VERZAMELING E. J. POTGIETER  01 1179 6751 UB AMSTERDAM   D £ ROEMZUCHT.   D E roemzucht; IN ZEVEN HEKELDICHTEN, van den heer EBUARB YOTJNG, uit hst engeesch vertaald, en 3iet aanmerkingen opgehelderd, E O O E JOANNES LUBLINK, VEN JONGEN. Tc A Jtf s ter da Al, Bii DE ERVEN P.MEIJER ex G.1VARNARS. m d j^a^-ciil.   VOORREDE : DES VERTAALERS. tiet werk, waarvan wy onzen Landgenooten eene vertaaling aanbieden, was een der eerfte gefchrif* ten, waardoor zich young , als een Dichter van groote verdiensten aankondigde. Hy gaf het den naam van karakteristieke Hekelfchriften, (Chara&eriftkal Satires) vermoedelyk , dewyl het fchilderen van menigvuldige karakters , tot zyn byzonder oogmerk behoorde. De aart van het Hekeldicht duldt verfcheide wyzen van behan* deling *, de vorm daarvan is minder bepaald dan by eenig ander opftel. De bedorven zeden der Romeinen bragten, onder de Cefars, drie uitmuntende Hekeldichters voort, die elk in hunne manier verfchilden. horatius beftrafte dê dwaasheid meer op eene lagchende en vrolyke j dan ernftige wyze. ju ven aal was ftrenger > en geesfelde gevoeliger, persius behandelde alles met meer ernst en Stoïcynfche deftigheid» Men heeft, ondertusfchen, niet onaartig gezegd * dat van een goed Hekelfchrift, jokkerny de te* flag , en ernst de fcheering moest weezen. Ook  vf VOORRE DE onze Dichter heeft dit in het oog gehouden, Welleevende fcherts wisfelt telkens by hem af met eene deftige berisping. Echter is zyn manier, by het behandelen van gewigtige onderwerpen, dikwerf ftreng en fterk. Onbetwistbaar heeft geen der laatere Dichters de dwaasheden zyner eeuw en natie gevoeliger gegispt. Hierom noemde zeker Schryver zyn Satieren : een Sodomierifche zwavelregen op de zotten. Over het algemeen echter fchynt de Heer young zich het meeste tot de manier van den Franfchen Hekeldichter boileau bepaald te hebben. Onder de byzondere verdiensten van deeze Satieren , heeft men gerekend: de fraaije verfificatie, die, recht naar den aart van het onderwerp, telkens het fcherpe van 't Puntdicht doet gevoeIen ; de zonderlinge verëeniging van denkbeelden , die, misfchien, nooit in elkanders gezelfchap kwamen, een blyk van het geestig vernuft , dat zulk een gelykheid wist te ontdekken ; de fchat van bondige en krachtige fpreuken, voor het geheugen gemakKelyk gemaakt; en, vooral, de uitmuntendfte zede- lesfen , met eene bevallige deftigheid voorgemeld (*). Men heeft daarentegen afgekeurd: den hoo. <*) De Ieerryte ernst van onzen Dichter, hem in alle zyne  dës vertaalers. v hoogen lof, dien hy fommige perfoonaadiën toezwaait ; alsmede , dat hy eenige trekken zyner beelden zo fterk teekent, het koloriet zo hoogkleurig maakt, dat het te veel naat karikatuur gelykt. Men bedenke echter, dat dit laatfte by den Hekeldichter niet zo zeer als een gebrek kan worden aangemerkt. „ Dees (zegt sulzer in „ zyn Theorie der Kunsten) behandelt alles op „ eene zinnelyke wyze, en houdt zich met byzon„ dere, in plaats van algemeene voorftellingen, „ bezig. Het behoort niet tot zyn vak , zekere „ dwaasheid of ondeugd te ontwikkelen ; maar „ hy fchildert den dwaas en deugniet zodanig, als „ hy hem op de aftchuwelykfte, of vreemdfte, „ of belagchelykfte wyze kan doen voorkomen. „ Hy ftelt het zich ook niet tot een wet, zich „ aan een juiste teekening te binden, maar maakt „ het wel eens wat fterker , en geeft ons , in „ plaats van een' naauwkeurigen omtrek, wel eens „ een karikatuur , die meer met het grillige van „ zyn denkbeeld overeen komt. Dus tracht hy » zyn' zyne werken zo eigen , verzacht ook , niet zelden, het fcherpe in deeze Satieren , door een tusfchenmengfel van bevallige fchilderyen , vriendelyke voorfchriften en nadrukkelyke vermaaningen. Men zie , ten voorbedde, op bladz. 10, 24, 72, 79, het flot van het tweede en vyfde Hekeldicht, en elders. * 3  Vï VOORREDE ,, zyn' leezer in een luim te brengen , welke hem „ de dwaasheid of ondeugd, die hy fchildert, met „ weerzin doet befchouwen, of, ten minften, als „ befpottenswaardig en belagchelyk voorkomen." Men zou hierby ook nog mogen aanmerken, dat men, om wel te oordeelen over de gelykheid der beeldtenisfen, zich zou moeten verplaatfen in het land , en den leeftyd van onzen Dichter, het welk op een' affland van zeventig jaaren (*) moeijelyker wordt. Dit geldt ook van zo veel© toeipeelingen op zekere zeden , gewoonten, mis. bruiken, en wat dies meer is, welke toen in zwang gingen, en, althans van de Britten, voor welken dit werk diende , genoegzaam verftaan wierden. Ondertusfchen verliezen de zaaken op zichzelven, ook daardoor, voor ons weinig van haare waarde. 3, Hekelfchriften op reeds voorbygegaane dwaas* „ heden (zegt zeker Oordeelkundige), zyn een „ zeer nuttig behoedmiddel tegen andere. Het „ echte geestige vernuft blyft zyn waarde behou,, den, wanneer de bedoelde perfoonen en om„ Handigheden reeds vergeeten zyn. Zo de punt „ fiechts wel geflaald js, zal de roest des tyds dien „ niet verteeren. ;,uciaan behaagt ons nóg, „ fchoon O Deeze gedichten zagen omtrent den jaare 1720 hw Jicht, '  des VERTAALERS. vil „ fchoon wy den huichelaar en wysgeer, die het „ voorwerp zyner befpotting waren , niet meer „ kennen." Om echter deeze Hekelfchriften van den Heer youNG mynen landgenooten zo verftaanbaar te maaken, als my eenigzins mooglyk was, heb ik 'er eenige weinige ophelderende aanmerkingen by gevoegd, die ik, óf breeder heb aangetroffen in eene Hoogduitfche Vertaaling, door den Heer ebert te Brunswykin 1771 uitgegeeven ; óf ontleend-uit zekeren fleutel, welke, als een aanhangfel, by de eerfte Engelfche uitgaave gevonden wordt, en door onzen Dichter wel niet voor echt erkend, doch ook nergens van hem is afgekeurd; óf, eindelyk, die ik verfchuldigd ben aan de gunstige mededeeling van een' doorkundig' Engelfchen Geleerde , dien ik daarvoor alhier myn' openlyken dank betuige. Reeds de eerftemaal dat ik deeze Hekeldichten doorlas, bekroop my de lust, om ze in het Nederduitsch over te brengen; doch de moeijelykheid van de taak weerhield my. Van tyd tot tyd verfcheenen de andere fchriften van den Heere young in onze taal, en wierden met genoegen ontvangen. Myn hoop echter, om ook zyn Roemzucht in een goed Nederduitsch gewaad te zien , bleef tot hier* 4 toe  V8! VOORREDE toe onvervuld. Met de bovengemelde hulpmidde* len gewapend, bragt ik dan eindelyk een voorneemen ter uitvoer, dat meer dan dertig jaaren by my levendig was gebjeven, en waartoe ik my meerder vond aangelpoord , naar maate ik my vleide hec oirfprongkelyke beter te verftaan. My zeiven echter wantrouwende in hoe verre deeze Satieren den fmaak myner ïandgenoocen zouden kunnen voldoen , nam ik de proef, om ze , ftukswyze , in het Nieuw Algemeen Magazyn van weetenfchap, komt en fmaak , het Publiek onder het oog te brengen ; en letterminnaars, wier oprechtheid ik niet mag verdenken , raadden my om 'er mede voorttevaaren; en op zulk eene wyze ontftond deeze bundel. Niemand kan meer dan ik overtuigd weezen, dat 'er nog veel aan ontbreekt; en aan, den anderen kant, denk ik te gunftig van mynen arbeid, om my te verbeelden , dat anderen , over het algemeen genomen, daarin beter zouden flaagen. Elk Recenfetit zal 'er dus weinig eer mede inleggen, wanaeer hy het Publiek tracht diets te maaken, dat ik myn werk voor onverbeterlyk opgeef; even zo min, als wanneer hy van de eene of andere plaats beflisfend verzekert, dat ze niet goed vertaald is, (waartoe hy de gegrondfte redenen kan hebben); doch wanneer by 'er gelieft by te voegen hoe en waar*  sxs VERTAALER S. IX waarom ze anders vertaald moet worden, kan dit voor alle letterminnaaren, die het om waarheid en vermeerdering, van kundigheden te doen is, niet dan aangenaam en nuttig weezen , en hy zich , in alle gevallen, van mynen oprechten dank verzekerd houden. Onder de losfe dichtftukken van den Heer voung, is een der uitvoerigfte zekere Uitbreiding der vier laatfte Hoofdftukken in het boek van Job. (A Paraphrafe on Part of the Book of Job). DeHeerpiETER meiter, in zyn leven, om zyn ongemeene bekwaamheid en kunde, ook als Dichter, by elk' minnaar der Nederduitfche poëzy met lof bekend, beproefde zyn kunstvermogen aan het overbrengen dier Uitbreiding in Alexandryniche vaerzen, en bragt hierin zekerlyk iets uitmuntends voort. Omtrent eenige plaatfen echter, kon hy zichzelven geenszins voldoen, en ook hierom niet befluiten zyn werk in het licht te geeven ; fteeds hoopende, door een nadere befchaaving, éénmaal zyn oogmerk te zullen bereiken. Echter wierd hy hierin , door toeneemende zwakheid , verhinderd, en droeg het my op , hem in dien arbeid te vervangen, dewyl, gelyk hy 'er by voegde, alleen herhaalde proeven en een gelukkige luim hier alles konden afdoen. Ik achtte my met 's mans vertrouwen verëerd, en de pligten van vriendfehap * 5 en  x VOORREDE des VERTAALERS. en erkentenis jegens iemand, aan wiens fchrandereleiding ik in myne dicht- en letteroefeningen zo verbaazend veel verfchuldigd was, deeden my befluiten die taak , hoe moeilyk ook , optevatten. Mogt ik aan het vertrouwen en het oogmerk van mynen Vriend voldaan hebben ! Dit Gedicht, meide in het eerfte ftukje van het bovengemelde Magazyn aan het Publiek medegedeeld, en door alle kunstkundigen met zo veel genoegen ontvangen , meenden wy dat niet ongepast achter deezen bundel van Hekeldichten gevoegd kon worden, om het by de andere werken van den Heere youNG te bewaaren. VOOR-  VOORREDE DES SCHRYVERS. J^Len heeft deeze Hekelfckriften, zo wel buiten- ah' binnenlands, gunstig ontvangen. Ik ken my-zelven vry, ook van de geringfie kwaadwilligheid omtrent tenig byzonder mensch, in alle myne gefchetfte karakters; niettegtnfiaande eenige menfchen misfchien eigenliefde genoeg bezitten, om het geen algemeen bedoeld is, op zichzelven toetepasfen. Een Schryyer, die zich tot de fraaije letteren bepaalt, behoorde zich te vergenoegen met de goedkeuring zyner viedemenfchen, met het vermaak dat hem zyn arbeid oplevert, met den invloed die het heeft op zyn emftiger bezigheden, met den toegang dien het hem by aanzienlyke lieden verfchaft, en het mooglykenut, 'er het publiek van kan trekken; ten zy dan dat  xii VOORREDE dat hy met zyn werk eenig ander byzonder voordeel bedoek. Het is echter wel mooglyk, dat het Hekelfchrift niet veel goeds voortbrengt. Misfchien neemt de liefde der menfchen voor hunne dwaasheden toe, gelyk voor hunne vrienden, wanneer die door anderen mishandeld worden. Het is zeer te vreezen dat het Hekeldicht de ondeugd nooit van de aarde zal verbannen: alles, der halven, wat 'er vóór te zeggen is, is dit: dat met zekerheid de ondeugd niet door het Hekelfchrift van de aarde zalverbannen worden, indien men geen Hekelfchriften fchryft; en dit zelfde geldt ook omtrent cpftellen van een ernfiiger natuur. Zo wel de HeidenJ'che als Christelyke Zedeleer, en zelfs de gewyde fcrhiften, zyn, voor een merkelyk gedeelte, een Satier op de zwakheden en misdryven der menfchen; ook is een gedeelte daarvan in vaerzen vervat. Immers, in de eerste eeuwen waren Wysbegeerte en Poèzy het zelfde; wysheid had geen atidere dragt. Ik hoop der halven, dat dit ongeluk aan deeze Satier en, ook door de flrengjle beoordeelaars, te ligt er zal vergeeven worden. Men zou zelf de Gefchiedfchryvers ah tic  des SCHRYVERS. m Hekeldichters kunnen befchouwen, en wel van ds flrengfte fiort; dewyl de meeste bedryven der menfchen zodanig gefield zyn, dat dezelven te verhaalen, zo veel is als ze te berispen.. Geen mensch kan veel in de waereld verkeeren , zonder, omtrent het geen hem voorkomt, of ongevoelig of bedroefd te zyn , zich daarover te vertoornen of 'er om te lagchen. Er moet toch eenige aandoening (indien wy niet gsheel zonder aandoening zyn) in ons gewekt worden; want het gewoone gedrag der menfchen is in geenen deele iets onverfchilligs voor een verftandig en deugdzaam man. Nu komt het my raadzaamst voor, óf 'er om te lagchen, óf het belagchelyk te maaken , dewyl dit onszelven het minste nadeel doet, daarentegen de mdeugd en dwaasheid het meeste krenkt; en dat wel om deeze reden: dewyl gemeenlyk het doel der menfchen, in hun gantfcke gedrag, zich uitjlrekt om de goede gevoelens en achting van het publiek te verwerven. Deeze waarheid is het onderwerp der volgende Hekeldichten, en verbindt ze te famsn, als zo yeele takken uit den zelfden jlam Fo<3r  «iv VOORREDE Voor zo verre my bekend is, hééft nog niémand zulk een eenheid van ontwerp in een reeks van Saneren beproefd. Het lagchen over het wangedrag der mejifchen* zal ons, grootdeels, voor onaangenaamer aandoeriin* gen vrywaaren. Wat men 'er ook %an zeggenmoge, de eene hartstocht wordt gewisfelyk mét. be* ter gevolg door eene andere verdreven, dan doop redeneering: want aan de reden zyn wy immers onze hartstochten verfchuldigd. Bezaten wy geen reden, dan zou het geen wy verkeerd vinden, ons -niet beledigen; en de oirzaak fchynt toch geenszins het nafuurlyk middel tegen eenig uicwerkfel. Daarenboven heeft -het lagchend Hekêlfchrift de meeste kans van wel te Jlaagen. De waereld is te trotsch, om veel werks te maaken van een' emfligen berisper; en wanneer een Schryver in drift geraakt, fluit gemeenlyk, even als in de gezelfchappen, het gelach op hem te rug. Ook is deeze foort van Hekelfchriften de eenige waarin zekere fynheid gevonden wordt. In deeze fynheid is Horatius een eerst meester. Hy blyft, onder hes  des SCHRYVERS. xv Urispen, in de beste luim, en juist daarom keep zyn berisping te meer gewigt, dewyl ze een voortbrengfel fchynt van overleg, niet van drift. Juven a al is altoos in drift. Hy heeft niet veel dat hem aanpryst, dan zyn welfprsekendheid en zedeleer ; welke laatfle ik, door het geheele beloop van myfien arbeid, héb in het oog gehouden; echter meer viet oogmerk, om zyn' mededinger, dan zyn' navolger te weezen. Niettegenftaande ik Ju ven aal, by wyze van vergelyking, afkeur, heb ik in een gedeelte van myn-'zesde Hekeldicht, waar dit met het onderwerp best firookte, zyn manier trachten te volgen; echter moest ik 'er weldra van afzien , wilde ik myzelven en ook den Leezer niet lastig worden. Boileau heeft den geest van beide de genoemde Latynfche Hekeldichters weeten te verëenigen; doe'/, hy heeft te veel van Juvenaal in zyn zeer ernfiige Satier op de Vrouwen, die de vrolykfte van allen had moeten zyn. Een onzer uitmimtendfi'. cordèelkundigen pryst in het by zonder de kortheid', oft zo als hy het noemt, het inè'engedrongene van Boi-  xvi VOORREDE Boileau; daar het my ondertusfchen toefchyntj dat de herhaalingen zyn gebrek zyn, indien hem anders eenig gebrek kan toegefchrenen worden. Daar zyn eenige hekelende Schryvers in profe, die door de grootfte fynheid en het fchitterendfte vernuft uitmunten; van welke het laatfte nooit zonder de eerste kan, althans niet moest, behaagen. Zonder haar toont een Schryver te veel minachting voor zyn medemenfchen, en eene te hooge verbeelding van zichzelven; twee flechte pleitbezorgers voor de achting en toejuiching, die hy bedoelt. Welk een onderfcheid is 'er tusfchen de verdienste, zo _ niet tusfchen het vernuft van C ervantis, en dat van Rabelais/ De laatfis heeft een byzonderen greep, om genie en geleerdheid onder het grappige en boertige te ftrooijen ; maar genie en fchoolgeleerdheid zyn ook alles, waarover wy ons by hem verwonderen: wij misfett in hem den befchaafden man, met wien wy gaarne zouden verkeer en. Men kan hem befchouwen als een misdaadiger, die 'er het leven afbrengt, om eenige gedaane diensten; men fchenkt hem lof en ver-  des SCHRYVERS, kvh vergiffenis tevens. Het onbetaamlyke beledigt onzen hoogmoed, voor zo verre wy menfchen zyn, en onzen onbedorven fmaak, voor zo verre wy over werken van kunst oordeelen: de Natuur heeft 'er ons wyslyk een' afkeer tegen ingeboezemd, en hy die in weêrwil van dit alles /Jaagt, is (*) aliena venia, quam fua providentia cucior. Zulke geestige vernuften moesten, even gelyk de valfche orakelen der oudheid (dat geestige bedriegers waren) zich een naam trachten te verwerven by de flechthoofden in het een of ander Beotiè', het land der orakelen; want de wyzen zullen hen altoos verachten. Sommige vernuften leggen zich pok, gelyk de orakelen, toe op dubbelzinnigheden * echter niet met even goed gevolg; want hoewel dubbelzinnigheid de eerste uitmuntendheid is van een' bedrieger, is zy de laatfte van een echt vernuft: Eenige hekelende grillige vernuften lagchen, gelyk hun Vader Luciaan, om alles zonder onder fcheid: dit teekent een armoede van geest, die o\ef (*) Valer. Max.  xvni VOORREDE. over niets kan heenepappen, en een gebrek van deugd, vercichtelyker dan de laagfte fcherts. Zulke Schryvers zyn eigenlyk aanmoedigers van de ondeugd en dwaasheid, welke zy voorgeeven te beflryden, dewyl zy die op den zelfden voet, als dingen van een beter natuur behandelen; en koe kunnen zy, die zich bevlytigen om alles verachtelyk te rrtaakeh , zich vleijen dat hunne eigen talenten de verachting zullen ontkomen? In het byzonder hebben zich fómmige Franfche Sckryvers, ten deezen opzichte, omtrent onderwerpen van het uiterfle ge-, wigt fckuldig gemaakt; ook eenigen der onzen. Zy die het 'er op todeggen, cm de wezenlyke waarde van het mensckdom te verkleinen, zyn niet verzekerd dat hen dit zal gelukken , dan met betrekking tot een enkel mensch. Zulk een kandelwyze maakt, te recht, den tytel van. een geestig vernuft tot een fcheldnaam. Bit herinnert my aan de fabel van- Plato, ever de geboorte der Liefde, eene van de aartigfte fabelen der gcheele oudheid, en die ook op onze laatere Dichtkunst kan worden toegepast. Liefde ,  des SCHRYVERS. xix de, zegt hy, heeft tot kaar' Vader den God der rykdommen, en tot haar Moeder de Godin der eaA moede. Van haaren Vader heeft zy haar' onderneemenden geest, haare hooge vlucht van gedachten, haar neiging om kasteelen in de lucht te bouwen, haar minachting voor ernftige en nuttige dingen, haar' trotfchen waan van eigen verdiensten, en haar f reeven naar voorrang en onderfchelding, Van haar Moeder erft zy behoeftigheid, die haar noodzaakt beftendig om gunsten te beedelen ; de onbcfchaamdheid, waarmede zy beedelt; haar vleijery, haar jlaaffche onderwerping, en haar vrees van verfmaad te zullen worden, die 'er onver mydelyk mede verknocht is. Men zou 'er nog kunnen byvoegen, dat de Dichtkunst, gelyk de Liefde, niet vry is van blindheid, die haar den rechten weg tot bevordering en aanzien doet misfen; dat zy een koker heeft met hekelende pylen; en, eindelyk, dat zy een eerbiedige verwondering voor de famielie van haar Vader blyft behouden, terwyl zy gewoonlyk leeft en haare gunsten uitdeelt onder de nabefiaanden van haare Moeder. ** % Dk  xs VOORREDE des SCHRYVERS. Dit gefchiedt echter niet uit nooddwang, maat uit verkiezing; Indien zy zich door wysheid liet beft leren, zou zy meerder van haar en Vader, dan van haar Moeder hebben, vooral in eene eeuwe gelyk de tegenwoordige, die zo veel hulde doet aan haare bevalligheden.  D Ê ËÖEMZüÊHTi EERSTE HEKELDISHT; i   D E ROEMZUCHT. EERSTE HEKELDICHT. een hertog van DORSET toege1vïb» Uit het Engelsch van e. younö. Myn lied is Hekeldicht. Leen niy het ooi', o dor-» set ! en befcherm een zangfter, die gy niet vreezen kunt. De naam van eenen dorset is den Dichteren heilig : hy is hun gewoone geleibrief, om door de poorten van den roem binnen te treeden : hy koopt den partydigen leezer om tot lof, en werpt een' befchermenden gloriekrans om hunne werken; hetverbystcrd oordeel kan dan minder gebreken ontdekken, en wei* gert blackmore (a) — noch my — zyn toejuiching, Maar gy verfmaadt de Meesteres, die wy najaageflt anderen zyn op de eer verliefd, de eer is het op u, ó Leerryk Hekeldicht, fteeds getrouw aan de belangen der deugd , gy heerlyk byvoegfel tot de openbaare wetten ! wanneer de geliefkoosde ondeugden eener uitgelatene eeuwe ons ftilzwygen befchimpen , en onzen toorn eifchen; wanneer duurgekogfe dwaasheden uit de verfte oorden ,- in Britanniës bekwaams handen , als kunsten zich verfraaijen ; wanneer rie wet wel haar tanden laat zien, doch niet durft toeby ten, en de fchatten der Zuidzee (¥) niet aan het licht ge- (a) Blacsmore. Zo geeft hem de zogenoemde {leute! ep. Genoeg, dat men hier een middelmnntig , en StWSft üiet geheel onbekend Dichter vooröndcrlrelt. Q) Schatten der Zuidzee, volgens de gedechten der Ac» A 2 tl«-  4 DE ROEMZUCHT. gebracht worden; wanneer Geestelyken hunnen bybel tegen de klasfikaale Schryvers verruilen, als befchaafde afvalligen van het Euangelie (c) tot fchitterend vernuft; wanneer fommigen door het verkwisten van hun vermogen aanzienelyk worden, en de handen der gerechtsdienaaren in het Parlement ontfnappen (d); wanneer ftervende zondaars , om hunne fchuld te delgen , aan de kerk maaken, het geen hen een hoer heeft overgelaaten ; wanneer een geftadige aangroei van zulke onderwerpen onze gal aanzet: zal dan alleen de lof blyven heerfchen, en de berisping zwygen? Hoe! zal de Poëzy, even gelyk de Rechtbank, het onrecht in recht verkeeren ? zullen zwierige toewydingen een' moor wit wasfchen, en elk' armzaligen domkop als een pronkbeeld der natuur verheffen, terwyl hem die fchitterende lof zo weinig verdienfteri byzet, als de verwonnen wapenrusting den paal dien zy verflert ? Zal de welfpreekendheid des lykredenaars alle haare kleuren verkwisten , en den ryken doode met roozen beftrooijen ? Zullen Schryvers over zulke fraaije tyden Hechts meesmuilen, en met niets durven hékelen, dan met hunnen lof? Waarom fluimert pope (e), de aanvoerder van den zang- tiehandelaaren in den jaare 1720. (Zie Aanmerking in de Nachtgedachten, II. Deel, bl. 17. laatfte uitgaave.) (V) In het Engelsch : from Gods grace (van Gods gena» de) volgens een bybelfche uitdrukking , in plaats van het Euangelie , of de Leere der Genade. (d~) Een afgevaardigde in het Huis der Gemeenten, kan, naamelyk, zo lang hy dien post bekleedt, niet, om zyne fchulden, in hechtenis gezet worden. . (e) Mogelyk had pope (gelyk de Heer ebert aanmerkt) toen  de roemzucht. 5 zangrei, en luistert niet naar het klaagen dier deugd, welke hy zo teder bemint ? donne , dorset , dryden en rochester (f) zyn niet meer; en de grootfte v-yand der boosheid is in addison de aarde ontvlucht, congreve (g), met welverdiende lauweren bekroond, zit aan den eindpaal der renbaan, en ziet glimplachende naar de andere loopers. Hy wil niet fchryven , en — Goden! wien zou dit niet ergeren V —. hy wil niet, en m/evius wil fchryven. Waar zullen wy in deeze dubbele fmart, een' Schryver vinden, die, met befcheiden moed en geftren» ge zachtheid, het glansryke fpoor van den Romeinfchan Hoveling (h) betreedt, en de heerfchende dwaasheid op eene treffende wyze dood lagcht ? Is 'er dan geen verheven vernuft dat de pen wil opvatten , en my, op den oever van het gevaar , redden van flecht te fchryven ? Welaan ; hoe vruchteloos dan ook myne pooging zy , evenwel zal ik myne Item trachten te verheffen. Wat onderneemen menfchen niet al, enkel ter liefde van den heiligen (») roeml Liefds toen young dit fchreef, nog zyn kater beroemde werken j}iet uitgegeeven. (ƒ) Allen beroemde Engelfche Hekeldichters» (g) Congreve is by de Britten zeer om zyn blyfpelert Soege:uichd, (h) Horatius. (<) Zo onze Dichter hier het oog heeft op 't geen vi*r SiUUS elders van de gouddorst zegt: Quid non mortalia peftora cogis. Auri facra fames S. . Acn. III. $6. dan ziet men ook in welk een' zin het heilige van den. roet» Üet moet worden opgevat.  I CS KOEMZUCHT. Liefde tot roem , hoe zeer ook door kunst verborgen , hcerscht en blaakt, meer of min, in elk mensenlyk hart. Om hem te verwerven, ondergaat de trotfche duizend moeilykheden, terwyl de zedige hem alleenlyk ontwykt, om 'er zich van te verzekeren. Nu praalt de roemzieke hoogmoed , op den troon , met kroon en fcepter; dan fnuit hy, ter middernacht, de lamp in de ftudeercel: hy is Wïvg en Tory (A); hy maakt famenzweeringen, bidt en preekt en pleit en deklameert in raadsvergaderingen, en fpeelt den vermomden op maskerades. Hier maakt hy ftoutelyk aanfpraak op de geestige luimen van steele ; daar, nog ftouter , op de welfpreekendheid van pultney (l): hy Merkt den voet van den dansfer, het brein van den fchryver , en bedekt het flagveld met bergen van dooden ; ook verlaat hy ons niet met het leven , maar golft nog in zwarte pluimen (m), tooit onze lykbaar , en fpeelt den vleijer op onze graven. Wie toch is niet roemzuchtig? De koppelaar verhovaardigt zich, dat hy zo veelen zyns gelyken tot hoogen rang verheven ziet ; de lichtekooi is hovaardig, dat (£) De benaarning van twee bekende Staatkundige partyen : Volks- en Koningsgezinden. CO Zo zeer ons de eerfte uit zyn fpeftatoriaale fchriftea bekend zyn, behalven dat die in zyn' perlboniyken omgang lelkens doordraaiden , zo zeer was , ten tyde van onzen Dichter , de laatfte , naderhand Graave van Bath , door 2yn krachtige welfpreekendheid, in het Lagerhuis niet wettig beroemd, O) De zwarte pluimen behooren mede tot de fïeraaden hy de begraafenisfen der aanzienlyke lieden in Engeland, °%k8mjitgefac,hten.i IV, Deel bi» ai/.  