01 1 123 7897 UB AMSTERDAM  JULIANA VAN LINDORAK3 TOONEEL SPEL> IN V IJ F B E D R IJ V E N. NAAR HET HOOGDUITSCH,  VERTÖONER& van lindorak, een overjle. juliana van lindorak, zijne VrOWiV. h e n r i e tt a van lindorak, zijne ZUSter. mevrouw van billdorf, moeder van j u l i a n a. marianne, weleer minne, en nu kamenier van j u- liana. van saalstein, gepenjioneerd generaal, metJleclits iènen arm. van saalstein, vaandrig, zijn zoen. bom8rdn, veldmaarfehalk. Een Adjudant. boschman, bediende van den vaandrig. Willem, bediende van den generaal. frederik, bediende van den veldmaarfehalk, ja-n, bediende van den overften.  Zie mij in uwe magt 1 Zie mij tot alles hereid—al -ware hel ook tot den doodi —   JÜLïANA VAN LINÖORAKI T O ONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. EERSTE T O O N E E L. Het teoneel verbeeldt eer.e zaal in het huis van Lindorak. HENRIETTA, MAEIANNEt HENRIETTA. Zeer koddig, zo wa.ir ik leeve! Marianne laai zich nog voorftaan mij Ifl»fen te geeven. M A R I A N N E. Dat niet, freule; maar ik moet fpreeken. Ik kari dien eeuwigen twist niet langer dulden. Ik kan niet langer met ftilzwijgen aanzien dat mevrouw den gant> fchen dag van u mishandeld worde. Altoos fcherpe* tweeduidende reden, terzijde blikken, hoofdverdraaijen, fchottders opnaaien, neus optrekken. — En dat alles duldt zij, als of zij het niet gewaar wierde, antwoordt u aitoos liefderijk en befcheiden, bevlijtigfe zich zelf om beleefd jegens u te zijn ! — En toch kan zij uwe vricndfchap niet verwerven! die goede JuIUna! Ik heb haar gewiegd, aan den leidband geA 2 had  JULIANA VAN LINDORAX. had en opgevoed. Elk een bemint en eert haarj. haar geniaal aanbid haar. henrietta. Aanbid haar? Ja! doch zal dat aanbidden ook al van langzamerhand moê worden. marianne, (met ijver»") Dat zal hij nfet. Waarachtig , freule , dat: zat hij niet. Laat hem flechts terug koomen; en wij zullen zien wie gelijk heeft. Met al uw agterklappcn en oorblaazen zult gij haar bij den heer overften niet zó veel benadeelen — niet zó veel, en wanneer gij — henrietta, haar in de reden vallende. Maar Marianne zal haare long benadeelen, wanneer zij voortgaat zich zo- kwaad te maaken. Welaan, wijl zij het nu zo wel met mijne fchoonzuster meent, zo heb ik eene blijde boodfchap aan haar — Zijt gij 'er de overbrengfter van. — De heer overfte is aangekomen — haar gemaal — mijn broeder — de broeder, die, uit liefde voor haar, zijne zuster opgeofferd heeft. marianne. De heer. overfte zoude aangekomen tón nog niet hier zijn? henrietta. Vergeef, dat hem zijn post nog terug houde, dat de pligten jegens zijne gemalin voor de beve. kn van. den generaal achterftaan.  TOONEELSPEL. 5 marianne. Mag ik het gelooven ? henrietta. Als het u belieft. marianne. Maar, dat ik haar toch tot geene valfche vreugde aanieide. henrietta, (/pottend) Valsch? dat wil ik niet hoópen. — Ondertusfchen kan zij haare tovertraanen , haare fmachtende blikken , haare verliefde onmachten bij de hand houden. Zij mag zich zo plemp aanftellen, als zij wil. Mijn broeder is geen kenner. marianne. Gij wordt onaartig. Nu geloove ik u. (Zy vertrekt-) TWEEDE T O O N E E L. henrietta, alleen. Onbefchaamde! uwer gebiedfter waardig. — Mijn broeder zal u leeren kennen.— Ja, Juliana, ik haate u en uwen gantfchen aanhang, — Mijn haat is even zo onverzoenlijk als billijk. — Niet genoeg dat uwe tusfchenkomst alle mijne hoop en ontwerpen omverre ftiet , dat gij mij het vertrouwen mijns broeders, het beduur in zijn huis, en het zekere uitzicht op zijn uitfteekend vermogen deed verliezen — moest gij mij ook mijnen minnaar doen derven, mijnen Saalfieinl — zo getrouw aan mij verkleefd. ~ Zonder A 3 u  g JULIANA VAN LINDORAK; V had de tederfte band ons vereenigd. Zonder u, Schijnheilige! Ha! wanneer ik u dat ooit vergeevel DERDE T O O N E E L. boschman, henrtetta. boschman, (is zachtkens in de kamen gejloopen en begint zich te beweegen. henrietta, (omziende.') Wie is hier? boschman, (zich verward gedragende.). Uw onderdaanige dienaar. Neem het toch, biddQ ik ii, niet kwalijk, dat ik zo plomp toetreede. lk_ vond niemand in het voorvertrek. henrietta. Wat wilt gij? wie zendt h? boschman. De vaandrig van Saalftein. henrietta. Van Saalftein ? (zy geeft haare ontzetting door een' sydelindfchen blik te kennen) Wie zoekt gij ? - b o s c h m a n. Haare genade. henrietta' Welke genade? e o s c h m a n. De gemaalin des cwerften van Lindorak. «en-  TOONEELSPEL. j henrietta, (ter zijde.) „ Ha , trouwlooze ! anderszins golden uwe boodschappen mij." boschman, (ter zijde.) „ Dat gaat heerlijk." Kan de Juffer mij niet te legt helpen? henrietta, (ter Zijde.) „ Zal ik van de onwetendheid dezes overbrengers gebruik maken ? — De verzoeking is groot." boschman, (half luid, terwijl hij zich het hoofd krabt,*) Ik zal wel elders moeten vragen. (wil vertrekken.) henrietta, (ter zijde.) „ Hetzij zo. Wraakzucht zegeviert over alle angstvalligheden der opvoeding." Wagt nog wat, mijn wriendl bosch man, (blijft Jlaan.) Wat beveelt gij ? henrietta. Kent gij de gemaalin des overften van Lïndorak niet ? boschman» Neen, juffer. h enrietta. Ook niet haare fchoonzuster, de freule? boschman. l'Jeen, juffer. A 4 25ejï"  8 JULIANA VAN LINDORAK; henrietta, (met een geheimvol gelaat!) Uw heer is zeer onvoorzichtig van zich in eene zo gewigtige zaak van een mensch te bedienen die mij niet kent. Hoe ligt kondet gij de eene perfoon voor de andere neemen, en eener andere, die 'er 't minst van behoorde te weeten, alles ontdekken en mij ongelukkig maaken! boschman, (ter zijde.) „ Hier is 't list tegen list." (met een onnoozel lagchen) Ach, genadige vrouw, mijn heer is niet zo onvoorzichtig, en ik ben ook niet zo dom. Ik houde mij flechts zo, om uwe genade uittehooren. (Ziet geheimvol rond, neemt een brief uit den zak en overhandigt haar dien) Aan u, genadige vrouw. henrietta, (ter zijde.) „ Hoe loos hebbe ik hem gevangen" (breekt den brief open en leest denzelven met verwondering en toom.) boschman, (ter zijde.) „ Was zij minder flirn, zo hadde ik meerder moeite gehad haar te misleiden. — Hoe zij ftampt! — Ieder woord is eene kreeft-fchaare, die h3ar het hart nijpt." henrietta, (ter zijde.) „ Ongehoord!" boschman. Belieft het uwer genade te antwoorden ? henrietta. 'ï Antwoord zal volgen. Mijn compliment. £ o s c Br  TOONEELSPEL. 9 roschman, (ter zijde.) „ Die is in den ftrik gevallen." (vertrekt.) VIERDE T O O N E E L. henrietta, (alleen.) Een heerlijk quid pro qua .' Een allerliefst briefje. — Zeide ik 't niet altoos, het fchepfel is niet, wat hgt fchijnt. Haar zacht onfchuldig gezicht is flechts een masker. Maar haar zo zwart te vinden, zo diep in minnehandel verzonken! Dat gaat mijnegedagten te boven.— Mijn arme broeder! Wat beklaag'e ik hem! — en toch mag ik niet zwijgen. Ik ben het zijner — onzer aller eer ben ik het fchüldig. Hem verfchoonen, zoude de "ondeugd heeten befchermen. — Ik wil hem hier waarnecmen — luilt.tr! — Hij heeft ons wille» verrasfehen. — Hij is 't. V IJ F D E T O O N E E L. henrietta, lindorak, in reisgewaad. henrietta, (gaat hem te getnoet.) Welkoom, lieve broeder! lindorak, (met haast) Ik verheuge mij, u gezond te zien, lieve zuster! waar is mijne vrouw? Immers gezond? henrietta, kort. 6, Volkomsn, volkomen. As li»-  io JULIANA VAN LINDORAK; lindorak, En in haare kamer? (Hij wil naar de kamer van Juliana gaan.) henrietta, (hem wederhoudende ) Maar, broeder! Niet één oogenbiik voor mij? Ik hebbe u naauwlijks gezien. lindorak. Vergeef mijnen haast, hij is zo natuurlijk, (maakt zich los en gaat.) henrietta» Natuurlijk? De zuster met eenen kouden groet aftefcheepen, en alle het vuur der liefde voor de vrouw te fpaaren! lindorak, (JlaatJlil.) Onbillijke zuster! — koom, laat ons verzoenen? {ml haar omarmen.) henrietta, (/pottend) Neen, neen! Ik mag u niet ophouden. Ik mag mij Biet met haar vergelijken. Zij verdient uwe tederheid meer dan ik. lindorak. Die eeuwige grillen van uwe ongelukkige denkwijze ! henrietta. Grillen? ja toch, grillen. Wilde de hemel! lindorak. Heeft zich dat nog niet herfteld. Laat gij haar nog geene gerechtigheid wedervaaren ? HEK'  12 JULIANA VAN LINDORAK; ZESDE T O O N E E L. lindorak, (leest.) " A an mevrouw de gemaalin van dea overft ,'n van Lindorak". ■— Hemel! — Mijn hart en hand beeven. Honderdmaalen was ik in doodsgevaar, en' nooit ondervonde ik wat ik nu gewaar worde, (opent den Irief en leest dien) „ Al te tedere Juliana! houd op „ mij te ontrusten. Zwijgen en vergeetelheid rusten „ op de voorleclene zwakheden. Tot nieuwen zult gij „ mij niet verleiden. Hij koomt terug, uw gcmaai, „ mijn vriend. Als bij deeze gedachten een zelfver„ wijt in mijn hart ontwaake, wat moet dan in het „ uwe voorgaan! Vergeef mij dat ik te fcherp fpree„ ke. Vaandrig van Saalftein.". — Wat heb ik geleezen ? Juliana ontrouw! Juliana mij verraaden. Ha! fchandlijke! met deeze hand wil ik — (gaat en llijft weder ftaan.) Zo veel fchoonheid en liefdel — Zo veele tranen bij het affcheid! — En dat alles bedro* ? — (naardenkende) Saalftein? — Saalftein? — Hij is jóng — hij is inneemend — hij is onbefchaajnd genoeg — zijn eigen getuige — zijne hand — ik jaag 'er niet aan twijfelen. — Ha! wie koomt daar? Z E-  TOONEELSPEL. 