Bibl!?,!5S,ftiv,fsiteitvan Amsterdam 01 3261 IHKfl   KORTE AANMERKINGEN OVER HET OUDE TESTAMENT.   KORTE AANMERKINGEN OVER HET OUDE TESTAMENT. VOOR ONGEL EERDEN. 1 door. YSBRAND van HAMELSVELD. eerste deel. Te AMSTELDAM hij M A R T I N U S de 15 R U IJ N, Ia de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfleeg, Noordzijde. M D C C . X C I.   KORTE AANMERKINGEN OVER HET EERSTE BOEK VAN M O S E S. VOOR ONGELEERDEN.   KORTE AANMERKINGEN . o v er het EERSTE BOEK van MOS E 8. hebben van moses , den grooten Wetgever des Israëlitifchen volks, vijf boeken, welke in onze rewoone overzettingen met die benaamingen onderscheiden worden, welken zij in de Latijnfche Overzetting of de Vulgata dragen. Dus heet dit eerfte Boek Genefis, een woord, welk de Latijnfche Overzetter heeft ontleend van de LXX Taaismannen, en het welk eigenlijk een Grieksch woord zijnde, wording, of geboorte betekent, omdat de inhoud van dit Boek opklimt tot de eerfte wording, of geboorte, dat is, fchepping van alles. De Jonden noemen het naar het eerfte woord, waarmede het eenen aanvang neemt, Breefchith (Jn het begin.} MOSES is ongetwijfeld de Schrijver van dit en de volgende vier boeken, zonder dat wij echter daar mede willen beweeren, dat hij zelf die reeds op deze wijze verdeeld heeft, gelijk wij even min kunnen bepaalen, \A *] of  4 KORTE AANMERKINGEN of hij dezelve gelijktijdig, of op geheel onderfcheiden tijden "heeft opgefteld. Alle bewijzen , welke ons van de echtheid van eenig boek en deszelfs waaren Schrijver overtuigen, hebben wij hier bij de hand, om ons te verzekeren,dat deze boeken waarlijk van MOSESzijn. De inhoud dezer boeken , die famen onderlinge betrekking hebben, en in dat opzicht een geheel uitmaaken, derzelver geheele inrichting, de ftijl entaal, alles ftemt famen tot deze uitfpraak: moses is de Schrijver van deze boeken. Alle de volgende Bijbelboeken, als ook jesus en de Apostelen, noemen moses als den Schrijver, en dit is ook het eenpaarig getuigenis der Jooden. Deze ftelling wordt onwederfpreeklijk bevestigd door de vruchteloosheid der pogingen' van die genen, welke eenigen anderen Schrijver van deze boeken hebben willen opfpooren. Het is waar men heeft tegen deze ftelling eenige fchijnbewijzen ingebracht , doch welken van geen aanbelang zijn , die welken men ontleend heeft, uit fommige plaatzen dezer boeken, zullen wij beantwoorden in onze Aanmerkingen over dezelven. ——- Breeder behoeven wij hier niet te zijn. Het is zeer waarfchijnlijk, dat moses , bij het opfeilen van dit zijn eerfte Boek, gebruik heeft gemaakt van oude ooirkonden, en gedenkftukken, welke bij de Israëliten uit de aardsvaderlijke Huisgezinnen waren bewaard gebleven. De onderfcheiden ftijl in fommige gedeelten van dit Boek en de opfchriften: Dit is de gefchiedenis, dit is de gejlachtlijst enz. geven zulks genoeg te kennen. — Doch wanneer men bepaald wil opgeven,hoedanige ooirkonden deze geweest zijn, en  over genesis. en op welke wijze moses van dezelven gebruik gemaakt heeft, verliest men zich in een wijd veld van gisfingen, die toch weinig opheldering geven. Daar moses zulke oude en echte gedenkftukken voor zich hadt, en zelfs bij overlevering veele zaaken kon weten, hebbende zijn grootvader levi eenigen tijd met iSAan; isaük met sem, noSchs zoon; sem met methusalah , en deze .met adam geleefd; en daar hij tevens alle blijken van oprechtheid en waarheids-liefde geeft, zijn zijne verhaalen, reeds als het werk van eenen menschlijken Schrijver befchouwd, allergeloofwaardigst, gelijk dan ook de zeden en levenswijze der menfchen zich in dit eerfte Boek inzonderheid voordoen , zoo als men die natuurlijk in die oudfte tijden der wereld moest verwachten. Behalven, dat wij Christenen weten, dat moses, door het beftuur. en de aandrift der Godheid zelve,gefchreven heeft,dewijl toch alle de fchrift van God is ingegeven. De inhoud van dit eerfte Boek van moses bevat den oorfprong der wereld, en eene gefchiedenis van het menschdom, in deszelfs oorfpronglijken ftaat van onfchuld, de eerfte zonde der menfchen, de bron van alle rampen en van den doed; de gefchiedenis van het menschdom voor den zondvloed, de befchrijving van dien geduchten vloed; de vernieuwing der aarde, en de verftroojing der menfchen op dezelve; vervolgends bepaalt moses zich nader tot de gefchiedenis van de ftamvaderen des Israëlitifchen volks, die onder den naam van Aardsvaderen bekend zijn , abraham , isahk. , jakob en zijne twaalf zoonen, en hoe deze in het land Kanaan, als Herdersvorften , hebben omgezworven, [A 3] tot  6 KORTE AANMERKINGEN tot dat jakob met zijn huisgezin, door de wonderbare lotgevallen van zijnen zoon josef , aanleiding gekregen hebbende, naa Egijpte trok, en zich daar in het landfchap Go/en vestigde. Het oogmerk van moses is, om zijn volk Israël den waaren God, den God hunner vaderen, als den Schepper van alles, en den beftuurer der wereld te keren aanmerken, en hunne gedachten van alle afgoden der Heidenen af te trekken, en tot Hem alleen te bepaalen; als mede, om hen op te beuren en te bemoedigen , door hun vertrouwen op God en zijne beloften op te wekken. Het eerfte Boek van mosès bevat eene gefchiedenis van omtrent 2370 jaaren, welke men uit den leeftijd der aardsvaderen , in dit Boek opgegeven , kan opmaaken, zonder dat wij ons inlaten in de verfchillen der geleerden , nopens deze tijdrekening. ■ Het Boek begint met de fchepping van alles, en eindigt met den dood van josef. Niemand zal in een zoo oud gedenkftuk, als dit eerfte Boek van moses is, eenen gefchiedkundigen ftijl verwachten, naar de regelen van onze hedendaagfche gefchiedkunde gefchikt. Het verhaal is eenvouwig en berekend naar de vatbaarheden der eenvouwige oud'heid. '■ Overal is werking—— alle de gebeurenisfen worden zoo voorgedragen, als zij zijn voorgevallen, zonder bijvoegzelen, of nafpooringen van derzel- ver aanleidende oorzaaken of bedoelingen, 1 De handelende perfoonen verfchijnen zeiven, waarom hunne redenen en gefprekken in die zelfde vorm, als zij die geüit hebben, worden voorgedragen. —— Einde»  over gen. I. H e delijk overal wordt het gantfche beltuur der menschlijke lotgevallen gebracht tot den invloed der godhjke Voorzienigheid , en van deze wordt gefprokcn naar de denkbeelden van dien tijd, wanneer de Godhetd meer onmidlijk zich aan het menschdom plagt te openbaaren. Dit alles is door mij in de Overzetting fteeds ro het oog gehouden , dewijl deze hoofdkenmerken van den ouden en eigenaartigen ftijl van dit Boek ook zelfs in de Vertaaling moesten blijven doorftraalen. HOOFDSTUK I. vs. i.j Dit verhaal der Schepping van alles, het welk zich uitftrekt tot hoofdst. O. 3- en het welk at het voorkomen heeft van een oud gedenkftuk, door moses overgenomen, moet niet worden aangemerkt als een Wijsgeerig verflag van den oorfprong aller dingen , maar als een gefchiedkundig bericht,het welk op eene, zelfs voor het eenvouwigst menfchen-verftand vatbare , wijze, ons de voortbrenging van alles door Gods fcheppend alvermogen meldt, en het welk in zijne bijzonderheden tevens ftrekt, om de Israèliten te leeren , dat zelfs die voorwerpen, welke doör de Heidenfche Volken als Godheden geëerbiedigd werden, tot de fchepzelen behooren, die hun aanzijn aan den waaren God, niet min dan de menfchen,te danken hebben.-— Men merke hier op, dat alle wijsgeerige famenflelzels, welke den oorfprong der wereld hebben willen verklaaren, fteeds het één door het ander verdrongen zijn, maar dit eenvouwig verhaal blijft voor de vatbaarheid van alle menfchen , in alle eeuwen, verftaanbaar. IA 4] Het  g KORTE AANMERKINGEN Het vangt aan met een algemeen bericht, dat God in het begin van allen tijd het gantsch Heel-al, welk bij de Hebreen onder Hemel en Aarde begrepen wordt, gefchapen heeft. vs. 2.] Dit wordt terftond nader gebijzonderd tot deze aarde, die wij bewoonen. —— Of 'er behalven dezen aardbol, andere bewoonbare werelden, behalven ons Planeetfekel, andere zonnen, andere ftelzels van planeeten, door redelijke inwooners bewoond, zijn, en hoe het met derzelver fchepping en voortbrenging in het bijzonder gelegen isroert dit gedenkftuk niet aan. ■ Zoo hoog verhief zich toen de mensch- lijke geest niet; genoeg, dat het eerfte vers algemeen zegt, dat god de Schepper van alle wezens buiten hem is. Sommigen hebben de woorden vertaald: De aarde was woest en van inwooners ontbloot geworden, zoodat moses flechts eene herftelling der aarde, die reeds eeuwen te vooren beftaan, en verfcheiden omwentelingen ondergaan zal hebben, zou befchrijven. . . Wat 'er ook zij van deze gedachten der Wijsgeeren, nopens de oudheid der aarde, zeker is het bij mij, dat dit Gedenkftuk daar niet van fpreekt maar een- vouwig verhaalt, hoe God deze onze aarde, die geheel woest en onbewoond was, dewijl duisternis den afgrond bedekte, of liever, de aarde was eene zee met \ duisternis overdekt, tot eene woonplaats voor dea mensch bereid heeft. De geest enz.] Sommigen verftaan het van eenen hevigen wind, welken God liet waaien, om dus de aarde droog te maaken; doch ook dit zal iemand, die hier  over gek. I. 3-5. ' 9 hier gevoel heeft, niet goedkeuren. — Eene 'koesterende beweeging, welke vertaaling des grondwoords rust op het gebruik van hetzelve, deuteron XXXH* h. is niet infteiïimende met het denkbeeld van de uitwerkingen van eenen hevigen wind. Of hier de godgeleerde denkbeelden van den Geest van Goitepasfe komen, moet elders onderzocht worden. vs. 3-] God [preekt, God ziet, hoort enz. zijn menschlijke fpreekwijzen, met welken de oudheid haare denkbeelden van Gods bevel en magt, zijne weten- fchap, enz. uitdrukte. De meening is: Op het godlijk bevel kwam het licht voort, ovciëenkomftig het godlijk oogmerk en bedoeling met hetzelve. Maar licht voor de zon, de bron des lichts! dit bevreemdt den Wijsgeer! —— Hij hadt misleiden recht, indien hier een wijsgeerig ontwerp eener wereldwording voorkwam; in dit historisch bericht loopt alles zeer geregeld af, daar het begin van de bereiding der wereld gefchiedt met het voortbrengen van het licht, . . En moest men zelfs de lichtftoffe niet verwachten, voor de zon, gelijk de wateren voor de zeeën? het een zoo wel als de anderen is vervolgends verzameld geworden enz. vs. 6.] De dampkring, in welke de wolken zweeven, vertoont zich aan het oog als een uitgebreide ruimte, welke de wolken, het bovenfte water, draagt, en maakte in de verbeelding van den Oosterling den helder doorfchijnenden vloer van Gods troon uit. Dit ruim der lucht, noemde God hemel. « Alles wordtin dit gedenkftuk tot God gebracht. Wat verders de reden zij, dat het dagwerk van den \A 5] twee-  IO KORT 22 AANMERKINGEN tweeden dag geene goedkeuring heeft, welke men hier verwacht zou hebben, terwijl integendeel het dagwerk van den derden dag eene dubbele goedkeuring heeft, kan ftoffe tot gisfeii overlaten. Misfchien behoort het laatfte lid van vs. 10, tot dit 8 (te vers. vs. io.] Eigenlijk de kommen of vijvers, waar in de wateren zich verzamelden. —Welk een grootsch denkbeeld! bij God zijn de ongemeten zeeën flechts vijvers en waterkommen! vs. ii.] Geregeld gaat alles voort\ in dit Verhaal der fchepping. Licht, affcheiding der dampen en waterwolken door den dampkring, fcheiding van land en water, vruchtbare groei der planten, kruiden en boo- inen. Zon, maan en andere hemellichten , ten dienfte der aarde in die uitgebreide hemel-ruimte. i Dus komen zij naamlijk aan het oog van den befchou- wer voor. Vervolgends visfchen en vogelen, welke volgends vst 22. gezegend worden, met vruchtbaarheid , dat is , voorzien worden met het vermogen, om door paaring voort te teelen, het welk hier het eerst plaats hadt. Het onderfcheid der kunne in planten en gewasfen, is te hoog voor den eenvouwi- gen lezer! Na de bevolking van lucht en water, wordt ook de aarde met inwooners bevolkt , dieren, wilde, tamme, en gekorven diertjens, en eindelijk volgt de fchepping van den mensch, omtrent wien een bijzonder verflag wordt gegeven. vs. 26.] De mensch is het groote werk van God op deze aarde, die het beeld van God zal zijn, Gods ftadhouder, als 't ware, hier beneden, en aan wien alles zou onderworpen wezen en ten dienfte ftaan. * Over-  over gen. I. 3S-3I. " II. 1-3- « Overal erkent de Bijbel de waarde van den mensch; en zulks reeds hier bij de eerfte melding van denzelven. k» Hem te fcheppen, en te ftellen over de werken zijner handen, is het groote doel der Godheid, en volgends dit doel is de mensch gefchapen, en wel van beiderle! geOacht. Dit wordt voorgefteld, als eene raadpleging der Godheid, in het meervouwig getal: Laat ons enz. Het welk zeker merkwaardig is, daar moses overal de éénheid van den waaren God infcherpt. vs. 28-30.] De mensch zou door voortteeling vermenigvuldigen, cn zijne beftemming met betrekking tot deze aarde is, dat hij over alle de andere wezens, die op dezelve zijn, heerfchappij hebbe, en die met wijsheid en billijkheid, naar het voorbeeld der Gods regeert ) beftuure. . Over den inhoud van vs. 29 en 3o.°is gevraagd, of dezelve ook kunne aanduiden, dat, gelijk de planten en boomvruchten, dus ook de dieren aan den mensch tot fpijze verordend zijn. Volgends mijne vertaaling, die, mijns oordeels, den zin van het oorfpronglijke naauwkeurig uitdrukt, fchijnt 'er niet gezegd te worden, dat de dieren ook tot fpijze voor den mensch zullen verftrekken. vs. 31.] God heeft alles goed gemaakt! Men geloo- ve toch deze waarheid! en ontruste zijne ziel niet met voor ons onoplosbare twijfelingen: Van waar dan het kwaad ? HOOFDSTUK II. vs, i-3.] Het is zeer duidelijk, dat deze drie verzen nog tot het voorgaande behooren, alzoo vs. 4. het op«  12 korte aanmerkingen opfchrift van eene andere ooirkonde,door moses, ten minden voor een gedeelte, gebruikt,voorkomt. * Men vindt hier weder op eene eenvouvvige menschlijke wijze van God gefproken: God rustte, hij eindigde dit fcheppingswerk met godlijk wclbehaagen , en ten olijke daar van , zegende en heiligde hij dien zevenden dag, op welken hij dus rustte , zoodat, deze dag aan Hem en aan zijne verheerlijking, welke hij van al het geichapene ontving, gewijd was, dat is toch heiligen in den ftijl der Hebreen. Dus kan men uit deze woorden, die enkel van dien zevenden dag der wereldfchepping handelen, niets befluiten met betrekking tot de vraag : of de menfchen van ouds af ook eiken zevenden dag aan bijzondere godsdienst-viering, volgends een godlijk bevel, gewijd hebben? vs. 4.] Soortgelijke fpreekwijzèn .ftaan doorgaands aan het hoofd van bijzondere berichten, geOachtlijsten enz. in dit eerfte Boek van moses. Dit fchijnt dan een bijzonder gedenkftuk te wezen, van het welk moses een uittrekzel hier plaatst, omdat het meer bijzonder de fchepping van het eerfte meufchenpaar befchrijft. "■ In de wijze van voordel ontdekt het niet min hoogen ouderdom, dan het voorgaande eerfte gedenkftuk. vs. 5-7.] Dit gedenkftuk fchijnt de gefchiedenis der zevendaagfehc fchepping, niet dan in algemeene bewoordingen , te befchrijven. Men vindt in dit gedenkftuk , daar het eerfte alleen den naam God gebruikt, den naam jehova God, en dit neemt moses te liever over , om te doen zien, dat jehova, die God, dien de  OVER GEN. II. 7-9. 13 de Israëliten dienden, de God is, die alles gefchapen heeft. , , n , . vs. 7.] Maar meer bijzonder is dit gedenkftuk in de befchrijving van de fchepping van den mensch, welke geheel naar de vatbaarheid van het eenvouwigst verftand wordt voorgefteld. vs. 8.] Deze Hof, gemeenlijk het Paradijs, was dan niet terftond met de aarde in dien vorm gefchapen, maar was een oord, door God bijzonder toegerust, om tot eene woonplaats voor den mensch te ftrekken. - Waar eigenlijk dit Paradijs gelegen hebbe, kan men niet met zekerheid bepaalen. —— Ten tijde, toen dit gedenkftuk opgefteld werdt,^ kon men de ligging aanwijzen, maar zedert dien tijd is 'er eene groote verandering in den loop der hier gemelde rivieren gekomen. Het waarichijnlijkfte gevoe¬ len zoekt het ergens in Armenïèn. Eden is de naam van meer dan één landfchap, welk door aangenaamheid en vruchtbaarheid dezen naam van Eden, wellust, verdiende. Dus blijft het onzeker, welk Eden hier te verftaan is. 9.] Een boom des levens is bij de Hebreen een boom , die eene genezende en heilzame kracht heeft, om het leven te onderhouden. — Zou ook deze boom mibfehien kracht gehad hebben, om des menfchen leven voor altijd te onderhouden? Zou daarentegen de boom der kennis van goed en kwaad ook van eene vergiftige lbort geweest zijn? De benaaming van dezen boom is zeer gefchikt naar deszelfs oogmerk,en zegt zoo veel als boom der zedelijkheid. Bij dezen boom, welks gebruik hem verboden wordt,  korte aanmerkingen wordt, leerde de mensch, dat zijne daaden niet onverfchillig, maar zedelijk waren, en hij verpligt, om de wet van zijnen Schepper te gehoorzaamen. ■ Midden in dezen Hof.'] Men behoeft dit echter niet meetkundig te nemen. vs. io.] Deze hoofdrivier is 'er thans niet meer, hij fchijnt zelfs reeds verdweenen te zijn geweest, ten tijde, toen dit gedenkftuk is opgefteld. Deszelfs takken zijn, ten minden gedeeltelijk, nog bekend. vs, ii.] Pifchon de Phafts der Grieken Cha- vilah houdt men voor het landfchap Co/chis, vermaard door den togt der Argonauten om het guldenvlies. • Bedolah houden fommigen voor paarlen. —— Schoham zal de Onij'x zijn. vs. 13.]} Gihon. Deze. rivier zoekt men in den Jtras, of Arazes, eene rivier in Armeniën. « ■■ Cusch is een naam van verfcheiden landfchappen. Men vindt in de oude Aardrijkskunde de Cosfeërs, grenzende aan Medi'én. vs. 14.] Hiddekel is ongetwijfeld de Tigris, deze loopt, oostwaards van den Eufraat, langs Asftjri'èn. De vierde rivier wordt eenvouwig genoemd, de Eufraat, omdat deze bekend was, vs. 19.] Men moet dit weder op eene wijze ver* ftaan, die evenredig is aan den aard der zaak, jehova God bracht al het gedierte tot adam. Dat is, de mensch befchouwde al het gedierte met opmerkzaamheid , en leerde, door het waarnemen van hunne geluiden en eigenfehappen, ook zelf' zijne fpraak oefenen, en hun naamen geven1, ook vondt hij ze allen gepaard, maar hem ontbrak eene wederhelft enz. vs. 24,]  over gen. H. S4'*5« * H*1' ï' *5 rf. 24.] In dezen flaap fchijnt adam eenige gewaarwording gehad te hebben van het geen met hem voorviel. ——— Verders behoude ik hier de gewoone vertaaling. —— Het is toch niet wonderlijker, dat de eerfte vrouw gevormd werdt uit eene ribbe van den eerflen man, dan dat deze gevormd is uit het aardfchc ftof. vs. 0$J Nu was zijn verlangen naar eene wederhelft voldaan. — vs. 24.] Deze zijn woorden van moses, niet van adam , welke tot hier toe geene denkbeelden kon hebben van vader en moeder enz. vs. 25.] Dit breng ik tot het volgende hoofdstuk, waar toe het eene gepaste overgang maakt. En ik verfta deze naaktheid onzer voorouderen eenvouwig in den eigenlijken zin. —— Een blijk van hunne zuivere onfchuld! HOOFDSTUK III. vs, 1.] De oorfprong van het zedelijk kwaad, verhaald op eene eenvouwige wijze, welke echter moeilijk wordt, op zulken ven-en affiand , wanneer wij aan het uitpluizen vallen. Daar is zoo veel over gezegd, dat ik te verre zou uitweiden, indien ik daar van fiechts een kort uittreksel wilde geven. Ik blijf liever bij den Schrijver, en voeg 'er fiechts de nodige ophelderingen bij. Het gedenkftuk fpreekt niet van eene ilang in het gemeen, maar van eene zekere Hang; die Jlang, Zoo flaa/: in het Hebreeuwsch. Dit is  !Ö korte aanmerkingen is weinig opgemerkt door de Uitleggers, en verfpreidt echter licht over dit verhaal. vs. 2.] Hoe komt het, dat eva geene verwondering toont, dat eene flang fpreekt? of hadt zij, deze bijzondere flang reeds meer ontmoet? Hadt zij hem meer hooien fpreken ? ——— Een wenk voor nadenken ! —Ik kan mij hier niet breeder verklaaren. vs. 6,] Dat deze boom verftand kon geven, hadt eva nu van deze flange verdaan. vs. 7.] Nu verwekte hunne naaktheid hunne aandacht. —— Zij befpeurden ongeregeldheden, die, door fchaamte gevolgd werden. vs. 8.] Het gantfché verhaal geeft te kennen, dat een zwaar onweder, een teken der godiijke tegenwoordigheid, ontftondt. De menfchen hier aan ongewoon, omdat God zich voorheen in een gunftiger teken aan hun geopenbaard hadt , en dus verfchrikt, ook voor den hagel en plasregen, waarmede het verzeld ging , duchtende, verfchuilen zich in het dichtde lommer, alles zeer natuurlijk. —— Vervolgends hooren zij eene verftaanbare hemelftem enz. vs. g-19.3 £>*2e flang , wordt, benevens adam en eva te recht gedeld, en aan deze flang haar lot voorzegd, met fpreekwijzen, op den toeftand der {langen doelende , terwijl tevens eene belofte gefchiedt, dat eens een nakomeling der vrouw, deze flang den kop vermorsfelen zal. • Dan wordt het lot der vrouw bepaald, en eindelijk dat van het gantfchc. menschdom, in de nitfpraak over den eerden ftamvader. vs. 20,] Dit is een ditidlijk blijk, dat adam de WOOT"  over gen. HL 21-23. i? woorden vs. 15. van eene belofte van genade en ontferminge verdaan heeft. ve. 21.] DenHijk Van gedachte offerbeesten. is. 22.] Door deze vertaaling is de fnerpende fpotreden, welke het gevoel ftooten moest, weggenomen. Het is de taal der medelijdende Godheid ! Haare voorzorg is, dat de mensch niet langs eenen verkeerden weg zijn leven zoeke te bewaaren. Dat leven zonder derven hier op aarde, zoo als nu de aarde door de zonde van ftand verwisfeld was, zou voor den mensch geen zegen geweest zijn! En de mensch moest zelfs dit niet waanen, dat hij zijn leven tot in eeuwigheid zou kunnen bewaaren •—— zulk een waan zou nadeelig voor zijn geluk en heil zijn. vs. 23.] De mensch was buiten het Paradijs gefchapen, in het Paradijs gebracht, en wordt thans daar uit verdreven. ■ Denklijk door een zwaar onweder en deszelfs gevolgen. Cherubs zijn bij michaSlis donderpaarden; in't gemeen wezens, die den dondergod4ten diende daan, de vreeslijke blikfem wordt duidlijk in de volgende woorden gemeld. - ■ ■ Het is opmerkiijk, het geen kaempfer verhaalt van de Naftha-bronnen, of de bronnen van aard-harst, jodenlijm of pek, ten westen der Kaspifche zee, en van de geduurig herhaalde vlammen, welke te dier plaatze uitfchieten. _ Zou het Paradijs ook op dezelfde wijze ver¬ woest zijn, als naderhand Sodom en Gomorrha? ■Eene bedenking, welke nader onderzoek verdient, ten minden hier uit ontftaat veel lichts voor deze gefchiedenis. [5] HOOFD-  IS KORTE AANMERKINGEN 'HOOFDSTUK IV; , vs. ij Het was alszins eene heuchlijke gebeure},iMs, toen de menfchen zich het eerst zagen herleeven in kinderen! —— Misfchien heeft eva tevens het oog op de belofte, hoofdst. III. 15. vs, g,] Zoo vroeg vinden wij reeds offeranden, denklijk door God zeiven ingedeld, vergelijk hoofdst. III. ar. -- Van ouds heeft men geloofd, dat habels offer door hemelvuur ontdoken,' hem een bewijs der gundige aanneming van zijn offer bij God geweest is. , paulus, hebr. XI. roemt het geloof van habel , waar door deze aan God behaagde. vs. 6. 7.] Volgends deze vertaaling is de zin dezer moeilijke woorden duidlijk. Dan bevatten zij eene zachte bedraffing, vaderlijke waarfchuwing en vermaanjng. . woordelijk: „ Indien gij weldoet, verheffing," dat is, dan moogt gij, als eerstgeboren, het hoofd opbeuren. • 55 Maar, indien gij niet wel doet de zonde aan de deur, een wachter!" Dat is, zoo is 'er grooter kwaad, moord en doodflag, te wachten, doch fchoon hij, [die wachter] lust tot u heeft, u dreelt en vlijt, gij zult, dat is gij behoort, over hem te heerfchen. vs. 8.] Hij fprak norsch, deze betekenis heeft het Hehreeuwfche Amar fomtijds, en dan hebben wij de invulling van fommige ouden niet nodig: Hij zeide: daat ons in het veld gaan! welke buiten dien laf is. — In den broedermoord van kaïn zien wij, hoe zeer de mensch al fpoedig verbasterd was. vs. 9.] jehova is de rechter en wreeker der bloed- fchul-  over gen. IV. ii-iö. 19 fchulden! Eene gewigtige gedachten! en bijzonder gewigtig voor de hra'èliten , bij welke de bloedwraak zoo verre plagt gedreven te worden. vs. 11.] De aarde was, om des menfchen wil, vervloekt; de zonde hadt alles bedorven. Maar de broedermoorder kaïn , die zijns broeders bloed op de aarde vergoten hadt, wordt bij uitnemendheid firaffchuldig verklaard. Zijne draf wordt hem aange¬ kondigd , dat hij geen zegen op zijnen arbeid genieten , nooit te vrede,met een knaagend en onrustig geweten, zal omzwerven. vs. 13.] kaïn gevoelt het zwaare van deze ftraffe, die hem ondraaglijk voorkomt. Hij hadt hier, hij zijnen vader, den landbouw geoefend, en wordt nu in ballingfchap verdreven. —-— Van het huis van zijnen vader, daar ad*m priester was, uitgefloten te zijn, noemt hij, verdooten te wezen van jehova's tegenwoordigheid, vergelijk vs. 16; en hij verwacht, voor het eerde levend fchepzel, dat hem ontmoeten mogt, een prooi te zullen zijn. —— Welke onrust! welke knaagingen ontdekken zich hier! vs. 15.] Van dit teken hebben de Uitleggers allerhand gemaakt. De eenvouwige zin is, dat je¬ hova door deze verzekering aan kaïn een teken, en als 't ware, een onderpand gaf, dat hij niet gedood zou worden —— vs. 16.] -Men kan niet anders zeggen van de ligging van dit landfchap Nod, eene benaming, die van de ballingfchap van kaïn ontleend is, dan dat het, gelijk het verhaal zegt, gelegen was ten oosten van Eden. [B 2] vs. 17.]  so korte aanmerkingen vs. 17.] De gewoone overzetting beeft: kaïn bouwde eene ftad. • Dit heeft veele zwaarighe- den. Doch het Hebreeuwfche woord, door ftad vertaald , heeft eene ruime betekenis, en kan elke vaste woonplaats, en aanleg, betekenen. Sommigen meenen zelfs, dat het hier een hol of fpelonk zou aanduiden , en dat kaïn een holbewooner zal geweest zijn. «. Doch, fchoon geheele volken oudtijds in holen gewoond hebben, waar van de naam Troglodijten, echter leidt ons de Tekst hier niet tot een hol, maar veeleer tot den aanleg van eene vaste verblijfplaats. — De oude Aardrijkskunde kent eenedad HanuchtamSufiana, een landfchap van Perfïèn; indien deze iet gemeen hadt, met den aanleg van kaïn , dien hij Ha•noch noemde, gelijk de naam fchijnt overeen te komen , zou men iet naders kunnen bepaalen, omtrent de ligging van het landfchap Nod. vs. 19.] moses fchijnt dit met oogmerk geboekt te hebben, om te doen opmerken, waar de veelwijverij haaren oorfprong heeft genomen ; te weten , bij het nagedacht van kaïn , het welk geene aanprijzing voor dezelve is. vs. 20.] Gelijk hedendaagsch de Arabiers, die Bedouinen genoemd worden, welke met hun vee, en tenten of ook beweegbare hutten zich, dan hier, dan daar, onthouden, waar zij de beste weide voor hun vee vinden. vs. ii-l Wiet harpen en orgelen. De eerde uitvinding hadt eenvouwige muzijk-indrumenten, fluiten of fchalmeijen en fpeeltuigen , met eenige weinige fnaaren befpannen. vs. 22.]  OVER GEN. IV. 22-2$. -i vs. 22.] Ook hier "behoeft men nog aan geene geregelde bergwerken te denken. De kunst om ijzer en koper te bewerken , was thans in haare kinds- heid. Ondertusfchen zal men zeer waarfchijn- lijk mogen ftellen , dat deze tueal-kaïn de eerfte uitvinder van krijgswapenen geweest is, en dan krijgt het volgende gezegde van lamech alle licht en duidlijkheid. vs. 23. 24.] Dit is eene fpreuk, of foort van Dichtduk, het welk aan de Uitleggers veele moeite gekost heeft. Volgends mijne Overzetting is het echter niet duister. lamech is zoo moedig op de uitvinding van zijnen zoon tubal-kaïn , dat hij verklaart niets te fchroomen. Men moet alleen de woorden niet vertaaien in den voorleden tijd, als of lamech wilde te kennen geven, dat hij eenen man en jongeling gedood hadt. Neen, zijne meening is, hoe hij zich thans in daat bevondt, om iemand,' die hem eene ligte wonde mogt toebrengen, of daan wilde, al ware het een kloek, jong, en derk man, met de door zijnen zoon uitgevonden krijgswapenen, te dooden. ■ Hij was nu in daat zich zeiven ze¬ ventig mas.1 zevenmaal, zoo veel hij wilde, te wreeken, dus meer dan kaïn , die fiechts zevenvouwig zou gewroken worden. vs, sa*] Van seth wordt in het volgende hoofdstuk de geflaehtlijst van adam vervolgd; daarom wordt zijne geboorte zoo bijzonder aangetekend , waar bij kwam, dat hij dcnklijk de eerde zoon was van adam en eva, na den ongelukkigen dood van abel. [B 3] «• =6.]  2s 'korte aanmerkingen vs. 26.] Volgends de gewoone overzetting, zou ten tijde van enos de openbaare en flaatlijke Godsdienst van jehova ingevoerd zijn. —— Doch dit zegt het Hebreeuwsch niet, maar letterlijk: toenwerdt het benoemen naar jehova's naam ontheiligd, dat is, de Godvruchtigen hadden zich zoonen van God genoemd, en dus onderfcheiden van het fnoode nagedacht van kaïn ; maar dit onderfcheid begon in den leeftijd van enos weggenomen te worden, en de Kainiten namen ook dezen naam aan, doch daar uit ontdondt van tijd tot tijd eene minachting en ontheiliging van dezen naam. Men vergelijke hoofdst. VI. 1. welk met dit hoofdstuk famenhangt, fchietende enkel de geflaehtlijst, hoofdst. V. tusfehen beiden in. HOOFDSTUK V. vs. 1.] Dit gantfche hoofdstuk , fchoon niet meer dan eene geflaehtlijst, is een onwaardeerbaar ftuk, omdat het de gaping vult, die 'er anders zou gebleven zijn in de tijdrekening tusfehen de fchepping en den zondvloed. ■ Het neemt zijnen aanvang met de eerde fchepping van den mensch , en loopt tot het 500de jaar van Noacn. vs. 3.] Deze aanmerking, dat adam eenen zoon teelde, die naar hem geleek en zijn beeld vertoonde, is van belang. seth wordt daardoor verklaard voor den zoon van adam, die het eerstgeboorterecht bezat, en dus zijns vaders plaats verving. Deze geflaehtlijst heeft haare betrekking tot dit eerstgeboorte-recht, en de hoop van het menschdom op zijnen  OVER GEN. V. 21-32. &3 «en Verlosfer, die eens, als het zaad der vrouw, zou geboren worden, vergelijk hoofdst. IV. 25. vs. 21-24.] henoch wandelde met God, dat is, hij diende hem op eene bijzondere wijze, hij bleef aan het geloof in het Opperwezen getrouw, hebr. XI. 5. 6. in eenen zeer bedorven tijd , terwijl hij, als een profeet, een gezant van God, het menschdom vermaande, en waarfchuwde van een aannaderend oordeel, mm ■ Van hem heeft ons judas in zijnen Brief vs. 14. 15' een gedenkftuk bewaard. > Hij bleef ook niet onbeloond, en zijn gezag werdt geftaafd, hij •was niet meer, want God nam hem tot zich. Zijn leeftijd was kort in vergelijking der andere aardsvaderenvoor den zondvloed, bedragende 365 jaaren, ook dit overreedt ons, om moses woorden zoo te verdaan, dat henoch niet gedorven, maar leevende tot God is opgenomen, het welk de Brief aan de Hebreen bevestigt. vs. 29.] De wrevel en fnoodheid van het menschdom nam hand over hand toe; en de deugdzamen moesten veel lijden. De voorzegging van he¬ noch hadt een algemeen oordeel aangekondigd. —— Op dit alles fchijuen deze woorden van den godvruch- tigen lamech te doelen. En hij voorziet in zijnen zoon noSch ietheuchlijks voorliet menschdom. VS, 32.] Hier eindigt dit gedachtregister. ■ Van deze zoonen van noüch was eigenlijk jafeth de oudde, fchoon sem het eerst genoemd wordt, omdat uit hem de geflaehtlijst, die tot op den messiïs loopen moest, vervolgd zal worden. [B 4] HOOFD-  2i KORTE AANMERKINGEN HOOFDSTUK VI. vs. i.] Thans wordt de draad der gefchiedenis , die afgebroken was, door de geflaehtlijst, weder aangehecht. vs. 2.] Zoonen van God, die den Godsdienst waarnamen , en zich naar Gods naam benoemden — daar tegen over ftaan menfchen, het welk dan eenp benaaming van het nagedacht van kaïn zal wezen. — Hier wordt nader verklaard, hoe het met de ontheiliging van deze benaaming, waar van hoofdst. IV. gefproken was, zich hebbe toegedragen. Wellust, en dartelheid waren de bronnen van dit kwaad. —~ Zou moses ook dit verhaal hebben geplaatst, om de Israeliten te waarfchuwen tegen de gevolgen van huwlijks. verbindtenisfen met afgodifche vrouwen ? vs. 3 ] henoch , lamech , en denklijk anderen , door Gods geest aangeblazen mannen, hadden de zondige wereld door hunne bedradingen en waarfchuwïu- gen, te recht gedeld. Vergeefscli! Nu is het dan tijd, om het onbekeerhjk menschdom rechtvaardig te draden. Evenwel wordt aan hetzelve nog een tijd van 120 jaaren vergund. « Dit is de betekenis der laatde woorden van dit vers. vs. 4.] Nefilim , welk veelen door reuzen vertaalefli forsfche lieden van geest en ligchaam beiden, wien niets heilig was. Ter opheldering van de woorden: Mannen van naam , die van ouds geweest zijn, kan dienen, dat de Heiden feite Fabelleer ons veel weet te vertellen van Reuzen, die zelfs den Hemel beftormden met de Goden krijg gevoerd hebben. vs. 6.1  OVER GEN. VI. 6-XÓ. 25 . Vh 6.] Een voordel van Gods hoogde ongenoegen, gepaard met menfchcnliefde, geheel in den fmaak der oudheid. vs. 9.] Hier begint weder een nieuw fuik , of mis.fchien wel twee ftukken, die moses gebruikt en famengevoegd heeft, omdat zij de gefchiedenis van den zondvloed breedvoerig befchrijven. vs', 14.] Eene ark, zoo gemeen deze vertaaling plagt te zijn , zoo onvoegzaam is dezelve. Eene ark , eene vierkante kist, kon hier geheel geen dienst doen. Het woord Theba, eigenlijk van Egijptifchen oorfprong , betekent een vaartuig. Dit moest Noacit maakenvan Gopher-hout, dus vertaalt men ,meenende, dat daar door een bijzonder foort van hout, de meestcn denken dan aan Cijpresfen-hout, verdaan zij. Doch de woorden zeggen, hoornen van fierkte, dat is, van deevig hout van fterke volwasfen boomen. vs. 15.] Schoon wij niet naauwkeurig de lengte dezer ellen kunnen bepaalen, ïaogthans kunnen wij de evenredigheid nagaan; en het is bekend, hoe men in ons Vaderland te Hoorn, in de voorgaande eeuw, volgends deze evenredigheid vaartuigen heeft gebouwd, die nog met den naam van Hoornfche Katten bekend zijn, hoedanigen.riETER janssen livorn, een Mennoniet te Hoorn, het eerst liet timmeren,deze vaartuigen bevondt men , dat een derde meer last voeren, en veel fneller vaart maaken konden , dan eenig ander; alleen waren zij te rank, doch men hadt moeten rekenen op het overwigt van masten, en zeil en treil enz. Ook verdondt men niet wat VS. 16.] het woord Zohar betekende, het welk de [B 5] on-  2.6 KORTE AANMERKINGEN onzen door een venfler vertaald hebben, dit is het niet, en daar voor wordt hoofdst. VIII. 6. een geheel ander woord gebruikt. ■■ Het woord betekent eene rondheid, hier den ronden huik van een ("chip, waar door het meer devigheid krijgt, de rankheid vermindert , en zelfs de ruimte van binnen nog merklijk vermeerderd wordt. —— Deze rondte kwam echter in geene aanmerking, bij het opgeven der ellen-maat en der evenredigheid, welke alleen moest verdaan worden van het bovende gedeelte van het vaartuig. HOOFDSTUK VII. vs. 2.] De fpijswetten en het onderfcheid tusfehen rein vee, het welk men eten, en onrein vee, het welk men niet eten mogt, is.eerst voor de Isra'èliten naderhand bedemd door de wetten van moses. Doch dit belet niet, dat men voor heenen reeds onderfcheid tusfehen eetbaar en niet eetbaar gedierte maakte. ■ Zoo veel kan men ook hier uit adeiden , dat reeds voor den zondvloed het eten van vleesch heeft plaats gehad. Het is eenigzins dubbelzinnig, of NoacH van het onrein vee fiechts een paar , dan of hij twee paaren van elk foort van hetzelve in de ark moest nemen. Het laatde is echter het waarfchiju- lijkde. vs. 4.3 Veertig dagen en veertig nachten. vs. 11.] Volgends de tijdrekening, opgemaakt uit de levensjaaren der Aardsvaderen hoofdst. V. in het jaar 1656 na de fchepping der wereld — voor de tweede maand zet ik Qcloher, volgends de oude vergelijking  over gen. VII. 11-10. - VIII. 4-22. 2? ldng der maanden, de Heer michaölis ftelt daar voor November , doch zijne redenen omtrent de fchikking der maanden zijn niet overtuigend. De Israë¬ liten begonnen hun jaar, zedert hunnen uittogt uit Egijpte , met Maart , doch van Duds nam het jaar zijnen aanvang met September. vs. ii.] Het zou ons te breed afleiden, indien wij hier'wilden fpreken van de mooglijkhcid van dezen zondvloed, en van deszelfs algemeenheid. Dit is elders "•efchied. De onderaardfche waterkolken berstten los, en tevens Hortten geweldige wolkbreuken 40 etmaalen achtereen de hevigde flagregens uit. vs. 19.] De vraag! of men gelooven moet, dat deze zondvloed volftrekt algemeen geweest zij, is insgelijks buiten ons tegenwoordig bellek. ■ 1 Dit verhaal fchijnt dit verfchil niet volftrekt te beflisfen. • Veel echter is 'er voor de algemeenheid van den vloed uit af te leiden. HOOFDSTUK VIII. vs. 4.] Door Ararat verllaat men gemeenlijk Armenïtn. Op het gebergte in dit landfchap, raak¬ te het vaartuig voor het eerst grond , doch kwam vervolgends weder in vlot water. vs, 13.] In het 601 de jaar, te weten van No'acus leven. - vs. 21.] Anders: jfhova rook den lieflijken of ergeur , de zin is: noüchs offer werdt gundig aangenomen. vs. 22.] In zes jaargetijden zijn de Hebreen gewoon het  »3 KORTE AANMERKINGEN het jaar te verdeden , gelijk die hier ook bijzonder voorkomen. HOOFDSTUK IX. vs. i.] Het was nodig, dat, na een zoo zwaar oordeel, God tot troost van het menschdom zijnen zegen vernieuwde, de aarde moest nu op nieuw bevolkt worden. vs, 2-4.3 De Godheid beftemt hier uitdruklijk de dieren tot fpijze voor den mensch, doch met die bepaaling , dat men het dier niet zal eten met zijn leven, of ziel, dat, is met zijn bloed. Het bloed der beesten werdt oudtijds als deszelfs levens-beginzel aangemerkt. De vergunning fchijnt dus uitdruklijk te gefchieden, omdat misfchien de menfchen na den zondvloed zich omtrent de geoorloofdheid van het vleescheten zwaarigheid zouden maaken , als zullende nu, gelijk wij in 't vervolg zien zullen, meer overhellen tot gemoedelijkheid, die echter wel ras tot bijgeloof en afgoderij zou overflaan. De bepaaling, om geen vleesch met het bloed te eten, ligt ten grondflag van het volgend verbod tegen den doodflag van menfchen. vs. 5.] Duidlijk heeft dit verbod zijn opzigt op dat geweld, en die onderdrukkingen, welke voor den zondvloed hadden plaats gehad. vs. 11.] Nooit meer, zoo lang de aarde daan zal. , £)at hier van geene bijzondere watervloeden , maar van eenen algemeenen zondvloed gefproken wordt, ziet ieder. vs. 13-]  over gen. LX: 13-24» 29 vs. 13.] Mijn boog in de wolken , dus wordt 'er niet gezegd, dat de regenboog thans voor het eerst zou gezien zijn, maar thans werdt hij tot een teken van Gods verbond met noüch en de aarde verö dend. vs. 18.] Dit wordt gemeld bij wijze van overgang tot de volgende gefchiedenis. En dewijl in den vloek van noüch kanaün bijzonder genoemd wordt, wordt 'er hier bijgevoegd: cham is, de vader van kanaün. vs. 21.3 Hij kende denklijk de kracht van den wijn niet. Ten minften uit dit eene geval kan men den goeden Vader niet als een dronkaard ten toon ftellen! ys, 24. enz.] Men heeft meer dan ééne zwaarigheid in deze woorden gevonden. Vooreerst: Is dat recht en billijk, dat noüch , uit de dronkenfchap ontwaakt, zijnen zoon vloekt? Antwoord: moses doet geene uitfpraak, maar verhaalt, het geen gebeurd is. . Daarenboven, heeft men bij deze bedenking wel overwogen, hoe zwaar de misdaad van cham was ? Eindelijk: de vloek van Noacn is eene voorzegging van het lot zijner zobnen in het toekomende. Ten tweeden: Waarom vervloekt noüch kanaün, den zoon van cham , daar de vader eigenlijk de misdaad gepleegd heelt? Sommigen lezen daarom cham in plaats van kanaün , anderen denken , dat het woord vader is uitgevallen: Vervloekt zij de vader van kanaün. Anderen meenen , dat kanaün mede in de misdaad van zijnen vader cham deel heeft gehad , en lezen VS. 24. in plaats van jongfte zoon, kkinzoo-.t, on-  30 KORTE AANMERKINGEN onnodig! Men moest opgemerkt hebben dereden, waarom cham vs. 18. zoo uitdruklijk de vader van kanaün genoemd werdt; omdat in de voorzegging van noüch kanaün genoemd zou worden, de zoon van cham , en het was merkwaardig, dat noüch in zijnen vloek, bepaaldelijk kanaün noemde, deze zou onder ' alle de zoons van cham bijzonder het vreeslijke van dezen vloek ondervinden: En deze bijzonderheid was voornaamlijk merkwaardig voor de Israeliten. Ten derden : heeft men zwaarigheid gezocht in de Vervulling, en daarom meer dan eenen zin aan de woorden gegeven, ja zelfs heeft men de'woorden verfchikt. Doch de zin is niet zoo onduidlijk. Eerst vervloekt noüch kanaün , en zegt , dat hij op de laagde wijze aan zijne broederen onderdanig zal wezen. Vervolgends zegent hij sem en jafet. sem ze¬ gent hij bijzonder, door God te zegenen, dat is, te looven, als de God van sem, die op sems nagedacht eene bijzondere betrekking, ten aanzien van den Godsdienst , heeft: en door kanaün aan sem te onderwerpen. — jafet zegent hij , door hem uitgebreide wooningen te voorfpellen. De volgende woorden zijn min of meer twijfelachtig, of zij op God fiaan : God woone in sems tenten! dan zal dit eene uitzondering maaken, tusfehen den zegen van jafeth en sem; dan of zij óp jafeth daan: jafeth woone,of God doe hem woonen in sems tenten,hij worde ééns met hem verëenigd. Het eerde echter, zou ik als het eenvouwigst verkiezen. — Eindelijk beduit noüch , met herhaaling van zijne voorzegging, dat kanaün aan zijne broederen onderworpen zal wezen. — En nu de vervulling. Deze  over gen. IX:, 29 - X: 1. 31 Deze heeft geene zwaarigheid, wanneer de voorzegging meest bepaald wordt tot kanaün , gelijk die uitdruklijk genoemd wordt. De Kanaaniten zijn immers aan de Israëliten uit sem oorfpronglijk onderworpen ; en de nakomelingen van jafeth hebben uitgebreide wooningen bezeten. Men denke aan de Celtifche en Scijtifche volken, die van jafeth afdammen. —- Eindelijk sems gedacht is , ten opzigte van den Godsdienst, altijd gezegend geweest, dewijl de dienst van den waaren God bij zijne nakomelingen is bewaard gebleven, tot dat, met de komst van den Heiland der wereld, alle onderfcheid der volken is opgeheven. vs. 29.] Omtrent 2000 jaaren na de Schepping der wereld. HOOFDSTUK X. vs. 1.] Dit gedenkftuk, het welk misfchien bij de Fsniciïrs , die in die oude tijden reeds door hunnen Koophandel vermaard waren, zijnen oorfprong hadt, en ons door moses bewaard is, heeft een zeer groot gewigt. Het geeft den oorfprong der toenmaals bekende volken op, en noemt derzelver ftamvaderen, ja fomtijds fchijnt het, dat de volken zeiven genoemd worden , en dat zoonen dikwijls in dit hoofdftuk zoo veel zegt , als volkplantingen. Ik heb in den Tekst der vertaaling de Naamen onveranderd gelaten. . In deze aanmerkingen zal ik de waarfchijnlijkfte gedachten opgeven, welke de tegenwoordige volken zijn,  j2 KORTE AANMERKINGEN zijn, die onder die oude benaamingen kunnen bedoeld wezen. vsi 2.] jafeth is waaifchijnlijk de Japet der Grieken , van wien zij zeiven hunne afkomst rekenden. Wij zullen zien, dat de Scytifche en Celtifche volken van hem afkomftig waren, die het Noordelijke en Oostelijke van Aften en Europa bevolkt hebben, gomer's afftammelingen worden genoemd "VSt 3, magog , Scijthen en Tataaren — madai , de Meden javan , de Grieken tubal on¬ zeker, men vindt de Tibarenen onder de oude volken gemel'd ; mesech , ook onzeker, de Mofchers komen voor in de oude Aardrijks-kunde tiras, om ce gelijkheid van den naam denkt men aan Thracië, onzeker. vs. 3.]! gomer Cellen en Cimbriêts, die aan de meeste Europifche volken den oorfprong gaven — askenaz, rifath, togarma onzeker, de laatfte, denkt men , zijn de Armeniërs, vs. 4.] javan, de Griekfche volken, elisa, elis, een landfchap in Griekenland . tarsis) Tartes- fus, eene Griekfche volkplanting in Spanje. ——■ ciii'ttim, Italiën, alwaar in Groot .Griekenland zoo veele Griekfche volkplantingen geweest zijn dodanim, de Dodoneers. Anderen lezen rodanim, dan vindt men eenige overeenkomst met den naam Rodanus, de Rhone , eene vermaarde rivier van Frankrijk. vs. 5 ] Dezen zijn de volken der overzeefche kusten, dit betekent eigenlijk het woord, welk anders ook eilanden vertaald wordt. - vs» 6.J  over gen. X. 6-iï. 33 vs, 6.] chams nakomelingen hebben voor een groot gedeelte Afrika bevolkt. — cusch, de bewooners van Ethïópïèn en de aangrenzende landen. , mitsraïm, de Egijptenaars. put, Lij. ■ bïè , of de westerdeelen van Afrika , waar nu de rij. ken'van Marokko, Fez enz. gelegen zijn. kanaSn, de Kanaaniten , door de Israïliten naderhand uitgeroeid en verdreven. vs. 7.] Het geen wij van cüsch gezegd hebben, blijkt uit dit vers. seba , de Sabeè'rs, omtrent het eiland Meroè naar Ethïèpiën. chavila , Chauloteërs. ^ . sabta, Sabateërs in gelukkig Arabi'ën. — KAèMA in Ar abten. • sabtecha, onzeker.—— RAëMA's zoonen: scheba, Temen in Arabiên. *4> dedan, nog een bekende naam aan de Perfifche Golf. ' vs, 8. 9..] Een jager was in de eerfte tijden der wereld een man van belang, om de menfchen, die toen nog niet flerk uitgebreid waren, te beveiligen tegen wilde en roof-dieren; nimrod maakte zich daar door aanzienlijk.bij zijne tijdgenoten, die hem als een' begundigden van jehova aanmerkten. Doch even dit gaf de aanleiding, dat hij degronddagen van heerfchappij kon leggen, en een koningrijk dichten. . , ■ - • vs. 10.] Babel, eene bekende dad. Erech naderhand Edesfa. Akkad, naderhand Ni* Bis,en Kalne , naderhand Cteftfon, allen in het landfchap Sineiir, waar van hoofdst. XI. 2. vs. 11.] assur, de zoon van sem, van wien vs. 22. andere gisüngen zijn.onnodig, hadt zich eerst in [C] dit  c34 K0.RTE AANMERKINGEN dit land Sinedr gevestigd, maar verliet het, bij welke gelegenheid? of verdreven door nimrod? is onzekcr, en trok naa het land, naar hem Asfijrië genaamd. am Hier bouwde hij Ninive, die beroemde hoofddad van Asftjriën* Rehoboth; mis- fchien dezelfde Had , die hoofdst. XXXVI. 37; voorkomt, en omfchreven wordt^ als gelegen aan de rivier den Eu/raat, fchoon anderen Rehoboth-lr hier bij eikanderen voegen, en het onderfcheiden van Rehoboth, hoofdst. XXXVI. gemeld; Onzeker is het , welken naam deze ftad naderhand gevoerd heeft, of waar zij bepaaldelijk gelegen heefti gelijk Wij even onzeker zijn, omtrent Calah en Refen —L hoewel één van deze beide laatllen, hier ter plaatze, die groote ftad genoemd wordt ; een niet duister kenmerk van de oudheid van dit gedenkftuk, als opgefteld, toen Refen of Céilah de grootfte ftad was , gelijk naderhand Ninive geworden isj Vit ïgi] De volkplantingen der Egyptenaar en zijn Ludim, de Lijdiè'rs. Anamim onbekend. - Lehabim, de Lijbiêrs, om de gelijkluidendheid van den naam; m Naftuchim onzeker. ■ , Even gelijk de Pathrufeërs en Caslucheërs , van weikeu de Filiftijnen, volgends de fchikking van den grondtekst, zijn voortgekomen j en de Cafthorim, die het eiland of aan zee gelegen landfchap Cafthor bewoonden , waar uit zij naderhand door de Filiftijnen fchijnen verdreeven te zijn, die dat landfchap vervolgends bewoonden, en het naar hunnen naam noemden. Vergel. DEUT. IL 23. JER. XLVII. 4. amos. IX. 7. vs. 15,] De meesten van kanaüns nakomelingen ^ heb-  over gen. X. 15. 35 hebben zich gevestigd in het land, naar hem Kanaart genoemd, het welk de Israëliten naderhand hebben vermeesterd, en het welk onder meer dan ééne benaaming naderhand zoo vermaard is geworden. Het groote toneel der meeste Bijbel-gefchiedenisfen. . Sommigen hebben gemeend, dat de Kanaani- ten oorfpronglijk zich aan de Roode zee hadden gevestigd, en van daar verhuisd zijn naa het land Kanaün, doch hier van zegt moses niets, maar weli dat de Kanaaniten zich naderhand verder hebben uitgebreid, dan de eigenlijke landpaalen van Kanaan's land gerekend werden. Naar zidon heeft de vermaarde dad Zidon haaren naam, die echter buiten de grenzen van het eigenlijk Kanaan lag. —— Van de overige nakomelingen van KanaSn vinden wij 'er verfcheidenen in het land van dien naam, anderen buiten hetzelve bij den Libanon en in Feniciën. '" Dus woonden de Hethiten, Jebufiten, Emoriten of Amoriten, Girgaziten en Heviten in Kanaan. * De overigen vindt men niet onder de inwooners van Kanaan, maar men ontmoet in laater berichten eene iiad Arka, aan den voet van den Libanon, omtrent 3 mijlen van Iripoli in Sijrië. Sin was ook eene dad aan den voet van het gemelde gebergte , die door *ompejus den Grooten bemagtigd is. Aradus is een eiland en dad van Feniciën aan de Middellandfche zee, thans Ruat of Rou-wadde. Zemari, dit kan men niet wel aanwijzen, de oude Landbefchrijvers kennen echter eene dad, Rijmira of Simijra , dicht bij Antaradus. ■ Hamath is die dad aan den Qrontei, die de Grieken Epifania genoemd heb[C 2] beil i  g£ KORTE AA»MERKIHGE1 • - Heden heet de dad Naplqufe. ».■■*—-» Toen waren de Kanaaniten reeds  over gen. XII. 7-io. 41 reeds volkrijk in dat land, dus moeten deze woorden vertaald worden , evenwel lagen 'er nog weiden genoeg open, in welken abram met zijne kudden zich kon onthouden. De aantekening wordt hier gedaan, omdat de godlijke belofte onmidïijk volgt, dat, niet* tegenftaande de Kanaaniten zich reeds in dit land zoo hadden vermenigvuldigd, het zelve echter aan abrams; nagedacht zou gefchonken worden. >vs.-ji~\ Op deze belofte van God, rechtte abram hier eenen altaar op , en van hier, dat deze plaats, in vervolg van tijd eerwaardig gebleven, en als eene heilige plaats is aangemerkt; gelijk ons daar van voorbeelden zullen voorkomen. vs. §.] Bethel heeft dezen naam eerst van jakob ontvangen, gen. XXVIII. thans heette het nog Luz. ■ ■ Dit gebergte is die ruwe bergachtige oord, in welke men thans de woeftijn Ouarentania aanwijst, op den weg na? Jericho. vt. y.] Of naa het Zuiderland, duswerdt een gedeelte van Kanaan genoemd, daar het tegen• Arabïèn orenst. abram doortoog, als een zwervende Herdersvtrst, het land, zijne tenten opdaande, daar hij goede weide voor zijn vee vondr. vs. io.l Het moet ons niet bevreemden, dat wij van tijd tot tijd lezen van hongersnood in een land, welk anders zoo van wege zijne vruchtbaarheid geroemd wordt; alzoo men in aanmerking moet nemen, dat het land verre of na niet behoorlijk bevolkt, en bebouwd werdt; de aardsvaders zeiven hielden zich niet met den landbouw op, alleen lezen wij ééne enkele keer, dat isaük den landbouw geoefend heeft. — [C 5] Thans  ^2 korte aanmerkingen Thans wendde zich abram naa Egypte, Dit Koningrijk was zeker reeds meer bevolkt dan Kana'in , evenwel hadt het verre of na die grootheid nog niet, welke het naderhand bereikte; en waartoe het ten tijde van josef bijzonder fchijnt geklommen te zijn- vs. ii.] Misfchien was deze voorzorg van'abram al te vóorzigtig^ Ondertusfchen leest men , datde Egijptenaars op de fchoonheid van blanke vrouwen zeer gezet zijn. Als men daar bij aanmerkt, dat in dien tijd , gelijk ook nog bij de Arabieren, de broeders in de Huwelijken hunner zusters de meeste inzage badden, fcheen saraï's eere en abrams leven veiliger te zijn, indien zij als abrams zuster, dan wel indien zij als zijne vrouw 'werdt aangezien. ——. saraï was wel eene vrouw van 65 jaaren, maar zeer fchoon, het welk, hoe zonderling, evenwel niet zonder voorbeeld is. vs. 20.] Hier leest men niet, dat abram zich bij farao , welke de algemeene naam der Egijpiifche Koningen was, verdeedigd hebbe, gelijk hij naderhand bij abimelech deedt. HOOFDSTUK XIII, vs. 1.] Het zuiden is hier het zuiderdeel van Ka«aan, het Zuiderland genaamd. vs. 2.] Een Emir, of vorst van een omtrekkend Herdersleger. Zilver en goud zal abram aan¬ gewonnen hebben, door het verlieren van zijn vee,' deszelfs wolle enz. vs. 3.] Gelijk de omzwervende Schaapherders gewoon  over gen. XIII. 7.14. 43 woon zijn, zomers noordwaards, en 's winters zuidwaards te trekken, en denzelfden weg te houden. —1 Bij Bethel floeg zich abram thans weder neder. Vergelijk hoofdst. XII. 8. vs. 7.3 De beste weiden, en de waterbronnen en putten konden ligtelijk aanleiding tot twist geven. vs. 9.] Zijn 'er nog niet in alle oorden des lands weiden genoeg, daar gij uwe keuze uit kunt nemen? ——- De volgende woorden kan men ook vertaaien: Verkiest gij noordwaards, dan ga ik zuidwaards enz. de linkehand duidt bij de Hebreen het Noorden, gelijk de rechte het Zuiden aan. vs. 10.] Deze ftreek heette toenmaals het dal Siddim, daar de Jordaan door droomde, uit welke rivier, en andere beeken van de naaste bergen afvlietende, men door middel van waterkanaalen en graften die geheele landftreek bewaterde , waarom moses ze bijzonder bij Egijpte vergelijkt. Thans is dit dal, na de omkeering van Sodom en Gomorra , de zoogenoemde doode zee. vs. 12.] Uit het vervolg blijkt, dat lot in Sodom zelf een verblijf hadt, gelijk de omzwervende Herdersvorden wel eens gewoon zijn , een verblijf in eene dad te hebben voor hun perfoon, terwijl hunne herderslegers buiten de deden zich nederflaan. vs. 14.] Nu bemoedigt het Opperwezen abram met de vernieuwing der belofte aan hem gedaan. Hoe het verdaan zij, dat dit land aan abram reeds gegeven wordt, verklaart vs. 17. Hij zou vrijen ongehinderd hetzelve kunnen doortrekken en van deszelfs weiden als zijn eigendom gebruik maaken. vs. 18.3  44 KORTE AANMERKINGEN vs. iS.] Het terpentijnbosch van Mamre, mis* fchien naar mamre , die in 't vervolg voorkomt als een bondgenoot van abraham, genoemd, moet wel onderfcheiden worden van het bosch More, bij Sïchem, Mamre lag bij Hebron, zuidwaards van Jerufalem. Hebron heette oudtijds ook Kiridth-Arba. ■ — Ook hier hadt abraham eene heiligdom tot eenen openbaaren Godsdienst, gelijk bij elke plaats, daar hij voor een poos vertoefde. HOOFDSTUK XIV. vs, 1.] Sine'dr, zie hoofdst. XI. 2. Ellafar zal, Volgends fommigen in Coelefijriè'n te zoeken zijn,doch dit is niet zeer waarfchijnlijk. Elam , een landfchap aan de oostzijde van den Tigris, een landfchap van Perfië'u Gojiten, anderen der volken, dezen zoeken dit rijk van TiptaL in Galile'd, doch insgelijks héél on« zeker, vs. 2.] De vier eerfte plaatzen zijn met Sodom verwoest geworden. Zoiir lag aan het uiterfte der doode zee aan het Zuiden. vs. 4.] Dus moet dan kedorlaömer een magtig vorst geweest zijn, aan wien zoo afgelegen land'fchappen cijnsbaar waren. ; vs. 5.] Deze volken lagen ten noordoosten, oosten, zuidoosten en zuidwesten van Sodom , of het land der vijf deden. De krijgstogt begon ten noordoosten , alwaar de Refaïten in het landfchap, naderhand Ba fan genaamd, te ondergebracht Werdpn,'of dit volk hetzelfde zij met de Refaïten, eenën Kanaa-iitifchen dam.  OVER GEN. XIV. 6-IO. A|' dam, naar welken een dal ten zuidwesten van Jerii-* falem benoemd is, weet ik niet, dezen woonden in Bafan , daar plaatst eusebius Aüheroth Karnaïm," en dit brengt ook het beloop van dezen krijgstogt mede.' , i)e Zufiten kan men niet onderfcheiden aantoo- nen, zekerlijk woonden zij ten oosten van den Jordaan. - De Emitsn bewoonden het land, waar naderhand de Mo&biten gewoond hebben, deut. II. 10. 14. vs. 6.] De Hor!ten of Holbewooners, in 't gebergte Se'ir, naderhand door de Edomiten bewoond,. Dus ging de togt zuidwaards voort, en wendde zich naa het westen tot El - Paran, op de grenzen der woeftijn, welke zich tot aan Egijpte uitdrekt, en nu keerden de ftroopende beuden zich weder noordwaards, om van de westzijde het land der vijf fteden aan te vallen, onder weg de Amalekiten flaande, niet die , welke van esau's kleinzoon aMalek afftamden , hoofdst. XXXVI. ia. maar een Kanadnitifche ftam, één der oudfte volken , num. XXIV. 2ov ten ware dat,, land der Amalekiten , hier betekende het land, daar de Amalekiten naderhand gewoond hebben. Ook floegen de overwinnaars de Amoriten, insgelijks een' KanaZ* ■nitifchen ftam, die te Hazazon Thamar, naderhand Engedi, ten westen van de doode zee woonden. vs. 10.3 Deze befchrijving van het dal Siddim, als vol lijm of pekgroeven, geeft ons opheldering, nopens den ondergang van Sodom enz. Deze pek, Naftha enz. zal door den blikzem aansedoken zijn, misfchieu was 'er tevens e«ne onderaardfche zee, in welke  4(5 korte aanmerkingen ke de bovenkorst van het dal is ingezonken, en de doode zee gemaakt heeft. vs. n. 12.] Volgends de gevvoone wijze van oorlogen in de aloude tijden. vs. 13.] abram wordt de Hebreër genoemd in ee■ïien tweeledigen zin, als een afdammeling van heber , en omdat hij van over den Eufraat oorfpronglijk gekomen was. Zijne nakomelingen heeten daarom ook Hebreen, naderhand Israëliten. mamre, aner en eskol , deze drie zijn zeker geene bijzondeit pcrfonen j maar Vorden of Stamhoofden geweest. vS. 14.] Behalven deze eigen dienstknechten hadt Abram ook nog bij zich zijne bondgenoten met hunne onderhoorige manfchappen. Dan is niet dè ftad van dien naam, naderhand eerst door den ftam van Dan gedicht, maar eene andere plaats, denkiijk bij den oorfprong der Jordaan, die ook gedeeltelijk zijnen naam van die plaats fchijnt te ontleenen. vil 15.] Dama$kuV$nMzvhin& dé Hoofdftad tfa'n hef Damascëensch Sijriën, nog heden eene aanzienlijke dad. vs. 17.] Wederkeerende van het Noorden des lands, nam abram zijnen weg langs Jerufalemtoen Salem genoemd , want het Koningsdal ligt ten oosten dicht bij Jerufalem. vs. iS.] Het fchijnt, dat Salem naderhand Jeru' falem de Kebla, de heilige dad der Kanahnitifche ftammen was, welker vorst tevens het Opperpriesterfchap bekleedde. ■ , Zoodanig één was melchizedek. vs. 21-23.] Eene taal, den verheven Geest van abra-  over gen. XV. 1-2. 47 abraham waardig! « Schoenriem; men hadt eigenlijk geen fchoenen maar enkel zooien , die met banden of riemen aan de voeten werden vastgemaakt. Een fchoenriem zegt dan het allergeringfte. HOOFDSTUK XV. vs. i.] Bij elk bijzonder voorval in het leven der Aardsvaderen, werden zij door eene godlijke openbaring op nieuw bemoedigd en gcderkt, en de godlijke beloften breidden zich verder en verder uit. Dus hier. Eene nieuwe belofte, dat God altijd het fchild van abram zijn zal, gelijk Hij zulks geweest was op den togt tegen de vier Koningen, en dat Hij hem overvloedig zou beloonen, ziende op abrams edelmoedigheid. vs. 2.] Edele trek in abrams karakter! dankbare vergenoegdheid! Waarom eliüzer abrams knecht, in zijn huis geboren, echter van Damaskus gezegd wordt te zijn, is niet dan door gisting te beantwoorden. En de Hebreeuwfche grondtekst fchijnt echter niet wel eene andere overzetting te duiden. Misfchien waren zijne ouders daaven, van Damaskus oorfpronglijk; misfchien heeft ELieser. door de déne of andere daad op den in het voorgaande hoofdstuk gemclden togt, zkh den bijnaam van den Damasceener verworven. In laater tijd heeft men nog een duk lands bij Mamre of Hebron, onder den naam van Damasceenfchen akker aangewezen , welke benaming men meent ook betrekking te hebben tot dezen ELiëzER, den knecht van abram. — Ver-  KORTE AANMERKINGEN *b- Verders is het onder de Oosterlingen nie.t vreemd,» dat hunne begundigde flaaven hunne erfgenaamea worden. vs. 4.}. Hier.ontrolt zich de belofte; .abram zal eigen nazaaten hebben en zijn geflacht zal talrijk zijn, gis de ftarren in menigte, die met het bloote oog be- fchouvvd, niet te tellen zijn. Ja, paulus ftrekt den zin der belofte hier zoo ver uit , dat aan abram de beerving der wereld wordt toegezegd. , vs. 5.] vs. 11. lezen wij , dat de zon eerst aan het ondergaan was, dus zou men haast:, beduiten,'dat dit gezigt reeds in den vroegen morgenftond moet gebeurd zijn, —■. . . , ; .vs. 6.] Hier openbaarde abram de grootheid van zijn geloof. Bij de voorige.beloften van, God, dat hij en zijn nagedacht ééns dit land bezitten, zoude , waren, zoó véele zwaarigheden niet, .als nu na zoo véele jaaren, daar hij oud en saraï reeds naar de natuur buiten daat was , om kinderen te krijgen, bij de belofte, dat zijn eigen nagedacht zoo talrijk zou zija als de darren" —— daarom behaagde ook- zijn geloof aan dé Godheid, en het werdt. hem gerekend tot gerechtigheid, en nu' wil God op h'et allerplegtigst zijn verbond met abram bevestigen. , ; . , vs. 8.1 Door deze vertaaling' wordt dé bedenking weggenomen, óf zich hief niet eene twijfeling bij Abram openbaart, die met zijn zoo even. geroemd geloof niet fchijnt te' ftro'oken. Men vertaalt gemeenlijk, waar bij zal ik weten enz.' vs. 9. 10.] Bij het oprechten van verbonden, waren de ouden gewoon een offer te dachten, en tusfehen  over gen. XV. ii-lC; 49 lchen de verdeelde Hukken van het offervee door te gaan, waardoor het verbond gerekend werdt gedaafd te zijn. Het gevogelte deelde hij niet. —— Dit werdt naderhand eene wet, levit. li 17■ Het gevogelte werdt aangezien als een enkel aanhangsel der offerande, waarom ook deszelfs bloed niet op, maar nevens den altaar werdt uitgedort. vs. 11.] Misfchien dient deze aantekening, om te doen opmerken, dat, gelijk hier het roofgevogelte abram lastigviel, vijandige volken zijne nakomelingfchap zouden lastig wezen , doch zonder gevolg. vs. 12.] Eene voorbereiding voor de plegtige ver* fchijning van jehova. —— Doch tevens een beeld , het welk het duistere toekomende, welk aan abraham ontdekt zou worden, en dat treurige gebeurenisfen voor zijne nakomelingfchap in zich behelsde, voor dat zij bezitters van dit land zouden wezen , afkon fchetzen. vs. 13.] Twee zaaken zouden 4 geduurende 400 jaaren, gebeuren, abrams nagedacht zou als vreemdelingen en omzwervende herders leven , en in een vreemd land {Egijpté] onderdrukt worden. Ik teken dit aan, om op te merken, dat 'er niet voorzegd wordt, dat hunne dienstbaarheid 400 jaaren zou duuren. vs. 16.] Dit wordt bevestigd, door dien het vierde gedacht in Kanaan zou wederkeeren. Vier gedachten maaken toch geene 400 jaaren uit. De mate der ongerechtigheden van de Atnoriten was nog niet vtl. De kennis en dienst van den waaren God was [ö] nog  gO KORTE AANMERKINGEN nog niet geheel verlooren. Een bewijs is melchizedek enz. vs. 17.] Het doorluchtig teken van Gods tegenwoordigheid , het welk de Jooden de Schechina noemen. Dus bevestigde God plegtig zijn verbond. vs'. iS.] De rivier van Egijpte is hier de Nijl, onderfcheiden van de Beek van Egijpte, die elders voorkomt. De nakomelingen van abram heb¬ ben in de daad naderhand deze geheele uitgedrektheid van land bezeten, en met hunne kudden beflagen. vs. 19-21.] De verfcheiden Kana'dnitifche dammen worden niet altijd op dezelfde wijze genoemd en opgeteld. ■ Sommigen van deze dammen fchijnen gefmolten en ingelijfd te zijn geraakt in anderen. — Wanneer hier onder de andere dammen Kanaaniten voorkomen, dan moet men dezen naam in een' naauwer zin nemen van éénen dam, die zich bijzonder omtrent Sichem hadt gevestigd, en den naam van den algemeenen damvader Kanaan voor zich bijzonder bleef voeren. HOOFDSTUK XVI. vs* 2.] Die ik voor de mijnen aanneme. vs. 3.] Wanneer dus abram 85 jaaren oud was. vs.' 4.] De onvruchtbaarheid werdt in de oudfte tijden als eene fchande gerekend. vs. 7.] hagar fchijnt den weg naa Egijpte, haar vaderland, genomen te hebben. De woedijn van Sur ligt  over. gen. XVI. 12-15- ' XVII. 1-2, £ ligt tusfehen K'ana&n en ££//>/f. S«r is bij Peluftum, aan den oostelijkften mond des Nijls, de woedijn heet heden Go/ar. vs. 12.] De wilde ezel in het Oosten is niet te temmen. ■ Deze voorzegging is in isaiAëLS nakomelingen , de omzwervende Arabieren, naar de letter vervuld. vs. 12.] Ten oosten, eigenlijk, voor het aangezigt. Het aangezigt wordt bij de Hebreen voor het oosten gefield. Van daar de naam Saraceenen, en in den Bijbel, kinderen van het Oosten, gebruikt van de nakomelingen van isMAëL. vs, 13.] Deze woorden zijn moeilijk. hagar*s mecning fchijnt te zijn, dat zij hier zelfs, in de woedijn , dien God onverwachts gezien hadt, die in abrams tent weleer naar haar omgezien , en bij haare vrouw en heer bemind gemaakt hadt. — God des aanziens, of alziende God. vs. 14 ] In de woedijn, ten zuiden van Palaftiva, of Kanaan. vs. 15.] isMAëL : God heeft verhoord'. HOOFDSTUK XVII. vs. 1.] Den naam schaddai, vertaal ik door Algenoegzame , fchoon de adeiding van denzelven onzeker j|, Eigenlijk wandel voor mijn aangezigt, vergelijk hoofdst. V. 22-24. vs. 2.] In de daad erkennen verfcheiden volken aep*aham tot damvader; niet alleen de Israëliten ,maar ook de hmatlitin , Edomiten en anderen. [Da] vu 10.]  ja korte aanmerkingen vs. 10.] Het verbond, het verbonds-teken, vs. n. vs. 14.] £n wel, gelijk het waarfchijnlijkst is , door dooddraffe, indien hij naamljjk zelf de fchuld heeft van dit verwaarlozen van het verbondsteken. vs. 16.] De Israeliten en Edomiten zijn beiden uit sara afkomdig geweest. vs. 17.] Hoe fterk het geloof van abraham was, het was echter menschlijk en dus met gebreken. ■ Het volgende vs. 18. fchijnt te bevestigen, dat abraham zich hier aan eene twijfeling toegaf, doch eene twijfeling, die met vergenoegdheid en berusten in Gods weldaaden verzeld ging, te vrede, indien isMAëL flechts gelukkig mogt zijn, en eene twijfeling, die wel ras weder door het geloof verdreven werdt. vs. 20.] Vergelijk hoofdst. XXV. 16. vs. 25.] De hoofdbelofte, de belofte van den Heiland der wereld, wordt bepaald tot isaük , en zijn nagedacht. HOOFDSTUK XVIII. vs. 2.] De één was zekerlijk jehova, in eene menschlijke gedaante. abraham fchijnt dezen echter in het eerst voor bloote menfchen aangezien te hebben, hoewel één der drie boven de anderen de eerde was , waarom abraham in het enkelvoud hem aanfpreekt. De Aardsvader geeft hier een uitdekend voorbeeld van zijne gastvrijheid. ys. 6.] Zoo als nog heden bij de Oosterlingen in gebruik is, dat zij onder heeten asch hun brood of koeken bakken. vs. 7-]  over ssN, XVIII. 7-23- - XIX. i. 53 vs. 7.] Dezelfde gastvrije zeden vertoonen zich nog heden op dezelfde wijze bij de Arabieren, hoewel niet of zelden in dien hoogen trap als deze van abraham. ■ Eene aanmerking moet hier nog bijgevoegd worden, even gelijk hier, (lachten de Arabiers een kalf, en braaden het, terwijl het nog kauw is, dan is het vleesch niet taai, gelijk men anders vermoeden zou. vs. S.] Dikke melk, ook room-melk, anderen vertaaien het boter. vs. £0.3 God fpreekt hier weder op eene menschlijke wijze. Een rechter, die zoo wel goedertieren "als rechtvaardig is, doet naauwkeurig onderzoek, eer hij het ftrafvonnis velt en uitvoert, zoo handelt God, de eeuwig rechtvaardige en goedertierene! vs. 22.] Uit de voorzegging, onder dat blijkbewijs van alwetenheid, vs. 13-15. maar ook uit de verklaaring van God, vs. 16-21. wist nu abraham, met wien hij fprak, en ftondt dus eerbiedig voor jehova. vs. 23.] Deze voorbede van abraham voor de heilloze inwooners van Sodom en de omliggende ftedcn, is een treffende trek in het verheven karakter van dezen menfchenvriend! HOOFDSTUK XIX. vs. 1.] De plaats bij de dads-poorten, was even gelijk bij ons de markt, of beurs, eene openbare plaats. Daar Werden de rechtsgedingen behandeld , de draffen uitgevoerd, daar zat men, bijzonder tegen ID 3] den  £4 korte aanmerkingen den avond, om den tijd te verdrijven , en vreemde* lingen en ingezetenen te kunnen fpreken. Zélfs heeft dit nog heden in liet oosten plaats. vs; 2.] lot betoont zich niet min gastvrij dan ABRAHAM. vs 3,] De reizigers leggen zich in hrt oosten dikmaal op de markt te flapen, zich in hunne lange wiU de klederen, Hijk genaamd, wikkelende. vs. ' Hoe hoog was de fnoodheid dezer wellustelingen geklommen! vs. 7.] Dus dunkt mij, kunnen wij lots woorden gevoeglijk opvatten, vergelijkender wijze. Hij biedt aan deze fnoodaards zijne dochters niet aan, maar zou, indien het tot dit uiterden moest komen, liever dezen opofferen, dan de gastvrijheid fchenden! Dan is alle zwaarigheid hier weggenomen. Ook hebben deze deugnieten lot dus begrepen, zij daan geen acht op zijne woorden, zoo min als op zijn perfoon, maar op hem aandringende, trachten zij de deur, die hij achter zich gefloten hadt, open te breken , enz, vs, 23.] Deze dad Zoar vindt men naderhand aan den zuidwesthoek der Doode zee. vs. 24 ] Men kan den ondergang van Sodom en Gomorra aan twee oorzaaken toefchrijven. Aan een zwaar en verfchriklijk onweder, het welk de Naftha en jodenlijm, waar van, in het zoutdal, veele groeven gevonden werden, hoofdst./XIV. deedt ontvlam-, men, en daarom hier een brandende zwavelregen ge-* noeoid wordt; en ten tweeden aan eene aardbeving, welke de onderaardfche zee order dit dal naar boven dreef,  over gen. XIX. 26-38. - XX. 1-4- 55 dreef, en de aarde in dezelve deedt inftorten, zoodat jehova dus deze fteden omkeerde, zonder dat iemand ontvluchten kon. vs. 26.] Zij bleef ftaan, zag om, misfchien ondernam zij zelf te ■ rug te keeren , ten minften de vuurftroom, de Lava, achterhaalde haar, en zij werdt een zoutzuil , wordende met eene korst van deze zoute lava overdekt. •" —- vs. 30.] Het gebergte ten oosten van de Doode zee. vs. 31.] r.oTS flaaven waren wel overig , gelijk zeer waarfchijnlijk is, maar dezen kwamen bij haar in geene aanmerking, zij denken aan zulken, met welken zij welvoeglijk trouwen konden. vs. 33.] Denklijk zich verbeeldende, eene zijner fiaavinnen bij zich te hebben. vs. 37. 38.] Twee volken, die in de Bijbelgefchiedenisien zeer vermaard zijn. HOOFDSTUK XX. vs. 1.] En dus naar den kant van Egijpte. , vs. 2.] Men kan abraham , die nu voor de tweede keer zich van dit hulpmiddel bedient, niet wel anders ontfchuldigen , dan met de zeden van dien tijd, en, gelijk de aardsvader zich in het vervolg zelf ontfchuldigr. Hij kan haar in zekeren opzicht zuster noemen, en fchijnt gemeenlijk, in vreemde oorden komende , deze benaming gebruikt te hebben , vs. 12. 13. vs. 4.] sara was thans 89 jaaren oud; doch men ID 4] be-  gé korte aanmerkingen bedenke, fji) den toenmaligen ouderdom, dien de menfchen bereikten, (2) dat sara eene uitzondering maakt, dewijl zij nog den zoon der belofte zou baaren. — abimelech hadt haar niet aangeraakt. Omdat 'God het hem belet hadt, vs. 6, door eene ziekte of ongemak , hem en zijn gantfche Hof overgeko-s men, vs. 17. 18. vs. 16.] Deze vertaaling van deze anders moeilijke woorden, is mij de duidelijkfte en eenvouwigde voorgekomen. HOOFDSTUK XXI. vs. 1.] Woordelijk: De Heere bezocht sara, vs. 5.] isaük werdt dus geboren , in het jaar, na de fchepping der wereld, volgends de tijdrekening in de Boeken van moses, 2109, en 45a jaaren na den zondvloed; zijnde abraham 100, en sara 90 jaaren oud. vs. 8.] Het fpeenen der kinderen gefchiedde toen gemeenlijk in hun derde jaar. isMAëL was nu 16 jaaren. Het geen moses van isMAëL verhaalt, dat hij den fpot dreef, noemt paulus , gal. IV, eene verdrukking of vervolging. vs. 10.] sara befchouwt hagar nog als flaavin, niettegendaande zij bij abraham moeder van ismacl was, ' Dit geheele verhaal is zoo ingericht, dat het de veelwijverij geenszins begundigt. vs. 12.] De Hoofdbelofte van het bezit van Pa/afiina , en van de geboorte van dien nakomeling van abraham, in wien alle volken der aarde zouden gezegend worden, wordt tot isaük bepaald.  over gen. XXI. 14-22. 57 vs. 14.] De zwervende herders hadden hun hoofdleger, en verders waren de afzonderlijke kudden nader of verder verfpreid; het is waarfchijnlijk , dat abraham hagar en haaren zoon vooreerst uit het hoofdleger Hechts verzendt, na de naastbij zich bevindende kudde; en haar tot zoo verre van genoegzamen levens-voorraad voorziet. Maar zij raakte ongelukkig aan het dwaalen. Men moet de zeden van dien tijd, niet naar de onze, bcöordeelen. vs, 19.] In die woedijnen vindt men geen ander water, dan in bronnen en gegraven putten , welke men in den zomertijd zorgvuldig toedekt, en die alleen aan de omzwervende herders bekend, en anders niet ligt te ontdekken zijn. —— hagar bevondt zich dicht bij zoodanige bron, die zij nu, daar God haar de oogen opende, en op dezelve wendde, ont. waar werdt. vs. 20,] In 't fteenachtig Arabïèn kan een gelukkig jager niet alleen beftaan hebben, maar ook, door het verkoopen van dieren en vellen aan de reizende kooplieden, zich verrijken.- Men moet echter tevens denken, dat abraham zijnen zoon ismacl niet min verzorgd zal hebben , dan hij zijne andere zoonen decdt, hoofdst. XXV. 5. 6. vs. 21.] De woeftijn Paran lag tusfehen Egijpte, Pnlxftina en Arabïèn. Dewijl hagar zelve van Egijptifche afkomst was, ziet men de reden, dat zij juist uit Egijpte eene vrouw voor haaren zoon verkiest. vs, 22.] abimelech, de Filiftijnfche Koning van Cerar, dien wij in 't voorgaande reeds ontmoet hebr \D 5] ben.  5* korte aanmerkingen ben. De naam abimelech fchijnt aan alle de Koningen van Gerar gemeen te zijn geweest, gelijk die van farao , aan die van Egijpte. Insgelijks fchijnt de naam pichol meer de naam te zijn van de bediening, misfchien zoo veel als Groct-Fizier, dan wel de eigen naam van eenen man. vs. 25,] Een waterput, en voornaamlijk, eene bron is van groot aanbelang in die dorre en drooge landen , en daarom dikwijls de oorzaak van twist onder de bewooners, In de gefchiedenis van isaük komen 'er voorbeelden van voor. vs. 27.] Tusfehen die dukken gingen zij, die een verbond maakten, tusfehen door, en bevestigden dus het verbond. vs. 29.] Het zij, om insgelijks gedeeld te worden, ter daavihg van dit bijzonder punt, of om, als 't ware , tot eenen koopprijs te drekken. vs. 31] Berfeba, de put van zeven, of de put des eed?. vs. 33-3 Dat foort van Tamarisken, die men in die gewesten Abl of Able noemt, Men kweekt ze als vruchtboomen in eenen hof, zij wasfen tot eene aanmerklijke hoogte, en geven veel fchaduw. — Zoodanige bosfehaadjen, onder welken een altaar werdt opgerecht, waren de eerde Tempelen der Aardsvaderen. HOOFDSTUK XXII. vs. 1.] Ik zal over [deze gebeurenis gecne aanmerkingen maaken. Zij is zoo treffend, dat elk op-  over. gen. XXII, i'£0. 59 oplettend Lezer zich zeiven daarvan niet zal kunnen onthouden. Het is de laatde proeve van abra¬ hams geloof, het welk zich hier in den hoogden voor eenen mensch mooglijken trap vertoont. vs. 2.] Mori'd, het hooge land, de naam der landdreek oostelijk van Jerufalem, of het toenmalig Salem,\\\ welke landdreek de heuvel, die naderhand bijzonder Morid genoemd, en die geen is, op welke abraham gereed was, zijnen zoon te offeren , en welken salomo tot Jerufakm getrokken, en daar op den Tempel gedicht heeft, gelegen was. vs. 3.] Omdat men in die landdreek niet veel hout vindt, ten minden , dat droog genoeg kon zijn, om terdond te branden. yc 5.3 De Aardsvader vertrouwde, dat god op de ééne of andere wijze eene gelukkige wending geven zoude, en dat hij eer zijnen zoon uit den dood zou wederkrijgen, hebr. XI. eer god zijne belofte zou verbreken. vs. 6.] Uit deze bijzonderheid,dat isaük het hout droeg, blijkt, dat hij reeds in jaaren moet gevorderd zijn geweest, josefus geeft hem den ouderdom van 25 jaaren, doch dit is misfchien te veel. vs. li,] jehova's Engel, een godlijk perfoon! vergelijk vs. 12. vs. 14.] Men herïnncre zich, dat Salem de dad was, daar de Kanadnitifche dammen hunne algemeene Bidplaats, of Hoofdheiligdom hadden, dan ziet men de reden der benaaming van Berg van jehova. Vergelijk boven, hoof»st. XIV. 18. vs. 20 ] Deze bijzonderheden van abrahams gedacht  korte aanmerkingen flacht in Mefofotamiën, worden hier ingevoegd, bijzonder om rebekka , welke de vrouw van isaSk geworden is. HOOFDSTUK XXIII. vs* i.] sara is de eenige vrouw, wier ouderdom in den Bijbel wordt aangetekend. vs. 2.] Hier uit mag men vermoeden, dat abra* ham bij het nerven van sara, afwezig was. ■ Hoewel het ook niet meer dan eene gisfing is , en men de woorden eenvouwig zou kunnen vertaaien , abraham vierde eene plegtige rouwe over haar. ■ ys. 3.] Een ftam der Kanaaniten, inwooners van dien oord. vs. 6.3 abraham was een vorst, onafhanglijk van eene hooger magt, een vorst van God ep eene bijzondere wijze begunftigd. Dit was aan alle de inwooneren des lands bekend. vs. 9.] In het zuiden van Palaftina, bijzonder, zijn veele holen en fpelonken, in welken van ouds de menfchen woonden, naderhand ftrekten zij tot fchuilplaatzen bij vija'ndlijke invallen, en ook tot begraafplaatzen. vs. 15.] Sekel of fikkei t zeker gewigt van zilver «1 dien tijd, men hadt toen nog geen gemunt geld. Vergelijk vs. 16. abraham woeg het hem toe. Doch het zilver, daar men dus mede handelde, werdt met een koopmans merk gemerkt, om de inwendige waar-, de en fijnte van hetzelve te keuren. ■vs, 18,] Het gantfche koopverdrag werdt, naar alli  OVER GEN. XXIV. 1-3* 01 le waarfchijnlijkheid bij de poort , alwaar, gelijk wij reeds gezien hebben , de markt en openbare vergaderplaats was, gefloten. Het is eene zeer aannemelijke gedachte, dat moses hier den gantfchen koopbrief met deszelfs bijzonderen flijl, naar de zeden van dien tijd, heeft ingelascht, van daar de omftandigheid van dit bijzonder verhaal. Ook was de zaak van aanbelang. Deze akker en fpelonk was het eerfte eigendom van abraham in Kanaan. HOOFDSTUK XXIV. ff. i.] In dit hoofdstuk vindt men een uitvoerig bericht, van het huwelijk van isaük met rebekka , welk bericht moses , gelijk uit den ftijl blijkt, uit eene oude ooirkonde, welke hij geheel geplaatst fchijnt te hebben, heeft overgenomen. vs. 2. Foorneamften.] Woordelijk: Oudfte zijnes huis, - ■ Men houdt gemeenlijk dezen knecht voor ELiëzER, hoofdst. XV. 2. gemeld. Op welken grond? weet ik niet. vs, 3.] Deze bijzonderheid bij het eedzweeren, vindt men alleen in de aardsvaderlijke Familie; en niet bij de Israëliten, hunne nakomelingen, noch bij eenig ander volk. • ■ abraham wilde geene ver'éeniging of huwlijksverbindtenisfen aangaan met de Kanaaniten , wier land aan hem en zijn nagedacht beloofd was. — Hier blinkt zijn geloof weder uit, en in den knecht ontdekken zich de deugden van voorzichtigheid, overleg, getrouwheid, godsvrucht, met  Cl KORTE AANMERKINGEN niet een woord, hier is een knecht, zoodanigen mees* ter, en een meester, zoodanigen knecht waardig. vs. 4.] Mijn land. Eigenlijk was Ur abrahams vaderland, doch hij noemt hier Haran dus, omdat zijne familie zich daar hadt gevestigd. vs. 10.3 Tien kemelen, dit alleen getuigt van het vermogen van abraham. ■ Mefopotamïèn« eigenlijk Aram Naharaïm, het Aram tusfehen de twee rivieren, den Tigris en Eufraat; deze landdreek heet thans Alghezira, en is bij Grieken bekend onder den naam van Mefopotamïèn, het Welk insgelijks betekent het land tusfehen de rivieren. vs. 11.3 De Reizigers vernaaien ons, dat zelfs nog heden de dochters van voorname Arabieren zeiven water haaien, en bij die gelegenheid, bij de waterputten en bronnen , famen komen, om zich te vermaaken, en dat niet zelden hier minnaarijen eenen aanvang nemen. Bij zoodanige waterbron legerde zich abrahams knecht met zijne Karavaane. vs. 18.3 Eene uitnemende wellevendheid jegens vreemdelingen! vs. 22.] Nog heden is het in Arabïèn en S'jrïèn de gewoonte, dat de vrouwen zich het benedenfte van het middenfehot der neuze laten doorbooren, om 'er eenen ring in te dragen. Dat hier van eenen neusring gefproken wordt, blijkt uit vs'. 47. Daarom wordt hier ook maar van eenen ring gewag gemaakt. • Indien men naar den fikel, ten tijde van den Zaligmaaker wilde rekenen, zou de neusring twee, en de armbanden twee en veertig dukaaten waardig geweest zij" >  over gen. XXIV. 26-55. 63 zijn, doch in dien tijd, hadt, volgends michaclis, de fikel, dechts een vierde of vijfde deel van deze waarde, en dus zal dit gefchenk op omtrent tien dukaaten in waarde te fchatten zijn. Een aanzienlijk gefchenk in dien tijd! vs; 26.] Nu was de knecht bij zich zei ven zeker, uit den zeldzamen üunenloop van zaaken, dat jehova zijne reize gelukkig zou doen flaagen; derhal ven dankt hij God met den diepden eerbied. vs. 29.] Men moet hier in het oog houden, dat bij de Oosterlingen, in het geval van huwelijk, en van alles, wat de eer der dochteren betreft, de invloed en het gezag van den broeder zeer groot is. Van hier, dat laban , de broeder van rebekka in deze gefchiedenis , verfcheiden malen, en daartegen haar vader BETHuëL dechts eene enkele keer genoemd wordt. vs, 33 ] Anders zijn de Oosterlingen gewoon , van geene zaaken te handelen, voor dat zij eerst famen gegeten hebben. Doch deze knecht behartigt het belang van zijnen Heer zoo zergvuldig, dat hij eerst zijne boodfchap wil adeggen. vs. 50.] Wij kunnen daar omtrent geene bedenking maaken, nademaal wij 'er duidelijk de beduuring van een hooger wezen in zien. vs. 53.] Misfchien moet men door die aanzienlijke gefchenken, gelijk ik het woord vertaald heb, bijzonder verdaan covfituuren , of ook fpecerijën. vs. 55. Dag' of tien.~\ Dit is de eenvouwige en letterlijke vertaaling der Hebreeuwfche woorden, in welken de Uitleggers zwaarigheden gevonden hebben zonder  64 korte aanmerkingen dei' reden. De zin is zeer verdaanbaar: Een dag óf tien, zoo fpreken wij insgelijks, voor eenige dagen. vs. 59-] Deze voedfter heette debora, hoofdst. XXXV. 8. lezen wij van haaren dood en begravenis, door jakob. vs. 6i.] De vrouwen reizen in het Oosten meermaalen op kemelen, in zekere foort van kastjens, of koetsjens , waar in zij bedekt zitten. — abrahams knecht heeft tot zijne tien kemelen, buiten twijfel, een behoorlijk getal van bedienden, en zeer denklijk, boven dien, een geleide van gewapende manfchap bij zich gehad. vs. 65.] Naar de zeden van dien tijd, mogt de bruid zich aan den bruidegom niet laten zien, voor dat hij werklijk haar man was. w. 67»] De voornaamfte vrouw der Arabifche E~ mirs, heeft ook nog heden haare bijzondere tent. — De tent van sara, in welke deze gewoond hadt, en nu, drie jaaren geleeden, gedorven was. HOOFDSTUK XXV. 9S. i.] Het is onzeker, en men heeft ?er over getwist, of abraham ketura tot een bijwijf genomen heeft, want meer was zij niet, zie vs. 6. nog bij het leven van sara , dan wel na haaren dood; hoewel het laatde waarfchijnlijkst is. Deze zoons van abraham zijn allen merkwaardig, omdat zij hoofden van Arabifche dammen zijn geworden, fchoon dezelve ons niet allen afzonderlijk be-  over gen. XXV7. 5-lS. 65 bekend zijn. Midian is, onder de hier genoemden, de meest bekende, als ftamvader der Midianiten , welke ftam zich ten deele aan de roode zee, en ten deele nader bij Palaftina heeft nedergefiagen. vu 5.] isaük, als de echte zoon uit een wettig huwelijk , bleef de erfgenaam, doch de overige kinderen van abraham, ismaül en de zoons van ketura, ontvingen een rijk uitzet, en werden, om nieuwe volkplantingen aan te leggen, oostwaards gezonden , naa het land van het Oosten, dus noemen de Hebreen Arabiën, het welk ten oosten en zuiden van Kancün ligt. vs. 7.3 Dus overleedt deze groote man in het jaar na de fchepping der wereld 2184, na den zondvloed 527 jaaren. . vs. 8.3 Als in eene' herberg, of veilige rustplaats, waar zijne godvruchtige Voorvaders hem waren voorgegaan. vs. 16.] ismacls twaalf zoonen waren zoo veele hoofden van bijzondere ftammen, Emir is de tegenwoordige naam onder de Arabieren. De levenswijze hunner nakomelingen, de Arabieren, is nog dezelfde. Sommigen woonen in dorpen, anderen zijn omzwervende Redoiünen. Men vindt de naamen van fommigen dezer zoonen van ismacl , in laater tijd, aan Arabifche ftammen gegeven, nebajoth , de Nabathe'érs; kedar, de Kedareencn, ps. C XX. 5. enz. vs. 18.3 Deze Arabieren zworven om door alle de landen en woeftijnen, die zich ten zuidoosten tot Havila, een landfchap in Arabiën, zie hoofdst. X. ^9. ten westen tot aan Sur, of Pélufium, de ooste[£] lij.  66 KORTE AANMERKINGEN lijke grens van Egijpte, en tegen het Noord-oosten, tot aan de grenzen van Asfijriën uitftrekken.— Dus waren de Ismaëliten de oostelijkfte van alle de met hun vermaagdfchapte volken, van hunne broeders. Deze is de vervulling der voorzegging, hoofdst. XVI. 12. vs'. 19.] Hier begint duidlijk een nieuw gedenkftuk, het welk de gefchiedenis van isaelk bevat. vs. 20.] Paddan Aram. Het veld van Aram. Het land rondom Haran , draagt dezen naam, eene groote vlakte , en een gedeelte van Mefopotamïèn. vs. 22.] Waar of bij wien rebekka zich vervoegd heeft, om de Godfpraak raad te plegen? wordt niet gezegd; misfchien bij abraham , den vriend van God, die thans nog leefde. Doch 'met zekerheid kunnen wij niets zeggen. vs. 26.3 Dus is jakob geboren in het jaar der wereld 2169. en 512 jaaren na den zondvloed. vs. 29.] De gedachten, dat dit geval gebeurd is, ten tijde van den hongersnood, in het volgend hoofdstuk gemeld, is mij zoo waarfchijnlijk, dat ik ze in de vertaaling hoofdst. XXVI. 1. heb ingevoegd. vs. ",4.] Men kookt en dooft de linzen nog beden in die landen met olie en knoflook, wanneer zij een moes maaken van eene chocolade kleur. Van de zaak zelve, en van de daad van jakob , heb ik elders gefproken, en gezegd, wat men', mijns bedunkens, daar omtrent oordeelcn kan. Men mag naamlijk denken, dat deze beide broeders meermaalen twist over het eerstgeboorte-recht, het welk zeer aanzienlijke voorrechten en, inzonderheid in de aardsvaderlijke familie, den grooten hoofdzegen , ih zich bevatte, gehad heb-  over gen. XXVI. i-i2. 