwaasfeming, noch de pis van venerifche perfonen plaatslijk of algemeen befmetten. Het zaad van een man door de algemene venerifche ziekte aangedaan, brengt, volgens het getuigenis der kundigfte mannen , gene venerifche kinderen voort; moeders , die de algemene venerifche ziekte hebben, fchijnen doorgaans hare vruchten niet te befmetten, zoo min als minnen, die niet dan de algemene venusziekte hebben, het gift door hare melk kunnen voortplanten. A 4.  co 4. Over 't algemeen beftaan de venerifche ziekten alleen in plaatslijke gebreken ; een algemene ongefteldheid is flechts iets toevalligs. 5. Bij derzelver verfchijning dient men vooral het onderfcheid tusfehen de eerfte en twede befmetting in aanmerking te nemen. 6. De eerfte befmetting brengt alleen plaatslijke op zichzelven beftaande Q.diopathisch-') venerifche gebreken voort, zoo als druipers en chankers; de lieschbuilen en vijgwratten behoren volgens hunnen eigenlijken aart hier ook toe , doch maken vervolgens den overgang tot de twede befmetting, bij welke de opflorping van het tot nog toe alleen plaatslijk gift uit enen druiper, chanker en lieschbuilen in de vochten , ene ongefteldheid des liehaams te weeg brengt, die zich enkel en alleen door plaatslijke gebreken van enen anderen aart openbaart, welke men daarom fymptomatifch - venerifche . gebreken noemen kan , en welker afzonderlijke of verenigde verfchijning men gewoon-is algemeen venerifche ziekte , of Venusziekte te noemen. 7. Uit verfcheiden proeven blijkt het, dat ware druiperftof ingeënt zijnde chankers, en etter uit. deze , ware druipers voortbrengt, dat bij gevolg deze beide zoo onderfcheidene gebreken uit een en hetzelfde gift hunnen oorfprong hebben, 't welk flechts naar de onderfcheiden op-  C3) oppervlakten, welke het aantreft, dusdanige onderfcheidene werkingen voortbrengt. 8. Wanneer het venusgift op plaatzen aangebragt word, die tot affcheiding van bijzondere vochten gefchikt en van opperhuid ontbloot zijn , veroorzaakt het volgens Hunter ene tegennatuurlijke affcheiding van flijm en etter zonder verlies van zelfftandigheid, en dit noemt men een Druiper. Wanneer het in tegendeel aangelegd of liever ingewreven word op oppervlakten , die met opperhujd bekleed zijn, dan brengt het eigenaartige zweren voort, die men uit hoofde van hare wegvretende eigenfchap, Chankers {ulcera cancrofa) noemt. In opgehoopte klieren maakt het Builen (bubones). 9. Zoo lang het gift onder de gedaante van deze plaatslijke gebreken op de plaats der eerfte befmetting of in derzelver nabijheid blijft, gelijk bij lieschbuilen plaats heeft, zoo lang behoud het ook onveranderd de eigenfchap van plaatslijk te befmetten , cn naar de gefteldheid der plaats gelijkfoortige idiopathisch - venerifche gebreken (bij voorb. door inenting) voort te brengen. Verdwijnen echter deze plaatslijke gebreken zonder volkomene genezing, of gaat flechts een klein gedeelte dezer ftof in den omloop der vochten over (de twede befmetting), dan word dit gift zoo veranderd, dat er, ter- A 2 wijl  (4) Wijl de algemene venusziekte zich 'ontwikkelt, te gelijk met andere plaatslijke gebreken , zwéren ontftaan,, wier etter, volgens de naauwkeurige proeven van Hunter , op vochtige plaatzen der huid aangelegd, geen venerifche druipers, noch op wonden aangebragt, chankers kan voortbrengen , en dus niet in ftaat is, in een gezond lichaam de venusziekte te veroorzaken. " ' 10. Etter uit chankers door de watervaten opgeilórpt brengt lieschMilen voort, maar geenzins die etter, welke 'uir zweren der algemene venusziekte naar binnen gedreven is. Even zoo min kan het gift der venusziekte. van binnen naar buiten werkende, chankers aan de fchaamdeelen of druipers veroorzaken ; al breekt het ook uit op plaatzen zonder opperhuid, bij • voorb. in de neusvleugels, zo' vormt het toch flechts algemeen venerifche zweren , terwijl het chankergifr op dezelfde plaats aangelegd, enen neusdruiper ten gevolge heeft. 11. Het gift uit chankers en druipers in algemeen venerifche zweren, of in etterende lieschbuilen i gelegd , verergert geen van ,-beide, zoo min als chankers door de druiperftof, of druipers door chankerftof kwaadaartiger worden, dan . zij voorheen waren.  EERSTE DEEL. PLAATSLIJKE OP ZICHZELVEN BESTAANDE VENERISCHE GEBREKEN,   (?) EERSTE RANGSCHIKKING. Idiopathisch- venerische plaatslijke gebreken op vochtige deelen des lichaams zonder opperhuid. EERSTE AFDELING. Oorfpronglijke Druiper. EERSTE HOOFDSTUK. De Druiper lij Mannen. §. 12. (jewoonlijk kort , dikwijls onmiddelijk na den bijflaap met ene vrouw, die een venerifche witte vloed of ten minften venerisch gift in de fchede heeft, voelt de man ene merkbare niet onaangename (a) jeuking aan de opeA 4 ning (a) Zomtijds breid zich dit over het geheele roedehoofd uit, veroorzaakt ftijfheid der roede en zaadlozing, en fchijnt ene tegennatuurlijke trek tot bijflapen te verwekken. Dikwijls is dit gevoel ook minder aangenaam.  (8) mng van de pisbuis, zomwijlen als van een vloobeet, te gelijk met een draaglijk gevoel van warmee in de teeldelen ; in de ballen befpeurt men ene zekere krieweling; en de lippen van het roedehoofd zwellen een weinig op. Ieder druiper begint met deze toevallen, welke het eerfte tijdperk dezer ziekte kenfehetzen. 13. De overgang van het eerfte in het twede tijdperk beftaat in ene mindere of meerdere fpanning der roede, in een gevoel als of de pisbuis toegetrokken wierd, en in ene zekere kriewelende beweging in de ballen. Drukt men op de eigenlijke zitplaats des druipers , zoo vertoont zich een weinig flijm aan de opening van den pisweg. 14. Het twede tijdperk. De kitteling gaat, gemeenlijk in een paar dagen, over in pijn, iteking en ene ondraaglijke hitte bij het wateren in de pisbuis, gewoonlijk onder het toompje , dat is, in de fchuitwijze holte (b) agter het roe- (i) Naar het mij voorkomt, was Cockburn (in 't jaar 1717) de eerfte, die de zitplaats en oorfprong des druipers tot' deze plaats en de ilijmholen bepaalde , en die dus ook de natuur dezer ontlasting veel natuurlijker en meer overeenkomllig de waarheid verklaarde ,, dan zijns voorgangers, die, tegen alle gezonde phyfioiogie aan, Helden , dat al het vocht ('t welk in 24 uuren zomtijds wel 4 oneen bedraagt) uit de voorftander en de zaadblaasjes voortkwaa.  (9) roedehoofd , (de gewone zitplaats van enen beginnenden druiper). 15. Zoo lang de druiper zich tot zijn eigenlijke zitplaats bepaalt * word de lijder geen pijn gewaar, voor dat de pis tot een of anderhalf duim van de opening der pisbuis komt. 16. De natuurlijke, witte, taaije flijm (welke men anders niet bemerkt) vloeit onderwijl bij weinige droppels te gelijk uit den pisweg. De lippen van het roedehoofd zijn door het bloed buitengemeen opgezet; het roedehoofd is glanzig, kersrood en doorfchijnend. De geheele roede , ten minften het hoofd fchijnt voller en dikker te zijn, dan in den natuurlijken ftaat van flapheid; er is ene zekere halve ftijfheid der roede. De pis (c) begint er donkergeel uit te zien. De roede richt zich nu meermalen pijnlijk op, vooral des nachts (éT), wanneer dit zomtijds met zaadlozing gepaard gaat. A 5 *7- (O Om de opzetting der roede , mogelijk ook om de vernaauwing der ontdoken pisbuis, of misfehien omdat de lijders wegens de pijnen hun water den vrijen leop niet durven laten, loost de lijder de pis met ene dunnere ftraal, welke zich zomtijds buiten den pisweg fplitst, waarfchijnlijk wegens de ongelijke famentrekking dier buis. (<0 De pijnlijke oprichtingen der roede , en de brandende pislozing onderfcheiden den oorfpronglijken van den verouderden druiper, en foortgelijke ontlastingen uit de» pisweg.  ( io ) Kort na het ontftaan der brandende pislozing CO begint er een wateragtig, en a]s met melk vermengd • vvitagtig vocht bij droppels uit den pisweg te vloeijen (ƒ> 18. De lijders bepalen de pijnlijke plaats in den pjsweg, welke zij bij de oprichting der roede het naauwkeurigst gevoelen, onmiddelijk agter het roedehoofd (£)• de pisbuis is inwendig tot voor aan den uitgang raauw. 10. CO Welke altijd met de overige toevallen zoo lang aanhoud , tot dat het prikkelende gift door het uitdroppelen ontlast is; dit duurt enige dagen, zomtijds enige weken. Als dit gebrek enigen tijd plaats heeft zonder ontlasting, dan voert deze moeilijke en zomtijds gevaarlijke omftandigheid den oneigenlijken naam van Drogen Druiper. (/) Het brnnenfte bekleedzel van den pisweg word in den gezonden ftaat door de openingen der uitwaasfemende vaatjes, en de ontlastbuisjes der zich daar bevindende fhjmklieren geftadig met een lijn, zagt, kleverig en dooricb.jnend vocht glibberig gehouden, opdat de fcherpepis zonder dit deel te befchadigen , er .kunne doorgaan! Maar deze afscheidende vaatjes door het venusfmet geprikkeld , worden aangezet tot ene meerdere affcheiding; ene fchikking der weldadige natuur om bet fchadelijke gift te verdunnen en weg te fpoelen. De eigene zamentrekkingskracht der pisbuis drijft de druiperftof bij droppels uit. r (ff) De gewone zitplaats des druipers" is een of and»rdcrhalf duim agter de opening van aen pisweg (in zwarer  (II) ïq. Deze ontlasting aanhoudende vermindert allengs de hitte in het wateren (a). Met den tijd verandert dit wateragtige , melkagtige druipervocht in ene dikkere, naar gefmolten vet gelijkende , geelagtige ftof, welke volkomen het aanzien van etter (t) heeft, onaangenaam ruikt, en buitengewone gevallen neemt de ontfteking bijna den geheelen pisweg in , en fchijnt van enen roosagtigen aart te zijn). Op wat wijze nu de druiperftof juist op de aangewézene plaats van den pisweg gerake, is moeilijk te bepalen; misfehien zet zij zich eerst aan deszelfs opening, en ftuipt dan langzaam naar binnen op die plaats, die voor hare prikkeling het gevoeligfte is, en waar zij zich het moeilijkst door de pis laat wegfpoelen. (Ti) Er zijn ook druipers zonder deze hitte, in welke echter de ontlasting vrij fterk is, en andere, in welke de pijnen weken lang voor het uitdwppelen plaats hebben. Ja er zijn zelfs enige druipers, hoewel zij niet dikwijls voorkomen , in welke de brandende en zomtijds moeilijke waterlozing aanhouden zonder ontlasting van druiperftof (Gonorrhie Jêchi), en onder deze zijn er fommige, die zelfs zonder dit toeval genezen worden. Bijaldien deze zoo genaamde droge druiper kwaadaartig is, dan word niet zelden de bilnaad mede ontftoken, en als er niet fchielijk voor gezorgd word, ontftaat er ene pijp* zweer in den bilnaad. (i) De etteragtige ontlasting des druipers fchijnt het aanwezen ener zweer in den pisweg waarfchijnlijk te maken ; dit heeft echter bij den gewonen eenvoudigen druiper nooit plaats. Er .zijn meer gevallen van etterwording  C * ) en zomtijds ook als bij beurten met de dunnere ftof zich verwisfelt. 20. Het derde tijdperk begint, wanneer dc pijnen en de toevallen der ontfteking .ophouden. De eenvoudige druiper gaat dan in 't gemeen van zelfs en zonder hulp der kunst tot genezing over; de ding zonder verlies van zelfftandigheid , zonder zweer. De buitenfte oppervlakte der longen, van het borstvlies als ook van de ingewanden van den onderbuik heeft men met etter omringd gezien , zonder dat er de minfte verzwering dezer deelen te vinden was. Bij vochtige ontftekingen der oogleden van ene fcrophuleuze of andere natuur, gelijk ook bij fterke verkoudheden, neemt men ene ontlasting van zuivere etter waar, zonder de minfte fchijn van verzwering. Zij, die denken, dat de gewone geelagtige druiperftof uit ene zweer ontftaat behoeven flechts te overwegen, dat, wanneer ook de geheele inwendige pisweg tot ene zweer wierd, de grootte dezer verzwérende oppervlakte op verre na niet in ftaat zoude zijn, om zoo veel etter op te leveren, als er zomtijds uit een druiper ontlast word. Daar nu bovendien in een druiper een waar venusgift plaats heeft, 20 zoude men geen van dezelve, als zij uit ene zweer ontlïonden, zonder kwikzilver (zonder welke gene venerifche zweer grondig kan geheeld worden,) kunnen genezen,, terwijl echter de. eenvoudige druiper dikwijls alleen door de natuur, of door ene geringe hulp zonder kwik tot genezing word gebragt. Zomtijds word bij de genen die een druiper hebben, de «lijm van den pisweg na" verhitting, gebruik van fterka dranken, te veel bijflapen enz. op eens geel en etteragtig. Bij een druiper vloeit' bij-  ( 13 ) de oprichting, der roede kan nu zonder enige pijn cvefchieden, het vermogen om het water te houden en met ene volle ftraal te laten lopen is herfteld ? de fcherpe < gekleurde, dunne ftof krijgt langzamerhand ene witte, kleur, en word eindelijk geheel ongekleurd (zelden blijft zij tot het einde toe geclagtig,) taaij, als cijwit doorfehijnendc en . zagt (fe) van aart, (zij laat zich tusfehen de vingers tot draden uitrekken). 21. bijzonder in het tijdperk der ontfteking, het vocht in de gedaante van etter, terwijl bij zweren de etter eerst na de ontfteking te voorlchijn komt. Ten overvloede zoude ik mijne ftelling nog kunnen bewijzen door het menigvuldig en dikwijls herhaald onderzoek van piswegen, zoo ïe) van lijders , die met enen druiper ftierven , als van. anderen , die lang voor hunnen dood een druiper gehad hadden. Bij de laatfte vond men zelden lidtekens; en bij de eerfte zag men, i dat op de plaats des druipers gene zweer voorhanden, maar dat dezelve flechts rood en ontdoken was, daar bij konde men ene grote hoeveelheid van de gekleurde ftof uit de oppervlakte van het binnënfte vlies' uitdrukken[ terwijl de etter vrij in de zoo genaamde flijmholen {lacunae) ld. fc in de dieptens der ontlasthuisjes der pisweg klieren zat, zonder dat men echter het minfte verlies van zelfftandigheid daar onder gewaar konde worden ; de watervaten waren zoo vol, dat zij fchenen met ene witte ftof opgefpoten te z.jn; ■zie de waarnemingen , van Pott , Morgaoni , Hu.ntsr, Stoll , en anderen. Ck) Deze ftof fchijnt lympha coagulabilis te wezen, en ' der-  ( 14 ) 2i. Onder ene kittelende niet onaangename en de oprichting der roede veroorzakende jeukte van het roedehoofd en den pisweg , neemt de ontlasting langzamerhand in hoeveelheid af, tot dat zich na enigen tijd flechts draadagtige vlokken in de pis vertonen, die eindelijk ook, met het ophouden van de gemelde kittelende jeukte, niet meer verfchijnen. De druiper is in 't gemeen vier of vijf weken na deszelfs eerfte begin, gehezen. 22. Dit is het meest gewone beloop van enen druiper, dan hiervan ontmoet men ontelbare afwijkingen. 23. Als het gift ene grotere ontfteking veroorzaakt , bepaalt zich de pijn niet alléén op de oorfpronglijke zitplaats des druipers. 24. In dit geval gaat het gebrek gemeenlijk gepaard met ene zwaarte in den ganfchen omtrek van het bekken, ene onaangenaame gevoeligheid in den balzak, de zaadballen, den bilnaad , den aars en heupen, ftekende pijnen in het roedehoofd en fterke hitte bij het wateren , de derzelver goedaartigheid kan men behalven uit het ophouden der pijnen enzv. ook daar uit afnemen, dat zij flechts aan de ene zijde van het linnen opdroogt, en zich dan zonder een vlak na te laten, laat uitwrijven 5 terwijl de vorige fcherpe ftoffen het linnen kleuren en er in trekken.  ( 15) de pis is donker rood, de roede richt zich dikwijls met veel pijn op, de ftoelgang is moeilijk, en de lieschklieren beginnen daarbij zomtijds op te zwellen. 25. Als de ontfteking nog heviger is, dan fchijnt de geheele pisweg roosagtig ontftoken, en te gelijk ingetrokken te zijn; de nu meermalen herhaalde oprichtingen en zomtijds onafgebrokene ftijf heid der roede (priapismus) -doen dezelve onder de ijslijkfte pijnen, dikwijls met ontlasting van enige droppels bloed (l), krom en benedenwaarts buigen (chorda). De zaadlozing, die hier dikwijls bij voorkomt, foltert den lijder geweldig. De Urin is donker rood, fcherp en brandend; de lijder is alle oogenblikken genoodzaakt bij theelepels vol, en zomtijds zelfs bij droppels te wateren, onder de hevigfte fnijdingen en onder onwillekeurige gezichts-verdraaijingen, voornamelijk bij het uitperfen der laatfte droppels. Zomtijds kan zich de lijder geen kwartier uurs op de been houden (en dan volgt er dikwijls ene volkomene pisopftopping). Het deel is uitwendig zeer pijnlijk, de lippen der piswegopening zijn wijd open; men ontdekt zomtijds enige kliergezwellen langs het beloop der roeCO Het welke uit' de kleine verwij derde of gefcheurde bloedvaatjes van bet ontftoken en door de oprichting boven mate gefpannen vlies des piswe^s ontfpringt.  C 16) roede, nevens ene pijnlijke opzetting des biinaads en perfmg tot ftoelgang; het druipervocht is dun, fcherp., wankleurig, groen of graauw. agog O), en zomtijds met bloedige ftrepen vermengd ; het befmet :het linnen , en maakt daarin vlakken van dezelfde kleur. De pijn is hevig, de pols aangezet, er hebben beurtlings koude en Jutte plaats , vooral regen den avond het m den ader gelaten bloed is zomtijds met! ene fpekagtige huid overdekt. ^ 26 Deze toeftand is nooit natuurlijk en heeft dikwijls deszelfs hevigheid te danken aan ene kwade liehaamsgefteldheid, het meest echter aan een kwaden levensregel of verkeerde behande* ■(mg, aan bijkomende koortzen, koude, fchrik toorn ergernis, rijden,- danfen, bijflaap \ fterke dranken, purgeermiddelen, bijtende ihfpuitmgen enzv., het blijft hier echter niet bij, en zo er met fpoedig in voorzien word, doen zich. de gevaarlijkfte toevallen op. 27. De ftijfheid der roede gaat ligt over tot vuur, de ontfteking der klieren langs den pisweg komt tot verzwering, die zich zelden naar buiten, meest al naar binnen ih den pisweg opeut: de zwelling van den bilnaad, waarfchijnhjk van de klieren van Cowper , verandert ih : • :. ■ / ■ . ... sh ih 9$ een («) Beide kleuren bntlénen misfehien hunnen oorfprong van de bijmenging van kleine bloeddéeltjes.  (l?) een ettergezwel, (kt met den tijd ene pijpzwèer in den bilnaad (fistula perinaeï) word, waardoor men voor altijd een tegennatuurlljken uitweg voor de pis verkrijgt. De prostata gaat over tot ontfteking en verharding, zelden tot verzwering: De voorhuid word ontftoken , voornamelijk door het fcherpe druipergift, dat tusfehen het roedehoofd indringt, (en dikwijls aanleiding geeft tot chankers ouder de voorhuid eri tot uitwendige druipers); de voorhuid zwelt op, en maakt phimofis of paraphimofis. De ontlastinghoud ook wel eensklaps op (chaudepisfe ayortée)^ en' er ontftaat in deszelfs plaats ene Jijmpatifche ontfteking der zaadballen , of ook ene zwelling der lieschklieren. 28. Terwijl de lijder pijnen in den onderbuik 4 een gevoel svan zwakheid in de iendenen en het geheele bekken, fmertën in het ftaartbeen en den geheelen pisweg gewaar word , komt er neiging tot braken , de zaadflagader van den enenbal , zelden van beide te gelijk , begint eerst, vervolgens ook de bijbal op te zetten, waarbij zich ene fijmptomatifche koorts opdoet, (de pols is fnel, vol en fterk)' De bal word week, vol, opgezet {chaudepisfe tcmbée dans les bourfes) 0 en langzamerhand hard; de daarop rustende bijbal is echter op het gevoel harder en gevoelig, de lijder ondervind een ftompe pijn in deuzelB ven,  C 18 ) ven , fomtijds gepaard niet ftékingeh. De zwaarte van dit deel fchijnt den zieken ondraaglijk te zijn. 29. Somtijds zwelt ook de zaadftreng op, en derzelver aders krijgen hier en daar duidelijk merkbare aderfpatten 3 het afvoerend vat word hard en pijnlijk. ; 3°« Onderwijl vermindert de ontlasting en houd eindelijk (een enkel geval uitgezonderd) geheel op; de brandende pislozing verdwijnt» Daarentegen is er een meerdere aandrang tot wateren, een Jtrangurie , waarfehijnlijk wegens de aandoening van den hals der blaas ; de anders oppervlakkige onfteking dringt dieper in de zelfftandigheid van het vlies der pisbuis door. Somtijds gaat de zwelling van den enen bal over tot den anderen» 31. Andere ingewanden nemen door famenge^ voel hier ook deel aan; de gewone toevallen hiervan zijn gebrekkige fpijsvertering , winden , kolijk , neiging tot braken enzv, (n); a 32' C«) Het in beweging brengen van het zenuwgeftel door gemoedsaandoeningen , verhitting van het ganfche lichaam , of van de teeldeelen in 't bijzonder, famentrekkende infpuitingen , het ruuw gebruik van bougies, purgeermiddelen , en naar alle vermoeden ook ene, nog niet volkomen verklaarde, gefteldheid dezer deelen , kunnen deze zelden venerifche zwelling der ballen en lieschklieren veroorzaken. Ene fijmpathifcbe prikkeling der waterva-  ( 19 ) 32. Gewoonlijk laat zich dit gebrek door de verdeling genezen , zelden gaat het over tot verharding (o) » en nog zeldzamer tot vuur of. tot verettering (p). 33. Even eens ontftaat er fomtijds, onder het ophouden der hitte bij het wateren, en onder het beginnen der moeilijke pislozing, en van de meeste overige toevallen, ene zwelling der lieschklieren, welke met de venerifche lieschge- B 2 zweivaten van den pisweg en het hanenhoofd, fchijnt alleen de oorzaak van deze zwelling der zoo ver afgelégene klieren te zijn. Dit bewijst het dikwijls verdwijnen en wederkomen dezer gezwellen, en derzelver geneeslijkheid door ontfteking tegengaande en pijn-ftillende middelen zonder kwikzilver , 't welk bij ware venerifche lieschbuilen en zwelling der ballen geen plaats kan hebben. Beide gebreken gaan onder ene gefchikte behandeling bijna nooit tot verettering over, en zo dit algebeurt, dar. zijn toch de zweren , volgens de waarnemingen van Hunter niet veheristh , en laten zich zonder gevaar van ene volgende Venusziekte, zonder kwikzilver genezen. Behal ven dat wezendlijk venerifche lieschbuilen en balgezwellen , die dbor ene Ware overbrenging van vennsfmet veroorzaakt worden , veel groter en pijnlijker zijn , dari deze , die bij opgeftopte drüipers alleen door famergevoel ontftaan. («) De verharding volgt , bijzonder als de ontlasting niet weder volkomen aan den gang komt, en liet balgezwel niet vermindert. (f>) Girtaknkr zegt, tegen de waarnemingen van Hukter aan , „ dit gezwel gaat nooit tot verettering over."  (&>) zwellen" eiie geringe overeenkomst heeft, omdat zij flechts uit famengevoel ontftaat. (Edoch is de geringe zwelling der lieschklieren bij iederen enigzins hevigen druiper een gewoon onbeduidend toeval, zonder dat de druiper -ontlasting daarbij ophoud* Zij verdwijnt bij het ophouden der prikkeling in den pisweg en is van gene gevolgen.) 34. Meestentijds verdeelt zich dit gezwel of gaat over tot verharding., zelden in verettering. 35. Zeldzaam maar veel gevaarlijker is de ontfteking {q) der oogen , welke bij dergelijke omftandighedcn plaats grijpt. Terwijl de ontlasting uit den pisweg vermindert of eensklaps ophoud (dikwijls twee of drie dagen daarna), na ene fterke verkoeling^ van het geheele lichaam of alleen van de teeldeelen, door ontijdige 3 al te koude (?) Dat er een zeker famengevoel (Jijmpathia) tusfehen de werktuigen van het gezicht en de teeldeelen plaats heeft, is genoeg bewezen , of dit echter veldoende zij ter verklaring van dit verfchijnzel, zal ik niet beflisfen. Hoe algemeen men ook deze vochtige oogontfteking houde voor ene ware verplaatsing van druiperftof, zoo onwaarfchijnlijk en onbewezen is echter deze Helling, zoo lang men de venerifche natuur van de ftof, welke uit de oogeri druipt, niet bewezen, zoo lang men er geen chankers mede ingeënt heeft. Ondertusfchen willen wij dit gebrek den naam van Oogdruiper niet weigeren. Ik zie da; Girtanner met mij van één gevoelen is.  ( « ) koude qmflagen, togt of diergelijke oorzaken, valt er ene hevige ontfteking óp de oogen , die zeer fchielijk (binnen weinig dagen) wat men ook aanwende, tot ene ongeneeslijke blindheid overgaat. De ontfteking tast eerst het bindvlies aan, 't welk opzwelt en het aanzien krijgt van een raauvv ftuk vleesch ? waaruit ene menigte etteragtig vocht droppelt, dat weldra het onderfte ooglid ontfteekt. De lijder kan gene fchémering van het licht verdragen. Het ontftoken witte vlies zwelt zoo fterk, dat het hoornvlies als in ene holte gedoken ligt. Er ontftaat etter agter het hoornvlies, 't welk daardoor wit en ondoorfchijnend word, affchilfert, en eindelijk door den aandrang van het veretterde, oog naar voren dringt, en openberst. De bedorven vochten ' van den oogbal vloeijen weg, en het gezicht is voor altijd verloren (r). 36. Zweren in den pisweg mag men wel voor iets zeldzaams houden; ten minftep zijn zij bij enen aan zichzelven overgeladen druiper niet eigenaartig. Een fpits toelopende pijp van eerf injicieerfpuit, een catheter of ene harde bougie in de hand van iemant, die onvoorzichtig te werk gaat, kan ligt den pisweg zoo beledigen, B 3 dat (O Girtanner merkt aan , dat dit fomtijds binnen vier of vijf dagen na het begin van dit gebrek voorvak.  dat er een chanker uit ontftaat. De verfcheuring van ecu bloedvat in den pisweg (door priapiswus, zelfbevlekking, bijflaap,) kan hetzelfde te weeg brengen. Ook kan er ene inwendige zweer overbïijyen , als een ettergezwel der buitenfte pisSveg-klieren naar binnen openbreekt. 37- Ene fterke pijn bij het wateren op ene kleme bepaalde plaats in den pisweg, welke bij het inbrengen van enen catheter of ene bougie, gelijk ook door ene uitwendige drukking, op dezelfde plaats en in denzelfden omtrek zich iedermaal :dp nieuws opdoet, bewijst de tegenwoordigheid van zulk ene zweer. In 't gemeen is el- voor het -ontftaan der zweer enig bloed ontlast (y). 38. Niet tegengaande in dit geval alle toevallen der ontfteking weggenomen zijn, duurt echter de pijn op de verdachte plaats voort, zelfs bij den verouderden druiper, welke , als hij nit dezelfde oorzaak ontftaat, niet ophoud, voor dat het behoorlijk gebruik van het kwikzilver denzelven te gelijk met] deszelfs oorzaak, te weten de zweer in den pisweg , op eens doet ophouden. Gebruikt men zamentrekkende middelen in plaats van kwikzilver, dan volgt er venusziekte, m >•1 -;>(;••.-: . ■ ■ - . , . . -39- (O GrRTANNiu wü, dat er zich ware met bloed vermengde etter onder het gewone druipervocht bevind.  (=3) 39, Somtijds , fchoon zelden (zij die ene korte of geheel gene voorhuid hebben zijn hiervan uitgefloten) brengt de vermenging met ene venerifche, vrouw een uitwendigen druiper voort. Er ontftaat dan onder een kittelend gevoel en brandende hitte, voornamelijk in den omtrek der vereniging van de voorhuid met het roedehoofd , aan de kroon deszelven en aan het binnen en ondergedeelte van de voorhuid, ene affcheiding van ene fcherpe taaije ftof, zonder dat men er ontvelling of zichtbare verzwe'ring waarneemt; zomtijds is de aangedane plaats, door een vergrootglas befch'ouwd, als met fpruuw bezet. Deze tegennatuurlijke affcheiding noemt men enen uitwendigen druiper (f). 40. Somtijds beflaat deze druiper de ganfche oppervlakte der voorhuid, en den geheelen omtrek van het roedehoofd, ik heb denzelven ook aan de punt (u) van het roedehoofd waarB 4 geCO Sydenham fchijnt denzelven het eerst te hebben waargenomen. («) Misfehien is dit niet zelden het begin van enen inwendige» druiper. De volgende waarneming fchijnt deze ftclhng en enige andere zaken verder op te helderen. Een man, die nooit enen druiper gehad had, kreeg door enen onzuiveren half gedwongen bijflaap, twee lijnen van de opening des piswegs, ene ontvelde donker rode vlak van drie lijnen breed, welke weinig vocht ontlaste  geóoirjeri (V). 41. Getrouwe waarnemingen bewijzen, dat J d—f kan opgeflorpt worden , en zoo ^«ae voortKen: f£ is echter nog met bekend, }Q wdke geva]le„ dit d gebeur* Dat Jaste en ook niet veel ongemak veroorzaakte; voor 't ovenge had hij geen ander venerisch gebrek. In die ^heden rnaaktehii zich gemeen'met een ^ een ee h:rC,We; ^ W* Dez= *«* W hem een zeer fievigen druiper.,- e„ ene Jijmtathifcht zwellens te-echter lieschkiieren , te gelijk'mef een etterge le « zyü De man onthield zich nu van het meisje en bpvocbugde de gezegde plaats met laauwe melk" h rop veranderde het gebrek allengs van plaats, „ «*Z de opening van den pisweg welks l,Wn 1, ^ üntfteken rw r V Ppen hsM°™en te toen hi 1 , P " rCedS enig VOcht uit ^npisweg, leen doo ° rT* ^ 5 alleen door een fchielijk opklimmend gebruik van de gWtfm binnen zes dagen volkomen herftelde, ^derhand heeft hij het meisje niet weder befmet en tl vind zich (na een en drie vierde jaar) volkomen wel. werenTh fT,^ ^ £" ^pg. werende behandeling, en van haar ettergezwel door de (v) De uitwendige druiper fchijnt ene bijzondere tederheid van het buitenfïe bekleedsel van het roedehoofd te vereifchen; ten minften neemt me« denzelven nooit waar bij perfonen, wier voorhuid kort, afgefn-den of fteeds agter het roedehoofd getrokken is. £e Opperl hu,d van zulk een roedehoofd word vaster, en daarom brengt  (*s) Dat het gefchieden kan door zweren in den pisweg , welke hare geboorte voorzeker altijd aan enig van buiten aangebragt geweld of belediging verfchuldigd zijn, is uit zïchzelven blijkbaar genoeg, en behoeft dus geen verder bewijs. Maar zoo veel te onzékerer zijn weder de omftandigheden , onder welke het druipergift zonder belediging van het binnenfte vlies der pisbuis in het bloed kan overgebragt worden; gebeurt dit döor ene héte behandeling, of in 't gemeen door ene, verzwakkende leefregel, en inwendige zoo wel, als uitwendige en plaatslijke verflappende middelen , plaatslijk aangewende kwikzalven en pleisters enzv. ? Of misfehien fomwijlen door ene zekere zieklijke gefteldheid, ene toevallige koorts O) , of ene algemene hebbelijke zieklijke gefteldheid. — Dit alles is nog duister, en er is weinig waarfchijnlijkheid voor, dat er ene B 5 verbrengt bet venusfinet daar alleen chankers voort. Misfehien beftaat ook de fpruuwagtige uiiflag van het roedehoofd uit kleine' chankers. Verfcheiden waarnemers , onder anderen Gahdame hebben beurtlings inwendige druipers op uitwendigen zien volgen, en dezen zien wederkomen , wanneer de eeifte verdwénen. O) j. Fgot heeft enen druiper door bijkomst van da kinderpokken zien verdwijnen , en ddarop de ware Venusziekte te voorfchijn komen. Was hier volftrekt gene zweer voor handen? —  C 26) verplaatzing van druiperftof mogelijk zij, zonder dat er ene zweer in den pisweg plaats hefabe. 42. Dit is zeker, dat niet zoo zeer de goedof kwaadaartigheid der fmetftof, als wel de onderfcheidene vatbaarheid f» van ieder bijzondere gefteldheid der liehamen, die aan de befmetting .bloot, gefield zijn , de goed- of kwaadaartige druipers veroorzaakt; men gaat echter te ver' 00, als men het gift allen invloed op dc verfchiilende graden des druipers « ontzeggen, gelijk.. Hunter doet, die hetzelfde ook waagt te ftellen van de innerlijke gelijkheid van andere fmetftoffen (miasmata) (z). 43- De eerfte druiper fchijnt hij-de meeste perfonen de hevigfte\;te zijn, vooral als cr een gevoelig of vurig temperament bij komt. 13 n'J $ 1 : —- ■ ■ ■ 44- ■' ^) Men heeft er voorbed Jen van , Mi een vrouwsperfoon aan verfcheiden mannen druipers van den ailerverfehillendften aart had medegedeeld, en dat zij evenwel den genen nog niet hefmet had , met wien zij derj meesten omgang had gehad. . (?) Hier ftemt Girtanner ook met mij in. W 'Is het evc^veel, 0f de inemingftof van goedaartige kinderpokken zij B of van kinderen , die aan farnen lopende pokken geftorven zijn. Ik zag i„ een' epidemie van ene zenuw-rotkoorts, tien perfemen, die bij elkander woonden, met dezelfde toevallen ziek liggen, terwijl er- m andere huisgezinTren grote vericfieidenbeden heersten , die zonder enige afwijking ^an den een op den ander overgingen.  ( *7 J 44. Herhaalde druipers fchijnen den pisweg voor een nieuwen prikkel van denzelfden aart hoe langer zoo ongevoeliger te maken; de lijder is in 't gemeen iedermaal voor enen langeren tijd veilig tegen ene nieuwe befmetting. 45. Perfonen, die ene zoo genaamde ongeneeslijke huid hebben, zijn daarom bij de genezing van enen druiper aan niet meer zwarigheden bloot gefteld; terwijl de hardnekkigfte druipers dikwerf voorkomen bij hen, die voor zeer veel andere prikkelingen ongevoelig zijn. 46. Een langdurige brandende pislozing zonder dat er enig vocht ontlast word, voorfpelt een kwaadaartigen druiper, welke dikwijls voor het uitbreken door een angftige ongerustheid word aangekondigd; fterk brandende pislozing is echter geen zeker téken van fterke ontlasting, zoo min als weinig brand een zeker teken is van ene geringe ontlasting. 47. Eer de druiper begint te lopen , delen de 'mannen het gift zelden mede, meermaals heeft dit plaats bij vrouwen. Tusfehen de befmetting en de uitvloeijing is het gift daarom niet werkeloos, want het veroorzaakt altijd gewaarwording in de pisbuis. 48. Het druipergift kan ene dergelijke ontlasting voortbrengen op alle andere plaatzen van het lichaam die geen opperhuid hebben en die tevens / • tot  ( 28 ) tot affcheiding van vochten beftemd zijn. HierQm.nwt men vooral zorg dragen, dat'de druiperftof van den aars (V), mond, neus 0) en oogen (O afblijve; .evenwel kan zij op deze plaatzen even min. als in den pisweg, om de geftadige wegfpoeling en daaruit volgende verminde«ng,. opgeflorpt (weshalvcn hieruit flechts zeer zelden algemeen venerifche toevallen kunnen ontftaan,) en dus ook niet door kwikzilver genezen worden. 49- Maar wanneer men deze ftof in ene wond brengt, fchrjnt ze op dezelfde wijze als het chankergift te werken en dus de algemene venusziekte (die alleen door kwikzilver kan genezen worden) voort te brengen. J. Hunter. entte druiperftof op het roedehoofd van een gezond man deze kreeg hierop ehankcrs ,. vervolgens lieschbuilen , en eindelijk de volkomen? venusziekte. (O Ik heb een langdurigen endeldarmdruiper waarae. tornen, die veroorzaakt xvas door de druiperftof op ene onnatuurlijke en allermisdadigfte wijze in den endeldarm ce brengen. W Duncan.heeft enen neusdruiper met ene hevige ontfteking van het flijmvl.es {^brana. Schneid«.iana) waargenomen. : J W Van Swiete» heeft een waren oondruiper gezien I>u rs een gewoon toeval bij kinderendie onder de geboorte door het plaatslijke gift van de fchaamdeelen hunner moeders befinet worden.  ( 29 ) 5o. Wie weet of men niet vele chankers zoude Voorkomen, zo men de uitvloeijende druiperftof zorgvuldig van deze deelen afhield. 5*. Schoon men niet kunne ontkennen, dat de gewone druiper venerisch zij , zoo zijn er des niet te min andere druipers, waaraan men het vermogen van. te befmetten niet kan.ontzegen , offchoon zij van een jichtigen , fcrophukuzen of anderen aart zijn. Deze laatften laten zich dikwijls zeer fpoedig genezen, en het aangewende geneesmiddel word alsdan door onervarenen voor een onfeübaar middel tegen de druipers gehouden 5 tot dat men door deszelfs onwerkzaamheid of nadelige gevolgen bij wézendlijk venerifche druipers van het tegendeel overtuigd word. 52; Over de Druipers, die niet venerisch zijn en dus hier niet kunnen behandeld worden, heeft Mekker het best gefchreven. -3. Het vermogen van de befmetting mede te delen, houd bij enen ten einde lopende druiper niet op, voordat het droppelen volkomen over isr en de oprichting der roede en de zaadlozing geheel zonder pijn , brand, of tegennatuurlijke kitteling kan gefchieden. TWE-  Cso) ï' W E D E HOOFDSTUK* Behandeling van den Druiper bij Mannen. §■ 54- De goedaartigfte (doch zelden voorkomende) druiper vordert, buiten een goeden leefregel, van de kunst gene hulp, fchoon de genezmg hier door zeer veel kan bekort worden. 55- De kwaadaartige, meest voorkomende druiper word in de-^ meeste gevallen ook eindehjk alleen door de natuur overwonnen; maar gelukkiger, fpoediger, en gemaklijker loopt dezelve ten einde, als de kunst enigzins te hulp Mift i de gewoonfte geneesaanwijzingen zijn dan de volgende : ontfteking en pijn te ftfflen • de gevolgen der zieklijke prikkelbaarheid weg te nemen; de werking der' natuur in het wegfpoelen van het gift te bevorderen; en in enige gevallen de trage vézelen tot werkzaamheid aan&te zetten. Men zoude op lang zoo veel dingen niet behoeven te letten , zo er een onfeilbaar tegengift tegen de druiperftof bekend Was. 56. Verzochten de Lijders terfiond na de befmetting of ten minsten in het eerfte tijdperk onze hulp , zo zoude men, gelijk dikwijls gebeurd is, vele druipers voorkomen door een- vou-  ( 3i ) voudig het deel vlijtig te Wasfchen , en laauwe" melk (a) in de pisbuis te (puiten. 57. In 't gemeen echter komen de lijders ons dan eerst om raad vragen, wanneer in het twede tijdperk der ziekte de pijnen hen daartoe noodzaken. 58. Gewoonlijk laat men niets eten dan zagte fpijzen uit het plantenrijk, en men verbied het gebruik van fcherpe zouten , fterke dranken en fpecerijen, (voornamelijk van peper, brandewijn , gepekeld en gerookt vleesch,) vet en alle fpijzen, die moeilijk te vertéren zijn, gelijk ook alle onmatigheid in het eten. Men laat het deel dikmaals in laauwe melk baden, of ten minften afwasfehen. 59. Tot de eigenlijke genezing echter van den druiper, om de oppervlakkige ontfteking der pisbuis weg te nemen, en deze ongevoelig te maken voor de venerifche fcherpte, (de voornaamfte aanwijzing in het twede tijdperk,) laat men9 (0) Of nog beter, volgens den raad van Girtanner, door het infpuiten van kalkwater, waardoor de beginnende druiper zoo als Hij zegt, aanftonds in zijnen oorfprong verflikt wotd. Zoude de kracht van dit middel tot een bewijs kunnen verftrekken van den zuren aart van het venusvergift ? — In plaats van kalkwater gebruikt Hij ook wel ene verdunde oplosfing van de Lapis Caujlic: Chirurgor.  ( 32 ) hien zoo dikwerf zulks mogelijk is, eén vocht m den pisweg.tot op de plaats van den druiper bpen , t welk aan beide inzichten voldoet. Hiertoe lost men drie greinen heulfap op in dertig droppels verzoete, falpetergeest, en vermen* deze oplosfing met één once water, waarin drie greinen loodzuiker ontbonden zijm . Men brengt het dunne pijpje . van een kleine tinnen hévef t welk anderhalf duim lang is >. voorzichtig in het voorfte gedeelte van den pisweg, terwijl het deel nederwaarts hangt; men vat het trei tervormig gedeelte van dit werktuig tusfehen den duim en voorfte vinger der linkehand en laat het gemelde vocht laauw-warm in de wijde trechtervormige opening van den kleinen hevel droppelen ; dit doet men tien of twaalfmaal daags ledennaal omftreeks een minuut lang of iets larl ger. Het vocht vloeit uit de . dunne pijp juist tot op de gewone zitplaats van den druiper en loopt langs het werktuig uit de opening van den pi* weg; waardoor dus alleen die plaatzen bevochtigd worden , welke het middel nodig hebben De lijder kan deze bewerking zelf, bet best ftaande, verrichten. Hij kan hier geen rnisflag begaan. Alle zwarigheden van de gewone fpuften vallen hierbij weg. (De lijder moet iedermaal vooraf wateren.) Men kan dit zelfs veifiodoen, wanneer de pisweg zeer gevoelig is, en men  'S- 59 ■ r"ft BE HÉVEI.   ( 33 ) men gene infpuiting durft ondernemen. De afgeronde punt van het pijpje j kan men voor het inbrengen , met melk of room nat maken. Men klimt langzamerhand tot vijf greinen Opium, en even zoo veel Sactharum Saturni in één once water opgelost. 60. Men geeft ondertusfchen nog verdunnende dranken. Men kan dagelijks ene zaad-melk (emulfió) laten drinken van drie tot zes ponden water, en drie tot vier oneen hennipzaad {Sem: Cannabis,) met een paar oneen maankoppenfijroop (Sijr. Papav. dlb.) en fijroop van citroenfap (Sijr: Citrt) verzoet; een drank, die in het tijdperk der ontfteking van den druiper, de plaats van alle andere inwendige middelen het best bekleed; 61. In geval van hardlijvigheid moet men eenvoudig klijstéren zetten uit honig en water , ert^ misfehien kan het eten van fruit dezen geheel onnodig maken. 6a. Om de oprichting der roede des nachts te verminderen, bedient mert zich met vrucht van een laauw voetbad een half uur lang aangewend j en van enige droppels Tinct: Opii 's avonds ingenomen; de lijder dient op zijde te liggen, op ene veerkrachtige matras, onder weinig dekkinge,' en in ene koele kamer. 63 i Hier vaart de lijder in gewone gevallen C van  (34) van enen dagelijks voorkomenden druiper zoo lang mede voort j tot dat de hitte bij het wateren in ene zagte jeuking verandert $ het roedehoofd zijne rode kleur en glanzige doorfchijnendheid verliest, en het dun wankleurig m vloeijende vocht door weinig taaije en ongekleurde flijm vervangen word. 64. Dit zal bij de opgegevene behandeling in zeven of agt dagen volgen. 65. Dit is echter op verre na de algemeen aan- , genomene geneeswijze niet. Men geeft zich zelfs bij gewone druipers vele moeite, om door ene grote menigte middelen zeer veel, behalven het nodige, te doen, en door een groten omllag enen eenvoudigen in enen famengeftelden kwaadaarrigen, of ten minuien Iangdurigen druiper, te veranderen. 66. Daar men vooronderftelde, dat de druiper uit venusfmet ontftond, hield men ook van tijd tot tijd het kwikzilver voor het ware tegengift van den druiper. 67. Men bedacht niet, en liet zich ook door de ondervinding niet onderrichten, dat het kwikzilver, even min als andere middelen, een fpecifiek tegengift voor den druiper kan zijn , zoo lang het gift op een' vocht-affcheidend deel van het lichaam werkt, gelijk het inwendige van den pisweg, waar het, om zoo te fpreken, flechts werk*  ( Ï5 ) Werktuiglijk Cmechanicè') prikkelt, en waarop1 dus, daar het te gelijk buiten den omloop" der vochten is , het fpecifieke middel tegen de venusziekte niet kan werken. (De druiper is flechts een plaatslijk gebrek.) 68. Dit word door de volgende bewijzen over1 tuigend bevestigd. Een man kreeg, onder het gebruik van kwikzilver tegen chankers en lieschbuilen, door zich op nieuws aan de befmetting bloot te ftelien, enen druiper; dit Was niet mogelijk geweest, zo de druiperftof met de överige omlopende vochten gemcenfchap had, dewijl men aan gene befmetting, bij voorbeeld met enen chanker, behoeft te denken, zoo lang de vochten met het gezegde metaal verzadigd zijn. Men heeft reeds genézene . druipers j onder 't gebruik der kwik op nieuw zien wederkomen , en een geruimen tijd als langdurige druipers zien aanhouden. 69. Nooit heeft men ook bij eenvoudige druipers het minlle nut van het gebruik der kwik waargenomen, en derhalven is alle onnodige üitputting van de krachten der lijders geheel tegen het oogmerk ftrijdig, en dikwijls zeer'fchadelijk , omdat men , bij voorbeeld van ene fterke gift Mercur: Dul'c. even als van alle andere fterke purgeermiddelen, dikwijls vermeerderde prikkeling in de teeldeelen, zich rondsom C 2' vët-  (,36*)) ' verfpreidende ontfteking, zwelling der zaadballen , lieschklieren enzv. heeft zien ontftaan. 70. Peijrilhe heeft zijn vlug loogzout (Jlcali Volatile) even als bij andere venerifche ziekten, zoo ook in 't bijzonder tegen den druiper als een fpecifiek middel aangeprezen. De ondervinding moet deze kracht beter bevestigen ; ondertusfchen heeft Murraij van deszelfs inwendig gebruik opftopping des druipers , ontfteking deiballen , pisopftopping en bloedwateren waargenomen. 71. Daar wij dus geen fpecifiek (b) middel tegen den druiper bezitten, blijft ons niets 0verig dan der natuur , die gewoonlijk wel het grootfte deel der genezing alleen , maar. tevens langzaam en met moeite op zich neemt, de beletfelen uit den weg te ruimen, en in hare werking te onderfteunen. 72. De Natuur maakt gemeenlijk zelve ene 0vervloedige ontlasting van vochten, misfehien om het druipergift, \ welk zeer vast aan de wanden van den pisweg aankleeft, langzaam af te fpoelen , en door ene grote verdunning werkeloos te maken. 73- (2>) Of men moest de, van de hedendaagfche Heelmeesters met zoo een ongelooflijk fchielijk en gelukkig ge* volg in gebruik gebragte , aanwending van het bovengemelde ($. 59; 0f een dergelijk vocht daarvoor houden.  ( 3? ) 73- Deze poging der natuur is echter dikwijls! ontoereikend en met zwarigheden verzeld, ten minften verbazend langwijlig, nademaal het druipergift te gelijk met de vermeerderde affcheiding van het piswegvocht herboren word, en voortvaart naar deszelfs bijzonderen aart te prikkelen, tot dat de zitplaats des druipers aan die prikkeling eindelijk gewennende, voor dezelve ongevoelig word , waardoor dan het gift (uit gebrek van ene plaats, die voor deszelfs prikkeling vatbaar is) vermindert en geheel verdwijnt, terwijl het gevoel in de pisbuis afneemt en de uitvloei; jende ftof ophoud, of zagt en goedaartig word. 74. Het is derhalven geen wonder, dat deze werking der natuur langwijlig is, en gepaard gaat met veel pijn en dikwijls met zwelling, ontfteking en kramp, — toevallen, die billijk de hulp der kunst vorderen. Jammer is het, dat men hier niet altijd den besten weg heeft ingeflagen, dat men de eerfte van alle aanwijzingen , om namelijk de plaatslijke prikkeling en ontfteking op de plaats zelve weg te nemen, uit liet oog heeft verloren. Men was daarentegen dwaas genoeg om het gift, of ten minften de ontfteking , in het bloed, in de eerste wegen , of in het ganfche geftel van den pisweg op te zoeken. 75. Men zoude geen einde vinden , wanneer men alle, hier tegen gebruikte, deel* onnutte, l C 3 deels  C 3 8 >, deels fchadelijke middelen, wilde onderzoe- 76. Laxeerzouten, falpeter, baden en aderlatingen zouden hier wel het meest in aanmerking fijnen te moeten komen : dan deze zijn hier zeldzaam, en niet dan met veel behoedzaamheid te gebruiken. . 