Fan het Bekken. 13 Maar het Heilig-been beweegt zich van boven met ha laatste Wervelbeen der Lendenen en van onderen met het Staartbeen, maar op het einde der Dragt is in fommige Vrouwen de bewceglykheid van alle de beenen van fommige Konftgenooten, dikwerf Waargenomen , fodartig dat het de Vrouwen hinderlykin 'tgaan ware; welke beweeglykheid komt van de fwelling der Kraakbenen en banden, dewelke de beenen van het Bekken vereenigen. .;" nf.Tc?-bnolwAtett rirf ?JA In een fwaare Baaring, die reeds twee dagen, ra dat de Vliefen gebroken Waren, geduurt had, heo ik onder het inbrengen myner hand, eens, zeer klaar ondervonden, dat de Schaiiiibeenen van eeu weken. i.' i >" 59 Billen, Deij, Been of Voet, van die zyde, alwaar de Vrugt zit. 8. De Mond en Hals der Baarmoeder ondergaan , die Verandering niet , als in een waare Zwangerheid. Maar 9. Den Hals der Baarmoeder hangt zclvs iets laager en fchever in de Scheede, dan anders. Onderfcheid tujfchen Wat er-zucht en Zwangerheid* §. LXXXIIL Vr. Wat onderfcheid is 'er tuffchen de Water-zucht en Zwangerheid ? Antw- In de Water-zucht is 1. Den Buik egaal uitgefpannen. 2. De Borften worden flap. 3 Eerft zwellen de Beenen en dan den Buik. 4. De Toevallen worden dagelyks grooter , en in de Zwangerheid verminderen dezelve. 5. De Pis is Rood en Dik. 6. De  i5o Onderfcheid tuffchen Water-zucht (frc. 6 De Vrouw is zeer Dorftig. Maar als Water-zucht en Zwangerheid te famen gepaart gaan , dan is het zeer moeijelyk daar over te oordeelen, en de aller ervarende kan hier dan misleid worden. Heteenige, daar men dan iets op Haat kan ma'ken , is de Verandering van den Hals en Mond der Baarmoeder. Tekenen van een Doede Vrugt. S. LXXXIV. Vr. Wat zyn de Tekenen van een Doode "Vrugt ? Ant-w. Deeze Zyn drie; als: 1. Men weet dat uit de voorafgegaane OorZaaken. 2. Uit de gefteltheid der Baarende. 3. Uit de Vrugt zelve. V& Hoe weet men dat uit de voorafgegaane Oorzaaken? Antw. Als,'er Zo iets voorafgegaan is, waar door het Voedzel aan de Vrugt benomen  Tekenen van een Doé'Je Vrugt. 6l nomen is, of kan worden, namentlyk: als de Vrouw een misbruik gemaakt heeft van de zes niet Natuurlyke Dingen. ■ ' a Als de Vrouw een uitwendig gewelt onderaan heeft; als door een Slag, Stoot, 5randing, Spaanfchc Vliegen, of door een iSerke Purgatie en Braakmiddel ingenomen, of van zelvs fodanige Ontladingen gehad te hebben. §. LXXXV. Vr. Hoe weet men het uit de Gefteltheld der Blarende? Antw. i. Als de Beweging des Kinds ophoud, twee of drie dagen aan dén anderen. Of als de Vrouw een heel fterke Beweging gevoelt heeft, die dan heel fchielyk ophoud. 2. Als den Buik dunner word. % Uit een Koude en Zwaarte in den Onderbuik, en als de Vrouw dan Rillig is. 4. Als de Vrouw zich verlegt, rolt Haar fomtyds iets als een Zwaarte na. 5. Als den Hals der Baarmoeder Laager in het Bekken gezakt is. 6". Een geduurige Parsfing tot Afgank. 7 De Borften worden Slap en druipen een Weijagtig Vogt. 8. De Vrouw word eindelyk Miskoleung § LXXXV1.  Van de ÏVecen. 67 §. xcv. Vr* Hoe veellerleij Weeën zyn 'er? Antw. Vyfderleij;" dewelke alle, om geen Dodelyke misflagen te begaan, grondig moeten gekend én van 'malkanderen wel önderfcheiden worden; als: I. Voor-weeën. 2. Waare Weeën. 3. Valfche Weeën. 4. Gemengde Weeën. 5. Na-weeën. % XCVI. Vr. Wat zyn Voor-weeën ? Antw. Ligte.Pynen, nu en dan, met lange Tuflchen-poofen, uit de Lendenen beginnende en in de Teeldeelen eindigende. Zy verfchiilen alléén maar in Trappen van de waare Weeën , en dienen om de Geboorte Deelen ter Baaring te bereiden &t£ J- XCVIL Vr. Wat zyn de Waare Weeën? Antw. Geweldige , beurtelingfe , onwederftaahlyke , aanhoudende en fchielyk op den anderen komende te Samentrekkingen van den Boodem en het Lighaam der baarmoeder. Gepaart met Schuddingen van het gantfche Lighaam. E 2 Be-  68 'Van de Weeën. Beginnende uit de Lendenen en eindigende in de Teeldeelen en Endel-darm. Zy dienen om den Hals der Baarmoeder te verdunnen , de Mond te openen, en al wat in dezelve is uit te dry ven. §. XCVIII. Vr. Wat zyn de Valfche Weeën ? Antw Smertelyke te Samentrekkingen der Teeldeelen en Buik, die van onderen op beginnen , en na "boven door den Buik zich verfpreiden. Waar door de Mond der Baarmoeder gefloten en de Vrouw afgemat word. En die door Pynftillende Middelen bedaren , daar in tegendeel de Waare Weeën door de Pynflillende Middelen opgewakkert worden. §. XCIX. Vr. Wat zyn Gemengde Weeën ? Antw. Dezulke, waar door de Mond der Baarmoeder dan eens geopend, en dan wederom gefloten word. Zy bewyzen., dat 'er iets tegen de Natuur in de Baarmoeder is. Zy zyn altoos nadeelig , want zy vertragen de Baaring , matten de Kraamvrouw af, en  Van .de Weeën. 69 en vermanen de Vroedvrouw om by tyds op Hulpe bedagt te zyn. Vr. Wat zyn de Na-weeën? Antw. Het zyn die Weeën of Pynen, die na de Baaring komen ; dienende om iets dat noch in de Baarmoeder is nagebleven, uit te dryven. En moeten daarom dan ook nooit gefluit, maar door zag? parfien altyd bevordert worden Zy fpruiten ook dikwils uit een Kwetfing of ongelyke Toetrekking der Baarmoeder. Zy worden ook in drie Soorten verdeelt; als : I. In Waare. 2. in Valfche, 3. in Gemengde. Onderfcheid tuffchen Waar en en Valfchen Arbeid. i CL Vr. Waar uit weet men , dat het maar Valfchen Arbeid is? E 3 Antw.  Van de Natmrlyke Baaring. 75 5. De Vrouw word gedwongen om by ieder Weëe fterk in te ademen. 6. Zy begint fomtyds te Braaken. 7. De Lippen der Schamelheid , de Bilnaad en Staartbeen ftaan gefpannen en den Aars langwerpig geopend. 8. De Vliefen puilen als een Ronde Blaas Buiten het Lighaam uit. Die Vliefen worden, door de aanhoudende Weeën gebroken, ordinair dan, wanneer zy de Mond der Baarmoeder en Scheede fodanig verwydert hebben. Dat zy met de Bovenfte Opening van het onder fie Bekken hyna gelyk ftaat. En dat het Hol der Baarmoeder met het Hol der Scheede een continuele Buis maakt. 9 Hier op volgt ordinair het Hoofd des Kinds. N. B. In de eerfte Baaring word ordinaar, door die laatsten Weeën het Vorkjen gebroken of ingefcheurt met groote Pyn en Schudding der Leeden, waarom die Weeën ook Schuddende Weeën of den Doorzet genaamt worden. Voor deezen Doorzet gaat ordinair voor af de Slingers of het Teken Het welk een dikke Slym met Bloed vermengt is. §. CIX.  76 Van de Natuurlyke Baaring. 5. CIX. Vr. Wat is dat gezegt , het Hoofd des Kinds ftaat in de Kroning ? Antw. Als het Hoofd fodanig de Holte van het Bekken vervult heeft, dat men het kort agter den Boefem der Schaamdeelen kan voelen, en dat de Kruin reeds door de Mond der Baarmoeder uitpuilt, en van die Mond, als met een Kransken, omringt word. §. CX., Vr. Maar wat noemt men het ftaan van het Kind in de Geboorte'? Antw. Als het Hoofd reeds zo ver gevordert is, dat men de Kruin buiten de Lippen der Schamelheid begint te zien, en gepaart gaat met een groote en fnydende Pyn der Baarende. §. CXI. Vr. Als het geheele volrype Eij eens zeer fchielyk uirgeparft word , is dat niet gevaarlyk, en Hoe gedraagt zich een Vroedvrouw in dit Geval ? Antw. Dit gevaar is grooter voor de Moeder , dan voor het Kind , indien zich de Baarmoeder niet, oyereenkomftig derzelver fchielyke ontlediging, fpoedig toetrekt. De  8S Van de Natuurlyke Baaring. Men overdekt fomtyds ook het Lighaam der Vrouw met een Deken of Laken, zo ver afhangende, dat de Vroedmeefter of Vroedvrouw daar mede voor een gedeelte kan bedekt worden. Onder het Fondament der Vrouw plaatst men op een wollen dwyl een waterpot. Aan de Handen plaatst men één of twee Vrouwen om de Baarende vaft te houden. Een kan dat ook met een Servet &c. onder de Armen doorgehaalt, doen. 5. CXVIIT. Vr. Hoe word het Kind wel uitgehaalt en ontfangen ? Antw. De Vroedvrouw gaat voor de Baarende zitten , en moedigt haar onder ieder waare Weêe met goede woorden aan, om die Weede mede te helpen door zetten. Door haar met de Kin op de Borft fterk te laten inademen, en op den Afgank parsfen , tot dat die Weêe over is. Men kan haar dan ook , met groot voordeel, eenige ryfen eens laten hoesten. Dan laat men de Baarende wat ruften, tot dat 'er weder eene nieuwe Weêe komt Tot zo lang aanhoudende dat het Watervlies, als een ronde Blaas buiten de Scheede uitpuilt en breekt.  Van de Natuurlyke Baaring. 83 En onderzoekt dan , of het Hoofd reeds in of door het Hol van het Bekken gefchoten is, en op het uitgaan ftaat. Dan zo moet men de Lippen en het Middelvleefch trachten over en agter het Hoofd te fchuiven; aldus Men befmeerteerft de Teeldeelen, indien nodig is. En plaatst ter wederzyden, aan den Ingank der Scheede, de twee voorste Vingeren Zo dra 'er dan een Weêe komt, verwydert men daar mede de Lippen, en drukt tenens het Middelvleefch agtervvaards en over het Hoofd. N.B. Op dat voor al in de eerfte Baaring, de Bilnaad niet uitfcheure , moet men als de Bilnaad , onder ieder Weêe door het Hoofd des Kinds gefpanne word, de hand tegen de Bilnaad houden, verbieden aan haar het fterk parsfen, en laten haar dcBeenen wat digter by een houden, tot dat de Uitwendige Teeldeelen genoegzaam verwydert zyn. (*) Dan brengt men die twee voorste Vingeren opwaards tot aan de Ooren. F 2 De O En zo dra de Nek des Kinds gekomen is, onder den Boog des Schaambeens , dan onderfteunt men noch. maals by ieder Weêe met het platte der Hand het Staartbeen en de Bilnaad , en fchuift het Hoofd opwaard», tot dat het doorfchiet,  Van de Natuurlyke Baaring Q7 4. Men verfchoond haar, indien nodig is, en men laat haar £ of één uur leggen ruiten , voor dat men haar op het Ziekbed draagt. 5. Men gebied haar een diepe ruft des Jighaams en des gemoeds, haar met 'tHoofd I en Boven-lyf wat laag leggende. 6. Haar fpyfe zy Dun, Verkoelend en de / Rotting wederftaande. Alle Geeftryke Dranken moeten vermydt i worden, om dat die dikwils , voor al kort i na de Verlosfing, dodelyke Bloedftortingen i veroorzaaken , de Koorts vermeerderen en f nadeelig voor het Kind zyn, 7» De Lucht moet gematigt, en den Buik : niet te hard noch al te los zyn. 8. De Teeldeelen moeten dikwerf gery1 nigt worden. 9. De Uitwaasfeming zy voor al gematigt 10. Wil de Urine van zelvs niet komen, dan moet die afgetapt worden. 11. Als zy op den derden of vierden dag niet afgaat, dan moet men haar een weekma- i| kend Clyfteer zetten. 12. Uit de Borften moet den eerften Bieft I gezogen , en dan noch twee a drie weeken aan de gang gehouden worden , indien het Kind dood is, op dat een gevaarlyke Zog1 verplaatfing vermydt worde, en de Borften G in  98 Wanneer de Vliefen te heken. in een volgende Kraam, dies te gereder zouden zyn. Wanneer de Vliefen moeten gebroken -worden. CXXIIL Vu Zyn *er geen gevallen, waar in men kan, mag en moet de Vliefen breken ? Ant-w. Ja* ii Als dezelve reeds 1. of i| uur buiten de Vrouwelykheid als een ronde Blaas gefpannen geftaan hebben, en te taaij zyn om te breken. 2. Als de geheele Vrugt met de Na-geboorte uitgedreven word. 3. Als de Baarmoeder zo fchuins gelegen is , dat men deszelvs Mond en Hals niet regt op den As des Bekkens kan brengen. 4. Als 'er in een Miskraam of het laatfte der Dragt een gevaarlyke Storting is. 5. Als het Kind overdwars legt. 6. Als 'er te veel Lamsvogt is. 7. Als 'er te weinig Lamsvogt is, en reeds fterke  Wanneer de Vliefen te breken. 99 fterke Weeën zyn voor af gegaan , de Mond der Baarmoeder verwydert en het Hoofd in het midden des Bekkens gevoelt word. •Zy worden meêr dan te veel door de onkundige Noodhulpen, al te vroeg , tot nadeel van Moeder en Kind, gebroken. Waar ontrent men haar aldus hoord redeneren, om haare onkunde en dikwils fchandelyke voornemens te bedekken. Daar kan immers geen Kind geboren worden, ten zy alvorens de V liefen breken en het Lamsvogt afvloeije , en dan volgt meeft al kort daar op het Kind. Ergo, Hoe eer de Vliefen gebroken, Hoe eer dat de Verlosfing volbragt is, vooral ais men haaft heeft, of op een fchraale Haven is , en men bedenkt niet , dat de Vliefen met het Lamsvogt in de Dezelve van de uiterfte noodzakelykheid zyn, dat men de Verlosfing vertraagt, en dus doende meenige Vrouw en Kind om Hals brengt. Maar moeten zy gebroken worden, dan is het beft, zulks met de Nagel of Schaar te doen, ten tyde als Zy door de Weêe ftrak gefpannen ftaan. Zyn zy flap, dan moet men die met twee Vingeren aanvatten , en al zagt draaijende breken. Maar nooit aan dezelve fterk trekken, G a op  IOO Van de moeijelyke Baaring. op dat de Koek niet los en een gevaarlyke Storting vermydt worde. §. CXXIV. Vr. Maar, waar uit weet men , dat de Vliefen , voor onze komft reeds gebroken zyn? Jntïv. Als men dezelve onder de Weeën niet uitgefpannen gevoelt, of dat het voorkomend gedeelte van het bloote kind den ingank van het kleine Bekken verftopt. Van de moeijelyke Baaring. 5. CXXV. Vr* Wat is een moeijelyke Baaring? Jntïv. Een uitpersfing van een Vrugt, in langer tyd, met meêr moeire en dikwylig gevaar van Moeder en Kind, echter zo, dat zy door de Weeën gefchied , ten minften kan gefchieden, zonder dat men Inftrumenren nodig'heefr. isofcö '■''"v'Ztok"'-' ■■■■>■ & «?•..-« iii.'Jtvncö- iw^tioV j. CXXVI. Vr. Welk zyn ciejDörzaaken? ■dntiv.  Iö6 Van de Tegen-natuurlyke Baaring §. CXXXIIL Vr. Als in een Tegen-natuurlyke Baaring, in welke het Lamsvogt reeds een wyl tyds is uitgevloeid, het Kind eens moet gekeert worden, is het dan wel Dienftig, dat een Vroedvrouw die Keering onderneemt, fchoon zy dat Werk in den grond verftonde ? . Antw. Neen ! indien zy eenigfints gelegenheid heeft, moet zy dat Werk van haaren Hals zien te fchuiven, om dat het veeltyds een gevaarlyk en zwaar Werk is voor Vroedvrouw , Kraamvrouw en Kind , daar dikwerf meêr dan een Mans krachten toe vereifcht worden, (*) En (*) Daar konnen ons zulke zwaare Gevallen in de Practyk fomtyds zo onvoorziens vooikomen , (waar over meeft alle Vroedkundigen moeten klagen) dat een Man dikwils geen krachten genoeg heeft, om de Verlosfing te volbrengen. Ja, men vind onder anderen, die ik zou konnen by brengen, een aanmerkelyk Geval in de drie Verhandelingen der Faculteit der Geneeskunde te Parys, vertaald door den zeer Geleerden Heer A. van de Laar in 1778. pag. 10 en 11. alwaar zich zesVroedmeefters op eene Vrouw fodanig vermoeid en afgewerkt hadden, dat'er noch een zevende, doe reeds door de Voorigen de Voeten na Buiten gebragt waren, moeit komen, om de Verlosfing te volbrengen, het geen Hy noch met groot gewelt doen moeft; nochtans behield die Vrouw, maar niet het Kind , Haar leven. Dit Geval diend tot Befchaming van die Eige-wyze en onervare Jongelingen, dewelke Stellig durven zeggen en roemen, dat zy een Konft geleerd hebben ,  114 Een te Groot Hoofd. by tyds aan een ander overlaat, die dikwerf door Hef-boom , Tang &c. het Kind door konftige Weeën wel zal weten te halen. Een te Groot Hoofd. §. CXLIV. Vr. Wat noemt men een te groot Hoofd ? Antw. Als het Hoofd grooter is, dan het Bekken, daar het door pafleeren moet. §, CXLV. Vr. Op hoe veellerleij wyze kan het Hoofd grooter zyn dan het Bekken? Antw. Op tweederleij wyze. 1. Als het Bekken kleiner, en het Hoofd des Kinds na proportie der Moeder evenredig groot is. 2. Als het Hoofd groter dan gewoon is. §. CXLVI. Vr. Wat noemt men een groter Hoofd, dan na gewoonte ? Antw. i. Als het Kind groter dan ordinair is.  Een te Groot IïoofJ. 115 2. Als het een Monfter is. 3. Als het een Waterhoofd heeft. §. CXLVIL Vr. Hoe weet een Vroedvrouw , dat hec Hoofd te groot is ? Antw. Men moet voor af weten , dat 'er in den beginne der Baaring geen bedrieglyker Geboorte is, dan daar het Hoofd voorkomt; Salomons Wysheid is 'er dikwerf nodig, om daar regt van te oordeelen , men kan het doch meelltyds weten. 1. Als alles voor het overige wel is, daar zyn goede Weeën , en het \Vater is afgevloeid , en dat dan het Hoofd op eene plaats blyft zitten, zonder af te lchieten; en dat de Bekleedzelen van het Hoofd zeer gezwollen zyn. 2. Door het Onderflaan kan zy met twee uitgefpreide Vingeren de Ruimte van Let Bekken afmeten, en die met de Grootte des Hoofds vergelyken, 3. Zy moet inzonderheid onderzoeken of het K'.nd voldragen is dan niet, om dat het Hoofd van een onvoldrage Kind zelden zo groot is, dat het daar door geklemt word. §. CXLVIII. Vr. Wat doet zy in dit Geval ? H %  II6 Een kwalyk gelegen Hoofd. Antw. Zo drazy dit merkt, moet zy het Werk opgeven, om dat dan door een Vroedmeefter het Kind noch levendig, door de Tang of Hef-bdom kan gehaalt worden. Een kwalyk gelegen Hoofd. $♦ CXLIX. Vr. Wat is een kwalyk gelegen Hoofd ? Antw. Al die Deelen van het Hoofd , dewelke zich Buiten de Kruin ter Geboorte aanbieden. $. CL. Vr. Op Hoe veellerleij wyzen kan liet Hoofd kwalyk gelegen zyn ? Antw. Op verfcheiderleij wyze, die men voeglyk tot drie Soorten kan brengen. I Als het Aangezigt na het Schaambeen gekeert ftaat. 2. Als het Aangezigt in plaats van de Kruin voorkomt. 3. Als het Aangezigt na eene der Heupen gekeert ftaat. I CLI.  Een ktvalyk gelegen Hoofd. 117 5. CLI. Vr. Wat doet men, als het Aangezigt na het Schaambeen gekeert ftaat? Antw. Dit geeft veeltyds een langzaame Verlosfing. Maar als daarom alles voor het overige wel is, dan laat men de Natuur begaan. En men drukt maar alléén in den beginne met twee Vingeren 't Voorhoofd des Kinds van het Schaambeen af, op dat Dat niet befchadigt worde &c. C) Maar als de Baarmoeder fcheef gelegen is, dan moet men Agrippienen. H 3 S. CLII C} Men kan ook ie Hand brengen in de Scheede , met de Buiten zyde gekeert tegen het Staartbeen en de Heilig Heupebeens Banden , en drukken dezelve geduurende één Weè'e agterwaards, latende 't Hoofd in de Holte der Hand zakken. Dan zo fchuift men vervolgens het Hoofd met het uithalen der Hand opwaards onder den Boog ' dgs Schaambeens na buiten. Doch. gelyk dikwils gebeurd, als deeze Handgreep te pynlyk is-, voor al als het Hoofd wat groot en laag gezakt is. Dan kan men een Vinger in den Re&um brengen , zo diep , dat men onder het Agterhoofd van het Kind komt, en haald , daar dan onid één Weeë het Hoofd eerft wat mede nederwaards, en dan wat „ opwaards.  118 Een kwalyk gelegen Hoofd. t CLII. ■ Vr. Wat doet men, als het Aangezigt in plaats van de Kruin voorkomt ? . Antw* Men kan eerft probeeren om het Kind by de neus te vatten, en al wrigo-elende van het Schaambeen af en na beneden te trekken &c. Maar wil dat niet lukken , dan legt men de Vrouw agter over, en men zet het Kind by de Borft of Schouderen op &c. Edoch, alzo dit veekyds een gevaarlyke legging is, zo is het beter, dat men 't Werk by tyds opgeve. CLIII. Vr. Wat doet men, als het Aangezigt na eene der Heupen gekeert ftaat ? 'Antw, Dan moet men trachten, met Beide de Handen het Hoofd, by de Ooren te aanvatten , en draaijen het Aangezigt van die Zyde , daar het na toewyft af en na het Heilig Been toe. Be let zei  Beletzei aan of in 't Lighaam van't Kind I19 Beletzel aan of in het Lighaam van het Kind* §. CLIV. Vr. Hoe weet men, dat 'er een Beletzei aan of in het Lighaam des Kinds is, dat de Baaring moeijelyk of tegen-natuurlyk maakt? Antw. Als het Hoofd niet wil afschieten, fchoon alles voor het overige wel is. §. CLV. Vr. Welke zyn al de Beletzelen aan het Lighaam van het Kind ? Antw. I. De Streng om den Hals of om eenig ander Lidt gewonden, 2, De Armen Kruilfeiing op den Rug leggende. 3. Een overtollig Lidt. 4, Een aan een gewaife Kind. 5. Een Monfter met twee Hoofden. §. CL VI. Vr. Waar uit weet men, dat de Streng om den Hals, of om eenig ander Lidt gewonden zit ? H 4 Antw.  %§2 Als de Billen voorkomen. 3- Uit den Aars komt dikwils de vuiligheid des Kinds. 4. Hooger op voelende word men de Beenen gewaar. 5. Men voelt ook geen Klopping der Fontanel of fcharpe Randen der Beenen. Zo dra men na het Breeken der Vliefen merkt, dat Beide de Billen voorkomen , dan moet men I- De Hand in de Baarmoeder brengen, en het Kind, indien nodig is, wat opzetten, en Zydewaards na de een of ander DarmBeens Put duuwen. 2. Dan moet men een of Beide de Beenen zien te krygen, en na om laag halen &c ; doen als §. 171. No. 8. Maar als het Lamsvogt lang is afgelopen, de Baarmoeder om het Kind geknelt zit; de Billen laag en vaft in het Bekken ingedrongen zyn, en dat. 'er noch behoorlyke^Weeën zyn , dan laat men het Kind liever door de Natuur uitparffen , dan dat men door opzetten de Baarmoeder of Vrouw gewelt aandoet. Maar in dit Geval moet men 1. De Deelen eerft vet fmeeren, de Hand in de Scheede brengen, en onder begunftiging van een Weëe , Dezelve en de Heilig Heupebeens Banden verwyden en de Bilnaad en Staartbeen agter uit duuwen &c.  Als de Billen voorkomen. 12J 2 Het Kind dus doende, zo ver gevordert zynde, dat men by de Liesfen kan komen. Zo moet men in ieder Lies de voorste Vinger van ieder Hand, ais een Haak gekromt, zien te brengen. En trachten dan , onder het komen van ieder Weeë, het Kind fl waggelende neder en agterw aards uit te halen. Tot dat het dubbelt gevouwen Lighaam des Kinds, zo ver gevordert is, dat de voeten zich van zelvs los maken. Voor het overige doet men als in het Agrippienen §. I/I. Gebrek aan Baarmoeder of Scheede, §. CLX. Vr Welke zyn de Gebreken van de Baarmoeder of Scheede , die de Baaring moeijelykof fomtyds tegen-natuurlyk maken? Antw. I. Een uitzakking van de Baarmoeder of van de Scheede. 2. Een omfluïting van de Mond der Baarmoeder of Scheede om het Hoofd, den Hals of Lighaam des Kinds.  124 Gebrek aan Baarmoeder of Scheede. I CLXI, Vr. Waar uit kendt men , dat liet Kind met een gefloote Baarmoeders Mond afzakt? * Antw. Als onder het afzakken des Kinds de Mond der Baarmoeder zich niet opend, en rondom deszelvs Hals een ronde Piooii gevoelt word. J i» CLXII. Vr. Hoe handelt men in dit Geval? AntwyMen legt de Vrouw op den rug, verbiedende aan Haar het parlTen , en men verwydert in de TulTchen-poofen langzaam en voorzichtig de Mond der Baarmoeder, Latende het Hoofd des Kinds dan tusfchen de Vingeren doorzakken, en men houd met die Vingeren , zo veel mogelyk de ■Mond der Baarmoeder tegea Op byna gelyke wyze handelt men met de uitzakking van de Scheede. Als, den Aarsdarm onder de Baaring uitvalt , zo moet men die zo laten blyven maar na de Verlosfing Dezelve aanftonds binnen brengen. Om/lui-  Qmfluiting der Scheede-Mond. 125 Omfluiting der Scheede-Mond. §. CLXIII. Fr. Als het Hoofd des Kinds door fchielyke Weeën Buiten de Scheede-Mond fchiet, en die Mond zich dan Krampagtig Herkom den Hals des Kind toefluit, wat doet men dan ? Jntw. Dit is een Geval, dat fpoedige Hulp vordert , want anders zo fierft het Kind. Voor afmoet men in een jonge en bloedryke Vrouw fomtyds een ruime Aderlating laten doen. OndertulTchen befmeert men de ScheedeMond heel vet in het ronde. Dan zo brengt de Vroedvrouw de voorste Vingeren van beide haar Handen tuiTchen de Scheede-Mond en Hals des Kinds in. Verwydert daar mede Dezelve. En zo dra zy oordeelt, dat de Verwydering genoegzaam is, zo houd zy haar Vingeren ftil , en laat de Baker het Hoofd des Kinds aanvatten, en zagtjes yriggelende nederwaards na zich halen.  126 Als de Navel-Jlreng voorkomt. Als de Navel-Streng voorkomt. 5- CLXIV. Vr. Hoe handelt men, als de Navel-ftreng; voorkomt ? Antw. Indien de Navel ftreng in de noch ongebroke Vliefen voorkomende gevoelde: Word* Dan moet men zo dra het maar tyd is om te Agrippienen , de Vliefen Breeken , het Kind keeren &c. Zyn de Vliefen reeds gebroken, hangt de! Streng buiten de Scheede-Mond uit , éM twyftelt men, dat den Omloop des Bloeds in ! Dezelve reeds is of begint te verflauwen, en daar is geen Storting by de Baaring, Dan zo moet men de Vrouw agter over leggen, de Streng zo hoog mogelyk opwaards en in de Baarmoeder zoeken te brengen, en Hem daar eenige Minuuten alzo trachten te houden. Op dat door die natuurlyke warme Stoving, het Bloed in Dezelve vloeibaar gehouden of gemaakt worde, indien het reeds aan het Stollen ware, Wierd dit wat meêr in opagt genomen, ■daar zouden meêr Kinderen levendig geboren  Als de Navel-ftreng voorkomt. 127 rën worden , die nu door dit Verzuim fterven. Na deeze Stoving keert en agrippiend men het Kind. Maar indien, met dit uithangen der Streng, een Bloedftorting gepaart gaat, dan moer men Zich met dat inbrengen niet ophouden, maar aanftonds tot het Agrippienen overgaan om de Moeder te behouden. Als de Koek voorkomt. 5 CL XV. Vr. Hoe weet men al voor en in de Baaring, dat de Moeder-koek zal voorkomen? Antw. Dit is voor Moeder en Kind de allergevaarlykfte Baaring in de geheele Verloskunde, waar op een Vroedvrouw haar geheele Verftand wel mag flypen, om dezelve wel te kennen, en dezelve ten allerfpoedigften ter uitvoer te brengen, anders zo blyft Vrouw en Kind onder haar handen dood. Men kend dezelve: 1. Als men op het einde der Dragt onderflaat, dan voelt men het harde ronde Hoofd van  128 Als de Koek voorkomt. van het Kind niet, maar van binnen tegen deMond der Baarmoeder voelt men een zagt en fponsagtig Lighaam. II. Als de Baarenstyd nadert , dan komt 'er op het onverwagts, zonder voorafgegane oorzaak een kleine Bloedvloed, die aanftonds Weder ophoud. N. B. Voor deeze Storting gaan dikwils voor af, of mede verzelt, een Spanning en Opblafing van de Zyden boven den Onderbuik, Pynen des Bmks en der Lendenen. III. Dan komt 'er al weder een andere Storting, die wat fterker is, na dat den Hals der Baarmoeder meer uitgezet en de Mond geopend word. IV. Indien nu de Waare Weeën komen, en de Mond der Baarmoeder word al verder geopend , dan blyft de Bloedftorting , zonder Tuffchenpoofen fterk aanhouden, het Bloed gaat met heele Klonfters af, Vrouw en Kind worden bloedeloos , en het Kind fterft by de Moeder. En als de Moeder niet van de Vrugt door Natuur of Konft fpoedig verloft word, zo moet zy abfoluut Dood bloeden. Waar van dit volgende Tekenen zyn. 1. De Weeën beginnen zeer te vertragen en houden eindelyk geheel op. 2. De Oogen fchemeren en dikwils ruisfchen de Ooren.  Als Je Koek voorkomt. 129 3. De Pols is zwak en met TufTchenpofen 4 Handen en Voeten worden koud en met klam Sweet bezet. ' 5. Daar komt Flauwte op Flauwte, Rillingen , Stuipen en de Dood ftaat voor de Deur al hoe langer hoe harder te kloppen, ©m ingelaten te worden , indien de Vrouw niet fpoedig word verloft, en dan noch konftig en gelukkig opgekwikt word. V- De Mond der Baarmoeder geopend zynde , zo voelt men in Dezelve een ruuw zagt en warm Bloed uitgevend Lighaam, het welk in zyn omtrek aan het onderfte der Baarmoeder fomtyds noch vaftzittende gevoelt word. 5. CL XVI. Vr Wat doet een Vroedvrouw in deeze zo veel wysheid, kloekmoedigheid en een krachtdadig en fpoedig Hulp vorderende Gevallen? Antw, Als zy reeds voor het begin der Baaring gemerkt heeft, dat door een Natuurfpeeling de Koek tegen den Hals en Mond der Baarmoeder zit, dan moet zy maken , dat zy op het einde der Dragt, by of ontrent de Baarende is, om ilico vaardig te zyn, op dat zy, indien mogelyk, Cito, om den Byftand van de een of ander Konftgenoot, hoe gering zelvs, kan zenden; want I deeze  13© 'Jh de Koek voorkomt. deeze Gevallen lopen zelden wel af, en worden meelt gevolge van een Disreputatie der Vroedvrouw. Doch kan zy, gelyk ten Platten Lande, m de Nacht, in de Winter, by Ysgank &c. geen Hulp bekomen , dan moet zy onder Verzugtingen tot God, en innig medelyden des gevaarlyken Toeftants van Moeder en Kind , het Werk vaardig en kloekmoedig ondernemen, met ter Zyde-ftelling van alle vrees voor Lafter (en altoos gedagtig zyn dat een twytTelagtig Middel beter is, dan een zekere Dood, van twee deerniswaardige Zielen) aldus. Indien 'er maar een klein gedeelte der Koek op den Hals der Baarmoeder zit en voorkomt, en daar is maar een matige Storting, als de krachten der Vrouw en de Weeën genoegzaam , het Kind met het Hoofd in een regt gelege Baarmoeder wel voorkomt, en de Vrouw meermaalen gebaart heeft, dan moet men de Geboorte aan de Natuur overlaten &c. Doch komt 'er een groot Deel van de Koek voor, is de Storting hevig en zonder Tuflchenpoofing, gaan de Weeën en krachten der Vrouw weg, en zyn het Kind of de Baarmoeder met wel gelegen, dan moet men zonder uitftel de V rouw verloflen Doch eer men tot die Operatie (onder de allerfcherpfte Voorzegging te ondernemen) over-  Jls.de Koek MorkoM. 