01 1087 1696 UB AMSTERDAM  DOODENLYST.  HET EERSTE DEEL DEK. DOODENLYST VAN NI COL AAS KLIM. POST NUI3ILA PHffiBUS. Te AM S TE LDAM, by PIETER JOH ANNES UYLENBROEK. MDCCXCIX.   VOORBERICHT. De algemeent goedkeuring, waarmede de Ilekelfchriften van den beroemden rabener ontfangen zyn,porde my aan om ,/choonop eenen verren affïand, zyn voetfpoor in te /laan, en te beproeven, of ik in dit vak van fchryven myne landgenooten eenigszins mogt kunnen voldoen: ik nam ten dien einde de doodenlyst van nicolaas klim, waarvan het eerfte gedeelte by rabener ontbreekt, tot myn onderwerp, ik vulde dit /luk aan, en hieruit wier den deeze bladen geboren: het eer ft e gedeelte van dit ftukje verft rekt tot eene inleiding van hetzelve, om te toonen hoe ik aan deeze doodenlyst gekomen ben.-— Ik bekenne intusfchen rondborstig in geenemyner fchilderyen iemant perfoneel bedoeld te hebben, maar algemeene gevallen ftechts te hebben afgefchetst: zo zich dus een wysneus verbeeld deezen of grenen zyner bekenden in deeze myne verzameling te vinden, of zichzelven mooglyk aan te treffen, hy wyte zulks zyne eigene te onrecht uitgepluisde waanwysheid, en geenszins den * 3 fchry-  vï VOORBERICHT. fchryver, die heilig verklaart, niemant in 't oog gehad te hebben : indien vervolgens een norfcht zedemeester mogt vraagen, of de opftellervandit hlad zich zodanig buiten alle berisping bevind, dat hy zich dus als een openbaare gisperdermisJlagen zyner evenmenfchen durft vertoonen, zegt hy rondborstig neen! hy is van-zyne eigene gebreken genoegzaam overtuigd; doch waar leeft de kerkleer aar, die de zonden beflraft en zonder zonden is? en hoe menig arts verfchaft door zyne goede raadgeving den zieken hulp en verzachting van pyn, offchoon hy zelf aan deeze of geene ziekte fukkelt P Indien deeze myne eerflelingen in dit vak u, fnyne landgenooten! mogen bchaagen, zal dit ftukje ras door een ander gevolgd worden. T> O O-  DOODENLYST VAN NI COLA AS KLIM, Ik reisde in 1778. met een' myner Academievrienden, die een groot minnaar van torren en kapellen was, door 't landfchap Drenthe: myn vriend, eene natuurlyke geneigdheid hebbende tot rariteiten, en alles wat daartoe betrekking heeft, ftond 'er op, dat vvy de groote verzameling van den heer roggendollius, woonachtig te N , zouden gaan zien: ik liet my daartoe overhaalen: in Drenthe maakt men geen ceremonieele omftandigheden met eikanderen; wy gingen dus, zonder belet te laaten vraagc-n, den ouden heer roggendollius opzoeken , en wierden door een' barrevoetfehen knecht ras by den gullen en openhartigen verzamelaar van rariteiten gebragt. De heer roggendollius was een man van zestig jaaren, in houding, kleeding, en oprechtheid aan zyne karfpelgenooten volmaakt gelyk; hy leefde van zyn geld, en verfleet zyn' tyd met het verzamelen en befchouwen van rariteiten: hy liet ons verfcheidene gemeene fchulpen en van ftesn gebakkene A 4 zee-  Ë DOODENLYST zeegedrochten zien, die men hem voor natuurlyken had in de hand gedopt, als ook een monflreus kalf met zes pooten , waarvan men zeer duidelyk zag, dat 'er twee waren aangenaaid ; ook had hy onder zyne rariteiten een fleutelbeen van een'dief, te Asfen voorheen opgehangen ; hiervan verhaalde hy ons verfcheidene wonderen, als by voorbeeld, wanneer een boer kiespyn had , en Hechts dit been aan de kies hield , wierd de pyn onmiddelyk verdreven ; als eene vrouw in baarensnood zat, en niet fchielyk genoeg konde verlosfen, bad men hem om dit fleutelbeen ter leen: zodra de vrouw hetzelve fterk in de vuist vasthield, zodat het warm wierd, begonnen de vlaagen onmiddelyk aan te zetten, en zy verloste binnen een' korten tyd j ja zelfs in fhüpcn van kinderen, waar de elantsklauw vruchteloos weeken 'achtereen had in de wieg gelegen , en in jicht en ambeijcn, waar men zonder eenig nut de mannetjes nootenmofchaat en de wilde kastanjen jaaren lang had in den broekszak gedragen , wierd dit fleutelbeen van 't alleruitmuntendst nut bevonden ; dus liet hy ons onder zyne rariteiten ook eene groote rondgekrulde pruik zien, dewelke hy zeide met veel moeite en kosten door eenen ouden eerelyken Jood bekomen te hebben, zynde dit de echte pruik van oldenbarneveld, die hy in zyne laatde Icvensjaaren gedragen had, en waarmede hy het fchavot beklom. Ik lachte inwendig hartelyk, echter hield ik myn fatzoen, en fprak den ten hoogden wel te vreden zynden roggendollius niet tegen. Uit zulke en diergelyke rariteiten bedond zyn groot fraai  VAN N1C0LAAS KLIM. 9 fraai op zyn Drentsen gefchilderd kabinet. Na hymy hier een half uur'mee verveeld had, vroeg ik hem, of hy niets meer had om te laaten kyken? ja, zegt hy, ik heb in die gindfche oude kas nog eenige ftukken van oude kannen, potten, lampen, en zulk zoort van goed meer, die de boeren uit den grond graaven, en my van tyd tot tyd brengen, en dewelke , gelyk onze dominé zegt, zeer aardig zyn, en nog van de Romeinfche tyden herwaards; doch ik heb met dat zoort van goel niet veel op: men kan op de N kermis voor een paar fchellingen veel fraaijer heele potten koopen, ja zelfs een varken met een fneê in den rug, dienende tot eene fpaarpot, waarvan ik in myn groot kabinet 'er ook een ftaan heb: omdat de boeren 't my prefent geeven , en ik niet gaarne gegeven goed wegdoe, bewaar ik die prullen in een kas by elkandercn; dcch onze 1'chout zeide my onlangs, dat ik 'er misfehien nog geld voor zoude kunnen bekomen, als ik dezelve naar Holland zond, want dat de Hollandfche verzamelaars van rariteiten dikwils voor een ftuk van eene oude kan, of pot, of voor een ftukje oud koper, waar niets aan te zien is, veel geld geeven, hetgeen ik dus voornemens ben te doen, om voor dat geld eenige andere rariteiten voor myn groot kabinet te koopen. Daar de vriendelyke roggendollius van myn' togtgenoot hoorde, dat ik voornemens was een reisje naar Engeland, Schotland en Frankryk te doen , verzocht hy my hem, zo 't mooglyk waar', iets ter vermeerdering van zyn kabinet over te zenden,het geen ik beloofde te volbrengen; en wy verlieten dus den gulhartigcn A 5 een-  io 'DOODENLYST eenvouwdigen roggendollius. NaauwJyks waaren wy uit zyn gezicht, of myn vriend en ik fchaterden 't uit over het denkbeeld van den eerlyken Jood en de pruik van oldenbarneveld, die nooit eene pruik op zyn hoofd heeft gehad; doch daar ik zeide, dat ik, behalven de urnen, Romeinfche lampen, enz. die de heer roggendollius niets achtte, zyn gantsch kabinet voor ballast niet begeerde, kon myn vriend, die zeer op rariteiten gefield was, zulks echter niet goedkeuren: myn vriend en ik reisden verder voort, tot wy van eikanderen fcheidden, en ik ging kort daarop naar Engeland. In 't gmaffchap Darbyshire komende, liet men my zeer aardige verfteende ligchaamen van mosch en plantgewasfen , als ook verfteend hout zien , het welk daar uit eene eigenaartige rivier genomen word: onmiddelyk dacht ik aan den ouden heer roggendollius, en zond hem verfteende planten als ook een ftukje