DE ROEMZUCHT. ? dat haar fchoonheid ten fchrik verftrekt zo wel van de geemelyke deugd, als van de echtkoets : en de omgekochte hoorndraager prykt, gelyk de bekranste offerdieren , met zyn vergulde hoornen. Sommigen gaan ter kerke , hovaardig op hunne nederige boetdoening, en keeren vandaar fchuldiger te rug, dan zy heenegingen: hun oog is naar den eenen , bun voet naar den anderen kant gericht: zy bidden den hemel, maar hoopen dat hen ftervelingen hooren; en wanneer zy hunne zonden oprechtelyk optellen, zullen zy bevinden dat zelfs hun godsdienst een zonde was. Anderen ftaaren met een fmachtend gezicht op den roem , zodra zy hun af beeldfel voor een boek mogen zien, of een' praalenden tytel verkregen hebben, om daarmede, als met een opgefmukt uithangbord, eenvoudige dwaazen te bedriegen. Had trapp («) j by zyn' verworven tytel de pen neder gelegd, men zou hem nóg voor een groot vernuft houden; maar nu, helaas! — ontfchuldig hem, indien gy kunt; — nu is hy, die eertyds een man was, Hechts een broddelaar. In een' gebiedenden toon eifchen zelfs eenigen een' uitfteekenden roem, dewyl zy, met zwaaren arbeid , een wagenvracht vol beteekenisfen van een enkel woord verzameld, hier een A weggeruimd, en daar met ophef een B weder ingevoerd hebben. Anderen zoeken roem door het famenfehraapen van geleerde brokken , en verbeelden zich dat hunne onfterfelykheid groeit, naar maate van hunne aanhaalingen. («) De meergemelde fleutel noemt hier Dr. trapp, die den lof, door zyn Prakcïiones Poe'ticas verworven , niet weinig door zyn matte vertaaling van virgiuus en verfchei' ée andere zwakke gedichten verduisterde. A 4  f d E r o e m z U c ii t„ gen. Geleerde aanhaalingen gelyken naar een kleed met bonte lappen ; in beiden is het pronk met onze armoede. Wat al geestigheid verfpiït niet een edel Lord op glas i Wien heeft ooit een diamant zo veel gekost (o)?, ■ Het ontbreekt niet aan dwaazen , die op galanta ziekten roemen , en , zo zy ongelukkiglyk zich wei feevinden , die verdichten. Wy zien menfchen zich verhovaardigen op dwaasheid, ondeugd, ziekte, en, dat nog vreemder is , zelfs op de vleitaal van den domkop , wiens lof ons befchimpt, even gelyk een iii-tzinnige, die u in het aangezicht wilde fpuuwen, om, het fchoon te wasfehen. En niet genoeg, dat .aller harten door dien hoog* moed opzwellen ; zyn vermogen is zo geweldig, als zyn gebied wyd ukgeftrekt. Wat kan hy niet al uitvoeren !■ Het is Roemzucht die den vermetelen alphonsus aanzette zynen Schepper te bedillen ; die ejupedocles in de brandende diepte nederftortte; en dat nog meer is, die alexander deed weenen; ja,' die zelfs delia van een tweede huwelyk weêrhoudt,' fchoon haar geliefde gemaal reeds federt twee geheele maanden dood- is. Deeze hartstocht zag ik, om een puist of blaartje., E ROEMZUCHT"» onbezongen dwaazen (laan voor uw gezicht. Huri getal is grooter dan dat der leeken , door kerkgefchillen Atheïsten geworden ; — der aanzienetyke bedelaars , beroemd door hunne fchatten; — der fchoonen, wier liefde zo beflendig is als de wind ; — der renteniers, by welken een guinje meerder geldt dan het geheele mensehdom; — der ftaatige Mylords, die zich voor den ryken woekeraar met diepen eerbied bukken, — en der beledigingen , door een' Staatsminister zynen vrienden aangedaan. Is 'er ergens een Dichter, van een onuitputtelyke ader , die des winters de ftad in flaap zingt, des zomers de heerfchende Schoone te Bath in vaerzen roemt (c) , en zo zachtelyk fluit als het bronwater ruischt: is 'er een tong gelyk die van Delia onder het beekeren, welke zonder opwinden eeuwig afloopt: is 'er een zanger , die op zyn tiende Heldendicht naar glorie ftygt : zulk een, en zulk een alléén, zou myn ontwerp kunnen uitvoeren. En ook deeze helden zouden met hunnen arbeid nog maar luttel te vrede zyn ; want wie kan met fchryven de uitzinnigheden der menfchen byhouden (d) ? (c) Het fchynt ook te Bath , waar veele aanzienlyke Britten des zomers de wateren gebruiken , de gewoonte, dat eenige Dichters de brongasten met hunne vaerzen opwachten , en de Schoor-en bezingen, die alsdan by zonder vereerd worden. Het volgende (iri 't Engelsen: And fveetfy whiflles, as the waters pafs} is mogelyk een bedekte fpeeling" op 't gebruik der ftalknechten, om met den mond te fluiten, wanneer de paarden hun water Ioozen. (d) In het Engelsch : fPho can write fo fast, as men rué wadi letterlyk: Wie kan zo fehielyk fchryven, als menfehen dol worden ?  D £ ROEMZUCHT, TWEEDE HEKELDICHT.   D E ROEMZUCHT, TWEEDE HEKELDICHT. aan toegewyo. Uit het Engelsch van e. young. Vaar voort myn Zangfter, en tracht uw voorgefteM doel te bereiken, ondanks de moeite en het gevaar, die uwe ftoute onderneeming verzeilen. Andere gedichten ontkenen hunnen luister van Goden en Helden; het ongefmukte Hekeldicht eischt in ieder' regel gezond verftand. Maar, welk een zwerm is het niet, wier gebreken ik ten toon moet ftellen! Hier zyn alle de vrienden van ondeugd en dwaasheid uwe vyanden, en daar uwe tegcnpnrty zo ma»tig is, hebt gy een' eeuwigen kryg te voeren : hier ware het onbetaamelyk uwen toorn te onderdrukken; en, indien het myn lied gelukken nmgt een edeler Z.mgfter te ■ontvonken, dan zal ik roem draagen op vaerzen, die ik zelf niet gefchreven heb. Zo zwak zyn de menfchen óf door de natuur gevormd , óf door hun ondeugd geworden, dat zy aan u, ó alvermogende ydelheid! de ziel van hun vermnak en den balfem van hunne ellende te danken hebben, Gy bevat daarvan, gelyk de zon , alle de kleuren, die, even als de lichtftraalen in de regendroppelen, geduurig veranderen : want ieder verbeeldt zich reden te hebben tot hoogmoed, fchoon de fpottende menigte hem met vingeren nawyst of uitjouwt, V> a Vol  tC DE ROEMZUCHT. Vol drifts in het najaagen van Vosfen en Roem, eischt hippölytus de kroon der jagt (a); maar de eer van florio, ontfproten uit een regenvlaag, groeit in zynen tuin; indedaad een luisterryke bloem! Tot wat einde baart de aarde, ademen de lenteluchten, fchynt de zon, — enkel op dat zyn zeldzaame tulp (Z>) moge opfchieten. Van den morgen tot den laaten avond ftond 'er florio op te ftaaren, en verwonderde zich hoe de hemel zo gunftig kan weezen. Welk een vorm! welk een kleur ! was wel ooit een nimf zo fchoon? •Hy is 'er op verliefd tot ftervens toe; hy ftaat 'er by als in den grond geworteld (c). 6 Beftendig geluk! 'dat door niets vernield kan worden, dan — door een 'kat, een' vogel, een (lak , of' een' rnoedwilligen jongen, florio begeeft zich in den vollen gloor des roems ter rust, en ontwaakt, den volgenden morgen, van allen roem beroofd; zyn tulp is dood. Zie daar, clarinde , het noodlot van uw fchoone zuster! —— toon u dan gunftig, eer het te laat is. Doch dit zyn nog niet alle devyanden, welke de cer- (a) Zie het karakter vaa hyppolytus , in het eerfte Hekeldicht. . (b) In het Engelsen wordt die met den naam van paul diak beftempeld , naar zeker koopman eii befaamd Actiehandelaar, te London. (O Sterk in het oirfprongkelyke : He too is rooted there. Den zelfden trek vindt men by bruyere, in het karakter van zyn'bloemist. Le Fleurifle a un jardin , — ;'/ y court au lever du foleil, £f U en revient a fon coucher. Vous le voyez planté c? qui apris racine au milieu de fes tulipes; — ilne Fa jamais vuefë belle; il a le caurépanoui de joie, &c. Chap. 13. •  de r o e M.Z u c ii t. 2t- eerzucht van den bloe.aist *tkn ondergang dreigen. Een myuer vrienden kweekte ook die edele zucht. Zyn bediende was een kwaaker , met naame adam. De meester bezocht niet zelden een geliefde tulp, en Hond by dezelve geheele dagen in verrukking opgetogen. Éénmaal kwam hy in een noodlottig uur , en miste zynen fchat; hy woedde; hy brulde : welk een booze geest heeft myn bloem afgerukt ? Zeer gelaten zegt adam : ze is door my vernield ; gevallen is de Baal, voor welken gy uwe knieën hebt geboogen. Doch ieder mensch moet een fpeelpop hebben, en is het dan zo kwaad, dat zy in zulk een paradys hunnen tyd verdryven? ó Neen. Maar waarom hierin roem gefteld ? Zy haaken immers naar glorie. Wy geeven toe dat zy beuzelen , indien zy maar niet meer begeeren. Wy lagchen om zulke bloemenminnaars , wy verachten hun vermaak , en gelooven dat hunne harten met kinderachtig fpeelgoed zyn ingenomen: maar zyn die geenen wel wyzer, die wy met de hoogde verwondering befchouwen , met nyd begluuren , met drift trachten te bereiken? Wat is hy toch, die naar rykdom, of roem, of vermogen fmacht ? — Een andere florio , mede op een bloem verzot , een ras vergangklyke bloem , en die niet zelden uit fchandelyke kunsten, gelyk die van florio uit mest, is vooitgefproten. Waarmede , ó codrus ! houdt zich uwe verbeelding bezig ? Met de bloem der geleerdheid en den bloesfem van vernuft. Uw prachtige bockery gloeit, van maroccyne banden, en epictetus verfchynt 'er als een fraaigedoste pronker. Hoe juist voegt dit voor u , die , even gelyk uwe boeken , ook in hc| B 3 rood  *2 bb RÖEM zucht. rood gebonden en verguld , en voor den pronk gefehikt zyr. Uwe boeken zyn enkel meubelen: echter vind ik 'er iets ongerymds in, geleerdheid by de el té koopen , en dat thomson (d) , een kamerbehanger geworden, u het vergulde leder thuis zendt, om uw Vertrekken op te fieren. Letteroefening is , wanneer zy zich niet tot eenig byzonder oogmerk bepaalt , een fraaifchynend fpeelgoed van den geest, of, op het hoogfte, een zeer ondergelchikte bedoeling, een jagt uit louter fpel; niet om iets te vangen. Wie dus het boek enkel als boek waardeert, bemint zekerlyk alleen het bosch, waarin het wild verfcholen ligt. lorenzo had zich lang met boekenverzamelen bezig gehouden , doch befpeurde eindelyk dat het zyn vermogen te fterk deed afneemen; zyn vaste goederen waren reeds weg, toen men hem een uitgelezen verzameling ter koop aanbood. Wat zal lorenzo doen? Hy verkoopt het laatfte , dat hem nog overfchiet; want hy moet de geheele verzameling bezitten : hy verkoopt zyn huis, ja zelfs zyn bed. Zo verre ging de- edelmoedige liefde van den man voor Romeinen, Grieken en Oosterlingen. Toen hem het verbandfchrift wierd overgeleverd , ondertekende het lorenzo met zyn gewoon merk, een kruisje. Ongeleerde bezitters van groote boekeryen zyn daarvan alleen de bewaarders, gelyk de gefnedenen van de Turkfche Schoonen. Doch (d) Volgens bericht van den meergemelden fleutel, was het de vermaarde Londenfche Boekhandelaar thomson , die verfcheide zulke Codrusfen, door den Zuidzeehandel eensklaps ryk geworden, met diergelyke boekeryen in den rykfren fmaak voorzag,  de roemzucht. *3 Doch de geleerde eerzucht van coprus vertoont zich niet alleen in de liveryen zyner fchryveren. Ook verfcheide kostbaare uitgaaven onderrechten de waereld waarvoor codrus wil gehouden weezen. En deeze kosten brengen nog een andere met zich, dat hy naamelyk eenen geleerde bezoldigt , welke verzekert dat hy kan leezen, die boektytels kent, en boekregisters heeft doorgeloopen , maar aan een' orrery (e) overlaat wat tusfchen beiden is, aan hem, die de trotfche verkwisting van prachtige boeken {paart, en zich nederig met hunnen verftandigen inhoud vergenoegt. 6 Gy — (ƒ) wiens eigene verdiensten de behoefte van oud-adelyk bloed vervullen, gy die in kunften en braafheid zo bevallig uitmunt , die de ftrengfte eerlykheid met den fynften fmaak vereenigt; ontvang dit gedicht, indien anders het Hekelfchrift by zulk eene menschlievendheid geduld kan worden! Ach ! mogt zich myn vriend hilarius door uw voorbeeld laaten verbeteren, welk een fieraad zou dit de talenten byzetten van een' man, die met de aanlokfelen van zyn eigen vernuft ingenomen, zich verbeeldt dat geestigheid alle deugden in zich bevat! Doch mogelyk dat de tyd zyn blaakenden moedwil bekoelt; want hy is , hoewel een fchitterende geest, echter geen zot. Met den tyd zal hy leeren zyn verftand ge- (e) De fleutel noemt hier john , graaf van orrery, Vertaaler der brieven van plinius , door hem met keurige aanmerkingen verrykt; ook Schryver der bekende Brieven 0ver swift. (ƒ) De onbekende, aan wien young dit Hekeldicht fchriftelyk opdroeg, E 4  &4 DB ROEMZUCHT* gebruiken, niet verkwisten, of van iets uitmuntends een zwakheid maak n Gaarne zouden wy zyn le» vendigen aanval op de domkoppen pryzen, indien hy niet even zo los met de wyzen febértfte. Hy fpaart noch vriend, noch vyand, maar monftert, gelyk de oordeelsdag, alle de gebreken van alle menfchen. Het is waar, geeffigheid kittelt; maar het kittelen IS gevaarlyk , wanneer het ons pyn verwekt, terwyl het ons doet Jagcheii. Wie toch zou voor den armzaligen roem van bytend te weezen , een wond in het hart van zynen broeder willen naiaaten ? Men moge groote bekwaamheden roemen , maar goedhartigheid wordt aangebeden. Trek derhalven uw vernuft zo zeldzaam als uwen degen, en nooit tegen de zwakken: men zal u anders omtrent deezen zo min voor een held, als omtrent dat voor een groot vernuft houden. Gelyk een fcheermes het best met zachten oly gewet wordt , zo ontvangt geestigheid van befchaafdbeid haar grootfee fcherpte. Waar zy kwetfen , is het een bewys van haare (lompheid; beiden verwekken , naar maate zy fcherper zyn, ons minder fmart. De roem, die de menfchen fchenken , is een betaaling voor het genoegen dat zygeni, -en: wanneer de fcherts onvriendelyk is, houdt men den fchenfer voor een' lompert. Vermits marcus zich ongetwyfeld voor zeer geesti» houdt, weet ik geen beter plaats dan hier, om hem myne opwachting te maaken. Zyn ongemeen fchertfende brieven (g), waarin myn eerde Hekeldicht zo bevallig berispt wierd , kwamen my wel ter hand. Indien u dat gedicht een odiy^ misnoegen verwekte, zeg C?) Doelende op brieven , den Schryver toegezondea aiet de naamtekening van marcis.  de roemzucht. 85 zeg dan marcus, waarvoor ik u moet houden , voor een zot , of een fielt ? want alle anderen heb ik met de gruotfte zorgvuldigheid verfchoond. Dat gy een van beiden waart, was my tot hiertoe onbekend: nu ken ik u, en weet wat, en wie gy zyt. Geen masker is zo kunftig, dat 'er marcus niet zou doorfchynen. Verdichte naamen zyn hier nutteloos , uw brieven verraaden hunnen opfteller. Gy zoudt u zekerlyk best verborgen hebben , door wel te fchryven ; maar gy toonde een moedige verachting van den roem ; van den roem van anderen , en - 6 groote geest ! — van uw eigen. Welaan, fchryf onbekommerd voort, en weet, dat hy, die zyn' vyand vergiffenis fchenkt, hem tevens te leur fielt. Sommigen, gebeten op trotfche vernuften, wiegen trotfchelyk hun eigen geemelyk vernuft in flaap, en verhovaardigen zich op hunne domheid. Wanneer een nadrukkelyke fcherts hunne flaatige zielen heeft getroffen , neemenzy, uit wraakzucht, het befluit om zotten te worden. Door hun verbittering maaken zy het weinige, hen door natuur gefchonken, nog minder; zy geevcn zich alle mogelyke moeite om log te worden, verlieven op ziellooze klompen, en onterven hunne kinderen die wakker zyn. Wanneer deeze lieden hun ergst vergif jegens iemand uitfpuuwen, zeggen zy recht barbaarsch : hy is een geestig mensen. Zo zeggen de arme negers , om hunn' geweldigen haat tegen de booze geesten uittedrukken: zy zyn duivelsch wit. lampridius Haakt om éénen zyner kinderen de diepfte zuchten, terwyl hy zich over alle de anderen verheugt. Hoe billyk is zyn droefheid ! Dees eene draagt in zyn brein een geringer aandeel van het lood B 5 zyus  20 de roemzucht. zyns Vaders, en loopt, zonder een tusfchcnkomcnd wonderwerk, gevaar zelfs meer dan een Vrederechter te worden. Het mesthoop - gebroedfel van menfchen verfmaadt een' diamant, en bemint hartstochtelyk een graankorrel (/;) , bemint een onverftandig, llaavend, geldzuchtig kroost, dat hun hart inneemt, dewyl het wit van zwart weet te onderfcheiden; dewyl het, met veel moeite en infpanning van zyn geheele verftand , zyn Ponden, Schellingen en Stuivers behoorlyk weet te rangfchikken. Zo verlangt een domme Vader een' dommen Zoon , en befchouwt den zegen des hemels als zyn ongeluk. Allerlei foorten van gebreken maaken aanfpraak op roem. De een leert lispen, de ander niet te zien. Loujze grypt al waggelende uwe hand; zulk een bevallig fchepfel wierd immers ook niet tot ftaan gebooren? Terwyl deezen, uit hoogmoed, de gefchenken der natuur verloogchenen, maatigen zich anderen aan, wat de natuur hen weigerde. Het geen de natuur weigerde , wordt altoos door dwaazen het yverigst gezocht , even gelyk de aapen altoos op twee voeten willen gaan. Crassus, een aanminnig wysgeer, die en ons ontzach en ons gelach verwekt, is een voorftander van fchoolfche deftigheid; want zulk een deftigheid is het gewoone fteunfel der wyzen. Hy hoest , en zegt met een houding van gewigt : „ indien de gindfche „wolken afdryven , zal het fraai weer worden". Dan beroept hy zich, ten bewyzc, op aristote- LES y (h Speelende op de bekende Fabel van den haan, by fedrus , die op den mesthoop voedfei zoekende , een voor hem nuttelooze pacrel vondt.  DE ROEMZUCHT. '2/ tES, en voegt 'er by: ,, de Geleerden i'cheppen ver* M maak in iets nieuws". Is het dan niet genoeg, dat de domoor naauwlyks leezen kan, moet hy ook nog een geleerd gezicht vertoonen, en met deftigheid zyn orakels uitventen ? In de oogen der verftandigen is 'er zulk een afftand tusfchen den geleerden fchoolvosch en de wysheid, als tusfchen den vrygeest én een fchitterend vernuft. Nimmer zullen deeze genepen koppen (zo verblind zyn de ftervelingen, hoe ook het Hekeldicht met zyn fcherpfte naald hun cataract, moge ligten) nalaaten een deftig gezicht uittehangen, om dus hun-wartaal met meer bevalligheid te loozen, even gelyk armoedi. gen kramers ftoutelyk met het hoofd van den eenen of anderen held op hun uithangbord pronken; een luisterryke aanwyzing dat 'er fpelden te koop zyn. Wat is de gefronsde wenkbraauw en het dieppeinzend gezicht toch anders, dan de wysheid van het ligchaam, om de ziel te verbergen? Een waarlyk verftandig man kan zo veilig alle kunstgreepen verfmaaden, als een ryk man in een eenvoudig kleed verfchyuen. Dat toch nimmer deeze eeuwige waarheid vergeeten worde : gemaakte deftigheid is de mom van een' zot. Het masker ontdekt my ftraks den dwaas; want het is het belang van den wyzen gezien te worden. Vanhier, by u , die openhartigheid , die billyke verfmaading van zulk een armzalige gebaardenkunst. Vanhier die edele vrypostigheid, zo pryswaardig in een' man , die elk in u met verwondering befchouwt, en ik zo gaarne mag roemen. Hoe dikwyls znagt gy niet, met eene grootmoedige verachting, Öe maskerades, zo wel van het hof als van de lïad, op  de roemzucht. op den vollen middag, waar geheele zwermen van lielten met dezen mom volftrektelyk den fpot dryven , en zich veilig achter een ontbloot gezicht verfchuilëh ; waar de natuurlyke bedoeling der fpraak volftrektelyk wordt vermydt, en de menfchen alleenlyk fpreeken , om hun hart te verbergen; waar grootmoedige zielen het meeste gevaar loopen , en hy die een' broeder vertrouw1, verloren is. Deezen zyn het , die alle hunne moeite te kosten 'eggen aan uiterlyke vertooning, uit zucht tot rykdom en eer : de pronker is het alleen om de laatfte te doen. Zo verfcheen onlangs in een talryke vergadering 00 de jonge florkllo. Hoe bleek was zyn gelaat, hoe bedremmeld zyn gantfche houding! zo moeilyk valt het aan de oprechte droefheid &tê veinzen. Zyn gemoed was neêrgeflageu, want zyn rok was geheel eenvoudig. Den volgenden dag heerschte weder de gewoone kalmte in zynen boezem ; zyn gezondheid wierd door een zilveren galon herfteld. Een bekwaam kunftenaar , fiats lang* aan zulk een edelen arbeid gewoon , bewerkte (het zy by louter toeval, of door eene godheid beftierd) met kammen en welriekend fmeerfel zyn lokken zo geluk, kig , dat 'er zyn groote ziel door ontvlamde! De fraai gevormde krullen (k) vorderen een' gelyken eerbied , en elke fchouder draagt haar aandeel in den roem. (0 In 't Engelsch ftaat: at TVhite's ; een bekend koffyhnis. W In het Engelsch: the well-fiveJn ties; de fraai opgemaakte lokken, naamelyk, der quarrépruiken , waarmede zich de pronkers van dien tyd verfierden,  BE U O ï M ï C C H T. 59 roem. Zyn prachtig horlogie, hoewel verdoken, verfchaft hem wezenlyke vreugd, gelyk een goed geweten. Hy is zo verre af van verwaandheid , dat hy flechts een stanhope in geestigheid, en een deeorraine in welleevendheid denkt te weezen. Wanneer hy, als by toeval, (immers zo het fchyntj zvne oogen op den fpiegel werpt, dit den glans van zyn purper terugkaatst, in welk een verheven verrukking klopt dan zyn hart! Maar het noodlot wil dat ook óq dierfte vrienden van elkander fcheiden. Met een vlugge danspas , uit Frankryk medegebragt , fnelt hy weg, en zegepraalt in de bekwaamheid van zyn o-eleerde voeten. Zo heb ik , op een' fchoonen zomerdag, een kalf van genie , aan den boord eener rivier, zo vergenoegd en vrolyk zien dansfen, als of het door eerzucht bezield ware, enkel dewyl het verliefd was op het aartig heertje in den ftroom. Morosus zinkt weg van fchaamte, wanneer men riem in fchoon lynwaat, of een ongehavenden pruik verrascht. Zyn kleeding heeft geen ondermaanfche wisfeling te duchten, en is hem te waardiger, gelyk den luipaarden , naar maate 'er meerder vlekken in verfchynen. Hy draagt een' befaamden overrok, die eenmaal blaauw was, en zyn voet zwemt in een ruime fchoen. Eenmaal waagde het zyn vrouw (want wie kan vrouwen beteugelen ?) met haar barbaariche . naald op zynen roem aantevallen; doch openbaar geweld was hier vruchteloos : zy hervatte het derhal. ven by nacht, terwyl haar echtgenoot fliep, en overviel de geliefde fcheur. Thans is het twyfelachtig waar de opening in' de py te vinden was, en de eer is  3° ROEMZUCHT. is nu ten minften aan ééne deur gantfchelyk uitgefloten (/). Hy befpot florello, en florello hem; deeshaat het morsfige, die het opgefchikte fcbepfel. Dus befpotten deezen dwaazen in elkander, zonder dat zy het bemerken, hun dierbaar zelf; hun handelwyzen zyn verfcheiden, maar hun doel is eenerlei j de morspot en de pronker zyn dezelfde. Gy Whigs en Torus f» zoo is het ook met u gefield , wanneer de hitte der partyzucht u te zeer vervoert; dan Hemmen beiden te famen in wartaal en driftigen trots; en dwaasheid verëenigt hen, die door hun gevoelens verdeeld zyn. Gy vertoont uwea wrok , gelyk de aapen, welke naar den aap krabben ., dien zy in den fpiegel zien, daar beiden flechts één zyn. Dat dan voortaan de dwaazen van wederzyde» als een' enkelen dwaas befchouwd worden I Maar wie zyt gy dan , dus , dunkt my, hoor ik florello vraagen, zyt gy dan onder uwe geheele geflacht alleen de wyze? Welaan; dewyl ook de geringde kleinigheid onze verkeerdheid een' neep kan geeven , even gelyk twee kruislings liggende flroohalmen een toorerkol in haaren weg tegenhouden (/) De Heer yöung heeft by deeze plaats den naam van SiiLTON aangetekend , zekerlyk om te toonen dat hy hier een uitdrukking in zyn Paradys Verloren (III. 50.) op her oog had, daar die dichter over zyn blindheid fpreekende, zegt dat nu by hem de wysheid voor 'ééne deur (of toe. gangj geheel is afgefloten. And wisdom at one entrance quite fhut out. $0 Zie Aanmerking (k) op het eerfte Hekeldicht,  de roemzucht. 31 den («), zo zult gy, florello ! thans myn waarfchouwer wezen, en ik zal, al gefchiedde het ook door bezweering, van u voordeel trekken (0). 