01 1127 7059 UB AMSTERDAM  GESCHIEDENIS VAN GRAAF WILLEM VAN HOLLAND, ROOMSCH KONING. DOOR M* JOHAN MEERMAN, VR T HEER VAN DALEM. DERDE DEEL. IN 'sGRAA-TENHAAGE, MELIS van DAALEN^^^^S^ï   VOORREDE. 'X^oen ik <]e twee eerfte Deelen van dit Werk in 1783 en 1784. in 't licht gaf, en de bouwftoffen tot het derde boven dien reeds byna allen verzameld had: dacht ik weinig, dat 'er nog meer dan twaalf jaaren verloopen zouden, eer ik het zelve mynen Landsgenooten zou kunnen aanbieden; ja dat ik my ook dan nog niet volkomen van myne belofte zou gekvveeten, en de op my genomene taak voltooid zoude hebben. De bearbeiding evenwel onderrichtte my al fpoedig, dat 'er in aangenaamheid zoo wel als in gemak een hemelsbreed verfchil was tusfchen het daarftellen eener aanééngefchakelde Gefchiedenis, waarvan alle byzonderheden, uit hoe veel Schry veren ook faam geleezen, haare natuurlyk? orde , haare onderlinge uitéénvloeijing van den tyd ontleenen, op welken zy zyn * 2 voor-  iv VOORREDE. voorgevallen: en tusfchen het fchikken van veele honderden losfe, door geengemeenfchap aan elkaar verbondene gezegdens, verhaalen of daaden onder zekere Hoofdverdeelingen, en by iedere van deezen wederom onder meenig een ondergedeelte : zoo dat uit alles famen ten laatften een draagchelyk geheel kon ten voorfchyn gebracht worden. Ook heeft my het tafreel van 't geen Willems tydperk in de Landen waar over hy heerschte merkwaardigs bevat, eene dubbele bewerking, en vry wat meer dan het dubbele des tyds gekost, waarin ik zyne lotgevallen had afgefchetst. By deeze eerile reden van vertraaging heeft zich een andere gevoegd: een afweezenheid naamentlyk van ruim anderhalf jaaren uit myn Vaderland, en toen het mededeelen van 't geen my op de twee verfchillende reizen, welke deeze afweezenheid veroorzaakten, de oplettenheid van het Algemeen had waardig gefcheenen: eene verontfchuldiging dia ik my vleie dat zoo veel  VOORREDE. v veel te gereeder ingang zal vinden, om dat een voortbrengfel van minder aanbelang voor liet grootfte getal der Jeezeren hier door flechts voor eene poos den rang aan eene meer bevallige ftoffe heeft afgeftaan. Veel vroeger evenwel dan zy thans verfchynt, had deeze voortzetting van Koning Willems Gefchiedenis in 't licht kunnen treeden; en zy was in der <3aad reeds terpersfe hefteed, toen niet lang vóór het afloopen van 1794. het voorige Beftuur deezer Landen tot twee herhaalde keeren grond meende te hebben om op een1 vrede met Vrankryk, die door geen inval van deszelfs legerbenden wierdt voorafgegaan, eenig vertrouwen te kunnen Hellen. Dan, toen liet aan eene fteeds aanbiddelyke Voorzienigheid behaagde deeze uitzichten te verydelen; toen het ys door Hem gezonden wierdt, die ook dan, wanneer hy eene Natie onderwyzen wil, over alle de krachten der Natuur bevel voert; en die gebeurtenisfen zich dicht op één * 3 dron-  VI VOORREDE. drongen, die de laatfte bewooner deezer Gewesten nog met verwondering aan zal hooren: —1 toen veranderde ik, gelyk niemand vreemd zal vinden, van befluit. Om de uitgave van een boekdeel te bezorgen, tot welke een meer dan gewoone oplettenheid en eenige maanden tyds geyorderd worden, moest men ten minften van de ftad, van het gebouw zyner wooning; van zyne papieren, van zyn eigendom, van de vrye keus zyner bezigheden eenigermaate verzekerd zyn; en wie tog in die dagen had kalmte genoeg van geest, wie opgewektheid om: de gewoontens van voorige eeuwen te befpiegelen: daar ieder Nederlander , naar zyne verfchillende denkwyze, of treurig nederzat by de puinhoopen van het Vaderland, of zich over den triumph ïyner party, over aanflaande jaaren van genot in verrukkende gedachten verloor? Zoo dra my intusfchen het oogen, blik eenigfints gefchikter is toegefchee- nen2  VOORREDE. mj nen, héb ik den draad wederom opgevat daar ik hem neer hadlaaten vallen» en een' aanvang gemaakt met deGefchiedenis van het Ryk en deeze Graaffchappen onder 'sKonings beduur door den druk voor het Algemeen te bereiden. Zy bevat in tien byzondere Hoofddeelen den tfaat van het Land en zyne Voortbrengfelen; van de Zeden, Weetenfchappen en Künften; van den Godsdienst; van de Vryen, Edelen en Dienstbaaren; van de Steden; van de Hofhoudiog, de Amptenaaren, de Raadpleegingen des Konings en der Vorflen, en den Invloed des Adels op derzelver befluiten; van de Leenfoerigheid; van de Wetten en Rechtsplegingen; van de Finantien en Munt; en eindelyk van den Koophandel: alles, voor zoo veel het Duitschland'betreft, ontleend uit oor-, fpronkelyke (lukken, tusfchen 124.7 en 12 ^.^■^4>»$'*4>t4>'4>"<^4>'4,s'<^,4> DERDE HOOFDDEEL. Van den Godsdienst t. Duitschland. Algemeens denkwyze om i trent het Godsdienflige. 11. Toepasftngen uit dt i H. Schriftj i  Derde Deel xix. H, Schrift, Wonderen, Reliquien. III. Vereering der Heiligen. IV. Eerbied voor Geestelyken en Kloosters. V. Voornaams fchenkingen aan Kloosters. VI- Aflaatcn voor het begiftigen van Kloosters. Vil. Toeneeming der Kloosters, Eremieten , Bagynen , Pelgrimafien. VIII. Jooden. IX. Ketters. X. Bekeering der ongeloovigen. XI. Vloeken en zeg&* ningen der Geestelykheid. XII. Begraajfenisfen. XIII. Pausfelyke macht. XIV. Aartsbi sfehoppen en Bisfchoppen. XV.Capittels. XVI. Kloosters. XVII. Duitfche Huis. XVlll. Kerspellen. XIX. Macht der Waereldlykenovcr de Geestelyken. XX. Holland en Zeeland. Zeden der Geestelykheid. XXI. Pausfelyke macht. XXII. Macht van den Aartsbisfehop van Keulen, den Bisfchop van Utrecht en deszelfs Capittel. XXIII. Kloosters. XXIV. Duitfche Orde. XXV. Macht des Graaven over de Geestelykheid. * * <2 VIERDE  XX Inhoud van het yiERDE HOOFDDEEL. yan Vry enEdelen en .Dienstbaaren. 1. Duitschland. Vryelieden,'Adel, Pairs, Heeren, Ridders, Vafallen. II. Hooge enladgt Dienstbaaren en Vrylaating derzelven. III. Verfchillende foorten van Dienjlen. IV. H olLand en Zeeland. Adel, Dienstbaaren en Dienjlen, VYFDE HOOFDDEEL. Van de Steden. 2. Duitschland. Verfchillende foorten van Steden en Dorpen, en benoeming van der zeiver Ingezetenen. II, Uitwendige flaat der Steden. 111. Inwooners der Steden. IV. Macht des Kei- ztrt  Derde Deel. kxi zers en der Vorfien over de Steden. V. Hoof. den der Stedilyke Juftitie, VI. Andere Stedelyke Magiftraaten. Raaden en Burgemeesters. VIL Schepenen en Rechters. VIII. Andere Stads-Amptenaaren. IX Aanzien en macht der Burgery. X. Wapens en Zegzls der 'Steden. XI. Bezittingen, _ rechten en verplichtingen der Steden. Haare Traclaatcn. XII. H o ll a n d en Zeeland. Steden in '« gemeen ; het uitwendige derzelven. XIII. Inwooners der Steden. XIV. Oppermacht van den Graaf ever de Stedelingen. XV. Magiftraaten en StadsAmptenaaren. X.VI. Invloed der burgery op het Stadsbeftuur. X.V11. Rechten der Burgeren. Zegels. ' * $ ZESDE  xxn Inhoud van het ZESDE HOOFDDEEL, Hofhouding, Raad des Konings en der Vorfien, Invloed des Adels op en buiten de Ryks- en Hofdagen $ Amptenaaren, Titelen , Wapens, Zegels en Schrift. 2. Gevolg des Konings op zyne reizen. 11. Raad des Konings en der Vorfien. Invloed des Adels en der Groot en. 111. Hooge en laage Amptetiaaren des Koning!. IV. Hooge en laage Amptenaaren der Vorjten, ook in Holland en Zee~ land. V. Tit?len,Zegels, Wapens, Uitvaerdiging yan openbaart Stukken, ZEVEN-  Derde Debl. xxiij ZEVENDE HOOFDDEEL. Leenroerigheid, Opvolging in de Vorflendommen, Land- en Zeedienst. 1. Duitschland. Soorten van Leencn. 11. Opvolging in de Leenen. 111. Krygsonderfteuningder Va}'allen aan hunn» Leenheeren, en be~ fcherming der laat/ten aan de eer [ten. TV. Ineens verheffing. V. Verandering van Leen in Allodie en omgekeerd. VI. Meerderjaarigheid volgent het Leenrecht. VIL Rechten der Leenheeren. VUL Rechten der Vajallen. IX. Oorlogen ter Landsverdediging. X- Aanyallende en verdedigende Verbonden. Verdrag van ftilftand. XI. Krygsoeffening, Legers, Wapenen. XII. Aanval en verdediging der Vestingen, XIII. Krygslist, behandeling der Krygsgevangenen. Vrygeleide. XIV. Oorlogte Water. XV. HoL. L and en Zeeland. Leenen hier te Lande  xiv Jnhoüd van het derde Deel. de door vreemden bezeten en omgekeerd. XVI. "Leenen van allerlei foort van dingen. XVII. Rechte Leenen. Opvolging in de Leenen. XVI1L Leenseed en Leensverheffing, XIX. Rechten der Leenheeren en Va/allen. XX. Oorlog ts land en te water. B Y L A G E, Bevattende de Lyst der Hollandfche en Zeeuwfche Edelen, welken my onder Willems Regeering zyn voorgekomen , volgens di eerfte letter hun* ner Gejlaohtsnaamen.  EERSTE HOOFDDEEL. Van het Land en deszclfs Voortbrengfelen. H et Duitfche Ryk, dat in de eeuw van een' Anninius geheel niet dikke wouden overdekt was , draagt in het tydperk, waar van ik de Gedenkftukken heb poogen op te zamelen, nog oneindig veele tekens van zyn' boschryken oorfprong. Uitgebreide flreeken hadden wel het hout , voorheen door haar gedraagen, zien vellen; cn fommigs dcrzelven zich in akkers cn weilanden zien herfcheppen: doch de eiken- en beukenwouden van Germaniën biceven nog fteêds zoo talryk als^ vermaard. Enkele boomen zelfs hadden, 't zy door hunnen eervvaardigen ouderdom, 't zy door de hoogte of den omtrek , tot welken zy zich hadden uitgezet, eenen naam verkrecgen, die ook thans nog in het Ryk aan ve'cleri niet kan geweigerd worden, cn dien de dwergachtige Castanjeboomen van den yEtna, hoe beroemd ook anders door hunne wanllaltige dikte , niet in ftaat zyn te verdonkeren. Zulk een eiken boom, die boven anderen uitïtak , rlond, om een voorbeeld op te noemen, op het Landgoed Bramftede in het Halfteinfche: fchoon zyne juiste maat echter in het üangeIII. Deel. A haalde T. Duitscii- land Bosfchen.  2 Eerste Hoofddeel U. Jagt. baalde Handvest niet bepaald wordt (a). De Brieven van koop of van gefchenken, ouder Willems Regeering opgefteld, zyn teltens bezig met het overdraagen van bosfchen en derzei ver genot op eenen anderen bezitter. De Moeder des Graaven van Luxemburg had aan een Nonnenklooster niet alleen eènige ftukken bosch in eigendom gegeeven, maar ook in de wouden van den geheelen Ban van Anfeliéres, het gebruik van zoo veel hout, als tot haare gebouwen en fchuuren verëischt wierdt, de weiden tot allerlei foort van dieren in die bosfchen, het genot van akers, en het zaad van beukenboomen tot de mesting van 100 zwynen toe: eene gift die haar Zoon in 1253 bekrachtigde O). Aan wilgen brtiam- en {andere bosfchen wordt ook fomwylen, doch minder dan aan de geenen die ik genoemd heb, gedacht. Het opzicht over de wouden, de bewaaring en de aankweeking derzelven,was hier en daar reeds aan Forfters toevertrouwd: 'er vertoont 'er zich in 1250 één als getuige by eene verkoopingvan Landeryen. (O In gewesten, zoo zwaar met hout bewasfchen, en voor een volk van zulke zeden, als wy in de Duitfcheren wel haast zullen ont- O} Lünig ReichS'Archiv XVI, 113. (£) MiRffii Opera Diplom. IV, 245. * CO Güdeni Cod.Dipl. ll,$3'  Het Land. 3 ontdekken, wierdt de Jagt een behoefte. Doorgaans bezat nog ieder het recht > dac op de voorfchriften der natuur zoo onbetwist* baar gegrond is, van op zyne eigen goederen het wild alken te mogen dooden. Velde men de gedeeltens op,uit weiken een Landgoed was faam gcfteld: nimmer weigerde men aan de Jagt eene plaats onder dezelven. De Heer van Schonenburg ziet ten voordeele der Inwooners van Hofgeismar af van de hezitting van een bosch ; doch om 'er de Jagt zoo wel als Vislchery in te behouden, is hy genoodzaakt dit voorrecht aileruitdrukkelykst te bepaalen Ca). De Heer van Heinsberg, die zich een gedeelte eener Wiltbaan, waarvan zynen Broeder, zoo 't fchynt, het overige toekwam, bedingt, moet aan deczen belooven , om zonder deszelfs toeftemming aan niemand de vergunning te zullen gecven van aldaar te mogen jaagen (b). De Pommerfche Hertog Schwantapol kreeg by het Vrede-verdrag van 1248 van de duitfche Orde het grootflc deel der Früfchen Nehrung met de Jagt daar op, en met de Vischvangst in de nabuurige wateren, voor zich cn zyne Erfgenaamen .• met dit beding echter, dat hy aan het Wild van duüittr.a den (<*) Gudeni Syll. 601. C*) Crème R Beytr. [zur Gilkk ynd Bergfthen ■ Uejc/i. I, p. 4. A 2  i I 1 III. WeiIa .den en G ;meentens. O) Lddw. v. Baczko Gefch.Preusfensl, 262, O) Ibid 379. CO 1254* Balbjni Eptft. Bft. Boft. Eerste Hoofudeel len overgang op het gebied van de Orde niet verhinderen zoude (a); en toen deeze drie [aaren laater de Handveste der Stad Culra, ;enisen tyd te vooren verbrand, vernieuwde, bepaalde zy, dat van elk ftuk Wild, t welk de Burgers of derzelver Dienstmannen vingen (behalven van beeren, zwynen en reëen) zy den rechter fchouder haar toe zenden moesten; de vangst der bevers behieldt de Orde zich1 op de Goederen, die zy aan de Burgers verkocht had, volko» men vóór (2>). Zeo jaloers was men zelfs van het Wild, op eigenen bodem voortgefprooten, ■ dat één enkele haas, door een Boheemsch Edelman in de bosfchen zynes Konings gevangen , hem de Stad Frauenberg , zyne Heerlykheid, kostte \ c> Men omrasterde ook, om zich tegen ftrooperyen te beveiligen, en het gedierte zoo veel mo. „ejyk by één te houden, reeds menig een ftuk bosch, waar aan dan de naam van Wikbaan of Park gegeeven wierdt. Verfcheidene ftreeken van het Ryk, de Noordelyke inzonderheid,begonnen, als tot Weiland door de natuur beftemd, reeds met gras  Het Land. 5 gras overdekt te worden O). De Markgraafvan Brandenburg, die omtrent deezen tyd eenige nieuwe Steden in zyn gebied liet oprichten, befchonk eene iedre derzelven met eene aanzienlyke hoeveelheid Lands , waarvan hy goed vondt, dat te NieuwBrandenburg een. vyfde, te Gleichen een derde tot Weilanden zoude gebezigd worden, terwylmen het overige tot den Akkerbouw beflemmen moest; van de Koornvelden betaalde men hem een' Jaarlykfchen Pacht, doch van de Weilanden niets. Die van Nieuw-Brandenburg kreegen daarenboven , het gehcele Land dóór, vrye Weide voor hun Vee (b): ichikkingen, welke eene wyze, en op den verfchillenden aart des bodems gegronde evenredigheid bedoelen tusfchen de beide hoofdfoorten des Landbouws, geen van welken het andere zonder nadeel ontbreeken kan. In zekeren Koopbrief, om de grootte van een Veld te- beftemmen, wordt melding gemaakt van zoo veel Weiland, als 14 Man op éénen dag konden maaijen (c). Jammer was het Hechts, dat zulk O) Door Angia of Auen, waarvan dikwyls melding gemaakt wordt, verftond men zulke Grasvelden, wanneer een Rivier dezelven bevochtigde of omringde. Franck Alt und Neues Mecklenburg IV, ^S>i, rpa. CO Schannat Vindem. litt. Col/. ï. p. 145, A 3  6 Eerste Hoofddeel. zulk een aantal Velden, die in de handen van een' enkelen bezitter tot eene hooge trap van vruchtbaarheid hadden kunnen bewerkt worden, door aan gantfche Steden of Dorpen toe te behooren, Hechts eene geringe waardy behielden. Daar het zelfs voor bosfchen fchadelyk was, de kundige behandeling eenes byzonderen eigenaars te derven, en aan de vernielende byl van ieder Lid der Maatfchappy te worden ten prooi gegeeven, wat moest 'er van Weilanden worden, daar elk zyn Vee ter graazinge heen zondt, zonder dat zich iemand de mesting, de onkruidrooijing en het verdere beftuur derzelven aantrok? Toen het Duitfche Huis zich in 12,51 te Clingenau neerzettede, mocht het terftond deel neemen in de weiden, wouden , wateren, en in alles wat de Stad gemeenfchappelyk bezat («). In Stiermark bedongen, vier Jaaren laater, de Abdy Gösfe en zeker nabuurig Kerfpel van elkander, dat het Land tusfchen beiden ingelegen, door den ploeg niet mocht bearbeid worden, maar dat aldaar voor beiden gemeenfchap van weide zyn mocht O). Verfcheiden Gemeentens(wantdit is de naam, diendergelyke ftuk- . ken Herrgott Gewal.Mabsh. II, 3°& (£) De Galantha Diplom. Sacra Dm. Styr, % 69-  Het Land. 7 ken gronds nog heden draagen (fl),behoorden cigcntlyk in Brabant tot het bezit des Hcrtogs, waar van hy flechts het gebruik aan de naastaangeiegene plaatfen fchynt over^elaatcn te hebben ö De Veehoedery intusfehen maakte in die ftreeken daar zy uitvoerJyk was, geen gering gedeelte van het beroep der Landlieden, en van verfcheiden Stedelingen uit. Geestelyke Gcftichten, dien het aan tyd of aan *eie genheid ontbrak zich aan zulke bezigheden zeiven over te geeven booten wegens eene overeenkomst met anderen, waarby zy het Vee ,n hunne bewaaring en kost befteedden(0. Aan osfen, koeijen, paarden, zwynen wordt in de overblyffels van dee zen tyd menigvuldige maaien gedacht: in fommige ftreeken ook aan fchaapen en fthaaWkooijen; en hoe zeer men zich op deeze teelt hebbe toegelegd, bewyst het Laken' dat 00 In Zwitfertand kwamen zy in dien tyd onder den «aam van Alme^a en Ehhaft voor. Zie Hm tod. 291 en 309; anders heeten zy ook wel Wa tinl Z.e BuTKENs Tropk. de Brab.l, 226. In Geld,? land ook Defertum. Bondam Charterboek l, onder anderen, aJmm atig. de: doch dit was flecks een voorwendfel A4 IV. Vee. hoedery.  8 , Eerste Hoofddeel dat reeds in Duitschland geweeven wierdt, ten overvloede. Het karnen was geen vreemde kunst meer in het Ryk, en men kende reeds de waardy van de boter in de keuken der dertiende eeuw, Om 'er de groentens, de erweten en andere fchotels mede te verlekkeren, wierdt zekere fom in 1252, den bewooneren van een Klooster aangcweezen (ö.)- Qök verfchillende foorten van kaas zal het volgende Hoofddeel, op welk ik in 't ftuk der Spyzen niet vooruit mag loopen , ons leeren kennen. In Bohème n moet men zich met deeze nuttige bewerking der melk veel hebben bezig gehouden :Bdaar de Koning, om zich de onkosten van een' Oorlog tegen eenige vyandelyke Nabuuren te vergoeden, aan de Geestelykheid van zyn Ryk, nevens hammen en andere Levensmiddelen, ook kaas liet opbrengen £è). Gp Stoeteryen en derzelver bloei gaf men in verfcheiden plaatfen eene groote oplettenheid. De Hildesheimfcha Keuren van 1249 (c), die wy in den loop deezer Gefchiedenis dikwyls zullen aannaaien , zyn vervuld met fchikkingen omtrent het edele en nuttige foort van Vee, dat in die Kweekfchoalen geteeld wierdt. Friesland was ' O) Gudeni Cod. Dipl. V, 19. £è) Cqntin- COSM/e Prag, p, 81, <;f) Schejou, Qrig.Guelpk.Wi. 245*  Het Land. 9 was reeds door zyne paerdem vermaard (a~). En de Zwaabfche Gefchiedenis van deezen tyd maakt er van één gewag, dat als een groot cn heerlyk dier in die gewesten bekend was (Z>). De zwynen liet men, gelyk een voorbeeld ons reeds geleerd heeft, in de bosfchen weiden en zich van akers vet mesten; fomwylen bezdgde men ook de rog tot derzelvcr voedzel (O- Toen het Sticht van Quedlinburg, in 124.7, aan een paar lieden zekeren molen afftond, bedong het zich onder andere voorwaarden, de mesting van 6 vette varkens (porcorum pernalium) voor deeze gift (d~). De Westphaalfchen Honden reeds, gelyk daar na zal blyken, in dien naam, in welken zy zich tot op onze dagen gehandhaafd-hebben. De droogte van 12,50 had in Friesland aan een groot aantal, zwynen het leven gekost (e). Zo een aanmerkelyk gedeelte van het Ryk nog niet aan het plocgyzer ondeworpen was gemaakt; zo 'er byna op ieder landgoed nog van plekken ongebouwden grond gefproken wordt: zag men daar entegen niet alleen oneindig (tf) Menconis Chron* ctp. Mattii. Anal. iii, 223. Cb~) Crusii Ann. Suev. ii, 88. Cc) Erath God. Dipl. (Juedl. 193. (V) Bid 180. CO Frmfche Chron. Mft. ad h. A 5 V. Akkertouw.  io Eerste Hoofddeel eindig veele akkers hunne overvloedige oogften den bezitxeren aanbieden, maar het getal derzelven vermeerderde ook van zomer tot zomer; en men omheinde dagelyks nieuwe Hukken heide, om ze vervolgens door toebereiding tot het ontvangen van zaad gefchikt te maaken. In het Keulfche en in de Prukfifche landen treffen wy hier de meeste voorbeelden van aan ( a ). Ook zien wy in 1253, den Hertog van Saxen eene overeenkomst met het Sticht van Minden fluiten, waarin bepaald wierdt, dat van omheinde plekken, die of reeds voor den bouw waren vatbaar gemaakt, of die nog in dien ftaat moesten gebracht worden, de inkomften en uitgaven tusfchen de 2 partyen in gelyke deelen zouden worden gefplitst: doch wegens de nieuwe landen in het bosch Dul, die de toebereiding noch te verwachten hadden, zou de Hertog een' ieder tegen wiens belang dit aanliep, fchadeloos ftellen; en de CasteleinvanSachfenhagen, zoo wel als de kerk, op dat kafteel te ftichten, zouden telkens van deeze nieuwe gronden een zeker gedeelte bekomen (&). Ook aan het klooster Tron zullen wy den Koning nog een ftuk grond in het bosch van Franckfort zien fchenken, zoo groot als voor 6 ploegen noodig was, op die O) Lünig XVII, 873, 30&, O) Ibid. 114,  Het Land. 11 die plaats daar men het bosch gehakt had. Wat het klooster hier bouwen konde, zoude het gerustelyk blyven bezitten. O) Rog en tarwe wierdt het meeste gebouwd, hier en daar ook haver, gerst, vlasch, hennipj tb) gierst, mille, fpclt en erweten. Twee-lieden, die een klooster begiftigden, bedongen zich, zoo lang zy een van beiden .lecfdcn,'sjaars 140 maat tarwe, rogge en gerst, hun door de kloosterlingen twee mylen ver te brengen (c). Twee anderen, die, om aan den ryken jongeling van het Euangelie niet gelyk te worden, al hun goed aan eene. geestelyke Stichting wegfehonken, bedongen zich, op dat zy echter niet van gebrek vergaan mochten, 12 mudden tarwe, ra rogge en eene mudde erweten, insgelyks voor elk hunner overige levensjaaren In 1253 vondt men goed eene verdeeling der kerkgoederen van een Luiksch Capittel te treffen, volgens welke den^ Proost i 5: maaten haver en 5 rogge wierden toegeweezen; de Rentmeester kreeg een derde zyner portie in rogge en f in haver. Een Kanonnik, die 3 maanden zich afweezend be- von- O) Zie den Cod. Dipl. achter dit Werk, op 18 Maart t255. O) Erath 196. CO Schoepfl. Bijl. Zaringo-Bad. IV, 221. (id) Gübeni. C. Dipl. II, 118,  12 Eerste Hooddeel vonden had, moest van eiken dag \ maat fpelt en \ maat haver te rug geeven; voor elke week die hy buiten 't Capittel door had gebracht, famen r % maaten : doch dje zyn verblyf volkomen op eene andere plaats hieldt, ontving 'erin't geheel Hechts ia (« ). Aan een der Utrechtfche Capittelen moest Hendrik van der Leek voor de erfpacht van een' tol, tweemaal, des jaars, 100 maat van de zuiverfte en beste tarwe, die men gewoon is Vrencsweite ( b~) te noemen, zo ze te Utrecht te bekomen was, anders de zuiverfte en beste die men in die ftad koopen konde , toetellen (c). Elders wordt ook van zuivere rogge , of zulke daarin men de fchatting opbracht, gefproken ( d). Van rog, zoo wel als van tarwe en gerst, wierdt bier gebrouwen: gelyk men ook de haver tot mout liet opfchieten. Voor den ploeg was men gewoon osfen of paerden, meest evenwel zoo 'tfchynt, de laatsten te fpannen. Wanneer wy het bruikers recht behandelen, zullen wy zien wek ke offerhanden by den dood eens landmans, des- 00 Mir-eus IV, 557. (b) Dit is Vronesw.eite of Pachttarwe: want de witfte en beste wierdt daar toe gebezigd. Zie Bondam, Charterb. v. Geld. 1, 498. CO Kluit Hifi. CHt. in Cod. Dipl. 666* CO LÜNie, XVII, 305.  Het Land. ï$ deszelfs erfgenaamen dikwyls uit zynen ftal aan den grondheer verplicht waren aan te bieden. De Düitfche bodem had geen voedende fappen genoeg, en wierdt door geene zoo koesterende zonne geholpen, dat men niet van tyd tot tyd genoodzaakt zou geweest zyn den velden hunne rust te vergunnen. In zeker VergeJyk tusfchen de Kerken van Lubeck en de Graaven van Holftein, in 1249 getroffen, wierdt üitdrukkelyk bepaald , dat het braak laaten liggen van land de boeren niet van de verplichting ontflaan zou, om hunne tiendens op te brengen (a). Aan de fchuurcn in welken men het ko orn verzamelde, gaf men fomwylen eene grootc uitgeflrektheid. De Bisfchop van Lubeck liet er ééneini249 bouwen, waaralle de Vafallen van het Oldenburgfche op last der Graaven van Holflein hunne tiendens moesten komen aanvoeren (b). De Duitfche Orde vergde den nieuw bekeerden in Pruisfen zelfs af, dat zy jaarlyks de tiendens in haare fchuuren gedorfchen bezorgen moesten Cc). Wat het brood betreft, zal ik hier, indien het nog bewys behoefde dat men het C<0 Lünig, XVII, 305. CO Chron. Lubec. af. Fjieherüm, II, 307. CO Gadebusch Liefl. Jahrb. I, 255. A°.I24>  14 Eerste Hoofddel VI. Wyn. bouw. het voor de dagelykfche fpyze van den gemeenenraan gebruikte,alleenlyk aantekenen dat de belegering van de Trierfche vesting Thuron,in Ï248, vyf millioencn maaten koorn, behalven 3000 wagens met wyn gekost hebbe («). Hoe veel verfchillende foorten brood men van de veldvruchten bakte, zal het vervolg doen zien. De voornaamfte gedeeltens van het Ryk, waar men zich thans aan den wynbouw toewydt, waren ook reeds in deeze cn zelfs in vroegere eeuwen met wynftokken overdekt. Onder de bekendfte foorten telde men den Rhynfchen en Francken wyn. Tot de inkomften van een' Keukenmeester van het Maintzifche Domkapittel behoorde, ondar andere voordeden, zesmaal des jaars een vierendeel van het eerfte, en driemaal dezelfde hoeveelheid van het tweede foort(b). Uit zekeren erftyns van een' molen, vondt men een vierendeel besten wyn voor den Keldermeester, zoo ik meen van dat zelfde Capittel Cc). Eene zonderlinge overeenkomst floot een jSchepen van Aken met twee echte lieden ,{die zoo't fchynt een' wyn. berg (a~) Massenïi Ann. Trev. II, 142. C *0 Gudeni Cod.Dipl.II, 7^4- Eigentlykfta«'er VinumFrancum & Hunnicum, Door 'Iratïus Hmnorum verftond men den onlangs meer door bloed dan wyn vermaard gewordenen Hundsrück. CO Md IV, 27.  Het Land. 15 berg bezaten: zy zouden hem en zynen erfgenaamen jaarlyks voor altoos 2 Carraat wyn op drie plaatzen leveren, tusfchen den oogst cn St. Maarten. Bedierf of verminderde de wyn in dien tusfchen-tyd, zou het ten nadeele des verkoopers, doch daar na tot dat des koopers uitvallen (a). De burgers van Roermonde fchynen, gelyk wy in het Hoofdftuk van den handel zullen doen zien, zeer veel wyn in den omtrek hunner ftad geteeld te hebben. De Boheemfche Geestelykheid vergoedde ook met dit voortbrengfel de kosten der oorlogen van hunnen Monarch Qb~). Tuinen en boomgaarden worden dikwyls als gedeeitcns van een landgoed, of bezitingen van een klooster opgeteld ( c ") Achter den Dom te Mayntz lag een tuin van | morgen (i). Schoon ervan boomvruchten in 't algemeen hier en daar wordt melding ge. maakt, zyn 'er my, behalven appelen en peeren geene voorgekomen ( e > De Hertog van Kaernthen geeft wel aan een Oos- ten- (>). 1252. Gudeni. Cod. dipl. II, 949. O) Cont. Cosivle Prag. /. c. (O Ludewig. Reiiq,M/i.V, in. Scuateni Ann. Paderb. II, 63. (O Chron. Collegiat. St, Petri in Joannis Rer. Mog. 11,478. CO Van emPomerium of | Appelboomgaard te Lauffenburg wordt gefproken by Herrgott II, 288. VU. An- dereVoortbrengfels.  i6 Eerste Hoofddeel tenryksch klooster 6 last oly, die zy jaarlyks uit Surbich, een dorpje by St. Veit gelegen, moesten haaien («): doch, daar de grenzen van Italien zich op zulk een' geringen afftand van deeze plaatzen verwyderden, bewyst dit niet, dat 'er op Duitichen bodem zelve olyfboomen wiesfchen. Groentens, in eene algemeene bëtckenis komen meermaalen voor. Zekere Hofftede, by voorbeeld, bracht 15 zakken en ééne maat daar van op ( b ). De Burgers van NieuwBrandenburg, worden behalven vo.>r hoenders en eyeren, voor hunne gekookte toefpyze (pultibus*) en andere groentens van tollen ontheven (e). Erweten rekende men meer onder de voortbrengfels derkoornakkers als onder die der moestuinen, van welken men ze ook al tyd ih.dë optelling en oriderfcheidde (i ). Onder de overige byzondere moesgewasfen hebben wy knollen, lintzen, bete, cellery, witte cellery, prey, kool en flade aangetroffen. Buiten hoenderen en ganzen fchynt 'er geen pluimgedierte de wei ven der landbewoonersvercierd te hebben: doch van deeze , bei- ? O) 1249. Georgisch Reg. Ckronol. Dipl. 1069. | Herrgott Geneal.Habsb. II, 316. ' (O Franck Alt und Neues Meckknb. IV, 191. Cd) Gud.II, 118. V. 19. Eenbyzonderfoortderzelveu fchynt Sleve Erweten of Fullbfel genoemd te zyn. Zie Eratk. Cod. Dipl. (Juedl.  Het Land» * 17 beiden wordt veeltyds gefproken. Het Capittel van Wetzlar ontving op Vastenavond van de bruikers zyner Hoflieden, of van die ' van ééne derzelven, a hoenderen en 2 ganzen > met nog 2 kuikens voor elke 18 Morgen {a). Tot den rykdom van dit zelfde Gefticbt behoorde ook het wasch, 't welk, zoo het fchynt, op deszelfs eigen bodem den by-korven ontrukt wierdt ( b). Met honig betaalden fommigen in Bohemen de belastingen die hun Opperheer eischte (c); en het negende gedeelte deezer waare, die eer de fuiker haar het gebied betwist heeft, voor zoo on^ontbeerlyk gehouden wierdt, behoorde op eenige landgoederen naby Goflar aan het klooster van St. Petcrsberg toe (d). De zorg voor dc by-teelt gaf dus in meer dan één gedeelte van het Ryk bezigheid, en wierdt een voorwerp,van vlyt, aan deszelfs talryke bewooners. Veengrond, en het bezit van zulke aarde , die in de fteenbakkeryen verwerkt wierdt, en waarvan ik elders bandelen zal, behoorde tot het eigendom van Friesland, gelyk tot dat van meer andere ftreeken. Coeverden waö (a) Guden'. Cod. Dipl. V, 23. O) Guden. Cod. Dip!. V, rf. Cc) Contin. CosMffi Prag. /. c, Cd) Antt. Goslar. 44. III. Deel, B  18 Eerste Hoofddeel vut. Bergwerken. was met veenlanden omringd (ö); en de Abt van Aduweerdkreeg, in 1250,van den Bisfchop van Utrecht verlof om door Drenthe en andere gedeeltens van het [Sticht zyn turf en bout te vervoeren (b). Hoog liepen reeds de inkomften, welke de Saxifche Mynen by Freiberg haaren doortuchtigen bezitter opbrachten: gelyk hy 'er 'geheele torens met zilver uit vulde ( e ). Ook de Koning van Bohemen bezat dergelyke torens met zilver en goud, en verzamelde, uit zyne ertfen , van die beide metaalen de grootfte fchgtten. Het oudfte Moravifche Berg-reglement van Koning Wenceslausl. van 1248 is met Duitfche Bergwerks-woorden vervuld (<0« De zilverfmelteryen, waarvan in den Turinfchen Giftbrief gefproken wordt, doen mede aan de delving van dat metaal in Savoyen .of Piemont denken. Het is meer als 'oorfpronkelyke landeigenaars dan wel als Opperheeren, dat zich de Vorften de onderaardfche voortbrengfelen van een' bodem, ten minftenaanvankelyk, hebben aangemaatigd ; en welke Oudh. van Deventer, II, 345Ubbo Emuj. 151. (_c) Ludew. VIII, 236. (d~) Fi schik Cefch. des feutfchen Handels, II,  Het Land. 19 welke gemeenfchap heeft ook iri der daad de regeering over een Volk met het recht op alles wat eenige roeden onder de oppervlakte van de landeryen der onderdaanen fchuiltl? Wy vinden in het tydperk , dat wy behandelen, reeds meer dan één bewys van afftand deezer waare of gewaande rechten aan de daadelyke eigenaars der goederen. Zoö ftond de Koning, by voorbeeld , aan het Hesfisch Klooster Hegene de bezitting en de bewerking toe der aderen van metaal, zilver, koper, lood of tin, die zy op hunne goederen ontdekken mochten O) 5 en een ander Klooster verkocht een Landgoed, met al deszelfs rechten en voordeelen, zoo wel op de oppervlakte des bodems als beneden dezelve (i).De Duitfche Orde daar en tegen telde in de Culmfche Handveste de gouden zilvermynen en alle foorten vari metaal ,behal ven yzer, onder haare Regalien, zelfs op de goederen die zy den burgeren verkocht: zoo echter, dat de uitvinder van eene goudmyn, of de geen op wiens goed dezelve zich bevondt, het zelfde Recht kreeg dat in Silenen daar omtrent plaats greep, en ten opzichte Van het zilver het Friburgfche Recht (c). On- O) Küchenbechër, Ann. Haf. Coll.Vm, 278, O) Infupter ejus Commodalibm, Ludew. V. tti A». 1250. 3 CO Baczko, Gefch. Preusfens 379; b 2  ft O Eerste Hoofddeel IX. Wateren cn Visfcheryen. Onder deeze zelfde Regalien telde zy ook dezoutaderen. Zout wierdt in Bohemen insgelyks gedolven (a): nog meer in het Sticht van Saltzburg. Deeze Kerk deelde 'er het Klooster van het H. Kruis jaarlyks van mede ( en de Hertog vergunt aan dat van Zweil, om 's jaars 200 Ponden door zyn gebied, langs den Donau, 'ervan te vervoeren (c). Op de lyst die men van de Hukken, uit welken een landgoed beflond, gewoon was te vervaardigen, wierden wateren, waterleidingen , zo ze! 'er te vinden waren, en visfcheryen nimmer te rug gelaaten. Groote rivieren fchynen, den eigenaaren van het land dat zy bevochtigden, te hebben toebehoord, en aan den Vorst Hechts voor zoo ver hy aan derzelver oeveren Grondheer was; flroomden zy door 't midden van Heden of langs de muuren die haar omcingelden heen, dan rekenden deeze 'er zich ook de gemeenfchappelyke bezitsters van; gelyk het Duitfche Huis, toen het zich t@ Clin- CO Cont. Cosm. Prag. /. c- (b) Georgisch 1117. (c) Ludew. IV, 44. C«c Du Cange, ad voc. Lig amen.) 'Er ftaat 2 Talenten zout Majoris LigamL vis; nu waren de Talenten fomtyds van 50, foratyds van loo Pond; dus fchynt de grootere zak ook de laatfte betekenis te verè'isfcheu.  Het Land. 2ï Clingenau neerzettede, terftond in de gemeene wateren deeide («)• Tot het afleiden Van rivieren behoorde dus ook des eigenaars toeftemming. Godfried van Leuven zien wy,in 1251 , aan ). Aan Lubeck vergunnen de Graaven van Holflein, dat hetgeen zy door overftrooming of aanfpoeling verkrygen konde, der ftad zou toebehooren (e). Slechts dan kwamen de visfcheryen in andere handen als die der bezitters van byiiggende landen , wanneer zich deezen of van den grond ontdeeden en de vischvangst uitbedongen, gelyk wy met voorbeelden, by de Jacht reeds aangehaald, zouden kunnen bekrachtigen ; of wanneer zy, het land behoudende, alleenlyk de vryheid wegfchonken, om van den voorraad der wateren gebruik te maaken. Een Heer van Frankenftein geeft aan de Breitungenfche Kerken de helft eener visfehery, waarin tweemaal des weeks door de nabuurige boeren, by wyze van Heercndienst, gevischt moest worden; voortaan dus zoude dit eens voor O) 1251. Herrgott, II. 306. O) MlR JEUS, I, 423. (O Dreyer Spec. Jur. Publ. Lubec. p. 10. A°. 1248. S 3  ai Eerste Hoofddeel voor den Heer en eens voor den Abt moeten gefchieden. Elders bezat hy daarom eene visfchery met meerdere lieden famen, om met vereenigde krachten de wateren zo veel te meer tegen ftroopers te kunnen beveiligen (a). Wy hebben eene overeenkomst tusfchen een' Edelman in Stiermark en een nabuurig Klooster, waarin een ftrydigheid over het voorrecht waar van ik handele wordt bygelegd, en de llreek bepaald, tot welke zich ieder in het oeffenen daarvan mocht uittrekken (>)• Van de toegeftaane visfchery op grooter wateren is de gefchie. denis van het Noordelyke deel des Ryks in dit tydperk vol. Aan de burgers van Kieuw-Brandenburg vergunt hun Markgraaf in de nabuurige wateren met groote en kleine netten te mogen oogften. De ftichters van Gleichen bekomen nog daar en boven eene bepaalde vangst op de rivier. Voor die van Goldberg opent hy tot dat zelfde oogmerk de Goldbergfche zee, behalven de groote Ifadenzügeoï trekkingen met een fleepnet (c ). De Heer van Rostock geeft zy* nen burgeren, in 115%, verlof om van de Waterbrug by St. Pieter door de rivier Warneer") Küchenbecker Annal. HafJ. III, 343. O) De Galantha Diplom, facra Duc. Styr. lf 68, (O Franck Alt u. Neues Mecklenb. IV, 191.  Het Land. 23- nemunde, en zelfs zoo ver zy zich buiten de haven in zee dorften vertrouwen, te mogen visfchen (a); en Graaf Güntzel van Schwerin ftaat aan de Domheeren, in die frad gevestigd, toe, dat zy op de daaraan grenzende zee twee visfchers voor hunne tafel mochten houden (<&). In de ver1 nieuwde Culmfche Handveste vergunde de D. Orde aan de burgeren, dat deezen zoo wel als zy zelve visfchen mochten in het meir de Renfche. Burgers en vreemdelingen beiden kreegen de Weichfel, met al wat die ftroom opleverde, (de eilanden en de bevers uitgenomen) tot het gemeen gebruik der visfchery; Thorn kreegjde zelfde rivier elders eene myle lang tot eene gelyke beilemming. Na dat zich voorts de Orde de inkomften van verfcheiden dingen voorbehouden had, en daar onder de meiren: bepaalt zy echter, dat wanneer een meir, groot genoeg voor drie trekken, aan de akkeren eenes burgers vast lag, hy het zelve naasten konde, tegen dezelfde grootte aan vast land; overtrof het meir deeze akkeren aan grootte, zoo mocht hy daarin, ten behoeve zyner tafel alleen, met ieder foort van net visfchen, behalven met het geen Newod geheeten word, dat is een (0) Ibid 2J4- Oj Schröder Papijl. Mechlenb. f, 647. B 4  &4 Eerste Hoofddeel een net zoo eng gebreeden, dat 'er byna geen visch uit ontfnapte (a). In 1255 floot de Orde een Vergelyk met den Hertog van Cujavien ; na in het ze've bepaald te hebben, dat, daar gemeecfchappelyk water was, ook voor de beide partyen gemeenfchappelyke visfcherye zou plaats hebben, wierdt tevens vastgefteld, dat terwyldeWeich-fel voor zoodanig een water moest gehouden, worden, men ook noch van de ééne noch van de andere zyde eene afheining of afpaaling ( Wehr) in het zelve maaken mocht (i). Men formeerde dergelyken in geflootene gedeeltens eener rivier, om'er 't allen tyde zoo veel visch men begeerde by één te vinden: gelyk, in 1248, de Graa ven van Holftein aan Lubeck de vryheid van visfchery in hunne wateren vergunnende, 'er de Graaffelyke Wehren of afperkingen uitdrukkelyk van afzonderen Q ). In vyveren, veeityds ook in laage gedeeltens van een woud, bewaarde men,zoo wel als in deeze Wehren, 'tgeen men elders veroverd had, of kweekte het verder aan: gelyk het Klooster Marienthal hier toe van den Hertog van Brunswyk de vergunning ver- O) Ludw. v. Baczko, Cefch. Preusfens I, 379. (£) Ibid. 395. Cc) Dreyer Spec.Jur. Publ. Lubec. p. 210.  Het Land. 25 verkreeg, om in het woud Asbruch een' vyvcr te graaven («). Eene plek tusfchen , het Kafteel Quérnforde en een nabuurig Klooster had de Heer van 't Slot tot eene dergelyke onderneeming gefchikt gevonden. Zyn oogmerk fcheen door een' molen (b), die den mónnikken toebehoorde, verydeld te zullen worden: doch hy belooft 'er hun eenen anderen, zo zy hem deezen willen laaten omver werpen,- en de menschlievende Vaders ftemmen 'er in toe. Welhaast valt de molen , en een viscoryke kom belooft den landjonker en zyn geflacht jaaren van overvloed en van vermaak. (O. Dat men verfche visch, zoo wel als heden nog, voor een aangenaam onthaal hieldt,. zoude ik noodeloos achten hier by te voegen, indica de jaarboeken der Kloosters niet meer O) Chron. Marienth. ap. F eekerum III, 263. (F) 'Er wordt van Mola en Mokndina fomwylen gelproken, en beiden fsmen gevoegd: by voorb. Antt. Goslar. eenen ander betekent meest een'Molen, dochfomtyds komt Mêla ook in den zin van Moies voor, en duidt dus zoo veel aan als een dyk of kaai. Aan Culm vergunt de Duitfche Órde,'dat zo een beek langt de akkeren van een' Burger vloeide, de eigenaar des Akkers 'er alleen een' Molen op mocht bouwen. Indien da beek aiee-dere Molens draagen konde, zou de Orde in den bouw dier meerderen het eerfte derde gedeelte der kosten draagen: gelyk zy 'er ook het derde der voordeelen van genieten zou. V. Baczko , U ct p.379- A°. 