13 ZEVENDE T O O N E E L. juliana, lindorak. juliana, (Mf 't inkomen.) Mijn gehoor bedroog mij niet — Ach, mijn Lindorak ,' mijn Lindorak! (wil hem omarmen.) lindorak. Terug. juliana, na een weinig zwijgens. Hemel! worde ik zoo ontvangen? (gaat wederom mar hem toe) Wat deert u, mijn waarde? lindorak. Terug! — of gij zijt des doods. — Zet u en hoor! juliana. Lindorak ! ik kan het niet verdragen. Geef nu) uwe hand. lindorak, (woedend.) Nog eens? juliana, (valt weenend op een'Jïoet neder.) lindorak. Juliana, ik groeide onder 't gewoel der wapens op. Mijne eer, de eer van mijn' Monarch, gevaaren en vermoeijingen waren tot nog voor weinige maanden mijne etnige weetenfchap en neiging. Vrouwlijke liefde was mij onbekend. Zo bereikte ik vijftig jaa. ren, en had den korten weg mijns levens welkunnea voleinden >. zonder u te zien en — te beminnen 1 ju.  U JÜLïANA VAlST LltfDORAKj JULIANA. Lkffte man — waarheenen gaan ? — LINDORAK. Laat mij uitfpreeken! Ik zag en beminde u —- maar bij alle die liefde was ik niet verblind genoeg het onderfcheid van onze jaaren te vergeeten, niet. dwaas genoeg, den onflaakbaaren band te knoopen, zonder u alle de gevaaren daar van vonrteftellen. — Herinnert gij ii nog dat eenzaam uur, dat gefprek in hetprieel? — juliana, zeide ik tot u, ik bezvveere u oprecht te zijn. Onze jaaren zijn ongelijk ; misfehien ook onze gemoederen. Dat ruuwe foldatenwezen ea de zagtheid van uw geflacbt maken zeldfaam een goed gezelfchap uit. Gij zijt mijne eerfte liefde. Gij hebtmijne ziel aan de uwe geboeid. Ik aanbid u — en toch wil ik liever uwe hand derven, dan u zonder uw hart ontvangen. Vlei mij niet. Vergeet gij die voorrechten , welken het geval mij fchonk, en ook dat, wat ik zoo wat aan mij zeiven te danken heb — de achting, met welke de koning mij verwaardigt, en mijn' naam als braaf foldaat ? De droombeelden der edelheid fmelten zo licht in 't jeugdig vuur eener vrouw. Onderzoek u, of gij mij om mijnszelven wille kunt beminnen. Neem het hart, dat ik u aanbtede, niet adn om het eenmaal te kwellen, om u cn mij in eenen doolhof te leiden, uit welken het verbreeken alleen den uitgang kan baanen ! — Spreek, endaiikbaare ! ftrrak ik niet in deeze woorden tot u?  tOONEELSBEL. ij ti ? in deeze zelfde woorden ! en wat antwoordet gij mij? juliana. Maar Lindorak, — waartoe deeze herhaalingen — deeze vraagen? lindorak. ó! Het waren diep overdagte, gewigtige vraagen. En wat gaaft ge mij tot antwoord ? juliana, (tederlijk) Dat uw hart voor het mijne gefch'ipen ware. DfiS ieder onërvaaren meisje eenen man van lijper jaaren zoude kiezen, die haar in de waereld inleiden en haare jeugdige treden konde bellieren. Dat ik trots was het hart van eenen zo edelen man bewoogen ts hebben. Dat al mijn poogen daar heen zoude ftrekken, deezen man te verdienen. — Dat was mijn ankwoord , en nog heden billijkt het mijn hart. lindorak. Leugenaarfter. juliana. Wie? ik? lindorak. Trouwlooze! juliana. . Lindorak 1 Meent gij mij? lindorak. Wien hebt gij in mijne afwezendheid gezien? juliana. Mijne moeder,, uwe nabefhanden en eenige vriew den,.  16 JULIANA VAN LINDQRAlf, den, welken gij mij vóór uw vertrek hebt aanbevelen. Ik kan mij allen niet meer herinneren. lindorak, /pottend. Gij dwaalt, gij weet wel. Denk flechts een weinig naar. — Wie was uw getrouwfte verzeller? juliana. Lindorak, in het oproe» des krijgs en in het gevaar van zijn dierbaar leven. lindorak', Al te verpligtend! — En uw tijdverdrijf? juliana. Zwarte weduwklederen. — Slagtvelden vol van gewonden en dooden — de akelijkfte denkbeelden van eene gefcheidene , tedere vrouw vervulden mijne dagen en mijne nachtwaaken. lindorak. Huichelaarin! verfchriklijke huichelaarin! juliana. Gij dood mij 1 laat af, beste man! — ik houde het niet uit. lindorak. Vervloekt zij het oogenblik waarin ik u zag, waarin het vernis uwer fchoonheid mijn hart misleidde 1 — ó, wee, ó weel (werpt zich op een' Jloel en weent.) juliana. Lindorak! gij weent?  T O ONEELSPEL. at juliana. Houd gij mij geen woord, zo hebt gij mijn vertrouwen voor altoos verlooren. marianne, weenende. Lieve, lieve Juliana! — Uw al te leder gevoe' maakt u ongelukkig. — Ik gaa — bleet" ik — zo konde ik — zo konde ik u geen woord houden — het bragte mij om — het zou mij verftikken. (zij vsrtrekt.) TIENDE T O O N E E L. mevrouw van billdorf, juliana. juliana, (gaat haar met eene gedwon. gene vrolijkheid te gemoei.') Goeden morgen, lieve moeder! mevr. van billdorf. Nu! — Uw genwal is reeds zedert een uur terug* en verwaardigt mij noch met een bezoek, noch met een' groet. Ik koom hem voor en tref hem nietaan — en gij, Juliana!(Haar naauwkeurig betrachtende.) Wat dèert li? Gij hebt geweend. Gij beeft. Dat zijn geene kenteekenen van vreugde! juliana. Te fterke, te onverwagte vreugd. — Wederzien na de eerftc fcheiding. — mevr. van billdorf. Ik zónden gaarne geloven , Juliana —maar uwe verlegenheid befchuldigt u van dc onwaarheid.-Hier is iets li 3 voor-  TOONEELSPEL. 23 mevr. van billdorf. 't Is waar, mijne dochter — maar een verdriet, als dit — van zulke buitengewoone omftandigheden verzeld. Men heeft de item van Lindorak in deeze zaal hooren donderen ; men heeft hem het huis met oploopendheid zien verlaaten. — ó, Ik kan niet rusten. — Vergeet de moeder en ontdek u aan uwe vriendin! — juliana. Bij uwe moederliefde , dring niet verder bij mij aan. mevr. van billdorf, J2fl eetlig fi'll* zwijgen. Bij mijne moederliefde? Zijt gij die nog waardig? juliana. Kunt gij daaraan twijfelen? mevr. van billdorf. Ik zoude. juliana. Hoe, mijne Moeder? mevr. van billdorf. 'Er loopt een gerucht op uwe reekening. — juliana. Welk gerucht? mevr. van eilldorf. Uwer fchoonzuster zelf zijn woorden ontvallen — woorden! Ik haat vïouwengeklap, gij weet het, en het gift der kwaadfpreekendheid hegt zich nooit aan B 4 °"*  .30 JULIANA VAN LINDORAK; DE VAANDRIG. Zwijg. ÏIOSCHMAN. Misfchien heb ik ongelijk? Hebt gij mij niet mee. nigen avond met traanen in de oogen geklaagd, dat zij zoo hard als eene rots, zoo koud als ijs, en wreeder dan een tijger zij ? Hebt gij raij niet zelf den brief getoond , in welken zij u dreigde den Beet overften alles te ontdekken? — Eindigde gij toen niet? — Was niet alles afgedaan? Waarom begint gij dan nu weder ? DE VAANDRIG. Ach Boschman — ik heb zo alszins een' vriend nodig — durfde ik u vertrouwen! • BOSCHMAN. Nu, wanneer gij dat niet durftI Ik dacht dat gij mij reeds — niet flechts in dingen, die het hart raa. ken, — maar in zaaken van eer, dacht ik, had gij mij reeds vertrouwd. — Die valfche getuigfehriften des heelmeesters , welken u van den laatflen veldtocht bevrijdden, wie heeft u die verfchaft, zeg? DE VAANDRIG. Stil daarvan, lieve Boschman. — Ja, ik nebbe u getoetst — ik kenne u — gij zult alles weeten. (angjiig.) 6 , de overfte! de overfte ! BOSCHMAN. Die eeuwige deun ! — Sedert de eerfte tijding dat hij terug zoude komen, hooi ik niets anders van u:  TOONEELSPEL. 31 u: in den flaap zelf roept gij hem. En toen hij zich vóór eenigen tijd bij mijnheer uw' vader liet aandienen, zijt gij bijna in flaauwte gevallen. I)E VAANDRIG. Ik heb mijne redenen — mijne redenen. — In het geheele rijk is 'er zulk een duivelfche kaerel niet als hij. — Nog onlangs heeft hij — alleen zich door een gsntsch piquet doorgeflagen, hij alleen! BOSCHMAN. Maar gij zijt immers geen vijandlijk piquet. — Gij zijt niets dan fpion , die flechts wiklet recognofceeren of en hoe de vesting te naderen ware; cn die ziende dat 'er niets te doen ware, bij nacht en nevel weder heen gingt. DE VAANDRIG. Had ik het flechts bij het fpionneeren Iaaten berusten! maar — ó dwaas! ó dwaas! — Het verdriet over den mislukten aanflag maakte mij toteenpogcher: ik beroemde mij in koffijhuizen en in gezelfchap mijner kameraaden van zekere faveurs. BOSCHMAN. Maar hoe duivel kondet gij waagen?.... DE VAANDRIG. Dacht ik dat Lindorak uit het veld terug zoude komen? — Boschman! — Indien eene deezer windbreekerijen ter zijner oore kwamc! — Het dcodzweet ft aal mij op het gelaat. BOSCH-  32 JULIANA VAN LINDORAK, boschman. Maar hoe hangt dit toch alles met den brief van heden te famen ? — Was het een verzoek van vergiffenis — eene veiklaaring van eer? de vaandrig. Niets minder — eene behoorlijke aanklagt. boschman. Hoe dat? Ik verftaa 'er geen woord van. de vaandrtg. Ik laadde in deezen brief de fchuld op Juliana , om de wraak van haaren man van mij op haar te keeren. — Henriette, wegens mijne ontrouwe, op haare fchoonzuster verbitterd, zal zich geen oogenblik bedacht hebben hem den brief te toonen — en hij — boschman. Heeft hem misfchien gerust in' den zak geffoken. — De hedendaagfche mannen zijn zo niet meer op den ouden voet. Zij zijn wijzer, hooren , zonder te hooren , zien , zonder te zien , laaten voortgaan, wat zij niet kunnen beletten. Dfi vaandrig. Lindorak, helaas! is in dit ftuk vreeslijk ouderwetsch, — Ach, Boschman! wanneer mijn list mis» lukt — ik fidder en beeve. b o s c h m a n. Toch niet, Heer vaandrig — denk aan uwe unifprme ! si  TOONEELSPEL. 