verfreend hout in een doosje^ zeernaauwkeurig bezorgd, naar Drenthe over, denkende den ouden man daar veel vermaak mede te doen; doch hoe was ik bedrogen, wanneer ik een' brief ontving, zeer vinnig en lomp gefchreven , waarin hy zeï, dat hy my vriendelyk verzocht, dat ik hem nooit weêr zulke prullen wilde overzenden, dat dezelve hem geen ooitje waard' waren , en hy zich dus ten hoogden over de vracht beklaagde; dat het ééne een ftuk fteen was, dat naar hout 'geleek, hetgeen niets raars was ; dat hy zulks in een Drentfche vlinte (*) ook wel konde tconen ; dat hy Keifccen ^  VAN NICOLAAS KLIM. 71 dit ftuk uit kwaadheid om de onkosten van de vracht onmiddelyk h..d in (tukken gebri ken en weggeworpen ; en dat het andere, fteencn plantje zeker a-irdig gemaakt was, en den maaker eer aan deed, doch dat het te kinderachtig zoude zyn,dat eenmsn, als hy, zulk fjceelgoed in zyn kabinet zoude bewaaren; dat hy het dus aan de domine's kinderen had gegeven, om 'er mede te fpeelen, die het icbielyk in ftukken hadden gebroken ; dat hy my vriendlyk verzocht, dat ik hem nooit weêr zulke prullen wilde toezenden , dat de Drenthen wel eenvouwdig waaren, en den naam hadden van onnozel te zyn, doch dat hy zo gek niet was om zich dus te laaten bedotten ; doch als ik eens wezendlyk eenige rariteiten voor hem mogt vinden , dat ik hem plaizier zoude doen om hem dezelve toe te zenden: op de ontvangst van deczen brief wierd ik knorrig en geemlyk, en riep, den brief met voeten trappende, als of de ftomme brief het helpen konde: domme kaerel! verwaande gek !en bediende my van eenige woorden,die met een d en b beginnen, en zeer veel verwantfehap met hagel, regen en fneeuw hebben , doch wegens de kieschheid der tyden zondig zyn te noemen, waarvan de laatstgemelden vry zyn. Van Darbyshire reisde ik naar Edenburgh. Hier liet men my onder andere merkwaardigheden het kasteel zien , dat men de Abdy noemt, en in de kamer , waar de koningin mar ia stuart met den Italiaan rizio had geboeleerd, den leuningftoel en het tapyt, nog met bloed van den laatstgemelden befpat, toen hy in de armen der ko- nin-  ia DOODENLYST ningin, door eenige hovelingen, vrienden van des koning darnly, vermoord wierd. Dit gaf my aanleiding . om my met den veiftoordcn heer roggendollius te verzoenen: ik fchreef hem dus een' brief, waarin ik hem het gantfche geval opgaf, en zond hem een jftukje oud tapyt, in osfenblued gedoopt, in den brief over, voorgeevende, dat djt een ftuk van 't bovengenoemde tapyt was, hetgeen ik met veel moeite , als een groote rariteit, gekregen had: kort hierop ontving ik een' brief, opgevuld met de uiterfte dankbetuiging, dewyl dit als een der fchoonfte pronkjuweelen zyn rariteitskabinet zoude verfieren, dat nooit iemant hem zoveel genoegen vcrfchaft had, als ik, doorhem zulk een groot gefchenk voor zyne verzameling toe te zenden, en dat hy my altoos dankbaar zoude blyven. Ik dacht niet verder aan den ouden roggendollius, en reisde vervolgens naar Parys: hier vertoonde men my in zekere kerk eene put, waarvan het water, als men voorgaf, de kracht bezat, om veele zoorten van oogziekten te geneezen: hiervan moet ik den ouden heer, zeideik, vertellenen voorgeeven hem van dit echt water iets mede te brengen; echter dacht ik 'er niet weêr aan, voor ik reeds Drenthe bereikt had: ik kocht dan een vlesje met een glazen ftop, vulde het met oprecht Drentsen putwater, plakte op hetzelve een papier, behelzende alle de krachten van 't zogenoemde heilige water, en vergastte dus op het onverwachtst den zorgvuldigen verzamelaar roggendollius, die my voor dit en 't bovengenoemde prefent met traanen van erkent-  VAN NICOLAAS KLIM. i3 kentlykheid allervriendelykst dankbetuigde, verklaarcnde nooit iemant gevonden te hebben , die hem zo veel vriendfchap in het verzamelen zyner rariteiten , gedaan had, als ik , beloovende vervolgens met daaden te zullen toonen, dat hy dankbaar was: een geldfchraper zou zich reeds vooraf vleijen een legaat van eenige duizenden, by het afltcrven van den ouden kinderloozen heer, te zullen erlangen; doch ik, die weinig Haat op beloften van dien aart maak, liet zulks het eene oor in- en het andere uitgaan: intusfchen verhaalde my de heer roggendollius, dat hy zyn kabinet van prullen, gelyk hy het noemde, namentlyk de urnen, lampen, enz. naar Amfterdam had gezonden, en voor die oude gebrokene potten en pannen over de honderd guldens had gebeurd. Hoe zot, riep hy,zyn de Amfterdammers! ik heb hierop, hervatte hy, myn' knecht jan bev< -len, alle oude ftukken van pannen en potten ter deeg te bewaaren» en vervolgens onder den mesthoop te begraaven;dus zal ik over eenige jaaren nog weer zoo'n boêl naar Holland kunnen zenden; dat geeft goed, dat geeft goed, myn vriend! zeide hy, intusfchen iloeg hy my op den fchoudcr, fchudde zyn hoofd, cn lachte hartelyk. Ik verliet hierop den eenvouwdigen goeden ouden man, en hoorde in geen twaalf jaaren iets van hem, noch zyne verzameling; maar, eenige maanden geleden (*), ontving ik een' rouwbrief, behelzende, dat de heer coenradus helperus roggendollius, Helperi Coenradi films, in den ou- der- 00 In 1793» is dit ftukje opgeftcld.  14 DOODENLYST derdom van vyf-cn- tachtig jaaren het tydelyke met het eeuwige verwisfeld had, en hiermede ontving ik van 's gelyken een' brief van de executeuren van zyn testament, behelzende, dat de heer roggendollius my univerfeel erfgenaam van zyne rariteiten en hefhebbery papieren gemaakt had. Ik wou, dat de oude man my liever wat van zyne ronde fchyven had nagelaaten, dan die prullen, dacht ik, die my niets waard'zyn. Op den volgenden postdag ontving ik een' brief van gelukwenfching van mynen reisgenooit. die my 't eerst by den ouden heer gebragt had, waarop ik aan de executeurs van het testament fchreef, dat ik de gantfche verzameling aan mynen zo evengenoemden reisgenoot den heer nugator ten eeneinaal fchonk; doch dat men my de papieren en gefchriften zoude overzenden, het geen eenige weeken daarna gebeurde. Dit pakje open maakende, vond ik onder een menigte niets beduidende beuzelingen, iets in een' groenen omflag in folio gefchrevcn, en eenige bladen groot: ik opende hetzelve, en las het volgende opfchrift: doodenlyst van nicolaas klim, koster der kruiskerk te bergen, in noorwegen. Onmiddelyk fchoot my de doodenlyst van nico laas klim, door rabener uitgegeven, te binnen: ik doorbladerde myne lyst, en vond dat dezelfde perfooiien, juist zo als abelinson ons dezelve op-  VAN NICOLAAS KLIM, 15 opgeeft, hierin uitgedrukt ftonden: ik nam fchielyk rabiner by de hand, en zag dat van gus- ïaaf trolle af tOt sivard starcoter toe 'er. geen woord verfcb.il tusfehen deeze lyst en die van abelinson was, en dat het overige ftuk, hetgeen aan die lyst ontbrak, en door ongeluk of flofheid van. klims bloedverwanten, waarover abelinson zo jammerlyk klaagt, was weggeraakt , hier volkomen en in zyn geheel gevonden wierd, fchoon niet zo fraai en zo netjes gefchreven als van abelinson, by rabener. Hoe in vredesnaam de oude Drentfche roggendollius, die de Engelfchen Esquire zouden genoemd hebben, hoe, zeg ik, in vredesnaam deeze afgezonderde Drenth aan dit manufcript is gekomen, is en blyft voor my een raadzel. Ik begon dan de doodenlyst van vooren af aan te leezen , en las , als volgt: Ik, in de christelyke kerk te Bergen, gedoopte klaas klim, aan de Academie te Coppenhagen tot Phüofophies Baccalaureus bevorderd zynde , en toen genoemd nicolaüs klim, weleer afgezant der Zon, keizer van Quama, koning van Tanachie, van Arctonie, van Aleciorie, groothertog der Kispucianen, en heer van Canaliska (*), thans koster der kruiskerk te Bergen, in Noorwegen, heb het myn' pligt geoordeeld te zyn jaarlyks eene korte lyst en levensbefchryving van die gecnen te geeven, dewelke in myne parochie komen te fterven. Hoe (*) Zie hierover holberg: „ De ondcraardfehc reis vau „ klaas klim".  * ïó DOODENLYST Hoe men ook in alle zoorten van geboorte- trouwen doodenlysten, in andere landen, de ryke, geleerde, of aanzienlyke lieden vooraan dek, zal ik echter die orde niet volgen; die by my eerst komt heeft den voorrang : wie dus 'er op gedeld is, om boven aan te daan , moet zich vroeg in January reppen: ik zeg het nog eens, ik zal geen onderfcheid maaken, of het een raadsheer, hoogleeraar, kerkleeraar, fchoenlapper, fchoordeenveger, of rattenvanger was, 't zy hy op 't bed van eer, op een bed van dons, van veêren, van ftroo, of gantseh en al op geen .bed gcdorven zy , die eerst derft zal boven aan daan, ten zy iemant de doutheid en onbefchaamdhcid mogt hebben, om zich te verdrinken, en, niet fpoedig opgehaald wordende, daardoor de weleerwaarde zeergeleerde heeren predikanten, als ook de halfeerwaarde , halfgeleerde heeren myne collegaas en my het brood uit den mond deelt, de drenkelingen, zeg ik, zullen, indien zy fchielyk opgehaald worden, en met aile ceremonieele plegtigheden der kerk begraaven worden op hunne behoorlyke plaats komen te daan, doch zo zy te lang vermist blyven, en dus van deeze alle christelyke menfchen behoorlyke plegtigheid ontdoken zyn, zullen zy op een byzonder blaadje tusfchen gehangene en gerabraakten geplaatst worden. Ik zal, gelyk 't een' vroomen en deugdzaamen •koster betaamt, de waarheid in de volgende lyst in alle opzichten betrachten. D O O-  VAN NICOLAAS KLIM. DOODENLYST. Doede gunneke ftierf op nieuwjaarsdag! dit mensen was door zyn ouders tot den koophandel opgeleid, en had daardoor veel geld byëen gefchraapt, echter fpeet het hem altoos dat hy geen geleerde van beroep was, daar hy zichzelven voor een' geleerden uit de natuur aanzag: hy verkeerde dus nergens liever dan onder de geleerden, en hy zoude gaarne een' dag gevast hebben om met een' hooggeleerden eenige uuren in gezelfchap te zyn: daarby bewonderde hy alles wat lieden van ftudie en fmaak zeiden, en de invallen van geestige mannen wist hy ter deeg in zyn geheugen te brengen, en pronkte daarmede by anderen als zyne eigene gedachten : hy had een fchoone verzameling van boeken, die zeer netjes gebonden waaren , doch waarvan nooit een eenig aangeraakt mogt worden, ten zy ééns in 't jaar, wanneer dezelve fchoongemaakt wierden; van ieder derzelve wist hy den titel van buiten, doch om het werk niet te bederven, liet hy de bladen nooit openfnyden; met de dichtkunst had hy volftrekt niets op, ten zy 't een rymptje extsmpore was: in alle gczelfchappen, waar hy zulks te pas konde brengen, verhaalde hy zyn' tegenzin tegen den Parnas, dien hy Paljas noemde, en iheed dit rymptje,door hem zelv* gemaakt, dan op; „ Apollo en de muien zyn een rat met negen muizen, die de beurzen der dichters geftadig leeg pluizen", willende hiermede te kennen weeven , dat de dichters, zich op. de poëzy toelegli gen-  18 DOODENLYST gende, het geldwinnen meestal verwaarloozen. Hy was nergens banger voor dan voor donder en blikfem, dewelke hy als onmiddelyke draffen des Hemels befchouwde, en de man, wiens huis door den blikfem in den brand geraakte, moest volgens zyn gedachten een groote zondaar zyn. Voor luchtverfchynzelen was hy banger dan voor de pest, dewyl hy uit een oude chronyk gelezen had, dat zulks altoos als een draf over 't land en een voorbode van veel onheil befchouwd moest worden; zommigen zeggen, dat hy ten gevolge van fchrifc en ontdeltenis op het beschouwen van een daartdar, dewelke hy voor een' Vuurigen vliegenden draak aanzag, gedorven is; anderen willen, dat hy, onder 't eeten van dokvisch, waarmede men, om welke reden my onbekend, te Bergen het jaar gemeenlyk inhuldigt, een graat in de zogenaamde verkeerde keel gekregen had, en gedikt zoude zyn. Hy liet aan zyne naastbedaanden een fchoone verzameling van boeken en eenige tonnen gouds na, en men heeft nog niet gehoord, dat zyn gemis eenig onheil aan dad of land heeft toegebragt. Gustaap droïellove, een beroemd arts te Bergen, dierf aan de waterzucht, en wierd lterk door de aanfpreekers en doodgraavers betreurd: hy Was een groot voordander van aderlaaten en purgeeren: by veelen zyner zieken zond hy de ziel de achterdeur uit; by anderen droeg hy ten hoogden zorg dat 'er geen inflammatie in het bloed konde veröorZJakt worden; in alle gevallen deed hy de zieken 'derk aderlaaten, en zulks tot dezelve gedorven, of in andere ziekten vervallen waaren, of zomtyds hei*'delden, hetgeen echter zelden gebeurde: de raadsheer  VAN NICOLAAS KLIM. 19 heer caducus is onder zyn bellier geftorven: deeze heer was een groot liefhebber vangerooktenzalm: ua hy zich eenige dagen lang hierin te buiten had gegaan, wierd hy door mislykheid, walging, en pyn in de zyde overvallen: men zond om do&orDROpellove, die den zieken onmidlyk agt oneen bloed liet aftappen: tegen den avond alle de toevallen nog dezelfde zynde, wierden 'er wederom zes oneen afgetapt; den volgenden dag bevond de raadsheer zich veel erger, de doctor beval dus dat hy onmiddelyk gelaaten moest worden, dit wierd daaglyks gemcenlyk verricht, totdat de arme lyder zevenmaal gelaaten en zodanig verzwakt was , dat hy niet meer recht overeind in 't bed konde,opzitten; doch dewyl de pyn in de zyde dezelfde bleef, en eerder verergerde dan verbeterde, zwoer de doctor, dat hy den zieken zo lang zoude doen aderlaaten , tot de pyn volkomen over was; maar toen de chirurgyn voor den agtften maal de aderlaating zoude werkftellig maaken, en den zieken , die zich niet meer wegens zwakte konde beweegen, overeind doen zitten, kreeg hy uit gebrek van bloed ftuiptrekking, en ftierf in den arm des chirurgyn5: de doctor geroepen zynde zwoer, dat de zieke, door verzuim van fchielyk gelaaten te zyn , geflikt en geftorven was, en dat de chirurgyn deezen lyder op zyne rekening had, door niet vroegtydig genoeg 'er by gekomen te weezen om hem ten agtften maale te doen aderlaaten: de chirurgyn daar en tegen beweerde, dat de lyder niet aan de gevolgen der ziekte, maar aan die van 't lancet geftorven was, en