1251. (O ludewig I, 76. B 5  2 6 Eerste Hoofddeel. X. Landftraaten,meeting derLanderyen. meer dan eens hadden aangetekend, dat men 2e Hechts voor feesten en plechtige maaltyden bewaarde Qa), Van Salm wordt in de Stukken van ons tydperk het meeste melding gemaakt. De Proost van St. Pieter te Mayntz, die, gelyk veele anderen, het recht had zyne netten in den Rhyn te mogen uitwerpen, belooft 'er jaarlyks één' van zyne vangst, in de week van het Hemelvaarts-feest aan het Capittel (£). Groote en kleine palingen, mitsgaders elften, zullen in 't volgende Hoofddeel voorkomen. Van haring w ordt verfchillende reizen gewag gemaakt. Een Keukenmeester in hetMayntzifche kreeg eens zo veel haring als een Kannonnik in de Vasten (c). Te NieuwBrandenburg wierdt ze op de markt gebracht (d ) Aan Landftraaten, gebaande en ongebaande wegen, en voetpaden (e) wordt menigmaal gedacht. Wanneer wy op den verbaa- zen- C<0 Guden Cod. Dipl. II, 107. Schoepfl. Hifi. Zaringo - Bad, IV, 221. Cb) Chron. Co 11. St. Petri in Joannis Rei: Mog. II, 479- Cc) Gudeni Cod. Dipl. II, 764. Cd) Franck IV, 191. Ce) Zie onder anderen de Befchryving van een Landgoed, Ludwig Rel. Mfl. V, ui. Zie ook Schaten. Ann. Pad. II, 63. en Corps. Dipl. I, 100. ,  Het Land. 2? zenden fpoed, waarmede Willem fommige zyner reizen heeft afgelegd, en op de tochten der geduchte legers, die hem verzeld hebben, acht flaan, moeten zich deeze wegen, voor een groot gedeelte, in gantsch geen Hechten ftaat bevonden hebben. Men mat dezelven naar Mylen , het land naar Akkers of Morgen, naar Manfi, Aratra, Qiiaitalia, Modii en Roeden O). De Akker of Morgen lands was de gewoonfte verdeeling, en betekende eigentlyk eene plek, die op écnen dag met een paar osfen gevoegelyk bewerkt kon worden (i). De Manfus of Hoeve bedroeg gemecnlyk 12, hier en daar ook 16 Morgen (c); het Aravitm zooveel als de ploeg van éénen landman beheeren konde. In zeker Vcrgelyk over de tiendens in het Oldenburgfche wordt vastgefteld wat voortaan O) Deeze laatften komen voor by Ludw. VI. 487. (b ) Oudh. van Gron. 565. Zy heeten daarom ook wel Jurnales; fomtyds Jugera, jfucharts, Bonaria enz.Schoon Ducange de Jugera op 1 \ morgen fchat, blykt echter uit Staphorst Hamb. Kirchen Gefch. II, 30. en Bondam Charterb. van Gelder7. I, 479. dat het fomtyds voor een' Morgen gehouden wierdt. Juchart fchynt ergens van Jurnalis onderfcheiden te worden. Zie Gudeni Syll. 206. Doch het verbaazende verfchi! van maaien en gewichten in het Ryk. waar van wy by den Koophandel meer zullen zeggen, belet niet dat men het elders weer voor het zelfde te houden hebbe. (O Zie Ducanse en Oudh. van Gron. I. c.  28 Eerste Hoofddeel taan van eiken bebouwden en onbebouwden Manfut moest opgebracht worden, en 'er bygevoegd, dat op 6 Duitfche Dorpen en 3 andere landgoederen, in plaats van 6 maat gerst van het Aratrum, voortaan 4 maaten rog van den Manfus betaald zouden worden (>)• Men maakte onderfcheid tusfchen Duitfche en Frankifche Manfi ; naar deeze laatften wierden de Silefifche bosfchen gefchat; van de eerften wordt by een' koop, door de monnikken van Dobirlug geflooten , gewag gemaakt (b). Ook tusfchen den Duitfchen en Poolfchen Floeg vinde ik in de meermaals benutte Culmfche Handveste onderfcheid in acht genomen : de burgers zouden wegens hunne goederen aan Tiendens in hunnes'Bisfchops handen fieïlen: van den Duitfchen Ploeg ééne maat tarwe en eéne rogge; en van den Poolfchen , dien men Hacke noemde, alleen ééne maat tarwe. De hoegrootheid der Hoeven wierdt hier naar de Vlaamfche wyze gerekend (c). Quar- (a") Lünig XVII, 305. In Bohemen wordt een beploegde Akker ook wel eens Aratura genoemd. Contin, Cosm^ Prag. 73. Cb') Ludew. I, 70. VI, 443. Van Manü 'Uttonici wordt in een ftuk by Erath Cod. Dipl. Qitedl. gefproken. O) Baczko Gefch. Prettsfens.l, 379. Het fchynt ook deeze Poolfche Ploeg te zyn, die elders Uncus genoemd wordt. Ibid. 275.  Het Land. 29 QjmrtnU (a) fchynt het vierde van een' Morgen geweest te zyn; Modius, zoo veel land als 'er vereischt wierdt om eene maat köorn op te brengen. Daarna moet echter deeze oopfpronkelyke en eenigfints willekeurige betekenis tot eene juist bepaalde grootte zyn overgegaan: gelyk wanneer de Weduwe van den Heer van Leuven aan haare Dochter de inkomften van 20 Modii van haar bosch mede ten huuwelyk geeft ( b). Uitgeftrekte landgoederen worden in de oorfpronkelyke Stukken van deezen tydgeduurig van enkele boeren ■- wooningen of hoflieden, by welke meest eenige akkers gevoegd Waren, onderfcheiden. Aan deezen, (want de Latynfche taal heerschte nog in al wat men door de pen aan de vergeetelheid ontrukken wilde) gaf men gemeenlyk den naam van Curia; aan de anderen dien van Villa (f). Dorpen verzelden de Land- goe- C d) Zie her onder sndereninGuDENi Syll. 225, (£) 1253. Butkens l, pr. 220. ( c ) De naam Villa wordt ook wel eens aan Dorpen gegeeven: doch meest daarvan onderfcheiden; zie een voorbeeld by Ludew. Rel. Mfl. V,nr, Enkele Hoflieden noemde men mede wel eens Villa : doch meest Curia, fomtyds ook Curtis, Colonia, Pradium, Sckopoza, Area Cwelk woord ook wel eene erve of elke vlakte, een' boomgaard in eene ftad enz. betekent) of Manfus. De Nonnen van Lobenfeld verkoopen de helft van alle de- Landeryen, die zy in d- Villa BInnkenftad bezitten, doch. be-  go Eerste Hoofddeel XI. Hol- land en Zeeland. Dyken en Bedykingen. bedingeh, dat de Curia die zy bevvooneu in deeZe over^ è'enkomst niet mocht begreepen zyn. A°. 1254. Güdkc ni Syll. 222, goederen niet noodzaakelyk: doch wanneer' zy het deeden , deelden zy meest aan, fdezelven, gelyk nog heden, hunnen benoemingen mede. 't Wordt tyd om ook de Gefchiedenis van ons Vaderland, voor zoo veel den bodem en deszelfs Voortbrengfels betreft, onder Willems regeering na te gaan. Doch daar dit Vaderland zonder dyken welhaast wederom in die zee , daar het uit opgereezen is, zyn eeuwig graf zoude vinden, of dooi" opgezwollene rivieren tot zyne voorige moerasfen te rug zou moeten keeren: zal het noodzaakelyk zyn van de zorg, die men op de vermeerdering en verfterking deezer bolwerken wendde, kortelyk iets voor af te laaten gaan. Men begon in der daad den Oceaan reeds als een' vyand te befchouwen , te gevaarlyk om hem Hechts verdedigenderwyze te beoorloogen, en dien men daarom de ééne plek gronds na de andere moest zoeken te ontweldigen , en dat ontweldigde dan tegen nieuwe aanvallen veisfchanfen. In Zeeland wierdt, in 1246 , èenig buitendyks land, Scor genaamd, verkocht, met al den aanwinst dien dit land naar de zyde der zee zou kunnen verkry- gen  Het Land. 3* gen (a); en in't volgend jaar wierden'er 200 Gemeten lands in Walcheren met zwaare moeite en onkosten ingedykt ( b). Des Landheers toeftemming fchynt hierfomwy len toe vereicht te zyn geweest Cc): doch de eigenaar der knderyen wierdt tevens de eigenaar der dyken die 'er aan vast lagen: gelyk de last des onderhouds hem, of den Leenman die het van hem hieldt, dan ook alleenlyk drukte. Zoo zien wy den Heer van Putten, in 1245, aan 2 zyner Leenmannen Krabbendyk in Erfleen geeven, en zoo veel van het land van Uitdyk , dat zy 'er hnnnen dyk uit onderhouden konden: gelyk hy (wordt 'er bygevoegd) ook aan andere Vafallen vergund" had(^). In de beflisfing der oneenigheden tusfchen de Abdy van Middelburg en' den Heer van Soubburg wordt bepaald, dat de Abdy zoo wel als andere lieden voor hunne Waterleiding enhunnenDyk;, op éigene kosten zouden zorg draagen (e). Het Egmondfche Klooster was insgelyks ge- £a~) Kluit in Cod. Dipl. 506. O) Ibid. 517. ( c ) Zie on II. D. p. 9. O) Zie den Cod. Dipl. achter dit Werk, op den & Maaart 1245. CO Kluit in Cod. Dipl. 568.  3» Eerste Hoofddeel genoodzaakt haare in u 49 doorgebrokenë dyken by Harghe en Schagcn weder in den voorigen toeftand te herftellen, waartoe het zekere tiendens verkocht (.«). Andere voorbeelden, die wy in het beloop van Willems leven ontmoet hebben, zou het noodelooszyn hier op nieuwsteverhaalen. Niet tegenftaande evenwel de onkosten die 'er mede gepaard gingen, rekende een .bemiddeld landbebouwer, om de beveiliging zyner velden die hy dus in eigene handen kreeg , een' dyk niet onder de onvoordeeligfte bezittingen. De Burggraaf van Zeeland vergunt dus aan Hendrik van Drenkwaart en eenige andere Vafallen, "dat zy met het land, van hem te leen gehouden, ten opzicht van den bouw of delving naar welgevallen handelen konden , en 'er, het zy 't bedykt of onbedykt was, indien het hun behaagde en op welke plaats zy wilden, dyken konde opwerpen (_ b ). Raakten eindelykde cyk;n den bodem van byzondere bezit-ters niet aan, dan had de Graaf als grondheer cn als aanlegger 'er ook by uitfluiting recht op. Aan O) Mieris i, 2$6, (b) Befckryv. van den Briel, Privil. p. 3. en iaden Cod. Dipl. achter dit Werk op de iMey 1255. in 't oot fpronkelyke.  Het Land. 83 Aan de flyken, zoo lang zy nog door indyking niet tegen de aanvallen van het meir by eiken vloed, of ten mirften by eiken ftorm beveiligd waren, fpreekt het van zelve dat men nog geen zaad dorst toevertrouwen; men noemde ze zouten grond, in tegen overftelling van verfchen of goeden grond, die tot den landbouw bekwaam geoordeeld wierdt O)» Doch ook het land dat juist zoo ligt voor geene overftrooming te vreezen had, was daarom niet geheel aan het gebied van de fickel of van de zeisfen onderhevig gemaakt. Zeer veel heide en ander woest land, waarvan een gedeelte echter van tyd tot tyd wierdt aangebouwd, wisfelde hier en daar met de bearbeide velden af. De duinen, op welken wy den Graaf zyneDuinmeyers hebben zien houden, ftrekten wel op fommige plekken tot eenige weide voor het Vee, doch brachten datniet op, wat zy met vruchtbaarer aarde overtrokken of beter bewerkt, hadden kunnen aanbieden. De gantfche lengte van het ftrand bleef ook voor den Landman onbruikbaar, terwyl de befcherming van het zelve tegen affpoelen en verftuiven geene geringe fom» men vereischte. Zoo wordt 'er in de Uit- fpraak / (a~) Terra recens en terra fa/fa. Befchr.v.d.Briel, i.e. Hf. Deel. C XII. Onbebouwdegrond,duinen en bosfchen.  XÏILVeldon Akkerhouw. («) Kluit 603. O) Mieris 1.237. 34 Eerste Hoofddeel fpraak van Floris omtrent de ligging va& het ftrand by Oostkappel, melding gemaakt van het zelve weer op te bouwen en te herftellen, en het land met helm ( Liedtke) te beveiligen (a), Veenen kende dit Graaffchap zoo wel als Friesland. Dat de Bosfchen hier om deezen tyd oneindig meer grond befloegen dan tegenwoordig , is overvloedig bekend. De Egmondfche Abdy wordt, in 1246, doorlnnocentius in 't bezit der geenen die haar toekwamen, zoo wel als in 't bezit haarer wegen en van 't voeder voor haare beesten bevestigd - Dit zelfde Stuk, daar het van nieuwe landen fpreekt, welke de monniken met hunne €igen handen of voor hunne kosten bewerkten, toont, dat men behalven de aanwinningen naar de zyde de Zee, ook binnen 's Lands de uitbreiding en den bloei des Veldbouws niet geheel uit het oog hebbe verlooren. Het ontbrak deezen gewesten reeds niet aan die Weilanden, welker welige wasdom aan zoo veele Inwooners thans tot zegening verftrekt. Groot en klein Vee, Paerden en in. zonderheid Schaapen worden dikwyls genoemd. De Heer van Putten gaf, in 3 241, aan  Het Land. 3$ aan. eenige Nonnen in Noordbevelanci de tiende van zekere landilreek, en beloofde haar aldaar, zoo dikwyls zy het noodig hadden, weide Voor 300 fchaapen (a_). Boter' zagen wy te Delft verkoopen, en zelfs naar het Luikfche vervoeren; hooi midden door het Graaffchap heen vaaren. Tot den Akkerbouw was de Hollandfche bodem van alle tyden minder gefchikt. De Heer van Alblas ontving van het Capittel van St. Mary te Utrecht tiendens langs de Merwede tegen 10 Ponden 'sjaars, onder deeze voorwaarde , dat, zo het Land geheel onploegbaar wierdt, hy zoo lang van deezen jaarlykfchen last vry zoude zyn, tot hy zich weder in ilaat bevondt, die akkeren te beteelen (Z>). Men ploegde hier ook met paer» den (c). . Onder de Veldvruchten vinde ik van Gerst, Tarwe, Rog en Haver het meeste gewag. Het Brood der Egmondfche kloosterlingen , zullen zich myne leezers misfchien herinneren, door s' Konings milddaadigheid van rogge - tot tarwebrood verheven te zyn. Zo de Pausfelyke Gunstbrief, op welken ik zoo even doelde, geen gewoon formulier is, had-' den deeze Geestelyken ook wyngaarden acte ter' CO Zie orizen Cod. Diph CO Kluit 671. CO 567- c %  XlV.Wyze van het land te meeten. XV. Wateren en Visfcheryen. (>) Befchr. v. d. Br iel, p. 3. 56 Eerste Hoofddeel ter het gebouw 't welk zy bewoonden. Voorts zal ik hier nog byvoegen, dat men voorbeelden aantreft van een land, dat verkocht of weggefchonken wierdt met al het daar toe behoorende gereedfehap (a). Men bezigde reeds in de Hollandfche Landmeetkunde de naamen van Mergen, Hond (i) en Roeden. Een Hoeve wordt ergens op 30Roeden breed en 12 Vorlinga: dat is, indien dit woord hier toen het zelfde, als nu nog Furhng in Engeland, betekende, een halfuur gaanslang gerekend (c). In Zeeland telde men het land by Gemeten. Ook vinde ik in Schouwen van een ftuk havers van 200 Maat gewag : dat is wederom zoo groot, dat het die hoeveelheid maaten of mudden konde opbrengen Cd). Die land bezat, mocht nieuwe grachten en weteringen in het zelve laaten delven ( e ); en gelyk hy de eigenaar was der geenen die zyn' grond aanroerden of doorftroómden , was hem het onderhoud derzelven ook opgedraafd) Zieden Cod. Dipl. achter dit Werk, opd. 6 Maart (b) Van een Hond gerst zie een voorbeeld by Mieris L 1:53. (O Zie II. D. p. 320. (V) Mieris I. 351.  Het Land. 37 draagen (a). Voor de groote en openbaare wateren zorgde de Graaf, gelyk wy reeds uit 's Konings gefchiedenis weeten. De Burggraaf van Zeeland gaf, in 125 o, aan Jacob van Pernisfe en zyneerfgenaamen voor altoos het uitfluitend recht om ftekken of Haaien (i) by Matcnesfe en van de Haven van Pernisfe in de Merwe tot aan Jjchoonerloo te mogen zetten , in erflcen (c). Met het eigendom van wateren ging ook hier te Lande dat van visfcheryen gepaard ; en deeze brachten voor al op fommige ftroomen niet weinig cp. In 1249 deed de Heer van der Leek eene gift van 50 Ponden Höllandsch, te Heffen op de visfchery in Potterstale (d> IN iemand mocht den Loosduinfchen Nonnen de tiendens van heure hoven, grienden of visfcheryen afvorderen , volgens eene Pausfelyke vergunning (e). De Heer van Putten fchonk, in 1245, aan % Va fallen de geheele visfchery tot de helft toe van zekere wateren (fj\en in 't volgende jaar verbindt zich die zelfde Edelman om aan Olan- tha (a~) Kluit in C. D. 568. CO Perticas, anders ook lange (tokken of flanken. CO Befchr. v. d. Briel p. 2. CO Register va» V D. Huis. CO Oudh. v. Delft. 441 A° 1250. (f) Zie. den Cod. Dipl. achter dit Werk op d. 6 Maart Tan dit jaar. c 3  33 Tweede Hoofddeel tha van Bloten en haaren Echtgenoot 2 fair men 's jaars vóór Paasfchen te bezorgen: indien zy van dit en van de fom van 25 Ponden vóór de groote Vasten geen zekerheid hadden , zoo zouden zij zich daarna zeiven in 't bezit der visfchery kunnen Hellen, en 'er zoo lang de inkomften van genieten , tot dat de 25 Ponden en de a falmen'er uit gehaald waren ( a). Zoo] wel als deeze visch fchynt ook de Steur zynë beminnaaren geteld te hebben. Tot eene erkentenis der tiendens, die de Heer van Alblas* gelyk wy zoo even zagen , in erfrecht kreeg , mo'esten zyne erfgenaamen by het aanvaarden derzelven aan het Kapittel 'er éénen aanbieden. TWEEDE HOOFDDEEL. JTan de Gebruiken, Zeden, Wietenfchappen en Konjlen. nrarscH- J^aaten wy nu tot een belangryker gedeelte Naamgee- onzer Gefchiedenis overgaan, en deninwoo. vingen. ° ' ner Ca) Zie den Cod. Dipl. achter .dit Werk op Junj 1246.  Zeden bn Weetenschappen. 39 lier van dat Land, met welks befchouwing wy ons tot hier toe hebben bezig gehouden, wat meer van naby leeren kennen; de trekken die hem affchetfen by éénleezen ; en dus de Voorouders voor zestien of meer generatien aan het nagedacht ter beoordeeling, ter vergelyking, fomwylen misfchien ter bewondering aanbieden. De Zoons (want eer ik van de zeden fpreek, zal ik eenige gebruiken van dit tydperk doorloopen), wierden in Duitschland gemeenlyk naar hunne Vaders, Grootvaders, of andere Nabclhanden genoemd, en droegen die naamen, die veelal van den dapperen geest der Natie in vroeger eeuwen ontleend , voor een groot gedeelte tot op onze tyden zyn nedergedaald (a). Onder die der vrouwen, die ook meest van de ééne op de andere overgingen, vindt men 'er fommigen, welke de kunne aan haar zachter Caracter te danken heeft, en die wy federt, ik weet niet om welke reden, vergeeten hebben, gelyk Guda, Lieba (de Goede, de Lieve.) Cb) De toenaam des Adels wierdt meest van het Kasteel daar zy van afftamden, of naar het (O Zoo betekent by voorbeeld Gerard het hart of de geaardheid van een gier, Everhar d dat vaneen wildzvvyn; Koenraad iemand die een' ftouten raad geeft &o. CO Güdeni Syll. C 4  4© Tweede Hoofddeel het landgoed dat zy bezaten genomen (a); andere lieden, inzonderheid in Steden, kreegen naar hunne aanverwandten , wooningen, geneigdheden , eigcnfchappen, gebreken, levenswyze en dergelyken een byvocgfel by den doopnaam, Zoo vcrtoonen zich ecnPietcr de Man van Vrouwe Sophia, Henke de Zoon van Vrouwe Hilleken O). Koenraad Knutel, Koenraad by de Brug, Godfried het Vischje, Koenraad het Voschje, Eberhard van de Laan. buurt, Koenraad van den Roozenboom, Johan Hellegraf \ Hendrik de Rosfe, Wernher de Uil,, Hartlieb de Ryke, Dietherus van den Muur, Lodewykde Witte, Koenraad van de Keel (c), Bcrnhelm Pannekoek, Hendrik Scheen ,Sigefried op dcKoornmarkt(d). Doch van allen is reeds de betekenis niet zoo gemakkelyk na te gaan , als van deezen. De aanziénlykeren onder den burgerftand verborgen, als zy zich buiten hunne^ftad bevonden, die niet veel eerbied verwekkende toenaamen, en O) Ik vinde echter enkele reizen zelfs Ridders die 'burgerlyke naamen droegen: gelyk by voorb. éénen Gerardus Keielhot. Dreyer Spec.Jur. publ. Lub. p. 200 fq. (£) Dreyer Specim jur. publ. Lub. p.ij. Ditfchynen echter Adelyken, te Hamburg woonende, geweest te zyn. C) en 4 falmen,mec 13 Schellingen voor erweten en knollen. Op een' .anderen tyd -moesten zy 9 Talenten voor den maaltyd leveren. Die van Erich moesten onder anderen geduurende de Vasten 2 penningen voor lintzen betaalen. Nog wierdt van die van Wantzleven op Kersdag 200, en op Maria Reiniging 300 eyeren geëischt voor Hoedjes: een foort van (_a~) Moldera; het is zonderling, dat de kaazen niet Baar 't gewicht maar nrrar de ronde maat gefchat worden. (i) De Schönauger Monniken kreegen tot hunne verfh»pering voor 10 fchellingen haring in 't begin der Vasten,  'Zeden in Weetenschappen. 49 van rond gebak 't welk door de bakkers wierdt gereed gemaakt. De Proostdin moest op Kersdag | fchepel tarwe geeven tot het gewyde brood, en even veel tot Hoedjes. Op Maria Reiniging mede f fchepei tot het gewyde brood, even veel voor Nonnentaarten en een' geheeltn fchepel voor Hoedjes: alles om in de Vasten te gebruiken. Die van Denkthe moesten 1200 hoender - en 30 ganzeneyeren leveren Elke Jonkvrouw kreeg één van het laatfte by 8 van het eerfte foort. Een fchepel tarwe en 3 eyeren wierden ook voor iedere jonkvrouw tot koeken, die den naam van Viadelappen droegen, gebezigd De bediendens van het Hof der Abdy waren 3 bakkers van roggebrooden. 2 van tarwebrooden, de ileutelbewaarder van de koorri. ^chuur, de molenaar, 4 koks, 3 brouwers, 3 vuui flookers, de Ileutelbewaarder van den moutzolder, die van den kelder , mitsgaders 2 helpers deezer lieden. Van de Tiende in Aldengandcrfem moest op Paasfchen een lam gegecven worden, 't welk men met 12 eyeren garneerde. De Nonnen van St. Maria kreegen 12 Vladelappen, gemaakt van 24 eyeren. Op de dagen vóór het Hemelvaartfeest zouden 'er ook van een' fchepel tarwe koeken gebakken worden , van welken de vrouwen, die van Edheleringeroth kwamen, 'er ééne met een' hal ven kaas zouden .genieten. Die van Wantztevcn moesten daarenboven op Witten Donderdag 4fchepel» 1U. Deel. D tar-  5o Tweede Hoofddeel tarwe den Jonkvrouwen ter hand ftellen voor de brooden, die Tafelfemelen heeten. Die van Den&e moesten onder anderen wederom op Paasfchen 1200 hoender - en 30 ganzeneyeren opbrengen , mitsgaders een' klomp boter, grooter dan een Hof brood, waaruit 6 koeken gebakken konden worden; op den Feestdag der flichteres van de Gandersheimfche Kerk 5 vaten honig, op St. Maarten een wildzwyn, in de Vasten 2 falmen, die menmeteere geeven konde. Die vanWantzleven moesten in plaats van azyn voor het flagthuis een' fchepel rogge leveren; op het Kersfeest 60 varkens voor fpek, 60 fpeenvarkens, 4 ton boter en 200 eyeren voor een eyerbrood. De fpeenvarkens wierden alle te famen in de gemeenfchappélyke zaal gebracht, wanneer elke Chanoinesfe 'er een uitkoos; de mindere bedienden ontvingen 'er ook elk een, doch de Proostdin 6 voor uit. Wat de verdeeling der falmen van Wantzleven betreft, zoo kreegen de Kanonniken 2 ruggen, de klokkeluiders 7 Hukken van den Haart,' de anderen naar evenredigheid. Van eene koe gaf men aan de Proostdin de borst en een ftuk gebraad, 2 ftukken gebraad van de rug, de zwezeriken, de rib die men in cen Latyn'twelkik nietverfta, lingua fcabelli noemde, de keel en het been dat Unceus (0) heette waarvan 'er 3 aan elke Jonkvrouw, en den anderen naar evenredigheid gegeven wierdt. In de gemccnïchappelyke week moest de Proostdin 4 fchepels tarwe tot het brood, waarvan zy allen aten, bezorgen. Van elk deezer fchepels zouden 33 brooden gebakken worden: van welken iedere Jonkvrouw 3 dagen lang dageiyks een ontving; de 4 Diaconen kreegen hetzelfde; de klokkeluider een half brood; eik Officiaat den laatften dag een brood. Op dien laatflen dag gaf de Proostdin ook een' ■kaas aan elk der Jonkvrouwen en Diaconen; aan den dat van boven krom toeloopt, denkelyk van eene ribbe. Cuphios ftaat hier: een barbaarsch woord, 't welk dezelfde betekenis als Coefe in 't Fransch fchynt te hébken , en waar ons kapje overeenkomst mede heeft* D 2 ,  52 Tweede Hoofddeel; aan de klokkeluideren en het meisje dat het Choor floot, een' halven; aandeOfficiaaten |. In de Keuken leverde zy des Dingsdags 18 penningen voor koevleèsch en 60 eyeren; des Woensdags f fchepel knollen, en Bete, met een' kaas om het 'er mede te kooken; ook fellery en prey. Des Maandags kreeg elke Jonkvrouw 2 {tukken gebraad, een van varkens- en een van fch'aapenvleesch. Ook moest 'er op dien dag kool en fpek en warm vleesch gefchaft worden. Des Dingsdags koëvleesch en witte fellery, kool, fpek, kuikens en foup met peper. Des Woensdags knollen en kool met kaas, en voor elke Jonkvrouw een' grooten dronk bier ; voor alle de anderen een' minderen dronk. Op Kersmis gaf de Proostdin 2 fchepels tarwe tot de Hoedjes en het geheiligd brood, en éénen fchepel voor taarten. Op Witten Donderdag nog een? fchepel voor gewyde koeken , en dit zelfde leverde ook de Abdis. Op eén'anderen feestdag moest de Proostdin 6 bekers wyn voorzetten;opPaasfchen aan de Oppasferes ( Custodisfa')een half varken tot het gewyde fpek, de fchoudersen fchenkels tot het inzegenen, en iofaucyfenter hand Hellen. De Priester van Ludolvesfen gaf dan 21 pannekoeken of fchotelkoeken (fcutek 1a\ In de week voor de Hemelvaart moest de Abdis 42 groote palingen, mitsgaders een zeker aantal kleine palingen en 40 elften bezorgen. De klokkeluider kreeg op Allerheiligen0 van de Abdis den klauw van eene koe om 'er  ZlDEN EN WEETENSCHAPPEN. S% 'er de klepels aan op te hangen. Op Kruisverheffing kreegen de Keldermeester, de Sleuteldrager van de koornfchuur , en 'de Oppasfer van het Kapittel of de zaal der byééni komst elk de huid eener koe. Dit ontvingen ook de Koks op Maria geboorte. Driemaal zouden de Kanonniken en Chanoinesfen eene groote portie wyn genieten uit een Rhynsch vat. Doch 't is reeds al te lang met het optellen deezer offerhanden ons bezig gehouden, die men op gezette tyden aan maagen, van welker veerkracht en dienstvaerdighcid wy geen denkbeeld meer hebben , kwam aanbieden. Laaten wy de hongerige en dorftige Chanoinesfes der beide Abdyen, onder het ruim bezit haarer voorzeker voedfaame fpyzen, vaarwel zeggen, en tot andere gebruiken van dit tydperk overgaan. 'Omtrent het drinken moet ik echter vooraf nog deeze twee gewoontens mededeelen: de ééne, dat te Hildesheim, en zoo 't fchynt op veele an- ' dere plaatfen, de koop door een' dronk , dien men famen deed , geflooten wierdt: gelyk men ook den geen die als getuigen daar by gefraan had, voor zyne belooning eene kleinigheid ter verkryging van drank pleegde aan te bieden (ö); de andere, dat . aan de Utrechtfche Geestelykheid het voorrecht 00 Zie de meennaalen aangehaalde Keuren dier fiad. D 3  54 Tweede Hoofddeel TV. Wonping en klecding. recht wordt toegekend van wyn te mogen koopcn en drinken j zonder haare toevlucht tot het wynhuis te behoeven te neemen (fl): iets dat derhalven aan alle lieden op dezelfde wyzc niet vry Hond. Ook verdient hier nog met een woord aan het verhaal eenes Schryvcrs ( b) gedacht te worden, die van de Samlanders, toen de Duitfche Orde, in 12 - 3 , op hen aan viel, fpreekende, ons mededeelt, dat zy fpions in het vyandelyk leger zonden om uit te vorfchen, wat foort van menfehen tog deeze Ridders waren, Niets trof hen fterker, dan dat zy hen flade en moeskruiden zagen eeten. Zulke lieden, zeiden zy, moesten onoverwinnelyk zyn,die gelyk de paerden gras aten, en dus in elke woestyn konden leeven. Behalven Kerken, Kafteelen en openbaare gebouwen , die men altyd van ftcen placht op te metfelen, fchynen nog meest alle andere wooningen Hechts muuren van leem en daken van ftroo te hebbea kunnen aanbieden. De zwaare brand evenwel, dieLubeckin 125/ trof, bracht eene Verordening te voor fchyn, volgens welke, om dergelyke gevaaren in 't vervolg te ontgaan, men daar voortaan zich van klinkers en pannen bedienen moest O) 1250 Heda 216. (3) v. Baczeo Gefck. PreusJ.l»  Zeden en Wïetenschappen. $5 moest O). Intusfchenwaren, niet tegenftaande den flechten bouw, fommige huizen vry uitgeftrekt, van opene plaatfen in 'c midden en van tuinen 'er achter voorzien. Wollen kleederen wierden door de manskinnen gewaad door de vrouwen gebezigd(£). In den winter nam men tot de vachten der dieren zyne toevlucht. Wy hebben iemand aangetroffen,die zynen a zusters, beideNonnen, om de 2 jaaren een paar Pelisfes vermaakte (O- Zeiden kleederen en gordels ziet men byden Godsdienst bezigen (rf). Het hoofd droeg men buitens huis niet ontbloot, dan by die vernederende gelegenheden, waarvan wy in 't voorig gedeelte van dit werk hebben moeten gewaagen. Schoenen zoo wel als muilen waren bekend. Onder de Gedenkftukken der Abdy Corvey ontmoet men 'er één, by welk zekere Adelyke vrouw 's jaarlyks aan de armen, voor de deur van een Klooster, 9 paar fchoenen van eene Höxterfche Mark, en een ftuk grys laken van 2 zulke f» Corneri Ckron. «fEccARD H. 895.Bangerti Orig. Lubec. in Westphalen monum. ined. rer. Germ. I. 1308. O) Kre mer Acad. Bcpr. zur Gul.u.Bergfehe Gefch. III. in C, D.p. 93. CO 1253 Guden. C. D. IV. 883. ). De Byvoegfelen intusfehen tot dit gedeelte onzes werks zulleq aantoonen, in welk een ongunftig licht de Kerk deeze gevaarlyke oeffeningen belchouwde: daar zy de gewyde begraaffenis aan de geenen weigerde, die 'er hun leven by hadden ingefchootcn. Van iiet Caracter der Duitfchercn maakte een doorgaans heerfchende en zich in alles ontdekkende woestheid en ruwheid den hoofdtrek uit. Ik beroep my , om deeze uitfpraak te ftaavcn, op de wetten, om dien tyd indien met opgeheld ten minften vernieuwd; en zo het mynen Leezeren gelust, eene lyst van misdaaden, in het uitdenken van welken de vlugfle verbeeldingskracht in onze dagen te kort zou gefchooten'zyn, met den prys voor welken men dczelven begaan (_a) Ludïw. Reliq. M/7. VIII. 237. (i) Cosmje Prag. Contin. 68. vii. ca. ia£ler eu Zeden iie; Natie.  Tweede Hoofddeel gaan mocht, door te Ioopen: zoo kan ik hun de Hunfingofche Keur, die, in 1252, door de Abten en Wysften by één wierdt verzameld , en die in meer gedeeltens van Friesland fchynt gegolden te hebben, voorleggen (a). Op het fchaaken eener vrouw of dochter ftond 5- fch. 4 penn.' Op eene verborgen bloedvergieting 5 — 4 ; Op eene bloedvergieting, die onder de kleederen te zien was . 10 — 8 ■ - ■ Op eene bloedvergieting, die van buiten kongezienworden 1 —9 oneen. Op eene wond die men meeten kon , onder de kleederen . • 10 oneen, 8 penn. Op (a) Zie het 2<*e en 3de Deel van het Groningfche Genootfehsp pro excolendo' jure patrio; en men vergelyké hier voorts mede de aantekeningen op de oude Friesfche wetten, door de IJeeren Brantsma en Wierdsma eenigen tyd geleeden in 2 Deelen in 4to uitgegeeven. Cb~) Over de verklaaring der mr.ntfoorten kan ik myhier niet uitlaaie»  Zeden en Weetenschappen. 5r Op het fcheeren of afrukken der wenkbrauwen . 4 oneen.- Op het afrukken van het hair op de i kruin . . 4 —— Op het breeken van 3 beenderen . 12 fchell. Op het doen uitfteeken van 3 beenderen . . 12 —"■■,miSineyvega of het vergieten van zenuwwater ... 12 11 Sithwega (eigentlyk Lithwega of lidwater ^: elk . 10 • Op het doorfteeken van het hoofd 12 ——• Op eene bloedftorting . . 12 - Op het doorkomen door de harsfen- Op het toebrengen eener draaijing in het hoofd . .. 36 1 Op eene buil of in* holling ' . .10 -—— Op het verwekken van de koorts 10 ——— Op  6i ' Tweede Hoofddeel Op het onthouden van de lucht aan iemand . . 36 fchelf. Voor eiken zin daar men iemand van .' - beroofde . 36 —— Op het afrukken van 't hair van het bo- venlte ooglid 4 oneen. Van het onderfte ooglid • . 5. fchell. 4 penn^ Op eene befchadi- ging van het hoekje van het oog 36 *•—-** Op het ftaarblind- maaken van een oog . • 3Ö ——t Op een oog dat ge- ' heel blind wierdt 100 ■ • Op een oog dat geheel uitloopt 20 Geldmarken* Op een oog datftyf geworden, dat geflooten is of niet geflooten kan worden. of eene lelyke couleur heeft gekreegen of knipt . . 12 fchelL Op het doorfteeken van een oor: voor Van  Zeden en Weetenschappen, 63 het infteeken 10 oneen, 8 penn. Voor het uith.aalen 10 8 ■ - Op het breeken van het oor-of kraakbeen . . 4 fchell, ' Op'tfteeken in het oor van eene vrouw 10 oneen, 8 penn. Op het kwetfen van 't oorlapje . 36 fchell. ■ < -* Op het doen vallen van 't zelve op den Op het afrukken van een geheel oor 11 mark, 5fch., 8 penn* Op het wegneemen van den baard 10 fch. 8 penn. Op het zengen van den benedenbaard 5 mark 2 oneen. Op het uitplukken der knevelhairen . 5 > 2 — \ Op het afkappen van den baard . 11 • 2 ■ Op het doorfteeken van den neus: 1 • voor het infteeken 11 oneen, 8 penn. voor het ui.thaalen 11 — . 8 - — Op het uithollen van elk der inwendige Canaalenindenneus 12 fchell. Op het doen bloeden van beide de neusgaten ... 12 i Op  Tweede Hoofddeel Op het breeken van > 'tneusbëentje 4 fchell. Op het ter aarde.doen vallen van de 3 kraakbeeir'ge af- fchutfels die bin- \ nen in den neus zyn 36 ——Op het doorfteeken van de bovenlip: van buiten 10 oneen 8 penn van binnen . 12 fchell. Op het bloedftorten aldaar . 12 ——— Op het breeken der 4 hoektanden . 5 mark, 2™oncen. Op het breeken van elke kies. . 36 fchell. Op het breeken van elk der 8 voorfte tanden . 4 mark, 32 penn. Op het affnyden deitong eens zoo veel als eene gewoone compofitie. Op het affnyden van de lip . . . 13 f mark. Op een'flag op het hoofd, die de doofheid van één ooiten gevolge heeft 13 f ——- If- ' * ' De  Zeden sn Wbetenschappen. 0/ De misdaadige moet dan een jaar en dag voor het andere oor inftaan; wordt het binnen dien tyd ook doof, zoo verdubbelt de boete. Op het befchadigen van de halszenuw, dat is Waldewaxa 36 fchell. Op eene kwetfing, waardoor één der vyf zinnen verflim- merd wierdt . 36 -• - Op elke kwetfing waardoor iemand verzwakt wierdt, zoo dat hy zyn voo- rig gemak ontbeerde, en zich noch in het bad , noch in het bed, noch op den wagen , noch in de draagkoets, noch te water, noch ~ te land, noch in de kerk, noch omtrent zyne vrouw, noch by 't vuur, noch in eenige andere zaak ge-  $6 Tweede Hoofddekï* draagen konde gelyk voorheen . 12 fchell. Op het verzwakken van een' arm: voor den hoogften graad 36 »•-'■"■■ • voor den middel- ften . 24 ■•'—'-» voor den gering- ften . ia ■ g Op de driederlei (want 'er moet trina voor decima geleezen worden) lidsvermagering; voor den hoogften graad . 36 -*—*—* yoor den middel- ften . 24 * voorden gerinften 12 « Op 3 in één getrokken, gevoellooze, afgehouwen leden 11 » 1 ■ Op het Lidwater op 3 plaatfen . 18 oneen. Op 3 leden van de 6, voor elk . 24 fchell. De duim wordt gerekend het derde gedeelte der hand, en het voorftelid van defii  Zeden en Weetbnschappen. ^ den duim wordt een derde meer waard gerekend als elke andere vinger. Op het afhouwen van het eerfte lid der 3 vingeren . 5 mark, 2 oneen, van het middelfte lid derzei ven , 36 fchell. van het kleinfte 24 ———» Het verlies der 3 vingers van de rechterhand wierdt f hooger gerekend dan van eiken anderen vinger, van wegen het teken tegen den duivel dat 'er mede gemaakt moet worden. Op het afflaan van een' nagel 4 oneen* Op eene wonde in den buik door de 2 zy. den heen . . 71 mark, 2 fchell. Op een gezwel ofinholling door eene wond ([Abel and InfeP) . . 10 fchell. Op de zenuws- verzwakking 4 4 fchell. E a Op  £8 TwEEÖE HoOfDDEEt Op de bederving van het binnenfte bebekleedfel . 12 fchell. Op het naar binnen loopen van het bloed . . 12 Op de infcheuring in de ingewanden 24 ——ii— in de tegenöverge- ftelde zyde . 24 ■ ■ Op de weders - verandering (dat is wanneer iemand aan een' ander eens wonde had toegebracht, waarop de wedersverandering uitwerking deed ) 24 ~ Op het doen uitvloei- ën der long . 36 • Op het doen verliezen van vet . 5 Op een' ftokflag . 10 8 penn. Op een mosdolch, dat is eene buil aan de peezen van- het hoofd (a) . 8 oneen. Op eene afkapping 10 fchell. Op O) I" de aantekeningen op de oude Friesfche wetcea wordt hier echter een andere verklaaring aan gcgeeven.  Zeden en Weetenschappen. 60 Op Wonwara, of de onmacht des ver- koopers om zyne waare te leveren io fchelL Op de berooving van het hoofd eener vrouw(waarfchyn- lyk van hair ) Wif- jlrevene . . ——— 16 penn. Zo haar iemand heeft aangevallen, en zy zich verdedigt 7I mark. Op de compresfi» ali-> cujus . . 12 fchell. Op de integra perfufio 30 oneen. Op de media • 15 ' "■ Op het met geweld indringen in een huis . . 2 mark. de middelfte graad 2 • de minfte . 4 oneen. Op 3 gebrande wonden . • 12 fchell. Op 3 gefneeden wonden . .12 ———• Op het doen verliezen van een gedeelte der huid . . 4 oneen. Op het kwetfen van het eelt in de handen of onder de voeten . ". ■ ■ • 16 penn. E 3 Op  70 Tweede Hoofddeel. Op eiken rimpel in den.... — 16 penn. Op elke der 3 openingen (atus ) —— 16 penn. Op het geweldig flaan van iemand die op den grond ligt, en zelve niet op kan ftaan So'dede . . 5 mark, 2 oneen. Op dezelfde beleediging aan eene weduwe of een' zwakken . , 10 " 4 Opeeneberooving 4 Op de handberooving (misfehien van der- ■ zelververcierfelen) i ' Op het bederven van iemands fpraak 36 fchell Op den kleederen roof, zoo dat 'erhetligchaam naakt door wordt . . 2 mark. Op het befpuwen van iemand (pro faliva excusfiene) 2 ' Op het in 't water dompelen van iemand : Wapeldepene 5 ■ ■ ■ 2 oneen, een middeler trap 36 fchell. de minfte trap 24 ——— Op  ZedSS: 8N WsETSNSCHAPPElï. 71 Op een' fiag van het uiterfte geweld: Swimflec 5 mark, 2 oneen. van een middelfoor t . 36 fchell. van het minfte foort . 24 ' ■ Bsnes onftalD dat is de ontblooüng van een been . 4 oneen. Op de expilatio de cin- gulo de pube foemi- na . 6\ mark. Cp het blaazen in eene wond . . 12 fchell. Excidium, Heft Genfel (of de vernieling van iets, zoo dat het op den bodem valt) moet ge» ftraft worden naar maate het bewee- zen is, dat men daar in gevochten heeft. Op eene beleediging aan het Hof ftond een derde meer als op elke andere. Op de zwaarlle Idee» derfcheuring . 22 penn. Op eene ligtere . 16 — E 4 Op  7* Tweede Hoofddeel Op de aller ligtfte . 4 penn. Op de aangryping voor de borst. Hertaf eng . 16 Voor het binden van iemand met hairen banden (a) 5 mark, z oneen; Een zwarte band (nu grum, niet integrwn. yinculum, dergelyken men iemand aandeed dien men ter galge voerde) moet geëmendeerd worden met de vrykooping van het ~' * leven of met 11. eeden. 't Is hier de plaats nog niet om van de wetgeeving, en de ftraffen op overtreedingen, gefield, te handelen. Ik heb dit Stuk dan ook met geen ander oogmerk in myn verhaal der Duitfche gebruiken en zeden ingevlochten, dan om op eens te laaten overzien, hoe leden der zelfde Maatfchappy omtrent elkander verkeerden, en hoe weinig vorderingen de befchaafdheid en menschlievenheid nog C/O 'Erftaat in 't Latyn:/>n) vinculo exercitus: doek de vertaaler heeft kar» (dat is hair) voor heir of een teger aangezien.  Zede» en Weetenschappen. 73 nog in die eeuwen gemaakt hadden: want men verbeelde zich niet, dat hier de wet voor uitloopt, en al de mogelyke fchoon nimmer volbrachte beleedigingen op prys fielt. Zoo veel oude Friesfche. woprden, waar mede men gewoon was deeze cn geene in zwang gaande euveldaad te beilempelen, en zoo veel byzonderheden, die men zelfs met te hulp roeping der Genees- en Ontleedkunde niet verzinnen zoude, zyn genoegzaame waarborgen van het tegendeel .Ook fpaar ik my , by alle deeze foorten van kwetiingen, de moeite van angstvallig na te gaan, aan welke leden van het ligehaam men den meesten prys gehecht, en in welke evenredigheid men de kwetfuuren en andere verongelykingen voor zwaar, draagchelyk en ligt gehouden hebbe. Te Bremen wierden in 1248 de trappen dus gefield. Die iemand fcholdt en hem een' gek, of wel (want het woord.Leccator heeft alle deeze betekenisfen) een hoeren jaager of hoerenwaard noemde , die hem een' oorvyg gaf, die buiten 't geval van zelfsverdediging een mes of zwaard trok, betaalde | Mark: en in 't laacfte geval met het verlies van 't geweer ; die iemands eer met woorden kwetfte, hem ter aarde wierp of verwondde, ééne Mark; die een lid van iemands ligehaam verzwakte , 2 Mark; die hem van een lid beroofde, 4Mark; de doodflag moest gecomponeerd worden ( a ). Te la ) LUNIG xiii 222. £ 5  74 Tweede Hoofddeel Te Hildesheim zettede men op het overfchreeuwen in 't gericht, dat men gewoon was Overhooren te noemen, eene boete van 6 penningen; die iemand met de vlakke hand floeg, betaalde 5 fchell. aan den Rechter en 2| aan den beleedigden, maar met de geflooten vuist, 12 fchell. aan den eerften en 6 aan den laatften: dit heette men gemeenlyk DuntJlag. Slechts al te veel gebeurtenisfen komen ons te hulp, om deeze woestheid der zeden, die de aangehaalde wetten (e) zoo ondubbelzinnig aanduiden, nog nader te betoogen. De zoon van den Heer van Eppeftein, hoe zeer zyn Vader het hooge rechtsgebied over een Mayntzisch dorpje in handen had , ontzag zich echter niet met den Spysdraager van het Huis; zich daar heen te begeeven, de boeren te flaan, hen met geweld van hun vee te berooven, en dit zoo lang op het flot te bewaaren, tot dat de landlieden, om het weder in te losfen, vastenavond hoenderen gebracht hadden. Te vergeefsch zendt de Aartsbisfchop van Mayntz, dien behalven het geestelyk, ook nog het laage of burgerlyk gebied over dat zelfde dorp toe behoorde, aan Eppellein bevel die hoenderen O) By dezelven kan nog een verbod te U!m, vaa een zwaard of mesfen te draagen, behalven door den Graaf en zyne Ministers wanneer zy in de Had kwamen, ge voegd wordea. Meichklbeck Hift. Frifing. II, isp.  Zeden en Weetenschappen. 7$ ren te rug te geeven, ook om zyner eigene eere wille, en den boeren wegens deontvangene flagen voldoening te bezorgen. Hy is genoodzaakt tot den Kerkenban zyne toevlucht te neemen , en eerst 22 maanden daar na vindt zich de kleine Tyran gedwongen voor eene macht, tegen welke hy niet was opgewasfchcn, onder te doen (a). De Graaf van Ebërfteia was, zonder te vooren den oorlog te hebben aangekondigd, den Hertog van Brunswyk, in 1255, op't Jyfgefprongen. Hy wierdc gevangen , en by de beenen aan een' hoogen balk, aan welken hy nog 3 dagen leefde, opgehangen. Aan zyn'bondgenoot echter, zyn Oom en medegevangenen, een Aartsbisfchop van Mayntz, bewees men, sis aan een' Geestelyken, en, 't geen denkelyk van nog grooter invloed was, een machtig Vorst zoo veel eer als met zyn' toeftand kon ftrooken (*> Een Graaf van Hoya ging met den toenaam van de Byl geftempeld, om dat hy aan zyne geketende gevangenen de beenen (*) 1253 Guden. Cod. Dipl. I 635 en 650. Bothonis Clti-on. Brunsv.piSlurat. ap.LziBnit z Striptt.Brunsv.lll ^óó.-Erph.Antt.apMzucKZ II 487. In't Chron. Ryth. Brunsv. hy Leibnitz III. 137 (Iaat dat hy het deed Laut durch eine JVtlkuhre var trkoren. Misfchien betekent dit nog een foort van rechïerlyke formaliteit, die hy hierin in acht nam, Annal.Ijestac-in Paülini rer Germ. fint. p. 49.  } 6 Tweede Hoofddeel. ren had laaten afhakken (a). Zoo liet die Zorno , die ons reeds uit Willems gefchiedenis bekend is, zyneTrierfche vyanden ftreng bevvaaren , hen fomtyds in den kerker vermoorden , vrouwen onder het baaren ter dood brengen, aan Geestelyken zelfs knellende boeijen aandoen (£). De Oostenrykers hadden omtrent dien zeifden tyd eene overwinning behaald over die van Kaernthen, Bohemen en Moravien. Aanfommigekrygsgevangenen lieten Zy neus en ooren affnyden, en zonden hen in deezen toeftand te rug. Eenigen Edelen, die mede in hunne wreede handen geraakt waren, zochten zy door allerlei folteringen 't bevel af te dwingen om de Kafteelen,^aan hunne verdediging toevertrouwd, over te geeven : zy plaatften ze by voorbeeld in een' feilen winter naakt op het ys, groeven aan een' Baron Cyrillus Miczan het linker oog uit: doch geen rampen waren hevig genoeg om de trouw deezer nieuwe ReguJusfen een oogenblik te doen wankelen (c). Dit neus en ooren affnyden en oogen uitfteeken was zeer gemeen in deeze dagen. Een Pasfausch Kanonnik onderging zelfs die fchen- ding («O Lerbeck Chron. Mind. ap. LeibnitzScriptt. Brunsv. II 184. (£) Massenii Ann. Trev. II, 141. CO Hagecii Boehm. Chron. 313 Balbini Epit Hist. B»k. 265.  Zeden en Wëetenschappen. 7? ding op bevel van Berthold zynen Bisfchop, zondereenig gevolg voor deezen gemy terden barbaar, dan dat de Paus, aan wien hy nog de ftoutheid had het hoofd des bezweekenen Kanonniks toe te zenden , hem de Kerkrechten ontzeide: eene ilraf evenwel, van welker aankondiging en gevolgen zyn eigen dood hem reddede (a). Zelfs Ordens-geestelyken konden niet altyd de woede der waereldlyken ontgaan. In een Erfortsch Klooster vinde ik dat eenige Edelen waren ingevallen. Zy beroofden het niet alleen maar kwetften zelfs 18 Monnikken, waar van het één beftierf. De gantfche Geestelykheid der ftad deed toen een' plechtigen omgang, waar in het bebloede kleed van den gefneuvelden broeder als een vaandel wierdt omgedraagen ( b). 't Is nietmoeijelyk na te gaan, welke ondeugden en deugden uit zoo verwilderde harten moesten opwellen. By de minfte beleediging druischte men op.,' en rustte niet eer men in de vernieling zynes vyands zyn' moed gekoeld had. Over het ontrooven eener jonge koe aan eene Weduwe ontftond 'er oorlog tusfchen Gelderland en Munfier, niet tegenftaande men haar alle mogelyke voldoening aanboodt: doch door baare zoonen beftookt, eischte zy wraak, die zy evenwel met den dood van deeze zelfde Zoonen C want (a~) 1254. Crusii Ann.Suev. II 82. C*) Chron. Erf. in Schannat Vind. Lilt. Col/. L f. 101.  78 Tweede Hoofddeel* (want zy fneuvelden in den oorlog) moest koopen («). Zo het aan de macht ontbrak om de heerschzuchtige oogmerken, die men zich had voorgefteid , te bereiken, nam men zyne toevlucht onbefchroomd tot list en verraad, De Graaf van Leiningen had, in 1253, eené Mayntzifche Sterkte in handen bekomen, en weigert ze te rug te geeven, eer hem de Aartsbisichop een' Brief van het Capittel vertoont , waarin het 'van deszelfs recht op % Parochiën afziet. De eerfte Geestelyke vail het Duitfche Ryk fchaamt zich niet eenige Canonnikken tot het vervaardigen van zulk een' Brief over haaien , en hen tevens te doen verklaaren, dat zy dit niet tot nadeel van 't gantfche Kapittel deeden. Leiningen, die aan mannen van zulk een' ftand'zoo veel valschheid niet toevertrouwt, verlaat met zyne bende de vesting: terftond komt het Kapittel by één , verbreekt den Brief, dien fommige leden uit hun midden gefchreeven hadden, en verkrygt van den Aartsbisfchop de erkentenis van hun recht op de 2 betwiste kerken: terwyl deeze Kerkvoogd nu opentlyk belydt voorheen geveinsd te hebben ge-> handeld Veel fchandelyker nog gedroeg zich de Bisfchöp van Wurtzburg , rm een' oproer der burgeren zyner Hoofdftad en van Rothenburg gedempt te hebben. Een gantfche Ca) Pontanus 145. O) Guden, I. 634,  Zeden en Weeteksckappen. ?g fche fchaare had reeds den tol aan zyne wraakzucht betaald , toen hy zich hieidt als of hy aan ia dappere mannen van zekere Sterkte, weiken zich mede in den oproer gemengd hadden, vergiffenis fchonlq, en ze als een bewys zyner te rug gegeevene vriendfchap, by zich ter maaltyd noodigde. Zy komen en fpyzen, zonder uit zyne houding den geringften argwaan op te vatten: doch na den eeten in een byzonder vertrek geroepen zynde, vinden zy daar op zyn bevel eenen dood, dien zy liever op de muuren van hun Kafteel zouden ontmoet hebben («)., Ik zoude deeze lyst nog met veel andere vooi melden kunnen vergrooten, uit welken het biykt dat list en bedrog zoo wel als geweld, zich maar al te zeer van de gemoederen in deezen tyd hadden meester gemaakt, indien niet in 't vervolg de ftoffe my hier wel eens van zelve toe brengen moest: gelyk de geest «>an woeker, waarvan echter de aanhangelingen eene eerlyke begraafFenis onwaardig wierden gekeurd, ook reeds diepe wortelen gefchooten had. Alleenlyk zal ik nog het vooroordeel aanftippen van het geflacht eenes misdaadigen in des zelfs ftraf te doen deelen: waai van het verdry ven van de aanverwandten eenes vreedebreekers uit de Had, en het verwoesten hunner huizen, in het Rhynsch Verbond verordend , ten bewyze verftrekkenmag. O) Cawsji Am. Sutv.  tiö Tweede HoofddesS Aan de andere zyde even wel groeide or> den wortel deezer woestheid een moed en dapperheid , die geene grenzen kende , en waarvan het noodeloos zyn zoude de voorbeelden op één te flapelen. Beginfels van eer, daaden van gerechtigheid, fchoon door te veel gebreken, die 'ér volftrekt tegen aan liepen , verdonkerd , vertoonden zich hier en daar, en waren nietjzelden aan die zelfde fterkte in het caraéter, die zoo dikwyls naar de verkeerde zyde overfloeg, hunnen oorfprong verfchuldigd. Volgens dé Hildesheimfche en Friesfche Keuren kon het getuigenis van een verdacht of berucht ( betichüg?) perfoon, of die aan grove misdaaden fchuldig ftond, niemand aan eer of leven benadeelen. De Koning van Bohemen verklaarde in 1253 plechtig, „ dat daar hyGod „ bad, dat hy hem in zyn rechtvaerdig gericht genadig zou zyn, hy ook verplicht „ ware zynen medeménsch rechtvaerdig en „ genadig te pordeelen: gelyk hy ook geen „ onderdaan , zelfs denallerarmften man van „ zyn Koninkrykvan zyne vierfchaaren wilde „ afgeweezen hebben." (a)t en in een echt Stuk, 2 jaaren laateruitgegeeven, zien wy iemand, die onweetend de inkomften van zeker goed, welke aan een' ander toekwamen, naar zich getrokken had, niet aarzelen . zoo dm («) Hace cn Boehm. Chron. 315. »  Zede» en Weetenschappen. 8i dra hy de dwaaling ontdekt heeft, dezelven aan den wettigen eigenaar te rug te geeven (a). Het luisterrykfte voorbeeld van gerechtigheids liefde hebben wy in Willem zelve waargenomen. Doch allervreemdst is het, dat in't midden van deeze barbary een foort van menschlievenheid doorbrak, de zich inzonderheid in het oprichten en begiftigen van Hospitaalen in de voornaamfte Duitfche lieden openbaarde. Reeds in r 246 bevondt 'er zich een dergelyk te Arnhem, waarvan wy in 'c vervolg nog gelegenheid zullen vinden te fpreeken (b). Te Wismar treffen wy 'er in U52 één aan, onder den naam vaneen H. Geest - huis , waarvan de bedoeling was door aalmoesfen werken van barmhartigheid te oeffenen; zwakken te verkwikken; krankzinnigen 'of wanhoopigen te troosten; armen, ellendigen en vreemdelingen op te neemen en te fpyzen &c. (c). In 't volgend jaar maakte de Overheid van Brusfel eene Verordening voor't Hospitaal der arme doorreizenden aldaar. Het moest door lieden, daar men flaat op konde maaken ( manus fi~ deles), en die 'er toe benoemd zouden worden, beftuurd worden (d). De armen moesten (a) Herrgott Oeneal. Habsb. II. 301. C_bj Bondam Charterb. v. G'ciderl. I 456. (c) Franck Alt u. neues Mecklenb. IV. 213. (d~) In 't Hospitaal te Quedlinburg, dat onder de Abdy ftond , moest een godsdienilig en veribm- F H  Zz Tweedei Hoofddeel; ten 'er in gedrag, kleeding en omgang godsdienilig leeven. Alle goederen der geenen, die in het huis wierden opgenomen, wier den het eigendom van het zelve. Zy moesten Monniks-kappen en gryze of bruine kleederen draagen, om van andere menfehen onderfcheiden te worden. Niemand die gehuwd was konde daar ontvangen wordenZy mochten in geenen deele zich in verdachte plaatfen laaten vinden, geen handel dryven noch verbindtënisfen fluiten, de ftad niet uitgaan zonder verlof en na 'er de reden van te hebben opengelegd. De ampten van eenige Geestelyken, die dit huis befoldigde, zouden zoo; lang. onvervuld blyven, tot de daarin woonenden zonder gebrek of ergernis in geestelyke kleeding konden gehouden, de arme doorreizenden van bet noodige verzorgd, en het Hospitaal in alles weder op den voorigen voet gebracht worden. Op wederfpannigheid tegen den Priester of Opziener van dit huis, en op diefftal flond de ftraf der verjaaging (a> HetDuitfche Huis zullen wy op alle plaatfen haast bezig vinden met liefdedaaden en werken van barmhartigheid te verrichten. Het behoorde tot de inftelling van zekere Orde, genaamd Broe- dig .Priester voor de armen zorg draagen. Lukic XVIII 213. A° 1251. (iï) MlRAEUS III II5.  Zeden en Weetenschappen. 83 Broederen der Drieëenheid en der Gevangenen , een derde van hunne goederen af te flaan tot vrykooping van dezulken, die om de zaak des Christendoms in handen der ongeloovigen gevallen waren (*). Diezelfde Friesfche wetten, die ons zoo veel ftaalen van barbary hebben opgeleverd, zorgen echter voor de armen : terwyl zy de misdaaden van deezen door gemaatigder boetens verzoenen, en een gedeelte van die boetens aan dezulken die hen gehuisvest hadden, opleggen. Zy bepaalen eene zvvaarc geldftraf op het breeken van den vrede omtrent weduwen, weezen, afgeleefde en van alles beroofde lieden, en kinderen ; omtrent zulken die naar het H. Land of naar Romen trokken ; omtrent waare boetelingen geduurende den Vasten-tyd, en de Afgezandten der Heiligen of der kerken. De boete op het beleedigen eener zwangere vrouw was dubbeld; die op het benadeelen van weezen moest aan de dezelven, tot het twaalfde jaar toe, op hun.vaderlyk goed ter hand gefield worden; en de bezittingen eenes minderjaarigen konden niet met vrucht verkocht worden, zo hy 'er zich daarna tegen verzettede : ten zy om aan zyne allernoodzaakclykfte behoeftens te hulp te komen. In het Rhynsch Verbond worden deezen ook uitdrukkelyk onder den Landvrede begreepen. Eindelyk maatigen ook de Friesfche wetten de on* C<0 ttid. 554. F 2  #4 Tweede Hoofddeel ongerechtigheden, zoo dikwyls met denkryg verbonden; en zy zorgen voor de onkreukbaare uitoeffening van het recht en de onomkoopbaarheid der Rechteren. Hoe zeer een geest van plundering en roovery door het gantfche Ryk was uitgegaan • fchynt het echter dat burgeren van dezelfde ftad of ingezetenen van het zelfde land voor elkander in dit opzicht taamelyk veilig waren: althans de wetten fpreeken honderdmaal van vechteryen tegen eens van diefftal. In Friesland befchouwde men deezen als eene hoofdmisdaad. Te Hildesheim in 't tegendeel Helde men hem in een minder ongunftig licht: want iemand, die hier geftolen goederen onder zich, of iets op den weg gevonden had, behoefde het Hechts te bekennen om 'er een gedeelte van te mogen behouden. Indien men uit het ftilzwygen der Schry veren van deezen tyd tot de zeldfaamheid van hoerery en overfoel mocht befluiten, zouden de zeden der dertiende eeuw die der achtiende ten hoogften befchaamen. De Friesfche wetten gebieden hier omtrent, dat die door een gerechtelyk tweegevecht van deeze euveldaaden overtuigd wierdt., zyn leven door eene zwaare boete koopen moest, van welke de vrouw,waar het mede gepleegd was, een gedeelte, onderden naam van Wergeld , ontving. Omtrent de Geestelyken evenwel was het houden van byzitten een vry algemeene gewoonte. My. ne leezeren zullen zich de losbandigheid des Bis- fchops  Zeden en Wbetenschappen. 85 fchops van Luik, en eenigc andere dergelyke ftaalen misfchien nog uitliet vroegere gedeelte van myn werk herinneren. Te vergeefsch poogde men, en had reeds eeuwen te voo' ren gepoogd, zich tegen dit kwaad te verzetten, 't Was de broosheid der menfchelyke natuur weinig te kennen, als men begeerde dat een gantfcheOrde van mannen van allerlei jaaren, door allerlei ftanden der Maatfchappy verfprcid, voor welken zieh alle vrouwelyke gëweetens in de biegtftoelen, veele zelfs in de Cabihetten ontflooten, die zich met het gantfche vertrouwen hunner boetelingen gewapend zagen, dien het geen kunst was met de zedekunde naar welgevallen te fpeeleh, en de gedaante eener hemelfchc liefde aan eene aardfche en onreine te geeven : dat zulk een gantfche Orde aan haare gelofte van eeuwige kuischheid getrouw bleef. Hy maakt ons tot Engelen, riep 'er één ten tyde van Hildebrand, die het Celibaat der Priesters met zoo veel nadruk begunftigde, ofhy laaie ons onze vrouwen. In eene der Luikfche Kerken wierdt intusfchen nog in 1253 bepaald, dat zoo lang een Kanonnik opentlyk met eene byzit of verdachte perfoon huishieldt, zyne befolding zoude ingehouden worden (a). Van de gebruiken en zeden ga ik tot de Weetenfchappen over. Het begon in Duitschland 60 MiRiEus IV 558. F 3 VIII. Wee. tenfchappen. en middelen ter bevordering derzelven.  85 Tweede Hoofddeel land reeds aan geen onderricht voor de jeugd te ontbrecken. Het houden van Schooien droeg men alleen der Geestelykheid op. Te Höxter zien wy Franciseaaner Bedelmonniken invoeren om de jonge lieden te onderwyzen ,en door hun gedrag een goed voorbeeld te geeven (<0« De Graaf van Luxenburg had aan het Marienklooster in de ftad van dien naam het recht gefchonken om op de nieuwe markt fchool te houden, waarby hy hun tevens het bezit van de Kapel van St. Nicolaas had toegeftaan. Intusfchen begon iemand, die niet tot dit Klooster behoorde, in een huis op den Burch lesfen te geeven. De Kloosterlingen, die reeds aan het mededeelen van kundigheden het laage denkbeeld van Monopolie fchynen gehecht te hebben, bezwaaren zich by den Graaf; en Dirk van Linfter, de Opperrechter vari deezen, krygt bevel om den Baccalaurtus het fchool houden op 't flot te verbieden; wilde hy het beneden in de ftad, dicht by het Klooster, en wel met toeftemming van den Abt en zyn Schtlas-ticus doen, gelyk tot nu toe gebriükelyk was geweest, zoude het hem vry ftaan. Zo hy weigeren mocht aan dit bevel te gehoorzaamen, zou zyn fchool geflooten, en aan de burger*n verbooden worden van 'er hunne f» Chron.Hüxar. ««Paulinj rer. Germ.fyntagm. ï- 57' '  Zeden en Weetenschappen. 8j» ne kinderen heen te zenden («). Te Keulen , gelyk ons reeds gebleeken is, en te Maagdenburg ( b ) hadden de fchoolen zich boven andere plaatfen een' zekeren roem verworven. Te Praag moet 'er, in 1248, één te grondzyn gegaan, dat insgelyks vermaard was (c). Ook de D. Orde verkrygt van den Bisfchop van Ermeland de vergunning, om in de haar toe behoorende plaatfen fchoolmeesters aan te dellen en af te zetten ( a"). Wy ontmoeten echter verfcheïden voorbeelden , zoo van aanzienlyke waereldlyken als van Gees■ telyken, die zich. buiten het Ryk naar Parys of Boulogne begaven. Graaf Johan van Holftein en de Zoon des Konings van Denemarken hadden deeze laarire plaats verkooren, waar zy, in 1252, zich op allerlei weetenichappen toeleiden (e). Van Parys kwamen, in 3248j.de 2 zoonen van Graaf Adolf van Schauenburg met hunnen Gouverneur Herman, een groot Wysgeer, te rug. (ƒ) Twee Kanonniken te Mayntz, die , in 1253, een' diefftal omtrent een' hunner mede» (<») 1249. Bertholet Ilist. du Lux. V.pr. 34. C\b~) Crusii Ann. Suev. II 71. (O Contin. Cosm. Prag. 68. (O v. Baczko Cefck. Pfiuif. l 383. CO Cornbri Chron, ap. Eögard II. 8p<5. if) Ibid 887. F 4  88 Tweede Hoofddeel. debroederen gepleegd hadden, worden onder andere ftraffen ver weezen om re Parys, of op eene andere bekende (fokmnis ) plaats nog eenigen tyd te ftudeeren, om dus beter inde weetenfehappen en plichten onderricht te worden. (Ongelukkig land, waar men op eene vreemde Univerfiteit het eerbiedigen van een anders eigendom moet gaan lèeren!)Zo zy zich aldaar niet bevlytigden, en men vernam dat zy de fcholastieke weetenfehappen verwaarloosden, zouden zy hunneinkomften misfen (a). Van Bibliotheeken wordt Hechts by Kloosteren melding gemaakt; hoewel het niette vermoeden is , dat de openbaare fchoolen en de leeraars van deezen tyd geheel van boeken zullen ontbloot zyn geweest. St. Emmerante Regensburg wierdt, in 1250, van 500 boekdeelen van eene voortreffelyke uitvoering (ars) beroofd (b). Men vorderde van voornaame Geestelyken veel geleerdheid. De Bisfchop van 'Kameryk, van gebrek aan kundigheden befchuldigd, wierdt door den Cardinaal Caputio ondervraagd, en Hond de proef gelukkig door (s). Doch zo men in den aart van al dit weeten wat dieper begeert in te zien, zal ik O) Gudeki Cod. Dipl. i 628. Cb) Adlzreiter u4nn. Boic.l66j. CO Balvz. MisseII. vii 48c  Zeden en Weetenschappen, 89 ik de beknopte aftekening, die een Zwaabfch Gefchiedfchryvcr'er van gemaakt heeft («), hier eene plaats vergunnen. ,, Er muntten ,, toen, zegt hy, eertige fcholastieke Lee„ raaren uit, die op de wyze der oude Aca- dem'ci aan beide zyden redentwisteden, „ zwaarigheden opwierpen, onnutte en ne„ telige yraagen voorftelden, en de Ariftoteli„ fcheWysbègëerte in de Godgeleerdheid in- voerden; fommige leeraars noemden zich. „ de Engelacbtigeh of de Seraphifchen; de „ fchoolen wierden met geweldige Commen„ tarien over de fchriften van deezen en „ geenen Wysgeer vervuld. Laaten wyintusfehen ecnigen deezer mannen wat nader loeren kennen, die, hoe zeer wy thans, inde verlichtfte gedeeltens ten minften van Europa, met minder hoogachtingtop hen nederzien, tog fteeds hun tydperk tot'eere geflrekt hebben. Albertüs de Gsoote, vanwienwy, toen hy Willem te Keulen op eene betoverende wyze onthaalde, reeds meteen woord hebben gefproken , verdient hier buiten allen twyffel de eerfte plaats. Te Lauingen in Zwaben omtrent den aanvang deezer eeuw geboren, een Edelman uit het huis van Bolftadt , wierdt hy al vroeg naar de Hooge Schoole van Padua gezonden. Een uitmuntend God- ge- (i) C&usn Ann. Suev. ad A. 1250. IX Geleerden.  go Tweede Hoofddeel . geleerde, dien hy hier aantrof, hielp hem binnen wéinig tyds tot zulke vorderingen in zyne Weetenfchap, en tot zoo veel geneegenheid voor dezelve, dat hy van nu~ af aan befloot zich den geestelyken ftaat toe te wyden. Ter zeiver tyd fchoot de lust om in de Wysgeerte , en voor al in de Natuurkunde in te dringen even diepe, zoo niet nog dieper wortelen in zynen geest. Welhaast begon zyn roem zich uit te breiden, en hy voor een'ervaren Schrift-uitlegger, een fcherpzinnig Wysgeer, en een deugdfaam godvreezend man alom te boek te Haan. in de Orde der Predikheeren ingelyfd, ving hy niet alleen aan in verfcheiden fteden van Duitschland, gelyk te Hildcsheim en te Regensburg, lesfen te geeven, maar zelfs .te Parys, waar hy tevens de Academifche waardigheden verkreeg. Hier was de toevloed zyner leerlingen zoo verbaazend groot, dat geen gebouw hen meer bevatten konde , en hy in de open lucht zyne Catheder moest plaatfen. Tegen den tyd van Willems verheffing wierdt hy aan 't hoofd van de Keulfche Hooge Schoole gefteld , die hy door zyn onderricht deed bloeiien. In de afweezenheid van den Generaal zyner Orde , die naar Jerufalem vertrokken was, bekleedde hy deszelfs waardigheid, en wierdt zelfs tot Provinciaal van geheel Dultschtand benoemd: een' post, dien hy in al zyne oorfpronkelyke ftrengheid meende te moeten bedienen. De tyd hier van-  Zeden en Weetenschappeï*. 91 van verft reeken zynde, keerde hy naar Keulen en zyne voorige bezigheden te rug. Alexander IV. dwong hem, in 1260, den Bisfchops - ftaf van Regensburg te aanvaarden. Ock in dit gewichtig arapt gaf hy a U blyken van getrouwheid met nederigheid gepaard: doch Ity leide het, i jaaren daarna, in de handen vanürbanus IV. neder; en zyn geliefkoosd Keulen had voor de derde reize het genoegen den waardigften haarer medeburgeren te bezitten. Hy hervattede nu den draad zyner lesfen en ging voort met boeken te fcbryven , tot dat de terugkccrende kindsheid het hem belettede, waar na de doodden 80 jaarigen gryzaard tot verhevener verrichtingen kwam opontbieden. Zyne hoedanigheden als mensch, als Christen en als Christen lecraar moeten, volgens de ecnpaarige geiuigenisfen der Schry veren, fchitterend geweest zyn, en zy leveren zoo veel blyken op van den waaren geest des Euangcliums, dat Broeder Aalbert met al zyn bygeioof bcminnclyker wordt, dan in verlichter dagen zoo meenig een dor belyder der gezuiverdfte leer. Doch wy befchouwen hem hier hoofdzaakelyk uit het gezichtspunt der weetenfehappen. De Godgeleerdheid en de Wysgecrüe in den uitgebreidftcn zin kunnen voor de 1 takken gebouden worden, waarop hy zich hoofdzaakelyk toeleide, waar in hy ichrecf en onderricht gaf. Zyne discipelen bewonderden in hem den dmdelykften en aan ge. naam- 1  92 .Tweede Hoofddeel. naamften voordrag, het vereenigen van deftigheid met vriendelykheid, van het nuttige met het aandachtverwckkendc. Hy beminde hen zeer, vooral wanneer hy vorderingen aan hen befpeurde; en zy, van hunnen kant, droegen hem allen als op de handen. Onvermoeid was Albert de Groote in't fchryven: gelyk het aantal zyner Werken, die P. Jammy te Lyons, in 1651 , in 21 Folianten vergaderd heeft uitgegeeven, getuigen. Onder de godgeleerde komen voornaamentlyk in aanmerking zyne Summa Iheologia notabilis, een boek over het Geestelyk leven, over de Misfe, over het Ligehaam van Christus, over de Deugdzame Vrouw, over de Werken vanDionysiusAreopagita, over den Lof der Moedermaagd, over het Volmaakfte gebed, over de Wyzevan prediken, over deHerftellingvan den gevallen mensch; Commentarien over byna dé* gantfche H. Schrift, Verhandelingen over alle de Heiligen enz. Tot zynePhilofophifche en Natuurkundige Werken behooren zyne Uitleggingen over den geheelen Aristoteles, onder anderen over deszelfs 19 boeken van de Dieren , waar by hy 'er nog 7 van zyn eigen maakfel gevoegd heeft ( a ): eene verzaameling, die onder den naam van Liberrerum bekend, door Jacob van Maarland in 't Nederduitsch vertaald O) Volgens Trithemius heeft hy zelve 20 boe. ken over de Dieren opgefteld.  Zeden en Weetens ch appen. 93 taald en met den weinig verhevenen Titel van Bestianes vereerd is (a). Verder bezit men van hem verfcheiden Logifche, Meta.phyfifchc en zcdekundige verhandelingen , alle in den geest derAriftotelifche Wysbegeerte gefchreeven; ook over den Oorfprong der Elementen, over de Huishuukunde, de Staatkunde; over de Wiskunltige en Starrenkundige weetenfehappen , de Mineraalen, de Geheimen der natuur; over de Grammatica & Rhetorica, de Medicynen, de Wolfpinnery, den Landbouw, de Scheepvaart, het Astrolabium en zoo veel andere. Een' man van meer algcmeene kundigheden zoude men zelfs in onze tyden vruchteloos willen uitvorfchen. Ook had zich zyn gezag zoo wel gevestigd, dat men hem uit alle gewesten van Europa over de moeijelykfte ftrydvraagen raadpleegde , fomtyds zelfs de geichillen der Grooten aan zyne beflisfing opdroeg. Rudolphus Noviomagensis heeft de taak zyner levensbefchryving op zich genomen, die in 3 Boeken verdeeld, te Keulen in 1490gedrukt is ( b ). Een van Alberts uitmuntendite leerlingen, die onder Willems beftuur te Keulen zyne lesfen aanhoorde, en hem daarna byna in kundig- («)Velthiim Spiegel Historiaalp. 26. (3) Raderi Bavar. fanSl. I. 151. TRimzmC Opera i ex edit. Freheri I. 140, 292.HambergerZuverliiftge Nachrkhten van Schriftffleller IV. 447.  94 Tweede Hoofddeel digheden en in de menigte van Schriften evenaarde, was de Napolitaan Thomas vak Aq_uino. Zyne Werken gaan, in navolging van zynen Meester, over de Ariftotelifche Wysbegeerte en de fcholastifche Godgeleerdheid : doch hy verftond zoo weinig als zyn voorganger het Grieksch, en miste dus ook dikwyls den waaren zin-van Ariftoteles(a) Breedvoeriger , daar hy noch in Duitschland geboren was, noch onderwys gegeeven heeft, kunnen wy hier niet van hem handelen. Een ander leerling van Albert, Thomas van Cantïprato, had insgelyks de lesfeiï deezes grooten mans te Keulen bygewoond. Zyne geboorteplaats was Leuven, en het Klooster naar welk hy genoemd wordt, en 't welk in eene der voorftedcn van Kameryk ligt_, de eerfte getuige zyner heilige afzondering. In "vervolg'van tyd begaf hy zich in de Do-mini kyner Order, wierdt Doétor in de Godgeleerdheid, leeraar en Onder-Prior te Leuven, en emdefyk geduurende den tyd van 30 jaaren Suffragansus van den Bisfchop van Kameryk. Een Werk over de Natuur of de oorzaaken der dingen hieldt hem 14 jaaren bezig; zyne overige Schriften, zoo in Profa als in dichtmaat, behelzen zede-kundige voorbeelden,, of handelen O) Hamberges ibii 424.  Zeden en Weetensch appen. 55 len van wonderen en de levens eenigervrouwelyke Heiligen (a). Johan Serveca, bygenoerad Th e ijtoni cus had te Freyburg in Brisgau zyne loopbaan aangevangen. Uit een Predikheeren-Klooster te Strafsburg wierdt hy tot het Bisdom van Bosfin in Hongaryen opgeroepen : doch hy verwisfelde in 't vervolg deeze waardigheid weder met zyn' voorigen Hand. In 1250 benoemde men hem tot Generaal zyner Orde. De H. Schrift, de Wysbegeerte en het Kanonieke Recht hielden hem het meeste bezig.. Oxider zyne Werken zyn bekend: de Biegt-fumma'm 5 Boeken, en eenige Glosfen over de Decreeten van Gratianus. Met zyne kundigheden paarde hy een' heiligen wandel. De Hoofdftad van den Elfafs , waar in hy zich geduurende zyn leven het meest had opgehouden, bewaart zyn gebeente David van Augsburg, in de plaats naar welke hy genoemt wierdt geboren en geftorven (1271), een Franciscaaner Monnik, en de leermeester van dien Berthold , die zich door zyne Kruisprediking zoo groot een' naam verworven had, verdient mede on- O) Zie SvrzzKHiJthett* Belg.6$2. Saxii Ono. nest. II 311. (*) Tritkim. Md. 139. Wahi-e Helden der Teut. [ent Nation.  o6 Tweede Hoofddeel. onder de Geleerden van dit tydperk eene plaats. Zyne gaven voor den predikftoel wierden zoo wel als die van zynen leerling voor uitmuntend gehouden; ook gaf hy eenige leerredenen in 't licht: doch "zyn voornaamfte Werk is een Verhandeling over den Uit- en inwendigen mensch naar deszelfs drieledigen ftaat: des beginnenden naamentlyk, des gevorderden en des volmaakten. Zyne Ordensbröederenzynhemook eenige Aanmerkingen over den regel naar welken zy leeven, verfchuldigd. Eenige 'zyner fchriften ftaan in de Bibliotheca Fatrum; anderen heeft men omtrent het begin der voorigeeeuwte Augsburg het licht doen zien. In zynen tyd droeg hy ze aan Berthold op. Zyne ervarenheid in de H. Schrift en zyn zuiver en onbefproken gedrag hebben hem allen lof, dien hy verdiende, verworven (a). Herman Abt van Corvey boodt aan zyn Klooster, in 1250, heilige meditatiën over de Pfalmen, die vol.van geest waren, aan. Vier jaaren laater was in diezelfde Abdy zekere Quirinus de Starschetel> die ineen ander Klooster profesüe gedaan had, en hier thans den post van Magister NovitiorumbckleQd.de, wegens verfcheiden ftudien («) Trith. ibid. 140 en 289. Ejusd. Chron. Hirfaug. 588. Raderi Bav.fantl. 153. Lenglet Do» fresnoi Tablettes Chronol. III 447.  Zeden bn Weite-nschappen. 97 ihidien beroemd (a). De Heilige Geertrui d, aan het hoofd van ik weet niet welke Abdy in Duitschland roeplaatst, moet omtrent 1250 eenige godsdienftige Werken hebben uitgegeeven , die te Antwerpen in 1632 met de Werken van LoDewyk Blo* sius in Folio gedrukt zyn (b). In het 2%ac jaar zyner eeuw was Al bert abt van Stade tot de waardigheid, naar welke hy Reeds genoemd wordt, verheven. Hy verwierf uit Romen het voorrecht, dat zyn Klooster de Benedi&yner tegen de Cistercienfer-Orde verwisfelen mocht: doch toen de uitvoering van deeze fchikking door den Aarts . Bisfchop vanBremen vertraagd wierdt, begaf hy zich, in 1240, zelve in de Orde der Franciscaneren. Hy leefde ten minften nog 20 Jaaren daarna. Zyne Chronyk, die met de fchepping der waereld, volgens de gewoonte dier tyden, een' aanvang neemt, en tot op 1256 nederdaalt, worde niet tegenftaande verfcheiden fabelen die 'er door heen gevlochten zyn , onder de gefchatte Hiftorifche Werken der middeleeuw geteld. Wy hebben 'er [in het verhaal van Willems lotgevallen meer dan eens gebruik van gemaakt. J. Lucius gaf ze \ iiï O) Corbeiens. in Leibnitz Script. BriMsVt II 3». (£; LengletDu Fresnoi /. f. III. Desl. G  o8 Tweede "Hoofddeel in 1587 het eerst te Helmftedt in 410. uit, waarna ze Schil ter in zyne Verzameling heeft ingelast. AanToBi asEccardleverde deeze Chronyk ftofs genoeg op , om 'er Albertus leven uit op te maaken: een werkje, dat hy te Goslar, in 1726, in4to. inde Latynfche taaie deed drukken (a). Deeze zyn de voornaamfte Schryvers van het tydperk, 't welk wy in deeze bladeren poogen op te helderen. Uit de korte lyst hunner gefchriften hebben myne leezeren den fmaak der tyden genoegfaam kunnen opmaaken. Het beflek verbiedt my om over den inhoud, de behandeling , den ftylen het Caracter van ieders voortbrengfels my dieper in te laaten. Bygeloovigheid ftraalde intusfchen in alles door, zelfs in gefchiedkundige Werken, en kan met recht als de heerrenende ziekte der tyden worden aangemerkt. Onder de honderden voorbeelden, die ik hier van ontmoet heb, heeft my, om het zeldzaam vermengfel van geleerdheid en zotheid, een aantekening van den Abt van Wirum getroffen. . „ In 1249, zegt hy, zag men „ des nachts in Friesland een' glans aan de „ lucht, die eenigfmts flikkerde; fommige lieden dachten, dat het een draak was, „ van welken Isidorus Etymol. zegt, }, dat hy van een' vuurigen aart is, en zich in ftormen gewoon is te verheffen: maar „ daar Hamberger IV 415,  Zeden en Weetenschappex, 99 ,, daar deeze draak in de heetfte ftreeken van j, iEthiopiën geboren wordt en woont, heb- ben wy omtrent deezen glans liever nederig j, willen twyffelen als iets onbezonnens be- flisfen (tf)." De Geneeskunde fchynt, gelyk meest allé andere Weetenfehappen, in de handen der Geestelykheid geweest te zyn. Onder Albert des Grooten Schriften hebben wy 'er een over dit onderwerp opgeteld. De Aartsbisfchop van Mayntzhadeen'Kanonnik, Meester GerunguS gchectcn, tot Lyfartz (£)4 Wat de Chirurgie betreft, hier van is my flechts eens, by gelegenheid ecner befmettelyke ziekte , welke zich in 1250 in Friesland ontdekt had, eenige melding voorgekomen. Diezelfde Chronykfchryver, die metzoo veel Meteorologifch verftand den vuurigen draak zocht op te helderen, verhaalt, dat deeze ziekte met een' uitwas tusfchen vel en vleesch begon, meest aan den hals geplaatst en van de grootte van een' aker. Zulken, aan wien men het gezwel den eerften dag affneedt, en dan de wond met een gloeiend yzer toefchroei- de, O) Menconis Chron. in Mathst Jnal. lil 218. De Chronyk van deezeniMEN co , die derde Abi van Wirum was, een Gefticht in de Provintie van Groningen gelegen, gaat van 1237 tot 1273: het tydperk waarirt hy zelve bloeide. Hy kan dus nog mede op de lyst def Schryveren van dit vak zyne plaats vinden. O) Gudemi Cod. Dipl. i 604, G 2 x. Bijzondetè WcerenfubappcrienKunfteH,  ioo Tweede Hoofddeel' de , kwamen 'er veeltyds van op: doch zeer weinigen herftelden 'er van zonder de hulp der Heelmeesteren («). Van den ftaat der Duitfche taal en Dicht, kunst levert zeker onlangs bekend geworden Werk eene belangryke proeve op. Koning Koenraad liet naamentlyk, geduurende zyne regeering, den Bybel, ten minften de Hiftorifche boeken van het Oude Testament in Hoogduitfche verfen vertaaien. Henricus, zoo heette de man aan wien deeze onderneeming was aanbevolen, fchynt 'er by het overlyden van dien Vorst plotfeling mede te hebben opgehouden: gelyk het einde van zyn gedicht met Davids dood zou doen gisfen. Het handfchrift door den Bibliothecaris Schütze te Hamburg ontdekt zyhde, wierdt in de jaaren 1779 en 1781 door denzei ven in 2 Deelen in 4to. in 't licht gegeeven. Het eerfte Deel bevat het boek van Jofua, de Richteren, Ruth en het eerfte van Samuel. In het tweede Deel vindt men een fragment van Exodus, geheel Leviticus, , JNumeri en Deuteronomium, het tweede boek van Samuel, en een ftuk van het eerfte der Koningen. Wy hebben hier tot eene ■ proeve het verhaal der offerhande van Jeph- • tah's Dochter ingelast. zen O) Menconis Chron. ibid. 221.  Zeden en Weetenschappen. ioi HIE INTPHING JEPTESIJNE DO.CHTER MIT EYNRE H A RPH E N. Do Jspte den fieg genam Unde von dem flryde wieder quam Er hatte als uns die warheit iecht Eyne dochter me kinde nicht Wan fie eyne gem yme quam Do fie fine kunfft virnam Unde do ir wart von yme gefeit Wie lobeüch er den fieg herfireit Unde ir die mere wart bekant Eyne harffen drug fie in der hant Unde machte uff der feiten fpii Mit freuden fujfer lieder vil Unde groffete iren fater fchone do myde Durch die freudenriche fiede Daz yme dart fo wol gelang Jre harphe in fuffèm done clang Durch daz heile das ires faters kunfft Do was unde durch fie ge munfft Die er hatte dort genomen Ah, er fach fine dochter komen Er herfchracke fo fere Nach feines hertzen lere Daz er tzarte fo zu hant Von jamer unde fin gewant G 3 Durch  joa Tweede Hoofddeel; Durch den enthciff den er getan Hatte Ee als ich gefprochen han Daz yme des fieges hulffe got Mit warheit unde 'rine [pot Sage te er fïner dochter fo zu hant Unde det ir mit warheit bekant Daz fie daz opper fulde wefen Unde des nicht mochte genefen Do drugen fie beide Mit clagelichem leide Groffen jamer mit clagender pin Sie. fprach vil lieber vat er myn 2V« do des ich wil bidden dich ■ Latz mit dime willen mich In daz gebirge mit uiynen gefpielen F foren nu zu diefen zielen Unde la ff mich do fo lange dage Daz ich mit imiiglicher clage Ich dagen mynen magetum Unde daz myn metlicher rum Sal ane hemde frucht zurgan Diefe bede wart getan Er tieff pe gan fte hub pch fa In eyn gebirge unde clagete da Iren magetum zwene mende fyt 'Nack den dagen unde naeh der tzyt. HIE  Zeden en Webtenschappbn. 103 HIE OPPERTE JEPTE SINE DOCHTER GODE IN EYME FURE. Do dijf ziele eyn ende nam Sie zu irem fater widder quam Ir fater opperte fie do gode Nach der rechten Ee gebode Want wer yme an der felben ftunt Gekomen eyn Efel oder eyn hunt Daz wolde er zu opper han gedacht ' Unde gode zu opper han bracht Daz muste fin widdertzeme Gode unde ungeneme So was daz opper gar zu groff Daz diefen intheijf do befchloff . Sus was er an den beiden Dumb unde unbefcheiden Das er mit intheiffe wolte Gode anders dan er folte Sin opper zu eren bringen Mit unbedachten dingen Der intheijf'folde fin yerlan Obe daz opper nicht were getan Mit als ungewonten feden Sujf were heffer vormyeden Entweder wer oder wort Die den intheijf inthieffen dort G 4 Durch  i»c>4 Tweede Hoofddeel Durch den wijjende dot Sin eigen kint zu opper bot Ca). Voorts bericht ons een Gefchiedfchryver van Zwaben, dat men in dit gewest om deezen tyd zich geheel in den Zwitferfchen tongval uitte ( b ). Gevechten, Ridderllagingen en alle feesten en plechtigheden gingen fteeds met Mufiek gepaard. Margarctha, de nieuwe Ko-. ningin van Bohemen , wierdt'in 1255 te Praag met verfcheideninftrumenten ingehaald. Men ]iet terzelver tyd in de Hoofdkerk deezer ftad ook een orgel vervaardigen, dat in eem jaar voltooid was en op 26 Mark zilver te ftaan kwam (c ). Het Heiligdom dier Kerk was 2 jaaren vroeger gefchilderd: het eenigftc voorbeeld, dat my, behalven het fchilderen op glas te Utrecht, van deeze kunst, zooveel ik my herinner, is voorgekomen. Die der beeldhouwers kori by een' Godsdienst, waarin aan beelden eer beweezen wordt, nooit geheel in verval, geraakenj gelyk ook de goudfmeedery hierdoor, zoowel als door allerlei andere vercierfelen, die de Kerken der Roomfchen vorderen, geitadig (O Th. lp. 65. ib) Crüsii Ann. Sutv. II. 73. CO Contin. Cosm. Prag. 85.  Zedin en Weetenschappen. 105 onderhouden wierdt. Van een prachtig Reliquaire te Bergen in Henegouwen, waarin het hoofd van Sc. Waltrudisbewaard wierdt, hebben wv nog eene uitvoerige befchryving voor handen. Zoo kunftiglyk, verhaak men ons , was dit uitgevoerd, dat in de hand van denzelfdcii goudfmid zich niet alleen de graveer- maar ook de beeldhouwkunst en die van gedreeven werk fcheenen te vercenigen (a) : de graveer - arbeid is allerdelicaatst, zeer weinig door den hamerflag naar boven gewerkt; de verfcheidenheid der verwen, daarop aangewend, ten hoogften cierr lyk; zeer vast is 'er elk gedeel te aan ge hecht; en elk op zich zelve uitvoerig voltooid. Intusfchen is het gcheele niet zoo zwaar, dat het niet door één mensen ligtelyk zou kunnen gedraagen worden: terwyl men het kan aanvatten by colommen, die uit een ftallum (b) opryzen,en met veelerleicouleuren van goud en rood, waar by nog een foort van purper, met zilverkryt belchiidcrd, koomt, bearbeid. Bo- (#) Er (iaatin 't Latyn: Celatoria non tantum,, rerum et flatuariae atque mentori.e fimulartes concurriste videantur. Ment or was een by de ouden zeer vermaard Kuuftenaar in gedreeven goud, zilver of andere metaalen» -' (b) Srall-vm is de zitplaats vaneen' Canonnik in het Choir; uit deszelfs bekende gedaans meen ik dat hier de 'zin is, dat de Colommen elk op een Piedeftal Honden, 't welk aan het volgende Piedeftal door eenen naar binnen ïoopenden boog verbonden was. O 5  ioö Tweede Hoofddeel Boven op is een dekftuk van dezelfde bouworde, met verlcheidene gouden cieraaden vervuld , en dus vervaardigd, dat men de kruin van 't hoofd kan befchouwen. Het geheele is zooigepolyst, dat het den aanfchouwer in verwondering brengt. De groote draa kast (feretrum'), voor de overige Relfquien der Heilige Waltrudis gefchikt, is zoo voortreffelyk verguld, dat zy van zuiver goud fchynt vervaardigd te zyn (o). Ik vinde ook nog gewag van een' zwaaren en fterk vergulden beker, die voor de inkleeding eener Non in een klooster gebracht wierdt ( b). De Graftombes van den Aartsbisfchop van Mayntz en van den Hertog van Brunswyk zal men zich uit myn voorig verhaal wel willen te binnen brengen. Die voor Hendrik 1F. Hertog van Brabant in 1248 wierdt opgericht , was, gelyk veelen van deezen tyd, een Sircophagus, met het in levens grootte liggende beeld des Hertogs , van blauw marmer, 'erbovenop. Tegen den Sarcophagus aan ftonden in Nisfen en en reliëf 12 beelden, des Hertogs voorvaderen vertoonende, recht over eind (c). De Kerken, waarvan 'er veele haaren oor- («) Grammaye Antt. Belg. in Mont. IJann. 13. (£) Chron. Coenob. virg. Ottbergens. in Pavlini Rer. Germ. fynt. p. 49. £e) Bütkens: T. I. ad. h. a,  Zeden en Weetens ch appen. 107 oorfprong aan dit tydpcrk vcrfchuldigdzyn, onderhielden den fmaak voor de Bouwkunde , hoewel ver van de Grick.'che r.ïjelenafgeweeken, die anderfints by decenvoudigheid van ge? meene Kloosters, van de huizen der particulieren, en zelfs van de Pdleiz .n der Vorfien (want deeze onderfcheidden zich flechts door eenige weinige verderfden, en eene groote zaal) fchier geheel zoude vergeeten zyn, Van den Dom te Keulen wierden de grondt Hagen in 1248 gelegd, cn men werkte 'er vervolgens 74 jaaren aan, zonder hem echter te voltooijen. Zyne beftemming was een lengte van 385 op eene breedte van 160 voeten ( a ) Omtrent het jaar 1254 wierdt de Dom te Utrecht vernieuwd en in den flaat gebracht, waarin hy tot in de voorige eeuw gebleeven is ( b). 't Zelfde had 6 jaaren vroeger by de Kerk van Amersfoort plaats (c). Van den Abt van Campidon verhaalt een Zwaabsch Gefchiedfchryver ( <^),dat hy een' fchoonen toren willende bouwen, den grond, die wat ongelyk was, liet opvullen met de graffteenen van Abten , Ridderen, Graaven en Baronnen. 