33 DE VAANDRIG. Schurk, (pot gij met mij ? —■ Nimmer had ik die aangetrokken, zoo mijn oud-foldaatfche vader mij'er «iet als toe gedwongen had; — Ware het nog parti egal. — maar met Lindorak te vechten, voor wicn de duivel zelf vreest — die mij zo zeker overhoop floot, als ik een glas wijn drinke — BOSCHMAN. Weet gij wat in deeze omftandigheid het beste voor u ware? DK VAANDRIG. Wel nu? E O S C II M A N. Zich van uwe beenen te bedienen. DE VAANDRIG. Domoor! Mijn vermogen en alles in den loop haten l — Waarvan dan leeven? BOSCHMAN. Ja, ja, Gij hebt gelijk, genadige Heer! —- Maar ik vergat — hoe was de Heer overfte aan tafel?Heb gij niets opgemerkt? DE VAANDRIG. Niets. Hij zag 'er vrolijk uit, fprak veel, dronk zelf mijne gezondheid; nu heb ik hem in een militair gefprek met mijnen vader verlaaten.-— Maar iets moet 'er reeds tusfchen hem en 'zijne vrouw voorgevallen zijn. Zoude hij anders den eerften dag buitens huis.gegeeten, zich zeiven bijonsgenoodigd hebben? C 11 0 s <; u»  34 JULIANA VAN LINDORAK; BOSCHMAN. Dat befluii is recht. DE VAANDRI6. Een paarmaalen kwam het mij' vóór als of hij de wenkbraauwen fronfelde en mij donker aanzag. BOSCHMAN. De wijn mag uwe oogen wel beneveld hebben! DE VAANDRIG. Schoft! — Ga, loop, leg u toe op naarrichterr uit het huis van Lindorak. Geef u alle mooglijke moeite om te ontdekken of 'er twist geweest is — en koom zo dra mooglijk terug. (Boschman vertrekt.) Het doet mij leed om de arme vrouw — maar elk een is immers zichzelven het naaste, ó! Mijne vervloekte onbezonnenheid! — Dat is de laatfte zaak van dien aart, waarin ik mij zal inlaaten, wannéér ik hier met eere doorkoome. — Stil! — ik hoor fpreeken — ó- de drommel! Het is Lindorak en mijn vader. — Zal ik blijven ? — Ik kan niet meer ontwijken. — ö Wee! mijn hartkloppen neemt toe. — TWEEDE T O O NE E L. BE GENERAAL VAN SAALSTEIN, LINDORAK 3 DE VAANDRIGGENERAAL. Hartlijk dank, lieve Heer overfte. Ik erkenne uwe goedheid om mij de eerfle utaen na uwe aankomst te ^ fshen-  TÖONÉELSPel. 35 fchenken; uuren, die gij veel aangenaamer kondet, doorbrengen. Och! de aanblik van getrouwe, dappere dienaaren van mijnen koning is mij altoos aangenaam. De oude trots wordt daardoor bij mij weder levendig, en fluistert mij toe: „ Zo waart gij ook eens". — Onder alle menfcben, die zichzelven overleeven , is de foldaat het meest te beklaagen; Waarom trof het nu juist den arm'? Had ik het leven minder gaarne gegeeven? — Maar ik mag niet morren. — Het is een eereteken. — Niet dit verlies — maar mijn ouderdom — heeft mij tot den dienst on- gefchikt gemaakt Mijn ligchaam neigt ten grave Dat het zich eindlijk opende! Dat ik den last vari mijn verdriet nog heden, heden konde afleggenI lindorak, Hebt gij verdriet, Heer Generaal ? generaal, (met een' bedroefden Hik op zijn" zoon ziende.) Van waar zal ik vreugde afleiden? — Stil daarvan! — Fluks rollen traanen en verraaden den grijs, aart. — Ik moet u verhaten, lieve overfte. Mijns jaaren roepen mij ter gewoone middagruste. Mijn zoon zal u gezelfchap houden. Gij zult mij wel verontfchuldigen? lindorak. Gaa, Heer generaal. Het gezelfchap uws zoons is van mij gewenscht, C2 ég.  g DOMBRUN. Heeft de oude zijn' zoon ontmoet? FREDERIK. Neen, uwe Excellentie! De heer vaandrig Hoop ras ter achterdeur uit. DOMBRUN. Gelei den generaal binnen. (Frederik vertrekt.]) VIERDE T O O N E E L' DOMBRUN,*DE GENERAAL. DOMBRUN. De oude zo dapper, en de zooneen deugniet! Zonderling ! (Jlaat op.]) DE GENERAAL. Vergiffenis uwe Excellentie, dat ik — DOMBRUN. Welkoom, oude oorlogsmakker, zet u! (zij gaan beiden zitten.]) DE GENERAAL. Ik ben geheel en al buiten mijzelven. Ik heb den rsad en de hulp uwer Excellentie noodig. DOMBRUN. Laat de Excellentie met alle de tijfels in het voorvertrek. Ik heet Dombrun; gij Saalftein. Waarvan fpreekt gij? DE GENERAAL. Van voldoening, bloed en dood. —. Gij weet, E 3 bui-  TOONEELSPEL. jg DE GENERAAL. Mijne familie is befchimpt. DOMBRUN. Het doet mij waarlijk leed. DE GENERAAL.' Gij weet dat mijn bloed rein is van laaghartigheid. Gij weet dat ik daarvan bewijzen heb gegeeven. — Ach , het perst mij, ouden man! traanen uit de oogen, even als een kind. Het maakt mij zinneloos. Geef mij raad, mijn vriend! help mij! Heb medelijden met een' ongelukkigen, tot in de ziel gewonden, vader! DOMBRUN. Ik beklaag u van harte , mijn vriend ! want ik vreeze dat vuigheid nog uws zoons kleinfte misflag £ij. Gij zegt dat de vrouw, welker eer hij beledigd heeft, onfchuldig zoude zijn Zijt gij daarvan zeker? DE GENERAAL. Maar al te zeker. DOMBRUN. Van waar weet gij het? DE GENERAAL. Uit eene menigte van begonnene en ontworpene briefjens, die ik in mijns zoons brieventas heb gevonden. Ik fchaam mij u die te toonen. Louter ellendig, ongerijmd, harfenloos gezwets, E 4 bom.  72 JULIANA VAN LINDORAK; dombrun. Andere bewijzen van de onfchuld der gemaalin des overften hebt gij niet? de generaal. Dezen brief van haar zelf, die onder zijne andere papieren lag. Lees denzelven! dombrun , (leest,') ,, Houd op, mijn Heer! mij met uwe iaffe liefde5, verklaaringen en brieven lastig te vallen , of gij „ zuit mij noodzaaken u als een man van de flecht- fte grondbeginfelen te ontmaskeren. Binnen agt ,, dagen verwacht ik mijnen man. Bij de minfte ver„ nieuwde pooging ontdek ik hem hoe zeer gij be.} ledigd hebt Juliana van Lindorak." Ei! de duivel ! — uw zoon is flimmer dan ik gedacht heb. — Het zal u toch niet aanftaan dat deeze brief bekend worde ? de generaal. Ik ben vader. — De hoon van mijnen zoon is groot genoeg; zal ik dien nog vermeerderen ? Van den anderen kant is de arme vrouw der woede van haaren man ten prijs gegeeven. Ik ken den overften — ik vreeze alles voor haar. — Wat zal ik doen? Geef mij raad! dombrun. Ga zonder verzuim den overften van de onfchuld zijner vrouwe overtuigen. Dat zijt gij verpügt je doen 3  TOONEELSPEL. 73 doen, veipligt als edelman, als mensch en als mijn vriend, (hij Jlaat op.) de generaal, (Jlaat 00k Op.) Ik gaa. Maar ftaa mij vooraf nog één verzoek toe. Laat mijn' zoon roepen. Breng hem zoo ver, dat hij vechte ! Gij alléén — dombrun. Hoe, heer generaal? De punt van den degen zal het ftrafbaarst onrecht verdedigen ? — Wat vermoed gij van mij ? De eer verblindt u. Ga. Ik wil niet tegen de wetten handelen , welken het tweegevecht verbieden. de generaal. En zij, die zich dier wetten onderwerpen, zullen ontëerd, befchimpt zijn? dombrun. Geduld, goede grijsaart! misfehien (hem op den Jchouder kloppende.) zult gij de eer, die u zo na aan 't harte ligt, weldra op het lyk van uwen zoon beweenen. de generaal, (verfchrikt.) Wat zegt gij ? V IJ F D E T O O N E E L. frederik, de voorigen. frederik, (Dombrun een'' brief overgeevende.) Varj den overften Ralf. E 5 dom-  74 JULIANA VAN LINDORAK; dombrun. Met verlof! (nadat hij den brief Jlil geleezen heeft.) Ei! de duivel! (tot Frederik.) De adjudant moet oogenbliklijk koomen. (Frederik vertrekt.) ZESDE T O O N E E L. dombrun, de generaal. dombrun. Luifter toch, heer generaal ! Zoo fchrijft mij de overfte Ralf. (leest.) „ Ik ben heden genoodzaakt „ uwe Excellentie niets dan onaangenaame dingen te „ melden, vooral uit hoofde van hst aandeel, dat „ gij aan de familie van Saalftein neemt. Zo even „ koomen twee invaliden mij kennis geeven dat de vaandrig van Saalftein hun had willen omkoopen, ?, om den overften van Lindorak heimlijkaantevallen". de generaal. Hemel! (hij valt in flaaawte.) Dombrun, (roept.) Holla! hei! ('er komen bedienden en wacltthebbende mderofficieren.) Legt den ouden op mijn bed en haalt den chirurgijn. (Zij brengen den generaal weg ) Z E.  TOONEELSPEL. 75 ZEVENDE T O O N E E L. dombrun, alken. De aflchuwlïjke fcboft, hij! — Ik had den ouden den brief niet moeten toonen. — Maar hoe kon ik ook voorzien dat hij in flaauwte zou vallen ? (Züt naar de pendule.) Nog is het tijd. A G TS T E T O O N E E L. de adjudant, dombrun. de adjudant. Uwe Excellentie. dombrun. Heer adjudant, ga terftond naar den overften van Lindorak. — Maak hem mijn compliment -r- en zeg hem , uit mijnen naam, dat uit de ontworpene zaak niets kunne worden; dat hij den weg fpaare en mij bij hem verwachte. Ik koome zo ras mooglijk. Zoek vervolgens den vaandrig van Saalftein op en breng hem bevél — bevél zeg ik, — om u zonder uitftel tot mij te volgen. Zoo hij niet meer te huis zij., zult gij hem in het boschjen buiten de waterpoort vinden. Maar vooral fpoedig, adjudant! de adjudant. Zo fpoedig als mooglijk, uwe Excellentie. dombrun. Mij valt nog in , zoo gij den vaandrig in het bosch-  76 JULIANA VAN LINDORAK; boschjen aantreft, zo onderzoek eens — ordéntlijk dat verftaat zich — of hij geene piftoolen bij zich draage. — Is hij nog in de ftad, dan is het niets, dan weet ik wel (half zagt.) dat het niets zeggen wil. (luid.) Dat is alles — Adieu, heer adjudant— ik verzoek zeer om fpoed. de adjudant, (vertrekt met eene buiging.') NEGENDE T O O N E E L. Dombrun, daarna frederik. dombrun. Foei I de duivel! — eene haatlijke zaak! — Hoe mag het met den ouden gaan ? (roept.) Hei! — (Frederik koomt.) Hoe bevindt zich de generaal? frederik. Zeer zwak. De chirurgijn is nog bezig met hem. dombrun. Laat infpannen, ik wil naar den koning. (Frederik vertrekt; Dombrun naar de tafel gaande.) Bij die omttandigheden moet hij wel wegblijven _ goed dat hij mij den brief heeft gelaaten. — Over dien ontaarten fchoft! (in 't heengaan.) Ja, ja! wie kinderen heeft, heeft verdriet. — Zo of zo — dat is niet anders! — Daarom liever in het geheel niet getrouwd of de Voorwaarde gemaakt: geene kinderen te krijgen. Einde van het vierde bedrijf.  