67 hebben, jakob maakt nu van de voorkomende gelegenheid gebruik, en esau is roekeloos genoeg, om .zijn eerstgeboorterecht af te ftaan, hij verachtte zijn eerstgeboorterecht. —— Hiermede was deze twist voor altijd beflist. Ter verdeediging van jakob moet men nog" aanmerken, dat, fchoon esau thans hongerig was, 'er echter voor hem , in allen gevalle, nog wel fpijze te bekomen zal geweest zijn, zoodat zijne woorden vs. 32. ik moet toch fterven, niet moeten verdaan worden, als of hij thans van honger zou hebben moeten omkomen, ten zij jakob hem van zijne fpijze mededeelde. HOOFDSTUK XXVI. vu 1.] Deze abimklech is zeker een ander, dan dien wij in de gefchiedenisfe van abraham ontmoet hebben. Alle de Fiüftijnfche vorften van Gerar fchijnen in die oude tijden dezen naam, welke eigenlijk zegt: mijn vader Koning, en dus eenen erflijken Koning aanduidt, gevoerd te hebben, gelijk hun Bevelhebber of Vizier den naam hadt van pichol. vs. 7.] isaük volgde hier in het voorbeeld van zijnen vader abraham. vs. 8. Fenfier.] Men denke niet aan een glazenvender, maar een tralievender, of ook wel een zoogenaamde jahufie, of hordetjen , waar men kan uitzien, zonder gezien te worden. vs. 12.] Anders zijn de omzwervende Herders niet gewoon, den landbouw te bandteeren; fomtijds echter, Wanneer zij lang op eene plaats vertoeven, ont[E 2] gin-  ÓS korte aanmerkingen ginuen zij wel ééns eenen akker. Dus deedt hier isaük, en Haagde daar in zeer gelukkig, hij kreeg eenen honderdvouwigen, dat is, een zeer rijken oogst. vs. 14.] Een groot aantal van llaaven en flaavinnen, herdersknechten en maagden. Met één woord, hij was een aanzienlijk en vermogend Emir. vs. 15.] Wij hebben reeds meermaalen aangemerkt, van hoe veel belang putten, waterbakken,en bronnen in die gewesten zijn. Deze weten de Arabiers zoodanig te bedekken en te verfloppen, dat een vreemde ze niet ligt ontdekken kan. vs. 33.] Bij deze gelegenheid werdt de naam Berfeba , welke bij foortgelijke omftandigheid aan die plaats, ten tijde van abraham , gegeven was, vernieuwd. vs. 34/J judith, de dochter van BEësi, wordt hoofdst. XXXVI. 2. genoemd aholibama, de dochter van ana. Het gebeurt meermaalen, dat dezelfde perfoonen twee naamen voeren, beêri wordt hier een Hethiter, en hoofdst. XXXVI. 2. wordt zibeön , vader van ana , een Heviter genoemd ; doch misfchien moet hier,met eene kleine verandering,gelezen worden: BEëRi, den Heviter. basmath betekent fpecerij-geurige— gen. XXXVI. 2. heet zij ada. vs. 35.] Als Kanaanitifche vrouwen waren zij reeds niet aangenaam bij isaSk en zijne huisvrouwe; tevens kunnen haare zeden enz. nog meer oorzaak tot verdrietelijkheden gegeven hebben. HOOFD-  over gen. XXVII. i-33. 69 HOOFDSTUK XXVII. vs. 1.] Hij was thans 137 jaaren oud. vs. 9.] Men eet nog heden foortgelijke gerechten; in de foup wordt brood geweekt, en dat brood met rijst ligt in het midden van den fchotel, en aan de kanten de ftukken vleecch. vs. 16.] Het haair van de oosterfche geiten is veel zachter dan van de onze. vs. 19.] Wij kunnen in dit geval noch reeekka, noch jakob geheel ontfchuldigen, van ongeoorloofd bedrog, doch ook het verhaal van moses ontfchuldigt hen niet. vs. 21.] Men ziet, dat isa&k twijfelde, of hier niet iet args onder fchuilde, doch zijne goedhartigheid doet hem, op de herhaalde verzekeringen van jakob , en op het betasten van zijne handen, alle vermoeden afleggen. vs. 27.] Deze zegeningen der aardsvaderen, geichiedden onder een drift van hooger geest, en hebben de kracht van voorzeggingen. Wanneer isaük gezegd wordt den reuk der kleederen geroken te hebben , moet men aanmerken , dat de Oosterlingen hunne kleederen welriekende maaken , door ze te zalven of te befprengen met welriekende oliën , uit fpecerijën getrokken, of ze met fpecerijën en welriekend hout te berooken. Ook naaien zij het hout Van den Aloë in de kleederen. vs. 31.] Woordelijk: Opdat uwe ziele mij zegene! vs. 33.] Uit het laatde van dit gezegde blijkt, dat [E 3] isaük  -70 korte aanmerkingen jsaSk zelf zijne zegening wil aangemerkt hebben , als door hooger aandrang geüit. vs. 39. 40.] Dus vertaald, gelijk zulks ook de grondtekst medebrengt, leveren deze woorden eenen duidlijken zin; en komen ook volmaakt met de vervulling overeen. Dat gedeelte van Arabiën, door de Edomhen bewoond, is geenszins vruchtbaar, maar zeer gefchikt, voor omzwervende volken. De Edomicen zijn onder david te ondergebracht; ——— doch onder joram vielen zij weder af; en dus hebben zij telkens het juk verbroken, omdat het moeilijk was, hen onder bedwang te houden, dewijl zij een omzwervend leven leidden. Eerst 129 jaaren voor Christus geboorte, werden zij door jonnes hijrkanus overmeesterd, en in het Joodfche volk ingelijfd , waarmede zij van dien tijd af één volk uitmaakten. vs. 46.] Het blijkt alszins, dat het gantfche Huisgezin den hoogften eerbied koestert voor isaSk ; van hier dat esau, vs. 41. niet in gedachten durft nemen, om zijnen broeder jakob , bij het leven van zijnen vader, te beledigen. • 1 Van hier, dat rebekka de waare reden , waarom zij haaren geliefden jakob van huis wil zenden, voor isaük .verbergt. Eindelijk uit dezen eerbied moet men ook afleiden, dat rebskka en jakob hunnen toevlucht tot list namen , om den zegen des vaders deelachtig te worden, wiens genegenheid jegens esau zij kenden. HOOFD-  over gen. XXVIII. a-i3. 7* HOOFDSTUK XXVIII. vs. £.] Paddan Aram; liet vlakke veld van Aram, of Mefopotamiën. vs. 5.] Arameër, deze naam drekt zich verder uit, en bevat uitgedrekter landdreeken dan die van Sijriën. vs. 9.] Deze mahaxath wordt, hoofdst.XXXVI. 3. easmath genoemd. vs. 11.] Nabij de plaats, toen Luz, maar naderhand, naar deze gebeurenis, Bethel genoemd; nog in het land Kanaan, niet verre van den Jordaan.— Verders moet men hier aan de zeden der oudheid,en der Oosterlingen denken, wanneer wij jakob alleen op reize zien gaan,, en zich, gelijk de Arabier in zijnen Hijk, of mantel gewonden, onder den blooten hemel nederleggcn, op eenen deen, in plaats van een hoofdkusfen. vs. 12.] Zeker een merkwaardige droom, die jakob verzekerde van de werkzame Voorzienigheid, welke de aardfche zaaken beduurt, en bijzonder voor hem zorgde. vs. 13.] jakobs gemoed zal thans niet zonder bekommerlijke gedachten geweest zijn, maar hoe wordt hij gemoedigd, nu God zelf hem den zegen bevestigt , dien hij van zijnen vader isaük ontvangen hadt. -—— De vertroostende openbaringen van god gebeurden aan de aardsvaderen doorgaands , wanneer de omdandigheden, waar in zij zich bevonden, hun aanleiding konden geven tot bekommering of twijfelmoedigheid. \_E 4] vs, 16.]  72 korte aanmerkingen vs-, 16.] Men. kan uit deze woorden niet befluiten, dat jakob geene denkbeelden van de godlijke alomtegenwoordigheid zou gehad hebben, zijne meening is: dat God zich ook, buiten het huis der aardsvaderen, zoo bijzonder openbaarde, was hem onbekend. Men vindt iet dergelijks in hagar , boven hoofdst. XVI. 13. vs. 22.3 Deze deen zou een heiligdom zijn, aan God gewijd, de grondflag van eenen altaar, bij welken hij zijnen plegtigen eeredienst zoude verrichten. Vergelijk hoofdst. XXXV. 3-7. De tienden, die jakob hier belooft, zijn gefchikt tot offeranden, en offermaaltijden, tot welken ook armen, weduwen, weezen, en vreemdelingen genodigd werden. HOOFDSTUK XXIX, Vs. i,] Den Jordaan overgaande, vervolgde jakob zijne reize naa Arabiën, want in dit land, nog aan deze zijde den Eufraat, fchijnt de volgende ontmoeting van jakob niet rachel voorgevallen te zijn. vs. 2. 3.] Omdat het water in deze landdrceken fchaarsch is, moet men 'er dus fpaarzaam mede om- gaan> Dc waterputten of regenbakken hebben eenen naauwen mond, dien men zeer dikwils met een' deen fluit. vs. 7.3 De fchaapen brachten den nacht door onder den bloten hemel, en werden tegen den nacht bijéénverzameld. vs. 9.] Vrouwen en dochters van aanzienlijke lieden, hielden zich toen bezig met het herdersleven,  over gen. XXIX. 14 32. 73 en men zegt, dat de dochters der Arabifche Emirs., nog heden, deze levenswijze volgen. vs. 14.] De zin is; ik neem uwe beveiliging tegen uwen broeder op mij , dewijl gij mijn naaste bloedverwant zijt. vs. 2ü] Men moet, ten einde de gefchiedenis niet te verwarren, vastftellen, dat jakob zijn huwelijk eerst met leS, vcrvolgends met rachel, terftond voltrokken heeft, dechts eene week tusfehen beiden verlopen zijnde, en dus voor de jaaren zijnes dienst, en niet na dezelven. jakob was (thans om¬ trent 77 jaaren oud, en kon dus te recht "zeggen: Ik heb mijne jaaren reeds; fchoon die ouderdom, ten dien tijde, nog tot den bloei des levens behoorde. vs. 25.] De bruid bleef, volgends de gewoonte van dien tijd, bij de bruiloft met den fluicr bedekt, en werdt ook dus bedekt bij den bruidegom in het daapvertrek gebracht. vs. 26.] laban handelt niet oprecht, alzoo hij jakob van deze gewoonte vooraf hadt moeten verwittigen. vs. 31.] Ik kan niet gelooven, dat jakob leü , die toch naar de zeden van dien tijd, onder de magt van haaren vader dondt, zal gehaat hebben, daarom heb ik vertaald: „ Zij was bij jakob de minst geliefde;" en dit was natuurlijk. vs. 32-] Vruchtbaarheid in vrouwen werdt als een zegen aangemerkt, en tevens als iet, welk haar deedt achten , terwijl onvruchtbaarheid als eene fchande werdt aangezien. IE 5] HOOFD-  74 korte aanmerkingen HOOFDSTUK XXX. vs. i.] rachel werdt ongeduldig over de vruchtbaarheid haarer zuster, en haare eigene onvruchtbaarheid, en neemt eindelijk het middel ter hand, welk sara insgelijks gebruikt hadt, en toenmaals niet ongewoon fchijnt geweest te zijn. vs. 3.] Woordelijk, dat zij ep mijne knieën baare. Door het pas geboren kind op den fchoot te nemen, nam men het voor zijn eigen aan. ■ Toen sara naderhand zelve eenen zoon isaSk baarde, deedt zij van de aanneming van ismaül weder affland, dit hadt in het geval van leS en rachel geene plaats, maar de kinderen der bijwijven van jakob bleeven als echte kinderen aangemerkt, uit hoofde van den naarijver dezer beide zusteren, die zeiven op een aantal kinderen roemen wilden. vs. 14.] Welke plant deze eigenlijk zij, is niet zeker uitgemaakt; de naam geeft ïïefdeplant te kennen; thans houdt men 'er gemeenlijk de alruin of Mandragora voor. Men fchijnt aan deze plant eenige kracht, om liefde te verwekken, of vruchtbaarheid te fchenken, toegefchreven te hebben. De Mandrago¬ ra is in Meij rijp, en deze is de tijd van den tarwen-oogst. vs. 15.] De veelwijverij heeft zoodanige gevolgen! Deze gantfche gefchiedenis van jakobs huwelijk, is geheel niet gunftig voor dezelve. vs. 2.5.] Dus is josef geboren in het 14 jaar van jakobs verblijf bij laban, en derhalven in het. jaar der  over gen. XXX. 3041. 75 der wereld f2260, na den zondvloed 603. in het 91 (te jaar van jakob. vs* 30. Gering.'] In vergelijking van het geen het thans is. vs* 32.] De invulling in de vertaaling wordt gebillijkt door het geheele beloop der gefchiedenis. Vergelijk vs. 35- vs.' 36.] Opdat het witgewolde vee zuiver blijven Zöuie. Men befpeurt inhaaligheid van den kant van laban ; te meer, wanneer men aanmerkt, dat de fchaapen, die altoos in de open lucht blijven, meestendeels wit zijn , en dat zij ook behendiger de kleur volgen der rammen, waar van zij getrokken zijn. vs. 38.] De Schrijvers over de veehoederij verzekeren , cn de herders in het algemeen gelooven, dat de inbeelding op geen dier zoo derk werkt, als op het fchaap. VS. 40.] De bonte en zwarte fchaapen en geiten, die eerst waren afgezonderd, en nog aan la3an behoorden , waren drie dagreizen van het witte vee afgezonderd , vs. 36. Doch het geen nu, door jakobs beleid, onder deze witte kudde bont en zwart geteeld werdt , bleef onder zijn opzigt, maar hij zonderde het zorgvuldig af van het witte vee, en maakte altijd, dat het witte vee het bonte en zwarte voor zich en in het gezicht hadt. vs. 41.] . Volgends den grondtekst, fchijnt jakob omtrent de kudde, die in de lente togtig was, zijne kunst in het werk gedeld te hebben, en niet omtrent die, welke in den Herfst gedekt werdt. Geleer-  76 korte aanmerkingen leerde Uitleggers echter, fchijnen het in een' tegengedelden zin te nemen. Zoo dat hier nog duisterheid overblijft. vs. 43.J Wanneer men aanmerkt, dat laban van zijne zijde alles deedt, om bij het aangegaan verdrag, zoo veel voordeel mooglijk te behaalen, en den loon van jakob, zoo veel hij kon, te verkleinen, kan ik niet zien , waarom het aan jakob niet vrij gedaan zou hebben, om van zijne kennis in de veehoederij en fchaapsvokkerij gebruik te maaken. HOOFDSTUK XXXI. vs. 1.] De groote kudden der omzwervende herders , waren in verfcheiden mindere verdeeld, en waren fomtijds eenige dagreizen van eikanderen afgezonderd. Deze aanmerking vcrfpreidt licht over den inhoud van dit hoofdstuk. vs. 7.] Dit wordt in het voorige gefchiedverhaal niet bijzonder gemeld, maar komt met labans geaardheid volmaakt overeen. ■ • vs. 19.] Bij die gelegenheid hieldt men groote feest- maaien. — Hoedanige gedaante deze Therafim gehad hebben , en met welk oogmerk , naar het fchijnt, niet geheel zuiver van geneigdheid tothijgeloovigheid, rachel dezelve heeft medegenomen, kan niet zeker gezegd worden. vs. 22.] jakob kon met zijn vee niet zoo fpoedig voortkomen. vs. 24,]  over gen. XXXI. 24-53. - XXXII. 2-3. 77 VS. 24.] Goed of kwaad te /preken. Men vergelijke over deze fpreekwijze boven,hoofdst. XXIV. 50. vs. 35.] In zulke gevallen, ten tijde der maandelijkfche zuivering, werden de vrouwen voor onrein gehouden. vs. 40.] De Reizigers verhaalen ons, dat in die gewesten de dag fomtijds iïnoor heet, en de nacht doordringend koud is. vs. 52.] Het gebergte Giledd, lag tusfehen de velden van Arabiën, en die van Mefupotamiën, of bijzonder van Paddan Aram, dus kon dit gebergte eene bekwaame grensfcheiding uitmaaken. vs. 53.] De Goden van hunne voorvaderen! Goe- de Handfchriften hebben deze woorden niet ook fchijnen zij een laater bijvoegzel te wezen; evenwel kunnen zij hier een' goeden zin hebben: Dat ook de Goden hunner voorvaderen rechters zijn tusfehen ons! HOOFDSTUK XXXII. vs, 2.] jakob ziet duidelijk op zijn eigen gevolg, het welk een heirleger, eene horde of Karavaan, uitmaakte , en op dQ Engelen, welke, als een geleide voor hem, zich hier openbaarden. jakob hadt thans bemoediging nodig, als niet zeker zijnde, wat hij van zijnen broeder esau te wachten hadt. vs. 3.] esau, een liefhebber van de jagt, onthjeldt zich meest in het bergachtig landfchap Seir, naderhand naar hem Edom genoemd, hoewel hij ook nog in het zuiden van Kanaal of Palajlina verkeerde. Zijn vermogen was thans reeds zeer aanzienlijk ge- wor-  7§ korte aanmerkingen worden. Het gedrag van jakob, omtrent esau, moet niet beoordeeld worden naar onze zeden, zoodat zijne ootmoedige gedragingen niet eigenlijk gezegd in het laage en vleijende vallen. De Oosterlingen zijn altijd fterker in hunne bewoordingen en in hun gedrag. *• , i De voorzichtigheid fchreef dit gedrag aan jsvkob voor. vs. 6.] esau was derhalven reeds een vermogend Emir, die 400, naar het fchijnt, gewapende mannen kon aanvoeren , behalven de genan, die frj zijn vee en bezittingen bleeven. vs. 14 ] Dit gefchenk voor uit te zenden,' is geheel in den fmaak der Oosterlingen, die zich altijd met ge Teken ken aanbeveelen. vs. 15.] Melkkemelinnen. De .melk der kemelinnen wordt ook gedronken bij de Oosterlingen. vs. 22.] De Jabbok is eene rivier, die aan de oostzijde in den Jorclaan valt, dicht bij het zuideinde van de Galileefche zee, of het meir van Tiberiiis. Deze rivier was naderhand de grensfcheiding tusfehen de Israëliten en Ammoniten. vs. 24.] Deze gebeurenis ftrekte, om jakob te beproeven en te bemoedigen. ——- Zij is zeker zeer bijzonder en merkwaardig. Men kan ze op de volgende wijze best verklaarbaar maaken. — jakob , zijne vrouwen, en volk over den Jabbok hebbende doen gaan, blijft alleen aan de overzijde dier rivier, denklijk om zijn gebed, in zijne benaauwende omftandigheden, te doen. Een man,die naderhand blijkt een godlijk perfoon te zijn,komt bij hem, en worftelt met hem. jakob, niet wetende, wien hij voor-  over gen. XXXII. 29-32. - XXXIII. i. 79 voorheeft, verweert zich , doch wordt dra overtuigd, dat een magtiger dan de menfchen met hem wordelt, toen deze man hem de heupe verwrikt, nu begeeft hij zich tot weenen en bidden, houdt daar mede aan, en laat den perfoon niet los, tot dat hij van denzelven gezegend is, hos. XII. 4. Het oogmerk der Godheid was, jakof. onder het oog te brengen, hoe hij in zijn gedrag niet altijd even oprecht gehandeld hebbende,het ongenoegen der Godheid in de daad verdiend hadt, doch tevens, om hem te bemoedigen, als die op zijne verootmoediging en gebeden vergeving ontvangen hebbende, nu gerust zijn vertrouwen op de godlijke befcherming dellen kon. Wij vinden ook in het vervolg der gefchiedenisfen van dezen aardsvader geene voorbeelden meer van die listen en neiging tot dreeken van bedrog, die in zijne vroeger jaaren voorkomen. vs. 29.] De zin is: Gij weet nu reeds uit het gebeurde , en uit den naam, dien ik u geve, wie ik ben! vs. 30.] Dit is naderhand eene ftad geworden. Zij lag aan de overzijde van den Jabbok, bij die rivier. — De woorden van jakob moeten verders opgehelderd worden, uit het algemeen denkbeeld der ouden, dat een gezicht van eene Godsverfchijning met gevaar des levens verbonden zij. vs. 32.] Ik ben in de vertaaling de gedachten van aanzienlijke Geleerden gevolgd. HOOFDSTUK XXXIII.' vs. 1.] De oude godvruchtigen leeren ons fteeds met hun voorbeeld, hóe vertrouwen op, Gods beloften en  korte aanmerkingen en het gebruik der middelen van onzen kant, famen kunnen en moeten gaan. Ora et labora. Bid en werk. Het één niet zonder hef ander. vs. 2.] De meest geliefden achter aan; om, in allen gevalle, de beste gelegenheid tot ontvluchten te hebben. vs. 3.] Eene Oosterfche verëering. — Naar hunne zeden toch moet men dit gedrag van jakob beöordeelen. vs. 4.] De Oosterlingen zijn veel aandoenlijker van hartstogten, en vuuriger van aard, dan de meer koele Europeaanen. vs. 13.] Het fchijnt, dat jakob nog al bezorgd blijft voor de gemöedsgefteldheid van zijnen broeder esau , wiens oprechte verzoening hij voor het tegenwoordige wel niet verdenkt, maar zijns broeders wreevelen aart beter kennende, dan veelen, die hem in een vrij gunftig licht plaatzen, fchroomt hij, dat misfchien dezelve zich bij de minfte gelegenheid weder zal openbaaren. vs. 14.] Men leest wel niet, dat jakob ooit in Seïr esau bezocht heeft, nogthans kan het daarom wel gebeurd zijn. Vs. i/-] Naderhand is Sukkoth eene fiad geworden; "•degen aan de oostzijde van den Jordaan, bezuiden het meir van Tiberias. vs, 18.3 Vergelijk hoofdst. XII. 6. vs. 19.3 Kezita is de benaming van een zeker ftuk zilvers, hetwelk een bepaald gewigt hadt, doch aan ons onbekend. HOOFD-  over gen. XXXIV. 2-25. Si HOOFDSTUK XXXIV. vs. 2.] Hij nam ze en lag bij haar. Deze woorden geven duidelijk te kennen, dat hier geweld gepleegd is—- vs. 4.] Ouders en broeders hadden in die oude tij. den de meeste inzage over de huwelijken der jonge dochteren. vs. 5.] De kudden der zwervende herders, waren dikwijls zeer verre van eikanderen en van het hoofdleger verwijderd, —— jakob wachtte derhal ven op de t'huiskomst zijner zoonen, om dan te beduiten, wat in dit zorgelijk geval te doen dondt. vs. 7.] In het Oosten zijn nog de broeders de wreekers van de beleedigde eere hunner zusteren. Onder de zoonen van jakob , trokken de eigen broeders van dina, even gelijk zij, kinderen van LEa,zjch haaxe zaak bijzonder aan, Israël.'] is hier reeds de flamnaam, vs» 10.] Niet eigenlijken koophandel, maar handel met hun vee en deszelfs inkomden. Het gebeurt nog heden, dat deze of gene dad met eenen of anderen omzwervenden Herdersdam in bijzonder verbond treedt. vs. 20.] Bij de poort werden de raadplegingen, en openbare famenkomden gehouden, vs. 21,3 Deze aanfpraak is gefchikt, om, door het voordel van het te verwachten voordeel, die van Sichem tot dit verbond op eene zoo moeilijke voorwaarde over te haaien. vs. 25.] simeön en lkvi zullen ongetwijfeld verzeld geweest zijn van gewapend volk, uit hunne herders enz. IF] vs, 26/J  82 korte aanmerkingen vs. 26.] Eene onrechtvaardige, verregaande wraak, en onbezonnen daad, doch die onder Oosterlingen zeer wel te begrijpen is. vs. 30.] jakob , die wel voorzag, welke gevolgen deze daad hebben kon, keurt dezelve ook voldrekt af. - Zelfs verfoeide hij ze op zijn fterfbed. HOOFDSTUK XXXV. vs. 1.] In deze omdandigheden kwam eene nieuwe godlijke openbaring zeer gelegen. ~ Ook was het best geraden, dat jakob met het hoofdleger zich van Sichem verwijderde. vs. 2.] De geneigdheid tot Bijgeloof en Afgoderij was reeds in jakobs huisgezin ingeflopen, het zij uit het huisgezin van laban, het welk daar niet vrij van was, het zij uit navolging der Kanaaniten, onder welken zij verkeerden. vs. 4.] Hoe vroeg openbaarde zich het Bijgeloof, zoodat men zelfs in het huisgezin van jakob middelen tegen bezweeringen , amuleten , droeg ! Van den Terpentijnboom, hier gemeld, zie boven, hoofdst. XII. 6. XIII. 18. enz. Vergel. XXI. 33. vs. 8.] Schoon de gefchiedenis zeer kort is, en 'er daarom niets van meldt, blijkt echter uit dit geval, dat jakob met zijnen vader isaSk nu reeds gemeenfchap onderhieldt. tloe komt anders de voedder van zijne moeder rebekka, bij hem te Bethel? jakob hadt zijn hoofdleger bij Sichem, vervolgends bij Bethel, isaük bij Hebron, doch hunne kudden zworven het gantfche land door. moses tekent de dood van rebekka's voed-  over gen. XXXV. 9-28. - XXXVI. 1. 83 voedder debora alleen aan, om van de benaming AlIon Bachuth, (Treur-eik), rekenfcbap te geven. vs. 9.] Voor de tweedemaal op die zelfde plaats te Bethel. vs. 10-15.] Gelijk bij deze gelegenheid de naamsverandering van jakob in israël geftaafd, en de godlijke belofte vernieuwd wordt, zoo bevestigt ook jakob de heiliging van deze plaats tot een Heiligdom , om daar den godlijken eeredienst te verrichten. vs. 16.] jakob trok allengs zuidelijker, om zich met het hoofdleger van isaük te verëenigen. — Efrath is de landdreek bij en om Bethlehem, ook wordt Bethlehem zelf dus genoemd. vs. 18.] benjamin, niet, zoen der rechte hand, het welk geen' zin geeft. vs. 20.] Men toont nog hedendaagsch aan de Reizigers eene grafplaats, omtrent half weg tusfehen Jerufalem en Bethlehem , een weinig ter rechtehand, welke men voor het graf van rachel uitgeeft. vs. 21.] Deze wachttooren was insgelijks in de na» buurfchap van Bethlehem. VS. 2A. ] jakob kwam nu in het hoofdleger van isaüus omzwervende herders, en nam daar van het beftuur op zich. vu 28.] isaük overleedt derhalven in het jaar der wereld 2289, na den zondvloed 562 jaaren. HOOFDSTUK XXXVI. vs, i.] Dit is weder een oorfpronglijk gedenkduk, het welk moses in zijne gefchiedenis heeft overgeno[F 2] men,  84 korte aanmerkingen men, en het welk voor ons belangrijk is, om de voorzeggingen, aangaande esau door zijnen vader isaük uitgefproken , en veele bijzonderheden van het volk der Edomiten, welk in de gefchiedenisfen der Isra'éliten zoo dikwijls voorkomt, te verftaan. vs. 2.] Vergelijk boven, hoofdst. XXVI. 34. — ana is een mans naam, vs. 24. ik vertaal daarom het volgende woord, dochter, kleindochter, anderen lezen met eene kleine verandering in den grondtekst, zoon. Doch dit is niet nodig. vs. 6."] Reeds voor jakobs wederkomst, ontmoeten wij esau in Se'ir, doch hij bleef nog, tot de komst zijnes broeders, in het zuiden van Kanaan zijne kudden weiden. vs. 12.] Het is niet waarfchijnlijk, dat deze amalf.k de damvader der Amalekiten geweest zij , welke veeleer als een ouder volk voorkomen. Vergelijk echter boven, hoofdst. XIV. 6. vs. 15.] Deze zoons van esau werden zoo veele ftamvorden, naar welke de dammen der Edomiten genoemd werden; zij moeten dus begrepen worden, als gelijktijdig bedaande. vs, 16.] Onder de zoons van elifaz , vindt men vs. 11. geen korah, misfchien is dit overgenomen door de Affchrijveren uit vs. 18. vs. 20.] seïr's nagedacht, Horiten of Holbewooners, bij de Grieken, Troglodijten, naar allen fchijn van Kanaanitifche afkomst, waaröm zijne beide vrou • wen Kanaanitifche genoemd worden, bewoonde voor esaus komst, de bergachtige landdreek Se'ir, naar hunnen damvader genoemd, en vormden daar verfchei- den  ©ver. gen» XXXVI. 24-45. - XXXVII. i. 85 den ftammen, die gedeeltelijk door huwelijk met esaus genacht zijn vermengd, gedeeltelijk door esaus nakomelingen zijn te ondergebracht door de wapenen. vs. 24.] Ik heb hier eenige titteltjens geplaatst, omdat 'er twijfel is, of'er niet een naam is uitge- vallen> - Men heeft, in die landftreeken, meer warme baden zelfs in de woeftijnen. vs. 31O Deze is ééne van die Plaatzen» uit wel" ken men beweert, dat moses geen Schrijver zou zijn van dit Boek, dewijl naamlijk de Israëliten in zijn' tijd nog geene Koningen hadden. Doch de zin is duidelijk: De Edomiten hadden Koningen, eer de belofte aan jakob gedaan, dat Koningen van hem zouden afdammen, hoofdst. XXXV. 11. nog vervuld was. vs. 39.] Men denkt, dat deze de Koning der Edomiten is, die in moses tijd leefde, en aan wien hij gezanten zondt, om den doortogt door zijn land te verzoeken. vs. 40.] Deze damvorden kunnen gelijktijdig met de gemelde Koningen bedaan hebben j de bijzondere dammen hadden hunne hoofden, die famen aan den Koning des lands onderworpen waren. vs. 43.] Wij merken hier nog aan, dat verfcheiden dezer naamen van dammen en deden, die hier voorkomen , nog heden in Arabiën bekend zijn. HOOFDSTUK XXXVII. vs. 1.] Hier vervolgt jakobs gefchiedenis ; misfchien echter zou men dit vers wel zoo voegIF 3] W  g<5 korte aanmerkingen lijk tot bet voorgaande hoofdstuk als een flot van • hetzelve kunnen brengen. vs. 2 ] Zijn vader plaatde hem bij dezen, om van hun de veehoederij, en het geen daar toe behoort, te keren. Men moet hier en verders in dit verhaal onder het oog houden, dat het hoofdleger van jvkob zich bij Hebron onthieldt, doch de verfcheiden kud- • den, ouder het beftuur zijner zoonen, trokken door het land om, dan ééns afzonderlijk, dan faamgevoegd. • Ik denk niet, dat josef dit, uit praatzucht, zal gedaan hebben , of om zich bij zijnen vader te veriiangenaamen, maar de zeden van jakobs zoonenverbasterden van de zeden hunner voorvaderen, josef , voor wien de vader eene bijzondere genegenheid hadt, was gemoedelijker omtrent den Godsdienst en deugd. **. 3-] Eene blijk van genegenheid! De gewoone overzetting heeft: Eenen veelverwigen rok. Wij verkiezen dechts bij het gemeene te blijven. vs. 5.] De aart van josef is gul en oprecht; zuivere liefde denkt geen kwaad; hij zou anders dezen droom niet aan zijne broederen verhaald hebben. — ?u 10.] Deze zaak kwam den ouden man bedenklijk voor; hij bedrafte zijnen zoon, omdat hij zal bemerkt hebben, dat de nijd en afgunst meer en meer onder de broederen ontdak. Uwe moeder.'] Niet eigen moeder, maar zijns vaders vrouw, LEa. vs. 14.] Misfchien was jakob bekommerd, of hun in' dien oord, daar zij een moordtoneel hadden aangerecht, ook eenig onheil mogt bejegenen.  OVER. GEN. XXXVII. 17-33* 8? vs. 17.] Dothan lag in de vlakte van Jisreël, of de groote vlakte, noordwaards van Sichem. vs 19 ] Tot welke uiterften vervalt het mensch. dom', wanneer het zich ééns aan hartstogten en driften verflaaft! . vs. 21.] Ruben, die wellustige, vertoont zich hier echter van eene betere zijde. vs 24.] Zoodanige waterputten, die droog zijn, -ebruiken de Arahkrs nog wel tot gevangenisfen. & vs. 25.3 hmaélitifche en Midianitifche, vs. 28. Men'ziet, dat de koophandel toen reeds met Karavaatien gedreeven werdt, gelijk nog heden in die gewes- ten. , _ vs. 25.] Specerijen, bijzonder denkt men aan i/orak, de gom van een flruik van dezen naam } de balfem'is de thans zoo vermaarde balfem van Mekka, die toen ook in Gilead gevonden werdt; Ladanum is eene flruik, die een welriekend vocht uitlevert, het welk ook ladanum heet. vs. 27.] Het voordel van juda is ruim zoo erg als de voornemens zijner broederen. Eenen broeder, eenen jongeling voor flaaf te verkoopen naar een vreenid landj Ondertusfchen bleek van achter het beduur der Voorzienigheid. Deze gantfche gefchiedenis van josef is in zich zelve treffende , en wordt zoo natuurlijk eenvouwig verhaald, dat dit verhaal een meesterduk uitmaakt. vs. 28.] Misfchien omtrent 25 gulden. —— Een Voorbeeld van den davenhandel. vs. 33. volgg.] jakob is te meer troosteloos, omdat hij zijnen geliefden josef zoo gewaagd heeft, maar [F 43 mis-  SS korte aanmerkingen misfchien waren 'er ook duistere vermoedens in zijn hart. vs. 34.] Een treurgewaad, een Sak, dat is een treurkleed van grof doek. vs. 35.] In het graf; eigenlijk in den Sche'öl, het Onderaardfche doodenrijk. vs. 36.] Eigenlijk zegt het Hebreeuwsch, een gefneden, doch, dewijl potifar getrouwd was, fchijnt men het woord in het gemeen te moeten nemen, gelijk meermaalen, voor eenen Hofbedienden des Konings. farao is de gemeene naam der Koningen van Egijpte. - potifar was overfte der lijfwachten, eigenlijk der fcherprechters, omdat de doodvonnisfen door de koninglijke lijfwacht ten uitvoer werden gebracht. * In het begin van dit vers, daat in de gewoone lezing voor MidiSniten, Medaniten ,doch de lezing Midïaniten verdient de voorkeur, om vs. 28. Hoewel deze beide dammen zoo naauw met eikanderen vermaagdfchapt waren, dat men ze zeer gemaklijk te famen kan vinden, hoofdst. XXV. 2. HOOFDSTUK XXXVIII. vs. ik] Evenwel voor dat josef als daaf naa Egijp. te verkocht werdt, blijkens de tijdrekening. Wij hebben reeds gezegd, dat, terwijl het hoofdleger der Aardsvadcren op zekere plaats was nedergellagen, hunne zoonen het land doortrokken met hunne kudden. . ■ Jöda hadt zich nu zuidwaards gewend. — —* Aduilam is eene dad in het zuidelijk vlakke gedeelte van  over gen. XXXVIII: 2-14. 89 van die landdreek, die naderhand door den {lam juda bewoond werdt. vs. 2.] jakobs zoonen waren in verre na omtrent godsdienst en zeden zoo naauwgezet niet meer, als hunne vaderen. vs. 5 ] Het is twijfelachtig, of dit Chezib hetzelfde is met Achzib, in den Ham van Juda, en dus insgelijks in het zuiderdeel van Kanaan, jos. XV. 44.>of Achzib in den ftam van Afer, geheel in het Noorden des lands, naderhand Ecdippa, thans Zib, of Asflb. « Ik neig voor het eerfte, omdat wij, in deze ge- hecle gefchiedenis van juda , hem in het zuiderdeel des lands vinden. Vs. 8.] De gewoonte van het Leviraats-huwelijk, dat is, het huwelijk van den broeder met zijns broeders weduwe, indien 'er geene kinderen waren, om den ftam van den overleden broeder voortteplanten , die moses door zijne wetten naderhand bepaald en geregeld heeft, was dus reeds zeer oud. vs. 9.] Dit is een geheel andere zonde, dan die heden naar zijnen naam Onanie genoemd wordt, doch niet min drafbaar voor God. ——— En nadeelig voor de bevolking der landen enz. vs. 12.] Timna is insgelijks eqne ftad in die zelfde zuider landdreek, jos. XV. 57. — Wij hebben boven reeds gezien, dat bij deze gelegenheid een feest gevierd werdt onder de omzwervende herders. vs. 14.3 Enaïm; wij nemen dit voor eene eigen naam der ftad, die, jos. XV. 34. met eene klein» verandering, Enam genoemd wordt. \F 5] w- I5-]  59 KORTE AANMERKINGEN vs. 15.] Dit was het teken van zulke vrouwlieden, die zich als openbare hoeren aanboden. vs. 18.] De Oosterlingen dragen hun zegel op de borst, tusfehen het opper- en onderkleed, in een beursjen, dat aan een fnoer hangt. ■ Ook dra¬ gen zij hunnen buidel en andere noodwendigheden aan fnoeren , die in een geflingerd zijn. Dezen zouden hier ook kunnen verftaan worden. vs. 24.] Uit dit geval blijkt allerduidelijkst, dat de aardsvaders als onafhanglijke Emirs of damvorden te werk gingen, en gelijk zij oorlog en vrede voerden en dooten, dus ook het lijfdradijk recht oefenden. - juda handelt als het hoofd van een' bijzonderen dam. ——— Het verbranden moet men begrijpen na gedeenigd te zijn, het welk de flraffe der overfpeelders was, als hoedanige thamar hier werdt aangemerkt. Het levendig verbranden hadt geene plaats. vs. 28.] Zij deedt dit, om het recht van eerstgeboorte, het welk in dit geval betwist kon worden, te bepaalen. HOOFDSTUK XXXIX. vs. 11.] Naar de zeden van dien tijd, waren de vrouwen afgezonderd in het binnende van het huis, gelijk nog heden bij de Oosterlingen. vs. 14.3 Zij houdt zich , als of zij zelfs tegen haaren man gedoord was, die dezen Hebreeuwfchen flaaf in huis gebracht hadt. De Hebreen waren  over. gen. XXXIX. 19. - XL. 1-8. 91 ren bij de Egijptenaaren niet in achting, omdat zij omzwervende herders waren. 1 Verders vertoont josef een fchoon voorbeeld van kuischheïd en godsvrucht; terwijl wij in potifars vrouw een geil wijf, en een voorbeeld van vrouwenlist en vrouwenwraak ontmoeten. vs. 19 ] potifar fchijnt overtuigd te zijn geweest van josefs rechtfchapenheid, en zijne vrouw geen volkomen geloof gegeven te hebben, anders hadt een Haaf zelfs den fchijn van een* aanfiag op de eere van zi"ns meesters huisvrouw met een onmidlijken dood moeten bekoopen. Doch nu laat potifar josef Hechts in den kerker, die aan zijn huis was, hoofdst. XL. 3. dewijl hij overfte der lijfwachten was, zetten , daar de goede jongeling, door Gods gunst over hem , naar de omftandigheden, gunftig behandeld werdt. HOOFDSTUK XL. vs. 1.] Waar in de misdaad bedondt, wordt niet gezegd. vs. 3.] potifar was overde der lijfwachten; hij werdt nu hoe langer hoe meer overreed van josefs onfchuld, doch, om de eer zijner vrouw te bewaaren , hieldt hij hem nog deeds in den kerker. vs 4. Een jaar.~] Hebr. dagen, dat is, een jaar. vs. 8.] Men fchijnt in Egijpte toen reeds eene kunst gemaakt te hebben, van het uitleggen der droo* men; daar over toch waren zij gemelijk, dat zij hier  9» KORTE AANMERKINGEN hier in den kerker de wijzen in deze kunst niet konden raadplegen. Èn hier op flaat josefs gezegde, dat de uitlegging der droomen aan God toekomt. Die menschlijke kunst was grootendeels bedriegerij, ofgisfen. Zij zouden hem hunne droomen vernaaien, van wien zij wisten, dat hij God vreesde enz. vs. io.] Geheel overëenkomftig de Egijptifche zeden.. Dezen dronken geen wijn, dien zij voor eene uitvinding van het booze wezen tijfon hielden. Maar den zoeten most, uit de druiven gedrukt,dronken zij, welken zij met water mengden. vs. 13.3 josef gebruikt de fpreekwijze: Uw hoofd verheffen, hier tot den Opperfchenker, en vs. 19. tot den Bakker, doch in eenen ongelijken zin ; hier onëigenlijk in de betekenis van herflellen in eere, daar eigenlijk voor het leven benemen. Ik moest om die reden letterlijk vertaaien. vs. 15.] De benaming van Hebreen fchijnt reeds bekend geweest te zijn, om de afdammelingen van heber , die tevens van over den Eufraat gekomen waren, te betekenen. Vs. 16.] herodoot zegt, dat onder de Egijptenaaren korven en dergelijke dingen door de mannen op het hoofd, en door de vrouwen op de fchouderen gedragen werden. ■■ vs. 19.] U laten onthoofden, en dan aan een hout ophangen. vs. 20.] moses herhaalt hier dezelfde fpreekwijze, die josef in zoo onderfcheidene betekenis gebruikt hadt, in beide deze betekenisfen. vs. 23.3  over gen. XL. 23. - XLT. I-lfi. 93 vs. 23.] Zoo bedaar, het menschdom meestal. Hoe rijk is deze gefchiedenis in menfchertkennis! HOOFDSTUK XLÏ. vs. 1.] De Nijl is door zijne jaarlijkfche overftrooming de oorzaak der vruchtbaarheid van Egijpten, wanneer hij niet buiten zijne oevers treedt, is 'er, wegens de hitte der luchtflreek, en den waterlozen dorren grond een misgewas. vs. 3 ] In Neder-Egijpte was eene geheele dreek lands, die fchoon weiland hadt. vs. 6.1 De heete oostenwind , die fomtijds waait in de Oosterfche landen, heeft verfchriklijke uitwerkzelen voor menfchen en planten. Ik heb 'er elders breeder van gefproken. vs. 8.] De droomen der Oosterfche Vorden werden over het algemeen naauwkeurig gadegedagen, men hieldt hen al vroeg voor nader dan de overige menfchen met de Goden verbonden.— Doch deze droom , en vooral dat dezelve in éénen nacht verdubbeld was, hadt farao's gantfche ziel vermeesterd. ■ Men weet, dat de oude Egijptenaren hierogüjfisch of beeldfchrift gebruikten, zij, die daar in onderwezen waren, fcheenen derhalven de gefchiktden, om de beelden van deze droomen te verklaaren. —— Doch hier dondt hun verdand dil. vs. 14.] De Hebreen lieten den baard wasfen, maar de Egijptenaars fchooren denzelveu af. vs. 16.] Welk een edel, vrijmoedig, en tevens zedig en innemend antwoord van dezen jongeling! vs. 25.]  94 KORTE AANMERKINGEN vs. 25.J Jn de natuurlijke oorzaaken was reeds de aanleg door iod gelegd van de aanftaande vruchtbaarheid, en daar op volgende hongersnood. vs. 33.] Welke wijze raadgevingen van den jongeling! vs. 34.] Te weten, door dit vijfde deel op te koopen voor 's Konings rekening; en in magazijnen te bergen. ■ Evenwel het kan ook zijn, dat men, geduurende de jaaren van overvloed, de dubbele tienden aan den Koning heeft opgebracht. vs. 42.] Klederen van het fijnst en beste katoen, gelijk eigenlijk het grondwoord betekent. De ring is de zegelring, waar op 's Konings naam en fpreuk gegraveerd dondt; men doopte dit zegel in eenige gekleurde doffe, en drukte het, in plaats van ondertekening, onder de koninglijke bevelen. Die dit zegel hadt, kon in 's Konings naam bevelen uitvaardigen. vs. 43.] Het naaste denkbeeld van josefs waardigheid, is dat van Groot-Vizier. —— In het Oosten is het zoo geheel vreemd niet, dat een daaf de hoogde waardigheden en eerambten bekomt, wanneer hij verdiensten bezit. - Buigt u. Dit is een Egijptisch woord, het welk fommigen vertaaien, knielt; anderen. Zie den man met het koninglijk kleed verjïerd. vs. 45.] On, eene dad tusfehen den Nijl en de Roode zee, omtrent tegen over Memfis gelegen, en naderhand Heliöpolis genaamd, wegens den dienst der Zon, die daar een' tempel hadt. —— Den Egijptifchen naam, dien farao aan josef gaf, verklaaren"anderen : Den godlijken wijzen van den eeuwigen Geest. vs. 47. Overvloedig."] Woordelijk, bij handen vol. vs. 51.] Te weten, in zoo verre hem in zijns vaders  OVER. GEN. XLII. 6-l8. 9S dere huls wederwaardigheden bejegend waren. Het komt lieden, die zich niet weten te verplaatzen in de omdandigheden van josef , en in de zeden van zijnen tijd, vreemd voor, dat hij, nu Groot-Vizier van Egijpten, niet terftond van zijne bevordering aan zijnen vader kennis gaf. Doch zeker is het, dat zijne wijsheid en voorzigtigheid hem de beste handelwijze heeft doen volgen ; gelijk het gevolg ook geleerd heeft. HOOFDSTUK XLII. vs. 6.] Hier was het begin der vervulling van de droomen van josef , welker vervulling zij zeiven bevorderd hadden. — Omdat zij in zoo grooten aantal kwamen, en veel koorns wilden koopen, werden zij" bij josef zeiven ingeleid. vs. 7.] De wijsheid en voorzichtigheid raadde hem , hen deeglijk op de proef te dellen; en volgends een vast plan te handelen, voor hij zich ontdekte. vs. 9.] Eene aanzienlijke Karavaan van omzwervende herders kon, met fchijn, van voornemens verdacht gehouden worden, om ten minden eenen droop in bet land te doen. Dit is in die gewesten zoo vreemd niet. Ook waren de Egijptenaars argwaanig omtrent vreemdelingen. vs. 15. 16.] josef gebruikt den derkden ernst in het fpreken, ten einde zijn oogmerk met zekerheid te bereiken. vs. 18.] josef fpreekt in den grondtekst even dubbelzinnig omtrent zijnen Godsdienst, als hier in de vertaaling ! ten einde zieh geheel onbekend te hou- vs. ti.]  5ö korte aanmerkingen vs. 21.] Hier begint hun geweten te ontwaaken! de eerfte trap tot verbetering! vs. 24.] Welke reden josef hadt, om juist simeön te houden, weet ik niet. Zo hij eenen anderen zijner broederen gehouden hadt, zou men dezelfde vraag gedaan hebben. vs. 25.] Men moet niet aan gemunt geld denken, in het Hebreeuwsch daat, hun zilver. • Men hadt toen nog geen gemunt geld, maar woog eikanderen het zilver toe. vs. 27.] In eene Caravanfeera, die men reeds van ouds in het Oosten vondt, gedichten, waar de reizigers hun nachtverblijf nemen kunnen. vs. 28.] Zij konden niet begrijpen, wat men hier mede voorhadt, doch vermoedden, dat men hun iet euvels brouwde. vs. 36.] Daar fchijnt nog deeds een duister vermoe* den bij jakob overgebleven te zijn, om! rent den waaren toedragt der zaaken met josef. HOOFDSTUK XLIH. vs. 7.] Dit kan zeer wel gebeurd zijn; moses trekt het verhaal in het voorgaande famen, een Gefchiedfchrijver zegt niet alle bijzonderheden, voornaamlijk zulken, welken de Lezer zelf denken kan. vs. 11.] Een gefchenk is in het Oosten een ver- ëischte, om zijn Hof bij iemand te maaken. • Het gefchenk bedondt uit de yoornaamde en kostbaarde voortbrengzelen des lands Kanaan. De balfem is de balfem van Cilead, thans van Mekka; rozijn  over gen. XLIII. i4-34- 97 zijnen-honig, zekere rozijnen-droop, die men Dibs of honig noemt; fpecerijën, mijrrhe, aloë en casfia, ladanum, pimpernoten of piftaches, en amandelen. _ vs 14 ] jakob komt node tot het toelaten, dat zijn zoon benjamin de reize mede doet, doch als het niet anders zijn kan, onderwerpt hij zich, welke ook de gevolgen zijn mogen. vs i6,3 Hij fprak hen thans niet. Hunne komst werdt hem aangediend, maar hij ftelde uit, hen tot gehoor toe te laten, tot den maaltijd; hij was voor eerst. te vrede , dat hij vernam , dat benjamin bij hun was, het overige zou zich nu wel ontwikkelen. vs. Ü3-3 Uit de vorige ondervragingen van deze mannen, kon deze Hofbediende van josef van hunnen Godsdienst,en van hunne huislijke omdandigheden genoeg weten , om dit tot hen te zeggen. vs. 25.] De Oosterlingen zijn gewoon hunne gefchenken, die zij doen, uit een te zetten, en in het voordeligde licht te plaatzen, om derzei ver waarde te doen opmerken. vs. 39.] Hoe aandoenlijk is deze trek in josefs kar n.k ter 1 W 3- ] josef hadt zijne bijzondere tafel, deels, om zijne waardigheid, deels, omdat hij zich ook naaide fpijswetten der Egijptenarcn niet fchijnt gevoegd te hebben. • vs. 33.] josef legt zich overal toe, om nadenken bij zijne broederen te verwekken. Vs. 34.] Eiken gast, dien men onthaalde, werdt, gelijk nog aan de Oosterfche Hoven, zijne fpijze voordzet, en hoe meer men hem wil verëeren, hoe overig] vloe-  q§ korte aanmerkingen vloediger men hem opdischt. > De laatfte woorden van dit vers luiden woordlijk: En zij dranken, en werden dronken met hem. Doch deze betekenen niet anders, dan het geen wij zeggen: Zij werden treflijk onthaald. HOOFDSTUK XLÏV. vs. i.] Men ziet hier duidlijk, dat josef ten oogmerk gehad hebbe, om de gezindheid zijner broederen omtrent benjamin te beproeven , of zij ook zich voor hem in de bresfe ftellen , dan of zij ligtvaardig omtrent hem handelen zouden. vs. 5.] Het afgebroken, maar tevens zoo natuurlijk voorftel, heeft aanleiding gegeven, dat men deze woorden misverftaan, en 'er alles van gemaakt heeft; zelfs dat josef zijnen beker zou gebruikt hebben tot een foort van tovermiddel ,om geheimen naar te vorsfchen. ■ De woorden zijn ondertusfchen zoo duidlijk, dat zij geene verklaaring behoeven. Wij zouden, bij eenen duidlijken en lompen diefttal, den dief omtrent op dezelfde wijze aanipreken, zonder eigenlijk, in de drift, de zaak te noemen, omdat een half woord genoeg is. vs. iS.] Deze reden van juda is een meesterduk —> de Natuur zelve fpreekr. 1 vs. ao.] Men hadt in zoo veele jaaren niets van josef vernomen, dat men zijnen dood voor vast delde. • HOOFD-  over gen. XLV. 1-22. 99 HOOFDSTUK XLV. vs i.] Nu was hij, die tedere en godvruchtige, voldaan, en gerust. Nu kan hij zich ook niet langer inhouden. Hij hadt zich zeiven genoeg gekweld. vs. 2.] Naar de gewoonte der Oosterlingen, die in de uitlatingen van droefheid en vreugde beiden luidruchtiger zijn dan wij. vs. 5.] Dat uw toorn niet ontfteke! toorn is dikwijls eene omfchrijving van elke te hooggaande drift, hier de drift van mismoedigheid en gemelijkheid op zich zeiven, van vreeze enz. Hoe godvruchtig wendt josef alles tot het beduur der Voorzienigheid. vs. io.] Men weet eigenlijk niet met zekerheid te zeggen, waar deze landdreek Gofen in Egijpte lag; zoo veel blijkt uit alle omftandigheden, dat het gelegen hebbe in Neder-Egijpte, naar den kant van Kanaan toe, daar men de beste gelegenheid van weilanden heeft. vs. 15.] Ontroering, verbaasdheid, verwondering, vreeze 1 eene menigte van aandoeningen hadt hun den mond gedoten. Nu eerst krijgen zij lucht. vs* 18.] Het beste voor u gefchikt. ——— vs'. 19.3 Men hadt derhalven thans in het vlakke Egijpte reeds wagens en rijtuigen. vs. 22.] Een gefchenk, hoedanig Vorden , en eerde Bewindslieden, in het Oosten gewoon zijn te doen , en dat Caftan genoemd wordt. Het gefchenk van 300 fikelen zilver aan benjamin , beliep omtrent 60 of 80 gulden in waarde. Een groot gefchenk in dien tijd, toen het zilver zoo zeldzaam was,dat,aan de tafel van den Groot Vizier van Egijpte josef , deze alleen een' zilveren beker hadt. _ [G 2] vs. 23.]  ico korte aanmerkingen vs. 23.3 Een foort van brood, dat lang duurde, zonder droog te worden of te bederven, en ingemaakt vleesch, in het welk te bereiden de Egijptenaars uitmuntten. vs. 27.] Zulk een ftoet, dien men in Kanaan nog niet gewoon was, overtuigt den ouden Man. — Hoe kunfteloos treffend is het gefchiedverhaal: Nu herleefde de geest van jakob! Hoe treft deze taal van den grijsaard : Het is genoeg! enz. HOOFDSTUK XLVL vs. 1.] Deze togt naa Egijpte was eene Hoofdgebeurenis in jakobs leven; hij ondernam dien dan niet, dan na te Berfeba, alwaar zijn vader isaSk zoo lang verkeerd hadt, gekomen, zijnen en zijns vaders God eenen plegtigen eeredienst te bewijzen, en god openbaarde zich ook aan den aardsvader in een nachtgezicht; en neemt zijne bedenking, om na Egijpte te reizen, weg. vs. 4.] jakobs lijk is in de daad naa Kanaan gebracht , en daar begraven, 'er wordt echter voornaamlijk op zijn nagedacht gedoeld. vs. 10.] Nadien dit zoo bijzonder van simeön wordt aangetekend, dat hij ook eene Kanaanitifche vrouw hadt, zou men kunnen beduiten, dat de andere zoons van jakob of de meesten hunner zich met het gedacht van isMAëL of laban enz. vermaagdfchapt hebben. vs. 12.] perez, de zoon van juda, kan ten dezen tijde nog naauwlijks kinderen gehad hebben, dus fchij- nen  OVER GEN. XLVI. 13-34. ICI nen zijne hier gemelde zoons hezron en hamul eerst in Egijpttn geboren te zijn; doch zij worden medegerekend, omdat zij als in de plaats kwamen van juda's zoonen, er en onan, die in Kanaan gedorven waren. vs. 13.] job , mum. XXVI. 24. 1 chron. VII. i. Jafchub genoemd. vs. 15.] 33 perfoonen, mids dat men jakob mede- vs. 26.] Te weten, jakob, josef, en deszells twee'zoonen niet medegerekend; dezen medegeteld, was het getal 70 perfoonen. stefanus heeft, hand. VII. 14. 75 perfoonen, gelijk ook hier de Griekfche vertaaling heeft, omdat zij de zoonen van manasse en efraïm, josefs zoonen, ook medetelt. stefanus volgt deze vertaaling, omdat zij in zijnen tijd bij de Gmfo-fprekende Jooclen in gebruik was. - Schoon nu het eigenlijk gedacht van jakob dechts uit 70 perfoonen bedondt, echter was zijn herders-leger ongelijk talrijker; en kan gerust op eenige duizenden gerekend worden, die aan hem onderhoorig waren. Dit moet in het oog worden gehouden, wanneer men in het vervolg der gefchiedenis leest, dat de Israëliten, ten getale van 600000 mannen, Egijpte verlaten hebben. vs. 28.] Duidlijk blijkt hier uit, dat Gofen in den weg lag voor hun, die uit Kanaan naa Egijpte reisden. vs, 29. 30.] Welke ontmoeting! vs. 34.] Het land Gofen was ook het best gelegen, in dat uitzigt, dat toch het nagedacht ééns weder naa [G 3] Ka-  KORTE AANMERKINGEN Kanaan zou keeren. — De herdersftand was anders geen onaanzienlijke ftand onder de Egijptenaren , doch hier wordt gefproken van omzwervende Herders. HOOFDSTUK XLVII. vs. 4.] Men merke dit wel op; zij komen niet in Egijpte, om zich als onderdaanen aan farao te onderwerpen , maar als Bedouïne'n, die in de weilanden van Egijpte roet hunne kudden, onder verlof van farao, zullen omtrekken, en zoo lang daar vertoeven willen , als hun goeddunkt, en zij met de Egijptenaren overè'éhffemtrien. «——- Daar mag eene erkentenis plaats hebben van fakaö's koninglijk gezag, maar verders is 'er geene onderwerping. Zij blijven een onafhanglijke ftam. —— Dit moet in 't oog gehouden worden voor de volgende gefchiederis. vs. 6.] Het antwoord van faraö fpreekt ook enkel van eene vrjë woning in Egijpte, geen woord van onderdanigheid. Schoon hij gebruik wil maaken van hunnen dienst. ■ Alles is hier inftemmende met de Oosterfche zeden, bijzonder der omtrekkende Arabieren. vs. 11.] Eene eigendomlijke bezitting, daar zij ongeftoord woonen konden. —— Het landfchap Ratne. fes was een gedeelte van Gofen. vs. — Het fchijnt, dat jakob zich zijne eerfte ontmoeting met rachel bij eene waterbron te binnen brengt.— Wier /pruilen enz.] Cit is de klaarfte zin, dien ik aan deze woorden geven kan. Zij doelen op manassé en efraïm. vs'. 23.] jakob bedoelt de wederwaardigheden, die josef getroffen hadden, maar tegen welken hij beftand was gebleven. Den behoeder van enz.] jakob doelt op den gedenkfteen te Bethel, dien hij aan God hadt toegewijd, waar hem ook door God de naam van iSRAëL, bij herhaaling, gegeven was. vs. 26.] Deze zegen zou over josef zeker komen.—De gekroonde — die daar met den hoofdwrong als eerfte bewindsman van Egijpte onder zijne broederen ftondt. vs. 27.] Het geen benjamin betreft, is duister; misfchien zinfpeelt jakob op zijne geboorte, die zijne moeder het leven kostte. — Voorts fchijnt de zin te zijn. benjamin is «en wolf gelijk, die den geheelen dag roof verteert , en buit verdeelt. vs. 28.] jakob zegende in de daad alle zijne zoonen, doch elk op eene bijzondere wijze, ruben, simeön en levi wordt wel het eerstgeboorterecht ontzegd, echter behouden zij hunne plaats onder jakobs zoonen; en een erfdeel in Israël. vs. 29.] Het geen hij josef onder eede hadt doen be« looven, beveelt hij hier aan alle zijne zoonen. vs. 33.3 In den ouderdom van 147 jaaren. hoofdst. XLVII. 28. En dus in het jaar der wereld 2316, en 713 jaaren na den zondvloed. IH a3 HOOFD-  loS kolite aanmerkingen over gen. L. HOOFDSTUK L. vs. i,] Het is bekend, hoezeer de Egijptenaars uitmuntten in de kunst van het balfemen der lijken. — Alles werdt hier met de uiterfte ftaatzij en plegtigheid verricht. De rouwe, welke hij over zijnen vader droeg, liet niet toe, dat hij,geduurende dezelve,in 'sKonings tegenwoordigheid veifchijnen kon. vs. 5.] Een Groot-Vizier kon, zonder verlof van den Vorst, zich niet buiten het rijk begeven. vs. 9.] Eene derke Karavaane. vs. iq.] Wij weten de gelegenheid van deze plaats niet naauwkeurig, zij zal niet verre van Machpela geweest zijn, bewesten de Jordaan, dat is toch, ten opzigte van moses, toen hij dit fchreef, „ over den Jordaan? of „ aan geene zijde van den Jordaan." vs. 11.] Bewesten den Jordaan. vs. 15.] De Oosterling is doorgaands wraakzuchtig, en de belediger heeft altijd reden, om voor de wraak des beledigden te duchten, indien de gelegenheid zich daar toe aanbiedt. — Dus waren nu josefs broeders ook beducht. vs. 16.] Het kan zeerwel zijn, dat jakob over dit onderwerp meermaalen met Josef bij zijn leven gefproken heeft. vs. 17.] Welk een edelmoedig en aandoenlijk Man! vs. 19/JBoven hoofdst. XXX. 2. Ik begrijp, dat de zin daar en hier dezelfde is; daar is eene Voorzienigheid, in wier handelingen wij menfchen berusten moeten. vs. 23.]Naderhand heeft dit gedacht van MACHiR,om die reden,eene afzonderlijke bezitting bij de deeling des lands; want de ftam manasse kreeg twee bezittingen, eene ten Oosten, en de andere ten Westen van den Jordaan. vs. 24.] Men erkent hier josefs geloof. vs. 26.] In het jaar derwereld 2370,na den zondvloed 713 jaaren.  KORTE AANMERKINGEN OVER HET TWEEDE BOEK VAN MOSES. VOOR ONGELEERDEN. \   KORTE AANMERKINGEN over het TWEEDE BOEK MOSES. Cxemeenlijk noemt men dit tweede Boek van moses , of de tweede Afdeeling van den Pentateuchus (moses vijf boeken,) Exodus, of Uitlogt, omdat het den uitlogt der Israëliten uit Egijpte , breedvoerig befchrijft. .... .. Het is een vervolg van het voorgaande Boek, en heeft derhalven, buiten eenige bedenking, denzelfden Schrijver, die niemand anders zijn kan dan moses, alleen is de dijl in zoo verre onderfcheiden, dewijl wij hier geene oude gedenkdukken, maar eigen opdellen vau moses, bij wijze van een Dagboek of Memoriën, ontmoeten, van het geen hij zelf bijgewoond , en verricht heeft, of dat onder zijn beleid met de Israèliten is voorgevallen. Met het oogmerk, om de trouw en waarheid van het Opperwezen, in het vervullen van zijne beloften aan de Aardsvaderen, en zijne weldaadigheden aan Israël, ter eeuwige gedachtenis, aan zijn volk over te laten, befchrijft moses hier [/ a] de van  IIÏ KORTE AANMERKINGEN de wonderbare verlosfing der Israèliten uit Egijpte., waar zij eene harde dienstbaarheid hadden ondergaan, hunnen uittogt uit dat land, hunne togten door de woedijn naa den berg Sina'i, de grondvesting van de Gndsregering met dit volk, door de plegtige afkondiging van de grondwetten van hunnen Staat, en de inrichting van hunnen Godsdienst, door het vervaardigen van den Tabernakel, en het aandeden van Priesteren. Het Boek vervolgt het voorgaande, het welk floot met den dood van josef, waarmede dit aanvangt, en het loopt tot in het tweede jaar na den uittogt der Israèliten uit Egijpte, bevattende dus een tijdperk van 145 jaaren, van het jaar der wereld 2370 tot 2515 na den zondvloed 713 tot 858. HOOFDSTUK I. vs. 1.] In 't Hehreeuwsch Veëleh Schemoth, welken naam dit Boek ook bij de Jooden, naar deze eerde woorden, draagt, en dit, of dit nu zijn de naamen enz. een blijk , dat hetzelve met het voorgaande famenhangt. vs. 6. 7.3 Van 70 perfoonen waren zij , ten tijde van hunnen uittogt, toegenomen, tot een getal van meer dan 6oo,goo mannen alleen, behalven de vrouwen en kinderen, zoodat men het gantfche getal wel op drie milliöenen menfchen mag dellen. ——— Doch men overweege, niet alleen de vruchtbaarheid, die in Egijpte fteeds plaats heeft, en de bijzondere vruchtbaarheid der Israëliten, daar de Tekst hier van getuigt, maar ook dat jakobs gedacht, hetwelk 70 perfoonen be-  over Èxob. I; 8-16. 113 bedroeg, een aanzienlijk aantal van flaaven eh daavinnen in Egijpte heeft medegebracht, welke allen, vari tijd tot tijd, in dat gedacht zijn ingelijfd, die eenige duizenden hebben kunnen bedragen, en welker afdammeiineen mede tot de 600,000 Israèliten te rekenen zjjn. ; Het is onkunde, in de gedeldheid der Oos- terfche zeden, dat men alle bijzondere en gemeene Israëliten voor het eigen en zuiver nagedacht van de Aardsvaderen houdt; de hoofdgedachten damden daar uit af, en dezen hielden de gedachtlijsten irt waarde:— Dit aangemerkt wordende, is hier geene reden, om de geloofwaardigheid van het verhaal in twijfel te trekken. vs: 8.] Een ander Koning • dat is, een Koning uit een nieuw Stamhuis. Wij kunnen echter in de ongewijde gefchiedenis der Egijptenaaren, dezen Koning niet met zekerheid aanwijzen, omdat die gefchiedenis niet echt en duidlijk tot ons is overgekomen. vs. 10.] Het was derhal ven geene vervolging om den Godsdienst, die de Israëliten drukte. Trouwens , zij hadden zeiven den Godsdienst hunner voorvaderen in Egijpte niet zuiver bewaard. — Men vreesde , dat dit volk te magtig zou worden , en dewijl het landfchap Gofen in Egijpte gelegen was, naar dert kant der grenzen van Arabiën, kon het, bij de invallen der Arabieren in hetzelve, ligt gebeuren, dat zij met dezen famenfpanden, en dus een open gaven, om diep in Egijpte in te dringen. Of zij konden in het hoofd krijgen , om na Kanaan te rug te keeren , het welk Egijpte niet alleen van een aantal bewooners beroofd, maar ook aan die zijde ontbloot gelaten zou hebben. V 3Ji vt. li.J  114- KORTE aanmerkingen . vs. ii.] Pithom en Raam fes; ik geloof, dat beide deze deden in het landfchap Gofen gelegen hebben , en dat faraö ze heeft willen doen dienen tot grensvestingen , en tevens tot beteugeling van de Israèliten. Of Pithom het hedendaagfche Fijum is, weet ik niet. Josefus verhaalt, dat de Israèliten ook aan de Pitamieden van Egijpte gearbeid hebben. vs. 14] Nog zijn de meeste huizen in Egijpte van Tigcheldeenen, wit en krijtachtig. Allerönrecht- vaardigst was deze verdrukking, dewijl de Israëliten nooit als eigenlijke onderdaanen der Egijptenaaren konden aangemerkt worden. vs. 15.] Ik kan niet van mij verkrijgen, om te gelooven, dat dit en het volgend bevel des Konings zich verder hebbe uitgedrekt, dan tot de hoofdgedachten der Israèliten. Om het tot het geheele volk uit te drekken, was onuitvoerlijk. ■ En nu vermindert ook de zwaarigheid, dat 'er maar twee Egijptifche vroedvrouwen voor de Israëliten genoemd worden. — Het bevel is nog wreed genoeg. vs. 20.] De menschlievendheid dezer vroedvrouwen behaagde aan den Vader der menfchen. - Of zij waarheid hebben gefproken in haar antwoord aan farao, is niet beflist. " Ondertusfchen is de vraag van weinig aanbelang, hoe dan God, gedeld, dat zij geene waarheid gefproken hebben, haar hebbe kunnen zegenen. HOOFD'  over. f.xoD. IT. i-5II O O F D S T U K II. vs i] amram, lf.vi's kleinzoon met jochf.efü, zijne' moeïe, of zijne nieht, want de gevoelens der Uitleggeren verfchillen. Vergelijk hoofdst. \ I. 19. M o ] Zij was reeds moeder van eene dochter, mirjam, die thans tien jaaren oud was,en vaneenen zoon, AaaoN, die drie jaaren oud was. m moses is geboren in het jaar der wereld *433 * ™ den zolld* Vloed 776. , , ,n , vs 3.] In den grondtekst wordt hetzelfde woord van'Egijptifchen oorfprong gevonden, het welk vari NoacHs vaartuig gebruikt wordt. De papier- ftruikwastin Egijpte overvloedig, en men maakte van denzelven eene foort van fchuiten, om op den Nijl te gebruiken. < , . De bekommerde moeder, zette het kind lü de rt vier den Nijl, in één van deszelfs zijtakken of fpruiten neder in de biezen, of liever &r/-planten, die men veel aan en om den Nijl vindt; in zoodanige zijtak liep het van de krokodillen enz. het minde gevaar; vs. 4.] mirjam , eenmeisjen van 10 of 12 jaaren, bleef het oog houden op het geen met haar broertjert gebeuren zou. vs. 5.] Men ziet uit dit geval, dat de hoofdgedachten der Israèliten niet heel verre van de Hofplaats woonden, terwijl het volk zelf met hunne kudderi wijd en zijd herömzworf, ook in de woedijnen tusfehen Kanaa 1 en Egijpte.- Dat men zich in die en laater tijden dikwijls in den Nijl baadde, ook de aanzicnlijkden, is door anderen aangetoond. C/4] Mh-  Ïl6 KORTE AANMERKINGEN Misfchien was 'er aan den kant der rivier een gebouw tot een bad voor de Prinfesfe. ■ vs. io.] Mofe, Moüfe is een Egijptisch woord-, en betekent iemand, die uit het water gehaald is. vs. ii.] Volgends eene Egijptifche wet zelve, hadt moses recht, om zulken onrechtvaardigen mishandelaar te beteugelen, en zelfs te dooden. —■ ■ Maar hier bij komen nog verfcheiden andere redenen, die hem rechtvaardigden. < ■ Hij gaf het fein, aan de Israëliten, om de vrijheid, die hun toekwam, te hernemen , doch hun geest was te veel door de flavernij gedrukt, gelijk bleek uit het volgende geval, vs. 13 en 14. Deze is eene juiste aanmerking van stefanus, handel. VII. vs. 15.] moses werdt een gevaarlijk man voor het Hof, geen wonder, dat men hem naar 't leven ftondt, De Mididniten waren een omzwervend volk, echter uit abraham gefproteu, gen. XXVIII. a. welks ftammen wij op meer dan ééne plaats ontmoeten, fommigen ten Zuiden, anderen ten Zuid.oosten van Kanaan. moses was thans 40 jaaren oud. vs. 16.] Wij hebben verfcheiden omdandigheden, die ter opheldering dezer verzen ftrekken kunnen,reeds ontmoet en aangedipt in het voorgaande Boek. vil 18.] Ik vertaal: Grootvader, omdat jethro de zoon van REGuëL, eigenlijk moses fchoonvader, de vader dezer zeven dochteren was, hoofdst. III. 1. enz. jethro fchijnt ook hobab genaamd te zijn, hum. X. 29. ten ware deze hobab een broeder van jethro geweest zij. vs. io.j  OVER. EXOD. II. IQ-25« ' nt< 11 ? vs. lp.] Zij hielden moses voor eenen Egyptenaar , omdat hij de Egijptifche kleeding hadt,en uit Egijpte kwam. vs. 23.] Veertig jaaren bleef moses in Midtan, gelijk wij van stefanus bericht worden. Ö vs. 25.] Opdat blijke, dat ik den zin der laatfte woorden, God nam kennis enz. wel vertaald heb, en dat men geene andere lezing behoeve te kiezen, vergelijke men gen. XVIII. tl, HOOFDSTUK III. vs. 1.] Anders heet deze berg ook Sinaï, Hor eb en Sinaï, twee onderfcheiden toppen, van hetzelfde gebergte. Deze berg wordt de berg Gods genaamd, om de plegtige wetgeving, op denzelven aan Israël gefchied. vs. 2.] Deze Engel van jehova, noemt zich in het vervolg jehova, ehjeh, de God van abraham, isaük en jakob. Sommigen meenen, dat het woord , welk wij braam- of ook doornbosch vertaald vinden, een palmboom betekent, het eerde is echter het waarfchijnlijkde. vs. 5.] Bij de Egijptenaaren , en meer oude volken , mogt men de Tempelen en heilige plaatzen niet betreden met fchoenen aan de voeten, maar bloot- voets, ten teken van eerbied. Deze plaats was thans heilig, door de zilgtbare blijk van Gods bijzondere tegenwoordigheid. vs. S.] De vruchtbaarheid van Palteftina wordt met deze bewoordingen meermaalen omfchreven. Dit land is in de daad zeer vruchtbaar, fchoon tegenin ƒ 5] woor-  korte Aanmerkingen woordig, flecht bewoond, en nog Hechter bebouwd. Ik heb van deze vruchtbaarheid elders breeder gefproken. vs. ti.'] Thans voorhaamlijk, na dat moses reeds 40 jaaren in ballingfchap onder de Midi'dniten hadt doorgebracht. vs. 13.] Eenvouwig geloof ik, dat moses hier ingewikkeld ziet, op de Afgoderij, welke de Israèliten in Egijpte reeds voor een groot gedeelte hadden aangenomen. vs. 15 ] Hier uit zien wij, in weiken zin de naam jehova de eigen naam van god in den Bijbel is. vs. 16. Oudften.] De Scheiks, zouden de Arabier s hen noemen ; de hoofden der huisgezinnen of geflachten. - " De omzwervende Volken hebben nog die gewoone wijze van beduur onder hun, die de Israèliten in Egijpte hadden, als ook in de woedijn, en vervolgends in Kanaan. vs. 18.j Dit voordel moest eerst gefchieden, de Egijptenaars konden met recht hetzelve niet weigeren , en zouden dit verzoek echter afflaan, dus zoü hunne onrechtvaardigheid te klaarer uitblinken, en de draden door God in 't vervolg aan hen uitgeoefend j te meer blijken verdiend te zijn. vs. 20.] Dat Gods hand zijn Alvermogen betekene, behoeft niet aangedipt te worden. Ik had dit zelfs in de Vertaaling kunnen brengen, gelijk ik fomtijds gedaan heb, daar de Hebreeuwfche fpreekwijze in onze taal min vloejende was. vs. 22.] Het Hebreeuwsch woord kan in het gemeen vragen, ergens om verzoeken, aanduiden, en be-  O VER. EXOD. IV. 1*8» behoeft niet altijd voldtekt te zeggen: te ken vragen. Men merke dit op, om den fchijn eener bedenking weg te nemen, als of de Israëliten met de Egyptenaar en , en dat zelfs op Gods bevel, handeld hadden. i« '« vervolg zullen wq hter van nog iet zeggen. Den roef., Namelijk, niet met geweld genomen, noch met list verkregen , maar gewillig gegeven. • Dus dit woord roof hier niet in den derkden zin moet genomen worden. HOOFDSTUK IV. w ! ] Alle deze bedenkingen komen bij moses niet alleen op, door overtuiging van zijne eigene genegen onbekwaamheid, maar ook door zijne kennis van de flaaf achtige geïartheid der Israèliten. « vs 2 ] Om moses opmerkzaam te maaken , gefchiedt deze vraag: Het was een bloote herdersdaf. - vs S 1 De Hangen werden op veele plaatzen van Egijpte, als Goden geëerd. Daar op doelt dit wonder, gelijk meer anderen van de volgende wondergebeurenisfen bijzondere betrekking op Egijpte, en de zeden van dat land, hebben. vs. 5.] Zinlijke menfchen worden door wonderen het ligtst tot overtuiging gebracht. - Dit wonder moest moses eerst bij de Israèliten doen, ten einde zij zijne godlijke zending geloof gaven. w. 6.] De melaatsheid was eene vrij gemeena ziekte in Egijpte. - vs. 9.]  120 korte aanmerkingen vs: ;>.] De Nijl werdt bij de Egijptenaaren als eene Godheid geëerbiedigd. vs. io.] moses was magtig in woorden, zoo wel als in werken, gelijk stefanus; hand. VIL van hem getuigt; zijne redenen waren vol wijsheid en overreding,maar zijne uitfpraak was niet vloejend. •" "• moses maakt te veel bedenkingen, doch God komt hem in deze allen te gemoet, en wij leeren 'er uit, dat hij zich zeiven niet opgeworpen heeft, veel min een bedrieger is geweest. vs. 14. in een gezigt.} Dit heb ik ingevoegd, omdat het in de zaak ligt, en de fchikking der woorden het medebrengt. Vergelijk ook vs. 27. vs. 18.] Voorzigtig openbaart moses het wezenlijke oogmerk zijner reize naa Egijpte niet aan zijnen Schoonvader. vs. 19.] Dit was eene nadere bemoediging voor moses. ■ ■-■ Zijn verblijf in Midian hadt 40 jaaren geduurd. vs. 20.] Men moet hier weder de Oosterfche zeden in aanmerking nemen, bij de Oosterlingen is xle ezel een veel waardiger beest dan bij ons, en wordt veel gebruikt. vs. ai.] Over deze verharding van faraö is veel getwist. Ik heb 'er mij elders over verklaard. Vergelijk rom. IX. vs, 22.] De toefpeling is op de laatfte plaag, de dood der Eerstgeborenen, die faraö noodzaaken zou, Israël te laten trekken. vs. 24.] Dit geval heeft den Uitleggeren moeite ge-  over ex0d. IV. 45-3*- " V' I'3' lal ffekost. , Eenvouwig kan men liet dus begrijpt moses hadt zijnen zoon niet befneden, de befnijdenis was in Egijpte, naar het fchijnt, door de Israëliten reeds verzuimd, en moses hadt 'er ook niet op aangedrongen, doch thans, nu het verbond, met de Aartsvaderen gemaakt, zou vervuld worden, moest het teken des verbonds plegtig vernieuwd worden. ... Van daar deze gebeurenis. vs. 25. 26.] zippora vondt dit verbonds - teken hard', daarom zegt zij, het kind befneden hebbende met een' fcherp mes, (dit betekent het Hebreeuwfche woord ook, jos. V. 2. ps. LXXXIX. 44.) f & voorhuid voor moses voeten werpende: Gij zijt mij een bloedbruidegom < doch het gevaar op de befnijdenis weggenomen wordende, bezint zij zich, dat zij te derk gefproken heeft, en daarom verklaart zij zich nader: 'Bloedbruidegom, te weten, uit hoofde der befnijdenis! vs. 27.] Vergelijk boven vs, 14. vs, 29. 30.] Dus werdt de zending van moses en zijnen broeder aïron thans erkend door de Hoofden der Israëlitifche dammen, en door alle de Israèliten, die zich daar bijeen vonden. HOOFDSTUK V. vs. 1] moses en aXron moesten nu aangemerkt worden, als last hebbende van de gantfche Natie der Israëliten, hoofdst,. IV. 29. 30. vs. 2.] Onder alle de hem bekende Godheden kende hij geen éénen God met dezen naam. —— farao's  122 KORTE AANMERKINGEN raö's Staatkunde doorzag zeer wel, dat de Israëliten, ééns uitgetrokken zijnde, bezwaarlijk weder te rug en aan den arbeid zouden te brengen zijn. vs. 3. De God der Hebreen,] Dus geven zij den Vorst te kennen, wie jehova was.. Met den saam van Hebreen fchijnen de Israèliten bij deEgi/ptenaaren meest bekend te zijn geweest, uit hoofde van hunnen oorfprong. vs. 5. dit gepeupel.] Het volk des lands. faraö fpreekt met verachting van de Israèliten , dewijl omzwervende herders bij de Egijptenaaren in verachting waren. vs. 6,] De dienst-invorderaars waren Egijptenaars, de fchrijvers Israëliten. Deze fchrijvers waren openbare beambtfchrijvers, die van alle openbare dukken, geflachtlijsten, verdragen, handelingen enz. aantekening hielden. - Hun ambt was niet onaaanzien- lijk, gelijk bij de Oosterfche volken nog heden. vs. 7.] Onder het leem, waar van men tigchelfteenen maakte, mengt men gehakt droo, en laat ze in die heete gewesten in de zon droegen. ■ Tot hier toe was dit droo aan de Israëliten verzorgd, maar nu werdt hun dit geweigerd, en echter moesten zij hetzelfde getal fleenen daags leveren. - vs. 12.] Omdat zij zoo gemaklijk geen droo konden vinden, verzamelden zij doppelen, die hun voor itroo dienden. vs. 14.] Omdat zij als fchrijvers in aanzien waren, hadden de Egijptifche dienst-invorderaars hun den last opgedragen, om toe te zien, dat het daagiijksch getal tigeheldeenen geleverd wierdt. vs. i6\]  over exod. V. 16 24. - VI. l*. 1*3 vs 16.] Met de laatde woorden fchijne.fi zij te kennen te geven, dat zij niet gelooven, dat farao zelf van deze hardigheid wist, of die belast hadt, te weten, dat hun geen droo geleverd zou worden. — Doch het tegendeel bleek dra duidelijk uit het antwoord, dat zij van het Hof kreegen. vs. ao.] Hoe fchielijk laten zij den moed zakken. 1 Zoo handelt het menschdom, niet bedenkende, dat dit de gewoone loop der zaaken is, en dat vrijheid , hervorming, en andere groote zaaken niet dan met moeite en veele zwaarigheden verkregen worden. vs. 22-24.] moses , die niets ondernomen hadt , dan op uitdruklijk bevel van God , neemt zijn' toevlucht tot jehova , en brengt de klagten des volks , gederkt door zijne fmeekbede, in, waar op hij door God op nieuws bemoedigd wordt. HOOFDSTUK VI. vs. 1.] Dit gantfche hoofdstuk fchijnt mij toe, de korte hoofdfomme te behelzen, en als eene herhaaling van het geen tot hier toe, nopens moses en Aaron verhaald was, ten einde benevens het geflachtregister van moses en aük.on ons een juist en famenhangcnd denkbeeld te geven van hunne perfoonen en de natuur van hunnen last. vs. 2.] Ik verda dit eenvouwig; dat God thans eerst den naam jehova, in de volle kracht van deszelfs betekenis, de Alwezenaar, altijd dezelfde, als een  £24 KORTE AANMERKINGEN een eigen naam, met betrekking tot zijn volk, de Is* raëliten, bekend maakt. vs. 8.] Te weten, op de eerde aankondiging namen zij hem met blijdfchap aan, maar bij de eerde zwaarigheid de beste, vertoonde zich de bekrompenbeid van hunnen geest; zij waren te daafachtig, om eene edele poging met dandvastigheid uit te voeren. vs. 13.] Deze invulling is nodig, om het verband fe doen opmerken. Men ziet duidlijk, dat het zich bepaalt tot moses en aSron. —— vs. 22.] nahesson was een Vorst van den ftam Juda, num. I. 7. HOOFDSTUK VII. vs. 1-7.] Deze verzen behooren nog tot het voorgaande , de korte hoofdfom van den godlijken last aan moses behelzende. vs. 11.] Wat heeft men al van die Egijptifche To* veraars gemaakt? Het eerde woord betekent geleerden, het tweede natuurnavorfchers, die in ftaat zijn, om allerhande natuurgeheimen te ontvouwen , en het derde de uitleggers van het Beeldfchrift, vergelijk gen. XLI. 8. faraö handelt daar in niet onbillijk, dat hij de wondertekenen, door moses verricht, niet wil gelooven, voor dat hij ze heeft onderzocht ; alleen zo hij oprecht de waarheid gezocht hadt, moest hij naauwkeuriger hebben te werk gegaan. Doch zijne Staatkunde verboodt hem de Israëliten te laten trekken, en nu was de geringde fchijn, welken  OVEREXOD. VII. 125 hij tegen moses wonderen kon inbrengen, hem genoeg. Deze is de eerfte trap zijner verharding. , Op deze wijze gaat het met de menfchen. De voorfchriften van den Godsdienst zijn hun onaangenaam, en als zij 'er maar de minfte fchijnbare twijfeling tegen kunnen opwerpen, is hun dat genoeg, om den geheelen Godsdienst te laten vaaren, en zij wachten zich wel voor naauwkeuriger onderzoek. vs. 12.] In Egijpte verftaat men nog heden het kunstjen, om met Hangen te fpeelen en allerlei goochelfpel te bedrijven. Dit kan ons eenigzins ophelderen, wat deze Egijptifche Geleerden eigenlijk gedaan hebben. Zij hadden Hangen in hunne hand, die zij, door zekere kunnen , ftijf deeden Haan, zoodat zij, op'eenen afftand, Haven geleken; die nederwerpende, waren het Hangen. Maar nu het groot onder¬ fcheid ! aürons Haf verflondt hunne gewaande Haven , hunne Hangen, en was ver volgends, een Haf als te vooren. vs. 15.] De rivier is hier en in dit gantfche verhaal, de Nijl, de eenige en hoofd-rivier in Egijpte. Vs. 17. bloed.] Niet eigenlijk bloed , maar het water zou eene bloedroode kleur aannemen. vs. 19-] De waters van den Nijl worden, door kanaalen, en graften, allerwegen door Egijpte geleid, hier en daar heeft men meiren en vijvers. De Nijl was bij de Egijptenaaren als eene Godheid geëerd. . Deszelfs water wordt voor zeer lekker van finaak, en gezond gehouden, maar is dikwijls troebel , waarom men het in houten of Heenen watervaten en kruiken laat bezinken. [AT] vs,. ao.]  226 KORTE AANMERKINGEN vs. 20.] Wanneer de Nijl begint te zwellen, omtrent de maand Junij, is zijn water roodachtig, van de roode aarde, die de overdroming medefleept, het is dan ook troebel, en 'er groeien ligt wormen in, wanneer men het daan laat. Doch thans was het niet de maand Junij, maar het laatst van Maart of begin van April. vs. 22.] Wanneer men het voorensgezegde in aanmerking neemt, kan men ook begrijpen, hoe de Egijp* tifche Geleerden dit in 't klein hebben kunnen nadoen, en tevens aan faraö voorhouden, dat dit wel een naar den tijd ongewoone, maar anders natuurlijke gebeurenis was. ——— Het welk genoeg was , om den Vorst in zijne verharding te derken. . Van waar de Egijptifche Geleerden hun water hadden, daar zij hunne kunst aan beproefden, is eene onnodige vraag, als men aanmerkt, dat moses wonder zich bepaalde tot het iV7/7-water. Nu groeven vs. 24. de Egijp- tenaars naar water, het welk dan niet het iV7/V-water , en dus ook niet in bloed veranderd was. HOOFDSTUK VIII. vs. 1.] Deze tweede plaag kan als een gevolg van dé eerde worden aangemerkt; de rivier de Nijl ftinkend en troebel geworden zijnde, zoodat alle de visfchen in dezelve dierven, vermenigvuldigden de kikvorfchen in dit troebel water vreeslijk, gelijk zij gemeenlijk zelfs in Egijpte zeer menigvuldig zijn , maar nu kwamen zij ook op het land, en tot in de huizen; het welk te ligter kon gefchieden, omdat men in die heete gewesten,  over ex 0 d. VIII. 7-iö. 12? ten, om de koelte, gewoon is, meestal deuren en venfters open te laten. vs. 7.] De Egijptifche Geleerden toonden den Vorst aan, hoe 'er natuurlijke middelen waren, waar door men de vorfchen kon noodzaaken, het water te verlaten, want eigenlijk brachten zij geene kikvor.fchen te voorfchijn, daar zij niet waren. ——- Verders zullen zij hem gezegd hebben, dat deze plaag een natuurlijk gevolg van de eerde was. vs. 8.] Echter was de plaag zoo geweldig, dat' faraö genoodzaakt werdt, de voorbidding van moses te verzoeken , met belofte, dat hij toe zou laten, dat de Israèliten eene offerande aan jehova deeden, en een feest, ter hunner verkwikking van den arbeid , zouden vieren. vs. 9.] Wees Heer over mij! moses bewees aan faraö de eer, dat hij eene keuze deedt van den tijd, op welken hij van de kikvorfchen wilde bevrijd zijn, doch tevens toont hij, hoe God het was, die deze plaag hem hadt toegezonden. vs. 15.] Zoodra de nood voorbij was, breekt faraö zijn woord. Hoe veele menfchen handelen nog even ééns. vs. 16.] Wij behoeven niet te denken, dat het dof zelf in muggen veranderd is, even min als het water in bloed, maar uit het dof kwam zulk eene menigte muggen voort, als of al het dof in muggen verkeerd was.—Ik vertaal het woord,dat de onzen luizen vertaald hebben, muggen. Men vindt wel gewag van farao's luizen, bij de Reisbefchrijveren, die dezelven befchrijven als diertjens, zoo groot als een hazel[K e] noot,  ia8 KORTE aanmerkingen noot, welke menfchen en vee door hunne beet groo-* te fmerteii veröorzaaken. Doch wij moeten hier aan een vliegend Infekt denken. Misfchien Muskieten.— Ten minden men heeft in Egijpte veelerleië foorten van gevoelig dekende muggen, bijzonder een foort> dat een zeer langen angel heeft. vs. 19.] Zij konden door alle hunne kundenarijën niets te weeg brengen, dat naar het voortbrengen van muggen uit dof geleek. ■ Ondertusfchen zeggen hunne woorden niet, dat zij den waaren God bedoelen, neen , hier [peelt een Godheid onder, is de waare zin van hun gezegde; gelijk naderhand de Ft* liflijnen in een gelijk geval, i sam. VI. 9. —— Ondertusfchen zullen zij faraö hebben doen opmerken, hoe deze derde plaag weder famenhing met de voorgaande. ■ De dank der kikvorfchen trok deze Infekten na zich, die in de rottende kikvorfchen hunne eiërtjens legden, en dus verbaazend vermenigvuldigden. En dit was genoeg, om den Vorst te doen volharden bij zijne weigering , om aan moses eisch te voldoen. vs. 20.] Misfchien ging faraö 's morgens naa den, ' Nijl, om eenige godsdiendige plegtigheid te verrichten. vs. 21.] De vierde plaag bedondt in eene menigte vliegen — eene vermenging van ongedierte, heeft de gewoone vertaaling. Bremzen, paardenvliegen , horfels, misfchien ook kakkerlakken. Hoe ver- fchriklijk eene plaag vliegen in die gewesten zijn, kunnen wij opmaaken, dewijl men oudtijds een' bijzonderen Afgod hadt,wiens zaak het was,de vliegen te  over. exod. VIII. 22-20. - IX. 6-7. 1*9 ce verdrijven, daarom beülzebub , „ de God der „ vliegen" genoemd. vs. 22.] Dit was het bijzondere, wek van nu af in de volgende plagen werdt waargenomen, dat God onderfcheid maakt tusfehen de Israëliten en te Egyptenaar en. vs. 25.] Zoo veel wilde faraö inwilligen, maar niet, dat de Israëliten het land verlaten zullen. vs. 26.] Te weten, de Egijptenaaren hielden fommige dieren voor heilig, welken niet gedood mogten worden. * Hoe zou de woede van het gemeen zijn gaande geworden, indien zij de Israëliten eene groete offeiande van fchaapen en runderen hadden zien doen in hun land. HOOFDSTUK IX. vs. 6.] Volgends deze overzetting, welke met den jiard van het Hebreeuwsch overéénkomt, blijkt, dat door deze vijfde plaag van fterfte onder het vee, of veepest, niet al het vee is omgekomen, zonder dat 'er één enkel beest overbleef. Het tegendeel blijkt uit het vervolg. vs. 7-1 Niettegenftaande faraö, bij alle onderzoek, deze gebeurenisfen wonderdaadig bevondt, hij bleef echter ongevoelig zijne hardnekkigheid neemt toe, naar mate de plagen vermenigvuldigen zijn hart wordt 'er, gelijk het gaat, tegen verëeld.——> Ook kon hij nog alle plagen als famenhangende hebben aangemerkt; door de groote ftank der vorfchen , \K 3] en  130 korte aanmerkingen en door de verbaazende menigte van Mekten kon de veepest veroorzaakt zijn; zoo dacht hij. vs. §. volgg.] De zesde plaag tast de menfchen zoo wel als de beesten aan. - Het zijn zvveeren, met oplopende blaaren, die telkens weder nieuwe zweeren voortbrengen. Sommigen denken aan de melaatsheid, doch dit is niet zeker, moses gewaagt, deuter, XXVIII. 27. van de zweeren van Egijpte, en vs. 35. van booze zweeren aan beenen en knieën. —— Het roet of de asfche uit den oven, welk moses in de lucht moest werpen, was niet meer dan een zinbeeldig teken, om faraö en de Egijptenaaren opmerkzaam te maaken. vs.. 15. 16.] Voor de menfchen waren de voorgaande plagen niet doodlijk geweest, hoe zeer God in ééns van allen tegendand een eind hadt kunnen maaken, indien hij, bij voorbeeld, eene algemeene pest hadt laten woeden; ook hadden de voorgaande plagen eenigzins verband met eikanderen gehad, maar die nu volgen zouden, zouden doodlijk wezen. vs. 16.] Het godlijk oogmerk was, om aan faraö blijken van zijn Alvermogen te geven, en opdat de godlijke naam over de gantfche aarde vermeld wierdt. ——— Laat ons hier niet verder gaan met onze onderzoekingen. Genoeg is het, de belangen en het welzijn van het menschdom vorderde, volgends het inzien van de godlijke wijsheid, deze handelwijze. vs. 17-19.] De vorige plagen waren niet geheel ongewoon in Egijpte, maar de zevende, een verfchriklijke hagel, verzeld van hevigen donder en blik* fera  over exod. IX. 21-35- " X. 1-7- £31 fan, is iet geheel ongewoon in dat land. In Opper. Egijpte heeft men beftendig eene heldere lucht, In Neder-Egijpte heeft men wel regen, en fomtijds eene donderbui, doch ten uiterften zeldzaam en niet zwaar. vs. 21 j Zij hielden dit voor ongelooflijk, dat een zoo'zwaare hagel zou vallen, die vee en menfchen zou dooden, omdat zij nooit dergelijken gezien had- vs. 31. 32.] Egijpte heeft twee oogstijden, de eerfte, volgends pococke in April en Meij, en de andere in Odober en November. Als men nu, in moses tijd, in de lente alleen een' oogst van vlas en gerst hadt, maar in den herfst van tarwe en fpelt, dan was het vlas en de gerst, als bijna rijp, in de aaire en halm ; maar de tarwe en fpelt werden niet geflagen, als zijnde eerst gezaaid en fpade vruchten, gelijk het He* Ireeuwsch eigenlijk, meent men, betekenen zal. vs. 34. 35-] Het fchijnt, als of faraö niet alleen', maar ook zijne Hovelingen zich aan de plagen wennen, ■ HOOFDSTUK X. vs. 1-6.] De achtfte plaag van fpringhaanen is op zich zelve niet vreemd in Egijpte, en in de Oosterfche lauden , maar hier was zij te opmerklijker, omdat zij te vooren aangekondigd wordt, en zoo buitengemeen zwaar was. vs. 7.] Het fchijnt, dat dit voordel kwam van die Hovelingen, welken ook voorheerien voor den hagel gevreesd, en 'er zich wel bij hadden bevonden. (X 4] HOOFDST.  134 korte aanmerkingen hoofdst. IX. 20. Dit voordel gaf aanleiding tot eene onderhandeling, waar in faraö het verzoek fchijnt toa te ftaan, doch onder eene voorwaarde, die moses niet kan inwilligen. vs. 13.] Niets is vcrfchriklijker dan eene plage van fpringhaanen. Zij trekken over, bij geheele wolken , die mijlen in de lengte, en zoo dik zijn, dat 'er de zon door verduisterd wordt. Daar zij zich nederzetten , hebben zij, binnen twee uuren tijds, geheele akkers afgemaaid, en fchaarschheid, ja zelfs hongersnood, veroorzaakt. vs. 17. doodlijhe plage,,] Dezen dood. Na de plage der fpringhaanen, volgt gemeenlijk in die landen een pest, wanneer naamlijk de fpringhaanen ftervende een' ondraaglijken flank veröorzaaken. Hiervoor vreest faraö. vs. 19.] Gelijk de Oostenwind ze uit Arabiën hadt overgevoerd, voerde de Westewind of Noord-westewind, hen weder te rug, en deedt ze ftorten in den Arabifchen zeeboezem , die tusfehen Arabiën en E~ gijpte infehiet. Deze zee noemen de Hebreën de zee Suph, de Schelf- of Wier-zee. vs. 21.] De negende plaag was eene geweldige en ftikdonkere duisternis, die zoo dik was, dat men ze als tasten kon , waar door alle verrichtingen in het gantfche land ftilftonden, en alles met fchrik en vervaardheid getroffen was. Misfchien kan men ook vertaaien eene duisternis, die deedt omtasten. — Het merkwaardigde hier bij was, dat de Israëliten in alle hunne woonplaatzen van deze duisternisfe niets wisten, vs. 25.3  over exod. X. 25-29. - XL 2-4. 133 vs. 25.3 Nu doet faraö een nader voordel, en als moses dit verwerpt, verhardt de Vorst zich op nieuw , en verboodt zelfs moses , om weder onder zijne oogen te verfchijnen. vu 28. 29.] Met deze verzen zijn de Uitleggers verlegen, en meenen , dat zij niet op haare rechte plaats ftaan, maar eerst achter het laatfte vers van het XI hoofdstuk volgen moesten. Doch dit is onnodig, indien men de fchikking en vertaaling volgt, zoo als ik ze hier geve, HOOFDSTUK XL vu 2.] Spreek voor de ooren des voi&s. Ik vertaal: Geef het volk geheimen last. Te weten, opdat de Egijptenaars zulks niet te weten komen, dat de üraili* few dit op een uitdrukbjk bevel deeden, Wij hebben op hoofdst. Ui. 22. reeds iet gezegd, nopends het vragen om gouden cu zilveren vaten, cn het geen wij in dit en het volgend vers lezen, bevestigt ten duidlijkden , dat de Israèliten dezelve* niet te keu gevraagd, als ook, dat de Egijptenaars ze hun, op hun verzoek, gewillig gegeven hebben, uit hoofde van het ontzag, dat zij thans voor de Israëliten hadden. vs. 4.3 Deze invulling heldert het verband op, en wordt verëischt door vs. 8. Verders wordt hier menschlijker wijze van het Opperwezen gefproken; de zin is: Eene fchielijke derfte of pest zou op eenen nacht alle de eerstgeborenen treffen. IK 5] »• 5-]  134 korte aanmerkingen vs 5.] Bij de ouden gebruikte men handmolens , om het koren te maaien; en dit was het werk der geringde flaavinnen. vs. 7.] Zoo dil en gerust zouden de Israèliten dien nacht, welke den Egijptenaaren zoo vreeslijk zou zijn, doorbrengen. vs. 8.] De laatde woorden van dit vers fluiten op hoofdst. X. 28. 29. vs. 10.] Misfchien vraagt iemand, waarom trokken de Israèliten, die 600,000 man bedroegen, niet maar ongevraagd ongeweigerd ? Doch die bedenkt niet, dat zij door Egijptifche Opzieners in toom gehouden, door grensvestingen beteugeld, in de woeflijn op de grenzen van Egijpte met hunne kudden verfpreid , ongewapend, en dus blootgedeld waren, om vervolgd, en zwaar gedraft te worden. HOOFDSTUK XII. vs. 1.] De maand aeib naar de aairen, die dan beginnen rijp te worden, anders Nifan, met onze halve Maart en halve April overeenkomende. —— Dit was het kerklijk jaar. ■ Het burgerlijk begon met de maand Tisri, of half September. Dit is het gewoon gevoelen. vs. 3.] Deze tiende viel thans op een' zaturdag, gelijk uit' de gefchiedenis van het manna blijkt hoofdst. XVI. De veertiende op een woensdag, en de vijftiende op donderdag, wanneer de Israèliten uit Egijpte trokken. In den nacht tusfehen den volgenden zaturdag en zondag, trokken de Israèliten door de  OVER. EXOD. XII. 6-14. 135 de Roode zee. Men moet verder opmerken, dat de VooiTchriften, die hier nopens het Pafcha gegeven worden, betrekking hebben voor een groot gedeelte tot de volgende tijden. In Egijpte hebben de Israëliten het Paaschfeest niet gevierd, maar alleen het Paaschlam gegeten. vs. 6.] Het fchijnt, dat de dagen toen nog niet door uuren onderfcheiden werden, daarom tusfehen de twee avonden, des namiddags tegen den avond voor donker. De Jooden twisten, of het Paaschlam derhalven gedacht moest worden op den dertienden of op den veertienden, omdat naamlijk de telling voor de dagen aanvang nam met den avond. vs. 8.] Welk kruid bijzonder door den Wetgever bedoeld zij, is niet klaar. Dit bevel van onge¬ zuurd brood, behoort tot het vieren van het Paaschfeest in volgende tijden. Vergelijk vs. 34. vs. 10.] Omdat dit vleesch niet tot een gemeen, maar heilig gebruik gediend hadt. vs. n.] Alles tegen de gewoone wijze van eten onder die volken, maar naar de omdandigheid gefchikt; zij moesten het lam eten als lieden, die nu zoo op reize zouden gaan. vs. 11.] Deze is de betekenis van Pefach of Pafcha , „ eene bevrijding, verfchooning." vs. ia.] Men denke aan de heilige dieren der Egijptenaaren, den Os Jpis, den Bok Mendes enz. vs. 13.] Geen Verderfengel, maar verderver, dat is, verdervende plaag. vs. 14.] Van hier af ziet men duidelijk, dat voor- fchrif-  I36 KORTE AANMERKINGEN fehriften gegeven worden, hoe het Paaschfeest in volgende tijden te vieren. vs. 15.J Door de doodftraf, naar verëisch der omftandigheden. vs; 16.] De Oosterlingen, die geene klokken hebben , zijn nog gewoon het uur des gebeds door openbare roepers te laten uitroepen. vs. 28.] De bereidvaardige gehoorzaamheid der Israèliten is daar uit af te leiden, dat zij nu niet alleen zoo veele wonderen gezien hadden, maar tevens zagen zij, dat thans alles gereed gemaakt werdt tot den uittogt , zoodat hunne hoop op de aanftaande vrijheid levendig was. En in zoodanige gemoedsgefieldheid zijn de menfchen doorgaands het ijverigst, om gehoorzaamheid te betoenen. vs. 30.] Nadien 'er of een zoon des huis, of kinderen der flaaven, of eerstgeboren van het vee fneuyelden. vs. 31. 