'c Geen ik van de Gebruiken, Zeden en Weetenfehappen in Willems Graaffchap heb mede te deden, zal ik in een korter befiek kunnen ver. (a) Schaten. Ann. Paderb. II 60. ££)I5londeel Befchr. van Utr. ad h. a. ' (c) v. B e m m e l Befchr. v. Amersfoort I 16. £<0 Crusiüs in Ann. Suev. II 84. ad A. 1253. xr. HOLLAN» EN ZFE- biuiknt.  io8 Tweede Hoofddeel vereenigen. Gemeene lieden onderfcheidden zich, gelyk nog.lang daarna, van elkander door de by voeging van hunnes Vaders naam; aanzienlyken door byvoeging van de Heerlykheid die hun toebehoorde by hunnen eigen doopnaam. Omtrent de vrouwelykc kunne heerschten ook hier te lande harde wetten, en die genoegfaame bewyzen opleveren, dat men haar in het vervaardigen derzelven niet heeft geraadpleegd. Volgens het Zierikzeefche Privilegie verloor een Jonkvrouw of een Vrouw, tot de Vryheidbehoorende , die beneden de 15 jaaren ontliep, alle recht op haar goed: ten zy men 't haar uit genade weer tocftond. De Haaiiemfche, Delftiche en Alkmaarfche wetten verbcoden aan alle vrouwen , die zeiven geen handel deeden, haaren mannen voor meer dan voor 4 penningen fchade te doen; en zelfs indien zy handelden (. gelyk fommige bakten, brouwden, linnen en wollen garens verkochten) : was de afbreuk, die haare mannen door haar behoefden te ondergaan, zeer bepaald-.naamentlyk één oven vol, en één brouwfel of één pond ( lapis) garen. De Echtgenoote van zeker Edelman trok 30 fchellingen desjaars, als een foort van huwelyks goed, van een Leen dat deeze bezat {a). De Middelburgfchewet ech- Zie den Cod. Dipl. achter dit Werk op den 16 Sept, j246.  Zeden en Weetenschappen 109 i echter zorgde in zoo ver voor de vrouwen , I dat zy haar de helft der wegens misdaaden I verbeurd verklaarde goederen haar er Echtgei nooten overliet. Het gebruik van den wyn moet vry algemeen geweest zyn. In de 3 Hollandfche fteden, die wy het laatfte noemden, zien wy dat menWynhuizen of Tavernen gehouden hebbe; een burger, die 'er zich in begaf, had wegens zyne gemaakte fchuldtot des anderen daags vóór den middag crediet: doch zo hy dan 't gelag nog niet voldaan had, moest hy den tapper t fchell. boven de rekening geeven , en den Rechter 3 , behalven te Delft nog 12 penningen aan de ftad. In Zeeland verftond men reeds de verderffelyke kunst om den wyn te vervalfchen. De Koning ftelde te Zierikzee eene boete van 10, en te Middelburg van 3 Ponden op het verkoopen van met water of vuilnis gemengden wyn, en in beide plaatfen daarenboven 1 Pond aan de ftad, met de verbeurdverklaring tevens der dus verontreinigde en vergiftigde waare. 't Weinige dat ik van fpyzen zou kunnen aantekenen , heeft reeds in een vroeger gedeelte van dit werk zyne plaatsgevonden Ca). Ten opzicht der wooning fchynen, zoo wel («) Zie de fchikkingen des Konings omtrent het brood en ander voedfel der Egmondfche Abdy ; en 't geen wy te vooren van den vaderlandfchen visch, en zoo even van 't Bier-brouwen gezegd hebben.  iró Twef.de Hoofddeel XII. Zeden cn Weeten. fchappen. wel als in Duitschland, defteenenhuizen nog onder de zeldzaamheden behoord te hebben. Ik zoude dit met bewyzcn kunnen ftaaven , indien ik niet liever tot het Hoofdftük der Steden alles wilde overlaaten, wat omtrent de gewoone bouwkunde my mededeelenswaardig is voorgekomen. ' Om het Cara&er der Natie open te leggen, moeten wy wederom tot die wetten onze toevlucht neemen, die, in dit tydperk vervaardigd, veronderfteld kunnen worden het volk, waar voor zy waren opgefteld, hét beste te kennen. Van brandftichtingen en venyngeevingen wordt in de Hollandfche Keuren als van doocfelyke buitenfpoorigheden gefproken. Het draagen en trekken van een Canipulus of moordwapen wordt aldaar ver* booden en geftraft. Te Haarlem zelfs mocht geen mes door iemand by zich geftoken worden. In de Rechtbanken van 's Gravezande ffiaakt men onderfcheid tusfchen kwetfuuren met dood aanbrengende en dood riet aanbrengende wapenen. Kwetfngen zonder leemte, eene bloedrcize (a) , eene leemte Wier den 'er op verfchillende wyzen geftraft. Te Dordrecht was zekere zwaare wonde onder den naam van Achtbaar bekend. De beide ZeeuwfcheKeuren fpreeken van Knyf, (b)priem,Coe- dys (a) Leemte is verlamming, lhedrei%e wanneer het bloe^ Uit de wonde vloeide. (_b ) In 't Engelsch betekent knffe nog een mes.  Zeden en Weetenschappen. ïii éys-kolve (ook Cordeys-kolveof Curtoyfe kolve), Lombaard» mes en anderen, die'er voor moordwapenen gehouden wierden. Men vindt hier ook dikwyls gewag van wapenen daar wangunst van is. En dat de ftedelingen van de eene en de andere ftad dikwyls naar buiten gingen en de landlieden gewapenderhand op 't lyf vielen, kan men uit verfcheiden bepaalingen, in deeze wetten voorkomende, afneemen. De Zierikzeefche Keur verbiedt inzonderheid het neemen van wapenen eenes vreemden in zyn huis, het leenen van wapenen aan een' vreemden om 'er mede te vechten. Het geval zelfs dat 2 Schepens mst elkander in de vierfchaar vochten, wordt niet voor onmogelyk gehouden, en de een of andere onftichtelyke gebeurtenis van dien aart heeft buiten twyffel ook in dit opzicht de wet doen fpreeken. De Middelburgfche maakt onderfcheid tusfchen een' halven en een' quart doodflag; zy eischt by het verwonden zoo veel van eiken mcken (a), en eens zoo veel wanneer de hand of het aangezicht beleedigd waren; ook fpreekt zy van het mencken (of verminken ) van iemand tot de helft en het vierendeel eens doodgeflagenen mans. Gelieft men nog de lyst eeniger andere misdaaden, waarvan de Keuren, en wel inzonderheid de Zeeuw- fche Ca ) Denkelyk duim: gelyk in 't Engelsch eeaduin, sh teaat befchouwd, een Jnch beec.  ïi2 Tweede Hoofddeel-. fche vol zyn, hier op te zien gehangen: zoo behoort daar toe het mispryzen ( fchelden ) van iemand, het grypen by de hairen in arren moede ( ook wel de hairplocking genoemd }, het flaan met een ftok of vuist, het te lempte flaan ; het gramelyk tegen elkander grypen, werpen, fteceken of verfpreeken ( waarfchynlyk ook eene grove lastering het flaan met een pot of blok; het ter neerflaan en kranken van iemand;hct harroepen, (een foortvan vervloeken); het beletten van den vrede met dollen tale. Op de oorvyg wordt flechts in de Hollandfche Heden een ftraf gezet: wel op elke plaats van elkander eenigfints onderfcheiden, doch in welker tocpasüng evenwel aan het oordeel des Rechters iets overgelaaten wierdt : te Delft, by voorbeeld, wordt by de bepaaling der vergoeding by gevoegd: ten zy Sche. penen met eenpaarigheid oordeelden, dat de fchuU dige van wegen zyne onbeschaamdheid zwaarder behoorde geftraft te worden. Zelfs de zorg, welke fommigen deezer Keuren uit een beginfel van menschlievenheid voor de burgeren draagen, bevestigt de zekerheid, die uit de overige Artikelen zoo leevendig doorftraalt: dat men voor eene ruwe , ongepolyste Natie, aan welke toen althans geen. Flegma verweeten kon worden, voorfchriften van handelwyze opzamelde. Zoo wordt by voorbeeld in de meeste Hollandfche Keuren bepaald, dat een fchuldeisfcher die zyn' fchuldenaarin handen kreeg, hem de kost moest geeven, en hem  Zeden en Weetenschappen. 113 hem op geenerlei wyze ligchaamelykc kwellingen mocht aandoen. Aan roof en diefftal wordt ook hier te lande minder dan aan ander geweld gedacht: gelyk ze ook hier en daar in de wetten onder de zwaarfte misdaaden geteld wierden. Wy vinden te Haarlem , Delft en Alkmaar dit zonderling bevel , dat die des nachts een' dief in zyn huis vondt, hem met 7 buuren bewaaren moest, het gedolene op zyn' rug binden, en hem in deezen Haat aan den Rechter vertoonen, die hem dan in 't gericht aanklaagen, en naar 't uitwyzen van Schepenen moest behandelen. Veel belagchelyker (hoe zeer ze in meer andere oude Wetboeken geleezen wordt) is de bepaaling der vereischtens van een bewys van vrouwenkracht in die zelfde Heden. Niet minder dan het getuigenis van 7 lieden, en dat nog wel van zoo veel braave en eerlyke mannen of vrouwen, wierdt noodzaakelyk gekeurd om eene misdaad, waar van de eenzaamheid of de duisternis de eeuwige gezcllinne is, te Itaaven. Hoe ook in deeze ftreeken de Geestelykheid zich der onkuischheid over gaf, zal ons binnen kort een Pausfelyke Verordening leeren , in welke de Zoonen der Priesters insgelyks van eenige voorrechten beroofd worden. Te Haarlem mochten dezelven, zoo wel als andere bastaarden, tegen de goederen of 't leven van een'burger niet getuigen. Den hoogen graad van bygeloovigheid onIII. Deel. H zer  114- Tweede Hoofddee£ ïer Voorouderen, de ongerymdfte gebeurtenisfen, voortekenen, gezichten en dergelyke dingen , die men elkander met zoo veel vertrouwen verhaalde, als zy van de andere zyde eerbiedig wierden aangehoord en gretig opgezwolgen , fchilderen , doch met hun eigen voorbeeld, de Chronykfchryvers deezer eeuw byna op elke bladzyde. Dan ik ga, om myne leezeren niet te verveelen, deeze beuzelingen met ftilzwygen voorby. Moest ik niet flechts dit zelfde ftilzwygen in 't ftuk der Weetenfehappen ( a ) gedwongen in acht neemen. Geen één Schryver, geen enkel man van naam, komt onder Willems regeering hier te lande genoegzaam in aanmerking om hen aan de vergeetelheid te ontrukken. En wat de Kunsten betreft, zoo is alles wat hier van gezegd kon worden, te vooren reeds opgeteld. De overblyffels van 's Konings gebouwen, zoo die men 'in derdaad nog ontmoet, als die in de voorigeeeuwen, toen 'er meer van overig was, in plaat gebracht zyn, geeven van de bouworde dier tyden een genoegzaam denkbeeld. En de prachttige Doopfont te Leyden, mitsgaders het fchilderen op glas te Sparendam, zo het één en ander al weezentlyk in ons Vaderland ten (a^ Het Middelburgfche Privilegie by Mieris, met de proeven eener betere leezing,door den Heer Kluit/». 654 zyner Hist. Crit. aangebóoden, kan tot een fttal de* 1 Nederduitfche taaie in dit tydperk verftrekken.  Zeden en Wee tenschappen. lts ten uitvoer gebracht is, bewyzen dat men de twee Zusterlvke kunften der Schilders en Beeldhouwers niet geheel uit het geheugen hebbe verloor en. DERDE HOOFDDEEL. Fan den Godsdienst, IVicmand kan met eenige oplettenheid by het vroegere gedeelte deezer Gelchiedenis hebben ftilgeftaan, zonder zich reeds een treurig denkbeeld van den Godsdienst der eeuw, die ik fchetfe, te hebben gevormd, 't Geen ik hier thans uit de verfchillende trekken der Hiftoriefchryvers, en uit de echte ftukken van dit tydperk by moet voegen, is vveinig gefchikt om die fombere wolken opte helderen: maar wel om de duisternis nog meer in haare tastbaare dikte te doen gevoelen. En was het anders mogelyk of die dwingclandfche opperheerfchappy, die het Vaticaan zich over de gantfche Christcnwaercld had weeten aan te maatigen, en die niet minder drukkende onderheerfchappy der Geestelyken, uit de andere voortgevloeid (gelyk duizend raderen van allerlei grootte en richting door één hoofdrad be* woogen worden), moest, waar zy haare H a ba- t. DUITSCH* LAND. Alt gemeene denkens. wyze omtrent den GodïtUciiSt.  ïiö Derde Hoofddeel baniere plantte , de vruchtbaare moeder" van dwaalingen en bygeloof worden; en waarheid en licht als haare gezworehlle vyandinnen verjaagen? In de gemoederen der leeken godsdienflige onkunde te onderhouden; op deezen grondflag Hellingen te bouwen, die alleen het voordeel des Priesterdoms bedoelden; die Hellingen by uitfluiting te bep aaien , en aan het menschdom goedwillig of zynes ondanks op te dringen; eerbied voor de Geestelykheid, voor.deszelfs uitwendige en Pharifseifche heiligheden, voor den Kerkendienst, het Kloosterleven, en wat tot dit geflachtalmeer gebracht kan worden, in te boezemen; het ontfluitenvanden hemel, het Horten in de hel te doen befchouwen als een gedeelte der macht aan hun toevertrouwd; en door dat alles de fchatten der zoo misleide waereldlyken in volle Hroomen naar hen toe te doen vloeien: zie daar de kern der flaatkunde van Christus Stadhouder op aarde en van den langen fleep zyner onderbeampten. *t Was daarom niet gezegd, dat; ieder Geestelyke in dat bedrog en die ge-, veinsdheid deelde. De meesten hadden de be-ginfelen van Hiërarchie reeds met de melk: ingezoogen , en hielden ze voor niet minder; zeker dan al wat het Euangelie zelve ver-, haalde of voorfchreef : want wie twyffelt by • .voorbeeld aan het geweeten van een' Aal- ■ bert en zyns gelyken? Anderen weer, zon-der zich over de echtheid dier beginfelen te i be--  Godsdienst. 117 bekommeren, hadden flechts de uitbreiding derzei ven tot vergrooting van hun aanzien m 't oog. Weinigen misfchien drongen dieper door deeze fchorsfen heen, betrapten de list, en maakten gebruik van 't geen zy of niet konden verhinderen, of, omdefyne doorfleepenheid die'er in verborgen lag , wel zeiven wenscheen uitgevonden te hebben. Ik ga nu over om eenige proeven derdenkenswyzc omtrent het godsdienftige geduurende dit tydperk, fchoon aan hetzelve juist niet by uitfluiting eigen, mynen leezeren aan te bieden. Het zonderling en ontydig toepasfen van plaatfen uit de H. Schrift, of van godgeleerde waarheden , waarvan ons reeds zoo veel bewyzen zyn voorgekomen, kan niet nalaaten een' ieder die de voortbrengfclen dier eeuw doorbladert, telkens op nieuws te treffen. De Graaf van Bren verkoopt een landgoed; en tot bewys dat hier eenfchriftelykContract toe vereischt wierdt, moest de zwakheid Van het menfchelyk geheugen uit de zonde onzer eerfte Voorouderen worden afgeleid (0). De Graaf van Klettenbcrg fchenkt eene Kerk, die lang had ftil geftaan, aan zekere Abdy, mits 'er terftond, weer dienst in gedaan wierdt, en het goddelyk orgel, om de wraak des Heer en voor te har (*) 1252 Lüdewjg Rel. Mfl, I 70. . H,3 ir Toepas^ fiiigen ust dc' h Schrift , wonderen , Reliquien.  3ï8 Derde Hoofddeel komen i wederom hoe eer hoe liever in de ooren des Zaligmakers klonk (a). Men verfchoone my met de optelling der wonderen, die de Geestelykheid, in dit ftuk althans niet zelve bedroogen, der ligtgeloovige meenigte opdrong. Erfort trok veele vreemdelingen door zulke kunften tot zich: 't geen de Aartsbisfchop van Mayntz door plechtige kerkdienfteff zocht aan te moedigen. In den winter van 1250 vondt men 'er eenige geftolcn Hostiën onbefchadigd in eene goot, zonder dat deeze, gelyk al het overige water op dattydftip, was toegevroozen Te Regensburg betoonde een Hostie nog grootér vermogen. De Priester die ze naar een' kranken bracht, viel in hetflyk: doch zy verfpreidtzichoogenblikkelvk in de lucht, en komt niet mede op den bodem neder. Dat .'er op die plaats door milde giften der ■geloovigen terftond een Kapel gebouwd wierdt, behoef' ik 'er nauwelyks by te voegen (c). Veel gerucht bad ook te Meisfen die ezel gemaakt, die by het heen gaan en te rug komen van den gewyden ouwel neerknielde (<*)! Aan (/O 1255. Lunig XVIII 850. Sekrarii res Mogunt. I 603. 'XO i«55 Breve Chron. Epise. Rathb. <7/>Eccart II 2252. (<0 1253 Chron. Erf. ap. Schannat vindem.litt. Ctll. I p. 106.  Godsdienst. 119 Aan zulke gebeurtenisfen is de vereering van Reliquienzusterlyk vermaagfchapt. By herdoen van den eed leide men gemeenlyk de handen op dezélven (a). Aan St. Agnes, de zuster des Konings van Bohemen , zondt Innocentius , in 1253, met andere zeldfaamheden van dat foort den vinger van St.' Nicolaus, Bisfchop van Myra, die dooide gantfche Geestelykheid en door het volk in plechtigen optocht wierden te gemoed getreeden (&)• De Pausfelyke Legaat bevondt zich 3 jaaren vroeger met de Graavin van Vlaanderen te Bergen in Henegouwen, daar zy de kist van St. Waldetrui lieten openen, het hoofd van den romp afzonderden, entoen het zelve in die prachtige kast die wy befebreeven hebben, ter bewaaring neder leiden. Even eens gingen zy te Soignies met het ligehaam van St. Vincentius om (c). Zo men voor het koud gebeente der Heiligen zoo veel achting betoonde, is het ligtelyk na te gaan, hoe men hen zeiven eerbiedigde. Te Oettingen , meldt een Beyersch Gefchiedfchryver, wierdt de Koninginne des Hemels met groote Religie gediend, en onder O) Zie de voorbeelden Scheid. Or. Guelph. IV 242 Gudeni Syll. 601. O) Epit Hist. Boh. 267. (O Grammaye Antiqq. Belg. in MontiHann.p» 12. Rvteau Ann. de llayn. 2S9. H 4 III Verse. ring der Heiligen.  120 Derde Hooeddeel der haar opzicht wilde de Hertog van Beyeren zyne 2 Zoonen tot Ridders laaten (laan (a). De Bisfchop van Utrecht belooft Afl.iatcn in vertrouwen op Mariaas, Petrus, Paulus en St Maartens voorfpraak (b~). Zelfs hadden zich eenige nog leevende perfoonen door daaden , die in eene juistere weegfchaal inisfchien zoo zwaar niet zouden gewoogen hebben, tot den rang van Heiligen weeten te verheffen. Diezelfde Agnes die ik zoo even noemde, was Non in een Franciscaaner Klooster, en had zoodanig eene hoogte, van deugd bereikt, dat God haar met. het vermogen van wonderen te doen gunstryk verwaardigd had ; het Pausfelyk gefenenk der Reliquien moest dienen om die-wonderen te •eeren-en to bekrachtigen. Te Praag Richtte zy een Hospitaal, in welk zy ae Kruisheeren met de Har lietwoonen (O Jutta of Guda, de navolgfter en vertrouwde van St. Elizabeth in wier goede werken zy deelde, bereikte insgelyks in dit tydperk het eind van haare loopbaan. Ook deeze verrichtte vóór en na haaren dood verfcheiden wonderen (d) Gifela, een Graavin die haar verblyf te Lau- in- («) I253- Adlzreitter Ann. Boic. i 6"(58« Mir^us iii 598. A° 1253. (O Hagecii Boehm. Chron. 317. (V) 1252 Trithemii Chron. Hirfaug. 590, & in Oper. edit\ Freheri ii 188.  Godsdienst. 12 r ingcn hielde, behoorde mede, hoe wel zé zoo fchoonals Venus was, tot dituitverkooren getal. Aan deeze, om dat 'er verfcheidenheid der gaven is, was die der Prophetie te beurte gevallen; ook wierdt zy alslde Huida van haaren tyd geëerbiedigd. Doch het goed, dat zy aan de ftad haarer wooning beweczen heeft, gaf haar meerder aanfpraak op de achting van haare tydgenooten, dan de gantfche rol haarer federt lang vergeetene voorzeggingen O). 'Er is weinig doorzicht noodig om na te gaan, welk een' invloed dit wonderen verrichten , dit Reliquiente voorfchynbrengen, dit Heilig Heilig uitroepen over de geen, die in fommige godsdienftige verrichtingen en kruicigingen des vleefches aan anderen den loef afftaken , op de achting der Geestelykheid hebben' moest: een gevoelen 't welk deeze niet na liet zorgvuldig in de gemoederen aan te kweeken. Een Priesterte-Praag was om zekere misdaad in de openbaare gevankenis geworpen; hy klaagt', en niet alleen worden de waereldlyken, maar zelfs andere Geestelyken die dit bewerkt hadden , van de kerkgemeenfehap verwyderd, en de dienst hunner kerken opgefchort Cb). Doch aan Kloosters vooral en het Klooster leven had men alles aangewend om denkbeelden Crusii Ann. Stier. II 83 en r5o. (i) 1251 Contin, Cosn« Prag. 7S. H 5 JV.EerMcd voor Gees. tc'yken en Kloosters.  12,2 Derde Hoofddeel den van meer dan aardfche godvrucht te doen hechten, 't Is waar, dat de woestheid der eeuw zich wel eens niet ontzag ook aan deeze zetelen der Heiligheid gewelddaadige handen te liaan: maar al wie nietten eenenmaaleomtrent het welzyn zyner ziel onverfchülig was , hieldt ze daarentegen in de hooglte waardy, en fommigen der geweldenaaren zeiven kwamen daarna tot inkeer, en wisten dan niet op welke wyze zy hunne wanbedryven boeten , hunnen wroegingen oritworftelen zouden. Wy hooren een' Heer van Schonenberg bekennen, dat hy door verkeerden raad gedreeven , zich in de bezittingen van het Klooster van St. Maria in Seccowe had ingedrongen , en 'er onder verfcheiden voorwendfe!s zich recht op had aangemaatigd, gelyk hy ze ook lang had bezeten : doch dat hy eindelyk door berouw getroffen , en vreezende voor de wraak der H. Maagd, ze te rug had gegeeven; waar op de Geestelyken hem ook om Gods wil de vergoeding kwyt fchoiden Een ander onderwerpt zich vrywillig aan de doodftraf, zo hy in 't vervolg weer met woorden. of daaden zeker Klooster beleedigde: zoo dat het grond van klachte tegen hem bekomen mocht (Z>). Koning Willem drukt in één' zyner Gunsti brie- f<75^1250 De.Galantha Diplom. Sacr. Dus, £tyr. i 2t2. \,b) Gudeni Cod. Dipl. i 6u.  Godsdienst. 123 brieven de denkwyze zyner eeuw aangaande het Kloosterleven op deeze wy ze uit: Die de ydelheden deezer waereld verhaten hebbende , een vast voorneemcn opvatten, gelyk het hun van boven is ingegeeven , om hunne dsgen in eerC heiligen wandel door te brengen, moeten niet aangevall>n worden door de geweldenaarycn vankwaadwilligen, maar veel eer door de gunsthewyzingen van b^aave lieden worden aangemoedigd .-want zy doen voordeel aan zich zeiven do r hun ver. ■dienftelyk leven en aan and~ren dwr hun voorbeeld Vanhier die heilige drifc, waarvan ons reeds uit zoo veel proeven gebleeken is, om Kloosters op te bouwen, of tot derzelver ftichting of verryking iets toe te brengen; en dat ruimere geweeten, waar mede men voortleefde of de eeuwigheid in flapte, wanneer men in dit opzicht veel verricht had. Koning Wenceflaus van Bohemen wilde by zyne andere gewyde Stichtingen'er ook ééne voor St. Franciscus oprichten, geheel op eigen kosten, en zonder dat iemand met hem in de eer, daar door in den Hemel en op aarde in te leggen, zoude deelen. Maar het Praagfche gemeen misgunde hem een zoo gelukkig lot; men liep van alle zyden toe, metfelde zonder loon te begeeren, en flelde zelfs listen in 't werk om in dien wedyver des geloofs niet gedwarsboomd te worden (b). Zon- O) Zie ons UJe Deel in Cod. Dipl. p. 333. Hagech Boehm. Chron. 315, 317.  124 Derde Hoofddeel Zonderling was de oorfpronk van het Offenhaufenfche Klooster St. Maria te Genadencell, dat in 1250 gedicht wierdt. De Graaven van Lupfen , van Zolleren, van Gundelfingen en van Nisfen hadden zich mede, fchoon Frederiks erffelyke onderdaanen , by 't getal zyner weerfpannelingen gefchaaard. Onder zyn' fcepter te rug gedwongen, krygen zy last een Klooster voor 72 Nonnen, -naar 't getal der discipelen des Zaligmaakers , op te bouwen. Veel geld wierdt hier toe famen gebracht: doch de boeren van Offenhaufen, wat laauwer in hunne goede werken als het Bohecmfche vólk , moesten met geweld tot het uitkeeren van penningen tot dat einde genoodzaakt worden : voor al om dat zy wisten, dat, als het Klooster 'crltond, het plaatsje zyn' ondergang te wachten had. Twee Graaven van Lupfen leiden den eerften Heen, die zeer groot en met goud en zilver gevuld was : een voorbeeld, 't geen door de overige Graaven gevolgd wierdt. Het dorp wierdt daarop werkelyk in brand geftoken, en de grond in eene alleraangenaamfte vlakte herfchapen. Het Kerfpel wierdt elders overgebracht; de Kerk van St. Pahcras echter en het Kerkhof bleeven, op verzoek van fommigen, uit eerbied voor de asch hunner voorouderen fraan. Hierom bleef ook de naam van Offenhaufen in weezen, terwyl die van Genaden - cell lang- faa-  Godsdienst. 125 faamerhand verlooren ging (<0« De Brieven , by welke geestelyke Geftichten met meerder goederen , inkomften , rechten , voorraad van fpys of drank, Kerkcieraafiën en wat iets meer is begiftigd wierden, en die ^ zich onder duizenderlei gedaantens in dit tyd* perk vertoonen, draagen veeltyds aan hun» hoofd deeze of foortgelyke Ipreuk:,, Wy zullen allen ftaan voor den Rechterftoel „ van Christus. Wy moeten dengrooten dag „ des oogftes door werken van milddaadig„ heid voorkomen, en op aarde zaaijen 't „ geen wy boven maaijen zullen; die hier „ fpaarzaamelyk zaait , zal dan fpaarzaam„ lyk maaijen." En de Geestelyken verzuimden niet in de Aflaatbrieven, die zy in 't vooruitzicht van toekomende giften verleenden, diezelfde toonen te flaan. Mindere oogmerken, dan onmiddelyk het beërven van den Hemel, kwamen hier, gelyk wy uit Willems voorbeeld reeds weeten, by: zoodanige waren de voorbidding der Mon. niken, het welzyn van nog leevende of overleeden vrienden , een onderneeming in welke meiï de goddelyke hulp door zulke weldaaden meende af tc zullen lokken. De Landsheeren, in dezelfde beginfelen opgevoed, verre van eene verkwisting, voor hun gebied zoo nadeelig, tegen te gaan, betoonden'er zich niet alleen zeiven de voorgangers van, maar (O Crusii Ann. Suev. II 77.  125 Des.de Hoofddeel V. Voornaam e fclienkinj>en aan Kloosters &c. maar moedigden ze ook bij hunne onderdaa» nen aan. De Hertog van Tecke ging tot dat uiterfte van belangeloosheid voor zijne aardfche bezittingen, dat hy niet alleen aan eenigen zyner Vafallinnen toe ftaat zich met haare goederen in 't Klooster Kirchheim te begeeven; maar ook aan zyne gezamentlyke onderdaanen, om het insgelyks met derzelver goederen te begiftigen ; terwyl hyjzich flechts een' jaarlykfchen Cyns van éénen Penning voorbehoudt ter gedachtenis aan zyn gebied (a). Op eenige plaatfen was het de gewoonte de fchenkingen^aan geestelyke Geftichten vóór de poort en buiten de omheiningen van het Klooster, op den Koninglyken weg, onder vryen hemel te doen (/>)• Ulrich Fleer van Münzenberg, om nu ook eenige der ongc-meenfte vergunningen van dit foort hier aan te haaien , gaf aan het Mayntzisch Dom - kapittel, in 1254, de Kerk van St. Jan te Nuenheim met alle de inkomilen die tot dezelve behoorden. „ De verkeerde ,, voorzorg der ftervelingen" (zegt hy in de voorrede van zynen Giftbrief _) „» misleidt „ zich in haaré fchikkingen en heeft eene „ zoo blinde liefde voor het welzyn van der- zeiver nakomelingen, dat zy Hem, van wien „ al het goede afdaalt, voorbygaande, hem „ niets te rug wil geeven van 't geen hy hun »> ge ( « ) Schoepfl. Mist. Zaringo - Bad. I 21 o. Ao 1 Herrgott Geneal, Habsb. II 320.  Godsdienst, 127 „ gefchonken heeft, maar voor hunne kin„ deren en nakomelingen alles oplegt: daar x het echter niet betaamelyk is den geenen , „ door wien men alles bezit, in alles te ont„ erven, voornaamentlyk voor dezulken, „ die hy zelve tot zyne erfgenaamen, en tot mede - erfgenaamen van zyn' Zoon Je„ fus Christus gefield heeft. Ik derhalven, onzeker of ik een' erfgenaam hebben , en 5, wie dezelve zyn zal, heb beflooten om ,, God, den Zoon van God, dien zyn Va„ der tot erfgenaam van alles heeft aange„ field, ten minflen in eenig gedeelte myner „ bezittingen tot erfgenaam te benoemen: „ verzekerd zynde dat hy het zelve is, die „ my myne erffenis weder zal geeven, daar „ hy gezegd heeft : Die huis of akker om my„ nent wil verlaat, zal het hondertvoudig weder 3, ontvangen, en niet te min het eeuwige leven „ verwerven." Nu volgt de gift, die hy verklaart „ voor zyne ziel, voor die zyner „ vrouw, voorouders en nakomelingfchap, „ zoo hy ze krygen mocht, te doen , als mede „ in het vast vertrouwen, dat de Heere die „ de onvruchtbaare en de Maagd heeft doen 3, baaren, hem door de hulp van St. Maars, ten en het Capittel een' wettigen en Gode „ aangenaamen erfgenaam zou fchenken: „ daar zyn Propheet verzekerd heeft, dat „ het zaad van den geen die zich ontfermt „ en leent in zegeninge zyn zou." De Mayntzifche Geestelyken fchreeven hierop aan  128 Derde Hoofddeel aan Münzenberg te rug, „ dat zy zyne gifc ,, a!s eene allergrootfte gunst befchouwden, dat zy hem en zyne vrouw Hel wib daarvoor ,< in broederlyke liefde opnamen, en hun ;, zoo wel als derzelver nakomelingfchap al„ tyd voordeel zouden zoeken aan te bren„ gen. Van een vierde der inkomften die ,, zy door zyne goedheid verkreegen, zouden „ zy in hunne Kerk een' jaarlykfchen vic„ ringsdag houden voor hem, zyne voorou„ ders en nakomelingfchap; van de drie ove„ rige vierdeparten zouden zy Vicariën op- richten: ééne door hen te begeeven, en „ twee door hem, en daarna doer zyne wet,, tige erfgenaamen, die zy van harte wensch„ ten dat hy door de hulp hunner gebeden „ verwekken mocht, of anders door de vol„ - gende Heeren vangMünzenberg." Het werk der Priesters wordt dan bepaald, en daaronder behoorde,, alle Dingsdagen en Donderda„ gen Misfe te leezen voor de zielen van Mütl„ zenberg en zyne vrouw. Behalven de al„ gemeene gebeden en Misfen, die doorliet „ geheele Kerkgebied bevolen zouden wor- den voor de vruchtbaarheid deezer laatftö, ,, zoude het Kapittel nog in 't byzonder voor „ hun bidden:" 't welk alles doof den Aartsbisfehop van Mayntz wierdt goedgekeurd (a). Dan alle deeze poogingen waren te zwak om aan dien Edelman nakomelingfchap te bezorgen, ( roerende goederen : doch zy ontvangt ze ■ voor haaren leeftyd uit handen van den Abt; te rug, tegen een rond wasch des jaars aan, 't Gefticht op te brengen. Tot eene toegift; op haare fchenking doet zy de gelofte van 1 eeuwige kuischheid (b). Dit weggeeven van zyne goederen aanKloos-. ters met voorbehouding alleen van het vruchtgebruik geduurende het leven, was, vooral! by <») Schoepflin Hist. Zaring9-Bad. IV 221. (*) 1254. Gudmx SjIU 220.  Godsdienst. 131 by kinderlooze lieden, iets zeer gewoons. In één geval van die natuur belooven {de Echt^enootcn, dat zode Man het eerfte flierf, het Klooster terftond \, doch by het voor overlyden der Vrouw f genieten zoude (a_). In een ander geval bedingen zy alleenlyk hoe veel zy aan het noodigfte voedfel, zoo lang zy beiden leefden, en hoe veel zy, als één van hun geftorven was, zouden bekomen. Toen evenwel daarna de Man met eenige fchulden ten giave daalde, was het Klooster niet ondankbaar en onedelmoedig genoeg om van zyn ftrengfte recht gebruik te maaken , en de Weduwe ontving , om die fchulden uit te delgen , een vrywillig gefchcnk van 11 Marken (b). Meer dan eens wordt melding van giften gemaakt, met oogmerk om 'er in de eene of andere kapel eene eeuwigduurende lamp van te branden. De Hertog van Kaerïïthen verardende 'er eene zulke te Klooster Neujurg by het graf zyner Voorouders (c). Aan de Domkerk van Riga gaf de Bisfchop,in 1252, zyn O) 1254. Gudeni c. D. II iio. (£) 1254. .Guden II. 118. Totde-lyit der mildhelen aan Kloosters beweezen behoort nog, dat het Gefticht ran St. Jacob te Praag zoo rykelyk bedeeld wierdt, dat [26 broeders van de aalmoezen onderhouden konden wer|en. Hagecii Boehm. Chron. 315. A". 1250. (O I25i.GE0fcGiSCB Regestq ChronoL Dipl. 108;* I 2  VI. Aflaaten voor het begiftigen van Kloosters. 132. Derde Hoofddeel; zyn aandeel op Semigallien, op dat de Godsdienst aldaar dag en nacht zou verricht worden (a); en met waereldicher inzichten fchonk Hertog Aalbert van Brunswyk veel aan de Kerk van St Vitus ( de Corveifche Abdy) omnde voorbidding van dien Heiligen te verwerven, toen hy zich in dat zelfde jaar gereed maakte om Koning Bela van Hongaryen met de wapenen aan te tasten ( Ook van eene byzondere gift 'aan de ziekenkamer van een Kloooster, door een' Abt van een ander dergelyk Gefticht gedaan , vinde ik ergens gewag ( c ). Ik heb reeds met een woord gezegd, dat de Aflaatbrieven .de milddaadige gevoelens der leeken omtrent de Kloosterlingen met fterke prikkels aanmoedigden. Aan een'ieder; die 5 maal in 't jaar het Aldenburgfche Non-' nen-Klooster bezocht (en nooit gefchiedde: dit bezoeken met ledige handen) verklaarde: de Aartsbisfchop van Keulen , dat hy een: ftreng 40 daagfch Vasten, en nog een jaari daar boven, tot boete hun opgelegd, devergeetene zonden, gebroktnegelofpns , mitsmenmeti eenzuiverhart totdezelvenwederkeerde, beleedigin- geni (*) Gadebusch Liefl. Jahrb. I 259. (b~) Ann. Corbeij. in Leibnitz Scriptt. Brunsvy II 311- (c) GtORCISCH Re ge sta Chron. Dipl. 10^4,, a?. 1253.  Godsdienst 133 gen van Ouders zonder handgeweld voorgevallen, hem barmhartig quycfcholdt, en by de prediking der Minderbro ederen te dier plaatfe 40 dagen Aflaat gaf (a ). Om redenen die het ligt is op te maaken, wierdt dit getal van 40 dagen tot dat oogmerk menigvuldigmaal gebezigd. Een jaar en 40 dagen bewaarda men voor plechtiger gelegenheden. By de inwyding van den Bisfchop van Pasfau te Praag, in 1251, verleenden de 7 Bisfchoppen die zich toen aldaar vereenigdbevonden, te famen 7 jaaren en a8o dagen, en dus elk den tyd dien ik zoo even noemde ( i ). By deeze kunst der zonden-vergeeving, voegden de Geestelyken de belofte van milde leeken in de gemeenfchap hunner gebeden te doen deelen, en in een foort van Broederfchap op te neemen: gelyk wy dit reeds aan fommigen zich by hunne gifte hebben zien bedingen. De Bisfchop van Nauenburg zocht onder anderen hier door zyne Kerk te verryken (O- In net Limburgfche moest een afgebrand Nonnen - Klooster weer worden opgebouwd. De Abt van Roden, die belang in den voortgang van dit werk Relde, verzekert, dat *er in alle Kloosters, waar zich Broeders van O) Gudsn. C D. III 11 ld Ao. 1350. (i) Contin. Cos Ma Prag. 77. (O 1249' Lunig XIX 887.. I 3  T34 Derde Hoofddeel. vn. Toeneeming der Kloosters, Eremieten, Bagynen, 1'el grimafien. van zyne Orde bevonden, voor eeuwig zoo wel voor leevenden als dooden gemeenfchap gegeeven wierdt van Misfen, van iocoPfalterien, en van de overige goede werken, die met waaken , kastyden, vroegen morgen - Godsdienst, vasten, en in alle Getyden des nachts zoo wel als des daags gefchiedden. Die by zyn' dood, voegt deeze kleine Middelaar'er by, geheel als een Broeder behandeld wilde worden, behoefde zyn' naam flechts op tè geeven. Aan 't Altaar van St. Catharina in de nieuwe ,kerk zou elke maand Misgeleezen worden voor de overleedene weldoeners, en weekelyks voor de nog leevenden («). 't Getal der Kloosteien en Kloosterlingen wiesch door dit alles tot'eene.verbaazende meenigte aan. God te dienen is te heerfchen^ fchreef een burger van Worms, maakte fchikking over zyne goederen, en wierdt Monnik (£). Zelfs de regeerende Graaf Adolf van Schauenburg begaf zich, in H5c, in de Franciscaaner Orde; hy wierdt te Romen Onderdiaken , daarna Diaken , en las eindelyk te Hamburg de Mis (O- Eene byzondere achting droeg men ook om deezen tyd den Hermieten toe , die in ee - («) 1254. Mirjeus IV 409. Güdeni Sy/I. 209. CO Chron. Cont. Schawenb. ap Meibom. I 513,  Godsdienst. 135 eene afgelegene plaats en in een niet te groot getal vercenigd, op hunne wyze het Opperweezen hulde deeden. Sophia van Brabant, Landgraavin van Thuringen, vergunde in 1252 , met toeftemming van den Markgraaf van Meisfen, aan Broeder Gerard gezegd Aze eene plek van eenzaamheid, waar hy uit het bosch zelve een bedehuis ftichten konde, om God met andere braave lieden te vereeren (a); en in het volgend jaar kocht zy, na verfcheiden boschachtige plaatfen onderzocht te hebben, het landgoed Weisfenborn en gaf het aan den Prior en de Broeders van de Orde der Eremieten van St. Wilhelm ; 13 Geestelyken moesten 'er naar den regel van St. Benedictus afgezonderd-en godsdien» ftig leeven* Deeze Orde was dezelfde als die der Eremieten van St. Auguftinus: doch tar eere van Willem Hertog van Bourgondien, die 'er yeele kosten aan gedaan en hen in 't zwart gekleed had, had zy zich by voorkeur naar zyn' naam beginnen te noemen ( b~). Aan Bagynen wordt mede fomtyds gedacht. De Graavin van Vlaanderen ftichtte in Henegouwen een Hospitaal, waarvan de goederen moesten dienen voor arme en zieke Bagynen , die ten minften reeds een jaar in 't ïiof van Catimpret gewoond, en daar Ba- giT- O) Tbnzel Hist. Goth, Suftl. II f. 6es. (i) Hornii Henr. Jllustr\ I4  viii. | inden. 136 Derd& Hoofddeel. gynen kleeding gedraagen hadden, 'c Kapittel van St. Waudru te Bergen moest 'er de Opzieneres over aanftelleri , met eenige Geestelyken uit dat Hof, terwyl 'er de Graavin het opper opzicht zich over voorbehieldt (0). Het ontbreekt eindelyk niet aan voorbeelden van boetvaerdigen, die om hun geweeten te ftillen , pellegrimafien naar gewyde plaatfen aanvaardde». Zy wierden te vooren plechtig tot hunne reize toegerust { b). Met onkunde en bygeloof gaat {leeds vervolging gepaard. De Jooden moesten'hier van meer dan eens het drukkende gevoelen. Willem, gelyk wy op zyn' tyd verhaald hebben , begreep deeze door geheel Duitschland, gelyk over den gantfchen aardbodem verfpreide Natie in den Landvrede. Nog kort te vooren was men op deallerbarbaarfchfle wyze met hun omgegaan. Hen te berooven, te pynigen, in kerkers in te fluiten, om te brengen, en wat fchier nog ondraagchelyker is , door aanhoudende verachtingen en tergingen tot wanhoop te voeren : waren daaden die men zich zonder de minde wroeging veroorloofde. Befchuldigingen zoo ongerymd als die, dat ze op Paasfchen hét hart van een omgebracht kind verzwolgen, wakkerde deeze woede aan: eené drift zoo bitter in haaren aart, Qa~) Boussu Hist. de Mons 64. Gudï«. C. D. I 652.  Godsdienst. 137 aart, en zoo verwoestend in haare gevolgen , dat zelfs de Paus zich genoodzaakt had gevonden daar tegen te voorzien (a). De ftandvastigheid van den één' öf den anderen nakomeling Abrahams bezweek we! eens onder den druk der vervolging; en men heeft 'er enkelen tot eenen Godsdienst zien overgaan , die in het gedrag van deszelfs belyders althans geen belcoorlykheid voor hen hebben konde. Zoo wierdt 'er, in 1251 , in 't Klooster van St. Emmeran te Regensburg één gedoopt (O Doch dcluidruftigheid der Gefchiedlchryveren by zulke voorvallen is alleen genoegzaam om derzelver zeldfaamheid te betoogen. Intusfchen behandelde men hen op alle plaatfen niet even hard : gelyk zy zich fomwylen, aan de woekerzucht voor een' tyd verloochend, als goede ingezetenen gedroegen. Doch Wy zullen in 't vervolg geroepen worden om hier meer van te fpreeken. Van de heerfchende en begunftigde gevoelens des Pausfelyken Hofs week niets een jota af, of het wierdt onmiddelyk met den naam van Kettery beftempeld, en met hevigheid tegengegaan, 't Js hier de plaats cm aan eene Seéte, die in 1248 te Halle in Zwaben ontftond, met een enkel woord indachtig te zyn. Eenige heethoofden, misfchien door C«) I247. R.ayn aldus XIII 642. (i) Trithem. Chron. Hirfattg. 588. 1 5 ix. Ketters.  138 Derde Hoofddeel. door Koning Koenraad beflookt, lieten da klokken luiden, de Edelen by elkander roepen, en predikten in 't openbaar. Zy leer' den dat de Paus een ketter was, alle Bis.fchoppen en Prslaaten Siraonieten:en Ketters, gelyk mede de mindere Preelaaten en Priesters; om dat ze, zeiven in doodzonden liggende, geen macht hadden om te binden en te ontbinden, en dus niet anders deeden, dan menfehen misleiden. Om die zelfde reden ontbrak hun ook de macht om 't brood des Avondmaals in 't ligehaam des Heeren te doen veranderen. Geen mensch op aarde had het recht den Kerkendienst op te fchorten; die het deed, wat rang hy ook bekleeden mocht, was een Ketter en een verleider. Zy gaven daarom ook verlof aan alle Heden die onder den ban lagen, tot het leezen van Misfen voor hunne zielen en het gebruik der Sacramenten , als een middel om van hunne~ zonden gereinigd te worden. De Predikheeren en Minderbroeders, fielden zy, dat de Kerk door hunne valfche prediking verdierven , en zoo wel als de Cistercienfers en alle andere Monniken een flecht en onrechtvaerdig leven leidden. Zy daar en tegen en hunne metgezellen zeiden alleen de waarheid, en behielden door hunne werken hun geloof zuiver: ja, indien zy niet te voorfchyn gekomen waren, zou God, liever dan zyne Kerk in 't gevaar te verlaaten, hen of anderen die Gods Kerk met de waare leer verlichteden,  G O D S D I i K S T. I39 den , uit fleenen hebben voortgebracht. Zy gaven geen menfchelyke Aflaaten,maar die van God en hunne Order oorfpronkelyk waren. Van den Paus dorften zy geen gewag maaken, om dat men van een' man van zulk een ongeregeld leven en Recht voorbeeld veel liever zwygen moest. ., Bidt dan," voegde een dier Predikers'er by, „ voor fden Keizer „ en zyn' Zoon, die rechtvaerdig en vol„ maakt zyn ; de Paus, om dat hy geen „ Apostolisch leven leidt, kan noch binden „ noch losmaaken" (a). Waarheid, gelyk men ziet, en dweepery vereenigden zich in deeze ftellingen : doch de eeuw , waarin ze verkondigd wierden , was nog niet ryp om't geen 'er aanneemelyks in was te omhelzen. Romen en de Geestelykheid intusichen hadden niet de helft hunner onverdraagfaamheid noodig om 'er zich tegen te verzetten; de omftandigheden der uitroeijing van hunne leer heeft de Gefchiedenis voor ons verborgen: doch het fchynt dat de ondergang der Keizerlyke party in Duitschland ook deeze Hervormers en hunne Hervorming met zich mede gefleept hebbe. Van de middelen die men in 't werk Relde om nieuwe zoonen en dochteren voor de Kerk te winnen, is reeds te vooren met een woord gefprokcn. Merkwaardig is de Veror- de- O) Alb. Stad. ad h, a. X. Befcctring der ongeloovigen.  