TOONEELSPEL. 77 V IJ F D E B E D R IJ F. (Het tooneel verbeeldt een bosch.') EERSTE TOONEEL. de vaandrig, (zeer ontrust.) boschmam. de vaandrig. Lindorak heeft nu mijn brief — en dien aan Henriëtta kondet gij niet overhandigen! Ha, booswigt'. hebt gij u ook tegen mijn leven verzwooren ? boschman. Ja, ik was niet zóó gek om zelf uw kartel 'er heen te brengen. Een kind, dat zich eens gebrand heeft, fchuwt het vuur. Sedert dat Iaatfte tooneel ginds in huis zal geen duivel 'er mij weder in krijgen. Ik zond 'er Pincot mede. de vaandrig. En Pincot fprak den overften? Wat heeft hij gezegd ? b o s c iim a n. Dat hij komen zoude: — ook heeft hij nog golage hen. de vaandrig. Ja, ja, gelagchen! Het is hem juist zo, als of hij ter bruiloft ginge. Die gevlceschtc duivel! — Lieve Eoschman , zouden de invaliden reeds op hunnen post Haan? Zoo zij maar wél oppasfen! b o 5 c Br>  JULIANA VAN LINDORAK? BOSCHMAN. Ik twijfele. DE VAANDRIG. Gij twijfelt? Ik ben verlooren. Waarom twijfelt g'rj? Hebt gij hen dan niet op het zeerst afgericht? BOSCHMAN. Aan mijne welfpreekendheid heeft het niet onf broken.— Maar dier fchurken ontbreekt het beste — Zij hadden wel lust om het geld te verdienen — maar geen moed om 'er iets voor te onderdaan. DE VAANDRIG. En zij hebben reeds zes dukaaten op hand ge» kreegen. B O S C H M A N. En zullen die ook op de gezondheid van uwe genade verteeren. DE VAANDRIG. ó Die fpitsboeven! ó! ik ongelukkig menscb. B O S C H M A N. Weeklaag niet, Heer vaandrig! wat is daar aan gelegen? Vecht! en daarmede uw gehoorzaame disnaar. Het kost toch niet aanftonds den hals. DE VAANDRIG. Zoo kan alleen een ezel mij raaden. BOSCHMJN. Maar een held op de fchermzaal, zo als gij voormaals waart! DE  $6 JULIANA VAN LINDORAK; juliana, (uit haare kamer kaomende.) Ach, moeder! vergeef mij. mevr. van BILLDORF. Kunt gij niet op het eerfte roepen antwoorden? juliana. De do.or verdriet afgeftreedene natuur rustte na den ftonn des huidigen daags. Ik fluimerde. mevr. van billdorf. Gij fliept? Nu kondet gij flaapen? Nu! Ha' — óf het ligtzinnigst fchepfel onder de zon — óf — juliana, (haar in de rede vallende.') Hoe maakt het mijn' Lindorak! Koomt gij mij bericht van hem brengen ? mevr. van billdorf. Ik koome u zijner woede ontrukken! juliana. Hoe ? mevr. van billdorf. Mijn rijdtuig wacht; uwe hand! (zij vat haar bij de hand.) Verlaat dit ongelukkig verblijf! Volg mij! juliana. Ik dit huis verlaaten , zonder mijnen man van mijne onfchuld overtuigd te hebben ? mevr. van billdorf. Ontheilig dit woord niet meer! de bewijzen fpreeken. Qmftandigheden en Remmen veroordeelen u.. $qprc! ju-  TOONEELSPEL. 8? juliana, (haar weemoedig aanziende.*) Ook gij? mijne moeder! mevr. van billdorf. Spaar uwe huichelende blikken. De fluijer is verfcheurd. Ik weet alles. — Bekendnis vermindert da fchuld. Bekendnis is de eerfte ftap van 't berouw. Beken en laat u redden. juliana. Wat moet ik bekennen? mevr. van billdorf. Ik moeste u aan uw noodlot overlaaten. Ik moest vergeeten dat ik uwe moeder ben. — Maar ik kan niet zo als ik moest. Ik kan mij niet van u affcheuren. — Het ftrafbaar kind blijft toch nog altoos mijn kind. juliana. Neen, indien ook gij mij veröordeele, zo heb ik de rechten van uw kind verlooren, zo ben ik moederloos. mevr. van billdorf. Ondankbaar verharde! loogchen en worde enblijve het offer! (wil vertrekken, koomt. terug en valt haar aan den hals.) Ach, Juliana, zal ik bet overleeven, dat gij uwen misflag boete met uw bloed ? Heb medelijden met mijnen angst, met mijne traanen! juliana. Ween niet, beste moeder! Om 'sHemel wil, Ween niet! F 4. ms-  88 JULIANA VAN LINDORAK} MEVR. VAN BILLDORF. Laat ons vlieden, waar het aandenken aan dit ongelukkig geval ons niet bereiken kan! Een onbekende fchuilplaats zal ons aanneemen. Daa> weene gij de fchuld uwer onbedreevenheid en uwer jeugd af; daar verzoene gij met den hemel. JULIANA. Maar wanneer ik echter van de fchuld niet weete, die men mij ten laste legt, zal ik die door mijne vlucht bekennen? Zal ik op de fchande, die mij zoo onverdiend bedekt, een onverbreekbaar zegel drukken? — Neen! niemand dan mijn man zal mij uit dit huis verbannen. Leevend of dood. Even veel, MEVR. VAN BILLDORF. Juliana! Uwe moeder beveelt! —- gehoorzaam! koom ! — JULIANA. Ik kan niet — ik mag niet =— ik ben niet meer in uwe magt — ik ben eenen man onderdaanig. MEVR. VAN BILLDORF. Gij wilt mij op het uiterfte brengen, gij wik mij dwingen u te vloeken! —— JULIANA. Ach, mijne moeder! — Niet uwen vloek! ik verdien hem niet. Uw medelijden! uwen zegen! Mis- fchien zien wij malkander voor de laatfte maal. (Mevr, van Billdorf keert zich ter zijde, om haare aandoening te verbergen.) Gij wend uvanmijaf! —Ookgeeue" mo?.  TOONEELSPEL. 80 moeder heb ik meer! — Welaan! (op een' (loei neovervallende.) Hier wil ik blijven, hier gefchiede mij wat de hemel wil! wijl ik dan eene letigenaarfter, eene (Vhandvlek ben; wijl ik dan ben, wat ik niet ben — zo mogen deze oogen zich voor eeuwig fluiten. (Zij dekt haar gezicht met den zakdoek ) mevr. van billdorf, {ter zijde) „ Zo veel ftandvastigheids! zo veel onderdaanig- heids! Zij kan niet fchuldig zijn! — Voort! waarom verlies ik den tijd in doodlijkenagedachten? — Vport, dat ik haar recht bezorgen!" — (Zijvertrekt.) ZEVENDE T O O N E E L. marianne, juliana. marianne, (die aan de deur geluiflerd heeft , koomt fpoedig de kamer in ) Lief, lief kind! Wat doet gij ? Waar denkt gij heen ? Onfchuldig of niet, volg uwe moeder! Qp mijn verzoek kwam zij hier. juliana. Hoe? tegen mijn verbod aan hebt gij —- marianne. Haar alles ontdekt. Nood kent geen gebo-j. Dezsffken zijn te ver gekoomen. Uw leven ftaat in het fpel. Dit huis is eene moordfpelonk. Uw gemaal is raazend van woede. Ga daarom uit het huis, en laat F 5 h9t  go JULIANA VAN LINDORAK; het den tijd over. Wij kunnen ons nu de keel heesch fchreeuwen van onfchuld; niemand gelooft het. Ik weet ook niet of ik altoos in den luim zal zijn ora mijn leven voor het uwe te waagen. — Hoe raazend wilde hij eerst in uwe kamer. JULIANA? Zo ga en ftel u aan geen nieuw gevaar bloot. Ik blijve. MARIANNE. Met verlof, lief kind, deeze heldenmoed is overdreeven, romanesk, onverftandig. Dat heet zijn ongeluk met den lantaarn zoeken. Laat uwe rechtvaardiging aan den tijd over. Nu zijn woorden entraanerj veriooren. Nu is het de zaak zich te redden. JULIANA. Vergun mij rust, Marianne! Heb dank voor uwe; liefde. Laat mijt MARIANNE. Daar {taan , en zich als de hoenders laaten wurgen, — heet datverftand? Ach, uw arm oordeel is piet zo als het zijn moest. JULIANA. Laat mij, zeg ik — MARIANNE. Neen, zoo gij blijft, blijve ik ook. Eén dwaas maakt 'er twee'. Wij blijven, 10'  T .JQ ONEELSPEL. 9* juliana, 0<0 Marianne! verwijder u op het oogenblik! Gij hebt uw affcheid. marianne, (gevoelig.]) Is dat mijn loon voor t.vintigjaarigen dienst? juliana. Wanneer gij u door deezen dienst tot onbehaaglijke gemeenzaamheden gelooft gerechtigd te zijn. m a rian n e. Onbehaaglijke gemeenzaamheden! daarvan weetik niets. — Julima, ik hielp u opvoeden, ik befchouwde u als mijn kind — het is om uw leven te doen. ~ Daarin heb ik toch ook wel één woordjen mede te fpreeken. juliana. Gij hebt te zwijgen en te gaan. marianne, (als buiten zich zeiven) Ik wil gaan — neen , ik wil niet gaan — ik vil doen, wat ik wil — ik wil uwe moeder terug roepen ik wil u getrouw blijven, fchoon gij mij. gantsch van u ftoot — ik wil — maar wis en waarachtig uw arm ventmd is niet zo als het zijn moeste. (Vertrekt.) AG T-  $2 JULIANA VAN LINDORAK; AGT S T E T O O N E E L. j ui,ta na , alleen, alleen blijft mij overig, Hemel! laat mij niet Wanhoopen! — Met u in vreede en rein voor uwe oogen, verbeide ik de uitkoomst zonder fidderen. Waak alleen over mijnen man! Verlicht hem, wanneer ik niet meer zal zijn! dat hij mijne onfchuld erkenne ! dat hij zijne Juliana met berouw terug roepe! — Ach , Lindorak ! flechts ééne traan op mijn graf! voor allen onrecht, voor allen verdriet, ééne traan flechts op mijn graf! NEGENDE T O O N E E L. LINDORAK, JULIANA. JULIANA, (fchrikt.