32.] Nu is de Vorst radeloos. —— Hij wil nu de Israèliten geern van den hals hebben. Welke verandering! evenwel is zijn hart niet recht gelaakt, om dien God, die zoo veele wonderen deedt, nader te leeren kennen. vs. 33.] Op dezelfde wijze fpoorden de Egijptenaars de Israèliten aan, om te vertrekken. vs. 34-] Men ziet hier uit, dat het volk voornemens was hun brood te deesfemen, zoodat het gebod van ongedeesfemd brood te eten, alleen voor volgende tijden diende , en tot gedachtenis zou drekken , dat het volk met ongezuurd brood Egijpte hadt moeten verlaten. Hou-  OVER EXOD. XII. 37-4I- 111 Houten bakken.] De Arabiën gebruiken nog kleine houten bakken of fchotelen, waar in zij het deeg bereiden. Zoodanige houten bakken moet men hier ver- In hunne bovenkleederen.] Hijk, een laken of kleed van 6 ellen lang, en 2 ï of 3 ellen breed - in den flip van deze klederen bonden de Israëliten hunne houten bakken met deeg enz. **• 37-] R«mefesi dan de naam eener dad, dan van een landfchap. In den laatden zin fchijnt het hetzelfde landfchap te zijn als Gofen; men zegt, dat de naam in 't Egijptisch betekent, het land der omzwervende Herderen, dit was Gofen, met betrekkinge tot de Israèliten. Sukkoth, de gelegenheid dezer plaats is onzeker, het woord betekent tenten of hutten , dus kreeg de plaats den naam naar de tenten der Israèliten , die hier bij eikanderen kwamen, en hunne eerde legerplaats betrokken. vs. 38.] Om te begrijpen, hoe de Israëliten binnen dien tijd, dien zij in Egijpte gewoond hadden, van 70 perfoonen tot 600,000 waren aangegroeid, moet men zich herinneren, het geen wij gezegd hebben op hoofdst. I. 6. 7. ——— De hoofdgedachten der Israèliten onthielden zich in Gofen, en zelfs niet verre van het koninglijke Hof, maar de kudden der Israëliten zworven ook door de woedijnen om; tot geheel aan de grenzen van Kanaan. Vergelijk 1 chronik. VII. 21. enz. vs. 40. 41.] Te weten te rekenen van den uittogt van abraham uit zijn Vaderland, en dus de gantfche tijd der vreemdelingfchap en omzwerving van dien Aards-  133 korte aanmerkingen Aardsvader en zijn gedacht; want eigenlijk hebben de Israèliten niet langer dan 210 jaaren in Egijpte gewoond , zijnde het vierde gedacht na jakob daar uit 1 getrokken. Dus valt deze uittogt in het jaar na de fchepping der wereld 2509, na den zondvloed 852. vs. 51.] Dit vers hangt duidelijk famen met het volgende hoofdstuk. HOOFDSTUK XIIL vs. 1.] Bijzonder ook ter gedachtenis van de laatfte jdaag, den Egijptenaaren overkomen. vs. 3,] De Uitleggers hebben gemeend, dat hier eene verplaatzing van fommige verzen in den Grondtekst gevonden wordt. Door de invulling in de vertaaling loopt de famenhang geregeld los. vs. 6. zeven."] deut. XVI. 8. daat zes dagen. Deze getallen worden meer door de affchrijvers in de Handfchriften verwisfeld. vs. 9.] Deze fpreekwijze, die niet anders in den ftijl der Oosterlingen zegt, dan een geduurig aandenken aan eene zaak, daar men veel mede opheeft, is naderhand in een' eigenlijken zin genomen. En van daar de gedenkcedels der Jooden. vs. 13.] De ezel fchijnt hier gedeld te worden voor alle onrein vee, daar men dienst en gebruik van heeft. vs. 16.] Vergelijk vs. 9. * vs.-17.] De Filiftijnen woonden tusfehen Egijpte, alwaar zij zieh tot den Oostelijkden Nijl-avm uitdrekten, en tusfehen het eigenlijk Kanaan. ■ Deze weg  over exod. XIII. iS. 1.39 , »s Volks wederfpannigheid maakte na¬ derhand , dat zij door de woedijnen 40 jaaren hebben moeten omzwerven. vs. 18.] Men moet zich van deze woedijnen, in het Petreïsch of deenachtig Arabië, gelijk men het gemeenlijk vertaalt, een goed denkbeeld maaken. — Zij zijn niet overiil even woest en zandig, tusfehen beiden hebben zij plekken gronds, die bekwaam zijn, om vee te weiden. Zij worden ook door Ara¬ bifche dammen, op dezelfde wijze, als teen door de Amalekiten enz. bewoond. . De Schelfzee], of Wierzce, naar zekere plant, in dezelve gevonden wordende, dus meent men, genoemd, of gelijk de Heer schutte wil, de Storm, zee, is de Arabifche Zeeboezem of Golf, welke twee inhammen heeft, een' ten westen, den Hcroöpolitaan- fchen,  i4<3 korte aanmerkingen fchen, en een' ten oosten , den Elanitifchen. — Het land tusfehen deze twee inhammen, in dc gedaante van een driehoek, in zee uitlopende, waar in de bergen Hcreb en Sinaï, is voornaamlijk de plaats, in dewelke de Israèliten vervolgends hebben omgezworven. In behoorlijke orde."] De gewoone vertaling heeft bij vijven. De gefchiedenis tekent dit aan, ten einde men niet denke, dat zij, als een hoop vluchtende flaaven, Egijpte verlaten hebbe. Men verbeelde zich eene verbaazend groote Karavaan, alwaar wel geene krijgsorde en gelederen, maar evenwel eene voegzame fchik- king gevonden wordt. De Israèliten waren toch verdeeld in hunne ftammen, en hadden hunne oudften en fchrijvers. Indien iemand de overzetting bij vijven , wilde houden, dan zou men denken kunnen, dat de Israèliten in vijf kolommen zijn opgetrokken. vs. 19.] Vergelijk gen. L. 24. 25. vs; 20.] Men kan deze legerplaatze niet dan bij gisfing aanwijzen. Zij heeft denzelfden naam, als de woeftijn Etham, welke daar haaren aanvang nam, en zich verder oostwaards uitftrekte, zoodat men die woeftijn ook hadt aan de oostzijde van den Arabifchen westelijken inham der zee. Want de Israèliten trokken, nadat zij de zee waren doorgetogen, nog drie dagen in de woeftijn Etham voort, hum. XXXIII. 8. Aan het einde der woejlijne, ten opzigte van de plaats, daar moses dit fchreef, anders aan het begin van de woejlijn. vs. 21.] Men behoeft zich geene bepaalde voordelling van een kolom of zuil te maaken, van dit bijzonder teken van jehova's geleide. Men verbeelde zich  over exod. XIV. i-io. 141 zich eene zwarte onweerwolk, uit welke, van tijd tot tijd, blikfemen fchooten, zoodat zij bij nacht lichtte. HOOFDSTUK XIV. vs. 1.] Nu moesten de Israëliten, die, denzelfden weg vervolgende, benoorden de zee zouden voortgetrokken zijn bij Suës, en de zee aan de rechtehand gelaten zouden hebben, zich rechts om wenden, en zuidwaards trekken, zoodat zij nu de zee aan de linkehand kreegen. —— Dus fcheen het, dat zij hier verdwaald waren geraakt; Baal-zefon zal, volgends fommigen, het hedendaagfche Suës zijn. — De wijze redenen, waarom God de Israëliten dezen weg deedt nemen, worden vs. 3. enz. opgegeven. yt. 5.] Dus moet men vertaaien. ■ • vs. <5.] De oude Helden en Vorften reden op wagens, ook ftreden de foldaten op wagens bij veele volken. vs. 9.] Men weet niet recht de gelegenheid van Pihachiroth, dus kan men ook niet met zekerheid aanwijzen, waar ter plaatze de Israëliten eigenlijk door de Roode zee getrokken zijn. ■ niebühr ftelt dit bij Suës, geheel in het noorden. shaw meer zuidwaards bij Klijsma, eene ftad, in de oude Aardrijkskunde bekend. pococke houdt om¬ trent het midden tusfehen deze twee gevoelens, en wordt van den Heer schutte gevolgd. vs. 10.] De toeftand der Israi'iten was zeker gevaarlijk. Van vooren de zee, van achteren farao's' kgermagt, die zij niet ontkomen konden. - £/,] vs. 13.]  142 KORTE AANMERKINGEN vs] 13.] Welk een bedaard geloof! en vertrouwen op de hulp der Godheid! vs. 15.] De toevlugt van moses was het gebed tOt JEHOVA. vs. ai.] De Hebreen noemen de winden enkel naar de Hoofddreken. Uit de gelegenheid en drekking der zee, blijkt, dat hier de Noord-oostenwind te verdaan is. vs. 24.] De donderwolk brak nu los in een hevig onweder, waardoor de Egijptenaars verfchrikt, en verhinderd werden voort te trekken; terwijl ook hunne wagens in den dijk bleeven deken, door dien een zwaare dortregen den grond fpoedig weekmaakte, vonden zij den overtogt ondoenlijk, en befloten, doch te laat, te rug te keeren. vs. 27.] De wind draaide, en de vloed liep zoo veel geweldiger en hooger in, naar mate de zee te vooren was weggeweken; misfchien ging dit zwaar onweder met eene aardbeving gepaard. ■ vs. 29.] Uit de laatde woorden van dit vers, welke in dien zin moeten verdaan worden, dat, fchoon de zee droog gelopen was, echter hier meer dan eene gewoone Ebbe heeft plaats gehad, zoodat 'er ook aan de andere zijde water was gebleven, zien wij, dat de hrc'èliten dwars over door de zee getrokken zijn. vs. 31.] Zij zagen nu hunne verlosfing voltooid, en zich volkomen gered uit de flavernij van Egijpte. HOOFD-  over exod. XV. i-I4. *43 HOOFDSTUK XV. vs. 1.] Het oudfte volledige zangduk, dat wij hebben, vol fchoone beelden, en verhevene gedachten. « De Vertaaling maakt het duidlijk voor den lezer, zoodat het weinige aanmerkingen behoeft. vs. 8.] Eene omfchrijving van den vreeslijken ftormwind. • Ook moet men hier aanmerken, dat de Oosterlingen den neus en deszelfs fnuiven als de zitplaats en het beeld des toorns aanmerken. vs. 9.] Eene fchoone Epifode, om de verbeelding der Egijptenaaren uit te drukken. ——— Wederdand van vluchtende flaaven wachten zij niet, zij behoefden dechts het zwaard te ontbloten, om hen te verdelgen enz. Vs. 10-] Vergelijk vs. 8. Vs. 12.] De aarde de bodem der zee. vs. 13.] Het beeld is ontleend van eenen Herder . zoo leidde jehova de Israëliërs, naa Kanaan j daar hem hunne vaders gediend hadden, en daar Hij onder de Israëliërs zijn heiligdom zou hebben. ' » In 't voorbijgaan. Wij hebben in onze Aanmerkingen oVer gen. XIV. aangemerkt, dat Salem, naderhand Jerufalem, reeds van ouds de Kibla , de heilige Bedevaardplaats der Kanaanitifche dammen fchijnt geweest te zijn, toen de Godsdienst bij hun nog zuiver was. ——- Kan deze aanmerking hier ook toegepast worden? Vergelijk vs. 17. 18. vs* 14.] Alle de omgelegen volken van Kanaan worden opgenoemd. —— De Filiftijnen, bewooners van Palaftina, welk woord hier voor het land der [L 2] Ft-  korte aanmerkingen Filiftijnen bijzonder genomen wordt, ten westen. — Edomiten ten zuiden. Mo'dbiten ten oosten. — Dezen zijn beducht , welken weg de Israëliten nemen zullen. vs. 16.] De bewooners van Kanaan zeiven, op welken het eigenlijk gemunt was. vs. I9-] Ik heb mij bevreemd, dat alle Uitleggers, die ik geraadpleegd heb, dit vers ook nog tot het verheven zangduk brengen — daar het duidlijk befloten wordt met de woorden: Daar zal jehova eeuwig heerfchen; en deze aantekening alleen ter opheldering 'er wordt bijgevoegd, vs. 20.3 De Profeetesfe. Ik vind nergens blijk, dat mik jam in den eigenlijken zin geprofeteerd hebbe, daarom vertaal ik: In heilige zangdrift ontftoken, of verrukt. De Adufe is een metaalen hoepel, met een vél overfpannen, dien men in de eene hand houdt , en met de andere daat, Aan denzelven hangen fchelletjens , die bij het draaien der Adufe, geluid geven. vs. 22.] De gantfche woeftijn, tusfehen Egijpte en Kanaan, heet de woeftijn Sur, een gedeelte van dezelve, heet de woedijn Etham, in welke thans eigenlijk de Israèliten drie dagen voorttrokken, num. XXXIII. 8. vs. 23.3 Het is zeer moeilijk de rechte plaatzen der legeringen van Israël in de woedijn aan te wijzen, en veele van de pogingen daar toe Aangewend, zijn vergeefsch. ■ niebuhr meent, dat Ajun Muza, d. i. de bronnen van moses , twee duitfche mijlen ten zuid-oosten van Suës, dit Mara is. ■ shaw vindt  over exod. XV. 24-27. 14$ vindt Mara te Korondel, waar nog een klein water- beekjen gevonden wordt. pococke plaatst Ma. ra ruim drie uuren noordelijker dan Korondel, en 10 uuren zuidelijker dan de bronnen van moses , en zegt, dat die plaats nog Gibbel le Marah , de berg Mara, genoemd wordt, alwaar ook tegen de zee eene zoute bron is, genaamd: Bir Hammer. ——— vs. 24.] Zij hadden zekerlijk, naar de gewoonte dier landen, water, in lederen zakken, medegevoerd; dit was op, nu kwamen zij wel bij water, maar het was brak en onbruikbaar, gelijk meest-al in dezen oord. vs. 25 ] Welk foort van hout hier toe gebruikt is, we&t men niet. Welke wetten hier bijzonder zijn voorgefchreven , wordt niet gezegd. De eigenlijke en volledige wetgeving , gefchiedde vervolgends op Sinaï. vs. 26.] Krankheden. Daar wordt gedoeld op fommigen der laatde plagen van Egijpte. vs. 27.] Dit Elim wordt weder niet op dezelfde plaats door de Reizigers aangewezen, pocöcke plaatst het bij Korondel of Girondel, daar een naauw dal is vol Tamariskenboomen en eenige Palmboomen, en genoegzaam water, en niebuhr volgt hem. —— Maar shaw plaatst het veel zuidelijker bij Tor. Hier zag hij nog negen Waterfonteinen van de twaalf bij moses gemeld, zijnde de drie anderen door de overduiving van het zand verdopt. Maar de 70 palmboomen zijn tot meer dan 2000 vermenigvuldigd. Onder de fchaduw dezer boomen is Hammam \L 3] Mou-  i&6 korte Aanmerkingen Moufa, het Bad van moses enz. ■ 1 ■» schutte houdt het hier met shaw. HOOFDSTUK XVI. vs. 1.] Tusfehen Eiim en Sin hadden de Israëliten nog eene legerplaats, num. XXXIII. 10. 11. Deze woeftijn ftrekt zich van den berg Sinaï heel ver ten zuiden uit. vs. ü.] Hun voorraad van meel enz. was ten einde, zij hadden wel vee, maar hunne kudden zouden niet genoegzaam gèweest zijn voor zulk een aantal menfchen. Zie daar, waarom het volk mort en muit tegen moses en aüron. Misfchien kwam hier bij, dat zij de reden niet kondên inzien 9 waarom zij zoo verren omweg moesten nemen. vs. 5.] Daar bij zou hunne gehoorzaamheid beproefd worden, of zij vertrouwen zouden op de zorge van jehova. vs. c] En niet wij, vul ik in, duidelijkheids halve: gelijk vs. 7. meer dan tegen ons. vs. 7.] moses en a5'.<.on hadden in alles, wat zij verricht hadden, op uitdruklijken last van God te werk gegaan. ——m1 Zij hadden de blijken van hunne godlijke zending reeds menigvuldig gezien, nu zouden zij daar van den volgenden dag een nieuw en doorluchtig teken ontwaar worden. Welk teken zij echter dienzllden dag reeds befchouwden, gelijk uit het vervolg blijkt; ten ware men door jehova's heerlijkheid het fchenken van Manna verftaan wille, gelijk  OVER EXODi XVI. 9-l8. 147 lijk wonderwerken meer jehova's heerlijkheid genoemd worden. vs, 9.] moses bedoelt zeker de wolk, welke het leger vooruittoog, dieper de woeftijn in, het geen aan de Israèliten mede aanleiding tot morren gegeven hadt, daarom wordt dit verklaard vs. 10.] Dat het volk zich naar de woeftijn wendde, en dat jehova's heerlijkheid in die wolk, waarfchijnlijk in een zwaaren donder en weerlicht verfcheen. vs. 13.] Kwakkels of wagtels vindt men in die ftreeken dikwijls in grooter menigte dan elders. Wij zullen meer zeggen op num. XI. 31. 32. vs. 14.] Hoe zeer dit Manna veel overeenkomst hadt met het bekende Manna, een honigachtig fap, het welk uit eene zekere plant of ftruik uitfijpelt, en als een foort van gom ftremt, bijzonder met dat, het welk de Arabiers nog heden Man-Effamma (Hemelsch Manna') noemen, geloovende, dat het als een daauw van den Hemel valt, evenwel was 'er nog groot verfchil tusfehen beiden , waar van ik in mijnen Bijbel verdeedigd gefproken heb. vs. 15.] Dit is het gefchenk! die fpijze, die ons beloofd is. Vergel. vs. 4. Anders. Het is Manna! of ook: Wat is dit? Het eerfte het waarfchijnlijkfte, om het antwoord van moses. vs. 16.] Een Gomer, het tiende van een Efa. vs: 36. Zekere maten, die wij niet naauwkeurig bepaalen kunnen. vs. 18.] Zij verdeelden het ingezamelde met de mate , zoodat elk even veel kreeg. ■ ■ Men \L 4] moet  148 korte aanmerkingen moet hier geene wonderen vermenigvuldigen, zonder, reden. vs. 19. 20.] Deze is eene bijzonderheid, welke in het gewoone en bekende Manna geene plaats heeft. vs:. 21-3 Deze is eene eigenfchap, welke het gewoone Manna ook heeft, evenwel verderft dit daarom niet, maar hoopt zich op de bladen der ftruik hoe langer hoe meer op, die hoe langer hoe dikker, worden. Om dan ook dit Manna, fax. gefmolten is, te krijgen,brengt men zoo veel bladen naar huis,als men wil, werpt die in het water, of wel in kookend water, en verzamelt zoo dit gefmolten Manna, het welk als olie boven op het water drijft. vs. 22. volgg.] Ook dit is weder eene bijzonderheid, die ons verbiedt, om aan gemeen Manna te denken. vs. 23.] Manna met meel gebakken, gaf eene foort van honigkoeken, op welke wijze zij het verder bereid hebben, weten wij niet, vergel. vs. 31. vs. 27.] Men ziet hier den aard des Israëlitifchen volks, geneigd, om God op de proef te dellen. — vs. 32.] Dit was een blijvend bewijs van de weldaad, aan dit volk in de woedijn gefchonken,datGod zelf voor hun onderhoud gezorgd hadt. vs. 34.3 Deze invullingen zijn naar den aart der zaak. De Tabernakel en Wetkist zijn eerst na¬ derhand gemaakt. vs. 35.] Vergelijk jos. V. 12. ■ Dit is één van die verzen, welke men meent, dat moses niet heeft kunnen fchrijven, doch waarom kon hij niet zeggen, dat de Israëliten dien gantfchen tijd van 40 jaa-  over.' exod. XVI. 36. - XVn. 1-8. 148 jaaren Manna gegeten hebben? daar hij zelf hen tot aan de grenzen van Kanaan geleid heeft? vs. 36.] Is misfchien van later hand. HOOFDSTUK XVII. vs. 1. Schikkende zich enz.] Deze aantekening dient, om ons te doen opmerken , dat zij meer dan ééne legerplaats betrokken hebben, eer zij te Rafidim aan het einde der woeftijn van Sin, daar die van Sinaï begint, gekomen zijn. vs'* a.] Een nieuw gebrek van water bracht ook een nieuw gemor des volks voort. Men wijt het nog heden aan den geleider eener Karavaan , wanneer hij niet voorziet, om zoodanige legerplaatzen te kiezen, daar water te vinden is. vs. 6. Horeh.1 Is de naam van het gebergte, waar van Sinaï een top uitmaakte. Uit rotzen en bergen vloeien bronnen en fonteinen, deze rots moest moses flaan, en eene beek zou uit dezelve vloeien, het zij die 'er voorheenen wel gevloeid hadt, maar thans opgedroogd was, het zij eene op nieuw daar uit voortkomende. Men vertoont nog heden aan de reizigers deze rots, en veelen gelooven, dat hij dezelve is, doch anderen twijfelen met meer recht aan de echtheid. vs. 8.] Een omzwervende ftam, die zich in de woefüjnen ten zuiden van Kanaan onthieldt , en thans de Israèliten in den ftaart viel, deut. XXV. [L 5} vs. 9-3  $53 KORTE aanmerkingen ** S>0 Josua , te vooren hosea , uit den ftam vans Efraïm , de beruchte veldheer der Israëliten. vs. io.] Wie deze hur. zij, is niet zeker, josefus maakt hem den man van mirjam , moses zuster.. Beneden hoofdst. XXXI. z. komt een hur voor, de grootvader van den kunftenaar eezalecl. vs. li. 12.2 Dus moest Israël ieeren, dat zij de overwinning aan God te danken hadden, die het ge&ed van mose.s verhoorde. vs* 14.] Deze roofitam moest beoorloogd en uitgedelgd worden zij waren rusteloze en gevaar¬ lijke nabuuren. vs. 16.] Deze is , dunkt mij, eene eenvouwige en natuurlijke vertaaling van dit anders zoo moeilijk vers, daar de Uitleggers zeer mede verlegen geweest aijn. HOOFDSTUK XVIII. ft» »*] Uit hoofdstuk III. 1. blijkt, dat de Miéianiten met hunne kudden tot aan den berg Horeb en Sinaï omzwerven. — vs. 2-4.J moses hadt dit in het voorgaande niet verhaald, dat hij zijne vrouw te rug gezonden hadt, ook niet de geboorte en naamgeving van zijnen tweeden zoon ELiëzER, doch voegt dit hier bij gelegenfaeid in. vs. 5.] Dus was Hor eb ook genoemd, exod. III. 1. vs. 7.] Kaar de zeden van die landen. —— j)e Ara-  OVER- EXOD. XVIII. ÏO-23. " XIX. 1-2. Ï5I Arabiers, eikanderen ontmoetende, vraagen bij herhaaling naar elkanders welftand, zij omhelzen eikanderen, en kusfen eikanderen op den fchouder. vs. 10.] jethro geeft aan jehova de eer boven alle Goden der volken. vs. 11.] Hij merkt de wet der wedervergelding op. De Egijptenaars hadden de kinderen der Israèliten in het water verfmoord, maar waren nu zeiven in het water der Roode zee omgekomen. vs. 17 23.] jethro vertoont zich met dezen raad , als een verftandig en doorziend man. ■ ■ moses hadt dit echter ook wel doorgezien, en de Israëli-, ten hadden hunne hoofden reeds in Gofen, doch moses infchiklijkheid voor het volk hadt veroorzaakt, dat men alle zaaken tot hem bracht. —-—- HOOFDSTUK XIX. ■vs. 1.] Op den 45ften dag na hunnen uittogt; want op den 5often is de wet gegeven, gelijk wij zeker weten, uit het Pinkfterfeest. - De woeftijn Sinaï is een oord, daar men goede weilandenen water aantreft. Hier bleeven de Israëliten weinig minder dan een jaar, te weten, tot den 2often der tweede maand van het tweede jaar. num. X. n. vs. 2.] De berg Sinaï. • Op welken heden het St. Katbarine-klooster is, door Griekfche Munniken bewoond, waar naar de berg «elf de St. Katharineberg heet, bij de Arabieren Tur Sina, en het geheele gebergte, dat eenige dagreizen in den omtrek heeft, Gibbel Muza. vs. 4.3  152 KORTE AANMERKINGEN vs. 4.3 De arend, die zijne jongen leert vliegen, neemt ze op zijne vleugelen, of vliegt onder hen heenen, opdat zij, hunne krachten te zwak zijnde, niet op de rotzen te pletteren vallen, maar door hem onderfchept en beveiligd zouden worden. Welk een heerlijk beeld van de Voorzienigheid! Hier tot mij.'] Aan dezen berg, waar ik het Godsrijk met u zal oprichten, zoodat gij nu een vrij volk zijt. vs. 6.] Gij zult niet alleen eerwaardig zijn als zoo veele Priesters, maar ook de voorrechten van Priesteren genieten. vs. 8.] Men ftemde dus in naam des volks in tot de Gods regeering, welke nu zou ingevoerd worden. vs. 9.] Zoodat nu jehova met eene verftaanbare ffem tot moses zou fpreken, ten einde het volk overtuigd ware, dat zijne gefprekken met God niet door hem verdicht werden. vs, 10.] Deze plegtige voorbereiding was nodig, daar men jehova, als Israëls Koning, hulde doen, en Hij zijne wetten afkondigen zoude. VS, 11.] De wolk zou op den top des bergs nederdaalen enz. ys. 13.] Men moest zoodanig mensch of beest niet volgen, om dus zelf de heilige plaats niet te naderen. De laat(le woorden zijn eenigzins duister, ik heb de vertaaling gekozen, die het tijdperk te kennen geeft, wanneer dit ftrikt verbod van den berg te beklimmen, een einde zou nemen. — Wanneer het geluid des onweders, naar bazuingeluid gelijkende , zal minderen. - vs. 16.]  over êxod. XIX. 16-22. - XX. 1-7- 153 vs. 16.] Zeker eene allerplegtigtle vertooning! — De laatfte woorden hebben nog eene andere lezing. Zoodat het gantfche volk beefde-. vs. 22.] De Priesters zijn hier de hoofden der Huisgezinnen, en de aanzienlijkften des volks. Hunne godsdienftige oefeningen worden meermaalen een naderen tot jehova genoemd. HOOFDSTUK XX. vs. 1.] De tien woorden of geboden; de grondwet van de Godsregeering onder Israël, vs. 3.] Of benevens mij. vs. 4.] Niet het maaken van alle beelden of fchilderijën wordt verboden, maar zulke beelden of fchilderijën, die tot een zinbeeld der Godheid zouden verftrekken, gelijk in het Beeldfchrift der Egijptenaaren plaats hadt, het welk naderhand aanleiding tot den dieren-dienst in dat land gegeven heeft. * Men weet, dat zon, maan, en ftarren in den hemel, allerlei dieren en planten op aarde, de krokodillen en andere visfchen in het water, voorwerpen waren van den Beeldendienst der oude afgodifche volken. vs. 5.] God is ijverzuchtig omtrent zijne eere, dat is, hij wil onze onverdeelde liefde en gehoorzaamheid. vs. 5.3 God draft nooit de kinderen om de ongerechtigheid hunner ouderen, maar wel de ouders om derzelver ongerechtigheid in de kinderen. Dit is toch geheel onderfcheiden. vs. 7.] Volgends het Hebreeuwsch woord, wordt het  *S4 korte aanmerkingen het ligtvaardig en IJdel 4 maar voornaamlijk het valseh zweeren hier verboden. vs. 8.J Aan mij toe te wijden, tot mijne eere af te zonderen. vs. 10.] De vreemdeling, die onder u woont. vs. 13.] Dus vertaal ik, omdat van de drie betekenisfen, welken het woord dooden heeft, eerst van eenen onvrijwilligen doodflag, dan van ter doodbrenging, op bevel des Rechters, en van de eigenlijk gezegde moord, de laatfte alleen in aanmerking kan komen. **• J70 Door onvergenoegdheid en gemelijkheid met uwen daat. **• moses was, om het volk gerust te del¬ len, afgeklommen. vs. 20.] Zeker, indien zij, na zoodanige blijken van godlijke Majedeit, wederfpannig waren, dan zou dit een blijk wezen, dat zij een hardnekkig volk waren. **• 22-] Deze nadere herhaaling komt hier te dade, uit hoofde ook van de geneigdheid des volks tot zinlijke voordellingen. vs. 24.] Tot daving' van het nü op te rechten verbond, moesten offeranden worden gedacht, dus was in de eerde plaats een voorfchrift nodig,omtrent den altaar. Welk voorfchrift plaats zou hebben, tot dat de altaar voor den Tabernakel gemaakt werdt. vs. 25.] Omdat ligtelijk, indien dit aan de vrijheid van den offeraar gelaten werdt, de neiging tot zinlijkheid zekere verdeifelen of figuuren zou hebben kan-  over ex0d. XX. 2ö. - XXI. i-3. 155 kunnen uitvinden, het welk vervolgends aanleiding tot bijgeloovigheid kon geven. vs. 26.] Het bijgeloof bouwde geern hooge altaa- ren, niebuhr verhaalt, dat de Mohammedaan* fche priesters met een' ladder, en niet met een' vasten trap, in de deur van de Kaaba te Mekka klimmen. Misfchien geeft dit eenige opheldering. —— Een vaste trap met treden zou dan niet bedoeld worden. Vergel. ezech. XLIII. 17. HOOFDSTUK XXL vs. 1. Voor [tellen.1 Nog was het verbond door de plegtige toedemming des volks niet voltrokken, daarom voorftellen , niet voorfchrijven. ., Geen menschlijk Vorst heeft zich ooit zoo teder, omtrent de rechten des volks betoond, als de God van Hemel en Aarde, de Oppervorst van 't Heel-al, zulks hier doet. Welk eene les voor alle Vorften!" vs. 2.] De lijfëigenfchap bleef bij de Israèliten* en werdt niet afgefchaft, maar toch zoo gematigd, dat hunne flaaven niet veel verfchilden van,en het niet erger hadden dan onze dienstknechten , ten minden wanneer de wetten werden waargenomen. Een Israëliet kon verkocht worden voor fchuld, of diefftal, of zich zeiven uit armoede verkopen , doch met het zevende jaar ging hij vrij uit, en met het Jubeljaar kreeg hij zijne bezittingen zelfs weder. vi» 3.] Hetzelfde zal waarfchijnlijk ook gegolden hebben van zijne kinderen, welke hij bij deze vrouw mogt geteeld hebben. vs. /.]  156 korte Aanmerkingen vs. 4.3 Het zij eene vreemde of eene Israêlitifche i die hem door zijn' meester gegeven zijnde, niet te gelijk met hem in huis gekomen is, en wier zeven jaaren dus niet gelijk met de zijnen om zijn. vs, 6.] De Joodfche overheden worden hier en elders Goden genaamd, omdat zij in den naam van God, Israèls Koning,het recht bedienden. Deze benaming kan dus op geene andere Overheden met recht worden toegepast. Het vastpriemen gaf te kennen, dat hij nu tot eene flavernij voor zijn leven verbonden was. ■ Indien 'er echter een Jubeljaar tusfehen beide kwam, maakte zulks onderfcheid. vs. 7.3 Met de flaavinnen bijzonder getrouwden j goldt anders dezelfde wet, als omtrent de flaaven, deut. XV. 17. doch hier wordt van een ander geval gefproken. - De Israèliten hadden vrouwen van verfcheiden rang. Die van den eerlfcn rang waren niet gekocht, gelijk sara en rebekka. Anderen waren gekochte , gelijk leü en rachel ; dan waren 'er dienstmaagden, welken de man tot zijnen bijllaap gebruikte. Deze waren bijwijven. — Hier is het geval, wanneer een Israëliet zijne dochter aan een' vermogend man verkocht tot flavin, met dat bijzonder inzicht, dat zij zijn bijwijf werdt. enz. ■ . Men ziet, hoe de veelwijverijj die moses, om de verkleefdheid der Israëileren aan dezelve, niet kon affchaffen, echter bepaald wordtj waarvan wij in 't vervolg meer voorbeelden ontmoeten. rs. 8.] Ik volg hier de lezing van den Tekst; — De mening is, indien de meester haar enkel voor zijne  over exod. XXI. 9-27. i5> ne flavin houdt, zonder ze tot zijn bijzit te nemen, zal hij niet verhinderen, dat zij door een ander gelost worde , opdat zij haare fortuin maake. Alleen zal hij haar nooit, tot zulke of andere oogmerken , aan een' vreemdeling verkopen. vs. Q-] In beere landen geeft men dikwijls aan de jongelingen, die nog te jong zijn, om een geregeld huwlijk aan te gaan, eene flavin tot bijzit. Dit was ook bij de Israèliten in gebruik, doch moses maakt wijze bepaalingen, die de mishandelingen van arme Israêlitifche dochters verhoeden. vs, I5-] Niet dood flaat, maar een enkelen flag geeft. — Het recht en de eerbied der ouderen is heilig I vs. 16.] Bij een volk, waar de ilavernij plaats heeft, was de menfchendieverij, bijzonder van kinderen, niet zoo vreemd noch onbekend, als bij ons. vs. 17.] Kwaad toewenscht of fcheldt. vs. 18.] Ken fteen, of eenig ander tuig, in den toorn opgevat, in tegenftelling van geweer en wapenen. vs. at. Geld vaardig zijn.'] En het dus niet te denken is , dat hij opzetlijk en moedwillig hen zou doodflaan. vs. 22.] Eene vrouw, die misfchien tusfehen beiden wil komen, om de vechtenden te fcheiden, of haaren man te heipén, vs: 24. 25.] liet formulier van de lex talionis, of wet der wedervergelding. vs. 26. 27.j Oog en tand zijn hier alleen bij wij[M] ze  155 KORTE AANMERKINGEN ze van voorbeeld genoemd, en de verminking van elk ander lid is 'er onder te begrijpen, vs. 28.] Ook hier wordt de os tot een voorbeeld gedeld, waar onder ook elk ander tam beest, dat een mensch benadeelt of doodt, moet begrepen worden. Dat nu die os gedeenigd moest worden, is niet, dat het redenloos beest gedraft wierdt, maar dus werdt een gevaarlijk beest uit den weg geruimd, en de eigenaar leedt verlies aan hetzelve, het welk flrekte, om hem opmerkzaam te maaken, omtrent zijn vee. Ook werdt tevens het volk van den moord te meer a'fgefchrikt enz. vs. 29.] Bij Herdersdammen moesten de wetten, omtrent dit fluk, naauwkeurig en dreng zijn, omdat de gevallen dikwijls plaats konden hebben. ys. 32.] Volgends de meesten zijn 30 fikelen, 30 of 40 gulden,doch volgends siiCHAëLis niet meer dan omtrent 7 of 10 gulden. vs. 33.] Men verda dit bijzonder van regenputten en bakken, wier mond met een' deen gedekt werdt. HOOFDSTUK XXII. vs. 5.] De laatfte woorden van dit vers vertaalt de Heer MiCHAëLis: „ Hij is fchuldig pacht en weiloon van den wijnberg of akker te betaalen." vs. 6.] In een heet land kunnen zoodanige toevallen ligt gebeuren, dus is 'er alle voorzigtigheid nodig. vs. S.]  OVER EXOD. xxii. 8-29. - xxiii. I-I2. 15? vs. 8.] Deze invulling ligt in de fpreekwijze, of hij niet enz. vs. 18.] Dus kan men dit vers, dunkt mij, best vertaaien. »■ vs. 25.] Van vreemden mogten de Israèliten renten nemen. vs. 26.} De Hijk, of bet laaken, welk men in die landen tot een kleed, tot een beddeeken enz. gebruikt. vs. 29.] Woordelijk: Uwe volheid en uwe traanen zult gij niet uitftellen. ——■~ De volheid, wanneer de oogst wordt ingezameld. ■ De traanen ziet op het uitpersfen van den wijn en olie. HOOFDSTUK xxiii. vs. ï- j.] Eene allerbillijkfte en menschkundige wet. ■ De menfchen worden door vreeze voor de groo- ten ..-n aanzienlijken, of door medelijden met de armen ligteiijk tot uiterften verleid. vs* 5-3 De zin is, wanneer gij uws vïjands ezel Jen last ziet bezwijken, behoeft gij wel niet terftond toe te fchieten, om hem te ontlaaden, opdat uw vijand niet iet ergs vermoede van uw voornemen, maar gij zult hem nogthans uwe hulp aanbieden enz. vs. !2.] Dit wordt bijgebracht, om reden van het Sabbatlijaar te geven, gelijk mensch en vee , zoo moest ook, als 't ware, het land eens rusten. Onderrusrchen was deze eene zeer heilzame wet. IM 2J Het  l6o KORTE. AANMERKINGEN Het land werdt niet uitgeput, en de Israèliten leerden voorzorge gebruiken, tegen kwaade jaaren, dewijl zij elk zesde jaar gewend werden, hun koren op te leggen voor het zevende. vs. 14.] De Arabiers noemen met dit woord , door feest vertaald, hunne bedevaarten, en plegtige omgangen, om hunne heilige plaatzen. Op gelijke wijze moet men dit feestvieren der Israèliten opvatten. vs. 15.] Het Paaschfeest. «. 16.] Pinkderfeest, op den 5oden dag na het Paaschfeest. Feest der inzameling.] Het Loofhuttenfeest. vs. 17-] Ter piaatze , daar het Heiligdom zou gevestigd worden. vs. 19.] Veele afgodifche volken kookten een bokjen in 's moeders melk, en befprengden daarmede hunne boomen en velden, om meer vruchtbaarheid voor een volgend jaar. vs. ai. Alzoo mijn naam enz.] Ik heb dit woordelijk vertaald. Het kan vertaald worden: Hij is dezelfde, die ik ben , of ook: „ Het is even goed , het is het zelfde, hem, als mij zeiven, tot uwen leidsman te hebben." vs. a8.] Anderen horzelen, een foort van ftekende en venijnige wespen, vliegen of bremzen. Men verfia allerhande landplagen. ■ De melaatsheid wordt met dit zelfde woord benoemd. LftviT. XIÏÏ. 9. vs. 31.] De zee der Filiftijnen is de Middelland- fche zee. De woedijn is de woeflijne Sur, die zich tot aan Egijpte uitftrekt. HOOFD-  over exod. XXIV. 3-13. - XXV. 1-3. 161 HOOFDSTUK XXIV. vs, 3.] Dus nam het volk eenpaarig en gewillig het verbond der Godsregeering aan. vs, 5.]- Figenhjk jongelingen, het zij dan eerstgeborenen, het zij anderen, tot dezen dienst uitgekozen. ——— Ikt priesterfchap was nog niet aan Aabons huis vastgemaakt. ' ~ Hier heeft men de plegtige invoering -van het verbond tusfehen Goden het Israëlitisch volk. vs. 10.] lichter niet onder eenig zigtbaar beeld of gedaante , maar een bijzonder teeken van godlijke tegenwoordigheid. Zij zagen een azuur gewelf, en boven hetzelve het teken dér Godheid omfluiërd met een voor het llerflijk oog ondoordringbaar licht. vs. 11.] Hij ftrekte zijne hand niet tegen hen uit <—— naar de lett r. I3-j josua komt voor als de vertivuwdtte dienaar van MOSiis. HOOFDSTUK XXV. vs. 1.] De gantfche fchets van alles, wat tot den Tabernakel, het draagbaar heiligdom , behoorde. vs. 2.] Een hef-njfer, eene gave, die men in de hoogte oph&j^ en dan bewoog, ten teken, dat men ze aan God opdroeg. vs. s»] ponkerblaauw. Anderen hemelsblaauw. Het is le verw, die de zeekat, of blakvis, wanneer aagd wordt, van zich geeft. IM 3] Pur*  1ÖZ KORTE AANMERKINGEN Purper.] Het bloed of fap van den purperflak. Schar laaken.] Of ook Cochenille. Lijnwaad.] Katoen en ook chits, Geitenhaair.] Kamelotten. vs.. 5. Roodgeverfde ramsvellen.] Marokijn of rood Turksch leder. Huiden van zeehonden.'] Huiden van den Tachas, die in den Arabifchcit zeeboezem overvloedig gevonden worden. vs. 6.] Acacia-hout. Een zeer ligt, doch tevens duurzaam hout van een doornachti?-en boom, die nog in Arabiën menigvuldig wast, en van de Arabieren Sout [in 't Hebreeuwsch Sittim] gennamd wordt. vs. 10.] Gemeenlijk de arke des verbonds in de overzettingen. —— Ter bewaaring van de twee wettafelen , het grootde heiligdom der Israëüten. vs 11.] Of een kroon van goud, binnen weikeu het dekzel duit. vs. 12.] Of hengzels of ooren.- vs. ij.] Gemeenlijk in de vertaalingen, het verzoendekzel — Genadetroon. vs. 18.] Hiëroglijfifcbe afbeeldingen van de dienaaren van den opperden God, den God der donderen. vs. 21.] De tafelen der wet. vs. 22.] Deze kist z«u als de troon der Godheid in zijn paleis onder Israël zijn, bij dezelve zou men de godlijke antwoorden ontvan .en. vs* 23.] Gemeenlijk. De tofel der toonhrooden. vs. 29.] Wonderbaarlijk is dit vers mishandeld in • de  over exod. XXV. 30-39. - XXVI. 1-6. 163 de overzettingen. ■ In het paleis van Israêls Koning was, als 't ware, eene geduurig weltoegeruste tafel met zijn toebehooren van fchotels , koppen , fchaalen, kannen, brood en wijn. vs. 30.3 Brooden des aangezigts, die geduurig voor Gods aangezigt liggen. vs. 31.3 Een kandelaar, om beftendig licht in het Heiligdom te geven. vs. 39.] Een talent is 3000 fikelen. HOOFDSTUK XXVI. vs. 1.3 De eigenlijke veldtent van houten wanden, gedekt met vier onderfcheiden kleeden: i°. Een kostbaar tapijt van fijne Chits, geborduurd, en gedikt met Cherubs enz. 20. Een dekkleed van geitenhaair of kamelot, het welk bijzonder dc tent genaamd wordt: 30, Een kleed van rood Turksch leder: 40. Een dekkleed van huiden van zeehonden, dat alles tegen weder en wind befchutte. vs. 2.] De Tabernakel was eigenlijk 10 ellen hoog en 10 ellen breed , elke elle voor een grooten voet gerekend, dus hong dit tapijt van 28 ellen, niet op den grond. —— Verders de Tabernakel was 30 ellen lang, en dit Tapijt, uit 10 baanen, elk van 4 ellen bedaande, bedroeg 40 ellen, de tien ellen waren , om achter het heilige der heiligen over te hangen. vs. 6.3 Gespen, anderen: haakjens. IM 43 «• 7-3  2Ö4 KORTE AANMERKINGEN vs. 7.] De gewoone tenten bedaan in die landen meest uit zwart geitenhaair, waarom dit tweede kleed bijzonder eene tent genaamd wor.Jt. . Dit was grooter dan het eerde en kostbaare tapijt« het hadt de lengte van 30 ellen, en in de breedte elf baanen, elk van 4 ellen, dus 44 ellen. vs. 17.] Dit vers heeft ziïne duisterheid, welke wij niet volkomen kunnen wegnemen, doch de hoofdzaak is verdaa:;baar genoeg. vs. 24.] O k dit vers heeft ziine zwaarigheid.' — Het fchijnt, dat de hoekplanken van den grond tot den ring, door welken de middelde richel of lat moest ioopen, een fpitzen hoek uitmaaken , maar Verder naar boven, gelijk en rond gefchaafd moeiten worden, om het kostbaar tapijt te minder te diiten of door te leggen. ——. Doch de befchrijving is voor ons niet zeer verflaanbaar. vs. 31.] Dit is het binnende voorhangzel, het welk het woongebouw in twee kamers of vertrekken verdeelde, het heilige en het heilige der heiligen. vs, 33 ] Ik heb deze invulling nodig geoordeeld tot duidlijker verdand van den Tekst. Het zijn hier niet de haakeh der zuilen vs. 3-. aan welken dit gordijn hangen moest, maar de gespen of haaken vs. 6. onder welken het moest worden opgehangen . vs. 33 ] In het allerheiiigde was de wetkist geplaatst , gelijk 'er ook de HoogeDpricster maar eenmaal 's jaars in mogt gaan. ■ In het hei-  over exod. XXVI. 36. - XXVII. 1-9. 165 heilige de kandelaar, en tafel der toonbropden, en de reuk-altaar, hoofdst. XXX. 6. vs. 36.] Het buitenfte veorhangzel. HOOFDSTUK XXVII, vs. 1.] Den'brand-offer-altaar, in het voorhof te plaat/en. vs. 2.] Men behoeft-echter niet aan de gedaante van hoornen te denken c'ke uitftek noemen de Hebreen een hoorn. ——— Deze altaar was een vierkant houten met keper overtogen vat, hebbende in het midc'en een bodem, de omvang van den altaar-haard vs. 5. welke bovenholte met- aare'e moest gevuld worden ■ cie onderfte helft was hol, hebbende een koperen traliewerk in het vierkant om zich. De Letter H kan 'er een denkbeeld van geven. Het boven (Ie vierkant was van hout met koper overtrokken, en van binnen met aarde gevuld, rustende op den bodem, den omvang des altaar-baard*; het onderfte gedeelte bleef hol, hebbende in 't vierkant rondom een koperen traliewerk. 3-3 Befprengbekkens, in welken het bloed der offerbeesten ontvangen, en mede gefprengd moest worden. Vorken.~\ Om 'het vuur te roeren, de offerftnkkefl te fchikken enz. Vuurpannen.] Om da kooien te dragen, daar men ze nodig hadt. vs. 9.3 De Tabernakel ftondt niet in het midden [M 5] van  166 KORTE AANMERKINGEN vau dezen voorhof of opene plaats, maar achterlijk, in het westelijk gedeelte van denzelven. vs. io.] De haaken, aan welken de gordijnen werden vastgemaakt. vs. 18.] De laatffe woorden van dit vers fchijnen, door een verzien der affchrijvers hier geplaatst te zijn, en niet tot den Tekst te behooren. vs. 21.] Men zal in 't vervolg zien, dat bijzonder het Heilige met dezen naam voorkomt, dte ik niet beter weet te vertaaien, dan gehoorzaal,- daar men de Majefteit mogt naderen, en de godlijke antwoorden verwachten. HOOFDSTUK XXVIII. vs. i.] Het woord, door Priester vertolkt, wordt ook gebruikt van Staatsdienaaren, die toegang tot den Koning hebben. ~— In deze betrekking moeten wij de Priesters befchouwen. vs, 2.] Tot heerlijkheid en fieraad. vs. 4.] Deze kleederen worden vervolgends breeder en in 't bijzonder befchreven. ■ Deze klee¬ deren, hier genoemd, zijn eigenlijk voor den Hoogenpriester, behalven dezen waren 'er nog andere heilige kleederen voor de Priesteren. vs. 6.] Deze boveftmanrel hing tot op de knieën, en beftond in een voor- en achterpand, door fchou- derftukken aan één vastgemaakt. Deze mantel was aan de zijden open,en hadt ook geene mouwen. De twee ftukken werden van onder met een band of gor-  over exod. XXVIN. 9-38. gordel vastgemaakt, die uit het zelfde ftuk werks was met het achterpand. vs. 9.] Niet verheven, maar uitgehold, gelijk de zegelringen, van welken men nazie gek. XXXVIII. IR. vs. 15.] Gerichts-borstfieraad omdat de Hoo genpriester dit borst-fieraad aan hadt, wanneer hij het godlijk antwoord over moeilijke en zwaare zaaken raadpleegde, ten einde die te beftisfen. vs. 17.] Ik beu niet in ftaat,zoo min als anderen, zelfs groote mannen, met zekerheid iet nopens deze fteenen te bepaaleu. vs. 30 ] Het is niet gemaklijk te beftemmen , wat de Urim en Thitmmim [licht en volmaaktheden] zij, niet onwaarfchijnlijk komt het mij voor,dat de twaalf edele fteenen met de naamen der ftammen van Israël 'er mede betekend worden. vs. 31.] Men verbeeldt gemeenlijk dezen mantel als den Hoogenpriester fiechts tot op de knieën hangende , doch dit was de Efod of bovenmantel, de lange mantel met fehelletjens hing tot op de voeten. vs. 32.] De oudheid kent panfieren, van linnenftrikken, zoo dik, dat zij een fabelflag konden wederftaan. vs. 33.] Granaat-appelen of liever knoppen. vs. 36.] Een gouden blad, of bloem. ——— vs. 3R.] In 't gemeen, verbeeldde de Hoogepriester het gantfche volk, in welks naam hij tot God naderde. Daarom wordt hij hier gezegd, de fchuld van al het geheiligde enz. te dragen. vs. 39.]  168 KORTE AANMERKINGEN vs'. 39-] Een om het lijf fluitend kleed van katoen. vs. 41. Het eer/Ie &c.] Naar de letter hun de hand vullen, door de ofFerftukken 'er op te leggen, opdat zij die opheffen en beweegen. - Van daar wordt deze fpreekwijze meermaalen gebruikt, voor inwijden, inhuldigen. HOOFDSTUK XXIX. vs. 2.] Onze gewoone overzetting vertaalt ook, bij gisfing, brood, koeken, en vladen, bet onderfcheid tusfehen deze foorten, welke in het Hebreeuwsch onderfcheiden benamingen hebben, is onbekend. ■ Dit alleen moeten wij 'er bijvoegen, om misverftand voortekomen. De Boter in die gewesten, is geheel niet fmaaklijk, maar de olijf-olie heeft daar eenen heerlijken fmaak,en de gebakken , die 'er mede klaar gemaakt worden, zijn keurig. vs. 9.3 Bj AÏRONS kkedcren was de gordel niet afzonderlijk genoemd, daarom wordt 'er dit hier bijgedaan. vs. 11.] mosbs moest hier het priesterwerk verrichten, dewij! 'er nog geene vastgeffelde priester-orde was, die r,-j eerst veerdt ingewij.;. vs. 12.] Verfta den brand o&r-ekaar. vs. 13.] Het net of netvlies. Omentum. De groote kwabbe der lever.~\ De lobus major hepatis, volgends michaclis , die mij echter hier misleid heefr. Het moest zijn: De kleine kwabbe, lobus minor. Men leze derhalven in de vertaaling: De kleine kwabbe der lever. vs. 14.]  over exod. XXIX. 14 S*« - xxx- 169 vs. 14.] Van de zond-offers , die in 't vervolg door het volk geofferd werden, aten de priesters gemeenlijk het vleesch. Doch dit konden zij van hun eigen zond offer niet doen. vs. 18.] Vergelijk geines. VIII. si. vs. aa.J Men heeft in deze gewesten fchaapen met buitengemeen zwaare en vette fiaarten. vs. 24.] Een hef-offer werdt genoemd, gelijk wij gezien hebben, het geen opgeheven werdt in de hoogte; een beweeg-ofer, het geen horizontaal, naar alle "zijden, voor en achterwaards, of in een halfrond gefchiedde. ■ vs. 26.3 Volgends de wet lkvit. VII. 31. 34. was de bor*t en rechterfchouder van zoodanige offeranden voor den priester. vs. 32.] Als een feest- en offermaal. HOOFDSTUK XXX. vs. 1.3 Dit geftel, in de gedaante van een' altaar, diende. . _ ,. Meer kon hem niet vergund worden. HOOFDSTUK XXXIV. VS. 1.] Dewijl de Israèliten vergeving hadden verkregen , op de voorbidding van moses , moesten de Wet-tafelen vernieuwd worden. vs. 5.] Vergelijk hoofdst. XXXIII. 18. Deze uitroeping is door God zei ven, en niet door moses gefchied. Die den fchuldigen niet enz.] Anderen: Die den fchuldigen geenszins onfchuldig houdt. Onze vertaaling komt beter met het Hebreeuwsch en den famenhang overeen. vs. 15.] Afgoderij wordt meermaalen eene hoererij in de taal des Bijbels genoemd. vs. 24.]] Terwijl de gantfche Natie op de jaarlijkfche Bedevaarten zou zijn, belooft God, te zullen uitwerken , dat een heilige eerbied, de nabuuren, bijzonder de roofftammen, beletten zou, van ftrooperijën in het land der Israèliten te doen. vs. 30.] Door dezen glans op zijn wezen, hadt moses een nieuwen geloofsbrief van zijne godlijke zending. —— De Latijnfche overzetting vertaalt: moses aange*zigt was gehoornd, verkeerd ! doch dit [N 2] heeft  175" korte aanmerkingen heeft den oorfprong gegeven, dat de fchilders moses met hoornen verbeeld hebben. w- 31-35.] Volgends deze vertaaling hadt moses het dekzel op zijn aangezigt, wanneer hij tegen de Israèliten fprak. Men vergelijke 2 korinth. BB. 13. en onze Aanmerkingen aldaar. HOOFDSTUK XXXV. vs. 3.] Ten dienste van het huisgezin. Men kon des vrijdags tot den avond toe alle fpijzen voor den Sahhath gereed maaken. — En in die zuidelijk gelegen landen is dit bevel niet hard. vs. 19.] Zie hoofdst. XXXI. 10. vs. 22.] Neusringen. Tas. gen. XXIV. 22. Knoppen.] Spanfelen in onze vertaling. Een Ara. hifche opfchik, dat men gouden knoppen van louter goud, zoo als men meende, dat het gevonden werdt, tot fieraad droeg. HOOFDSTUK XXXVI. vs. 8.] Deze herhaaling kan niet voor overtollig gerekend worden. ■ Men heeft hier een naauw- keung verflag, hoe alles juist naar het voorfchrift volbracht is, en de beide oorfpronglijke ftukken, voegt moses in zijne gefchiedenis in. HOOFDSTUK XXXVÏÏI. vs. 8.] Anderen: Met Jierlijke figuuren, gelijk aan die, met welken de ingang van de tente der famenkomfte verfierd was. Zoo veel is zeker, dat men ten dien tijde, reeds fniegels hadt, doch niet van glas,  OVER EXOD. XXXVIII. 24 3I. 177 glas, maar van gepolijst koper. En het waren handfpiegels , die de vrouwen in Egijpte ook gewoon waren mede in de Tempelen te nemen. Men vergelijke 1 sam. II. 22. 1 ■— vs. 24.] Een talent is 3000 fikkelen; de gouden fikkei wordt gemeenlijk gerekend op 4 dukaaten. — Het goud zou,naar de gemeene berekening,meer dan 300,000 dukaaten bedragen hebben. Doch volgends wiCHAëLis twee derden minder. vs. 25.] De zilveren fikkei wordt op een gulden gerekend. Doch volgends MiCHAëLis weder veel te hoog. vs. 28.] . Men fchijnt dus te moeten befluiten, dat deze gordijnroeden niet geheel van zilver, maar met zilver overtrokken geweest zijn, vs. 31.] Volgends de gemeene berekening, zou de gantfche fom op 3 milliöenen guldens te fchatten zijn, dan zou elk mansperfoon, onder de Israèliten, omtrent zeven of acht gulden hebben opgebracht , zoo in geld als in waaren. Doch volgends MicHAëus beloopt de geheele fom niet meer dan een derde van het gezegde, en zou dus elk Israëliet niet meer dan twee of drie gulden hebben opgebracht. m Hier moet men aanmerken, dat de Israèliten veel goud en zilver uit Egijpte hebben medegebracht, en dat zij de kostbare waaren tot den Tabernakel zelfs in Arabiën hebben kunnen bekomen en koopen, van de bewooners van dat land, zijnde de meesten zulke waaren, die daar vallen, gelijk wij in den loop onzer Aanmerkingen gezien hebben. —— \N 3] HOOFD-  I?S KORTE AANMERKINGEN OVER EXOD. XXXIX.-XL. HOOFDSTUK XXXLX. vs. 3.3 De kunst van gouddraadtrekken fchijnt toen nog niet bekend geweest te zijn. vs. 28.] De Tulband, of hoofdwrong van den Hoogenpriester, draagt in het Hebreeuwscfi een' anderen naam, dan de Tulbanden der gemeene priesteren. Waar in eigenlijk het onderfcheid beftaan hebbe, kunnen wij niet zeggen. HOOFDSTUK XL. vs. 2.] Van het tweede jaar na den uittogt uit Egijpië. Dus was al het werk in den tijd van omtrent zes maanden vervaardigd. vs. 38.] Ik heb mij onthouden van iet aan te tekenen, nopens het voorbeeldige van het heiligdom en deszelfs toebehooren, omdat ik dan in te veel bijzonderheden zou hebben moeten komen. ■ Ook is hier in nog zoo veel onzekerheid, dat men alles, wat gezegd diende te worden, in korte Aanmerkingen voor Ongeleerden niet bevatten kan. DRUKFEIL. gen. XLIX. 9. Bladz. 174. reg. 6. inde vertaaling. ftaat, zuigende leeuwin! lees, zoogende.  KORTE AANMERKINGEN OVER HET DERDE BOEK VAN MOSES. VOOR ONGELEERDEN.   KORTE AANMERKINGEN n v K R. H E T DERDE BOEK VAN MOSES. H et derde Boek van moses, of de derde Afdeeling van zijnen Pentateuchus, wordt gemeenlijk met den naam, dien bet in de gewoone Kerk vertaalingen draagt, Leviticus genoemd, naar deszelfs voornaamen inhoud, volgends welken het als een Wetboek voor de Levitifche Priesteren uitmaakt, de Jooden noemen het naar het eerfte woord Fajikra. Het behelst, eene verzameling van wetten, betreffende den kerkplegtigen eeredienst van de Israëliten, welke in den nu opgerichten Tabernakel moest worden waargenomen, als ook van andere wetten, die meer tot de burgerlijke inrichting van het Hebreeuwfche volk behooren. Aan deszelfs echtheid, en dat het van moses zeiven , als Schrijver, oorfpronglijk is, kan niemand met eenigen fchijn van reden twijfelen. Alles, wat in hetzelve ftaat opgetekend, is in den [O 2] kor-  korte aanmerkingen korten tijd van ééne maand befloten , te weten van de eerfte maand van het tweede jaar na den Uittogt der Israèliten uit Egijpte, in welke de Tabernakel werdt opgericht exod. XL„ tot de tweede maand van dat jaar, waar in het volk geteld en gemonfterd werdt. NUM. I. 1. Voor de Israèliten was dit Boek van de uirgedrektfte nuttigheid, en eene onontbeerlijke noodzaaklijkheid, nademaal het de hoofdwetten van hunnen Godsdienst en Burgerftaat bevat; het is zeker vpor ons, Christenen, min belangrijk, doch echter daarom nuttig en gevvigtig, omdat wij 'er de wijsheid van den godlijken Wetgever in opmerken ; die deze wetten overëenkomftig de omftandigheden van volk, tijd, en plaats inrichtte. • . Ja, dewijl de Schrijvers van. het Nieuwe Testament, met befcheidene behoedzaamheid, 'er een verhevener gebruik van maaken, om in bewoordingen, van dezen uitwendigen Godsdienst ontleend, de waarheden van den geestelijken Godsdienst van het Christendom voor te dragen, kan een Christen de kennis van dit Boek ook niet ontbeeren. Mijne korte Aanmerkingen zijn niet gefchikt, om den geest dezer wetten wijdloopig aan mijne Lezeren te verklaaren. ■ Dit behoort tot de Uitlegkunde , en tot het bijzonder vak van de Joodfche Rechten Godgeleerdheid. Het werk van MicHAëus, over den geest der wetten van moses, verdient hier voornaamlijk van iemand, die breeder uitlegging verlangt, geraadpleegd te worden. HOOFD-  övèr lèv. 1. ï*3 HOOFDSTUK I. Schoon deze verzameling van wetten niet doorgaands gerangfchikt is onder derzelver klasfen, dewijl fommigen bij aanleidende gelegenheden gegeven, herhaald, of nader bepaald werden, welke bijzondere aanleidingen juist niet overal uitdruklijk worden opgegeven, nogthans zien wij eene zekere arde en rang- fchikking in dezelve waargenomen. Dus komen in dit eerfte hoofdstuk wetten voor , betreffende de Brand-oflèren. ■ Het is niet onvoegzaam, tot verftand van het volgende, het één en ander nopens de offeranden aan te merken. —■ De offeranden worden hier aan de hraëüten niet voorgefchreven, als iet nieuws. Van de oudfte tijdqn der wereld bewees het menschdom door onderfcheiden foorten van offeranden zijnen eeredienst aan de Godheid, adams zoons, kaïn en abel, ja adam zelf, gelijk heel waarfchijnlijk is, offerden reeds, maar de Wetgever fchrijft alleen de bijzondere wijze van offeren voor^ naar welke hij wilde, dat de Israëliten, bij dit voornaam gedeelte van hunnen kerkplegdgen Godsdienst, zich gedragen zouden. De offeranden der Hebreen werden of uit het die*ren- of uit het plantenrijk genomen, en waren dus bloedige of onbloedige. '- De eerden waren in zekeren zin allen brand-offeren, of flacht-offeren, omdat de offerdieren bij dezelven geflacht, en of geheel, of ten minden voor een gedeelte, verbrand werden. Echter werden in eenen bepaalden zin die offers .-brandoffers genoemd, wanneer het offerdier, nadat het in [O 3] ' zij"  i?4 korte aanmerkingen zijne ftukken verdeeld was, geheel op den altaar verbrand werdt, om de Godheid te bevredigen en te verzoenen. Van het zond. en fchuld-offer kwam fiechts een gedeelte op den altaar, terwijl het overige of aan den Priester kwam, of buiten het leger verbrand werdt. — Men weet niet zeker, waar in het onderfcheid tusfehen deze laatften beftaan hebbe. Misfchien hadden de eerfte, de zond-offers, plaats,wanneer eene bijzondere zonde van bedrijf, en de laatde of fchuldeffers, wanneer eene zonde van nalatigheid bedreven was. Eindelijk hadt men dank- of vreugde- offeren, en van dezen, drie foorten lof- gelofte- en vrijwillige offers; van dezen kwamen alleen de vetftukken op den altaar, een klein bepaald gedeelte kwam aan den Priester, terwijl het overige.tot een offermaaltijd voor den offeraar met zijne gasten diende. • De onbloedige offeranden uit het plantenrijk genomen, waren fpijs- en drank-offers. De eerden bedonden uit meel , brood, koeken, aairen, geroost koren, gelijk de drank-offers uit wijn. vs. 2, Een offer.] In het Hebreeuwsch fiaat hier het algemeene woord Korban, het welk anders van alle giften, die men aan de Godheid bracht, gebruikt wordt, maar hier een brand-offer betekent. vs. 4.] Zelfs uit deze plegtigheid van het opleggen der handen, blijkt,dat eene behoorlijke gemoedsgezindheid bij den Offeraar moest plaats hebben en verëischt werdt. enz. vs. 5.] Hier uit fchijnt te blijken, dat de Offeraar zelf zijn offerbeest moest dooden. Foor jehova's oog.J In den voorhof van den Ta- ber-  over lev. I. 6-14- - H. U *&5 bernakel, welke als de wooning der Godheid werdt aangemerkt. — Het bloed moesten de Priesters met op den altaar, daar het vuur was, maar tegen den altaar, ofwel tegen de onderfte helft deszelven, die hol was, fprengen. vs. 6.] Deze huid, maar niet meer, van het brandoffer, was voor den Priester. Zie hoofdst. VJ. < SC vs. 9.] Den buik met het ingewand. Nopens de laatde fpreekwijze van dit vers, vergelijke men genes. VIII. 21. vs. itij Aan de oostzijde van den altaar hadt men den aschhoop vs. 16., aan de zuidzijde was de opgang tot denzelven, aan de westzijde dondt het heiligdom, dus aan de noordzijde was de eenige plaats, om het offervee te dachten. vs. 14.] Het dondt niet aan de willekeur van den Offeraar, om duiven of tortelduiven te brengen,maar hij moest zich fchikken naar den tijd des jaars, op zekere tijden van het jaar deugen in het Oosten de duiven niet, om te eten, maar dan hebben de tortelduiven een' zeer goeden fmaak. Nu moest men altijd van elk foort het beste aan God offeren. —— Het onderfcheid dezer bfand-offeren hing af van het meer of min vermogen van den Offeraar. HOOFDSTUK II. vs. i.] De Mincha of het fpijs-offer was, of voor het gantfche volk, of voor bijzondere perfoonen. De eerde waren het offer van gerdenmeel, waar van een handvol op den tweeden dag van het Paaschfeest [O 4] £^  186 KORTE AANMERKINGEN geofferd werdt; twee brooden van tarwenmeel op het Pinkfferfeest; en de toonbrooden; de bijzondere ipijs-offeren waren van onderfcheiden foorten, doch hier in kwamen zij allen overeen, dat een handvol op den altaar verbrand, en het overige door den Priester gegeten werdt, uitgenomen in een en ander geval, wanneer alles op• den altaar verbrand werdt. HOOFDST. VI. 23. Olie.] In het Oosten gebruikt men nog boomolie, in plaats van boter, op alle gebakken. Wierook.] Het bewierooken werdt in het Oosten voor een eerbewijs gehouden. vs. 2.] Tot een gedenk-ofer in de gewoone vertaahng, het woord betekent, een offerdeel, het welk eenen Herken reuk en geur veroorzaakt. vs, 3.] De overblijfzels der offeranden, die de Israëliten, bij de offermaalen, in hunne huizen, zeiven aten, werden heilig en heilige dingen, genaamd,maar die overbhjfzels , welke door de Priesters, en wel in het heiligdom, gegeten moesten worden, droegen den naam van allerheilig/Ié dingen, of heiligheid der heiligheden. . vs. 4.] Om eenig denkbeeld van het onderfcheid van deze gebakken te vormen, teken ik het volgende aan. De eerfte foort, koeken vertaald, betekent-eigenlijk brood of koeken met gaatjens, en zullen misfchien zulken zijn, als nog heden van de Arabieren op de volgende wijze gebakken worden. Zij nemen een grooten kruik of pot, dien zij half vol doen met kleine gladde keifteentjens , en behoorlijk heet maaken dan gieten zij het deeg op deze heete keiiteentjens [ en  over levit. II. S-T* lS7 en bakken het op deze wijze.. Daardoor hebben deze foort van koeken aan de onderde zijde kleine gaatjens, van de gemelde keifteentjens, waar van zij dan ook in het Hebreeuwsch den naam hebben. Vladen.] Dunne koeken of gebak. Het welk nog bij de Arabieren hedendaagsch op deze wijze gebakken wordt. Zij nemen weder een' grooten fteenen kruik, dien zij, door 'er vuur in te doen, heet maaken , vervolgends mengen zij meel en water tot een foort van deeg, het welk zij met de vlakke hand tegen de buitenzijde van de kruik leggen, daar het dan om heen loopt, en in een oogenblik bakt, wanneer men het weder van de kruik afneemt. vs. 5.] Zoodanige pan noemt men heden Tadfchen, deze is, volgends shaw, een vlakke aarden pan, als een braadpan, en een brood of koek in zoodanige pan gebakken, zal dan veel overeenkomst hebben met de Mafruka, of Manfruka der Arabieren. . zij maaken in een houten vat deeg gereed, uit meel en water, het welk zij op -heet zand leggen, en met heete asfche en kooien bedekken. Als het op de eene zijde gaar is, keert men de koek om, en wanneer het aan beide zijden gaar is, breken zij het aan kleine ftukken, die zij dan weder met water, boter, en fomtijds wat honig, tot een taai deeg tusfehen de vingeren kneeden,' en dus eten, waar van men in het Oosten een lekkernij maakt. ■ Het onderfcheid is dan hier alleen, dat de Israëliten boom-olie gebruiken , en dat hun Mafruka in een Tadfchen of braadpan gebakken werdt. vs. 7.] De Arabiers hebben nog bfeede en vlakke [O 5] dee-  *88 korte aanmerkingen fteenen, of ijzren of koperen platen in hunne Ten» ten, daar zij op bakken. vs. 12.] Zuurdeeg en honig kon alleen als eerftelingen gebracht worden, omdat dezen dan aan den Priester kwamen — maar geen van beiden mogt op den altaar komen. vs. 13.] Het zout is in het Oosten nog het krachtigst teken van Vriendfchap, gastvrijheid , en verbonden. vs. 14.] Dus wordt 'er geroost meel uit,het welk nog hedendaagsch onder de Mooren zeer gewoon is, en met olie, boter of honig gemengd, en dus gegeten wordt. HOOFDSTUK III. vs. 1.] Dank-offers of vreugde-offers, of heil-offers voor genoten weldaaden. Het zij lof-offers, voor het geen men reeds genoten hadt, gelofte-offers, uit hoofde van een gelofte, of vrijwillige offers, wanneer men zijne dank-verpligting aan God wilde betoonen. vs. 2.] Ook op het dank-offer moesten de handen gelegd worden. ' De ootmoed en nederigheid, en het denkbeeld van eigene onwaardigheid, werden fteeds den Israëliten ingeprent. vs. 4.] De lever der runderen, die zelf uit twee groote deelen beftaat, heeft een merklijk, fchoon ten aanzien van 't geheel, een klein aanhangzel, 't welk tegen de nieren ligt, en hier bedoeld wordt, exodus XXIX. 13- ftaat, in mijne vertaaling, bij vergisfirig: groote kwabbe, in plaats van kleine. vs. 5.]  over levi t. HL 5-17- " IV. 23. 189 vs. 5.] De Brand-offers werden eer geofferd daa de dank-offers. w. 9.] Men heeft in die landen eene foort van fchaapen met groote daarten, die van 15 tot 20 ponden wegen, en uit een mergachtig vet bedaan, het welk voor lekkernij gehouden, en bij mager•.vleesch, of wel met brood, in plaats van boter, gegeten wordt. Dit is de vetftaart. Verg. exod. XXIX. 22. vs. 11.] De offeranden worden bij de ouden als , eene fpijze der Godheid aangemerkt, hoofdst. XXVI. 22. enz. vs. 16. 17.] Door het vet moet men verdaan die vet/lukken, welken, volgends het voorgaande, op den altaar verbrand moesten worden, maar niet het vet, welk op of tusfehen het vleesch groeit. HOOFDSTUK IV. vs. 2.] Dus fchijnt het, dat zond-offers moesten worden gebracht voor zonden van bedrijf. Men moet in het oog houden, dat niet alle zonden door zond-offers geboet werden. Opzetlijke overtredingen der wet konden niet verzoend worden door offeranden ; voor elke zonde, met welke een mensch zich met gedachten, woorden, of daaden, telkens tegen God bezondigt, kon ook geen offer gebracht worden, of men zou moeten denken, dat de Israëliten daaglijks hadden moeten zond-offeren opbrengen. Maar wanneer iemand, zonder opzet, en bij misdag, zeker uitdruklijk verbod van God hadt overtreden enz. vs. 3.] De gezalfde Priester is de Hoogenpriester, als  190 korte aanmerkingen als deze door misdag 0f overijling zondigde, gaf hij het volk ergernis, gelijk fommigen vertaaien, of omdat hij bij de verrichtingen van den Godsdienst het .gantfehe volk verving of verbeeldde, bracht bij dus eene fchuld op het gantfehe volk, waarom ook voor zijne fchuld geen minder zond-offer gevorderd werdt, dan voor die van het gantfehe volk. Vergel. vs. 14. Anderen echter fluiten de minder Priesters die in het bedienen van het heiligdom zich misgrepen hadden, mede in. vs. 12.] De asfche van den altaar werdt eerst uitgeftort naast den altaar aan deszelfs zuidzijde, maar dan vervolgends buiten het leger op eene afzonderlijke plaats gebracht. vs. 35.] Men ziet in dit hoofdstuk, hoe de zondoffers verdeeld waren in grooter, wier bloed in het heiligdom gebracht werdt, wanneer de Priester of het gantfehe volk gezondigd hadt vs. 3-21. en kleiner, wier bloed niet in het heiligdom gebracht werdt wanneer het een bijzondere overigheids-perfoon of eenen ambtelozen burger betrof, vs. 22-35. • Dat het vleesch van deze laatften door de Priesters, die rein waren, in hetr heiligdom, gegeten werdt; ziet men hoofdst. VI. 26. HOOFDSTUK V. vs. .1.2 Sommigen meenen, dat de fchuld-offers gebracht werden voor zonden van nalatigheid, die men door verzuim begaan hadt, zonder opzet; en de gevallen hier vs. 1-6. bevatten in de daad zoodanige zon-  OVER LEVIT. V. 2-17' I9I zonden in zich. Het eerde geval is, wanneer iernand door den rechter bezworen werdt, om als oor- of ooggetuigen van eene zaak getuigenis der waarheid te geven, en hij zulks niet naar behooren verrichtte, door misfchien het één of ander,welk als omftandigheid licht aan eene zaak kon geven, over te liaan. enz. De eerfte woorden: wanneer hij een vloek of bezweering hoort, ziet op de gewoonte in de Joodfche rechtbanken , dat de Richter de getuigen bezwoer, en den eed voorlas, waar op zij met Amen antwoordden. Vergel. spreuk. XXIX. 24. vs. 2.] Niet omdat hij onrein was,maar omdat hij, onre'in zijnde, door zijne onwetendheid nagelaten hadt, door wasfching en baden zich te reinigen. vs. 4.] En wanneer hij, het geen hij bij dien eed op zich nam, niet volbrengt op deze wijze zijn dit alles zonden van nalatigheid. vs. 8.] Boven hoofdst. I. 15. vorderde het verband de vertaaling van hetzelfde woord in den grond* tekst, afknijpen, hier opjplijten, het zegt, iet zoodanig fplijten en drukken, dat het plat worde. vs. 10.] Deze tweede duive kwam in de plaats <ïer vetftukken, die anders tot een brandoffer dienden. vs. 14-16.] Ook dit geval kan gebracht worden tot de zonden van nalatigheid, wanneer iemand naamlijk niet genoeg van tienden of eerftelingen enz. door onwetendheid, gegeven hadt. is. 17.] Dit vers is voor ons niet zeer duidlijk. Indien echter de overzetting wel gelukt is, zal het fpreken van alle zonden van nalatigheid, tegen eenig gebod van God. —- Misfchjes is 'er in den tekst ec-  isj2- korte aanmerkingen eene verzetting ingeflopen. i Misfchien bepaalt bet nader, de zonden van onwetendheid, daar men geheel voor dien tijd onbewust was, van dezelven begaan te hebben, gelijk 'er zulke gevallen plaats kunnen hebben. HOOFDSTUK VI. n, i.] Dit is eene bijzondere uitmuntendheid in moses wetten, ten einde de heiligheid van den eed tevens te bewaaren, en het bezwaard geweten te redden, dat iemand, die zich fchuldig voelde aan eenen meineed, wanneer hij die zelf beleedt, daar voor met een fchuld offer, zonder infamie, boeten rnogt. vs. 4.] Hier wordt van dieven gefproken , die zonder door een ander ontdekt te zijn , zeiven het gedolene te rug te brengen. Anders was het geval met een dief, die door iemand anders ontdekt werdt. exod XXII. 1.9. vs. 6.] Eerst het ongelijk zijnen naasten aangedaan, herdeden, en dan zijn fchuld-offer aan God brengen! Men merke dit op! vs. 9.] Ten dien einde moesten 'er eenige Priesters waaken, die het lam van het avond-offer telkens, bij dukken, op het altaar moesten brengen, dat het eerst tegen den tijd van het morgen-offer verteerd was, en dan door hetzelve vervangen kon worden, het welk dan, op dezelfde wijze, den gantfchen dag brandende gehouden moest worden. vs. 10.] De invulling [des morgens] is ontleend uit den aard der zaak. vs. n.  over levit. VI. 11-27. - VH| 13-17. J93 Vs. ii. Andere.'] Gemeene en burgerlijke kleederen. vt. 12.] De Jooden zeggen, dat dit heilig vuur, zedert de ontfteking van aSrons eerfte offer levit» IX. fteeds onderhouden is geworden tot aan de (lichting van salomo's Tempel, en dat het, van dien tijd, weder bleef branden tot de Babijlonifche ballingfchap toe. Zij tellen het onder de vijf dingen, die in den tweeden Tempel ontbraken. vs. 14.] Het fpijs-offer, het welk bij het daaglijksch brand-offer behoorde. vs. 18.] Hij , die het aanraakt, zal daar door heilig wezen, of hij, die het aanraakt, zal heilig moeten zijn. Het is onzeker, welke de eigenlijke zin zij. vs. 20.] Voor eens? of daaglijks?dit kan gevraagd worden. vs. 27. Op eenig kleed.] Van den Priester of van den Offeraar. Aan eene heilige plaats.] Dit heilige bloed mogt niet, buiten de heilige plaats, worden gebracht. Deze wetten, die hoofdst. IV. aan het geheele volk worden voorgefehreven , worden hier, in eenige bijzonderheden, voor de Priesteren, die ze moesten waarnemen, nader uitgebreid. HOOFDSTUK VII. vs. 13.] Dit gedeesfemd brood mogt echter niet op den altaar komen, maar was voor den Priester. vs. 17.] Deze offers werden grootendeels beftemd tot offermaalen, bij welken de Offeraar zich zeiven d. vs. 3.] Allerleië foorten van ontucht werden& bh' de Heidenen niet alleen gepleegd, maar ook dikwijls gedoogd en gebillijkt. vs. 5.] Het eeuwig zalig leven wordt niet beloofd op de onderhouding van de Mofaïfche wetten, voor zoo  OVER LEVIT. XVIiï. 6-IÖ. 211 zoo verre zij als eene burgerlijke wetgeving befchouwd wordt, maar in 't gemeen eea gelukkig leven. vs. 6.] Eigenlijk, die een deel van zijn vleesch uitmaakt. »i ■ ■ De geheele familie wordt als één ligchaam aangemerkt, dus zijn de naastbeftaanden deelen van elkanders vleesch. • Naaktheid ontdekken is eene fpreekwijze, welke van alle vleeschlijke vermenging, zoo in als buiten het huwelijk gebruikt wordt. vs. 7.] Men zou,onze gewoone Vertaling lezende, zich ligtelijk kunnen verbeelden, dat moses hier zoo wel eene dochter gemeenfchap met haaren vader, als eenen zoon met zijne moeder verbiedt, daarom heb ik, In navolging van anderen de invulling in dit en 1 de volgende verzen gemaakt. Van de gemeenfchap van eenen vader met zijne dochter fpreekt moses niet, deze was zoo ontaard, dat zij zelfs bij de Egijptenaa- , ren en Kanaaniten niet gedoogd werdt. - Verders wordt hier de naaktheid des vaders en der moeder tevens gemeld, om de fnoodheid van dit misdrijf, het welk vader en moeder even zeer beledigde, aan te duiden. vs. 8.] Stiefmoeder is hier ook het bijwijf, of eene : andere vrouw des vaders, omdat de veelwijverij plaats hadt. vs. 9.] De dochter van uwen vader, bij eene andere vrouw, en dus uwe halve zuster. vs. 11.] De zin van dit vers, om het van vs. 9. I te onderfcheiden, is niet gemaklijk te bepaalen. ■ Sommigen houden het geheele vers verdacht. vs. 16.] Te weten,indien de broeder kinderen hadt bij zijne vrouw. Want in gevalle een broeder kindertëü loos  SI2 KORTE AANMERKINGEN loos overleedt, en eene weduwe naliet, dan was zijn broeder verpligt, die weduwe te trouwen, wanneer de kinderen, bij haar uit dit laatfte huwelijk verwekt, als kinderen van den overledenen werden aangemerkt. Zulke Huwelijken noemt men , naar het Latijnfche woord lêvir, Leviraats-kuwelijk»n. — Men kan reeds uit dit voorbeeld afleiden, dat alle de gevallen hier opgenoemd, niet volftrekt tot de Natuurwetten behooren. vs. 17.] De dochter, die zij in een voorig huwlijk mogt verwekt hebben. vs. if-'.j Welke verdrietlijkheden zoodanige huwlijken konden veröorzaaken, is zelfs uit het huwelijk van jakob met rachel en leS bekend. — Sommigen vertaaien het in dezen zin: Gij zult geene twee vrouwen van gelijken rang nemen. Doch de woorden zuster, broeder enz. worden in dit hoofdstuk fteeds in den bepaalden zin genomen , weshalven ik de wet liever verfla van twee zusters , die men niet te gelijk trouwen mogt. vs. 21.] molech betekent een Koning, hij was de Afgod der Ammoniten. Men wijdde hem van zijne kinderen toe, door ze door het vuur te laten doorgaan, en ook door ze te verbranden, en aan hem op te offeren. vs. 24.] Zo niet allen, evenwel de meesten der hier voorkomende gevallen, lopen tegen de wet en het licht der natuur aan,waarom God ze ook aande^K?naaniten, alhoewel Heidenen, geftraft heeft. HOOFDSTUK XIX. vs. 2.] Heilig bevat hier zedelijke deugdzaamheid in zich. vs. 3.]  OVER LEVIT. XIX. 3-20. 213 vs. 3.3 De moeder ftaat hier, met opzet, in de eerfte plaats, omdat de Oosterling anders in het gemeen het vrouwlijk geflacht min acht, en de Wetgever zorgen wil, dat de moeder even zeer als de vader geëerbiedigd worde. vs. 5.3 Of het geen u aangenaam zal doen zijn bij. jehova. vs. 9.] Het doel der wet is, men moet niet zoo karig zijn, dat men niet wat voor de armen zou overhebben. vs. 16.] Men begrijpt ligt, dat gevallen uitgezonderd worden, waarbij de gantfehe famenleving en maatfehappij belang heeft, en die, zonder nadeel van den Staat, niet verzweegen konden worden. — Maar de haatlijkè kwaadwilligheid,om een ander in verdriet te brengen, of dank bij de grootcn te behaalen, welke een laag karakter aanduidt, wordt verboden. vs. 19.] Het gebruik echter van zulke dieren, het zij bij toeval dus geteeld, of van andere volken gekocht, bij voorbeeld4 der muil-ezelen, wordt niet verboden. Ook uwen akker.,] Men mogt wel op verfchillende gedeelten van denzelfden akker onderfcheiden graan zaaien , maar niet verfchillend foort van graan, als tarw en gerst, bij voorbeeld, onder een gemengd, zaaien. Fan wolle en lijnwaad.3 Dit invoegzel is uit drut. XXII. 11. Het woord, dat wij hier vinden, is een Egijptisch woord, en betekent een kleed, dat uit wollen en linnen beftondt, en met figuuren van dieren en planten beftikt was. vs. 20.] Zij wordt aangemerkt, als niet vrij, en dus geÜwongen.—Anders ftondt op het overfpel de dood* LQ. 23 2*-3  £14 korte aanmerkingen vs. 2.2.'] Zoodat hij niet verder bij de Overheid, ftrafbaar is. vs. 23.] De eerfte eetbare en volmaakte vruchten moesten aan God geheiligd worden. In de drie eerfte jaaren werden de boomvruchten niet voor volwasfen gehouden. vs. 26.] Dit ziet op eene Afgodifche gewoonte.— Verfcheiden Heidenfche volken verzamelden het bloed der offerdieren in een vat of gat, ten dien einde in den grond gemaakt, waarna zij 'er rondom gingen zitten , om het offermaal te houden , komende dus, naar hunne gedachten, in gemeenfchap met hunne Demons en Afgoden. Omtrent flangen, en de tekenen des luchts en der wolken, was men zeer bijgeloovig. vs. 27.] Deze waren ook afgodifche gewoonten. vj. 29*] Ook dit deeden de Heidenen dikwijls, brengende hunne dochters in de tempelen van zekere afgoden , om ze, tot dit fchandelijk gebruik, te wijden. vs. 31.] Die voorwendden, dat zij de dooden konden oproepen, en de fchimmen gebieden. vs. 36.] Efa, eene maat van drooge, en Hin, eene maat van natte waaren, in het Hebreeuwsch. vs. 37.] Veelen dezer wetten zijn herhaalingen van reeds gegeven wetten, anderen zijn nieuwe, denklijk bij aanleidingen en gelegenheden gegeven en herhaald, die de Wetgever ons niet heeft opgetekend, doch allen vol billijkheid, en menschlievendheid. HOOFDSTUK XX. vs. 2.] Hier wordt uitdruklijk gefproken van een op-  over levit. XX. 9-24. - XXI. 1-4. 215 Opofferen der kinderen aan den molech. In dit geval moest elk het onnozel kind te hulp fchieten,eri elk werdt gelast den onnatuurlijken Afgodsdienaar te I fteenigen. ■ Eigenlijk het volk des lands , elk een, de eerfte de beste. vs. 9.] Hij heeft het zich zeiven te wijten, het geen 'er van komt. — Hier en vervolgends worden de ftraffen bepaald op de gevallen, die reeds te vooren verboden waren. vs. 14.] Het verbranden gefchiedde echter niet leevende, maar nadat de misdaadigers eerst dood gefteenigd waren. vs. 20.] Kinderloos, niet, dat nooit uit zoodanige gemeenfchaps-oefening kinderen geboren zouden worden, maar die kinderen zullen niet als echte kinderen, op de lijsten gefield, en gerekend worden. In dien zin wordt het Hebreeuwfche woord meermaalen genomen. l*. ai. Verdachtige echt.] Eigenlijk medeminnaarsecht. Daar kon verdenking plaats hebben, dat 'er reeds voorheen gemeenfchap hadt plaats gehad tusfehen zoodanige perfoonen. vs. 24. Afgezonderd.] Mij tot een heilig en gewijd volk. HOOFDSTUK XXI. vs. 1.] De Priester was een geheiligd perfoon, die zich niet, dan om de gewigtigfte redenen,veröntreinigen moest. vs. 4.] Des Priesters vrouw wordt hier niet gemeld, evenwel zal hij zich over haar, door rouwbedrijf, hebben mogen ontreinigen, als hem nader zijnde,dan iemand, dewijl man en vrouw, volgends moses zeiven , maar één' perfoon uitmaaken, het welk misfchien L£ 3] wel  2l6 korte aanmerkingen wel de reden is, waarom zij niet uitdruklijk genoemd wordt. De woorden van dit vierde vers zijn niet duidlijk in den oorfpronglijken Tekst, en 'er fchijnt, of een woord uitgevallen, of verfchreven te zijn door de Affchrijvers. Ik heb fiechts den zin gevolgd. vs. 9.] Het zij enkel aan hoererij,of bijzonder,dat zij zich als eene gewijde hoere aan den één' of anderen Afgod heilige, gelijk bij de Heidenen fomtijds plaats hadt. - Het laatfte verkiezen fommige Uitleggers om de zwaare ftraffe, die hier bijgevoegd wordt, gefteenigd en daarna verbrand te worden, daar, op enkele hoererij, anders geene burgerlijke ftraf door moses bepaald wordt. 1 ; s Deze wetten tot hier toe betroffen alle de Priesters in 't gemeen, de volgende raaken bijzonder den Hoogenpriester. vs; 14.] Uit zijn volk. De Hoogenpriester was,in het nemen van eene vrouw, niet tot zijnen eigen Stam bepaald. -—— Alle deze Voorfchriften dienen, om den eerbied voor den Opperpriester van den Godsdienst te vestigen en te verzekeren. Vs.. iö.j Deze wetten (trekken zich weder tot alle Priesters uit. Alles, wat tot den Godsdienst betrekking hadt, moest zuiver en volmaakt zijn, opdat de Godsdienst in geene minachting kwame. vs. 20.] Hoedanige huidziekten eigenlijk gemeend worden, en welk het onderfcheid zij tusfehen het geen ik fchurft en huidziekte vertaal, is niet zeker. Dit is zeker, dat zij beiden onderfcheiden zijn van de eigenlijke melaatschheid. ■ Die gebroken is , aan het genacht; vs. 22.]  OVER LEVIT. XXL £2-23. - XXII. 2-22. 217 vs. 22.] Sommige dingen worden heilig, anderen hlJerheiligst genoemd, gelijk wij daar van reeds voorbeelden ontmoet hebben. Volgends deze fchikking werdt gezorgd voor het onderhoud der genen, die, uit den priesterlijken ftam geboren, eenig ligchaams gebrek hadden, welk hen buiten ftaat ftelde, om het heiligdom te bedienen. vs. 23.] Het voorhangzel is het binnen-voorhangzel, dus hij mag geen Hoogenpriester zijn, indien hem deze waardigheid, volgends orde der geboorte, anders mogt toekomen. HOOFDSTUK XXII. vu 2.] Alhoewel de Priesters, die eenig ligchaamsgebrek hadden, van de heilige en heiligde dingen mogten eten, mogt echter niemand daar van eten, die Levitisch onrein was. vs. 9.] Eigenlijk, „zij zullen mijne bewaaringebewaaren". — Anderen vertaaien daarom: ,, Zij zullen mijn Heiligdom bewaaren", door het naauwkeurig gade te flaan, benevens alles, wat tot de verrichtingen in het Heiligdom behoort. vs. 10.] Al was hij ook een Israëliet. Vreemde ftaat hier voor iemand van een ander gedacht en ftam dan den priesterlijken. vs. 12.] Door haar huwelijk ging zij in het gedacht Atan haaren man over. vs. 19. Het zal'hem wel vrij/laan ,]of„ het zal aangenaam moeten wezen", en dus dan ook in het vervolg. VS. 22. Ziek."] Het Hebreeuwfche woord is niet recht in deszelfs betekenis bekend. De ouden hebben: wien de tong is uitgefneden. ■ IQ, 4] vu 24.]  2iS korte aanmerkingen vs. 24.] Wordt dit omtrent de dieren volftrekt verboden, dan kan men opmaaken, dat het omtrent menfchen volltrekt ongeoorloofd was. HOOFDSTUK XXIII. vs. 4.] Nog heden zijn 'er in het Oosten openbare roepers, die het uur des gebeds en de feestdagen uitroepen, en aan het volk aankondigen. vs. C] Nadat zij den voorigen avond het Paaschlam met ongezuurd brood gegeten hadden. vs. 10.] Te weten, van den gerften-oogst. De gerst wordt in Palaftina het eerst ingezameld. Van den tarwen-oogst werden brooden der eerftelingen op het volgende Pinkfterfeest gebracht. vs, ti.] De Sabbath is hier de eerfte dag van het feest der ongezuurde brooden. vs, 14. Nieuw.'] Dit heb ik ingevoegd, om den zin duidlijk te maaken. Daar wordt brood verftaan van het nieuwe graan, dat thans werdt ingeöogst. vs. 16. Nieuw.] De eerftelingen van den tarwen-oogst. Ziew. 10. De twee brooden der eerftelingen werden met zuurdeeg toebereid, doch zij kwamen ook niet op den altaar, maar waren des Priesters deel vs. 20. vs. 18.] Volgends num. XXVIII. 27. twee varren en één ram .Misfchien werd t dit in de keuze der Israèliten gelaten. vs. 24.] Deze dag, meent men, was van ouds de eerfte dag des jaars, welken men met vreugdebedrijven gevierd hadt,waarom ook nu een feest, het feest des geklanks, genaamd, gevierd moest worden. vs. 36. Slotfeest.] Of der befluiting, omdat met dezen dag alle de Feesten van het loopend jaar befloten wer-  over levit. XXIII. 40-43- - XXIV. 4-15- "9 werden.—Anderen des kelders,ter viering van den volbrachten wijn-oogst. Doch het eerfte is eenvouwiger. vs. 40.] Sommigen Citroenen. Doch de Citroenboom is eerst lang daarna uit PerfiSn in Pakejlina overgebracht, ik vertaal daarom algemeen. Ook moet men hier niet met de Rabbijnfche Jooden aan boomvruchten en takken, om in de hand te dragen, denken, maar met de Kar een, aan takken, om 'er loofhutten van te maaken. Vergelijk nehem. VIII. 16. vs. 43.] Ten zelfden tijde, als men dit Feest ter dankbaarheid voor de welgeflaagde oogften van dat jaar, en bijzonder voor de laatfte inzameling der boomvruchten en wijnlezing vierde,moest men ook gedenken aan de hoofdweldaad van de verlosfing uit Egijpte. - HOOFDSTUK XXIV. vs. 4.] Gouden kandelaar van fijn goud. vs. ii-] Den naam van jehova, die hier uit eerbied verzwegen wordt, om de fnoodheid dezer misdaad tevens aan te duiden. vs. 15.] Dat volftrekt onder dooddraffe verboden zou worden,dat niemand den naam jehova zelfs zou mogen uitfpreken, hebben wel fommige Uitleggers, met de laater Jooden, gedacht. Doch, het is niet waarfchijnlijk. De meening der wet is deze. Wanneer iemand, door vloeken den naam god gebruikte, kon het twijfelachtig zijn, of hij ook eenen Afgod bedoeld hadt, en dan hadt hij de verantwoording voor zich zeiven; de overigheid nam 'er geene nadere kennis van;maar wanneer iemand uitdruklijk bij die gelegenheid den naam jehova noemde, den Koning en God van Israël, dan moest hij gefteenigd worden. [O 5] *• IJT-]  s20 KORTE AANMERKINGEN vsj 17.] Bij deze gelegenheid worden nu nog eenige andere wetten door ftrafbepaalingen bevestigd. HOOFDSTUK XXV. vs. 2.] Deze inftelling van het Sabbath-jaar leerde de Israèliten, om koornfchuuren aan te leggen in het zesde jaar,en was dBs, zetfs in dat opzigte ,eene heilzame verordening. vs. 5.] Gelijk naamjijk de Nazireers hun hoofdhaair met mogten laten fcheeren De wet omtrent de mzireèrs wordt eerst in het vervolg gegeven nom. VI. doch het fchijnt, dat Nazireërs reeds onder Israël bekend waren, uit oude gewoonte en herkomen Men ziet, dat moses aan deze landbouwelijke wet heiligheid en eerbied wil bijzetten. vs. 10. Vrijheid.] In het Jubel-jaar werden alle flaaven van Israëlitifche afkomst vrij; alle verkochte akkers keerden aan den voorigen bezitter weder; en alle fchuld-eifchen werden te niet gedaan. Zoodat, met één woord, alles bij de Israèliten met het vijftigfle of Jubeljaar tot zijnen oorfpronglijken ftaat wederkeerde. vs. 12.] Alleen mogt men den akker niet bearbeiden, noch ook dit van zelf gewasfene opleggen of inzamelen. vs. 33,] Zou dit ook moeten wezen: „ Wanneer zelfs bij de Leviten iemand een huis van zijnen bloedverwant niet lost" enz. zoodat het woord niet zon uitgevallen zijn? Het is zeker, dat de zin dan wel zoo klaar is. Doch volftrekt noodzaaklijk fchijnt het niet. vs. 34.] Vergelijk de wet, die daar omtrent ge°e- ven wordt. num. XXXV. 4. 5 Uit foortgelijke bij-  over levit. XXVI. i-i3. *|i bijzonderheden in deze wetten voorkomende, fchijnt te blijken, dat moses verfcheiden derzelven, bij het nazien,heeft aangevuld,het geen ook ter opheldering van het geen op vs. 5° gezegd is, ftrekken kan. HOOFDSTUK XXVI. ' vs. i.l Spits-oplopende zuilen of Obelisken ,die in Egijpte veel ter eere van de zon werden opgericht— gelijk men daar ook fteenen met Hieroglijfen of beeldfchrïft hadt, op welken veele dieren en andere beelden kwamen, welke,bij vervolg van tijd, voor heilig werden aangezien. vs. 4. Regen."] Men denke aan den vroegen en fpaden regen. De vroege of herfstregen, valt gemeenlijk in November, wanneer het de zaaitijd is. Wanneer deze te vroeg of te laat komt, of wel geheel wegblijft, kan het zaaien niet of niet behoorlijk gefchieden. De fpade of lenteregen valt in Maart en April, en doet de bijna rijpe aairen zwellen, enz. vs. 5.] Men begint den oogst in Palajlina in de maand April en Meij, en dezelve duurt nog wel laater, omdat men niet op denzelfden tijd zaait. De wijnlezing valt op het einde van September. In vruchtbare jaaren heeft dan plaats , het geen hier als een zegen beloofd wordt. vs. 6.] Men denke aan invallen van ftroopende Arabieren. vs. 12. Verkeeren.] Wandelen. Dat is ,de blijken mijner gunstrijke tegenwoordigheid onder u vertoonen. vs. 13.] De fpreekwijzen van het laatfte deel van dit vers, moeten verklaard worden uit den akkerbouw der Oosterlingen, die met osfen ploegen, welken zij het juk opleggen, onder het welk zij met gebogen hoofden de ploeg moeten voorttrekken, vs. 16.  222 korte aanmerkingen vs. 16. Langduurige krankheden.] Men weet niet recht, welke foort van ziekte door het Hebreeuwfche woord betekend wordt. — Uwe oogen enz.] door vruchteloos uitzien naar hulp. ff. 17.] Ik zal mijn aangezigt tegen u zetten. Sommigen verftaan dit van den blikfem. Zij merken aan, dat de Israèliten geern,bij geweldige onweders, hunne vijanden flag leverden, als fteunende op de hulp van jehova ,den God des donders. Maar dit zou, in geval van ongehoorzaamheid, omgekeerd wezen. vs. 19.] Door langduurige droogte en brandende hitte. vs. c.2.]~Van uwe kinderen,van uwe mannen, enz. vs. 25.] Door zoodanige oorlogen is in de daad het Joodfche Rijk vernietigd geworden. Binnen uwe /leden.] Wanneer gij tegen den vijand in het open veld niet meer beftand zult wezen. vs. 26.] Daar anders elk huisgezin zijnen oven hadt, want de Israëliten hadden geene bakkers, zou dan één oven genoegzaam wezen voor tien huisgezinnen, door gebrek aan fpijsvoorraad, waaromtrent men even daarom zoo karig zou wezen, dat elk zijn eigen brood dan bij het gewigt zorgvuldig weder zou haaien, uit vreeze van iet, hoe gering ook, te zullen misfen. w.29.] Men heeft daar van voorbeelden onder de Is. reëliten, in vervolg van tijd, gehad. vs. 30.] Vergelijk vs. 1. vs. 34. Die het hadt moeten genieten.] Maar niet genoten heeft, omdat de Israëliten de Sabbath-jaaren verwaarloosden. yj.45.] De beloften en bedreigingen, tot ftaaving der godlijke wetten, in dit hoofdstuk vermeld, zijn, naar mate van de gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid der Is-  over levit. XXVII. i. "3 Israëliten , van tijd tot tijd, vervuld geworden. Bijzonder door de Babijlonifche Ballingfchap,en dewederkee- ring des volks uit dezelve. Zou men deze laatde belofte vs. 40-45- ook nog verder mogen uitdrekken en uithoofde van dezelve, eene toekomende wederherdelling der Jooden verwachten? De Lezer overweege. HOOFDSTUK XXVII. VU ï.