beB a ken-  flO DOODENLYST kende rondborftig, dat hy door het fcherpfnydend inftrumentje, 't welk in één jaar meer menfchen om 't leven helpt dan 'er in honderd jaaren door dit middel gered worden, ik zeg , de chirurgyn bekende rondborftig, dat hy door 't lancet den zieken om 't leven had gebragt; doch dat hy zulks op hoog gezach en order van den doftor had gedaan, en zyn geweeten van den moord dus volkomen vry was: vvaare de geftorvene een fchoenlapper, of kruijer geweest, het Bergfche kerkhof had in ftilte zyn ligchaam ontvangen, en de waereld had van't geval niets meer gehoord; doch het was een raadsheer die geftorven was, en doctor en chirurgyn beweerden beiden, de één, dat hy door verzuim, de ander dat hy door verkeerde behandeling om 't leven was' geraakt, beider goede naam hing hieraan , en de naastbeftaanden des overledenen wenschten ook gaarne de waare oorzaak van den dood te 'weeten: want dit is'de menfchen toch eigen, zy geeven weinig acht 'er op of zy wel of kwalyk in ziekten behandeld worden, en in hoe verre de arts de oorzaak der ziekte gevonden heeft, zo zy Hechts eenvoudig maar den naam der ziekte weeten mogen, •en waaraan de lyder geftorven is : het ligchaam wierd dus geopend, en men vond dat het zelve anderszins volmaakt gezond was, uitgezonderd, dat de maag ten eenemaal met ftinkende b:dorvene zwarte ftoffen was opgevuld, waaronder men nog ftukjes onverteerden gerookten zalm vond, waarvan een gedeelte met fcherpe flym aan de maag was vastgehecht, en wel voornamentlyk op die hoogte, waaide  VAN NICOLAAS KLIM. 21 de zieke altoos over pyn had geklaagd : fchoon de geleerden eenpaarig verklaarden, dat de zieke aan gebrek van bloed en daaruit ontftaande ftufptrekkingen geftorven was, en zyn ongemak en pyn, by 't begin der ziekte door een poeder uit vier duiten braakwynfteen of braakpoeder beftaande. zeker te gcneczen waare geweest, wist doftor dropellove zyne lyders dit echter gantsch anders te beduiden : by bleef zyn praftyk behouden, en de eerlyke chirurgyn wierd uit alle huizen gebonst, waar de doftor praöSfeerde , en als een verwaarloozer van zyn beroep weggejaagd, totdat deeze arts eindelyk zelf ziek wierd, en om zyn' collega justinus boddeke zond, ook een groot voorftander van het lancet, die met veel deftigheid het jus talionii of recht van wedervergelding oeffende, en zyn' collega zo lang deed aderlaaten, tot hy eindelyk in de waterzucht verviel, waaraan hy ftierf; in de laatfte dagen zyns levens wierd gemeenlyk dagelyks nog een koffykop vol bloed afgetapt,om wat lucht te maaken,gclyk zyn collega zeide , totdat hy eindelyk onder 't luchtmaaken den geest gaf. Elisabeth slangeveld, huisvrouw van den beroemden en ryken tade wirnak, een voornaam koopman en dichter te Bergen, die deeze zonderlyke eigeniiartigheid bezat, dat hy nooit iemant in zyne vaerzen prees, die het niet verdiende, en altoos de waarheid in zyne zangen vermeldde: hy heeft dikwils den lof van een' beroemd' ambachtsman, die in zyn'kring uitmuntend was, door B 3 zyne  23 DOODENLYST zyne vergoden lier vereeuwigd, daar hy by 't affterven van een' raadsheer, leeraar , of hoogleeraar niets ten voorfchyn bragt. Eens gebeurde het dat een vierkante verwaande land - dominé, die een goede tafelbroêr was, doch weinig geleerdheid en verltand bezat, en flecht predikte, zich liet fchilderen, en zyn portrait by den heer wirnak zond, dien hy anders niet kende, dan dat hy wist, dat de heer wirnak een groot dichter was, met verzoek om 'er een vier regelig vaersje onder te maaken : de heer wirnak bad om vcrfchooning ; doch dit hielp niet, de dominé wilde volftrekt een vaersje van den heer wirnak onder zyn portrait hebben, die eindelyk zyn'weleerwaarden liet weeten, dat hy nooit iemant vleide, maar altoos de waarheid in zy* ne vaerzen vermeldde, 't zy goed of kwaad: dat is juist de reden, zeide de dominé, waarom ik aan den heer wirnak myn portrait heb toegezonden, dewyi hy ruime ftof zal vinden om een gepast puntdicht onder hetzelve te maaken ; kortom, de heer wirna k plaatltc deeze vier regels onder zyn weieerwaardes portrait, en zond hem hetzelve te huis: Ziedaar een' tafelvriend, dooreerlyk, en oprecht; Doch in den kerkendienst een domme en lompe knecht: Natuur had hem gefchikt tot eenen osfendryver, Waar hy wierd, w?.rs Natuur, een leeraar en een fchryver. Mejuffrouw, of mevrouw wirnak; men moet hier weeten, dat de titel van mevrouw te Bergen eërtyds alleen aan die vrouwen wierd gegeven, wier mannen door aanzienlyke bedieningen zich boven den  VAN NICOLAAS KLIM. 2.3 den gemeeren burgerkring verheven zagen, de anderen wielden mejuffrouw geheten; thans eehter is dit gantsch anders: een ryke vrouw word mevrouw genoemd , als ook een vrouw, die door opfchik, kleeding en pluimen boven den gemeenen burgerftaat tracht uit te munten, zodat hierop geen peil meer te trekken is; ik, als koster der kruiskerk, den haat der vrouwtjes niet gaarne op my willende laaden ^ te meer , daar ik op nieuwjaar van derzelver milddaadigheid veel afhang, moetende dan in myn' post ais koster, gelyk een lyfknecht, by de deur der kerk, myn fooitjes ontvangen, het geen waarlyk voor een' oud' keizer en koning hoogst vernederend is, ik, zeg ik, noem byna alle vrouwtjes van eemg aanzien, mevrouw, en vind my in 't begin van 't jaar daar zeer wel bv, dcwyl die vrouwtjes by zichzelve zeer natuurlyk opmaaken, dat een mevrouw meer dan een mejuffrouw moet betaalen : mevrouw wirnak had een allerkvvaadaartigst humeur, zodat haar goede braave man veel van haar lydcn moest; en zodra 'er iets gebeurde dat tegen haar.' zin was, kreeg zy het geweldig op de zenuwen, en wist dan zodanig de lucht in de longen te parfen en te houden, dat zy rood en paars om het hoofd wierd, en alle de omftanders deed fchrikken; in die aaklige gevallen konde haar zelden iets anders weêr by zichzelve brengen, dan de gemoedelyke Ikm van een' dominé of vroom' man, ja zelfs het zo heilzaam middel van gellert in zyn fnoekvertelzel was even nutteloos als de duivelsdrek, castoor, of Hoffmans droppels. Mevrouw wirB4 NAK JM  a4 DOODENLYST nak was echter zeer godsdienftig, zy floeg nooit een kerkbeurt over, en las en bad dagelyks; doch byna by ieder woord , dat zy fprak, misbruikte zy Gods naam: geftadig zeide zy, by voorbeeld : God! wat ben ik warm! God, wat ysfelyk getalm maakt die knecht eer hy komt! God zegene ons ! wat al volk loopt 'er t'faam om een' vlieger in een' boom te zien! en zo meer. Mevrouw wirnak zat met haar' man,en met eenige bloedverwanten, die wat los in 't fpreeken waren, aan de theetafel, waarop een dier heeren, onverwachts een geweldige pyn in zyn zyde gevoelende, onvoorzichtig uitriep: „ wat bliklemfche fteek kryg ik in de zyde!" op het ysfelyk vloekwoord,, blikfem" wierd mevrouw wirnak allergeweldigst op de zenuwen aangedaan, van degewoone parfmg en opzetting naar 't gezicht vergezeld, en hieruit ontftond een waare beroerte, waaraan zy twee dagen