6 Gy, nryn Ik, wiens vermaaningen fteeds buiten omzwerven, en gelyk Hechte huisvaders zich niet bekommeren wat 'er binnen omgaat, want ook gy zyt door de algemeehe pyl gekwetst, en de roemzucht klopt ook in uwen boezem ! welke wyze middelen toch hebt gy gekozen, om roem te verwerven? weet, dat roem en geluk beiden van profs gemaakt worden , en zou uwe eerzucht, ó oneerzuchtige dwaas! in zulke gevorderde jaaren , nog om het rym zweeten ? Terwyl ik een oogenblik noem , is reeds een oogenhlik voorby; ik ben in deezen regel den dood nader dan («) Zeer vreemd zou ons deeze gelykenis voorkomen, indien wy niet, onder anderen, uit den Engelfchen Spectator en een ander weekblad The World, deeze zonderlinge gevoelens van het Britfche gemeen hadden leeren kennen. Ook de Dichter gay laat, in een zyner fabelen , een oude Vrouw, die voor een tooverheks gehouden wordt, over die belemmering van haaren weg klaagen: Straws laid acrofs, my pace retard. (f) In het Engelsch: PU conjure thus fome profil out of thee. Letterlyk : Ik zal dus ook uit u eenig nut tooveren. De Heer ebert heeft aangemerkt, dat onze Dichter, in zyn Treurfpel The Revenge , mede in dien zin gezegd heeft, dat de jaloersheid dit uictooveren verftaat, veel naamelyk vit niets te bezweeren Out of nought to conjure much.  3a de roemzuch t» dan in den voorgaanden. Wat dan gedaan? Haast u wys te worden. Een veertigjaarige dwaas is een rechte dwaas. En wat kan dwaazer zyn dan de jagt naar roem ? Hoe nietig is de prys, hoe kinderachtig onze bedoeling ! want wat zyn menfchen, die naar hoogen roem ftreeven, anders dan waterbellen op den fnellen Aroom des tyds, die ryzen en daalen, die opzwellen en breeken , die gebooren en vergeeten worden , tien duizend in een uur ? —- DB  D E ROEMZUCHT. DERDE HEKELDICHT. c   35 D E ROEMZUCHT. DERDE HEKELDICHT. den heere DODÏNGTON toegewyd. Uit het Engelsch van e. young. Reeds lang uw fchuldenaar , 6 dodington (a) , heb ik voorlang getracht myn dankbaar hart van dien last te ontheffen ; en nu ziet gy de dankbaarheid van eenen dichter. Toon hem flechts twee gunstbewyzen , en hy zal 'er drie begeeren : want wie van ons heeft hier de eer of het gewin ? Gy fchenkt befcherming, ik een niets betekenend gezang: gy bemint en blaakt in 't heilig vuur des dichters, en weet Waarop een gevestigde roem zich grondt: even zo behoedzaam als gulhartig in uwen lof, leest gy , met al de geOepen fcherpzinnigheid van een vriend : gy begunitigt dus niet alleen myne poogingen , maar zelfs , om myne vaerzen nog meerder luister te geeven , houdt gy de uwe achter. Waar- O) dodington, naderhand Mylord Melcombe, mede als Dichter bekend, doch wiens befcheldenheid, gelyk onze Schryver het noemt, hem weerhield zyn vaerzen in het lichtte geeven; — de zelfde aan wien thomson zyn' Zomer opdroeg , en wiens heerlyk landgoed Haflburj hy >!1 zyn Herfst belclireef, op welk landgoed ook de Heer young deeze Hekeldichten, althans het vyfde, heeft vervaardigd. C a  3^ DE ROEMZUCHT. Waarlyk, eene ontydige bèfcheidenheid! _ Doorloop de voorige eeuwen, en zeg of doorluchtige voorbeelden in Briunnië ooit fchaarfcher waren dan thans ? De geleerdheid vervalt; de genie is aan het daalen; koud en denker zyn de afneemende dagen. Thans leeven de menfchen , even als waren zy van eenen anderen (tempel, foberlyk van de aalmoesfen der voorige tyden. Menfchen zyn en blyven echter menfchen ; en zy, welke flechts moeds genoeg bezitten zullen over de kinderen der kille wanhoop zegepraalen, of, indien het hen mislukt, echter billyk den voorrang hebben boven die geenen , welke zich tct hunne fchande in fchulden verdiepen , niet weinig van anderen leenen, het als hun eigen werk uitgeeven, en door hun verbeteringen onverdraaglyk maaken. Myn doel is nieuwe doffen aan de hand te geeven , hetgeen oud is zorgvuldig om te fmelten , en althans in *een' geleenden vorm te gieten. Schoon het dan deeze tyden mogen weigeren, zullen de volgende myn vaerzen leezen , en myn zangfter tegen ftuurfche kunstrechters verdedigen. „ Uw gedicht is lang," fchreeuwen deeze kunstrechters. Ja, het is zo, en wordt telkens langer door de aanvulling met dwaazen van uwe foort. Indien 'er u de lengte van verveelt, welaan, verkort myn' arbeid, wordt flechts wys, en gy berooft my van het wilt, waarop ik jagt maak; even gelyk gejaagde tooverkollen, door de honden vervolgd, hun vier beenen' verzaaken, en zich op twee zetten. (*_) Gelyk (*) Doelende op een oud volksgevoelen in England, dat een tooverheks zich naar welgevallen , in een haas kan veranderen, doch, door de honden in 'c naauw gebragt, weder  Bï ROEMZUCHT. 37 Gelyk de ftoute vogel aan de oevers van den Nyl, die zich tusfchen de tanden van den vreesfelyken Crocodil waagt (b), zal ik my thans (wat ysfelyk onthaal !) op de woede van den kunstrechter vergasten , en met dien geweldigen verwoester myn lied fpyzen: want welke eerzuchtige dwaazen toch verdienen meer gehekeld te worden dan zy, die onder den naam eens kunstrechters donderen ? verdienftelyke Schryvers , door hen gedoemd, vinden zich juist daarin best gewroken , wanneer zy zien welke ellendigcn den prys erlangen, die hen geweigerd wierd. balbutius , in zyn' zwarten mantel gewikkeld , fchreeuwt, gelyk een ouden Druïde, uit zyn' uitge- hoolden eik, zo deftig en onheilfpellende als een raaf, dat alles ontbreekt, wanneer de drie éénheden (c) outbreeken. O. gy wyze leeraars , die ons van den Parnas voorpreekt! verlaat uwe ton (cT), of doe zelf wat gy leert. ^ De weder haar eigen gedaante aanneemen ; waarom ook de jaagers gelooven , wanneer hen een haas ontfnapt, dat het een tooverheks geweest is. (l>~) De Trochtlus, die, volgens het verhaal van herodotus en aristoteles , in den mond van den Crocodil vliegt, om de b'oedzuigers, die zich in zyn' ftrot ophouden, wegteneemen en zyn tanden te zuiveren. Volgens opgaave der Misfionarisfen draagt hy thans den naam van Sakfak. Zie Algemeene Historie. I. D. bl. 565. (e) De éénheid naamelyk van tyd , plaats en perfoon, in het Heldendicht en Tooneelipel, door Ari'hteles reeds voorgefchreven. (d) Doelende op de ftrenge Methodistifche Leeraars, die, meestal gebruik maaken van losfe , draagbaare kanfels , welke de gedaante rau eqne ton hebben. C 3  DE ROEMZUCHT. De een oordeelt naar maate hem het weder voor»fchryft; des middags vindt hy het gedicht voortreflyk, des avonds ellendig. Een ander oordeelt naar een' onbedrieglyker maatftaf, naar de beginfelen of maagfchap van een' fchryver: het is immers ontegenzeggelyk, dat, dewyl zyn groote Voorvaders in Vlaanderen fneuvelden, het gedicht uitmuntend moet gefchreven zyn. Een ander oordeelt naar het voorkomen van den opfteller ; weder een ander alleenlyk om dat hy het bock gekogt heeft. Eenigen oordeelen om zich aan de gewoonte te houden van verkeerd te oordeelen; anderen enkel dewyl het nog te vroeg is om te flaapen. Zo willen allen oordeelen, en wel allen met de zelfde bedoeling , niet om den fchryver te doen pryken , maar om zichzelven roem te verwerven. Zelfs de besten zyn eerzuchtige raadgeevers, half om n te dienen, en half op dat zy voor wyzen gehouden worden. Kunstrechters zyn zo onaffchëidelyk by de gedichten , als de voetzoekers by de vreugdefeesten: zy verkondigen de glorie, en vermeerderen de ftatie: heet, woedend, luidruchtig, front, zien wy dit fchryvend gebroedfel branden , fisfen , klateren, papier vernielen , ffinken en uitgaan. Vaart vry voort, myne vrienden , met fchimpen ! wat zou myne gedichten heerlyker kunnen kroonen , dan de goedkeuring van eenen compton (e) , en uwe verpligtende gramfchap ? Doch (ff) spencer compton, naderhand Graave van Witmirtgf ton, wien onze Dichter zyn vierde Hekeldicht, en naderhand den tweeden Zang van zyn Nachtgedagten , gelyk ook thomson den Winter, toeeigende.  ' e r O e M Z ü C H t. 3? Doch allen verkwisten hun oordeelkunde niet alleen San boeken. Eenigen proeven zeer juist de genie van het een of ander gerecht, en eeten zich eenen weg tot roem. Na eene angstvallige overweeging , wordt de zalm afgekeurd, de tarbot gekozen. De ongeduldige kunst berispt het achterblyven van de zon, en beveelt aan December de vruchten van May te verfchaffen. Hun menigvuldige bekommeringen loopen allen in het gewigtig punt, het hoofdwerk van hun leven, famen , in den maaltyd. De helft van hunnen kostbaaren dag is aan den maaltyd toegewyd, en de overige helft tian een gemaklyke verteering. Om hunnen roem te ftaaven, eet apicius, de ftads - proever, tweemaalen ter week aan hunnen disch. Deeze keurmeesters van lekkerny bewaaren met de uiterfte zorgvuldigheid de jaarboeken hunner keuken■ Jysten : in die uitgezochte fchriften leezen ze hunne eigen lofredenen, en zien met verachting neder op de arme fchepfels, die eeten, dewyl zy honger hebben. Kan zich dus de mensch door keur van fpyzen zekere grootheid verwerven , hoe veel grooter wordt dan niet de worm , voor wicn die mensch zelf tot fpys verftrekt! Sommigen vormen een leugenachtige aanfpraak op toejuiching , en maaken zich door dievery meester van roem, door ontfutfeling van lof. Hun verftaald voorhoofd vergoedt het geen aan hun eerzucht ontbreekt. Zy zyn met duizend Mylords bekend, evenwel — achter hunnen rug. " cottil is bekwaam om een Pair van het Ryk met een gemeenzaam lachje toetewenken , zodra hy zich heeft omgekeerd ; en de onbarmhartige oogen van de fchoone hervey deeden gekken fneuvelen , die haar nimmer zagen, niger C 4 eigent  4* d E R O « m a u c H m v eigent zich naamlooze fchotfchriften toe , en jaa^t wysfelyk naar een fchande, nog grooter dan de zyne. bathyllus beliegt in den winter van een' zestigjaarigen ouderdom zyn onfchuld , en houdt een maitres BRabantio zoekt roem in afwezigheid van geest, leert zich vergisfen, en kent zyn broeders naam niet meer: hy fchikt woorden en gedachten in een keurige wanorde, en houdt aantekening wat hy al moet vergeeteii. Zo ydel fmeeden de menfchen , onkundig van het geen hen optooit of befoedelt, voor zichzelven de Patenten, die hen tot dwaazen verhelfen. Gelyk de liefde tot vermaak ons verraaderlyk in frnarteu wikkelt, zo worden de nieesten door liefde' tot roem fchandelyk berucht. Vanwaar toch kan zulk een heete drift naar roem ontftaan, daar wy hen die ons dien wierook toezvvaayen, verachten? frame,i zo verre heerscht de dwaasheid by groot en klein: de' eendracht den ander , en het is blykbaar dat allen om allen lagchen. En ook hierin kan zelfs het Hekelfchrjfü hen niet berispen , want indedaad hebben zy 'er de grootfte reden toe O vruchtbaar Brittanië ! gy vvierd buiten feyf gefchikt tot een voedfter van zotten, om 'er het vaste land mede te voorzien. Hoe veel ook Febus en h« negental geduurig mogen afmaaijen, zal echter de weehge dwaasheid onder de fikkei opgroeijen. De ryke oogst roept my al verder, tot myn fcfarift noj langer wordt dan de rekening van myn' Advokaat! dan een ftamboom uit Waües, door welbetaalde wapenkenners afgekeurd, of, nog langer, dan het puntdicht van een Nederlander (f). Wanneer ik , zat • ,{f) Het is bekend dat de adelyke familiën in Walks" ver-  ö E R O e m « u c k, t. 4Ï van dien arbeid, myn pen wegwerp, treedt een andere zotskap binnen, en ik fchryf op nieuw. Befchouw tityrus, die, met uitgelaten vrolykheid van lagchen fchynt te willen berften, eer hy nog de fcherts gehoord heeft. Doch waarom zou hy ook daarnaar wachten ? immers zo dra de aardigheid voorby is, toonen zich zyn tanden niet witter dan voorheen. Maar hebben wy dan ook , 6. Schoonen ! hier aan zulk een verbaazend gebrek , dat gy noodig hebt meerkatten voor uw vermaak te koopen ? Eenigen zyn hovaardig op hunne fchilderyen , en eifchen hierover de eerbiedige verwondering der waereld: anderen zyn het op huizen, zelfs op huizen die zy huuren: nog anderen (welk een hooge wysheid !)= op een fchoone vrouw , en pryken , gelyk de barrevoeter-moniken, met een' geesfel , zo lang zy leeven. Somtyds ruilen zelfs de Sekfen-, uit hoogmoed, hes geen haar byzonder eigen is. Mylord heeft opRygingen, en Mylady vloekt; en, dat nog vreemder luidt, naauwlyks draait zich de wind , of Mylord heeft weder den breidel (g) en Mylady is vrrendelyk. Niets verbaazend veel werks maaken van hun geflachtlysten. riedel gewaagt (in zyn Theorie, I. D. bl. 199.) van zulk een' itamboom , op perkament , die vyf vellen befloeg, in welks midden men las : omtrent deezen tyd wierd de „ waereld gefchapen '' Zulk een billyk voorwerp van het Hekeldicht, zal de Nederlander' te recht meerder gispensvvaa;. dig vinden, dan het hem toegefchreven laugdraadige punt» dicht, waaromtrent de Heer young, door berichten van lieden onzer taaie onkundig, ligielyk Kan misleid zyn. (§•) In't Engelsch: we.ars Lreeches:. heeft weder de broek aan. CS  42 DE ROEMZUCHT. Niets kan het vermogen en tevens het fchandeiyke van den hoogmoed beter aantoonen, dan dat hem elk liefkoost , en elk verloochent. Hoe veelen zyn 'er die den roem en tevens de eer van dien te verachten najaagen i vincenna weet dat eigenlof ons fchande berokkent; hy bedient zich derhalven om beroemd te worden van een krygslist; hy nadert met het masker van zedigheid om. uwe toejuiching te winnen, en bcmagtigt 'die door verrasfching. „ Het is myn ongeil luk (zegt hy) in kleinigheden telkens te zondi,, gen." Uw antwoord fpreekt van zeiven , dat hy ia groote zaaken zeer naauwkeurig is. „ Myn fehryf„ ftyl (zegt hy) is onbefchaafd en vol feilen." Ja, maar ook welk een gezond verftand ! welke uitmuntends gedachten l „ Hy moet bekennen dat het hem ont„ breekt aan kennis in de Algebra." Maar niet aan moed, om onze wapenen te doen zegepr aaien. „ O, ik ï, gevoel het wel , (zegt vincenna) dat was een Jy (teek ! maar wie bleef, by het gisten van zyn 3, bloed , altoos even wys ? ik erken , het was ver, 3, keerd dien hoopeloozen , dien onberaaden aanval „ te waagen, toen my duizenden te rug riepen : alle „ menfchen noemen het dolheid, en ik durf het niet « tegenfprecken : indedaad de grootfte dwaas verdiende het nooit meer, 'er den hals by in tefchie„ ten." Indien ons dit alles by anderen kon bedriegen , duld dat ik het vrymoedig zeg, vincenna , by n kon het ons niet bedriegen ; by u , wiens gedrag een verklaaring is van uwe woorden , en wel zo duidelyk , dat hieromtrent by de domften geen misverfïand plaats kan hebben. Gy befteedt uw geheele inkomst aan een enkel kleed , en waart door het hof, zonder het minfte uitzicht. Zyn dit de rechte middelen.  DE ROEMZUCHT. 43 delen om roem te bejaagen ? Doe toch belydenis van uwe kleinheid, opdat ik u minder moge verachten. Wees wys, vincenna, en verzaak het Hof. Gy en ik zullen daar ons fortuin niet maaken. Zelfs menfchen van verdienften moeten daar , eer zy hun oogmerk bereiken, in harden dienst, een'langen veldtogt verduuren, manmoedig de deur van hunnen begunstiger belegeren, en, hoe dikwerf ook afgeflagen, even dikwerf den Grooten met moeilyke kunst en vuurigen yver aanvallen , en eindelyk eenige geringe post ftormenderhand veroveren , om flechts zo veel te verwerven , als genoeg is tot een paar zindelyke fchoenen voor den zondag, cn in Sliairlane (/?) fatfoenelyk honger te kunnen lyden. Maar zo veel verfchaft u immers reeds uw tegenwoordig geluk. AVel 2 lyd dan honger , zonder de hooge gunften van Mylord. Het is waar, eenige Grooten befchenken hunne lievelingen mildelyk ; evenwel dwaalen zy niet zelden , terwyl zy recht handelen : hun gunstbewyzen zyn meer het uitwerkfel van grilligheid, dan van keus. Zy geeven; ja.' maar 't valt hen te moeilyk te weeten aan wien. Zy bevorderen , al geeuwende , den man die het digtfte by hen Haat. Op zulk een wyze , by toeval , wèl te doen , is onmenfehelyk. Wanneer ik de verdienften aanhoudend zie bidden , en tevens de Hoogheid zo onwillig om haar ftreelende verrukking een oogenblik aftebreeken , beklaag ik ze beiden. philander , ik erken het, vindt aan het Hof zo veele vrienden als hy behoeft, dank zyner beminncly- ke (X) Een achterftraat, in een' afgelegen hoek te Londen»  è4 DE ROEMZUCHT,1 ke Vrouw , met alle bevalligheden en deugden v«fierd. ó. philander , hoe gelukkig zyt gy, en het voorwerp der benyding van elk! Dus hebben wy dan eindelyk den man gevonden , die met recht trotsca mag weezen. Maar , ach , hoe bedorven is de fmaak der eerzucht ! De eerzucht voedt zich met den ellendigften afval , en walgt by een feestmaal: want zie! uit vrees voor fpotterny, bemint philander zyn Vrouw in 't geheim, terwyl hy haar dienstmaagd openlyk als byzit onderhoudt. Eenige Nimfen verkoopen de eerzucht, anderea koopen ze , en wel hoe hooger prys , hoe lieven. Vóórhaar is de ltaliaanfche muzyk bekoorlyk, want zy is kostbaar : het is de ydelheid die "by haar gekit, teld wordt, nietdeooren: indien de prys verminderde , zou haar fmaak ras ophouden , en het ellendig tuig van shakespear het ook wel kunnen doen : de onttooverde fchoonen zouden weldra by geheels ioopen aftrekken, en het Engelsch voor haar moede* taal erkennen. Hoe zeer zich onze noordelyke fmaak verfynt , kunnen zo veele ingevoerde nimfen bewyzen, die on# ze Hertoginnen in luister overtreffen. Terwyl de handelaar van honger fterft, vermaaken zich deeze föomeelen ; want onze edelmoedige Lords Schenken liever, dan zy. bet aaien. Befchouw eens het gindfche grilzieke gemaskerde tooneel. Zie onze Wetgeevers in Drury-lane (ï) j> Wanneer Britanniëroept, ylen onze Staatsmannen, in gala ^ (O De plaats van een der groote Theaters; in welke buurt 3ich ook veele lichtekooijen ophouden.  öe roemzucht. 45 gala gekleed, om hun vaderland te dienen , zodra de dans geëindigd is. „ Hoe ! zou het ons dan niet „ geoorloofd zyn befchaafd te weezen ?" Gewisfelyk : maar leert u eerst daarvan gezonde begrippen vormen. Zedelyke waarde is de onöntbeerlyke grond der befchaafdheid: waar de eerde ontbreekt, kan de Jaatfte onmogelyk plaats hebben. Beuzelaars kunnen zelfs niet in beuzelingen uitmunten. Het zyn alleen]yk de vaste ligchaamen , die zich wel laaten polysten. ö, heidegger (k), groote , uitverkorene Profeet 4 geroepen om in deeze laatfle dagen een gewillige waereld van den weg der gerechtigheid afteleiden ! hoe uitmuntend dient gy uwen Meester , die ook wel voorzag dat zyn dienaar geen gebrek zou lyden! gy waart het, die zynen naam luisterryke tempels (lichtte , die zyn' roem in verfcheidene gedaanten verheerlykte , hem met alle Roomfche pracht uw' eerdienst liet bewyzen , en de llreelendfte lofliederen in een onbekende vreemde taal (l) toezingen. Mindere offers worden naar verëisch aan uwen God der ondeugd in fpeeltuigen t kaarten en dobbelfteenen aangeboden ; doch uwe voornaamfte offerande beftaat in - (*) heidegger, een Zwitfer, was de eerde aanlegger en beftierder der Operaas en Maskeraden , in England , waardoor hy (gelyk wy in het <56fte vertoog van het weekblad the Connoifeur leszen) by zyn landslieden den tytel verkreeg van Sttrintendant des Plaifirs d'Angleterre. fielding noemt hem, ia zyn Tom Jones, de groote Arbiter Deliciarttru. XIII. Boek , Iloofds. 7. (/) Naamelyk de Italiaanfche, doelende op de Latyn* fche zangen by het bedi«nen der Roomfche Misfe. ■  DE ROEMZUCHT. in honderd maagden f», die ftaatige plegtigheid der maskeraden te middernacht : en indien de geheel uitgeputte Stad u zo veele maagden mogt weigeren , kunt gy u met honderd koppen van hoomdraagers (n) te vrede houden. Ik befpeur in uwen vriendelyken lach , hoe zeer gy u over het bekeerde land verheugt , en dat 'er nog vyftig kerken ongebouwd blyven (V). Opdat ook uw ampt nimmer ophoude , maar het geen uw hand geplant heeft , beftendig moge bloeijen , zyt gy verzekerd wegens eene opvolging van kleinere Profeeten , om uwen yver meer en meer voortteplanten. Zie de Huizen der Gemeenten, der Mylords en der Staatsministers , op het plegtigfte vergaderd , en in diepe beraadflaaging. Wat geduchte onderneeming zal hieruit geboren worden ? WeJk wonder zal zich voor de wachtende aarde opdoen? Het is verricht. — Nu weergalmt de gantfche vergadering van een luid gejuich : nu is het lot beflist van hoeren en bedelaars. Hoe ftout ook deeze waarheden zyn, zult gy, myn zangfter ! evenwel met zulke waarheden niemand be- ledi- (m) Met toefpeeling op de Hecatomben der ouden , die men verhaalt dat uit honderd ffieren befionden. O) Men herïnnerezich hoe onze Dichter, inden eerfïen Zang, reeds den hoorndraager met zyn vergulde hoornen , by de bekranste offerdieren heeft vergeleken. (V Naar het ontwerp van Koningin mhha , zouden volgens een acte van den jaare 1712 ; in London 50 nieuwe Kerken gebouwd worden, hetgeen echter alleen omtrent vyf of zes heeft plaats gehad.  Ï>Ë ROEMZUCHT. 47 ledigen , in wiens goedkeuring lof gelegen is. Laat anderen vleijen , om weder gevleid te worden : u voegt het, gelyk rechtvaardige Rechters, een geduchten ernst te doen blyken. Hoe verfchriklyk ware het voor 't gezond verftand een Hekeldicht te fchryven, dat niemand beledigde ! en daar ik myn tafereel naar het leven fchilder, moet men het my dan wyten, indien dit fommigeu mishaagt ? Het is loffelyk op die wyze het ongenoegen van den zot en fielt te wekken, en een godlyke pooging de waereld te verbeteren; de waereld, waarin domöoren gelukkig dobbelen, fchur* ken de kunstjes van het fpel verftaan , en eerlyke lieden alles betaalen. Hoe zwaar valt het wezenlyke verdienste, haar bÖlyk loon te verwerven! Ligtelyk maakt in een oogenblik de man zyn geluk, die gezegend is met een gemaklyk-volgend hoewel zwak verftand; met een valfche zedigheid en waare onbefchaamdheid ; met een buigzaame knie , een gladde tong en bevallige houding , met een vloek in het hart en een' lach in het gezicht. Een fchoone Zuster of geriefelyke Vrouw, zyn voor hem pryzen in de lotery des levens : deezen zullen het van geest en vernuft ligtelyk winnen, en u een plaats in het hart der Grooten verwerven. Verdiende wekt Hechts een gevoel van fmart, daarover, dat ons de menfchen weigeren , het geen ons zo billyk toekomt. Mogt toch deeze ftelregel by u een uitzondering lydcn, ó dodington (ƒ>) , die door het beftier van walfole ontvonkt, en door zyn vriendfehap geëerd, u O) Zie Aanmerk, (a).  *S BE ROEMZUCHT» u reeds aan myne profeetifche gedachten vertoon^ als fteeds hooger in de gunst van uwen Koning ftygende , en alhier met uwen eerwaardigen raad die Staatsvergadering dienende (q) , welke gy buiten 's lands met zulk een gelukkig gevolg gehoorzaamde O). Ei, duld dit van iemand, wien uwe vrlefidfchap zo dierbaar is. Het geen wy 't vuurigst \«en. fchen, befchouwen wy ligtelyk als zeer naby. (?) Als Lid van den geheimen Pvaad, (O Vermoedelyk als Afgezant. DE  t> E ROEMZUCHT* GIERDE HEKELDICHT, D   Si D E ROEMZUCHT. VIERDE HEKELDICHT. pen heers SPENCER COMPTON toegewyd. Uit het Engelsch van e. young. Gelyk de eerzuchtige kamperfoelie zich om een' fchoonenboom flingert, en haar geuren op de onderfchraagende takken uitftort; zo lieflyk moest ook het eerzuchtige lied weezen , (ach , verfchoon die eerzucht in het myne!) dat op uwe onderfteuning hoopen durft, ó compton ! (a) geboren om in ftaatsvergaderingen het woord te voeren , haare waardigheid luister by te zetten , haare raadpleegingen te beftieren, alles diep te doorgronden , in de ruimte te overzien , en het lot der koningkryken zonder eerzucht afteweegen ; om , als handhaver der kroon en vriend des volks , de kiefche uiterften der ftrydigfte deugden in een te fmelten. Gy echter verfmaadt niet, om, by zulke verhevene uitzichten, te luisteren naar het lied der zangfter. Het is uwe gunst die haar befchermt, terwyl uwe uitmuntende hoedanigheden haar ontvonken 9 («) Zie onze Aanmerking (e) op het voorgaande derde Hekeldicht. Hy bekleedde, toen de Heer young hem deszen zang toewydde, den gewigtigen post van Spreeker in het Huis der Gemeenten. D 2  S* be roemzucht. ken, en het flechts een gedeelte van uwen roem uitmaakt, haar te bezielen (b). chremes , de y verzuchtige chremes, ondertusfchen, verteert zich van verdriet over een vermaardheid zo billyk verdiend, zo openlyk erkend. Enkel voor de ydele bezolding van eer, wydt hy zyn diensten aan den Staat en de Kroon. Hy toch kent alle ontwerpen , en weet ze allen te verbeteren. Hoe ondankbaar Britannië ook weezen moge, deeze Patriot blyft het evenwel beminnen. Doch 'er zyn verfcheide foorten van Patriotten. Sommigen mogen 'er hun bloed voor vergieten , hy drinkt zyn koffy voor het algemeene best 2 hy raadpleegt den heiligen damp, die 'er uit opflygt, voorziet daarin de normen of zonnefchyn, door den hemel over ons befloten , en bepaalt eiken dag het weder van ons lot. Zulk een quid-nunc (c) is een almanak van ftaat. Gy Q) Letterlyk 111 't Engelsch : It is hut half thy ghry to infpire. (Het is flechts ten halve, of de helft van uvveri roem, te bezielen}. Met andere woorden : uwe uitmuntende talenten , op wier befchryving het dichterlyke vuur wel moet ontbranden , maaken nog maar de helft uit van uwe verdienften ; zo uitmuntend is ook uw hart. In den zelfden fmaak, gelyk onze Dichter, in den agtften zang van zyn Nachtgedachten, zegt, dat men , alleen met betrekking tot het vernuft, een halve chesterfield zynde, een ge. heele dwaas is. Men zie hier over onze Aanmerking op het III. Deel bl. 341. (O Men is in England gewoon zulk een' opfnuffelaar van ftaatsnieuws een quid-nunc te noemen , van de Latynfche vvaagquid mme novi? Men kan zulk een karakter nader Jeeren kennen uit den brief, waarin Thomas Quidnunc zich zeiven  de roemzucht. 