77- Daar immers in den zuiveren ontftekings-ftaat des druipers zeer zelden de ontfteking algemeen %, volgt het, dat het flechts in deze weinige gevallen kan geoorloofd zijn en te pas komen, ene ader te openen , eg dit wél te bepalen is alleen het werk van een geoefend Heelmeester. 78. Wat zal ik dan zeggen, van het.gedurig zpo herhaald aderlaten bij eiken druiper; dit weet Jk, dat, in gevallen van enen gewonen., en djkwijls tamelijk goedaartigen druiper, het lichagn er ongemeen door verzwakt en de grond gelegd word tot de hardnekkigfte langdurigedruipers, en dar in kwaadaartige druipers, wanneer ene uit zwakheid ontftaande prikkelbaarheid gevaarlijke toevallen veroorzaakt, het aderlaten, en nog meer het herhaalde aderlaten, de toevallen' tot de allerverfeh:iklijklte- hoogte doet opklimmen en verergeren. Daarentegen kan men meermaals, en met meer zekerheid van een goed gevolg, ene plaatslijke bloedontlasting in 't werk Hellen. &k £ven min behoort men bij eenvoudige drui-  ( 39 ) druipers de heele en halve baden aan te wenden, want deze nemen ook ongemeen veel krachten weg; zelfs is derzelver gebruik bedenkelijk bij toevallen van ontfteking , zoodra dezelve voortkomen uit ene zieklijke prikkelbaarheid. 80. Het Salpeter is een algemeen middel, 't welk de geneesheren in navolging der Franfchen, in alle gevallen gebruiken; een ieder die een druiper heeft, moet volftrekt dit algemeen verkoelend geneesmiddel innemen. Hoeveel waarheid en onwaarheid men ook van de verkoelende kracht van dit zout gezegd hebbe , zo leert doch de ondervinding , dat het wegens deszelfs, fcherpt©, waarmede het de piswegen prikkelt, altijd nadeel doet, als het in het tijdperk der ontfteking bij grote hoeveelheden ingenomen-word ; behalven dat het ook de eigenaartige kracht bezit om het lichaam te verzwakken , en de daaruit ontftaande ongemakken merklijk te vermeerderen. Ik heb bij druipers kwade fpijsvertering, ene uitterende koorts, en enen hardnekkigen hcbbelijken druiper op deszelfs misbruik zien volgen. 81. Iets dergelijks kan men ook van de overige middenzouten ftelien. Het gebruik der laxeerzouten moet derhalven (ook om de te vrezen zijnde prikkeling en daaruit ontftaande zwakheid) alleen zich bepalen tot het geval, waarin klijsteren uit honig en water genen afgang verwekken. C 4 Glau-  C 40 ) Oeaubers VVonderzout, bij drachmen hmmek tot dat het begint te werken, voldoet genoegzaam aan ait oogmerk, In onzuiverheid der maag doet een matig braakmiddel goede diensten, en verandert de prikkeling der teeldeelen , terwijl de Hudppnzouten dezelve vermeerderen M, Maar nog veel gevaarlijker zijn de bij ft* per, zoo gebruiklijke purgeermiddelen, gelijk de Rad: en lief: Jalapp. de Gummi Guttae, Lmmomum , 4garicus , Colocijmhis , het Extr: Panchpti: Cathol: vooral echter de Aloë en derzelve bereidingen. Vermeerderde ontfteking der teeldeelen opftopping des druipers, met derzelver geheele beklaaglijke nafleep, ontlteking der ballen en van den bilnaad, ftijfheid der roede enzv. m de gewone gevolgen van derzelver gebruik. _ P3. Men heeft nog een ander zoort van enfié rucbe nuddelen, die de vloeijing des druipers fduehjk zouden doen ophouden. Van dezen aart: ?ijn het Os fepiae, Ql: 0W mé fc ^lumen MccharSatumi, &c. imvendig gebruikt, üeze dmgen moeten aan den enen kant het licha^m nadeel doen, tenvijl zij aan des anderen tont ditcwujs mets uitvoeren. 84 Even zoo moet men zich in het twede tijdperk van den druiper wagten voor alle foorten van 'balfems Cn alle prikkelende en fterk faintrekkende in«^n in den pisweg, welke ^hadehjken.zelfsgevaarhjkzijn. g5  (4i ) 85. Affchuwelijker echter, dan al het tot hier toe 'opgenoemde, is de leugenagtige raad, welke de boosheid verzonnen heeft: — Die een druiper heeft, moet om van denzelven af te komen, zich bedienen van een zuiver meisje.— Hier befmet de ongelukkige het arme fchcpfel met hetzelfde gift, dat in zijne teeldeelen woed, en verergert blijkbaar zijn gebrek door ene nieuwe ontfteking, onder het knagend verwijt, dat hij de oorzaak van zijn lijden nog door ene nieuwe misdaad vermeerdert heeft. 86. Eindelijk in het derde tijdperk van enen gewonen druiper, zoodra de brandende pislozing , en alle andere pijnlijke gewaarwordingen in deze deelen, bijzonder de pijnlijke oprichtingen der roede volkomen opgehouden zijn, het uitdroppelen vermindert , en de ongekleurde ftof tusfehen de vingers rekbaar geworden is, kan men de natuur op de volgende wijze onderfteunen. 87. Ik fpreek hier van "enen door de gewone geneeswijze verzuimden druiper, welke naderhand volftrekt deze hulp vereischt , terwijl in tegendeel, als men terftond van 't begin af de beste ontfteking tegengaande en prikkelwérende plaatslijke behandeling met volle kracht doorzet, alle uitvloeijing , binnen de tijd van éne week, of iets meer, van zelfs ophoud. C 5 88.  ( 42 ) ■ 88. De Balf: Ctpaivae, Tdutanus, Canadenfis , doch vooral de Balf. Racafiri (O en de overige natuurlijke terpentijnagtige balfems doen om derzelver verwarmende , prikkelende en te' gelijk pisdrijvende , verdikkende en veiiterkende Mat, m deze gevallen zeer veel dienst; men kan ze, bij voorbeeld de vloeibare, alleen of met zuiker gewreven of met dooijer van eijeren m water opgelost of in pillen van vijftig tot honderd greinen daags (d) voorfchrijven; zoo laag er echter nog enige prikkeling overig is; moet men zich zorgvuldig voor dezelve wagten. 89. Dit is de tijd, dat de hennipzaadmelk (Emulfio Sem: Cannab.) de Tinctura Opii of Thebatca en het baden der teeldeelen kan weggelaten worden, en de fpijzen krachtiger cn-voedzamer moeten wezen. 90. Wanneer echter de ontlasting, wegens het «appe of door geneesmiddelen verzwakte geitel van den lijder, nog fterk, geel en dun blijft, terwijl het onaangenaam gevoel in den pisweg geheel ! (C'Vn b" jMr 169S- heeft Viekzioman Disput. V Fhimpjx. Cor. 22.. reeds met de grootite lof hiervan meldmg gemaakt, en dezelve in deze en foortgeliike omfrandighedsn aangeprezen. 00 Het zekerrte teken van het al te vroegtijdig gebruik der balfems is het wederkomen der brandende pislozing pisopftopping enzv..men ftelt ze .dan weder voor enigen tijd uit. fa  ( 43 ) geheel verdwenen is, en het derde tijdperk dus langdurig dreigt te worden, dan moet men hetzelve zoo veel mogeüjk tragten te verkorten, om dus doende enen langdurigen druiper voor te komen. 91. Onder het inwendig gebruik van verftcrkende middelen en balfems moet men de werkzaamheid van het affcheidend inwendig bekleedfel van den pisweg door zagt prikkelende infpuitingen weder zoeken op te wekken (e)> evetl als men verouderde hairworm (dartres) met Spaanfche vliegpleisters, langdurige verkoudheid met niesmiddelen, of hebbelijk zweten met het dragen van wollen hembden geneest. 92. Een, twee tot vier greinen bijtend loogzout (Alcali caufticuni) , of fublimaat {Mercur: fublim: corrofiv:) in agt oneen water opgelost , leveren een zeer goed vocht tot infpuiting op, 't welk (O Deze prikkelende infpuitingen hebben met de verfterkende middelen zeer veel overeenkomst, wanneer zij de flappe vezels in werking brengen, dan krijgen de tegenwerkende vaten een toon, welke gelijk ftaat met de fterkte der niet verflapte vezels, en werken terug met ene kracht die eigen is aan natuurlijk gefpannen vaten. Men kan derhalven deze prikkelende middelen met recht onder de clasfe der verfterkende middelen ftellen, gelijk het Cardamom en de Gengber in zeker opzicht even zoo wel den naam van maagfterkende middelen verdienen , als de bittere en famentrekkende ftof der planten.  (44) 't welk in alle 1 opzichten aan het oogmerk zal voldoen. De graad van prikkeling, welke dit vocht op de lijdende deelen verwekt, zal van zelfs aanto'nen, hoe dikwijls men deze infpuitingen moet herhalen (f)is de prikkeling gering , dan kunnen ze meermalen gefchieden. 93. Op deze manier kan men, zelfs bij lijders, die anders dikwijls aan langdurige druipers blootgefteld zijn, dit gebrek binnen korten tijd geheel genezen; in 't gemeen is de tijd van vijftot zeven dagen lang genoeg voor de infpuiting,welke echter met die omzichtigheid moet in 't werk gefteld worden, dat men met het werk- 1 tuig (g) zelve gene ontfteking veroorzaakt, en - tm 3 »'-■ d (ƒ) Men moet zich in dit geval vooral verzekerd bou; den , dat het lichaam weinig overhelt tot zieklijke prikkeibaarheid , en dii zwakheid der zenuwen , welke de oorzaak is van roosagtige ontilekingen ; dit weet men uit de kenmerken van deze lichaamsgefteldbeid, welke ik vervolgens zal opgeven, gelijk ook daaruit dat de voorgaande pijnen in den pisweg zich alleen op "de eigenlijke plaats der druipers bepaalden. {g) Als men zich niet van den kleinen hevel C§- 59), maar volftrekt van dfc onzekere fpuit bedienen wil, is het best de pijp van voren volmaakt rond, en twee lijnen dik te laten maken , en zoo dat zij van den punt af haar agteren zeer fchielijk kegelvormig oploopt, zoodat zij niet verder dsn een balver; duim kan ingebragtworden ; op deze wijze zal men (zonder de grootfte onvoorzichtigheid;) geen inwendig deel kunnen befebadigen»  ( 45 ) dat men de prikkeling door verdunning of verwerking van het infpiutingsvocht matig, doch te gelijk ook fterk genoeg maakt. Maar dit vcreischt ondervinding, en is geenzins het werk van enen leerling. 94. Deze behoorlijk aangewende prikkelende infpuitingen leveren te gelijk een goed voorbehoedmiddel op tegeii langdurige druipers , welke grotendeels voortkomen uit zwakheid en fiapheid van de vézelen der pisbuis en van de ontlastbuisjes der flijmklieren. 95. Bij lijders echter, die wegens zwakheid zeer prikkelbaar zijn , en waarin de toevallen van den druiper van enen roosagtigen aart zijrt, kan men deze infpuitingen even zoo weinig toedienen , als bij hen, die na enen lang geduurd hebbenden drogen druiper ene zeer geringe ontlasting van druipervocht hebbert, of aan moeilijke pislozing , fijmpathifche zwelling der ballen en lieschklierert, of aan een ettergezwel in den bilnaad onderhevig zijn ; en vooral moet men ze niet gebruiken, als het uitvloeijertde vocht nog dun en wateragtig is. 96. Men laat het teeldeel, onder deze prikkelende infpuitingen , en het inwendig gebruik der balfems, dikwijls in koud water baden, en herftelt het lichaam, volkomen door het gebruik der kina.  (46-) 97' Zo° IooPt een gewone druiper in 't ge"meen fchielijk en zonder verdere ongemakken ten einde. 98. Het gaat echter altijd zoo gelukkig niet. Ene kwade gefteldheid van het lichaam en andere omftandigheden brengen zomtijds de boven genoemde hevige en zelfs gevaarlijke toevallen te weeg , met welker behandeling wij ons nu bezig zullen houden. 99. Menfchen vaii eeri zwak geftel, die aan velerhande zenuwziekten, krampen en roosagtige ontftekingen onderhevig zijn, lijden dikwijls geweldig aan de hevigfte druipers. 100. Het gebrek bepaalt zich dan niet alleen tot de eigenaartige en gewone zitplaats des druipers , maar de roosagtige ontfteking dringt deri pisweg verder in , en ftrekt zich dikwijls onderde hevigfte en bedenkelijkfte toevallen, vrij ver in de naastgelegen deelen uit* gelijk ik boven (§. 23—25.) reeds van het kwaadaartige zoort ' van druipers heb aangemerkt. Hier volgt de geheele reeks van kwaadaartige toévallen , zonder dat daarom juist, gelijk vélen geloven , het druipergift van ené bijzondere kwaadaartige natuur behoeft te wezen. Deze zoo nadélige lichaamsgefteldheid ontftaat, behalven uit andere aanleidende oorzaken, voornamelijk uit ene zieklijke prikkelbaarheid, welke ik onder naauw- keu-;  (47) keuriger zal befchrijven, en die afhangt van ene grote zwakheid der zenuwen. 101. Deze gefteldheid veroorzaakt, dat de dikwijls voorkomende of geheel aanhoudende ftijfheid (priapismus) en kromming (chorda) der roede , de pijnen van dit geheele deel onder het wateren en op het aanraken, de roodheid van hetzelve en van den bilnaad , en fomtijds van de overige bijgelegene deelen , de moeilijke pislozing , de uitvloeijing van ene groene of graauwe kwaadaartige ftof en alle andere duidelijke: toevallen van ontfteking, niet alleen niet wijken voor de verflappende en ontfteking-wérende geneeswijze, maar dikwijls zelfs daardoor zeer verergeren. 102. Herhaalde aderlatingen, purgeermiddelen, falpeter en andere empirifche middelen zijn hier, zelfs wanneer de toevallen 't meest ontftekingagtig fchijnen , volftrekt nadelig ; laxeerzouten , verflappende baden en dranken moet men hief ook ten énemaal vermijden. 103. Ene op een zekeren afftand aangewende afleidende prikkeling , en plaatshjk zoo wel, als inwendig gebruikte verfterkende middelen, die te gelijk de ontfteking tegengaan en verzagten, komen in dit geval alleen te pas. 104. Om aan deze aanwijzing'te voldoen, kan men bij ene toenemende hevigheid der roosagtige ont-  ( 43 ) ontfteking, waarvan wij de toevallen hebben opgegeven , een Spaanfche vliegpleister, of een mostaartpap op het heiligbeen leggen^ de lijdende deelen laten baden én bevochtigen met een ïaauw vocht j beftaande uit één deel eikenbast (Cort: Quercin:) drie uuren lang gekookt in dertig deelen watër, waarin men bij het afnemen van het vuur, een half deel vlierbloemen (Flor: Sambuci) laat trekken, waarbij men na de doorzijging nog een derde deel heulfap (Opium) voegt; men laat een afrrekfel drinken van de vlierbloemen met vijftien tot twintig droppels van de Thebaïfche tinctuur. Men gebruikt tevens de ü- 59- opgegevene) infpuiting in den pisweg, waarvan men echter de hoeveelheid loodzuiker naar vereisch van zaken vermindert. 105. Rust, ene horizontale harde ligging * ene matige dekking van het lichaam , ene wel geluchte , niet al te warme kamer, voedzame , ligt verteerbare fpijzen uit het plantenrijk (kj , gort- Men moei zith in het eten het meest wagten voor pisdrijvende groenten , gelijk de waterkers (Sifijmbr. NdJlurt."), de pieterfelie (Apiun. Pttroftlin:) , de hopfpruitjes (Humul: Lttpul:}, en al te veel afpergie, als ook voor harde , winden verwekkende peulvruchten , als linzen , (gedroogde) lianen, en erwten, vooral als zij met zuur tosbereid worden. In 't algemeen moet men veel azijn en gistende dra/jken vermijden om de prikkeling^ welke zij in de pisaffcheidende werktuigen veroorzaken.-  (49) görtpap, . haveïegort, fago ; rijst, gierst eri meelfpijzen kunnen tot hetzelfde einde dienen: Om ftoelgang te onderhouden gebruikt mert klijsteren van duivelsdrek ( Jfa Foetida), welke meit met water wrijft en tot ene erhüllie maakti . 106. Maar een geheel anderen weg moet tnéri inflaan, wanneer de zieklijke prikkelbaarheid van het lichaam, en de tegennatuurlijke zwakheid der zenuwen in den hoogtten graad aanwezig zijn, wanneer het geftel der lijders zeer fterk tót de gezegde onzuivere ontfteking overhelt (t) , en de* toevallen door deze behandeling, 20 niet verergeren , ten miuftert ook niet verminderen; 107. Dan moet men toezien, of er gene galagtige ftoffeii irt de eerfte wegen zijrt f die dit gebrek , ('t welk fomwijlen met koorts gepaard gaat) verergeren, ert dit zoo zijnde, moet men eerst een, of naar bevind vart zaken meer braakmiddelen toedienen. 108. Voor 't overige möet men dén iijder een of tweemaal daags voor twee of drie minuten koude halve baden of een voetbad doed nemen, koude omflagen (van hetzelfde zöort j als ik boven laauw-warm heb aangeraden *) maar wat fterker, om de lijdende deelen laten leggen cn gedurig vernieuwen; men geeft hém ene gerioeg* D zamé (t) In 't gemeen is de pols dan fflel i de Jijifer heeft veel pijn, en ontlast ene menigte dun voeht.  Co-o) zame hoeveelheid Cort: Penw: met wijn inwendig te gebruiken , in fommige gevallen , bijzoneer tegen den nacht voegt men er de linct: Thebaka bij, en fomtijds laat men ook liet Elix: Vitriol: Halleri tot veertig droppels enige malen innemen. De zieke moet alleen op zijde, nooit op den rug liggen. Ook moet men vooral vlijtig gebruik- maken van de infpuiting ($ 59-) > welke de prikkeling het fchielijkst uit den pisweg kan drijven , wanneer zij niet ie famentrekkend is. De beste infpuiting volgens mijne ondervinding en die van anderen, is in dit geval vijf tot tien greinen heulfap, door wrijving met even zoo veel Arabifche gom in een once water opgelost. Volgens Schwediauer doen de klijstéren van ene dergelijke oplosfing van Opium in water, benevens de bovengemelde middelen , het meeste nut, als men vooraf behoorlijke ftoelgang verwekt heeft. 109. Gemeenlijk honden dan alle kwaadaa*rtige toevallen op, de druiper begint zich alleen te bepalen tot deszelfs eigenlijke zkplaats vooraan in den pisweg, en er ontftaat nu weder een eenvoudige goedaartige druiper, die gemaklijk door de natuur of ene geringe hulp te gene'zen is. De lijder moet echter gedurende de volgende behandeling zijn bed, of ten minften zijne kamer houden, den fchortband volftrekt niet a£  (oi ) leggen, en éne zeer goede dieet houden ft ohi* dat het gebrek anders ligt wederkomt. 110. Nademaal hier echter ene zeer uitgebrei* de kennis vereischt word, öm de natuur vari het gebrek en het lichaamsgeftél juist te beoordelen, en recht te bepalen, welke middelen hier dienstig zijn, moet dè Heelmeester tot handhaving van zijnen goeden naam nooit verzuimen 4 om ef enen Geneesheer bij te laten vragen. Deze kan dan bepalen, in hoe verre men het Opium, dé Spaanfche vliegpleisters enzv. inefc de verfterkende geneeswijze moet verbinden. 111. Sterke lieden, die vaste en gefpannert vezels, een bruinagtig helder uitzicht, en een vurig temperament hebben^ en die daarenboven veel beweging nemen; zijn veel meet onderhevig aari zuiver ontftekingagtige druipers , dan anderen. 112. Sterke en aanhoudende lichaamsbeweging (vooral bij grote hitte of koude), danfen, rijden, het gebruik van onverteerbare fpijzen, of zulke, die fterk met fpeüerijèn (bijzonder met peper) bedeeld zijn, het gebruik van héte of fterke dranken * tooin 4 fterk verwarmde kamer ; het Veel te béd liggen, fterke purgeermiddelen 4 prikkelende infpuitingen, het onbedagtzaam inbrengen van bougies , zelfbevlekking , bijflaap > enzv. kunnen zeer ligt een geringen en goedaar- b a tigbti  (50 m'gen druiper in enen zeer- ontftoken druiper veranderen. : ijjj 113. De grote brandende hitte bij het wateren , het uitvloeijen van bloed na de pislozing, de grote pijn op het aanraken der roede, bijzonder in den omtrek van de eigenlijke zitplaats des druipers, een of anderhalf duim (£) agter de opening der '• pisbuis, de ontlasting van ene groene of graanwe dunne vkoeiltof, de herhaalde fpanning van het deel, vooral de benedenwaartIe he kromming, en fomtijds een aanval van koortS , moet men , als zij bij het gezegde lichaamsgeftel voorkomen, als toevallen van zuivere nntfteking aanmerken, en met de ontftekingwérc-nde geneeswijze beftrijden. 114. Onder deze zelfde clasfe ftel ik, omdat deze .dezelfde behandeling vordert, den drogen druiper, die na enen onzuiveren bijflaap bij dit geftel fomtijds ontftaat, en in enige gevallen wéken lang aanhoud, eer de uitvloeijing begint, ts^utó k> i'indvisrrjyiht ïkv jinndaji jeri (*) Het eigenlijke pathognomifcht kenmerk, waaruit men befluiten kan, dat de allerhevigfte toevallen van den druiper van enen zuiveren ontftekingagtigen aart zijn, en niet van de prikkeling uit zwakheid, of van een roossgtig geftel af hangen , ftelt J. Hü*ter met recht in den kleinen omtrek van de hitte bij het wateren en de pijn iri den pisweg, welke beide alleen op de eigenlijke zttplaats van het druipergift gevoeld worden; dit moet ïieri t-i de practijk naauwkcurig in acht pcmen.  ( 53 ) en fomwijlen ook zonder dezelve genezen word, vooral als men dikwijls ene wateragtige oplosfing van het heulfap in den pisweg laat druipen. 115. In alle deze gevallen is het in 't algemeen dienstig, om vooral des avonds een .laauw voetbad te nemen , verwekende pappen uit lijnzaadmeel, broodkruim of zémelen met gekookte melk, waarin wat faffraan getrokken is, laauw-warm om de lijdende deelen te leggen, warme melk met faffraan of heulfap getrokken te laten infpuiten (0, en ene emulfie uit hennipzaad in te nemen; de lijder moet ene zeer verkoelende dieet houden, alle lichaamsbeweging volftrekt vermijden, en ene horizontale ftüle harde en koele ligging nemen; zelden komt hier ene aderlating te pas, -i K D 3 116. Q) Men bedient zich hiertoe van den (J. 59) op£e" géven kleinen hével, of als men daar a:n vooroordeel tegen beeft, van de (5- 93- noot g.) opgegéven ("puit; hiermede moet men evenwel voorzichtig te werk gaan , en te gelijk er op bedacht zijn , dat men den pisweg bij den balzak tusfehen duim en wijsvinger der.linkerhand te famen drukt, terwijl men het ftempeltje van de (puit, mtt de rechterhand indrukt, anders zoude het druipergift ligt door h?t ingefpoten vocht verder naar agteren in de pisweg gedreven worden, en daar ene nieuwe ontfteking veroorzaken, die zoo veel te gevaarlijker is, als zij nader aan de blaas komt. Anderen ontkennen , dat dit gift agter de eigenlijke zitplaats des druipers ontfteking kunne'voortbrengen.  (54) li6. De priapismus, de kromming der roede,, bet bloedwateren, de vernaauwing (phimofis') en terugtrekking (paraphimofis) der voorhuid vorderen bovendien, dat men bloedzuigers aan de lijdende deelen zet, ene pap om dezelve legt njklijk (dikwijls met een vijftigfte deel) met opium bedeeld , dat men dampbaden gebruikt van een afcrekfel van vlierbloemeh, en inwendig vooral 's avonds de Tinct: Opii. 117 ■ Van dezelfde behandeling bedient men zich bij de hevige pijn onder het wateren , bij de pijnlijke ontfteking van den bilnaad, en bij den drogen druiper. Men kan hier ene gedurig' herhaalde infpuiting bijvoegen uit gelijke deelen heulfap, en vischlijm of Arabifche gom opgelost in zestig deelen (8o°. van Fahrenh.)' warm water. 118. De pijn veranderende houden de koortpge bewegingen van zelfs op, zoo dat men daar niets tegen behoeft in het werk te ftellem 119. AJs onder het verminderen of ophouden der ontlasting (§. og. 59.) de zaadballen beginnen te zwellen , moet mpn dezelve door een fchortband, genoegzaam , doch zagt onderfteunen. De ballen, dus in een fchortband gedragen , houd men alle uur of alle half uur enige mhiute^ lang in zeer koud water (r#), en men legt ■ r < Ie («O Warae pappen meet men vooral bij ftjvipathifche kliergezwellen vermijden.  ( 55 ) te gelijk ene laauw-warme (§. ii6\) pap om de roede. Dezelfde koude omflagen legt men aan op den ontftoken bilnaad , of in de liefchen, als onder foortgelijke omftandigheden derzelver klieren (§. 33-) opgezet zijn. 120. In deze gevallen is ene voorzichtige infpuiting in den pisweg van warme faffraanmelk of van ene oplosfing van het heulfap (§. 108.) van zeer veel dienst, om daardoor den druiper te doen wederkomen , wanneer de zwelling van zelfs 00 verdwijnen zal. Tot hetzelfde einde kan men ook een half drachme Opium in een pond water oplosfen, en als een klijsteer gebruiken, waardoor de moeijijke pislozing, welke hier te gelijk ook plaats heeft, dikwijls zeer gemaklijk zal weggenomen worden. I2i, Dikwijls zal de druiper ook wederkomen, en de zwelling der ballen zich verdelen , als men , onder het gebruik van de opgenoemde plaatslijke middelen en van enige opiaten's avonds, bij herhaling een zagt braakmiddel geeft, zelfs wanneer er ook gene gal of andere onzuiverheden in de maag plaats hebben. Wanneer echter dit alles vruchtloos was , heb ik de ontlasting dikwijls door enige giften van den Mercurius Solubilis weder aan den gang gebragt. Zelden (n) Zelden begint zich deze zwelling voor den zesden dag na derzelver begin te verdélen.  ( 0) gljjeg ene- bougie CO met Spir, Szl. Ammuu befire0 , ■-.,ppjt <* Gelijk anckre prikkelingen der pisbui,, zoo kan ook het iuuv, inbrengen van ene gewone bougie ene ontlle. Jfjfg d|r ballen veroorzaken; en dus ka, men deze u» nier, van den druiper weder te voorfchjjn te doen ko. n.^, vooral met verrche > £ h ^ ), en men zoude daardoor de grote verfprciding van dit gebrek veel gemaklijker kunnen tegengaan. ,129. Geheel anders is het gefield met den druiper bij vrouwen, die meer famengefteld is. Deze (a) Een witte vloed uit zelfbevlekking is ruim zoo 'hardnekkig , als de venerifche. (Ij) Girtanner geeft enige kentékenen op, waardoor men den venerifchen witten vloed van'den niet venerifchen zoude kunnen onderleiden; de laatfte namelijk doet zich in 't begin alleen kort voor de maandelijkfche zuivering op, en duurt tot enige dagen na dezelve, en 'blijft dan ten minden agt of veertien dagen weg; thldlérwijl verminderen de maandflonden en blijven eindelijk ge heel weg, terwijl de witte vloed van langzamerhandfter« ker word , en eindelijk geheel aanhoud. Daarbij ontftaan pijnen in het kruis van den rug en in de lendenen, trekking in de beenen, gevoel van vermoeijing in de voeten , bleke kleur, kwade fpijsvertering , opftijgingen en eindelijk onvruchtbaarheid; 't welk alles dezelve vrij duidelijk van den veneritchen druiper onderfcheid.  ( 62 J Deze begint met een gevoel van warmte iri de teeldeelen , ene tot den bijflaap aanzettende kitteling , en ene herhaalde oprichting van den kittelaar. Deze voorboden gaan evenwel fchielijk over in pijn , terwijl de fchede vochtiger begint te worden. 130. Enige dageii daarna' word de vrouw in de fchede en aan de lippen der fchaamdeelen ene opzetting, ftramheid en brand gewaar, de hitte en zwelling nemen allengs meer tóe, en de deelen, en bijzonder het toompje* dulden niet dat men zé aanraakt; In zwarer gevallen is de pisweg langs deszelfs geheele beloop ontftoken i en de pislozing is even zoo brandend en pijnlijk 4 als bij de mannen; De kittelaar is ten uiterftert gevoelig. De bijflaap of flechts het aanraken is onmogelijk ; doch het gaan, het zitten , en het wateren is onlijdelijk. 131. Er fijpert een fcherp, kwaadaartige en Veelkleurig vocht uit de ganfche inwendige oppervlakte der fchede j fomtijds zelfs van agter de fluitfpier en de mijrtwijze knobbeltjes, eri wanneer het geval zeer erg is ^ ook uit den pisweg. 132. Bijaldien de vrouwen de beweging öf verhitting van het lichaam of van de fchaarrideelen niet vermijden, of als zij nadelige prikkelende middelen inwendig gebruiken, dan ontftaat er ook .  ( 63 ) ook even als bij de mannen, ene fijmpathifchö opzetting der lieschklieren of ene ontfteking van den bilnaad , en de ontlasting van druipervocht begint te verminderen. Zijn de omftandigheden kwaadaartig , dan volgt er ook wel ene pisopftopping door famengevoel. 133. Somtijds neemt men' ook, 'als het gebrek zeer hevig is, in de zelfftaudigheid der 'grote lippen, diep liggende klierontftekingen waar, die met de pijnen toenemen en in 't gemeen tusfehen de inwendige oppervlakte van de grote en kleine lippen (O abscesfen vornlen en openbreken. 134. Het uitlopende vocht word allengskehs' dikker en etteragtiger ; de brandende pislozing begint te verminderen, en houd eindelijk na korter of langer duur met de overige lastige en pijnlijke toevallen geheel Weder op. 135. Als de druiper ten einde begint te lopen, (dikwijls is de natuur verfcheiden maanden met de genezing bézig,) word de ftof, even als bij de mannen ongekleurd, zagt, en taai „ voordat de ontlasting geheel ophoud. VIER- (c) Op dezelfde plaats tusfehen de grote en kleine lippen en in de fchede befpeurde Dk Hoene fomtijds enige Hippen (misfehien openingen van dergelijke klier7eretteringen), die ene grote hoeveelheid wateragtige etter opléverden •, en wel eens voor een langdurigen druiper van vrouwen konden aangezien worden. Hij genas ze, door deze kleine fistuleuze buisjes te openen.  (°4) - , VIERDE HOOFDSTUK. idammqpté nr;v gnbata i » , L;.:.-: . Behandeling van den Druiper bij- Vrouwen. iqozh 3$v,bw ;bo 13 ;.: •/ •••• , ga tebÊSv/jf §• 136. Over ,'t algemeen is de genezing aan-, minder moeilijkheden onderhevig,, dan bij de mannen , maar zij is ook des te langwijliger. .137. Bij goedaartige druipers der vrouwen behoeft men niets anders te doen, dan de geringe prikkeling uit de fchede weg te nemen, en de verflapte deelen te verfterken. 138. Aan alle deze aanwijzingen voldoet men dood eenvoudig, met vijftien greinen loodzuiker en agt greinen heulfap in een once water fj. 59.) opgelost, agt of tienmaal daags infpuitingen in. de fchede te laaten doen. *S* ?° dit n^t fterk genoeg is, kan men m plaats van loodzuiker tien tót vijftien greinen witte vitriool nemen , waarvan men zeker ene zeer goede uitwerking zal. hebben. In veertien dagen kan men met deze behandeling den drui^ per gemeenlijk genezen (a). »Mcajfctf|croi suseH 140. O) Girtanner laat venen bereid kalkwater of ene even zoo fterke oplosfing van den bijtenden fteen (Lap: Cauftk: Chirurg:) zes of agt malen daags in de fchede JpQiten, en geneest den druiper bij vrouwen, volgens zijnd.  ( 65 ) 140. De oude vooroordelen vart het opftoppen der druipers, die zónder hitte bij het wateren * droppelpis , of andere ongemakken verdwijnen , moet mert geheel aan feen kartt zetten. Al Wat de plaatslijke prikkeling wegneemt j ert de eigenaartige gefteldheid tot druipers verandert, kan Ook den gewonen druiper genezen. Het gebrek is flechts pMatslijk , en vereischt dus alleen ene plaatslijke genezing. 141. Men zal dit middel in vergelijking van het gene vóör den druiper bij mannen Voorgcfchreven is, niet te fterk vinden*- "als men in aanmerking neemt, dat het weéffel der fchede* vooral in dit geval ongelooflijk veel losfer, fponsagtiger en ongevoeliger is * dan ienig gedeelte der manlijke teeldeelen, welke hiermede dus niet in vergelijking kunnen komen. 142. Het kwaadaartiger foort van druipers bij vrouwen vereischt ene artdefe behandeling. In 't begin gebruikt men hier alleen de zaadmelk Uit Sein. Cannab. met Opium en de plaatslijke aangelegde pijnftillende en ontftckiligwe'rende Omllagen, welke wij bij de behandeling van den druiper bij mannen hebben opgegeven; terwijl E de zijne verzekering , op deze manier in vijf of zes dagen; welke kortheid van tijd, zo de ondervinding het bevestigt , voorzei er ene fpecifieke kracht van dit zuurdod«nl middel tegen den druiper Waarfchijnlijk maakt.  (66) de infpuitingen wegens de onlijdelijke pijn, welke de ontfteking in deze deelen veroorzaakt, niet kunnen aangewend worden. 143. Uitwendig legt men dikwijls vernieuwde laauwe pappen uit lijnzaadmeel met faffraan op de lijdende deelen aan, en houd er dezelve zoo lang op, dat de onfteking en zwelling der fchede de infpuiting van laauwe, en naderhand van koude faffraanmelk toelaten; met deze infpuiting houd men aan, tot dat de brandende pislozing en de pijn in de teeldeelen geheel opgehouden zijn. Men heeft ook zeer veel dienst in deze gevallen van infpuitingen uit ée'n once water, waarin tien greinen heulfap door middel van Arabifche gom zijn opgelost. 144. Bij het ontftaan der klier-abfcesfenfj.133.) binnen de grote lippen heeft men mets bijzonders in acht te nemen. Het gezwel zal, als-het mogelijk is, door de uitwendig aangelegde Hovingen zich van zelfs verdelen, of onder dezelfde behandeling openbreken. Dan houd men de zweer, welke altijd enigzins diep ligt, zorgvuldig open, en wanneer alle ontfteking van den druiper verdwenen is, geeft men zoo veel oplosbaar kwikzilver, als nodig is om ene kleine Mercuriaal-koorts voort te brengen, deels om de opflorping van het gift in de vochten onmogelijk te maken , deels om de zweer op het fpoe-  {67 ) fpoedigfte te hélen, 't welk volgens mijne mdervinding het zekerst en gemaklijkst op deze manier kart gefchiedeij., 145. Irt het tijdperk der ontfteking fchrijft men, even als bij de mannen, ene zagte dieet voor uit plantgewasfen, een verkoelende leefregel, en ene volftrekte rust. Een klijsteer uit honing en water om ftoelgang te houden* *s avonds een zagt opiaat, en in geval van zuivere ontfteking enige laauwe voetbaden , is alles, Wat men hier nog bij te voegen heeft; Ene aderlating is zelden noodzakelijk; 146. Wanrteer de infpuitingen (§. 143.) uit de oplosfing van het heulfap de hevige - prikkeling, de toevallen der ontfteking, en de pijnen hebben weggenomen, dan vaart men weder voort met de verdovende en famentrekkende (§. 138, 139.) infpuitingen (fc), töt dat de druiper volkomen genezen is. 147. Tot deze infpuiting gebruikt men 't best ene fpuit, waarvan 3e a 't geheel J duini dik is, welke echter ene zeer enge buis en vooraan een half ronde knop heelt \ die met verfcheiden kleine gaatjes doorboord is. Men is zeker vah hiermede geen iowei ' - cteekfl te zullen kwetzen , en het vocht moet noodzake- E 2 lijk (fc) Of men gebruikt tot dit einde bet van Girtünne* 2oö geroemde kalkwater.  ( 68 ) lijk naar binnen dringen, en ar zoo lang mogelijk binnen blijven. De dikte der pijp doet de mijrtvvijze knobbeltjes van eikanderen wijken, het vocht kan dus overal indringen, de prikkeling wegne'men, en het gift affpoelen. De lijderes kan de infpuiting het best zelve verrichten, als zij met opgetrokken fchouders op den rug ligt, de gebogene knieën optrekt, en van eikanderen verwijdert ; het ingefpoten vocht kan op deze wijze zoo veel te langer in de fchede blijven, zoo veel te langer op de aangedane deelen werken, en dus zoo veel te beter deszelfs krachten uitoefenen (c). T VV E- (e) Nog beter is bet werktuig van Girtanner , die in plaats van een eigenlijke fpuit, een vlesje van veerkrachtige hars met de geknopte pijp verenigt.  C69) TWEDE AFDELING. Overblijffels na Druipers. EERSTE HOOFDSTUK. Langdurige Droppelpis (Stranguria Chronica) era behandeling derzelve. §• 148- j3omtijds 5 a*s bij hardnekkige druipers , vooral bij majanen , de pisblaas en naastgelégene deelen door ene roosagtige ontfteking aangedaan en verkeerd behandeld worden, volgt er een gedurige pijnlijke aandrang (a) totwateE 3 ren, Ca) Deze ongemakken ontftaan nog meestentijds van ene, door kramp en zwakheid veroorzaakte prikkeling, en van ene ongerégelde tegenwerking van de blaas op den pisweg , naardien hier ene omgekeerde of ongeregelde orde plaats heeft van de natuurlijke werking dezer deelen in een gezond lichaam, —- waar, vóór de pislozing, de hals der blaas en .de pisweg in ftaat van famentrekking, ett de blaas zeWe in ftaat van verflapping is, terwijl, ali men de pis zal lozen , na de famentrekking der blaas eerst  ren, ene.brandende of flekcnde pjjn in den pisweg , die zich dikwijls tot aan het roedehoofd uitftrckt, een drukkend gevoel in de blaas , en ene onaangename gewaarwording in den bilnaad; een deerniswaardig gebrek, 't welk in H vervolg aanleiding geeft tot verdikking- van de zelf: Handigheid van dit werktuig, tot zweren in dezelve , tot ;>iieen jn ^e blaas , ja zelfs tot verwijdering ? of verettering van de holten van het nierbckken, 149. Als er oogenfchijnlijk geen fteen in do blaas gevonden word, gene vernaauwing der pisbuis aanwezig is, 't welk beide door den blaaspeiler ontdekt word, en er gene zwelling der yoorftander-klier, 't welk men ook door hetzelfde werktuig en door het inbrengen van den vinger in dén endeldarm 't best onderzoekt, plaats heeft, dan ligt het gebrek voorzeker aan de opgegevenc oorzaak, de lijder behoeft er zich echter niet, gelijk hij dikwijls doet, over te bekommeren, dat er nog onuitgcioeide overblijffels vair het venusfmet in.-zijn lichaam, zijn overgebleven, welke deze rol fpclen. tSö.M ' h gemeen kan men dit gebrek genezen door eerst de h*Is der blaas, en daarna pok de pisbuis flap word, en deze beide zich na de pislozing eerst weder vernaauwen, voor dat het lichaam der blaas in de ftaat; vap verflappirig gebragt word.  ( 7i ) door de teeldeelen dikwijls te laten baden in zeer koud water, (waardoor de zwakke deelen verfterkt en derzelver prikkelbaarheid verminderd word ,) en door de infpuiting van ene (§. 108.) oplosfing van het heulfap. 151. Heeft men dit hulpmiddel verfcheiden wéken vruchteloos aangewend ('t welk zeer zelden gebeurt,) zo kaïh men volgens mijne ondervinding veel nut verwagten van het uit- en inwendig gebruik van Opium (in pappen en klijstéren.) 152. En wanneer dit nog niet genoeg helpt, d*an zal ene Spaanfche vliegpleister op het heiligbeen, of een feton in den bilnaad, onder het gebruik van de voorgemelde middelen , de genezing wel volbrengen. TWEDE HOOFDSTUK. Langdurige Kromming der Roede. §' I53< Soratrjds blijft de kromming der opgerichte roede (chorda) voortduren , als alle de toevallen van den druiper reeds genezen zijn. E 4 Dit  ( ?2 ) Pit gebrek maakt den bijflaap pijnlijk, dikwijls onmogelijk , of ten minften onvruchtbaar. 154- Meestal ligt de oorz iak in ene verharding van de vliezen of rokken der pisbuis, of in ene gedeeltelijke verdikking der fponsagtige lichamen {.corpora cayemofa"). 155- Men neemt in 't gemeen zijne toevlugt tot aderlatingen en afvoerende middelen, fchoon zij hier hoegenaamd geen voordeel kunnen doen, en zelfs dikwijls het lichaam benadelen. 156. Sommige hebben het inwendig gebruik der dulle kervel nuttig bevonden h men zoude h S'GlÜk het extract uitwendig kunnen aanleggen. Pit niet helpende, mnet men ene kwikzalf op het aangedane deel inwrijven, en volgens Schwedial'er , inwendig den koortsbast laten gebruiken. Men kan ook veel goeds verwagten van de electriciteir, 157. Alle deze middelen zijn voordelig, wanneer er gene al te grote verharding en ontaarting der fponsagtige lichamen of van de zelfftandigheid der pisbuis plaats heeft. In ergere gevallen, waar de opgenoemde middelen te zwak waren om de kraakbenige verhardingen weg te nemen , meent De la Peijrome nog voordeel gehad te hebben van de baden te Rareges, • (Jvelke bijna volkomen gelijk zijn,met de overige warme minerale, wateren, die loogzouten en zwavelleverlucht (Gaz  ( 73 ) (Gaz hepaticum) bevatten, zoo als te Aken, Baden, Töplitz, Wolkenftein en elders). Naar mijne gedachten zoude men. er meer dienst van hebben, wanneer men ze als dropbaden op de lijdende deelen gebruikte, 158. Peijrilhe verhaalt, dat hij met het inwendig gebruik van zijn vlug loogzout en met omflagen van de verdunde zeepziedersloög deze knobbelagtige verhardingen genezen heeft. DERDE HOOFDSTUK, Verharding der Ballen. §• 159- In '£ gemeen is dit gebrek flechts het gevolg van enen druiper, wanneer de fijmpafhifche zwelling dezer klieragtige deelen verkeerd behandeld is; het ergfte is, als de zaadftreng tevens verdikt, met aderfpatten bezet, en verhard is. Dikwijls is dit gebrek zeer langdurig , dikwijls ook ongeneeslijk. Wanneer de bijbal alléén verhard is, zo heeft het ongemak weinig te beduiden , en verhindert de voortteling niet, jöo, Bij ene verharding der ballen, die niet E 5 ai  (74) al te lang geduurd had , heb ik zeer veel dienst gehad van een omflag van een fterk afkookfel van den eikenbast. Andere hebben het inwendig gebruik der dulle kervel (Cicuta), plaatslijke berokingen met cinnaber, en herhaalde braakmiddelen aangeprezen \ ik heb echter alle deze dingen in alle verhardingen onvermogend bevonden. 161. Men heeft bovendien aangeraden, om de Napelfche zalf mi.:.'Al znl ï&v h ' ■. ■ Jffi- (i) Girtanner fielt, dat de verharding der ballen nooit tot kanker overgaat. (a} Ik'zoude er haast bijvoegen „ zonder venu$fmet;" maar de waarnemers hebben het vermogen van te befmetten van den ooilpronglijken en verouderden druiper nog niet naauwkeurig" genoeg bepaald, vooral" daar er in de daad verouderde druipers plaats hebben , welker voortduring men aan derzelver venerifche natuur moet toeschrijven, ik meen de zulken, die uit z-.feren der pisbuis. - :ftaan.  ( 77 ) verdwijnen der brandende pislozing, en der pijnlijke oprichtingen der roede bij den vooraf gaanden oorfpronglijkèn druiper, zonder vermindering voortduurt. 167. Met denzclfdén naam kan men de uitvloeijing beftempelen , die na gemoedsaandoening, fterke lichaams-beweging, het gebruik van fterke dranken, of na enen vernieuwden bijflaap O) wederkomt. Alle déze weder voortbrengende oorzaken veranderen ook in 't gemeen den flijmagtigen, ongekleurden verouderden druiper in enen etteragtigen. 168. Daar er geen algemeen geneesmiddel tegen verouderde druipers bekend is, en daar de middelen, die in het ene geval goed zijn , in het andere duidelijk nadeel doen, zo volgt hier ook uit , dat dit gebrek uit verfchillende oorzaken kan ontftaan. 169. Offchoon men fomtijds langdurige of verouderde druipers waarneemt van ene fcrophuleuze of jichtige natuur, kan men ze egter gevoeglijk verdélen in druipers uit prikkelbaarheid, uit plaatslijke of algemene zwakheid, uit gewoonte, uit (fc) Dat deze door de bijflaap op nieuws wederkomende druiper door gene nieuwe befmetting veroorzaakt is, kan men daaruit befluiten, dat hij onmiddelijk na de bijflaap begint te vloeijen, en met gene pijnen verzeld gaat, ert uit mee: andere onaftandigheden.  Cf* ) uit zweren in de pisbuis 3 en in- verouderde drui-pers uit vernaauwing van den pisweg. 170. De genezing van deze foorten van verouderde druipers zoude dikwijls niet zoo moei4ijk zijn, bijaldien men altijd gemaklijk en met zekerheid derzelver oorzaak (Y) konde ontdekken. In de meeste gevallen echter zijn de volgende kente'kenen voldoende. tJWi De verouderde druiper uit prikkelbaarheid komt meestal voor bij de genen , die zeer aandoenlijke en zwakke zenuwen hebben, die dikwijls ziek zijn , en bij welken de pijnen bij den oorfpronglijken druiper zich over de eigenaartige zitplaats naar de bijgelegene deelen uitgeftrekt, én de boven befchrévene kwaadaartige toevallen Veroorzaakt hebben; 172. In 't gemeen- gaat deze verouderde druiper gepaard met een onaangenaam prikkelend gevoel in den pisweg , zonder dat zich dit juist aari' éne vaste plaats verbind; de kentékenen der overige verouderde druipers zijn op dezen niet toepasfelijk, en de geneesmiddelen der anderen zijn hier blijkbaar nadelig (d). (f) Somtijds fchijnt de oorzaak voiftrekt onverklaarbaar te zijn, gelijk men zien kan aan het van zelfs ophouden van den druiper, nadat men de uitgezogtfte. middelefl vruchteloos aangewend heeft. (tf) Bij dezen langdurigen druiper moet men gene prik- ke-  ( 79 ) 173- Na het gebruik van kwikzilver, prikkelende klijsteren en purgeermiddelen, door veel thee drinken, gramfchap en andere gemoedsaandoeningen , door den bijflaap, te veel fpijs en drank verergert deze druiper en komt wederom1, zelfs wanneer hij reeds een geruimen tijd verdwenen is geweest. 174. Deze druiper houd van zelfs op, als men de zieklijke irritabiliteit van het geheele lichaam' of van de teeldeelen, indien dezelve hier alleen plaats iheeft, wegneemt. Men houd hier derhalven dezelfde geneeswijze , als ik (§. xgo-rtggi) tegen de ongefteldheid, die na enen druiper in de blaas overblijft, en tegen de daarmede gepaard gaande pijnen heb aangeraden. 175. Men baad de teeldeelen m koude famentrekkende vloeiftoffen, bij vootb: in een fterk afkookfel van den eikenbast, in ene oplosfing van geméne vitriool of aluin in koud water, enzv. en men fpuit (e), als het zonder prikkeling gefchieden kan, ene laauwe oplosfing van (omtrentd deel) heulfap in water, in den pisweg. 176. Wanneer' dit alles niet wel gefchieden kan, zal men dikwijls zijn oogmerk bereiken kun- kelende qf fterk famentrekkende middelen (Jlijptka) gebruiken, zo men denzelven niet wil verergeren of aanleiding geven tot ene roosagtige ontfteking. (O Met den kleinen (g. S9*> héveh  C 80 ) kunnen met de teeldeelen gedurig in koud water te houden; vooral als men hier ene matige lichaamsbeweging in de vrije lucht en dagelijks enige minuten lang een koud voetbad mede verbind. 177. Ene algemeen verfterkende geneeswijze kan in 't algemeen in hardnekkige gevalleh zeer veel, en wel het meeste ter verdrijving van dezen verouderden druiper toebrengen ; terwijl tot het ontftaan van dezen langdurigen druiper aanleiding gegeven word door ene voorafgaande verkeerde behandeling van dén druiper, door het misbruik van Napelfche zalf, van aderlatingen , purgatien , en prikkelende infpuitingen gedurende de ontfteking. 178. De verouderde druiper uit gewoonte. AI te veel bijflaap , het onnodig gebruik van bougies in het derde tijdperk des druipers, ene dikwijls herhaalde befmetting , en andere oorzaken kunnen de ontlastbuisjes der fiijmkiieren in een ftaat brengen van gevoelloosheid en verharding, waardoor zij het vermogen verliezen, om zich van zelfs te verwijderen en te vernaauwen. Zij laten de fiijm, die in de klieren bereid is, en anders door de zuigadertjes weder opgeflorpt word., in menigte door hare veré'elde mondjes heen vloeijen. De uitvloeijing is gelijk bij ene lang-  (8i ) langdurige leepoogigheid, bijna van dezelfde natuur ) als de onüasting van een fontanel. 179. Samentrekkende (ƒ) of verflappende infpuitingen hebben op dézert verouderden druiper genen invloed. 180. De ohriasting is zbo groot eh waterig niet, als bij verouderde druipers uit zwakheid : de pisweg is onpijnlijk en duit gemaklijk het inbrengen van ené bougie \ de druipers uit zwakheid kunrten echter in 't vervolg in dit foort ©maarten , als zij al te flap > of in 't geheel niét behandeld worden. 181. Deze verouderde druipers moet hïen alleen behandelen, ten minften in het begin, met prikkelende infpuitirtgén; ené ontbinding van ëéri grein Mercur: Sublïm: Corrojiv: in Vier oncert watér is hiertoe het best gefchikt. De eerfte dagen fpuit men hier een paar kéren mede in, vervolgens drie en viermaal daags: Als de pisbuis déze infpuiting zonder aandoening verdraagt, kan men de hoeveelheid water verminderen ^ om de infpuiting zoo veel té fterkér te maken. 