daarna ftierf. Het ligchaam ter aarde befteld zynde, verwonderde zich een ieder van haare bloedverwanten, da,t de heer wirnak geen lykdicht op zyn vrouw maakte, daar hy zulks byna op ieder braave vrouw deed; de heer wirnak verfchoonde zich ; doch men liet niet af, en zeide eindelyk, dat hy iets op zyn afgeftorvene vrouw moest maaken, al waare het Hechts een graffchrift van twee regels lang, waarop de heer wirnak, hier volftrekt niet af kunnende, de naasibeltaanden zyner vrouw dit volgende graffchrift, hem extcmpore uit de pen vallende,toezond; Hier ligt het fterflyk deel van niyne gade in 't ftof; De Hoof geniet nu rust, en zo doe ik. God lof! Chris-  VAN NICOLAAS KLIM. 25 Christoffer buttel,deoudfteleeraarder kruiskerk te Bergen, ftierf in een' hoogen ouderdom. Dit was een man by alle weidenkenden bemind geacht en gezien; hy beftrafte de zondige gebreken zyner gemeente op eene zachte, doch aandoenlyke wyze, en leidde de verdwaalden door zyne menschlievende berispingen, doch boven: 1 door zyn eigen voorbeeld, op't waare pad van deugd en godsdienst: hy doemde ten eeuwigen vuure noch Jood noch Heiden, ja wat meer is noch Remonftrant noch Sociniaan ; dit liet hy aan hooger hand over; hy wierd door alle braave, oprechte, weldenkende en verftandige burgers, als hunnen vader, geëerbiedigd, doch door de meesten zyner collegaas en de fyntjes gehaat en vervolgd; en, daar zyne predikatiën met zedelesfen opgevuld waaren, noemden zy dezelve het betoverend poeder der zonde, het geen de fatan onder de zuivere vruchten der verlichting ftrooit,om de kinderen der waereld te, blinddoeken ; op alle plaatzen waar zy het woord Poeder konden te pas brengen, gebruikten zy hetzelve om deeze navolgende redenen: dominé b ut tel was een lief hebber van een pyp tabak; zyn collega balthazar didinicus, een fynbaard, een afgod der kwezels, die niet rookte, predikte eens over het zondige der verkwisting, waaronder hy dan ook het rook en als eender grootfte gruwelen affchilderde, zodat verfcheidene vroome vrouwen, te huis komende, alle pypen en tabaksdoczen vernieklen, en niet weêr dulden wilden, dat 'er in haar huis gerookt wierd, en de mannen, om vrede te houden, zulks ter fluip buiten's huis B 5 moes-  m DOODENLYST moesten doen; fnuif bleeven zy echter fterk gebruiken, trouwens dit deed dominé didinicus ook, die altoos de ihuifdoos naast hem had ftaan: zulks dient om den geest op te wekken en aandacht te veroorzaaken, zeide hy; en is verre van zondig te zyn: ieder vroome vrouw beroofde haar' man dus van de -tabaksdoos, en ftak, tegen wil en dank, hem een fnuifdoos in den zak, ja plaatfte zelfs 's avonds altoos -eene opene doos vol fnuif op het bedtafeltje by het 'bed, en dwong dikwils haar' man, te bed liggende, daarvan gebruik te maaken. In de zo evengemelde predikatie tegen het rooken had dominé didinicus zich dus eens uitgelaten: „ Hoe hartgrievend is het voor een' zielenzorger der gemeente, voor een' leeraar der kruiskerk, dat ftokoude mannen, zelfs die vaders en voorgangers in het goede behoorden te zyn, oude mannen, zeg>ik, met fluike neerhangende hairen, die reeds met het eene been in 't graf en met het andere nog op deeze zondige aarde ftaan, (men merke hier op, dat dominé buttel het hair eenvouwdig onopgefmukt om 't hoofd liet hangen, daar dominé didinicus een groote witgepoederde pruik van twaalf verdiepingen droeg,) dat oude mannen de armen het hunne onthouden, daar zy het geld, datzy door tabakrooken verkwisten , aan den nooddruftigen konden met nut befteeden , ik zeg , oude grysaards met fluike neerhangende hairen! intusfchen wees hy met den voorften .vinger van de rechterhand naar de plaats, waar dominé b ut tel zat, draaijende het hoofd naar de linker zyde; alle de vroome zusters glimlach-  VAN NICOLAAS KLIM. sef lachten en knikten elkander toe, en by ieder theetafel en voor 't begin van ieder oeffening had men hier den mond vol van : zulks komende ter ooren van de vrienden van dominé buttel, vvenschten zy, dat zyn weleerwaarde zich hier tegen in de bres zoude Hellen, die hier echter in den begin geen gehoor aangaf, doch zich eindelyk in eene toepasfing over de bedorvene zeden dus uitliet: „ De raad van een' beroemden wysgeer, om niet anders tb fchynen te zyn dan men inderdaad is, door hem op het zedelyk caracter van den mensch toegepast wordende, kan men van 's gelyken op het ligchaamelyke toepasfen : het fchilderen, of, zo als men het hedendaags noemt, het blanketten, hetgeen, wel is waar, by ons zo fterk niet in zwang gaat, als by de zuideilyke volken, het blanketten lis zeer flecht, dewyl men daardoor anders tracht luit te zien dan men inderdaad doet, doch het blanketten der wangen gefchied te Bergen Hechts onder weinigen, en die zich hieraan overgeeven zyn meestal lig:e wulpfche vrouwlieden, daarby ligt de maatfehappy 'er weinig aangelegen, of een vrouw met bleeke, dan wel gefchilderde wangen ten voorfchyn komt, en 't verlies der verf, die men hier me'dc verkwist, is byna niet noemenswaard'; doch'er 'is een ander foort van blanketten , hetgeen van meerder gevolg is, waaraan zich niet alleen huwbaare dochters en jonge vrouwen vergaapen , maar aan welker onnatuurlyke, en verkwistende pracht zich mannen, geleerden, ja zelfs kerkleeraaren, die het zondige der verkwisting ten hoogften berispen, aller-  ?08 DOODENLYST lerftcrkst fchuldig maaken : een blanketzel, waardoor men de armen onmiddetyk het brood uit den mond neemt: dit blanketzel beftaat hierin, dat men het beste, en tot vcedzel allergefchiktst meel niet alleen in zyn eigene met vet befmeerde hairen ftrooit, maar zich onnatuurlyke hoofdbekleedzelen vervaardigt , die men pruiken noemt, dewelke men als groote fchaapenvachten tot halver wegen den rug draagt, en waaraan men een zekere eerwaardigheid geeft, ja dewelke den domfien kop by het gemeen een geleerde houding, en den fchynheiliglten huichlaar een vroom aanzien verfchaffen; pruiken, eerst uitgevonden om den door ouderdom of ziekte kaalgewordenen met iets aan 't natuurlyk hair gelykende te dekken; doch thans uit hovaardy en bedrog zeer onnatuurlyk gemaakt, waarop men dezelve zo vol meel op een' afftand werpt, en hetzelve al werpende vertrapt en vernielt, dat byna iemant van 't voedzel, hetwelk men tot twee dier pruiken gebruikt, een' dag, zonder van honger te fterven, zoude kunnen beftaan ; ja ik durf beweeren , dat men daaglyks honderd armen te Bergen gemaklyk met het meel zoude kunnen voeden, hetgeen men dag aan dag dus op een fchandlyke wyze vernielt en vertrapt. Daar ik thans over de verkwisting handele, zoude ik zeer gepast kunnen aantoonen, dat de verkwisting van fnuif niet minder zondig, dan die van rooktabak zy;dcch daar,naar myn gedachten, alle deeze zaaken geenszins tot den predikftoel behooren, zal ik van het een en ander nooit weder iets gewaagen, en tot den draad van myn' text overgaan." Dee-  VAN NICOLAAS KLIM. 29 Deeze predicatie maakte te Bergen zulk een opfchudding , dat men waarlyk vreesde, dat het hier niet beter, dan weleer te Amfterdam, by de affchaffing der aanfpraekers, zoude afgelopen zyn; doch de ftad bleef in rust , echter ftierf de eerwaarde buttel zeer onverwacht en zeer fchielyk, weinige weeken daarna, aan een zwaar colyk, en de kwaadfpreekende waereld heeft durven zeggen, dat hy dooreen der fyntjes vergeven was, hetgeen ik echter niet geloof, doch een myner collegaas» die zich by de begravenis zeer onvoorzichtig uitliet, en met de oogen hemelwaards uitriep: „ odium theologicum, odium diabolicum", wierd om deeze uitdrukking door den eerwaarden kerkenraad van zyn' post ontflagen; kortom de braave dominé buttel ftierf, en vergaf even voor zyn' dood alle zyne vyanden het kwaad wat zy aan hem geda tn hadden : ik ftond toen by zyn bed, en riep ah een vroom koster en halfgeleerde zuchtend uit: „ requiescat inpace, amen?