1g I overgaat, zo moet men ontrent de Koek aanmerken: Ca) Dat als de Koek geheel los in deBaarmoeder of Scheede legt ,., dat men die dan, eer dat men het Kind haalt, uitbrengt, de Navel-llreng bind en-aLsny d &c. om dat Zy anders het inbrengen van de Mand bèiet. (b) Maar als de Koek het inbrengen van de Hahd:fliet en belet, dan.zo moet men die in de Baarmoeder laten zitten, op dat, daar door de Bloedvaten gtibten en het Lamsvogt in. de Baarmoeder gehouden worde , 'waar door de Baarmoeder uitgebannen gehouden word , zo valt niet óm het kind toefluit, en men dan' beter met de Hand daar in kan-komen. Dan begint men de Operatie aldus i ti M:en brengt de Hand kegelvormig'in de Baarmoeders Mond , en voelt, waar de Koek los. is. 2. Dan brengt men de Hand daar ter plaatfe in, en verwydert de Mond der Baarmoeder (dat in dit cas zeer gemakkelyk ordinair toegaat) fchuift- de Koek zagtjes op zyde , tot dat de geheele Hand Binnen is. 3. Dan breekt men de Vliefen , en gaat door het gat derzelver, tot aan de Beenen van het Kind , en men agrippient, haalt de Na-geboorte ,&c. I 2 Vrouw  132 -Ah de Kaek voor hint.. Vrouw en Rind moeten door dikwils en weinig Voedzel teffêns te geven zeer zorgvuldig opgekwikt worden» §: clxvii. Kr. Zyn 'er noch geen andere Gevallen, behalven het voorkomen der Moeder-koek, in welke 'er een groote en gevaarlyke Storting voor of-onder de Baaring kan komen, en die een zeer fpóedige Hulp vereifchen ? Jntw. Ja , ve'rfcheidene. " 1. Als 'er een gedeelte der Moeder-koek, fchoon dat zy tegen den Bqoden der Baarmoeder zit, los geworden is. 2. Als de Streng in de Baarmoeder gebroken is. . , 3. Als 'er een groot Bloedvat in de Baarmoeder komt te barften. 4. Als de Baarmoeder door een in- of uitwendig gewelt gefcheurt word, 5. Als een groote variceufe knoop in de Streng komt te breeken. In alle deeze Gevallen is 'er voor een Vroedvrouw" niets anders op, dart'indien mogelyk, ;aanftonds te Agrippienen , of het Werk-by tydsop te geven, \ CLXVIII.  Als de Koek voorkomt 133 §. CLXVIII. Vr.' Maar als in de laatfte Maanden der Dragt, den Hals der Baarmoeder noch nier behoorlyk verdunt, noch de Mond verwyd is , om de Hand in te brengen , Hoe dan gedaan ? Antw. Men moet de Scheede met een Spons &c. ftyf opvullen , zo lang tot de Baarende eenige Waare Weeën gehad heeft, waar door den Hals verdunt en de Mond verwydert word. Ondertuftchen wryft men met de Hand zagtjes den Onderbuik, om dus de Baarmoeder tot te Samentrekking aan te zetten. Daar na gaat men over tot de gedwonge Verlosfing Edoch om dat deeze, door de by zynde Storting dikwils ongelukkig afloopt, zo raden fommige (en waar aan ik ook, door- onderving veïfterkt, myn Zegel hange) Dat men om de Verlosfing te bevorderen, Konft en Natuur te famen zal paaren , namenlyk ï] Door de Vingeren in de Mond der Baarmoeder te brengen, Dezelve daar mede prikkelen , verwyderen en de Weeën opwakkeren, dan de Vliefen breken. Hier door word de uitfpanmng der Baarmoeder vermindert, Derzelver te famentrekI 3 king'  Ah de Koek voorkomt, king bevordert en het Kind na beneden en Uitgedreven. ' Want door de vermeerdering van Weeën Word de Bloedvloed geftopt, en na mate , dat het Kind door de Weeën meêr na beneden, en in de Mond van de Baarmoeder geperft word , zo trekt zich het Lighaam en Boodem der Baarmoeder van agteren ook om het Kind meêr toe , waar door al mede de. Bloedvaten geflopt worden. £ CLX1X. Vr. Als het Kind met het Oor voorkomt, en de Schouder zit mede in het kleine Bekken gefchoten en geprangt, na dat het Water een poos is afgelopen , Hoe behandelt men dat ? Antw. Dit is oen zeldfaame, doch mogely-ke , maar een aller moeijelykfte en voor Moeder en Kind gevaarlyke aanbieding > die van minuut tot minuut verflimmert. Het beft is, dat men tracht den onderleggenden Arm eerft uit te halen, om ruimte ter inbrenging van de Hand te verkrygen. Dan , het Boven-lyf van het Kind opzetten, agrippienen &c. Doch noch beter is het, dat een Vroedvrouw dit Werk opgeeft, want daar toe behoren meeftcyds Mans krachten. Van  Van de Keering. 135 Van de Keering eenes Kinds» §. CLXX. Vr. Wat is het Keeren eenes Kinds ? Antw. Als het Kind met de Hand in de Baarmoeder omgekeert en by de Beenen uitgehaalt word, indien het met het Hoofd niet kan geboren worden. Men noemt het ook Agrippienen. §. CLXXI. Vr. Wat is het Wenden van het Kind? Antw. Als het Kind met de Voeten van zelvs geboren of geagrippient zynde, de Toonen na het Schaambeen gekeert ftaan, en dan met de Toonen of op zyde of na het Heilig been roe gedraait word. S. CLXXII. Vr. Wat valt 'er aangaande de Keering al aan te merken ? Antw. I. Waarom men Keeren moet. II. Wanneer men Keeren moet. III. Hoe men Keeren moer. I 4 De  13 6 Van de Keering. De Redenen, waarom men Keeren moet, zyn de volgende : 1. Alle verkeert leggende Kinderen, die een ander Deel van het Lighaam dan het Hoofd, de Billen of de Voeten aanbieden. 2. Dezulke , die buiten de Kruin des Hoofds een ander Deel van het Hoofd aanbieden, mits dat het Hoofd niet te laag , te lang en te vaft in het Bekken is afgezakt, en dat de Kruin niet kan voorgebragt worden. ' 3. Alle die met het Hoofd, noch het een of ander Lidt fodanig aanbieden , dat men dat Lidt niet agter het Hoofd te rug in de Baarmoeder kan brengen, om dat het door de Weeën geduurig weder uirgeparfl: word. 4. Dezulke , ontrent welke, fchoon regt gekeert, men bevreeft is, dat zy onder weeg mogten blyven zitten, of als men bedugt is, voor het bezwyken van de Moeder onder de Baaring. 5 Als 'er een zwaare Storting is, 6. Als de Baarmoeder 20 fcheef gelegen is, dat men Dezelve niet op den As des Bekkens kan brengen. 7. Als de Vrouw Stuipen heeft. 8 Als de Streng voor het Hoofd uitkomt 9, Als de Koek voorkomt. f. CLXXIIL  Van de 'Keering. 137 r., 5. CLXXIII. ■ De Tyd, wanneer men Keeren moet, is aanftonds na het Breeken der Vliefen, zo dra den Hals en Mond der Baarmoeder maar verdunt en geopent zyn. N. B. De Keering des Kinds heeft nochtans zynen beftemden tyd ; want 1. Zo men die te vroeg onderneemt, eer dat de Baarmoeder Hals en Mond genoegd zaam verdunt en geopent is. Dan kan men fomtyds wel de hand inbrengen en het Kind keeren. Maar by het uithalen van het Kind klemt de Baarmoeders Mond fodanig om het Lighaam en het Hoofd des Kinds, dat men hetzelve niet dan met de grootfte moeite daar uit kan halen. 2. Maar wagt men te lang met het keeren, dan zo pariten de Weeën de Baarmoeder en het Kind fodanig in een en om malkanderen, dat men in het geheel niet by de Voeten kan komen. En dan valt de keering zeer zwaar voor Moeder, Kind en Vroedvrouw, en de Natuur is 'er dan afkeerig van, 3. Noch ftaat aan te merken: Dat (indien men niet hebben wil, dat de 1 5 Vrouw  13 & Pa» Je Keetin&. Vrouw onder onze handen Dood blyfc) men de keering niet moet ondernemen 1. Als de Oogen der Baarende zeer veryallen zyn. 2. Als haar Tandvleefch niet meêr vogtig is. 3. Indien de Pols flap , ongelyk en tusfchen beiden ophoudende is. 4. Als de Baarmoeder en Onderbuik ongemeen gefpannen en ontftoken zyn. 5. Als de Armen koud zyn en met klam Sweet bezet.- 6. Als de Baarende geduurig flauw is, in Stuipen valt en van haar kennis berooft is. 7. Als de Sluitfpier van den Aars verlamt is, open ftaat, ende den Afgank ongevoelig afloopt. Men doet de Keering. §. CLXXIV. 1. Men legt de Vrouw op een Kortbed, (dat onbeweeglyk vaft ftaan moet) op haar rug, met het Bovenlyf zo laag mogelyk. 2. Men befmeert de Teeldeelen (indien nodig is) en neemt verdere Beletzelen weg, 3. Men  Vm de Keering. 3. Men verwydert, tuffchen twee Weeën zagtjes en langzaam de Teeldeelen met de Vingeren en Hand. (*} 4. Tuffchen de Vliefen en het Lighaam des Kinds brengt men de hand kegelwys gevormt in de Baarmoeder. 5. Met die hand gaat men langs de Borft en Buik tot aan de knien en voeten. 6. Is 'er iets, dat de Opening verftopt, dat moet men na om hoog en op zyde duwen 7. Als de Baarmoeder om het Kind gefpannen is , dan moet die zagtjes met den rug der hand uitgerekt worden. 8. Als de Beenen op den Buik leggen, dan haalt men die regt nederwaards. Maar (*) Als 'er nu iets van de Linker zyde der Baarmoeder na de Regter zyde of de Regter Darm-Beene Put moet gebragt worden, dan gebruikt mea dc Regter hand, en zo in tegendeel En als men regt uit in het midden der Baarmoeder iets doen moet, zo is het evenveel , wat hand men inbrengt, en dan kan men die nemen, daar men het meelt aan gewoon is. Noch moet een Vroedvrouw aanmerken : Dat, als zy iets, uit de Baarmoeder wil na zich halen , dat zy dat altyd doen moet, onder begunftiging van een Weëe. En als zy de hand moet inbrengen, zulks doen moet in de Tüflchen poofen. En in een fcheef Bekken moet de Hand, ingebragt worden , daar de meefte ruimte is.  14° Van m Keèring. rl U™ °P den rug leggende, dan moet men Oie eerlt na beneden zien om té draaijen. Indien de Voeten 'het naaft by de Mond der^Baarrrföeder leggen , dan moet men die eerft uithalen , maar zyn het de kniën dan die eerlt. Doch het is veeltyds moeijelyk Beide de Beenen of Kniën te gelyk uit te halen. En aan de andere kant is het ook nadelig, by een Been het Kind door te halen. Daarom zo moet men eerlt maar eene Voet of knie in de Scheede halen , en dan den anderen zoeken, by den eerften brengen en dan te famen uithalen. Maar kan men het tweede Been niet krygeir, dan moet men langzaam en zeer voorzichtig by een Been verloflen. • Het welk infonderheid plaats heeft, wanneer het voorkomende Been tot de knie toe buiten de Geboorte is. Om dat dan de Billen reeds te diep in het Weine Bekken gezakt zyn , en het dan te iaat is, om het Kind op te zetten. Maar dan moet men het eene Been zo yer uithalen, rat dat men de Vingeren in deLies van het andere kan brengen, en van weerskanten al zagtjes wrikkelende nederhalen, tot dat men de tweede knie ook buigen, en die Voet by den anderen voegen kan! Als  Van de Keering* 14* | Ti Als een Arm voorkomtdat.kent men,uit den Duim der Zyde, alwaar.het Hoofd legt, 1 en uit de Palm der Hand , waar de Voorzy- de van net Kind. is j En men brengt de Regter hand in als het Hoofd in de Linker zyde des Bekkens legt, en in tegendeel de Linker hand. I Als de Toonen na de Regter zyde des 1 Bekkens hellen, dan gebruikt mea de RegI ter hand, en in tegendeel. 9. Men moet zorg dragen-, dat. de Navel|Streng &c niet tuffchen de Bgeneft zit,,en |zo zynde , zo moet men die ontwarren , en } men.-fchuift die. dan om hoog aan .de zyde • des Kinds &c. I S- .Maar kan dat niet gefchieden, 'dan bint ; men de Streng op twee plaatfen, fnyd hem . door, en haalt fpoedig het Kind.. 1 Als de Streng om Buik, Borft of Armen I geiiingert zit , en men hem niet los maken | kan , dan moet men hem ook op twee plaatij fen binden en tüflchen beiden doorihyden. Edoch, alzo hier wederom Chirurgicale Handgrepen ( die aan geen Vroedvrouw bej ramen) vereifcht worden, zo moet zy liever : het Werk opgeven, en zulks nooit dan in : een Hulpeloofe Toeftand ondernemen. 10 Dan haalt men de Beenen "in een R.egr li te lyn nederwaards tot aan de Kuiten toe uitL * 11. Dan  I42 ^ Keering. 11. Dan aanvat men de Kuiten met een drogen Doek , en haalt het Kind tot de Schaamdeelen toe uit. 12. Dan Iaat men de Vrouw om verfcheide gewichtige Redenen een weinig ruften &c. 13. Zo de Toonen na .beneden of na eene der zy den gekeert ftaan, haalt men het Kind verder uit, zo niet dan moet het gewent en omgedraait warden ; aldus De eene Palm der Hand legt men op het Schaambeen, en de andere op "de Lendenen des Kinds, en tracht het zp om te draaijen, na en op die zyde , daar de Toonen na toe wyzen, tot dat het op zyn Buik legt &c. 14. Dan aanvat men het Kind , zo hoog als menka«>en''haalt het tot de Armen roe uit,, latende de Vrouw onder dit uithalen fterk parften. Doch N. B. tot de Armen uitgehaalt zynde,'moet zy niet meêr parften, om dat daar door het Hoofd verbreed word. 15. Men laat de Armen aan de Slaapen des Hoofds blyven, indien men zulks nodig oordeelt, anders maakt men die los, en haalt het Kind al zagtjes vriggeiende* na zich toe, en na onderen uit. 16. De Vrouw verloft zynde , (eer dat men de Na-geboorte haalt) haalt men den Sluitband met meêr ftevigheid aan, dan in '■ 1; een  Fan de Keering 143 een Natuurlyke Verlosfing, cm dat in dit Geval ordinair den buik fpoediger ontledigt word, I - 17. Men laat de Vrouw wat ruften, eer men haar op het Ziekbed draagt, en men tcefc haar iets tot Verkwikking. I ü 18 Als de Teeldeelen gekneuft of ge- . fcheurt zyn, dan belegt men die provifió- ] neel met verzagtende Matrasje , en laat de I reft aan een Chirurgyn over &c. 19 Is het Kind flauw, dan zo moet men ; de Streng niet te fchielyk afbinden , om dat 's Moeders Bloed in dit cas het befte Hart- >! fterkzel is. ! En men houd het een prikkelent Middel ; 0:1 der de Neus, en doet verder als §. II8. hier voor gezegt is. § CLXXV. (*) Schoon een Nieuw geboore Kind niet zichtbaar I ademhaalt, en zich niet beweegt, maar warm blyft, en de Beenderen van het Hoofd niet flap zyn , en de Oogen, of fchoon minder dan behoorde, gefloten houd/, Com ^at 'er niemand derft met gefloote Oogen ) zo moet men dat voor Levendig , doch Flauw , houden , en daar gezwind alles aan doen , wat de Konft dicieert, om het weder te doen bekomen zie §. 118^ Ik heb in het Dorp ffïhtis een Vrouw verloli , wiens Kind, van allen, een geruimeu tyd voor dood gehouden, in een ander, doch kouder Vertrek dan de Kraamkamer, in een Doos weg gelegt wierd, na dat 'er alles aan gedaan was, om het te doen bekomen i welk Kind op het aller onverwagts begon te- fchreijen,  140 Van de Keering, De Scheede-Mond fluit zich ook dikwils krampagtig om den Hals des Kinds toe. Men fmeert die eerft heel vet, en verwydert hem dan met beide de Handen, latende inruflohen een Dienaar het Kind uithalen. §. CL XXVI. Fr, Is het altyd volftrekt nodig het Kind te -wenden en met de Toonen na om laao- te draaij en ? Jntw. Het fchynt wel zo goed te zyn. 1. Dat men het Kind tot aan de Schaamdeelen uitgehaalt zynde, na en op die Zyde draait, daar de Toonen het meeft na toewyzen. 2. Dat men het dan met een drogen Doek aanvat, en haalt het Kind dan met de eene zyde na het Schaambeen , en met de andere zyde na het Heiligbeen toegekeert, na om laag. Tot dat het met zyn langste Deel des Hoofds gekomen is tüflchen de twee fcharpe Doornen van het Heupebeen. 3. Dan ligt men het Lighaam van het Kind , piet de eene hand wat om hoog na het Schaambeen toe. De Vouw des Elleboogs brengen , en hem trachten ia de lengte naait'het Hoofd in de Slapen te plaatfen.  148 Van de Keering. En dan draait men het Aangezigt. Deeze manier is (voor al als her Hoofd wat gtoot en het Bekken nier te ruim is ) te prsfereeren. 1, Om dat als men het Kind, dat met de Toonen om hoog komt, op den Buik wil draaijen , dan draait het Kind zyn Hoofd niet altyd met het Lighaam te gelyk, maar het blyft dikwils met een verdraaiden Hals in de Baarmoeder leggen, en het Kind flerfr. 2. Door dit omdraaijen verwart dat Kind dik- dat de Scheede-Mond zich niet kramptrekkig om den Hals des Kinds fluit. En aan een onkundige Vroedvrouw gelegenheid geeft, om het Lighaam van het Hoofd des Kinds te trekken. Gelyk ik voor twee jaaren zo een geval gezien heb, wanneer ik in Cleevsland geroepen wierde , om een Vrouw van een nagebleven Hoofd en Nageboorte te verloflen, alwaar eenige uuren voor myn komfl: de Vroedvrouw een fpringlevend Kind het Lighaam van het Hoofd getrokken had, enmoeft doe Hoofd en Na geboorte, dat een ysfelyke vertoning maakte, laten zitten. Het fcheelt hem, voor die in de Practyk geoeffent zyn, aan de Armen zo zeer niet. Als wel daar aan, dat men in het Agrippienen, niet geobferveerd, ook fomtyds niet gekonnen heeft, om ket fmalfte ftuk des Hoofds in het nauwfte Deel des Bekkens te brengen. Dit is ook het geheele geheim van het Agrippienen , en een Handgreep die niet dan door dikwils doen verkregen word, en de jonge Konftoeifenaars door den Ooften Wind niet aan en waaid, zo als zy zich wel verbeelden.  ^5° VM de Keer'mg. men verhindert aan dat Kind, het welk met de Kruin voorkomt. 6. Als de Koek op de Mond van de Baarmoeder zit. 7. Als het Bekken heel nauw is. §. CLxxvm. • - - .fiSt- ">;ƒ{ éliWiijS rit.i> ''"id I Vr, Kan men de Voeten in deeze opgenoemde Gevallen altyd vinden? Jntw. Neen !. Dit is maar doenlyk , alshet Hoofd noch niet buiten de baarmoeder tot in de Scheede gedrongen is. Want als het Hoofd reeds' buiten de Baarmoeder is, dan kan men het niet meêr boven de Bovenfte Engte van het Bekken te rug duwen,, ên dan moet het door een Vroedmeefter door Inftrumenten gehaalt worden, • Om dat dan dikwils (zo niet altyd) de Baarmoeders Mond , door zyn ingefchape Veerkragt zich toetrekt , en den Hals' des' Kinds, tuffchen het Hoofd en de ^Schouderen omlluit &c. . Verlos-  Verlosfing van Tweelingen^ 151 Verlosfing van Tweelingen. §. CLXXIX. Vr. Hoe weet men, dat 'er Tweelingen zyn ? . Antw. Dit is byria onmogelyk om z^kef te weten, voor dat het eerfte Kind gei)ooren is. Maar dan kan men het weten; als I Den Buik noch dik en hart is. ' 2. De Waare Weeën noch aanhouden. 3. Als de Vrouw nodh beweging en fwaarte gevoelt in de Baarmoeder eii parsfing op den afgank. 4. Indien men nóch een Waterblaas of* het Bloote Kind gevoelt. §. CLXXX. j ' . , Vt. Hoe behandelt men zo een Vrouw ? Antw. Men moet voor af weten \ n ■ i' I. Dat als de Vliefen van het eene Kind breken t en die van het andere Kind heel b'lyven', dat als dan de Kinderen in de Ge- K 4 3 boorte  152 Verlosfing van Tweelingen* boorte malkanderen zelden in de weg zyn en in tegendeel 1 2. Als na de Geboorte van het eerfte Kind, het tweede Kind met het Hoofd wel gelegen is, en de Weeën blyven aanhouden, dan iaat men het aan de Natuur over. Maar is de Vrouw zwak , houden de Weeën op, of is het tweede Kind niet wel gelegen, dan moet men aanftonds het tweede en derde Kind Agrippienen. En dan hdalt men de Na-geboortens. §. CL XX XI. Vr. Zo hét eene Kind het Hoofd en het ander de Voetjes aanbied , wat dan ? Antw. Dan doet men een Strik om het Been van het eene. Kind, houd die in de eenehand vaft , en met de andere hand fchuift men het. Hoofd des anderen Kinds om hoog én óp zyde', ' en houd dat Hoofd met die hand wat tegen. OndertuiTchen haalt men met de andere hand het andere Kind by dé Voetjes uit. N. B Men moet altoos maar letten , welk Kind het naafte by de Geboorte legt, is het Hoofd het naaft by de Geboorte, dan laat men dat eerft geboren worden, en men duuwt de Beentjes van het andere terug, en zo in tegendeel Dan  Verlosfing van Tweelingen. 153 Dan gaat men langs de Streng in de Baarmoeder, en haalt het tweede Kind ook by de Beenen uit. Als twee Kinderen re gelyk met de Voetjes voorkomen, dan aanvat men het Voetjen dat het verft uitgekomen is, men doet daar een Strik om, ende houd die in de eene hand vaft. De .andere hand brengt men langs dat Beentjen opwaards in de Baarmoeder tot aan de Lies van het andere Been. .. Dan daalt men met die hand af, tot aan het Voetjen des anderen Beens, het welk men uithaalt en by het andere voegt. OndertuiTchen zo fchuift men de Voetjes, Tan het andere Kind wat na om hoog en op zyde. N. B. Men moet alhier de hoogfte oplettenheid gebruiken, dat men geen tweederly Beenen by een voegt en uithaalt, als ook dat men geen een en dezelvde Beenen voor tweederleij aanziet, gelyk my eens gebeurt is. (*; K 5 Men ;;;.t :i co 7.w>~ éf <}o />Vv/11; '1 >• ■ <'■> Zie hier dit zeld- en leerzaam Geval. In 1780. wierd ik geroepen in de Opper-Betuwe by een Baarende, dewelke 24. uuren te vooren door de Vroedvrouw'van een Kind verloft was, dewelke het tweede niet kon krygen. Daar komende " [Vond de Navel-ftreng ter'lengte van een Span lang  154 Ferlosjtng van Tweelingen. Men moet dit, door de groote Toonen, weten, te onderfcheiden. En is men dan noch in twyfiel,: dan moet men de hand hooger tot aan de Liesfchen toe-inbrengen. Want anders brengt men heel ligt Beide de Kinderen-om'-Hals, en maakt de allermoeijelykfte Baaring. Dan gaat men langs de Streng in de Baarmoeder, en-haalt het tweede Kind ook by de Beenen uit. jed «1* bami ... Als pilav/ 3^;1 , an3*)S n^^brtft ë9È> najJsoY J3ti lang uithangende en uitwendige Teeldeelen zeer ge• zwollen^ • - Y- , « , Ik ontmoetede even binnen de Scheede Mond eea Handje eir twee Voetjes, waar van het' eene met de Toonen om hoog en het andere met de Toonen om . laag gekeert ftond. . Hét wélk my' deedt denken , dat 'er noch twee Kinderen' waren, die ieder-een apart Voetjen aa'n- üoo ^°^ei1, i -•• r-.. - Doch by .nader onderzoek bleek , dat 'er maar dén . •■. Kind ware.", . . ' "'i t - * Dat dubbelt toegevouwen eeii'Tfand , twee Beénen en hec Hoofd aanbood. I ■ V *r — - j' *■» Het welk de Vroe<§rot?w by de Beenen willende doorhalen Qzonder het Hoofd op te zetten en te rug te duwetQ zo fterk. aan die Beenen getrokken Ka^T . .Dat het .eene Beentjen boven den Ênklauw geVr'o-''*"'-Setr wérd.'' ' '" ic>y nsioov sj qatnu 4.5. sillswsb .sbnawsa rrea vT En- doe dat Voetje met de-Toonen om hoog draaide en .hei; Wenk opgaf, inmiddels zwollen ue Teeldeelen fodanig,. dat ik la den beginne niet wift, wat daar van maken zoli,' " ""vr'- 50 ■  Verlosfing van Tweelingen. 155 Als twee Kinderen te gelyk met de Voetjes voorkomen. Dan aanvat men het Voetjen, dat het verst uitgekomen is, men doet daar een ftrik om, en houd die in de eene hand vaft. De andere hand brengt men langs dat Beentjen opwaards in de Baarmoeder tot aan de Lies van het andere Been. Dan daalt men met die hand af, tot aan het Voetjen des anderen Beens, het welk men uithaalt. OndertuiTchen 20 fchuift men de Voetjes van het andere Kind wat na om hoog en op zyde. Dan haalt men het eerfte Kind by de Beenen , en dan het tweede. Zo het èene Kind den Arm en het andere het Vöetjen aanbied , dan moet men dat, het welk het Voetjen aanbied, eerft uithalen. Ten zy dat andere Kind onderlag, en men gemakkelyker by deszelvs Voetjes kon komen. §. CLXXXL Vr. Als het eerfte Kind geboren is, Waarom laat men dan de Na geboorte zitten? Ant-w. Om dat de Koeken meefttyds aan malkanderen gegroeijt zitten-, en als men dan aan  Van den Sluit-band. I57 fchielyk in de Vaten des Onderbu'tks en de Baarmoeder kan ontlaften, waar door ophouding der Weeën, Flauwtens en een fchielyke Dood veroorzaakt worden. 3. De Vaten der Baarmoeder worden dan zo niet uitgerekt, waar door de Na-weeën &<;♦ voorgekomen worden. 4. De Nageboorte word gemakkelyker afgeïcheiden, en daar zyn zo veel Kraamzuiveringen niet te wagten. 5. Het Zog-maken word daar door bevordert. 6. De Bloedvaten der Baarmoeder &c* yerkrygen hier door ook meerder Veerkragt, en trekken Zich fchielyker en fterker toe. 7. De verflapte Buik-fpieren worden daar door verfterkt, en dus den afgank en het wateren bevordert. 8. De Vuiligheden in de Baarmoeder nagebleven worden daar door ontlalt, de verrotting en opüorping der Vogten belet, Rotkoortlen verdwyniug en verderving van hec Zog voorgekomen. 9. Als een Vloeijing uit de Baarmoeder na de Batting overblyft , zo word die het Beft door het lang dragen van deezen Band gefluit. 10 Als onder het Baaren den Buik fterk word uitgezet, door een ongewoone opfpan- ning  162 Van de Minne en haar Zog. eens Twee of meêr Kinderen waren, dat dikwils op het onverwagts gebeurt. Van de Minne en haar Zog. f. CLXXXVII. Vr. Als een Kraamvrouw niet kan of wil zuigen, en 'er een Minne nodig is; hoedanig moet een goede Minne en haar Zog Zyn ? Ant-w. i. Zy behoorde tufichen de 20. en 25 jaaren oud te zyn. 2. Zo na mogelyk in Kraamtyd en Temperament met de Moeder van het Minnekind overeenkomen» 3. Zy moet gezond en fterk van Lighaam blank van Vel en zonder rood Hair Zyn» 4 Haar Ouders moeten geen Teeringagtige , Scheurbuikige , Rachitice of Venerifche Lieden geweeft zyn, 5. De Vroedvrouw moet voor al onderzoeken , of de Minne ook aan een Leucorrhea , Gonerrhea &c. Venuskwaalen onderhevig is. ' " en 6. Haar  1Ó4 Van ds Minne en haar Zog* te dun, en te langzaam dan is die te dik, cn te vet als een Drop, in het oog gedaan, niet en byt, dan is de Melk goed» §. CLXXXVIII. Pr. Hoe weet men, of de Min Zog genoeg heeft? Ant-w. Als zy in een uur 5, a 6. niet geZogen is , en als dan haar Borften vol en pynlyk worden , en de Melk van zelvs uit de Borften loopt. §. CLXXXIX. Vr. Hoe word het Kind voor de eerftemaal aan de Borft gelegt ? Ant-w. Eer dit gefchied, moeten de Borften door voor af gegane Zagte Wrygingen en 2 uiringen van een Baker aan de gang gemaakt worden, op dat het Zog voor het Kind , het zuigen ongewoon , te gauwer en gemakkelyker in de Mond vloeije , en de zoete Smaak van dien proeve. En men moet voor al zorgen, dat het Kind , onder het zuigen, door de Neus vry kan ademhalen. §. CLXL. Vr. Hoe dikwils moet een nieuw geboore 3 Kind aan de Borft gelegt worden? Ant-w.  Van de Minne en haar Zog. 165 Antw, Het moet in de eerfte dagen, als het flaapt, niet wakker gemaakt , niet te dikwils aangelegt worden, noch hetzelve veel te gelyk laten zuigen, op dat de tedere Ingewanden niet bezwaart en de Melk onverteert weder uitgebraakt worde ; want het is een verkeerd zeggen , dat fpeijende Kinderen zyn deijende Kinderen. §. CLXLI, Vr Hoe worden de Tepels der Borften het beft voor Klooven en Sweeren bewaard? Antw. De Tepel en Kring om dezelve worden bekleed met een zeer dun Opperhuidjen, dat ligt door fcharpe Vogten doorknaagt, en dus klooven in dezelve gemaakt worden, nu word de Melk, die na het zuigen aan die Deelen blyft hangen, zeer gauw Zuur, goor en fcharp. Daarom moet men, Zo menigmaal als het Kind aan de Borft gelegt , en daar af genomen word, het Mondje des Kinds uit en de Tepel en Kring afvegen. L 3 Fan  166 Van het Clyfleeren. Van het Clyfteeren, §. CLXLI ï. Pr. Wat is een Clyfteer? Jntw. Een Clyfteer (of Darmfpoeling) is een Infpuiting van eenig warm Vogt in den Aarsdarm, door middel van een Tinne-fpuic of Varkens-blaas, waar aan een Houte Pyp, met Olie befmeert gebonden is. Daar zyn veele Soorten van Clyfteeren: als: 1. Uitfpoelende af zagt Laxerende. 2. Purgerende. 3- Pynftillende. 4 Genezende Ciyfteren. En deeze zyn wederom of zuiverende, of heelende, of verfterkende. 