182. Als men vermoed , dat het ingefpótené vocht niet geheel tot dë zieklijke plaats toe dooris dringt (ƒ) Komt deze langdurige druiper na verouderde druipers uit zwakheid, zo kunnen ftijptifche middelen dikwijls bntfleking in dén pisweg , fijmpathifche zwelling dm ballen , en andere ongefteldbeden veroorzaken,  C 8* ) dringt, (want- het gaat zelden verder, dan vier 01 vijf duim in den pisweg,) dan kan men ene in fublimaatwater gedoopte, bougie inbrengen na ze vooraf met het fap van.uijen te hebben beftreken. In hardnekkige gevallen kan men . ook de bougie in een fijn poeder van Mercur: Praecipit: Rub: rollen , en flechts voor een ogenblik in den pisweg houden. 183. Is de ontlasting, zoo als gebeuren moet * bjerop vermeerderd, dan houd men op, enwagt, tot dat .de, uitvloeijing weder tot dezelfde hoeveelheid komt, als zij te voren geweest is. Dan kan men overgaan tot ene langzamerhand verfterkte oplosfing van terpentijn in water door middel van eidooijer, welke- men tot de volle genezing toe gebruikt, of zo dit te lang duurt, kan men er nog fterk Samentrekkende infpuitin- , gen (§. 188.) bij te hulp némen, 184, Dit is het geval, inzonderheid als het gebrek hardnekkig was, waar het inwendig gebruik der Tinct: Cantharid: (g) wonderen fchijnt gedaan te hebben : men kan hetzelve in zware gevallen beproeven. Het dikwijls te paerd rijden heeft ook zeer veel dienst gedaan. 185. (g) Reeds in 't jaar 169S. fchreef Martikus Lister (Exercit. Obf. 12.) dit middel tegen den druiper voor; zeker zal dit in 't begin gebruikt zijnde veel nadeel gedaan hebben.  (33) ±85- De verouderde druiper uit zwakheid hoe dikwijls dezelve ook voorkomt, is echter doof' fommigen (h) geheel ontkend , omdat zij de denkbeelden van zwakheid, en vermeerderde affcheiding met eikanderen niet konden verenigen; terwijl evenwel de verzwakte klieren en affcheidende vaten niet meer vochten ontlasten door hun eigen vermeerderde werkzaamheid, maar omdat zij verzwakt zijnde aan den aandrang van het bloed .toegéven i en dus genoodzaakt worden , om wegens verminderde tegenwerking ene menigte Vochten te gelijk op te nemen, welke zij dan raauw en half bearbeid, wegens hetzelfde gebrek Van tegenftand, door hunnè ontlastbuisjes laten uitlopen ; men kan derhalven zeggen, dat zij zich hieromtrent meer lijdelijk, dan werkende gedragen. De werking van veffterkende mid^ delen bevestigt dit gevoelen ten vollen; 1.86. Dit foort van verouderde druipers komt in 't gemeen vóór bij lieden vart een phlegmatiek gellel, die hunne lichamen eh hunne teeldeelen door te veel bijflaap , of zelfbevlekking (ï), of ook door veel vcrflaprjénde dranken F a en (?0 Voornamelijk door HunteiL CO De jeukte, welke bij enen ten einde lopenden druiper in de teeldeelen plaats heeft, doet de roede dikwijls oprichten, en wanneer de lijder dan , gelijk gewoon-  (84) en baden verzwakt hebben, of bij de genen die bij den oorfpronglijken druiper weinig prikkeling of pijnen, maar daarentegen ene 'ruime ontlasting van druiperftof hadden. Waarfchijnlijk brengt de verflappende geneeswijze tot in het derde" tijdperk voortgezet, het gebruik van veel laxeerzouten of falpeter, en het herhaalde aderlaten hiertoe niet weinig bij, gelijk ook het aanhoudend gebruik van verwekende infpuitingen na het ophouden der brandende pislozing. 187. Deze verouderde druipers kent men daaraan , dat er in 't geheel gene pijn bij is , of flechts een gevoel van magteloosheid in de lendenen en zwaarte in de ballen, welke dikwijls flap nederhangen. Het uitdroppelen van een dun vocht is fterker , dan bij andere druipers. De ontlasting vermindert en verergert dikwijls, zonder dat men er de oorzaak van kan ontdekken; het laatfte gebeurt echter meest na vermoeijhlgen, het eerfte altemets na een matig gebruik van wijn, enzv. 188. Men baad de teeldeelen dikwijls, een minuut lang, in heel koud water, waarin men -.b .L.ttrtjti''»-. . ! een woonlijk gebeurt, deze prikkeling door onthouding, beweging , en matigheid niet wedeiftaat, maar ze even als ene gezonde natuurdrift door zelfbevlekking of bijflaap cpvolgt, zo haalt hij zich dikwijls dit foort van langdurige druipers op den hals y hier moet men derhalven den l-ijjei vroegtijdig voor waarfchuwes.  ( 85 ) een weinig witte vitriool ontbonden heeft; men kan ook enige minuten lang een dergelijk voetbad laten nemen. Hierbij voegt men infpuitingen van een fterk en langzamerhand meer en meer verfterkt afkookfel van den eikenbast. En als dit nog niet genoeg helpt, kan men eindelijk laten infpuiten met ene oplosfing van een deel witte vitriool in dertig deelen water. 189. Het inwendig gebruik van den koortsbast, het rijden, vrije lucht, en vaste fpijzen met wat wijn kunnen zeer veel toebrengen om de genezing te voltooijen. Eindelijk kan men ook met voordeel de electriciteit aanwenden, met kleine vonken uit de teeldeelen te trekken. 190. Venerifche verouderde druiper. Men gaat tegenwoordig te ver, met de zwéren in den pisweg voor zoo heel zeldzaam te houden; offchoon men daarin gelijk hebbe, dat zij gene noodzaaklijke gevolgen van venerifche druipers zijn (£), en ook niet dikwijls kunnen voorkomen. F 3 191. (*) Dat er zoo zelden lidtékens na het overlijden in den pisweg gevonden worden, koint misfehien daar van daan, dat het met de zwéren in den pisweg even zoo gelégen is, als met de chankers aan het roedehoofd of aan de voorhuid, waarvan men dikwijls naderhand naauwlijk* iets kan befpeuren , als zij klein en niet diep geweest , en alleen door het inwendig gebruik der kwik, zonder bijtmiddelen ., genezen zijn.  ( 86 ) 191. De verfcheuring van aanmerklijke bloedvaten in de pisbuis onder de krampagtige oprichtingen der roede en de bijflaap , door floten en ander uitwendig toegebragt geweld , en de kwetzing van het binnenfte bekleedfel der pisbuis door middel van de pijp ener fpuit, van de catheter , of der bougie , enzv. kunnen tot dit ongemak aanleiding geven. De druiperftof brengt op- deze gewonde plaatzen ware chankers voort. Even zoo kan een ettergezwel van ene uitwendige piswegklier bij een zeldzaam geval zich naar binnen openen , en in den pisweg ene venerifche zweer agterlaten. 192. Dat dit de oorzaak van den verouderden druiper is , kan men befluiten, als er bij den druiper zuiver bloed uit den pisweg gevloeid is, of ene of andere van de opgege'vene aanleidendc oorzaken zich opgedaan heeft, maar vooral als men, na het tijdperk der ontfteking, met de bougie ene kleine, ontftoken, pijnlijke plaats gewaar word, en die zelfde pijn op het uitwendig aanraken der roede juist op dezelfde plaats in dezelfde omftreek zich weder gevoelen laat. Hierbij komt de aanhoudende, hoewel geringe ontlasting van vocht uit den pisweg, zelfs na ene behoorlijke behandeling van den oorfpronglijksa druiper; en dat zich na het aanwenden van  (87) famcntrekkende infpuitingen toevallen der venusziekte beginnen op te doen. 193. Men begrijpt van zelfs, dat men na het kennen der oorzaak de laatstgenoemde middelen bij deze druipers niet moet gebruiken. Zelfs het inwendig gebruik van balfemagtige middelen is dan nadelig. 194. In dit geval kan men zich alleen verlaten op ene goede kwikbereiding (de Mercurius Solulilis) als men ze bij dagelijks opklimmende giften tot zoolang geeft, dat er ene Mercuriaalkoorts (§. 290.) op volgt. Hierdoor alleen word dit foort van langdurige druipers benevens alle tékens van algemeen venerifche toevallen, zonder enige infpuiting , gemaklijk zeker en grondig genézen; terwijl ditzelfde middel alle andere foorten van verouderde druipers verergert. 195. Verouderde druipers uit vemaauwingen in den pisweg komen zelden aanftonds na den druiper, dikwijls eerst twintig of dertig jaren daarna , te voorfchijn ; 'in dit geval heeft er ene geringe , weinig gekleurde , zagte , flijmagtige uitvloeijing plaats , welke met pisopftopping of met ene dunnere ftraal bij de pislozing gepaard gaat. 196. De oorzaak ontdekt men alleen door de bougie , wanneer men dezelve tot aan de vernaauwde plaats toe inbrengt. F 4 197-  C as) Ip7. Deze druiper verdwijnt van zelfs en zonder enige hulp , zodra de vernaauwing weggenomen is; weshalven ik den lezer naar het hoofdftuk over de behandeling fj. zoy—z^.y van het laatfte gebxek (() verwijze. 198. De verouderde druipers verénigen zich met klierziekte , of jicht, als het lichaamsgeftel van den lijder daartoe fterk Overhelt. 199. Het inwendig gebruik van Antimonium crudum , Aethiops yegetabilis , paersch Vingerhoedskruid (Digitalis, purpurea) en het zeebad zullen in het eerfte, ;zpo als het extract van VVolfswortel (Extn Aconiti), het koude bad, en de electriciteit in het laatfte geval dat gene doen, 't welk de middelen , die in andere verouderde druipers voorgefchreven zijn , niet in ftaat zijn te verrichten. ■ VIJF- (O Daar iténen in den pisweg dan eerst langdurige druipers veroorzaken, wanneer zij , gelijk dikwijls gebeurt, vemaauwingen in den pisweg hebben voortgebragt, zo behoort opk derzelver behar.d,eling niet op dege plaats.  yiJFDE HOOFDSTUK. De verouderde Druiper bij Vrouwen en behandeling van denzelven. 200. D eze ziekte heeft in 't gemeen hare zitplaats in de fchede , zelden in de baarmoeder, en nog zeldzamer in de pisbuis. Zij verfchilt uiterlijk niets van den gewonen witten vloed ; men kan haren oorfprong zelfs nier ontdekken, ten zij dezelve een onafgebroken vervolg is van den venerifchen druiper. Men heeft daarvan veel meer foorten, dan bij het manlijke gedacht. 201, Indien de ontlasting reeds lang geduurd heeft, moet men dezelve rangfchikken onder de verouderde druipers uit gewoonte, en voornamelijk door allengskens verfterkte prikkelende (§. 181.) infpuitingen zoeken te genezen, 2.02. Na tien of twaalf dagen houd men met dezelve op, om te zien , of de ontlasting binnen een paar dagen begint te verminderen; ZQ dit gebeurt, gaat men over tot de, boven by den oorspronglijken druiper der vrouwen aangeprézene, fterk famentrekkende , koude infpuitingen , waartoe een fterk afkookfel van den Cort: Quercin: met aluin het best gefchikt is, 't F 5 welk  ( 90 ) welk men zoolang gebruikt, tot dat de vloeijing geheel ophoud , en zelfs nog een veertien dagen langer. 203. Dewijl men bij de vrouwen niet' altijd naauwkeurig kan weten, of deze verouderde druiper uit gewoonte , of uit zwakheid ontftaan zij, en daar men tevens om het„fponsagtiger weeffel en de geringe gevoeligheid veel minder bij de vrouwen dan bij de mannen te vrezen heeft, zoude men in de meeste gevallen 't best doen, wanneer men het gebrek aanftonds in het begin tegenging met infpuitingen , die zoo wel ene prikkelende als verfterkende kracht bezitten. Hiertoe zal men ene infpuiting van een loot blaauwe vitriool in een pond water, of ene oplosfing van tvvee, drie, of zelfs van vier loot witte vitriool in dezelfde hoeveelheid water uitne'mend nuttig bevinden. 204. Als men bij de eerfte infpuitingen van dit foort nadélige pijnlijke toevallen en ontfteking gewaar word, dan kan men bettffltefi/, dat de druiper uit prikkelbaarheid voorkomt. Men ha alsdan deze infpuiting na , en gebruikt hiertoe alleen koud en eindelijk ijskoud water; in 't vervolg bezigt men een afkookfel van Cort: Qiiercin. Zo de prikkelbaarheid zeer groot is ('t geen men uit andere tékenen , de fnelle pols, de toevallen van den oorfpronglijken druiper enzv. kan af- ne-  (9i ) nemen,) voegt men wat heulfap bij de infpuitingen. U O 11 3 ' 205. Bijaldien een van deze verouderde druipers bij vrouwen van een zeer zwak, jichtig of fcrophuleus- geftel voorkomen , moet men dit geftel vooraf door de fterkfte middelen grotendeels verbéteren, eer men met-de plaatslijke middelen begint. 206. Ontdekt men in tegendeel bij het onderzoek , of het inbrengen van de pijp der fpuit, j ene inwendige pijnlijke*plaats, zonder verharding van den mond der baarmoeder, of andere tekens van inwendige kanker (gelijk fcherpte, miskleurigheid of eigenaartige reuk van het ontlaste vocht, ftékende pijnen en fcheuten uit de heupen naar vocen, enzv.), zo kan men veilig onderftellen , dat er ene venerieke zweer in de fchede voor handen is, die door het inwendig gebruik van kwikzilver (§. 614. —) zonder plaatslijke middelen moet behandeld worden. ZES-  C 9*. ) ZESDE HOOFDSTUK. Vemaauwingen van den Pisweg en derzelver Genezing. V'- mn «ar» jas c noioijfjiw tfaab oorheen fchreef men alle toevallen van belette pislozing, als er geen fteen voor handen was, aan lidtekens en vleeschagtige uitwasfen toe, welke men Carunculi en Callofitates noemde, en welke men, volgens de toen heerfchende méning , voor overblijffels hield van zweren in den pisweg, welke men geloofde bij iederen druiper plaats te hebben. 208. Dit gevoelen bleef zoo lang ftand houden , tot dat er door vele en dikwijls herhaalde lijkopeningen bewezen wierd, dat lidtekens en vleeschagtige uitwasfen onder de zeldzaamheden behoorden, en dat de hiervan afgeleide ongemakken voor het grootfte gedeelte ontftonden uit ene naauwing en famentrekking der pisbuis, zonderwézendlijke verdikking van derzelver zelfftandigheid, 209. Alhoewel men deze vemaauwingen (Strikturen) niet algemeen voor gevolgen van den druiper opgeeft, is het echter zeker, dat zijhet meest voorkomen bij mannen, die deze ziekte gehad hebben , fchoon ene jichtige gefteldheid  (;9o ) heid («) hiertoe zeker veel kunne bijdragen, vooral daar zij zich eerst in den middelbaren leeftijd, of in den hogen ouderdom opdoen, (dikwijls eerst twintig of dertig jaren na den druiper). Welk een affiand tusfehen de opgegévene oorzaak eit het tiitwerkfel! Hier komt nog bij, dat men de vemaauwingen zeer zelden vind op die plaats, waar de druiper anders eigenlijk zijnen zetel heeft, in 't gemeen verder agterwaafts ; waaruit men ten minften befluiten kan, dat zij eigenlijk geen voorbrengfels zijn van eenvoudige druipers. Men heeft zeer fterke vemaauwingen waargenomen bij heden, die zeer goedaartige druipers, (en bij anderen j- die in't geheel gene) gehad hadden, terwijl in tegendeel weer artdere, die door de hevigfte druipers waren aangetast geweest, van dergelijke vemaauwingen geheel vrij bleven. Men kan ze ook niet afleiden van het gebruik der bougies of infpuitingen bij de genezing van den druiper, gelijk men anders bvoSm öbv qb ■ ■ ■ iv m >vol ge* (a) Een man van 58 jaren was federt enige jaren met heupjicht gekweld, welke zich na het drinken van een weinig wijns voornamelijk liet gevoelen. De tot nu toe naauwlijks merkbare vernaauwing van zijnen pisweg nam eensklaps toe, en veroorzaakte de vreeslijkfte pisopftopping. Terwijl deze ziekte plaats had, en ik hem daarvan poogde te genezen, had hij geen den minften aanval van jicht, zelfs niet wanneer ik'hem wijn liet drinken } alleen fcheen dan de vernaauwing te verërgeren.  ( 94 ) geloofde jj want volgens Hunter , hebben deze vemaauwingen der pisbuis plaats gehad, fchoon gene van beide bij de genezing gebruikt waren. Hoe het er ook mede gelegen zij, daar de eigenlijke oorzaak nog duister is, en men tot nu toe de vemaauwingen van voorgaande druipers afleid, zie ik mij genoodzaakt om het voornaamfte daaromtrent af te handelen. . 2.1 o. Misfehien is elke fterke prikkeling in de pisbuis (bij voorb. door fteentjes enzv.) misfehien is iedere oppervlakkige ontfteking, die wat diep doordringt, in ftaat > om ene gefchiktheid tot dusdanige vemaauwingen voort te brengen; 211. Bovendien heeft de pisbuis, dit gebrek, met andere buisagtige deelen van ons lichaam gemeen de famentrekking van den flokdarm (onlangs had ik bij het openen van een lijk gelegenheid om ene zeer fterke vernaauwing van het middenfte gedeelte der maag waar te nemen ,) en van de darmen, vooral van de dikke darmen leveren voorbeelden op van aanhoudende vemaauwingen; ook komen de krampagtige vernaauwingen van de neusbuis aan den trarrenzak, van den flokdarm en van de darmbuis niet zelden voor. 212. De vemaauwingen van de pisbuis zijn enge plaatzen in dezelve, die als met een draad fchijnen toegetrokken te zijn, en het meest vooj>  C % ) voorkomen op de plaats van den fponsbol (Bulbus Urethrae); meermalen echter vind men ze voor denzelven, (in 't gemeen tusfehen vijf en drie duim van de opening der pisbuis,) zeer zelden agter den fponsbol; de pisbuis trekt zich (meerhof min) van rondsom evenredig naar het •midden toe in, of van de ene zijde meer dan van de andere.- : ■ 213. Dikwijls ontftaat er een gedurige benaauwende aandrang tot wateren, omdat de blaas zich wegens de vernaauwing der pisbuis niet ongehinderd van derzelver voorraad kan ontlasten; de rokken der blaas worden verdikt, het agterfte gedeelte van den pisweg tot aan de vernaauwde plaats toe verwijdert zich langzamerhand , in evenredigheid met den graad van vernaauwing , (dikwijls ondergaan ook de pisleiders tot aan de nieren toe, en fomtijds zelfs het nierbekken 00 deze (&) Dit gebrek kan men kennen aan ene drukkende Plompe 'pijn in' den omtrek dezer ingewanden (in 't gemeen is de ene nier meer aangedaan, dan de andere); en dezelfde pijn met ene ronde zwelling in de zijde, en een fchielijk daarop volgend etteragtig bezinkfel in de witte pis, die voor 't overige goed gemengd is, en de hierbij plaats hebbende vermindering van het gezwel geeft een ettergezwel van 't nierbekken te kennen, 't welk bij ene langdurige en hevige vernaauwing van den pisweg vrij dikwijls voorkomt, en gelijk ik waargenomen heb, niet  deze verwijdering); het binnenfte békleedfel der pisbuis, uitgezet én geprikkeld door den aandrang der ftilftaandé pis , fcheid even als bij verouderde druipers ene menigte flijmvocht af, of er ontftaat, als de vernaauwing aanhoud een ettergezwel in de vliezen dezer buis, doordien de fcherp gewordene pis in deze deelen ontfteking veroorzaakt of dezelve door hare fchérpte invreet ; dit ettergezwel breekt dan naar buiten open, en maakt in 't gemeen ene pijpzweer in deri bilnaad, waardoor de natuur genoodzaakt word, i om de pis door dezen nieuwen uitweg te ontlasten.- - -: 214. De lijder word de vernaauwing in 't gemeen niet gewaar, of vraagt om gerië hulp, voordat het gebrek reeds een aanmerklijken voortgang gemaakt heeft. De pisftraal begint hoe langer zoo dunner te worden, de aandrang tot wateren vermeerdert van tijd tot tijd, en de lijder blijft hieromtrent nog onbezorgd. Somtijds ontftaat er ene ontfléking^ of zelfs een ettergezwel in den bilnaad; dit houd hij voor een plaatslijk gebrek , 't Welk van zelfs wel zal ophouden , niet denkende dat het van de verminderde pislozing , (die hij mogelijk nog van weinig aanbelang rékent j) of van het heimlijk voorkruipend geniet zelden het gevolg is van grote misfiagen in den leefregel.  (97) gebrek, dé 'vérriaauwing namelijk van den pisweg, afkomftig is. Dikwijls komt hij dan eerst raadple'gen , als 'de pis flechts bij enkele drop* pels afloopt, of onder een zeer benauwenden aandrang tot Wateren, ene volkomene opftopping van het water reeds de overhand genomen heeft, en de ontfteking, het vuur, en de dood op handen zijn. 215. Deze 'vemaauwingen zijn aanhoudende , als zij zonder ophouden toenemen, en dus doende tot de hoogfte graad opklimmen , zonder dat de pislozing nu eens met minder dan eens met meer moeite verricht word. Bij het inbrengen der bougie vind men op dezelfde plaats in de pisbüis altijd denzelfden tegenftand. De vernaauwing blijft bij alle omftandigheden, bij iedere levenswijze dezelfde , behalven dat zij ongevoelig zoo lang 'toeneemt, tot dat eindelijk zelfs de dunfte bougie niet tot de blaas kan worden ingebragt. Krampftillende middelen verminderen dezelve even zo weinig , als afleidende en prikkelende. 216. De roede is op dé aangedane plaats dikwijls famengetrokken en in 't gemeen witter, dan op het overige gedeelte. Zelden is het vernaauwde deel een duim lang, in 't gemeen is het ni«t langer dan éne lijn : zelden zijn er meer dan ene vernaauwing in den pisweg. G 217.  ( 98 ) 217- Deze aanhoudende vernaauwing is het, welke nooit aanftonds na enen druiper te voorfchijn komt, en grotendeels eerst tot ftand komt tegen het einde van den middelleeftijd (tusfehen het 48. en 60. jaar). Hier heeft ook die langdurige draiper (§. 195—i97-) Plaats ■> die van zelfs verdwijnt, als de vernaauwing weggenomen is. 218. De krampagtige vernaauwing is het tegengeftelde van de aanhoudende. Zij blijft niet altijd op dezelfde plaats, maar gaat fomtijds een half duim voorwaarts of agtenvaarts. De bougie, die anders gemaklijk in te brengen is, kan eensklaps zeer moeilijk of in 't geheel niet binnen gebragt worden; en fomtijds wanneer ze reeds enigen tijd in den pisweg geweest is, word ze weder terug gedreven. 219. In deze gevallen is de pisweg zeer prikkelbaar en gevoelig, en verdraagt zeer moeilijk het inbrengen of het verblijf ener bougie ; dit gaat evenwel gemaklijker na de pislozing, (fchoon Hunter dit ontkent,) en na het plaatshjk of inwendig gebruik van krampftilleude middelen. De vernaauwing word verergerd door famentrekkende, of verhittende middelen. 220. Dit gebrek heeft de grootfte overeenkomst met de prikkeling der blaas (§. 148. —) en de daarbij plaats hebbende kramp van den hals der blaas,  (99) blaas, en brengt waarfchijnlijk veel toe om deze te verergeren. £)nder de vemaauwingen is deze de enige, die onmiddelijk op den kwaadaartigen druiper volgen kan, ook kan zij misfehien de pisopftopping, welke er fomtijds mede gepaard gaat (§. 25); niet weinig bevorderen. 221. Zeer zelden (of het mogt zijn na het genezen der aanhoudende vernaauwing,) ontmoet men dit gebrek alleen ; het meest gaat het gepaard met de aanhoudende vernaauwing, die door ftenen in de pisbuis veroorzaakt is, of met de ontfteking van den hals der pisblaas. Of zij in tijdvervolg niet in de aanhoudende vernaauwing kan veranderen, durf ik nog niet bepalen. 222. Ene aanhouderide vernaauwing moet zeker zeer gering zijn, zo er de krampagtige niet mede verbonden is. De laatfte is er zooveel te fterker bij, als de pisweg door de aanhoudende vernaauwing meer famengetrokken, en de pislozing hierdoor meer verhinderd is. 223. Of in dit geval de krampagtige vernaauwing agter of op de plaats der aanhoudende zij, zegt Hunter niet te kunnen bellisfen. Ik meen altijd het eerfte te hebben waargenomen , want ik behoefde dikwijls met ene bougie , die voor de aanhoudende vernaauwing al te dik was, Hechts enige minuten lang zagtjes op deze laatfte te drukken, om door deze afgelegene prikkeling G 2 den  den kramp , die agter dezelve plaats had, door afleiding weg te nemen , en dan met ene dunnere bougie ook gemaklijk door de krampagtige vernaauwing heen te komen, daar dezelve voor de aanwending dezer handgreep niet doorgebragt konde worden. 2.24. In 't gemeen kan men weten, dat deze vemaauwingen beide plaats hebben, als ene bougie , die voor de eerfte paar duimen van den pisweg niet al te dik is, evenwel niet tot aan den hals der blaas kan doordringen , maar altijd vier of zes duimen ingebragt zijnde een onverwinlijken tegenftand {de aanhoudende vernaauwing) aantreft, daar echter ene dunnere bougie (uitgezonderd in de ergfte gevallen) met gemak doorgaat, behalven fomtijds (de krampagtige vernaauwing), wanneer de doortogt min of meer bezwaarlijk is. 225. Er zijn drie onderfcheidene mameren om de aanhoudende vernaauwing te genezen, (waarbij men' in 't begin geen acht flaat op de daarbij plaats hebbende krampagtige vernaauwing), waarvan de beide eerfte te pas komen in het geval, waar nog ene dunne fonde door de vernaauwde plaats kan heen gaan , de laatfte echter noodzakelijk is, als zelfs de dunfte bougie geen doortogt kan vinden. De eerfte manier beftaat in de langzame verwijdering , de twede in de verettering,  (Kft) ring, de derde in de doorbijting van de vernaauwing. Alle drie kunnen in 't werk gefield worden, als de vernaauwing niet geheel in de boog van den pisweg is, in welk geval men misfehien gene hulp, dan door infnijding kan toebrengen. 126. Volgens dé eerfte manier (c) brengt men de dikfle bougie in , die men met ene geringe moeite nog even Qd) door de vernaauwing kan heenbrengen, en laat die op deze wijs enige minuten in de pisbuis blijven, of zoo lang, als de lijder zonder grote moeite dit kan uitftaan. Kan hij ze uren lang verdragen, dan neemt men ene, die dikker en aan 't einde zoo veel mogelijk kegelvormig afgefneden is , en zoekt dezelve binnen te brengen. Men drukt ze voorG 3 zich- (O Deze manier van aanhoudende vemaauwingen der pisbuis te genezen, door de drukking met bougies, was reeds bekend in bet jaar 1560, wanneer een Geneesheer te Nimes dezelve door loden fonden genas. (Agter Laz,, Riverii Obf. Metl. L.ugL 4. 1659. zijn gevoegd zeven en dertig waarnemingen van den bovengemelden ongenoemden Geneesheer; Zie hiervan de 22. waarneming.) Cd) Dikwijls is de vernaauwing zoo groot, dat men gene ■ bougie heeft, die vast en tevens dun genoeg is, om in 't begin door dezelve heen gebragt te worden; dan gebruikt men hiertoe darmfnaren, die men allengskens dikker neemt, maakt derzelver punt rond, en brengt ze, na ze in olie gedoopt te hebben, in den pisweg.  zichtig, bij beurten, en zagtjes draaijende naar binnen, fpringt ze terug, zo heeft men de opening der vernaauwing niet getroffen , of de opening is te naauw , en men moet ene nemen, die dunner is. Maar dringt zij door, en blijft ze zitten, dan is men zeker van in de vernaauwing te zijn doorgedrongen, ten minften wanneer het inbrengen gene pijn verwekt heeft, en de punt der bougie plat gedrukt is. Als de lijder ze niet langer verdragen kan neemt men ze er weder uit, en tracht ze in 't vervolg dieper in te brengen. Is ze door de vernaauwing heen, zo zoekt men ene in te brengen , die wat dikker is, en zoo klimt men al op, tot dat men de vernaauwing te boven gekomen is , d. i. tot dat men ene bougie van twee of derdehalf lijnen dik tot aan de blaas toe vrij kan inbrengen. Vind men echter verder naar agteren nog tegenftarrd, dan moet men hier even zo mede handelen als met de eerfte vernaauwing. 2.27. De bougie moet niet te week zijn , ahders buigt zij te ligt , ook niet al te hard, anders kan men gemaklijk naast de vernaauwing , even als met de catheter, in de fponsagtige lichamen der roede doordringen, vooral als men een weinig onbehoedzaam te werk gaat. Men Word dit gewaar , als men door het verder inbrengen van het werktuig pijn verwekt, en plaats  ( i©3 ) plaats wint, zonder dat echter de pis enen vrijen loop krijgt; men kan dit ongeluk in dit geval vermijden door (veerkrachtige) bougies , en door voorzichtigheid. Ook moet men dezelve van tijd tot tijd uitnemen om te zien , of de punt ook omgebogen is. Als men de bougie enige tijd , vooral des nachts , in den pisweg wil laten blijven, moet men ze buiten denzelven een duim lengte ombuigen, en met een draad agter het roedehoofd bevestigen, om voor te komen , dat zij niet in de blaas glijde; een ongeluk , dat men alleen kan herftellen, door de blaas van ter zijde te openen, en dan het vreemde lichaam , niet zonder veel gevaar, weder uit te trekken. De bougies moeten niet naar gewoonte van voren naar agteren kegelvormig aflopen , maa* overal even dik , en dus cijlindriek wezen, en flechts aan de punt iets dunner toelopen. De lijder moet leren de bougie zelf in tc brengen ; hij is zelf 't best in ftaat, om dezelve ^emaklijk in te fchuiven, hij kan zelf 't best de plaats voelen , die verwijderd moet worden, en hij zal niet ligt naast de vernaauwing een gat boren, zelfs wanneer de bougie ook al wat hard is. 228. Men behoeft zich niet te laten affchrikken van het gebruik der bougies door ene beginnende , of reeds ontftane zwelling der ballen, ' G 4 door-  ( 104 ) doord-tn deze zwelling ia 't gemeen een gevolg is van de vernaauwing. der pisbuis , van enen neen in den pisweg, of van een ettergezwel in de klieren van gemelde buis, en juist door het gebruik der bougies in 't eerfte geval weggenomen , in het twede verminderd-, m in het derde niet verergerd word 220. Somtijds , vooral in aandoenlijke geftellen , cu als de vernaauwing reeds bezwaarlijke, toevallen, moeilijke pislozing, te grote gevoeligheid der blaas , en dergelijke heeft voortgebragt, is er nevens de aanhoudende vernaauwing ook, gelijk ik reeds aangemerkt heb, ene kranu> agö'ge vernaauwing aanwezig , in 't gemeen agter de eerfte. Een hardnekkig en vreeslijk gebrek. Hier is men verplicht als de gewone bougie niet kan binnen gebragt worden, allerlei handgrepen in 't werk te ftellcn, om zijn oogmerk te bereiken. Men drukt enige minuten lang met ene dikke bougie zagtjes op de aanhoudende ver, naauwing, en dan beproeft men de dunne bougie , die men meende in te brengen. Helpt dit niet, zo kittelt of wrijft men den bilnaad zagïjes met de en? hand, terwijl men met de andere de bougie naar binnen drukt. Is dit ook vruchteloos , dan baad men het geheele lid in koud water, en voegt hier foinwijlen een warm voetbad bij. Waaneer de kramp dikwijls plaats heeft,  ( i°5 ) heeft, zet men een feton in den bilnaad. De gcfchiktfte tijd om de bougie in te brengen, is in dit geval terftond na de pislozing. 230. Bovendien moet men vooral alles zoeken te vermijden wat krampagtige famentrekking geven kan. Om zoo veel te beter de te grote prikkelbaarheid te verminderen , laat men dén lijder enige malen meer op een dag zijn water lozen, koude baden gebruiken, in de frisfche lucht beweging nemen, fpecerijagtige en héte zoo wel, als verflappende dranken vermijden, en inwendig het poeder van, het Lignum Quasfiae gebruiken. Samentrekkende verfterkende middelen, koortsbast, ijzer enzv. vermeerderen, volgens mijne ondervinding, de krampagtige famentrekking. •231. Dit foort van aanhoudende vemaauwingen door langzame verwijdering te genézen , is voorzeker de gemaklijkfte, maar ook de onzékerfte manier. Al heeft men het ook, door het geftadig opklimmen tot de dikfte bougies, reeds zoo ver gebragt, dat de ingetrokkene plaats in den pisweg verwijderd is, en hierdoor de pis enen vrijen loop gekregen heeft, zo is de lijder daarom nog niet ten vollen genezen of voor ene wederinftorting beveiligd. Hij moet nog lang de dikke bougie van tijd tot tijd, ten minften, om de agt uren , inbrengen, en enige uren bij zich G 5 dra-  ( Ior5 ) dragen, anders krimpt de plaats der vemaauwing weder langzaam in , en nu kan de dikfte bougie er reeds niet meer door, enzv. Hij durft nooit op reis gaan, zonder zich van bougies te voorzien , om in geval van nood te gebruiken, dewijl de neiging der nu verwijderde plaats om zich weder te vernaauwen, niet is weggenomen. 23 a. Als de lijder zelf deze verwijdering bewerkt , kan hij, als er reeds enige dunne bougies doorgebragt zijn , fchielijk van dikkere tot dikkere overgaan , en door deze prikkeling op de aangedane plaats, ene kleine onfteking en verettering te weeg brengen (de twede manier), welke langzamerhand het gebrek volkomen en grondig geneest. Het weeffel van de vernaauwde plaats is altijd tegennatuurlijk, en daarom is deze plaats ligter tot ontfteking en verettering te brengen, dan het gezonde deel van den pisweg. 233. Om dit oogmerk nog zekerer te bereiken , heeft men aangeraden, om ene dikke bougie met geweld door de vernaauwde plaats heen te ftoten, en deze bewerking is fomwijlen wonder wel gelukt ; misfehien dat hier een klein gedeelte van het binnenfte vlies der pisbuis in de vernaauwing gefcheurd, en daardoor ene verettering ontftaan is, of dat de geweldige uitrekking ene kwetzing en ontfteking te weeg gebragt heeft, die ene verzwering ten gevolge had,  ( ioz ) had, of dat de ronde vezels van den ingetrok. ken fpier-rok der pisbuis door dit geweld verlamd , of geheel verfcheurd zijn, terwijl het rekbaar gedeelte der vernaauwing toegaf. Het laatfte is het waarfchijnlijkfte , dewijl men gevallen weet, waarin deze met geweld verrichte bewerking de vernaauwing eensklaps en zonder wederinftorting geheel wegnam. 234. Met dat alles büjft deze bewerking ten hoogften onzeker en derzelver navolging niet raadzaam. Hoe ligt kan men niet met dit geweld, daar men in 't donker te werk gaat, de vernaauwing of ten minften derzelver middelpunt, 't welk dikwijls geheel niet met de as der pisbuis overeenftemt, misraken, en dus enen tegennatuurlijken en nieuwen weg maken ? 235. Om ditzelfde oogmerk met zekerheid te bereiken, neemt men een hoornen ftaafje van de dikte ener bougie , 't welk in 't begin van den pisweg past, hieraan geeft men boven het vuur ene zagte buiging, en men maakt het van voren een half duim lang zoo dun, als ene bougie, die tot nog toe gemaklijk door de vernaauwing heen konde. De rand, welken het dikkere ftaafje ten opzichte van het dunnere vooreinde vormt, en waarvan men de fcherpe kant een weinig afneemt, maakt dus, dat er een dun ftaafje uit het dikkere fchijnt uit te komen  ( ioS ) men. Dit gladde ronde ftaafje brengt men eerst zoo in den pisweg, dat het dunne gedeelte (tot aan de uitftckende rand toe) door de vernaauwing heengaat, dan laat men den lijder, als hij ftandvastig genoeg is , zelf het dikkere gedeelte door de vernaauwde plaats heen floten. Men begrijpt gemaklijk, dat het dunne vooreinde hier den weg baant , en het geheele ftaafje leid, dat het naauwkeurig den loop van den pisweg' volgen moet, en gene verkeerde richting nemen kan. Hierdoor zal men zijn voornémen met veel meer zekerheid uitvoeren. Is het ftaafje te onbuigzaam , dan kan men het enigen tijd voor dat het gebruikt word, in lijnolie leggen te wéken. _ 2-36 Nog eigenlijker echter behoort tot de ma> mer , om het gebrek door verëttering te genezen , het vernietigen der vernaauwing door bijtende • middelen , waar mede men de bougie, die men inbragt, bekleedde, of dezelve geheel (O uit prikkelende middelen famenftelde. CO Philippl-s een Portugees (zie A. Laktka Afakci. E&rpi Carunc. I55I. „. pag_ 3+ ) naiI1 het eem> tegen het midden der 16 eeuw, zuike vemaauwingen weg door ene bijtende ftof uit VirU. ^ris, Auripigwr*: waarmede bij de punt zijner bougies voorzag. De geneesw.jze wierd van tijd tot tijd onder veie veranderin. gen voortgezet, tot dat LM een paar jaren voor het  ( 109 ) 237. Tot dit einde kan men de dikfte bou^e» welke vooraan in den pisweg komen kan, overal van de zelfde dikte maken, en op het plat afgefneden einde poeder van rode praecipitaat indrukken. Aan de zijden beftrijkt men ze met olie , brengt ze tot aan de vernaauwing toe in, en drukt ze hier enige minuten lang zagtjes tegen aan. Dit herhaalt men alle dagen , tot dat de vernaauwing , die allengkens tot verettering overgaat, de dikfte bougie gemaklijk doorlaat. Dan houd men tot de genezing toe ene zeer dikke bougie, zonder praecipitaat , maar met Gummi Mijnhae, in eidooijer opgelost, beftréken, tweemaal daags een quartier uur lang in den pisweg; om een tamelijk breed lidteken té verkrijgen. Deze moeilijke arbeid is Wel enigzins langwijlig , maar bewerkt ook ene grondige genezing. 238. Door déze behandeling kan men in de meeste gevallen (zelfs wanneer de vernaauwing zoo groot is, dat de dunfte fonde of fnaar er niet het midden dezer eeuw zijne geheim gehoudene bougies 01. enen kwakzalveragtigen toon begon te verheffen; deze waren geheel uit /cherpe middelen famengefteld , en veroorzaakten bij gevolg, dikwijls in het gezonde deel van den pisweg, ontfteking, verzwering, en verfcheiden andere kwade toevallen» die derzelver gebruik verboden, eer men zijn oogmerk, bet vernietigen der vernaauwing namelijk, bereikt had. Gueriv heeft ze verbéteid.  C "o ) niet door kan) de derde manier ontberen, waardoor Hunter de grootfte vemaauwingen leert weg bijten, en welke men volgens mijne ondervinding het best op de volgende wijze in 't werk fielt. 239. Men neemt een even gebogen pijpje van fijn zilver, van omtrek als de dikfte bougie • men brengt dit in, terwijl de onderfte openinJ van dit pijpje gefloten blijft door een knopje° aan het einde van een draad vast gemaakt, die door de buis heen loopt en boven uithangt, waarmede men dus het knopje kan uithalen,' zodra het einde van het pijpje bij de vernaauwing gekomen is. Deze fluiting der opening verhindert het indringen van den flijm der pisbuis in het pijpje. Zodra de-4raad met het knopje er weder uitgetrokken is, brengt men in deszelfs plaats een andere draad, van fijn zilver in, aan welks einde een ftukje Lap: Infernal. in ene kleine houvast (ƒ) bevestigd zit. Dit bijtmiddel drukt men door middel van het zilverdraad een paar leconden lang 0p de vernaauwing, trekt het dan J/^IVeii 3lS ee" ftukie aan he£ ^nde van 'ne £ékeD-P£n bevesti^ deze houvast is ene kleine tang. die met derzelver holle armen het teentje omvat, terwiji n>en met een ring, die men van agteren nafchuift, de " armen nader aan eikanderen brengt, om zoo doende het ^gefloten tekje vast te doen houden.  (III) dan in het pijpje te rug, neemt beide uit den pisweg en herhaalt deze bewerking alle twee dagen* (g) tot zoo lang, dat men het pijpje door de vernaauwing kan heen komen. Om de al te fterke prikkeling voor te komen, die het bijtmiddel op het gezonde deel van den pisweg kan veroorzaken, als het van de gemaakte korst afloopt, doet men het best, om terftond na de bewerking laauwe melk in den pisweg te {puiten. Men begrijpt ligt, dat deze manier voorzichtigheid vordert. 240. De beide laatfte manieren komen te pas, als cr in 't geheel gene opening in de vernaau- ^ wing mees te vinden is, en waar dus de eerfte manier niet kan te ftade komen. Men moet de toevallen van ontfteking, als zij zig mogten opdoen, door koude omflagen, warme voetbaden enzv. zoeken te ftillen. 241. Als een fteentje in den pisweg de oorzaak der aanhoudende vernaauwing is, kan men hetzelve op de beide laatfte wijzen dikwijls een uitweg geven. Heeft de vernaauwing nog enige opening, en zit de fteen in den omftreek der balzak, zo kan men de toevallen, die hieruit geboren worden, ligt aanzien voor toevallen ener krampagtige vernaauwing, bijaldien men zich (g) in de meeste gevallen behoeft men dit flechtt esn par.r mal^n te doen.  C Ha ) zich niet van de tegenwoordigheid van den ftëeii Verzekert door middel van ene metalen fonde, welke op het aanraken van den fteen een fijn gevóel van knerfing mededeelt. Na pisopftoppingen door verhaauwingen uit deze oorzaak, heb ik de ftenen van den pisweg uit den bilnaad zien ontlasten door gevaarlijke ettergezwellen, welke de natuur op die plaats had voortgebragt! 242. Zelden gebeurt het dat de krampagtige vernaauwing (§. 218—224.) nog lang ha het vernietigen der aanhoudende overblijft, en bijzondere hulpmiddelen Vereischt. Terwijl integendeel de kramp bij de behandeling der vemaauwingen door eenvoudige verwijdering , zoolang blijft, en zich van tijd tot djd op nieuw voordoet, tot dat alle neiging der plaats, (waai- de aanhoudende vernaauwing heeft plaats gehad,) om zich ori nieuws famen te trekken, geheel verdwenen is; het welke fomwijlen het geheele leven door duren kart , zo men de volkomene genezing der vernaauwing niet volgens de twede of derde manier bij der hand neemt. 243. Voordat de kramp' na het vernietigen der aanhoudende vernaauwing verdwijnt, vooral wanneer zich de pisweg rta het uittrekken der bougie oogenbliklijk toefluit, kan men zich het best bedienen van ene holle bougie van veerkrachtige hars  hars (h) s welke men altijd bij zich moet hebben , om telkens, als men wil, het water'te. kunnen aftappen. 244. Het dikwijls baden der teeldeelen in koud water zal de krampagtige vernaauwing geheel doen ophouden, vooral als men de ongeregelde prikkelbaarheid des lichaaras door in- en uitwendige verfterkende middelen verbe'tert. Zo dezelvereeds mogt verouderd zijn , en deze manier niet wilde helpen , zoude een feton in den bilnaad het gebrek ongemeen veel verminderen, en met den tijd geheel doen ophouden. 245. Zij, die aan dit gebrek onderhévig zijn» moeten dikwijls wateren , en hetzelve nooit lang ophouden ; zij moeten zich wagten voor koude , voor al te fterke gemoedsbewegingen, fterke dranken , fpecerijë'n, en vermoeijingen. H ZE- ("0 Deze zijn ook het best, als de krampagtige vernaauwing alleen de oorzaak der pisopftopping is. Men brengt deze catheters op de gewone manier in, en helpt ze eindelijk door enen vinger , welken men in den endeldarm brengt, in den hals der blaas.  c m) ZEVENDE HOOFDSTUK. Verharding der Foorjlander-klier. & 246.' _A_ls de pisopftopping niet uit ene verlamming der blaas , noch uit ene ontfteking van den hals derzelve (bij kwaadaartige druipers) , noch uit enen fteen in de blaas ontftaat, en men door het inbrengen ener bougie of fonde in den pisweg geen fteen of vernaauwing kan ontdekken , terwijl evenwel de pis, wat men ook aanwende, niet wil volgen , zo kan men befluiten, dat er een gebrek in den voorftander plaats heeft. 1247. Om hier echter ten vollen van verzekerd te zijn, brengt men zijnen vinger , na denzelven vooraf in olie gedoopt te hebben, in den endeldarm , voorwaarts naar de fchaamdeelen. Hier zal men , als dit de oorzaak is , een hard , in den endeldarm uitftékend lichaam waarnemen, dikwijls van zulk ene grootte, dat men den vinger van de ene zijde naar de andere moet brengen , om den ganfehen omtrek van deze verharde projiata te kunnen onderzoeken. 248. Men kan gemaklijk begrijpen, hoe aanmerklijk dit opgezwollen lichaam het begin van ert  ( «5 ) den pisweg moet Famendrukkeh eii toefluitëii $ en welk ene gevaarlijke pisopftopping hieruit kunne ontftaan. 249. De zaadlozing is in deZe omftandighedeh allerpijnlijkst. 250. Mén kan door middel ener bougie (if) of van een voorzichtig ingebragte catheter gemaklijk het water aftappen , doch dit is flechts enö kortftondige hulp. Het best is een veerkrachtigë catheter in te brengen ën dien eindelijk metden vinger, welken men in den endeldarm brengt, door den hals der blaas te helpen, 251. Was men volkomen in ftaat, om deze klierverharding te kunnen verdelen , dan zoude men zich ene voortdurende hulp en de gehezing kunnen beloven. Maar tot hier toe is ons geen zeker middel daarvoor bekend* 252. Het inwendig gebruik der dulie kervel heeft fomwijlen geholpen, gelijk ook de gebrande fpons , maar vooral de Aethiops Vegetdbilïi en het zeebad ; want dikwijls is dit gebrek vart enen fcrophuleuzen aart. Pappen van verfche Rad: Mandragorae bij herhaling op den bilnaad aangelegd , zegt men , dat zeer Werkzaam ge* weest zijn in 't verdelen dezer verharde klier» Het paersch vingerhoedskruid (Digitalis Purpured) H i het (») Het water loopt hierbij langs; de blaas moet hier echter tnicenwate medeweiken;  ( ) het ruw* fpiesglas, het vlug loogzout, de electriciteit, en misfehien plaatslijke berókingen met cinnaber zoude men met voordeel kunnen aanwenden. 253. Een feton in den bilnaad, die lang onderhouden wierd, en waarvan de openingen twee duimen van eikanderen waren, heeft eens ene verharde projlata vrij veel vermindert. 254. De beste verzagtende (palliativs) hulp beftaat hierin, dat men terftond na het uittrekken der bougie een catheter van veerkrachtige hars (zonder fpiraalvormige-draad in deszelfs holte) op de manier van Pichler in de blaas brengt, de pis er door laat uitlopen, denzelven voor het roedehoofd vast maakt, en toeftopt, en alle dagen flechts eens uitneemt, om er het aanhangend fteenagtige af te fcheiden. I 255. Ondast zich de pis bij dergelijke zwellingen «evenwel-niet door den ingebragten pisleider, en treft het werktuig voort agter den hals deiblaas enigen tegenftand aan, (een zeldzaam gebrek, waarmede Hunter ons het best bekend gemaakt heeft,) zo is het waarfchijnlijk , dat een klein gezwollen gedeelte der verharde projlata in de blaas uitfteekt, en daar een foort van klep maakt, die zich op de opening der blaas legt, en aan de pis volftrekt den doortogt weigert.  ( "7) 256". Het inbrengen - ener dikke bougie, die van voren fterk gebogen was, heeft hier fomwijlen zoo veel uitgewerkt, dat de pis langs de- . zelve uitvloeide. Als dit echter niet helpt, brengt men voorzichtig den catheter in , en drukt denzelven , zodra hij tot aan het klepvliesagtig uitfteekfêl gekomen is, met het handvatfel naar beneden, waardoor het gebogene vooreinde voorbij het tegennatuurlijk lichaam opwaarts in de blaas glijd, en het aft.app.en van het water mogelijk word. H 3 TWE-  TWEDE RANGSCHIKKING. Bgflfil :r> mi c3±sv»gttti taov oos nofpw Idiopatuisch- venerische plaatslijke gebreken op deelen les lichaams, die met opperhuid eekleed zijn. EERSTE AFDELING^ Chankers. EERSTE HOOFDSTUK, Chankers in 'i algemeen , en in 'f bijzonder bij mannen. venerifche fmetftof vat het meest op plaatzen van het lichaam , die geheel geen opperhuid hebben, hierom zijn de druipers veel algemener, dan alle andere venerifche toe* vallen j daarnaast zijn de deelen, die met ene •aWT i H dun:.  ( "9 ) dunne opperhuid omkleed zijn, het vatbaarfte voor de befmetting : in het laatfte geval, ontftaan er zweren, die men Chankers noemt. Hoe tederer de opperhuid is, dies te gemaklijker is de befmetting, en dies te verder breid zich de chanker uit. 258. De meest gewone plaatzen der venerifche befmetting zijn de teeldeelen; daarvan is het, dat chankers bij de mansperfonen meest voorkomen op de plaats, waar de. kroon van het roedehoofd aan de voorhuid gehecht is, vooral aan de beide zijden der inhechtjng van het toompje, aan de inwendige oppervlakte der voorhuid en aan derzelver rand, aan het roedehoofd, en fomtijds aan de uitwendige oppervlakte der teeldeelen , bij voorbeeld , aan den balzak. 