01 1179 2115 UB AMSTERDAM   GESCHIEDENIS VAN GRAAF WILLEM VAN HOLLAND, ROOMSCH KONING. DOOR Mv- ] O H A N MEERMAN, VR TH EER VAN DALEM, EERSTE DEEL. 'IN 'S G RA AVENHAAGË, ByNICOLAAS van DAALEN. én MELIS WETTE R S^*""~™ MDCCLXXXIIL £'/mk   ilj VOORREDE. 1\/Ioogelyk is het veel van my gewaagd 1VJL de algemeene oplettenheid te willen losfcheuren van de belangryke gebeurtenisfen onzer dagen, en tot andere 5 die over vyfhonderd jaaren en daarboven zyn voorgevallen , terug te willen roepen: in plaats van een onafhankelyk Gemeenebeft een onderdaanig Graaffchap j in tyden, waarin alles vryheid ademt, de üaaverny der Middeleeuw ; in het volle licht der weetenfchappen de nacht der oude barbaarsheid ; onder gezuiverde begrippen van den Godsdienft de God en menfchen onteerendfte wangevoelens te willen vertegenwoordigen. 't Is waar, dat een Gefchiedenis van Willem van Holland, die door zyne geboorte aan het hoofd van dit Geweft, en door de keuze der Duitfche Vorften op den troon van het Keizerryk geplaatft wierd , my deeze taak in haaren gantfchen omvang gebiedt te bewerken. , De overweeging van derzelver hagchelykheid heeft my echter niet afgefchrikt van myn * 2 ééns  tv VOORREDE. ééns genomen befluit ten uitvoer te brengen. Het heeft eener wyze Voorzienigheid goedgedacht my tot hier toe aan het beftuur van myn dierbaar maar ongelukkig Vaderland geen deel te doen hebben. Beroofd dan wel van het genoegen van uitgebreider nut aan mynen medeburger te kunnen toebrengen: maar tevens vry van den drukkender! laft der verantwoording en vry van al de moeijelyke bezigheden en zorgen , die een Staatsampt verzeilen i meende ik den my toevertrouwden tyd niet op de onvoordeeligfte wyze te zullen aanwenden, indien ik my op de Historie , die ryke fchat van kundigheden , inzonderheid op de Nederlandfche, toeleide , en indien ik een byna onbekend doch niet minder gewichtig ftuk derzelve bearbeid aan anderen mede* deelde. Geen één onzer Graaven uit de vier eerfle Huizen heeft noch, zoo veel ik weet, hier te lande eenen Schryver aangetroffen , die zich verwaardigd heeft deszelfs lotgevallen opzettelyk na te gaan. De opftellers der Chronyken vergenoegden  VOORREDE. V den zich met het leven eener reeks van Landsheeren achter één by elkander te voegen, en vonden dan in het verhaal van fabelachtige daaden, van gevechten, van milddaadigheden aan Kloofteren be- . weezen noch meer vermaak, dan in het ontwikkelen der ftaatsgefteldheid onder de regeeringen, die zy in rym of onrym voorhadden genomen te fchetfen. Ook ontbrak het hun aan die verzamelingen van Handveften en oorfpronkelyke ftukken, die de vlyt, het geduld en de geleerdheid van uitmuntende Mannen eerll lang na hunnen leeftyd heeft uitgevorfcht, ontzwagteld en opgehelderd; en zonder de kennis van welken de Gefchiedenis niet alleen haaren kern verboren heeft, maar zelfs op losfe en onzekere gronden beruft. Toen Nederland daarna tegen Spanje opftond, en tachentig jaaren lang om alles wat menfchen het hoogfte fchatten voorbeeldeloos flreed; toen het zich tot een' vryen Staat verhief en den ketenen van een' Tyran ontworftelde: toen vergat men de voorige tyden; de pennen der grootfte vernuften rekenden geen ander onderwerp haarer beöefFening waardig , * 3 dan  vï VOORREDE. dan van gefchonden Privilegiën, van bittere wreedheid, van het ftryden voor haardfteden en altaaren, van Oranjes Vaderlandsliefde, van vereenigingen tegen .den vyand, van het afwerpen van een knellend juk te vermelden; en het GraafFelyk heftier was zoo diep in den haat gevallen, dat men in eiken Heer, die ooit over dit land geheerfcht had, eenen Filips zag. De gebeurtenisfen der ééns geveftigde Republiek in de geheele afrolling der zeventiende en den aanvang der achtiende eeuw verdienden niet minder gekend en door meefteracbtige handen der vergeetelheid ontrukt te worden. Het handhaaven der vryheid tegen binnen- en buitenlandfche aanrandingen, het fluiten van Verbindtenisfen met de machtigfte Moogendheden van Europa, de fchoonfte overwinningen ter zee, het blyven ftaan zelfs aan den rand van een' afgrond, het voortbrengen van uitneemende verbanden , de roem van geheel de waereld door geacht, gevreesd en gevierd te worden : was zekerlyk een vleiender flof voor een' Hiftoriefchryver, dan zich met daaden van overlang geflorven Vorften bezig te houden  VOORREDE. vij den. Laater voorvallen zyn noch niet ryp voor de Gelchiedenis; en zo er iemand ooit zich het treurig werk zal willen opleggen van een' verzwakten en naar zyn' ondergang fnellenden Staat met de waare verwen aftemaalen, zullen toekomende Gemeenebeften uit Nederland kunnen leeren, dat weelde en zedenloosheid, dat partyfchappen en eigenbelang ook het hechtfte gebouw eener regeering aan gruis kunnen doen vallen. De bedryven onzer Graaven, die dan alleen noch onbehandeld zyn overgebleeven, doorloopende, bepaalde ik my byna terftond tot Willem den tweeden. Jk vond den korten levensloop van deezen zynen onderdaanen te vroeg ontrukten Landsheer zoo vol weetenswaardige omftandigheden , en van zoo veel aanbelang voor dit Geweft , dat niet alleen geen zyner voorgangeren, maar de weïnigfteri zyner opvolgeren zelfs in 't één en ander by hem te vergelyken zyn. Ja ons gantfch tegenwoordig Staatsgeftel, hoe vreemd dit ook mooge luiden, vindt deszelfs grondflag in zyn beftier: terwyl de oudfte onzer Hollandfche fleden door * 4. hem  fWJ VOORREDE, hem het eerft tot den rang van vrye fte? den verlieven zyn, en terwyl hy begonnen heeft die Keuren en Privilegiën uit te deelen, om welker vertreeding door de Bourgondifche en Ooflenrykfche Graaven men eindelyk de Alleenregeering heeft weggeftreeden. Verfcheiden inftelIwgen, ftichtingen en rechten , die noch heden in weezen zyn of naargekomen worden , hebben daarenboven hunnen oorfprong aan Willem te danken. Het kan dan ook na zoo veel eeuwen zelfs niet onverfchülig zyn een' Heer te be^ trachten, wiens nagedachtenis nimmer behoord had te verflauwen; en zo al de ontwikkeling van Hollands ouden ftaat ons menigmaal met de. dienflbaarheid en de onkunde onzer Voorouderen mocht deernis doen hebben, klimmen daardoor de voorrechten van allerlei aart, die wy thans genieten,(lechts op een' des tehoogeren prys. Doch de heerfchappy over Duitfchland maakt het leven van deezen Graaf boven al aanmerkelyk, en ook buiten de grenzen van ons Vaderland van gewicht. Zoo gW eene Monarchie,, met zoo veeie Vor~  VOORREDE. is Vorften aangevuld, in twee partyen gefplitft te zien; de liften van een' heerfch-, tuchtigen Paus te zien gelukken om een' Koning zyner fchepping die plaats te doen bekleeden, die een geheel geflacht van Keizeren na elkander vervuld had ; dien Koning, indien niet vreedzaam en langduurigjtenminften rechtmaatig en alleen , op 't laatft te zien regeeren en fchikkingen vol van wysheid maaken; de diufterfte tyden van het Ryk door den fakkel der Gefchiedenis verlicht te zien: dit alles heeft een onbetwiftbaar recht op de aandacht van eiken beminnaar der ftaat - en menfchenkunde; te meer daar ook in Duitfchland het bellier van Koning Willem een veld is, dat niemand tot op dit pogenblik toe heeft poogen te houwen (a). Dan, (a) J. P. von Gundlinqs Gefchichte und Thaten Kayfer Conrads IV. wie auch Kayfer mihelms, Berlin 1719, 8y0, een werkje dat üechts eenige bladzyden vervult en weinig meer dan een uittrekfel uit Matthjeus Parxs iensis is, komt hier in geen de minfte aanmerking. * 5  X VOORREDE. Dan, hoe groot ook het aanbelang der zaaken, die dit werk bevat, noch heden zyn mooge: is het er echter ver van daan, dat ik met het bedekte oogmerk de pen zou hebben opgevat, om onder de huifels van oude gebeurtenisfen myne denkenswyze omtrent tegenwoordige open te leggen, of in het goedkeuren, gispen en beóordeelen van voorige daaden over nieuwere vonnis te vellen. Ik heb aan het befchryven van Willems bewind gedacht, toen Nederland noch in het vol bezit van vrede, voorfpoed en al zyne zegeningen was; en ik leef onder de befcherming myner wettige Overigheid veel te gelukkig , dan dat ik, door verhandelingen'daar toe gefmeed, my ongeroepen in haare beraadslagingen zou willen indringen , en van het noodig onderricht beroofd de billykheid haarer befluiten in twyffel zou willen trekken. Mocht my evenwel al werkende de voortgang zelve der zaaken , die ik verhaalen moeft, genoopt hebben van iets te boek te ftellen , hetgeen op onzen tyd toepasfelyk tot een leerzaam voorbeeld of eene nuttige les kon verfoeien (en de Hiftorie heeft immers geen  VOORREDE. W geen ander doel!) zoo zal ik ver van my dit te verwyten, veel eer verheugd Zyn tot de vermeerdering van het heil myner landsgenooten eenige aanleiding te hebben gegeeven. Indien het aan een hooger beftier met behaagt myn ontwerp te verydelen , is dit en een volgend Deel beflemd om de lotgevallen van den Koning en den Graaf ten einde te brengen, en de openbaare ftukken tot zyne regeering betrekkelyk, voor zoo ver zy onuitgegeeven zyn, met eenige ophelderende plaaten te vertoonen; terwyl een derde Deel eene Gelchiedeni's van Zeden, Weetenfchappen, Rechten , Godsdienft, Koophandel en andere merkwaardigheden onder zyn bewind , in Duitfchland zoo wel als in Holland, bevatten zal. Gelyk men na eene uitgebreide landftreek van den top eenes bergs op ééns overzien te hebben, dikwyls verlangt om enkele gedeeltens derzelve van naby te befchouwen: 't zy alle de kronkelingen eener rivier, die het oog van boven niet volkomen kon volgen; 't zy alle de ftraaten en gebouwen eener ftad, waarvan men  xir VOORREDE. men in 't verfchiet flechts de torens ontdekte; 't zy alle de uithollingen van een vruchtbaar dal, 't welk op een' aftand met blauwe dampen overtrokken icheeneven zoo veel genoegen geeft het, na dat men in een kort bellek de Staatsafwisfelingen eener Natie by elkander Jieeft aangetroffen en byna te gelvk omvademd : dan ook byzondere tydperken met nauwkeuriger oplettenheid te overweegen , op elke omflandigheid gade te Haan en zich geheel in zulk eene eeuw te verplaatfen. Hier van heb ik in dit werk eene proef willen neemen. Meer dan ééns heb ik evenwel geaarzeld of ik van iedere regeeringsdaad des Konings die my bekend was geworden , ook van de weinigbeduidendfte, gewag zoude maaken. Dan, ik vond, dat er niet veele Gift- of Leen of Verkoop- of Ruilingsbrieven , door Willem vervaardigd, zyn overgebleeven, uit welken zyne lotgevallen niet op de eene of op de andere wyze licht ontvangen ; ik vreesde dat er door dezelven weg te laaten een al te groote gaapmg in fommige gedeeltens van zyn leven  VOORREDE. xni ven ontftaan mocht; en ik bepreep, dat het aangenaame fomtyds aan het nuttige moet worden opgeofferd , en dat het geen in de Hiftorie van een' Karel V. of een' Lodewyk XiV. ondraagchelyk zyn zou, by den minder bekenden Vorft, dien ik my tot een onderwerp gekoozen heb , fchier noodzaakelyk wordt; Een ryk voorziene Bibliotheek , door mynes overleeden Vaders kundigheid en zorg by één vergaderd, en de vriendelykheid van verfcheiden zoo aanzienlyke als geleerde Mannen, die my tot hunne boeken of oude papieren den toegang verleend hebben, heeft my in ftaat gefteld eene onderneeming ten uitvoer te brengen , die zonder het doorbladeren van ver de meefte Hiftorifche en Diplomatifche werken, welke de dertiende eeuw beroeren, niet anders dan gebrekkig kan uitvallen. De verzameling van boeken, die het Staatsrecht en de Gefchiedenis van Duitfchland bevatten, en zyner Doorl. Hoogh. toebehooren , heeft voor my open geïtaan, en de Heer Secretaris Cheliüs heeft my alles , wat  Xiv' VOORREDE. wat onder dezelven tot myn ontwerp betrekkelyk was , op de verbindendfte wyze ten gebruike medegedeeld. Uit de fchoone Bibliotheek van den Heer Griffier Fa gel. heb ik insgelyks eenige onontbeerlyke werken bekomen. Een Gunftbrief van Koning Willem en een ander van zyn' Broeder Floris, beide door den druk noch niet gemeen gemaakt, zyn my door den Baron van Wassenaer Heer van Spanbroek en den nu zaligen Hofprediker Royer minzaam ter hand gefteld.^ Aan den Heer Profesfor Kluit ben ik een groot getal onuitgegeeven ftukken verfchuldigd: terwyl zyn Hooggel. van alles wat hy aangaande die regeering op de Leenkamer deezer Provintie , op zyne Brabantfche reizen en door briefwisfelingen by elkander had gegaard , my niets heeft onthouden. Ook de naamen van twee buitenlandfche Geleerden mag ik met geen ftilzwygen voorbygaan : De Heer Archivarius Meyer te Aken, door het opltellen eener Hiftorie zyner Vaderlyke ftad vermaard, heeft my eenige Handreften en Pausfelyke Bullen  VOORREDE. Xv Bullen van dien tyd , die hy eerfl: in volgende Deelen "van zyn werk het licht meende te doen zien, tot het volvoeren van irtyn oogmerk toegezonden. En de Heer Putter, Geheime Raad van Juftitie en Profesfor op de Göttingfche Hooge Schoole heeft zich niet willen onttrekken van uit boeken, hier te lande geheel onverkrygbaar, my uittrekfelen te doen toekomen. Aan deezen allen , en aan de geenen, die verder tot het bereiken van myn doel hebben medegewerkt, betuige ik mynen hartelykften , welmeenendllen dank. De ftreelende zelfsbewuftheid van hunnen medemenfch verplicht en de weetenfchappen te hebben helpen bevorderen zy hunne belooning ! terwyl ik van myne zyde elke gelegenheid om hun myne erkentenis met meer dan woorden te bewyzen, gretig zal aangrypen. Over de uitvoering van myn1 arbeid komt het vonnis ftryken niet aan my maar aan anderen toe. Leven en ziel aan het verhaal van gebeurtenisfen by te zetten; alles wat de Wysbegeerte diepzinnigs,de Oordeelkunde fchranders hebben in de Gefcliiedenis in te voeren j te dringen in de  XYt VOORREDE. de fchuilhoeken van het menfchelyk hart j de geheimfte dryfveeren der daaden op te fpeuren; zyn' ftyl door mannelyke welfpreekenheid te veredelen; over de aandacht zyner leezeren een onbeperkt gezag te voeren: is het onnavolgbaar talent van een' Hume en een' Robertfon. Met waarheid , nauwkeurigheid en gezond verftand, in zuivere taal begreepen, kunnen geeften van laager vlugt volftaan. My geeft een eerfte beproeving myner krachten een byzonder recht op de toegeevenheid van het Algemeen; en zo immer de Critiek van haare ftrengheid iets los mag laaten: zoo is het wanneer zy Schryveren ontmoet, die zich op byna nooit betreeden paden begeeven durven, en door dezelven zich poogen een' weg te baanen. Den i Sept. 1783. INHOUD  INHOUD VAN HET EERSTE DEEL. EERSTE BOEK. Van den dood van Floris IV. tot de Verkiezing van Willem tot Roomfcli Koning. Jury 1235 — O&ober 1247. I. T)ood van Floris den Vierden. II. Inwendi- ^ GE ge-st L.DHEID VA NT HOLLAND OM deezen tyd. Uitgejlrektheid vanhet Graaffchap. III. Natuurkundige (laat van het zelve. W. Holland een gedeelte van het Duitfche Ryk en aan de Keizeren onderworpen en leenroerig. V De Graayen de eigentlyke Landsheeren. Hunne huldiging. VI. Hunne regeeringswyze. VU. Adel. VIII Vrym o f Welgeborenen. IX. Dienftbaaren X. Steden. XI. Wetgeevende macht der Graaven. XII. Hunne Gerichtsoeffenende macht. XIII Hun recht om belaftingen op te leggen. XIV Van munt te Jlaan. XV Van oorlog, vrede en verbonden aan te gaan, en wyze van oorloogen te land en te water. XVI. Staat der Kerke hier te lande. Geeftelyke macht van den Bisfchop van Utrecht XVII. Van den Aartsbisschop van Keulen. XVIII. En van deil Paus. XIX. Staat des Hollandfchen Koophandels. XX. BtTREKKING VAN HOLLAND TOT ANDERE NeDERLANDSCHE en EüROPiEISCHS Staatën. Tot het Graaffchap Vlaanderen. XXI. lot het Hertogdom Brabant. XXII. Tot het Sticht van U-  xviij Inhoud van het treek. XXIII. Tot het Graaffchap Gelder XXIV. Tot Engeland. XXV. TotFrankryk XXVI. Deel., dat de Graaven van Holland in de gefchillen tusfchen de Keizeren en Pauzen genomen heiben. — Ï2?5. XXVII. Willem II. wordt Graaf vanHol. land. XXVIII. Hofhouding te Leyden. XXIX. Befchryving van Graaven naafte bloedverwandten. XXX. Voogdy des Bisfchops van Utrecht en van zyn' Broeder 'Willem onder hem. XXXI. Willem beleent Heer Willem van Stryen met 6 Ponden 'sjaars uit den Geervlietfchen tol. 12^7. XXXII. Hy doet eene ruiling van goederen met de Rymburgfche Abdy. XXXIII Koenraad IV. in Z-ynes Broeders plaats tot Roomfch Koning gekromd. 1238. XXXIV. Willem onder (leunt den Graaf van Kleef tegen den Aartsbisfchop van Keulen. Hy Jïerft. XXXV. Boudewyn Graaf van Bentheim wordt Voogd in zyne plaats. 1240 XXXVI Hy doet met Willem van Teylihgen eene uitfpraak over meenighedeh in Zeeland. 1241. XXXVII. Graaf Willem wordt meerderjaarig. XXXVIII. Hy 'geeft de Kerk van Valkenburg aan de Duitfche Order. 19.42. XXXIX. Hy fchenkt jaarlyks een Aam Wyn aan de Abdy van Bern., XL. Hy verklaart eenjluk lands, dat hy verkocht had, vry van bedyking. XLI Hy verandert een leen van Dirk van Oejlgeefl in eigen goed. 1243. XLII. Hy fchenkt met zyne Tante Richardis, dë botermaat te Delft aan de Rynsburgfche Abdy. 1244. XLHI. Hy verkoopt zeker Moer- en Veenland aan eenige Vafallen. 1245. XLIV. Hy voorziet Haarlem van Privilegiën, 1246. XLV. Hy flaat aan de Abdy van 'Si. Michiel ie Antwerpen eene Visfchery af. XLVI. Hy voorzie t Delft van Privilegiën. XLVII. En ontflaat de Burgery aldaar van dé Landwinning.' XLVIII.Hy verkoopt een' buitengors in Zeeland  Eerste Deel. XIX land aan eenige Edelen. XLIX. Hy veoorziet 'sGraavenzande van Privilegiën. L. De Land. graaf van Thuringen wordt tot Roomfch Koning gekooren. LI. Vlaanderen en Henegouwen worden aan de tweederlei Zoonen der Graavin toegeweezen. LIL De Graaf geeft eene bepaalde tolvryheid aan de Afflighemfche en eene andere vergunning aan de Rymburgfche Abdy. Huwelyk van zyne Zuftcr Adelheid met Jan van Avennes. TWEEDE B Ö E K. Van de Verkiezing van Willem tot Roomfch Koning tot na zyne Krooning. Óaober 1247 — November 1248. 1247. I Dood van den Roomfch Koning Hendrik van Thuringen. II. De Duitfche Kroon wordt door den Paus te vergeef'sch aan verfoeiden Vorften aangebooden. III Graaf Willem neemt dezelve aan. IV. En wordt te Woeringen tot Roomfch Koning verkoozen. V. Staat van het Dunschë Ryk om deezen tyd. Grenzen. VL Zeden en Weetenfchappen. VII De Keizer. VIII. De Ryksfienden , .inzonderheid de Keurvorflen en hun werk. IX. Ryks- en Hofdagen. X. Regeeringswyze der Vorften. XI Edelen. Miniftenales en Lyfeigenen XII. Steden. XIII. Leenrecht XIV. Recht van oorlog, vrede en verbonden. XV. Wetgeevende macht en Rechten. XVI. Gerichtseeffenende macht. XVII. Recht van belajlingen. M ** 2 XVIII.  xx Inhoud van het XVIII Muntrecht XIX. Godsdienft. XX. Koop. handel. — XXL Willem wordt te Keulen tot RU. der gejlagen en deelt daarop den Graaf van HoU ftein dezelfde waardigheid mede. XXII Te°enpwty en aanhang des Konings. XXIII Hendrik van Gelder totBisfchopvanLuikverkoozen XXIV. Hy en de eerfte Aartsbisfchoppen van Duitfchland ontvangen Willem in hunne (iaaten. XXV. De Paus fehryft eenige brieven over 's Konings verheffing en zoekt deszelfs aanhang te verjierken. XXVI. Willem begint het beleg van Aken en Keizer sweerd. Omftandigheden van Koenraad en Frederik om deezen tyd. XXVII Hy bejlift denftryi over eene Tiende tusfchen de Abdy van Middelburg en de erfgenaamen van Simon van Zandyk. 1248. aXVIII, Hy verleent een* nieuwen Gunftbrief'aan het Duitfche Huis. XXIX. Dood van den Hertog van Brabant. XXX. Willem verleent een' Gunftbrief aan het Kloofter Harkenrode XXXI Hy heveftigt de voorrechten der vrye Ryksftad Duisburg XXXII. Hy bevrydt eenig land van het Xloojter Bethlehem van heirvaart en belafiingen. vyvVtÏ' Hy v00rziet Zwikzee van Privilegiën. XXXIV, Hy beveelt de Abdy van Bern in de be. fcherming des Hertogs van Brabant. XXXV. De Bisfchop vnn Metz en de Hertog van Lotharingen gaan over tot zyne party. XXXVI. De Koning ver^rpandt Duisburg aan Wouter van Limburg. XXX^II. Hy bekrachtigt de rechten van het Graaffchap Bergen. XXXVIII En bewyjieene gunfl aan tiugo van Rietwyk. XXXIX. De eigentlyke belegering van Aken begint. Koenraad wordt door zyne Zwaabfche onderdaanen geflagen. XL. Middelen van den Paus om die belegering (lerk voort te zetten. XLI De Koning verpandt Nymegen aan den Graaf van Gelder. XLII. Hy verkoopt een openbaar gebouw te  Eerste Deel. xxi te Zierikzee en doet eene gift van Tiendens aan de Abdy Biezelingen. XL1II. De Gr-aavinvan Vlaanderen dwingt den Koning en zyrf Broeder om aan het Verdrag van Hedenzee te voldoen. XLIV De Koning beve(ligt de bezittingen der Abdy Rofenthal. XLV Hy beleent den Bisfchop van "onftantzfchoon afweezend met de Regalien. XLVL En fielt enen Stadhouder aan over de Lombardie. XVLU Zyne vrienden zoeken zyne zaak te bevorderen. XL VIII. Verhaal van de belegering en overgave van Aken. XLIX. De Koning bekrachtigt de voorrechten van die flad. L. En 'oet zyne plechtige intreede in dezelve , bewilligende teffens in een verzoek zyner Tante Richardü. LI De Krooning. LIL Plechtig Hof De Friefen krygen hun affcheid en worden door Willem bevoorrecht- LUI. Hy beleent den Graaf van Gelder met den tol van Lobec. LIV Hy geeft een' Gunflbrief aan den Abt van Egmond LV. By fielt Willem van Rickei aan tot Abt van St. Truien. LVI Hy zet den Abt van Stablo af. LVIL Hy verwerft by den Paus eene nieuwegunft voor Aken. LV1II. Des Konings Raad. DERDE BOEK. Sedert de Krooning van Koning Willem tot den dood van Keizer Frederik II. November 124.8 — December 1250. 1. De Koning trekt weder voor Keizersweerd en gebiedt die van Nymegen Graaf Otto van Gelder voor Heer te erkennen. II Koenraad wordt door ee* * 3 nige  kmj INHOUD VAN HET nige geeftelyke Vorjien gejlagen. De Keizer is in Italien even ongelukkig. III. Avenues, door Willem cnderjleund, dwingt zyne Moeder tot een voor haar nadeeligen vrede. IV Floris bekrachtigt zynes Broeders Gunftbrief aan den Abt van -'igmond. V. De Koning verkoopt land onder Valkenburg. VI En fchenkt een' Gunftbrief aan de Abdy van St Maria van Thofen. Vil. Keizersweerd geeft zich over. VIII. De Aartsbisfchop van Keulen en Willem van Brederode worden met de landgoederen fremonia en Reesveld beloond. 1249. IK. Broeder Albert onthaalt den Koning te Keulen. X. Willem gebiedt zyn' Broeder de Vion-echten van Hendrik Buffels te handhaaven. XI Inwydiug van de St. Kuniberts-Kerk ie Keulen. XII. De Koning wordt te Utrecht burger en neemt den Graaf van Goor gevangen. XIII. Hy koopt aldaar den grond tot een nieuw Kloofter voor de Pr. dikheeren XLV. En verfchynt in Holland. XV De meefieplaatfen langs den Rhyn en Moefelerkennen hem. Ingelheim wordt belegerd. XVI. De Koning doet den eed van trouw aan den Paus- XVIt. Stryd over de opvolging in het Hertogdom Oofienryk'. XVIII Friburg erkent den Koning. De Boheemfche Geeftelyken gehoorzaamen zynen bevelen. XIX. Hy beleent den Burggraaf Frederik van Neurenberg met eenige goederen in Bourgondien. XX. En Wildgraaf Emicho den jongen, onder zekere Voorwaarde met land m de Elf afs. XXI. Dood van den Aartsbisfchop van MayntzendenBisfchopvan Utrecht. Gozewyri van Amfiel in de plaats des laatflen verkoor en XXII Ingelheim geeft zich over. XXIIÏ. De Aartsbisfchop van Keulen tot Aartsbisfchop van Mayntz verkooren: doch door den Paus verworpen. XXIV. Willem verklaart op een\ Hofdag te Mayntz het GraafJchap Namen op Avenues terug gevallen. XXV. En (iaat  Eerste Deel. xxhj [iaat de landjireek Garviach in Schotland aan denzeiven en zyne Gemadin als een huwelyksgoed af. XXVI. Hy geeft aan Aken het recht om voor een' tyd zich zelve van Wetten te voorzien. XXVII Hy verwerft voor het Kapittel der Marienkerk te Aken en voor het Sticht van St.Mmon en Judas te Goslar gunflen van den Paus. XXVIII. De nieuwe Bisfchop van Utrecht wordt afgezet en Hendrik van Vianden in zyne plaats verhoren. XXIX. Willem geeft Duinen en eene bepaalde ontheffing van laflen aan het Kloofter Hemelspoorte. XXX. En herfielt de Abdy van Hohenburg in 't bezit van de Collatie aan zekere Kerk. XXXI. Chrifiiaan tot Aartsbisfchop van Mayntz verkooren. XXXII. De Koning trouwt zyne Zufler Margaretha aan Herman Graaf van Hemeberg uit en geeft haar een huwelyksgift. XXXIII. Koning Koenraad behaalt eenig voordeel ever Willem. XXXIV. Brief van Sicco Sjaardama aan Willem overwoogen XXXV. De Koning bevoorrecht het huis van Fiefchi. XXXFL En beleent Thomas van Fogliano met de (leden Cervia en Bertinoro. XXXVII. Rampen des Keizers in Italien. XXXVIII. De Hertog van Beyeren wil zyne zy de niet verhaten- Staat van het Bisdom Pasfau. ra50. XXXIX. Willem geeft Tiendens aan het Loosduinfche Kloofter. XL. Hy is in Zeeland by zekere fchenking tegenwoordig. XLT. Hy beflifi eene oneenigheid tusfehen de Middelburgfche Abdy en Simon van Soubburg ten voordeele der eer(le. XIII. Hy geeft aan Dordrecht eene bepaalde vryheid van tol. XL III. Hy verkoopt land in Schouwen. XLIV. Hy begint den bouw van een prachtig Hof Oorfprong van 's Graavenhaage. XLV. De Koning woont te Luik de inwyding van een Altaar by. XLVI. Hy her■ haalt  xxiv Inhoud van het Eerste Deel. haalt zynen Gunftbrief van 1246 aan de AfflU ghmfche Abdy. XLV II. Hy geeft aan den Abt van St Truien het rechtsgebied over eenige Dorpen te leen. XLVIll. De Legaat Bisfchop van Albano bewerkt te Brusfel eene bemiddeling tusfchen den Koning en de Graavin van Vlaanderen. XLIX. De Koning geeft vryheid van tol aan het Kloofter van St bernard. L. Hy bepaalt nader de gift aan Willem van Brederode te voeren gedaan. LI Hy geeft een' Gunftbrief aan de Jtad Mayntz. LIL De Keizer is voorfpoediger in halten. Willem doet Eccelinus van Romano in den Ban , en wyft zyne goederen aan deszelfs Broeder Albericus toe. LUI. Hy beveftigt de voorrechten van het Kloofter St. Gislain. en neemt het in zyne befcherming. LIV Omjlandigheden van Koning Koenraad om deezen tyd. LV. Dood en Caraclter van Keizer Frederik. GESCHIEDENIS  GESCHIEDENIS VAN GRAAF WILLEM VAN HOLLAND, RO 0 MS C H KONING. EERSTE BOEK. Van den dood van Floris IV. tot de Verkiezing yan Willem tot Roomfch Koning. July 1235—Otiober 1247:" Floris de Vierde , Graaf vari Hoiland, had pas den ouderdom van yyf en twintig 1 jaaren bereikt. Moedig van aart, welgevormd , van leden, volleerd in den wapenhandel eri " in al de ridderlyke öeffeningen, die in zyné eeuw het hoofdwerk uitmaakten Van eenë Vorftelyke opvoeding; had hy In meer dari één gevecht reeds blyken van onveffchrokken dapperheid gegeeven, en zich, door eene behendigheid in de Steekfpellen, die haar gelyken riiet had, de toejuiching en bewondering van een ieder verworven. De regeering van zulk een Vorft kon fchitterend worden eh de natie met roem overdekken: doch zy beloofds I. Deel. A Ka# i. )ood 'an FIoj is den /icrdeüi  2 Eerste Boes. haar zoo weinig ruft als weezentlyk en duuf zaam geluk. Zy wierd intusfchen op 't onver wachtfte en op de wyze , die men het aller* minïïe vreesde, plotfelylc afgebroken. Terwvl hy binnen een fteedje van Pieardie, in één dier Spiegelgevechten, die hy zoo zeer beminde, alle poogingen, om de overwinning te behaaJen, aanwendt en al zyne kunft ten toonfpreidt; verbeeldt zich een Edelman dier landftreek, die het Steekfpel zelve had aangelegd, uit eenige gezegdens zyner gemaalin, dat zy den jongen * Joris meer geneegentheid toedroeg dan haaren afgeleefden echtgenoot; valt daarop met fom mige zyner vrienden den Graaf, die niets kwaads vermoedde, op het lyf en brengt hem om. Een zoo zwarte daad, waarin de rechten der gaftvryheid der eer en der natuur gefchonden wierden, bleef echter niet ongewroken: Dirk, Graaf van Kleef, doorfok den jaloerfchen Ridder. Het Jyk van Floris wierd naar Holland gevoerd en te Rynsburg begraaven; En Willem, de ©udfte van vier kinderen, die hy by zyne wederhelft Mathilde van Brabant gewonnen had, volgde hem, als veertiende Graaf van Holland en de tweede van zynen naam, in de regeering op O}. 5 De O) Over den tyd en de onhandigheden van Flo ns moord zie de noot van den Heer Huydecoper 0p Mehs ttok* II. 49. vergeleeken met Wagenaak Vad uw. u. 374- Het is volkomen onverfchillig, 0f dit op den 19 jHly des jaars 1234, dan op deruelfden dag te  EïRSTE BOKK. § De lotgevallen, het landsbëftier en de dabden van deezen Vorft, die het ons oogmerk is in dit werk af te maaien, zullen een helderder licht ontvangen, wanneer wy den inwendigën ftaat van het Graaffchap, toen Willem er met de hoogfte waardigheid bekieed wierd , en de betrekking, waarin het tot andere Nederlandfche en Ëurop). Naar de zyde van het Sticht van Utrecht waren Mydrecht, Swammerdam, Ten Bufch en dus de geheele Amftel. ftroom, in Adaas leeftyd, de grenzen (c); en de rivier Striene fcheidde toen het Graaffchap van het Hertogdom Brabant af (d). Doch het was in 't eigentlyke Holland niet alleen, dat door onze Graaven gezag wierd geoeffend: ook Zeeland beöofter Schelde, dat is al het land, 't welk tusfchen deezen ftroom en de Bomisfe, een water dat Voorn van Putten afzondert, gelegen is, gehoorzaamde aan hunne bevelen. Het land van Voorn, fchoon het fomtyds aangemerkt wierd als een Heerlykheid op zich zelve, maakte evenwel zoo zeer een gedeelte daar van uit, dat de Heeren van Voorn federt het midden der twaalfde eeuw altyd tot Burggraaven van Zeeland wierden aangefteld, en 00 Ibïd. T. 1. P. I- ?. 46, 55, « Kluit T. I. P. If. p. 277,  Eerste Boek. f werpen van hoogtens, tot welke zy veilig de toevlucht konden neemen. Doch men ondernam al vroeg om aan dat woedend element zyne macht te betwiften : Door het graaven van eene menigte grachten leerde men de rivieren, waar zy hun overtollig water voortaan moeiten loozen, en door het oprichten van dyken, langs dezelve en naar de zyde der zee , dworg men den Oceaan en de ftroomen hunne grenzen niet meer te overfchreeden, en de geploegde akkeren en vruchtbaare weilanden te eerbiedigen. Een groot gedtelte van Holland was op den tyd, waarvan wy handelen, reeds bedykt, Een aantal rivieren en grachten doorkruiften elkander bym voor eiken voetfbip. Doch Weftfriesland bleef noch een famenftel van binnenlandfche rivieren en eilanden. De oproerigheid der ingezetenen verhinderde de Graaven die fchikkingen tot welzyn des lands aldaar te kunnen beraamen en uitvoeren, die het geluk hunner overige onderdaanen zoo krachtdaadig bevorderden. En inderdaad het was geen gering gedeelte van het werk onzer Vorften, om op den waterftaat van Holland éen waakcnd oog te veltigen. Het onderhoud der dyken, het leggen van.fluizen, - en alles, wat tot het afweeren der overftroo-, mingen zyne betrekking heeft, wierd het geduurige voorwerp hunner oplettenheid,- en gelyk verfcheiden oneenigheden met het Sticht van Utrecht over de waterloozing ontitonden; zyn er ook in meer dan één verdrag tusfchen den Bisfchop en den Graaf, zelfs nog kort eer WilA 4 lem  IV. Koliam een ge deelte van he Duitfch Ryk, e aan de Keizefen ondenvorpen en leenroe (*) Zie den brief van Herman Bisfehop van Utrecht vaa 1155 by Kh/it in Cetf. pfyi. p. ié7„ $ J$ersteBqex. lem het beftier in handen kreeg, hier omtrent; de nauwkeurigfte bepaalingen gemaakt. En daar de naam van Heemraaden hier te lande reeds in het midden der twaalfde eeuw in echte Hukken voorkomt («), fchynen er al vroeg beampten geweeft te zyn, dien over eene zaak van zoo veel belang het opzicht was aanbeyoolen. Holland behoorde thans, gelyk noch eeuwen 1 daarna tot het ligchaam des Duitfchen Ryks, en erkende de Keizeren voor opperfte gebiederen en Opper-Leenheeren. De eerfte Frankil fche Koningen, en inzonderheid Karei de Groote, hadden het door de wapenen t' ondergebracht en in hunne uitgeftrekte Monarchie ingelyfd. . De iph'tfing van dit Ryk onder Kareis opvolgeren had ook Holland, door eene aanzienlyke rivier doorfneeden, meermaalen van één gerukt en aan verfchillende Vorften doen gehoorzaamen. Het gedeelte, dat ten Noorden des Rhyns ligt ,daar zich die ftroom by Katwyk in de zee placht te ontlaaden , viel fteeds den Ooft-Frankifchen of eigentlyken Duitfchen Koningen te beurt: doch die geheele ftreek, die door den Rbyn en de Schelde wordt inge. flooten, was onder Lotharingen begreepen en wierd, gelyk dit gantfche Koningryk, dan eens gpqr byzondere Vorften geregeerd, dan door de  Eerste Boek. 9 de opperhoofden van het Franfche, dan door die van het Duitfche Ryk bemachtigd. De laatfte behielden eindélyk de overhand: Lotharius, Koning van Frankryk, wierd tegen het eind der tiende eeuw gedwongen zyn recht op Lotharingen aan Keizer Otto II af te ftaan. En federt zyn de poogingen om den Roomfchen Keizeren deeze bezitting te betwiften , zelden in 'twerk gefield en vruchteloos uitgevallen. Holland geraakte dus, van toen af aan, ook wederom onverdeeld onder hunne heerfchappy; en fchoon zy Neder - Lotharingen, waar dat Graaffchap toe behoorde, onder den naam van een Hertogdom te leen uitgaven: onttrokken zich echter de Hollandfche Vorften zoo veel en zoo fpoedig zy konden aan het gebied deezer Lotharingfche of, gelyk zy daarna genoemd wierden, Brabantfche Hertogen, en vonden het edeler en vryer onmiddelyk den Keizeren onderworpen, dan onderdaanen van onderdaanen en Leenmannen van Leenmannen te zyn. ' ^ , Het was er echter ver van daan, dat deeze opperhoofden des Roomfchen Ryks hier te lande die onbegrensde macht meer oeffenden, die Karei de Groote en de Keizers van den Carolingifchen ftam geöeffend hadden: de Graaven, welke over de byzondere geweften hunner Mo•narchie het gebied voerden, waren toen flechts Stadhouders, die uit hunnen naam de gerechtigheid handhaafden ; voor hunne fchatkift de laften, den onderdaanen opgelegd, heften; in A 5 hunne  io eeb.ste Boek. hunne oorlogen de ftrydbaare mannen van het Graaffchap aanvoerden; door hen wierden aangefield en afgezet, en hun alleen verantwoording fchuldig waren. Allengskens echter begonnen deeze Vorften naar meer gezag te haaken en hunne eigen grootheid op de puinhoopen der Keizerlyke rechten te bouwen. Den grondflag van hun gevaarte lelde de onafgebroken opvolging eenes Zoons in het Graaffchap zynes Vaders, welke, al vroeg in Duitschland mgekroopen, onder de zwakke regeering van !?t wa?meenffierd' enin Holland* van Dirk J. af aan beftendig heeft plaats ge- IIT^V aanhoudende oneenigheden tusfchen de Keizeren en den Pausfelyken ftoel, de mwendige verdeeldheden van het Ryk de machteloosheid van verfcheiden beheerfcheren deszelfs om hunne voorrechten tegen de ftoute aanmaatigmgen hunner Vafallen te handhaaven voltooiden dit werk. Van zulke Vorften, die den Keizeren aankleefden en ze tegen hunne vyanden hielpen verdedigen, moeft de aanhouden de trouw door herhaalde Gunflbrieven gekocht worden , in welke akker op akkfr, andgoed op landgoed, dan in eigendom, dan te leen dan met, dan zonder rechten uit de Keizerlyke Domeinen wierd weggegeeven ™ "nWfchaettde maCht fhan en T" ^ * ^ ™nt * laan en alles, wat oorfpronkelyk den Landsheer en niemand anders toekwam, den Vorften wierd opgedraagen, niet meer om dit 4 Ste-  Eerste Boek. ii .Stedehouders, maar uit eigen hoofde uit te oeffenen en te genieten. Doch wat de Keizers ook mochten fchenken , de opperheerfchappy over de Vorftendommen van het Duitfche Ryk bleef altoos in hunne handen, en zy behielden zich byna in eiken Gunftbrief de hoogfte macht en het recht van opperbevel over het geen zy uitdeelden voor. En dit heeft in de twaalfde en dertiende eeuw die zonderbaare gefteldheid van Duitschland doen gebooren worden, waarvan men de flauwe overblyffels nog heden befpeurt: dat de menigvuldige Vorften des Ryks de wezentlyke Landsheeren en Regeerders hunner Vorftendommen zyn, en dat zy echter den Kei. zer als hun hoofd en 's lands hoogften beheerfcher eerbiedigen. In eene vroegere verhandeling O) heb ik in 't breede aangetoond en met bewyzen geftaafd, dat alles, wat tot nu toe omtrent Duitschland in 't gemeen gezegd is, ook in Holland zy waargenomen. Thans meen ft dus te kunnen volftaan met de zaaken alleenlyk op te noemen. Geduurende de geheele middeleeuw zyn de Keizers als Heeren van dat Graaffchap aangezien en gegroet. De Rykswetten en de ftrafFen, waar door men het gezag derzelven deed klemmen, waren er van kracht. Het geweft moeft het zyne toebrengen tot (a) Bejolutione vinculi, quod olim fuit inter S, R. I. & Belgii faderati respublicas. Lugd. B. 1774.  12 Eerste Boek. tot de faften des Ryks en tot de Keizerlyke fchatkift. In de Gerichtshoven, hoe weinig de Keizers hier in der daad ook te gebieden hadden, wierd echter op veele plaatfen het recht uit hunnen naam gefproken. Van de Vonnis' fen der Graaven konde men zich, op de beflisfing der Rechteren beroepen, die onmiddelyk van 's Keizers wegen de vierfchaar fpanden. Wiet alleen de Graaven, maar zelfs eenige Edelen in Holland behoorden tot de Duitfche Ryksflenden , verfcheenen op de Ryksdagen, woonden de verkiezingen en krooningen der Keizeren by, plaatften als getuigen hunnen naam onder de Keizerlyke bevelen en Gunftbrieven, erkenden derzelver gebiedende macht en droegen hun deel in byzondere laften. De gefchiedenis van alle Graaven , die, terwyl het nuis van Zwaben den Duitfchen troon vervulde, dit land geregeerd hebben, van Dirk VI. af aan, tot op onzen Willem II. toe, levert hier van de ontegenfpreekelykfte blyken. Maar boven dit alles was Holland ook een Keizerlyk Leen: De Graaven bezaten wel in deeze landftreek eene menigte goederen in eigendom, met welke zy naar hun goedvinden handelen konden, doch het geheele oorfpronkelykeZuidHolland, veele bezittingen boven de Merwe verfcheiden Keizerlyke Regeerings-rechten en vooral deGraaffelykheid, of de macht om het land als Graaf te bellieren, hielden zy van de Poitfche Opperhoofden flechts te leen. By het  Eerste Boeïi 13 jiêt aanvaarden van 't bewind deeden zy hun wegens het Graaffchap hulde; zy noemden zich zelve Leenmannen des Keizers en des Ryks; wanneer zy aanvallende of verdedigende verbonden flooten, zonderden zy van de vyanden, tegen welke zy beloofden het harnas aan te gespen, fteeds de Keizeren uit} door deeze ten oorlog opontbooden, volgden zy met de flrydbaare manfchap van hun Vorftendom, die mede het Keizerlyk bevel van op te trekken ont. ving, waar ook derzelver wapenen mochten heengewend worden. Het Graaffchap was wel een erfleen, dat van Vader op Zoon verdierf: doch zoo dra het mannelyk oir ontbrak, al leefde zelfs noch de broeder des overleedenen, viel het in den boezem des Ryks te rug, en het was een onverfchuldigde gunftbewyzing der Keizeren, wanneer zy in zulk een geval, gelyk echter doorgaands gefchiedde, den naaften mannelyken aanverwandten de opvolging in de regeering toeftonden. De bloedige burgerkryg, die in 't begin deezer dertiende eeuw tusfchen den fchoonzoon en den broeder van Dirk VII, over het recht tot het Graaffchap, in Holland woedde, heeft de leenroerigheid van dit geweft aan het Keizerryk in het k!aarfte licht geplaatft, en beveiligt in veelerlei opzichten 't geen ik van dezelve heb voorgefteld. De banden echter, die Holland aan de Duitfcke Kroone vafthechtten, waren zoo knellend niet v. De Graaven de  éigen Jyke, Landj heere Hunn huldiging. ÈersTEBöEÏC. :- niet, öf de Graaven konden om deezen tyd (d) . met vollen nadruk de eigentlyke Landsheeren 1. van dit geweft geheeten worden, en Het Keizerlyk gezag beduidde weinig in vergelyking van het hunne. Wanneer een Vorft de regeering aanvaardde, ontving hy ten platten lande van de Edelen, en in de Steden van de burgeren en ingezetenen derzelven den eed van hulde en getrouwheid; en het fchynt, dat dit inzonderheid in acht zy genomen, als het recht van opvolging ftrydig was, en als een Heer, die het bewind in handen had gekreegen, zig op eene meer dan gewoone Wyze van de aankleeving zyner onderdaanen verzekeren wilde. Althans, om van vroegere voorbeelden niet te gewaagen, het verdrag in 1206% tusfchen den Graaf van Loon en Willem I. te Brugge getroffen zet het recht der Graaven om de inhuldiging te' eisfchen en de zekerheid, dat dezelve gefchied zy,buiten allen twyffel: Willem,die door eene nederlaag in Zeeland, gelyk het fchynt, tot dit verbond, waarvan de voorwaarden hem zoo veel fiadeel toebrachten als ze hem met fchande overlaadden, gedwongen wierd, belooft in het zelve de Hollandfehe Edelen, zoo wel die toen te 00 De Heer Prof. Pestel Comm. de rep. Bat. §. 22;. merkt aan, dat de Graaven van Holland zelfs vroeger dn andere Ryksvorften de Stadhouderlyke tegen de Landsheerlyke waardigheid fchynen geruild te hebben, t Welk de ligging van dit land op de interfte" grenzen des Ryks niet weinig begunftigds.  Eerste BoeK. 15 te Brugge tegenwoordig, als die door geheei Holland veïfpreid waren , te zullen beveelen van den Graaf van Loon en Holland oogenblikkelyk trouwe te zweeren, en in perfoon de ingezetenen van vier aanzienlyke fteden ip het gewelf van den eed, aan hem gedaan , te zullen ontheffen en tot het inhuldigen zyner wederparty aanfpooren en laft geeven (a). Als Heeren van Kennemerland genooten de Graaven op een' heuvel, die tusfchen Haarlem en Alkmaar ryff., voor eene talryke byeenkomfi van Edelen en onedelen de vleiende eer der hulde: men plaatfte hen op een fchild s 't welk eenige op de fcbouderen droegen; en terwyl men dus aan de faamgevloeide menigte haaren nieuwen Heer vertoonde, en zyne verheffing boven allen in een zinnebeeld affchetfïe, wierd de eed van getrouwheid hem door een ieder gedaan. Dezelfde plechtigheid is lang in Weftfriesland in gebruik geweefl (Z>). Ook ontbreekt het niet aan voorbeelden van belaftingen, die de Graaven ten tyde hunner inhuldiging by wyze van bede, of als een recht van blyde inkomft den ingezetenen hebben opgelegd, en waar aan zich deeze by eene zoo heuchelyke gelegentheid niet onttrokken (c). Hoe zeer ook de verbindtenis, die er tusfchen eiken Vorft (0) Het verdrag is te vinden in Mieris Groot Charter' beek der Graaven van Holland &c. I. 147. (T) Van Thye Hannes de inaugurat.PrincBelg. p.35, (O Ibid. p. 135.  . i VI. Hunne regeeringsWyze. 15 Eerste Boek. Vorft en zyne onderdaanen is, op wederzydfche belangens fteunt en Wederzydfche rechten vooronderftelt, zoo fchynen echter de Graaven van hünnen kant niet eerder eenige uitdrukkeJyke belofte of eed , van hunne onder^ hoorigen by derzelvcr voorrechten te zullen handhaaven , gedaan te hebben, dan toen zy de Heden met Keuren en Vryheidsbrieven begonnen hadden te begiftigen, waarvan de dertiende eeuw de eerile voorbeelden zag, en met welke de voornaamfte plaatfen in Zeeland zoo wel als in Holland fpoedig begunftigd wierden. Reeds in de Keure, die Willem I en de Gravin Johanna van Vlaanderen in 1217 farrien aari Middelburg verleenden, zweeren zy beide, dat zy en hunne Burggraaven van Zeeland dezelve onverbreekelyk zouden onderhouden («). En, op dat men niet denke, dat hier de ééne mederegent Hechts den anderen hebbe willen verbinden, Floris IV, die in 1223 aan de burgeren van Weftkappel Handveften fchonk, doet eenen uitdrukkelyken eed, dat hy en zyne opvolgers dezelve ten eeuwigen dage naar zoude komen (b). De Hofhouding en het verblyf der Graaven, Was te deezen tyde nog niet aan ééne plaats verbonden. Als Stadhouders der Frankifche Vorften waren zy wel eer onder de verplichting gelegd van eene jaarlykfche reize door het geheel© fo) Mieris I. 172'. Q) Ibid. p. 184,  Éérste Boer if jiëele Graaffchap te doen, om de gerechtigheid alom in perfoon te handhaaven; de voorftellen, verzoeken j, raadgeevingen en bezwaaren der ingezetenen aan te hooren; en toe te zien, dat er zelfs in geen hoekje van het land aan iemand ongelyk wedervoer. Dit zelfde gebruik heerschte noch in al zyne kracht; en hoe meer zy in de inwöoneren van het land hunne onderdaanen befchouwden, hoe meer was het ook hurt belang, door een oplettend oog op derzelver veiligheid en welvaart te houden, de hoogachting en liefde van hun allen te verwerven, en het vuur van tweedracht of oproerigheid in de geboorte uitteblusfchen. Verzeld van eenige Edelen bezochten zy , ten minften eens des jaars, de landfchappen en fteden van hun Vorftendom, in veele van welke zy hunne Hoven hadden (a), fpanden aldaar hunne vierfchaaren en oeffenden er alle gedeeltens der opperfte macht. Het gezag der Bailluwen en andere Graaffelyke amptenaaren ftond ftü voor dien tyd en verdween voor den luifter der Vorftelyke tegenwoordigheid. Het is evenwel meer dan waarfchynlyk, dat hun raad in ver de meeste voorvallen gevraagd zy en opgevolgd; daar mannen , die fteeds op ééne plaats en huisveftten, en openbaare bedieningen bekleedden, beter van (a) Zoo wórdt van eene curia in Haarlem gefproken jn het huwelyksverdrag tusfchen Floris van Hollanp tn Mathilde van Brabant by Mieris I. 163. L Déél. B  f8 Eerste Boek. Van alles , wat hunne medeburgeren betrof, onderricht konden zyn , dan Landsbeereu, die er maar zelden verfcheenen , kort vertoefden en zich met grooter en algemeener regeeringszaaken te veel moeften bezig houden üok fchynen onze Graaven veeltyds de aanzien ykfte en ervaarenfte onder den adel geraadpleegd te hebben (a), doch vóór de tyden van onzen Willem wordt er in ftaatspapieren weinig of geen gewag gemaakt van een' Raad, by welken de Vorften het een of ander vaftftelden: Wanneer een oorlog, een kruistocht, het bellieren van buitenlandfche goederen , het bywoonen van een Ryksdagof wat het ook zyn mocht den Graaf naar elders heenriep, en hem verhinderde het ftaatsroeder zelve in handen te houden» liethy gewoonlyk door een'Stedehouder, dien men verfchillende naamen gaf, zyne voor een tyd verlaaten plaats vervullen. De broeders of naaüe aanverwandten des Graaven wierden hier meeft toe uitgeleezen. In de afweezenheid van Willem I vinden wy dat Boudewyn Graaf van Bentheim voor hem het Graaffchap beftierde (b). Kennemerland, gelyk reeds gezegd is, had fteeds zynen byzonderen Stadhouder; Zeeland ftond onder het bewind der Heeren van Voorne; En een menigte hooger en laager (a) P. Rendorp DiJJ". de orig. ac potefi. Ordd.fub Comit* Uoll. Lugd. B. 1782. Cap. ü. Seft. f. 00 Hy noemt zich ProcuratotHollandice in eenGunlïbrief van 1218. by Kluit in Cod. dipl. 413 feqq.  Eerste Boek. i§ Jaager Bailluwen oeffenden het gantfche Graaffchap door, uit hun' Opperheers naam, het ricli. terlyk en het bürgeflyk gezag. Wy zullen gelegentheid hebben hier van uitvoeriger te handelen, wanneer wy de regeeringsrechten der Graaven zullen ontwikkelen; alvoorens echter moeten wy derzelver onderdaanen nader leeren kennen. De machtigde en aanzienlykfte onder deeze waren buiten allen twyffel de Edelen. Uit een geilacht gefprooten, dat nog van vaderlyke , nog van moederlyke zyde de flaverny gekend had O), bezaten zy in dit geweft uitgeftrekte landgoederen, en bedienden er de gewichtigfte en luifterrykfte eerampten. De wapenhandel was hun aangebooren recht, het voorwerp hunner geduurige beöeffening, hun onverzuimbaaré plicht en hunne geliefdfte bezigheid. Zoodra zy Hechts het harnas konden torfchen , en de fpeer en het flagzwaard behandelen, trokken zy ten kryg mede uit, en dienden ais Knaapen of Schilddraagers eenen Ridder, die hen in zyn gevolg had opgenomen. Deezen verlieten zy nimmer in den ftryd ; zy geleidden zyne wisfelpaarden , droegen hem de wapenen achter na, vochten fomtyds aan zyne zyde en booden hem in alles de behulpzaame hand (è). Hadden zy in deezen dienft proeven van dapperheid (ffl) Van Loon Befchryving der aloude RegeerhigSwyzs van Holl. V. 6. (&) Ibid. p. 26oftqq, B i VII;  20 Eerste Boek*. heid gegeeven en de volle 21 iaaren bereikt, dan konden zy zelve naar de Ridderlyke waar* digbcid haaken, die de Graaf of een andere doorkichte perfoon hun mee veele plechtigheden mededeelde. Tot deezen trap van hoogheid verheven; moeften zy de Graaven op derzelver Heirvaarten verzeilen,en genooten,om noch gewilliger een' laft te draagen, die reeds van zelfs volkomen met hunne geneegentheid ftrookte, uitmuntende voorrechten. Hunne kleeding, hunne wapenrufting, hun gevolg, hunne titels en wat iets meer van dien aart is onderfcheidde hen van alle, die hen in rang en aanzien niet evenaarden. Zy omringden fteeds des Vorften perfoon, mochten alleen aan zyne tafel aanzitten, bekleedden de eerfte bedieningen aan het Hof (a) en de Hoofd Bailluwfchappen van het land (Z>). De goederen, die de Hollandfche Edelen bezaten, waren van tweederlei foort: eigen en leengoederen. Sommige der laatftgenoemden hielden zy, zoo 't fchynt,onmiddelyk van den Keizer te leen. De Heeren van Brederode althans bezaten noch onder de regeering van Floris (ö Onder de Ridderen, die yt verdrag van Floris III met den Graaf van Vlaanderen ondertekenden, voert er één den titel van Spysdraager, een ander dien van Schenker, by Mieris I. 113. Waarfchynlyk zyn in de 13de eenw reeds eenige Hofbedieningen hier te lande erffelyk geweeft. (£) Van Loon V. 303 feqp  Eerste Boek. 21 ris V eenige hooge heerlykheden, welke die Graaf in 1283 zelve bekent van zyn gebied in veele opzichten onafhankelyk te zyn Ca). Doch ver de meeften waren Graaffelyke leenen; 't zy dat de Graaven, om de l delen nauwer aan zich te verbinden of hunne dienften te beloonen, hun onder de voorwaarde van hulde en manfchap landeryen fchonken ; 't zy dat de Edelen zelve de bezutingen, die hun in eigendom toebehoorden, den Graaven opdroegen en ze van hun weder als leenen ontvingen, 't Was hier, dat zy hunne dienftluiden lieten arbeiden ; hier kreegen zy de vergunning floten te I bouwen, het richterlyk gezag over de vrye lieden te oeffenen, welke rondom die fterktens hunne wooningen hadden neergezet, en menigmaal zelfs de plaats, waarop zulke huizen Honden, met muuren en grachten te omringen. Verfcheiden fteden en meeft alle dorpen en Heerlykheden zyn hier aan hunne geboorte verfchuldigd. In fommige Heerlykheden wierd het hooge of ftrafoeffenende rechtsgebied den Heeren toegeftaan , en zy voerden deswegen den naam van Hooge of Vrye Heerlykheden. In andere bleef dit den Bailluw des Graaven overgelaaten , en het laage of burgerlyk rechtsgebied alleen was den Heeren toevertrouwd; men heette dezelve Ambachts Heerlykheden (b). Van hunne floten wierden fommige (a) Zie den Brief ibid. 230. Q) Vad. Hift. ll 308 feqq. *3  af Eerste Boek. ; mige Edelen Burggraaven genoemd.- De Burggraaven van Leiden waren reeds een paar eeu. wen voor Willems tyden vermaard. Geduurende den oorlog, tusfchen Willem I en den Graaf van Loon over de opvolging in de regeering gevoerd, kon het gezag des Adels niet anders dan een' merkelyken aanwasch be^ komen. Zy waren het voornaamentlyk, die, door den een' of den anderen toe te vallen en met de wapenen te onderfteunen, dit geding naar welbehaagen konden beflisfen. Ook betoonden zy zich hierin in geenen deele nalaatig. Schoon eenige weinigen de party des Graaven van Loon verkooren, gelyk ook zyn huwelyk met Ada niet zonder hunne toeftemming geflooten was ; oordeelde evenwel het grootfte aantal, dat het naafte recht tot de voogdy der jonge Graavin, en, na haare vervoering uit het land, tot den Graaffelyken zetel zelve aan Willem toekwam. Te Zierikzee riepen hem de Zeeuwfche Edelen voor hunnen wettigen Heer uit, en verklaarden by plechtigen eede zyn' mededinger van de voogdy vervallen; en in beiden geweften zettede de dapperheid en de trouw des Adels aan de zaak van Willem zoo veel nadruk by, dat hy, na eenige jaaren achter een het wisfelend geluk des krygs beproefd te hebben , ten laatften de overhand behielt, en Adaas echtgenoot dwingen kon om het vreedzaame bezit van Holland ongeftoord aan hem over te laaten ( Een overeendem- ming, (a) Van Loon IV. 93 Y*n de Edelen en Welgeborenen zie de Diff. van den Heer II Ph Heene Ln de precarus Comitum {vuig, de Graaffelyke beden ) g> antiq.ua nobihtatis Holland, ab illis immmutatr Lugê. Bat. 1781. Cap. 4. (b~) Kluit in Cod. dipl. p. 448- Not- l' B 5 IX. lienfk aaren.  26 Eerste Boek. X. Steden. min?, m het 2$Éê jaar onzer dertiende eeuw tusichen den Bisfchop van Utrecht en Graaf Floris IV. getroffen, bewyft ten overvloede, dat de Lyfeigenfcbap te dier tyd nog niet had opgehouden (»; haare krachten waren echter merkelyk verzwakt : de kruistochten hadden aan alle dienftbaaren, die er zich op begeeven wilden, de vryheid aangebooden , en het bygeloof alleen was in ftaat geweeft om de Heeren der landgoederen, in het herhaalde verlies, dat zy hier door leeden, te doen bewilligen en over eene zoo nypende fchade te trooflen. Sommige meefrers hadden uit geneegentheid voor hunne dienftbaaren de vryheid hun zelve gefcbonken De Graaven vergunden aan veele hunner Hofbedienden, die handwerken en ambachten dreeven, en wier tegenwoordigheid aan het Hof niet volfïrekt noodzaakelyk was , om in de eene of andere plaats, die zy verkoo zen, hun verblyf te houden. De fteden ontrukten van haare zyde eene tallooze fchaar van mwoonderen aan de flaverny. En dus verdween deeze onnatuurlyke ftaat der menfchen allengskens in een land, dat fteeds altaaren voor de vryheid heeft opgericht, en waar een zoo geoorloofde afgodery in geen tydperk geheel is nagelaaten. Van den oorfprong der Steden in dit Graaffchap heb ik reeds iets gezegd, en van haare inwendige geftelcheid om deezen tyd behoef ik CO Ibid.  Eerste Boek. 2? Ik hier om zoo veel te minder breedvoerig te handelen, daar de gefchiedenis zelve van Graaf WWem my hier toe de overvloed,gfte gelegenheid zal opleveren. Thans zy hetgenoeg ?e berinneren, dat de elfde en twaalfde eeö:eSn fteden in Holland en Zee^nd hebben zien ontftaan en.blowend wordenDc* drecht, Haarlem, Delft, Leyden, Alkmaar, Geertruidenberg, Zierikzee, Malburg .Domburg, Weftkappel en andere hadden vofc Will ms geboorte reeds tot den rang; vnfteden verheft, en waren voor een gedeeke door voorige Graaven met eenige Keuren, e V001rechten begunftigd (*). En waarly^ e lang der fteden, zoo wel als dat d^ Landshee ren vorderde zulke vergunningen - Het Leen recht had hier te lande zoo wel als door geheel EuJopa diepe wortelen gefchooten en zyn fchadelyke invloeden verfpreid; Het gezag des Vorften moeft afneemen, naar maatda. van machtige Vafallen aanwiefch, terwyl de groote menigte van geringe Leenmannen me. van deeze dan van de Graaven afhing, en lomtyds hunne befcherming genoot, wanneer zy aan t zwaard der ftraffende gerechtigheid behoord had overgegeeven te worden. Daarenboven waren Z h^vaardigheid en -chtmoed,gheid de minfte deugden deezer tyden: diefftal , root, vechteryen§en moord waren flechts gewoone gebeurtenisfen ; de ftraffen, mdien zetten CO Zie dezelve by Mieris Tom. I.  a§ EersteBoek. uitvoer gebracht wierden, drukten weinig, en dus was ook de veiligheid van inachtelooze heden , dien het aan een' moedigen verdediger hunner rechten ontbrak, van «ogenblik fo oogenbhk onzeker, fieide, de Vorft en het grootte gedeelte der onderdanen , wonnen derhalven by den aanbouw en het bevoorrech ten der fteden, die nu tot een bolwerk tegen ^ndenmRemingeï 60 Se^enaryen de» Adel. dienden: Binnen derzelver muuren vonden ondeidrukte ingezetenen eene ongenaakbaare fchuilplaats; de zaak van éénen burger Z door iemand van buiten beledigd wierd was de zaak van allen. De ftedelingen leefden on! der elkander volgens nauwkeurig bepaalde wetten; Een Bailluw, door den Landshee? aan! gefield, waakte over de naarkomine daar van, en vorderde van de overtreederen eene boete, die deeze wetten zelve hadden op?eiegd, en die geen wreede inhaaligheid naar welgevallen kon vergrooten. De Rechters der burgeren, onder den naam van Schepenen bekend , waren geen andere dan hunne medebur- • gers; Een ieder ftond het vry die koopmanfchap, die neering te dry ven, dat handwerk te aanvaarden, 't welk hem behaagde; De handel wierd op alle wyzen verligt, door ontheffingen van tol op verfcheiden rivieren en we«en en door de befcherming, welke de Graaven den koopmansgoederen door hup geheel gebied be Joolden; Zwaare en drukkende laften wierden afgefchaft, en de juffie fom, die de flad in de Graaf*  Eerste Boe 29 Graaffelyke fchatkift ftorten moeft, beftemd en algemeen bekend gemaakt; met één woord, alles wierd in 't werk gefield en alles gelukte om de fteden in korten tyd aan inwooneren, aan welvaart en aan rykdom te doen toeneemen, en haar machtig te maaken. Deeze moeften derhalven bet evenwicht houden tegen het aanzien der Edelen, het land voor regeeringloosheid bewaaren en de opperfte macht wederom in die handen te rug geeven, die tot het voeren van den Scepter alleen het recht hadden. Zoo veel burgeren als een ftad bevattede, zoo veel vrye, getrouwe en gelukkige onderdaanen gehoorzaamden den Graave ; zyne inkomften vermeerderden met de hunnen; en in hun, wanneer een vyand op zyne ftaaten aanviel, vond hy de natuurlykfte en dapperfte verdedigers zyner bezittingen en rechten. Ik heb hier boven reeds aangetoond, hoe onze Vorken zig langfaamerhand van de gebiedende macht hebben meefter gemaakt. Zy begonnen dezelve thans in al haare uitgeftrektheid te oeffenen. Van het recht van wetten te geeven, het eerde en grootfte voorrecht van een' Opperheer, zonder welk alle regeering niet anders dan een levenloos ligchaam is, hadden zy reeds meer dan eens gebruik gemaakt. De oude Salifche, Ripuarifche, Saxifche en Friesfche wetten, de Capitularien der Frankifche Koningen en de gewoontens van het land maakten met het wetboek van Theodofius wel eer de regel uit, volgens welke de ingezetenen zig ge- xr. Wetgeé vende nacht ier Graaien.  go Eerste Boek. gedraagen, en de Graaven als Stadhouders dief M-.-narchcn hen richten moeften (a). Doch met her uitfterven des Carolingifchen ftamsver. viel het gezag der Capitularien, en de verandering van zeden vorderde ook in de oude gefchreeven landswetten eene noodzaakelyke hervorming, Toen nu de fteden het hoofd om hoog begonnen te fteeken, en naar Graaffelyke begunftigingen te ftaan, wierd hier toe de gunfligffe gelegentheid geboren. De burgers, die in eene engere betrekking jegens elkander leefden, dan zy voorheen als landlieden gedaan hadden, moeften ook bepaalder weeten, wat in deeze of geene nieuwe gevallen hun r< cht en hunne verplichting was; De toeneemende koophandel moeffc aanleiding geeven tot wetten, die tot hier toe nutteloos zouden geweeft zyn; en naar maate de rykdom vermeerderde, vond men ook de geldftraffen, by vroegere voorfchriften opgelegd, niet zwaar genoeg , en de openbaare veiligheid , zoo lang dezelve r iet verhoogd wierden, flechts in een' wankelenden ltaat. In de Voorrechtsbrieven derhalven, die wy gezien hebben, dat in deeze eeuw aan de fteden gegeeven wierden, fielden de Graaven teffens eenige Keuren vaft, in 't byzonder voor zulk eene plaats gefchikt; en hier in oeffenden zy het eerft hunne wet- gee^ (a) Va n de Spiegel, Verhandeling over den oorfpnng en Hijiorie der Faderlafiajclie Rechten, Hoofdjluk & en 3.  Eerste Boek. 3i geevende macht. Zy ontleenden die Keuren voor 't grootde gedeelte uit de Frankifche en Frielche wetten, uit welke men dezelve ook moet verklaaren , en zy veranderden en vermeerderden ze Hechts zooveel, als de tyd en de omftandigheden volftrekt vereifchten. De Latynfche taal was nog de eenigfte, in welke deeze, zoo wel als andere openbaare Hukken opgedeld en bekend gemaakt wierden. De voorbeelden van Privilegiën, door onze Vorften aan hunne onderdaanen verleend, zyn riet zoo jong als van wetten door hen voorgefchreeven. Het begin der twaalfde eeuw zag reeds verfcheiden derzelven milddaadig uitdeelen, en federt zyn kloofters, dorpen en fteden zoo wel als enkelde perfoonen er by aanhoudenheid mede begundigd. Doch daar deeze Voorrecht;brieven meed eene ontheffing van laden in zich bevatten, zal het voegzaamer zyn van den inhoud derzelven te handelen , wanneer wy het recht der Graaven om hun onderdaanen beladingen op te leggen, overweegen zullen. Sedert dat deeze Heeren de hoogde macht, zoo veel in hun vermoogen was, den Duitfchen Keizeren ontwrongen hadden, waren zy de bron van alle rechtsgebied hier te lande, en het dond niemand vry de vierfchaar te fpannen, als dien zy er toe hadden aangedeld-, of dien zy eens voor altoos zoo aanzienlyk een Voorrecht hadden opgedraagen. In driederlei gerichten vindt men, dat om deezen tyd in het Graaf* xrr. Hunne Ge- richts- offenen- de macht.  3* Eerste Boek, Graaffchap recht zy gefproken. De Bailluwerï van den Landsheer, de eigenaars van alle Am> baehts-Heerlykheden,, of de fchouten die zy benoemd hadden om hunne plaats te bekleeden, hielden alom ten platten lande de nedergerichten , het laagfte en algemeenfte foort van rechtbanken: Eenige byzitters dienden hun i onder den naam van Buuren, met hunnen raad, en hielpen hen vonnis vellen. Bur^ gerlyke zaaken alleen wierden hier overwoogen en beflift. 't Heffen van laage boetens, het voorfchryven van Keuren in dingen van weinig aanbelang wierd den Bailluwen en Schouten deezer gerichten toegedaan. Beriep men zich van eene uitfpraak, aldaar gedaan, tot hooger rechters, zoo waren zy verplicht hun gewysde te verdedigen, en zich, zoo het vernies tigd wierd, aan eene geldftraf te onderwerpen (ö). Onder de menigvuldige voorbeelden, die ten overvloede flaaven, dat zelfs dit gering en weinigbeduidend rechtsgebied den Ambachtsheeren door 'slands regeerderen vergund moeft worden, zal het genoeg zyn den Giftbrief van Floris IV. op te noemen , by welken die Graaf in 1230 aan Nicolaas Perfyn van Haarlem en Willem van Egmond eenig land in eigendom opdraagt, en het rechtsgebied (o Zie de Verhandelingen van den Raadsheer va-n Spaan over het rechtsgebied in HolL en Wejlfriesland onder de regeering der Graaven, uit de huizen van Holl., Henegt en Beyeren. II. p. 55.  Eerste Boek." bied van 't zelve, 't welk Ambacht genoemd I wordt, te leen (a). Het tweede foort van Gerichten waren dè Hooge Vierfchaaren, die ten platten lande door ) Bailluwen van gëheele landfchappen met Wel1 geboren Mannen; in de Vrye Heerlykheden J door Bailluwen, die de eigenaaren benoemd I hadden , met Schepenen ; en eindelyk in dö I fteden, die geen anderen Heer dan den I Graaf erkenden, door deszelfs Bailluw met I Schepenen uit de burgery gekoozen, gehouderi I wierden. Den landfchaps Bailluwen wierd door I hun Vorft het opzicht over alle laage Gerichten in hun rechtsgebied aanbevolen. Alle pynlyke zaaken, de hoofdmisdaaden uitgezonderd, welker beftraffing de Graaf, gelyk wy zien zullen, voor Zich alleen bewaard had, wierden voor hunne rechtbank afgedaan Eer er bv- zondere Dykgraaven waren aangefteld, maakte de rechtsvordering over de dyken eën gedeelte van hunnen plicht (c). Zy beoordeelden geen burgerlyke twiftgedingeh dan die van het uiterfte aanbelang gerekend wierden ; by voorbeeld wanneer het iemands vryheid of Welgeborenfchap raakte, wanneer iemand weigerde ter heirvaart te verfchynen, en in alle die gevallen, in welke men van laager vier-" fchaa- (a) Mieris I. 2.06. (6) Van Spaan I. 78. (O Van Loon T. IV. cap. 7. I. Deel. C  34- Eerste Boek. fchaaren tot de hunne zyne toevlucht nam (a). Doch zoo dra het geen pynlyke zaaken betrof, ftond het wederom vry den Landsheer zeiven over hunne uitfpraak rechter te maaken. Het hooge rechtsgebied is reeds vroeg door onze Graaven den bezitteren van landgoederen toegeftaan. Reeds in 1083 vergunde Dirk V. aan de Egmondfehe Abdy, dat de ingezetenen van alle de goederen, aan haar gefchonken, van niemand anders afhankelyk zouden zyn, dan van den Abt en zynen Advocaat (b). De Abdy van Rynsburg en veele Edelen en Leenmannen zyn federt met hetzelfde voorrecht begunftigd. Evenwel fchynt er dit onderfcheid tusfchen de vierfchaaren der geeftelyke en die der waereldlyke Heeren te zyn in acht genomen , dat deeze hunne Bailluwen zelve aanftelden, terwyl de Advocaaten, die uit naam der Abten het rechtsgebied voerden , door den Graaf zoo wel als door den Abt moeften verkooren en goedgekeurd worden; ten minften kan men dit van de Egmondfehe Abdy, van welke de Graaf zelve de Opper-Advocaat was, met ontkennen f». Voor 't overige weeten wy reeds, dat in de Hooge Heerlykheden over burgerlyke en pynlyke zaaken beide vonnis gefproken wierd (d). Het 00 Van Spaan II. 3. (6) Mieris I. 70. (c) Ibid. 117. COüver den rechtedwang, dien de Heeren der Heer-  Eerste Boek» is Het zelfde had in de fteden plaats: de Schepenen , die aldaar over de oneenigheden en misdaaden hunner medeburgeren oordeelden , wierden zoo wel als de Gerichts-fchryver en Bode door den Graaf of zyn' Bailluw verkoozen» Hunne uitfpraak fneed alle verdere hulpmiddelen af: doch alle misdaaden, gelyk nader blyken zal, waren hunner beflisfing niet onderworpen. In moeitlyke gevallen namen zy den raad' van kundige lieden uit nabygelegen fteden in. Gemeenlyk behoorden de boetens, door hen opgelegd, voor een groot gedeelte den Graaven toe, gelyk zich Willem I., in de Keure van Geertruidenberg, § daarvan voorbehielt, laatende het geen er overfchoot ten voordeele der ftad. In zwaare gevallen moeft zich de Bailluw tot een aanklaager der ftedelingen opwerpen; in mindere wachtte men, tot dat een beleedigde zynen beleediger noemde f». Wanneer de Graaf zelve of in zyne afweezendheid zyn Stadhouder de vierfchaar fpande, en geene anderen dan Edelen van den eerften rang en hooge Leenmannen van het Graaffchap tot zyn' Raad en zyne Byzitteren toeliet, wierd het Heerlykheden, behalven 't gewoone rechtsgebied omtrent hunne dienftbaaren oeffenden, zie van Spaan II 73- 00 Ibid I.90. II. 33. Over het ampt der Schepenen, zie Deutz Diff. de judicibus cj prefertim de Scab>„ nis in Belgio a primis inde temporibus. Lugd. B, 1782; Vooral het 2de Hoofdd. C a  3^ Eerste B ó e it. het derde en hoogfte foort van Gerichten gehouden. Men noemde deeze wyze van rechtspleging een Hofgeding. Niemand kon hier te lande door andere, dan door zyns gelyken, of, gelyk men gewoon was te zeggen , voor zyn evenknie te recht gefield worden; dus konden ook Edelen flechts over de zaaken van Edelen uitfpraak doen («). De misdaaden, door heden van deezen rang begaan, hunne burgerlyke twiflgedingen en het onderzoek d.^r bewyzen voor iemands adel waren dan ook het eerfle voorwerp , waarmede zich deeze doorluchte rechtbank bezig hielt. Alle oneenigheden vervolgens, die Edelen, die geeflelyken met een vry rechtsgebied begiftigd, die fteden en Graaffelyke amptenaaren onderling vérdeelden , inzonderheid wanneer het hunne voorrechten betrof, moeften hier overwoogen en uit den weg geruimd worden. Twee vermaarde voorbeelden daar van vindt men onder de oude gedenkftukken van deezen tyd (», die beide eene uitfpraak bevatten, door den Graaf van Holland over een gefchil tusfchen een Edelman en de Abdy van Egmond gedaan. Dodo, zoon vanBerwoud, gaf voor, dat de Advocatie en het rechtsgebied der gehede Abdy zynErfleen was. De Abt ontkende dit. Floris' III. beflechtte deezen twift in 1174 met beraad van (a) Van Loon V. 614. feq. O) Mieris I. 117 en 164.  Eerste Boek. 3? van Vorftelyke en Edele lieden, en maakte zyn vonnis in tegenwoordigheid eener groote menigte menfchen bekend. Alle de Egmond> fche monniken, 's Graaven broeder, twee Hofcapellaanen, een Hof-Arts, zeftien Edelen, en verfcheiden anderen, wier naamen niet uitgedrukt ftaan, worden als getuigen deezer richterlyke plechtigheid opgeteld. Ten tyde van Willem I. rees er weder een oneenigheid over de Advocatie der Abdy, over eenig rechtsgebied en zekeren tol tusfchen den Abt en den Heer van Egmond. De Graaf deed hier over in 1216 met raad zyner Leenmannen eene uitfpraak , waarin hy evenwel meer als middelaar dan als Rechter handelt, dewyl beide partyën met zyne beflisfing genoegen neemen en een foort van onderling verdrag met eikanderen aangaan. Hier waren wederom de Graavin Adelheid, elf Edelen, twee Priefters en, 't geenopmerkelykis, de GeheimfchryvervanHol, land als getuigen aanweezend. Men ziet hier uit, dat de Graaven in deeze Hofgedingen meer den raad der Edelen hebben ingenomen, dan dat zy gebonden zouden geweeft zyn, om Hechts bekend te maaken, 't geen deeze goedgevonden en beflift hadden. Tot die vierfchaaren behoorden verder alle burgerlyke gedingen, in welke men zich van mindere rechtbanken op den Graaf beroepen had, en eindelyk de kennisneeming en beftraffing van alle groote misdaaden het gantfche Graaffchap door, in de fteden zoowel als ten C 3 plat-  XIII. Hun rechtom beladingen op j te ieg- ! gen. | («) Mieris I. 171. 