\\ Om dit hoofdstjj& van geloften wel te verftaan , moet men aanmerken , dat 'er van tweederleië foort van geloften gefproken wordt, van eene, in den Hebr. Tekst Neder geuoemd, welke eene toewijding aan jehova bevat, en met geld losbaar is, en eene verbanning, Cherem in 't Hebreeuwsch, welke niet. kon gelost worden • en deze weder tweeledig, van bijzondere perfoonen , wanneer iemand iet van het zijne dus verbande,het zij mensch, te weten een-gevangen vijand, (want tot vnands goed fchijnt de Cherem betrekkit te zijn,of ook in gevalle Israèliten van den waaren Godsdienst afvallig wer' den, kon de Cherem tegen hen kracht oefenen,) of eenig vee, of land, mogt hetzelve niet gelost worden , de reine dieren werden geofferd, de onreinen de nek gebroken, de akkers bleven in eigendom aan den Tabernakel, en de menfchen werden als lijfëigenen, insgelijks ten diende van het heiligdom en de Priesters gebruikt. — De andere Cherem was van de gantfehe Natie, of ook wel onmidüjk van God; in dat.geval moest de verbannen mensch fterven, dit heeft bij voorbeeld plaats gehad omtrent de Kanaaniten , jericho enz. Van de gelofte , Neder, wordt gefproken vs. 2-24- Yan de eer(le foort der verbanning, Cherem,vs. 28. en van de tweede foort van den Cherem, vs 29. «. 2.]  22-4 korte aanmerk. over lev. XXVII. 2.32. . w.2.]Menfchen:0ffers hadden nooit bij de Israëlirgn volgends de Mofaifche wetten, plaats. — Gij waardeert.] moses, liever in 't gemeen, naar evenredigheid van de waarde, gelijk het, zonder dat de perfoon bepaald wordt, die waardeert, kan genomen worden. *L 3-] Deze prijzen zijn denklijk volgends de meest gewoone prijzen , waar voor flaaven verkocht werden. vs. 10.] Het zij, om geofferd te worden, indien het tot. een offer gefchikt is , het zij ten deel der Priesteren. enz. vs. 16.] Efl dus op één' fikkei in het jaar,wordende deze prijs verminderd, naar mate van het getal jaaren, die, zedert het laatfte Jubeljaar, verlopen waren. vs. 27.3 Indien iemand een onrein eerstgeboren beest, na het gelost te hebben met een lam exod. XIII. 13! weder aan jehova belooft. -— Dit is het geval, hier bedoeld. vs. 28.] Wat het zijne is, door recht van overwinning. Zie vs. 1. vs. 32. Wat onder den ftafdoorgaat.'] Alen verftaat dit doorgaands zoo, dat men de beesten onder eenen ftaf, metroode aarde gemerkt, deedt doorgaan,en elk tiende met den ftaf tekende. Doch eenvouwig is de zin. Alles wat door den Herders/laf bejluurd en geweid wordt.  KORTE AANMERKINGEN OVER HET VIERDE BOEK VAN MOSES. VOOR ONGELEERDEN.   KORTE AANMERKINGEN OVER HET VIERDE BOEK VAN MOSES. De Jooden geven aan het vierde Boek van moses eenen meer gepasten naam, dan de Grieken en Latijnen , welken door onze gewoone vertaalingen gevolgd worden. — De Jooden noemen het, in de woeftijn, omdat het de voornaamfte lotgevallen befchrijft, welke den Israèliten, geduurende hunne togten door de woeftijnen van Arabiën, bejegend zijn. — De Grieken en Latijnen noemen het getallen, of tellingen, omdat het boek eenen aanvang neemt met de opgave van de telling, of monftering der Israèliten — het welk echter niet meer, dan een gedeelte van den inhoud van dit boek, uitmaakt. • Te weten, dit Boek bevat wel in zich, een bericht van eene dubbele telling, of monftering der Israëliten, ééne gefchied in het tweede jaaj na hunnen uittogt uit Egijpte, bij den berg Sinaï, en ééne in het 40de jaar, na dien uittogt, in de Mo'abitifche vlakten, bij \R 2] den  £23 . KORTE AANMERKINGEN den Jordaan, tegen over Jericho , maar bovendien befchrijft dit Boek den togt der Israèliten door de woeftijn, gevende eene lijst op van alle de legerplaatzen, welke dit volk, geduurende dien tijd, betrokken heeft;' en een verhaal van de verfcheiden gebeurenisfen, geduurende denzelven , van de weldaaden door God aan de Israèliten- bewezen, en 's volks fnood en ondankbaar gedrag daaromtrent, en de ftraffen daar op gevolgd,, tot dat het gantfehe volk veroordeeld werdt, om ■ 40 jaaren in de woeftijn om te zwerven, opdat allen , die, boven de to jaaren'oud, uit Egijpte getrokken waren, in de woeftijn fterven, en hunne kinderen eerst Kanaan veroveren zouden. — Het behelst verder een verhaal van de overwinningen , door te Israëliten behaald, op verfcheiden Kanaanitifche en Midianitifche ftammen , bijzonder op de- Amoritifche Koningen, sihon en og , 'welker land, aan'de oostzijdê van den Jordaan ,door de ftammen RUBEw,GAD,en den halven ftam manas'se,in bezit zijn genomen; benevens het geen tusfehen henen de Edomiten en Modbiten- voorviel. — Als ook verfcheiden Wetten en Verordeningen, welke of op nieuw gegeven , of herhaald, en nader bepaald worden. Tegen de-echtheid van dit Boek, en dat moses in de daad de Schrijver van hetzelve is, kan niets met eenigen fchijn worden ingebracht, te min, wanneer men in aanmerking neemt, dat de vorm van op del" van hetzelve reeds overtuigend doet zien, dat het op dien tijd en plaats is opgefteld, waar de gebeurenisfen z'jn voorgevallen; het is eigenlijk geen doorlopend gefchiedverhaal, zoo min als het derde Boek van  over. hum. I. i. Ü29 van MOSÉSjHiaar eene verzameling van echte ftukken, Protokollen enz., zijnde tusfehen beiden het bericht geplaatst van gebeurenisfen, welke in haare gevolgen belangrijk waren. —- Zoodanige ftukken zijn de monfterrollen der Israèliten, de lijst der offergefchenken van Israels Stamvorften, ten dienste van den Tabernakel, de opgave der legerplaatzen in de woeftijn enz. Over het geheel bevatten de gefchiedenisfen, in dit Boek voorkomende, een tijdverloop van 38 jaaren en 9 maanden; te weten, van den eerften dag der tweede maand van het tweede jaar na den uittogt uit 25.gijpte, wanneer de eerfte monftering gefchiedde, tot den eerften dag der elfde maand, in het veertigfte jaar na dien uittogt, van het jaar der wereld 2515» tot het jaar 2555; na den zondvloed 858, tot het jaar 898. — Echter zoo, dat alle de gebeurenisfen, die hier in dit Boek verhaald worden, zijn voorgevallen , of in het tweede jaar, waar toe behoort alles, wat in de XIX eerfte hoofdstukken begrepen is; of in het veertigfte jaar, toen de Israèliten in de woeftijn Zin kwamen, hoofdst. XX. volgg. zoodat de tusfehen beiden verlopen 37 jaaren, welke de Isrfflh ;e»,zedert de aankondiging hunner ftraffe, in de woeftijn hebben doorgebracht, ais een zwervend Herdersvolk , tot dat zij op nieuw de grenzen van KanaZn naderden, onvruchtbaar geweest zullen zijn in merkwaardige gebeurenisfen. HOOFDSTUK I. vs. 1.] Men vraagt onder de Uitleggers, of deze telling dezelfde zij, met die, waar van exod. XXX. [R 3] ia-  23° KORTE AANMERKINGEN 12-16. en XXXVIII. 24-28, omdat het getal der getelden volmaakt hetzelfde is, zoo daar,als hier? Terwijl anderen ze onderfcheiden, dewijl die eerfte.telling , en het opbrengen van den halven fikkei, tea dienste van den Tabernakel, gebeurd is voor de oprichting van dat Heiligdom , maar deze in het tweede jaar na den uittogt in de tweede maand, en dus na het oprichten van hetzelve, gelijk ook het bevel tot deze laatde uit de Tente der famenkomde gegeven werdt. — Ik geloof, dat men de zaak eenvouwig dus moet begrijpen, dat de eerde telling en deze tweede famenhangen, zoodr.t zij, die bij de eerde hun hoofdgeld hadden opgebracht, bij dezen behoorlijk op de monderrol,met hunne naamen en gedacht, waar in men zoo veel gewigt delde, zijn aangetekend. — Dat de getelde getallen zoo naauwkeurig overeenkomen, zal geene zwaarigheid maaken; in het kort verloop van tijd tusfehen beiden, kon daar in geene groote verandering plaats hebben, en ook zijn de onëven getallen, die minder dan 50 waren, niet in aanmerking genomen. — De grootde bedenking zou wezen, of de Leviten ook in de eerde telling medegeteld zijn geworden, in welk geval de gelijkheid van getallen meer opmerking zou baaren, doch naar allen fchijn zijn de Leviten in geene van beiden de gevallen medegeteld geworden. — Deze laatde telling hadt ten oogmerk, om het getal der weerbare manfehap onder de Israèliten te weten. — vs'. 2.] De Israëliten waren verdeeld in XII dammen , elke dam in zijne bijzondere gedachten, en elk gedacht in onderfcheiden huisgezinnen. VS. 3-]  over num. I. 3-53- - H. !• vs. 3.] En dus kinderen, vrouwen, en grijsaards buiten gefloten. vs. 16.] De oudflen en aanzienlijkften der ftammen en huisgezinnen , (Scheiks noemen hen de Arabieren J maakten de volksvergadering, de ftaaten des Israthtifchen volks, uit, fchoon bij fommige gelegenheden landdagen van het gantfehe volk gehouden werden. vs. se] Het volgende is, gelijk elk ziet, een echt affchrift van de oorfpronglijke monfterrol, welke moses hier, gelijk hij gewoon is, letterlijk invult. Vs. 47.] Dewijl deze telling diende, om de ftrijdbare manfehap onder de Israëliten te weten, en vervolgends de legerfchikking daarnaar te maaken, moesten de Leviten, die bijzonder bellemd waren tot den dienst van het Heiligdom, niet mede geteld worden. Vs. 50.] Deze dienst, van den Tabernakel te dragen, is naderhand, wanneer 'er, volgends hoofdst. VII- wagens geleverd werden door de Hoofden der ftammen, in zoo verre veranderd, dat de allerheiligfte heiligdommen, de wetkist enz. alleen gedragen, maar het woongebouw, de voorhof enz. op wagens vervoerd werden. vs. 53.] Indien naamlijk iemand te ftout en roekloos zich durfde wagen , en te dicht en onëerbiedig bij het Heiligdom komen, waardoor hetzelve ontheiligd kon worden. HOOFDSTUK IL vs. 1.] De Jooden weten ons netjens te verbaalen, wat elke hoofdftam voor een beeldenis in zijne bankre of vaandel gevoerd hebbe, juda,bij voorbeeld, IR 4] een  *32 KORTE AANMERKINGEN een leeuw; ruben een mensch; efraïm een ftier; en dan een arend enz. doch dit alles vervalt, zoodra men in aanmerking neemt, hoe de zaak zich toedraagt bij de Karavaanen in Arabiën. — Eene Karavaan heeft gemeenlijk één hoofdvaandel, maar dan heeft men bij de Karavaan, omdat! dezelve veel des nachts reizen, tot veldtekens, heirlantaarens aan lange ftokken, die 's nachts met vuur of licht branden, en, wanneer de reize bij dag wordt voortgezet, zonder vuur of licht, als veldtekens gedragen worden. Nu verbeelde men zich het gantfehe hraïlitifche volk, als vier Karavaanen, hebbende elke zijne baniere of vaandel, van welke kleur, en of zij ook met eenige beeldenisfen befchilderd waren, kunnen wij niet zeggen j maar bovendien hadt elke Karavaan of divifie van het Israëlitisch leger, behalven dit vaandel, zijne veldtekens of veldlantaarens, misfchien voor elk bijzonder gedacht één; deze zijn te verdaan door de veldtekens, welke van de vier banieren of vaandelen onderfcheiden worden. — Welk eene geregelde fchikking! juda krijgt hier reeds den voorrang, hem door jakob toegezegd, en maakt met issaschar en zebulon , even, gelijk hij, afftammclingen van le2 , cde voorhoede uit, hebbende het fterkfte leger. jje twee zwakfte legers trokken in het midden, ruben was hier verëenigd met simeön, ook, gelijk hij,een' aframmeling van leü, en met gad,den oudften zoon van zilpa, LEa's dienstmaagd. — efraïm, het derde leger,hadt bij zich manasse , zijnde zij beiden zoons van josef, en benjamiv.even als josef, uit rachel geboren. — De achterhoede werdt uitgemaakt door het  OVER NÜM. II. I4« 233 het fterkfte leger na dat van juda , alwaar dan , de andere zoon van zilpa, bij zich hadt aser en nafthali, afllammelingen van bilha, rachels dienstmaagd. . . Wanneer men dit hoofdstuk, benevens het volgende hoofdst. HL 21-38. naleest, vindt men deze fchikking der hrdèlitifche legerplaats , zoo als de Levlten den Tabernakel, en de hrdèlitifche ftammen, deze beiden, omringden en dekten. gad. ruben. simeön. vs. 14. re HuêL.j Deze heet hoofdst. I, 14. en X. 20. DEHuëL. réhdêi. fchijnt de waare lezing te ziin, welke de Griekfche Tekst der zeventigen ook op alle deze plaatzen heeft. Het verfchil ontftaat uit de verwisfeling der Hebt: letters 1 en 1, die zeer naar eikanderen gelijken. [& 5] HOOFD-  234 KORTE AANMERKINGEN HOOFDSTUK II!. vs. i.] Te weten, van hunne Nakomelingen. — moses nakomelingen worden in de volgende lijst niet bijzonder opgegeven; omdat de lijst enkel zoo verre wordt medegedeeld, als hier nodig' was. vs. 9.] Door hunnen ijver, hxod. XXXII. bij het oproer der Israèliten, bij gelegenheid van het gouden kali', hadden zij zich op eene uitnemende wijze gedragen , en zich, als 't ware, aan God gewijd, daarom worden de Leviten, boven de andere ftammen, tot den dienst van het Heiligdom afgezonderd, en aan den Hoogenpriester gegeven, als den eerften dienaar van den Godsdienst. vs. ia.] Van ouds namen de Eerstgeborenen, voor zoo verre zij weder hoofden der gedachten werden, de verrichtingen van den Godsdienst waar* doch dit zou, bij de oprichting van een volks-heiligdom , verfcheiden ongemakken veroorzaakt hebben, waarom wijslijk een geheele Ham , die tier Leviten, in de plaats der Eerstgeborenen , daartoe w rdt afgezonderd. vs. 28.] Hier meenen fommigen, dat men in plaats van 8600 zou moeten lezen 8300, want als men de getallen der Levitifche gedachten, famenvoegt, 8C00 6200 22300 krijgt men 300 meer, dan het getal,het welk vs. 39. wordt opgegeven, 22000. — Doch men heelt te recht aan-  over nüm. III. 43' - 1V- 3- 235 flangetterkt, dat deze 3°°. die aan liet pntfche Se" tal itó. 39- te kort komen, eerstgeboren onder de Leviten 'zullen geweest zijn. - Daar de Leviten voor de eerstgeboren kwamen, konden hunne eerstgeborenen zeiven niet wel in aanmerking komen, dewijl men geene eerstgeborenen tegen eerstgeborenen verruilen kon. _ Het is waar, dat het fchijnt, men hadt dezelven dan ook niet moeten tellen bij de «bijzondere geOachten, doch ik zie de noodzaaklijkheid hier van niet in. Wanneer men vs. 39- mogt invullen. Het getal — beliep 22000 perfoonen, [zonder de eerstgeborenen,] was alles klaar, en moses liet dit uit,omdat de zaak van zelve fprak. vs. 43.] Men merkt aan, dat dit getal der eerstgeborenen zeer klein voorkomt,zijnde naauwlijks één onder 42; zelfs volgends de aanmerking op vs. 28. zou de evenredigheid in den ftarn der Leviten nog ongelijker wezen, te weten, van de 74 mansperfoonen, maar één eerstgeboren. Doch men overweege , dat, om een eerstgeboren te wezen, die recht hadt, om het Priesterfchap te bekleeden, gevorderd werdt, dat, in gevalle het eerfte kind een dochter was, 'er geen eerstgeboorte in aanmerking kwam, ook moest de eerstgeboren zoon, zoo wel de eerstgeboren van zijn vader, als van Zijne moeder wezen, ook werden de kinderen van bijwijven niet gerekend. Dus hadt jakob maar éénen eerstgeborenen; op deze wijze zal de zwaarigheid merklijk verminderen. HOOFDSTUK IV. vs. 3.] hoofdst. VIII. 24. wordt deze tijd gefteld van  23° korte aanmerkingen van 25 tot 50 jaaren, men kan dit zoo begrijpen i dat de Leviten met bun 25de jaar begonnen, hunne broederen behulpzaam te wezen, en zich te bekwaamen tot hunnen dienst, dien zij met hun 3öfte jaar daadlijk aanvaarden moesten. vs. 6.] Dat is, zj moesten de draagboomen zoo fchikken, dat de Leviten de wetkist konden opheffen; want anders bleeven de draagboomen altijd aan de wetkist, exod. XXV. 15. vs. 14.] De Samaritaanfche Tekst vult hier in: Ook zullen zij (de Priesters) een purperen kleed fpreiden over het waschvat, en deszelfs dekzel, en het wet een kleed van huiden van zeehonden bedekken, en het op eene draagbaar leggen. — Ook fchijnt in de daad dit vers uit den Hebr. Tekst uitgevallen te zijn. vs. 16.] De oudlle zoon van den Opperpriester de aanftaande opvolger van zijnen Vader, hadt het opzicht over deze heiligdommen, om die zorgvuldig te bedekken, en tevens toe te zien, dat geene oneerbiedige hand dezelve ontheiligde, het welk eene onmidlijke doodftraffe ten gevolge zou hebben vs. 19. Vergelijk ook vs. 28. vs. 25.] Men zie over deze kleeden van den Tabernakel, exod. XXXVI. na. VS. ga> Stuk voor fluk.] Eigenlijk bij naame. Denkïijk waren alle deze zuilen, voetltukken enz. genommerd, 'en men hieldt 'er eene naauwkeurige lijst van. HOOFDSTUK V. vs» 2-4-] De wetten daaromtrent waren levit. XILt. XVI. enz. gegeven, en moesten nu ten uitvoer u ge-  OVER KOM. V. s3f gebracht worden, nu de Tabernakel opgericht, en de fegerfchikkïng in orde gebracht was. — Dus werdt den lsraïdten eerbied voor het Heiligdom, en voor den Godsdienst, die daar in geoefend werdt, ingeboezemd. Vs. 6.] Ik heb hier in de vertaaling eene kleme omfchrijving-moeten gebruiken, om den zin klaar te maaken. vs. 9. 10.] Deze verzen zijn in de gewoone overzetting even onverftaanbaar, ' als de voorigen, volgends" mijne vertaaling hebben zij geene opheldering nodig. —Het wordt aan elk vrijgelaten, om met zijne heilige gaven en gefchenken, welken Priester hij wil, te bevoordeelen,,' vs. 11.] Omtrent deze bijzondere wet van de overfpelige vrouw, die door ontrouw van haaren man was afgeweken,moeten wij het volgende aanmerken. Vooreerst, men moet hier alles beöordeelen naar de oosterfche zeden, volgends welken de rechten der mannen omtrent de vrouwen in 't gemeen grooter gerekend worden, dan bij ons. — Ten tweeden, het gebruik dezer wet diende enkel, in gevalle de man wel zeer waarfchijnlijke reden voor zijne ijverzucht hadt, maar geene bewijzen van de ontrouw der vrouw kon 'magtig worden. — Ten derden , dat alles hier zoo ftaatlijk en plegtig wordt ingericht, dat men niet ligt vermoeden kan,dat eene zich zelve fchuldig kennende vrouw het tot dit uiterfte kon laten komen, gelijk wij dan ook in het geheele Oude Testament geen voorbeeld ontmoeten, waar in deze wet van het iiverwater ten uitvoer is gebracht. — Ten vierden, de-  238 KORTE AANMERKINGEN deze wet moet geheel niet gelijk gefteld worden met die water- en vuur-proeven, welke in de bijgeloovige eeuwen in zwang waren. — Eindelijk, geen wetgever, zo hij niet, gelijk bioses, zeker ware.van het godlijk gezag zijner wet, zou hebben durven beftaan, zoodanige wet voor te fchrijven, waar eene onmidlijke godlijke ftraffe als het gevolg der misdaad wordt aangekondigd. vs. 15-] Geen olie of wierook., zinbeelden van vreugde en aangenaamheid, mogten in dit treurig geval geofferd worden, vs. 17.] Gewijd water uit het waschvat, dat in den voorhof ftondt, vs. 18.] Het hoofd or.tblooten, door haar den fluiër af te nemen. —Het yloekwater w^ndt bitter genoemd uit hoofde van de bittere gevolgen, welken het, in gevalle van fchuld, voor de vrouw hadt, misfchien ook, dat de Inkt, welke 'er vervolgends mede eimengd werdt, vs. 23. 'er eenige bitterheid aan gaf.& vs. 22.] MicHAëus meent, dat deze kwaal wel dat foort van waterzucht zou kunnen zijn, dat de artzen hijdrops ovarii noemen, bij het welk de vrouwen, onder het zwellen van den buik, en 't vermageren der heupen, eerst onvruchtbaar; en, bij. het toenemen der ziekte, tot de huwlijks-verëeniging zelve geheel onbekwaam worden; en eindelijk fterven, nadien de kwaal ongeneeslijk is. — Men verhaalt, dat, onder de Inwooners der Goudkust van Guined, eene bijna gelift ke gewoonte plaats heeft, doch daar uit te befluiten dat de Israèliten dezelve ook in Egijpte gekend hebben, fchijnt te voorbarig te wezen. vs. 23,]  OVER NUM. V. 23-3I. - VI. 1-3. 239 vs. 23.] Dus dronk de vrouw, als 't ware, den vloek in. ■ Met hoedanigen foort van inkt de Isra'è- liten ten dien tijde fchreven , is niet wel bekend, daHeer MicHAëus denkt aan bet zwarte vocht van den Blakvisch, waarmede de Jooden ook gewoon waren te verwen. VS. 24.] Te drinken geven, te weten, nadat hij een gedeelte van het fpijs-offer geofferd hadt, 'vs. 26. vs, 28.] Tot eene fpreekwijze, zoodat men zeggen zou: Indien ik fchuldig ben, overkome mij,bet geen die vrouw overkomen is! vs. 31.] Indien de vrouw onfchuldig ware, mogt zij echter den man geene verwijtingen doen, maar moest zich deze proeve getroosten. HOOFDSTUK VI. vs. 1.] Men moet zich van deze Naziree'rs geen verkeerd denkbeeld maaken, noch hen met de monniken, die geloften van kuischheid en onthouding van het huwlijk doen, vergelijken. — De Nazireers deeden eene gelofte, om hun haair voor altijd, of ook wel voor zekeren tijd, te laten groeien , geduurende welken tijd zij geen' wijn noch eenigen derken drank dronken. ■— Na het verloop van den door de belofte bepaalden tijd, werdt het haair afgefneden, en benevens andere offeren verbrand, waar omtrent hier de voorfchriften gegeven worden. Uit levit. XXV. 5. kan men beduiten, dat zoodanige gewoonte reeds voorheenen aan de Israèliten is bekend geweest, en misfchien in Egijpte gebruiklijk was. — VU 3.] Wijn-azijn, eigenlijk en liever, een tweede  54° korte aanmerkingen de wijn, welke gemaakt werdt, door de reeds uitgeperfte druiven met water te mengen, en dan andermaal uit te persfen enz. vu 7.] Te weten, door zijn haair, dat hij laat wasfchen, geeft hij het teken, dat hij zich aan God ■verbonden, en eene gelofte gedaan heeft. vs, 22.] In dezen plegtigen zegen, dien de Priesters over de Israèliten moesten uitfpreken, wordt de naam jehova driemaalen herhaald, en, ten minften heel waarfchijnlijk, wordt op den zeiven gedoeld in de zegenwenfchen, die, in 't Nieuwe Testament, en in de Brieven der Apostelen, voorkomen. VS. 25 ] De Oosterling acht het eene groote eere en geluk, wanneer hij het aangezicht van zijnen Vorst mag aanfchouwen, en fchrijft aan hetzelve eenen glans en luister toe, wanneer de Vorst zijn oog in gunst op hem vestigt. — Ook noemt hij alle heil met den' naam van vrede. Uit deze oosterfche denkbeelden moet men den zin van dezen zegen vérklaareh. vs. 27. Mijnen naam op hen leggen.] Hen plegtig in mijnen naam zegenen. HOOFDSTUK VII. vs. 1.] Gemecniijk denken de Uitleggers, dat dit hoofdstuk niet naar de orde des tijds geplaatst is, omdat de inwijding van den Tabernakel gefchied is op den eerften dag der eerfte maand, van het tweede jaar na den uittogt, ex 'd. XL. 2. maar dit Boek begint hoofdst. I. 1. met de tweede maand van dat jaar. — Evenwel kunnen de woorden vu r. en vs. 10. ki meer ruimte genomen worden, zoodat door deze ga-  6vernum. VU. " VIII. 1-7- 241 gaven der Stamvorften, deze gantfehe inwijding nu geheel voltrokken werdt. De zaak is van weinig aanbelang. — Dit is nodiger aan te merken, dat weder het geheele echte ftük of Protokol, bevattende de lijst dezer gefchenken, door moses hier wordt ingevoegd, zoodat niemand zich aan de herhaaling der zelfde woorden moet ftooten, als welke in zoodanige lijst niet vreemd kan wezen. vs. a.] Om die reden komen in de lijst deze Stamvorften ook voor naar de fchikking des legers j, hoofdst. II. vs. 89.] Deze aantekening, begrijp ik, dat ons te kennen geeft, dat deze gefchenken der Stamvorften door eene luide'Gods*ftem voor aangenaam verklaard werden. HOOFDSTUK VUL vs. i.] Vergelijk exod. XXV. 31. volgg. Welke de bijzondere reden zij, dat deze aantekening van den kandelaar hier herhaald wordt, kan men niet met zekerheid bepaalen. — Zoo veel kan men zeggen, dat thans, na het volbrengen der inwijding Van hèt Heiligdom , de verrichtingen en dienst van en in hetzelve geregeld werden waargenomen, ten minften zoo lang de Israèliten bij Sinaï gelegerd waren, waar toe dan ook deze aantekening kan behooren. Vs. 6. Reinig hen.] Door die plegtigheden,' welke vervolgends befchreVen worden, vs. 7.] Van dit water, zie beneden hoofdst. XIX. 9. — Dat zij zich al het haair moeten laten affchee[S] ren,  24- korte aanmerkingen ren, is de fterkfte reiniging, die daarom ook bij de meiaatfchen gebruikt wordt, levit. XIV. 8. vs. 8.] Dit eerfte jong rund ten brand-offer. vs. 9.] De aanzienlijkften en de hoofden der ftam men en genachten, die tot de volksvergadering werden afgevaardigd. — Te weten, niet altijd betekent deze uitdrukking het gantfehe volk, maar zij moet, volgends de omftandigheden, worden opgevat. vs'. ii.] De Leviten, die in de plaats der eerstgeborenen komen, worden als een offergefchenk des volks aangemerkt, van hier de plegtigheid van het opleggen der handen, (door de reprefentanten des volks, in 's volks naam,) en van de beweging, die denklijk in eene buiging, op de oosterfche wijze, zal beftaan hebben, waar door z:j, als een beweeg-offer, aan jehova worden aangeboden. vs. 12. Waarna gij.~\ aüron , welke hier dan aangefproken wordt. — Misfchien leest men beter met eene kleine verandering, waarna hij, aüron naamlijk, enz. opdat de reden doorlope. Doch dit is van geen belang. vs. i6.~\ Voor de opening van alle baarmoeder, de eerstgeboren eens ieders enz. heeft de gewoone overzetting al te letterlijk. — Ons wordt hier geleerd, dat alleen als eerstgeborenen aangemerkt worden zulke zoonen, die de eerfte kinderen waren van hunnen vader en van hunne moeder, de eerfte vrouw van den vader. Men vergelijke de aanmerking op hoofdst. BBL 43. vs. 19. Om de Israëliten te verzoenen.] Dat is, opdat de Israèliten voor ftraffen en onheilen bewaard blij-  over num. VIII. 24- IX. 1-23- X. i. 443 blijven, gelijk het vervolgends in dit vers verklaard wordt. vs. 24.3 Vergelijk boven hoofdst. IV. 3HOOFDSTUK IX. vs. 1.] moses gaat hier eene maand te rug, ten opzigte van den tijd, doch met oogmerk, om die bijzonderheid te melden, dat, volgends eene godlijke verordening, zulken, die op den gezetten tijd het Pafcha, door wettige verhindering, niet hadden kunnen vieren , hetzelve in de tweede maand, en dus eene maand laater, gevierd hebben. vs: 16.] Veele Uitleggers meenen, dat hier het woord des daags zij uitgevallen, en dat men lezen moet: Dat deze wolk des daags [de heilige woonmgl bedekte; dit komt mij voor, onnodig te zijn, alzoo de zin van zeiven fpreekt. vs 19.] Zij namen de wacht des Heeren waar. Naar de letter. - Ik begrijp het dus; wanneer het le-er eenigen tijd dil lag, ging de Godsdienst-oefening , in den Tabernakel, geregeld 1 voort, het welk, bij . korte legeringen,en gedadige optogten,niet voegzaam gefchieden kon. Vergelijk vs. 23- vs» 15-23.] Dus werden de Israïliten door God zelven geleid, exod. XIII. 21. 22. XL. 34-38. HOOFDSTUK X. vs. 1.3 Ook nog heden breekt de Karavaan, die na Mekka ter bedevaart reist, op, nadat de Trompetten geblazen zijn, en daar door het teken aan allen gegeven is. [5 a] 5>]  244 korte aanmerkingen vs. 5.] Wanneer tij met een gebroken geklank zul/en blaazen. — vs. 6.2 Het fpreekt van zelf, dat op het derde en vierde alarm blaazen, de overige legers in beweging moesten komen en opbreken. — De zeventig Griekfche Overzetters hebben dit in den Tekst ingevuld, doch de invulling is onnodig. vs. 9.] Eene zinlijke wijze van voordellen. — D; meening is: De Israëliten zullen, op het hooren van deze gewijde Trompetten, aan God hunnen Koning denken , hem om zijnen bijdand aanroepen, en daar op vertrouwende, den aanval met wakkerheid beginnen. vs. 11.] Na dat de Israèliten nu een vol jaar bij Sin ai hadden dil gelegen. Vs. 12.]De benaaming, woeftijn Paran, wordt niet altijd in denzelfden zin genomen; dan eens is het de gantfehe woedijn tusfehen Egijpte, Palaftina en Arabi'è, gen. XXI. 21. dan bepaaldelijk die woedijn, welke noordelijk van Sinafs woedijn zich uïtdrekt, tot het gebergte Seïr, en tot Kades-Barnea ; in deze woeftijn hebben de Israëliten meer dan ééne legerplaats betrokken. vs. 29.] Wij hebben op exod. II. 18. reeds aangetekend , dat het twijfelachtig is, of hobab dezelfde zij, met jethro , moses fchoonvader, dan of hij van denzelven onderfcheiden, en een broeder van jbthro geweest is, welk laatfte veel waarfcbijnlijkheids voor zich heeft, omdat wij duidlijk lezen exod, XVIII. 27. dat jethro wedergekeerd is na zijn land, daar hob.\b zich liet bewegen, om de Israëliten te ver-  over. num. X. 31-36. - XI i-3- 245 verzeilen, gelijk dan ook zijne nakomelingen onder de Israèliten zich gevestigd hebben, richt. IV. 11.— vs. 31.] Gif zult ons tot oogen zijn. In 't Hebr.— Het is waar, dat de wolk boven den Tabernakel de leidsman der Israëliten was, en het teken gaf, wanneer het leger opbreken, en waar het zich nederflaan moest. Doch, behalven dit algemeene,waren 'er nog bijzonderheden bij elke legering op te fpooren; bij voorbeeld , waar waterbronnen of putten , die de Arabiers zoo zorgvuldig weten te verbergen , gevonden werden , waar men hout kon bekomen , om te branden enz., tot dit alles kon hobab , wien, als een' omzwervenden Herder, deze oorden en gewesten bijzonder bekend waren, van uitnemenden dienst wezen. —■ vs. 33.] Men begrijpt echter, dat het volk zich el; • ken dag 's avonds nederfloeg, om de nachtrust te nemen. — Deze waarneming kan misfchien dienen, ter opheldering van fommige zwaarigheden, in de optelling van Israëls rust- en leger-plaatzen in 't vervolg. vs. 35. 36.] Hoe plegtig erkende dus moses telkens de Godheid, als den leidsman en Koning van Israël! HOOFDSTUK XI. vs. 1-3 ] Anders. ,, Het volk klaagde, het welk jehova's oor mishaagde, zoodat jehova het opmerkte", enz. — Door den blikfem ontftak eenig houtgewas, of doornftruiken, en de wind naa het leger der Israëliten zijnde, werden reeds de Tenten aan het uiterfte des legers aangedoken, het welk eene vreeslijke vernieling dreigde. Men vergelijke de wet. exod. XXïI. [S3] . <»  246 korte aanmerkingen 6. — Men gaf daarom aan deze rustplaats , den naam Tabeera,„ brand," moetende dezelve niet verre van Sinaï gezocht worden,alzoo het geval waarfchijulijk op den eerden der drie dagreizen, boven hoofdst. X. 33. gemeld, is voorgevallen. — Trouwens, daar wijst men nog een berg aan, dien men Safer noemt. vs. 4.] Zie exod. XII. 38. vs. 5.] Van alle deze voortbrengzelen is Egijpte nog heden vermaard; en zij zijn de gewoonde en geliefd de fpijzen in Egijpte. vs. 7.] Bedellium, eene foort van Arabifche gom. vs. 8.] Ik blijve in de laatde woorden van dit vers bij de gewoone lezing. Eigenlijk: de beste vochtigheid der olie, dat is, de beste olie, die het eerst uit de beste olijven geperst wordt; anderen echter meenen, dat het eerde woord wel deeglijk honigkoeken betekent, en dan zal de Vertaling zï]n;als van honigkoeken , met olie gebakken, wanneer hier de volmaaktde overëenkomst is met exod. XVI. 31. vs. 11.] Men moet zich moses voordellen, die, daar de togt naauwlijks een begin neemt, zich bedremmeld vindt, met een muitend volk, het welk zich, reeds op den eerden dag, na hun vertrek van Sinaï, beklaagt, en echter waren 'er langs den gewoonen en kortden weg, elf dagreizen van Hor eb tot Kades-Barne'd, op de grenzen van Kanaan. deut. I. 2. — Dan zullen ons zijne woorden zeer natuurlijk in zijne omdandigheden voorkomen. vs. 16.] Dezen moet men onderfcheiden van de Rechters, reeds te vooren door moses, op raad van jethro aangedeld, als ook van de Stamhoofden en Oudden,  over num. XI. 16-26. 247 den, die tot de gewoone volksvergadering werden afgevaardigd. Deze 70 mannen zullen eenen buitengewoonen Staatsraad, tot hulp en onderfteuning van moses, uitmaaken. vs. 16.] Ambtsfchrijvers. Van dezen, zie men onze Aanmerkingen op exod. V» 6. vs* 17.] Men mag denken , dat God, door het nederdaalen der wolk, of door te donderen uit deze/ wolk, zich zou openbaren, ten teken van zijne te. genwoordigbeid. — God belooft aan deze 70 mannen foortgelijke gaven, als moses bezat, waarvan een blijk zou wezen, gelijk wij uit het vervolg zien, dat zij, in geestverrukking, als Profeeten, fpraken. vs. 19.] Dus overvloediger, dan hun, een jaar te vooren, in de woeftijne Sin gebeurd was. exod. XVI. 13. Vs, ai>] Hier ontdekken wij in moses eene groote twijfelmoedigheid, die alleen uit de verlegenheid, in welke hij zich bevondt, uit hoofde van het morren der Israèliten, en welke zijne ziel als benevelde, kan verklaard worden. vs. 25.] Deze geestverrukking was een bewijs, dat zij meer verheven gaven hadden ontvangen, en moest hun gezag bij het volk wettigen , waarom zij ook enkel bij deze ééne keer bepaald bleef. vs. 26.] Waarom deze twee waren te rug gebleven, wordt niet gezegd; en de gisfingen der Uitleggeren kunnen niet met vaste bewijzen geftaafd worden. — Sommigen denken, dat uit eiken dam 6 mannen waren verkozen , en dus 72 in 't geheel, uit welk getal deze twee,misfchien bij het lot, waren uitgevallen.— Anderen vermoeden 4 dat zij door eene of andere on[S 4] voor-  24S korte aanmerkingen voorziene verhindering belet waren,om op te komen. Zou men ook niet kunnen denken, dat zij mede misnoegd waren, of wel weigerachtig, om eenen post van zoo veel aangelegenheid , onder een morrend volk, te bekleeden? En dit laatde fchijnt wel. het waarfchijnlijkst, omdat men dan best in daat is, reden te geven, waarom het zoo zeer bevreemde, dat zij, in het leger gebleven, en huiverig, om dit ambt te aanvaarden , evenwel die ongemeene gaven ontvingen, en waarpm josüï in zijnen ijver wilde, dat moses hen verbieden zoude. — ; vs' i8' Fan ziïne ïeugd af.] De gewoone overzetting heeft geenen goeden zin: één 'van zijne uitgelezefte jongelingen. vs. 29J 'Nu zijn ook de woorden en de wensch van moses verdaanbaar: Och! dat al het volk, dat zoo traag is, om God te gehoorzaamen, even als deze twee mannen, tot nadenken gebracht, endoorden geest van jehova gedreven werdtI enz. vs. 30 ] Om deze gebeurenis wel te vatten , moet men weten; dat het zeker kwakkels of wachtels zijn, die hier bedoeld worden. Dezen worden in die gewesten in zeer groote menigte dikwijls gevonden, en in Egijpte , daar zij zeer vet zijn, waar van men meent, dat zij ook in 't Hebreeuwsch den naam hebben, door de landlieden dikwijls met de hand gevangen. — Zij zijn trekvogels , die over de zee vliegende, en door den wind voortgeduwd, vermoeid van den togt, ergens nederdrijken, en dan gemaklijk met de hand gegrepen en verzameld worden. -~ Thans wer-  over NU M. XI. 31-35- - XH. i. H9 werden zij door eenen zuid-ooston wind ,ps.LXXVI1I. 26 over den Elanitifchen zeeboezem aangevoerd. „ 3,.| Sommigen vatten deze laatfte woorden, op den voorgang van joseeus dus op, dat deze vogels laag, en niet hooger dan twee ellen boven den grond, vlogen, zoodat zij gemaklijk met de hand te grijpen waren. vs 3a.] Nog heden plukt men in Egijpte de opgevangen kwakkels, en legt ze eenigen tijd, omtrent een half kwartier lang, in het heete zand te droogen, om ze te kunnen bewaaren. vs 83] Het overdaadig eten van deze'vogelen veroorzaakt, volgends de ouden, ftuiptrekkingen,ook wel de vallende ziekte. - De Israèliten, hunne lusten te gulzig boetende, ondervonden dra deze doodlijke gevolgen, volgends het geen God vs. ao. hun reeds hadt laten voorfpellen. — De woorden: Het vleesch was nog niet verteerd, kunnen in dezen zin genomen worden; het ontbrak nog niet, maar was 'er nog in overvloed. vs. 34.] Deze plaats kan niet verre af geweest zijn van de voorige Tabeëra, als zijnde dit geval gebeurd, geduurende de drie dagreizen in de woedijn Paran. vs. 35.] Hauroth, drie dagreizen van Sinaï. HOOFDSTUK XII. vs. i.3 Sommigan hebben gemeend, dat deze Ku* fchitifche vrouw dezelfde zij als zippora, doch geheel onwaarfchijnlijk. zippora was eene Midianitinïtn moses was met haar, reeds 40 ]m* geleden, getrouwd — Mosse heeft dan, het zij dat zippora [S 5] thans  üSo korte aanmerkingen thans overleden was, of benevens haar,doch het eerfte het waarfchijnlijkfte, eene Kufchitifche getrouwd. — De benaming van Kufchhen is vrij ruim in het Oude Testament, en behoeft daarom niet bepaaldelijk van de EtMöpièrs of Abijsfmiërs genomen te worden. De Kufchitm waren uit cham oorfpronglijk, daarom zal dit huwelijk aan aSron en mirjam te meer mishaagd hebben, en dewijl dezen hunne afkeuring wilden doen gelden, beriepen zij zich daar op, dat zij, niet min dan moses, met godlijke aanfpraken en ingevingen verwaardigd waren. ** van aüron weten wij dit met zekerheid uit verfcheiden voorbeelden. — Van mirjam hebben wij dechts ééne plaats, die hier toe kan gebracht worden, exod. XV. 20. vs. 3.] Ik vind geene reden, om deze woorden voor een bijvoegzel van laater tijd te houden, en nog veel min, om te denken, dat moses dus niet van zich zeiven hadt kunnen of moeten fchrijven.— De woorden komen hier niet voor als een lof van zich zeiven, maar als eene redengeving, waarom jehova zich onmidlijk dezen twist aantrok, om moses gezag te handhaaven. — Zeker, indien moses niet verbaazend geduldig geweest ware, hoe zou hij zoo veel oproeren, en verwijtingen van het volk, en van zijn eigen huisgezin, hebben kunnen doordaan? vs. 6.] moses hadt meer onmidlijke en duidlijke Gods-openbaringen. — Hij was verwaardigd, op den berg Sinaï te mogen naderen, tot het doorluchtig teken van Gods tegenwoordigheid. — Op dezelfde wijze  over NUM. XII. 10-ió. 251 ze ontving hij telkens de bevelen van jehova, op eene duidlijke gemeenzame wijze. vs 10.] Meermaals gebeurt het, dat, bij het eerfte uitbreken der melaatsheid, de perfoon, die 'er van aangetast wordt, zulks zelf niet eerst befpeurt, maar een ander, dewijl de melaatfche puisten dikwerf zeer fchielijk zich openbaaren. vs. 11.] AaaoN verzoekt moses, dien hij beledigd hadt, om vergeving, en, gelijk dit niet anders kan opgevat worden, tevens om zijne voorbidding bij God. vs. 12.] Een gepast beeld, om de toevallen der melaatsheid uit te drukken. Geheele leden worden doof, gevoelloos, en vallen ten laatften geheel af. vs. 13.] Of volgends eene andere punctatie: Ach neen! herftel haar toch! vs. 14.] Geen grooter fmaad bij de Oosterlingen, clan in 't aangezicht gefpogen te worden; wanneer een vader dit onderfteld wordt aan zijne dochter te doen, moet zij hem zeer groote reden tot misnoegen gegeven hebben, en zij mag zich van fchaam te verbergen. vs. 16.] In de woeftijn Paran, misfchien bij den berg, dien men nog dezen naam geeft, tien uuren noordwestelijk van Sinaï gelegen , en wel benoorden den zeiven, aan liet einde der woedijn Paran. — De togt ging dus langzaam voort; waar van echter redenen genoeg te geven zijn, voor een zoo groot leger, met vrouwen , kinderen, vee enz. en van wegens de gebeurenisfen, dezer dagen voorgevallen, die den togt ftremden. HOOFD-  ?5a korte aanmerkingen HOOFDSTUK XIII. vs. i.] Van hier zondt moses de verfpieders na Kanaan, op last van God, doch waartoe de begeerte des volks aanleiding gaf. df.ut. I. 22. IX. 23. Het maakt geene zwaarigheid, dat daar en elders de verfpieders gezegd worden, gezonden te zijn uit KadesBarneq, en hier uit de woeftijn Paran, alzoo wij dit van het uiterfte noordelijkfte gedeelte dezer woeftijn, welk niet ver van Kades was, te verdaan hebben. VS. 16.] Het zij, dat moses thans dezen naam veranderde , of zulks te vooren reeds gedaan hadt. — De woorden kunnen beiden veelen, en met den naam josua is hij reeds in exodus ons voorgekomen. HosEa betekent, hij heeft geholpen, josua, jehova is helper. vs. 17.] Het zuiden is eene bijzondere benaming van het zuider-deel van Kanaan. gen. XIII. 1. VS* 2i.] Zin, de woeftijn, lag tusfehen de zuidergrenzen van Palafiina, het land der Edomiten, en de woeftijn Paran. — Rechob lag geheel noordelijk in het land , niet verre van Sidon. — Hatnath nog noordelijker, in Sijrién aan den Orontes, naderhand Epifanid genoemd, thans weder den ouden naam dragende; dus hebben dan deze verfpieders het gantfehe land doorgereisd. *b. 22.] Stammen; dit heb ik ingevuld, opdat men niet aan drie bijzondere perfoonen zou denken, het welk hier niet te pas komt. — Zij waren Enakiten, dat is, of afftammelingen van .enak, of hol-bevvooners. — Men heeft in dat deel van Palafiina, om- ftreeks  OVER NÜM. XIII. 13-28. 253 ftreeks Hebron, verbaazend ruime onderaardfche holen en fpelonken, in welken oudtijds verfcheiden volksftammen hunne woningen hadden, ruwe , onbefchaafde, en woeste menfchen. — Zo'dn, meent men, is Tanis, één der Hoffteden van de farao's, de' hoofdftad van Neder-Egijpte, niet verre van de monden des Nijls, en het land Gofen. vs. 23.] Dit dal Eskol, of der druiven, - ligt tusfehen Jerufalem en Hebron, drie mijlen ten noorden van de laatfte ftad, echter een weinig westwaards afgaande. — Het moet ons geheel niet bevreemden, dat zij een tros druiven met hun beiden aan een ftok droegen. Men heeft niet alleen groote en zwaare druiftrosfen in Paltefïina, mjiar ook deeden zij dit, om de druiven niet te kneuzen , maar gaaf en ongefchonden over te brengen. — Elders heb ik hier van meer gezegd. — vs. 26.] Van de vruchtbaarheid van Kanaan, kan men mijne Aardrijkskunde des Bijbels nalezen. vs. a8. De fteden zeer groot.] Men heeft wegens de menigte van fteden, die vervolgends voorkomen, zoodat de Leviten alleen 48 fteden ontvingen, gedacht, dat men dit, zeer groot, moest opvatten, als eene vergrooting der verfpieders, doch ik zie 'er geene reden voor. Zij zeggen niet, dat alle fteden zeer groot zijn, maar fpreken onbepaald, en zeker Hebron, Jerufalem, Jericho enz. waren toen reeds aanzienlijke fteden. Het land was thans in grooten bloei, en de KanaSnitifche bewooners in hunnen grootften welftand, het welk zelfs uit hunne weelde en ongebonden  554 korte aanmerkingen den zeden kan worden opgemaakt. — Men vormt zich hier doorgaands valfche denkbeelden. Het gebergte.] Het land om Hebron en Jerufalem^ trouwens de Hethiten woonden om Hebron, en de Jebujiten te Jerufalem, naar hun Jebus oudtijds geheten. Hethiten, Jebufiten, en Amoriten, waren ook Kanaanitifche ftammen , doch die ftammen , welke midden in het land, tusfehen de zee en den Jordaan woonden, hadden den algemeenen naam van Kanaaniten, naar den ftamvader kanasn, bijzonder blijven behouden. vs. 32. ongezondlandTfEen land, dat zijne inwooners verteert. Andeveti nemen het voor een land, dat aan geduurige oorlogen is blootgefteld. Anderen meenen,dat zij willen zeggen: het land is zoo volkrijk, dat het alle zijne bewooners niet voeden kan. — Men ziet, dat de verfpieders alles bijhaalen, om het volk eenen fehrik aan te jaagen. — Men kan dit niet anders toefchrijven, dan aan hun, door de flaavernij van Egijpte, nog meer dan te veel nedergeflagen, geest en moed, die, op het minfte gevaar of moeite, vertzaagd was. vs. 33.] De Kanaaniten kunnen over het geheel grooter en forsfeher menfchen geweest zijn dan de Israëliten, gelijk de noordelijker volken doorgaands de zuidelijker in ligchaams-groote te boven gaan, maar aan eigenlijke reuzen, behoeven wij hier niet te denken. De vreeze deedt ook, in de verbeelding der verfpiederen, alles grooter en forsfeher voorkomen. HOOFDSTUK XIV. vs. 1.] De volksvergadering, de afgevaardigden tot de groote vergadering , onderfcheiden van het volk. vs. 3.]  OVER NUM. XIV. 3-45. 255 vs. 3.] De laage, flaaffche geest der Israèliten openbaarde zich nergens fterker dan hier, daar zij liever naa Egijpte willen keeren, dan edelaartige pogingen doen, om, als een vrij volk, in hun eigen land de voordeelen der vrijheid te genieten. vs. 5.] Zoo veel deeden deze waardige mannen, om het volk te bemoedigen! ys. 9.] Zij zijn ons broodi hunne fchaduw is van hun geweken. vs. 10.] Waarfchijnlijk onder hevige donderen en blikfemen. vs. 18.] Vergelijk exod. XXXIV. 6. 7. vs. 19.] Hoe edel, hoe groot vertoont zich moses hierl waarlijk een vader des volks! vs. 22. Tienmaalen.] Een bepaald getal voer een onbepaald. vs. 24.] En josua, gelijk uit het vervolg blijkt. Deze wordt hier niet genoemd, omdat hij toch beftemd was, om de heirvoerer van Israël na moses te wezen, en dus niet met naame behoefde gebijzonderd te worden. vs. 25.] Bij de aannadering der Israèliten, hadden deze volken hunne magten faamgetrokken, en zich tusfehen het gebergte gelegerd, om de toegangen van hun land te bezetten, en het indringen der Israèliten te verhinderen. — jehova thans op de Israèliten misnoegd zijnde, waren zij van zijne befcherming ontbloot, en niet beftand tegen hunne vijanden. — Nu kregen zij bevel, om weder te rug te trekken, de woeftijn in, naa den'kant van den Arabifchen zeeboezem, van waar zij,van den berg Sinaï af, hunnen optogt begonnen hadden. «• 26.]  25<5 korte aanmerkingen vs. 26.3 Het volk geheel vertfaagd, hieldt nog aan met klaagen en morren. vs. 28.] Vergelijk vs. z.- vs. 30.] De plegtigfte eed gefchiedde, met opheffing der handen, van daar deze fpreekwijze. vs. 31.] Wanneer zij 'er daadlijk bezit van zullen nemen. vs. 33.] Geene kinderen worden, doof de godlijke rechtvaardigheid, om de misdaaden hunner ouderen; geftraft, maar wel de ouders in de kindéren. Dit zijn onderfcheiden zaaken. vs. 34.3 De laatfte woorden zijn in de gemeene vertaaling: Gij zult gewaar worden mijne afbrekinge. — De Israëliten zouden anders thans in Kanaan getrokken zijn, maar nu moeten zij weder te rug trekken, en zo zij pogingen deeden, om in het land te dringen, die zullen niet flaagen. Vergel. vs. 44. Zonder God konden zij geenen vöorfpoed hebben. vs. 36.] De onmidlijke dood van deze 10 verfpieders moest zeker thans de drift der muiterij beteugelen , maar was echter niet in ftaat, om de gezindheden der Israëliten te verbeteren. vs. 39. 40.] Juist het karakter Van eerie flaafachtige Natie, van het ééne uiterfte in het ander. Geene waare en bezadigde kloekmoedigheid, maar vertfaagdheid of woedende wanhoop. vs. 45.3 Dus wordt deze plaats bij voorverhaal génoemd. Wij zullen 'èr hoofdst. XXI. 3. meer van moeten zeggen. — Op deze wijze moesten de Israëliten .tot hunne.fchade en fchande,leeren,wathetzij, Gode ongehoorzaam te wezen. HOOFD-  OVER NUM. XVï 1-32. i-57 HOOFDSTUK XV. ' vs. 1.] Deze wet, om een fpijs-offer bi] andere offers te voegen, zou eerst kracht hebben, nadat zij in Kanaan gekomen zouden zijn, omdat zij in de woeftijn niet konden onderfteld worden, dien overvloed van meel, olie , en wijn, altijd te zullen bezitten. Wanneer, en bij welke gelegenheid deze wet gegeven is, kunnen wij niet met zekerheid zeggen. — Indien kort na het aankondigen van het bevel, om weder te rug in de woeftijn te trekken , dan kan zij tot troost gediend hebben voor het mismoedig volk, alzoo zij als zekar onderftelt, dat de Israëliten ééns bezitters van Kanaan zullen wezen. vs. 4.3 Een tiende, te weten, van een Efa, dat is, een Romer, zekere mate van drooge waaren, gelijk een Mn, eene mate van de natte waaren was. vs. 6.3 Te weten, een ram van drie jaaren oud, terwijl het voorgaande op jonger vee ziet. Vs. 20.] Te weten, van het geen men voor het eerst bakte van het nieuwe koorn, bij eiken oogst. vs. 30. 31.3 Vergelijk hebr. X. 28. vs, 32.3 Deze Sabbathfchender deedt zulks, niet uit vergeetlijkheid of dwaaling, in zulken geval zou hij met een verzoen-offer zich hebben kunnen verzoenen, maar opzetlijk, gelijk daarom de uitfpraak van God is, dat bij moet fterven, waar bij dan ook de wijze van doodftraf bepaald wordt, te weten , de fteeniging. — In 't gemeen was wel de dood op deze misdaad gefteld, exod. XXXI. 15. maar de wijze van dood was niet uitgedrukt. lT1 vs. 37.3  253 korte aanmerkingen vs. 37.] Dewijl 'er zulk een gewigtig onderfcheid door de wet gemaakt werdt, tusfehen overtredingen , die'opzettelijk , en die, uit vergetelheid, of bij misdag en dwaaling, gefebieddén,was 'er niets nodiger, dan een geduurig herdenken aan de wetten van God; bij den zinnelijken Oosterling was het nuttig, ten dien einde zekere tekens te hebben en te dragen, waar toe dan het tegenwoordig voorfchrift dient. — Om het welk te beter te verdaan, dient men te weten , dat het opperkleed der Israèliten een groot vierkant ftuk laaken, of doek van eene andere ftof was, gelijk de Arabiers nog dragen, en het welk zij Hijk noemen, waar aan misfchien ons woord huik zijnen oorfprong verfchuldigd is; aan de vier hoeken van dit kleed, dat zij over hunne kleederen doegen, moesten deze kwastjens worden vastgemaakt.— Door dit teken onderfcheidden zich dan de Israèliten van alle anderd volken, als met een foort van liverij van hunnen Vorst, jehova. lts. 39.] Naar de letter: Gij zult naar uw harte en naar uwe oogen niet fpooren, om die na te hoereeren» HOOFDSTUK XVI. vs. 1.] Dit oproer van korah was eene onderneming, om het Priesterfchap meester te worden, het welk aan het gedacht van aüron was opgedragen, en van de overigen, om het burgerlijk bewind in handen te krijgen, en de eerstheid van hunnen ftam ruben, als den eerstgeborenen van jakob , te handhaaven. — Dit eerstgeboorte-recht heeft toch, in vervolg van tijden , meermaalen tot wanorde en naarijver onder de  over. hum. XVL 3-12. ?5o hraèlitifche ftammen aanleiding gegeven. — Indien dit geval gebeurd zij, kort nadat het bevel gegeven was, om te rug te trekken , gelijk niet onwaarfchijnlijk is, zullen zij het misnoegen des volks deswegens tot hun voordeel hebben willen gebruiken. — Dit oproer was derhalven gevaarlijker dan één der vorigen* omdat heerschzucht en Priester-hoogmoed 'er de hand ih hadden, en zoo veel aanzienlijke mannen de hoofden van hetzelve waren. vs. 3.] Dit was het voorwendzel. Elk der Israëïiten hadt gelijke rechten,waarom matigen dan moses en aüron zich zoo veel aan, dat zij het Priesterfchap vastmaaken aan het geflacht van dezen laatften? — Wonderlijk, wanneer heersch- en ftaatzucht haare belangen 'er iö vinden , fpeelen zij met de vólks-rechten, óm de goede gemeente te begoochelen, die zij anders elk oogenblik gereed zijn te onderdrukken! vs. 4.] De invulling was nodig, om den zin klaar te maaken. vs. 7.] moses keert de befchuldiging om; niet hij, die, volgends uitdruklijk bevel van God, te werk ging, en zijm eigen voordeel niet bedoelde, dewijl hij niet zijn geflacht, maar dat van zijnen broeder aüron,tot het Priesterfchap beftemde, maar zij matigden zich te veel aan, daar zij op het Priesterfchap aanfpraak maakten, waar tegen echter God den dood bedreigd hadt. hoofdst. III. 10. vs. 12.] Eigenlijk: Wij züllên niet opkomen! Het is te ver gezocht, wanneer venema wiï, dat zij geweigerd hebben, op te trekken , om weder te rug te kecren in de woeftijn, daar van wordt hier niet ge\T =3 fpro-  27 thans, in dit jaargetijde, dat de Israèliten zich hier bevonden, niet vloeide. VS. 9- i°-j dit vvas nu de tweede reize5 ecns te Masfa en Meriba. ESGB. XVH. 7. in het begin der reize. — Ondertusfchen wankelde hier moses in zijn geloof, gelijk bleek uit het tweemaal flaan der rotze. Vergel. vs* 12. VS. 12.] Verheerlijken, heiligen, vs. 13.] Te onderfcheiden van Masfa en Meriba. Exod. XVII. 7.— Men vertoont ook dezen rotdeen, even gelijk den daar gemeIden,nog heden,doch 'eris zeer veel reden, om een vroom bedrog te vermoeden. vs. 14.] Dewijl de Edomiten met de Israèliten uit denzelfden dam waren voortgekomen, dezen van jakob , genen van esau, beide zoonen van isAaK,mogten de Israèliten, volgends godlijk bevel, de Edomiten niet beöorloogen, ondertusfchen was door hun land van de plaats, daar thans de Israëliten gelegerd waren, de beste gelegenheid, om in Kanaan te dringen; derhalven verzocht moses den vrijën doortogt door der Edomiten land. vs. 14. Dat met u vermaagdfehapt is.] Letterlijk: zoo fpreekt uw broeder Israël. vs. 16.] Eenen Engel, anderen,: eenen bode, verftaande daar door moses , het geen mij echter niet voldoet. De naam van jehova's Engel, als den bevrijder van Israël, was thans reeds bekend genoeg bij de omliggende volken. VS. 17.] Van de noodzaaklijkheid en het gebruik van putten en regenbakken in die landen, hebben wij reeds meermaalen gelegenheid gehad, om te fprsken. De  268 KORTE AANMERKINGEN De Israëli te» zouden zich behelpen met het weinig water, dat zij zouden vinden, of zich genoegzaam van water voorzien , om daarmede zich te kunnen onderhouden, zoo lang zij in Edoms land zouden wezen, en het geen zij gebruiken zouden uit de putten en regenbakken, zouden zij betaalen. vs. 19. vs. 19.3 De laatfte woorden van dit vers zijn eenigzins moeilijk. De zin fchijnt te wezen: Wij hebben geheel omtrent u geene kwaade oogmerken, en zullen, ongewapend, en zonder ons uit te breiden of op te houden, door uw land trekken. vs. 21.] Omdat God niet wilde , dat zij eenig geweld tegen de Edomiten gebruiken zouden, deut. II. , zij trokken dan weder zuidwaards te rug, om , langs eenen omweg, zich bezuiden het land der Edo~ tniten oostwaards te wenden. Dit kon gefchieden, omdat, fchoon de Edomiten hun gebied hadden uitgeftrekt tot Eziöngeber aan de Elanitifche golf toe, echter tusfehen beiden veele ftreeken lagen, die door andere ftammen bewoond werden, of in 't geheel niet in bezit genomen waren. Vs, 22.] Deze berg Hor fchijnt. dezelfde te zijn, met het gebergte, dat hedendaags het gebergte Te, en voor een gedeelte ook Akaba, heet. 'vs. 28.] deut. X. 6. zegt ons nader , dat aüron te Mofera fterf. Wij zullen te dier plaatze meer zeggen. Genoeg is het, Mofera lag in of op het gebergte Hor. HOOFDSTUK XXI. vs. i.] Dit Bar ad was gelegen in het zuiderdeel van  3 VER NUM. XXI. I. 20~9 van Kanaan, deszelfs Vorst fchijnt zijne bezittingen ver in de woeftijn uitgebreid te hebben, en het was waarfchijnlijk dezelfde Kanaanitifche ftam, die wij, hoofdst. XIV. 45. lezen, dat, met de Amalekiten verëenigd, zijn leger in het gebergte hadt» nedergeflagen, om den Israèliten den, intogt in het land te beletten , gelijk zij dan ook dit roekeloos volk toenmaals, dat is, voor 38 jaaren, geflagcn hadden. De Verst van Har ad, thans vernemende, dat de Israëliten weder op de grenzen van zijn rijk genaderd waren , en dien zelfden weg fcheenen in te (laan, dien hunne verfpieders voorheen genomen hadden,' fchoon in de daad de eerfte aanval niet op hem gemunt was, nademaal de Israëliten reeds den doortogt door het land der Edomiten hadden verzocht, en die geweigerd zijnde, zich op marsch begaven , om , buiten het land der Edomiten om, zich obstwaards te wenden, en van daar Kanaan in te trekken, evenwel ongerust, uit hoofde van hunne nabijheid Op zijne grenzen, befloot hen aan te tasten, denkende, dat het hem even goed gelukken zou, als het zijnen dam voor 38 jaaren gelukt was, hij viel ook in de daad de Israëliten. aan, en maakte eenige gevangenen, maar nu deeden de Israèliten eene gelofte, van den Cherem of verbanning, en het werdt hun toegelaten , hem te beöorloogen , gelijk zij , met goed gevolg deeden, zijné delen, in de woedijn gelegen, uitroejende en verbannende, en aan die plaats daarom den naam Hor ma gevende. Dit geval is onderfcheiden van den krijgstogt, richt. I. 16. 17. en door onze aanmerking wordt ook de zwaarheid beantwoord, die men maakt, hoe het moog- üjk  Zjo. KORTE AANMERKINGEN lijk zij, dat jos. XU. 14. een Koning van Harad, en een van Rorma, voorkomt onder de Koningen, door josua overwonnen. Te weten, de hoofdftad Harad fchijnt ten dezen tijde ongemoeid gebleven te zijn, omdat de Israèliten langs dezen weg niet in Kanaan moesten trekken. — En in het verbannen en verwoeste Horma kan zich, na het vertrek der Israëliten, een andere Kanaanitifche ftam nedergeflagen, en die ftad weder opgebouwd hebben, zoodat die zijnen bijzonderen Schrik of Koning hadt, toen josua eenige jaaren daarna het land veroverde. — 'Vraagt iemand, waarom de Israëli ten deze overwinning niet vervolgd hebben,en dieper in het land zijn ingerukt? dan kan ik niet anders antwoorden dan, en dit antwoord is ook, meen ik, voldoenend: Het plan lag anders, en dit plan moest uitgevoerd worden. Zij moesten, niet van den zuidwestkant, maar door der Edomiten land,van het zuiden,of liever zuidoosten,intrekken, en toen die doortogt geweigerd werdt, zich geheel oostwaards wenden, om dus over den Jordaan in het land te vallen. En van achteren bleeken de verheven oogmerken der Godheid met dit plan,toen het land van sihon en og vooraf door de Israèliten ber magtigd werdt. vs. 4.] Te weten, na den oostelijken of Elanitifchen golf, van den Arahifchen zeeboezem. — Men kan uit de voorgaande aantekening de aanleiding tot dit nieuw gemor ontdekken. — Het volk zal van de overwinning op den Koning van Harad gebruik hebben willen .maaken , en wordt daarom verdrietig,om-  OVER NUM. XXI. C-ll. *f% dat hun dit niet vrijftaat enz. Eigenlijk naar de tetter: de ziele des volks werdt kort. — vs. 6.J" Niet vuurige Hangen. — michaSlts maakt vrij waarfchijrdijk, dat deze dangen van het foort der Cerasten, die anders bij de ouden Bafilisken genoemd werden, waren. Zij heeten Cerasten of gehoornde, of hoorn/langen, omdat zij twee voelhoorntjens op den kop dragen. Zij zijn wel klein, en haaien weinig meer dan twee of drie voeten, maar daar tegen zijn zij zeer geducht, door hun derk venijn. — vs. 9.] Men weet, hoe de Zaligmaaker, joSnn. JIL NiKODEMUS op deze gebeurenis wees, toen hij hem van de verborgenheid van zijn lijden aan het kruis fprak. — En met recht. Dat eene fiang aan eene ftauge opgerecht;en het aanzien van dezelve,een geneesmiddel zou zijn tegen den beet van dangen,zal nienigen Israëliet ook toen vreemd gefcheenen hebben, die niet tevens door het geloof verder zag, en hem befchouwde , die waarlijk de bevrijder van Israël was. Vergelijk het Boek der Wijsheid. XVI. 7. vs. 10 ] Indien dit Qboth hetzelfde is met het Oboda, dat de ouden kennen, was het eene plaats in het land der Nabatheën, woonende omtrent de doode zee, ten zuiden en zuid-oosten van dezelve; en dan heeft Ohoth gelegen noord-oostelijk van Kades enden berg Hor. vs. 11.] De heuvelen van Abarim te onderfcheiden van het gebergte van dien naam; liggende het laatden ten noorden, en deze ten oosten der Moabiten, wier land de Israëliten, zoo wel als dat der Edomi. M, omtrokken. vs. 12.]  £^2 KORTE AANMERKINGEN vs. ü.] Anderen de vallei Zered, want het woord betekent dan een vallei of dal, dan weder een beek, de reden is, omdat men in die landen veele dalen heeft, die in den regentijd" een beek, en in den droogerl zomertijd, een dal zijn, wanneer de beeken zijn uitgedroogd. Men kan den loop van deze beek Zered niet met voldoende zekerheid aanwijzen. Ik heb 'er van gefproken in mijne Aardrijkskunde des Bijbels. vs. 13.] Aan deze zijde, of aan gene zijde, beide, naar mate men de plaats fielt, daar moses zich bevonden heeft. Indien wij den rechten loop van deze rivier konden bepaalen, zouden wij hier meer zekerheids hebben, thans weten wij alleen, dat het eene rivier is, die van eene hooge rots haaren oorfprong nemende, en daar in eene diepte ftortende, vervolgends door den famenloop van verfcheiden beeken vergroot, in den Jordaan, of in de doode «e, vloeit. —Daar zij de grenspaal der Mo'ibiten en Ammoniten uitmaakte, is het zeker, dat de Israèliten, fchoon bij den Arnon gelegerd , zich niet bevonden op het grondgebied der Mo'dbiten. vs. 14.] Wij vinden in het Oude Testament meermaalen gewag van een Roek, onder den Titel: de oorlogen des heere, het welk eene verzameling van aloude krijgszangen fchijnt behelsd te hebben; die, van tijd tot tijd , met gezangen op groote gebeurenisfen doelende, verrijkt fchijnt te wezen. — Het oogmerk van deze en de volgende aanhaaling is, om het recht der Israèliten op dat land, het welk zij van den Amoritifchen Koning sihon veroverden, tegen de Moëbiten, te doen opmerken, en te toonen, dat de Mei-  over num. XXI. i4-16. Ó73 Moabiten thans niet in bezit waren van deze landdreek, maar de Amoriten, die ze hun ontnomen hadden, waar omtrent men richt. XI. moet nalezen, en met dit gefchiedverhaal vergelijken. vs. 14. 15.] Een afgebroken ftuk uit een oud historisch lied, het welk even daarom voor ons duister is,echter zoo, dat wij 'er dit duidlijk uit zien,dat de Ar non daarin, volgends zijnen loop, befchreven wordt, en wel als de grensfcheiding uitmaakende van het land der Moabiten. — Tot opheldering dient het volgende : Het godgewijd gedenkteken:] Anderen nemen het woord, Vaheb, voor een' eigen naam. Sufa.~] Suph wordt ook deut. I. i. gemeld, verders is de gelegenheid der plaats ons onbekend. Ar.] Is eene vermaarde Had in het Modbitifche land, naderhand Areöpolh; hedendaagsch Mab of Mob, eene verkorting van Moab. En met een elleboog.] Gelijk wij ook fomtijds zeggen van eene rivier, die een elleboog maakt. vs. 16.] Deze woorden zijn moeilijk.— Met de gewoone overzetting in te vullen, [reisden zij,] is niet alleen hard, maar komt ook niet overeen met de lijst der legerplaatzen. num. XXXIII. Andere opvattingen Voldoen ook niet genoeg. — Zie hier,wat ik,omtrent deze duistere plaatze , gisfe, te weten, dat zij eene ophelderende aanmerking behelst, welke den zin van de voorgaande aanhaaling uit het oude lied opvat, en den loop van den Arnon vervolgt, van daar hij, een' felleboog maakende, langs de Noorclergrenzen van Mo&b begint te droomen; loopende dan naar den kant van dien \V] veri  2-7* korte aanmerkingen vermaarden put, welken de Israèliten met zoo veele plegtigheid delfden, en die ten Noord-westen van den Amon was. vs. 18.] Ook dit is eene nieuwe aanhaaling van een .oud lied, volgends het welk blijkt,dat 'deze vermaarde put door de Israëlitifche Stamvorften zoo plegtig gedolven, en dus een eigendom der Israèliten was, waar omtrent de Moabiten geene aanfpraak konden maaken. — Het welk met het oogmerk van deze plaats , in derzelver verband, overeenftemt. vs. 19.] Geloof ik, dat de aantekening vervolgt, nopens den loop van den Arnon, welke aantekening klaarer voor ons zou wezen, indien wij de gelegenheid der plaatzen, hier gemeld, nader kenden. — vs. 21.] De Israèliten, nu gelegerd aan den Arnon, moesten, of door het land der Moabiten, of van den Amoritifchen Koning sihon, trekken. De Israèliten moesten de Moabiten, even gelijk de Ammoniten beide afdammende van loth, en dus met hun vermaagdfchapt, ontzien; daar was dan niets overig, dan aan sihon den doortogt te vraagen; wiens volk eene ftam was der Kanaaniten. vs. 23.] Jahza was eene Moabitifche ftad. vs. 24.] De Jabbok is ons r^eus voorgekomen. gen. XXXII. 22. Want de grenzen.] Als zijnde door het gebergte ingefloten. — Dit wordt 'er bijgevoegd, naar alle waarfchijnlijkheid, om reden te geven, waarom sihon de Ammoniten niet, zoo wel als de Moabiten, hadt aangetast. vs. 25.] Hesbon, de hoofdftad der Amoriten, lag in  OVER HüM. XXI. 26-30. ÊfS ?£ gebergte, tegen over Jericho , omtrent 20 uuren gaans van den Jordaan. vs. 26.] Dit dient tot nadere bevestiging, dat, de Amoriten dit land den Moabiten ontnomen hebbende, en de Israëliten hetzelve op hen veroverende, de Moabiten geen recht op hetzelve konden voorwenden, vs. 27.3 Wederom een krijgslied , denklijk uit dezelfde verzameling van het Boek der oorlogen des Heere ontleend. sihons hofftad.~] Gelijk bij de ouden doorgaands de Hof- en hoofdlieden zeer flerke vestingen waren, zoo was Hesbon insgelijks uitmuntende in fterkte, entevens in pracht van gebouwen. vs. 28.] Daar werdt de oorlog befloten tegen de Moabiten, van daar brak sihon met zijn heir op enz. Deze is de meening der woorden. Ar enz.] Evenwel behielden de Moabiten, of kregen, bij de daar op gevolgde vrede,deze ftad weder,gelijk zij naderhand als eene voorname Had van dit volk meermaalen voorkomt. » De Moabiten heeten bezitters van Arnons hoogten, omdat hun gebied zich plagt uit te ftrekken tot die rotzen toe, uit welken de Amon zijn begin neemt. vs. 29.] chamos was de bijzondere godheid, die de Moabiten als hunnen Befchermgod dienden. Reeds den ftrijd ontvlucktljDie reeds meenden,zich door de vlucht in veiligheid gefield te hebben. vs. 30.] Wij, Israëliten! — De ligging der fteden Dibon en Medeba is niet bekend, zij fchijnen de uiterfte fteden van sihons rijk, ten oosten en westen, geweest te zijn. — Doen fneeven, ik neem Nofak irz] . niet  i?ö KORTE AANMERKINGEN niet voor een' eigen naam. Zoodanige plaats komt nergens meer voor, en de vertaaling levert nu eenen goeden zin. 3--] Jaêzer, insgelijks door de Amoriten op de Moabiten veroverd. De ftad lag ten noord-oosten van Hesbon, niet ver van het gebergte Gilead, in eene ftreek, zeer wel gefchikt tot de veefokkerij. vs. 33.] Bafan, naderhand Bataned, een landfchap over den Jordaan , ten oosten van de Gaüleefche zee, of : 't meer Gennezareth, ook Tiberids, aan weerszijde van het gebergte Gilead. —. Edreï of Adra, eene ftad in 't gebergte Giledds. vs. 35. Zoodat 'er niets van hem overbleef.] Te weten, in het land. Alles werdt gedood, dat zich niet met de vlucht bergen kon. HOOFDSTUK XXII. vs. 1.] Het Israëlitisch leger, zijne overwinningen voltooid hebbende, trok nu weder bij één, en het gantfehe volk lloeg zich neder aan den Jordaan, daar dezelve de Jordaan van Jericho heet, naar de vermaarde ftad van dien naam, in Kanaan gelegen, niet heel verre van dezen ftroom. De Israèliten legerden zich in de Modbitifcke vlakten , op den door hun veroverden grond; in die dreek, welke den naam nog naar de Moabiten bleef behouden, omdat zij voormaals aan dit volk behoord hadt, eer zij hun door de Amoriten was ontweldigd. vs. 2.] Het was echter op hem niet gemunt doch hij maakte zich verlegen, als niet wetende , of dit talrijk leger ook niet in zijn land zoude vallen; want fchoon  over ntjm. XXII. 4-5. «77 fchoon hem niet onbekend kon zijn, dat eigenlijk Kana'an met den togt bedoeld werdt, bracht nogthans het voorbeeld van de Amoriten , sihon en og , hem in verwarring. vs. 4.] Een omzwervend herdersvolk, welks ftammen zich ten zuiden en oosten der Moabiten onthielden, en van welken fommigen,ten minden thans,met de Moabiten, naar het fchijnt, in verbond ftonden. vs. 4.] Niet eene weide, gelijk verfcheiden Overzetters. — Het beeld is ontleend van eenen os, die, zijne weide verlatende, op.eenen akker en veld, daar het graan groent, komt, en daar terftond alles kaal eet. — Een fchoon beeld! De Israèliten hadden de woedijn verlaten, daar zij zich 40 jaaren hadden onthouden , en vielen thans in de regelmatig bebouwde en bewoonde landen. — vs, 5.] Hoe veel is 'er niet gefchreven over de gefchiedenis van bileSm! Waar toe dit alles? Men blijve bij de gefchiedenis. — Hij was een man, als een gundeling der Goden bekend,bij zijn volk en de omliggende volken; men hadt toen, en nog lang daarna, de verbeelding, dat de zegen of vloek van zulke buitengemeene mannen, Profeeten, Waarzeggers, Bezweerers, of hoe men ze noemde, van veel kracht was over volken en landen. — liet karakter van bileSm moet men niet te zeer zwart maaken, noch aan den anderen kant verheffen. — Dat hij den loon der ongerechtigheid lief hadt, en dat de beloften van balak. veel op hem vcrmogten, leert ons petrus , en deze geheele gefchiedenis; maar tevens wilde hij ten minden den naam van eenen gundeling der Goden behouden, en in fchijn aan de achting, die men van \V 3] hem  S7§ korte aanmerkingen hem hadt, beantwoorden. — Hij kende jehova , doch dat hij dezen niet gekend hebbe als den eenigen waaren'God, maar wel enkel als den Befchcrmgod der Israèliten , den God, dien hunne voorvaderen, in Mefopotamiën verkeerende, gediend, en daar ook bekend gemaakt hadden, is bij mij allerwaarfcbijnlijkst. — Dan kan men van zijn geheele gedrag ook reden geven, en alles loopt geregeld af. — Ook is hij dan in zijne uitfpraken aan te merken, als bezield door den invloed van jehova , die hem deedt zegenen , fchoon hij ontboden was , om te vloeken. — Dit was voor moses, en het Israëlitisch volk, eene zeer belangrijke gebeurenis, zie daar de reden, waarom moses dezelve zoo breedvoerig bèfehrijïf. — Mij dunkt, dat deze aanmerking ons, zo wij ons in die tijden en toenmalige denkwijze verplaatzen, licht genoeg over dit geheele geval geeft. Pethor..] Aan den Eufraat, in Mefopotamiên, —. Nader is de gelegenheid der dad niet bekend. vs. 7.] Men moet in 't oog houden, dat men in het oosten geen aanzienlijk perfoon zonder gefchenken bezoekt. ys. 8.j bileüm liet zich aanleunen, het geen men van hem dacht, en wilde wel, voor eenen gundeling der Goden gehouden worden. — Hij zal die gewoonte denklijk gehad hebben, om , in foortgelijke gevallen , want hij werdt meermaalen geraadpleegd, voor te wenden, dat hij met de Goden nadere gemeenfchap hadt.— Het is waar, hij fpreekt hier'van jehova,doch dit is natupdijk; zijn meening is,ik zal jehova , den Befchermgod van dat volk, waar over gij bekommerd zijt, raad-  OVER num. XXII. 9-I9. 270 raadpleegen, of ik hem kan beweegen, zijne gunst aan dat volk te onttrekken; op dezelfde wijze, als de ouden de gewoonte hadden, om de Befchermgoden hunner vijanden, door fmeekingen en offeranden, over te haaien, om hunne volken te verlaten. — BiLEaaiwas, wat men ook zegge, geen waar Profeet van jehova. vs. 9.] Schoon moses hier geene aanmerking maakt, mogen wij toch denken, dat dit bileüm zeker bevreemd zal hebben, dat de Befchermgod der Israèliten hem, denklijk in den droom, verfcheen ; terwijl ook weder de gedachten in bileSms ziel, reeds op het voordel der gezanten, menigvuldig zullen geweest zijn. —1 jehova was hem niet onbekend,hij zal van dien God van abraham en jakob , veel gehoord en geweten hebben, en bet geen, door jehova , omtrent de Israë~ liten verricht was, was ook reeds bij de volken bekend. — En nu die droom, dit alles bepaalde bileüm, om de gezanten heen te zenden, en het bevel van jehova te gehoorzaamen. vs. 15.] Een nieuw gezantfcbap , om den Waarzegger, Bezweerer, Profeet, Schaman, zoo als de Tartaaren nog heden zulke perfoonen noemen, over te haaien, en hem ten dien einde alles te belooven. vs. 18. 19.] Is bilbüm niet den waaren Godsdienst toegedaan, daar hij jehova, zijnen God noemt? Ik geloof het nog niet. — Hij kende jehova , hij hadt eerbied voor denzelven, en die eerbied was vermeerderd door de verfchijning of droom , nu noemt hij, om zich te meer achting te geven in het oog der Moabiten, jehova, zijnen God; kon dit alles geene plaats heb74] kfli  &8f> korte aanmerkingen ben, alfchoon bileüm jehova niet kende noch diende, als den eenigen God? Men overweege dit! vs. 19.3 Men ziet duidlijk, dat bileüm genegen is, om mede te gaan, en de Moabiten genoegen te geven. Hij wil zijne voorige achting en naam behouden, en tevens de winst niet verliezen, die hij hier te gemoet zag. — Voor zich zeiven zal hij misfchien de proeve hebben willen nemen, of het voorig nachtgezicht, of droom,ook ware toe te ichrijvenaan de volheid zijner gedachten. — vs. 20.] God verfchijnt hem weder, denklijk in den droom, en vergunt hem te reizen , doch onder twee voorwaarden : Indien deze gezanten hem dechts ontboden hadden; dus, indien bileüm geen bepaald opzet nam, om de Israèliten, ten gunde der Moabiten, te vloeken; en met uitdruklijken last, om te doen, wat God hem gebieden zou. vu 21.3 Vaardig is bileüm tot de reize. Zijn oogmerk kan men nu wel vastdellen. Hij hoopt, dat hij middel zal vinden, om de Moabiten te kunnen voldoen. Hij rijdt op zijne ezelin, wij hebben reeds meer aangemerkt, dat de ezel en ezelin in het Oosten niet moeten beoordeeld worden naar de onzen. **♦ 22.3 Als dit onderdeld wordt, het oogmerk van bileSm te zijn , kan het ons niet verwonderen dat zijne reize, om die reden, God mishaagde, en dat 'er iet gebeurt, het welk juist gefchikt 'was, om bileïm af te fchrikken, dat hij Israël niet vloekte en daar door de ijdele verbeelding der Moabiten ftijfde, of de zwakke gemoeden der Israèliten verdagen maakte. vu 28.J  over mum. XXII. 28-40. "s8jL vs. 28.] Na alle de voorgaande aanmerkingen, zal het fpreken van bileüms ezelin, als eene gebeurenis, die daadlijk, volgends de gefchiedenis, is voorgevallen, moeten en kunnen aangemerkt worden, en niet als een droom , of als eene verrukking van zinnen, of als een oneigenlijk en dichterlijk voorftel, maar als iet, dat zich in de daad dus heeft toegedragen. Eu wat de geloofwaardigheid der gefchiedenis betreft, omdat de gebeurenis vreemd is, is zij daarom onmooglijk, of onwaarfchijniijk? moses 'gefchiedverhaal heeft zoo veele bewijzen van geloofwaardigheid over het geheel, dat ik geene reden zie, waarom ik dien Schrijver ook hier niet zou gelooven, hoe vreemd het mij voorkome, dat eene ezelin fpreekt! — Ondertusfchen kon nu dit geval aan bileüm leeren , met wien hij te doen hadt, met den God der Natuur , en hoe hij verpligt was, zich naauwkeurig naar deszelfs bevel te gedragen. En dus was deze wondergebeurenis niet zonder bedoeling , der godlijke wijsheid waardig. — Waarfchijnlijk hebben de Moabitifche gezanten het geval bijgewoond, en dit ftrekte,om hun nog meer achting voor bileüm en zijne woorden in te boezemen. — VS' 59'] Kirjath Huzoth, ftad der ftraaten, of liever, opene weiden. — Eene grensvesting, misfchien, om de opene weiden, langs den Amon, tegen de Atnoriten te dekken, aangelegd. vs. 40.J bileüm nam dus deel aan de offeranden van balak , bij mij een bewijs, hoe het eigenlijk met zijnen Godsdienst gefield was , en dat hij alle de Goden der volken eerbiedigde. \V 5] HOOFD-  2ö& KORTE AANMERKINGEN HOOFDSTUK XXIIL vs. i.] Het is mooglijk, ja zelfs waarfchijnlijk, dat dit zevental gewijd is aan jehova, den God der Israèliten , dien dit volk en deszelfs voorvaders eerbiedigden als den Schepper van Hemel en Aarde, welke hij in zes dagen gefchapen, en op den zevenden dag gerust hadt. — Het cnderfcheidend karakter van den God der Israèliten, vs. 7.] Om deze en de volgende Godfpraken van BiLKïiM te verdaan, moeteen zich van den Man een recht 'denkbeeld vormen: Hij is een Profeet, een Aardswichelaar, een Schaman, of hoe men hem noemen wil, die als een vertrouweling der Goden geëerbiedigd wordt bij de omliggende volken, die zich daar veel op laat voordaan, en de borst hoog draagt, nu te meer, omdat hij zelfs door den jehova/der Israëliten God, zich met openbaringen ziet verwaardigen. — Nu verbeelde men zich dit karakter, en ga nevens hem daan op de onderfcheiden ruime en opene hoogten, van welken hij het vrij en onbelemmerd gezicht heeft, op het Israëlitisch leger, dat langs de boorden van den Amon, en tusfehen de Verfcheiden beekjens, in deze rivier lopende, gelegerd lag, en tevens op de woeilijnen van Arabiën, in welken hij in 't verfchiet de onderfcheiden dammen, die dezelve bewoonden, ontdekt, en ik twijfel niet, of men zal voelen, dat ik 's mans meening in mijne vertaaling wel getroffen heb. Aratn.] De benaming, welke Mefopotamièn en de daar aan grenzende Sijrifchc landfehappen in zich bevat.  over. num. XXIII. 9--°' 283 vzt.—Oostersch gebergte, de bergen den Eufraat. — Jakob en Israël', het volk, dus genaamd naar hunnen Stamvader. vs. 9.] Een kenmerk van het Israëlitisch volk, welk zich door alle volgende eeuwen uitdrekt. vs. 10.] Het gantfehe Israëlitifche leger was, gelijk wij gezien hebben, in vier onderfcheiden legers, of Karavaanen, verdeeld, elk van welken zijn hoofdvaandel of banier hadt, en eene aanzienlijke magt uitmaakte. In het flot wenscht BiLE'aM, dat hij in het geluk van dit volk mogt deelen, tot aan zijnen dood. Hij noemt hen oprechten, 'Jefcharim, gelijk moses nader* handde Israëliten Jefchurun noemt, welke naamca betrekking hebben op ëlkanderen. vs. t&ï] eileü.u blijft zich zèlven gelijk. — Hij moet van zich zeiven eene grootfche vertooning in T Oog der bijgeloovige volken maaken. 1 vs. 13.] balak zal, het geen natuurlijk was, gedacht hebben, dat de heerlijke vertoning, die Israëli talrijkheid en legerichikking maakte, iuvloed op den geest, en verbeeldingskracht, van DÏLBïLm hadt gehad. • vs. 14."] Men' hadt wachthuizen op de hoogde toppen der bergen aan de grenzen, om van alle aannaderend gevaar, terdond door feinen, kennis te kunnen geven. • •vs. 19.] God neem Ik Mer» in den mond van bilejui , in eenen onbepaalden zin , een God, eene Godheid! Zijne woorden zijn anders onbedaanbaar met zijn karakter. vs. 20.] Dit geloofden de Heidenen van eiken Beichermgod, dat die zijn volk zijne gunst niet onttrok ,  korte aanmerkingen trok, dan wanneer bet hem, door de ééne of sndcrdaad van ongehoorzaamheid , of verwaarlozing van zijnen dienst, beledigd hadt. -Het geen den brakten in de woeftijn gebeurd was,kan zeer wel tot kennis der nabuurige volken gekomen zijn , en daar op zien BJLKans woorden. 21-] JF;H0VA is de Koning der Israèliten, dien zij plegtig hebben erkend, en wien zij met blijdfchap verëeren. vs. ae.] Niet Eenhwn,4at betekent het Hebreeuw, fche wo-ird niet. vs. 23.3 Dewijl dit volk thans aan jehova behaag, de, kon men deszelfs Befcherfngod niet van hem aftrekken, gelijk anders de Heidenen zich verbeelden omtrent cle Befcbermgorien der volken te kunnen doen.' Vs. 24.] Wanneer dit leger opbreekt, en in Kanaiïn trekt, zal het zijne togten niet eindigen, voor dnt het, alle 's lands inwooners overwonnen, en uit het land uitgedelgd hebbende, zich in dat land eevestiVd heeft. ë vs, 25.] Dat is: Wilt gij het niet vloeken, zoo zegen het ten minften niet. vs. 28.] Pegr, een berg, naar welken de Afgod baal-peör zijnen naam hadt. HOOFDSTUK XXIV. vs. i.] Zoodanige bezweeringen, door welken men meende, dat een Befchermgod zich liet beweegen, om zijne gunst aan zijn volk te onttrekken. — Geheel in het denkbeeld der oude Heidenen, in het welk ook bileSm ftondt. VS 2.]  over. num. XXIV. a«7« 285 vs. 2.] Deze befchouwing van Israèls heir, gelegerd aan den oever van den Amon, tusfehen de beeken, die in deze rivier ftroomen, in de Mo'dbitifche vlakten, verrukte hem, en zijne dichtkundige uitdrukkingen doelen op hetzelve. ik', 3.] Of: diens oog gefloten is. Dit woord is zeer moeiijk te verklaaren, en ik weet geene zekerheid te bekomen. Sommige Uitleggers verzekeren, dat het betekenen kan, diens oog is opgehelderd, zoo naamlijk, dat het verder en dieper ziet, dan dat van gemeene menfchen, en dit heb ik overgenomen, om het verband. vs. 4.] Mij dunkt, dat bileüm duidlijk ziet op het geval met zijne ezelinne, welk geval zijne achting in het oog der Bijgeloovigen kon doen daalen, maar het welk hij hier tot zijn voordeel weet te gebruiken. vs. 5. 6.] Men verbeelde zich het Israëlitisch lener aan den Amon, eene ftroomende rivier, die verfcheiden beekjens, door de naaste dalen vlietende, ontvangt. — Dit was het toneel, welk BiLh üm voor zijn gezicht hadt. — Aloë, niet de Amerikaarfche, maar de Indidanfche Ahiboom, die veel fchooner is, en een welriekend hout heeft, waar van het beste foort Kalambak genoemd wordt. vs. 7.] Men denke hier aan de wijze van water putten,in Egijpte langs den Nijl, en denklijk ook in eileüms tijd reeds aan den Eufraat gewoon, door middel van kruiken, die door een rad in de rivier nederlaten, en vol opgehaald, water ftorten, ter bevochtirig der akkers, door middel van daar toe gegraven ka-  5-86 KORTE AANMERKINGEN kanaalen of fleoten enz. De Israèliten waren thans gelegerd in de vruchtbare vlakten, langs den Amon. Grooter dan agag.] Dezen naam voeren de Koningen der Amalekiten, een oud , en toen vermaard /hunvolk, misfchien wel naar éénen Befchermgod van dit volk. — Maar Israëls Koning en Befchermgod is grooter. vs, 8.] Met de leenfpreuk , van den bulTel-os of fïier ontleend, befchrijft bileüm, als een godlijk verrukt dichter, de overwinningen, reeds door de Israèliten behaald, en die zij verder bebaalen zouden; tot dat dit volk zich in Kanaan vestigen, en ter rust vleien zou. vs. p.] Deze leenfpreuk heeft zeker overéénkomst met die van jakob, gen. XLLX. 9. doch daarom kan men nog niet zeggen , dat zij van dien aardsvader ontleend is. vs. 14.] Dus handhaaft bileüm zijne waardigheid. vs. 15.] Deze Godfpraak is niet onduidlijk/mids men zich plaatst in de omfiandigheden van eileüm. De hoofdinhoud is: Het Israëlitisch volk zal groot en magtig worden, en alle de nabuurige volken overheerfchen; welke allen een einde zullen nemen; doch, dit is het lot der menschlijke zaaken, deze Hebreal ifullen toch ook eens, zoo wel als bet magtig Asfur een einde van hunne Mogenheid hebben. — Van den messiüs is hier geene voorzegging. vs. 17.] Ik zie hem, het Israëlitisch volk, dat daar voor zijn oog gelegerd lag. Vergel. hoofdst. XXIII. 9. — Een jlar en fcepter &c. Twee zinbeelden, die hetzelve bedoelen! Niet eenen perfoon, den messiüs, noch  \ OVER NUM. XXIV. 20-24. ^7 noch david , noch joünnes hijrkanus , of ALEXANder jANNtus. — Zoo veel geleerdheid hadden de Uitleggers niet moeten te pas brengen. — De meening is eenvouwig: Het Israëlitisch volk zal eens eenen gevestigden Staat uitmaaken,welks Vorfren hunne magt, ten koste der nabuuren , zullen uitbreiden, en die aan de Moabiten ook zullen doen gevoelen. Kinderen Siths.~\ Wat hebben hier de Uitleggers niet al van gemaakt! Mijne vertaaling, welke met goede gronden kan verdedigd worden, (de ongeleerde vergelijke Hechts jerem. XLVIII. 45. alwaar kinderen des gedruis vertaald is in de Nederl. overzetting,) bevat de mening van bileüm, die geene gelovigen, noch de volheid der Heiden, noch wat men ook van die kinderen seths gemaakt heeft, kende, maar die, op de hoogten van Pisga en Peör, de rondzwervende horden der Arabifche ftammen voor zich zag. vs. 20.] Men ziet, hoe eileüms oog rondgaat over de volken, die ten Oosten en ten Zuiden aan Kanaan grenzen. vs. 21.] Keniten, een oud volk, gen. XV. 19. bewoonende de rots- en bergachtige ftreken, ten zuiden van Kanaan, bij of nevens de Amalekiten. —> Uw nest. In 't Hebreeuwsch is eene fpeling, op den saam Keniten, en Ken een nest, het welk dus aan bi» leü.u dit denkbeeld opleverde. vs. 22.] In Asfijriën fchijnt ten deze tijde reeds een magtig rijk het hoofd opgebeurd te hebben, welks toekomende vermeerdering van grootheid bileüm voorziet. vs. 24.] Bij de omwenteling der aardfche zaaken, voor-  SSS korte aanmerkingen voorziet bileüm, dat, uit de overzeefche gewesten .volken zullen komen, die, op hunne beurt, de magtige JJtatifche Mogendheden een einde zuilen doen nemen. y- Chltthen is eene benaaming der Eurepifche volken, in Griekenland, en verder in Italiën. — De voorzegging is in de daad vervuld, toen de Grieken, onder alf.xandër de groote, de Af.atifche Rijken hebben bemagtigd , gelijk naderhand de Romeinen een einde gemaakt hebben van den Hebreeuwfchen Staat. HOOFDSTUK XXV. vs. i.2 Sittim, anders, Abel-Sittim, hoofdst. XXXIII. 49. in de Modbitifche vlakten. — Deze hoererij moet begrepen worden, betrekking te hebben tot den Afgodendienst, blijkens het onmidlijk verband. Eene hoererij, ter eere van den Afgod gepleegd, he: welk bij verfcheiden //e/rfw/cAe volken niet vreemd was* Moabiten.] Met welken ook de Midianiten verbonden waren. vs, 3.] Zoodanige linten of firikkert om het hoofd waren, bij veele Heidenen, een teken, dat- men aan den Afgod was toegewijd.— Onze gewoone vertaling heeft, zij koppelden zich aan baal-peök. Badl-Peör.~] P,5r is de naam van een berg; Bacil betekent een' Heer. Het is hier de Afgod, aan wien de berg Ptör gewijd was. De naam Baal is aan meer Heidenfche Goden eigen geweest. vs. 4.] Volgends onze gewoone vertaaling, zou aam moses bevolen worden, alle de hoofden des volks cp te hangen. Zeer öhwaarfchijnlijk ! Onze invulling geeft aan de zaak eene geheel andere gedaante; en wordt  over num. XXV. 6-I3. 489 wordt geëischt door vs. 5. — Men moet verders niet denken aan een leevend ophangen, dit hadt bij de Israèliten geene plaats. De misdaadigen werden eerst gefteenigd , of op eene andere wijze ter dood gebracht, en dan opgehangen. — Foor de zon, dat is, in het openbaar, of, volgends anderen, tot het ondergaan der zon toe. vs. 6.1 Zeer onbefchaamd ! Men kan 'er uit opmaaken , welke verderflijke gevolgen deze afval der Israëliten, fpoedig, gehad zou hebben, indien die niet bij tijds geftuit, en geftraft ware geworden. vs, 7.] pinehas , de zoon van den Hoogenpriester eleSzar, één der hoofden des volks, en lid van den Raad, was alszins tot deze daad gerechtigd, te meer, daar het ftrafvonnis tegen deze misdaadigers reeds was uitgefproken. vs. 8.] Het Hebr. woord is hetzelfde, dat van de Arabieren ontleend, en uit Spanje tot ons overgebracht is, betekenende ook dezelfde zaak, Alkove, zijnde bij de Arabieren een binnenfte afgefchoten gedeelte der Tent, tot eene ilaapplaats gefchikt. Doorjlak.] In het midden hunner ontuchtige omhelzingen, het welk ook de Hebr. grondtekst uitdrukt. vs. 9.] Deze plaag zal denklijk eene pest geweest zijn. — Omtrent het getal der gefneuvelden, door deze plage, vergelijke men 1 kor. X. 8. en onze aantekening op die plaats. vs. ia.] Letterlijk: Een verbond des vredes. vs. 13.] Ook zijn in de daad de meeste Hoogenpriesters, in volgende tijden, uit pineeas afgeftamd; en m het  293 korte aanmerkingen het was enkel voor eenen korten tijd, dat men Hoogepriesters hadt uit het geflacht van ithamar. vs. 14.J Misfchien was de ftam van Simeön, in navolging van dezen, en andere aanzienlijke mannen, wel de misdaadigfte, waarom ook zeer waarfchijnlijk de flraife dezen ftam bijzonder zal getroffen hebben; het welk men ook kan opmaaken uit de merklijke vermindering van dezen ftam, in de woeftijn, gelijk Uit het volgende hoofdstuk blijken kan. vs. 17.] De Midianiten waren het voornaamlijk, die den boozen toeleg gefmeed, en fterkst doorgezet hadden , om de Israèliten tot hunne afgoderijen te verleiden , en dus van de befcherming van jehova te ontzetten , volgends den raad van bileüm. hoofdst. XXXI. 16. —Dus is de oorlog tegen hen rechtvaardig. — Men moet echter'hier niet het gantfehe volk der Midianiten, maar alleen eenige ftammen van dit volk verftaan, gelijk uit het beloop der gefchiedenis blijkbaar is. HOOFDSTUK XXVI. vs. 4.] Hier is ongetwijfeld eene gaping in den Grondtekst, die wij niet wel kunnen invullen, misfchien ziju de woorden, en zij telden de Israëliten ,of dergelijken, uitgevallen. vs. 7.] Deze ftam was dus, zedert de eerfte taling, voor 39 jaaren, 2770 koppen verminderd. — Deze ftam hadt een merklijk deel gehad in het oproer van korah, en in de ftraffe deswegens. vs. 11.] Vergelijk boven hoofdst. XVI. 32. en de aanmerking aldaar. vs. 12.] Nemuèl. gen. XLVL10. Jemuil. Misfchien hier  over num. XXVI. I4-4I. Ö91 hier of daar een fchrijffout, misfchien eene andere uit» fpraak van denzelfden naam — die de onderfcheiden plaatzen vergelijkt, waar in dezelfde naamen voorkomen , zal dergelijke verfcheidehheden meer vinden; wij blijven 'er niet op ftaan, omdat zij van geen gewigt zijn. vs. 14.] Deze ftam was dus zedert de eerfte telling, 37,100 man verminderd. — In de laatfte pestplaag, tot ftralfe der afgoderij met BaaUPeor, fchijnt deze ftam het meest getuchtigd te zijn. vs. 18.] Deze ftam was met 5150 man verminderd. vs. 22.] De ftam van Juda was 1900 koppen fterker, dan bij de eerfte telling. vs 25.] Deze ftam was vermeerderd met 9900 man. vs. 27.] Een aanwas van 3100 man. vs: 34.] De ftam van Manasfe was aanzienlijk toegenomen in getal van manfchap, te weten, met 20,500 man. vit 37.] Efraïm integendeel, was 8000 man zwakker geworden. — Hier wordt te recht aangemerkt, door de Uitleggers, dat moses de vervulling van jakobs zegen over Efraïm en Manasfe niet beleefd heeft, en dus denzeiven niet verdicht kan hebben.'