5. Voedende Clyfteeren. Men moet altoos zorg dragen, dat de Clyfteeren niet te heet, noeh te koud, noch te veel, noch te fchielyk ingefpoten worden. r Voor al moet de warmte van de Clufteer foda-  Korte Regelen. 16? fodanig zyn, dat men Dezelve, eer men die infpuit, op het Oog-lid kan verdragen. Korte Regelen , dewelke akyd van een Vroedvrouw moeten in agt genomen worden , op dat een goede Baaring in geen moeijelyke of tegen-natuurlyke verandert worde, door dikwils al te veel te fchynen te willen doen. §. CLXLIII. I Als de Teeldeelen niet droog of te ftyfzyn, dan zo moetzy die met geen Vetheid befmeeren. Om dat daar door de Afscheiding en Uitvloeijing van de Natuurlyke Slym (die doch de Befte is) belet worde. 2. Nooit onnodig te drukken op den Buik der Vrouw, om daar door den Uitgank des Kinds te bevorderen. Want daar door word de Blaas en Baarmoeder gekneuft, en de Vliefen fomtyds te vroegtydig gebroken. 3. Onder den Arbeid zo min mogelyk te Onderflaan. 4. De Werking der Natuur altoos met gedult en voorzigtigheid af te wagten. L 4 Maat  Korte Regelen. Maar ook de Hulp van de Konft niet re verzuimen door lang dralen en talmen , als die nodig is. -M5'iDje Uitwendige Teeldeelen noch de Mond der Baarmoeder nooit onnodig te verwyden. 6 6 De Baarende nooit af te matten door ontydig parften , ofte Haar in een en dezelve Lighaams-geftalte lang te houden. t 7'nN^k de Vliefen te breken, dan in de hoogfte Nood. 8. Alle verhittende en Tong prikkelende Spys en Drank of Medicamenten aan de Baarende te onthouden. 9 Als in het begin des Arbeids de Weeen neel hevig zyn , zo moet de Baarende, die door Parffen niet bevorderen Maar liever wat tegen gaan door de Vrouw te laten uitademen , en met haar hand het Hoofd van het Kind wat tegen houden. 10 Als de Baarmoeder na de uitparsfing van het Kind in onwerkzaamheid blyft en de Na geboorte wil op een ligte Trekking aan de Streng niet volgen, dan moet zy die laten zitten, en de Vrouw te Bedde leggen en by haar bly ven, tot dat de Baarmoeder in werkzaamheid komt, welk tydftip zy zeer zorgvuldig moet waarnemen , en dien regten middelweg trachten te houden, om de  Korte Regelen. 169 de Kraamvrouw aan de eene kant niet bloot te (tellen aan geweldige afpelling, bezeering en omkeering der Baarmoeder &c* En ook niet om aan den anderen kant de uitwerping der Na-geboorte (gelyk fommige willen) geheel en al aan de wyze fchikking der Natuur fodanig over te laten, tot dat zy, voor aan in de Geboorte geheel los legt. 11. De Vrovw moet na de Verlosfing altoos een vierde of half uur in den Kraamftoel &c. noch blyven zitten, en dan met het Hoofd om laag na het Bed gedragen worden, op den rug of op die zyde , die haar het gemaklykst is. En men moet haar in geenen deele dwingen, om de eerfte negen dagen, in een en hetzelvde Poftuur te leggen. De legging van het Lighaam der Kraamvrouw moet altoos gericht worden , na de legging der Baarmoeder, dus men nooit vaft bepalen kan, in wat Poftuur, een Kraamvrouw moet leggen. 12 Onder de Baaring moet men de kragten der Vrouw opkwikken, door beurtelings dan eens een Kopje Soup, en dan eens een Bisfchuitjen in Wyn gedoopt aan haar te geven. 13. In de eerfte drie dagen na de Verlosfing moet de Kraamvrouw niets dan Melk gil Brood, Spyfen, Salade en verfche üroenL 5 tens  170 Korte Regelen. tens eeten, Karnemelks-Soupen is haar het befte. Vleefch , Vifch , Eijeren, Caneel, No te-muscaat, Foelie, Nagelen, Peper, Gember en alle Geeftryke Dranken; als Wyn, Jenever, Brandewyn, Anys , Lavas, Karwy en alle in fchyn Hartfterkende, doch in der daad verzwakkende en dikwils Dodelyke Dranken, zyn als de Peft voor een jonge Kraamvrouw te fchuwen. De Zuiker Muisjes vanKarwey en AnysZaad zyn in der daad, door de Prikkeling der Zaaden Windmakende, maar geen Windbrekende Middelen. 14. Hoe welvarend een Kraamvrouw ook fchynt te zyn, zo moet zy de eerfte agt a negen dagen zeer ftil gehouden worden, weinig aanfpraak hebben. Aan haar een weinig teftèns en een rys te dikwilder te eeten geven. 15- Zy moet nooit warm gebroeit, maar echter voor Togt bewaart worden, 16. Als een Kraamvrouw ergens luft toe heeft, zo moet men die altyd voldoen, mits binnen de Paaien van Matigheid blyvende, en niet al te abfort zynde. 17. De Na-weeën moeten niet tegen gegaan , maar door zagt parsfen bevordert worden. 18. Zo  Korte Regelen. 171 18. Zo dra de Vroedvrouw merkt, dat de Kraamzuiveringen te vroeg opgeftopt worden , zo moeten de Teeldeelen door een warme Stoving, of met onze gewoone Kruider Matrasjes belegt worden, en aanftonds een Doctor halen,, 19. De Sluit-band moet een maand lang na de Verlosfing gedragen worden. hoe weivarend zy ook is. 20. De Kraamvrouw moet nooit haar Kerkgang doen, voor dat zy eenige dagen in de opene Lucht eenige reizen gewandelt heeft. 21. Het Kind moet zo lugt mogelyk opgebakert en al vroeg langzaam aan de ongemakken der Lucht gewend worden, met de Armen buiten het Dekentje, en moet niets, dat het Lighaam drukt of knelt aan hebben. Het bakeren behoorde nooit in Luijeren te gefchieden. Men moeit het Kind op zyn Japans &c. handelen, alwaar het wat zeldzaams is , een gebrekkig Menfch te zien, om dat men daar van jongs op de Natuur in haar Werking laat begaan. En hier te Land wederftreeft men Dezelve. 22. Het Hoofd moet voor al zeer lugtig gedekt, de Fontanel enPylnaad befchermt; de Ooren moeten niet tegen het Hoofd aangedrukt  172 Korte Regelen gedrukt worden, op dat deszelvs Bulten niet plat gedrukt. Waar door Hardhorenheid , Eelt en Exter-oogen aan Dezelve veroorzaakt worden. 23 ■ Het Kind moet aan geen Wiegen gewend , noch in dezelve, in de eerfte Maand op hetAgter-hoofd gelegt worden, maar dan op deeze dan op geene zyde, met het Aangezigt van het Dag- en Kaars-licht afgewent, gelegt worden. Het Wiegen moeft geheel verbannen worden; Zagt zingen by de Wieg is beter, om de Kinderen haar Sinnen af te trekken, en fchud haar Harsfens niet. (*) Waar door dikwils Stuipen, Lamheid, Beroertens , Krenking des Verflands &c. bittere gevolgen van het Wieg-touw veroorzaakt worden. 29. Als (*) Een Moeder of Min moeten altoos trachten te 011. derzoeken^, na de oorzaaken van het fchreijen eenes Kinds, en die (indien mogelyk) wegnemen. Als het fteeken van een Spelt, (die nooit, maar Lintjes moeten gebruikt worden) , een Vloo , een Vlieg &c. Te vafte Bakering, bevuilde Luijers, Opftopping van Pis of Vuiligheden, het Zuur in de Maag, Taudgroeijing, een ftilftaande te warme ofte koude Lucht, ongemakkelyke Legging, een vervelend Geraas of Lichtsffiraalen, te veel of te weinig ingenome of kwaad Voedzel, Buikpyn, verfcheide Breuken, Uitzakkjg, üitflag &c. Ziektens. Met  Korte Regelen. I?3 24. Als het Kind gedragen word , moet zulks' dan op den een, dan op den anderen Arm der Minne gefchieden. Ontrent het aanleggen aan de Borft, moet dit zelvde ook waargenomen Worden. Met een woord, het'Kind moet nooit lang in een Poftuur gehouden, noch op het een en zelve Deel zyns Lighaams , by aanhoudenheid gedrukt worden. 25. Alle zwaare Val-hoeden, ftyve en pranVertde Keurslyven , zyn zeer nadeelig ; ■zy beletten door haar drukking den uitgroeij der Deelen, en maken die tedere Lighaamtjes, meer fcheef en bultig, dan regt. (*) 26* Krom- Met een Woord, alles wat de Zenuwen des Kinds prikkelt , of zo fterk kan aandoen , dat daar door de Geineenfchap , tuffchen het Senforium Commune eemeene Zin- of Gevoel plaats der Harstenen] en de geprikkelde Plaats of Zenuw opengehouden word. Als dit gefchied , behoeft nooit geen Kind gewiegt te worden. m Als dit niét gade geflagen word van de Geboorte af aan, zo geeft dat zigtbaare Mismaaktheden en tegen-natuurlyke Veranderingen. Want het fteunt op de Wetten der Water-weegkund" dat een aanhoudende drukking op een en dezelve' Plaats of Deel, op welke het Lighaam ruit, de Vaten , welke door hetzelve lopen , duitende, haare Middellyn verkleint. Zo dat zy minder voedend Sap ontfangen, dan andere Deelen , in welke minder tegenftand is; hier door gioeid het eene Deel te veel en het ander te weinig,  V4 Korte Regelen, 26. Kromme Beenen en Voetjes moeten ook door geen Laarsjes &c gedwongen worden; aan Ryglyf-, Harnas- en Zadelmakers .[dat .meelt al maar Loonwerkers eigen wyze en ingebeelde Konftenaars Zyn] moet men geen gehoor geven, en niets laten , appliceren , voor dat men een Chirurgyn gefproken heeft. 27. Swakke Kinderen moeten voor al niet warm gebroeid, maar langzaam dagelyks aan een Koud-bad gewend worden. 28. De Leij-band moet liever een maand te laat dan een dag te vroeg aangedaan worden, voor al in vette Kinderen; de Tederheid der Heup-kommen moet nooit uit het oog verloren worden. 29. Indien een Vroedvrouw het ongeluk heeft om den Romp van het Hoofd& des Kinds weinig, waar- uit mismaakt en [ongezondheid fprtiir* Dit is de voonmmfte Reden , waar om dat Minne-kinderen , veel méér Gebreken hebben , dan die door de eige Moeder opgekweekt worden , om dat een Liefdelooze en onopgevoede Min, nimmer met zo een teder en zorgvuldig Hart, haar Minne-Kind behandelt, als de Moeder zelve. Ach ! mogten alle Moeders hier uit leeren , om met al haar Vermogen te trachten haar Kinderen zelvs te zoogen en op te kweeken, want zy zyn 'er toe verplicht door God, haar zeiven, haar Kind en de geheele menfchelyke Maatfchappy; want de meefte Minnen miflen die genegenheid , welke de Natuur aan de veregtlte haarer Schepzelen gegeven heeft. Met een woord , Moeders, die, buiten hoogen nood, haar Kind , en voor al buitens Huis, aan ees Min overgeven, zyn Monfters in de Natuur.  Korte Regelen. 175 Kinds te trekken, en zy dat nagebleeve 'Hoofd niet weet uit te halen, dan moet zy de hand in de Baarmoeder brengen, en die daar inne houden, terwyl'er om een Vroedmeefter gezonden word , op dat de Baarmoeder zich niet om dat Hoofd toefluite, 30. Als 'er een zeer fterke Bloedftorting by* de Baaring is of komt, en de Vroedvrouw geen kans ziet om die te ftuiten, dan moet zy een Kegelwyze, drooge en 'eerft met touw in een gewonde Spons in de Scheede fteken met de T Band verbinden, of haar hand daar ftyf voorhouden, tot dat de Vroedmeefter komt. ai; Als .een Vroedvrouw de Na-geboorte moet laten zitten, dan moet zy de Streng niet aan de Deij der Baarende vaft binden, [want dit is befpottelyk] maar dezelve in een Doekje rollen. • Men móet ook [ gelyk op veele Plaatfen gebruikelyk is] de Na-geboorte niet met Zout befprengen, en dan. begraven, dat is Superftitieus , veel minder Dezelve in het 1Vertrek der Kraamvrouw verbranden, want dat maakt maar een vervelende Stank en ongezonde Lucht, maar men moet dezelve in een heimelyk Gemak werpen. 32 Voor de onzigtbaare Uitwaasfeming van Kraamvrouw en Kind [ een Bron anders yan veele Ziektens] moet voor al gezorgt wor-  I7Ö Eenige Byzondere Vraagen. worden; cn niets bevordert die Uitwaasfeming en Deeze de Vrolyk- en Gezondheid van Kraamvrouw en Kind meêr, dan de Zin.delykheid, als ook een zuivere Lucht des Vertreks* Een zuivere Lucht word gekend, als de Solder van het Vertrek of Befchotten niet vlakkerig zyn, noch de Huis-Cieraaden ligt verrotten, het Yzer roeften , het Brood verschimmeld, of het Zout niet ligt fmelt, Eenige Byzondere Vraagen. . % CLXLIV. Vr, Welke is de Belle en Wyste Vroedvrouw ? Antw. Die veel, ja genoegzaam alles, in een Natuurlyke' Baaring , aan de Werking der Natuur overlaat, weinig doet en veel zwygr. §. CLXLV. Vr, Moet dan een Vroedvrouw niets doen in een Natuurlyke Verlosfing ? Antw.  Eenige Byzondere Vraagen 1JT Jntïv. Ja, zy moet zich zo weten te gedragen, dat zy veel fchynt te doen, om aan het zwak en vooroordeel der Baarende te voldoen, als zy maar, door datichyn doen, geen nadeel aan de Verlosfing toebrengt. §. CLXLVI. Vr. Waarom moet een Vroedvrouw in de Ontleedkunde der Vrouwelyke Teeldeelen, en het gebruik der zes niet Natuurlyke Din> gen onderwezen zyn ? Jntw. Om dat zy anders in een Donkere Kelder werkt, en niet in ftaat is om aan Zwangere of Kraamvronwen een goeden Leefregel voor te fchryven. Schoon, in een nauwen zin genomen, het voorfchryven van een Leefregel, eenig en alléén het Werk van Medicinae Doctores is. §. CLXLVII. Vr. Wel, moet dan een Vroedvrouw ook voor Doctores konnen ageeren ? Jntw. Geenfints; Dit is ftrydig tegen de Goddelyke en Waereldlyke Wetten, tegen haar Confcientie , tegen veelen van haar gedanen Eedt (*) en tegen de Liefde des Naaften. M Om (*) Ziet de InftrufUe voor de Vroedvrouwen van Haar Edel  1^5 Eenige Byzondere Vraagen. Om dat zulks niet kan noch mag gefchieden, zonder daar in op de Hooge Schooien onderwezen te zyn, maar zy moet zulks aan een Medicina? Doctor overlaten, die, fchoon noch zo hoog geleerd , zelvs niet vermag, dan met de hoogde omzichtigheid, een onbekend Middel in een onbekende Ziekte voorfchryven. Om dat de Gezondheid een allerdierbaarflen Schat, ja den Hemel op Aarden is. Want anders zo fpeelt een Vroedvrouw met het Leven en Gezondheid van haare Lyderes, als Jan Pottagie met de Muts, en zy word in plaatfe van een Hulpe een Verderffter van haaren Evenmenfch , dat Heerlykfte Schepzel op Aarden; en waarom Zy fchry ft een Medicament voor, wiens aard en kragten haar ten eenemaal onbewuft zyn, in een Ziekte die zy in het geheel niet begrypt. En dat aan een Patiënt, wiens Lighaam en Gefteltheid haar ten eenemaal onbekend is. Is dit nu niet een liefdeloofe Speeling , met het dierbaare Leven en Gezontheid van Zyn Edel Mog. de Heeren Gedeputeerde Staaten des Quartiers van Nymegen van 1780. Item het 9. §. der Ampliatie der Ordonnantie van de Vroedvrouwen tot 's Hage zegt: met Hand noch Inflrumenten iets te mogen breken , het zy aan dood of levend Kind, veel mkder aan de Moeder eenige Werking te doen, die Medicinaal of Chirurgicaal is.  Eenige Byzondere Vraagen. 179 zyn onnofele en gulhartige Galanten , die zulke dierbaare Panden, aan diep onkundige ydele Eer-en Vuilgewin-zoekers, ongelukkig, komen toe te vertrouwen. Is dit niet liefdeloos ontrent zyn Naaften, en tegens de God' en Waereldlyke Wetten gehandelt. Plet behoorde van Hooger Hand zeer erft» ftig gade geflagen en gecorrigeert te worden, om dat niet alléén ieder Particulier menfch maar de gantfche Republicq daar intereft by heeft. Doch om al wederom aan het Vrouwelyke Swak , de verkeerde Schaamte en het Vooroordeel van de Lydereflen te voldoen, zo moet een Vroedvrouw fomtyds zo wat ordonneeren, dat noch fchaden noch baten kan, tot dat 'er een Dodtor komt. . Want een Vroedvrouw te permitteeren , om aan een Kraamvrouw of Kind eenig Medicament voor te fchry ven, is niet anders, dan een volkome Kwakzalvery, van de allergevaarlykfte gevolgen, in Tryn te bren- M 2 Een (*) Omtrent Kraamvrouwen en Kinderen , kan zelvs een ervaren Doétor niet te fpaarzaam noch te voorzichtig zyn, in het toedienen van Geneesmiddelen, want Medicamina perverfe adhibita mutantur in Venena. Dan zo zyn veele Ziektens der Kinderen een natuur-  18 O Eenige Byzondere Fraazen. Een Vroedvrouw moet altoos in het oog houden, dat zy ineen Swangere of Kraamvrouw iets doende of ingevende meefïtyds in een zwak, ongeftelt en zeer aandoenlyk Lighaam werkt. En dus daar onkundig in te werk gaande tegen God en Menfchen zondigt, een Vloek over haar Perzoon en Beroep haalt en den Zegen verband. CLXLVIIT. tuurlyke Remedie voor haare Ziektens, gelyk, dien GrootenUtrechtfchen Hoogleeraar de Heer J: Oofterdyk Schacht ons al voor lange jaaren heeft geleerd, in zyn Ed, zeer Geleerde Oratio Morbus Rente' dium. Nademaal matige Koortfen, Stuipen , Brakingen, Afgangen &c de befte Remedien der Kinder-ziektens zyn. Want de voortreffelykfte Geneesmiddelen zyn immers dezulke, die de meefte werkzaamheid en doordringenheid bezitten, en by gevolg ook de meefte wanordre konnen veroorzaaken [en dat voor al in zulke ligt aandoenlyke Lighaamen als Kraamvrouwen en Kinderen] wanneer zy in eenig Voorwerp Gefteltheden [voor den aller Geleerdfte fomtyds verborgen] ontmoeten , die tegen hunne Werking ftryden. En alzo, de bedorve gefteltheden des Lighaam* niet grondig konnen gekend worden, dan van dezulke alléén, die in deszelvs Maakzel en Huishouding bedreven zyn. Kan men de Ouders niet eruftig genoeg aanraden, om zich van Kwakzalvery te onthouden , veel de Natuur begaan laten, en des Noods een kundig Doctor halen.  Eenige Byzondere Vraagen. 181 §. CLXLVIII. Fr. Waarom houd de Bloedftorting in een Miskraam niet op, voor en al eer de Vrouw* van het Vrugtjen &c. verloft is ? Ant-w. Om dat de Storting niet kan ophouden, voor en al eer zich de Baarmoeder te samentrekt , en deeze kan zich niet te zamen trekken, ten zy de Baarmoeder ledig is, of dat 'er noch iets in dezelve is, dat haar prikkelt, uit haar genomen worde, waar uit men klaar ziet de kragteloosheid der Bloedftempende Middelen. §. CLXLIX. Vr. Als in het begin des Arbeids de Weeën heel groot en fchielyk op den anderen komen , waarom moeten die tegen gehouden worden? : Ant-w. 1. Om dat dan de Teeldeelen te fchielyk van een gerekt en gefcheurt worden. 2. Om dat de Vrouw te fchielyk verloft wordende, een te groote en gevaarlyke Verandering in den Omloop des Bloeds en in de geheele dierlyke Huishouding komt, en alle lchielyke verandering, voor al in een ligt aandoenlyke Kraamvrouw, zeer gevaarlykis. M 3 §■ ca  1Ü2 E enige Byzondere Vraagen, 5. cc. Vr. Hoe moet een Swangere &c. Vrouw zich gedragen ontrent de Aderlating ter halver Dragt, of kort voor en onder de Baaring ? Jntïv. Men moet voor af weten , dat niemand , dan die zeer kundig is, ontrent het niet of al doen der Aderlating, vermag te oordeelen. Want de Geleerdfte der Stervelingen kan hier ontrent geen vafte bepaling maken, maar hy zal met my rondborftig moeten bekennen. Dat de Aderlating in alle Tyden der Dragt en der Baaring, fomtyds een Treffelyk, zo voorbehoedent, als genezend Middel , is , maar ook fomtyds met Gehema moeten zeggen : dat het een Moord-middel is. Om dat de Aderlating fomtyds niet alléén ftryd tegen de Ydiofyncrafie der Vrouwen, maar tegens de als dan dikwerf heerfchende Epidemien. En om dat ik dagelyks , in , door een Wolke van Vooröordeelen overdekte zwakke en onkundige Sexe zien moet Dat 'er zo door haar zelve, als die haar bellieren , onvergeeflyke groote Misdagen ontrent het ai of niet doen der Aderlating , begaan worden. Zo  Eenige Byzondere Vraagen.' 183 Zo zal ik zulks eens met een paar Exempelen ophelderen, namelyk : Om dat veele Vroedvrouwen dikwils zien, dat Jannetje bevrugt en zeer ongeftelt zynde , word door een Medicus een Aderlating voorgefchreven, en daar door van alle Toevallen der Zwangerfchap bevryd. De wyfe Vrouw word ook by een Eevrugte en kwibs kwabs zynde Catryntje geroepen; zy heeft nu geen Medicus nodig, maar ordonneert ftoutelyk aanftonds een ruyme Aderlating aan Catryntje , en ftaaft haar rukeloos doen , met het Exempel van Jannetjen. Maar de Aderlating is nauwelyks gefchied of Catryntje , in plaats van met Jannetje in het geluk der Aderlating te deelen, krygt, volgens de Voorfpelling van Hippocrates , een Miskraam , en komt kort daar aan te fterven, of vervalt in een kwynende Ziekte, waar van zy dikwerf langs de Poorte des Doods, met veel moeiten en koften, moet gered worden, Een Petronella zit in Arbeid, maar daar komen geen Weeën, dit duurt uuren en dagen, de geheele Familie en Buurt zyn 'er door beroert. Men haalt een Doctor, die ordonneert een Aderlating, aanftonds wakkeren de Weeën op en Pieternelletje verloft, als het ware, door M 4 een  1,84 Eenige Byzondere Vraagen. een Mirakel , door de Aderlating veroorzaakt. Een Clara komt ook in Arbeid, de Weeën, die eerft flapjes waren, verdwynen geheel, de Wyfe Vrouw weet daar aanftonds raad toe, zy laat in Clara, de zo wel gelukte Aderlating, in Petronella ook doen. Maar, eilaas! onze arme Clara fterft zonder Weeën onverloft. Wat of doch de Redenen van. Zulke verfchillende Uitwerkingen der Aderlating zyn mogen ? Geen andere dan het Verftand des Doctors en de diepe onkunde der Vroedvrouw L Om dat zy niet begreep, dat Jannetje een fterk volbloedig Menfch was, en de Vrugt noch klein zynde , door de Aderlating verr ligt wierd. Maar Catryntje dat was een zwak Vrouwtje, en wat verder in de Zwangerfchap gevordert , die voor de Aderlating nauwlyks zo veel Bloed had , als tot Voeding der Vrugt vereifcht wierd , en dat word nu aan haar Vrugt benomen, die fterft en de Vrouw krygt een Miskraam, Op byna gelyke wyze was het geftelt met Petronella, die was zo volbloedig, dat de kragten daar door onderdrukt ende de Ademhaling verhindert wiedden. Maaf  Eenige Byzondere Vraagen. 185 Maar in de van Natuuren zwakke Clara wierden de kragten door de Aderlating noch verder uitgeput, en zy bezwykt met haar Vrugt onder den Arbeid. Om dat haar Vroedvrouw niet wilt te onderfcheiden , en alléén maar op de bloote Ondervinding {leunde. Eenige Byzondere Vraagen. Alzo veele Swangere Vrouwen dikwils zeer angflig zyn, en veele Vraagen aan de Vroedvrouwen komen voor te Hellen, dewelke zy altoos zo trooftryk mogelyk moet trachten te beantwoorden, zo oordeele het niet ondienflig te zyn, eenige van dien, tot een Toegift , voor te {lellen en te beantwoorden. $. CCI. Fr. Doet den Diverfen Ouderdom van J3eel Jong of heel Bejaard ook iets tot een gemakkelyke of tot een moeijelyke Baa^ fing ? Jntw. Ja, fomtyds. M 5 * §. CCII.  18 6 Eenige Byzondere Vraagen. §. CCII. Vr. Baard een heel vette Vrouw ook moei" jelyker dan een magere ? Antw. Neen, §, CCIII. Vr. Of een heel magere Vrouw ook moeijelyker Baard dan een andere? 'Jntw. Neen. ' §. CCIV. Vr. Of kleine Dwergjes ;ook moeijelyker Baaren ? Antw. Neen; dikwils gemakkelyker dan kloeke Vrouwen. $. ccv. Vr. Of een manke Vrouw moeijelyk Baard ? Antw. Neen ; maar veel gemakkelyker , om dat in Dezulke het Bekken ondiep is, en de Zitbeenen wyder van een ftaan. 5. CCVI. Vr. Baard een gebochgelde Vrouw ook moeijelyker ? AntWc.  Eenige Byzondere Vraagen» 18? Jntw. Ja, altoos. §. CCVII. Vr. Of een zwakke Vrouw moeijelyker Baard dan een fterke? j . Jntw Neen. %. CCVIII. Vr. Of een vreesagtige Vrouw ook moeijelyker Baard ? Jntw. Altyd , om dat daar door een Kramp in de Teeldeelen ontftaat. 5. CCIX. Vr. Of een Vrouw voor de eerfte rys altyd moeijelyker Baard? Antw. Ja, indien alles voor het overige gelyk is. f. ccx. Vr, Of een Vrouw niet zwaar Baaren moet , als in een voorgaande Baaring her Middelvleefch gefcheurt is én door Hegting en Lid-tekens die Deelen vernauwt? Antw. Neen. §. CCXI.  ï88 Eenige Byzondere Vraagen. §♦ CCXI. Vr. Of een Bevrugte Vrouw geen Lammigheid in de Spiervcfelen der Baarmoeder zou konnen krygen, en zo ja , wat daar van worden zoude ? Antw. Ja , dit word weinig opgemerkt , maar het gebeurd dikwilder, dan men wel denkt, en zo zynde, zoude zy of onverloft moeten bly ven, of een gevaarlyke Operatie pndergaan. 5 ba B : '■ ( r % CCX1I. Vr. Waarom Baard een Vrouw de eene Rys zo moeijelyk en de andere Rys zo gemakkelyk ? , Antw. Om dat-het Kind de eene tyd Veel grooter en zwaarder is, dan den andere. §. CCXIIL Vr. Waarom Baaren groote en welgemaakte Vrouwen fomtyds zo extra moeijelyk ? r Antw. Om dat zulke Vrouwen ordinair een liegt Bekken hebben. §. CCXIV. V'r. Wat verftaat men eigentlyk door het Los-  Eenige Byzondere Vraagen. 189 Losmaken yan de Banden der Natuur in de Baaring ? Antw. De Verdunning, van den Hals der Baarmoeder , ter plaatfe daar zich de Scheede om Dezelve vafthegt, zonder welke Verdunning volftrekt geen Natuurlyke Baaring kan gefchieden. §♦ ccxv. Fr. Wat kwaad ontftaat 'er doch wel voor Moeder en Kind, door een geklcmt Hoofd, of een Hoofd dat lang in den Doorzet zit, fchoon dat het eindelyk noch door de Weeën uitgeperft word? Antw. Voor Beide konnen daar uit zeer veele, ja Dodelyke Toevallen fpruiten. Dus is het de Plicht eener Vroedvrouw zeer Attent te zyn, op dat het zo ver niet en kome, maar by tyds om Hulp zenden $ want 1. Door die Drukking worden de Teeldeelen der Moeder ontftoken, verzweeren, verderven &C. , waar op dikwils de Dood volgt. 2. Het Vorkje en Pserineum worden gefcheurd. 3. Na de Baaring volgen daar fomtyds een Uitzakking van de Scheede en Baarmoeder op.  ïgo Eenige Byzondere Vraagen. 4. De Krop der Water Blaas kan daar door fodanig gekwetft worden, dat 'er of een Opftopping of een Tegen-willige Afloop der Urine op volgt. 5. Daar fpruiten dikwils Ambijen, Verzweeringen , Fiftels en Uitzakkingen van den Aarsdarm uit. 6. Het Kind fterft, om dat de Hoofdbeenen zo ver en valt over en op malkanderen gefchoven worden, dat daar door de Harsfehen gekwetst, of dat het Kind in zyn Vermogens gekrenkt worde. En dit zyn de waare Redenen, waarom dat *er in de eerfte Baaring zo meenig kloek Kind (voor al in wat bejaarde Vrouwen) fneuvelt, en de Moeders daar van zo veel ongemakken behouden tot aan haar Levens EINDE.  DRUKFOUTEN. Pag. 3S. Reg. 5. deszeiv, lees dezelve P. 42. R. 4. uitgeftrektheid, lees uitrekking P. 45. R. 29. in, lees en P. 80 R. 11. en 12. hoe gefchied, noch niet het te begrypen, kes hoe het gefchied, noch niet tefce» gryptn. P. 87. R. 8, der Syriër, lees den Syriër P. 110. R. 20. $. 118. lees $. 123 P. 122. R. 17. f. 171. No. 8- lees $. 174, No. 8. P. 123. R. 15, f. 171. lees 174. A      81 1048 3773 UB AMSTERDAM  GELDERSCHE CATECHISMUS » DER VERLOSKUNDE ten Dienfte der Vroedvrouwen op de Dorpen aangeftcldc door De Edel Mogende Heer en Gedeputeerde S T A A T E N des ghiartiers van Nymegen ; Opgefteldt Toe een Huislyk Gebruik ter Onderwys van opgemelde Vrouwen door J O HANNES MAAS Med. Doiïor, Le&or in de Vroedkunde , Stads Operateur en Vroedmeefler der Stad Nymegen. Te NTMEGEN, V. Ter Drukkerij van ISAAC van CAMPEN, Boekdrukker en Boekverkoper , 178a.   AAN HUN EDELE MOGENDE DIE HEEREtf ORDINARIS GEDEPUTEERDE S T A A T E N des QUARTIERS van NYMEGEN wegens de RIDDERSCHAP FRANS GODART Baron van LYNDEN, Vry-heer van Hemmen, Blitterswyk en Wansum, Burchgraaf, Richter en Dykgraaf des Ryks en Richter der Stad Nymegen, Curator van de Provinciale Academie te Harderwyk, Gecommitteerden tot Beneficering van NederRhyn en Yssel, &c. &c. &c. ! NICOLAAS HANS WILLEM Baron van DELEN, - Heere tot Druten en den Lakkn-Burgh &c. &c. &c„  JACOB NEOMAGUS Grave van RANDWYK, Ambtman, Richter en Dyk-graaf des Ambts Tüsschen Maas en Whaal &c. &c. &. En wegens de STEEDEN Mr. JOHAN ENGELEN, Burgermeester der Stad Nymegen &c. &c. &c. MATTHEUS LAMBERTUS SCHULL, Burgermeester der Stad Thïel &c. &c. &c. Mr. ADRIAAN de ROOCK, Burgermeester der Stad Zalt-bqemel &c. &c. &c. Mitsgaders HUNNER EDELE MOGENDEN SECRETARIS DEN WELEDELEN GESTRENGEN HEER Mr. JAN van LEEUWEN, Burgermeester der Stad Nymegen &c. &c. &c.  