* Peder horn, een man van een oud aanzieniyk geflacht, ftierf in het tagchèntigfte jaar zyns ouderdoms: zommigcn zeggen aan de gevolgen van ziekten, de jeugd eigen . doch door hem in den ouden dag opgedaan: anderen aan een beroerte: alle zyne verdiensten beftonden in lekker te eeten, en lekker te drinken, in kaartlpeelen, en fiaapen: hy was ryk geboren, en ftierf ryk: hy deed nooit iefnant cenig goed, noch eenig kwaad: tot wat nut hy op deeze planeet geweest is, blyft voor deskundigen een raadzel. Olof  3o DOODENLYST Olof blackhart, een arts en urinalist, die veel geld heeft nagelaten; een zyner vrienden, ook een arts, verweet hem zyne kwakzalvery, en zeide, dat hy te verftandig was te willen beweeren, dat hy iets vreemds uit een glas helder water konde zien; gy weet 'er niets af, zeide blackhart:in ieder glas zie ik ten minsten altoos een fcheJling, en zulks is voor my voldoende. Johan bornak,een vreemdeling, die, barrevoetsch, uitgerammeld van honger, te Bergen kwam, en het gedeeltelyk door kruipende en fmoufen wegen, gedeeltelyk door een ryk huwlyk, zo verre gebragt heeft, dat hy fchatryk wierd, en toen zo trotsch was, dat hy de eerden der ftad met den nek aanzag: en fchoon hy, te Bergen komende, voor een ftuk roggenbrood over een' ftok had gefprongen, was by in de laatfte dagen zyns levens zo brooddronken, dat hy beweerde, dat 'er in gantsch Bergen noch kok noch keukenmeid gevonden wierd, die een fchotel eeten goed konde gereed maaken; hy liet dus een' kok uit zyn eigen land koomen, die hem alle fpyzen volgens den fmaak van zeker hof moest bereiden; hy ftierf aan de gevolgen van 't overladen van zyne maag door 't eeten van een paftei van papegaaijentongen, dewelke hy met veel kosten uit Surinamen ontvangen had, en dewelke reeds, gelykde artzen zeggen, bedorven was geweest, doch waarvan hy, om de raarheid van de fpys, overmaatig fmulde; hy ftierf kinderloos. Zyn broeder slenderhinke bornak , die vervolgens is overgekomen, om 't nagelaten geld te haaien, en ook reeds daarmeê vertrok-  VAN NICOLAAS KLIM. 31 trokken is, zag eens, dat 'er eenkaerel gegeesfeld en gebrandmerkt wierd, en vroeg wat kwaad hy gedaan had; na men hem berichtte, dat zulks om valfche handtekening gefchiedde, riep hy uit: dat komt van djtt duiyelsch leezen en fchryven! dank zy myne braave zalige ouders, dat zy my nooit zulke zaaken hebben laaten leercn! Andreas ursel, raadsheer te Bergen. De heer ursel was in zyn eerfte kindsheid zeer ongelukkig: zyn moeder, mevrouw ursel, van deezen zoon zwanger gaande, zocht in het einde van dien ftaat naar eene bekwaame min: ida sievards, een fchoenmaakers vrouw, wierd haar door een' jong' heer aanbevolen, en mevrouw ursel bevond dat zy alle de bekwaamheden van eene volmaakte min bezat, zynde zeer fpraakzaam, zindlyk, ichoon van ligchaam, en fraai van wezen , in haar houding mevrouw ten eenemaal behaagende : wat haar melk en gezondheid betrof? hier wist mevrouw niets af, en hiermede ■konde zy zich ook niet bemoeijen , de min was een getrouwde vrouw, en zulks was genoeg; was of wierd zy ziek, men zoude haar een' arts bezorgen, en daarmede afgedaan: kortom, de min wierd aangenomen. Mevrouw ursel konde volftrckt de laagheid niet dulden van haare buurvrouw,mevrouw •beza, die, fchoon van veel grooter fatzoen en afkomst dan mevrouw ursel, echter haar eigen kind zoog, kleedde, en reinigde, als of het waarlyk tot den pligt van een moeder behoorde, om dat ichepzel, dat zy ter waereld bragt, voor een poos te  3ü DOODENLYST te voeden, te bezorgen, en op te pasfen. Een faf> zoenlyke vrouw, zeide mevrouw ursel, heeftal overlast genoeg van, zwanger zynde, met brakingen en benaauwdheden aangehaald te worden , van in den laatften ftaat geen danspartyen en andere jeugdige vermaaken te kunnen bywoonen, en door eindelyk, van pynen wegkrimpende, een kind te baaren, 'en behoeft zich daarna geen last, dien zy vermyden kan, en waarvoor de natuur 't gemeene burgervolk gèfchapen heeft, op den hals te liaalen; mevrouw ursel was dikwils zeer verdrietig over't gedrag van mevrouw beza, wanneer zy by dezelve ten bezoek was; want mevrouw beza had fomtyds zelfs de onbetamelyke onbeleefdheid, om, met den heer saleb en mevrouw ursel ombre fpeelende, dezelve byna tien minuten ongeduldig ledig te laaten zitten, om een laagheid te verrichten, om namentlyk haar kind in een ander vertrek de borst te geeven. Maar om nu tot den overledenen raadsheer ursel terug te koomen : hy wierd gezond geboren, en zoog zeer greetig de borften zyner min ; doch na verloop van eenige weeken begon hy te fukkelen, en fchreeuwde in den beginne dag en nacht door; maar de goede min had een geheim van •zekere geele droppeltjes, waardoor het kind fchielyk zo zcet als een lam wierd , en in tegenwoordigheid van allen geftadig het hoofdje op de borst.der min nederleide, dewelke mevrouw ten klaarden beduidde, dat zulks uit fterke genegenheid voor haar en haare borften gefchiede, zodat zy voor haar geele droppel-  VAN NICOLAAS KLIM. 53 peltjes met goudgeel munt beloond wierd; echter teerde het kindje dag aan dag uit; men raadpleegde eindelyk een' arts, die duidelyk de werking der opiumdroppelen zag, en van 's gelyken ondervond,dat het kind de etter neus en mond uitliep, ten gevolge eener geheime ziekte, waaraan de min fukkelde : ida sievards wierd het huis uitgejaagd, en een gezonde min in haar plaats genomen, het kind wierd door bekwaame middelen fchielyk buiten gevaar van fterven gefteld, het was voor 't uitcrlyke volkomen genezen, en groeide fterk aan; doch toen het jongetje begon te fpreeken, bevond men, dat zulks, zeer hol, fchor en moeilyk ging, dewyl 'er eenige der ipraakdeelen door de voorgemelde ziekte, waren bedorven geraakt, zodat het voor al zyn leven hierdoor ongelukkig was: daarby wierd het in zyn tiende jaar door de kinderziekte fterk gefchonden, en verloor één van zyn oogen; want mynheer en mevrouw ursel waren heethoofdig tegen de inenting dier ziekte, die reeds te Bergen in zwang begon te geraaken by die geenen,die het oordeelden