38 Eerste Boek. platten lande: by voorbeeld van brandftichting, moord, vrouwenfchennis, huisbraak en dergelyke. Geen laagere Rechters konden hier over vonnis vellen; den Landsheer alleen was dit op Zyne jaarlykfche reize door al de deelen van zyn gebied met de Edelen geoorloofd. In de fteden fchynt het, dat de Graaf in zulke gevallen fomtyds met Schepenen te recht zat; ten minften in de Micldelburgfche Keure van 1217 zeggen Willem en Johanna , dat al wat door Schout en Schepenen niet kon worden afgedaan, ter beöordeeling des Graaven en der Schepenen gebracht zoude worden (a). Ik had nu noch van de toevlucht te fpreeken, die er aan ingezetenen, welke zich in alle deeze Vierfchaaren bezwaard rekenden, tot het Roomfche Ryk overbleef: doch daar ik hier van reeds heb moeten gewaagen, en er niet dan zeer zelden van fchynt gebruik gemaakt te zyn, kan ik dit om zoo veel te eerder voor het tegenwoordige voorbygaan, en dus van deezeingewikkelde ftof der rechtsplegingen afftappen. Die der belaftingen, welke ik thans ontvouwen moet, is echter aan geen minder duifterheid en verdrietelykheid onderhevig. Ik zal aan dezelve zoo veel licht my doenlyk is trachten mede te deelen. Meeft al die takken der Vorftelyke inkomften, die de Graaven hier eertyds voor de Keizerlyke fchatkift kwamen heffen , wierden  Eerste Boek. 39 wierden thans reeds als een eigendom deezer nieuwe Landsheeren aangemerkt. Zy waren het, die dezelve invorderden, ontvangen lieten, genooten , kwyt fcholden. De menigte van eigen goederen, die zy bezaten en waaruit zy of de vruchten des lands of de tiendens trokken, maakten in een' tyd, waarin de openbaare uitgaaven der Vorften niet zeer hoog liepen , ook de belaftingen gering en ligtelyk te draagen. De tollen , die van voorbygevoerde goederen op fommige rivieren en wegen den eigenaaren wierden afgeëifcht, vormden een voornaam gedeelte derzelve. Reeds Dirk III. en Floris I. heften in de elfde eeuw te Dordrecht tollen van alle waaren,die den ftroom op en afvoeren (a). Aan Floris III. gaf Keizer Frederik verlof om te Geervliet aan de Maas van alle fchepen en goederen, die deeze ftad voorbygingen, tol te vorderen ; en Hendrik VI. beveiligde in 1195 dit voorrecht aan Floris opvolger, Dirk VII. s> De Graaf mocht „ van de waarde der koopmansgoederen vyf van „ 't hondert eisfchen, met die bepaaling evenwel, „dat wanneer de prys der laading meer dan „ 100 mark bedroeg, hy er 5, en niets daarbo„ ven, van genieten konde ". Deeze tol was den Vlaamfchen kooplieden een geduurige aanftoot, en zy verzuimden geen gelegentheid, om zich van (fl) Vad.Hift. ii. 140. 166. (b) Mieris i. 129. c4  Eerste Boek. van zulk een knellend juk te ontdaan. De Graaf van Loon kon onder geen andere voorwaarde de hulp van Vlaanderen tegen Willem I. erlangen, dan onder de plechtigfte belofte, dat hy er hen eens vooral van zoude ontheffen O): doch hy wierd buiten ftaat gefield van zyne toezegging te vervullen, 't Verdrag van 1206 dwong wel den wettigen Graaf om dien tol, die hier een Leen des Keizers genoemd word, aan hem af te Haan, en zich met 400 Ponden daaruit,en het recht van zelve een Ontvanger te moogen aanftellen, die ze jaarlyks zoude inzamelen, te vergenoegen (b): dan,.men weet, hoe weinig er aan dit alles voldaan zy, en hoe Willem I. zynen mededinger welhaaft in de noodzaakelykbeid gebracht hebbe van zelf alle zyne eisfchen op Holland te vergeeten. In 't Privilegie van Geertruidenberg wordt een zeer geringe tol van eenige penningen op laftvoerende wagenen en fchepen, op paarden en allerei vee gelegd- de :nwooners der ftad worden binnen ^Graaven rechtsgebied van alle tollen vryverklaard. Deeze ontheffingen, waarvan de elfde en twaalfde eeuw (O Pad. Hifi. IJ. 317. Q) Mieris f. i47.' Het fchynt evenwel uit dit verdrag, dat deeze toi niet veel meer dan 400 Ponden hebbe opgebracht: dewyl de Graaf van Loon belooft zo Willem te kort kwam, hem die fom voltallig te' zullen maakén. Zoo dat hy voornaamentlyk het recht yan eigendom des tols voor zich fchynt behouden te >  Eerste Boek, 41 eeuw verfcheiden voorbeelden opleveren, ftaaven het recht derLandsheeren om dit foort van beladingen uit te fchryven, en geeven de volfte verzekering, datzyop eene menigte plaatfen van 't land wierden ingevorderd. Reeds in 1083 verklaarde Dirk V. al de onderhoorigen der Egmondfehe Abdy door de gantfche uitgeftrektheid van zyn Graaffchap tolvry («), en noch weinige jaaren vóór de regeering, die wy behandelen moeten , vergunde Floris IV. aan eenige lieden , te Gorinchem woonende, dergelyk een voorrecht (è> Een' anderen tak der Graaffelyke inkomden maakten de boetens uit en de verbeurtverklaaringen van des onderdaans bezittingen. De gefchiedenis des zoo menigmaal genoemden Willem I. j om vroegere tyden voorby te gaan, voorziet ons wederom van bewyzen voor 't een en ander: In zyne Geertruidenbergfche Handveft is een boete van 100 fchellingen gelegd op het verkoopen of koopen van leevendig gedierte , de vifch alleenlyk uitgezonderd, elders dan op de weekelykfche markten dier ftad; en hier van, gelyk reeds gezegd is, genoot de Graaf §. Zyne Keure voor Middelburg en die Floris iv. aan Weftkappel en Domburg gaf, zyn vervuld met bepaalingen van boetens, door den o••ertreeder van deeze of geene wet te draagen , en gedeel- (a) Ibid. 71. (b) Ibid. 197. „ C 5  4* Eerste Boek. gedeeltelyk den Landsheer ter hand te Hellen Wat de verbeurtverklaaring van goederen be' treft, deeze heeft Willem aan de bezittingen en mkomften van die Edelen in 't werk gefteld die den Graaf van Loon hadden aangehangen • hy eigende zich dezelve toe, en deeldeze aan zynen broeder en aan alle zyne vrienden , die voor hunne getrouwheid belooning eifchten, wederom uit f». Eigentlyke belaftingen konden op vrygeboren heden niet gelegd worden. Alle Lyfeige. nen in 't tegendeel en vrygemaakten betaalden aan den eigenaar der landeryen, die zy bebouwden, zekere jaarlykfche fom, onder den naam van Schot bekend, van waar men ook dit foort van heden Schotbaare lieden placht te noemen. Schoon deeze belafting van vafte goederen geheven wierd, was zy echter in den beginne aan den perfoon vaftgehecht ,zo0 dat een Lyfeigene dezelve betaalen moeft, al kwam hy op een land, dat er voorheen niet aan onderworpen geweeft was: doch in 't vervolg kleefde zy ook aan 't land , en toen kon ook een vrygeborene,die de plaats eenes Lyfeigenen verving, zoo dra er eens van eene hoeve Schot was op/e! bracht, zich hier niet meer aan onttrekkén (b) De Graaven, die uitgeftrekte goederen beheer-' den , vonden geen gering gedeelte hunner in* komften ( <0 Kluit I. P. I. pag. 209. (b) Van Loon IV. zcofeqq.  Eerste Boek. 43 komften in deezen landcyns hunner dienftbaare onderdaanen. Zy vorderden denzelven eens of tweemaal des jaars, 't zy onder den naam van Jaarfchot, 'tzy onder dien van Bede, Belafting, Schatting, Taille of dergelyke (a). In den brief van 1199, by welken Dirk VII. en zyneEchtgenoote de gefchenken, voorheen aan de Rynsburgfche Abdy gedaan, beveiligen, maaken zy onder andere gewag van 95 hoeve lands te Nortghe, die de Kerk met al de daaraan verknochte rechten bezitten mocht, behalven, voegen zy er by, dat de lieden, die er op woonen, het vyfde gedeelte der Graaffelyke Bede te Nortghe betaalen moeten. Zoo krygt de Abdy ook drie Manjen te Delft, onder die voorwaarde, dat de daarop verblyvende dienftbaare lieden des Graaven zyne bede moeften opbrengen (V). Willem I. en Floris IV. hebben uit godsdienftige beginfelen aan verfcheiden geeftelyke Stichten vryheid van Schot en dergelyke belaftingen vergund , en zulke vry verklaarden geeven ons wederom van de natuur van dat°Graaffelyk recht het befte en zekerfte onderricht (O- De (a) Zie hier over, en over deeze geheele ftof de reeds genoemde Verhandel, van den Hr. Heeneman de „war. Cm. en die van den Hr. M. van der Pot de tributo pwdiali, quódjn Hollandia exigitur fub nomme de ordinaire verponding. Lugd. B. 1782. Cap. i. Cb) Kluit in Cod.Dipl. p. 227. (O Zie de voorbeelden by Kluit ibid. p. 265.287. 360. en by Mieris L p. 188 &c.  44 Eerste Boek. De fteden, fchoon op goederen van den Landsheer gefticht, en voor een gedeelte met burgeren aangevuld, die hem voorheen als Lyfeigenen gediend hadden, betaalden dit foort van Bede niet; zy wierden er of geheel van vry verklaard, gelyk Willem 1. Dordrecht (d) enGeertruidenberg met deeze gunft vereerde, of zy verbonden zich, in de plaats van Schot, eene bepaalde lom , die ook Bede of wel Botting genoemd wierd, om de één, twee of drie jaaren den Graaf te overhandigen. Wanneer haar Vorft m bunengewoone onkoften verwikkeld wierd, beloofden zy ook in buitengewoone Beden té zullen bewilligen. Zoo zouden de inwooners der Iaatftgenoemde ftad 100 fchellingen tot zyne behoeftens opbrengen, zoo dikwyls hy zich mar's Keizers Hof begaf, over de Maaftrichtfche brug trok, in den oorlog gevangen wierd, als ook wanneer zyn zoon de Ridderlyke waardigheid ontving, of zyne dochter zich in den echt begaf. Voor het overige, indien vrye lieden, om deezen tyd, tot vermeerdering der Vorftelyke inkomften iets hebben toegebracht, heeft dit niet anders dan in vrywillige giften kunnen beftaan. Van de Noord - Hollandfche volkeren die zich aan de Graaffelyke gehoorzaamheid fomtyds onttrekken wilden, zyn in de twaalfde eeuw meer dan eens, wanneer zy wederom tot reden C*) Van- de WaltJ Handvejlen, Privilegiën van Dordrecht I 10.  Eerste Boek. 45" reden gebracht waren, zwaare en drukkende Schattingen afgeperft (a): doch dit kan niet tot de dagelykfche en gewoone inkomften onzer Vorften gerekend worden. De geeft van het geheele Financiëele ftelfel deezer tyden is dat de Graaven meer als grondheeren dan als hoogfte gebieders hunne fchatkift vulden. Met het recht, waarvan wy nu gefproken hebben, is dat van munt te flaan ten nauwften vermaagfchapt. Wat ook in vroegere tyden mooge plaats gehad hebben, zeker is het, dat de vier Graaven, die 't laatfte vóór Willem gezag voerden, kleine zilvere munten met hun beeldtenis aan de ééne, en een kruis of den Hollandfchen leeuw aan de andere zyde hebben doen vervaardigen. Op fommige geldftukken van Floris IV. ftaat Dordrechtfche en op andere Medenblikfche munt De Kekers hadden in de elfde en twaalfde eeuw dit voorrecht den Graaven toegeftaan, en de uitoeffening daarvan aan gewisfe plaatfen in derzelver leengoederen verbonden (Z>). De gewoone wyze van rekenen was of naar Ponden, Schellingen en Penningen Hollandfch, of naar Marken zilver-s. Ein- (a) Zie Vod. Hift. II. 222. 267. (6)VanAlkemade de goude en zilvere gangbaste penningen der Graaven en Graavinnen van Holland, in de Voorrede en pag. 26 Jeqq. Zie verder over deeze ftof Van der Mev van der Linden diJJ. de privilegiis monetariorum Hollandia Lugd. B 1765. en NoviSftDi iiff, dejure rei monetaria; apad Batarot, Ultr. 1754- XIV. Van munt te flaan.  46 Eerste Boe ie. xv. Van oor log, vre> de en verbonkden aan te gaan, en wyze van oorlogen te land en te water. (O MrERis ï. 133, Eindelyk alles wat tot de verdediging van heti 'land zyne betrekking had, was aan de zorgden Graaven by uitfluiting aanbevolen. Hoe grootl ook de invloed der Edelen in de beraadflagingen: over het aanvaarden van een' oorlog geweeftl zy, het goedvinden en de willekeur der Lands- ■ heeren was hierin volkomen vry. In eiken i kryg, die tot befcherming van het Vaderland I begonnen wierd, gebooden zy zoo veele hunner flrydbaare mannen, als hun behaagde, van: zich tot hunne baniere te fchaaren, en zy ge- • leidden dezelve werwaards zy wilden. Veilingen en fterke Sloten mocht niemand in het geheele Graaffchap oprichten dan zy alleen en de geene,aan welke zy het hadden gelieven te vergunnen, gelyk in 1199 zekere Biggo en zyne aanverwandten op hun goed by Pendrecht zulk eene vryheid van Graaf Dirk VII. verkreegen O). En het geen van het recht des oorlogs onaffcheideiyk is, het fluiten eener vrede, het aangaan van verbonden tot 's lands beveiliging of welvaart ftond ook volkomen in hunne macht. De gefchiedenis van Willem I. is vervuld met bewyzen, die de gegrondheid van leeze Helling beveftigen. Alle vrygeboren ingezetenen van het Graaffchap voerden, gelyk reeds gezegd is, de waaenen, en vergoedden de ontheffing van belafli, nngen,die zy genooten,doorin elke Landweer met  Eerste Boek. 47 met hunnen Vorft op eigen koften ten ftryde uit te trekken: Wanneer naamentlyk een Graaf zich in een' noodzaakelyken oorlog vond ingewikkeld , liet hy door zyne Bailluwen in de fteden zoo wel als ten platten lande de weerbaare mannen van het Graaffchap opontbieden, of, gelyk men gewoon was het te noemen, te heervaart porren. Een ieder die Manswaard was, dat is die de 16 jaaren bereikt, en de60 noch niet overklommen had, moeft zynen naam laaten opfchryven. Het lot beflifle, wie onder deeze aangetekenden den kryg zoude bywoonen en het getal van manfchap helpen aanvullen , op het welk iedere plaats gefield was, en dat haar enkeld , dubbeld, drie of vier dubbeld , naar maate het gevaar zich nypender vertoonde, kon afgevergd worden. Zoo de nabyheid des vyands niet den fpoedigflen optocht vereifchte, wierden er veertien dagen ter uitrufting vergund. Het gelui der banklok was het fein, waarop alle de opontboodene in volle wapenrufting by de kerk van hun Kerfpel by één moeften komen. Wie flechts voor eene geringe fom aan eigen goederen bezat,verfcheen er te voet met helm, panfer en fchild, en geen andere kwetfende wapenen dan pyl en boog, 't geen hen den naam van Archers of Archieren deed draagen. Meer bemiddelde dienden te paard; behalven het volle harnas en het fchild voerden zy alle den fpeer en het flagzwaard. Tot het geen men een Gewapend Man heette, behoorde een Ridder met zyn gevolg van 2Schildknaapen, 2 Welgeborene,  4? Eerste Boek. ne, y paarden en daarenboven eenige ruitéren en boogichutteren (aj. Een rechtsgeding voor Welgeboren Mannen en een zwaare boete hing dien boven 't hoofd, die zonder wettige redenen geweigerd had zich op deeze plaats der faflvnkomft te laaten vinden. De Bailluwen en Ridders voerden nu elk de bende, over welke hun het bevel was toevertrouwd,'daar heen, daar de Graaf de algemeene vergadering van het gantfche heir verordend had. Van hier wierd de optocht begonnen. Geduurende het eerfte etmaal voorzag de Graaf het leger van voeder, en de dorpen betaalden hier toe eene zekere fom, die den naam van Voederpenningen droeg. Het verlies, dat de krygslieden aan paarden en u trufling van de vyanden in den dienfl geleeden hadden , moeit hun insgelyks door den Landsheer vergoed of gekweeten worden. Al het overige kwam voor hunne rekening (b). De verplichting van ter heirvaart te trekken wierd intusfchen zoo wel als andere lallen fomwylen kwt-tgefcholden; wy treffen hiervan onder de laatfte regeeringen voorbeelden aan. Dordrecht, om er maar één van op te noemen, genoot van de t-egeneegentheid van Willem L zoo gewichtig eene vry verklaaring O). Wat den oorlog te water betreft, deeze wierd het meeft op Koggen gevoerd, die niet alleen van (ax- Vad. Hifi. U. 334, (b Van Loon IV. 314/^. CO Mieris i. 263.  Eerste Boek. 49 J van maft en zeilen, maar ook van riemen of 1 roeifpaanen voorzien waren. De ftrydbaare J manfchap beftond op zulke fchepen , zoowel I als op het land , alleen uit vrygehorenen: doch J tot het roeijen wierden dienftbaare lieden getj bruikt. Naar maate er een aanzienlyk of geJ ring getal derzelven in een dorp zig ophield, i naar maate was het dorp hoog of laag in dc I Riemtalen, dat is in het leveren van een aantal j roeijers in een' tocht te water aangeflagen. De 1 Noord-Hollandfche dorpen, rondom met Zeeën J omringd en tot het infcheepen van volk in zulk I een' kryg het befte gefchikt, leverden ook op I de Koggen de meefte lieden; en vier gewes1 ten, in het bovenfte gedeelte van dit Graaf1 fchap gelegen, hebben daardoor den naam der I Vier Noorderkoggen bekomen (0). De zeeI macht, die grondzuil van Hollands onafhanke1 lykheid en welvaart, had om deezen tyd reeds 1 het hoofd begonnen om hoog te fteeken: De 1 kruistochten, die ontelbaare lieden naar 't HeiI lig land fleepten, hadden den aanbouw eener 1 menigte fchepen noodzaakelyk gemaakt. Wil| lem I. ftak zelfs in 1217 met 12 groote fche1 pen, van veele Koggen gevolgd, vóór Vlaar| dingen uit de Maas in Zee, vereenigde zich met I de Engelfche vloot en ftevende naar het OosI ten En drie jaaren te vooren had die zelf. de (a) Van Loon IV. 375 CO Vad. Hifi. II. 342. I. Deel. D  50 Eerste Boek. xvi. Staat dei Kerke hier te iande. Geefte- lyke macht van der Bisfchop van Utrecht. de Vorfl het reeds durven waagen zich in de oneenigheden der Engelfche en Franfche Kroonen te fteeken; hy onderfteunde de eerfte tegen de laatfte, voerde over een gedeelte der verbonden vloot het bewind en behaalde laurieren («;. Het getal der fchepen, die de Vader van onzen Graaf tegen de Stadingers uitruftte en met welke hy zich naar de Wezer begaf, wordt door de oude Gefchiedfchryveren uitdrukkelyk op 300 bepaald (b). Eer ik dit gedeelte myner Inleiding befluite, moet ik noch van den ftaat der Kerke en van de hoogte, t©t welke de Koophandel hier te lande reeds was opgeklommen, kortelyk fpreeken. Holland, gelyk ten overvloede bekend is, behoorde tot het geeftelyk gebied van het Bisdom Utrecht; dit was wederom aan den Aartsbisfchoppelyken zetel van Keulen onderworpen ; en Romen heerfchte over alles. De Kerïpellen , in welke zich het Graaffchap verdeelde, maakten een aanzienlyk getal van kerken noodzaakelyk. Weinige dorpen van aanbelang, of derzelver ingezetenen konden den daagelykfchen en weekelykfchen Godsdienft waarneemen zonder hunne buurten te verlaaten. Evenwel ftonden lang niet alle deeze kerken op zich zelve. Wanneer een Kerfpel van zulk eene uitgeftrektheid was, dat onftuimig weder of Hechte wegen de verft afgelegenen fomtyds verhin. derden CO Ibid. 336. O) Ibid. p. 373-  Eerste Boek. jï derden van ter kerke op te komen; of ook wanneer een gemeente zoo zeer aan ledemaaten toenam, dat hen één gebouw niet meer bevatten, nog ééne Priefter bedienen konde; dan wierd zoodanig een Kerfpel wel eens in tweeën ge* fplitft, doch meeft bouwde men alleenlyk eenige nieuwe kerken, die van de ouden geheel afhankelyk en weinig meer dan Kapellen Waren. In deeze filiaal of dochterkerken, gelyk zy geheeten wierden , mocht doorgaans geen kind | gedoopt, geen paar aan elkander verbonden , j geen lyk begraaven, geene kerkelyke vergadeJ ring gehouden worden. Dit alles moeft in de j moederkerk gefchieden, en tot het onderhoud | van deeze moeften ook alle, die de onderhooj rige kerken gewoon waren te bezoeken j het I hunne toebrengen (, beftraffen, in de 7 jaaren tweemaal Kerkver„ gadering houden, boetens ontvangen en mis„ daadigers van de ftraf ontdaan ; In dat zelfde „ tydperk mocht hy ééns een' Bisfchop in zyne „ Proosdye noodigen, om het werk der geeftelyke „ orders en wyingen door denzelven te doen ver, richten, en de voordeden met hem famen ge\, nieten («)" Men kan hier uit eenigfints opmaaken, welke eigentlyk de voorrechten en verplichtingen vaneen' Bisfchop in zynKerkgebied gewceft zyn: doch op dat het noch duidelyker blyke, welke macht zy in 't byzonder in de dertiende eeuw geoeffend, en met welke heerfchzucht zy zich niet alleen over Kerkelyke maar ook over burgerlyke zaaken gezag hebben aangemaatigd, zal ik den inhoud van eenige Inftellingen, die Bisfchop Dirk III. met toeftemming der Utreehtfche Geeftelykheid in 1209 bekend maakte, mynen leezeren mededeelen (b). „ In„ dien een Prelaat", word hier onder andere gezegd , „ een Kanonnik, een Choorgezel of een ,, Geeftelyke tot hun huisgezin behoorende, op „ Hollandfchen of Gelderfchen grond, door de „ Graaven of door wie 't ook zyn mocht, gevan„ gen wierd genomen, zou de Kerk 14 dagen na "dat het aangekondigd was, zo de gevangene „ intus?. (0) Mieris I. 89. (&) Ibid. 153. D 3  54 Eerste Boek. „ intusfchenniet ontllagen wierd, haare dienften „ laaten ftil ftaan. De Graaf zou vermaand wor„ den dien perfoon met eene behoorlyke boete los „ te laaten. Weigerde hy dit, zou de Bisfchop ,, of Aartsdiaken den dienft door geheel zyn land „ doen ophouden, en, dezelve weder hervat wor„ dende, den vloek over hem uitfpreeken,enhet geheele Bisdom door doen af kondigen dat hy in „ den Ban vervallen ware. Eenzwaare beleediging, door een' leek aan een' der voornoemde Gees„ telyken aangedaan, zoude ook met den Ban „ geftraft worden; wegens eene geringere zou „ zich de beleediger moeten verantwoorden. Die „ een' roof aan eenige Kerkengoederen begaan „ had moeft dezelve te rug geeven, of zyn' naam op de lyft der ledemaaten zien doorhaalen. Bleef „ hy zes weeken in dien ftaat: dan mocht de kerk, tot welke hy behoorde , haare dienften „ niet meer waarneemen; zyn Ban wierd in alle „ kerken van het Dekenfchap met brandende „ Kaarfen afgekondigd; en zyn Heer vond zich „ gedwongen hem over te geeven, zo hy niet „ begeerde, dat de dienft door zyn gantfch ge„ bied wierd opgefchort. Een Pachter van Ker„ kengoederen, die zyne huur niet op den vaft„ geftelden tyd betaalde, berokkende zich dezelf„ de ftraf; en indien zyn Bailluw in zulk een ge„ val de goederen des Pachters niet aanfprakom „ den Schuldheeren te voldoen, was de opently„ keGodsdienft wederom een iheiligfchennis. Op „ het huisveften van iemand, die tegen de vryhe?, den en gewoontens der UtrechtfcheKerk eene „ pmw  Eerste Boek. 55 „preuve verzocht, wierd een boete van vyf , Ponden, en zelfs een ligchaamelyke kaftyding " gezet. Eindelyk, om min gewichtige verorde" ningen voorbyte gaan, de Ban hing dien boven „ 't hoofd, die een' ongelukkigen vluchteling met „geweld uit eene kerk vervoerde". Voor moedwillige misdaadigers fchynt het echter dat men de tempelen niet tot eene fchuilplaats hebbe doen ftrekken: men begreep buiten twyffel, dat het één der hoogtte trappen van onzinnigheid zoude zyn de huizen,aan den Godsdienft toegewyd, te laaten meedewerken, om de overtreeders van Gods heiligfte wetten aan de verdiende ftraf te ontrukken. Het blykt intusfchen uit het geen ik uit deeze Inftellingen getrokken heb (»,dat de lift der Bisfchoppen zich in het opfchorten der Kerkendienften in een geheel dorp of landfchap voornaamentlyk openbaarde. Gelyk het in zich zelve de grootfte onrechtvaardigheid was, dat om demisdaad van éénen ingezeten, duizenden aan hunne ziel, gelyk men dit toen befchouwde, geftraft wierden: zoo was er echter geen zekerder middel om den misdaadigen tot vergoeding te noodzaaken, dewyl dit nu de zaak der geheele gemeente, en , zo de Graaf de (a) Zie verder van het Rechtsgebied der Bisfchoppen eR hunne Rechtbanken, onder den naam van Ctmfiflorien bekend, Van de Spiegel p. m. Alles wat maa: eenigfints tot het geeftelyke betrekkelyk konde gemaakt worden, wierd daar behandeld en afgedaan; D 4  $6 Eerste Boek. de beleediger was, van alle zyne onderdaanen wierd. Men weet uit de gefchiedenis van Dirk VI., hoe zeer de Hollanders voor den Kerkenban van den Utrechtfchen Bisfchop vreesden ; die Graaf belegerde in 1139 de Hoofdftad van het Sticht, en het oogenblik was genaderd, dat hy dezelve door ftorm zou hebben ingenomen, toen de Kerkvoogd, van zyne Geeftelykheid verzeld, en in zyn plechtigfte gewaad gedoft, uit de ftad zynen vyand tegentrekt, gereed om hem het Kerkvonnis voor te leezen. Dirk, aan zulke wapenen niet gewoon , ziet van al zyne onderneemingen gf en ontvangt zelfs den Kus van vrede niet eerder, dan na dat hy blootshoofds, barrevoets en al knielende den Bisfchop om vergiffenis gebeden had (V). Doch hoe zeer ook 't geheele Graaffchap aan het geducht gebied van den Utrechtfchen ftoel mocht onderworpen zyn, twee beroemde en mild begiftigde Abdyen, de Egmondfehe en de Rynsburgfche, waren aan het zelve onttrokken. De eerfle , reeds in de tiende eeuw gefticht, wierd door Monniken van de Benedictyner order bewoond. De andere was voor Nonnen van dienzelfden regel beftemd, die Petronella van Saxen, de echtgenoote van Floris II. uit haar Vaderland gebracht en aan de zoomen van den Rhyn verplant had, Eeide deeze geeflelyke Geftichten droeg Petronellaas zoon, Graaf Dirk VI., uit zynen en zynes moeders naam, aan Paus (s) Fa4. Hifi. II. 230.  Eerste Boek. S? Paus Innocentius II. in eigendom op, die dezelve by een' open brief van den 28 February 1139 aannam en in zyne befcherming ontving 00' Van de Advocatie der Egmondfehe Abdye, een recht, 't welk de Graaven verklaard hadden hun toetebehooren, en eigentlyk in het Richterampt over alle de Klooftergoederen beftond, is reeds gefproken. Om het oppergebied der Aartsbisfchoppen van Keulen niet geheel met ftilzwygen voorby te gaan, zal ik eenige voorbeelden aannaaien, uit welke ook dit kan afgenomen worden. Toen in het begin der twaalfde eeuw de zoogenaamde Kettery van Tanchelyn, een' man, wiens afkeer van de Geeftelyken flechts door zyne geneegentheid tot het andere geflacht geëvenaard wierd, zich door de Nederlanden begon te verfpreiden, fchreef de Utrechtfche kerk deswegen aan Aartsbisfchop Frederik, hem biddende deezen verleider met zynen aanhang niet te laaten ontfnappen. De gantfche inhoud deezes briefs en de woorden in het opfchrift: aan haaren Heer de geringe Kerk van Utrecht met verfchuldigde gehoorzaamlieid en onderwerping , toonen ten overvloede, in welke betrekking deeze twee Stichten jegens elkander gellaan hebben ( b ). Noch duidelyker blykt dit uit de zoo even bygebrachte Inftellingen van Bisfchop Dirk II. Hy ftaat daarin toe, „ dat zo » by (a ) Mieris 93. fl) Ibid, I. 8t. D 5 XVIL Van den Aartsjisfehopvan Keulen.  XVIII. En van den Paus. 58 Eerste Boek. „ hyof zyn Bailluw de goederen der Kerke mocht „ bemachtigd of aangevallen hebben, en binnen „ 14 dagen niet te rug gaf, de Kerkendienft op ,, zoude houden, en indien dit van geen vrucht „ was, de verongelykte kerk dan op gemeene „ koften by den Paus of den Aartsbisfchop over de „ beleediginghaar aangedaan zoude klaagen, en „ zich vergoeding bezorgen ". De macht der Pauzen had zich federt een' geruimen tyd reeds tot die hoogte verheft, die haar zoo veel eeuwen achter één het voorwerp van fchrik zoo wel als van onderwerping en vereering voor de geheele Chriftenwaereld deed worden. Weleer Hechts Bisfchoppen van Romen , hadden deeze doortrapte mannen de ba. niere van geeftelyke dwingelandy in alle gedeeltens van Europa weeten te planten en eene regeering over zielen te voeren , waarvan de gefchiedenis van het menfchdom geen tweede voorbeeld kan opnoemen. Bygeloof en onkunde waren de grondzuilen, waarop hun troon geveftigd was; gierigheid en heerfchzucht de dryfveeren, die al hunne daaden beftierden. Geen geweft zoo ver van Romen afgelegen, ofzydeeden er zich voor Gods ftedehouderen op aarde, voor de ontfluiteren van hemel en hel erkennen ; geen Vorft zoo machtig en verheven, die niet voor de blixemen van het Vaticaan moeit fidderen, en zich aan al de laagheden, die zy van hem eifchten, wilde hy zich niet door de meefte zyner onderdaanen verlaaten zien, onderwerpen; geen Chriften zoo fterk van geeft,  EerSte Boek. 59 geeft, die ten allen tyde ge weigert zou hebben hunnen willekeurigften bevelen te gehoorzaa- men en hunne fmertelykite roede te kusfen. Eindelyk geen gedeelte van het burgerlyk landsbeftier, zo 't maar van eenig aanbelang was, waarin zy zich onder allerlei voorwendfelen niet mengden en hun goedvinden met bedreigingen opdrongen. Holland, zoo wel als alle andere Vorftendommen, kan er de bewyzen by honderden van optellen. Om de zaak niet hooger op te haaien, zal ik alleenlyk herinneren, wat hier omtrent na den dood van Dirk VIL voorgevallen zy. Innocentius III. was toen met het purper bekleed. Tot deezen neemt Willem I. zyne toevlucht, die door de wapenen des Graaven van Loon tot een vredeverdrag, dat hem onteerde, gedwongen was, en klaagt over het ongelyk hem aangedaan. Gretig bedient zich de Paus van deeze gelegentheid, om in de burgerlyke oorlogen, die het Graaffchap verdeelden, zyn gezag te oeffenen. De Aartsbisfchop van Trier wordt tot beflisfer der oneenigheid benoemd. En de Graaf, die geen genoegen in de uitfpraak van dien Geeftelyken neemt, moet zich den Ban hooren aankondigen O). De Kerkendienft wordt in het gantfche Graaffchap opgefchort, en de Egmondfehe Abdy krygt uit byzondere toegeevendheid alleen verlof om zonder klokken te luiden, met geflooten deuren en met buitenwerping van alSe C») Vod. mfl. M 328.  60 Eerste Boek. Je,die onder den Kerkenvloek iagen,ftilJeMisfe te leezen en de Kloofterbroederen volgens kerkelyke order ter aarde te befteJIen (a). En op dat men zich een denkbeeld vorme van die ysfelykheden, waarmede dit nu zoo dikwyls vermelde opfchorten van den uitwendigenGodsdienft oorfpronkelyk gepaard ging, zal het hier niet k wa. Jyk geplaatft zyn, indien ik 't een en ander in de Kerkvergadering van Limoges daar omtrent goedgevonden, by deeze gelegenheid ter neer ftelle (£). Niemand mocht, zoo lang zulk een verbod duurde, begraaven worden, dan Geeftelyken, bedelaars, vreemdelingen en kinderen van twee jaaren oud en daar onder, In elke kerk luidde dagelyks een klok , op het hooren van welke een ieder, met het aange zicht op de aarde, om vrede bidden moeft. De altaaren wierden ontbloot, de kruisfen en alle kerkfieraaden op de aarde geworpen, de Misfe met geflooten deuren geleezen. Niemand mocht zich m den echt begeeven, niemand het voorwerp zyner liefde kusfen, niemand in 't gantfche land vleefch eeten, niemand zich den baard laaten aficheeren. Zoo kon een menfch, wiens gantfche macht in een' algemeenen geeft van verblinding beftond,met een' enkelen pennentrek, duizenden zyner medemenfchen kwellen, fchoon op den verften afftand van hem verwyderd. ]nnocentius ftierf in i%\6 en Honorius III. wierd in (a) Mieris i. 164. Q) Ibid.  Eerste Boek. g"i in zyne plaats verkooren. By deezen houdt Willem terftond om ontheffing van den Kerkenban aan, en verkrygtze : doch de Paus vindt wel ras in den tocht, dien deeze Vorft met den zoon des Franfchen Monarchs tegen Engeland ondernam, eene nieuwe reden van hem op dezelfde wyze te tuchtigen als zyn voorganger gedaan had; en nu verkreeg de Abdy van Rynsburg het voorrecht, dat Innocentius in dergelyke omftandigheden aan die van Egmond had toegeflaan 0> Intusfchen had Honorius het gefchil tusfchen Willem en den Graaf van Loon aan eenige Luikfche Geeftelyken ter beflisfing opgedraagen (b)\ en kort daarop beveiligt hy zelve de uitfpraak, die Filips, Markgraaf van Namen, elf jaaren te voeren in die zaak gedaan had O). De Graaf fchynt echter ook van dien tweeden Kerkenban fpoedig ontflagen te zyn ; dewyl hy noch in dit zelfde jaar 1217 zich op een' Kruistocht begeeft, en als Conftapel der met het Kruis getekenden aan den Heiligen Vader de tyding zyner overwinningen in Portugal overzendt (d). Fen jaar na des Graaven dood beveiligt deeze Paus wederom een verdrag, tusfchen den Bisfchop van Utrecht en Willem over de gemeenfchappelyke bezitting van Ooftergoo en Weftergoo getroffen (e). En, Cd) Kluit in C. d. p, 384(b) Mieris i. 168. tó Kluit ibid. 382. oUi ' 00 Mieris I. 175. CO Kluit ibid. 444,  XIX. Stsatdes HollandleliënKoophandels. 6z EersteBoek. En, op dat ik er dit nog by voege, eer ik van deeze ftoffe afïtappe, de befcherming aan de Egmondfehe en Rynsburgfche geftichten, door den ftoel van Romen toegezegd en meermaalen beweezen, bleef niet geheel onbeloond. Die twee Abdyen moeften een' jaarlykfehen cyns van 4 fchellingen Friesfche munt, tot een teken dat zy een eigendom der Pauzen waren 3 aan derzelver fchatkift opbrengen (a). De Koophandel konde in eene landftreek zoo gelegen, als het Graaffchap van Holland was, en onder zoo nyver een volk, als in het zelve woonde, niet anders dan bloeiende zyn. Reeds in de Frankifche en zelfs in* de Romeinfche tyden had zich dezelve beroemd gemaakt. Onder de Graaven moeit hy noodwendig toeneemen, terwyl de rykdom en welvaart deezer Vorften van zynen aanwafch en voordeeligen ftaat alleenlyk afhing. De visfeheryen hadden den ingezetenen deezer landen al vroeg het bouwen van fchepen en het vervaardigen van alles wat tot dit handwerk behoorde , geleerd. Het geweft was te klein, de grond te onvruchtbaar om de menigte van menfehen, die dezelve droeg, te voeden en te onderhouden. Dit maakte de vaart naar de Ooftzee, van waar het koorn hierheen gevoerd wierd, noodzaakelyk. Uit éénen tak van handel wierd de andere geboren, tot dat er op 't laatft byna geen foort van waaren konde genoemd worden, waarmede tusfchen Hol- (a) Mieris I. 118.  Eerste Boek. 63 Hollandfche en vreemde Kooplieden geen ruiling gedaan wierd Indien wy de echte Hukken der twaalfde en dertiende eeuwen nagaan, zoo zyn ontegenzeggelyk de bewyzen voor den Utrechtfchen en Gelderfchen handel menigvuldiger dan voor den Hollandfchen. Utrecht, Wyk te Duurffede, Thiel en andere plaatfen aan den Rhyn waren oude en vermaarde Koopfteden, die door Noordfche volkeren dikwyls bezocht wierden. Evenwel ontbreekt het geenfints aan de duidelykfte blyken, dat ook in dit Graaffchap de binnen- en buitenlandiche handel in een' weligen ftaat geweeft zy. Dordrecht was nauwelyks gefticht, of er lagen reeds Luikfche en Keulfche Koopvaardyichepen binnen. Graaf Dirk IV., die op deezen landaart vergramd was, liet die vaartuigen in 1048 verbranden ,en den Kooplieden der twee genoemde Bisdommen hunne waaren niet eerder terug geeven, dan na dat zy eene zwaare geldboete hadden opgebracht; ook wierd de handel in 't Graaffchap hun verbooden (è). Zulke ftrenge middelen dienden nu wel niet om Kooplieden hierheen te lokken: doch men was in zoo weinig befchaafde tyden daaraan gewoon, en zelden duurden zy lang. De tollen, die op de Merwe aan verfcheiden plaatfen van de voorbyvaarende fchepen geheft wierden, ftrekken ook tot geen gering bewys van de vaart op deezen ftroom. (<0 Richeffe de la Hollande Chap. I & II. (6) Vod. Hifi. II. i(53-  64 Eerste Boeè ftroom. Ik heb reeds gezegd, hoe zeer dé VJaamfche Kooplieden wenfchten van den Geervlietfchen tol ontflagen te zyn. In het vermaarde Verdrag van 1168 tusfchen Holland en Vlaanderen O) is een byzonder Artikel, 't welk den Koophandel betreft. „ Voortaan, " wordt hier gezegd, „ zal de Graaf van Holland „ de tollen, tot nu toe onder den naam van ,, Geleigelden ontvangen, op geenerlei wyze „ van de doorreizende Vlaamfche handelaaren „ moogen heffen, nog gedoogen, dat iemand in zyn Graaffchap hun dezelve afvordere. Ook mochten zy in hunnen doortocht door het Graaffchap wegens fchuld niet opgehou„ den worden, en konden, zoo lang zy hun„ ne Schepen niet verhaten hadden, zich met „ eede zuiveren. Was de fchuldeisfcher hier „ mede niet voldaan, zoo ftond het hem vry „ zynen fchuldenaar, ter plaatfe daar deeze „ woonde, in rechte te betrekken." Een ander Verdrag, 't welk de Hertog van Braband in 1203 met onzen Graaf Dirk VII. floot (Z>), levert een dergelyk bewys op voor den ouderlingen handel, dien de Brabantfche en Hollandfche Kooplieden met elkander voerden. Hier wordt bedongen, „datde eerftgenoemden, die ,, door Holland doortrokken, zoo wel te wa„ ter als te land behouden zouden dat recht „ omtrent de tollen, 't welk by derzei ver eer- » He Ca) Mieris I. 112. C*) Uid. 137.  Eerste Boek. „ fle oprichting bepaald is; de Hertog belooft I „ den Hollandfchen Kooplieden dit eigen voor„ recht in zyne Staaten i omtrent de fchulden I „ der wederzydfche onderdaanen wordt insgelyks iets vaftgefteld". Eindelyk een Overeenkomft tusfchen den Bisfchop van Utrecht en den Graaf van Holland in 1204 (a), maakt ook -reeds van den handel deezer twee nabuurige volkeren gewag. Hier belooft Graaf Willem I. ,, nooit eenige Kooplieden te zullen „ beletten, van zout of andere waaren naar „ 'sBisfchops land te vervoeren , en die Kerk„ voogd zoude ook niet verhinderen, dat er „ Kooplieden uit het Friesfche Graaffchap in ,, Holland overkwamen." Dit zelfde Artikel is byna woordelyk overgebracht in de twee verbonden, die kort daarop tusfchen het Sticht en den Graaf van Loon geflooten zyn. En daar er verfcheiden volkeren, aan de Ooftzee woonende, worden opgeteld, die te Utrecht hunne goederen kwamen brengen (b) , is het ten hoogften waarfchynlyk, dat de Hollanders, wier geweff. deeze fchepen moeiten doorzeilen ook by dien handel, door tollen of door aan denzelven deel te neemen , gewonnen zullen hebben. De Koophandel met Engeland was reeds veele eeuwen gedreeven. De Hollanders en Zeeuwen voerden verfcheiden waaren daarheen (a) Ibid. 140. (i) Ibid. 86 & 178. 1. Deel, E  66 Eerste Boek. heen en weder andere met zich terug. Van deeze laatile was de Wolle geen der geringfte gedeeltens («). Men gebruikte die hier te lande in lakenweeveryen. Te Dordrecht was tegen het einde der twaalfde eeuw reeds een Gilde van lakenkooperen, en Dirk VII. gaf aan het zelve in 't Jaatfte jaar van dat tydperk het voorrecht, dat niemand binnen de ftad gefchooren lakenen verkoopen mocht, dan die er door dit Gilde toe benoemd of één van de broederfchap was (T). De Middelburgfche, Domburgfche en Weftkappeifche Keuren toonen, dat de wynhandel in Zeeland gewichtig zy geweeft, en de oplettenheid van den Landsheer naar zich hebbe getrokken. En in het meermaal aangehaalde Privilegie van Geertruiden• berg treffen wy verfcheiden verordeningen aan, die tot den Koophandel in en omtrent het Hollandfche Graaffchap haare betrekking hebben. Er word van jaarmarkten in gewaagd, die in Holland gehouden wierden; drie • derzulken worden in de ftad op beftemde tyden vaftgefteld. Er wordt ook van weekelykfche markten in gefproken, die door den kooper van levendige beeften niet voorby gegaan mochten worden; Voorts worden er tollen van verfchillende grootte gevorderd, van laftbrengende wagenen, van wagenen met hout gelaaden} van fehe* Ca) Vad. Hifi. lil. 21. (h) Van de Wall II. 29$,  Eerste Böëk. 67 fchepen met een ftaande roer, met een lepelroêr, met een hangend en met een handroêr; Insgelyks tollen van overdekte verkoöppiaatfen , van enkele tafelen, op welke waaren lagen uitgebreid, van een flagersbank. Eindelyk word hier bepaald, hoe'veel van het koopen en verkoopen van een paard, van een beest, varken of fchaap moeft afgehouden wórden. De burgers van 's Hertogen bofch en Geertruidenberg wierden over en weder tolvry verklaard , en die door de laatftgenoemde ftad naar de Hollandfche jaarmarkten reisde, wierd mede van dezelve verfchoond, De gefchiedenis, die ik behandelen moet, zal ons van den Koophandel van dit geweft noch nader onderricht geeven, en ons teffens gelegenheid verfchaffen van eenige andere dingen te fpreeken, die in deeze aftekening van Hollands inwendigen ftaat niet voegzaam hunne plaats konden vinden. Thans gaa ik over tot de betrekking, in welke het Graaffchap om deezen tyd jegens andere Nederlandfche en EuropEeifche Vorftendommen ftond, en tot de verbindtenisfen , op welke hunne onderlinge rechten en verplichtingen gegrondveft waren. Van Vlaanderen moet ik hier buiten twyffel het eerfte en het uitvoerigfte handelen. ■ Een geheele reeks van gebeurtenisfen in de regeering van Koning Willem zoude volitrekt onverftaanbaar zyn, indien ik niet eene korte fchets der onderhandelingen tusfchen eenige vöorige Landsheeren der Hollandfche en VlaamE 2 fche XX. Betrekking van Hollandtot an Dere Neder- land- sche f?  Euro- PiEISCI Staa- ten. Toth GraaffchapVlaanderen. 68 Eerste Boek. fche Graaffchappen vooraf liét gaan f>). Omie trent het midden der twaalfde eeuw, want van ouder tyden is het niet noodig te gewaagen, bezaet ten de Graaven van Holland, als een Leen van Vlaanderen, en als een Achterleen van het Duitfche Ryk, al dat land, 't welk tusfchen de Schelde en de Hedine-Zee (een oude Zeeboezem by Sluis, daarna onder den naam van 't Zwin bekend) uitgeftrekt ligt. De Zeeuwfche eilanden Walcheren, Zuid- en Noord-Beveland, Wolfersdyk en Borsfelen, en her land van Cadfand, dat van Walcheren toen Hechts door een' fmallen ftroom was afgezonderd, maakten de gedeeltens van deeze landftreek uit. De vier Ambachten en 't land van Waas wierden toen insgelyks door onze Graaven bezetendoch met met dat zelfde recht als Zeeland bewefter Schelde Ook moeften deeze landfchappen by elke oneenigheid, die tusfchen de twee nabuunge Vorften uitbrak, den eerften aanval iyden. Dit gebeurde onder anderen in den jaare i i57 Dirk van der EJfafs bekleedde toen m Vlaanderen de Graaffelyke waardigheid: doch naar t Heilig Land vertrekkende, had hy het be- 00 Zie deeze ftof uitvoerig behandeld in de DilT maug. van den Heer P. pAÜLUS de ori p ~ JoiuUone nexus feudal. Flandriam inter & ZeelandL LuZ F '775r\?n in de HiJl- CHt-van den Heer Pr°f- Kluit tm y qU° Zelmdia ^"dentalis, quomodo inter Comités nandr ft> Holl. juris olim controverfi diUa fit, ex Chattts & documentis quam plurimum ineditis ülufiratur  Eerste B o i r. 69 bewind over dat geweft zynen zoon Filips in handen gefteid, die er zoo uit zvnes Vaders als uit zyn' eigen na-im tot n 9 i toe regeerde. Fih*os, van «en' dapperen en eergiengen inborft kon de afpersiin^en en knevelaryen, die zyne onderdaanen aan den Geervlietfchen tol verÉraagen baoeftén, niet ongewroken laaten: Hy ruft eene vloot tegen de Hollanders uit, en een le^er naar 5t land van Waas gezonden hebbende, bemachtigt hy die geheele ftreek. Graaf Fi'ris IH., in andere oorlogen ingewikkeld, zag zoo fchielyk geen kans om Filips zyne prooi te ontrukken: doch, in 1165 de handen wat ruimer hebbende, begeeft hy zich in een' nieuwen kryg met Vlaanderen. Deeze viel echter noch veel ongelukkiger voor hem uit, dan de eerfte. Zyne benden wierden na een langduurig en bloedig gevecht geflagen; hy zelve zwaar gekwetft, gevangen genomen, in een Kloofter binnen Brugge naauwkeurig bewaard, en in 1 it 8 eerft op vrye voeten gefteid, na dat men hem gedwongen had den 11 February van dat jaar een Verdrag te tekenen, dat, boe nadeelig ook, verfcheiden jaaren heiliger en getrouwer is naargekomen, dan men onder zulke omftandigheden van oorlogzuchtige Vorften verwacht zoude hebben: doch de kunft omverbonden naar welgevallen te verbreeken ,en met de dierbaarfte eeden fpel te dryven , wierd juift niet door een' ieder metdezelfde gretigheid aangenomen en beociTend. In de Inleiding van dit Verdrag van Hedenzee, gelyk men gewoon is E 3 het  jo Eerste Boek. het te noemen, wordt verklaard, „ dat al het: „ land, 't welk Floris van Graaf Filips te leen i „ hield, by vonnis der Vlaamfche Baronnen,, „ de Pairs van Floris, hem ontzegd zy; dat; „ er echter door tusfchentreeding en voorfpraak; „ eeniger Vorften een bemiddeling ware getrof- ■ fen;" waarna de voorwaarden der verzoening worden opgeteld (a). De voornaamfte i derzelven, dewyl toch de verbindtenis van i Vlaanderen en Holland hier op geheel en al ge- ■ grond is, zal ik moeten aanhaalen: „ De Graaf: „ van Holland zoude wegens het land tusfchen i „ de Schelde en de Hedinezee aan Filips bor-3, gen moeten geeven, die, zoo lang hetdee-„ ze begeerde, Brugge niet konden verlaaten., „ Nergens, dan -in die ftad alleen, zouden de i „ Zeeuwfche Vafallen gerechtelyke tweege?, vechten moogen houden. De beide Graa— „ ven zouden de inkomften van Zeeland be— „ wefter Schelde onder elkander gelykelyk: „ verdeelen. De onderdaanen der twee Vor-. j, ften zouden een' vaften en oprechten vrede i „ famen houden, en zo er iets aan een' Vlaa^- ming ontroofd was , zoude de Graaf van 3, Holland voor de vergoeding moeten inftaan. ,, Over de misdaad van roof zouden beide de „ Graaven oordeelen, en zo zy het niet ééns „ konden worden, zes achtbaare lieden benoe- men om de zaak te beflisfen. Den Vlaam- , fchen Qt) Zie dit verdrag by Mieris , Kluit , Paulus &c.  EersteBöëk. ?i „ fchen Kooplieden zou alles, wat hun tot „ nu toe onder welk voorwendfel ook was af„ geëifcht, terug gegeeven, en voortaan geen „ tollen meer opgelegd worden. Ook zou de „ Graaf van Bolland voor de geheele fchade „ moeten inftaan, die zy in zyn gebied, door „ wegens fcbuld te worden opgehouden, geleeden haaden. Geen van beide Heeren zou„ de in ?„eéland eene fterkte moogen oprichten, „ nog gedoogen, dat iemand het deed. De „ Graaf van Holland moeit deeze overeen„ komft bezweeren, en zo dikwyls zyne op„ volgers hun leen van Vlaanderen wilden hef„ fen, deeze zelfde plechtigheid vernieuwen. „ Hier toe mocht de Vlaamfche Vorft onder „ de Hollandfche Vafallen naar welgevallen borgen verkiezen. Zo een Graaf van Hol„ land de voorwaarden van dit Verdrag dorft „ fchenden en binnen zes weeken geen voldoe„ ning gaf, viel al het betwifte land aan Vlaan„ deren terug, ten zy de dienft des Keizers of „ eenige andere wettige verontfchuldiging kon„ de aangehaald worden. De Hollandfche Leen„ mannen zouden in zulk een geval onmidde„ lyk Vlaamfche Leenmannen worden; en zo „ de voldoening noch langer geweigerd wierd, „ zoude er door die Vafallen van Floris, die „ zich tot het naarkomen deezer voorwaarde „ by eede verbonden hadden, 1000 mark zil3) vers aan Filips moeten betaald worden. Deeze, zoo wel als zyne opvolgers, waren mee5, fter zoo dikwyls het hun behaagde 't VerE 4 „ drag  Eerste Boek. „ drag te doen vernieuwen, en even zoo dikj, Wyls moeft de Graaf van Holland met zoo ,, veele Z}ner Leenmannen als er geëifchc wier„ den verfchynen, en die Edelen, die verhin,, derd wierden in perfoon met hunnen Vorft ,, naar Vlaanderen te trekken, moeften voor „ den Gezandt des Graaven van Vlaanderen * den eed in hun Vaderland doen." Men ziet ten overvloede uit dêeze voorwaarden , hoe Filips zich van den nood en de gevankenis zynes vyands tot zyn voordeel heeft weeten te bedienen, en hoe hy alles op één heeft geftapeld, 't geen voor Floris vernederend kon bedacht worden, 't Land van Waas bleef federt geheel het eigendom van Filips, en de bezitting van Zeeland, waar de Graaf van Holland te vooren alleen bewind voerde, moeft nu mét den Graaf van Vlaanderen, die echter de Leenheer der gantfche landftreek bleef, gedeeld worden; gelyk bet ook aan geen bewyzen , die deeze gemeenfchappelyke regeering, geduurende het leven der twee Voriten ftaaven, ontbreekt Ca). De Heilige oorlogen fleepten Floris en Filips kort na elkander in 'c graf. In Holland viel het bellier Graaf Dirk VIL in handen. IH Vlaanderen vond het recht tot de opvolging meerder zwaarigheden. Twee zufters van den overleeden Landsheer, Margaretha en ifabelia, de £*) Zie dezelve by Kluit l e. p. 261 Jeqq.  Eerste Boek. 73 J de eerfte aan Boudewyn- van Henegouwen, de 3 andere aan Koning Filips van Vrankryk gej huwd, betwiftien elkander de regeering: doch 1 deeze wneenigheid wierd fpoedig bygelegd, ter] wyl men nog in 't zelfde jaar van 'sGraaven dood, 1191, overeenkwam, dat Gend, Brugge , I peren , Kortryk , Oudenaarde, Waas, Aalft , Geertruidenberg met de Keizerlyke plaatfen, die Ambachten genoemd worden, en de Zee-eilanden aan Margaretha zouden te beurte vallen, terwyl het overige aan de Franfche kroon wierd toegeweezen. Dirk VII.., die 't Verdrag van Hedenzee noch niet bezwooren had, had geduurende deeze binnenlandfche beroeringen Keizer Hendrik VI. zoeken te beweegen, om hem van de hulde, die hy aan Vlaanderen wegens de Zeeuwfche eilanden fchuldig was, te ontflaan, en hem als een' onmiddelyken Leenman van het Ryk te willen aanneemen : Doch de Keizer was niet baatzuchtig genoeg om hierin te bewilligen, en ontving in het volgende jaar van Margarethaas echtgenoot wegens die geweften den Leens-eed, na dat de Graaf van Holland aan Boudewyn de gewoone hulde te Gent had beweezen. De zoon van Margaretha, ook Boudewyn geheeten, volgde in 1194 zyne moeder in de regeering van Vlaanderen op,en had het bewind over dit Graaffchap noch geen jaar in handen gehad, of hy doet, ten uiterften t'onvreden over den Geervlietfchen tol, die tegen het Verdrag van Hedenzee zynen onderdaanen met E 5 nieuwe  74 Eerste Boek. nieuwe inhaaligbeid wierd afgeëifcht, een' inval in Walcheren. Deeze onderneeming viel echter ongelukkig voor hem uit: de Graaf van Holland fteekt met zyn leger naar dat eiland over, flaat zynen vyand en verdryft hem uit Zeeland. Hoe lang deeze oorlog geduurt hebbe, en op welke voorwaarden de vrede tusfchen de twee Graaven getroffen zy, word nergens uitdrukkelyk gemeld. In een'Giftbrief van 1198 gaf Dirk zich den ongewoonen titel van Graaf van Holland en Zeeland, daar hy zich 't jaar daarop in een dergelyk papier, fchoon ook tot Walcheren betrekkelyk, fkchts Graaf van Holland noemt, fin dewyl er in een ander openbaar ftuk gezegd word, dat hy op het laatft van zyn leven Zeeland van den Graaf van Vlaanderen te leen hebbe gehouden, fchynt de verzoening tusfchen die twee tydperken gefield te moeten worden. De burgerkryg, na Dirks dood in Holland ontftaan, deed teffens nieuwe onluften tusfchen dat geweft en Vlaanderen geboren worden. De Graaf van Loonnaamentlyk, om zich door vreemde hulp tegen zyn' mededinger te flerken, fluit een Verdrag met den Graaf van Vlaanderen , by welk hy belooft deszelfs onderdaanen ééns voor al van den Geervlietfchen tollen te zullen ont heffen, indien zy hem Willem I. uit Zeeland" hielpen verdry ven; hy bevefligt ook in 1204. en 1206 het Verbond van Hedenzee. Men weet, welke herhaalde dienften de Viaamingen deezen Heer beweezen hebben, en hoe nadee-  Eerste Boek. 7S lig de uitfpraak van Graaf Filips van Namen , Stadhouder van Vlaanderen, voor zynen vyand was. Doch het gelukte Willem de volkomenfte overhand in Holland en Zeeland te behouden , en hier door de overeenkomft, met den Graaf van Loon in een oogenblik van benauwdheid geflooten, krachteloos te maaken. Hy beveiligde federt het Hedenzeefch Verdrag en regeerde Zeeland met de Vlaamfche Graavin Johanna, Boudewyns dochter, famen; gelyk, onder veele andere bewyzen de Keur, in 1217 door beide die Vorftelyke perfoonen aan Middelburg gegeeven, ten duidelykilen aantoont O). Zelfs onderfteunde Willem in 1213 en 1214 de met Engeland verbonden Vlaamingen tegen den Koning van Vrankryk: doch deeze onnatuurlyke vriendfchap ging weinig van harte. Johannaas echtgenoot. Ferdinand van Portugal, was door de Franfchen gevangen genomen, en bevond zich dus geheel buiten ftaat om Keizer Frederik II. wegens de landen, die hy van het Ryk te leen hield, de verplichte hulde binnen jaar en dag te bewyzen. Willem, wien dit niet onbekend was, neemt deeze gelegenthéid waar, om hetzelfde verzoek aan den Keizer te doen, 't welk Dirk VII. (a) Men ziet uit deeze Keure, dat 'et zoo wei Vlaamfche Amptenaars , by voorbeeld een Caltelein , Bailluwen en Schouten in Zeeland geween- zyn als Hollandfche.  f6 Eerste Boeit. Vit. aan Hendrik VI. had durven voorftellen Frederik, minder edelmoedig dan zyn voorgan-' ger, geeft gehoor aan deeze bede," en fpreekt in izi$ te Franckfort een Ryksvonnis uit volgens welk Johanna verklaard wordt van de Ryksieenen Aalft, de vier Ambachten, Waas en de Zeeuwfche eilanden , die zy verzuimd had van den Keizer te verheffen, verftoken te zyn, en Willem dit alles van het Ryk, en niet meer van Vlaanderen, te leen te houden. Doch de verontfchuldigingen der Graavin, en haare bezwaaren tegen deeze onbiilyke uitfpraak, vonden welhaaft aan het Keizerlyk Hof zoo veel ingang, dat de Roomfch Koning Hendrik drie jaaren daarna het vonnis zynes Vaders vernietigt en de Vlaamfche Vorftin in al haare rechten herftelt. De opvolger van Willem , Graaf Floris IV. ,• gedroeg zich in de eerfte jaaren zyner regeering, als of er nooit geen Verdrag van Hedenzee getroffen was geweefh De inkomften van Zeeland, die onder de Hollandfche en Vlaamfche Graaven gelyk moeften verdeeld worden, behield hy voor zich alleen De flcden Domburg en Weftkappel had hy verfchanft, daar er geen fterktens op de Zeeuwfche eilanden mochten gebouwd worden, en deeze zelfde plaatfen op zyn eigen gezag van Keuren en Vryheden voorzien. Hier uit reezen oneenigheden tusfchen Johanna en hem van welke de Gefchiedenis ons echter weini* heeft medegedeeld. Wy weeten Hechts, dat er in 1226 een Vrede en zekere overeenkomften over  Eerste Boek. 77 over het gemeenfchappelyk bezit van Zeeland tusfchen hen onderling geflooten zyn, welke eenige voornaame Hollandfche Edelen zwoeren te zullen onderhouden. Ferdinand was in het begin des volgenden jaars uit de Franlche gevankenis in de armen zyner Gemaalin terug gekeerd (a). De Graaf van Holland , zo 't fchynt, die een Verdrag met Johanna getroffen had, by welk de Artikelen van het Hedc-.nzeefche merkelyk voor hem verzacht wierden, was nu naar niets begeeriger als naar het doen van den Leens-eed aan Ferdinand op die voordeelige voorwaarden. Ten minilen drie maanden Hechts na deszelfs verlosfmg erkent Graaf Floris, by een' open brief ,, alle ciie rechten, „ die tusfchen de voorzaaten der beide Vor„ ften gemeen zyn geweeit behalven dat wan„ neer de Graaf van ïVland zyne gyzelaaren, „ die in Vlaanderen vertoefden, terug wilde „ hebben, Ferdinard hem dezelve tegen een „ Handfchrift moeft toevertrouwen, of dat de „ gyzelaars zelve borgen in hunne plaats moe,, ften aanftellen , en dat Floris, zo hy den „ Graaf van Vlaanderen wegens deeze lieden „ geen vergoeding bezorgde, door de Vlaam„ fche Vafallen +e Brugge gevonnisd moeft „ worden," Hierop doet hy Ferdinand hulde en ontvangt Teehnd van hem te leen , gelyk zyne voorvaderen het gehouden hadden. By deeze 00 Vredii Sigüh Comitum Flnndriz. fag. 29.  xxr. 'Tot het HertogdomBrabant ?8 Eerste Boek. deeze gelegenheid wierd ook noch vaftgefteldj ,, dat alle oude fchulden , die Ferdinand, of „ zyn Caftelein, of iemand anders uit de Zeeuw„ fche inkomften tot op dien dag te eisfchen „ had, voor afgedaan en vergeeten zouden ge„ houden worden." Er moeten ten zeiven tyde noch andere overeenkomften tusfchen-de twee Graaven geflooten zyn: dewyl zich eenige Heeren voor Floris borg ftelden, en beloofden, dat zo die Vorft tegen 't geen zy beiden ■wegens Jchade en roof by Verdrag hadden goedgevonden , zy hem nog met raad nog met daad zouden byftaan, maar veelmeer den Graaf van Vlaanderen (a). Johanna verloor haaren echtgenoot in 1233 , en regeerde federt Vlaanderen , eerft als Weduwe, daarna in een tweede huwelyk met Thomas van Savoyen tot in 1244.: doch zoo lang zy het bewind in handen had, bleef alles tusfchen de twee nabuurige Graaffchappen in vollen vrede en ruft. Gelyk het Verdrag van 1168 de grondflag was der verbindtenisfen tusfchen Holland en Vlaanderen, zoo kunnen wy de Overeenkom!! van den 3 November 1200 uit het zelfde oogpunt ten opzicht van Brabant aanfchouwen. Het Zuidelyk gedeelte van Plolland, gelyk hier boven reeds is aangemerkt, behoorde weleer tot het Hertogdom Neder-Lotharingen en onze Graa- 00 Zie dit fliïic by Kluit in Cod. dipl.pag. 462;  Eerste Boek. 79 i Graaven waren Leenmannen dier Hertogen : 1 doch zochten dit juk allengskens van hunne halzen te fchuiven, te meer daar die uitgeftrekte i landftreek in verfcheiden kleinere Vorften1 dommen verdeeld wierd , en de Brabantfche Hertogen, die zich teffens Hertogen van Loi tharingen noemden, op verre na dat alles niet bezaten , 't geen men voorheen onder dien naam begreep. Deeze Heeren vernieuwden echter van tyd tot tyd hunne vorderingen omtrent de leenroerigheid van het land tusfchen ! de Maas en de Schelde; en de verfchillen hierI uit ontftaan wierden te Leuven tusfchen Her( tog Hendrik I. en Graaf Dirk VII., op raad i van eenige Vafallen der beide Vorften in het i Verdrag, waarvan ik fpreeke , bygelegd Qa~). „ De Graaf ftaat in het zelve aan den Hertog 5, af de Stad Dordrecht ter wederzyde van het „ water, Dordrechtswaard, Harredeswaard en „ al het land tusfchen Stryen en Waalwyk tot 3, aan des Hertogs gebied: doch dit alles ont3, vangt hy wederom als een Leen van Hen„ drik terug, en belooft als zyn Vafal hem in „ eigen perfoon tegen al zyne vyanden te zul„ len dienen, behalven tegen het Ryk. De„ zelfde belofte doet hem ook de Hertog als zyn Leenheer. De tollen zouden in beide „ landen van de wederzydfche Kooplieden ge- „ heft («) Men vind het ibidp. 249. en de verdediging van 'i deszelfs echtheid in Excurfu IX,  8o Eerste Boek. 3, heft worden, gelyk by derzei ver eerfte op~ „ richting gefchied was. De Graaf ziet af van „ al het recht, dat hy op Breda had voorge„ wend hem toetekomen. De Vafallen der bei„ de Heeren bekrachtigen dit Verdrag en be„ looven aan wederzydfche Vorften hulde te „ zullen doen, en zo deeze eenigen aanval „ mochten lyden, hen krachtdaadig te zullen „ onderfteunen." Weinig zoude men verwacht hebben den Graaf van Holland, twee jaaren na bet fluiten deezer overeenkom ft, met Hertog Hendrik in een' oorlog te zien verwikkeld: doch de trouwloosheid des Hertogs,'die, in plaats van Dirk tegen zyne vyanden, den Bisfchop van Utrecht tegen Dirk te hulp kwam, maakte denzei ven noodzaakelyk. De Graaf nam 's Hertogs broeder in 't begin wel gevangen, en bemeefterde 's Hertogenbofch: doch zyn krygsgeluk was Hechts van korten duur. Zyn leger wierd by Heusden geflagt n , en hy zelfs viel in Hendriks handen, uit welke hy zich niet bevryden konde, dan na een losgeld van 2000 Mark betaald te hebben. In de oneenigheid, die na zyn' dood in Holland ontftond , mengde de Hertog van Brabant zich niet dan van ter zyde. Hy fcheen in 't eerlte de party van Willem het meeft te begunftigen (a): doch met den Graaf van Loon over eenige gefchillen in Brabant verzoend zynde, beloofde hy te zullen Ca) Het verdrag, dat hy met den Roomfch Koning Filips floot, ftaat by Mieris I. 145.  Eerste Koek. 8f i len bewerken, dat er tusfchen deezen en denGraaf ] van Holland een Verdrag geflooten wierd, of, zo dit niet gelukte, een' dag te zullen vaftftelJ len, op welken er door zyne Leenmannen een uitfpraak, door beide Heeren te eerbiedigen, ijgedaan zoude worden f». De vrede van 1206 j tusfchen Willem f. en den Graaf van Loon, by {welken deeze in het bezit van geheel Holland tgefteid wierd, volgde kort hierop, en Hendrik I erkende ook terftond den overwinnaar als zyJnen Leenman by twee verfchillende Verbonïden Qb): doch daar de verdryving van dien 1 Graaf dezelve onnut gemaakt heeft, behoef ik Ier niet breeder van te handelen. Willem, nu het ongeftoorde bewind over Izyn Graaffchap verkreegen hebbende, onderïfteunde, gelyk reeds verhaald is, in 1213 1 den Graaf van Vlaanderen tegen den Koning I van Vrankryk. Hertog Hendrik was met die IKroon verbonden, en moeft zich door beide f Graaven binnen Brusfel belegerd zien, en een f Verdrag met hun aangaan, by welk hy beloof[de de Franfche zyde te zullen verlaaten (f), jl Doch tegen het einde des volgenden jaars wierd 1 er een blyder overeenkomft tusfchen den Hert tog en Graaf Willem getroffen (d). Het raakte (a) Ibid. 151. (6) Zie dezelve ibid, 145 & i$l. & by Klüit in C;, i D. p. 327. Not. 1. (c) Vad. Hifi. II. 33<5. (_d-) Miebis I. 162. h Deel. F  §2 Eerste Boek. te een huwelyk van Willems zoon, Floris met Mathilde, de dochter des Hertogs. Filips was noch pas 4 jaaren oud, doch de Prinees zoude in handen haares aanftaanden Schoonvaders gefteid worden, tot dat de jonge Graaf den mannelyken ieeftyd bereikt zoude hebben. De huwelyksgift bedroeg van 's Hertogs zyde 2500 Mark Keulfche munt , van die des Graaven 500 Ponden Hollands des jaars , voor welke eenige Hollandfche en Zeeuwfche Leenmannen in moefien flaan. Voor 't overige fluit* n de beide Vorflen een verdedigend Verbond, zoo wel ten opzicht hunner binnenlandfche als buitenlandfche vyanden, en laaten hunne Leenmannen dit ook bezweeren. Het huwelyk wierd voltrokken. Willem zelve nam eene andere dochter des Hertogs, Maria, Weduwe van Keizer Otto IV. tot zyne tweede gemaalin (0), en de vriendfchap tusfchen de Hollandfche en Brabantfche Vorften, door deezen dubbelen band meer dan door alle Verbonden aan één gehecht, wierd federt zo fpoedig niet afgebroken. Hertog Hendrik leefde noch omtrent twee maanden, na dat Graaf Willem II., van wien hy door de huwelyken zyner dochteren beide de Grootvader en de Overgrootvader was, de regeering over Holland aanvaard had. De leenroerigheid van Zuid-Holland aan Brabant bleef noch een' geruimen tyd haare kracht be- (a) Buïkens Trophées a's Brabant I, icS.  Eerste Boek. 83 behouden , en Willem III. heeft zich eerft in J 1307 volkomen van dezelve kunnen ontflaan (d). Zoo lang byna de Gefchiedenis van Hollandfche Graaven gewag maakt, zoo lang verhaalt zy ons van bloedige en aanhoudende oorlogen, die tusfchen deeze Vorften en de Bisfchoppen van Utrecht gevoerd zyn geworden. Holland gr n=de zoo dicht aan het waereldlyk gebied des Bisfchops; de betrekkingen tusfchen beide Landshjeren waren zoo veelerlei 5 de eisfchen, die zy op elkander hadden, zoo menigvuldig; en de inborft van een groot getal der Utrechtfche Kerkvoogden zoo eergierig , trotfch en oorlogzuchtig, dat het niet misfen konde, of elke gelegenheid , die zich den éénen flechts aanbood om eenig voordeel over den anderen te behaalen , wierd gretig aangegreepen , en de mintte beleediging, die men zich van zyn' natuurlyken vyand aangedaan rekende, bracht in een oogenblik gantfche legers in het veld. Toen andere oneenigheden uit den weg geruimd waren , wierd het Graaffchap Fries, land , dat is Ooftergoo , Weftergoo en Islegoo of Staveren een nieuwe twiftappel Dit leen des Duitfchen Ryks had Keizer Hen drik IV. in 1086 aan Markgraaf Egbert var Saxen wegens Felonie ontnomen en aan df Utrechtfche Kerk opgedraagen; Keizer Lotha riu ( O Zie het Verdrag, den 10 April van dat jaar me den Hertog van Brabant getroffen by Mieris II. 63. F 2 XXII. Tot het Sticht van Utrecht, t  §4 Eerste Boek. dus in 1129 den Bisfchoppen wederom ontrukt en den Graaven van Holland in handen gegeeven; en eindelyk Keizer Koenraad III. , weinig jaaren daarna, op nieuws aan de Kerk van Utrecht gefchonken en beveiligd. Zulk een ongelykvormig gedrag der Opperhoofden van Duitfchland deed nu den Graaf zoo wel als den Bisfchop waanen het gegrondfte recht op Friesland aan zyne zyde te hebben. Floris III., die Bisfchop Govert uit de uiterite verlegentheid, waarin hy door de Groningers gebracht was, had uitgered, vond dit den juiften tyd om zyne eisfchep op die Jandftreek te doen gelden. Die zelfde wapenen, die hy zoo even tot des Bisfchops hulp gebruikt had, wendt hy nu ter gen hem en tegen zyne bezittingen. Govert, van alle zyne bondgenooten verlaaten, roept Keizer Frederik I. om onderfteuning aan; en deeze, te Utrecht gekomen, bewerkt het Verdrag van ir<55, 't welk wederom een merkwaardig tydilip in onze oude jaarboeken uitmaakt. „ De Bisfchop en de Graaf zouden, voi„ gens hetzelve, in de voorrechten van Fries„ land gelykelyk deelen. Zy zouden beide een„ drachtig een' Graaf verkiezen, die uit hun„ nen naam het Graaffchap befiierde,de macht „ om het Richterampt te oeffenen uit 'sKei„ zers handen ontving en zwoer van geen der „ beide Vorften meer dan den anderen te be„ voordeden. Konden zy het over de keuze „ van zulk een' Graaf niet eens worden, zou „ de Keiler zelve er een' aanftellen. Wie er ook  Eerste Boek. 85 j, ook gekoozen was kon door elke party naar welgevallen afgezet worden. Wan„ neer Mey genaakte, de maand, in welken „ de Landsheer gewoon Was zelve in Fries„ land te komen recht fpreeken , zouden de „ Bisfchop en de Graaf te gelyk hunne intree,, de doen, elk van 30 krygslieden, of tenmin- ften van eert gelyk getal derzelven verzeld. ,, De inkomften van het Graaffchap en van de ,, Gerichten zouden gelykeljk onder hun ver„ deeld, en de fchadens met eenparige fchou„ deren gedraagen worden. De beleening der ,, Ampten zoude ook met gemeene toeftem„ ming gefchieden. Elk mocht een' Advocaat 3) aanitellen, doch die aan de andere party niet j, Onaangenaam was, en anders ieder oogenblik ,, uit zyne bediening geftooten kon worden, j, Binnen de eerfte acht weeken zoude de Graaf „ van Holland de waereldlyke vierfchaar in „ Friesland ipannen, en na dien tyd de Bis„ fchop het geeftelyk rechtsgebied oeffenen. „ Indien één van beiden niet zelve kon overko5, men, zou hy echter zyn Krygsvolk zenden „ en de inkomften van het Graaffchap voor zyne „ helft genieten. En indien nog de één nog de ander zich daarheen kon begeeven, zouden 3, zy den Graaf, dien zy famen gekoozen had- den, met eenig krygsvolk of bodens, in hun« „ ne plaats zenden, en 't geen er van de in5, komften na aftrek van alle onkoften over„ fchoot, onder elkander verdeelen." Na eenige verdere overeenkomften, die wy voorF 3 by  86 Eerste Boek. by kunnen gaan, „ wordt een boete van 500 ,, Mark zilvers, binnen 20 weeken aan de Kei„ zerlyke fchatkift te betaalen, op het fchen„ den van dit Verdrag gelegd. Zo de ééne parr ,, ty aan de andere binnen 12 weeken weiger„ de wegen het niet naarkomen deezer voor„ waarden vergoeding te doen, zou de Keizer „ den Graaf, door beide Vorften aangefteld» 3, met zes goede mannen , waarvan het drie „ met den Bisfchop en drie met den Graaf van 3, Holland hielden, vóór zich roepen, en dien de boete afvergen, die door deeze zeven, ., of de meerderheid derzelven fchuldig bevon„ den wierd (V)." Na Govert beklom Boudewyn, een broeder van Graaf Floris III., den Bisfchoppelyken ftoel. Dit herftelde de eendracht tusfchen Holland en het Sticht van Utrecht volkomen. De Graaf bood zich aan tot verdedigèr des Bisfchops , en deeze, toen zyne twee Neeven Dirk VII. en Willem een' wreeden broederoorlog tegen elkander hadden aangevangen, deed in ny6 eene uitfpraak om hen te bevredigen, waarby onder andere bepaald wierd, dat Willem een Vafal des Graaven van Holland zoude worden wegen Ooftfriesland. Het fchynt uit alle omftandigheden, dat de Bisfchop zelfs zyn aandeel aan dat Graaffchap aan Dirk als een leen had afge- <<0 Men vindt dit verdrag by Mieris I. 110. van Schwartzenberg Charterboek van Friesl. I. 78. en Kluit in C. D. p. 179.  Eerste Boe ic. $f jï afgeftaan (a). Ook regeerde Willem daar feil dert en voerde den naam van Graaf van Friesi land. Boudewyn ftierf noch in dat zelfde jaar, i en Dirk VII., die nu by ondervinding wift, hoe voordeelig het voor zyn Graaffchap was, [ indien de Myterdoor een' man gedraagen wierd, met wiens belang en genegenheid het overeenftemde jegens de Hollandfche Vorften welgezind te zyn, zocht denzelven op het hoofd van zyn' anderen Oom , Dirk, broeder des overleedenen , te zetten. Volgens het vermaarde Concordaat van 1122, 't welk in dit opzicht noch niet geheel buiten kracht was, ftond de verkiezing der Bisfchoppen aan de VafalI len der Kerk zoo wel als aan de Geeftelyken. 1 De Graaven van Holland, die wegens Fries• land niet alleen, maar ook wegens verfcheiden : goederen, die zy in 't Sticht bezaten, onder de 1 aanzienlykfte Leenmannen der Bisfchoppen be! hoorden , ( gelyk deeze wederom in Holland ! en Zeeland een menigte goederen van de Graa-f i ven te leen hielden ) hadden dus een' merkelyken invloed in zulke benoemingen. Doch de : gunfteling van Dirk vond eenen mededinger ini /irnoud , Prooft van Deventer , dien de Graaf l van Gelder begunftigde. De Keizer, om dee1 ze oneenigheid by te leggen, beval de twee \ Geeftelyken hunne zaak voor den Paus te gaan \ bepleiten, en ftelde intusfehen het waereldlyk bewind CO Kluit in Excurfu VIII. De condltions OoJIergom fif Wejlergoce fub Wilh. I. F 4  Eèrste Boek. bewind van het Bisdom in handen des Graavèfi van Holland. Doch Dirk zoo wel als Arnoud ftierven onderweegs. De Geeftelykheid van Utrecht verkoos toen Dirk Van der Aare; en terftond ontbrandde er wederom een oorlog tusfchen Holland en het Sticht. De nieuwe Bisfchop wil het Verdrag van 1165 doen gelden, en uit het geen de bedens en de oeffening van het rechtsgebied opbrachten zich eene fomme gelds verzamelen. Dit gelukte hem echter niet: te Staveren met een leger gekomen zynde, wordt hy door Graaf Willem ineen Klooster gevangen genomen en naar Ooflerzee in zekerheid gebracht, kort daarop evenwel door het bygeloof der Friefen met geweld op vrye voeten gefield. De klachten van Willem over dit onderneemen des Bisfchops brachten Graaf Dirk in 't harnas: doch in de macht des Hertogs van Lotharingen gevallen zynde, wierd hy genoodzaakt noch vóór zynen dood een' vrede ,met Utrecht te fluiten f». Willem, door het fterfgeval zynes broeders uit Friesland naar Holland geroepen zynde, vond zich terftond met den Graaf van Loon in den twift over de opvolging in het bewind verwikkeld. Dit was de fchoonfte kans voor den Bisfchop om in Friesland zoo wel als in Holland zyne oude rechten op nieuws te doen eerbiedigen. Hy vond in den Graaf van Loon een' man, die zo hy maar in zyne onderneemingen geholpen wierd, alles 3 O) Zie Vad.Hifl. II. 282. feq%.  Eerste Boek. 89 les, wat men van hem vergde, beloofde; en die.. zo hy in Holland meefter en aan al zyne Verbonden getrouw was gebleeven, meer een Stadhouder der nabuurige Vorften dan een onafhankelyk Landsheer geweeft zoüde zyn. De Bisfchop toont zich geneegen hem voor 2000 Mark zilvers te onderfteunen, en fluit in 1204 een Verdrag met hem, „ by welk de Graaf van „ Loon zich voor een' Vafal der ütrechtfche „ kerk erkent, die al het leen,door Graaf Dirk „ weleer rechtvaardiglyk bezeten, van den Bis,, fchop in lyfiocht ontvangen had. DeDienftmannen en Lyfeigenen in beide landen, fchoon „ zy tot het gebied des anderen mochten be„ hoord hebben, zouden het eigendom van den „ geenen zyn, in wiens land zy woonden, of „ waar zy zich heen hadden begeeven, de Ede,, len flechts en hunne kinderen uitgezonderd. „ De Rhyn zou door den Graaf van Loon nog „ by Zwadenburg, nog elders worden opgeftopt. „ De kooplieden zouden onverhinderd van 't ,j* ééne land naar 't andere hunne waaren kun„ nen brengen. Het Verdrag van 1165, we„ gens Friesland geflooten, wordt in al zyne „ kracht herfteld; hier en daar echter met eeni„ ge veranderingen en byvoegfelen: de Mun,', ters , Tollenaars, Schouten , Steêvoogden , en andere Amptenaars in dat Graaffchap zou'„ den hunne Ampten of Leenen eerft van den „ Bisfchop heffen, daarna van den Graaf, en „ aan beiden trouwe zweeren. Dat gedeelte j, van het Graaffchap, dat tot den Graaf beF 5 3, hoorde,  9° Eerste Boek. „ hoorde, verpandt hy aan den Bisfchop voof 3, 300 Marken Keulfch, tot dat deeze fom op 3, eens terug gegeeven wierd. Wat de gren3, zen tusfchen Holland en het Sticht betreft, 3, zoo zoude een ftuk lands of een tiende, over „ welke tusfchen de twee Vorften getwift „ wierd, aan dien, die ze eifchte, worden over„ gegeeven, of van den anderen kant een eed „ gedaan worden, dat de eifch onrechtvaardig „ ware. De Graaf zou den Leenmannen des „ Bisfchops, die hunnen Heer beleedigd had.,, den, geen befcherming verleenen(a>" Een Verdrag, voor den Bisfchop zoo voordeelig , moeft hem beweegen om den Graaf van Loon de nadrukkelykfte hulpe by te zetten, daar hy er het uiterfte belang by had dien Heer meeIt-er van het Graaffchap te zien. Hy konde evenwel niet verhinderen , dat de fchielyke vlucht van deszelfs leger, by Voorfchoten op. geflagen , byna het geheele land in Willems handen terug bracht. Dit veroorzaakte , dat de Bisfchop, die nu voor de zaaken van zyn' bondgenoot begon beducht te worden , zich haaftte om noch in dit eigen jaar byna het zelfde Verdrag met den wettigen Graaf van Holland te fluiten. Hier wordt evenwel van geen lyftocht gefproken, fchoon Willem er zich voor een' Vafal der Kerk in erkent Ook vervalt het Artikel van de verpanding des Graaf- fely- C<0 Zie dit verdrag by Mieris I. 144. en Kluit ia C' D. p. 269.  