EDELE MOGENDE HEEREN! X-^At de Vroed- en Verloskunde van al oude Tyden, als de voornaamfte en noodzakelykfte Konft aller Konften voor hecMenfchdom byPerzoonen van Wysheid, Vermogen en Aanzien, ja by Vorftinnen en Koninginnen, in groot Aanzien enAchtinge geweeftis, * 3 en  O P D R A G T en dat by Dezelve de Beoeffenaars van dien in Waarde zyn gehouden, en een veilige Schuilplaats vonden 3 behoeve ik door een groot getal Voorbeelden, die by veele geleerde Schryvers gevonden worden, niet aan te halen. Het zal genoeg zyn te zeggen , dat 'er volgens fommige Hiftorien , oulings een Cleopatra Koninginne van hetSchat en Konft-ryk Egypten is geweeft , Dewelke, uit Liefde tot haar Onderdaanen, zich bezig hield met het Verlosfen van Vrouwen, Dat Hippocrates al 460 jaaren voor Chrifti Geboorte degel-  O P D R A G T zelve in Griekenland met veel Lof, Succes en meêr Voorzigtigheid, dan hedendaagfch, geoefTend heeft, is over bekend; als ook, dat Hy ons meêr Medicamenten voor de Ziektens der Vrouwen heeft nagelaten, dan voor eenige andere Ziekte. Galenus ontrent 600 jaaren na Llippocrates geboren heeft zich ook veel moeite gegeven om de Schriften vanHippocrates aangaande Kraamvrouwen en Kinderen, op te helderen. En noch een mecnigte van oude enhedendaagfche deftige Mannen (liet het de kortheid eener Opdragt toe) zoude hier konnen allegeren. * 4 Liet  O P D R A G t Het is waar, dat deeze Edele , en voor elk Menfch y ofeer, of zo dra Hy in de Waereld komt, onmisbare Konft, door veele onopgevoede, diep onkundige, fuperftitieufe en onwaardige Perzoonen (voor al ten Platten Lande) een reeks van jaaren*, in zo een verlichte Eeuw, in zo een ander Canaan als ons lieve Vaderland geoeffend is. Ja, tot verderf der In- en Opgezetenen fchandelyk misbruikt, en daar door niet alléén tot kleinachting, maar tot grote verachting en eendiep Verval gekomen is. Zodanig dat menbynahaaft geen  O P D R A G T geen Vrouwen van Diftinétie of Vermogen vind, welke die Konft willen leeren of oeffenen. En meeft al zulke zyn, dewelke in een ver gevorderden Ouderdom, met veele zorgen beladen, zich zo ver bekwamen, om maar aan het daar toe ftaande Examen te voldoen en dan daar door aan het Brood te geraken. Ten eenemaal uit het Oog verliezende het voorname oogmerk, om die Konft tot Eer van God en Heil des Menfchdoms te verrichten. Beveiligende dus de Waarheid deezes ouden Vaars: * 5 fin*  O P D R A G T F'mg'it fe Medtcum quisquis Idwta, ProfanusJudceus, Monacbus, Hiflrio, Rafor, Anus. Doch wyfe en dappere Mannen en Voorftanders der We« tenfchappen hebben ook wederom het hunne toegebragt, om aan de Verloskonft luifter by te zetten en derzei ver Oeffening over al weder in Trein te brengen, en in handen te doen komen, van zulken die de Eere der Konft zouden weten op te houden. Zo, dat zeivs thans Hoogleeraars , Doélores en voorname Chirurgi zich het eene Eere  O P D R A G T Eere rekenen, om Handen aan het Werk te flaan, en het nut daar door verkregen, door haar geleerde Schriften, aan het Puplicq mede te deelen- Waar toe, in ons Vaderland niet weinig, tot meêr luifter dier Konft, aangebragt is, door het Gezag der Overheden, dewelke zich als Vaderen des Vaderlands dat Verval inde Verloskunde, en de akelige gevolgen van dien, hebben ter Harte genomen , door zodanige Middelen uit te denken , dewelke in ftaat waren, om Vrouwen tot oeffeningvan dieKonft te animeeren. Waar in boven anderen emi- nee-  O P D R A G T neeren U Ed. Mog. de Heeren Gedeputeerde Staaten des Quartiers van Nymegen , die als waare Patriotten begrypende, dat 'sLands Fleerlykheid en Welvaard, in de meenigte van welgefchape Inwoonderen moeft beftaan. Ook daaromme by een wyfe, heilzaame en nooit volprezene Refolutie van . . . . * 1780. hebben gelieven te zorgen, Dat 'er op alle Haar Ed. Mog onderhorige Dorpen een zeker getal ervare Vroedvrouwen zouden worden aangefteld, en daar toe geëncoura- geert,  O P D R A G T geert, door een convenabele jaarwedde Spruitende uit een zo ligt opgelegde Belading, dat byna niemand daarvan eeniggevoel heeff, ja eer een luft tot weldadigheid , dan een laft moet o-enaamt worden, om dat die alléén ruft op gegoede en vermogende Schouders. Maar van allen, met verfchoning van en tot Velzyn der Armen, eenparig, gewillig met applaufie en ter navolging van andere Provinciën gedragen word. Dan op dat deeze Vaderlyke Zorge van UEd Mog. van te  O P D R A G T te meêr en fpoediger nut zoude zyn. Zo heeft de OndergeC als een gering Middel met al zyn Vermogen daar toe gaarne willen mede werken. Door alle zodanige Vrouwen, die zich aanboden, om als Vroedvrouw te fungeeren, te onderwy zen, gelyk 'er reeds veelen van die Vrouwen zich op de Dorpen bevinden. Dewelke na genoten Onderwys en daar van afgelegt Examen by den Heer Archiater M: J: de Man, en daar op verkrege Aanftelling door de Heeren Amptmannen, met veel Lof  O P D R A G T Lof en Succes, tot genoegen der Opgezetenen, de Verloskunde zyn oeffenende. Dan de Ondergefchr. vermeind, dat 't wegens het groot Gewicht des Werks en de ligt verganklykheid der Memorie, geenzints genoeg ware , dat opgemelte Vroedvrouwen in dat Onderwys berufteden, Maar volftrekt nodig ware, om Haarl. geheugen te fterken, dat Onderwys te continueren , het geen zich met veeIe, wegens ver afgelegenheid &c. zich niet voeglyk zoude fchikken. Weshalven de Ondergetek. op  O P D R A G T op een Convenabeler Middel bedagt is geworden, namelyk Om een kort, eenvoudig, vetftaanbaar doch zakelykGefchrift, tot meerder enmakkelyker Leering by Vraagen en Antwoorden op te ftellen. En dus met zyn regten Naam van GeIderfche Catechismus der Verloskunde te intituleeren, om dat dezelve principaal gefchikt is, voor de Gelderfche Vroedvrouwen. Dewelke aller Eerbiedigst en Ootmoedigst aan U Edel Mog. temogen toeweijen. En aan Hoogst Derzei ver Patrocinie op te dragen, ik niet  O P D R A G T niet alléén voor eene Eere. Maar ook als een regt Patriotties Onderdaan en menfchlievend mede-Burger tenhoogflen verfchuldigt achte. Om, door die Catechismus iets in het aller geringde, al waren het maar zwakke Pogingen, te konnen toebrengen. Het welk eenigiints aan de Heilzaame Refolutien van U Ed« Mog. zou konnen bevorderlyk en aan het Menfchdom voordeelig zyn. Zynde het my tot een innig Vergenoegen, hier door gelegenheid te hebben, om , aan U Ed. Mog in het open* * baar  O P D R A G T baar myne Verplichting, te erkennen. Om dit Boeksken , als een Bewysmyner aller gevoeligfte en oprechtfte Dankbaarheid te ftellen. Gelieft het dan Edel Mog. Heeren met een gunitig Aan* zien te ontfangen. En laat het de Voorrechten van ü Ed. Mog. Befcherming genieten. Blyvende na Hartgrondige Toewenfching, dat U Ed Mogend tot in een lengte van dagen met UEd. gezegende Nakrooft den Stoel der Eeren met veel Wysheid en allerleij Heil  O P D R A G T Heil moogt bezitten, en Uwer Ed Mog. Naams -gedagtenis noch in Zegeninge zy by het laate Na-geflagte. Houdende het voor eender grootste Voorrechten , my, met diep verfchuldigden Eerbied, te mogen noemen. UWER EDELEN MOGENDENS! AUerverplichtsten en Onderdanigsten Dienaar;  Men erkend geen Exemplaren voor Echt, dan die door JOH: MAAS eigenhandig ondertekendzyn, agter de Qfdregt.  VOORWEE DE. _T\ Oit had ik gedagt, dit Werkjen door den Druk gemeen te maken, vermits, eensdeels een flavige Prattyk &c. hindernuTen, my daar in altoos Zeer hinderlyk geweeft zyn. Dan, zo waren 'er anderdeels, zo veel Onderwyzingen, Schetfen, korte Begrippen, Grond-beginzelen &c. der Verloskunde, (waar door de een den ander heeft trachten voor by te lopen) binnen korte jaaren, van celeerde Mannen, in de Waereld gekomen, dat Haarl. Naam Legio is, en men haaft niet weet , wie en wat men kiezen , of wiens Stelling een Leerling omhelzen zal. Echter heb daar toe moeten komen, om by nacht en ontyden, zo veel van mynen be■* * * 3 krom-  VOORREE D E. krompenen tyd, by een te rapen , om dit Papiere Kind, over de Verloskunde, ook te doen geboren worden ; waar toe my veele redenen bewogen hebben, en dat wel voornamelyk: ■Nadat Haar Edel INI ogen den de Kieren Ordinaris Gedeputeerde STAATEN des Quartiers van Nymegen in den jaare i?8o. die Heiizaame , regt Vaderlyke en nooit genoegzaam te pryzene Resolutie , genomen hadden , om, indien mogeiyk, ten platten Lande, alle zogenaamde Nood-hulpen der Baarenden (doch wien beter den Titel van Dood-hulpen en 'Peflen van het Menfchdom competeert) uit te roeijen , en derzelver plaatfen over al, in Haar Edel Mog Territoir, op de Dorpen, rot Levens en Gezondheid behoud, van Vrouwen en Kinderen der Dorpelingen, te vervullen, door kundige en "bekwaame Vroedvrouwen, wiens Wetenfchap gegront was, op die twee vafte Zuilen der Verloskunde, namelyk Theorie en Practyk. Zo is het, dat zich, na het bekend worden dier Refolutie, een geheele Schaar van Vronwen, by my kwam aanbieden, om in die Konft onderwezen te worden, Waar van my niet heb konnen of willen onthouden, maar gewillig dien Laft (fchoon groot,  VOORREED E. groot, en die niet dan by Ondervinding gekent word) aanftonds op my genomen heb , en het my een Eere geacht , myn geringe Vermogens aan te mogen wenden, om die Lands Vader- en Liefdenryke Refolutie Hunner Edel Mog. zeer eerbiediglyk te willen bevorderlyk zyn. Want ik kende door een zeftien jaarige Praftyk, die ik Ooft en Weft in de Gelderfche Quartieren geoeffent heb, dat het gantfche Quartier van Nymegen , omtrent het ftuk der Verloskunde en aankleven van dien, byna ten eenemaal verdorven en verpeft was, door Diep onkundige , Rukeloofe , Onbefchaamde, afturant eigenwyfe, vol vanVooröordeelen en Superftitien bezette Nood-hui- pen' ^ ** 4 Onder <*) Zie hier G. L. daar van een ecclattant Geval: Een Landloper met zyn Huisvrouw zetteden zich op een Dorp in het Quartier van Nymegen ter neder , gevende zich de Man voor Vroedmeefter en Bacca Laureus der Keulfche Academie en de Vrouw voor Vroedvrouw uit. De Boeren van dat Dorp , zonder eenig onderzoek na dat Paar Volks te doen, geloofden, al wat , dien zwetfenden Bacca Laureus, haar op de Mouw fpelde, en waren zeer wel in haar fchik. Een van de gegoedfte Boerinnen komt, kort daar op, in Arbeid, en was het eertte Slagtoffer van Bacca Laureus en zyn Vrouw, ~  VOOR REED E. Onder welke ik meenigmaalen, met veel verdriet, myn Werk, als Vroedmeefter, al zug- Het was de zevende Baaring van die' Boerin, die haar fchielyk overkwam , des namiddags braken de Vliefen, het Kind leefde zeer duidelyk, bood eerft. de Hand, en naderhand den Arm , buiten de Pudenda hangende, ter Geboorte aan. Waarlyk eene van de aller zwaarfte Tegen-natuurlyke Baaringen. De nieuwe Vroedvrouw word geroepen, en zeide (fchoon de Omftanders haar beduideden, dat 'er airede een Arm uithing) dat het noch geen regten Arbeid was, maar noch wel eenige dagen zou duuren. .en ging na haar huis. De Baarende had die volgende nacht eontinueele Weeën en groote Buikpyn. Des anderen daags 's morgens vroeg , wierd die Vroedvrouw andermaal geroepen , en zelde wederom, dat het noch geen Arbeid was, verzekerende tan de Man en Omftanders, dat 'er noch niet de minfte zwarigheid was, en de Vrouw van een levend Kind (waar by den Huisman ten hoogften geinteresfeert was) zou verloflen, eu ging weder na haarhuis. De Lyderes by aanhoudenheid die gantfche nacht Weeën en Buikpyn hebbende, liet die Vroedvrouw s morgens om twee uuren voor de derdemaal roepen. Zeggende den Huisman tegen deeze Vroedvrouw dat zo by aldien zy geen kans zag, 0f de minftè zwarigheid maakte, om zyn Vrouw van een levend Kind Qwaar van zyn Welvaard afhing) te verloflen , hy als dan twee Paarden vaardig had, om Cito na de fctad te ryden, en een ervarener Hulp halen. Pe Vroedvrouw antwoorde zulks onnodig te zyn, wan?  VOORREED E. zugtende, heb moeten verrichten; want wilde ik aan die Pellen van Noodhulpen of * * 5 Om- wint dat alles wel was, dat zy een levend Kind zou leveren , en dat het nu regten Arbeid ware. Daar op plaatste zy de Lyderes in een Stoel, en poogde met al haar magt, den uitgefchoten Arm weder na binnen te brengen. Waar mede zy van 's morgens ten drie uuren tot circa zeven uuren bezig was, wanneer de Lyderes aan haar verzogt om uit te fcheiden , en verkoos liever te willen fterven , dan langer alzo gemartelartfeert te worden. De Vroedvrouw gaf ook het Werk op, en zeide , dat zy nu te zwak en te veel afgewerkt was, om dien uitgefchoten Arm na binnen te brengen. Doe wilde den Huisman met gewelt na de Stad, doch de Vroedvrouw bepratede hem, en verzogt, dat men haar Man zou halen , die fterker en ook ervarener dan zy, in zwaare Geboortens, ware. Bacca Laureus om zeven uuren daar komende , heeft, volgens het Getuigenis der Omftanders en zyn eigen mondeling Verhaal, deeze Baarende trachten te verloflen; op volgende wyze. Hy heeft, op het Voetfpoor zyner Huisvrouw, met veel moeite getracht, den uithangenden Arm na. binnen en het Hoofd des Kinds in de Geboorte te brengen, doch Zyn Ed. zeide, onmogelyk by het Hoofd te konuen komen, en den Arm in te brcagen was hem ook ondoenlyk; het Agrippienen was hem op de Keulfche Academie niet geleerd. Wat fchoot nu te doen, voor Bacca Laureus overig? niets! als Daujcratie. Dus  VOO R R E E D E, Omftanders voldoen , zo behoorde ik meefttyds l i levendig menfch mede. te brengen. Ver- Dus Zyn Ed. refolveerde tot de Afzetting der Armen, van het fpringlevend Kind, want hy wilde per fors deez'e Vrouw van een levend Kind verlolfen, en als een eerlyk Acoucheur zyn woord houden. Ten dien Fine, haalde hy den uithangenden Arm, zo ver mogelyk na zich , en brak deszelvs OpperArm-pyp midden tuflchen den Elleboog en hetSchouder gewricht aan (lukken , en fneed met ee;i Tornmesjen doe het Vleefch daar rondom af, vertonende dien Arm aan de Omftanders; zeggende : dat is 'er God dank ! al een. De Omftanders fchrikten daar af, en zeiden, Hoe kan zo een Kind leven; den Acoucheur repliceerde, weeft maar te vreedee, ik zal 'er die ftrak weder aan naaijen, ' Doe zogt, vond en haalde hy den anderen Arm «it, brak en fneed die ook af, wanneer hy, door het uit die Armen fpringende Bloed, als een Slagter bezoeteld wierd. Na het verrichten deezer twee Maneuvres, ging Zyn Ed. tot een derde over, die hem echter mislukte , namelyk Hy bragt zyn Vingeren in de Mond des Kinds, en trok het by het onderfte Kaakebeen met 't Hoofd twee halve Armen met uitftekende fcharpe Beenpunten , na beneden , en moeft dat doe , wegens vermoeidheid , (want de Man had vier uuren en fwieta gewerkt) zo laten zitten. De Kraamvrouw liep van Desperatie uit de Kraamftoel. Einde-  VOORREED E. Vermids die onkundige Nood-hulpen ordinair , eer dat zyl. my lieten roepen , zo lang Eindelyk komt , op het onverwagts , de derde Vroedmeefter; de goeue Natuur, dewelke door hulp van één a twee goede Weeën het Kind uitparfte. Na dat deeze Vrouw van zelvs verloft was, ging den Acoucheur zyn Belofte volbrengen , naaijende de afgefnedene Armen heel netjes aan de Stompen weder vaft, gelyk ik het Kind, des anderen daags fchouwende , ook bevond , daar manqueerde niets aan , dan dat het Kind Dood en den Huisman van zyn Erffenis verftoken was en de Vrouw elendig gefcheurt. Des anderen daags kwam Heer Bacca Laureus met een modice Rekening by den Huisman. Luidende aldus: N: N: Debet is fchuldig aan N: N: Vroetmeifter en Bacca Laureus der Keulfche Academie, Voor Vacati van 4 uuren by U Vrouw, afsnyding en weder aannaijen van twee Armen van 't Kind, en Verlosfing door de Natuur 13 - 4 " 0 Voor een Flesje Medicyn om de Vrouw te verloflen 1-16-0 Voor het omdoen van de Laatband zonder Aderlaten . - . 0-6-0 15 - 6-0 Den Huisman was over een en ander zo wel geftigt, dat hy byna rafend was, en zoude den Bacca Laureus, .zonder het minfte Respeft voor een Cives Academia Co/onicnfis te betonen, in plaats van betalen, Dood gcilageii hebben, indien hy zich niet mt zyn  VOORREED E. lang de Lyderes afmartelden , tot dat de Baarende half en het Kind of Kinderen geheel Dood, de Wegen gefloten, droog, pynlyk &c. waren. Zo dat ik wel hondertmaal met zugtingen tot God gewenfcht hebbe ; och ! dat de Oogen der Overheden eens mogtengeopent worden, en dat, om Wraak roepende Bloed , van zo veel onnofele Kinderen, die Piiaaren van Land en Kerk hadden konnen worden , eens aanfchouwdeden , ende Haar Ed: Harten daar door mogten bewogen worden , om na Haar Ed. Wysheid en Macht dien Ban uit den Lande te doen. En 'er zo van Hooger Hand , tot Heil van die ongelukkige Opgezetenen , eens een kragtdadige Verandering geboren wierd. En, zie daar ! dat gelukkig en lang gewenfcht Tydftip; heb ik, nu myne gryzigheid begint te komen, noch voor mynDood mogen beleven. Waar- zyn Huis en kort daar aan uit het Dorp gevlugt was, wanneer men naderhand ontdekte, dat het een verlope Kleermaker was. Meêr zulke en diergelyke Menfch-vernielende Staaltjes, dewelke ik in 42. jaaren ondervonden heb, zou ik in meenigte konnen by brengen.  VOORREED E. Waarlyk een aller gelukkigft Tydftip voor de Opgezetenen des Quartiers van Nymegen. Het laate Na-geilacht zal die Verftanden «och roemen , dewelke zo een Liefderykc en Vaderlyke Refolutie en Ordonnantie uicgedagt en ter uitvoer gebragt hebben. Haar Edele Mogendens Naam zal niec alléén in het Quartier, maar by die geene, die buiren ons zyn, tot een volftrekt navolselyk Voorbeeld en gezegende Nagedagte5is, wezen, tot dat de Maane niet meer zy. Want ik geloof niet, dat Peft en Verkoudheid meêr Menfchen dooden , als onkundige en inconfcientieufe Nood-hulpen , om dat die Ziekten nu en dan maar eens grasfeeren, en men in dezelve op een voorzichtige wyZe de Lyding der Natuur volgt. Maar deeze wreede Menfchen - flagters heerfchen altyd , door meefttyds op een onkundige wyze de Werking der Natuur te wederftreven, aan alle Oorden van ons Land. Wie zoude nu om alle Zulke Onheilen voor te komen, en het Heil zynes Evenmenfch te bevorderen , de Voetftappen der Vaderen des Vaderlands , niet gaarne mede willen drukken, ibou  VOORREE. DE. Ik althans heb dit vol vaardig willen doen, en ten dien einde , heb deezen Catechismus der Verloskunde opgefleld. Deels om voor my zeiven, tot een kort Begrip en Regel in myn huislyk Onderwys, aan myne Discipelinnen te verftrekken, en denzelven , met vertoning van Prarparaten , Platen &c. daar toe fpecterende, te ontvouwen. Dit dan een of meermaalen, na een ieders gauwe of langzaame bevatting , gedaan hebbende , tracht ik dan , uit de Vraagen , aan de Discipelinnen, daar uit gedaan , Haarl. vordering te vernemen. Om den dierbaaren en fnel vergankelyken Tyd niet te vergeefs te verkwiften , door vrugteloos de novo te ontvouwen, het geen zy reeds verftonden, en ook niet, gelyk men zegt, met den Haan over de heete Kooien te lopen f en óver te flaan , dat wat Haarl. noch ontbeerde. Neen! de Zaak is te gewichtig , om dat 'er aan een Vroedvrouw altoos twee Zielen en een Huis-hoofd worden vertrouwt, van wiens wel of kwalyk behandelen, zy eens Gode rekenfchap zal moeten geven; of hét gelooft word dan niet, men zal het waarlyk ondervinden, eens in de Doodsuur en dan noch  VOORREED E. noch eens in dien gedachten grooten Oor* deels-dag , in welke alle die Vrouwen ea Kinderen, die of door onkunde of door verzuim mishandelt zyn, cegen haare Vroedvrouwen zullen opftaan. Dan ook heeft dit Werkje den Druk gezien , om dat veele niet fchry ven konden, of geen Gefchrift, maar wel gedrukt .konden lezen, en my daarom, daar toe onophoudelyk, aanfpoorden. Eindelyk is dit ook gefchted , voor dié geene, tot een Hand-boeksken, dewelke na gedane Examinatie en Inftallatie, zeer ligt, van het mondelyk gehoorde , veel zouden vergeten, door hetzelve teleezen en te herlezen (dat ik allen aanrade) weder op nieuw in Haarl. Geheugen zouden gefterkt worden, en langs deezen Lydraad, by het mondeling gezegde bepaalt. - En dat zy akyd moeten gedagtig zyn , dat alle Konden en Wetenfchappen zyn als de welriekende Kruiden, dewelke, hoe die meêr gewreven , dies te aangenamer en fterker Geur van zich geven. Ook, dat 'er van de Verloskunde te regé met Terentiustkan gezegt worden: {qiiod tiunquam Jatis discitur mnquam fatis dicïtur J dat nooit te veel geleerd word , dat Wórd nooit  VOOR REED E. nooit te veel gezegt; want in de Verloskunde is men nooit volleerd. Nu voorzien ik al ras , dat dit Werk aan fommige Geleerden en Ervarene al te gering en te bekend, zal voorkomen. t Maar weet men dan niet, dat de Natuur in al haar Werkingen ook zeer eenvoudig is; ergo, hoe nader de Konft met de Natuur over een komt, hoe beter, en in de grootfte uitgebreidheid is niet altoos de grootfte Geleerdheid of Verdiende gelegen. Het is ook maar voor Eenvoudige gefchreven. Ook heeft een Vroedvrouw met Dingen , die noch onder de Dejïderata behoren , en waar van noch fubjudice lis efl, niet nodig. Doch Haar Ed. gelieven, zulken grooten vermetelheid , van my ook niet te verwagten, dat ik my verbeelden zou , om iets, dat na Geleerdheid zweemt, te konnen of willen fchry ven. Het komt ook op de groote Geleerdheid, by de Vroedvrouwen zo zeer niet aan, als wel op het grondig verftaan van die Dingen, die zy behoorde te kennen, tot Verlosfing van Vrouwen. Want  VOORREED E. Want als men meer dan het nodige weet, dat maakt den Menfch maar opgeblazen, ca dat zyn wy alle van Natuuren genoeg. Dan zo moeten Bejaarde , en aan het leeren ongewoone Harsfenen, zo min mogciyk, door onnutte_ Wetenfchappen, opgepropt en overladen worden. Want het eene ftoot, als het ware, het andere uit, en het verdonkert mi!kanderen, . Pkribus int ent as non eft ad fingak jen/us> ■ De Redenen, waarom dat de meeile Vrouwen , zo moeijelyk te onderwyzen , zo-onvatbaar voor het leeren, en zulke langzaa R£ en flegte Progreüen maken, zyn, on*ki ^fbetering, de volgende. t. i. De meefle hebben geen indruk van het ■ Werk, dat zy liaan te aanvaarden. 2. Zy leeren het niet uit het regte Grondbeginzel, om, tot Eer van God en Nut van het Menfchdom,'haar Werk te verrichten, maar Itaroogen alléén maar op e J ,irwedden, het Smullen voor, op en na de Piep, en verdere Emolumenten. 3. De meefte zyn te bejaard» haar Hirs- fenen te ftyf en te onvatbaar, als zy aan net * * * Jee,  VOORREED E. leeren gaan; men moet het haar voorkauwen en indampen. 4. Haar Staat is veeltyds zeer bekrompen , gepaart met een Hart vol opeetende Zorgen, voor haar Huishouding en Kinderen, het welk Haarl. van het leeren geduurig afleid , en zeer hinderlyk is. 5. Als zy reeds eenige Vrouwen by Geluk verlof! , en eenige Kinderen (gelyk de Koe een Haas in een nauwe Padagie) gevangen hebben, dan worden zy zo eigenwys en met vooroordeel en glorie bezet, dat geen Simfon Haarl. die kan ontnemen , deunende altyd op haar ydele bloote ondervinding, van Zo en zo veel V rouwen reeds verlod te hebben. Zulke konnen nooit geen bekwame Vroedvrouwen worden, voor en ai eer zy van haar Vooröordeelen gezuivert, van haar diepe onkunde overtuigt en in een begrip gebragt zyn, dat de bloote onderyinding zonder Theorie Haarl. meêr fchaade dan baat aanbrengt; zie §♦ 9. en 10. 6. Zy willen te veel gelyk en te fchielyk leeren, bly ven niet lang genoeg op een duk daan, tot dat zy het ter deeg bevatten. 7. Zy  VOOR Pv EED E. 7. Zy verfpillen haaren tyd te veel met de Figuren en Prentjes der Aufteuren, mee voorby zien van al het andere, dat tot de Verloskunde behoord, en de Theorie (de voornaamfte Pilaar en lichtende Fakkel der Konft ) is Haarl. tot een laft. 8. Dan, 20 willen zy, volgens de ordinaire Weg Gods , door geen fmalle tot ruyme Wegen geleid worden, noch het Jok in naare Jeugt dragen, gaat dat niet na haar zin, dan beginnen zy te murmureeren , met de Hond op den Stok te byten , worden mismoedig, laten de Studie varen, worden groote Weetnieten en veranderen dikwils in oude, arme en veragte Schepzels, 9. Maar gaat het in den beginne met Haarl. wederom voorfpoedig , dan verbeelden zy zich , dat dit alles door haare wysheid, naarftigheid en waardigheid komt , en zien den Gever van dit ailes met ondankbaarheid voor by, worden dan hovaardig en berokkenen daar door haaren Val; deeze evenairen de Varkens, die zich dik en vet eeten, tot den dag der flagting, aan Ykels, die onder den Eoom leggen, en zien nooit om Hoog, na den Boom , daar de Ykels van nederdalen. ïo. Veele maken ook verkeerde Progres*** 2 fen,  VOORREED E, fen, door zich te veel te bemoeijen met alJerleij onbetamelykeKwakzalvery, verflyten daar haaren dierbaaren Tyd mede, en willen , door dat Beunhaafen , vroeg ryk worden, en haare Geleerdheid vertonen, en bederven daar door veel Vrouwen en Kinderen fpelende met derzelver Leven en Gezondheid , als de Kat met de Muis , zonder de minfte kennis van de Ziekte , Medicament, Patiënt of Temperament re hebben, en dat fpeelt al Zo voor Doctores, en maakt zich by God en Menfchen zo gehaat als de Peft, (want het einde en loon van alle Kwakzalvery is veragting) ja fomtyds het Schavot. Want die dierbaare Panden, van het Leven en Gezondheid haarer Cliënten, in de waagfchaal te ftellen, voor een klein vuil Winsje, is by die blinde Aardwormen geen Zonde, en daar van Gode rekenfchap te geven , dat zal noch lang aanlopen. Om den Plegtigen Eed en het dankbaarlyk Gehoorzamen aan haare Overheid , by haare Aanftelling gedaan ; dat zy mets MeJicir.aals of Chmirgkaals aan Vrouwen of Kinderen • mogen doen, dat"is maar by dat. Opfteken cler Vingeren gebleven , en al lang by Haarl. maar niet by God vergeten. Dat Beunhaafen een continueele Dievery is,  VOOR R E EDE. is, en Gek van onrecht gekomen niet en gedeyt, maar zyn fteenen en zyn houten zal verteeren, word van zulke niet gelooft, voor en al eer zy en haare Nazaaten zulks te laat ondervinden. Ik twyflèle niet, of daar zal hier of daar wel een Ziphra of Pua gevonden worden , die aan dit myn gezegde, gaarne haar Zegel Zullen willen hangen, en dan ook begrypen, dat dit gezegde op Haarl. niet toepaüelyk is, maar dat ik een braave Vroedvrouw voor een aller noodzakelykft en voortretlelyk Werktuig tot Redding van Noodlydende en welzyn van het gantfche Menfchdom houde ; een Prins heeft haar zo wel nodig als een Bedelaar, De verdere Redenen, waarom dat de Verloskunde in zo een vervallen ftaat is en blyft, Zyn : I. Om dat dezelve op veele Plaatfen door onopgevoede , onkundige en van een flegt Gedrag zynde Vrouwen geoeflent word. i Dat zy op veele Plaatfen, geen andere gelegenheid om dieKonil te leeren, hebben, dan onder het bellier van waanwyze en onkundige Matreden , die meeftal zelve geen ö ffft {heo-  VOORREEDE. Theorie bezitten , en alléén maar op haaf bloote Pradtyk (leunen. 3. Dat fatzoendelyke Vrouwen met te veel Vooröordeelen tegen die Kond zyn ingenomen , om dat de voortreffelykheid, het Gewicht en Noodzakelykheid dier Konft Haarl. onbekend is. 4. Dat die geene, dewelke van de Overheden aangeftek zyn , om op die zaaken te letten, of niet behoorlyk vigileeren, of uit Menfchen-vrees &c. den Overheden daar van niet behoorlyk en nadrukkelyk genoeg advertceren. 