hun pligt te zyn, om hunne kinderen te behouden en hen gezondheid te verfchaffen; daar zy dit middel als liet grootfte gefchenk derVoorzienigheid aanzagen , die door duizenden van voorbeelden toonde, dat dit haar wil was, om de gevaa■ren deezer akelige ziekte afteweeren; doch mynheec ■en mevrouw ursel zwoeren , dat zy liever tien kinderen aan de natuurlyke kinderziekte wilden laaten fterven , dan een eenig door de inenting behouden». Den jongen heer ursel wierd vervolgens een C gou-  3.4 DOODENLYST -gouverneur gegeven, doch men droeg wel zorg, dar hy een vreemdeling was, opdat dit kind niet met die laage denkbeelden bezoeteld mogte worden, om dit land, waarin hy geboren en opgevoed was, en waarin hy in 't toekomende zyn beftaan en welvaart dacht te hebben,, boven alle andere te waardeeren, het geen al te gemeen voor een' jongeling van fatzoen en middelen zoude zyn. De jonge heer wierd door hem in vcrfchcidene vreemde taaien onderwezen; doch fterk berispt, wanneer hy zyn moedertaal iprak, of de minfte geneigdheid toonde om zich daarin te ocffenen. Deeze gouvernemMeerde den jongen ursel alles, wat hy noodzaakelyk voor hem dacht te weezen, en dewyl de oude heer zich nooit met de opvoeding van zyn' zoon bemoeide, want daarvoor betaalde hy immers den gouverneur, wierd de jonge ursel aan de zorg van deezen vreemdeling en de tederheid van zyn mama overgelaten , waardoor hy fpoedig volgens den hedendaagfchen fmaak zyn waereld verftnnd. - Zyn gouverneur onderwees hem onder anderen ook in 't Latyn, en hy konde met zyn zeventiende jaar horatiüs, virgilius en cicero voor de vuist in de Noorweegfche fpraak overzetten, met namentlyk in ieder fchryver de Noorweegfche overzetting over de Latynfche te hebben ; want buiten dat was hy niet in ftaat een' regel daarvan te verfraai!. Hierop ging zyn gouverneur met hem naar de hooge fchool, om hem in alle die takken van wee.- ten-'  VAN NICOLAAS KLIM. 35 tenflhappen bekwaam te maaken, die een aanftaande regent van nooden heeTt, waarvoor by reeds in de wieg was uitgekreten,want de broeder van den ouden heer ursel was burgemeester te Bergen, en dus konde het volftrekt niet misfen, of deeze jonge neet* moest raadsl'ecr worden, al ware hy nog zo dom, onverftandig, koppig, flccht van caracter, en alles wat men maar ongefchikt tot een' regent kan uitdenken; want dit ftond voor het raadhuis van Bergen met gouden letters gefchreven: Geeft de Hemel een ampt, hy geeft dc bekwaamheid 'er by". Daar het gantfche bellier van den jongen ursel aan zyn' roemwaardigen gouverneur was opgedragen, befloot dezelve dus de ftudiën van zyn' jongen raadsheer, dus noemde hy hem, voorttczetten. Hy verdeelde den dag op deeze wyze: om negen uur zoude men opllaan, van negen tot tien ontbyren, van tien tot eïf den vioolmeester, van elf tot twaalf den fchermmeester hebben, van twaalf tot cende/«/Wtuten by profesfor burnius waarnecmen, van óén tot twee zich kleedcn , van twee tot drie naar 't coffyhuis gaan, van drie tot vier eeten , van vier tot vyf de pandeBen by profesflr ïaeel hoeren, van vyf tot zes thee drinken , en over alle deeze ftudiën fprceken, van zes tot negen concert, of asfemblé bywoonen, of naar de comedie of 't coffyhuis gaan, om negen uur by goede vrienden foupeeC 2 _ rent  56* DOODENLYST ren, of zich met ftudenten tot middernacht vermaaken: doch daar mevrouw ursel den gouverneur vooral belast had zorg voor de gezondheid van haaren lieven zoon te draagen , durfde hy het zelden waagen, om den jongen heer, door't fchermen nat bezweet geraakt zynde, naar 't collegie te laaten gaan , waar het moogiyk tochten mogte , en hy zich een zinkingkoorts op den hals konde haaien, hetgeen voor den gouverneur onverandwoordelyk zoude zyn, des beval by den jongen heer zich 's morgens liever een half uur vroeger te klecden, en da» bezochten zy te faamen het coflyhuis; ook had deeze gouverneur in vroeger jaaren eens van een' profesfor in de geneeskunde gehoord, dat het zeer naadeelig voor de gezondheid was, voort na 't eeten fterk ingeipannen te weezen , weshalven de gouverneur en de jonge heer ursel, wanneer de andere ftudenten naar de patukBen gingen, gemeenlyk ter bewaaring der gezondheid en ter bevordering der fpysverteering een half uur of drie quartier op *t billard fpeelden. Na drie jaaren op de hooge fchool op deeze wyze doorgebragt, en alles wat een man van fatzoen en geld behoord te weeten geleerd te hebben , kwam de heer ursel met den rang van J. U. D. en met den titel van M>. ursel te Bergen terug, en wierd kort hierop tot raadsheer dier ftad verkoren. In plaats van , gelyk andere jonge raadsheeren, den tyd, als jonge losbollen, in coffyhuizen, billardkamers, en danszaalen, of onder - paardenkoopers te verflyten, in plaats van dit alles, begaf de heer raads-  VAN NICOLAAS KLIM. 37 raadsheer ursel zich in de gezelfchappcn der geleerden, en wierd lid van vcrfcheidene aanzienlyke genootfchappen te Eergen; doch droeg voorzichtig zorg nooit zyn' mond te openen, wanneer men van eenige kunften of weetcnfcnappen fprak, hetgeen, dewyl hy zwaar ter Ipraak was, billyk verfchoond wierd ; echter fchudde hy zyn hoofd , trok zyn fchouders op , en lachte hartelyk mede, wanneer het eenige geleerden decden, en wierd dus door vcrfcheidene zyner ftadgenooten ook voor een' geleerden gehouden; hierby kwam, dat zyn gantfche kleding naar die van een' geleerden geleek, tot zyn bril zelfs toe, die hy altoos, wanneer hy in een geleerd gczehchap, of op een openbaare plaats was, met veel deftigheid op tien neus zettede, offchoon hy met zyn één oog veel fcherper, dar vcele brilleloozen met twee, konde zien. In de raadzaal was hy opgeblazen, trotsch, en behandelde advocaten en cliënten even eens, als veele ryke kooplieden hunne kantoorbedienden doen. Hy ftierf ongehuwd in het dertigfte jaar van zyn roemruchtig leven , en wierd door de gewezene kamenier van zyn mama, by wie hy vier kinderen heeft nagelaten , nu door den ouden heer ursel verftoten, en in de uiterfte armoede gedompeld , boven allen fterk betreurd; en fchoon zyn mama in des raadsheers leven veel met deeze kleine bagatelletjes, gelyk zy ze noemde, ophad, en de moeder daarvan rykelyk bezorgde, wierd dezelve nu door haar als een flecht vrouwmensen en verleidfter van haaren zoon uitgekreten .en verlaaten. C 3 By  S8 .DOODENLYS T ■ By het droevig affterven van den aehthaaren raadsheer, dien fteunpilaar van kerk en Haat, dien befchcrmer, voorftander en uitöeffenaar van kunften en weetenlchappen , die vraagbaak der rechtbank,, kortom by 't droevig affterven van den ten onherfteibaaren flag voor de ftad Bergen te vroeg weggenikten raadsheer ursel, bleef byna geen dichter ftil zitten: all' wat vaerzenmaaken en rymen konde maakte lykzangen, en een vry dikke bundel hiervan zag binnen korten tyd met een' zwarten omflag het •licht; geen dichter van Bergen die hierin niet gevonden wierd, uitgezonderd de heer wirnak . die juist ten zelfden