\) LINDORAK. Gij fchrikt — gij moogt wel fchrikken. Maar uwzeiven hebt gij het te danken dat gij mij wederziet. Waarom hingt gij uw hart aan den verwijfdften onder alle menfehen? Ik bood hem mijne borst aan. Meent gij dat hij den moed gehad hebbe mij te doorftooten? —- ó Juliana, zulk een fchuim van laagheid de voorkeur boven mij te geeven! JULIANA. Lindornk! nog altoos — LIN-  TOONEELSPEL. oj lindorak. Nu heeft hij. magtige vrienden gevleid. Zij willen mij de handen ter wraake binden; maar voor uwe1 oogen zal ik —— juliana. Lindorak! ik bidde — lindorak, (geeft haar een papier.) Zwijg, zet u — en lees! juliana, (gaat zitten en leest.) „ Liefde Saalftein! Op dit oogenblik is mijn man weder vertrokken. Ik kan niet langer leeven zon,, der u. Vlieg in mijne armen. Onze getrouwen „ wachten u aan de bewuste plaats op. — Vlieg, om ,, mij alles te doen vergeeten, wat ik om u geleden „ heb. Juliana van Lindorak." (verwonderd.) Juliana van Lindorak! (beevend.) Wie fchreef dat? lin dor ak. Ik. — juliana. Tot welk oogmerk? lindorak, (ter zijde.) „ Zij beeft". Om het, door u afgefchreeven , hem te zenden. juliana. Wien ? lindorak, (woedend ) Hem ! — juliana. ïïemcl! Wat moet dat? ï.rs-  §4 JULIANA VAN LINDÖRAK' lindorak, (ter zijde.') „ Welke verwarring, welke bangheid bemeestert zich haarerl" Ik wacht op het opfchrifi, ikeischhet! j ü L i a n a. Hoor mij , Lindorak ! Laat u eindlijk overtui. gen. — lindorak. Dit moet mij overtuigen. Is de inhoud van den brief hem nieuw, zo houdt hij dien voor een' (trilt en blijft weg. — Is hij denzelven gewoon — dan verfchijnt hij — en dan — (ter zijde.) „ Hemel! Hemel! Zij verraadt zich meer en meer". Wat draalt gij ? Schrijf! jUL IANA. Ach, mijn gemaal, bezin u! Dwing mij niet tot ongehoorzaamheid. lindorak, (woedend) Tot ongehoorzaamheid ? juliana. Kies een edeler middel om u mijner onfchuld te overtuigen ! Mijn hart verheft zich tegen dit. lindorak. Voor de werking van het middel beeft gij. Gij beeft om hem in het verderf te lokken. Hem wilt gij niet verraaden? En zonder gruwen verried gij mij! mij! — Ondankbaare! heb ik u minder bemind dan hij? Ha.» vloek en dood! dat ik in den zvvij •  fOÖNEELSPEL. 95 zwijmel bleef om de uwe te worden, dat ik, door die zwijmeling betoverd, u naar het outer leidde! Waarom verftijfde deeze hand niet eer zij deuweont- ving? ik raas — (de hand aan den degen /taande.) Juliana! hits mij niet langer aan! — Indien uw leven u waardig zij — zo fchrijf! juliana, (Jlaat op en verfcheurt het papier.) ft ben onfchuldig en kan mij niet vernederen, (zij valt hem te voet.) Zie mij in uwe magt! Zie mij tot alles bereid — al ware het ook tot den dood! — Heb ik uwe liefde, heb ik de achting der waereld verboren, waartoe zal ik leeven? — Gij zult haar leeren kennen , die gij in blinde woede opoffert. — Daï hoop ik bij den hemel — en dien fmeek ik ook dar deeze bekendnis niet de geesfel uwer laatfte dagen worde; dat hij niet wreeke, wat ik 11 vergeeve. (Zij leunt met het hoofd op haare armen. Van Lindorak ftaaü met de handen kruislings over malkanderen, Jlrak op den grond ziende.) TIENDE T O O N E E L, dombrun, mevr. van billdorf, marianne, de vaandrig, de voorigen. dombrun, (vooraangaande.) Uw dienaar, heer overfte! iiM-  TOONEELSPEL. 101 DOMBRUN. Neen , kindertjens. MEVR. VAN BILLDORF eil JULIANA» Het affcheid ten minden! (Marianne koomt terug en /preekt Jlil met Juliana. DOMBRUN. Het allerminfte. Dat verftaat gij niet, mijne Dames! Wie geen moed heeft, moet de uniform niet ontheiligen. — Hij heeft waarvan te ieeven. — Laat hij zich op zijn landgoedjen nederzetten, en daar zijne bravoure uitoefenen aan fchepzels, die nog blooder zijn dan hij. Ik herhaal het, indien gij alles wist, zoudt gij zeggen: de Koning is zeer genadig. JULIANA. Lieffte Lindorak, uwe zuster — LINDORAK. Mijne zuster, wat wil die flang? JULIANA. Spreek zo niet. Zij heeft berouw, zij verzoekt vergeeving, zij fmelt in traanen. Mag zij koomen? DOMBRUN. Een oogenblik , genadige vrouw, dat ik haar eerst plaats maake. JULIANA. Neen, indien haare tegenwoordigheid uwer Excellentie mishaage — DOMBRUN. Ik beken u mijne zwakheid. In zulke gevallen G 3 houdt  TOONEELSPEL. it henrietta, (hoonend lagchende.) Wie? haar? mijne fcboonzuster, mijne allerlieffta fchoonzuster ? ó gerechtigheid! volkomene gereclitigheicT- lindorak, (met gevoel.) Henrietta, deeze toon, deeze gelaatstrek... henrietta, (bitter.) Ik hen overtuigd dat uw ongeduld het haare gelijk ïs. Zij heeft zo verlangd, zo gezucht, zo gefmacht. Eene afwezendhcid van zes maanden! geene kleene proef voor een vrouwtje gelijk het uwe, zo warm, zo vol gevoel, zo zinlijk, zo lindorak, Ha, kwaadfpreekfter! reeds te lang hebhe ik u aangehoord. Gij zult mij de vreugde van haar weder te zien niet langer onthouden. Eén blik, een woord van Juliana zal alle uwe kunstgreepen vernietigen. (wil vertrekken.) henrietta, hem naroepende. Gaa flechts, gaa — en omarm in haar uwe fchande. lindorak, (keert weder.) Dat gaat te ver! Schande? — Was dat overijling;, of voordacht? — Antwoordt, ongelukkige, of, bij den hemel!... henrietta. Ik denke te groot om een' vertoornden broeder nog boozer te maaken. Dit zij mijne voldoening, (geeft, hem den brief) Lees en lijd. (sy vertrekt.) Z E Sn  tooneelspel. 17 LINDORAK. Ja, ik weene. — Juliana! — Nooit heb ik geweend — maar mijne eer! mijne eer is gewond! doodelijk gewond! JULIANA. Wat zegt gij ? LINDORAK. Weg uit mijne oogen! de wraak des hemels mooge u volgen. JULIA NA. Bij alles wat heilig is! Wat hebt gij tegen mij? Welk ondier heeft.... LINDORAK. Zwijg! Ik wil niets meer van deeze valfche tong hooren. — Gij ziet mij aan ? JULIANA. Mijn hart poogt zich door blikken te rechtvaardigen , wijl woorden aan 't zelve verbooden zijn. LINDORAK. Ik verfta uwe blikken. Gij fpreekt mijnen grijswordenden fchedel, den rimpelen mijns voorhoofJs tot hoon. — Weg, verraaderjni JULIANA. "Ik gehoorzaam, (in 'f heengaan, met de oogen en «mm ten hemel geflagen.) „ Gij kent mijn hart! " (zij vertrekt.) B a g r-  18 JULIANA VAN LINDORAK. A G T S T E T O O N E E L. lindorak, alken. Waarop wagt gij , ongelukkige! Wat weêrhoudt u?— Is dit blad niet ten borge haarer roekloosheid en uwer fchande ? — „ Zwijgen en vergeetelheid rus„ ten op de voorledene zwakheden." — Verfoeielijk wijfl onmenfchelijke wraak over u! en toch! Wie ftaat mij in voor de echtheid van het bandfchrift ? Wat vermag de boosheid niet! — „ Tot „ nieuwen zult gij mij niet verleiden,'' _ Onmooglijkl onmoogiijk! — Zo fchaamteloos kon zij niet zijn om den eerften ftap te doen. Viel zij — zo was hij verleider, — Die ellendige zij mijn eerfte offer! — Voort naar hem! — Ik wil hem de bekentenis afpersten — ik wil — ó Hemel, geef mij die gemaa{igdheid, welke ik behoeve! (liij vertrekt.) NEGENDE T O O N E E L. juliana; marianne, koomt van de andere zijde. juliana. Daar gaat hij heen, buiten zichzelven! ó Hemel! marianne. En gij laat hem gaan? Kind, die zichzelven niet helpt, verzinkt. De zaak is klaar. Het ongeluk koomt fan üwq fchoonzuster. Verdeedig uzelven. ju-  TOONEELSPEL. 19 juliana. Ten koste van anderen? Zwijg, Marianne! Ik kan mijne fchoonzuster van zulk eene laagheid niet verdenken. mabianne. Wie zich wreeken wil, acht het middel niet. Gij zijt haar een doorn in het oog. Zij kan u niet dulden. Geloof mij. juliana. Waarom zoude zij mij haaten? marianne. Dewijl gij beter zijt dan zij. Gij zijt een fpiegel haarer gebreken, en altoos wendt zij de oogen af, om zich niet in u te fpiegelen. — Ik wedde om mijn leven dat het verraad van haar en van den geparfumeerden, winderigen-Saalftein koome» juliana. Van Saalftein ? Heeft de nietswaardige mij niet tot zijner befchaaming leeren kennen; moet hij niet beeven dat ik zijne vuige aanzoeken mijnen man ontdekke? Heb ik hem niet in mijne magt? marianne, (driftig.) In uwe magt? Op welk eene wijze? Moest ik niet die ellendige bedelende minnebrieven allen verbranden ? De duivel plaagde mij dat ik uw gehoorzaamde. Nu zitten wij. ö, Ik zie het fchelmftuk als gefchilderd voor mij. De freule wil uit minnenijd, de laf B 2 aait  20 JULIANA VAN LINDORAK. aart uit wraak, u te gronde brengen; zij willen en zullen het, zoo gij u niet weert. juliana, (yerfchrikt.) Ik hoor een rijtuig. Het houdt op voor ons huis. marianne, (ziet door het glas.) 't Is Mevrouw, uwe moeder. Hoe gewenscht. Voor haar wil ik mijn hart uitftorten. (wil vertrekken.") juliana, houdt zich angftig. Waarheen, Marianne! bemint gij mij? marianne. Welke vraag ! — als mijn bloed. juliana. Wilt gij mij eene bede teeftaan ? marianne. Alles wat ik vermag. juliana. Beloof het mij. marianne. Op het vuurigfte. juliana. Zeg mijner moeder geen woord , dit is mijne bede. marianne. Kind van mijn hart! Uwer moeder geene woord te zeggen? Wat wilt gij vaa mij? Ik moet — ik moet mijn hart lucht geeven» JV-  s'2 JULIANA VAN LINDORAK; voorgevallen. Wat is het? Houd het voor uwe moeder niet verborgen! Ik wil het weeten: ik moet het weeten. — De onrustige gezichten der bedienden voorzeiden mij reeds ongeluk als ik in huis trad. juliana. Geen ongeluk, lieve Moeder! ik verzeker het u. Mijn Lindorak is zo gezond terug gekomen, als hij afreisde. mevr. van billdorf. Ook even zo teder ? — Gij verkleurt. Mijn voorgevoel heeft mij niet bedroogen. Gij zaagt elkandere'n weder om te fcheiden. jult ana. Te fcheiden? — Een Ichriklijk woord, lieve Moeder! Denk zachter over een kleen , voorbijgaand huislijk verdriet. Welk huwlijk heeft niet zijn droeve oogenblikken ? mevr. van billdorf. Wat was de aanleiding en wie gaf die? Gij heb£ mij reeds te veel gezegd, mijne dochter, om mij niet alles te vertrouwen. juliana. Maar zeidet gij mij niet zelf, lieve moeder, toen gij mij den zegen op den trouwdag gaaft, dat twist onder gehuwden, door de bijkoomst eens derden, ligt heviger wordt. Verbood gij mij nietf u immer tot rechter over mijnen man in te roepen. MSVÜ»  U JULIANA VAN LINDORAK; mij.