5. Niet minder is tot veragting der Verloskunde en gequalificeerde Vroedvrouwen, dat zy zich ophouden met oneeriyke Vrouwsperzoonen ten haare huize te cureeren , logieren of te verloflen. Daar door maakt zy zich , met gegronde rede,gehaat, by fatzoendelyke eerlykeVrouwen , en doet zich aan de eene kant meêr fchade, als zy aan de andere wint. Want hier door ftek zy zich en andere eerbaare Vrouwen in gevaar , om befmet te worden, gelyk Juftina Ditterichs een ervare en wyd beroemde Vroedvrouw van zich zeiVen  VOORREED E. ven verhaalt, dat zy , een verzweering aan, haar hand haddc, en een befmet Vrouwspersoon daar mede verlofte, van dezelve befmet wierd, en doe onwetende met die hand 30. eerlyke Vrouwen befmettede. Ik heb een Vroedmeefter gekend , dewelke om die reden, de middelfte Vinger moeit laten afzetten. Weshalven het zeer goed is , dat 'er hier en daar , voor al in de Steden , eene (doch tefTens bekwaame) Noodhulp is , die met Oogluiking gepermitteert word, om zulk flag van Vrouwen te verloflen , want dit is een noodzakelyk kwaad, om de Vroedvrouwen der fatzoendelyke Vrouwen voor befmetting te bewaren. Dit Werk is dan maar voornamelyk ingericht , deels voor myne gewezene Toehoorderen, om het geheugen te verfterken en om Haarl te doen onderhouden en behouden, dat, wat zy reeds geleerd hadden. Maar ook deels, op dat het voor de tegenwoordige of noch toekomende , tot een. Lydraat van Leering zoude verftrekken. Daarom heb ik het kort» eenvoudig, dui^ delyk , zaakelyk en met een twee en-veer^ • J *** 4 tig  Voorreed è. ftSrfSe Pfadyk ftr°kende ' trachten «PM En daar andere veele en verfcheide Capittelen van gemaakt hadden, (en daar door genoodzaakt zyn geweeft, een en dezelve zaak dikwils te herhalen , het Boek te verboten en de Memorie te beballaften) heb ik veele dingen tot een Hoofdftuk gebragt. Konftwoorden en vreemde Taaien heb zo veel mogelyk vermyd , want dat verdonkert voor Vrouwen meèr dan het opheldert, en zweemt na Kwakzalvery. Na deeze of geene zaak in dit Werkje maar korteiyk befchreven te hebben, zo heb hier en daar een &c by gezet , om daar wat by te doen ftil ftaan, en zich te bepalen by het geen, wat ik mondeling breeder daar van gezegt heb. Geen Auteuren heb aangehaalt, vermits de meefte Vrouwen , om die te kopen noch luft, tyd noch geld hebben , ook daarom , om ieder in zyn wezen te laten , cn den een niet boven den anderen te verheffen , noch iiotte tot Crifes te hebben, noch daartoe te geven, waar van een vyand ben, alzo zulks meêr ontfticht dan leerd, en een glorieus Cripcus by my maar eenMonfter in de Konft is.' De  V 00 RREEDE, De Letteren heb expres wat groot genomen , om dat die geene, dewelke de Verloskunde ten platten Lande beginnen te leeren ordinair al eenige Meij-maanden óp den rug hebben, en dan al ras oud en zwak van gezicht worden, om., dus doende, aan haar gezicht wat te hulp te komen. En niet om dit Werk grooter te doen fchynen, dan het in der daad is, gelyk het van veelen gefchied , die geen ftof hebben om te fchry ven. ö Neen ! de Verloskunde is daar toe een al te onuitputtelyke Bron,myne Toehoorderen zullen daar van wel anders konnen getuigen. Van de Ziektens en Toevallen der Vrouwen en Kinderen, na de Baaring , heb zeer weinig , en maar even het nodige gezegt, om dat dat het werk der Doctores en Vroedrneefters is, en het geen Vroedvrouwen betaamt, iets Medicinaals of Chirurgicaals te verrichten en tegen de Wetten der Overheden C) byna op alle Plaatfen Itrydig is, En ieder Schoenmaker zich by zyn Leeft moet houden , volgens dat oude Spreekwoord. *** 5 Laat (■*) Ziet de Inftruftie voor de Vroedvrouwen van Haar Edel Mogende Heeren gedeputeerde Staaten des Guaniers van Nymegen van 1780.  VOORREED £ Laat elk in zyn Konft, Ban hebt gy aller gonft. Daar en boven, zo komt het met de Deftigheid van een Vroedvrouw en haar Konft niet over een, dat zy zich met de Kwakzalver , Marktfchreijer , Worg-engels &c. Uitvaagzeis zoude gelyk ftellen. Want een Vroedvrouw , die zich met Kwakzalverey ophoud , is een Monfter en Ballaft der Aarde, en een regte Vroetfter in haares Naaftens Ingewanden , die van geen ordentelyk Menfch kan of mag gerespedteert of vertrouwt worden. Om dat zy God noch Menfchen vreeft, maar dagelyks tegen byna alle de Ge- en Verboden der Heilige Wet zondigt; als Tegen het derde Gebod, om dat zy den Eedt niet en vreeft. Tegen het vyfde, om dat zy de Wetten der Overheden befpot. Tegen het zesde, om dat zy door haar onkunde dikwils manflag op manflag begaat, ten minften het Leven en Gezondheid haares Naaften in de waagfchaal fteld. Tegen het agtfte , om dat Beunhaafen een continueele Divery is. Tegen het negende, om dat zy als een Huichgeiares een geftadige valfche getui-  VOORREEÜE. getuigenis geeft, van haare Geleerdheid, die zy niet bezit. En tegen het tiende Gebod, om dat zy oogenblikkelykbegeert, het geen een ander toebehoord. Echter, fchoon dit ook het eigentlyke werk van Medicina Doctores is, zo heb ik voor de Buiten Vroedvrouwen, die meeftat van de Hulpe der Doctores ontbloot zyn , een weinig toegevenheid moeten gebruiken, door aan 'haar , tot voorkoming van grooter onheilen, een klaar denkbeeld te geven van het gebruik van de Zes nietNatuurlyke Dingen , om daar uit een goeden Leefregel te konnen voorfchryven. Met Plaaten en Prenten heb myne Disd* puien niet willen ophouden, heb Haarl alles in myn huislyk Onderwys breedvoerig vertoont, dat zoude dit Boekje maar grooter en koftbaarder gemaakt hebben. Die echter tot verfterking van her Geheugen luft heeft, om , voor een civile Prys , eenige fraaije en accurate Plaaten van het Bekken , deszelvs afmetingen &c. en het maakzel der Kinder - hoofden te zien, die kope de Schets der %eheele Verloskunde, door den zeer geleerden Heer A: van de Laar Med, Doctor &c. tot 's Hage, tweede Druk van irrj. De  VOOR REED E. De vyf eerfte Plaaten van dat werk zyn tot alles voldoende, dé twee andere raken alléén de Vroedmeefters. De Heer van Laar heeft zich veel werk gegeven , om aan het Gemeen dienftig te zyn, en Zyn Ed. werk is ook overwaardig om gelezen te worden. Niet minder is ook by my (fchoon ik eenigfmts van Zyn Ed. in het uithalen der Na-geboorte verfchille) in Hoogachting dac kort en wel doorwrocht werkje van den zeer ervarenen Heer J: de Reus , Stads Vroedmeefter &c te Harlingen in Octavo 1778. met een Voorreede van dien onvermoei'den, uitmuntenden en nooit genoeg te pryzenen Hoogleeraar &c. &c. P: Camper, aan welken Hoogleeraar ik by deeze gelegenheid myn openbaare Dankbetuiging doe , voor al Zyn Ed. moeite , onkoften en licht door zyn geleerde Schriften aan de Ed. Heelkonft bygezet, in genere, maar in fpecie voor het gebruik en applicatie des (zo lang voor het gemeen , als ook voor de half ziende Rhoonhuifianen Zelve, verborgen) Rhoonhuifiaans, nu ontdekt, en door Zyn Ed. regt verlicht Geheim , in de Voorreede van Mauriceau Ce duo dignior, Ver- C*} My dies te aangenamer, om dat ik in myn jonga m-  VOORREEDE* Verder zo moet ik noch met een woord, die geene welke de Verloskunde begeeren te •mren Ooi vuur zynde , geen koften noch moeite CeVw alles te weten en te hebben, wat toe Se Ed Heelkunde behoorde] al die Heeren Rhoonhuilianen gekend, en met fommige van Haar Ed. ramiliaar verkeerd hebbe. En ik den Opvolger van den Heer Jacob Van Diedrn als Stads Operateur en Vroedmeefter der Stad Utrecht, ruym 90. jaaren geweeft ben. En in die tyd met den yverigen en onvermoeider! Konftoeffenaar Cvwr zeer verdrukten en acnter vervoS^ Heer J: P: Rathlauw , veele moeiten heb lïeuid ia Mi 800 Gl. geboden heb, Cnoch korfvoor de Uitgave van deszelvs Ontdekking) om dat Geheim raagtig te worden. Maar heb doe, tot Celuk van myn Beurs, zo. gelukkig niet mogen -zyn , om uat Gene:m te obutieeren. En heb doe van agteren gezien , dat den zeer geleerden en aller ervarenften (maar al mede om Zyn Ed bekwaamheid zeer benydeden en vervolgden) Heer 1: Sermes, Medicin* Doctor en geweze Stadï Operateur der Stad Aralteldam. . Als ook mynen ouden en kundigen Vriend , da Hee Abraham* lïtfingh , expert Chirurgus tot Amfteldam , dat Haar Ed. my de Waarheiu van dat Geheim gezegt hadden. Eu afradeden doch niet meêr daar voor te! bieden, want dat ik even als andere , daar «^e bedrogen zou uitkomen , om dat het maar een Metzelaar., - Strykyw was. en dat het maar 111 weinige en niet in alk Hoofd klemmingen te pas kwame. En  VOORREEDE. leeren en dit Werk zullen lezen, waarfchouwen. Dat zyl. zich niet moeten inbeelden, dat dit alles in het breede zoude bevatten , wat wel van de Verloskunde kan gezegt worden, of daar toe behoord. In geenen deele, myne Vrindinnen! dan zoud gyl. bedrogen uitkomen , daar geef ik het niet voor uit. Maar alléén voor die, dewelke de Verloskunde beginnen te leeren, of reeds oefTenende, echter noch niet met dien voorraad van kennis voorzien zyn, als tot een voorzichtige oeffening van deeze Konft wel nodig is. Maar als uwl. dit tot een kort Begrip en leijdraad van Leering voor, onder en na het mondeling Onderwys , van anderen of my, zult gelieven te gebruiken , dan verzeker ik uwl., dat het van nut zal zyn. Maar dan zult uwl- ook moeten bekennen, in en door dit Werkje , noch maar een klein ftukje der zaaken gehoort te hebben. En En dat voor het overige de Heeren Rhoonhuiilaa. nen geen 'beter Vröedrneefters dan andere waren, ook dat de grootfte Force van haar Geheim beitond, in de zaak, geheim te houden.  VOORREEDE. En dat 'er al vry wat meêr zal moeten geweten worden, want dat men onmogelykalles zo kan befchry ven , gelyk men het met de levende Item en vertoning van daar toe behorende Preparaten , Plaaten , natuurlyke heele en halve, zo drooge als natte Bekkens, Phantome &c iemand aan zyn Verftand kan brengen, om het hem regt te doen begrypen. Zal dan dit Boek}e uwl. van nut zyn, en wilt gyl. met Succes uw Beroep aanvaarden en oeffênen, zo gelieft deezen mynen eenyoudigen Raad te volgen. I. Gaat eerfl eens in uwe ftille eenzaamheid, en overweegt niet alléén het gewicht, maar ook de voortrefïelykheid van dat Be. roep , en wat een noodzakelyk en heilzaam middel, voor uwen noodlydenden Naaften, gy kond worden. Want fchoon het, op fommige Plaatfen, wel door flegt volk geoeffent is en word , zo zyn 'er ook noch andere , daar het door brave menfchen geoeflent word. Het is en blyft daarom in zich zeiven een noodzakelyk en deftig Beroep, gedenkt dat oudstyds Koninginnen uw daar in zyn voorgegaan. Daar  VOORREEDE. Daar is-door de Overheden al rede eert groote Reformatie in gemaakt, en wy hopen, noch op meêr byftand van Haar Edel Mog. tot uitlokking en aanmoediging van fatzoendelyke Lieden. II. Onderzoekt U zei ven nauwe , of gy die Zedelyke en Natuurlyke Vermogens 5. vermeit , bezit, of gy oordeelt daar voor vatbaar te zyn , en of gy die luft in U vind, om , met al uw Vermogen , voiveerdig dat .beroep, volgens de God-. en . Waereldlyke Wetten , onder het gehengen van 's Heeren Zegen , en niet in eigene kragt , meêr uit Liefde tot U Naaften, dan om Gewin, te aanvaarden. Dit doende, hebt gy op uw werk waarlyk Zegen te verwagten, III. Let nauw op dat geene , wat U bewogen heeft, om tpt dat Beroep over te . gaan , en of gy daar ook een Voorzienige Roeping in vind. IV. Ziet dan niet tegen het gewicht van Jiet werk op., maar ziet op Hem, die den Menfche het Verftand , den Moeden Krag- .ten geeft, en de Sterkte vermeenigvuldigt aan die, die geenmagt en heeft. V. Word  V &ORREEÖË j V. Word onder het leeren dog niet moedeloos, als gy wat hard leers bent, verband alle ongedult, en vergelyk U zeiven by den harden Gootflcen , die , door het dikwils vallen van een zagt Water-dropjen, eindelyk uitgeholt word; gedenkt dat den Aanhoudec wint, andere hebben liet geleerd , waarom ik ook niet ? Want een Menfch heeft, als het ware, veele flapende Vermogens, die door aanhoudende Naarftigheid konnen opgewekt worden. VI. Zet, zo veel mogelyk, alleaardfche Zorgen, aan een zyde , bepaalt U eenig en alléén tot U voorgenome Leering , laat het gewicht van dien dog op U hart wegen, zondert 'er twee- a driemaal daags een vaft bepaalden tyd -toe af. Begint met kleine Lesjes, fcheid daar niet van af, voor dat gy 4ie in den grond verftaat, en in U Memorie geprent hebt, in durftere zaaken vraagt wyfer om Raad. En gaat nimmer tot de Praftyk over, voor dat gy de Theorie grondig verftaat, (ziet in het Boek §. 9. en 10,) want gy zult U anders over al aan ftooten , en ongeluk op ongeluk kryeen , gepaart met een vervaarlyk ö # # # # vroe«".  VOO R R E E DE: vroegende Confcientie, gevolgt van een naar Dood-bed , en ingang in de ontzaggelyke Eeuwigheid. . ö Myn Vrindinnen ! fta hier een weinig by ftil, en overweeg eens , wat 'er dog van die eigewyfe Monfters worden zal, die door onkunde of onagtzaamheid zo veel Zielen vermoorden, of in haar Gezondheid bederven. VII. Als gy onder het leeren lufteloos word en onyatbaar , fcheid 'er dan wat uit, en diverteert U voor een tyd , met wat anders , want het leeren moet en kan niet gedwongen worden, noch den Boog altyd gelpannen ftaan. VIII. U Examen gedaan hebbende en geftabileert zynde , laat dan het leeren niet vaaren , denkt dat men in de Verloshunde nooit is volleerd , op dat het U niet gaa als jonge Ledemaaten der Kerk, dewelke , om deeze of geene by oogmerken, by haare Leeraars een trenelyke Belydenis doen, maar dan Boek , Catechifatie en Kerk vaar wel zeggen , en dan in haar ouden Dag , in Nineviten verandert zynde, zeer ligt tot allerleij Dwalingen konnen vervoert worden. Zo gaat het met onkundige oude Vroed- vrou-  VOORREEDE. vrouwen ook, die worden Hoe langer hoe dwaler, eigenwyzer en fuperftitieufer. IX. Doet U beft om één of twee ervarene , getrouwe en nabuurige Konftgenooten, tot U intime Vrindinnên te krygen, om daar mede ongeveinft te verkeeren , raad en daad in Dooden Nood daar mede te nemen , by abfentie malkanders plaats te vervangen en laften te helpen dragen , want die na Raad hoord, is wys. X. Zoekt nooit door onbetamelyke middelen of wegen een fchielyke of groote Fraclryk re verkrygen, of andere te onderkruipen, zo U dat al voor een korten tyd fchynd te gelukken, gy zult op den duur daar geen Zegen by hebben. Maar wagt, tot dat gy van zelvs geroepen word, en weeft dan verzekert, al is de Poft noch zo zwaar, dat daar God toe roept, Hy zyn Schepzel altyd bekwaam maken kan, en ook meefttyds maakt; gedenkt dat venynige Champingjons fchielyk groeijen en ook weder vergaan , maar Yke Boomen langzaam tot in een hoogen Ouderdom, en zyn dan van vry meêr waarde dan in haar jeugt. XI. Loopt het U tegen, door onvermydelyke ongelukken, die in de PracTyk byna J ° *#*# 2 alle  V O O R R E E D E> alle bejegenen, weeft daarftil onder, gy bent immers niet beter dan U Cameraaten, word niet gemelyk noch moedeloos , zie 'er maar Gods Hand in, en dat Hy gewoon is, den Goeden door fmalle .tot ruimer Wegen te leiden, maar dat de Voorfpoet den Zotten dikwils dood , daarom beneid nooit uwer Cameraaten Welvaard, misgun haar niet dat God haar gunt, het is dikwils maar voor een korten tyd, dat zy voorfpoedig en gy verdrukt zyt. Het is droevig , en Kraamvrouw en Kind moeten daar dikwils om leiden , dat 'er over al zo een haat en nyd tuflchen de Vrouwen is, zy hopen eeuwig te zamen in eenen Hemel te verkeeren , en voor dat oogenblik, dat zy hier op Aarden zyn, kunnen zy geen Minuut accordeeren , zy moeten zich wel inbeelden een aparten Hemel te zullen hebben. Draag maar zorg, dat gy in alles met een goede Confcientie kunt zeggen , dat het ongeluk, door uwe onkunde of onagtzaamheid, niet is veroorzaakt. Word gy daar dan om gelaftert, verdraagt het geduldig , dat die nietige Aardwormen lafteren , het geen zy niet en weten, en U niets deeren konnen , maar zich zeiven vergeefs  VOORREED E* eeefs vermoeijen. en dat het maar een gemis Van ijdele en kortftondige Eer is , die U deeze kwelling maakc. Vergeit nooit geen kwaad met kwaad, gedenkt dat alle uwe Vijanden onverbrekelyk gekluiftert leggen aan een Ketting, van Hem, die alles op zijn tyd fchoon maakt. En dat gy- U Vijanden nergens beter mede kont overwinnen , dan door een wraakeloos Mzwijgen, zyn vijandeiykheden te beJagchen, en niet aan te trekken. XII. Gedraagt U in alle Gezelfchappen overeenkomftig uwen Naam , dat is als een Wijze Vronw, houd U nooit op met disputeren of een ander te becritiferen , of zich met iets buiten U beroep te bemoeijen. • Want disputeren of Critiferen komt meelt voort, uit het verrot, heerfchzugtig en glorieus Hart, waar door men zich by een ïeden gehaat en befpoDmaakt. i En men wint 'er niets mede, gij zult in U Beroep Vijanden genoeg vinden , want deeze "Wacreid-woeftijn is overftroomt, door. Bronnen Vol van Haat en Nyd , die by alle gelegenheden, op alle Plaatfen , óntfpnngen ^ XIII.  VOOR R E E D E. XIII. Draag dog zorg, dat gij den Armen met dezelve Liefde en Vlijt, zo gaarne voor niet helpt, als den Rijken voor geld. Ja , daar het hoog nodig is , na U Vermogen, zonder dat uit te Trompetten, noch wat toegeeft. Weeft verzekert, dat het maar een Brood zal zijn geworpen op het water , dat gij weder vinden zult na veele dagen. Gedenkt, dat die den Armen veragt, zijnen Maker verfmaad , maar die hem geeft den Heere leend , en 9er uw Werk om zal gezegent worden , en ook de Jaarwedden U daar voor worden gegeven. Dan zo is het maar een vrije bedeeling Gods, dat Hy den eenen tot een grooten en den anderen tot- een kleinen Réntmeefter heeft gemaakt, en die heden Ryk is, kan morgen ook Arm zijn. En om dat dit Stuk in de Practyk zo zelden hartelyk geoefTend word , zo geloven veele, dat dit een van.de voornaamfte redenen is, waarom dat 'er zo weinig Vroedvrouwtn Ryk fterven , al fchynen zyL noch zo yeel Geid in haar tyd gewonnen te hebben. 5' ' i Ik  voorreede: t Ik heb 'er nauw opgelet, en Ooft enWeft verfcheidene gekent , die maar een kleine Huishouding hadden<, meteen aanzienlyke Jaarwedde begunftigt , jaarlyks duizenden wonnen, en echter'in haar ouden Dag in arme , veragte &c. Sletten verandert waren. Wat dunkt U Ed onpartydige Lezer, gelieft hier eens een weinig by ftil te ftaan, zoude dat verhogen en vernederen uit den Ooften of Weften komen? Ik denk van Hoger wraakoeffènende Hand. XIV. Indien gy van twee Lydereftên re gelyk geroepen word, waar van de eeneRyk en de andere Arm is, gaat dan eerft by de Arme, om dat deRyke voor haar Geld genoeg konnen geholpen worden. . Gy zult 'er, al is het juift niet op die tyd,' daar na U intereft by vinden , en uw Huiszal , als daf. van een andere Ziphra en Pua gebouwd worden , van Hem , die een iege-' lyk vergeit na zyn Werk , en een goede Confcientie tot een geduurige Maaltyd hebben. ' ■ ' - ' r XV. Als een Vroedvrouw vermoeden; heeft, van het naby zynde fterven eener Barende, zo moet zy , na bevind van zaaken,of aan de Baarende, of aan de Bloedverwan**** 4 ten,  Y O O R.R E ED m » op een voorzick-ige/wyfe:, tiaar van kennis geven , om aan de Lyderis , by tyds de Jaatfte Kerk-rechten (voor die geene, die «laar op -geilek zyn) toe te dienen. -ÏC 'n llX'i IV '\V.O IfefifJ • Tot het doen van de Nood-doop moet zy ook gelegenheid geven , aan die dewelke daar aan geloven , want men moet aan een ieder, de vryheid van Religie overlaten, en êm nimmer mede fpotten. öl'i rtnv jJitsib ^' 4 . "fj ^/'' .. r * Maar weten, dat.elk Memxh verplicht is, Zo lang te blyven in die Religie, waar in hy geboren én opgevoed, is , tot dat hy zelve gve>ti*^:,w©ncfc , en ziet, dat het de regte Religie niet en is, waar in hy kan Zalm Worden, i -r.-- & . Vi? Want een Menfch, die geen Religie heeft, o£de zyne niet éh respecteert, of om Waereldfche Inzigten changeert, is maar een onnut en Bailaft der Aarde y die nergens Cre^ diet Vind , > , rn-jH hcv , nabiow . sbsorj riSD ï» . ;: .// - v ca jj •. . - iyj Zo nu dit. Werkje van eenige nuttigheide en den Konst-bemin- of OefTenaaren welbehaaglyk is , zal my aangenaam en aanmoedigend zyn, om, (indien de Heere wil, ik leve en tyd-heb) in het vervolg noch iets publice te Berde te brengen. Ein-  voorreede: Eindelyk G: Lezer 1 zeg ik noch, dat het van my niet fraaij zou gedaan zyn , dat ik over eenige , U Ed niet wel aanftaande, Zaaken, in dit Werkje vervat, verfchoninge verzogt, en dus kermde , eer dat ik geflaeen wierd. Vinden fommige van U Ed, daar iets berispelyks in , daar zal ook noch wel wat in zyn , dat behaagt aan anderen; dïfficik ejè omnibus in omnibus placere. En komt 'er aan een Criticus een Taal-, Spel- of Druk-fout in voor , hy gelieve te denken, dat het eerfte Boek zonder gebreken, noch zal moeten gedrukt worden. Ik zal hem de Eer aandoen van hem alléén te laten Critiferen , zonder my daar aan te ftooren. De Lezers konnen uit myne Schriften het nutte en het goede aannemen , het overige daar laten, of alles verwerpen. Ik heb dit Werkje, gelyk alle brave Lieden betaamd, maar met oogmerk gefchreven, om nuttig te zyn , mis ik dit einde, zo is myn tyd verloren. **** 5 Ik  VOORREEDE. Ik eindige met den Dichter: W°Mje wat beters, deel hei mede , Zo met, -weeft dan met dit te vrede.  REGISTER. VAn de Verloskunde, ' het Werk en Hoedanigheden eener Vrouw ?ag; i Van de Verdeeling der Verloskunde . P« 5 Van de Verdeeling der Teeldeelen en het Bekken P. 8 Van de Wydte, Breedte en Diepte des Bekkens P. 13 Van een Mismaakt Bekken P. 16 Van de Uitwendige Teeldeelen . P. 18 Van de Water-Blaas en Aars-darm . P. 19 Van de Grootheid der Kin der hoofden . P. 20 Van de Kenmerken der Deelen des Kinds P. 21 Hoe het Hoofd door het Bekken gaat . 23 Van de Inwendige Teeldeelen . P. 26 Van de Maandilonden &c. Vogcen uit de Teeldeelen vloeijcnde P. 32 Van de Banden, Trompetten en Eijei nellen der Baarmoeder . P. 35 Vaa de Öntlankenis en Over-bevrugting P. 36 Van de Zuiger . P. 37 Jan de Na-geboorte P. 38 /an de Opwas, Zitplaats en Keerirg der Vrugt P. 43 Van de Generatie van Tweelingen . P. 45 Van de Miskraam P. 46 fan de Zwangerheid en Tekenen van dien P. 54. Van het Onderfcheid tusfchen Water-zugt en Zwangerheid . P. 59 Van het Onderflaan P. 63 Van de Weeén . P. 66 Onderfcheid tuflehen Waaren en Valfchen Arbeid P. 69 Van de Tekenen van een Doode Vrugt . P. 70 Van de Natuurlyke Baaring . . P- 72 Van de Uithaling der Nageboorte . P. 89 Hoe een Kraamvrouw na do Baaring moet behandelt worden . P. 94 Wanneer de Vliefen moeten gebroken worden P. 93 Van de Moeijelyke Baaring • P 100 Van de Tegen-natuurlyke Baaring . P. 104 Schuinsgelege Baarmoeder P. lo»  R £ G I S T E R. Ongewone Kramp van hei Lighaam der Baarmoeder . . P. iic Gebrek van Weeën P. 112 Een re Groot Hoofd P. 114 Een kwalyk gelegen Hoofd P. 116 Een Beletzel aan of in het Lighaam van het Kind P. up Als de Billen voorkomen P. 121 Gebrek aan Baarmoeder of Scheede . P. 123 Omfluiting der ScheedeMond om den Hals van Kind . P. 12.5 Als de Navel-ftreng voorkomt . P. 126 Als de Koek voorkomt P. 127: Als het Oor en 'Schouders voorkomt . P. 134 Van de Keeringeenes Kinds P. 135 Veriosfing van Tweelingen Van den Sluitband P. 15$ Wanneer de Vroedvrouw een Vroedmeefter moet halen . • P. 158 Gereedfchap der Vroedvrouwen . P, ico Hoe een Minne en haar Zog moeten geftelt zyn P. 162 Van het Clyfteren P. 166 Korte Regelen . P. 167 Eenige Byzondere Vraagen P. 176  Pag, ï geldersche CATECHISMUS DER. VERLOSKUNDE Toe nut der Vroed-vrouwen ten platten Lande. Van de Verloskunde, bet IVerk, de Hoedanigheid en nodige kennis eener. Vroed-vrouiv. J. I VragC Kt is de Verloskunde? Jntw. De oudfte, voornaamfte en noodzakelykfte konft aller konften; dewelke leerd: I. Hoe een bevrugte Vrouw voor miskramen bewaard word. 3. Hoe in haaren arbeid geholpen, en A 3- Hoe  2 Van de Verloskunde. 3- Hoe een Kraamvrouw en Kind bezorgt moeten worden. 6 3 II p '{. Si'2. G' J a -\ §. U Wat onderfcheidt is *er tuflchen de Vroed- en Verloskunde? ^w De Vroedkunde ftrekt zich verder mt dan de Verloskunde, en leerd niet aUeén de natuurlyke en moeijelyke verlosfingen redden maar ook, hoe de regen-natuur lyke doo,• Inftrumenten geholpen f dc gebreken der reeldeelen gecureerd, en veele geregte- wordenWeS£ieli Sedecideerd mo^en En dus behoord tot derzeiver oefFenine een veel uitgebreider kennis , dan in een Vroedvrouw vereifcht word* §. M Pr. Wat is een Vroedvrouw? Jntw. Een wyfe en verftandige Vrouw, dewelke boren andere, in de Verloskunde met wysheid begaaft is. *«"oe, §. IV. ; fr. Wat is het werk eener Vroedvrouw ? nnrf nf -1* ?e" zwanSere Vr™* van haar «wtfenkems af, tot aan haare verlos/mg toe, door  Hoedanigheid eener Froedvmiw. 3 door een goeden leef-regel, wel te bellieren en haar ter Baaring te bereiden; fodamg, dat zy geen Miskraam krygt, 2. Een barende Vrouw zo te helpen, dat 'er indien mogelyk, op een vyüge, gemakkelyke en fpoedige wyfe, een levend en ongefchonden kind geboren, en de Na-geboorte verloft worde. 3. De Kraamvrouw zo te bellieren , dat zy zo ras mogelyk herlteld word, om haar kind zelvs te zoogen en op te kweeken. 4. Het kind zo te bezorgen , dat 't zyn gezonde leden behoud, en een goede voeding en opwas verkrygt. 5 Zy moet fomtyds aan den Rechter &c. eenige Berichten doen, om daar op fommige geregtelyke kwestien te beuilTen. Vr. Van welke bekwaam- en hoedanigheden behoordeéen Vroedvrouw te zyn? Xntw. Deze moeten Zedelyke en Natuurlyke zyn. I. Zy moet Godvrezende, ten minden met dien diepen indruk bezielt zyn, dat aan haar altoos twee Zielen en een Huishoofd worden toevertrouwt, dewelke zy, met een liefdenryk Hart, met opzien na Boven, en inzien na Binnen, gemoedelyk moet hande-  4 Hoedanigheid eener Vroedvrouw* len, en dat zy daar van Gode rekenfchap zal moeten geven. 2. Zy moet eerbaar in praat, gelaat, gewaadt en akyd nugteren zyn. 3* Van een goed verftand en oordeel. 4. Geduldig, zagtfinnig, nederig, trooftryk, mcdelydig en vriendelyk, zo wel tegen de baarende als Konftgenoten. 5. Van een goede welgefchape en matige lighaams geftalte, ouderdom en fterkte. 6. Zy behoorde zelve diverfe maaien gebaard te hebben. r. Zy moet dunne, fmalle, radde en lange handen en vingers hebben, zonder ringen, wratten, eelt, nagels of ontvelling. 8. Zy behoorde te kunnen lezen en fchryven. 9. Zy moet voor al, altoos tragten een naburig, kundig en getrouw Konflgenoot tot haar intime vrindin te hebben. (*) §. VI. (*} Om over en weder malkanderen- met wyfen raad te onderfteunen, des noods de een des anders plaats te vervangen, en malkanders eer en reputatie te helpen handhaven, want zo een Konftgenoot, fchoon wat zeldfaams, is haar méér dan Goud waardig ; want fchoon de Banden van eensgezindheid, om andere redenen, Euiïc&eiï de Konftgenooten verbroken zyn, zo moeten die van geleerdheid en wysbegeene, nimmer in de Verloskunde word en verbroken, maar tot welzyti van Moeder en Kind onverbrekelyk valtgekneltblyven.  Verdeeling der Verloskunde 5 S. vi. Vr. Hoe word de Verloskunde verdeelt? Jtitw. In de Theorie en de Praftyk, zynde die twee vafte pylaaren, waar op de Verloskunde ruft. §. VII. Fr. Wat is de Theorie? Jntiv. Debefpiegelendekennis, waardoor men, alles wat tot de Verloskunde behoord, alléén maar met zyn verftand befchouwt ea bevat. §. VIII. Vr. Wat is dePra&yk? Jmw. DeDadelyke oeffening der Verloskunde, wanneer men zelvs handen aan het werk flaat. §♦ ix. Vr. Welk van tweën (§. 6.) is wel de voornaamfte? Jntw. De Theorie, om dat een Vroedvrouw, die inde Theorie wel bedreven is, bekwamer is om een Vrouw te verloflen, dan een ander , die alléén maar Praétyk bezit, al had zy reeds meêr dan aoooo. Vrouwen verloft. - v A 3  5 Verdeding der Verloskunde. .§. x. Vr. Om wat reede is de Theorie voortreffelyker dan de Praótyk en de daar door verkrege ondervinding. Antw. i Om dat zy de ligtende Fakkel tor de Practyk is , en zonder dezelve geen pradtyk kan begrepen ;of geoeffent worden. 