Eerste Boek. 91 I felyken aandeels aan Friesland. „ Het rechtsI , gebied in Heeswyk by Montfoort zou door een' Amptenaar des Bisfchops geöeffend wor| den: doch de Graaf een vierde gedeelte van „ 't geen het opbracht genieten («)." Willem echter, zyn' vyand geheel bedwongen hebbende, hielt deeze voorwaarden ten opzicht van Friesland niet. Hy bleef zyn geheele leven lang dit geweft alleen regeeren en fchreef zich by aanhoudendheid Graaf van Friesland. Moogelyk heeft hy het aandeel des Bisfchops in dat Graaffchap van hem te leen ontvangen; althans de vrede tusfchen hem en het Sticht wierd niet meer afgebroken. Hy werkte mede tot de verkiezing van Otto I. en Otto II., die Bisfchop Dirk kort na elkander opvolgden, en wierd door den laatften op zyn' tocht naar 't Heilige Land verzeld (*> Doch Floris IV. had nauwelyks de regeering aanvaard, of hy verbond zich met den Graaf van Gelder, die bezig was den Bisfchop te beoorloogen. Het fchynt, dat er na Willems dood weder nieuwe onluften gereezen waren, en dat de Bisfchop de jeugd en onervarenheid van Floris tot zyn voordeel en tot vermeerdering van zyn gezag zocht te misbruiken. Moogelyk verdroot het hem ook, dat die Graaf zynen broeder Otto met Friesland beleend had, waarop de Kerkvoogd geen (O Mieris 1.140. Kluit ibid. 213, C&) Beka Bijl. Ep. Ultr. p. 68.  9- Eerste Boek. geen minder recht meende te hebben (a). thans de Graaf van Holland zeilt met een wordt voornaamentlyk over het leggen van „ 7 fluizen in den Wendeldyk, om het water van den Rhyn te kunnen loozen, gehandeld. „ De beflisfing van het getal derzelven ■, dat „ door den Bisfchop, en het getal, dat door ,3 den Graaf gelegd en onderhouden moeft „ worden, wordt aan vier Hollandfche Leen„ mannen , Willem van Teilingen , Willem ,, van Lgmond, Hugo van Naaldwyk en „ Jacob Burggraaf van Leiden ter beflis„ fing opgedraagen. Zo deeze namentlyk ,, by eede verklaaren wilden, datin een voo„ rig mondgefprek, te Doesburg in tegenj, woordigheid van den Legaat en den Aarts„ bisfchop van Keulen over deeze zaak gehou„ den, was vaftgefteld, dat de Bisfchop vier „ en de Graaf flechts drie deezer fluizen leg,-, gen moeft, zou het naargekomen worden. „ Wei- Ca') Ibid. p. 75. Cb) Auü. ine. de rebus Ultra]. Cap. 2c. ex edit. Ant Mat th «1. CO Mieris I. p\ 194,  Eerste Boek 93 L Weigerden deeze mannen dit te bezweeren, L zou één der vier Bisfchoppelyke Raaden, die L er ook by tegenwoordig geween; waren, op l dezelfde wyze verklaaren, wat men toen be;„ flooten had, en dit vervolgens deregel zyn, L die in acht moeft genomen worden. Zo de |, Bisfchop op een' vaftgeftelden tyd zyne Huili, zen niet gelegd had, en de Graaf zich echter L in het leggen der zynen niet nalaatig betoond L had , zoude deeze den dam by Zwadenburg L moogen opftoppen. Vervolgens wordt van L het onderhoud en de fchouw deezer fluizen L gefprooken. Het beflisfen der grenzen tusL fchenBisfchoppelykenenGraaffelyken grond, .{,, wordt aan vier goede mannen, van wederL zydfch te kiezen, verbleeven. Omtrent de L Lyfeigenen wordt byna het zelfde bepaald 1, als in 't Verdrag van 1204. Zy waren verL plicht elk zyn' Dyk te onderhouden, of moeit, ften gedoogen , dat men hunne goederen }„ aanfprak. Wat Friesland betreft, kwam men ]„ overeen, dat zo één van beide Vorften dat L Graaffchap bezoeken wilde , hy er 6 weeL ken te vooren den anderen van moeft verwitL tigen. Zo deeze dan zelve meeging, of ieJ„ mand in zyne plaats zond, wierden de inL komften van't land verdeeld; zo niet, beL hielt hy, die er alleen naar toe trok, alles L voor zich. Doch op de voordeelen van het L geeftelyk gebied had Hechts de Bisfchop 1 , recht." Buiten dit Verbond verklaarde Graaf fFloris noch eenige zyner dienftmannen tor, onder-  94 Eerste Boek. onderhoorigen des Bisfchops, waar tegen hy 800 Ponden van denzelven ontving (a). In hoe ver nu alle de opgenoemde Voorwaarden zyn naargekomen is moeielyk te bepaalen. Men ziet ten minften, dat de Bisfchoppen het Verbond van 1165 noch niet uit het oog hadden verlooren. Floris leefde federt met Bisfchop Otto in vriendfchap en onderfteunde hem zelfs met een leger tegen zyne Drentfche vyanden (bj. Tot de verkiezing van deszelfs opvolger Willebrand, die zyn bloedverwandt was, bracht hy in 1227 niet weinig toe (c), en toen de dood ook deezen 5 jaaren daarna had wegge, maaid, bewoog hy het Capittel om zynen broeder Otto , die in Friesland regeerde , en ten hoogfte 21 jaaren achter den rug had, op den Bisfchoppelyken ftoel te verheffen. Otto III. vond het Sticht in een' ten uiterfle verarmden toeftand, en verkocht zyne goederen in Holland om deszelfs fchulden af te doen en het in den voorigen bloei te herilellen. Floris boodhem in zyne goede oogmerken de behulpzaame hand, bewees veele dienften aan het Bisdom en leide zelfs op zyne eigen kollen den zwaaren Dyk die zich van Amerongen tot Schoonhoven uitftrekt, mits de Bisfchoppen dien onderhielden (d). Willem II., die door den dood zy- nes CO Auü, ine de rel. Ultraj. cap. 21. (2>) Vad. Hijl. U. 363. CO Beka p. J2. CO Beka p. 75. Heda Hijl. Ep. Ultr.p. 204.  Eerste Boek. 95 | nes Vaders, kort na Ottoos verkiezing, tot de .] regeering van Holland geroepen wierd , vond dus zyn' Oom aan het hoofd der Utrechtfche Kerk. De Gefchiedenis zal ons wel haaft gelegenheid geeven van dien Bisfchop nader te fpreeken. De betrekking, die onze Vorften tot de Graaven van Gelder hadden, was van eene gantfch andere natuur als die tot het Sticht. Hier vindt men geen onderlinge verbonden, op welke het recht der volkeren, dat deeze twee Graaffchappen jegens elkander in acht namen, gegrondveft was. Naar maate het oogenblikkelyk belang het vorderde, beftreeden zy famen eene derde Moogendheid, of beoorloogden elkander; en de vrede, die hier gewoonlyk al fpoedig op volgde, veranderde weinig in den voorigen toeftand der geweften. Doch federt het huwelyk van Willem 1. met Adelheid , dochter van Otto 11. van Gelder, in 1198, wierd de band tusfchen de Heeren dier beide landen wat nauwer toegetrokken Willem had met den Graaf ' in de heilige oorlogen gediend; uit de gevankenis derhal ven, waar in zyn broeder Dirk Vil. hem gehouden had, ontfnapt, nam hy tot denzeiven zyne toevlucht, en wierd met de oude vriendfchap en de grootfte eerbewyzingen van hem ontvangen (d). By zoo veel voorrechten in de omftandigheden, waarin zich Willem bevond, noch eene Gemaalin uit 's Graaven ge- ilacht, Ca) Pontanus Hifi. Gek. p'. 119. XXIII. Tot het Graaffchap.Gelder.  9$ Éérste Boe e. flacht te ontvangen, was een al te ongehoopte geluk, dan dat het hem aan zulk een' weldoener niet ten fterkfte zou verbonden hebben. Dit verdiende Otto om zoo veel te meer, daan hy de eenigfte was, die zich niet met den GraafI van Loon tegen Willem in verbindtenisfen inliet, fchoon ik zyn' naam onder de middelaarem vinde, die de overeenkomft tusfchen den Bisfchop van Utrecht en dien Graaf hielpen bewerken f», waartoe men hem echter misfchieni gedwongen had. Doch Otto ftierf noch in dat' zelfde jaar. Met Gerard III. die zyn' Vader in i Gelderland opvolgde, leefde de Graaf van Hol-, 'land insgelyks in de befte verftandhouding. Ge- ■ rard was met Margaretha van Brabant gehuwd,, eene Zufter van Willems tweede Gemaalin en van de wederhelft van Floris IV. Dus trad dei laatftgenoemde Vorft met den Graaf van Gel-. der wederom in dezelfde betrekking van zyn'' voorganger. Met elkander verbonden beoorloogden zy eerft den Bisfchop van Utrecht met vereende krachten en onderfteunden hem kort daarna. Otto III., Gerards Zoon, had reeds 6 jaaren in Gelderland geheerfcht, toen onze Willem II. , wiens volle Neef hy was, in Holland de regeering aanvaarde. Een gebrek aan den voet deed hem den bynaam van Otto met den paarden- of met den krommen voet draagen : doch het beleid, de fchranderheid en rechtvaardigheid, die hy in eene lange regeeiing ten toon (a) Kluit in Cod.Dipl. p. 266,  Eerste Boek. 0? toon fpreidde, hebben hem tot den lieveling zyner onderdaanen gemaakt, en zyn' naam op de lyft der braave Vorften eene plaats doen inneemen («). De dertiende eeuw heeft het eerft die ftaatkundige Verbindtenisfen tusfchen Engeland en Holland zien ontftaan, die federt de bron van Zoo veel vriendfchap en haat tusfchen de twee Natiën geweeft zyn ; die de zon van voorfpoed, hoewel met ongelyken luiiter, foms over beide landftreeken , veeltyds maar over ééne, hebben doen fchynen; die dikwyls verbroken en dikwyls vernieuwd, dan het heilig* Ite zyn onderhouden, wanneer zy met het belang der machtigfte party het befte ftrookten* Willem I., het zy om dat zyn Vader met eene Schotfche Princes was gehuwd geweeft, het zy om dat zyn broeder Dirk VII. in Duitfchland Otto van Saxen, een' aanverwandten des Konings van Engeland, tegen Filips van Zwabert had gehandhaafd, had zoo veel invloed op Koning Jan, dat hy hem wift te beweegen om Ada, de ongelukkige Gemaalin des Graaven van Loon, vyf jaaren lang in Engeland gevangen en van haaren echtgenoot afgezonderd te houden O) = docn toen het geluk zich aan de zyde van dien Graaf fcheen te voegen en Willem tot den aanhang van Filips was overgegaan, gaf de Koning de Hollandfche Princes aan haaren Man terugj O) Pontanus p. i35(Z>) Conf. Kluit in C. D< p. 33% Not- 3I, Deel, G XXIV, Tot En geland.  98 Eerste Boek. terug, na dat zich deeze in 1207 een' Vafal des Konings erkend en beloofd had ,s deszelfs: „ Ryk tegen een ieder te zullen helpen verde„ digen, zoo dat hy, indien 't ver ei fen t wierd, j» op zyne koften in Engeland zoude komen, ,3 en er zoo lang op die van den Koning bly ven , „ als het deezen behaagde. Indien de Koning; s, hem tot vreemde dienften noodig had, zou-' » de hy ook moeten verfebynen, doch voori „ rekening van zyn' Leenheer. Ook zoude hy„ den Roomfch Koning Otto naar zyn vermo-. 3, gen moeten byfiaan, en verder den Engel-. m fc*hen Monarch zoo veel vrienden en belpe- ■ j, ren, als doenlyk ware, zoeken te verwer-„ ven («)." Dit is, zo veel ik weet, hef eerfte Verdrag tusfchen een'Koning van Engelanden een Hollandfch Vorft (want de Graaf van Loon had zich door de uitfpraak van 1206 voor een' korten tyd in 't bezit van het Graaf- ■ fchap gefteid) onderling geflooten. Men ziet, hoe duur de Koning zyne gevangene verkocht, en hoe onedelmoedig hy zich van de tedere genegenheid des Graaven tot deszelfs echtgenoote wift te bedienen, om hem harde en on* billyke voorwaarden op te leggen. De zaaken veranderden kort hierna van gedaante. Willem maakte zich van Holland, wiens wettig Vorft hy was, door de wapenen weder meefter, omhelsde na Filips dood de party van Otto, terwyl de Graaf van Loon zich tot die van (O Mieris ï. 152.  Eerste Boek. 99 van Frederik, den nieuwen mededinger des Roomfchen Konings, Vervoegde. Het gevolg hiervan was, dat de Graaf van Holland thans in die zelfde betrekking tot Engeland moeft treeden, waarin zyn vyand weinige jaaren te vooren geftaan had; met dit onderfcheid evenwel, „ dat de Koning hem en zynen erfge„ naamen jaarlyks 400 Mark, te Londen te 3) ontvangen, zoude fchenken, om die als een leen van Engeland te bezitten, en om, als „ Vafal des Konings, hem wegens deeze geld„ fom hulde te doen, en verplicht te zyn om „ Engeland te verdedigen en eenige Franfche „ Provinciën te helpen veroveren. Wanneer „ andere volkeren het Koningryk met een' inj, val bedreigden, zoude Willem met ai zyne „ macht den Monarch in perfoon te hulp ko„ men, ten zy er in Holland zelve een leger j, was ingerukt, in alle gevallen, in welke de „ Koning zyn' verfchuldigden dienft vereifch„ te, zoude hyhem 25 mannen van wapenen, dat is 250 ruiteren en een bekwaam getal „ van voetknechten, op eigen koften, toezen„ den: doch dan zouden zy voor rekening des „ Konings 18 weeken in Engeland dienen, ert „ met denzelven heentrekken , waar hy hert „ gebruiken wilde; na dien tyd zouden zydoor „ deezen vry weder in Holland moeten gele„ verd worden. Boven dien, indien de Ko„ ning dienftbaare lieden tot zyne ondernee„ mingen noodig had, behoefde hy flechts ie3, mand over te zenden, om ze naar Engeland g 2 33 a  jöo Eerste Boek. s, te voeren; Willem zoude er hem 500, of „ 1000, of meer bezorgen, en Ichepen uitvin„ dig maaken omze voor het geld van zyn' „ bondgenoot naar deszelfs Koningryk te doen „ ftevenen; zoo dra zy daar waren aangeko„ men, zouden zy ter losfing of vrymaaking 3, van den Koning ftaan ; en de Graaf bleef j, borg, dat deeze lieden, zoo wel als de man3, nen van wapenen, den Vbrft gecrouw zou„ den dienen (V)." Men ziet uit een' brief van Koning Jan, in 1213 aan den Keizer gefchreeven dat Otto den Koning beloofd had Willem naar Engeland te zullen zenden; en het is waarfchynlyk op deeze reize en door medewerking des Keizers, dat. dit verbond, 't geen ten minflen Wederzydfche voordeden beloofd, geflooten is. Noch in dit zelf e jaar had Willem gelegenheid aan zyne toezegginge getrouw te zyn. Er ontftond een byna algemeene oorlog, waarin zich aan de ééne zyde Koning Frederik, de Koning van Frankryk en de Hertog van Brabant; aan de andere Keizer Otto, de Koning van Engeland en de Graaven van Holland en Vlaanderen fchaarden. Men weet reeds, dat Willem, door Vlaanderen onderfteund, den Hertog van Brabant dwong de verbindtenis met Frankryk te verlaaten, en tef. fens dat een gedeelte der Engelfche vloot onder zyn bevel ftond en merkel yke voordeden op (O Mieris ï. 157', Willem I. en de Graaf van Loon veranderden van rieer, (a) Chron. Egmmd. ad a. H97 «f- Tm' L P' L ?. 151.  io8 Eerste Boek. Heer, naar maate hun belang, hunne verbindtenisfen met andere Moogendheden en hunne wederzydfche vyandfchap het vorderden. In 1204 hield Willem de zyde van Filips, terwyl deeze Koning den Hertog van Brabant belooven moeft, dat hy den Graaf het leen van Holland, 't welk deszelfs Vader en Broeder van het Ryk gehouden hadden, vry zoude opdraagen, en den Graaf van Loon nimmer dan met s Hertogs bewilliging in genade aanneemen (a). Doch 's Konings dood veranderde het gelaat der zaaken. Otto, toen Innocentius hem op den troon hielp, had alles beloofd en bezwooren, wat de Paus van hem begeerde, en onder anderen eenige goederen uit Mathildes nalaatenfchap der Kerke te zullen terug geeven. Doch zyne regeering thans beveftigd vindende en door den Paus tot Keizer gekroond zynde, rekende hy zich van deeze afgeperfte eeden ontflagen, eifchte van zynen weldoener de landen, die hy hem afgeftaan had , terug, en beoorloogde den Koning van Sicilien, of in zyn' perfoon Paus Innocentius zelve. De Kerkenban is het gevolg zyner ondankbaarheid, en Frederik wordt op'sPausfen aanftooking in 1212, van eeuige Geeftelyke en andere Vorften in zyne plaats tot Koning verkooren. Otto bleef echter ook zynen aanhang behouden , en dus moes, '* Ca) Mieris I. 145,  Eerste Boek. 109 moeften de beroeringen in het Duitfche ryk, pas even geftild, wederom op nieuws herleeven. De Graaf van Holland voegde zich in deezen twift tot Ottoos party, terwyl de Graaf van Loon die van Frederik aangreep. Ook beleende de Keizer Graaf Willem met al wat zyne Voorouders van het Keizerlyk Hof hadden bezeten (a), en deeze verrichtte zelf een jaar daarna de plechtigheid der ondertrouw tusfchen Otto en Maria van Brabant, die beftemd was om eens noch zyn eigen gemaalin te worden (i> Doch tot des Keizers ongeluk had zich de Koning van Frankryk met Frederik verbonden. De Slag van Bovines in 12 ) 4 >dezelfde, waarin Willem I. gevangen wierd, vernietigde het gezag, dat Otto tot nu toe in Duitfchland had weeten te handhaaven, fchoon hy zyn leven noch vier jaaren langer uitrekte, en zich van den Keizerlyke titel noch bleef bedienen. Frederik II. wierd nu in 1215 door den Aartsbisfchop van Maintz gekroond, en na zynes vyands dood op eene vergadering te Hervorden door het gantfche Ryk voor Koning erkend. Willem ging zoo wel als alle andere tot zyne zyde over. Wy vinden hem, tot de waardigheid van Maarfchalk des Ryks verheven , onder de getuigen van een Keizerlyk Hand- velt (ZO Klutt T. I. P. II. p. 484(«) Mieris V tjj. 178.  tio Eerste Boer. veft in 1219; en in 'C volgend jaar, doch zor£ der dien titel, onder een' dergelyken brief Ca). Intusfcheri was Innocentius geftorven, na Frederik te hebben doen belooven, van SiciJien , zo dra hy de Keizerskroon verkreegen zoude hebben, aan zyn' zoon Hendrik af te ftaan, en nooit dat Koningryk aan het Duitfche Ryk te zullen hechten. Zyn opvolger Honorius vond echter dien Vorft weinig geneegen om alle deeze toezeggingen naar te komen. Reeds eer de Keizer in 1220 het aangenaame land, waar in hy zyne eerfte jaaren had doorgebracht, weer ging bezoeken, liet hy zyn' zoon te Franckfort aan den Mayn tot Roomfch Koning verkiezen, en gaf hem het beftier des Ryks onder het opzicht des Aartsbisfchops in handen. By de krooning van deezen Hendrik VII., te Aaken in 1222 , was Floris IV. noch by het leven van zyn' Vader Willem tegenwoordig, en plaatfte zyn' haam onder een'Giftbrief van dien Vorft De Keizer zelve, nu in Italien gekomen zynde, Wierd wel te Romen door Honorius gekroond : doch zyne vriendfchap met dien Paus was niet van langen duur. Het verjaagen van eenige Siciliaanfche Grooten , die zich in zyne afweezenheid de Kroongoederen hadden toegeëigend, en nu by Honorius be- fcher- O) Mieris I. 156. 00 Ibid. 180.  Eerste Boe». ii t fcherming vonden; het oeffenen van eenige rechten by de verkiezing en ordening der Bisfchoppen, welke de Paufen den waefeldlyken . Vorileii betwiftten , en voor al het uitftellen van zynen tocht naar het Heilige land,tot welken hy zich reeds vroeg verbonden had: dit alles leide weldra den grond van die oneenisjheden, die voor Frederik zyn gantfche leven door zoo noodlottig geweeft zyn* Den Keizer tot een' Kruistocht te kunnen beweegen, was Honorius vuurigfte wenfch; hy beloofde er zich dit dubbeld voordeel van, deels zyne macht in Palceftina en ^Egypten te zullen uitbreiden , deels zich een' Heer, die de Lombardie, het Koningryk Sicilien , waar onder dat van Napels begreepen wierd, en andere Vorftendommen in italien bezat, en Romen dus van alle zyden omringde, van den hals te zullen fchuiven: doch dit aanzetten van de ééne en vertraagen van de andere zyde duurde tot des Pausfen dood. Gregorius IX., die in 122; tot de hoogfte waardigheid der Kerke verheven wierd, een man van een veel trotfcher en onhandelbaarder aart dan zyn voorganger, begint zyne regeering met Frederik den Kerkenban aan te kondigen, fchoon zich de Keizer inderdaad reeds fcheep begeeven had, en door ziekte verhinderd wierd eene reize voorttezetten, die pas drie dagen geleeden begonnen was. In het volgende jaar ondernam deeze Vorft eindelyk den lang uitgeftelden tocht: doch van den Ban noch niet  xra Eerste Böée, niet ontheven, kon hy niets verrichten waarin de Paus genoegen fchepte, en vooral geen heiligen oorlog beginnen. Ook wierd de uitfpraak van zyn Vonnis in zyne afweezenheid herhaald, en Gregorius liet niet na alle poogingen aantewenden om de geheele Chriftenheid tegen den Keizer op te hitfen. Doch deeze, na eenige voordeden in Pateftina behaald te hebben, keerde welhaaft in zyne ftaaten terug, wedervond de Pausfelyke vyandelykheden met zoo veel nadruk en herftelde zyne zaaken zoo gelukkig, dat er fpoedig een verzoening bewerkt, en Frederik in 1230 weder tot de gemeenfchap der geloovigen wierd toegelaaten Ca). Hier zal ik thans blyven ftaan. De Gefchiedenis van Graaf Willem II., met welke ik nu een' aanvang maaken , en die ik my vleie, dat uit alles, wat tot hiertoe van Hollands in- en uitwendigen ftaat gezegd is , niet weinig licht zal ontvangen , zal my welhaaft gelegenheid verfchaffen, om den draad der oneenigheden tusfchen den Keizer en het Hof van Romen op te vatten, en al derzeiver fchrikkeJyke gevolgen te ontwikkelen. C«) Men vindt deeze gebeurtenisfen by aldeSchrvveren der Duitfche Ryks-Hiftorie, onder welke de Heer Haebbrun , wiens werk noch tegenwoordig wordt voortgezet, ver de uitvoerigfte en nauwkeu! De  ÉÉRSTE BöËK. Il3 De dood van een'Landsheer, wiens daaden flechts niet geheel die van een' dwingeland geweeft zyn, heeft altyd iets treffends en ongemeen aandoenlyks voor het Volk, aan wiens hoofd hy geplaatft Was. Het vindt zich Van zynen Vader en befchermer, van het voorwerp zyner eerbiediging en liefde beroofd; het vergeet de gebreken , die hem aankleefden, cn vindt alleen genoegen en troon: in het optellen zyner deugden. Het had zich aan zyne regeering gewend en vreeft voor de nieuwigheden van een' opvolger. Doch Wanneer zoodanig een Vorft in den bloei zyner jaaren wordt weggerukt; wanneer een wreede verra^derlyke moord een einde aan zyne dagen maakt ; wanneer een jonge Gemaalin haaren geliefden echtgenoot, verfcheiden kinderen hunnen tederen Vader, een Moeder haaren oudften Zoon in hem betreuren; wanneer het bewind in de hand eenes minderjaarigen vervallen moet: dan ryft de droefheid der onderdaanen hoogcr en zy vormen zich van het noodlot, dat hun boven 't hoofd hangt, een fomber vooruitzicht. In zulk een geval bevonden zich de ingezetenen van Holland, toen hun de tydmg van het omkomen hunnes Graaven uit Frankryk .gebracht wierd. Een kind van zes of ten hoogfte zeven jaaren oud, van Wiens verftand en imborft men noch weinig wift , wiens geeft noch voor allerlei indrukfelen vatbaar was , I. Deel. H wierd XKVH. Willem II. wordt Graaf van Ho'» land.  12 35- XXVIII. Hofhouding te Leyden. H4 Eerste Boek. wierd de erfgenaam der waardigheden, die Flor,is bekleed had, en de Heer, die eens hunne gehoorzaamheid zoude vorderen. Doch hoe veel bekommernis dit ook mocht baaren; de omftandigheden, onder weJke Willem tot de regeering geroepen wierd, waren niet ongunftig: Het land genoot. federt eenigen tyd een' vollen vrede; de nabuurige Vorften, die anderfints elke gelegenheid aangreepen om Holland te beoorloogen, waren meert alle aan den jongen Graaf op het nanwfte vermaagfchapt, en vonden in zyne welvaart hun eigen belang. Het Hof hield zich om deezen tyd waarfchynlyk te Leyden op. Hier was Willem in 1228 (]a)\ geboren en in de Pieterskerk met groote pracht gedoopt Hier bewoonden de Graaven met hun geflacht een Gebouw ten Noord-. wetten van die kerk, 't welk toen, zoowel! als de naaflaangelegen gevankenis 's GraavenHeen, met grachten omringd was, en federt den naam van het huis van Lockhorft gedraa- gen O) Indien men met elkander vergelykt de getuigemsfcn der oude Gefchiedfchryverc die verzekeren, dat Willem 6 jaaren oud was, toen hy in July 1235 aan de regcering kwam, en omtrent 20, toen hy in OÊlober 1247 tot Roomfch Koning verkooren wierd, tchynt men met den meeflen grond zyne geboorte in Auguftus of September des Jaars 1228 te moeten Plaatfen. W Jo. a Leydis Chon. Belg. in Swektii Annal rer Belg. p. ioö.  Eerste Boek, 115 gen heeft (a). Van hier had Floris IV. ver* fcheiden Giftbrieven gedagtekend en uitgedeeld (è). En Leyden heette, zoo wegens de tegenwoordigheid der Landsheeren, als wegens het bellier der openbaare zaaken, 't welk er veeltyds geöeffend, en de GraaffelykeSchatkift , die er vermoedelyk bewaard wierd, de Kamer van Holland (c). Het is zonderbaar en de Gefchiedenis levert er weinig voorbeelden van op, dat de Wedu wen van drie Graaven, die na elkander Holland geregeerd hadden, noch famen in 't leven waren overgebleeven. De bejaarde Adelheid, uit het huis van Kleef, die aan Dirk VII. was gehuwd geweeft, verdient onder dezelven de eerfte genoemd te worden. Reeds in 1195 had deeze Vrouw van een' mannelyken moed, terwyl haar echtgenoot bezig was de Vlaamingen te beftryden, een leger tegen de Weftfriefen, die haaren eigen Zwager aan het hoofd hadden, aangevoerd en eene volkomen zege behaald. Zoo lang Graaf Dirk leefde , deelde zy mede in alle die fchenkingen, die hy met milde hand aan Kloofteren en Kerken deed, hoeivel zy op haaren Noord-Hollandfchen tocht voor de Goederen der Egmondfehe Abdy niet den grootfte Ca) Orler Befchryv. der Jlad Leyden p. 283. Mier"? Befrfiryv, van Leyden I. 29. (ZO Mieris Charterboek T. I. pasf.m. Cc) Orler p. 293. H 2 XXIX. Befchryving van 's Graavennaafte bloedig er- wandteöi  Ca) Kluit in c. d. p. 470. 116 Eerste Boek. grootften eerbied betoond had. Ook zettede zy haaren naam by dien van haar Gemaal aan het hoofd van den Voorrechtsbrief voor het Lakenkoopersgilde te Dordrecht, 't geen byna een deelgenootfchap aan de regeering aanduidt. Door haare eerzucht en kwalyk geflaagde lift ftortte zy, Weduwe geworden zynde, haare ongelukkige dochter in al die rampen, die Ada federt tot het algemeene voorwerp van mededoogen gemaakt hebben; en het geen veeltyds aan woelige regeerzieke geeften wedervaart, dat zy zeiven het llachtoffer van al hunne beweegingen , vyandfchappen en aanflagen zyn , wierd ook in volle kracht het lot van Adelheid. Onder het landsbeftier vart Willem I. en Floris IV. weet ik niet waar zy zich opgehouden hebbe: doch drie jaaren na dat onze Graaf het bewind in handen had gekreegen, deed zy aan de Rynsburgfche Abdy een gefchenk van twee Ponden Hollandfche munt des jaars, uit eerbied voor de begraafplaats, die zy zich in dat Kloofter verkoozen had (a). Maria van Brabant, de tweede Gemaalin van Willem i., was de andere Weduwe eenes Graaven van Holland, die haaren echtgenoot overleefd had. Weinig genoegens had zy tot hiertoe moogen fmaaken. Op haar tiende jaar reeds Dndertrouwd met Keizer Otto IV., moeft zy evenwel eene vreemde aan zich zien voorge- trok.  Eerste Boek. 117 j trokken, en eeril toen een vroege dood haar 1 van deeze gelukkige mededingeres bevryd had, } konde zy tot het bezit van haaren verloofden | geraaken. Zy behield hem kort en onder de | ongunftigfte omftandigheden. Van Keizerin i wierd zy daarna Graavin van Holland. Doch f ook in deezen ftaat bleef de tegenfpoed haar 1 ftandvaftig vervolgen. Na een' echt van weiI nig jaaren wierd Willem haar ontnomen. Niet I lang na zynen dood gaf zy 50 Ponden aan de I Rynsburgfche Abdy, onder voorwaarde , dat I er aan een altaar, op zyn graf gefticht, op alle | gevoegelyke dagen een Mis voor de ruft zyner I ziele zou ie geleezen worden (a). By dit geI fchenk voegde zy in vervolg van tyd er noch I andere by (&). Doch zy bleef niet altoos hier I te lande. Haare laatite jaaren bracht zy in Bra1 banc op haare Goederen teHelmont door, waar I zy eene Abdy voor Ciftercienfer Nonnen geI fticht, en niet vóór 1260 den tol aan de na. tuur betaald heeft (c). Haare Zuiter Mathilde was de nagelaatene van haaren Stiefzoon Floris IV. Als een kind naar Holland gevoerd, wierd deeze volgens het Huwelyksverdrag, waarvan wy boven gefproken hebben, in dit Graaffchap opgevoed, en aan Floris, toen hy de mannelyke jaaren be- O) Mieris i. 187. (b) Ibid. 2cg. (O Butkens Tropkées de Brabant \. 204. Kc,uit in C d. ?.754. Not, 1. H 3  fa) Mieris L 197. (JO Kluit ibid. 48c & 4945 118 Eerste Boek. bereikt had , ter Vrouwe gegeeven. Haar naam word menigmaal gevonden onder die der getuigen van 's Graaven Giftbrieven : doch de {lichting van een Nonnenkloofter van de Cistercienfer-order, die zy met haaren Gemaal op hun eigen landgoed te Loosduinen volbracht, en met fchoone landeryen, of na haar dood met 50 Ponden 's jaars uit haare Brabantfche erfenis begiftigde o), heeft haar meer bekend gemaakt en den roem eener heiligheid verworven , die voor het ontrukken van nuttige burgeren en burgeresfcn aan den ftaat niet behoorde veil te zyn. Zy verkeerde federt veel met de geeftelyke dochteren, die zy hier geplant had: doch fchynt evenwel van tyd tot tyd haare vrienden in Brabant bezocht te hebben. De Afflighemfche en Brabantfche Abdye-n ondervonden haare milddaadigheid zoo wel als haare eigen ftichting (i). Behalven deeze echtgenoote, Moeder en Tante liet Floris twee Broederen en even zoo veel Zufteren achter. Otto, de oudfte, gelyk reeds verhaald is, was onlangs, na eerft Ooftfricsland geregeerd te hebben, op aandrang zynes Broeders, op den ftoel der UtrechtfcheBisfchoppen verheven , en ftelde nu zyn' grootften roem in het bevorderen van den welvaart en het terugroepen, van den ouden bloei zyne j?  Eerste B o e k. 119 ner bezittingen. Willem, de tweede Broeder , is tot hier toe alleen bekend door in 1230 over • zekeren brief van den Abt van flgmond getuige te hebben geftaan f» Zoo plaatfte ook Richardis, de ééne Zufter des Graaven haar naam onder één van Floris Giftbrieven (b). Haar Vader, Willem I., had haar de ftad Delft in eigendom gegeeven, waarna zy menigmaal de jonkvrouw van Delft genoemd wordt (c). Wy zullen in 't vervolg deezer Gefchiedenis gelegenheid vinden noch meer van deeze Tante des jongen Graaven gewag te maaken. Ada, de andere Zufter van Floris, had noch eer hy ftierf het Kloofterleven verkooren. Zy verfchynt in zekeren Voorrechtsbrief, door Gysbrecht van Amftel aan de Rynsburgfche Abdy verleend, onder de Nonnen deezer ftichting. Emesfa bekleedde daar toen de waardigheid van Abdis: doch zoo dra deeze het tydelyke verlaaten had, wierd Ada alleen waardig gekeurd haar op te volgen. Zy genoot evenwel het genoegen , 't welk zy in deeze eer mocht fcheppen, Hechts korten tyd, terwyl zy in 1257, ten hoogfte dertig jaaren oud zynde , uit het leven gerukt wierd (urgfche\bdy.  124 Eerste Boek. 1237. xxxn. Koenraad IV in zyne Broeder plaats to Roomfc Koning gekroond. 1 Schoon de Duitfche zaaken tot nu toe geen ; onmiddelyken invloed op de Hollandfche Ge' fchiedenis hadden, kan ik echter eene gebeurtenis niet voorbygaan, die het Ryk om deezen * tyd van Koning , en dus ook ons Graaffchap t van hoogften Opperheer deed veranderen , en 1 die een' Vorft op den Duitfchen troon zette, de, welke in 't vervolg van myn verhaal eene gewichtige rol zal fpeelen. De verzoening tus. fchen Keizer Frederik II. en Paus Gregorius IX. in 123© getroffen, was te zeer den Roomfchen Kerkvoogd afgeperft, dan dat men zich met derzelver duurzaamheid lang had kunnen vleien. De Keizer bleef fteeds een veel te machtig Heer in Italien, en de wrok van Romen tegen het Hohenftauffifche huis te diep ingekankerd. Het was Gregorius niet genoeg het beweegrad van alle die onluften en oproeren te zyn , die in Sicilien en vooral in de Lombardifche Steden, welke tot handhaaving van waare of ingebeelde rechten zich famen verbonden hadden, van dag tot dag vermeerderden en het Keizerlyk gezag den bodem trachtten inteflaan. De booswicht verbeeldde zich niets gedaan te hebben , zoo lang hy ook in Duitfchland het vuur van tweedracht niet geftookt, en dat Ryk tegen zynen wettigen Heer in de wapenen gejaagd had. Hendrik VIL, die hier uit synes Vaders naam regeerde, een heerfchzuchtig ioch onervaren jongeling, verleid, zoo 't fchynt, ioor de hoop van met de hulp des Pausfen en ier Lombardifche fteden het Koninkryk van Ita-  Eerste Boek. 125 Italien by dat van Duitfchland te zullen voegen, is onnatuurlyk genoeg tegen zyn' eigen Vader, in 1234, op te Haan. Het gelukte hem veele Ryksftenden, en inzonderheid de geeftelyke , met verfcheiden fleden langs den Rhyn aan zyne zyde te fnoeren. Doch Frederik vertoonde zich in het volgende jaar niet in Duitfchland, of de wederfpannige Zoon, van zyn' gantfchen aanhang verlaaten, ziet zich genoodzaakt hem om genade te fmeeken. Zy wierd hem gereeder toegedaan dan zy oprecht gevraagd was. Niet alleen weigerde hy kort daarna zyne beloftens naar te komen en de vesting Trifels over te geeven: maar zyne ftoutheid wiefch in weinig tyds tot zulk eene hoogte , dat hem 't vergift nu het gefchiktfte middel fchynt zich van zynen Vader te ontlaften. Frederik liet dit monfter gevangen zetten en op den Ryksdag te Mayntz onbekwaam ter opvolging verklaaren. Na eene korte reize naar Italien keerde de Keizer weder in Duitfchland terug, en voorziende, dat hy dit Ryk nu voor langer tyd zoude moeten verlaaten , ontbood hy Koenraad, den eenigen Zoon die hem noch over was gebleeven, in 1237 by zich te Weenen. Hier liet hy ook de voornaamfte Ryksvorften komen, en bewoog hen deezen Prins eenpaarig tot zyn' opvolger te benoemen. Te Spiers wierd deeze verkiezing beveiligd en de jonge Koenraad wierd noch in dat zelfde jaar tot Roomfch Koning gekroond (a). Doch («) Haeberlin i. 802 feqq: 1237*  •1238 xxxn Willem onder- fteunt den Graaf v^n Kleef tc gen dei Artsbisi'cbopvanKeu len. H' flerft. ' 126 Eerste Boek. Doch ik keer tot Holland terug. Graaf Dirk ; van Kleef, zich door den Aartsbisfchop van • Keulen verongelykt achtende, beiloot een' inval in dat Sticht te doen; en daar zyne krachten tot zulk eene onderneeming niet toereikten , vraagt hy den Voogd van Holland om hulpbenden. Adelheid, die toen noch leefde 1 en een Kleeffche Vorftin was , heeft buiten twyffel tot het inwilligen in dit verzoek niet . weinig toegebracht, daar de Bisfchop van U' trecht zich anderfints als Oppervoogd ten hoogfte ftrafbaar maakte met den Aartsbisfchop, onder wiens Kerkgebied zyn Sticht behoorde, te helpen beoorloogen. Een leger wierd dan in Holland ingefcheept en den Waalftroom opgezonden. Of zich de Voogd aan de fpitfe deezer bendenzelve geplaatft hebbe,melden ons. de oude Sehry vers niet. Zekerder is het, dat de Graaf van Kleef, zich dus verfterkt ziende, in February des jaars 1238 het Aartsbisdom overviel. Hy vertoont zich voor het flot Haspele, niet ver van Rees, en flecht het, na dat de Bevelhebber het hem in handen geleverd had. Intusfchen ruft de Aartsbisfchop in alleryl een' uitgeleezen hoop krygsknechten uit, en vliegt daarmede zyn' vyand op 't alleronverwachtfte te gemoed. De Graaf van Gelder bewerkte echter noch, eer er bloed vergooten wierd, eëne verzoening, by welke de Graaf van Kleef het hoofd in den fchoot moeft leggen, en borg ftellen, dat hy het Slot in een veel beteren ftaat zoude doen opbouwen en den Aarts-  Eerste Boek. jij , Aartsbisfchop voor de beleediging , denzelven aangedaan, voldoening geeven (a). Zoo ongelukkig Haagde de eenigfte daad, die de Voog,-dy van 'sGraaven jongften Oom eenigfints aan. :merkelyk maakte. Het zelfde gevaarlyk, en voor het huis van Holland al te noodlottig vermaak , waarin zyn Broeder eerft kort geleeden was omgekomen: een fleekfpel fleepte deezen Heer, die ten hoogften zyn 27fte jaar vervuld konde hebben, weinig maanden na den Keulfchen tocht, in het graf (b). De Graaf van Holland was noch te jong om het bewind der zaaken zelve te kunnen aanvaarden. Men zag dus naar een' anderen Voogd om . die intusfchen de regeering voor ' hem konde waarneemen ; en hier toe fcheen niemand meer gefchikt dan Boudewyn , Graaf van Bentheim Dit Huis was met de Graaven van Holland door het huwelyk van Sophia van Bentheim, Paltsgraavin aan den Rhyn, vermaagfchapt. Otto IV., Dirks jongfte Zoon, was zynen Oom Otto III., die geen kinderen had nagelaaten, in het bellier van dat Graaffchap opgevolgd; en dus wierden, toen Floris III. in Holland aan 't bewind gekomen was, Holland en Bentheim door twee eigen Broederen geregeerd. Otto bezat veele goederen hier te (a) Godefridi Monachi Colon. Amales srfA.1237. .in Freheri Scriptor, rer. Germ. T. I. (i>) Chron. Alberti Stadensis ad a, 1238. in Schii.teri Scriptt. rer. Germ. p. 308. I238. XXXV. 8011de- vvyn Sr f 'an 3ent- ïeim wordt Voogd in zyne plaats.  1238. iaS Eerste Boek. te landé, en hield er zich een' geruimen tyd zyneslevens op; ook gaf hy al te onvoorzichtig zyne toeftemming tot het huwelyk zyner Nicht Ada met den Graaf van Loon. Ottoos zoon, Boudewyn, van welken wy nu moeten fprecken, was een volle Neef van Willem!. (a), en had , toen deeze Graaf zich in 1217 op den Kruistocht naar ^Egypten begaf, Holland geduurende zyne afweezenheid als Stadhouder beftierd (£). Hy toefde federt ook veel meer in dit Graaffchap dan in zyne eigen ftaaten. Onder Floris IV. vindt men zyn' naam in ver. fcheiden openbaare Hukken tusfchen die der voornaamfte Hollandfche Leenmannen, die er als getuigen over ftonden, geplaatft (c). Een Heer derhalven, die zelfs van de Graaven van Holland afftamde, dien aanzienlyke bezittingen in dit geweft toebehoorden, die al eens in het bellieren van het zelve zyne krachten beproefd had, fcheen den Bisfchop van Utrecht uitermaaten gepaft om den korten tyd, die er noch aan Willems meerderjaarigheid ontbrak, de afgebroken Voogdy voort te zetten en de regee- ■ ring van het Graaffchap op zich te neemen. Schoon (a) Conf. Jüngii Hijl. antiquijj. Comitatus Benthemièn- . fis p. 195 feqq. (ZO Zie zyn' Giftbrief aan de Middelb. Abdy, 1218, waar in hy zich Procurator Hollandice noemt, by Kluit in C. D. p. 413. (O Mieris pajfim. Noch in April van dit Jaar 1238 had hy te Leyden eenige zyner Leenmannen tegen andere des Graaven van Holl. verruild, pag. 213.  Eerste Boek. 129 Schoon er geen één Gefchiedfchryvcr ons hiervan opzettelyk bericht geeft, befluiten wy dit echter niet zonder grond, wanneer wy met aandacht zekere uitfpraak overweegen, welke Graaf Boudewyn en Willem van Teylingen, als verkooren Scheidsmannen , den 10 Maart 1240 te Middelburg deeden, in een'twift tusfchen de Abdy van die ftad en twee Zeeuwfche Edelen over de tiendens te Meliskerke («). De bekendmaaking derzelve gefchiedde niet op naam deezer beidé Heeren; maar op dien van Willem Graaf van Holland en Boudewyn Graaf van Bentheim, waaruit wy veilig dit gevolg kunnen trekken , dat Boudewyns naam in eene andere betrekking aan het hoofd deezes briefs ge,leezen wordt, dan hy in 't midden van denzelven voorkomt: dewyl anderfints ook de Heervan Teylingen zynen naam boven aan had moeten plaatfen. Men ziet intusfchen, dat de Regent zynen Pupil met zich naar Zeeland had genomen , en hem reeds aan regeeringszaaken poogde te gewennen. Ook had de jonge Graaf, zjoo wel als de twee Scheidsmannen zyn zegel aan de Acte deezer uitfpraak gehangen. Willem bleef nu niet lang meer onder de i macht van anderen. Den 5 Juny des volgenden f jaars, toen hy ten hoogften in het veertiende jaar zynes ouderdoms konde getreeden zyn, gaf !hy een' Giftbrief aan de Duitfche Order op zyn' ( «) Kluit ibid. 481. J240. XXXVL dy doet net Wilera van reylinjen eene uitpraafcover oneenigheien in Zeeland. 1241, XXX VIL Graaf Willern  130 Eerste Boek. 1241. wordt meerderjaarig. zyn' eigen naam. De Graaf van Bentheim ftaat flechts aan 't hoofd der getuigen , en onder dezelven verfchynt ook voor de eerfte reize Floris, de Broeder van onzen Graaf. Demeerderjaarigheid der Vorften was in deeze eeuw, gelyk het my voorkomt, aan geen vaftgefteld tydftip des levens verbonden. Daar de fterkte des ligchaams, de dapperheid en de gefchiktheid tot het voeren van wapenen voor grooter volkomenheden gehouden wierden dan de vermoogens van den geeft, op welker aankweeking men weinig bedacht was; daar het werk van een' Landsheer en de kunft van te regeeren niet zoo verwikkeld waren, nog zoo veel kundigheden vereifchten als in volgende tyden: daar konde ook een jong Heer van een gezond en door geduurige oeffening vroeg gehard ligchaamsgeftel, zoo dra hy voor weerbaar, of voor bekwaam tot het bywoonen des krygs verklaard wierd, tot het beflier van een Vorflendom toegelaaten worden (Vz); die hand, die een Slagzwaard beheerfchte, konde immers ook ligt met een Scepter fpeelen. Volgens het getuigenis onzer Chroniekfchryvers , verkoos Willem van zyne eerfte jeugd af aan het harde Jiaal (3) Het voorbeeld van Keizer Hendrik IV,1111065, fe vinden by H/ebeklin I. 205 bewyil, dat de voogdy met den dag der weerbaarmaaking ophie't, en dat dezelve, naar maate men het goed vond, of de omftandigheden het vereifchten, vervroegd of veruaagd konde worden.  Eerste Boek» t$i ftaal boven het fchitterend goud, en behandelde in die jaaren, die andere in ledigheid of met beuzelingen doorbrengen, pylen, zwaarden en wapenruftingen f» Na de denkenswyze zyner eeuw bezat hy dus reeds vroeg de deugden, die men in een' Vorft bewonderde, en kon van het beftier der zaaken niet lang geweerd worden. Ook was zyn Vader niet veel meer dan twaalf jaaren oud geweeft toen de dood van Willem I. denzelve tot de regeering riep , zonder dat men echter vindt, dat een ander zyne plaats bekleed hebbe; gelyk in 't vervolg ook Floris V,, de Zoon van onzen Graaf, zoo dra hy tot die zelfde hoogte zynes levens geklommen was, zyn' naam alleen aan het hoofd van alle openbaare ftukken heeft ter neergefteld (Z>> Het is intusfchen ligt te begrypen, dat Willem in 't begin van zyn landsbeftier noch menigmaal den raad van een zoo ervaren man als Boudewyn zal ingenomen heb» ben; en de Giftbrief, waarvan ik zoo even ge. wag maakte, en in welken de naam des Graa. ven van Bentheim onder de getuigen, vóór dien van Willems eigen Broeder geleezen wordt, is, dunkt my, een fpreekend bewys van het gezag, dat hem na het eindigen der Voogdy was overgebleeven. Hv komt evenwel federt in de Hollandfche Gefchiedenis, zoo veel ik my herinner, CO Bek* p. 76. Ren. Snoius «er. Bat, «f. SwbW tium. p. 88. t b~) Kwt I. P. H. p. 334- ATot1 2 1241.  *3* Eerste Boek. inner , niet meer voor, fchoon hy noch in 1247 leefde en by het vervaardigen van een ftuk, by het welke de Bisfchop van Utrecht de Middel burgfche Abdy in het bezit haarer goederen beveiligde, tegenwoordig was (a). De eerfte dan ons bekende daad van Graaf t Willem II. beftond in eene gunftbewyzing aan ; de Duitfche Order, of, gelyk die anders ook genoemd wordt, het Duitfche huis van Jerufalem. Deeze Order was aan de Kruistochten haare oorfprong verfchuldigd, en in 't begin deezer eeuw in de Hoofdftad van Judaaa ontftaan. Jerufalem en daarna ook Ptolemais door de Saraceenen veroverd zynde, wierd zy naar Duitfchland overgebracht, waar het toen noch ongeloovige Pruisfen door de Ridderen wierd aangetaft en overheerd; en het Euangelie van vrede en menfchlievenheid den inwoonderen, met alles wat het zwaard, de vlam en de verwoefting welfpreekends hebben, gepredikt. De Ridders vereenigden de plichten van den Edelman en.den Monnik. De eerfte inftelling der Order vergde hun de geloftens af van armoede , kuifchheid en gehoorzaamheid aan hunnen Hoogmeefter; van welken de laatfte het befte is naargekomen. De Order breidde zich binnen kort door geheel Europa uit. De Hoogmeefter woonde in Pruisfen, waar hy in het waereldlyke en in het geeftelyke het opperbevel CO Mieris I, 243, 1241. XXX vin. Hy geef de keri van Valkenburgaan de DuitfcheOrder.  Eerste Boek. 133 Ivel voerde. De Meefters van Lyfland en Duitfchiland gebooden onder hem. In elke Landftreek, jdaar zich Ridders hadden neergezet, wierd een JLand - Commandeur benoemd , dien men het jopzicht over de verfchillende Huizen der Order pn zulk een geweft toevertrouwde. Reeds fejdert een' geruimen tyd waren er te Utrecht fRidders, met zoodanig een' Land-Commandeur lover de Nederlandfche Broederen aan hun (hoofd, in een gebouw, even buiten de ftads. Imuuren, geveftigd (a); en bezaten eene mefnigte rechten en goederen hier te lande. Wil|lem L ea Floris IV. hadden hen met gunftbeiwyzingen en weldaaden overlaaden (b) en bet iwierd even heilzaam voor de ziel gerekend aan |deeze Order, als aan Kerken en Kloofteren geIfchenken te doen ; ook konde het niet misIfchen, of een ftichting, waarin de degen en Riet kruis met elkander als om den voorrang rtwiftten, moeit uitneemend naar den fmaakdeeIzer tyden zyn, en aan jonge Vorften, gelyk [onzen Graaf, ten zeerfte behaagen. Hy gaf thun thans het recht van befcherming en Prie1 iteraanftelling over de Kerke van Valkenburg, | onder welke die van beide de Katwyken be. rhoorde, alsmede over de Maaslandfche (c). De (a) Matth^i Fundatt.Ecclef. p. 563 feqq, Kerkel.Oud' i heden van Utr. I. 338. 1 (b) Mieris I. 210. (c) Ibid. 217. I 3  'Ï242. XXXIX. Hy fchenkt jaarlyks een Aam wyn aan de Abdy van Bern. XL. Hy verklaarteen Huk lands, dat hy verkochtfiad, vry van bedyking. 134 ÈïssTï Boek. De Abdy van Bern, voor meer dan 1 co jaaren in de buurt van Heusden gedicht, ontving in 1242 eene weldaad van Willem. Hy zeide haar een jaarlykfch gefchenk van een Aam Wyn, waarvan zy zich de koften uit den tol van Niemandsvriend vergoeden mochten,, toe (a). Den juiften tyd, wanneer dit gefchied zy,, kunnen wy zoo weinig bepaalen als de plaats op: welke de Graaf zich toen bevond: doch in September van 't zelfde Jaar weeten wy, dat hyi in den Haag, een' oord, van welken wy nader: zullen moeten fpreeken , geweeft zy , Hy verklaarde er den 6den, in tegenwoordigheid zyner Moeder en Veeier Vafallen, een land tusfchen Rotte en Wilenesbrunne gelegen, dat hy; aan twee Edelen, Willem Schepen en Gysbertt Beukei verkocht had, vry van alle bedyking.. Die hetzelve kocht van eene beftemde plaats; af aan , zoude het gelyk maaken aan andere; landen (ü>). Noch: Qa~) Kerkel. Oudheden van Ütr. III. 62. (6) Dit onuitgegeeven Huk, 'twelk wyin onzen Cod.', tiipl. zuilen te voorfchyn brengen , het oudile zoo veell wy tot nu toe weeten, waarin den Haag genoemd 1 wordt, en aan de Riemer onbekend gebleeven, be-ruft tusfchen de echte brieven vani.30'. Alle omftan-digheden toonen echter, by\ naauwkeurige overwee— ging, dat het aan onzen Willem en aan geen der volgende Graaven van dien naam meet toegekend worden., Ook vindt men by Mieris II. 61. ineen onderzoek van 1 het eigendom der Graaven op eenige goederen ini ^chieland, in 1306 gedaan, dat onder de bezitte— ren van 'tland in Blvswyk tusfchen Rotte en Willymss of'  Eerste Boek» ïjts Noch in dezelfde maand bevond zich Willem in zyne gebooneftad. Hier droeg hy aan den Ridder Dirk van Oeftgeeft, zeker Leen, j tusfchen Monfter en Stinckendervvaal gelegen, i in vollen eigendom op {a). Ik hèh te vooren gezegd, dat zyne Tante Richardis van haarert Vader de ftad Delft tef bezitting verkreegen had. Reeds in de negende eeuw wordt er van eene plaats, die deezen naam droeg , gewag gemaakt. Doch Hertog Govert van Lotharingen, de macht, welke hy zich in Holland door het zwaard veikreegen had , willende behouden , Itichtte , omtrent io.-o aan het Züidelyke gedeelte van het oude Delft eene ftad, omringde haar met wallen en liet ter plaatfe, daar nu de Rotterdamfche poort ftaat, eene vefting bouwen. Deeze ftad ; die federt ook Delft of nieuw Delft genoemd wierd, wiefch fpoedig in vermoogen, welvaart en volkrykheid aan O) en Richardis had geen de minfte reden zich over zulk een erfdeel te beklaagen. Onder de inkomften , die zy var hetzelve genoot, was de Botermaat, of zekei recht of Willns-borne Gysbrecht Beukei wordt opgeteld. In dit zelfde onderzoek vindt men ook gewag gemaakt van een ituk lands Bokelsdyk en B!oemersdyk, 'twelk Willem aan de Heeren van Dieft verkocht, terwyl hy echter de rechtsoeffening' aldaar zich zelve voorbehield. Ca) Mieris I. 217. C&) Befchrjving van Delft. Hoofdfl. I. I 4 T24G. XLI. ^y verinden:en leen ran Dirk ranOeft?eeft in :igen ;roed. T243. XLH, Hy fchenkt met zyne Tante Richardis de Botermaat te Delft aan de Rynsburgfche Abdy. »  *H3- ï.244. XLIII. Hy verkooptzeker Moer- of Veenland aan eenige Vafallen. 136 Eerste Boek. recht,dat op de weekelykfche markten te Delft van eene bepaalde maat boter betaald moeft worden , begreepen. De Godsdienftige Jonkvrouw vond zich bewoogen hier van een Gefchenk aan de Rynsburgfche Abdy te doen: doch 't zy dat aan haar Neef een gedeelte deezer belaftinge toebehoorde, 't zy dat zyne toeftemming vereifcht wierd, om een voorrecht van dien aart op anderen te kunnen overdraagen; Willem en Richardis Haan beide aan het hoofd van den Giftbrief, die den 18 November des jaars 1243 hier van vervaardigd wierd, en verklaaren deeze vergunning eenpaarig en na ryp overleg gedaan te hebben, het oordeel evenwel en de ftraf over bedrog in de Botermaat zich zeiven voorbehoudende (V). Van het volgende jaar 1244 is flechts een Cóntracl van Verkooping tot onze kennis gekomen , 't welk de Graaf met vier zyner Vafallen en derzelver deelgenooten den 7 Augustus te Leyden floot. Hy ftond hun zeker Moerof Veenland van iïf hoeve breed, en 30 Vorlingen lang, in Polien gelegen , af. „ In de twee „ eerfte jaaren zouden zy hier voor betaaleh 5 Ponden aan bede en vervolgens 7. Een ie,,der, die ooit een onderdeel van dit land vert,kreeg, zoude, hy mocht dan ryk zyn of arm, , indezelfde evenredigheid naar de grootte van 't ,ftuk, dat hy verkreeg, betaalen, en tot geen , zwaarder belafting kunnen verplicht worden ; ,) de (te) Kluit in Cod, Dipl, P..491,  Eerste Boek. 13? de groote en kleine tiende evenwel, juift ge„ lyk ze door die van Waddingsveen wierd opgebracht, den Graaf vóór wordende behouden. 5, Het land zoude een' vryen en onbelaften watergang in de Gouwe en van daar in den Rhyn „hebben. De bewoonders van 't zelve zouden „ aan den Graaf geen andere dienften verfchul„digd zyn, als op zyne heirvaart met hem uit te „trekken". Nicolaas Perfyn, Dirk van Alkemade en Hugo van Kralingen beveiligden van's Graaven zyde deeze overeenkomft met hun getuigenis (a). In November des jaars 1245 hield Willem zich te Haarlem op, daar het tegenwoordige Stadhuis hem tot een Hof verftrekte. Deeze ftad, wier naam reeds in de vroegfte tyd en der Graafelyke regeering voorkomt; die lang met muuren en wallen omringd, in de voorige eeuw met haare Landsheeren de overwinningen en neerlaagen der Weftfriesfche oorlogen deelde , en wier ingezetenen zich noch geen dertig jaar geleeden aan de oevers van den Nyl zoo uitncemend gekweeten hadden ( b ) , wift thans haaren Vorft te beweegen haar van Handveften en Wetten te voorzien, en genoot onder de aanzienlyke Hollandfche fteden de eerfte dit voorrecht. Ik heb de wederzydfche oogmerken en belangens van de burgeryen (a) Zie onzen Cod. Dipl. ( b) Van Oosten de Bruin de Stad Haarlem en haar: gcfchiede?iisfen. I. D. I. Boek. I 5 1244' 1245- XLIV. Hy voorzk't Haarlem van Privilegiën.  138 Eerste Boek. geryen en van den Graaf, by het begeeren en verleenen deezer Keuren reeds genoeg ontwikkeld, en aan het einde van dit werk zal ik gelegenheid vinden om van de geenen, die door Willem gegeeven zyn, in meer dan ééne betrekking te fpreeken. Ik zal derhalven thans kunnen volftaanmet de voornaamfte vergunningen op te tellen , die den Haarlemfchen burgeren in dit Handveft gefchonken wierden (a). „ De „Graaf begint met hen uit liefde voor die ftad „en op hun verzoek van alle tollen door zyn ge„ heel gebied vry te verklaaren. De Schepenen „van Haarlem zouden alleen hunne Rechters s, zyn. Indien een burger door een' vreemden „beleedigd wierd, zoude de Schout of Stede,»voogd met alle ingezetenen ter ftad uittrekken, „ en met geweld vergoeding van dit ongelyk zoe„ken te verkrygen. Een' ieder ftond het vry „hier burger te worden , mits hy den Graaf en „zynen erfgenaamen, gelyk ook der ftad trou„we zwoeren iets weinigs aan Schout en Sche„ penen betaalde. Hetgrootfte gedeelte des jaars „moeft een burger zich in de ftad. ophouden. In „hetGericht wierd het getuigenis van een' vreemdeling tegen een' burger niet aangenomen, en „deeze konde nog door zynen medeburger, nog „ door iemand anders in een' tweekamp uitgedaagd worden. Die ééns in het getal der Haar- „ lemfche O) Men vindt dit fluk in de Privilegiën van Haarlem boven aan met eene gegraveerde aftekening van het Diploma en Zegel, en by Mieris I. 219  Eerste Boet. 339 9, lemfche burgeren opgenomen was, van dien „ konde zich niemand als van een' Lyfeigenen be„ dienen". Na vervolgens eene lange reeks van Wetten te hebben voorgefchreeven ,in welke de rechtspleeging vaftgefteld, eenige burgerlyke verordeningen gegeeven en inzonderheid de ftraffen op alle die misdaaden, die men van tyd tot tyd zag gebeuren , bepaald worden, gebiedt de Graaf „ dat de ftedelingen hem en zynen erfgenaamen j5 'sjaarlyks 20Pondenbttaalen zouden, en evenveel zoo menigmaal hy, of de wettige Heer „van Holland het Hof des Keizers bezocht, „ trouwde of Ridder wierd jen 15 Ponden, wan„ neer zich een Zufter des Graaven in den echt „begaf, of wanneer zyn Broeder Ridder gefla,,gen wierd of eene Vrouw nam. In zyne hcir„ vaart zouden zy hem met 64 man ten dienfte „ftaan. Eindelyk wordt den Schepenen van „Haarlem geoorloofd, met raadpleeging van ,,'sGraaven Schout, nieuwe wetten voor een „ half of zelfs voor een geheel jaar te maaken, ,, mits zy by eede verklaarden, dat dezelve voor „ de ftad of het aanzienlykfte gedeelte daarvan „nuttig waren; waarby zich echter de Lands„heer zyn recht van goedkeuring of afkeuring „voorbehield". Deezen Vryheidsbrief gaf Willem met zyne volkomen toeftemming, en op raad zyner Edelen en Vafallen. Acht voornaame Mannen ftonden a^s getuigen over denzeiven: Lubbert Abt van Egmond, Heer Nicolaas Perfyn, Heer Dirk Burggraaf van Leyden, Meefter Daniël,Dirk van Teylingen, Si- mon 1245.  "45 1246. XLV. Hy ftaat aan de Abdy van St. Michiel te Antwerpeneene Visfchery af. 140 Eerste Boek. . mon van Haarlem (», Wouter van Egmond ■ en Hugo van Kralingen. Sedert hield de Graaf van tyd tot tyd te Haarlem zyn verblyf. Hy bouwde er ter eere der heilige Maagd eene Kapel in 't Bakenes, 't welk toen noch buiten de ftad lag. Een ftraat, langs welke hy gewoon was naar de St. Gangolfskerk te gaan, heeft den naam van Koningsftraat naar hem ontvangen. Ook ftichtte er onder zyne regeerïng in 1249 de Ridder Simon van Haarlem een Kloofter voor Carmeliter Monniken, waartoe hy zyne eigen wooning en hofftede edelmoedig liet toebereiden, en begiftigde hetzelve mildelyk (T). Willem , die ook goederen in Brabant bezat, deed kort daarop, verzeld van de Heeren van Perfyn,van Putten en eenige anderen eene reize derwaarts , en befchonk , in Maart des jaars 1246 zich te Antwerpen bevindende, de Abdy van St. Michiel in die ftad met eene Visfchery,die zy zich reeds lang had toegeëiVend, doch welke haar de Graaf voorheen had zoeken te betwiften (V). In OO Het gefiacht der Heeren van Haarlem fchreef z.ch niet naar deeze Stad , maar naar een Kafteel van dienzelfden naam in Noordholland boven de Beverwyk, t geen naderhand aan het gefiacht der Heeren p.aï5 ene?5eif£ Verft°rVen * V™ °°STEN DE S JïnzVrAü °r°S,TEN DE Bruin *de Boek> waarmeal 79 en Sr de aftekening dier gebouwen aantreft. (O Kluit in Cod.Dipl. p. Scj.  Eerste Boek. I4ï In het begin der volgende maand in Holland terug gekomen zynde, had hy zyne Tante Richardis te Delft wederom met een bezoek vereerd. Deeze, en de burgers , aan wier hoofd zy geplaatft was, van de Voorrechten gehoord hebbende, die Willem onlangs den ingezetenen van Haarlem gefchonken had, hielden nu by hem aan en overreedden hem, om aan Delft eene dergelyke gunft te bewyzen. Althans aan het huis der Jonkvrouw gaf hy, den 14 April, een Hand veil, dat weinig van het voorige ver-; fchilt. „ Ook hier mocht een ieder voor eene „ geringe fomme burger worden: doch de lieden» „ die tot nu toe hier omftreeks in Noordholland „ gewoond hadden, moeften de jaarlykfche bede „ betaalen, en lyfeigenen konden binnen jaar en „ dag door hunnen Heer terug geëifcht worden. „ De ftad deelde met den Graaf en den beleedig, „den in de boetens, die deswegen ook mtefl: „ zwaarder gefteid waren dan te Haarlem. De „burgers mochten geen nieuwe landgoederen „ koopen: doch zo zy die door huwelyken of erfe„ nisfen van lieden, buiten de ftad woonachtig, „ verkreegen, moeften zyze binnen 't jaar ver5, koopen aan zulke, die den Graaf bede fchul„ dig waren. De Schepenen, by raade van 's Graa,,ven Stedevoogd, konden kiezen, naar welk „ recht zy begeerden, dat geoordeeld zoude wor„ den. Jaarlyks zou de ftad aan Willems Tante „en na haar dood aan hem zelve 52 Ponden bekaaien; 20, wanneer de Graaf trouwde, Rid„ der wierd of naar het Keizerlyk Hof trok; „15 wan- 1246"/ XLVI. Hy voorziet Delft /an Privilegiën.  (a) MiEars I. p, 22&. 142 Eerste Boek. 15 wanneer een Broeder des Graaven de Rid■ „ derlyke waardigheid verkreeg, of eene Vrouw „nam; en wanneer ééne zyner Zufteren of „ Dochteren, of één zyner Zoonen (ten zy die „ zelve dan Landsheer was) zich iri den echt be„gaf In de Heirvaarten zouden zymet4i Man „ dienen; daarentegen zouden zy van alle bede „en Hofdienft ontflagen zyn. De pacht der er„ve, aan de ftedelingen toebehoorende, zou nog „ de Graaf nog zyne erfgenaamen ooit kunnen „verhoogen. Vreemde Kooplieden zouden al» „ leen de jaarmarkten te Delft moogen bezoe„ ken. Schout en Schepenen zouden de burge„ren elk naar zyn vermoogen moeten fchatten, „om de 52 Ponden 's jaarlyks aan Richardis op „ te brengen. De misdaaden, die Schouten Sche„ penen niet berechten konden, zoude de Graaf „zelfs komen Vonnisfen". Ook deeze Vryheden gaf Willem na groote raadpleeging met zyne Edelen en Leenmannen gehouden te hebben Qa). Wanneer men dezelven vergelykt met de geenen, die in het voorleeden jaar aan Haarlem verleend wierden, kan men er met de hoogfte waarfchynlykheid uit opmaaken , dat Haarlem een grooter aantal inwoonders: doch Delft meer gegoede en handeldryvende burgeren in zich bevattede In verfcheiden' opzichten zyn de Delvenaars min gunftig behandeld dan de ingezetenen der andere ftad: doch moogelyk had men  Eerste Boek. 143 men reeds ontdekt, dat er uit de al te groote vergunningen, aan die van Haarlem gedaan> moeielykheden gereezen waren; by voorbeeld, dat te veel Lyfeigenen hunnen Heeren ontloopen waren en zich onder de burgeren hadden laaten opneemen, waar door de veld- en akkerbouw te zeer zoude geleeden hebben. Ook had elke ftad haare byzondere betrekkingen, die in het voorfchryven van wetten niet uit het oog mochten verlooren worden. Doch nauwelyks was dit ftuk algemeen bekend gemaakt, of de Schepenen en burgers van Delft fchreeven op nieuws aan den Graaf, die terftond naar Zeeland vertrokken was , over verfcheiden zaaken, welke hunne ftad betroffen , en begeerden onder anderen boven de voorrechten, hun in het Handveft gefchonken; noch den vrydom van zeker geld, dat Landwinning genoemd, en by het bezit neemen van huurlanden betaald wierd. De Jonkvrouw onderfteunde dit verzoek zoo nadrukkelyk, dat Willem, by een' brief uit Zierikzee, den 23 April gedagtekend, de ftad voor eeuwig van deeze belafting ontheft. Hy belooft teffens aan Schepenen en burgeren, dat hy aangaande de overige zaaken hun antwoord geeven zou, eer hy naar het Parlement, van welk hy hun gefproken had, en dat moogelyk de byëenkomft der Duitfche Vorften te Wirtzburg geweeft is, vertrok (a). Zyne CO Mieris I. 1246. XLV'1. En ont- flaat de Burgery aldaar van de Landwinning.  XLVIII Hy verkoopteen'buitengorsin Zeeland aan eeaige Edelen. XLIX. Hy voorziet 's Graavenzande van Privilegiën. i i 144 Eerste Boek. Zyne andere Tante, de Abdis van Rynsburgs, fchynt niet zoo veel vermoogen op zynen geeft 1 gehad te hebben; ten minften hy ontzag zichi niet eene aanfpraak op zekeren buitengors in Zee- • land te maaken, in het bezit van welken de Ab-. dy reeds langen tyd geweeft was, en denzei ven: aan eenige Edelen met het recht van aanwinning; te verkoopen. Ada had nu geen ander middel I overig om deeze goederen weder aan de Kerk te trekken , dan om die Edelen te beweegen. haar den Gors op de eigen voorwaarde, op welke zy dien gekocht hadden, wederom te willen overdoen, 't geen in Mey deezes jaars te Middelburg in tegenwoordigheid van den Graaf en van Schepenen dier ftad gefchiedde (a). Zyne Zeeuwfche reize volbracht hebbende , gaf Willem noch in die zelfde maand der ftede 's Graavenzande eenige weinige Voorrechten en Wetten. Zoo veel geneegenheid Richar. dis voor Delft, dat haar in eigendom toebehoorde, by zich zelve gevoelde,zoo nauw was Mathilde, des Vorften Moeder,aan dit 'sGraa. venzande verkleefd, niet zoo zeer om dat hier sen Graafelyk Hof, volgens fommigen het. Dude Hof der Graaven van Maasland, ftond, vaarin zy waarfchynlyk veele aangenaame oogblikken haares levens had doorgebracht, en :ich noch fomtyds ophield; als wel om dat dee:e plaats door de goederen van het Loosduinche Kloofter, 't welk zy gefticht had, omringd CO Kluit in Cod. dipl, p, 506,  Eerste Boek. 14S ringd wierd f>), en vooral om dat men in de ] Kerfpelkerk aldaar een wonderdaadig Maria- ■ beeld vereerde, 't welk zy van haare Schoonzufter, de Hertogin Sophia van Brabant, eene Dochter der heilige Elizabetb , ten gefchenke gekreegen en te 's Graavenzande geplaatft had (b): De burgeren deezer ftede, die zy in het geestelyke zoo ryk beweldaadigd had, wenfchten ook nu wel in het tydeiyke eenige gunftbewyzingen van haar te genieten, en verzochten, dat zy by haaren Zoon bewerken mocht, dat hy ook hun eenige Vryheden verkenen wilde. De Graaf laat zich hier toe overhaalen en „ontheft hen van alle Lyfeigendienften, aan „den Landsheer te bewyzen, behalven de heir„vaarten, waarin zy hem 5 Man moeften leve. „ren, de bruiloften van hetGraafelykgefiacht ,,en de Ridderfchap zyner Broederen; ook „zouden zy jaarlyks eene inaatige en redelyke „bede geeven. De geheele Graafelykheiddooc zouden zy vry zyn van tollen, nog in der„ zeiver plaats eene vafte fom behoeven op „te brengen. Daarenboven zou de Graaf „hun alles doen, 't geen by 't oordeel zyner „ goede mannen voorde ftad en voor hem nuttig zou bevonden worden (O"- Het fchynt, dat Willem of zyne Moeder 's Graavenzande daarna ( a) Mieeis I. 197. (b) Jo. a Leidis p. 195- Het wierd daarna naar Delft overgebracht- en op het Bagvnhof vwwaard. Kerkel. Oudh. van Delf land p. 333- (c) Mieris L L Deel. K  1246. L. De LandgraafvanThuringenwordt tot Roomfch Koning verkooren. 1 1 145 Eerste Boek. na hebben uitgelegd of verbeterd; ten minften heeft een ftraat den naam van de Koningsftraat bekomen. Ook draagen de naamen Hoflaan en Hofland te 's Graavenzande noch getuigenis van het oude Graafelyke Hof te dier plaatfe. Mathilde bevond er zich ruim 10 jaaren na den doods haares Zoons, toen zy voor zyne ziel en voor de zielen van al haare levende en overleeden bloedverwandten de inkomften der HofCapellanie vermeerderde (V). Duitfchland, waarin dit jaar wederom een gewichtige ftaatsverandering plaats had, en waar de zaaken hoe langer hoe meer tot dat tydftip naderden, in het welk Graaf Wilfem zoo een' aanmerkelyken invloed op dezelven verkreeg vordert thans wederom onze byzondere oplettenheid. Keizer Frederik , na dat hy in 1237, gelyk wy verhaald hebben,zynen Zoon KoenraadIV. tot Roomfch Koning had doen verklaaren, was wederom naar Italien terug gekeerd, daar de onderling verbonden fteden van de Lombardie, loor Gregorius aangehitft en onderfteund, zich tan zyn onbepaald gezag met den degen in de puilt zochten te onttrekken. In 't eerfte had ly zich wel eenige plaatfen onderworpenen aan iet Hof van Romen vrees weeten in te boezemen : doch het geluk zyner wapenen veranJerde fpoedig. Het zwakke Brefcia , fchoon Jrie maanden achter een dogr hem belegerd, bukte Ca) Kerkel. Qudh. van Delfl. p. 337.  Eerste Boek. 147 bukte niet voor zyne macht: de Venetiaanen en Genueezen, door zyne wraakzucht en hardigheid vertoornd, vereenigden zich met zyne vyanden; en het geheele gedrag des Keizers was zoo onftaatkundig en wreed, dat de gemoederen geduurig meer van hem vervreemd wierden. De Paus, die behalven zynen aangebooren haat tegen dien Vorft thans noch byzondere redenen had van misnoegd op hem te zyn, deels om dat Frederik hem het opperrecht over Sardinien betwiftte , deels om dat hy de Romeinen heimelyk aanporde, om tegen hunnen Heer opteftaan , nam deeze gelegenheid van 's Keizers afneemenden voorfpoed waar, om hem in den Ban te doen en al zyne onderdaanen van den eed der trouwe aan hem gezwooren, te ontheffen. Deeze uitfpraak gefchiedde het eerft op Palmzondag in 1239, en wierd in dat zelfde jaar noch tweemaal herhaald. Terftond fchreef Gregorius een' brief aan denKo• ning van Frankryk, waar in hy aan deszelfs Broeder Robert het Ryk, 't welk door den Ban des Keizers een Opperhoofd mifte, dorft aanbieden. Doch Lodewyk en de Franfche Baronnen waren niet onvoorzichtig genoeg aan zulke voorftellingen gehoor te geeven. Niet alleen was het te moeielyk de bezittingen des Keizers met geweld te bemachtigen : maar men begreep ook, dat indien een Paus onder de allerbeuzelachtiglte voorwendfelen een' Heer gelyk Keizer Frederik in den Ban konde doen en over zyn Ryk naar welgevallen befchikkingen maaken, geen K 2 ééne 1245.  1245. ] 3 ! ( ( 5 ( T48 Eerste Boek. ééne troon in Europa op vafte grondzuilen ruftte, en dat het geen heden Frederik wedervaaren was, morgen, zo het den Paus behaagde, Lodewyk zelve boven 't hoofd hing. Het aanbod van Gregorius wierd dus in Frankryk met verontwaardiging van de hand geweezen: doch die onruftige Priefter liet zich hier door niet affchrikken; hy maakte aan alle Duitfche Vorften en Ryksftenden den Ban des Keizers bekend, en verbood hun , op bedreiging dier zelfde ftraf, hunnen wettigen Heer op eenigerlei wyze te onderfteunen. Koenraad had echter reeds te vooren de Verbanning zynes Vaders op een' Ryksdag te Eger geopenbaard, en van de vergaderde Vorften op nieuws aan denzelve trouw doen zweeren, hen teffens laatende belooven, dat zy Frederik met den Paus zouden trachten te verzoenen. Ook lieten zich de meeften van hunne gehoorzaamheid aan den Keizer en Roomfch Koning door de verleidingen en aanftookingen van Gregorius niet aftrekken ;zy fchreeven hem, dat hy flechts het recht had een' Keizer, door hen verkoozen, te kroonen: maar niet een' anderen aan te ftellen. Dus tonde de Paus in Duitfchland, hoe vol verwar•ingen en verdeeldheden dit Ryk ook zyn nocht, noch weinig uitrichten. Frederik, die ntusfchenzyn gezag in de Lombardie van dagtot lag zag verminderen, bedacht een ander midlel om zyne zaaken in Italien te herftellen, en lich aan den Paus, wiens Banbrief hy reeds had ben wederleggen, op eene nadrukkelyke wyze te  Eerste Boek". 149 te wreeken. Hy wendt zyne wapenen op eens naar Toscanen , om van hier den Kerkelyken ftaat te kunnen overvallen. Nu gelukt hem wederom alles. Pifa, Lucca, Siena, Arezzo vallen hem te voet. Entius, zyn natuurlyke Zoon onderwerpt zich verfcheiden plaatfen in de Mark Ancona. De Keizer overrompelt het Hertogdom Spoleto en Romen zelfs ziet reeds een vyandelyk leger vóór haare muuren. Gregorius is in de uiterfte verlegenheid. De meeste Edelen en burgers, meer den Keizer toegedaan dan hem, weigeren byna de ftad te verdedigen. Hy weet geen anderen raad dan het Kruis tegen deezen openbaaren tegenftreever der Kerke te laaten prediken. Intusfchen bemachtigt Frederik de ééne Pausfelyke ftad na de andere, terwyl Entius eene Genueefche vloot bemeefterfe, belaaden met een aantal Franfche en Italiaanfche Geeftelyken, die Gregorius op eene Kerkvergadering te Romen ontbooden had om den Ban, tegen den Keizer uitgefproken, te beveiligen. De Paus had nu niet anders te wachten, dan ook zyne Hoofdftad,aan allezyden ontbloot, fpoedig inde handen des overwinnenden Frederiks te zien vallen : doch de dood kwam goedgunftig tusfchen beiden en bewaarde hem voor die overmaat van hartzeer. Terftond liet Frederik, wiens wraak' zucht door dit fterven haar voorwerp mille, zyn leger uit den Kerkenftaat terug treeden. De Cardinaalen verkiezen, in 1241 Cceleftyn IV. in Gregorius plaats: doch door jaaren en ziektens K 3 afge- I24d«  150 Eerste Boek. afgemat, overleefde deeze grysaard zyne verheffing flechts achttien dagen. Nu verviel de Kerk in de grootfte wanorder; het fcheen onmoogelyk, dat er omtrent de verkiezing eenes opvolgers eenpaarigheid van ftemmen zou geboren worden. De Keizer, die met ongeduld verlangde den Ban van zyne fchouderen af te fchudden, liet niet na op allerlei wyze op de Cardinaalen aan te dringen, dat zy zich met hun werk fpoeden zouden; toen hy nog door vermaaningen, nog door bedreigingen iets by hen konde uitsicbten, hervat hy in 't volgende jaar zyne vyandelykheden tegen den Kerkenftaat, en toen ook dit middel niet baatte, verwoeft hy de goederen des Romeinfchen Adels en der Cardinaalen. 