. Een uitmuntend bewijs voor de godlijkheid van deze boeken. vs. 38.] Iri de vergelijking van de opgave van Benjamins zoonen, hier en gen. XLVI. 21. vinden wij niet alleen verfchil in de naamen, maar daar worden tien zoonen van hem gemeld, hier fiechts vijf. — De nakomelingfchap van vijf zijner zoonen, fchijnt uitgeftorven te zijn geweest. vs. 41.] Echter was Benjamins ftam vermeerderd met ios2oo man. [X 2] vs. 43.]  49a KORTE AANMERKINGEN vs. 43.] Eene Vermeerdering van 1700 man. vs. 4(5.] Deze was misfchien eene erfdochter. vs. 47.] Eene vermeerdering van 11,900 koppen. vs. 50.] 8000 man verminderd. vs. 51.] Het gantfehe getal der Israèliten, bedroeg dus 1,820 man minder, dan bij de eerfte telling. — Een gering onderfcheid zeker, na zoo veele ftrafgerichten en nederlagen onder Coo,coo menfchen! vs: 52.] De wijze der verdeeling van 'Kanaan, die hier-wordt voorgefchreven, en naderhand «is uitgevoerd, was, dat het lot moest bepaalen, in welke oorden des lands elke ftam enz. zijne bezitting zou hebben, doch de uitgeftrektheid dezer bezittingen zou gefchikt worden, naar evenredigheid van de meer of min talrijkheid der ftammen enz. vs. 59.] De Uitleggers zijn het niet ééns, of joci-iebed, eene eigene dochter van levi ware, doch hem uit eene andere vrouw, en wel in zijnen ouderdom geboren; dan of, eene dochter van levi, hier enkel zegt, eene Levit in, doch dan zijn zij verlegen met de woorden, die hem in Egijpte geboren is. Ik kieze het eerfte, wanneer het ook beter uitkomt met de tijdrekening, naamlijk, indien de Israëliten niet 430, maar alleen 210 of 215 jaaren in Egijpte gewoond hebben. vs. 62.] Deze ftam was met io«o man vermeerderd. HOOFDSTUK XXVII. vs. 3. Toen deze om zijne zonden enz.] Het Hebr. kan ook betekenen, toen hij [onze vader], om zijne zonden Jlerf. Dan is de meening, dat, fchoon zelafeüd , gelijk alle de mansperfoonen, die boven de 20 jaa-  over n u m« XXVII. 4^3;. - XXVIII. i. 203 jaaren Egijpte verlaten hadden, in de woeflijn gedorven was, om zijne zonde, die hij met het volk gemeen hadt, hij echter niet medepligtig was geweest aan het oproer van korah. vs. 4.] Niets werdt voor grooter ramp gerekend , dan het uitfterven der gedachten, daarom verzoeken zelafeüds dochters, fchoon anders de dochters niet erfden van hunnen vader, om een erfdeel, op dat haars vaders naam in de geflachtlijsten leevend zou blijven. p,ij deze gelegenheid wordt de wet der Erfdochters gegeven , welke hoofdst. XXXVI. nader bepaald wordt, door zoodanige Erfdochters te verpligten, om aan iemand uit haaren eigen ftam te trouwen. "vs. ia.] Van dezen berg was Nebo een gedeelte, of één der toppen. vs. 14.] Vergelijk hoofdst. XX. 1. vs. 16.] De God der geesten van alle vleesch. — Letterlijk, volgends het Hebr. vs. 18.3 Een man, die de nodige bekwaamheden en veiëischten heeft, om uw opvolger te zijn.'—Leg hem de handen op, door welk teken het ambt aan hem werdt opgedragen. ys. 20.3 josua evenaarde moses niet volkomen, fchoon hij een gedeelte ontving van de voorrechten van dezen Gods-man. r*. 21.] moses ontving de godlijke bevelen onmidlijk. vs. 23.] Evenwel aanvaardde josua zijn ambt niet eer, dan na moses dood. HOOFDSTUK XXVIII. vs. i.] Deze wetten waren denklijk in de woedijn, IX 3] ge-  *94- korte aanmerkingen geduurende de reizen der Israèliten, niet naauwkeurlg waargenomen, maar worden, daar het volk thans gereed dondt, om Kanaan in te trekken, vernieuwd. vs. 7.] JVijn is ingevuld uit het laatfte lid van dit m-^-het welk in 't Hebr. wdordlijk dus luid: In het heiligdom zal het drank-of er van ft erken drank,ter eer e van jehova, ingefchonken worden, te weten, in de drinkfchaalen, die op de tafel der Toonbrooden donden. ?*, 27.] Vergelijk hier levit. XXIII. 18, 19. en de aanmerking aldaar. Men voege 'er bij: josefus verklaart dit echter een weinig anders. Op den zelfden dag vielen twee Feesten in, het Pinkderfeest, en het Feest der Eerdelingen; tot het eerde zullen behoord hebben de offeranden, levit. XXIII. en tot het laatde die, welke hier voorkomen, HOOFDSTUK XXX. vs. 1.] Schoon geloften onder het Nieuwe Testament, volgends deszelfs inrichting, en de natuur van eenen geestelijken Godsdienst, geene plaats hebben, echter is , her geen hier, nopends de geloften, aan de Israëliten wordt voorgefchreven, belangrijk ook voor ons Christenen, —Wij zien daar uit,welke wijze bepaalingen de Heereeuwfche Wetgever daaromtrent gedeld heeft, die ons genoeg leeren,dat, onder eene andere huishouding en inrichting, dezelven niet gevoeglijk plaats hebben kunnen. — De geloften, daar hier van gefproken wordt, zijn van tweederlei aart; eigenlijke geloften, waardoor men iet belooft te zullen doen, of aan God te zullen toewijden , of verzeggingen, waar door men zich verbindt, om , iet te zullen nalaten, of van iet zich te zullen onthouden. -1 VS. 2.j  OVER NUM. XXX. 2-15- ~ XXXI. 1-5. 205 vs. 2.3 Het welk uit zijnen mond is uitgegaan. Dit voorbedachtlijk uitfpreken, maakte eerst de gelofte verbindende , en niet elke opkomende gedachten, of roekeloze en overhaaste gezegden. vs. 3.] In 't gemeen moet men opmerken, dat geene geloften eene verbindende kracht hadden, wanneer zij van iemand gedaan werden, die onder anderen ftondt, ten zij deze laatden zijne gelofte verdaan en goedgekeurd hadden. vs. 7. Het zij vroeg of Iaat.] Ten dage des hoorens. Letterlijk. vs. 10.3 De meening is, dat de afkeuring van den man , waar door hij eene gelofte zijner vrouw hadt afgekeurd, ook nog naar het fcheiden des huwlijks, het zij door den dood, of door echtfeheiding, moest blijven gelden. ys. 15.] De vrouw was ontflagen van haare gelofte, wanneer de man dje verbrak, fchoon hij eerst lang gezwegen , en door dit zwijgen dezelve febeen goedgekeurd te hebben, -r Werdt hier iet misdaan,het kwam ter verantwoording van den man. H Q O F D § T U K XXXI. vs. 1.] Deze oorlog was reeds te vooren geboden, hoofdst. XXV. 17. en moest nu, nog voor moses dood, ondernomen en volbracht worden. vs. 5. Bijèéngebracht.] Het Hebr. woord is, omdat het enkel in dit hoofdstuk voorkomt, moeilijk, doch bij de Arabieren wordt het gebruikt, van lieden, die vol moeds, en gewillig tendrijde trekken; op dit gebruik des woords rust mijne vertaaling.'—Daar de togt enkel vijf Midianitifche dammen bedoelde, die te famen niet meer dan 32,000 man uitmaakten, en die waarfchijnlijk elk afzonderlijk overvallen werden, waren 12,000 drijdbare en wakkere mannen genoeg tot dezen togt. rx4] vs. 6.3  a9Ö KORTE aanmerkingen «.60 Welke heiligdommen? De Uitleggers verfchiilen. Sommigen denken aan de verbondskist, anderen aan de heilige Priesterlijke kleeding , met dz-Urim en Thumrnim Het is onzeker.-Sommigen vertaaien het: Met de hethge infirumenten, te weten , de krijgstrompetten enz. Wij durven niets bepaafeh, omdat de Tekst niets bepaalt m 7-1 Te weten, allen, die het niet ontvluchten Konden. De zin is: Zij gaven geen kwartier. - jtfe« moet. hier aan de oude wijze van oorlogen denken die onder de omzwervende Arabifche ftammen nog heden iomtijds gevolgd wordt. w.8.] Hier uit maaken wij op, dat 'er alleen vijf ömzwrvtnde Mididmtifche ftammen , en niet het gantfehe volk, beoorloogd zijn.-Deze Koningen zijn tomhoofden, Arabifche Emirs. _ JJe Midi^ten woonden eigenhjk tusfehen de Beek Zered, het land der Modbiten, en den Arno» , doch hoe ver zij zich ten Oosten in de woeflijnetf uitbreidden, wordt nergens, bepaald. Men vindt zelfftammen van hun in de woeftijn, tusfehen Egijpte en Kfc tiaan. — Want jethro, tot wien moses vluchtte, was een Priester in Midim.-Deze vijf ftammen zuilendie geweest zijn, welke ons boven voorkwamen,als ten dezen' tijde naauw met de Moabiten verbonden. — Hoe bileüm die naar zijn land gekeerd was', thans onder hun kwam' weten Wij niet. - Misfchien hebben zij hem weder ontDoden gehad, om op nieuw voor hun Van zijn' perfoon gebruik te maaken tegen de Israèliten. *vio;] Zij hadden dan -fteden,. die zij bewoonden, lchoon dezelve weinig in getal zullen geweest zijn, want «t waren eigenlijk zwervende herdersftammen, die in tenten en hutten hunne legerplaatzen, dan hier, dan daar, _ • -3- - mm -.; S - i- ' ' 'op-  over num. XXXI. I2-2Q. 29? opfloegen. — Het Hebr. woord betekent hutten, maar ook dorpen, die uit een aantal zulke hutten befhlan. — Zij oefenden nOgthans tevens den akkerbouw, gelijk men mag opmaaken uit'de runderen en ezelen, die op hen, bij deze gelegenheid, buit gemaakt werden. vs. 12.] Zij wilden, als Levisisch onrein, de legerplaats niet intrekken. vs. iö.] Naar het woord van bileüm. Men verftaat dit gemeenlijk van êenen rsad, door bileüm hun gegeven; waar van wij echter nergens iet lezen. —Ik blijf dan bij het algemeène, en begrijp de zaak dus: De onderftelling der Heidenfche volken was, dat men de Goden vari andere volken kon béweegen, om dezelven te verlaten,en hunne befcherming te onttrekken , doch dan moesten zij redenen van ongenoegen hebben, bileüm hadt hier van gefproken; dat jehova , de God der Israèliten, thans geene misdaad in Israël vondt, die hem op dit volk vertoornd deedt zijn. —- Nu konden de Midianiten hier uit ligt afleiden, dat 'er niets beters voor hun was, dan de Israëliten van jfhova af te trekken, en hen te verleiden tot den dienst van Baal-Peor, enz. vu 17.] Opdat'niemand overblijve , die naderhand de bloedwraak tegen de Israèliten zou kunnen oefenen. — De oorlogen werden in die onbefchaafde tijden op eene wreede wijze gevoerd; en men moet in het beöordeelen der daaden zich in de om Handigheden verplaatzen, in welken zij gebeurd zijn. vs. 20.] Het gewoon huisraad der Arabieren zijn, behalven de matsen en de dekkleeden der gemeene tenten , haairzakken, kisten , en korven, met leder overtrokken, daar zij hun goed in pakken en medevoeren ; hunne ketels en groots houten bakken, handmolens, potten en kruiken. [X53 «.'35.3  £98 KORTE AANMERKINGEN vs. 25.] Eene zeer billijke fchikking, omtrent het verdeden van den buit. — vs. 32.J Paarden vinden wij hier niet. Deze wares toenmaals in Arabiën nog niet gewoon. — Ook is het vreemd, dat wij hier niets yan kameelen lezen. Misfchien waren fommigen met dezelven ontvlucht. vs. 41.] Zekerlijk, om die, ten dienste van hét heilig, dom, en der Priesteren, te gebruiken, of ten hunnen voordeele te verkoopen. —■ vs. 49.3 In de daad eene bijzondere bewaaring van de godlijke Voorzienigheid ^ Echter zijn 'er meer dergelijke voorbeelden in de gefchiedenisfen. En de zaak wordt hier begrijpelijk, als men bedenkt;' dat hier geen geregelde veldflag geleverd is, maar dat deze Mididnitifche ftammen onverhoeds verrast zijn geworden, waar bij de verwerring onder volken, die de kunst van geregeld te oorlogen, niet verftonden, oorzaak is van een algemeene nederlaag, zonder eenig merklijk verlies van den kant des overwinnaars. «.50. Gouden knop.1 Zie de Aanmerkingen op EX0D. AaaV. 22. 1 vs. 52.] Bedragende naar de gewoone rekening 70,000 dukaaten aan goud, doch, volgends den Heer MicHsëLis, Hechts het vierde van deze waarde. HOOFDSTUK XXXH. vs. 1.] Wij vinden hier enkel de (lammen van Ruben en Gad, die dit voorftel doen, doch naderhand, toen hun hetzelve was toegedaan, voegde zich de halve ftam van Manasfe bij hen.-Het land ^njaèzer, eene voorname ftad, aan den Amon, niet verre van deszelfs oorfprong, daar men of een meir of warme baden hadt, was ten  OVER NUM» XXXII. 3-6". 299 ten oosten van den Jordaan, gelijk ook het land van Gihad, doch dit laatfte meer naar het noord-oosten. — Deze landdreek wordt ook door josefus geroemd, wegens den zachten vruchtbaren grond, en velden, bezet met allerlei geboomte, inzonderheid olijf- palm- of dadelboomen en wijndokken. Ook wordt dit land, volgends dien Gefcbiedfchrijver befproeid, door veelé wellen en beeken,die van de bergen afvloeien , en altijd van water voorzien zijn. — Men vondt 'er ook groote en fchoone beemden en uitgeftrekte weilanden 5 welke openlagen tot aan den Eufraat toe. vs. 3.] Naamen van lieden,ten oosten van den Jor~ daan gelegen, die meermaalen in't vervolg voorkomen, doch welker juiste ügplaatzen thans niet met zekerheid kunnen aangewezen Worden; omdat het land, ten oosten van den Jordaan, in onzen tijd, zoo heel zeldzaam door Reizigers bezocht wordt, —r Ataroth fchijnt dezelfde dad te zijn, die anders Aftharoth genoemd wordt, de hoofddad van Bafan of BataneS, de zeteldad van oc, Koning van dat land. — Beön fchijnt Medn te moeten zijn, omdat deze laatde naam meer voorkomt in dezen oord, maarniet die van Beön, misfchien is Beön faamgetrokken uit Baal-Meön, gelijk deze dad anders wel genoemd wordt; misfchien ook wel, dat de Rubeniten den naam BaalMeön, dus in Beön veriinderd hebben; zie vs. 38. vs, 6.] De aanmerking van moses was allerbillijkst. — De XII ftammen maakten maar één volk uit, en hadden ,met verëenigde krachten deze landfchappen bemagtigd , en dus op dezelven een gelijk recht; zij moesten ook verëenigd blijven, en gelijklijk den oorlog voeren tot het in 't bezit nemen van Kanaan. —Doch toen de twee ftammen  'gOO KORTE AANMERKINSEN -men zich nader verklaarden, gelijk zij in de volgende verzen doen, kon mén hun verzoek inwilligen, en zij werden vervolgends een voormuur voor de Israèliten, die in Kanaan zich nederfloegen. vs. 16.] Schaapskoojen, ruime beperkte plaatzen onder den blooten hemeï, met horden, ftaketzels of muuren omringd, waar in men de fchaapen des«nachts opfloot. — vs. 19. Jan gene zijde.] Dit is hier, bewesten, of binnen den Jordaan. vs. 21.] Me uwe oorlogslieden. Dit moet met zékere bepaaling verftaan worden, allen, die zij misfen konden, want alle manfchap kon niet optrekken, noch de vrouwen en kinderen, zonder befcherming gelaten worden. Volgends jos. IV. 12. 13. zijn 'er ook. in de daad, maar 40,000 van hun mede over den Jordaan getrokken , om Kanaan te helpen veroveren. vs. 30.] En in dit geval zouden de weiden van GlleSd aan alle de ftammen gemeen gebleven zijn. vsl 34.] Volgends de naamen dezer fteden, zoo veelea zij ons bekend zijn, kreeg de ftam van Gad zijne bezitting, in het midden, tusfehen den halven ftam Manasfe ten noorden , en Ruben, ten zuiden. — Het bouwen dezer fteden moet men verftaan van het herbouwen en verft er ken. vs. 37.] Rubens ftam floeg zich grootendeels neder in het land, dat aan sihon , den Koning der Amoriten, ontnomen was, Hesbon tóch was de hoofdftad van dezen Vorst geweest. — * , vs. 38.] Nebo en Baal-Meön, hadden den naam naar twee Afgoden, daarom veranderden de Rubeniten den. zeiven, echter fchijnt dit niet beftendig geweest te zijn , al-  «ver hum. XXXIL 39-41. - XXXIII. 1. 301 alzoo wij deze fteden naderhand met de gemelde naamen ontmoeten, ook tekent moses niet ééns de nieuwe naamen aan, welke zij thans van de Rubeniten ontvingen. , De laatfte woorden van dit vers zijn door de Overzet- ters verfchillend vertaald; onze gewoone vertaaling heeft: Zij noemden de naamen—met [andere] naamen. Doch de tegenftelling fchijnt de vertaaling te vorderen, die ik gevolgd ben. Zij behielden derzelver voorige naamen — In de Oosteifche Aardrijkskunde, baart dit veel zwaarigheid, dat zoo veele fteden, van tijd tot tijd, door de Overwinnaars nieuwe naaiaen ontvangen hebben, hoewel van veelen door de Inwooners nog de oude naamen bewaard zijn geworden, het welk dan tot behulp ftrekken kan, om die zwaarigheden op te ruimen. vs. 39.] Dus kreeg de halve dam Manasfe het noordelijklte gedeelte van het land, beoosten den Jordaan. vs. 40 ] De naam Gileiid wordt fomtijds in een ruimer zin genomen, voor al het land beoosten den Jordaan, mant fomtijds, gelijk hier, betekent het meer bijzonder het noordelijkde gedeelte van dat land. vs. 41.] Deze dorpen van Jdir zijn in vervolg van tijd, door de Gefuriten en Arame'èrs, weder aan deMtfnasfiten ontnomen, 1 chron. II. 23. doch onder eenen laatcren jAÏR,den Rechter, weder aan Israël gebracht, naar wien zij toen ook weder den ouden naam van Jdirs dorpen kreegen. recht. X. 4. HOOFDSTUK XXXIII. vu i.3 Men moet hier aanmerken , dat het niet mooglijk is, om alle deze plaatzen thans nog aan te wijzen , dewijl de naamen voor hst grootde gedeelte veranderd rijn. —■ Enkele kunnen wij echter met zekerheid aan- wij-  0i korte aanmerkingen wijzen. — De togt der Israèliten, na dat zij door de Roode zee, of westelijken Arabifchen zeeboezem , gegaan wa* ïen, bepaalde zich in dien uithoek lands, welke tusfehen de beide zeeboezems van de Arabifche zee befloten is, én verder in de woedijnen benoorden, en noordoostwaards j tot aan de Moabitifche vlakten , ten oosten van den Jordaan over Jericho—In fommigen dezer legerplaatzen , hebben de Israèliten een' geruimen tijd ftii gelegen. vs. 6.] Dit Ètham fchijnt Omtrent: ter plaStze gedeld te moeten worden, daar thans het kadéel Adfjerud is, alwaar men verstil water vindt. — Men Vindt hier zelfs nog eenen berg. Et Te genoemd; vs. 8.] Hier voor ftaat, exod. XV. dït dë woedijne Sur, doch Sur is de algemeene naam der groote woedijn, tusfehen Egijpte en Kanaan, waar van Etham een gedeelte maakte. vs. 31.] De Bene Jaakan, eert zwërvendë Arabifche , y dam , voor het overige onbekend, dien zij hier aantroffen. vs. 35-] Aan het binnenfte van den Elanitifchen, of oosterfchen Arabifchen zeeboezem, lag Eziön-geber, thans, gelijk men meent, Meenah el Dfahab, of de Goudhaven genoemd. — Doch meer aan te tekenen over deze legerplaatzen, duldt mijn oogmerk niet. — Ik zal dit onderwerp elders opzetlijk moeten behandelen. vs. 40.] Vergelijk boven hoofdst. XXI. i. vs* 52;] Zuilen met beeldfchrift, ter eere van de zon opgericht, op de Egijptifche wijze — zie lev. XXVI. 1. — Gewijde hoogten , op welken men ook heilige bosfchen hadt. HOOFDSTUK XXXIV. vs. 1.] In dit hoofdstuk worden de grenzen van het land  over küm. XXXIV. 3-6". 303 land Kanadii bepaald , zoo als' de Israèliten hetzelve bezitten zouden, uit welken blijkt, dat dit land veel grooter uitgeftrektheid gronds bellagen hebbe, dan men 'er gemeenlijk aan geeft. — In het Eerfte Deel van mijne Aardrijkskunde des Bijbels , heb ik hier breedvoeriger over gehandeld. vs. 3.] De Zoutzee is eene benaaming van dat meir, het welk anders de doode zee, of de zee van Sodom, genoemd wordt. vs. 4.] Deze doortogt of engte, of pas Akrabbim ,is waarfcbijnlijk dezelfde als de bergen Accaba, welke over Eloth hangen, het uiterfte van den Elanitifchen zeeboezem der Arabifche zee. —■ Zoo diep loopen de grenzen hier in de woeftijn in, dat zij zich tot aan de Schelfzee, of Arabifchen zeeboezem, uitftrekken. Vergelijk exod. XXIII. 31. — Doch tevens moet deze zuider-grenslijn hier verfcheiden bogten gemaakt hebben, omdat het land dtr Edomiten, en het gebergte Seïr, dat deze bewoonden , uitgefloten moet blijven. —Hazar betekent een vlek of dorp, beftaande uit verfcheiden hutten, en wooningen, zoo als de Arabieren, die in dorpen woonen , nog heden met dien naam benoemd worden. — Azmon is misfchien Herolpolis aan den westelijken zeeboezem der Arabifche 2ee> — De beek van Egijpte, fchijnt van de rivier van Egijpte onderfcheiden te wezen, de laatfte is altijd de Nijl, maar de eerfte is een beekjen, naar den kant van Egijpte, tot aan het welk Kanaan, zoo ver het bebouwd was met fteden,zich uitftrekte,zijnde van daar tot aan Egijpte eene woeftijn, in welke echter de Israèliten naderhand ook hun vee lieten weiden, tot aan den Nijl toe. vs. 6.] Groote zee is bij de Hebreen de Middellandfche zee. vs. 7.]  S«4 KORTS AANMERKINGEN vs. 7.] Dus lees ik het Hebr. de berg, die berg bij uitnemendheid, anderen de berg Hor, doch deze was ten zuiden van Kanaün, de berg, op welken aïron fterf, en kan dus hier niet gemeend zijn , ten ware men met schutte dacht, dat Hor hier dan gefield zou worden als de uiterde landpaal ten zuiden, en van daar de geheele lengte des lands zou gerekend worden tot bij Hamath toe, doch dit is hier tegen het gantfehe beloop van het voordel;liever zou ik dan denken metscHROEDER, dat de naam Hor oudtijds ook aan den Libanon gegeven zij geweest, zoodat 'er twee gebergten van den .zelfden naam moesten onderfcheiden worden. vs. 8.] Tot daar men komt Sec. daar de grenzen van Hamath beginnen. Deze dad is door de Grieken naderhand Epifania genoemd aan den Orontes; zoodat een gedeelte van den Yvester Libanon, van Coele Sijrië, en cle Anti-Libanon mede tot het land Kanaan gerekend moet worden ; verre boven de bronnen en oorfprong van den Jordaan. vs. 9.] Zedad, Zefron, Enan, Sefam, Rib/a zijn plaatzen, geheel ten Koorden gelegen, doch ons verder niet bekend. vs. 11.] Ain, de bron, is de bron, waar uit de Jordaan oinfpringt, zijnde een nieir, Fiala genaamd. Plet meir Cinnereth heet anders de Galileefche zte,, ook het meir van Tiberids, de Jordaan looptdoor hetzelve door. vs. 12.] Te weten, .het eigenlijk Kanaan, behalven nog het Jand over den Jordaan, het welk door 2§ dammen reeds in bezit genomen was. . VS. 15.] De Jordaan tegen over Jericho; is de Jordaan van het meir van Gafjleën af, tot aan de doode zee toe. HOOFD-  OVER N U Mi XXXV. 2-io. 305 HOOFDSTUK XXXV. vs. 2.] De Leviten kregen 48 lieden ter bevvooning, vs. 7. dit getal komt veelen voor ongelooflijk te zijn, doch de zwaarigheid verminderd, wanneer men aanmerkt, dat deze fteden door het gantfehe land verfpreid, niet allen even groot waren, en dat de ftam levi vrij talrijk was, 22000 of 23000 zuiver Leviten, die dan nog hunne bedienden en vreemde afhangelingen hadden enz. ~— Schoon verders de Leviten zich niet toelegden op de veehoederij; zij hadden echter eenig vee,bij voorbeeld, van de tienden enz. daar toe ontvingen zij eenen voorgrond buiten de fteden. vs. 4. 5.] In het ééne vers lezen wij, dat deze voorgrond moest hebben de uitgedrektheid van 1000, en in het volgende van 2000 ellen. Dit heeft den Uitleggeren bedenking gebaard, en fommigen hebben gedacht, dat men vs. 4. ook 2000, in plaats van 1000 ellen lezert moest. Ik heb elders van deze zwaarigheid gehandeld. Men kan de zaak eenvouwig begrijpen: Men moest langs de lengte of breedte der ftad 1000 ellen meeten voor de dad zelve, en bovendien aan iedere zijde 1000, dus aan beiden zijden 3000 ellen, famen derhalven 3000 ellen aan iedere zijde van het vierkant der ftad, ioco voor de ftads-lengte, en nog 2000 voorden voorgrond; en nogthans bleef dan aan alle zijden de voorgrond niet breeder van de ftad af gerekend , dan ioco ellen. vs. 10.] Dat is, fteden,daar men uit alie oorden des I lands gemaklijk naa toe kan vluchten. — Deze wet der ; irrij fteden was zeer wijs, om de buitenfpoorigheden van iet recht des bloedwreekers , dat moses niet geheel kon ; iffchalfen, te bepaalen en te matigen.  3$6 korte aanmerk. over num. XXXV. - XXXVI. vs, 19.] Dit recht van den bloedwreker was eene aïöude gewoonte, gelijk het nog heden bij de Arabieren plaats heelt. — De naaste bloedverwant is bij hen verpligt,den dood van zijnen naastbedaanden op den moordenaar te wreeken. Doch, bij dit recht hebben veele ongeregeldheden dikwerf plaats, welke moses door zijne wetten te dezer plaats voorkomt. vs. 25.] Dit drekte, om ieder behoedzaam te maaken, opdat zelfs ongelukkige en toevallige doodflagen, zoo veel mooglijk, gemijd werden. vs. 30.] Het leven van een' mensch is in alle de Mofaïfche Wetten dierbaar, en 'er wordt niet los mede gehandeld. vs. 33.] Streng daarentegen zijn de wetten tegen den doodflagcr. — Zulks is ook de geheele inhoud des Bijbels. — Bloed en moord, moet met bloed, en met den dood, gedraft worden! HOOFDSTUK XXXVI. ys, i.y Anders dondt het vrij, om eene vrouw uit eenen anderen dam te nemen, maar de gegronde bedenking der hoofden van manasse's dam, in het geval van zelafeüd's dochteren, bracht eene nadere bepaaling teweeg , ten opzicht van zulke Erfdochteren , op wie de bezittingen van haare vaderen, bij gebrek van manlijk oir, vervielen. — Deze mogten, volgends dezelve,niet buiten haaren dam trouwen. vs. 4.3 Men delle, dat eene Erfdochter uit Manasfe met iemand van eenen anderen dam trouwde, dan werdt haare erf bezitting de zijne. Indien hij deze nu al aan eenen Manasfiter verkocht, moest zij echter, volgends de wet, bij het Jubeljaar, tot hem als den bezitter wederkeeren, en bleef dus van den dam van Manasfe voor altijd aigefcheiden.  KORTE AANMERKINGEN OVER HET VIJFDE BOEK VAN MOSES. VOOR ONGELEERDEN.   KORTE AANMERKINGEN OVER HET VIJFDE BOEK VAN MOSES. Dat het Boek Deuteronomium , (zoo wordt, met een woord, het welk tweede of herhaalde wet betekent, het vijfde Boek van moses , dat bij de Jooden alleen met de eerde woorden van het zelve: Elle haddeharim, dit zijn de woorden, bekend daat, bij de Griekfche, Latijnfche, en de volgende Overzetteren genoemd,) even zoo wel, als de vier voorgaande, moses tot Schrijver hebbe, is zeker, gelijk hij ook daar voor door het gantfehe Joodfche volk, en ook door jesus en de Apostelen, erkend wordt, waar mede wij echter niet willen te kennen geven, dat niet het dot van hetzelve, waar in de dood van dien grooten Man gemeld wordt, door eene laater hand zij bijgevoegd, waar van op zijne plaats nog iet zal moeten gezegd worden, De inhoud van dit Boek is, voornaamlijk, eene herhaaling der voorgaande wetten, van welken fomLZ mi-  310 KORTE AANMERKINGEN migen nader bepaald, uitgebreid, naar de omftandigheden veranderd, en met nieuwe fchikkingen en bijvoegzelen vermeerderd worden. — Ook behelst het eenige redenvoeringen van den Godsman moses tot de Israëliten gehouden, benevens twee verheven Dichtftukken, het één moses lied genaamd, en het ander, zijnen zegen over de Israêlitifche Rammen behelzende, beiden, kort voor zijn overlijden, openlijk uitgefproken, en den Israèliten ter hand gefield, dienende deze gezangen zoo wel, als de gemelde redenvoeringen, om dit volk, door het voordel van beloften en bedreigingen, op te fpooren, tot het naauwkeurig gehoorzamen van alle de wetten van Jehova. Men heeft Iner derhalven geene drooge en bloote herhaaling, van het geen men reeds te voören gelezen heeft, maar een overzien van het geheel, met de nodige fchakeeringen, en toepasfingen op de omdandigheden en bedoelingen van den Wetgever, die ten oogmerk heeft, om met dit boek aan zijn volk, als 't ware, een volledig en tevens beknopt famendel van hunne wetten ter hand te dellen, het welk hij des te nodiger rekende, omdat zijn leven ten einde liep, en dit volk, het welk reeds een nieuw geflacht was, zijnde zij, die uit Egijpte getrokken waren, op josua en ka leb na, in de woedijn gedorven, -nu op het punt' dondt, om in Kanaan hunnen Burgerdaat, op deze wetten gegrond , te vestigen. Ovcrvoortreflijk is de wijze, van voordragt in hetzelve, zoo in de redenvoeringen, als in de gezangen. -*r Een grijze Vader des volks, een man van 120 jaaren, verheft voor het laatst zijne dem tot zijne kin-  OVE R. DEUT. I. I. 3U kinderen — hartelijkheid en warmte ademt elke regel — op den rand van zijn graf Itaande, overziet hij de fiormen, die doorgedaan, de Itrijden, die geftreden, en hij verheugt zich, dat zij voorbij zijn. Welke eerbied moet het hart der Israèliten vervuld, welke luisterende aandacht moeten zij aan dezen achtbaren man verleend hebben, die, met zoo veel onöpgefmukte welfprekendheid, klem .van redenen, tedere liefde jegens Godsdienst en volk, hun hunne pligten infeherpte, en tot het najaagen van hun geluk opfpoorde. De geheele inhoud van de gefchiedenis van dit boek bevat niet meer . dan de twee laatfte maanden van het veertigfte jaar, na den uittogt uit Egijpte, want moses is overleden op het einde van dat jaar, zijnde na de fchepping der wereld 2555 , en na den zondvloed 898. HOOFDSTUK I. vs. r. 3.] Deze verzen kunnen, als het hóófd en opfchrift van dit Boek, aangemerkt worden, en zijn misfchien van eene laater hand; het welk te meer waarfchijnlijk wordt, doordien in dit Boek, meer dan in de voorige vier. Boeken van moses, fpooren van laater ophelderende bijvoegzelen zich fchijnen te vertoonen. — Zij zijn geenszins gemaklijk, en hebben den Uitleggeren veel zwaarigheid gebaard , welke , ik gedacht heb , best te kunnen wegnemen, door de invulling in de vertaaling, welke de kortheid van dit Opfchrift, en deszelfs bedoeling mij toefcheen te vorderen en te billijken. — De zwaarigheden zijn, voorin 27 3] ëerst,  312 korte aanmerkingen ëerst, dat wij lezen, dat moses deze redenen gehou* den hebbe, Aan deze zijde van den Jordaan;] het welk gemeenlijk betekent aan de westzijde; doch hier geheel verkeerd dus zou verftaan worden, daar moses nooit over den Jordaan gegaan is, en dus bewesten die rivier zijne redenen niet heeft kunnen houden. Doch, het Hebreeuwsch betekent zoo wel aan deze, als aan gene, zijde van eene rivier , en moet naar de omftandigheden vertaald worden. Dewijl wij nu zeker weten, dat moses zich thans aan de oostzijde van den Jordaan bevondt, zoo moet aan deze zijde hier noodzaaldijk betekenen aan de oostzijde, waarom ik, ter .voorkoming van misvatting, dit in de Vertaaling heb ingevuld. — De tweede : zwaarigheid is, in de naamen, die hier voorkomen. Tegen over Suf, Paran enz.] moses heeft deze redenvoeringen gehouden in de Modbitifche vlakten, toen het Israëlitisch leger gelegerd lag bij den Amon, en aan den Jordaan, tegen over Jericho, doch de plaatzen hier genoemd, ontmoet men niet in dezen omtrek, en Paran, Hazeroth enz. die in de woedijn en in den togt der Israèliten gemeld worden, fchijnen hier geheel niet te pas te komen,want daar heeft moses zijne laatde redenen niet gehouden. — Ik geloof, dat men alle zwaarigheden te boven komt, wanneer men de invulling toelaat, die ik in mijne vertaaling breng, en die met de zaak, en met de kort» heid van dit Opfchrift, het welk zoo veel famenvat, zeer wel ftrookt; en dan neem ik de naamen, die hier  ÓVER DEUT. I. 2. ST3 hier voorkomen, voor z >o verre zij ook gevonden worden in de reistogten der Israèliten, voor dezelfde naamen. Suf is dan hier de gewoone naam, haar welke de zee Suf benoemd wordt, die vertaald wordt Schelf zee, en betekent waarfchijnlijk zekere landftreek bij deze zee, Waartoe ook de Heer schutte neigt; Paran is dan de Berg Paran, waarnaar de woeftijn Paran misfchien den naam hadt; Tof el komt nergens elders voor, de naam betekent donkerheid, misfchien zijn het de zwarte hergen van ptoLemèus, anders ook de berg Safer. — Lahan zal misfchien hetzelfde met Libr.a wezen, iu de Reistogten der Israèliten voorkomende; Hazeroth is bekend door de gebeurenis, num. XII. opgetekend; Di-Zahab, de goudplaats, zal denklijk dezelfde zijn,die nog de goudhaven heef, Hinah el Ijfahab, en welke veelen voor Eziön-geber houden. vs. 2.] Van Horeb tot aan Kades-Barnea, zijn zeker geen elf dagreizen, als men den weg regelrecht neemt, en dé dagreizen op acht of negen uuren rekent, doch men verfta den Schrijver van zulke dagreizen, als de Israèliten, met vrouwen, kinderen en vee, konden aflegiien , en bedenke 'er nog bij, dat zij niet altijd in eene rechte ftreek voortreisden. — Men vindt zelfs num. XXXIII. dat de Israèliten op dezen afftand veel meer legerplaatzen, dan elf, betrokken hebben* ^— Doch, waartoe dient nu deze aantekening'? Het i's niet wel maoglijk, deze vraag te beantwoorden, dan alleen, dat men zegge, dat de Schrijver heeft willen doen opmerken, in hoe korten tijd Israël van %Z 4] H«  3*4* KORTE AANMERKINGEN Horeb^ Kanaan zou hebben kunnen inrukken, indien het niet, tot ftraffe zijner wederfpannigheden, veertig jaaren hadt moeten omzwerven. vs. 6.] moses begint zijn voorftel Van het geen den Israëliten merkwaardig in de woeftijn bejegend was, met hun vertrek van den berg Sinaï of Horeb na de wetgeving , in het tweede jaar na den uittogt.' vs. 7.] Het gebergte der Amoriten, naderhand het gebergte van Juda genoemd — de vlakte is de groote >r^«-vlakte — het gebergte, in het midden des lands Kanaan — het laage land. zijn die vlakten, welke anders de vallei van Saron heeten, die zich tot aan het land der Filiftijnen en de Middellandfche zee, uitftrekten. — Het Zuidland, eene benaaming van de zuidlijke landfchappen van Kanaan; de Zeekusten, eene benaaming van de Noordelijke Zeekusten van den berg Karmel af, noordwaards, naderhand eene benaaming van Feniciê. — Het land der Kanaaniten, de noordelijkfte binnenlanden—Kanaaniten ftaan hiertegen over de Amoriten, als een bijzondere fta.ni, fchoon oorfpronglijk beiden één volk. VS, 8.] Eigenlijk : Ik heb het gegeven voor uw aangezicht, zoo dat het u geen wederftand zal kunnen bieden. vs, 9.] Men vergelijke exod. XVIII. 18. num. XI. 14. enz. Want deze beide gebeurenisfen, die ook in de daad, zeer veel betrekking op eikanderen hadden, worden hier door moses faamgetrokken. vs. 19.] Voor 'de eerfte keer, want de Israëliten hebben te dezer plaatze tweemaal hunne legerplaats gehad. vs. 23.  OVER DEUT. I. 23-37. 315 vs. 23. De voor/lag geviel mij.'] Hier uit moeten wij de fdnjnftrijdigheid verklaaren tusfehen dit verhaal en kum. XIII. Hier komt het voorftel, om verfpieders na Kanaün te zenden van het volk, en daar is het een gebod van jehova. — Te weten, het volk deedt het voorftel, het welk aan moses beviel, die toen op Gods bevel de zaak ten uitvoer bracht. vs, 28. Onze broeders.] De verfpieders, die een zoo nadcelig verflag gaven, het welk gefchikt was, om den moed des volks neder te flaan. — Eigenlijk: Zij hebben ons hart doen fmelten. vs. 28. Gejlerkt tot in den hemel toe.] Dit kan men tweezins verftaan, of van fteden, met hemelhooge muuren, (die fpreekwijze komt ook wel bij onze Dichters fomtijds voor,) vcrflerkt, of op hemelhooge fteilten aangelegd. — De beide denkbeelden zijn in de vertaaling uitgedrukt. vs. 33.] De Karavaanen zetten , in die oorden, wegens de hitte, dikwijls hunnen togt, bij nacht, voort, terwijl zij over dag halte houden. VS. 36.] Een deel van dat land, gelijk kaler ook juist Hebron verkregen heeft, daar de ftammen der Enakiten, die denklijk den verfpiederen het geduchtst waren voorgekomen, zich onthielden. vs. 37.] moses wil niet zeggen, dat dit ook toen gebeurde, alzoo deze zwakheid van moses eerst jaaren na het geval met de verfpieders voorviel, maar hij voegt hier het één en ander bij één, omdat hij ook, fchoon bij eene andere gelegenheid, echter mede in die algemeene ftraf°begrepen was, dat hij in Kanaan niet zou komen. IZ 5] vs. 38.  %\6 körte &anmerkingèn . vs. 38. Bediende.'] Die voor uw aangezicht ftaat, eene omfchrijving van zoodanige bedienden, die men verwaardigt tot de naauwde gemeenfchap, en die men in de gewigtigde posten gebruikt. — De fpreekwijze komt elders voor van eerfte Staatsdienaaren Van Vorflen. * vs. 41-45.] Vergelijk num. XIV. 40-45. vs. 41. Wij zullen zeiven.] Wij willen het niet voof onze nakomelingen overlaten. vs. 46.] Naar de letter, naar de dagen, die gij 'er Heeft. HOOFDSTUK II. vs. 1.] Volgends het bevel van God, ter firalTe hunner ongehoorzaamheid, mcesten de Israëliten zoo lang in de woedijn omtrekken, tot zij allen gefforven waren, die uit Egijpte waren uitgetrokken. —• Op dezen togt keerden zij weder te rug tot geheel aan het zuiden van deze woeftijn, daar dezelve door den Arabifchen zeeboezem befpoeld wordt.— Het gebergte Stir werdt grootendeels door de Edomiten bewoond, die zelfs aan den oostelijken, of Elanitifchen inham, of golf van de Arabifche zee, zeehavens hadden ; doch tusfehen beiden lagen uitgedrtkte dreken , die door de Edomiten aan omzwervende horden werden overgelaten, door welken de Israèliten naderhand trokken, zmder de eigenlijke bezittingen der Edomi' ten te raaken. vs. 8.' Vs: 7.] Uit deze plaats^ kunnen wij afleiden, dat de Israëliten, geduurende hun verblijf in de woedijn, als een omzwervend Herders-volk, met handwerken, en  OVER DEUT. II. 8-0. 3Ï7 en met de inkomften van hun vee, handel, en wel een voordeeligen handel gedreven hebben, zoodat zij in rijkdom en vermogen zeer toenamen. vs. 8.] De Edomiten weigerden den doortogt door hun land, daarom moesten de Israèliten dezen omweg nemen. — Elath en Ezïön-geber zijn twee zeehavens aan den Elanitifchen zeeboezem, die zelfs naar de eerfte, welke niet alleen Elath, maar ook Aila, Elana, of Mlana heet, de Elanitifche zeeboezem genoemd wordt. — Thans meent men , heet deze plaats Akkaba , liggende aan het einde van dezen oostelijken arm van de Arabifche golf. — Eziön-geber zal, volgends fommigen, de haven zijn, die thans Minah el Dfahab, of goudhaven genoemd wordt, welke wij gezien hebben, dat hoofdst. I. 1. genoemd wordt, Di-zahab, waarom ik ook meer zou neigen, om Eziön-geber liever voor eene andere haven aan dien inham te houden, en wel voor Scharne, of, gelijk het op nier-uhrs Kaart heet, Dfjerm , eene met hooge en fteile rotzen omgeven haven, die fiechts eenen naauwen ingang of mond heeft. — Uit deze haven liep, naderhand, salomons vloot in zee, na Ofir. Moïbitifche woeftijn.'] De vlakten tusfehen de Edoi miten en Mo&bitcn infehietende, welke gemeene weiden opleverden, en ook dikwijls door omzwervende horden, heilagen werden; waarom de Israèliten daar vrij konden doortrekken, zonder eigenlijk het land der Edomiten of Moabiten te raaken. vs. 9.] Naderhand Areöpolis, heden Mab, of Mob, naar de Moabiten, wier hoofdftad zij was. — Hier 1 mo:t  3iS korte aanmerkingen moet men 'er het onderhoorig land onder begrijpen, waarom ik het in de Vertaaling heb ingevoegd. Niets van hun.'] Te weten, van het geen de Moabiten thans nog bezaten, want, het geen hun te vooren door sihon ontnomen was, hebben de Israèliten door het recht van den oorlog in bezit gekregen. vs. 10.] Het komt mij niet waarfchijnlijk voor, dat moses deze aanmerking midden in zijne reden zou hebben ingelascht; ik boude het daarom voor waarfchijnlijk , dat, of moses naderhand bij wijze van aantekening, of eenig ander, in de oudheden van die landen, kundig man, dezelve op den kant heeft bijgevoegd, van waar zij in den Tekst is opgenomen. —> Zij bevat een verflag van de oude inwooners dezes lands, die door de Moabiten overheerd, en hun land hun ontnomen is geworden. — Zij heeten Emiten, en komen onder dien naam ook voor, gen. XIV. 5. Zij maakten eenen Ham der Refaïten uit, en waren, even gelijk de Enakiten, een groot, ruw, nog onbefchaafd volk, ik heb in mijne Aardrijks-kunde des Bijbels meer van hun gezegd. — vs. ia.] Op gelijke wijze geeft deze aantekening bericht van de Horiten, aloude bewooners van het gebergte Seïr, die door de Edomiten verdreven zijn. .— Deze Horiten, welke naam Hol-bewooners betekent, woonden, even gelijk de Enakiten, in holen en fpelonken, als eene onbefchaafde natie. — Ik heb, ter gemelde plaatze, insgelijks,van hun breeder gehandeld. Gelijk de Israëliten' gedaan hebben.] Te weten, aan de landen van sihon en oo; zo men het land Ka-  over deut. II. 13-20. 319 Kanaün moest verftaan, zou de invulling zeker van eene laater hand wezen. vs. 13. Beek Zered.] Vergelijk num. XXI. 12. en de Aanmerkingen aldaar. vs 14 ] Dat in den tijd van 38 jaaren allen, die boven de 20 jaar waren, bij den uittogt uit Egijpte, onder de Israèliten geftorven waren, was aan eene bijzondere beftuuring der Voorzienigheid toe te fchrijven. vs. 15. vs. 19.] Men moet dit op dezelfde wijze verftaan, als boven vs. 9. Het land, dat de Amsriten op de Ammoniten veroverd hadden, is, naar krijgsrecht, door de Israèliten in bezit genomen, maar niet het land, dat de Ammoniten hadden behouden. — De Ammoniten en Moabiten waren volken van denzelfden oorfprong, en hadden beiden loth tot hunnen ftamvader, zij woonden in elkanders nabuurfchap, en hadden dikwijls met eikanderen bondgeiiootfchap, cn dezelfde vrienden en vijanden. — Zij waren derhalven, even gelijk de Mcü'?iten en Edomiten, uithoofde van de ftamvaders esau en loth, met de Israëliten vermaagdfchapt. vs» co.] Omtrent deze verzen, geldt dezelfde aanmerking, als boven op vs. 10. volgg. — Voor de Ammoniten hadt een andere ftam der Refaïten in dit land gewoond, die door de Ammoniten Zamzummiten genoemd werden, anders Zuziten, gelijk zeer waar* fchijnlijk is. gen. XIV. 5. Daar is nog eene bron bij Mekka, die Zamzum heet, misfchien heeft dit volk zich zoo ver uitgebreid, of hunne overblijfzels iv.bben zich derwaards begeven. — Want dus moet dit  S20 korte aanmerkingen dit verdelgen hier en in de voorgaande verzen gen Os men worden, voor uitroejen uit het land. vs, 23.] Bij deze gelegenheid, tekent dezelfde hand, die de voorige verzen tusfehen moses redenen heeft ingevoegd, ook aan het lot der Aviten, een' ouden volks-ftam, die aan de westzijde van Kanaan in herders-hutten ,(want Hazerim is hier geen eigen naam,) tot aan Gaza, eene ftad aan de Middellandfche zee, die naderhand zeer vermaard is geworden, en dus in het land woonden, welk de Filiftijnen naderhand bezeten hebben. Zij werden verdelgd door de Kaf-. thoriten, eene volkplanting uit Kafthor gekomen, van welken wij gefproken hebben in de Aanmerkingen ,op genes. X. 13. — Misfchien was het oogmerk van de aantekening,vs. 10-12. en vs. 20-23. om de Israëliten door het voorbeeld dezer volken te bemoedigen, en voor te houden, dat het hun, met het uitdrijven der Kanaaniten, niet min gelukken zou, dan het dezen volken gelukt'was. vs. 25.] Nabij- en vergelegen volken. vs. 26. Woeftijn Kedemoth.] Bij welke eene ftad Kedemoth gelegen heeft, die naderhand aan den ftam Ruben ten deel viel.— Op de oostelijke grenzen va 1 sihons land, want dit betekent zelfs de naam Kedemoth. vs. 29.] De Edomiten hadden wel den doortogt door hun bewoond en bebouwd land geweigerd, doch, wanneer de Israèliten vervolgends, vreedzaam, langs hunne grenzen, door die woeftijnen, die de Edom.? ten aan andere zwervende horden vrijlieten, heen trokken, hadden zij zich ook vreedzaam jegens hun gedragen.— Dus is de fchijnftrijdigheid, die fommigen tus*  OVER DEUT. II. 32-37. - III. 1-6. JU tusfehen deze plaats en num. XX. 18. gevonden hebben , weggenomen.— Hetzelfde moet opgemerkt wor-r den van de Moqhiten, door welker bewoonde landen de Israëdten niet getrokken zijn, maar wel door de gemelde woeftijnen, die tusfehen de Edomiten en Moabiten in lagen, en aan beiden , of liever aan alle dooi trekkende ftammen gemeen gelaten werden. Vergelijk vs. 8, vs. ^.Jahza.] De zuidel jkfte grensftai var zijn r jk. vs. 34. Verhandden.,] Door den bai Cherem genaamd , verhandden, en als zoodanige vervloekten ombrachten. Vergelijk lkvit. XXVII. en de Aanmerkingen op dat hoofdstuk. (In den Tekst der vertaaling ftaat verbrandden, door eene drukfout.} vs. 37.] De Jabbok fchijnt de greusfeheiding der Ammoniten gemaakt te hebben, gelijk de Arnon de grensfeheiding der Moabiten was. HOOFDSTUK III. vs. 1.] Bafan, een landfchap over den jordaan naa het noord-oosten, naderhand Batanea. vs. 4.] Argob, naderhand Trachonitis, het welk fomtijds als een afzonderlijk landfchap, fomtijds als een gedeelte van Bafan voorkomt. V$. 5.] In hooge muuren, ITerke poorten, met ijzren of koperen grendelen gefloten, beftondt in die tijden, toen de krijgskunde nog in haare eerfte kindsheid was, de fterkte der fteden. — Zelfs nog hedendaagsch is eene plaats, in die oorden, tegen de Arabieren , genoeg beveiligd, wanneer zij hooge muuren en vastgefloten poorten heeft. vs. 6.~\ De Israëliten behandelden deze volken naar een krijgsrecht, het welk wij naar onze zeden niet moe-  322 kor te aanmerkingen moeten beöordeelen. — Zij behandelden hen als ver* bannen , ter dood gewijde volken. vs, 9.] Hier vinden wij weder eene aantekening, die tusfehen moses redenen is ingevlochten. — De Hermon is de Antilibanus, welke nog bij de bewooners dezer landen, in verfchillende gedeelten van dit gebergte verfchillende naamen draagt — gelijk de Arabifche Schrijvers hem nog heden, benoorden Damaskus, den Senir'l en het gedeelte, bezuiden die ftad, den Sneeuwberg noemen, omdat hij die berg is, welke met eeuwigen fnecuw bedekt is. Vil 10.] De vlakte is de Jordaan-vhkte, langs de oostzijde van die rivier. 'vs. 11.] Weder een laater bijvoegzel, en wel,naar het fchijnt,van eene andere dan moses band. — Sommigen hebben, in plaats van doodkist, bed/lede, het eerfte is echter het waarfchijnlijkfte. — De lengte van deze doodkist zou bijna ongelooflijk zijn, indien men de ellen nemen moest, volgends onze ellenmaat,maar dan zou men zeker mistasten, de elle is, gelijk hier uitdruklijk gezegd - wordt, te meten naar den elleboog van een' man, het welk eene halve elle naar onze maat, of misfchien iet meer zal uitmaaken, dus zal de lengte der doodkist, omtrent overeenkomen met vier of vijftehalf vart onze ellen, en, dewijl een doodkist onderfteld moet worden, langer te zijn, dan het lijk, zal og wel van eene verbaazende, maar niet geheel ongelooflijke lengte geweest zijn, die zonder eenig voorbeeld zou wezen. De reus gilli, in 1773, door Duitschland te zien geweest, was 4 ellen en 6 duimen. — Hoe deze doodkist te Rabba, de hoofd- ftad  over deut. UI. I3-l6. 323 ftad der Ammoniten gekomen zij, wordt ons niet gezegd , maar zij kon op meer dan ééne wijze derwaards geraakt wezen, ook laat de Tekst het onzeker, zo het de zijne zij. De Ammoniten gaven ze 'er wel voor uit, maar de zaak was onzeker. vs. 13. Refa'iten.] Ik vind geene noodzake, om hier Refa'iten ^ zoo min ais elders, door reuzen te vertaaien, fchoon dit waar is, dat de onbefchaafde natie der Refa'iten,s\s een reuzen-geflacht,voorkomt. — De Arabiers weten zelfs nog heden daar van te fpreken, dat in deze landdreek , die zij Hadrasch noemen, vergelijk zachar. IX. 1. oudtijds reuzen gewoond hebben. vs. 14*] Gezur en Ma'dcha , twee deden en volken ten noorden des lands, van welken weinig met zekerheid te zeggen is, Madcha is misfchien het tegenwoordig Schaubek in Arabië. — In de volgende Gefchiedboeken des O. T. zullen zij ons nader bekend worden. Jaïrs dorpen,'] Vergelijk num. XXXII. 41. In het vervolg.] Letterlijk: Tot op dezen dag.—-Deze fpreekwijze geeft dikwijls de geduurzaamheid van iet te kennen, zonder dat men 'er uit bcfluiten kan tot een lang tijdverloop, tusfehen de zaak of gebeurenis, en den leeftijd van den Schrijver. vs. 16.] Dewijl alle deze eigen naamen van rivieren en zeeën ons reeds zijn voorgekomen, behoeven wij 'er, te dezer plaatze, niets van te zeggen, dan alleen dit, dat hier eene juiste befchrijving is vs* 12-17. van de Overjordaanfcbe landdreek , zoo als die door de Israëliter., onder mosës, in bezit genomen is. [_Aa] vsi 18.  3*+ KORTE AANMERKINGEN ft. 18. Hun.'] In den gewoonen-Tekst, ftaat uïïe* den, men zou die lezing, des noods, kunnen verdedigen, doch in de Overzetting, vola.de ik, duidelijkheidshalve, de gisfing en lezing van fommige Geleerden. vs. 25.] Palceftina is doorgaans bergachtig, en deze bergen beter van waterbronnen voorzien zijnde, dan de vlakten, zijn even daarom te vruchtbaarer. HOOFDSTUK IV. vs. 3.] "Vergelijk num XXV. vs. 7.] Het invoegzel in de vertaaling, om hulpe of onderrechting, heb ik uit het verband ontleend. — Welke gevallen ook voorkwamen, hoe netelig, om te beflisfen, de Israèliten hadden den toegang tot jehova door den Opperpriester open, gelijk dan jehova ook niet naliet, hun telkens nieuwe wetten en ver« ordeningen in zulke gevallen te geven. vs. 9. Het geen gij bijgewoond hebt.] Dit invoegzel werdt door het verband verëischt. — Voorts is het zeker, dat onder de aloude volken geen volk een zoo billijk en verftandig, naar de om Handigheden en geaardheid des volks,zoo gefchikt famenftel van wetten, bezeten heeft, als dit ligchaam der wetten van moses , het welk alszins van zijnen godlijken oorfprong getuigt; en, indien de Israèliten zich daar naar hadden gedragen, zouden zij in de daad het gezegendfle volk van den aardbodem geweest zijn. ft. 16. enz.] Men ziet duidlijk genoeg, dat dit verbod alleen bedoelt, het maaken van beelden, met afgodifche oogmerken. .— Verder moet men dit niet Hitfirekken. vs. 19.]  over deut. IV. 19-21. 325 vs. 19,] jehova heeft, door zijne Voorzienigheid, andere volken, omdat zij hem niet in erkentenis hielden, volgends de uitfpraken der rede, en de oude overlevering der vaderen, zoo diep laten vervallen, dat zij zon, maan, ftarren enz. gediend hebben, als hunne Goden. vs* 20. IJzerfmelt-oven."] Ik zal hier de aantekening van MicHAè'Lis overnemen: „ De hooge ijzer,, öven, van den welken zich iemand, die nooit „ bergwerken gezien heeft, fiechts een onvolmaakt „ denkbeeld vormen kan, is een zeer hoog gebouw, ,, of fmelt-oven, waar in ijzer-ërtz én kooien, bij la- gen, worden geftort; en, naar mate het ijzer, uit „ het ertz,fmelt en wegvloeit,en dus de op één ge„ ftapelde hoop,in den oven,nederzakt,fteeds weêr, ,, bij beurten , met ijzer-ertz en kooien, aangevuld ,, wordt, en wel zoo, dat de kooien altijd de boven5, fte laag uitmaaken. Zonder zulk een fterk vuur, j, van onderen en van boven, het welk nog buiteni, dien, door eenen grooten blaasbalg, wordt aange„ ftookt, zou het ijzer niet fmelten , dewijl dit mei, taal zeer moeilijk, tot vloeibaarheid te brengen is. „ Zulk een hooge ijzer-oven nu geeft, bijzonder des „ nachts, eene verfehriklijke, doch tevens grootfche j, vertooning: en met het vuur deszelven, benevens ,, den arbeid der genen, die 'er in werken moeten, f, worden de ellenden vergeleken, die de Israèliten, „ in Egijpte, hadden uitgeftaan." vs. 21. enz.] Het voorbeeld van moses moest den Israèliten leeren, hoe God de minfte overtreding zijner wetten, ongeloof en ongehoorzaamheid zijner be[■da 2] ve-  jaö KORTE AANMERKINGEN velen niet ftraffeloos wilde dulden, en hoe zorgvuldig zij zich dan behoorden te gedragen, omtrent hem, hunnen Opperheer , daarom fpreekt moses van zich zei ven , in dit opzicht, bij herhaaling. vs. 26. 27.] De gefchiedenisfen der Israèliten hebben, in vervolg van tijd, deze bedreigingen van mo. ses bewaarheid; reeds in de tijden der Richteren, naderhand in de Babijlonifche, en eindelijk in de Ro<* meinfche ballingfchap,, die nog duurt. vs. 28. Dienen.'] Dikwijls genoodzaakt worden te dienen. — vs. 30. 31.] Ook dit is gebeurd. — Wanneer de Joodenfm de Babijlonifche ballingfchap, 70 jaaren hadden omgezworven, hebben zij zedert dien tijd allen afgodsdienst zorgvuldig vermijd, en 'er zelfs vervolgingen om uitgedaan.— De belofte van God, dat hij hen niet geheel zou uitroeien enz. is tot dezen tijd toe bedendig vervuld. — Ondertusfchen zwerven zij • na zoo veele eeuwen weder door alie landen rond, verdoten uit Paleeftina; daar van moet zekere groote ongehoorzaamheid de fchuld hebben — welke? — De Jood losfe toch eens deze vraag op! — Wij, Christenen, hebben den flcutel — zij zijn God ongehoorzaam geweest, en hebben zijnen messiSs niet willen erkennen. — Eens echter zullen zij zich bekeeren, en dan zal geheel Israël zalig worden. —■ vs. 33.] Men vergelijke de aantekening op gen. XXXII. 30. vs* 34. Aanzoek.] Zendende aan hun AaRON en moses, die ook herhaalde voordellen aan faraö, den Koning van Egijpte deeden, om de vrijheid des volks te  over deut. IV. 38-4?. V. i. 327 te verwerven. — Door krijg, bij voorbeeld, met de Amalekiten en andere Hammen enz. vs. 38.] In de landen, naamlijk, van sn-io:v enoo, die reeds door de Israëliten veroverd waren. vs. 39.] Door deze groote waarheid, dat 'er maar één God-is, de Opperheer en Schepper van het Heelal, onderfcheidde zich Israël van alle de volken der toenmalige wereld, daar wij eenige kennis van hebben, welke allen eene menigte Goden, en elk zijnen Befchermgod voor zijn land, erkenden en dienden. vs. 40. Voor altijd.] Zoo lang, naamlijk, als zij in zijnen dienst getrouw zouden blijven. vs. 41.] Vergelijk het bevel, omtrent de vrijfteden. »um. XXXV. vs. ^3.]Bezer, in de woeftijn, in de Jordaan-vhkte, tegen over Jericho. — Ramoth in Giledd, ten oosten van den Jordaan bij den Jabbok, eene ftad, die in de gefchiedenisfen des O. T. vermaard geworden is. — Golan, naar deze ftad is naderhand een deel van Bafan Gaulanitis genoemd. vs. 48.] Stoa leest de gewoone lezing, doch waarfchijnltjk is de gisfing,dat het moet zijn Sirion. Vergelijk hoofdstuk III. 8. 9. alwaar dit als eene benaming van den Hermon of Antilibanus, voorkomt. — Ten minden niemand denke hier aan den berg Siö'n te Jerufalem! HOOFDSTUK V. vs. 1. Bijeen geroepen hebbende.] Door Trompettengeklank. — Ik verda dit van een algemeen opöutbod des volks, en niet alleen van deszelfs oudften. \4« 3] vs. 3.3  3*8 korte aanmerkingen vs, 3«] God hadt wel de belofte gedaan aan de voorvaderen, maar het verbond eerst daadlijk met het volk bij Horeb en Sinaï opgericht. vs. 4. Duidlijk en in perfoon] Letterlijk: Fan aangezicht tot aangezicht. vs. 5.] Als middelaar. — Ook mogt gij den berg niet opklimmen, exod. XIX. 12. vs. 6.2 Bij de herhaaling der X geboden maakt moses, in de vrijheid van fpreken, eenige veranderingen in de bewoordingen, welke tevens gefchikt zijn naar de tegenwoordige omftandigheden, in welken het volk zich bevondt. vs. 12. Neem den Sabbath-dag waar.] Bij aanhoudendheid en in 't vervolg. vs. 15.] Deze aandrang was gepast voor het volk van IsraSl, om hen niet alleen 's weeklijks éénen dag plegtig te doen gedenken aan God, den Schepper van hemel en aarde, maar ook hunnen Verlosfer uit hunne flavernlj en dienstbaarheid. — De andere veranderingen zijn van geen zaaklijk belang. vs. 23. Alle de hoofden.] Daar toe van het volk gelast, en in 's volks naam fprekende. vs. 28. Met goedkeuring.] Nederigheid en ootmoedige eerbied behaagen aan den hoogen God. vs. 29.] Dit vers is zeer verheven, en God den Hartekenner waardig! Door geduchte werken van Gods groote magt, getroffen, bukt de fteriling fomtijds diep in 't ftof voor den Allerhoogfren, maar zijn hart is ledig van eerbiedige liefde, en gewillige genegenheid en lust, om Gods geboden te houden, en de pligten der deugd te volbrengen. — Naauwlijks zijn ! \ der-  over deut. V, 32. - VI. 4.8. 3*9 derhalven die geduchte werken voorbij, of de mensch vergeet God, en handelt naar zijn eigen goeddunken. Zoo de Israèliten, zoo het menschdom in 't gemeen. vs. 32. Rechts of links,~)Door meer of min te doen, dan u geboden is, HOOFDSTUK VI. vs, 4.] Door dezen naam, jehova, onze God» jehova, wordt de eenige waare God verftaan. — Mijne vertaaling is naar de Hebr. accenten, welke , ten minften, ons dit leeren , hoe zij de woorden verftaan hebben, die 'er deze accenten hebben bijgevoegd. — De plaats is, in allen opzigte, merkwaardig, en leert de hoofdwaarheid van den Joodfchen , gelijk ook van den Christelijken Godsdienst. vs: 5.] Dezen eenigen waaren God, jehova, okzen God, jehova, met alle de vermogens, oprecht en onverdeeld te beminnen en lief te hebben, en die liefde in het onderhouden zijner wetten te openbaaren, is de waare Godsdienst. vs, 6.] Letterlijk: Zij zullen in uw harte zijn. vs. 8.] exod. XIII. 9. De Jooden hebben deze ver. zen eigenlijk genomen, en zoo veel is zeker, dat dit van ouds eene gewoonte was , om een of ander fieraad met eenige gedenkfpreuk, aan de hand, of op het voorhoofdje dragen,bijzonder verfieren deOosterlingen hunne gebouwen, zoo enkele huizen als raadhuizen, paleizen , poorten, geern met zinrijke fpreuken.—In zoo verre kan men dan dit gebod in den letterlijken zin hier nemen. Ondertusfchen twijfelt geen redelijk mensch, of de \Aa 4] hoofd-  330 KORTE AANMERKINGEN •hoofdbedoeling is, dat men Gods geboden in geduurig aandenken behoort te houden. — vs. io.J Eene nodtizaaklijke waarfchuwing. Overvloed baart weelde, weelde bederft zeden en Godsdienst. — O, hoe veele volken hebben dit, tot hun gewis nadeel, ondervonden! vs. 13.] En bij niemand, of niets anders. — Te weten , daar de eed te pas komt. Duidlijker heeft jes.us ons nopens den eed onderwezen, matth. V. vs. 16.] Of hij wel die zij, die waare, eenige, mngtige, getrouwe, en waarachtige God. —- Door naamlijk geftadig te twijfelen, en nieuwe wonderen te vergen. Masfa,] exod. XVII. 7. vs. 25.3 Deze is de rechtvaardigheid der wet, dh deze dingen doet, zafdoor dezelve leeven, waar tegen Paulüs de rechtvaardigheid des geloofs overdek. Deze gehoorzaamheid aan Gods geboden, zal ons bij God aanbevelen en aangenaam maaken. HOOFDSTUK VII, vs. 1] Die talrijker enz. zijn, niet elk afzonderlijk gerekend, maar allen met eikanderen. vs* 2.] Ejgenl, hen zal gegeven hebben voor uw aangezichte. Verbannen enz.] Men vergelijke levit. XXVII. •met de aantekening. vs. 7.] Uit een klein beginzel tot een volk geworden — en toen jehova hen aannam , eene verachtelijke , flaaffche Natie. vs. 0, De waare enz.] Eigenlijk: Dat jehova de God  OVER DEUT. VII. I^-aÖ. VIII. 3-4. 331 God is, dat is, de eenige en waare, ik heb dit beide uitgedrukt in de vertaaling, omdat beide in de Hebr. bewoording bevat is. VS. 15.] Door de booze en befmetlijke ziekten van Egijpte, kan men verftaan de pest, melaatsheid enz. die in Egijpte dikwijls en veel plaats hebben. vs. 16. Verdelgen.'] Verteeren, letterlijk. \ vs. 20.] Vergelijk exod. XXIII. 28. vs. 22.] Indien het land niet genoegzaam bevolkt ware. Men vergelijke 2 kon. XVII. 25. vs. 26. Eene verfoejing.] Een ban. Zit lev. XXVII. HOOFDSTUK VIII. vs. 3.] Het geen wij nog heden als Manna kennen , zullen de Israëliten wel gekend hebben, alzoo jnen het, in die oorden, genoeg vindt, maar eene wonderdaadige fpijze door Manna, zoo als in de woeftijne, hadt nooit voorheenen plaats gehad. Bij brood alleen.] Vergelijk matth. IV. 4. vs, 4.] Door mijne vertaaling, welke den waaren zin der woorden uitdrukt, ziet men, hoe de letterlijke vertaaling: Uwe kleeding is aan u niet verouderd enz. moet verftaan worden. — Van een bijzonder wonderwerk , waar door de kleederen der Israëliten niet zouden verlieten zijn, wordt nergens gewaagd, en hetzelve zou onnodig geweest zijn,alzoo het hun, langs gewoone wegen, niet aan kleederen behoefde te ontbreken. Vergelijk hoofdst. II. 7. Tot verdand van het laatde gedeelte van dit vers, jnerke men op , dat de voeten in het deenachtig Arabitn, ongefchoeid zijnde, verzeeren en zwellen. \A» 5] vs. 5.]  331 korte aanmer kin ge h vs. 5.] U van al het nodige verzorgd, en tot eene befchaafde natie, door wijze wetten, gevormd heeft, vs. 7 ] Sommigen hebben de vruchtbaarheid van Pal&ftina in twijfel getrokken, doch juist deze twijfelingen hebben aanleiding gegeven, om de zaak te onderzoeken , en men heeft bewijzen genoeg gevonden, dat dit land nog, uit den aard, een best land is,hoe zeer het door menigvuldige oorlogen verwoest en uitgeteerd is, en door luïe en onbefchaafde bewooners verwaarloosd wordt. — Hoe goed moet het dan niet geweest zijn, toen het vervuld was met naarftige inwooners. vs. 7.] .Als men moses woorden recht wil vatten, moeten wij hier geene vergelijking maaken met ons land, dat zoo rijk aan water is, maar met Egijpte, het welk de Israèliten verlaten hadden , daar het zelden of nooit regent, en daar men geen ander water heeft dan den Nijl, van wiens jaarlijkfche overftrooming de vruchtbaarheid des lands afhangt. vs. 8.] Dat verders Palajfina nog heden alle deze voortbrengzelen oplevert, en dat moses dus hier, naar waarheid, fpreekt, heb ik aangetoond in mijne Aardrijkskunde aes Bijbels. 1 ys. 9.] Dat is, een land, waar men ook ijzer- en kopermijnen heeft. vs. 15.] Cerasten. Zie num. XXI. met de Aanmerkingen. HOOFDSTUK IX. vs. 1.] De Israèliten kwamen uit Egijpte, een vlak land, Pala/lina is bergachtig, en hadt veele berglieden  over deut. IX. 2-25. 333 den en bergfloten, die dus als tot den hemel verfterkt, en onwinbaar gehouden werden, voornaamlijk in die 1 tijden, en naar den trap van de toenmalige krijgskunde. — vs. 2.] Deze waren nog overblijfzels van de woeste en onbefchaafde inwooners van Kanaan, die,in de !; ontoeganglijke rotzen en holen der bergen, hun verblijf hadden, en verfchriklijk waren door hunne woestheid en rooverijën. vs. 3. Een verteerend vuur.] Meermaalen heeft God, door geduchte onweders van donder en blikfem, de i vijanden der Israèliten verfchrikt, en de Israèliten de zege doen behaalen. vs. 5.] De Israèliten hadden in de woedijn zoo veel blijken gegeven , dat zij, als menfchen, niet deugdzamer waren dan andere volken, dat moses reden hadt, hun dit onder het oog te brengen. vs. 8.] Door het maaken en verëeren van het gouden kalf. vs. 9. Het verbond.] De voorwaarden des verbonds, de tien geboden der Wet. vs. 18.] Gelijk ik te vooren, op den berg, reeds gedaan had. vs. 21. Uwe zonde.] Het voorwerp uwer zonde, het kalf, daar gij door gezondigd hadt. — vs. 21.] Men vergelijke exod. XXXII. 2». en de Aanmerking aldaar. its. 25.] moses hervat den draad zijner reden , die vs. 22-24. afgebroken was, door een voordel, waar uit bleek, dat de Israèliten niet alleen door het gulden  334- korte aanmerkingen den kalf, maar bij veele andere gelegenheden, hunnen oproerigen aard hadden doen blijken. HOOFDSTUK X. vs. i.] Dus moet men vertaaien, vergelijk exod. XXV. 10. — Het bevel toch, om deze heilige kist te maaken, was reeds te vooren gegeven. vs. 5.3 Daar zij blijven moeten. Volgends de vofcaalftippen: Daar zij geweest zijn. De gewoone Ne. der!, vertaaling heeft: En aldaar zijn zij. vs. 6-10.] Deze verzen zijn wederom eene inlasfcbing tusfehen de redenen van moses , waarvan wij in dit Boek meer voorbeelden hebben ontmoet. — Ondertusfchen is deze plaats zeer moeilijk boven anderen ; want zij fchijnt ftrijdigheden te behelzen tegen andere plaatzen. Voor eerst: a2ron is op den berg Hor geftorven. num. XX. 23. Ten tweeden. num. XXXIII. 31-53.. worden deze legerplaatzen in eene omgekeerde orde, voor een gedeelte, opgegeven. Daar komen de Israèliten eerst te Moferoth, van daar te Bene-Jaakan, van daar te Hor-Gidgad enz. Ten derden : Hoe komt deze geheele inlasfching hier te pas ? hoe ftaat zij in verband met het voorgaande en volgende ? — Wat 'er, mijns bedunkens, gezegd kan worden, ter handhaaving van deze plaats, heb ik bijgebracht in mijnen Bijbel verdeedigd. IV. Deel. Bladz. 2.31. volgg. Ik heb daar aangemerkt. Vooreerst: Dat o'e berg Hor een uitgeftrekt gebergte is, zoodat Mo. fera aan of op dit gebergte kan gelegen hebben, en aüron eigenlijk te Mofera, en evenwel op den berg Hor, kan geftorven zijn. Ten tweeden: dat hier Bei- roth  OVER DEUT. X. I2-l6. - XI. 1-2. 335 1 roth Bene-Jaakan, de putten van den ftam Jaakan, I genoemd worden, en num. XXXIII. de ftam Jadkan ï zelf, dat dus de Israëliten dezen ftam, die een om| zwervende ftam was, ligtelijk tweemaalen hebben kun| nen ontmoeten. Ten derden: Dat hier zulke legerI plaatzen worden opgenoemd, in welken gevallen gei beurd zijn, die bet zeggen van moses, hoofdst. IX. | 5. bevestigen, dat de Israëliten niet om hunne geil rechtigheid enz. in KanaSn werden gebracht. — Met a dit alles, kan ik het oordeelkundige mannen niet kwaj. lijk nemen, als zij denken, dat deze verzen eerst op I den kant geplaatst, en vervolgends in den Tekst zijn 1 overgenomen, en wel op eene verkeerde plaats; zonii der dat wij kunnen zeggen, op welke plaats zij be|| hooren. — vs. 12. Naar alles enz.] In alle zijne wegen te \\ wandelen. Letterlijk. vs. 16.] De ligchaamlijke befnijdenis, waar door i de Jooden, als Gods bondvolk, van andere volken I onderfcheiden waren, kon op zich zeiven geen wezenlijk nut aanbrengen,' maar hier werdt verëischt, ; een befnijden van het hart, een verloochenen van alle eigen lusten, verkeerde en afgodifche gezindheden enz. HOOFDSTUK XI. vs. 1.] Dit vers breng ik tot het voorgaande, als een befluit van dat gedeelte van moses redenvoering — het welk mij veel vloejender voorkomt. vs. 2.] Zulken, die, fchoon nog geen 20 jaaren oud, toen zij Egijpte verlieten, evenwel toen reeds jj jongelingen waren, worden hier gelteld tegen over de ge-  336 korte aanmerkingen genen, die toen kinderen, of ook, die in de woeftijn geboren waren. vs. 4.] Eigenlijk: Tot op dezen dag, dat is, zoodat de Egijptenaars, door dit zwaar verlies, tot heden toe zich niet hebben kunnen herhaalen. vs. 6. Onder hen fcheurende.] lloe de aarde haaren mond opdede. enz. vs. 10.3 Om dit te verftaan, moet men weten,dat het in Egijpte weinig of niet regent, en dat men 'er geene andere rivieren hebbende, dan den Nijl, derhalven genoodzaakt is, het land, met het water uit den Nijl, te begieten. — Dit gefchiedt nog heden ten dage, door middel van raderen, in welken men gaat, of op welker fpaaken men van buiten trapt, zich, met de band aan een ftevig dwarshout vasthoudende, en naarmate de ééne fpaak naar beneden gaat, den voet zettende, op de volgende. Dus haalde men het water uit den Nijl, Hortende dat over in de kanalen , flooten, en greppels, die alömme door het land gegraven waren. vs. 11. 12.] Daartegen is Palajlina niet Ontbloot van bergen en dalen, en dus van bronnen en beeken, ook heeft het zijne regentijden enz. — Men moet verders deze woorden niet buiten het oogmerk van moses trekken. Egijpte is ook beroemd wegens zijne vruchtbaarheid, doch Paleftina, bij Egijpte vergeleken , wint het van dat land , in meer dan één opzicht. Vs. 14.] Ik, zegt moses, niet nogthans in zijnen naam fprekende, maar de beloften van God, lf.vit. XXVI.  OVER DEUT» XI. 18-294 337 i XXVI. woordrijk aannaaiende, en God dus fprekende | invoerende. Herfst-regen enz.] Anders den vroegen en /paden | regen. Den eerden vertaal ik, met michaclis , herfst- i| regen, omdat hij, in het einde van October, of begin i van November, valt, en hij wordt de vroege regen ge: noemd, omdat in dezen regentijd gezaaid wordt. — I De lenteregen, in Maart of April, wordt de fpade I regen genoemd, omdat na denzelven terdond de I oogst begint. Inzamelen.] Zonder door weder of wind daar in verhinderd te worden. vu 18.] Zie hoofdst. VI. 8. vs. 22. Naar alle zijne verordeningen gedragende.] Eigenlijk: In alle zijne wegen wandelende. vs. 28. Weg.] Wijze van Godsdienst. — "Die gij niet kent.] Wier Godheid niet blijkt uit ii hunne daaden, gelijk die van jehova gebleken is. vs. 29.] Gerizim en Eb al zijn twee bergen , bij Sichem, hedendaagsch Naploufa, — moses befchrijfc derzelver ligging, zoo als hij thans aan de oostzijde van den Jordaan was, zeer duidlijk. — Alleen moet men bedacht zijn , dat Gilgal, hier gemeld , niet is de ! eerde legerplaats, die de Israèliten, kort na moses dood, den Jordaan overgetrokken zijnde, in Palajlina betrokken hebben,en die gemeld wordt, jos. V.9. maar ééne der koninglijke deden van de Kanaaniten. jos. XII. 23. — De berg Eb al ligt ten noorden, en Gerizim ten zuiden van Sichem. Terpentijnbosch More.] Te onderfcheiden van Mamre bij Hebron, — De onzen vertaaien overal Eiken* bosch.  33§ KORTE AANMERKINGEN bosch. — Doch, in de oude Aardrijkskunde komen meermaalen plaatzen voor, die naar zoodanige Ter* pentijnboomen, die zeer oud kunnen worden, den naam dragen. HOOFDSTUK XII. vs. 5] Deze plaats was, vooreerst in 'c gemeen, de plaats, waar de Tabernakel, de bondkist, en andere heiligdommen, daar toe behoorende , zich bevonden — tot dat,na verloop van eenige eeuwen, Jerufalem, van ouds de Kebla, de algemeene plaats van den Volks-godsdienst der Kana&niten , door david , op de Jebufiten veroverd zijnde, daar toe verordend is. — Hoe nodig het ware, dat, bij de neiging dier eeuwen tot afgoderij, de Israèliten dus ftrikt gelast werden, alle afgoderij, en derzelver minde fpoorèn uit te roeien, en zelfs, ten einde de waare Godsdienst bewaard bleve, aan ééne plaats van openbaren eeredienst bepaald werden , ziet elk. Nogthans ftrijdt hier niet mede, dat God, bij bijzondere gelegenheden , aan zich behieldt, om, in buitengewoone gevallen , aan Profeeten, die hij zelf uitzondt, vrijheid en last te geven, om ook elders te offeren. vs. 7.] Te dier plaatze mogten de offermaaltijden alleen gegeten worden, gelijk alle offeranden, alle tienden, en alle eerstgcboorten daar aan jehova moesten gebracht worden. vs. 7. Verheugen.1 Door vrolijke offermaaltijden , in welken ook de armen enz. deelden. vs. 8.3 Te weten, verfcheiden bijzonderheden, die de Mofaïfche Staats- en Godsdienst-inrichting in zich be-  over deut. XII. 15-30. 339 j bevatte, konden in de woeftijn niet,worden waargeii nomen, zoodat, geduurende het zwervend leven der !: Israèliten, daar op zoo flipt geen acht kon gegeven worden, maar dezelven veelal aan de vrijë keuze des i, volks gelaten werden, doch dit zou een einde nemen, |l zoodra het volk in Kanaan zou gevestigd zijn. vs. 15. 16.] Dus wordt hier het bevel, levit. XVII. 1. enz. weder opgeheven, het welk den IsraëJiten verboodt, in de woeftijn, vleesch te eten, anl ders dan op de offermaaltijden. — Als van een ree enz.] Dat is, het zal als eene gemeene fpijze worden aangemerkt —omdat, naamlijk, een ree of hert, noch eenig wild,alfchoon ook rein, dat is, geoorloofd, om te eten, nooit op den altaar gebracht werdt, als eene offerande, gelijk rund- en fchaapen- of geiten-vee. vs. 17.] Vergelijk vs. 6. vs. 3c] Hoe verftrekt een verkeerde Godsdienstijver den mensch tot een' valftrik, om hem zelfs in de onmenschlijkfte handelingen te wikkelen! — De afgoderij, uit bijgeloof den oorfprong nemende,bracht de verfoeilijkfte gruwelen te weeg, en menfchen, ja eigen kinderen te vermoorden en leevend te verbranj den, werden daaden van godsdienstigheid. — O, dat de menfchen op hunne hoede zijn voor alle dweeperij, bijgeloof, en valfchen ijver in den Godsdienst, zonder verftand! — Nog moet men, tot recht ver- ftand dezer woorden , weten, dat de afgodifche volken 'er zeer op gezet waren, om de Goden van die landen, welken zij veroverden, en in bezit namen, [B b] te  3-1° korte aanmerkingen te dienen met die plegtigheden, gelijk de voormalige inwooners dier landen gewoon waren. HOOFDSTUK XIII. vs. i.] Iemand, die zich voor een' Profeet uitgeeft, of godlijke droomen voorwendt, doch tevens lecren zou, om jehova, den waaren God, te verlaten, moet niet geloofd worden; al geeft hij een teken, dat is, al voorfpelt hij zekere zeldzame gebeurenis of verfchijnzel in de Natuur. — Van eigenlijke wonderwerken fpreekt moses hier niet, en tusfehen de fpreekwijzen: Een teken geven, of tekenen en wonderen doen, is een merklijk verfchil. vs. 5.] Hier bij moet men aanmerken , dat het volk tot afgoderij te willen verleiden, eene misdaad van gekwetfte Majefteit tegen jehova, als Koning van Israël aangemerkt, was, opdat niemand hier uit als een gevolg afieide, dat men anders gevoelenden zou mogen vervolgen, of als ketters ter dood brengen. — vs. 9. [Gerechtelijk.'] Dit heb ik ingevoegd, opdat men de woorden niet zoude misvatten. — Het geheele beloop van zaaken verëischt deze invulling. vs'. 10. 11.] Men ziet hier.de waare reden van deze ftrengheid. — Zoodanige misdaad was toch niet minder dan eene omkeering van de geheele Regeerings-vorm onder Israël. vs. 13. Booze deugnieten.] Belials kinderen, in onze Nederlandfche Overzetting. vs. ia-i8.] Zoodanige zwaare ftraffe was in foortgelijk geval te nodiger, hoe ligter de Israëliten, ten dien  over deut. XIV. i*r.S. 341 dien tijde, bloot donden, om door voorbeelden van afgoderij vervoerd te worden. HOOFDSTUK XIV. vs. 1.] Welk een voorrecht voor Israël, in deze betrekking te daan tot den God des levens! Daar is dan geene reden, om overmatige rouwe over eenen dooden te bedrijven, die toch leeft bij God! — Vooral worden alle afgodifche plegtigheden in het rouwbe* drijven verboden, als om zich fneden en kerven in het ligchaam te geven. enz. vs. 3.] Men vergelijke hier bij levit. XI. vs. 5. Jachmur.~\ Het dier van dezen naam is nog bekend, het is een foort van wild,dat geringde hoornen draagt, veel overéénkomst heeft met het hert en de Gazelle, en lekker van vleesch is. Difchon,~\ De onzen, enkel om de gelijkheid van klank , eens dasfe, doch deze behoort vast tot het onreine vee. — Men bekenne liever zijne onkunde. Gemfe,~] Bij de Reizigers bekend met den naam Jerafu. vs. ai.] exod. XXIII. 19. vs. 22. 23.] Van deze tienden en eerstgeboorten, moest men vreugdemaalen houden, feestmaaltijden, waar ook de armen, weduwen, weezen , vreemdelingen, Leviten enz. op onthaald werden, en bij welke God, als de Opperzegenaar, met dankzegging werdt verheerlijkt. vs. 28.] Dus fchijnen dit, naar mijne Vertaaling, dezelfde tienden te zijn, als in de overige jaaren, al« leen dat zij ditmaal niet naar de plaats van denopenIBb 2] baa-  34* KORTE AANMERKINGEN baaren Godsdienst gebracht, maar in de eigen ftad tot feestmaaltijden gebruikt werden. — Anderen onderfcheiden dezelven, en noemen deze laatfte tienden, tienden der armen. — HOOFDSTUK XV. vs. i.] Geene geheele kwijtfchelding van fchuld; maar de mening der wet is, dat men 'in het Sabbathjaar, waar in men geene inkomften van de landerijen enz. trok, ook geene fchulden mogt inmaanen, ten minften niet de ééne Israëliet van den anderen. vs. 3. Opdat 'er geene vol/trekt behoeftigen.] Deze woorden zijn niet duidlijk in den grondtekst, en worden daarom op verfchillende wijze vertaald. — Mijne vertaaling, geloof ik, ftrookt met den grondtekst, en duidt het oogmerk van den Wetgever, met dit uitftel van fchuld-eifching in het Sabbath-jaar, aan. —Niettegenftaande deze en dergelijke voorzorgen, zou het toch aan geene armen ontbreken, vs. 11. vs. 6. Heerfchen.] Deze laatfte woorden ftaan in verband met de voorgaande. — De zin is: Doordien vreemdelingen van de Israëliten geld of goederen zouden opnemen, zou het ook dikwijls gebeuren, dat zulke vreemdelingen, niet in ftaat, om deze fchulden af te doen, lijfeigenen van de Israëliten zouden worden , maar , dewijl de Israëliten zich niet in de noodzaaklijkheid zouden bevinden, om geld op te nemen bij vreemden, zouden zij ook dit gevaar niet loopen. vs. 9. Ondeugend laage.~\ Belials-woord. Neder/. Vertaaling. — Verders dient ter opheldering van dit ge-  over deut. XV. io-i8. - XVI. 2-6. 343 gebod, dat de Israëliten van eikanderen van geleend geld geene renten mogten nemen exod. XXII. 25. vs. 10. Gemelijk.'] Met tegenzin en als gedwongen te geven, is geene milddaadigheid. Het hart moet geven, zal iemand weldaadig zijn. vu 11.] Het zou een genadig wonderwerk zijn, 1 wanneer in een land de armen volftrekt ontbreken 1 zouden. vs. 12.] Zie exod. XXI. 2-6. vu 14. Veldvruchten enz.] Letterlijk: Van uwen | dorschvloer, en van uwe wijnpersfe. vs. 17. Met uwe jlaavin.] Te weten, de vrouw van zoodanigen flaaf. Vergel. exod. XXI. 7. vs. 18.] De daglooner diende alleen bij dag, maar van den lijfeigenen kon men zelfs, als het zoo uitkwam, bij nacht dienst hebben. — Ook is het zeer waarfchijnlijk, dat men den daglooner hooger belooi ning moest geven, dan de prijs van een flaaf naar evenredigheid bedragen kon. HOOFDSTUK XVI. vs. £•] Het eigenlijk Paasch-offer was een lam, maar hier wordt tevens gewaagd van alle de vrijwillige offeranden , bij gelegenheid van het Paaschfeest, te flachten. —■ vu 3. Ellende-hrood.] Dus wordt dit brood, zonli der zuurdeeg, en dus ongerezen, genoemd, het is hard en fmaakloos. vs. 6. Den tijd van uwen uittogt.] Op welken gij het Pafcha in Egijpte at, toen gij met den volgenden morgenftond dat land verliet. \Bb 3] vu 8.  344 korte aanmerkingen . vs. 8. Zes dagen.] Dat is , de zes eerfte dagen van het feest, die hier afzonderlijk van het fiotfeest genoemd worden, en met dit fiotfeest zeven dagen. — vs. 9. Sikkel enz.] En dit mogt niet gefchieden, voor dat, op den dag na den Paasch-Sabbath,de eerftelingen der aairen aan God geheiligd waren. vs. 17.] In het Oosten mag men, zonder gefchenk, zijne opwachting bij geen' aanzienlijk man, of Vorst, maaken. — Dus moesten ook de Israëliten niet ledig, niet zonder gefchenk, voor jehova , hunnen God en Koning, verfchijnen. vs. 21,] Gelijk de afgodendienst veel met heilige bosfchen ophadt, die tevens veel aanleiding tot ongeregeldheden gaven. — Enkele boomen, tot fchaduwe tegen de hitte, fchijnen 'er nogthans bij, en in den voorhof van den Tabernakel, geweest te zijn, maar hier wordt gefproken van dichte bosfchaadjen, niet van enkele boomen, HOOFDSTUK XVII. vs, g. Bij de poort.] Ik moest hier min of meer eene omfchrijving gebruiken, welke daar in haaren grond heeft, dat men bij de poorten, oudtijds, gelijk nog in veele fteden in het oosten, de openbare markt en gerechtsplaats heeft, daar het gericht gehouden wordt, zoodat, wanneer 'er in het Hebr. hier letterlijk ftaat, gij zult hem tot uwe poorten uitbrengen, de mening is , zoo als in de Vertaaling wordt uitgedrukt. v*. 7. Ben booswicht.] Of ook: Het booze. vs, 9, Opperflen Rechter.] moses fchijnt te onderfieï-  over. deut. XVH. I4-I7* 345 ftellen, dat de Israèliten zich fteeds eenen opperften rechter of beftuurer zouden verkiezen, gelijk bij josua verordende, fchoon wij weten, dat, na josuii's dood, de Iraëliten dit verzuimd, en alleen, in tijden van nood, zoodanige Richters gehad hebben. vs. 14.] moses beveelt niet, dat de Israèliten eenen Koning moesten aanftellen. — Zijn geheele ontwerp was een vrij Gemeenebest, onder het opperbeiluur van God zeiven, te vormen en te bevestigen. — Maar, in gevalle zij daar ooit toe mogten komen, om eenen Koning te verkiezen, wil hij, dat zij dien zullen nemen , dien jehova dan zal aanwijzen , en nooit eenen vreemden, maar éénen uit hun volk. vs. 16.] In het bergachtig Kanaan kan paardenvolk weinig dienst doen ter verdediging van het land, bet welk door zijne bergen genoeg gedekt wordt. — Dus kon eene vermenigvuldiging van paarden voor den Koning alleen dienen; of om zijne onderdaanen te drukken, of om ontwerpen van veroveringen te maaken, welk laatfte geheel (treedt tegen de grond-inrichting van den Hebreeuwfchen ftaat. Egijpte.] Kanaan hadt geen paardenteelt, maar Egijpte leverde veele paarden uit. Een heerschzuchtig Koning zou ligtlijk in het hoofd kunnen krijgen , om Gofen te veroveren, in welk landlchap de israèliten weleer gewoond hadden. vs. 17.] Geen prachtig Serail of Harem aanleggen, gelijk de Oosterfche Vorften pleegen te doen — het welk de Hofhouding kostbaar maakt, den onderdaan drukt, en den Vorst blootftelt aan veele kabaaien en partijfchappen enz. bijzonder zouden vreemde vrou[B b 4] wen,  S4-6 korte aanmerkingen wen, want in zoodanige Harems worden veele vreemde vrouwen, fiaavinnen enz. aangenomen, den IsraëUtifchen Koning ligt tot afgoderij verleiden, gelijk sa. I-omo ondervonden heeft. Niet veel zilver enz.] Daar mogt wel een.fchat opgelegd worden, in het Heiligdom, maar des Vorften bijzondere fchatkist mogt niet te rijk zijn, alles om de al te groote magt der Vorften te bepaalen. vs, 20. Boven zijnen broederen.'] Hier verdient deze aanmerking eene plaats, welke ik in de Nederlandfche Uitgave van de Vertaaling van michaëlis vinde: „ O, dat de Vorften dit woord recht mogten bevatten, en diep in hunne harten prenten!" Alle uwe onderdaanen zijn uwe Broeders, verheft u derhalven niet in hoogmoed boven hen! Welk eene gulden, zinrijke les! Zij bevat den geheelen kring van 's Vorften verpligting, en bepaalt in ééns de maat van zijn gezag en van zijne verheffing. Hoe kan men, na zulke uitdruklijke verklaaringen , de leere van het onbepaald gezag op den Bijbel gronden? Die zulks doet, moet zekerlijk, of den Bijbel nooit gelezen hebben^ of zich vleien, dat zijne medeburgers dien nooit lezen zullen. — De Koning, zegt de Heer michaclis, moest zich niet inbeelden, boven de wet verheven te zijn, maar zich herinneren, dat hij, van natuur, met zijne onderdaanen gelijk ftaat, en Hechts de eerfte bediende van zijn volk is. Voor zich en zijne nakomelingen.] Dus fchijnt moses te kennen te geven , dat hij den Israëliten een erflijk Koningrijk aanprijst, in gevalle zij ooit eenen Koning wilden aanftellen. HOOFD-  over deut. XVIII. 1-8. 347 HOOFDSTUK XVIII. vs. I.] De Leviten hadden wel (leden, om te bewoonen, benevens derzei ver voorlieden, maar geene geheele landftreken ten eigendom, gelijk de overige Hammen. Zijn eigendom.'] De tienden enz. die aan God moesten toegebracht worden, en tot onderhoud der Priesteren gefchikt werden. vs. 3. Offerdier.] Sommigen verftaan dit van elk dier, dat gedood werdt, doch de Hebr. bewoording fchijnt dit niet te dulden, noch ook de aart der zaak zelve. — Te vooren was enkel het fchouderftuk voor ' den Priester beftemd, levit. VIL 33. nu wordt hun deel vergroot met de beide kinnebakken en de maag; waarfchijnlijk, daar de herkaauwende dieren eene viervouwige maag hebben, bijzonder de onderfte, daar de ouden veel werks van maakten. vs. ö-S.] Deze verzen hebben eenige moeilijkheden in zien. ruoei nieu vs. u. uum ^u<- «<•' Haan eene Levitifche ftad, of in 't gemeen, elke ftad , waar de Leviet, in het onderftelde geval, verkeert? Ik neig voor het laatfte, omdat de Leviet gezegd wordt, daar een vreemdeling te zijn. — Ten tweeden, welk is het onderhoud vs. 8. gemeld: Zij zullen gelijklijk eten? Hier is het zeer waarfchijnlijk, dat, fchoon 'er geene uitdruklijke wet van is, echter de Priesteren gewoon, of wel verpligt waren, om van het geen hun van de offeranden enz. te beurt viel, ook een deel aan de dienstdoende Leviten toe te leg[Bb 5] gen,  34§ KORTE AANMERKINGEN gen, het welk dezen dan gelijklijk tot bun onderhoud deelden. — Ten derden: wat betekenen de woorden vs. 8. boven zijne verkoopingen bij de vaderen? Het waarfclnjnlijkfte is dit. De tienden en andere giften voor de Leviten gefchikt, zullen waarfchijnlijk aan de vaderen, dat is , aan hunne ftamhoofden , ter hand zijn gefield, welke die tot geld maakende,door ze te verkopen , aan elk zijne verkoping, dat is, het geen hem uit die verkoping, rechtens, toebehoorde, zullen bezorgd hebben. vs. 10.] Alle deze dingen werden door bedriegers onder de oude volken gepleegd, en voorgewend. — En het bijgeloof der menfchen laat zich, zelfs ten allen tijde, ligtelijk iet van deze natuur wijsmaaken. vs. 15. 18.] Moet men dit dus verftaan, dat 'er aan de Israëliten beloofd wordt, dat zij, ten allen tijde Profeeten zullen hebben, die hen onderwijzen zouden, zoodat zij niet nodig hadden, om tot alle de kunften van het Bijgeloof den toevlucht te nemen ? Of wordt hier bijzonder een zeker Profeet beloofd, die, in den naam van God, fpreken, en, even gelijk moses, eene nieuwe huishouding, en inrichting zou invoeren? Het laatfte wordt, zoo veel ik inzie, door het verband begunftigd. — De Israèliten moesten niet van moses voorfchriften afgaan, noch zich door eenige kunftenarijën des bijgeloofs laten verleiden. — Wanneer ééns de Mofaïfche inrichting zou moeten veranderd worden, zou God, niet, gelijk op Horeb, onder geduchte tekenen, zelf tot hen fpreken, het geen zij ook hadden afgebeden, maar hen dan door eenen Profeet, gelijk moses, onderwijzen, deze gelijkheid kan  OVER DEUT. XVIII. 21-22. 349 kan in geenen der volgende Israêlitifche Profeeten worden aangewezen , welke ook nooit iet hebben willen veranderen, in de Mofaïfche inrichting, noch eenige nieuwigheden invoeren. — Dezen Profeet zonden zij ook in alles moeten gehoorzamen, want het geen hij in Gods naam zou fpreken , zouden Gods woorden zijn. _ Vergelijk mijnen Bijbel verdeedigd, I. Deel, Bladz. 269. volgg. vs. 21. 22.] Men vergelijke hoofdst. XIII. Wanneer iemand, die zich voor een Profeet uitgaf, eenig teken of zeldzaam verfchijnzel of gebeurenis te vooren voorzeide, alfchoon dit ook volgde, was het nog geen bewijs van zijne godlijke zending ; het kon menschlijke fchranderheid zijn, en 'er waren, in dat geval, nog andere kenmerken van zijne zending nodig; maar, wanneer een Profeet iet te vooren zeide, en het gebeurde niet, dan hadt men een vast kenmerk, dat hij een valsch Profeet was. — Men moet ook het geen deut. XIII. en het geen hier voorkomt, wel onderfcheiden. In de eerfte plaats fpreekt moses van zulke Profeeten, die tot afgoderij vermaanden, in deze plaats van tweederlei foort van Profeeten, zulken, die in den naam van andere Goden fpraken , maar ook van zulken , die wel in den naam van jehova fpraken, maar zich tot Profeeten opwierpen, zonder daar toe eene godlijke zending te hebben. — In dit laatfte geval moest men, wanneer zij eenig toekomend teken voorzeiden, zijn oordeel opfchorten , en gebeurde het voorzegde teken niet, dan hadt men blijk genoeg, dat zulk iemand geene godlijke zending hadt. HOOFD-  35<3 KORTE AANMERKINGEN HOOFDSTUK XIX. vs. i.] moses hadt hoofdst. IV. 41, reeds drie fteden, aan de oostzijde van den Jordaan, afgezonderd , en belast 'er aan de westzijde, nadat het land Kanaan zou veroverd zijn, insgelijks drie te beftemmen, vs. 8 en 9. Vergelijk num. XXXV. 6. enz. vs. 3.] Na de vrijftad, die voor hem de naastbij gelegene is. vs. 10.] Onfchuldig bloed, voor zoo verre zoodanig iemand, die bij toeval een manfiag begaan hadt, onfchuldig was» Indien nu de naastbe(taande van den overledenen de bloedwraak oefende, vergoot hij onfchuldig bloed, alhoewel hij deswegens niet in rechten kon betrokken worden, volgends de oude gebruiken, omtrent de bloedwraak, en dus drukte dan deze bloedfchuld het gantfehe land, waarom 'er, door deze fchikking van de vrijfteden, in voorzien werdt. vs. ia.] Schuldigen mogten geene vrijplaats hebben! vs. 14.] De grenspaalen waren bij de geheele oudheid heilig, maar verdienden bij de Israëliten zulks bijzonder te wezen, omdat hun land als eene gifte , hun van God zeiven gefchonken, moest aangemerkt worden. Niemand mogt derhalven deze grenspaalen verzetten, om zijnen akker grooter, en dien van zijnen nabuur kleiner, te maaken. VS, 15.] hoofdst. XVII. 6. was dit omtrent doodfchulden reeds geboden, hier wordt het tot alle befchuldigingen uitgeftrekt. vs. 16-21.] Eene allerbillijkfte wet, om valfche be- • fchul-  over deut. XX. 5-19. - XXI. i. 351 fchuldigers en aanbrengers, wezenlijke rustverftoorers van de Maatfchappij, uit dezelve te weeren. HOOFDSTUK XX. vs. 5. Schrijvers.'] Die de gcflachtlijsten hielden, de monfterrollen opmaakten enz. vs. 6. Wijnberg.] Deze, denk ik, wordt alleen, bij voorbeeld, genoemd, en 'er ook olijfgaarden enz. onder verftaan. vs. 8.] Een klein getal dappere mannen doet in den krijg meer uit, dan een groot leger bloodaards.