259. Als het gift aan de lippen van den mond, aan de tepels der borsten, of in ene Wond komt, ontftaan er bij beide geflachten chankers. 260. Er doet zich binnen weinige , fomtijds binnen 3<5 uren, na den onzuiveren bijflaap, zelden enige dagen daarna, ene kleine donker rode plaats op, welke onder ene fterke jeukte opzwelt, en een hard ontftoken puistje maakt * 't welk aan de punt met etter gevuld is, en fchielijk in ene zweer verandert. Het lichaam van den chanker puilt van het begin af vooruit, terwijl echter de harde ligt rode [fomtijds on- H 4 zui-  ( -IflO .) zuivere, geelagtig witte) grond niet diep onder de fpckagtige wirte randen gelegen is, die van Tondsom , doch niet ver , ontftoken en verhard zijn. Op het aanraken ondervind de lijder hevige pijnen, en men kan de hardheid der zweer zeer diep voelen doordringen. De kleur van het uiuijperende vocht is groenagtig geel. Dit is de befchrijving van ene chanker, die langzaam, meer onder knagende dan ftékende pijnen, in omtrek en diepte toeneemt.. 261. De chankers, welke aan de binnenzijde der voorhuid zitten, zijn veel pijnlijker, meer ontftoken, en in 't gemeen groter, dan aan de andere deelen ; de verharding onder en om den chanker is hier zeer merkbaar en groter, dan bij die van het roedehoofd. 262. Op de plaats' der vereniging van-de voorhuid met het roedehoofd zijn zij in 't begin zoo groot, als gierstkorrels; zij komen hier het meest voor aan de beide zijden van het toompje, waar zij zeer ligt toenemen, en fchielijk dit deel vernietigen. 263. De chankers aan het roedehoofd komen niet zoo dikwijls voor, en de ontfteking, de pijn , en de hardheid van het kleine ettergezwel' zijn zoo groot niet, als op andere plaatzen; derzelver randen dringen -ook zoo niet voorwaarts, als die van'de chankers der voorhuid, de  irc zweer fchijnt hier veel meer in het lichaam van het roedehoofd ingezonken te zijn. 264. De chankers, die voorkomen op plaatzen der teeldeelen , die met ene fterkere opperhuid overdekt zijn, zoo als aan het lichaam deiroede, of aan het voorfte gedeelte van den balzak , zijn veel pijnlijker en meer ontftoken. Hier vertonen zij ] zich onder de gedaante van puisten, die met ene korst bedekt worden, welke korst afvallende altijd gevolgd word van ene andere korst, die nog groter is. Bijna hetzelfde heeft plaats bij chankers, die men door woiv den inent op plaatzen, die met ene fterke opperhuid overdekt zijn (a). 2.65. Alle chankers zouden op ene bepaalde plaats waarfchijnlijk altijd met dezelfde toevallen gepaard gaan Q)> dewijl de fmetftof misfehien II 5 van 0») Het chankergift veroorzaakt pijnlijker, en gevaarlijker .toevallen (ontfteking , zwelling , hevige pijnen enzv.) op plaatzen , die met ene fterke opperhuid bekleed zijn, (gelijk de armen, de benen enzv.) dan aan het roedehoofd, de lippen , de voorhuid, enzv. (fc) Andre heeft opgemerkt, dat lieden, die flechts voor ene geringe befmetting vatbaar waren, door de kwaadaartigfte chankers ook maar zeer weinig befmet wierden , en dat de tijd tusfehen de befmetting en het uitbreken der chankers bij de meesten altijd even lang is, als zij meermalen door zeer verfchillend gift befmet worden.  C 122 ) van dezelfde' natuur, en op zichzelven zeider: goedaartiger of kwaadaartiger is, indien de verfchillende lichaamsgefteldheid niet zelve die grote verfcheidenheid ten opzichte der kwaadaartigheid van chankers (druipers, heschbuilen, enzv.) door de onderfcheiden gewijzigde terugwerking te wege bragt. 266. Hieruit volgt, 't geen de ondervinding ook bevestigt , dat, als men deze idiopathisch venerifche zweren met het beste gevolg behandelen wil, men vooral acht moet flaan op de bijzondere gefteldheid van ieder lichaam , welke men door ene behoorlijke oplettendheid fchielijk mt het beloop en de .toevallen der chankers kan opmaken. 267. Bij geitellen , die fterk tot ontfteking overhellen, zal de chanker zeer ontftoken te voorfchijn komen en diep worden; het tegendeel zal in het tegenovergestelde geval plaats hebben. De chankers veroorzaken in zeer prikkelbare geitellen grote pijnen, I! zij nemen een zwaxtagtig miskleurig aanzien aan , en ontlasten meer dunne ichor. 268. Hoe eerder de chankers korsten beginnen te krijgen , zoo veel te meer neiging hebben zij tot koud vuur (c), waardoor dikwijls .ü god .<&•> bihis n^sTW Wi&iaï£^gS& (O De ontftekirjg is bij ds chankers meestal van enen  ( 1*3 ) het gehele teeldeel verloren gaat. Als deze zweren diep invreten , heeft men fterke bloedingen te vrezen. cöo. In 't gemeen komen van dezelfde befmetting de chankers later te voorfchijn dan de druipers, (misfehien ontftaan zij dikwijls van het druipergift, dat op deze deelen liggen blijft,) en het gift zoude men derhalven dikwijls, door eenvoudig het deel af te wisfehen of met kalkwater te wasfehen, kunnen wegnemen; ook komen zij zeldzamer voor, want men kan tegen vier druipers flechts één chanker rekenen. Zij breken fchielijker uit aan de voorhuid, en nog fchielijker op de praats, waar de voorhuid zich met het roedehoofd verenigt, bijzonder aan het toompje , het laatst aan de overige deelen, waarfchijnlijk omdat de opperhuid hier dikker is. 270. Hoe vroeger een chank». qa-de befmetting uitbreekt, zoo veel te grotèr is de neiging tot ontfteking; hoe langzamer, zoo veel te ligter komt het gift in de vochten, en brengt de venusziekte voort. 271. Er zijn weinig ziekten, die niet fomtijds door loet vermogen der natuur zelve overwonnen en genezen zijn. Onder deze weinigen - t&a , , ~' ; $h 1 $m roosagtigen aart, daarvandaan die grote neiging om tot koud vuur over te Maan, 't welk ook door Girtanner' aangemerkt is.  C ih ) behoort de chanker-en de venusziekte. Als er zich geen omftandigheden opdoen, die de opflorping van het gift uit deze zweren' in devochten bevorderen, (waarop dan lieschbuilen , en vervolgens de venusziekte volgen , ziekten welke nog erger zijn, dan de chankers,) zo' kunnen dezelve verfcheiden jaren lang zonderde minfte verandering, behalven dat zij iets ingrootte toenemen, op dezelfde plaats blijven, .TWEDE HOOFDSTUK/ Over de algeméne behandeling van eenvoudige Chankers. Mi/fi.;ti •■.€.:;> lï-piïiv sol'T .o^« en geeft in 't algemeen voor, dat, naast de verouderde venusziekte, die zich op het beenvlies, de banden en pezen gezet neelt, geen veneriek gebrek moeilijker te gené^ zen is, dan een aanmerklijk uitgebreide chanker. De eerfte kunstkenners rékenen zich geluk, als zij door een aantal uit- en inwendige middelen, die den lijder niet weinig bezwaren, het binnen vier of zes weken zoo ver brengen, m zy een ingewortelde chanker hélen , en enig- , zins  ( 125 ) zins zeker kunnen zijn, dat het gift onder de behandeling niet in de vochten geflopen is, en zelfs daar nog onuitgeroeid omdwaalt. 2,73. De allereerfte meesters betrouwen het zich niet-, om hetzelve binnen dezen tijd, veel min zonder het plaatslijk aanwenden van bijtende middelen, uit zijne verfchanfingen te drijven. Zonder het laatfte, 't welk zij als den opentlijken aanval van voren , en de fmeerkuur, of het inwendig gebruik der gewone kwikbereidingen als de beftorming in den rug befchouwen , zonder de plaatslijke bijtmiddelen, zeg ik, houden zij de kunst voor onvermogend, om deze giftige zweren uit te roeijeiu 274. Hoe onzeker zij van hunne zaak zijn, kan men reeds daaruit afnemen , dat fommige de plaatslijke kwikmiddelen voor al te zwak houden , terwijl de tegenpartij zonder het antivenerisch metaal geen vermogend plaatsmiddel tegen chankers kent; en geen van beiden zijn in ftaat, om op proeven gegronde redenen voor hunne tegenftrijdige gevoelens op te geven. 275. Wisten de laatften, dat hunne plaatslijke kwikmiddelen bij chankers niets afdoen , als zij gene bijtende kracht bezitten, of ten minften in de" wond verkregen , dat dus geen kwikzilver in ftaat is om het venusfmet te doden, als het niet eerst door de vochten verjmderd is; en be-  C 12(5 ) begrepen de eerften , dat hunne feptica zonder kwikzilver, even als de bijtmiddelen uit de kwik, de .ontwijfelbare, kracht bezitten om de watervaten aan te zetten tot het opflorpen van het plaatshjk venusfmet, (en dus de algemene venusziekte te weeg te brengen, welke men dan weder door het inwendig gebruik der kwik moet genezen), en dat zij bovendien veel onnodige pijn veroorzaken, zij zouden voor zeker malkanderen niet langer zoo fterk beftrijden, ert liever dwaling tegen dwaling vriendfchappelijk opwegen. 276. De Lapis Infernalis zoude zeker het allerbest aan alle inzichten voldoen, die men zich met de plaatslijke bijtmiddelen voorftek. Hij fluit en vernietigt oogenbliklijk, even als het vuuralle vochtige dierlijke deelen, met de minst mo-' gelijke ontfteking. Maar hoeveel pijn verwekt dezelve niet! Hij maakt ene korst, waaronder het overige gift niet kan uitbreken, en nu valt deze af, de zweer ftaat zuiver, men vleit zich met ene nabij zijnde genezing , de zweer word droog, en daarop gorden de klieren der liesfchen pijnlijk, er ontftaat ene lieschbuil, de voor^ bode der venusziekte , of de héling houd eens^ klaps op , de pijn van het bijtmiddel verbied deszelfs gebruik , en er komt weeldrig vleesch te voorfchijn, 't welk weder weg gebeten moet worden.  ( «7 ) den. Dikwijls loopt het nog niet eens zoo goed met de bijtmiddelen af; niet zelden krullen onder deze behandeling de randen van den chanker, dien men helen wil, om, en er doen zich rondom knobbels op; de zweer begint ligt te bloeden , is vreeslijk pijnlijk, vreet onophoudelijk voort, en verandert in een waar kreeftgezwel. 2,77. Men heeft voorbeelden van kleine chankers , die alleen door dikwijls en fterk met de Lap: Infern: aan te raken zijn weggebeten en genezen, zonder dat er de venusziekte op volgde; niaar hoe zeldzaam zijn zodanige gevallen, (Simmons zegt dergelijke gezien te hebben; ik ben zoo gelukkig niet geweest van dezelve waar te nemen,) hoe gevaarlijk, om op dit goed geluk ftaat te maken! 278. Doch gefteld, dat bij ene behoorlijke voorzichtigheid geen kwaad gefchied. De chanker zal zonder deze kwade gevolgen verdwijnen, en men zal evenwel moeten befluiten, (hier behoef ik mij alleen -te- beroepen op de ondervinding van ieder een, en zelfs van de voornaamfte meesters der kunst,) dat bijtmiddelen bij chankers gruwelijke middelen zijn, die behalven het kwaad, dat zij natuurlijk veroorzaken, in de meeste gevallen het plaatslijke gift algemeen maken  e 128) ken (a) > en bij gevolg meer nadeel doen dan voordeel. ' 279. Zoolang een vijand mij in 't gezicht blijft ff aan, blijf ik ten minften waakzaam, overtuigd zijnde O) Girtanner fielt de opflorping van bet gift, bij de eenvoudig plaatslijke behandeling, 'zoo zeldzaam , dat ik naauwlijks mijne oogen geloof, als ik hem lees. „ On„ der de veelvuldige chankers, zegt hij, die Ik enkel „ plaatslijk, zonder enig inwendig middel, behandelt „ hsb , zijn mij niet meer dan twee gevallen voorgeko„ men, waarin na de volkomene genezing de Venusziek» te nog uitbrak." Voorzeker een ongelooflijk gering getal, 't welk men alleen verklaren kan uit ene misfehien plaats hebbende fpecirleke kracht van zijn plaatslijk aangewend bijtend loogzout, ("t welk ik beken, daartegen nog niet gebruikt te hebben,) en dit getal is nog te groot als men bedenkt dat het bij ene "behoorlijke inwendige behandeling met de beste kwikbereiding nooit mogelijk is, dat er Venusziekte ontHaan kan, zoodra de chanker daardoor Verdwenen is. Ik verfta derhalven met wat hij verder zegt; „ Gefield het gift zoude (uit den chanker) in„ gezogen worden, zoo zal het kwikzilver de gevolgen „ dezer inzuiging echter niet vporkomen, en de algeme„ ne Venusziekte niet beletten kunnen. De kwik komt :, r.ooit de Venusziekte voor; maar ze geneest dezelve, „ wanneer die ontftaan is; ze delgt nooit het verborgen „ gift uit,"(is het meer verborgen bij idiopathifche chankers , dan bij algemeen venerifche zweren ?) „ maar wel „ het gift, dat.zijne werking gedaan heefc." Evenals of het zijne werking niet deed bij chankers, die flechts plaatslijke gebreken zijn! En hoe gedrongen is hij boven. dien  C 129 ) üjndè dat ik hem nog niet overwonnen hèb i, maar he'ni fe verftrooijen, en in ondoorzoekélijke fluiphoeken te jagen, dat noem ik gene overwinning; 280. Onder de zöó genoemde bijtende wond* zuiverende middelen Qi) is er geen, van de Calomel af tot het Pitriolum Cupri, en van de Lapis Infemails tot het loodwater toe , dat niet famcntrekkend is, en de vaten vernaauwt, d. u zij bezitten alle het vermogen om de opflorping der watervaten te bevorderen , en zij oefenen dit vermogen, bij ene plaatslijke behandeling der chankers , ten vollen uit» Zoude men wel middelen kunnen vinden, die gefchikter waren, dian deze, om na een chanker de venusziekte te doen voortkomen? I 281. tlien niet bij <Üe behandeling der Pliimojis mtft zijn kalk*, water of bijtend loogzout ! Doch ik vertrouw van de vooroordeel-mijdende denkwijze van den Schrijver, dat hij het grootfte gedeelte van dit hoofdftuk herroepen zal, als hij enigen tijd chankers met de Mercuriaalkoorts doör middel Vari den Mefcür. Selubil: genezen heeft. Zo geniaklijk , zoö zeker, zoo fpoedig kan gene uitwendige behandeling de genezing aanbrengen. (fc) Men zoude hier misfehien van kunnen uitzonderen het fijn geftoten glas , een middel dat zonder bijtende kracht zeer wondzuiverend is; want dit werkt alleen dóór ene werktuiglijke prikkeling. Bij chankers is dit echter1: nog niet gebruikt.  C 130 ) 281. Hoe min men desniettegenftaande het bijtmiddel in de gewone practijk kan ontberen, toont de gedurige verlegenheid, waarin men zich bevind, als er een chanker verborgen zit onder de vernaauwde voorhuid, en als de lijder de operatie, die voorzeker dikwijls aan vele bedenking onderhevig is , niet wil toeftaan. 282. Maar om chankers te helen bepaalt men zich toch niet alleen aan plaatslijke bijtmiddelen, men laat tevens het kwikzilver inwendig gebruiken ! — Zekerlijk doet men dit, tot een bewijs dat de eerfte ontoereikende zijn, misfehien ook, omdat de ondervinding aanried om de fchadelijkheid. van deze middelen door de kwik weder af te wenden. Men moest zeker het gift, dat men door de plaatslijke bijtmiddelen naar binnen dreef, (over dit gewigtig nadeel is men overeengekomen ,) door het inwendig gebruik van zoo veel te meer kwikzilver ook binnen het lichaam weder trachten te vernietigen; en omgekeerd moest men de langzame flaperige werking der, tot nu toe bij chankers gebruikte, kwikbereidingen door zulk een plaatslijk bijtmiddel te hulp komen, om toch iets in den ledigen tijd tegen dezelve uit te voeren! 283. Wanneer is men echter zeker , dat men den vijand door dit dubbeld aangrijpen overwon.nen heeft $ Men antwoord ons: 1) als het .v . plaats*  ( 131 ) plaatslijk gebrek verdwenen, en de chanker geheeld is '0 2) als men iets meer dan zöo veel kwikzilver heeft laten innemeh, dat het den mond aantast, en de kwijling begint; 3) zo zich dan naderhand nog tekens van de venusziekte mogten opdoen , moet men deze , door op nieuws kwikzilver te geven , zoeken te ges nezen. 284. Het laatfte is een genoegzaam bewijs voor de onzekerheid van de gewone geneeswijze; het twede is al te onbepaald dewijl in het ene ge* val de mond fchielijk door het kwikzilver aange* daan word, daar men in het andere gene kwijling kan bewerken , al geeft men ook nog zoo veel kwikzilver, (men zoude de krachten eer uitputten 9 dan de kwijling veroorzaken,) terwijl hét venerifche gift in het ene zoo min als in het andere geval gedood Word* Het eerfte kentdken gek niets , want ieder chanker zal verdwijnen , zoödra het gift door het gebruik Van uitwendige verftoppende, prikkelende , of bijtende middelen in het lichaam gedreven is. Zoo goed zoude men een chanker kunnen genezen, door er vloeipapier op te leggem 1285. Met welke nadelen de verfchillendc kwikbereidingen hier gepaard gaan , welk gevaar dc kwijling, die zij nimmer veilig vermijden kunflen, met zich llcpe, en hoe fchadelijk Voor I 3 her  ( I30 het lichaam het lang aanhoudend gebruik van het kwikzilver zij, (zoo lang namelijk \ tot dat de mond. èr.door,aangedaan word ;) dit zal ik vervolgens aantonen» - 286. Zo wij nu een gemaklijker en veiliger manier konden uitvinden om chankers te genezen , zoude, dezelve, naar mijne gedachten, de tot nu toe in zwang gaande om ver ftoten , en voor den Geneesheer zoo wel als voor den lijder veel aannemelijker zijn. Zulk ene geneeswijze hoop ik hier voor te ftellen ; zal echter het vooroordeel voor het oude aan deze manier den ingang verlenen ? té DERDE HOOFDSTUK. Behandeling van den eenvoudigen Chanker. % '!&7* Ik zal hier zeer kort kunnen zijn ; want zo ik nu reeds omftandig wilde handelen van de beste manier, om het kwikzilver te gebruiken , welke ik bij de genezing der venus* ziekte denk af te doen , zoude ik zeker mijn gemaakt ontwerp te veel vooruitlopen. Ik zeg hier derhalven niets meer, dan dat men om een chanker te genezen, den Mercurius Solubilis bij op-  ( 133 ) opklimmende giften zoo lang moet toedienen, tot dat de daardoor voortgebragte Mercuriaalkoorts den chanker, zonder het minfte gebruik van een plaatslijk middel, ten vollen genezen heeft. In gewone gevallen zijn hiertoe agt tot veertien dagen toereikende. 288. Alleen moet ik hier zeggen, wat ik door ene Mercuriaalkoorts verfta, en hoe een genezen chanker er uitziet. De eigenlijke manier om het kwikzilver te gebruiken is bij de chankers dezelfde als bij de venusziekte , welke men dus (§. 614—635.) moet nazien en in alle opzichten opvolgen, (ook ten aanzien der afkering van alle fchadelijke toevallen, welke bij het gebruik des kwikzilvers kunnen voorkomen.) 289. Ik bellis niet, of de uitdelging van het venusgift door kwikzilver (a) op ene fcheikundige werking Q>), of om het misfehien beter uit I 3 te (a) De werktuiglijke voortdrijving van he( gift door de oneindig deelbare zware kwikbolletjes is ene reeds lang verworpen beuzeling, welke men alleen nodig heeft, om de noodzakelijkheid der kwijling te verdedigen, en van zelfs vervalt op het befchouwen der kracht van weï-r nig greinen op zichzelf verkalkt kwikzilver bij de ingewortelde venusziekte, en der werkzaamheid van even zoo weinig greinen fublimaat tegen ligtere venerifche toevallen. (è) Harrison entte, volgens Schwediauer , verfche chankerftof, die hij vooraf ter deeg met de Gomkwik van Plenk  C134 ) ■ te drukken, op ene onzijdigmaking berust, (bijna zoo als de bijtende vitrioololie door de verbinding met lood oogenbliklijk fmaakloös en zagt word, gelijk het rattekrnid door de zwavel,) of, gelijk men zich uitgedrukt heeft, op de eigenaartige prikkeling, welke hei in ons lichaam voortbrengt, — en die men wel moet onderfcheiden van de fchadelijke prikkeling, (prikkelbaarheid uit zwakheid , aanhoudende beving , &c.) welke het langdurig gebruik van het kwikzilver veroorzaakt, zelfs zonder dat het daarom het venerisch gift vernietigt;— zoo veel is zeker , dat de ware vernietiging der fmetftof niet af hangt! van de inpröpping der hoogst mogelijke hoeveelheid kwikzilver binnen den kortften tijd, gelijk men zich tot hier toe ingebeeld heeft, noch van de aandoening van den mond, (welke bij de kwijling, .die hier dikwijls zoo weinig helpt, voorzeker plaats heeft,) noch van enige andere' fterke ontlasting, welke het metaal in fommige gevallen voortbrengt, zoo als de kwijling, de, buikloop, het. zweet (gelijk Sanches wil) of de pislozing, maar veel eer van die eigenaartige verandering van het lichaam, welke men, naar mij- Plenk vermengd had, herhaalde keren bij gezonde perfonen op. yerfcheiden plaatzen van het lichaam in , zonder eenmaal ene venerifche zweer of de venusziekte te kunnen voortbrengen.  ( 135 ) mijne gedachten niet oneigenlijk ene Mercuriaalkoorts noemen kan, en welke gewoonlijk gepaard gaat met ene onaangename gewaarwording in den mond, die men echter voor niets meer, dan voor een toevallig teken moet aanzien. 290. De lijder krijgt een metaaiflnaak in den mond , een walgende reuk in zijne neus, een onpijnlijk hoorbaar gerommel in de ingewanden, ene graauwe kleur, ene fpitze neus, blaauwc kringen om de oogen, bleke loodkleurige lippen, ene afgebrokene of dikwijls (telkens fterker) wederkomende rilling, die diep, zelfs door het binnenfte van het lichaam heendringt. De pols word klein, hard, en zeer fchielijk; hier komt ene neiging bij tot braken, of ten minften ene walging tegen alles, bijzonder tegen dierlijke voedfels; ene hevige fcheurende en drukkende hoofdpijn, die fomtijds tot aan het agterhoofd of aanhoudend over de wortel der neus heentrekt. Er is weinig dorst en geen ftoelgang. De flaap vermindert, de korte dromen zijn vreeslijk, en de lijder zweet veel, doch niet lang agter een. Hij is zeer afgemat, ongerust, en angftig, en verbeeld zich nooit zoo geweest te zijn. — De oogen worden glanzig , als of zij vol water zijn, de neus is even als bij ene verkoudheid verftopt; de halsfpieren zijn enigzins ftijf, even als van phe gevatte koude; i de rug van de tong I 4 is  C 13O ia witagtig. - Nu krijgt de lijder, als alles goed gaat, ene draaglijke moeilijkheid in het flikken, ene ftékende pijn aan beide zijden van den wortel der tong, de tanden worden week of ftomp, (het tandvleesch trekt een weinig naar de wortels der tanden terug, word iets fponsagt'g, rood, pijnlijk, en gezwollen-,) de amandelen en onderkaaksklieren beginnen te zwellen, en de adem krijgt ene eigenaartige ranzige; doch draaglijke reuk, zonder dat er ene grotere affcheiding van fpeekfel, een buikloop of veel zweet ontftaat. Vier dagen fchijnt de gewone en voordeligfle tijd van ene fterke koorts van dezen aart te zijn, en derzelver beste crifis beftaat alleen in het duurzaam verdwijnen van alle venerifche toevallen , en in de volkomene ver, nietiging van het gift. — Deze befchrijving is ontleend van ene uitgezogte, zeer fterke Mer, curiaalkoorts. 291. Om het venusfmet te doden word er zulk een graad van gemelde koonfige bewegingen ver-* eischt, als overeenkomftig is met de hardnekkigheid van het venerisch gebrek. Hierop , en niet op de hevigheid der ontlastingen, berust het gevolg der genezing. Bij geringe, dikwijls onbeduidende kooftsjes, kan een zeer fterk zweet, een ftinkende pisvloed, een kolijkagtige buikloop , of ene kwpjpg ontftaan, waardoor er da-  C 13? ) dagelijks tien ponden fpeekfel verloren gaan; de venerifche toevallen houden onderwijl óp , maar komen naderhand weder ; niet omdat de laatfte te fterk, maar de eerfte te zwak waren. Men kan deze ontlastingen bij de mercuriaalkoorts altijd als nadelig befchouwen, doch flechts in aanmerking van de verzwakking des lichaams; want zij kunnen de genezing der venerieke gebreken niet verhinderen , als de koortfige bewegingen, waarop de geheele genezing berust, maar behoorlijk fterk geweest zijn. Kan men de grote ontlastingen verhinderen, gelijk ik mijn best zal doen, om bij de behandeling der venusziekte te tonen , zo verfterkt men daardoor de zoo voordelige koorts, cn befpaart den lijder zeer veel krachten, 292. Terwijl men tot heling van den chanker het oplosbaar kwikzilver toedient, tot dat er deze koorts op volgt, verbind men de zweer met laauw water, of laat ze onverbonden. 293. Terwijl de befchreven bewegingen van het lichaam, de mercuriaalkoorts namelijk, plaats hebben, begint de chanker, zonder toedoen van plaatslijke middelen, het aanzien te krijgen van ene zuivere etterende wond, en loopt binnen weinige dagen toe, d. i. hij krijgt (zonder 'dat er tekens van venusziekte, pijnlijkheid of zwelling der lieschklieren op volgen) een gezond lidtéken van de natuurlijke zagtheid cn I 5 kleur  C 138 ) kleur der omliggende deelen • het heeft in her begin wel ene meerdere roodheid, en op vele plaatzen ene kleine verhevenheid, als de chanker verouderd geweest is, doch allengs verdwijnt dezelve geheel. Meestal is de zweer gefloten , eer nog de mercuriaalkoorts ten vollen afgelopen is. Het is even veel, of er een of meer chankers, of zij oud en groot , of klein en nieuws ontftaan zijn, als de fterkte en volkomenheid 290.) der mercuriaalkoorts er flechts naar geëvenredigd is. VIERDE HOOFDSTUK. Vemasuwing en terugtrekking 'der Voorhad. §. 294. vernaauwing der voorhuid h ene verfchijning, welke bij den druiper niet dikwijls voorkomt, zo de voorhuid niet reeds van natuur te eng is, b welk geval'het druipervocht, da: tusfehen dezelve en het roedehoofd indringt, zeker gemelijk ontfteking, of chankers kan te weeg brengen. 295. Dit toeval doet zich het meest op , als een  een of meer chankers aan de inwendige oppervlakte der voorhuid in ene aanmerklijke ontfteking geraken , waardoor het fponsagtig weeffcl derzelve fterk geprikkeld word, opzwelt en verdikt, het welk altijd, zo er geen andere fterk werkende oorzaken aanleiding toe gegeven hebben , (gelijk verhitting der deelen door gaan , danfen, rijden, bijflaap, zeiftevlekking, hete dranken en kruiden,) afhangt van ene bijzondere tot prikkelbaarheid overhellende lichaamsgefteldheid, te meer daar deze ontfteking meest van enen ropsagtigen aart is. 2.96. De voorhuid is dan glanzig, doorfchijnend (a), ontftoken, zeer gefpannen, pijnlijk en opgezet, en fteckt voor het roedehoofd uit, zoo dat het onmogelijk is deze huid te rekken en terug te trekken, gevolgüjk den chanker te ontbloten om denzelven plaatslijk te behandelen; de pislozing is wegens de vernaauwde piswegsopening zeer bezwaarlijk; en dit gebrek noemt men ene Phimojis. 207. De etter van de zweer blijft hier binnen en hoopt zich op , en vermeerdert hoe langer zoo meer de zwelling, de prikkeling en de ontfteking , en wanneer er niet in voorzien word , boort (a) Evenwel is zij bleek van kleur. Dit moet niemant doen denken, dat het gevaar min dringend is, gelijk Girtanner te recht sasmcrkt.  C 149 ) boort zij fomtijds door de voorhuid heen en baant zich zoo een weg naar buiten. Dit buitenwaarts geopend abfces is dikwijls zoo aanmerklijk , dat het roedehoofd er door heen dringt, en het voorfte gedeelte der voorhuid aan de tegenovergeftelde zijde een uitftekend gezwel vormt. 298. Deze omftandigheid heeft hier zoo veel fchielijker plaats , wanneer de voorhuid in den gezonden ftaat, gelijk fomwijlen gebeurt, reeds mtuurhjk te eng is, om agter het roedehoofd te kunnen getrokken worden. 299- Komt er echter ontfteking aan den chanker bij lijders, wier voorhuid van zelfs gemakhjk agter het roedehoofd gaat zitten, of beftendig agter hetzelve blijft; of brengt men de voorhuid, die reeds door de ontfteking vernaauwd is, agter het roedehoofd, nietcegenftaande het vooruit te zien was, dat men dezelve er met weder konde over brengen; of is men onvoorzichtig genoeg, om de voorhuid agter het roedehoofd te laten blijven, als men ze terug getrokken heeft, om de zweren, die hier of aan het roedehoofd zitten, te verbinden, tot dat het wegens de ontfteking en fpanning onrnogelijk is om dezelve weder vooruit te trekken; of waagt de lijder zich op dit tijdftip aan den bnflaap ; zo ontftaat het moeilijk en gevaarlijk gebrek, 't welk men gewoon is Paraphhnofis, terug-  ( i4i ) teruggetrokkens voorhuid of Spaanfche kraag tó noemen. 300. Men kan gcmaklijk begrijpen, dat dit gebrek met veel heviger toevallen moet gepaard gaan dan de phimefis, (welke dikwijls de eerfte aanleidende oorzaak van dit geval is,) dewijl de voorhuid zich zelve famenperst, en haar eigene fpanning en zwelling weldra zoo vermeerdert, dat zij benevens het roedehoofd, welks terug* voerende bloedvaten hierdoor geheel toegedrukt worden, tot vuur overgaan. De voorhuid gelijkt in dit geval naar een wrong, die verfchei* den malen omgedraaid is. 301 ■. Niet zelden flaat het vuur, dat bij deze gelegenheid ontftaan is, tot een gedeelte van het fponsagtig lichaam (corpus cavernofum) der roede over. VIJFDE HOOFDSTUK. Behandeling der Phimofis en Paraphimofis. Sr 302. Indien chankers de oorzaak zijn van één dezer beide gebreken, zo moet men geen oogenblik aarzelen om terftond, zelfs wanneer men  ( 142 ) men er te laat (V) bijkomt, onder het gebruik van uitwendige middelen, met het voorname hulpmiddel te beginnen, en het gift, zodra mogelijk, door het inwendig gebruik (T) van den Mercur: Solubil: te vernietigen. 303. Zodra de mercuriaalkoorts begint, 't welk den tweden, derden of ten hoogfteh den vierden dag kan gebeuren, zo verdwijnt ook terftond alle zwelling en ontfteking, die bij de phimofis door het chankergift veroorzaakt is, dewijl het gift als dan gedood is, en de koortsag* tige bewegingen al het roosagtige aftrekken. Bijde paraphimofis neemt de mercuriaalkoorts ook terftond de hindernis weg; de chankers helen. 304. Ik zeide , dat dit gefchieden zoude onder het gebruik van uitwendige middelen. Voo-- ^ dat de Mercur: Solub: zijne fpoedige werking uitoefent , moet men zoo fpoedig als mogelijk , de fterkfte plaatslijke middelen aanleggen, om het dringend gevaar af te wenden. (a) Wanneer het vuur reed; ftond uit te breken, vónd * hC£ fi>oeiIJS ^bruik van de oplosbare kwik heilzaam , so er tevens de werkzaamfte plaatslijke middelen bij aangewend wierden. (*) In d,:ingende gevallen begint men Biet een half grein 3W; Solub: en klimt alle ü uren een grein op tot dat de hierdoor ontftaande koorts een begin neemt Het kwikmiddel met half zoo vee! Opium te vermeden * ook zeer dienstig.  ( 143 ) 305. Bij ene ontftokene vernaauwde of teruggetrokkene voorhuid komt het in 't gemeen zeer veel aan op geftrenge rust, zijdelingfche ligging op een matras van paerdehair of ftroo in ene koele kamer, onder weinig dekens, en tegelijk op vermijding van alle verhittende hartstochten , dranken , cn fpecerijen. 3o6\ Om de fcherpe etter bij de phimofis weg te, fpoelen , of te verdunnen , (en dus voor te komen, dat dezelve niet door de zelfïlandigheid der voorhuid heenbreekt,) moet men telkens voorzichtige infpuitingen onder de voorhuid doen uit laauwe melk, waarin omtrent i's deel faffraan (Crocus) geweekt is. Aan het onderfte gedeelte Van het ontftoken gezwel zet men terftond verfcheiden bloedzuigers, en laat dezelve ene genoegzame hoeveelheid bloed uitzuigen. Sommige raden verwekende warme pappen om het deel te leggen ;> maar zij zijn fchadelijk, want zij verilappen het deel, zoo dat het den aandrang van het bloed nog minder kan weerftaan , waardoor dan het gezwel en de ontfteking nog vermeerdereu. Veel liever late men, nadat de bloedzuigers weggenomen zijn, alle minutenfrisfche koude omüagen aanleggen van water , dat door ijs verkoeld is, cn waarin 5§ deel Extract: Saturn: uf Saaliar; Saturn: en fomtijds %l deel Tmct: opa  C H4 ) 'Opii opgelost is. Enige laauwe voetbaden zouden hier ook van dienst kunnen zijn. 307. Bijna op dezelfde wijze gaat men te werk bij dé paraphimofis. Men laat de bloedzuigers weg ; maar men laat de ijskoude omfiagen, of indompeling van het deel in ijskoud water, zoo dikwijls mogelijk, herhaleii. Enige uren daarna3 als de hevigheid der ontfteking wat geftild is, neemt men het gezwollen roedehoofd in de volle hand, en zoekt door ene zagte aanhoudende drukking het daarin opgehoopte bloed terug te perfen , en het zoo te verkleinen, dat men er de voorhuid , welke men met de nagels van duim en wijsvinger van beide handen gevat hééft;, offchoon met enig geweld, weder over kan trekken. Dit is irt de meeste gevallen mogelijk. 3©8. Wanneer deze handgreep bij herhaling mislukt, moet men éindelijk tot de operatie 0vergaan. Om ze niet terftond in het begin te ondernemen , Voordat men alles, wat mogelijk is, heeft in 't werk gefteld, moet men bedenken , dat de operatie in zeer Weinig, gevallen kan te pas komen, deels omdat zij zeer moeilijk is en de grootfte voorzichtigheid vordert * deels omdat zij de prikkeling vermeerdert, eh eerder aanleiding tot 't vuur geeft, deels omdat de lijder dezelve op den regteri tijd Weigert te ondergaan. En bij de druipers word zij alleen daar-  ( 145 ) daardoor reeds nadelig, omdat het gift onvermijdelijk op de wond komt, en dus een chanker veroorzaakt. 309. Wanneer echter de operatie volftrekt vereischt word, zoekt men aan den hals van het gezwel dat gedeelte der voorhuid op , 't welk zich het meest tegen de uitrekking aankant, d. i. den voorften rand derzelve;.hier brengt mende punt van een kromme bistouri onder , en klooft het een vierde, of derde deel van de lengte der voorhuid door. Is de beklemming van het roedehoofd hierdoor weggenomen, zo kan men de voorhuid, als zij zich niet gemaklijk over het roedehoofd laat heen brengen, tot het einde der genezing agter hetzelve laten blijven. 310. Trekt men ze er over, zo moet men ze toch verfcheiden malen heen en weder over het roedehoofd fchuiven, terwijl de chanker door het gebruik der kwik aan 't helen is, en de wond der vporhuid zich fluit, deels opdat de voorhuid niet aan het roedehoofd vastgroeije, deels ook opdat de opening der voorhuid zich niet onder de genezing vernaauwe, en dus ene phimojis ontfta. Datzelfde heen en weder fchuir ven der voorhuid is ook bij de venerifche phimofis nodig, wanneer de daaronder liggende chankers door het inwendig gebruik van kwikzilver beginnen te helen, en de voorhuid dus K ligt  ( U* ) ligt niet het roedehoofd kondeiamengroeijen, zo het door deze beweging niet belet wierd. He: zugtgezwel, dat dikwijls na de. operatie overblijft, laat zich best door fterk loodwater of door cca afkookfel van eikenbast verdelen. 311. Wanneer echter het vuur reeds bij de parapMmo/is is, moet men zoo fpoedig mogelijk te hulp komen. De -volgende bereiding helpt bijna oogenblikiijk, ten minften het best van allen. Men kookt twee loot fijn gedampte eikenbast vijf urenlang zagtjes in twee ponden rievierwater, zoo dat er een pond vocht overblijft, dit drukt meirdqor een doek uit, cn verdunt het dan -met vier oneen witte wijn; als dit afkookfel geheel koud is, maakt men er doeken in nat, die- men koud om het lijdende deel flaat, en die half uur vernieuwt. Ik heb waargenomen , dat op deze wijs alle ftank binnen vijf uren verdwenen is. Van dit oogenblik af begint het vuur te ftaan , en het bedorven ftuk fcheid zich binnen vier dagen door ene goede verettering af. Men moet hier de nodige heelkundige behandeling niet verzuimen; als men er vroeg genoeg bij is, kunnen fomwijlen inkervingen (fcarif.catioues) der voorhuid te pas komen. Van de boven gemelde (maar ijskoude) Hoving kan men zich ook met vrucht bedienen, wanneer de voorhuid, na de. kunstbewerking bij de 0 . 0 pa-  ( x.47 ) paraphimofis, nog niet over het roedehoofd wil henen glijden. ZESDE HOOFDSTUK. . Chankers hij Vrouwen. §. 312. net vrouwelijk geflacht kan men zich zeer duidelijk overtuigen van de waarheid der ftelling van Hunter , dat namelijk idiopathisch venusgift druipers voortbrengt op zodanige plaatzen van het lichaam, die gene opperhuid hebben, en in de gezonde ftaat tot affcheiding van vochten beftemd zijn, terwijl het chankers veroorzaakt op die plaatzcn , die fteeds droog en niet opperhuid bekleed zijn. Men kan volftrekt geen chanker aantonen in de teeldeelen dezer fexe, waar natuurlijk geen opperhuid plaats heeft. 313. De zweren aan de inwendige oppervlakte der vrouwelijke teeldeelen , die men fomtijds te gelijk met de druipers waarneemt, vcffchijlen zeer veel van chankers. Zij zitten in "^t-gfemeen in de vouw tusfehen de grote en kleine K a lip-  ( H« ) lippen, ontftaan langzaam uit ontftoken harde gezwellen, liggen diep in de zelfftandigheid der lippen vericholen, waarfchijnlijk in de klieragtige deelen , en hebben zeer kleme openingen , die men door kunst moet verwijderen en open houden. Zij ontlasten geftadig een flijmige etter , tot dat zij geheeld zijn ; uitwendig verfchillen zij geheel van de chankers. Zij gelijken veel naar de zweren van de klieren der roede, welke men in het manlijke geflacht fomtijds bij de druipers waarneemt. Zij komen met de chankers alleen daarin overeen, dat zij niet zonder het gebruik van Kwikzilver helen , doordien zij door de inlopende druiperftof ene venerifche na. tuur verkregen hebben. 314. Chankers (a) in tegendeel zitten, aan de vrouwelijke teeldeelen onder hunne gewone gedaante , alleen op die plaatzen, welke met opperhuid bedekt zijn, en vooral waar dezelve begint op te houden; bij vrouwen, die gene kostwinning van den wellust maken , zitten zij geheel op den rand der grote lippen , aan het toompje, zelden aan de voorhuid van den kittelaar , en bij vrouwen met ene tedere huid ■vind men ze ook aan de uitwendige oppervlakte der grote lippen, aan den venusheuvel , aan - den Ca) Deze ?ijn bij vrouwen van derrzelfdeu aar!; en zien er even zoo uit, als bij mannen.  ( 149 ) den aars en den bilnaad. Bij openlijke meisjes van vermaak, en andere van dat foort, zitten de chankers om gemelde reden fomtijds dieper in de fchede , aan de kleine lippen, enzv. Grote chankers aan de lippen veroorzaken een aanmerklijke zwelling dezer deelen. 315. De chankers aan de uitwendige deelen , die met ene dikke opperhuid bekleed zijn, bij v. aan den venusheuvel, den bilnaad, enzv. komen meest overeen met die, welke bij het manlijk gedacht aan de roede, den balzak, enzv.plaats hebben , zij zijn in 't gemeen, gelijk de laatfte, met ene korst bedekt, en wanneer deze afvalt, is er altijd een' andere weder , die nog groter is ; zij zijn zeer pijnlijk. 316. Waarfchijnlijk ontftaan fomtijds de laatfte, als de etter der chankers, die aan de inwendige rand der teeldeelen zitten , en dus vochtig blijven, bij herhaling op deze uitwendige deelen komt, cn de fmetftof allengskens door deze dikke opperhuid heendringt. Dit is ten minften dikwijls het geval van chankers aan den bilnaad, en aan den aars. 317. Het eenvoudig famenftel der vrouwelijke teeldeelen op de plaatzcn, waar zij chankers kunnen krijgen, brengt te weeg , dat de toe» vallen niet zoo ingewikkeld kunnen zijn, als aon de meer famengeftelde teeldeelen der mannen. K 3 31&  C 150 ) 318. Bij de vrouwen komen buitendien nog chankers voor aan de tepèls der borsten, voornamelijk door het zogen van kinderen, wier lippen met ware chankers bezet zijn. Zij vreten ichielijk in, en vernietigen in zeer korten tijd de tepels, zo mén dit niet fpoedig door het gebruik der kwik voorkomt. ZEVENDE HOOFDSTUK. Genezing der Chankers bij Vrouwen. §• 3T9- de behandeling derzclve heeft men over 't algemeen met minder moeilijke toevallen te kampen, omdat de deelen zoo famengefteld niet zijn als bij de mannen. 320. De uitwendige behandeling was tot hier toe even zoo, als van de chankers bij mannen, met bijtende, famentrekkende en prikkelende plaatslijke middelen, praecipitaatzalf, loodwater, oplosfing van fublimaat, enzv. Deze' geneeswijze deugt hier even min , als bij de mannen , zij is zelfs nog nadeliger, omdat de opllorpende oppervlakte groter is, en er dikwijls meer  c ) meer chankers te gelijk plaats hebben. Daar nu de prikkelende en bijtende middelen, met of zonder kwikzilver, de opflorpende kracht der watervaten bij de mannen altijd vermeerderen, zo gefchied dit bij de vrouwen om de gemelde reden nog zoo veel te meer; en misfehien ook, omdat het ganfche vaatgeftel der vrouwen gevoeliger is. De famentrekkende middelen (fl) zijn fchadelijker, naar mate zij werkzamer zijn. Deze plaatsmiddelen brengen bovendien vele plaatslijke onheilen te weeg; zij doen de chankers , even als bij de mannen , in wegvretende zweren, in fpongieuze uitwasfen, in vijgwratten, enzv. veranderen. 321. Deze verderflijke geneeswijze moet men derhalven laten varén, en de chankers, onder de ware genezing door inwendige kwikmiddelen, in 't geheel niet verbinden, of met iets, dat onverfchillig (F) is. 322. Omtrent de inwendige behandeling is men nog veel meer verlegen geweest, dan bij het manlijk geflacht. Men moest de behandeling een K 4 on- (o) De ondervinding leert, dat onder alle middelen, die de opflorping van bet gift bevorderen, gene zoo fterk werken, ais de loodmiddelsn, welke derhalven hier ook het allerfcbadelijUfte zijn. (10 Asdke wil bij zijue altererende kwikcuur ook niets andïrs dan laauw water op de chankers gelegd hebben.  (*50 ongemeen langen f» tijd voortzetten, en nog eens zoo veel kwik gebruiken, als bij de mannen. 323- Ene betere kwikbereiding en de daarbij vereischte zorg kan gemaklijk tegen deze verderflijke geneeswijze opwegen. Ik had bij vrouwen geen langer tijd, en ook niet meer Mercur: Solubil: nodig, om de chankers te genezen ( (i33bs Jad Zi narfslsmsbrrO .£|\g Venerifche Wratten en Uitwasfen. t\/t $• 340. JL?LLen vind weinig bondigs over de natuur der vijgwratten opgetékend, en de plaats, welke zij onder de venerifche gebreken bekleden , is nog zoo onbepaald , dat ik de vrijheid moet nemen, om ze niet voor een toeval van de venusziekte aan te zien, maar ze nevens de idiopathisch venerifche gebreken te plaatzen. 341. Zij verfchijnen wel niet, gelijk de druipers en chankers , onnüddelijk na de plaatslijke befmetting, maar komen hierin meer overeen met de lieschbuilen ; het vocht, het welke zij ontlasten, heeft, even als de etter van ene lieschbuil, het vermogen van plaatslijk te bc-  fmetten (a), ene eigenfchap, die alleen aan idiopathisch venerifche toevallen eigen fchijnt te zijn. 342. Derzelver vermogen van plaatslijk te befmetten , en de eigenfchap , zo zij niet hoornagtig verhard zijn , van alleen door het gefchikt inwendig gebruik der kwik vernietigd te worden, zoo als ik dikwijls heb waargenomen, is genoeg om het gevoelen van Hunter te wederleggen , die ze alleen als gevolgen van venerifche gebreken , en niet als zelve venerisch befchouwt. 343. Ondertusfchen is het zeker, dat zij geen oorfpronglijk venerisch toeval der onmiddelijke befmetting uitmaken, maar alleen ontftaan na het verzuim, of ene verkeerde" behandeling van ware chankers. Als deze alleen met prikkelende en famentrekkende (b) uitwendige middelen behandeld worden , verandert de chanker in 't gemeen langzamerhand van gedaante , zonder echter het idiopathisch venusgift af te leggen , de geprikkelde gevoelige vezel rijst weeldrig naar boven , en op de plaats der chankers vertonen zich • (a) Andre heeft bij een vrouwsperfoon enen druiper waargenomen , welken zij te danken had aan ene venerifche wrat, op het roedehoofd van den man. (>) Het vermogen dezer middelen om de opflorpirg der watervaten te bevorderen is oorzaak-, dat men zelden vijgwraten zonder toevallen der venusziekte aantreft.  ( i6i ) zich uitwasfen; ik heb ten minften nooit dergelijke uitwasfen gezien, wanneer de chankers , volgens mijne manier , alleen door het inwendig gebruik der beste kwikbereiding zonder het minfte plaatslijke middel geheeld waren. Men zal derhalven niet verkeerd handelen, als men ze aanziet voor ene ontaarting van chankers, bijna gelijk een verouderde druiper is ten opzichte van enen oorfpronglijken druiper. 344. Zij komen derhalven voor op dezelfde plaatzen, waar, na enen onzuiveren bijflaap, de chankers ontftaan kunnen; aan de voorhuid, het roedehoofd, de kittelaar, den mond der pisbuis, de lippen , enzv. en wel het meest op die plaatzen, waar de opperhuid iets dikker is, om den aars, aan den bilnaad, balzak, enzv. 345. Derzelver gedaante is verfchillende ; zij zijn plat, en met enen fteel voorzien , en dan noemt men ze Vijgwratten; of zij worden lang, en hebben de gedaante van hanekammen ; of zij hebben een breed hoofd, en gelijken naar bloemkool, enzv. en zoo rangfehikt men ze naar derzelver overeenkomftige gedaante met knoppen , uijen , aardbeziën , moerbeziën , en dergelijke dingen , zonder te bedenken, dat deze menigte namen geen onderfcheidene natuur aanduiden , maar alleen berusten op de toevallige gedaante, dat zij bij gevolg geen wezendlijk L nut  ( n& ) nut aanbrengen , cn geen invloed op de genezing hebben. Van meer gewigt is de kennis van derzelver natuur en van het overige van derzelver beloop. 346. De wratten aan de voorhuid , het roedehoofd, de kittelaar, en de lippen der fchaanideelen zijn in 't gemeen harder cn droger , dan aan de overige deelen; fomtijds zijn ze onpijulijk en dan verminderen en verdwijnen zij niet zelden van zelfs, (waarfchijnlijk omdat het venerifche gift, 't - welk zij in zich hadden , ongemerkt in.de vochten is opgenomen); fomtijds. komt er ontfteking bij, en dan ontiiarten ze-in kankeragtige zweren. 347. Somtijds ontftaan er ook aan de manlijke roede en in.de fchede der vrouwen terftond na de verkeerde behandeling der chankers met plaatsliikè prikkelende middelen, fponsiigtigc Uitwasfen, die weinig of gene pijn veroorzaken. 348. Ook zijn de vijgwratten fponsagtig aan den aars en bilnaad, waar de daartusfehen gelegene groeven en rimpels der huid in 't gemeen pijnlijk zijn en veretteren. In dezen toeftand zijn zij aan de punt vol kloven, waaruit een ftinkend vocht fijpert. Zij gaan zoo lang met ene langzaam vermeerderende ontfteking en een pijnlijke brand verzeld, dat zij eindelijk in pijpzweren van den endeldarm , enzv. ontiiarten. 249.  ( i*3 ) 349- Somtijds komen op deze plaatzen ook dergelijke harde uitwasfen, die dan dikwijls als met fchubben bezet, ontftoken en zeer pijnlijk zijn; ene onvoorzichtige plaatslijke behandeling (zonder goede inwendige hulp) verandert ze ligt in kankeragtige zweren. 