— Op eiken anderen tijd zoude eeneftilzwijgende verachting mijn geheele antwoord geweest zijn. Maar dit geval —uwe achterhoudendheid — uwe fchroom — ö, mijne dochter! mijne dochter! — Ware de ftem der ftid voor de eerftemaal de ftem der waarheid? — Ware ik tot zulk een kommer beftemd ? Kent gij u eens misftaps fchuldig. juliana. Van geenen, mijne moeder, van geenen. Nooit keere de rust in deeze ziel weder, zoo ik onwaarheid fpreeke. mevr. van billdorf. Én Joch* drukt u de fmaadlijkfte verdenking. juliana. Mij! de fmaadlijkfte verdenking ? (na eenig fiil. Zwjgen.) Van daar dan Lindorak's befchuldigingen van ontrouw, van valschheid, van bedrog?— öHemel, gij weet het! mevr. van billdorf. Noemde hij den medepligtigen niet? juliana. Wien had hij kunnen noemen ? mevr. van billdorf. En gij drongt niet op eene nadere verklaaring? juliana. Hij floot mij den mond. Hij ftiet mij uit zijne oog_n. MEVR. VAN BILLDORF. De wreede! En gij g.hoorzaamdet? — Neen, Julia-  TOONEELSPEL. s$ Jiana! de eer gaat boven alles. — Indien gij onfehuldig zijt, zo fpreek, zo verdeedig u, zo befchaain uwe vijanden! juliana. Ik ken 'er geenen. Ik heb niemand beleedigd. Het alziend oog des Hemels rechtte tusfchen mij en hen- mevk. van billdorf. Koom! laat ons uw' gemaal opzoeken. Laat ons ge.-n oo^enblik verliezen om hem van zijnen fchrtkHjkcn waan terug te brengen. juliana. Hij zal van zeiven terug keeren. mevr. van billdorf. Gij vergenoegt u met dit te hoopen? Houd vree? u urug? — Ik wil voor u fpreeken. j uliana. Mijn gedrag fpreekt. mevr. van billdorf, (haar omhelzende.) ó, Mijne Juliana! engelin in zachtmoedigheidl Kon Lindorak u zien en argwaan voeden? — Wie van ons heeft zich nu in hem bedroogen? — Zij zijn vervuld mijne droevige voorzeggingen! — De ftraf uwer verblinding is gekomen. — Had gij mijne voorflagen, mijne beden gevolgd! Hoe dikwils drukte ik u aan mijn hart, bad u met traanen! laat af van deezen man, die, wel is waar, roem en verdiende, maar daarentegen even zo veel woestheid, mistrouwen en hoogmoed bezit, — Gij zult den dag des berouw» E 5 zien. —  25 JULIANA VAN LINDORAK; zien. — Zo fprak ik— Uw hart gaf aan de ftem der moeder geen gehoor. Gij beminde hem, en ik liet af. Altoos, altoos zal ik deeze zwakheid beweenen* juliana, Genoeg mijne moeder. Verfchoon mij. Ik kan mijnen man niet hooren verachten. — Ook hoe onrechtvaardig — hoe gruwzaam hij jegens mij zij, l/^in ik hem meer dan mijn eigen leven. — Kwaadfpreekendheid heeft zijn hart van mij vervreemd. De waarheid zal het mij wederbrengen. — Om hem — alleen ben ik bekommerd — Hemel, wanneer ik zijne woede ïn eenig gevaar wikkeldei— Hem te laaten naargaan! Mij naarricht van hem te doen brengen ! Dat , fieve moeder, ware een bewijs uwer deelneeming aan mijn lot! dat zoude eene weldaad zijn, die ik nooit zoude vergeeten! — Qzij kuscht haare hand.) Sta mij toe dat ik u verlaate. Ik gaa in eenzaame itilte uitweenen. mevr. van billdorf. Ik volge u. juliana. Slechs met uwe liefde , beste moeder ! — Het zien uwer traanen zoude niet dan mijnen jammer vermeerderen. ELFDE T O O N E E L. mevr. van billdorf, (haar achternaziende.) Ach, mijne dochter — eenige troost van mijnen ou-  TOONEELSPBL. 21 ouderdom — en — ik behoef mij over deeze ijdelheid niet te fchaamsn — en op wie ik trotschben! - Wat zal ik doen? — Mij haarer zaak aan trekken? — Lindorak opzoeken? — Hem rekenfehap vraagen ? — Maar beeft dat niet het aanzien van eenen aangeboodenen bijftand? — Is de waereld niet zó bedorven, dat de tusfehenkomst van eene moeder altoos de meest verdachte fchijnt ? — Rustig, rustig, arme moeder. Hier is het doel uwer pligten, laat de uitkoomst over aan Hem, die de onfchuld nooit ver-, laat! —— (sy* vertrekt.') Einde van het eerjle bedrijf. TWEE-  a8 JULIANA VAN LINDORAK; TWEEDE BEDRIJF. {Het tooneel verbeeldt eenen tuin achter het huis van Saalftein,*) EERSTE TOONEEL. de vaandrig van saalstein, b o s c h m a n. de vaandrig. Herhaal het mij nóg eens. Haar zelve hebt gij den brief overhandigd, aan de freule zelve ? b o s c h m a n. Der freule zelve. de vaandrig. En zijt verzekert, dat zij u niet kende? boschman. Hoe zoude zij? 't Is waar , ik had reeds de eer de Mercuur uwer genade te zijn, toen gij nog der freule uw hof maakte. — Maar toenmaals was ik het incognito, in tamboers-gewaad — en wierd maar tot de nachtlijke expeditiè'n gebruikt. Mijne liverei is naauwlijks agt dagen oud. de vaandrig. En hoe nam zij den brief op? Wanneer? b o s c h m a n. Naar mijn rapport voor tafel. — Groen, geel en rood, gelijk een' regenboog, wierd zij onder het les*  TOONEELSPEL. 19 jeezen en hals over kop zond zij mij weder terug. 1— de vaandrig, (ter zijde, in gedachten.) „ Het zal nog alles wél gaan , alles wél gaan." boschman. Mijn verhoor zal nu immers wel ten einde zijn; nu, genadige Heer! nu hadde ik ook lust u te verhooren. Wat ftond 'er dan eigenlijk in den brief, dat hij zo geheimvol en knap in de handen der freule, en niet in die van Mevrouw van Lindorak moest koomen? de vaandrig. Wat gaat dat u aan ? boschman. Ei lieve! Wat den Heer vaandrig van Saalftein belangt, gaat ook zijnen getrouwen Boschman aan, de vaandrig. Dwaas I b o s c h m a n. Weet ik dan de gantfche hiftorie niet? Hoe gij eerst de freule zocht te verwerven , en zodra de overfte den rug keerde , Henrietta, om den wille van Juliana, liet zitten? Met verlof, genadige Heer — bij die ruiling ftond gij uzelven geweldig in 't licht. — De freule was zo dankbaar, zo teder — Gij had van haar — ik weet niet wat kunnen verkrijgen. De genadige ""vrouw in tegendeel — ja, daar kwaamtgij lief aan. de  42 JULIANA VAN LINDORAK; V IJ F D E T O O N E E L. BOSCHMAN, DE VAANDRIG. DE VAANDRIG. Koomt gij, durfniet! — Waar blijft gij zo lang? b o s c H M A N. Naar ik uit uwen vergramden blik afnceme, had ik beter gedaan bij u te blijven. — Dpch veel had ik u niet geho'pen. — Waarlijk niet. — Roepen en wegloopen is alle mijne kunst. — Maar wat is 'er gebeurd? Is de overfte waarlijk zo boos ? DE VAANDSrG. Zwijg! — Hoe ftaat het ginds in het huis? BOSCHMAN. Dat nvg de henker weeten. — Den gantfchen tijd flond ik 'er voor en loerde of'er niet iemand zoude uitkomen dien ik konde uitvraagen. — Geen muis. DE VAANDRIG. Hoor, Eoschman! — Het koste wat het wil, gij moet eenen brief aan de freule voor mij beftellen. — Ik moet met haar verzoenen. — Misfcbien red ik n:ij, door dit middel, uit de klaauwen van den duivelfchen overiten — tenzij — (denkt na.) boschiun. Het zal mij in mijne bcftellkgen gaan, als de kat, die zo lang aan het fpek ging, tot dat zij eindlijk de pooten niet meer uitftrekken konde. —— Worde  TOONEELSPEL. 43 de ik geknipt, zo zal mij uwe liverei niet tegen bandtastliike liefkoozingen befchutten. DE VAANDRIG. Zoo al niet, dan kent gij immers de twee invaliden, die mijn vader weeklijks aalmoezen geeft: — die kaerels , welken 'er als twee koolenbranJeia uitzien. bos.ca man. Nu ja! — wat zullen die? — DE VAANDRIG. Wat die zullen? Gelooft gij niet dat zij voor twintig dukaaten eene gantfche compagnie oveihoo;». ftaken ? boschman. Bezwaarlijk — zij zijn immers beiden lam. — DE VAANDRIG. Wanneer echter de compagnie in den eeiften flaap lage. — Och, Boschman, verfta mij toch! — Noodweer! Noodweêr ! wat veroorlooft die niet? — Zie , wanneer gij 'er mij ditmaal doorhelpt —koom op mijne kamer , daar zult gij alles gewaar worden. — Ik moet mij waarachtig verkleeden. — Ik ben als of ik in het water had gelegen. — bosci1mak. Spoedig! — Gij kondet u anders ligt eene verkond-, fceid op den hals haaien. Einde van het tweede bedrijf,  48 JULIANA VAN LINDORAK juli ANd. Mijzelven? De hemel weet, dat ik buiten ftaai ben de oorzaak van zijn gedrag te ontwikkelen. — Zeker misverftand, — ik durf niet zeggen kabaal — moet 'er den grond toe leggen. Och zoo gij mij eenig licht wildet geeven! henrietta» (beledigd.") Kabaal? — Licht geeven?— Ik? — ü! Wafwilü gij daarmede zeggen? j*u Cl ana. Spraakt gij mijnen man niet eerder dan ik? • . henkietta. Een oogenblik. juliana. Dikwijls is één oogenblik genoeg. henrietta, (tfOtSch.) Mevrouw, nog eens, ik verzoeke u —• juliana. Vergeef, indien mijn argwaan uw beledige. — Ik weet dat uw hart de zusterlijke banden niet erkent die ons verbinden. Ik weet, dat ik de vrouw van Lindorak niet geweest ware, indien hij uwen raad hadde gehoor gegeeven. henrietta. 6, Dat is iet anders. Dat Ioogchene ik niet. D&s* tijds deed ik 't gene 9e ijver voor de eer onzer familie mij ingaf.  $a JULIANA VAN LINDORAK; lend bezweere ik u. bet onheil weder te vergoeden welk gij geftigt hebt. Beef voor de gevolgen! beef voor het leven van uwen broeder > wanneer ook mijn leven, mijne eer u onverfchillig zyn. — Mis* fchien is hij reeds op den weg, om zich door den punt Van den degen recht te verfchaffen. Verlies geen tijd! Zoek hem op! Herroep uwe befchuldh ging! — Of laat ik u voor deeze befchaaming bewaaren. Bezorg mij flechts gehoor. Hij hoore mij in het aangezicht des ellendigen , die u en mij zo gevoelig beledigd heeft. (Opftaande.) Kan ik mij dan niet rechtvaardigen — blijft de fchaduw van verdenking op mij; — dan ontvange ik dubbel den loon, welke bij godlyke en menschlyke wetten voor eerlooze vrouwen is bepaald! VIERDE T O O N E E L. henrietta, (alleen.') Zoude zij fchuldloos zijn? Zoude Saalftein? —daar, zie toe! — Ik hebbe den pligt eener braave zuster vervuld. Mijne eigene wraak zij vergeeten ! Ik wenschte dat het geval zich haarer tot eere eindigde. — Doch 'er ontfta uit wat 'er wille. — De ver. antwoording koomt ' op haar.  t O Q N E E L S P E L. ft V IJ F D E T O O N E E L. bosch man, (door de middeldeur inkoomende i en mei argwaan rondziende.