— ys. 9.] Nadat dezen allen zich hadden afgefcheiden, kon men de overgebleven manfchap monfteren, en 'er bevelhebbers over aanftellen. vs. 10.] Men verlta dit van Heden buiten Kanaan. vs. 13.] Men moet hier in het oog houden, dat het krijgsrecht van die tijden niet moet beoordeeld worden naar onze meer befchaafde tijden. vs. x6.~] Omdat dezelven als verbannen werden aangemerkt. vs. 19. Het geboomte des velds is voor enz.] Ik geloof, dat de vertaaling, welke ik van deze eenigzins moeilijke woorden gegeven heb, met den grondtekst, en met het verband, best ftrookt — het vruchtgeboomte meet verfchoond worden, omdat bet voor den mensch tot fpijze is, en ook bij de langduurige belegering te pas kon komen, om 'er van te eten.— HOOFDSTUK XXI. vs* 1. enz.] Hoe zorgvuldig is de godlijke Wetgever , omtrent het leven en de veiligheid des menfchen! vs. 4.  352 KORTE AANMERKINGEN vs. 4. Steeds vlietende beek."] Men heeft in Palij meer dan één volk, zeer zorgvuldig was, omtrent dit onderwerp, en het bedlaaken bewaarde, gelijk dit ook bij de Israëliten gefchiedde, om het, indien ten eenigen tijde de man zijne vrouw mogt befchuldigen, dit te voorfchijn . te kunnen brengen , want men ziet duidlijk, dat hier vs. 13-19. gefproken wordt  OVER DEUT. XXII. 18-24. - XXIII. 1-2. 355 wordt van eene befchuldiging, die de man, na eenigen tijd, inbracht. vs. 18. Aan den lijve Jïrafen.] Met Hagen of geesfeling. vs. 20. 21.] Hier is een ander geval, het welk geen zoo lang uitftel, als het voorige, onderftelt. vs. 21. Van haars vaders huis.'] Niet om den vader te ftraffen, maar te wreeken, alzoo dit voor den grootHen hoon gerekend werdt, dien eene dochter haaren vader kon aandoen, indien zij haare eere niet onbevlekt bewaarde. vs. 22.3 levit. XX. 10. VS. 24. Niet om hulp geroepen.] Men moet hier aan de huizen van den toenmaligen tijd denken; in huizen van onze bouwkunde, zou het roepen om hulp dikwijls zoo vruchteloos zijn, als in het veld. HOOFDSTUK XXIII. vs. i.] In het Oosten, waar de veelwijverij plaats beeft, hadt men van ouds af ook ontmanden , aan welken door de Grooten de zorg over het vrouwentimmer werdt aanbevolen. — Dit verbiedt de Wetgever aan de Israëliten, en ten einde dit verbod te meer klem bij te zetten, verbiedt hij in deze wet, dat geene gefnedencn, op welke wijze zij ook in dien toeftand gebracht waren, in de burgerfchap der Isaeliten, of tot gelijke voordeden, als de Israëlitifche burgers, toegelaten mogen worden. vs. 2. Die van eene vuile geboorte is.] Men weet niet recht, wat het woord Mamfer in den grondtekst betekent, genoegzaam alle de oude Gtferzetters ver[CYJ taa-  35*5 korte aanmerkingen taaien het, hoerekind, de onzen bastaard, doch men verfta door, hoerenkind, zoodanig iemand, die een kind is van eene allemans, of openbare hoer, en, dewijl die in Israël niet geduld mogten worden, denke men aan iemand, die uit een vreemd volk oorfpronglijk is, en wel allerbijzonderst aan eenen,wiens moeder zich, ter eere van venus, of eene andere Godheid, openlijk aan allen overgaf, hoedanige voorbeelden mm in den afgodsdienst der Heidenen ontmoet. vs. 3. ènz.] Men moet hier opmerken, dat 'er, in een burgerlijken zin, van deze volken gefproken wordt, en van het fchenken van het Israëlitisch burgerrecht. vs. 6. Hun welzijn zoeken.] Dit moet men niet uiiftrekken tot eenige bijzondere perfoonen, maar tot den gantfchen ftaat. — De Israëliten moesten de Ammoniten en Mo&biten, wel niet vijandlijk aantasten, maar zich ook niet naauw, door verbonden, en onderhandelingen of verdragen, met hun verbinden. vs. 7. Edomiten.] 7a\ hadden wel den doortogt door hun land geweigerd, doch verders den Israëliten op hunne reizen door de woeftijn geen leed gedaan. Egijptenaaren.] Deze hadden wel, in de laatde jaaren van der Israëliten verblijf in hun land, hen zwaar gedrukt, maar te vooren hadden de Israëliten daar herbergzaamheid en weldaaden genoten. vs. 8. In het derde geflacht.] Het oogmerk van den Wetgever was, over het geheel, de Israelitifche Natie, zoo veel mooglijk, afgezonderd te houden van de vermenging met andere volken, daarom wordt het verkrijgen van het burgerrecht voor vreemdelingen zoo moeilijk gemaakt. vs. 9-14.J  over deut. XXIII. 9-25. 357 vs. 9-14.] De zuiverheid is van veel aanbelang in een leger, tot bewaaring van de gezondheid des volks. — Dus is deze wet belangrijk. — Men zegt, dat zelfs nog heden de rein- en zuiverheid in de Turk' fihe legers, op eene voorbeeldige wijze, wordt waargenomen. vs. 15. 16.] Men begrijpt ligtelijk, dat hier niet gefproken wordt, van bijzondere perfoonen, van den flaaf, die van den éénen Israëliet tot den anderen overliep, maar van flaaven, die van vreemde volken zich in het land der Israèliten bergden, en daar hunne vrijheid zochten. vs. 17.] Zulken, die, gelijk wij boven zagen, zich , ter eere van dezen of genen Afgod, aan de ontucht overgaven, en met hun ligchaam vuilen winst deeden. vs. 18. Hondenprijs.'] Men twist onder de Uitleggers, of men dit eigenlijk moet nemen, dan of men in plaats van honden-prijs te lezen hebbe : Schandjongensdoon? — Het eerfte fchijnt de meeste redenen voor zich te hebben. vs. 19. 20.] Zie exod. XXII. 25. vs. 21-23.] num. XXX. vs. 24. 25.] Men mogt dan vrijelijk, door eenen wijngaard, of door een korenland gaande, eten. Vergelijk matth. XII. 1. — Eene wet, zeer ten voordeele der armen, en vol liefderijke wijsheid. — Misfchien worden hier bijzonder bedoeld de garvanpos, of zeker foort van dop-ervvten,welke men groen eet, als zij versch zijn. [Cc 2] HOOFD-  35« korte aanmerkingen HOOFDSTUK XXIV. vs. 1-4.] moses, gelijk men duidlijk uit het gantfehe beloop dezer wet ziet, beveelt hier de echtfeheiding door eenen fcheidbrief niet, hij onderltelt dezelve , als eene gewoonte, onder de Israëliten van ouds af in zwang gaande, welke hij dulden moet, om de hardigheid van hun hart, maar waaromtrent hij zoodanige bepaalingen geeft, die het misbruik dezer gewoonte konden voorkomen. Men vergelijke matth. XIX, 3-9. en de Aanmerkingen aldaar. vs. 4. Verontreinigd enz.] Door haar huwelijk met dien tweeden man; moses gebruikt, naar het fchijnt, opzetlijk deze bewoording, omdat hij zijnen afkeer van zoodanige echtfebeidingen, hoe zeer door de gewoonte gebillijkt, openbaaren wil, en hij ftemt dus volmaakt in met jesus leere. matth. XIX. 9. vs. 5.] Boven hoofdst. XX. 5-7. Weinige wetgevers dragen zorg voor het geluk van den bijzonderen mensch; maar de wetgeving, van den vader ber menschen oorfpronglijk, zorgde voor den bijzonderen mensch, zoo wel als voor den ftaat. vs. 6.] Elk maalde zijn eigen koorn, en elk bakte zijn eigen brood. — Men hadt tot het maaien van het koorn handmolens, ook wel molens, die door ezels rondgedraaid werden. — Die dan zijnen molen of molenfteen te pand gaf, beroofde zich van de middelen, om zich zijn levens nooddruft te bezorgen. vs. 7.] Waar flaavernij plaats heeft, kan ook menfchendieverij, uit belangzucht, plaats hebben, en daar is zoodanige wet onontbeerlijk. vs. 8.  OVER deut. XXIV. 8-10. - XXV. 3. 359 vs. 8. Voorfchrijven.~\ De Priesters waren de eigenlijke geleerden, gelijk wij boven reeds aanmerkten, daarom moesten hunne voorfchriften naauwkeurig gevolgd worden. — Welke nu de voorbehoedzels waren, tegen de melaatsheid, wordt hier niet uitgedrukt, doch kan eenigzins opgemaakt worden uit lev. XIII. en num. XII. 9-16. in. 12. Pand.] Waarfchijnlijk bedoelt moses het laaken, de Hijk genaamd, bij de Arabieren, exod. XXII. 26. in de onderftelling, dat een arm man niet veel meer hadt , dat hij te pand kon geven. vs, 13. Eene goede daad enz.] Letterlijk: Het zal u gerechtigheid zijn voor 't aangezicht van jehova. VS. 14-16.] levit. XIX. 13. vs, 16.] God zelf ftraft geene kinderen om de misdaad hunner vaderen, maar wel fomtijds de vaders, om hunne misdaaden, in de kinderen. — Men merke toch dit onderfcheid opi vs. 17.] exod. XXII. 21. 22. VS. 19.] levit. XIX. 9. XXIII. 22. HOOFDSTUK XXV. vs. 3. Mishandeld."] De gewoone vertaaling: Opdat uw broeder niet voor ver acht lijk gehouden worde. —Doch zo 'er eene infamie in de ftralfe plaats hadt, het welk niet blijkt, dan kon dezelve niet van het getal flagen afhangen. — De betekenis des woords is,die ik in de vertaaling uitgedrukt heb, en de mening is: Onder een vrij en edelaartig volk moeten geene ■ftraffen naar wreedheid, of mishandeling, gelijken; 'er is toch een groot onderfcheid tusfehen den vrijën burgeren den flaaf. lCc 3] vs.' 4.]  360 KORTE AANMERKINGEN v/. 4.] Men dorscht in het oosten het graan door middel van osfen, die het uittreden, of 'er ook wagens, en zvvaare rollen over heen trekken. Nu wil moses, dat men den dorfchenden os niet beletten zal, van dit graan zijn aandeel te nemen.— Welk gebruik paulus van deze wet maakt, zie men 1 kouinth. IX. 9. 10. vs. 5. volgg.] Dit was het Leviraats-huwelijk, dus genoemd naar het Lattjitfibc. woord Levir, des mans broeder, het was reeds een oud herkomen, gen. XXXVIII. 6-27. Men vergelijke levit. XVIII. 16. met de Aanmerking aldaar, en levit. XX. sa. vs* 8. Spreken.] Om hem zijne verpligting aan zijnen broeder onder het oog te brengen. vs. 9. In het aangezicht enz.] Of ook : Voor zijn aangezicht uitfpuwen, gelijk nog heden de Arabieren doen, wanneer zij iemand befchimpen willen.—Sommigen verkiezen dit laatfte, omdat het eerfte hun, in eene gerechtelijke daad,al te onwelvoeglijk voorkomt. — Doch men moet de welvoeglijkheid veeltifds naar de zeden des lands beöordeelen. Verg. num. XII. 14. vs. 10.] De naam van barrevoeter werdt eigenlijk gegeven, aan iemand, die zijn goed hadt moeten verkoopen, dewijl men, bij dit verkoopen, gewoon was, den fchoen uit te trekken, en over te geven. Men moet hier aanmerken, dat, met de weduwe des broeders, ook zijn erfgoed verbonden was. vs. 11. 12.] Uit exod. XXI. 22. vergeleken met deze plaats, kan men opmaaken, dat de vrouwen bij de Israèliten meermaals tusfehen vechtende mannen, zich tot icheidslieden gefield hebben, om hen te fchei- den.  OVER- DEUT. XXV. I7-I0- " XXVI. 5-H- SÖl den. In zulke gevallen fchijnen zij fomtijds de eerbaarheid ter zijde gefield, en ter hulpe van haaren man zijnen vijand onbetaamlijk aangegrepen te hebben , waar tegen deze wet voorziening doet. vs\ 17-I9-] Vergelijk exod. XVII. 8-14. met de Aanmerking aldaar. HOOFDSTUK XXVI. vs. 5.] Ik vertaal Arame'ër, welke benaaming zich verder uitftrekt, dan die van Sij'riè'r, zoodat ook de bewooners van de landen over den Eufraat, en in Mefopotamïèt, daar onder begrepen zijn. — Uit dit gewest kwam abraham , ook hadt jakob daar veele jaaren verkeerd, en beiden waren omzwervende herders. vs. 12.] Men kon niet alle jaaren de tienden, die men verfchuldigd was , vol uit betaalen, maar om het derde jaar moest men volkomen afrekening "daar van houden — en 'er dan den Leviet, vreemdeling, weeze, en weduwe , mede verheugen. vs. 13. Het heilige.'] Het geen aan God en tot godvruchtig gebruik beftemd was. vs. 14.] De tienden moesten met blijdfchap en dankerkentenis voor de godlijke weldaaden befteed en gebruikt worden. Begravenis-maaltijden.] Dezen werden niet, gelijk bij ons, door de naaste bloedverwanten en erfgenaamen van den overledenen, niet door het fterfhuis, gegeven , maar vrienden van de naastbeftaanden des overledenen richtten eene maaltijd aan, op welke zij deaelven nodigden, en hun daarbij den troostbeker, gelijk zij het noemden, voorzetten. [Cc 4] vs. 17.  362 korte aanmerkingen vs. i?. Verbond gemaakt.] Letterlijk: Hem hebt gij doen zeggen, en vs. 18. jehova heeft u doen zeggen: Wederzijds is het verbond beftemd en voltrokken. HOOFDSTUK XXVII. vs. i. Benevens enz.] De oudften van Israël verzelden hem , en (tonden nevens hem, ten blijk*, dat zij zijne woorden toeftemden, en zijn bevel ten uitvoer zouden doen brengen. vs.-2 8.] Men moest, ter gedachtenis voor de nakomelingfchap, de wet, dat is, of de X geboden, of alle de wetten van moses , het laatfte het waarfchijnlijkfte, op groote fteenen inhouwen, die met kalk beftreken waren. — Sommigen meenen, dat de wet in de fteenen gehouwen, en dan met kalk overdekt moest worden, opdat, in vervolg van tijd, de kalk afgevallen zijnde, de letters zich vertoonen mogten,en zij hoo> pen zelfs, dat deze gedenk (bakken, den eenen of anderen tijd, nog weder gevonden en te voorfchijn gebracht zullen worden. — Anderen meenen, dat men in de kalk,in een zeer hard foort van cement,welk,aan de lucht blootgefteld, hoe langer hoe harder werdt, de wet moest infchrijven. — Eindelijk anderen , dat men de letters op zwarte fteenen, verheven, uitgehouwen, en dan de tusfchenruimten met witte kalk beftreken hebbe. vs. 4' EbaL] De Samaritaanfche Pentateuchus leest in plaats van Ebal, Gerizim. Zij waren twee bergen, tusfehen welken de ftad Sichem, (thans Naploza) gelegen is; alwaar de zegeningen en vloeken plegtig,'ter ftaaving van het verbond des volks met God, moes^  OVER DEUT. XXVII. 9-15. 363 moesten, uitgeroepen worden. — De lezing van den Hebr. Tekst is echter door kundige mannen genoegzaam gedaald. vs. 9. Benevens de Priesteren.] Dus wordt dit bevel hier door de bedienaaren van den Godsdienst nader bevestigd. vs. 12.] De Priesters donden, gelijk wij uit de uitvoering van dit bevel, jos. VIII. 30-35. zien, met de heilige bondkist in de valei, tusfehen de beide bergen, en riepen de zegeningen en vloeken uit, die telkens door de dammen van wederzijde op de beide bergen daande, en zoo nabij eikanderen gelegen, dat men eikanderen beroepen kon, met Amen bekrachtigd werden, ten blijke, dat zij in het verbond toeftemden, en hetzelve aannamen. vs. 15. enz.] Men merke op, dat in deze vloeken bijzonder opgeteld worden zoodanige misdaaden, die in 't geheim meest gepleegd konden worden, en niet ligtlijk onder het oog van den Richter kwamen. — De zegeningen, die afgekondigd moesten worden, zijn hier niet gemeld, misfchien werdt een algemeene zegen van Gerizim uitgefproken , doch ook misfchien die zegeningen, die in het volgende hoofdstuk voorkomen. Misfchien wordt het volgende hier dechts tot eene proeve opgegeven, zoodat eigenlijk alle de geboden en verboden met eenen zegen en vloek zijn bevestigd geworden, het welk niet onwaarfchijnlijk is. Vervloekt.] Niet eeuwig vervloekt, daarvan wordt niet gefproken, maar waardig, dat hem alle die rampen treffen, die op de overtreding der godlijke wetten bedreigd zijn. [Cc 5] vs. 16.  3&4 korte aanmerkingen vs. 16". Slaat."] Mishandelt. Vergel. boven hoofdst. XXV. 4. HOOFDSTUK XXVIII. vs. 1.] Het is zeker, dat de zegeningen en vloeken, welke in dit hoofdstuk, als gevolgen van het al of niet gehoorzamen van Gods geboden, beloofd en bedreigd worden, nationaal, en nietperfoneel moeten begrepen en opgevat worden. — Ook moet men, bij dezelven, de nadere betrekking, welke God op het Israê'itifche volk, als deszelfs Koning, hadt aangenomen , fteeds in het oog houden. vs. 1. Opzoeken.] Het geluk zal u van zelf t'huis komen. vs. 5. Uw kerf.] Korven, die men, bij het inzamelen van ooft of boomvruchten, en bij den wijnoogst gebruikte. — Eene overvloedige inzameling van beiden wordt beloofd. - Baktrog.] Houten bakken, waar in men het deeg bereidt, nog heden bij de Arabieren. —— De inzameling van graan zal rijklijken overvloed van brood verfchaifen. vs. 6.]Letterlijk: In uw uitgaan, en in uw ingaan. vs. 7. Zeven wegen,] In de uiterfte verwarring, fchrik,en verbaazing, elk een goed heenkomen zoeken. vs. 8. Schuuren.] Voorraadhuizen, die gemeenlijk in het Oosten, plaatzen onder den grond zijn. vs. 10] Dat gij den waaren God, den Heer der Natuur, van wien alle goede gave en volmaakte gifte ■nederdaalt, dient, en zijne befcherming geniet. vs. 13. Een hoofd-vslk enz.] Ten kop , en niet ten Jlaart,  OVER DEUT. XXVIII. 21-37. 365' ftaart, naar de letter. — Dat is tot een volk, dat oniifhanglijk is,en aan geen ander volk onderworpen. vs. 21. Door de pest enz.] Letterlijk: jehova zal de pest u doen aankleeven. vs, 2{.] Men is het onder de Uitleggers niet volkomen ééns, welke rampen in het bijzonder door elke dezer benaamingen verftaan worden. Doch de hoofdzaak is duidlijk. — vs. 23.] Door droogte en bovenmatige hitte, zal de lucht als gloeiend koper zijn, en geen regen geven , en de grond zoodanig verfchroeid, dat zij hard zal wezen als ijzer, en 'er geene dampen, hoe genaamd , uit zullen opftcigen. — De gevolgen kan men dan ligt berekenen. vs. 24.] Dit gebeurt in de heete zuidlijke landen meermaalen, dat de wind geheele wolken van zand medevoert, en daar de vruchtbaarfte akkers mede bedekt. vs. 30.] Het zij de vijand, of een ander, omdat gij in den ftrijd zult fneuvelen. vs. 35.] Van de Élephantiafis, of ergfte foort van melaatsheid, wordt aangetekend, dat zij zich fterkst aan de knieën en enkelen der voeten openbaart, en wanneer de ziekte de overhand neemt, bedekt zij het gantfehe ligchaam. vs, 36.] Dit is, door de Chaldeën, of Babiflonie'rs, en naderhand door de Romeinen, gebeurd. VS* 37-] In zoodanigen ftaat bevindt zich thans nog de Joodfche Natie, en wel zedert dat zij jesus als den messiSs verworpen heeft, fchoon zij toenmaals de  366 KORTE AANMERKINGEN de afgoderij op het zorgvuldigst mijdde, en zich voor de wetten van moses het allerijverigst betoonde! VS. 39. Wijngaard-keever.] Eene foort van kleine, zeer fraaie tor of keever, die, in de wijnbergen, veel verwoesting aanrecht. vs. 42..] Welk ongediert bijzonder hier bedoeld zij, is onzeker, misfchien een foort van de allerfchadelijkfte veldmuis, met mollen-pooten. vs. 44.] Letterlijk: Hij zal ten hoofde zijnen gij zult ten ft eert e zijn. vs. 46. Teken en wonder.'] Men zal over uwen en uwer nakomelingen toeftand verbaasd ftaan, en dien als eene zichtbare ftraffe, en blijk van Gods toorn over u, met ontzetting, aanmerken, vs. 49.] Het is opmerklijk, dat moses hier zoodanige bewoordingen gebruikt, welke bijzonder toepaslijk zijn op de Romeinen, door welken de ondergang van den Hebreeuwfchen Staat voltooid is,en die Arenden, gelijk men weet, tot hunne veldtekens hadden, en, ten opzichte van het Joodfche land, van verre landen kwamen enz. vs. 57.] Dus heb ik dit vers, het welk in den grondtekst eenigzins moeilijk is, vertaald. Wij hebben in de Joodfche gefchiedenisfen, van volgende tijden, maar bijzonder in hunnen laatften rampzaligen oorlog met de Romeinen, voorbeelden van deze uiterfte ellende, daar een volk toe gebracht kan worden. vs. 68. Met droefheid.] Anderen, met fchepen,en dan merkt de Ridder MiCHAëLis als iet bijzonders aan, dat de Jooden door titus , den Romeinfchen Veldheer, van Gaza naa Alexandriè'n te fcheep gevoerd  over deut. XXIX. i-4. 367 voerd zijn, allen, die beneden de 17 jaaren waren.— I Doch men kan, met eene ligte verandering lezen, met droefheid, zoo als het woord voorkomt, klaagl. II. , 5. En dit wordt bekrachtigd, omdat 'er bijgevoegd wordt, langs dien weg enz. nu zijn immers de Israèliten niet te fcheep uit Egijpte gegaan. Niemand zal u willen koopen.~\ Het zal aan koo- pers ontbreken, wegens de menigte der Joodfche flaa- ven en flaavinnen. Voords ben ik het, met den Heer van vloten I volkomen ééns, dat hier, in dit hoofdstuk, geene doorloopende voorzegging van de toekomende lotge1 vallen der Israëliten, aanëengefcbakeld, voorkomt, al, hoewel de bedreigingen, in gevalle van het verbreken • van Gods verbond, bij trappen zwaarer gaan, en de : laatften en zwaarden, in bewoordingen worden voori gedragen, die juist pasfen op de laatde en eindelijke i verdroojing van dit volk. — Het welk merkwaardig ; genoeg is, om het godlijk gezag van deze uitfpraken te doen eerbiedigen. —- HOOFDSTUK XXIX. vs. 1.] Hier uit moeten wij echter niet befluiten, dat het zoogenaamde Meabitisch verbond, van eene andere natuur geweest is, dan het Sinaïtifche. —Het was veel meer enkel eene nadere en plegtige daaving en bevestiging van hetzelve. vs. 4.] Voor een korten tijd waren de Israèliten door deze verbaazende wonderen getroffen, doch zij i lieten geen duurzamen en blijvenden invloed bij hen achter. — Men moet zich deswegens niet al te zeer be*  363 KORTE AANMERKINGEN bewonderen, dewijl dit over het geheel het zwak des menschdoms is, en hij, die, zonder bijgeloovig te worden, geleerd heeft, op de handelingen der Voor» zienigheid te letten, en die gadeteflaan tot zijn wezenlijk nut, heeft reden, om God daar voor te danken. — Dit in 't oog houdende, zal men den nadruk van het gezegde: jehova gaf u geen hart enz. best verftaan. vs' 5-] Vergelijk boven hoofdst. VIII. 4. vs. 6.] Geene gewoone fpijze, maar het Manna, en water, uit fteenrotzen enz. vs. 11. Houthakker enz.] De geringfte lijf-eigenen. vs. 12.] Vergelijk gen. XV. 9. 17. vs. 18. Plant.'] Vergelijk heer. XII. 15. — Men kan de bijzondere foort van plant, hier bedoeld, niet met zekerheid bepaalen. vs. 19. Het dronken enz.] De rijken en armen, de welgeftelden en geringen, besten en flechten; met één woord, den geheelen ftaat. — Eigenlijk het waterrijke, en dorre.' — De toefpeling is op vergiftige planten, die voortfchietende zoo wel de vruchtbare akkers als dorre heiden bederven. vs. 23.] De fpreekwijzen zijn duidlijk ontleend uit de verwoesting, die de vruchtbare landsdouw van Sodom, en de omliggende fteden ondergaan heeft, zijnde gedeeltelijk in de zoutzee of doode zee verkeerd, gedeeltelijk zijn de velden, aan deze zee liggende, als een verfchroeide, en met lava en eene zoutkorst bedekte grond, waarvan het Zoutdal ook zijnen naam heeft. vs. 24.] Verfcheiden Reizigers, die in onzen tijd dit  over deut. XXIX. 26-19. - XXX. 3-6. 369 dit land bereisd hebben, hebben deze voorzegging door hun voorbeeld bekrachtigd. vs. 26. Welken deze eere enz.] Ik heb dit meest naar den zin vertaald. Letterlijk: Wien hij dit niet toebedeeld heeft. vs. 28. Uitgetrokken.'] Als zulke vergiftige planten, waar op gedoeld was. vs. 18. vs. 29.] moses wil zeggen : Of en wanneer deze rampen het Israëlitisch volk treffen zullen,is met den fluïer van het toekomftige bedekt, ondertusfchen moeten deze waarfchuwende bedreigingen ons verpligten, om Gods wetten waar te nemen , ten einde voor die onheilen bewaard te blijven. HOOFDSTUK XXX. Vi. 3.] Dit is meer dan ééns vervuld geworden, volgends de gefchiedenisfen in het Boek der Richteren , ook ten tijde van david , bijzonder bij de wederkeering uit de Babijlonifche gevangenis, ten tijde van de Makkabeefche Vorften. — Ik haal alle deze voorbeelden hier bij, omdat ik weder geloove, dat moses hier niet, aanëengefchakeld, de lotgevallen der Israèliten voorfpelt, maar eene algemeene belofte doet, eene belofte,welke zelfs, in gevalle het hedendaagsch Israël zich bekeert, hun hoope geeft van herftel, eene hoope, die door verfcheiden plaatzen der volgende Profeeten, en der Apostelen merkwaardig bevestigd wordt. vs. 6. Uw hart befnijden.] U niet alleen tot de uitwendige Godsdienstigheid uwer vaderen doen wederkeeren,maar u hem in geest en waarheidleerendienen. vs. 11.  37° korte aanmerkingen vs. li. Dit gebod."] Die befnijdenis des harten, die geestelijke Godsdienst, met ée'n woord: Het gebod des geloofs. Men vergelijke hier mede onze Aanmerkingen op rom. X. 8-10. ys. 13. Aan geene zijde der zee.] Daar Melde men zich, gelijk ivncÖAëEis aanmerkt, de eilanden der gezaligden voor — en dan is de aanhaaling van paulds ook nadruklijk. Men behoeft niet in den afgrond neder te daalen, om de leere, die duidlijk geopenbaard is, van daar te haaien. vs. 14.] In uwen mond, waarmede gij deze leere belijdt, en in uw hart, volgends het voornemen, dat gij betuigt, om 'er naar te handelen. Vs. 19. Hemel.en aarde.] Het gantsch Heel-al. Dezen , uit hoofde der geduchte tekenen en wonderen, door God verricht, en der weldaaden aan u gefchonken, herinneren u geftadig uwe verpligting, en zullen getuigen tegen u zijn, zo gij ongehoorzaam en ondankbaar wordt. HOOFDSTUK XXXI. vs. 2.] Een ouderdom van 120 jaaren was, reeds in die tijden, een hooge ouderdom; fchoon moses , volgends hoofdst. XXXIV. 7. een' gezegenden ouderdom beleefde, zonder deszelfs ongemakken te ondervinden, nogthans, zou hij, naar den gewoonen loop der Natuur zeiven, zijn zwaarwigtig ambt niet veel langer hebben kunnen waarnemen, waarbij kwam de aankondiging, dat hij niet over den Jordaan zou mogen gaan. — Om deze redenen voorziet hij in de be*  over deut. XXXI. 9-30. 37I belangen van zijn geliefd volk, door aan josua het bewind in handen te geven. vs. 9.] Uit deze en dergelijke plaatzen blijkt duidlijk , dat moses in de daad zijne wetten zelf heeft opgetekend en gefchreven. Vergel. ook exod. XVII. 14. vs. 10. Uit/Iels.] Zie hoofdst. XV. 1. vs. n-13 ] Hoe nuttig was deze inftélling, bijzonder in eenen tijd, toen elk geene gelegenheid hadt, om de wet zelf te lezen! ■— vs. 16. 's Lands oude inwooners!] Letterlijk: Goden der vreemden van dat land. , vs. 19. Lied.] Het lied, dat wij in het volgende hoofdstuk vinden,het welk de hoofdfomme van moses laatfte redenen , vermaaningen , en betuigingen, in zich bevat, en daarom door het volk van buiten geleerd , en in het geheugen bewaard moest blijven. Getuige.] Zoo dikwijls zij dit lied uitfpraken , zongen, aan hunne kinderen leerden, moest het hun herinneren alles, wat moses hun van Gods wege hadt voorgehouden. vs. ai. Het zal nooit ; . . vergeten worden.] Gelijk het ook onder de Israèliten tot heden toe niet vergeten is. Ge/leldheid.] En geneigdheid tot afgoderij. vs. 23.] Vergelijk vs. 14. vs. 29. Godsdienst.] Afwijken van den weg, dien ik u geboden heb j naar de letter. vs. 30. Verzamelden volks.] Bijzonder aan die oudften en hoofden enz. vs. 28. [Dd] HOOFD-  372 korte aanmerkingen HOOFDSTUK XXXII. vs. i.] Dit lied van moses is een zeer merkwaardig lluk: Het bevat eene verdediging van Gods handelwijze, omtrent de Israëliten,en eene voorzegging, hoe hij zich zeiven altijd gelijk zou blijven, in het handhaaven van zijne eere. — De ftijl is ernftig, nadruklijk, overredend, maar niet vuurig of leevendig , de ftaatlijke ftijl, die voor eenen bedaagden vader zijns volks voegt. .— Wanneer men 'er geene geheimen in zoekt, dan die 'er in zijn , is het niet geheel moeilijk, om te verftaan, fchoon fommige wendingen en toeren voor ons, die niet op de Oosterfche wijze denken, eenigzins duister zijn. — Een' beurtzang Vind ik 'er niet in, de blijken daar voor zijn mij ten minden niet duidlijk genoeg. — Ik zal, volgends mijn oogmerk, hier alleen zoo veel aantekenen, als tot recht verftand van de letter van dit lied nodig is, zonder mij verder in diepe twistvraagen in te laten. — Ik plaatze mij, ten dien einde, in mijne gedachten, daar moses, omringd door de Israëli ten, ftaat, in de vlakke velden van Moab, daar hij gevolglijk eenen verheven aanvang maakt, met den hemel en aarde aan te fpreken, die hij zoo menigmaalen tot getuigen genomen hadt, tegen zijn volk, ter bevestiging van zijne leere en vermaningen, aan hun gedaan. vs. 2.] Indien wij de uitwerkzelen van een' zachten regen en lieflijken daauw, op eene door hevige zomerhitte verfchroeide vlakte, van eene doordringende regenvlaag op het teder groen, en van plasregens op de planten, zoo als men die in het oosten, niet zon-  ÓVER DEUT. XXXII. 3-4. 373 Zónder gevoel, aanfchouwen kan, ons voordellen, zullen wij het fraaie van dezen wenscii des eerwaardigen grijsaards kunnen bevatten. vs. 3-5.] Is het voordel des Dichters! — Zijn doel is: jehova's naam te bezingen, opdat allen de grootheid van Israëls God erkennen. Hoe God in alles rechtvaardig, billijk en goed handelt, maar de fchuld yan alle rampen bij de Israëliten, en derzelver overtredingen , te zoeken is. vs. 3. Naam.] jehova's naam, dat is, jehova zeiven in alle zijne Majedeit en Waardigheid; vs. 4. Eene rots.] Het beeld van rotzen ontleend, Om 'er de vastheid, de onwrikbare vastheid van iet, de trouw en waarheid van eenen perfoon, de veiligheid en befchermiug, die men bij hem yinden kan enz. door te kennen te geven, is zeer eigenaartig in landen, daar men veele rotzen heeft, die men tot vestingen weet aan te leggen, in welker holen én fpelonken men lijfsberging vindt tegen drcopende vijanden, welker fchaduwe de akkers beveiligt tegen de brandende zonnehitte, en die de baarmoeders dikwijls zijn van bronnen en beeken, die aan derzelver Voet ontfpringen. Zijn deen enz.] Letterlijk: Zijn werk is volkomen. Ik verda dit niet zoo zeer van de volmaaktheid, die in alle de werken van Gods fchepping uitblinkt,maar van de zedelijke volmaaktheid van de handelwijze en het beduur der godlijke Voorzienigheid. Al zijn handel.] Letterlijk: Alle zijne wegen. Getrouw is God.] Letterlijk: God is waarheid en geen onrecht. [Dd 2] vs. 5.]  374 KORTE AANMERKINGEN ^. 5-1 Tegen over de billijke en goede handelwijze van God, fielt moses , in zijn voorftel, het gedrag der Israèliten — die hij omfchrijft, als niet meer Gods kinderen, maar hun eigen fchandrlek, een verkeerd en verdraaid, ongeftadig en ontrouw volk — zoo als hij het fteeds gekend hadt, en voor het vervolg vreesde, dat zij zich zoo verkeerd en ontrouw zouden gedragen , waar tegen hij hen wil waarfchuwen. **■ 6.] Dit geeft nu aan den Dichter aanleidingtot een geleidelijken overgang, om dit volk onder het oog te brengen hunne ondankbaarheid, tegen de weldaaden van God, die hij fchilderachtig voordraagt, vs. 5-14. waar tegen hij het gedrag des volks overftelt, vs. 15-18. en vs. 19-42. even uit die gronden de ftrafren van jehova, die aan dit fnoode volk, in gevalle van aanhoudende overtredingen, die hij te gemoet zag, bedreigd en uitgevoerd zouden worden , doch die allen wezenlijk zouden dienen, om het volk te leeren, dat hij alleen God is, en dus alleen te dienen. — De overgang, tot het voordellen van Gods weldaaden, waar uit Gods grootheid en goedheid blijkt, maakt de Dichter vs. 6. Vergeldt gij dus enz. waar bij hij niet alleen hun voorgaand gedrag in de woeftijn gehouden, in het oog heeft, maar zich tevens in de toekomende tijden verplaatst, om dus het geheel van 's volks gedrag te befchouwen. Uw vader —] Niet alleen, in zoo verre God de al.gemeene Vader der menfchen is. Maar bijzonder, God gaf aan de Israëliten als volk hun beftaan, vormde en befchaafde hunne maatfehappij en burgerftaat. vs. 7-  OVER DEUT. XXXII. 7-15. 375 vs. 7. 8. 9.] De meening is: dat j«hova van ouds het zoo befhmrd heeft, dat hij, als 't ware, Kanaan toen reeds afzonderde, om het ééns aan de Israèliten te fchenken; dewijl hij dat volk als zijn bijzonder erfvolk wilde aanmerken. vs. 10.] Bij Sinaï werdt de grondflag gelegd van hunnen Staat, en zij tot een volk verder befchaafd, geduurende hunnen togt door de woeftijnen, op welken God hen van alle zijden dekte, en verzorgde enz. vs. 13.] Na de weldaaden in de woeftijn,befchouwt moses de weldaaden, in Kanaan, aan dit volk te fchenken. — Zij waren thans nog wel niet in dit land gebracht, maar hadden toch reeds de rijken van «ihon en og bemagtigd, het geen hun een onderpand was van verdere overwinningen. Hoogten des lands enz.] Het bergachtige en het vlakke van Kanaan. Honig enz.] De vruchtbaarheid van dat land wordt dichtkundig befchreven. vs, 14. In Bafan.] Welk land nu reeds veroverd was, en dat recht gefchikt was tot de veehoederij. Nierenvet der tarwe.] Het nierenvet van het vee, was bijzonder als het fijnfte vet voor den altaar belïemd. — Het nierenvet der tarwe zegt dan de beste tarwe. — Ik heb het laatfte ter verklaaring in de vertaaling gezet. vs. 15-18.] Befchouwt moses, met eenen blik in het toekomende, Israëls ondankbaar gedrag tegen alle deze weldaaden, waarvan zij, trouwens, reeds in ac woeftijn, zoo veele proeven gegeven hadden. vs. 15. Jefchurun.] Men weet niet recht, wat dit U>d 3] woord  3?6 KORTE AANMERKINGEN woord betekent, misfchien is het eene verkorting van Israël, en als eene liefdebenaaming van dat volk, gelijk ten minden veele Uitleggers beweeren. — Het volk werdt gelijk een weeïdrig paard, of rund, het welk te wel doorvoed, onhandelbaar wordt, zich niet laat betoomen, maar achter uitflaat, en fchopt. — Ontliep.] In plaats van het zachte juk van Gods wetten te dragen. Het beeld is ontleend van eenen jongen os, dien men in 't gareel wil fpannen. — De rots, daar zijn heil aan hing.] God, aan wien dit volk al zijn geluk te danken hadt. vs. 17. Duivelen.] Ik behoude dit woord, omdat ik niet weet, welk ander woord ik 'er voor zetten zal. Men denke aan de Satijrs der ouden. Het Hebr. woord fchijnt de betekenis van verwoesting in zich te bevatten, of ook van zwartheid, gelijk anderen uit het Arabisch afleiden. v/. 18. Die u het beflaan gaf.] Het beeld van eene rots heerscht door dit gantfehe lied. Het is moeilijk, om het derde der vergelijking te vinden, wanneer een damvader, gelijk jes. LI. 1. of de oorfprong van het bedaan van een volk , God, te dezer plaats, eene rots genoemd wordt, die het beftaan geeft. Misfchien ziet het beeld daar op, dat uit de rotzen, gelijk wij boven reeds zeiden, bronnen en beeken ontfpringen. God, die uw vader is.] Die u gebaard heeft, dat is, die u tot een volk gevormd heeft. vs. 19.] Hoe kon de rechtvaardige jehova nu anders dan zijne eere handhaaven door dralfen, doch altijd met inmengzelen van goedertierenheid? vs. 20.] Dit is juist in de gefchiedenis der Israëliten Gods  over. deut. XXXII. 21-28. 377 Gods handelwijze met hun geweest; dat God, tijden achter één, zijne bijzondere beüuuring aan hun onttrok , doch waarvan dan het gevolg was, dat zij, van tijd tot tijd, in hunne zeden verfiimmerden. vs. 21. Hersfenfchimmen,~\ Letterlijk: IJdelheden , verdichte godheden, die geen beitaan hebb;n, dan in het brein der Bijgeloovigen. Niet-volk.~\ Dat heden nog geen beftaan heeft, als jvolk, ten minften nog geene befchaafde burgermaatfchappij uitmaakt, geiijk het terftond verklaard wordt. -— paulos maakt rom. X. 19. gebruik van deze woorden, om te betoogen, dat de Jooden geene onkunde konden voorwenden, omtrent de EudngelU leer, die aan de Heidenen verkondigd werdt. vs. 22.] Deze beelden zijn ontleend, uit het geen . bij de verwoesting van Sodom en Gemorra plaats hadt. vs. 23.] Eene befchrijving van landplagen, hongersnood , pest, oorlog. vs. 25.] Dit is het beloop des oorlogs, het verteert de manfchap in het veld, en doet van fcbriklsen en ontfteltenisfcn duizenden weerlozen den geest geven. vs. 26.] Om zijne eere, zal evenwel God, in het midden van den toorn, aan de ontferming gedenken. , De Israèliten zouden waardig zijn, geheel uitgeroeid te worden, maar zij zouden gefpaard worden, opdat hunne vijanden, de Heidenen , niet nog meer vervreemden , en met den God van Israël fpotten zouden; en aan zich toefchrijven, het geen zij, enkel door jehova's toelating, gedaan hadden. vs. 28.] Van wie fpreekt de Dichter hier? Mijns i bedunkens van die Heidenen, welken door zoodanige LDdfi re-  3?8 KORTE AANMERKINGEN redenkavelingen, met alle ingebeelde wijsheid, dwaa* zen waren; en die met de volgende woorden van hunne dwaasheid overtuigd worden. vs. 39. Op hun uiteinde.'] Op de uitkomst der zaaken , voor de Israèliten, Gods volk. vs. 30.] Dit was immers niet te verwachten, naar den gewoonen loop der dingen; maar wanneer dit ge-; beurde, kon men het zeker als draffen der Godheid aanmerken. Hun rotfteen hen verkocht hadt.] Hij, die hun rotdeen is! Indien God hen niet zoo verlaten, en in de magt hunner vijanden overgegeven hadt, als of hij, hen verkocht hebbende, nu daadlijk leverde. vs. 31. Want hun.] Van vs. 30-32. meen ik, dat de Dichter, die met vs. 20. jehova fprekende hadt ingevoerd, nu weder zelf fpreekt, ter verdere opbeldering van de uitfpraken der Godheid. — Hun rotsJleen — hunne afgoden, daar zij hun vertrouwen op dellen. Hun wippfiok,] Het beeld fchijnt ontleend te zijn van rotzen en bergen, die met wijngaarden beplant zijn. Nu wordt van de Heidenfche volken getuigd, dat hunne wijndokken takken of fpruiten zijn uit Sadans wijnflok enz. In de velden van Sodom, of aan de doode zee, wast bijzonder het Solanum, eene vergiftige plant, welke eene foort van beziën of druiven draagt, die de Oosterlingen wolfsdruiven, of vosfendruiven noemen. — De mening is, dat hunne zeden geheel flecht, en hun voorfpoed kortftondig is. vs. 34.] Na die tusfchenreden, gaat de Dichter vport, met jehova te doen fpreken. —- De Godheid ont-  OVER DEUT. XXXII. 36-40. 379 ontdekt nu haare geheime raadsbefluiten, die in zich behelzen, dat hij zal toonen, dat de wraak en vergelding hem toekomt, wanneer zijn volk wankelt, en hun ondergang aanfnelr. Zoodat hij hen wel zal draf, fen, maar niet geheel uitroeien, vs. 16. vs. 36.] Dan zal hij zijn volk handhaaven , en de oprechten met ontferming gunst bewijzen, wanneer de hand, dat is, alle vermogen, alle kracht, verdweenen,en de hcflotene en verlatene niets is; dat is, dat alles verloren is. De fpreekwijze meent men,dat ontleend is van fchaapen; dan is een herder van alles beroofd, wanneer zoo wel de in de kooien opge« floten als de omzwervende fchaapen niets zijn. vs. 37- 38-] De meening, van het Dichterlijk kleed ontdaan,is, dat dan blijken zal, dat het oogmerk der godlijke ftrafgerichten ,den Israëliten overgekomen, zal zijn, om hen te leeren, dat zij dwaas gehandeld hebben, eenig heil anders dan bij God te zoeken,en opdat zij Gods Opperheerfchappij erkennen, en dus tot hunnen God zouden wederkeeren. vs. 40.] Thans volgt het befluit; het welk de korte flotfom van al het geen den inhoud van dit lied uitmaakt, in zich behelst. — Bij het Hot zullen allen reden hebben , om zich over het billijk, rechtvaardig, en goedertieren beduur van het Opperwezen te verheugen , die, terwijl hij de vijanden van deugd en deugdzamen draft, zijn land en zijn volk verzoent, en hun genade bewijst. — Welk een heuchlijk vergezicht in het toekomende! Welke troostrijke waarheid voor allen , die God , den Albeduurer, eerbiedigen! [Z> d 5] Wel-  38a KORTE AANMERKINGEN Welke opwekking, om hem-, met eerbied en blijdfchap, te dienen en te verheerlijken! vs. 48 52.] Het is wel opgemerkt, dat men, het geen paulus van de Christenen heeft gefchreven,dat, indien zij alleen in dit leven op Christus hoopende waren, zij de ellendigften aller menfchen zouden zijn, met recht op moses zou kunnen toepasfen. Na zoo veel arbeids, na zoo veel doorgeftaane moeilijkheden, mag hij het genoegen niet fmaaken, om zijne geliefde Israëliten in Kanaan te leiden. — Maar, dit is genoeg! hij wordt tot zijne voorvaderen verzameld, hij fterft niet geheel, maar leeft naar zijn beste deel, en geniet den zuiverften loon van eenen getrouwen Die* naar van God! HOOFDSTUK XXXIJJ, vs. 1.] Dit en het volgende hoofdstuk, behelzen een aanhangzèl, waar in een ons onbekend Schrijver den zegen van moses over de XII Israëlitifche ftammen, en een bericht van zijnen dood en begravenis mededeelt.— Dit Aanhangzèl kenmerkt zich terftond, door moses , die anders in zijne Boeken Hechts eenvouwig moses genoemd wordt, te omfchrijven, als den Man Gods, ik "zet in de vertaling, Godgewijde Man, doch het Hebr. zegt nog meer. Man Gods kenmerkt ons moses, niet alleen als een godvruchtig, geheel aan den dienst van God gewijd, man, maar ook als eenen profeet, ja, als dien bijzonderen dienstknecht, die in naam van God fprak, wetten gaf, en getrouw was, als de eerfte Staatsdienaar van Israèls Koning, in Gods geheele huis. — De-  over deut. XXXIII. 2-3. v 3§ï Deze zegen van moses is een meer leevendig, meer vuurig Dichtftuk, dan de ftijl van zijn Lied is, in het voorgaande hoofdstuk. Het heeft hier en daar afgebroken en fchielijke wendingen, en is niet heel zuiver afgefchreven tot ons gekomen; waarom ik verzoek, dat men infehiklijk zij, omtrent de Vertaling van hetzelve. Ik heb de voornaamfte Uitleggers geI raadpleegd, en het op meer dan ééne plaats gewaagd, mijn eigen oordeel te volgen. vs. 2-5.] Is het hoofd of de inleiding van dezen zegen, waar in jehova, als hraëh God en Koning, wordt bezongen, zijnde dit den grond van alle de ze- ; geningen, die dit volk ooit kon genieten. Staatlijk bezingt de godlijke Dichter de oprechting yan het rijk van jehova , onder Israël. Onder het beeld van eene opgaande, klimmende, en in volle maiefteit aan den Hemel fchijnende zon, roert hij de voornaamfte plaatzen aan, waar de merkwaardigfte gevallen, tot deze Godsregeering betrekking hebbende, 1 zijn voorgevallen, van het begin van Israëls togt door de woeftijnen, van Sinaï af tot deszelfs bcüuit, toen 1 zij te Kades voor de tweedemaal kwamen. —Op alle deze togten geleidde jehova in de wolk- en vuurkolom, omfiuwd door vuur-en onwcérs-wolken,zijn volk, de Israèliten. vs. 3.] Het geen vs. 2. onder een zinbeeld der opkomende en rijzende zon gefchilderd was, wordt hier meer eigenlijk gezegd, en bijzonder de plegtige dag gewaagd, toen de Israèliten van Sinaï de godlijke wet ontvingen, en jehova, als hun Koning, het verbond met hen oprichtte.  3S& KORTE AANMERKINGEN Vs? 4.] Het is voor ons eenigzins hard, dat tusfehen de wóórden van moses in, de woorden der Isra'èliten fchijnen ingemengd te wezen— doch de oosterfche Dichtkunde heeft onvoorziene fpraakwendingen. vs. 5.] Ik heb in de Vertaling hij met kapitaale letters laten drukken, om des Lezers aandacht terftond tot God te leiden, als welke, ik geloof, dat hier bedoeld wordt, en niet moses. — Zoodra men fiechts het vierde vers, gelijk het in de daad mij toe» fchijnt, aanziet,als eene onvoorziene fpraakwending, die tusfehen infehiet, zal, denk ik, elk lezer dit terr ftond gevoelen. vs. 6.] De ftam van Ruben hadt een groot aandeel in het oproer van korah gehad, en daar door veel geleden, num. XVI. Vergelijk de aantekening op num. XXVI. 7. [In Simeön.]] Dit heb ik ingevuld; de naam fchijnt uitgevallen te zijn. simeöns ftam was, door de ftraf, fe om hunne oproerigheden en euveldaaden, zeer verminderd in de woeftijn. num. XXVI. 14. vs* 7-] Om dit vers recht te verftaan, moet men z\c\ herinneren, dat juda de voorhoede van het leger der Israèliten geleidde, en dus de eerfte aanvallen op den vijand moest doen. — Nu wenscht moses dat deze ftam in dezelven zoo gelukkig flage, dat hij niet alleen telkens behouden te rug keere tot het ligchaam des legers , maar ook niet nodig hebbe door hetzelve verder onderfteund te worden. —• vs. 8.] De Urim en Thummim, dat heilig fieraad in de priesterlijke kleeding, wordt hier genomen voor het Priesterfchap, het welk aan Leyt's ftam, en aan Aa-  over deut. XXXIII. ii-I5» 383 aüron's huis voor altijd was vastgemaakt. — Deze ! ftam fchijnt te Masfa en Meriba mede niet vrij ge1 weest te zijn van het algemeen gemor, exod. XVII. maar naderhand gedroegen zij zich voorbeeldig, in het ftillen van oproeren, voornaamlijk, toen het volk : zich bezondigd hadt met het gouden kalf, exod. XXXLI. wanneer de Leviten, zonder onderfcheid, de oproermaakers met geweld beteugelden. — Deze ftam was de ftam der Geleerden onder de Israèliten, en hij leverde de Priesteren. vs. 11. De kracht."} Eigenlijk, de lendenen. vs. 12] Men mag hier opmerken, dat Jerufalem eigenlijk in het erfdeel van Benjamin gelegen was, die ftad, welke, reeds in de aloude tijden, de plaats der algemeene aanbidding was, voor de volken van Kanaan, en die naderhand de zetelplaats van den Godsdienst, ook bij de Israëliten, geweest is. Ruste op zijne vlerken.] Letterlijk: hij woone tusIchen zijne fchouderen. Het beeld is ontleend van eenen arend, die zijne jongen koestert, en op zijne wieken draagt, hoofdst. XXXII. 11. vs, 13-17-] jo;ef begrijpt de dammen Efraïm en Manasfe, nu hadt de halve dam Manasfe reeds zijne erf bezitting gekregen ten oosten van de Jordaan, in het landfchap Gilead. vs. 14 ] Jaarlijkfche vruchten zijn, die men ééns in 't jaar inzamelt, graan, wijn enz. de maandelijkfche zijn de vruchten van den moeshof, of ook van zulke boomen,xdie, verfcheiden maanden achter een, dragen. vs. 15.] De bergen van Gilead waren van ouds vermaard  S§4 korte aanmerkingen maard door den balzemftruik, op welken men den balzem van Mekka vindt. vs. 16. Braambosch.} exod. III. Gekroonden."} gen. XLIX. 26. vs. 17. De volken aan de grenzen enz.] Dit heeft bijzonder zijn opzicht tot den halven ftam Manasfe, welke met de beide ftammen Ruben en Gad, eene barriere of voormuur, als 't ware, uitmaakten voor dé Israèliten* vs. 18.] Zebulon is een volk, liet welk zijn leven niet acht, zingt debora. richt. V. i§. Daar uit mogen wij opmaaken, dat deze ftam bijzonder door dapperheid uitmuntte. Isfafchar integendeel hadt meer neiging tot rust. gen. XLIX. 14. vs. 19.] Deze ftammen zouden, door hunne gelegenheid aan de zee, en doordien zij aan Feniciën grensden, een land, vermaard door den koophandel, zoo rijk zijn, dat zij de andere ftammen, bij de groote feesten,zouden kunnen onthaalen op den gewijden berg. — De toevoer der zee.] Ziet op den koophandel. Geheime afgefpoelde enz.] Men denke aan de glasfabrieken , aan den mond der rivier Be lus. — De ouden meenden, dat het zand van deze rivier alleen bruikbaar was tot het maaken van glas , dus hadden de Feniciërs den glashandel alleen, en deze bracht derhalven ongemeene voordeden aan. vs* 20.] Gad had zijn erfdeel over den Jordaan, en behoorde dus mede tot den voormuur der Israëliten. — Die ftam fchijnt den eerften voorflag gedaan te  over deut. XXXIII. 22-2Ö". 3#5 te hebben, om in dat Overjordaanfche land zich te mogen vestigen, welk hem door den Wetgever, door moses, plegtig is toegewezen; onder voorwaarden, dat hij, met de Rubeniten en Gaditen, aan het hoofd I der overige dammen, mede over den Jordaan zou gaan, om hen Kanaan te heipen innemen. vs. 22.] Men verda dit niet, dat Dan zijne bezitting ergens in Bafan zou hebben. Het bijzonder geval van het bemagtigen der dad Laïsch, door eene ij volkplanting van Daniten,en naar hunnen Ham.Dan genaamd, richt. XVIII. zal hier niet bedoeld zijn. •— Maar in 't gebergte van Bafan houden zich veele leeuwen op, en daarmede vergelijkt moses dezen jftam. • vs. 2;.] Door de zee verda men het meir Geneza* reth, en door het Zuiden, die landdreek, welke ten izuiden van dat meir gelegen is, het zuiden van Gejnezareth. jos. XI. 2. Dit moet aangemerkt worden, omdat anders het Zuiden eene benaaming is van het zuiderdeel van Kanaan , alwaar Juda zijn erfdeel hadt. vs. 24. Die zijnen voet in olie doopt.] Om den rijken overvloed! — Nergens vindt men zoo goede en ijvoortredijke boom-olie als in PaUflina» gelijk nog hedendaags de Reizigers getuigen. vs. 25.] Eigenlijk uwe grendelen, dat is, uwe verfferkte plaatzen. vs. 26.] Van hier af is het bed uit der zegeningen, welk befluit Israëls heil affchildert, gelegen , in de bijzondere betrekking, welke dit volk, boven alle anderen, tot God, de bron van allen zegen, heeft. U  386 korte aanmerkingen U ter hulpe enz.] Als de God des donders, de Opperheer der Natuur. vs. 27.] Hij heeft u ééns voor al het bevel gegeven , om de Kanaaniten uit te roeien, te verdrijven , en hun laud te bezitten. — Dit bevel zal hij u, door zijne almogende hulp, doen ten uitvoer brengen. vs* 28.] num. XXIII. 9. vs, 29.] Door uwen fchrik getroffen, zullen zij vleien om genade. — Men denke, tot een voorbeeld, aan het geval met de Gibeöniten. jos. IX. Hunne hoogten enz.] Gij zult u van hunne fierkfte vestingen, van hunne berglieden, meester maaken* HOOFDSTUK XXXIV. • 'vs. 1.] Wij kunnen thans dezen berg 'niet onderfcheiden aanwijzen, zoo veel is zeker, dat 'er ter dezer plaatze bergen liggen, daar de Arabifche Aardrijksbefchrijvers van gewagen. Abarim fchijnt de naam van dit gantfehe gebergte te zijn, Nebo, de naam van eenen bijzonderen berg in hetzelve , en Pisga, één der toppen of fpitzen van Nebo. — Van daar hadt moses een ruim gezicht over het gantfehe land, van daar kon hem aangewezen worden, aan welke zijden,en hoe verre,zich de bezittingen derAraëlitin zouden uitftrekken. enz. ÈI Gilead."} Ten Noord-oosten. Dan."] Is niet de ftad van- dien naam. richt. XVÏII. Maar dat Dan gen. XIV. 14. in de ftreek, waar de Jordaan ontfpringt. VS, 2. *cJ_. MM ,. ''„* ' •>  OVER. DEUT. XXXIV. 2-6. ' 3S7 vs. 2.' Nafthali.] Dat is, de ffreeT-en, welke deze ftammen naderhand in bezit genomen hebben. De Schrijver van dit bijvoegzel noemt dezelven reeds, zoo als zij bij zijn' tijd al bemagtigd waren door deze ftammen. vs. 2. Westelijke.] Midddlandfche zee. ZuidLn.d.] De zuiderdeeïen van Palaftina. Het vlakke veld."} De Jordaan-vhMe. vs. 3. De Palm ft ad.~\ De oude naam van Jericho, wegens de menigte van Palmboomen, in den omtrek dezer ftad groeiende. Zoar.1 Ten zuiden der doode zee. vs. 6.] Gemeenlijk: hij hegroef hem — als of God zelf onmidüjk moses begraven hebbe. Doch het Hebr. kan even goed vertaald worden : men begroef 'hem, of, hij werdt begraven. En dit laatfte zal d^n elk verkiezen , die de wonderwerken niet zonder reden wil vermenigvuldigen. Tot op dezen tijd.'] Zij, die moses begraven hebben, kunnen zulks in het geheim hebben verricht, om alle bijgeloovige bedevaarten naar dit graf voor te komen. — Of, dewijl tcch de plaats van dit graf in 't gemeen hier vrij duidlijk befchreven wordt, behoeft men enkel het volgende te denken, en de zaak wordt klanr. moses werdt begraven, waarom zelfs niet met plegtigheid begraven? vs. 8. Doch zoo min men het graf van zijnen broeder aSron in gedachtenis heeft gehouden, dus ook het graf van moses niet. Het Israëlitisch leger brak kort- daarna op, het trok den Jordaan over, men hadt eenige jaaren de [Ee] han-  388 korte aanmerk. over deut. XXXIV. 7. handen vol met het bemagtigen van Kanaan enz Dus beftuurde Gods Voorzienigheid het dat de" Schrijver van dit Bijvoegzel, na eenige jaaren, kon Ichnjven, dat men dit graf, tot dien dag toe niet ontdekt hadt. vu 7.] Een zeer bijzonder gelukkige ouderdom, te meer wanneer men in aanmerking neemt, dat in de woeflijnen van Arabis, even als in Egijpte de oogen en het gezicht veel lijden moeten, en dikwijls bij de oude lieden, in die flreeken, zeer zwak is DRUKFOUT. num. XXIV. 17. ftaat bijna: lees nabij:  KORTE AANMERKINGEN OVER. HET OUDE TESTAMENT.   KORTE AANMERKINGEN OVER HET OUDE TEST A M ENT. VOOR ONGELEE R DEN. DOOR. YSBRAND van HAMELSVELD. twee.de deel. Eerfte Stuk. Te A M S T E L D A M bij M A R T 1 N US de ü R O IJ N, ln de Waroioesflraat, het zesde Huis van de Vischiteeg, Noordzijde. MD C C XC III* NB. Deze Titel bij lot inbinden te pl»K«n voor de Korte Aamneilc. over liet Boek JaiU;;, voor den Fraafeben Titel.   KORTE AANMERKINGEN OVER HET BOEK JOSUA. VOOR ONGELEERDEN.   KORTE AANMERKINGEN OVER HET BOEK j o s u A. 13 it Boek is bet eerfte onder die Boeken, welke de Jouden de Eetfte Profeeten noemen, onder welke benaming zij het Boek josua,der Richteren, de boeken van sAMuëL , en die der Koningen bevatten. — Terwijl zij, onder den naam van laater Prof'eeten, die boeken rekenen , welke bij ons onder den naam van Boeken der Profeeten enz. bekend ftaan. — Het zal hier derbalven niet ten onpasfe zijn, dat wij kortlijk iet zeggen, van de Profseten bij de Hebreen.— Hier zal ik enkel famentrekkeh , het geen hfzel heeft opgetekend, waarmede men kan vergelijken het I. Deel van mijnen Bijbel Verdeedigd. Bladz. 190. — Het woord Nabi (een Profeet) betekent, in 't gemeen, iemand, die, door hooger geest gedreven, in geestverrukking fpreekt, en wordt dan meer algemeen, dan in eenen meer bijzonderen zin, genomen. In 't algemeen beet een Profeet iemand, die in eens anderen -naam fpreekt, en deszelfs wil bekend maakt. In dien zin is aükun de profeet, de tolk, van moses. [/f 2} EIIOB»  4 korte aanmerkingen exod. VII. i. — Bijzonder met betrekking tot de Godheid, iemand, aan wien God zich openbaart, en die deze openbaringen ook aan anderen mededeelt. Dus konden abraham, moses, josua' Profeeten genoemd worden, gen XX. 7.— In de betekenis van iemand, die in hooger geestverrukking fpreekt, komt de benaaming voor van Dichters, alfchoon deze ook geene onmidlijke Godlijke ingeving hadden. De verrichtingen der Profeeten, in den bepaalden .zin, dat is, van zulken,die met Godlijke Ingevingen verwaardigd worden, beftonden voornaamlijk hier in. 1.) Zij waren buitengewoone onderwijzers des volks, gelijk de Priesters de gewoone leeraars waren, doch, wanneer dezen of nalatig waren, of door verdorvenheid van zeden, geen genoegzaam gezag hadden, werden Profeeten door de Godheid gezonden, om het volk te hervormen , en tot den waaren Godsdienst weder op te leiden. 2.) Dikwijls was deze zending onmidlijk, doch had: fomtijds ook plaats, wanneer zij door het volk geraadpleegd werden, om van en door hun den wil der Godheid te verftaan. g.) Zij waren Voorbidders voor het volk, en 4.) dikwijls raadgevers der Koningen, echte Vaderland-minnaars, die de belangen van Staat en Kerk handhaafden. Eindelijk meent men, dat zij zich bezig hielden, met de Gefchiedenisfen des Joodfchen volks op te tekenen, uit welke aantekeningen door andere Gods-mannen de boeken, die wij in het O. T. vinden, zijn bijeenverzameld, en in die orde gebracht, waar in wij ze thans hebben. Na de tijden van sAMüëi,, ontmoeten wij Schooien der  over josuSa 5 der Profeeten. Groote mannen , naamlijk, gelijk samuül, Etia, eliza , die, in den 'nadruklijkden zin, Profeeten waren, hadden hunne leerlingen, en legden fchoolen aan, in welken zij dezen tot hooger verrichtingen ten dienst des Vaderlands bekwaam maakten, uit welke leerlingen dezer groote mannen dikwijls deze en gene door de Godheid verkozen werden, om zijne tolken bij het volk te wezen. Van tijd tot tijd deeden zich ook zulken voor, die zich deze waardigheid aanmatigden, en tot Profeeten opwierpen, welke met den naam van valfche Profeeten beftempeld werden;— De Israëliten konden echter, wanneer zij oplettendheid gebruikten , de waare Profeeten van dezen ligt onderfcheiden.— Dekenmerken van de eerften waren toch openbaar, i.) Zij leerden den Godsdienst der Aardsvaderen en den Godsdienst van moses, terwijl zij zich tegen alle Afgoderijen en Bijgeloof verklaarden. 2.) Zij voorzeiden dikwijls gebeurenisfen, welker vervulling niet ver af was, en die dan door deze vervulling bevestigd werden. 3.) Zij Hemden met anderen overeen, die als echte Gods-profeeten bij het volk erkend waren. 4.) Hun gedrag en wandel, waar in Godsdienst- Vaderland- Volks- en Deugd-liefde uitblonk, getuigde van hunne oprechtheid, en 5.) wanneer het nodig was , bewezen zij hunne godlijke zending door wonderwerken. De reden nu, waarom de bovengemelde Boeken , van josoS tot de Koningen, de eerfte Profeeten genoemd worden, fchoon zij eigenlijk gefchiedkundige, histor:fche , Boeken zijn, is , niet alleen, omdat de Jooden \{A 3] vast-  6 korte aanmerkingen vastftellen, dat zij door Profeeten befcbreven zijn geworden , maar ook, omdat zij veele verrichtingen van Profeeten in zich bevatten. Dit Boek, josua genoemd, het eerfte onder deze eerfte Profeeten, voert dien naam, omdat het de daaden van josua verhaalt, die, als bevelhebber en leidsman der Israëliten, na moses dood, in het land KanaSn getrokken, hetzelve veroverd, en onder de hraëlitijche ftammen heeft uitgedeeld, want de reden dezer benaming daar in 'te willen Hellen, dat dit Boek door josi a zou gefchreven zijn, is te voorbarig belloten , omdat wij meer boeken in het Oude Testament hebben, die den naam dragen naar perfoonen, niet, die 'er de Schrijvers van waren , maar die 'er de hoofdperfoonen in zijn , wier bedrijven 'er in vermeld daan, gelijk bekend is van het Boek kuth, esther, job enz. Maar wie heeft dan dit boek befcbreven ? Eene vraag, die zich niet gemaklijk laat beantwoorden. In den Bijbtl Verdeed. VUL Deel, Bladz. 35. volgg. heb ik dezelve onderzocht, en het belluit, welk ik heb kunnen opmaaken, is, dat josua, ongetwijfeld,aantekeningen van zaaken, en verordeningen van zijnen tijd en beftuur,gemaakt heeft;jos. XXiV. 26. en dat 'er in dit Boek verfcheiden Hukken voorkomen, welke zich als oorfpronglijke Bukken en befcheiu'cn kenmerken. — Doch tevens kan men niet wel zeggen, dat josua' dit Boek in die vorm, zoo als wij het thans hebben, heeft gebracht, het welk door eenen laateren Schrijver, zonder dat wij met grond verzekeren kunnen, wien, gefchied is. .— Echter is opmerk»  over josua. 7 merklijk het gezegde jos. V. ï. tot dat wij door den Jordaan gegaan waren, het welk eenen tijdgenoot, die den togt mede heeft bijgewoond , fchijnt te kenmerken ; als mede , dat jos. VI. 25 van rachab gezegd wordt, dat zij vervolgends in het midden van Israël gewoond heeft, zonder dat de Schrijver meldt van haar huwelijk met salmon, het welk hij niet verzuimd zou hebben aan te tekenen, indien dit huwelijk met eenen zoo aanzienlijken man reeds, toen hij dit Boek fchreef, voltrokken was geweest. Evenwel kunnen wij hier niet fterk op liaan, omdat het door fommigen in twijfel wordt getrokken, of de vrouw van salmon dezelfde zij met kACHAB, die gemeenlijk rachab de hoere heet bij de Overzetteren. — Zoo veel is zeker, het boek is gefchreven v >or de regeering van achab. Vergel. jos. VI. 26. met 1 kon. XVI. 34. voor salomo, jos. XVI. 10. vergel. met 1 kon. IX. 16. Ja, het is ouder dan david, die Jerufalem veroverde, alwaar echter,ten tijde van het fchrijven van dit Boek, jos. XV. 63. de Jcbufi gelijk hem reeds het beleid van den oorlog met de Amalekiten werdt aanbevolen en opgedragen , kxod. XVII. welke onderfcheiding hij zich ook waardig keurde, toen hij, gezonden, om Kanaan te verfpieden , onder alle de verfpieders , alleen, benevens kaleb, den zoon van jefunne, moeds genoeg bezat, om het volk te verzekeren, dat zij, op Gods bij-  OVER josua. Si bijftand vertrouwende, dat land bemagtigen zouden, reeds bij moses leven tot zijn opvolger verklaard, daadlijk na den dood van dien grooten Wetgever, dat ambt aanvaardde; en hoe hij werklijk Palaftina of Kanaan introk , het welk hij, gelijk wij reeds zeiden, bemagtigd, en onder de Israêlitifche ftammen verdeeld heeft. Wij hebben reden, om de godlijke voorzorge te danken, dat hij dit Boek heeft doen in wezen blijven, dewijl het voor den Godsdienst van het uiterfte belang is, om te weten,dat,en hoe,de getrouwe en waarachtige God zijne beloften, aan de aardsvaderen gedaan , vervuld heeft, zoodat 'er geen ééne enkele van dezelven onvervuld gebleven is; maar ook is dit Boek bijzonder van gewigt en aanbelang, om ons de gefchiedenis van dat merkwaardig tijdftip, de bezitneming van Kanaan door de Israèliten ,te doen kennen; en deszelfs aardrijkskundig gedeelte, hoe dor het ook fchijnen moge in den eerften opflag, was ons volftrekt noodzaaklijk, wilden wij de volgende gefchiedboeken des O. T. verftaan, in welke dikwijls fteden en landfchappen voorkomen, daar wij, zonder dit Boek, niets van weten zouden. Bij gelegenheid van dit Boek, zouden wij de vrage kunnen opperen en beantwoorden , welke gedaan wordt, nopens het recht, welk de Israèliten op Kavaan hadden. — Doch, dewijl wij elders {Bijbel Verdeedigd. II. Deel. Bladz. 338. en VI. Deel. Bladz, 307.) dit reeds behandeld hebben, zeg ik hier alleenlijk , dat men, buiten het recht van het Opperwezen, het welk aan de aardsvaderen de belofte der bezitting [A 5] van  KORTE AANMERKINGEN van dat land fchonk, en dat rechtvaardige redenen hadt, om de Kanaaniten uit hun land uk te roejen, om het hooggaande verderf hunner zeden, daar zij echter nog lang de kennis van den waaren God onder zich hadden gehad, blijkens melchizedek enz. welke belofte hij nu daadlijk vervulde, door de Israèliten in het bezit van dat land te dellen , niets meer nodig heeft,en dat men vruchteloos naar andere gronden omziet. — Ondertusfchen kan dit geen voorbeeld vóór andere volken wezen, ten zij dezelve, op die wijze als de Israëliten, door wonderwerken, blijken gaven, dat de Heer der wereld hen wettigde. — Waarbij komt, dat de Kanaaniten, door veele'voorafgaande gebeurenisfen, genoeg gewa.trfehuwd waren. Op dezelfde wijze moet de vraag beantwoord worden nopens de ftrengheid, waarmede josua en de Is*, raëliten de Kanaaniten behandeld hebben , zonder hun,gelijk wij nu zeggen zouden ,kwartier of lijfsge; nade te geven. — Deze volken werden door hen ak verbannen, en ter dood gedoemde volken aangemerkt, die zij, op last van God, gedaafd door zoo veele wonderen, dat zij niet twijfelen konden aan deszelfs Godlijkheid,zonder verfchooning moesten uitroeien — Men voege hier bij de onbel'chaafdheid van die tijden 1 bij ons hedendaagsch, zoo als men zegt, befchaafder' en zachter krijgsrecht vergeleken zijnde; hoe weinig ook op de zachtheid van het oorlog en deszelfs woede, zelfs in onze dagen, te roemen valt. Hoe veel tijds de gefchiedenisfen van dit Boek be=" flaan, kan men niet Zeggen. Het begint met het overlijden van moses, dat is, met hut jaar de-* fchepping £555 .  over jos. I. li li *555 > na den zondvloed 898, en eindigt met den dood van josua en eleüzar. jos. XXIV. 29, 33. Doch het laat zelf onbepaald, in welk jaar deze groote mannen overleden zijn, alleenlijk zegt bet: josua was 110 jaaren oud bij zijn overlijden, maar men weet niet , hoe oud hij geweest is, toen hij moses opvolger werdt, zoo veel is zeker, dat, van de overwinning op de Koningen sihon en oo, tot op den tijd van den Richter jeftha, omtrent 300 jaaren verlopen zijn. kicht. XI. 26. Van deze 300 jaaren geven Veelen, in navolging-van j welke, bij dezen velddag, voorviel, was de verzekerde uitfpraak van josua, die, ten aanhooren van alle de Israëliten, zon en maan geboodt, hunnen loop te ftaaken! Welk gezegde het vertrouwen van dezen Veldheer op de overwinning te kennen gaf, en dat in zoo verre verhoord werdt, dat de zon niet onderging, noch de maan opkwam, voor dat, in de daad, het volk zich aan zijne vijanden gewroken hadt. -— Dit,  over jos. X. 1*2. 4? Dit, dunkt mij, is het eenvouwig bericht van den Gefchiedfchrijver, zonder dat daar uit volgt, dat werklijk de zon en maan ftil gedaan hebben, of, wilt gij, zonder dat de aarde haare beweging om haaren as hebbe gedaakt. — Daar heerscht in josua's gezegde iet Enthufïdstischt eene geestverrukking — welke dienen moest, om 'het volk een hart onder den riem te deken. — En deze ftoute uitfpraak van den Veldheer, welke in zoo verre bevestigd werdt, dat die dag niet ten avond daalde, voor dat de Israèliten de volmaaktde overwinning behaald hadden, is door de Hebreeuwfche Dichters gretig aangenomen, en zoo bezongen, als of waarlijk de zon en maan hadden dilgedaan. Daar toe dient de aanhaaling uit het Boek der gezangen, daar toe behoort ook de plaats, habak.uk III. ir. — Wanneer heeft josuii die woorden gefproken? Deze vraag, wel beantwoord, zal ons gezegde bevestigen. — Gemeenlijk denkt men, omtrent den middag, toen de vijanden reeds de vlucht genomen hadden,maar de Schrijver bepaalt het dus niet. En kon dan josua, op den middag, de zon en maan te gelijk aan den Hemel zichtbaar hebben ? — Ik plaats het gezegde van den Veldheer in den vroegen morgen, toen hij het leger der vijanden genaderd was, en ■ het zelve nu zoo dondt aan te grijpen; toen kon zon en maan voor hem beide zichtbaar zijn. — Dit was de eerde veldflag, welken de Israèliten zouden leveren, en waar van zoo veel moest afhangen. — Maar, om zijn volk te bemoedigen , fpreekt josuii, ten hunnen aanhooren, zon en maan aan, en gebiedt die, om ftil teiftaan en te ver*  48 korte aanmerkingen vertoeven — om getuigen te zijn van de heerlijke overwinning, die hij verzekerd was, dien dag te zullen behaalen. — lp den morgenftond, kwam dit zeggen,in dien zin, te pas — maar ook in den morgenftond, daar men den gantfchen dag voorhanden hadt, kan josua's mening niet anders onderfteld worden geweest te zijn, dan die wij hebben opgegeven, te- weten, de verzekering te geven, dat die dag niet eindigen zou, zonder -eene volkomenc overwinning behaald te hebben. Deze opvatting komt mij zoo natuurlijk voor, dat ik 'er niets meer nodig heb bij te voegen. — Nu behoeft men niet verlegen te zijn, om alle de vitterijen te beantwoorden, welke hier door de Deinen, niet tegen den Tekst van het gefebiedverhaal, maar tegen de opvatting der Uitleggeren, gemaakt zijn, te beantwoorden. — Nu behoeft men ook niet vs. 12. of, gelijk fommigen vs. 11. reeds de woorden van den Dichter te vinden, en de aanhaaling, tegen het ge.woone gebruik der Heilige Gefchiedfclirijvers aan, vs. 32. midden in den famenhang te plaatzcn; maar alles ioopt geregeld af. vs, 13. Dit vindt enz.] Letterlijk: L dit niet enz. De Schrijver wil zeggen. De Dichter heeft, in het Zegelied op deze overwinning, welk geplaatst is in het Boek der gezangen, (dat eene verzameling van zoodanige Zegezangen fchijnt behelsd te hebben, en dat anders, het boek van de oorlegen van jehova genoemd wordt, want, de lezing: het boek des oprechten, fchijnt mij met anderen toe, dus te moeten veranderd worden: het Boek der gezangen) deze zaak, met  over. jos. X. 14-21. 49 met eene Dichterlijke vrijheid, tot welke hemde gedenkwaardigheid van dezen dag, en de vreemdheid van losua's bewoordingen, met welken die Veldheer zich i uitdrukte, aanleiding en recht gaf, op deze wijze be- vs. 14.] Dit blijft toch eene waarheid, alfchoon ook de dag niet langer geweest is, dan een natuur1 lijke. — Dezen dag behaalden de Israèliten de eerfte overwinning in eenen veldflag op de Kanaaniten. -— > Nooit heeft men een voorbeeld gehad van zoo fterke 1 -uitdrukking in den mond van eenen Veldheer, als dej ze van josua, in het begin van den flag: Zon! fta ftil te Gibeön , en gij maan! in 't dal van Ajalon! _ Nooit was de natuur zoo beroerd, om door verfchriklijke onweders de nederlaag der vijanden te volI toojen. vs. ii. Vergel. habak. Hl. n. en jsSi ! XXVIII. 2ï. jehova zal beroerd zijn in het dal Gibeöns. — Nooit heeft derhalven jehova, op zoo zichtbare wijze, naar het bevel van eenen mensch geluisterd 1 vs. 15.] Indien de woorden van dit vers niet eene latere inlasfching behelzen, het geen vrij waarfchijnlijk is, zoo zullen zij nog tot de aanhaaling uit het Boek der gezangen, hoewel niet tot het zegelied, maar alleen als eene aantekening op hetzelve, behoo: ren. vs. 16. Berghol.'] Men heeft in Kanaan groote holen en fpelonken, in welken de inwooners, bij vijandlijke overvallen, zich verbergen, die oudtijds zelfs bewoond, en als vestingen gebruikt werden. — vs. 21.] Het volk der Israëliten, hadt, om de ver* [Z)] ftrooi^  59 ROUTE AANMERKINGEN ftrooide vijanden alömme na te zetten, z^eh insgelijks in onderfcheiden benden verdeeld, welke, nadat nu de vervolging geftaakt werdt,dewijl het overfchöt der vijanden in hunne fteden ontkomen was, thans tot; josuii verzamelden, bij Makkeda. vs. 22-27.] De vijf Koningen ondergingen het lot, het welk de Koningen van Jericho en Aï ondergaan hadden. — Men moet zich hier in die tijden verplaatzen; men moet aanmerken, dat deze Vorften geen haair zachter met de Israèliten, en josuii, zouden gehandeld hebben; eindelijk, door de voeten te zettén op den hals dezer Koningen, werden de Israg. Ut en bemoedigd , om voort te gaan met hunne veroveringen. vs. 28.] josuS liet geen oogenblik verloren gaan4 maar maakte gebruik van de verwarring, waar in de Kanaaniten, na het verlies van dezen veldflag, zich bevonden. vs. «9$J Lihna was insgelijks gelegen in de vlakte» of de laage landen, en wel, naar het beloop van dezen togt, tusfehen Makkeda en Lachis. vs- 33-] Nogthans fchijnt josuii, in dezen togt,de dad Gezer niet bemagtigd te hebben, — Gezer lag meer noordelijk , en Zelfs noordelijker dan Bethhoron, en de togt van josuii was thans op het zuiden des lands gericht. vs. 36.] Hebron was ééne der Vöornaamde fteden. — De'inwooners moeten, na den veldflag, weder eenen anderen' Koning hebben aangedeld, alzoo de voorgaande reeds te vooren met de vier andere Koningen was omgebracht, vs. 23. — Ondertusfchen, wanneer  over jos. X. 38-41. - Xr. i. £1 neer josuii naderhand zijne wapenen na het noorden des lands wendde , hebben Kanaanitifche volken, en ook de Enakiten zich weder gevestigd in dit Hebron, zoodat wij het, hoofdst. XIV. 13. XV. 13. 14. andermaal door kaleb zien innemen. vs. 38.] Het zelfde moet men aanmerken van Debir, het welk niet ver van Hebron gelegen was , en insgelijks, hoofdst. XV. 15-17. richt. I. 11-15. door kaleb,of liever door OTHNiët.bemagtigd werdt. Debir heette ook Kirjath-Sefer. vs. 40.] Het gantfehe zuider-gedeelte van Kanaan, verdeeld in het gebergte der Amoriten, of van Juda, het zuidland, bevattende de woedijn van Juda, en de laage landen, of vlakke Sofala. Het geen aan den voet enz.] De gemeene vertaaling, de aflopingen der wateren, anderen, de horden, of woonplaatzen der omzwervende herderen, liefst echter: de landen aan den voet van het gebergte. vs. 41.] De geheele uitgedrektheid van het zuidlijk gedeelte van Kanaan. Kades-Barnea, op de zuidoostelijke grenzen, Gaza, aan de Middellandfche zee. Het landfchap Gofen, niet te verwarren met het landfchap van dien naam, in Egijpte; maar dus genoemd naar de dad Gozen, die onder de deden van Juda voorkomt, jos. XV. 51. HOOFDSTUK XI. vu 1.] Gelijk de eerde overwinningen van josuS het zuidelijk gedeelte van Kanaan in de magt der Israëliten brachten, dus drekten zich de volgende uit tot het noordelijk gedeelte. —- Hier WWSdt ook een [O 2] be-  5* KORTE AANMERKlRGEN beffisfende veldflag geflagen, en bet gevolg der ze> ge was de onderwerping van het gantfehe noorden van Kanaan, zoodat dus het geheele land bukte voor de wapenen der Israèliten. jabin.] Deze Vorst hadt in het noorden van Kanaan een groot Rijk gevestigd, en de overige hier gemelde Vorften, Sheiks, of Emirs, waren van hem afhangende. Hij moet onderfcheiden worden van eenen anderen jabin, richt. IV. i-3. voorkomende. — Hazor, zijne hoofdftad lag in Galikë, wat noordelijker dan het meir Samochonitis. Madon.~\ Deze ftad wordt enkel hier, en jos. XII. 19. genoemd.—Men plaatst ze, bij gisfing,bewesten het meir Samochonitis. Simron] Ook Simron-Mermt, jos. XII. so. men vindt de ftad onder de fteden van Zebulon gemeld jos. XIX. 15. Achfaf] Waarfchijnlijk Akko, richt. I. 3r. naderhand Ptolemaïs, die vermaarde dad en haven aan de Middellandfche zee. Thans Acca, of Akre, of St. Jean d'Akre. vs. 2. Valeièn.] De gewoone vertaaling voegt dit famen, op het vlakke tegen het zuiden van Cinneroth. — Liever onderfcheide ik het, en verda door de valei, die vlakte,tusfehen den Libanon en Antilibanon welke Coele-Sijriê genoemd wordt, bij de Latijnfche en Griekfche Aardrijks- en Historielchrijveren , in welke Baal-gad, thans Baai-bek, gelegen was. vs. 17. Ten zuiden enz.] Cinneroth is het meir Geneza. reth, ook Tiberids, in het N. T., of de Galileefchs zee , het tweede meir, (Jaar de Jordaan door loopt, van  OVER jos. XI. 3. 53 van zijnen oorfprong af gerekend, zijnde het eerfte het meir Samochonitis. Laage landen] De vlakten langs den Jordaan, henevens het dal Esdrelon, of Jizreêl, benevens de zeekusten van den berg Karmel af en noordwaards. De landftreek bij Dor.] Nafoth-Dor vertaalt het de gewoone overzetting, maar 1 kon. IV. 11. heeft zij, even gelijk ik hier, de landdreek van Dor. — Dor is ) eene zeeftad, ten zuiden van den berg Karmel, hedendaagsch een vlek, Tarhira, hebbende eene kleine haven. vs. 3. De Kanaaniten ten oosten en ten westen] Langs den Jordaan en de Middellandfche zee. Jebufiten in 't gebergte] Dewijl het zuiderdeel van Kanaan, het welk deze volken eigenlijk bewoonden, en alwaar het gebergte van de Amoriten eigenlijk is , reeds in den voorgaanden veldtogt overwonnen was, zou men misfchien, te meer, daar hier van het noordelijk deel des lands gefproken wordt, door het gebergte, den Libanon kunnen verftaan, en door de Amoriten, Hethiten, Feriziten en Jebufiten, volkplantingen dezer volken, die zich op den Libanon hadden nedergeflagen, het welk te meer waarfchijnlijk wordt, door dien ook de Heviten hier bijgevoegd worden, aan den voet van den Hermon, dat is, eene volkplanting der Heviten, aan den voet van den Antili' banon. De landftreek Mizpa.} Daar waren verfcheiden plaatzen, die den naam van Mizpa droegen. — Deze landftreek Mizpa, hier gemeld,fchijnt men te moeten \ [D 3] z°c-  £4 korte aaw bi er.k1ngen zoeken, over den Jordaan, in liet noorden, bij den Antilibanon. vs. 4. Het zand enz.] Eene fpreekwijze, waardoor de Hebr. Schrijvers eene vcrbaazend groote menigte uitdrukken. Ruiters en krijgswagens] De Kanaaniten hadden het ver gebracht in de kunst, om menfchen te vermoorden. — De ouden hadden krijgswagens, op en van welken volk ftreedt, dikwijls waren deze wagens met zeisfen voorzien, om de raderen enz. zoodat zij, ééns in den vijand ingedrongen, verfchriklijke flachting veroorzaakten. Het is echter twijfelachtig, of deze wagens wel zeisfènwagens waren. vs. 5. Het water Merom] is ongetwijfeld het meir Samochonitis, gelijk ik in mijne Aardrijkskunde des Bijbels heb aangewezen. Jfi» 6". Morgen] Indien men dit woord morgen in *en eigenlijken zin wil nemen, moet deze godlijke bemoediging aan josuii niet gebeurd zijn, te Gilgal in het hoofdleger, maar toen hij, reeds op den tógt zijnde, nu den vijand, op een afftand van nog éénen marsch, genaderd was. Want tusfehen Gilgal en het meir Samochonitis, zijn omtrent 30 uuren gaans. Knieboogen doorhouwen] De kortfle en gemaklijkfte wijze, om een paard niet alleen onbruikbaar te maaken, maar het ook tevens te dooden. En dit is eigenlijk de mening. De Israèliten moesten geene ruiterij aanleggen, en ook geene krijgswagens. deut. XVII. 16, vs. 7. Onverwachts] In eenen gefchaarden veldflag, op een vlak veld, zouden de Israèliten tegen de rui- te-  over jos. XI. 8-16. 55 terij en krijgswagens , naauwlijks beftand geweest zijn, maar josua overvalt den vijand onverhoeds, en brengt hem dus in verwarring. — Schoon God de Israëliten hielp, echter worden de middelen niet verwaarloosd. vs. 8. Groot Zidon.] Eene omfehrijving van de hoofddad van een gewest. Dit was Zidon, van "het landfchap, naderhand Feniciën genaamd.— Misrefoth~ Maïm, eene plaats aan de zeekust, die ook jos. XIII. 6. voorkomt, de naam betekent, branding der cateren , denklijk de glasblazerijen bij de rivier BejUSm _ £)e valei van Mizpa. zie vs. 3. — Het leger was dus geheel verftrooid, vluchtende een gedeelte west, een ander gedeelte oost, of noord-oostvvaards. Niemand van hun overlieten] Dat is, zij gaven &an niemand kwartier, Meer zegt de fpreekwijze niet. vs. 13.'] De mening is, dat van deze noordelijke fteden alleen Hazor verbrand is. — De gewoone overzetting heeft: Steden, die op haare heuvelenfionden. vs. 16. Het geheele land] Het grootde deel des lands, eenige oorden en fteden dechts uitgezonderd, jos. XIII. richt. I. doch het geen niet verhinderde, dat de Israèliten meesters van het land waren. Het zuidergedeelte des lands werdt in den eerften veldtogt veröverd, en het noordergedeelte In dezen togt. — Het landfchap Gofen, niet het Egijptisch landfchap van dien naam, maar eene landftreek in het zuidwesten van Kanaan, dus naar de ftad Gofen genoemd. Gebergte Israüls.] Anders: het gebergte van Efraïm. — De daar onder liggende laage landen] De vlakte [D 4] van  5^ korte aanmerkingen van Saron, het dal van Jizreël enz. Kaaien berg, heden Rakani, of Rodki, zijnde een fteile, fteenachtige en gevaarlijke afgang van het gebergte Seïr, hedendaagsch Te. Baal-Gad.] Thans Balbek, in het dal Bkaa, of Coele-Sijrië. — vs. iS.] Men rekent dezen tijd op 6 of 7 jaaren, het welk men opmaakt uit het gezegde van kaleb * jos. XIV. 10. doch waarfchijnlijk heeft de oorlog langer geduurd. — v/. 20.] Hier in was eene bijzondere beftuuring der godlijke Voorzienigheid op te merken, die dit zoo beftuurde, dat de Kanaaniten liever den oorlog volhielden, dan dat zij, bij den eerften intogt der Zrraëliten , het voorbeeld der Gibeöniten volgden. vs. 21. Anab.] Eene ftad in Juda, niet verre van Hebron en Debir. Enakiten.'] Zie num. XIII. 22. Gaza enz.] Steden der Filiftijnen. jos. XIII. 3. HOOFDSTUK XII. vs. 1.} Dit hoofdstuk zal misfchien iemand verwonderen, die van 31 Koningen in het land Kanaan en van twee in het land over den Jordaan leest, en hij zal zich bevreemden, dat eene zoo groote menigte Koningen gelijktijdig zich in dit land bevonden hebben, doch, de meesten dezer Koningen waren niet meer, dan Vorften van ééne ftad en dêrzelver omtrek, aan hoedanigen men in die gewesten thans den naam van Scheik geeft, en welke doorgaands afhanglijk zijn van den eenen of anderen magtiger Vorst. VS, 2.  over jos. XII. fc*8. - XIII. i. 57 vs. a. De Beek Jabbok enz.] Welke, naar het. fchijnt, eerst haaren loop van het zuiden na het noorden nemende, en vervolgends na het westen draajende, in den Jordaan valt, en in die eerdedrekkingvan haaren loop, de grenspaal was Atv Ammoniten, die ten oosten van dezelve woonden. VS, 4. Beurtelings.-] Men hadt dit meer van de oosterfche Vorden, dat zij twee Hofplaatzen hadden; in elke van dezelven , brachten zij een bijzonder gedeelte des jaars door. vs. 23. Gojiten.] Dezen waren een volk, famengedeld uit verfcheiden vreemde volken, welken, men weet niet, wanneer, of bij welke gelegenheid, zich hebben nedergezet, omdreeks Gilgal, gelegen in de vlakte, tusfehen de zee en het gebergte, ten noordwesten van Sichem, deut. XL 30- en dus te onderfcheiden van de legerplaats Gilgal. — Men zie verders van de Gojiten. gen. XIV. 1. HOOFDSTUK XIII. vs. 1. Toen.] Men meent doorgaands, dat deze eerde verdeeling des lands, waar in aan de dammen Juda en Efraïm hun erfdeel werdt toegedeeld, gebeurd zij, 7 jaaren na den intogt in Kanaan, gelijk het vervolg der verdeeling, hoofdst. XVIII. in het 14de jaar, of 7 jaaren na deze eerde. Doch deze verdeeling is zeker later gebeurd. — Men heeft deze tijdsbepaaling opgemaakt uit den leeftijd van kaleb , jos. XIV. 10. doch zonder grond onderdeld, dat kaleb die woorden fprak, ten tijde dezer verdeeling, daar hij ze veel vroeger moet gefproken hebben, dewijl LD 5] W  5$ KORTE AANMERKINGEN hij verklaart, nog rustig en fterk te zijn, en hier Iezen wij van josua, dat josuii oud was, toen hij de verdeeling des lands ondernam, ook worden onder de overgebleven volken geene Enakiten genoemd, zoodat derhalven kaleb dezelven toen reeds moet uitgeroeid hebben. vs. 2. Filiftijnen] Die nu reeds van Cerar, daar zij te vooren woonden, hooger op getrokken waren, en de Aviten verdreven hebbende, dsut. If. 23 het land aan de Middellandfche zee, ten westen van >• da, hadden ingenomen. Gefuriten.] Een volksdam op de zuidwestelijke grenzen van Kanaan. Sichor] Anders de rivier van Egijpte, At Nijl, hier bijzonder de oostelijke arm van den Nijl. vs. 3. Het geen enz.] De uitgedrektheid vin het land der Filiftijnen, het welk eigenlijk mede tot Ka«aan behoorde; maar welk volk, eerst ten tijde van david , onder de Israëlitifche gehoorzaamheid gebracht is, na herhaalde en langduurige oorlogen. ' Amen'ï De o^biijfzels van dit volk, dat door de Filiftijnen overweldigd was. vs. 4. Dit in het zuiden] Deze woorden moeten tot het derde vers gebracht worden. Het land der enz.] Die landdreeken. hier en einds verfpreid, in welke zich nog Kanadniten gehandhaafd hadden. Berghol [Meara.] Eene vesting in het grondgebied van Zidon, zijnde eene onverwinlijke fpelonk, wdke gemeenlijk, het hol van Tijrus, genoemd wordt. • Afe-  over jos. XIH. 5-25. 59 Afeka] of Tusfehen flw#e# en Gibla, bij een klein meir, in Coele-Sijrjé. Grenzen der Amoriten.] Boven den oorfprong van den Jordaan, aan den Libanon en Antilibanon. Deze Amoriten zijn die, welke de Koningrijken van oo en sihon gedicht hebben. v$. 5. Gibliten.] Naar Gehal, bet welk waarfchijnlijk de vermaarde ftad Bij blus is, van welke de hier bedoelde Gihliten eene volkplanting in den Libanon zullen geweest zijn. Hamath ] Epifanië aan den Orontes, nog heden Hamath genoemd. vs. 6 Misrefoth-Maïm,] Boven hoofdst. XL 8. Zidonitcn.] Verfia volkplantingen der Zidoniten in den Libanon. Ik zal.'] Dit is vervuld onder david en salomo. vs. 21, Jftjjif Mididnitijche enz.] Zie num. XXXI. — Deze Midïanitifche Emirs komen num. XXII; voor, als naauvv verbonden met de Moabiten, en hier als afhangelingen van sihon, doch men wèet, hoe de Arabifche Emirs nog heden gewoon zijn , gelijk ten allen tijde, het dan met dezen, dan met genen der nabuurige Vorften te houden. — vs. 25. Hei halve land enz.] De Israèliten mogten, volgends deut. II, 19. geen voet lands van de Ammoniten nemen, dus moet dit halve land der Ammoniten te vooren door sihon bemagtigd zijn geweest, gelijk die Veroveraar ook gedaan hadt met een deel van 't Jand der Modbiten, en beiden bemagtigden de Israëliten yan hem, maar niet van de Ammoniten of Modbiten. Vergelijk richt. XI. 12. Amër.]  o® korte aanmerkingen Aroër] Daar waren twee lieden van dien naam, ééne aan den 'Amon, deze aan den Jabbok. Rabba] De hoofdftad der Ammoniten. vs. 2.6. Hesbon] Deze ftad moet derhalven op de grenzen der ftammen, Ruben en Gad, gelegen hebben. vs. 17. werdt zij tot den ftam Ruben gerekend. Lodebar] In de gewoone lezing, Debir, doch in het Overjordaanfche lag geene ftad Debir, maar wel Lodebar. 2 sam. IX. 4. XVII. 27. VS* 29.] Zie num. XXXII. — HOOFDSTUK XIV. vs. 2.] Het lot bepaalde, waar, ten noorden of zuiden, elke ftam zijne bezitting zoude hebben, verders verdeelde men deze landdreeken in zoo veele portiën, als men huisgezinnen in eiken ftam hadt, op welke wijze het lot getrokken zij, kan men niet zeker zeggen; misfchien hadt men in twee bosfen, in de ééne de naamen der ftammen, en in de andere der landftreeken gedaan, welke vervolgends tegen elkanderen werden uitgetrokken. vs. 6] Gelijk boven is aangemerkt, is deze gebeurenis reeds voorgevallen voor de eerfte landverdeeling. Gij weet] num. XIV. 21-24. lezen wij enkel eene algemeene belofte aan kaleb gedaan, de bijzondere belofte moet dan wel gegeven, en aan josuii, en de hoofden des volks, bekend geweest zijn, fchoon zij in moses Schriften niet is opgetekend, doch niet alle bijzonderheden zijn opgefchreven. vs, 12.] kaleb, die eerwaardige grijsaard, vraagt der-  over jos. XIV. 15. - XV. 1-6, 6t derhalven geene landdreek, die gemaklijk te veroveren was; het welk zijn voorftel te eer ingang doet vinden. Welligt enz.] Men vergelijke hoofdst. X. 36. vs. 15.] Hebron, of Kirjath-Arba, is eene zeer' vermaarde ftad in den Bijbel, 7 of 8 uuren zuidwaards van Jerufalem.— Schoon zij aan kaleb gefehonken, en door hem veroverd werdt, werdt zij echter in 't vervolg aan de Priesteren gegeven, dat is, deze kregen in dezelve hunne woonplaatzen. HOOFDSTUK XV. vs. 1.] In deze eerfte verdeeling, werdt aan de ftammen Juda en Efraïm, welke, naar het fchijnt, reeds gedeeltelijk bezitting genomen hadden van de veroverde landen, hunne bezitting bij het lot bevestigd, maar te ruim genomen, waarom bij de volgende verdeeling, van hunne bezittingen geheele landftreken afgetrokken, en aan andere ftammen gegeven werden. vs. 2.] De zuidergrenzen van Judd's ftam zijn dezelfde met de zuidergrenzen van het gantfehe land Kanaan. vs. 3. Akrabbim.'] Thans de bergen Akkaba, welke over Eloth hangen, alwaar een hooge fteile weg is. vs. 6,] Deze noordergrens van den ftam Juda loopt, met verfcheiden bogten en kromten, bijzonder bij en om Jerufalem. Ik zal geene, dan volftrekt nodige, aanmerkingen over dit aardrijkskundige maaken , dewyl ik te breedvoerig zou worden , en  64 kortb aanmerkingen en ik dit alles in mijne Aardrijkskunde des Bijbei: ojjzetlijk behandelen moet. vs. 7. Fontein Rogel.] fe niet de zoogenoemde Bron der Apostelen ,maar zeer waarfchijnlijk die bron, die men thans, aan het zuid-oosten van Jerufalem voor de bron van Siloa houdt, vs. 8. Dal van hinnoms zoen.] Naderhand zoo vermaard, toen men in hetzelve zijne kinderen aan den moloch opofferde, niet ver van Jerufalem. vs. 10. Berg Seïr.] Of dit wel de vermaarde berg Seir zij, door de Edomiten bewoond,is twijfelachtig. vs. 13.] Vergelijk richt. L 10 enz. vs. 19.] De Israëlitifche dochters erfden geene vaste bezittingen, dus moet men het verzoek van achza aanmerken, als gefchied ten behoeve van haaren bruidegom. vs. 2i. enz.] Judd's erfdeel wordt verdeeld in het zuidland, vs. 21-32. de laage of Nederlanden, ten westen, vs. 33-47. Het gebergte, vs. 48-6o. en de woedijn. vs. 61. 