350. Wratten en uitwasfen, die niet venerisch zijn, aan de teeldeelen van beide geflachten onderfcheiden zich daardoor van de venerifche, dat de eerfte met derzelver wortels op ene weke gezonde huid zitten, dat zij in 't gemeen week , droog cn vleeschkleurig zijn , en dat er geen ander venerisch toeval voorafgegaan of tegenwoordig is, terwijl de venerifche met het onderfte gedeelte op ene verharde plaats zitten , ontftoken, en altijd op andere idiopathifche venerifche gebreken gevolgd zijn; in 't gemeen gaan zij gepaard met enige toevallen der venusziekte ; tusfehen deze wratten vind men inzonderheid de fijperende kloven , die in 't gemeen venerisch zijn. 351. Zitten de uitwasfen alleen aan den endeldarm, zo moet men deze kentekens wel in acht nemen , voor dat men ze voor venerisch verklaart , of als zodanig behandelt; en wanneer zij niet venerisch zijn, moet men onderzoeken, of zij veroorzaakt zijn door mannenfehennis , of door ene fcherpe ontlasting van flijmagtige am- L 2. beijen,  ( i«4 ) beijen, of gelijk dikwijls gebeurt van witte vloed, dan of zij overbKjffeis zijn van uitwendige anjbeijen. TIENDE HOOFDSTUK. Genezing der venerifche wratten en uitwasfen. §• 35-- XjLeeft men zich door de opgegeve» ne tekenen en door het verhaal der omftandigheden van de venerifche natuur der wratten overtuigd , zo gaat men over tot de genezing , die men verdeelt in de uitwendige en inwendige. 353. Dezelfde redenen, die ik tegen de plaatslijke behandeling der chankers heb aangevoerd , verbieden ons ook over 't algemeen deze uitwas» feri van het begin af met plaatslijke middelen te beftrijden (0). Indien het waar is, gelijk men alle redenen heeft om te geloven, dat deze uitwasfen chankers zijn, die door de plaatslijke Ca) Zij veroorzaken de venusziekte, als die er niet reeds bij is, of zij veranderen de uitwasfen door derzelver prikkeling in kwaadaartige invretende zweren.  ( i*5) behandeling kwaadaartig geworden en ontaart zijn, dan valt het nadeel van zodanige middelen voor deze uitwasfen zoo veel te ligter in 't oog. Het gewone flechte gevolg van derzelver aanwending bevestigt mijne Helling volkomen. 354. Men laat derhalven de plaatslijke prikke* lende en ftijptifche middelen weg, die haar van chankers in vijgwratten hebben veranderd, en men bedient zich van het inwendig behoorlijk gebruik van het kwikzilver (£)> zonder welks verzuim zij niet zoo ver zouden ontaart zijn ; met een woord, als men ze grondig wil genezen , zo doet men, het gene men al voor lang had moeten doen. 355. Het gebruik der (oplosbare) kwik , en de daarbij nodige maatregelen zijn hier dezelfde, als bij ene ver gevorderde venusziekte, (want zij behoren tot de hardnekkigfte plaatslijke ge- L 3 geCft) Toen Dease om te bewijzen, dat kwik tegen wratten niet hielp, en deze dus geen venusgift bevatteden , aanvoerde, dat zij fomtijds ongenezen waren gebleven, als de lijder dit metaal reeds lang gebruikt en tot de dood toe gekwijld had, had hij moeten bedenken, dat dezelfde verkeerde manier van kwik toe te dienen ook andere plaatslijke gebreken ongenezen laat blijven, die nochtans blijkbaar door venusgift onderhouden worden , terwijl die zelfde gebreken door een verftandig gebruik der kwik fpoedig ene grondige genezing aannemen.  C 166 ) breken ;) om dus onnodige herhaling te vermijden , wijs ik den lezer naar die plaats. 356. Alleen merk ik hier aan, dat alle wratten en iiitwasfen, die werklijk venerisch zijn , door ene behoorlijk (wat fterk) in werking gebragte mercuriaalkoorts (§. 290.) genezen; d. i. zij verdrogen , en vallen geheel, of b'j brokken , af, of ('t geen zeldzamer gebeurt) zij komen tot ene goedaartige verettering , en zweren weg. 357. De wratten , die door deze inwendige uitroeijing van het gift niet afvallen, noch veretteren, noch op ene andere wijze langzaam verdwijnen , zijn in 't gemeen hoomagrig, hard , ten minften onfchadelijk en niet venerisch. 358. Wil men ze evenwel weg hebben, zo kan men ze, gelijk alle andere wratten, die niet venerisch zijn, naar vereisch van zaken met een gewaschte draad die men van tijd tot tijd naamver toetrekt afbinden, met helfche fteen (Lap: Inferti:') wegbijten , of met de fchaar affnijden. Sommige raden aan, om uijen in olie gekookt zoo lang op de wratten te leggen , dat zij week worden, en er dan poeder van Sabina op te ftrooijen, waardoor zij in flijm zouden veranderen , die men dan gemaklijk zoude kunnen afwisfehen. 359. Dewijl het echter fomwijlen dan nog gebeurt, dat zy, na afgebonden of afgefneden te zijn,  (tfe) zijn, weder aangroeijen, (bij niet venerifche over Wijffels van voorheen venerifche uitwasfen heeft dit echter zeer zelden plaats,) zo moet men, zodra men ze weggenomen heeft, en befpeurt, dat zij weder willen opkomen, de plaats nog eens of tweemaal met helfche fteen aanraken; dezen raad volgt men echter niet op , wanneer het venerifche gift door de mercuriaalkoorts wel volkomen vernietigd is , maar de wrat evenwel nog ontftoken en pijnlijk blijft; in dit zeer zeldzaam (O geval onthoud men zich van alle plaatslijke middelen en poogt de kankeragtige of fcrophuleuze gefteldheid der vochten te verbeteren door Cicutay koude baden , Opium, Alcali Volatile, fetons in de nabijheid van het gebrek, enzv. 360. Om de grote fponsagtige uitwasfen in df fchede weg te krijgen, raad Pf.yriuie, aan , om er met de grootfte omzichtigheid Jiutijr: Antimon. op aan te leggen, en met ene fchielijk daarop volgende infpuiting van kalkwater dc gezonde plaatzen te zuiveren , welke door dit ligt vloeijende bijtmiddel zijn aangetast; hij ftel* dit boven de Lap: InftrnaL, omdat de korst, welke door dit laatfte middel voortgebragt word, niet binnen 36 uren afvalt, onder welke tijd het fponsagtige zich weder kan herftellen. Op geluld 4 ke (<-) Ten zij zieklijke prikkelbaarheid de oorzaak dezer veifchijning ware.  C i69 ) ke wijze zoude men dergelijke uitwasfen aan de manlijke teeldeelen kunnen behandelen. Ik raad echter niemant, die de Heelkunde eerst begint te oefenen , deze behandeling aan. Het inwendig recht gebruik van kwikzilver moet altijd eerst in 't werk gefield zijn. 361. Tegen de pijpzweren van den endeldarm en bilnaad , die door vijgwratten ontftaan zijn, richt het gewone kwikgebruik van Mercur: Sv.blim: Corrof. Ung: Neapol. enzv. bijna niets uit. De Mercurius SoïuHUs is hier gelijk in alle andere gebreken , veel vermogender, indien men voor deszelfs gebruik alle zieklijke prikkelbaarheid, die hier bijna altijd bij is, heeft weggenomen, en zo men niet verzuimt, om te gelijk plaatslijke berokingen met Cinnaber enzv. in 't werk te ftellen. TWE-  ( 169') TWEDE AFDELING. Venerifche Kliergezwellen. EERSTE HOOFDSTUK. Kennis der Lieschbuilen. §• 362. De meeste venerifche kliergezwellen ontftaan door het opdrogen van een chanker, die alleen plaatslijk behandeld is, dat is, door het opflorpen van het idiopathisch venusgift naar de klieren der liefchen. De kentekens der lieschbuilen, die uit de fijmptomatifche prikkeling van enen ontftoken druiper hunnen oorfprong hebben , behoren hier niet toe, daar zij niet venerisch, en bij den druiper reeds afgehandeld zijn. 363. Dewijl het famenftel der watervaten deels uit afzonderlijke opflorpende vaten en ftammen beftaat, en deels uit klieren , d. i. voor* zoo ver ons thans bekend is, uit de verdeling, weder vereniging en ophoping van derzelver kleinfte L5 tak-  C i;o) takjes, zo—zoude men reeds vooruit kunnen gisfen , dat de gezegde vaten en ftammen, na de opflorping van het venerifche gift uit de chankers, van den doortogt van het venerifche gift, 't welk uit de chankers opgeflorpt word, niet zoo dikwijls voor aandoening , prikkeling, en ontfteking zouden bloot ftaan als de klieren. 364. Dit leert ons ook de ondervinding; want men ziet, dat het gift de watervaten zelden , en alléén dan eerst aandoet , wanneer de kliertjes , die langs het beloop dezer vaten met dezelve famenhangen , reeds zijn opgezwollen. 365. Wanneer dit gebeurt, en als de plaats der opflorping een chanker is ajm >4e voorhuid of aan het roedehoofd , dan verdikt of verhard zich een nabij gelégen watervat langs den rug der roede even als ene koord, en fchijnt onder de fchaambeenderen aan den wortel der roede te eindigen , of men kan het duidelijk naar de iicfchen voelen lopen; hier en daar fchijnt het door verhévene knobbels (kleine kliergezwellen) afgebroken te zijn. 366. Iets dergelijks heeft er , volgens het zeggen van fommigen , plaats bij de opflorping van het druipervocht. Langs de" roede ontftaan er kleine gezwellen aan een watervat (yas lijmphaiicum) , 't welk te gelijk ene koordigtige verdikking ondergaat, die echter in dit geval meestal  ( 17* ) al begint uit ene verharde plaats der voorhuid, welke dan dikwijls aan den binnenkant een weinig ontftoken "fchijnt te zijn; een wenk, om het voor iets meer aan te zien, dan voor ene onmiddelijke verplaatzing van druiperftof uit den pisweg, (die mij zeer onbegrijpelijk voorkomt).— Hetzelfde gefchied , hoewel niet zoo dikwijls, bij de opflorping van het chankergift uit de vrouwelijke teeldeelen. Het vat, dat naar de klier loopt, is dan op het gevoel even als een draad, en pijnlijk ; en langs deszelfs beloop is het met kleine kliergezwellen bezet. 367. Dit gebeurt echter niet algemeen; de opflorpende vaten , die in de chankers hunne openingen hebben ; brengen veel eer, zonder zelfs aangedaan te worden, het gift in denaafte grotere opgehoopte klier, waar de hoeken der inmondingen (Anaftomofes), en de omwindingen der fijne takjes van de watervaten de vochten enen trageren loop doen nemen , en derhalven aan het gift tijd en gelegenheid verfchaffen, om deszelfs werking te doen. 368. Hier houd zich het idiopathisch venusgift op in deszelfs weg naar den bloedftroom (fl)» en (o) Het kliergezwel fchijnt toch het venusgift niet altijd te beletten , om in de vochten over te gaan, zelfs dan niet, als het tot verzwering overgaat; dit zeg ik  C 172 ) en zonder van natuur te veranderen brengt bet die bijzondere pijnlijke ontfteking en zwelling in de lijmphatifche klier te weeg, die men gewoon is Bubo te noemen j dit gezwel is een onmiddelijk gevolg van de opflorping van het gift uit een chanker, zelden uit een oorfpronglijken druiper , nog zeldzamer als de huid onbefchadigd is, en de naaste bron der venusziekte door verdere opflorping der watervaten, en overbrenging in den vochtftroom. 369. In 't gemeen zet zich het. opgeflorpte gift vast in de naafte klier naar het hart toe; van chankers aan de voorhuid en het roedehoofd het meest in de liesch aan dezelfde zijde; van chankers aan het toompje der voorhuid, en van het en de ëttering gaat met vele moeite verzeld. 379. Neemt men alle deze^ tekens te famen, en heeft men zich door het1 verhaal der ziekte van den venerifchen oorfprong van dit gezwel over-  ( overtuigd, zo zal men het vrij gemaklijk van andere gezwellen kunnen onderfcheiden. 380. Lieschbuilen uit andere oorzaken zijn meest wéker, eh laten zich in 't gemeen ligter verdelen. Hier zijn ook dikwijls meer klieren te gelijk opgezwollen; bij fcrophuleuze geitellen lijden ook andere klieren van het' lichaam. Ook zijn de niet venerifche lieschbuilen in 't gemeen minder pijnlijk, en dikwijls met ene zinkingsof uitterende koorts zoo verbonden, dat de koorts reeds voor hare verfchijning tegenwoordig ïs. Deze laten zich door het kwikzilver niet genezen, maar veel eer verergeren, (zij wijken alleen voor verfterkende middelen , vooral voor het koude bad , inwrijving met het Liniment: Volat:, Aethiops Vegetab:, kleine giften van den braakwortel flechts tot walging toe gegeven, dropbaden , enz.) De niet venerifche lieschbuilen nemen langzamer toe, of, wanneer zij fchielijk opzwelten, gaan zij naar derzelver aanwas niet gemaklijk tot èttering over. Gaan dezelve echter tot verzwering over, dan veretteren meer klieren der lieschbuil te gelijk, en er ontftaan verfeheiden etterboezems (Sinus), 't geen bij zuiver venerifche lieschgezwellen geen plaats heeft. 3C1. Na de fmeercuur blijft er fomtijds een foort van ontaarte zwerende venerifche IieschbuiTen over; de prikkeling van de grote menigte in-  ( 177 ) ingewreven kwikzilver fchijnt de oorzaak dezer verfchijning te zijn. De fiappe fmeercuur verandert daarentegen de nog niet opengebroken lieschbuilen ligt in knoestgezwellen. 38 a. Bij jonge lieden worden de lieschbuilen ligt fcrophuleus, bij ouden ligt kankeragtig. 383. Een kundig Heelmeester zal niet ligt dijebreuken, ettergezwellen in de liefchen , of een flagaderbreuk op deze plaats voor ene venerifche lieschbuil aanzien. TWEDE HOOFDSTUK. Aanmerkingen over de gewone behandeling der Lieschbuilen. §• 384- Is men door de boven gemelde tékenen overtuigd van de venerifche natuur der lieschbuil, zo zoekt men hedendaags vrij algemeen dezelve te verdélen, terug gekomen van het oude gevoelen, dat het critifche verplaatzingen van het gift, en dus ware weldaden der natuur waren, dat men derhalven in derzelver behandeling de natuur moest navolgen, die ze M poog-  ( x?8 ) poogde te veranderen in ettergezwellen ; om zich op deze wijze het best en op eens van het venerifche gift te ontdoen (a). Van deze dwaling , zeg ik, is men terug gekomen, en men zoekt ze te verdelen. 385. Hiertoe wist men geen beteren weg in te flaan dan kwikzalf (reuzel met even zoo veel levende kwik verenigd) in te fineren tusfehen de plaats der opflorping (de chanker) en der nederzetting in de klier (de lieschbuil), d. i. men bragt de kwik op dezelfde plaats van het licta aam in, waar het gift ingekomen was, opdat dit metaal door de klier zoude moeten gaan, en zoo, gelijk men waande, het gift op de aangedane plaats zelve vernietigen. 386. Deze behandeling, die alleen gegrond is op den loop der watervaten , heeft ontleedkundig befchouwd alle voordélen aan hare zijde, en Hunter ftelt zich met deze ontdekking zeer veel voor; men vooronderftelde de onbewezene (zeker ongegronde) ftelling, dat kwikzilver (e- ven (a) Daarvandaan die verderfiijke raad , welke onze kwakzalvers nog hedendaags gewoon zijn te geven, zodra zich ene lieschbuil opdoet, om ter deeg te eten en te drinken, Venus te offeren , te rijden, en wet één woord alles te doen, om ontfteking en verzwering in deeze deelen voort te brengen. Dwazer raad konde men toch volftrekt filet gevenj  ( i?9 ) ven eens, of het in den ftaat van kalk, of in ene ontbinding als zout is,) het venusgift, alleen door aanraking , fcheikunstig vernietigde ; kwam het nu bij de fmering door de lieschklieren heen , zo moest het al het gift aantreffen, en bij gevolg al het gift op de plaats zelve doden. 387. Ik neem de voortftotende kracht van dit metaal, en het vermogen om fommige verftoppingen der klieren werktuiglijk weg te nemen , eens aan — want in ernst gelproken , zo is er misfehien geen tweehonderdfte gedeelte van dit metaal in de Napelfche zalf verkalkt (£) , — het gevolg der fmeercuren toont ook aan, dat het gift, 't welk zich in de lieschbuilen ophoud, dadelijk voor deze zalf wijkt ; maar men had reeds uit de onwerkzaamheid van alle, op chankers gebruikte , kwikmiddelen en derzelver nadelige kracht (bijzonder van de kwikzalf), om de opflorping van het gift uit de chankers in de vochten te verhaasten , kunnen opmaken , dat het kwikzilver niet als kwikzilver, niet ex opere operato , het venusgift vernietigde, maar dat er ene voorafgaande terugwerking van de krachten van het geheele lichaam (de mercuriaalkoorts) vereischt wierd, om de werking van de kwik, die in onze vochten opgelost is, in de M s juis- (t) Of met het vetzuur tot zout overgaan.  ( i8o ) juiste richting te brengen tot het aantasten der fmetftof, of om door de eigenaartige prikkeling, die in het ganfche geftel te weeg gebragt word, de venerifche prikkeling te doen ophouden , of om het metaal door ene bijzondere verandering, welke het ondergaat door de bewerking in de twede wegen (misfehien door het bijvoegen van een of ander middel uit de dierlijke vochten,) gefchikt te maken, om het gift fcheikunftig onzijdig te maken. 388. Deze voorafgaande bewerking van het metaal door de dierlijke natuur, voordat hetzelve in ftaat is, om het venerifche gift te doden , had men niet over 't hoofd moeten zien; dit Is ene onoplettendheid , die tot zóó vele misflagen in de behandeling der venerifche ziekten aanleiding gegeven heeft , dat de gefchiedenis van dit godlijk fpecifiek middel tegen de venusziekte, ons in de onzekerheid laat, of het tot nu toe meer voor- dan nadeel aan het lijdende menschdom hebbe toegebragt. 389. De ontelbare menigte voorbeelden van lieschbuilen, die alleen door de plaatslijke behandeling der chankers met kwik bevattende wondmiddelen (c) ontftaan zijn, en van venusziekte, die (e) Gaat het gift, onder het plaatslijk gebruik des kwikuüddelen, niet uit den chanker in dé vochten over, zo  die haren oorfprong alleen verfchuldigd was aan de behandeling der lieschbuilen door de voortftotende kracht der levende kwik , die zich in de zalf ophield, had den waarnemer van ene nadélige theorie op ene heilzamere moeten brengen, zo' hij niet door zekere bijkomende omftandigheden op enen dwaalweg gebragt was. 390. Men verenigde namelijk (bij chankers) het inwendig gebruik der kwik met het uitwendige, en toen was het natuurlijk, dat men door de werkzaamheid van het eerde de fchadelijkheid of onwerkzaamheid van Lhet laatfte niet konde bemerken. Men verdreef lieschbuilen door het inwrijven der Napelfche zalf in de liefchen, maar men wagte de gevolgen niet af, die ongetwijfeld op deze behandeling ontftaan , doordien het venusgift in de vochten gedreven word ; men hield nog enigen tijd langer met de inwrijving aan, en de lijder wierd in fommige gevallen werklijk genezen ; men bewerkte dus de algemene M 3 (on- zo blijft bet altijd onveranderd op die plaats liggen, dit is een onbetwistbare ftelregel, die door de ondervinding is opgemaakt; of het allerzeldzaamfte geval moest plaats grijpen, dat het kwikmiddtl van deze kleine oppervlakte ook in zoo ene aanmerklijke hoeveelheid opgeflorpt wierd, dat het dezelfde uitwerkfelen (de mercuriaalkoorts, enzv.) konde voortbrengen, als het inwendig gebruik van kwikzilver.  ( i8a) (onuitgebrokene) venusziekte om ze te kunnen genezen als het goed geluk zulks wilde. 391. Indien de algemene venusziekte zelfs onder het gebruik van het minfte kwikzilver konde ten voorfchijn komen , dan zoude men ze zeker altijd bemerkt hebben in den tusfchentijd van het Verdwijnen der lieschbuil en het einde der fmeercuur; ook nam men ze in der daad altijd waar, zo men na het verdwijnen der lieschbuil enen geruimen tijd ophield met in te fineren , (een overtuigend bewijs , dat het kwikzilver als zodanig het venusgift door geen onmiddelijke aanraking Vernietigt,) of als de langdurig voortgezette fmeercuur niet gelijk ftond met de werking ener behoorlijk fterke mercuriaalkoorts, en bij gevolgde genezing enigen tijd daarna onvoltooid liet; de lieschbuil was hier reeds lang verdwenen, en echter brak de venusziekte nog uit. 392. De ondervinding , dat dezelfde hoeveelheid kwikzilver, ingewreven op plaatzen, van dewelke geen opfiorpende vaten door de lieschbuilen lopen, dezelve wel niet zoo fpoedig (plaatslijk) verdreef, maar even zoo dikwijls genas, had hen verder kunnen brengen en leren , daar het verdwijnen der lieschbuil op de geheele vernietiging van al het venusgift berust, dat men dwaas handelt, als men zich berooft van dit allerzekerfte kenmerk der wezendlijke ver-  ( x83 ) vernietiging van het gift der lieschbuilen. door de nutteloze plaatslijke verdrijving van dit gezwel. Want terftond na de plaatslijke verdrijving der lieschbuilen door de Napelfche zalf is het venerifche gift nog even zoo volkomen in het lichaam , als wanneer de venerifche lieschbuilen, alleen onder het inwendig gebruik der kwik, nog niet verdwenen zijn ; alleen in het laatfte geval heb ik volkomene zekerheid dat de genezing niet volbragt is , zoo lang de lieschbuil nog blijft zitten, deze ontbreekt mij in het laatfte geval, waarin zich de Geneesheer en de lijder beide met ene fchoonfchijnende hoop bedriegen. Want wie kan terftond na de fmeercuur bewijzen, dat de lijder niet genezen is ? eerst enige maanden daarna zullen zij door het uitbersten der venusziekte gewaar worden , hoe zeer zij zich bedrogen hebben; en de onpartijdige zal inzien, hoe dwaas de Geneesheer gehandeld hebbe, met zich zeiven het licht uit te blusfchen , 't welk alleen zijne fchreden op dit donkere pad, tot het doel* einde konde leiden. 393. Men werpe niet tegen, dat ene nieuws ontftane venusziekte niet meer tijd of kwikzilver tot de genezing vereischt, dan lieschbuilen en chankers , en dat het dus even veel is of men het plaatslijke of het algemene gift moete vernietigen. — Wanneer men ook over 't algemeen M 4 min-  (i84) minder tijd en kwikzilver voor de venusziekte nodig had , zo zoude het toch (ten minften in de gewone practijk) veel moeilijker vallen, om de venusziekte te genezen, dewijl deze zich onder zulke bedekte gedaanten vertoont en dikwijls zoolang aanhoud , eer zij hare tegenwoordigheid door onbedrieglijke uitwendige tekenen te kennen geeft, en zelfs deze onbedrieglijke kentekens zeer ligt bij de geringfte gift kwikzilver, voor het oog van den Geneesheer verdwijnen , lang voor dat men aan ene volkomene genezing denken kan. Het gebruik der kwik moet men tot de volkomene genezing toe voortzetten ■—• wanneer is het zoo ver; aan welke tekenen weet men , dat het gift gedood is ? 594. Hoe kan het derhalven onverfchillig zijn, of het venerifche gift onder de gedaante van venusziekte, of van ene lieschbuil of chanker behandeld worde, daar de beide laatfte gebreken voornamelijk en alleen (d) ene zoo onbedrieglijke grenslijn trekken tusfehen de volkomene en onvolkomene vernietiging der fmetftof, zo zij zonder plaatslijke behandeling alleen door het inwendig gebruik genezen en geheel verdwijnen, terwijl de onuitgebrokene of bedekte venusziekte niets diergelijks kan opleveren. 395. (<0 Ik beb elders de bedrieglijkheid aangetoond van bet tektn , dat het gift vernietigd is, 't welk men neem: van de iieike aandoening x!er mond door bet kwikzilver.  ( i85 ) 395. Maar hoe nutteloos was ook niet aan den anderen kant het zorgvuldig voorfchrift van hun , die de kwikzalf alleen op die plaats wilden ingewreven hebben, van waar het metaal door middel der zuigaderen door de gezwollene klier heen moest gaan, daar bij vele lieschbuilen gene genoegzame oppervlakte is om in te wrijven; bij v. als de lieschbuil bij mannen nabij het lichaam der roede of nabij de fchaambeenderen — of bij vrouwen aan de ronde banden, of tusfehen de dije en de lippen der fchamelheid gelégen is. 396. Maar ook flikwijls konde men het onzekere gevolg, de verdrijving namelijk der lieschbuil niet bewerken, fchoon men het infmeren op de gefchikfte plaats (bij v. aan de dije als de lieschbuil onder den band van Poupart gelegen was) in 't werk ftelde, dikwijls bleef zij harden gezwollen , zonder zich tot verdeling of verëttering te zetten; 't zij er de venusziekte op volgde of niet. Dikwijls fluimert flechts het gift in dit verharde gezwel, en wanneer men ophoud met het fineren, 't welk wegens de langdurige prikkeling en hevige ontlastingen zeer verzwakt , en als men de hieruit ontdane fcrophuleuze gefteldheid weder weggenomen heeft, dan breekt het dikwijls met geweld uit. 397. Is nu de fmering niet zelden ontoereiken- M 5  ( i86 ) de ora een' enkele lieschbuil te genezen , hoe dikwijls moet zij het dan niet zijn , als er zich aan iedere zijde een zodanig gezwel bevind, in welk geval zelfs de ijverigfte aanhangers de? fmeercuur zoo veel kwik langs dezen weg niet durven inwrijven , dat zich de lieschbuilen verdelen, en het gift, dat door het geheele lichaam verfpreid is, vernietigd is, zonder het lichaamsgeftel door de liier vereischte menigte kwikzilver geheel te bederven. 398. Bovendien kan de inwrijving der Napelfche zalf, als men ze op enigen afftand (e) verricht, ten hoogften ene iets ontftokene, maar geen grote tot verè'ttering overgaande, veel min ene reeds werklijk zwerende lieschbuil verdelen; veel eer verandert ene lang voortgezette fmeercuur de toch eindelijk veretterende lieschbuil in een ontaarte boezemagtige kwaadaartige zweer. 399. Daar nu ieder Meester van de kunst zijnen toevlugt neemt tot het inwendig gebruik der kwik in gevallen,, waar tusfehen de plaats der *S° nMa ««Ma» na , bwJBg obied^v s?> °& r0 Waar gene ruimte tusfehen de plaats der opflorping ,cn de lieschbuil voor de inwrijving voor handen is, daar heeft men de zalf op de lieschbuil zelve ingewreven , zonder te bedenken , dat de zalf hier niet on'iniddeüjk door de watervaten , gelijk men bedoelde, naar de aangeftok-ene klier kan gebragt worden, en dat de wrijving tier de ontfteking en ettermaking, die men vermijden wilde, bevorderde.  ( «F ) opflorping en de lieschbuil gene genoegzame oppervlakte voor de inwrijving is, of waar twee lieschbuilen te gelijk ontftaan zijn , of waar de ettermaking reeds een begin genomen heeft, of waar na meermaals de fmeercuur vruchteloos tegen de lieschbuilen en derzelver gevolgen beproefd te hebben , zich nog altijd toevallen der venusziekte opdoen, wat verhindert hem dan, om zich niet bij iedere lieschbuil hiervan alleen en van het begin af te bedienen CO, als hij niet deels die gronden tegen de fmeercuur voorbij gezien, deels fomtijds het Calomel, de Mercur: Sublim: Corrof. enzv. onvermogend en onzeker had bevonden , d. i. als hij ene zoo voortreflijke bereiding had gekend, als het oplosbare kwikzilver is ? D ER¬ OP) Om de zalf in aanzien te behouden ten koste van het inwendig gebruik van kwikzilver, haalt men enige gevallen aan, waarin onder het gebruik dezer middelen lieschbuilen zouden verfchenen zijn , zonder dat de chanker plaatslijk verdreven was. Bij nader onderzoek zal men zich echter bedrogen vinden en zien , dat de chankers niet zonder plaatslijke middelen gebleven zijn, aan welke men de fcbadelijke eigenfchap niet toekende, om het opflorpend vermogen der watervaten te vertterken.  ( 188 ) DERDE HOOFDSTUK. Genezing der venerifche Kliergezwellen. §.-400. Dezelfde redenen (V), die-mij bij de behandeling der chankers deden befluiten, om mij op de behandeling der venusziekte te beroepen , bepalen mij ook om hier hetzelfde te doen omtrent het gebruik van het oplosbaar kwikzilver; dewijl er tot de genezing van het ene zoo wel als van het andere niets meer en niets minder nodig is, dan ene behoorlijk fterke mercuriaalkoorts (§. 290.), met vermijding van alle beletr felen in de genezing, die ik daar (§. 573—613) ook uit den weg zoek te ruimen. 401. Men vermijd, om de gezegde redenen, alle uitwendige middelen , .alle fmeerfeis , kat alle overige, deels ontoereikende, deels onzekere kwikbereidingen weg, en houd zich alleen aan den Mercurius SoluMlis. Men kan dit middel in alle tijdperken der lieschbuil gebruiken , als zij begint, als zij opzwelt, ja zelfs wanneer (a) Orn herhaling te vermijden.  ( i*9> neer zij reeds in de ettering is (b). In het eerfte en twede geval zal de lieschbuil, bij het verfchijnen der koorts, verminderen en weggaan (het enigfte en zekerfte teken van de ware genezing, en van de volkomene vernietiging van het gift); in het derde geval heeft dit middel, dik- (6) Als Girtanner aegt: Geduurende de ettering „ zijn kwikmiddelen allernadceligst. Zoo lang de zieke „ kwik gebruikt, heelt de zweer niet alleen niet toe, „ maar ze word erger en boosaartiger." —- Zo meent hij, fchoon de famenhang hier niet mede ftrookt, ene verouderde lieschbuil, die door een onverftandig gebruik der kwik ontaart is, of als dat niet zoo is, zo bedoelt hij bij dit verbod ene prikkelende, uitmergelende, onvermogende en gewone kwikcuur. Hjj zoude altijd het tegendeel gezien hebben van ene mercuriaalkoorts, die fchielijk door Mercur: Solute te weeg gebragt was. Daa zoude hij zijne lijders ook niet aan de venusziekte behoeven over te geven, gelijk hij doet, als hij niet alieen onder de ettering, maar zelfs na de heling der lieschbuil het kwikzilver verbied „ zoo lang zich gene toevallen „ der venusziekte vertoonen." Waartoe het uitftel, zo zijne vorige Helling (pag. 293. Nederd. Vert.) waar is: „ de venusziekte volgt altoos , wanneer men de Bub» „ tot ettering laat overgaan?" „ Eerder" (voor dat zich de venusziekte vertoont) voegt hij er bij, „ heeft het „ zekerlijk geene andere uitwerking, dan bet lichaam van „ den zieken buiten noodzaak te verzwakken." Hoe beklaag ik ieder eerlijk man, wien de kwaadaartigheid van zijne kwikberelding in ene voor zijne lijders zoo nadelige vrees houd 1  ( 19° ) dikwijls tegen alle verwagting aan, de verdéling (e) nog bewerkt, en als dit ook niet meer mogelijk was, 20 verhaaste het de koking der etter, en het abfces was ene zuivere goedaartige zweer, die fpoedig zonder pijn en zonder kwade gevolgen toeliep, dewijl hier het gift, volgens het eigenlijke oogmerk van alle venerifche geneeswijzen , op eens vernietigd wierd. 402. Als ik hier de onmogelijkheid der verdeling vooruitzag, dan bragt ik eerst een klein begin van de mercuriaalkoorts te weeg. Ik bragt den mond weder tot rust, en zodra de goedaartig opengebroken bubo begon te helen, bewerkte ik, door fchielijk opklimmende giften van het oplosbaar kwikzilver , ene twede en flerkere mercuriaalkoorts, die de heling en geheele vernietiging van het gift bewerkte. Plukfeldraden in melk gedoopt zijn voldoende voor het verband. 403- Komt men bij ene reeds verouderde' boosaartig zwerende lieschbuil (d) , zo onderzoekt men eerst de oorzaken der ontaarting, eer men tot het oplosbare kwikzilver overgaat, Is de- (0 Voorzeker de allerwenfchelijköe uitgang der vene. niche khergezwellen, zo er de uitroeijing van het gift te gelijk mede kan verbonden worden. (O Bij aiie kliergezwellen , vooral bij boosaartige moet men zich zorgvuldig wagten voor alle verwékende en verflappende Hovingen.  ( i9i ) dezelve voor het openbreken met verwékende plaatslijke middelen bedorven, zo legt men et balfemagtige ettermakende middelen op (bij v. uit mijrrhe, eidooijer en cacaoboter,) of een afkookfel van eikenbast met wijn aangemengd; ontftond de ontaarting door prikkelende en bijtende middelen, dan neemt men het plaatslijk gebruik van Opium te hulp ; is echter het geheele geftel bedorven, zo moet men dit beletfel op de manier, die ik onder (§. 57%—5*5-) ™l opgeven, vooraf voor het grootfte gedeelte uit den weg ruimen, als men zich ene fpoedige en grondige genezing van de kwik beloven wil; vooral moet men de zwakheid en prikkelbaarheid zoeken weg te nemen, die misfehien door een langwijlig gebruik van ene te grote hoeveelheid kwikzilver en de daarbij gewone behandeling veroorzaakt zijn. 404. Bijna dezelfde beletfelen moet men wegnemen , en bijna hetzelfde werk vooraf verrichten , als de lieschbuilen door het lang voortgezet inwrijven der Napelfche zalf, of door andere nadeb'ge uitwendige middelen, verhard zijnDe prikkelbaar zwakke en fcrophuleuze gefteldheid zal men door de koortsbast, heulfap, koude baden , beweging in de frisfche landlucht, kleine braakmiddelen, Aethiops Vegetalilis en vlug loogzout kunnen wegnemen , terwijl men zich  ( i92 ) zich uitwendig, om de verdeling te bewerken met vrucht bedienen zal van dropbaden uit ammoniakzout in azijn opgelost, van droge koppen y en van het zeebad (e). Zijn er nog enige overblijffels van het gift aanwezig , dan zal de Mercur: Solübil: inwendig gebruikt de verdeling verhaasten , zo het lichaamsgeftel vooraf verbéterd is. 405. Het is door ene grote ondervinding tot ene grondftelling geworden, dat men ene lieschbuil, die tot verzwering (ƒ) overgaat, 't best van zelfs laat doorbreken. Het is de onpijnlijkfte manier, de ontftane opening geeft den etter enen vrijen loop, belet de etterende lieschbuil om voor den tijd toe te vallen en geeft het kleinfie lidteken. 406. Vind men de kunftigé opening goed, zo bedient men zich, volgens den raad der geachtfte Schrijvers , 't best van den bijtfteen (Lap: Caufiic: Chirurg:^), die hier veel minder pijn verwekt en ene ruimer blijvende opening maakt, dan ie) Girtasneh prijst de inwiijving van het Linim: Vtlai: aan. C/) Men kan ze zoeken te bevorderen, als ze te lang aanhoud , door er gebraden uijen in zeepwater gekookt warm op te leggen , of door aderlatingen bloedzuigers plaatslijk aangelegd en verflappende Hovingen met faffraan er ocder gemengd, als de ontftéking wat groot is.  ( 193 ) éan het mes. Ook vreest men , dat de lieseh* zweer van het laatfte ligter kwaadaartig word, dan van het eerfte. Het bijtmiddel maakt zeker* lijk ene meer gefchikte opening voor het uitlopen van den etter , door welke men te gelijk de inwendige gefteldheid van het ettergezwel dui* delijker zien, en beter behandelen kan, zoo als Franz Renner (g) reeds geleerd heeft. 407. Het mes geeft men alleen den voorrang boven het bijtmiddel, wanneer het openen der lieschbuil om gewigtige redenen fpoed vereischt, en het rijpe ettergezwel nabij het openbreken is» 408. 'Daar echter het behoorlijk gebruik der kwik lieschbuilen, die reeds in ettering zijn , nog dikwijls pleegt te verdélen , of als dat niet mogelijk is , het openbreken gemaklijker maakt en verhaast, zo vind ik het nook nodig om ze te openen. N 409, (g) ,, De lieschbuil — als tij rijp en gemaklijk te vat,, ten is — word geopend -— fchoon ik ze zeer zeldefl ,, door vlijmen , lancetten , of andere mesfen geopend ■, ,, maar er meest een fteen gelijk bet gekookte Carrejtf „ {Lap. Cauft.') opgelegd heb, opdat er ene tamelijk wij„ de opening ontftaan zoude, waardoor de onzuiverhe- den eerder konden weggenomen worden , en men te >, gelijk een beter gezicht binnen de zweer had, dus de» „ zelve beter konde behandelen, ontledigen en zuiveren» „ dewijl men er dah bij komen kan." Pag. 04. b. (Gift new «— Handtbüehlin 4to. NÜrenberg 155^)  C 194) 409. Hoe werkzaam ook de verdelende kracht der braakmiddelen zij, heb ik ze echter onder het gebruik van Mercur: Solub: nooit nodig gehad. 410. Als het twijfelagtig is, of ene opkomende lieschbuil ontftaat uit ene fijrapathifche prikkeling van enen opdrogenden druiper, of uit de wezendlijke verplaatzing; van het venerifche gift der chankers, moet men, voordat men tot het gebruik der kwik overgaat, eerst ftovingen van ijskoud water aanleggen, welke dezulken, dio uit medegevoel ontftaan , zeer fchielijk zullen verdelen , maar de wezendlijk venerifche onaangeroerd laten of ten minften verhinderen, om door ene al te fchielijke ontfteking en ettering de verdelende eigenfchap der oplosbare kwik voor te komen. Houd men het derhalven nog voor mogelijk , om ene ontftane venerifche lieschbuil te verdelen, zo kan men bij her gebruik van Mercur: Solub: nog andere maatregelen nemen. Ene koele harde ligplaats, bloedzuigers naast het gezwel aangelegd (/;) , en ftovingen met ijskoud water zullen hiertoe zeer goed medewerken. TYVE- (A) Girtanner raad aan om het Linim: Vtfat: onder de klier in te wrijven.  TWEDE DEEL. VENUSZIEKTE.   (197) EERSTE AFDELING. Kennis der Venusziekte. EERSTE HOOFDSTUK. Inleiding tot de kennis dev Venusziekte. % 'iih Ajs het gift, 't welk cfiankefc, druipers en lieschbuilen tot plaatslijke idiopathifche gebreken maakt, in de vochten is opgeflorpt , brengt het ene algemene ziekte van het lichaam voort, waarvan zich de zichtbare uitwerkfelen op alle uitwendige deelen kunnen voordoen , uitgezonderd misfehien op die plaatzen, waar voorheen een druiper, chanker en lieschbuil gezeten hebben. 412. De fmetftof zoo aan het lichaam medegedeeld zijnde, verandert bijna deszelfs geheele natuur; daar het voorheen een hevig, fnel werkend, pijnlijk , ontftekend (zeer befmettend> gift was, word het nu (behalven in gebreken der trekkers N 3 e»  C fe* ) en van 't beenvlies) bijna onpijnlijk , langzamer en flepender, en zoo veel meer flepende als het langer in het hchaam geweest is; het brengt geen chankers , druipers, of lieschbuilen, meer voort O),, noch in hetzelfde lichaam, noch bij anderen door befmetting. 413. Het venerifche gift kan niet anders aan de vochten van het geheele Hchaam medegedeeld, en met dezelve verbonden worden, dan door opflorping uit de beide plaatslijke gebreken, die onmiddelijk op de plaatslijke befmetting volgen (de druiper ? en chanker), alleen uit dezen kunnen h'eschbuilen (de voorboden der Venusziekte) ontftaan: uitgezonderd enige zeer zeldzame gevallen , in welken de opflorping gefchied uit ene plaats, die niet is aangetast, d. i. waar het chankergift in de vochten is geflopen zonder de opperhuid te beledigen. 414. Volgens Hunteb. zoude vanioioi, die de venusziekte hadden , ten hoogfien bij één, het gift., bij v. op het roedehoofd aangelegd , in het lichaam opgeflorpt zijn, zonder plaatslijke ongemakken te veroorzaken. Honderd zouden onderrusfchen befmet worden door het gift, dat uit druipers opgeflorpt wierd, terwijl tienduizend OO Re gevallen, dia het tegendeel zouden bewijzen , zijn niet geheel duidelijk , en veel eer aan zeer vele tegenwerpingen en twijfelingen onderhevig.  C 199 ) zend de venusziekte kregen van het gift, dat uit chankers ingezogen word; zeker altijd alleen door ene plaatslijke behandeling. 415. In de maag heeft Hunter bevonden dat het chankergift verteert, zonder het lichaam te befmetten. De adem , noch het zweet deelt de venusziekte aan gezonden mede. 416. Als moeders van zuigfters, en mirmen van vreemde zuigelingen de venusziekte kregen, gebeurde het door chankers aan de lippen, die dergelijke zweren aan de tepels der borsten, vervolgens venerifche kliergezwellen onder den okfel, en zoo eindelijk de venusziekte veroorzaakten. Minnen gaven hare zuigelingen de tepels, die met chankers of derzelver gift befmet waren, en het kind kreeg chankers aan de lippen, enzv. Moeders deelden hare vruchten de befmetting onder de geboorte mede; de chanker- of druiperftof van hare teeldeelen wierd op de tedere opperhuid van derzelver lichamen ingewreven, of het liep van zelfs in de teeldeelen, den mond, de oogen, de neus, of aars dezer kleine fchepzels in. Het zaad van den vader, noch het bloed der moeder brengt het gift der algemene venusziekte op de vrucht over; even zoo min kan de etter uit algemeen venerifche zweren door inenting venusziekte, of idiopathisch venerifche plaatslijke gebreken voortbrengen. Dit alles leren N 4 ons  ( aoo ) ons de waarnemingen en proéven van Hunter en anderen. 417. Eenvoudige wonden van lieden , die ds venusziekte hebben , laten zich met gewone wondmiddelen behandelen en helen; het algemeen venerifche gift verenigt zich waarfchijnlijk hier niet mede ;• misfehien omdat het gift der venusziekte zich zeiven de plaatzen uitkiest, waar het wil uitbreken. 418. De natuur der venusziekte beftaat in ene bijzondere eigenaartige prikkeling , welke door het ganfche lichaam (b) verfpreid, verfcheiden plaatslijke veranderingen en toevallen voortbrengt, die met ene flepende naauwlijks merkbare ontfteking gepaard gaan , en welke, doch flechts bij aandoenlijke geftellen, met ene kleine koorts, ongerustheid (V), gebrek aan flaap en eetlust , hoofdpijnen , enzv. verzeld gaat. Het koortsje fchijnt in 't begin van ene rheumatifche natuur «e zijn, en allengskens in een' uitterende te ver- an- (è) Misfehien alleen, door het famenftel der watervaten ? (.0 Hier komt gewoonlijk een angftige verftoordheid bij over de ontembaarheid van den inwendigen vijand en deszelfs onbeperkte verwoestende voortgangen. Zij voelen met fmert, dat het voor de natuur onoverwinbare fift ailengïkens, hun lichaam doorknaagt , zonder hunne bekommering door bewijzen te kunnen ftillen, of getroos» •je willen worden.  ( 201 ) anderen. De koorts kan aanwezig zijn, eer de plaatslijke gebreken teft voorfchijn komen', (en dan is zij gemaklijk door kwikzilver te génezen) of omgekeerd. 419. Allerlei ongefteldheden van het lichaam, verkoeling, verhitting, koorts en dergelijke doen de venusziekte fpoediger uitbreken j en met den tijd brengt derzelver prikkelende werking weder fcrophulen , jicht , rhéumatismus , roos enzv. te weeg. 420. De neiging dezer ziekte om vooral door koude opgewekt te worden en hare uitwerkingen te verergeren, laat zich deels daarin zien, dat zij in hete luchtftreken lang zoo fchielijk niet voortgaat, op verre na die hoogte niet bereikt, en zich ook gemaklijker laat genezen, dan in koudere landen; deels ook daarin, dat de fijmptomatisch venerifche plaatslijke gebreken alleen buiten aan het lichaam voorkomen en grotendeels flechts op zodanige plaatzen, waar zij het meest aan de koude lucht bloot ftaan. 421. Onaaugezien alle deelen des lichaams, zoo als gezegd is , te gelijk door de venusziekte in een ftaat van befmetting fchijnen gefield te zijn , verfchijnen echter enige plaatslijke gebreben vroeger dan andere. De eerften kan men die van de naaste , de laatften die van de afgelegene foort .noemen ; de laatfte vertonen zich. N 5 ge-  ( 2.02. ) gemeenlijk veel later, dan de eerfte , dikwijls eerst, als deze reeds geheeld zijn , en dan is, voor dat zij uitbreken, het deel dat daartoe gefchikt is, waarfchijnlijk alleen in enen eenvoudigen ftaat van befmetting. 422. Eer ik tot de optelling der plaatslijke gebreken overga, moet ik aanmerken, dat de oude Schrijvers tot op de jongfte tijden ene zoo grote menigte toevallen en wijzen van het uitbreken der venusziekte optellen, dat men in twijfel komt, of zij zich zeiven misleid hebben, of anderen hebben willen misleiden. Alle foorten van uitflag , zweren , verhardingen en gezwellen van vloeibare , weke en vaste deelen , van de beenderen en banden , alle bedenklijke toevallen der herfenen, zenuwen en ingewanden, met één woord , alle ziekten van het lichaam, die naar ene onachtzame geneeswijze niet luisterden, moesten venerisch wezen. 423. Deze vemenigvuldiging der genoemde venerifche toevallen is nog afkomftig van het oude tijdvak , toen men niet behoorlijk acht floeg op het beloop dezer ziekte, en men zijne onwetendheid in de kennis en behandeling van langdurige' ziekten bedekte roet verdichte en onzekere namen , van toverij, van alvermogenden invloed der Herren of van Archwus, van zuur ziektebeghfel, van hijpochondrie, van ambeijen, van kram-  k 203) krampen, van venusziekte, van infarctus enzv., om deze gebreken op ene gefchikte manier onder het getal der ziekten te kunnen brengen, die allermoeilijkst zijn te genezen , en dus der wankelende kunst een goede fteun, een gewigtig aanzien en groter infchiklijkheid te bezorgen. 424. Hier kwam nog bij, dat men alles, wat voor de algemene geneeswijze, het purgeren en aderlaten, niet wilde wijken, maar door de kwijling overwonnen wierd, daarom voor venerisch hield, omdat men zeker geloofde, dat deze gebreken alleen voor dezelve wilden wijken (d). Waterzugten, waterhoofden, fchurft, onde fcrophuleuze zweren, longtéring, oude tusfchenpozende koortzen enzv. wierden door de kwijling genezen, en volgens hunne manier van gevolgen te trekken , waren dit ook venerifche gebreken geweest. 425. Om uit dezen doolhof van gevoelens te komen, welke de natuur der venusziekte zoo (d) Daarvandaan dat geroep van de 200 genaamde vermomde venerifche ziekten en derzelver roemrugtjge genezing door kwikmiddelen, meestendeels door de kwijling. Hoe kende men ze onder dit masker ? Befloot men niet alleen uit de werkzaamheid van het geneesmiddel ? Op dezelfde wijs kan men onkenbare ziekten naderhand voor fcheurbuikig opgeven, als iie waterkers (B;cabunga) dienst gedaan heeft.  C 204 ) ingewikkeld maakten, en de fcheidslijn tusfehen waarheid en bedrog bijna geheel uitwisehten, willen wij op den meer zekeren weg van twijfehng voortgaan, en flechts die toevallen der venusziekte befchrijven, welker echtheid van rteh , én plaatslijk bij Voorb. door kusfen , even als chankers befmetten. Indien de eerfte bewijzen ook al juist; Waren, zo zouden zij toch niets afdoen, indien het vermogen van te befmetten , waaraan men met recht twijfelen kan , niet zeker is. Bovendien komt het niet met de ondervinding overeen, dat chankers daaiom het minfte zouden verminderen, omdat et ehig gift uk opgeflorpt is om ene lieschbuil (zeker ene zWeer, die zeef veel overeenkomst met een chanker heeft) voort te brengen $ «j kunnen dit alles veroorzaken, en echter nog toenemen. Daar nu bovendien over 't algemeen alle bekenténisfen, waaruit de Geneesheer zodanige bepalingen zal opmaken, zich zoo naauw om het punt Van eer draaijeiij zo is ons onderzoek dikwijls ene blote afperfing van Ioü* tere leugens uit den mond van anders zeer geloofwaardige lieden. De zweren der amandelen hebben dezelfde natuur, als de overige fijmptomatisch venerifche zwerent wier ongemeen groot onderfcheid van de chankers inert kan afleiden Uit de befchrijving der laatften (j. ifio.) ver* geleken met die der eerften (g. 438. 447.).  I. 210 ) de amandelen in den keel, aan het agterfle inwendige gedeelte der wang , aan het bekleedfel van het verhemelte, aan de zijdelijke deelen der tong, (in de hoeken der lippen?