't Geen het algemeen belang op hen niet vermocht, bewerkten in weinig tyds de onheilen, die zy nu in hunne bezittingen begonnen te gevoelen. En in Juny 1243 wierd Sinibald, een Genueefch, die dea naam van innocentius IV. aannam, op den ftoel van Petrus geplaatft. Had Frederik voorzien , hoe veel rampen de keus van deezen man, in wien veel geleerdheid en verftand met den doorfleepenften, valfchften en eergierigften aart gepaard gingen, hem eens zouden berokkenen, hy had voorzeker geringe reden gehad zich over de benoeming van een Hoofd der Kerke te verheugen. Hy zeide wel, dat fchoon de Cardinal Sinibald zyn vriend geweeft was, Paus Innocentius waarfcbynJyk zyn vyand zou worden; doch liet hem echter door een plechtig  Eerste Boek. 151 tig Gezandtfchap wegens zyne verhooging geluk wenfchen en teffens by hem aandringen op eene bevrediging tusfchen den Vader der Roomfche kerke en zich. De onderhandelingen duurden lang en liepen vruchteloos af. De Paus weigerde volftrekt den Keizer van de kerkelyke ftraf te ontflaan , eer deeze de gevangen Geeftelyken losgelaaten en de fteden, der Kerke ontroofd , terug gegeeven had. Frederik in 't tegendeel wilde dat er met het vernietigen der uitfpraak van Honorius begonnen wierd. En buiten twyffel zoude hy, die meefter van den gantfchen Kerkenftaat was, en met weinig moeite ook Romen had kunnen bemachtigen, Innocentius, al wat hy van hem vorderde, hebben afgedwongen , zo deeze aan kupftgreepen ryke Priefter niet op het onverwachtfte heimelyk zyne Hoofdftad verlaaten , en naar Lyons, die toen van de Franfche Kroon onafhankelyk was en onder haar Bisfchoppen ftond, de vlucht genomen had. Hier hield hy federt zyn verblyf, riep er tegen het midden van 1245 eene Kerkvergadering by één , en dagvaardde den Keizer om 't zy in perfoon, 't zy door Volmachten op dezelve te verfchynen. Noch was er vrede voor hem te erlangen geweeft,zo hy, eer deeze Kerkvergadering begon, zich aan de eisfchen van Innocentius had willen onderwerpen en de gefchillen wegens de Lambardifche fteden aan zyne beflisfing overlaaten: doch hier toe was Frederik niet te beweegen. Het Concilie wordt dan geopend. De Bisfchop K 4 van 1246.  Ï24Ó'. 15* ë e r s t e Boek. van Palermo en Thaddeus van Suesfa vertoónen er zich uit 's Keizers naam. De befchuldigingen van den Paus tegen zynen vyand worden voorgefteld; de wederlegging van Thaddeus in den wind geflagen; Frederik in perfoon oritbooden, en op den bêilemden tyd aan deeze indaaging niet gehoorzaamende, wederom in den Ban gedaan en van zyn Keizerryk en alle zyne Koninkryken vervallen verklaard. Hy beroept zich op eene andere Kerkvergadering, en bidt intüsfchen den Koning van Frankryk aan eene verzoening te willen arbeiden: doch de haat van Innocentius had reeds te diepe wortelen «gefchooten, dan dat al de welmeenendheid van Lodewyk denzelven had kunnen uitroeien, Nu brandde de Paus om Zynen vyand de uitwerking van het Vloekvonnis te doen gevoelen: in Apulien ftookt hy eene famenzweering tegen hem aan: doch daar het Frederik gelukt dezelve in haar geboorte te imooren, konde hy aan die zyde der Alpen zyne kwaadaardige oogmerken noch niet bereiken. In Duitfchland vorderde hy met rasfer fchreden. Reeds in 1244 en düs een jaar vóór 's Keizers /erftooting uit de Kerk, fchreef hy aan Hendrik Raspo, Landgraaf van Thuringen, die ten tyde van Gregorius reeds tot de wederfpannige Ryksftenden behoord had, ea vermaande hem het langevangen werk fpoedig voort te zetten en te voltooien, hem teffens van zyne onderfteuning verzekerende. De Keizer wift evenwel den landgraaf, dien hy voorheen tot Stedehouder des  Eerstë Boek. 153 dés Ryks benoemd had, noch in een heimelyk gefprek tot beter gedachten te brengen. Ook Filips, Bisfchop van Ferrara, dien de Paus na het Concilie van Lyons naar Duitfchland afzond, om's Keizers onderdaanen van de gehoorzaamheid aan hun Opperhoofd af te trekken en de verkiezing eenes anderen Roomfch Konings te bewerken, konde in 't eerft met alle zyne beweegingen weinig uitrichten. De Landgraaf zeWe wederftond zynen aanzoekingen een' geruimen tyd: doch toen Innocentius by de aanhoudendfte fmeekingen ook zwaare geldfommen beloofde, liet zich de ondankbaare Vorft, tegen zoo veel verleidingen niet opoewasfchen, ten laatften overhaalen. Te Hochheim aan den Mayn, niet ver van Wirtsburg komen verfcheiden Aartsbisfchoppen, Bisfchoppen en ook eenige waereldlyke Heeren by één, en Hendrik wordt den 22 Mey 1246, in tegenwoordigheid van den Pausfelyken Legaat door deeze Ryksvorften , tot Koning verkoozen C» Onder de geenen, die hier hunne ftem toe gaven , wordt ook Hendrik II., Hertog van Braband, welke zynen Vader Hendrik I. in 1235 opgevolgd was, geteld. Schoon hy eerft vyl jaaren geleeden een Verbond met den Keizei tegen de onderneemingen van Gregorius ge •flooten had, maakte echter nu de betrekking van Schoonvader, in welke hy tot den Land graaf ftond, dat hy mede in deszelfs verheffing bewil O) ILeberlin II. f, l.feqq, K S 1246V  rz4<5. Li. Vlaanderen en Henegouwenworden aan de tweederleiZoonen derGraavin toegeweezen. 154 Eerste Boek. bewilligde f». En het komt my niet onaanneemlyk voor, zoo wel wegens het gedrag dat; hy daarna ten opzichte van zynen Neef, Graaf f Willem hield, als wegens de uitdrukkingen vani welke zich deeze in zyn' brief aan de regee-ring van Delft bediende, dat de Hertog hem 1 mede bewoogen hebbe deeze Vergadering vani Rykvorften by te woonen en den Landgraaf te helpen tot Koning verkiezen. In Vlaanderen viel er ook omtrent deezen tyd iets voor, 't geen met het vervolg deezer: Gefchiedenis nauw verknocht, hier met geen flilzwygen voorbygegaan kan worden. De Graavin Johanna in'1244 overleeden zynde, was de regeering op haare Zufter Margaretha , die de Chronyken gewoon zyn Zwarte Margriet te noemen , vervallen. Haar Voogd Bo- ■ chard Heer van Avennes had, toen zy noch 1 zeer jong was, haare hand en geneegenheid! weeten te verkrygen, en wierd in 1212 met; al die plechtigheden , die tot een wettig hu- ■ welyk vereifcht wierden , aan haar verbon- ■ den. Zy baarde hem twee Zoonen , Jan en Boudewyn. Doch er ontdekte zich iets kort na het aangaan deezer vereeniging, 't welk de genoegens derzelve kwam ftooren. Bochard , een man van meer dan gewoone kundigheden, aangenaam van perfoon, welbefneeden van tong, had in de gunft van Filips van der Elfafs, Graaf van Vlaanderen, zoo diep weeten (a) Butkens I. 230 en 235.  Eerste Boek» 15$ ten in te dringen, dat hem deeze den leerftoel in de Rechten op de Hooge Schoole van Orleans, en daarenboven het Aartsdiakenfchap te Laon, en een Canonicaat met het Ampt van Thefaurier te Doornik bezorgde. Doch om devoordeelen van al die bedieningen te kunnen genieten, wierd hy door de Kerk tot het ontvangen der geeftelyke ordening genoodzaakt. Hy gehoorzaamde met den uiterflen tegenzin, en ruftte niet eer hy bewerkt had, dat zyne omhelzing van den geeftelyken ftaat ten minften geheim mocht gehouden worden, gelyk hy ook in Vlaanderen terug gekeerd,de waereldlyke kleeding bleefdraagen. Dan, ft zy dat zyn huwelyk met de jonge Margaretha hem benyderen op den hals haalde, 't zy dat een zaak van die natuur niet lang verborgen kon blyven, 't gerucht, dat Bocharc de geloftens der Kerke gedaan had, verfpreidde zich ras en wierd ontegenfpreekelyk bevonden. Johanna drong nu fterk op hem aan, haa re Zufter terug te geeven. Avennes doet een< reize naar Romen, en fmeekt Innocentius III op het ootmoediglte en het vuurigfte hem tocl van die geloftens te willen ontflaan, en nie aan eene geliefde Gemaalin en twee Kinderei te willen ontrukken. De ongevoelige Paus i niet te verbidden; een vergoeding van eer aa Margaretha en een reize naar 't heilige Land die een jaar moeft duuren , wordt hem daaren boven noch tot ftraffe opgelegd. Hy ondei werpt zich aan dit Jaatfte: doch toen hy na hc eindigen van dien tocht zyne echtgenoote e fchoar 124.6 t 1 s 1 t n e  i ^ ^ ( 3 i < ! i 156 Eerste Boek* fchoone kinderen wederom zag, verklaarde hy liever den wreedften dood te willen fterven, dan deeze tedere panden verlaaten. Op de: Kerkvergadering van het Lateraan doet hem In-, nocentius in den Ban, tot dat hy zynen voori-. gen ftaat weder aanvaard zoude hebben f», Honorius HL dacht gunftiger omtrent hem eni fcheen zyn huwelyk goed te keuren ■ doch Bo-. chard overleefde deezen dageraad van Zyn "we-, derkeerend geluk flechts korten tyd. Margare-. tha begaf zich in 1218 met een Bourgondifch Edelman, Willem Heer van Dampierre, in een' tweeden echt, wien zy drie Zoonen, Willem, Guido en Jan, behalven noch twee dochteren baarde (b\ Eer zy echter tot de regeering van Vlaanderen geroepen wierd, had haar de lood ook van deezen Gemaal beroofd. Tot hier toe had zy haaren Zoonen van 't ;erfte bed dezelfde liefde toegedraagen, die zy veleer voor den rampfpoedigen A vennes gedoelde ; zy had by den Keizer zelfs verkreegen lat hy hen voor wettig en voor bekwaam tot Ie opvolging in de Graaffchappen hunner MoeIer verklaarde; gelyk ook Frederik noch in ^243 den Henegouwfchen Baronnen had aangechreeven dat zy de twee jonge Avennes tegen Ie zoonen van Dampierre, die toen reeds poo;ingen aanwendden om hunnen halven Broedeen den voet te ligten, onderfteunen zouden, en Ca) Meyer Mm!. Fland. ad A. 1212 en 1215 O) Ibid. ad A.121S.  Eerste Boek. 157 endenzelven getrouw zyn O). Doch de gezindheden der Graavin namen op ééns eene geheel andere gedaante aan , en haare liefde tot de Avennes veranderde ras in de onnatuurlyklte afkeerigheid en haat. Zynam, zoo dra haar het bellier van Vlaanderen in handen viel, den oudften Dampierre tot Mederegent haarer landen aan , en maakte zekere verdeeling, volgens welke hy en zyne twee Broeders alleen in al haare bezittingen opvolgen zouden. Jan van Avennes, die van zyne vroegfte jeugd af aan deezen Willem van Dampierre niet had kunnen dulden, toonde zich hierover ten uiterften misnoegd , en de verdeeldheid tusfchen de beiderlei Broederen brak opentlyk uit. Te Peronne wierd er in tegenwoordigheid van den Koning van Frankryk een byeenkomft aangelegd, waar elke party haare belangens zoude kunnen voordraagen , en waar men trachten zoude een Vergelyk te treffen. Hier ging het hevig toe. Margaretha en haar oudfte Zoon barftten jegens elkander in de onbetaamelykfte befchimpingen en verwyten los. De Graavin hield ftaande, dat haar eerfte huwelyk naar Goddelyke en menfchelyke rechten onwettig was, en dat de Zoonen uit hetzelve voortgefprooten dus ook als Balbaarden van de regeering haarer Graaffchap. pen moeften uitgeilooten blyven. Avennes na den fpot met haar gedreeven te hebben, dat zj haaren echt met Bochard met alle geweld voor » een' (a) Mieris I. 217, 1246.  158 Eerste Boek. 1245. een' ftaat van hoerery wilde doen doorgaan,, vertoonde dat de wettigheid van zyne en zy-'. nes Broeders geboorte door den Keizer en deni Paus erkend was; dat zyne Ouders ia 't openbaar aan elkander verbonden waren, en dat de; goede trouw zyner moeder,by het aangaan vani dat huwelyk, hen van alle nadeelige gevolgeni vryfprak; dat in alle gevallen, geftpldook, dei befchuldiging tegen hen mocht al op redenen 1 fteunen, de Vlaamfche en Henegouwfche Moeders evenwel, volgens de wetten des lands,, geen Bastaarden ter waereld brachten, en dus dathy r als de oudfte Zoon in al de bezittingen van Mar-, garetha moeft opvolgen. Het was onmooge-lyk voor Koning Lodewyk, daar geene party1 het minfte wilde toegeeven , deezen twift by • te leggen. Avennes, oploopend van aart, verklaarde kort daarop zyner Moeder den oorlog., In Henegouwen was de meefte Adel aan zyne i zyde; in Vlaanderen ontbrak het hem onder de i Grooten ook aan geenen aanhang. Zyn moed ! en dapperheid, en de verbindtenisfen, die hy reeds om zich te fterken zocht aantegaan maakten hem geducht; en de vrees verwierf hem vrienden ook onder die, welke van zyn recht niet volkomen overtuigd waren (a). Om dus de ysfelyke gevolgen van een' kryg tusfchen lieden, dien het zelfde bloed door de aderen fpeel- * O) MEYER-ffla* A. 1245 en. 1246. Chron. van Vlaand. K 40.  Eerste Boek. 150 fpcelde, voor te komen, rieden eenigen de gekeeie zaak aan de uitfpraak van den Koning van Frankryk en den Pausfelyken Legaat Odo te verblyven. Margaretha, zoo wel als haare beiderlei Zoonen ftemmen in January 1246 hier in toe f>), » mits de Scheidsmannen aan „ elke party een gedeelte der erfenis toeweezen, „en niet, gelyk het recht het anderfints vorderde, de geheele bezitting aan éénen. Doch geduurende haar leven zou de Graavin de bei„dc Graaffchappen blyven bellieren en naar wel„ gevallen met dezelven handelen. Eén haarer „ zoonen zonder erfgenaamen ftervende zou door „ zyn' eigen Broeder of Zufter opgevolgd wor„ den". Op deeze voorwaarden doen de Koning en de Legaat in July hunne uitfpraak , „ volgens „ welke het geheele Graaffchap van Henegouwen „met al deszelfs toebehooren aan Jan van Aven„ nes en het geheele Graaffchap van Vlaanderen, „insgelyks met al wat er toe behoorde, aan Wil„ lem van Dampierre wordt toegeweezen; elk „ moeft zynen eigen broederen een erfdeel bezor„gen". De twee Avennes namen hier mede wel genoegen: doch eifchten evenwel boven het heene hun vergund was, het land van Walcheren, Zuid-en Noord-Beeveland, Borsfelen en al de Zeeuwfche eilanden met derzei ver toebehoorfelen, gelyk ook de 4 Ambachten,'t land van («) Zie den Brief, waarby dit gefchjedt in hetCVpr i diplow.it l. i8y. I24fj<  1246. LIL De Graai geeft eene bepaaldetolvryheid aan deAffligliemfcheen eene andere vergunning aan deRynsburgfcheAbdy. Huwelyk van zyne Zuiier Adelheid met Jan van 'Avennes. xóp Eerste Boek. van Waas en van Aalft, Geraldsbergen en al het! land, 't welk de hoogfte gebieders van Vlaanderen van dén Keizer te leen hadden gehouden, een zy het bewind over Henegouwen teffens ver,, kreegen hadden. Dit hielden zy ftaande niet! tot de uitfpraak des Konings van Frankryk, als1; die er geen Leenheer over was,te hebben kun-* jien behooren Ca). In Oftober deezes jaars; gaven ook Margaretha en de oudfte Dampierree hunne bewilliging in de beflisfing der Scheids* mannen Cb). Intusfchen gaf deeze oneenigheid aanleidingg tot eene nadere verbindtenis tusfchen Jan vam Avennes en den Graaf van Holland. Zoo draa Avennes er op bedacht was om zyner Moederr het Graaffchap , waar hy een recht op had „ uit de handen te wringen, had hy zich tot Willem om hulpe gewend (c). Met genoegen zoui deeze eene gelegenheid hebben aangegreepeni om de macht zyner natuurlyke vyandin, doorr het voeden der tweedracht in haar gefiacht ont-;. ftaan, te verzwakken, indien die oorlog nieti terug gehouden was. Doch nn bewees hy aam Avennes eene gunil van een' anderen aart. Hy/ gaf hem zyne zufter Adelheid, die de huwbaare jaaren bereikt had, ter Vrouwe.. Willem 1 had zich den 9 Auguftus te Afflighem bevonden en aan de Abdy te dier plaatfe eene jaarlyk-. fche i (a) Mieris i. 321. (b) Kluit in C. D. 613 en 614. (O Meyer ad A. 1246.  Eerste Boek. irfr fche tolvryheid voor 20 vaten wyn vergund («}. In September was hy wederom in Holland terug, en gaf den 26ften van die maand te Rynsburg zyne toeftemming tot het verkoopen van zeker leengoed aan de aldaar geveftigde Abdy, 't welk hy teffens in eigen goed veranderde Omtrent deezen tyd nu fchynt het huwelyk, waarvan wy fpreeken, zyn' voortgang gehad te hebben (c). Doch daar de verloofden elkander, naar de Kerkelyke rekenwyze, in den vierden graad der bloedverwandtfchap, dat is, gelyk wy gewoon zyn te fpreeken , in den achtften beftonden, wierd er een Pausfelyke ontflagbrief van de ftrengheid der Canonieke wetten, die zulk een' echt eigenmachtig wraakten , vereifchf. Innocentius wei. gerde dien niet, en liet hem den 25 Oófcober te Lyons vervaardigen. Het huwelyk was echter, gelyk men uit de woorden, in den brief vervat, befiuken mag, alvoorens reeds voltrokken, 't geen ons zoo yeel te vreemder fchynt, daar het vaderlyke voorbeeld Avennes geleerd had , hoe veel moeielykheden er uit :een' echt ontftaan konden, tegen wiens wettigheid O) Kluit /. c. 510. Deeze Brief, en die in Maart :deezes Jaars aan de Abdy van St. Michiel te Antwerpen gegeeven wierd, zyn de eenigfte waarin zich i Willem Graaf van Holland en Zeeland noemt. (6) Ibid. 513. (c) Vergelyk de Nooten van den Heer Ki/jit hf. Ipag. 512 en 515. I. Deel. L 124(1  1246. TWEEDE i6ï Eerste Boek. heid het bygeloof noch tegenwerpingen overhield. Willem en zyn Zwager, beide jong, van eenerlei inborft, van gelyke geneegenhe-' den, driften en belangens, wierden fchielyki boezemvrienden, en de Graaf van Holland had: in de oorlogen, die hy voerde om zich op dentroon des Duitfchen Ryks vaft te zetten, aant deezen Avennes éénen zyner getrouwfte bond-, genooten en helperen. Thans moeten wy tot! het verhaal der gebeurtenis , welke tot die: oorlogen aanleiding gaf, overgaan, en ons Vaderland voor een' tyd verlaatende, den Vorft,, wiens leven wy befchryven, op hooger en uit-, gebreider toneelen zien werkzaam worden.  m GESCHIEDENIS VAN GRAAF WILLEM VAN HOLLAND, ROOMSCH KONING. TWEEDE BOEK, Van de Verkiezing van Willem tot Roomfch Koning tot na zyne Krooning. Öttober 1247 — November 1248. Wy hebben Duitfchland in den beklaachelykfte ftaat, waarin een Ryk 2ich bevinden kan,den ftaat van een' losgebarften burgerkryg gelaaten. Twee Koningen, Koenraad IV. en Hendrik Landgraaf van Thu. ringen beweerden elk door de vrye keus der Ryksftenden aan het hoofd van dit uitgeftrekte landgeplaatft te zyn,en alleen tot het voeren van denScepterrechtte bezitten. Elk zocht door een talrykenen aanzienlyken aanhang de machtzyner weerparty te fnuiken en zyne eigene uit te breiden, en de langfte degen kon nu alleen maar beflisfen, wie van beiden den anderen van den troon zou ftooten, en of Duitfchland voortaan de ketenen van Romen zou draagen, dan of het zyne vryheid, onafhankelykhad en L * voor- 12471. Dood van den loomftfc Koning Hendrik vanTh»- riogen.  i4 Tweede Boek. 1247. ] voorrechten tegen die dwingelandyvoerendeftad zou verdedigen. Hoe zeer dit laatfte ook met het duurzaame belang der Ryksvorften mocht ftrooken, fcheen echter alles het tegenovergestelde te voorfpellen. Een Som van 15000 Mark zilvers, die de Paus aan Hendrik overzond, bracht zoo veel toe om het leger van dien Heer te verfterken en het getal zyner vrienden te vermeerderen, dat hy in Auguftus 1246, niet ver van Franckfort, eene volkomen zege over Koenraad behaalde (a). Na in die Stad een' Ryksdaggehouden te hebben, vervolgt hy hem tot in zyne Zwaabfche erflanden, waar Koenraads onderdaanen by gantfche fchaaren den overwinnenden Koning hulde doen; fchoon de voornaamfte fteden van dit Hertogdom hunnen wettigen Heer getrouw bleeven. Doch Hendrik overleefde zynen voorfpoed niet lang genoeg om het gebied over 't gantfche Ryk aan zynen mededinger te kunnen ontweldigen. Zelfs verhaalt een gelyktydig Gefchiedfchry ver, dat hy noch kort voor zyn' dood het hartzeer moeft gevoelen van op zyne beurt door Koenraads leger geflagen te worden, en een' aanmerkelyken fchat, dien Innocentius hem wederom had overgemaakt, in de handen van zyn' vyand te zien vallen (*). Wat er ook van de gaarheid deezer zaak, die met reden betwift vordt, zyn mag: hy begaf zich in February des C<0-Nic. de Curbio Vita Innocsntii IV. Cap. 21 in Ju rato mi Scriptt. rer. Ital. T. ïïf. Qb) Matthjei Paris. Hijtpria Major. p. 726,  T W È E D E B O É K. 16$ des jaars 1247 naar zyne ftaaten terug, en ftierf den 17 van die maand op een Kafteel niet ver van Eifenach («). De vreugd, die Keizer Frederik en den Koning zyn Zoon over dit ongehoopte fterfgeval doordrong, is zoo weinig te befchryven als de fmert, waarmede dé Paus en geheel zyn aanhang by 't hooren derzelfde tyding getroffen wierden. De eerfte vonden zich bevryd van een' gehaaten tegenftreever, die op de onrechtvaardigfie wyze de kroon van hunne hoofden had zoeken te rukken, en tallooze inwoonders van Duitfchland hun de gehoorzaamheid had doen opzeggen. De laatfte verloor een' uitvoerder zyner wraakgierige oogmerken, een' medewerker van 's Keizers verderf, een' vriend > aan wiens verheffing hy 50,000 Ponden, uit de gantfche Chriftenheid gierig by één gefchraapt, zonder eenig nut verfpild had (Z>). Doch hoe grievend ook de fpyt mocht zyn, dien Innocentius by het verneemen van deezen mislukken aanflag ondervond: zyn ruftelooze geeft, door geen tegenfpoed aftefchrikken, dacht flechts op nieuwe middelen om Frederik en die het met hem hielden te onderdrukken. Op Vrydag voor Paasfchen herhaalt hy den Banvloek , tegen dien Keizer en Entius zyn' natuurlyken Zoon te vooren uitgefproken: dewyl een aaDzienlyk Geeftelyke en bloedverwandt van den Paus, die in hunne handen gevallen was (zoo hoog klom (O Haeberlin II. p. 47. O'; Matth. Par. p. 730. L 3 124*. II. De Duiten e Kroon wordt 3oor denPaus te vergeeffchaan verfcheidenVorften aangebooden.  i66 Tweede Boek. klom de verbittering tusfchen beide de partyen) op hun bevel in 't openbaar was opgehangen («). Naar Duitfchland, Italien, Spanje en Noorwegen zendt hy vier Cardinaalen als Legaaten af, om den Keizer en den Roomfch Koning door geheel Europa vyanden te verwekken,het Kruis onder belofte der vtolmaakfte vergiffenis van zonden tegens hen te prediken , en boven alles geld te verzamelen om hem met meerder nadruk te kunnen aanvallen Qb ). De Legaat,, dien Duitfchland benevens Denemarken, Pommeren en Polen te beurt viel, was Pieter de Caputio van St. George ten Gulden Zeile, Cardinaal Diaken. De Paus fchreef in Maart aan de Duitfche Vorften, dat hy hun deezen geleer ' den, Schrander en en deugdzaamen man , als een' tngel des vredens toezond, om uitteroeijen en te vernielen, om op te bouwen en U planten, gelyk hem goed zoude dunken, en dat zy zyne voorschriften derhalven, als die van hem zeiven, had* len op te volgen. Caputio zelfs kreeg laft van :ynen Zender, „ om op alle plaatfen, waar , zich het volk in menigte verzamelde, den , Kerkenban aan een' ieder te doen aankondi, gen, die tot de party van Frederik en Koen, raad terug keerde, en te doen verbieden , , dat men den geen, die het na hunne afzet, ting met hun gehouden had, eenig burgerlyk , voorrecht zou laaten genieten, of eenige ge, raeenfchap,dievan kooping ofverkooping zelfs „niet (<0 Haebirlin II. 5i. O) Matth, Par. p. 726,  Tweede Boek. 167 I „ niet uitgezonderd, met hun zoude oeffenen. I „ De Geeftelyken,die zich hier aan fchuldig maakï „ ten, zouden alle uit hunne bediening geftoo„ ten en van hunne inkomften beroofd wor* „ den 0>'* Maar het groote werk van den Legaat was een' Vorft in Duitfchland op te fpeuren, die zich aan 't hoofd der Pausfelyke bende ftellen, en, met den naam van Koning vereerd, Koenraad wilde aanvallen en beftryden. Het was ten uiterften moeielyk hier in naar genoegen te flaagen. Er moeft iemand gevonden worden, die aan de ééne zyde machts genoeg bezat om met wat hoop van voordeel zich tegen het Opperhoofd des Ryks te kunnen aankanten, en moeds genoeg om zoo ftout eene onderneeming te durven beginnen: maar die aan de andere zyde niet te trotfch was, om ziel] als een enkel werktuig van den Paus en zyne belangens te befchouwen, en hem de ftiptfte gehoorzaamheid toe te draagen. Hy moeft nog te teer zyn van geweeten om tegen zynen wettigen Heer het zwaard uit de fchede te trekker en hetzelve met het bloed zyner landsgenooter te bezoedelen, nog ook te weinig bygeloovig om den Roomfchen Kerkvoogd niet als een God op aarde te befchouwen, en zyne Opper heerfchappy over alle Koninkryken en Vorften dommen niet met een' fchier aanbiddenden oot moed te erkennen. Voor zulk een famenfte van hoogmoed en laagheid , van ontrouw e: ftanc (O Raynaldi Continuatie Raronii Annil. Ecclef. \ xiii. h 624. L 4 IH7 1 L » 1 1  Ï247; 1 j j < c i t 2 ƒ ï a i n li t€ h zi M en O? Scrïverii Graaven van ÏIoll, p.20o '&216 H„™„ Van PAPENDRECriT Cat< Pr^^ Vt^Z T ff E B D K B O ï t. ftandvaftige aankleeving , van uiterlyken «erbied voor den Godsdienft en fchending van deszelfs heiligfte voorfchriften waren maar weinig zielen vatbaar. Ook fchrikte het voorbeeld van den Landgraaf, dien een ontydige dood uit zyne.door onrecht verkreegen grootheid had uitjeftort, de Vorften af van zyne voetftappen ;e drukken. Althans verfcheiden Heeren, dien Je Duitfche Kroon wierd aangebooden, weigerden met dit gevaarlyk eereteken vercierd te vorden. De Graaf van Gelder was één derzelven: chpon fommigen van gevoelen zyn, dat men :r Hendrik ,zynen jongeren Broeder, toe genooligd hebbe. Doch deeze, ten zy de regeerene Graaf hem onderfteund had, zoude, zelfs een land bezittende, voor eene zoo gewichige taak te zwak en pnvermoogend bevonden yn\ 2 \had hy Zich tót den geeftelyken :aat beftemd en bekleedde de waardigheid van rooft van St. Salvator te Utrecht, of volgens tideren een' dergelyken poft te Xanten (a\ tan, het zy voor zich zeiven, het zy voor zven Broeder, Graaf Otto had geen de minfte ift om zich m deeze onderhandeling in te laan, en zyn huis op zulk eene wyze aanzien ker te maaken. De Hertog van Brabant, die ch zoo wel als de Graaf van Gelder reeds ee gen tyd aan de Pausfelyke zyde gevoegd had"  Tweede B^o e k. ir5r> I fen dien wy by de verkiezing des Landgraafs te| genwoordig hebben gevonden, wierd ook geI toetft: doch met een' even ongeiukkigen uit; flag. Zelfs twee buitenlandfche Princen kwaj men by den Paus, die niets onbeproefd liet om Frederik vyanden te verwekken , in aanmerking: Richard van Cornwall, Broeder des Konings van Engeland, een Heer, die onnoemelyke fchatten bezat, en Haco Koning van Noorwegen. Richard, beftemd om vroeg of laat den Duitfchen troon te beklimmen, wilde thans, deeze eer noch liever aan een' anderen óverlaaten en fcheen bedaarder tyden te willen afwachten. De Bisfchop van Sabina , die naar Noorwegen en Zweeden als Legaat was afgezonden, onder voorwendfel van Haco tot Koning van het eerilgenoemde Ryk te zalven en tekroonen, had heimelyken laft om dien Monarch tot het aanvaarden der regeering over Duitfchland te noodigen: doch van de vooröordeelen zyner eeuw minder dan anderen ingenomen betuigde Haco aan den Cardinaal Legaat, dat hy ileeds geneegen ware de vyanden der Kerk, maar geenfints de byzondere vyanden van den Paus te beftryden (a). Ten laatften daagde er iemand op, die in 2yn twintigfte jaar 't geen door zoo veel be zadigde én verftandige mannen van de hand was geweezen, niet zónder onbezonnenheid dorft op zich neemen. De Hertog van Brabants («) Matth. Par. p. 727 & 80S. Vergelyk00!: Tortii Hifi. rer. Nerveg. P, IV. Cap. 34 & uói L 5 1247. • ui. Graaf Willem neemt dezelve aan,  1 t?o Tweede Boek. bant, toen men hem tot het beftier des Ryks had aangezocht, had zynen Neef, Graaf Wil. lem van Holland, in zyne plaats hier toe aan den Paus doen voorftellen , en zelfs, gelyk fommigen er by voegen, eene kroon, door Innocentius den Hertog toegezonden ,aan Willem overgemaakt f». De oogmerken van Hendrik by dit aanbeveelen des Graaven worden door verfchiilende Gefchiedfchryvers verfchillend opgegeeven. De Hollandfche bewee„ren, dat kennende den imborft van zynen Neef, die móedig,. eerzuchtig en niet gezind was van nabuurige Vorften het minfte ongelyk te verdraagen, de Hertog hem gaarne de handen vol werks wilde geeven en op een' verderen afftand van zyne Itaaten houden. De Brabantfche, die hunnen Landsheer zoo vreesachtig niet willen affchetfen, ontkennen deeze beweegreden en zien in Hendriks gedrag geen andere blyken dan van de zuiverfte vriendfchap O). Dit gevoelen fchynt nader aan de waarheid te komen dan het eerfte, terwyl er niet alleen geen de minfte bewyzen van eenige voorafgaande oneenigheid tusfchen beide Vorften te ontdekken zyn: maar het zelfs een blyk van weinig ftaatkunde in den Hertog zou verraaden: uit een' zwakken vyand een' machtigen te willen maaken; althans de Graavin van Vlaanderen heeft daarna ondervonden, dat Wil. , ,\ h -66 & Hkrjei Am'M- Dac- £r"b. p. 258 (è) Mflis Stöke Rymchronyk H. 6s. van Goudiosven Chron. van Hol!, p. 314. Haraeus l c  TlfEEDE BOBS. I7X \ Willem, fchoon niet meer fteeds in het naJ buurig Holland vertoevende, ook als Roomfch Koning noch neerlaagen kon uitdeelen. Dan, : zoude Hendrik zich niet voornaamentlyk bert loofd hebben, dat iemand, door zyne voorI fpraak tot de hoogfte waardigheid van het Ryk 3 verheven, veel met hem zoude raadpleegen, ] en hy, van de verantwoording ontflagen, dus al I den invloed op de openbaare zaaken, dien hy ] begeerde, zoude kunnen bekomen? Zyn voorflag intusfchen had het geluk den I Paus te behaagen: Verheugd, dat er noch één I gevonden wierd, die zyne weldaaden aanneeI men en aan zyne vuurigfte verlangens voldoen f wilde, zou hy den Graaf van Holland tot Koj ning hebben doen verkiezen, al had hy Hechts j weinig gefchiktheid gehad om deeze waardig. 1 heid te bekleeden. Doch Willem was inder1 daad de man , die Innocentius boven anderen I voegde: Jong en eergierig, had een kroon, hoe zeer ook met doornen omvlogten, te veel j aanlokkelykheden in zyn oog om verfmaad te i worden, en het ontbrak hem aan ondervinding ■ en koel overleg om in te zien, in welke ftrikI ken hy zich verwikkelde, in welk eene zee van verdrietelykheden hy zich ftortte. Dapper en oorlogzuchtig, brandde hy van begeerte om zyne krachten aan Koenraad te beproeven, en | door dien Vorft te verflaan en uit zyn gebied te verjaagen zich met een' onfterfelyken naam of den troon des Keizerryks vaft te zetten. Op perheer van een machtig Graaffchap, aan alk nabuu 1247-  1247 IV. En wordt te Woerin- gen tot Roomfch Koning verkoo- zen. 172 Tweede Boek.. . naabuurige Vorften door banden des bloeds - verbonden, door geen byzondere oorlogen verhinderd, bevond hy zich in degunftigfte om^ ftandigheden om met al den nadruk, die er toe vereifcht wierd, den ftryd te beginnen. En zo men Willems perfoneele hoedanigheden uit oude berichten noch nader wil leeren kennen : hy was lang en ongemeen wel gemaakt van ligchaam, van eene verwondetlyke fterkte, fchoon en achtbaar van gelaat,zyn vel blank, zyn hair zoo zwart als git: doch om deezen tyd noch baardeloos; een bevallig jongeling, wiens oprechte en edelmoedige inborft, wiens goed gedrag , kundigheid in regééringszaaken en beleid , wiens dapperheid en zucht naar heldenroem, met de irineemendfte zedigheid gepaard hem de geneegenheid en hoogachting zyner tydgenooten verworven had (a). Wat er ook in deeze loffpraaken te vleiend zyn mocht, de Paus, met deezen Vorft te vreden, had nu niets nader aan het hart, dan hem hoe eerder hoe beter tot Roomfch Koning te doen verkiezen. De Cardinaal Legaat kreeg laft om door het uitftrooien van groote fom men gelds , door fmeekingen en bedreigingen de Duitfche Vorften over te haaien tot het be willigen in dit voorneemen. Caputio kweet zich > (O Matth. Par. 'p. 735. Melis Stoke l.c. REN„ >noii Rer. Bat. ap. Sweertium p. 88. Chrm, Erford. ïn schannat Vindem. litt, Coll. I. p.i0lt J  Tweede Boek. 173 zich van deezen plicht met zoo veel y ver, dat het hem gelukte tegen den 29 September, niet zonder hoop op een' goeden uitflag, eene Vergadering van geeftelyke en waereldlyke Vorften by Keulen te kunnen uitfchryven f». Behalven den Cardinaal zei ven kwamen hier byeen de Koning Wenceflaus vanBohemen met één of twee zyner jongere Zoonen, Arnold van Ifenburg Aartsbisfchop van Trier, Koenraad van Hoyftaden Aartsbisfchop van Keulen , Sigefried van Epftein Aartsbisfchop van Mayntz, Otto van Hol. land Bisfchop van Utrecht met 9 of 10 andere Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen, de Hertog van Brabant en noch verfcheiden Ryksvafallen meer. De geene, die fchoon van 'sPausfen par. ty verhinderd wierden hier te verfchynen, verontfchuldigden zich by den Legaat met brieven en zonden hunne fchriftelyke toeftemming tot al wat er beflooten zou worden (fc). Het Kasteel van Woeringen, noch geen twee uuren van Keulen afgelegen, was de eigentlyke plaats der vergadering: doch daar het te klein bevonden wierd om een zoo aanzienlyk getal van Vorften te bevatten, fchynt de nabuurige ftad Nuis hier toe inzonderheid geftrekt te hebben, 't geen aan een' Schrvver van dien tyd (c) zelfs aanleiding (a) Matth. Par. p.73°- (&) Magn. Chron. Belg. p. 266 en 267. vergeleekcn met Menconis Chron. in Anal. Matth ai III. Z12, en Chron. Luneb. ap. Eccard. I. I4I!> (r) Alb, Stad. 3l7- 1247.  l i 174- iweede Boek. ding gegeeven heeft, fchoon tegen het eenpa'arig getuigenis van alle anderen aan, ter neer t« ftellen, dat Graaf Willem in die ftad tot Koning verkoozen is. Doch ten hoogften kunnen hier de onderhandelingen over zyne keuze hebben plaats gehad (a). Dezelve duurden verfcheiden dagen. Hoe zeer de faamgekomen Heeren of onmiddelyk van Romen afhingen, of uit vrienden en aanverwandten des Graaven beftonden, was echter de zaak, dien zy in den zin hadden, ten uiterften hagchelyk. Van de 6 of 7 Vorften,die toen gerekend wierden hetvoornaamfte recht te hebben tot de verkiezing van een Hoofd des Ryks (want aan den Koning van Bohemen, als aan een'vreemdeling, wierd dit zoo algemeen niet toegekend) (Z>) waren Hechts de drie geeftelyke tegenwoordig geweeft: doch de Palsgraaf aan den Rhyn, de Hertog van Saxen en de Markgraaf van Brandenburg hadden geweigerd er deel aan te neemen m zich ook te Woeringen niet laaten vinden. <\an de overige Duitfche Ryksftenden, die hans noch niet geheel uit dit werk konden bui. en geflooten worden, ontbrak er ook geen gel ing getal. Het was derhalven te duchten, dat t tegen de wettigheid deezer Verkiezing, zelfs lan wanneer zy met gelukkige gevolgen beloond wierd, eens zwaarigheden zouden genaakt worden. Doch, het geen ver het ge- vaar- (a> Haiins Teutfche ReicMifi, IV. 265. O) Alb. Stad. p, 313,  Tweede Boek. 175 j vaarlykfte was, zo Willem tegen de macht van ; Koning Koenraad eens niet mocht opgewas- fchen zyn, en deeze zyn oud gezag in Duitfch. land hervattede, hadden alle die Vorften, die 1 jn de dagen van tegenfpoed zich met zyne I vyanden vereenigd en het juk zyner regeering | hadden afgeworpen, het gantfch gewicht zyi ner wraak te verwachten. Men had zich evenI wel te ver in deeze onderneeming ingelaaten, | dan dat men gevoegelyk terug konde gaan. De < Cardinaal Legaat, die dedryfveer van alles was, j de Hertog van Brabant, die zynen Neef het i eerft had voorgefteld, de Aartsbisfchop van i Keulen , die den jongen Graaf eene groote : vriendfchap toedroeg en ook aan hem vermaag: fchapt 'was, en de twee andere geeftelyke j Keurvorften dringen zoo fterk en zoo aanhoul dend op de overige Vorften aan, dat Willem ! Graaf van Holland op den derden Oftober, ns i het leezen eener Heiligen Geeft Misfe, met een s paarige ftemmen tot Roomfch Koning verkoo I zen wierd («); terwyl een ieder betuigde, dai t er geen machtiger Vorft in Duitfchland ware ! nog die zulk eene verheffing beter verdien | de f». De Graaf, die in Auguftus deezes jaar 1 te Middelburg met de Schepenen dier Stad ei 1 den Deken van Walcheren getuige geftaan ha< ove (a) Ibid. 317. Matth. Pa*, p. 73i en 735- Nic. di Curbio Cap. 22. Chron. Magn. Belg, p. 266. Hahn /. < 1 Not. o. (i>) Jo. a Leydis p. 197- Snoius p. 88. 1 'UnAAan nf(Tomnrn(in . fipf ffünffrb «Tfiwicht ZV- 1247. » l 1  1247 3?6 Twééde Boek. over eene fchenking van tiendens, aan de Abn ■ dy aldaar onder zekere voorwaarden gedaan (ji), bevond zich om deezen tyd, zo hy al niet mede onder de vergaderde Ryksftenden plaats had genomen, ten minften in de buurt van Woelingen, en was er tegenwoordig zoo dra zyne verheffing, die de algemeene toejuiching der Pausgezinden wegdroeg, bekend was gemaakt. Terftond ontving hy de gelukwenfchingen en hulde der Vorften, en de Bisfchoppen beloofden hem by eede, dat zy hem met hunne perfoonen en goederen by zouden ftaan. Koenraad van Turkheim, dien het Capittel van Worms onlangs tot Kerkvoogd benoemd had , was zelfs opzettelyk hierheen gekomen , om door den pas verkoozen Koning met Het waereldlyk gebied van zyn Sticht beleend te worden en van Caputio de beveiliging te ontvangen. Zyn dood evenwel, die hem pas 3 dagen na Willems verheffing, op zyne terug reize in een fteedje langs den Rhyn overviel, verhinderde hem van ooit aan deezen Vorft de blyken zyner welmeenendheid en zynes yvers te kunnen geeven Dan, gelyk wy ons oog op den ftaat van Holland geveftigd hebben, toen Willem door den dood zyns Vaders tot het beftier van dat Graaffchap geroepen wierd, zal het ook niet ondienftig zyn en het vervolg deezer gefchiede- nis O) Kluit in C. D. p. 519. (&) Schan^at Hijl. Epijc. Wtrmat, p. 376.  Tweede Boek. 177 nis niet weinig ophelderen, de gefteldheid des Duitfchen JRyks ten tyde dat deeze Vorft den ■ troon van hetzelve beklom, kortelyk open te leggen f». . Duitfchland begon allengskens van zyne voo- ^ rige grootte te verliezen en tot deszelfs tegen- * woordige beperking in te krimpen. Hongaryen ] en Polen, twee machtige Staaten, hadden er ' zich (a) Behalven verfcheiden Schryveren, door welke her Staatsrecht van Duitfchland , geduurende het zoogenaamde Interregnum behandeld is, hebben de Heexen h.eberlin en Schmidt in hunne Rykshijlorien T. II. p. 190—520. en T. III. p. 94—33°- eene uitvoerige fchildery van de gefteldheid des Ryks vóór en omtrent Willems regeering opgehangen. Daar deeze voortrefFelyke Mannen, uit de bronnen zelve gefchept hebben, en in het weezentlyke met elkander overeenkomen, zoude ik, indien ik in Duitfchland dit werk had opgefteld, myne leezeren geruftelyk tot hen hebben heen geweezen, en my zelve de verdrietige en roemïooze moeite gefpaard van te herhaalen't geen meer dan ééns gezegd is. Doch deels om dat fommigen myner Landsgenooten minder gelegenheid hebben om met deeze kundigheden gemeenzaam te zyn, deels om dat het xot meer volkomenheid enduidelykheidvan myn famenftel verftrekken kan , heb ik gedacht ten minften de hoofdtrekken uit die Schriftftelleren te moeten overneemen, en ze verder naar myne order te fchikken, tot het oogmerk, dat ik my voorftel, te brengen, en tot ftaaving derzelven my van die bevvyzen te bedienen , die aan de tyden, van welke ik fpreeken moet, het naafte bykomen, en de geheele tekening in 't helderde licht plaatfen. Terwyl ik my voorbehoudt aan het eind deezer gefchiedenis, het, geen ik zelve omtrent de Duitfche zaaken geduurende het beftiei van Koning Willem gezameld heb, mede te deelen. I. Deel. M 12,4.7, v. taat 'an he' )uitche  178 Tweede Boek. RVK OM DEEZEN TYD. Grenzen. vi. Zeden en VVeetenfchapp.en. zich reeds van losgefcheurd. De verovering van Pruisfen en Lyfland door de Duitfche Order en de Zwaardbroederen breidde het naar deeze zyde wel uit: doch om dat het het gemis dier geweften daarna flechts met gevoeliger fmert zou betreuren. De inlyving der Wenden, die Achter -Pommeren bewoonden, in het Ryk was de eenige duurzaamer bezitting , die het zich in de twaalfde eeuw verworven had. De Eider wierd fteeds voor de grensfcheiding tusfchen Duitfchland en Denemarken gehouden. Met het Koninkrvk Bourgondien of Arelat begon de verbinding allengskens losfer te worden, en Provence, een gedeelte daarvan , aan Karei van: Anjou te beurt gevallen, vergat welhaaft. haare: leenroerigheid van de Roomfch Keizeren te er-, kennen en te vernieuwen. De oorlogen, die; Frederik II. in Italien voerde, booden met de: ééne hand eene nieuwe landltreek aan Duitfchland aan, en beroofden het met de andere van een reeds lang bezeten Hertogdom, Graaffchap: of Stad; De inwoonders van een Ryk, dat echter' zoo uitgeftrekt bleef, konden niet alle denzelf-. den inborft hebben, nog naar dezelfde zeden, leeven. Naar maate hun oorfprong, hunne lig. ging en de volkeren, met welke zy verkeerden, verfchillend waren, naar maate vertoonde ook hun Chara&er aan den oplettenden befchouwer1 andere trekken. Hier in kwamen zy echter meelt alle met elkander overeen, dat hun ligchaam groot, fterk en welgefpierd; hunne ziel woelt,  Tweede Boe& 179. woeft, tot fterke driften overhellende en niets dan oorlog ademende was. Hunne geliefdfte vermaaken kweekten deeze gezindheden in hunnen boezem zorgvuldig aan: De Steekfpellen,. hoe veel braave Ridderen zy ook een' ontydigen dood deeden fterven, hoe zeer de Geeitelykheid er ook tegen yverde, behielden , om dat zy in 't midden van den vrede den kryg verbeeldden, al hunnen invloed en hun volkomen gebied. De dag van iemands Weerbaarmaaking was de fchoonfte dag van zyn leven» en wierd met de grootfte plechtigheid gevierd. Men begon reeds Romans te leezen, en vormde daardoor in zynen geeft die denkbeelden van volmaakte Ridderen, van hunne eerbiedige liefde voor 't andere gefiacht en befcherming van hetzelve, die zoo lang geheerfcht hebben, en die weder een Roman alleen in ftaat geweeft is belagchelyk te maaken. De Kloofterlingen, welke in de uitfpanningen der waereldlyken geen deel konden neemen, vervaardigden fomtyds toneelfpellen en ftelden dezelve voor. De Bybel levende er gemeenlyk het onderwerp toe. Pantomimifche en andere dergelyke Speelers wraakte de wet en verklaardeze eerloos: men ontving hen echter, waar zy ook hunne grove en zoutelooze boerteryen kwamen opdisfchen, met open armen. Voor 't overige hield men de Duitfchers om deezen tyd voor eenverkwiftend volk. De dagelykfche levenswyze van groot en klein was wel zeer eenvoudig: doch by alle buitengewoone gelegenheden, inzonderheid wanö Ma neer-  i8o Tweede Boek. neer Keizers of Vorften hunne Hoven hielden, ging de pracht onze denkbeelden ver te boven. Alle Amptenaars en Vafallen verfcbeenen dan in vollen luifler. Op den Hofdag, dien Frederik II. in 1235 te Mayntz gehouden heeft, telde men 64 Vorften, en het gevolg der byeengekomen Heeren beftond uit niet minder dan ia000 menfchen. De Weetenfchappen bloeiden om deezen tyd reeds weliger in het Ryk, dan de wildheid en oorlogszucht der Natie het zoude doen vermoeden. De Keizers van het Zwaabfche huis betoonden zich als beminnaars en befchermers derzelven. De noch leevende Frederik had den roem van een' geleerden Vorft verkreegen, en heiligde, gelyk een Monarch van dienzelfden naam in onze dagen de oogenblikken, in welke hy van Velds- en Staatsbezigheden uit mocht ruften, den Mufen toe. En had die Keizer een' zoo geruimen tyd in Duitfchland als in Italien doorgebracht, dat Ryk zou buiten allen twyffel tot de gefchiedenis der letteren ruimer ftof en gewichtiger gebeurtenisfen hebben opgeleverd. Hy leide evenwel in 1237 den grondflag tot de* Hooge Schoole van Weenen Qa). De Keulfche openbaare Schoole was reeds om deezen tyd vermaard,en men leerde byna in alleDomftiften en in verfcheiden Kloofteren. Die geene intusfchen, die zich grondiger kundigheden wilden O) Zie Cmfpetl. Hijl. Univerf. Vknnens. I. p, 2,  Tweede Boek. ï8i den verwerven, begaven zich naar Parys, waar men in alle weetenfchappen onderricht gaf, of naar Bologne, waar de Rechtsgeleerdheid haaren zetel had geveftigd. De Geeftelykheid, door andere bezigheden minder geftoord, had zich wel voornaaraentlyk van elke tak der geleerdheid meefter gemaakt: doch verfcheiden waereldlyken, en eenige Vorften zelfs, beöeffenden en begunftigden dezelve op 's Keizers voorbeeld. Hier en daar waren Boekzaalen tot algemeen gebruik opgericht. Ongelukkiglyk had men reeds eenigen tyd geleeden de Wysbegeerte van Ariftoteles, met alle haare fpitsvondigheden in Duitfchland ingevoerd; men pafte haar op de Godgeleerdheid, Natuurkunde, en waar niet al op toe; men twiftte heftig over de onverfchilligfte zaaken , of over zulke, die men niet verftond, terwyl men de weezentlykfte en nuttigfte onaangeroerd liet; de goede fmaak kreeg eene wonde, uit welke zy eeuwen lang gebloed heeft, en die noch heden niet gantfch geheeld is. Ook geloofde men veel aan toveryen , en de Aftrologie wierd gerekend op geen losfer gronden te fteunen, dan de Starrekunde zelve. De Duitfche taal en de Dichtkunde nam daarentegen toe. Latynfche, Itajiaanfche en Provencaale gedichten wierden in de moedertaal overgezet. Omtrent het einde der voorige eeuw had Hendrik van Veldegg, een Edelman uit het laager gedeelte van Duitfchland, reeds de ^Enaeide van Virgilius op zyne wyze vertaald. De Minnezangers, niet ongelyk aan M 3 de  vïi. De Kei zer. ïtz Tweede Boek. de Troubadours in Provence, begonnen zich vermaard te maaken. Zy fchilderden de fchoonheden der natuur, de daaden der helden, en vooral de liefde, dat voor Poëeten zoo 't fchynt onuitputtelyk onderwerp, met levendige doch ruwe verwen af. Ruedger Manesfe, een burger van Zurich, verzamelde niet lang daarna hunne verftrooide Dichtwerken. Het handfchrift geraakte in de Koninklyke Boekverzameling te Parys, uit welke een Zurichs Dichter van onzen tyd, de beroemde Bodmer, het in 't licht heeft gebracht, en aan de vergeetelheid ontrukt. Het bevat de gezangen van 140 lieden , zoo veele als er zich door zulk foort van Poëfie een' naam hebben verworven. Door het geen wy van de ftaatkundige gefteldheid van Holland hebben medegedeeld, kan men zich in veelerlei opzichten reeds een denkbeeld vormen van die van Duitfchland in 't gemeen. Het Opperhoofd deezer beperkte Monarchie was de verkooren Roomfch Koning, die eigentlyk door deeze verkiezing zelve ook Koning van Italien en Roomfch Keizer wierd, fchoon deeze laatfte titels, eer zich die Heeren te Milaan en te Romen hadden laaten kroonen, Hechts zelden zyn aangenomen. Somtyds fchreef zich een Roomfch Koning wel in Imperatorem elettus, en vóór zyne Koningskrooning meeft altoos in Regem éleStus. Hoe laager de macht der Keizeren daalde, hoe hooger fteeg de inbeelding, die zy zich van hunne waardigheid ©laakten. Zy dachten niets minder te zyn dan opvol-  Tweede Boek. 183 opvolgers der Keizeren van het oude Romen deelgenooten van al derzelver rechten , Heeren der waereld en Leenheeren van alle ovenge Koningen en Vorften. Hun waan klom zelfs in dit opzicht tot zulk een' top, dat ^ikll. zich niet ontzag een' Ryksdag van alle Moogendheden uit te fchryven, die zich echter wel wachtten van aan deeze noodiging te voldoen Geen ander Monarch kon intusfchen op zulk een' Hofftaat roemen, als die den Keizer by plechtigheden volgen moeft en bedienen. De vier groote Hofampten van Aartsfpysdraager, Aartsmaarfchalk, Aartskamerheer en Aartsfchenker wierden door geen geringer perfoonen dan den Palsgraaf aan den Rhyn, den Hertog van Saxen, den Markgraaf van Brandenburg en den Koning van Bohemen waargenomen, en reeds in hunne geflachten als erfelyk befchouwd. De Aartsbisfchop van Mayntz was altoos Aartskancelier van Duitfchland en de Keulfche Kerkvoogd van Italien. Die vanTner draagt fomtyds den naam van Aartskancelier van Frankryk. In de afweezenheid der Aartsamptenaaren verrichtten de Ryksonderamptenaaren, die van hun afhingen, derzelver werk. Ook deeze hadden hunne bedieningen reeds erfelyk weeten te maaken. Van . afkomft waren zy Franken of Zwaben. Zy bezaten als leenen van de Aartsamptenaaren en als Achterleenen van het Ryk zekere goederen tot belooning hunner dienften. Het dagelykfche werk aan 't M 4 *lof  ï8j 'Tweede B o e k. Hof wierd door de Rykshofampfenaaren afgedaan. Voor 't overige reisde de Keizer het gantfche Ryk geduurig door, en vand aan veele plaatfen zyne Paleizen en Kamergoederen. De Ryksftenden, die hem verzelden, moeften hetmeeft op eigen koften doen. In zyne geheele afweezenheid uit Duitfchland ftelde hy tot Stadhouder aan wien het hem behaagde. Tusfchen des Keizers dood en de verkiezing van een' opvolger was het Ryksvicariaat den huizen Pais en Safcen ten deele geworden. Het Keizerlyk wapen bleef noch de eenhoofdige arend. Men moet de drie verfchillende betrekkingen niet met elkander verwisfelen, waarin de Op. perhoofden van het Duitfche Ryk ons geduurig" voorkómen: Als regeerders van erfelyke Vorftendommen, gelyk de Hohenftauffifche Keizers het Hertogdom Zwaben en Willem het Graaffchap Holland bezaten, ftonden zy met de andere Ryks vorften gelyk, en moeften eigentlyk aan zich zelve wegens die landfchappen hulde 'doen. In hunne Keizerlyke waardigheid kwamen hun niet alleen, gelyk gezegd is, verfcheiden goederen en gebouwen 'toe: maar zy voerden Ook in de onmiddelyke Ryksfteden dat zelfde gebied, 't welk den Vorften in de bevoor rechte fteden hunner heerfchappy gegund was te oeffenen. Eindelyk als hoogfte gebieders van Duitfchland hadden zy over alle deszelfs gedeeltens en ftaaren die opperfte macht en dat recht van Leenheerfchappy, waarvan reeds boven gefproken is. t>  Tweede Boek* DeRyksftenden,van hunne zyde, beheerfch- ^ ten niet alleen elk zyn eigen erfland: maar alle R, famen deelden zy ook met den Keizer de re- ftc geering van het geheele Ryk. Sedert de fpht- d( fing der vier groote Hertogdommen Franken, d Zwaben, Saxen en Beyeren in eene menigte J kleindere ftaaten, was het getal der waereldly. ^ ke Ryksftenden merkelyk vermeerderd; en de geeftelyke, die door het oprichten eeniger nieuwe Bisdommen, door de Duitfche Order en die der Zwaardbroederen insgelyks waren aangewasfchen, hadden zich federt dien zelfden tyd eene vryheid toegeëigend, die hun door eencn Hendrik den Leeuw en andere zulke machtige Hertogen ten cuvelfte zou opgenomen zyn geworden en ten duurfte betaald gezet. De Keurvorften bekleedden reeds in dit aanzienlyk ligchaam de eerfte plaats. De noodzaakelykheid, dat het Hoofd des Ryks verkoozen moeft worden, fchoon reeds van oude tyden af aan in gebruik, was op den Ryksdag, die in het Sfte en 9de jaar deezer eeuw te Franckfort gehouden wierd , plechtig vaftgefteld, en de erfelyke opvolging der Keizeren voor eeuwig afgefchaft. Onzeker is het, of men terzelver tyd bepaald hebbe, dat het recht van verkiezing aan de 4 Aartsamptenaaren, die in U04 reeds geen andere waren, als die wy zoo even hebben opgenoemd, en aan de 3 Aartsbisfchoppen van Mayntz, Keulen en Trier alleen zoude toebehöoren. De Ryksvorften kwamen wel alle tot het benoemen van een' nieuwen Komng jvl 5 famen : ml 'ksnden;zon:rheid;Keurirften1 hun erk.  x8c* Tweebe Boek. famen: doch men befchouwde toch meelt de aanftelling zelve als het werk der voornaamften onderhen, terwyl de overige Grooten er hunne bewilliging toe gaven, en het volk, dat oorfpronkelyk mede tot de verkiezing recht had> door een toejuichend gefchrei zyne goedkeuring te kennen gaf. De naam van EleÜores Principes komt in een echt Huk Van 1156 het eerfte voor; doch of dit juift die zelfde zeven geweeft zyn, die het daarna by uitfluiting geöeffend hebben, kan niet ligt beflift worden. Urbanus IV. noemt in een' brief van 1263 de verheffing eenes Keizers door de aanzienlykfte Vorften alleen eene gewoonte, federt ondenkelyke tyden in acht genomen: dan, men weet hoe feilbaar de uitfpraaken der Pauzen zyn, inzonderheid wanneer men , gelyk hier, eenige byoogmerken in dezelven ziet doorftraalen. In de betwifte verkiezing van Otto IV. en Filips tegen het einde der voorige eeuw, pleitte wel de eerfte party op het gezag der Kiezeren, en gaf voor de principaliter eligentes op haare zyde te hebben : doch de aanhangelingen van Filips ftelden de menigte der geenen, die dien Vorft benoemd hadden, tot een tegenwicht in de andere fchaal. Een tydgenoot van Koning Willem (a) telt in 1245, en dus pas 2 jaaren vóór de verkiezing, die wy zoo even hebben voorgemeld, de 7 oude Keurvorften onder alle Schry. veren (a ) Alb. Stad l. c.  Tweede Boèk. 187 J veren het eerft uitdrukkelyk op, fchoon hy, '< gelyk ik reeds heb laaten invloeien , aan den 1 Koning van Bohemen , als eenen vreemden, a geen ftem wil toekennen. Wy hebben echter 5 gezien , dat men dezelve te Weeringen deed ^ gelden, en men heeft ook moogelyk flechts m ! enkelde gevallen tegen het ftemrecht van dien | Monarch zwaarigheden geopperd. De gewoon- ■ te, aan het Pausfelyk Hof gebruikelyk, volj gens welke de 7 Cardinaal-Bisfchoppen in de I verkiezing van een Hoofd der Roomfche kerk > de grootfte rol fpeelden, heeft misfchien wel | tot de waardigheid en het ampt der Keurvor- ■ ften in Duitfchland aanleiding gegeeven, terwyl , men de Kerkelyke gebruiken veel op het wae- ■ reldlyke toepafte. Waarfchynlyk is het met op ééns, maar allengskens toegegaan , dat. de 7 grootfte Vorften zich het recht van verkiezing alleen hebben aangemaatigd. De overige drongen er zich van tyd tot tyd noch in, gelyk het my voorkomt dat dit in Willems verheffing niet onduidelyk te befpeüren zy. Wat het werk zelfs betreft, zoo was Franckfort de gewoone plaats, waar de Keurvorften by elkander kwamen. De Aartsbisfchop van Mayntz fchreef er den Ryksdag toe uit,beftierde denzelven, en gaf vóór alle anderen zyne ftem. Elk der Vorften, die er heen reisde, kreeg vrygeleide en bracht een aantal gewapende lieden met zich. Na den Godsdienft en den eed, dien ieder Kiezer af moeft leggen, ge7 fchiedde  188 T w e é r> e Boek; fchiedde de benoeming zelve met geflooten deuren. De ftemmen der tegenwoordig zynde Heeren golden alleen, en de meerderheid derzelven beiMe. Men mocht verkiezen wien taen goedvond (want nog jaaren,nog geboorte, nog vaderland waren beftemd,) alleenlvk zich zeiven niet. De verkoorene wierd op het altaar der Franckfortfche Domkerk, zoo t fchynt, verheven en aan de faam gekomen fchaare ten toon gefteid. Wy hebben reeds kunnen bemerken, hoezeer de Pauzen zich in de benoeming eenes Keizers hebben ingedrongen: doch dit gefchiedde niet alleen in een geval, gelyk dat van Willem. Onder het voorwendfel van den Keizer tot hun befchermer en dien der Kerke aan te neemen, zonden zy hunne Legaaten by de raadpleegingen der Vorften; wilden oordeelen, of iemand die naaide Duitfche Kroone Hond, verkiesbaar wareweigerden den geen, die hun niet aanftond ' voor Koning te erkennen; eifchten in geval van oneenigheid het recht van beflisfing ; en maatigden zich de beveiliging des verkoorenen aan. Geduurig hielden zy ftaande, dat de Keizerlyke waardigheid een leen van den Roomfchen ftoel zy. Intusfchen willen de Keurvorllen toch m de hoofdzaak hun recht te handhaaven. De eer, die zy genooten door het Ryk met een Opperhoofd te kunnen voorzien, was groot, en verhefte hen in rang, aanzien «n mvloed in de openbaare zaaken boven hun-  Tweede B o e ï." 1*89 I hunne mederegeerderen. Zelfs wierden zy fom- ï tyds Koningen genoemdOnder den naam van Principes fimplïces waa ren alle andere Ryksvorften bekend, 't zyze den titel van Hertog, Graaf, of Vryheer, 't zy dien van Bisfchop of Abt mochten draagen. De Abten hadden famen ééne ftem. Men vindt reeds gewag van Wild - en Ruiggraaven. Bosfchen en onbebouwde landen, die hun toebehoorden, gaven hun die benoeming, die veeltyds op hunnen geeft even toepasfelyk was als op hunne bezittingen. Het ftond den Keizer vry den ftaat der Ryksvorften te verhoogen en i rangftrydigheden tusfchen hen onderling te beflisfen. Gewichtige zaaken, by welke geheel Duitfch• land belang had, wierden op algemeene Ryksj dagen, van welke de Hofdagen niet veel ver:: fchilden , afgedaan. De Keizer liet dezelven S waar en wanneer het hem behaagde uitfchryven en er alle de Vorften toe noodigen, van wel-, ] ken evenwel byna nooit de helfc verfcheen. De Bourgondifche Stenden waren byna geheel I buiten de gewoonte van er zich heen te begee1 ven, en anderen befchouwden het als een' laft. Frederik I. vergunde zelfs aan de Hertogen van I Ooftenryk om de Ryksdagen niet dan vry willig : te hoeven bywoonen; van de overigen kon hy, i ftreng genomen, zo zy afweezig bleeven, eene I boete afvorderen. De Keizer moeft er intus; fchen altoos tegenwoordig zyn, en vertoonde i er zich met alle tekenen der majefteit omgee- ven. IX: üyks- e». Hofdagen.  19° Tweede Boek. ven. Hier wierd over oorlog en vrede, ovew nieuwe wetten, over pynlyke rechtsgedingen! van Vorften, over groote Leenzaaken en 'ti geen van dergelyken aart was gehandeld. Z004 dra zich een Keizer eenig vertrouwen had weefen te verwerven, wierd zyn voorftel gemeen-lyk goedgekeurd, fchoon het niet aan voorbed-. den van het tegendeel ontbreekt. Buitenland., fche Koningen of derzelver Gezandten , en Pausfelyke Legaaten lieten zich fomwylen in deeze Vergaderingen zien. Gemeene Hofdagen wierden dikwyls gehouden. De Keizer koos er eene Vrye - of Bisfchoppelyke Rykftad toe uit, en liet er 6 weeken te vooren de nabuurige Ryksftenden en Va. fallen op ftraffe van eene boete of van den Ban ontbieden. Indien deeze byeenkomften echter buiten het Ryk mochten plaats hebben, behoefde er niemand heen te trekken,en eenige Vorften waren van alle Hofdagen voor altoos ontheven , gelyk ook fommige fteden van ze binnen haare muuren toe te laaten. Er moeften ten minften 7 Heeren aanweezend op zyn. Het voornaarafte werk dat hier wierd afgedaan, was het gericht, 't welk er de Keizer hield. Men maakte er evenwel ook verordeningen omtrent Staats - en Leenzaaken, en over gunft - of genadebewyzingen. Nieuwe Rykswetten , die hier mochten vaftgefteld zyn, kreegen eerft op den volgenden Ryksdag, haare verbindende kracht. Het meefte wierd er flechts mondeling behandeld. Voorts begon op Ryks - en Hofdagen de Duit-  Tweede Boek. 19* C Duitfche taal reeds gebezigd te worden, en fchoon , byna alle Handveften en gefchreeven ftukken : in 't Latyn wierden opgefteld, vindt men er echi ter reeds één, 't welk Koenraad IV. in 12.40 I verleende, in de moedertaal (a). Over den toeftand en de regeeringswys der ! byzondere Vorftendommen des Ryks zullen \ | wy ons minder breedvoerig behoeven uit te j laaten, daar wy de gefteldheid van één derzel1 ven reeds in het voorige Boek opzettelyk heb-' i ben behandeld. Wy zullen flechts of die din! gen , waarvan wy in de Hollandfche Gefchiedenis geen voorbeeld hebben kunnen aantreffen, of die welke afwykingen van den ftaat van dat Graaffchap bevatten, of eindelyk eenige aanmerkingen over de Duitfche Vorftendommen in 't algemeen ter neder ftellen. De erfelyke opvolging uitgezonderd, had de regeering der enkele gedeeltens van Duitfchland i veel overeenkomft met die van het gantfche i Ryk. De Hofftaat der Vorften was in 't kleine I de Hofftaat des Keizers. De vier Ampten van , Maarfchalk, Spysdraager, Schenker en Kamer! heer waren aan alle Hoven in gebruik en aan : de meefte reeds erfelyk;de machtigfte waereldlyke Heeren bekleedden dezelve fomtyds by ; Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen: doch zy wierden door erfelyke onderbeampten waargenomen. Het (<0 Lunig Rtich-Archiv. T. XIII. f. i^5°- en naauw; keuriger in plaat in het derde Deel der Cmment. Stc. ) Gotting. X. legee* ■ings- ivys deï /orften- lom- nen.  XI. Edelen, Minijleriaks en Lyfeigenen. 192 T w k e d e Boek. Het rondreizen der Vorften door hun gebied, het houden van Hofdagen, het zitten voor 't gericht, het raadpleegen met groote Vafallen in zaaken van aanbelang, en, gelyk daarna zal blyken, alles wat tot het Leenrecht zyne betrekking heeft, was volkomen gevormd op het geen zy door de Opperhoofden des Ryks hadden zien verrichten ; en gelyk zy federt eenigen tyd alles hadden aangewend, om zich, zoo veel hun doenlyk was, van den Keizer onafhankelyk te maaken en deelgenooten van zyn .gezag te worden: zoo verzuimden ook van hunne zyde de Edelen en Leenmannen in elk gewelt de gelegenheden niet om zich te doen gelden. De oorfprong der Landftenden of Staa. len, zonder welker toeftemming een Vorft niets gewichtigs onderneemen kon, ontdekt zich reeds bier en daar. Van de Voorrechten des Adels is boven veel gefproken. Ik voeg er nu Hechts by, dat men de Edelen zelfs op de Hofdagen des Ryks fomtyds als Byzitteren toeliet; dat men uit dezelven meelt de Scheidsmannen over twiften van Vorften en aanzienlyke lieden uitzocht en dat men de regeering van gantfche ftaaten en de voogdy over minderjaarige Vorften wel eens aan hen, met de medezorg der andere Lands* Itenden heeft toevertrouwd. Het aanneemen van Geflachtsnaamen en het voeren van een wapen begon om deezen tyd by den Duitfchen Adel in gebruik te komen. Voorts hadden de Kruistochten, en de Griekfche en Hongaarfche Krygs,  TWBEDK BOEÏ. Krygsdienft, waaraan zich een menigte Edelen toèwydden, hun getal in het Ryk aanmerkelyk verminderd. De naam van Minijierialis komt om deezen tyd menigvuidigmaalen voor. Aan een' ieder, die eenigen dienft aan een' ander verfehuldigd was, wierd dezelve toegedeeld. De Vorften zelfs, die Érfarnpten, 't zy aan het Keizerlyk Hof, 't zy aan dat van een' Bisfchop bedienden, heetten Minijlmales van het Ryk, van b^t Vorltendom of van het Bisdom. Deeze dienftbaarheid, die men niet met de verbindter/is der Vafallen, welke hunne Landsheeren Hechts in den oorlog behoefden te volgen, veel minder met de Lyfeigenfchap verwisfelen moet, wierd meer als een voordeel en een eer, dan als een laft befchouwd. In het aangaan van huwelyken en de vervreemding hunner goederen waren zy wel meer dan enkele Leenmannen bepaald, en hunne erfgenaamen traden na hunnen dood wel in dezelfde afhankelykheid: doch het bezit van aanzienlyke Leengoederen, veele van welke van den Krygsdienlt vryverklaard waren, en de verzekering, dat het Hechts Riddermatige lieden eh van den eerften rang kon* den zyn, die men tot zulke poften verkoos, j vergoedden deeze onaangenaamheden overvloedelyk. Zy deelden daarenboven in al de voorrechten des Adels. Zoo wel als de naam van Minijierialis aan lieden van zulk een' hoogen ftaat kon gegeeven worden, zoo ontbreekt het ook aan geen voor, L Deel. M ^  xir. Steden. Ï94 T'W E E D E B O EK. beelden, dat men hen zelfs Lyfeigenen en Sïaaven heeft durven noemen: doch de betekenis was dan geen andere, dan wegens zekere goé, deren tot zekere dienften verplicht te zyn. De lyfeigenfchap van geringe lieden, gelyk wy dezelve te vooren befchreeven hebben, was geheel iets anders. Deeze dienden hunnen meeIter tot hunne vrylaating toe. Zo zy voor zich zeiven een ftukje lands bebouwden of wat gelds bezaten , betaalden zy hem een' jaarlykfchen cyns, en na hun dood had hy recht op een gedeelte der erfenis. Veele redenen werkten famen om de lyfeigenfchap te dóen kwynen. Inzonderheid vlooden de lieden, die zich in deezen ftaat bevonden, zoo fterk naar de .fteden, of wierden er ten minften , fchoon zy op de goederen hunner meelteren bleeven, onder den naam van Paalburgeren opgenomen , dat Frederik II. een algemeen verbod liet uitgaan om" den Lyfeigenen van wie het ook zyn mocht, ergens befcherming of burgerrecht te verleenén. Reeds in de voorige eeuw waren er een aantal Duitfche fteden door den Keizer en door eenige Vorften met Voorrechten voorzien. Zy pnderfcheidden zich voornaamentlyk in middelbaare fteden, die onder het gebied van een' Hertog, Graaf, Bisfchop of een' anderen Landsheer ftonden; in zulken, die wel onmiddelyk den Ryke toebehoorden, doch waarin een Bisfchop den zetel van zyn Sticht had; en eindeJyk in vrye Ryksfteden, die niemand dan den Keizer  Twee d§e B ó e k. 195. : KWf>r hnvpn zich erkenden. Het zelfde dat J de Vorften bewoog het aanzien der fteden hunj ner heerfchappy te verheffen , deed ook het j Opperhoofd van Duitfchland denken, om het ; getal en de macht der Ryksfteden te vergroo■ ten; en deeze hadden geen minder vermoogen, 1 om het toeneemend gezag des hoogen Adels te 2 beperken en tegen te gaan, dan de Landfteden I omtrent ftoute Vafallen getoond hadden te beI zitten. Verfcheiden der laatften hadden zich 1 ook reeds tot den rang der eerften verheven, j en de grootte, volkrykheid en rykdom van beiden was door handwerken en koophandel, door 1 vryheden en vergunningen tot eene hoogte geklommen , die men zyner verbeeldingskracht byna niet kan opdringen. Achter haare dikke 3 muuren en fterke torens vreesden zy weinig voor een belegerend heir en rekenden zich by. na onverwinnelyk. Franckfort aan den Mayn, ook wel de Rykskamer geheeten, wierd wegens haaren ouderdom, haare voorrechten en macht voor eene der eerften gehouden. Aken was door ] de Koningskrooning, Lubeck door eene uitgeftrekte koopmanfchap vermaard. De wyze, op welke de Italiaanfche fteden geregeerd wierden, had aan Duitfchland ten voorbedde geftrekt. Een Raad van Burgemeefteren, Schepenen en Vroedfchappen, alle uit de burgery gekoozen, voerden byna overal het bewind; een Bailluw, door den Landsheer of door den Keizer aangefteld, hielp hen wetten vervaardigen en fpande met Schepenen de vierfchaar. In de BisfchopN 2 Pelyk felyk, niet alleen in de zydelinie, maar zelfs, hoe vreemd dit ook fchynen mooge, in de Vrouwelyke gemaakt. De huizen van Ooftenryk, Brunswyk en Brabant hadden hiervan,na afgang des mannelyken items vergunning bekomen. Agnes, een Nicht van Keizer Frederik I., had de Pais aan het Welfifche huis, en haare dochter Agnes die zelfde landftreek aan het Beyerfch - Wittelfpachfche gebracht. Ook de verdeeling van fommige ftaaten of de regeering van twee Vorften te gelyk, was uit geen anderen bron gevloeid. Zoo wierd het Markgraaffchap Brandenburg federt 1220 door Johan I. en Otto III. , twee Heeren, die in 't vervolg deezer Gefchiedenis ons nader zullen voorkomen, beftierd. Baden had eerft onlangs iets dergelyks zien gebeuren, en 't geen in Zeeland en Friesland hier omtrent heeft plaats gehad, is reeds breedvoerig door ons geboekt* Tot de opvolging in de Vorftendommen wierd gelykheid van ftaat in de gehuwden vereifcht. De Keizer beflifte over de wettigheid der geboorte van Vorftelyke kinderen. De Voogdy over alle onmiddelyke minderjaarigen in het Ryk behoorde hem insgelyks als Opper-Leenheer toe: doch hy liet dezelve gemeenlyk den naaften aanverwandten over, of ftelde wei eens Voogden uit de Landftenden aan. Dé Voogdy der zoo even genoemde Markgraaven Verdeelde Frederik II. tusfcheji derzelver Moeder-  Twééde Boek. aox der en den Aartsbisfchop van Magdeburg. Wat hier omtrent in Holland hebbe plaats gehad, is teeds gebleeken. Zonder de toeftemming der Keizeren mocht niemand een Ryksleen vervreemden. In geval van Felonie of by het uitfterven van een geheel Vorftelyk gefiacht viel het leen in hunne handen terug, en Otto IV. moeft zelfs by zyne Krooning zweeren, van het Ryk by deszelfs recht hieromtrent te zullen bewaaren: doch nimmer gedoogde men,dat de Keizers dergelyke goederen voor zich hiel. den; zy deeldenze aan de naafte aanverwandten of by gebrek derzelven aan een' ander ter leen weder uit. Men ziet intusfchen uit dit alles, hoe zeer het belang deezer Monarchen vorderde het Leenrecht by zyne tegenwoordige gefteldheid te bewaaren en het getal der leenen zoo veel moogelyk te vermeerderen. Op zich zelfs had dit gedrochtelyk recht aan hun gezag wel den doodlteek gegeeven, en hunne eerfte onderdaanen in eigenmachtige Opperhceren veranderd: doch nu het ééns was ingevoerd, nu de vernietiging van het zelve byna alles wat den Keizeren noch van macht over de Ryksftenden overbleef zou met zich weggefleept hebben: was ieder leen, dat tot AllOdie of eigen goed gemaakt wierd, op nieuws een ondermyning van hunnen troon, én, zo zy het gewillig deeden, de onftaatkundiglte van alle verrichtingen. Veeleer moeften zy zorgen, 't geen echter niet altoos gèfchiedde, dut het recht van N 5 een  4.02- Tweede Boek", een' Leenheer over zyne Vafallen in deszelfs gantfchen omvang gehandhaafd wierd. Alles, wat omtrent de Leenheerfchappy der Ryksvorften gezegd is , is weder op deezen in hun gebed, in zoo ver het er op over kan gebracht worden, toepaslelyk. De hulde, de opvolging, de voogdy, het ftaatsbelang, en wat hier meer toe behoort, was in het kleine volmaakt het zelfde. De ftrydigheden wierden hierdoor de Pairs der Vafallen met den Lands. heer aan 't hoofd beflift. Lik deezer Leenhoven had zyne byzondere gewoontens. Men begon verfcheiden fchriftelyke Leencontracten op te Hellen. Ver van dat het een fchande gerekend wierd den leens-eed aan een' anderen afteleggen , of, gelyk men zeide, de Man eenes anderen te worden , booden zelfs zwakkere Heeren , welke gevoelden , dat zy tegen de macht hunner nabuuren niet waren op^ewasfchen, aan deezen, of ook wel aan Stichten en Kerken hunne eigen goederen aan, om ze van hun weder als leenen terug te ontvangen, en dus op hunne befcherming te kunnen vertrouwen Vooral waren de Bisfchoppelyke- en Kloofterleenen zeer gezocht. De grootfte Vorften en de Keizer zelve ftonden naar dit voorrecht, terwyl in 't tegendeel de Geeftelyken metsmeerder fchuwden, dan Leenmannen van waereldlyken,behalven van den Keizer, te worden. Veele leenen om deezen tyd wierden Ligia geheeten: men verbond zich by dezelven zynen  Tweede Boxk. 203 nen Leenheer tegen een' ieder te dienen. Een Burg-leen bezat men , wanneer men by het aanvaarden van een ftuk lands beloofde zekeren burg, op welken men ook geheel of gedecltelyk woonde, tegen een' aanvaller te zullen helpen verdedigen. Daar het recht, van welk wy tot nu toe ge- Rfproken hebben, de flerkte van Duitfchland en va deszelfs gedeeltens in tyd van oorlog tot doel £ had, volgt het van zelve, dat wy ook van hetye kryg voeren met een woord gewaagen. Wan- dc neer de Keizer in zyne waardigheid een' Ryksoorlog onderneemen wilde, Helde hy dien op een' Ryksdag den Vorften voor, en hunne toeftemming wierd vereifcht om er een befluit omtrent te neemen. Frederik I., die tegen de Hongaaren de wapenen wilde opvatten, heeft -ondervonden, dat de Stenden meefter waren hunne bewilliging terug te houden. Ook valt het niet moeielyk te begrypen, hoe ongeneegen dikwyls een Graaf of Hertog, tusfchen machtige en gevaarlyke nabuuren geplaatft, moeft zyn om zich in buitenlandfche oorlogen te fteeken en zyne ftaaten intusfchén bloot te ftellen aan een dringend gevaar. Het heeft deswegen den geenen, die na den genoemden Kei. Zer op den troon des Ryks zyn geplaatft geweeft , Hechts zelden moogen gelukken het gantfche Duitfchland tot hun oogmerk in 't harnas te jaagen. Niet alleen het befluit om oorlog te voeren, maar ook het opontbod om 't leger te volgen gefchiedde op een' Ryksdag: doch alle 1 siv. :cht n oorï» vreen rbonn.  