2. Om dar rwee 'sgelyken in het Ondermaanlche niet gevonden worden , dus ook geen twee in allen deelen gelyke baringen, en vermits nu de minde verandering van omftandigheid grotelyks een zaak verandert, zo kan de bloote ondervinding , aan een Vroedvrouw, niets baten, dan haar maar opgeblazen te maken, om dat indien haar de ondervinding zal te pas komen, zo moer zy op heden praxies herzelve ondervinden, dat Wat zy gilleren ondervonden heeft; en daf gebeurd nooit ^ Weshalven zo moet zy door een goede Theorie, alle de verandering die haar ontmoet , weten te verbeteren , anders is het maar een enkeld geluk , dat haar praclyk, by geval, wel uitvalt; en dus als een ydel poch- (f) Ik heb tot Utrecht geiproken, eene Maria van Ysieldyck, zynde een zeer ervarene en vermaarde Stads^ Vroedvrouw aldaar, en in de 80. jaar oud, dewelke peer dan soooo. Vrouwen verloft had, en zeide dat p nooit noch twee Baringen gezien had , die in alJen deelen gelyk, maar altoos verfchillende waren,  Verdeeling der Verloskunde. ? pochgen moet befchouwt worden , 't geen men dagelyks hoord, van zo veel blinde noodhulpen' haar ondervinding, in de Verloskunde , en wiens bloote pracTyk haarl. dwafer in plaats van wyfer maakt , en eer de naam van in noodbrengende dan die van hulpen verdienen, die door haare waanwysheid, dikwils al te veel doende, tegen de natuur aanwerkende , in plaats ran die volgende , een goede in een kwade baring, veranderen. Dit is ook dat foort van Vrouwen, die men met zo veel moeite moet ondervvyzen, ja die nimmer de Verloskunde grondig konnen leren, vóór en aleer zy van haare vooröordeelen overtuigt en gezuivert zyn. §. XI. Vr. Hoe word die kennis ( §. f. en 8. ) verkregen ? Antw. Door onderwys en oeffening. Vr. Waar in behoorde een Vroedvrouw onderwezen te zyn. Antw. I In de Ontleedkunde der Vrouwelyke Teeldeelen. 2. Van de ingewanden des Onder-buiks cn deszelvs Spieren. 3. Van de ademhaling en omloop des bloeds in Moeder en Vrugt. A 4 4 Van  ö Van het Bekken: 4. Van de oorfaaken der natuurlyke moeijelyke en tegen-natuurlyke Verlosftngen 5 Van de grootheid der Kinder-hoofden, en gefteldheid van de Hoofd-beenderen. Bekkels" de Wjdte' breedte efl diePte des % Zy moet in het onderdaan grondig bedreven zyn. ■ b 8 Zy moet kennis hebben van de 6 niet natuurlyke dingen. 9. .Zy behoorde ook kennis te hebben van detedere gefteldheid van het Bekken en de gewngten oer Eerftgeboorne. Ver deeling der ïeeldéelen en het Bekken. §. XII. Vr Hoe veellerleij zyn de Teeldeelen der Vrouwen? Antw. Uit- en inwendige. Vr Hoe worden die al verder verdeelt? Ant-w In harde en zagte. Vr, Wat noemt men de harde? Jfttw.  Van het Bekken. 9 Antw. Die Beenderen ^ dewelke te faam gevoegt zynde, het Bekken uitmaken. %. XIII. V\. Wat is het Bekken? Antw. Het derde en onderfte gedeelte van den Tronk van een Vrouwe-geraamte , gelegen tuffchenhet laatste Wervel-been der Lenden en de Hoofden der Deij beenderen, beftaande uit verfcheidene Beenderen , door kraakbeenen en banden te famengevocgt. §. XIV. Vu Hoe word het Bekken verdeelt? Antw. In een groot en klein Bekken. (•) §. xv. Vr. Hoe word het klein Bekken verdeelt? 'Antw. In deszeWs ingank, holte en uitgank. Den Ingank , die met den rand , die het eroote van het kleine Bekken fcheidt , begint, word ook de bovenfle engte van het Bekken genaamt. De Uitgank word de onderste engte genaamt, ; _ A 5 Dc (♦) Men kjm 'tosk noch verdeelcn, in een nat en droog Bekken,  £0 Van het Bekken. De Holte is akyd ruimer, dan den in- en uitgang. Als den ingang ruim is, dan is den uitgang nauw, en zo integendeel &c. §. XVI. Vr. Uit hoe veel Beenen beitaat het Bekken ? Antw. HetGroote uit drie, als uit de twee Darm-beenen en het laatste Wervel-been der Lenden. En het kleine uit vier Beenen, als uit twee Naamlofe, 't Heilig- en Staart-been. Ieder Naamloos been , beftaat wederom , uït drie beenen, als uit het Darm-been , Heup-been en Schaam-been. . :§: xvn i Vr. Is 'er niet iets byzonders ontrent deeze beenen aan te merken? Antw. Ja. I. Dat het Staart-been buigiaam is, maar het Schaam-, Heup- en Heilig-been, zyn zo valt vereenigt, dat zy in de Baaring weinig of niets wyken konnen. Edoch in fommige Vrouwen {wellen de Banden en Kraak-beer «en, (waar door de beenen van het Bekken aan een gevoegt worden) op het laatste der dragt,  Fan het Bekken. II J)ragt, waar door in dezulke het Bekken een weinig kan verwydet worden. 2>. Het Heilig-been is van binnen glat en als een halve maan uitgeholt; het welk den bodem des Bekkens genaamt word. 3. Daar het Heilig-been , met het laatste Wervelbeen der Lendenen vereenigt word, maken zy een uitftekenden hoek, die binnenwaarts wykt, 4 Het Bekken is in de Vrouwen veel wyder als in de Manneü. 5. Men moet in deeze beenen noch aanmerken : (a) De Kam van het Darm- en Schaambeen. (b) De Put van het Darmbeen, (c) Het Hol van het Schaambeen. Kom van het Heupebeen. (e) De eironde Gaaten. (ƒ) De Zitbeenen, (g) De 2. Doornen van het Heupebeen. (h) Den Boog des Schaambeens. (0 De kraakbeenige vereeniging des Schaambeens. 6 Als men de hand in de Baarmoeder zal brengen, zo moet men weten, als dat de holte van het Bekken , in vergelyking van den Buik , in een leggende Vrouw regt op- ' waards ryft en in een {taande Vrouw vlak voorwaards, want van vooren regt uit de hand in de Baarmoeder brengende , fluit men tegen het opperste des Heilig-beens. 7. Moet  12 Van het Bekken. 7. Moet men in het Heilig-been noch 8. gaaten aanmerken, waar door de Zenuwen uit het Lendenmerg komende lopen. i 8. Alle deeze beenen worden door krakebeen en banden van binnen en van buiten met malkanderen vereenigt, gelyk de Schaambeenen door een breed Pap en Vcerkragtie Kraakbeen. r * * Het Heilig-been word ter wederzyden aan de Darm-beenen , van boven aan het laatste Wervel-been der Lendenen en van onderen aan het Staart-been ook door Kraakbeen gehegt. 9- De Kom van het Heupebeen, beftaat in jonge uit 3. ftukken, ook door Kraakbeen aan een gehegt, maar word in bejaarden tot een Been. io. Het Staartbeen is een klein driekantig beentje aan het onderste des Heilig-beens gehegt, beftaande uit 3. a 4. kleine Beentjes, met zyn onderste Punt haaksgewyfe inwaards gebogen. §. XVIII. Vr. Zyn deeze beenen van het Bekken beweeglyk? Attt-w. In den onbevrugten flaat word men tullchen de Schaambeenen , noch tulTchen het Heilig- en Darmbeenen geene beweeine gewaar. 50  Van het Bekken. i*$ Den omtrek van den ingang des kleinen Bekkens is tuflchen de 14. eu 16. duim. Den omtrek van den, uitgang des kleinen Bekkens is tuffchen de 12. en 14. duim. Als den ingang van het kleine ruim is „dan is den uitgang nauw, en in tegendeel Het kleine Bekken ;is van het bovenfte des Heilig-beens tot de punt van het Staartbeen , in een kromme lyn gerekent, diep 5 duim. De zyderand des Bekkens, van bovéhen tot aan 'het onderste des Heupebeens , is 4. duim diep. Van vooren aan het Schaambeen is het Bekken H diep.- ® ^bfloci 3 ■ -iBLÓ tjb $ni&&smi -n:>D Jol m . nsvv m:\ ...§; XX: - • I ob t •.. b loov T.<-:'. tóftfr n3(i3»JS ! k 01 Vr. Waar mede .is dit Bekken bekleed? Antw. 1. Met het Beenvlies. 2. Met het Vetvlies. 3. Met de Penszak. 4. Met verfcheide fpieren ende banden. Het voorfte deel des Bekkens word gefloten door de Sluitfpier dér blaas , van de fcheede, vandenfaars, het middelyleefch en van de aars opligtende fpieren. Van ter zyden word het Bekken gefloten door de Heilig Heupebeens-banden.  16 Van het Bekken. %• XXI. Vr. Wat zyn de Heilig Heupebeens-banden ? En van wat dienft ? Jntw Het zyn flerke peesagtige banden, ter wederzyden van het Bekken twee, waar door het Heilig- en het Staartbeen aan den Doorn van het Heupbeen en aan het Zitbeen gehegt; het bekken van ter zyden gefloten en de Baarmoeder voor uitzakking bewaard word. . Deeze banden worden, ten tyde der Baaring, flap en rekbaar , waar door ruimte aan het hoofd des Kinds gegeven word, het welk zy door ouderdom of natuuriyke ftyfheid niet doende, gelegenheid tot hoofdklemmingen geven, en tot een uitzakking der baarmoeder , als zy na dè baaring flap blyven. In de Koeijen word kort voor de kalving de verflapping deezer banden duidelyk waargenomen. Van een mismaakt Bekken. % XXII. Vu Wat is een mismaakt Bekken? Jntno.  Van het Bekken. 17 Antw. Als een Bekken van de gewoone Wydte, Breedte, Diepte, Gladdigheid en Holte afwykr. §. XXIII. Vr. Op hoe veellerleij wyfe kan een Bekken Mismaakt zyn ? Antw. Men kan de Mismaaktheid des Bekkens tot de volgende 6. foortcn brengen; als 1. Als het Bekken te Plat is. 2. Als het te Nauw is. 3. Als het Regts of Lings Scheef is. 4. Als het inwendig met Knobbels bezet en by uitnemenheid mismaakt is. 5. Als het te Wydt is. 6. Als het te Klein is. §. XXIV. Vr. Wel, hoe Wydt en hoe Breedt moet den In- en Uitgang van het kleine Bekken volftrekt zyn, als 'er een middelmatig Hoofd van een Kind doorgaan zal ? Antw. In een Nat Bekken moet den Ingang ten minden 3. duim wydt en 4. duim breedt zyn. Den Uitgang moet ook 4. duim wydt en 3. duim breedt zyn. B In*  l8 Uitwendige TeeUeelen. Indien nu den In- en Uitgang kleiner zyn, dan zo kan de hand van een Vroedkundige, niet in het Bekken gebragt worden , en dan kan ook het Hoofd van een voldrage Kind niet door het Bekken pafleercn. I XXV. Fr. Wat zyn de Uitwendige Teeldeelen ? Antw. Alle die met het oog kunnen gezien worden; als 1. De Venus-berg. 2. De Lippen der Schamelheid. 3. De Scheepswyfe Holte. 4. De Clitoris. 5. De Water-vleugels. 6. De Pis-buis. 7. Het Maagden-vlies* 8. Somtyds de Myrtengelyke Heuveltjes 9. Het Vorkjen. 10. Het Middelvleefch. 5 XXVI. Fr. Wat Deelen zyn 'er al in dit Bekken gelegen ? I Antw. De Water-blaas , de Scheede, de Baarmoeder, den Aars-darm, groote Bloedvaten, Zenuwen, Banden éhSpieren.  12 Kenmerken der Deelen des Kinds. (e) De Voorzyde der Borft, aan het Borftbeen, Sieutel-beenen en Ribben. Cf) De Agterzyde der Borft , aan de Wervel beenen, Ribben en Schouderbladen. (g) Den Buik-aan deszelvs Weekheid en Nayel-ftreng. (k) De Lendenen aan de Wervelen, Ribben en Heupebeenderen. '§(*J De Billen aan haar Weèke Rondheid," de Sleuf tuflchen dezelve, en deNabuurige Xeeldeelen. ,. .- - . " (#) ' De Schouder, aan den Oxel, Sieutelbeenen en Schouderbladen. (/) Den .Elleboog aan j een . Puntig hard uitfteekfel-,; en iBuiging der Voorarm tegen" den Opperarm. . : (m) De Hand aan het fluiten d:ér Vingeren in de hand, Langheidder 'Vingeren enLagën-afstand des Duims van de Vingeren. - 00 De Heup aan haare Rondheid, enNabyheid der Billen'en Teeldeelen.; ff) De Knie aan' een Platagtige Rondheid " en Holteagter dezelve, ai I (/>) De Voet, aan haare Plattigheid, uitrekenden Hiel en Enklauwen, en de-4n eenéRtfjjigaande Toonen» f gfsH n^J .biooH ghuudsn nsi noiayiaw 03 es 5 xxxi.  Hoe 't Hoofd door het Bekken gaat. 2 3 §. XXXI. Vr. Kan men het Voorkomen deezer Deelen altoos diftindt onderfcheiden ? Antw. Neen, de allerervarenfte kan iomtyds hier in bedrogen worden , om dat de zich aanbiedende Deelen , fomtyds fodanig konnen fwellen, dat zy geheel van gedaante veranderen. §. XXXIL tl Vr. Hoe gaat het Hoofd van het Kind in de Baaring door het Bekken ? (*) Antw. Ik denk, dat het meefttyds op de volgende wyfe gefchied: ' Het Kind ftaat ordinair , om redenen , mondeling breder ontvouwt, op zyn hoofd, met het eene oor na het Heilig-, en met het andere na het Schaambeen meêr of min gekeerd, en met zyn Agter-hoofd na de Linker zyde des Bekkens. En zakt alzo uit het Groote in het Kleine Bakken af, met zyn fmalste Deel des hoofds in het nauwfte deel des Bekkens , met de kruin tot aan het onderfte des Zitbeens , aiB 4 waar f"*) De Geleerden zyn hier omtrent van verfchillende gevoelens ,'d'e natuur fchync bëlt ifl d-eezen geen vafte ïtreek te houden. Dit .hangt .veel af van de legging, der Baarmoeder in het Bekken, 33 legging:'des' Kinds in de iJaarmoe. der en de gelleldheid des Bekkens.  Hoe *t Hoofd door het Bekken gaat. 25 ook gelegenheid, om met een halven Dtaaij, uit de Onderdeden van de Scheedemond te Jtomen. Hier uit leerd men, dat het zeer dienftig is, om vaft in onze memorie te prenten: Dat van bovenen den Ingang des Bekkens van de eene Zyde tot de Andere het Wydste en van Vooren tot Agteren het Nauvvfte. Maar dat het Bekken van onderen ter contrarie gefteld is. Om dat het door de Agteruitwyking des Staartbeens onder de Baaring van vooren tot agteren wyder , dan van het eene Zitbeen tot het andere is, of kan worden. En dat daarom dan ook het Hoofd met zyn Langste gedeelte aldaar kan paneren. Maar indien het Bekken van het Schaambeen tot het Heiligbeen zo wydt is, als van de eene zyde tot de andere ( dat echter zeldfaam is) dan kan de Kruin langs het Schaambeen en het Voorhoofd tot in de Holte des Heiligbeens , Zonder den voornoemden draaij te maken geparst worden. B 5 §. xxxiii.  Inwendige ïeeldeeletu 29 §. XXXVI. Vr. Wat is den Hals en Mond van de Baarmoeder ? Antw. Den Hals is het ondcrffe gedeelte van de Baarmoeder. Van eenKegelwyfe Figuur, even eens als de fpitfe punt van een Hoender-eij, met haar onderfte (luk in het bovenfle der Scheede hangende. Van dezelve doch van een vader zelvftandigheid dan die der Baarmoeder. Zy is glat, hard en vad, en heeft aan zyn onderde een dwarje Spleet, even eens als de Snoet van een Seelt, dewelke de Mond der Baarmoeder genaamt word; dit gedeelte van den hals hangt 7. a 8 linien breedt lang in de Scheede. En van Agteren, na het Heilig-been toe, is deezen Hals langer dan na het Schaambeen, om dat de Scheede aldaar hoger om dezelve word gehegt. Als de Vrouwen haar Stonden hebben, dan hangt die Hals iets lager in de Scheede. En zo dra de Vrouw bevrugt is, zo word die Mond zeer vad roegefloten en eenigdnts na het Heilig-been toe omgekrult. Die Mond is ovaal, en als gepolyft in de Maagden, maar door het kraamen verandert die Figuur en gladdigheid.  3° Inwendige Teeldeclen. §. XXXVII. Vr. Ondergaat die hals en mond niet groote veranderingen, van het begin der bevrugting af tot aan het einde der Dragt? Antw. Ja, zeer groote. Want eenige weeken na die bevrugting zo hangt die hals lager in de Scheede gezakt. De Mond is dan vafter gefloten en eenigfints na het Heilig-been omgebogenMaar na de vierde maand zo ryft zy van tyd tot tyd, fodanig om hoog, dat men dezelve op het einde der Dragt nauwelyks beryken kan, voor en aleer het Kind afgezakt en de buik geflonken is. Na de vierde maand word die Hals ook zagter en dunder, principaal ontrent de zesde maand , wanneer zy haar kegelwyfe Figuur verheft , en korter , breeder en dunner word. Op het einde der Dragt verheft die mond haar dwarfe Spleet, en word in eene rondagtige opening verandert. En fchoon deeze mond op het laatfte der Dragt geopend word , zo blyft het midden van die Hals nog gefloten , ter plaatfe daar zich de Scheede om dezelve hegt. Op het laatft der Dragt word deezen Hals Zo dun als papier. Wel-  34 Be Maandfionden &c. §. XLIII. Vr. Hebben alle Vrouwen even veel Kraam zuiveringen ? Antw, Neen, fommige hebben weinig of geen, en andere heel veel Kraam-zuiveringen. En dit verfchilt : 1. Na dat het Temperament der Vrouwe is. 2. Na dat zy veel of weinig gebaart heeft 3. Of de Baaring zwaar of ligt is geweefr. 4- Of de Koek met meêr of min gemak is afgefchilr. 5. Of de Vrouw Zuigende is dan niet. 6. Of 'er veel dan weinig toevallen op de Bjanng volgen, als groote Na-weeën &c. 7: 0f aIs voor de Baaring een Ziekte voor afgegaan is. Een zwakke Pols en verval van Kragten, berekenen dat de Kraam-zuiveringen al te' ilerk vloeijen. ' Spanning des Buiks, Hoofd- en LendenFynen , Benauwdheid der Borft en Koorts zyn meelt al Tekenen, dat zy te weinig vloeijen. §. XLIV.  38 Van de Na-geboorte. tot een zekeren Klomp yan verfcheidene Figuur en Grootte. De Vrouw, die een Zuiger draagt, heeft byna deszelvs Tekenen , als die yan een Kind, De Zuiger word ordinair ontrent de vierde Maand uitgeworpen met een Storting. Men hehandelt de Vrouw even eens als in de Miskraam. Van de Na-geboorte,. §. L, Vr. Wat is de Na-geboorte ? Antw. Daar door yerftaat men de MoederKoek , de Navel flreng en de Vliefen, dewelke de Vrugt bekleeden, en een Lymig water in zich gehad hebben; dat men het Lams-vogt noemt. S. LI. Vr. Wat is de Moeder-koek? Antw. Een Lever-coleurige Platronde Koek, van zyn midden na den omtrek dunner  Van de Na-geboorte. 39 ner aflopende; zy beftaat uit een vereeniging 3' van veele kleine Koekjes, zeer klaar te zien aan die zyde, alwaar dezelve met de Baarmoeder vereenigt is geweeft. Zy word meefttyds aan den Boodem der 1 Baarmoeder vaft gehegt, deels door Inenting, \\ deels door het Dradige of Celagtige Vlies. Zy is glat aan de Zyde des Kinds, maar j ruuw en kwabagtig aan de Zyde der Baari moeder. Zy is gemaakt int een Samenweefzel van :j Slagaderen en Aderen, doch heeft geen Ze;, nu wen. Zy dient om het Voedzel voor het Kind ; te bereiden. §. Llï. • Vr. Met Hoe veel Vliefen word het Kind omwonden ? Antw. Met drie, als: 1. Met het Lamsvlies. 2. Met het Ader-vlies. 3. Met het Dradige Vlies. §. LUI. Vr. Waar toe dienen die Vliefen? 'Antw. 1. Tot Afscheiding , Bewaring en Weder-opflorping van het Lams-vogt. C 4 2. Tot  '40 Fan de Na-geboorte. 2. Tot Bewaring der Vrugt. 3. Tot Eefcherming en Verwyding der Teeideeien in de Baaring. 4. Tot een Uurwyfer in de Baaring. (*) 5 Tot een Wegwyfer voor de Hand van de Vroedvrouw, in het Agrippienen en haaien der Na-geboorte. 6 Om de Vrugt op het nauwlïe met de .baarmoeder te vereenigen. §. LIV. Fr WaC is een Helm, daar fomtyds een Kind mede geboren, 20 veel Wonderen van verteld worden, en dat zulke Kinderen daar door gelukkig zouden zyn? C) Om dat zy ons na haare verfcheïde Figuuren en Geftalte aanwyzen, of de Baaring naby is dan niet, e;l of Dezelve wel dan kwalyk fchynd te zullen aflopen. Want de Vliefen met het Lams-vogt in Dezelve vormen zich na het Deel des Kinds, dat agterDezelve zit, of na de meerder of minder Opening: der Baarmoeders Mond. Want zy worden, gedurende de Weeën, als een rond Gezwel ftyf uitgefpannen, en dringen ais het Hoofd daar agter zit , en de Baarmoeders Mond , Wydt geopend is, weinig of niet Diep in de Scheede. Maar indien een ander Deel, agter Dezelve zit of dat de Baarmoeders Mond niet veel verwydert is' dan hangen zy langwerpig, en als een Darm indé Scheede of Buiten het Lighaam. En dan Voorfpellen zy of een moeijelyke of een Tegen-natuurlyke Baaring. Doch dit houd altyd geen «reek. J  Generatie van Tweelingen, 45 §. LX. Vr. Moet het Kind dan op de zevende of agtfte Maand niet keer en in de Baarmoeder? Antw, Neen , die zogenaamde Keering is niet anders dan een Fabel; en dat men voor keering houd, is niet anders dan dat het kind afzakt van het groote in het kleine Bekken, het welk dan eens laag dan eens kort voor de Baaring en fomft nooit gefchied. 5. LXI. Vr. Hoe gefchied de Generatie van Tweelingen? Antw. Met geen ander onderfcheid, dan' dat in eene Vermenging Twee Eijtjes. te gelyk bevrugt, in de Baarmoeder gebragt enaangeplakt worden. Ieder Vrugt heeft zyn byzondere NavelStrengen Vliefen. Doch de Koekeu groeijen meeft aan malkanderen. Voor de Geboorte van het Eerfte kind , is het byna onmogelyk, immers zeer onvoorzichtig, om te befluiten, of een Vrouw van Twee- of Drielingen bevrugt is. Aangaande de Generatie der Monfters, Moeder-vlakken &c. Gebreken, daar de kinderen mede geboren worden, en die door de inbeel-  48, Van de Miskraam. Ant-w. Ja, voor al ten Platten Lande, alwaar zy berooft zyn van de Hulpe der Doctoren, omdatzy, zonder deeze kennis, aan een Zwangere ofte Kraamvrouw , onmogelyk een goede Leefregel kan voorfchryven. §. LXVII. Vr. Waar uit weet men , dat een Miskraam aanftaande is ? Ant-w. Ü Uit de voorafgegaane oorzaken. §• 64. 2. Als de Borften flap worden. 3 Als de Vrouw gedurig huiverig is, en een Kouw in haar Onder-buik heeft, gepaart met Lenden Pyn. 4. Als 'er eenige Voor-weeën komen, die door waare Weeën geyolgt worden. 5. De Mond -der Baarmoeder word langzaam verwydert. Doch die Hals en Mond is Zo Zagt en zo dun niet, als in een natuurlyke.Baaring. En daarom word een Misdragt zo langzaam en met zo veel moeite uitgeparft. 6. Men voelt in de Mond der Baarmoeder de Vliefen of het bloote Vrugtjen. 7. En als de Koek geheel los is, zo komt *er een groote Storting. §. Lxvur.  Van de Miskraam. 49 ■ §. LXVIII. Vr. Hoe onderfcheid men de Storting in de Miskraam, van de fterke Maandfionden? Antw. In de Miskraam is de Storting Heviger , veel pynlyker in de Lendenen, met Vliefen en Vefels gepaard, en met meêrontfluiting van de Mond der Baarmoeder. §. LXIX. Vr. Waarom gefchieden de Miskraamen het meelt ontrent de derde Maand? Antw. 1. Om dat op die tyd in de Baarmoeder een meerder Volbloedigheid is 2. Om dat door het gevoelig OpwaiTendes Kinds de Baarmoeder geprikkelt, en tot te Samentrekking genoodzaakt word. 5. LXX. Vr. Welke Miskraamen zyn het gevaarlykst? En waarom?, Antw. Die na de derde Maand komen; om dat: 1. De Bloedvaten dan heel groot zyn. 2. Het Hoofd heel groot is. 3. De Koek heel valt zit, 4. Den Hals der Baarmoeder heel hard is. D $• LXXI.  5° Fan de Miskraam. %. LXXI. Fr. Welke zyn de gemakkelykste en minft gevaarlykste Miskraamen ? Antw. Als het geheele Eij, zonder proote Storting uitgedreven word, maar als het Eij gebroken is, en de Na geboorte of 't Vrugtjen blyven lang agter , dan is zo een Miskraam zeer gevaarlyk, om dat dan de Baarmoeder zich niet kan toetrekken &c. §. LXXII. Fr. Hoe kan men een Miskraam het beft /voorkomen ? Antw Door Diepe Ruft, Aderlating, Koele Lucht, Verkoelende, Verdunnende en Pynftillende Middelen. §. LXXIII. Pr. Als men de Miskraam niet kan voorkomen, en de Storting is niet heel groot, en de Vliefen zyn noch heel, wat dan gedaan? Antw. Dan zo laat men het Werk aan de Natuur over; Om dat als de Storting langzaam toegaat, een Vrouw , een ongelooflyke kwantiteit Bloeds, kan verliefen, zonder het te befterven, om dat als dan de Bloedvaten langzaam worden toegetrokken , en men in tuiTchen tyd  Van de Miskraam* 5ï tyd heeft om uit nieuwe Voedzelen ander Bloed te krygen, mits men maar ligt te verterene, een weinig teffêns en een reis te dikwilder geve, deels uit het Ryk der Planten, deels uit het Ryk der Dieren. Met een woord, met móet alles vermyden, wat de Tong prikkelt &c. §. LXXIV. Vr. Maar als in de Miskraam de Vliefen reeds gebroken zyn , en het Kind bied het Hoofd aan, wat dan? Antw. Dan laat men het ook aan de Na- • tuur over. Maar komt 'er een ander Deel dan het Hoofd voor, dan moet men de Teeldeelen verwyden en Agrippienen. §. LX XV. Vr. Als 'er eens fchielyk een groote Storting, by een Miskraam kwam, wat dan? Antw. Dan moet men armen en beenen der Vrouw matig binden, de Teeldeelen zagtjes verwyden , en de Vrugt, zo goed als men kan, halen, of geven het Werk by tyds op. En de Vroedvrouw moet, terwyl men om een Vroedmeefter uit is, de Scheede meteen kegelwyfe Spons &c. opvullen. D 2 §. LXXVI.  52 Van de Miskraam. §. LXXVL Vr. Waarom fterven 'er zo veel Vrouwen na een geledene Miskraam, fchoon noch zo wel verloft? Antw. 1. Om dat de Storting na de Miskraam dikwils blyft aanhouden. 2. Om dat den Hals en Mond der Baarmoeder altoos met eenig gewelt geopend word, 3» Om dat een Miskraam ordinair volgt, op een gevaarlyke Ziekte, of onbekend en onverbeterlyk ongemak in de Baarmoeder, of uit een exces in de zes niet natuurlyke Dingen. 4. En fchoon zy al niet door de Storting Zelve omkomt', zo word zy , door het verlies van dien Levens Balzem fodanig verzwakt , dat zy daar door in de Teering of Waterzucht &c. kwynende Ziekte vervalt, waar door zy dan als een gevolg der Bloedfïorting als een Martelares omkomt, en ondervind , dat het Kraamen den Oorlog der Beminnelyke Sexe , en de Dood een Beloning der zo dikwils onwederftaanbaare Begeertens en kortftondige Wellulïen is! §. LXXVII. . Vr. Wat moet men geloven van veele zo zeer beroemde In- en UitwendigeBloedftem- pen-  Van de Miskraam. 53 pende en Adftringerende Middelen, Opiata &c. ? Ant-w. Dat zy zeer omzichtig, en in het geheel van geen Vroedvrouw mogen gebruikt, maar aan een Dodtor moeten overgelaten worden, om dat de meefle van weinig nut zyn, veele meêr ichaden dan baten, en in een onkundige Hand, even eens als een fcharp Swaard in de Hand eenes Dronkaarts of Dol menfch moeten befchouwt worden. Veele Uitwendige, als het Binden van een Scharlaken Draad om de Pink, Walruft in de Hand, een Mannetjes Noot in de Sak te dragen , een Slange Tong om den Hals &c. zyn Belachgelyk, Superftitieus, Heidenfch en Zondig; en leveren niets anders uit, dan een diepe Onkunde en Bygeloof van Derzelver Aanpryzers en Gebruikers. Het Zyn Middelen , die als de Peft behoorden gefchuuwd en overal van Hoogcr Hand verboden te worden. Het allerhelle Bloedftempend Middel in de Miskraam is, een tydige te Samentrekking van het Lighaam en Boodem der Baarmoeder , door een gepafte en kundige Ver, losfing (indien mogelyk) tc weeg gebragt, of anders het Werk over te laten aan de Natuur , die fomtyds Wonderen meêr alléé» doet, dan 99. verwaande Kunftoeftenaars met al haar G eheimen. D 3 §• LXXVIIL  54 Van de Zwanger Leid. §. LXXVIII. Vr. Wat is de Zwangerheid? Antw. Die ftaat eener Vrouwe , waar in zy, na Vleefchelyke Gemeenfchap met een Man, bevrugt is. Vr. Hoe verdeelt men de Zwangerheid ? Antw. Ineen waareen Va!fche. Tekenen van Zwangerheid. S. LXX1X. Vr. Welke zyn de Tekenen, der Zwangerheid ? Antw. Deeze zyn Algemeene of Byzondere. De Algemeene Tekenen zyn: I Een meerder aandoening in de Vermenging. 2. Een Krimping in den Onderbuik kort na de Vermenging. 3. Walging en Braking. 4. Vaifchen Eetluft. 5. Op-  56 Tekenen der Zwangerheid. De Byzondere Tekenen der Zwangerheid. §. LXXXI. Vr. Welke zyn de Byzondere of echte Tekenen der Zwangerheid ? Antw. I, Als de Mond der Baarmoeder, vafter dan anders, is en blyft gefloten ( na het Heiligbeen omgebogen, en dat den Hals der Baarmoeder Hoe langer Hoe korter, zagter, breeder en dunner word. 2. Als men Boven het midden desSchaamsBeens, een Puntige, Harde, gefpanne , beflendige en dagelyks grooter wordende Swelling gewaar word, en dat de Zjdeu des Bulks week zyn» g. Ontrent de vyfde Maand word men door de oplegging eener koude Hand op den Buik de Beweging des Kinds gewaar. 4. Maar het aller zekerft bewys, dat 'er een Kind in de Baarmoeder is, is als men een Hard beweegbaar Lighaam in de Baarmoeder gevoelt, dat, door de Drukking der Vinger tegen de Mond der Baarmoeder, open nedergaat Om nu Stellig te zeggen, en geen Schipbreuk aan zyn eer te lyden, of een Vrouw Zwanger is dan niet, vooral in de Gerechtelyke Verloskunde. Zo  Tekenen der Zwangerheid 5f Zo moeten volftrekt alte die vier opgemelde Byzondere Tekenen aanwezig zyn. En dus kan geen Sterveling volftrekt zeker zeggen, dat een Vrouw Zwanger is voor tulTchen de vyfde en zesde Maand. Want één of twee van die vier Kentekenen prsfent zynde, konnen ons noch misleiden, gelyk ik meêr dan eens by ondervinding heb , en met verfcheidcn gevallen zou kunnen aantonen. (*) D 5 5. LXXXII. (*) Twee Ecclattante gevallen my bekend en zeer leerzaam zal voor allen toe een Baaken van voorzichtigheid konnen verftrekken. Twee my wel bekende Konftgenooten wierden in een zekere Plaats van den Rechter gezonden in een Gevankenis om een misdadige Vrouw (die zeide, dat zy bevrugt was) te examineeren, of dat zo ware dan. niet. Het uitgebragt Rapport dier Konftgenooten was, neen! Den Rechter daar op aangaande, legt de Sententie ter Executie , maar eilaas! onder het geeffelen op het Schavot, krygt die Vrouw een Abort. En toond daar voor Jan en alle Man, Hoe dat zelvs t.vee Ervare Konftgenooten koanen mistaften. Een ander geval my bejegend , levert ook geen klein Staakje van onvoorzichtigheid uit. Een Tufver daags te vooren door een Vroedvrouw verloft van een Kind en Na-geboorte, was noch wat dik gebleven, roept andermaal de Vroed-vrouw.met noch twee Praftifyns, ter Haarer adfistentie; welk Triufoviratus zeide , dat 'er noch een tweede Kind was nagebleven. Plaatsten die Jufver andermaal in de Stoel, ea begonnen vau Ynamid'dags ten 2. uuren tot  58 -Tekenen der Zwangerheid. §. LX XXII. Vr. Wat zyn de Tekenen dat een Vrugt Buiten de Baarmoeder zit ? Ant-w. Dit is altyd met eenige Duifterheid verzeld,- doch men kend zulks echter eenicr.fints. 