_) wegens derzelver ongevoeligheid dikwijls niet worden bemerkt, voordat zij , na ene herhaalde, gemeenlijk onbemerkte aflchilfering van het dunne opperhuidje, zich enigzins verheffen, en voordat er op die plaatzen ene vochtige witagtige korst komt, die zich niet laat afwisfchen , al dikker en dikker word, en aan houdend dieper in de daaronder gelegene zelfftandigheid doorvreet. 439. De venerifche vlekken gaan op deze weke, warme, vochtige deelen, die met ene zoo dunne opperhuid bedekt zijn , veel fchielijker over in zweren, dan op de uitwendige oppervlakte van het lichaam, en derzelver overgang in amandelzweren word zoo wel om deze reden, als omdat zij zich aan het gevoel of aan het gezicht niet bijzonder voordoen , in het begin zoo weinig befpeurd. ^ 440. Als de taaije korst door de beweging dezer deelen, door het flikken, enzv. of uit zich zelve afvalt, zo ontdekt men niet zeer diepe ronde zweren met witte bepaalde randen. 441. Deze venerifche keelzweren zijn zoo weinig gevoelig , dat zij onder het flikken geen eigenlijke pijn, maar flechts een gevoel van rauw- ' . .-, heid  C 211 ) heid en ene zagte fteking veroorzaken, even als of alleen de opperhuid van deze plaats ware afgefcheiden: ook is de plaats, waarop zij ontftaan , niet gezwollen noch heet, derzelver omtrek en grond is niet hard, zoo als anders bij zweren der amandelen , keelontfteking enzv. plaats heeft. Edoch vreten deze zweren van den mond fchielijker voort en zijn ook iets gevoeliger, dan de overige algemeen venerifche zweren der huid buiten aan het lichaam. In weinige gevallen zijn zij hinderlijk in 't fpreken. 442. De venerifche zweren tasten in 't gemeen van alle plaatzen van den mond het eerst , (en in de meeste gevallen alleen) de amandelen (/;) aan. 443. Korsten op de huid of zweren in de keel, die eerst een jaar na het verdwijnen van het idiopathisch venerisch plaatslijk gebrek (bij v. van een chanker) ten voorfchijn komen, fchijnen van gene venerifche natuur te wezen. O a 444. a* idtiiS3d?J''ii tojööov ca -brcr?' sfi do (?/) De fcorbutifche zweren tasten, voor zij aan de amandelen komen, eerst het tandvleesch aan, dat dan ligt aan 't bloeden raakt; ze zijn niet, gelijk de venerifche zweren , van ene bepaalde ronde gedaante; zij hebben geen witagtige randen, geen witagtig graauwe diepe grond, ze zijn veel meer hoekig , blaauwagtig, en met fponsagtig vleesch opgevuld; de fcorbutifche zweren gaan met de overige toevallen der fcheurbuik, de venenerifche gewoonlijk met tekens der venusziekte verzeld.  C 212 ) 444- De' venerifche vlekken op de huid houden enige maanden aan, eer zij korsten maken, cn deze weder enige maanden, eer zij diep genoeg worden om opene huidzmren te blijven , zoo dat de laatfte zich dikwijls eerst opdoen , nadat het chankergift reeds tien tot dertig maanden in de vochten is opgeflorpt geweest. 445. Alhoewel de venerifche huidzweren gewoonlijk alleen uit de korsten der venerifche vlekken en de venerifche puisten ontftaan , en dan als afzonderlijke zweren van zes tot tien lijnen middellijns, grotendeels flechts aan het voorfte gedeelte:.van het lichaam verfchijnen, eerst aan het voorhoofd en de kruin, in het gezicht, de neusvleugels , aan de halsfpieren, enzv. naderhand echter ook aan de benen , vooral op de trekkeragtige vliezen (fasciae), zo gebeurt dit echter niet altijd , want als de huidvlekken zeer digt bij eikanderen zitten, lopen de kleine zweren tot ene grotere te famen, die fomtijds zes duimen middellijns heeft, 't welk ik niet zelden op de wand- en voorhoofdsbeenderen, aan de zijden van den hals en op andere plaatzen , ook aan de benen heb waargenomen. Maar ook met deze grootte behouden zij zoo veel mo» gelijk derzelver ronde gedaante. 446. Ook op andere plaatzen , waar zich zelden anders vlekken vertonen, bij v. aan het lich-  '( 213 ) lichaam der roede, ziet men venerifche zweren ontftaan , die zich echter van die, welke op fpieragtige deelen of beenderen gelegen zijn, daardoor onderfcheiden, dat zij iets gevoeliger en pijnlijker zijn, fpoediger in omtrek toenemen, en dat derzelver rode, met kleine verhevene vleeschtepeltjes bezette, grond zich als bij de kanker boven de randen verheft, die echter niet gelijk in het laatfte gebrek, omgekruld, miskleurig, of hard zijn. 447. De overige opgenoemde algemeen venerifche zweren aan vaste deelen hebben daarentegen enige, doch zeer vlakke diepte , die dikwijls flechts ene lijn (i), meermalen flechts een halve bedraagt. Haar rozenrode gladde digte grond breid zich golvend uit, en loopt zagt op naar de randen , die met de gezonde huid bijna gelijk zijn, gene zichtbare ontfteking of aanmerklijke hardheid hebben, zoo min als derzelver omtrek. Ze hebben dat bijzonders, dat zij altijd zoo veel mogelijk ene ronde gedaante hebO 3 ben; (O Zij fchijnen nevens de huid alleen het vetvlies te vernietigen, ten minften fchijnt na de heling het diepe, harde, glanzige lidteken op de onderliggende vaste deelen , bij v. op de fpier vast gegroeid te zijn, en de fpier verliest hare beweging. Het hair komt nooit weder op de plaatzen der zweren , omdat deszelfs wortel bedorven is.  ( 214 ) ben; ze kenmerken zich door de langzame werking van derzelver fmetftof, en ontftaan zonder vooraf gaande toevallen van ontfteking, jeuking, brand, enzv. langzaam uit roestvlekken en venerifche fchurft, gaan met zeer geringe pijnen verzeld, zelfs wanneer zij ook van een aanmerküjken omtrek zijn; ze ontlasten ene dikke, niet famenhangende, bleek groene, vochtige ftof, even als gefmolten vet; fomtijds zijn zij met ene kaasagtige ftof overdekt. Somwijlen laten zij zich helen door famentrekkende middelen; maar er komen dan weder andere op andere plaatzen ten voorfchijn. De algemeen venerifche zweren aan het hoofd enzv. (en in 't gemeen van de deelen , die 't naast aan het hart liggen ,) helen fpoediger, dan aan verder afgelegene deelen, bij v. aan de benen; in 't begin verfchijnen ze ook eer aan gene, dan aan deze deelen. Zoude nu het helen van een gedeelte dezer zweren bewijzen, dat de hoeveelheid van het venusgift in 't lichaam verminderd was, (naar mijne gedachten blijft zij dezelfde —) of is veel eer de reden dezer verfchijning daarin gelegen, dat deze plaatzen eindelijk voor de venerifche prikkeling ongevoeliger geworden zijn , terwijl de nieuws aangetaste plaatzen meer vatbaarheid voor dezelve hebben , omdat zij aan deze prikkeling niet gewoon zijn ? De eerfte algemeen venerifche zweren,  ( 215 ) ren, bij v. aan de amandelen, zijn gevoeliger en gaan fchielijker voort, en de overige fijmptomatisch venerifche zweren worden trager in derzelver uitbreiding, en ongevoeliger, naarmate het gift langer in het Hchaam geweest is. (Zelfs de druipers zijn zoo veel te zagter, als zij meermalen bij denzelfden perfoon hebben plaats gehad , en deze word er iedermaal minder vatbaar voor. Daadzaken , die een zekeren aanleg van dit gift vooronderftellen, welke het boven-gezegde fchijnt te verklaren , ten minften op te helderen. —) De algemeen venerifche zweren planten door de inenting noch idiopathisch venerisch gift, noch de venusziekte voort. Dit alles onderfcheid ze genoeg van aUe mogelijke andere zweren. 448. De ettering der longen, die zonder bloedfpuwing ontftaat, terwijl er duidelijke plaatslijke gebreken ener niet behandelde venusziekte tegenwoordig zijn (*), moet men voor venerisch houden. De venerifche longtering maakt gene uitzondering op mijn gezegde, dat nameHjk de ve0 4 nus- (k) Men kan er nog bijvoegen: welke zich te gelijk met de venusziekte alleen door ene mercuriaalkoorts fchielijk en volkomen genezen laat. — Zonder dat er ene kwijling nodig is, waardoor ook longteringen, die niet venerisch waren, zomtijds door afleiding (per revuljïencm') genezen zijn.  nusziekte (volgens de beste waarnemingen) alleen uitwendige deelen aantast. De Iongen hebben , met opzicht op de ons omringende lucht, veel overeenkomst met de uitwendige oppervlakte der huid; derzelver uitwaasfeming is zelfs groter, en zij zijn (wegens het dikwijls ademhalen) veel meer aan de koude van den dampkring bloot gefteld dan de huid \ wat belet ons derhalven te Rellen dat, daar de longen aan gelijke ziekten (O onderhevig zijn , zij ook hier met de huid gelijk ftaan in vatbaarheid (m) voor venerifche uitilag en zweren, te meer daar zij zoo Veel aan de koude lucht zijh bloot gefteld. DERCO Verfcheiden foorten van huiduitflag gaan met borstziekten gepaard, en deze laatfte volgen dikwijls op de terugdrijving der eerfte. (w) Een kleine vrouw van rijkrijk 40 jaren had federt enige jaren verfcheiden venerifche zweren aan het hairig gedeelte van het voorhoofd, en aan deszelfs bovenften omtrek, en tevens een droge hoest. In het jaar 1787 , tpen deze zweren doqr kwikpleisters geheeld waren, braken er verfcheiden zweren van denzelfden aart aan het voorfte gedeelte der dijen en benen open. Hier leide zij ook enige dingen op , waardoor vele derzelve heelden. Nu kreeg zij een flerker hoest, een' zeer fterke engbomigheid , en ene matige koorts, die door het opgeven van ene etteragtige ftof verminderde. Het opgeven was zeer fterk; de krachten namen echter niet in evenfedigbeid daarvan af, er waren nog vrij veel zweren aan de  ( 21? ) DERDE HOOFDSTUK. Kennis der Jljmptomatisch venerifclk plaatslijke gebreken van de afgelegene foort. !• ! "•Y,"fï "ii 't " _jD 310Ö4 SUSSl^51"'n ï33 §. 449. Ik heb reeds gezegd, dat deze toe. vallen in 't gemeen verfcheiden maanden, ja enige jaren na de opflorping van het idiopathisch venusgift ten voorfchijn komen, en dikwijls eerst als alle gebreken der naaste foort geheeld en verdwenen zijn, deels door het gebruik van plaatslijke middelen, deels als het kwikzilver wel tot O 5 weg- de benen , doch deze waren niet pijnlijk. Ik liet haajr met de pleister uitfeheiden en binnen agt dagen zes greinen oplosbaar kwikzilver bij opklimmende hoeveelheid innemen. Zij kreeg fterke walging en afkeer voor fpijzen en ene ongefteldheid, die zij niet befchrijvsn konde, zonder tekens van kwijling. Ze was daarbij hardlijvig. Ondertusfchen ging het hoesten en opgeven over, de ademhaling wierd zoo vrij, als of zij daar nooit enig gebrek aan had gehad. De zweren heelden binnen veertien dagen toe, van de eerfte gift van het middel afgerekend, en zij zelve is federt veertien maanden van alle venerifche en borstongemakken volkomen vrij.  C ai8 ) wegneming der laatfte ongemakken, maar niet tot vermenging van de befmetting in de afgelégene deelen toereikende was. Somtijds verfchijnen zij te gelijk met de toevallen van de naaste foort, zelden zonder dat deze voorafgegaan zijn, zoo dat ze dan' alléén de plaatslijke gebreken der venusziekte uitmaken. 45°- In alle gevallen bewijzen de toevallen der afgelegene foort de grootfte hardnekkigheid van het gift der venusziekte, 't welk zoo langzaam en flepend , als mogelijk , geworden is. 451. Ook hier blijft de natuur van het venerifche gift volharden met zich die deelen boven anderen tot zitplaatzen uit te kiezen, die zoo veel mogelijk aan den kouden dampkring bloot gefteld zijn. 452- De peesagrige vliezen (fasciae) en het beenvlies aan de beenderen , die van 't hardfte weeffel, en niet met fpieren bedekt (bij gevolg het koudfte) zijn, aan de beenderen van het hoofd, voornamelijk aan de uitftékende deelen der wand- en voorhoofdsbeenderen, aan den rug der neusbeenderen , aan de voorfte buiging van het fleutelbeen , aan het ravenbekswijze uitfteekfel, aan den buitenknobbel van den elleboog (zelden aan den binnenknobbel), aan de voorfte oppervlakte van het fcheenbeen , zelden aan de ribben, zetten zich hand over hand uit, en mar  ( 219 ) • maken een hard gezwel, dat zich zonder randen te hebben langzamerhand in de ondergelégene deelen verliest, of ene bepaalde rondagtige gedaante heeft (venerifche knobbels en gomgezwellen). Dit gezwel, bijzonder het eerfte, is zoo hard , en ligt zoo vast, dat men het voor een beengezwel zoude houden, en ook reeds daarvoor gehouden heeft, 453. In 't gemeen zijn deze gezwellen en knobbels in 't begin onpijnlijk, en worden niet befpeurd, voor dat er zich pijnen bij opdoen, die langzamerhand zoo in hevigheid toenemen , dat het den lijder toefchijnt als of het been doorgefneden of gebroken wierd, of als of het been uit twee verdroogde ftukken beftond, die tegen eikanderen wierden gewreven, of even als of er iets in zat te knagen. Zij komen wel 't meest des nachts, vooral tegen den morgen, doch in enkele gevallen zijn zij des daags niet minder. 454. Op dit tijdftip is het gezwel zeer pijnlijk op het aanraken. In 't begin fcheen er gene ontfteking plaats te hebben; maar in dit laatfte tijdperk begint zij al meer en meer toe te nemen, totdat het gezwel langzaam, dikwijls enige jaren na deszelfs eerfte verfchijning, openbreekt, en ene ftof ontlast, die naar eiwit gelijkt. 455. Onder deze omftandigheden is het daaronder liggende been bijna altijd wegens 't bederf van  ( 220 ) van het beenvlies aangeftoken, of ten minften nabij aan beenbederf, en Hitgezet 456". De tijd echter, wanneer de knobbel tot het ettergezwel, dat voor het daaronder liggende Ca) Om deze gezwellen vroegtijdig te kunnen behandelen, moet men zich van derzelver venerifche natuur £ vertmgen, 't geen dikwijls niet gemaklijk valt. Men dient dus op het volgende te letten. Jichtige beengezwellen en pijnen zijn in '( gemeen aan de gelédingen, waar de beenagtige zelfftandigheid enigzins voos is; vooraf gaan er roodheid en ontfteking van de daarop liggende *B»deelen, benevens pijn en koorts, en als deze ön! gemakken, die meestal fchielijk eindigen, over zijn, dan begint zich eerst dc kalkagtige ftof in het vetvlie der gewrichtsbanden neder te zetten. Het koude bad < e wrijving en wolfswortel UconUum) verminderen en ver' drijven de beginnende jichtknobbels. Door de deel»n die aan de jichtpijnen lijden, warm te behandelen ver' zagt men de pijn, door koude baden neemt men ze wez. liaor ae fterkfte mercuriaalkoorts worden zij niet alleen »"« (op den duur) verdreven, maar verergerd, hardnekktger en ongeneeslijker. De overgehaalde geesten brengen buiten de koorts gene pijn Jft de jichtbuilen te weeg. Venerifche knobbels en beenvliesgezwellen in tegendeel zitten op de a. 452i) opgeüoemde pIaatzenbder beenderen, die van het hardfte weeffel zijn, misfehien nooit op de beursbanden der gewrigten. Zij verfchijnen dez/er blr 5 ^ laDgZ3am kom£ d«e er bij zonder plaatslijke merkbare ontfteking, zon. 0i,2We,h"S der m, en neemt allengskens zoo fh he-  ( ) de been zoo gevaarlijk is, overgaat, is bezwaarlijk te bepalen. Er is weinig ontfteking bij, en die er nog plaats heeft, is te gering om gekookte etter voort te brengen; er vormt zich ene dikke flijmagtige gelei, die digt op het been ligt hevigheid toe, dat de pijnen dezer knobbels niet alleen onafgebroken (vooral na middernacht) voortknagen, maar dat de blote aanraking derzelve ook reeds onverdraaglijk word. De ftof, die men er in vind , als men ze openfnijd, is gelijk eiwit. Uitwendige warmte vermeerdert deze beenpijnen; ook worden ze verergerd door het koude bad, gelijk ook door het wrijven en het gebruik \ftn brandewijn. Wolfswortel en bittere plantfappen zijn van geen nut. Ene behoorlijk fterke mercuriaalkoorts neemt de pijn in korten tijd en voor altijd weg. Komt hier een oprecht verhaal bij van ene voorgaande befmetting, of het aanwezen van meer toevallen der venusziekte , zo geraakt men zoo veel te fpoediger tot overtuiging omtrent de ware natuur dezer knobbels en beenpijnen. De pijnen van het lidteken (callus) ener vorige beenbreuk , die bij verandering van weder plaats hebben, kan men niet ligt voor pijnen van venerifche knobbels houden , deels om de onderfebeidene gedaante , deels omdat het verhaal van den lijder ons op den weg helpt, deels ook omdat de pijnen van het beenëelt zich voornamelijk bij het verminderen van zwaarte van den dampkring opdoen, omdat zij meer fcheurend en trekkend, dan knagend en borend zijn, en bovendien door het koude dropbad verminderen, daar de venerifche knobbels er door verergeren.  C ) ligt en hetzelve aantast. Dit en de hardheid van den knobbel belet ons, om hier ene merkbare golving te vervvagten. 457- Doch als men acht geeft op de ontfteking , fehoon dezelve gering is, en op de (lékende en kloppende pijnen, die de lijder in het middelpunt van den knobbel waarneemt, zo zal het niet onmogelijk zijn te ontdekken , wanneer zich dit absces begint te vormen (b). 458. In 't geheele lichaam liggen de beenderen nergens nader aan den dampkring, dat is ner gens zijn zij met zoo weinige en. zoo zagte deelen bekleed als in de neus. De dunfte neusbeenderen zijn derhalven in 't gemeen de eerfte die van het venerifche gift aangetast worden, nadat derzelver zagte deelen (membrana Schneideriana) eerst geheel of ten deele vernietigd zijn. Ge* woonlijk gaan hier de traanbeenderen , het zeef- been (*) Gardaïe telt bij de toevallen der venusziekte nog die gevoeligheid van den mond der baarmoeder, die b:j het begin der maandftonden op het diep inbrengen'van' den vinger of het manlijk teeldeel, in overdraaglijke pijn overgaat, en dikwijls oorzaak is van miskramen (misfehien ook van den kanker der baarmoeder) Ik heb dit toeval ook meermaals waargenomen, zonder te kunnen bepalen, of het venerisch zij, dewijl ik de geiégenheid niet had om het te behandelen. Gardask raad hier voor rokingen van cinnaber aan.  ( 223 ) been en de onderfte fponsbeenderen, dat is, de dunfte neusbeenderen , het eerst verloren; vervolgens het ploegbeen, de verhemeltensbeenderen, en eindelijk de bovenkaaksbeenderen. 459. Maar onder de venerifche knobbels word, gelijk reeds aangemerkt is, ook het been aangetast , en maakt beenbederf, die ik van ander gewoon beenbederf niet weet te onderfcheiden dan daardoor, dat het zich door het gebruik van kwikzilver fpoediger laat genezen. ./i U T <£ G '3 O O H 3 T 2 7i 'A a TWE-  ( 224 ) sb ,2i 3c6 T naiabossd^qi -.iiiabrio sb na osarf •9» jcwofew 3;rf re . '; TWEDE AFDELING. Middelen tegen de vernismè z?£kte- ^ titm ai -i ■ •nsSsrsg a*f ïSgber^J wvüu&tó asv EERSTE HOOFDSTUK. Kwikbereidingen in 't algemeen. $. 260. Sedert de fterke uitbreiding r» van de venerifche ziekte, dadelijk na de ontdekking van Araerica, waar het fchijnt dat men het kwikzilver het eerst tegen dit gebrek heeft aangewend, is er nog nieraant geweest, die met gegronde redenen de fpecifieke kracht van dit metaal tegen die vreeslijke ziekte heeft kunnen ontkennen • fchoon men van het jaar 1515. tot aan het midden derzelfde eeuw, dcor her moord- (0) GntTANHiR maakt het uit de oorfpronglijke bronnen meer dan waarfchijnlijk , dat zij in het jaar 1493. het eerst uit America, en wel het eerst met de fchepen van toLUMBus te Barcelona gekomen is.  ( 225 ) moorddadig kwikgebruik der kwakzalvers vreesagtig gemaakt, eerst het pokhout, en vervolgens de farfaparil- en chinawortel dikwijls boven het kwikzilver poogde te verheffen. 461. Nademaal men echter dit vloeibare metaal alleen door ene kunfüge bereiding daartoe kan brengen, dat er ene toereikende hoeveelheid van in de vochten van ons hchaam (Z>_) kan opgenomen worden, zo heeft men van tijd P tot (1) Het kwikzilver werkt niet op het yenerifche gift, voordat het in onze vochten is opgelost, en dan brengt het in de twede wegen vrij gelijke uitwerkfelen voort. Alle kv/ikbereidingen die niet krachteloos zijn, werken op den mond, maar niet alle even fterk, de zuivere kwikzilverkalk en de fublimaat minder dan de overige. Alle brengen een gelijken fmaak te weeg, als zij in fpeekfel opgelost zijn , het fpeekfel van kwijlende lieden ruikt ook even eens, 't zij deze of die bereiding da kwijling veroorzaakt hebbe. Derzelver grootfte verfcheldenbeid, die zelfs voor oppervlakkige waarnemers merkbaar is, ligt gedeeltelijk in derzelver verfchillende oplosbaarheid (kwikzilverzouten) of onoplosbaarheid in water, die van de oplosbaarheid in onze vochten zeer verfchiU lend is, welke zij ook onaf bangelijk van de oplosbaarheid in water in zeer verfchillende graden bezitten (fublimaat is veel minder oplosbaar in onze vochten dan op zichzeiven verkalkt kwikzilver); gedeeltelijk ligt zij in derzelver werking op de eerfte wegen (de fublimaat, de gele , witte en rode praecipitaat tasten grotendeels alleen de maag aan , het «tlomel voornamelijk de darmen).  C ^6) tot tijd ene ontelbare menigte kwikbereidingen uitgedacht, welker naamlijst in de oude Apo* thekeft, gelijk ook voornamelijk bij F alk , Baldinger en in de Londonfche Apotheek, ons om derzelver menigte doet verwonderd ftaan. Het zoude er voorzeker treurig uitzien , als alleen die gene de venerifche ziekten behoorlijk wist te behandelen , die alle deze kwikbereidingen door eigene proeven herhaalde malen onderzogt had. Ene reeks van menfchenleeftijden was hiertoe niet toereikende. Wen heeft flechts ene, de beste bereiding nodig. Men moest de vereischten van zulk ene bereiding, met zuivere natuur- en geneeskundige grondftellingen verenigd voor oogen gehad hebben, dan zoude men niet tot zoo ene buitenfporigheid vervallen zijn. 462. Wie zegt ons na , welke van de ontelbare kwikbereidingen de vermogendfte, zekerfte en zagtfte is , daar men het cito , tuto et ju~ ewide van Cel s os bij deze beklagenswaardige 'ziekte veel meer als het voornaamfte doel in 't oog moet houden, dan bij alle andere lichaamsgebreken , welken de goede natuur dikwijls alleen , zonder menfchelijke hulp , in ftaat is te overwinnen ? 453. Ik geloof niet, dat ik mij vergisfe , als ik om dit te beandwoorden tot ene grondfteljing aanneem , dat die kwikbereiding C' •• m.l .ai. (Je  ( 227 ) de vermogendlte, zekerfte, en zagfte is, die geheel in onze vochten oplosbaar , gemaklijk door het famenftel der opflorpende vaten kan opgenomen worden, en door gene verbinding met enig fcheikundig lichaam bijtend gemaakt , in ftaat is om de eigenaartige krachten van dit metaal zuiver en eenvoudig uit te oefenen. Deze bereiding zal dan daarbij de deugd bezitten van bepaalde werkingen voort te brengen, welke de Geneesheer met zekerheid kan bellieren , verzwakken of verfterken. .464. Hoe verder de bekende bereidingen van deze eigenfchappen verwijderd zijn, dies te onvermogender en fchadelijkcr zijn zij ; de cinnaber en de turbith kunnen tot voorbeelden dienen. Ik zal de gewoonfte bereidingen van deze zijde eens doorlopen. 465. Ten aanzien der bijtende kwikmiddelen zal men mij toeftemmen , dat in de mijnftoflijke zuren, die haar die geweldige fcherpte mededelen, onmogelijk enige kracht tegen het venusgift kan liggen (want derzelver opdrogende en bederfwérende kracht komt hier niet in aanmerking). Tot deze bijtende bereidingen bréng ik de Mercurius nitrofus , de Mercurius fublimatus corrofivus, de verfchillende bereidingen van MercuP a rius  C 228 ) rius praecipitatus albus O), de Mercurius praecipitatus ruber (d) , de Mercurius dukis, en het Turpethum minerale (e). 466. Heeft men fomvvijlen grotere krachten tegen deze ziekte in deze bereidingen befpeurd, dan in die welke , minder werkzaam zijn, zo kwam het zeker van deze bijkomende prikkeling der aanhangende zuren, doch flechts zoo, als andere niet fpeciilfche prikkelende middelen, het vlug loogzout , de fcherpe guajakharst} de kelderhals , de blauwe cardinaalbloem (Lobelia Sijphillitica') , en Spaanfche vliegpleisters —' fomtijds ook toevallige koortfen — het kwikzilver fomwijlen in de genezing der venusziekte helpen, doordien zij de zenuwkracht in werking brengen , den omloop van het bloed vermeerderen , en het dus voor het metaal, dat alleen de genezing kan aanbrengen , gemaklijker maken om het afgelegene gift op te zoeken , of door- ->i..fiOiir; i'ï c*> rj ;; ï**T>;" • -•• ~ti fc*». (V; Matterne ried in het jaar 1059. de gewone Merc-.tr. przscipit: aib: zoo veel ik weet, het eerst voor inwendig gebruik aan. (d) Omtrent het jaar 1535. floeg Matthioli het eerst de Mercur: praecipit: rub: voor (maar nog eens verkalkt en afgewasfchen) om daar inwendig ene gifte van vijf greinen op eens van te nemen. Volgens Girtanner zou Joh. de Vioo (1514.) dit reeds gedaan hebben. <0 Wilhelm Cowes was, geloof ik, de eerfte (1575.-), die de turbith inwendig tegen de venusziekte aanried.  (as?) doordien zij, door ergens ene prikkeling van een anderen aart voort te brengen, de venerifche prik-» keling doen zwijgen, gelijk Spaanfche vliegpleisters de, rheimiatieke pijnen , braakwortel den persloop, of rattekruid de tusfchenpozende koortfen- dingen die toevallen wegnemen, zonder iets eigenaartigs tegen de gemelde ziekten te bezitten. 467. Doch gelijk ik gezegd heb, de geleende prikkel dezer bereidingen doet zoo weinig wczendlijks af tot de genezing der venerifche ziekten , overftemt dikwijls de fpecififche kracht van 'dit metaal zodanig, en is dikwijls zóó onzeker, dat men iemant, die ene ingewortelde venusziekte heeft, niet zelden met zoete kwik , fublimaat , Mercur: Nitrof: witte en rode praecipitaat en turbith niet genezen , maar wel doden kan. • ! %y\$jl 468. Zo het gemaklijk ware, om kwikzouten met plantzuren in ene vaste gedaante en altijd gelijk te maken en in te geven , zo zouden deze voorzeker boven anderen te verjciezen zijn. Maar dit is zoo niet; en bovendien hebben, deze zouten, als zij fterk zijn, nog iets dat de gevoelige vezels der eerfte wegen veel meer aanzet tot ontlastingen van.boven en van beneden, dan tot opflorping in de twede wegen, waar het kwikzslver eerst, recht werkzaam word, Dc ondervinding leen ook, dat ze ligt kwijling yer- P 3 wek-  C 230 ) wekken 3 en toch dikwijls het oogmerk niet bereiken. 469. Aan den anderen kant zijn de onoplosbare kwikbereidingen, de Cinnabaris, de Aetethiops Mimralis op den drogen, of natten weg (Pulvis Hijp»oticus) bereid, met recht voor het i iwendig gebruik tegen venerifche gebreken af te raden, omdat zij meestal niets fchijnen uit te richten, en dan misfehien op eens weder kwijling veroorzaken, fchoon dit laatfte niet dikwijls gebeurt. 470. Is de reden dezer onzekerheid daarin gelegen , dat wij niet bepalen kunnen , hoeveel van deze bereidingen door onze vochten kan opgenomen worden, of hoeveel er van in de twede wegen wil overgaan , zo geit dit gegronde verwijt ook omtrent de gomagtige kwik van Txenk , gelijk ook omtrent de kwik, die met fuiker, honig, kreeftsoogen , vet, balfems , enzv. verbonden is. 471- Wil men de fchuld daarvan leggen op den verfchillenden graad van opflorping van de zuigaderen der eerfte wegen , zo wijt ik hetzelfde op de genoemde bereidingen, omdat zij niet zodanig zijn, dat zij bij ieder verfchillenden graad van opflorpingskracht door de vaten even goed kunnen opgenomen worden, en geloof zeker, dat de oneindig verfchillende oplosbaarheid van deze bereidingen in het maagfap, en het grote  ( a3i ) grote verfchil in de gemaklijkheid om in de twede wegen opgenomen te worden, en niet het zoo fterke onderfcheid in de oplosfende en opQorpende krachten van ons lichaam (dat men zoo groot niet kan onderftellen) de reden is van deze verfchijning. 472. In de laatstgenoemde bereidingen is alleen dat gedeelte kwik werkzaam, 't welk onder derzelver bereiding verkalkt is; daar dit nu (naar de natuur van het bijvoegfel, de temperatuur der lucht, of de aangewende kracht, tijd en bekwaamheid van den bereider) zoo verfchillend uitvalt, dat fomtijds het twintigfte, en dikwijls naauwlijks het tweehonderdfte gedeelte van het aangewende metaal, daarin verkalkt is, zo kan men nooit met grond ftaat maken op ene zekere uitwerking; fomtijds moeten deze bereidingen bijna niets doen, terwijl zij op een anderen tijd de matigfte verwagtingen van den Geneesheer door de hevigfte werking bedriegen. 473. Van even onzekere gevolgen is het beroken met kwikzilver, men mag ef cinnaber, zoete kwik, of amalgama toe nemen, deels wegens de moeilijkheid om deze dampen iedermaal en overal gelijk aan het lichaam te brengen', zoo dat dezelve echter niet ingeademd worden, deels om de ongelijke gefchiktheid der huidvaatjes om op te florpen. Hier is men even min, P 4 a^s  C 232 ) als bij het gebruik der vorige kwikmiddelen, in mt om de hoeveelheid metaal, die men in het hchaam brengt, te berékenen , terwijl men ech'ter met minder de hoeveelheid, dan de kracht van het geneesmiddel bij zekere herhaling ener geneeskundige proeve naauwkeurig voor oogen dient te houden. TWEDE HOOFDSTUK. ra ^frgimiwj &d >W(,sm) den ingang van dit middel in dc melkvaten der eerfte wegen zoo hardnekkig wederftaat. Bovendien is de fmaak allerlelijkst; ene gevoelige maag kan het niet verdragen. Dikwijls gaan drukking op de maag, braaklust, kolijk, uitilag met ontfteking op de huid met deszelfs gebruik gepaard. Men fchrijft hieraan de uittérende koortfen toe, welke Ideine verzweringen der maag , voortgebragt door deszelfs bijtende kracht, veroorzaakt hebben. Brambilla , Q 5 een -ril ("ft) rüo-ro naa- *«v ob»r/ aas -ttfxr.; jgfr^fts? (p) Barchusen heeft Girtanner ook doen vrezen, dat er Arfenicum in de Hollandfche fublimaat is. Ik twijfel of het Arfenicum wel groter veigift zij dan de fublimaat, en nog meer twijfel ik (ouaangezien Bercmak bewezen heeft, dat de vereniging van beide lichamen onder het fublimeren mogelijk is,) of de fublimaat er werklijk door vervalscht worde. Als men Barclmfen uitzondert , 'op wiens kennis in de fcheikundc men toch ook niet veel ftaat kan maken , heeft geen fcheikundige iets dergelijks waargenomen. De manieren welke Girtanner opgeeft, om het Arfenicum in de fqblimaat te ontdekken, zijn deels gevaarlijk, deels niet voldoende. Die, welke ik in mijn werk über die Arfenikvergiftung opgegeven heb, zijn gemaklijker cn zekerer.  ( *5o ) een geloofwaardig getuige, heeft gezien dat-het blindheid en doofheid, bloedfpuwing, longtering , uitterende koortfen en miskramen veroorzaakt- heeft. - 509, In 't algemeen is deszelfs gebruik nadelig bij flepende koortfen, zieklijke ingewanden , aanleg tot bloedfpuwing, blinde ambeijen, een zwartgallig geftel, overhelling tot hevige hartstochten, jicht, veelvuldige krampen, of anders bij aandoenelijke zenuwen , ■• en ene droge hchaamsgefteldheid, 51 o. Als men den lijder door buikzuiveren , .aderlaten, en baden op de Franfche manier goed meent voorbereid te hebben , (bij de fublimaat is men echter hieromtrent niet zoo geftreng, als bij de overige kwikmiddelen,) begint men gewoonlijk met een vierde van een grein (#) fublimaat in 2 pond vocht opgelost dagelijks te laten gebruiken, en klimt hiermede op tot een .grein 's daags. Bij kinderen begint men met i grein dagelijks , en eindigt met i grein in een pond vocht ontbonden. 511. Door malkanderen had men bij volwasfedoo rbc; :.«. ibvMiUKtüYoi) ai linfei ëïste ro . JQftt (O Van Swteten gaf tweemaal caags een vijfde grein in een half once brandewijn opgelost. In 't voorbijgaan merk ïfc bier aan , dat Girtanner onrecht heeft met te nellen, dat de feblimaac zich niet goed in brandewijn oplost. ■ .i3io;:.'. i*' ;i ■ ■ ■■ - ; ï,„-f  ( ft$l ) nen omftreeks 28 greinen nodig, en dit gebruikte men omtrent in 40 dagen, om matige venerifche toevallen weg te nemen. Bij kinderen waren 51 tot 10 greinen voldoende. 512. De herfteller der - fublimaat Sanchez , verbond met het gebruik van dit middel, op de Siberifche wijze , verfcheiden Rusfifche dampbaden , en genas door deze verbinding een zeer grote menigte in- en uitwendige verouderde kwalen , die hij zonder bewijs voor vermomd venerifche uitgeeft, (want er is bijna gene langdurige of famengeftelde ziekte, die hij niet voor een gevolg der venusziekte aanziet). Deze gebreken wierden grotendeels genezen (r), zoo als men dit van het fterke zweetmiddel (het dampbad) alleen zoude kunnen verwagten; daarom waren het echter niet altijd venerifche ziekten, omdat ene geneeswijze geholpen had, waarbij te gelijk kwikmiddelen gebezigd wierden. Hij maakt de tekenleer der venusziekte ten hoogften verward; zeker waren de dus geheelde gebreken zelden of flechts voor een klein gedeelte zodanig, dat de fublimaat en zweetdrijvende middelen, gelijk men weet, kunnen helpen, of ... de (r) Zonder dat de fublimaat iets meer dan derzelver prikkelende kracht behoefde bij te dragen.  ( 252 ) de genezing was onbeftendig en fleelits in fchijn (ƒ). 513- De zoete kwik (Mercurius iulcis) is reeds een geruimen tijd (r), doch voornamelijk federt het begin dezer eeuw, een der meest gebruikhjke kwikmiddelen tegen de venusziekte geweest en wel voornamelijk daarom, wijl men geloofde-, dat de giftaartige fcherpte van dit metaal daarin verbéterd en verzoet was (?t), en de on-snsv bmorrrov y,,/ . \ .... ;, ^ M Ik maak gene melding van de arui venerifche fublimaatklijfteren van. Rover , en van de gelijkfoortige baden van Baumé , dewijl de eerfte allerfterkfte buikloop veroorzaaken , en beide, zoo als de ondervinding bevestigd heeft, ondienftig zijn. (0 De Heelmeester David de Pj.anis Camfy (/3 Ferolle rutgtuue, 8v9. Park 1623.) fchijnt een der eerften te zijn, die het voorfchrifc van de . toen tegen de venusziekte gebruiklijke , Piiuies de te violette, die'met purgeermiddelen waren famengefteld ] (bladz* 174.) bijbrengt, en ze'zeker vrij kwakzalveragtig tegen onze ziekte aanprijst, in dezelve komt een fcrupel Mercur: duk: voor ene gift. Maijersk volgde (1650; met zijn pulvis calomelankus. (Oswald Cf.oll zou (1608) de eerfte bereidingswijze van dit kwikmiddel, fchoon vrij onduidelijk befchreven hebben). O) De witte Praecipitaat die door 't koken in water met Sal Ammmuc: verzoet is, is van dezelfde werking air (ohm* piKTANHEK verkiest Cik weet niet waarom) boven alle andere middelen de wftgs Praecipitaat van Hf.rmbstz.dt , wien hij opgeeft \fs den uitvinder van de zoete  ( a53 ) dervinding leerde , dat deze bereiding het minst bijtende is van alle overige bekende inwendige middelen. 514. De volgende Hellingen, welke uit de ondervinding zijn opgemaakt, wederfpreken echter derzelver zagtheid en geroemden voorrang in het genezen der venusziekte: 1. de gewone halfdoorfchijnende fpiesvormige zoete kwik in broden bevat gene geringe hoeveelheid fublimaat. Hierdoor veroorzaakt zij dikwijls braking. Is dit zoo niet, en is ze meer zuiver, zo brengt ze toch door haren bijzonderen aart, ongemeen fterke ftoelgangen voort, welke pijnlijk zijn, en het lichaam zeer verzwakken. 2. Is zij geheel zuiver, zo word ze bijna een onoplosbaar kwikzilverzout, waarin de kleine hoevaelheid zoutzuur (dikwijls nog minder dan een zesr de deel van het geheel) met zoo veel kwik verzadigd is, dat er zeer weinig van in het maagfap word opgelost, en in de opflorpende vaten overgaat, terwijl de darmen door de prikkelbaarheid en krimpingen die ze voortbrengt, dezelve fpoedig weder zoeken te ontlasten. 3. Wat er evenwel nog van ki de twede wegen ovec- zoc-is kwik , die uit turbkh en zouuuur gefiablimeerd word, fchtfon hij ftechts de manier, die in den Ulorant (D. II. p. 155, wor(1 °?S«êsvsn• *«b*tard heeft.  (m) overgaat, veroorzaakt bijna ongeneeslijke kwijling, een gebrek 't welk naast de zalf het meest van allen aan dit middel fchijnt eigen te zijn* 'Ook heeft deze bereiding dit met de zalf gemeen , dat ze het lichaam verzwakt, en die langdurige gebreken veroorzaakt, welke daaruit in ene ontelbare menigte (§. 649.) ontftaan; of ze doet dit, zo zulks mogelijk is , nog meer dan de zalf. 515. Men beproefde te vergeefsch om de zoete kwik van de kwade eigenfchap van de darmen te prikkelen, te bevrijden, door ze bij herha* ling te fublimeren tot calomeh De al te grote purgeerkracht neemt men 't best weg, door ze te koken in veel water met een tiende gedeelte Sal Amman: gelijk men in latere tijden deed, of alleen in water (zoo als Fried. Hoffmann reeds gedaan heeft,) en zoekt ze daardoor van de aanhangende fublimaat te bevrijden : men voegt er dan ook nog wel heulfap bij* 516. Men gebruikte dit middel nog in de laatfte tijden (v) als een hoofdmiddel tegen de venusziekte , en vermengde het hiertoe met een aardagtig poeder, of maakte het met Diascordium tot pillen; na de gewone voorbereiding door ader- fv) In vorige tijden zogt men de venusziekte weg te nemen door het geven van grote giften , dikwijls een balf, of geheel drachme op eens.  ( 255 ) aderlaten , purgéren , en baden , liet mert zorgvuldig de kamer houden, en veel warme dranken drinken , midlerwijl gaf men eerst een paar greinen, voegde er dagelijks een grein bij, en als er nog gene kwijling ontftond, klommen zelfs tot een fcrupel op , dan verminderde men echter dagelijks de gift, even zoo als men opgeklommen was. 517. Wilde men, gelijk naderhand plaatshad, de genezing zonder kwijling bewerken , zo klom men niet zoo fchielijk op, of men gaf, als deze walglijke ondasting begon, terftond fterke purgeermiddelen , die ze dikwijls niet, fomtijds echter wel bedwongen, evenwel met zoo weinig voordeel in het uitroeijen van het venerifche gift, en met een zoo zichtbaar verlies van krachten (§. 648 , 649.), dat deze zoo genoemde altsrérende methode, om de venusziekte te genezen, gewoonlijk langer duurde, dan de genezing door kwijling, en dikwijls het venusgift zoo goed niet vernietigde als de laatfte. 518. Men befpeurt zelfs van het langzaam gebruik der zoete kwik alle gebreken , die van enig ander prikkelend en verzwakkend kwikmiddel ontftaan kunnen (648. 649.); fcrophuleuze en roosagtige gefteldheid , overhelling tot jicht, hardnekkige zweren in den mond en over het gehele lichaam, bederf aan de neusbeenderen, uit-  uitterende koorts, en, om kon te gaan, alle onheilen, welke de langdurige prikkeling van het kwikzilver en het verlies van krachten immer kunnen te weeg brengen. Hier leerde men ook met inzien, dat liet kwikzilver dcszdfs werking op het venusgift verliest, naar mate het iedere ontlasting, t zij kwijling of buikloop enzv. vermeerdert (w). 519- Nog beroemder heeft zich in latere tijden de zoo genoemde gemengde methode gemaakt, die beftaat in 't genezen der'venusziekte door mwrijving en fublimaat te gelijk : hierdoor wilde men de voordelen van beide verenigen^ nadat men meermalen het ontoereikende van ieder op zichzelven ondervonden had. 520. Ik maak geen gewag van derzelver nadelen dewijl zij dezelfde zijn als ik van ieder m t bijzonder heb aangetekend; zij tast echter het hchaam nog fterker aan, dan het gebruik van ene enkele kwikbereiding, en men heeft minder zalf nodig, en dus vermijd men gedeeltelik de al te fterke kwijlverwekkende kracht der- m De manier van ClARE om het calomel in het bh, nenfte van den mond in te wrijven , bezwaart de darmb«» wel met, maar brengt ligt kwijling voort, en & necst gene fterke venusziekte. É*3 Gahdanï geeft zich op als den Uitvinder de»» S<.neeswijze.  ( *5? ) derzelve. Men konde dikwijls wezendlijk meer afdoen met beide te gelijk, dan door ieder afzonderlijk. 521. Hiertoe liet men, na de gewone voorbereiding , deze middelen bij afwisfeling gebruiken en gaf nu fublimaat alleen , en dart weder zalf zonder fublimaat, of men gebruikte beide te gelijk; alle drie of vier dagen een of twee drachmen zalf, en dagelijks een vierde of één grein fublimaat in twee ponden vocht opgelost. 522. Om op deze wijze de venusziekte weg te nemen gebruikte men drie of vier oneen zalf, en een drachme tot 15 greinen fublimaat, naar de verfchillende omftandigheden in dertig of honderd dagen; door malkander 19 drachmen zalf en 28 greinen fublimaat in 48 dagen, als de toevallen niet zeer verouderd waren. 523. Om hetzelfde oogmerk te bereiken, nam men ook bijzonder voor toevallen van de naafte foort, de rokingen bij de inwrijvingen te hulp; waarbij men insgelijks ene mindere hoeveelheid zalf, en ook minder zoete kwik tot het roken nodig had, dan wanneer men een van beide afzonderlijk gebruikte. 524. Drie oneen zalf en even zoo veel cinnaber of zoete kwik waren er door malkander nodig om matige venerifche toevallen te genezen» R 525.  ( *5&* ) 525. Ik ga de meer famengeftelde geneeswijzen voorbij, volgens weiken men meer dan twee onderfcheidene kwikmiddelen te gelijk aanwend , tot een duidelijk bewijs , zo ik mij niet bedriege , dat dikwijls noch het gebruik van een enkel tot nu toe gebruiklijk kwikmiddel, noch zelfs het famengelreld gebruik van. twee derzelve tê gelijk , tot de genezing van een hogen graad der venusziekte toereikend is. 526. Met recht voeg ik hier nog bij de niet geheel nieuwe bereiding , de zoo genoemde Mercurius Nitratus (y~) (Solutio Mercurialis Edinb. Mercurius Liquidus, Aqua Mercurialis Paris.) of de oplosfing van dit metaal in falpeterzuur. Ik ftem toe , dat dit middel in fommige gevallen zagter en meer bederfwerend werkt dan fublimaat, en dat het daarom iets meer dan het laatfte tegen de venusziekte uitricht; dat het ook even zoo zelden kwijling verwekt. Ik wil ook aannemen , dat men de ongelijke fterk- ' ■ ■ • ori énbnl. v.T' • '•' te (y) Charras had reeds (.1676) ene dergelijke oplos, fing van het kwikzilver (Esfmtia, Mtrctrialis), waarvan men zonder grond fielt, dat ze onvermogend was en ge. lijk ftond met verdund fterk water, naardien het meefte gedeelte kwik door de veelheid van water nedergeploft wierd; overgehaald of zuiver bronwater doet het niet; pompwater ploft witte praecipitaat neder , en verandert het afgefcheiden falpeterzuur in enig Nitrum Cnbkum , maar -niet in fterk water.  (m) te van de blote oplosfing op een zekeren en bepaalden graad kan brengen door de krijftalfchieting; dat het ook het voordeel heeft, als de oplosfing in het warme zandbad g:fchied is, dat het zich niet, gelijk de kwik die in plantzuren • opgelost is , door de zoutzure ftoffen der eerfte wegen in de zoo fchadelijke witte praecipitaat veranderen laat; voorzeker een groot voordeel ! Maar dit alles maakt het nog niet tot ene goede bereiding; het blijft altijd een bijtend metaalzout , waarmede men , gelijk met alle bereidingen, die uit kwikzilver en mijnftofiijke zuren beftaan , dikwijls veel omzichtiger moet omgaan , dan de hardnekkigheid van het venerisch gebrek vereischte. Deszelfs fcherpte veroorzaakt bij ene aandoenlijke maag ligt braking ; kolijken en drukking op de maag zijn onder deszelfs gebruik niet zeldzaam; en word men hierdoor genoodzaakt, om het in kleinere giften toe te d'enen, zo bewerkt men zelden ene volkomene genezing. Door dit middel kan men even zoo zelden ene zeer ingewortelde venusziekte overwinnen als door de fublimaat, omdat het door de inzuigende vaten der darmbuis, even als alle zouten uit kwikzilver en mijnftofiijke zuren, wegens de prikkelende fcherpte , flechts in de geringde hoeveelheid opgenomen en in de vochten gebragt kan worden. Het brengt door deze 011R a ei-  ( 260 ) eigene prikkeling , welke de venerifche toevallen door overftemming tot zwijgen brengt, of door ene oppervlakkige genezing , bij voorb. van de zweren in den mond, flechts ene bedrieglijke beterfchap voort. 527. Men geeft in 't begin een derde van een grein , en klimt eindelijk op tot twee en drie greinen daags in anderhalf of twee ponden vocht ontbonden. 523. Kwikzilver door een lastig (2) fchudden in ftof veranderd, verkalkt, vervolgens in azijn opgelost, en eindelijk met Manna tot pillen gemaakt , was de famenftelling van de Koekjes (waarvan hij ene afbeelding geeft,) uit de berichten zijner vrienden , in beenuitwasfen , venerifche fchurft, ven«rifche wratten, Winteil is de eerfte, die dit, als een gewoon huismiddel tegen deze ziekte in Hongarijen, bekend gemaakt heeft; na dezen heeft Quarih het geprezen ; Hunczowsky heeft er wel in jicht, maar niet in venerifche gebreken iets goeds van gezien. Het veroorzaakt ftoelgang , rijklijke pislozing, voornamelijk echter fterk zweten en een foort van uitflag op de huid. Men geeft 2 maal daags een loot in een pond water tot op drie vierde verkookt te drinken. Op dergelijke wijze werkt misfehien ook voornamelijk In venerifche huidziekten het Leduu Palufirt, waarvan men in 't begin dagelijks een half loot, en vervolgens langzaam opklimmende een gehesl loot in een aftrekfcl (_inf«fum) geeft.  C 2/2 ) 550. Ik heb elders reeds aangemerkt, dat zeer vele onderfcheidene prikkelende middelen de venerifche toevallen kunnen verzagten , doordien de tegenprikkeling, welke er uit ontftaat, de zieklijke gefteldheid der oorfpronglijk aangetaste plaats verandert, en de pijnen in dezelve (bij •voorb. de venerifche beenpijnen) door overftemming tot zwijgen brengr. 551- Op deze wijze fchijnen de meesten dezer planten , 20 zij nog iets goeds deden , gewerkt te hebben , ten minften de buikzuiverende , de lobelia en het Mezereum , en de zweet en pisdrijvende middelen , het pokhout, de walnootfchillen en de alfrank. Hierin fchijnen zij overeen te komen met Üe turbith, de fublimaat cn de Spaanfche vliegpleisters (op gezwellen van het beenvlies aangelegd). De flijmige pisdrijvende Tarfaparille kan misfehien ook zeer veel toebrengen , cm de zieklijke prikkelbaarheid te verminderen. 55a. Geeft men ze tegelijk met kwikzilver, zo kan de prikkeling , die ze voortbrengen, het kwikzilver helpen werken , doch flechts zoo als gengber met bittere plantfappen de maag helpt verfterken , 't welk ze op zich zelve niet doen kan. Misfehien verfchafte de nieuwe prikkeling dezer planten ook verzagting, als het lichaam na een la'ng en vruchteloos gebruik der kwik voor  (m ) voor de genezende prikkeling Van dit metaal reeds ongevoelig was geworden j en men zag ze daarom voor antivenerisch aan. 553. Deze laatfte plantgewasfert kunneh Wel, wegens derzelver fterke zuiverende kracht, dikwijls geheel alleen zeer vele uitwendige en pijnlij* ke ziekten genezen hebben, die men uit gebrek aan genoegzame ziekte-kennis vooi1 venerisch aangezien heeft. Van den kelderhals en het pok* hout is het ten minften uitgemaakt, dat zij de ontwijfelbaarfte beginfelen der venusziekte bij voorb. de huidvlekken niet kunnen genezen ; en hoe zullen zij dan de ingeworteldfte venusziekte wegnemen ? 