404. Tweede Boé & fe verdere fchikkingen wierden deaKeizef overf!^T\ 6 Aarts%sdraager, als eerfte waeStd^^ " de<—ethoogIn de Vorftendommen hebben wy reeds vernomen hoe veel gezag de Edelen en Vafallen zich wiften te verwerven in het goed - of af keuren van een' oorlog, dien hun Landsheer beginnen wilde; en hoe zy zich in 't tegendeel zeiven veeltyds het recht hebben aangemaatigd van hunne eigen beleedigingen tegen andere Edelen naar goedvinden in fchermutfelingen te wreeken zal het overige van dit werk maar al te dikwyls moeten aantoonen. De burgers der fteden wierden in de oorlogen der Ryksftenden veel gebezigd. Sommige fteden, gelvk dit in Holland heeft ptogel*l/wj aantal manfchap, dat zy in die gevallen leveren moeften, gefteid. Andere,die ongelukkig genoeg waren van krygszuchtige Vorftenaan haar hoofd te hebben, en dus van nuttige en handeldrv vende burgeren geduurig beroofd wierden trachtten van zulk een' laft ontflagen te wor den. Zoo wift in i244 de ftad Mayntz van haaren Aartsbisfchop eene vryverklaaring van krygsdienften te verkrygen, ten zy ze dfe willig bewyzen wilde. Alle burgers in de ftV den waren intusfchén gewapend en moeften on het ge m der Banklok in volle rufting verfchv nen Zoo wel als de Edelen voerden ook de" fteden haare eigen oorlogen. Enkele gevallen Zyn er bekend, dat ook de boeren door de Heeren  Tweede Boek. bos ren der goederen , welke zy bebouwden, in dringenden nood tegen den vyand gebruikt zyn. . Omtrent het voeren van oorlog zelve is hier alleenlyk optemerken, dat de kunft van fteden te beveiligen,fterke vorderingen gemaakt had: doch daartegen begon men ook op middelen te denken om dezelve met meerder kracht, dan voorheen gefchied was, aan te taften. Het veelvermoogend ftormram was reeds in algemeen gebruik, en de lift om tdoor het graaven van Mynen in het hart der belegerde plaatfen op 't onverwachtfte intedringen, meer dan ééns in het werk gefteid. Het fluiten van vrede en verbonden was een gevolg des oorlogs, en het geen aangaande het recht van het laatfte gezegd is, kan volkomen op het eerfte worden overgebracht. Tot het geeven van Wetten, die al de ingezetenen van Duitfchland verbinden zouden, wierd de raadpleeging des Keizers met de Stenden, en in veel gevallen zelfs hunne bewilliging'op Ryks- of Hofdagen vereifcht: doch zy wierden op 's Keizers naam bekend gemaakt. Privilegiën echter verleenden deeze Monarchen op hun eigen gezag, beveiligden en verklaarden ook die hunner voorgangeren: doch ftrydigheden daaruit ontftaan, brachten zy dikwyls ter beöordeeling der Vorften. Elk Landsheer had in zyne ftaaten, gelyk by het Graaffchap Holland beweezen is,fchoonook metraad'inneeming der Vafallen, de wetgeevende macht. Het XV. iVetgeeirendemacht, enRech:en.  a©5 Tweede Boek. Het Romeinfche Recht was federt eenigen tyd in Duitfchland ingevoerd. Het begunftigde de. Keizerlyke (tellingen te zeer, dan dat deeze Heeren niet alle poogingen zouden aangewend hebben, om het hoe langer hoe meer op de Schooien en voor de Vierfchaaren in oeffening te brengen. De geenen, die hier in, vorderingen wilden maaken, reisden naar Bologne, om aan den oorfprong zelfs te fcheppen, en waren meeft alle Geeftelyken. De verzameling van Pausfelyke verordeningen , die Gratiaan , een Monnik, gemaakt had, en die onder den naam van het Decreet bekend is, met de daarop gevolgde Decretaalen van Paus Gregorius IX., een veel uitvoeriger verzameling van dergelyke wetten , die noch daarby met het ftempel van openbaar gezag gemerkt was, hadden zich insgelyks eenen weg door het Ryk gebaand, en wierden niet alleen in Kerkelyke, maar ook in eene menigte burgerlyke gevallen als een beflisfend Wetboek befchouwd. De Saxen- en Zwabenfpiegel, twee verzamelingen, onder Frederik I. byéén gedraagen, en door de volgende Keizeren vermeerderd, tekenden de oude Duitfche gewoontens op. Het gezag van elk breidde zich byna door het hal. ve Keizerryk uit. Ook moeten de Landvredens en Ryksrecesfen , van welke laatften er één van 1235 bekend is, tot het getal der openbaare wetten gerekend worden. Voorts had elk geweft zyne byzondere gebruiken, die in 't gericht niet uit het oog mochten verlooren worden. Wat  Tweede Boek. 207- Wat de rechtspleeging betreft, zoo was de waardigheid van Opperrechter in het Ryk van r de Keizerlyke onaffcheidelyk. Op Ryksdagen 0 en groote Hofdagen fpande de Keizer met de J Stenden de hooglle Vierfchaar en hield een Vorftengericht. De raad van kundige Rechtsgeleerden wierdt fomwylen daarby wel ingenomen. Hier kon hy eiken onmiddelyken Ryksftand voor zich doen dagvaarden , en zo dezelve, fchoon driemaal opgeroepen , niet verfcheen, door een Vonnis van zeven of meerder Vorften de Banftraf doen ondergaan. Het leven, de eer, gewichtige rechten der Vorften , ftrydigheden over Vorftendommen en andere zaaken van het uiterfte aanbelang wierden hier behandeld. Nergens dan hier konde hun de Ryksban opgelegd worden. Die langer dan jaar en dag in deezen ftaat geleefd had, verloor zyne leenen en eigen goederen, welke den Keizer of anderen Leenheeren in handen vielen ; eigen goederen echter, die de gebannene niet zelve verkreegen had, wierden zynen erfgenaamen daarna weder terug gegeeven. Somwj^]en hield men de geen, die op zulk eene wys geftraft wierden , voor vogel vry, en er zyn voorbeelden, dat zy daarna gevangen wordende hun leven hebben moeten derven,en zelfs, gelyk eerft 2 r jaar geleeden aan een' Graaf van Ifenburg vóór Keulen was te beurt gevallen, op een rad gevlochten zyn,- anderen liet men in zulk een geval eene eeuwige gevankenis ondergaan. Het draagen van een' hond op de fehou- XVI. le- chts- effe- ende lacht.  s&S Tweede Boek. fchouderen , een' bepaalden affland ver$ wd* insgelyks een Vorftelyke en Ridderlyke ftraf, die Frederik I. weder in gebruik had gebracht, en waarmede de misdaaden der aanzienlykften in het Ryk, vooral der verbreekeren van den Landvrede gewrooken wierden. Mindere overtreedingen der Vorften wierden met boetens, die veeltyds ioo Pond bedroegen, beftraft. Behalven deeze doorluchte Rechtsbank hield de Keizer menigmaalen een Ryksgericht. Noch op den Frankfortfchen Ryksdag van 2234 had men Koning Hendrik VIL doen belooven, dat hy viermaal des maands, op welke plaats hy zich ook bevinden mocht, dergelyke gerichten in zyne tegenwoordigheid zoude doen zitten. Van ouds hadden alle inwoonders van het Ryk het onfchatbaar recht van niet uit het geweft > waarin zy woonden , naar elders ter verantwoording te kunnen ontbooden worden. De gewoonte der Keizeren om gantfch Duitfchland door te reizen en overal in perfoon te komen recht fpreeken, ftamde hier van af en had noch al haare kracht behouden. Frederik II. had daarenboven op den Ryksdag te Mayntz verordend, dat ieder naar de gebruiken zynes Vaderlands gevonnift moeft worden, Naar deeze régel derhalven hielden de Opperhoofden des Ryks in elk gedeelte van hetzelve hunne Ryksgerichten. Hier verkoozen zy uit Ridderen eh Rechtsgeleerden hunne Byzitteren, en oordeelden er over alles wat men ter hunner kennis bracht en over alle gevallen, in welken men zich  Tweede Boek* 'süÖ zich van laager vierfchaaren op deeze beroepen had. Sommige Ryksvorften en Steden hadden wel de vergunning voor hunne onderdaanen en, burgeren weeten te verwerven van niet voor deeze Gerichten betrokken te- kunnen worden: doch het beroep tot dezelven van de uitfpraaken van mindere Rechteren was hier door met weggenomen. .# , „ De groote menigte van rechtzaaken, die voor den Keizer gebracht wierden, maakten het hem onmoogelyk om zelve over alles te kunnen vonnis vellen. Dit bewoog in 12.35 Frederik II. om op den zoo even genoemden Ryksdag voor den tyd van een jaar eenen Vorft tot Hofrichter aan te ftellen, die het leger vart zynen Heer zou volgen en op alle werkdagen met de Byzitteren, die hemde Keizer aanwees, over alle perfoonen en zaaken, zulke alleenlyk uitgezonderd, die by uitfluiting tot de kCnnisneeming des Opperrechters behoorden , uitfpraak te doen. Wy zullen onder Willems regeering dergelyk" een' Hofrichter bëftendig aantreffen. Men kon zich echter van hem wederom tot den Keizer wenden. In fommige Vorftendommen bevonden zich vafte Keizerlyke Landnchters. Wanneer het Opperhoofd van Duitfchland in de eene of andere ftad een Rykshof kwam hoüden , had deszelfs Bearapte uit zynen naam 8 dagen vóór en even zoo lang na zyne aankomft aldaar de Gerichtsoefenende macht, en, gelyk in 't vervolg zal blyken , noch andere voorrechten: 't geen de fteden naar zulk eene I. Deel, O **  210 Tweede Boek, eer niet zeer begeerig maakte (a). Voorts ftond het den Keizer overal vry eenen gebannenen van den Ban te ontheffen, mits de be" leedigde te vreden gefteid en de Richter gewaarfchuwd ware. Van het rechtsgebied der Vorften, elk in zyne ftaaten, valt, na het geen omtrent Holland is medegedeeld, niet veel meer te zeggen. De gewoonte van anderen met het Rechterlyk gezag te beleenen, deed groote vorderingen. In Kloofteren zelfs hadden de Advocaaten hunne Onder-Advocaaten, Tot het houden van ie. der rechtsgeding wierd een klaager vereifcht. Men was meefter om al of niet te klaagen : doch ééns hier toe overgegaan zynde, vond msn zich genoodzaakt het door te zetten. De bewyzen gefchiedden fchriftelyk of door getuigen ; de eed evenwel des aangeklaagden en het gerechtelyk tweegevecht waren in ftaat de onwraakbaarfte getuigenisfen ten bodem te werpen. Wanneer in pynlyke gevallen iemand op de* misdaad betrapt was en geen zwaarigbeid maakte O) Eerft onlangs had Koning Hendrik VII.4Ryksfteden van een allerhaatelykft Keizerlyk recht ontheven, volgens welk de lieden van 's Keizers gevolg, geduurende zyne tegenwoordigheid aan zulk eene plaats, de eerfte Burgerdochter, die wegen haar geld of haare fchoonheid hun in 't oog had geftoken ongeweigerd ten huwelyk konden vraagen. In andere fteden, die hier van niet vry verklaard waren , bleef deeze gewoonte voortduuren.  Tweede Boek. 2?r te te bekennen, wierden alle bewyzen voor. overtollig gehouden: doch zo hy het niet te min halftarrig loochende, moeft de klaager met 6 helperen het bezweeren, en de Schepenen zelve vonnisden en ftraften oogenblikkelyk den overtuigden. Was de misdaadige niet by het verrichten van zyn bedryf gevonden, zoo ftond het hem vry zich met een' eed te zuiveren. Veeltyds drongen de klaagers op eene onmiddelyke beflisfing der Voorzienigheid aan, en deeze Gerichten Gods, gelyk men ze noemde, waren noch op verre na niet in onbruik geraakt. Zulke waren het tweegevecht tusfchen den aanklaager en den beklaagden, en de proeven van kookend water en gloeiend yzer. De Pauzen hadden in hunne poogingen, om dezelve en voor. al dit laatfte middel af te fchaffen, niet volkomen geflaagd. Het gefchiedde dan yoornaamentlyk, wanneer het woord en de eer des aangeklaagden voor verdacht wierden gehouden. • Het verval der Lyfeigenfchap en de hier uit ontftaane vermeerdering en verfpreiding der geringe gemeente had fcherper ftraffen, dan waar van men zich voorheen bediende, noodzaakelyk gemaakt. ' De Zwabenfpiegel had op eiken diefftal, die boven de 5 Schellingen bedroeg, de galg; op moord, brand en foortgelyke misdaaden het rad; en op ongeoorloofde verkeering tusfchen perfoonen van den Chriften en van den Joodfchen Godsdienft, op ongeloof, tovery' en vergiftmenging den brandftapel gefteid. Frederik II. had de Ketteren ook reeds o 2 4er]  xvii. Reclft van beladingen. 212 Tweede Boek. den vuure toegeweezen; Rechters die hen zoo hard niet wilden handelen, hadden voor zich zelve geen zachtere ftraf te verwachten; en een Vörft, die weder zulk een' Rechter niet liet verbranden, wierd met den Ryksban bedreigd. De ftraf aan hals en hand vereifchte, dat behalven de derving van het leven ook de hand wierd afgekapt: Jan huid en hair wierden mindere misdaadigers gezegd geftraft te worden, wanneer men hengeesfelde en hun de hairen affneed. Het draagen van een zadel of ploegyzer, het zy op het hoofd, het zy op de fchouderen, was voor lieden van minder aanzien en voor boeren hetzelfde als het hondendraagen voor de Ridderfchap. De Onderban die Hechts in één geweft van kracht was, maakte iemand in hetzelve vogelvry, gelyk de Opperban^ door het gantfche Ryk; ieder konde zoodanig een' gebannenen ongeftraft om het leven brengen, en elk Rechter hem den dood of de gevankenis doen fmaaken. Op plechtige Ryksdagen leide men in deeze eeuw de algemeene belaftingen op. Alle bezitters van, huizen en landeryen, den hoogen Adel flechts uitgezonderd, door geheel Duitfchland moeiten dezelven draagen : doch zy wierden maar voor een* tyd verordend. Tot de gewoone inkomften des Keizers behoorde het geen hy van zyne Kamergoederen, dergelyken er in 't Rbynfche Franken verfcheiden waren, kon trekken ; de tollen langs den Rhyn en in al! Ie Ryksfteden 8 dagen vóór en na zyne komft tot  Tweede Boek. 213 tot het houden van een' Ryksdag , gelyk ook in fommigen een' beftendigen tol. Zonder zyne toeftemraing mocht niemand in het Ryk tollen opleggen, en Frederik II. beloofde in 1220, dat hy in het gebied der geeftelyke Vorften , er geene nieuwe, ten zy met hun goedvinden , zoude invoeren. Voorts moet men hier toe rekenen den Koningscyns van huizen in eenigen deezer fteden, m^t de nabuurige bosfchen, jagd, visfchery en molens; de breuken van alle misdaaden, door Vorften of anderen, die aan hun of hunner Bailluwen onmiddelyk rechtsgebied onderworpen waren, begaan ; de berg - en zoutwerken, die noch niette leen waren'uitgegeeven; de gelden, die van 'sKeizers recht van oppergeleide door het Ryk ontvangen wierden. Vreemd is,dat men van de Jooden minder wanneer men van den Godsdienft, dan als men van inkomften fpreekt, moet handelen. Zy ftrekten evenwel niet weinig om de Keizerlyke fchatkift te vullen. Door het geheele Ryk behoorden zy den Keizeren toe, en geen Vorft mocht dezelven in zyne ftaaten dulden, dan die er van hun de vergunning toe vsrkreegen had of er mede beleend was , gelyk Otto IV. den Aartsbisfchop van Mayntz met.de Jooden, die zich in de fteden van zyn Bisdom ophielden , beleende. Ook noemden zy zich Keizerlyke of Ryks-Kamerknechten, en genooten de byzon: dere befcherming dier Opperheeren. Men liet hen door den verregaandlten woeker, en door het verpachten van tol en munt den Chriften O 3 uit-  'JSI4- Tweede Boek. uitmergelen; men vergunde hun verfcheiden voorrechten, by voorbeeld, van geen geftole~h goederen , die zy gekochir hadden, terug te moeten geeven, ten zy men hen alvoorens fchadeloos ftelde. Doch dit alles betaalden zy met het zwaarfle geld. De Joodencyns, dien men hun afvorderde, was niets geringers , dan een drukkend Hoofdgeld en het tiende gedeelte van hunnen woeker. Op zekere Speceryhandelaaren, die zich in het Ryk geveftigd hadden en in de fchors van den Godsdienft alleen van de Jooden verfchilde, is alles Wat wy tot nu toe van deezen gezegd hebben toepasfeïyk. Tot de buitengewoone Keizerlyke inkomften kan men het verval van eigen goederen der gebannen Ryksftenden, of van de geen , die zonder erfgenaamen na te laaten geftorven waren, tellen ; mitsgaders dat gevaarlyk middel, van welk zich de Opperhoofden van het Ryk in tyden van benauwdheid fomtyds bedienden , heV verpanden van Ryksfteden : een middel/dat terwyl het hen maar voor ééns verrykte, hunne inkomften en die hunner opvolgeren voor altoos verminderde. Wysfelyk hadden ook fommige deezer fteden zich het voorrecht bedongen , van nimmer op zulk eene wyze vervreemd te kunnen worden. Alles wat hun opgebracht moeft worden lieten de Keizers door Bailluwen heffen. De Schatkamer des Ryks fchynt aan geen vafte plaats ver- j bonden te zyn geweeft. Ten tyde van Hendrik VI. wierd de vefting Trifels> van welke "wy  Tweede Boek. wy noch meer zullen moeten fpreeken, daar toe gebezigd. Tot het opleggen van beladingen door den Vorft'behoorde in verfcheiden geweften reeds de toeftemming der Landsftenden; in geval van weigering wierd de zaak fomwylen door den Keizer beflift. Van de verfchillende takken der inkomften van een' Heer in zyn gebied, is boven omftandig gewag gemaakt. Alle vruchtdraagende voorrechten, met welken hen de Keizer beleende, by voorbeeld van bergwerken; van geleide , dat niet alleen door hun eigen land, maar zelfs wel eens door dat van een' zwakken buurman gegeeven wierd; van Jooden te houden en dergelyken , waren telkens een nieuwe bron derzelven. Zy handelden met •de Jooden, gelyk de Keizers er mede leefdenZy verleenden hun brieven van befcherming , die echter veeltyds flecht wierden naargekomen, en fchreeven hun wetten voor. De Jooden daarentegen noemden zich de Kamerknechten van zulk eenen Vorft ; en men heeft zelfs in Ooftenryk een voorbeeld, dat twee van deeze Natie zich den belagchelyken titel van Kamergraaven des Hertogs hebben toegeëigend. Nog de Chriftelyke verdraagzaamheid, nog het mededoogen met een eertyds machig en federt zyne hoofdmisdaad verlaaten en diep vernederd volk, maar alleen een fchandelyke en landverderfelyke gewinzucht deed de Vorften hetzelve in hunne ftaaten dulden, en naar het bezit daarvan haaken. Zy begreepen niet, dat die O 4 opge-  Xviii. Muntrecht. 2ió* Twééde Boek. Opgezwollen fpongie , aan welke zy telkens drukten, met het bioed hunner eigen onderdaanen zich vol had gezoogen. Onder de rampen, welke de Joodfche natie, en haare medegenooten de Speceryhandelaars over de famenleeving ftortten, was het verval der munt, tot het welk zy niet weinig toebrachten, geene der geringften. Het opperrecht en het hoogfte opzicht over de munt behoorde door het gantfche Ryk den Keizeren toe. Zv zeiven floegen in verfcheiden Ryksfteden en elders geld: doch zy hadden ook byna reeds aan alle Vorften en de meefte onmiddelyke fteden de vergunning verleend van hetzelfde te moogen doen; fchoon bet houden van een' Hofdag in eene ftad hun vóór en na hunne komft ook hier eenige dagen lang het gebruik van toeftond. In den grond was dit geheele recht meer een eer en een teken van hoogheid dan wel een vermeerdering van inkomften. Het bedrog alleen was in ftaat geweeft het dus te onthulleren De woekeraars, van welke wy zoo even fpraken, booden aanzienlyke fommen om de Mumte pachten; men liet zich door dit lokaas fpoedig bekooren, en het natuurlyk gevolg deezer overeenkomft vertoonde zich oogenblikkelyk in eene algemeene vervalfching van alle geldfoorten. Van het Weinige paare geld, dat te dier tyd in omloop was, voor het grootfte gedeelte meefter zynde , kon byna niets aan de jerpeftende hand deezer lieden ontfnappen Pe opzienders over de Munt, door den Keizer aan-  Tweede Boek. Hf aangefteld, verzuimden volkomen hunnes plicht. Van alle zyden begonnen welhaaft de klachten hoog te ryzen. leaer, Deuaiveii uc pachters, wierd een aanmerkelyk verlies in zyne bezittingen gewaar, en fpoediger dan zy het verwacht hadden , kwam deeze fchade by de Vorften zelve, die de Munt verpacht hadden, t' huis. Frederik II. had reeds lang geleeden den geeftelyken Vorften moeten belooven,dat hy buiten hunne toeftemming geene nieuwe Muntprivilegien in hun gebied verleenen zou, en het flaan van geld onder hunnen naam en ftempel, gelyk ook dikwyls door bedriegeren gefchiedde, ftreng verbooden. Op den Mayntzifchen Ryksdag van 1235 bewoog men hem alle valfche munt, die federt zynes Vaders dood in het Ryk gefiagen was, te herroepen; de ftraffe tegens hen , die dezelve vervaardigden , te vernieuwen en ftrenger te maaken; en het Ryksgeld weder op zyne oude waardy terug to brengen. Doch het voorneemen om dit te volvoeren, indien het al van harte ging, fchoot geene wortelen. Ver van te verbeteren, raakte de Munt. binnen kort in'een noch dieper verval. Die zelfde Keizer wierd door zyne behoef tens verleid om de grootfte over treeder zyner wet te worden. De Vorften volgden zyn voorbeeld, en de winft van een oogenblik, door bedekte dievery verkreegen, zegepraalde ook by hen over duurzaamer belangens en over al de beginfelen van eerlykheid. De fteden hielden zich byna alleen van dit euvel onbefmet. O 5 Hef  XIX. Godsslienft. 218 Tweede Boek. Het geld, dat by haar van buiten inkwam wierd met de fchatting, in zulk eene ftad gewoon, vergeleeken. Op openbaare goud- en zilverfchaalen woog men deeze metaalen; en daar die van de ééne plaats fomtyds veel van die der andere verfchilde, wierd de Keulfche Mark als een ftandaard befchouwd, naar welken men zich in de meefte gevallen fchikte. De toeftand der Kerke was om deezen tyd in Duitfchland allerbeklaachelykft. Grove dwaahngen, kruipend bygeloof, een algemeene geeft van-vervolging, en zeden, die eiken Godsdienft zouden onteerd hebben, heerfchten met onbeperkt gezag $ en zulk een Chriftendom dwong men noch de Heidenfche volkeren , die aan het Keizerryk grensden, als een hemeifchc leer te befchouwen, en met verloochening van veel verdraagfaamer Goden aan te neemen. De Pauzen, die om hun geeftelyk gebied zoo veel moogelyk uit te breiden , deezen bekeerenden yver aanmoedigden, namen de Dominicaa ner en Franciscaaner bedelmonniken , beroemd door hunne prediking, door hun waaken tegen alle kettery, door hun behartigen van Romens belangens, m hunne byzondere befcherming De Ciftercienfer Order, die naar den Heiligen Bernhard haar ftichter daarna de Bernhardiner geheeten is, begon insgelyks zich zeer te verheffen, en de geliefkoosde Order der Natie te worden. Alle deeze Kloofterlingen, zoo wel als de reguliere Kanonniken , waarin men fommigen hunner veranderde, trokken  Twééde Boek. 219 ken met hun gantfch vermoogen de Priefterplaatfen van ftads- en dorpskerken aan zich, genooten er de ryke inkomften van., en vertrouwden de zielenzorg eener dus beroofde ge* meente aan een'Capellaan of Vicaris, die, het zy hy kundig of onkundig zyn mocht, de mm, fte belooning voor zyne moeite eifchte, en weder onbarmhartig verftooten wierd, zoo dra er zich een ander opdeed, die voor een' noch „eringeren prys zyne dienften aanbood. Kloo* ftergeeftelyken wierden in 't algemeen boven de waereldlyke Geeftelyken, een Veel nuttiger foort van menfchen, voorgetrokken. De macht der Domftichten nam merkelyk toe. Zy koozen zelfs hunne Kanonniken , en heten den Adel alleen deeze waardigheden bekleeden. Hunne inkomften waren alleraanzienlykft. Met verfmaading van het oude juk van by elkander naar ftrenge regelen te leeven, had het hun beter behaagd zich elk op zich zeiven te veftigen, en Hechts by buitengewoone gelegenheden maakten zy van hunne voorige gewoonte een ' foort van vertooning. Innocentius III. en Keizer Frederik II. hadden hun reeds vroeg in deeze eeuw de verkiezing vaneen Bislchop, zonder dat zy verplicht waren andere Geeftelyl~n of de Leenmannen er in te raadpleegen, vergund. Gregorius IX. floot eindelyk de leeken er volkomen van uit. Omtrent de benoeming der Abten had juift hetzelve in de Abdyen plaats. De Bisfchoppen volgden het algemeene voorbeeld, en fpanden al hunnekrach-  aao Tweede Boek*; ten in om zich meer fchatten te verwerven en geduchter te maaken. Door koop en door verkryging van het Leenheerfchap over ianden vermeerderden zy hunne bezittingen. Behalven den Ryksdienft onttrokken zy zich zoo veel zy konden aan de Keizerlyke gehoorzaamheid; zelden gedoogden zy, dat de Hoofden van Duitfchland in hunne lieden Ryksdagen hielden. Zy leiden den Geeftelyken. die onder hun Honden, belaftingen op: doch duldden niet, dat eenige waereldlyke macht hierin hunne voetftappen drukte. Om het minfte ongenoegen kondigden zy de affnydmg der Kerkgemeenfchap wien zy het goedvonden aan. Zy zeiven, en in ieder Sucbt de Aartsdiaken en de Landdeken hielden elk ééns des Jaars een gericht, onder den naain van Synodus bekend. Alle volwasfenen moeften zich voor één Van drieën naar hunnen rang en hunne geboorte vertoonen. GeJdrtraffen wierden hier in menigte opgelegd en omtrent ftaaven wierd het gloeiende yzer gewoonlyk gebruikt. De Vorften, wier gebied in zulk een Sticht gelegen was, befchermden zoo wel als de fteden veeityds hunne onderdaanen tegen de ftrengheid en onbillykheid deezer rechtbanken. Het gezag der Aartsbisfchoppen over de hunnen zetel onderworpene Stichten bepaalde zich hoofdzaakelyk tot het bezoeken derzelven, tot het aanneemen van beroepen van min dere geeftelyke gerichten en tot het beveiligen der Bisfchopsverkiezing. De inwyding der Bisfchoppen lieten zy dikwyls aan anderen over- Om  Tweebe Boek. *%i Om duizend konftgreepen voorby te gaan, I waar door de Pauzen zich in Duitfchland een byna algemeen gezag zochten te verwerven, zal i ik Hechts de hoofdrechten, die zy zich in dat ; Ryk hadden durven toeëigenen, ter nederftelI len. In de benoemingen eenes Kerkvoogds I drongen zy zich op allerlei wyzen in. Somtyds I begaven zy onmiddelyk de Bisdommen aan wien 1 zy wilden; op andere tyden wiften zy dooraan\ beveeling de gemoederen tot hunne oogmerken ! te doen overhellen. By ftrydige verkiezingen i beriep zich de verworpen mededinger altoos op ]i de uitfpraak van Romen. Zoo lang een verkooren Bisfchop de Pausfelyke bekrachtiging i niet verworven had, kon hy geen geeftelyk I werk verrichten. De Bisfchopsmantel, die hier ] van het teken was, moeft met zwaare koften i aan de overzyde der Alpen gehaald worden. \ De eeden, welke den Duitfchen Geeftelyken by < hunne inwyding afgevergd wierden, en waarin het voordeel der Pauzen niet vergeeten was, i wierden ook door deezen bepaald. Zy heten door hunne Legaaten naar welgevallen Bisfchoppen afzetten. Ook in de begeeving van ande» re geeftelyke waardigheden zochten zy zich in te dringen, en er hunne lievelingen mede te ! begunftigen: doch niet altoos met denzelfden ; gelukkigen uitflag. Tot Kanonniksdyen , die i noch niet ledig waren, benoemden zy reeds een' i aanftaanden vervuiler. Zy ontheffen Kloofteren \ van allerlei geeftelyk en waereldlyk rechtsges bied , en lietenz* alleen aan het hunne onderworpen.  £22 Tweede Boek: worpen. Het beroep van eene menigte gedingen , zelfs die de kerkelyke tucht betroffen, zagem zy met genoegen aan hunnen zetel brengen,eni fomtyds maatigden zy zich zelfs de allereerfte: beflisfing aan. In huwelykszaaken , in geloftens, in het bedienen van meer dan ééne Prie-Herplaats, in het wettig verklaaren van onech., te kinderen en byzonders in het toelaaten vani die der Priefteren tot kerkelyke ampten ver-'. zachtten zy menigvuldigmaalen de hardheid der wetten. Onder voorwendfel van heilige oorlogen perftten zy der Duitfche Geeftelykheid reeds fchattingen af. Mild in 't tegendeel betoonden zy zich met de waereldlyken op het nadrukkelykfte te verbieden van zich iets dergelyks te onderwinden, en met alles te vernietigen, wat deezen omtrent geeftelyke zaaken had. den durven voorfcbryven. Indien de Kerkenban fpaarzaamer was gebruikt geworden, zoude dit fchrikkelyk wapentuig noch meer gevreesd zyn geworden; ten minften zyne allesvermoogende kracht langer hebben blyven behouden. Men behoefde flechts korten tyd in deezen ftaat van vernedering en afzondering geleefd te hebben om voor een' Ketter gehouden, vervolgd en ' zo de waereldlyke Ban zich by den kerkel'yken voegde, met het uiterfte lot bedreigd te worden. Innocentius III. had het eerft in Duitfchland de vierfchaar der Inquifitie ingevoerd Koenraad van Marburg oeffende in 1231, als Gevolmachtigde van den toen regeerenden Gregorius IX., dit foort van Richterlyke macht met  Tweede Boek." ■> 22$ | met al die tergende onrechtvaardigheid, met 1 al die kwaadaardige wreedheid, die deeze GeS richten ten allen tyde beftempeld, en zulken, die dezelven hielden , tot een afgryzen hunner natuurgenooten gefteid hebben. Zonder naar eenige verantwoording te willen luifteren, fleepte hy lieden van allerlei rang op de eerfte befchuldiging voor zyne bank; deed de geenen, welke uit vrees eene misdaad bekenden, aan welke zy nooit gedacht hadden, de hairen affcheeren; anderen, die zelfs het gezicht van een' brandftapel niet beweegen kon zich valfchelyk aan te klaagen, doemde hy ten vuure. Drie jaaren lang had Duitfchland onder deeze roede gezucht. Een Graaf van Solms en een Graaf van Seyn hadden de fchandelyke ftraf der hairaffnyding moeten ondergaan; toen eindelyk het wraakgefchreeuw deezer Heeren en de aan 1 't licht gebrachte bewyzen van derzelver on::j fchuld hunne verontwaardigde landsgenooten deeden ontwaaken , en Koenraad op eene reize van Franckfort naar Marburg vermoord wierd. Op zyn bloed bouwde Duitfchland deszelfs ontflag van zulke Gerichten geduurende eene lange reeks van jaaren. Eén der grootfte rechten, welke dit Ryk noch had weeten voor zich te bewaaren, was het houden van Conciliën, zonder de toeftemming der Pauzen er toe te behoeven, nog zonder er éénen hunner Legaaten op te moeten dulden. Wetten echter, die hier waren vaftgefteld, liet men, om er meerder (klem aan by te zetten, fomtyds door hen bekrach-  *m Tweede Boek. Jkraehtigen. Voorts wierden de 3 eerfte Aarts, bisfchoppen van het Ryk zeer dikwyls zelve met den titel van Legaat vereerd. Het beroemde Concordaat, tusfchen Hendrik V. en Calixtus II. in n%% getroffen, had" wel het recht des Keizers omtrent hét geeftelyk gebied en inzonderheid omtrent de beleening der Bisfchoppen vaftgelteld: doch wierd van beide zyden niet al te Itiptelyk naargekojnen. Als Opper-Advocaaten der Roomfche Kerk beloofden zy zekere gehoorzaamheid aan dezelve. Zy konden evenwel op hun eigen gezag kerkelyke vergaderingen beleggen. Alle Duitfche Bisfchoppen beleenden zy met den Scepter of de waereldlyke macht, en eer deeze plechtigheid was afgeloopen, konde zulk een Kerkvoogd aan niemand in zyn Sticht eenig leen ter hand Hellen. De eed by handtafting wierd te dier zeiver tyd door de Bisfchoppen aan den Keizer gedaan. Somtyds woonde deeze den Verkiezingen by. Vóór de beleening genoot hy alle de inkomften van het ledige Sticht, en zyn Opperbefchermersampt van alle kerken in het Ryk deed hem ook na dezelve in verfcheiden Bisdommen zekere Koningsprabenden deelachtig worden. Het recht der eerfte bede , of de aanbeveeling van iemand tot de eerft ledige geeftelyke bediening in een Sticht na het aantreeden der regeering, fchynt ook den Keizeren om deezen tyd reeds te hebben toebehoord. Zekerder is het, dat zy zonder hunne toeftemming geene vervreemding der leenen.  Tweede Boek. 2s$ i nen, welke een Bisfchop van hun hield, wilI den gedoogen. In enkelde gevallen waren de j Keizers ook Rechters in kerkelyke zaaken. De Landsheeren hadden een ieder in zyn Vorftendom, insgelyks als befchermers der daarin geftichte Kerken enKloofteren, de macht van dezelven te bevoorrechten, met Priefteren te voorzien, nieuwe op te richten, eenige verordeningen, tot den ftaat der Kerke betrekke* lyk, voor te fchryven , en al het waereldlyk rechtsgebied, dat met het ampt eenes Advocaats verbonden was. De Onder- Advocaaten echter,door deezen aangefteld, hadden hun gezag te veel gemisbruikt, en hunne onderhoorigen door afpersfingen te veel gekweld , dan dat niet Kerken en Kloofters alle poogingen 1 zouden aangewend hebben, om zich van deezen laft te ontdoen. De Bisdommen hadden hierin reeds geflaagd. Keizers en Pauzen beiji de zorgden voor de vermindering derzelven , ] en verbooden , dat men iemand anders met dit I verleidend recht zou beleenen. Frederik II. in I 't byzonder maakte tegen het nadeel , dat zy ü der Kerke aandeeden, eene fcherpe wet. Waenreldlyken van allerlei ftaat bevonden zich zoo I wel in het bezit der Tiendens als de Geeftelykilheid. Deeze zocht wel op het gezag der Coniicilien haar recht daartoe alleen te doen gelden: üdoch de anderen pleitten op hunne plicht om u de Kerken te befchermen, om welke reden hun li dit als een belooning vergund was. De vrees i evenwel voor eeuwige ftraffen, die men in hun I. Deel. P ge-  ■xx. Koophandel, 216 Tweede Boek. gemoed zocht op te wekken, deed veelen derzelven vrywiüig van hunne Tiendens aftoppen. Voor 't overige bleeven de Vafallen vani een Sticht in verfcheiden dingen, die tot des geeftelyke beftiering van hetzelve behoorden,, eene menigte rechten behouden, even gelyk: die van een ander Vorftendom in waereldlykes zaaken. Wat eindelyk den handel van Duitfchland,, den buitenlandfchen, zoo wel als den binnen-landfcben betreft, deeze was federt de bevoor-. rechting der fteden reeds tot eene aanmerkely-. ke hoogte gereezen. De wol- de vlafch- en hennipbouw wierd in dat Ryk met den grootften yver voortgezet, en duizenden handen hielden zich bezig de voortbrengfelen daarvan in lake- ■ nen, fyn lynwaad en allerlei foort van ftoffen te veranderen. Quedlinburg was door dergelyke Fabriquen vermaard. Te Regensburg wierd eene prachtige ftof tot klederen, en bombazvn vervaardigd. Het Duitfche zout; de faffraan; de metaalen , die men uit het hart der aa-de naar ftiglyk te voorfcbyn bracht, en onder anderen de Boheemfche tin-bergwerken , eerft in i24r ontdekt; het hout en alles wat tot den fcheeps bouw noodig is, waren zoo veele voorwerpen van handel en deeden een groot aantal men. fchen op de edelfte en nuttigfte wyze hun brood verdienen Zelfs Noordfche waaren , diein hun Vaderland by gebrek van bekwaamehandwerkslieden ruw en buiten gebruik moeften blyven Mg-  Tweede Boek. liggen, wierden hier heen gebracht en bewerkt. De lieden in het bovengedeelte van Duitfchland dreeven met het nabuurig Italien eenige koopmanfchap in fpeceryen,, zeide, boomwol en fuikerrdoch wisfelden voor 't overige Hechts goederen met hunne landsgenooten. Geheel anders was het met de Weflfaalfche, WendfcheenNeder-Saxifche fteden gefteid. Deeze bevonden zich in den uitgeftrekften handel niet alleen met haare Duitfche Zufteren, maar met geheel Europa, en zelfs met die Afiatifche en Africaanfche geweften , wier kullen langs de MiddelJandfche Zee zich heen trekken , verwikkeld. De Rhyn, de Wefer, de Elbe, de Noord- en Ooftzee waren inzonderheid met haare fchepen bedekt. Lubeck, in 't midden der voorige eeuw door Adolf II. Graaf van Holftein gebouwd en met Nederlanderen bevolkt , muntte boven andere fteden hierin uit. Zy bezat alleen het recht van haringvisfehery langs de kullen van Denemarken, en vervoerde voor een groot gedeelte het inlandfche zout. Bremen en Hamburg hadden zich ook door haaren handel beroemd gemaakt. Met Lubeck famen konden deeze drie als de ftapel aangezien worden der. Duitfche en Italiaanfche Manufactuuren , die zy overal heen brachten. Riga wierd reeds in 1198 als een Breemfche volkplanting befchouwd. Ook naar Pruisfen, toen het door de Duitfche Order bemachtigd was, begaven zich veele inwoonders van de laage gedeeltens van het Ryk, en bleeven met de plaat?» len,  Tweede Boek. fen , die hen voorheen gedraagen en gevoed hadden, in onderlingen handei. De fcheepvaart op de Noordfche Koninkryken , die buitenlandfche voortbrengfels tegen de vruchten van hunnen bodem inruilden, wierd fterk voortgezet. Hendrik III., Koning van Engeland , vergunde den Duitfcheren vryheid van handel in zyne ftaaten: doch deeze vroegere Cromwell bepaalde denzei ven reeds tot waaren, die in het Ryk zelve gewonnen wierden, en verbood hun ook Engelfche goederen op andere , dan op hunne eigen markten te verkoopen. Naar Frankryk, Italien , .Egypten en elders lieten zy insgelyks hunne koopvaardyfchepen heenzeilen , en voorzagen deeze landftreeken weder van Noordfche goederen. Met één woord de nyverheid der Duitfche Kooplieden leide den grondflag tot dien ftaat van gelykheid tusfchen alle Europaeifche volkeren, die de inwoonders van het Noorden in al den overvloed en al de aangenaamheden van het Zuiden doed deelen , en de inboorlingen van warmer gewesten wederom met die meer weezentlyke en nuttige behoeftens, die kouder ftreeken alleen willen opleveren, vervult.' Veelerlei middelen ftrekten inzonderheid om deezen handel noch meer te bevorderen. De Bartholomeeus-Ryksmisfe te Franckfort,reeds beroemd en met aan. zienlyke vergunningen van den Keizer begiftigd, verligtte de gemeenfchap tusfchen de kooplieden van Opper- en Neder-Duitfchland. Brunswyk wierd tot een magazyn der goederen gehou-  Tweede Boek. 229 : gehouden, die van boven naar beneden ge1 voerd wierden. Verfcheiden fteden en perfoo3 nen waren van het onnatuurlyk ftrandrecht vry 3 verklaard, en Frederik II. had daar omtrent i verfcheiden verordeningen 'gemaakt. Vrydom! men van tol, voordeelige vergunningen omtrent het rechtsgebied en perfoneele zekerheid waren door den Keizer en de Ryksfteden, gelyk ook door buitenlandfche Vorften aan de bur. • geren van eenige fteden, en inzonderheid door j; de fteden onderling aan elkander toegeftaan. i De wisfel was uitgevonden, en de handel met i geld, welken de Jooden en de Speceryhandelaars ' dreeven, liet niet na, hoe zeer zy ook den I fchreeuwendften woeker in fpyt der Conciliën ; vorderden, dit onontbeerlyk teken van rykdom j algemeener te verfpreiden en gemakkelyker te I doen bekomen. Tegen de jaloersheid der VorI ften en het geweld van ftruikrooveren en zeeI fchuimeren hadden fommige fteden reeds de eene i met de andere verbonden geflooten. De grond i tot het Hanfeatifche moet in 1241 gezocht wor!i den, toen Lubeck zich met Hamburg vereenigide, die elkander alles toezeiden wat tot uiti breiding van hunnen handel ftrekken kon, en ] affpraken van oorlogsfchepen te zullen uitrus: ten en bendens oprichten , die de landftraat . tusfchen de Elve en de Trave, en het water van Hamburg tot de Noordzee zouden zuiver i houden. Andere fteden begaven zich daarna ■ in dit Verbond: doch het was eerft na Koning ' Willems tyden,d.at deeze groote Duitfche HanP 3 z«>  1247- XXI. Willem wordt te Keulen totRidder geil agen , en dee't daarop den Graaf van Holflein dezelfdeWaardigheidmede. 230 Tweede Boek. za, waarvan Lubeck het hoofd bleef, volkomen tot ftand kwam. Wy Zullen onder de regeering van dien Vorft zich een ander gewichtig Verbond met dezelfde bedoeling in Duitfchland zien oprichten. Laat ons nu, na den ftaat van dat Ryk, toen het zich deezen nieuwen Opperheer gegeeven had, vluchtig doorloopen te hebben, tot de Gefchiedenis zelve terug keeren. Des Konings jonkheid had veroorzaakt, dat hy tot nu toe met de Ridderlyke waardigheid noch niet bekleed was; het gebruik der eeuwe vorderde evenwel, dat, zoude hy gekroond kunnen worden en over andere Ridderen bevel voeren, hy zelve eerft in het aanzienlyk genootfchap deezer lieden moeft ingelyfd zyn. Men bereidde dus zoo fpoedig als doenlyk was alles wat tot het verrichten deezer plechtigheid met den grootften luifter vereifcht wierd. De Keulfche Domkerk wierd hiertoe uitgekoozen. Na het leezen eener Hoogmisfe geleidde de Koning van Bohemen den aanftaanden Ridder tot den Cardinaal Legaat > wien hy verzocht de gelofte denzelven te willen afneemen. De Cardinaal met al de fieraafien, die tot zyne Priefterlyke kleeding behoorden, omhangen, begon hierop de plichten, die van een' Ridder gevergd wierden, aan Willem voor te houden: Grootmoedig , zeide hy, moet hy in tegenfpoeden, edel van bloed, van eene onuitputbaare eerlykheid, van eene oprechte vriendelykheid, van eene onwankelhaare deugd zyn. Dagelyks moet hy met eene eer-  Tweede Boek. «51 eerbiedige herdenking van H Heeren lyden de Mis- 1 fe aanhoren; voor het Catholiek gehof zyn leven Jloutmoedig waagen; de heilige Kerk en haare diewaren van alle geweld bevryden ; weduwen, minderjaarigen en weezen in hunne nooden byftaan; onrechtvaardige oorlogen vermyden; onbehoorlyk krygsloon van de hand wyzen; zich in een tweegevecht begeeven voor de verlosjing van ieder on' fchuldig vervolgden ; geen leerfchoolen bezoeken dan alleen om Ridderlyke oefeningen; den Roomfch Keizer of zynen Stedehouder in waereldlyke zaaken ootmoedig gehoorzaamen; den ftaat des Ryks ongefchonden in zyne kracht laaten; geen leengoederen van hetzelve vervreemden; en enberispelyk voor God in deeze waereld leeven. Indien gy, voegde de Cardinaal er by, deeze voorfchriften naar uw vermoogen vervult, weet dan, dat gy hier op aarde tydelyke eer, en na dit leven eeuwige ruft ' in den hemel verdient. De faamgevouwen handen van Willem hierop in een toegeflagen Misboek gelegd hebbende, en die boven het voorgeleezen Euangelie houdende, vroeg hy zynen Candidaat, of hy zich in de Ridderorde begeeven, en de Fplichten derzelve vervullen wilde. Toen dit met ja beantwoord was, las de jonge Koning den Ridderlyken eed met luide ftemrne op. Ik Willem , Graaf van Holland, waereldlyk Vorft en vrye Leenman van het Heilik ge Ryk, zweer e in tegenwoordigheid van den Pausfelyken Legaat, de voorfchriften der Ridderen te zullen onderhouden, by dit heilig Euangelie, ,t welk ik met myne hand aanroere. De Cardinaal P 4 ant- 247.  Ï247- 23* Tweede Boek." antwoordde: Deeze belydenis zy de vergeeving - uwer zonden. Amen. Hierop deed de Koning van JBohemen een' flag op den nek des Graaven, hem teffens op deeze wyze aanfpreekende: Ter eere des Almachtigen Gods verorden ik u tot Ridder, en neem u met genoegen in ons ge. nootfchap op: maar gedenk dat de Heiland der waereld voor den Hoogepriefler Annas om uwent-wille eeri Kinnebakslag ontvangen heeft; voor Pilatus den Stadhouder befpot, gegeesfeld en met doornen bekroond is; voor Koning Herodes met een purpur kleed omhangen en belagchen is; en voor het gantfche volk naakt en verwond aan het kruis is gehecht. Ik raade u dan, dat gy zynfmaad u te binnen brengt en zyn kruis op u neemt, en ikvermaane u, dat gy zyn' dood niet ongewroken laat. Dit alJes afgeloopen zynde wierd er wederom eene Mis geleezen; waarna de nieuwe Ridder onder het gefchal van trommelen, pauken en trompetten zich tegen den Zoon des Konings van Bohemen tot driemaalen toe in een fteekfpel begaf, en ook zyne bekwaamheid in het behandelen van het zwaard vertoonde. Drie dagen achter één hield hy een prachtig en koftbaar Hof te Keulen, en zocht, doorryke gefchenken onder de Duitfche Grooten uittedeelen, zich zei ven aangezien en het begin zyner regeering luifterryk te maaken (a~) Ik heb de omflandigheden, die Willems opneeming («) Magn. Chron. Belg. p. z66. en byfta alle andera Chromeken.  Tweede Boek. 233 ïieeming in den Ridderlyken ftaat verzelden, 1 een weinig uitvoeriger ter neergefteld. niet al- leen om datze een gedeelte zyner Gefchiedenis uitmaaKen, maar ook, om dat elke trek, waaruit de geeft en denkenswys deezer tyden en het oorfpronkelyk oogmerk van verfcheiden inftellingen kan opgemaakt worden, merkwaardig is. Indien de Ridders de plichten , welke men hun by zulk eene gelegenheid voordroeg, en die zy bezwoeren, getrouw waren naargekomen: er zoude geen volmaakter nog nuttiger maatfchappy van menfchen dan deeze in eenig tydperk of in ééne landftreek te vinden zyn geweeft. Doch de getuigenisfen, die van hun gedrag gegeeven worden, toonen, hoe ook de befte inrichtingen verbafteren kunnen; en hoe onvermoogend ook de fterkfte banden zyn om lieden aan de deugd te hechten, die er in zich zeiven geene beweegredenen toe vinden. Vuile en ongebonden taal, ook wanneer zy achter het masker van dubbelzinnigheid fchuilt afzichtig; onbefchaamde vloeken; minachting van den Godsdienft; vervolging der Geeftelyken ; verachtelyke behandeling hunner eigen dieraaren; berooving en plundering der armen: zyn vlekken, waarmede veelen derzelven bezwalkt gingen, en welke hun door de Schryveren van dien tyd verweeten worden («). Intusfchén was Koning Willem niet onder het getal der Ridderen opgenomen, of hy vermeerfa') Zie Scmmidt Gefclrichte der Tuut/dm UI. 99P 5 247-'  124,7. . XXII. Tegenparty en aanhang des Kopings, 1 j 234 Tweede Boek. meerderde hetzeive door Graaf Jan van Holftein de waardigheid, die hypas even ontvangen had, mede te deelen f». De geene, dien dit by zulke gelegenheden te beurt viel, kreegen teffens een gefchenk van gouden fpooren, waarna zy zich Milites aurati lieten noemen • gelyk deeze titel ook federt aan Graaf Jan is bygelegd. geworden (T). De jeugd van Willem en de plechtigheid des tyds vereifchten,dat het Hof, 't welk hy te Keulen hield , door dergelyke vertooningen fchitterend gemaakt wierd. Doch de zaak, waarin hy zich had ingelaaten, verfchafte hem wel dra gewichtiger bezigheden. De Keizer en Koning Koenraad hadden noch een' Herken aanhang in Duitfchland behouden, en zoo lang deeze niet t'onder was gebracht, konde Willem zyne verheffing niet anders dan als eene ziellooze eerbewyzing befchouwen. Hertog Albrecht I. van Saxen Otto Paisgraaf aan den Rhyn en Hertog van Beyeren , mitsgaders de beide Markgraaven van Brandenburg, vier machtige Vorften hadden, Selyk wy gezien hebben, aan de Woeringfche snderhartdelingen niet willen deel neemen, ;n bleeven hunnen wettigen Opperheer ge! ■rouw. Premiflaus Ottokar , Kroonprins van iohemen, ten uiterften t'onvreden, dat zyn ^ader in de Keülfche Domkerk zulk eene laage rol O) Alb. Stad. 3T7. O) Krantzh Saxonia. p, 213.  Tweede Bo i-'k. 23S rol gefpeeld had, ftond tegen hem op, en berokkende hem veele onaangenaamheden in zyn Ryk f» De Markgraaf van Meisfen, de Adel van Ooftenryk en Stiermark waren ook der party van Frederik toegedaan. Zelfs eenige geeftelyke Heeren ontzagen zich niet de bevelen en vermaaningen van Innocentius in den wind te flaan. Aan het hoofd derzelven plaatfte zich de Aartsbisfchop van Maagdeburg, die ver van Willem voor Koning te erkennen, de macht des Keizers trachtte te verfterken, door een huwelyk tusfchen de dochter des Hertogs van Saxen en dien Monarch te weeg te brengen. De Bisfchoppen van Pasfau en van Frcifingen trokken ééne lyn met deezen Kerkvoogd W Eindelyk de meefte fteden aan den Rhyn, ïr Zwaben, Beyeren en Zwitferland ilooten haan uoorten voor den nieuw verkoore* Vorit Worms, Spiers en Metz, drie'plaatfen van geei gering belang, worden daaronder uitdrukkelyl opgeteld (e). Znrich verdreef de Geeftelyk heid , die met het Hof van Romen heulde, ui haare ftad (d); en het geen ver het ergfte was Aken, waar de Krooning volgens een oud gc bruik gefchieden moeft, was in voorraad doe Koenraad verfterkt, had zelve uit het Graai fchap Julich hulpbenden ingenomen, en belloc O") Haeberlin p. 57- ( b ) Raynaldus ad h. o. tip. 8. (e) Fragmentum IJrstïSU p. 92- (/f) HAEBERLIN p. 56. t z t > r it n  5*47. ] 1 i c 2 \ S c s b d w I l I Tweede Boeit. den Keizer, tot zyn' laatften ademtocht ftandvas, tig te blyven aankleeven (a). Om zoo veele en zoo ontzagchelyke vyanden met eenig voordeel aan te taften, waren groote fommen gelds en een machtig leger noodig: doch het vergaderen van het een en ander ion met gefchieden zonder dat er eenige tvd verliep. De Koning liet wel, zoo dra de drie dagen zyner ftaatelyke Hofhouding afgeloopee waren, op den vierden dag tot het belegeren ran Aken den optocht blaazen (b). Dan dit was tot nu toe weinig meer, dan een bloote slechtigheid, en diende ten hoogften om deeze ïad noch meer op haare hoede te doen zyn Wy hebben uit het verhaal van Willems ver ;iezing reeds kunnen opmaaken, welke Vorten voornaamentlyk tot zynen aanhang behoor en. Behalven de geene, die toen genoemd yn, blykt het van elders,dat de Aartsbisfcho-, an Breraen; de Bisfchoppen van Wutzbum trarcburg.Muiifler en Spiers; de Graaven van -elder en van toon, en de fteden JVWZ en Tcc7nh, aanr,zyn;zyde ™ -n (O- Ook verfcheiden Neder-Saxifche ftemkoozen hem byna terftond voor hunnen J ' Goflarxinzonderheidgaf hem bewyzender elmeenendfte trouw Cd). (O Scriverji Graaven van Holl p 90q u„„„ . 7 e Gefchichte I. 282. ^oS.Meyer Aachen- beka p. 78. : 0 Ravnaldus ad h. a. cap. 5. Fragm. ÜRSr;sn m d) Heineccii Antia. Goslar, p. 26%  Tweede Boeï. 23? Om zyne party noch meer te verfterken, deed de jonge Koning en de Hertog zyn Oom eenen voorflag aan den Pausfelyken Legaat, die zoo gelukkig uitgedacht was, als hy met fmaak door i Caputio wierd aangehoord en zonder tegen1 fpoed ten uitvoer gebracht. De ftoel van het JLuikfche Bisdom moeft vervuld worden, en j het was niets minder dan onverfchillig voor 1 Willem , zoo wel als voor den Brabantfchen 1 Vorft, aan wiens gebied dit Sticht het naafte | grensde, of hier een Heer, die in hunne belan' gens wilde treeden, verkooren wierd, dan ie* imand, die het met hunne vyanden hield. Geen l voorwerp fcheen hun tot deeze waardigheid I nuttiger, dan Hendrik van Gelder hun Neef, de 1 Pr ooft van St. Salvator. Zy bidden den Legaat Idat hy al zyn gezag zou aanwenden, om deeze 1 verkiezing by het LuikfcbeDomkapktel te bewer|ken. Onmiddelyk vliegt de onvermoeide dienaar I van Innocentius naar de Hoofdüad van het BisI dom, en beveelt Hendrik den Canonniken zoo lyverigen met zooveel drangredenen aan,dat zy I reeds den 10 Oétober denzelven tot hunnen Kerk(i voogd aanftellen , gelyk hem ook de Aartsbis- II fchop van Keulen onmiddelyk bekrachtigde (a). Zo (a) Manteui Hifiona Lorfens. p. 193. Hocsemius ÏÊiJl. Pontif. Leid. in Chapeauville Hijl. Leod. U. 276. lEen Schryver evenwel, die in 1251 zyne ,pen neder[lleide, jEgidius Aure^e Vallis ibid. 269. bepaalt den \ dag van Hendriks verkiezing op den 27 Sept. in welk i geval die Bisfchop reeds vóór des Konings verheffing 1 zou 1247. XXIII. Hendrik iran Gelder tot Bisfchop van Luik verkoa-j zen.  1247- 438 Tweede Boe k, Zo men op deftigheid en Chriftelyke deugden zag, had nimmer de keuze op ongefchikter perfoon kunnen vallen. Overgegeeven aan de welluft, van de allerongebondenfte levenswyze , een flaaf zyner driften, tot geen ander gedeelte der regeering, dan het voeren van oorlogen bekwaam , is Hendrik ook n jaaren daarna eerft tot Bisfchop ingewyd, en heeft in dien tusfchentyd zelve geen geeftelyk werk in zyn Bisdom verricht; ja wierd in 1274 door den toen regeerenden Paus Gregorius X. gedwongen om afftand van eene waardigheid te doen, aan welke hy tot oneer verftrekte O). Zo men in 't tegendeel deezen Heer befchouwde als alleenlyk aangefteld om het gezag van Willem uit te breiden en te fchraagen, zouden er wei-, nige hebben kunnen gevonden worden , die! aan hunne beftemming beter beantwoordden en die Hendrik in ftandvaftige verknochtheid aan den nieuwgekooren Koning overtroffen. De zou aangefteld zyn. Het is in de zaak volkomen het zelfde: dewyl het toch voornaamentlykop den Hertog van Brabant aankwam. Hocsemius echter, die ook in de 13de eeuw geboren wierd, en de meefien met hem kiezen den 10 03. Ligteiyk kan erby ^Egidius of zyne affchryveren 6 Kal. O Et. in plaats van 6 Mus 0£t. ter neergefteld zyn. O) Hoynck van Papendrecht Catal.) Prcepof. Ukr. !. c. Scriverii Oud Batavien en Hijl. der Graaven v. Holl. p. 209. Ten allenrraatigfte gerekend , erkende men henf 20 baftaardkinderen toe.  Tweede Boek. 239 De drie voornaamfte Aartsbisfchoppen van het Kyk en deeze Bisfchop beyverden zich nu om ftryd denzelven terftond na zyne verheffing in } hunne Hoofdfteden op te neemen, met alle be-, hoeftens te voorzien en allerlei foorten van eer | te bewyzen, terwyl intusfchén de toeruftingen tot den kryg onafgebroken wierden voortgezet. Na den Aartsbisfchop van Keulen , in wiens Domkerk wy Willem tot Ridder hebben zien flaan, was Hendrik onder de geenen, die deezen aanzienlyken gaft mochten bezitten, de eerfte. Toen de Koning de Luikïche muuren naderde , kwamen de Domheeren, van andere Geeftelyken, en van de voornaamfte waereldlyke Leenmannen verzeld, hem met de kruisfen en de beenderen der Heiligen te gemoed, en geleidden hem met groote plechtigheid naar de Hoofdkerk van St. Lambert f» Hy bracht eenige dagen in deeze ftad met genoegen door. Hierop ontving de Aartsbisfchop van Trier den Koning met Vorftelyke pracht, en huisveftte hem weeken achter elkander met zyn geheel gevolg, en met al de geen, die hem kwamen begroeten, te Ehrenbreitftein, Monthabor en andere plaatfen van zyn Sticht; alle zyne vestingen gaf hy tot het gebruik en de befcherming van Willem over, en onderfteunde hem met de krygsgereedfchappen, die hem ontbraken (b). Ook O) Jo. a Leydis p. 200. (ZO Gefta Treviror. cap.icS. in Prodromo Hijl. Trevir. firt.ll, & Broweri Antiq. & Anr.d, Tm Tvifs M41- 1247: xxiv. ly, cn ie eerfte karts>is- "choppen van' Duitfchland ontvangenWillem ir hunne ftaaten.  24© Tweede Boek: .1247. XXV. TDe Paus ichryft eenige brieven over Koningsverhef .üng en zoekt deszeifs aanhang te verkerken. 1 j i J i l > De Keizer vond in Italien federt eenige maanden wederom zoo veel werks,, dat hy aan Duitfchland niet konde denken. Par- . ma was door de Edelen, die hy voorheen uit de ftad verdreeven had, in Juny op het onverhoedfte overrompeld. Deeze gewichtige ftad moeft eerft weder hernomen worden, eer zyne wapenen in de Lombardie zich verder konden uitbreiden. Doch de belegering derzelve, hoe zeer zy met nadruk ondernomen was en bloeddorftig gevoerd wierd, had weinig voorfpoed. De inwoonders van Milaan en Piacenza hadden by tyds verfterking in de ftad weeten te brengen; en toen ze reeds van alle zyden wierd ingeflooten, hadden die van Ferrara en Mantua het geluk de met hongersnood gedreigde burgeren van koorn en andere levensmiddelen te voorzien (£> De Paus, die deezen opftand der Italiaanfche fteden tegen den Keizer had aangeftookt, liet niet af haar bevelen, vermaa;n'ngen, beloften en geldfommen te doen toekomen, C«) HjEberlin p. 57. {») Ibid, p 5<. Muratori Annali d'Ital. vii. 278.  Tweede Boek. 245 men, om fteeds dat vuur in zyne eerfte fterkte aan 't branden te houden. . Terwyl intusfchén Koning Willem langs de | zoomen van den Rhyn en in de laagere gedeeltens van Duitfchland vertoefde, en zich met toebereidfelen ter bevordering zyner aanftaande grootheid bezig hield , verloor hy echter de. regeering zyner aangeboren ftaaten niet uit het oog. Hier oeffende zyn Broeder Floris in afweezenheid des Graaven uit deszelfs naam het landsbeftier: doch het opperfte gezag bleef fteeds in Willems handen , en het ftond een' ieder vry in zwaarigheden van meerder of minder gewicht zich op zyne beflisfing te beroepen. Dit gefchiedde ook in December deezes jaars door den Abt van Middelburg, die de befcherming van zynen Vorft tegen de erfgenaamen van zekeren Simon van Zandyk verzocht. Het gefchil betrof eene Tiende, voorheen door Simon als een leen der Abdy bezeten. De Abt hield ftaande, dat daar de overleedene geen Zoonen had nagelaaten, de Tiende aan de Kerk terug viel; de erfgenaamen beweerden , dat zy zoo wel er mede beleend moeften worden , als er Simon meê beleend was geweeft. De ftelling des Abts fcheen Willem toe op meerder gronden van recht te fteunen, en de Bailluw van Walcheren kreeg by een brief, den 21 December gedagtekend, bevel, onder bedreiging van ,'sKonings ongenade zorg te draagen, dat de Abdy deeze Tiende voortaan zonder eenige : fchade of vermindering genieten mocht a en dat Q 3 er 1247. XXVII. Hy be- m den tryd Dver :ene Piende :usfchen Je Abdy fanMid- ielburg :n de rfgenaa- nen v a Simon vanZan- Jyk.  1247- i 1248. XXVIII. Hy verleenteen' nieuwen : Gunft- i brief aan hetDuit- fche Huis. XXIX. Dood van den f» Kluit in C. D. 521. (6) Ibid. 530. ( e) Zie onzen Cod, Di}l. 245 Tweede Boek. er geene klachten over hem in dit opzicht door Je Monniken voor den Koning gebracht mochten worden (a). De erfgenaamen zeiven kree?en hier omtrent den 26 July des volgenden jaars, toen het weder de tyd der inzameling ieezer Tiende was, door Floris noch een by-; ronder verbod (Z>). Of zich de Koning, toen hy deezen brief lan den Bailluw van Walcheren fchreef, in het leger voor Keizerfweerd bevonden hebbe, is net geen zekerheid te bepaalen: doch buiten dien twyffel was hy er in 't laatft van January iesjaars 1248 tegenwoordig. Den 26 dier maand vervaardigde hy aldaar een' Gunftbrief voor de Ridderen van het Duitfche Huis, voor welken wy gezien hebben, dat hy reeds vroeger geneegenheid betoond had. Hy neemt, als Ko, aing dit Huis thans onder zyne befcherming tegen allen geweldigen aanval, en vergunt aan hetzelve jaarlyks een Schip met 100 vaten wyn of andere goederen van dezelfde waardy voorby zyne tollen van Ammers en Niemandsvrind, zonder iets te betaalen , te moogen vervoeren ; voor 't overige beveiligt hy de voorrechten, die zyn Vader Floris hun weleer had toegedaan (c). Weinige dagen daarna trof hem een allergevoeligfte flag. Hertog Hendrik II. van Brabant ,  Tweede Boek. 247 bant, zyn bloedverwandt, zyn oprechtte 1 vriend, de eerfte oorzaak zyner verheffing, de vverigfte voorftander zyner regeering, was in y het terug keeren van Keulen krank geworden b. en ftierf den 1 February te Leuven (g. Gelukkig was het voor den Koning, dat Hendrik III., een Heer, dien het nog aan dapperheid nog aan beleid ontbrak, en die reeds tusfchen de so en 40 jaaren oud was, zynen Vader opvolede, en met het Hertogdom ook zyne geneegenheid voor Willem en voor de zaak,waar in ly zich had ingewikkeld , van denzelven erfde. . Dit fterfgeval bewoog onzen Vorft intus- ^ fchen het leger voor een korten tyd te verlaa- y ten en ylings naar Leuven te vertrekken. Hier < was hy althans 5 dagen na 's Hertogs dood en c nam er het Nonnenkloofter Harkenrode , in , het Luikfche gelegen, en van de Ciftercienfer Order, met deszelfs perfoonen en goederen m ; zyne en des Ryks byzondere befcherming. Zy mochten zyn geheel Graaffchap door, zoo wel in Holland als in Zeeland, waar zy ook handel wilden dry ven, onder zyn geleide vry en ge. ruft doortrekken. De boter en andere levensmiddelen tot haar gebruik, die zy, 't zy met fchepen 't zy met wagenen of paarden, door zyn gebied doorvoerden, wierden tolvry verklaard, en een ieder, die aan haar, haare bedienden O) VeltheiM Spiegel Hipriaal p. 47. BuTKENS I. 237. Q4 148. ertog m Braint. XXX. Villem erleent en' funft- 1 ief aan ct vloofter H arkenode.  Ï248 XXX Hy beveiligtde voo rechter der vry Ryksfta Duisburg. 248 Tweede Boe?; ■ dienden of goederen eenige moeielykheden aaö- deed, met de Goddelyke en Koninklyke ongenade bedreigd f». 6 :. ter de maand ten einde liep was Willem wederom voor Keizersweerd aan bet hoofd zyner -. benden. Verfcheiden Duitfche Grooten waren e hem hier met hunne perfoonen en onderhooria ge legermacht komen helpen, gelyk ook eenige Hollandfche Vafallen hunnen Vorft dit teken van vnendfchap en getrouwheid met genoegen hadden beweezen. Wy vinden althans dat de Aartsbisfchop van Keulen , de Graaven van Kleef en v an Gelder, de Hertog Wouter van Limburg, Adolf Graaf van de Marck met zyne beide Zoonen; en de Heeren Arnoud van Dieft, Willem van Grimberg, Hendrik van Voorn, Gysbertvan Amftel, Nicolaas Perfyn enOgier (misfchien van Solre,) welke allen des Konings Leenmannen en Vrienden genoemd worden, hem om deezen tyd in het leger omringden. Zy ftonden den 25 February getuigen over een' Gunflbrief, dien Willem voor de vrye Ryksftad Duisburg liet vervaardigen Zoo na by de vefting, die zyne krygsmacht' thans bezettede, gelegen, kon zy niet weinig tot den goeden uitflag der onderneeming toe brengen Ook had zy niet alleen den Graaf van Holland terftond na zyne verheffing voor Heer erkend: maar aan hem en zyne begunftigers federt dien tyd reeds menig een' dienft 2 . bewee- C<0 Zie onzen CW. Dip!.  Tweede Böïf beweezen. De dankbaarheid en de Maatkunde : beide bewoogen hem dus de burgeren derzelve < in zyne byzondere befcherming te neemen; de vergunningen en rechten, die zy federt meer dan ioo jaaren van de meefte Keizeren en Koningen verworven hadden, te bekrachtigen;inü zonderheid de vryheid om in het nabygelegen bofch, waarvan de grond aan Duisburg toebehoorde, hout en fteen tot hun gebruik te kunnen haaien, zonder gedwongen te worden van er iets voor te betaalen, gelyk hun dit reeds in irao door Koning Lotharius was toegeftaan ; het recht om huizen op de markt en rondom het paleis te plaatfen, 't geen hun eenige jaaren daarna door Koenraad III. gefchonken was, en de ontheffing van alle tollen en onbillyke laften, zoo voor Keizersweerd als elders te water en te land : gelyk zy ook dit voorrecht van verfcheiden Opperhoofden en Vorften des Ryks by meer dan éénen Gunftbrief verkreegen hadden. Willem deed alles op hun verzoek en na hunne voorige Handveften gezien en onderzocht te hebben (a). Onmiddelyk daarop verliet de Koning op nieuws het leger en vertrok naar zyne erflanden, uit welken hy nu ten minften 5 maanden afweezend geweeft was. Den 5 Maart bevond hv zich reeds te Zierikzee. Het Ciltercienfer y Kloos- (a) Tesschenmacher Anml. CHv in Cod. Dipt. p. Q 5 XXXII. Hy benydt3eni°; and van het Kloofter  1248. Bethlehem van heirvaart en belaftingen. XXXIII. Hy voorziet Zierikzee van Privilegiën. 250 w e ede Boek. Kloofter Bethlehem in de Duinen, op 't eiland Schouwen, ontving op deezen dag eene gunftbewyzing van hem. Zyn Vader Floris had omtrent 17 jaar gëleeden aan dit geeftelyk Gefticht vryheid van bede voor 200 maaten haver in 't Ambacht Bridorp , en van heirvaart voor de helft gegeeven. Willem vermeerderde deeze weldaadigheid met ook de andere 100 maaten, van heirvaart en alle belaftinge , waarmede men ander land gewoon is te bezwaaren, en het rechtvaardiglyk doen kan, vry te verklaaren Qi). Zyne tegenwoordigheid in de Hoofdftad van dit eiland bewoog hem dezelve door dergelyke Voorrechten , als hy reeds aan eenige Hollandfche fteden gefchonken had, aan zich te verbinden , en de fomme van het geluk haarer burgeren te vergrooten. Hy verbeterde en vernieuwde althans den 11 Maart haare Keuren. De oorfprong van Zierikzee verheft zich in de aloudheid: doch in de voorige en het begin van deeze eeuw was zy aan neering en welvaart by uitfteekenheid toegenomen. De zeevaart, handel en visfchery; de zoutziedery en de landbouw bloeiden hier meer dan in eenige andere ftad. Men had er reeds groote fchepen beginnen te timmeren en toe te reeden, om in de verafgelegenfte landen koopmanfchap te kunnen dry ven. Haaren Landsheeren had zy fteeds eene ongefchonden trouwe toegedraagen ; en dee- (0) Mieris I. 351.  Tweede Boes- as1 deezen,zoo wel om de aangenaamheid en volk- M ikheid der ftad, als om dat er een, groot en welgebouwd Kafteel, achter de Monfterkerk liggende en met muuren omringd, hun toebehoorde , hielden er veeltyds hun verblyf ,geïyk wy er Willem zeiven reeds te vooren heb. ben aangetroffen. Onder Graaf Floris III. » dfe van £57 tot nco «W«*vÏ3^r gens het getuigenis van een' Gefchiedfch yver S ,6de eeuw (.) Middelburg en Ziertoe , die aan inwoonderen, huizen en andere gebouwen merkelyk aanwiesfehen, en voor de aanTenlykfte /„ vermaardfte fteden van Zeeland gehouden wierden, eenige Keuren er, recto boven andere plaatfen. Deeze zyn het waar fchynlyk , voor zoo ver zy Zierikzee betreffen, difthans'met meer genoegzaam of te onvol^ maakt bevonden zynde , door Konrng Wdlem hervormd en met fommige byvoegfelen , weleer en ook nu door hem gemaakt , in een hgchaam famengefmolten wierden C*)- In de Voorrede verklaart hy „ de Vryheid en de Keuren, die hy zelve en zyne Voorvadeis " der ftad gefchonken hadden, wegens de " trouw, door de burgeren aan hem en de " vooXê Graaven beweezen, te vernieuwen " In tè vermeerderen. De perfoonen en goe" deren der Poorters neemt hy in zyn vryge- £ en zynen vrede. Vreemdelingen^ 48.  j j , y. > v. >3 5j j> >j 5» 35 jj 3> jj va ke va zy m Dc die fch al* T vu di Boer » gebuuren zouden tusfchen BakvJiet en FTed„ delsoirde denzelfden vrede genieten,die hun „ binnen de ftad was toegeftsan. Het ongelyk, „ eenen burger aangedaan, moefl op dezelve* » wys gebeterd worden , als 't geen eenen „ Zeeuwfchen Edelen wedervoer. Al de Poor. „ ters zouden onder hetzelfde recht van Sche, penen zyn. De zaaken, die door den Ne, derbailluw en Schepenen niet konden wor, den afgedaan, zouden berecht worden door , den Bailhiw, die als Graaf is in 's Konings • Plaatfe. De burgers mochten door hetGraaf, fchap Holland niet gepand worden dan om ' ei§en misdaaden. Op het kiezen van een' ander waereldlyk Heer dan den Koning wordt een boete van io Ponden gezet, aan hem, en van één Pond aan de ftad te betaalen. De Rechter konde de Poorteren noodzaaken, het zy binnen de ftad hem by te ftaan, het zy in 's Konings dienft met hem op te trekken. >t Geen de Schepenen bv raade des BaiHuws zouden uitwvzen , zou befchouwd worden, als of het in deeze Keure ftond uitgedrukt." Voor 't overige be t dezelve wederom eene menigte van pynlvwetten, en voorfchriften omtrent de wyze q gericht te houden. In 't algemeen heeft meer overeenkomft met die, welke de vooe Graaven aan Middelburg, Weftkappel en «nburg verleend hadden, dan met de geen, hy zelve aan de Hollandfche fteden ge onken had. Een vaftgeftelde fomme gelds, den  Tweede Boek. »53 •den Landsheer jaarlyks te overhandigen, vindt men hier niet gevorderd : doch de boetens, in dit Handveft opgelegd, moeften, gelyk in Holland, tusfchen den Graaf, de ftad en den beleedigden, fchoon niet in gelyke maaten verdeeld worden. Na weinig weeken in zyne ftaaten te hebben doorgebracht, bezocht de Koning zynen Oom den Bisfchop van Utrecht in de Hoofdftad van deszelfs gebied. Dien fchranderen Kerkvoogd dacht hy over zyne aanftaande onderneemingen en de befte wyze, op welke zyne veldtochten in te richten, zyne belegeringen voort te zetten, en zyn gezag te verfterken ware, te moeten raadpleegen. Hy verrichtte intusfchén geduurende zyn verblyf aldaar ook de eene en andere regeeringsdaad. Voor 6 jaaren zagen wy hem als Graaf van Holland aan de Premonftratenfer Abdy van Bern een gefchenk van wyn doen. Thans ftelde hem zyjie verhooging in ftaat haar eene weldaad te bewyzen, die weleer buiten zyn vermoogen geweeft was. Bern, fchoon aan het Graaffchap grenzende, lag eigentlyk in het Hertogdom Brabant. Dus kon ook Willem hunne perfoonen en goederen wel, wanneer zyzich in zyn gebied begaven, in zyne befcherming neemen, doch niet de ftichting zelve tegen allen overlaft fteeds verdedigen. De roofzucht deezer tyden en de daaruit geboren onveiligheid, vooral voor afgelegen gebouwen, vorderde evenwel dat weerlooze Monniken niet aah het verlies hun- ner 1248. XXXIV. Hy beveelt de Abdy van Bern in de befcherming des Hertogs van Brabant.  1248. XXXV. DeBisfcaopvan Metz en de Hertog van Lotharingengaan over tot zyne party. 254 Tweede Boek. ner Kerkenfchatten en aan de baldaadigheid van ') den eerften aanvaller bloot gefteid bleeven. Hy fchreef dus aan den nieuwen Hertog van Brabant op den 3 April eenen brief, waarin hy deeze Abdy verklaart „ den Ryke toe te be„ hooren, en met al haare goederen in zyne „ befcherming genomen te zyn; en zynen Neef „ daarop laft geeft en verzoekt, haar tegen al. 5, le geweld te verdedigen en by al haare rech„ ten te handhaaven, die geen, die haar dors„ ten overvallen, naar behooren ftraffende, „ Hier door," dus eindigt hy, „ zoude hem „ de Hertog eene aangenaame gehoorzaamheid „ betoonan (c)." Hy toefde noch te Utrecht, toen Jacob Bisfchop van Metz hem aldaar kwam begroeten. De ftad, naar welke zyn Sticht genoemd wierd * had van zich zelve noch niet kunnen verkrygen aan Keizer Frederik de onderdaanigheid op te zeggen: doch Jacob, meer van den Paus afhankelyk, befloot den Koning, dien deeze erkende, ook voor den zynen aan te neemen, Willem beleende hem in tegenwoordigheid van Otto met de Regalien, beveiligde hem by een' open brief in het bezit der goederen van zyn Sticht, en verklaarde, dat,den Koning alleenlyk uitgezonderd , niemand dan hy over de ftad en het land van Metz iets te gebieden hebbe (b). Doch (O Zie onzen Cod.Dipl, ' (b) Calmet Hifi, de Lorraine. III. 82.  Tweede Boes. 255 Doch niet alleen het hoofd van een Lotharingfch Bisdom, Matthaeus zelve, Hertog van Lotharingen, ging om deezen tyd tot de zyde van Willem over. Caputio was naar deezen Heer gereisd, en bracht het door beloftens en andere beweegredenen zoo ver, dat Matthaeus den 23 April teStraasburg een Verdrag met hem fluit. De inhoud van hetzelve is zoo aanmerkelyk en geeft ons van de wyze, op welke het Hof van Romen de Duitfche Vorften aan zyne belangens wift te fnoeren, eene zoo leerzaame proef, dat wy het voor een gebrek in ons verhaal zouden achten, indien wyde voorwaarden deezer overeenkomft onzen leezeren onthielden. Een fom van 4000 Mark zilvers, die de Hertog ten gefchenke kreeg, en de ontheffing van zyne gelofte om naar het Heilig Land te trekken, hadden hem voornaamentlyk in de trouw aan zynen voorigen Heer aan 't waggelen gebracht. Hy verbond zich nu by plechtigen eede aan den Legaat,.,, dat hy de „ party des Graaven van Holland tegen die van „ Frederik, Koenraad en derzelver begunfti„ gers handhaaven zoude: doch niet tegen zy„ ne eigen Vafallen en den Graaf van Luxemburg zyn* Broeder. Het Kafteel van Kei" zersberg in de Opper - Elfcfc, dat Frederik „ niet lang geleeden gebouwd en verfchanfl: }, had, en den Ryke toebehoorde: doch dat „ waarfchynlyk reeds tot de andere zyde was „ overgegaan , wordt 5 jaar achter één , of „ zoo lang als de Koningen de Legaat het goed- „ von- 1248.  