140 Derde Hoofddeel. dening , die Jacob Aartsdiaken van Laon, in ia.4.9 , uit s'Pausfen naam omtrent de rechten der pas bekeerde Pruisfcn, en het gedrag der Duitfche Ordensbroederen jegens hen bepaalde (a> De meeste voorwaarden derzelve zullen in de volgende Hoofddeelen haare plaats bekomen: gelyk wy v?.n eenigen reeds boven gewag gemaakt hebben. Hier zy het genoeg te boek te (tellen, dat onder de vergunningen die men hun toezeide, ook die was van zich in den Geestely. ken fland, waereldlyken zoo wel als Klooslyken, temogen begeeven: zy daar en tegen beloofden den Afgod, dien zy zich eens des jaars by het inzamelen der vruchten maakten, en onder den naam van Kurcho vereerden, noch ook anderen Afgoden meer te zullen offeren. Zoo dra een kind geboren was, of ten minflen binnen 8 dagen > zouden de Ouders het ter dooping naar eene kerk brengen; in doodsgevaar konde dit zoo fpoedig doenlyk door ieder Christen gefchieden, die het oogmerk van te doopen had: het kind drie. maal in 't water dompelende , en zeggende: Kind, i* doope u in den wam &c Daar zy Jangen tyd van kerken waren ontbloot geweest, en 'er dus veele ongedoopte kinderen naar de hel gegaan waren C gelyk 'er ook nog O) Zie Baczuo Gtfch.Preusf. 1*230, & Gadï. suscu Liefi. Jahrb. I 252.  G O D S D I I N S T. 141 nog veelen van allerlei jaaren overbleeven om gedoopt te worden,) zoo beloofden zy die allen binnen eene maand naar de wyze der Kerk door dit Sacrament in dezelve te zullen inlyven, op ftraffe des bans voor allen die het met opzet weigerden: voor hun zeiven zoo wel als voor hunne kinderen; de volwasfenen daarenboven zouden in hun hemd buiten de grenzen der Christenen verdreeven worden: op dat de goede zeden van anderen door hunne kwaade faamenfpreekingen niet bedorven wierden. Die van Pomezanien, Warmien en Natangien zouden buiten dien een zeker aantal kerken bouwen, en ze van fieraaden, kelken, boeken cn andere behoeften voorzien: op dat de inwooners der nabuurige Dorpen den Godsdienst en de Sacramenten daarin zouden kunnen bywoonen. Deeze kerken zouden zy zoo aanzienlyk en deftig oprichten, dat het bleek dat zy meer vermaak vonden hunne offerhanden en gebeden in Tempelen dan in wouden te verrichten. Verzuimden zy deeze bouwing binnen de 3 eerfte jaaren: zoo zou de Orde daartoe eene portie van hunne goederen aan flaan, en binnen 't jaar de dan door hun gebouwde kerken met Priesters, en deezen wederom met inkomften voorzien. Wanneer de kerken 'er ftonden , moesten de nieuwbekeerden die ten minften, een ieder in zyne Parochie, eiken Zon- en Feestdag bezoeken. De Orde begiftigde deeze kerken zoo, dat 'er  142 D s ft de ÏIoof.'ddeel 'er zich een Priester van konde onderhouden. Deeze kreeg naamentlyk 4 hoeven veld, 4 hoeven woud], de tiende van 20 Hacken, 2 osfen, een paerd en eene koe. Zo de tiende by zyne aankomst niet gereed ware, zouden zy hem koorn geeven om 'er brood en bier van te vervaardigen: gelyk mede tot het voedfel van zyn' paerd, enterbezaaijing der hem aangeweezene akkeren: tot dat de tyd der tiende-heffing daar was; boven dien kreeg hy Offerhanden, Legaaten en wat hem verder uit godsdienftigheidgefchonken mocht worden. Wanneer 'er meerder vrede en grooter voorfpoed kwam, zou de Orde nog meerder kerken bouwen , en deeze ryker uitrusten. Eindelyk beloofden de nieuw-bekeerden van alle deeze plaatfen, dat zy allen, van welke fexe ook, en jongelingen zoo wel als volwasfenen, zich in de Vasten en des Vrydags van vleesch en melk- fpyzen onthouden zouden, en vasten zoo veel zy konden; dat zy op de Zon- en Feestdagen geen flaafachtig werk zouden doen <;«)> ten minften eens des jaars by hun eigenen Priester biechten; op Paaschdag het Nachtmaal ontvangen, en alles doen en vermyden, 't geen Christenen past: naar aanwyzing hunnerPra?laaten en Dat me» in dit tydperk in Duitschland den Zondag wel eens tot een' Marktdag verkoos, zal uit een der Byvoegfelen blyken, die ik tot Willems Gtfchiedenis betrek-, kelyk, by deeze Deelen uitgeeve.  Godsdienst. 143 én van andere goede Catholieke mannen, behalven de getrouwheid, die zy der Orde in allen opzichte fchuldig waren. 'Er ontlopd intusfchen, in .1454, op nieuws een fchrikkelyke vervolging tegen de geenen die nog in 't Heidendom te rug gebleeven waren. Premislaus Ottokar, die toen zoo even den Boheemfchen troon beklommen had, verbondt zich met den Markgraaf van Brandenburg , om de ongeloovigen door de wapenen; tot het Christendom over te haaien. Met een leger in 4t land gedrongen, was 'er geen buitenfpoorigheid die zy zich ongeoorloofd rekenden jegens al wie zich niet goedwillig liet doopen. Noch oud noch jong wierdt gefpaard, en wat hun flechts voorkwam ter neer geveld. Onder allerlei gedaantens verfcheen de dood aan dat rampfpoedig volk. Het land wierdt verwoest; het rooven, plunderen en brandftichten waren dagelykfche gebeurtenisfen. Twee Hertogen van Pruisfen en de andere overwonnelingen moesten eindelyk toelaaten, dat men hen in de Kerk inlyfde. Een Boheemsch Gefchiedfchryver (a) verhaalt ons dit geval in de volgende woorden, j, Ottokar opent den hemel voor de „ Pruisfen; en daar de geweldigers dien „ flechts inneemen, dreef hy de overwonnen n volkeren door overmacht derwaards. Hy . . liet O) Balbini Miste//. Hist. Regni Mti.  XI. Vloeken en zegeningen der Geestelykheid. 144 Dirds Hoofddeel liet alle die gedoopt wierden naar zynen eri „ Ottoos naamen noemen: zoo dat zich de hemelüngen moesten verwonderen, dat'er zoo veel Ottokars tot hen kwamen, die de „ waare Ottokar voor uit zondt om hem eène „ goede plaats te bereiden." De geheele bekeering van dit vólk beftond in tusfchen alleenlyk daar in, dat men hen in twee lïóopen rangfchikte, eri onder tweeërley naameri doopte. Allen moesten zich terzelver tyddes doods fchuldig verklaaren, indien zy weder van 't Christendom afvielen (a). Koningsbergen wierdt toen'gefticht, en tot een nieuw Bisdom gemaakt ter eer'ë van Adelbert Patroon van Bohemen, die wel eer in deeze Provintie, toen de Pruisfen op hunne beurt vervolgers waren, den marteldood geftorven was. De gantfche Natie wierdt ter zeiver tyd aan de Duitfche Orde onderworpen (b). Zo men het haatelyk Caracter der Euangeliedienaars van deezen tyd nog met nieuwe trekken gefchetst wil zien, zal ik my genoodzaakt vinden hier eenige vloeken op te tekenen, die zy met onnavolgbaare vaerdigheid op de geenen uitflortten, die aan hunne begeertens niet beantwoordden. Die in zeker ei- Ca") Baczko I 298. (i) Chron. Bok. ap MencKen. III 1718. ÊpW. Hist. Bok. 266. Hagecii Boehm. Chron. 320. Continu Cosm£ Prag. 83.  Godsdienst; 145 I eigen goed van het Quedlinburgfche Sticht on| rechtvaerdige afpers fingen deed, had de wraak 1 van God en zyne Moeder en den vloek af te wachf ten; die zekere andere goederen dierzelfpe | Kerk aanviel, moest met den verraader Judas | naar het eeuwig vuur gezonden worden (). Som* I wylen echter lieten zy ook wel eens zegeninI gen afdaalen, doch flechts op 't hoofd der| zulken die hunnen verordeningen gehoorzaamI den. Dus eindigde de Bisfchop van Lubeck I eenen zyner Giftbrieven: aan den geen die dit J alles naarkomt, worden vrede op aarde en heerlyk1 h'id in den hemel vermenigvuldigd (c). 1 Zelfs verder als dit leven ftrekte zich de heerj ffchappy der Priesters en Monniken over | hunnne volgelingen uit. Zy mengden zich 1 tot bereiking van baatzuchtige oogmerken in derzelver begraaffenis, en kweekten hiertoe verfcheiden vooroordeelen in die zwakke ge- moe- O) Erath Cod. Dipl. Quedl. 180, 183. Qb) Chron. Erford. ap Schannat Vindtm. Litn Ctll. II p. 122. CO Lunig XVII 3°8. III. Deel. K xn. Begraaffe» nisfen.  t\6 Derde Hoofddeel. moederen aan. Twee dingen moeten hier voornaamentlyk niet uit het oog verlooren worden: het eene, dat men 'er niet alleen fterk op Hond in gewyden grond begraaven te worden, maar dat men ook den eenen grond voor oneindig heiligerhieldt dan den anderen; het tweede, dat de Kerk volkomen meester was, het begraaven in gewyden grond naar goedvinden te weigeren. Door hét eerfte genooten de bezitters van zulk eene heiligere aarde de rykfte inkomften van 't geld, dat voor het recht van begraaffenis aldaar betaald moest worden; door het laatfte wisten de Hoofden der Geestelykheid de leeken zoo veel te nauwer in hunne banden gekluisterd te houden. Het Klooster Schönaugen verkreeg in 't begin van 1256 eene vergunning van den Paus, dat een ieder dié wilde zich in hun Klooster mocht laaten begraaven , mits geen openbaare woekeraars, of geëxcommuniceerden, of van de kerkelyke begraaffenis verftokenen; de kerfpellen echter, waar toe de lyken behoorden, moesten geen het minfte nadeel hier door in derzelver inkomften lyden (c). Somwylen wierdt by dergelyke weldaaden zulk een bepaaling wel eens niet bygevoegd, en dan ontftond 'er lig- O) Guden1 Syll. 226. Onder de zelfde voorwaarden mocht de Orde te Mechelen by zich begraaven wies zy wilde. Mirjeus IV 558.  Godsdienst. 147 ligtelyk ongenoegen tusfchen de Kerfpellen en de Kloosters:terwyl de eerften alles by deeze bygeloovigheidder ftervenden verlooren, wat 'er de laat). Te Wismar kreeg een dergelyk Godshuis zyne eigene begraafplaats C c )• By den vrede der nieuwbekeerde Pruisfen met de D. Orde beloofden zy, vooral die van Pomezanien, Warmien en Natangien , dat zy, zoo tvel als hunne erfgenaamen, in het begraaven of verbranden der dooden met paerden of flaaven, of wapenen , of met kleederen en andere dingen van prys, de heidenfche plechtigheden niet Zouden volgen : maar hunne dooden naar O) Gudeni C. D. ï 652. O) Heinecc. Ant. Gosl. 274. Schröder Papisd Mtfkknb. I 557.'  Godsdienst. 149 naar Christelyk gebruik alleen op de Kerkhoven begraaven. Zy zouden ook geen Tulisfones'o? Ligaschones houden: een zeer leugenachtig foort van lieden, half tooneelfpeelers, die als Priesters der Heidenen by j de begraatïenisfen gebruikt wierden; en die , om dat de overleedene geen helfche ftraffen lyden zoude, het kwaade goed noemden . en de dooden preezen wegens derzelver diefftallen,' plundering , onreinheden , en andere ondeugden; die, met naar den Hemel ge. flagene oogen , luid uitriepen , dat zy den geftorvenen midden door de lucht zagen vliegen op een paerd, met fchitterende wapenen vercierd, met een' fpervver in de hand, en met een groot gevolg, zich naar eene andere waereld begeevende : lieden, die met zulke en dergelyke onwaarheden het volk verleidden, en tot heidenfche gebruiken te rug riepen. De heiligheid van een Kerkhof, dat men nimmer verzuimde alvoorens in te zegenen (a), wierdt voor zoo groot gehouden, dat het Friesfche Landrecht een' doodflag op het zelve met eene dubbele geldfom liet boeten. Men kan dan nagaan, voor we ik eene fchrikkelyke ftraf de Excommunicatie , die, zoo lang ze duurde, den toegang tot iederen gewyden grond voor de lyken zulker ongelukkigen affneedt, in deeze (<*) MlRiËUS IV 38, 40. K 3  I5*> Derde Hoofddeel xm. Pausklyke macht. deeze eeuw gehouden moest worden : te meer, daar geheele Landfchappen en Steden fomtyds genoodzaakt wierden in de misdaad eeniger weinigen te deelen. De Burgemeesters van Luik leggen in 1255 eene belasting op de levensmiddelen, die de Kanonnikken ftaande hielden tegen hunne vryheden aan te loopen; terftond fchorten deezenden Kerkdienst op, en verbieden dat de burgers in heiligen grond begraaven zouden worden (s). Voorts plaatfte men in deezen tyd, gelyk lang vóór en na denzelven, kaarsfen rondom de lykcn ( b ; en de aarde die lieden van rang, waereldlyken zoo wel als Geestelyken overdekte, wierdt met een'grafzerk , ter nagedachtenis des overleedenen , van de aarde der geringeren onderfcheiden (c). Van de algemeene denkenswyze omtrent het godsdierftige ga ik thans over tot het Kerkelyk beftuur: eene ftoffe, die indien ze al minder belangryk zyn mocht, zoodanig echter in de Gefchiedenis deezer tyden' is ingeweeven, dat ze niet zoo kort ais ik wel wenschte behandeld kan worden. De Pausfelyke regeering had, als een der gefchiktfte middelen om haar gezag ongefchonden te bewaaren, het menigvuldig gebruik der <<0 Foullon Hist. Leod. I 354. (b, MlRiEUS III hó". Crusn Ann. Suey.  Godsdienst. 151 der Legaaten bedacht: 't zy dan dat een doorfleepen Italiaan, om byzondere oogmerken te bereiken, naar het Ryk wierdt afgezonden ; 't zy dat een Duitfcher zelve op wien men Raat kon maaken , met dien gewichtigen post vereerd wierdt. Toen Innocentius den Aartsbisfchop van Keulen, in 1249, daartoe verhief, fchreefhy, „ dattotStad„ houder van Christus hoewel buiten zyne „ verdienften aangefteld, hy zelve niet „ overal tegenwoordig kon zyn, en dus een' „ anderen moest afzenden, die het krom„ me in het rechte , en het ruwe in effene baanen voor den Heere bereiden moest; en „ dat hy dus het heil der ziele en den- vre„ de en de vryheid ;der Kerke bevorderen wilde Wy kennen reeds andere]der- gelyke zinfpreuken uit Caputio's Lastbrief. Doch de Duitfche Geestelykheid, die des Pausfen onmiddelyke Afgezandten niet weercnkonde, fchrikte wanneer aan iemand uit haar midden de vreesfelyke macht, die daar mede vergezeld ging, wierdt overgegeeven. De Trierfche Kerkvoogd had het recht verkrcegen van niemand boven zich te erkennen , dan een' Legaat a latere, hoewel hy het in 't gevalwaarvan ik zoo even gewag maakte,niet kon doen 0>Lunig xix' ^53- Baluz. VII, 49K 4  lS^ Derde Hoofddeel doen gelden (a). Dé Bisfchop van Lubeck ftond onder den Aartsbisfchop van Bremen, en wierdt daarom genoodzaakt hem ^ behalven den gewdonen eed van onderdaanigheid, te zweeren, dat zoo lang hy de waardigheid van Legaat, die hem in 1247 was toevertrouwd , bekleeden zou, hy zich nooit van zyne gehoorzaamheid jegens den Aartsbisfchop zou laaten ontdaan, noch den Breemfchen ftoel doen influiten in het gebied zyner Lcgatuur, zonder toeftemming van zyn Hoofd, en tot nadeel van deszelfs Sticht O). De Legaaten intusfchen, hoe uitgebreid hunne macht ook zyn mocht, maakten 'er niet altyd op eene willekeurige wyze gebruik Van. Eén hunner, die. in 1248 den Pommerfchen Hertog ..Sehwantopoll in den ban deed. wegens bondbreuk en mishandelingen, zynen Broederen aangedaan , verklaart uitdrukkelyk dit op raad van goede mannen te verrichten ( c ). Van Onderlegaaten , door die Gezandten aangefteld C d), en van byzondere Pausfely- • ke O) Gesta Trevit: in Prodrttno Bisi. Trsvir. II 803. W Lunig XVU 304. (O Baczco Gefck. Pr. I 2.66. (d~) Z.ulken had de Aartsbisfchop van Keulen onder anderen in Oostenryk en Stiermark. De Galantha Z)/Plomataris faer. Dut. Styr. I 321.  Godsdienst. 153 ke Rechters in het Ryk wordt fomwylen gefproken. Een vrouw had zich met geweld van eenige Tiendens des Bisfchops van Seokau meester gemaakt.' Zy wordt voor een' Pausfelyken Rechter gedagvaard, die haar. toen ze niet verfcheen, al het recht dat haar op de Tiendens toe mocht komen , afneemt O}Men achtte het voor eene gunst, wanneer de inwooncrcn van. een gewest van zulke berichten, uit 'tPausfen naam gehouden, ontilagcn wierden. Dit gebeurde den burgeren van Aken in 1249, ten minften buiten de ftadsmuuren, mits zy zich flechts voor hunne Aartspriesters of andere Gerichten, wanneer zy mochten ingedaagd zyn, vertoonden ( b ). Welk een gezag de Pauzen zich in de verkiezing van Duitfche Bisfchoppen zochten aan te maatigen, heeft Willems leven reeds met meer dan ééne proeve beweezen. Den Aartsbisfchop van Keulen gelastte Innocentius de eerfte goede Bisfchopsplaats die in 't Ryk open viel, aan iemand te bezorgen, en zo de Diocoefe den lieveling niet aan mocht ftaan, in 't vervolg eene betere Qa). Dan eens verboodt hy een Capittel zonder zyne toe- ftem- Qa~) De Galantha I 327. Meyer Aachenfche Gefch. 285. (O 1248 of 1249. Lunig XIX 254. Baluz. Miscell- VII 488. K 5  *54 Derde Hoofddeel Remming tot eene nieuwe verkiezing over te gaan ( a ); dan Relde hy onmiddelyk iemand aan, zonder op den man te letten, dien het Capittelals den waardigRen Herder befchouwde (b). 'Ja, zoo verging fomwyleri zyne onbefchaamdheid, dat hy aan zyne tot Bisfchoppen verhevene gunftelingen de goederen van een nabuurig Bisdom aanwees om hunne inkomften te vermeerderen (O- Hier en daar evenwel ontmoette het heerschzugtig Romen in zyne vorderingen wel eens tegenkanting. Te Hildesheim (om van de beruchte verkiezing van Worms niet meertefpreeken) weigerde de Hertog van Brunswyk:, als befchermer dier Kerke, om het[PausIelykbe. vel omtrent een' aldaar nieuw aangeftelden Bisfchop ter uitvoer te brengen; en hy appelleert, met een' te weinig nagevolgden moed, m voorraad van alle Kerkelyke Cenfuuren, die hem zyne edelmoedige bandelwyze op den hals zou turnen haaien ( d ). Dan, het was de Geestelykheid zelve ? die, door eigenbelang gedreeven, by eiken twist', dien zy onder elkander of met wacreldlyken voerde, den Pauzen in de armen vloog. Het Ca- O) Te Pasfau. Baluz. VII 455. <^-> Te Verdun 1252.calmet Hifi. de LorrAlliix. Cc) Te Trent en Biixen 1250. Lunig XVII 149. C<0 1249. Scheid. Cr. Guelpk. IV 210.  G o d s d i e s 8 t. I5S Capittel van Kameryk had zich een' Kerkvoogd verkooren, waarmede veelen niet te vreden waren. Men wendt zyne onkunde, de afweezenheidvanverfcheiden Kanonniken vóór , en beroept zich op de uitfpraak van het Hoofd der Kerke. Deeze evenwel viel anders dan men gehoopt had uit, en de benoemde Bisfchop nam bezit van zynen zetel (ö). Kleine hinderpaalen , die anderfints eene verkiezing moerelyk gemaakt zouden hebben, namen de Pauzen zoo gemakkelyk weg, wanneer zy iemind begunftigen wilden, als zy ze in een tegenovergefteid geval tot bergen vergrooteden. Niemant mocht Abt en Bisfchop te gelyk zyn, niemand een Aartsbisdom met één of meer onderhoorige Bisdommen vereenigen: en evenwelbehieldt de Abt van St. Gallen, toen hy Bisfchop van Chur wierdt, zynerykeAbly (£>); en de Aartsbisfchop van Pruislen krygt, wegens de gerin. ge inkomften der geestelyke bedieningen in dat gewest, nog 3 myters byden geen dien hy reeds droeg (e), Op het beftuur der Duitfche Bisfchoppen wierdt van de andere zyde der Alpen de nauwkeurigfte acht geilagen, en 'er kon geen daad van eenig gewicht door hen ondernomen wor- O) 1249. Baluz. VII 48U O) 1248. ibid. 423. CO Ibid. 427.  156* Derde Hoofddeel. worden zonder Pausfelyke toeftemmrag of bekrachtiging (a): gelyk hun ook telkens van die zelfde zyde bevelen wjerden toegezonden, die zy zonder een moeijelyk te ontkomen gevaar niet onuitgevoerd dorften laaten": Zoo krygt de Aartsbisfchop vari Mayntz met eenige andere Geestelyken last1 naar zekere nieuwe Monniks- orde , die men van voornoemen was onder opzicht van een'Graaf vari Swilemberg op te richten, onderzoek te doen, en het plan, zo 't voordeelig fcheen, naar Romen over te zenden , om 'er naar goedvinden mede te handelen ( b ); die van Keulen, om de Duitfche Ridderen in 't bezit van 't geen hun te Utrecht gefchonken was te handhaaven- (c); de Bisfchop van Scckau 5 om-zyn Capittel te befchermen en de verongelykers te richten ( £n indien t>) Zie een voorbeeld by Sch oEprL.Alfat.illustr. II 3±9- (O Baluz. VIT411.A0.1248. SerrariiHesMog. I 603. CO Zie onzen Cod. Dipl. op d. 20 Aug. 1254. (O De Galantha I 215. Ao. 1251 en J254. CO Lunig XIX 515.  Godsdienst; 157 dien zy op tallooze wyzen een hard, dwingeiandsjch en onrechtvaerdig beftuur over de Duitfche Kerkvoogden oeffenden: zoo waren zelfs de weldaaden die zy hunnen uitverkoorenen onder deeze mannen beweezen, wel eens nadeelig , niet alleen aan het belang der kudde aan derzelver hoeding aanbevolen, maar ook aan herders van een' laageren rang. Zoo wierden aan den Bisfchop van Luik twee jaaren lang de inkomften van alle Gcestelyke bedieningen, zelfs van Priesterplaatfen toegeftaan, die binnen de eerfte vyf jaaren in zyn Sticht open zouden vallen; alleenlyk moest hy uit die gelden de Vicarisfen betaalen , die als huurlingen intusfchen den dienst in die Kerken waarnamen ( a ). Dat gefehillen tusfchen de Bisfc hoppen onderling; naar Romen ten onderzoek, ter beflisfing getrokken wierden, zal men zonder voorbeelden van my te eisfchen (i), uit het voorgaande van zelve kunnen opmaaken. Ook buiten het werk der verkiezing zuchteden de Kapittels en derzelver leden niet minder dan hunne Hoofden onder dit vreemd en onnatuurlyk gezag. Te Meisfen had de Legaat van Innocentius den Bislchop aangezegd, dat hy zorg moest draagen dat de Canonniken niet telkens hunnen Post verlieten Ca) Ibid. 543. O) Zie Baluz. VII 433  158 Derde Hoofddeel ten CO? te Luik moeide hy zich in eenen twist, tusfchen die Kapittclheeren, die met Willem voor Aken getrokken waren, en de geen die t'huis waren gebleeven ontftaan (de laatften wilden aan de eerften, wegens derzelver afweezenheid, hunne volle inkomften niet laaten volgen); en de Bisfchop van Kameryk kreeg last zyne uitfpraak te doen naarkomen (b). Het Hoofd der Paderbornfche Kerk was in de handen zyner vyanden gevallen ; terftond wierdt aan den Cantor van het Kapittel van Osnabrug bevolen, om 3 jaaren lang dat nabuurig Sticht tegen alle geweld te befcbermen, en de geweldenaars zelfs met de geestelyke wapenen des noods te mogen aantasten ( c). Ook onder het talryk heir der Canonnyken haden de Pauzen hunne zonderling begunftigden ; en dan was 'er geen wet zoo heilig en onherroepelyk, of zy wierdt om zulke lieden te beloonen of te koopen geichonden. Een algemeene tKerkvergadering bad gemeend te moeten waaken tegen, dat misbruik: dat een Canonnikby zyn'Post geen andere Geestelyke bedieningen, met zielenzorg verbonden, zou mogen genieten; en echter ftondde Legaat Hugo aan een' Domheer van («1 i249. fabricn Annal. Ürbis Misnia p. 39. O) Baluz. VII 482. Ao 1249, CO Schat en. Ann. Pad tri. II 79. A" 1255.  Godsdienst. IS9 van 't Paderbornfche Sticht de vryheid toe , dergelyke bedieningen tot een inkomen van 500 Mark te mogen verkrygen f>). Hoe een Capittel fomtyds, tegen al zyne Voorrechten en verplichtingen aan, gedwongen wierdt zulke lievelingen van het Hof van Romen in zyn midden zynes ondanks op te neemen, zullen de byvoegfelen tot des Konings Gelchiedenis met verfcheiden voorbeelden ftaaven. De ;Kloosterlingen vormden nog in een' meer byzonderen graad eene Pausfelyke legermacht , en dienden gewillig onder 't gebied van zulke Veldheeren. Te menigvuldig zyn de voorbeelden van met derzelver goedkeuring nieuw opgerichte Kloosteren; van bekrachtiging der Voorrechten, die de oude bezaten; van ontheffingen des Kerkenbans, zo hun die van elders dan uit het Vatikaan wierdt toegezonden ; van de vergunning, dat zy geen vreemdelingen behoefden op te neemen om in hunne inkomften en Geestelyke bedieningen te deelen: dan dat het noodig zyn zou met derzelver aanhaaling deeze bladeren uit te breiden. Schönaugen, om van andereveroorloovingen evenwel met een woord te fpreeken, verkreeg dat deszelfs Monniken al die goederen mochten invorderen, die hun, zo ze inde waercld gebleeven waren, door erf- fc- O) ScfiATEN. ibid. 69. a° I252.  ï6o Derde Hoofddeel fenis of op andere wyze te beurt zouden gevallen zyn, de'leenen daarvan flechts uitgezonderd (fl); St. Truyen, dat zyn Abt by vroegere Voorrechten nog de Bisfchoppelyke fieraafien voegen mocht, met het heiligen tevens der F riesterlyke kleederen, en het bedienen der eerfte Tonfuur aan Geestelyken van zyn Klooster Quedlinburg, dat het den Bisfchop kiezen konde, die hier de Sacramenten bedienen, de Kerken en Altaaren toewyden, de Abdisfen inzegenen, de Nonnen, kleeden zoude (t). Telkens zien wy de Pauzen de lasten draagchelyker maaken of wegneemen, die dit gétrouwe heir nog mochten drukken. De fchatting , die datzelfde Quedlinburg jaarlyksch aan Romen moest opbrengen, wordt van een Pond tot eene Mark verlaagd ( d ). Salmansweyl zou geen andere Rechters eerbiedigen dan zyne Abten en Kapittels, de misdaad van kettcry alleenlyk uitgezonderd ( e ). Was 'er aan een' Bisfchop toegeftaan, om eenige jaaren lang de inkomften der ledige Geestelyke bedieningen in zyn Sticht te genieten: een Klooster Ca) 1256. Gudeni Syll. 22Ö. (£) 1249 Baluz. VII 503. (O 1250 Erath C. D. 185. (<0 ii8i en 1251. Lunig XVIII 199 en 212. (O Lunig XVIII 528.  Godsdienst. i6"i ter dat onmiddelyk onder den Pausfelyken zetel ftond, was'er niet onder begreepen (a). Wierdt de Godsdienst doorgantfcheSÊaaten opgefchort: een begunftigd Klooster mocht echter in ftilte voor al wie niet van het Nachtmaal uitgeflooten was Mis leezen (Z>). Ging een Kloosterling gebukt onder een bezwaard geweeten , dat hem het overtreeden der Kerkelyke wetten voor 't oog hieldt C gelyk 'er één zich na eene profesfie van 8 dagen tot Abt had laaten inwyden ): zoo behoefde dit overtreeden flechts met de Pauslelyke inzichten te ftrooken, of de ontheffing van alle verplichting en ftraf wierdt oogenblikkelyk uitgevaardigd ( c ). Op alles intusfchen wat de levenswyze, aan elke Order eigen, zou hebben kunnen doen veranderen , wierdt het fcherpfte opzicht ge. houden; en hier mocht niets, zelfs geen verplaatfing uit het ééne Klooster in 't andere, zonder Pausfelyke toeftemming gefchieden (d). Aan de Cistercienfer - Monniken, en in 't byzonder die van een bepaald Geestelyk Sticht, vergunt Alexander IV, dat zy (a~) 1256. Heinecc. Antiq. Goslar. 276. Cb) 1249. Herrgott Geneal. Habsb. II 288. (c) 1249. Lunic XIX 543. Baluz. VII 494. Cd) Zie de voorbeelden Mir^eus IV 38. A" 1248. Lu me XVIII 530. Ao. 1250. III. Deel. L  iSa Derde Hoofddeel zy door de Prselaaten tot hooger waardighe* den konden verheven worden, zonder voorgaand onderzoek (gelyk de inftelling hunner Orde dit ook eigehtlyk mede bracht), behalven alleen wanneer zy zich aan eene grove misdaad hadden fchuldig gemaakt, of dat hen een in 't oog loopend ligchaamelyk gebrek mismaakte ( a). Ook van het indringen derRoomfche Kerkvoogden in gefchillen tusfchen een' Abt en Zyne onderhoorige Geestelyken zy het my nog geoorloofd een voorbeeld by te brengen, 't geen tevens Rrekken kan om het gezag, dat zy zich over enkele Kerspel-kerken aanmaatigden, ten toonte fpreiden. De Deken en een Kanonnik van Mompelgard kreegen,in ï2so, bevel om onderzoek te doen aan wien de begeeving van de Kerk van St. Amarinus toekwam: aan den Abt van Murbach of aan de Geestelyken dier Kerk; in het beflisfen hiervan geeft hy hun zelfs verlof zich van de Kerkelyke Cenfuur, zo men zich naar hunne uitfpraak niet gedraagen wilde, te bedienen. Andere lieden moesten tevens nai fpeuren, of de Abdy van Murbach met recht de exemtie eisfchen konde ( b ). De leer en de gebruiken der Kerk Ronden alleronmiddelykst onder een gebied, dat op de» . (a) 1255. Crusii Ann. Suev. II 88. (O Lunig XIX 974.  Godsdiens 1*. ï6$ dén grondflag van het Apostolifche voorgaf gevestigd te zyn. Te Luik evenwel ontrnoetedede Cardinaal Hugo een' merkelyken tegenftand, toen hy op Sacramentsdag des jaars 1248 over het H. Nachtmaal predikte , ien het feest van dien dag aldaar en op andere plaatfen zocht in te voeren (0). Van de oeffening des Bans, die met zulke milddaadige handen aan lieden van allerlei rang en Raat wierdt uitgedeeld: fomtyds wel eens om weezentlyke misdaaden te ftraffen, of wilde waereldlyken door dé vrees hier voor in toom te houden, doch meest om in de oogmerken die men zich had voorgefteld ,niet gedwarsboomd te worden: — van het gebruik van dat fchrikkelyk middel en zyne verwoestende gevolgen is reeds te veel gezegd, om 'er hier nog iets toe te moeten voegen. Alleenlyk zal ik met een woord aan de Excommunicatie des eerften Geestelyken van het Ryk , den Aartsbisfchop van Mayntz, om dat hy anders zoo diep in de günst van Innocentius Rond, met een woord gedenken. Hetafpersfen van nieuwe tollen had hem deeze ftraf op den hals gehaald. De Legaat ontfloeg 'er hem, in 1253, wederom van, en keurde alle dé regeerings-daaden, in dien tusfchentyd door hem uitgeoeffend, fchoon anders uit haaren aart onwettig, voor goed. Hy moet zich (O Foullon Hist. Leod. I 343. L 2  ió*4. Derde Hoofddeel zich evenwel kort daarna op nieuws in deeze rampen geftort hebben : terwyl de Paus in 't volgend jaar zynen Legaat beval omdenPrselaat, zohy voldoening van zyn misbedryf gaf, van den Ban te ontheffen: daar hy anderfints den nieuwen Koning van Bohemen niet zou kunnen kroonen, 't welk tot zyne waardigheid behoorde. Zo hy volftrekt de voldoening weigerde, zou het werk der krooning door één' zyner Suffragaan en moeten gelchieden; of zo deezen 'er zich niet toe wilden laaten gebruiken, door een' ander (a). Zonderling was het ook, dat wanneer iemand eene vry verklaari'ng van den Ban voor het toekomende verworven had, dit. hem niet tegen de Pausfelyke Excommunicatie befchutten kon, zo flechts van die vryverklaaring in den Brief van uitfluiting wierdt melding gemaakt: gelyk den Hertog van Brunswyk, by eene dergelyke gunst voor hem, zyme vrouw, zoonen en land, met ronde woorden wordt aangezegd (b). Aan middelen om hunne fchatkist ten koste der Duitfche bygeloovigheid te verryken, lieten het de Roomfche Kerkvoogden niet ontbreeken. In 1249 of 1250 eischte Innocentius 1000 mark zilvers van de Boheemfché Geestelykheid, die ze ook aan O) Guden. C. D' I 636. Ö38. 1248. Scheid. Or. Quelph. IV 211. Zie ook eeudergelyk geval Lunig XVII 873.  Godsdienst. 165 aan den Bisfchop van Brcslau in goud deed toekomen (a). Drie jaaren laater ontving de Legaat van de Praagfche Geestelyken 50 Mark op eene bede die hy hun deed, en niet lang daarna wederom 200 0> Twee Preek, heeren kreegenindit tydperk ook last, devrykoopingen en giften van lieden die hunne kruisgeloften, zoo tegen den Keizer als't H. Land, niet hadden konnen naarkomen, gelyk mede de daartoe bcftemde nalaatenfchappen in het Keulfche en eenige nabuurige ftreeken, en het 20fte der Kerkelyke inkomften van het geheele Ryk in te zamelen, en tot zyn nader goedvinden onder hun te bewaaren; 'fn hun antwoord intusfchen de opgezamelde fom niSdrukkelyk te bepaalen ( c). 't Kapittel van St. Mary te Utrecht moest zelfs, om de hun toegeftaane vrykooping van den kruistocht te kunnen voldoen , in dringenden nood een ftuk lands verkoopen (d). Van eene vaste jaarlykfche fchatting der Geestelyken is reeds een voorbeeld bygebracht. Zoover zelfs wierdt dit buiten fpoorig gezag door de lafheid, toegeevenheid, en onderwerping van hun die het drukte uitge- ftrekt, ( a ) Epit. Hist. Boh. 166. (O Contin. Cosms Prac. 8 082. (O 1248. Baluz. Misiell. VII, 4l9- («O Zie onzen Cod. Dipl. op den 2 Aug. 1248. L 3  16*6 Derde Hoofddeel ftrekt, dat het tot enkel waereldlyke dingen en 1 deeze zelfs niet van den algemeenften in? vloed wist door te dringen. Aan een' Graaf van Gelder den Lobedfehen tol te bevestigen (a); de burgers van Erfort en Lubeck met hunne goederen in zyne befcherming te neemen ( b ); aan die van Worms te vergunnen van niet naar elders te recht te hoeven geroepen wórden (c); Hamburg vanjt ftrandrecht te ontheffen, en de privilegiën dier ftad te be- / krachtigen (d): zulke en dergelyke daaden van heerfchappy wierden telkens dooide dwingelanden der Christenheid, niet anders als of zy zeiven den Keizcrlyken fcepter te zwaaijen hadden, gcoeffend; en wie verwondert zich dan nog, dat zy de bekrachtig ging der Keizerlyke of Roomsch ■ Koninklyke verkiezing tot één hunner voorrechten verhieven (e)? In de Byvoegfelen tot deeze Gefchiedenis zal ik gelegenheid vinden om van Innocentius vriendfchap voor de Hertogin van Oostenryk en zyne inzichten met haar te fpree-r O) 1248. Pontanus, 140. O) 1250. Lunig XIV, 428. DReyers Neienst. \ 331- CO 1255. Lu de wig Reliq. Mst. II 230. (<0 r255- Trazigeri Chron. Hamb. ap West9halen Mtnum. ined. II, 1287. CO Drkyers Nebenst. 32,3.  Godsdienst. 167 fpreeken. Laat ik, daar het nog tot deeza ftoffe behoort, 'er bier flechts van aantekenen , dat om haar tot de nalaatenfchap van haaren Oom te helpen, hy al wat 'er aan deszelfs uiterften wil mocht ontbroken hebben herftelt; zo de D. Orde weigerde eenige goederen in Oostenryk, waarop zy recht had, haar te rug te geeven, kon de Legaat des noods den Koning van Bohemen gelasten , om uit het eigendom der Orde in dat Ryk haar fchadeloos te ftellcn ( a ). Tot het Aartsbisfchoppelyk en Bisfchoppelyk beftuur zullende overgaan , kan ik nu reeds 't geen de verkiezing deezer mindere Kerkhoofden betreft, vluchtig voorby ylen. Dan alleenlyk, wanneer de Paus 'er zyn gezag niet aan wilde waagen? of in den perfoon op wicn de neiging viel, geen byzonder belang ftelde, koozen volgens het oude gebruik de Canonniken van ieder Sticht hunnen Bisfchop (b); enkel wierdt het ook wel eens door een' Aartsbisfchop , die de oogmerken des Roomfchen Hofs hielp bereiken, met goeden uitflag ondernomen. Die van Pruisfen en Lyfland benoemde 'er zelfs één' buiten zyn Sticht; en om deezen in te wy- den, Zie den G»i. Dipt. achter dit Werk op den 38 Jan. 1248. (£) Zie nog een voorbeeld^ 12^8 tp Merfeburg Ludew. Rel, Mst, IV. 397* L4 xi. Aart*. bisfchop penen Bis. 1'chopptik  i68 Derde Hoofddeel den, mocht hy 'er door Pausfelyke vergunning nog een' tweeden aanftellen (a). Dat jeugd 'en het bekleeden van fommige Geestelyke bedieningen iemand , dien men anders misfehien verkoozeh had, wceren konden, zal men zich uit reeds bygebrachte voorbeelden herinneren. De rang der Aartsbisfchoppen onderling hing van den ouderdom hunner aanftelling af, doch gaf hun geen gezag over elkander; die by zyne waardigheid de Legatuur voegde was boven allen verheven. Omtrent de Bisfchoppen had het zelfde plaats. Wil men de trap van afhankelykheid deezer laatften van de eerfte Prslaaten uit den eed, dien twee uit hunne Orde aan den Aartsbisfchop van Bre* men doen , leeren fchatten: de Bisfchop van Schwerin belooft hem „ noch met „ raad noch met daad te zullen bewerken, „ dat hy in den kryg het leven verloor, ge„ kwetst of gevangen wierdt; aan niemand „, te zullen openbaaren 't geen hy goedvondt „ hem van zyne oogmerken jegens zyne vy„ anden te ontdekken ; het Aartsbisdom, „ de voorfchriften der Kerkvaderen, en 't „ geen de Conciliën vastgefteld hadden , te„ gen een' ieder te zullen helpen befcher„ men en bewaaren, behoudens zyne Order. „ Op de Kerkvergadering ontboodenzynde, „ zou fm) Baluz. VII 478.  Godsdienst.' 169 „ zou hy verfchynen, des Aartsbisfchops Gc„ zandt in 't heen en wedergaan cerlyk onthaa„ len en heminzynebehoeftenstehulp fprin„ gen; alle getrouwheid, die hy verfchuldigd „ was,zouhygetrouwelyk naar komen O)". Van de belofte des Bisfchops van Lubeck heb ik reeds iets gezegd. Behalven het geen de Legatuur raakte, moest hy aan Bremen gehoorzaamheid zweeren, cn verzekeren, „ dat hy geen goederen of rechten der Kerk ver5, vreemden zou. Den Aartsbisfchop zou „ hy in zyn recht, voor al tegen die van „ Hamburg, behulpfaam zyn, indien zich „ deezen niet vryvvillig onder de Breemfche ,. Kerk begeeven wilden. Ook zoude hy op „ zyne eigen kosten met de Breemfche Ge„ zandten medewerken om in het hem toe„ geweezene Diftriét de Primatic te verkry„ gen ( b )." Behalven het gezag der Aartsbisfchoppen over de Bisfchoppcn en van den Paus over beiden, was de regeering van ieder deezer Kerkvoogden in zyn gebied ver van willekeurig. De Kapittels wilden in derzelver verrichtingen van eenig aanbelang gekend zyn, en O) 1248. Lunig XVIÏ 155. (£) 1247. Lunig XVII 304. 'Er Haat in Provincia ei cences/a, 't welk eer omtrent zyn Bisdom, als de uitgeftrektheid van het Diftrict dat hy als Legaat waarnam, fchynt verftaaa te moeten worden. L S  i?o Depde Hoofddeel en hielden dat geene voor ongedaan, daar zy het zegel hunner goedkeuring niet aangehangen hadden. Zoo ftemt het Capittel van Mayntz in de voorwaarden van het Verdrag, dat het Hoofd van dit Sticht met den Markgraaf van Meisfen, uit naam van deszelfs Pupil, den jongen Landgraaf van Hesfen, in 1254, geflooten had Ca). In het geval van dien zelfden Aartsbisfchop met den Graaf van Leiningen, 't geen wy van de Zeden-fpreekende verhaald hebben, ftraalt deer ze invloed der Kanonnikken nog duidelyker door: hoe wel men hier geheime verftandhouding vermoeden kan. De Prelaat is zelfs genoodzaakt hun te belooven, dat hy omtrent de verplaatfing van zekere Burgmannen en Monniken al zoude doen, 't geen zy goedvonden (£). Zelfs de Vafallen eener Kerk, Proosten, Priesters en anderen, moesten in daaden eenes Bisfchops, by welke zy belang hadden, nog boven het Kapittel inwilligen, De Priesters en Prcelaaten , zegt de Bisfchop (q) Guden. Cod. Dipl. I 641. CO 1253. Guden. .1 634. Andere voorbeelden zie ibid. III 677, IV 884, en Pontanus 145, waarde Aartsbisfchop van Keulen de toeftemming van zyn Capittel zelfs noodig heeft, om aan den Graaf van Gelder de verplaatfing der Parochiekerk te Nymeegen , die gevaarlyk •f hinderlyk aan het Kafteel had kunnen worden, re vergunnen. A0 1254. Ook de ruiling eener erve tusfchen den Aartsbisfchop en den Graaf, in 1251, gefchiedde met toeftemming des Priors en' des Cfipitteis van den Dom te Keulen. Boneam 484.  Godsdienst. 171 fchop van Worms, zouden my af ietten, indien ik zonder hun raad Burgemeesters va myne Boofdftad wilde aanflellenQa). Een ander geeft vryheden aan eene ftad, en de Vafd!en zyner Kerk Hemmen 'er in toe ( b ). T t ;chikkingen omtrent de aanftelling eenes P ■• ■sters te Bingen, door den Aartsbisfchop vau M 15 ntz beraamd, moest de Proost van Bingen zyn genoegen te kennen geeven. (c) DeBisichop van Kameryk wil eene al te groote Parochie te Mechelen fplitfen:enhicr toe wierdt niet minder vereischt dan de goedkeuring van zyn Kapittel, dat'er het recht van Priester-aanftelling had, van den Pastoor, van den Kapellaan en van al de Parochiaalen ( d). Dan de Bislchoppcn hadden oók van hunne zyde het recht om in gewichtige ftukken door hunne Capittelcn gekend te worden. Schenkingen aan dezelven gedaan bekrachtigden zy (e); tot het verkoopen van landeryen, door hen ondernomen, gaven zy hunne toeftemming ( Kanonniken gelegen zyn, alle vryheden n genieten mocht. Niemand zou 'er kunnen „ handelen of iets doen dat hun onaange„ naam ware. Een Kanonnik alleen zou - j, Aartsdiaken kunnen worden. By den dood „ eenes Bisfchops moesten de fterktens van ,, 't land in handen van het Kapittel komen, ,, 't geen door de Rechters der Reden in den „ hunne zou afgekondigd worden. Wanneer zv zich met den Bisfchop faam bevonden, zouden zy wegens de vreemde gasten j, aan eenebetaamelyke tafel over die des Bis* „ fchops mogen aanzitten ("O-" Wat de Geestelyke verrichtingen deezer Kerkhoofden betreft, hier toe behoort onder anderen het uitdeden der Sacramenten , en het waarneemen van allerlei plechtigheden in de O) ibid. 612. O) Hansizii Germ. facr. I 391.  Godsdienst. 175 de Kloosters van hun Kerkgebied, of ook in een ander Sticht, zo hier de Bisfchoppelyke zetel ontruimd was («)• De Abdis van Quedlinburg kreeg van beide de Pauzen, die in dit tydperk geheerscht hebben, het voorrecht, dat geen Saxisch Aartsbisfchop of Bisfchop, daar zy het aan verzocht, haar het Vormfel, de H. Olie, de inwydingenvan Altaaren en Kerken, de Ordeningen van Geestelyken , de inzegening der Abdisfen, de inkleeding der Nonnen in de Kloosters aan dat ryke Sticht toebehoorende, noch het toedienen der overige Kerkelyke Sacramenten weigeren mocht (£). Den Nonnen van Falckenhagen mocht voor dergclyke daaden geen geld door haaren Bisfchop worden afgevorderd , of zy konden by eiken Catholieken Priester 'er klachten over inbrengen (V). Somwylen fielden zy zeiven in de eene of andere Kerk van hun gebied plechtige dienfleri aan: gelyk wy dit den Mayntzifchen Praslaat in 1250 te Erford zien verrichten («"). Diezelfde Geestelyke (om ook van hun gezag over de Kerken en Kloosters van hun Sticht, die zy, gelyk ieder ander, ook konden op Ca) Mirjeus IV 40. Schaten. Annal. Paderi, II 62. CJ) 1251, 1253. Lunig XVIII. 