554. Maar Wat nog meer is, onkundig irt de tekenleer (Semeiotica) der venusziekte was men te voren gewoon, (en doet het ook nog wel j) alle gebreken, die uit een langdurig kwikgebruïk ontftonden , zoo als beenbederf, zwelling -f aartvallen van jicht, klierziekte enzv. voor zuiver venerisch aan te zien, ert als het pokhout, kelderhals en dergelijke deze gebreken dan betets gelden, deze planten voor antifijphilisch (m) uit te venten. De ongewone prikkeling dêzef dingen , vooral van het pokhout, heeft ook t S niet; f» Sommige der Ouden zagen toch wat dieper döof skin deze koitzichu'gen , als zij zeiderTf luis VetiertaS Mercurius antidotum , rmttcurii Guajasnm.  ( 274 ) niet zelden van groten dienst geweest in die naween van het langdurige kwikgebruik , die uit zieklijke prikkelbaarheid en ontbinding der vochten ontftaan waren , gelijk hardnekkige zweren , beving, koortsagdge bewegingen, enzv. welke eerfte nu nog fomwijlen verkeerdelijk voor venerisch worden aangezien. 555- Bijna dezelfde gedachten zij het mij vergund te koefteren omtrent Peyrilhe 's (»*) middel tegen de venerifche ziekten , te weten het Alcali Volatüe. Behalven het beenbederf, beenuitwasfen , fponsuitwasfen der fchede , fcirrheuze lieschbuilen en pisfistelen zoude het alle overige venerifche toevallen fpecifiek genezen. Hij laat 's morgens vroeg en vier uuren na het middagmaal 15 of 18 (bij voze lichaamsgeflellen ook wel 30) greinen vlug loogzout 't welk door potasch uit ammoniakzout gehaald is* in vier of vijf oneen vocht opgelost innemen, en hiermede omftreeks 8 dagen voortvaren , en dan bijna even lang uitfteiien , weder even lang gebruiken, weder uitfteiien , en dan weder voortgebruiken, tot dat het gebrek over is. Ik geloof, dat dit krachtige middel wezendlijk als een werkzaam bijmiddel de venerifche ziek- 00 Girtanner merkt aan , dat Lemery en Sylvius het vlug loogzout reeds tegen de venusziekte aangeraden hebben.  ( *75 ) ziekten kan helpen genezen ; ja ik geloof, dat zo er buiten het kwikzilver een middel iets tegen de venerifche ziekten vermag, het dit middel zijn zoude. 556. Peenk, Murray en andere hebben grotere ontfteking der venerifche zweren, ontfteking en opftoppig van den druiper, en opzetting der ballen , droppelpis met bloedwateren , en meer andere ongemakken daarop zien volgen. In chronifche gevolgen van 't langwijlig gebruik der kwik heeft het mij veel dienst gedaan, en de zieklijke prikkelbaarheid ongemeen veel helpen verminderen. 557. Aan deze deugd heeft het Heulfap (0) vooral deszelfs goeden naam te danken. Hunter konde zelfs de geringde venerifche toevallen met het Opium niet genezen, fchoon hij het al opklimmende ten laatften in de grootfte hoeveelheid ingaf, en dus een man om 't leven bragt, zonder hem vooraf te genezen. Hij en Grant hebben het met mij in de zieklijke prikkelbaarheid na een al te fterk gebruik van kwikzilver een zeer uitftekend middel bevonden. - 558. De Scheerling bezit ook even min ene S 2 fpe- («) Het is in 't geheel niet nieuw, om het in venerifche ziekten te geven. Fernelius heeft het reeds (1556) fterk tegen de venusziekte gebruikt. Volgens GirtakKËl volgden Willis en Simon Pauli hem na.  ipecirifche kracht tegen de venusziekte, 't gene zij uitwerkt, doet zij door derzelver grote prikkelkracht , of als ze in de naween, die dikwijls voor venerisch aangezien worden, voordelig geweest is , door de pijnftillende en antifcrophnleuze kracht. 559. De Hagedis, die men onder anderen ook tegen oude ingewortelde venusziekte met knobbels , beenpijnen , zweren en fluipkoortzen, zo men verhaalt, met een zeer gelukkig gevolg, eerst in America en vervolgens ook in Europa, heeft begonnen te gebruiken , is de Lacerta agilis. L. , een groot (groenagtig) foort; hoewel de kleinere ook , doch in enen minderen graad, voordelig zijn. Ze houden zich op in oude muren, en vreten fpinnen, muggen, bijen, regenwormen , krekels en fpringhanen. 560. Men vangt ze levendig, houwt ze fpoedig kop , fiaart en poten af, neemt er de ingewanden uit, trekt ze de huid af, fnijd ze in verfcheiden kleine {tukjes, die men zoo als ze zijn , of in poeder van zoethout gewenteld , of in ouwels gerold met wat drinken nog geheel levendig en warm Iaat doorflikken , zonder ver» dere voorbereiding. Dagelijks laat men van de groten het vleesch van 1 , 2, of ook wel 3 innemen, van de kiemen neemt men iets meer. Bij ons hebben wij voor ene genezing van enig belang 20 tot ico nodig. 561.  ( *® ) 5Ö1. De zichtbaarfte uitwerkfelen zijn ene grotere warmte van het geheele lichaam, enige walging , ene (niet zelden fterke) ontlasting van een geelagtig troebel fpeekfel, die dikwijls den twaalfden dag, fomtijds vroeger, begint, een (fomwijlen hevig,) lelijk riekend zweet, Hinkende pis, foms ook galagtige fterke ftoelgang. 562. Misfehien zijn zij volgens den raad van fommigen even dienftig als men het vleesch fijn hakt, en met meel tot pillen gebragt laat innemen. De ondervinding moet hieromtrent nog verder beflisfen. Midlerwiji verdient dit middel opmerkzaamheid , dewijl het op zichzelven zoo onfchadelijk is. Derzelver voornaamfte werkzaamheid fchijnt af te hangen van de vlugtige loogzoutige beftanddeelen. Het kan zeer krachtig zijn, maar of het ware venusziekte volkomen geneest, weten wij voor als nog niet. 563. Terwijl echter de overige middelen die tegen de venusziekte aangeprezen zijn, grotendeels alleen bijkomende toevallen, oneigenaartige overblijffels der venusziekte en onderfcheiden foorten van ziekten genezen, die door de prikkeling van het al te langwijlig gebruik des kwikzilvers ontftaan zijn , en die zoo dikwijls voor venerisch gehouden worden, alleen omdat zij te gelijk met de venusziekte, en onder derzelver genezing aanwezig zijn , zo blijft het ondertus- S 3 fchen  ( 278 ) fchen vast, dat het kvvikzüver alle foorten van venerifche gebreken alléén en zeker wegneemt, zoo dat wij naar gene andere middelen tegen de venerifche ziekten behoeven om te zien, zomen flechts zorg draagt om ene goede bereiding te nemen. DER-  ( *79 ) DERDE AFDELING. Opruiming der beletfelen in de behandeling met kwikzilver. EERSTE HOOFDSTUK. Aanmerkingen op de gewone behandeling voor en onder het gebruik van het Kwikzilver. §. 564. "Volgens de Franfche manier (§. 493.) bereid men de genen , die de kwikzilvercuur zullen ondergaan , (zeer zeldzame gevallen uitgezonderd) vooraf door purgeermiddelen , aderlatingen en laauwe baden (a) ; ook gebruikt men de laatften dikwijls onder de geheele behandeling door en ook nog na dezelve, ('t welk HagueS 4 . not (a) Te Montpellier gebruikt men gewoonlijk 30 zulke baden , zonder die gene mede te rekenen, welke bij het begin ener kwijling en na de genezing gebruikt worden.  ( *8o ) not het eerst algemeen zogt in te voeren), de eerflen wend men echter in verfchillende tusfchentijden aan. Men fchrijft te gelijk de waterigfte , onvoedzaamftc dieet voor, voornamelijk beftaande uit ene menigte laauwe en warme dranken; en dit alles gefchied, om ieder toeval der venerifche ziekte, 't welk de genezing in den weg is, af te wenden, en het kwikzilver des te dienftiger te maken. ^ 565. Ik heb er dikwijls vergeefsch over nagedacht , hoe toch deze voorbereiding en volgende behandeling in ftaat zoude kunnen zijn, om nllc ongevallen bij de genezing af te keren , en ik meen bevonden te hebben, dat dit alles gefchied op grond van het verkeerde denkbeeld, dat alle nadelige toevallen , die bij het gebruik der kwik mogelijk zijn, zelfs de kwijling die men door deze manier zoekt te beletten, van enen zuiver ontftekingagtigen aart zijn, en alleen ontftaan uit ene fterke fpanning der vezels, en uit een overmaat van rood bloed, Dit moest de aanwijzing zijn van hun , die deze manier het eerst uitgevonden hebben, of zij verkozen ze tot tijdverdrijf; want in gene andere gevallen , dan om de fterkfte zuiver ontftekingagtige gefteldheid des lichaams weg te nemen, kan zij van enigen dienst zijn ; bij alle andere mogelijke lichaamsgefteldhëden bewerkt zij juist het tegendeel van Iiu&' 56-6;  C»8i ) 566. Daar nu zuivere ontftekingsziekten eo toevallen bij onze hedendaagfche geitellen , vooral in grote fteden, waar de venusziekte het meest plaats heeft, zelden voorkomen, en daar alles , wat men bij ziekten van dezen aart voor toevallen van ontfteking konde aanzien, grotendeels van ene fcheurbuikige, roosagtige, fcrophuleuze , jichtige of dergelijke natuur is, als welke ik prikkelbaarheid uit zwakheid der zenuwen genoemd heb, en daar de ondervinding leert, dat die verzwakkende en uitmergelende behandeling in de laatfte gevallen alle toevallen erger doet worden, zo ziet men eensdeels hoe ongepast die zoo genoemde altererende , verzagtende , verdunnende, weekmakende en ontftekingwerende methoden zijn, en andersdeels , hoe veel men van de meermaals ongelukkige gevolgen dier Franfche geneeswijze der venusziekten op rekening moeten ftellen van deze onmanierlijke verzwakking. 567. Er zijn weinig geitellen, wier goede natuur in ftaat is om het geweld van deze krachtverwoeftende geneeswijze (b) te wcderftaan , en S 5 zeer (6) Men noemt deze geneeswijze, die volgens het gevoelen van derzelver verdedigers de kwijling 't best zoude tegengaan en aan het kwikzilver den juister» weg ter vernietiging van het gift zoude wijzen, de alttrénnde mc- thtde.  ( 282 ) zeer weinige, bij welken de beterfchap , die .door het kwikzilver bewerkt is , niet midden in de behandeling plotsling ftil blijft ftaan 5 waar gene ontzenuwende en verwoeftende kwijling (V) ontftaat, welke de neus en verhemeltensbeenderen wegvreet, en verder voortgaande dikwijls kwaadaartige zweren in den mond en aan de töfig voortbrengt; waar de zwerende lieschbuilen niet fpoedig omgekrulde randen krijgen, even als kanker invreten , ftinkende bijtende ichor ontlasten, en tot vuur overgaan^ waar de zweren der huid en de vijgwratten gene kwade etter geven , pijnlijk worden, diepe boezems maken en in pijpzweren onuïarten; waar de gezwellen van het beenvlies niet fpoediger de ondergeiégene beenderen aantasten en waar het verlies van krachten onmatige buikloop , afmattend zweet, en de ganfche reeks van toevallen ener uitterende koorts den ellendeling niet vroegtijdig uit thule. De Spanjaard Almenar drong met dit inzicht, 200 als Girtanner aanmerkt, reeds op de buikzuiverende middelen en baden aan; Cijicoyneau vernieuwde zijne grondilellingen ; en Haguenot vermeerderde het getal der baden. CO Morand fchreef, volgens Astruc, voor vijf feu daten evengelijke inwrijvingen voor; één van die dri= die gene baden gebruikten, kreeg flechts ene zeer ligte kwijling, terwijl de beide anderen, die gelijks ook nog de baden namen , een langen tijd zeer flerk kwijlden.  ( a83 ) uit zijn methodisch en kunstmatig lijden tot zijne verlosfmg, het uiteinde aller ftervelingen, zoude overbrengen (§. 648. 649.). 568. De dwaasheid der Franfchen om de werking van het kwikzilver te willen onderfteune-n door het lichaam uit te mergelen, gaat zoo ver, dat, als zich bij hunne geneeswijze de laatst genoemde nadelige toevallen , welke grotendeels door de verflappende behandeling voortgebragt of ten minften verergerd zijn, opdeden, men dikwijls niets deed, dan de ontftekingwérende behandeling tot het grootfte nadeel van den lijder te vernieuwen (d) , of te vcrfterken. 569. Men zag niet in, dat de moeilijke toevallen , onder het gebruik der kwik tegen onze ziekte, zelden zuiver ontftekingagtig zijn, en als zij zich door dit metaal niet willen laten beteugelen , dat de oorzaak dezer verfchijning het minst in overmaat van lichamelijke krachten en overvloed van zuiver fterk bloed gelegen is; met een woord, men meende wilde Galliërs en ruwe Germanen voor te hebben , wier fchuimend bloed afgetapt,- wier vlammende zenuwgeest door het inftorten van geheele ftromen waters gebluscht, en wier al te gefpannene vezels , door het () Ten minften door de mercuriaalkoorts te verminderen. (c) Sydenham zegt reeds : „ een middel dat fpecifiek tegen de venusziekte zal heeten, moet onmiddelijk en „ zonder enige ontlasting het venusgift in het lichaam „ kunnen doden." Epist: Refponf. ed Henr: Paman.  C 294 ) 592. Mijne ondervinding heeft mij nog niet geleerd , of het gebruik der zwavelbloemen ene beginnende kwijling kunne tegenhouden. Doch de proeven van anderen doen er veel goeds van verwagten, misfehien ook de fcheikundige hoop, dat de zwavel, die zich door de vochten verfpreid, het opgeloste metaal weder in den ftaat van erts (Aethiops MineraHs) zal brengen, en het dus buiten werking ftelien. 593. Sommige raden aan, om den lijder aan ene fterke koude bloot te (tellen , andere, om hem zeer warm te houden , beide met oogmerk om de kwijling te ftillen; maar door beide kan men dikwijls het oogmerk niet bereiken, voornamelijk als men niet let op de aanleidende oorzaak , die een van beide zoude kunnen aanwijzen. 594. Heeft ene vooraf gevatte koude ene zeer kleine hoeveelheid kwik naar de fpeekfelkiieren gebragt, zonder dat er volbloedigheid plaats heeft, zo kan ene diaphoretifche, zagt verwarmende handelwijze daar zeer veel goeds in doen. Is volbloedigheid en ene ontftekingskoorts de oorzaak der fpoedige kwijling , zo zal fomtijds ene aderlating — \ zekerst echter ene koele behandeling, koude lucht enzv. — derzelver voortgang enigermate vertragen. 505. Het meest van allen verlaat men zich ech-  ( 295 ) echter op fterke (<0 purgeermiddelen (drajlicd), menende daardoor de kwijling eensklaps tot ftilftand te brengen , onaangezien vele duizend gevallen het nadeel dezer behandeling bewijzen. De kwijling laat zich daar niet door beteugelen , veel eer neemt zij dikwijls nog meer toe , als de werking van het purgeermiddel voorbij is, voornamelijk wanneer prikkelbaarheid , zoo als dikwijls plaats heeft, de oorzaak is der fchielijke kwijling. Wie kent bovendien de verzwakking niet, welke een zoo fterk ontlastingsmiddel, of de gewone herhaling van zulke purgeermiddelen na zich fleept, waarvan ieder bijna zoo veel verzwakt als ene aderlating ? Met een woord , ondervinding en reden raden even fterk ene zoo onnutte als nadelige handelwijze af. 596. Ware men nader bekend met de natuur der Campher dan men thans is, zo zoude men daar veel van kunnen verwagten. Tot nu toe is echter de lichaamsgefteldheid, waarin ze aangewezen word , ja zelfs de gift, waarin dezelve van dienst kan zijn , nog onbepaald. Ik heb er dikwijls het tegendeel van ondervonden en fomtijds kwijling , die uit prikkelbaarheid voortduurde , door hét dagelijks gebruik van zes greinen Campher aan den gang gehouden; zoo echter T 4 dat (J) Dïsault bragt ze rijkelijk in het deriigfte jaar dezer eeuw tegen deze ontlasting in groten naam.  ( 29» ) pat het fpeekfel onderwijl zonder reuk was. Mogelijk is de campher het fterkfte tegen de' kwijling , die uit belette uitwazeming ontftaat. : 597- LiNNEus heeft langdurige kwijlingen zien (lillen door thee van witte audoorn (Marrubium Album); het wijnagtige aftrekfel verdient ook 19 aanmerking te komen. Sajschez prijst de dampbaden aan, om de kwijling voor te komen; doch zij beletten dezelve niet, gelijk de Ridder van Hu-üten door ene droevige ondervinding geleerd heeft. 598- Morris heeft in hardnekkige gevallen de Contraiierva ^ 2 maal daags tot 2 fcrupek, nuttig bevonden. Andere hebben Spaaufche vliegpleisters in de nek voprgeOagen. 599- ^ laat alle deze dingen op derzelver plaats, en geloof, dat men fteeds gelukkiger zal zijn als men de kwijling voorkomt, dan wan, neer men ze poogt op te doen ho.uden, als. ze reeds begonnen is. 600, Hiertoe zal het best zijn , dat men bij alle gemelde lichaamsgefteldheden de algemeen 5?X\y 579.) of bijzonder (§. 580—585.) verfterkendé voorbereiding voor het beste middel houde, om de kwijling te vermijden, en dat men niet palate, om gebruik, van dezelve te maken , 't zij ene algemene zwakheid en prikkelbaarheid de kwikzilyerciiur verhindere , 't zij er nog  ( 207 ) nog ene andere ongefteldheid mede gepaard ga, die de hindernis nog vergroot. Men handelt echter wel, als men in hardnekkige gevallen ener famengeftelde venerifche ziekte nog ene plaatslijke behandeling van den mond in 't werk fielt, eer men het kwikzilver gebruikt, opdat men aan de fpeekfelklieren den fterkilen toon en die vastheid geve , die genoegzaam is , om het al te ligt indringen der kwik te beletten. 601. Hiertoe reken ik volgens mijne waarnemingen het best, om enige dagen vooraf mid* delen in den mond te houden, of dikwijls heen en weder te bewegen , die fterk famentrekken zonder mislijkheid te veroorzaken. Ik heb een fiikbrok uit Terra Catechu, of Gummi Kino en Alumen met wat ftjroop aangemengd, dikwijls dienftig bevonden. Met veel nut heb ik ook ene oplosfing van witte vitriool of aluin en vitrioolgeest als ene mondfpoeling of gorgeldrank koud laten gebruiken. 602. Zijn enige (zeldzame) gevallen van venusziekten van zulke dringende toevallen verzeld , dat men terftond met het kwikzilver moet beginnen, zo dient men ook oogenbliklijk na de eerfte gift kwikzilver de mondverfterkende (§.6ci.) middelen te hulp te nemen , en wanneer die nadelige ontlasting daardoor nog niet genoeg belet word, moet men ook tot uitwendige midde- T 5 Ie n ,  C 298 ) Ien overgaan. Ene fterke ontbinding van aluin of witte vitriool in water, meermaals heel koud (of met ijs verkoeld) rondom den hals geilagen, heeft mij van zeer veel dienst geweest. 603. Voor zeer prikkelbare, uitgeteerde, zwakke perfonen , voornamelijk voor de genen , die door het gebruik der kwik reeds vooraf gekwijld hebben, is het altijd zeer ilecht gefteld met het vroegtijdig gebruiken van dit metaal. Met alle deze voorzorg zal men fomwijlen toch niet in ftaat zijn , om de kwijling door deze uitwendige middelen geheel te beletten, vooral zo de hardnekkigheid der venerifche toevallen grote giften van het antivenerifche middel vordert. 604. Doet er zich derhalven kwijling op, zo moet men terftond met het kwikzilver uitfcheiden, en behalven het dikwijls vernieuwen deiijskoude (§. 602.) ftovingen, het hoofd ontbloten of affcheren, hetzelve dikwijls met koud water begieten en weder afdrogen, de voeten midterwijl zeer warm kleden of alle 4 uren een quartier uur lang in een laauw voetbad laten houden. De lijder moet in ene koele donkere kamer , met ligte dekens bedekt, en in ene regtopzittende houding rusten. Men moet zijne aandacht bezig houden met onderhoudende vertellingen , met mufiek , enzv. 605. Naardien het kaanwen de kwijlklicren fterk in  ( 299 ) in beweging brengt, zo moet men in dezen rijd geen andere fpijzen toeftaan , dan dunne brij , en papagtige ligt verteerbare groentens , als mede bier, melk , enzv. Vaste fpijzen , lekkernijen en zoetigheden, bijzonder coffij en alle walgagtige dingen moet men volftrekt vermijden. Grote dorst vereischt zure dranken en fpijzen. 606. Midlerwijl kan men de famentrekkende flikbrok (§. 601.) vlijtig voortgebruiken, doch er een agtfte deel Tinct: Opii bijvoegen. Dk is het geval, waarin ik het inwendig gebruik van het heulfap CO (fomwijlen met Spir: Minderen verbonden) zeer dienftig heb bevonden. 607. Is er geen open lijf, zo moet men ftoelgang te weeg brengen door een of meer azijnklijfteren. 608. Op grond van enige proeven, welke ik in 't werk gefteld heb, meen ik overtuigd te zijn, dat dranken, met zwavelleverlucht verzadigd, alle prikkeling , welke het aanwezen der kwik in onze vochten te weeg brengt, binnen zeer korten tijd wegneemt, naardien dit middel fchielijk door alle vaten heen dringt, en het metaal, waar hetzelve het aantreft, oogenbliklijk tot erts herftelt (mineralizeert). Binnen den tijd van 12 uren (e) Volgens de waarnemingen van Hunter , Girtanner en van mij, is het voorzeker zeer vermogend tegen de Iwijling, offchoon Block het ontkent.  ( 330 ) uren geelt men den lijder zes of agt greinen goede zwavellever in pillen in , en laat er veel warme thee opdrinken, die met citroenfap of wijnfteen zuur gemaakt is. 609. Het zekerfte middel om de kwijling voor te komen, blijft ondertusfchen altijd een langzaam en voorzichtig gebruik der kwik in 't algemeen , en de keus van ene dusdanige bereidinoii 't bijzonder, waarvan men dit nadeèl het minst te dugten heeft. Ik heb duidelijk genoeg aangetoond , dat de gewone ■ kwikbereidingen (vooral de onoplosbare ncderploffels, die met mijnftofiijke zuren verbonden zijn, gelijk de turbith , de rode, de witte praecipitaat, de zoete kwik, gelijk ook de koekjes van Keijser, de kwikzalven , enzv.) dit gebrek in een hogen graad bezitten, uitgezonderd de fublimaat en kwikfalpeter, gelijk ook de gomkwik van Plenk , en juist dan, wanneer het zeer onvermogend is, maar vooral liet op zichzelven verkalkte kwikzilver, eensdeels omdat het uit deszelfs aan niet ligt kwijling voortbrengt , anderdeels en wel voornamelijk omdat men het in kleine bepaalde hoeveelheden kan toedienen, en het zoo zeker in de vochten dringt, 't welk met de gomkwik niet kan gefchieden. Ik heb bevonden, dat de Mercur: Solub: zeer zelden kwijling te weeg brengt, niet alleen uit zijn eigen aart, maar ook bii-  (s°* ) bijzonder , omdat dit middel in zulke kleine en bepaalde giften zoo gelijkvormig werkt, nog veel bepaalder en zagter dan de Mercur: Calcinat: per fe. Wanneer men flechts met weinig begint, en de gift langzaam vermeerdert; wanneer men fteeds naauvvkeurig let op de bewegingen in den mond, en fomtijds de opgegevene nevensgaande behandeling daarbij te hulp neemt, zo zal zeer zelden ene kwijling ons verrasfen , al heeft men dit middel in dringende gevallen ook zonder enige voorbereiding moeten toedienen, of zo deze ontlasting ontftaat, kan men ze met weinig moeite volgens de opgegevene handelwijs doen verdwijnen. Dit gaat zoo ver, dat, als ik ene kwij.ling nodig oordeelde voor ongemakken die niet venerisch waren, ik nooit de oplosbare kwik behoefde te gebruiken ; de Calomel voldeed dan het allerbest san mijn oogmerk. 610. Bij het gebruik der gewone kwikmiddelen kan men niet gemaklijk hevige buikloop voorkomen ; want of de bereiding is zelve een purgeermiddel , gelijk de zoete kwik , of zij word het door het keukenzout, dat zich in de eerfte wegen ophoud (en verandert in witte praecipitaat), gelijk de kwik die door de inwrijving in het lichaam gebragt word , het koud bereide kwikfalpeter, de koekjes van Keyser en het middel van Pi,enk j middelen , waarvan het eerfte en laatfte  ( 3°2 ) fte bij ene toevallig goede bereiding buiten verwagting veel verkalkte kwik kunnen bevatten , die door de keukenzoutagtige ftoffen in ons lichaam in ene vrij grote hoeveelheid witte praecipitaat kan veranderd worden , en dus op eens fterke buikloop te weeg brengen; de andere opgetelde middelen zijn altijd gefchikt, om bij de eerfte aanraking van het maagfap , dat met keukenzoutdeelen verenigd is, geheel in het zoo fterke als fchadelijke purgeermiddel, in witte praecipitaat namelijk, te veranderen. De bijvoeging van Opium bij deze middelen helpt weinig. 6ir. Omtrent het oplosbare kwikzilver kan men zeker zijn, dat hetzelve, zelfs bij het verzuim der levensregel, die ik beneden zal opgeven , geen purgeren, maar flechts een of een paar weke ftoelgangen voortbrengt, omdat de kleine hoeveelheid , die men er van geeft, wanneer die zelfs geheel in witte praecipitaat veranderde, niet toereikende is, om fterke ondastingen voort te brengen. 612. Indien een fterk aanhoudend zweet, gelijk fomwijlen plaats heeft, de werking der kwik op het venusgift mogt beletten, zo kan men deze ontlasting, door ene koele behandeling en Tiet gebruik van vitrioolzuur fchielijk beteugelen. Andere hebben voordeel gehad van de Cort: Peruv. 613.  < 303 > 613. Door de zweetdrijvende behandeling en door tusfehen beiden de kina te gebruiken, kan men den pisvloed, welke nog zeldzamer waargenomen is, ftillen , zoo lang wij geen middelen kennen , die de fpecififche kracht bezitten, om deze onrtasting te doen ophouden. VIER-  ( 3°4 ) VIERDE AFDELING. Natuur van het Oplosbaar Kwik» zilver en deszelfs gebruik in venerifche ziekten. De goed bereide (Z. Voorrede') oplosbare kwik (Mercurius Solubilis) heeft ene zwartagtige graauwe kleur en geen fmaak. Ze kan in azijnzuur en in water, 't welk met vaste lucht verzadigd is, opgelost worden, zonder dat er enig turbith of witte praecipitaat overblijft* 615. Uit de fpoedige werking blijkt het, dat dit middel bijna oogenbliklijk in het maagfap opgelost word. Zeer fchielijk verenigt het zich in den mond met het fpeekfel en brengt dan terftond de eigenlijke kwikzilverfmaak te weeg. 616. Onder ene behoorlijke dieet (§. 619.) ver* oorzaakt het geen onaangename gewaarwording in de maag of darmen , gene braking, geen buikloop , maar gaat regelregt en binnen weiniguren door het maagfap opgelost in de vochten over. • 617. Alleen duld dit ene uitzondering, als er zich keiikerizoutagtige ftoffen in de eerfte wegen ■ be^ I  ( 3°5 ) bevinden ; dan volgt er ene kleine mislijkheid , of een paar weke ftoelgangen. Doch in 't gemeen word het zoo fchielijk in de vochten opgenomen, dat hier ook zelden genoegzaam tijd is, om het geheel in witte praecipitaat te veranderen. 618. Daar het vermijden ener volle maag buitendien een plicht is, welken een lijder, zonder zichzelven te benadélen , zelfs bij ene geringe ziekte niet kan overtreden, zo zal men van een niet geheel redenloos mensch durven verwagten, dat hij, onder de behandeling enec zoo gewigtige ziekte als de venerifche, de kleine diëet wel in acht zal nemen , die hem zoo weinig opoffering kost; en die zoo veel invloed heeft op het geluk van zijnen overigen leeftijd. 619. Om dit oogmerk te bereiken , en alia overblijffels van keukenzoutagdge ftoffen weg te nemen, laat men, als 's morgens het middel zal gebruikt worden, zoo als gewoonlijk gefchied, *s avonds te voren de geheele maaltijd uit wat raauwe vruchten beftaan. 's Morgens daaraan volgende laat men de bepaalde hoeveel* beid oplosbare kwik met een of ander gedeflilleerd water, zoo vroeg als mogelijk is, innemen, en vier of zes uren daarna niets gebruiken; be* halven dat men bij groten dorst (a) weder wat V g£* («) Dezen muet men echter zoeken te vermijden> waai  (•*■) gedeftiUeerd water, of koemelk, of in geval van krachteloosheid ene teug goede wijn kan toeftaan; zoo dat er binnen 24 uren bijna niets in de maag komt, wat maar enig keukenzout bevat. Des middags houd hij een gewone doch matige maaltijd van alles (ZO , wat de tafel medebrengt , uitgezonderd het vleesch en vet van ganzen, endvogels en verkens. Men kan, vooral aan den genen, die er aan gewoon zijn, een glas wijn toeftaan. 620. Men geeft de Mercur: Solub: of alleen , of om de gift te vermeerderen , met wat zoethout of heemstwortel (Rad: Althcece) tot poeder gewreven. Kan men 'op de lijders omtrent de dieet niet veel ftaat maken , zo voegt men er een half of heel grein heulfap bij. 621. Niettegenftaande ik bij zeer gevoelige, doch gezonde, en met betrekking tot de dieet gehoorzame, lijders fomtijds over 't geheel niet meer gedurende denzelven fchijnt zich ene ammoniacale of keukenzoutagtige ftof in het maagfap te ontwikkelen of uit het bloed daarin neer te zetten. Men kan het gedeftilleerde water koud of op zoethout en lindebloeizem getrokken als thee laten gebruiken , bij dit laatfte kan men de fuiker misfen. Met fruit kan men den dorst ook fchielijk lesfchen. (i) De toefpijzen kunnen met vleesch toebereid worden , zoo lang de beginnende mercuriaalkoorts , of deze of gene ontftekmgagtige gefteldheid dit laatfte niet verbied.  ( 3©7 ) meer dan een grein oplosbaar kwikzilver nodig gehad heb, om middelmatige idiopathisch venerifche toevallen, en ene beginnende venusziekte te genezen , zo zijn mij doch ook gevallen voorgekomen, waar zestig greinen nodig waren. 622,. Dit ongemeen groot verfchil komt, zoo als ik naauwkeurig waargenomen heb , daarvandaan, dat de mercuriaalkoorts (§. 290») in 't eerfte geval zeer fpoedig en naar wertsch ontftond, De oorzaak echter > dat ik zoo veel nodig had, beftond daarin , dat of ene fchielijk opkomende omftandigheid het gebruik van het middel meefmalen verhinderde, of dat er vooraf reeds veel kwikzilver vergeefsch gebezigd was , of dat ik (bij lieden van een gezond lichaamsgeftel, ' die om hunne bezigheden niet binnens huis konden blijven) ene langzame (flepende) mercuriaalkoorts moest aan den gang brengen en 'onderhouden* 623. Door elkander heb ik toch bevonden, dat men ter genezing van ene middelmatig fterke venusziekte niet boven agt greinen >, maar voor ene hevige ingewortelde omftreeks twaalf greinen nodig had, 624. Wilde en konde men 1 .Wo) de mercuriaalkoorts fchielijk voortbrengen (febrts mercurialiS (tcutd) , Zo had men bij de zwaarfte venerifche toevallen minder nodig; maar moest men a.do) de mercuriaalkoorts om bijkomende omftandighe' V 2 dett  ( 308 ) den in twee of drie aanvallen verde'len, zö wierd er meer, fom wijlen veel meer dan de gezegde hoeveelheid vereischt; maar men had het meefte nodig, als men 3."0) om de opgegevene redenen flechts ene onmerkbare mercuriaalkoorts (febris mercurialis lento) durfde te weeg brengen. Deze drie gevallen dient men wel te onderfcheiden. 625. In het eerfte geval moest ik zeker zijn, dat er gene neiging tot overgeven plaats vond, of dat de lijder te voren reeds kwik gebruikt had, zonder deze ontlasting gghad te hebben. Dm verfterkte ik terftond van het begin af de giften van de oplosbare kwik, en klom er fchielijk mede op, om fpoedig ene fterke mercuriaalkoorts voort te brengen, •— (bij voorbeeld van f, tot 1,2,3 greinen; bij vaste geftellen en fterke venusziekte 1 ,' 2. , 3 , 4 , greinen.) 626. In het twede geval (§. 624.), gewoonlijk als er ene neiging tot kwijlen plaats had , of als deze ontlasting bij een vorig gebruik der kwik ontftaan was, liet ik met de Mercur: Solub: langzaam opklimmen, om bij de minfte tekens van kwijling terftond te kunnen ophouden en dezelve af te weren (bij voorb. in een voortgang van i tot 3, §, 4, 1 , l i g'ein). Ik bragt de beweging van den mond weder tot rust, en na enen tusfchentijd van agt of veertien dagen  ( 3°9 ) gen begon ik weder (van § tot i , ii tot a greinen) op te klimmen, en zoo al voorts, tot dat de venusziekte ten vollen verdwenen was. 627. In het derde geval (§. 624.) liet ik agt of tien dagen lang dagelijks maar i grein (c), dan bijna even zoo lang een half, dan een , dan twee, dan vier greinen gebruiken, tot zoo lang, dat alle venerifche overblijffels waren weggenomen. Deze lijders moesten voor 't overige een zeer gezond, vast lichaam hebben, of onophoudelijk verfterkendé middelen gebruiken, zo de langdurige pril&eling hun geen nadeel zoude doen. Op de minfte aandoening van den mond ftelde ik de kwik een of meer dagen uit, en wende de befchrevene middelen tegen dit toeval aan. 628. Over 't algemeen is het goed, om, nadat de venerifche toevallen ten vollen verdwenen zijn en de mercuriaalkoorts behoorlijk afgelopen is, voornamelijk bij de fpoedige genezing, (waaraan ik altijd den voorrang geef, als er gene omftandigheden zijn, die ze verbieden,) terftond met het gebruik der oplosbare kwik uit te fcheiden en af te wagten, of er zich binnen 4 of 6 V 3 wc- (0 Deze gift was dikwijls alleen toereikend, als men dezelve bij gevoelige lijders 4 of 5 dagen agter een zonder opklimming toediende, om ene behoorlijke kunstkoorts, en dus de geheele genezing te weeg te brengen.  ( 31° ) weken ook weder dergelijke toevallen opdoen of niet. Doet zich niets op , dan kan men, zelfs bij de ingewortelde venusziekte, zeker zijn van de genezing ; (ook zonder dezen tijd af te wagten 'kan men volkomen zeker zijn van de genezing, zo er ene behoorlijk fterke mercuriaalkoorts plaats heeft gehad 5) vertonen zich echter weder venerifche toevallen , zo is de mercuriaalkoorts te zwak geweest, een misflag, dien men alleen weder kan goed maken door na verloop van dezen tijd ene twede , veel fterkeie mercuriaalkoorts , dan de eerfte geweest is, voort te brengen, ('t welk men met wat meer moeite en door de giften fchielijker te verfterken kan bewerken) waardoor alsdan zeker alle overblijffels van het venusgift geheel vernietigd worden. Doch dit is een zeer zeldzaam geval, 't welk alleen enen onkundigen kan overkomen. 629, Nieuws ontftane lieschbuilen, eenvoudige chankers, en de beginnende venusziekte vereifchen bijna ene even fterke mercuriaalkoorts ; maar bij de venusziekte met toevallen der afgelegene foort met beenvliesknobbels enzv. als ook b j de vijgwratten en oude óntaarte chankers enzv. komt de fterkere mercuriaalkoorts te pas. 630. Wil men het zweren van ene pijnlijke en reeds ontftokene lieschbuil voorkomen door ene fpoedige vernietiging van het venusgift, of bij  ( 3" ) bij tijds het dreigend gevaar bij de phitnofis en paraphimofis afwenden, zo moet men fchielijk ene fterke mercuriaalkoorts voortbrengen. Terwijl men dus geftadig zorg draagt voor de fpeekfelklieren, waarvan ik in het vorige hoofdftuk gehandeld heb, verfterkt men de giften van de Mercur: Solub: van a tot 3 , 4, 5 ■> greinen, en wanneer zich ene behoorlijke koorts opdoet, houd men dadelijk op , en brengt dan op zijn gemak ten einde , 't geen men in 't begin in der haast moest verrichten. 631. Iedere dofis in dit hoofdftuk opgegeven moet men voor ene dagelijkfche gift opvatten , naardien men iedermaal 24 uren derzelver uitwerking dient waar te nemen en af te wagten. 632. In gevallen, waar mij gene bijzondere voorbereiding noodzaaklijk fcheen te zijn, bij voorb. bij anderzins gezonde fterke perfonen, fchreef ik niet alleen geen aderlating, geen bad, gene ptifanes voor , maar ook niet eens een buikzuiverend middel, zelfs wanneer daar ook tijds genoeg voor overig was , naardien in de Geneeskunde niets zonder noodzaak mag gefchieden. Wanneer echter de omftandigheden het vorderen , fchrijf ik niet alleen alle deze dingen voor, maar geef zelfs voor en onder de genezing braakmiddelen, indien ene hardnekkig onzuivere maag, bedorven gal, enzv. de genezing beletten. 633.  ( 3ia ) 633.. Dewijl het kwikzilver de venusziekte niet door het voortbrengen van ontlastingen (§. 591.} wegneemt , (dikwijls echter wel hardnekkiger maakt), maar dezelve veeleer geneest door langzaam of haaftig ene eigenaartige tegenftrijdige .prikkeling in de vezels te veroorzaken, (misfehien kan hier ook wel .ene fcheikunftige. onzijdigmaking of vernietiging van het venusgift . door liet kwikzilver, dat in de vochten opgelost en met dezelve verenigd is, plaats hebben); zo volgt, dat de Geneesheer, terwijl hij alle fterke en door 't gebruik der kwikmiddelen voortkomende ontlastingen (kwijling, buikloop, enzv.) zorgvuldig tegengaat, zijne pogingen voornamelijk aan moet wenden, om de boven (§. 290,) befchrevene mercuriaalkoorts (d) op de aangewezene manier in enen zoo hogen graad voort te brengen, dat dezelve met de fterkte en ouderdom der venusziekte en der idiopathisch venerifche gebreken .juist overè'enkomftig is. 634. (d.) Ik neem als éne reeds bewezene ftefllng aan , dat de werking der kwik op het venusgift in ene juifte betrekking ftaat met de fterkte der mercuriaalkoorts, gedeeld door de aandoening van den mond, de darmbuis en overige ontlastende werktuigen ; dat de mercuriaalkoorts des te groter is, hoe minder kwik er vooraf reeds gebruikt is, hoe zagter en oplosbarer de aangewende kwikbereiding is , hoe fpoediger men ze in het lichaam brengt, en hoe meer men alle ontlastingen daarbij' vermijd.  ( 313 ) 634. Wanneer alle omftandigheden gunftig zijn, kan men op deze wijze de ingeworteldfte venusziekte binnen weinige dagen door ene hevige mercuriaalkoorts geheel wegnemen , terwijl een ligter graad van nieuws ontftane venusziekte , een enkele chanker enzv. fomtijds een langen tijd ter genezing nodig heeft, (hoeveel te meer dan de. verouderde venusziekte ?) wanneer men gene merkbare mercuriaalkoorts laat ontftaan, maar het kwikzilver in al te kleine giften toedeelt, en niet genoeg vermeerdert, als de toevallen al te langzaam verdwijnen. 635. Zo het lichaam bij de laatfte handelwijze , welke zeer gevaarlijk is, door de langdurige prikkelingen het kwikzilver zeer gevoelig en zwak geworden is, gelijk dikwijls gebeurt, wanneer men niet tevens de verfterkendé behandeling te hulp genomen heeft, zo moet men deze terftond na het gebruik der kwik, of nog beter , zodra zich de zwakheid en toevallen van prikkelbaarheid opdoen, in werking brengen, en met kracht doorzetten, tot zoo lang dat het lichaam kan gezegd worden in alle opzichten gezond te zijn. De kwik moet men ook daarom niet al te traag toedienen, daar ze het gift nog hardnekkiger maakt , en het lichaam fomtijds in ene gefteldheid brengt, welke het gift nog V 5  ( 3H ) fterkere (e) voortgangen doet maken, zodra het metaal de vochten weder verlaten heeft. VIJF- (O Aan een.fierken boer, die enige vijgvvratten aan den aars, naauwlijks merkbare beenpijnen in den fchouder, en kleine zweren aan de amandelen had,' gaf ik binnen zeven weken i2j greinen Mercur: Solui:, in even kleine giften verdeeld. In de eerfte paar dagen waren alle toevallen al verminderd, zonder dat hij de minfte mercuriaalkoorts gehad had; de zweren in de keel waren verdwenen, de beenpijnen waren weg, en de wratten waren onpijnlijk en droog. Deze beterfchap bleef zoo voortduren tot na het gebruik van deze kleme hoeveelheid poeders. Hij geloofde dat hij nu niets meer nodig had , breef weg, en kwam eerst 4 weken daarna weder. Nu was zijn mond tot aan de lippen toe met zweren bezet , ene zweer van derdehalf duim lang en half zoo breed had de oppervlakte der roede doen wegzweren. De aars was met dergelijke zweren, vochtige kloven en ene menigte natte wratten bezet, de beenpijnen waren onverdraaglijk , en den lijder fcheen het leven te verdrieten. Nu gaf ik hem 12 greinen Mercur: Solub: zoo dat hij den eerften dag drie, den tweden vier, en den derden vijf greinen moest innemen. Hij kreeg ene zeer fterke koorts zónder kwijling, en vijf dagen daarna was er geen venerisch gebrek meer te befpeuren. De zweren waren geheeld , de pijn ging weg, en de wratten verdroogden , en vielen langzaam af. Thans, derdehalf jaar daarna, is hij nog even zoo gezond. Hier kan men dus uk opmaken , 1. dat een flap gebruik der kwik het venerisch gebrek eer vei ergert dan geneest; 2. dat bet 'niet aankomt op de grote menigte kwik, die men in het lichaam brengt, maar op de behoorlijke fterkte dér mercuriaalkoorts.  ( 315 ) VIJFDE AFDELING. Plaatslijke gebreken na de genezing der venusziekte. EERSTE HOOFDSTUK. Plaatslijke gebreken, die na de behoorlijke behandeling der venusziekte over blij ven, en derzelver genezing. §• 636. Er zijn weinig plaatslijke gebreken, welke hun beftaan van het venusgift ontlenen, en na een verftandig gebruik der oplosbare kwik nog in het lichaam zouden kunnen overblijven f». Ik (a) Bij de genezing van chankers en lieschbuilen heeft men het voorzeker veel beter; want als men die eens alleen door inwendige kwikmiddelen genezen heeft, zo is men zeker dat het idiopathisch gift vernietigd is. Maar bij de venusziekte, vooral de verouderde, is het plaatslijke dikwijls zoo bedekt, zoo gelijk aan andere ziekten, dat  Ik zal alleen {preken van de overblijvende wratten , van de beenvlies- en beengezwellen, en van het beenbederf. 637. De venerifche wratten moeten wel ongemeen hard en oud zijn , als zij door ene behoorlijke mercuriaalkoorts niet verwelken en afvallen , of anders verdwijnen, of, 't geen zeldzamer gebeurt, door ene goedaartige ettering een einde nemen. 638. Blijven er nochtans, na de volkomene vernietiging van het gift, enige oude, hoornagdge, grote wratten over, zo kan men ze dan door ene heelkundige bewerking wegnemen. Dit gefchied door ene gewaschte draad , welke men er ombind en dagelijks al fterker toetrekt, waardoor zij dan langzaam geheel verdrogen en afvallen j of zij worden digt aan derzelver grond afgefneden, en de wond daarop een of meermalen met de helfche bijtfteen aangeraakt; met het afvallen der laatfte korst zal de wrat ook geheel verdwenen zijn. 639. Zitten zij echter op plaatzen, waar ze niet dat men niet terftond zeker Ls van de genezing, als de fterke graad der mercuriaalkoorts ons daar niet van over"uigt; maar vooral is de onderfcbeiding moeilijk , als er plaatslijke gebreken overblijven, die het aanzien van onjfeheelde venerifche gebreken behouden, omdat het nog amt uvijielagtig is, of het gift uitgeroeid is of niet.  ( 3i7 ) niet lastig zijn, zijn zij niet zeer groot of verheven , zo kan men ze veeltijds laten zitten. Zij zijn onfchadelijk en verdwijnen gemeenlijk langzamerhand van zelfs. 640. Even zoo is het bijna gefteld met de gezwellen der beenderen en van het beenvlies. Als het venerifche gift vernietigd is, gaan ze in 't gemeen van zelfs weg. De plaatzen , welke blootgefteld zijn aan plaatslijke gebreken van de afgelegene zoort, zwellen aanmerklijk óp , dit moet men echter door geen al te fterk gebruik der kwik zoeken te verdrijven. Al was het gift daarin niet vernietigd , zo kan het toch daar niet weder uit opgeflorpt worden en nieuwe toevallen der venusziekte te weeg brengen; het is echter vernietigd, als de mercuriaalkoorts maar fterk genoeg geweest is. Tot een bewijs, dat het gift in het laatfte geval vernietigd is, zal het gezwel en de verharding in 't gemeen onpijnlijk blijven; enigen tijd daarna zullen deze gebreken van zelfs verminderen , mits dat zij niet al te hard , en de lijder niet al te oud is. 641. Ik heb te voren reeds gezegd, dat dusdanig» knobbels in 't gemeen van zelfs overgaan tot ene flijmige verettering, die voor de beenderen gevaarlijk word om het daarop volgende verlies van het beenvlies. Onder de vereischte mercuriaalkoorts word deze reeds gevormde kwade  (318 ) de etter veranderd, en niet zelden verdeeld5 ene ware genezing, die ten hoogften ene onpijnlijke verhevenheid van den knobbel nalaat. Loopt dit zoo gelukkig af, dan is het dikwijls onzeker , of er werkelijk reeds een ettergezwel Aanwezig is geweest, dewijl dit zeer moeilijk is te ontdekken , als de venusziekte nog niet genezen is, maar dit is ook om het even; genoeg als de lijder maar genezen is. 642. Is echter het ettergezwel reeds te ver gevorderd , heeft de mercuriaalkoorts wel deszelfs venerifche natuur weggenomen , maar de etter niet tot verdeling kunnen brengen, zo is er nog altijd gevaar, dat na het vernietigen van het beenvlies , het been zelf ook nog zal aangetast worden. Men moet dit ettergezwel kennen , om het plaatslijk te kunnen behandelen. 643. Het is ook niet moeilijk, om het aanwezen van dit onvenerisch abfces te ontdekken , (hoe moeilijk het ook zij om het daarzijn van venerifche te raden), daar men aan deszelfs beftaan niet behoeft te twijfelen , als onder de mercuriaalkoorts of weinige dagen daarna midden in den knobbel van het beenvlies ene kloppende pijn voortduurt of ontftaat; ene gewaarwording die zeer veel verfchilt van de pijn der venerifche knobbels. 644. Dan maakt men ene genoegzaam diepe en  ( 3^9 ) cn ruime infnijding, laat de etter 'uitlopen, zuivert de zweer, draagt zorg om niets van het gezonde beenvlies weg te nemen , en behandelt de wond als ene gewone zweer. Bij deze opening treft men wel flijmige, doch voor het grootfte gedeelte goed gekookte etter aan, terwijl het voor het gebruik der kwik flechts ene gelatineuze ftof was. 645. Dit is het gene het been doet bederven, wanneer het beenvlies doorgevreten is. Is de kwikzilvercuur geëindigd, en de knobbel om de voortdurende pijnen geopend en gezuiverd, zo zal men bij het onderzoek vrij fchielijk het beenbederf ontdekken , als het er reeds bij is. Het is nu niet meer venerisch , als de mercuriaalkoorts fterk genoeg geweest is , en het zal nu even , als al het andere beenbederf van uitwendige oorzaken , dê genezing aannemen , en met gelijke middelen moeten behandeld worden. 646. Is het beenbederf oppervlakkig, zo kan men dienst hebben van het fchrapen, het gloeijende ijzer, het beftrooijen met Pv.lv: Euphorbii , het bevochtigen met ene oplosfing van Argent: Nitrat: enzv. Dringt het dieper door, cn is het reeds binnen in de harde holle beenderen , zo is er in 't gemeen ene fiepende koorts bij , welke de fcherpe etter tot oorzaak heeft. Men boort dan hqt been op verfchillende wijzen, en  C 320 ) en diep genoeg om aan deze ftof genoegzamen uitgang te verfchaften, waarna men het binnenfte met Argent: Nitrat: of Mercur: Nitrat: (b) enzv. behandelt. Het beenbederf van fponsagtige beenderen , b. voorb. van de neus , vordert ene voorzichtige infpuiting van de laatstgenoemde middelen (c), en dat men den damp van cinnaber bij kleine hoeveelheden en onder behoorlijke voorzorg in de neus laat trekken (d). Als alle deze foorten van beenbederf alleen overblijffels zijn van ene genezene venusziekte, zo zullen dezelve zonder veel moeite geheeld worden; veel fchadelijker echter, en hardnekkiger, en meer algemeen is het beenbederf, 5t welk uit de prikkeling van het kwikzilver ontftaat, en door de daaruit ontftaande zieklijke gefteldheden der vloeibare en vaste deelen onderhouden word; waarvan wij in 't vervolg zullen handelen. 