62. Dit verfpreidt veel licht in de Bijbelfche Aardrijkskunde. vs. 32. Negen-en-twintig.] Wanneer men de deden, vs. 21-32. natelt, vindt men 'er meer dan 29, en vs 33-37- meer dan 14. Maar het kan zijn, dat fommigc naamen bij één hooren, gelijk Hazor-Hadatha dat is , nieuw Hazor. vs. 25. Hazor-hnan hoort misfchien ook bij één, in de betekenis van oud Hazor, vs. 23. Misfchien ook vs, 29. BaSla-Jim. — Bizjotheja , vs. 28. is misfchien verfchreven, en zal betekenen, en haare dochter en, of onderhoorige dorpen, gelijk ook de vertaling der LXX heeft. Nog moet men  over jos. XV. 34-62. ê$ raen opmerken, dat de ftam simeön naderhand 8 vatt deze fteden ontving, en de genen, die aan Juda bleven , zullen hier dan fiechts opgeteld zijn. — Doch het is geen wonder , dat hier duisterheden zijn, door onze onkunde ia de bijzonderheden van dit aardrijkskundig onderwerp. vs. 34.] En-gannim en TappuMch, zijn misfchien dezelfde dad. — vs. 38. Jokteël.] Te onderfcheiden van Joktcèl. 2 kon. XIV. 7. vs. 49. Kirjath-Sanna."] Ook Kirjath-Sej:er, of Boeken-ftad. vs. 15. vs. 55. Karmel.~\ Niet te verwarren met deil berg Karmel. vs. 59. 60.] Hier hebben de LXX Overzetters nog elf deden , en wel dezen: Thekod , Efra'tha ± dat ook Bethlehem heet, Fagor, Etam, Kulom ,Tatam , Sores, Karem, Gallim , Baat er, Manocha, elf fteden, benevens de daar toe behoorende dorpen. — Zeer mooglijk is het, dat de Affchrijvers in den Hebr. Tekst, dezen over het hoofd hebben gezien, maar dat de Joth den, om Bethlehem van de lijst der deden van Juda uit te fchrappen, dezelve moedwillig zouden overgeflagen hebben, heeft geen' den minden fchijn. vs. 63.] Jerufalem lag eigenlijk in den ftam van Benjamin, waarom dit zeilde van dien dam gezegd wordt, richt. I. ai. Doch hier gefchiedt déze aantekening met betrekking tot den dam Juda, omdat, bij de eerde verdeeling, deze ftad aan Juda fchijnt toegedacht te zijn. HOOFD-  6> KORTE AANMERKINGEN HOOFDSTUK XVI. vs. i.] Het lot van den ftam Efraïm, en den halven ftam van Manasfe, deze grensden, volgends do eerfte verdeeling, aan het noorden van den ftam Juda. Wateren van Jericho] Eene bron, of beek, welke daar nog gevonden wordt. Woeftijn] Quarantania. vs. 2. Luz] Luz en Bethel waren niet volkomen ééne en dezelfde plaats. Op richt. I. 16. zal ik misfchien nog iet zeggen. vs. 5-1 Deze grenzen moeten Efraïm van Manas* fe gefcheiden hebben, doch, dewijl de bezittingen van Efraïm en Manasfe veel in elkander loopen, en ook verfcheiden der hier opgenoemde naamen ons onbekend zijn, is het geen wonder, dat men hier zwaarigheden ontmoet. Deze zullen in de Aardrijkskunde des Bijbels verhandeld worden. vs. 10. Gazer] Deze ftad is eerst, onder de regeering van salomo , onder de magt der Israèliten gekomen. Men zie de bijzonderheden. 1 kon. IX. 16. HOOFDSTUK XVII. VS. 1] Het fchijnt, dat machir de eenige zoon van manasse was, ten minften dat zijne andere zoonen, zo hij ze gehad heeft, vroeg geftorven zijn. — Dus viel het lot voor manasse, eigenlijk op zijnen zoon machir. — machir wordt de eerstgeboren genaamd, zonder dat daar uit volgt, dat hij noodzaaklijk meer broeders gehad heeft, hij kan ook de eenige zoon van manasse geweest zijn. gi»  over tos. XVII. a-18. 65 cileSd.] Het is zeldzaam, dat gileüd , zoon van machir, dien naam draagt, en dat deze juist het land Gilead bemagtigt. Heeft hij misfchien dezen naam aangenomen naar het door hem veroverde land? ys. a. De overige.} Dat is, die aan de oostzijde van den Jordaan geene bezitting gekregen hadden. — Men vergelijke verders num. XXVI. 30-33. VS. 4»] Vergelijk num. XXVII. ys. 5. Tien portiïn.] Vijf voor de geflachten, vs. %. genoemd, en vijf voor de dochteren van zelaïe5d, den zoon van hefer. vs. 7. Afetf] Dit fchijnt hier de naam van eene flad, en niet van den ftam te zijn. vs. 10.] Dit moet hier zeker aangetekend zijn, na de volbrachte verdeeling ook onder die ftammen. vs. 14-16.] Deze klagte is eerst ingebracht na de laatfte verdeeling. vs. 16.] Ik geloof, dat de nakomelingen van josef het voordel van josua daarmede aannemen, en zoo veel zeggen willen, als dat zij, door het overwinnen van die KanciSniten ,de bezitting van die landflreeken wel verdienden, uit hoofde van de moeilijkheid der onderneming. Het dal Jizreël] Is de groote vlakte van de zee Genezareth af, tot de Middellandfche zee toe,anders de groote vlakte, en de vlakte van Esdrelon. vs. 17. 18.] josuii moedigt hen aan, en geeft te kennen, dat zij, zulke magtige ftam, juist gefchikt waren, ora die Kanaaniten te verdrijven, die zij des te minder moesten dulden, omdat zij boven anderen, [£] van  66 korte aanmerkingen van wegen hunne ruiterij en krijgswagens, gevaarlijk waren. — Over deze klagte verdient aangemerkt te worden, dat de ftam van josef klagtig valt, fchoon josua zelf uit hunnen ftam was,waar uit wij tot de belangeloosheid van dezen Veldheer betruiten kunnen, die zijne eigene ftamgenoten niet boven anderen bevoordeeld hadt. — Ten tweeden, wij zullen, in het vervolg der gefchiedenis, meer voorbeelden ontmoeten van den naarijver van dezen dam', bijzonder van Efraïm, die zich altijd iet meer wilde aanmatigen dan de overige ftammen — welke naarijver aanleiding tot veele rampen, voor de Israèliten, gegeven heeft. HOOFDS TUK XVUL vs. i.] Te Silo, op eenen hoogen berg, omtrent in het midden des lands, in den ftam van Efraïm, werdt nu het hoofdleger van Gilgal verplaatst, en de Tabernakel opgericht, gelijk die daar ook.langen tijd gebleven is. vs. 2.] Het fchijnt, dat de Israèliten, nu meesters van het land, zich vergenoegden, om deszelfs uitgeftrekte weilanden met hunne kudden te beflaan, en hun omzwervend herdersleven voort te zetten. Dit was echter de bedoeling niet van hunnen Wetgever, zij moesten een befchaafd, landbouwend, volk worden. — jqsua wekt hen dan daar toe op. vs. 4. Eene befchrijving.'] Misfchien eene foort van Landkaart. — En dan zou men hier het oudfte bericht van eene landkaart hebben. w« 5«] y«da en Jofef hadden reeds hun deel ver- kre-  over jos. XVIII, ii. - XIX. 1-15. 67 kregen, en zouden dat blijven behouden, echter zoo, dat zij een gedeelte daar van zouden moeten afftaan, en inruimen aan andere ftammen, opdat de evenredigheid en gelijkheid mogt bewaard blijven. vs. 1 r.] Ik teken hier alleen aan, dat Benjamins erfdeel infehoot, tusfehen dat van Juda en Efraïm, en dat, volgends mijne vertaaling, deze ftam, van den Jordaan af, zijne bezitting hadt, tot op de hoogte van Kirjathjedrim toe, doch, volgends anderen, die vs. 12. vertaaien: Hunne grenzen begonnen — van den Jordaan af, — en verder door het gebergte tot aan de zee, zal deze ftam ook de geheele breedte des lands beüagen hebben. HOOFDSTUK XIX. vs. 1.] simeön kreeg zijn erfdeel, in het zuiden des lands, midden onder het erfdeel van Juda, vergelijk vs. 9. en wel zoo, dat de bezitting der Simeöniten fchijnt bedaan te hebben , in bijzondere, hier en daar, in den dam Juda verfpreid liggende, landftreeken en deden; op welke wijze de voorzegging van jakob,' dat hij simeön, zoo wel als levi, verdroojen zou onder Israël, haare vervulling naar de letter zou verkregen hebben, gen. XLIX. 7. vs. 6. Saruhen.] Deze dal heet Silchim, hoofdst. XV. 32. misfchien voerde zij twee naamen. vs. 10.] De dam van Zebulon kreeg zijn erfdeel, tusfehen het meir Genezareth, en de Middellandfche zee, daar de baai van Ptolemaïs eenen inham maakt, ftrekkende zich tot aan die beide zeeën uit. vs. 15. Daarenboven.'] Elk zjet, dat dit niet fa[£ 2] men-  68 korte aanmerkingen menhangt, ook worden 'er maar 5 fteden genoemd en echter in de optelling i> geteld. Hier moet dan iet ontbreken. - Ik verbeelde mij de zaak dus. Het is zichtbaar, dat alle de opgaven der verdeelingen des lands, onder de ftammen, die in dit Boek voorkomen als zoo veele oorfpronglijke ftukken, en echte befchei' den zijn te houden, die de Schrijver overneemt; van daar zoo veele herhaalingen, en zoo veele naauwkeurigheden in fommigen, die tot in kleinigheden uitloopen.-Nu fchijnt dit ftuk, betreffende Zebulon's fam met volledig te zijn, maar de Schrijver geeft het,zoo' als hij het voor zich hadt.- Welke de reden nu zij dat dit document niet vollediger was opgefteld wete ik niet. - Misfchien echter dezelfde reden, die ons bij het optellen van verfcheiden fteden, zoude doen Ichrijven: Enz. famen zoo veel enz. . Bethleh"»'1 Wel te onderfcheiden van Bethlehem in Juda, de ftad van david. *s. 17.] Het deel van Isfafchar lag, tusfehen Ze. bulon ten noorden, en Manasfe ten zuiden. *s. 22. Tabpr.2 Is hier de naam van 'eene ftad aan of op den berg Taber, anders heeft men niet he't getal van 16 fteden. Zij lag op de grenzen, tusfehen Isfafchar en Zebulon, aan welken ftam zij, 1 chron VI. 62. wordt toegekend, die door denzelven aan de Leviten werdt afgedaan. vs. 24.] Afers erfdeel begon met den berg Karml, en liep tot aan Achzib, [Ecdippa, Zib] langs de zee, maar vervolgends achter de zeekusten die Feniciën uitmaaken, en dus achter Tijrus, he't welk echter toen nog niet gefticht was, en achter Zi- den  OVER jos. XIX. 2Ö-3S' 69 don om — behoorendc Zidon niet onder die fteden, welken de Israëliten veroveren moesten. vs. 16. Glas-Sichor.] Sichorhibnath. De rivier Bete, vermaard door de glas-fabrieken, omdat men van derzelver zand glas maakte, gelijk de Feniciërs hier het eerfte glas zullen uitgevonden hebben. vs. 27. Kabul.] Is niet het landfchap Kabul, het welk eerst in salomo's tijd dien naam kreeg, 1 kon. IX. 12. 13. maar de naam eener ftad. vs. 18. Hoofdfiad Zidon.] Of'Groot-Zidon. Zidon wordt niet medegeteld onder de fteden van A/er,anders had t men hier 23 fteden, daar 'er niet meer dan 22 zijn. vs. 30. Rehob.] Te onderfcheiden van Rechob. vs. 30. vs.io.DevestingTijrus.] De itsATijrus was nog niet in wezen. Daar lag toen enkel een kafteel, waar naderhand de ftad Tijrus gefticht is geworden. VS. 30. Twee-en-twintig.] Men moet alle de vs. 24-30. genoemde fteden medetellen, behalven Zidon. vs. 32.] De ftam Nafthali, kreeg zijne bezitting in het noorden des lands, van het Galilee/che meir af, tot boven de bronnen van den Jordaan. vs. 34. Juda aan den Jordaan.] Dit is zeker niet de ftam Juda, maar eene ftad van dien naam , gelijk 'er vs. 45. een Jhud of Jehud, in den ftam Dan , voorkomt; anderen hebben andere uitleggingen gegeven. Deze fchijnt mij de eenvouwigfte. vs. 35. Hammath.] Eene ftad, dus naar de warme baden genoemd, waarom fommigen gemeend hebben, dat zij gelegen hebbe, dicht bij de plaats, daar naderhand Tiberias gebouwd is, aan het meir van Tiberias , of de Galilee/che zee. [E 3] Cin  7» kgr.tr aanmerkingen Cinnereth.] Waar naar de zee Cinnereth, of Gettëza* reth haaren naam heeft. vs. 38. Negentien.] Als men niet wil dellen, dat hier weder eenige naamen van deden ontbreken, moet men 'er de fteden, in de aanwijzing der grenzen genoemd, bijtellen, en,dewijl men dan weder een grooter getal krijgt,moet men verders denken, dat fommigen dier naamen geene deden, maar vlekken of dorpen, zijn. vs. 40.3 Dan ontving zijn erfdeel door den afdand, welken Juda deedt, in het noordwesten van Juda; de fteden, aan dezen dam te beurt gevallen,komen daarom reeds, hoofdst. XV. voor, onder het erfdeel van Juda , zoo als dat in het eerst gefchikt was. vs.47.] Deze is dezelfde gefchiedenis, welke, richt. XVIII. verhaald wordt, met alle de bijzondere omdandigheden, alleen.dat daar de dad Lais,en niet Ze?/rw,genoemd wordt, doch dit is van geen belang. — Dit geval is niet lang, na den dood van josuii, gebeurd, zoodat wel uit dit vers Wijkt, dat dit boek niet door josuii gefchre ven is, maar echter, zonder dat'er de hooge oudheid van het Boek josuii door ontkend wordt, gelijk fommigen gedacht hebben.— Deze dad Dan lag geheel in 't noorden van Palaftina. vs. 49.] De laatde van allen, ontvangtjosuü zijn erfdeel, en dat wèl,op gelijken voet met andere damhoofden der Israëliten. Een bewijs van zijne onbaatzuchtigheid en belangeloosheid. vs. 50. Timnath Serah.] richt. II. 9'. Timnath-Heres. Dit zijn dezelfde letters in het Hehreeuwsch, maar van achteren op gelezen. HOOFDSTUK XX. vs. *.] num. XXXV. dkut. IV. en XIX. vs. 4.]  over-jos. XX. 4-S. - XXL 1-37. 71 w.4.] Aan de dadspoort was de plaats, daar de rechtszaken behandeld, en de vergaderingen der overheden enz. gehouden werden. vs. 5.] Te weten , naar zijn voorgeven. —- Hij moest nu, bij voorraad , aangenomen worden, tot dat zijne zaak voor de rechtbank der ftad, waar hij thuis hoorde, onderzocht was; werdt hij dan bevonden, de waarheid gefproken te hebben, dan bleef hij in de vrijftad woonen, tot den dood des Hoogenpriesters. VS* 8.] deut. XIX. 2. HOOFDSTUK XXI. vs* 1.] De Leviten kregen geene bezittingen, benevens de overige dammen, maar alleen werden hun deden ter bewooning , en de voorgrond dier deden voor hun vee, enz. toegewezen. —Aan de nakomelingen van aüron alleen 13 fteden; dit zal misfchien iemand bevreemden , daar het geflacht van dezen Priester, ten dien tijde, nog niet heel talrijk kon zijn , doch men heeft alle reden, om te denken, dat zij alleen die fteden hadden, in zoo verre zij daar woonen konden , en dit wordt door de gefchiedenis bevestigd. Hebron was eene priesterlijke ftad, en evenwel heeft david in die dad gewoond, en zijne hofhouding gehad. — De Leviten ontvingen 48 fteden. vs. 41. Ookditmoet, op dezelfde wijze, begrepen worden, daarënboven hadden de Leviten min uitgeftrektheid van grond en landerijen, dan de overige ftammen. — Voorts moet men met dit hoofdstuk vergelijken 1 chron. VI. 54. volgg.,alwaar men misfchien fommige deden, anders genoemd, of gefpeld, zal vinden. Doch dit zijn kleinigheden. vs. 36. 37.] Deze twee verzen daan niet in de uitgaven van den Hebr. Tekst, door de Maforethen bezorgd, zij be- hoo-  72 KORTE AANMERKINGEN hooren echter gelezen te worden, en zijn daarom ook met recht in de gewoone Overzetting behouden. w. 43.3 Het laatfte gedeelte van dit vers, verklaart het eerfte*—De Israèliten waren volkomen meester van het gantfehe land, fchoon zij, door hunne traagheid, nog aan veele oorden, Kanaaniten overgelaten hadden. vs. 44, Rust van alle kanten.] In de laatfte levensjaaren van josua. vs. 45.] God had zelf te vooren gezegd, dat hij,niet op ééns, alle de oude inwooners zou uitdelgen, opdat het land niet woest mogt liggen, exod. XXIII. 29. 30. HOOFDSTUK XXII. vs. 1. Rubeniten enz.] Te weten, die van hun mede in dezen krijg gediend hadden. vs. 7.] Dit vers ftaat enkel ter opheldering, dat de ééne helft van den ftam Manasfe,aan de oost-, de andere helft, aan de westzijde van den Jordaan, hunne bezittingen bekomen hadden. vs. 8. Broederen.] Te weten, die van hunne ftamgenoten, die thuis gebleven waren, om de vrouwen en kinderen te befchermen.—In de voorgaande verzen, worden, door hunne broederen, verftaan de overige ftammen, binnen of aan de westzijde van den Jordaan. vs. 10. Grenzen.] Ofwel vlakten, zandige vlakten , van den Jordaan.— Hot het zij, duidlijk is het uit vs. 11. dat de altaar gebouwd werdt aan de oostzijde van den Jordaan. vs. 11.] Het geen hier volgt, fchijnt gebeurd te zijn, na den dood van josua en eleüzar , eh heeft zeer veel overeenkomst met de gefchiedenis, richt. XIX.XX.XXI. zoodat die beide gebeurenisfen niet veel in tijd fchijnen te verfchillen. vs. 12.  over jös. XXll. 12-34* 73 vs. 12. Geheels volk.] De negen en een halve flam, binnen den Jordaan, Den oorlog aan te doen.] In de onderftelling , dat de Overjordaanfchen zich aan afgoderij hadden fchuldig gemaakt, wilden zij de wet uitvoeren, deut. XIII. 12-18. vs. 14.] De halve ftam Manasfe wordt mede gerekend. VS. 17.] Misfchien geven zij te kennen, dat deze afgoderij nog niet geheel was uitgeroeid, maar dat 'er nog fteeds eene geheime neiging toe was; misfchien,dat dezelve nog niet openlijk en plegtig was gezuiverd, door eene ftaatlijke afwasfching of doop. Vergel. Oen. XXXV. 2. vs. 19. Onrein.] Merkt gij het dus aan, zookomt onder ons woonen.—Zij zijn zoo ijverig, dat zij hunnen broederen een deel hunner bezittingen willen afftaan. vs. 22* God, God jehova.] Deze omfchrijving gebruiken en herhaalen zij, om te kennen te geven, dat zij den waaren God bedoelen. [jehova!]] Ik heb dit, ter aanvulling van den zin , ingevoegd in de Vertaaling. vs. 25. Eerbiedigen.] De gantfehe Godsdienst wordt onder dit woord begrepen.—Met één woord, zij bedoelden , door dit gedenkteken, voor altijd, een fprekend bewijs vast te ftellen, dat zij gemeenfchap behielden aanden zelfden Godsdienst, met de overige Israèliten. vs. 31.]Thans zijn zij gerust, dat zij geen toorn van Jehova deswegens te vreezen hebben, dat zij ftraffeloos afgoderij of afval geduld zouden hebben, dewijl zij bevonden, dat de Overjordaanfchen daar aan niet fchuldig Honden. vs. 34. Ed.] Getuige. — Dit woord ftaat in fommige Handfchriften, en behoort duidlijk tot den Tekst. {F] HOOFD-  ?4 korte aanmerkingen HOOFDSTUK XXIII. vs. i.] De Schrijver keert nu weder tot de gefchiedenis, van josua. — Want deze redevoering is niet eerst gehouden , nadat die zaaken gebeurd waren , hoofdst. XXII. verhaald , maar voor dien tijd, vergel. hoofdst. XI. 18. XIII. i. en de gefchiedenis hangt famen met hoofdst' XXII. 10. vs. 2. Geheel Israël.] De Hammen aan deze zijde van den Jordaan. Vergel. vs. 4. , vs. 3. enz.] Wij behoeven hier niets aan te tekenen, dan dat deze redevoering van josua, in de hoofdzaak' overéénkomt met foortgelijken, die moses, in zijnen laatften tijd, tot de Israèliten gehouden heeft. HOOFDSTUK XXIV.' vs. t. Sichem.] De voorgaande redenvoering was te Si. lo gehouden,deze laatfte ter plegtige bevestiging van het verbond met God , kort voor josua's dood , te Sichem, alwaar het verbond bezworen was. jos. VIII. 30.35. In de tegenwoordigheid van God.] Niet, dat de Tabernakel thans te Sichem was, maar bij die plaats was de altaar aan jehova gewijd, hoofdst. VIII. ook kan de bondkist derwaards overgebracht zijn. vs; 2. Zoo fpreekt.] josua fpreekt hier, als een Profeet in den naam van God. ITot op.]Bit heb ik ingevuld, omdat het den zin duidlijker maakt.-Dat voorts de voorvaders van abraham mede afgodendienaars geweest zijn, is eene oude overlevering, en wqrdt.Qok bevestigd uit de afgoderij van laban. gen. XXXI. vs. 3. Ik beloofde hem enz.] In de gemeene vertaaïirjg : ik vermeerderde zijn zaad, en gaf hem isaU. Dit fluit in het lezen. vs. 5.  over jos. XXIV. $-a,6* 75 ito*. Ut— uwe vaderen.'] Deze gezegden wisfelen hier meer af indczeaanfpraak, omdat deoudften onder dit volk , alskinderen en aankomende jongelingen, zeiven va Egijpte, alles aanfchouwd hadden, en daar uit getrokken waren. vs. io. Zijne magt.] De magt van balak, die u auders zou beoorloogd hebben. vs. ia. Groote landplagen.] Anderen, horzelen. Zie exod. XXIII. 28. [Gelijk.]] Deze invulling vind ik rfcdig en gepast. vs. 14.] Hier begint josua in zijnen eigenen naam te fpreken. .. vs. 15] Eene overredende wijze van voorfrelhng, bij welke men, als 't ware, aan iemands eigene keuze wil laten, het geen daar alle reden hem toe verbindt. — Dan fchaamt hij zich ,eend dwaaze keuze te doen. — vs. 18.] De Amoriten waren de magtigfte volksftam onder de Kanaaniten. vs. 19.] jehova wil alleen gediend worden , en duldt niet,'dat gij ook andere Goden, nevens hem, dienen zoudt. — Dit was In tegenftelling van het Heidendom, het welk alle Godsdienrten dulde..— Van de zedelijke onma'gt van den mensch , wordt hier eigenlijk niet gefproken, vs. ju. Neen 1] Dit neen! wil te kennen geven , dat zijne vertoogen,en zwaarigheden, hen niet van belluitdeden veranderen. Dat zij daar ftandvastig bij bleeven, en tvhova dienen zouden. vs. 2.3-] Daar moeten 'er derhalven nog onder de Israèliten geweest zijn, die, in 't geheim, de afgoderij nog fteeds bleeven aanhouden. ys. 26. Terpentijnboom enz.] Dewijl men door het heiligdom , zoo alsmen vertaalde, den Tabernakel verftondt, vindt men hier eene merklijke zwaarigheid, uit hoofde . van de wet. deut. XVI'. »i. — Doch de zwaarigheid verdwijnt, wanneer men vertaalt, heiligeplaatze, en zich herinnert, hoe abraham en jakob, hier bij Sichem, ee[F 2] nen  f6 korte aanmerk. over jos. XXlV. 27-33. nen plegtigen Godsdienst verricht hadden , zedert welken tijd die plaats, als eene heilige plaats, is aangemerkt, — En deze Terpentijnboom wordt reeds bij die gelegenheid gewaagd, want deze boomen worden zeer oud, en kunnen, zegt men, tot 1000 jaaren, bereiken. — Nu komt de wet. deut. XVI. hier niet in aanmerking. Vs. 27. Hebbende alles aangehoord.'] Eene verbloemde wijze van fpreken , die alleen te kennen geeft, alles is bij dezen fteen gefproken, en deze fteen zal daar aan geduurig doen herinneren. Wat jehova enz.] Te weten, door mij, die,in den naam van jehova , en door zijne aandrift, gefproken heb, vs. 32,] Zie gen. L. 24-26. exod. XIII. 19. Datfluk lands.] Zie gen, XXXIII. 18 20. Deze plaatzen.] Sommigen brengen de Tekstwoorden tot de beenderen van josef, in wier bezitting zijne nakomelingen dus verbleeven, doordien zij in hun erfdeel be graven werden, het welk men in Egijpte voor een voorrecht hieldt. — Doch de fpreekwijze in 't Hebr. wordt doorgaands vanplaatzen,oorden,ofj?eden,gebmh\t. vs. 33- Op den heuvel.] Het is zoo, dat eigenlijk aan den dam van Levi,noch aan het gedacht der Priesteren, geene erfiijke bezittingen, in landerijën bedaande, zijn toegelegd, ondertusfchen kan, omtrent pinehas , wel eene uitzondering hebben plaats gehad, en hem deze heuvel, niet om dien te laten bebouwen, maar tot eene erf begraafplaats , zijn ingeruimd, waar hij dan zijnen vader eleïzar ter aarde bedelde. — Naar de gewoonte der Hebreen, begroef men toch niet in de deden,maar veel hadt men de graven, in bergen en heuvelen, uitgehouwen. DRUKFEIL, In de Aanmerkingen, op deut. XXVII. 16. Bladz. 364. reg. 2. daat, XXV. 4. lees: XXV. 3.  KORTE AANMERKINGEN OVER HET BOEK DER RICHTER EN. VOOR ONGELEERDEN.   KORTE AANMERKINGEN OVER- HET BOEK DER RICHTEREN. JTet Boek der Richteren, het welk op de lijst der Bijbelboeken des O. T. na dat van josuii volgt, beftaat uit drie, duidlijk onderfcheiden, Hukken. Het eerfte ftuk, hoofdst. I—II. 1-5. kan als eene algemee. ne Inleiding tot het volgende worden aangemerkt, en behelst een verhaal van fommige veroveringen, door eenige hraëhtijche ftammen, na den dood van josuii, behaald, en van de traagheid en lusteloosheid der ove-. rigen, om zich in de hun toebedeelde erf bezitting te vestigen, door de geheele uitroejing der Kanaaniten, met de gevolgen, welken dit gedrag op de gefteldheid van den Godsdienst en Zeden der Israëliten over het geheel gehad heeft. Het tweede gedeelte, het welk het eigenlijke ligchaam dezes Boeks' uitmaakt, hoofdst II. 6—XVI. vervolgt de gefchiedenisfen des Israëlitifchen volks, van josua's tijden af, tot aan den dood van denRiclv [G 2] ter  &'0 korte aanmerkingen ter simson. Het gefchiedverhaal verbindt zich met het boek josua, door genoegzaam dezelfde woorden te herhaalen, richt. II. 6-10. die wij vinden, jos. XXIV. 28-31. waar uit de geleerde venema befloten heeft, dat misfchien wel één en dezelfde Schrijver de beide boeken van josuii, en der Rkhteren, zou hebben opgefteld; het welk echter verre is, van zeker te zijn. hoofdst. XVII-XXI. komt een bijzonder ftukvoor, als eene Bijlage, bevattende twee gefchiedenisfen, die ten bewijze kunnen ftrekken, van het geen in dit Boek gezegd was, nopens de gefteldheid van den Godsdienst en Zeden der Israèliten, na den dood van josua. Het Boek draagt zijnen naam, omdat het de daaden van zekere doorluchtige mannen onder Israël bzfchr\}{t, welke, aan het hoofd des volks, het zij van alle, of van fommige Israèlitifche ftammen, geweest zijn, die in het Hebr, Scbofetim heeten, een woord, het welk, in klank zoo wel als oorfprong, met zekere overigheids perfoonen,in 'tGemeenebest vzxiKarthago,Suffetes genoemd, overeenkomt, fchoon de natuur dezer ambten bij de Israëliten en Karthaginiênzen, onderfcheiden was. Het, woord Scbofetim wordt gemeenlijk door Richters vertaald,fchoon deze>ertaaling niet voldoende is, om ons een recht denkbeeld van deze perfoonen en hun ambt te geven. Wij hebben in de Westerfche Taaien geen woord, om het Hebr. te vervangen , omdat wij foortgelijke waardigheid niet onder ons hebben. Om een recht begrip van deze Scbofetim te vormen, moeten wij het volgende in het oog houden. De  over. het boek der r1chteren. 8l De Israëlitifche Staat beftondt uit XII. onderfcheiden , en van eikanderen onaf hanglijke Stammen, die echter door de banden van bloedverwantfchap, denzelfden Godsdienst, en Wetten, tot één volks-ligchaam verëenigd waren, en allen jehova als den algemeenen en eenigen Koning van Israël erkenden. — Het ontwerp van moses, die zelf voor zijnen dood josua aanftelde, fchijnt geweest te zijn, dat men,beftendig, bij verkiezing , zoodanig eenen perfoon aan het hoofd des volks zou aanftellen, die in burgerlijke en krijgszaaken het middenpunt van verëeniging ware tusfehen de ftammen, gelijk de Hoogenpriester in het godsdien- . ftige was. Door den naarijver der ftammen onderling ) was dit, na den dood van josuii, verwaarloosd; het welk de oorzaak was van veele verwerringen.— Van tijd tot tijd echter ftonden 'er mannen, ook eene enkele vrouw, door hooger Geest bezield, op, die in vredestijden Israël richtten, dat is, aan het hoofd des volks de belangen van alle de ftammen waarnamen , en derzelver rechten en voorrechten, gelijk ook die der bijzondere ingezetenen, handhaafden, en in oorlogstijden zich aan het hoofd des légers Helden; nogthans zoo, dat deze laatften meestal, bij gelegenheid van den inval of onderdrukking van vijanden, de zaken van het volk ter harte namen, om het verlegen Vaderland te redden; en wel fommigen aan het hoofd van alle, maar ook eenigen aan het hoofd van dechts enkele ftammen. Sommigen van dezen werden onmid]ijk door God tot hun ambt geroepen, anderen door het volk verkozen ; de meesten bleven tot hunnen dood toe in 't bezit dezer waardigheid, eenigen legden [G 3], de'  82 KORTE AANMERKINGEN dezelve neder, zoodra het Vaderland verlost, en de vijanden verflagen waren. — Zij hadden groot gezag en aanzien, doch geene wetgevende magt, maar als handhaavers der wetten en voorrechten, gelijk wij reeds gezegd hebben. De daaden dezer mannen, veelen van welken recht gelijk waren aan de Helden der oude ongewijde gefchiedenisfè, bijzonder der Griekfche, te befcbrijven, maakt den grooten en voornaamften inhoud van dit Boek uit, met oogmerk, om der nakomelingfchap een volkomen Tafereel te fchetzen, hoe, onder de Godsregeering, de Israèliten zich meestal trouwloos jegens God, en onftaatkundig, omtrent hunne wezenlijke belangen, gedragen hebben, terwijl God, de getrouwe en waarachtige, van zijne zijde, aanhoudend werkzaam bleef, om,als de Koning van dit volk, deszelfs welzijn door gepaste draden, en tijdig gefchonken verlosfingen, te bevorderen. Deze inhoud van dit Boek is gewis merkwaardig. — Het is waar, veele voorkomende gebeurenisfen zijn vreemd voor onze Zeden, veele plaatzen van dit Boek zijn moeilijk te ver'taan, en anderen'misvormd door verkeerde Vertaalingen, doch hoe veel buitengewoons het boek behelst,het bevat nogthans niets ongelooflijks. Het vertoont de zeden en-gewoonten dier, in veele opzichten, nog onbefchaafde tijden, zoo als zij in de daad plaats hadden, en de loop, dien het Boek neemt, is natuurlijk. De Godsregeering van Israël vertoont zich in hetzelve eigenaartig; als het volk jehova dient, is het gelukkig, verlaat het dezen dienst, dan is de draf bij de hand;en de aanmerking is  OVER HET BOEK DER RICHTEREN. ?3 is juist, dat niets natuurlijker is, dan het groot onderfcheid van dapperheid en moedeloosheid, het welk wij hier in het zelfde volk der Israèliten vinden: Wanneer de eerfte vervoering, \Enthuftasme ] voor " de Vrijheid en het Vaderland heeft uitgewerkt, volgt 'er verüapping van moed, en veêrkracht,die, als 't ware, overfpannen was; men heeft dezelfde \\ volken, die zich vol vuurs voor de Vrijheid gekwe„ ten hadden, na verloop van weinige jaaren , zich ',' allerlafhartigst zien gedragen. — Maar, weet ie„ mand het Enthufidsme weder in beweging te brengen, is 'er een ftout en onderneemziek man, die Z eene' koene daad tot verlosfmg van zulk een volk „ beftaat, en gelukt hem zijne eerfte onderneming, " dan herleeft het voorige vuur ligtelijk, dan wordt ',' elk een held, dan verëenigen de belangen van het ■ gemeene Vaderland allen, die, door jaloersheid of " eigenbelang, gelijk het in Vrije Gemeenebesten gaat, „ waar geen ander middenpunt van verëeniging is, "t dan het Vaderland, onderling gekrakeeld, en dus " de veêrkracht, en zenuwen van den Staat,-Ker" flapt hadden." — Ook zullen, gelijk ik mij vleije, veelen van de zwaarfte bedenklijkheden tegen dit Boek, in mijne Vertaaling, welke nogthans getrouw aan den oorfpronglijken Tekst is, verdwijnen,en ook in mijne Aanmerkingen opgelost worden. Allermoeilijkst is de vereffening van de Tijdrekening in dit Boek, in welke ik mij hier niet zal inlaten , te min , omdat deze Aanmerkingen voor Ongeleerden zijn. Alleen zeg ik het volgende • Wanneer wij alle de jaartallen, die in dit [G 4] Boek  H KORTE AANMERKINGEN Boek voorkomen, famenvoegen, krijgt men juist het getal van 410 jaaren, en daar bij gevoegd de 40 jaaren van eli's Richter-ambt, 1 sam. IV. 18. van 450 jaaren, die patjlus vermeldt,handel. XIII.ao doch daar uit volgt niet, dat deze jaaren na eikanderen te berekenen zijn, dewijl verfcheiden verdrukkingen der Israëlitifche bijzondere dammen , gelijktijdig hebben plaats gehad. _ Wij hebben een vast tijdmerk van soq jaaren, die de Richter jeftha opgeeft, ten zij. nen tijde verlopen te zijn, zedert de overwinning van het land der Amoriten door moses, richt. XI. aftdat is, 275 jaaren na josua's dood, wanneer wij aan deszelfs beduur 25 jaaren geven, hier bij kunnen wij nog 22 jaaren voegen van de Filiftijnfche dienstbaarheid, die de westelijke dammen drukte, nadat jeftha de oostelijke van het juk der Ammoniten bevrijd hadt, gelijk ik elders heb aangemerkt, (Bijb. Verdeed. IV. Deel. Bladz. 183.) tot aan het Richter-ambt van eli, en dan zal dit Boek bedragen een tijdverloop van omtrent 300 jaaren; of, zo ik het wel heb, van 297 jaaren tot aan den dood van simson, en dus loopen van het jaar, na de fchepping der wereld, 2580, na den zondvloed, 923, tot het jaar 2877, na de fchepping der wereld, en 1220 na den zondvloed. Wij weten niet, wie de Schrijver van dit Boek is waar omtrent ook de gedachten der Geleerden zeer verfchillen, zoo veel is zeker, dat het Boek opgedeld is uit echte en gelijktijdige berichten, dit blijkt duidlijk uit het Zegelied van deeora, richt. V. de Fabel van jotham. richt. IX. enz. Dat het Boek voor de tijden van david is opgedeld, blijkt uit richt.  over richt. li i. 85 richt. I. 21. vergel. jos. XV. 63. — En het Boek heeft alle inwendige kenmerken van geloofwaardigheid, alles is in eenen kunftelozen, natuurlijken ftijl verhaald, en in de Boeken van samuêl worden verfcheidenmalen gefchiedenisfen uit dit Boek aangehaald. 1 sam. XII. o-i*- vergel. richt. V. 2. VI. 14. XI. 2. a sam. XI. 21. vergel. richt. IX. 53' enz. Dit Boek is eindelijk voor ons ook van het grootfte aanbelang, zonder hetzelve zouden wij eene verbaazende gaping in de gefchiedenis van het Israëlitisch volk hebben, van josuii's dood tot den Priester eli toe, ook zouden wij de kennis van verfcheiden merkwaardige Karakters en Perfoonen misfen moeten, die echter voor ons te weten, tot verdand der volgende Bijbelboeken, nuttig en volftrekt noodzaaklijk zijn — om niet te gewaagen, hoe veel de mensch- en zedekunde bij dit Boek winnen kan! HOOFDSTUK I. vs. 1.] De Israëliten hadden, onder josua's beleid, het land Kanaan bemagtigd, zoo nogthans, dat 'er nog veele fteden in de magt der oude Kanaanitifche inwooners gebleven, of door dezelven, zoodra de Israèliten hunne wapenen elders gewend hadden, weder in bezit genomen waren. jos. XIII. enz. — Na josuii's dood befloten zij, het ontwerp van de verovering des lands geheel te voltoojen, echter verkozen zij zich geen algemeen Legerhoofd, waartoe de naarijver der dammen, bijzonder der beide groote dammen, Efraïm en Juda, veel zal hebben toegebracht, [G 5] het  86 korte aanmerkingen het welk ook de reden zal geweest zijn , dat zij God raadplegen, wie onder hun de eerfte zal wezen in het hervatten van den oorlog, en als Juda daartoe wordt uitgekipt, heeft die ftam geenen anderen ftam te hulp, dan dien van Simeön, die zijn erflot in 't midden van dat van Juda hadt. — Zoodat, door dezen naarijver, elke ftam, als 't ware, voor zich zeiven zorgde, gelijk uit den verderen inhoud van dit hoofdstuk blijkt. vs, 2..] Juda hadt de voorhoede des legers in de woeftijn, en in de overige togten, gelijk die eereplaats aan dezen ftam door jakob reeds was toegekend, gen. XLIX. — Doch dezelve fchijnt aan dezen ftam betwist te zijn geworden door dien van Efraïm, "uit welken laatften ftam josua geweest was. vs. 3. Naverwandten.] Letterlijk: Broeder. Zij waren beiden uit dezelfde moeder, leë, jakobs huisvrouw. — Maar ook hun beider erflot was vermengd, en dat der Slmëoniten gelegen in 't midden van Judo's erflot. vs. 4. Bezek.] Daar lag zeker een Bezek bij Bethfeiin, niet verre van den Jordaan, het welk waarfchijnlijk 1 sam. XI. 8. bedoeld wordt, maar hetzelve lag geheel buite u de grenzen van Judd's ftam, en dus is het zeer twijfelachtig, of hetzelve wel dat Bezek zij, dat hier genoemd wordt; het welk nader bij Jerufalem fchijnt gelegen te hebben, in het lot van Ju. da. vs. 7. — Het is opmerklijk, dat de naam dezer ftad noch op de: lijst der Koninglijke fteden van Kanaan. jos. XII. noch elders in den Bijbel meer voorkomt. vs.. 5. Den Vorst van Bezek.] Adoni-Bezek, het welk  OVER- RICHT, I. 6-15, $7 welk andere Opzetters als den eigen naam van dezen Vorst aanzien. 6. Hieuwen zij hem de duimen enz,] Het oude krijgsrecht was ftreng.en overwonnen Vorften en volkeu werden, dikwijls, baldaadig mishandeld. Hier oefenen, als 't ware, die van Juda wedervergelding. Vs. 7.' Wij vinden in de oude gefchiedenisfen meer voorbeelden,dat den overwonnen volken neus en 00ren, ja ook de duimen, zijn afgefneden. vs, 7. Zeventig.'} Dit kan O sterfche grootfpraak zijn, wat het getal betreft:. zeventig voor veele. — Vetft'a door Koningen, Scheiks, ftamhoofden, hoofden eener ftad enz. Onder mijne tafel.] Waar hun het voedzel, even Bis honden, werdt toegeworpen. Voerden hem enz.] Zij voerden hem met zich, misfchien om hem aan de inwooners te vertoonen,en denzelven door zijn voorbeeld een fchrik aan te jaagen. _ Hier fterf hij, of aan de gevolgen der behandeling, hem aangedaan, of op eenige andere wijze. vs. 8.] Jerufalem lag op de grenzen tusfehen Benjamin en Juda, eigenlijk in den eerften ftam, jos. XVÜI. £8. doch die van Juda hadden 'er belang bij, om van deze voorname ftad meester te zijn, die de Kihla, of de hoofdplaats van den Godsdienst, reeds bij de' Kanaaniten was. Zij veroverden de ftad ook vverklijk. Maar het flat, of den burg Zïön, konden zij niet bemagtigen, jos. XV. 63. beneden vs. %i. — davio heeft dit Hot eerst ingenomen, a sam. V. 6- 7- eIlz' .. , vs. 9-15.] Deze gefchiedenis hebben wij reeds, bij wii-  88 korte aanmerkingen wijze van voorverhaal gevonden, jos. XV. 14-19. ah waar men mijne Aanmerkingen kan nalezen. vu 16.] moses zwager, hobab, behoorde eigenlijk tot éénen der Midianitifche ftammen; maar zich nedergeflagen hebbende in 't land der oude Keniten, wordt hij een Keniter genoemd. — Zijn geflacht was een omzwervend Herders-geflacht, het welk zich onder de Israèliten onthieldt, en dat wij, dan meer in 't zuiden, dan hooger in 't noorden des lands, aantreffen. De Palmftad] Jericho. deut. XXXIV. <\. vs. 17. Ze/ad.] Dit kan niet wel de ftad Sa/et zijn, die nog heden dien naam voert, en niet verre van de zee van Tiberias gelegen is; men kan ze heel wel houden voor die dad, welke reeds vroeg dien naam van Horma kreeg. num. XXI. 3. Zij kan weder opgebouwd zijn geweest, en toen Zefad genoemd zijn. vu 18.] Deze deden zijn naderhand weder verloren geraakt, en door de Filiftijnen in bezit genomen. Dus kan men de bedenkingen, die over dit vers gemaakt zijn, het gemaklijkst oplosfen. vu 19- Ondernamen zij] Dus vertaal ik, gelijk de grondtekst het mede brengt , om alle dubbelzinnigheid weg te nemen. vu 21.] Zie vu 7. — De Jehufiten bleven in 't bezit van 't dot, tot davids tijd, maar de,dad werd weder opgebouwd, en bewoond door Benjaminiten en Jooden. jos. XV. 63. vu 22. Bethel] Deze ftad ftaat op de lijst der fteden , jos. XII. die door josua zijn ingenomen, en naderhand weder door de Kanaaniten zijn bewoond ge- wor-  over richt. I. 24-36. - II. i. S9 worden, tot dat zij op nieuw bemagtigd werden door de Israèliten. vs. 24. Lijfsgenade] Aan hem en aan zijn geflacht. vs. 26.] Ik begrijp deze gebeurenis op deze wijze. Z«z'w"as de oude ftad, in wier nabuurfchap Beth-el gedicht was, zedert jakobs nachtgezicht die plaats tot een foort van heiligdom hadt gemaakt; terwijl Luz vervallen was, dit oude vervallen Luz, denk ik,herbouwde en bewoonde deze man weder met zijn huisgezin, en gaf aan hetzelve den ouden naam, Luz. vs. 29. Gazer] Deze ftad is eerst onder salomo's regeering den Kanaaniten ontnomen geworden, door den Koning van Egijpte, die ze aan zijne dochter, salomo's Gemaalin,tenbruidfchat gaf. 1. kon.IX.i6. vs. 36.] Deze aantekening leert ons, hoe fterk de ftam' der Amoriten geweest zij , en welke uitgeftrekte landftreek zij bezaten. Daar zij midden in het land woonden, vondt men hen ook in de berg-engte of pas Akrabbim, thans de bergen Accaba, welke over Eloth hangen, geheel aan den oostelijken zeeboezem der Arabifche zee. HOOFDSTUK II. vs. 1. jehova's Engel] Sommigen verftaan hier door eenen Profeet, en bode van God, doch, waarom niet dien Engel van jehova,dien wij,in de voorgaande gefchiedverhaalen, reeds meermaalen ontmoet hebben? — In den Hebr. Tekst is hier, in fommige Handfchriften, eene gaping, als of 'er iet ontbrak; misfchien was 'er oorfpronglijk eene befchrijving 111- ge-  9 ijs gaf.] Eigenlijk: Hij verkocht hen. vs. 18. Deedt op ft aan.] Verwekte, fomtijds midlijk, fomtijds ook onmidlijk, gelijk gideön enz. Met zoodanige Richter.] Dat deszelfs ondernemingen tot verlosfiug van het volk voorfpoedig uitvielen. On-  ÓVER RICHT. II. - III. 1-7. pi Qnderdrukkinge.] De onderdrukkingen en dienstbaarheid, welke de Israëliten ondergaan moesten, beftonden hier in, dat zij tegen hunne vijanden niet bedand waren, of hun cijnsbaar werden, en van hun afhanglijk, of ook blootgedeld waren voor hunne ftrooperijën en invallen. HOOFDSTUK III. vs. 1-6.] Deze verzen hangen zoo naauw famen met de voorgaanden, dat men ze daar niet van hadt moeten afzonderen. Men ziet, verders, uit deze verzen, hoe zeer de geheime en weldaadige bedoelingen der Godheid van de oogmerken der menfchen verfchillen kunnen. De Israëliten lieten, tegen het bevel van God, zoo veele Kanaaniten overblijven, uit een beginzel van traagheid en lusteloosheid, maar God hadt andere oogmerken, deels, opdat het land niet in ééns geheel ontvolkt , en een prooi der wilde dieren zou worden; deels , opdat hij door deze volken, indien de Israèliten zich. naar derzelver zeden fchikten, hen de gevolgen van deze dwaasheid zou doen ondervinden; deels, om de Israëliten te vormen tot krijgskunde en dapperheid, opdat zij hunne rechten en bezittingen tegen vijandlijke volken zouden handhaaven. vs. 3.] Vergelijk jos. XIII. 2. volgg. vs. 5. 6.] Tegen het uitdruklijk bevel van God, en zoo veele waarfchuwingen aan. — vs. 7. Boschgoden.'] Letterlijk, de hosfchen enz. Misfchien heeft men hier in den Grondtekst te lezen, Aftharoth, en dan te denken aan de Godin Aftarte, mis-  pa KORTE AANMERKINGEN misfchien is Afchera, welk woord wij nu in 't Hebr. lezen, de benaming van eenen bijzonderen Afgod; of bosfchen zullen genoemd zijn, voor de Goden, aan welken dezelven gewijd en geheiligd waren. VS. 8. Mefopotamië.] Aram Naharaïm, „ het A* „ ram, of Sijrië, tusfehen de twee rivieren;" het land tusfehen den Tigris, en den Eufraat, bij de Grieken Mefopotamië.— Deze Vorst, een veroveraar, gelijk kedor-laömer , gen. XIV. maakte de Israëli, ten van zich afbangHjk, en deedt hen fchatting betaalen; misfchien opgeruid door de Kanaaniten, doch misfchien enkel door zucht tot veroveringen aange> fpoord. — Deze afhanglijkheid fchijnt zich uitgedrekt te hebben over alle de Israëlitifche dammen. vs. 9> OTHNiëL.] Dezelfde, wiens krijgs-dapperheid reeds voorheenen in de verovering van Debir, of Kirjath-Sefer, gebleken was. hoofdst. I. 13. vs. 10. jehova's Geest] Deze en de daar aan gelijke fpreekwijze, die in dit Boek meermaal voorkomt, fchijnt te kennen te geven, een' edelen moed en geestdrift, met welken deze Helden op eene buitengewoone wijze bezield werden, door Jehova, den Koning van het Israëlitifche volk. Zoo behaalde enz.] Dat zijne hand fterk werdt over cuschan rischataïm. vs. 11. Veertig jaaren.] Het is onzeker, of onder deze 40 jaaren ook begrepen zijn de 8 jaaren van afhanglijkheid der Israëliten. vs. 8. — OTHNiëL was dus de eerde dier Helden, die Israël redde, en vervolgends 's volks rechten handhaafde, of het volk richtte, zoo lang hij leefde, gelijk het beloop van 't ver-  over richt. III. 12-15» 93 'verhaal fchijnt te kennen te geven, fchoon het niet uitdruklijk gezegd wordt, vs. 12. Te fterk liet worden.] Letterlijk: jehova fterkte eglon enz. — Verders, of het voorwendzel tot dezen oorlog van de zijde des Modbitifchen Konings geweest zij, de bezitting van de landen van sihon, den Koning der Amoriten, beoosten den Jordaan , die , in overoude tijden, aan de Moabiten behoord hadden, wordt niet gezegd. — De Ammoniten hadden, in 't vervolg, dit voorwendzel, gelijk wij zien zullen. — Ondertusfchen kon dit de reden zijn, dat de Ammoniten zich hier met de Moabiten verëenigen. — De Amalekiten, een omzwervend Herdersvolk , hadden reeds, in de woeftijn , zich vijandlijk tegen de Israëliten gedragen. De Palmftad.] Ik zie geene reden, waarom men niet, door de Palmftad , Jericho zou verftaan. — De ftad Jericho was thans nog niet verfterkt, maar evenwel was zij een post van aanbelang voor de Modbiten, die voor hun de fleutel was, om over den Jor~ daan in Kanaan te dringen. vs. 14. Dienstbaar.] Deze dienstbaarheid, welke beftondt in eene onderwerping, om eene jaarlijkfche fchatting te betaalen, vs. 15. fchijnt insgelijks alle de XII. Stammen getroffen te hebben, vs. 15. Uit den ftam Benjamin.] Een zoon vart Jemini. Benjamin kan zijn, zoon der rechtehand, en Jemini is dezelfde naam met weglating van Ben, zoon, Deze was links.] Dit wordt aangetekend om het volgende vs. 16. en 21. IH] tiun-  94 KORTE aanmerkincen Hunne gefchenken,]Met welken zij hunne hulde aan eglon bewijzen moesten. vs. 16. Zwaard.] Of' mes. Arm lang.] Tot aan den elleboog. Op de rechte zijde.] Omdat hij links was. — Mert moet denken, dat ehud een aanzienlijk man was die reeds meermaalen, als afgevaardigde der Israèliten, deze fchatting aan den Moabitijchen Koning gebracht hadt, zoodat 'er op hem geen het minfïe vermoeden viel. — Onder zijnen Hijk, of ruim overkleed, zoo als men in 't oosten draagt, kon hij gemakli k zijn zwaard, of mes, verbergen. 'vs. iR.] Wanneer in 't oosten gefchenken aan Vorften gebracht worden, gebruikt men een aantal lieden, die dezelven draagen, om te grooter vertooning en ftaatie te maaken. — Dit dient hier ter opheldering. vs. 19. Afgods-beelden.] Dewijl Gilgal niet verre van Jericho af was, geloof ik, dat deze Afgodsbeelden daar door de MoSbiten geplaatst waren. — Misfchien is hier een wenk van den Schrijver, dat, bij deze overheerfching der MoSbiten, ook door hun den Israëlitifchen Godsdienst hoon werdt aangedaan. Geheimen last.] Dit was zeer mooglijk; ehud was de afgevaardigde van het Israëlitisch volk. VS. £o. Zomer-vertrek.] Eene foort van Kiësk, zoo als men ze thans in 't oosten noemt. Een foort van uitftek, dat naar den binnenkant geheel open, aan de drie zijden openingen of venflers heeft, daar de lucht vrij doorfpelen kan. — Men heeft hier te gelijk aan een Olée , of boven-vertrek, afgezonderd van het overige huis j te denken. Hoedanige Olée's, of Opper- za-  over richt. III. 21-23» 93 zalen de Oosterlingen gebruiken, wanneer zij alleen willen zijn enz. Ik heb een bevel enz.] In hoe verre dit waarheid ware, en wat men over het geheel over deze daad van ehud gezegd heeft, of zeggen kan, heb ik onderzocht en bijgebracht in den Bijbel Verd, UI. Deel. Bladz. 141. volgg. — Men moet niet uit het oog verliezen , dat èglon niet de rechtmatige Koning der Israèliten, maar de gewelddadige overheerfcher van dit volk was; men moet in 't oog houden het gevoel van de waarde der Vrijheid, en van vaderland, en volksliefde , in die meer onbefchaafde tijden; men moet in 't oog houden, dat ehud een voornaam en aanzienlijk man is, onder en bij zijne landgenooteri. — Eindelijk, hoe men het ook opvatte, de Schrijver dezer gefchiedenis bedist niets. Zijne woorden, vs. 15. dat jehova ehud verwekte, zeggen niets meer, dan dat God dezen Ehud als een middel gebruikte,om Israël te verlosfen, maar keurt verders deze zijne daad niet goed, of kwaad. vs. ai. Linkehand] Deze bijzonderheid was nodig aan te merken. — De Koning der Moabiten hadt dus nog geen vermoeden van iet euvels, fchoon ehud de linkehand onder zijn kleed dak. vs. 22. Groote zaal] De Ole'é, of Opperzale, in welks Kiosk de Koning zat. — Eigenlijk daat 'er: de met matten, of tapijten belegde zaal. vs. 23. Geheime trap] De Olée heeft eenen trap , die beneden in het huis brengt, maar ook een geheimen trap,die, zonder het huis te raaken, op draat uitkomt. — Langs dezen ontkwam ehud. [/ƒ 2] vs. 24,  90 KORTE AANMERKINGEN vs. 24. Geheim vertrek] Of Olie, Opperzaal Teflaapen lag] Letterlijk: ƒ#/ j^j, z}jm ^ Deze fpreekwijze, die hier en 1 sam. XXIV 4 voorkomt, wordt door de Uitleggers verfchillend 'op-' gevat. Sommigen verklaaren ze, van het verrichten van den nooddruft der Natuur, bij welke gelegenheid de Oosterlingen zorgvuldig zijn, om hunne voeten te bedekken, anderen van flaapen. Dit laatfte, geloof ik heeft de meeste waarfchijnlijkheid voor zich. vs. 26. Sèirath.] Eene ons onbekende plaats. Zij moet, m gevolge van het volgende vs. 27. niet verre' van het gebergt» van Efraïm gelegen hebben ^28. De overtogten,} 0f, ondiepten, wadden, of de plaatzen, daar men gemeenlijk den Jordaan over. trok. vs, zo. Rrnt] Dit, gelijk ook vs. 11. ümt wel alle afhanghjkheid aan vreemde volken uit, maar niet tusfehen beide voorkomende invallen, of ftrooperijën die hier of elders voorvielen. ' vs. 31. samgar.J" Dit fchijnt een bijzonder geval te zijn , misfchien gelijktijdig gebeurd, met de volgende onderdrukking door de Kanaaniten. Dus worden de beide gevallen faamgevoegd. hoofdst. V 6 Men behoeft hier niet te denken, dat samgar alleen dit verricht hebbe, maar aan het hoofd van eeni-e landlieden, die alleenlijk met osfenprikkels gewapend waren floeg hij 600 Filippijnen, die eenen inval in Jiet land der Israëliten gewaagd hadden. - Het beklaaglijk verval der Israëliten, waar door zij geheel ongewapend waren tegen hunne vijanden, befchrijft dkbora m haar Lied. hoofdst. V. S. Ook is het op-  OVER RICHT. III. - IV. 1-3. 97 opmerklijk, dat zij, in haar Lied niets gewaagt van den ftam Juda, die misfchien door dezen inval der Filijtijnen gehinderd werdt, om haar te hulp te ko-men. — Een osfenprikkel, zoo als men ze in 't oosten heeft, is ondertusfchen een vrij geducht wapentuig in de handen van eenen rustigen boer. — Het is een ftok van omtrent acht voeten lang, en aan 'r dikfte einde, omtrent zes duimen in 't rond. Aan'! het dunfte einde is eene punt, om de osfen medé' voort te drijven, en aan het dikfte een, van ijzer wel hecht en fterk gemaakt, fchupjen, of fpade,om de klei van den ploeg af te ftooten. HOOFDSTUK IV. vs. 1. Spoedig."] Wij verwonderen ons over de Israëliten, en — wij maaken hetzelven geen haair beter. vs. a. Leverde enz.] Verkocht hen. — De naara jabin fchijnt aan de Kanaanitifche Koningen van Hazor gemeen te zijn geweest, gelijk abimelech aan de Koningen van Gerar, faraö aan de Koningen van Egijpte. — Deze jabin moet onderfcheiden worden van dien jabin , die door josuii overwonnen is. jos. XI. 1. — Het Kanaanitisch rijk fchijnt zich, geduurende den tusfehentijd , na josua tot hier toe, herfteld te hebben, en de ftad Hazor was herbouwd. Gojiten.] Zie gen. XIV. 1. VS. 3. 90» ijzren wagens.] Eene verbaazende menig» te, zeisfenwagens? dit is niet waarfchijnlijk , maar krijgswagens, van welken men in de alleröudfte tijden gewoon was te ftrijden. josefus vermeerdert zelfs IH 3] net  98 ■ KORTE AANMERKINGEN het getal tot 3000. — Het fchijnt, dat de Kanaaniten , die de vlakten bewoonden, hunne voornaamfte magt in zoodanige krijgswagenen (telden. vs. 4. Eene Profeetesfe.] Ik geloove,dat dit woord in denzelfden zin van debora moet genomen worden, als het exod. XV. 20. van mirjam voorkomt. Met één woord, dat het betekent eene vrouw van buitengewoonen geest en moed , die niet alleen door haar verrukkend dichtvermogen uitmuntte, maar ook tot het beduur_des volks, en handhaving van het recht, buitengewoone bekwaamheden bezat. Richtte.'] Dat is, de uitfpraak deedt over de ontftaane verfchillen tusfehen de ftammen, of bijzondere perfoonen enz. vs. 5. Palmboom.] Onder welken zij in eene Tente haar verblijf hieldt, en die naar haar, in 't vervolg, de Palmboom van debora heette. ys. 6.] De berg Thabor, gelegen in de vlakte Esdrelon, of het dal Jizreël, en zeer hoog, in de gedaante van een fuikerbrood, heeft boven op den top eene groote vlakte, op welke 10,000 man bekwaamlijk post konden vatten. Deze berg lag op de grenzen van Na ft kali en Zebulon, waarfchijnlijk in den laatden ftam. t- Daarom moet barak zijne 10.000 man uit deze beide dammen bij een trekken. vs. 7. De beek Kifon.] Deze ontfpringt aan den voet van den Thabor, en loopt door het dal Jizreël, Westwaards, krijgende onder weg een'grooten toevloed van water uit verfcheiden beekjens en bronnen, waar door zij eene aanmerklijke rivier wordt, tot dat zij aan den zuid-oosthoek van de Baai van Ptolemaïs, niet  over richt. IV. S-1S. 99 s riiet verre van den berg Karmel, in de Middellandfche zee, valt. — Deze is de westelijke of groote Kifon, maar ook oostwaards loopt van den Thabor, 1 naa de Galileefche zee, eene beek, de kleine Kifon, de beek Kedummim. hoofdst. V. 21. vs, 8. Zo gij] Een bewijs, boe groot het gezag dezer vrouw, dies tijds, onder de Israëliten was. v*. 9. Van eene vrouw] Dit was dubbelzinnig voor de uitkomst, en kon betekenen, dat men de overwinning niet aan barak,maar aan debora zou toefchrijven. — Doch de uitkomst heeft klaar gemaakt , dat door deze vrouw jAëL bedoeld is. vs, 11. heber, de Keniter] richt.,I. 16. hebben wij reeds gezien,boe deze omzwervende Herdersdammen zich onder de Israëliten hadden nedergeflagen, en dan hier, dan elders, hunne Tenten hadden. — Deze aantekening ftaat hier, orn het vervolg van het gefchied-verhaal. vs. 12. 13-] Het oögmerk van sisera zal waarfchijnlijk geweest zijn, den berg Thabor, die in 't midden der vlakte ligt, te omfingelen. — barak was op denzelven te wel beveiligd, dan dat hij met voordeel kon aangetast worden. vs. 14. Immers enz.] Waarfchijnlijk ziet zij een zwaar onweder famentrekken. — Nu is het tijd, om van den berg af te komen, den vijand onverwachts aan te grijpen, en, onder begundiging van het onweder , te verflaan. vs. 15. jehova verfoeg.} Dat is, onder de begunftiging van een vreeslijk onweder, het welk de Kanaaniten fchrik aanjaagde, verfloeg barak de magt \H 4] van  JOO KORTE AANMERKINGEN van sisera. In het volgende hoofdstuk zullen nog eenige om Handigheden gemeld worden. Te voet vluchtte.] Dewijl alles in wanorde geraakt, en de weg, door de hevige flagregens, en het opzwellen van den Kifon, onbruikbaar was voor den wagen. vs. 16. Zonder dat aan iemand.] Dus verda ik de uitdrukking, dat 'er niet overbleef, tot één toe. vs. 17. De Tente van jAëu] De Tenten der gemeene Arabieren zij.n gewoonlijk in drie afdeelingen verdeeld, de allerhinnenfte is de Harem, of het verblijf der vrouw. De Arabifche Emirs, hoedanig één heber was,hebben voor hunne vrouwen eene afzonderlijke Tent, gelijk abraham voor sara. Met vrede gelaten hadt.] Gemeenlijk denkt men, dat 'er een verbond plaats hadt, tusfehen jabin en heber, doch de mening van den Gefchiedfchrijver is in mijne Vertaling uitgedrukt. — jabin hadt heber niet beroofd, of geplunderd; hoe zeer heber met de Israëliten vermaagdfehapt was. — Nu waant sisera, dat hij eene veilige fchuilplaats zal hebben bij hebers vrouw, als eene vergelding, omdat hij hem geen kwaad gedaan hadt, niet bedenkende , dat zij natuurlijk de partij der Israëliten was toegedaan. vs. 18.] jAëL toont hem een goed gelaad, mis^ fchien uit vreeze, dat hij haar toch anders zou noodzaaken, om hem in haare Tent te laten fchuilen. ~. Uit dit gezichtpunt moeten wij haare daad beöordeelen. Deken.] De Arabifche Emirs hebben in hunne Tenten kusfens, tapijten, en allerhande dekens enz. vs. 10, Lederen zak] In denzelven bewaaren de Ara-  over. richt. IV. ai-aa. - V. i. iot , Jrabiers hunne melk, en maaken daar in ook hunne boter , door fchudding, waarfchijnlijk was het botermelk, zoo als wij zouden zeggen, karnemelk met de boter 'er op, die zij hem gaf. — Misfchien wel kameels-melk, welke, in dezen ftaat, eene dronkenmaakende en flaapverwekkende kracht heeft. — Waar uit wij de reden zien van sisera's vas*ten flaap. — Dan zal ook jaSl hem deze melk niet gegeven hebben uit het beginzel van herbergzaamheid, maar met een vij•indlijk oogmerk. vs. 21. Nagelen der Tent."] Eén der fpijkers, of nagels, met welke de Tent was opgefpannen. — Dezen dreef zij door de beide flaapen van sisera's hoofd, zoodat zij hem in den grond vast floeg, dus ftierf hij, zonder te ontwaaken. vs. 22.] Op deze wijze zag hij, bij de uitkomst, het zeggen van debora bewaarheid , dat eene vrouw . de eere der overwinning zou wegdragen. HOOFDSTUK V. Wii i.] Het koor der mannen aangevoerd door barak, en het koor der vrouwen aangevoerd door debora; vergelijk exod. XV. — debora is de dichteresfe van dit lied, waar op de eernaam van Profeetesfe doelt, hoofdst. IV. 4. een lied, het welk in verhevenheid van beelden, doute trekken, natuurlijke befchrijvingen, met één woord, in alle de fchoonheden van het oude Lierdicht uitmunt. — Met behulp van den,uit de oude Overzettingen enHandfchriften, door laater Oordeelkundigen herdelden Tekst, verbeel[#5] de  102. KORTE AANMERKINGEN de ik mij deszelfs waaren zin getroffen, en zoq na mooglijk, in de Vertaaling uitgedrukt te hebben. vs. 2.] Ik volg in deze Vertaling de oude Qverzetters. —Zij wordt bevestigd door 'vs. 7. „Te vooren ontbraken de volks-beduurers in Israël." Deze Anarchie, of regeeripgloosheid, was de waare reden van veele rampen ,. maar nu hadden Israëls hoofden het volk aangevoerd, en het volk was hen vrijwillig gevolgd. — Het lied begint dus met een gewigtige waarneming — met dat geen, waar in de bron van 's volks heil gelegen was, eensgezindheid en vaderlandsliefde, in een vrij volk en deszelfs hoofden ■— waarlijk, eene doffe, om God te verheerlijken. vs. 3.] Nabuurige Koningen en Vorden worden opgewekt tot aandacht en ontzag, daar de Dichteres den lof en daaden van jehova zal zingen. — Misfchien worden de Kanaanitifche of Fenicifche Koningen, en Fiüftijnfche Vorden, bijzonder bedoeld, die tot hier toe den Israëliten lastig waren gevallen. vs. 4-5.] In het zingen van Gods groote daaden gedenken de Hehreeuwfche Dichters, meesttijds aan de heerlijke en luisterrijke wetgeving op Sinaï p onder zwaare onweders, welke van Seïrs gebergte, over Edoms vlakte, of Parans woedijn, aandreven, toen jehova op Sinaï nederdaalde, omduwd van vuur en onweêrwolken. — Dat 'er toen zwaare regens tevens gevallen zijn, zegt ons de gefchiedenis van moses niet, doch dit is zeer waarfchijnlijk, en de Dichteresfe meld het uitdruklijk, omdat ook deze overwinning , onder begundiging van een zwaar onweder, en vreeslij-  OVER RICHT. V. 5-7» 2®3 lijke flagregens, die den Kifon hadden doen zwellen, behaald waf. vs. 20. vs 5. [BUkfemend] oog.} Deze invulling rust op het "fpraakgebruik der Hebr. Dichters, bij welken Gods oog en aangezicht dikwijls den blikfem betekent. Gindfche Sinaï.] De Dichteres ftaat in haare geestverrukking bij dezen berg,en bij de ftaatlijkewetgeving tegenwoordig. Grootschl vs 6-8.] Eene befchrijving van den toeftand van Israël voor dat debora zich de goede zaak aantrek, en barak, door godlijke aandrift, opwekte. Samgar,] Zie boven hoofdst. III. 31. Jaël.~\ Zou jaöl niet bijzonder genoemd worden, om te 'kennen te geven, dat ook voor haar, en voor de kudden vau haaren man, de openbare wegen en weiden «iet veilig waren geweest, hoe zeer de Kanaaniten haar, en haaren man, in fchijn, met vrede lieten. En dan zal deze aanmerking dienen kunnen, om jAëLS gedrag, omtrent sisera,nog meer te rechtvaardigen. . Stonden de openbare enz.] Zij helden op, dat is, men durfde ze niet betreden, om de itrooperijën en geweldenarijen der Kanaaniten. De Reizigers en Karavaanen , ook de Bedevaartgangers, die naa den Tabernakel wilden reizen, ter Feestviering, moesten de gewoone heirdraaten verlaten, en kromme bijpaden zoeken, door het ontoeganglijk gebergte. vs. 7. De volks-beftuurers] De gewoone Vertaaling: de dorpen; zonder zin. — De Dichteres befchwjft die tijden, in welken eene regeeringloosheid plaats hadt, en elk deedt, wat hem goeddacht. Verge-  I04 KOR TE AANMERKINGEN gelijk hoofdst. XVIII. i. XIX. i. XXI. 25.— Som. rnige Uitleggers Lebben vs. 6. figuurlijk verftaan van het diep verval van den Godsdienst, omdat zij geen verband vonden tusfehen de' heerlijke befchrijving der wetgeving, vs. 4- 5- en den treurigen ftaat der Israè* liten. — Doch, vooreerst, moet men in de geestverrukkingen van eenen Dichter, niet al te ftipt op het verband der gedachten aandringen , maar ook ten tweeden,hier is,in de daad,het beloop der denkbeelden natuurlijk. De Dichteresfe zal jehova's lof verheffen. Zij zingt dan de godlijke wetgeving, die hoofdweldaad voor Israëli waar na zij de thans behaalde overwinning zal befchrijven, in alle derzelver bijzonderheden, waarom zij vooraf het treurig verval van den Israêlitifchen ftaat vermeldt, vs. 6. 7. en daar van de reden opgeeft, ys. 8. Men had nieuwe Goden verkozen enz. Eene Moeder.] Die men raadpleegde, en wier liefderijke en heilzame raad, men in acht nam. 2 sam. XX. 18. 19. vs. 8. Men hadt nieuwe enz.] En den waaren God verlaten. Deze afval van den waaren God werdt gevolgd van de rechtvaardige ftraffen. — Toen was de vijand voor de poorten, gelijk de gefchiedenis van dit Boek, tot hier toe, bewezen heeft. — Geen fchild enz. Deze was één der middelen, die de overheerfchende volken oudtijds in 't werk fielden, om de overwonnen volken in afhanglijkheid te houden, dat zij hun de wapenen ontnamen. — samgar, zagen wij, hadt geene andere wapens dan osfenftokken. koofdst. III. 31. Vergelijk ook 1 sam. XIII. 19-22. vs. 9-11,]  OVER. RIC HT. V. p-II. I05 J vs 9-11.] Nu laat de Dichteresfe, daar de verlosfing'uit dien rampdaat haar voor oogen zweeft, eene opwekking volgen, aan allen, om jehova te loo- VtMijn hart klopt.lik heb het woord, klopt,ingevuld, om het westersch oor te voldoen. - Mijn hart, mijn liefde, mijn dank, Is geheel voor die edele Patriotten, die zich aan 't hoofd der Israèliten fielden, om voor de Vrijheid te drijden. Vrijwilligers] Men denke het naast op de 10,000 man, die barak verzelden. vs. 10. Op witte ezelinnen] Of witbonte. De ezel is in het oosten,en van oudS,een geacht beest,hij is daar fchooner en moediger, dan bij ons. Op kostbare dekkleden zit] Men kan dit verdaan van dekkleden, op welke men reedt, de gemeene Arabier gebruikt enkel een holder, en wat lompen en vodden, om te rijden, maar de aanzienlijken hebben lange dekkleden, die faamgcvouwen , en op den zadel gelegd worden, en wanneer men op reize ergens inkeert, gebruikt men ze voor een kusfen, om op uit te rusten. — Doch men kan het ook in 't gemeen van tapijten en dekkleeden , verdaan, waar op men zit. — De bedoeling der Dichteresfe is, om de aanzienlijken en grooten op te wekken, gelijk met de volgende woorden: — Gij, die te voet gaat, enz. de geringeren worden aangemoedigd tot hetzelfde oogmerk. vs. 11. Voor het gejuich enz.] De Herders waren van ouds gewoon, onder het weiden en drenken der kudden, van Godsdienst of kuifche liefde te zingen; daar  Iö6 kor. te aanmerkingen daar voor hadden zij nu ftof in de daaden van jehova! welke fchoone roeren! Dan keere jehova's enz.] Na deze behaalde overwinning, kan hra'êl, het volk aan God gewijd , en door hem verlost, gerust naar zijne fteden keeren, en die veilig bewoonen. — vs. 12. Lustig] De Dichteresfe, anderen hebbende opgewekt, wil allen Voorgaan met haar gezang,'waar toe zij zich zelve en barak opwekt, om zijne gevangenen op te voeren, en over hen het zegelied aan te heffen. ys, 13-18.] ïri deze verzen volgt eene befchrijving van den optogt der Israëliten, met eene onderfcheidene optelling der bijzondere ftammen, en derzelver °edrag bij deze gelegenheid. Het overgebleven enz.] De Israëliten, die ten uiterften verzwakt waren door de voorgaande tegenfpoeden. — Sterken — Helden. De ftrijdbare Eanadrdten. vs. 14. Uit Efraïm. — Amaltks berg] Dewijl debora op Efraïms gebergte' woonde, is her geen wonder , dat deze ftam ter hulp toefchoot. — In het gebergte Efrdims hadt men bijzonder eenen berg, die Amalek heette. Zie hoofdst. XII. 15. Na u enz.] Deze fpraakwendmgen zijn zeer eigen aan het vuur der Oosterfche Dichters, die alles zich tegenwoordig vertoonen. — Benjamin grensde tegen het zuiden van Efraïm, en was mede te veld getogen. Machir] Verfia hier door den halven ftam Manasfe, die binnen den Jordaan woonde. Zebulon enz.] Zebulon en Isfafchar waren de Hammen, die, het naast aan den vijand, de eerfte man- fchap  over. richt. V. 15-17. Ï07 fchap geleverd hadden, met welken barak op den berg Thabor post hadt gevat. — Den ftaf enz. Bij de mondering des volks telden de Ambtfchrijvers met hunne daven het volk, even gelijk men het vee gewoon was te vertienen, dus tekenden zij, bij het monderen, den tienden man met hunne daven. — vs. 15. Te voet enz.] Zinfpeelende op het afdaaleft van den Thabor, om door eenen wakkeren aanval de vijanden te verfchrikken. Bij de beeken enz.] De Rubeniten woonden ten oosten van den Jordaan, daar men den Amon, de Jabbok enz. hadt. Groote beraadflagingen.] Veel overlegs, als of men iet groots zou ondernemen tot hulp van het verdrukte Vaderland, maar men wilde bedaard, en niet dan na rijpe beraaddagingen te werk gaan, en ondertusfchen bleef men tusfehen de veehorden. — RUBtiNsdam hadt veel vee. — Hier over fcherst de Dichteresfe met veel vernuft, en vraagt: of dit ook was om het blaaten der kudden te hooren? Een aangem.amer geluid, dan het krijgsgefchrei in den veldflag! vs; 17. Gilead.'] De andere helft van Manasfe, in het land Gilead over den Jordaan. 1 Waaróm was Dan enz.] Dan*s erfdeel lag op verfcheiden plaatzen, dicht aan de Middellandfche zee. — De Feniciërs, welke, zeiven Kanaaniten, jabin bijdonden in dezen oorlog, waren toen reeds magtig ter zee, dit was voor Dan een voorwendzel,om niet mede te veld te trekken. Afer.] Deze dam woonde langs de zeekust, en ver-  ■ 108 KORTE AANMERKINGEN verder achter de Fenicifche kusten, en hieldt zich daarom ftil. vs. iS.] Zebulon en Nafthali hadden het grootfte deel in deze zege. De grazige hoogten] Den Thabor, die als een zeer aangename en vruchtbare berg befehreven wordt, en daar het hoofdkwartier van barak was. Van de ftammen Juda en Simeön fpreekt de Dichteresfe niet. — Dezen hadden thans genoeg met de Filiftijnen te doen. vs. 19.] De Dichteresfe de Israëlitifche krijgsmagt gefchilderd hebbende, befchrijft nu de vijanden, en vervolgends den veldflag zei ven. De Koningen] jabin werdt derhal ven bijgeftaan van nog andere Kanaanitifche en Fenicifche Koningen. Meir Megiddo.] Het meir CendeviS, aan den voet van den Karmel. Geen ftuk enz.] Ditmaal werdt hun plunderzucht geftuit, en zij geheel verflagen. vs. 20, Fan den hemel] Eene ftoute dichterlijke wending, doelende op het zwaar onweder, en de vrees, lijke flagregens, die voor de vijandlijke krijgswagens de wegen onbruikbaar maakten, en den Kifonzoodanig deeden zwellen, dat hij het vijandlijk leger overfiroomde, en de wagens medevoerde. — Wij weten uit de Reisbefchrijvers, dat de Kifon meermaalen dus zwelt', en dan buiten zijne oevers tredende, alles mede fleept. vs. 21. Stap voort enz.] Een fchoone trek! debora is, in haare verbeelding, op het flagveld,haare tedere vrouweziel ijst van 't bloedyergieten, maar het geldï Él  «ver richt. V. &i-$<3. t09 geldt de Vrijheid van 't Vaderland, daaröm wekt zij zich op, om met moed voort te (tappen. — vs. 22.] Eene treilende befchrijving van de overhaaste vluchti en de verwarring der vijanden, in de door den tegen eri overftrooming onbruikbare en glibberige wegen; vs. 23;] Dewijl wij niet weten, welke ftad Meroz geweest zij, noch hoe zij zich thans gedragen hebbe, ontbreekt het ons hier aan middelen, om het tredende recht te voelen, dat in dezê woorden voor eiken Vaderlandlievenden Israëliet moet gelegen hebben. —Het fchijnt eene Israëlitifche dad geweest te zijn, die den vluchtenden vijand den weg hadt kunnen affnijden enz. Misfchien kan een ander geval, hoofdst. VIILV 5.9. hier eenige opheldering geven. jehova's Engel.'} De Legervorst van Israël, en debora in zijnen naam. vs- 24-27.] De daad van ja et, hebben wij in 't voorgaande hoofdstuk gezien', en 'er hier niets bij te voegen.' vs. 28.] Ook deze plaats is recht dichterlijk,' en volmaakt natuur; sisera's moederlijk hart hangt over haaren zoon, omdat 'er geen tijding komt van overwinning , ómdat hij zelf niet wederkeert. *tf Zij ziet aanhoüdend ten vender uit, die geen glasvenders , maar tralievenders zijn, zij begeeft zich op het balkon. Soortgelijk iet, te weten , een uitdekend, met traliën gefloten, doch anders open en koel venfter, betekent het laatde woord. fJ] 30.] Hoe natuurlijk is het vrouwlijk karakter yi tóer  1IO korte aanmerkingen hier door eene vrouw gefchilderd! Zij denken enkel aan buit, aan meisjeus , aan kostbare kleederen enz. vs. 3ij.]| Een heerlijk befluit van dezen uitmuntenden zegezang, met eenen vloek over Israëls vijanden, de vijanden van jehova , Israëls God en Koning, en met eenen zegen voor jehova's vrienden, onder het zinbeeld van eene opgaande zon, fchilderende het vernieuwd herdel van het nu juichend Vaderland. Veertig jaaren rust."} De Kanaaniten waren geheel geknakt, en zelfs de Fiüjiijnen fchijnen gefchroomd te hebben, na de nederlaag, door samgar hun aangebracht, en nu ook de Israëliten overwinnaars ziende, ©m den dam Juda met hunne invallen te kwellen. HOOFDSTUK VL vs, i.J Een nieuwe afval van God, en nieuwe tuchtiging! Midianiten] Een zwervend Herdersvolk, woonende ten oosten van de bezittingen der Israëliten, over den Jordaan, naast de Moabiten, met hun voegden zich andere zwervende Arabifche dammen. vs, 2.] Men heeft in Kanaan groote holen en fpelonken in de bergen, fommigen door de natuur, anderen door kunst gemaakt,die men,in tijden van vijandlijke overvallen, tot wijkplaatzen nam, ook bergvestingen , of vestingen, op rótzen en bergen aangelegd. — He Israèliten namen ook, ten dezen tijde, derwaards de wijk, zoo dikwijls de Arabiers kwamen droopen, het welk, deze 7 jaaren lang, telken jaar* plaats hadt, als de oogst rijp was. ..vs. 3. Amalekiten] Insgelijks een omzwervende dam.  I ÓVER RICHT. VI. 4-ii. iiï Jtam, die zich anders, grootendeel^aan de zuidwestzijde van Kanaan onthieldt. — Oosterlingen, Sarateen en ,hieti bijzonder de Ismaeliten.— hoofdst. VIII. io. worden, onder deze benaaming .van Oosterlingen, alle deze Arabifche ftammen begrepen. vs. 4. Gaza.] Aan de Middellandfche zee , dus overdroomden deze zwervende horden het gantfehe land, èn bepaalden zich niet tot het land van deze of gene Hammen, ys. 33- zi3n zi3* gelegerd in 't dal Jizreël, in 't midden des lands. vs. 5.] Zij kwamen met vrouwen, kinderen, en vee, gebruik maakende van de beste oorden des lands, én alles verteerende, even gelijk de fpringhaanen alles verwoesten. vs. 8. Een" Profeet.] Deze wordt niet gènoemd. — Zoo veel zien wij, dat God, van tijd tot tijd ; Profeeten gebruikte, óm de Israèliten te vermaanen, te beftraffen enz. VS. 10. Amoriten.] Dat is, Kanaaniten. De voornname ftam der Amoriten wordt meermaalen genoemd Voor alle de Kanaanitifche dammen. vs. 11. jehova's Engel."} De Vorst van Israëls legerfchaaren,die ook aan josua,moses enz. verfcheèn; Vs. 14. enz. jehova genoemd, vênema onderfcheidt wel jehova's Engel fm dit verhaal,Van jehova,doch zijne redenen voldoen niet. Ofra.] Eene dad in Manasfe, te onderfcheiden van eene andere van denzelfden naam, in Benjamin: jqs. XVIII. 23. Abiezriter.] Uit het geflacht van ABiëzER,één der [Z 3] af-  112 KORTE AANMERKINGEN afflammelingen van manasse , die bewesten den Jor¬daan woonden, jos. XVII. 2. In de kelder enz.] Anders dorscht men in het Oosten in de open lucht, op den dorschvloer, en wel zeldzaam met een' ftok, of vlegel, maar met osfen, die het graan uittrappen, of met eene flede, of ook met een' wagen met breede wielen, of rollen. — gideön deedt thans, zoo goed hij' kon, om het graan voor den ftroopenden vijand te bergen. — De kelder, in 't Oosten een hol, dat men in den grond graaft, en opmetzelt, waar in men de druiven treedt of perst. vs. 12. jehova met tt, gij dapper held!] Het eer-^ fte is eene foort van groetenisfe. — Men heeft gideön van vreesachtigheid befchuldigd, en hier wordt hij echter een dapper held genoemd, en, in de daad, de befchuldiging is ongegrond, gideön geeft blijken genoeg van heldenmoed in deze gefchiedenis, fchoon gepaard met zorgvuldige behoedzaamheid. vs. 13.] gideön kent den perfoon, die tot hem fprak, nog niet. —■ Zijne taal is de taal van een Va. derlandsch hart, neêrflagtig onder 's Lands rampen en onheilen, en nogthans een blik van hoop koesterende, door het gedenken aan de oude wonderen, van God, ten behoeve der Israèliten, gedaan. vs. 14.] Nu nadert jehova's Engel, die hier jehova heet, en het geval krijgt eene geheel andere wending. Met den moed enz.] In die gemoedsgedeldheid van eenen Vaderlander, die wel iet zou ondernemen, indien hem de vermogens niet geheel ontbraken. vs. 15. Waar zal ik mede verlosfen?] Dit is niet de  «VER RICHT. VI. 17-24- "3 de taal van het ongeloof zoo zeer, als wel een voordel van de bedenklijkheden, die misfchien gibeöm zelfs, tot nu toe, te rug gehouden hadden, zoo dikwijls het bij hem was opgekomen, om iet te ondernemen, het geen zijn hart zoo geern wenschte. vs. 17, Dat gij enz.] Anderen: Een teken, dat mij, het geen gij tot mij fpreekt, nader verklaart. Ik verkieze het eerde, omdat gideön uit de woorden, die tot hem gefproken werden, reeds kon opmaaken, dat hier een hooger perfoon was, echter bleef hij daar omtrent nog twijfelachtig, tot hij door het volgende teken overtuigd wordt, vs, 22. vs. 18. Gefchenk.'} Het woord wordt ook voor een olfergefchenk genomen. — Het daat hier ,• als 't ware, dubbelzinnig, omdat gideön , omtrent den perfoon, nog in twijfel daat. vs. 19.] De helft van het vleesch werdt door hem gekookt, en met rijs, meel, peterfelie, of andere «roente,tot eene foupe gemaakt.de andere helft werdt in dukken gefneden, en gebraden, en in een korf gelegd , zoo als men het gewoon was, op reize te gebruiken. vs. 20. Beval hem.] Om het dus,als een offer,aan God aan te bieden. vs. si.] Een teken, het welk gideön volkomen overtuigde. vs. 22.j Naar de gedachten, die de overhand hadt, dat, wie God met oogen zag, derven moest, gen. XXXII. 30. beneden hoofdst. XIII. 22. vs. 24. jehova heil!] Eigenlijk: vrede! doch vrede wordt, gelijk men weet,voor alledei heil gebruikt. [/ 3] vs. 25, i  ^14 KORTE AaNMERKINGE H ys. 25. fn den zelfden nacht] In eenen droom — benevens eenen iwïeden os. Dus fchijnt de TéKSf bekwaamst vertaald te worden», ondertusfchen wordt 'er niet gezegd, wat hij met dien eerften os doen moest, misfchien is die tot een zond-offer geflacht, de Hebr. Tekst is hier niet duidlijk, misfchien ontbreekt 'er iet in de lezing. Altaar van Baal] Aan'dien Afgod geheiligd, me» ziet hier, hoe algemeen de Afgodsdienst thans ware in Israël. vs. 27. Vreesde dit bij dag te doen.} Hoe zeer moeten de Israëliten met den Afgodsdienst ingenomen geweest zijn, dat,denzelven tegen te gaan,een doodmisdaad gerekend wierdt! vs. 31. joas enz.] De omgehouwen altaar, aan Baal gewijd, behoorde aan joas, vs. 25. daarom kon joas dus fpreken,ook fchijnt hij een groot aanzien in zijne ftad gehad te hebben. —Zijn zoon gideön zal hem de verfchijning van jehova's Engel verhaald, en zijnen Vader daar door overtuigd hebben. — Allerbillijkst is de taal van joas, en kan op allen verkeerden ijver, waarmede men zich verbeeldt,de zaak van God voor te ffaan, met recht, worden toegepa'st. vs. 33.] Volgends hunne gewoonte, den inval liervattende , waren zij gelegerd in de aangenaame en vruchtbare vlakte van Jizreel, of Esdrelon. vs. 34. Abiëzriters] Het geflacht der Manasfiten, uit het welk hij afkomdig, en waar van zijn vader, naar het fchijnt, één der veornaamflé Familie-hoofden was. ys. 35.] Deze waren de ftammen, die het naast bij  OVER RICHT» VI» 37* " VII» ï-3- "5 bij het dal van Jizreêl gelegen waren. Manasfe is hier de halve Ham van dien naam, aan de westzijde van den Jordaan. vs. 37. Een afgefchoren fchaafenvacht.] Of de algefchooren wol der fchaapen. — * _ Dorschvloer.] De Dorschvloeren waren, gelijk wij reeds gezegd hebben , in de open lucht. Dit verdient hier aangemerkt te worden, om te kunnen begrijpen, hoe de daauw op de fchaapenwol op den dorschvloer vallen kon. — Men kan het verders GiDEÖn niet kwalijk nemen, dat hij dit dubbel tek<*n verzoekt, in de omftandigheden, waar in hij zich bevondt, om zichzelven in zijn geloof te fterken, en ook zijn volk moed in te boezemen. - Nog moet men aanmerken, dat 'er in die landen, des nachts, zeer veel daauw gewoon is te vallen. HOOFDSTUK VII. vs. 1. Bron Harod.] Deze is ons niet van elders bekend; zij moet ergens in 't zuidelijk gedeelte van de vlakte Jizreïls, of Esdrelon, geweest zijn. Zij heeft haaren naam van vreezen, omdat de vrees Reinigen hier naa huis gezonden werden, ys. 3- Even min kennen wij den heuvel More, doch het dal is het meergemelde dal Jizreëh, of de vlakte van Esdrelon. vs. 3. Naa Gilead.] Volgends de lezing der Hebr. Punten: van het gebergte Gileads, doch, dewijl het Israëlitisch leger zich bevondt bij het dal Jizreël, bewesten den Jordaan, kan deze lezing, van het gebergte Gileads, dat aan de oostzijde van den Jordaan lag, hier niet beftaan. — Eene kleine.verandering der{1 4] Pun"  Il6 KORTE AA X ME R KIN GEN punten levert den zin, dien ik in de Vertaaling uitdruk. — gideön, wiens grootfte magt uit Manasfi. ten beftondt, geeft allen vreesiichtigen vrijheid , om zich in Gilead, over den Jordaan, bij de andere helft van den fiam Manasfe, met de vlucht te bergen. vs. 5.] Om dit te verftaan, moet men weten, dat de Oosterlingen niet gewoon zijn, ftaande, noch ook uit de bloote hand, te drinken. — Wanneer zij geen pot, of iet hebben, knielen zij aan het water, en lekken het, als de honden, dus was vooraf reeds te denken, dat het grootfte deel des volks de gewoone wijze van drinken volgen zou. vs. 7.] Ondertusfchen waren de eerfte 22,000, en deze 9,700, die heenen gingen, niet te vergeefsch opgekomen. Vooreerst was daar door den vijand bekommering veroorzaakt, die wel wist van het bij een trekken der Israèliten, maar niet van dezen aftogt van het grootfte deel des volks, het welk hunne verwarring,' toen gideön hen vervolgends, met zijne 300' mannen, bij nacht overviel, voor. een .gedeelte, zal veroorzaakt hebben; ten tweeden, was dit volk fpoe* dig weder bij de hand, toen de vijanden geflagen waren, om de vluchtenden na te zetten. — Ondertusfchen ftrekte tevens dit alles, om aan gideön en de Israëliten te doen zien, dat God,ook door weinigen, de overwinning kan verleenen. vs. 10. Klim af.] gideön hadt met zijn volk in het gebergte,ten zuiden van het dal Jizreëls, postgevat. vs. 11. Boort.] Alle deze ftammen fpraken wel onderfcheiden dialecten, maar in den grond dezelfde hoofdtaal, die ook met de Hebreeuwfche vermaagd- fchapt  OVER RICHT. VII. I3-I8. "7 fchapt is, zoodat de Hebreen deze Arabieren, en zij hen verftaan konden. Uuitenfte voorposten.-] Het vijandlijk leger was talrijk, maar daar in waren niet enkel foldaatenj deze ftammen hadden herders, vrouwen, kinderen , vee enz. bij zich. Doch hun- leger werdt gedekt door meer geöeiende fokiaaten, die de poster» bezet hielden. vs, 13- Gerftenbrood.] Gerltenbrood was de fpijze ' der geringcren, en de brooden in het oosten worden ons befcbreven als koeken, van omtrent een duim diiue. Dit beeld vertoonde dan zeer natuurlijk de geringe toerusting van gideön , zoo wel als de geduchte gevolgen voor de Midianiten. — Met een ge■ druisch, gemeenlijk een geroost gerftenbrood. Ik volg hier venema. —De ouden, en nog de wilde en onbefchaafde volken, waren zeer oplettende op de droomen, die zij des nachts voor eenen veldflag hadden. vs 16. Trompet.] Men kan hier door bazuinen, trompetten, en andere blaastuigen verftaan. Met eenen fakkel.] .Qf pikkrans. — De ledige kruiken moesten over deze gehouden, of de fakkels in dezelven verborgen worden, om, in ééns en onvoorziens , een zwaar licht bij een vreeslijk geluid der Trompetten te hebben,en daar door den vijand fchrik aan te jaagen.' vs. iS. l/oor jeh0va en gideön.J Deze was de krijgsleuze, die op ééns door 300 man aan drie ver'fcheiden oorden des legers uitgegalmd, in den anders ftillen nacht, den vijand verfchriklijk in de ooren rnoest klinken, jehova, de God van Israël, was U$] ont'  Ïl8 korte aanmerkingen ontzachlijk hij de omgelegen volken,en gideön reeds bij de vijanden gevreesd, vs. 14. vs. 19. Als de wacht even was afgelost] In 't begin van de tweede nachtwake, dat is ; om tien, of elf uuren. VS. 21. 22 ] Ik heb in den Bijbel Ferd. VI. Deel, Bladz. 328. één en ander voorbeeld van foortgelijke overrompelingen en .verwarringen, door een terror Panicus, of ijdelen fchrik, veroorzaakt, aangehaald; het leger der vijanden beftondt uit verfcheiden Hammen , die eikanderen aanvielen, in den waan, dat zij tegen de vijanden ftreden; misfchien, fchoon de gefchiedenis het niet duidlijk zegt, ftaken de 300 mannen mét hunne fakkels tevens, op drie verfcheiden oorden, de vijandlijke ligt opgeflagen tenten en hutten in brand. vs. 22.] Wij weten de ligging van deze plaatzen niet. — Zereda en Tabbat zijn geheel onbekend, ten zij Zereda dezelfde plaats ware met Zartan, bij BethfeMn, of Scijthopolis. — Betfchitta is misfchien dezelfde ftad met Sittim, of Abel-Sittim, over den Jordaan , waar de Israèliten hunne laatfte legerplaats hadden, eer zij den Jordaan overtrokken, doch misfchien is Bethfchitta Beth-fedn, of Scijthopolis. — Abel-Mehola lag over den Jordaan, in den halven ftam van Manasfe, dus zal de oever Abel-Mehola, zijn de oever van den Jordaan, tegen over die ftad. — Zoo veel zien wij hier uit, dat de vluchtende vijanden, in verfcheiden hoopen gefcheurd, de vlucht naa den kant van den Jordaan genomen hebben ,  over richt. VII. a3-25' * VIII. 1-2. ÏI9 ben, om die rivier over te zetten, en naar hunne eigene landen te ontkomen. vs. 23.] Onder dezen zullen de 31,00c? man, dié te vooren afgetrokken waren, wel de eerften geweest zijn. is. 24. Den ftroom.~\ Ik verfta hier geen' anderen ftroom , dan den Jordaan, welke op meer dan ééne plaats wadden, en ondiepten hadt,en andere overtogten, daar men over dien landftroom kon komen, — Beth-bara was één der voornaamften van dezeovertogten, gelijk de naam zelf aanduidt — dezelfde plaats, die joHnn. I. 28. voorkomt. vs. 25.] Deze beide plaatzen, Oreb en Zetb, kregen haare naamen naar deze Mididnuifche Vorften, die hier gedood werden, Zonder dat wij derzelver ligging nader kunnen bepaalen. — Alleen, het komt mij voor, dat dit alles nog bewesten den Jordaan is voorgevallen. HOOFDSTUK VIII. vs. 1.] De ftam van Efraïm matigde zich meermaalen eene zekere foort van meerderheid aan , boven de andere ftammen , wij zullen 'er in 't vervolg meer voorbeelden van ontmoeten; veele gebeurenisfen, onder het volk van Israël voorgevallen, laten zich hier door ophelderen. Bijzonder was de naarijver tusfehen dezen Ham, en dien van Juda, zeer groot, en heeft eindelijk de fcheuring dezes volks in twee Koningrijken veroorzaakt. vs. 2.] gideön kwam de gevolgen gelukkig voor, welke deze heerschzucht der Efraïmiten thans hadt kun-  1*3 korte aanmerkingen kunnen veröorzaaken.— Zijne uitdrukkingen zijn om, leend van den oogst, bijzonder den wijn-oogst. Hij vergelijkt zijne overwinning bij eenen oogst, dien hij den oogst van Abiëzer noemt, omdat hij uit dat geflacht was, en de verrichtingen der Efraïmiten bij eene nalezing, bij welke het hun gelukt was, twee Vorften der Midianiten te vangen, en ter dood te brengen. — Met dit, voor hunnen hoogmoed vlijende befcheid, fielden de Efraïmiten zich te vrede. vs. 4. Vermoeid.] En tevens afgemat door honger en dorst, want deze denkbeelden bevat het Hebr. grondwoord ook in zich. vs. 5. Sukkoth.] Eene ftad aan de overzijde van den Jordaan, niet verre van de rivier Jabbok, die haaren naam hadt ontvangen van de hutten of tenten, welke jakob daar hadt opgeflagen, toen hij wederkeerde uit Paddon-Aram. gen. XXXIII. 17. vs. 6. Hebt gij zebah enz.] Letterlijk: Is de handbalm van zebah en zalmunah reeds in uwe hand? — Een onbefchoft antwoord van Israèliten aan den Redder van hun Vaderland! vs, 7.] Een uitdrukking, die het voorkomen van een fpreekwoord heeft; en die te kennen fchijnt te geven, dat hij hen met doornen en distelen wilde doen geesfelen, en zoo behandelen, als het graan dat met fcherpe en puntige fleden gedorscht wordt! — Misfchien hadden de Burgers van Sukkoth hem wel fchamper gezegd, dat hij zich, met zijn volk, behelpen kon met de doornen en distelen, die zij in de woeftijn zouden vinden, en, dat hier van zijne bewoording ontleend is. vs. 9,  óver richt. VUL 9-18. • Hl Vs. 9. PnWi] Beoosten den Jabbok, hebbende deze ftad- insgelijks haaren naam van vader jakob , en van de verfchijning, die hem daar gebeurd was. gen. XXXII. 30. Deze ftad was eene vesting, zij hadt eenen tooren, of burgt, naar de wijze, op welke de oude vestingen waren aangelegd. vs. 10. Kar kor.] Wij weten niets van de ligging dezer plaats, maar zij moet gezocht worden beoosten, naar den kant der woedijnen, in welken de omzwervende, of Bedouinfche Arabkrs zich onthouden. vs. 11. Misfchien is Karkar een gemeene naam , en betekent de vlakten, die men ten oosten hadt. vs. 11. Noba.] Eertijds Kenath, doch door nobah,éénen van Manasfes nakomelingen,veroverd,en naar zijn naam genoemd, zij lag in den halven dam Manasfe. num. XXXII. 42. Jogbeha.] Lag in den dam van Gad. num. XXXII. 35- vs. 14. De hoogte van Cheres.]Men vindt Kir-Harefeth. als eene dad op de grenzen der Moabiten, 2. kon. TIT. 25. jes. XVI. 7. 11. misfchien is de hoogte van Cheres dezelfde als de opgang van Luhith. jes. XV. 5. vs. 16. Deedt ondervinden.] öf, door welken hij eene voorbeeldige drafTk aan hun uitvoerde. — De ftraffe was, in de daad, dreng, maar rechtvaardig, omdat de misdaad tegen het gemeene Vaderland begaan was. vs. 18. Thabor.] Denklijk is dit gebeurd, terwijl de Midianiten gelegerd waren geweest in de vlakte van JizreSl. vs. 20.]  i22 KORTE aanmerkingen vs. so.] Men was oudtijds gewoon, op foortgelijke wijze, de jonge lieden te gewennen tot den krijg.— vs. 21.] Wanneer men hier denkt aan het recht van den bloedwreker, het welk gideön hier tevens uitoefende, zal deze handelwijze, en het gedrag dezer Vorften, begrijpelijker wezen. — Daarenboven ftelde men van ouds 'er een voorrecht in, wanneer men toch fneuvelde, om door de handen van een' dapper man om te komen. Vergelijk hoofdst. IX. 54. Halve tnaanen.] Soortgelijken hangen de rijke Ara. biers aan de halzen hunner kameelen. — In 't voorbijgaan ziet men, van waar de halve maanen, die men voor het wapen der Turken houdt, haaren oorfprong hebben. vs. 22.] Zij zagen meer op den man, die hen verlost hadt, dan op God. — Nu wilden zij eene Koninglijke of Monarchale Regeerings-vorm invoeren. — vs. 23.] gideön weigert niet, Richter te wezen, maar de Vaderland-minnende held flaat het aanbod der erf-opperheerfchappij volftrekt af, en raadt den Israëli, ten, hunne Vrijheid onder de Gods-regeering te behouden. vs. 24. Ismaëliten.] Deze fchijnen in 't bijzonder de gewoonte gehad te hebben,om oorringen te dragen. VS. 27. Efed.