53 Gy meesmuilt, en verbeeldt u, dat onze Staatsman van weinig nut is: maar waarom zou de tyd zyn verborgen waarde niet kunnen openbaaren , daar toch aapen de lekkerfte kastanjes kunnen braaden , daar paarden van genie de kaarten onfeilbaar kennen , daar de halve Senaat kan zeggen : afgekeurd ! de ganzen geheele volken kunnen redden , en de fchoothondjes famenzweeringen ontdekken ? Wat fpoort hem toch aan om Ryken hunnen vorm , en Koningen raad te geeven; wat anders, dan zyn onbekwaamheid tot bezigheden van minder gewigt? De arme chremes kan zyn eigen vermogen niet bellieren, en heeft daarom het zorgen voor de welvaart van Europa op zich genomen. gehenno laat gerustelyk het beftier des ryks aan het fchrander beleid van chremes over. Om zichzelven eenen naam te maaken , heeft de eerzuchtige knaap zich tevens van een' bybel en een fchouderband (d) voorzien. Hy is achter het geheim , doorziet het geheel, en beklaagt den dommen bloed, die zich om de zaligheid van zyn ziel bekommert. Wees toch op uwe hoede , hem met eerbied aan te fpreeken en althans zyn teêrgevoelige Reden niet met het Apostolisch geloof te kwetfen. Voor zo verre hy echter weet te leeven , houdt hy zich , wat het uiterlyke betreft , nog by den grooten hoop , en verpligt alleen zyn vrienden met zyn lasteringen van den Godsdienst. Voor deeze kwaal is hooge rang vergif, en een groot Zeiven affchildert, in den Engelfchen Spectator, in het 635 Vertoog. (rf) EcnEpauktte, of Officiers-montuur, D 3  5* se roe m z v c h r. groot vermogen gevaariyk, Zelden wordt een armé fchelm uitzinnig. Werkte niet fomtyds een vonnis van veroordeeling als een ongehoopt hulpmiddel, en wierd met meenig ongeloof door het daalen der fondfen m den grond geneezen ? Zo lang de zon fchynt, fpree^t blount (O met ongerneene kracht; maar een donderoui is verderrlyk voor fchraal bier en zwakke redeneering. Zulke nuttige werktuigen wyzen zeer naauwkeurig, door het ryzen of daalen van hun kwik, de gefteldheid van het weder aan. Het is voornaameyk: de: gezondheid, die een Atheïst in het duister ^at (f); en een koorts redekavelt bondiger dan een clai«e (g). Laat flechts de redeneerkunde in zyn Pols afneemen, weldra zal hy het Griekfche Koft> buis (70 niet meer bezoeken, en leeren bidden ; terwyl ondertusfchen collins (i) den afvalligen jongemg* die weleer, naar zyn gedachten, zo verftandig redeneerde, met een' ongeveinsden yver betreurt: collin-s , die zich met het bcfpotten van den Gods- dienst ft) Een bekend Vrygeest van de voorige eeuw. (f) Zo zegt bruyere : OndoutedeDieu, dans une pleine janté; comme on doute que ce foit pccher , que d'avoir commeree avec une perfonne libre: quand on devient malade & quePhydropifte eft fonnée , on quitte Ta concubine & on croit en Dieu. Chap. i6\ ff) Een uitmuntend Godgeleerde en Wysgeer, op wiens doorwrocht bewys wegens het beftaan van God en deszelfs ftigenfchappen, hier inzonderheid gedoeld wordt. (*) Alwaar de Efprits-forts en Vrygeesten meest famenvloeiden. (O *nthon colliws, door zyn DeMifche Schriften zeef bekend, en nog in leven, toen onze Dichter dit fchreef.  DB ROEMZUCHT. 25 dienst zodanig vermaakt, dat hy hyna zelf denkt waarlyk ongeloovig te zyn 5 doch hy denkt het flechts: om beiden hun recht te laaten wedervaaren , Satan en hy gelooven en fidderen tevens (*). Sommigen worden door de woede eener onbeperkte eerzucht, de fnoodfte fchandvlekken hunner eeuw. narcissus heeft geen de minfte gemeenfchap met de leden van de onderaardfche maatfchappy (*); ja, hy kan zelfs geen vry - metfelaar zonder afgryzen noemen : hy blyft niet achterlyk in eenig pligtbewys, noch kan de nyd zelfs zeggen, dat hy, geduurende verfcheide jaaren, de Kerk of den Schouwburg heeft verzuimd. Het is waar, hy maakt geen gerucht in het Parlament, doch betaalt met naauwgezetheid zyn fchulden en bezoeken CO- zYn karakter en zyn handfchoenen zyn altoos even net; daarenboven kan hy zich nog dieper buigen , dan de diepbuigende Geestelyke (m): een eeuwige lach is op zyn lippen, waarïn de (*) Jacob. II. v. 12. (£) In 't Engelsch: the Tartarean Club; de zogenaamde Tiell-fire Club (de broederfchap van 't helfche vuur) uit wier blazoen men eenïgzins hun aart en beginfelenkan opmaaken. (/> In 't Engelsch: Pays hls debts en vijïts, volgens een ïeer gewoone leenfpreuk : topay a *ifit\ een bezoek betaalen, voor om afleggen. (»/) young zegt: He can out-bsw the bowing Dean, eigenlyk een Deken, de naaste in rang naast den Bisfchop , die niet zelden door zyn kruipend gevlei de gunst der Grooten tracht te winnen. Hy verzekert dat het zyn narcissus van zulk een Deken in buigen wint. Aartig is in het Engelsch, dit out-bow, gelyk zy meer gewoon zyn, door plaatfing van dit woordje out by eenig werkwoord, een overtreffen vaa de bedoelde werking uittedrukken. D 4  & ü £ lt Ü £ M Z V C li f. de wyze en nietswaardige gelykelyk deelen. Dees onverfchrokken held in alle de vermoeijenisfen van het vermaak, ongelooflyk geduldig by al het verveelende van den lediggang, leent allervriendelykst aan de ftad , elke openbaare plaats tot fieraad , zyn aangezicht: hy verfchynt zo zeker in bet gezelfchap, als de kaart, en behoort tot het huisraad van de zaal. Zodra het omberfpel hem roept, is hart en hand by hem gereed; en wanneer daartoe flechts twee gevonden worden , is hy gewisfeiyk de derde («). NAR. cissus is de roem van zyn geflacht ; want waar is iemand , die met meer bevalligheid niets doet ? Zo pronkt myn lyst met menfchen, door de natuur verordend om , als fraaije «oplappen , hier en daar een plaats te vullen; die, terwyl zy hun volftrekt-ledig leven doordroomen, te weinig verftand hebben om wél, en te weinig hartstocht om Hecht te handelen. Tot een tegen wigt van zulke Mode-helden , zyn éenigen, uit eerzucht, zonderling, en van alle anderen afwykende. Wat anderen mishaagt, bekoort ontwyfelbaar deeze waardige tegenvoeters van het geheele menschdom. Niet uit boosheid , maar enkel uit hoogmoed, overdwarsfen zy ons allerwegen. Geboorte- en feestdagen zyn voor hen de dagen om zich Hecht te kleeden. Indien men hen mag gelooven, dan is arbuthnot eèn dwaas, en foe een wys man (o); dan (•«) Nadruklyk in 't oirfprongkelyke : Joiiïd to two, he faih not-tp wake three , dat is: waar twee omberfpeelers gevonden worden , is hy recht gefehikt om niets meer of min te doen, dan hun getal met een te vermeerderen. 00 Volgens den meergemelden fleutel : zynde'arbüthkot de Lyfarts van Koningin ïmA, en de vertrouwde Vrienci  de roemzucht. $? 4an zal DORis u door haar voorkomen verfclirikken, cn l'ucïnde betooveren (ƒ>) ; dan vloeijen de ftroomen uit hunnen aart te rug, de vlam ftygt naar beneden , en de fteenen vallen naar boven ; en sussex (q) is een allerflechtst vriend. Deeze menfchen (laapen by dag, en waaken by nacht: zy bloozen zo gy hen betrapt op iets dat recht is, en indien het hen, by ongeluk , onvoorziens ontvalt, dat een zwaan wit, en queensbury (r) een fchoonheid is. Zekerlyk kan een gek tiaar de mode , ten opzichte van het belagchelyke, alleen door een' gek uit de mode overtroffen worden. Zyn liefde voor het wanvoegelyke is zo fterk, dat hy in alles wat verkeerd is, geen' mededinger dulden kan. Laat de mode flecht zyn, voeg u naar dezelve : gy toont meer verftand in het draagen der zotheden van anderen , dan van u-zelven. Waardeert gy alleenlyk het geen uit de mode is, ó, dan , dunkt my, moest gy u bevlytigen om wys te worden. Maar Vriend van swift, pope, enz. een der grootde vernuften, van zynen tyd; — en daniel de foe, een armhartig dich.terenprulfchryver, die zich door zyn oproerige fchriften aan de kaak hielp, en door pope , in zyn Dunciade , naar verdiende wierd ten toon gedeld. (ƒ>) Voor het Engelfche : S— ly en R fcheenen my hier een paar onverfchillige vrouwen naamen voldoende. (q) Een der Graaven van sussex, waarfchynlyk. door fpreekende blyken van vriendentrouw genoeg bekend. (r) De Hertogin van quefnsbury, de vriendin van swift en gay, omler anderen door pope (in zyn Mor al EJfays. II. v. ip3, 1340 om naar uitmuntende fchoonheid hooglyk geroemd. D5  5$ tï KOIMUCHT, Maar wie kan in het zonderlinge, 0p een verhevener wyze groot zyn dan sloane (V) , de eerfte pruïknkrarner van zynen tyd ? Zyn kiefche eerzucht bepaalt zich tot de vreemdfte aartigheden: hy vermeerdert den bruidfchat van zyne dochter met een kostbaare fchelp, en de poppenkas van ashmole (*) is, m zyne oogen , de goudmyn, het ryke Peru van Bntannië. Met welk een verrukking in zyn gelaat en gedachten, befchouwt hy den bonten rok, door Jofef nooit gedragen ! en op heilige dagen toont hy een heilige ipeld, welke den kraag aanraakte, die eertyds de kin van Koningin elizabeth aanraakte. Sedert de .groote duurte, zegt hy, waarvan onze kronyken gewaagen , federt de groote pest, die zo veelen wegmaaide, was'er geen rampfpoediger jaar dan dit; het heeft ons met niet één nieuw kapelletje verrykt. Hoe is het mogelyk dat in tyden , welke zulke Geleerden kunnen dulden, gy, ongelukkige jersey ! nog kost behaagen? oco vervolgt wel geen bonte kapelletjes, echter is indedaad zyn jagt byna van den zelfden fmaak. Yverig in het opfnuffelen by het morgenöntbyt der Grooten, riekt hy ieder fpoor van aanzien en vermogen. Waar ook hun Lordfchappen zich bevinden, zal noch uco, noch hun fchaduw achter blyven. Wervvaards ook 0) Geen wonder dat de bekende Dokter hans sloane, wiens kabinet van natuurlyke zeldzaamheden naderhand het Britfche Mufeüm wierd ingelyfd, en waarin zekerlyk luttelbetekenende fnuisteryen waren, ook hier een geesfelflag der Satier ontving. (q elias ashmole, een bekend Chimist en Antiquarius der voorige eeuw.  DE ROEMZUCHT. 5p ook hun Lordfchappen heene fnellen , is hy 'er aan Verkleefd , en volgt hen op de hielen , gelyk een' waakzaam' fchuldëifcher («)• Het is even als of hun hoogheid iets aanfteekends heeft, en men de vermaardheid als een koorts zou kunnen opdoen : en evenwel na zeven jaaren kwispelftaarten op alle tyden en plaatfen , is de groote Deen (v) met den Hertog nog gemeeuzaamer dan lico. Wie toch zou een kruk willen weezen, om een verrotten Lord te ftutten: of een leevende pendant, om aan zyn oor te fungeren , om hem geheimen in te fluisteren , die reeds voor maanden met trompetten door de ftad geblaazen wierden ? wie zou een fpiegel willen weezen, om met vleijende nabootfing alle zyn gelaatstrekken geduurig weêrom te kaatfen : of een gelukkige fpeld, om hem op den arm te fteeken, wanneer Mylord zo genadig is het te dulden i of een kusfen , wanneer 't zyn logge zwaarheid behaagt het neêr te kloppen, of 'er zich gemaklyk op uit te llrekken : of een verachtelyk wit, voor het middagof avondmaal gekozen, wanneer Mylord onbezonnen genoeg is om te zweeren , dat hy 'er zyn geestigheid op zal affchieten? wie toch zou van lagchen willen bersten , *ook daar hy niets van die beloofde geesigheid ontdekte: of indien, by geval, den neus van Mylord een wind ontflipte , hem met een diepe buiging de zegening der Goden toewenfchen: wie, die nog een fchoorfteen veegen of «en ploeg kon dryven? (ii) In het Engelsch : as a moming-dun, een maaner.die zyn fchuldenaar in den vroegen morgen reeds opwacht. Cv) De Deensfche hond , naamelyk , van den Hertog van ab.gyle, gelyk 'er de Heer young zelf by heeft aangetekend,  f:3 BÉ roemzucht. ven? Hoe laaghartig moeten zy vveezen, die zich aatl zulke bedingen onderwerpen! naauwlyks zyn zy laaghartiger, die zulke bedingen voorfchryven. Maar welke kiasfe is wel het gefchiktfte om deeze voorwaarden aan te neemen ? Zekerlyk die der pennelikkers , (of de oude fchryvers moesten liegen) het fchryvend ras, dat openbaare veiling van lof houdt voor den meestbiedenden. Zy vleijen alle menfchen , doch meestzichzelven , met hun eeuwig gezwets van onvergangkelyken lof: want de Eer houdt geen onnozele bloeden zo zeer voor den gek , als haar ouden galant, den dichter van zyn ambagt. „ boyxe (v)9 s, zegt hy , moge in den raad, mordaunt (x) op „ het flagveld, pelham (jf) door zyn pracht uitmun„ ten , maar ik kan fchryven; en wat zou voor myn „ groote ziel zo waardig weezen als de roem "? doch welhaast fluistert hem een Godheid in het fuizend oor, dat roem, zonder fpys genoten, ongezond is, en dat het leven best door eeten onderhouden wordt. Mager en wys geworden, doemt hy al zyn gekrabbel, en wenscht dat hy nu geen ander gebrek mogt hebben, dan vernuft. Ach! Avat baat het hem, indien de maaltyd ontbreekt, dat zyn naam aan den deurpost des boekhandelaars prykt, of dat zyn heerlyk gedicht (rampzalig noodlot!) ten omflag dient van lekkernyen, welke de kinderen der domheid eeten ? Welk een vyand der Dichtkunst kan het zonder me- de- («•) De Graaf van orrery. O) De Graaf van peterborough , die zich , als Gene, raai, in den Spaanfchen Succesfie-oorlog beroemd maakte, GO Wylen de Hertog van newcastle.  DE ROEMZUCHT. $t «Myderi hooren, welk wreedhartig Profefchryver ka tl zyntraanen wederhouden, wanneer de arme zangfter, na dat zy zich voor minder dan een halve kroon aan ieder hoek der ftad heeft veil geboden , nu in de Munt (z),met andere lichtekooijen, fchoon niet door het drukken haarer vaerzen bedorven, zich moet vereenigen , om een weinigje genever te kunnen borgen. O gy. Barden, waarom wilt gy zingen, zo de aan* drift u ontbreekt ? waarom wilt gy van honger ver* gaan, om toegejuichd te worden ? Daar de onherroe* pelyke wetten van Apollo u voor overleden verklaaren, waartoe zullen dan uwe waarende fchimmen nog de vervaarde drukpers beangftigen ? Slechte vaerzen, deeze uitwasfen van het brein, blyven nog groeijen, gelyk het hair, ook na des dichters dood. Alle andere ambagten vorderen loon, maar vaerze* maakers beedelen. Een opdragt is niet zelden een houten been. Zo verfchynt een onvruchtbaare la beo , als een rechte beedelaar, met geleende hoerenkinderen , om medelyden te verwekken. Hoe zeer ik zelf daaronder mag gerekend worden, ik laak de Hechte dichters, ik laak ze, niettegenltaande anders de beminnenswaardige damon myn vriend is. „ Is het dan een misdaad te fchryven"? Neen. Indien de zcldzaame talenten van de aanblaazende Godheid getuigen , dan is het misdaad niet te fchryven. Daar zyn, hoewel weinigen, echter nog eenige groote zielen, die, ongemerkt, den geleerden arbeid befpieden, die de waardy der dichtkunst kennen, die haare toeCs) De Munt is een huis of wyk in Londen , welke eertyds het voorrecht bezat, dat arme fchuldenaars aldaar voorde vervolgiug der gerechtsdienaaren veilig waren.  62 »e roemzucht. toejuiching zoeken , wier bedryven haar ftoffe oplevert , wier goedgunltigheid haar onderfteunt die ongevergd, ook de geringde aanfpraak op vernuft aanmoedigen, en, althans voor myn gedichr, de eenige helaas! de eenige ontfchuldiging, aan de hand geeven! argyle (aa) maakt 'er zyn werk van , het echt vernuft weder voor den dag te brengen; en dorset (M) lacht den dichter toe, indien Apollo dien eerst toelachte. De gryze pembroke (cc) bemint nog de lan- beminde kunften, en henrietta (dd) bezielt gelyk een Zanggodin. Maar , ach ! ook de iterkfte aanblaazing kan den roem met verwerven , naar welken Dichters vruchteloos fmachten. Hoe zinneloos is de bedoeling van hen, die, uit dorst naar glorie , trachten te vermees. teren, wat niemand by zyn leven kan bezitten ! De roem is een erfgoed, dat den menfchen niet dan by hun fterven (waarlyk fpaê genoeg!) te beurt valt. Van deeze waarheid is de flimme lintot f» zo zeer overtuigd, dat hy zyn Schryvers van honger laat fterven , om hunne werken te kunnen verkoopen. „ Zulk een roem evenwel is de waare rykdom fchreeuwen , in hun opgetogenheid, de Dichters. „ Rykdom is de waare roem;" roept een andere klas- fe (aaj De Hertog van argyle. ibb) De Hertog van dorset , wien onze Dichter zyn eerfte Hekeldicht toeeigende. f» De Graaf van pembroke. Zie onze Aanmerking op het eerfïe Hekeldicht. ddd) Volgens den fleutel, Lady henriette cavendisk holles harley. (*0 Eea voornaam Boekhandelaar.  ite roemzucht. 63 fe van menfchen, die geen ondeugd noch fchande dan in het gewaad der armoede kennen , en wier trots in evenredigheid met hunne- geldbeurzen zwelt. Het zyn niet alleen de laaggeboorenen , de mismaakten en afgeleefden , die den roem blootelyk in den glans van het goud zoeken; neen; de eerlre jonge Lord, dien gy in de Malie (ff) ontmoet, gelykt den ergften vrek in de Lombaardftraat (gg), welke uit de opgezamelde kaarseindjes een fommetje vergaêrde , en van honger fterft, om een millioen met een penning te vermeerderen. Een baardelooze vrek! —— ó dit is een grouwel, onbekend aan de voorige tyden; een fchandvlek, die ons geheel en al behoort. Een vuurig minnaar, van de rechte nieuwe foort, zal gewillig zyn celia verpanden, om 'er zyn landgoed voor intelosfen. De jonge, aanzienlyke, ryke castalio is doodelyk verliefd; noem flechts den naam zyner fchoone, en de liefde tintelt hem in de oogen. Verban, godlyke monimia ! verban uwe tedere zorgen; gy hebt geen' anderen medeminnaar te duchten , dan — een halve kroon. Hy draagt 'er roem op , dat zyn naam tot de laate nakomelingfchap zal worden overgebragt, niet wegens de armen die hy onderfteunt , maar die hy gemaakt heeft. Zulk een eerzucht ontvonkte geenszins zyn groote Voorvaderen, toen henrik (Wi) zegepraalde, en half Frankryk te onder bragt. Hy zou , indien 'er wat mede te verdienen ware , gaarne een flaaf, een hoe- (f) The Mali, een laan in 't park van St. James. (gg) Zo genoemd wegens de banken van leening,en vermaard wegens eenige groote woekeraars. (hh) Koning öknrik, de Vyfde.  64 BE ROEMZUCHT; hoerenwaard , een hond willen weezen , ja zelfs e'eri domme Sherif (ü), alleen om zyn' gouden keten. Wie zou een (laaf willen weezen ? roept de dappere Overfte, terwyl hem de eerzucht uit de oogen ftraalt. Met luider ftemme bepleit hy zyn recht op een' önkwetsbaaren roem. Zyn aanfpraak is billyk , want hy wil 'er niet om vechten. Alle krygslieden toch hebben moed, alle Geestelyken Christendom , en alle Hofdames fchoonheid, —uit hoofde van hunnen ftand: maar wanneer hy uitweidt over den laatften veldtogt, en, in zyn verheven befehryving, over bergen van dooden zweeft, dan verfchaft hyden vyanden, die hyverfloeg^ door elk verdichtfel, een zoete wraak, en fpreekt zyn zwaard byna geheel vry van den aangetygden blaam. Een krygsman moest banger zyn voor pogchery dan voor een bombe, en zo zedig als een maagd. De eer is een waterbel, wier fraai alleen door den omzichtigen genoten wordt; zy breekt op het aanraaken : de eer is een fihuld, welke de waereld alleen voor uit* muntende bedryven betaalt; zo dra gy u-zelven be^ taalt, is de waereld ontflagen. Indien 'er geen andere tong ware, om die te verkondigen , dan zyn eigen, nooit waren de heldendaaden Van augustus bekend geworden, augustus helden- daaden? Indien die dubbelzinnige naam myn' leezer tot misverftand mogt verleiden , zy het hem genoeg, dat de waarde van den Vorst , dien ik bedoel (kk), zo groot is, dat zelfs de Romeinfche au* custus over die misvatting niet zou bloozen. (//) Een Koningklyk amptenaar ,' eigenlyk een Drost of Hoofdfchout. De naam van den voorigen Koning was gêorgé AUGUSTUS. DE  D E ROEMZUCHT. VYFDE HEKELDICHT» E   67 D E ROEMZUCHT. VYFDE HEKELDICHT. over de VROUWEN. Uit het Engelsch van e. young. „ O fchoonlte der fchepfelen, het laatfte en beste „ van alle Gods werken ! fchepfel , waarin alles uit„ muntte, wat ooit, voor het oog of den geest, als „ heilig, godlyk,goed, beminnenswaardig of aanvallig gevormd kan worden! hoe geheel zyt gy verloren!" MILT O Nt De Eerzucht heerscht niet alleen in den koenen man; ook zachte vrouwenharten erkennen het gezach van den woesten geweldenaar; fchoon hy zich by haar met teêrder dingen , dan het verllaan van heirlegers en het onttroonen van Koningen bezig houdt. Merk flechts op , en gy zult zien hoe hy by de fchoonen een' vinger buigt, of een hair in orde brengt, of een ftraalend oog doet rollen, of in 't midden der vreugd met moeite een' zucht uitperst. Wy blyven het vrouwelyk gedacht eerbiedigen, niettegenftaande wy haare gebreken laaken. Ja, het zyn even die gebreken, waaraan wy zulk een ryk onderwerp te danken hebben, een onderwerp, beminnelyke L , dat my dubbel bekoort, dewyl een Hekel» fchrift op deezcn een' lof voor u behelst , voor « E b die.  6ö DE ROEMZUCHT. die, uit alte tedere befcheidenheid, een minder fynen lof geenszins zoudt dulden. Britanniës dochters, over het algemeen meer fchoon dan kiesch, alte zeer op toejuiching gezet, misfen niet zelden haar doel. Door zich beftendig in het openbaar te vertoonen, verfcbaffen zy een alte goedkoop vermaak aan de menigte, en bezwalken haaren luister voor het verzadigd gezicht. Even zo fchoon, maar ook zo weinig achterhoudende als de zon, doorloopen zy alle de tekenen der ydelheid (a) : Saletten, wandelplaatfen, ruuwe volksfeesten, voorlezingen, te recht (tellingen, fchouwfpeelen, vergaderingen , danspartyën , gezondheidsbronnen , dolhuizen , halsrechten , kermisfen , waarzeggersholen , leeuwenkuilen , herbergen , koopbeurzen , tuchthuizen , hofzaalen , inwydingen, te pronk Hellingen , vorftenkrooningen , grafkelders , koordendansfers , begraafenisfen , marionetfpelen , legermonfteringen , verkoopingen , paardenrennen , verdichte wonderge- boorten, en nog het vreemdst van allen —— kerkgeltoelten (b). CLA- (a) Met zinfpeeling op de tekenen van den dierenriem. Q>) Het is natuurlyk dat in deezen dierenriem der ydelheid, welke de Engelfche Vrouwen doorloopen, verfcheide tekenen voorkomen , die ons minder bekend zyn. Daartoe reken ik de ruuwe volksfeesten, {coarfe feafts in city halls,) welke op Stadhuizen, by verkiezingen als anderszins , gevierd worden; — de vergaderingen, Qcommitiees) byzondere famenkomften van gemagtigden , door het Parlament daartoe befchreven; — de leeuwenkuilen (Homééns) zodanige kelders in den Tower, te Londen, waarin men leeuwen en andere wilde dieren vertoont; - de jnwy  de roemzucht. 69 clarindes boezem blaakt, doch alleen van eerzucht ; en de liefde wordt daarin door edeler vlam vermeesterd. Nu verfpreidt zy warme draaien van hoop, dan weder duikt zy, gelyk de zon in de Aprilmaand, in de wolken. Nu doet zy al haaren luister fpeelen, om haaren minnaar te ontvonken; dan weder verbergt zy, enkel uit praalzucht, haar bekoorlykheden. Nu eens fchept zy vermaak in zoete klagten, en plotfelyke aanvallen van fmart; dan weder fpringt zy op van vreugd ; dan is alles louter verrukking en zaligheid : en het goede kind is in beide gevallen even oprecht. Hoe rolt zy haar betooverende oogen, en bevlytigt zich uit alle haare krachten, om hem, dien zy haat, recht vriendelyk toe te lonken ! doch, even gelyk onze dappere mannelyke helden , meer dapper dan wys , maakt zy alleen veroveringen ter liefde van de zegepraal, niet van den buit. zara inwydingen , (injlallments) eigealyk het prachtig inftalleereri der Ridders van den kousfeband, enz. grafkelders, Qombs) inzonderheid die in de Abtdy van Westmunfter;— te pronk Hellingen, [pillories): men noemt in England the Pillory de kaak, waarop misdaadigen ten toon gefteld worden ,• ——« eindelyk, verdichte wondergeboorten; in het Engelsch, rabbits: (konytteri); dat volftrekt onverftaanbaar is, indien men niet weet dat omtrent den tyd , toen dit Hekelfchrift het licht zag , zekere bedriegfter voorgaf van konynen bevallen te zyn ; welk verdichtfel, ondanks zyne ongerymdheid, eene menigte aanfehouwers lokte, en welke gebeurtenis door den vermaarden hooarth , in eenen zyner hekelende kunstprenten, is vereeuwigd. Ik ben zo wel deeze als verfcheideue andere ophelderingen, verfchuldigd aan den zelfden Britfchen Geleerden , van wien ik reeds meermaalen gewag maakte. E 3  ?0 de roemzucht. zara gelykt den Etna , met fneeuw bedekt, uitwendig enkel ys, van binnen louter gloed. Tweemaalen eer de zon ondergaat, aan den ydelen omgang der waereld ontweken , en door aandachtigen yver bezield, leest zy dePfalmen en Hoofdnukken voor ieder daggefchikt, in haar Cleopatra (c), of een onlangs uitgekomen tooneelftuk. Zo bedriegt de ernffige zara , door haar vroome houding, het menschdom, en verfchuilt zich achter haar gezicht. Niet verre beneden haar in roem, is zy, die door haar befchaafdheid voor ons een lastig gezelfchap wordt; wier wellevendheid haar tong in geduurige beweeging houdt; die u ongelukkig acht, wanneer gy rust geniet; die haar fnedig brein martelt om u geduurig iets nieuws te melden , en u met een' eed verzekert, dat haar Overgrootvader geftorven is. Een vrouw behoeft voor geen duurte van woorden beducht te weezen ; maar het is voor haar indedaad een gantfche taak, te leeren hooren. Hierin ligt de groote kunst der verkeering ; dit toont dat wy en befchaafd en wys zyn , of maakt het ons. „ Laat, roept xantippe , laat jonge dochters , ;, die niets weeten te zeggen , in ftïlzwygendheid „ verzonken, het daglicht vlieden: laat de fchuldige 5, vrouw , door haar fchroomvallige houding en be„ deesde taal, een boos geweten verraaden." xantippe weigert, alleen uit deugd, zich naar de voorfchriften der menschlykheid te gedraagen; zy weigert, uit wysheid, zich aan de regelen der wysheid te onderwerpen, en raaskalt, om haar geestigheid te toooen. Om haar onbevlekte kuischheid te ftaaven, verCO Een bekende Roman,  DB ROEMZUCHT. 