647. De overblijvende gezwellen der banden , pezen en vliezen zijn zeer hardnekkig. Wanneer (i) Men neemt van een van beide omftreeks 1 deel in Sco— 40Q deelen water opgelost en voegt hier dan nog 50 defcn Tinct: Mijrrhae -of Jleës bij. (e) Girtanner prijst bet dikwijls infpuiten of gorgelen met ene oplosfing van den bijtfteen (Lap. CmfiicO zeer (d) Terwijl dit gefebied , moet de lijder niet door de neus ademb len , want dan zoude deze rook in de boitt komeü.  ( 3^1 ) ' neer ze, rt geen zelden gebeurt, niet verdwenen zijn door de vernietiging van het venerifche gift door kwikzilver , zo moet men ze inét het aanleggen van Spaanfche vliegplcifters te keer gaan. Vordert nien hier ook niet mee, zo moet men ze openen , als zij na de mercuriaalkoorts nog pijnlijk zijn, (want dit is een teken van het ontftaan van een onvenerisch ettergezwel). Na de opening behandelt men dezelve met gepaste wondzuiverende (i deel fublimaat in 400— 500 deelen water opgelost) en met balfemagtige middelen. TWEDE HOOFDSTUK. Plaatslijke gebreken en kwade gevolgen van het misbruik der kwik. §. 648. JVlen któ wel voörzieri , dat feérl middel gelijk het kwikzilver 't welk zulke fterke bewegingen (mercuriaalkoorts , kwijling enzv.-) in 't lichaam te weeg bréngt, door het langdurig en al te fterk gebruik de krachten zeer moét Verzwakken, de vezels in ene ongeregelde WerW jarig  C 322 ) king brengen, en dus den grond moet leggen , tot allerlei langdurige moeilijke ziekten van ene rheumatifche , roosagtige, doch meest fcrophuleuze , (fcheurbuikige) chlorotifche natuur tot béving, flepende, uitterende koortzen, kwaadaartige wegvretende zweren der zagte en harde deelen van het menfchelijk lichaam enzv. En ditzelfde word bevestigd door de ondervinding, welke duizend bejammerenswaardige voorbeelden hiervan oplevert, die door het onbepaald gebruik van inwrijvingen , kwikpleifters , calomel, enzv. zijn veroorzaakt. 649. De druipers ontaarten in langdurige druipers , en die reeds genezen zijn, ontlasten weder vochtigheid ; de lieschbuilen komen tot ene kwade ettering, worden diep en krijgen boezems , ze ontlasten zeer veel fcherpe Hinkende ichor, krijgen omgekrulde randen en vreten onder fterke pijnen, kankeragtig weg ; omtrent de plaats der voormaals geheelde chankers breken verfcheiden zweren open ; de algemeen venerifche zweren breken weder open of veranderen van natuur, worden ontftoken, ontlasten veel vocht, krijgen een harden grond, een kankeragtige gedaante, en ene pijnh'jke gevoeligheid; de vijgwratten worden vochtig , en vreten in tot diepe pijnlijke pijpz weren, andere krijgen bijna onheelbare fponsagtige uitwasfen , die zeer ge-  ( *o3 ) gevoelig zijn ; op verfcheiden plaatzen ziet men het beenvlies verdikken en pijnlijk worden; de venerifche keelzweren , die reeds geheeld zijn , breken weder open , de amandelen zwellen weder op en worden raauw, en onder onlijdelijke fteken word het verhemelte met kleine zwerea bezet, eindelijk doorgevreten , de lel (uvula) rot af, er komt een Hinkende reuk in:de neus, welke van tijd tot tijd benevens de kaakboezem (in de ergfte gevallen) weggevreten word ; het lichaam word bleek en flap, de fpijsvertéring gaat verloren , de maandftonden verdwijnen, de voeten zwellen fomtijds op, de lijder is ondraaglijk gevoelig voor alle indrukken , voor warmte en koude, zeer afgemat en mismoedig, de nacht is hem wegens de pijn en ongerustheid tot een last, nu heeft hij te veel, dan te weinig ftoelgang; tegen den avond kwelt hem ene vliegende afmattende hitte, en zijn pols Haat in 't gemeen van 100 tot 130 maal in een minuut ; flechts enige, dikwijls vaste uren van den dag houden de pijnen enigzins op , anders woeden zij altijd door, maar bijzonder bij nacht. Er heeft ene flijfheid der geledingen en ene chronifche beving plaats. Op een of op beide oogen komt de zwarte ftaar. 650. Dit flecht gevolg van het kwikzilver heeft verfcheiden oorzaken , die voor 't grootfte geW a deelr?  ( 3^4 ) deelte in dit boek reeds verklaard zijn. Men nam bij de venuscuren de verderflijke grondftelling aan ; dat men zooveel kwik als mogelijk was in t lichaam moest brengen — fchoon de nieuwere er < wijslijk bijvoegden : binnen zoo korten tijd als mogelijk is , zonder het nochtans tot kwijling te laten komen, (welke bepaling evenwel nog onvoldoende en wegens den aart der gewone kwikbereidingen onuitvoerbaar is). Zo men begrepen had, dat het aankwam op de vereischte fterkte der mercuriaalkoorts, en niet op de veelheid van het metaal, 't welk in't lichaam gebragt word, zij zouden deze fchadelijke regel niet gegeven hebben. Daar nu bovendien de gefteldheid der gewone kwikbereidingen het onmogelijk maakt om te weten , of er veel of weinig van het werkzame gedeelte van het. metaal in een zekeren tijd in den omloop der vochten gekomen is, zo konde het niet misfen, of er wierd fomtijds, zonder dat men er op dacht, te veel in de vochten opgelost, en hierdoor zulke verbazende verwoeftingen aangericht. Daarbij bediende men zich tot nu toe tot de voorbereiding en onder de genezing, van de onverftandige verzwakkende behandeling der Franfchen, welke al wat mogelijk is , toebrengt, om het kwikzilver in deszelfs prikkelende en verzwakkende kracht te onderfteunen. 6y,.  ( 3^5 ) 651. Maar nadeliger dan alle deze bijgebragte oorzaken, die de kwikzilvercuren zoo fchadelijk maakten , was de onvergeeflijke onoplettendheid op het verband tusfehen de oorzaak en de uitwerking , daar men de ongemakken, welke onder de behandeling door de prikkeling van het kwikzilver voortgebragt wierden, voor zuiver venerifche toevallen aanzag, en dezelve, tot nadeel van den lijder, het flagtoffer hunner dwaasheid, op nieuw beftreed, met het gebruik der kwik zoo veel te langer voort te zetten. Men gaf bij voorb. aan zwakke bleekzugtige, fcrophuleuze, of fcorbutifche perfonen, die door de menigte kwikzilver kwaadaartige zweren in den mond gekregen hadden, dit prikkelend metaal in nog groter hoeveelheid, en de neus- en verhcmeltensbeenderen wierden door het beenbederf verteerd; dit hield men al weer voor veneriek en ziet! het gebrek nam meer en meer de overhand en had de affchuwelijkfte , dikwijls zelfs dodelijke gevolgen. Lieschbuilen, die door zeer veel misdagen onder het langdurig gebruik der kwik ontaart waren in kwaadaartige zweren, poogde men te helen door de kwik rijklijker te laten gebruiken, en de gevolgen hiervan waren het vuur of kanker (of hoe men deze rottige gefteldheid anders ook verkiest te noemen) uittérende koorts, bloedftortingen , buikloop, nachtzweet, en jde dood. • 652.  ( 3^6 ) 652. Hoeveel gelegenheid heeft men evenwei niet gehad om den grondregel op te maken; dat men den eerften dag , als de venerifche gebreken onder het behoorlijk opklimmend gebruik der kwik niet meer voortgaan te beteren, — dat men het eerfte uur , als zich onder- het gebruik der kwik nieuwe gebreken, nieuwe pijnen, nieuwe tegennatuurlijke verfchijnfelen opdoen, of de voorheen zuiver venerifche gebreken verergeren,— terftond moet ophouden, en die lichaamsgefteldheid verbeteren, welke de genezing der venusziekte verhindert, 't zij dezelve fcrophulen , bleekzugt , roos, jicht, fcheurbuik, of flechts zwakheid en prikkelbaarheid zij , terwijl men ogen bliklijk uitfcheid met het gebruik der (dikwijls zoo prikkelende) kwikbereiding , de gewone opwekkende oorzaak dezer zieklijke gefteidheden. Alle pijnen, die onder het gebruik der kwik voortduren, of vermeerderen, of zelfs op nieuws ontftaan , alle plaatslijke gebreken , gezwellen , zweren , beenbederf, die onder het kwikgebruik weder ten voorfchijn komen, toenc'men , of geheel nieuws opkomen, zijn  zijn niet meer zuiver venerisch, dikwijls zijn ze zelfs in 't geheel niet venerisch, en laten zich door het gebruik van de grootfte hoeveelheid kwik nooit (a) genezen — maar worden cr zelfs door verergerd. Had men dit axioma voor oogen gehouden, voorzeker men zoude niet zoo veel ongelukkigen tellen, welker gezondheid door het verkeerd gebruik der kwik ondermijnd en geheel bedorven is. 653. Ik zeg, niet meer zuiver venerisch, want alle lichamen, waarvan de ongemakken door het voortzetten of herhalen van het gebruik der kwik verergeren , zijn daarom niet vrij van allen aandeel aan venusgift. Bij fcrophuleuze, fcorbutifche, roosagtige, bleekzugtige, of anders prikkelbaar zwakke geitellen kan men de gewone gebrekkige kwikmiddelen op ene zoo onwerkzame manier tegen ingewortelde venusziekte, onder ene verzwakkende voorbereiding, en verdere behandeling, toedienen, dat dit metaal niet zijne antivenerifche , maar bijna alleen de verzwakkende prikkelende kracht kan uitoefenen; en dan heeft men het geval, dat de zieklijke gefteldheid, welke daarbij plaats heeft, zoo de overhand neemt, dat, zo men zich wilde verftouten om het venusgift ('t welk zich W 4 «a (o) Of het mogt zomwijlen gebeurt zijn door ene gevaarlijke kwijling.  C 328 ) nu bovendien onder andere gebreken van een anderen aait geheel verfchuilt,) door het verder of fterker gebruik der kwik te vernietigen , de fiepende koorts welke uit de bijzijnde gefteldheid ontftaat, de fcrophuleuze gezwellen enzv. zoo vreeslijk uitberften , dat het leven in groot gevaar komt, of ene ongefteldheid van vele jaren daarop volgt, zonder dat daarom altijd alle 0verblijffels der venusziekte weggenomen zijn. 654. De tekens, dat er venerisch gift in 't lichaam huisvest, doen zich onder deze vererger ring, en merkbare fchadelijkheid van het kwikzilver niet terftond op. Slechts dan eerst, als de nevensgaande ziekten door ene andere krachtige (dikwijls moeilijke en langzame) behandeling volkomen genezen zijn, en de lijder weder verfterkt is, flechts dan eerst doet zich de venusziekte onbedrieglijk voor, de toevallen, die haar eigen zijn , blijven over, en deze kunnen door geen middel hoe ook genaamd, geen verfterkendé , antifcorbutifche , antifcrophuleuze, antichlorotifche hulpmiddelen — maar alleen door op nieuws ene goede kwikbereiding te gebruiken genezen, en zelfs gemaklijk genezen worden. Alleen de gevolgen (andere bewijzen hebben wij niet) tonen ons, dat er na de eerfte kwikzilverpuur, nog onuitgeroeid venusgift overgebleven is. 653.  ( 3*9 ) 655- Het is hier de plaats om met weinig woorden het verkeerde gevoelen tegen te fpreken , dat het kwikzilver na zulk een al te fterk gebruik bijna niet uk het lichaam konde gedreven worden, maar daarin bleef en al die verfchriklijke wanorde , uitterende koorts (welke zij met den naam van metaalrilling beftempelen), invretende zweren, beenbederf, beving, vliegende pijnen enzv. veroorzaakte. 656. Het onverkalkte kwikzilver, dat men zomtijds in de holten der beenderen gevonden heeft, bewijst volftrekt niets; zoo iets kan men in zich hebben, zonder dat de gezondheid er iets door lijd. Hoe kan een middel, dat onoplosbaar en buiten den omloop der vochten is, op deze laatfte werken? Maar, zegt men, dit onverkalkt metaal is toch een bewijs dat er waarfchijnlijk ook enig metaal in onze vochten opgelost is! Zoolang men echter niet beter dan met gisfen kan bewijzen , dat hetzelve bij de opgenoemde langdurige ziekten in onze vochten aanwezig is, zoo lang zal het ons vrijftaan , om de hardnekkigheid dezer ziekten toe te fchrijven aan andere oorzaken , die men, gelijk ik op verfcheiden plaatzen getoond heb, niet eens verre behoeft te zoeken. 657. Het bleek en broos worden van het goud bij perfonen die kwik ih hunne vochten hebben, W 5 het  ( 33° ) het fterven van het ongedierte op het hoofd, en vooral de onvatbaarheid om door chankers befmet te worden, enzv. tonen duidelijk genoeg aan dat er geen metaal in onze vochten is, waar deze verfchijnfelen geen plaats hebben. Uit deze waarnemingen kan men bijna met zekerheid befluiten, dat het kwikdeeltje, 't welk heden m de vochten opgelost word , over vier weken daar niet meer in zal zijn, maar dat het door zijn eigene prikkeling onophoudelijk voortgedreven , als dan zeer zeker door een of ander weg afgefcheiden , en buiten het lichaam geworpen is. In 't begin ener kwijling vind men misfehien O) enigen fchijn van 't metaal in het fpeekfel; maar befpeurt men het ook nog drie weken, nadat het laatfte kwikzilver toegediend is ? 658. Zo echter de tijd nog niet te verre mogt verlopen zijn om een overvloed van metaal in de twede wegen te kunnen vooronderftellen, wanneer men de kwade gevolgen van het verkeerde gebruik der kwik wil wegnemen, zo zoude men veel dienst kunnen hebben van dranken , verzadigd met zwavelleverlucht (§. 608.) of van dezelfde luchtfoort in baden aangewend. 659. (£) Volgens de proeven van Chuiesjunx is er in het fpeekfel of in de Urin van kVrjiénije lijders geen kwikzilver te vinden.  ( 33i ) 659- De behandeling der overige ongemakken, welke door de prikkeling der kwik of ontftaan of erger geworden zijn , komt overeen met het gene ik gezegd heb van de voorbereidende behandeling (§. 579—586.). Hier kan men de landlucht, het reizen ter zee , het dikwijls baden in koud water , vooral in zeewater, en in vele gevallen het gebruik van Pijrmontswater nog bij aanprijzen. De wonden verbind men met wondzuiverende en verfterkendé middelen, voornamelijk met ene ontbinding van Argent: Nitrat: vermengd met Esfent: Mijrrh: en Tinct: Opii, welk laatfte in- en uitwendig veeltijds het voorname geneesmiddel zijn moet. 660. Ter infpuiting (c) bij het beenbederf der neus , 't welk uit de opgegevene oorzaken ontftaan of verergerd is , zal ditzelfde middel ook 't best kunnen dienen als men namelijk 1 deel Argent: Nitrat: opgelost in 500 of 600 deelen gedefinieerd water en vermengt met 30 deelen Tinct: Opii en 40 deelen Tinct: Mjrrha. De overige béhandeling voor zoo ver zij der Heelkunde aangaat, beftaat alleen in ene gefchik- te (c) Zo het gebrek nog agter aan het verhemelte, waar bet in 't gemeen bet eerst begint, zijne zitplaats heeft, dan zal men bet meefte nut hebben van een gorgeldrank kt Argent: Xitrat: in 3000. deelen water opgelost, (Somtijds met wat Opium er bij).  ( 332 ) te verwijdering der ontftane openingen, orn. de verftorvene ftukjes been met het meefte gemak m zonder geweld te kunnen uittrekken, en daarin , dat men gefchikte openingen maakt op de laagfte plaatfen , daar de kwade ftof kan uitvloeijen. Het doof gevoel bij voorb. der uitwendige bekleedfelen van de kaakboezems , en de hevige inwendige pijnen dezer deelen geven te kennen , dat er ene verzameling van fcherpe ftoffen plaats heeft, welke men door het uittrekken der derde kies van dezelfde zijde en door het doorboren dezer tandkas zoekt te ontlasten, en door deze kunftige opening doet men dan de infpuiting. 661. Maar bij dit verborgen beenbederf, 't welk voor het grootfte gedeelte door prikkelbaarheid uit zwakheid onderhouden word, komt het, behalven de bovengemelde kunstbewerking, voornamelijk op de algemene behandeling van het lichaam aan. Is er nog een andere ongefteldheid bij, zo neemt men deze ook in aanmerking. De middelen , die voor deze ongefteldheid dienftig zijn, verbind men dan met de algemeen verfterkendé behandeling, welke men langzamerhand krachtiger in 't werk fielt. Het koude bad waar ijzerdeelen in bevat zijn , beweging in de vrije lucht, de indompeling van het hoofd in ijskoud water , als het eerst kaal ' ; F-  ( 333 ) gefchoren is, wrijving over het ganfche lichaam, taalmiddelen, koortsbast, wijn enzv. Met deze verfterkendé middelen verbind men te gelijk het heulfap, voornamelijk om de flapeloze pijnlijke nachten te verzagten , en in 't algemeen om met de verfterkendé middelen ook de prikkelbaarheid te verminderen waar tegen het in deze verbinding bijna ene fpecififche kracht bezit, gelijk ik gelegenheid gehad heb met Grant te 'kunnen waarnemen. In deze verbinding heb ik het Alcali Volatile ook met het beste gevolg aangewend. 662. Het dagelijks drinken van een fterk afkookfel van drie oneen Sarfaparilla , en grote giften van Afa Foetida of Cicuta zouden in dit beenbederf van zeer veel dienst geweest zijn.   AANHANGSEL. VENERISCHE ZIEKTEN VAN JONGGEBOREN KINDEREN.   ( 337 ) AANHANGSEL. Venerifche ziekien van jonggeboren kinderen. §. 663. Zieer zelden hebben de Geneesheren een bepaald onderzoek gedaan naar de venerifche ziekten der kinderen, gedeeltelijk om* dat zij hen niet dikwijls voorkomen , gedeeltelijk omdat deze arme fchepzeltjes dikwijls hunne geboorte maar weinig maanden overleven, en eindelijk ook omdat hunne ziekte dikwijls niet gekend word. Doublet O) heeft hier nog al 't best over gefchreven, ik volg hem in veel dingen. 664. De meesten zijn van gevoelen, dat de befmetting in de baarmoeder gefchied 5 anderen doch weinige O) houden de venerifche gebreken der jonge kinderen voor gevolgen ener plaatslijke befmetting. Ik beken, dat ik om verfcheidene redenen dit laatfte gevoelen omhelze. 665. Dat de kinderen gezond ter waereld komen , als de moeders onder de zwangerfchap X van (a) En tegenwoordig Girtanner. (&) Waaronder men voornamelijk Girtanner moeS * teilen.  ( 338 ) van de venerifche ziekte genezen zijn, bewijst niets, dewijl niemant van de venusziekte kan genezen worden, zonder dat te gelijk de plaatslijke en idiopathisch venerifche gebreken verdwijnen. De kinderen konden in tegendeel juist daarom met de venusziekte fchijnen geboren te zijn, omdat alle toevallen bij hen fchielijker op eikanderen volgen, en omdat de plaatslijke gebreken zoo fpoedig tot algemenen overgaan; hun lichaam is tederer en gevoeliger , hunne huid veel fijner en de bloedomloop nog eens zoo fnel als bij volwasfenen. Wie heeft bij kinderen terftond na de geboorte venerifche vlekken of zweren in de keel, of opene fijmptomatisch venerifche zweren buiten op het lichaam, of zelfs maar de venerifche fchurfr waargenomen ? Dat men ze enige weken of maanden daarna befpeurt, bewijst niets. Daarentegen, zal men bij jonggeboren kinderen alleen die plaatzen van het lichaam met Venerifche ftof befmet zien, welke ook bij volwasfenen wegens ontbloting van opperhuid voor de plaatslijke befmetting vatbaar zijn (c), of wel- 00 Het gebeurt niet zelden , dat gezonde minnen door venerifche zuigelingen befmet worden. Maar hoe zouden deze laatfte onder het zuigen chankers op de tepels kunnen te weeg brengen , als zij zelve gene chankers, d. i. idiopathisch venerifche zweren, welke de algemene venusziekte nooit kan voortbrengen, aan de uit- of inwendige oppervlakte der lippen hadden zitten ?  ( 339 ) welke bij den doorto'gt door den geboorte weg het meest gedrukt öf gefchuurd zijn; Hunne opperhuid is nog zoo teder (te meer daar deze kinderen wegens de ongefteldheid der moederen zelden voldragen, of ten minften zwak en weeklijk zijn,) dat het gift op deze plaatzert door de opperhuid kan heendringen ; 't geen wegens de tegenovergeftelde reden bij volwasfenen niet kan gefchieden. Doch al deze ongemakken zal ik voor algemeen venerisch houden, zöodra meti mij zulk een kind toont; dat geboren is uit ene móeder , die met algemene venusziekte befmet maar voor 't overige van alle plaatslijke idiopathisch venerifche gebreken aart eil in de teeldeelen , van druiper, chankers * en Vijgwratten volkomen vrij is. ■*» 666. Men vind i.) op de plaatZeri, \vaar volwasfenen zonder voorafgaande belediging plaat:lijk befmet worden , de volgende toevallen. De oogleden , voornamelijk de hovende zijn opgezet ; de oogen zijn in 't begin droog ontftoken, naderhand ontlasten zij gewoonlijk een fcherp; etteragtig, bleekgroen vocht (de oogdruiper doof plaatslijke befmetting); de oogleden k'evèii ih de flaap te famen, (dit is een der voOrhaamftë kentekens van deze treurige ziekte bij kinderen); Zelden heeft dit vlekken op liet hoornvlies ; eii het etteroog of de blindheid tot gevoigém X 2 lö»  ( 340 ) Somwijlen druipt; er ook- ene dergelijke ftof uit de ooren. 667. Aan de hoeken der lippen, aan het toompje der tong, en voor aan het tandvleesch zitten kleine zweren , die enen harden grond en omtrek hebben , ware chankers. — Vervolgens doen zich venerifche kliergezwellen op aan de oorklier en aan de hoeken der onderkaak, enzv. 668. Uit de neusgaten loopt'een etteragüg vocht (een neusdruiper), fomtijds zijn dezelve door verdikte etter verftopt. 669. Ontfteking der teeldeelen, chankers aan het roedehoofd en aan de lippen der fchaamdeclen , moeilijke pislozing, zwelling van den balzak en van de grote lippen , als ook kloven en puisten aan den aars - behoren onder de gewone toevallen. Bij kinderen van 't manlijk geflacht -neemt men echter geen druipers waar; flechts bij de meisjes fijpert een geelagtig druipervocht uit de teeldeelen , 't welk men gemaklijk onderfcheiden kan van die wateragtige ftof, welke alle jonggeborene meisjes natuurlijk ontlasten. 670. De toevallen van jonggeborene kinderen c) op plaatzen, waar volwasfenen zonder wonden niet befmet worden, heeft men 't meest voor tekenen aangezien, dat de venusziekte in de baarmoeder reeds overgedragen was, fchoon dezelve juist het tegengeftelde bewijzen, als zijnde  ( 34i > zijnde niets anders dan ontftekingen der huid op die plaatzen , waar de huid alleen over vooruitftekende beenderen gefpannen is, die onder de geboorte ene vrij fterke fchuring ondergaan op de teeldeelen der moeder, welke met chankerftof bevochtigd zijn , wanneer deze delen van het kind door de dunne opperhuid heen (per diapedefiri) plaatslijk befmet worden. 671. Zoo word de omtrek der kroonnaad, de knobbels der wandbeenderen en van het agterhoofdsbeen , de fchouders , de plaats van het heiligbeen en ftaartbeen , de enklaauwen en hielen uitwendig rood en ontftoken. De opperhuid valt fchielijk af, de raauwe plaatzen worden wijder en krijgen ene witte korst, waar een fcherp ftinkend vocht onder doorzweet (d). Als deze plaatzen zwart worden, zo heeft men het vuur en vervolgens ene fpoedige dood te vervvagten. 672. Uit dezelfde oorzaak komt er ook ene dergelijke huidontfteking en verzwering in den omtrek der navel, naardien dit deel onder de geboorte zeer gefpannen word ; de werking van het gift word misfehien gemaklijker, door de X 3 na- (d) Of er komen ook we! ontftoken bruine zagte gezwellen op , die gewoonlijk tot gevaarlijke zweren overgaan.  C 342 ) natuurlijke ontfteking, welke bij kinderen voor de affcheiding der navelftreng plaats heeft. 673. Niet zelden neemt men ook bij de kinderen enigen tijd na de geboorte de toevallen waar, die bij volwasfenen den overgang van het idiopathifche gift in de vochten aanduiden , ik meen de kliergezwellen. Deze gezwellen ontftaan bij hen aan de hals-, oor- en oxelkheren uit de chankers aan de lippen of uit dergelijke zweren (§. 671.) aan het hoofd en aan de fchouders — maar in de liesfchen komen zij voort uit do chankers aan de teeldeelen of uit die , wdke in den omtrek van het heiligbeen en ftaartbeen of aan de enklaauwen enzv. zitten — of ze komen ook wel op beide plaatzen door het pnmiddeiijk indringen van het chankergift dooide uitwendige bekleedfelen , zonder voorafgaande chankers ; en dit laatfte gefchied gemaklijker en meermalen bij deze tedere fchepfels dan bij volwasfenen. Deze kliergezwellen eindigen gewoonlijk ook, even als bij de laatstgenoemden, door ettering, zo het gift door geen kwikmiddelen vernietigd word. De zwérende oorkliergezweilen tasten graag het mamwijze uitfteekfel aan. 674. De toevallen .der. algemene venusziekte doen zich altijd eerst enige (e) weken, en volgens fommigen, eerst agt maanden na de geboorte (O Girtajjher zegt, tien of veertien dagen.  ( 243 ) boorte op. Eerst komen er op de huid blaauwagtige vlekken, die, gelijk bij volwasfenen, met den tijd wat verhevener, en vervolgens met ene graauwagtige, droge korst bedekt worden. Of er heeft eerst flechts ontvelling plaats. Naderhand vormen zich op deze plaatzen venerifche zweren, die 't fpoedigst in de oxelen aan de binnenkant der billen en aan den aars ontftaan en ene fpekagtige witte kleur aannemen. Somtijds is de ganfche huid ook met zemelagtige puisten bezaaid. In den mond en aan de amandelen ontftaan ook algemeen venerifche zweren. Op den rug der vingeren en ténen ontftaan enkele , enigzins verhevene puisten, die zeer fchielijk in zweren veranderen en de wortels der nagelen doen uitvallen. Aan den aars vertonen zich vochüge fcheuren. Maar gezwellen der beenderen neemt men bij kinderen niet waar. 675. Over 't algemeen zijn zodanige kinders zeer zwak en uitgeteerd; hunne huid vooral van het aangezicht is blaauwagtig, gerimpeld en vol plooijen, even als door ouderdom. 676. De gewone manier, waarvan men zich te Vaugirard bediend om de venerifche ziekten der jonggeborenen te genezen, beftaatv daarin , dat men hunne moeders behandelt , eer zij nog ter waereld zijn , of terwijl zij aan de borst X 4 zijn-  C 344 ) zijn. Onmiddehjk dient men den zuigelingen geen kwikzilver toe (ƒ_). 677. Wanneer zich dus de moeders nog voor de verlosfing aan de cuur onderwerpen, dan behandelt men dezelve om hare ziekte draaglijker en de verlosfing gemaklijker te maken met verdunnende dranken, bittere en zagt afleidende middelen, baden en kwikmiddelen; maar van de twaalfde dag na de verlosfing laat men haar om den anderen dag een of twee drachmen kwikzalf op eens inwrijven, en gebruikt op deze wijs drie of vier oneen dezer zalf binnen vijf, of twaalf, of twintig weken op. Onder deze behandeling zoogt zij het befmette kind , fomtijds ook wel een twede, om hetzelve met de melk tegelijk het middel tegen de venusziekte in te geven. 6>8. Men merkt op dat de kinderen , wier moeders voor het kramen reeds kwik gebruikt hebben, weinig ongemak van de kwikzilvermelk hebben, (zij zijn reeds aan den indruk van het metaal gewoon); maar zij, die voor hunne geboorte geen invloed van het kwikzilver op hunne vochten ondervonden hebben, worden van (ƒ) Volgens Girtanner gebruikt men thans bij hen de rokingen — of ook wel iederen avond 80 droppels Liq: Swietenii: — beide onnodige zoo wel als fchadelijike handelwijzen.  ( 345 ) van deze geneeskrachtige melk bleek en krijgen krimpingen in de buik, hitte en verlies van eetlust , bijzonder wanneer zij niet warm genoeg , of ook al te warm gehouden worden. In dit geval ftelt men het inwrijven uit, en gebruikt verzagtende middelen, flijmagtige dranken en klijstéren. 679. Zeer fpoedig voegt zich hier de rottige fpreeuw bij , welke een groot aantal kinderen in het graf flecpt. 680. Met den tijd, omtrent de zesde week krijgen zij ene flépende koorts, buikloop enzv., waardoor vele om 't leven komen. 681. De overige ontkomen langzamerhand het gevaar, ' de venerifche toevallen verdwijnen , en er blijft flechts een groter of geringer aanleg tot algemene kinderziekten over. 682. Hier kan men niets anders uit opmaken, dan alleen dat de venerifche gebreken van jonge kinderen genezen kunnen worden , want wat de geneeswijze betreft, zo gaat dezelve met zoo veel ongemakken verzeld , dat men ze niet ter navolging kan aanprijzen. Men neme flechts in aanmerking, hoeveel nadeel de zwangere vrouwen aan hare gezondheid moeten lijden , door vooraf van vijf tot twintig weken lang kwik en andere verzwakkende middelen te gebruiken, en hoe onovereenkomftig met het oogmerk deze be- X 5 kan-  ( 34*) handeling zij, dewijl zij daardoor niet genezen worden , en ook niet kunnen worden! Heeft de moeder een hogen graad van venusziekte, zo befpeurt men bij haar of bij het kind in enen geruimen tijd gene beterfchap ; onderwijlen fterft in 't gemeen het laatfte. De moeder door de behandeling in de zwangerfchap voor verfchillende ongefteldheden vatbaar gemaakt, is om deze reden, of wegens langdurige ongemakken of om andere omftandigheden, dikwijls niet in ftaat haar kind te zogen , terwijl de minne, die dit op zich neemt, van den chankeragtigen mond van het kind venerifche kloven en zweren aan de tepels krijgt, die in 't gemeen ontfteking in de borst ^ verftopping en opdroging der melk ten gevolge hebben. De chankers aan de lippen en aan het toompje der tong maken het kind het zuigen moeilijk , en dikwijls onmogelijk. Maar dit alles eens niet in aanmerking genomen , hoe langwijlig is deze geneeswijze niet, hoe dikwijls fterft het kind niet onder de behandeling, of als' dit niet gebeurt, hoevele worden dan niet door de hospitaal-lucht weggefleept, hoevele (al zijn er ook enige, die dit alles te boven komen) hoevele, zeg ik, worden van deze weinige door de langdurige prikkeling van t kwikzilver, 't welk hunne vochten fcherp en hunne vezels zoo prikkelbaar en zwak maakt, niet  C 347 ) piet vatbaar gemaakt voor gevaarlijke ziekten of langdurige ongefteldheden , boven welke de dood nog ver te verkiezen is! Van het nadeel, 't welk de moeders en de minnen door deze behandeling aan hare gezondheid lijden zal ik niets meer zeggen, dewijl ik van de nadelen der fmeercuur in 't algemeen reeds gefproken heb. 683. Ik kan mij van zulk ene inrichting geen wezendlijk voordeel voor de burgerlijke maatfchappij voorftellen, 't welk op zoude kunnen wegen tegen alle de opofferingen, welke tegelijk daarmede verbonden zijn ; maar dat kan men zien , dat het Franfche Volk (g) waarfchijnlijk alle andere befchaafde Qi) volkeren overtreft in fijnheid van gevoel voor de lijdende menschheid. 684. Ik fpreek niet van de manier, waarvan men zich anders bedient om de venerifche ziekte der kinderen te genezen, dewijl men ze gewoonlijk in de pracüjk eerst behandelt, wanneer zij anderhalf jaar oud of nog verder gevorderd zijn, en hun dan, even als aan volwasfenen , de ontbinding van fublimaat, doch bij kleinere giften toedient. Men geeft ze in dit geval dagelijks een tiende, een agtfte, eindelijk een vierde (g) Het enlgfte hospitaal voor venerifche kinderen , 1 welk ik ken , is het Hofpice de charité te Vaugirard , 't welk ongemeen grote kosten tot onderhoud vereischt. {h) Duitfche.  ( 348 ) vierde zomtijds ook wel een half grein in verfchillende verzagtende dranken in, en dikwijls met veel beter gevolg dan bij volwasfenen. Maar hoevele fterven er niet, eer zij dezen ouderdom bereiken , eer zij dit middel kunnen gebruiken , hoe dienftig het anders ook mogte wezen! En buitendien, ik fpreek hier van pas geborenen. 685. Het geneeskundige Staatsbeftuur konde vrij wat gemaklijker voor het behoud (ij) dezer jonge burgers zorgen, wanneer het de grondftehing voor oogen had, welke ik op grond van ene menigte waarnemingen en redenen voor een axioma heb opgegeven ; wanneer het overtuigd was , dat de kinderen alleen onder de geboorte venerisch geworden zijn door de plaatslijke (O Girtanner zegt „ Doorgaans koomt de moeder (wegens bederf der lijmpha, waardoor zij ongefchikt word om hare vrucht te voeden) in de zesde of zevende maand te bevallen, en het verloste kind is dood; of de beweging van het kind houd in de zesde of zevende maand op, en het kind koomt naderhand, met het einde der zwangerheid, dood en half verrot ter weereld. Word zulk een kind nog levendig geboren, zoo ziet het 'er aüer-magerst en rimpelig uit, en fterft in korten tijd." TVelk een verlies voor de nakomeli.ngfchap! Hoe noodzakelijk is bet dus niet, wanneer de ftaat geen groot verlies zal lijden, om de moeders onder de zwangerfchap ten vollen van de venerifche ziekten af te helpen.  ( 349 ) lijke befmetting in de teeldeelen hunner moeders en dat het niet moeilijker is om zwangere vrouwen , zonder nadeel, of te vroegtijdige verlosfing, van venerifche ongemakken te genezen , dan andere zwakke perfonen van dit fchandelijk gebrek te bevrijden. 686. Als men mij het eerfte ftuk ook al toeftemt, zo zal men omtrent het laatfte zoo veel te meer zwarigheden maken. Maar men moet. bedenken , dat nadelen van ene volkomene genezing door kwik voor zwangere vrouwen en hare vruchten te vrezen en daarom beide voor de verlosfing ongenezen te laten (O > niets anders is dan te onderftellen, dat de genezing der ziekte gevaarlijker is, dan de ziekte zelve. Is dit (fc) In openbare kraamhuizen moest men volftrekt geen venerisch vrouwsperfoon laten kramen zonder vooraf van alle venerifche gebreken genezen te zijn. En wilde men dit niet doen , zo moest men ten minften hare teeldeelen plaatslijk met fterk verzadigd loodwater behandelen om de befmetting van het kind onder de geboorte voor te komen. Na de verlosfing konde men haar dan door ene gepaste behandeling met kwikzilver van het venerifche gift bevrijden. Het laatfte is echter ook onder de zwangerheid mogelijk, en dus boven het eerfte te verkiezen. (0 Wie kan de menigvuldige miskramen berekenen dier ellendigen, welke men uit ene mcthodifchs voorzichtigheid met opzei hare venerifche gebreken laat behouden 1  ( 350 ) dit waar van de inwrijvingen, van hei calomel., enzv. Van de voorzichtige aanwending van de oplosbare kwik , zoo als ik die in dit boek heb opgegeven, weet ik dat het niet zoo is. Hieraan heb ik het' behoud van het leven en de gezondheid van vele moeders en hare vruchten te danken. Ik beroep mij op het gene ik omtrent het gebruik derzelve in dit geval reéds gezegd heb. Een verftandig Geneesheer zal voor de bijkomende omftandigheden het nodige wel weten bij te voegen. 687. Komt men echter bij een jonggeboren kind , dat venerifche gebreken heeft, zo is er gewis weinig hoop, wanneer de toevallen in den hevigften graad zijn , het kind uitgéteert en niet in ftaat is om te zuigen , of als de moeder het geen genoegzame melk kan geven. Echter moet men ook in dat geval nog alle hoop niet opgeven. 688. In het laatfte geval zal men zonder minne weinig vorderen, dewijl het arme fchepfel zich bezwaarlijk aan ene kost kan gewennen , die voor hetzelve niet namurlijk is, en tegelijk met de aanvallen ener zoo gevaarlijke ziekte te ftrijden hebbe, zonder dat het onder deze beide lasten bezwijke. Midlenvijl moet men het beproeven (ook wanneer het zelfs niet zuigen kan) om het in 't begin in plaats van enige fpij- ze  ( 35i ) ze niets dan geitenmelk te drinken te geven tot zoo lang dat de genezing ene gelukkige keef neemt , (want dan kan men het wel met fijn gemaakte befchuit enzv. genezen) zoo echter dat men van den eerften dag dat men geroepen word, zoodra de eerfte wegen gezuiverd zijn , een begin maakt met de Mercur: Solub: (??z) , het enigfte. praeparaat, welks zagtheid , veiligheid en fpoedige werking nog hoop oplevert, wanneer men aan andere middelen niet meer behoeft te denken. 689. In de meefte gevallen zal men niet meer dan een grein oplosbare kwik in 't geheel nodig hebben. Men kan dit met een vierde loots poeder van zoethout vermengen , en hiervan den ëerften dag, (want men geeft dagelijks maar ene gift) 5 greinen, den tweden 7 greinen enzv. ingeven , totdat men een aanmerklijke verandering in de kleur van het wezen, ongerustheid, rommeling in de ingewanden , Hinkende adem, brand aan de oogen enzv. de kentekens der mercuriaalkoorts, begint te befpeuren. Zijn deze kentekens in een geringe graad , en de verandering der venerifche toevallen niet aanmerklijk, zo kan men de laatst toegediende' hoeveelheid nog eens herhalen; anders niet, als de mercu- riaaL (m) Ook Girtanner houd het voor heter om het kind kwikzilver toe te dienen.  ( 352 ) riaalkoórts fterk genoeg is, zal dezelve hare. werking wel doen , en de venerifche gebreken wel wegnemen. Men laat het met geitenmelk innemen , en anders niets voor de genezing gebruiken. 690. Kan het kind dadelijk na de geboorte de borst zijner beftnette moeder krijgen , zo behandelt men alleen deze laatfte met het oplosbaar kwikzilver in zulke hoeveelheden, als ik boven voor volwasfenen heb voorgefchreven; men maakt hiermede terftond , als men geroepen word , een begin, met bijvoeging van de nodige andere middelen en met in acht néming van die omzichtigheid (n), welke men aan zodanige perfonen altijd verfchuldigd is. Het kind zal van hare melk gezond worden, wanneer de mercuriaalkoorts der moeder maar fterk genoeg geweest is. 691. Aan de minne, welke in plaats der moeder aan het beftnette kind de borst geeft, moet men ook (zelfs wanneer zij gezond is) het antivenerisch metaal in dezelfde hoeveelheid en onder behoorlijk toeverzicht toedienen, eendeels opdat zij zelve niet aangeftoken worde, anderdeels opdat het kind door hare geneeskrachtige . . melk *«* Als de omftandigheden geen zeer groten fpoed vereifcnen » kan men de behandeling tot den twaalfden dag na de kraam uitfteiien.  ( 353 ) ïnclk worde genezen, 't welk gebeuren zal, als zij ook ene genoegzaam fterke mercuriaalkoorts gehad heeft. 692. Kan en wil het kind volftrekt gene borst hebben, of kan men er- gene min voor vinden , dan moet men zien om het na de genezing op het land, en onder goede handen te laten opvoeden. 693. Onder de behandeling moet men het kind, tweemaal daags enige minutenlang, in een laauw geworden afkookfel van den heemstwortel baden , en daarna zagt afwasfLlien. De wonden en ontvelde plaatzen beflrooit men met het bloemhof van Wolfsklaauw' (Lij co podium) , of men bedekt dezelve met linnen plukfel. Zoolang de behandeling duurt, trekt mert het tweemaal daigs fchoon linnen aan, geeft het braaf beweging door het te dragen , en ververscht zoo dikwijls mogelijk de lucht van het vertrek. Hardlijvigheid neemt men weg door klijfteren van zeepwater. Dc fpruuw verdrijft men door dikwijls den mond te zuiveren met een penfeel nat gemaakt in water, 't welk zuur gemaakt is door er. tcs of f§ deel vitrioololie bij te voegen. Y BIJ-  C 354 ) B IJ V O E G S E L. (Naardien het drukken van dit werk niet fpoedig voortging, had ik gelegenheid om er het volgende nog hij te voegen en hekend te maken.) IVTet opzicht tot de bereiding van het oplosbaar kwikzilver (Z. de Voorrede) heb ik bevonden dat er, voor de neêrploffing in 't werk word gefteld, geen vrij zuur bij het metaalzout behoeft tegenwoordig te wezen, öm het kwikj zilverfalpeter van alle zoutzure kwik te bevrijden. Ik oordeel het dus nodig om het gecrijftallizeerde kwikzout met een tiende gedeelte ge* deftilleerd water af te wasfchen en dan op vloeipapier te drogen eer men met de oplosfing en neerploffing te werk gaat. Daarenboven heb ik waargenomen, dat de bijtende Spir: Salis Ammoniaci als ze goed bereid is, flechts een onbeduidende kleine hoeveelheid zeezoutzuur in zich bevat, en daarom gevoeglijk als een nederploffingsmiddel van het (witte) oplosbare kwikzilver, in plaats van de kalk uit eijerfchalen, kan gebézigd worderj. Naardien men echter in de natuur geen zuur in groter hoeveelheid aantreft, dan het voor ons oogmerk zoo nadé-  ( 355 ) de'iige zeezoutzuur, 't welk zich, niettegenftaande de grootfte behoedzaamheid van den bereider, bij onze bereiding kan voegen, zo doet men 't best als men het weinige witte praecipitaat , 't welk daarin bevat is, door ene kleine moeite in zoete kwik, en dus in ene veel onfchadelijker bereiding verandert. Ten dien einde kookt men het ruwe neerploffel, in plaats van het uit te zoeten , in vijftigmaal zooveel gedefinieerd water een urn: lang ; dan giet men het water af, en droogt het bezinkfel op vloeipapier ten gebruike. Wil men (tegen §. 619.) inbrengen, dat zelfs de zuiverfte maag niet vrij is van zeezoutiiartige ftoffen, die, als de dus bereide kwikkalk ook nog zoo vrij ware van witte praecipitaat, dezelve toch terftond tot een dergelijk zout in de darmbuis konden vormen , zo heb ik echter uit mijne waarnemingen geleerd, dat de reeds bereide witte praecipitaat, die op zichzelve reeds kleine onoplosbare bijtende ftukjes uitmaakt, vrij wat meer als vergift werkt, dan het metaal, 't welk eerst in de maag tot ongelooflijk fijne, zwaar neder zinkende ftofdeeltjes van witte praecipitaat gevormd is, welke flechts een weinig mislijkheid en ligte krimping veroorzaaken, en in het flijm der darmbuis ingewikkeld gemaklijk buiten het lichaam komen. Maar hiervoor beY 2 hoeft  ( 35* ) hoeft men-ook al nier te vrezen, ais men Hechts een paaf'glazen "rSeltzer of Biliner water in plaats van réén ander vocht hij het innemen gebruikt, dewijl de vasté lucht.., "Volgens mijne proeven die ik-"hij herhaling- in' 't' werk heb gefteld , de witte'praêcipitaat-die'.in faeï nodcrploffel begrepen-is-, -'--ja zelfs -de-"turbith weder oplost en tot dat deze lucht ÖöflB ene tamelijke hitte verdrëven is , zoo opgelojt houd, dat het metaal uit dë-ze vloeifiof niet- kan nedervallen (tenzij het door--kalkwater-of bijtend loogzout hewerkt word). Neemt men deze ' voorzorg bij het innemen in acht , dan zoude men zelfs de onbeduidende krimpingen van zuivere kwikkalken , zo het nodig ware , kunnen voor komen. De (§. 'óbo.) aaffgeprezene zvvavelleverlucht moet ik, volgens de'waarnemingen die ik naderhand gedaan heb, onder' de lle:!dte middelen rangfehikken tegen -zweren , die door het misbruik der kwik in kwaadaartige zweren (§. 331. 381. 403. 64". 649.) ontaarten of uit hetzelve -bntflaan,- ja zelfs moet ik aan deze lucht boven alle andere middelen den "voorrang geven in het genezen van alle gebreken , die door dé langdurige 'prikKëling der kw'.k ontftaan zijn, als van pijnen in"de geledingen., flepende koortzen en r.achtzwc'tingen, '• uitmergelende kwijling! enzv. ' Een jong- raansperfwon kreeg voor een druiper en  ( 357 ) en enige kleine chankers, van een Barbieï Zes weken lang zoo ongehoord veel Mercur: Dulc: dat hij, behalven van ene onophoudelijke kwijling , overvallen wierd wan ene hevige uittérende koorts , fterk nachtzweet, fcheurende pijn in de geledingen , beving en grote puisten over het geheele lichaam, welke door op nieuws kwik ■testgebruiken (want de kwakzalver hield dit weder voor venerisch) nog verergerd zijnde, in grote diepe zweren (waarvan fommigen anderhalf -duim middellijns hadden) met ontftoken hoge -randen en met ene -fpekagtige ftof bedekt veranderden. Het ergfte waren de zweren in de keel, aan de agterfte opening der neus, aan de amandelen ,: aan het verhemelte en aan de lel; hier fcheen éne zweer alle zagte deelen te vertéren , uit deii mond en neus liep bloedige etter; hjj -konde geen verftaanbaar woord fpreken, hij was uitgeteerd en zeer zwak. Alle aangewende middelen hielpen niets, totdat ik- hem eindelijk binnen den tijd van 24 uren 10 greinen zwavellever (fl) liet innemen, waarop aile toevallen fpöedig bedaarden, zoo dat de overige middelen, de Spïr: Vitrioli tegen de rotagtige etterkoorts , : Y 3 en (a) Aan een gezond perfoon , die in dezelfde kamer (liep en van' zelfs kwijlirig en nachtzweet gekregen tind , moest ik dit, middel ook toedienen ; zoo vol kwikdampsn was hier de kamerlucht!  C 353 ) en de oplosfing van het Argentum Nitratwn tegen de vuile zweren in den mond, fchielijk goede werking deden. Weldra kwam hij zoo ver, dat hij in de vrije lucht konde verfchijnen, en terwijl hij dit deed, wierd de flaapkamer vlijtig gelucht. Dit gefchiede enige weken lang met voordeel en hij was bijna geheel herfteld, wanneer hij zjch; eens, door al te lang in guur weder QP te houden , te zeer verkoelde en met koorts te huis kwam. De vengffers wierden buiten mijn weten tqegehouden. Nu vervid hij- fpoedig we_ der tot zijn vorig gebrek, de zweren in de keel en aan het overige van het lichaam braken met nieuwe woede weder los , ja het roedehoofd wierd zelfs hier en daar van. diepe fchielijk invretende zweren doorboord, doch niet op de •plaats , waar voorheen de chankers gezeten hadden. De koorts en het nachtzweet, de pijn ia de geledingen en de kwijling deden zich weder van nieuws op , en namen dagelijks in hevigheid toe. Ik gebruikte alles, wat ik anders dienftig voor hem had bevonden, doch vruchteloos; binnen weinige dagen was hij op den rand van 't graf. Hij begeerde niets meer, hikte dikwijls, kende zijne vrienden niet, en konde zich niet meer opheffen. Thans kwam ik op de gedachten , dat de opgelloten kamerlucht, misfehien nog met kwikdampen overladen zijnde , weder in  ( 359 ) in zijn lichaam was gedrongen , en dus deze gebreken op nieuws had voortgebfagt. Ik waagde het om den halfdoden terftond 3 greinen zwavellever te laten ingeven , met zoo een goed gevolg, dat ik reeds 12 uren daarna enige beterfchap befpeurde , en hem, door het aanhoudend gebruik van dit en de vorige middelen, allengskens weder leven en gezondheid gaf; midlerwijl verzuimde ik niet om enige weken lang ene oplosfing van zwavellever in de kamer te plaatzen, om door de uitdampende leverlucht (gas hepaticum) de kwikdampen Weder in den metaalftaat te brengen en te doden. JDc laat het aan elk nadenkenden over, om zelf gevolgen uit dit fterke voorbeeld te trekken.  ÖRÜKFEILE N. Bladz. Rcg. Staat - - Leest 89 - 11. meer-, - - minder, ïfk - 6. kliegezwellen, - kliergezwellen, '206 - 1. Zij:nde'vlekkenroaer , geven roder vlek209 - 19. het min/Ie, . enigzins, (ken, 224 - 6. §. 260. - . §. 46o. ib. - 11. fpeeifieke, - fpecifieke, 228- 6. die welke, minder, die, welke minder^ 273 - 23. -amifyphilisch, ■ - antifyphilhisch, 299 - 29. Block, - . Bloch, 308 - 10. overgeven, - kwijlen, 398 - 25. 2*y«e, - . zijnen, 345 - 9- fpreeuw, fp rauw. De overige druk- of taalfeilen gelieve de oplettende Lezer goedgunftig te verbeteren.