2il, 215. Cc) Schaten. /. c. (<0 Ser».arii Res Mog. I 606.  176 Dêrde Höofddeel. oprichten Cd) een voorbeeld by te brengen) gebiedt in eene Verordening, aan welkewyby gelegenheid der begraaffenisfen reeds gedacht hebben, dat de CapellaanenderKerken(&;het laatfte Olyfel en den Doop niet mochten toedienen aan de geenen die binnen de ééne of andere Parochie woonden, om dat dit aldaar een gedeelte van het Priesterwerk uitmaakte. Ook mochten zy geene bruiden aanneemen of Kraamvrouwen invoeren. Niemand mocht by een' anderen dan byzyn' eigen Priester biechten zonder deszelfs toeftemming , die deeze hem échter om wettige redenen geeven zoude. De Capellaanen moesten op geen feestdagen prediken, maar flechts op Zondagen den aanftaanden feestdag afkondigen ; eindelykkonden zy ook geene boetvaerdigen of Pelgrimmen tot derzelver reize toerusten (c). Een Graaf van Blankenburg had zich met moord en brand in 't bezit der Advocatie van eene Abdy in het Halberftadtfche willen ftellen. De Bisfchop van dat Sticht bevrydt, niet geheel zonder fchavergoeding, het Klooster tegen zyne aanvallen, bekrachtigt deszelfs vryhe- den, (O Zie de Galantha I318; Van een Klooster, door den Aartsbisfchop van Trier opgericht, zullen wy daarna fpreeken. (O Dit fchynt het woord Custodes Ecclefiarum hier te betekenen. CO Guden. C. D. I 652.  G ods dienst. l?*/ den, en belooft, dat by het om zynes voordeels wille nooit te leen zoudeuitgeëvenO). De Aartsbisfchop van Mayntz eindelyk verboodt, dat de zoonen en dochtcren van Heiligfphenners in eenig Klooster konden opgenomen worden ( by. \ Over de aanftelling en afzetting van enkele. Geestelyken ftrektc zich fomtyds het gezag deezer PrEelaaten uit;: gelyk die van Mayntz den zickelyken Abt van St. Pieter ontflocg, en een' Monnik van eene andere Kerk tot zyn' opvolger benoemde (r). Doch altyd was derzelver gedrag aan hun herderlyk opzicht onderworpen. De beflisüng, dat de Deken van Mayntz in des Aartsbisfchops afweezenheid naar billykheid ftraffen mocht, 't zy den Deken, 't zy één' der kleinere Geestelyken van de mindere Kerken, die eenige Procctfiën, Stations of lykdienften niet bygewoond had ',' was wel door het Hoofd deezer Kerk als fcheidsriebter , cn op raad van eenige braavc lieden, uitgefproken: doch flaaft evenweb dit gezag (O- Nor duidelyker Üraalt dit door in het geval der i Mayntzifchc D'omheeren,die, gelyk reeds boven met een enkel woord (a) 1249. Lunig XIX. 799. O) 1248. Serrarii Resi Mogunt, I 604. (O 1249. Guden. I 611. lil. Deel. M  i8o Derde Hoofddeel ang hy uit de gyzeling van dien Monarch niet ontflagen was (a). Sommige heden echter Ronden onmiddelyk onder de Pausfelyke Cenfuur; en de Bisfchop, onder Wiens Kerkgebied zy leefden, had zoo lang dit duurde niets in dit opzicht over hen te gebieden. De Adel in't Sticht van Toul.bevondt zich geduurende eenigen tyd in eene zooda. nige betrekking (b). Van Kerkvoogden, die by wyze van eed zich zeiven aan den Ban onderwierpen, zo ze deeze of geene belofte niet naarkwamen, zyn mede voorbeelden yo.or handen (O- Die het recht had. van den hemel te fluiten, had ook dat van den zeiven weder te openen. In de befiisfing van een gefchil tusfchen den Bisfchop van Lubeck en een' Ridder wordt het tot een byzonder Artikel gemaakt, dat de eerfte den laatften vry zou ipreeken van de affnyding uit de Gemeente, waar toe hy hem veroordeeld, had (d): doch dergelyke ontheffingen zyn te dikwyls gebeurd om met meer bewyzen te behoeven geftaaafdte worden. Bekrachtigingen van gewichtige handelingen O) 1252. Hagecii Boehm. Chron. 3!6. (£) Cal met Hist. de Lorraine III. 200, (O 1254. Guden. I 641. (<0 Lunig XVII 306.  Godsdienst. ibt gen die in hun gebied wierden voorgenomen , gelyk het veranderen van leen in al» lodie, aanzienlyke giften aan Kloosters, hervormingen in eere Parochie (a) cn dcrgelyken,ondcrnamen zy, vooral rn zulke Stichten daar zy tevens de waardigheid van Landsheeren bekleedden, met meerder recht althans, als de Pauzen zich in het hun vreemde Duitschland dergclyke daaden van opperbeftuur hadden aangcmaatigd. Van hunne waereldlyke macht zy het hier genoeg , het geeven van Keuren aan Steden, en het recht fpreeken, Gerichten houden, en aanflellen van Rcchteren (bj te noemen; een meenigte andere proeven zullen in 't vervolg deezer Geichiedenis van zelve voorkomen. Wy vinden ergens gewag van een Bisfchop. pelyk Hof of Sala CO- Met de Advocatie was Reeds het Rechtsgebied verbonden; en duizend voorbeelden leercn, dat deBisfchoppen d'it ampt, waarvan wy in 't vervolg uitvoeriger zullen moeten handelen, in al deszelfs betrekkingen hebben waargenomen. Wat eindelyk de inkomften der Geestely. ken (O Zie Ludew.Rel.Mft. I 69. Ao 1250. Guden. V. 16. Ao 1252. Herrgott. Geneal. Habsb. II 302• Ao. j 253. (b) Zie eenvoorb. Herrgott Geneal. Habsb. H 288. (O I248, Ludew. XII 377M 3  I i8a Derde Hoofddeel - ' leen, met welken wy ons bezig houden, betreft: waren dezclven doorgaans aanzienlyk, cn Hechts in enkele Stidhten gering. Van de Pruisfifchen hebben wy dit reecs opgemerkt ; dat van Seccow moet weinig beter geweest zyn. Een Prelaat, wordt 'er gezegd, kon hier niet naar zyn' Hand van leeven; en dus wordt aan den geen, die toen deeze waardigheid bekleedde, vergund, zo hy het eigendom zyner Parochiaalkerk bekomen, konde, de vruchten daarvan tot zyne cafel te gebruiken (a). Tot deeze inkomften der Bisfchoppen behoorden in aHe Kerfpelien de Synodaale Rechten, door de Priesteren aan hen op te brengen Terwyl de Bisfchop van Wurtzburg en de Aartsbisfchop van Trier Parochiën wegfehenken, bedingt de eerfte, dat men hem by de vacatuur een' waereldlyken Priester moest voorftellen, met eene genoegfaame Prebende om hem zyn recht te voldoen ; de andere , dat de overtollige inkomften der Priesteren aldaar voor de nieuwe eigenaars deezer Kerken zyn zouden: doch dat die inkomften echter genoeglaam blyven moesten, om 'er den Aartsbisfchop en Aartsdiaken uit te betaa!len Qb). De (d , maakten een' anderen tak deezer Bisfchoppelyke inkomften uit. De Paus vergunt ze'vryelyk aan 't Hoofd der Conftantfche. Kerk, zo hy ze flechts met rede van hun geeischt had (a )• Somwylen leiden zy deezen Geestelyken. zelfs willekeurige belastingen op: gelyk hun de Aartsbisfchop van Mayntz den twintigften Penning afvorderde ( b ). Voor herderlyk werk, inde Kloosteren verricht, genooten zy doorgaans (c) hnnne belooning. Hunne Domeinen en Tafelgoederen waren van de goederen des Stichts onderfcheiden. De Bisfchop van Bamberg gaf een gedeelte zyner eigen goederen aan zyn Sticht, om eeuwig tot dat oogmerk te dienen Qd ). Meer toevallige of waereldlyke inkomften ga ik thans voorby CO> en eindige deeze af- dce- Kerfpellen, door den Bisfchop van Kameryk getrokkens/V. 116. Ao 1255. (rt) 1248. Lunig XIX 515. CO Sampctrinum Erfurt. ap. Mencken III aft. CO Eene uitzondering by Schaten.^»». Paderb. II. 63. C<0 1248. Chron. Erford. ap. Schannat Vind. Lift. Coll. II p. 127. CO Van de Tiendens zal ik in een ander Hoofdlluk fpreeken. M 4  n84 Derde Hoofddeel. deeling met mynen leezeren'tedoën opmer, ken, dat niets den'rykdöm deezer Kerkhoofden meer bevestigt , dan de reeks van aan-* zienlyke Giftbrieven , ten voordeele van maatfchappyen of enkele perfoonen door hen vervaardigd en uitgedeeld; na welker befchouwing het mocijelyk is zich fomwyien niet af te vraagen, wat zulke mildefchenkers voor zich zeiven nog ovferig hielden. CaSs. Y*h de örMöpg' en den ftaat der Capittelen om deezen tyd zullen ons, behalven 't 'geen reeds hier en daar in andere verhaalen heeft moeten ingevlogten worden, eenige voorbeelden een denkbeeld kunnen doen vormen. By de inéénfmeiting van 2 Kapittelen te Befancon wierdt vastgefteld, „ dateer „ voortaan flechts één Kapittel zyn zoude, '„ één Schatmeester, één zegel, onder den „ naam van het Zegel der Befanconfche Kerk, „ ééne kerkelyke bediening ( Officium Eccle5) ftasticam)y één Deken, één groot Aarts„ diaken, één Cantor, één Thefaurier, één „ Scholasticus, 4 andere Aartsdiakenen; de „ overigen zouden'als open gevallen in dee„ ze 4 worden ingelyfd. Zoo zouden Ook „ de andere Ampten dubbel blyven tot de „ Vacatuur toe, en de leevendc Amprenaa,, ren tot hunnen dood.de bedieningen be„ houden. 'Er zouden flechts 45 Canonni„ ken zyn. Die de Prasbenden van gehoor„ zaamheid niet geheel trokken, zouden ze „ zoo fpoedig doenlyk bekomen,- de an- „ de  Godsdienst 185 „ 'deren zouden ih de plaats, volgens den „ tyd hunner aanftelling, 30 Pond voor „ elke zoodanige Prebende vcrkrygen. Ie3, ders Prebende zou by ?t Kapittel bly ven, „ tot dat 'er 45 ledig gevallen waren, en dee,, ze zouden dan gelykelyk tusfchen even zoo veel Kanonniken verdeeld worden. Elke bezitting, die niet onmiddelyk tot de Pre„ bende behoorde , zou na den dood des tegenwoordigen bezitters tot de Kerk terug ,, keeren. De verkiezing van een' Aartsbis„ fchop zou ook door 't vereenigde Capittel „ gefchieden ; de overige gevvoontens der „ Kerk zouden bly ven, en omtrent net huis„ houdelyke zouden zy fchikkingen kunnen maaken, waarvan zich in twyffelachtige ge „ vallen de Paus flechts de uitlegging voorbe„ hieldt («)." Te Mayntz ftonden in elk Capittel de Kanonniken die misdreeven hadden, onder hun eigen Deken , of onder dengeen die in rang op hem volgde; en deeze moest hun, wilde hy zich zelve niet ftraf baar maaken, in gevallen van onvergunde afweezenheid de gevankenis opleggen; de Dekens wederom of andere mindere Prelaaten erkenden, gelyk wy reeds boven zagen, het gezag des Aartsbisfchops of des Dekens van het Domkapittel (b). Twee LuSkfche Geestelyken doen, in 1253 > ,eene bezoeking over de Kerken, in hun' Bisdom Ca) 1253. Lunig XVI 1081. Qb) Guden. I 613. M 5  i86 Derde Hoofddeel. dom aanweezig, met de macht van daar ze 't goedvonden te mogen hervormen. In ééne derzelven vinden zy noodig fchikkingen te beraamen, om de Kanonniken meer aan elkander gelyk te maaken, de inkomften van den Proost en andere Choordienaaren te bepaalen, en inzonderheid om de Kanonniken op die plaats, daar hun ampt hen riep, en niet waar het vergenoegen hen heen lokte, te doen vertoeven; en hier toe wierdt geen krachtdaadiger middel, dan het inhouden van het pranentie - geld der afweezenden en van eenige andere voorrechten uitgedacht. By de Matines by voorbeeld kreeg ieder een'' Luikichen penning, by.de groote Mis en de Vesper een oort; die langer dan zekeren bepaalden tyd weg bleef, moest van zyne inkomften te rug geeven; elk Buiten - Canonnik wierdt verplicht zyn' Vicaris aan te ftellen. Voor elke Mis die minder geleezen wierdt, moest ook iéts wedergegeeven worden (a). Te Wetzlar beflisfen % fcheidsrichters, wat bet Kapittel zei veen wac de Hofmeester (Custos ) bewaaren moest. Deeze naamentlyk had kleinigheden onder zyn opzicht: als hoenderen , kaas, eyeren, vlasch, appelen en peeren: doch het Kapittel behieldt voor zich de wegfluiting van het laken en linnen, de kusfens, wasch eh wierook, allerlei graan, zei- (*) Mirjküs IV 556.  Godsdienst. 107 ze:deneklecderen, het .Misgewaad en dergelyke. Van de 3 fleutel* tot den i'chat en het fieraad zou de Deken 'er écnen, de Scholasticus den anderen , de Hofmeester den derden onder zich houden («). Op deeze voorbeelden, die den toeftand der Capittelen eenigermaate affchetfen, zal ik 'er nog een enkel van hunne verrichtingen laaten volgen. In 1254 zien wy het Mayntzifche een zeker Klooster, waarvan het eene Parochie bekomen bad, in zyne firoederfchap en befcherming opneemen. Wanneer een Monnik ftierf, zou 'er van elke Prebende der Mayntzifche Kerk een brood cn een ftoo? wyn aan de armen gegeeven worden; ftierf een Kanonnik, zoo zouden wederom de Monniken eene Prebende aan het geheele Gasthuis doen toedienen. In de kiokkeluidingen,de Lykdienften, hetritueete der Misfen zouden beide ligchaamen doen of zv maar ééne Kerk waren (b). De Vicaris J der Ca~) Gudenüs V, II. O) In eene dergelyke Broederfcliap, tuifchen een Capittel te Lelpzig met het Klooster Pegau aangegaan, wordt gemeenfehap van Misfen, gebeden , predlcaticu , vestingen en dergelyken'bepaald; cn dat byhet Heryen.'varieen''Monnik in 't'Capittel hetzelfde gefchieden zou, als by't fterven vaneen' Canonnik. Dipl. Pegavicm. ap. Mencken.Ii 107. Ik teken, om deeze ftof niet te fplitfen, hier nog by aan, dat het Klooster Marienweard zulk eene Broederfcliap met' den Bisfchop van Utrecht zelve (loot of veel eer vernieuw«le, waar voor hét Klooster jaarlyfes op den dag van Bisfchop  188 Derde Hoofddeel. der gefchonkene Parochie zou door den Abt worden aangefteld, en van het Kapittel eene betaamelyke inkomst genieten. De Vicaris zoude inde Vigilie van St. Alban, naar wien het Klooster heette, op 't groot Altaar 2 waschkaarsfen geeven, eik van 2 Pond, die op de Vesper, op den dag zelve, en binnen de Oétave branden zouden tot dat ze verteerd waren. Op deezen dag des Patroons zouden ook de Kanonniken in't Klooster de Mis hoeren en een' falm aan den Abt geeven , dieanderfints door den Priester wierdt aangeboo. den. In afvveezenheid des Bisfchops zou de Abt op verzoek van het Capittel en als hy wilde de Mis in den Dom van Mayntz mogen leezen; en de Kanonniken zouden hem dan, waar hy ook mocht eeten, van hunnen besten wyn doen voorzetten (a). Ingevallen waarin Kapittelen zekere beloften of verklaa. ringen moesten bekrachtigen, doen zy het fomtyds door een hunner leden den èed op deEuangelien uit hunnen naam te laaten verrichten ( b ); fomtyds wierdt dit met 7 Stolts verricht, dat is door 7 Geestelyken, met Sto- fchop Bernolds dood, wanneer het Kapittel van St. Pieter voor dien Bisfchop de Zielmisfen zou geleezen hebben, een Pond ter vertroosting uit de Klooster- inkomften betaalen zou. 1250. Bondam Charterb. I 481. O) Gud. C. D. II 793. W I253- Te Mayntz. Joann. 142 Seq.  Godsdienst. 109 Stola's omhangen .(Oi fomwylen ook wel door het gehecle Capittel (£). Omtrent dc rechten en verplichtingen der Kanonniken heeft reeds het één en ander in myn verhaal eene plaats moeten vinden, 't geen noodcloos zyn zoude hier op nieuws ter neer te Hellen. De Deken en het Kapittel van Mayntz moesten tegenwoordig zyn, wanneer iemand elders dan in zyne Parochie ter aarde befteld . wilde wqrden, en de Deken, wanneer .iemand zich door een' Monnik het laatfte Olyfcl wilde laatèn bedienen (O- De fchikkingen, die door den Aartsbisfchop van dat zelfde Sticht met toeftemming van zyne Kanonniken en van den Proost van Bingen. aangaande die Kerk 'gemaakt wierden, behelsden dat het Capittel van dat ftedeken, waar O) St. Salvatorte Utrecht, Ao 1250. iYofo betekent een ftuk kleeding, 't welk den hals der Geestelyken bedekt. Zie de Verhandeling van dea Hr. van Alp hen over den eedderUtr. Bisfch., genaamd dctt.eed met 7 Stolen, in de Werken van het Leydseh- Letterkundig- Genooifchap. II D. C b ) Het Capittel van St. Mary te Utrecht gelast eenige Canonniken uit hun midden by eede,om uit zekerefomdie Hendrik van dc Leek hun fchuldig was, intresten te koopen; en het geheele Capittel zweert hun daarin niethinderlyk te zullen zyn. Deeze Intresfen moesten aan den Kanonnik Gysbr. v. Amftel betaald worden, en by wanbetaalingderhoofdfom een'andere feta uit'den fchatvan't Kapittel. 1255. Bond. I 502. O) Guden. I 652.  vtjfö Dêrde Hoofddeel waar tot nu toe flechts aan een* huurling het herderwerk was tpèvertrouwd geworden, vocjtaan een' bekwaam pérfoon van eeneerly. gedrag , cn die zyne gemeente wist te beftuuren, verkiezen zo.udc; aan deezen zou de Proost dan het Aartspriesterdom'toereiken en de zieicnzorg opdraagen. Dc imkomlten zouden door het Capittel genooten worden , doch aan den Proost'zouden zy jaarlyks deö Marken geeven die de'Aartspriester hun anderfints ter hand ftelde. De Proost zou in zyn rechtsgebied gehandhaafd worden, en Synode houden ; dc Priester zou mede tot het Choór behooren (#,\ Wetzlar wierdt door 2 Geestelyken bediend; dé ééne was Pastoor der ftads Parochie, de andere offerde en badt in eene Kapel van St. Walptirgis. Het Kapittel met de burgers famen ftelden den eerften, de Scholasticus den anderen aan; cn deeze laatfte Priester wierdt mede door de ftad begiftigd, mitshy met deCannonikenhctChoor' bezocht, enden Deken gehoorzaamheid betoonde. Doch voortaan, kwam men over één, zou de volgende Scholasticus met den Deken famen een' Priester aanftellen, die niet tot de Kerk behoorde. Het Capittel, dat de helft der inkomften van de ftads-kerk trok, maakt met toeftemming des Pastoors eenige fchikkingen omtrent zyn werk en omtrent («) Guden. III. m?.  Godsdienst. 191 trent dat des Kapellaans van St. Walpurgis. Deeze kon nimmer tevens Kanonnik, of ftadspriester zyn. De gift aan die Kapel kon niet anders gebezigd worden als tot het oogmerk daar toe zy beftemd was: anderfints mocht de Kerk van Wetzlar ze voordat jaar te rug eisfchen (a). Zo men nog een paar voorbeelden begeert van de macht der Kapittelen over hunne medeleden en over mindere Geestelyken, die in zekere betrekking tot hen ftonden: zoo zal ik het bcfluit van het Mechelfche, in 1249, en van het Praagfche , 2 jaaren laater, hier aantekenen:' beide in een geval, waaromtrent wy zoo even eene hoogere macht dan die van het ligehaam der Broederen zeiven werkzaam zagen. Kanonniken:, die om andere redenen dan om den dienst' _der''Kérke afweezend waren, zouden in de Brabantfche ftad niet alle de inkomften trekken der geenen die 'er onafgebroken hun verblyf;hielden; de zwakke ftaat der Kerke 5 "afzichtelyk in % Geestelyke en zeer bef chadigd in het tydelyke , vorderde dit: terwyl dé y ver van Gods huis, gelyk zy voorgaven, de opflellers deezer Verordening verJlondt (&). In de Boheèmfche ftad verloor een Domheer zyne Prsebende wegens ver- fchei- 1252. Guden. C. d. V, 16. ,'j*8 VI .au3 .4v.?n CvO Cé) Mir/eus III 4°&  192 Derde Hoofddeel. fcheidene wanbedryven en eene voortduurende afw.eezepheid van het Choor (a). Het Kapittel van Verden eindelyk ftond aan een5 Priester op 't Eiland Albie, van wegen de overftroomingen die daar gewoed,hadden, toe van éénen Vicaris in plaats van 1 uit naam van het Synode aan zyn' Aartsdiaken te leveren ( b ). Van de. r.ykdommen-.. deezer r ligchaa. men maakten landerych . en tiendens de aanzienlykfte. takken uit: eene zaak; die zoo menigvuldigmaalcn voorkomt,., dat het noodclpos zyn zou iets tot bewys dcrzelve aan tc voeren. Hier by kwamen de inkomften, aan het recht van Piiesteraanfteliing in Kerken welke hun toebehoorden , noodzaakelyk of toevallig verknocht. Het D. Huis te. Coblentz kreeg dus % Kerken van het Tricrfche Sticht', uit welken de Ridders zelvcnde overtollige: inkomften der Priesters genieten zouden (c ). Hier toe kan ook het bezit der Kapellen gerekend worden, van welken het. Mayntzifche Capittel 'er één -aan het Hospitaal van die ftad, tegen een' Centenaar Oly des jaars voor de lampen, overdeed Geduurende eenigen tyd genooten zelfs de Stichten wel eens de Prebendes van geheel een Kerk- O) Contin. Cosm,e Prag. 78. (b~) Staphorst Hamh. Kirchen Gefeh. ll 30. Cc) 1254. Gud. IV 884. Cd) I252. Gud. I 627.  Godsdienst. 193 Kerkgebied. Bingen verkreeg van Mayntz, uit erkentenis voor dienften in zeker geval beweezen, de vergunning om 2 jaaren lang de voordeden der Beneficiën te genieten, die in de eerfte 5 jaaren in den gantfchen omvang van des Aartsbisfchops gebied zouden openvallen O). Van deeze en andere inkomften wierden de noodzaakelyke uitgaven met de Ampt- en prsefentie gelden der Kanonniken goed gemaakt. Te Mayntz deelde ook in deeze laatfte voorrechten dc Priester die zekere Kapel in het Hof der Kanonniken bediende, en die, dooiden Proost aangefteld, in zyne tegenwoordigheid dagelyks, en in zyne afweezenheid op Zon-en Feestdagen Misfe moest leezen ,* die den Proost tevens op 't Choor volgen, by plechtige gelegenheden den Myter op deszelfs hoofd zetten , en 'er dien weder van af neemen moest. Zonderling is het ook, dat het Keukenmeesters-ampt byna eens zoo veel by dat Kapittel opbracht, als de post van een' gewoonen Kanonik: want op eiken Zondag als ieder van deezen 18 of 10 penningen kreeg, wierden 'er aan den Keukenmeester &8 of 20 ter handgcfteld, en daarenboven in de Vasten meer dan eens zoo veel levensraid delen; op zekere tyden tevens wyn uit den kelder des Aartsbisfchops en des Pr oosts (Z>). Het O) I249* Ibid. III. 1114. (<0 1254. Ibid. II 763. III. Deel. N Het  ^94 Derde Hoofddeel Het zoude my te ver henen leiden, om nu ook de byzondere posten die in de meeste Kapittelen bekleed wierden, met de rechten daar aan verknocht, door te loopen: daar van veelen reeds in 't voor by gaan gelproken is. De Proosten hadden in verfchillende opzichten bevel over hun Capittel. Die van St. Pieter te Mayntz verklaarde by voorbeeld, welke ^Prebenden hy aan hun beftuur overliet , en welke hy zelve wilde beheerfchen (a V 'Er waren Proostdyeri, die geen Bisfchop boven zich erkenden maar onmiddelyk van Romen afhingen: gelyk de Proost van Berchtolsgade van-' den Paus het recht kreeg om Myter, Ring en Schoenzooien te gebruiken, op dat zyne Kerk, aan die van Romen cynsbaar, zich mocht verheugen in het aanzien haares Praelaats (b \ Ten opzicht der Dekenen vinde ik onder anderen, dat de Hertog van Brabant bepaalde, dat in zekere Kerk een bekwaam en voldoende Deken wierdt aangefteld, die zyne onderdaanen goede zeden leerde , hunne misdaaden hun deed verbeteren en dezelven beftrafte. Het Capittel mocht hem kiezen en de Hertog zoude hem bekrachtigen. Tot zyne inkomften wierdt een Pareer) 1253. Chron. Colleg. St. Petri: in JoANNlg Striptt. Mog. II 478. 1 b~) 1255. Lunig XVIII 20.  Godsdienst. 19^ rochie gegeeven (a). Over de onkuisfche Geestelykheid van Maaftricht verleende de Faus den Deken der Akenfche Kerk het opzicht ( b ). De Aartspriesteren en Aartsdiakenen hielden gericht (c). Misfchien zyn, het deezen, die onder den naam van Reclv teren der Mayntzifche Kerk ons in vérfchiU lende gevallen zyn voorgekomen. Zy beflisfen een gcfchil tusfchen één der Capittelen en een' ftadsbuiger over het afleiden van water voor een' Molen ( d); een Klooster onderwerpt zich aan hunne ftraf, zo het zich met dezulken gemeen maakte, die op gezag der Mayntzifche Kerk in den Geestelyken ban gedaan waren ( e "). Den Aartsdiakenen kwamen daar en boven verfcheiden Synodale rechten toe, onder anderen de Circata of lasten op de Kerkvilicatie loopende (f). De Scholasticus fpeelde mede eene groote rol onder zy- (a) 1248. Minjus II 1228. O) Balu z. VII 444. O) Staphorst /. e. Meyer Acheitfche GefcJ^ 186. Cd) 1248. Gud. C. D. III 958. (O 1254. Ibid. I 646. Cf) Zie een Vergelyk daar over tusfchen her Klooster Marienweerd en het Kapittel van St. Pieter te Utr. 1250; by BondamI 481, waar by het Klooster zich verbofldE die rechten ia 't vervolg te zullen betaalen. N %  196 Dee.de Hoofddeel zyne Medekanonnikken. Aan dien van den Dora te Straasburg beval de Paus eenige waereldlyke Heeren van aanzien, met bedreiging van den ban voor perfoonen en land, te dwingen om Tiendens in 't Ke'ulfche, die zy zich aanmaatigden, aan dat Aartsbisdom over te laaten (a). Zoo kreeg ook de Cantor der Osnabrugfche Kerk van het Hoofd der Christenheid last om het Bisdom Paderborn , wiens Bisfchop gevangen was, 3 jaaren lang te befchermen tegen de ftoutheid vanroovers en geweldenaars!, en ze met de Kerkelyke Cenfuur te ftraffen (Z>). Het Wetzlarfche Sticht hieldt, gelyk buiten twyffel verfcheiden anderen, een' Geheimfchryver (Notarius) (c). Doch laaten wy tot de Canonniken in 't algemeen nog eens te rug keeren. De reeds federt eenigen tyd by, hen ingefloopene gewoonte van ieder op zich zelve , cn niet meer in één gebouw met elkander te woonen, begon hoe langer hoe meer veld te winnen. Van hier vondt men zich genoodzaakt den post van Portier in het Mayntzifche Capittel , die altyd door een' Canonnik bekleed was, door een' Vicaris te laaten waarneemen , welke, wanneer de tegenwoordige opziener van het flaapvertrek ftierf, uit de inkomften van zyn ampt zou beloond worden O) 1254. Lunig XVII 873. O) 1255. Schatin. Ann. Paderb. II 73. (c) Guden. V 10".  Godsdienst. 197 den (a). Welken invloed het op de zeden deezer Geestelyken verkrygen moest, wanneer zy op eens van ftrenger opzicht ontflagen, aan hun zeiven wierden overgelaaten, en het denkbeeld van eigendom, dat hun te vooren byna vreemd was, meer van na by leerden kennen, is ligtelyk na te gaan. Ook vereenigen zich de Gefchiedfchryvers met te verzekeren, dat deeze verandering de bron eener fterk toeneemende overdaad en ongebondenheid by hen geweest zy ( b ). Zy haakten nu naar meerdere bezittingen, en lieten zich om daar aan te geraaken , zelfs tegen de Canonnieke wetten, gelyk wy reeds gezien hebben, Geestelyke bedieningen op Geestelyke bedieningenflapelen.Aan een' Kanonnik van St. Jan te Utrecht gaf zekere Dirk gezegd Volkert zyne goederen binnen de ftad, en behieldt zich alleenlyk het vruchtgebruik vóór,dc beftuuring zelve aan zyn' begunftigden overlaatende (c> De gelofte van kuischheid, die te vooren flechts in 't geheim en ver van het Kapittel - huis verbroken kon worden, wierdt nu fchier opentlyk in de wooning van ieder Canonnik en in de omarmingen eener huisbediende vergeeten. Een Broeder van den Graaf (_a) 1254. Guden. II 761. (b) Schatenus II 69. re) Zie onzen Cod. Dipl. op Nov. 1254. N 3  ïp8 Der.de Hoofddeel Graaf van der Marck, die Kanonnik van den Luikfchen Dom en Proost van St. Mary te Utrecht was, verliet zelfs geheel zynen ftaat, en huwde (a~). Het werk van Kanonnik wierdt fomtyds wel aan Kapellaanen aanbevolen. By zyn Testament ftslde de Scholasticus eener Kerk te Mechelen 'er twaalf aan, die met inkomften begiftigd in die ftad vertoeven moesten, en 'er even als Kanonniken het Choor moesten waarneemen (b ). xvi. De geregelde of Ordensgeestelykhcid breidKloosters. ^ zich omtrent het midden deezer eeuw op de verbaazendfce wyze uit. De Predikheeren en Minorieten inzonderheid , naar den regel van Augustinus gevormd, waren pas onder Frederik H opgekomen, en fpeelden evenwel, gelyk Willems Gefchiedenis ons ten overvloede geleerd heeft, onder deezen Vorst reeds eene zoo groote rol, dat de Paus geen gefchikter werktuigen dan deeze Kloosterlingen tot het bereiken zyner oogmerken en . het vervolgen en drukken zyner vyanden wist te bezigen. Andere Ordens verlieten haaren levenswandel en namen de nieuwe kleeding met («) Chron. Com. de Marcka ap. Meybom I 38$. A° 1249 of 1250. Cé) 1250. Mir.kus II 995. Dat zich voorts de, Capittelen van Zegels bedienden, blykt uit dat van't Capittel van St. Jan te Utrecht: Zegel van 't gantfcheComestvs van Sc jan. 1249. Bond. 1473.  Godsdienst. 199 met de nieuwe inzettingen aan (a)« De Biechtftoelen, in welken niet alleen waereldlingen hunne zonden beleeden, maar voor welken zelfs de Geestelyken van het Ryk het hoofd in den fchoot leiden, waren met dit gedacht bezet (6). Nog nederiger in den naam, in 't hart niet weinigertrotsch dan de Minderbroederen , waren de geen die zich de allerminRen of Fratres minimi noemden ; van hun vinde ik in 1254 melding gemaakt (ff). Tot het zelfde foort behoorde ook de lange fleep van Franciscaanen, naar hunne kleeding ook graauwe Monniken geheeten. Te Wismar kwamen zy in 1251 aan (d). Te Höxter zagen wy hen reeds 3 jaar vroeger invoeren om de jeugd te onderwyzen; en men bediende zich hier tevens hunner om den last der Dorps - geestelyken te verligten (e). Aan de Benedictyner en Cistercienfer Ordens is dikwyls in ons Werk gedacht; fomtyds ook aan de Fratres ordinis Trinitatis et Captivorum. Deezen kreegen van den Graaf en O) Zie een voorb. by Mirjeus VII 411. A° 124S. O) Gudeni C. D. I 604. (O Erford.Antiqi.ap. MenckeN II 486. (<0 Franck alt u. neues Mecklenb. IV 208. (O Amal. ffëxsr. I. c N 4  2oo Derde Hoofddeel. en de Graavin van Vianden het Hospitaal, in dat ftedeken gebouwd, en z Kerken voor het onderhoud der broederen die daar vertoefden en der armen. Vyf jaaren lang hielden zy de goederen die men hun fchonk geheel tot hun gebruik: doch daar na moesten zy een derde daarvan, gelyk boven reeds gezegd is, aan de loskooping van Christenen die in handen der Heidenen gevallen waren, befteeden («). De Orde der Kruisheeren met de Star had insgelyks een menschlievend oogmerk. In 1248 door den Paus bevestigd, ziet men hen reeds in dat zelfde jaar te Huy een Klooster, te Praag een Hospitaal bewoonen (Z>). Niet lang daarna bouwde de Koning van Bohemen en zyne heilige Zuster wederom een nieuw Hospitaal ten H. Geeste voor hun op. De opperfte Prelaat der Orde mocht volgens Pausfelyke vergunning aldaar zyn verblyf houden. Agnes begiftigde hen met dorpen en gehuchten : zoo dat zy terftond op een dorp [na by de Hoofdftad uit hunne bezittingen eene Kerk konden oprichten (c). Ook een nieuwe Orde, de zoogenaamde Eeoliers, verfcheen in dit tydperk. Zy be- woon- 00 1248. Mirjeus IV 554. (£) Chron. Bok. in Sampetrino Erfurt. III 1715. (jO Haoecii Boekm. Gkron. 317.  Godsdienst. aoi woonden te Parys het Klooster du Val de U Vierge, van waar dc Graavin van Vlaanderen hen tot zich ontboodt, en hun by Bergen in Henegouwen een Klooster van den zelfden naam lietftichten (a> Eindelyk moet ik hier de beroemde Tempelorde niet geheel met ftilzwygen voor by gaan. Zy bouwden in 1253 hun Klooster van St. Laurens in de Hoofdftad van Bohemen prachtig op (A). Ik zal my niet ophouden met de witte , zwarte, gryze of bruine kleeding, aan elke deezer Ordens byzonder eigen, angstvallig na te gaan : maar liever het huishoudelyke der Kloosteren in 't gemeen, en wat verder omtrent derzelver voorrechten en daaden eenige aanmerking verdient, trachten mede te deelen. De groote en voornaame Abdyen van Duitschland ftonden byna met Capittelen, en de Abten met Bisfchoppen gelyk. Eén Quedlinburg , St. Truien en andere zyn ons reeds uit vroegere verhaalen bekend. Gandersheim behoefde de inkomften van het eerfte jaar der aldaar ledig gevallene Geestelyke bedieningen aan den Bisfchop, in. wiens Kerkgebied de Abdy gelegen was, niet af te ftaan: om dat zyn recht zich tot geene Collegiaal Kerk ÓO Boussu Hist. de Mom 67. CO Hagecius /. c. N 5  20* Derde Hoofddeel Kerk (en zoo wierdt Gandersheim aangemerkt) uitftrekte (a). De macht der Abten wierdt even eens door hunne Kloosterlingen beperkt, als die der Bisfchoppen door derzelver Capitfels; en alle daaden van eenig gewicht, alle giften by voorbeeld hadden hunne bekrachtigir» noodig (£> 't Was gemeenlyk door zyne medebroederen en uit het midden hunner dat een Abt gekooren wierdt. De Abdy evenwel van Maria der Schotten te Weenen mocht wegens de algemeene Godsdienst-opfchorting in die Itad, in 1248, niemand uit haaren boezem tot de openftaande waardigheid van haaren Voorganger verkiezen, en moest tot eenen. vreemden de toevlucht neemen (e)-Ook was 'er een tyd bepaald,geduurende welken men het Monnikskleedgedraagen moest hebben, om tot de waardigheid van Abt verheven te kunnen worden (d). Ee- C«) 1252. Lunig XVIII 40. O) Een paar voorbeelden by Guden. I. 651. Bon»am Chaterh. v. Geld. I 470. De Abt en het geheele Klooster van Marienweerd verkoopen met eenpnarigen wij en toeftemming goederen aan den Graaf van Gelder. Bonb/m ibid 477. A° 1250. vO Baluz. VII 434. («O 124$. Ibid. 404.  Godsdienst. 233 Eenige Gunstbrieven, aan Kloosters in dit tydperk gefchonken , zullen ons derzelver 'inwendige gefteldheid het duidelykfte leeren kennen. Toen Innocentius het nieuw geftichte Falkenhagenfche Cistercienfer NonnenKlooster bekrachtigde en in zynebefcherming nam, beval hy tevens, „ dat niemand van „ haare zelfs bebouwde geestlanden tiendens „ zoude eisfchen, indien zy'er tot nu toe niet ,, van getrokken waren; noch ook van tui„ nen, boschjes, visfcheryen of voeder van „ beesten. Niemand mocht uit het Klooster „ gaan zonder toeftemming der Abdis, en „ niemand eene ontvloodeneby zich houden, ten zy ze van een' Pas voorzien ware. Zon„ der toeftemming van 't grootfte en beste „ deel van 't Capittel kon geen vervreem„ ding gefchieden. Niemand mocht haar „ dwingen zich naar Synodens of uitlandfche „ byéénkomften te begceven, noch haar aan „ eenig vvaereldlyk gericht onderwerpen, of ,, haar Klooster daar toe bezigen; de gere„ gelde verkiezing der Abdis ook niet ver„ hinderen, of zich inlaaten in het aanftellen „ of afweeren derzelve. Geen Geestelyke „ kon haar in den Ban doen , en zelfs by „ een algemeen Interdict- mochten zy met „ uitfluiting der in den Ban geworpenen den „ Godsdienst verrichten. Binnen haare muu„ ren moest geen geweld gefchieden , en „ niemand het Klooster benadeelen, op ftraf 5, van na de eerfte en tweede vermaaning » zyn'  334 Derde Hoofddeel „ zyn' post te verliezen, van de Kerk afge. „ fneeden, en in hetlaatfte oordeel aan Gods „ wraak onderworpen te worden (a ).-" De Kloosterlingen van het H. Kruis te Namen konden, insgelyks volgens eene Pausfelyke vergunning, „ alle die geenen behouden, die „ zich van de waereld losgemaakt hebbende s, tot hen begaven. Niemand mocht hen „ zonder toeftemming van den Prior ver-„ laaten, ten zy om naar een' ftrengeren re- gel te leeven. 't Bisfchoppelyk werk in 't „ Klooster moesten zy van hunnen Bis. „ fchop verzoeken. Zonder deszelfs en hun„ ne eigene inwilliging wierdt niemand toege„ ftaan in hunne Parochie eene nieuwe Kapel „ of een Bedehuis te bouwen ; niemand mocht hun onverfchuldigde ' afpersfingen doen. „ Tiendens en rechten tot hunne Kerk behoo„ rende konden zy van particulieren losfen. „ Zy konden ook hunnen eigenen Prior ver„ kiezen. Binnen hunne grenzen mochtgeen 3, geweld begaan worden, en niemand eenen „ Monnik roekeloos gevangen neemen (£)." Maar veel byzonderer was de Inftellingsbrief dien de Aartsbisfchop van Trier aan een Non» nen - Klooster , dat hy in zyne Hoofdftad gefticht had, in 1255 tér hand ftelde. „Aan s, zyne in Christus beminde Dochters, de Prio- „ res- (^) Schaten. Ann. Paderh. II 63. (b) 1254. Mir^us IV 4Q.  Godsdienst. tos J} resfe en de overige Zusters die by St. Ger„ vallus in Trier den Heere dienen ,w zegt Arnold daar in, „ datr daar het noodig is, „ dat de Geestelyken den weg van heilige „ inzettigen, door de Vaderen goedgekeurd, „ betreeden, opdat de voeten hunner genee„ genheden, door afwegen heen loopende, „ van het pad des heils niet afd waaien: hy zorg „ gedraagen had, dat zy, die de ydelheden „ der eeuw verlaaten hebbende naar de kuis„ fche omhelzingen haares Hemelfchen brui„ degoms haakten, eenen heilzaamen levensre„ gel van hem verkreegen. Dit is dan 't geen ,, gy in acht moet neemen. Zegt niet dat u „ iets in eigendom toebehoore, maar alles „ zy onder u gemeen, en het noodigeworde „ door uwe Prioresfe aan eene iedere uwer „ uitgedeeld, gelyk gy in de Handelingen 5, der Apostelen leest: zy hadden alle dmgen „ gemeen &c. Het geen iemand bekoomt, „ moet in de macht der Prioresfe als eenge„ meenlchappclyke zaak gebracht worden , „ en gegeeven aan de geene die het noodig „ heeft; en zy welke eene bekomene zaak „ verbergt, zal, als zich aan diefftal fchul„ dig gemaakt hebbende , geftraft worden. „ Hoe meer gy nu eene gemeenfehappelyke „ zaak boven uwe eigene behartigt, zooveel „ te meer zult gy den band der liefde vol„ maakt hebben. Bewaart het huis des Hee„ ren, woont'er eendrachtiglyk in, en hebt één „ hart en ééne ziel in dén Hecre,- twisten en „ on-  ao6 Derde Hoofddeel. „ oneenigheden moeten voor het einde van „ den dag worden weggenomen (purgentur): op dat de toorn niet aangroeije tot haat ,< s, geen' fplinter tot een' balk maake, en ,, eene vermoordende ziel verwekke. Dezie„ ken moet men zoo behandelen datzyfehie„ lyker verkwikt en verheugd worden; de „ gezonden hebben 'er de krachten toe, ter. wyl dezelven aan de anderen ontbreeken. „ Volhart in de gebeden op de vastgeftelde uüren en tyden; en laat, wanneer gy bidt, „ uw hart tevens met uwen mond werkzaam „ zyn. Bewaart uwe kuischheid, waar gy „ ook zyn möogt, uw vleesch bedwingende ,, door vasten en onthouding van fpys en 3, drank zoo veel uwe gezondheid het toe„ laat. Laat 'er in uwen gang, in uwe hou„ ding, in alle uwe beweegingen niets plaats „ grypen 't geen uwe maatfehappy niet ,, betaamt. Uw hair zie men nergens bloot. „ Buiten uw Klooster, waar het noodig mocht „ zyn, moeten 'er niet minder dan 3 met „ elkander gaan. Zoekt niet door uwe klee„ ding maar door uwe zeden te behaagen; „ en eert God in u zeiven, terwyl gy zyn 3, Tempel zyt. Ontvangt geene geheime brieven of gefchenken vari welken aart die j, ook zyn mochten. Zyt allen uwer Prioresfe „ nederig gehoorzaam, zorg draagende, dat „ God niet in haar beleedigd worde.' Zy, van ,, haaren kant, moet zich jegens allen tot een 3, voorbeeld van goede werken Hellen; de » oh*  Godsdienst. 207 „ ongerusten aanmoedigen, de kleinmoedigen „ vertroosten, de zwakken onderfchraagen. „ zacht zyn omtrent allen, en meer bemind „ dan gevreesd zoeken te worden: altyd „ voor 't oog houdende, dat zy Gode wege ns „ u rekenfehap zal moeten geeven. Doch „ zo de noodzaakelykheid der tucht haar „ dwingt om u, daar zy over gefield is, har„ de woorden toe te fpreeken, behoeft zy u „ hier om geen vergiffenis te vraagen, op „ dat haar gezag door geen al te groote ne„ derigheid gefnuikt worde. Indien een Zus„ ter eene andere beleedigd heeft, en haar ,, niet van harte omvergiffenis vraagen wil, is „ zy zonder vrucht in het Klooster.Het twaalf„ de jaar eener Zuster volbracht zynde, wordt „ het dertiende haar! tot het proefjaar gefield , „ waarna zyde gewoone gelofte doen moet. „ De Aartsbisfchop houdt voor zich en zyne opvolgers het recht aan zich, omdePrio„ resfe aan te [flellen ; en verbiedt verder „ alle fpellen, die tegen den heiligen Gods„ dienst flryden, op dat deeze ydelheden tot „ geen buitenfpoorigheden aanleiding gee„ ven (fl>" Behalven deeze algemeene flukken zyn 'er nog eenige byzondere, uit welken hier en daar tot betere kennis van de inwendige gefield- r» Hontheim I 736. Massenii Ann. Trey. ü i4>  2o8 Derde Hoofddeel fteldheid der Kloosteren iets kan uitgetrók» ken woi den. In eene gift, die de ftad Wetzlar en de Schalasticus van het Capittel aldaar aan het Klooster Arnsburg van land en inkomften doen, wordt onder anderen bepaald, dat op den feestdag des geevers 3 Marken voor leeftocht, op dien tyd te verteeren, hefteed zouden worden ; en zo dit elders toe wierdt gebezigd, mocht de Kerk van Wetzlar het voor dat jaar te rug eisfchen. Van 2 andere Marken moest boter voor het geheele jaar gekocht worden voor het Klooster en de vreemdelingen die het kwamen bezoeken. Onder de bedieningen worden hier de Prior, Onderprior, Cantor, Sacristyn,Opperen Onderkeldermeester , Portier, Kleederbewaarder en de Kapellaan van den Abt opgeteld (a). Elders in een Vrouwen-Klooster verfchynen de Abdis, de Priores, de Came* raria, (zoo veel als de Hofmeesteres) de Keldermeesteres en Kosterin Disbodenberg beklaagt zich by het Mayntzifche Kapittel over het geringe aantal van bedienaaren, die in dat Gefticht het heilige werk waarnamen: waarop hun een Choordienaar wordt toegevoegd, en tevens een Kerk wordtafgeftaan, welker Vicarisfen door de Abten zouden O) 1152. Gud. V. 16. O) 1254. Ibid. iii 677.  Godsdienst. 209 den worden aangefteld, mits zynde eerlyke perfoonen en Priesters nuttig voor het Choor, die wettige Choordienften doen zouden en den Deken zouden gehoorzaam zyn (a). By de Broederen Pedikheeren te Keulen wordt van een' Leezer gewag gemaakt (2>). Verfcheiden reizen vinden wy de Kloosters in fchulden fteeken en op middelen van redding bedacht zyn. Het eene verkoopt om deeze reden, na zeer veel raadpleegens met vrienden, land met het recht van Priester -aanftelling en de Advocatie aan het D. Huis ( c). De Keldermeester van een tweede verkoopt een woongebouw aan een ander Klooster uit naam zyner broederen (d). Zelfs moesten de Nonnen van Lobenfeldt met toeftemming der Abdy Franckenthal uit grooten nood de helft van al haare goederen by Blanckenftedt aan Schönaugen overdoen ( e ). De beftuuring der goederen was meest aan een' Schat- of Rentmeester toevertrouwd : een' post dien onder anderen, in 1252, (<0 1253- joann. 