1248. XXXVI. De KoningverpandtDuisburg aan Wnurer vanLim" burg. («) Ibid. p. 33. Schoepfun Alfat iüuftr. II. 590. «5>er hebben aangetroffen , vinden wy er nu ook de Graaven van Gelder en van Kleef, in wier byzyn dit verdrag gcflooten wierd, aanweezend (&). Op O) Tesschenmachbr. Annal. Cliv.p.zaij I. Deel. R  12*8 XXX VII. Hy be krachtigt de rechter van hei GraaffchapBergen XX JC VIII. En be- wyft eene gun ft aan Hu- 258 Tweede Boek. • Op denzelfden dag, op welken Willem tot - die verpanding overging, den 29.April, verklaarde hy by een'open brief, dat hy het Graaffchap Bergen, met al deszelfs toebehooren, by de rechten en gewoontens, die het onder de vroegere Keizeren en Koningen verkreegen bad, zoude handhaaven, en die nog veranderen, nog er den minften inbreuk op doen (a), Zulke Handveften, waarin de vryheden van fteden of geeftelyke geftichten bekrachtigd wierden, dergelyken wy er Willem reeds eenige hebben zien verkenen en noch andere in 't vervolg zullen zien uitdeelen, waren by den aanvang eener regeenng veeltyds gebruikelyk. Men verbeeldde zich dat een Vorft het geen hy zelve had toe. gezegd heiliger zoude naarkomen, dan hy voor de verzekeringen van al zyne Voorgangeren by elkander gevoegd eerbied betoonen zou. Intusfcheu was het er ver van daan, dat zy altoos voor niet gegeeven werden; en de aanhoudende nootdruft, onder weiken de Koning geduurende de eerfte jaaren van zyn beftier gebukt heeft moeten gaan, levert allen grond var, vermoeden op, dat hy zich dezelven duur hebbe laaten betaalen. Eindelyk vergunde by hier ook, op den r Mey,aan eénen zyner Hollandfche Vafallen, Hugo van Rietwyk, dat de oudfte van deszelfs erfgenamen hem na zyn' dood in zyne leenen zou opvolgen, en zo deeze zonder Zoonen na te laaten (0) Ibid. p. 4,  Tweede Boek. 259 laaten fterven mocht, zyne goederen weder van den éénen oudften erfgenaam op den anderen zouden vervallen (fl). _ Doch welke poogingen de Koning ook deed om Keizersweerd te bedwingen, alles was vruchteloos zo lang zyne benden gefplitft, en een gedeelte derzelven voor dit Kafteel, een gedeelte voor Aken gebezigd wierden. Geen van beide plaatfen kon zonder de aanftrenging van al zyne krachten bemeefterd worden. Daar nu Aken voor Willem ver de gewichtigfte was, b -floot men voor de andere fterkte üecbts zoo veel manfchap als tot een beleg volftrekt vereifcht wierd, te laaten, en den op handen zynden zomer tot het belegeren van Aken, 't welk tot nu toe flechts omcingeld geweeft was, te gebruiken (*). Het was een ongemeen gunftige omftandigheid voor dien Voift, dat zyn mededinger Koenraad, door oproer en oneenigheden zyner onderdaanen in Zwaben terug gehouden, verhinderd wierd hem met een leger te komen opzoeken. In deeze beginfelen vanWillems Ryksbeftier, toen zyn aanhang noch gering, zyn gezag niet genoeg geveftigd was, toen hy gebrek aan alles had, zoude het weinig moeite gekoft hebben zyn' (O Zie onzen Cod. Dipl. m Meeft alle Schryvers bepaalen het begin van Akens belegering op den iMey: doch het Chron. Er. ford. by Schannat Vinden. LÜt, Col I. p. 101. op den*6 April, Willem verrcheen 'er eerft eenige dagen na 4eniMey. R 2 1248. go van, Riet- wyk. XXXIX'. Deeigentlykebelegering van Aken begint. Koenraadwordt doorzyne Zwaabfche onderdaanen geflagen.  124S. i i ] i ] 1 260 Tweede B o e é. zyn' wankelenden troon om ver te ftooten ; en een maatig heir zoude hem hebben kunnen dwingen het overige van zyn leven in Holland door te brengen. Doch deeze gelegenheid ééns ontglipt, en de Koning tot krachten gekomen zynde, was er niets dan een langduurige oorlog, vol wisielvailigheden des geluks, vol bloedige gevechten voor Koenraad te voorzien. Te Halle, daar deeze Vorft zich noch bleef ophouden , was er in den aanvang van dit jaar eene Sefte van lieden ontftaan, die de verregaande macht, welke de Paus en de Geeftelyken zich toeeigenden,dorften tegenfpreeken,en om deeze reden met den naam van Ketteren gebrandmerkt wierden. Koenraad vond deeze ftellingen met zyne denkenswyze, met zyne ondervinding en belangens zoo wel te ftrooken , dat hy den belyderen derzelven zyne genegenheid fchonk en zyne Koninklyke befcherming geloofde: doch de Pausgezinde Predikers y verden laarentegen zoozeer tegen die nieuwe begrippen, lat geheel Zwaben byna tegen zynen Hertog apftond. Koenraad, in alleryl een leger verzaneld hebbende, wordt door zyne landsgenoo:en geflagen en genoodzaakt de vlucht naar Jeyeren te neemen («), waar by in het aangaan ran een huwelyk met des Hertogs Dochter trooft egen alle zyne rampen en wederwaardigheden :ocht op te leezen (b). Deeze CO Alb. Stad ad h. 0. Raïnaldus adh. a. cap.ió. (.O Matth. Par. ^.747,  Twééde Boe ?. i6i Deeze verbindtenis met de gevolgen, die uit dezelve te voorzien waren, wierd een nieuwe 1 drangrede voor de Pausfelyke party om de kroo- j ning van Willem te verhaaften, en dus de be. ] legering van Aken met allen moogelyken na. | druk voort te zetten. De geldfommen, die In-1 nocentius in Duitfchland en de Koninkryken, die hetzelve omgeeven , had kunnen by één vergaderen , waren den Koning reeds toegezonden. De Preekheeren en Minderbroederen hadden reeds in de meefte geweften van het Ryk het kruis gepredikt, en den hemel voor een' ieder, die tegen Koenraad ftryden wilde, geopend vertoond; duizenden krygslieden hadden reeds de baniere van dien Vorft verlaaten, en waren, met het heilige teken op den fchouder, voor Aken verfcheenen (a). Dan,noch was er geen volks genoeg by één om deeze machtige ftad te kunnen inneemen. De Bisfchoppen van Freifingen, Pasfau en Regensburg , waarvan de twee eerften nu tot Willems party waren overgegaan, krygen bevel van Innocentius, om ook in hunne Kerkvoogdyen de ingezetenen tegen Koenraad en zynen Vader op te zetten. Aan andere Praelaaten wierd voorgefchreeven de Grooten des Ryks, die den nieuwen Koning niet erkenden, met den Ban te bedreigen. De Bisfchoppen van Regensburg en Meisfen moeften de Boheemfche Edelen, die het kruis van zich weggeworpen hadCO Ibi^ 74-2- R 3 1248. XL. rtiddeen van lenPaus >m die >elegeringierfc /oort te zetten.  2§z Tweede Boek. hadden, en als de honden (dus drukt de Paus zich uit) tot hun eigen uitbraak/el weder waren gekeerd, tot de Kerke doen terug komen, en zo zy voortgingen met Premiflaus, den Kroonprins van Bohemen» tegen zyn' Vader by te Haan, hun te verzekeren, dat het geheele land in den Kerkenban zoude gedaan en geen andere Godsdienftige plechtigheid toegelaaten worden, dan de doop aan eerftgeboren kinderen en de laatlte kerkrechten aan ftervende lieden. Doch fchoon de wapenen van Koning Wences. laus meer dan al dit prediken toebrachten om hem op den troon te herftellen en deezen opftand te dempen, wierden echter de Boheemers hierdoor verhinderd zich buiten hun Vaderland te begeeven. In Beyeren waren de poogingen der Pausgezinde Geeftelyken noch van minder uitwerking. De burgers van Regens burg, verwoed tegen hunnen rJisfchop, om dat hy den bevelen van Innocentius was naargekomen , jaagen hem ter ftad uit; zy begraaven hunne dooden, fchoon van de gemeenfchap der Kerke afgefneeden , gelyk voorheen op de kerkhoven. Zelfs ging men hier tot buitenfpoorigheden over. Het lyk eener Graavin, die den Paus was toegedaan geweeft en buiten de ftad had willen ter aarde befteld worden , wierd uitgegraaven, door de ftraaten gefleept, en buiten de muuren tot fpys van het verflinciend ge- ■ dierte neergeworpen.. Een Priefter, die de party van Romen op nieuws omhehd had, wierd van zyne medeburgeren geflagen, be- fpoo-  Tweede Boek. 263 I fpoogen, mishandeld, en met uitgeftrekte ar- 1 men als een gekruicigde door de ftad geleid. Niemand die het teken des kruices op zyne kleederen droeg, dorft het waagen zich binnen Regensburg te vertoonen (0). Van lieden» zoo vry van by geloof, zoo afkeerig van geeftelyke dwingelandy, zoo verbitterd tegen den Paus en zynen aanhang, zoo getrouw aan hunnen Opperheer , had Willem weinig hulp in het belegeren van Aken te verwachten. Hy dacht dus op een ander middel om zyn heir te vergrooten. Onder de Hollanderen s Zeeuwen en Friefen waren er veelen, die zich tot den oorlog in't Heilige Land, welken de Koning van Frankryk in dit jaar ondernam, hadden laaten optekenen. Indien deezen of ten minften eeni-, gen derzelven, in plaats van dien verren tocht, met eene reize naar Aken hun geweeten bevredigen konden,zouden zy, onverfchillig in welken oorlog tegen de vyanden van het geloof zy dienden, buiten twyffel zich in menigte tot Willem vervoegen, De Koning ftelde dit - aan Innocentius voor, die, hoe zeer hem ook de verovering van PalaeÜina aan het hart ging, evenwel het verzoek van zynen gunfteling niet aeheel wilde afwyzen t althans de Cardinaal Caputio krygt laft de Friefen van hunne gelofte te ontilaan, indien zy Willem de belegerde ftad wilden helpen veroveren (b). Dit middel wierd (a) Raynaldus ad h. a. cap. 7— 12. (ö) Ibid. cap. 13, vergeleeken mei Cap. 28 en 29. R 4 248.  XLI. Dc Koningver pandt Nyrnegen a3n den Graaf van Gel der. 20*4 Tweede Boek. ■ wierd van de grootfte uitwerking bevonden; de * ingezetenen van dat geweft trokken by gant, fthe fcbaaren naar het leger des Konings op, en hoe veel zy tot de overgave van Aken hebben toegedraagen, zal het vervolg van ons verhaal overvloedelyk leeren. Doph de geldmangel was noch fteeds een der gewichtigfte heJetfelen , dje deeze gebeurtenis vertraagden. Nog de fommen, welke de Paus hem had kunnen leveren, nog de inkomften zyner erflanden, nog de koopprys van verfcheiden Gunftbrie/en, die hy had uitgedeeld, waren genoegzaam om eene zoo koftbaare belegering met den vereifchten klem te kunnen voortzetten. Om zich zoo veel moogelyk uit deeze engtens te redden, verpandt hy nu eene vrye Ryksftad van oneindig meer waardy dan Duisburg geweeft was. Het oude JNymegen, reeds in de Romeinfche tyden aanzienlyk; door het verbJyf zoo veeier Duitfche Keizeren, door zoo veele Ryksdagen, aldaar gehouden, vermaard; had zich, behalven by de overrompeling der Noormannen, noch nimmer onder eene andere regeering dan die der Opperhoofden van het Ryk bevonden. Hendnk III. had Graaf Dirk van Kleef in 't mid-' den der elfde eeuw wel beleend met den Burg en den tol van Nymegen, tegen eene jaarlykfche erkentenis van 150 ellen Engelfch laken s van een gloeiend fcharlaken rood; en toen aan deeze voorwaarde niet voldaan wierd, had Keizer Frederik in 1172 dit voorrecht, den Kleef- fchen  Tweede Boek. 165 fchen Vorft ontnomen, wel aan Graaf Otto II. j van Gelder, onder dezelfde bedingingen, op- gedraagen («): maar deeze vergunning gaf geen van beide Graaven eenig ander recht over de ftad dan dat van befchermer en Keizerlyk Stadhouder, Otto III., die Willem van Keizersweerd naar Aken verzeld had, de verlegenheid bemerkende, waarin de Koning zich thans ten opzicht zyner fchatkift bevond, nam zoo gunftig een tydftip waar, om hem 1Ó000 Mark fyn zilvers aan te bieden, indien hy hem Nymegen , als een pand van het Keizerryk wilde laaten bezitten. De voorflag behaagt den Koning, en de Brief, waarby de opdracht van dit leen gefchiedde, wierd den 15 Juny vervaardigd en met het zegel van den Legaat, die er by tegenwoordig was, bekrachtigd. Na de gehoorzaamheid en dienftbewyzingen, welken hem de Graaf van Gelder betoond had, geroemd te hehben, verklaart de Koning „ tot , vergelding zyner trouw hem voor de gel, noemde fom de vefting Nymegen te verpan„ den, met het geheele gebied, het welk er toe behoorde, met de Edelen , Leenmannen, Stedelingen, Dienftbaaren, Vrygelaate\, nen, akkeren, bosfchen, velden, weilanden, \ wateren en visfcheryen. Zoo lang dit geld den Graaf of zynen erfgenaamen doordeKeizeren niet in zyn geheel terug was gegeeven, \ zoude hy de ftad als een leen van het Ryk „ kun- (a) Pontanus Hijl. G«/r. p. 83—113. R s «4*1  1248. XÏ.IL Hy verkoopteen openbaar ge- , bouw te 1 Zierik- i zee en ( doet eene ' fift van ( ien-i dens. a6*6 Tweede Boek;. „ kunnen houden; de inkomften daarvan zou„ de hy intusfchén moogen genieten: doch al„ le onkoften aan gebouwen of veftingwerken „ zouden ook voor zyne rekening zyn; zyne „ oudfte Dochter, indien hy geen Zoonen na„ liet, zoude hem in dit leen kunnen opvol„ gen (a)r Hoe zeer de algemeene belangens van het Ryk door eene zulke vervreemding benadeeld wierden , had Willem echter geen andere middelen om zyne zaak te bevorderen. Zyn leger wiefch nu van dag tot dag aan krygsh'eden aan. Uit Holland en Zeeland, uit Gelderland, uit de Utrechtfche, Luikfche en Keulfche Bisdommen, uit Henegouwen, van alle zyden kwamen er vrywilligers onder de kruisbaniere dienen f>). Doch wy moeten de belegerde ftad, die het noch verfcheiden maanden uithield , voor eenigen tyd verlaaten en Willem op eene reize naar zyne erflanden, die hy intusfchén ondernam, vergezellen. Noch in deeze zelfde maand van Juny vinden wy hem te Zierikzee, waar by de SlagersHal met de erve daarvan en de vertrekken bui. :en dezelve, die er toe behoorden, aan twee" mrgeren verkoopt. Hy verklaart dit by een' >pen brief, begeerende dat het gebouw en ieeze vertrekken binnen de Vryheid der Stad nochten blyven, en belooft de twee burgeren m hunne erfgenaamen in het vreedzaame bezit van O) Mieris I. 249. (è) Pontanus p.i^.  Tweede Boel' aS? van deezen koop te zullen handhaaven. Eindelyk betuigt hy de fom, voor welke het gebouw verkocht was, tot den laatften penning toe ontvangen te hebben f» Het is moeijelyk te gis. fen, of Willem den Slageren eene andere Ha in de plaats van deeze beftemd, dan of hyflecht! begeerd hebbe, dat zy voortaan het vleefch aai hunne huizen verkoopen zouden. Moogelyl moet men zelfs door het woord van Domu een Gildehuis deezer Ambachtsheden en geei Hal verftaan. Wat hier ook van zyn mag, ei middel om aan geld te geraaken, en elke ooger blikkelyke winft, hoe zeer ze ook daarna me dubbele fchade geboet moeft worden,was voc den Koning in zyne tegenwoordige omftandij heden van het uiterfte belang en wierd m< gretigheid door hem aangegreepen. Zyne mil heid omtrent de Geeftelyken verloochende 1 echter ten geenen tyde. De Abdy van Biez, lingen in Zuidbeveland ontving, terwyl hy b zig was zyne behoeftens met het verkoop< van openbaare gebouwen in fteden te vervi len, eene gift van 15 gemeten Tiende ter C pellen in 't Vroonland, van haaren Godsdie ftigen Vorft f». Doch er waren dringender redenen, die n« om deezen tyd bewoogen hadden zich in p« foon naar Zeeland te vervoegen. Behalven a< (a) Zie onzen Cod. Dipl. (20 Vergelyk de Kerkel. Oudh. van Zeel. II. 137- 1248. aan de Abdy ■ Biezel lingen. L f l J r t r r. > :t i- y :n ilan- :m XLIII. ,r_ DeGraa- vin van de Vlaanin- deren dwingt  '1248. den Koning en zyn" Broeder om aan liet Verdrag van Hedenzee te voldoen. ■ 1 < j J l 1 ( l c 1 sö8 Tweede Boe?. aangeboren vyandfchap, die de Vorften van het' Hollandfche en van het Vlaamfche huis elkander fteeds hadden toegedraagen, vond Margaretha m den inborft en in de handelwys van den jongen Koning zoo veel ftof om dien haat te voeden en aan te kweeken, dat het niet misfen konde, of de eerfte gelegenheid, die zich opdeed, om hem haaren toorn te doen gevoelen,zoude niet onbenut heuren handen ontglippen. Jan van Avennes, den Zoon dien zy verfoeide, had hy reeds met de wapenen tegen zyne Moeder willen byftaan; hy had bewerkt, dat Lodewyk by het Verdrag van verdeehng het vruchtbaare Henegouwen aan denzelven had toegeweezen; hy had hem opgeKookt om het land van Waas en de 4 Ambach;en, als niet tot Vlaanderen behoorende, voor s'ch te eisfchen, om dus een' voormuur tegen Jat Graaffchap voor zyne Zeeuwfche bezittingen te bekomen; zyne Zufter Adelheid had hy lem ter Vrouwe gegeeven ; Avennes diende iu m zyn leger (V); en die beide hadden niets lader aan het hart, dan om de ongelukkige xraavm te krenken; haar de landen, die lv eheerfchte, te ontwringen, en haaren gelief, en Zoon Dampierre van alles te berooven Hier kwam noch by, dat er aan het Verdrag COMbnconk Chron. ad h. a. in Matth*i Anal  Tweede Boek. ïo$ sh-ag van Hedenzee door Willem niets minder dan voldaan was. Vier jaaren waren er verftreeken, federt, dat Margaretha de regeering aanvaard had, en de Koning had echter noch niet gedacht, om wegens Zeeland bewefter Schelde den Leens-eed by haar afteleggen. De inkomften deezer eilanden moeften tusfchen de Hollandfche en Vlaamfche Graaven gelykelyk verdeeld worden: maar Willem had zyne fchatkift alleen daarmee zoeken te vullen, en de Graavin had aanzienlyke fommen wegens dezelve op hem te eisfchen. Tweemaal had hy in Gunftbrieven zich reeds den titel van Graaf van Zeeland, waarop hem het minfte recht niet toekwam, durven aanmaatigen; en het was meer dan te vreezen, dat zich de Koning, zo het hem in Duitfchland gelukte, van deeze laftige verbintenisfen ontflaan zou, en veel te trotfch zyn, om op den hoogften troon van Europa gezeten, aan eene machtelooze Graavin, die zelve hem als Leenheer eerbiedigen moeft, wegens eene kleine landftreek hulde te doen. Om dus een' Vorft, van wien zy het ergfte vermoedde, en door wien zy zich reeds zoo zeer beleedigd rekende , op de gevoeligfte wys te kwellen, verkiert zy juift den tyd , waarin hy al het geld en al de manfchap, die hy byéén konde brengen, voor Aken noodig had, om onmiddelyke hulde wegens Zeeland en afbetaaling van de achterftallen, die hy haar fchuldig was, van hem te vorderen. De Koning, wien dit laatfte thans zoo ondoen- lyk 124&  Ï248. 1 O) Kluit in c. d. p. 524. Tweede Boek. lyk was, als hem het eerfte vernederend voor-, kwam, fchynt zjch op het on vangen deezer ty-ding terftond naar zyn Graaffchap vervoegd! te hebben, om met zyn' Broeder Floris te be- ■ raamen, op welke wyze het dreigende onweer1 het befte te vermyden ware, en, indien dit onmoogelyk bevonden wierd, order op de verdediging des lands en het voeren van deezen kryg te ftellen. Margaretha blyft onverzettelyk op haaren eifch, en een fchandelyke vrede, dien zy Floris dwong met haar en met Willem van Dampierre aan te gaan, bewyft ten overvloede, Ihoon nog de Vlaamfche nog de Hollandfche "hronieken er iets van verhaalen, dat zy de vapenen tegen den Graaf van Holland moet >pgevat en overwinnend gevoerd hebben. In lit Verdrag, 't welk reeds den 7 July getekend rierd f», belooft de Stadhouder „ de rech, ten der Graaven van Vlaanderen volkomen , te zullen erkennen , en de Zeeuwfche Leenmannen die insgelyks te zullen doen erkennen , 't geen zy allen met eede bekrachtigen zouden. Ook zoude hy bewerken, dat de Koung zyn Broeder dezelve insgelyks erkende en beveftigde. Hy zoude 4 gyzelaaren aan Margaretha toezenden, die zy, tot dat alles naar was gekomen, in haare bewaaring houden zou. Floris zelve en eenige Edelen zouden de genade en vergiffenis der Graavin „ in  Tweede Boek. 171 „ in perfoon komen verzoeken en zich in haa„ re macht ftellen, waar zy wilde: doch zoo „ dra de Hertog van Brabant om zyne vrylaa„ ting vroeg, zou het toegeflaan worden; en „ indien de Hertog het binnen de 8 dagen al ,, niet geliefde te doen, zou Floris evenwel op „ vrye voeten moeten gefteid worden. Nog „ hy, nog de Zeeuwfche Leenmannen zouden „ den Koning moogen helpen, zo hy zich tegen-eenige deezer dingen, en inzonderheid „ tegen de hulde, aan de Graavin te bewyzen , „ verzetten wilde. Binnen twee jaaren zou „ Floris al de achterftallen, die hy der Graa„ vin wegens Zeeland fchuldig was, en die hy, „ zyn Broeder of iemand anders ontvangen „ had, terug geeven ; die niet ontvangen „ waren, volgens het gebruik, in vredens„ tyd vaflgefteld, doen inzamelen (V), en in„ tusfchen gyzelaaren geeven, die by de Graa„ vin zoude blyven, tot hy wegens die fom „ een' genoegfaamen borgtocht gefield had. „ De Stadhouder zou by eede en door open „ brieven verklaaren , dat zo hem Zeeland „ ooit te beurt viel, hy Margaretha wegen dat ,, geweft hulde zou doen. Pieter van Soub„ burg, jEgidius van Koudekerk en al de geen, „ die uit getrouwheid voor hunne Vlaamfche „ Leenvrouw met hun uit Zeeland geweeken „ en («) Men kan hier uit befluiten, dat er van de Vlaamfche zyde geen Ontvangers in Zeeland gehouden wierden. 1248.  1248. j 3 5 3 5 5 y. y. s: jj 93 31 i de d£ O w de ge de H< 274 Tweede Boek. j, en wier goederen verbeurt verklaard waren*, „ zoude hy in hunne bezittingen hertteken 3> en hen van alle misdaad vry fpreeken. Na: „ eene beflisfing der Graavin zou hy hun ook » alle fchade vergoeden, die zy onrechtvaar>, dig geleeden hadden: doch wegens het her„ ftellen der fchade, welke hun door de Wet f, was aangedaan, zoude hy beruften in den i, raad, door de Graavin hem daaromtrent te , geeven. Alle gevangenen zou hy met al , hunne goederen vrylaaten. De Koning, Flo, ris en de Zeeuwfche Edelen zouden binnen , het jaar Innocentius bidden, om de overeen, komften wegens de erkentenis van het recht , der Graaven van Vlaanderen op Zeeland te , bekrachtigen, en, zo er één van allen tegen aanging, hun land in den Kerkenban te doen en hunne perfoonen van de Gemeente aftefnyden, tot dat zy vergoeding gedaan hadden. Eindelyk zoude Floris en de Edelen bewerken, dat de Koning aan de Graavin wegens de hulde genoegen gaf," Hoe zeer een zoo vernederend Verbond ook yt en hartzeer in Willem verwekken mocht; omftandigheden, waarin hy verkeerde, vorrden evenwel, dat hy dit thans verkropter m in de belegering van Aken niet geftoord te arden, zoude hy al wat men van hem verg-, beloofd hebben. Floris , getrouw aan dit deelte van zyn gegeeven woord, brengt inrdaad te wege, dat Willem het Verdrag van idenzee reeds op den 3 Auguftus bekrachtigt,  Tweede Boek. 273 tigt, en belooft hetzelve te zullen onderhouden, „ behalven dat Margaretha (gelyk Graaf „ Ferdinand het aan Floris IV. had toegeftaan) „ dé gyzelaaren van den vrede, welke hy we„ gens Zeeland in bewaaring had , op zyne „ open brieven hem terug zoude geeven, in„ dien hyze begeerde, of dat de gyzelaars zel„ ven borgen zouden ftellen of by haar bly„ ven («)." Zoo dra was deeze bekrachtiging niet te Brugge ontvangen, of de zaak der achterftallen wierd nu tusfchen de Graavin en Floris , die zich in deeze ftad noch ophield, afgedaan. De Stadhouder erkent, den n Augustus, „ aan Margaretha 7200 Vlaamfche Pon„ den fchuldig te zyn; naamentlyk 6000 voor „ de achterftallen wegens Zeeland en 1200 voor ., de fchade^ergoeding van Petrus van Soub„ burg en iEgidius van Koudekerke, en der* „ zeiver vrienden. Zo er na goede berekening bevonden wierd, dat de achterfi*allen meer„ der of minder dan die 6600 Ponden bedroe- ,> gen, (a) Mieris ts 250. De Ridder Wolfard van Maalflede en Gerard zyn Zoon, twee Zeeuwfche Edelen, die de party des Konings in daezen oorlog fchynen getrokken te hebben, kreegen toen de leengoederen, die Margaretha verbeurd verklaard had, van haar te rug-, waar voor zy haar den 21 Aug. hulde doen en belooven de rechten der Graaven van Vlaanderen op Zeeland altoos te zullen verdedigen, byzonders het verdrag van Hedenzee, en de bekrachtiging daarvan door Willem gedaan, op verbeurte hunner goederen in Vlaanderen. Kcuit in C. D. p- 541- I. Deel. S 1248*  274 Tweede Boek. 1248. „ gen, zoude hy en zyne borgen ( één van „ welken de Ridder Johan van Gend geweeft „ is) ook zoo veel meer of minder betaalen; „ wegens de 1200 Ponden moeft hy zich vol„ gens het Verdrag van den 7 July onderwer„ pen aan het onderzoek en den raad der 3, Graavin. Zo de voornoemde fom op den „ bepaalden tyd niet afgedaan wierd, zoude hy ,, bovendien noch alle fchade en onkoften op „ het woord deezer Vrouwe moeten vergoe„ den." Hierop doet Floris een' eed en verbindt er zyn' perfoon en alle zyne en zynes Broeders goederen voor. Eenige weeken daarna beveiligde de Koning ook deeze verklaaring van den Stadhouder. Doch aan 't voornaamfte, 't welk de Graavin begeerde, was nog door deeze nog door de voorige bekrachtiging der geflooten overeenkomften voldaan. Tusfchen het erkennen van de hulde fchuldig te zyn en tusfchen het doen derzelve was een aanmerkelyk onderfcheid. Margaretha hield nu niet op, om op dit laatfte aan te dringen. Willem weet geen anderen •aad dan om den Cardinaal Caputio in de armen te neemen. Aan deezen gelukt het de ongeduldige Graavin ter neer te zetten. Hy vertoont haar het gevaar, waarin de Kerk zoude geraaken, indien de Koning thans in zyne groote oogmerken verhinderd wierd ; hy fchildert dien Vorft als zeer geneegen af, om haar in deeze zaak te vergenoegen; een uitftel van etnigen tyd verminderde immers haar recht niet  Tweede Boek. 27J niet om de hulde, wanneer het haar goeddacht, te eisfchen; de Koning had het zelve reeds erkend , en zoude het, indien zy het begeerde , by herhaaling erkennen. Zy laat Zich eindelyk overhaalen, mits de Graaf van . Holland verklaarde , dat dit uitftel nog haar recht nog dat haarer erfgenaamen verkortte; dat zyne opvolgers het Verdrag van Hedenzee zouden verplicht zyn te onderhouden ; en dat de Graavin, op welken tyd zy het verkoos, het doen der hulde hem op zou kunnen leggen. Willem, verheugd van zich uit dien onaangenaamen twift op eene zoo gemakkelyke wys te moogen uitredden, ftemt hierin gaarne toe, en geeft in September de verklaaring, die van hem gevergd wierd («). Dus eindigden, doch Hechts voor een' korten tyd, de eerfte oneenigheden tusfchen den jongen Koning en de Vlaamfche Graavin. Wy zullen deeze vlam , die flechts een weinig overdekt was, welhaaft met nieuwe woede uit de asfche zien doorbreeken. Terwyl zich Willem in zyne erflanden door eene gevaarlyke vyandin de wet moeft laaten voorfchry ven, ging hy voort met al de gedeeltens der Koninklyke macht in Duitfchland te oeffenen. Voor Aken gelegerd, willigt hy in eene bede van de Ciftercienfer Nonnen der Abdy («) Zie dit en de voorige ftukken by Kluit m C. D. op de genoemde dagen. S 2 XLIV. De Koning beveiligtde bezittingender Abdy Rofenthal,  276 Tweede Boek. 1248. XLV. Hy beleentden BisfchopvanConftantzfchoon afweez end met de Regah'en O) Zie onzen Cod. DipL Abdy Rofenthal by Mechelen en bekrachtigt haare tot hiertoe rechtvaardig verkreegen bezittingen in het Ryk. In den Gunftbrief, welken hy op den 18 Auguftus hiervan verleende, begon hy, fchoon de kroon zyn eigendom noch niet géworden was, den titel van Roomfch Koning aan te neemen («). Hy bediende zich evenwel tusfchen beiden noch meer dan ééns van de oude benoeming: verkooren Koning. Het vertrouwen op de macht zyner vrienden, die hem haaft de Duitfche Kroon bezorgen zouden, het brandend verlangen om met dezelve vercierd te zyn, en de ouderdom van twintig jaaren kunnen deeze kleine ydelheid in Willem ligtelyk verontfchuldigen. Een nieuwverkooren Bisfchop vermocht,ge. lyk boven gezegd is, volgens de wetten in Duitfchland vaftgefteld, geen waereldlyke regeeringsdaad te verrichten, eer hem de Keizer met de Regalien beleend had. Het uitflel deezer plechtigheid moeft onvermydelyk eene gantfche reeks van ongelegenheden achter zich fleepen. In dit geval zou echter het Bisdom Conftantz om deezen tyd geraakt zyn. Het Hertogdom Zwaben, waar Koenraad noch een' grooten aanhang had overgehouden, fneed de gemeenfchap tusfchen de Hoofdftad van dat Sticht, tegen welke de wateren der Bodenzee aanfpoelen , en tusfchen Willem af; en zoo on-  Tweede Boek.' 277 tonmoogelyk het voor deezen was zich voor als noch daarheen te begeeven, zoo moeielyk en gevaarlyk was het voor den Kerkvoogd, dien de myter aldaar niet lang geleeden was toegeweezen, eene reize naar 's Konings leger te ondemeemen. Om de zwaarigheden, die hier uit geboren konden worden , weg te neemen, fchreef Willem , na het gevoelen van zynen Raad hierover te hebben ingenomen,den3September aan het Capittel en de Vafallen van het Bisdom Conftantz, dat hy het beftier der Regalien en van alles, 't geen de Bisfchop van hem en het Ryk ontvangen moeft, denzelven volkomen toeftond, en dat zy hem in de Gerichtsoeffening en de verantwoording der inkomften erkennen moeften , tot dat hy hem in Zwaben zelfs met het waereldlyk gebied van zyn Sticht zoude komen beleenen (a). Het is reeds zeldzaam genoeg, dat de Koning, die het in 't benedenfte gedeelte van Duitfchland noch op verre na niet meefter was, zyne macht reeds in geweften van het Ryk poogde te oeffenen, tot welke zyn vyand hem den toegang kon weigeren. Maar onze verwondering wordt noch veel fterker opgewekt, wanneer wy hem om deezen tyd zich over het afgelegen Italien eenig bewind zien aanmaatigen. Hy fchreef evenwel uit ditzelfde leger voor Aken aan den Stedevoogd, den Raad en het Volk van Milaan, „ dat het beftier der Goddelyke „ VoorCo) Mieris I. 245. S 3 1248. XLVI. En fielt eenen Stadhouderaan over deLombardie.  £248. è?8 Twééde Boek. „ Voorzienigheid hem tot haaren dienft en dien „ der algemeene Kerke had opgeroepen; dat „ zyne fchouderen wel tot het torfchen van een' zulken laft te ligt waren, doch dat hy 3, evenwel op de gunft van Hem vertrouwen3, de, die zyne jonkheid had aangezien, met aanhoudende zorg en bekommernis al de 3) krachten zyner ziel te koften leide, om de 5, eer zynes Veriosfers , de befcherming van 5> deszelfs Kerk, en het heil zyner getrouwe „ onderdaanen te bevorderen. De Milanee„ fers , die boven andere Vafallen des Ryks „ zyne geneegenheid verdiend hadden, wenfchs, te hy in den fchoot zyner Koninklyke regee- ring te bewaaren en te koefleren; en om de „ woede van hunne onderdrukkeren te beteu3, gelen, en den uitgeftaanen arbeid der bur„ geren door milde uitdeelingen te vergelden, s, had hy voorgenomen zyne baniere in triumph „ naar Italien heen te voeren. Terwyl de be5, legering van Aken evenwel zyne komft noch „ vertraagde, had hy beflooten zynen Cance„ lier den Bisfchop van Spiers tot hen overte„ zenden. Dan , daar hy voor als noch ook „ de dienften van deezen niet kon ontbeeren, „ had hy den Graaf van Romagnola, R. van „ Suppino, tot zynen Stadhouder in de Lom. 5, bardie aangefteld: een' man, op wiens be. proefde trouw hy zich verlaaten konde, en „ wiens oprechtheid zich door niets aan het ?, wankelen liet brengen. Zyn Cancelier zou. j, de zich evenwel zoo ras moogelyk derwaarts heen  Tweede Boek. 279 heen begeeven, en deezen beval hy hen in * alles, wat tot het Keizerlyk beftier behoor, de , als hem zeiven te gehoorzaamen ; ge\ lyk hy reeds nu de wetten , voorfchriften 11 en richterlyke uitfpraaken bekrachtigde, die „ door dien Staatsdienaar gegeeven zouden wor„ den. Dus zouden zy hunnen Koning m éénen }, zyner geliefdfte leden eerbiedigen, en hy, '„ wanneer de hinderpaalen, die zynen tocht naar Italien tot nu toe vertraagd hadden, uit „ den weg geruimd en zyne vyanden onderworpen waren , een' ieder naar zyne ver„ dienften, met weldaaden en eerbewyzingen „ beloonen («>" Men zoude Willem of de Raadslieden, die hem deezen brief hetenfchryven, inderdaad van zoo weinig doorzicht als van belagchelyke verwatenheid moeten befchuldigen, indien dit opftel hunne echte verbeeldingen bevattede, en niet voornaamentlyk tot oogmerk had de Milaneefers hooge gedachten van zyn vermoogen in te boezemen en in de Guelphifche of Pausgezinde gevoelens te fterken. Althans het overige van Willems levensloop heeft geleerd, dat er om Italien als Opperheer te bezoeken, voor een' Graaf van Holland vry wat meer vereifcht wierd dan het inneemen van Aken. Terwyl de Koning zich met de belegering deezer ftad noch bezig hield, zorgden zyne vrienden ook buiten af voor de bevordering zyner <-a) Hahnii ColkUio monumentorum. I. 255- S 4 124^ XLVII. Zyne vrienden  1248. zoeken zyne zaak te bevorderen. 280 Tweede Boek. ner zaaken. Niet meer dan 8000 fchreden boven Coblentz lag een flot, 't welk door zekeren Zornon, een uitvaagfel van het menfchdom, voor Koenraad bewaard wierd. De Aartsbisfchop van Trier bracht een gedeelte van den zomer door met hetzelve door den honger tot de overgaave te noodzaaken. De Hertog van Beyeren fchoot wel toe om den opgeflooten Bevelhebber te ontzetten : doch de Keulfche Kerkvoogd wift tydig genoeg eenig Krygsvolk by de Trierfche benden te voegen ; en eer de hulp, die haar beftemd was , de veiling genaaken konde, moeft zy voor deeze overmacht bukken. De 2 A^irtsbisfchoppen flooten den 38 Sepcember, in het leger voor dat Slot, een Verdrag met den Hertog ; en Zornon wierd voor altoos van zyn bewind ontzet (a). De Aartsbisfchop van Keulen was echter eenigen tyd te vooren met éénen zyner eigen nabuuren minder gelukkig geweeft. Gerard van Sinzeke, Burggraaf van Landskroon in het Graaffchap Mark, had hem beoorloogd, en in dien kryg het hartzeer moeten gevoelen van in de banden zynes vyands te geraaken, Deeze, ïn aangelegenheden van meer gewicht verwikkeld , verlangde welhaaft het eerft zynen gevangenen op vrye voeten te kunnen ftellen, en trof in 't midden van Juny eene overeenkomffc met Gerard, by welke hy geen kans zag voor- dee- (O Calmet Hijl. do Lorr. III. 33. Broweri Am* ?V«v. T. II. ad h. a.  Tweede Boek. 28r deeliger voorwaarden te bedingen, dan „ dat de : „ Burggraaf zyn Vaial zou zyn, doch aan Fre„ derik en Koenraad, die hy voor zyne wettige „ Heeren hield, g"tr. uw zou blyven en hun „ voorby de Moefel dienen, wanneer zy er zich „ aan de fpitfe hunnes legers in perfoon vertoon„ den. Zo hy hen tegen den Aarsbisfchop hielp „ kryg voeren, zou de vrede geen ftand gry„ pen, en even min, zo deeze den Koning, „ dien hy erkende, tegen Gerard wilde byftaan. „ En in geval,dat Willem het flotLandskroon „ zelve beflooten bad aan te vallen, moeft de „ Kerkvoogd het drie weeken te vooren aan „ zynen Leenman berichten («)." Gantfch andere middelen gebruikte de Aartsbisfchop van Mayntz om zynen vriend tot nut te verftrekken. Hy beklom op den 23 Augustus deezes jaars te Wirtzburg in perfoon de Cancel en predikte het Kruis tegen Keizer Frederik. Om hem gehaat te maaken, verhaalde hy hierdaaden van dien Monarch, die, indien ze al niet mochten verzonnen zyn, tot het onderwerp eener kerkelyke redevoering echter het allerminft gefchikt waren. In de Lombardie had, naar zyn voorgeeven, de Keizer een vroomen Geeftelyken aan den ftaart eencs paards laaten binden op eene wyze, die den ongelukkigen lyder aan de walchelykfte gewaarwordingen bloot (lelde, Hy liet hem vervolgens ophangen. Eenige Minorieten, met mede6 dooien O) Gudenus Cod.dipl, IJ. 044. 6 5 248.  1248 XLViir Verhaal van de belegering en overgave van Aken. 284 Tweede Boek. doogen aangedaan, begroeven den man: doch ■ deeze had de verbitterde Frederik, om hunne ftoutheid te ftraffen, Jeevend onder de aarde Jaaten delven (V). Zoo beyverden zich Leer. aaren om deezen tyd, om eene gemeente van Chriftenen te ftichten, of liever zoo onteerde de aanzienlykfte Geeftelyke van het Ryk de achtbaare plaats van waar hy fprak en zyn eigen heilig Charaóter. Intusfchén was het leger voor Aken tot het getal van 200,000 krygslieden aangewasfchen, die allen, gelyk hun Veldheer zelve, het teken des kruices droegen (b). De Duitfche Vorften, welke zich aan de Pausfelyke zyde gevoegd hadden, beiden geeftelyke en waereldlyke, rekenden het zich eene eer in perfoon deeze onderneeming by te woonen, en onder den Koning, dien zy zich gegeeven hadden, te dienen. De Aartsbisfchop van Keulen was er een aanmerkelyk gedeelte van den zomer tegenwoordig geweeft. De Bisfchop van Luik was met den Abt van St. Laurents, met het gantfche Domkapittel van de Hoofftad zynes Stichts, die, zoo lang de Kruistocht duurde, voor (O Chron. Erford. in Schannat Vinders-,. Litt Coll I p. tor. (ZO Hocsemius p. 276. Mantelii Hijl. Loff. p m Deeze laatfie SchriMeller verhaalt, dat Willem zich" te Franckfort in eene aanzienlyke vergadering van Vorften met het kruis hebbe laaten bemerken; waar aan ik echter reden heb zeer te twyffelen.  Tweede Boek. 283 I voor aanweezend in 't Choor gehouden wierI den, en met talryke benden zynen vriend te : j hulp gekomen. Hy voorzag zelfs het leger uit | zyn gebied met allerlei levensmiddelen en voor| raad, en toonde dat de ondankbaarheid tot de ] rei zyner ondeugden niet behoorde f». HerI tog Hendrik van Brabanc (T), Graaf DLk van I Kleef (O» de Graaf van Gelder en Jan van 1 Avennes, welke twee laatften wy reeds voor j de ftad hebben aangetroffen, hadden insgelyks ] niet weinig toegebracht om de belegering wel 1 te doen gelukken. Uit Brabant, uit het Graaffchap Loon, uit alle omliggende geweften, en vooral uit 'sKonings erflanden , had zich de ï Adel in menigte hierheen begeeven. Het gantfche benedenfte gedeelte van Duitfchland was in de wapenen. Men had de burgeren reeds dikwyls door bodens zoeken te beweegen, om, eer men tot uiterftens overging, goedwillig de poorten voor een' vyand te openen , voor wiens macht zy toch eindelyk zouden moeten bukken ; men had hun den Keizer als afgefneeden van de Kerkgemeente , Willem als wettig verkoozen, hen zeiven als zich in reddelooze ellende ftortende afgefchilderd : doch niets was in ftaat geweeft om op hunne gemoederen indruk te maaken, en alle poogingen om hen van hun rechtmaatig Opperhoofd los te rukken , (0) SCHMröT III. 236. Manteuus ibid. 194( b ) Butkens L 252. (O TEiSCHF.NI/.ACJIER 222. [2 48.  1248. 't ] I i 1 t 7 X X e 284 Tweede Boek, ken , diende veel eer om voedfel aan hunne trouw te geeven. De Keizer en Koning Koenraad fchreeven brief op brief aan de benauwde ftedelingen , waarin een fpoedig ontzet be loofd, nieuwe fpoorflagen aan hunne ftandvaftigheid gegeeven, en alles op één geftapeld wierd, wat in ftaat was hen in de rampen, die zy verduuren moeften, te trooftenr Zy verfchanften dan hunne ftad zoo yverig zy konden: daar de ringmuur noch niet voltooid was, holden zyeene diepe gracht uit, en plantten ftaketfelen voor dezelve. Van tyd tot tyd deeden zy felle uitvallen, in welken ftroomen bloeds vergooten wierden, en waarin het hun fomwylen gelukte zich op nieuws van eenigen mondkoft meefter te maaken.Ten Noorden van Aken ftrekt zich eéri vlakte uit, die naar maate zy zich van de muuren verwydert, allengskens sachtjens naar boven ryft. De burgers hadden lang verhinderd, dat de vyanden een' poft, van welken het behoud der ftad vooreen groot gedeelte afhing, niet bemachtigden. Doch toen :r op Willems begeerte noch ééns een uitgeeeze bende Friefen tegen den herfft in het le;er gekomen was, begonnen deeze hun werk net op denzelven neer te daalen. Driemaal bra:en de ftedelingen ter poorte uit, om hen af e keeren: doch hoe geweldig hun aanval ook yn mocht en hoe veelen hun zwaard er nederelde , de onverzettelyke Friefen weeken geen oet breed terug, en het veld wierd ingenomen n verfchanft. Ook een andere fterkte, in 't gezicht  Tweede Boek» 285 gezicht van ééne der poorten gelegen, die niemand te vooren had durven aantaften, wierd door hen gelukkig bemeefterd. Nu was de ftad zoo dicht van alle zyden ingeflooten, dat niemand nog in, nog uitgelaaten kon worden, en 1 alle toevoer volkomen belet was. Welhaaft 1 begon er zich een algemeen gebrek in Aken I te openbaaren en de honger zyne verwoeftingen aan te richten. Het bedorven en verfchimmeld brood , het verrotte vleefch wierd reeds I met graagte gegeeten. Een naare bleekte lag over het gelaat der vrouwen verfpreid; de kinderen hingen om 's moeders hals en fmeekten te vergeefsch om voedfel. De kleederen der ingezetenen waren gefcheurd; de wapenen zelfs door de langduurige behandeling gebroken en ] vernield. De belegering wierd intusfchén nacht en dag zonder een oogenblik verademing voortgezet. Het heir des Konings was zoo talryk, I dat terwyl de ééne helft der Krygslieden fliep, de andere aan het werk konde gehouden worden; en er derhalven fteeds tegen een verzwakt , afgemat en wanhoopend volk verfche en moedige bendens konden aangevoerd worden. Alle gereedfchappen, waarvan men toen gewoon was zich in belegeringen te bedienen, wierden hier gebezigd om de muuren en torens, die Aken omcingelden, om ver te bonsfen. Zoo dra zich iemand der ftedelingen zonder genoegzaame bedekking op een' afftand vertoonde , wierd hy met pylen doorfchooten of door ander wapentuig aan ftukken geflaagen. Maar nog de [248.  1248. 285 Tweede Boek. de ftorm van buiten, nog het hand over hand • toeneemende gebrek van binnen was in ftaat de getrouwe burgeren aan 't wankelen te brengen; en de belegering zou moogelyk tot in het volgende jaar hebben moeten uitgerekt worden , indien niet eenigen uit diezelfde landaart, die door het overrompelen der vlakte zoo veel tot het benauwen der ftad hadden toegebracht, nu op eene lift waren gevallen , die van de grootfte uitwerking bevonden wierd. Aken, in een dal gelegen, ontvangt van de bergen , die het omgeeven, zyne zoete en zwavelachtige wateren by gantfche ftroomen; daar de ftad het laagfte is, vinden dezelven hunnen natuurlyken afloop. De Friefen, dit waargenoomen hebbende , en in hun Vaderland aan dyk - en waterwerken gewoon, doen aan Willem den voorflag om door het leggen van een* zwaaren dam van 40 voeten hoog dien afloop te ftremmen. 't Gefchiedt. Het water, door den herfftregen van zeiven reeds opgezwollen, ziet nergens uitkomft, verfpreidt zich door de ftad, dringt in de huizen, wafcht aan tot eene geduchte hoog. te. De opfcheppende raderen, de pompen en emmers, door de inwoonderen vervaardigd om het elders heen te leiden, zyn niet genoegzaam. Reeds moet een ieder zich in zyne boven-vertrekken behelpen; geen toegang tot elkander dan in fchuiten; van rondsom het akeligfte vooruitzicht. Door zulk een' jammer getroffen, aan de hoop van ontzet vertwyffelende, tot geen verdediging meer bekwaam, van  Tweede Boek* 287 van alle zyden fel belegerd, met noch verwoeder ftormen door de Friefen, die den dood 1 eenes Vaandrigs te wreeken hadden, bedreigd, uitgeteerd van honger, en een winter op handen , zien zich de burgers ten laatften tot de overgaave genoodzaakt. Zy wordt door Gezandten den Koning aaflgebooden, en door deezen op zoo billyke voorwaarden als hun moed en hunne getrouwheid verdiende, ontvangen. Eenige vergoeding van Willems fchade en onkoften geduurende de belegering fchynt het hardile geweeft te zyn, dat men van deeze zyde hun afvergde O). De burgers in 't tegendeel bedongen zich de bekrachtiging hunner voorrechten. Van 12 der aanzienlykfte ftedelingen verzeld,verfchynt hierop de Bailluw van Aken, den 16 Oétober,in 't leger. Hier zweeren zy den Paus en Koning Willem gehoorzaamheid toe. De Koning ingelyks beveiligde hun met een' eed en op zyn Vorftelyk woord, dat hy de Capitulatie, indien zy in hunne onderwerping volhardden , getrouw zoude naarkomen, en hen by alle hunne Vryheden en rechten zou handhaaven. Terftond worden nu de poorten geopend ; de dam overgeworpen zynde , ontlaft het water zich door zyn voorig bed; en Willem haaft zich om aan zyne fterke begeerte van binnen Aken te zyn te voldoen. Hy vond de ftad verarmd en half vernield; de inwoon- (*) Beninga Hïft.vm Ooftfrksl. p,y$, 1248.  124.8. XL1X. De Koning bekrachtigt de voorrechtenvan die ftad. CO Het verhaal der belegering van Aken is ontleend uit Matth. Par p.yïo. Ubbo Emmius Rer. Fris. p. 148. Hocsemius p. 276. Beka p. 78. Jo. a Leydis p. 199. Menconis Chron. p. 213: en MEreR AachenfcheGeJchiche f. 281. De Schryvêr van het Chron. Erford. p, 101.verhaalt, dat Aken in een' fcheepsftryd ingenomen zy. Misfchien heeft men wel zekere ftormtuigen op vlooten geplaatft, en dezelve op de opgezwollen wateren doen dryven. 288 Tweede Boek* inwoonderen vermagerd en meer naar fchimmen dan naar menfchen gelykende. Verfcheiden derzelven, gelyk ook eenige huurlingen, te vooren ter verdediging ingelaaten,'t zy ze weigerden Willem voor Koning te erkennen, 't zy ze aan zyn gegeeven woorden niet veel geloof Boegen, ontvlooden door heimelyke uitgangen naar buiten Ca). Twee dagen waren noch niet verftreeken , of Willem toonde reeds, hoe weinig hy zulk een mistrouwen verdiende. 'Hy vervulde toen zyne belofte by de overgave gedaan en verleende aan Aken een' uitmuntenden Giftbrief. Aan het hoofd van dit merkwaardig ftuk verklaart hy, dat daar de Roomfch Koningen „ allereerft te Aken worden ingewyd en ge„ kroond, en die ftad na Romen alle gewes„ ten en fteden in eer en waardigheid over„ treffe: het ook rechtmaatig zy, dat hy op ,, het voorbeeld van Keizer Karei en van zy„ ne andere Voorgangeren, aan deeze plaats „ en derzelver inwoonderen zyne gunft en be- „ fcher-  Tweede Boek. 2S9 j, fcherming toezeide, en haar met Voorrech„ ten, en met het bekrachtigen haarer Vry- • ,, heden en goede gewoontens als met een' 3, muur en met torens omgaf. Hy beveiligt daar* „ na, op het verzoek, zoo 't heet, zyner ge- trouwe burgeren van Aken , alle rechten, 3, die Karei de Groote hun boven anderen gea, fchonken had, en die zy ook van Frederiks „ Grootvader en Vader, van Hendrik VI* en 3, van Keizer Frederik zeiven vóór zyne afzet* „ ting verkreegen hadden. Alle geeftelyke en „ waereldlyke inboorlingen van Aken, alle in„ woonders en de vreemdelingen die er zich „ kwamen veftigen, zouden derhalven van den 3, flaaffchen ftaat volkomen vry zyn. Zy, die „ van ouder tot ouder tot deezen zetel des Ryks behoord hadden, fchoon zy zich elders moch„ ten ophouden, zouden door niemand van 3, dit Voorrecht beroofd kunnen worden* „ Geen van allen zou ooit door een' Kei„ zer of Koning aan edele of onedele per„ foonenteleen kunnen worden uitgegeeven, 3, en ieder zou door het gantfche Ryk, zonder „ eenigen tol of belafting te moeten betaa* „ len, onverhinderd kunnen handeldryven. „ Geen Keizerlyk Rechter zoude hun binnen „ Aken taille of bede, van wat natuur ook, „ kunnen opleggen, nog hen dwingen , om iets meer aan het Opperhoofd des Ryks te „ geeven dan zy zeiven goedvonden. Ook „ zou geen Rechter den bakkeren en brouwe„ ren zekere verderffelyke belafting kunnen I. Deel. T af- 12481 II -! -*  1248. 20o T ,w e è d e Boek. „ afvergen. De zwaarfte Heerendienft, dien „ men 'van de burgeren mocht eisfchen, ge„ doogde echter , dat zy op den zelfden dag, „ wanneer zy des morgens by helder licht wa,, ren uitgegaan , des avonds terwyl de Zon noch fcheen, tot de hunnen konden weer„ gekeert zyn. Eindelyk mocht hun buiten „ een Vonnis van Schepenen geen ftraf wor,, den aangedaan." Aanzienlyk was het getal en de rang der getuigen, wier tegenwoordigheid deezen gezegelden Brief hielp bekrachtigen : De twee Cardinaal-Legaaten, Caputio, die uit eene tent, op den St. Salvatorsberg gefpannen, het gantfche fchouwfpel der belegering genooten had (a), en de Bisfchop van Sta. Sabina, welke uit Noorwegen was terug gekomen (Z>); De Aartsbisfchop van Keulen; de Bisfchop van Luik; de Abten van Munfter, Pruim en St. Cornelis-Munfter; Otto, Prooft van Aken, Opperprooft te Keulen; Garfilius Deken van Aken; Wouter Hertog van Limburg en zyn Broeder Adolph Graaf van Bergen ; Otto Graaf van Gelder; Willem Graaf van Julich , die teffens met Aken zich weder met den Koning verzoend had, en Wouter zyn Broeder; Dirk Graaf van Tecklenburg, Graaf van Cefteley; Gerard Graaf van Nuenaren; Gerard van Wasfenberg; Gerard van Randenrode; Arnoud van Dieft; Willem van Grim- 00 ME7ER /. c. Hocsemius. I. c.  Tweede Boek. 291 Grimberg en verfcheiden anderen van den geestelyken en vvaereldlyken ftaat f» Of Willem de twee volle weeken, die tus- ] fchen het verleenen van deezen Gunftbrief en : zyne Krooning verliepen, beftendig in Aken J hebbe doorgebracht, dan of hy, zich fomwylen , Hechts daar vertoonende, het grootfte gedeel-j te van dien tyd in het leger gebleeven zy, tot, dat hy, gelyk fommige Schryvers voorgeeven, f op den 30 of 31 Oftober binnen de ftad eene, ftaatelyke intree deed , is met geen zekerheid ■ te bepaalen. Hy gaf althans op den laatftge-; noemden dag aan zyne geliefde Tante Richardis uit Aken zelfs de vergunning, die zy van hem begeerd had, om het landgoed Splintershoven in te losfen voor denzelfden prys,waarvoor het door de Graaven van Holland verpand was, en het daarna in eigendom te bezitten 0> De intreede binnen Aken,zy mooge dan nu, of veertien dagen gele eden gefchied 6 zyn, fa) Door de vriendelykheid van den Hr. MeyerIs my deeze Brief uitliet oorfpronkelyke medegedee d De dagtekening XV Kal. OSlobr. moet buiten allen twyffelXV Kal. Mv. zyn : terwyl Aken volgens de onwraakbaarfte getuigenisfen op den 17 ^- noch met was overgegaan. Daar men in Odober was, is hg te befeffen, van waar de dwaaling ontdaan zy. In Lunigs Reichsarchiev XIII. 59- * dltDip/oma ook te vinden: doeh de Graaf van Cefteley hiet er Gesfeley; en die jan Nuen-aren, Auen-aren. De Privilegiën van Karei den Grooten en Frederik «. aan Aken ftaan. ibid. f. 5,JW- Cb) Mieris I. 251. T 2 1248. L. In doet ;yne plechtige inreede11 de;elve;lewilli;endeeffens n een 'erzoek :yner rante lichar* iis.  1248. LI. De Krooning. t ( 1 i 1 202 Tweede Boek. zyn, wierd met alle pracht in 't werk gefteid» Aan het hoofd van een talryk leger ; door beide de Legaaten,door de 3 eerfte Aartsbisfchoppen van Duitfchland, door de Bisfchoppen van Luik en van Verdun («); de Hertogen van Brabant en Limburg, den Graaf van Gelder, den Graaf Arnoud van Loon, zynen Zwager Avennes en door andere, die wy zoo even als Getuigen van den Akenfchen Vryheidsbrief hebben leeren kennen, verzeld; zyn' Broeder Floris, welke hem met den voorfpoed zyner wapenen geluk was komen wenfchen, aan zyne zyde; begeeft zich Willem triumpheerend in eene ftad, die den onwederftandelyken vyand in hem had leeren vreezen en den weldaadigen Vorft beminnen (4). De Geeftelykheid trad hem buiten de poort in ftatie te gemoet, en geleidde hem naar het paleis ter zyner wooning beftemd. De Krooning, die een der grootfte dryfveeren , om de belegering zoo hardnekkig door te setten, geweeft was, en tot welke men felert de overgave toebereidfelen gemaakt had, vierd nu terftond volbracht. Men befchouwle Aken als de hoofdftad van het Frankifch-Lo:harifche Ryk en als den zetel van Karei den 3rooten. Deeze Monarch en meeft alle Kei- zers _ O) Zyn naam was Johan van Aken, en hy eentgirits aan den Koning vermaagfchapt. Zie Wassebours éntiquitez de la Gaule Belgique. Liv. V. fol. 371. (£0 Meyer t 283.  Tweede Boek. 293 izers en Koningen, die na hem den Duitfchen i troon beklommen hadden, waren hier gezalfd jen gekroond {a). Om dus aan de verkiezing J van den Graaf van Holland dien nadruk by te Izetten, dien men er aan gehecht wilde hebI ben, moeft deeze plechtigheid ook aan hem te I deezer plaatfe gefchieden. Op het AllerheiliIgenfeeft brachten alle de geeftelyke en wae| reldlyke Vorften den Koning naar de Stiftskerk J van onze lieve Vrouw. Na dat de BisfchopIpen van Munfter en van Minden hem in de |Sacriftie verkleed hadden, wierd hy door die {van Luik en van Utrecht in het gewaad van I een' Diaken voor den Koninklyken troon geil plaatft. De Aartsbisfchop van Keulen, CanI celier van Italien, wien Paus Eugenius III. het | recht der Krooning had toegeftaan (£)> deed I hem toen denzelven beklimmen , met byvoeI ging der volgende woorden: Zit met luifter op 1 den troon des Ryks, tot welken ik u toelaat, en I oeffen recht en gerechtigheid op aarde. Eenige j gebeden hierop uitgefproken zynde, geleidden I de Aartsbisfchoppen van Mayntz en Trier, als | Canceliers van Duitfchland en Frankryk, hem 1 naar het Hoog-Altaar, voor het welk hy zich I op den grond met uitgeftrekte armen neer 1 moeft leggen. De Keulfche Kerkvoogd vroeg J hem: Wilt gy by het H. Catholiek geloof blyven; 1 rechtvaardige daaden doen; de kerken en derzelver (_ a) Hebeklin ii. 239. O) Ibid, T3 I248.  124^. 294 Tweede Boek. ver dienaar en befchermen en verdedigen; voor het Koninkryk, dat God u toevertrouwd heeft, bejiendig zorg draagen ; de goederen, den Ryke onrechtvaardig ontnomen, weder veroveren, en tot deszelfs nut aanwenden; het ongelyk der armen, weduwen en weezen wreeken; den Paus en der Catholieke Kerk gehoorzaam en onderdaanig zyn ? De Koning antwoordde: Ja ik , Jteunende op Gods hulp en de gebeden der Chriftenen. Zoo waarlyk helpe my God en alle zyne Heiligen. De Vorften, die den Koning gekoozen hadden, de Geeftelykiieid en het volk wierden toen door den zelfden Aartsbisfchop gevraagd, of zy zich aan hem onderwerpen , en hem getrouw en gehoorzaam zyn wilden. En het antwoord was met groot gefchal. Ja wy, Ja wy. Hierop volgde een gebed, waarin de wysheid , voorfpoed en zegeningen van alle oude Koningen en heilige mannen voor hem wierden afgefmeekt. Nu deed men Willem van den grond om hoog ryzen, en op zyne knieën ruften. De armen, fchouderen en borft wierden hem ontbloot, en benevens de rechterhand door den Aartsbisfchop van Mayntz gezalfd, die tevens zeide: Gelyk Samuel David met gewyde olie gezalfd heeft tot Koning der Hebreen, zoo zalve en heilige ik u ook tot Roomfch Koning, in den naame des Vaders, des Zoons en des H. Geeftes. Amen. De Aartsbisfchop van Trier leide hem de handen op, zeggende: De Geeft der wysheid, des verftands, der kennisfe , der vroomheid, der dapperheid, des raads en der vreeze des Heeren daalt  Tweede Boek. 295 le op u neder! Nu zouden ook de 4 waereldlyfce Keurvorften hun werk hebben moeten verrichten: dan, niemand derzelven tegenwoordig zynde, wierd hun poft door anderen waargenomen. Die den Aartskamerheer verbeeldde naderde tot den Koning, welke zyn' troon op nieuws beklommen had, en gaf hem met deeze woorden den ring over: Ontvang het teken der heerfchappy! bewaar het Roomfche Ryk in zyne kracht , en befcherm het met onverwonnen moed tegen deninval.der vreemdelingen! De plaatsbekleder van den Aartsmaarfchalk reikte den Koning het zwaard toe , en riep: Ontvang den Koninklyken Scepter! ftraf er de wederfpannëlingen gefirengelyk mede, en regeer in vreedzaamheid over de goedwilligen! De Vorft, die den Aartsfpysdraager voorftelde , gaf hem den gou. den kloot , en voegde er by: Neem aan der Aardkloot! onderwerp alle volkeren der aarde aaf het Roomfche Ryk , op dat gy den roemruchtige naam van Vermeerderaar des Ryks moogt wegdraagen! Eindelyk zettede hem iemand uit naan van den Koning van Bohemen, als Aartsfchen ker, met toeftemming van den Keulfchen Kerk voogd eene Kroon op het hoofd, en fprak Ontvang deeze fchitterende Kroon, op dat gy i deugdzaame daaden hier op aarde zoo moogt ui\ munten, dat gy in den hemel de eeuwige Km des heils wordt waardig bevonden! Na dat hei nu de twee Legaaten de Koninklyke inzeg< ning gegeeven hadden (a), juichten alle aai we (a) Chron, Erforl p, ioi. f 4 124a» l l i n n 1-  .1848. 20i5 Tweede Boek. weezende Hertogen, Graaven, Baronnen en Grooten des Ryks hem toe; driemaal ging er een geroep van de gantfche menigte op: Den grooten en vreedzaamen Koning zy heil, eer, lang leven en overwinning! De Vorften naderden één voor één , boogen zich neder voor zynen troon en Heeden herri den eed van trouwe (a). Dus eindigde een plechtigheid, by welke de bloem des hoogen Duitfchen Adels tegenwoordig was. A: wat in WiUems leger dienft had gedaan, al wat door zjrne overwinnende wapenen tot het kiezen zyner party was overgehaald, deelde in deeze eer. Behalven de Vorften, die wy reeds meermaalen genoemd hebben, worden ons hier noch opgeteld Wouter Heer van Montjoie en Fauquemont, Hendrik Graaf van Luxenburg en zyn Broeder Gerard Heer van Durbuy, A* dolf Graaf van de Mark en Hendrik Heer van Heinsbergen (b), als mede een zeer groot aantal Bisfchoppen f». Intusfchén zal het vervolg deezer Gefchiedenis ons leeren, dat Willem de Rykskleinoodiendoor het veroveren van Aken noch niet was meefter geworden, en dus dat (O Het verhaal der Krooning is genomen uit Beka • 78. Jo. a Leydis. i99. Snows 89 en anderen, ifc teb my genoodzaakt gevonden fommige omftandighelen een weinig verichillend voor te /lellen en alles amen genomen heeft dit gedeelte van 's Konings gechiedenis wel de gedaante van wat opgefmukt te zyn. (») Butkens t 252. ■ Cc) Menconis Chron, Lp.  Tweede Boek. ao7 dat alles, 't geen tot deeze handeling aldaar ge- i bruikt is, flechts byzonder daar toe moet vervaardigd geweeft zyn. De geheele week, die op den grooten dag p der Krooning volgde, hield de Koning een h ftaatelyk en koftbaar Hof, waarin zyne voor F naamfte bezigheid was zyne vrienden, wier na- hj drukkelyke hulp hy geduurende de belegering had fc moogen ondervinden, prachtig te onthaalen en ^ hunne dienften edelmoedig te vergelden. De d Friefen had hy gaarne noch by zich gehouden, V om den vyand in volgende onderneemingen r( door zulke dappere en geöeffende benden fchrik te kunnen aanjaagen en vernieling toebrengen. Doch zy eifchten voor het grootfte deel hun affcheid. Tot hun geluk* was één der Friesfche Abten, die van een Capittel der Prsemonftratenfer Order terug kwam, zynen landslieden in 't leger een bezoek komen geeven. Deeze en Thetart Dodinga, een Edelman van geboorte en verdienften uit dat zelfde geweft, onderfteun. den hunnen eifch met zoo veel klem van redenen , en pleitten zoo zeer op het geen zy reeds voor Willem gedaan hadden, dat die Vorft zich ten laatften gedwongen zag zyne toeftemming er aan te verleenen Ook verdedigden deeze twee mannen de Friefen tegen de lift eeniger inhaalige lieden, die , om wat rede is onzeker, voor hun vertrek hun geld zochten aftepersfen (a). Den 3 November vervaardigde de Koning een' open (a~) Ibid. T s 24S. lil echtig of. De ïcfen ygen in af- heid ï wor- :n nor 'illem >voor- :clit.  *9& Tweede Boek. 1248. LÏIÏ. Hy beleentden Graaf van Gelder met den tol van Lobec. Ca) De Vryheidsbrief van Karei den Grooten ftaat by Mieris I. 8. en elders: doch de onechtheid van denzelven is lang beweezen. Daar het intusfchén zeker is, dat de Frankifche Koningen den Friefen veelerleivryheden en vergunningen gefchonkenhebben, en Karei hun ook moogelyk in algemeene bewoordingen voorechten heeft toegedaan, heeft men Willem, die in zynen Brief insgelyks in geen byzonderheden treedt, bewoogen die te bekrachtigen. Dit ftuk is te vinden by Mieris I. 252. en in het Charterboek van den Hr. van Schwartzenberg I 64. Op de Leenkamer van Holland is er een Authentiek affchrift van ap.ii te treffen. (i) Ubbo Emmius p. 149, open brief, waarin hy , na den moed en de trouw, waarmede zy hem Aken hadden helpen inneemen, hemelhoog geroemd te hebben", alle de rechten, vryheden en privilegiën, door zyn' voorganger Karei hun toegeftaan , vernieuwt en beveiligt O). Bovendien gaf hy hun ook het vrye gebruik van een bad binnen Aken, eene herberge waar zy vertoeven konde, en eene byzondere plaats, van waar zy de vertooning van de reliquien der Heiligen zouden kunnen aanfchouwen (b). De Verpanding van Nymegen,aan den Graf van Gelder geduurende de belegering gedaan, liet hy nu ook door de toeftemming der Ryksftenden bekrachtigen en vergrootte deeze gunftbewyzing, door dien Heer en zyne nakomelingen den tol van Lobec met al deszelfs rechts-  Tweede Boek, 299 gebied, zoo gelyk hy en zyne voorzaaten dien 1 bezeten hadden, te leen te geeven O). Ook Lubbert Abt van Egmond, zyn vriend , die, gelyk de Koning getuigt, in het bevorde- e ren van zyne zaak en van die der Kerke geene G moeite gefpaard , geene onkoften hoe zwaar b ook, geen levensgevaar ontzien had, en die te , Aken de aangelegenheden des Ryks met veel t roem en beleid had ten uitvoer gebracht, ontving den 5 November een' open brief van zynen Vorft, „ by welken deeze hem ao Hond Garft, uit zyne tiendens op Texel 's jaarlyks " te genieten, en door bedienden des Konings " in net fchip der Abdy, waar hetzelve het gemakkelykfte landen konde, te bezorgen, " toeftaat. Zes afgezondenen der Abdy moch" ten indien de garft niet ten beftemden ty" de geleverd wierd, zoo lang op 'sKonings ■ koften teeren , tot dat zy alles bekomen had" den De Abt ziet uit zyn' eigen naam en " uit naam van zyn Kloofter van de helft van " Alkmaar en de inkomften van deeze plaats " ten voordeele des Konings af; daarentegen " doet deeze het land van Nortghe, dat Abts" veld genoemd wordt, aan het Kloofter, waar" aan het eigentlyk toebehoorde , fchoon hy " het eenige jaaren in bezit gehouden had, " Qver. en beveiligt verder alle de fchenkin. " gen en gunftbewyzingen , die zyne Voor" ouders aan de Abdy gedaan hadden, en dc 3' „ be-frit- (a> Pontanus p. 140. 248. LIV. y geeft ïn' unflrief aan en Abt an EglOiid.  1248- LV. Hy fielt Willem van Rickel aan tot Abt van St. Truien. i j 'd 1 f z p LVI. Hy zet 0 den Abt van Sta- n: blo af. *J Z< %<■ Z5 er 50© Tweede Boek. „ bezitting van alle de goederen der Kerke» » met de geenen, die zy hierna noch zouden $ f00^? verkrygen." Zyn Broeder Floris had tot deezen Gunftbrief zyne toeflemming gegeeven. Een ieder, die er tegen aan handelde, wierf met 'sKonings ongenade bedreigd Ca). b Willem van Rickel, Kanonnik en Aartsprietter te Aken, een man van groote vermoogens en beproefde ondervinding, wift insgelyks om deezen tyd de gunfl van den jongen Vorft te verwerven; tzy dat hy zyne ftadgenooten van hunne verkleefdheid aan Frederik reeds vroeg had zoeten af te trekken ;'tzy dat de Koning, nu die Gee, leiyke eens zyne zyde gekoozen had, van des:elfs inzichten en kundigheden zich veel beDofde : Rickel althans wierd op Willems voorDraak tot de waardigheid van Abt van St. rruien verheven, en federt menigmaal door leegd ^Jd0ener in Zaaken van belang geraad- Tot hier toe had de Koning alleenlyk beloond f vergeeven : doch Nicolaas Abt van Stablo oeit het eerft zyne ongenade ondervinden e zeer aan de belangens des afgezetten Kei! 'r\ vf knocht, had hy buiten twyffel gewei:rd den Bisfchop van Luik, in wiens Sticht ne Abdy gelegen was, voor Aken te volgen- kon ook na de overgaave der ftad misfchier! noch '<0 Mieris I. 252. :>>) MEyER I. 285. Foullon Hijl. Leod. I. 345,  Tweede Boek. 301 noch niet van zich verkrygen der ééns verkooren party vaarwel te zeggen. Zyn Ampt wierd hem ontnomen, en de plaats-, die hy verliet, aan Bisfchop Hendrik zeiven ter vervulling gegeeven (a). Eindelyk zorgde hier Willem ook voor het toekomend lot van de ftad, waarin hy gekroond was: In de lange belegering, die zy had uitgeftaan, waren haare voorlieden en inzonderheid de daarin geftichte Kerken geheel verwoeft geworden, 't Was ligt te voorzien, dat volgende Koningsverkiezingen haar met de herhaaling der gebeurtenis , die nu was afgeloopen, bedreigden. Om in zulk een geval den burgeren het treurig gezicht van Godshuizen, in puinhoopen veranderd, tefpaaren, bidt nu de Vorft den Vader der Kerke, om hem de vryheid te vergunnen , van deeze gebouwen op veiliger plaatfen te doen herryzen. En Inno. centius fchryft reeds den 8 December uit Lyons aan den Bisfchop van Luik, tot wiens Sticht de bedoelde Stad behoorde , om hieromtrent naar zyn goedvinden te handelen; 't geen in derdaad hetzelfde was als Willem zyn verzoek volledig toe te ftaan (b\ Met zulke en dergelyke daaden, en teffenj met prachtige feeften wierd de groote Hofhouding van Willem te Aken doorgebracht. Dei achtften dag na de Krooning melden ons eeni- g< Qa) Meyer ibid. (j>) Zie onzen Cod. Dipt. 1248. LVII Hy verwerft by den Paus eene nieuwe gunft voor Aken. ! LVIIL . Des Ko1 nings ' Raad,,  I248. 1 I 302 Tweede Boek. ge Gefchiedfchryvers (d), dat de voornaamfte < Ryks-Amptenaaren by elkander kwamen, en ini een geheim gefprek beflooten den jongen eni onervaaren Koning eenige Mannen als Raads-. lieden toetevoegen, die hem den laft der re- ■ geering zouden helpen torsfehen, en hem in. moeielyke gevallen met hun verftand en beleid zouden byftaan. De Bisfchop van Utrecht en de Hertog van Brabant wierden hier toe benoemd , en de Abt van Egmond een fchrander en uitmuntend man tot zyn' Vicecancelier aangefteld. Indien dit verhaal, waarin verfcheiden onwaarfchynlykheden famenloopen, al op eenige waarheid fteunt, fchynt my de zaak veel eerder toe in het voorleeden jaar,terftond na Willems verkiezing,te hebben plaatsgehad. Niet alleen leefde toen de oude Hertog van Brabant noch, die meerder aanfpraak op het vertrouwen des Konings vormen kon, dan zyn pas aan het bewind komende Zoon: maar wy lebben ook reeds van een Handveft , in dit aar gegeeven, gewag gemaakt, dat by het goedvinden van een' Raad uitdrukkelyk gezegd vordt verleend te zyn. Waarfchynlyk beftond lezelve uit meer dan twee perfoonen; zelfs villen fommigen, dat hy uit 8 leden zy famen;efteld geweeft (b). En fchoon de Abt van ïgmond in den Gunftbrief, dien wy hem zoo :ven hebben zien ter hand ftellen , met den titel O) Beka p. 79. Jo. a Leydis p. 200 en anderen. (*) H/KBERMN p. 55.  Tweede Boek.' 393 titel van Vicecancelier noch niet vereerd wordt, fchynen echter eenige regels van dit zelvde ftuk niet onduidelyk aan te toonen, dat hy er juift om deezen tyd het werk van verricht hebbe. Hoe het ook hiermede gelegen zy, de Koning, na alles wat hy zich geduurende deeze Vergadering had voorgenomen, of het geen men hem aanraadde te doen, voleindigd te hebben, nam met veel dankbetuigingen van de Ryksvorften affcheid, en het Hof wierd opgebroken. DERDE 1248;  3»4 GESCHIEDENIS VAN GRAAF WILLEM VAN HOLLAND, RO 0 MS C H KONING. 1248. 1. De Koningtrekt weder voor Keizersweerd,en gebiedt die van NymegenGraaf Otto van Gelder voor DERDE BOEK, Sedert de Krooning van Koning Willem tot den, dood van Keizer Frederik II. November 1248 — December 1250. Het ontzagchelyk leger, 't welk Aken tot onderwerping aan den jongen Vorft gedwongen had, bleef niet meer by elkander in zyne gantfche grootte. Wy hebben de meefte Friefen reeds hooren weigeren den Koning verder op zyne tochten te vergezellen. Verfcheiden anderen, die niet dan door het aanhoudend prediken der Geeftelyken bewoogen waren geworden in deezen heiligen oorlog te dienen, volgden buiten twyffel dit voorbeeld, en dachten, nu zy het moeielyk werk, waartoe men hen voornaamentlyk had opgeëifcht, hadden helpen volbrengen, aan hunnen plicht voldaan en de  Derde Boek. 305 de ftem van een ontruft geweeten tot zwygen gebracht te hebben. Doch ook die menigte, die door de eerfte overwinning verftout, zich gaarne met haaren Veldheer in nieuwe gevaaren begeeven wilde, moeft voor een' tyd gefplitft, en van het voorrecht beroofd worden van onder het oog des Konings gelyk voorheen gezamentlyk te ftryden. Met een gedeelte zyner benden toog Willem voor Keizersweerd , 't welk het beleg nu reeds een jaar had Uitgeftaan, doch flechts aan de dappere verdediging van Aken, dat de gantfche macht des Konings bezig hield, tot nu toe zyn behoud verfchulJigd was. Hoe veel moeds Ook Gernand,de Bevelhebber deezer vefting, bezitten mocht: niets was er, dan vreemde hulpi welke hem thans, nu de overwinnende fchaaren, de eenen na de anderen tegen hem wierden aangevoerd, van eene naderende overgave bevryden konde. De Paus, om de wapenen zynes lievelings met een aanhoudend geluk te doen voortgaan, zond 30,000 Mark zilvers ter onderfteuning van Willem over, en bekoftigde de dagelykfche uitgaven, die een talryk leger, en een menigte andere regeeringszaaken vereifchten (ft). Binnen weinig dagen was de Vorft reeds Voor de plaats, die hy zich haaft onderworpen hoopte zien. Te Nüys fchynt hy over den Rhyn met zyn heir getrokken te zyn; althans Ca) Nic. de Curbio cap. 22,. I. Deel. V 124.8; Heer té erkennen.  $o5 Derde Boek. althans uit deeze ftad gaf hy bevel aan die van Nymegen., om het rechtsgebied en gezag van Graaf Otto van Gelder te erkennen, gelyk zy dat der Keizeren voorheen geëerbiedigd hadden Ca). Doch een ander gedeelte van Willems krygsbenden wierd tot eene gewichtiger en roemryker onderneeming gebezigd. Het was Koenraad ten laatften gelukt zyn leger, door de nederlaag , welke hy van zyne eigen onderdaanen onlangs geleeden had , verzwakt, wederom tot zulk eene fterkte te doen aanwasfchen, dat hy het waagen dorft aan het ontzet van Aken te denken. Eer noch de tyding van het overgaan dier ftad tot zynes vyands zyde hem bereikt had, rukt hy, gelyk het fchynt, uit Beyeren uit, en aanvaart den lang gewenfchten, doch te laat ondernomen tocht. Zyn befluit was den Cardinaal-Legaat niet verborgen gebleeven. Op het aandryven van deezen, trekt hem terftond een machtig heir te gemoet. De Zwaaben, met hunnen Landsheer noch niet verzoend, hadden zich lieyer dan anderen tot deezen dienft laaten gebruiken. De Aartsbisfchop van Mayntz en de Bisfchoppen van Metz en Straasburg, die het bewind over dit leger voerden, hadden er hunne benden bygevoegd; een aanzienlyk getal van Duitfchers, Zvveeden, Rusfen, Daciers en andere aan het Keizerryk grenzende volkeren, met de overgebleevene Friefen, alle met het CO PONTANUS p. I40. 1248. II. Koenraadwordt door ee nige geeftelykeVorften geflagen. De Keizer is in Italien even ongeluk- kig.  