7» rerfmaadt zy de lief koozingen van haaren echtgenoot; maar naauwlyks ontflipt, hy geval, een ongelukkig woord de lippen van haaren onvoorzichtigen gemaal, of het geliefde porcelein , in een' wervelwind door het vertrek vliegende, geeft niet onduidelyk het dreigend misnoegen van Mevrouw te kennen (d). Het is waar , de wyn kan ook de zachtmoedigtte vrouw in het vuur brengen; maar de bitfche xantippe, die geen geleende vlammen noodig heeft, laat ook by het verkoelende gerstenwater en de driftenftillende thee , haar donders rollen, en haar blikfems fpeelen: zelfs rust zy niet by nacht, maar doet, met meerder oprechtheid dan kieschheid, de bedgordynen van haaren vrieudelyken raad fchudden. Zy fchept, gelyk de echo, vermaak in den weerklank, en behoudt voor zich , als een eeuwig recht, het laatfte woord. Is het dan niet genoeg dat pest en oorlog en hongersnood zich opmaaken, om onze euveldaaden te ftraffen? moeten ook nog onze vrouwen wys zyn? Pest , oorlog , hongersnood, en een ontelbaare ftoet (cf) Zou onze Dichter hier ook de Xantippe op het oog gehad hebben , welke moljere , in zyn Ecole des Femmes, befchryft? ces femmes de Men , Bont la mauvaife humeur fait un procés fur rien; Ces dragons de vertu, ces honnêtes diableffes, Se retranchant toujours fur leurs fages proüeffes ; Quipour un petit tort qitelles ne nous font pas, Prenncnt droit de traiter lesgens du haut en bas, Et veulent, fur le pié de nous et re fidelles, Que nous foyons tams a tout endttrer d'elles* E 4  7* BE ROEMZUCHT. ftoet van zonde - wreekende plaagen , treffen den mensch. Van welke naare onophoudelyke zorgen worden wy niet allerwegen omringd ! Welke dagen ondergaan wy niet, zo wel van onze verbeelding, als van ons lot ! Wanneer het noodlot ons verichoont, treft ons de verbeelding te gevoeliger ; wy zyn de fcheppers van ons ongeluk; wy zyn omtrent de ellende zelfmoorders. Overtollige hulp! noodelooze kunst.' Is dan de natuur te traag om ons te martelen ., of te dooden? Hoe dikwyls luidt op den middag, hoe dikwyls ter middernacht, de klok , die yzeren tong des doods, klopt met een' plegtigen klank aan onze harten , en vindt onze gedachten van huis, terwyl wy de niets betekenende boodfchappen der dwaasheid verrichten ! De menfchen ontzinken ons zo fchielyk, dat , eer wy de middentrappen des levens bereiken , maar weinigen onder ons zo veele leevende als doode vrienden kennen. Echter vervolgen wy , als waren wy onderfelyk, het fchuuwe geluk in een onvermoeide jagt, over berg en dal (O- Onze blaakende arbeid om het gewenschte fpeelgoed magtig te worden , knoopt den nacht aan den dag , den zondag aan de week. Zelfs onze vermaaken zyn angstvallig , en derven tusfchen de heftige begeerte en vervulling. En wat is het loon voor al die fmarte , al die moeite ? Slechts een eenig: de inneemende lonk van een geliefde vriendin , een tedere lach , die eenige balfem onzer fmarte , die gewenschte kalmte voor den droeven zeeman, in den dorm des levens. Hoe zag ik niet menig aanminnige fchoone naderen! in (*) Aartig in het oirfprongke!yke : in oar nfhill c/iaie: {ia onze jagt berg-op.)  de roemzucht. 73 in haar geheele houding was zachtheid , in haar oog overreding : welk eene zegepraalende tederheid, die alles te onder bragt, die echtgenooten vriendelyk, en wilde dieren tam maakte! Ook de bewooners der bosfchen worden door onze rustelooze nimfen vervolgd : het genacht der mannen is niet het eenig wild, waarop zy jaagen: in bosfchen en velden voeren zy haaren roem in top: aldaar rent Jonker betje over hek en haag, terwyl Juffer karel , aan het toilet gekluisterd , zich niet ligtelyk aan de barbaarfche zon en wind zal waagen. Eenige maagden willen nog heldhaftiger zyn, en fpringen van het jagt- op het manegiepaard, bellieren zyn fprongen met de houding van een' krygsman, en fobert (ƒ) wordt de vormer der Schoonen. Doch meer dan één ros moet de heerfchappy van delia gevoelen, daar zy, zegevierend , op den vliegenden wagen zit. Hoe bevallig klapt zy met de zyden zweep , terwyl zy door de opgetogen menigte heenerent! Niet min handig dan haar koetlier , voert zy den teugel , en fluit zoetelyk haar diuretifche toonen (g). Zulke wagenmenners zouden , gelyk sesostris (fc), indien zy wilden, zes monarchen in het (ƒ) De Overfte fobert, Piekeur; volgens den fleutel. (g) la het Engelsch zeer behoedzaam uitgedrukt: And whiftles fweet her diuretic ftrains. Diuretic, (diweticm,) is het kunstwoord , in de Geneeskunst gebruiklyk , om zodanige artfenyen te befchryven, welke van de zelfde uitwerking zyn, als doorgaands op het fluiten by de paarden plaats heeft, middelen naamelyk die afzetten, het water afdryven. (h) Die, volgens het verhaal van diodürus , jaarlyks E 5 vier  74 be roemzucht. het gareel kunnen dryven. Door roemzucht aangefpoord, rydenze, roeijen, loopen, fpringen, zwemmen, fchieten in de vlucht, en beflisfen over werken van vernuft. De beminnelyke daphne heerscht over de fraaije letteren, en apollo draagt op nieuw haar ketenen In eene wulpfche houding op haar fofa geworpen, verleent zy den dichteren , die in wedftryd zingen, gehoor. Zy zet den laatften ftempel op ieder kunstwerk. Zodra één bedryf is voorgelezen , profeteert zy reeds de overigen; en terwyl zy dan met een' beflisfenden toon uitfpraak doet, overreedt zy de gantfche ftad dat zy fchoon is. Indien de aanvallige daphne het aangezicht van hecatessa (i) had , hoe verbaazend zou de fynheid van haar' fmaak afheemen! By eenige vrouwen ligt het verftand in haar gelaatstrekken , en al haar geestigheid fchittert uit haare oogen. „ Hou op , berisper , zegt ze ; bedenk wat gy „ zegt. Zou my dan gezond verftand moeten ont„ breeken , om dat ik fchoon ben?" o Neen. Zie steela , wier oogen zo helder flonkeren, als of haar tong nimmer verftandige taal kon uiten; en nogthans, welk een waare geleerdheid, welk een doorzicht, welk vierVorften, door hem overwonnen, voor zyn'wagen liet fpannen. (O Onder deezen naamfchetste zich een Britfche Juffer, in het 48de (luk van den Engelfchen Spectator, (in de Nederduitfche vertaaling het 36 Vertoog) die den Uitgeever, als zyn zeer affchuwelyke dienaaresfe, verzoekt een woord' voor haar te willen iïneeden , bekwaam om al wat lelyk is op éénmaal uittsdrukken.  de roemzucht, 75 welk een vuur ! Zy fchynt van hooger magt bezield , en kan zelve anderen bezielen. Indien derhalven geen geest van eigenzinnigheid alle Schoonen beheerschte, hoe zou het dan mogelyk weezen , dat daphne kon fchryven, en stella zich daarvan onthouden ? Wy erkennen het , fchoonheid is geen hinderpaal voor het verftand , maar zy wettigt ook geen dwaaze vermetelheid. sempronia was met haar' beftemden echtgenoot zeer vergenoegd, en had 'er ook reden toe. De jongeling muntte uit in geftalte en bekwaamheden : hy bezat elke deugd, bevalligheid en kunst, die het billyk recht hebben een vrouwenhart te vermeesteren: hy beantwoordde haar genegenheid met wederliefde, alle haare zuchten met de zyne: hy blaakte in al den gloed eener jeugdige liefde ; zyn bezittingen waren groot , en overtroffen de haare : hun geluk was het voorwerp van de gefprekken en benyding der Had. Hun trouwdag was reeds bepaald, toen zich een verminkte , uitgemergelde, oude Ligtmis opdeed, die nog een morgen lands meer bezat. Ik fchaam my het noodlottig gevolg hiervan te vernaaien. ———» Wie kan de fchoonen van praalzucht en gierigheid geneezen? De mensch is ryk met een gering vermogen, indien hy flechts gezond oordeelt. De natuur is maatig, en heeft weinig behoeften : de bevrediging van deeze weinige behoeften , is een bron van zuivere geneugten ; maar de dwaazen fcheppen zichzelven nieuwe begeerten. Inbeelding en Hoogmoed zoeken , met geweldige kosten, naar dingen, die noch aan de reden , noch aan de zinnen fmaaken. Wanneer overlaading of ondankbaarheid onze wezenlyke geneugten in  ?6 DE ROEMZUCHT. in den beperkten kring der natuur vernielt , zoeken wy onze toevlucht in het hersfenfchhnmig land van . gerucht en pronk , alwaar geen zuivere vermaaken, alwaar niets dan drooraen gevonden worden. Dan trachten wy , gelyk de kat onder de klok der' luchtpomp, op eene vreugd te aazen , die te dun is om de ziel in het leven te behouden. lemira is ziek : dat men fpoedig den Geneesheer roepe ! Hy verfchynt. Maar waar is de Lyderes ? Zy is op een dansparty. De Arts Maat verzet. Haar kamerjuffer buigt zich beleefdelyk, en zegt: „ Zo is „ Mevrouw doorgaans: haar ziekten worden'meestal „ door vermaaklykheden weggejaagd, 't Is waar, zy „ kan niet ftaan , maar zy kan den geheelen nacht „ dansfen. Ik heb gezien dat Mevrouw, (want zy is „ een liefhebfter van de muzyk) tegen de koorts zich „ in Juny van een Opera heeft bediend, en (fchoon „ het middel u wat veel gewaagd zal voorkomen) dat „ by haar een wandeling, in het Park, ter midder„ nacht, voortreflyk is tegen een verkoudheid. Te„ gen het kolyk, is by haar niets beter dan een ont„ byt van onrype vruchten , en tegen een kwaade „ maag, dan een avondmaaltyd des nachts ten drie „ uuren." Zonderlinge middelen ! zegt de Arts. Moeten de Vrouwen dan altoos een' Geneesheer of een' dans hebben ? Wanneer zy doodelyk ziek zyn , zwerven ze veilig buitens huis , terwyl zy binnens huis in volmaakte gezondheid kwynen en fterven. De vrouwen zyn ziek , dewyl haar iets anders dan de gezondheid ontbreekt ; en een kaartje voor het bal, geneest beter dan een recept van den Arts. Goede hemel! met welk eenkwynende bevalligheid, met welk een vertederde houding , zinkt gindfch* fchoone  de roemzucht. 77 fchoone op haar ftoel , zo bleek als een jong tooneeldichter, wanneer de pen van den ftrengen cibber (k) over zyn geliefde vaerzen zweeft! Hoe! Is haar ge•maal vertoornd? of heeft haar Fanny (*) , geknord? is haar Vader geftorven ? of de maskerade verboden ? „ ó Neen: door nachtbraaken zyn haar roozen ver„ welkt." Maar waarom ging zy niet te bed ? „ Juist om dat het nacht was." Heeft zy dan gedanst, of gefpeeld ? „ Noch het een , noch het ander." Wel nu; de nacht verloopt immers ligtelyk onder een aangenaam gefnap ? „ Ook niet. Zy wilde liever ge„ heel alleen by haar gebedeboek opblyven , dan, „ zeer onfatfoenlyk , tot den vroegen morgen flaa„ pen." Zó gaat Mevrouwe cinthia , als de Vorftin der duisternis , met de fatfoenelyke uilen naar bed: zó begeert het haar Roemzucht, hoe zeer haar gezondheid het verbiedt: haar ziel is zot, terwyl haar ligchaam wys is. Anderen weeten door ongemeen e kunsten verwelkte bevalligheden te doen herleeven , en pryken in den bloei eener vyftigjaarige jeugd. Gy hebt des morgens een blonde nimf genoodigd; om haar woord te houden, verfchynt des avonds een bruinet: het glimmend zwart dat den volgenden dag haare lokken fiert, moet welras weder wyken voor 't natuurlyk rood. Geduurig zyn haar voorbygaande bekoorlykheden in afwisfeling, gelyk de hals der duiven , en zelfs in uwe armen is zy de lieve mededingfter van zich zelve. Onze (£) Doelende op de doorhaalingen van den Britfchen Hofpoëet cibber, in zyn betrekking als beftierder van den Schouwburg. (*) Een fchoothondje.  DE ROEMZUCHT. Onze befchilderde fchoone heeft flechts één verwonderaar, dien zy nergens vindt dan in haar' fpiegel; en evenwel is laura zo uitmuntend fchoon , dat al haar kunst naauwlyks in ftaat is haar minder fchoon te maaken. Alleen de Hemel, die lelyen en roozen met minder fchoonheid fchildert , weet der vrouwen kaaken te blanketten. Zie u deeze bloemen aanlagchen ! Zó ryk is de zegen , welke de natuur uitftort, dat de overladen menfchen naauwlyks ten halve haare fchatten genieten. In de afgelegenfte wildernisfen, buiten het bereik van 't menfchelyk gezicht, kweekt zy haare bloemen, en fpreidt haar veldtapyt: heldere ruifchende beekjes doorflingeren de eenzaame woesteny , en verkwisten haar muzyk voor de wilde dieren. Is de natuur dan karig met haare weldaaden, en kunnen wy, fchuldeloos, in een waereld als deeze, ons beklaagen? Neen, onze dartele fmaak verwerpt haare geoorloofde geneugten, en verkiest daarvoor de bedorven aanlokfelen van geblankette kunst. Zo geweldig is kul via op de ftad verzot, dat de frisfche lucht (zeldzaam uitwerkfel!) haar zenuwen ontftelt; dat groene beemden en fchaduwryke bosfchen en kristallen bronnen en leeuweriken en nachtegaaien haar verveelen ; dat fmook en damp en gedruis en gewoel haar vermaaken, en een famenpakkend gedrang haar ten eenemaal verrukt: waar zilveren beekjes door bloemryke beemden fpeelen, en de kamperfoely haar geuren , en de linden hunne fchaduwen verfpreiden, haakt zy naar den afweezenden ftank van modderige ftraaten , en ftopt haar' neus toe voor een bed met violieren. Hoe is het mogelyk , dat het luidruchtige leven meer dan het ftiile, het gewoel meer dan de eenzaam- heid  de roemzucht» 79 heid behaagt ? In de afzondering betreeden wy een' gemaklyken open weg ; in de waereld dwaalen wy door doornen en ftruiken , door hardnekkigen wederftand en verwarden ftryd .en neteligen zorg en giftiger» ft eekenden haat, die onzen doorgang ftuiten , onze vaart belemmeren , en het fterkfte zielgeftel gevoelig kwetfen. ó Heilige eenzaamheid! hemelfche rust! door de wyzen gezocht, door de grooten benyd; by uwen zuiveren ftroom, of in uwe golvende fchaduw, lief» koozen wy defchoone wysheid, die fpruit des hemels. Onfchuld en vrede, die vreemdelingen op aarde, zyn het echte kroost, door haare tedere omhelzing voortgebragt. Aldaar, uit het gewoel der menfchen, op het veilig ftrand geborgen, kunnen wy vernoegd het verre onweêr hooren bulderen. Aldaar, gezegend met gezondheid, door geen bezigheden geftoord, genieten wy het tegenwoordige leven , terwyl wy ons het toekomende verzekeren : aldaar fchertfen de zanggodinnen ; en ook dit vrye lied heb ik aan u, ó Eastbw ry (l)! het verblyf der muzen, te danken. Aldaar fchertfen de zanggodinnen. Evenwel niet da"ar alléén: ook in de ftad gevoelt amelia haar' heiligen invloed. Niets dan een genie paart zich met een genie, amelia,zelf een fchitterend vernuft, kiest ook een (/) Wy hebben , by het begin van het derde Hekeldicht reeds aangemerkt, dat onze Schryver zich fomcyds op dit voortreffelyk Landgoed van Mylord Melcomhe ophield, het welk ook door thomson, in zyn' Herfst, wierd befchrevert als het „ verblyf der Zanggodinnen , daar zy in de ge,, heime priëelen en de kronkelende wandeldreeven voor „ den deugdzaamen young en den bezitter van dit Landr, goed Uuwerkransfen vlechten."  S° DE R.OEMZUGH T. een fchitterend vernuft tot echtgenoot. Twee fchttterende vernuften by elkander! Men zegge vry dat thans de wonderwerken ophouden ; ons paar echter leefde drie , drie geheele wonderbaare dagen in vrede : by het ryzen van den vierden morgen , ontlïond 'er een hevige twist over de vaerzen van durfey en het profe van bunjan (m): de geleerde kryg wierd van wederzyde met gelyke krachten gevoerd, en den vyfden morgen door eene echtfcheiding geëindigd. phoebe , hoewel niets minder dan gelukkig , beroemt zich echter op een' rykdom van geluk. Onvermoeid bezig met het najaagen van bedrieglyke beuzelingen , is zy vergenoegd met fmarten, dewyl zy den naam draagen van geneugten. Met welk een natuurlyk nagebootfte verrukking roept zy uit: „ wat waren wy „ gisteren gelukkig ! en dan , welk een vermaaklyke „ party hebben wy morgen niet te wachten!" hoe zeer het haar ook bekend is, dat dit vermaak welhaast in treurigheid zal verkwynen. Op het tegenwoordig uur durft zy zich nooit beroemen ; dit bedrog ware te lomp , en gaat haare krachten te boven ; want zo groot is onze zwakheid, of ons ongeluk, of, dat nog erger is, ons misdryf, dat wy het tegenwoordige oogenblik gelyk een echtgenoot ontwyken , juist dewyl 't het onze is. Vermaaken zyn 'er maar weinig , en nog weiniger genieten wy. Het vermaak is , gelyk kwikzilver , glins- (m) De eerfte een zeer middenmaatig Dichter, in het begin deezer eeuwe ; de tweede , zyn tydgenoot, door een zyner eenvoudige ftichtelyke ichriften : eens Christens reize naar de eeuwigheid, ook by ouze Landgejiooten njet onbekend.  de roemzucht, 8l glinsterend en fchuuw: met het grootfte overleg trachten wy het te vatten , telkens ontQipt het ons , en blyft geduurig glinfteren ; en zo wy het eindelyk grypen , wat is dan ons groot gewin ? wat anders, dan een doodelyk vergif in onze aderen ? Wanneer flavia in haaren fpiegel een' engel gewaar wordt, Ouistert Hoogmoed haar gevaarlyke logens in, en vertelt haar, terwyl zy zulk een fchoon gelaat befchouwt , dat zich geen gezicht aan zulke hemelfche bevalligheden kan verzadigen: vandaar dat indien haar minnaar eenmaal geeuwt, eensklaps haar geheele zielgefteldheid fchynt veranderd , en het arme kind in traanen wegfmelt. Onlangs zag de jonge en tedere fchoone haaren wensch voldaan, en bragt den gantfchen nacht met strephon in het ftreelendlte genoegen door : by het aanbreeken van den morgen vondt hy , ontwrakende , tot zyn grootfte verbaaziryg, zyn bruid zich in traanen baaden. Welk een wonderwerk, z ;gt strephon , wat doet u fchreijen ? Ach ! roept ? ƒ uit : barbaar ! hoe hebt gy kunnen Jlaapenl De mannen beminnen een meesteres , gelyk een feestmaal : hoe aangenaam is het de eene te behandeJen, en het ander te fmaaken! en echter zyn 'er zekere uuren van den dag , dat wy en onze meesteres en onzen maaltyd gaarne ontbeeren: doch welhaast keeren onze kortsverzadigde begeerten weder, roept onze maag , klopt onze boezem op nieuw. Dat dan de mannen toch nimmer eene eeuwige liefde zweeren! dat de vrouwen toch nimmer zegepraalen of wanhoopen, nooit den blaakenden of kouden minnaar te zeer roemen of laaken ! honger en liefde zyn niet afhangkelyk van den wil. F Het  &2 i) E ROEMZUCHT» Het is waar , een meer gelouterde hartstocht heeft 'er plaats voor die weinige fchoonen, welke op zielbekoorlykheden prys Hellen; doch phyllis is niet van dien ouderwetfchen ftempel. phyllis en damon verbonden zich in de echt: eeuwige liefde is juist van haaren fmaak; ook eischt phïllis van haaien damon althans niet minder dan eeuwige liefde. Hy omhelst haar, en zegt met een teder-lonkend oog : ja , ik zweer u een eeuwige liefde ; alleenlyk zeg my, ïnyn beminde, myn vriendin, myn hooglïe fcbat, zeg my op welk een' dag der naaste week die eeuwigheid zal eindigen •> Eenige fchoonen geeven aan de fierrekunde den voorrang boven de liefde , verlaaten de fterfelyke mannen, en zweeven in de bovenfte gewesten. De bevallige Natuurkenner fhelt naar rowley, die de gelieele fchepping in een doos bevat f» = zy volgt den loop der planeeten in haar verfcheide kringen, en dryft met uwen ondermaanfchen dans, ó poitier (<,)! den fpot: («) Eea maaker van Phyfifche kunstwerktuigen, inzond derheid beroemd door het vervaardigen van het eerfie PI». mtaHum,*™ de uitvinding van den vermaarden george craham , voor den Graave van Orrery , waarvan ook de Heer young elders (Nachtgedachten IV. Deel bl. co.) melding maakt. 00 Vermoedelyk een beroemd Fransch dansmeester. Ook doelt hier onze Dichter op een bekende poëetifchè voortelling van de beweeging der hemelfche Kgchaamen, onder het denkbeeld van een' geheimzinnigen en ingewikkeiden dans , door hem, in zyn Nachtgedachten, breeder ontvouwd. Zie, aldaar, 0I3ze Aanmerking (fc) IV. Deel blatlz. i2£,  ii e roemzucht. 83 fpot: zy bedelt verfcbe lucht by desaguliers ; en whjston (p) is met haar niet zelden in onderhandeling. Met welke nuttelooze proefneemingeu houdt zich sophronia bezig ! haar vrolyke Overfle is immers niet gefchikt om onder de luchtpomp te derven. Doch hoe zeer ook thans by haar die woedende zucht naar hooge kundigheden heerscht, welhaast heeft ook by haar (ó wankelmoedige fekfe!) al die geleerde arbeid een einde. Zie hoe een fchoothondje (q) haar van Jupiter aftrekt, de derren verdringt, en newton tot een' zot maakt. Zie eens * * * (r). Nimmer heeft zy den afdand van Saturnus gemeeten, en echter ontbreekt het haar aan geen fchrander oordeel. Met een aangeboren derkte van ziel , haar byzonder eigen , grypt ze elke zaak van de rechte zyde aan , terwyl de verbysterde geleerdheid haar van verre nahinkt. Bevallig voor het oog , en bekoorlyk voor den geest, beheerscht zy de grooten, (p) Twee vermaarde Natuur- en Sterrekundigen. Q) In het Engelsch enkel Pug , de gewoone benaaming van zekere hondenfoort met zwarte neuzen, anders Dutch maflifs, by ons fteendoggetjes, eertyds de geliefdfïe fchoot* hondjes der Engelfche Dames. (r) De Heer ebest vermoedt dat de ongenoemde Vrouw, welke alhier gefchetst wordt , de Koningin carouna . Echtgenoote van Koning georgeII. zou zyn,-naardien onze Dichter-, op het einde van zyn zesde Hekeldicht , van die Vorftin getuigt: „ Zo ergens myn lied , als een tegenwigc „ van zo veele gebreken , Godlyke daaden of edele gezind„ heden ten toon fpreidde, dan lachte zy het aan met eert „ deelneemend genoegen , zonder te weeten van wie mys» „ zangfter dien glans ontleende. F a  ?4 DE ROEMZUCHT. grooten , en onderwyst de wyzen : zy paart de befchaafdfte zeden met de aangenaamfte inborst; in haar ftaatigen ernst ongedwongen; in haar vrolykheid befcheiden ; ftrengelyk waakzaam over haar hart; ook op de fchitterendfte tooneelen bezig met zich zelve; in den drang der verkeering, en zelfs aan het hof oprecht : oprecht en tevens blaakende in verftandigen yver, fielt zy een edelen roem in wéldoen. Echter is zy niet te verheven voor de gewoone zorgen haarer kunne : haar kleedy geeft den toon der mode : in het beflisfen over zyden doffen en porceleinen befchouwt men haar als hoogde rechter: ook in deeze gewigtige ftukken is zy als de beflierfter van het gemeenebest; en wanneer 'er gefchil over het hoog gezach van twee beroemde kantenkraamfters ontftaat, dan is alles louter twyfeling en nacht, tot het hangend noodlot zich van haaren wenk bedient , om den grooten twist te beflisfen, Daar zy door zulk eene ziel uitmunt, waarom toch beyveren zich de fchoonen dan enkel om haar kleeding na te volgen ? Hoe verheft zich een andere nimf tot de Godgeleerdheid , en wordt , voor niet, een uitlegfter van Godsdienftige verborgenheden ! Haar befluit is voor de welvaart der kerk te waakeu, en 'er de zorg voor haar gezin aan opteofferen (s). Haar geestelyk on- derCO In het oirfprongkelyke : en van haare familie een Sine-cura te maaken. And make her family a fine-cure. Een fine - cura noemt men zulk een post eens geestelyften, waaraan geen cura-animarum. of eigenlyke zielzorg, verknocht is. De bedoelde zin fchynt derhalven te zyn; zo  de roemzucht. derwerp kan zy ook by haar kaarten niet vergeeten, maar bedient zich van fchriftuurtekften by het piquetten. Ook in deeze vrolyke famenkomften fpeelt zy de vroome, en dankt haaren Schepper voor een goede kaart. Welke engelen zouden deeze fchoonen niet weezen , die nu zo uitmunten in de Godgeleerdheid, indien zy even zo voortreflyk de naald handteerden ! Doch waarom zou murcia niet in haar tekstverklaaring voortvaaren? kan zy wel op een zediger manier haar vreijery by denPrêeker bevorderen ? Ware het ook indedaad niet hard , dat zy , wier geheele Godsdienst flechts gekakel is, hieromtrent beperkt zou worden? isaak , een broeder der zuchtende gemeente, plag niet zelden , na vruchteloos aan zyn eigen breinkas geklopt te hebben, zyn toevlucht tot de bevallige murcia , met den eenen of anderen tekst te neemen , om deswegen zyn licht by onze fchoone te ontfteeken, Hoe juicht zyn vroome ziel, zulk een liefde voor heilige mannen by het vrouwelyk geflacht te vinden! Met welk een verrukking aast hy, door haar geleerdheid betooverd, als een nyvere by, op haar' bloesfem ! hoe gonst hy rondom haar , en zuigt met alle krachten wysheid uit zulk een fchoone bloem! appia , die den jongen en levendigen minnaar afwyst, jaagt naar edeler buit, naar den aanzienelyken en wyzen. Uit eigen aart meer adelaar dan duif, <*eeft zy, vermetel , aan de waereld den voorrang baven de liefde. Kan rykdom geluk veifchalfen ? Zie rondom u: wat al zo weinig een geestelyke van dien aart zicli om het zielenheil van zyn gemeente bekommert, zo weinig doet hes MAiicu omtrent de belangen van haare huisfelyke familie» F3  80 DE ROEMZUCHT. al prachtige druk ! wat al fchitterende ellende ! Laat de fortuin ons nog zo mild befchenken, de ziel maakt het tot niets , en eischt fteeds meerder. De rykdom is een bedrieger ; geloof nimmer wat hy zegt. Gelyk menig Lord , belooft hy en — betaalt. Hoe moet het den vrek niet ontzetten , wanneer hy van zulk een wonder hoort, als van goud , dat niet betaalen kan (O ? Alles wat tot de behoeften der natuur behoort, heeft eene wezenlyke waarde: al het overige is Hechts het fatfoen, dat niet dan voor een' korten tyd het ongefteld gezicht bekoort, flechts zo lang bekoort, tot wy het weder in een ander fatfoen verfmelten, ingenomen met eenig nieuw voortbrengfel onzer verbeelding. Wel; huuw dan geen landgoederen, maar eene edele ziel. Misleide minnaars , die zo zeer van voortrelfelyke hoedanigheden uw werk maakt , en u verbeeldt de fchoonen door verdienften te winnen! Het is waar, de fchoonen moesten zich door uitmuntend vernuft laaien winnen , gelyk de bloemen haar bekoorlykheden voor de zon openleggen ; en, ondertusfchen , in de fchaal der vrouwen haalt het niet zelden een zotskap over , en een uitlteekend vernuft moet by den lau- (0 In het oirfprongkelyke: van infolvent goud; voegende dus een bywoord , alleen van de armfte fchuldenaaren gebruikelyk, hier by hetgou.d; gelyk ook, elders, in zyn Nachtgedachten: Gold is poer; India's infolvent. &ar wy het vertaalden ; Boud is arm , de Indien zyn on. vermogend. II. Deel, biarfz, 301.  