1^5. " (b~) 1251 Bondam I 483. (f) Ludew. Rel. Mit. V,in. (V) 1251. Ibid. 70. (V) Gudeni Sy/l. 221. III. Deel, O  aio Derde Hoofddeel 1252, de Bisfchop van Paderborn zelve in de beroemde Abdy van Corvey bekleedde (a). Van het Rechtsgebied , dat over de Kloosters geoeffend wierdt, zal de gunst door den Paus aan Salmansweyl beweezen (aan welke ik reeds met een woord gedacht heb ) tot een voorbeeld kunnen ftrekken. Niemand mocht die Kloosterlingen tot buitenlandfche kerkelyke vergaderingen of byeenkomften roepen als alleen voor het geloof ; noch ook tot eenige dergelyke Placita of Capittelen , of een' poenitentiaalen, Rechtank zonder byzonder Pausfelyk bevel, al hadden zy eene misdaad bedreeven (vooral daar de Abten der Cistercienfer-Orde volgens hunne inftelling de misdaaden der Orde zeiven ilraften, ofjjdaar in de algemeene en dagelykfche Capittelen in ieder Klooster van hunne Orde de misdaaden met oplegging van overeenkomftige boete gewroken wierden), op poene van nulliteit. Zy hadden dit privilegie reeds te vooren ontvangen: doch eenige Geestelyken, gewoone Rechters en Priesters hadden het door bygeloovige byvoegfels weeten te ontzenuwen, en eischten dat de Kloosterlingen wegens ieder misbedryf voor hunne vierlchaar verfchynen moesten, en dat men hen tot al de recht- ban- O) Ann. Cerbeij. in Leibnitz Scriptt. Brunsv. H '3ii. •  Godsdienst. air banken, waarvan hen Innocentius nu ontfloeg, zoo wel als andere reguliere Geestelyken, beroepen konde («). 't Is hier de plaats om van de Advocaticn en dc Advocaaten, die om deezen tyd zoo dikwyls voorkomen, met een woord te gewaagen. Het waereldlyk rechtsgebied over Kloosters, Kerken en derzelver goederen behoorde doorgaans aan den^Koning, aan de Vorften, aan waereldlyke Edelen of aan Geestelyken toe, die de befcherming eener zulke Kerk daar door op zich namen, en dezelve fomtyds aan anderen opdroegen ook wel de geheele Advocatie verkochten (c) ofte leen uitgaven (d): gelyk dezelve doorgaands zeer begeerd wierdt van wegens de voorrechten en inkomften daarmede verknocht. De Graaf van Blankenburg, by voorbeeld, om zich in st bezit van die over de Kerk van Huisburg te ftellen, had deeze Kerk met moord en brand aangevallen, fchoonhy zich echter daarna verplicht vondt C*) Lunig XVIII 528. Cb ) Zie de voorbeelden in ons II D. p. 327. Scheid. IV 210. Herrcott II 290. Godfried van Leuven land aan eea Vrouwen Klooster by Brusfel geevende, behoudt zich als de Stichter en opbouwer van hetzelve, de befcherming daarvan vóór. MfiR^us I 423. Aa 1251. (O Lunig XII 76. Cd) lbidXVX> 1129. Gud. Syll. 59> Voor het overige gebruikten ook aanzienlyke Abdyen en Kloosters hun eigen zegel om aan openbaare Stukken of Brieven, die zy uitgaven, te hechten (c). Zon- O) Ludew. IV 487. 443. " CO I248, Schroeder Papist. Metkl. I 633* (c) Gudïni Sy/l. 221. Ejmd. Cod. Dipl. II 95, «>8 &C  Godsdienst. ^15 Zonderling is het nog, en hiermede befluit ik dit Artikel, dat-'er tusfchen de Britfche Eilanden en Duitschland om deezen tyd in 't Geestelyke eenige gemeenfehap geoeffend wierdt. 'Er bevonden zich Kloosters in Ierland die onder de Abdy van St. Emmeran te Regensburg behoorden ( a ). Daar tegen waren 'er en in die zelfde ftad en te Weenen wederom Schotfche Stichten (fi). Van het Duitfche Huis wordt menigvuldigmaalen in dit tydperk melding gemaakt. Hendrik van Hohenlohe bekleedde federt 1244 in dezelve den aanzienlyken post van Hoogmeester, en benoemde 'miitf Hendrik van Weda tot Landmeester van Pruisfen , welke met het aantasten der Heidenfcbe Pruisfen een' aanvang maakte van de uitoeffening van zyn' gezag, en in 't volgend jaar, door den Markgraaf van Brandenburg en andere Duitfche Grooten onderfteund, denPommerfchen Hertog Schwantapol, een' gevaarlyken vyand der Orde, onder Pausfelyke bemiddeling den vrede'af dwong. Hohenlohe ftierf in 12 5 3, en Poppo van Osterna, die reeds vóór Weda Pruisfen als Landmeester geregeerd had, volgde hem in 't Hoogmeesterfchap op (c). Aan ) Lunig XIX. 1130. A° 1248. (5) Baluz. VII 434. (r) Baczko Gefch. Preusf. I 214 Sa. en 393 S«. £n één der Stukken, die ik in den Cod. Dipl. achter dit O 4 Werk xvir. Duitfch Huis.  2ï6 Derde Hoofdü^. Aan de hulp van deezen Poppo had Koning Ottokar van Bohemen zyne overwinning over de ongeloovige Pruisfen te danken; ook wierdt de Natie federt, door de vereeni?de wapenen deezer vervolgers tot onderwerping en tot geloof aan 't Christendom gedwongen, onder 't gebied der Orde gefield O). Wyzien dezelve reeds door geheel Djitschland verfpreid. De Aartsbisfchop van i rier geeft aan den Meesterende Broeders van het D. Huis te Coblentz 2 Kerken: terwyl tog (dus fpreekt hy hun in zynen Gunstbrief toe) 't geen gy lezit aan den dienst des Gekruicigdenis toegewyd, dien gy in zyne leden, de armen, door de gastyryheid, de zorg der zieken en veelerlei vertroosting barmhartiglyk opneemt en verkwikt; en gy even wel uwen.broederen aan de overzyde der zee, die zich voor de verdediging van 't H. -Land en t>m het geloof in den Christen naam uit te breiden aan Werk voegen zal, op n Dec. 124S, vinde ik Albert van Kallenberg als Commandeur der Orde genoemd, en als die den Koning om de bekrachtiging haarer bezittingen en voorrechten verzocht. De Landmeester Diedrich van Groningen komt vóór als door den Paus naar Duitschland gezonden om de Vorilen 0p Willems zyde te brengen. Geduurende zyne afweezenheid C omtrent 1250) was Eberhard van Seyne Stadhouder der Orde in Lyfland en Pruisfen (Praceptor domus S. MariaTeuton. per Allemanniam et vices gerens Magistri generalis per Livon. et Prusf.~) Baczko I 282 en 379. (a) Chron Eq. Ord. Theut. in Mat th. Anal.% ïS5. Epit. Mist. Boh. s?a.  Godsdienst. 217 aan gevaar en en aan den dood menigmaal getroU' welyk bloot Jiellen, het noodzaakelyke doet toekomen (0). Te Mechelen was tusfchen hen. en eenige andere Geestelyken van die ftad oneenigheid ontlbaan, die door fcheidsrechteren dus beflist wierdt: dat de DuitfcheHeeren niemand tot de Offerhanden ( Üblationes) konden aanneemen, die tot de Parochie van St. Rumold behoorde ; het recht der Parochie in huwelykenenbegraaffenisfen verbleef aan de Kanonniken en den Pastoor in zyn geheel ; voor 't overige konden zy by zich ter aarde doen beftellen wien zy wilden. Voor de dagelykfche Oblatien zouden zy, zo ze in de Parochie woonden, eens des jaars 20 fchell. aan den Pastoor betaalen (è). De week - en jaarmarkten te Arnhem wierden |©p het Kerkhof en debyliggende pleinen van het Hospitaal der Johanniter - Orde aldaar gehouden ; en hier voor genoot de Orde eene portie uit de tollen des Graaven van Gelder op deeze markten. Reeds in 12jo had de Graaf de weekmarkten vrygekocht; negen jaaren laater verkoopen de Broeder Udo , Meester van 't Hospitaal van St. Jan van de Moefel nederwaards naar alle zyden, en de Broeder Gifelbert, Meester van het Huis van dezelfde Orde te Nymegen, den Graave ook den tol O} 1*254. Gud. C. D. 884, CO 1253- Mïkevs IV 558. O 5  ai8 Derde Hoofddeel tol der jaarmarkten; de lom zou geleverd worden 8 dagen na de bekrachtiging van den Hoog-meester (fummus magister ) van 't Hospitaal van St. Jan: eene handeling die de beide'Broeders zeiven met hun zegel bevestigen. In I25r gefchiedt deeze bekrachtiging door den Hoogmeester en het algemeene Capittel der Orde. Broeder Clemens naamentlyk, die zich een' nederigèn Voorganger ( humilis Pree€epior) der Orde noemt door alle'de reeds opgetelde landen, zegt met eenpaarige toeftemming der Broederen en des algemeenen Capittels zyn recht op dien tol den Graave te verkoopen. Hier by was tegenwoordig de Preeteptor van het Huis te Keulen, die 'er ook zyn zegel aan hecht Ca). Te Utrecht was^ deeze Orde het mééste bekend {b). De Aartsbisfchop van Keulen belooft een' Aflaat van 40 dagen aan de geenen die het D. Huis aldaar, 't welk geen genoegfaame inkomften bezat, O*1) Bondam i 474 en 483 ,met de daarby gevoegde aanmerkingen. Cb~) De Balie van Utrecht, zegt zekere Chroniek die de Gefchiedenis derzelve afhandelt ( Chron. Ord. Teut. ap. Mat th. Anal. X 361 en not. 372), moet reeds in 1230 begonnen zyn: 4 jaaren na dat de Ridders in Pruisfen zyn ingevallen. Althans in 1231 gaf Sweder van Ringenberg hun reeds goederen en erven, buiten Utrecht gelegen aan de Stadsmuuren. Anthoni van Liederlaken, die in 1266 ftierf, zou de eerfte Land-Commandeur van -deeze Balie geweest zyn.  Godsdienst. stq gat, tweemaal des jaars bezochten (a). De Bisfchop van Utrecht zelve vergunt den Meester en den Broederen van het D- Huis van St Marie in zyne Hoofdftad, om binnen deeze cn naast St. Nicolaas te mo^en bouwen; hy fchenkt hun tevens deeze Kerk met haare inkomften, en om door hen bediend te worden , tot onderfteuning van 't geen door die Orde in 't H. Land gefchiedde; zy moesten 's jaars 6 Ponden aau den Dom - Proost geeven , behalven nog de fynodale rechten ( b). En eenigen tyd daarna verklaart deeze zelfde Kerkvoogd, dat, daar de D. Heeren in de Kerk van St. Catharina omtrent armen en zwakken werken van barmhartigheid oeffenden, met zieken te ontvangen , naakten te kleeden, fpys aan behoeftigen uit te doelen en verfcheiden werken van liefdaadighcid aan zulke ongelukkigen uit te oeffenen, hy ook Aflaat fchonk aan allen die deeze Kerk van St. Catharina met berouw over hunne zonden bezochten en den Broederen in derzelver werk ondcrftand deeden (c). 'Er' Q(i} Zie onzen Cod. Dipl. op Mey 1248. 1250. MmAus III 596. De Legaat geboodt den Aansbisfehop van Kenlen in 1254 de Orde in dceae gift te handhaaven.Ztc onzen Cod. Dipl.op d.eoAitg. 1254.Reeds 2 jaar vroeger had dé Aartsbisfchop van Keulen zelve toegelaaten, dat het D. Huis te Utrecht bouwde. Matth. FuudatK Eccl. 1 566. Cc) Mir^eus III 598. Verder vindt men henteMuhlliaufeHin 1251, Gudeni Syll. 313. Te Goslsr in 1254, Hei.  a&o Derde Hoofddeel Er . heeft in het tot nu toe verhandelde reeds zoo veel van den flaat der Kerfpellen en der Geestelykheid die dezelven bediende, moeten ingeweeven worden, dat het overtollig zyn zoude eene nieuwe reeks van voorbeelden tot ftaaving daarvan te voorfchyn te brengen. Alles komt hier op neer. De ftichters van Kerken hadden ryke inkomften van land, tiendens, roerende en onroerende goederen daar aan vastgehecht, waaruit inzonderheid de Priester zyne belooning ontving; tegen welke gift zy zich het recht van zulk een' Priester aan te ftellen hadden voor behouden. De eigenaar van dit recht wierdt gezegd eene Kerk te bezitten. Hier mede wierdt daarna naar welgevallen gehandeld. Men fchonkze weg, verkocht, verruilde ze, gaf iq te leen uit, en wat iets van dien aart meer is. Dan Heinecc. Antt.Goslar. 274. Te Gratz, alwaar eenige Edelen hunne Kerken hadden beleedigd, waarvoor dezelven ;chter by een Vonnis, op voorfchrift des Konings van Honjaryen in 1255 geweezen, hunne goederen gedeeltelyk der )rde moesten ter hand ftellen. DeGalantha II 184. Dok te Clingenau gaven hun de Heeren van Clinghe eene irve en een Eiland om 'er op te bouwen, zoo dat zy, of [e geen die zy 'er plaatften, niet alleen van alle belastingen er burgers en alle Tollen door hun gebied vry zouden yn, maar ook in al hunne zaaken eene volkomen ontheffing an alle Stadswetten en gewoontens genieten. Voorts naien zy hen in hunne befcherming, de discipline der Orde ;chts uitgezonderd. A° 125r. Herrgott Gineal. rabsb. II 305. xvin. Rerfpellen. 1 < ] < ( 7 \ n fl /  Godsdienst. 221 Dan'allengskens begonnen de ryke inkomften der Priesters aan volgende bezitters eener Kerk in 't oog te fteeken, en men was op middelen bedacht die zoo veel mogelyk aan zich te houden, of tot andere eindens te befteeden. Somtyds vernietigde men geheel de Priester lyke waardigheid, en de Monniken van'teen of ander Klooster of Orde bedienden de Kerk: gelyk 'er eene, in welke wegens afweezenheid des Priesters in lang geen dienst gedaan was, door een' Edelman aan eene Abdy gefchonken wierdt, mits deeze'er terftond weder den Godsdienst in liet verrichten (as) Somtydsbefnoeide men die waardigheid flechts, en beroofde den Priester van't geen men in zyne inkomften overtollig noemde. Somtyds verwierf men zich verlof om de Kerk door een' Vicaris, voor oneindig geringere belolding aangefteld, te laaten bedienen; en dit grove en in zyne gevolgen zoo verderffelyke misbruik hebben wy vry algemeen zien doordringen. Zelfs was de Paus of zyn Legaat, hoe zeer ze zich in de hoofdzaak toegeevende betoonden, genoodzaakt om zorg te draagen, dat men deezen Vicarisfen ten minften een betaameiyk inkomen toeleide (&). In het volkryke Bingen wierdt ook , gelyk wy nog onlangs verhaalden , de] Vicaris weder met een' Priester verCO A' 1255. LuNie XVIII 850. CO Zie by voorb. Scheid. Qr. Cuelph, IV 329 A" 1249.  222 Derde Hoofddeel, vervvisfeld. Te Mechelen bevondt zich een Kerspel zoo uitgeflrckt, dat fchoon 'er Wel een Priester aar. deszelfs hoofd geplaatst was, een Capellaan evenwel hier en daar biecht moest hooren en boete opleide, niet zonde* gevaar der zielen. De Bisfchop van Kameryk ondernam daarop de fplitfing deezer Kerk» die aan 't Kapittel van Mechelen toebehoorde. De Pastoor van St. Maiïe kon nu doopen en begraaven, en de zielenzorg wierdt hem opgedraagen. Van de Offerhanden, die in de Kerk gefchiedden , van Legaaten en Obventien zou hy §, 't Kapittel | genieten-, 't Synode moest altoos in de oude Moederkerk gevierd worden, en de Priester van St. Marie moest daar in ae voornaamite plechtigheden en de Procesfien by woonen, zo hy t'huis met het Officie gedaan had O). Daar het noodig was wierden nog geheel nieuwe Kerken gefticht: gelyk 'er tusfchen den Hertog van Saxen en den Bisfchop van Minden een Verdrag geflooten wierdt, volgens welk een Kerk, in zeker bosch te bouwen, 2 hoeven bekomen zou van de nieuwe landen, die nog ter cultuur moesten gebracht worden. Het Patronaat-recht van deeze en nog van eene andere Kerk zou de Hertog van den Bisfchop te leen houden (iy Ook zag de Paus in Lyfland, daar gebrek aan Frieste- (*) MlRiEUS III »lct. CO Lunig XVII 114.  Godsdienst. 223 teren was, omtrent de vereischtens die in dezelven by hunne benoeming gevorderd wierde, van de flrengheid der Canonieke wetten af O). Wegens de aanftelling tot Priester zyn geene algemeene regelen te geeven. Dit recht bevondt zich in de handen des geenen, die het door erffenis, koop, leenverheffing of op andere wyzen verkreegen had;en dikwyls was de eigenaar van 't zelve, en de geen die een gedeelte der aan die Kerk verknochte goederen bezat, niet meer dezelfde perfoon. Allerlei fchikkingen hadden omtrent de Kerfpellen plaats gegreepen. De Abt van Tongerloo, die goederen tot het Sticht van Uitrecht behoorende betomen had, belooft aan het zelve de Priesters van Westerloo en Gelen by hunne beroeping te zullen voorftek len: doch zoo, dat zy niet konden geweigerd worden ( b ). Te Wetzlar hebben wy van de aanftelling eenes Stadspriesters en eenes Kappellaans gefproken. Men ftelde onder anderen deeze grenzen tusfchen het werk en de rechten van die beiden. Op de 4 groote ■Feesten mocht de Kapellaan niet celebreeren, ten zy in de Parochie de Offerhanden vervuld waren. Op alle andere dagen van't jaar moest deeze Priester , de Maiines gezongen hebbende, zyne Mis zoo beginnen aan te heffen, dat 'er de Paftoor niet door gehinderd wierdt. Zon- 00 Baluz. VII 426*. O) 1253. Mir/eus I 424.  öü4 Derde Hoofddeel Zonder deszelfs toeftemming zou hy zich ook met de zaaken des Paftoors niet durven bemoeijen; de Priester kon Paftoor te Wetzlar worden («). Den Bisfchop van Utrecht zien wy, in 1255, uitfpraak doen in een gefchil tusfchen den Paftoor der Kerk te Arnhem en eenigen zyner Parochiaanen, die Opzienners waren van het Hospitaal van St. Catharina aldaar, over de Kapel van dat Hospitaal. De Paftoor zou met kennis van Schepenen een* bekwaamen Priester tot die Kapel aanftellen, wien het Hospitaal een betaamelyk inkomen bezorgen zou; de helft der Offerhanden, die op Zon-en Feestdagen door de geloovigen gebracht wierden, zouden den Paftoor van Arnhem toebehooren; de andere helft den Broederen van het Hospitaal; de Priester der Kapel zou geen kranken van de Parochie bezoeken , noch dooden ter begraaving ontvangen , behalven flechts van het Hospitaal (b). Toen de Graavin van Sayn zekere Kerk aan een Klooster Ichonk, bepaalde zy tevens, dat de tiende aan de wettige eigenaares zou opgebracht worden: doch geen waereldlyke zou zich voor 't overige omtrent het deelneemen aan goederen , omtrent andere befchikkingen , of het Rechtsgebied des Kerfpels eenig gezag aanmaatigen (a). , ' „ SomO) 1252. Guden. C. d. V. 16. Bondam. I 496. (O 1250. Guden. II 96»  Godsdienst. jj^ Somwylen wierdt aan Priesters de Gerichtelyke macht, fchoon dit niet tot hun herderwerk behoorde, toevertrouwd. Een Parochiepriester , door den Bisfchop van ConRantz tot Rechter aangefteld , bekrachtigt een Testament, en bedreigt de geenen, diö 'er zich tegen verzetteden, met denKerkenban (a). • 'Pot hier toe heb ik van de Geestelykheid en derzelver macht gefproken; • wat nu het wederkeerig gezag der waereldlyken over deeze verfchillende perfoonen of ligchaamen betreft ("het eenigfte wat my nog overblyft te behandelen), daaromtrent zal myne taak gering zyn: dècls om dat de eerRen hun gebied zoo verbaazend wyd hadden weeten uitte breiden, dat 'er voor de laatft m byna niets meer overfchoot: deels om dat het weinige dat 'er van gezegd zou kunnen worden, reeds in den loop der Gefchiedenis zelve eene plaats gevonden heeft, Van Willem en Koenraad zwyge ik hier dus geheel. Alleenlyk gelieve men op te merken, dat de Rraf, door deezen laatften omtrent de Monniken van St. Emmeran , by welken hy zich in levensge-, vaar bevonden had, geoeffend, meer de uitwerking was van de gramfchap eenes beleedigden Monarchs, die niets meer te hoopen of te vreezen had: dan dat men hier GO 1255. Herrgott Geneal. Habsb. II 317 III. Deel. p xix. Macht d« \vaere'tfly- \ ken overd* Gteste'y. ken.  126 Derde Hoofddeel eenig wettig gezag uit zou kunnen afleiden. Onder de Ryksvorften heeft niemand zyne Geestelykheid meer trachten in toom te hou> den dan de Koning van Bohemen: hoe zeer ook hy fomwylen , door de op hem gemikte banftraalen vervaard gemaakt, van zyne voorneemens heeft moeten afzien: gelyk hy den Bisfchop van Praag om deeze reden uit de gyzeling ontfloeg. Hy dwong in 1249 de Kerkelyken, \zoo wel de waereldlyke als de Klooster - Geestelykheid, verfcheiden fteden te verfchansfen en met grachten te omringen (_a). En in zyne toerusting tot den Hongaarfchen Oorlog hebben wy hem de hoeveelheid voortbrenglelen, die ieder Geestelyke van zyne Hoofdftad den Landheer leveren moest, zien bcpaalen ( b ). Anderen vernaaien, 'c geen byna op 't zelfde uitkomt, dat hy den Priesteren de Tiende van 't Koorn opleide , die zy gewillig gaven (V). Een Klooster in de Staaten des Hertogs van Brunswyk verkoopt een eigen goed aan zekeren Graaf; en het behoeft hier toe de toeftemming van zynen Opperheer (d). De Hertog van Brabant verklaart, dat hy niet ge- O) Contin. Cosm« Prac. 68. CO Ibid. 81. CO Hagecii Boehm. Chren. 318. C<0 1249. Scheid. Or. Guelph. Ff 230,  Godsdienst. 225 gedoogen zou , dat de Paus of deszelfs Legaal zich bemoeide met Beneficiën, die tot de begecving van de Kerk van St. Gudula behoor den (a)- Hier ftraalt evenwel nog meer de? Vorsten ftoutheid door, om zicli tegen dc misbruiken van het Hoofd der Kerke te ver zetten, dan wel het oeffenen van gezag ovci de Geestelykheid van zyn gebied* De Vor« ften of waereldlyke Rechters beflisten fom. tyds gefchillen tusfchen een* Geestelyken en een waereldlyken, of zelfs wel tusfchen 2 Geestelyken (è). En zo men een voorbeeld begeert van eerbewyzingen, door de Geestelykheid aan aanzienlyke Waereldlyken betoond: die van Praag ging Margaretha van Oostenryk , toen zy met denL Kroonprins van Bohemen in 't Huwelyk trad, en m dee. ze ftad haare intreede deed, inplechtigenopgang te gemoet ; het zelfde verrichtte ook da Abt van den bergSion'met zyn geheel e Klooster, allen met hunne ftaatelykfte kleederen omhangen (c). Daar Willems Graaffchappen in het Kerkelyke tot het Bisdom van Utrecht behoorden , zoo kan ik de Gefehiedenis van den Godsdienst in dezelven niet beter openen, dan met te (<0 !253. Butkens I pr. 92. O) Zie de voorbeelden Lunig XVIÏ 31& A° i3$e» en Gud e ni Syll. 206. Cf) Voniin. CosMa Pkag. 85. P % XX Hollans en Zek- land. Ze- dui der GeestKlyk- licid.  aa8 Derde Hoofddeel te fpreeken van eene Verordening, die de Cardinaal- Legaat, in 1249 te Utrecht vertoevende , voor de gantfche Geestelykheid van dat Sticht, en dus ook voor de Hollandfche vastftelde. „ Nadien wy " , wordt 'er in de „ Voorrede van dit ftuk gezegd," alle op„ rechte Christenen, en die inzonderheid» „ die . geroepen zyn tot het deelgenootfchap „ aan het werk des Hceren, en dóór denPaus„ felyken Stoel aan onze zorg aanbevolen, „ op eene byzondere wyze verplicht'zyn te „ beminnen: zoomoeten wy ook, wanneer iets buitenfpoorigsdoor hen begaan wordt, „ zoo veel te naerftiger voor hunne verbete„ ring zorgen , naar maate door hunne mis- daad de zuiverheid der Kerkelyke zeden „ gelasterd wordt. Hier op ontveinst hy hun „ niet, dat het algemeen gerucht fommigen „ hunner befchuldigde, dat zy de vleefche. „ lyke wellusten niet ontvliedende, zich niet „ fchaamden openbaare byzitten te houden „ en meerdere fchandelyke daaden "te ver- richten, die de oogen der Goddelyke Ma„ jesteit kwetften, en voor anderen een voor „ beeld van afval zyn. Over de middelen ,, om dit kwaad te fluiten met den Bisfchop „ en de Utrechtfche Prslaaten geraadpleegd ,, hebbende, verbiedt hy eiken Geestelyken „ van de Stad of het Sticht van Utrecht eene „ openbaare byzit te houden, moetende de „ geenen die ze hielden, dezelven binnen 20 „ dagen verftooten; en deezen ofdergelyken 3, nim-  Godsdienst. 219 nimmer voorde tweede reize aanneemen, „ op ftraf van opfchorting in hunne Benefi„ ciën. Bleeven zy daarna nog 10 dagen „ langer halsftarrig, zoo wierden' zy van de „ Kerkgemeenfchap afgefneeden, hunne Be„ neficiën wierden voor ledig gehouden en „ aan anderen begeeven. Lieten zy zich ook ,, door dit middel nog niet gezeggen, zoo. „ zouden zy zelfs van hunne bezittingen be„ roofd worden: op dat, voegt hy'erby, „ de geen die zich door de vrecze Gods van „ hetkwaad niet lieten aftrekken, ten min- ften in toom gehouden zouden worden „ door de ftrengheid der Kerkelyke tucht. „ Verder, daar hun affchuwelyk nakroost in „ het Utrechtfche Sticht te zeer had toege„ nomen , verbiedt jhy dat de Zoonen van „ Geestelyken geduurende het leven hunner „ Vaderen in eenige Kerk van dat Gebied „ een Beneficie zouden kunnen bekomen, „ ten • zy op uitdrukkelyk bevel van den „ Pausfelyken Stoel, waarby nog daar en „ boven van de tegenwoordige Verordening „ wierdt melding gemaakt; en zullende ander„ fints niet alleen de benoeming nietig zyn, ,', maar de beurt der benoemeren ze-lfs voor „ die reize voorbygegaan worden. Einde,', lyk, op dat de luister der Kerke fteeds toe/, neeme, en geen roofzieke wolf de her„ derlooze fchaapen overvalle, gebiedt hy „ de Dekenen der Utrechtfche Kerk, om by „ aanhoudenheid in dezelve te vertoeven. In. P 3 ,dien  230 Derde Hoofddeel^ xxi. Pausfetyk: Mtóht. „ dien; zy 'er zich zonder toeftemming-hun}, nes Capittels en in ongeoorloofde geval- len van hadden weg hegeevenzoo. ver„ looren zy na 2 maanden tyds hun Deken„ fchap, en de Kanonniken mochten tot het „ verkiezen van een'opvolger overgaan. Ook „ zoude niemand aldaar toegelaaten worden „ tot de bediening van Deken, die niet zwee„ ren wilde van 'er in perfoon te zullen „ verblyven, gelyk dit betaamelyk was , en ., gelyk de Legaat ten zecrfte begeerde, dat „ de Utrechtfche Kerk met goede zeden ver- c'icrd wierdt. Eindelyk, zo 'er onder de ;, Kanonniken zeiven mochten aangetroffen „ worden, die dit niet in acht namen: zoo „ zou 't Kapittel hen volgens de vastgeftelde „ Verordeningen, die hy mede onbeweeg„ lyk wil onderhouden hebben, ftraffen O)-"' Laaten wy nu de macht, die zich de Pauzen in 't byzonder omtrent de Hollandfche en Zeeuwfche Kloosters hebben aangemaatigd, wat meer van naby befchouvven. De :beroemde Benediélyner Abdy van St. Adelbert te Egmond had Innccentius reeds in 1246, op verzoek der bewooneren, in St. Pieters en zyne befcherming genomen , en haare tegenwoordige of toekomende rechtvaerdige bezittingen bekrachtigd. De Orde, die 'er thans in beleeden wierdt, begeert hy, „ dat TvIjïms I 247.  -Godsdienst 231 ,, dat 'er onberroepelyk in zou worden op„ gevolgd. Niemand mocht hun tiendens af„ persfen van alle nieuw aangewonnen lan„ den, die zy of met eigen h andcn bouwden, of op hunne kosten lieten toebereiden; noch ook van het voeder van hun vee* ,, Geestelyken en waereldlyken die vry, losge„ fproken en aan de waereld ontvloodenwaj.j ren, hing het van hunaf als beke erlingen aan „ te neemen en in hunne Orde te behouden. ,, Zonder toeftemming des Abts mocht nie- mand die eens profesfie in 't Klooster ge„ daan had, het weder verlaaten, dan om „ naar een' ftrengcren regel te leeven. 3, Ging iemand hunner, zonder met een'Pas 3, voorzien te zyn, heenen, zoo kon geen ,, menseh hem, waar hy zich ook vertoonen „mocht, opneemen. Als'er een algemeen „ Interdict, op het gantfche land gelegd wierdt, „ was het hun echter geoorloofd met geflooten „ deuren, met buiten houding der gebannene„ nen en zonder klokluidingftille Miste lce„ zen, of zy moesten tot het Interdict, zei ven „ aanleiding hebben gegeeven. Den Doop, de „ H. Olie, de inwyding van Kerken enAltaa„ ren, de Ordeningen der Geestelyken moes„ ten zy door den Bisfchop van 't Kerkge„ bied laaten verrichten , indien hy een Ca„ tholiek was en in gemeenfehap met den R. ,, Stoel verkeerde, enhy ze hun zonder tegen „ zyn'plicht te handelen wilde doen geworden. „ In hun Kerspel mocht niemand zonder hunP 4 „ ne  63^ Derde Hoofddeel. ,, ne en hunnes Bisfchops toeftemming eené „ nieuwe Kapel of Bedehuis ftichten, behou^ •„ dens de Privilegiën der Pauzen. Van on„ gewoone en ónbehoOrlyke belastingen, ,, die Kerkelyke of waereld'lyke perfoonen „ hun zouden willen opleggen , onthefte hy „ hen geheel. Zy mochten by zich eene „ vrye begraaffenis hebben, zoo dat niemand „ die het begeerde, (ten zy van de Kerkge,, meenfchap afgefneedenen of openbaare „ woekeraars) van het voorrecht van by hen ter aarde befteed te worden, verftokenbe., hoefde te blyVen, behoudens evenwel de rechten van het Kcrspel,waar toe de oVerlec„ dene behoorde. Tiendens en bezittingen, „ waarop hunne Kerken oorfpronkelyk aan„ fpraak hadden kunnen maaken, en die „ thans door waereldlyken gehouden wier„ den - ftond het hun vry weder in te losfen en ,, 'tot die Kerken, daar toezy bet-rekkelyk wa„ ren, terug te roepen. By het overlyden van een' Abt zou niemand anders,' *t zy „ door list, 't zy met geweld, hun kunnen „ worden opgedrongen, als dien zy met „ eenpaarigheid of meerderheid van ftem„ men daar toe benoemden. Binnen hunne „ muuren of in hunne fchuuren mocht nie5, mand roof of diefftal begaan, brand ftich,, ten, bloedvergieten, een' mensch vangen of dooden, of eenig geweld begaan. Alle „ hun door de Pauzen verleende vryheden „ en de ontheffing van waereldlj^ke belastin-. » gen,  Godsdienst. 233 5, gén \ die eenig Koning, Vorst of ander waereldlyk peribon hun gcfchonken had., ,, worden hier in *t byzoridcr bekrachtigd. ,, Niemand zou dit Klooster rukelooslyk mögen ftoorcn, hunne bezittingen wegnecmen 't „ de ontnomcne behouden,- vermindcrci. of ,, door kwellingen ontrusten'; alles moest on,, gefchondën bewaard bly ven tot het gebruik „ der geenen, aan wiens 'beftuuring en tot ,, wiens onderhoud het gegecven was, be,, houdens het gezag van den Paüsfclyken „ Stoel, en de Kerkelyke rechten des Bis5, fchops van het gebied. 'Welke perfoon het dan ook ware , 't zy Kerkelyk of waereldlyk, die willens of weetens dee„ ze Verordening verbrak, dezelve, zou na „ de 2de of 3de vermaaning, zo hy weiger„ de voldoening te geeven, zyne bediening „ en eer vérliezen , voor het Goddelykge„ richt wegens zyne bedrecvene ongerechtig. „ heid fchuldig Haan, van het ligehaam onï „ zes Zaligmaakers-geweerd worden, en in ,, het laatfte gericht aan eene llrenge wraak ,, zyn blootgefteld. Allen in het tegendeel, die de rechten deezer plaats eerbiedigden, „ zoude de vrede onzes Heercn Jefu Christi „ zyn, in zoo ver zy hier de vrucht van eert ,, goed geweeten fmaakten, en by den Rren~ „ gen Rechter de belooning van eeuwigen }, vrede ondervonden Buiten deeze tal- (*) Mieris I 237. P 5  234 Derde Hoofddeel, talryke voorrechten, vergunde ook Innöcentius aan een' ieder die op den dag van St. Adelbert hunne Kerk met leedweezen over zyne zonden bezoeken zoude, een' jaarlykfehen Aflaat van 20 dagen O). Onuitputtelyk in zyne weldaaden , ontflaat hy hen 4 jaaren laater, op verzoek hunnes Abts, van de verplichting van door Pausfelyke Brieven of die van don Legaat gedwongen te kunnen worden, om aan iemand Jaargelden of Kerkelyke Beneficiën te moeten opdraagen, ten zy 'er in zulke Brieven van de tegenwoordige verklaaring uitdrukkelyk wierdt melding gemaakt Eindelyk ontvingdee- Ze Abt ook zelve, in 1251, byzonderc blyken van Pausfelyke gunst. „ Tot de verfchei. denheid " (zoo drukt het Hoofd der Kerke zich in den Brief hier over afgevaardigd uit) „ Tot de verscheidenheid der uiterlyke cie„ raaden van de bruid van Christus, door „ welker praal de inwendige en verborgene j, bevalligheid haarer fchoonheid vertoond » wordt, zyn in de Kerk verfcheiden trap„ pen en eertekenen van waardigheden ingefteld, waar door de geenen, aan welken Kerkelyke bedieningen zyn toevertrouwd, „ naar de aanzienlykheid der plaatfen, en „ naar ' (a~) Oudh. v. Ktnntmerl. 509. Mieris I 254.  Godsdienst. 235 „ ïiaar hunne zulks vereisfchcnde verdienften, met recht geëerd worden: op dat dó bcfchouwing der ligchaamelyke en zicbtbaare fchoonheid ons naar de onzichtba-Jre fchoonheid der deugden begeerlyk mocht „ maaken." Op deeze wydfche voorrede volgt de gift, uit achting voor zyne onmiddelyk onder den Roomfchen Stoel geplaatfte Kerk, en uit erkentenis voor zyne godvruchtige onderwerping aan Koning Willem , den Abt en zynen op volgeren verleend; en deeze gift, die zoo veel inwendige bevallig-, heid van de bruid des Heeren af moest fchetfen, beflond in het gebruik van Myter, Ring cn de andere Bisfchoppelyke fieraafien Ook de Rhynsburgfche Abdy konde in dit tydperk meer dan één bewys van 's Pausfen Oppermacht aanbieden. In 1250 klaagde de Abdis. dat fommige .Nonnen en Lay - zusteren, in het Klooster dej Rraf der affnyding van de Kerkgemeenfchap zich hadden waardig ge. maakt, door aan elkander gewelddaadige handen te flaan, door de bezittingen van anderen zich toe te eigenen, door ongehoorzaamheid jegens haar, heurlieder Abdisfe, of door eene famenzweering tegen haar gefmeed te hebben. De Bisfchop van Utrecht krygt hierop last uit Romen, om voor deeze reize die weerfpannelingen van de Affnyding te verfchoonen, of, zo ze reeds over haar beflist mocht (#) Mieris I 261.  23<5 . ^Derdé Hooèddbel* mocht zyn, haar weder, mits boete doende , tot de Kerkgemeenfchap toe te laaten. Heur eigen goed moesten zy aan 'c Klooster geeven. .Met de geenen die zich aan Simonie hadden Schuldig gemaakt, moest naar het algemeen Concilie gehandeld worden <» Twee jaaren laater klaagde het geheele Klooster, zoo 't fchynt nu minder door waereldfche oogmerken beheerscht, dat zy fommige gebeden in haare boeken vonden, en van ouds her ook op zongen, die niet tot de Orde van Benediclus behoorden , en die wegens de langheid verveelden , en den Godsdienst belemmerden: doch die zy zwaarigheidmaakten zonder Pausfelyke toeftemming achter te laaten. Innocentius, dit bezwaar overwogen hebbende, gebiedt den Cardinaal-Legaat hier in' volgens God en het heil van haar lieder zielen te handelen, mits 'er de inftelling der Orde geen nadeel door Jeedt (b). Niet lang daar na vergunde heur ook de Legaat, na aangemerkt te hebben, dat het fomtyds nuttig is Geestelyke perfoonen , van Vasten en waaken vermoeid, door den geest der vertroosting te verkwikken, op dat zy met meerder yver den Godsdienst mochten behartigen, en dienin eenzuiverderhm bewaaren: dat zy, zode nood het ver- (*) Zie onzen Cod. Bipl. op den 3 Dec. 1250. (2) .Zie-oneen Cod. Dipl. op den 30 Sept. 1252.  Godsdienst. 237 vereischte en de Bisfchop van Utrecht het goedvondt, van het Kruisfeest tot Allerheiligen en van Kersmis tot Maria Reiniging twee' maal des daags ligchaamelyke fpyze mochten nuttigen Het Cistercienfer Klooster van de Moeder Gods te Löosduirien ontving, in 1250, van het Hoofd der Kerke een' uitvoerigen Gunstbrief: in de voorrede van welken wordt aangemerkt, dat zo de Kloosterlingen dooide Pausfelyke hulp nietonderfteund wierden, het te duchten zou ftaan, dat haar eene of andere rukelooze aanranding van haar voorneemen mocht aftrekken, of de kracht van 't Heilige Kloosterleven verzwakken. De Brief bevat vervolgens verfchcidenen van die vergunningen , die in 124Ó aan Egmond verleend werden: doch tevens met byvoeging van enige anderen, die men in het voorige ftuk P vergeefsch zoude'zoeken. „ Niets by , voorbeeld, dat aan haar Klooster gefchon, ken was, noch eenige Kerkelyke Preuts ve mocht zonder toeftemming van 't „ gantfche Capittel of van de meerderheid „ vervreemd worden , op ftraffevan nietig„ beid. Geen Bisfchop of wie 't ook anders „ ware, konde haar lieden noodzaa- zaa- O) Zie onzen Cod. Dipl. op d. io" Nov. 1254. By Mieris I 291 fh.it het in 't Nederd., doch met veel verbasteringen.  238 Derde Hoofddeel „ ken voor de vierfchaaren of rcchtbans, ken te verfchynen, of wegens heure bezit„ tingen haar aan een waereldlyk Gericht „ onderwerpen; noch ook in heure huizen „ komen om'er de Wydlelcn te bedienen, of „ pleitzaaken te behandelen, of 'er openbaare ,, byeenkomften uit .te fehryven ; noch de „ regelmaatige verkiezing der Abdy beletten, ,, of.'zich"bemocijen met het inhuldigen of „ afzetten der Abdisfen in der tyd. Wydin- gen van Altaaren of Kerken, de H. Oly „ of andere Sacramenten moesten door den „ Bisfchop van 't Sticht bediend worden, of „ door zoodaanig anderen, als zy daar toe „ kiezen zouden, die haar dan ookuitkracht „ van het Pausfelyk bevel moest helpen. By „ het ledig worden van den Bisfchoppelyken „ Stoel zouden zy , tot 'er een nieuwe „ verkoozen was, alle de Kerkelyke Sacra„ menten van de nabuurige Bisfchoppen or.t„ vangen, buiten nadeel echter van *t.Hoofd „ van haar eigen. Sticht. Daar zy ook foraj, wylen haaien eigenen Bisfchop niet kon„ den bekomen, mochten zy van een' door5, reizenden Kerkvoogd , in gunst ftaande „ van het Pausfelyk Hof en uit kracht van „ deszelfs gezag, alles wat tot de'Bisfchop. „ pel'yke verrichtingen behoorde, ontvan- gen. Indien de Bisfchoppen of andere „ Kerkoverften een Vonnis van Opfchorting, „ Ban, of Interdict tegen heur lieden of de huurlingen des Kloosters mochten uitfpree- „ ken,  Godsdienst. 239 „ ken, om dat zy de tienden, van welken Si zy ontflagen waren, niet betaalden, of om „ eenige Pausfelyke voorrechten ; of wel , „ indien dezelven zoodanig een Vonnis vel„ den tegen de weldoeners der Abdy, of te,, gen hen die de Nonnen geholpen had„ den op zulke dagen als zy arbeideden en „ de anderen rustdag hielden: niets van dit „ alles zoude eenige kracht behouden ( a ).'* De Brief, dien de Prasmonfiratenfer Abdy Koningsveld in 1252 van Innocentius kreeg, is byna woordelyk dezelfde als de bovengemelde Egmondfche ( b ). En wat eindelyk het Middelburgfche Gefticht betreft , hier omtrent vinden wy een Pausfelyk bevel, ih 1250-aan den Abt van St. Pieter te Gerieft: gegeeven, om na behoorlyk onderzoek den Abt van Middelburg te verdedigen tegen de verongelykingen van Hendrik van Koudekerk, Priester, Hendrik van Voorne, Ridder, en anderen. Twee jaaren daarna beval hy, dat geen Nuncius, zonder uitdrukkelyken last van den H. Stoel, de Abdy zou bezwaaren; en in 1253, dat geen Legaat, Onderlegaat of Rechter ( Confervator), zonder byzondere-.Pausfelyke toeftemming,den Ban, de Opfchorting of bet Interdict gedmtrende 5 jaa- ( a~) Oudh. v. De Ijl. 441. (O Ibid. 282.  24° Derde Hoofddeel 5 jaaren tegen hen af kondigen mocht (a% Begeert men,nadeeze Gefchiedenis der Heem fchappy van den Roomichen Kerkvoogd over de voornaamfte Kloosters van ons Vaderland, noch eenige andere Raaien van zyn bewind jn deeze Gewesten : zoo herinnere men ziclx by voorbeeld de bevestiging der tiendens in het overwonnen .Westfriesland, aan Willem voor eenige jaaren door hem verleend. In den Dispenfatie - brief, dien Adelheid van Holland noodig had, omzien met A vennes in den echt te be geeven, verklaart Innocentius als niet van menfehen maar van God de volheid der Kerkelyke macht bekomen hebbende, aan de 2 verloofden dc begeerde ontheffing der Canonieke regelen toe te flaan , om dat ze van eene edele afkomst waren, gehoorzaam aan de R. Kerk en den Pausfelyken Stoel, aan welken zy nog van dienstkonden zyn: verbiedende voorts aan een' ieder dit te verbreeken, op ftraf der verontwaardiging van God en der Apostelen Petrus en Paulus (£). By het fluiten van een Verbond onderwierpen zich de partyen fomwylen, zelfs by wyze van eed aan de Pausfelyke ftraf, zo ze aan hun ge' geeven woord ongetrouw waren; gelyk het Verdrag tusfchen Holland en Vlaanderen van 1248 Ca) Kerkel. Oudh. v. Zeel. I 4$ Sq. (i) Mieris I 235.  godsöïènst. 24t 1248 hier van een voorbeeld heeft opgeleverd. Zekere Hendrik van Alblas, die van 't Kapittel van St. Mary te Utrecht Tiendens tegen 10 Pond Hollandsch des jaars ontving, verkoos op deeze zelfde wyze, zo hy ten bellemden dage die fom niet betaalde, het Vonnis van Excommunicatie , 't welk de Legaat of de Bisfchop van Utrecht op verzoek van't Kapittel binnen 7 dagen over hem zou uitfpreeken (a). Omtrent het gezag des Aartsbisfchops van Keulen over het Utrechtfche Bisdom, en dus ook over deeze Gewesten , zy het genoeg mynen leezer eenige bladeren te rug te wyzen op die vergunningen enfchikkingen,die wegens het verblyf der Duitfche Heeren te Utrecht doordeezen Kerkvoogd gemaakt wierden. By ééne onder anderen, waar byhy hun het bouwen in die Stad veroorlooft, verklaart hy dit te doen als Metropolitaan der plaatfe (fc). Van de daadelyke uitoeffening echter van eenige macht in Holland of Zeeland, geduurende dit tydperk, kan ik my niet herinneren een voorbeeld te hebben aangetroffen. Wat de Bisfchoppen van Utrecht betreft, zal ik, om alle herhaalingen tevermyden, terflond tot die byzondere fchikkingen en xx. Macht van den AartsbisfchopvanKeulen. den Bisfchop van Utrecht en deszelfs Capittel. O) Kluit in C. D. 671. C*) 1252. Matth. Fundatt. Eccl. i 566. HL Deel. Q  242 Derde Hoofddeel. en regeerings-daaden omtrent dt Hollandfche en Zeeuwfche Stichten overgaan, van welken in de voorige vernaaien nog niets is ingevloeid. In de Chronyk van een'Egmondfchen Monnik vinden wy een breedvoerig verhaal van 't geen in December des jaars 1250 Dirk Bisfchop van Veerden ( domi gelegen Klooster n om vrede en rust „ in 't Convent te houden, zekere renten „ beftémd hadden tot den kelder, de Vestery „ en het zieken-huis, 't.welk gefchied was „ om dat een ieder niet te zeer zou afgetrok,, ken; worden van de overdenking des.eeu- wigen goeds; en nadien zy van hem be. geerd hadden, dat hy bewerken jzou, dat „ deeze zalige Ordonnantie in het toeko., mende niet zou vergaan: hy dan ook met „ raad en advies van eenige goede mannen, „ zichrverblydende over het goddelykprofyt „ en de welvaart zyner Geestelyke Dochj, teren , deeze Ordonnantie bevestigt, en „ elke' Nonhe gebiedt dezelve in de kracht des H. Geestcs te onderhouden, bannende ^ en vervloekende een' ieder die ze met ge. „ weid zou willen; omverwerpen. Zo zever. „ anderd moest wordeh . zou het met goed„ vinden des , Bisfchop? van Utrecht moeten „ gefchieden, en van eenige Prcelaaten bin,, nen ;dezelfde ftad woonachtig; hier toe „ wierden 'er fommigen benoemd, die we. „ der, zo ze het niet Samen verrichten:kon„ den, tot een minder getal gebracht moes„ ten 'worden (a)." | Aan de in Christus beminde, dochteren, de" godvruchtige bruiden van Christus, de Kloos- ter- Qa~) Mieris i 218/ s <)  Godsdienst. 