Derde Boek. 307 het kruis getekend, volgden mede de geeftelyke baniere. De twee heiren , die zich beide haaftten om hun doel te bereiken, en die beide van begeerte brandden om elkaar onder de 00. gen te zien, naderden welras dien grondplek, op welken Willems en Koenraads toekomend lot beflift moeft worden. De Gefchiedfchryvers melden ons nog de plaats, waar deeze flag geleverd is, nog eeni ge omftandigheden derzelve ; en boven alles blyft het een raadfel, wat Willem kan bewoogen hebben om liever in het leger voor Keizersweerd, 'twelk hy toch, zo de overwinning zich voor zynen mededinger verklaarde , buiten twyffel had moeten opbreeken, te vertoeven, dan zich aan het hoofd van een heir te ftellen, van welk de goede uitflag zyner zaak zoo zichtbaar afhing, en dat nu aan gemyterde Veldheeren was toevertrouwd. Wat hier ook van zy, het geluk, waar mede dit gevecht voor hem afliep, overtrof zyne vuurigfte verlangens. Het Bisfchoppelyk leger, in getal van Krygslieden fterker dan dat van Koenraad , viel zoo verwoed op hetzelve aan, dat het geflagen en verftrooid, en de Koning zelve gedwongen wierd Duitfchland te verlaaten, en de vlucht naar zynen Vader in Italien te neemen O). De omftandigheden, waarin hy den Keizer vond, waren byna even ongunftig als de zynen. In de belegering van Parma had Frederik niets O'; Matth. Par. p. 750. V 2 I248,  3c8 Derde Boek. 1248 iir. Avennes, door Willem onder- fteund, dwingt zyne Moeder tot een' voor haar m- deeligtn vrede. niets minder dan geflaagd. Terwyl hy in Fe** • bruary deezes jaars zich ééns met de valkenjagd vermaakte, doen de Parmefaanen een' verwoeden uitval; beftormen, veroveren en verbranden Vittoria , eene fterkte die hy vlak voor Parma gebouwd had om haar noch meer te benauwen ; verjaagen het Keizerlyk heir; en maaken alles, wat zy in 't leger vinden, en onder anderen de groote fchatten. die in hetzelve bewaard wierden, buit. Frederik vluchtte naar Cremona en konde het geheele jaar, zoo zeer had dit verlies hem verzwakt, niets meer onderneemen. Daarentegen taftte op 's Pausfen bevel de Cardinaal Oélavianus Ubaldinus de Provincie Romagna aan, en maakte zich voor Koning Willem van de fteden Forli, Forlimpbpoli, Cervia, Cefena, Imola, Ravenna en Faënza meefter (0). Behalven de benden, die tegen Keizersweerd gebruikt wierden, en die, door welker onverfchrokken dapperheid de afgezette Roomfch Koning uit Duitfchland verjaagd was, wierden er eenige der Krygslieden, die Aken hadden helpen veroveren, noch tot eene derde onderneeming afgezonden. Uit vergelyking van verfcheiden berichten en eenige oorfpronkelyke ftukken is my de zaak op deeze wyze het waarfchynlykfte voorgekomen. Avennes, Willems Zwager en boezemvriend, hacf C<0 Muratqri VII. 283, ILeberlin f. 52 en 66.  Derde Boek. 309 had het on gelyk, door de uitfpraak des Konings van Frankryk in 1246, zoo hy meende , hem aangedaan, uit machteloosheid verkropt, doch niet uit zyn geheugen verlooren. De oudfte Zoon der Graavin van Vlaanderen en Henegouwen te zyn, en zich echter van het recht op één deezer Graaffchappen door het bedryf zyner eigen Moeder verftoken te zien, bleef hem fteeds een onverdraagchelyk denkbeeld. ]N'u Margaretha hem haare geneegenheid het eerft onttrokken en de heiligfte wetten der natuur ten zynen opzichte gefchonden had , rekende hy zich ook van alle kinderlyke liefde onrflagen . en befchouwde de geene, aan wien hy zyn beftaan verfchuldigd was , als de gezworenfte vyandinne van zyn vergenoegen en geluk. Schoon hy op Henegouwen, zoo lang zy leefde, geen de minfte aanfpraak konde maaken, trachtte hy zich echter, op de onderfteuning van Koning Willem vertrouwende, terftond in het bezit van hetzelve te Hellen. In October des voorigen jaars had de Bisfchop van Luik, te dier tyd pas even aangefteld , hem reeds met dat Graaffchap beleend, en aan de Henegouwfche Edelen en fteden bevolen hem als hunnen Heer te erkennen (0): Doch het ontzag voor den Heiligen Lodewyk had Avennes noch fteeds in toom gehouden, en verhinderd zyne Moeder met openbaar geweld aan te talten. Deeze hinderpaal was thans uit den weg geno- (6) Mieris i. 246. V 3 1248.  f248. : < < 1 i I i 1 t X x I J f T ir 310 Derde Boek. genomen. De Franfche Monarch had zich in Auguftus van dit jaar op eene reize naar Pala> ftina begeeven; en Willem van Dampierre, Margarethaas mederegent, was onvoorzichtig genoeg geweeft hem derwaarts te vergezellen, en de landen der Graavin te gelyk met zyne eigen rechten intusfchén aan de aanflagen eenes gevaarlyken halven Broeders ten prooi te geeven. Wy hebben Avennes deezen zomer in het leger voor Aken aangetroffen. Zoo lang deeze ftad niet tot reden gebracht was, zoude de vriendfchap voor zynen Zwager hem verhinderd hebben iets ten zynen eigen voordeele te onderneemen; veel minder konde by rekening maaken op eenige hulp, door denzelven dem by te zetten. Doch met het overgaan van ftken verviel ook deeze zwaarigheid. De Koring, die, door nood gedwongen ,noch onlangs :en nadeelig Verdrag met de Graavin van Vlaanleren had aangegaan , en dus ook zelve eene jeleediging te wreeken had, ftelt nu eene talyke manfchap onder het bewind van Avennes. Aot deeze en met de benden, waarmede hy ;ich te vooren in 's Konings dienft begeeven lad, valt nu de vertoornde Zoon op 't onverirachtft de moederlyke bezittingen aan. Die eweften, die hy reeds over twee jaaren begeerd had, dat niet tot Vlaanderen en dus ook iet tot de uitfpraak van Lodewyk behoorden, lalft, Waas, de 4 Ambachten en de geheele :reek tusfchen Geertsbergen en Dendermonde lundert en verwoeft hy. De Vlaamingen, in alleryl  Derde Boek. 311 alleryl een leger verzameld hebbende, legeren zich by Eertveld, Biervliet en Huift. In verfcheiden fchermutfelingen , die er tusfchen beide partyen voorvielen , toonde de Graavin eenen meer dan vrouwelyken moed: gewapend te paard gezeten , reed zy zelve door de reien, en fpoorde haare krygslieden door redenvoeringen en voorbeeld tot dapperheid aan. Zy verloor evenwel eene menigte volks. Rupelmonde wierd door Avennes en de Hollanders te water en te land belegerd. De geheele inval was te weinig voorzien, dan dat men zich naar behooren in ftaat van tegenweer had kunnen ftellen. Door deeze omftandigheden op haare beurt gedwongen een' vrede te koopen, biedt Margaretha de fom van 60,000 Ponden aan haaren Zoon, indien hy van de landen, op welke hy meende recht te hebben, afftand wilde doen. In January des volgden jaars wierd het Verdrag getroffen. Jan en Boudewyn van Avennes verklaaren voor zich en hunne erfgenaamen, dat zy afftand doen van hunne eisfchen op de Zeeuwfche eilanden, de 4 Ambachten, Waas, Aalft , Geertsbergen en derzelver toebehooren; en bekennen, dat deeze ftreeken, zoo wel als het leen van Engeland en Kameryk met het Kamerykfche tot Vlaanderen behooren (a> Ten zei ven tyde bedingt de Graavin, dat zy de leenheerfchappy over het Graaffchap Namen ((O Meyer Amal. Flandr. ad ka. Sueyro Annat. dt Fland. p. 287. Kluit wi C D. p. 504, V 4 12)8.  124 8. IV. Floris bekrachtigt zynesBroedersGunftbrief aan den Abt van Egmcnd. CO Martene & Durand Theft Jnecd. I. .1031, CO Zie onzen Cod. Dipl. 312 Derde Boek. men aan de Dampierres over moeften laaten f»,. De Vlaamfche Schryvers voegen er by, dat Floris, des Konings Broeder, als gyzelaar van deezen vrede naar Vlaanderen gezonden zy; en het is niet onmoogelyk, dat hy Avennes in deez.e 'onderneeming in perfoon hebbe bygeftaan, en de Hollandfche benden of fchepen, voor een" tyc ten minften, aangevoerd; verheugd, dat er zich een gelegenheid ojideed , om de vlekken uittewisfchen, met welken zyn' krygsr roem door Margarethaas. voorfpoediger wapenen, in 't midden van den afgeloopen zomer, bezwalkt was geworden. Den 20 November vinden wy intusfchén deezen Heer noch in het leger voor Keizer*weerd, tot het welk wy nu te rug keeren. Hier was hy zynen Broeder gevolgd, om hem de vefting te helpen veroveren, of eenige regeeringszaaken, het Hollandfch Graaffchap betreffende, voor 't vervolg met hemteberaamen. Hy bad, gelyk wy in 't voorig Boek verhaald hebben, wel in den Gunft- en Ruir lingsbrief,-dien Willem aan den Abt van Egmond na het inneemen van Aken ter hand ftelde, volkomen toegeftemd : om evenwel noch meer gewicht aan deeze fchenking by te zetten , bekrachtigde hy dezelve thans door een' byzonderen verzegelden Brief (b). Vyf  Derde Boek- 313 Vyf dagen daarna verkocht de Koning aan zyne Leenmannen , in het Kerfpel Valkenburg woonende,den eigendom van al het land, 't welk aldaar aan hem toebehoorde. Ook dee- 1 ze Brief, waaruit de geduurig aanhoudende geldbehoeftens van den Vorft wederom te befpeuren zyn, wierd met de inwilliging en het zegel van Floris beveiligd (a). Noch fteeds in het zelfde leger gaf Willem., den 12 December, een' Gunftbrief aan de Cistercienfer Abdy van St. Maria van Thofen, by Brugge gelegen en in volgende tyden verwoeft. Veele goederen bezat dezelve, zoo in het Graaffchap Holland als in Zeeland. Des Konings Grootvader en Vader hadden haar in 1204 en 1231 reeds in hunne befcherming genomen (b). Een Heer, die aan de Geeftelykbeid zoo veel verplichting fchuldig was, als onze Vorft, kon zich het allerminft onttrekken van zulke voetftappen te drukken. ,, Hy nam dan,met over„ legging van zynen Raad, die Abdy, de Mon„ niken en alle hunne goederen in zyn Graaf„ fchap gelegen in zyne en des Ryks byzonde- , re befcherming. Hy vergunde hun al wat l, hun behaagde te moogen koopen en verkoo„ pen. Hy gaf hun vrydom van tol en laften, „ zoo dikwyls zy door zyn gebied wilden doen „ doorvaaren het geen zy tot hun gebruik be„ hoefden. De goederen, die zy in zyn Graaf- „ fchap O) Mieris I. 253. Ibid. 140 en 209. 1248. V. De Koiing verdooptand onüer Valkenburg. VI. En fchenkt een' Gunftbrief aan de Abdy van St. Maria van Thofen.  1248 VII. KeizersWeerdgeeft zich over. $H Derde Boek. „ fchap bezaten, ontheft hy voor altoos van ' „ taille, fchot en allerlei bede. Wegens de „ landeryen, die zy in vervolg van tyd ver. j, krygen zouden, verklaart hy, dat wanneer „ zyne goederen in Zeeland tailles of bedens j, opbrachten, zy met de Ontvangeren derzel„ ven en met de Bailluwen wegens die lande„ ryen moeften afrekenen, en de taille, door „ den Landsheer uitgefchreeven, wel betaa„ len: doch, hoe zeer er zich de Schouten ook „ tegen mochten aankanten, geen penning „ daarenboven. Hy beveiligt hen verder in „ de bezitting hunner goederen, in Holland, „ Zeeland en de 4 Ambachten liggende, en be„ dreigt de geenen, welke poogingen zouden „ aanwenden om hen in hunne voorrechten te „ verkorten, met zyne ongenade («)." Keizersweerd moeit eindelyk voor de overmacht van 's Konings wapenen bukken. Zoo lang het Hechts door krygsbenden omcingeld was geweeft, had de overvloed van mondkoft, waarmede zich de Bevelhebber voorzien had, hem alle vrees van in de handen des vyands te vallen benomen. Doch federt het overgaan van Aken nam zyne zaak een' ongunftiger keer. Willem liet het hardnekkig Kafteel op het felfte beftormen. Tegen de poorten en voormuuren bonfte men met ftormrammen aan, wier hoofd door een yzeren beflag verzekerd was. De torens en höoger muuren wierden, doof («) Ibid. 254,  Derde Boek. 315 door er onophoudelyk groote fteenen uit werktuigen tegen aan te doen vliegen, aan 't waggelen gebracht. Féne verfchanfing na de andere wierd overmeefterd ; zelfs de voorpoort van het flot, wier verlies de belegerden welhaaft deed begrypen, welk lot hun boven het hoofd hing. De levensmiddelen begonnen ook hoe langer hoe fchaarsfer te worden, en men voorzag, dat, hoe lang zyook geftrekt hadden, er fpoedig een geheel gebrek aan dezelven ontftaan zou. Daarenboven kwamen de benden, die Koenraad op de vlucht gedreeven hadden , naar allen fchyn gedeeltelyk terug en vermeerderden het getal der belegeraars. Dit alles bewoog den Bevelhebber zich ten laatften aan Willem over te geeven en vergiffenis over zyne wederfpannigheid te vraagen. De edelmoedige Vorft, die de verdienften ook in zyne vyanden wift hoog te fchatten en zich veel van de getrouwheid eenes mans beloofde, die niet dan in den dringendftennood zynen wettigen Heer was afgevallen, nam Gernand in genade aan, vermaande hem in 't vervolg niets meer tegen zynen nieuwen Koning te onderneemen, en, om hem deels aan zyne belangens noch nauwer te verbinden, deels wegens zyne dapperheid te beloonen, beleende hy hem en zyne erfgenamen met het zelfde Kafteel, 't welk hy tot nu toe als een Burggraaffchap van Frederik gehouden en voor dien Keizer bewaard had. Boven dit alles gaf hy hem noch zyne Nicht Catharina van Brederode ter Ge-  1248. VIII. pe AartsbisfchopvanKeulen en Willem van Bre- i < 1 i ( 3ïl Derde Boek. Gemaalinne (V). Willem trok in het midden van December (b) met zyn leger of een gedeelte van hetzelve binnen de vefting. De Hollanders en Zeeuwen worden ons uitdrukkelyk opgeteld onder de geenen, die tot het inneemen derzelve veel hebben toegebracht (V). Ook zyne Neeven, de Graaf van Gelder (d) en Willem van Brederode, Catharinaas Broeder, benevens den Aartsbisfchop van Keulen Honden den Koning in deeze welgeflaagde onderneeming met hunne wapenen tot den einde toe by (O- De twee laatften ondervonden nu op hunne beurt de dankbaarheid van welke hun Vorft reeds binnen Aken de proeven had gegeeven. Aan den Kerkvoogd verpandde Willem by een' Brief uit het Kafteel, den 23 December gedagtekend, ïremonia en zyne daaraangrenzende hoven (O De geflachtrekening van deeze Catharina , ts vinden by Jo. aLeydis p. 201 en door Bockenberg in Hijl. & Geneal. Brederodiorinn p. 8. nader opgehelderd is vol tegenflrydigheden. Zelfs na de verbetering van Snoius p. go. zoudei de Freulle van Brederode thans noch in de eerfte kinderjaaren hebben moeten zyn. (b) Tusfchen den 12 en 23. (O Melis Stoke p. 74. (O Pontanus p 141. (e) Vergelyk wegens het beleg van Keizersweerd Beka p. 79. Veltheim p. 7. Chron. van Holl. en Zeel. '■ H7- J° a Leydis, Snoius en Melis Stoke ö. cc. ie laatftgenoemde zegt, dat het beleg zes weeken ninder dan een jaar geduurd nebbe: doch alle andeen (lellen er meer dan een jaar voor. Zie verder de 'togr. van Bussching op dit Artikel.  Derde Boek. 31? hoven voor 1200 Mark, tot dat hy hem de : geheele fom zoude terug gegeeven hebben. In- tusfchen moeft Koenraad de inwoonderen by y hunne voorrechten handhaaven. Buiten twyffel n moeten deeze goederen een' veel hoogerenprys JJ zyn waardig geweeft: ten minften de trouw q van den Aartsbisfchop, zyne gehoorzaamheid aan n den Koning en zyne dapperheid worden aan 't , hoofd van den Brief verheven, en zulk eene be- 1 looning waardig gerekend («). Ook de dienften die Brederode hem onvermoeid beweezen had, wierden door een' Gunftbrief den 30 derzelve maand vergolden. Hy vergunde hem om het landgoed Reesveld , 't welk zyn gefiacht voorheen van de Hollandfche Graaven te leen hield, en twee aangrenzende ftukjes land, gewoonlyk Geren geheeten, in eigendom te moogen bezitten, en vervreemden: doch van de Tiendens en de Gerichtsoeffenende macht aldaar flechts het gebruik te moogen behouden, en er een volkomen jagdrecht te genieten f». Met den aanvang des volgende jaars verliet Willem de veroverde veiling , en begaf zich naar Keulen, om het feeft der drie Koningen aldaar ftaatelyk te kunnen vieren. De Chronykfchryvers hebben zich byna eenpaarig vermaakt met het verhaal eener betoverde maaltvd, die op dien dag aan onzen Vorft gegeeJ ven Ca) Joaxnis Specilegium tdbularum veterum p. 2 (bj Zie onzen Cod. Dipl. [248. sróde orden iet de ndgoe- eren 'remo- ia en .ees- eld be-; Dond. 1249- IX. ï roeder Mbert onthaalt 3en Koling te Keulen.  1249- 1 ] ] ji8 Derde Boek. ven wierd. Hoe fabelachtig ook de omftandigheden zyn, welke zy daarvan aantekenen : pleit evenwel alles voor de waarfchynlykheid der hoofdzaak, die hier op nederkomt. Een Monnik van de Order der Predikheeren, Albert, daarna op den Bisfchoppelyken ftoel van Regensburg verheven en onder den naam van Albert den Grooten bekend, overtrof zyne tydgenooten ver in dé natuurkunde en al de daarmede verbonden weetenfchappen. Hy gaf te Keulen openbaare lesfen in dezelven en fchreef over de verfchillende takken der natuurly. ke gefchiedenis, inzonderheid over de dieren, uitvoerige werken. Deeze Plinius van de dertiende eeuw, dien wy daarna noch uitvoeriger zullen afmaaien, de krachten , welke ie natuur in haare voortbrengfelen gelegd heeft, beter dan anderen kennende, wift zich van eene zo fchoone gaave te bedienen, om de verwondering van het onweetend gefiacht, onder welk hy verkeerde, naar zich te trekken , sn er zich door allerlei vreemde vertooningen by te veraangenaamen. Men hield hem voor sen' tovenaar: doch'vooreen' zulken, die niet net bezweeringen omging, en de zwarte kunft liet ten nadeele van zynen evenmenfch oef'ende. Zyn heilig leven had hem van allen verdacht hieromtrent gezuiverd, en hem eene ilgemeene toegeevenheid verworven in een jedryf, dat men zich anderfints verplicht rewende met brandftapels te wreeken. De Koïing was zeer begeerig deezen meer dan gewoo- nen  Derde Boek. 319 nen man te ontmoeten, en Broeder Albert,die veder van zyne zyde belang had Willem tot 1 vriend te bekomen, gaf hem hier toe eene bekwaame gelegenheid en noodigde hem na de Hoogmisfe by zich ter maaltyd. AI de byzonderheden van dit feeft en de geheele wyze, waarop hy ontvangen en onthaald wierd, bevreemdden den Vorft. Albert had voorgenomen om op den 6 January zynen aanzienlyken gaft het ruwe faifoen met de fneeuw, het ys en de dorheid, die hetzelve vergezellen, te doen vergeeten en op ééns als in het midden van den zomer te verplaatfen. Om dit noch met eene gelukkiger uitwerking te kunnen volbrengen, laat hy hem eerft met zyne Edellieden in eene zaal treeden, waarin geen vuur was aangelegd, en waar zy allen van koude byna verkleumd waren. Albert zelve was niet tegenwoordig. De Hovelingen van Willem beginnen op den onwelleevenden Geeftelyken te fchimpen. Doch hun meefter, die niet twyffelde of dit gefchiedde met eenig oogmerk, bedaart hen. Ten laatften verfchynt de Monnik, en verzoekt de vreemdelingen hem in den boomgaard te willen volgen , waar de maaltyd op hen wachtte. Het woord van boomgaard en het denkbeeld van in de open lucht te fpyzen vervulde Willems Edellieden met fchrik: de Koning evenwel aarzelt niet mede te gaan, en zy volgen. De Gaftheer fchynt hen door zynen hof in een foort van Oranjehuis, iets dat toen byna geheel onbekend was, gevoerd te hebben. Hier regeer- 1249*  1249. 320 Derde Boek. regeerde door verborgen vuurleidingen de het* te van Augüftus; hier groeiden een menigte van boomen, waarvan fommigen met rype vruchten omhangen waren; hier bloeide de grootfte verfcheidenheid van welriekende bloemen ; hier had men een aantal vogelen losgelaaten, die door elkander vloogen en de aan» zittenden met hun geluid vermaakten. Een ieder der gaften was verrukt. De zelfden, die kortte vooren over koude geklaagd hadden, ontdeeden zich nu van hunne opperkleederen. Het geluk had daarenboven den Monnik begunftigd. Door het onverwacht vertrek van een' Ryksl vorft, die ook te Keulen geweeft was en één of twee dagen vroeger een aanzienlyk gaftmaai had willen geeven, had hy de fpyzen, die hier toe bereid Waren gemaakt, voor zich weeten te verkrygen. Dit maakte dat hy den Koning eene menigte koftbaare gerechten kon opdisfchen, zonder dat men in zyne wooning den minften toeftel had kunnen ontdekken, en daar er noch een uur te vooren de gewoone doodsheid geheerfcht had. Men fpysde derhalven prachtig en onder eene verwondering, die geduurig aanhield en ieder oogenblik van voorwerp veranderde. Het ooft, dat men zoo even boven zyn hoofd en rondom zich ontdekt had, wierd nu gegeeten. Albert liet niet toe dat één van 's Konings gevolg aan tafel diende; zyne eigen ieden verrichtten alles in de grootfte order. In t kort, er heerfchte zoo veel fmaak in dit jantfche feeft, dat men eer gezegd zoude hebben ï  Derde Boek. 3Ü ben, dat een Monnik aan 't Hof van een' Koning , dan een Koning in de cel van een' Monnik onthaald wierd. Toen de maaltyd voorby was, wierd Willem wederom in het voorig vertrek, doch dat nu door een aangenaam vuur verwarmd was, geleid. Hier deed hem Albert een verzoek, begeerende, dat, wanneer dë Koning te Utrecht kwam, hy in die ftad een Kloofter voor Predikheeren zoude bouwen en miïdelyk begiftigen, op dat zyne regeering met den gewenfchten voorfpoed bekroond mocht worden. Ingenomen door de vriendelykheid des mans en overtuigd van de billykheid eener zoo heilige bede, ftaat de Vorft het hem toe en neemt affcheid van een' Gaftheer, die hem zoo veel genoegen veroorzaakt had («). Willem bleef noch eenige dagen daarna te Keulen vertoeven. Den 9 January zond hy aan zynen Broeder Floris een fchriftelyk bevel om de Voorrechten, die de Koning en zyne voorgangers aan zekeren Hollandfchen Leenman , Hendrik Buffels, verleend hadden,ongeschonden te handhaaven en zorg te draagen , dat er hier aangaande geene klachten voor hem gebracht wierden (b). Tot deeze Voorrechten behoorde de beleening van Hendrik mét landeryen in Driefchoor en met de Heerlykheid Schakerlo by Tholen, benevens de vergunning, dat (a) Veltheim Spiegel Hiftor. p.26.feqq. B*K» p.79Buchelius ad H' dam p. 200. Jo. a Leydis p. 20i; Snoius p. 90 feqq. &fr. (Z>) Mieris I. 246. I. Deei.. X 1249; X. Willem gebiedt zyn' Broeder de Voorrechtenvan Hendrife Buffels te handhaaven.  32* Derde Boek, 1249. XL Inwyding van de St. KunifeertsKerk te Keulen. XII. De Koningwordt teUtrecht dat al het leengoed , het welk hy van den Landsheer hield, op zyn' oudften Zoon en Dochter verfterven zou, of by gebrek derzelven op zyne naafte bloedverwanten in den vier. den graad. Het een en ander had hem de Koning eenigen tyd geleeden toegeftaan (. 210. Kerkel. Oudheden van Deventer. I. 397. Bbumannj Ref. Tranjifal. in Dumbar. Anal. II. 104. Beka ibid. Heda p. 206. Snoius p.gi. Matthbi Fundatt. Ecclef.j. 257. DefolataBatavia Dominicana. p.3.  Derde Bon. 325 Willem ging zich nu ook aan zynen vroegere onderdaanen in zyne nieuwe waardigheid vertoonen. Hy verfcheen aan het hoofd van een talryk leger, uit ruiteren en voetvolk beItaande, die hem federt de verovering van Keize rsweerd op zyne reize verzeld hadden. Men gaf hem het gantfche Graaffchap door de ongeveinsdfte blyken van hoogachting en eerbied; het genoegen over zyne tegenwoordigheid was op alle aangezichten te leezen (a). Niet alleen was het vleiend voor de inwoonderen van Holland , dat het Graaffchap een' Vorft had voortgebracht, die waardig gekeurd was over het Duitfche Keizerryk te gebieden, en die in dap. perheid en beleid voor geen zyner tydgenooten behoefde onder te doen; niet alleen fmaakten zy die blydfchap, die het weder ontmoeten van een geliefd en dierbaar voorwerp, wiens gemeenfchap men eenigen tyd heeft moeten misfen , telkens veroorzaakt: maar het was ook hoogft noodzaakelyk, dat Willem zyne erflanden eens weder bezocht. Zyn Broeder wa* menigmaal afweezend geweeft en bevond zich misfchien noch thans in gyzeling te Brugge. De regeering was dan aan een' Bailluw, als On derftadhouder, toevertrouwd; en fchoon deKo ning wel in Duitfchland verfcheiden fchriftely ke bevelen naar zyn Graaffchap had afgevaardigd, moeften er echter noodwendig zaaker over Ca) Beka ibid. jo. a Leydis £.203. Snoius p.91. X 3 1249. XIV. En verfchyntin Holland. i  Ï24Q. XV. De meefte plaatfen Jangs den Rhyn er Moefel erkennen hem. In' gelheim wordt belegerd. O) 'Ingelheim wordt ook in en oud gedenkfluk by ^GrjDENüs III. 1114. Curtis genoemd. 326 Derök B o e t óverblyven, tot welker afdoening het oog e'n het oor van den Landsheer gevorderd wierd. Het verblyf des Konings hier te lande was echter voor deeze reize by uitftek kort. Reeds tegen het midden van February ondernam hy de belegering van Ingelheim, een fteedje aan de rivier Seltz, die tusfchen Mayntz eh Bingen in den Rhyn loopt, gelegen en met eenKoninklyk Hof voorzien («), waar weleer beroemde Vergaderingen en inzonderheid de Kerkelyke van 948 gehouden zyn. Sedert de verovering van Aken had Willem zich bevlytigd de Bevelhebberen der Keizerlyke Veilingen en Steden aan en omtrent de Rhyn in zyne belangens over te haa. len. Sommigen hadden hem terftond erkend, en, zoo dra hy zich Hechts met een leger vertoonde , binnen de muaren hunner fterktens ingelaaten ; aan anderen, die zoo ligt niet te verzetten waren, zond hy brieven, met vermaaningen , beloftens, bedreigingen en met al wat in ftaat was hen aan 't wankelen te brengen aangevuld; eenigen zelfs trachtte hy door geld aan zyne zyde te trekken. Doch het inneemen van Keizersweerd bewoog veel meer dan zulke middelen de geenen , die noch terug gebleeven waren, zich mede tot zyne baniere te vervoegen. Een Heer, die zich zoo geducht had weeten te maaken en zyne overwinningen met zoo veel gemaatigdheid, met zoo veel edel- moe-  Derde Boek. 31? moedigheid had opgeluifterd, kon niet anders dan het getal zyner aanhangeren van voetftap tot voetftap zien toeneemen. Binnen kort onderwierp zich hem het meefte, wat langs de zoomen van den Rhyn en de Moefel weleer aan Frederik toebehoord of zyne party gekoozen had f». Bingen en Oppenheim worden uitdrukkelyk onder de plaatfen geteld, die hem kort na het inneemen van Aken hulde deeden (b). Somwylen vond hy zich echter weer genoodzaakt de wapenen te gebruiken; en Ingelheim , van zyne trouw aan den Keizer niet af te trekken, moeft nu het gewicht derzelven ondervinden , en op zyne beurt leeren dat niets den jongen Willem meer tegenftand konde bieden (c). Doch hoe zeer ook de Koning onze verwondering naar zich trekt, wanneer wy hem den degen in de hand befchouwen,zoo klein wordt hy weder in onze oogen, wanneer wy zyne af hankelykheid van Innocentius in opmerking neemen. Pas in het leger Voor Ingelheim ge komen, doet hy den Paus, by een Brief val den 19 February, in welken hy zich Roomfcl ■Koning en verkooren Keizer noemt, in tegen woordigheid van veele Grooten den eed vai trouwe (a) Veltheim p. 4 en 5- Melis Stoke p. 75(6) Lehman Speierfche Chronick p. 531. de andere plaa 'fen evenwel, die hier bygevoegd worden, zyn eei in volgende jaaren veroverd, (c) Fragm. Ukstisii p. 92. X 4 1249. XVI. De Koningdoet den eed van trouw . aan den t Paus. 1 1 > ft  1249- i < J < 4 l 328 Derde Boek. trouwe, en belooft, „ dat hy de goederena „ landfchappen en bezittingen der Kerke met ,, al zyne macht tegen een' ieder zal befcher„ men; met naame de landftreek tusfchen Ra„ dicofani en Capranica in den Kerkenftaat, „ de Mark Ancona, het Hertogdom Spoleto, „ de goederen der Graavin Mathilde,hetGraaf„ fchap Abruzzo, het Exarchaat van Raven„ na, Pentapolis een Geweft in het Anconi„ taanfche met andere omliggende landen. In„ dien de Kerk in eenen oorlog verwikkeld „ wierd, zou de Koning de onkoften daarvan ,, helpen draagen." Keizer Frederik had aan Innocentius III. en aan volgende Pauzen dergelyke eeden gedaan f», gelyk zoodanige beloftens van getrouwheid, gehoorzaamheid, eerbied en onderwerping door de Bisfchoppen van Romen den Keizeren vóór hunne Krooning byna altyd wierden afgevergd. Buiten twyffel was zulk een verbindtenis de voorwaarde, op welke de Pausfelyke kas hem kort te vooren geopend, was geweeft of in 't vervolg noch ftond te CO Muratori Antiqq. Ital.m. avi VI. 84.88. R*ynaldus XIII. 645. Deeze laatfte brengt den fchrifteyken eed, by welken Willem zich aan denPausver>onden, en de voorrechten, doorvroegere Opperhooflen des Ryks aan Romen toegezegd, bekrachtigt leeft, op 1248, terftond na'sKoning Krooning: doch laar Febr. 1249. volgens de gewoone rekening van lientydnoch tot hetJaari.248behoort,is hetwaarichyndezelfde Brief, waar van wy thans gewaagen.,  Derde Boes. 329 te worden, en op welke alle hulp, die hy van het Roomfche Hof te verwachten had, hem alleen wierd toegezegd. Nauwelyks had de Koning zich op zulk eene plechtige wyze tot onderdaanigheid en trouw aan Innocentius verplicht , of hy ontving een bevelfchrift, reeds den 13 deezer zelfde maand uit Lyons hem toegezonden , het welk , fchoon het niet weinig geftrekt zoude hebben om zyn gezag in de afgelegenfte gedeeltens van het Ryk te doen eerbiedigen, indien het Hechts van vrucht geweeft was; hem echter hoe langer hoe meer vaji den invloed moeft overtuigen, welken de Paus zich in de Duitfche zaaken meende voor te behouden. In 1246 had de dood den laatften Hertog van Ooftenryk uit het oude gefiacht dier Heeren van de Babenbergfche linie weggemaaid. Frederik had nog kinderen nagelaaten , nog fchikkingen omtrent de opvolging in de regeering gemaakt, en liet zyn Hertogdom daarenboven in een' openbaaren oorlog met de Koningen van Hongaryen en Bohemen, en met den Hertog van Kaernthen. Het ongelukkig Ooftenryk vond ziel door dit fterfgeval aan de begeerlykheid eenei menigte Vorften, die naar eene. zoo fchoon« bezitting haakten, en tevens aan de jammer lykfte verwoeftingen bloot gefteid. Margare tha, Weduwe des afgezetten Roomfch Koning: Hendrik VII.; Conftantia, aan den Markgraa van Meisfen gehuwd; en Geertrui, Gemaalir van den Boheemfcbcn Prins Wladiflaus, warei X 5 Fra i24#, XVII. Stryd over d® opvolging inhet Her-, togdom Ooftenryk. i ( l l  Ï24Q- 33° Derde Boek, Frederiks naafte bloedverwandten: de twee eerfte zyne Zufters, de laatfte de Dochter zynes overleeden Broeders. Naar de wettea des lands had niemand dan Margaretha op het ledig geworden Hertogdom recht. Reeds Keizer Frederik I. had in een byzonder Privile. gie vaftgefteld, dat by gebrek van Zoonen, de oudfte Dochter des laatften Hertogs, die Dochteren nagelaaten had, in de regeering zou opvolgen. Maar nog de thans leevende Keizer, nog de Paus betoonden voor deeze wettig verkreegen Voorrechten der Ooftenrykers den minften eerbied. Frederik II. wierp zich zeiven tot een' mededinger naar het beftier van die landftreek op ; hy liet aan Geertrui, die kort na den dood haares Ooms ook haaren echtgenoot verboren had,zyne hand aanbieden; en toen zy weigerde aan deeze voorftellingen gehoor te geeven, zond hy den Graaf van Eberftein af, om van Ooftenryk en Stiermark uit zynen naam bezit te neemen. Doch deeze uitbreiding van macht en van gebied kon Innocen. tius in zynen ergften vyand onmoogelyk dulden. Hy zocht dus eerft de Koningen van Hongaryen en Bohemen tegen den Keizer in 't harnas te jaagen, en vermaande hen, dat zy van hun recht op Ooftenryk toch niet lafhartig zouden afzien. Dan, zoo dra hy Willem aan 't hoofd des Ryks geplaatft had, veranderde hy van toon. Hy begreep nu, dat zo hy Margaretha kon beweegen, om zich met iemand, die van hem afhing, in een tweede huwelyk te begee- ven,  Derde Boek. 335 ven, hy niet alleen de Stenden van het Hertogdom, die deeze Koningin tot hunne Landsvrouw begeerden, volkomen in zyne belangens zoude vinden: maar dat de Vorft, dien hy eene zoo machtige Princes tot Gemaahn befchikte,zich ook gaarne verbinden zou om den Opperheer van Duitfchland, dien hy had aangefteld, hulde te doen. Zyn oog viel op den Broeder des Markgraaven van Meisfen, die aan Koning Willem gezegd wordt vermaagschapt te zyn geweeft. Hy dacht veelligt, dat de Markgraaf zelve dan ook wel teffens de Pausfelyke party zou kiezen, en andere Saxifche Vorften daartoe insgelyks zou overhaalen. Doch van dit alles gebeurde niets. Margaretha had de eenzaamheid van een Kloofter verkoozen om het verlies haares Gemaals en haare overige rampen te betreuren , verwierp alle aanbiedinge van nieuwe verbintenisfen , en gevoelde zelfs weinig geneegenheid om, in 't midden der beroeringen , die haar Hertogdom met zoo veel gewe d haddenaangetaft, haar recht te handhaaven. Nt wift de Paus geen ander middel dan om Ooftenry 1 aan Koning Bela van Hongaryen ten prooi t< geeven. Hy vermaande zelfs Koning Willem die toen pas even verkooren was, dien Mo narch tot heil der Kerke en tot zyne eigen vei liaheid in het ontrukken van dat geweft aai den Keizer by te ftaan: doch dit was mee een les, hoe zich zyn lieveling in 't vervol zyner regeering te gedraagen had, dan da : h nu reeds dien laft op deszelfs te zwakke fchoi 1249. 1 1 r 1 f 1e  XH9' 3 3 $32 Derde Boek. deren zoude opgelegd hebben. Kort daarop evenwel namen de zaaken een' anderen keer. Geertrui, die des Keizers bed verfmaad had., verloofde zich in 1248 aan den Markgraaf van Baden, zag ten zynen voordeele van de landftreek, die zy {taande hield, dat haar toekwam, af, en ried hem, op dat hy de bezitting derzelve des te zekerder erlangen zou, zich aan den Paus te onderwerpen. Dit laatfte was niet gefchied, of Innocentius vergat de wettigheid van Margarethaas eisfchen en bekrachtigde in Oótober des afgeloopen jaars de fchenking, door Geertrui aan haaren echtgenoot gedaan, gelyk hy Herman ook ter zeiver tyd voor Hertog van Ooftenryk erkende. Thans fchreef hy aangaande dien Vorft aan Willem, „dat fchoon de >, macht, welke God hem verleend had, hem wel „verplichtte een' ieder by deszelfs rechten te , handhaaven: hy zich echter gunftiger jegens ,zulke aanzienlyke lieden betoonen moeft, , van welken hy de meefte voordeden verwach, ten kon; vooral wanneer het vergunningen , gold, die zyne Voorgangers hun reeds hadden , toegeftaan. De Markgraaf van Baden had hem , voorgefteld, dat de vroegere Keizeren by een ,byzonder Privilegie de Vrouwelyke opvolging , in Ooftenryk en al de leenen daar van hadden , willen gedoogen, en dat hy zelve gereed ware , het kruis tegen Frederik, Koenraad en hunnen .aanhang op te neemen,en Willem met al zy, ne krachten byteftaan. Innocentius begeerde ,dus, dat de Koning, zo Herman zyne belof- jjten  P e r d e Boek. 333 5,ten naarkwam, de Gemaalin van dien Markim graaf, als de naaile bloedverwandte des over3, leeden Hertogs met het Hertogdom beleenen „ zou, om hem op deeze wys aan zyne belangens „ te verbinden, en by den Paus over zyne eigen „ oprechte oogmerken lof te behaalen (a)". Buiten twyffel gehoorzaamde Willem aan deeze voorfchriften; en zo eenKoninklyke Leenbrief in ftaat ware geweeft om Herman in 't bezit der betwifte landftreek te ftellen, zou deeze Vorft oogenblikkelyk hef roeder hebben kunnen in handen neemen , en geduurende eene ongeftoorde regeering de belangens van (het Roomfche Hof in Duitfchland met yver behartigd hebben. Doch , zoo weinig hy zich by de Stenden wift te veraangenaamen, zoo weinig was hy ook zynen mededingeren gewasfchen. In Stiermark erkende hem niemand; in Ooftenryk flechts eenige Edelen en fteden, en deeze noch onvrywillig. Zyn dood, die in Oftober des jaars 1250 voorviel, ontfloeg hen van die afgeperfte gehoorzaamheid en maakte van zyn zwak en kortftondig beftier een einde (i). ^ Indien men al in Ooftenryk op des Konings bevelen weinig acht floeg, fmaakte hy evenwel het genoegen, van' zyn gezag in andere geweften, niet minder op de uiterfte grenzen des Ryks gelegen, fterker te zien toeneemen. Be halven (a) Baluzii Mifcell. VII. 455- (b) Galles Jnnal, AuJlr.U. 351 /fff. 1249; xviii: Friburg erkent den Koning. Dg Boheem-  1249' fche Geeftelykengehoorzaamenaynen bevelen. XIX. Hy be- 1 leent i den Burg- 334 Derde Boek.' halven dat Friburg in Zwitferland, 't welk zich aan de Heeren van Kiburg,had overgegeeven, hem omtrent deezen tyd voor haaren Vorft erkende deed een brief, dien hy aan de Praslaaten en Kanonniken der Boheemfche Kerke fchreef, geen geringe uitwerking. De burgerlyke oorlogen tusfchen Wenceflaus en zyn' Kroonprins duurden noch in dat Ryk, en waren, gelyk wy reeds ontdekt hebben, aan de bevordering van Willems zaaken zeer nadeeligo Verfcheiden Geeftelyken hadden zich hierin gemengd, en ftonden opentlyk den oproerigen Zoon tegen zynen verongelyktep Vader by. De Paus en de Roomfch Koning beiden, over dit gedrag ten uiterften verftoord, bedreigen len thans, elk in een byzonder gefchrift, mee de affnyding van de Kerkgemeenfchap en het verlies hunner bedieningen, indien zy van hunne verbindtenisfen met Premiflaus niet wilden afzien. De brieven wierden in ééne der Praagfche kerken aan de Geeftelykheid voorgeleezen, met een' zoo gelukkigen uitflag, dat ireelen derzelven aan den Koning hunne perfoo-» len met eenige goederen aanbooden Noch twee regeeringszaaken wierden door jnzen Vorft, terwyl hy bezig was Ingelheim loor de wapenen t'onder te brengen, in het eger afgedaan. Otto II. Hertog van Meran was («) Guillimanni De rebus Helvet, adh. a. inThefaur. Hijl. Helvet. (b~) Cont. Cosmjè Pragensis ad h.a.  Derde Boek. 335 was in het voorleeden jaar op zyn eigen Kasteel vermoord, zonder een' erfgenaam natelaaten voor de uitgeftrekte goederen, die hy in Franken, Beyeren, Tyrol, Frioul , Dalmatien, Bourgondien en elders bezat. Het ging hier echter omtrent de opvolging vreedzaamer dan in Ooftenryk toe. Verfcheiden landftreeken vielen in vreemde handen, eenige verdeelden zyne Zwagers onder eikanderen. Frederik Burggraaf van Neurenberg , die zyne Zufter Elifaheth ter Vrouwe had, wierd den 24 February door Koning Willem met dat alles in 't Graaffchap Bourgondien beleend, 't geen Otto I-, de Vader des laatftoverleeden Hertogs van Meran, van 'tRyk gehouden had O). Noch in deeze zelfde maand beloonde de Koning de verdienften van een' Heer uit het huis der Rhyngraaven van Salm, Wildgraaf Emichc den jongen. Hy vergunde hem als een rechtleen het Graaffchap en alle de goederen, die Hendrik van Werden, een Edelman uit d( Opper-Elfafs weleer van het Ryk verhef had, zo het gebeurde dat Hendriks erfgenaan zonder nakomelingen ftierf. Deeze Giftbrief i merkwaardig, niet alleen om dat zich Willem ii denzelven den al te hoogen titel van Keizer by legt, maar ook om dat de naamen van verfchei den aanzienlyke Heeren, die hem in de belege ring van Ingelheim verzeld hebben, ons hie woi O) HjSEBerlin h 63- Vicnerii Chron. Burg. p.i5t. I249. graaf Frederik van Neurenbergmet eenige goedere in Bourgondien. XX. EnWi'ld* graaf Emicho den jongen on! der ze: kere . voor' waarde l met land , in de ' Elfasf. i r  XXI. Dood van den Artsbisfchopvan Mayntz en den Bisfchop van Utrecht. Gozewyn van Amftel in de plaats des laatiïen verfeooren. l 3 3 J « 1 S36 Derde Boek. worden aangeweezen. De Aartsbisfchop vtó Mayntz, de Bisfchop van Spiers,Kancelier der Kerke en des Keizeriyken Hofs, de Graaven van Leiningen, van Dietz en van Villenove, Wildgraaf Koenraad de oude, Arnoud Maarfchalk van Vinftingen en Sigefried van Runckel bekrachtigden den Brief met hun zegel f». Doch één deezer mannen, één van 'sKonings getrouwfte voorftanders en welmeenendfte vrienden > Sigefried Aartsbisfchop van Mayntz, wierd even daarna krank in het leger; men had noch tyd hem naar Bingen te vervoeren , waar hy den 9 Maart overleed, na zyn Sticht 19 jaaren lang met roem geregeerd te hebben, en toen de Paus hem juift, om zyne dienften te beloonen, tot de waardigheid van Legaat meende te verheffen ( b ). Men begroef fiem te Mayntz in het yzeren Choor derDomïevke, die hy zelve prachtig opgebouwd eri 10 jaaren te vooren ingewyd had. Men richt:e hem aldaar een ftandbeeld op, geplaatft tus'chen twee gekroonde beelden van den Landgraaf van Thuringen en den Graaf van Holand; onder het ééne aan zyne rechterzyde ftond Benricus Rex; onder het andere ter flinterzyde Wilhelmus Rex. De Aartsbischop beroerde met zyne handen de Kroonen Ier beide Vorften , als tot welker verhooging ly veel had toegebracht (V). Nocfj CO Schilter Thef. Antiq. Teut. III. 851. (è) Chron. Erford. p. 102. CO Serrarji Rer. Mogunt. in Sigefr. III. in JoanniS ket.  Derde B o eIk. 337 Noch een fmertelyker fterfgeval trof den Koning in deeze zelfde maand. Den 27 wierd hem te Utrecht Bisfchop Otto zyn Oom, zyn geweezen Voogd , zyn Raadsman , door den dood ontrukt Ca). Hy verloor in hem een' anderen Vader,1 die fteeds zyne belangens behartigd en hem eene ongeveinsde vriendfchap had toegedraagen, die tot zyne grootheid en tot zyn' roem had medegewerkt, die hem den laft der regeering hielp torsfchen. De gevolgen van deezen dood waren zeer te duchten. Het verkiezen van een' Utrechtfchen Prselaat uit het huis der Graaven van Holland was tot hier toe het eenigfte middel geweeft om het vuur der tweedracht, dat fteeds tusfchen het Graaffchap en het Sticht gewoed had , te blusfchen. Thans was er niemand uit dat gefiacht, dien de myter in 't oog kon fteeken. Er moeft dus iemand mede bekroond worden, die niet zoo naa aan Willem vermaagfchapt was; en indien dezelve de voetftappen zyner voorzaaten drukte, en, terwyl de Koning in zyne Duitfche oorlogen verwikkeld was, een' inval in Holland deed, zou Rtr. Mogunt. h 602 en 603. en Conradi Chron. Mogunt. vet. ibid. II. 128. O) Mieris i. 251. Hy liet eene dochter Adelheid na, die Floris V. in 1269. met 200 Ponden huwelyksgift' aan Boudewyn van Noortwyk uittrouwde. Buiten twyffel was dit een natuurlyke dochter: want Otto was, eer hy Bisfchop wierd, zekerlyk niet gehuwd geweeft en Weduwenaar geworden. I. Deel. Y 1249.  338 Derde Boek. 1249. xxn. Ingelheimgeeft zich over. zou dit niet anders dan dien Vorft in zyne maatregelen geweldig kunnen ftooren. De ftemmen vielen eenpaarig op Gozewyn van Amftel, Zoon, gelyk men voorgeeft, van Willem van Amftel, kleinzoon van Gysbrecht I., en Prooft van het Kapittel van St. Jan. Dan, men bedroog zich in deeze keuze. Gozewyn was een oprecht, eenvoudig, goedaardig man : doch bezat nog dien onderneemenden en krygszuchtigen geeft, die ook tot een' geeftelyken Vorft volftrekt in deeze tyden vereifcht wierd, nog die oplettenheid en dat doorzicht, die in elk regeerend Heer onontbeerlyk zyn; en zo de Koning om deeze redenen misfehien al minder van hem te vreezén had, konde hy zich ook met geen de minfte hoop van onderftand in het volvoeren zyner groote onderneemingen van deezen Bisfchop vleien Het verlies van twee zulke mannen als Sigefried en Otto geweeft waren verbitterde het genoegen, 't welk de verovering van Ingelheim aan Willem verfchafte. Op Palmzondag, den 28 Maart, moeft deeze ftad voor zyne overmacht bukken, na eene belegering van omtrent 6 weeken te hebben uitgeftaan (b). Deeze (a) Beka p. 8?. Heda p. 213. (fc) Gudenus C. M. D. T. I. p. 606feqq. Indien de opgaave van den Hr. van der Hoeve in zyn Mfl. Handvefl Chronyk goed is, zoude de Koning den n Maart deezes jaars, en dus noch geduurende de belegering van Ingelheim de Geeftelykheid der landen van  Derde Boek. 339 Deeze nieuwe zege by de voorigen gevoegd hebbende, begaf hy zich naar Mayntz, waar men bezig was een' nieuwen Aartsbisfchop te verkiezen. Ook hier had er de Koning het uiterfte be lang by, dat de eerfte geeftelyke waardigheid van het Ryk niet een' begunftiger van Keizer Frederik in handen viel, De Aartsbisfchop Koen raad van Keulen , Willems vriend, aan wien de Paus federt Sigefrieds dood de bewaaring en regeering van het Mayntzifche Sticht had toevertrouwd, wierd met de grootfte eensgezindheid gekooren: doch Innocentius weigerde zyne toeftemming aan deeze handeling, en gaf lalt aan het Capittel tot eene nieuwe verkiezing overtegaan.' Om evenwel den Keulfchen Kerkvoogd, die in zyne verwachting te leur gefteid was, niet te zeer voor het hoofd te ftooten, verklaarde hy deezen nu tot zyn'Legaat, en vereerde hem daarenboven niet lang daarna met ééne der rykfte Abdyen, die toen bekend waren (a). De van Holland, Zeeland en Friesland de vervreemding hunner vafte goederen en tiendens buiten zyne toeftemming verbooden hebben. Doch, behalven dat dit ook tot het voorige jaar zoude kunnen behooren, maakt my de by voeging van Zeeland en Friesland, het algemeene ftilzwygen van anderen over dit onderwerp, en de afweezenheid van het Diploma zelve die zaak eenigfints verdachtig. Cc) Chron. Mogunt. vet. p. 129. Matth. Par. fag, ■366. v O 1240. XXIlI. De Aarts- bisf'ch'p vanKeu- len tot Aarts bisxhop van Mayntz verkooren:doch door donPaus v er worpen.  34° Derde Boek. 1249. XXIV Willem verklaart op een'flof dag te Mayntz liet Graaf fchap Namen op Avenneste rug vervallen. De Koning hield intusfchén tegen het einde van April te Mayntz een' Hofdag, die, zoo het fchynt, voornaamentlyk was aangelegd om aan Avennes eene gunft te bewyzen. Het Graaffchap Namen , een leen van Henegouwen en een Achterleen des Duitfchen Ryks , was na den dood van Graaf Filips/, die de Oom en Voogd der beide Vlaamfche Graavinnen Johanna en Margaretha geweeft was, door zyne Zufter Yolantha beftierd. Haaren echtgenoot Pieter van Courtenay, Graaf van Auxerre, die tegen het einde van zyn leven tot Keizer van Conftantinopel verheven was, baarde deeze Vorftin een tiental kinderen, van welken Filips en Hendrik na elkander Namen beheerfchten , terwyl Robert en Boudewyn II. den Griekfchen troon beklommen. Toen Hendrik ftierf, ftelde zyne Zufter Margaretha, aan Hendrik Graaf van Vianden gehuwd, zich in 't bezit van het Graaffchap, waarin men haar omtrent 8 jaaren lang geruft liet voortvaaren. Doch in 1237 kwam Boudewyn uit Conftantinopel terug, en dwong haar Namen, tot welk zy geen het minfte recht kon voorwenden, zoo lang zy noch een' Broeder in het leven had , aan hem af te flaan. In 't volgend jaar vertrok hy wederom naar Griekenland, na alvoorens van den Koning van Frankryk 50,000 Livres op zyn Graaffchap te leen genomen te hebben (a). Hetzelve bleef nu een' geruimen tyd C<0 De Marne Hifi. du Comté de Namur. feqq-  Derde Boek. 34i tyd van de tegenwoordigheid zynes Landheers verftoken; en dit fcheen aan Avennes, die zich door den Brief des Bisfchops v«n Luik, gelyk wy gezien hebben y reeds in het bezit van Henegouwen had zoeken te ftellen, een bekwaame gelegenheid om omtrent op dezelfde wyze aan Namen te geraaken. Ongedachtig aan 't geen hy eerft kort te vooren met zyne Moeder hieromtrent was overeengekomen, verfchynt hy thans voor den Koning en de Grooten des Ryks, en klaagt, dat daar hy terftond na Willems verheffing, hem wegens het Graaffchap Namen had hulde gedaan , Boudewyn echter, die op dezelfde wys verplicht was binnen jaar en dag wederom van hem dit leen te heffen, tot nu toe hierin nalaatig gebleeven was, en daarenboven zonder zynes Leenheers kennis het Graaffchap aan Frankryk verpand had. Na dit alles door een' eed en getuigen beveftigd te hebben, eifcht hy hier op recht van den Koning. Deeze vraagt het gevoelen der Vorften en Leenmannen van het Ryk, die eenpaarig dit Vonnis uitbrengen, „ dat Bou„ dewyn van zyn leen moet vervallen gere„ kend worden, en dat Avennes op gezag des „ Konings en des Ryks het Graaffchap Namen, „ met het Kafteel van dien naam, de fterktens „ en andere goederen , die er toe behoorden, tot zyn gebruik konde aanwenden en voor „ altoos bezitten." Willem beveelt hierop aan alle de Leenmannen en ingezetenen van dat land Avennes voortaan voor hunnen Heer * 3 te '1249.  34* Derde Boek. 1249. te erkennen , hunne leenen binnen jaar en dag van hem te komen heffen, en hem van alles verantwoording te doen. Den Brief, waarby dit voorgefchreeven wierd, bekrachtigde de Vorft met zyn zegel. Onder de getuigen worden ons de Aartsbisfchop van Trier en de Bisfchop van Spiers, de Graaf Herman van Henneberg, Graaf Emico van Leiningen, Wildgraaf Emico, en Ruiggraaf Koenraad opgeteld: benevens de volgende Edelen : Godfried van Eppenftein, Reinhard van Hagenau, Anfelmus Maarfchalk van Juftingen, Wernher Spysdrager van Bonlandia, zyn Zoon Wernher Schenker , Wolric Kamerheer van Mifemberg en Godfried van Biegen Qa). Men ziet hieruit uit welke lieden de Mayntzifche Hofdag voornaamentlyk beftaan hebbe, en wie thans de 4 Aartsampten uit naam der Keurvorflen, of !als leenen van dezelven, of ook als plaatsbekleders van anderen, by den Koning hebben waargenomen. De uitfpraak deezer groote Ryksvafallen omtrent het Graaffchap Namen was, gelyk men duidelyk genoeg befpeurt, aan 's Konings wil en voorfchrift toe te kennen. De verre afftand van den Griekfchen Keizer, de moeielykheden en oorlogen, waarin hy in het Ooften verwikkeld was, verontfchuldigden zyn verzuim; en het vonnis, 't welk over hem geveld wierd, was des te ftrenger, daar hy niet alleen nimmer zyne leenroerigheid van Henegouwen £«) Mieris I. 247.  Derde Boek. 343 gouwen ontkend had: maar daar men andere Henegouwfche Vafallen ongeftraft in dezelfde nalaatigheid liet voortvaaren (a). Ook was het, gelyk ons naderhand blyken zal, van weinig uitwerking. Op even dien dag, waarop deeze zaak wierd afgedaan, den 27 April, betoonde de Vorft aan zynen Zwager noch een ander blyk van geneegenheid. Toen Willem, Koning van Schotland, zyne Zufter Ada in n 62 aan Graaf Floris III. ter Gemaalin gaf, had hy haar teffens de landftreek Garviach in het Graaffchap Aberdeen tot een huwelyksgoed gefchonken (b). Dit waren de Hollandfche Vorften federt gewoon van de Schotfche Monarchen als een leen te heffen, en Willem ftond nu hetzelve aan zyne Zufter Adelheid en haar Gemaal insgelyks als een huwelyksgoed op deeze voorwaarde af, dat Adelheid en haare erfgenaamen het zouden kunnen blyven bezitten, al wierd Aven. nes vóór haar in het graf gerukt: zy mocht evenwel het landgoed nog verkoopen nog op eenige wys vervreemden, zonder des Konings toeftemming deswegen gevraagd en verworven te hebben (c). Ns O) De Marne p. 267. f6) Wy befluitcn dit uit een' Brief die op de Hollandfche Leenkamer beruft, by welken David, de Broeder van dien Koning, voor zich en zyne erfgenaa men afftand doet van al het iecht. dat hy op die land ftreek bezat of ooit zou kunnen verkrygen. Wy zui len denzelven in onzen Cod. Dipl. mededeelen. (O Mieris I. 249. Y 4 1249- XXV. En ftaat de landftreekGarviach in Schotland aan denzelven en zyne Gemaalin als een huwelyksgoed af.  ' ï24q. XXVI. Hy geeft aanAken hetrecht om voor een' tyd zich zelve van wetten te voorzien. i ] 3 > ( ] ( i 1 344 Derde Boek. Na eenige weeken te Mayntz te hebben doorgebracht, deed Willem eene reize naar Brusfel, waar hy de Voorrechten, 7 maanden vroeger aan Aken verleend, vergrootte door aan Burgemeefteren («), Bailluw, Schepenen en Vafallen deezer ftad te vergunnen om, voor een' bepaalden tyd, wetten, die met het belang der ftad overeenkwamen en door hen allen eenpaarig goedgekeurd wierden, vaft te Hellen. De burgers krygen by een' Brief van den 14 Mey een Koninklyk bevel, om aan zulke voorfchriften, door hunne Overigheid gegeeven , zoo lang dezelve van kracht waren , dat is waarfchynlyk tot dat ze door den Koning op zyne reize door Duitfchland beveiligd wierden, gehoorzaam te zyn (b). Wy hebben Willem noch eer hy den Duitfchen troon beklommen had, dergelyk eene gun ft aan Haarlem zien bewyzen, eene gunft, die daar ze de ingezetenen («) Eigentlyk ftaat er Vkeconfulcs. (O Zie onzen Cod, Dipl. Daar het jaartal van dee- ' ;en Brief 1249. en de Indiftie de 8fte is, kan dezelve 100 wel op het volgende jaar als op het tegenwoorhge gebracht worden. Ik zoude zelfs het eerfte ver. :oozen hebben, te meer daar Willem zich in Mey 250 te Brusfel heeft opgehouden , indien ik vryheid ond in een ftuk dat my door den Hr. Mever uit het iorfpronkelyke is medegedeeld, de letteren XLIX in . te veranderen , daar in 'ttegendeel de getallen VII n VIII veel minder van elkander verfchillen, en 'er 1 het Diploma zélve veel ligter een misflag omtrent an plaats hebben.  Derde Boek. 345 nen van zulke fteden Hechts op een' kleinen afftand van den hoogften top der vryheid terug liet, niet genoeg kon gefchat worden. • Niet te vreden van die weldaaden in Aken te hebben uitgedeeld, die van hem alleenlyk afhingen, verwierf de Koning niet lang daarna voor het Kapittel der Marienkerk in die ftad by Innocentius het voorrecht, dat geen Afgezandt van den Roomfchen ftoel, wat naam die ook mocht draagen, hen van de Kerkgemeenfchapaf konfnyden,of in den Ban doen, ten zy met een' byzonderen Pausfelyken laftbrief voorzien , waarin uitdrukkelyk van de tegenwoordige vergunning melding gemaakt wierd (V). De geeftelyke Stichten rekenden zich by uitneemenheid gelukkig in eenen tyd, waarin men het gevaarlykfte en bitterfte geneesmiddel voor bedorven zielen : den Kerkenban, zoo ligtveerdig gebruikte ; waarin de uitdeeling van hetzelve fomtyds aan de onkundigfte en heethoofdigfte dienaaren van den Paus wierd toevertrouwd, dergelyke vry verklaaringen te erlangen, door welke zy ten minften Hechts aan de dwingelandy eenes eenigen blootgefteld bleeven. Dit maakte , dat het bezit derzelven fterk begeerd wierd, gelyk zy ook aan begunftigde Kerken en Kloofteren niet zelden wierden uitgedeeld. Het Sticht van St. Simon en Judas te Goslar had boven anderen eene byzondere aanfpraak daarop. Niet alleen had deeze ftad, fchoon (O Zie onzen Cod, DiM. Y s XXVII. Hy verwerftvoor het Kapittel der Marienkerkte Aken en voor het Sticht van St. Simon en Judas teGoslar gunften van den Paus.  1249- 34<* Derde Boek. fchoon in geweften gelegen, waar Willems heerfchappy, en die van Innocentius derhalven teffens, noch lang niet algemeen erkend was, den Koning in de beginfelen van zyn Ryksbeftier reeds hulde gedaan: maar de Kerk van Goslar droeg ook den naam eener Koninklyke Kapel, en ftond dus meer onmiddelyk in de befcherming van dien Vorft. Hy bracht dan noch in dit jaar te wege, dat het Sticht, waarvan wy fpreeken, op dezelfde wys als het Akenfche Domkapittel door den Paus begunftigd wierd. Hierby wift hy zynen Geeftelyken Vader noch tot eene andere verklaaring te be weegen, by welke de Deken en Kanonniken te Goslar wel niet geheel onverfchillig waren: doch die hem zeiven echter het naafte ter harte ging. Onder de Voorrechten, welke de Pauzen aan alle Koninklyke Kapellen in het Ryk hadden toegeftaan, was er één, 't welk vaft. ftelde , dat niemand op gezag van het Roomfche Hof in dezelven tot eene kerkelyke bediening of tot het genieten van eenige inkomften kon toegelaaten worden , zonder de toeftemming van het hoofd des Ryks. Sommigen evenwel, op het allesvermoogend gezag van den Paus vertrouwende, hadden op voorwendfel van brieven, hier toe byzonder door hem verleend, zich in eenige deezer bedieningen weeten in te dringen, en weigerden dezelven vaarwel te zeggen. Willem bracht hier over zyne klachten voor den ftoel van Innocentius en drong op een Kerkelyk Vonnis tegen de ftout- heid  Derde Boek. 347 heid deezer lieden. De Paus leende een gunftig oor aan deeze billykevoorftelling en fchreef in September aan den Abt van Celle, dat hy alles vruchteloos verklaaren moeft, wat tegen de rechten aan in deeze zaak gefchied mocht zyn, en dat hy hen, die dezelve verbroken hadden, door aankondiging der Kerkenftraffen tot hunnen plicht moeft trachten terug te brengen. In deeze en in andere zaaken wilde Innocentius (dit zyn de woorden van welke hy zich bedient) des Konings eer, zoo veel in zyn vermogen was, handhaaven; gelyk hy hem, als den Voorvechter der gantfche Kerk eene byzonden geneegenheid toedroeg By een' tweeden brief gaf hy ook aan den Abt van Celle van de andere gunft, aan het Goslarfche Kapittel beweezen, kennis; gelyk de Domkerk van het nabuurig Halberftad ook van het een en ander uit Lyons bericht kreeg (ff). Intusfchén had de tyding, dat Gozewyn op den Bisfchoppelyken ftoel van Utrecht verheven was geworden, den Koning bereikt. Dit nieuws was hem, zoo wel als den Aartsbisfchop van Keulen ten hoogften onaangenaam. Het huis van Amftel had zich federt eenigen tyd reeds aan de grenzen van Holland zoo zeer beginnen uit te breiden, dat deszelfs a^nwasfchende macht de oplettenheid der Graaven moeft naar (a) HeïnbCMI Antiqq. Goslar p, 269. Leuokfeldt Antiqq. Poeldenfes p. "105. 1249. xxvur. De nieuwe Bisfchopvan Utrecht worJ.t afgexet, en Hendrik van Viur.deiï in zyne  34$ Derde Boek. 1249. plaats verkoo- ren. 1 1 ] < ] < t c c c c k naar zich trekken. Een Heer, uit dit gefiacht gefprooten, was dus onder alle moogelyke mededingeren naar den Utrechtfchen zetel de geen, dien er de Koning het ongaarnfte op geplaatft zag. Was Gozewyn zelve al niet van een' eergierigen inborft, hy had echter aanverwandten, die hem tot allerlei onderneemingen konden beweegen en juift zyne goedaardigheid en oprechtheid tot de bereiking hunner oogmerken misbruiken. De Keulfche Kerkvoogd had eene gantfch andere reden van over deeze keuze misnoegd te zyn. Hy had een' Neef, die de waardigheid van Aartsdiaken in zyne Kerk bekleedde , Hendrik van Vianden, eenr man van geheel andere vermoogens dan Amftel, en van wiens denkenswyze en vriendfchap jegens hem hy zich ten vollen verzekerd konde houden; en deezen had hy gaarne aan het hoofd van een Sticht, dat aan zyn Aartsbisdom onlerhoorig was, verheven gezien. Door het :elfde belang derhalven aan één verbonden, )eraamden Willem en Koenraad famen met den 'ausfelyken Legaat, langs welke middelen men ïozewyn beft verftooten en Hendrik in zyne >laats tot Bisfchop konde doen verkiezen. De :hronyken verhaalen, dat Gozewyn na één of wee jaaren zyn ampt bekleed te hebben , tot e regeering onbekwaam wierd bevonden; dat aar hy het Sticht in een' bloeienden ftaat, en efchatkifl welgevuld had aangetroffen, zyne nkunde en zorgeloosheid binnen kort de zaaen in de oude wanorder terug brachten; dat de Opzien-  Derde Boek. 349 Opzienders der Kerke ten laatften een generaal Kapittel by één lieten roepen om over den ftaat des lands te handelen, op het welk de Koning, de Cardinaal Caputio en de Aartsbisfchop van Keulen tegenwoordig waren; dat Amftel hier genoodzaakt wierd aan Willem en den Cardinaal-Legaat afftand van zyne waardigheid te doen ; en dat Caputio op voorftel van den Aartsbisfchop, zonder dat de Koning er zich mede moeide, Hendrik van Vianden in Gozewyns plaats deed benoemen, aan wien de Koning ook het waereldlyk gebied door den ring en herderftaf mededeelde Ca), Doch in dit alles is de nauwkeurigheid weinig in 't oog gehouden. My is uit een echt ftuk gebleeken, dat Hendrik reeds als verkooren Bisfchop zich den 12 July deezes jaars te Mayntz by den Koning bevonden hebbe. Is het nu te denken, dat tusfchen den 27 Maart,toen Otto ftierf,en den zoo evengenoemden dag, dat is binnen qï maand, Gozewyn zou verkooren zyn, het Bisdom tot een' merkelyken ftaat van verval hebben doen daalen, de Opzienders genoodzaakt hebben om een Kapittel uittefchryven, op het welk de Koning uit Duitfchland komen moeft, en Hendrik verkooren zynde de reize naar Mayntz zoude volbracht hebben ? Het fchynt veel eer, dat de Legaat of Aartsbisfchop, om van Amftel, met wiens verheffing men veelligt wat (O Beka p. 8?. Heda.?. 21?. Snoius p. 91 fm> 1249  35© Derde Boek. 1249. XXIX. Willem geeft duinen wat fchielyk te werk gegaan was, ontflagen te zyn, en aan Vianden het Bisdom te kunnen in handen fpeelen, een Kapittel hebbe doen vergaderen , en dat zy daar de onbekwaamheid des verkooren Bisfchops zoo breed hebben uitgemeeten, en het gevaar, waarvoor het Sticht onder zyne regeering bloot lag, zoo leevendig hebben voorgefteld, dat de onderdrukte Gozewyn geen anderen weg voor zich geopend zag, dan goedwillig dien myter neer te leggen, dien zyn Koning, zyn Aartsbisfchop en het hoofd der gantfche Kerk overeengekomen waren op zyn hoofd niet meer te dulden. Zo dit Kapittel in Mey of het begin van Juny gehouden is, kan het zyn, dat Willem het door zyne tegenwoordigheid aanzienlyker gemaakt en terftond den aangeftelden opvolger met de Regalien beleend hebbe, fchoon de reize van dien Geeftelyken naar Mayntz in het begin van July ons in het vermoeden zou kunnen brengen, dat hy aldaar de beleening van den Vorft zy komen ontvangen. Aan Gozewyn gaf men, om hem de vernedering, die hy ondergaan had , zoo veel te ligter te doen doorzwelgen, het Aartsdiakenfchap der Keulfche kerk, 't welk door de verheffing van Vianden ledig was geworden (V). De meefte zomermaanden van dit jaar bracht Willem aan de oevers van den Rhyn, en voorlaamentlyk te Mayntz en te Coblentz door. Wy (s) Bi'Ciïsijüs ad Hf.dam p. 214.  Derde Boek. 3 5Ï Wy vinden hem den 19 Juny in de laatftgenoemde ftad. Hy bewees er eene weldaadigheid aan het Benedictyner Vrouwenkloofter der Hemelspoorte in Zeeland, aan welk hy de duinen tusfchen Vroneland, Weche en Clingenwaghe tot aan de Zee en Darinchen gelegen, in eigendom fchonk, en hetzelve teffens wegens de 200 gemeten lands, die het in Zeeland bezat, of - die het er in vervolg van tyd zou kunnen verkrygen, van allerlei bedens, tollen en lasten onthief (a). Dergelyke gunften kon hy aan geeftelyke Geftichten in zyne erflanden als Graaf bewyzen. Als Koning fchonk hy in dit jaar aan de Abdy van Hohenburg 'het recht van Priefteraanftelling by de kerk van Opper-Ehenheim in de Elfas, 't welk haar oorfpronkelyk toekwam; doch waar van zich voorige Keizers de oeffening hadden aangeraaatigd (b). Van Coblentz vertrok Willem wederom naai Mayntz. Hier had de Pausfelyke Legaat, om by de keuze eenes nieuwen Aartsbisfchops tegenwoordig te zyn, zich ook om deezen tyc begeeven. Op den 29 Juny kwam het Kapittel tot eene beflisfing. Chriftiaan , Prooft dei Mayntzifche kerk , wierd eenpaarig geftemd , door den Legaat goedgekeurd en door Willen met de Regalien beleend. Chriftiaan was uii een aanzienlyk gefiacht ontftaan en bezat God vrucht. ( O Zie onzen Cod. Dipl. (i) Schoepfun Jl/at. Iïluflr. II, 403. I249. en eene bepaalde ontheffingvan laster aan. het Kloofter Hemelspoorte. XXX". En her- ftelt de Abdy van Hohenburgin *t bezit van de Collatie aan zekere Kerk. XXXI. Chriftiaan tot Aartsbisfchopvan Mayntz verkoo' ren.  xxxir. De Koningtrouwt zyne Zufter Margarethaaan Her'manGraaf vanHenneberguit, en geeft haar een huwelyksgift. 00 Serrarii Rer, Mogunt. l. 605. & Chron. vet. Mogunt. II. 129. 352 Derde Boek. vrucht, geleerdheid, beleid en alle die deugden, die een' Geeftelyken waarlyk tot fieraad ftrekken: doch niet dien woeligen en tot den kryg overhellenden aart, die aan de oogmerken van Innocentius thans beter beantwoordde. Chriftiaan voorzag , dat hy nimmer zou kunnen voldoen , en weigerde in 't eerft de waardigheid , tot welke men hem verheven had, te aanvaarden: doch men kende hem noch niet genoeg om in zyne begeerte te bewilligen e» Wy hebben onder de naamen der geenen, die onlangs op den Hofdag te Mayntz tegenwoordig waren geweeft, en getuigen van het Vonnis over den Keizer van Conflantinopel uitgefproken, ook den Graaf Herman van Henneberg gevonden. Het Graaffchap, 't welk hy beheerfchte , lag in den Frankifchen Kreis, en muntte in uitgeftrektheid en macht boven verfcheiden anderen uit. Herman had door zyne gekleefdheid aan 'sKonings zaak, en buiten twyffel door zyne dapperheid zoo diep in deszelfs gunft weeten in te dringen, dat Willem hem zyne tweede Zufter Margaretha, die thans omtrent 15 jaaren oud konde zyn, ter echtgenoote fchonk. De Vorften en Grooten des Ryks, dezelfden waarfchynlyk, die in April te Mayntz waren vergaderd geweeft, hadden den Koning  Derde Boek. 353 Koning deeze vereeniging aangeraaden, en Willem had aan zyne Zufter 4000 Mark Keulfche • munt, van 12 fchellingen ieder, als een huwelyksgift toegezegd. Deeze belofte beveiligt hy den 12 July, toen die echt reeds voltrokken was, insgelyks door een' open Brief, uit Mayntz gedagtekend, en verpandt daarenboven voor die fom zynen Geervlietfchen tol, zoo dat de Graaf van Henneberg jaarlyks 400 Mark uit denzelven mocht heffen, tot dat alles volkomen afbetaald was; en zo de genoemde tol niet toereikende bevonden wierd, zoude de Koning uit zynen tol te Ammers de 400 Mark vol maakert. Dit is de Brief, die ons van het vroeger aanftellen van Bisfchop Hendrik van Utrecht onderricht heeft gegeeven,terwyl deeze,zoo wel als de Aartsbisfchoppen van Keulen en MayntZj en de Bisfchop van Luik denzelven met hun zegel bekrachtigden, en by de handeling tegen-; woordig waren Koenraad, des Keizers Zöoh, moet zich om deezen tyd weder in Duitfchland bevonden en ] eenige macht by één verzameld hebben. Een j Gefchiedfchryver van die eeuw verhaalt, dat hy J tegen het eind van den zomer de overhand over , Willem verkreeg, en hem dwong terug te wy-i < ken en zich te verbergen. Nieuwere berich- \ ten voegen er by, dat vertoornd over de hulde ,' welke het gantfche laager gedeelte van Duitfchland O) Zie onzen Cod. Dipl. J. Deel. Z r249>. XXXIII. Coning Coen- aad be- laalt :enig -oor- ieel iver Villem,'  I24Q- XXXIV. Brief van Sicco Sjaarda- roa aan Willem over- woo- gen. 354 Derbe Boek. land zynen mededinger beweezen had, die Vorft de landftreeken zyner vyanden te vuur en te zwaard verwoeft hebbe (a). Intusfchén heeft men uit het ftilzwygen van zoo veel andere Schrifcflelleren over deeze gebeurtenis, en uit het achterlaaten van alle omftandigheden zelfs by de geenen die het geboekt hebben, redenen van deeze voordeden van Koenraad voor zeer gering te houden ; 't geen het vervolg van ons verhaal wel haaft noch waarfchynlyker zal maaken. Niet minder duifternis ligt er over een ander gedeelte van Willems lotgevallen in diezelfde dagen verfpreid. Uit vroegere aantekeningen heeft een Friesfche Chronyk (b) ons medegedeeld, dat de Koning, toen hy van zyne buitenlandfche tochten in dit jaar in Holland was terug gekomen, de Abten en Praslaaten van Friesland , met welken hy gemeenzaam omging en die hy met veele landeryen begiftigde, hebbe trachten te beweegen, om hem met toeftemming van den Poteftaat voor Heer van hun geweft te erkennen, gelyk zy zyne Voorouderen weleer erkend hadden. De Geeftelyken , dit gaarne van zich willende affchuiven, zouden hem naar den Poteftaat alleen hebben heengeweezen, en Willem deezen niet lang daarna fchriftelyk eene groote fomme gelds beloofd , (O Matth. Par. p.yji, Schatenii Arm]. Paderlom. II. 61. C 6) Winsemiüs p. 169.  Derde Boek. 355 loofd , en daarenboven aangebooden hebben, om hem en zyne erfgenaamen met Weftfriesland te beleenen, indien hy de heerfchappy der landftreek , over welke hy thans eenig bewind voerde, den Koning wilde helpen verkrygen. Sicco Sjaardama (dit was de naam des Poteflaats) gebelgd over een voorftel, 't welk zyne eer zoo gevoelig beleedigde, zou toen den 9 Auguftus («) uit zynen huize Sjaardama in Weftergoo deezen nadrukkelykenbrief aan onzen Vorft gefchreeven hebben: Grootmachtig Koning! geef u geene vergeef fche moeite. Meent gy , dat ik om my en myn gefiacht te verheffen, een verraader wil zyn , en de nakomelingen van die vryheid berooven , die onze Voorvaders hoven allen rykdom geacht hebben? Een gierig en oneerlyk hart zy verre van my. Vaar wel, en begroet my voortaan niet meer met dergelyke brieven, daar ik beflooten heb er. geene meer aan te neemen. Dit antwoord zoude hy achtervolgd hebben met goude penningen te laaten flaan, van de opfchriften: Sicco Sjaardama Potestaat van Friesland aan de ééne, en Vryheid gaat boven goud aan de andere zyde, beide in de Latynfche taal, voorzien. Indien er in dit verhaal al niets verdicht ware, en Ca) By Winsemius ftaat 9 Aug.1239. Doch deMfl, Handv. Chron. van van der Hoeven heeft dit reeds in 1249 veranderd. In het eerftgenoemde Jaar was Willem omtrent 11 jaaren oud en noch lang geen Roomfch Koning. '■ Z 2 1249.  350* Derdë Boek. 1249- ën het in zynen gantfchen omvang op gronden van waarheid fteunde, zoude ik in Sicco Sjaardama ficchts een' ftouten rebel kunnen ontdekk.n ,die de edele en onbefchroomde taal der vryheid misbruikt, om in de plaats van Willems recntmaatig gezag het zyne in Friesland te veftigen, en die liever in zyn Vaderland, waar hy reeds gebood dan in het vreemde Weftfriesland regeeren wil. De Graaf van Holland was buiten allen twyffel, het zy alleen, het zy, volgens het Verdrag van 3165 met den tfisfchop van Utrecht famen, de Wettige Heer van Friesland.. Sedert verfcheiden eeuwen hadden de Friefen de opperheerfchappy der Frankifche Koningen erkend; zy boogden zelfs op de voorrechten en vergunningen , hun door deeze Monarchen toegefiaan: doch hoe uitgebreid men die ook ftelle, nergens is er bewys van een Privilegie aan te treffen , 't welk de Keizeren verhinderen kon van dit geweft niet even gelyk andere gedeeltens van hun Ryk aan Vorften te leen te geeven. Sedert het midden der elfde eeuw hadden zy van dit hun recht een onbetwift gebruik genaakt. Frederik I. had de overeenkomft tusfchen den Stichtfchen Prelaat en Graaf Floris III, van welke wy boven gefproken hebben, zelve bewerkt. Van dien tyd af aan regeerden beide Vorften met elkander, maar meer noch de Graaf van Holland, of de geen, dien hy goedvond er mede te beleenen, Friesland alleen. Willem I. voerde er vóór en na zynes Broeders dood het bewind. Otto hield het, tot dat hy in 1233 Bis-  Derde Boek. 35? Bisfchop van Utrecht wierd, van zynen Broeder Floris IV. te leen, en elk deezer Heeren ■ had eenige jaaren achter één in die landftreek zelve zyn verblyf gehouden. Of Friesland toen aan Holland zy terug gekeerd, dan of de Kerkvoogd de regeering over dat geweft hebbe voortgezet, kan met geen zekerheid bepaald worden. Door de nauwfte banden der vriendfchap en des bloeds aan elkander verbonden , waren de Vorften, die toen het Graaffchap en het Sticht beftierden, volkomen meefter van onderlinge fchikkingen hier omtrent te maaken. Zelfs fchynt het, dat de minderjaarigheid van Willem en de oorlogen, waarin het Bisdom zich by aanhoudenheid verwikkeld vond, den een' en den ander verhinderd hebben veel deel aan het bewind van Friesland te neemen, gelyk ook alles wat deeze landaart federt voor Willem gedaan heeft, ten gevalle van den Roomfch Koning en niet van den Graaf van Holland gefchiedde. Doch de zaa. ken veranderden thans van gelaat. Otto was overleeden ; een Bisfchop, aan het huis van Holland niet vermaagfchapt, had den Utrechtfchen ftoel beklommen ; en indien deeze het oude Verdrag, het welk nu verfcheiden jaaren lang geflaapen had, wilde doen ontwaaken, had de Koning, ten minften voor zyn aandeel, op Friesland het onwraakbaarfte recht en kon eenen Poteftaat en den geenen, die onder hem fton. den, met de volle goedkeuring van zyn geweeten de hulde afeisfchen. Z 3 Men [249.  