DERttEMZUCH'f. 2/ lauwer ook den wilg f» draageu. Niets heeft in de oogen van liberia zulk een' fchitterenden glans nis balddaadigheid, onbefchaamdheid en trouwloosheid ; als de jongeling die ilout dronk , grof fpeelde , zyn' man onder den voet (lootte , en op zyn geliefde de zege behaalde: voor hem, tot nog toe niet gehangen, fpreidt zy alle haar bekoorlykheden ten toon , drukt den lieven lichtmis in haare armen, en verfchaft hierdoor den man van verdiensten , hoe zeer ook federt lang mishandeld, een volkomen wraak f». Zo gy, in toorn, een vrouw iets kwaads wilt wenfchen, laat haar dan flechts een oogenblik over aan haar eigen wil. Ginds verfchynt in ftatie de teder kwynende rozalinde , welke niet geboren wierd om haar eigen last te draagen. Zy leunt en ilruikelt en waggelt , tot eenige vreemde hulp de krachtelooze fchoone weder tot haare natuurlyke gellalte optilt. Wanneer zy flrengelyk hiertoe gedoemd wordt, onderneemt zy de reistogt door de zaal , met gepaste tusfchenpoozen van rust; doch daar zy best haar eigen zwakheid kent, is zy wanhoopig de Alpen te beflygen, dat is : de trappen op te klimmen, Laat anderen , min af- keerig O) De Heer beert heeft met voorbeelden uit de Engelfche Dichters bewezen , dat by hen de wilgen niet zelden als een zinnebeeld van verongelukte en wanlioopige liefde voorkomen. (v) Zeer waarfchynlyk had hier onze Dichter de volgende plaats van bruyfre in het oog. Les belles filles font fujettes a venger ceux de leurs amans qu'elles ont maltraités , ou par de laids, ou par de vieux , au par d'iniignes manu Chap. III F 4  83 DE ROEMZUCHT, fceerig van arbeid, zeggen: men breng mynen waaijer' haar korte flyl is „waaijer... handfehoen... hoed... „ fluijer!" en dan nog uitgefproken met zulk een' ftervenden toon , dat haar kamenier den roep meer ziet dan hoort. De beweeging haarer lippen en de beduiding haarer oogen lappen het denkbeeld famen, dat haar flaauwe woorden verbergen, ó Luister toch met de ingefpannenfte aandacht; haar ftem is Hechts de fchaduw van een klank ; en help , help toch ! want haar levensgeesten zyn zo uitgeput, dat de eene hand naauwlyks de andere aan haar hoofd kan brengen. Indien het haar daar gelukt over een hardnekkige fpeld' te zegepraalen, dan hygt zy, zwymt, en is van haarzelven. Laat fterkgefpierde reuzinnen haar fpyzen zelf fnyden ; het leven is haar niet zo veel arbeids waardig: het kaauwen moet zy echter zelf verrichten Welk een wreedaartig lot is het, dat onze rozalindb met door gemagtigden kan eeten! In de vrouwelyke eigenzinnigheid ligt, dank zy den hemel! een tegengif tegen het gif haarer oogen O). thalestris munt uit door een mannelyke houding ; haar toon is luidruchtig, haar uitdrukking morsfig. Waarom zou zy zich ook ronde oprechtheid fchaamen ? Wat de natuur durft geeven , durft zy ook by den rechten naam noemen. Deeze e'erlyke mansvclder is ongeveinsd, is openhartig, en verwekt haar jaloerfchen echtgenoot niet zonder reden bekommering. O) Weder een plaats van bruyem, door den Heer young in twee krachtige vaerzen gebragt: Le caprice eft dam les femmes toutproche de.la beauté, pour être fon contrepoifon, & afin qu'elle nuife mtins aux hommes , quitien gueriroientpas fans ce reatede. Chap. Hf.  BE ROEMZUCHT. '9 mering. Van luttel dienst zyn toch de vrouwenrokken, daar de fchaamtelooze taal van een naakte ziel getuigt. Ook plag niet zelden, ten einde haar welfpreekendheid nog meerder luister by te zetten , een ruuwe vloek het gemis van gezond verftand te vervullen. Hoor, hoe haar fchelle toonen de wykende lucht doorfnyden , en de aangrenzende echoos leeren vloeken ! By Jupiter ! is voor haar te zwak, en goed voor den gemeenen man. Zy profaneert als een Christen. Echter, hoe ook haar donder in uwe ooren ratelt , moogt gy u op haar kleeding verlaaten , en gelooven dat zy geen grenadier is. Indien een onweder ons fchrik aanjaagt, hoe veel te meer moeten wy ' niet fidderen , wanneer Jupyn , in zyn plaats , een vrouw aan ons afvaardigt ! een vrouw ? neen ; ik dwaal: een fchaamtelooze vrouw is de haatelykfte man. Maar weinige vrouwen hebben een billyke aanfpraak op waare befchaafdheid ; deeze is de bloesfem van het gezond verftand ; zy is de laatfte vrucht van een welgevormde ziel, gepaard met uiterlyke aanvalheid , die ligchaamlyke deugd. Thans heerscht een algemeene fchennis van het welvoegelyke , en onze fchoonen bevlytigen zich om door gebreken uittemunten. De hedendaagfche vrouwen gelyken naar de fchilders der Chineezen; afzichtige mismaaktheid is haar hoofdbedoeling. Met een houding van onbefchoftheid treeden zy binnen, en werpen zich in den leunftoel. Zo verre is haar omgang met het mannelyk geflacht gevorderd , dat zy haar eigen manieren tegen de onze hebben verruild. Het zedige gezicht, de kuifebe bevalligheid , de edele beweeging, en de zachte tred, al het geen waarvoor hun minnaars zouF 5 den  9® DE ROEMZUCHT* den willen nerven , waarom hunne ouders fmeekteM. is by de fchoonen van onze dagen onbefchaafdheid. Het is zo , een fiyve houding misftaat; maar laat u niet iets ergers opdringen, noch bevecht natuur en kunst, alleen om lomp te worden. Voer flechts de nieuwerwetfche gemanierdheid in top , en zelfs Mevrouw... zal op befchaafdheid mogen roemen. Gy bloeijende fchoonen , fieraaden der Britfche eilanden, hoe vreemd zou het weezen dat gy niet in befchaafdheid uitmuntte, daar eene edele Princesfe (x) met het inneemendfte gelaat uwen ftoet aanvoert en aan haar hoofd fchittert! Bevlytig u haar luisterryk voorbeeld gelukkig te volgen , en wy zullen u alles verpligt weezen, behalven de aanbidding. Behalven de aanbidding ? roept lycea , op den rand van zestig jaaren ; „ ó geef my nog iets meer." Niets treedt zo zachtelyk als de voet des tyds , en hierom zien wy niet zelden onzen herfst voor onze lente aan. Het is hooge wysheid het droevig nieuws reeds te weeten, eer men het ons verkondigt, dat wy oud worden. Onze lycea doet, in haar levensherfst , op ieder plaats waar zy verfchynt, het Memento mori (y) ! in haar gelaatstrekken kezen, ó Hoe moet uw kloppend hart niet verwarmd worden door een minnaares, die uw aanvalligheden door haaren bril befchouwt! Terwyl de mededingende lykbezorgers rondom haar zwerven , en de doodgraaver met zyn fpade haar graf aftekent , peinst zy niet op haar eigen einde , maar op (x) In het Engelsch : kigkbortt anna ,• vermoedeïyk de Kroonprincesfe, oudfle dochter van Koning gsorge II. (y) Gedenk te fterVen.  RE ROEMZUCHT. 91 op dat van anderen, ontwerpt nieuwe veroveringen, «n bedriegt het graf (z). Te vergeefs heeft de haan de fpooken weggekraaid (aa) ; zy wandelt op den vollen middag , en doet het bloeijend daglicht verwelken (bh). Een zyden kleed, zo ryk van kleuren als de regenboog, bekleedt haar overrype bevalligheden , en niets aan de geheele lycea is oud, dan zy zelve. Haar gryze lokken tooijen zich in een aanlagchende bevalligheid, en de kunst heeft de diepe vorens van haar gelaat effen gemaakt. Geen fterveling kan haar vreemden eisch verdraagen : wy willen wel om haaren laatften zegen, maar kunnen onmogelyk om haare liefde bidden. Echter zo veel geeft zy toe , dat een vrouw kan afneemen — alle vrouwen naamelyk behalven zy, ——. wanneer zy negen-en negentig jaaren telt. o Hoe (2) Eigenlyk: fraudeert het graf: (defrauds the tomb.) Zo klaagde onze Dichter, in de Nachtgedachten, (II. Deel b'adz. 15.) over het verlies van zyn bekenden , als een bitter gevolg van hier zo lang te fammelen, en den dood zyn recht te onthouden. Of loifring here, of death defrauded long, (aa) In het Engelsch: In vain the cock has fummori'd fpiites away. daar waarfchynelyk Sprites een omzetting is voor Spirits, (geesten, fchimmen). Van dit bygeloovig gevoelen maakte ook suakespeare in zyn' Hamlet gewag. (bb) She tvalks at noon and blaft i the bloom of day. met andere woorden; waar i/ïcea , gelyk een fpook , een geest, verfchynt, maakt zy het vrolyke daglicht tot een* fourneren rjaeht.  92 de roemzucht. ó Hoe was niet de geheiligde ouderdom van por, tia van den haaren onderfcheiden ! Alleen de ^ryze hairen zyn bekoorlyk van haar, wier denkbeelden met haar afneemend leven ftrooken. Deugd is het eenig blanketfel dat aan rimpels fchoonheid fchenkt: zy, enzy alleen, kan den hoogen ouderdom fchraagen, waarnaar allen wenfchen, zonder te weeten dat zy lmarten wenfchen. Onze geneugten zyn niet talryk wanneer ons leven nog jong is, en ieder jaar ontvallen ons nog eenigen dier weinigen; maar wanneer wy de middaghoogte onzes levens beklommen hebben , en tot het dal des ouderdoms afdaalen , verlaaten zy ons fpoedig: fommigen neemeu af door de natuur, fbmmigen worden door de ftormen van ongeluk weggezweept , tot wy , geheel van alle geluk ontbloot , met luider ftemme om den dood fchreeuwen» en onder een lykkleed befcherming zoeken. Waar is nu portia? Doch portia liet twee beminnelyke evenbeelden van haar gelaat en del te rug. Wat hart kan zonder aandoening deeze tedere maagden in haaren vroegen druk befchouwen, gelyk bloozende roozenknoppen van den morgendaauw bevochtigd ? Wie befchermt haar tedere bloesfems , en vormt haar zielen om toekomende onheilen te ontwyken? Wanneer de ziel , met het getyde weggevoerd , zonder beftierder, aan de genade van wind en ftroom is overgelaten , wordt zy , door verbeelding en hartstochten heen en weder geilingerd , een poos gefolterd, en zinkt dan ten eenemaal weg in ellende, ö Bekoorlyke weezen ! daar uw beste voorbeeld in het zwygend ftof begraven ligt, luistert naar myn getrouwe vermaaningen. Het leven wemelt van pteagen ; ook de ftoutften beeven : waar is dan veilheid  DE ROEMZUCHT» $5 ligheid te vinden voor een tedere maagd ? Ongefchikt tot kampen , van alle zyden omringd met wederwaardigheden , en dan de mannen , die zy het minfte vreezen , haar ergfte vyanden ! nooit wreeder dan wanneer zy vriendelyk zyn , nooit minder dankbaar dan wanneer zy de meeste verpligting hebben , en door gunstbewyzen ten eenemaal bedorven. Wreed van aart, beloonen zy uwe tederheid met haat , en verfmaaden u om het kwaad , waarvan zy zelf de oorzaak zyn. Heeft eenmaal onze kunne uwe eer een vlek aangewreven , zy zal 'er door de boosheid van de uwe eeuwig op blyven hegten. Verfchiikkelyk lot ! uw roem is gelegen in te behaagen; en echter uit dat behaagen ontftaan uw grootfte gevaaren. Tracht dan de besten te behaagen , en weet, dat voor den man van verftand, natuurlyke onfchuld uwe inneemendfte fchoonheid is. Alle kunst van ziel doet, even gelyk blanketfel op het aangezicht, hem die uwe liefde waardig is, uwe omhelzing ontvlieden. In eenvoudige zeden beftaat het geheele geheim. Zyt goed en deugdzaam , en gy zult wys en gelukkig weezen. Ydele praal en gerucht verbysteren het brein, neemen een begin met zwymelen , en eindigen in fmart. Haakt nimmer naar ydelen roem en valfchen lof; deezen zyn het , die alle de ellendigen , welke ik u affchets, in het ongeluk ftorten. Het is de glorie van uwe kunne onbekend te pryken. Behartigt onder alle toejuiching, het meeste uw eigen. Wacht u bovenal voor die koorts der ziel , dien geweldigen dorst, waarmede onze eeuw zo zichtbaar is bezocht. Enkel drinken uit vermaak , ontvlamt flechts de begeerte;  94 ROEMZUCHT. geerte en onthouding alleen kan het vuur uitblusfchen, het leven zyn finart, het graf zyn verfchrikking beneemen, tegenwoordigen vrede verfchaffen, en toekomend geluk belooven.  D E ROEMZUCHT. ZESDE HEKELDICHT;   9? D E ROEMZUCHT. ZESDE HEKELDICHT over de VROUWEN. ! aan MILADY ELIZABETH GERMAIN. Uit het Engelsch van e. young. Ik zocht een Befchermfter voor myn gezang, doch ik zocht te vergeefs. Eindelyk fluisterde Apolh my in het oor : „ germain" (a). Ik ken haar niet. „ o, „ zegt de God , die reden is zonderling. Wie kent „ tegenwoordig zyn' Meceen? Thans fchryven men^ fchen , die my en der geheelc waereld onbekend zyn , en fteelen vervolgens naamen , om zich tegen „ de kunstrechters te dekken (b°). Daarentegen vlucht n de (a) Eene Dochter van den Graave van berkeley , onder "anderen , ook bekend door haare briefwisfeling met Dr. swift , die haar karakter met den hoogden lof vereert. (£) In het Engelsch: tofhfèldthem front the town ; letterlyk: „ om zich tegen de ftad te dekken," gelyk het ook de Heer ebert heeft vertaald. Ondertusfchen betekent the town ook wel eens , in dien famenhang , het geheele lig•haam van Critici , van zogenoemde Ariftarchen , die zich het beflisfen over werken van kunst aanmaatigen ; gelyk jnen ook dit, fomtyds , door het Engelfche woord Pit, voor het Parterre, den Bak, iu den Schouwburg, verftaat. G  95 BE ROEMZUCHT. „ de ontdekte verdienste , even gelyk de ontkleede „ fchoone , om zich in haar fchuilplaats te verber„ gen , vreezende zelfs van den lof achterhaald te „ worden. En indien germain mogt weigeren de „ Befchermfter van uw Lied te worden; wel, fchryf ,, dan, om u te wrëeken, een boek tot haar' lof. We„ gens de langduurendheid van het werk , behoeft „ gy u niet te bekommeren : by zulk een onderwerp „ zal het u zeer kort vallen." ö Gy fchoonen! uwe voortreflykheid in haare volle grootte te fchilderen , gaat de enge grenzen van het menfchelyke vermogen te boven. Hier ziet gy uwe afbeeldingen in het klein ; en , geloof my , een zinck (e) kan u niet meerder recht doen. Myne afbeeldingen verfieren uwe ziel , gelyk de zyne uwen boezem. De zyne ftrekken om uwen hoogmoed te ontvonken , de myne om dien uitteblusfchen. Zyn arbeid is hoog in prys, en gy koopt niet gaarne duur. Welaan, kies myn min kostbaar gezang, en laat uwe hervorming myn eenige belooning weezen. lavinia is wel zeer befchaafd, doch verzaakt den Godsdienst niet. Zy bezoekt de Kerk zo getrouw als den Schouwburg. Zediglyk kwyt zy zich aldaar van haaren pligt jegens den hemel , voor zo verre het de uiterlyke beleefdheid betreft, en legt een hoflyk bezoek af by haar gefbelte. Om alles een plegttee houding te geeven , bergt zy haar aangezicht achter den waarjer , het welk voor een gebed moet doorgaan. Daa O) christian friedrichzinck, in dien tyd een beroemd miniatuurfchilder , uit Dresden. Men vindt ook van hem gewag gemaakt in de Leipziger Biblioth. der fchUm Wa ■ fenfth: [I. Th.f. 270, 296, 4y.  D li ROE M Z U C H T. %>9 Dan volgt de eene bevallige neiging na de andere, en hiermede houdt onze fchoone niet op, dan by het geloof (d) ; of indien zy dit mede opzegt, is het eeniglyk om mede te fprecken ; want by zulk een vreesfelyk zvvygen , zou haar het beklemde hart fchier barsten. Ongewoon dit te verdraagen, kakelen de Vrouwen zelfs met de Godheid , en verbeelden zich dan oprechtelyk dat zy bidden. Echter is haar toon lieflyk, en haar houding bevallig; want zy zyn hier in de tegenwoordigheid van haaren Schepper, en —- de mannen. Wanneer onze fchoonen maar eerst hoogmoedig zyn op haar bevallig bidden , ü dan zal Satan zelf haar wel ter kerke luijen. Welbekend met de waereld, en van eene zeer befchaafde opvoeding, ontvangt drusa te bedde liggende haar bezoeken. Echter durft deeze Vesta , zo kuisch als ys , ook de tong der zwartfte lastering tarten : wanneer zy van haar bevallige leest het dekfel afwerpt, verzoekt zy dat gy u een oogenblik gelieft om te keeeen , terwyl zy van hembd verwisfelt. Zodanige bevalligheden zyn de grootfte , welke het gezicht ontwyken. Even dit maakt het onthaal meer fmaaklyk en keurig. Waar geen weêrhouding plaats heeft, (d) Het was voorlang in de Engelfche Episcopale, gelyk In de Roomsch-Catholyke Kerk, gebruikelyk, dat, in de Liturgie, wanneer den naam van Jefus genoemd wierd, de mannen hunnen eerbied door buigen, en de vrouwen door neigen betoonden ; het geen nog tegenwoordig in de Britfche Hoofdkerken plaats heeft, inzonderheid by het opzeggen van het Geloof, of de Jpostolifche geloofUelydenis , aïwaar die benaaming, in den tweeden artykel, voorkomt. G 2  ïoo de roemzucht» heeft , verdwyat de Vrouw ; en onze Minnaars verhongeren alleen door overvloed. Doch onder alle onze hedendaagfche fchoonen, wordt het toppunt van alle verdienften bereikt door zeker heftig fchepfel, dat zy gewoon zyn een levendige , een geestige Vrouwe te noemen. Geef acht op het rollen van haar vlammend oog , en treed toch op de toonen, indien gy haar durft naderen. Of zo gy moeds genoeg hebt „ om een' leeuw by den baard „ te vatten, of den wreeden Hyrcanifchen tyger, of „ den gewapenden Rhinoceros, of den ruigep Rusfi„ fehen beer te bevechten" (e), wel; maak dan eerst uwen uiterften wil, en dan moogt gy met haar verkeeren. Deeze Dame fielt roem in verkwisting , en houdt dolheid voor pracht. Haar minnaar tot den bedelflaf te brengen, verfchaft haar genoegen ; maar hem nog grooter ongeluk te berokkenen, het grootfte vermaak. Welke maagd had ooit zo veele redenen om zich te verheugen? twee van haare minnaars fneuvelden in een' tweeftryd, en de derde wierd uitzinnig Cf)- Daare vyanden overladen haar billyk met verwenfchingen , doch haar minnaars hebben alle redenen om nog meer voor haar te gruuwen. flavia blyft beflendig aan haar' ouden galant verkleefd, en onderfteunt hem edelmoedig in zyn armoede : maar het CO Volgens de eigen aanmerking van onzen Dichter, in navolging van shake spear. Cf) Met zulke trekken fchildert ook boileau de toekomende vrouw van zyn' Akippe, Compter pour grands exploits vingt hommes ruïnes , Sitsfis, battuspour elk, & quatre affafinés. Sat. X. v. I's-  de roemzucht. ioi het huwelyk ! ó dit is een keten, een ftrik, een hel, die zulk een welleevende vrouw onmogelyk kan verdraagen. Zy is in haar liefde zo getrouw als gedienftig ; zy onderhoudt haar engelenbroed van bastaarden ; en haar geheele levenswyze heeft niets, waardoor zy boven het huwlyksbed uitmunt , dan alleen het misdaadige. amasia haat alles wat naar gemaaktheid zweemt, en fpot met allen dwang : wat zy ook zyn moge, een heilige wil zy althans niet fchynen. Haar verheven ziel heeft een afkeer van alle gedwongenheid. Haar houding is zo lichtvaardig , haar gedrag zo los, dat fommigen amasia zouden verdenken, als ware zy niet over- vroom ; ■ en , mogclyk , dat zy ooit hierin niet dwaalden. De ongehuuwde abra neemt een' ftyven ernst aan. Haat bidkusfen is, door het geftadig knielen, afgefleten. Haar eenigfte verdriet is maar, dat zy niet te gelyk kan bidden en aalmoezen uitdeden. Elk die haar recht wildoen, zal moeten zeggen , wie zou abra niet voor een maagd houden (g) ? Eenige Vrouwen zyn te fchoon , om te huuwen; want waar leeft de man, die haar echtkoets waardig is? Indien niet eemV ge ziekte, vóór dien tyd, haaren trots vernedert, zal lavinia niet voor haar zestigfte jaar gefchaakt worden. (g) bruyere heeft een gedachte , welke ter opheldering van deeze kan dienen , en ook, vermoedelyk , door onzen Dichter bedoeld is. Qtielques femmes ont voutu cacher leur conduite fous les dehors de la mode/He; & teut ce que chacupea pu gagner par une continuelle affeftation , & qui ne s\jt jamais démentie, a tti de faire dire defoi: on Vauroit prifetour une Vejlale. Chap. III. Ga  ÏG2 DE ROEMZUCHT. den. Dan zal zy het zich getroosten in het donker toetetasten , wanneer 'er niets zal ontbreeken dan ■ haar minnaar. lucia verbeeldt zich , dat het geluk in uiterlyke pracht gelegen is : zy huuwt een' zotskap , doch eet van zilver. De geluksgoederen, welke haar geheele ziel inneemen , zyn niet dan de grond, dan de ruuwe ftoffe, van nog ongevormd geluk : hierby moet nog de wysheid komen , wysheid, de eenige kunstbewerkfter van waare zaligheid. Zy kan, indien het de nood verëischt, de tedere draaden van genoegen uit zich zeiven fpinnen ; maar (en dit ftrekt geenszins tot verkleining van haar godlyke kunst; het is te beter wanneer zy in goud kan arbeiden. Indien tullia met de helft van haar verftand was begaafd geweest, zou niemand haar uitmuntendheid te hoog kunnen verheffen : maar dewyl zy een dwaaling zo bevallig kan doen voorkomen, acht zy het te gemeen de waarheid te verdedigen : zy is door haar verftand als geheel bedwelmd , en door alte groote bekwaamheden bedorven : met ongemeene kunst houdt zy haar tong in een eeuwige'beweeging, en toont altoos de grootfte welfpreekendheid , wanneer zy ongelyk heeft. Een Vrouw moest zich in niets naakt vertoonen, maar zelfs haar gezond verftand met zedigheid omfluijeren. O gy fchoonen ! duldt dat de mannen uwe zielsbekoorlykhedcn ontdekken.' fpreidt die nimmer ten toon , en laat zc u niet dan met eene bevallige weerhouding ontflippen. Eenigen , hoewel voor het vermaak gevormd, verbeelden zich verkeerdelyk , dat zy , om zich zeiven van gewip ce aaakca > de mannen moeten kwdlen. Om  de roemzucht. 