tyde een fraai lykdicht op een1 boe* ren fchoolmeester, welke de Noorweegfche taal merfeelyk verbeterd had, en de ruwe boerenkinderen finaak voor de zuivere landtaal, en voor kunften en weetenlchappen had ingeboezemd, in 't licht gaf: op de zerk, die het Iyk van den overledenen ra*ds-> 'heer bedekte, wierd dit graffchrift geplaatst". Hier rust een s ene ca, een cato, socrates, EensOLON, cicero, en een dem ostiienes, 'Een man, alleen vereerd met hunner aller gaavcn, De raadsheer ursel-, hier, helaas! te vroeg begraven, Basterus labesius, een hoogst verwaand eigenzinnig menseh, een groot minnaar der oude fabel verdichtfelen, een man, die by veclen voor een orakel der dichtkunde wierd uitgekreten: zyne vaerzen waren zonder zyne eigene uitlegging voor den allerfchranderften onverftaanbaar; niets kwam hem dwaazer voor, dan dat men beweerde een vaers >, door  VAN NICOLAAS KLIM. 39 door het Hechts te leezen, onmiddelyk te kunnen verftaan, en de fraaifte gedichten hield hy, indien dezelve niet met de oude fabelverdichtfcïcn waren opgevuld, en ecnigzins onverftaanbaar waren, voor laffe rymery; het verhevene der poe'zy, zeide hy, is dat men dezelve niet, dan na lang 'er op te ftudceren , eerst uit kan leggen, en altoos nog in twyfel blyft, wat de dichter zeggen wilde; zulks, zeide by, vind men by de ouden; want wie leeft 'er, die, voor de eerftemaal de vaerzen van homerus 'en horatius leezende, dezelve onmidlyk verftond? en dus hoopte hy, dat na zyn' dood ook veele com'mcntaria op zyne onverftaanbaare gefchrilten gemaakt zouden worden; hy verkeerde veel onder de dichters van Bergen, doch men dreef gcmecnlyk den fpot met hem en zyne vaerzen: hy ftierf aan de gevolgen van droefgeestigheid, dewyl mui hem over een ftuk van een gedicht, dat liy opgefteld had, en hetgeen hem ten uiterften behaagde, doch door elk wierd befpot en belachlyk bevonden, fterk had gehekeld ; hy las deezen zynen zvvaanenz.ing, waarmede hy naauwlyks begonnen was, in 't gezclfchap van eenige dichteren voor: het geval droeg zich dus toe: Hier heb ik, zeide labesius, het begin van xen vaers, hetgeen ik, zonder eigenliefde, zeggen durf eeinneesterftuk te zullen worden; hy nam het uit zyn' zak cn las als volgt: C 4 JU-  4C DOODENLYST JULIA. Zodra pasithea's bekoorlyke echtgenoot De fchoone julia uit zachte boeijen floot, Een dochter van de Zon, vreugd der limoniaden,Die, naar de aloude wet van PAPHOs,fchooner was, Dan.zelfs de kleinzoon van den koning cinyras, Wierd zy, juist bezig om haar blanke leên te baaden, Door de eedle dochter van hyperion gefchaakt: De droevige iris had dit naauvv' bekend gemaakt, Of julia wierd fterk door ieder nymph geprezen, Hoe fchandlyk overal door elk gelaakt voordeezen. empusa , lamia,■ en norfche mormo treên, Al homplcnd zuchtend aan, met zwaareen logge fchreên, Op ezclspooten naar m e l i n o ë, en fineeken, Die vaale wil voor haar tot agrotera fpreeken. Tot dus ver heb ik dit vaers gereed, zeide hy: ieder dichter bekende 'er niets van te verftaan; ik geloof het zeer wel, riep labesius, dat is juist het waare verhevene van 't gedicht: ik verfta het 'zelf niet, ten zy ik, volgens uit myn boek der oudheid opgemaakte aantekening, zulks eerst naargaa; maar ik zal 't ulieden duidelyk uitleggen, en gy zult tiet verhevene daarvan bezeffen. Pafithea was een der gratiën of bevalligheden , die de ouden hielden aan den flaap gehuwd te zyn. Zodra Pafithea1 s bekoorlyke echtgenoot de fchoone Julia uit zachte boeijen floot, betekent dus: zodra Julia ontwaakte. — Een dochter van As5«;perfoonen, die een uitmuntende fchoonheid bezaten, noemden de ouden zoonen en dochters der zon ; zy,. zeer fchoon zynde, word dus met recht een dochter der zon  VAN NICOLAAS KLIM. 4.1 zon genoemd. — Limoniades of Limoniaden zyn de . nymphen der beemden. — Door de oude wet van Paphos verda ik, de wet van Venus, die geen onderfcheid van gedachten omtrent de fchoonheid maakt, weshalven zy, als meisje, fchooner was daii adonis, een jongeling, zynde de kleinzoon van den koning cinyras. — De dochter van Hyperion is aurora; door Aurora gefchaakt te worden heette by de oude dichters in zyn pril de jeugd te derven.— Iris was de dienares van Jupttcr en Juno, doch wierd ook voor de faam gehouden;dus zeggen deeze regels, de droevige Iris, enz. haar dood was naauwJyks bekend , of zy wierd door ieder meisje geprezen , die uit jaloufy en nyd om haar fchoonheid haar voorheen laakte. ~.Empufa, Lamia enMormo, zyn drie nachtfpocken, die met ezelspootcn wierden afgebeeld , die allen onder bevel van Melinoè, de beheerfcheresfe der nachtfpooken , Honden. Agro■tcra is Diana of de Maan, onder wier gebied Melinol met haar onderhebbende nachtfpooken geplaatst was _ (*). Maar wat moet dit laatde betekenen? vroeg elk der tegenwoordig zynde dichters. Dat zal ik ulicden in 't vervolg uitleggen, als het gantfche vaefs (_*■) De veertien eerfle régels van het vaers julia zouden, volgens de uitlegging van l a b e s i u s , dus verftaan moeten worden: Zodra de fchoone julia, de vreugd van het veld, die, als meisje, ADONis'Jn fchoonheid overtrof, ontwaakte , en bezig was o

«/>; doch hoe wierd deeze foup gemaakt ? vier eijeren wierden .ruim van water gekookt, hierby wierden een paar uijen,wat zout, peper, en eenige fneën brood gedaan; .het dikke, namentlyk de eijeren en een weinig foup9 wierd binnen gebragt, dit at mynhecr, het andere de meid , en wat 'er mogt overfchieten de hond , die echter 'dikwils een' fteursmaaltyd moest doen ; at mynheer niet te huis, dan moest de meid zich met eenige toegetelde aardappelen, wat gort, of meelfpys en een ftuk brood behelpen: koud water met een wéinig melk en een fneetje droog brood was 't ontbyt en avondëetcn van deeze dienstmaagd; had zy 's namiddags dorst, een goede put met koud water konde denzelven genoegzaam lesfehen; en dit laatfte vind ik billyk, want men is te Bergen nog zodanig niet van den natuurftaat verbasterd en door de weelde bedorven, dat men geen goede dienstboden kan krygen, of men moet uit de Oost- en West-Indiën en uit China met veel onkosten verfnaperingen laaten koomen, om dezelve tweemaal daags daarmede te vergasten, gclyk in andere landen gedaan moet worden, wil men goede dienstboden hebben. Wat nu verder het caracter van on-  48 DOODENLYST VAN NIC. KLIM. onzen scaarup betreft? by zyne meerderen was hy kruipend laag, by zyne minderen hoogmoedig en trotsch, daarby in den allerfterkften graad gierig, hy had echter alleen aan het eerwaardig aanzien van zyn' langen rok te danken, dat niemand in hem de gebreken hekelde, die in anderen onverdraaglyk geweest zouden zyn. Nu volgt gustaaf trolle,waarmede abelinson by rabener begint, in wiens bladen men het vervolg van deeze doodenlyst vinden kan; doch ik verzoek, dat men wel gelieve op te merken, hetgeen ik vooraf reeds gezegd heb, dat namentlyk dit eerfte deel veel Hechter en minder naauwkeurig dan het volgende dier doodenlyst gefchreven is.