*} Ik was 'er in — maar hoe ik 'er weder uitkooine, weer. ik niet? — En op welk eene wijze ik dit hartbrsekend briefjen den man overbrenge? — Hoe ? Indien ik het hier of daar in deeze kamer nedcrlage? Het geluk neemt immers altoos den vondeling aan — of wanneer een goedwillig kamenicrtjen — (luijlert.) Ik hoor fpreeken — De overfte! — Ik ben verlooren — (Hij verbergt zich achter een leuningftoel.*) ZESDE T O O N E E L. i.indorak, marianne, (door de middeldeur inkoomende') bosciimah, (verfchoolen.) marianne. ïloor tal}, genadige Heer! En indien ik u niet van de onfchuld uwer gemalinne overtuige — Lindorak. Praatder! overtuig mij eerst van de zuiverheid uwer voornemens! Wie ftaat mij daar voor in, dat gij de waarheid fpreekt? marianne. JMljoe jaareh, mijn algemeen bekend zijn voor rerielyk en trouw, mijn ongefehondene dagen in dienst der uwen doorgeleefd, mijn kleen vermogen> door D 2 fpuar*  52 JULIANA VAN LINDORAK; fpaarzaambeid en goede orde verworven , kleen f maar toereikende om mij tegen armoede en fchande zeker te ftellen. (Boschman wil vluchten, blijft aan den leuningftoel hangen , werpt dien omverre en fpringt ter middeldettr uit.]) lindorak, (hoort het gedruisch, en ziet Boschman ontkoomen.]) Wat was dat? (loopt hem achter na, roepende) Hei, Bedienden! Bedienden! Men houde hem op! Men houde hem op. marianne, (verfchrikt.) Om 'sHemels wil! Wat gebeurt hier? lindorak, (woedend terug koomende.]) Is het zo ver gekomen? Is mijn huis eens roovers hol geworden? Schuwt uwe koenheid nog het daglicht niet?' ZEVENDE T O O N E E Li jan, db voorigen. lindorak. Nu? hebt gij hem niet? jan, (buiten adem.) Die verftaat het. Hij is den trap niet afgefprongen, maar hij is gevloogen en gelijk den duivel ter poort uit. Wij liepen hem achter na, — maar hij siioet meer kunnen doen dan vliegen — want 'er was wijd  TOONEELSPEL. 53 •wijd en breed geen fpoor meer van hem te vinden —— Was hij u ook niet bekend? JAN. Niet wel, genadige Heer— maar wij zouden 'er wel altoos op durven zwecren, Philip en ik, dat hij de tambour was, die thands bij den vaandrig van Saalftein dient — LINDORAK. Vaandrig van Saalftein?— Genoeg! (Jan vertrekt.) (op Marianne losgaande.) Ha! verraaderin! Wat zegt gij nu? MARIANNE. Alles, wat ik zeggen kan, is, dat ik van niets weete — dat 'er een complot achter fteeke ~ dut ik mij fchuuwe de booswigten te ontdekken — dat «we gemalin onfchuldig is. LINDORAK. Onfchuldig? — Verwenscht zij gij en alle uws gelijken , die uit duivelfchen eigenbaat de fcheuring van familien en de fchande van den gehuwden man be- gunftigt! — Gij weet dus niets van dien fchoft? Niet hoe, noch waarom hij hier ingeflopen is? Wilt gij het van mij hooren? Van mij? — Het was een boodfehapbrenger van den eerfchender. Hij bragt Juliana het middel om mijne woede te doen fluimejren, en wat weet ik het — wat zij nog meer D 3 zou-  §a JULIANA VAN LINDORAK; zonde doen. — Gij hield de wacht; eh uw ijjver om u aan mijnen hals te hangen, zo dra ik in huis trad, wat niets dan afgefieeten list. Niet waar, ellendige? marianne. Genadige Heers bij den hemel! gij doet ons allen onrecht. A G T S T E T O O N E E L. willem, de voor.igen. Willem, van verre. Jleer- overfte 1 lindorak. Wie roept? WILLEM, {koomt nader bij, half zegt.]} Men wacht u, niet ver van hier, aan de muur. lindorak. Wie ? willem, (hein in 't oor fluisterende.]). Van Saalftein ! lindorak, Syroedend.} Saalftein? Ha! de ondeugende! {Vertrekt met Mllm.) 2VS.  70 JULIANA VAN LINDORAK; buiten twijfel, dat de overfte Lindorak, kort vóór den veidtogt, eene jonge, fchoone vrouw nam? — DOMBRUN. Wel' weet ik het. Ook een onoverlegde ftreek van hem! DE GENERAAL. Mijn zoon, wiens onwaardig gedrag mijn door ouderdom verbleekt gelaat daaglijks tot rood worden dwingt, zocht, geduurende de afwezendheid des overften, de jonge onfchuldige te verleiden; doch kreeg nooit gehoor. Maar de onbezonnene, van wraakzucht, of door ellendige voorbeelden van onze jonge lieden naar de mode vermeesterd , beroemde zich van verkreegene gunften. Een oorblaazer — en deezen zijn 'er zo veel als zand aan de zee — heeft het den overften verraaden — en, om kort te gaan, mijn zoon is door hem uitgedaagd — DOMBRUN. Heeft beloofd te vechten en geen woord gehouden. DE GENERAAL. Zo is mijn ongeluk u reeds bekend? Vol van wanhoop ging ik in de plaats van mijnen zoon ten tweegevecht. — De gruwzaam — grootmoedige Lindorak floeg het af. DOMBRUN. Ook dat heb ik gehoord, lieve Saalftein! en u beklaagd. DE  TOONEELSPEL. 79 de vaandrig. Een vervloekt onderfcheid tusfchen eene fleurette en een punt! (voelt zich de pols.) Ik geloof dat ik de koorts heb. — Ik ben buiten mijzelven. — Maar, daar hij mij tot het uiterfte drijft, — zal het hem berouwen. Duivel en hel! het zal hem berouwen. — Ga, geef acht op mijn paard — verberg u — loer in het bosch — zij zullen leeren mij op het uiterfte te brengen! — Zoo ik roepe, laat dan alles ftaan en leggen en fchiet toe! Koom ik, zoo houd alles vaardig! Doe wat ik zeg. BOSCHMAN. Heb geene zorg. de vaandrig, (gaat woedend op en neêr.} Zij zullen leeren mij op het uiterfte te brengen! Leeren zullen zij het! boschman, (zacht.) „ Wat drommel heeft hij in den zin! Ik vrees dat hij den boog zóó fterk fpanne, dat hij eindelijk •breeke. — Dat paard ginds mag honderd dukaaten waardig zijn. — Deezen morgen heb ik mijn maandgeld ontvangen. — Ik pak mij weg. — In 't eind zou zijne dolheid op mijn kop kunnen te huis komen. — Roep of koom — ik ben uitgereden"! (Vertrekt.) T IV E E.  8o JULIANA VAN LINDORAK; TWEEDE T O O N E E L. de vaandrig, (alleen/) Ik kan niet anders. — Het leven gaat voor alles. — Wat heeft mijn vader 'er van , dat hij met éénen arm in de waereld rond kruipe ? en zóó goed nog koome ik 'er niet van af, dat weet ik. — Heer veldmaarfehalk ! heer papa! ouderwetfehe eer! Ik ben uw zot niet. -— Alle duivelen! ginds koomt hij — courage, Saalftein! gij hebt flechts af te trekken. (tast met de hand aan den rokzak; wordt den adjudant; gewaar.) Wat is dat? DERDE T O O N E E L. de adjudant, dë vaandrig. de adjudant. jtylijnheer van Saalftein, gij moet mij zonder uitftcl naar den veldmaarfehalk volgen. de vaandrig, (trekt ontzet de hand uit den zak.) Maar zijne Excellentie, (zegt, terwijl hij ook adem fchept.) Oogenbliklijk zal ik koomen. (roept.) Boschman ! Hei! (zacht.) Ik dacht wel dat hem zijn middel gelukken zoude". (Geduurende dit gejprek is de adjudant rondom hem heenen gegaan, laat, daar hij zeer nabij hem is, zijn zak-  tooneelspel. at zakdoek vallen, om in 't opneemen gelegenheid te hebben, hem tegen zijn' zak te ftooten.) de adjudant. Wat is dat? gij draagt piftoolen bij u, heer van Saalftein! DE VAANDRIG, (verfchrikt.) Ik? de adjudant. Ja, ja, het zijn piftoolen. de vaandrig, (Jlout.) Waarom zoude ik het Ioogchenen? Gij zult wel van zijne Excellentie gehoord hebben , heer adjudant, dat ik om eene zaak van eer hier ben. — Ik vergat in de uitdaaging de wapenen te bepaalen; daarom nam ik piftoolen mede. de ad jud ant. Die pleeg men anders door zijnen bedienden te laaten draagen. —- Mag ik 'er u om verzoeken? de vaandrig. Hoe zo, heer adjudant? Neen. de adjudant. Neen? (ernflig) heer vaand. — heer van Saalftein, op order van den veldmaarfehalk. De vaandrig, (geeft liem bevreesd twes zakpiftoolen.) Ik ben toch niet arreftant! de adjudant. Nog heb ik uwen degen niet gevorderd. — Zeer F klee-  ga JULIANA VAN LINDORAK; kleene piftoolen 1 — ongemeen gelijkende naar zafcpiftoolen» (maakt een teken om te vertrekken!) Behaagt het u? de vaandrig, (fOept.) Boschman l lioschman!— (ziet naar hem om.) Mijrt bediende is met het paard voort. — Hij zal denklijk naar de ftad gereeden zijn. — Hoe maake ik het? — Gij zijt te paard. — de adjudant. Ik zal zeer langzaam rijden ; koom flechts. (Zij gaan; de vaandrig vooruit.) de vaandrig, (zich omkeerende.) Heer adjudant! zal de overfte van Lindorak ook bij zijne Excellentie weezen? de adjudant. Dat zoude ik u wel kunnen zeggen; maar het ftaat niet in mijne order. — Belieft het u? (Zij vertrekken.) VIERDE T O O N E E L. (Het Tooneel verbeeldt eene kamer in het huis van Lindorak.) mevr. van billdor?, johan. mevr. van billdorf, (in 't inkomen,) Naar de freule van Lindorak. — Zeg haar, dat eene vreemde dame haar in deeze zaal verwacht. Eene vreemde, hooit gij het? Qohan vertrekt.) ó Hemel! moe-  TOONEELSÉÈL «3 moeten dergelijke omftandigheden mij in dit huis terug brengen? — Moet ik de eenige perfoon vermijden die hetzelve mij waardig maakt?