103 Om haaren jaloerfchen gemaal in vuur en vlam te zetten, gedraagt zich de fchoone lesbia als of zy den zot aanbidt , dien zy ondertusfchen in het hart uitlacht. Te onrecht is zy trotsch op haar geheime onfchuld; naauwlyks zou de zaak zelve, die zy nu verdicht , een erger misdryf zyn. mira , met alle verrukkende bekoorlykheden begaafd , fchynt geen' anderen toeleg te hebben , dan de gemoedsrust van haaren echtgenoot te ftooren. Hy beminde haar teder , en was by het minfte ongenoegen van zyn geliefde ten fterkften aangedaan. Hoe ftreelde haar dit niet! Hun geluk duurde een geruime tyd ; nu worden de toevallen Qi) daaglyks menigvuldiger en heviger. Emdelyk ontdekte hy , dat het by zyn zielbekoorfter enkel verdichtfel was , en vermaakte 'er zich mede , in plaats van zich te bedroeven ; zouden de Goden wel ftrenger wraak kunnen oefenen? Hoe verveelt haar 't leven, nu zy niet meer kan plaagen! Nu beproeft zy duizend kunsten ; doch niet één wil haar gelukken: om haar oogmerk te bereiken , moet zy zich nu een wezenlyke koorts verfchaffen. Zo bewees deeze deugdzaame , dee^e beminlyke vrouw ontegenzeggelyk, dat het verdriet van haar' gemaal, haar liever was dan haar eigen leven. Ginds verfchynt de onvergenoegde melania , die zich verbeeldt dat haar minnaar nooit genoeg voor haar (h) De voorgewende toevallen (the fits) naamelyk , om dóór flaauwten en andere ongefteldheden haaren echtgenoot tot het involgen haarer grilligheden over te haaien. De Engelfche Snapper fchetst ons (Vol. li No. 23.) zulk een vrouwelyk karakter. Zie de Nederd. Vertaaling. I. D, V«rt. 14» G 4  I04 DE ROE M Z V c n T, haar verricht. Niet te vrede met bezoeken, gen-henken , onthaalen , gevlei , aanbidding , vordert haare majelteit morgen nog meer. Een eeuwig gekiag ver vult zyn gepynigde ooren met een kraakend geknars als van ongefmeerde deurhengfels. „ Gy waart -iste„ ren avond met celia op het bal?" Hy bewyst haar het tegendeel. „ Hoe! gy waart'er niet? , „ nog erger." Niets kan haar behaagen ; alles zet haar in vlam, en de fterklte tegcnzeggelykheden hebben by haar gelyke uitwerkfels. Om haar grilligheid te voldoen, moet haar minnaar droevig weezen - zyn vrolykheid is een onvergeeflyke zonde , want onder alle voorwerpen van jaloersheid (0, die haaren boezem kunnen pynigen , is 'er één dat heviger kwetst dan alle de ovengen : de ysfelykfte klip waarop haar genoegen verbryzelt , is die, wanneer haar minnaar zich zeiven durft genieten. En dit alles enkel dewyl zy fchoon is. Maar hoe zou melania opzien , indien ik haar fchoonheid betwistte! met hoe veel verbaazing zou zy hooren dat zy zeer afichuwelyk is! en echter is dit ontegenzeggelyk. Wattochisvrouwelyke fchoonheid, dan eene hemelfche genante , waarin de edele bevalligheden' der z,el doorfiraalen ? deeze zyn het, die, gelyk de de zon,' alles luister byzetten. Het ligchaambekoort, de- (O In het Engelsch. ümllivals. De Dichter fdm„ te wdlen zeggen onder alle de Rivals ClMgers of ^ dingften; want het Engelfche rival is van beiderlei sre flacht) is 'er één die haar het meeste verdriet veroorzaalV en.dle mededinger is haar eigen minnaar, die, zodra hy voor Z!ch zeiven leen, zich zeiven geniet, haar eigenzinnigheid beledigt,  DE R O E M Z U C H T. 105 dewyl de ziel gezien wordt. Dit is de reden , dat de mannen fomtyds , zonder te weeten hoe , door een gelaat van geen byzondere aanvalligheid worden ingenomen. Sommige gedaanten , hoe fchitterend fchoon ook, kan geen fterveling verdraagen; andere, hoewel niet uitmuntend fchoon, kan geen mensch weêrftaan. aspasia is van hooge geboorte en kiesch opgevoed, is van een' verfynden fmaak , en bedreven in alle befchaafdheid: echter plukt zy van haar hooger verftand «eene andere vruchten , dan dat zy gekweld wordt door haar eigen voorrechten. De menfchen zyn „ zo dom , de dingen zo lomp! " Zy wordt door haare kieschheid van den morgen tot den avond gepynigd: op ieder fchrede wordt haar tedere aandoenlykheid beledigd; en de onvolmaaktheden der fchepfelen, zyn haare plaagen. De hemel heeft onze fchoone door zyn gunstbewyzen finart verwekt, en zo veele weldaaden op haar uitgeftort , dat zy niet gelukkig kan weezen. Ach ! waarom laat gy u zo veel op uwe fchoonheid voorffaari, hoe zeer ook in het midden van uwen lentebloei, gy fchitterend, broos, aangebedenen beklagenswaardig fchepfel? De ouderdom zal gewislyk, de ziekte kan nog vóór denzelven komen. Vyftien is toch even zo fterflyk als zestig. Uw uiterlyk geluk, alle uwe bekoorlykheden kunnen eerlang verdwynen; maar gefield , dat deeze vluchtelingen langer ftand houden, evenwel waggelen hun gefchudde grondvesten: het leven, dat hen fchïaagt, Hort eensklaps in. Munt dan uit door deugden, welke uwe ziel als ingeweven zyn: die grondflag is zo eeuwig, als de arbeid godlyk. julia is een bemoeial. Tot regeeren geboren, G 5 houdt  IOÖ DE ROEMZUCHT. houdt zy zich verzekerd dat haar wyzer gemaal een zot is. In de famenkomften, door haar aangelegd fpint zy den fynen draad , welke den minnaar tot het bezit zyner fchoone brengt (*). Tot den moeilykften minnehandel weet zy den weg te baanen , en de tederfte brieven voortefchryven of te beitellen. Wanneer haar zulke gewigtige zorgen ontbreeken , daalt haar wysheid tot geringer bezigheden af. Dan ontbreekt het haar eigen ontbyt aan geen ontwerpen, noch haar theetafel aan listige bedoelingen. Zy be' flist over beuzelingen met een ernftig gelaat, en tracht zich aanzien te verwerven, door de ellendigfte fratfen zeker gewigt bytezetten. Te recht hebben onder de vermaaklykheden de vrouwen den voorrang , daar zy door de natuur gevormd zyn om te ftreelen en te vermaaken. Haar fchranderheid beftaat in zeker aandeel van zotterny; waarom haaken zy dan zo naar het zwak van wys te zyn? sirena valt altoos in het uiterfte. Wat zy ook moge pryzen of laaken, het is alles uitfpoorig. Bewust van haar waarlyk fchrander doorzicht , maakt zy 'er te veel werks van om het ons te toonen. Haar oordeel is gezond, maar haar beilisfing te fterk: juist om dat zy gelyk heeft, heeft zy altoos ongelyk. . brunetta is wys in groote en zeldzaame handelingen , maar acht het beneden zich , haar zorg aan kleinigheden te befteeden. Dus verdient brunetta ieder oogenblik gelaakt te worden , dewyl geduurig de gelegenheid tot handelen te laag is voor haar be- doe- (*) Met zinfpeeling op den leidraad van Ariadne , welkeThefeus gelukkig door deH doolhof bfagt.  de roemzucht. I07 doeling. Befchouw toch niets als een kleinigheid, hoe gering het ook zyn moge. Enkele zandkorrels maaken den berg , oogenblikken het jaar , kleinigheden het geheele leven. Befteed dan uwe zorg ook aan kleinigheden , zo gy niet wilt nerven, eer gy nog waarlyk geleefd hebt. Neem eens het morgenöntbyt met alicea, en daar zult gy het Jimplex munditiis Q) ten hoogften top gevoerd zien. Haar keurslyf is niet toegeregen, haar nachtjak open, en haar hoofdhulfel, zo zy eenig huifel heeft , zit fcheef. Zy fleept haar woorden, fen waggelt in haar' gang. Haar handen zyn ongewasfchen , en baar aangezicht met fnuif beftoven. Zy is een liefhebfter van ongeknipte nagels en ongekamde hairen, en zou even gaarne rylaarzen , als handfchoenen aantrekken. De Hofjuffers van Koningin elizaeeth hadden geen handfchoenen noodig : gelukkig zagen de oogen dier Vorftin nooit een vrouwelyke Vuist. Zyt op uw hoede, gy minnaars; hoe gevaarlyk moet een fcharlakenroode vinger en een lange, zwarte nagel niet worden ! Daar zy na een hervey niet als een eerfte vernuft, noch na u, ó wreede richmond (»0 ■ a^s een eei'fte fchoonheid kan uitmunten; daar reeds elke andere plaats van eer bezet is ; wat blyft haar over , dan de eerfte flons der ftad te weezen ? (f) Het eenvoudige ongezochte in den opfchik , dat noRatius (L. I. Od. 5.) in zyn Pyrrha zo ongemeen behaagde, (ra) Wy neemen deeze naamen over uit den ïneergemelden fleutel, mits men 'er vrouwen door verftaa, welke hier van onzen Dichter, in zyn' bekenden fmaak , als in 't vooibygaan, den fterkften lof ontvangen.  IoS DE ROEMZUCHT. zen? Het vrouwelyk gedacht wierd verordend om onze oogen te behaagen: een havelooze vrouw, is een haatelyk gezicht. De fchoone isabelea is zo geweldig op roem verzot, dat haar dierbaar zelf, de eeuwige inhoud is van haar gefprekken. In hoop dat gy haar zult tegenfpreeken , zegt zy telkens : „ my dunkt ik zie 'er heden „ zo naar uit." Als u de waereld het meeste toejuicht , wees dan het meeste op uwe hoede : die toejuiching is dikwerf meer een valftrik, dan een zegen. Vertrouw de menfchen niet : raadpleeg met uw eïgen bart; en vrees zelfs daar een vleijer aantetreffen. Het opblaazen van anderen , moge onzen roem opheffen f» ; maar ons eigen vernielt gewisfelyk de gehecle praalvertooning. Neem toch nooit meer op , dan uwe verdienften waard zyn (o), indien gy anders wilt voorkomen , dat uw roem niet eerlang bankroet fpeele. Echter moet ik bekennen, dat, in deeze dagen van verkeerdheid , niet altoos die geenen, welke het meeste verdienen, ook het meeste verwerven. Eigen verdienfte kan zich zo weinig van den roem verzekeren, dat zy dien niet zelden, in plaats van te bevorderen, verhindert. Wie toch bevvyzen wy de meeste eer? .Zyn het de deugdzaamen, de braaven, de wyzen? 6 Neen ; het zyn zulke ellendigen , die wy heimelyk verTa) Met zinfpeeling op het blaazen van zeepbellen, een bekend kinderfpel. O) In het Engelsch : than you by wcrth can claim, JVorth betekent, in den handel, eigen goed, eigen bezitting, en dus zegt de uitdrukking : hy js zo of zo veel waard, (Jie is worth as much,~) even het zelfde, als : hy heeft zo veel vermogen, zo veel eigen bezittingen in de waereld,  D e roemzucht. IoO verüchten, en wie is zo blind , dat hy de reden daarvan niet zou bevroeden ? Door zulk eene omzichtige toejuiching worden geen mededingers opgetild, en echter verzamelt het voor ons zeiven een voorraad van crediet , waardoor onze boosheid aan wezenlyke verdiensten te meerder nadeel kan toebrengen. Daar zyn Vrouwen, by welke één misdryf voor alle andere geldt. Kunnen dan Vrouwen op geen andere wyze dan rugwaards vallen ? Deeze enkele zonde, welke zy niet begaan, is ondertusfchen voor haar zo bekoorlyk, dat zy het pleegen van alle andere, in vergoeding , voor de onthouding van dezelve , gering achten. Dat zy echter, die op dit misdryf zulk een' hoogen prys ftellen , zich nimmer den heiligen naam der zedigheid aanmaatigen, die zy daardoor hooglyk ontëeren. Maar , ik hoor clio roepen : „ Ach ! welk een „ fchelden zonder ophouden !" Ellendige arbeid ! „ hoe veel edeler is het te pryzen ! " Ja wel; op zulk een manier te pryzen, als gy het gewoon zyt, myn lieve onderwyster en myn voorbeeld tevens. „ dafne, zegt clio, heeft een betooverend oog; „ jammer is het maar, dat haar fchouder fcheef is. „ Het gezicht van aspasia is wel niet lelyk; maar, „ haar houding... nu, hy moet zekerlyk al veel ver„ ftand hebben , die in haar iets gevaarlyks kan vin„ den. almeria heeft in haar geestigheid iets lïk„ muntends; trouwens, geestigheid is ook genoeg... „ 'er zyn maar weinigen die in alles uitmunten, se„ lina is dienstvaardig omtrent haare vrienden, „ milddaadig jegens den armen... wie zei ook onlangs „ dat zy naby de zestig was? Over het huwelyk van ,, lucia , verheug ik my van grond des harten ; „ de geheele waereld wenscht haar geluk met zulk „ een  110 de roemzucht. „ een verftandige keus : de inkomften van Mylord „ zyn zekerlyk groot... maar fchepenkennisfen kun„ nen het beste vermogen ondermynen. Wat de ge„ daante van shirley (p) betreft, engelen behoef- den zich die niet te fchaamen; met dat alles heeft „ zy — aan haar oor een zomerfproet." hortensia wordt echter door haar, zonder eenig bygevoegd maar geprezen , als de beste vrouw , als de beste vriendin: by haar erkent zy het uitmuntende van haar fchoonheid , haar verftand, haar roem, haar deugd. Hoe laat zich dit verklaaren? -— hortensia is den voorigen nacht geftorven. Zodanig is het gefchapen met den lof der fchoonen, die echter op het Hekeldicht fmaalen. Waarlyk, het Hekeldicht is noodeloos, waar zulk een lof gangbaar is; en vanwaar ontftaat zulk een' lof? Wy befmetten met ons vergif den roem van anderen, uit tedere liefde voor onzen eigen. Trotsch op roem en rykdom, verfchynt cleora met veel ftaatigheid. Kroontjes hebben immers verwandfchap met kroonen Qq). Haar gulzig oog en hooge toon O) francis shirley , een beroemde fchoonheid; waar. fchynlyk de zelfde , welke door pope en andere Dichters als zodanig wordt befchreven , en hier van rou.xc, door den mond van zyn clio , den fynften lof ontvangt. (.. III. v. 23,  o i roemzucht. 119 toon , myn zangfter , met een yver uwer waardig voort! Zy die den hemel trotfeeren , fidderen voor een Hekeldicht. Atheïsten zyn 'er maar weinig. Onze meeste fchoonen erkennen een Godheid, en loogchenen niets , dan haare eigenfchappen. Verre af van Atheïsten te zyn, gelooven zy dat God is , en almagtig is — tot vergiffenis. Zyne andere volmaaktheden willen zy hem niet betwisten ; doch zekerlyk is Genade zyn hoofdeigenfchap. Hoe ! zou een kortduurend vermaak de ziel eener Dame aan eeuwige kwaaien blootftellen? Zou de groote Maaker ons arme wormen vernielen, omdat wy nu en dan een teugje vluchtige vreugd gefmaakt hebben ? Neen ; Hy is altoos in een vrolyke luim, altoos aan hen gelyk; hoe kon hy anders goed zyn ? en zy die hem zwarter affchildercn, zyn lasteraars. Dus onttroonen zy , met veel vroomheid , Jehovah, den Heiligen, den Rechtvaardigen, en ftellen in zyn plaats een recht welleevend God. „ De goede tillotson , zekerlyk een der beste „ menfchen, geloofde toch ook niets meer dan de , groote oricenes (ff). Schoon de arme Satan zich „ een (f) DeAartsbislchop tillotson , onbetwistbaar hier door onzen Dichter bedoeld, had W W V* en dcrti«fte leer" rede zyn byzondere gedachten wegens de eeuwigduurendhcid der helfehe ftraffen voorgefteld. Men zal daar echter zien , dat deeze groote Godgeleerde 'er verre af is om het gevoelen van origf.nes in zyn geheel over teneemen: doch men gelieve zich ook te herinneren , dat deeze geheele Pleitrede, gelegd is i» den mond eener vrouwe, die , door H 4 val'  120 b e r o e m z u c i] t. „ een enkele reis niet wel gedroeg, zal hy toch bui„ ren twylel eindelyk zalig worden. Laat vry de „ Geestelyken iets doen voor hunne Tienden • zv „ moeten 'er van leeven , dit maakt hen niet oneer" lyk' ^Laat hen hun' ouden zang zingen , dewyl ze „ aan die melody gewoon zyn , en hun begrippen „ gelyk z,ch zeiven , in het zwart kleeden. Laaten „ zy door de verfchrikkingen eener onbekende wae„ reld, ons van de geneugten der tegenwoordige berooven, om die alleen voor zich zeiven te behou„ den. Laat hen van de fchoone vruchten der wae„ reld hun aandeel genieten ; maar dat ze ook onze „ onvertiende deugd (gg) ongeftoord laaten. De „ deugd is toch nog al aardig, om 'er vertooning „ mede te maaken. Wat fterveling fchreef ook „ lchooner dan rochefoucault " ? (/,/,) z0 be pleit onze fchoone voorfpraak de zaak des duivels , en valfche redeneering. al, een verdediger van de kwaade zaak des Satans, wordt afgefchetst. (gg) Deeze uitdrukking , die anders door haar kortheid moge y lets duisters zou hebben , vertrouwen wy dat na dmdelyk genoeg zal weezen, doorliet voorgaande, wegens de Tienden der Geestelyken. Het byvoegelyk woord 2 ^« gegrond op de Analogie met het werkwoord vattenen in de Nederduitfche overzetting des Bybels gebruikt van het zorgvuldig vertienen der munt, door de Farife u wen, (Matth. XXIII. ,3.) daar ook in het Engelsch het woord Mke, gelyk hier untithed, gevonden wordt. W Men weet dat de Hertog DE la rochefoucault, i„ zyn beruchte Maximes , de eigenliefde als de groote éZ veer van alle deugden heen voorgeftefd *  1) e roemzucht. ui en plaatst zich hierdoor op de lyst zyner aanhangelingen. Dat toch engelen in gedaante , engelenwaarheden voorftaan! De natuur zelve kan geen verbindtenis van fchoonheid en godloosheid dulden : want, wat toch is waare fchoonheid , dan het gelaat der fchoone deugd ? dan zichtbaare deugd , in uiterlyke bevalligheid? Zy, derhalven, die van een'fnooden geest bezeten is, wordt ons te affchuwelyker, naar maate zy meer bekoorlykheden bezit. Maar, de bekoorlykheden neemen af. Onze fchoonen houden lange nachtwaaken. Zy flaapen niet meer. Quadrille heeft den flaap bedorven (ii). ,, De arme „ kemp ! roept livia uit , ik. ben 'er in geen twee avonden geweest; het arme fchepfel zalwanhoopig „ worden. Ik haat groote gezelfchappen ; maar gy „ weet {ii) Volgens de aanwyzing van onzen Dichter, is deeze plaats een parodie van zekere uitdrukking by shakespear in zyn Macbeth , daar deeze, na den gepleegden moord aan den (laapenden banco , tegen zyn Gemaalinzegt: Methought I heara a voice cry: fleep no more, Macbeth doth murther fleep, the innocent fleep. En verder, nog eens: Stil Ut cryd 'i fleep no more to all the houfe ; Glamis hath murther'dfleep. Men weet dat de Engelfche uitdrukking tt> murther, ook eene andere, doch zwakker betekenis heeft van vernielen, bederven. Zo fpreeken zy van een denkbeeld bederven, Hechter maaken ,• (to murder a thought;) van den tyd dooden, vermorsfen, (to. murder time) enz. H 5  "125 DE ROEMZUCHT. „ weet dat men om goed te doen... en menfchen van „ vermogen moesten altoos trachten goed te doen". Hiervan ten vollen overtuigd , fnellen onze deftige Vrouwen naar kemp (kk), en zetten nu een dochter, dan een' zoon op het fpel (11); geeven gezondheid, roem , genoegen , fchoonheid en vermogen ten eenemaal prys , en brengen haare halve famielie tot den bedelftaf, enkel uit liefdaadigheid. Indien wy of geheel oniferfelyk, of geheel fterfelyk waren , zou ik dit misdaadig vermaak minder doemen; maar daar de vrolykfte zaal der vrolyke famenkomften flechts eene der bovenfte verdiepingen van eenig graf is , dunkt my , behoefden wy ons kortduurend beftaan niet te ontvlieden , en , om het denken te ontwyken, naar ons verderf te ftreeven ; behoefden wy onzen ondergang niet door ons misdryf te koopen, en, om den tyd te dooden , de eeuwigheid opteofferen» Speelzucht is de haatelyklte aller ondeugden: zy vervult de donkere ziel met onöphoudelyke ftormen, lastert den hemel , fcheurt de banden van bloedverwandfchap , verwoest zo wel de magt als den wil om wel te doen , vernielt de gezondheid , zet de eer te pand , dompelt in het diepfte ongeluk, en, dat nog ver- (kk~) Zo noemt haar de bewuste fleutel, en leert haar kennen als de beffierfter van een huis, waari'n dagelyks de aanzieneiyklte lieden op fpeelpartyen verfchynen. (II) In het Engelsch: Now fet a daughter, and now ftake a fin, 4 ftake at play, is de inlaag by het fpel.  D B It O E M Z ü C H T. 123 verichrikiyker is misvormt zelfs uw aange¬ zicht (mm). Zit ginds een' hoop dieven, die van den buit leeven , de fchaudvlek en tevens het bederf van dit eiland ! en zie — ontzettende vertooning! zie, hoe, in het midden van die rooversbende , een hemelfche fchoonheid haar blanke hand opheft, welke een' kleinen tooverkoker rammelend fchudt , en , als een luiden donder, op den disch uitffort! En gelyk weleer de woedende llormen , die den bodem der aarde fchokten, onftuhnig uit het hol van Eool losborften, zo ftort ook uit dit kleine hol, een gemengde ftorm van vrees , woede , fhiiptrekkingen , traanen , vloeken en lasteringen. Echter , voor de menfchen laat onze fchoone haar vloeken niet hooren; ö neen; hieraan is ons fchepfel onfchuldig; alleen de hemel is 'er 1 getuige van. Zie haare oogen tintelen , haare kaaken gloeijen, haare fpieren zwellen, gelyk, in haar hol, de Cumeefche Sybil (nn). Met zulke tedere aandoeningen brengt deeze Godin haare nachten door: zo ftemt zy haar ziel tot de flreelende geneugten van 't huwlyks- bed; (jnm) Een uitmuntend vertoog van addison , over dit onderwerp , geplaatst in den Guardian No. 120. (in het Nederd. II. Deel, 30 Ven.) gaf onzen Dichter verfcheide trekken voor deeze ftoute fchets aan de hand. (nn) Wegens deeze Sybille van Cuma , volgens het bericht van virgiliüs, (Aen. III. v. 443 — 5r.) maakten wy gewag in een aanmerking op zekere plaats in de Nachtgedachten , alwaar onze Dichter haar in eene andere betrekking bybragt. II. Deel, bi. 237.  124 DE ROEMZUCHT. bed; en wanneer de wreede morgen haar ter ruste roept, en haar pynlyk hoofd op de peuluwe nederzinkt , dan zyn haare droomen met die ftreelende denkbeelden opgevuld; dan rok nog alleraangenaamst de dobbelfteen, of worden de kaarten rond gegeeven ; het denkbeeld van haar party geheel te vernielen', houdt haar nog geduurig opgetogen; haar gelukkige' Echtgenoot wordt door Spadille vervangen , en indien Mevrouw mogt bevallen , is het tien tegen één , dat hy het voorhoofd van haar' lieflten zoon zal merktekenen. Welk tooneel van akeligheid en wilde wanhoop? Waarom is de luisterryke erfgenaam van den ryken atrides genoodzaakt den prachtigen zetel zyner voorzaaten te verlaaten, en zyn aanzien in een' afgelegen hoek te verbergen ? Waartoe dat uitgetogen zwaard ? Vanwaar die ysfelyke kreet, die bleeke ontroernis, by het gantfche gezin ? Zie Mylord dreigen, Mevrouw fcbreijen , de beevende dienstboden zich voor den ftorm verfchuilen 1 Waarom dien fraai leevenden Zoon naar een afgelegen gewest verzonden ? Welke booze geesten beletten het vastgeftelde huwelyk van die Dochter ? Wat ftort het gantfche huis in zulk een plotfelyk verderf? ó Niets, dan dat den voorigen nacht Mevrouw heeft gefpeeld. Doch zwerft myn Hekeldicht niet te verre af van. zyn eigenlyk onderwerp ? Behoort dan dit ook tot de Roemzucht ? Hoewei thans uwe harten alleen gevest zyn op het gewin, was het in den beginne flechts een laakbaare toewyding aan de mode. Laat ons nog hier niet ophouden , daar wy met zulk eene fnoode «radeugd te doen hebben , die in haaren vloed het gaafc  DE ROEMZUCHT. ÏBj gantfche vrouvvelyke gedacht met zich voortfleept. Dit althans kan men ter eere van onze eeuw getuigen , dat niemand door zyrr ondeugden van anderen wordt onderfcheiden. Zo gy moet zondigen, neem dan de natuur tot uw gids. De liefde heeft nog eenige zachte veröntfchuldigingen intebrengen , die uwen hoogmoed kunnen vleijen. o Gy fchoone afvalligen van de aloude heerfchappy der liefde ! is 'er dan voor u niets verleideIyks dan een gouden regen ? Kunnen dan de kaarten alleen uwe gloeijende verbeelding bezig houden ? Moet de liefde dan leeren pointeeren (oo) , eer hy kan behaagen ? Indien gy verliefd zyt op een fraaije kaart of gelukkige dobbelfteen (pp) ; heeft dan de beste Preêker wel fterker drangredenen , om ons mannen kuisch te maaien (qq) ? Waarom moeten zo veele fris- (oo) Aartig in het Engelsch: Muft Cupid leam to point, ere he can pleafe ? Het Engelsch to punt, point, betekent niet alleen aanwyzen, (monftrare digito) maar ook het inzetten van geld op zekere kaarten, in de hazardipelen; in welke laatfte betekenis het hier zekerlyk moet worden opgevat. (pp) In het Engelsch: a lift or caft: een fleek, trek in het kaartfpel, of een worp, gooi met den taarling. (qq) Met andere woorden: uwe fpeelzucht maakt u, in de oogen van ons mannen , zo haatelyk , dat wy niet ligt door uwe bekoorlykheden in verzoeking zullen gebragt worden. Misfchien wordt dit denkbeeld opgehelderd door de volgende plaats van brutere. II eft étonnant de voir dans le cceur de certaines femmes , quelque chofe de plus vif de plus fort que Fameur pour les hommes , je veux dire ram*  126 ï) E ROEMZUCHT* frisfche jongelingen ongehuuwd hun leven verkwynen? Omdat zy geen vrouw kunnen vinden , die niet verloofd is aan het fpel. Waarom zuchten de ge- huuwde mannen ? Nog ysfelyker lot ! omdat zy geen bezittingen hebben, die niet door 't fpel zyn aangetast, flavia , die by de trouwloosheid van een' minnaar hard en gevoelloos blyft -, wordt bleek , en fiddert voor een wreede kaart. Zelfs kan by arria haar bybel den ouderdom niet beveiligen : haar zestig jaaren fpeelen nog met haar Pagie. Terwyl de dood, naast haar ftaande, Hechts wacht, tot het fpel uit is, om de winst, die hem reeds lang toebehoorde, naar zich te fcbraapen , vat zy, gelyk oud zwavelpapier, vuur, of flikkert, gelyk het uitgaand lemmet , nog eens voor het laatfle. ó Gy Goden! fchenkt aan onze fchoonen toch nieuwe vermaaken, of geeft ons zoonen, en red ons van wanhoop. Zoonen , Broeders, Vaders, Echtgenooten, Winkeliers, allen paaren hunne klagten met de myne, en brandmerken uwe misdryvcn in profe; en echter geloof ik het zo zeker, als ik myn Catechismus geloof, dat gy, in weêrwil van alle onze wysheid , op den zelfden voet zult voorgaan. Zo groot is dikwerf onze hoogmoed, zo fterk zyn onze driften , dat vermaaningen ten goede , ons in het booze verharden. „ O, hoor ik u roepen , dat is een wonderlyk man!" Wanneer gy , 6 Schoonen ! ons kastydt , wie zou dan de roede niet kusfchen ? Doch ik bezit nog een tooverkunst , die uwen toorn zal bedwingen , en Vambition & le jeu : de telles femmes rendent les hommes chaftes: elles ti'otit de kur fexe que les habits. Chap. III,  I) E ROEMZUCHT. 127 en u zelfs een vele (rr) met koelheid doen befcbouwen. Merkt op: de toovery begint. Vestigt uw gezicht op gindfchen lichtftroom , die over het verduisterde Britannië afvloeit. Welk een engelenkracht overftelpt uwe ziel met eerbied! Haare bedryven zyn voorfchriften , haar voorbeeld is wet. Hoe gloeit, in het midden van alle bekoorlykheden der majefteit , het hart van carolina (ff) in deugd- en kunstliefde! Haar gunst gaat zo verre, dat zy (welk een overmaat van goedheid!) zelfs ook my heeft beftraald. Zo ergens myn lied , als een tegengift van zo veele gebreken, Godlyke bedryven of edele gezindheden ten toon fpreidde, dan lachte zy het aan met een deelneemend genoegen , zonder te weeten van wie myn zang dien glans ontleende. Zo ftond de achtbaare Moeder der menfchen , in een allerbekoorlykfte onbewustheid van haar eigen bevalligheden , onfchuldig, aan den groenen boord, en fpiegelde zich , met genoegen , in den kristallen vloed, (rr) Deeze kunstterm is vooral den liefhebberen van 't kaartfpel zo wel bekend, dat zy geen vertaaling noch o;nfchryving behoefde. Ondertusfchen is het een geestige voorbereiding van onzen Dichter , om de aandacht te vestigen op het vereerenswaardig beeld, dat hy haar zal voor. (tellen , indien het naamelyk haar fpeelzucht zal kunnen bekoelen, en zelfs de oogen van eene vole (voor haar zulk een verrukkend gezicht) aftrekken. (ss) Koningin carolina , de Echtgenoote van Koning geo ge II. beroemd door haar zucht voor geleerdheid en fraaije kunsten. Zie ook onze Aanm. (r) op het vyfde Hekeldicht.  