1. Uit de Algemeene Tekenen van Zwangerheid. §. 2. De Buik zwelt maar aan eene Zyde, doch langzamer, dan anders, 3. De Beweging des Kinds, word men ïaater, doch duidelyker gewaar. 4. De Vrouw heeft ordinair na de Bevrugting noch eenige Ryfen haar Maandfionden. 5. Zy is aan meêr Winden en Hardly vigheid onderhevig dan anders. 6. Zit de Vrugt in de Regter Zyde, dan gaat 'er dikwils de Geelzucht mede gepaart. 7. Zy klaagt over meêr Dovigheid, Pynen , Kramptrekkingen , Swelhng &c. van Bil- tot 's avonds ten 7. uuren te acoucheeren, maar konden het Kind niet krygen. Om 9. uuren wierd ik ook by die afgemartelde Lyderes geroepen , en na een nauwkeurig Examen , prognofticeerde ik, dat het een Ifchyri» vera was. En verloftc die Jufver ook defaüo, van dat tweede Waterblaas Kind, door Haar met deCacheter vvf Pinten Urine af te tappen.  62 Tfkenen van een Doede Vrugt. §. LXXXVI. Vu Hoe weet men het uit de Vrugt zelve ? • Antw. i. Als de Bekleedzelen van het Hoofd week en de Beenderen los gevoelt worden. 2. Indien het Kind de Vuiligheid, als het niet geprangr zit, ontiaft. 3. Als de Navelftreng, Fontanel &c. niet meêr kloppen. '[ 4- Als het Kind de Vingeren of de Tong niet meêr roerd. 5- Als een uithangènden Arm of Been Slap is. Mits dat de Mond der Baarmoeder omdezelve 'geknelt zit, anders zo is daar geenflaat op te maken. 6. Als dë Opperhuid van het Lighaam en principaal van het Hoofd gaat. §. LXXXVII. Vr. Maar hoe weet men nu, dat het Kind in de Geboorte geftorven is ? Om dat dit een zaak van de hoogste aangelegenheid in de Gerechtelyke Verloskunde is? Antw. 1. Als er een. fterke Storting by de Baaring is geween:. 2. In-  Tekenen van een Doode Vrugt. 63 2. Indien het Kind met een krom gebogen Hals in de Geboorte heeft geftaan. 3. Als het Hoofd lang en fterk in de Geboorte heeft geklemt geftaan , tüflchen de Beenen yan het Bekken. 4. Als de Mond der Baarmoeder of Scheede lang om den Hals gezeten heeft. 5. Als de Streng lang om den Hals gezeten heeft. 6. Als de Streng met of voor het Hoofd uitkomt, of een Knoop in dezelve is. 7. Als de Streng in het Agrippienen lang tüflchen de Heupen of tüflchen het Hoofd en het Bekken geknelt is geweeft. 8. Als de Streng in het uithalen gebroken is. 9. Als het Kaasagtig Vernis van het Hoofd &c. des Kinds is. Fan het Onder/laan. §. LXXXVIII. Fr. Wat noemt men het Onderflaan ? Antw. Die Handgreep, waar door men één of twee Vingeren in de Scheede fteekt, om daar  64 Van het Onder/laan. daar door de gefteltheid der Teeldeelen en des Kinds te weten. Het is de alleryoornaamfte Handgreep in de Verloskunde, waar door Theorie en Praëtykophet nauwfte verbonden worden, en hoe meêr men daar in geoerfend is, hoe bekwamer men in de Pradtyk word. 5. LXXXIX. Vr. Wanneer is het, in de Zwangerfchap, de Befte Tyd om te Onderflaan ? Jntiv. 's Morgens nugteren, na dat Blaas en Endeldarm ontledigt zyn. 5. xc. Vr. Wanneer Onderflaat men ten Tyde der Baaring, het Befte? Jntiv. Voor, in en na de Weeën. §. XCI. Vr. Op Hoe veellerleij wyfe Onderflaat men al ? Jntiv. Op Vierderleij wyfe, als; ftaande, zittende, leggende en fomtyds in zekere gevallen voor over op Kniën en Elleboogen gebukt. §. XCII.  Van het QnJer/laan. 65 §. XCIL Vr. Welk van vier is wel, indien een Vrouw op gaande Been is, de beft voegelykfte wyfe, in de meefte gevallen? Ant-w. Dat men voor de Vrouw, als die ergens tegen aan leund, op de eene knie gaar leggen, omvattende met de linker hand haar Lendenen. En dan de twee voorfte Vingeren der regter hand, ryn, warm, vet befmeert, zonder Nagels, Ringen of Ontvelling een voor een in de Scheede fteekt. Latende den Duim en twee andere Vingeren , regt uitgeftrekt, over het Gemagt en de Bilnaad gaan* §, XCIII. Vr. Wat leerd men door het Onderdaan ? Ant-w. I. Of de Vrouw Zwanger is. 2, Of het Weeën dan Buikpyn zyn. 3; Of het waare dan valfche Weeën zyn. 4 Of de Baarmoeder regt dan fchuins gelegen is. 5. Of de Vrouw door de Konft of door de Natuur moet yerloft worden. 6 Of'er eenige hinderpalen aan het Bekken of Teeldeelen zyn, die de Baaring beletten. E 7- Of  66 Van de Weeën. f. Of het Kind wel'dan kwalyk gelegen is. 8 Om eenige Gerechtelyke Kwefïien té befliffen, gelyk in geval van Defloratie, Befmetting, Baaring, onvermogen t,or het Huwelyk &c. als ook of een Vrouvvs Perzoon eens Zwanger wordende wel Zou konnen verloflen. Van de Weeën. ^r. Wat Zyn de Weeën ? ^>z?w. Beurtelingfe en fmartelyke te zamen- Trekkingen ' en Parsfingen van de Baarmoeder &c. nabuurige Deelen, tot de Ademhaling behorende. Zy dienen om de Hals van de Baarmoeder te verdunnen , de Mond der Laarmoedèr te openen, dë Na-geboorte &c.'wat in de Baarmoeder , Haar tot een Ballaft is, uit te pars- ïëiï.-- :G filter^] •. h iwujtH ' V D En dus zyn'het die echte Werktuigen , waar door- de Banden der Natuur ontbonden, -en het Kind tér- Waereid Jgebragt word. $. XCV.  ?d Onderfcheid tujfchen Waar en en Valfchen Arbeid Antw. Dit wel te ondericheidcri is hoo* nodig, en om Kraamvrouw en Kind niet te benadeeien, en op dat de Vroedvrouw niet befpot v/orde. Het is noch maar Valfchen Arbeid, ï. Als dê Vrouw noch geen meêr Hitte dan ordinair in de Baarmoeder gevoelt. 2. Als de Mond der Baarmoeder en desZelvs Hals noch gefloten Hart en Dik zyn. 3. Als 'er noch geert dunne heldere Slym, meêr dan ordinair, uit de Scheede komt. 4. Als de Pyn noch binnen den Buik bepaalt blyft. 5. Als de Pyn ligt en zonder Tüflchen- Poofen is. \, 6. Als men noch geen gefpanne Waterblaas in de Mond van de Baarmoeder yoeit. J. CII. Vr. Waarom moet een Vroedvrouw Zo nauwkeurig agt geven, of het Valfchen dan Waaren Arbeid is ? Antw. 'Om dat Dood en Leven, Gezondheid en Krankheid van Moeder en Kind dikwils daar van afhangen. En om dat in het eene geval de Vrouw moet aangeflagen,' en in het andere flil te bed gelegt worden , op dat men haar kragten niet te vergeefs .veripilie.  Onderfcheid tujfchen Waar en en Valfchen Arbeid 21 §. CIII. Vr. Hoe moet een Vroedvrouw Zich gedragen , als zy twytfelt of het Waaren dan Valfchen Arbeid is ? Ant-w* Zy moet de Vrouw, nooit tot Baaren forcecren, maar Haar laten gaan, ftaan, leggen &c tot dat 'er Waare Weeën komen. § CIV. Vr. Van wat Tyd af moet men rekenen, dat den Waaren Arbeid begint. Ant-w. Hier in worden door onkundige Vroedvrouwen veel nadeelige Abuifen begaan , en vergeefsche Allarmen in Familien en Buurten, te vroegtydig verwekt, en dikwils verkeerdelyk gezegt, dat een Vrouw zeven, agt ja meêr Dagen in Arbeid gezeten heeft, daar Dezelve meefttyds zo veel uuren niet gcduurt heeft. Men moet dan het eerfte Tydftip der Baaring van die tyd af aan tellen, dat de eerfte ' Waare Weëe begint , waar door de Mond geopend word en blyft, en dat het Watervlies door dezelve uitpuilt, en ook daar in ftaan blyft. Maar al die andere malende Pyncn behoren tot den Waaren Arbeid niet. E 4 Van  72 Van de Natuurlyke Baaring. Van de Natuurlyke Baaring. I CV. Pr. Wat is een Baaring? Ant-w. Een uitparsflng of uithaling van een Voldrage Vrugt, uit de Baarmoeder door'de Scheede. Vr. Hoe word de Baaring verdeelt? Antw. il In een Natuurlyke. i 2. In een Tegen-natuurlyke. De Natuurlyke word verdeelt in een gemakkelyke en in een moeijelyke. Andere verdeelen de Baaring. 1. In een Natuurlyke of Gemakkelyke. 2. In een Tegen-natuurlyke ofte moeijelyke, dewelke door de Handen gefchied. 3. In een Werkelyke Baaring, die door Werktuigen gefchied. $♦ CVL Vr. Hoe gefchied de Natuurlyke Baaring? Antw. Men moet weten, dat in het laatfte der Dragt het Kind ordinair met zyn Agterhoofd ruft op den Rand des Bekkens , door het  Van de Natmirlyke-Baaring. 73 het voor over hellen der Baarmoeder, en dat als dan door de Weeën de Mond der Baarmoeder geopend , en door de met water gevulde Vliefen verder verwydert zynde , het Kind met de Kruin des Hoofds voor uit, en met het Aangezigt na het Heiligbeen der Moeder gekeert, door de te Samentrekking van de Baarmoeder, Buikfpieren en het MidMdel-Rift uitgepetft word. En kort daar aan ook de Na-geboorte, zonder dat Moeder of Kind eenig letzel behoud. §. CVII. Vr. Wat zyn de Tekenen van een aanftaande Baaring ? Ant-w. I. Den Onderbuik is iets geflonken, daar en tegen zo zwellen de uitwendige Teeldeelen en Scheede dikwils. 2. De Vrouw kan dan in het geheel niet wateren, of zy moet alle oogenblik wateren, en het loopt Haar ook wel tegenwillig af. 3. Uit de Scheede vloeid meêr dan ordinair een witte dikagtige en lymige Stof. 4. Daar komen eenige Voor-weeën. 5. De Mond der Baarmoeder word Zagtcr, dunner en van liver lede geopend. (*) E 5 6. Zy C*} Men moet weten, dat men, in het laatfte der k J Dragt,  74 Van de Natuurlyke Baaringi 6. Zy heeft ook dikwils parsfingen tot afgank. Doch alle deeze Tekenen verdwynen ibmtyds weder-, om dat het Hoofd weder om hoog ryft. §. CV III. ■ Vr. Wat zyn de Tekenen dat het Efle* ctiev Baaren is ? Ant-w. I. Daar komen Waare Weeën, en ook meêr Hitte in de Baarmoeder. 1. De Mond der Baarmoeder word door ieder Weëe hoe langer hoe wyder; de Heilig Heupebeens Banden zyn verflapt en de onderfte Lip der Baarmoeders Mond trekt zich het eerft om hoog. 3. Het Watervlies begint te groeijen. 4. Daar komt een fterker beweging in het Bloed en roodheid des Aangezigts. 5. De Dragt, de Mond der Baarmoeder in fommige Vrouwen , niet kan voelen ; indien zy 1. Of een lange Scheede hebben. 2. Of Breed van Schaambeenen zyn. 3. Of als, door Valfche Weeën , de Mond der Baarmoeder toegetrokken word. 4. Of als 'er een ander Deel dan het Hoofd vcorkomt 5. Of dat de Baarmoeder fchuins gelegen is.  Van de Natuurlyke Baaring, 77 De Vroedvrouw moet Cito haar Hand in de Baarmoeder brengen , en Dezelve met haar uitgefpryde Vingeren zagtjes prikkelen en tot te famen'trekking aanzetten ; ondertüflchen moet de Bakker de Vliefen van het Eij opfcheuren , het Kind daar uit nemen, ) de Streng binden &c Gefteltheid der Baarmoeder na de Verlosfing. §. CXIL Vr. Hoe is de Baarmoeder geflelt na de ' Verlosfing? Jntw. De Baarmoeder krimpt na de Baajring byva weder in tot haar vorige kleinheid , door deeze vyfderleij middelen. 1. Door te Samentrekking van haar eigen I Spiervefeien. 2. Door Inkrimping der Bloedvaten. 3 Door den Siuit-band. 4 Door de Rulle. 5. Door Aflyding en Ontlafting der Vogten Door deeze Inkrimping word het Bloed na de Baarmoeder gefluit, en in meêr kwantiteit na de Borften gedreven, die daar dooc zwellen en pynlyk wordende Koorts verooi-  2 8 Van de Natuurlyke Baar mg. Het welk de Sog- en Materie- Koorts genaamt word. Dienende die eerfte Melk of Bieft, voor een natuurlyke Purgatie voor het Kind. 5- CXIII, Vr. Wat word 'er al tot een gemakkelyke Natuurlyke Baaring vereifcht? Antw. Kortelyk kan men zeggen, dat daar toe drie Dingen vereifcht worden; als: I. Dat de Teeldeelen II. Dat de Vrugt III. Dat de Moeder wel geftelt moeten zyn. Maar men kan verder zeggen, dat daar toe nodig is, 1. Dat de Baaring gefchiede op het einde van 9. Sonne Maanden. 2. Het Bekken moet wel geftelt zyn. 3. De Baarmoeder moet in de Middellyn des Bekkens leggen. 4. Het Kind moet in de Middellyn der Baarmoeder gelegen zyn, met de Kruin voor uit en met het Aangezigt na het Heiligbeen. 5. Al de Leeden des Kinds moeten een behoorlyke Proportie hebben. 6. De Na-geboorte moet fpoedig, en door dezelve  Van de Natuurlyke Baaring "9 dezelve Weeën, daar het Kind door uitgedreven is, op de Vrugt volgen. f. De Moeder moet, voor het overige, gezond en krachtig zyn. 8. De Weeën moeten matig zyn. , 9 Daar moet geen Gebrek aan de Teeldeelen zyn* io .De Vrugt moet levend en wel zyn. II. De Baaring moet binnen korte uuren volbragt zyn. , ' 12. De Moeder en het Kind moeten na de Baaring geen Gebrek over houden. I . §. CXIV. bfei /'r. Waar uit weet men, dat de Vrouw wel gekraamt heeft ? Ant-w. i. Als zy nergens over klaagt, dan over Pyn in het Vorkje. 2. Dat zy kort na de Baaring van zelvs watert. ": ' : 5. CXV. • Vr. Wat moet 'er voor de Baaring bereid worden. Ant-w.."-Men moet in alle Baaringen voor deeze vyf dingen zorgen. i. Dat alles vylig> gemakkelyk, eerbaar ,en zindeiyk toegaa.  Sp Van de Natuurlyke Baaring 2. Dat de Vrouw onder en na de Baaring een goede plaats heeft. 3. Dat het Kind wel ontfangen worde. 4. Dat de Navelftreng wel gebonden en de Na-geboorte uitgehaalt worde. 5. Dat de Kraamvrouw wel onderbonden, verkwikt, en als een zwaar Gewonde re bed gelegt worde. §. CXVI. , Vr. Wat doet men, op dat alles vyiig, gemakkelyk, eerbaar en Zindelyk toegaa. Ant-w. 1. Dat de Vrouw in de laatfte week haarer dragt drie a vier avonden aan den anderen een vierendeel uurs boven de Waasfem van warm Water gaat zitten. 2. Dat men, zo dra den Arbeid begint, alle Beknelling der Klederen los make. 3. Dat men aan de Vrouw verbiede, alle Zwaar te verterene Spys, en niet meêr doet drinken, dan den dorft is* 4. Men geeft haar ook een zagt Laxerent Middel ofClyfteer. 5. Een Swakke geeft men iets tot Verflerking, 6. Men ontlalï haar ook de Urine. 7. Een Bloedryke Vrouw doet men ook fumtyds een Aderlating. 8, Op  Van de Natuurlyke Baaring. 81 8. Op de zevende Maand moet de Luijermand &c. klaar zyn. 9. De Lucht der Kamer moet gematigt zyn, en altyd vol ftisfche Veerkragtige Lucht, 10. Weinig en bekwaame Hulpen moeten prafent zyn; yier is genoeg. x I. In het begin des Arbeids laat men*oW. Vrouw naa haar welgevallen, gaan, ftaan, zitten of leggen , tot dat de Mond van de' Baarmoeder tot over de Helft van den Omtrek des Bekkens verwydert is. §. CXV1Ï. Vr. Hoe word de Vrouw onder den Arbeid het beft geplaatst. Antw. Op een Ruftbank , Kortbed of Stoel. In zodanigen Poftuur, dat zy Half zit en Half legt, (met haar Stuit vry) zo dat zy vry ademen en parsfen kan. Met de Voeten ergens tegen aan fteunende. De Deijen na den Buik gebogen, en door twee Vrouwen vaft gehouden. Onder de Lendenen der Vrouw legt men een in de lengte gevouwen Laken. En over dat, een Laken , dat van vooren tot op de grond toe afhangt. F Men  84 Van de Natuurlyke Baar hg. De twee Duimen zet men al drukkende op het Agterhoofd. En men trekt zo het Hoofd met behulp van een Weêe na onderen toe buiten de Schede, al zagtjes vriggeiende. En dan plaatst men de twee kleine Vingeren onder de Kin, en trekt het Hoofd al vriggeiende na zich. N. B. Dit uithalen moet altoos Zeer voorzichtig gefchieden, en langzaam, uit vreeze dat fomtyds de Navel-ftreng om den Hals &c. des Kinds geflingert zit, waar door de Streng dikwils komt te breeken , de Na-geboorte afgefcheurt, of den Boodem der Baarmoeder omgekeert word , het welk aan de Vrouw de Dood dikwils veroorzaakt. Het Hoofd geboren zynde, aanvat men het met de eene hand van boven, en met de andere van onderen, en men draait het Aangezigt na de Regter of Linker Deij der Moeder, daar het zich het beft na toe laat draaijen. En dan haalt men den Romp uit, om dus doende de Schouderen , als die wat Breed zyn , in het wydfte Deel des Bekkens te brengen. Willen de Schouderen niet afschieten , dan houd men met de eene hand het Hoofd wat op zyde. En men brengt de voorste Vinger der andere  Van de Natuurlyke Baaring. 85 dere Hand onder den Oxel, en men maakt die Schouder los. Men haalt dan het Kind uit, legt het op de Schoot, met het Aangezigt van de Moeder afgekeert. Men doet het Cito de Slym uit de Mond. Onder dit doen belaft men de Baker den Sluitband om te doen. Het Kind flauw zynde zo tracht men het door Prikkelende Middelen wederom te doen bekomen. ^ Men kan ook het Kind de Neus toe houden , en dan zagtjes in de Mond blaafen, dan op de Borft drukken om de Lucht uit de Long te parsfen» Dan blaaft men al wederom in de Mond, en daar na drukt men al weder de Borft, en dat zo eenige Ryfen aan den anderen, by beurten, makende zodoende een door Konft gemaakte Ademhaling Deeze behandeling overtreft al de andere, om dat Hier de Konft perfecl: de Natuurlyke Werking nabootst. Dan zo bind men de Navel ftreng aan de zyde des Kinds, en fnydt die af. Of men laat die liever door de Baker binden , om dat fommige Raden , tot voorkoming der Kinder-pokjes; Dat eer men de Streng bind, de VroedF 3 vrouw  86 Pan de Natuurlyke B-iaring, vrouw met haar Duim en voorste Vinger, het Bioed der Streng vanxie Navel des Kinds na de Koek toe , ftyf moet uitparsién, en laten dan de Baker drie a vier Vingeren breed van de Navel de Streng binden, (*) Een (*) Zeden roy dit Middel uit Duitfchland is bekend gemaakt, heb ik het altoos zelv« gedaan, en aan myne Leerlingen ook zeer ernflig aanbevolen om dit na te doen, fchoon ik betuige, daar van, het regte Hoe gefchied , noch niet het te begiypen. En vertnids nu al verfcheidene Epidemien der Kinder-pokjes, op die Plaatfen, alwaar dusdanige Strengbinding verricht ware, geheerft hebben. Zo heb ik nauwkeurig nagefpoort, of dit onwaar* deerbaar Middel , indien het op den duur en in aile Landen Proev houd, ook in ons Gelderland van een goed Succes geweeft ware. Ik most met waarheid zeggen : Dat 'er tot noch toe, geen één éénig Kind, waar aan zulks verricht is, de Kinder-pokjes gekregen heeft. Ook heb ik het in de Weft-Indien op een voornaame Plantagie van eene myner Nabeftaanden gerecommandeert om te doen , aan de Kinderen der Slavinnen , die' al vroeg aan de Kinder-ziekte aldaar laboreeren, en veele daar aan fterven; maar heb tot noch toe niet gehoord , dat 'er noch één die Ziekte gekregen heeft. Zie hier. waarde. Lezer ! een opmerkelyk Geval in de Opper-Betuwe gepafleert, het welk alle Konftgenooten ter navolging moet encourageeren. "Van zes kleine Kinderen van een en dezelve Vader „ en Moeder, wiens Nsvel-ftreng op de oude wyze behandelt was, wierden vyf te gelyktydig in het„ zelve Vertrek van de natuurlyke Pokjes aangetaft, „ maar het zesde en jongfte , wiens Streng op myn „ Rnad,  Van de Natuurlyke Baaring. 87 Een {Dikke Streng moet vafter dan een Dunne gebonden worden. &c. F 4 Bo- Raad, volgens opgemelde wyze, behandelt was, is tot noch toe vry gebleven. " Het zal mogelyk van weinigen gelooft en van veele met Naaman der Syriër, om dat het een te gering fchynend Middel is, in den Wind gellagen worden. Maar weet men dan niet, dat alle Ondermaanfche Zaaken maar uit een zeer klein en dikwils- onbegrypelyk Beginzel fpruiten. En dat het Hoe der meefte Dingen voor ons Blinde Wysneufige Aardwormen noch verborgen is. Hoe en Waar gefchied onze Generatie ? Wat zal men van het Vermogen der Inbeeldingskragt eener zwangere Vrouw op haare Vrugt zeggen? Wat maakt de Febres itttermittentes, de Epilapf. &c? Hoe werkt de Cort. Per. en Opium ? Het is hier, ftaa ftil! alle gy Vernuftige en met Chimerique Hypothefes opgevulde Verflanden ; en werpt UEd. onkunde liever ter neder voor den Throon van dat Alwys en Machtig Opperweezen , Wien het niet behaagt, om al de Geheimen der Natuur te gelyk aan de Stervelingen te outzwagtelen. Maar heeft ons liever noch veele moeijelyke Be-, bigbeden willen overlaten om die te onderzoeken, Laten wy , om dat het zeer ligt te probeeren is, en 'er volftrekt toe verplicht zyn, het Voetfpoor on. zer Hoogduitfche Konftgenooten, volgen; want Hebben wy niet zeer veele nuttige Dingen voor het Menfchdom in onze Konft geleerd en uagevolgt van de onredelyke Dieren; als, Van de Leeuwen, het gebruik der Cort. Per. Van het Zeepaard, de Aderlating. Van de Honden, het Braaken En van den Roerdomp , het Clyfteeren &c. En zouden wy dan niet yverige Navolgers willen zyn  88 Van de Natuurlyke Baaring. Boven de Eerfte Binding legt men noch losjes een Tweeden Draat. Dan zo brengt men langs de afgefneede Streng, de Hand zeer voorzichtig en tefTens yrymoedig in de Baarmoeder, om te onderZoeken , of Dezelve in Werkzaamheid is , óf'er noch een tweede Kind is, én Hoe het met de Na geboorte en Storting geftelt is. Dan geeft men het Kind in een warme Luijer gewonde aan een Byftaande over. En na dat de Na-geboorte uitgehaalt, en de Kraamvrouw bezorgt is, clan ziet men het Kind van Top tot Toon ha, of het ook eenig ongemak heeft. §. CXIX. Vr. Hoe moet het uitgehaalde Kind aanvat en overgegeven worden, op dat het niet befchadigt worde, of uit de Hand. der Vroedvrouw valle? Antiv. zyn van onze werkzaame Hoogduitfche Konftbroederen. , Te meer, dat alwaar de Ondervinding van dien, in onze Konft, thans begint al vry fterk te fpreken, C/choon wy het Hoe van dien, door onze Blindheid niet en begryp.en) aldaar de Reede moet zwygen. Want al was het maar, dat 'er van de 100. Kinde. ren, daar door, één éénige bevryd wierde, van die gevaarlyke aanftekelyke en deformeerende Ziekte zo had men noch overvloedig Loon voor onzen ge-' ïingen Arbeid. &  Van de Natuurlyke Baaring. 89 Antw. Men plaats de eene hand agter den Hals des Kinds , welken Hals men met de1 Vinger en Duim omvat, terwyl de andere yingeren onder één der Oxelen komen , en hetzelve met de Schouder in de hand rufte. Men plaatst de voorste Vinger van de an* dere Hand tüflchen de Beenen, de middelfte vinger en duim omvatten de Beenen, zo dat | de Billen in de hand rufte»; Een byftaande Vrouw moet het Kind ontfangen op een kuflen of in een voorfchoot met linten en niet met fpelden aan haar lyf valt gemaakt. Uitbating der Na-geboorte. ; §. cxx, Vr. Hoe word de Na-geboorte uitgehaalt? Antw. Vermids een Kraamvrouw nimmer i in grooter gevaar is om lubiet het leven te verliezen, dan op dat Tydftip , wanneer 1 men haar van de Na-geboorte verloflen zal. Daarom moet men hier nooit te driftig mede zyn noch eenig geWelt gebruiken. Maar altoos1 een poos wagten , tot dat de F 5 Baar-  <}o Uithaling der Na-geboorte. Baarmoeder zich begint te famen te trekken, om de Na-geboorte af te yringen en uit te parsfen. Men kan de Verlosfing der Na-geboorte, even eens als die des Kinds ook in drieën y.erdeelen ; als ; 1. In een Natuurlyke* 2. In een Moeijelyke. 3. In een Tegen-natuurlyke. De Onze oude Konft vaderen , die al voor Chrifti Geboorte de verloskunde oeffenden , waren veel voorzichtiger , langzamer en geduldiger , maar niet min gelukkiger, in het gepaft uithalen der Na geboorte, dan veele Hedendaagfche ; en geen wonder ! zy Helden , fchoon zy den Omloop d.es Bloeds , noch de. regte Werking der Baarmoeder niet kenden, tienmaal méér gevaar in het halen der Na geboorte, dan in die des Kinds. Echter zo was Haar Ed. gevoelen , dat het altoos beter ware Dezelve uit te halen, dan te laten zitten. Ten dien einde radeden zy , dat men alléén door de Swaarte de# Kinds het uithalen der Na geboorte moeft beproeven, aldus. Zy namen twee Iedere Sakken, aan een gebonden en met Water gevuld , op die Sakken leiden zy een hóóp Wol , en plaatsten daar op het uitgehaalde Kind, zonder de Streng te binden. Dan zo (laken zy met een Priem, in ieder Sak eea klein gaatje, waar door het Water langzaam uitliep. Het Water uitlopende , zo (laan die Sakken néder cn vallen toe; het:Kind zakte"dus ook langzaam neder , trok langzaam aan zyn Streng , en de Streng haalde de Na geboorte uit; was de Streng afgebroken , dan deeden zy eea gepaft Gewicht aan Dezel. ve, en plaatsten dat op de Wol eu Sakken,  Uithaling der Na-gehorte. 91 . De Natuurlyke is die geene, waar in de Na-geboorte door de Weeën van zelvs word Uitgedreven. De Moeijelyke is, als de Na-geboorte zo va(ï aan de Baarmoeder zit , dat zy door de ordinaire Weeën of te Samentrekking der Baarmoeder niet kan uitgedreven worden. . ,.De Tegen-natuurlyke, als de Na-geboorte in een byzondere Sak of Holte , door Toetrekking van de Baarmoeder om dezelve Zit opgefloten, of dat de Mond der Baar-, moeder (dat echter zo dikwils niet gebeurt, als men wel voorgeeft) door een hevige Kramp toegetrokken word. §. CXXL 'Pr. Waar aan weet men, dat het de Reg^ te Tyd is om de Na geboorte te halen? Ant-w. %. Als men de eene hand boven het Schaambeen der Baarende legt, en voelt dat zich de Baarmoeder Klootrond van de Navel na het Schaambeen toe te famen trekt. En met de andere hand de Mond der Baarmoeder (ontrent ter hoogte van het Schaambeen) gefronfelt en byna toegetrokken gevoelt word. Dat is een bewys , dat de Baarmoeder Werkzaam is. 2. Als  $2 Uithaling der Na-geherte. 2. Als de Waare Weeën met een Parsfmg tot Afgang (doch in een minder trap, als die het Kind uitdreven) noch aanhouden of wederom op nieuw komen. 3. Als 'er groote Storting voor, onder of na het Baaren is of komt. 4 Als de Koek niet tegen den Boodem der Baarmoeder geplaatst is\' óf in een aparte Holte zit. z Maar is den Buik der Vrouw aan alle kanten week en flap ;;' zonder Weeën en Parsfirig tot Afgang, Dat is een bewys, dat de Baarmoeder onwerkzaam is. En dan moet men (indien 'er geen Storting, is) noc,h wat wagten, en aan de Baarmoeder tyd geven , oni zich toe te trekken en de Koek' hrè te maken. &c. 1 Indien 'er dan geen tweede kind of andere omfïandigheden zyn , die het uithalen der Na geboorte verhinderen, dan haalt men dezelve uit,' aldus. I, Men doet de Streng één. of twee Slagen om de linker Hand. 2 Met den Duim en voorste Vinger der regter Hand aanvat men de Streng noch wat hooger, en trekt dan al yriggelende. de Nageboorte uit; en men laac de Vrouw ondertuüchen eens hoesten of parsfen. 3. Wil  Uithaling der Na-gehoerte. 