— Zij koomt. V IJ F D E T O O N E E L. HENRIETTA» MEVR. VAN BILLDORF. HENRIETTA, (pntZCt.) Zijt gij het mevrouw van Billdorf. MEVR. VAN BILLDORF. Ik zelfs, freule! Verfchoon het geheimvolle van mijne koomst. Is niet heden in dit huis alles een raadzei? HENRIETTA. Wat wilt gij van mij? MEVR. VAN BILLDORF. Ik verzoek oui de ontdekking van dit angftig geheim. HENRIETTA. Wend u tot mijn' broeder; niet tot mij. MEVR. VAN BILLDORF. Waar zal ik hem vinden? en dan, freule! rhijaaii hcmzelven te wenden, dat zoude te veel gelijken naar eenige aanmaatiging. — Ach, ik ftaa alle dc rechten eener moeder af. Mijn hoogmoed is ter aarde geboogen. Ik ben bij eene lijdercs te vergelijken , die reeds beflooten heeft zich van het fchaadsnd deel te ontdoen — maar die toch vooraf de F 2 waa-  g4 JULIANA VAN LINDORAK; waare gefteldheid van het kwaad kennen wil. — Gij zijt buiten twijfel van Juliana's misflag onderricht. Ik zeg u dit niet tot verwijt. Wat kunt gij tegen eene gemeenfchap van dak met eene onwaardige? — Zie mij aan voor die onder den naam van welke ik u liet verzoeken hier te koomen ; voor eene vreemde, en vertrouw mij, als eene zodanige , wat gij weet. HENRIETTA. Wat zal ik u zeggen , genadige vrouw! _ Onbezonnene ftreeken — kwalijk uitgevallene geheime handelingen — brieven van minnaars, die, der gunfte moede, zelf de befchukligers hunner fchoonen worden bedienden, die zich op den loer laaten betrappen en onder de handen weder ontloopen — krakeelen , uitdaagingen , tweegevechten en welke vruchten een dergelijke boom meer draagt. — Verfchoon mij van de nadere ontwikkeling! (.zij begint te weenen.) Ik beklaag u uit het innigfte van mijne ziel- — Ik vereere u als mijne moeder — dat Juliana u geleeke! Dit huis zoude een paradijs zijn! Nu is het eene hel. — Vlieg, genadige vrouw, vlieg mar uwe vreedzaame wooning terug! Vermijd den aanblik van eenen beleedigden echtgenoot, wiens woede voor geen overleg vatbaar is. — En zoo de natuur nog iets op uw hart vermooge. Denk darv eok op de redding eener ongelukkige, die — ach! dat ik haar konde ontfchuldigen! ZES-  TOONEELSPEL. 8? ZESDE T O O N E E L. kevr. van billdorf, daarna juliana. mevr. van billdorf, (op eenen Jloel ne> dervallende.) Wie moet ik nu gelooven? Haar of Marianne? — Beiden bekrachtigen hunne woorden met traanen — beiden zijn partijdig; de eene uit haat, de andere uit liefde! — (na eenig ftilzwijgen.) En ik kwel mij om het zichzelven wederfpreekende van vreemde getuigen te verëcnigen ? Betreft het mijne dochter niet? Mijne Juliana! dat kind, welk mij nimmer bedroefde! — Zij kon eenen misflag begaan; — maar haaren misflag loogchenen, dat kan zij niet! — Zo verhardt is haar hart nog niet, dat zij mij zoude tegenftaan. — Ik zal dreigen en fmeeken — alle kunst des rechters, dien het om het uitpijnigen der waarheid te doen is , wil ik aanwenden — bekent zij fchuld — dan! — dan ontferme de hemel zich onzer! — Ik derf op de enkele gedachte! — (zij opent de kamer van Juliana, en roept) juliana! (luider) Juliana ! juliana, (in de kamer.) Wie roept? mevr. van billdorf. Is mijne ftem u vreemd geworden? F 3  96 JULIANA VAN LINDORAK; l lindorak, (ontzet.) Uwe Excellentie — dombrun, (tot Lindorab) Lees dezen brief. De hand is u bekend. (Mevrouw van Billdorf vliegt naar haare dochter en hefthaar op. Juliana valt op haare borst en weent. Ma* tianne neemt eene vanjuliana's handen en kuschtdie.') mevr. van billdorf. Koom aan mijn hart, mijne waarde, mijne onfchuldige dochter i juliana. ó Zoete naam! erkent gij mij uwer waardig? marianne. Mijn lieffte kind! Vergeef mij; uit loutere liefde heb ik u misfchien beledigd. juliana. Door niets, goede Marianne, mijne tweede moeder, — dombrun. Hebt gij geleezen? lindorak. Ja. - dombrun. Spreek gij nu, jonge Heer! vertel — de vaandrig. Heer overfte — Iaat mijn berouw vergiffenis van u verwerven! Ik hebbe u beleedigd en verdriet veroor«:aakt; — doch waarachtig niet uit boosheid; maai  TOONEELSPEL. 07 inaar alleen om mij te redden — ik beminde uwe getnaalin, en wierd veracht. De bedreiging in dien brief, om u mijne dwaasheid te ontdekken — uwe onverwachte wederkomst uit dearmée, noodzaakten mij, de zaak omtekeeren, en op uwe gemaalin té fchuiven. (hij valt haar te voet.) Kunt gij mij vergeeven, genadige vrouw? • juliana. Wanneer mijn gemaal van mijne onfchuld overtuigt js; ja hoe veel fmarts gij mij ook hebt doen lijden ! (de vaandrig jlaat op, Juliana gaat naar Lindorak.) Zijt gij het, beste! lindorak. juliana! Ik verdien geene vergiffenis, zoo min als ik ook u verdiene. Maar wanneer —— juliana. Ach, Lindorak! u is alles reeds vergeeven.1 lindorak, (haar met vervoering omhelzende.) Onvergelijklijke Juliana! mevr. van billdorf. Komen de buitenfpoorigheden des minnenijds niet altoos op de rekening der liefde? lindorak. Hoe, genadige vrouw! Gij zegt mij dat woordl Gij! — mevr. van billdorf. In de hoop dat gij uwe vrouw nooit weder zo zult miskennen. G Li *■  98 JULIANA VAN LINDORAK? LINDORAK. ó Wanneer ik ooit — DOMBRUN. Eene wakkere fchoonmoeder, dat moet ik bei-ufgen! — Zij heeft zich niet eer doen hooren, dan toen haare dochter het mes op de keei ftond. Ik ken 'er, die u heel wat- anders zouden hebben te doen gegeeven. LINDORAK. Hoe veel heb ik uwer Excellentie niet te danken! DOMBRUN. Wij het minfte, maar den braaven vader van deezen niet zo braaven zoon. Hij gaf mij deezen brief en verzocht mij om mijne bemiddeling. LINDORAK. De voortreflijke man! Waar is hij, dat ik —. DOMBRUN. Ziek in mijn huis, en wel des lieven zoontjens wege. LINDORAK. Ik weet een middel om hem te troosten en gerust te ftellen. Ik wil aan alle de officieren van het regiment bekend maaken, dat de vaandrig zijn eere gered en met mij gevogten beeft. DOMBRUN. Doe dat, heer overfte! Dat zal de beste artzenij voor den braaven ouden zijn. Gij zult mij toch ook daarbij noodig hebben. — De officieren mogten aart de  TOONEELSPEL. 99 de waarheid der zaakc twijfelen, daarom zal ik order geeven dat zij het moeten gelooven. juliana. Beste Lindorak ! — Onze zuster heeft SaaHtein bemind — zoude door haare verbindtenis de eerwaardige grijsaart niet het best getroost, en aan allen gefprek een einde gemaakt worden ? Henrietta zal niet weigeren. MARIANNE, (Mg*-) Ik verwedde mijn kop dat zij niet weigere. Het is haar te veel 0:11 eenen man te doen. (Jan koomt op het tooneel en wenkt Marianne, die hem volgt.]) lindorak, (na zich bedacht te hebben.) Lieffte Juliana! — dombrun. Eer gij het hierover met eikanderen eens wordt, moet ik u nog meer zeggen. — Gij weet de genoegdoening nog niet die de Koning u toegekend heeft. lindorak. De Koning! Van waar weet zijne Majefteit? —• dombrun. Door mij. Zodra ik den waren zamenhang ontdekte, begaf ik mij naar Hoogstdenz'elven, en verhaalde hem die. — De jonge heer is foldaat gewéést, was het antwoord. Maar vooraf twee jaaien op de vesting! (allen verfchrikken.) Den vader kan men zeggen dat hij op werving zij. — Indien gij alles Wist zoo zoudt gij het vonnis des Konings niet te G 2 hard  ïoo JULIANA VAN LINDORAK; hard vinden. Op bevel van zijne Majefteit heb ife hem mcdegebragt, om u door hemzelven van de onfchuld uwer gemaalin te overtuigen. (Dombrun gaat de deur uit, maar koomt terjlond met den adjudant terug!) de vaandrig. $! Ik ongelukkige! Heer overfte! genadige vrouwJ lindorak. Ik wil uw ongeluk niet; en vermag mijne bede iet bij zijne Majefteit — dombrun, (tot den adjudant.) Hij zij u hiermede, naar luid uwer order, overgegeeven. (tot den vaandrig.) Gij neeme nu affcheid van uwen vader , en zegge hem dat gij op werving gaat — door *t vernaaien der waare gefteldheid kondet gij ligt een vadermoorder nog daarenboven Worden. de vaandrig, (fmeekend.) Uwe Excellentie. dombrun. Mijn rijdtuig wacht u— Uw dienaar! ik blijve hier. de vaandrig, (neemt, met eene bedrukte houding , affcheid van ailen. De adjudant volgt hem.) lindorak. Affcheid en vesting! juliana en mevr. van billdorf, te gelijk. Was niet het een óf het ander aftswenden, Uwe Exceileruie? dom-  ï02 JULIANA VAN LINDORAK; houdt bij mij de galanterie op. Ik weet welk een deel 'die freule aan de haatlijke hiftorie heeft, en zoude mij niet kunnen weêrhouden haar te doen gevoelen dat ik het weete. Over 't algemeen , wanneer ik u durfde raaden, (mijn raad zal misfchien onkristelijk klinken; maar ik kan 't niet helpen — ik houde niet van dat berouw , welk iemand aan- koomt, als de koorts — ik ken de menfchen te wél) mijn raad derhalven zou deeze zijn t — laat de freule niet voor u, noch heden noch morgen, noch in den tijd van een jaar — verban haar zo een rond jaartjen uit den ridderzetel haarer hoogadelijke voorouderen! — Landlucht, eenzaamheid, verwijdering van moden, uitfpanningen, jonge heeren, et cetera, zal geen kwaad doen. lindorak. De ondankbaare heeft meer dan dat verdient — Ga, Marianne, zeg het haar aan! mevr. van billdorf (fmeekend.) en juliana. Lieve zoon. Lieffte Lindorak. dombrun. Al weêr bidden? — Het gaat niet, kindertjens! kwaaddoen moet gefiraft worden. marianne. Ik wist — dombrun. Nu? marianne. Vergeef, uwe Exellentie — ik vergat — DOM-  TOONEELSPEL. tó$ dombrun. Toch niet — toch niet — gij wist? wat? — marianne. Een beter middel om de freule en den vaandrig te firaffen. Wanneer men een paar van hen maakte t dombrun. 't Kan zijn — 't kan ook niet zijn. — Misfchien ware de ftraf ook te hard. Nu, mijne dames, met vergenoegen bragt ik mijnen avond bij u door, maar nog heeft mij niemand verzocht — DOMBRUN. Gaarne gezien of niet, ik blijve, kindertjens, en wil met u vrolijk zijn — (Juliana in 't oor firn/lerende) Voor het verzoentooneel is 'er immers tusfchen heden en morgen tijds genoeg. Niet waar, genadige vrouw ? lindorak, mevr. van billdorf en juliana. (met eene buiging.) óUwe Excellentie —