358 Derde Boek. 1240. Men zoude het zoete der vryheid nooit moeten gefmaakt hebben, en op geen Nederlandfchen grond moeten geteeld zyn, om eene éénhoofdige regeering boven die van een gemeenebefl te verkiezen. Naar wetten , die men zich zelve heeft opgelegd , en die den eerften Regent zoo wel als den geringften onderdaan verbinden j te leeven; door die wetten alleen, en niet door de wraakzucht of de gierigheid van een' Vorft van leven, eer en goederen te kunnen beroofd of in een kerker geworpen worden ; tot oorlogen , die flechts de hoogmoed voert, tot de weidfche pracht van een Hof, tot de dartelfte welluft tot al de verkwiftingen van een' Monarch zich geen belaftingen te zien afpersfen: maar vrywillig tot handhaaving van het openbaar beftier die fommen by te draagen , die het Vaderland eifcht; in geene heirlegeren zyns ondanks te kunnen ingevlogten, naar geenevlooten gefleept worden. Niemand, wanneer men zyne plichten naarkomt, te hoeven vleien of vreezen: Dit alles en duizend voorrechten meer bezit en kent en geniet de burger van een' vryen ftaat alleen, terwyl het voor de flaaven zelfs van den beften Despoot een ondoordringbaar geheim blyft. Maar evenwel, wanneer de regeering van een eenig Vorft door de grondwetten in een land is vaftgefteld; wanneer de ingezetenen zich door plechtige eeden tot de gehoorzaamheid aan zulk een' Heer en zyn gefiacht verbonden hebben ; wanneer die Vorft door geen daaden van dwingelandy zyn juk  Derde Boek. 359 juk ondraagchelyk maakt, maar de rechten en gewoontens der landstreek zich fteeds voor • oogen ftdt, en getrouwe]}k onderhoudt; wanneer hem onveranderlyke voorfchriften zelfs verhinderen zyne macht te overfchreeden: dan is het inoode oproer zich onder het voorvvendfel van meerder vryheid aan zulk een gezag te willen onttrekken. Men bedriegt zich daarenboven grootelyks , wanneer men de onafhankelykheid, welke de Friefen om deezen tyd zich begonnen aantemaatigen, met den naam van vryheid wil vereeren, én het denkbeeld, 't wJk wy ons thans van gemeenebeften vormen , op deeze eeuw wil toepasfen. Nergens dan in de iteden was er eenige zweem van dezelven te vinden. Een landftreek in het tegendeel , die geen Vorft aan haar hoofd wilde dulden , verdiende het gevoeligfte mededoogen. Met Edelen aangevuld, die buiten de wapenen geen genoegen kenden, en die, door geenen Leenheer in bedwang gehouden , aan niemand verantwoording fchuldig waren, zag een zulk geweft welhaaft de oude Anarchie en den ftaat der natuur op zynen bodem terug keeren. In 't midden der heüzaamfte wetten leefde men dan zonder wet. Het land wierd door partyfchappen verfcheurd. De machtigde Edelen vormden een'aanhang, tegen welken de zwakkere niet waren opgewasfchen. Een ieder poogde te regeeren, en die het hem beletten wilde, had het beltonnen van zyn kafteel, het plunderen en verbranden zyner bezittingen, Z 4 heE 1219.  360 Derde Boek. het vervolgen zyner vrienden en foms den, dood te wachten. In plaats van éénen tyran, moeft nu het volk aan honderden gehoorzaamen. De veiligheid was door niets te verkrygen dan door onder de baniere van hun te dienen, die zich van het bewind hadden meefter gemaakt: doch deeze moeften in hunne volgelingen weder tallooze misdaaden boven het hoofd zien, die in een welgeregelden ftaat door de voorbeeldigfte ftraffen zouden geboet zyn. Die de andere zyde koos wierd telkens onderdrukt en mishandeld. Niemand was waarlyk vry, en zelfs de onafhankelykheid van hun die aan het roer zaten duurde, daarze flechtsdoor geweld geveftigd was, niet langer, dan tot dat de party hunner vyanden zich door verbindtenisfen , overwinningen , lift of door andere middelen wift te verheffen, en uit de plaats, die de anderen lang genoeg bekleed hadden, hen op haare beurt wift uit te ftooten. Dit was evenwel de toeftand , naar welken Friesland haakte , toen het, noch voor geen vryheid ryp, aan de regeering der Hollandfche Graaven poogde te ontworftelen, en waarin het zich veele jaaren lang, door de heerfcbzucht der Grooten misleid , heeft weeten te handhaaven. Zoude het dan te bevreemden geweeft zyn, dat een Sjaardama, die in afweezenheid van den wettigen Vorft eenig gezag verworven had, liever voortging metzelvete hèerfchen dan zynen zetel aan Willem inruimde, en dan noch aan het toppunt van belangeloosheid dat geene toe-  Derde Boek. 36* toefchreef, waarvan het vuigfte eigenbelang de eenige dryfveer was ? Niettegenftaande dit, meene ik echter gegronde redenen te hebben om aan deeze geheele gebeurtenis weinig geloof te flaan. Volgens het verhaal des Chronykfchryvers zou Willem deFriesfche Geeftelyken toen tot zyne oogmerken hebben zoeken over te haaien, toen hy van de Vlaamfche oorlogen in Holland terugkwam : maar Willem had tot nu toe geen Vlaamfche oorlogen in perfoon gevoerd, en eerft verfcheiden jaaren laater beginnen dezelven merkwaardig te worden. Wat deeden die Praïlaaten zoo lang in Holland, dat Willem veel en gemeenzaam met hun verkeeren kon, daar hun Geboorteland voor de regeering der Graaven van dat geweft een' zulken affchuw had, en zy den Koning het bewind over hetzelve toch niet konden in handen fpeel en? Waarom heeft Sjaardama alleen een affchrift van zyn antwoord aan Willem bekend gemaakt, en niet den ver' leidenden brief, die zyne Vaderlandsliefde op een' zo harden toets ftelde , teffens medegedeeld ? Is het wel te denken, dat de Koning, die zulke uitneemende dienften van de Friefen genooten had, die pas weinig maanden geleeden hen in zyn Hof te Aken hoog had opgevyzeld en hunne oude voorrechten bekrachtigd, zoo kort daarop de verachtelyke werktuigen van omkooping en bedrog zou hebben aan 't beweegen gebracht, om over hen eene heerfchappy te voeren, op welke zyne geboorZ 5 te [249»  I2iQ XXXV De Koning b( voorrechthet hu vanFie chi. 3t52 Derde Boek. ■ te hem reeds het recht had gegeeven? Maar - daarenboven heb ik het getuigenis van een vermaard Gefchiedfchryver van Friesland | a) voor my, die uitdrukkelyk zegt: 't geen fommigen in dit gedeelte der Hiftorie omtrent Sicco Sjaardama beuzelen acht ik zelfs der moeite niet waardig om aan te haaien; terwyl hy eerft omtrent het jaar 1418 van een' Edelman van dien naam eenige melding maakt 'b). "Ook zoude ik dit geheele voorval met ftilzwygen hebben voorby gegaan, indien de gewaande Brief van Sicco niet in het Charterboek van Friesland eene plaats had gevonden, en federt in verfcheiden Gefchiedenisfen en andere Werken ware overgenomen. Laaten wy tot het verhaal van zekerder en onbetwifter daaden des Konings overgaan. In September en O&ober deezes jaars bevond zich s die Vorft te Coblenz. Hier fchonk hy, den ,s_ 4 der eerftgenoemde maand aan het G -nueefch gefiacht van Fiefchi, Graaven van Lavagna, verfcheiden gewichtige Voorrechten. Dit huis had- (a) Uebo Emmius p. 157. {b) Even fabelachtig is het geen Ocka Scharlensis p. 32. verhaalt, dat de Koning zich dikwyls in 't Bofch van 't Creil met de jagd vermaakte en deFriesfche Geeftelyken van wild voorzag. Inzonderheid zoude hy de Abten van St. Odulf en Luinkerk zeer gefchat en tot zyne befte vrienden verkoozen hebben, gelyk hy ook aan den laatftgenoemden, AUart geheeten , Texel voor altoos in eigendom fchonk. Men zoude byna van elk deezer gezegdens zonder veel moeite het tegendeel kunnen bewyzen.  Derde Boek. 363 had in de burgerlyke oorlogen, die Italien zoo 1 wel als Duitfchland van één rukten, byzonder uitgeblonken in het behartigen van Willems belangens of, om eigentlyker te fpreeken, van de belangens der Roomfche kerke, en zich daardoor deezen Gunftbrief verworven. „ Voor„ taan zou de oudfte Fiefchi altoos de waardig„ heid van Palsgraaf met al het daaraan ver„ knochte rechtsgebied en gezag bekleeden. „ Alle burgerlyke en pynlyke gedingen in Ita„ lien, in welken men zich van mindere Rech„ teren op den Confervator of zyn' Stadhouder „ beroepen had, mocht hy aan zich trekken, „. befiisfen en doen ten uitvoer brengen, of „ overal naar zyn welgevallen Recht,eren aan„ ftellen, aan wien hy dit voorrecht opdroeg. „ De benoeming van Voogden voor minder„ jaarigen , van gewoone Rechteren en van „ Notarisfen wierd hem mede toevertrouwd. „ Geheel Italien door mocht hy allerlei foor„ ten van nieuwe munten flaan uit 's Keizers „ naam, en met deszelfs opfchrift en beeldte„ nis; dit zoude Keizerlyk geld genoemd wor„ den en overal gangbaar zyn. Eindelyk zou„ de hy fteeds voor een lid van 's Keizers Raad „ gerekend worden, een' open toegang daar„ toe hebben, en waar hy of zyn plaatsbeklee„ der ook goed vond aan het Keizerlyk Hof „ te vertoeven, voor 40 zyner vrienden en „ even zoo veel paarden vry worden gehou'„ den." Om voorts alle oneenigheden voor te komen, die onder deeze Graaven onderling ont» 249-  i*49 XXXV. En beleentThoma: van Foglianomet de fteden Cervia en Ber* tinoro. XXX vir Ramper des Kei ze i's in Italien. 36+ Derde Boek. ontftaan mochten , vindt de Koning goed te - bepaalen, ,, dat al wat deeze gefchonken gunfl„ bewyzingen op zouden brengen, in gelyke ,, deelen naar de ftaaken en hoofden van dat „ gefiacht gefplitft zoude worden: doch dat de „ oudfte een zuiver vierde vooraf zoude heb„ ben; gelyk hy dan ook vaftflelt op welke „ wyze de thans leevende Fiefchi's in ftaaken ,, verdeeld moeften worden (a). Aan Thomas van Fogliano, een' Edelen uit Reggio, Aanverwandt en Maarfchalk van den ; Paus, gaf hy daarop, den 2 Oétober, de rechten te leen, die hem van wegens het Ryk op de fteden Cervia en Bertinoro in Romagna met derzelver grondgebied toebehoorden (Z>). Dus zien wy Willem zich wederom de regeering over de Keizerlyke landen in Italien aanmaatigen. Daar hy zelve zyne wapenen niet over de Alpen brengen konde, had hy alles, hetgeen hy hier vermocht, noch onmiddelyker dan in Duitfchland aan de bewerking van Innocentius dank te weeten. Deeze voerde er oorlog voor hem, nam er voor hem geweften en fteden in: doch heerfchte er ook voor hem; gelyk de meefte bevelen en Gunflbrieven , die Willem naar deeze ftreeken afvaardigde, en onder anderen die ten behoeve van Fogliano hem door zynen befchermer waren voor- O) Lünig Cod. Ital. Dipl. II 2459 & 2460. O) Musatoki Ar.nali d' Ital. VII. 290. Haeberlin p. 63.  Derde Boek. voorgefchreeven.. De party van Frederik wierd in dat Koninkryk geduurende dit jaar weder- ■ om merkelyk. verzwakt. Terwyl die Vorft naar Apulien geweeken was, had Koning Entius, zyn natuurlyke Zoon en zyn Stadhouder in de Lombardie, wel in het eerft den Parmefaanen eenig voordeel afgewonnen: doch hierop met een heir van uitgeleezen Duitfche en Italiaanfche benden naar Bologna trekkende, ontmoeten hem de inwoonders dier Stad te Fosfalta niet ver van Modena, flaan hem in een bloedig gevecht, 't welk op den 26 Mey geftreeden wierd, en brengen hem gevangen te Bologna binnen, van waar hem geen rantfoen hoe hoog ook, door den Keizer aangebooden, verïosfen konde. Modena onderwierp zich nu tegen het einde van dit jaar, na eene hardnekkige verdediging, aan den Cardinaal O&avianus* Daarentegen maakte zich het Manfredifche gefiacht van de ftad Faënza, en de Graaven van Bagnacavallo, na de Pausfelyke bezetting, die meelt uit Bolognefers beftond, verjaagd te hebben , van Ravenna voor den Keizer meefter; om welke reden de Cardinaal die van Ravenna voor vyanden van de Roomfche kerke, van Koning Willem en van Bologna verklaarde. Eccelinus van Romano , die eene natuurlyke dochter van Frederik ter Gemaalinne had, nam ook wel Belluno, Monfelice, Efte, Vighizuolo en Vefcovano in : doch behalven dat al die voordeelen van weinig aanbelang waren; zoo meende de Keizer met recht te moeten duch- 124.9.  1249- 366 Derde Boek. duchten, dat deeze ondankbaare Schoonzoon meer voor zich zeiven dan voor hem overwinningen behaalde. Alles werkte mede om dien ongelukkigen Monarch het leven bitter te maaken. Zyne gezondheid nam af. Zyn Kancelier Petrus de Vineis, op wiens onwankelbaare trouw en onvervalfchte vriendfchap hy zich fteads verlaaten had, wierd by hem verdacht van zynes meefters dagen door vergift te hebben willen verkorten. Een Cardinaal had de onbefchaamdheid een gefchrift op te ftellen en naar alle oorden te verzenden , waarin de Kei. zer, die den Bisfchop van Arezzo met den ftrop ter dood had laaten brengen , op zulk eene wyze wordt afgefchilderd, dat de waereld nooit godloozer Monfter fcheen voortgebracht te hebben. Een kind, een ftadhouder'des Satans ; een voorlooper van den Antichrift; een woedende draak ; een briesfchnde leeuw , zoekende wien hy zoude moogen verjlinden; een man dronken van het bloed der Heiligen ; een tweede Pilatus: zyn de tedere naamen, die hem in hetzelve met veelen van dergelyken nadruk worden toegevoegd. De Chriftenen, die zyne gruwelen met onverfchilligheid aanzagen, worden voor lauwe, van allen yver ontbloote zielen uitgekreeten en met ernft opgewekt, om eer zy in het heilig land de Saraceenen gingen beoorloogen, de jlang, die zy in haaren eigen boezem aankweekten, weg te doen. God ziet, dus eindigt hy zynen Brief, op de menfchenkinderen uit den hemel neder, of er iemand verftandig zy en de belee-  Derde Boek. 367 beleedigingen, zynen dienaaren aangedaan, wreeke. Bedenkt dan, hoe gy u zeiven in het laatfte gericht verantwoorden zult ; befchermt de bruid des Heeren met de rechterhand uwer macht, op dat de rechtvaardige Richter u in dien dag aan zyne rechterhand plaalfe ( a). Door zulke middelen zochten Innocentius en zyne dienaaren den haat tegen den Keizer in alie gemoederen in te planten of te doen wasfchen, en de vrienden, die hy noch overig mocht behouden hebben, van hem af te fcheuren. Doof voor alle verzoeken, die ten zynen voordeele gedaan vvierden, voor alle voorftellen van bevrediging en onderwerping , had hy geen ander doel voor 00gen, dan den geheelen ondergang van Frederik en het Hohenftauffifche huis, en de algemeen erkende verheffing van zynen lieveling Willem. Hier toe had hy ook in Duitfchland noch onlangs nieuwe poogingen gedaan. Door den Aartsbisfchop van Salzburg liet hy te Mühldorf een Concilie houden , met medewerking der Bisfchoppen van Regensburg , Freifingen en Seckau, in het welke Hertog Otto van Beyeren, Frederiks getrouwfte aanhanger, met den oorlog en den Kerkenban tevens bedreigd moeft worden, indien hy zich door het verlaa* ten van 's Keizers party niet met den Room- fchen (<0 Matth. Par. p. 761. Mur,atori VII. p. 28S. HiEBERLIN p. 67. 1249- XXX VIII. De Hertog van Beveren wilzyne zyde niet verlaaten.Staat van het BisdomPasfau.  J249- 368 Derde Bost fchen zetel verzoenen wilde: edoch dit deed öp het onwrikbaar gemoed van den Hertog geen uitwerking altoos. Hy verzekerde wel met een' eed, dat by nooit iets tegen de Kerk onderneemen zou: doch weigerde voor 't overige aan dé Pausfelyke voorftellen gehoor te geeven. a> De Bisfchoppen zelve, zeide hy, hadji, den hem genoodzaakt Frederik voor zynen „ Heer te erkennen, en door hunne mede- werking had hy zyne Dochter aan Ko„ ning Koenraad uitgetrouwd. Deeze ban- den los te breeken zoude een onftandvaftig- . jj heid zyn, die eenen Hertog van Beyeren tot „ fchande ftrekte. Willem had hy nog helpen kiezen nog voor zynen Koning erkend, en 5, begeerde ook deszelfs vriendfchap niet! Het ,> ware zelfs onvoorzichtig in de onzekerheid „ van een' goeden uitflag oude vrienden te it verlaaten,en het heugde hem noch wel, hoe „ veel rampen Beyeren geleeden had door 3, zich tegen vÖönge Keizeren trouwloos be- toond te Hebben ; en voorzeker de macht „ van Frederik ware noch heden zoo weinig te 3, verachten, als die zyner voorzaaten weleer „ geweeft was." In deeze gevoelens fterkte hem de Bisfchop Rudger van Pasfau, dien de Pausfelyke Legaat Albertus van Bohemen, om dat hy de zyde van Innocentius en Willem op nieuws verlaaten had, onlangs uit zyne waardigheid had verftooten. In zyne plaats ftelde hy Bertold , Broeder van den Regensburger Preelaat, op den ftoel van dat Sticht. Deeze twee  Derde Boek. 369 twee beoorloogden elkander om het bezit van het Bisdom , en de deerlykfte plunderingen , verwoettingen en brandltichtingen, in het Pasfaufche gebied door beiden aangericht, leerden de arme ingezetenen maar al te duidelyk, hoe weinig liefde elk deezer ontaarde herderen voor de kudde, die hy met geweld wilde wyden,by zich zeiven gevoelde («). Dit was de ftaat der Duitfche en Italiaanfche zaaken, toen zich de Koning wederom naar zyne erflanden begaf, waar hy voor deeze reize het grootfte gedeelte van den winter doorbracht. Wy vinden hem den 1 January te 's Graavenzande, waar hy aan het nabuurig Kloofter van Loosduinen, de tiendens fchonk van Ougerus van Hoke, die deeze hem waarfchynlyk verkocht had , en die naaft aan het geeftelyk Gefticht waren aangelegen (b). Noch in dezelfde maand vertrok hy naar Zeeland, waar hy by eene vergunning tegenwoordig was, die Hendrik van Voorne, Burggraaf van Zeeland,aan Jacob van Pernisfe in erfrecht gaf om in de Merwe, zekere ftreek langs, ftek ken of ftaalen te moo;'en plaatfen. Twee Broeders van den Heer van Voorne, Dirk en Albert, benevens Hu^o van Naaldwyk en Willem van Brederode, welke laatften buiten twyf- fel (s) Adlzïeitter Boicagentis Anml. I. 66$. Scheidt III. 57. ( b~) Van Alkemade Befchryv.vanden Brid. Privil. p<2. I. Deel. A a 1240; 1250. XXXIX. Willem geeft tiendens aan het 1 .oosduinicheKlooster. XL. Hy is in Zeeland by zeke* re fchenking tegenwoordig.  MgDI xli. Hy beflifteeneoneenighcidtusfchen de Middelburgfche Abdy en Si mon var Soubburg ten voordeeleder eerfte. («O Batav.Sacra IY430. Kerkel Oud/i.vqn Delfl. ƒ1.457. 370 Derde Boek. fel in 's Konings gevolg geweeft zyn,bekrachtigden den Brief, die hier van verleend wierd, met hun zegel (a). Hier trok om deezen tyd ook zeker gefcbil des Landheers oplettenheid naar zich. De hoogachting die hy voor Godsdienftige Stichtingen voedde, had hem bewoogen reeds eenigen tyd geleeden de Abdy van Middelburg in zyne onmiddelyke befcherming tegen allerlei geweld en onrechtvaardigheid te neemen en haare goederen door zyn geheel gebied van bede, taille en allerlei foort van laften te ontheffen , de heirvaarten alleenlyk uitgezonderd, wegens welke zy echter niet aan byzondere Schouten , maar aan den Graaf of zyn' Bailluw van Zeeland flechts volgens eene maatige berekening verantwoording fchuldig waren. Daarenboven had hy 114 gemeten lands, die de Abdy in het Ambacht van Weftfoubburg bezat, op het voetfpoor zyner Voorouderen niet alleen van de gewoone laften, maar ook van heirtochten vry verklaard. Doch al deeze vergunningen ftieten Simon Heer van Soubburg geweldig tegen de borft; er heerfchte een aanhoudende oneenigheid tusfchen hem en het Kloofter over verfcheiden rechten , die hy wegens dat land zich aanmaatigde, en die de Abt hem betwiftte. Dit kwam den Koning ter óoren. Wy hebben hem reeds meer dergelyke gevallen ten voordeele • der  Derde Boek. 371 der Kerke hooren beflisfen; en moogelyk kwam er thans noch een andere reden by, om de fchaal naar deeze zyde te doen overhellen: een afkeer naamentlyk van het Soubburgfch gefiacht, dat in de onluften, tusfchen den Koning en de Graavin van Vlaanderen in den zomer Van 1248 ontftaan, de party der laatftgenoem= de gekoozen had. Althans de Ridder Simon van Haarlem , Willems Bailluw over Zeeland, kreeg laft om Soubburgaan te zeggen, „dathy „op ftraf van 'sKonings ongenade en op ver„ beurte van alle zyne goederen de Abdy nog „haare bedienden eenige fchade zou aandoen, „nog zich in het beftier haarer bezittingen indringen. Een paard, 't welk hy beweerde, „dat de Abdy hem tot het ploegen moeft le3, veren, zoude hy niet mogen vorderen, ten zy „de Vafallen der Abdy het hem toeweezen. „ Voor 't overige moeft de Bailluw alle die gee„ nen, die der Kerke ongelyk aandeeden, door „ dezelfde ftraf intoom houden en alle fchade ter„ ftond doen vergoeden". Toen deeze Brief, die in 't begin van February uit Zierikzee wierd afgevaardigd , te Middelburg ontvangen was, wierden beide partyen het fpoedig ééns, om de zaak aan Scheidsmannen in handen te geeven. De Bailluw benevens Pieter, Zoon van Wil. lem van Soubburg, dezelfde die door het Verdrag tusfchen Floris en Margaretha in het bezit zyner goederen herfteld was («). Hugo, Schout van O) In het voorleeden jaar vinden wy hem ajs GyAa 2 ze,aar 1250:  1250. XLH. Hy geeft aan Dordrechteene bepaaldevryheid van tol. 372 Derde Boekt. van Buttingen en twee Geeftelyken wierden hier toe benoemd. De uitwyzing des Konings wierd door hen tot een' grondflag gelegd, en met eenige nadere bepaalingen vaftgefteld (0). Dordrecht had kort daarop bet geluk haaren Landsheer binnen haare veften te zien en de bh ken zyner geneegenheid gewaar te worden. Wy hebben reeds van deeze ftad en haaren al vroeg bloeien den koophandel in 't voorbygaan gewag gemaakt. Welke ook haar eerfte oorfprong geweeft zy, in de elfde eeuw begint zy in echte, ftukken genoemd en in de Gefchiedenis vermaard te worden. Dirk III. ftichtte er eene vefting en hief er tollen van alle waaren , die de rivier op en afgevoerd wierden. De vesting zoo wel als de tol was een doorn in het oog van 's Graaven nabuuren. Verfcheiden maaien belegerd, ingenomen en het tooneel der bloedigfte gevechten, kwam Dordrecht telkens in de macht der Hollandfche Landsheeren, die er zich menigmaal ophielden, terug (F). Dirk VII., gelyk wy gezien hebben, had aan het Lakenkoopersgilde aldaar voorrechten gefchonken. Willem I. had die ftad van bede en heirvaart, behalven met ééne kogge, en van het onderhouden van zekere brugge vry verklaard (e). Onder zeiaar by de Graavin voor den Koning wegens de gefchillen over Zeeland. Kluit in C. D. p. 562. moogelyk heeft hy Floris afgeioft. (a) Ibid. p. 566. (&) Van Balen. Befchryv. van Dordr. p.6gyfeqq. (c ) Van de Wall Privil. van Dordr. I. 22.  Derde Boek. 373 Onder de regeering van 's Konings Vader begon men haare aarden wallen met muuren te betrekken («) en die Vorft fchynt ook zyne milddaadigheidaan haar betoond te hebben. Willem althans, om de trouw en gehoorzaamheid, die de burgers van Dordrecht aan Floris IV. en hem beweezen hadden, te beloonen en hen tot nieuwe plichten aan te moedigen, vergunt hun, den 17 February, op het voetfpoor zynes Vaders, datzy aan zyne tollen te Ammers, Moordrecht,Niemandsvriend en AJmsvoet,aan de 4 voornaamfte rivieren van Holland gelegen, van wyn, lakenen , ftaal en yzer , als buitenlandfche voortbrengfelen (£) de geheele tol, en van zout en graanen den halven betaalende, met alle andere koopmanfchappen vry voorby mochten vaaren (O- Tegen het eind van de volgende maand ontmoeten wy onzen Vorft wederom te Zierikzee. Hier had Nicolaas, Zoon van Hendrik van Zierikzee, onlangs eene fchuld op hem te eisfchen gehad, die de Koning zich buiten ftaat bevond in gereed geld aftedoen. In plaats van dit had hy hem zyne Geeftlanden (d) by Burg, Haem- ( a) Van Balen p. 714. (6) Van lakenen was ten minften de ruwe ftof eea buitenlandfch voortbrengfel. (c ) Van de Wall I. 18. (J) Zoo fchynt Haymanrue (welk woord hier gebezigd wordt) vertaald te moeten worden. Het waren onbebouwde landen of heide; en noch tegenwoordig Aa 3 is XTIII. Hy verkooptland', in Schouwen.  374 Derde Boek. 1250. Haemftede en Zuidkerken in Schouwen met al1 le derzelver inkomften , die Nicolaas tot nu toe waarfchynlyk flechts van hem te leen hield, verkocht, en by een' Brief van den 1 February verklaard, dat hy wegens die fom tot den laatften penning toe voldaan ware (a). Doch Willem van Zierikzee, de Broeder van Nicolaas , was reeds de bezitter van een vierde gedeelte deezer Geeftlanden, en het Contract van Kooping (zoo wordt het hier genoemd) zou dus zyne kracht yerlooren hebben, indien het niet door nadere bepaalingen wierd opgehelderd. Dit gefchiedde door een' met 's Konings zegel bekrachtigden Brief van den 31 Maart, waarin dezelve verklaart, dat Willem van Zierikzee en zyne erfgenaamen hun vierde gedeelte ongeftoord zouden blyven bezitten, zoo wel als Nicolaas met zyne erfgenaamen hunne ge. deeltens, en dat de kooppenningen ten vollen afbetaald waren (b). Welke fchikkingen de Broeders beraamd hebben om elkander fchadeloos te ftellen, doet niets tot ons beftek, en de geheele zaak zoude van weinig belang zyn, indien zy ons niet aan de ééne zyde ten bewyze ftrekte, dat de omftandigheden Willem wederom tot het vervreemden zyner Domeinen noopten, en aan de andere de hoogachting af- fchetfte, is deeze Latynfch gemaakte naam ia Zeeland niet geheel onbekend. O) Zie onzen Cod. Dipl. C b) Zie onzen Cod. Dipl.  Derde Boek. 375 fchetfte, die hy voor den eigendom zyner onderdaanen voedde en het altoos geopende oor, dat hy aan hunne billyke klachten verleende. Onder de redenen, waaraan des Konings tegenwoordige geldmangel moet toegefchreeven worden , was de ftichting van een aanzienlyk Hofgebouw, waarmede om deezen tyd een begin gemaakt wierd, buiten twyffel geene der minften. Voor een' Graaf van Holland mochten de Hoven van Haarlem, Leiden, 'sGraavenzande , Zierikzee en anderen ruim en prachtig genoeg geweeft zyn: doch het Opperhoofd der Duitfche ftaaten vorderde een paleis , dat aan deszelfs rang meer geëvenredigd was. Zyn gevolg was talryker dan te vooren en beftond niet meer uit Hollandfche en Zeeuwfche Ede. len alleen, maar ook uit de eerfte Vorften en Vafallen van het Ryk. Indien het hem, tot de ongeftoorde bezitting zyner kroon gekomen, eens behaagen mocht eenen Hof - of Ryksdag in zyne erflanden te doen uitfchryven, moeft hy den faamgevloeiden Grooten ten minften eene verblyf en vergaderplaats kunnen aanwyzen , die hen over de armoede van den Vorft, welken zy verkooren hadden, niet deed bloozen , en die voor zulke luifterryke byëenkomften pafte. Ook zynen eigen onderdaanen dacht de Koning een hooger denkbeeld van zyne waardigheid en een' dieperen eerbied voor zyn' perfoon door zulk een gebouw te zullen inboezemen , en aan zyne uitfpraken en bevelen, zo hy aldaar de vierfchaar mocht fpannen of wetAa 4 ten 1259. XLIV. Hy begint den bouw van een prachtig Hof. Oorfprongvan 's Graavenhaage.  125°. Derde Boek. ten voorfchry ven, door de achtbaarheid der plaats dubbelen klem te zullen byzetten. Veelligt deeden ook de menigvuldige Paleizen, die hy op zynen tocht door Duitfchland gezien had, de luit by hem geboren worden om er zelve een dergelyk te bevvoonen. In het voorleeden jaar was zyn verblyf hier te lande niet langduurig genoeg geweeft om aan zulk eene onderneeming te denken. Doch deeze winter, dien hy, de handen ruimer gekreegen hebbende, geheel in zyn Graaffchap en in Zeeland doorbracht, gaf hem hiertoe de gunftigfte gelegenheid. Het bofch , dat tegenwoordig het Haagfche heet, ftrekte zich weleer door een goed gedeelte van Delfland en Rhynland uit, en hield niet op dan om aan het Haarlemfche en daarna aan de Kennemerlandfche wouden plaats te verfchaffen; terwyl die ftreek, die de barre duinen van de vette weilanden afzondert, langs de geheele Hollandfche kuft door hooge geboomtens was ingenomen. Menigvuldigmaalen had dit bofch aan onze Graaven de uit* fpanning der jagd bezorgd, en het is ten hoogften waarfchynlyk, dat zy in ééne van deszelfs aangenaamfte dreeven een jagdhuis, van eenige andere wooningen verzeld, bezaten; gelyk wy Willem ook reeds in 1242 een' Gunftbrief uit den Haag hebben zien dagtekenen. Deeze plaats nu was het, die de Koning verkoor tot het opvoeren van zyn gebouw. Tusfchen Leyden zyne geboorteftad, Delft waar zyne geliefde Tante huisveftte, en Loosduinen waar zyne  Derde Boek. 377 zyne Moeder haar Nonnenkloofter geftichthad, gelegen, door verrukkende landsdouwen en belommerde wandelwegen omringd, het middelpunt zyner ftaaten: fcheen er hem in het gantfche Graaffchap geen gefchikter toe uitgedacht te kunnen worden. Er wierden dan van alle zyden kundige en bekwaame arbeidslieden ontbooden; uit Ierland wierd een groote menigte deugdzaam en aan bederf of wurmen min onderhevig hout gehaald, en einddyk de grondflag van dat Hof gelegd, 't welk noch tegen het einde der achtiende eeuw aan 's Lands Overheden tot een' zetel der regeering verftrekt, en binnen wiens muuren de dwingelandy onderdruKt, de Vryheid op den troon gezet en gehandhaafd , het heil der Nederlanderen behartigd, ja zelfs, edoch in bloeiender tyden, het lot van Natiën beflifl, Europa geregeerd is. Dan, de ongelukkige Stichter leefde niet lang genoeg om zynen bouw voltooid en de oogmerken,die hy er mede bedoelde, beantwoord te zien. Geduurende de minderjaarigheid van Floris V. bleef een werk van zulke uitgeftrektheid en onkoflen eenige jaaren ruften: doch het roeder der regeering zelve aanvaard hebbende, zettede deeze Graaf de onderneeming zynes Vaders voort, bracht de Groote Zaal en Hofkapel tot ftand, omringde het Paleis met verfcheiden andere gebouwen, liet aan deszelfs Noordelyke zyde een' Vyver graaven en vertoefde dikwyls aan een oord, dien de natuur en de kunft overeengekomen waren te verfraaien. A a 5 De 1250.  J25C (a) DE Riemer Befchryv.van's Gravenhage I. 4 en 70. Beka p-So en 98. Jo. a Leydis p.203 en 221. Snóius p. 91. Chron. v. Holl. p. 168. Goudhoeven p. 311 en 315. De gewoonte der Graaven om door het geheele land door te trekken tot het afdoen der rechtzaaken, waarvan wy boven gewag gemaakt hebben, doet van zelve het gevoelen der geenen vervallen, die meenen, dat Willem zyn Gerechtshof van Haarlem of 's Graavenzande naar den Haag zoude overgebracht hebben; men weet, dat 'er eerft in Jaater tyden eea Gerechtshof in den Haag is opgericht. 378 Derde Boek. De oorfprong van dit Hof 't weik voor den tyd zyner ftichting een uitneemend groot en prachtig gevaarte was, is teffens de oorfprong van 's Graavenhaage. Het verblyf der Vorften bewoog veele Edelen in den omtrek van 't Paleis van hunnen Landsheer voor zich zeiven wooningen te bouwen. De Plaats, de Kneuterdyk, die toen tot een Tournooiveld gebezigd wierd , de Vyverberg en het Voorhout wierden fpoedig met huizen aangevuld. Geringer lieden vloeiden naar deeze plaatfe toe om de aanzienlyken van levensmiddelen te voorzien. De ééne ftraat wierd na de andere getrokken ; en zoo ontftond allengskens een ftad, die, fchoonze aan verfcheiden Hoofdlieden van ons waerelddeel nog in grootte, nog in volkrykheid, nog in trotfehbeid der gebouwen gelyk is; echter door het lagchende van haaren aanleg meer dan die allen het oog bekoort en te vergeeffch naar eene wedergaa zoekt («). In  Derde Boek. 379 In de lente deezes jaars verliet de Koning zyn Vaderland weder en begaf zich naar Luik. De Vlaamfche onluiten, van welken wy terftond zullen moeten fpreeken , en waarvan de uit-1 flag geheel onzeker was, bewoogen hem misfchien den Bisfchop te bezoeken en met den zeiven af te fpreeken, op welke wyze hy, in geval van het ontftaan eenes oorlogs, hem tot voordeel en onderfteuning zou kunnen zyn; gelyk hy door het beleenen van Avennes met het land van Namen reeds getoond had zich ook in deeze huisfelyke twiften aan zynen vriend niet te willen onttrekken. De Koning woonde hier intusfchén, op den i Mey,de inwyding van het Hoogaltaar der St. Lambertsof Domkerk by. Na 67 jaaren geleeden verbrand te zyn geweeft, was het thans weder opgericht en wierd nu aan de Moedermaagd en aan St. Lambert -'geheiligd. Petrus Aartsbisfchop van Rouen verrichtte deeze plechtigheid m tegenwoordigheid der 3 eerfte Aartsbisfchoppen van het Ryk en der Bisfchoppen van Metz en Catalonien met noch eenige andere Pralaaten, Vorften en Edelen. De Luikfche Kerkvoogd, daar hy noch niet tot Bisfchop was ingezegend, kon insgelyks alleen tot ooggetuige hierby verftrekken f>). De Koning vertrok daarop naarBrusfel, waar hy, den oden, de vergunning, in 1246 aan de O) Jo. a Leydis p. 200. Chron. v. Hall. p 167. Hocsemius I. c.2. Foullon Hifi. Leed. I. 346. I2SO. XLV. De Koiingwoont :e Lmk ie inwydingvzn een Altaar by. xlvl Hy herhaalt zy-  I2JO. nen Gunftbrief var 1246 aan de Afflighemfche Abdy. XLVII Hy geeft aan den Abt van St. 'Truien het rechtsgebiedover eenigedorpen te leen. O) Kluit in Cod. dipl. p. 571. (è) Ibid. p, 9. 380 jQerde Boek. de Afflighemfche Abdy toegezegd, om 'sjaarlyks 20 vaten wyn tot haar eigen gebruik voorby zyne tollen te moogen voeren, zonder er eenige laften van te betaalen, in een' nieuwen Gunftbrief herhaalt (a). Den 19 derzelfde maand gaf hy er aan Willem Abt van St. Truien , zyn' Capellaan, blyken zyner milddaadigheid en byzondere toege" neegenheid. De beroemde Abdy van dien naam, in Brabant gelegen, bezat verfcheiden goederen onder de Hollandfche Dorpen Aelberg, Heusden, Etten, Heesbeen , Babilonien, Herrip , Doeveren, Berne, Geenderen en Baartwyk,alle in het land van Altena en Heusden noch tegenwoordig bekend. Doch het rechtsgebied over deeze landeryen en de daarin woonende Vafallen was niet in handen der Kerke , maar kwam den Koning wegens zyn Graaffchap Holland in vollen eigendom toe. Reeds Gerolf, de Vader van Graaf Dirk I., had van Koning Arnulfus in 889 twee hoeven lands in Aelburg bekomen (V) , en deeze van tyd tot tyd door aankoop, giften of erfenisfen aangegroeid, zullen buiten twyffel met het Graaffchap van Zoon tot Zoon zyn nedergedaald, tot dat ook Willem op zyne beurt de bezitter derzelver wierd; en dit eigendom fchynt hem ook het gebied over anderen , die tot de Abdy van St. Truyen behoorden, verleend te hebben.  Derde Boek. 381 ben. Dit rechtsgebied draagt hy nu den Abt en zynen opvolgeren als een erfelyk leen der 1 Graaven van Holland op. zoo dat zy er denzelven hulde van moeften doen, en telkens met één Mark zilvers het leen verheffen. En zo er iemand zyn mocht, die den Abt in het uitoeffenen van dit recht wilde ftooren > belooft hem de Koning in zulk een geval zyne byzondere befcherming O). Het begiftigen van Brabantfche Kloofteren • was echter niet het voornaamfte dat hem om £ deezen tyd naar Brusfel gedreeven had. Men i was hier bezig met het bemiddelen van nieu- \ we gefchillen, die tusfchen den Koning en de , Graavin van Vlaanderen gereezen waren, en 1 onze Vorft had te veel belang in de wyze, op , welke dezelven beflift wierden , dan dat hy J door zyne tegenwoordigheid niet getracht zou- ( de hebben meerderen klem aan zyne gronden 1 by te zetten, gelyk er Margaretha, van haare < twee Zoonen Guido en Jan van Dampierre ver- 1 zeld, ook zelve verfcheen. ' Het noodlot van alle Verbindtenisfen , die Vorften met eikanderen treffen, wanneer die niet op wederzydfch belang gebouwd zyn, maaiden éénen door den anderen worden afgedwongen, is- zoo fpoedig verbroken als opgefteld en bezworen te zyn. De fchande en het verwyt, die elk ander menfch op de hielen volgen zouden, zo hy zich aan het verbreeken van zyn (oj Zie onzen Cod. Dipl. 1250. KLVIH. )e Leaat Bishopan Alano bemerkt te «rusfel ene be.liddeng tussenlen Koilng en Ie Graain van ''laanleren.  Ï250- 38& Derde Boek. zyn gegeeven woord, aan het fpeelen met deö plechtigften eed, aan de zwartfle trouwloosheid fchuldig maakte, weeten de Opperheeren van Koninkryken en Staaten van zich te verwyderen, onder het opgefmukte voorwendfel, dat het welzyn des volks, aan hunne beftiering toevertrouwd, boven alles gaat en aan geen wetten der famenleeving ten flachtoffer verftrekken kan : als of de Zedekunde, aan Vorften voor* gefchreeven. van die hunner overige natuurgenooten verfchillende kon zyn ; als of de grondzuilen der menfchelyke maatfchappy niet zoo wel om ver wierden gerukt, wen gantfche na. tien verbonden fchenden, dan wanneer énkele leden derzelven hunne beloftens vergeeten; als of het aangaan van verbindtenisfen, zelfs van de onrechtvaardigft afgeperften, niet juift het welzyn des volks en het bewaaren van hetzelve voor grooter rampen bedoelde. Intusfchén heeft deeze leer, die Machiavel flechts in haar volle daglicht ftelde, door alle eeuwen haare voorltanderen en haare beöeffenaaren gevonden ; en het fmert my den jongen held, wiens leven ik befchryf, niet geheel van eene zoo fchadelyke ftaatkunde , voor zoo ver ze op zyne eeuw toepasfelyk was, vry te kunnen pleiten. Wy hebben in 't breede opengelegd, wat er in den Zomer des jaars 1248 tusfchen hem en Margaretha was voorgevallen. Hy had zich in de noodzaakelykheid gebracht gezien , om tot eene flipte uitvoering van het Hedenzeefch Ver-  Derde Boek. 383 Verdrag, 't welk hy zoo gaarne ondermynen wilde, zyne toeftemming te geeven. De Graavin hield federt van tyd tot tyd by hem aan, dat hy de hulde wegens Zeeland bewefter Schelde, waarvan zy hem Hechts uitftel vergund had, doch die zy echter eisfchen konde wanneer het haar behaagde, haar ééns zoude doen; en vorderde daarenboven de achterftallen wegens de gemeenfchappelyke bezitting van dat geweft, die hy zich terzelver tyd verbonden had te betaalen. Maar nog het één, nog het ander vond by den Koning den minften ingang. Hoe meer de Duitfche troon zyn eigeadom fcheen te worden; hoe gegronder hoop er was, dat hy van denzelven niet ligt zou worden afgeftooten; hoe meer zyne macht aanwiefch , zyne vrienden talryker, de rechten die hy oeffende uitgeftrekter wierden: hoe minder had hy ook luft die hulde, die hy van zoo veelen ontving, aan eene Vrouw te bewyzen, die zelve en wegens dezelfde landftreek aan den Koning fchuldig was het geen zy van den Graaf dorft afvergen. Noch minder fmaakte hem het denkbeeld van L. 6000 aan achterftallen te betaalen, waarvan hy reeds in het voorleeden jaar de helft had moeten afdoen , en waarvan in de aanftaande maand van Juny de laatfte termyn voor handen was. Het geld, dat hy voor deeze fchuld genooten had, was lang verteerd. In de twee voorleeden jaaren had hy de inkomften van Zeeland weder alleen aan zich getrokken. De fom, die Margaretha wegens dezelve op hem 1250.  i 25°' 384 Derde Boek. hem te eisfchen had , was intusfchén van óooó tot 16000 Ponden aangegroeid; en gelyk hy de macht niet had om hier aan te voldoen , zoo toonde zyn geheel gedrag, dat hy ook niets minder bedoelde: maar dat zyn volftrekte toeleg was alle rechten, die de Vlaamfche Graavin op Zeeland te vorderen had , haar het één na het andere uit de handen te wringen. Het Verbond van Hedenzee was zekerlyk een bukenfpoorige onderhandeling geweeft. Zich te belooven, dat een land door twee nabuurige Vorften te gelyk beheerfcht konde worden , zonder dat er tweedracht onder hun ontftond,zonder dat zy elkander in het bezit hunner voorrechten en het genot hunner inkomften Hoorden, was de eerzucht van het menfchelyk hart weinig te kennen, en te waanen, dat Holland zoo wel als Vlaanderen eene onafgebroken reeks van Heiligen tot Graaven bekomen zoude. Het was veel eer te voorzien, dat elk der Landsheeren zyn gezag zoo veel moogelyk zou zoeken uittebreiden, en dat zynes Mederegents te kortwieken; dat er over de naarkoming van elke voorwaarde van dit Verdrag onophoudelyk klachten zouden geftort en oorlogen gevoerd worden; dat hetzelve van tyd tot tyd verfmolten , hervormd, nader bepaald en telkens met nieuwe ligtveerdigheid gefchonden zou worden; en dat ten laatften de geen, die den anderen in macht en aanzien boven 't hoofd was gewasfchen, het veld alleen behouden en zynen helper verjaagen zoude. De Koning,  Derde Boek. 385 hing, die zich met de hoop van hierin haaft te zullen flaagen vleide, begon nu door onbehoorlyke vorderingen den weg daartoe allengskens te baanen. De voordeden,die het ftrand. recht opleverde, beweerde hy dat hem Hechts toebehoorden, daar de Graavin vaüftelde, dat niemand dan zy, als Vrouw van het leen, er iets op te eisfchen had, en daar dezelven ten hoogften onder beiden verdeeld moeften worden. Zoo wilde hy de bedens en giften , die de Zeeuwfche Vafallen of Vreemdelingen gemeenfchappelyk den Landsheer opbrachten, ook alleen zich zelve toeëigenen, vooral wanneer ze hem in 't byzonder wierden aangebooden, 't geen hy ligt in ftaat was altyd te bewerken.Zelfs de geheele rechtsoeffenende macht, die toen byna het aanmerkelykfte deel van het oppergebied uitmaakte, wilde hy voor zich behouden. Gelyk zyn Vader Domburg en Weftkappel, zonder de Graavin van Vlaanderen te kennen, tot den rang van vrye fteden verheven en met Keuren voorzien had: zoo had ook hy eenige plaatfen in Zeeland op zyn eigen goedvinden vry gemaakt, daar volgens de ftelhng der Graavin flechts M'dJelburg, dat van ouds was vry geweeft en door Johanna en den Graaf van Holland famen met wetten befchonken, zulk een voorrecht genieten moeft. Dit alles was voor Margaretha niet te dulden. Zy begeerde haaren Leenseed, haare achterftallen, erkentenis van haare rechten , afdoening van haare bezwaaren. De Koning luifterde naar L D e e u B b niets 12 ?o;  i2 50. 386 Derde Boek. niets en bleef halftarrig voortgaan op den weg, dien hy ééns begonnen had te betreeden. Floris drong even fterk als zyn Broeder op het geen zich deeze aanmaatigde, en had er als Stadhouder en veelligt als opvolger van denzelven geen minder belang by. De meefte Zeeuwfche Edelen hielden het met hun als met de machtigften: doch eenigen bleeven aan Margaretha en hunnen plicht getrouw. Tot dit getal behoorden 3 Ridderen: Wolphard Zoon van Nicolaas, Wolphard en Hendrik van Everdingen ; en één Schildknaap ^Egidius van Koudekerk. De twifl liep hoog. Het is onzeker of hy zich alleen tot woorden bepaalde, dan of men reeds tot eenige daadelykheeden was overgegaan : doch buiten allen twyffel zoude de felle kryg, die niet lang daarna tusfchen Holland en Vlaanderen ontbrandde, reeds toen zyn uitgebroken, indien de Bisfchop van Albano, Pausfelyk Legaat, niet tusfchen beiden ware getreeden en eene bemiddeling had aangebooden, die geene der partyen van de hand dorft wyzen. Aan deeze arbeidde men thans te Brusfel, waar heen, gelyk gezegd is, de Koning en moogelyk ook Floris zich met de hoofden der andere party begaven. Veele aanzienlyke perfoonen had deeze onderhandeling aldaar byëengelokt. Behalven den Hertog van Brabant en den Legaat vinden wy er den oudften Avennes, de Bisfchoppen van Kameryk en Catalonien , welke laatfte zoo 't fchynt den Koning van Luik hierheen verzeld had ; de  Derde Boek. 3B7 de Abten van Egmond en St. Truyen, Arnoud van Dieft, Gysbrecht van Amftel, Hendrik Buffels , Hugo van Kralingen , Hendrik van Stryen, Simon van Soubburg, en verfcheiden andere Edelen, die er als Vafallen der Graavin verfcheenen. Na dat elke party voor den Legaat haare vorderingen en haare bewyzen had opengelegd, wierd er door deszelfs bewerking op den 19 Mey (V) tusfchen den Koning en Floris aan de ééne en Margaretha aan de andere zyde een Verdrag getroffen, het welk, fchoon het aan de verheen reikende uitzichten van Willem niet geheel beantwoordde, echter ten overvloede doet zien, wie van beiden het diepfte in de gunft des Middelaars ftond. „ De Ko„ ning erkent, dat hy Zeeland bewefter Schel„ de van Vlaanderen te leen houde, en dat het „ Verbond van Hedenzee hem en zyne opvol„ geren verbinde. De voordeelen van het 3, ftrandrecht worden onder de 2 Vorftelyke „ perfoonen gelykelyk verdeeld. Al wat van ,\ bedens, gemeenfchappelyke giften der on. „ derdaanen en andere opkomften voortkwam, fchoon het aan één van hun in 't byzonder „ mocht aangebooden worden , wierd op de' zelfde wyze aan beiden toegezegd. Nóg de ' » Ko- O) Denzelfden dag, waarop aan den Abt van St. Truien de zoo evengemelde Gunftbrief gegeeven wierd, die moogelyk een belooning der dienften was,' die by den Koning in deeze onderhandeling bewèèzen had. Rb 1 J250.  T250. 388 Derde Boek. „ Koning, nog de Graavin zoude, zonder den anderen of des anderen Bailluw, iets, dat „ tot het rechtsgebied zyne betrekking had, kun,, nen oeffenen ; en de boetens moeften, ge„ lyk al het overige, onder beiden verdeeld worden. Willem bekent, dat hy geene vrye fteden mag aanleggen . nog aan plaatfen , die „ reeds aangelegd waren, vryheden verleenen; sJ daar Middelburg, die dit voorrecht van ouds „ gehad heeft, het alleen moet blyven behou3, den; beloovende teffens, dat hy de Vryhe„ den, aan andere plaatfen gefchonken, zoude intrekken. Margaretha doet dezelfde ver„ klaaring. Doch tegen alle deeze voorwaar„ den, waarin zy over den Koning zegepraal„ de, laat zy op verzoek van den Legaat en „ uit eerbied voor den Pausfelyken Stoel haa,, ren eifch op de 16000 Ponden vallen, ten „ zy dit Verbond door Willem of zyne erfge„ naamen overtreeden wierd, in welk geval de „ Graaven van Vlaanderen in dat recht op „ nieuws zouden intreeden." Alles wierd nu in 't werk gefteid om deeze overeenkomft heilig te doen naarkomen, waarby Margaretha buiten twyffel het meefte belang had. „ ln„ dien zy er tegen aanging, en op haar Hof „ te Brugge door haare eigen Vafallen, de „ Pairs des Graaven van Holland, gedagvaard 5, zynde, zich na derzelver beflisfing niet ge„ draagen wilde, onderwerpt zy zich aan het „ rechtsgebied van den Legaat. De Bisfchop„ pen van Doornik en Kameryk, aan wien de „ Le-  Derde Boek. 389 „ Legaat dit recht met haare toeftemming had „ opgedraagen, of één van beiden zoude haar „ dan deswegens eene aanmaaning doen, en ,, binnen 40 dagen, zo zy weigerde daaraan ge„ hoor te geeven, Vlaanderen en Zeeland in „ den Kerkenban doen; en de Gezandten, die „ men dan tot deeze treurige plechtigheid af,, vaardigde , zoude zy zelve door haar land „ moeten geleiden. Omtrent Holland en Zee„ land zoude dit alles insgelyks plaats vinden, ,, ir.'dien de Koning in een dergelyk geval wei„ gérde zich te Brugge te komen verantwoor„ den e i de Bisfchoppelyke vermaaningen in den wind floeg. De Ban zoude van deeze „ lar den niet eer ontheven worden, eer er door 5, de beleedigende party voldoening wasgegee„ ven. De Koning zoo wel als de Graavin „ ftaan af van alle moogelyke uitzonderingen 3, ten hunnen voordeele; belooven voor zich ,, zeiven en hunne erfgenaamen dit Verdrag ,, in al zyne deelen ongefchonden te zullen „ naarkomen, en laaten er uit hunne naam en ,, in hunne tegenwoordigheid, elk door een' Geeftelyken (0) den eed op doen. De op„ volgeren des Konings zouden met al hunne „ Leenmannen, van welken het gevergd wierd, „ aan de Graavin of haare opvolgeren deezen „ eed zoo dikwyls te Brugge komen vernieu- „ wen, (a) Des Konings eerfte Gcheimfchryver, Meefter Arnulphus, deed het in zyne plaats. De Graavin gebruikte er een' Kanonnik toe. Bh 3 rayo.  j^a Derde Boek. „ wen, als het geëifcht zoude worden; waren „ er eenigen onder dezelven, die zich in de „ onmoogelykheid bevonden, van op dien „ tyd de reize te onderneemen, zoo zoude de „ Graavin, onder geleide des Graaven van „ Holland, een' Gezandt naar zyn Graaffchap „ afzenden , om den eed aan hen afteneemen." Beide Vorften gaven van dit Verbond een' open Brief, met hun zegel bekrachtigd, en met de naamen van meeft allen, die toen te Brusfel tegenwoordig waren , en die wy zoo even hebben opgenoemd, ondertekend. De Legaat, die zoo wel als de Paus verzocht was hetzelve te beveiligen, plaatfte den zynen boven aan. De Koning belooft noch op denzelfden dag te weeg te zullen brengen, dat zyne geliefde Neeven, de Bisfchop van Luik , de Hertog van Brabant, de Graaven van Gelder en van Kleef zich tot zyne waarborgen voor de onderhouding van deezen vrede van zyne zyde fielden. De Hertog van Brabant laat zich hier terftond toe overhaalen, en verklaart op Willems verzoek, dat zo deeze, zyn Broeder of opvolger tegen dezelve aangingen, hy de Graavin met raad en daad tegen hen of hunne helperen by zoude ftaan , tot dat er een volkomen herftelling van fchade zou gedaan zyn. Op verzoek der Graavin doet hy ten voordeele zynes Konings dezelfde verklaaring. Willem geeft door een' byzonderen Brief zyne toeftemming aan deezen Brief des Hertogs, gelyk ook buiten twyffel door Margaretha gefchied is; en bidt  Derde Boek. 391 bidtby een' anderen den Paus om den gefloo- 1 ten vrede te bekrachtigen. Den 14 July wierd de Bulle, by welke deeze beveiliging gefchiedde, afgevaardigd. De Graaven van Gelder en de Bisfchop van Luik gaven eerft den 30 November , toen zy met den Koning te Bergen in Henegouwen waren, hunne verklaaring, waarby zy zich tot waarborgen van den vrede fielden, byna in dezelfde bewoordingen als die des Hertogs van Brabant. Van den Graaf van Kleef is ons ten deeze opzichte niets bekend geworden- Doch van de gefchillen , die tusfchen den Koning en Margaretha hadden plaats gehad, was er nu noch één onafgedaan overgebleeven: de hulde zelve, die de Graavin wegens Zeeland eifchte. Dan, het geen twee jaaren te vooren hier omtrent gefchied was, wierd nu herhaald. De Legaat wift voor den vriend zynes meesters te verkrygen, dat deeze vernederende daad op nieuws wierd uitgefteld. „ De Koning erkent het recht der Graavin om de hulde te ", eisfchen; verklaart, dat fchoon het van hem „ al nimmer geëifcht mocht worden, de vol„ gende Graaven van Holland echter in de. ,', zelfde verplichting zouden blyven, en dat „ Margaretha ten opzichte van hem in denzelf„ den ftaat van de hulde te kunnen vorderen „ bleef, waarin zy te vooren geweeft was. , Voor deeze vergunning van uitflel belooft ',' Willem , dat wanneer Margaretha begeeren „ zou, dat hy haaren Zoon den Graaf van B b 4 » Vlaan- 15».  ÏZSQ, 592 Derde Boek. „ Vlaanderen den leenseed afnam wegens het ■ „ geen hy van het Ryk verheffen moeft, de 5, Koning dit zonder tegenfpraak in 't werk zoude Hellen (a). " üp deeze wyze wierden de oneenigheden voor het tegenwoordige noch bygelegd. De Koning verkreeg by deeze bemiddeling byna al wat hy begeerde • Hy behield de aanmerkelyke fom , die hy uit de Zeeuwfche inkomften zich onrechtvaardig had toegeëigend; hy wierd noch fteeds verfchoond van het geen hem zoo zeer tegen de borft ftiet: het heffen van zyn leen ; en hy fcheen zich nu meer dan ooit te hebben voorgenomen, zoolang hy leefde, er niet toe over te zullen gaan. Ten opzichte der gelyke verdeeling der penningen j die in Zeeland wierden ingezameld, bleef hy flechts in den ftaat, waarin hy te vooren geweeft was; en had het hem meer dan ééns moogen gelukken zyne fchatkift met gelden te vullen , die voor de helft aan zyne mededmgeres behoorden : zoo was er hoop , dat hy hier mede in 't vervolg even ongeftoord zou kunnen voortgaan. De Graavin won niets by het Brusfelfche Verdrag, dan eene onvruchtbaare optelling en erkentenis van rechten, die haar onftrydig toekwamen , doch waarvan zy ligtelyk voorzien kon , dat men haar zoo weinig genot zoude vergunnen als maar ( a) KxuiT I. P. II. ƒ>. 300 ftqq. & in C. Dipl. p. 572 /«??. Mieris f. p. 258. 282.  Derde Boek. 393 maar eenigermaaten moogelyk was. De gevol- i gen deezer onderhandeling en de nieuwe twis- • ten, die onverrn>delyk tusfchen de beide Vorften onrftaan moeften zal de loop deezer Gefchiedenis my haalt noodzaaken breeder te ontwikkelen. Van Brusfel keerde de Koning naar Zeeland terug, waar hy den 2? Juny te Middelburg n aan het Klooft-r van St* Bernard by Antwer- g pen vergunde, dat de Geeftelyken hun koorn , » hout, fteen en al wat zy verder tot hun ge- a bruik noodig hadden, vry en veilig voorby zy- J ne tollen mochten vervoeren , verbiedende, \ dat iemand deezen Broederen of die in hunnen dienft waren, geweld zou aandoen of fchattingen af zou persfen («). Willem had nu de handen wederom vry om de wapenen tegen zyne vyanden in Duitfch- j land te kunnen wenden. Wy vinden echter < geen bericht by de Gefchiedfchryveren van zy- j nekrygsverrichtingen in den zomer deezes jaars. , De dagtekeningen van een paar open Brieven leeren ons Hechts, dat hy zich met het belege J ren van fommige kleine plaatsjes in de buurt des , Rhyns hebbe bezig gehouden, die zich naar allen fchyn hem fpoedig onderwierpen. Zoo trachtte" hy tegen het eind van July Bertoldesheim voor zyne macht te doen bukken. Althans in het leger voor deeze ftad herhaalde hy, den 27, de gift van Reesveld aan zynen Neef Wil, (O Zie onzen Cod. Dipl. Bb s 250. XUX. >e Koingeeft r> heid an tol an het Joofter an St. ernard. l. ly be>aalt naIer de nft aan Willem 'an Brelerodee vooen geiaan.  39+ Derde Boek. 1250. LI. "Hy geeft een' Xïunftbrief aan de Stad Mayntz. Willem van Brederode en bepaalde nader de juifte grenzen van dit landgoed , over welke federt de eerfte fchenking tusfchen Brederode en de bezitteren der naaft aangelande goederen oneenigheden fchynen gereezen te zyn. De eigentlyke en rechte Tiende van Reesveld zoude die Edelman flechts van de Graaven van Holland te leen houden: doch het landgoed zelve naar welgevallen kunnen verkoopen (a). Weinige dagen daarna bevond hy zich wederom te Mayntz, waar hy een zoo aanmerkelyk gedeelte van het voorige jaar had doorgebracht. Hier vergold hy de veelvuldige dienften, welke de regeering en de burgers dier ftad met gevaar hunnes levens, en te koftenlegging hunner goederen hem beweezen hadden, met hun een' Gunftbrief, den j Auguftus gedagtekend, te vereeren, „ waarin hy hen „ aan alle vreemd rechtsgebied volkomen ont- trekt, en aan hun eigen gericht binnen de „ muuren van Mayntz alleen onderwerpt. Hy „ vergunt hun uit byzondere genade, dat zy „ in geene fteden, kafteelen, vlekken of dor„ pen die hem en denRyke toebehoorden, we„ gens vafte goederen, zoo in gebouwen als „ landeryen beftaande, eenige andere belafting „ hoe ook genaamd betaalen zouden , dan de „ fchatting, die men van ouds her den Keizer „ en den Ryke gewoon was op te brengen. „ Hunne goederen zouden op alle plaatfen te water (a) Zie onzen Cod. Dipl.  Derde Boek. 395 „ water en te land van Rykstollen en alle af- I2 „ vergingen vry zyn. Hunne perfoonen en" bezittingen neemt hy in alle hem toebehoo„ rende plaatfen in zyne befcherming. Had„ den zy eenige klachte voor zyne Rechteren „' of beampten in te brengen, moeften hun '„ dezelven volkomen en billyk recht doen. „ Die binnen het Stadsgebied een' Mayntzi„ fchen burger of krygsman gevangen nam of „ hem van zyne goederen beroofde, wierd in „ den Ban gedaan, als of hy tegen den Koning „ zeiven misdreeven had. Alleonmiddelyke on„ derdaanen des Konings worden op ftraffe „ zyner ongenade gelaft met al hunne krachten te verhinderen, dat er binnen de 4.myZ len van Mayntz geen ftad of kafteel, en met „ naame het ilot Weisfenau gebouwd of herbouwd wierd, zoo dra de burgers hen daar" van verwittigd hadden. Aan het einde wordt hun de befcherming door het KoninklyK ", zwaard en de veiligheid in alle gedeeltens des Ryks by herhaaling toegezegd («)." " In den herfft deezes jaars wierd Gelnhaufen r in het Graaffchap Hanau door de benden des 2 Konings belegerd. Noch voor de muuren dier j ftad liggende, gaf hy, den aOftober, een ftuk ( in het licht, tot het verftand van welk ver-1 eifcht (a) Hansselmann Diplomatifcher beweis, daJJ dem haltJe Hohenloke die Landeshoheit von akers her zugekommen. in den Beilagen p.125. 50- LII)e Keier is oorDoedi;er in taliën.  I250. Willem doecEc celinus van Romano ii den Ban en vyyl -zyne goederen aan deszelfs Broeder Albericus toe. 396 Derde Boek. .eifcht wordt, dat wy den draad der Italiaanfche zaaken daar wederom opvatten, daar wy den_ zeiven hebben laaten vallen. Zoo ongunftig het voorleeden jaar voor de | belangens van frederik geweeft was, zoo zeer , fcheen alles in het tegenwoordige van gelaat tveranderd te zyn. Het geringe denkbeeld, 't welk de Parmefaanen van de macht hunnes vyands hadden opgevat, ftortte hen in eene zorgeloosheid, die de bron van hun ongeluk wierd. Zy hadden het gewaagd zich ongewapend buiten de ftad te vertoonen en alk-ngskens verder en verder op de markten der nabygelegen fteden handel te dryven. Des Keizers aanhang loerde op eene gelegenheid om Parma haar onvoorzichtig gedrag te doen berouwen. Op een' tyd, dat de aanzienlykfte burgers naar hunne lufthoven, en naar de verfterkingen, die men op zekeren afftand van de ftad had opgericht, wandelden, vallen eenige Keizerlyken, die meelt, gelyk het fchynt, uit inwooneren van Cremona beftonden , en die zich hadden weeten verborgen te houden, op hen aan, en maaken zich van deeze weerlooze fchaar zonder moeite meefter. Zy zetten het hierop naar de ftad; de wacht aan de poort wordt afgemaakt. De ftedelingen zyn verbaasd. Zy doen noch alles om den vyand het dieper inrukken te beletten : doch het nieuws van het gevangen neemen hunner Overften, het welk zy ras er. voeren, benam hun allen moed. Zy geeven zich aan Frederiks genade over, fchoon zich eeni-  Derde Boek. 397 eenigen noch in flerke torens langs de fladsmuuren verfchanften. Bologna volgt nu het voorbeeld van Parma, en laat den Keizer vrede aanbieden : doch op voorwaarden , die voor al te onaanneemlyk gehouden wierden om er acht op te flaan Piacenza, zoo lang aan de Kerk getrouw , gaat ook tot de Gibellynfche zyde over. Zelfs Arles en Avignon , fchoon na by Lyons, de verblyfplaats van Innocentius, gelegen, doen den Keizer, die er eenige vertrouwde lieden had heengezonden, hulde. Daar geduchte fteden, de bolwerken der Guelphifche party, aan het wankelen gebracht wierden, was het niet te verwonderen , dat byzondere Edelen hem in menigte toevielen. De zaak van Koning Willem en van den Paus zyn' befchermer kreeg hier door een' aanmerkelyken floot. Petrus Cabochius, een Afgezandt des eerften in de Lombardie wierd verdreeven. Eccelinus van Romano , noch fteeds voor het uiterlyke een aanhanger des Keizers , ging voort met de ééne plaats na de andere in te neemen. Cerro en Calaone, die zoo wel als de fteedjes, in 't voorleeden jaar door hem veroverd, aan het huis van Efte toebehoorden, een huis dat Willems baniere volgde, wierden door zyne wapenen bedwongen Ca). De (a) Matth. Par. p. 788 en 773- Muratori VIL 293. HiEBRRLiN p. 7c. Ik heb omtrent het voorgevallene te Parma Matth. Par. als een' tydgenoot gevolgd. 1250,  1250. 398 Derde Boek; De tegenparty befchuldigde hem, dat hy met eene wreedheid en dwingelandy, die zonder voorbeeld was , te werk ging. Doch in welken burgerkryg heeft men ooit op de edelmoedigheid en zachtzinnigheid der Veldheeren roem gedraagen ? Eccelinus was door den Paus, eenigen tyd geleeden, met den Kerkenban geflagen ; men had gehoopt, dat dit middel van eenige uitwerking op zyn' geeft zou bevonden worden: dan , hy dreef den fpot met wapenen, die door het veelvuldig gebruik byna ftomp waren gewordem De Koning, uit haat tegen deezen man, en op aanraaden van Innocentius tracht hem nu, doch met even geringen voorfpoed, op eene gevoeliger wyze te treffen. Zoo yverig een voorftander zich Eccelinus van de Keizerlyke zaak betoonde , zoo zeer wierd het welzyn der andere party door zyn' Broeder Albericus van Romaho behartigd. Aan deezen fchryft Willem een' Brief, wiens inhoud verdient, dat wy hem voor het grootfte gedeelte eene plaats vetgunnen. Wy hebben, zegt hy daarin, met oplettenheid acht gejlagen op de uitneemende trouw, de oprechte onderdaanigheid en de onbezweeken ftandvaftigheid, die gy jegens onze heilige Moeder de Kerk en jegens het Roomfche Ryk betoond hebt, door met yver in derzelver belangens te treeden , niet zonder zwaare onkcfien en /olgd. Muratori moet andere Chronieken voor zich rehad hebben, althans hy verhaalt de zaak op eene' geheel verfchillende wyze.  Derde Boek. 399 en zonder uwen perfoon en uwe goederen aan groote gevaar en Moot te ftellen, en daar u geen rampen nog vervolging van de gehoorzaamheid der Kerke hebben kunnen affcbeiden. Daarentegen hebben wy befchouwd de Godlooze boosaardigheid en de halftarrige wederfpannigheid van uwen Broeder Eccelinus, die , als een verachter onzer hoogheid en een vertreeder der kerkelyke vryheid van het geloof geen het minfte werk fchynt te maaken, terwyl hy tegen de yveraaren zelfs voor dit rechtzinnige geloof met wreede onmenfchelykheid woedt; die de Jleutelen der Kerke verfmaadt; den af gezetten Keizer Frederik in 't openbaar byftaat, en onbeweegchelyk weigert tot den fchoot der Kerke terug te keeren; dien de Paus voor een" Ketter gehouden en aan de uitfpraaken, tegen Ketteren gedaan, onderhevig heeft gemaakt. Daar het dus zyne misdaaden vorderen, ontneemen wy hem door ons Koninklyk gezag zyne (leden, goederen, rechten en alle zyne bezittingen, die, toen de erfenis uwes Vaders tusfchen ulieden beide verdeeld is, hem te beurte zyn gevallen, en al wat hy op eene andere wyze verkreegen heeft of in vervolg noch verkrygen zal. Wy veroordeelen hem tot het verlies van dat alles, en wyzen het u en uwen erfge. naamen toe , om het met alle recht te bezitten. Ook fchenken wy u uit byzondere gunji al wat daaronder tot het Ryk of onze fchatkift belwort , of het geen aan dezelve vervallen moeft, deeels, dewyl Eccelinus voor Ketter verklaard is , deels, dewyl hy onze Majefteit gekwetft heeft, en het geen hy goed zoude kunnen vinden aan Frederik op 1250.  400 Derde Boek. I2?0. lui. Hy beveiligtcie voorrechtenvan het Kloofter St. GisJam , en neemt het in zyne befc eriaing. i op te draagen (■ a) Wy geeven u verlof van alle de gemelde goederen u meefter te maaken en ze ongejtoord te blyven behouden {b). Innocentius bekrachtigde daarna deeze uitfpraak des Konings. Doch KcceJi' us was de man niet, om zich door woorden vervaard te laaten maaken, en zich, zonder er toe gedwongen te worden, uk zyne bezittingen te laaten uitftooten. Na dat Willem den veldtocht deezes jaars geëindigd had, ging hy zynen Zwager Avennes te Bergen in Henegouwen een bezoek geeven. Hier bevonden zich teffens verfcheiden zyner vrienden: de Pausfelyke Legaat Bisfchop van Albano, de Bisfchoppen van Kameryk en Luik, de Hertog van Brabant, de Graaf van Gelder en eenige andere Graaven en Heeren; Het is onzeker of hier beraadflaagingen ten nadeele van Margaretha genomen zyn : doch dat de Koning ten behoeven van zynen Zwager nu reeds Valenciennes zoude bemeefterd hebben, ^elyk de Schryver der Vaderlandfche Hiftorie (c) vermoedt, is ver van waarfchynlyk; ter- O) Door deeze woorden vervalt het gevoelen vari ien Hr. Hsberlin p. -o6. dat deeze brief eerft twee aaren laater gefchreeven zy. Frederik, die weinig ,veek:en daarna ftierf, was thans noch in leven. De lagtekening des Briefs is IndiB. XI Anno Domini 1250. ■egni vero noflri II. met de verandering van het getai il in IX is alles gefchikt. (ö ) Ravnaldus ad h. a. cap. 37; CO ii. 395*  Derde Boee. 401 terwyl, gelyk wy boven gezegd hebben, twee der zoo evengenoemde Vorften het onlangs te Brusfel geflooten Verdrag juift toen bekrachtigden. Alles wat wy van 's Konings verrichtingen te Bergen weeten, bepaalt zich tot een' Gunftbrief, den 27 November aan de nabuurige Abdy van St. Gislain gegeeven, en met de getuigenisfen van veelen der aanweezende Vorften voorzien. Wouter, de Abt van dit geestelyk Gefticht, had hem gebeden de voorrechten en goederen zyner Kerke op dezelfde wyze , als de voorige Keizers en Koningen gedaan hadden, te beveiligen. Willem geeft gehoor aan dit verzoek, neemt daarenboven de Abdy onder zyne befcherming, en verbiedt aan alle Hertogen , Graaven , Markgraaven, fteden, vlekken, veilingen en dorpen, op ftraf van den Ryksban en van 200 Ponden Gouds, de helft ten behoeve zyner fchatkift en de andere helft voor het Kloofter, aan dit Gefticht of deszelfs goederen eenig geweld aan te doen f en inzonderheid de flaaven en flaavinnen tot hetzelve behoorende, tegen den wil der Kloofterlingen aan te houden (a). Zoo weinig er federt eenigen tyd door onzen Vorft verricht was om de grenzen zyner regeering uit te breiden, zoo weinig had Koning Koenraad, die zich noch fteeds in Duitfchland ophield 3 in 't werk gefteid om het verlies, dat Ca~) MiRffi Opera diplom. i 583. J. Deel. C c 1250. liv. Omftandigheden van. Koning Koenraad om  402 Derde Boek. 1250. deezen tyd. LV. Dood en Caracler van Keizer Frederik. (a) H.ïberlin p. 71. dat hy aan landen en onderdaanen geleeden had, teherftellen. Zwanen, zyn erffelykVorftendom , en Beyeren, waar zyn Schoonvader en ftandvaftigfte aanhanger regeerde, bleeven byna de eenigfte geweften, waar hy zich vertoonen dorft; fchoon het hem ook in die beiden niet aan vyanden ontbrak. Hy ondernam wel in November een' tocht tegen de Elfafs en bemachtigde een fteedje niet ver van Colmar afgelegen : doch de Bisfchop van Straasburg noodzaakte hem welhaaft de terug reize naar Zwaben te neemen, van waar hy, om noch veiliger te zyn, zich kort daarop naar Regensburg begaf (a). Hier wierd hem even na zyne aankomft de tyding eener gebeurtenis gebracht, die zynen toeftand wel op eene aanmerkelyke wyze van gedaante deed veranderen: doch inderdaad flechts diende om deezen tot ongeluk geboren Vorft in rampen van een' verfchillenden aart te ftorten, en naar maate de waardigheden , tot welke hy geroepen wierd, hooger waren, de woede zyner vyanden ook heftiger tegen hem te doen ontbranden. Keizer Frederik, zyn Vader, had niettegenftaande de voordeelen , die deezen Zomer in de Lombardie voor hem behaald waren, het onderfte gedeelte van Italien niet verlaaten. Zyn ligchaam, door jaaren , ziektens en hartzeer afgemat, had deszelfs  Derde Boek. 403 zelfs voorige werkzaamheid en veerkracht verlooren. Zyn einde allengskens voelende na- ■ deren, had hy den Paus alle moogelyke aanbiedingen laaten doen, indien hem deeze weder in den fchoot der Kerke wilde opneemen: doch Innocentius bleef deeze gunft halftarrig van de hand wyzen, en gaf telkens tot antwoord, dat hy iemand, dien een algemeene Kerkvergadering veroordeeld had, zoo ligt niet van den Ban konde vryfpreeken. De echte gevoelens van zyn hart lagen evenwel opgeilooten in een gezegde van eene geheel andere natuur, 't welk die trotfche Priefter zich fomtyds in het byzyn zyner vertrouwdfte vrienden liet ontvallen: Wanneer het my ééns gelukt is den grooten draak te verpletteren, zal ik weinig moeite vinden om met de kleine flangskens (waardoor hy de overige Koningen en Vorften der Chriftenheid verflond) naar welgevallen te handelen. De Bisfchop van Palermo Ontheftc den Keizer echter noch VÓÓ1' Zyn' dood van den Kerkelyken vloek. Sedert in het nederig en boetvaardig gewaad van een' Ciftercienfer-Monnik gehuld , lag hy noch eenigen tyd te zieltoogen, en ftierf den 13 December te Fiorentino, in de Provintie Capitanata. Volgens fommigen kon Manfredus, zyn natuurlyke Zoon , niet wachten tot dat de loop, waar aan de Keizer krank lag, een einde aan deszelfs dagen maakte: maar verhaaftte den lang gewenfehten dood door een Cc 2 hoofd- [250.  125° 4o| Derde Boek. . hoofdkusfen op het Vaderlyk aangezicht te » drukken. Frederik had weinige dagen eer hy den geeft gaf by een' uiterften wil zynen oudften Zoon Koenraad tot zyn' opvolger in het Keizerryk en in het Koninkryk Sicilien aangefteld. Aan zynen tweeden Zoon Hendrik had hy het Koninkryk Jerufalem of Arelat na Koenraads goedvinden vermaakt; aan JVJanfredus het Vorftendom Tarento met 4 Graafschappen. Frederik, een Zoon des afgezetten Roomfch Konings Hendrik VII., kreeg de Hertogdommen Ooftenryk en Stiermark. Het lyk des Keizers wierd naar Sicilien gevoerd en te Palermo in ftilte begraaven f». Veel verftand, eeri diep inzicht in ftaatszaaken, dapperheid en beleid in den oorlog, ftandvaftigheid in het uitvoeren zyner befluiten, geleerdheid en liefde voor kunften en weetenfchappen zyn zoo veele trekken van Frederiks Caraéter (b), die zyne bitterfte vyanden zeiven in hem niet hebben durven ontkennen. Doch aan de goede eigenfchappen van het hart, aan eigentlyk gezegde deugden, ontbrak het hem byna geheel. Wreed, onverzoenlyk, trouwloos, welluftig, on- OO Matth Par. p. 773. 812. Raynaldus ad h. a. cap. izfeqq. Haeberhn p. 72 en 73. Omtrent het Testament des Keizers verfchillén de oude Gefchiedfchryvers eenigfints van elkander. (b) Men vindt het zelve in 't breede by Muratori VIL 269i Hsbermn p. 74 feqq. Schmidt III, 60. en elders.  Derde Boek. 405 onverzadelyk van eerzucht, een onderdrukker zyner onderdaanen , vermeerderde hy het getal zyner haateren ^agelyks; en zo er hem noch een aanzienlyfce menigte vrienden tot zynen dood toe was overgebleeven, is dit deels hier aan toe te fchry ven, dat de zeden van het Pausfelyk Hof noch een' hooger trap van ongebondenheid en Godloosheid beklommen hadden 1 deels daaraan, dat aan een buitengemeen verftand, vooral wanneer het zich in een' Vorft openbaart, fteeds die wierook wordt toegezwaaid, waarop de deugd alleen een uitfluitend recht heeft. Zo er iets den Keizer in dit opzicht kan verontfchuldigen, zo is het de tydsgefteldheid. waarin hy zich bevond, 't Was hard , dat door de aanftookingen van Innocentius zyne eigen onderdaanen zoo wel in Üuitlchland als in Italien tegen hem in 't harnas gejaagd wierden. Dit ftortte hem in een' burgerlyken oorlog, waarin het recht buiten twyffel op zyne zyde was. In zulke omftandigheden de fchaale der rechtvaardigheid effen te houden; zyne goede zaak te handhaaven zonder zich door driften te laaten beheerfchen; te ftraffen zonder Wreed te zyn ; te vergeeven wanneer men kan ; zyn woord onder geen voorwendfel te breeken; zich nooit omtrent zyne getrouwe aanhangeren ondankbaar te be. toonen: vereifcht eene verhevenheid van ziel, die flechts aan weinigen te beurt is gevallen; en de ondervinding van alle eeuwen heeft geCc 3 leerd, 1250.  1250. ] 1 { ] 3 i j ] ] < j \o6 Derde. Boe kt. eerd, dat binnenlandfche beroertens en partyschappen het hart van menig één bedorven heb. jen, die anders de uitmuntendfte gefchikthelen tot waare grootheid had. Indien de Keizer :ynen Lombardifchen onderdaanen wat meer iad toegegeeven en aan het behoud zyner Itaiaanfche ftaaten niet byna alles had opgeöferd, zouden de woelingen van Innocentius ïog aan deeze nog aan geene zyde der Alpen ïaar oogmerk bereikt, en Frederik niet het eedweezen gefmaakt hebben van een groot geleelte van Duitfchland by zynen dood in de landen eenes Graaven van Holland in plaats /an in die zynes Zoons te moeten laaten. Einde van het eerste Deel.    i 01