93 3. Wil zy zo niet -volgen, dan aanvat men de Koek met de regter Hand, en haalt die daar mede uit. Na het uithalen der Na-geboorte, brengt men de Hand andermaal in de Baarmoeder, en men fpant al de Vingeren wydt en te gelyk uit, tot dat men voelt, dat de Baarmoeder zich toetrekt. Dan haalt men de Hand langzaam uit, als ook te gelyk het geklontert bloed &c. dat ibmtyds noch in de Baarmoeder is. En men brengt de Plooijen of Uitzakking dier Deelen te regt &c. §. CXXII. (*) Ik beken, dat 'er fomtyds Salomons Wysheid nodig is, om tuffchen het al of niet uithalen der Na-geboorte , den regten middelweg te houden , en dat juifte Tydftip. zich niet te laten ontglippen, maar zorgvuldig waar te nemen. Het is zeker altoos beter, dat de Na-gcboorte van een voldrage Kind ontlaft worde. Waar toe een Vroedvrouw alles moet aanwenden, wat de Konft met eenige Vyligheid maar aan da Hand geeft. Want fchoon men al veele Gevallen kan by brengen van nagebleve Ns-geboortens. die zoneter wei. nig ongemak tot de volgende Kraam &c. bygebleven, of lange dagen na de Baaring door de Natuur gelukkig uitgedreven zyn Nochtans zo is het en blyft het een zekere waarheid , dat een nagebleve Na-geboorte een Dood en onnut Lighaam, en voor de Baarmoeder een Ballair. is, die of door zyn zwaarte of rotting, fchromelyka ja ciodelyke Toevallen kaa veroorzaken. Waar  04 Pan & Natuurlyke Baaringl §. CXXII. Vr. Hoe word de Kraamvrouw onderbon* den, verkwikt en verder behandelt ? Antw. Waar van ik noch in dit jaar verfcheide dodelyke Gevallen, door my gezien, zou konnen allegeren, met wat een ondragelyke Stank, enorme Buikzwelling en Benauwtlaeid die Lydereffen, als Martelaresfen, Haar dierbaar Leven moeiten eindigen, met een bitter Vcrwyt aan , en een te laat naberouw van die Haar bedient hadden , dat men Haar de Na-geboorte niet heeft afgehaalt. Maar laat ons vooronderftellen , dat een Lyderes, by wien de Na-geboorte is nagebleven, een van die zeldzaame Gelukkigen is , dat zy die zonder groote ongemakken eenigen tyd by Haar draagt, of by wyze van fmelting of rotting looft, zonder dat juift met de Dood te bekopen. Zo zal derzelver getal zeer klein zyn, in vergèlyking van die geene, dewelke daar van zwaare Toevallen hebben, of zulks met de Dood betalen moeten. Doch Pofito, fed non Concesfo, de nagebleve Nageboorte baard eens geen Toevallen, en gaat niet tot Rotting over. Dan veroorzaakt zy , uit een ander Oogpunt befchouwd, noch zeer veel kwaads. Namentlyk : Zyn niet alle Kraamvrouwen haar Bloedverwanten, en de op de Piep genoode Vrouwen, Adfistentes , of liever Impedientes, hartelyk daar op gezet, dat de Vroedvrouw kort na de Geboorte des Kinds, de Na-geboorte, en dat wel ongefchonden vertoont, om daar uit , en wel principaal uit de Coleur , het getal en plaatfing der Streng-knopen (nodi magici) als andere Wyzen uit hetOoften, een Prognofticatie , zo zeker als de wind in een visnet , op te maken ; Hoe het in her vervolg met de Kramereij van die Vrouw zal gaan, of, wanneer, van wat Sexc, en Hoe veel Kinderen die Vrouw 'noch zal hebben: want  Van de Natuurlyke Baaring* Antw. l. Men belegt de Schaamdeelen, met een kouden of warmen Doek, na bevind van zaaken. 2» Men wint die hier van, van den Zuiger en den Helm, op de Piep niet braaf rammelen kan, dat is een Sottin, en deugt onder de Boeren niet. Zyn nu niet die wyze en teerhartige Vrouwtjes van een zo fufficant Middel berooft ? en bleef het daar nu by, het was gelukkig voor de Kraamvrouw. Maar geeft Haarl. dat geen Stof, om, volgens Haar aangeboore ftilzvvygenheid, aan de Kraamvrouw uit Haar zeiven aandoenlyk en angftig genoeg, allerleij kwaade Maaren in te blazen. Zodanig, dat zy water en bloed van angft fweet, de Koorts , Stuipen &c. daar van krygt, het Zog verplaatst word en het met de Dood bekoopt. Edoch dat kallen van die Wyfjes al eens geen plaats hebbende , is dan noch zo een Kraamvrouw by Haar zeiven wel een oogenblik, zo lang zy de Na geboorte by Haar heeft, zonder angftvallige Gemoeds driften. Dewelke in zo een van Natuuren aandoenlyk Lighaam , dat noch daaf en boven, dikwils als een fwaar gewond Cacochymies en Cache&ies moet geconfidereert worden , van de allernadeeligfte Gevolgen en een onuitputtelyke Bron veeier Ziektens kan zyn. Dan zo lydt ordinair de Vroedkundige daar ooi geen kleintje door, alzo het onkundig en doldriftig Gemeen , dat maar altyd volgens de uitkomft oor. deeld, al de kwaade gevolgen op dezelve legt, eu haar of van onkunde of nalatigheid befchuldigt. Dus ik befluite . dat men altoos meêr zyn beft moet doen (edoch op een voorzichtige'wyze) om de Na-geboorte uit te halen, dan dezelve te laten zitten. En als de zaak balanceerd, dan eer tot de 1 ' Uithaling , als tot bet laten zitten derzelve over te hellen. Doch  9Ö Fan de Natuurlyke Baaring. 2. Men haalt de Sluitband zo ftyf toe, als de Vrouw het verdragen kan. 3« Men geeft de Kraamyrouw een verzagtend en verkwikkend Middel in &c. 4. Men Doch ik wil my in deezen gaarne aan wyzer Oordeel onderwerpen , fchoon ik my by het uithalen (al ging het al een» wat moeijelyk) in een 42. jarige Praétyk altoos beter, dan by het laten zitten bevonden heb,, Ook ben ik niet, gelyk fommig'en van die Gedag, ten zyn , dat een nieuwe inbrenging der Hand in de Baarmoeder , zo zo, als het Kind geboren is , de Kraamvrouw eenig pyn of gevaar zal aandoen , vermids daar toe geen Force nodig is. Om dat een voldrage Kinds Hoofd altoos grooter dan een matige Hand, (want Vrouwen met groote handen keur ik af, al waren zy, voor het overige , noch zo bekwaam; zie §. 5 No. 7.) even te vooren den weg heeft gebaant, en overvloedig verwydert. En dan vraag ik, of'er noch geen andere redenen zyn , tot het op nieuw inbrengen der hand ? Ik meen ja. Eindelyk zo moet veilig- en voorzichtigheid, altoos boven een weinig ras vergete pyn, geprefereerd worden. Ook wil, kan en moet de bemïnnelyke Sexe wel een klein Bijen-fteekje voor dien lekker geflikten Honing verdragen, indien men het maar aan Haar Verftand kan brengen, dat het tot Haren befte is' Ik heb nu driemaal agter den anderen een Jufvrouw , van een zeer tedere Complexie , verloft , dewelke volftrekt onder de Baaring, met geen Vinger kon of wilde onderflagen worden, maar aanftonds Stuiptrekkingen kreeg , als men 'er maar van fprak; nochtans zo heb ik telkens, zo dra het Kind geboren was , myn hand diep in haar Baarmoeder gebrago, zonder ach of wee te zeggen, maar liet het dan gewillig toe.  Van de moeijelyke Baaring. IOI Antw, Deeze zyn: 1. Of in de Moeder. 2. Of in het Kind. 3. Of in Beide. $, CXXVII. Vr. Wat zyn al de Oorzaaken van een moeijelyke Baaring in de Moeder? Antw. I. Den Ouderdom , een natuurlyke Styfheid of tegen-natuurlyke Droogte der geboorte Deelen. 2* Een Gebrek in de Slymklieren rondom de Mond der Baarmoeder. 3. Een Vernauwing der Scheede. 4. Een Gebrek in de Baarmoeder Zelve. 5. Als een Vrouw al te flappeJ te fterke , gemengde of valfche Weeën heeft. 6. Als de Vrouw Storting en Fiauwtens, Stuipen &c. heeft, of dat zy al te kleinferig, droefgeeftig, bevreeft of ongehoorzaam is, en haar Lighaam in geen behoorlyk Pofluur wil houden. 7. Als het Bekken der Vrouw ligtelyk mismaakt en wat aan de kleine kant is. 8. Als de Vrouw gebochgelt of amborfïig is. Q 3 §. CXXVIIL  lo2 Van de moeijelyke Baaring, §. CXXVII1. Vr, Welke zyn de Oorzaken in het Kind? Antw. ï. Als het te veel voor of na de negende Maand komt. 2. Als de Vliefen te llerk of te broos zyn. 3, Als 'er te veel of te weinig Lamsvogt is, 4 Als de Koek voorkomt of buiten den Boodem der Baarmoeder geplaatst is, te groot of te van: met de Baarmoeder vereenigt. 5. Als het Kind met den Aars of Voeten voorkomt* 6. Als het Hoofd wat groot is, of een Waterhoofd of Water buik heeft 7. Als het met het Aangezigt na het Schaambeen gekeert voorkomt» 8. Als 'er met het Hoofd te gelyk een Hand in de Geboorte komt. 9. Als dè Streng voorkomt, om den Hals of eenige Leeden des Kind geflingert is , al te kort of in de Baarmoeder gebroken is. §. CXXIX. Vr, Hoe moet zich een Vroedvrouw ontrent deeze moeije/lyke Baaringen gedragen? Antw. Zo zy ziet, dat het Kind niet fpoedig genoeg d/bor de Natuur kan geboren wor-  Van de moeijelyke Baaring* 103 worden, en zy bevreeft is, dat Moeder of Kind of Beide daar door in gevaar zyn. En zy het niet en weet te Agrippienen, dan zo moet zy aanftonds om Hulp verzoeken, anders zo brengt zy Moeder en Kind in groot gevaar. Want die na raad hoord, is wys ; twee weten altoos meêr dan een, en in een zaak van zo een groot Gewicht, als de Baaring is, moet men zich nooit fchamen, het Advies van anderen in te nemen. Een Vroedvrouw behaalt daar door een Eer en Voordeel. Want het is beter, dat men van Haar zegge , zy is voorzichtig , en geeft het Werk ligt op, dan dat men zegge, zy is rukeloos, en fteunt op haar eige kragt en wysheid, dit is zotheid en hoogmoed , die voor den Val komt. Het is waarlyk beter , dat men in negen ligtere Gevallen de zaak opgeeft, dan in een zwaar Geval op zyn eigen Verftand fteunende bedrogen uitkome; hier door maakt men zich befpot en niet minder gehaat. G 4 Van  104 Van deT?gen-natuurlyke Baarinz. Maar hoe nader, het Hoofd den Rak »n de Schouder in een Tegen-natuurlyke Verlosfing by den Mond der Baarmoeder leggen, hoe zwaarder dat de Verlosfing iSt om dar ( ) Als een Vroedvrouw door verhaafting of al te veel te doen de Werking der Natuur niet contraraineert, dan zo zyn de Tegen-natuurlyke Baaringen zeer weinig, fommige Geleerden zyn van gevoelen, dat "er ordinair van de 1000. Kraamvrouwen maar 'tien zyn die een Tegen-natuurlyke Baaring hebben, nal menlyk van 1000. Kinderen worden geboren: Tegen-natuurlyk - 10 Moeijelyk - . -rQ Natuurlyk - - „20 1000 Van de Tegen-natuurlyke Baaring, §. cxxx, Vr. Wat is een Tegen-natuurlyke Baaring? Antw. Als de Baaring met gevaar gepaart gaat, en niet door de Weeën kan, maar door Handen of lnlïrumenten gefchieden moet (*) % CXXXÏ. Vn Zyn ai de Tegen-natuurlyke Baaringen even gevaarlyk? Antw. Neen 1  Fan de Tegen-natuurlyke Baaring. 105 dat dan het Kind meeft na de lengte legt, en, als het wacer wat lang is afgelopen , de Baarmoeder dan als een Scheede om het kinds lighaam gefloten zit, en de Beenen dan ver afgelegen zyn Ook zyn die zonder Storting minder gevaarlyk dan met Dezelve. Jj CXXXII. Fr. Hoe zoud gy doen, als het Kind eens met de Strot, met de Nek , de Schouder, de Borft, de Zyden der Borft, den Buik, met de Streng, den Rug, de Heup, de Billen , de Handen , de Armen , Voeten en Handen te gelyk , of met de Koek voorkwam , of dat de Baarende Stuipen, een fterke Storting had, of dat twee Kinderen door een verward eens voorkwamen? Jntw. Men moet in de meefte van die Gevallen het Bovenlyf des Kinds , zo veel mogelyk is , opzetten , tüflchen twee Weeën in. Het Kind keeren , en dan by de Beenen uithalenMaar is het Water lang afgelopen , en zit de Baarmoeder fterk om het Kind geknelt, dan is het beft, dat men het Werk opgeeft. G 5 5- CXXXIII.  Van de Tegen-natuurlyke Baaring. I07 En dan noch veeltyds van kwaade gevolgen is, die, den onkundigen en doldriftigen Gemeene Man (welke maar volgens den uitkomft der zaaken oordeeld) op de Vroedvrouw fchuiven , fodanig , dat zy fchoon boven anderen kundig, door één éénig ongelukkig Geval, haar gantfche Reputatie en Praciyk nier alléén verheft, maar dan noch het verdriet heeft. Dat onkundige Dood-hulpen boven haar verheven worden, en ai de Practyk krygen, doch dat niet langer duurt, dan het Geluk Dezulke naloopt. Edoch in tyd van Nood moet een Vroedvrouw alles weten uit te denken en te doen, ( doch fub acerba Frogmfi ) wat maar tot behoud van Moeder en Kind kan verftrekken. En moet zich dan ook (al valt het kwalyk uit, *"als zy maar gemoedelyk na de Konft-wetten gehandelt heeft) aan geenen Lafter ftooren , maar zich getrooften , dat men zo wel door Kwaad- als Goedgerugte deeze Waereld-woeftyn moet doorwandelen, en dat 'er niemand is., die zulks zonder Vyanden of Lafter doen kan, en dat 'er geen beter Middel is, om zyn Vyanden te over- win- ben , door welke thans geen één éénige Baarende behoeft te derven. Doch dat dien Roem ydel is, beveiligen zy dooide dagelykfche Misdagen , en daar uit proflüeerende Ongelukken.  Io8 Scbuingelegc Baarmoeder. winnen , dan met eeri wraakeloos Stilzwygen en Overgeving aan Hem , die Rechtveerdelyk oordeelt * en een ieder vergelden Zal na zyne Werken. zcbmngelege Baarmoeder. §. CXXXIV. Vr. Wat is een Schuingelege Baarmoeder? . Antw. Als de langwerpige Middellyn der Baarmoeder niet over een komt, met de Middellyn des Bekkens, dat is als Mond en Hals der Baarmoeder niet en vallen in de aangewezenen As des Bekkens. „ Want dan kan het Hoofd des Kinds met de Kruin niet wel afschieten , maar word door den Rand des Bekkens tegen gehouden &c. s. cxxxv. Vr. Hoe verdeelt men de Scheeflegging der Baarmoeder? Antw In eenOnvolkomene en in een Volkomene Scheeflegging. Een Onvolkomene is, als men de Baar- moe-  Schuingelege Baarmoeder. 109 moeders Mond , maar gedeeltelyk beryken kan, en als her ander gedeelte, dat men niet beryken kan ,' opgetrokken is, na de een of andere Zyde van het Bekken» 0 Een Volkome Scheeflegging is , als de Mond der. Baarmoeder in het geheel met de Vingeren niet kan berykt worden. §. CXXXVI. Vr. Waar van daan krygt deeze Schuinlegging zyn naam ? ' Antw. Van die Plaats, in welke den Boodem der- Baarmoeder legt. S. CXXXVI1. ' Vr. Op Hoe veellerleij wyzëkan de Baarmoeder Schuin leggen? Antw. Op veellerleij wyze, doch men kan Dezelve voeglyk tot vier Soorten brengen , ■waar onder al de andere mindere behoren; als : I Na Vooren, en die is de gemeende» 2. Na Agteren, die zeldzaam is. 3. Na de Rechter, en 4. Na de Linker Zyde. Doch deeze twee laatften zyn weinig hinderende, en worden meeftal door een kundige Huid ligt verholpen.  i IO Schuingelege Baarmo eder. %. CXXXVIII. Vr. Wat moet een Vroedvrouw in een Schuinfe Baarmoeder doen ? Antw. Zy moet, al voor de Baaring, maar voor al onder Dezelve, aan de Vrouw belaften, om op de Tegen-over gelegene Zyde te leggen. En trachten dan onder ieder Weede met haar Vingeren de Mond der Baarmoeder op den As des Bekkens te brengen. Als de Baarmoeder ver over de Schaambeenen hangt, en het Hoofd des Kinds op de Kam der Schaambeenen gedrukt zit, dan moet de Vrouw met een krom gebogen Rug en opgehaalde kniën leggen , en den Buik moet onder de Weeën, met een Serviet, opgeligt en onderfteunt worden. Is dat ondoenlyk , dan moet zy (ziet §. 118.) de Vliefen breken, en trachten te Agrippienen , of het Werk by tyds opgeven. Ongewoone Kramp van het Lighaam der Baarmoeder. §. CXXXIX. Vr, Wat noemt men een ongewone KrampTrek-  Kramp-Trekking der Baarmoeder. tlï Trekking van het Lighaam der Baarmoeder? Antw. Deeze van weinigen opgemerkt en befchreven valt al dikwilder voor , als men wel denkt. En kan daarom voeglyk alhier onder de Tegen-natuurlyke Baaringen gebragt worden ; om dat in Dezelve meeftal Handen of ilnftrurhenten nodig zyn, vermits derzelver ioorzaak (doch niet altyd) dikwils is, een overdwars gelege Kind, het welk de Baarmoeder op een ongewoone wyze inde dwarfte komt uit te fpannen &c. Men noemt dan een ongewoone Kramptrekking der Baarmoeder. Als zich de Baarmoeder, na dat het Water afgevloeid en de Mond geopend is, by aanhoudenheid , zo valt om het Lighaam van het Kind fluit, dat men noch Hand noch Inftrumenten in Dezelve kan brengen. §. CXL. Vr. Hoe kent men dit Geval ? Antw. I, Uit het ophouden der Weeën, 2. Uit de Hardigheid der Buikfpieren. 3. Uit de opene Mond der Baarmoeder. 4. Dat de Vrugt niets vordert. 5 CXLI.  112 Kramp-Trekking der Baarmoeder. §. CXLI. Vr. Wat doet een Vroedvrouw in dit Geval'? Antw. Aanftonds om Hulp zenden , en terwyl men uit is , om Hulp, moet zy den Buik en uitwendige Teeldeelen, met verzagtende Stövingen, en des noods maar met vvolle Lappen in warme zoete Melk gedoopt, beleggen. Gebrek van Weeën. %. CXLII. Vr. Wat noemt men Gebrek van Weeën, daar men de Vroedvrouwen zo dikwerf over hoord klagen , fchoon meefttyds heel wat anders in de weg is, dat de Baaring verhindert ? Antw. Als al de Tekenen van een goede Baaring daar zyn, de Hals en Mond der Baarmoeder verdunt en geopent is. Het Lamsvogt al of niet is afgelopen, Maar dat de Weeën, om het Kind verder uit te parsfen, ophouden. S, CXLIII.  Gebrek van Weeën, Ii3 §, CXLIIL. Vr. Wat zyn de Oorzaaken van het ophouden der Weeën ? Antw. Deeze konnen zeer veele en verfchillende zyn. Doch zo het komt door zwakte der Kraamvrouw, dan is dit het één éénigfte Geval in de geheele Verloskunde, waar in dat eenige Prikkelende of Weeën verwekkende Middelen konnen te pas komen. Het befte Middel is een Glas Wyn of een a twee Tinne Lepels vol Caneel Water. Alle andere Middelen mogen en moeten van geen Vroedvrouw gebruikt worden, maar yan een kundig Doctor voorgefchreven, om dat van Derzeiver goed of kwaad Gebruik dikwils Leven en Dood afhangen. Want fomtyds zyn in de Baaring, de verzwakkende Middelen, gelyk de Aderlating &c., verfterkende en Weeën verwekkende Middelen. Daar is geen Geval in de Verloskunde daar meer in gepecceert word dan in dit. Want alles wil men van de Weeën hebben , zonder op al het andere, dat tot de Baaring vereifcht word, agt te ftaan. Doch het aller befte Middel voor een Vroedvrouw in deezen is, dat zy dit Werk H by  120 Beletzei aan ef in *t Lighaam van 'tKind Antw. Dit is niet zeker te bepalen, vóór dat het Hoofd geboren is, maar men gift zulks, indien alles voor het overige wel is, dat dan de Weeën midden in haar Werking, als met horten en ftooten ophouden. En zit de Streng om den Hals, dan zo word het Hoofd , by het ophouden van ieder Wece, na de eene of de andere zyde getrokken. De Streng kan fomtyds zelvs dubbelt, om de Beenen geflingert zitten , en de Verlosfing tegenhouden , na dat Buik en Borft geboren zyn. §. CLVII. Fr. Welke zyn de Beletzelen in het Lighaam des Kinds ? Antw, Een Water-Borft of Buik, 2. Een groot Gezwel in het Lighaam des Kinds. §. CLVIII. Vr. Hoe moet zich een Vroedvrouw in alle deeze voorkomende Gevallen gedragen ? Antw Om dat meeft alle deeze Gevallen in den beginne der Baaring zeer duifter zyn, en niet zelden zwaare tegen-natuurlyke Baaringen opleveren, zo is het beft, dat zy her Werk liever by tyds opgeve , dan dat zy Schip-  Als de Willen voorkomen* I2Ï Schipbreuk aan haar Eer komt te lyden. Vermits tot Redding van de meeftevan dien , een Chirurgicale Operatie, vereifcht Word. §. CLIX. Vr. Hoe weet, en behandelt men een Vrouw , als het Kind met de Billen voorkomt ? Antw. Een Kind kan met eene en ook mee Beide de Billen in verfcheidene Geftaltens voorkomen. Het kan al en niet Diep in het kleine Bekken zyn ingezakt. En dat in een regte of fchuin gelegene Baarmoeder , het welk een groot Verfchil maakt. Als eene Bil voorkomt, of de Baarmoeder fchuin gelegen is , dan is het beft te Agrippienen, of het Werk by tyds op te geven. Als beide de Billen voorkomen, dan voelt men in de Mond van de Baarmoeder. ï. Een glad Gezwel, dat zagter en ronder dan het Hoofd is. 2. Men voelt den Aars in het midden van een lange Spleet , aan wiens eene einde de Teeldeelen, en aan het ander einde de Stuit gevonden worden. H 5 3. Uit  ^44 Van de Keering» §. CLXXV. Vr. Ontmoet een Vroedvrouw niet dikwerf eenig Beletzei in dit uithalen des Kinds? Antw. Ja, en fomtyds wel verfcheidene; want: Het gebeurt dikwils , dat liet Kind aan de Oxelen blyft hangen, en niet kan doorgehaalt worden; om dat 1. Of het Hoofd te groot is. 2. Of dat het Hoofd kwalyk geplaatst is. 3. Of dat de Armen kruilfeling op het Voor- of Agter-hoofd leggen ' 4. Ook als de Streng om den Tronk, Hals of Ledematen geflingert zit. 5. En als de Scheede-Mond om den. Hals des Kinds krampagtig toefluit. Als het Hoofd te groot is, dan moet men 1. De Vinger der Regter Hand zeer voorzichtig in het Mondje des Kinds brengen &c. 2. De twee voorste Vingeren der Linker Hand fchreijen, geheel bekwam, en een jaar na dato noch Jrifch en gezond van my gezien is. Maar als een Kind met open Oogen en Mond ter Waereld komt , en van minuut tot minuut kouder en ftyver word, dan mag men het voor Dood hou. den.  Van de Keering, 145 Hand plaats men ter wederzyden van den Hals. 3. Men laat een Dienaar de Beenen des Kinds aanvatten, en de Vrouw wat parslen 4. Op dat zelvde moment, trekt de Vroedvrouw al langzaam vriggeiende het Kind uit. Als de Armen op het Voor-hoofd leggen, dan ligt een Dienaar het Onderlyf des Kinds wat op. En leggen die op het Agter-hoofd , dan drukt die het Lyf wat om laag En draait tellens het Lighaam des Kinds na de Tegen over gelegene Zyde, des los te makenen Arms. En dan haalt men één of Beide de Armen uit. (*) W K De (♦) Als de Armen tegen het Voorhoofd leggen , dnn haalt men eerlt die, dewelke naait het Staartbeen legt, uit. Aldus: Men fchuift twee Vingeren langs den Arm tot in de Vouw van den Elleboog , en men haalt den Elleboog agterwaards na den rug van het Kind, Dan fchuift men den Onderarm tegen de Borft van het Kind nederwaards, en haalt hem na buiten. Dan tracht men het Kind uit te halen, wil dat dan noch niet lukken, dan haalt men ook den anderen Arm uit; en men zorgt dat de Scheede-Mond zich niet om den Hals des Kinds toefluit. Als de Armen op het Agterhoofd of tuffchen de Nek en het Schaambeen geknelt leggen, dan moet men het Kind wat opzetten en twee Vingeren in de Vouw  Fan de Keering. 147 De twee Vingeren der andere Hand brengt men in het Mondtje van het Kind, en men draait het Aangezigt na het Hol van het Heiligbeen, en dan haalt men het Kind verder uit &c. 4, Wil zich het Aangezigt niet na het Hol van het Heilig-been laten draaijen. Dan draait men het onder den Boog van het Schaambeen , en haalt het Kind verder uit. 5. Maar wil No. 3. en 4 noch niet gelukken , dan maakt men eerft één of twee Armen van het Kind los, met die omzigtigheid als gezegt is. (*) K 2 En (*) Zommige raden, dat men altoos, voor dat men het Hoofd uithaalt, eerft de Armen zal los maken. Doch ik wil Haar Ed. verzekeren , dat de Conftante Ondervinding van alle Vroed - meefters ( waar op ik my in deezen durf te beroepen ) zal zeggen , dat dit altyd zo gemaklyk niet te doen is. Ook die voordeden niet aanbrengt, die men zich daar van belooft. Maar dezelve daar door ligtelyk gebroken en ontwrigt worden. Zy brengen ook die nadeelen niet aan, die men 'er van opgeeft. Want de Opper armpypjes zyn dun, het viecfch laat zich plat drukken tegen de Slapen het fmalfte eu daar toe, als het ware, uitgeholde gedeelte, des Hoofds. Zy parsfen de Hoofd beenderen ook op en over xnalkanderen , en dienen als Spalken om te beletten, aft  Van de Keering? 149 dikwils in zy» Navel-ftreng en fterft, of de Koek word daar door los, en daar komt Storting. 3. En fchoon het Hoofd met het Lighaam omdraait, dan brengt men noch het langste Deel des Hoofds , dus doende, in het nauwfte Deel des Bekkens, en daar blyft het dan dikwils hangen. Doch elk , die een wyl tyds reeds de Verloskunde heeft geoeffent, moet het beft Weten , welke der twee manieren haar het beft behaagt en gelukt. En men moet in de Verloskunde niet dan met merkelyke Verbeterifige van zyn gewone Handelwyfe afstappen. §. CLXXVII. Vr. Wat redenen zyn 'er, die ons dikwils verplichten, om een Kind te Agrippienen , fchoon dat het met de Kruin voortkomt ? . Jntw.'l. Als'er een fterke Storting is. 2. Als de Vrouw heel zwak. is, en Flauwte op Flauwte krygt. 3. Als de Navel-ftreng uithangt. 4. Als de Vrouw.Stuipen heeft. 5. Als 'et twee Kinderen zyn. Zodanig, dat het tweede Kind het uitko- & k 3 meft  t$6 . Van den Sluit-hand. aan de Koek van het eerfte Kind trok, zo zoude men die van het tweede Kind ook los trekken, een Tegen-natuurlyke Geboorte, ja fomtyds een doodelyke Bloedftorting maften. /!S6 lol 5 ie brtfirl-slij 33ffti*vn*i t' Van den Shit-Band.. % CLXXXIL cio t' j ^ood fno r>n 3cy/ bniÜ 3'itjbu.s li+d nev Vr. Hoe moet den Sluit-band zyn en aan» gelegt worden ? Ant-w. Uit een breed gevouwen Tafel-la-' ken, of een Bombazyne Broeksgewyfe Swagtel met Linten, fodanig aangelegt, dat daar. door de Baarmoeder en gantfehen Onderbuik matig onderfteunt worden. "S- CLXXXIII. Vr. Wat Dienft doet die Band? Ant-w. i. Men geeft daar door van Buitenen hetzelvde Steunzel aan de Biarmoeder &c. Deelen, het geen even te vooren door de Vrugt.gefchiedede. ii 2- Men belet, dat het Hart zich niet zo...... fchie-  15^ Van den Sluit-band. ning der Baarmoeder, dan zo word die door het aanleggen van deezen Band het beft benomen &c. Deeze Band moet Zo egaal en ftyf fluiten, dat daar door de Ademhaling en den Omloop des Bloeds maar niet verhindert worden Als de Heupen veel uitfteken, moet men op den Buik onder dien Band een dik gevouwen Serviet of klein Kusfentje leggen. Deeze Band behoorde altoos even voor het begin der Baaring losjes aangelegt te worden. En men laat hem zo lang dragen, tot dat de Kraamzuiveringen ophouden. lVanneer een Vroedmeefter te halen. \ CLXXXIV. Vr. Wanneer moet een Vroedvrouw om een Vroedmeefter zenden ? Antw. In alle langduurige, moeijelyke en vooral tegen-natuurlyke Baaringen , voor dat de Vliefen gebroken zyn, of ten minften terftont na het breken derzelve Op  Wanneer een Vraedmeefler te halen. 159 Op dat de een den ander met Raad en Daad zou konnen byftaan. Want het is beter, dat zy zulks tienmaal •by tyds en te vergeefs doet, dan dat zy zulks maar eens te laat doet, fodanig dat Vrouw en Kind , door haar lang ophouden, omkomen. Want een gemoedelyk Vroedmeefter zal nooit trachten om een Vroedvrouw in haar Eer of Voordeel te benadeelen, noch handen aan het Werk ftaan, indien hy ziet, dat het de Vroedvrouw doen kan. §. CLXXXV. Vr. Wat zyn al die moeijelyke Gevallen, daar de Hulp van een Vroedmeefter fomtyds nodig is ? Antw. 1. Als 'er een gebrek aan de Baarmoeder of Scheede is, 2. Als de Vrouw Stortingen, Flauwtens of Stuipen heeft. 3. Als het Bekken mismaakt is. 4. Als de Vliefen als een Darm uit de Baarmoeder hangen. 5. Als de Koek voorkomt, of te vaft met de Baarmoeder vereenigt is, of op zyde in een aparte holte zit. 6. Als de Streng voorkomt. 7. In-  l6o Wanneer een Vroedmeefter te halen. 7. Indien het Hoofd van het Kind te groot is» 8. Indien 'er met het Hoofd te gelyk iets anders, in de Mond der Baarmoeder voorkomt. 9 Als een Hand, Schouder, Hals, Borft &c. Zich aanbieden. 10. Als twee Kinderen zich te gelyk aanbieden, 11. Indien 'er een tweede Kind nablyfr. 12. Als het een Monfter is. 13. Indien men voorziet, dat een Vrouw onverloft met een geflote Lighaam Zal fterven , en dat het Kind noch leeft, om by tvds de Keizerlyke Sneede te konnen doen. 14. Als de Vrugt buiten de Baarmoeder zit. Gereedfchap der Vroedvrouwen. §. CLXXXVI. Vr. Wat Gereedfchap moet een Vroedvrouw al hebben ? Antw. 1. Een Kluuw gewaft Garen, 2. Een  Gereedfchap der Vroedvrouwen. l6"l 2. Een Clyfteer, Spuit of Blaas. 3. Een Schaar met {lompe Punten. 4. Een Blauwe Schorteldoeks-band» 5. Een Knoflook of Borfteltjen. 6 Een Pot met Olie, Boter, Reufel of Zeep. 7, Wat Pekel of Boter Bier. 8 Een Pot met warm Water. 9. Een Wollen Dwyl en Waterpot. 10. Eenige Droge Hand-doeken. - 11. Een Arabifche Strik. 12. Het een of ander Hertfterkent Middel , gelyk Caneel-water &c. r 13. Twee a drie Vademen dun flerk Touw. 14. Een groote Fyne Spons, om in een fchielyke Storting de Scheede op te vullen. Men kan dit ook met Vlas en Plukfel doen 15. Zy moet voor al ten Platten Lande altoos voorzien zyn, van eenige Hand vollen Kamillen , Meliloten , Vlierbloemen en Kaasjes Bladen. En zo by Lieden van eenig Vermogen . is , zo behoorde zy altoos te -Zorgen , dat 'er een dubbelde Luijermand was, indien 'er L eens  fan de Minne en haar Zog. 16*3 6. Haar Tandvleefch moet zuiver Rood en den Adem niet ftinkent zyn. 7. Haar Spraak moet duidelyk zyn. 8. Haar Ademhaling moet gemakkelyk en ruym zyn, en met geen Hoeft of Nachtzweet gepaart gaan. 9. Haar Borften moeten van een middelmatige grootte , rond , hard en met goede Tepels voorzien zyn. 10. Zy moet vaneen goedaartig, vriendelyk, onverdrietig, naarftig en vrolyk humeur en aiart op de Beenen zyn. 11. Als zy over het een of ander ontroerd word, moet zy nooit het Kind aan de Borft leggen, voor en al eer zy één of I j uur bedaart is geweeft. 12- Zy moet een goede graage Maag hebben, en nooit te veel gelyk eeten of drinken, maar liever een rys te dikwilder; alle Geeftryke Dranken moet zy zorgvuldig myden. 13. Haar Melk moet aangenaam en zoet van Smaak, niet te dik noch te dun zyn, en gemakkelyk uit de Tepels vloeijen , ja daar uit fpringen, als men de Borften zagtjes drukt. Als men eenige Droppels in de hand doet, en de hand een weinig fcheef houd , dat dan de Melk fchielyk afloopt, dan is die L 2 te