~\ Een priesterlijke bovenmantel, in navolging van den Efod des Hoogenpriesters, op welken de Urim en Thummim,het godlijk Orakel, gedragen werdt. — gideön heeft denklijk hier mede bedoeld, dat zijn oogmerk was, om zich, in het beftuur der openbare zaaken, enkel te gedragen naar de uitfpraken van Godoverëenkomftig het geen hij vs. 25'  OVER RICHT. VIII..19-33. - IX. I. Ï23 13. zeide. Doch de Israèliten begonnen dit gedenkteken fpoedig voor een heiligdom te houden , en voor een foort van Huis-God, waarbij zij aanleiding kregen, om gideön en zijn huis te vergeten, vervallende van ongodsdiendigheid, vs. 22. tot het ander uitarde van bijgeloovigheid. vs. 29. Jerubbaal.] gideön. — Het fchijnt, dat, reeds bij zijn leven, de ondankbaarheid der Israëliten, die de Vrijheid, en derzelver Heil, niet verdragen konden, en helaas! hoe veele volken van ouder en laater tijden, waren hun hier in gelijk? hem warsch maakten van alle bewind. vs. 30.] Deze aantekening dient, om de volgende gefchiedenis verdaanbaar te maaken. vi. 33. Baal-Berith.] Een God, dien men, bij het fluiten der verbonden, aanriep. — Te Sichem werdt deze Godheid bijzonder vereerd, men hadt daar het heiligdom , alwaar men ter zijner eere famenkwam, het huis Millo, in de gewoone overzettingen, genoemd.— Hier te Sichem waren meer van ouds vermaarde heiligdommen. Hier hadt jakob eenen altaar opgericht. gen. XXXIII. 20. Hier was het verbond plegtig geftaafd. jos. VIII. 30. enz. HOOFDSTUK IX. vs, 1. Sichem.'] Eene van ouds bekende en aanzienlijke ftad, in den ftam van Efraïm.— Zi] moet, ten dezen tijde, bijzonder gebloeid hebben, omdat zij abiwelech tot Koning verkiest, nogthans moet men' zich niet verbeelden, dat juist alle ftammen der Israiliten ABiMEtECii als Koning erkend hebben, neen, de woor-  124 korte aanmerkingen woorden, Vs. 22. moeren met die bèpaaling verftaan worden, over die Israëliten, die zich aan hem onderworpen hadden, dit blijkt zelfs daar uit, omdat jotham , r vs. 21. te Beër, hedendaags Bir, tusfehen Sichem én Jerufalem, reeds veilig was tegen de ondernemingen van ABi.melech. — Men kan dus abïmelech niet höoger aanzien , dan gelijk hem de Grieken zouden genoemd hebben, voor den Tij'ran , of kleinen Despoot van Sichem, en de omgelegen dreeken. Bloedverwanten zijner moeder] Zie hoofdst. VIII. 3'r. vs. 2. Burgers] Eigenlijk: Heer en van Sichem, dat is, aan de aanzienlijkden,de Patricièn dezer dad. — In den voordag onderdek abimeléch , dat gideöns zoonen, zijne halve broeders, heerschzuchtige oogmerken hadden , en hij geeft in overweging j of zoodanig beduur van veelen, als eene Arlflocratie, beter ware, dan eene Alleenheerfching; en in dit laatde geval kwam hij, ook een zoon van gideön , en, van moeders zijde , met de Sichemiten bevriend, het meest in aanmerking. vs. 4.] Zeker zal aeimelech dit geld gevraagd hebben onder een geheel ander voorwendzel. — vs. 5.] Dus begint hij zijne overweldiging mef eenen vreeslijken broedermoord. vs. 6. Hei algemeen Heiligdom] Het huis Millo, heeft de gewoone Vertaaling, gelijk wij in 't vervolg ook een Millo te Jerufalem ontmoeten zullen; ondertusfchen is Millo geen eigen naam; Millo betekent eene „verzamelplaats," eene plaats, „ daar men bij een komt ,'* en wordt genomen voor een Heiligdom-, dat algemeen was aan een volk, hoedanige hedigdsm- men  over richt. IXi 7-11. 125 men oudtijds dikwijls verderkt waren; het fchijnt te Sichem hetzelfde te zijn geweest met den Tempel van Ba&l-Berith, en Huis Millo kan best vertaald worden, door, het algemeen Heiligdom, dewijl de dienst van Ba&l-Berith thans vrjj algemeen was geworden onder de Israèliten. hoofdst. VHL 33; Den ouden Terpentijnboom.] Misfchien nog een overblijfzel van het Terpentijnbosch More, gen. XII. 6. of die zelfde , welke reeds gemeld wordt ten tijde van jakob , gen. XXXV. 4. jos. XXIV. 26. uit welke laatfte plaatze blijkt, dat deze boom in eerbiede= nisfe werdt gehouden. vs. 7. Gerizim.] Deze berg lag vlak bij de ftad Sichem, vs. 8. Op zekeren tijd.] Deze is dé oudfte Fabel, welke wij kennen. — De Fabels hooren in het Oosten eigenlijk thuis; de zinlijke Oosterling wéét dezel* ve dikwijls zeer fchoon, tot zijn oogmerk te gebruiken. — En deze van jotham is vol vemufts , maar tevens fcherp en bijtende, om de handelwijze van de Sichemiten, en van abimeléch, door te ftrijken. •** Olijfboom enz. Misfchien bedoelt hij daar, in de naaste plaats, zijnen vader gideön mede,die de aangebo^ den opperbeerfchappij zoo edelmoedig hadt afgeflagen. vs. 9. God.] Of Goden. —De olie Wêrdt bij het offeren gebruikt. Dezelfde aanmerking geldt op vs. 13. vs. 10. Vijgeboom.] Misfchien doelt jotham, daar hij drie edele boomen opnoemt, op het aanbod aan gideön gedaan, om de heerfcbappij aaii hem; zijnen zoon,en kleinzoon,op te dragen, hoofdst. VIII. 22, Vs, 11. Jaarlijkfehe vruchten.] In 't Hebr. mijnen IK] fchoch  126" KORTE AANMERKINGEN fchoonen loopkring van vruchten. De vijgeboom heeft in Palceflina verfcheiden maanden lang vruchten, die de ééne de anderen vervangen. In de vlakte van Jiz~ teel vindt men, dechts ééne maand uitgezonderd, het gantfehe jaar door, vruchten aan den vijgeboom. vs. 15.J De Hoofdleere der Fabel is: Niet ligt zullen wijzen en deugdzamen zich waagen aan den moeilijken post, om anderen te regeeren. — De bijzondere toepasfing maakt jotham zelf in de volgende verzen. — En hier is hij bijtende, hij vergelijkt abimeléch bij een' doorndruik, laat hem op zijne armhartige befcherming fnoeven, en voorfpelt de wraak van den dwingeland bij den minden inbreuk op zijne geweldige magt. vs. 18. Zeventig.'] Eigenlijk waren 'er maar 69 gedood , doch jotham noemt het ronde getal, hij alleen was dechts ontkomen. vs. 20.] Deze vloek is dipt vervuld geworden, gelijk het overige van dit hoofdstuk, leert. vs. 21. Beër.] Men meent, dat dit dezelfde plaats zij, die thans nog Bir genoemd wordt, niet verre benoorden Jerufalem op den weg na Sichem. — De naarijver van de dammen Efraïm en Juda liet den laatden niet toe, zich aan abimeléch te onderwerpen, en bezorgde eene veilige wijkplaats aan jotham. vs. 22. Over Israël.] Dat is , gelijk wij reeds zeiden, over de Israèliten , die hem, met de Sichemiten, verkozen hadden. vs. 23. Een tweedragt.] Letterlijk: God zondteen' beozen geest enz. Zeker! daar is geen boozer geest, dan de geest van tweedragt in een land, waar door Ove-  over richt. IX. 2a 23. 127 Overigheid en Ingezetenen tegen elkandcren verdeeld raaken! 1— Ontrouw werden] Zij vielen hem af, ftonden tegen hem op. vs. 24. Ten einde] Deze was de bedoeling der Godlijke Rechtvaardigheid, welke zoo weinig in de wereld wordt opgemerkt! vs. 25.] Zij begonnen dus eenen openbaren Burgerkrijg tegen den Geweldenaar, in welken veele ongeregeldheden gepleegd werden. ys. 26. gaül.] Misfchien hoorde deze te Thebez thuis. vs. 50. Hij voegde zich met zijn gantfehe geflacht bij de Sichemiten, dit was een groote fteurt Voor hunne partij. — Geen wonder, dat hij, gelijk het gaat, fpoedig hun vertrouwen verkreeg. vs. 27. 28.] gaïl fpeelt den Patriot, en hitst de Sichemiten op, om abimeléch van de Kroon vervallen te verklaaren. — Hij ontleent zijne reden van de afkomst van abimeléch,die, van zijns vaderszijde, een Manasfiet was, en hij wil de Sichemiten bedui* den, dat het hun , eene zoo aanzienlijke ftad! niet voegde aan dezen Dwingeland onderworpen te wezen. Dat zij veel eerlijker zich zouden onderwerpen aan de afftammelingen van het oude Koninglijk geflacht van Sichem, te weten, indien die nog overig waren,want gaül fpreekt duidlijk alleen bij vergelijking. — Met dit alles bedoelde de eerzuchtige ga&l , onder den fchijn van patriötfchen ijver, zijne eigene verheffing. Zoo worden de burgers misleid, en flaan bloot, of voor de geweldenarijen van den Dwingeland, of voor de IK 2] Ver*  KORTE aanmerkingen verleidingen van heerschzuchtigen, die met7het mom van vaderlandsliefde hunne heerschzucht bedekken. vs. 30. De Bevelhebber.2 De Stadhouder, dat is, . die,van abimelechs wege,het bewind der ftad hadt. ys. a8. — Hij fchijnt het nog in de ftad uitgehouden te hebben, fchoon het hem aan magt hadt ontbroken , om de zaak van zijnen Heer en Meester volkomen te handhaaven. vs. 36.] Men ziet duidlijk, dat zebul hem befpot, en met de fnorkerijën van gaül. , vs. 29. den draak fteekt. Vs. 37. Terpentijnboom der Waarzeggers.] Of deze dezelfde is met dien, vs. 6. weet ik nier. vs. 41. Aruma.] Hier zal abimeléch zijn verblijf gehad hebben. Wij weten niets meer van deze plaats, doch zij zal niet heel verre van Sichem gelegen hebben. — MiCHAëLis gist, dat men diende te lezen: abimeléch trok, met eene krijgslist, weder te rug. Verdreef] De ongelukkige uitval van gaSl hadt hem zijne achting bij de burgeren van Sichem benomen. — De ftadvoogd nam dan die gelegenheid waar, en dreef hem de ftad uit. vs. 4a.] Op den aftogt van abimeléch gerust, begaven zich de burgers weder tot hunnen wijn-oogst, maar werden door den Dwingeland overvallen. vt. 44. De ftadspoort.] Opdat men uit de ftad den burgeren in 't veld niet zou kunnen te hulp komen, en om tevens aan deze laatften de terugkeering in de ftad af te fnijden. vs. 45. Befirooide ze met zout.] Men gaf daar door te kennen, dat zoodanige verwoeste plaats eeuwig ver-  over richt. IX. 46-57. - X. U \%J verwoest zou blijven. — Misfchien wilde men, in Palaflina, daar nog bijzonder mede aanduiden, dat haar het lot van Ssdam en Gomorra treffen moest. vs. 46. Vesting bij den Tempel."] Dit fchijnt hetzelfde te zijn, met het geen boven het algemeen Hei* ligdom heet, of het huis Millo. vs. 48. Op. den berg Zalmon.] Niet verre, naar het fchijnt, van Sichem; deze fchijnt een lommerrijke, dicht met geboomte bewasfen, berg geweest te zijn, het welk ook zijn naam te kennen geeft. Het geen gij mij enz.] Vergelijk boven hoofdst. VII. 17. vs. 50. Thebez.] Eene ftad, die nergens elders in den Bijbel voorkomt,dan hier en 2 sam. XI. ai. doch die niet verre van Sichem fchijnt gelegen te hebben. — Misfchien hadt ga2l daar met zijn geflacht gewoond , en was, na uit Sichem verdreven te zijn, weder derwaards gekeerd,vf. 41. waarom abimeléch de ftad belegerde. vs. 51. Op het dak.] Het welk plat zal geweest zijn, gelijk de Oosterfche bouwtrant medebrengt. — Zij klommen op het dak, om van daar zich met fteenen enz. te verdedigen tegen de genen, die den tooien naderen zouden, vs. 53. vs. 53.3 Vergelijk a sam. XI. ai. vs. 56. 57.] Het loon treft den Dwingeland, en de onbezonnen volken , die hunne Vrijheid niet weten te fchatten, vroeg of laat! — HOOFDSTUK X. vs. 1.] Ik ftel mij deze gebeurenis dus voor. Na' [K3] den  133 korte aanmerkingen den dood van abimeléch , wiens dwinglandij en de burger-oorlogen , daardoor veroorzaakt , zoo veele verwarringen hadden aangericht, keerden de Israëliten tot het meermaal beproefd, en wel geflaagd, middel, om, in den perfoon van een Richter, een middelpunt van verëeniging des volks te hebben, die, door de eendracht en rust te herftellen, het land behieldt. Wij lezen toch niets van eenige vijanden, die door thola zouden beöorlogd zijn. Samir.] Eene ons onbekende plaats. rs. 4.] Op ezelen te rijden, was eigen aan de aanzienlijkden, in dien tijd. richt. V. 10. Van de dorpen van jaïr, zie men onze aantekening over num. XXXII. 41. enz. vs. 5. Kamon.]Ook eene bij ons onbekende plaats , doch aan de oostzijde van den Jordaan, in 't land Gilead, of wel in Bafan, dus geheel in 't noordelijk gedeelte van het Overjprdaanfche, want bij de Overjordaaif fche dammen, bekleedde deze jaïr het Richter-ambt. vs. 6.] Men ziet, hoe.het kwaad deeds verder, en verder ging. — De Goden van alle de nabuurige volt ken waren bij dg Israèliten aangenaam, niet juist dat zij deze allen, te gelijker tijd, en door het gantfehe land, dienden, maar bij afwisfeling, en elke dam de Goden dier volken, daar hij het naast aan grensde, Ondertusfchen werdt de dienst van den waaren God, over het geheel, verwaarloosd, en zijne wetten raakten in onbruik. — Dit verdient opgemerkt te worden, om de volgende gefchiedenis van jeftha. vs, 8. Te gelijker tijd] Hebr. In *f zelfde jaar. Mijne Vertaaling fchijnt mij de eenvouwigde te zijn. De  over richt. X. 917. 131 De Filiftijnen overheerschten de ftammen bewesten den Jordaan, bijzonder den ftam Juda , terwijl de Ammoniten die Israèliten, die beoosten den Jordaan in Gihdd, en het land, dat wel eer aan de Amoriten ontnomen was, woonden, hetzelfde deeden,dit voegt 'er de Schrijver bijzonder bij, omdat hij eerst van deze overheerfching, *en de verlosfing door jeftha, wil fpreken, eer hij in de bijzonderheden treedt van de Filiftijnfche overheerfching. vs. 9.] Dit maakte den toeftand der Israëliten nog zorgelijker, dewijl zij ten Westen, de Filiftijnen, te gelijk, op den hals hadden. vs. 10,] Men denke hier aan eenen algemeenen Bede- en Vastendag. vs. 11.] Denklijk, door eenen Profeet, ten dien einde gezonden. vs. n. ZidonitenJ] Deze met de overige Feniciërs fchijnen verbonden te zijn geweest met jaew, den Koning der Kanaaniten. richt. IV. — Maöniten. Dezen zullen de Mineërs der Grieken zijn, volgends fommigen, doch het fchijnt, dat men Midianiten moet lezen, en dat 'er gedoeld wordt op de overwinning, door gideön behaald, richt. VIII. vs'. 17.] Toen de Israëliten zich tot hunnen God bekeerden, vatten zij weder moed, en maakten bewegingen, om de vorige Vryheid te hernemen. — Op het eerfte bericht daar van, vielen de Ammoniten met hun leger in Gilead, alwaar de Israèliten, naar het fchijnt, in beweging waren. — Mizpa, eene aanzienlijke ftad in Gilead, op eene hoogte gelegen. IK 4] vs. 18.]  132 korte aanmerkingen vs. 18.] Het haperde hun aan eenen man van moed en beleid, die de Legerbevelhebber zijn kon. — HOOFDSTUK XI. ys. i. jeftha.] Ik heb het karakter van dezen man gehandhaafd, en beoordeeld in den Bijbel ford. III. Deel. Bladz. 312. volgg. — Veelen hebben hem zeer ongunftig behandeld, wij zullen gelegenheid hebben, om, in den loop van het verhaal, nog het één en ander aan te merken. Heidenfche.] Gemeenlijk vertaalt men dit; eene hoere. — Mijne Vertaaling fchijnt mij, door het geheele verband, en door de woorden van jeftha , vs, 7, begunftigd te worden. GiLEaD.] Te onderfcheiden van den ouderen gileüd. jos. XVII. x, enz. vs. 2.] Het fchijnt, dat onder de Giledditen nog gevoelens van deii ouden Vaderlijken Godsdienst overig waren, doch zeer verbasterd, en meer ijver dan kennis openbaarende. — Deze ijver ftrekt hier, tot een voorwendzel van gileads zoonen tegen jeftha. — Deze aanmerking zal ook dienen in 't ver. volg van jeftha's gefchiedenis. rj. 3. Tob.] Dit landfchap, het welk 1 makkab, V. 13. Tubin heet, lag in Woest -Arabïè, ten Oosten van Gilead, en dus ook op de grenzen der Ammoniten. Lieden, die niets, hadden.] Men. merke het onderfcheid op, tusfehen dezen, en die lieden, die door abimeléch gehuurd werden,, hoofdst. IX. welke daai;, niet nog één woord, flechte lieden genoemd wor=  over richt. XI. 4-ii. '33 worden. Deze, die z;ch onder jeftha verëenigden, waren menfchen, die, in de treurige omftandigheid van het Vaderland, zich gedrongen hadden gezien , hetzelve te verlaten, zulken , als zich bij david voegden, i sam. XXII. 2. Krijgstogten.] Hij leefde, gelijk nog heden verfcheiden Arabifche ftammen, op den roof. — Echter kunnen zijne togten meest bedoeld hebben die volken, welke vijanden der Israëliten waren, en dit wordt te meer waarfchijnlijk , omdat de Gileaditen het oog op hem werpen, om hem tot Bevelhebber te verkiezen. vs, 4. Na verkop van een jaar,'] Nadat jeftha verdreven was. — Dit bevestigt onze aanmerking over vs. t. Zijne uitdrijving was dan gebeurd, toen de Israëliten, met eenen nieuwen ijver, doch die niet in alles bezadigd was, den Vaderlijken Godsdienst hervormden, hoofdst. X. 16. vs. 9.] jeftha geeft te kennen, dat hij die voldoening wil genieten, voor de mishandeling, waardoor men hem, als eerloos, hadt weggejaagd , dat men hem ftaatlijk weder inhaalt in zijn Vaderland, en op die voorwaarde alleen , wil hij het bewind aanvaarden. vs. 11. In de tegenwoordigheid van jehova.] Eigenlijk naar de letter: jeftha (prak alle zijne woorden, voor het aangezicht enz. — De zin is in mijne Vertaaling uitgedrukt. — Foor het aangezicht van jeho> va, betekent anders, in den Tabernakel, of Tempel, of voor de Verbondskist, doch noch het één, noch het ander,was te Mizpa, dus de fpreekwijze hier al» 53 leen  J34 korte aanmerkingen leen zegt, onder plegtige offeranden en eedzweering bij jehova's naam. vs. 12.J Thans gaat jeftha te werk, als wettigOpperhoofd van zijn volk, en gedraagt zich met niet min beleid, dan kloekheid. vs. 13.3 Dit was het land, het welk sihon, de Koning der Amoriten aan de Moabiten , en" gelijk wij uit deze beweering van den Ammonitifcben Koning moeten opmaaken, ook voor een gedeelte, aan de Ammoniten, welke misfchien, ten dien tijde, naauw met de Moabiten, hunne bloedverwandten, als beiden uit loth afdammende, verëenigd waren, ontnomen, en dat de Israëliten, ver volgends op sihon, door het oorlogsrecht, bemagtigd hadden. vs. 15.3 Deze voorftelling van jeftka is een meesterduk ; hij toont in dezelve de onbillijkheid der eifchen van den Ammonitifcben Koning, deels, doordien de Israëliten het land in verfchil, niet aan de Ammoniten, maar naar het recht des oorlogs, waar bij zij aangevallen waren, aan sihon , den Koning der Amoriten, ontnomen hadden ; deels , op het recht der verjaaring, dewijl de Israëliten nu reeds $co jaaren in de bezitting van dat land geweest waren, zonder iemands kennelijk tegenzeggen. vs. 24. kamos.] Deze was eigenlijk de Afgod der Moabiten, dat hij hier de Afgod der Ammoniten genoemd wordt, bewijst,het geen wij over vs* 13. zeiden, dat de Moabiten en Ammoniten als twee naauw vereende volken zijn aan te merken. vs. 25.3 Eigenlijk was dit land oudtijds het land jjfcr Molbiten geweest, maar balak, de toenmalige Ko-  over richt. XI. 26-30. 135 Koning der Moabiten, hadt nooit van zijn recht, op dat land , bij de Israëliten gewaagd, noch pogingen gedaan, om het bij hun te doen gelden! vs. 26. Drie honderd jaaren] Dit is eene merkwaardige aantekening, door welke wij, ten naasten bij, ten minften op weinige jaaren na, de Tijdrekening kunnen vastftellen. vs. 29. Godlijke Geestdrift] Ik weet geene betere uitdrukking van de Hebr. fpreekwijze, die meermaalen in dit Boek voorkomt, dat de Geest des Heeren vaardig werdt enz. om daar door aan te toonen, dat zoodanig iemand, met een' meer dan menschlijken, een' ongewoonen, heldenmoed, bezield was. vs. 30.3 Deze is die vermaarde gelofte van jefTha, waar omtrent zoo veel is gefchreven geworden. — Het komt mij voor, dat, wanneer iemand dezelve, en de geheele gefchiedenis leest, zonder eenige vooringenomenheid, of zonder acht te geven op de gevolgen , die men 'er dan uit wil afleiden, hij zal moeten denken, dat de meening van jeftha is, dat het geen hem het eerst te gemoet komt, aan jehova gewijd zal zijn, om aan hem geofferd, en ter dood gebracht te worden. — Alleen dit kan plaats hebben, dat jeftha niet kundig genoeg geweest is in de Mofaïfche wet, om de gelofte, Neder genoemd, volgends welke, indien een mensch aan jehova Verloofd was, dezelve kon vrijgekocht worden, te onderfcheiden van de gelofte, Cherem , of der verbanning , volgends welke geene losfing plaats hadt, doch welke alleen, in heel bijzondere gevallen, den geheelen Staat raakende, kon plaats hebben. — Wij ont- moe?  i3ö korts aanmerkingen moeten een dergelijk voorbeeld van onkunde, omtrent het onderfcheid van de gelofte Neder, en den ban Cherem, en den eigen' aart van den laatften. i sam, XIV. 24. volgg. Vergelijk den Bijbel Verd. II. Deel. Bladz. 332. vs, 33.] Uitgezonderd Aroër, kennen wij de plaatzen, die hier gemeld worden, niet. vs. 35. Scheurde zijne kleederen] Ten teken van zijn hartenleed. — Nu zag hij het onbedachte van zijne Gelofte! en zijne onkunde, omtrent den waaren zin van moses Wetten, nopens de Geloften, beroofde hem van zijne eenige dochter! vs. 39. Die nu zijne gelofte volbracht] Haar als eene verbannene ter dood bracht , niet offerde. Menfchen-offers aan jehova zijn iet onbekends in de Joodfche Wetten, en geen Priester zou haar geofferd hebben, maar, hij deedt haar derven, als een Cherem, een ban. — Dit, geloove ik, de waare mening van het gefchiedverhaal te wezen. — Niet, dat hij haar tot eenen altijdduurenden maagdelijken daat verwees. — Daar van zijn even min voorbeelden, raar de Wetten der Israèliten, als van menfchenolfers. HOOFDSTUK XII. vs. 1] Men vergelijke hier onze Aantekening op hoofdst. VIII. 1. alwaar de Efraïmiten, meenende in hun aanzien en hoogheid beledigd te zijn , den Richter gideön dezelfde moeilijkheid aandeeden, doch toen werden de kwaade gevolgen nog gelukkig voorgekomen. Maur thans kwam het tot een' burgerkrijg. Noord.  OVER RICHT. XII. 2-5. 13? ■ Noordwaards] Hun togt is eigenlijk tegen jeftha, die in het Noorden van het Overjordaanfcht woonde, gericht. , Dat zij hem] Eene bedreiging, welke in de ruwheid van die eeuw ons meer voorkomt. vu 2.] Het antwoord van jeftha is zeer befcheiden.—Zoo veel ziet men,uit het gezegde der Efraimiten, en het antwoord van jeitha, dat de Efraïtniten meest ongenoegd over hem waren, dat hij tot Opperveldheer was aangedeld, waar toe zij misiclnen liever eenen Efraïmiet zouden verkozen gezien hebben. — Dit zal ook de reden geweest zijn, waarom zij zijn verzoek, aan hun gedaan, niet gerekend hebben, dewijl zij zijn gezag niet erkenden. vu 5. Die zich onzijdig enz.] Ik meene, dat deze de eenvouwigde Vertaaling van deze moeilijke woorden is. — Ik delle mij het geval dus voor. De Efraïmiten deeden eigenlijk jeftha den oorlog aan, en trokken over den Jordaan, en verder noordwaards, om hem op te zoeken, dus lieten zij, een gedeelte van het land van Gilead doortrekkende, Gileaditen 'achter zich, welke zich ook in 't eerst, naar het fchijnt, in deze zaak niet mengden. Maar, jketua, die in de kunden des oorlogs bedreven was, doeg de Efraïmiten, die zoo diep in het land gedrongen waren, en op de tijding der nederlaag, kwamen de G/leaditen, door welker land de vluchtelingen weder te rug moesten,om aan den Jordaan te komen, famen, kozen nu de partij van den Overwinnaar,en bezetten de overtogten van den Jordaan enz. — jeftha was «it den dam van manasse, doch voor 't overige, woon-  IgS korte aanmerkingen woonde ook de ftam ruben in het landfchap G?ledd, in deszelfs zuidelijk gedeelte, dus kunnen 'er ook onder deze Gileaditen, die zich onzijdig gehouden hadden tusfehen Efrdim en Manasfe, Rubeniten geweest zijn. vs. 6. Schibboleth-Sibboleth] Het is vrij algemeen, dat, onder het zelfde volk, dat dezelfde taal fpreekt, echter elke bijzondere ftreek, of ftad, ook een' bijzonderen tongval, of uitfpraak heeft. — Schibbolet betekent een rivier, of ook een kooren-aair. — 42,000.] Te weten, zoo in den veldflag, als op deze vlugt, en bij den overtogt van den Jordaan. vs. 7. Eéne der fteden] Het is opmerklijk, dat de naam dezer dad niet bepaald wordt opgegeven. Sommige Uitleggers hebben vermoed, dat de lezing, in zijne ftad Gilead, de echte zou wezen, en gedacht, dat Mizpa, daar jeftha woonde, hoofdst. XI. 34. ook den naam van Gilead zou gevoerd hebben. vu 8. Na hem enz.] Of dit Bethlehem, waar uit de Richter ebzan afkomdig was, het Bethlehem in Juda geweest zij, is zeer twijfelachtig, misfchien is het dat Bethlehem , het welk in Zebulon lag. jos. XLX. 15. en zelfs heeft dit laatde eenige waarfchijnlijkheid, omdat wij niet lezen Bethlehem Juda, gelijk gemeenlijk, maar eenvouwig Bethlehem; ook is de volgende Richter vs. 11. elon.] een Zebuloniten Van deze beide Richters lezen wij, ten opzichte van hunne verrichtingen, niets bijzonders. — ebzan was merkwaardig door het aantal van zijne zoonen en dochteren. — vs* 13. abdon,] Deze hadt insgelijks 40 zoonen, en  OVER. RICHT. XII. 15. " XIII. 1-5. I39 Êti 30 kleinzoonen, en was aanzienlijk genoeg, om die waardigheid te bekleeden, welke het middenpunt van verëeniging was tusfehen de Israèliten, want deze aantekeningen dienen duidlijk daar toe, om te kennen te geven, hoe aanzienlijk deze mannen waren, gelijk zij dan, om die reden, tot hun gewigtig Ambt verkozen werden. — Van Ajalon, vs. 12, en Piraton , vs. 15. heb ik niets anders te zeggen, dan het geen daar van in den Tekst ftaat. — vs* 15. Berg der Amalekiten.] Vergelijk hoofdst. V. 14. HOOFDSTUK XIII. vs. i.] Nu keert, mijns bedunkens, de gefchiedenis te rug tot het verhaal van de overheerfching ■ der Filiftijnen, die zich tot de westelijke ftammen, bijzonder den ftam Juda, fchijnt bepaald te hebben, en die te gelijk met de overheerfching der Ammoniten een' aanvang nam. hoofdst. X. 8. vs. 2. Omtrent dezen tijd.] Deze tijdsbepaling zal aanduiden, niet het einde van de Filiftijnfche dienstbaarheid, maar derzelver begin. — Toen de Filiftijnen Israël begonnen te drukken, werdt ook reeds de held geboren, die dit volk zou' beginnen te verlosten. Zora.] Op de grenzen van de ftammen Dan ea Juda. vs. 3. jehova's Engel.] Dezelfde, denk ik, die aan moses en josuii verfcheen, die zich den Forst van het Heirleger van jehova noemde enz. vs. 5.] Men zie, aangaande de Nazireêrs, of aan God verloofden, de wet. num. VI. — Alleen dit kind zou,  140 korte aanmerkingen zou, van zijne ontvangenis af, als zoodanig een aan God verloofde, worden aangemerkt. Zal een aanvang maaken.] Dit heeft simSon ook4 in de daad, gedaan, en niet meer. — vs. 6.] De vrouw zag wel iet meer dan gemeens in dezen perfoon, evenwel houdt zij hem enkel voor eenen Profeet, die in Gods naam tot haar gefproken hadt. vs. 12. Hoe zullen wij hem enz.] Deze vraag was allernoodzaaklijksr. — De wijze van opvoeding dient gefchikt te wezen naar de omftandigheden, waar ih de kinderen zich bevinden. — Een kind, dat de Verlosfer van Israël zou wezen, hadt eene bijzondere zorgvuldigheid, en eene bijzondere inrichting der opvoeding, nodig. vs. 18. Die is een geheim!] Die is wonderbaar, onbegrijpelijk! vs. 19. Doch nu gebeurde enz.] Letterlijk: hij handelde wonderlijk in zijn doen. Doch, ik neem het voorftel in den onbepaalden zin; daar viel iet wonderbaars voor. Misfchien fchoot 'er ook vuur uit de rotze, gelijk in een foortgelijk geval bij gideön , boven hoofdst. VI. vs. 22.] Wij hebben reeds meer voorbeelden van deze vreeze gezien. — vs. 24. simson.] De naam betekent iemand, dié glansrijk is, als de Zon. Van jehova gezegend werdt.] Zoodat het voor* fpoedig in ziels- en ligchaams-krachten opgroeide, en men 'er zich iet ongemeens van belooven kon. VS. 2$.]  over. richt. XIII. Ég. ' XIV. 1-4. *4* vs. 25.] Ik heb in mijnen Bijbel Verdeed. III.Deel. Bladz. 315. van het Karakter van simson gefproken, en dien buitengemeenen man in verfcheiden opzichten verdedigd, en gehandhaafd. — De ongewoone Geestdrift ontftak in hem een zucht voor de Vrijheid van zijn Vaderland, en de Verlosfing van zijn Volk, waartoe ook die bewegingen ftrekten, welke hij al vroeg begon te verwekken , in het leger der Daniten, of misfchien in Machane-Dan, gelijk zekere plaats in dezen oord genoemd is, cmdat de Daniten daar eens eene legerplaats betrokken hadden, toen zij eene volkplanting uitzonden naar Ldis. Zie beneden. hoofdst. XVIII. 12. HOOFDSTUK XIV. vs. I.] Timnath, eene ftad, aan den ftam Dan behoorende, nader aan de Middellandfche zee gele* gen, dan Zora, waarom 'er eigenlijk in 't Hebr. ltaat: Hij ging af na Timnath. — De Filiftijnen fchijnen thans meester van deze ftad geweest te zijn, ten minften 'er woonden ook Filiftijnen in dezelve. vs. 2.] Bij het aangaan en fluiten van huwlijken, hadden, oudtijds, de ouden den grootften invloed. vs. 3.] Het was wel in de wet van moses niet uitdruklijk verboden, met eene Filiftijnfche vrouw te trouwen, evenwel was zoodanig een huwlijk vrij ongepast voor eenen Nazireër, eenen aan God gewijden man. vs. 4. Dewijl hij.] Ik heb het dubbelzinnige in de Vertaling gelaten, het welk in den Grondtekst voorkomt, of men, naamlijk, dit hij, tot jehova, of tot [£] «*.  142 KORTE AANMERKINGEN simson te brengen hebbe. In het laatfte geval zou deze dit huwlijk met die oogmerken gezocht hebben, op hoope, dat daar door eene gelegenheid voor hem ontdaan zou, om met de Filiftijnen te breken. vs. 5.] Men moet dit , naar het fchijnt, dus begrijpen, dat zij, ter zijde van den weg, dezen leeuw hoorden brullen, en op hen afkomen, waar op de ouders van simson de vlucht namen, doch de jongeling tradt onverfchrokken ter zijde af, greep, en verfcheurde hem. — Men heeft opgemerkt, dat het Hebr. woord eigenlijk eenen leeuw betekent,die manhaar begint te worden, en drift jegens de leeuwinnen te gevoelen. — Hier vertoonde zich de eerde blijk van simsons ongerneene derkte , echter, is het niet voor onmooglijk te achten, dat een mensch eenen leeuw overmeestert, en doodt, de Arabiers zijn zoo weinig voor een' leeuw bevreesd, dat zij hem, als zij dechts een' dok in de vuist hebben, vervolgen , en doodflaan. — vs. 6. Zeide hij zijnen ouderen niets.'] De Held, de derke, pocht niet op zijne daaden, daar toe is hij te edel, te grootmoedig. vs. 8.] Na de verlooving tot aan de bruiloft, en voltrekking van het huwlijk , moesten twaalf maanden verlopen, gelijk de Thalmudisten ons berichten. Een bijenzwerm.] Wilde bijën , zoo als men in Palaftina veel heeft, die zich in de kloven van eene rotze, op een' boom, of in druiken zetten, en honig vergaderen. — Dewijl het een jaar geleden was, kan 'er enkel, in die heete landdreek, het dor geraamte van den leeuw zijn over geweest, dat geheel geen  over. richt. XIV. 10-14. *43 geen flank meer hadt. — Deze aanmerking is voldoende tegen die betweters, die, uit eene verkeerde Vertaaling van vs. 8. zich verbeeld hebben , dat 'er Hechts ettelijke dagen verlopen waren, nadat simson den leeuw gedood hadt, en dan inbrengen, dat geene bijën omtrent een dood aas of kreng zich ooit vestigen , of hunnen honig verzamelen zullen. — Nog iet. De Nazireërs mogten , volgends de wet, num; VI. 6. geen dood aas aanraaken, zonder zich te verontreinigen, doch simsons Nazireërfchap had iet buitengewoons. — vs. 10. Een gastmaal] Of bruiloftsmaal. vs'. 11.] Het is opmerklijk, dat men hem dertig bruiloftsgezellen toevoegde, nadat men hem te deeg gade geflagen hadt — kregen de Filiftijnen ook eenigen argwaan? bekroop hun eenige vreeze voor dezen jongeling, die reeds blijken van zijne Vaderland-liefde, en zijn ongenoegen over hét juk, dat ,zijn volk dragen moest^ gegeven hadt? vs. is.] Spreuken en raadzels behoorden tot de wijsheid en het vernuft der ouden. — Op maaltijden en feesten, onderhieldt men eikanderen met dezelven. Hemden] Van linnen, of katoen. Eerekleederen] Eigenlijk wisfelkleederen. — Onder de pracht van het Oosten is , dat men dikwijls van kleederen verwisfelen kan, vervolgends is een wisfelkleed gefield voor een eerekleed. vs. 14.] Voor ons, die de gefchiedenis weten, is dit geen raadzel meer. De verftinder en forsfche is de leeuw, het andere ziet op den honig, dien simson in zijn geraamte gevonden hadt. [L s,] vs. 15.  144 KORTE AANMERKINGEN vs, 15. Zevenden dag] De oude Overzetting der J,XX Taaismannen leest, op den vierden dag , gelijk liet verband fchijnt te eisfchen. — Indien men de gewoone lezing behoudt, fchijnt de zin te zijn. Toen zij drie dagen vergeefs zich gefpitst hadden, om het raadzel te ontknoopen, hielden zij bij simsons bruid aan, om haaren bijdand. — Doch deze deedt bij haaren jongen man vergeeffche moeite, ondertusfchen drongen haar de Bruiloftsgezellen deeds derker', tot zij haar op den zevenden dag die hevige bedreiging doen, die wij hier lezen, waar op zij simson zoo derk perst, dat hij het haar eindelijk openbaart, vs. 17. En, dewijl men niet wel denken kan, dat deze bedreiging terdond zal gefchied zijn, is mij dit eene beweegreden geweest, om de gewoone lezing in de Vertaaling te behouden. Dat hij ons het raadzel enz.] Te weten, door middel van u — of, wilt gij, dan zal hunne mening zijn, dat simson, zonder van hun den bepaalden prijs te begeeren, hun het raadzel openlegge. — Doch het eerde is waarfchijnlijker. vs. 17. Geduurende de zeven dagen] Dat is, van den derden, of vierden dag af, de overige dagen van de bruilofts week. Verklaarde] simson toonde hier, reeds , dat hij, hoe derk ook, te zwak was voor de vlijërijën der vrouwen. >— Elk onbedachtzaam en onërvaaren jongeling mag het waarfchuwend tafereel dezer gefchiedenis wel met aandacht overweegen! vs. iS. Kalf] Eigenlijk rund, want met een kalf ploegt men niet in het Oosten. — Doch ik heb kalf be-  over richt. XIV. 19-20. - XV. i. 145 behouden, omdat het zelfs bij ons tot een foort van fpreekwoord geworden is: met iemands kalf te ploegen, _ simson fchijnt, eenen al te gemeenzamen omgang van zijne jonge vrouw met haare landgenooten te vermoeden, en nu kan men de reden van zijn ongenoegen, waarmede hij haar verliet, begrijpen. vs. 20. vs. 19. Asktlon] Eene voorname ftad der Filiftijne„m — Indien wij alle de om Handigheden vun die tijden wisten, zouden wij eerst recht in Haat zijn, om deze daad van simson te beöordeelen. — Dan zouden wij kunnen weten, of, b. v. die van Askelon meer in openbare vijiindfchap met de Israëliten leefden , of hen geweldiger behandelden, dan de andere Filijlijnen, het welk aan de daad van simson een geheel ander voorkomen zou geven, dan dezelve thans, bij den eerften opflag, heeft. vs. 20.] Dit nam simson vervolgends, als eene zwaare belediging, hoog op. hoofdst. XV. 3. HOOFDSTUK XV. vs. ï. Na verloop van een jaar,,] Vergel. hoofdst. XIV. 8. Tarwen-oogst."] Zoodat het koorn rijp te velde ftondt. — Dit wordt aangetekend, ter opheldering van de volgende gefchiedenis. Verlangde] Dit meen ik, is de zin van het Hebreeuwscb. — Zijn ijverzucht hadt tijd gehad, om te bedaaren, en zijne voorige liefde kwam weder boven. — Een geitenbokjen.J Gefchenken zijn in 't Oosten \L 3] te-  14» KORTE AANMERKINGEN tekenen van eerbewijs, hoogachting, liefde, enz. Men houdt in 't Oosten een Geitenbokjen voor eene lekkernij. In de Kamer.~\ In den Harem, of het Vrouwenvertrok, daar alleen de man vrijheid heeft, om in te gaan. — Men heeft hier de fpreekwijze, ingaan tot: eene vrouwe, die zoo menigmaal van den bijflaap gebruikt wordt, volkomen, zij heet eigenlijk: Ingaan in den Harem, of het Vrouwen-vertrek hij de vrouw. vs. aj Vergel. hoofdst. XIV. 20. ys. 3. Staat het mij vrij] venema leest, met eene kleine verandering: Thans zal ik mij wreeken aan de Filiftijnen. — Men kan bij de gewoone lezing blijven. — simson neemt deze zaak zoo hoog, dat hij van zijne zijde aan de Filiftijnen verklaart, dat hij hen als zijne vijanden aanmerkt, die hij, op alle mooglijke wijze, zal befchadigen. Men moet opmerken , dat 'er ftaat, dat simson dit tegen hen, de Filiftijnen in 'c gemeen, omdat zij hem geen recht verfchaften, gezegd heeft. vs. 4. Sehakals] Door onze zeelieden gemeenlijk Jakhalzen genoemd, een dier tusfehen den vos en wolf in, die, bij geheele troepen, in die oorden, waar simson woonde, loopen; deze ving hij, denklijk met behulp van zijne bedienden , of onderheorigen. ys. 5.] In die heete landen was het niet vreemd, dat de vlam zich door het graan, dat nog te veld, of reeds 'op garven dondt, en door de olijfgaarden verfpreidde. vs. 6. 7,] Ik begrijp het geval dus. De Filiftijnen hadden simson recht geweigerd, daarom kondigde hijhun  OVER RICHT. XV. 8-IO. 147 hun zijne vete aan; nu zij zien, op hoe geweldige wijze hij zich deedt gelden, verbranden zij zijne gewezen vrouw en fchoonvader. - Nu zegt simson, de barbaarschheid van deze daad afkeurende: Moest^ gij zoo enz. hij wil zeggen. Hadt gij mij op zijn tijd recht verfchaft — maar nu te laat, en op deze Jreede wijze - denkt niet, dat ik daarom nu mijne vete zal afleggen, enz. vs. S. Armen en beenen enz.] Ik heb deze fpreekwijze gezet, voor de Hebreeuwfche: Hij Jloegze den fchenkel en de heupe , met een' grooten jlag. Begaf hij zich] Hij ging af, dat is, hij begaf zich zuidwaards, naa de rots Etham, denklijk omftreeks Bethlehem, ten ndnden in Juda, eene fcherpe en deile rots, daar men misfchien een bergflot hadt, ten minden rehabeüm, de Koning van Juda, heeft ze naderhand, als eene bergvesting, verderkt. & chr.on. XI. 6. — Alles, wat simson tot hier toe deedt, deedt hij, als een ambteloos perfoon, zonder dat zijne landgenooten bedacht waren, om van zijne ligchaams-derkte en heldenmoed gebruik te maaken. &vj. 9. Lechi.] Deze naam betekent een kinnebakken, en de plaats kreeg denzelven, uit hoofde van simsons heldendaad met een ezels kinnebakken, in 't vervolg van dit hoofdstuk. vs. 1©.] Die van Juda gedragen zich, bij deze gelegenheid, lafhartig genoeg, terwijl simson zijnen edelen heldenmoed vertoont, en fier ter zijner verdediging niets inbrengende, dan dat hij alleen aan den vijand van hem en zijn volk, gelijk met gelijk verdolden hadt, zich in de handen zijner landgenoten [L 4] over-  I4S KORTE aanmerkingen overgeeft, onder'de eenige voorwaarde, dat dezen hem niet tegenvallen en dooden zouden. — Met de Filiftijnen, meende hij, zou hij wel raad weten. vs. 13. Foerden zij hem van de rotze, met zich.] Eigenlijk: Zij voerden hem op, dat is, brachten hem weder noordwaards aan, tot de Filiftijnen, die in Lechi gelegerd waren. vs. 14.] Op het gezicht van den vijand, en op hun gejuich ontftak zijn heldengeest — de" touwen werden door hem zoo gemaklijk verbroken, als waren zij verzengd; draaden geweest. ft: J5-] Ik ftel mij dit géval dus voor. — simson zijne touwen zoo gemaklijk verbrekende, op den vijand toetredende , en met één daar gevonden versch czels.kinnebakken, den eerften den besten met éénen Ilag nedervellende, ontftaat 'er onder de Filiftijnen een algemeene fchrik, en elk ziet naar een goed heenkomen, nu zullen ook de 3,000 Israëliten geene ledige aanfchouwers geweest zijn, maar, moed grijpende, tasten zij ook de Filiftijnen*. hunne onderdrukkers, aan, en 'er fneuvelen van dezen, bij die gelegenheid , 1000 mannen. Ten minden, van dezen tijd af, wordt simson als Richter van Israël erkend. ys. 20. vs. 16.] Zoo veel ziet elk, dat dit een foort van zegezang is, dien simson , na deze overwinning aanhief. vs. iQ. In Lechi.] Naar alle waarfchijnlijkheid was 'er in deze plaats eene zomerbeek, die in dat jaargetijde droog was, maar nu, op simsons gebed, weder water uit haare bron ohtvin£, Lechi is bier de naam  OVER. RICHT. XV. 20. XVI. I-4. 149 1 naam van de plaats, en niet van het weggeworpen ezels-kinnebakken, gelijk fommige ouden geheel verkeerd gedacht hebben. ys 00. Geduurende enz ] Te weten, hij maakte alleen een begin, om Israël te verlosfen, gelijk jehova's Engel van hem te voren gezegd hadt. — De Filiftijnen konden wel, zoo lang hij leefde, de lsraë* Uten niet volkomen onderdrukken , doch bleeven, met dat alles, in geduurigen oorlog met dezelven. HOOFDSTUK XVI. w. ».] Vrouwenliefde was het hoofdgebrek in SIMSONS karakter. — Hoe veel ook van zijne ver- \ richtingen verdedigd kan worden, dit gebrek kan men in hem niet verfchoonen, te min, daar hij thans een zoo aanzienlijk perfoon onder de Israèliten was. — Het fchijnt, dat 'er tusfehen beiden een ftilftand van wapenen plaats hadt tusfehen de Istaeliten en Fili- 1 ftijnen, hoe komt anders simson in eene Filiftijnfche j ftad? De gefchiedenis is kort, en verhaalt enkel eenige voorbeelden van SIMSONS fterkte, geduurende j een tijdsverloop van 20 jaaren. vs* 3.] Men behoeft zich geen poort en deuren te verbeelden, zoo groot eu zwaar als onze tegenwoordige dadspoorten. Die na den kant enz.] Een berg derhalven , die maar even buiten Gaza lag, niet, gelijk fommigen I vertaald hebben, dat hij deze poort en deuren droeg / na eenen berg bij Hebron. vs. 4. Het dal Sorek.] Anders de beek Sorek, die door het dal Eskol, berucht door zijne voortreflijke [L 5] wijn-  15° k0r.te aanmerkingen wijndruiven, num. XIII. 22. 23. op den weg v.m Jerufalem naa Hebron, loopt, doch het woord betekent ook een dal, en de naam Sorek geeft te kennen, dat dit dal Sorek, bij het dal Eskol gelegen, en van hetzelve dechts een deel uitmaakende, ook door zijne voortreflijke wijndokken uitmuntte. — Het is zeer 'twijfelachtig, of deze delila eene Filiftijnfche, dan of zij eene Israëlitifche vrouw geweest zij, het laatde is mij het waarfchijnlijkde, uit het geheele beloop der gefchiedenis, en dewijl het dal Eskol, en Sorek, onder Juda behoorde, fchoon het op de grenzen der Filiftijnen lag, zoodat zij hier te gemaklijker aan simson lagen konden leggen. vs. 5.] Uit de bovengemaakte onderdelling, wordt het begrijpelijk, waarom de Filiftijnfche Vorden deze vrouw met zoo groote beloften tot deze verraderij omkoopen. vs. 6 ] Eene Israëlitin kon ook , met meer fchijns, bij simson aanhouden, om te weten, waar zijne verbaazende derkte aan verbonden was. vs. 7. Peezen] Of fnaaren, zoo als men, van de darmen van kemels, of andere dieren, tot boogen gebruikt. vs. 9.] Men moet niet denken, dat deze lieden telkens voor den dag kwamen, wanneer delila riep: daar zijn de Filiftijnen. Zij hielden zich dil, tot dat het zeker zou blijken, dat simson van zijne buitengemeene derkte beroofd ware. vs. 9.] Dewijl hij zich op de grenzen der Filiftijnen bevondt, was dit zeer natuurlijk, dat deze vrouw veinsde, als of onvoorziens de Filiftijnen een inval, of  over richt. XVI. 10-17. Ï$I of firooo doende, tot daar toe gekomen waren; en dat zij een' geveinsde fchrik verwonende, hem, als 't ware, te hulp riep. vs. 10.] Nu kon'zij voorwenden, dat zij deze fchrik geveinsd hadt, om hem te beproeven, en herhaalt daarom haar verzoek - het welk simson andermaal te leur fielt, gelijk bleek, toen zij op nieuws zich ontfteld vertoonde, als of nu, in de daad, de Filiftijnen daar waren. vs. 12. Nu zaten weder enz.] Hier uit zien wij, dat delila deze proeven niet op een' en denzelfden tijd in 't werk heeft gefield, maar op onderfcheiden tijden, tot dat het haar eindelijk gelukte het rechte geheim uit hem te lokken. VS* 13. Met een\ inftag.] Hij fchijnt dan zijn biaïr in zeven lokken gedragen te hebben, misfchien om daar door aan te wijzen, dat hij aan den waaren God gewijd was. — Nu flaat hij voor, dat men die zeven lokken met een band of anderen inflag famen zou vlechten. — Een weversboom, gelijk onze Overzetters hebben, komt hier niet te pas. vs. 16.] Uit dit vers blijkt ook, dat dit fpel een' geruimen tijd geduurd moet hebben. — vs. 17.] simsons fierkte hadt geene natuurlijke reden in zijne haairen, dit zegt ook de gefchiedenis nergens. — simson was een Nazire'e'r, een aan God toegewijde perfoon: Onder deze voorwaarde, dat hij de wetten van het Nazireërfchap zou onderhouden, verleende God hem zijne bijzondere kracht, en daar mede gepaard gaande heldenmoed. — Door het overtreden van deze voorwaarde, verviel zijn moed, cn  15* korte aanmerkingen cn met denzelven ook zijne kracht, en het gebruik van zijne fierkte. vs. iS.] Aan alle omftandigheden kon zij ligtelijk befpeuren, dat simson haar nu zijn gantfehe hart hadt uitgefchud, derhalven ontbiedt zij heimliik de Filiftijnfche Vorften, die ook verfchijnen, en den beloofden loon der verraderij medebrengen. vs. 20.] Zij nam eene of andere proef, waar uit haar bleek, dat de heldenmoed, en de verbaazende fterkte van simson verzwakt was; en nu fchreeuwt zij, gelijk te vooren, als ontfteld zijnde: daar zijn de Filiftijnen ! terwijl hij in eenen gerusten flaap lag. De Held, ontwaakende, was de Held niet meer, hij zeide wel: Ik zal ditmaal uitgaan, als op andere maaien, en mij uitfehudden, misfchien nog in de verbeelding, dat de fchrik van delila eene voorgewende fchrik ware, en zich niet kunnende wijsmaaken, dat God hem geheel zou verlaten hebben , alfchoon zijne haairen waren afgefchoren. — Maar nu ondervondt hij, dat de Filiftijnen in de daad bij de hand waren, en wordt ontwaar,dat hij verraaden isnu zinkt zijn moed geheel neder, en hij heeft geene fterkte, om weêrftand te bieden; dus loopt, dunkt I mij, de gefchiedenis zeer geleidelijk af. vs. 21. Gaza.] Welke Rad, van de Filiftijnfche fteden , hier het dichtfte bij lag. Den molen dradien] Een' flaaffchen arbeid verrichten. — Want dit was het werk van den flaaf! vs. 22.] Met het wasfen zijner haairen zal simson, zijne gelofte gedenkende, en zich voor God vernederende , en op nieuw aan hem toewijdende , weder nieu-  OVER RICHT. XVI. *3-26« Ï5S aieuwen moed gevat, en dus zijne fterkte weder gevoeld hebben. vs. 23. dacon.] Vischgod. — Het land der FM{lijnen, aan de Middellandfche zee gelegen zijnde, hadden zij denklijk veel winst van den vischvangst, waarom zij dagon, den Vischgod, die, men ook zegt, een zeeman, of zeemeermin verbeeld te hebben, tot hunnen voornaamften God hadden. Onze God.] Nu was 'er de eer van den waaren God mede gemoeid! Men houde dit in het oog, bij deze gebeurenis. vs. 26. Daar de Tempel op rustte.] Men kan niet, dan bij gisfing, zich een denkbeeld maaken, hoe de Tempel op twee zuilen rustte, zoodat dezelven omver gerukt zijnde, het gebouw moest inftorten. Het eenvouwigfte is, dat men zich voorftelle, dat dagons Tempel eenen voorhof hadt, in welken simson ten fpot moest verftrekken voor de aanfchouwers, en tegen dezen voorhof een Kiosk, een ruime gaanderij, of afdak, waarvan het dak van vooren op vier pilaaren rustte, van welke twee op de hoeken, en twee in 't midden, dicht bij eikanderen {tonden, op welke vier püaaren, de hoofdbalken lagen, zoodat de middelpilaaren omgerukt zijnde, deze hoofdbalken inzakken , en die gantfehe Kiosk, of gaanderij inftorten moest. — Op denzelven was het volk geplaatst, om te kijken, onder denzelven werden de olfermaalen gegeten door de Priesters en Grooten,die nu onder het inftortend gebouw ovérftelpt raakten, en grootendeels fueuvelden. vs. 28.]  Ï54 korts aanmerkingen vs. s8.] Ten fpct te moeten drekken, daar ook zijn God gehoond wordt; dit kan de Held niet dulden, — Indien hij zijne oogen hadt kunnen gebruiken , hij zou de Filiftijnen zijne herdelde derkte hebben doen ondervinden, zonder misfchien zelf het leven te verliezen, nu fchiet 'er niets voor hem over, zo hij wraak wil nemen, dan met zijne vijanden te derven. — Deze denkbeelden liggen in zijne woorden. — En deze denkbeelden in overweging genomen zijnde, beöordeele men, of simson eigenlijk onder de Zelfsmoorderen behoore, meer dan eiken Vaderland, minnaar, die zijn leven voor het Vaderland veil heeft. Indien, het geen fommigen gisfen, de Filiftijnen voornemens geweest zijn,simson,na hem genoeg befpot te hebben, ter dood te brengen, zou hij nog minder voor een' Zelfsmoorder, in den eigenlijken zin, kunnen gehouden worden. — Het Karakter van simson, uitgezonderd zijne drift voor de vrouwen, die ter waarfchuwing dienen kan, om zich voor die verleidingen te wachten , is niet zoo flim, als het van veelen wordt afgefchilderd. — Men vergelijke mijnen Bijbel Verded. 1U. Deel. Bladz. sic volgg. vs. 30. Meer waren.] Niet zoo zeer, misfchien, ten aanzien van het getal, als de waardigheid en aanzienlijkheid der gefneuvelden. vs. 31.] De ontdeltanis en verwarring zal onder de Filiftijnen groot genoeg geweest zijn, dat zij deze onderneming van simsons bloedverwandten niet hebben kunnen, noch willen, verhinderen. HOOFD-  over richt. XVII. 1-5. 155 HOOFDSTUK XVII. vs. i.1 Dit, en de volgende hoofdstukken,moeten als een Aanhangzèl op dit Boek der Richteren befchouwd worden; de gebeurenisfen in hetzelve verhaald, zijn voorgevallen kort na den dood van josuii, dewijl pinehas nog in de laatfte gefchiedenis genoemd wordt, de zoon van den Hoogenpriester eleüzar. Vergelijk ook, het geen hier voor in de Algemeene Aanmerking over dit Boek gezegd is. micha.] Deze micha moet een aanzienlijk en welgefteld man geweest zijn. vs. 2. Gij moet enz.] In plaatze van den uitgefproken vloek, zegene God u, omdat gij mij dit geopenbaard, en getoond hebt, eerbied voor mijnen vloek te gevoelen. vs, 4. 200.] De overige 900 fikelen zullen hefteed zijn tot de onkosten van het Godshuis, priestergewaad, Therafim, enz. vs. 5. Een Gods-Tempel] Een Huis-kapèl. micha maakte zich, met dit alles, eer aan Beeldendienst * dan aan Afgoderij, fchuldig. — Evenwel leeren wij uit deze gefchiedenis , hoe fchielijk het verval in den Godsdienst en Zeden, onder de Israèliten. de overhand hadt genomen. Met dit alles waren de Thera^ firn, zeker foort van Huisgoden, niet vrij te fpreken Van Afgoderij, ten zij men voor Therafim , leze eene Godfpraak,zoodat micha eene navolging, van het geen in den Tabernakel plaats hadt, zou bedoeld hebben. vs. 6.]  Ï5& korte aanmerkingen vs. 6.] gEene aantekening van den Schrijver, die misfchien laater geleefd heeft, ten tijde van saul. — vs. 7. Van de ge/Jachten enz.] Misfchien zijn deze woorden van eene laater hand, en in den Tekst ingekomen, omdat de een of ander ze op den kant aangetekend hadt, ter opheldering van de fpreekwijze Bethlehem Juda. — Zo de woorden behouden worden, dan zullen zij te kennen geven, dat deze Leviet daar, onder de gedachten van Juda, tot hier toe gewoond en verkeerd hadt. VS. 8. Gelegenheid zou vinden.] Men zou hier uit kunnen befluiten, dat het verderf van den Godsdienst zoo verre was toegenomen, dat de Dienaaren van den Godsdienst verwaarloosd werden, en naar gelegenheid moesten omzien, om hun beftaan te hebben. Doch misfchien waren 'er voor hem bijzondere redenen, om Bethlehem te verlaten, die wij niet weten. vs. 10. Vader.] Hier ontmoeten wij dit woord, in de betekenis, in welke het naderhand aan de Profeeten gegeven is, gelijk dehora , boven hoofdst. V. eene moeder in Israël genoemd wordt. vs. 12. Wijdde.] Even gelijk hij vs. 5. éénen zijner zoonen te vooren gedaan hadt. Eigenlijk: hij vulde hem de hand, dat is, hij wijdde hem in door het eerfte offer. exod. XXVIII. 41. vs. 13.] Hoe onkundig was micha in zijnen Godsdienst! Hij was, op zijne wijze, heel godsdienftig, en wenschte zich zeiven geluk, dat hij een' Leviet tot Priester hadt,. Deze was echter geen zoon van aüron! HOOFD-  ©ver richt. XVIII. 1-7. 157 HOOFDSTUK XVIII. vs. i.] jes. XIX. 40-46. lezen wij, dat aan den nam van Dan eenige fteden, uit den ftam van Juda, zijn ingeruimd, en dat huil erfdeel hun toegewezen is,doch richt. I. 34. lezen wij, dat de Amoriten den ftam van Dan in 't gebergte drongen, zoo dat deze ftam, een tijd lang, zijne hem toebedeelde erf bezitting niet hadt kunnen aanvaarden, en dit gaf aanleiding \ dat een geflacht van dezen ftam bedacht was , om elders, in het Noorden des Lands, eene volkplanting te vestigen. De gebeurenis, hier Wijdlopig verhaald, vonden wij reeds hoofdzaaklijk in de aangehaalde plaats uit het boek Van josuii. W1 2. In h gebergte van Efraïm gekomen] Te weten, hunnen weg over dat gebergte noordwaards nemende. vs. 3. Spraak] De Efraïmiten hadden eene bijzondere uitfpraak. hoofdst. XII. 6. Dus onderfcheidde zich deze Leviet, die uit Juda kwam, ligtelijk , van hun, en de Daniten hoorden aan zijne uitfpraak, dat hij een vreemdeling was. Vil 6] De Leviet verftaat vrij wel het kunstjeü, om een dubbelzinnig antwoord te geven. — Hunne* reize was onder het oog van jehova; dit kon betekenen, niet zonder het befhiur zijner Alwetendheid,of, deze reize werdt door hem gunftig befchouwd. De Daniten namen het in den laatften zin. vs. 7. Leïs] Ook Lefem, naderhand Dan, geheel jn 't Noorden, in het dal tusfehen den Libanon en Antilibanon. — Dus afgelegen, fchroomden de in- [Af] WOQ'  158 korte aanmerkingen vvooners geen kwaad, maar leefden veilig, ook matigde zich niemand eenige heerfchappij over hun aan — doch tevens waren zij onvoorzien, om wederftand te bieden, zo zij aangevallen werden, en met niemand in verbond ftaande, hadden zij ook geene vreemde hulp te verwachten; de melding der Zidoni'èrs fchijnt te kennen te geven, dat zij eene volkplanting van deze Hoofdftad waren. — De Daniten keurden dan de onderneming hier uitvoerlijk. vs. 12. Noordwaards.'] Dit breng ik tot den gebeden togt; zij wilden in het Noorden des lands eene volkplanting (lichten, nadat zij bij een gekomen waren, ten Westen van Kirjath.Jedrim. Zo men het wilde verftaan, dat zij noordwaards na Kirjath. Jecirim trokken, zou dit niet beftaan met de Aardrijkskunde , alzoo Kirjath-Jearim eer ten zuiden, dan ten noorden, van den ftam Dan lag. Achter.] Dat is , ten Westen van KirjathJearim. vs. 17.] Men ziet uit dit geval, hoe 'er thans eene foort van Regeeringloosheid onder Israël plaats hadt. vs. 2i. Voorhoede.] Om dezelven, indien z;j door micha vervolgd werden, te dekken. vs. 24. Mijnen God.] Hoe dwaas is het bijgeloof! Mijnen God, dien ik heb laten maaken! En hoe heerscht het nogthans ook onder Christenen! vs. 29. Dan.] Dit Dan moet onderfcheiden worden van Dan, gen. XIV. 14. deut. XXXIV. 1. Omdat deze ftad de noordelijkfte was der Israëlitifche fteden, gelijk Beïrfeba de zuidelijkfte, zoo wordt in laater tijd  over richt. XVIII. 3®. - XIX. ii i'59 tijd de geheele uitgeftrektheid des lands uitgedrukt, door de fpreekwijze: van Dan tot Beërjeba, vs. 30. jonathan.] Of deze dezelfde zij met den jongen Leviet, dien zij uit micha's huis hadden medegenomen, is zeer twijfelachtig, en bij mij niet waarfchijnlijk, omdat 'er geene reden is , waaröm deze niet reeds te vooren met zijnen naam zou genoemd zijn. manasse:] Sommigen meenen, dat men moses moet lezen, dan zou deze jonathan een kleinzoon van- dien grooten Wetgever en Profeet geweest zijn; I Doch voor de lezing, manasse , kan ook nog veel gezegd worden. Inwooners ÜeS lands enz.] Men verftaat dit gemeenlijk van de wegvoering in de Asjijrifche ballingfchap * ! dan, het is niet waarfchijnlijk, dat samuSl, davhï enz. den Beeldendienst te Dan zouden geduld hebben. — lk denk derhalven liever aan de wegvoering door de Filiftijnen, 1 sam; IV. wanneer de dad Silo bijzonder een groot onheil fchijnt ondergaan te hebben, ps. LXXVIII. 60. 61. bij welke gelegenheid ook de Tabernakel van daar vervoerd is na JSiob. i sam. XXI. t De bewoordingen , tot dat de iiiwooners des lands gevanglijk werden weggevoerd, vs. 30. en al den tijd, \ dat het heiligdom van God te Silo was, vs. 31, ilaari 1 toch duidlijk op elkander. HOOFDSTUK XIX, vs. i.] De voorgaande Bijlage diende, om te doeii ■ zien, hoe zeer de Godsdienst, bij tijd en wijle; onder' Israël vervallen was; de tegenwoordige leert ons het [M t] groöï  foo KORTE AANMERKINGEN groot bederf der zeden, bet welk tot eenen trap ge> klommen was, dien men onder een eenigzins befchaafd volk naauwlijks venvachten zou ; alles wordt verricht, zoo in 't bijzonder, als in 't openbaar, naar zinnelijke lusten, hollende driften, zonder eenige betaamlijke bedaardheid en overweging. — Bijwijf.} Eene vrouw van den tweeden rang — hcedanigen, volgends moses Wet, die de veelwijverij duldde, niet ongeoorloofd waren, en, met het geen wij bijzitten noemen , niet moeten verward worden. vs. 2. Moede geworden] Dus geloof ik, moet men het Hebreeuwsch, met eene kleine verandering der lezing, vertaaien; anderen hebben: zij hoereerde, bij hem zijnde. — Volgends mijne Vertaali^g loopt alles veel natuurlijker af. ft. 3.] . Dit gedrag van den Leviet vindt men veel natuurlijker, indien het bijwijf hem enkel, uit zeker ongenoegen, verlaten, dan indien zij zich aan hoererij fchuldig gemaakt hadt. vs. 5.] Men kan hier aantekenen, dat het ontbijt in het Oosten heden gemeenlijk beftaat in een koekjen, een ftuk brood, en een paar kopjens koffij. — Doch, ook zonder deze aantekening is het verhaal duidhjk genoeg;die op reize gaat, gebruikt doorgaans eerst iet. — vs. 8. Tot over den middag.] Letterlijk: Tot dat de dag zich neigde, d. i. tot dat de zon,haare hoogte bereikt hebbende, nu weder begon te daalen, dat is , over den middag. vs. 12. Vreemde ftad.] Hier uit zou men mogen befluiten, dat deze gefchiedenis zij voorgevallen, eer dat  over richt. XIX. 14-29. Kl dat de Israèliten de benedendad Jerufalem bemagtigd hadden, richt. I. 8. vs. 14. Gihea] In den dam van Benjamin, te onderfcheiden van eene andere dad van dien naam in Efraïm. —. Gihea Benjamins lag een goed uur van Jerufalem, ten Noorden. — Rama lag nog wat verder ten Noord-Oosten. vs. 15.] Dewijl 'er geene herbergen waren, ur Men vergelijke gen. XIX.— In eene Israëlitifche dad geene herbergzaamheid voor eenen Leviet, eenen Bedienaar van het Heiligdom! Dit is reeds een fprekend blijk van zedenbederf in een' tijd, toen de herbergzaamheid eene zoo noodzaaklijke deugd was. vs. 18. Heiligdom] De Tabernakel was thans te Silo. vs. 20. Wees welkom] Vrede zij u! vs. 22.] Zij handelden juist, gelijk de inwooners van Sodom. gen. XIX. — Hoe affchuwlijk, te meer, daar zij Israëli ten waren. vs. 24. Liever] Vergelijk gen. XIX. 8. vu 28. 'Er kwam geen antwoord] Zij was zoo mishandeld, dat .zij het op den drempel van het huis bedorven was. vs, 29.] De zinlijke Oosterling wordt door zoodanige vertooning in vuur gebracht. Men vindt een foortgelijk voorbeeld. 1 sam. XI. 7- Maar, waarom klaagt de Leviet niet bij de Overigheid der dad? Ik antwoorde,de gefchiedenis zwijgt daar wel van,doch ontkent niet, dat hij het gedaan, maar geen gehoor gekregen heeft. — Ook waren deze deugnieten uit de voornaamde gedachten. [M 3] vs° 3°-3  l6i korte aanmerkingen vs. 30.] De Isra'èiiten gevoelen al het fnoode van deze daad, en wekken eikanderen op , om middelen te verzinnen, ten einde dezelve naar verdienfte te ftraffen. HOOFDSTUK XX, vs. 1.] De fpreekwijze van Dan tot Beërfeba leert ons, dat deze gefchiedenis geplaatst moet worden in tijd, na die, welke hoofdst. XVII. en XVIII. voorkomt, als ook dat de Schrijver wat laater geleefd heeft, toen die fpreekwijze in gebruik was gekomen. Het land Gilead.] Het Overjordaanfche; dit dient, om het vervolg der gefchiedenis, met betrekking tot de inwooners van Jabes in Gilead, op te helderen. Op den boegen berg.] Te Silo , alwaar thans de Tabernakel was. — Anderen behouden den naam Mizpa, als den eigen naam eener ftad, op de grenzen van Efraïm en Benjamin. vs. 3. Een volledig verhaal.] Dit vorderden zij van den Leviet, en van zijnen gastvriend, gelijk blijkt, omdat 'er eigenlijk in 'het Hebreeuwfch ftaat: fpreekt gijlieden, hoe is dit kwaad gefchied? —■ De Leviet zal, bij het rondzenden der (tukken van de mishandelde vrouw, zekerlijk ook een verhaal van het voorgevallene gevoegd hebben, doch men laat hem dit, op den landdag des volks, plegtig herhaalen en ber vestigen. vs. 10.] Ik fta in twijfel, of de mening van dit be'fluit is, dat zij, bij het lot, 40,000 man willen uitkiezen , om die tegen de Benjaminiten te veld te zenden, dan of zij hen willen gebruiken als een ligchaam van  «ver RICHT. XX. IWl. 1^3 van waarborg, dat tevens zorg zal draagen, dat bet het groote leger aan geene mondbehoeften ontbreke. vs. ii. AU*.] Te weten, die thans opgekomen waren; het gantfehe volk, zou men verwacht hebben, dat meer getal van manfehappen bevatte, of deze gebeurenis moet voorgevallen zijn in eenen tijd, dat de Israèliten door oorlogen enz. zeer verminderd waren in talrijkheid, het welk men ook, trouwens,uit het getal der Benjaminiten zou opmaaken. vs. 13. Opdat wij hen enz.] Zij hadden eerst behooren te eifchen , dat de Benjaminiten zeiven deze fnoodaards draften, nu doen zij een inbreuk op het rechtsgebied der Benjaminiten, die toch een onafhanglijke dam waren. — En deze fchijnt de waare reden, waaröm deze dam weigert, de misdaadigers over te leveren. — In deze gantfehe gebeurenis is zedeloosheid, geweld, onrecht, drift, verwerring enz. heerfchende. vs, 14. Naa Gibea.] Ten einde deze ftad, op welke de aanval gemunt was, te dekken. vs. 15. 26,000.] De dam van Benjamin bedroeg bij de telling, num. I. 34. 35>4°° drijdbare mannen; men vergelijke onze aantekening op vs. 11. vs. 16. Slingeraars.] Dit wapentuig was bij de ouden veel in gebruik, en met hetzelve brachten zij hunnen vijanden dikwijls groot nadeel toe. vs. 18.] De Israëliten raadpleegen God niet over de rechtvaardigheid, noch ook over den uitflag van den oorlog — maar alleen, welke dam de eerde plaats zal hebben, in het voeren van den krijg. — Het fchijnt, dat men hier weder denken mag aan den [M 4] naar-  1C4 KORTE AANMERKINGEN naarijver tusfehen' de ftammen, bijzonder Efraïm en Juda , die eikanderen den eerften rang betwistten. Aan dezen naarijver zou men ook de nederlaag der Israèliten kunnen toefchrijven, indien de Efraïmiten zich in den veldflag achterlijk hebben gehouden. vs. 23.] Nu vraagen zij, of zij den oorlog zullen voortzetten? Niet, of zij daar in. gelukkig zullen wezen? Het antwoord is; zij zullen hem voortzetten, zonder dat hun echter de overwinning beloofd wordt. vs. 28. pinehas.] Hier uit blijkt, dat deze gefchiedenis kort na josua's overlijden moet zijn voorgevallen. — Bij deze derde raadpleging der Godheid, -wordt hun eindelijk de overwinning beloofd; in '4 vervolg, letterlijk, morgen, dat is, bij den volgenden veldflag. vs. 33. Baal-Thamar] Eene ons onbekende plaats, doch niet verre van Gihea, op den weg naa Bethel. Nadat Gibea. van volk ontbloot was] Sommigen le. zen: uit het berghol Geba, in het welk men meent, dat zij zich verfcholen zullen gehouden hebben. — Anderen vertaaien: uit de vlakte van Geba, en onderfcheiden dit van Gibea. vs' 35- 25,100.] Te weten, deze fneuvelden,deels in den flag, deels in de vlucht, in den flag iS,oco, vs. 44. op de vlucht, eerst 5,000, en vervolgends nog 2,000. ys. 45. — Alleen 600 ontkwamen 'er , vs. 47. de overigen, die aan het getal van 26,000, kr 15. ontbreken, zullen in de twee voorgaande veldflagen gefneuveld zijn. is. 42. Woeftijn] De akelige woeftijn Quarantavia. PM  over right. XX. 45- " XXI. »«* #i Die uit de fteden.1 Zij, die in de fteden, welke op de grenzen van Benjamins ftam lagen, t'huis gebleven waren, vielen nu ook oP de vluchtelingen aan. V* , vs 45 Rouftcen Rimmon.] Deze kennen wij an« ders niet, hier bergden zich, denklijk in een berghol van deze rots, de 6oo mannen, vs. 47- Gideöm] Ook eene onbekende plaats, ten zij men wilde iezen, Gibeön. HOOFDSTUK XXL ys, i] Een onbedachte eed, om welken, naar de letter te houden, nieuwe wreedheden en onbedachtheden gepleegd werden. vs. 3.] Zij willen zeggen: waarom heeft Gibea zulke monfiars moeten voortbrengen, die ons tot deze wraak genoopt hebben? vs. 4. Een altaar] Nog een altaar, omdat de gewoone altaar niet toereikend was voor de menigte offeranden, die bij deze gelegenheid geflacht werden.— Ten ware, dat iemand geloofde, dat overal,waar ik, in het voorgaande, en in dit hoofdstuk, Heiligdom van God vertaal, de naam Bethel diende behouden te worden. — En dat men te Bethel de verbonds-kist gebracht hebbe, om die bij de hand te hebben, ten einde jehova te kunnen raadplegen. vs. 9. Jabes in Gilead] Aan de oostzijde van den Jordaan. vs. 11. Verbannen.] Weder een bewijs, hoe verkeerd men de voorfchriften van moses, omtrent den ban, Cherem genaamd, verftondt. [M 5] rs. ï2.  l66 KORTE AANMERK. OVER RICHT. XXI, IS-2S. vs. 12. Kanaan.'] Deze naam betekent eigenlijk het land binnen, of bewesten , den Jordaan. vs. 19. Feest.] Denkb'jk het Loofhuttenfeest. — Doch misfchien was het een bijzonder feest, dat die van Silo vierden. Waarom verders deze befchrijving van de ligging van Silo hier bijgevoegd is, kunnen wij met geene zekerheid zeggen. — Doch de befchrijving is naauwkeurig , en komt volkomen overëen met het bericht der reizigers van onzen tijd. Ten zuiden van Lebona.] Men heeft hier nog een dorp Leban, en eene gemeene herbergplaats, Khan Leban genoemd. vs. 22.] De laatde woorden van dit vers zijn in den Hebr. Tekst moeilijk. De vertaaling, hier gegeven, komt mij voor de duidelijkde te zijn. Zij zouden de vaders of broeders der geroofde maagden verzoeken, om gewillig te berusten in dit geval, en derzelver huwlijken met de Benjaminiten toe te demmen; zij zouden hen te vrede dellen, zo zij bedenkingen maakten, dat zij toch ook gezworen hadden ; hunne dochters aan geene Benjaminiten te zullen geven, uit dien hoofde, dewijl zij haar toch eigenlijk niet gegeven hadden, daar zij geroofd waren, en dus dat zij van fchending van hunnen eed niet befchuldigd konden worden. — KOR-  JCORTE AANMERKINGEN OVER HET BOEK R U T tt VOOR ONGELEERDEN.   KORTE AANMERKINGEN O V E R HET B O E K r 1 u t a Dit Boek, het welk den naam heeft naar rutH, eene Moabitifche vronw, die de hoofd-perfoon m hetzelve uitmaakt, heeft het voorkomen van een famiheftuk, en is betreklijk tot de afkomst van david, met wiens geflaehtlijst, van perez, den zoon van juda, af, het befloten wordt. . ,. Wie hetzelve heeft opgefteld, ten minften in dien vorm gebracht, waar in wij het hebben, want dit fchünt wel onderfcheiden te moeten worden, is ons onbekend. -Het oorfpronglijke kan eene aantekening geweest zijn, onder de familie van david berustentende doch de tegenwoordige vorm draagt zichtbare Kenmerken van eene laater hand. - De Schrijver toch moet geleefd hebben na de Regeerings-tijd der Richteren. ruthI. i. Hij maakt ook van eenegewoonte gewag, ten tijde toen het geval gebeurde, in gebruik, doch als in zijnen tijd reeds buiten gebruik «raakt, hoofdst. IV. 7. ~ Hij moet geleefd hebben, toen david reeds een aanzienlijk perfoon was, ' de-  Ijo korte aanmerkingen dewijl het gedacht-register, hoofdst. IV. met david eindigt. — Nogthans fchijnt david nog niet daadlijk Konin? geweest te zijn, toen dit Boek in dezen vorm gebracht, en uitgegeven is, ten minden hij heet, in dit Boek, noch in de geflaehtlijst, nog geen Koning; — Al wilde men verders het Boek als eene Bijlage aanmerken tot het Boek der Richteren, nogthans fchijnt het niet van den Opdeller, of Verzamelaar, van dat Boek oorfpronglijk te wezen, de dijl heeft 'er geheel geene overeenkomst mede, maar zou veel eer ftrooken met den dijl, die in de Boeken van saMuëL heerscht. Hoe het zij, en fchoon de Schrijver ons onbekend is, het Boek heeft echte geschiedkundige waarheid, en behoort tot de lijst der Boeken van het O. T. — De tekening van het verhaal is Zoo eenvouwig, natuurlijk, en onöpgefmukt; het fchildert ons de perfoonen en gevallen zoo leevendig, dat wij aan de waarheid geen oogenblik kunnen twn> felen, omdat wij bij alles, als 't ware, tegenwoordig geplaatst worden. — Ook wordt de inhoud van het Boek door de gefchiedenis van bAvid bevestigd, alzoo wij i sam. XXII. 3. zien, dat david eenige betrekking gehad heeft op de Moabiten, aan wier gast* vrijheid hij zijnen vader en moeder aanbetrouwde, dit wordt ons opgelicht, nu wij uit dit Boek weten,dat hij door ruth ook bloedverwandfchap met de Moabiten hadt. — Nog meer, niet alleen vinden wij 1 chron. II. 12. luk. III. 32. de geflaehtlijst van david, even gelijk ze in dit Boek wordt opgegeven, maar ook gewaagt de Euangelist mattheus I. 5. uitdruklijk van ruth, bij wie Boas obed hadt, daar door , als  OVER RUTH. I71 als 't ware, het kanoniek gezag van dit Boek bevestigende. Het geval is gebeurd ten tijde, toen de Richters over Israël richtten, en wel, als 'er een hongersnood in het land plaats hadt, doch, dewijl 'er niet gezegd wordt, of deze hongersnood veroorzaakt was, door een misgewas, of door gebrek aan regen enz. ofwel door de drooperijën van deze of gene vijanden, en, dewijl, onder de menigvuldige verdrukkingen der Israëliten, d\t laatde geval weder meermaalen kon plaats hebben, heeft men geene zekerheid, omtrent den waaren tijd der gebeurenis, doch,met waarfchijnlijkheid, kan men ze brengen tot den tijd van den Richter gideön , zoodat ze zou moeten volgen op richt. VI. 1-6. toen de invallen der Midianiten, en andere Oosterlingen het land in den zorgelijkden toedand brachten , en den voorraad en oogst verwoesten. Het oogmerk van den eerden Opdeller van het familie-duk, fchijnt eenvouwig geweest te zijn, het merkwaardig geval van ruths huwelijk met Boas in de familie levendig te houden; doch het oogmerk van den genen, die het Boek in dezen vorm gebracht heeft, is duidlijk, dat hij opheldering wil geven, omtrent de afkomst van david. De aanleidende oorzaak daar toe kan hem gegeven zijn, door eenige twijfelingen., die fommigen omtrent davids afkomst, die men duister wist, dat onder zijne voorouderen eene Moabitifche vrouw hadt, kunnen gemaakt hebben , en welke bedenkingen de Schrijver, één der Godvruchtigen, die onder davids partij waren, terwijl hij nog door saul vervolgd werdt, door deze gefchiedenis uit  J?2. korte aanmerkingen uit het oorfpronglijke famüieflük te ontleenen en uit te geven, heeft willen wegnemen. Hoe het zij, het Boek is voor ons belangrük, wijkeren 'er uit, hoe, zelfs in de meest bedorven tijden de Israèliten, onder dit.volk, bijzonder in den dertigen burgerfiand j edeldenkende zielen, gevonden werden , hoe, zelfs onder de oude Mofaifchehuishouding, ook vreemden, die den God van Israël eerbiedigden\ en den weg der deugd bewandelden, aangenaam aan God waren, en zijnen zegen verwachten mogten. — Wij lezen de ftiile godsvrucht van naömi , de ouderliefde van ruth , en de eerlijke rechtfchapenheid '~an Boas, en worden opgewekt, om de deugd te b-minnen. De inhoud van het Boek bevat een tijdperk van ruim 10 jaaren in zich, en verhaalt, hoe ee te voren wel gezeten Israëliet elimelech, behoorende tor één der aanzienlijkfte gedachten van den ftam Juda met zijn huisgezin, ten tijde van een' zwaaren hongersnood, zijn Vaderland verliet, en na het land der Moabiten week, alwaar zijne beide zoonen met Mo** bitifche vrouwen trouwden — hoe, na een verblijf van 10 jaaren, hij en beide zijne zoonen overleden zijnde, zijne weduwe naömi wederkeerde naa haare vaderftad Bethlehem, verzeld van eene haarer fchoondochteren ruth, die haar, in haare ongelukkige omftandigheden, niet wilde verlaten , maar, met eene voorbeeldige liefde, bleef aankleeven, welke deugdbetooning van ruth, eindelijk vergolden werdt, door b2ar huwlijk met den rechtfchapen soa», bij wien zij eenen  OVER RUTH I. i-ó. x73 nen zoon hadt, die de grootvader van david geweest is. Nog déne aanmerking moet hier gemaakt worden. Wie het karakter en de deugd van de hier voorkomende perfoonen naar behooren wil beöordeelen, moet niet verwaarlozen, de zeden en gewoonten van den toenmaligen tijd, zorgvuldig, in het oog te houden, gelijk verders uit onze Aanmerkingen blijken zal. HOOFDSTÜKL w. i. Hongersnood.,] Gelijk wij in de Inleiding gezegd hebben, behoort dit, waarfchijnlijk, tot den tijd van gideön, richt. VI. 3. 4. Bethlehem in Juda] Zoo vermaard, door david en ch'ristus, beiden daar geboren. Flakfe velden enz.] Het land der MoSbiten grensde tegen Israëls land, liggende aan de oostzijde van de doode zee. — Dat men thans in dit land geen hongersnood hadt, fchijnt ons te leeren, dat die, in het land der Israèliten, niet door misgewas, maar door vij'andlijke invallen, ontdaan was. vs. 2. Efrathiten] Bethlehem werdt, oudtijds, E~ frath genoemd, en de oord om de RzA,Efratha,vm daar Èfrathiter voor Bethlehemiter. vs. 4. MoSbitinnen] Het was, volgends moses wet, wel verboden, Kanaanitifche vrouwen te trouwen, maar niet, andere uitheemfche vrouwen. Over de bedenking, die misfchien iemand maaken mogt uit ezra IX. 1. 2. zullen wij, op zijne plaats, fpreken. VS. 6. Beweldaadigd] Bezocht hadt. Vergel. gen. XXI. ï. Hier uit trekken fommigen een bewijs,voor [AT] hun-  f74 KORTS AANMERKINGEN hunne gedachten, dat de voorgemelde hongersnood befchouwd moet worden, als eene ftraffe van God door misgewas, of gebrek aan regen, den Lraë/h ten overgekomen, doch de fpreekwijze, in dit vers bepaalt zich niet tot eenige bijzondere foort van weldaaden, en kan dus heel wel verftaan worden, van de verlosfing uit de overheerfching der vijanden. vs. 7. Ferzeld enz.] Naar waarfchijnlijkheid, deeden dezen haar enkel uitgeleide, zoodat naömi de volgende redenen fprak, bij het begin van de reize eer zij die verder vervolgde, vs. 8. Moeders huis.'] Omdat de vrouwen met haare dochters haar afzonderlijk vertrek in huis hebben bij de Oosterlingen. — vs. 11.] Om deze woorden van naömi te verftaan moet men aan de Leviraats- of'pligthuvvelijken denken. levit. XXV. naömi zou van den naasten bloedverwant van haaren man , (zoo verre fchijnt men de Wet van moses thans te hebben uitgeftrekt , die, letterlijk, van den broeder des overledenen fpreekt,) hebben kunnen vorderen, dat hij haar ten huwlijk nam, en, zo zij uit dat huwlijk zocr nen ter wereld bracht , zouden die de plaats van haare overleden zoonen hebben vervangen, nu zegt zij, ik ben te oud, om aan hertrouwen te denken, en gefteld, ik was nog in jeugdiger leeftijd, trouwde, kreeg kinderen, zoudt gijlieden daar naar wachten, tot die huwbaar zouden zijn? enz. vs. 13. Ik heb veel meer jammess.] Ik heb niet alleen mijnen man, maar ook mijne zoonen, verloren, en heb geen', fteun, geen trooster meer, op de wereld.  óver ruth L 15 21.' *?5 reld Gijlieden hebt flechts uwe mannen verlo¬ ren, rijt jong, en kunt weder trouwen, en geluk- kljRHovA's hdnd enz.] God is tegen mij - ik ben ongelukkig - keert derhalven te rug! * 15 En Goden] Het denkbeeld der ouden, dat elk land zijne Befcherm-goden hadt, fchijnt ook bij naömi gehuisvest te hebben. — vu 16. Uw God enz.] Dit, gezegde moet uit dezelfde bron worden afgeleid. vs i7. jehova enz.] jehova doe mij zoo, en doe zoo 'daar toe'. Eene wijze van eedzweering, die wij in davids gefchiedenis bijzonder dikwijls ontmoeten, _ Misfchien een wenk van den tijd van bet opdel- len van dit Boek. vs 18. 'Er meer met haar over te fpreken.] At] bracht geene verdere bedenkingen in. - Hoe beminlijk zijn deze karakters! welke tedere liefde, en oprechte verkleefdheid! vs tét Bij haare aankomst.] Ik maak hier mt op, dat eumelech geen onaanzienlijk burger van dié ftad in zij"-' tijd, moet geweest zijn. — Maar welke verandering! In tien,of meer jaaren, hadt men van naömi , die niet haaren man en zoonen het Vaderland verlaten hadt, niet gehoord, en nu keert zij weder, weduwe, kinderloos, behoeftig ! vs. af. Vol — ledig-] Rijk ging ik been, met eeÉén man, en twee zoonen — beroofd van alles, keere ik weder. , Zich tegen mij enz.] Eigenlijk, als getuigen m t gericht tegen mij getuigd heeft. 7J] befchotnvt haare S [2V2] o*  I76" KORTE aanmerkingen ongelukken als bewijzen, waar door God zich tegen haar verklaart. - Een aloud vooroordeel, het -een niettegendaande de verklaaringen van jEsus,no* meer dan te veel heers cht. vs. 22. Gerflen-oogst] Die in 't laatfte van Maart enz. invalt. HOOFDSTUK II. vs. 1. Deeglijk] Beneden hoofdst. Hf. 11. wordt het Hebr. woord in eene zedelijke betekenis genomen, voor kloek, fchrander, deugdzaam. Sommige Litleggers hebben het hier dus ook op-eva' — Ons- woord deeglijk drukt, denk ik, beide3 uit. En scas vertoont zich, in 'c vervolg dezer gefchiedeins, tevens als een vermogend, en als een deftig, deeghjk, deugdzaam man. w. 2.] Dit recht hadden de behoeftigen, volgends de wet van moses, die zelfs wilde, dat de eigenaar de enkele gedrooide aairen niet opzamelen, maar voor de armen zou laten liggen, levit. XIX. 9. ic. XXUI. 22. deut. XXIV. 19-21. Waar men mij enz.] Uit deze woorden blijkt, dat, onder de Israèliten, toch ook zoo gierige en ü> haalige heden gevonden wierden, die, boven wet en al, de armen hier in verhinderden. Uit het voorftel van ruth aan haare fchoonmoeder blijkt, m welke behoeftige onhandigheden deze weduwen zich bevonden hebben. - naömi hadt nog wel den erf akker van haaren man, maar 'geen vermogen om dien te laten bebouwen, waarom zij ook, doch node en ongeern, befloot, om hem te ver-  over ruth II. S-?. 177 verkoopen, gelijk zij gedaan zou hebben, indien zij in Boas geen' losfer gevonden hadt. vs. 3. Bij geval] Doch, niet zonder het beduur der Godlijke Voorzienigheid. vs. 4. Groette] Met foortgelijke bewoordingen plagten de Israèliten eikanderen te groeten. — lioas is een recht edel Landheer! deftig, vriendlijk, gemeenzaam, en tevens een goed beduur onder zijne werklieden en arbeiders houdende. vs, 5- Dat jonge vrouwsper joon] ruth , die, door haare zedigheid, en welgemanierdheid, hoe zeer haar voorkomen behoefte te kennen gaf, zijne aandacht tot zich trok. — vs. 7. Hebbende alleen ken weinig in huis uitgerust] In de tent, of fchuur, voor het landvolk gefchikt, waar in zij, om de heete middag-zon te ontgaan, dechts een korte poos hadt uitgerust. vu. 8.] Boas hadt van ruth, en haare genegenheid, en liefde voor haare fchoonmoeder, gehoord, fchoon hij haar in perfoon niet kende. — Hij behandelt haar dan zeer vriendelijk, en geeft haar vrijheid, niet alleen, om aairen op zijn' land op te lezen, maar zegt haar, dat zij op geen ander behoeft te gaan , ja , hij vergunt haar, met zijne dienstmaagden te blijven , en met dezelven te eten en te drinken. — vs. 9. Als gij dorst enz.] In die heete landen is een dronk waters eene aangenaame verfrisfching. — Dit fchepten de knechts uit een' put, of regenbak, gelijk men daar gewoon is te graven, in vaten, om het bij de hand te hebben. [2V 3] vs. 10.  I?3 KORTE AANMERKINGEN vs. 10. Nu viel zij.] Dit ter aarde vallen is bij de Oosterlingen niet alleen een teken van onderwerping, maar ook van dankbaarheid. vs. 12. Onder wiens vleugelen.] De fpreekwijze onder de vleugelen den toevlucht nemen, den vleugel over haar uitbreiden enz. van vrouwen gebezigd wordende, is eene omfchrijving van het huwelijk, waarbij zij de befcherming van haaren man geniet; — Boas fchijnt de fpreekwijze in den volgenden zin te nemen. Gij hebt wel gedaan, dat gij, in plaats van een ander huwlijk in uw land aan te gaan, tot jehova den toevlucht genomen hebt, die een man der weduwen is, en u daar voor zal zegenen! vs. 14.] Hoe vriendelijk isIboüs! — Hoe eenvouwig is de tafel van dezen edelen landman bereid! Een fchotel geroost koorn tot eene foort van gerftenbrei gereed gemaakt, en frisfche azijn, daar men zijn brood in doopt, beide nog heden de geliefde daaglijkfche kost der inwooneren van die dreeken. vu 17. Uitgejiagen hebbende.] Met een' dok. vs. 18. Het eten, dat zij overgehouden hadt.] Van het geroost koorn. vs. 14. vs. 20. Naaste hloedverwandten.] Goè'ls. Goêl is de benaming van den naasten bloedvriend, die de bloede wreker is , en den dood van zijnen nabedaanden wreekt,die den erf-akker van zijnen verarmden bloedvriend naasten en eigenen kan, opdat de ervenisfen niet vervreemden, die de weduwe van zijnen broeder, welke zonder kinderen overleden is, trouwt, om den dam van zijn' broeder in wezen tg houden. ,HOOFD--  OVER RUTH III. 1-7' 179 HOOFDSTUK Hf. vs. 1] Dezen voorflag van naömi moet men alleen beöo'rdeelen naar de zeden van dien tijd. — Ligtvaardiaheid,dartelheid,oneerbaarheid, fpeelt 'er geene rol^ in. De zaak is eenvouwig deze. Weduwen, wier man zonder kinderen overleden was, merkten het als een recht aan, dat haar toekwam, dat de broeder, of naaste bloedverwant van den overledenen, haar trouwde, ten einde zij het damhuis van haaren man in dand hielden, dit huwlijk konden zij eifchen, en zij delden alle middelen in 't werk , om in haar oogmerk te dagen. Men herinner* zich het voorbeeld van ïhamar. gen. XXXVIII. - De vriendelijke heuschheid van büüs geeft aan naömi gelegenheid, om een plan te ontwerpen , waardoor zij de weldaadigheid van ruth, dooreen, voor haar voordelig, pligthuwlijk te bewerken, zou kunnen vergelden. vs. 2. Op den dorschvloer wannen] In het Oosten dorscht men het koorn op eenen dorschvloer, onder den blooten hemel, latende het uittrappen door osfen enz., en als nu het graan, benevens de doppelen en kaf, onder een ligt, fchopt men alles om, of want het met eenen wan,om het zuivere koorn af te fcheiden; alles in de open lucht. ys. 3. Befpreng u enz.] Zalf u. Niets is gewooner in 't Oosten, dan het zalven met kostbare oliën, en befprengen met welriekende wateren, bijzonder in den opfchik der vrouwen. vs. 7. Aan het uiterjle der garven] Alwaar eene veldtent voor hem zal opgedagen zijn geweest. — vs. 9,  ïSc KORTE aanmerkingen vs. 9. Neem mij onder uwe befcherming enz.] Breid uwen vleugel over mij uit.. — De hoeken van het dekkleed, de Hijk der Arabieren, of deszelfs flippen heeten vleugelen, dus is de letterlijke zin: laat mij onder hetzelfde dekkleed met u fiaapen! en de meening is: neem mij ten huwelijk, dewijl gij de Gcèl, of naaste bloedverwant, zijr. — Dit is wel vreemd voor onze zeden, maar bevst niets oneerbaars, en Boas gedraagt zich* in het geval, als een' deugczamen en deftigen man betaamt. vs. 10. Laatfte liefdebewijs enz.] Jegens 'uwe fchoonmoeder. — rtjth ondernam dit duk, alleen , opdat haare fchoonmoeder onderfteund , en de ftam van haaren man in wezen blijven zoude. — Dit deedt zij, zonder op haar eigen zinlijkheid, of belang, te letten, dewijl men anders eer kon verwacht hebben, dat zij den éénen of anderen jongen gezel zou hebben opgezocht. vs. 11.] En dus zijt gij waardig, mijne echte vrouw te wezen. *• J3-] Hoe edel, hoe'bedaard, hoe billijk, gedraagt zich Boas. Hij wil niemands recht bekorten, zijn' voet in geens anderen fchoen fteken, maar zo die van zijn recht afdaat, dan is hij de man. vs. 14.] Boas, die in dit alles deugdzaam en eerlijk wilde te werk gaan, hadt 'er het grootfte belang bij, dat niemand zelfs fchijn van kwaad vermoeden mogt. vs. 16.] Hoe is het enz.] Letterlijk: wat zijt gij? Zijt gij de vrouw van Boas? Is mijn ontwerp gelukt? vs. 18.  over ruth HL. 18. - TV. 1-5- i81 vs. 1*. Nu verder mets te doen] Deze raad {trekt ons ten bewijs, dat het geheele ontwerp van naömi uit zuivere beginzelen, niet een gced en eerbaar oogmerk, ondernomen is. . HOOFDSTUK IV. vs 1. D* poort] Wij hebben reeds meermaalen once'merkt, dat bij de poorten het marktplein was , waar het volk famenkwam , waar ook de gerichtszaaken werden afgedaan enz. vs. 3. Verkoopt] Of heeft verkocht. In het eerfte aeval, kon de akker genaast worden van den bloedvriend in het laatfte moest hij gelost worden. — Zoodanige akker bleef,naar »t fchijnt, aan de weduwe in zoo verre in eigendom, dat zij 'er het vruchtgebruik van hadt, doch tevens ook den akker verkoopen kon, behoudens de naasting en losfing door den naasten bloedverwant. M 5 ] Om dit gantfehe geval wel te verftaan , moet men aanmerken, dat hier twee onderfcheiden wetten famenlopen. - Vooreerst, de wet van naasting en losfing van een' erf-akker, welke moest gefchieden door den naasten bloedverwant, en ten tweeden, de wet van het pligthuwlijk, doch waartoe , eigenlijk , alleen de broeder des overledenen verbonden was. - Dit fchijnt men, gelijk wij reeds zeiden, in vervolg van tijd, verder te hebben uitgeftrekt tot den naasten bloedverwant, doch zoo, dat deze van zijn rtcht kon afftaan, alleen, hij moest dan ook tevens afzien van het naast» en losftn van den erf-akker. , [O]  I§2 KORTE AANMERKINGEN Met betrekking enz.] De zoon, die uit het huw* lijk mogt geboren worden, zou At rechtmatige erft genaara van den overledenen gerekend worden te zijn, fchoon hij op de geflachtregisters zou ftaan, als de zoon van zijnen vader , die hem verwekt hadt, gelijk wij hier, bij de uitkomst van dit ge, val, zien. vs, 6.] Men ziet ligt, dat dit een voorwendzel van dezen man is, zonder dat wij weten, welke de waare reden, die wij meer dan ééne gisfen kunnen, doch niet met zekerheid vastltellen, van deze zijne' weigering geweest is. Het zal, denklijk, dezelfde reden geweest zijn, die naömi belet hadt, om op hem haare oogen te flaan, ten einde penen man aan Ruth te bezorgen. vs. 7.] Wsnneer een broeder van den overledenen weigerde,het pltgthuwelijk te voltrekken, tromde weduwe hem voor 't gericht den fchoen uit, en fpoog hem in 't aangezicht, volgends de wet. deut, XXV. 9-, Doch die wet wordt hier niet bedoeld;. ook niet gefproken met betrekking tot het pligthuwlijk, maar ?er wordt gewaagd van eene gewoonte , die plaats hadt bij verdragen van koop, of afïïand van eenig recht, waarbij iemand zijn' fchoen uittrok, en aan den anderen gaf, ten bewijze, dat hij hem het ver* fcoehte;j of wel zijn recht, afflondt. — Wij hebben nog eene fpreekwijze, die insgelijks op zoodanige gewoonte fchijnt te doelen: In iemands fchoenen ftaan; zijn voet in iemands fchoen fleken enz. vs. 10. Gêboorte-fiad,-] Letterlijk: van de poorte üiner plaatze, Vergdijk vs. 1. vs. Ift,  ) «ver ruth IV. 12-20. 185 w. 12. Perez.] Vergelijk gen. XXXVIII. 29. vs. 14. Deszelfs «aai».'] De naam van dien coëL , door zijne nakomelingen uit dit huwlijk. vs. 16. Zette het op haaren fchoot.] En nam het dus, als 't ware, voor haar kind aan. vs, 17. obed.] Dienaar, die als geboren is, om voor zijne grootmoeder ten dienst te zijn in haaren grijzen ouderdom. vs. 20. salmaO Deze heet in het volgende vers salmon. — Doch de eigen naamen ondergaan bij de Hebreen, even gelijk bij ons , fomtijds , eene kleine verandering , in de fpelling. — Ondertusfchen denken veele Uitleggers , dat 'er in dit Geflacbtregister eenige leden ontbreken , dewijl tusfehen perez , den zoon van Juda, en david te weinig geflachten fchijnen te wezen; en dan twijfelen fommigen, of dit niet zijnen oorfprong hebbe, omdat de Affchrijvers salma en salmon verward, en daardoor de tusfehen - geflachten overgeflagen hebben. — Aan den anderen kant is het niet waarfchijnlijk, dat het geflachtregister van david zoo los zou behandeld zijn ; en als men aanmerkt, dat het mooglijk is, dat deze voorvaders van david reeds bejaard waren , eer zij kinderen, ten minften, eer zij zoonen, verwekten, gelijk Boas een man van jaaren was , toen hij ruth trouwde , en 'er van isaï , davids vader , toen david nog zeer jong was, ook ftaat , dat hij een oud man was, afgaande onder de mannen, [O 2] i sam.  ï?4 KORTE AANMERKINGEN OVER RUTH. i sam. XVJJ. 12. dan kunnen ook deze geflachten genoegzaam zijn, om deze tijdruimte te vullen. Vergelijk den Bijbel Verdedigd. IV. Deel, Bladz. 278.