128 DE ROEMZUCHT. vloed, befchouwde de vreemdeling op de befchilderde oppervlakte, en prees met een' vriendelyken lach de bekoorlykheden, die zy 'er zelf aan fchonk (tt). (tt) Onze Dichter wyst hier zelf naar de fraaije plaats by milton , in den vierden zang van zyn Paradys Verloren, waarvan ik de vertaaling , in vaerzen, door mynen kunstvriend lucas pater , in een aanmerking op de Nachtgedachten, heb meegedeeld. II Deel bl. 356. DE  D Ë ROEMZUCHT. ZEVENDE HEKELDICHT, I   «3» D £ ROEMZUCHT. ZEVENDE HEKELDICHT Den heere ROBERT WALPOLE toegewyd. Uit het Engelsch van e. young. Zyie op dit myn laatfte lied, ditflot van mynen arbeid, 6 walpole ! gunftig neder, of alle aanblaazing der Mufen is voor my te vergeefs. Immers wordt u te recht deeze zang gewyd, waarin de roem van Koning george het geheele ontwerp bekroont;die roem, welke van uwen raad zo veel luister ontleent, welke op u met zo veel glans te rug ftraalt (a). Welk een wederkeerige werking, zo heerlyk als zeldzaam,luister aan den troon te geeven, en van denzelven te ontvangen ! Men waane ook niet dat 'er tusfchen u en myn on* derwerp geen verband zou wee-zen. Even zo min, als het aan betrekking tusfchen ftroom en bron ontbreekt. Met welk eene verwondering zal de waereld een' verbaazenden vloed van Britfche dwaasheid tot u zien te rug vloeijen ! Vanwaar toch , Britannië, deeze grilligheid uwer kinderen, welke zich met zo veel woede door zo verfchillende rangen verfpreidt? De («) robert walpole, naderhand Graaf .van Oxford, wien deeze zang is toegewyd, was eerfte Staatsdienaar van Koning georgb II. I s  I32 DE ROEMZUCHT. De oirzaak daarvan is blykbaar, een oirzaak die a! onzen dank verdient ; want grilligheid is een kind van den voorfpoed, (het affchuwelyk uitvloeifel van een heerlyke bron,) en geeft onzen Staatsbeftierderen, fchoon onbedoeld, geen' geringen lof: zy toont ons, hoe hun beleid onzen rykdom vermeerdert, en ons in den zachten fchoot des vredes doet fluimeren. Wanneer ik de zegeningen deezer eilanden overzie ; hun kunden , onder Koninglyke begunftiging bloeijende; hun ftaatswonden geheeld; hun openbaar vertrouwen ten hoogften top genegen; hun koophandel zyn zeilen in alle de gewesten der aarde ontfpannende; dan roept my dit aanlagchend tooneel weder tot myn voorig onderwerp, en fchetst my de raazerny dier eerzuchtigen , welke bloeddorftig het moordzwaard trekken , om aan het geheels menschdom flechts éénen Beheerfcher te geeven. Alle de voorige bezongen dwaasheden, zyn dwaasheden van het gemeene leven ; dwaasheden die in eenen kleinen kring werken, wier nadeel beperkt is: maar daar zyn vermetele ftervelingen ontwaak, myn zangfter, en dat hier uw zangtoon klimme! — ftervelingen , die in woester uitzinnigheid behaagen fcheppen; die; door roemzucht aangefpoord, als raazende voortfchieten; welkers veld de geheele aarde, en welkers prooi het geheele menschdom is. Zo holt het Grïekfche Legerhoofd , die verrukte flaaf van zynen hoogmoed (b) , over den geheelen aard? (è~) Het is bekend, hoe de beroemdfte Dichters de ftaaten eerzucht van aeexander den Grooten , als loutere dwaasheid en raazerny befchouwden. Zo zong , onder anderen, boileau : Quti  £) E ROEMZUCHT. 133 aardbol, terwyl hem woede en fchrik verzeilen. Daar ■ verheft hy zich tot een'God! Staa vast, Olympus! indien gy zyn' magtigen wenk wilt verdraagen (c> De godlyke pest heerscht in ysfelyke majefteit, en voedt zich met de ellenden en pynigingen van het menschdom. Wat al geflachte legerbenden ! wat al fteden in brand ! wat al landen verwoest ! wat al zeeën met bloed geverwd! zyn gevloekte beker vloeit over van traanen der weezen, en de jammerklagten van geheele Koningkryken fusfen hem in flaap. En echter fchynt het dat drie duizend jaaren den woesten knaap nog niet van zyn' verworven roem kon« Oiioi donc a votre avis, fitt-ce unfou qiï'Alexandre? Om eet écervèlé qui mit VAfte en cendre? *~ Sat. VUL 99- En pope in zyn EJfay on Man. Heroes are much the fame, the point's agreed; From Macedonia's wadman to. the Swede. IV. 219. (O Met zinfpeeling oP de bekende fraaije befchryving van homerus, hoe Jupiter door zyn' enkelen wenk den geheelen Olympus deed beeven. Zeer waarfchynlyk had ook onze Dichter het oog op een plaats in de beroemde Ode van drvden, betyteld : het feest van Alexander, alwaar die Veldheer naar het opgefmukt verhaal van zyne aikomst en de toejuiching zyner vleijeren met verrukking luistert. TVith ravifti'd ears The Monarch hears, Afumes the God, Affeüs to nod. And feems to Jhake the fpheres, I 3  ïS4 Se roemzuch1?,, konden berooven (d)t of zyn fchandelyke lauweren vernielen (e). Maar waarom maaken wy dan geen lofredenen op een'ftorm, een' hongersnood, of vuurbraakend gebergte (f) ? ook deezen verrichten geweldige daaden; ook deezen kunnen, als helden, flagting aanrichten, en in een' enkelen dag hunne ver* baazende woestenyen uitbreiden; voortreflyke verbindtenis ! godlyke roem ! met duurte en pest den zegekrans te deelen. Wanneer ftervelingen den naam eens woesten vernielers met roem verheffen, lasteren zy den Bouwmeester en Onderhouder der waereld. Eénen mensch omtebrengen , heet, naar de uitfpraak der wetten , moord; en de galgen vveêrhou, den de opgeheven hand : maar het vermoorden van duizenden, pronkt met een' glimpigen naam van gjoneryke kunst des oorlogs, en fchenkt een' onfterfiV ken roem. (d) Aartig in het Engelsch : WaU" And cannot tkrke ten hundred years unpraife The èoi/ï'rous boy? als of wy zeiden: kunnen dan drie duizend jaaren, den ivindermgen jongen niet ontpryzen? To traife (te roemen pryzen; verkrygt by de Britten, door het voorfetze! un, cegengc-ftelden ziu; gelyk by ons eere>t,ontëeren enz O) Voor zo verre hy nog den naam draagt van Akxan* der de Groote. . (f) DierSelyke denkbeelden vindt men, by herhaaling, m SEMEC4. Zo zegt by , onder anderen , quanto potiul deorum opera celehrare, quam Pkilippi aut Akxandri latrocma, ceterorumque, qui exitio gentium elari, non minore* Juerepeftes mortalium, qUam inundatie, qua planum onme perfufum eft; quam conftagratio, qua magna pars animatf Uumexaruit? Nat. Qwest. L. III. Prsef.  J)E ROEMZUCHT. I35 Wanneer ik, na een' veldflag, de vlakte overzag, bedekt met deerlyk gehavende geftalten , di\ éénmaal menfchen waren; wanneer ik daar befchouwde een geheel verpletterd volk, een volk van dapperen, een heerfchappy des doods, en dat nog aan deeze zyde van het graf: is het mogelyk, dagt ik dan by my. zeiven, dat'er ftervelingen gevonden worden , die zulk een ysfelyk tooneel, zulk een' menfchenbayert, met een lagchend oog kunnen verlaaten (g)! Hoe gloeide dan myn hart niet van verontwaardiging ! hoe lokte my dan de eerlyke natuur de traanen0 in het gezicht! hoe trof het myn ziel, wanneer ik my voorftelde dat'het ambagt der Helden zich roem en zegepraal uit zulke ftoffen vormt ! Hoe ftrafbaar zyn niet deezen! Evenwel ook niet minder zy , die een valfche glorie langs aangenaaper wegen bejaagen ; die het verderf in vleijende woorden en diepe buigingen en lagchende gebaarden, nog doodelyker dan hunne moorddolken, weeten te bedekken; die de natuur verfmooren, en van de kunst leeven ; die de oprechtheid in het aangezicht draagen, en hunne harten verfteenen; die een wezenlyke vriendelykheid tegen den fchyn daarvan verruilen; die zo gepolyst, maar ook zo hard zyn als marmer Qï); die voor geld verrichten , wat de Christenen door het geloof doen, dat zy, naamelyk, hun- (g) En echter had dit by haknibal plaats, Hannibakm ajunt dixife, cum fofam fanguine humano plenum vidifet: 4 formofmn fpeéïaculum! sexec. de Ira H. 5. (h) Zo zegt ook bruyere: La cour efi comme un édifice baii de marbre, je veux dire qu'elle eft compofée d'hommes fort durs, maïs fort polis. Chap. VIII. 1.4  Ï3<5 30 E ROEMZUCHT. hunne vyanden met opene armen omhelzen ; die de klagten van bedrukte zielen met een' gunftigen knik beantwoorden, het fchraalfte waarmede zich een ellendige kan verzadigen; of die , wanneer zy u dienen, het met weêrzin doen, en by de grootfte vriendelykheid u haat toedraagen. Zulke hovelingen waren 'er altoos, en zullen 'er altoos zyn, wanneer de menfchen verzuimen, u ó walpoleï natevolo-en. Rust thans vry myn zangfter: de lyst is vol;"en neem geen' enkelen mededinger naar roem meer'aan, nïettegenftaande duizende te leurgeftelden zich bil' lyk over uwe partydige pen beklaagen, en zich niet weinig op een gelyk recht laaten voorftaan. Dit zy hun troost, dat de dwaazen, die thans zyn overgeHagen-, in een volgend jaar ftoffe tot lagchen kunnen opleveren. Laat dierhalven crispikus , dien nog nimmer de gerechtigheid van eene ftrenge tuchtigmg wierd geweigerd, geduldig wachten, en zich vergenoegen in een volgend lied als de uitmuntendfteder zotten te pryken, in een volgend lied, waarin de zangfter zal fchetfen ' Hoe de weetenfchappen afneemen, en de boekdeelen zwellen. Hoe de uitleggers elke duistere plaats zorgvuldig myden, en met hun nachtkaarsje de zon verlichten Hoe gepynigde fchriftuurtekften gedwongen worden onze byzondere gevoelens te leeren , en elke ondeugd aan den bybel wordt toegefchreven. Hoe de woekeraars een» jongen, wellustigen Lord zo geweldig uitpersfen , dat zelfs Lucifer hem zyn zonden niet half zo duur zou aanrekenen. Hoe vere.es minder gefchikt is met degen en pifiool den dief te fpeelen , dan met lak en zegels. Hoe  DE ROEMZUCHT. IJ? Hoe het Advokaaten-loon zo geweldig hoog geftegen is , dat hun cliënten, wanneer zy vergoeding krygen, ten eenemaal worden uitgekleed. Hoe de ramp van den eenen den anderen tot vermaak verftrekt, en zelfs de weigeringen ons aan het Hof duur te ftaan komen. Hoe de mensch telkens valfchelyk oordeelt, en alle zyne geneugten en bekommernisfen louter misrekeningen zyn. Zulk een' zwerm van ftoffen, welke zich aan myn veder hecht, en die ik, gelyk zomervliegen, daarvan affchud, mogen anderen bezingen , welken mya zwakke proeve flechts den toon aangeeft en hunnen prooi doet bemerken. Dien pligt volbragt zynde, fpoed ik my myn eigen ontwerp te befluiten; want tonson wacht Zelfs de ftormen, de onverbidlyke die- naars (O In het Engelsch: And charm envenomd Satire info praife. eigenlyk : de vergiftige Satier, door bezweering, betoovenog, m lof verkeeren. Zie onze aanmerking over het werkwoord conjure , in den zelfden zin gebezigd, in het eerfle Hekeldicht O). CO Deeze geheele plaats, tot lof van Koning george If. (een lof, die niet dan door 's Dichters blaakende erfceatenis, vtmrige verbeelding, en hooge vlucht kan ver. de-  Dg ROEMZUCHT. I43 Baars des doods, ontzien hem, en leeren in hun eigen woest gebied verfchoonen. Zo komt Natuur zelve de raadsbefluiten van den mensch te hulp , en verklaart den Beheerfcher der Britten voor den Beheerfcher der zee. Doorluchte Vorst ! terwyl zee en winden onzen Staat ichokten, en met het lot van een' Koning en Koningkryken fpeelden; terwyl uw volk beroofd was van het voorwerp zyner tederfte liefde , en tevens angftiglyk beducht het voor altoos te verliezen , 6 hoe fchreide toen niet Britannië, gelyk eertyds Achilles (O) en klaagde haar fmart aan de vermaagfchapte diepte ! hoe hing het over de vloeden , en kampte voor u in vuurige gebeden met ftormen en woedende baaren 1 o Wat gevoelde toen uw walpole Qu) , die groote Staatspieloot? Neen, onze Palinuur viel nimmer aan het roer in flaap (v); nimmer floot hy het oog , reeds lang gehard voor zynen Vorst geheele lange nachten te waaken (w). Door twistende harts- toch- dedigd worden;) berust op het denkbeeld van de verlegenheid der Natie, toen dees geliefde Vorst zich , kort te voren, door een' geweldigen ftorm, op zee, in het uiterfte levensgevaar bevond. (t) Alleraandoenlykst zyn , by homerus , de klagten van Achilles aan zyn Moeder Thetis, de Zeegodin, waarop onze Dichter hier doelt. (») Aan wien deeze zang is toegewyd. Qv) Gelyk Palinurus , de Piloot van Eneas, welke, volgens het verhaal van virgilius , door den flaapgod overwonnen , over boord viel. Qw) In het Engelsch : Inufd to-cutmtsh every ftar. Let.  Ï44- DB ROEMZUCHT» tochten gefolterd , door zorgen beklemd , vond hy den orkaan in zynen boezem gefchetst. Maar welke geneugten thans met die akeligheden der ziele by hem afwisfelen, kan geen welfpreekendheid dan alleen „de zyne affchilderen , zyn eigen welfpreekendheid , door de natuur en de bevalligheden gevormd , om, naar zyn welgevallen, den burgerlyken ftaatsftorm te doen ontftaan of bedaaren. Letterlyk: gehard om bet van elke Her in het waaken te winnen. Zie, over dit gebruik van 't voorfetzel out, by eenige Engelfche werkwoorden, onze Aanm. (m) op het vierde Hekeldicht.  t>OEETISCHË UITBREIDING ËËNER PLAATSE (HOOFDSTUK XXXVIII-XLII. vs. tf:) IN HET BOEK VAN ] O B. Naar het Engelsch van Dr. Ei young, gevolgd fa O O R P I È T Ê R M È IJ Ë R; ; Lang zag het prachtig Oost de gouden morgen!traaierl Op Jobs gezegend huis met zegen nederdaalen: Geen Vorst was hem gelyk in fchat en overvloed; Noch kweekte een eedier deugd in 't vorstelyk gemoed; Door rykdom tot den ftaat eens Opperheers verheven , Bleef de infpraak van zyn hart het richtfnoer van zyn leven1: Metjaaren opgehoopt; bekroond met gryzigheid; Wordt hem een bittre drank van onheil toebereid. Hy wordt van 't eene kwaad na 't andere overrompeld; En yllings in een' poel van rampen neêrgedompeld: Al wat de naare dood verfehriklyks in Zich heeft; Al de angst die in 't gelaat der fchaamele armoê zweeft; De fchrik die 't woedend zwaard verfpreidt aan allé zyderi ; De fmart die 't deugdzaam hart, verongelykt; moet lyderij De pyn die 't fnöod verwyt onfchuldlgen verwekt; Het wéé' der veege pest die 't gantfche lighaam dèkti  ii uitbreiding eener plaatse Inwendig zich verfpreidt en knaagt op al de leden; Die ysfelyke ftoet, dat heir van tegenheden , Valt, in een' drom gefchaard, den vroornen Grysaardaan. Wat fterfelyke kracht kan zulk een' ftorm weerftaan ! Van alles wat vermaak fchenkt aan 't vergangklyk leven, Ziet hy in 't kort zich niets dan 't denkbeeld bygebleven, Dat zyn bedroefde ziel fteeds nieuwe kwelling baart, Zyn ongeluk vergroot, zyn droevig lot verzwaart. Nu wendt hy 't weenend oog, als raadloos, heen en weder, Slaat op zyn veege borst, eii zygt in 't ftof ter neder. Een droeve vriendenftoet, geprest door 't fnel gerucht, Getroffen door zyn' ramp, loost naare zucht op zucht: Zy fcheuren, door zyn leed tot in de ziel verflagen, Hun klederen van een, en brengen zeven dagen In angflig zwygen door, als waar' die droeve pligt Naar evenredigheid des ongevals gericht; Tot dat het ongeduld, door troostreên niet bedwongen, Het afgefolterd hart in 't einde ook heeft befprongen: 't Verdubbelt zyn geweld, het opent Job den mond; Hy vloekt in bittre klagt zyn' eerften levensflond. Laat, roept hy, iaat die dag voor eeuwig zyn verdweenen, Verzonken in een" nacht, nooit weêr door licht befcheenen. Straks wenscht hy om den dood, toont zyn verlaugst naar't graf: Daar, zegthy, legt men leed, daar legt men zorgen af; Daar is de troon der rust; daar wordt geen overleden Door haat of afgunst van den levenden beflreeden; Daar zwygt het raadsbefluit; en grootheid noch gezach, Word daar, wat ommekeer ! een voorwerp van beklag. Door deeze wreevle taal, ftoutmoedig uitgefproken, Voelt zich der vriendenhart in yverzucht ontftoken: Men oordeelt Jobs bedryf niet zonder bitterheid; Terwyl hy, onvermoeid, voor zyne oprechtheid pleit. De woordenftryd groeit aan, die, met gelyke krachten Gevoerd, een poos vergeefs den uitflag doet verwachten. Men blyft van wederzyde op zyn gevoelen ftaan ; Men voert voor zyn begiip de fterkfle blyken ar.i, To?  VAfl J Ó Bt Hg Tot dat dc roden fluit, die, boven 't brein geklommen, De ftryders eindelyk als menfchen doet Verdommen. Een ftilte volgt, wanneer de langgeduurde twist, Door 's Hemels tusfchenkomst, ontzachlyk word beflisfcs De wolken pakken faam, de woeste winden gieren, De fchorrerdonder kraakt, de fneUè Hikfcms zwieren Door't aaklig duister heen. Met ysfelyk geluid Barst dus, op 't oogenblik, de Hem der Almag: uit. Wie durft zyn wufte tong zo ftout den teugel vieren >, Beflraft my in 't bewind, bedilt my in 't bellieren? Verhef uw denkenskracht van 't lage Hof, en zegt Den Schepper van 't heelal, wat billyk is, wat recht; Verfterk u als een held; houd de oogen opgeQagén; Voldoe, geef my bericht, vermeetle! op myn vragen. Waar hield gy uw verblyf by 't fcïteppen der natuur? Wie lei des aardryks grond? Wie was 't die, in dat uur, Het groote richtfnoer om zyri oppervlakte haalde; Zyn' vorm in wezen bragt; zyn' ommetrek bepaalde? Wie lei zyn' hoeklteen neêr? Bericht het my, wie was 't Die aan een Niet hem hing, en klonk in 't luchtruim vastj Toen 't morgenfterrenheir, gefchaarcl in blyde koorcn, Elkander 's Hoogftens lof liet in hozannaas hoorcu, Gods kroost met heilgejuich de groote zege zong, Terwyl het dondrend hol hun klanken telkens vong? Hebt ge ooit het groot getal befchóuwd der koningkrykén ? Kon landfchap noch gehucht uw fcherpziend oog ontwyken? Strekt uw begrip zyn fpan van kennis zo verr' uit, Dat zy den gantfchen kloot der waereld in zich fluit? V/ie heft den bergtop op? Wie doet zo hoog hem praa'.ei' , Dat hy zyn fchaduw werpt in afgelegen daalen? Wie is het, die, zyn (laf uitltrekkende over't zout; Dat toomloos element in onderwerping houdt? Ik brak den kloot, ik heb zyn holte voort doeri kömèïij De groote kom verzorgd tot berging van de ftrcomen; Maar 'k heb ook deeze zee aan myn bevel geboeï li Zy hoort inyri grööt befluitj hoé fel zy b?n!t en loeit f * J H öti?  IV UITBREIDING EENER PLAATSE Dus verre en verder niet zult ge uw getyde zenden , „ En hier, ö trotfche zee! zal uw geweld zich wenden." Hebt gy 't geheim der diepte oplettend iiagefpoord, Daar een ontelbre fchat, door 't menschdom niet geftoord, Door niemand ooit gebruikt, in ftihe ligt te rusten? Daar, duizend vademen beneden u'.ve kusten, De moeder van de ^ee, de groote bron onüpringt? Heeft ooit uw ftoute voet, die zelden zich bedwingt, Die duistre paên betreên, terwyl gy waereldbollen Van vloeibaar nat gevormd, hebt boven u zien rollen? Heeft 's aardryks middelpunt zich voor u opgedaan? Liet ge in 't geheimvertrek des doods uw oogen gaan ? Heeft ooit uw hand geklopt aan zyn geduchte deuren? Kon uw kloekmoedigheid het eeuwig duister fcbeuren ? Bragt ze u aan 't zwart poortaal langs dat beproevend pad? Hoe digt de fchaduw zy van 't fpoor dat gy betrad , Met digter fchaduwen weet ik myn' raad te dekken, En aan het trotsch begrip des ftervelings te ontrekken. Waar, in wat glansryk hof, onthoudt zich't glintlrend lickt, Of waar is 't droevig huis der donkerheid gefticht? Dit 's immers u bekend , die, kundig en ervaren, U wysheid hebt befchikt door menigte van jaaren ; U, onder wiens gezicht natuur te voorfchyn kwam, En, in wiens byzyn 't ryk der fchepslen aanvang nam. Is, in dat groot beflag, de graauwe mist vergeeten? Wie is 't nogthans die u zyn' vader kan doen weeten ? Door wien wordt de afkomst van den vruchtbren daauw vermeld, In paerlen zich alom verfpreidende over 't veld ? Wie kan den vloed weêrftaan? wiens hand zich onderwinden,, In 't holle van den nacht, den breeden ftroom te binden? Wie ftrooit den blanken rym rondom den purpren mond, Het blozend aanfchyn van den nuchtren morgenitond ? Wiens alvermogende aêm, van 't kille noord geblazen , Herfchept de zee infteen , verdooft haar brullend raazen ; Spreidt dorheid over 't land, reeds van fieraad ontbloot. En vormt tot een woeftyn de helft van deezen kloot? G,  VAN J O Ei V Gyhebt geen denkbeeld van myn uitgeflrekt vermogen. Te zwak is uw gezicht, vergeefs is al uw poogen , Dat gy ontdekken zoud hoe magtig de afïïand zy, Waardoor myn wysheid u gefcheiden heeft van my. Weet ge in den wervelwind een' berg omhoog te trekken? Kan zich uw ftraf gelaat in donkerheid bedekken, Omwinden met een wolk V Wanneer de dagtoorts praalt, Zyn grootfte luister van het zuideraspunt draalt, Strekt gy uw hand dan uit en doet den nacht verfchynen, Des aardryks bly gelaat in fombre fchaduw kwynen? Wie fchiet de wolken in den lagen dampkring neer, Gebiedt haar met het nat, geheven uit het meir, Van de een naar deandere pool, door 't ruim der lucht te zweeven? Wie kan ververfcbing aan de heete vlakte geeven ? Wiens milde regen bluschtden feilen zomerbrand? Wie is 't, die, zonder hulp dermenfchelyke hand, De rotfen vruchtbaar maakt, en, met een lagchend wezen, De ruuwe woestheid fiert, daar de eedle roos, gerezen Uit d'onbebouwden grond, al haar bekoorlykheên Ten toon fpreidt voor het oog der gouden zon alleen ? Wie kan door wenken 't woên der onweêrsbuijen fluiten, Van 't uitgeputte zwerk de fluizen weder fluiten, Als 't aardryk, mild gelaafd, niet langer treurt noch zucht j Geen droevig onheil van zyn gaapende adren ducht, Voor zyn ontkleed gebergte en rosgezengde dalen; Maar eindlyk weêr begint een vryen aêm te halen , Een blyder aanfchyn toont, en een toneel ontdekt, Welks hartverrukkend fchoon alle oogen naar zich trekt: Als 't bronnat weder ruischt, de glinsterende vlieten, Door beemd en klaverveld, weêr dartiend heenen fchieten, Het bloemverkwistend bosch zyn kruin met kleuren hult, En met zyn' balfemgeur het halve rond vervult? Beladderde gy ooit myn winterwolken, weidde Uw oog door 't groot trezoor dat ik , in 't noord, bereidde Voor hagel en voor fneeuw? zaagt gy den ruimen fchat Van wapentuig dien dat geducht verblyf beva; * 3 Ten  VI UITBREIDING EENER PLAATSE Ten diende ttyner wraak, als 't krygsvuur wordt ontdoken, De dood, op myn bevel, komt uit de wolken breken, De ftorm door zyn geweld de waereld fiddren doet, Het fcbuldig land verwoest en 't onderst boven wroet? AVie doet den wuften wind bepaald langs'tvloeifpoorzweevea, Of 'S aardryks middelpunt, door 't oostiyk blaazeu, beeven? Wie giet van 't dichte zwerk een gantfchen zondvloed uit? Wie (laat natuur met fehrik, door 't brullende geluid Des fchorren donders? wie omwindt de zulferballen In gloeijend blikfemvuur; beftiert hun nedervallen? Hy niet,-die beeft op 't zien van d'uitgefchoten gloed , En voor den draal en flag van angst bezwyken moet. Wie weet tot zulk een-maat de dwaalfter uit te breiden, De vlammen van haar' fleep langs 't hemelruim te fpreiden t Hing gy, misnoegd, haar uit? Verblindt haar fchielyk licht Door u der volken oog? geeft zy van u bericht? Wie is 't die 't groot gareel, dat fteeds de llonkervieren Geleidt langs't ruime vlak der opperlucht; kan ftieren? Die hunnen tyd befleint; die hunne gangen richt, En zorgt dat nooit hun kracht, dat nooit hunn' luister zwicht' $ Laat zich de vlotte drift der wolken door u dwingen? Weêrhoudt gy door haar' drang de heldre flikkeringen Der zcveufter? kunt gy, als 't oog, in vollen glans Oiion pralen ziet aan zyn' verheven trans, Den winter wyken doen, 't verkleumde jaar ontbinden?' Wie is *t die Mazaroth zyn vaste plaats leert vinden ? Arfturus ondervvyst waar hy verfchynen moet? De nacht behoort aan my, ann my behoort zyn ftoet Van fterren : 'k laat door 't oog tienduizenden aaufchouwe», En blyf tienduizenden in voorraad achterhonen. Beraamde gy de plaats daar 't licht gebooren wierd, En fchooft gy van 't gelaat des dageraads, getierd Met goud en gloeijend rood, de donkre nachtgordynen?, Hebt gy de zon gewekt ? hebt gy haar doen verfchynen. Op. de ongennakbre baan , opdat zy 't waereldrond Verheugde met haar' glans en 't mild ten diende ftpnd.?  VAN J O B. VII Hebt gy haar op dien troon van hcerlykheid verhevan, En in triumf den ring des Hemels rond gedreven? Haar ftraalen uitgebreid, veroorzaakt dat haar gloed Op de afgelegen aarde een vruchtbre werking doet? Wie heeft de ziel zo ryk, zo heerelyk befchonken? In 't menschlyk hart het licht der reden doen ontvonken? Om met vernieuwden gloed, vermeerdering van glans, Te blinken, als de zon en Herren van haar trans In 't duister zyn gerukt, om nimmer weêr te dagen? Welaan! uw kundigheid voldoe my op dees vraagen ; Uw wysheid blyke thans uit uw doorwrocht bericht, En ftell' 't vermogen van uw groot vernuft in 't licht ! Hier zweeg de Almagtige, terwyl de lucht nog beefde. De droeve Grysaart, thans in twyfel of hy leefde Of reeds geftorven was, (laakt meer dan eens geluid, Maar telkens word zyn Hem door 't kloppend hart gefluit, Doch eindelyk roept hy uit, met de oogen neêrgeflagen .Ik zucht om myn vergryp, 'k moet om myn dwaasheid klaagen. 'k Heb een- en andermaal myn tong van 't fpoor doen gaan, Maar doem in eeuwigheid dat roekeloos beftaan. Myn mond blyve, uit ontzach , voor eeuwig toegeklonken; Myn ziel in d'afgrond van haar nietigheid verzonken! Hy zwygt naauw, of het zwerk barst loeijende van een; De woeste wervelwind giert weder om hem heen; De ontzagchelyke Hem klinkt weder in zyn ooren, En de Almagt doet op nieuw hem deeze reden hooren: Meet gy, gelyk myn arm de maat der dingen neemt? En maakt uw Item geluid, dat naar myn dondren zweemt? Of kunt gy 't vloeibaar nat der uitgeftrekte ftroomeu Bevatten in uw hand, als 't onweer, opgekomen, De zee in woede ontfteekt, het golvenheir beroert, En 't kookend fchuim tot aan het hoog geflarnte voert ? Kom uit, verfchyn, bekleed met de ede'fte gewaden; Vertoon uw Majefteit; befchouw de groote daaden, Die uw vermogen wrocht; vereenig al uw magt; Volvoer uw ftreng beflu.it met onweêrfiaaubre kracht. * ^ Do*  V.ir uitbreiding eener plaatse Doe 't uitgebreide rond der fchepping voor u beeven Wanneer 't het vuur der wraak in uw gelaat ziet zweven • Bons aartstyrannen van hunn' hoogen zetel af; Verbryzel hen tot dof: bezorg aan de ondeugd draf Terwyl zy in triomf de deugd boeit aan haar wagen. Dan, dan zal 't gantsch heelal van uwen lof gewagen; Ik zal erkennen dat ge uw' oorfprong en bedaan Zyt aan uw zelf verpligt; dat ge op de heldendaên Van uw gevreesde hand u veilig moogt vertrouwen Uw arm en beukelaar voor uw befchermers houên. p Mensch , die met u zelf zo ingenomen zyt, Gevormd zo fchielyk als een tyddip bsenen glydt!