245 termaagden van de Cistercienfer Orde te Loosduinen woonende , fchreef Bisfchop Otto in 1248, „ dat nadien de Godvrucht van „ Mofes ' in het timmeren van den Taberna„ kei, en van Salomo in het opbouwen van „ den Tempel ten hoogften in de H. Schrift j, geroemd wordt: hy ook amptshalve ge„ houden zy die dingen, die fchynen te „ ftrekken tot uitbreiding van den Goddely„ ken dienst en tot vermeerdering van de „ eer der Kerke onder zyn beftuur, met ,, een' vaerdigen yver tt bevorderen, en „ de vroomheid en milddaadigheid van zyn' „ overleeden Broeder Floris en deszelfs Ge„ maalin Mathilde , die de Kloosterdochters „ by hem hadden gepreezen en doen gel„ den, gelyk deeze Graaf en Graavin gebe„ den hadden, en de Kloosterdochters met „ allen ernst en ootmoedigheid verzochten, „ te onderfteunen. Hy nam dus de Kapel te Loosduinen , met het erf daar zy op „ ftond, en het verder toebehooren daarvan , „ zoo als de Graaf en Graavin het heurlie„ den gefchonken hadden om 'er een Kloos„ ter op te bouwen, onder dc befcherming „ van de Maagd Maria, St. Maarten en zy„ ne eigene; en bekrachtigde de voornoemde „ gift, beveelende dat al haare tegenwoor„ dige en toekomende rechtvaerdige bezittin„ gen heur onverbreekelyk blyven zouden. „ Hy gaf heur de macht om haare eigene Q 3 » pries-  246 Pbrde Hoofddeel „ Priesters te hébben, de zieken met het HL» „ Olyfel te beftryken, de dooden van baar eigen huishouden op haar Kerkhof te be- graaven, gelyk ook andere geloovigen „ die het Verkiezen zouden, met toeftem„ ming van het Klooster en behoudens de rechten der Parochiepriesters. Niemand ,, mocht haarlieder Kerk ligtvaerdiglyk ont„ rusten, noch zich meester van haare bejj zittingen maaken; zy zouden die in 't tegen,) deel zeiven beftuuren, en tot haar nut en „ gemak gebruiken, behoudens desBisfchops 5, gerechtigheid. Hy onthefte de plaats van :» fchatting, die hy of zyné nazaaten daar „ mochten te vorderen hebben, zich flechts de geduurige gebeden der Kloostermaagi, den en haare geduurige gehoorzaamheid „ voorbehoudende. Kerkelyke of waereldly-' „ keperfoonen, die tegen deeze vergunning 5, aanhandelden, en driemaal vermaand zyn- de weigerden voldoening te geeven , zouj, den niet toegelaaten worden tot het lig- chaam en bloed des Heeren , en de begaa5, ne boosheid door 't Goddelyk oordeel lée. „ ren kennen ; in 't tegendeel die de rech„ ten der plaats handhaafden, moesten den „ vrede van onzen Heer Jefus Christus fmaa- ken: zoodat zy hier reeds de vruchten van 3, hun weldoen genooten, en by den ftren,, gen Rechter hier over beloond wierden „ met eeuwigen jvrede." Eenige Proosten,  Godsdienst. ten, Dekens en Canonniken der Utrechtfche Kerk waren by deezen Giftbrief tegenwoordig geweest ( fl). Welke gunften Koningsveld in 12^2 door den Bisfchop van Samland als Coadjutor van dien van Utrecht ontving, hebben wy ,toen 'er van de ftichting deezer Abdy gefproken is , genoegzaam mede gedeeld. Aan de Middelburgfché bevestigde de Bisfchop, in 1247, alle haare bezittingen, op verzoek van Theodebaldus den Abt. Verfcheiden Kerken met haare onderhoorige of Filiaalkerken worden daarin opgenoemd, gelyk mede met land, ot met tiendens, of met gefchonken goederen; fommigen met de Offerhanden des Altaars op hooge Feesten, op het Feest der Kerkwy, en by den Kerkgang van Kraamvrouwen (fc). Over énkele Parochiekerken oeffende de Bisfchop zoo wel zyn gezag als over de Kloosteren. Een eenig voorbeeld zy genoeg om dit op te helderen, 't welk tevens, met het geen te vooren daaromtrent reeds is aangetekend, den ftaat deezer Kerfpellen hier te lande ten overvloede zal leeren kennen. In 1245 bekrachtigde Otto een' Brief van zyn' voorganger Dirk, en van Otto Dom-Proost te Utrecht, in het 5de jaar van die zelfde eeuw t» Oudh. v. Detfl. 43« Jf. (i) Mieris I 143. Q 4  248 Derde Hoofddeel eeuw uitgevaerdigd. Bisfchop Dirk betuigde in denzelven, dat hy,op verzoek vanDe„ ken en Canonniken van St. Pieter,aan den „ Heer en de Parochiaanen vanBrigdam ver„ lof had gegeeven om eene nieuwe Kerk „ binnen de paaien van hun Kerfpel te bou„ wen, tot vermeerdering van den Godde„ lyken dienst aldaar, en om voor de behoef„ tens der Parochiaanen op eene vaderlyke „ wyze te zorgen. Deken en Canonniken zouden in die nieuwe Kerk een' Priester naar genoegen mogen aanftellen; de Priester „ zou de Tiende van de Oostzyde ontvangen „ tot de helft toe derf Tiende , welke te voo„ ren getrokken wierdt door de twee Pries3, ters die de Mis in't gemeen in de oude Kerk „ plachten te leezen; de inkomften der lan„ deryen van de oude Kerk en zekere Tien„ de, by Allardskindskerk gelegen, zou in „ gelyke deelen tusfchen de Priesters dier Kerken gedeeld worden; daarenboven zou in die ftreek, die zich aan de Oostzyde uit3, ftrekt, tot de helft der gantfche Tiende toe, de Koster van de nieuwe Kerk voor ,, zyn deel genieten eene Tiende van 140 „maaten. Elk Parochiaan, die in de oude ,, Kerk wilde bly ven, mocht het naar zyn „ welgevallen doen; die naar de nieuwe wil„ de Overgaan, was 'er op dezelfde wyze meester van. [Hy vergunde ook aan die „ Kerk eene doopplaats met het recht van „ begraaffenis. De Dom-Proost herhaalde » dit  Godsdienst. 240 „ dit alles na Dirks dood , en voegde 'er by, „ dat 'er ten overftaan van de partyen dier „ Kerk in eene volle Kerkvergadering over„ wogen was, of de Bisfchop, de noodzaake„ lykheid in acht genomen zynde, gerech„ tigd ware , om met de toeftemming van „ den Aartsdiaken, van den voornaamften „ Pastoor, en van den Priester macht te gee„ ven tot het opbouwen eener nieuwe Kerk; „ en de beflisüng was, datby 'ertoegerech„ tigd zy: een vonnis, 't welk door de Kerk„ vergadering is goed gekeurd." De Domproost, de Deken en een Canonnik van St. Pieter, mitsgaders eenige Priesters in Walcheren, droegen hier getuigenis van (0). Indien 'er buiten dit verhaal nog eenige. andere bewyzen vereischt wierden om myne leezeren te overtuigen, dat des Bisfchops macht in daaden, welke in eenige betrekking tot deeze gewesten geftaan hebben, niet willekeurig maar door de Capittelen beperkt geweest zy: zoo zoude ;ik nog van de gift van Priesterlyke Tiendens in Walcheren kunnen fpreeken, waarmede Bisfchop Otto vóór zyne inwyding, op raad zyner getrouwen Praïlaten en Minifteriales, 't Kapittel van St. Pie-« ter in zyne Hoofdftad befchonken had, en die («) Oudh. v. Zeel. I 261. Dat voorts het eigendom der Parochiën, met het recht van Priester-aanitelling,hier te lande, zoo wel als in Duitschland, ook in handen van waereldlyken was, is uit het voorgaande genoegfaam gebdeeken. Q5  25° Derde Hoofddeel. xxi. Kloosters. die hy in 1245 bekrachtigde («);. en van, twee andere giften van Tiendens in het eiland dat ik zoo even noemde: de eene door dien Kerkvoogd met toeftemming van zyn. Capittel en zyne Getrouwen ( b ), de volgende met toeftemming van het Domkapittel aan. de Abdy van Rhynsburg gedaan (c). Doch. ik haaste my om eche ftof, die zoo weinig bevalligheid heeft, te verlaaten;, en merke alleenlyk nog aan, at door bet geheel Bisfchoppelyk gebied aan Dekenen zekere landftreeken , om 'er het opzicht over te houden, waren aanbevolen: gelyk ons Dekenen van Walcheren, van Zuidbeveland(^) en anderen voorkomen. Van de Hollandfche en Zeeuwfche Kloosteren is reeds zoo veel gezegd, dat het alleen is om in de Gefchiedenis der zeiven geduurende dit tydperk geene opening te laaten, dat ik nog de volgende byzonderheden aantekene. De Abt van Egmond verdeelde in 1240 de inkomften der Abdy in 3opreuven, zoo. dat 'er zich ter zei ver tyd geen meer Monniken in konden op houden (e}. Aan de Rhyns- O) Mieris I 228. C*) In 1247: dit was de nieuwe groote en kleine tiende van nieuw aangewonnen land, tot 200 gemeten. Kluit 51?. (O In 1248. Zie onzen Cod. Dipl. op d. 11 Aug. h, a, (<0 Kluit 506 en 508. (e) v. D. Houten ad Ju a.  Godsdienst. 251 Rhynsburgfche had die van Afflighem in Brabant gefchreeven , dat zy jaarlyks op zekeren dag Vigiliën en Misfen voor de geftorvene Broeders en Zusters der beide Abdyen wilden houden, mits het van de andere zyde wederkeerig gefchiedde ( a ) Toen Willem, en Rlchardis aan dit zelfde Gefticht debotermaat te Delft fchonken, bepaalden zy, dat als de jaarlykfche zielmisfen vanFloris IV en zyn Broeder hier geleezcn wierden, elke Non een half Minidon wyn voor altoos genieten zou » en op den verjaardag van Richardis een geheel Mindelon (b ). En toen daarna deeze Jonkvrouw aan Loosduinen een gefchenk in geld deed , begeerde zy dat ook hier van op verfcheiden groote Feestdagen en op den te rug keerenden Feestdag van haaren Vaderen Moeder, van den Bisfchop van Utrecht, en van den Voogd Willem wyn zou gegeeven worden (c). Wat voorts de verfchiliènde Orders vanKloostergeestelyken hier te lande betreft: zoo is het reeds gebleeken, dat de Egmondfche en Rhynsburgfche Abdyen rair den regel van St. Benediftus leefden. Tot de Cistercienferen behoorde Loosduinen, Jerufalem in Zuidbeveland, en St. Maria van Tho~ fan (tl) v. d. Houven ad «.1239. 124a. Kluit in c. d. 491. (c) 1250. Batav. Sacr. I 438.  252 Derde Hoofddeel xxn. Duitfche Orde. fan *t welk, fchooonby Brugge gelegen, even wel verfcheiden goederen in Holland en Zeeland bezat. De Koningsvelder en Middelburgfche Geestelyken waren Praeraonftrar tenfers; en te Dordrecht bevondt zich in J252 een Klooster van Minderbroeders (è): gelyk reeds een Zeeuwfche Koopbrief van 1246 gewag maakt van een' Koster of Oppasfer (Custos) der Minderbroederen in Holland (c). Te Middelburg woonden ook Bagynen ( d). Eindelyk nog een woord van de Duitfche Orde. In den eerften Gunstbrief, dien Willem haar in 1241 fchonk, zegt hy, „ dat de „ Heer in zyne Kerk verfcheiden middelen ,, verleend had ten voordeelederzondaaren, „ op dat zy door de verdienden van ande„ ren erlangen mochten, 't geen zy door hunne eigenen niet kondenverkrygen. Hy „ hoopte, dat de gift die hy hun deed ftrek„ ken mocht tot zyn heil, en tot dat „ zyner Voorouderen." Volpert en Hendrik van der Leek begiftigden hen niet lang daar na met een gefchenk van 50 Ponden Hollandsch, om 'er eene erve vantekoopen (e). Die (a) Kluit 508. Mieris I 251. Cb) Mieris I 266. (O Kluit 506. (d) Kluit 653. , (O Zie ons Cod. Dipl. op d. 29 Nor. 1243. ~~'  Godsdienst. 253 Dat zy over de Hollandfche rivieren waaren voor zich lieten vervoeren, blykt uit 2 andere Brieven des Konings, te zyner tyd aangehaald. In 124.9 Richtte deeze Orde eene Kerk en Klooster te Sandvoort buiten Middelburg, waar toe een burger dier Stad, Claas van Putte geheeten, zyn huis gefchonken had (V). In h algemeen vinde ik, dat onder den Landcommandeur van het D. Huis te Utrecht, zo niet terftond, ten minften in volgende tyden geftaan' hebben de Commandeurs van Middelburg, Leyden, Dieren ('t welk in 1240 aan de Orde gegeeven wierdt), Ootmarfen ( eerst in 1290 gefticht), Katwyk, Maasland, Doesbifrg, Rhcnen en Schoonhoven: deeze dr'ie,'gölyk ook Brune en Nesfe, laater dan de tydkring dien ik behandele, enSchelluinë reeds zeer vroeg (b). . Van het waereldlyk gezag des Graaven over de Geestelykheid van zyn gebied zal in de Hoofddoelen der Leenroérigheid,derGerichtsoeffenendemacht cn der Belastingen het meeste moeten ingevlogtenjwbrden. Het zy te dee. zer plaatfe'dus genoeg den leezer aan het in Befcherming neemen der'godsdienftigeGeftjchten, en aan bevelen, fomtyds aan Kerkelyke perfoonen door hem gegeeven, te herinneren. Zoo geboodthyby voorbeeld zyne Deke...... ; [ ;.. nen - (a~) Batav. Sacr. II Ep. Midd. p. u, (6) Oudh, v. Utr. I, 340. XXIII. Macht des Graaven over de Geestelykheid.  1. DüITSCH- LAND.Vrye lieden , Adel,Pairs, Heeren , Ridders , Wallen. &54 Vierde Hoofddeel. nen van Holland die van Egmondindegunsts die zy in 1250 van. den Paus genooten hadden , met het Geestelyk zwaerd te handhaaven. ( a). VIERDE HOOFDDEEL, Van Vryen ? Edelen en' Biemthaaren. ga $m :• ' 0? ■ te -y\ 9! Ob öter; TPhans roept my,myne taak om de Natie, die ik tot hier toe flechts in een' zedelyken zin befchöuwd heb, ook van.de ftaatkundige zyde te vertoonen. 't Zal hier toe noodig zyn de verfchillende naamen en betrek, kingen , onder welken de verfcnilleride leden der maatfchappy in deeze eeuw te voorfchyn komen, kortelyk'te'ontwikkelen. Dit Hoofddeel zal aan de lnwooners in *t algemeen , voor al die van het platte Land, zyn toege. wyd; het volgende zich meer in 't byzonder met de ftedelingen bezig houden. Hoe aangenaam zoude het voor. my geweest zyn , daar ik met de benoeming" van vrye lieden op deeze lyst een' aanvang maaken moet, indien ik geen Duitfcher had aan- (<») Zie ons Ilde D. p,  Vryeiï, Edelen, Dienstbaaren. 255 getroffen, op wien dezelve niet toepasfelyk geweest ware! Dan men onderfcheiddedus flechts de geenen die aan niemand in flaaverny of lyfeigenfchap dienden, van deeze laatfte Clasfe. Meest was die titel van eene zeer aj* gemeene betekenis. Van vrye lieden, die zich in een Klooster begaven,van een Rechter - ampt over vrye lieden hebben wy op zyn' tyd gefproken. Zoo koopt ook de Graaf van Gelder het rechtsgebied over een paar plaatsjes en alle vrye lieden in dezelven vertoevende (<0. En aan de nieuwbekeerden in Pruisfen, zoo lang ze Roomsch en aan de Orde getrouw bleeven, wierdt het genot eener volkomen perfoneelevryheid toegezegd. Maar wanneer de Friesfche wetten bepaalen , dat van 12 lieden, die in zeker geval voor iemands onfchuld zwoeren,'er 4 van Adel, 4 vrye, en 4 van laager geboorte (minus «0biles) zyn moesten, blykt het duidelyk dat het woord van vry in zoo ruim een' zin niet moet verflaan worden. Daar en tegen roem. den fommige adelyke familien zoo zeer in het denkbeeld van onaf hafnkelykheid, dat zy zich Vryen van die of die plaats lieten hee* ten: gelyk het geflacht der Vryen van Guttin. ven in Zwaben kan op wyzen ( b ). * Met <» I255» Bondam 503. (b) Crüsii Ann. Suev. II 73. Ook vindt men in diezelfde landflreek de vrygefctme Ridders van Hoèhjteten, en anderen, ibid.  456 Vierde Hoofddeel Met een woord: Önëdelen zoo wel als Ede* léri waren vry, zoo dra zy flechts in de laage betrekking eenes lyfeigenen aan geen anderen dienstbaar waren. Geen Akensch burgerkon, volgens Willems vergunning, aan edele of onedele perföonen te leen worden uitgegeeven. Kon nu anderflnts ook een Unëdele de Leenheer van iemand zyn, zoo was buiten allen twyffel ook deeze Onedele een vrygeboren man. 1 • De Adel intusfchen, gelyk hier uit reeds blykt, maakte eene byzondere CLsfe van Ingezetenen uit, die hunne byzondere voorrechten genooten. Beléedigingen hun aangedaan wierden zwaarder gewroken als aan anderen. In het Rhynsch Verbond Rond de' Koning hun uitdrukkelyk toe, hunne voorouderlyke rechten en Heerendienffen te blyven behouden. Het gebruik van een zegel by voorbeeld was hun by uitfluiting van andere privaatlieden vergund O). Hunne gedingen , langs een gedeelte des Rhyns, wierden' den Schouten van Weisfenburg, Colmaren Hagenau ter beflisfmg opgedraagen (b). In het Ryks vonnis ten voordeele van Avenues volgen in de lyst der geenen, die hunne leenen moesten komen verheffen, de Edelen on- O) Guden. C. d. 1 610. C*) ScHoEprL, Alfat. Jltustr. I 352.  Vryen, Edelen, Dienstbaaren. 45? tmmiddelyk op de Vorften. In andere opetl Brieven des Konings ftaanzyaltyd boven aan , met die uitzondering echter, dat zy eens op de Pairs (a) enfeensopdeMannen(i), van welken beiden ik onmiddelyk handelen zal, volgen. In Zwaben vinde ik dat men om deezen tyd omtrent 50 adelyke Geflachten geteld hebbe ( c"). De Pairs of Parts zyn my niet anders voorgekomen dan als eerfte Edelen, die met den Vorst Leengerïcht hielden (dj. En bet woord van Heeren, dat fomtyds nadat van Edelen gebezigd wordt (e) , flaat op de Hcerlykheden die zy bezaten, en de lyfeigenen over welken zy gezag voerden. Schoon ieder Edelman geen Ridder was, moest men echter om deeze waardigheid ,waarvan het Wapendraager of- Schildknaapfchap voor de eerfte ftap gehouden wierdt (ƒ)» te bekleedcn , noodwendig van Adel zyn ; en (a~) In den Brief aan die van Namen. (b) ln den Verpandings - Brief vanNymegen. Cc) Crusii Ann. Suev. II. 73. ( d) Brief van den Bisfchop van Luik aan de Pares te Mons en Valenciennes. Lunig Cod. G#rm. Dipl.lt 2395. A° I247- O) b. v. in het Rhynsch Verbond. (ƒ) A. de Harras, Miles &Henr.de Harras, Armigen J252. Dipl. Oides/tben/id, ap. Mïncken. II 623. III. Deel. R  2S8 Vierde Hoofddeel. en 't was ook flechts onder deeze voorwaarde , dat men den nieuwbekeerden in Pruisfen toeftond naar dien rang te kunnen dingen (0). Een Brunswykfche Chronyk verhaalt, dat in den oorlo? dien Brandenburg, Saxen, BrunswykenBohemen tegen de Hongaaren voerden, de Duitfche Vorften allen zonder uitzondering Ridders wierden : om dat ze door een' geest van dapperheid bezield , fchier alles zeiven deeden (£). In de optelling der ingezetenen van Piemont liet de Koning de Ridders ( Milites) op de Edelen onmiddelyk volgen. Het opfchrift van Zyn' Brief aan die van NierRein, waar zich zoo veel verfchillende foorten van ingezeten niet vereenigden, luidde enkel: aan de Ridderen en de Stad van dien -naam: ten zy men hier door Milites flechts krygslieden in 't algemeen verftaan wil. In Zwaben wordt behalven van de Geflachten van Frygeboren Ridders, daar ik zoo even van fprak, ook van Gulden Ridders (Equites aurati) melding gemaakt (c> Ik moet hier niet vooruit loopen, en het ftelfel der Leenroerigheid, 't geen daarna af- i (<0 Gadebusch Liefl. Jahrb. I 253. (b~) is52.BothonisC/5wi, Brunsv. piaurat. ap. Leibnitz Scriptt. Brunsv. III 365. Cc) **5°> Causius II 74.  Vryen, Edelen, Dienstbaares. 259 afzonderlyk behandeld zal worden, reeds in dit Hoofddeel willen laaten invloeien: doch zoo ingeweeven was het zelve om deezen tyd in alles wat de Maatfchappy betrof, dat het onmogelyk wordt de vcrfchillende Randen door te loopen, zonder tevens van benoemingen , die tot het Leenrecht haare betrekking hebben, in 't voorbygaan te fpreeken. Dus volgen in fommige optellingen de Fideks of Getrouwen, waaronder Leenmannen verftaan worden, onmiddelyk op de Edelen (0); te Conftantz, met achterlaating des Adels, de Vafallen onmiddelyk op het Kapittel (b\ Geïnfeudeerden (infeudati) is te Namen het algemeene woord, waaronder Vafallen van allerlei rang verftaan worden : terwyl de 2 naamen weer elders fchynen vereenigd te zyn, en de geïnfeudeerde Vafallen dan den rang na de Minijlcriales, waarvan terflond iets zal gezegd worden, bekomen (c). Mannen ( Homines) zyn fomwylen niets anders dan ingezetenen in 't gemeen. Zy ftaan alsdan boven aan inde lysten; en de Clasfen, die famen deeze bewooneren uitmaakten, worden daarna gebyzonderd (d). Somvvylenzyn 't hoo-i O) In den Verpandingsbrlef van Nymegen. O) Mieris I 245. (O In den Brief aan de Kerk van Minden. (d~) Ih den Verpandingsbrief van Nymegen. R 2 II. Hooge cn laage Dienstbaa] en,en Vryïaating derdelven.  200 Vierde Hoofddeel 't hooge Vafallen, gelyk wanneer de Hertog van Saxen eene gift doet na ryp overleg vari hemen zyne Mannen Cfl)> fomwylenmindere , wanneer zy na Edelen en Ridders ( b ), of zelfs na allerlei foortvan Leenmannen (. J98> R 4  364 Vierde Hoofddeel van deezen aart (0) ; en aan de Quedlinburgfche wierdt de Dochter eenes Ridders, door eene aanzienlyke Familie in die betrekking gefchonken (b). Ook de Kerk van St. Suibert te Keizersweerd had aan eene adelyke Jonkvrouw, Elifabeth van Burwinkeln geheeten, zulk eene dienstbaare, welke zy weder aan den Graaf en de Graavin van Bergen tot het genot van het volle recht der Minïfteriales toeftond. Deezen, uit geneegenheid voor eene Freule die hen trouwelyk gediend had, befluiten haar dit recht te doen froaaken; en den eed hier op hebbende afgelegd, laaten zy haar, als hun Minifterialis, eenvereenigd inkomen met zekeren Priester genie, ten (e). In het Oostenrykfche en elders ziet men de eerfte Amptenaaren met deezen naam beftempeld (d). Ook ontdekt men fomwylen gewichtige da?.den door Diestmannen verricht: gelyk die der MindenfcheKerk qene belofte van den Hertog van Saxen ftaaven (e), In Ca) Lukig XIX 800. Cb) 1248. Erath 181. C c) Anders weet ik de woorden niet te vertaaien: Cepulaverunt eam ad legitimam aan dien Priester. K r em.er Ac ad. Btytr. zur Gul. und Bergfche Gefch, III/» Cod. Dipl- p. joi. Cd) Heuma'nn De re Dipl. III 277. CO Lunig XVII 114.  VjiYEN, Edelen, Dienstbaaren. '265 In andere {tukken evenwel, en zelfs in 't opfchrift van Brieven door den Koning afgevaardigd, worden de Dienstmannen van den Adel mtdrukkelyk onderfcheiden. Aan het Klooster Manfee behoorden twee Edelen en twee vrouwelyke Ministtriales toe: de eene was Hildegonde Dochter van Albert Lomar, en de andere Adelheid Dochter van Dietmarus, een' boer ( fl> In deeze betekenis befchouwd, behoorden zy met hunne nakomelingen tot het land waarop zy woonden , en konden tevens met dat land en met hun volgend geflacht, even gelyk wy dit van de Mannen hebben aangetekend, vervreemd worden. Onder de verfchillende toebchoorfels eener Hofftede worden ook Ministeriales geteld ( b ). De Hertog van Saxen fchenkt aan de Kerk van Minden alle zyne bezittingen in het Bisdom van dien naam gelegen, doch met uitdrukkelyke uitzondering van zyne Dienstmannen en derzelver goederen ( c ). En hy de gift der beide jonge Dochters, van welke ik zoo even forak', wordt aan derzelver nakomeiinglchap insgelyks gedacht. Zo men van de rechten der Leenheeren over dit foort van Dienstbaaren en tevens van de nauw beperkte macht ' der Chron. Lunalac. I 156. ^i) Jungii Hist. Btnth. in p-ohatt. (Pf) Lunig XVII 114.  266 Vierde Hoofddeel, der laatften eenige proeve begeert: behoeve ik hier flechts van de vergunning eenes Zwaabfchen Htrtogs aan zyne Minifteriaks van beide geflachten te fpreeken, om indien 't hun behaagde, aan zeker Klooster iets vanonbeweegbaare of be weegbaare goederen te mogen geevenf>>Buiten deeze vergunning ware zelfs een zulkegodsdienftige verrichting een misdaad geworden. Voorts bevonden'er zich nietaileen dienstmannen op hunne Kafleeien of op 't Platte land: men treft hen ook hier en daar indeftedenaan. Te Coblentz ,by voorbeeld, waren er , die van zekere belasting op de verteerbaare waaren zoo wel als de Ridders wierden uitgezonderd (*). Door Mancipia verftaat men mede aan goederen verbonden Lyfeigenen: doch nimmer van aanzienlyken fland. Aan Sc Petersberg by Goslar wierdt een Landgoed' met ken / TV ,bdde Sc::en ^ichon. Ken (c); elders vindt men een Hof een Huis en 2 Molens met de daa- toe behoórende heden van deeze Cksfe (d). To-n Ec celinus van Romano van zyne goederen be. roofd wierdt, verloor hy tevens zyne Lyfei. go C«) Crusii Ann. Suev. II 81. (O Massenii Ann. Trev. II CO 1252. Antt. Goslar. 69, 272. «LJuncius p. 69.  Vryen, Edelen, Dienstbaaren. i6j genen, met het geen hyhun toeliet voor zich zeiven te verzamelen (hunne pcculüs) fa> Siaavcn cn Slaavinnen (Servi, Famuli en Jncillce) worden meer buiten betrekking tot eenige vaste goederen gebezigd. In het Verbond tusfchen Uri, Schwitz en Zurich wordt bepaald, dat zo een Heer onder hen lieden een' (laaf had , deeze op dezelfde voorwaarden dienen zou, als het te vooren by des Kor nings tyd in gebruik was geweest, en gelyk hy 'er naar rechten toe gehouden wordt. Doch zo de Heer hem tot iets meerder wilde dwingen, rekenden de Verbondelingcn zich verplicht den flaaf te befchermen (è). De Abdy van St. Guislain had het recht, dat men haare flaaven en flaavinnen nergens mocht aan houden CO- IneenVergelyk, in 1255 tusfchen de D. Orde en den Hertog van Cuiavien over een gedeelte van het Löbaulche land geflooten, kwam men overéén, dat zo een flaaf des Hertogs op het gebied der Orde vluchtte, en hy in "een' Brief aan de Orde ter goedertrouw verklaarde, dat die perfoon door den band der flaayemy aan hm verbonden was, dezelve terftond terug zoude gegeeven worden; zq (a~) RAYNALD. XIII 603. v Cn Simler de Reb. Ikh'et.p. %. f» 7**. Hht. Tlelv. CO -Mimi's I 5?3-  468 Vierde Hoofddeel zo de Hertog hem in perfoon niet kende, moesten 6 geloofwaardige getuigen eene verklaaring van zynen ftaat afleggen: waar op hy insgelyks met vrouw, kinderen en al zyne goederen, behoudens het recht des huwelyks, weder aan den Hertog ter hand zou gefield worden. De Hertog zoude omtrent de flaaven der Orde op eene gelyke wyze handelen (a). Meer dan eens vinden wy de Seryi over Gift- en Gunstbrieven hunner Heeren als getuigen flaan '(-by. doch mogelyk was dan een Bodo, een Thomas, of onder welke andere naamen zy ons in die gevallen ook voorkomen „ niet zulk een laag perfoon als wy gewoon zyn met het denkbeeld van flaaf te vereenigen. Men fchynt er zich in 't algemeen dan maar bedienden onder te moeten voorflellen: op dezelfde wyze misfehien ais toen de Graaf van Holftein eens verklaarde, dat by zekeren koop eenige Ridders en zyne tamuli tegenwoordig waren (c ). Zelfs hielp in 1252 Herbord van Lu- O) Baczko Gefch. Pr. I 396". C*) Zie de voorbeelden Scheid. Gr. Guelph. IV 190 en Lunig XVIII 850. CO 1251. Lunig XVII 307: hoe zeer het woord van Famulus ook een foort van Vafallen, en een'Wapendrager of Schildknaap betekent. Wanneer een ander Edelman gezegd wordt een Kalle 1 door zyne Milites en Famulitz moeten bewa aren KremerIII in C. D. 104) , zoude dit zoo wel Ridders en Schildknr.apen, als in 't algemeen, krygslieden en bedienden kunnen aanduiden.  Vryen, Edelen, Dïenstbaaren. 16*9 Ludorf, Servus van den Burggraaf vanLands'crone, met verfcheiden Aanverwandten van dien Heer eene Overeenkomst tusfchen denzei ven en zyn' Zwager bemiddelen O): waar zoo wel uit Herbords naam fchynt opgemaakt te moeten worden, dathy, wel ver vaneen' gering perfoon, zelve een Edelman geweest zy : als het tevens weinig te vermoeden is, dat een gemèehe flaaf zich zulk een' invloedin de diepfte Familie-belangen zou hebben weeten te verwerven. Aan Vryfaating uit de lyfeigenfchap wordt in twee gevallen , waar van wy reeds met een woord gefproken hebben, gedacht: eens, wanneer een Adelyk Huisgezin de Dochter eenes Ridders met haare kinderen manumitteert, en ze zuiver en v ry aan de Quedlinburgfche Kerk als Minipriates. over geeft; nog eens toen Elizabeth van Burwinkeln met haare nakomelingen aan den Graaf en Graavin van Bergen door een Klooster wierdt vry gegeeven; waar tegen deezen hunne Lyfe'igene Geertrui vry maaken en aan het Klooster , doch in eene mindere betrekking, ter hand ftellen. Het opfchrift van den Nymeegfchen Verpandinasbrief luidt ook onder anderen: aan de in deeze Stad woonachtige Vrygdaatenen. Eer ik de lyst van lieden, die ik bezig ben af Ca) Gudsn. c. D. II 95:.  !ir. Verfchillende foorten van Bi&ilteu. 270 Vierde Hoofddeel af te fchetfen, voor voltooid kan houden , moet ik nog van die fchatbaare perfoonen, die onder den naam van Cero. cenfuales (a) voorkomen, en waar van de Bergfche Gefchiedcnis een paar voorbeelden oplevert, fpreeken. De Graaf van dit Gewest en zyne Gemaalin gaven één en Dirk van Goslar, die reeds meer dan 18 jaaren zich in hun rechtsgebied pryswaardig en eerlyk gedraagen had, mee zyne nakomelingen aan de Kerk van Dunvvald als een' Cero -cenfualis. Zy moesten 's jaars 2 penningen Keulsch , en by ieders dood het beste wollen kleed van den man, en het beste linnen kleed van dc vrouw op het Altaar brengen (b). Toen daar en tegen die zelfde Landsheeren de Jonkvrouw, aan welke ik zoo dikwyls gedacht heb, van een Klooster als Ministerialis verkreegen , moest zy eerst aldaar van dit jus cerocenfuale vry worden gemaakt, in welk die Geertrui, dié de Geestelyken in haare plaats verkreegen , wederom op genomen wierdt (c). De dienften zeiven, die door lyfeigenen en anderen hunnes geJyken aan de Heeren, waar- O) Eigentlyk: die eene fchatting in wasch opbrach. ten. Cenfuales verfchynen dikwyls; onder anderen inden bekenden Brief wegens Namen. (b) J248. Kremer Acid. Beytr. zur Gul u.Berg. fehe Gefch. III in C. D. p. 93. O) Ibid. 101.  Vryen, Edelen, Dienstbaaren. 1171 waarvan zy het eigendom uitmaakten, beweezen wierden, draagen denaamenvanServitia, Angatia en Parana arits (tf). Het fchynt uit verfcheiden Koninkiyke Brieven, van welken wy op zyn tyd melding hebben gemaakt, dat ook de burgers van eenige Reden dezelven aan het Hoofd des Ryks verfchuldigd waren. Wanneer by voorbeeld Willem den Graaf va.n Savoyen met Turin en* 't geen 'er toebehoorde beleent, telt hy op deeze lyst uitdrukkelyk de 3 foorten van dienften, die ik noemde. Franckfort en Gelnhaufen moesten haare Servitia aan hem en het Ryk bly ven verrichten; die vanNierftein konden tot geen ongewoone Servitia en An. garice gedwongen worden ; en die van Aken tot geen meerdere Hecrendienften , als het ligtelyk mogeiyk was op éénen dag te volvoeren. Zoo zien wy ook den Bisfchop van Utrecht in 1250 de burgeren dier Rad van de verplich* ting, om hunnen Bisfchop verder uit te leiden ( deducere ) dan tot de ftads-rauuren, ontflaan (b). In 't vervolg zal het blyken dat de Advocaaten ook wel eens dienften vorderden, Ca) Angarite waren wel in 't algemeen allerlei lasten of dienden aan perfoonen of goederen opgelegd: maar in't byzonder het leveren van wagens of lastdieren ten gebruike van den Heer. Parangaria noemde men dit laatfte, wanneer zulke leveringen buiten de Landftraat op bywegen gefchieden moesten. Du Cange. (i) Re Vu Hist. Daventr. 251.  272 Vierde Hoofddeel; ' rv. Holland en Zeeland.Adel, Diensbaaten en Dienlter. den, en de Ingezetenen zeer door dezelvefï drukten. Van landeryen op welken zulke verplichtingen rusteden , zyn de voorbeelden menigvuldig. Johan Heer van Mecklenburg verkoopt een Landgoed met de Heeren-dienften van 8 Hoeven; de Inwooners zouden 'er voor 't overige vry zyn van alle waereldlyke macht: als belastingen, het maaken van bruggen en dergelyken, de Landweer alleenJyk uitgezonderd O). Zoo ontfloeg een Bisfchop van Babenberg zeker Klooster van de Jaagere dienften (minutum Servitium) van 2 Hoeven lands ( b ). De verplichting van fommige landlieden, om hunnen Heeren in het vermaak der visfchery behulpfaam te zyn, is boven reeds ontwikkeld. Voorts blykt uit de Koninklyke Verpandingsbrieven, dat men alle de Inwooneren eener landftreek of ftad, welken rang zy dan ook in de maatfchappy bekleeden mochten, befchouwde als tot dezelve op zekere wyze te behooren, en daar mede tot een' volgenden eigenaar over te gaan. Het aanzien des Hollandfchen Adels, en hunnen invloed in meer dan ééne Graaffelyke regeeringsdaad, heeft het vroegere gedeelte deezer Gefchiedenis mynen leezeren reeds kun- (») 1248. Schröder Papist. Meckltni. I 633, Ci) Georciscu Regesta Chrono!. Dipl.ad1254.  Vryen, Edelen, Dienstbaaren. 273 kunnen doen bemerken; en ik zal 'er in 't vervolg nog het een en ander van moeten bybrengen. De Voogd van Holland noemt hen in een' Ruilingsbrief, dien zy bekrachtigden : Edele en voorzienige lieden: de Mannen van den Graaf van Holland (a); en de Graaf zelve in een paar ftedelyke Privilegiën: myne adelyke Mannen (b). [Zonder eenig byvoegfej heet Willem van Brederode Nobilis de Brederode, (c). Onder de Vafallen van den Hper van Putten treft men insgelyks Edelen aan ( d ). De wetten van deezen tyd, doch omtrent welken ik my nu nog niet kan in laaten, flaaven, door eene misdaad tegen den Adel begaan, even gelyk in Duitschland, zwaarder dan andere misdaaden te beftraffen 1 't geen van deszelfs hoogere Randplaats in de famenleeving uit meerdere ^proeven is af te neemen. De Graaf evenwel, uitgerechtigheids - liefde zoo wel als uit Raatkunde , belooft den Haarlemfchen burge. ren > dat hy hun tegen de Edelen en Dienstmannen recht zou bezorgen, en zelfs uit de goederen van deezen hunne gelee- (a~) Nobiles et discreti viri, homines Ilollandict Comitis. 1236. Mieris 1 212-, ( b~) Homines mei nobiles. Getrouwe mannen des Graaven, is anders veel tyds denham zyner Vafallen. Mieris I 253. MiRvEi Notit. Eccl. Belg. 639. (c) Zie ons II D ƒ>. 342. (fi) Zie onzen Cod. Dipl. op d. 6 Maan 1245. 111. D ££l. S  174 Vierde Hoofddeel leedene fchadens her Hellen () geheel in dit Werk is ingerukt, hier niet herhaalen kan: terwyl hy uiteen Stuk 'twelk in de Byvoegfelen geplaatst moet worden, nog meerder licht ontvangen zal. Uit de fledelyke Privilegiën zal men zich herinneren , dat die te Haarlem burger wierdt aan niemand meer tot eenigen dienst verplicht konde worden, gelyk ook te Delft en Dordrecht : mits ze binnen jaar en dag door een* Heer, dien zy onderworpen geweest waren , niet wierden opgeëischt. De Delftfche Keur ontfloeg daarenboven de burgeren dier ftad van alle fervitium commune of Hoefdienst. De inwooners van 's Graavenzande wor- Ca~) Ik zal als eene Bylage achter dit Deel eene lystder Hollandfche en Zeeuwfche Edelen, die my onder Willems Regeering zyn voorgekomen, mededeelen. O) Zie ons II D. p. 170.  Vryen * Edelen * Dienstbaare\t. 275 worden van alle 's Graavendienften, behalven by Ridderflagingen en bruiloften in zyn Geflacht, vry verklaard. Aan zyneTante Richardis gaf Willem voor het Klooster, dat zy voorneemens was te Delft op te richten, vryheid van Hofdienst van 3 :o morgen lands (<•*). De naam van Famulus is my flechts in een enkel Stuk van dit tydperk voorgekomen, en wordt daar aan een' Edelman , Hendrik van Alblas, gegeeven ( b ). Mogelyk betekent het een* Miniflerialis van de Utrechtfche Kerk. Van de Cenfuvles of fchotbaare lieden van zeker Heer, die hier en daar genoemd worden, zal ik elders bekwaamer handelen. 't Geen gezegd is meene ik meer dan voldoende te zyn om van den Raat der Natiën die ik befchryven moest, ten opzicht der verfchillende rangen en betrekkingen haarer leden, eenig denkbeeld te geeven. Ik behoef het niet te verzekeren , dat zo 'er een vroegere Rousseau was opgeftaan, en de leer der algemcene gelykheid, der onvervreemd, baare rechten van den mensch, in het midden Van een volk was komen prediken,waar,in eene lange keten, ieder zynen meerderen zekere dienRen fchuldig was, én ieder wederom , behalven die der geringfte Clasfe, ze zynen minderen kon af eisfchen; men hem, indien niet als een* tweedrachtzaaijer en een' oproerigen Vervolgd, tenminftenals een' krankzinnigen ZOU j C«) Mieris I 2en volgens hem flechts hunne betrekking tot de uitvoeende macht: zoo dat een Democratie die inrichting is, volm welke het Volk het grootfle gedeelte der uitvoerende nacht aan zich behouden heeft: daar het zich van de wet;eeyende ook in êrffelyke Monarchien niet ontdoen kan. Jet geheele Contract Social ffeunt op die door de Gefchieenis maar al te dikwyls gelogenftrafte Helling: datdemeererheid van een Volk in de kennis zyner weezentlyke elangens onfeilbaar is; en blyft, wanneer men dit al toe ilde ftemrnen,nog het antwoord fchuldig op de vraag: of an een vrye Natie, als een ondeelbaar en voortduurend ;chaam befchouWd, niet het zelfde recht der particulie:n heeft, om tot, ,zyn grooter geluk, of tot afweeering van.  Steden. 279 ik thans tot de zulken over, die in Steden, Vlekken, Sterktens en Dorpen vereenigd bj elkander woonden (fl). Onder deeze verfchillende benoemingen , van welken ieder foort 't zy aan den Keizer en het Ryk, 't zy aan byzondere Geestelyke of waereldlyke Heeren toebehoorde , bekleeden de Civitates of groote Reden den eerften rang, wier inwooneren gemeenlyk Cives, ook wel door elkander Cives en Burgenfes heeten ( * )• De Hertog van Pommeren echter ., wanneer by aan Lubeck van zekere vryheden van handel kennis geeft» onderfcheidt hier de beide Clasfen uitdrukkelyk (c). Het aanzienlykRe gedeelte der burgeren wierdt te Erfurt Summi Burgenfes, waarfchynlyk de burgers der hoogere of boven- Rad, van veel geduchter rampen, van een gedeelte zyner aangeboren en tot nu toe bezetene rechtsn af te zien, en dieby wettig Contraft, in de gevolgen van liet welke de nakomelingen onvermydelyk deelen moeten, aan anderen op te draagen. O) Dus famengevoegd komen zy voor by Mirjeus I 583, en Hansselmann Verth. Landshoh. v. iithenlo/ie. $eyl.-p. 125. * O) By voorb. te Wetzlar. Guden. CD. I 641. (e) Dreyer Sptc. Jur. publ. Lubec. p. 1%$. A» S 4  i8o Vyfde H.oofddeel .ftad, genoemd ( a). Wat Ryksfteden zyn, is ten overvloede bekend. By Northaufen in Thuringen alleen heb. ik dit woord met dat van Koninklyke ftad verwisfeld gevonden' (by. De kleinere fteden, of Vlekken, doorgaans Oppida , en hunne bewooneren Oppidani (c) of Burgenfes geheeten, verfchilden, zoo.'t my voor komt, van de anderen voornnamentlyk in grootte en aanzien, doch niet aityd in voorrrechten. Een dorp in Zvvaben kreeg in 1255 ftadsrechten (jura Civitatis ) en wierdt een Oppidum (]d). Tot voorbeeld van een Ryks- vlek (Oppidum imperiale) kan ons Kaufbeueren in die zelfde landftreek verftrekken (e). Schoon de Kafteeien of Sterktens (Castra) meer tot het Hoofddeel van den Oorlog dan tot myn tegenwoordig onderwerp behooren , kan ik ze echter ook hier niet geheel met ftilzwygen voor by gaan. Zy waren dikwyls onaffcheidbaar aan fteden gehecht, gelyk 'er van eene Stad en Kafteél van Oppenbeim, van eene Stad en Kasteel van Mühlburg wordt (e*) Erford. Antiqq. ap. Men ckjen. II 486. O) Ludew. Rel. Mst. VIII. 237. Ce) b. v. die van Nymegea. Mieris I249. C<0 Crusii Ann. Suev. II. 85. (eyjhid. 73.  Steden. 281 worde gewag gemaakt (a). Het Kafteel van Nymegen wierdt- met zyn toebehooren en met de ftedelingen verpand (£)• Somwylen daar en tegen waren 'er flechts landgoederen of een dorp by Sterktens gevoegd : gelyk zekere fchuld met het Slot en °de viilicatio van Sch.emin.gen betaald wierdt (c). De bewooners deezer Kafteelen wierden doorgaans 'Castrenfes, CafieL ïani (d), of daar de Sloten eigerttlyk tot verdediging gefchikt waren, ook milites en Castelïani milites genoemd. Onder deezen iSStÉeh' titel vmden wy 'de krygslieden op de Sterkte Calsmunt by eene verkooping als getuigen ftaan (e> Wanneer een Slot zich met "eene ftad vereenigd aantrof, worden de bewooners van het eerfte fomtyds uitdrukkelyk vant»die der laatfte onderfcheiden : gelyk ergens de Castrenfes en alle de burgers van Friedberg voorkomen (ƒ); en ge1'yk de Koning, toen hy Mayntz, 't welk door een Kasteel verdedigd wierdt, bevoorrechtte) Gud. C. D. II 103, I $41. (b) Mieris /. e. (c) 1249. Lunig XIX 800. (<0 D'e van Giesfen by voorb. Gud. II 93eau9. (e~) 1252. Guden. II 9*» (f) Ibid. %9 A° I249- s 5  28a Vyfde Hoofddeel rechtte, de Krygslieden en alle da overige burgers byzonder opnoemt O). Onder Villa verftaat men gemeenlyk Dorpen; en het heeft buiten twyffel deezen zin, wanneer de Koning in den Gunstbrief aan de Abdy St. Guislain, na Steden, Vlekken en Kasteden te hebben opgenoemd, nog van grootere en kleineren/te fpreekt (b). Doch fteden, en aanzienlyke fteden zelfs, draagen ook dikwyls dien naam, waarmede het Franfche Fille nog tegenwoordig overeenftemt. Dus verfchynen by voorbeeld Weenen en Gotha (c); dus wordt van den Magiftraat van Bergen , Valenciennes en van alle de be. na villa in Henegouwen melding gemaakt ( Aan die van de Villa Hagene gaf de Aartsbisfchop van Mayntz alle de rechten en vryheden, die de burgers van Affchaffenburggenooten , en die zy ook zeiven gefmaakt, doch door de onderdrukking der Advocaaten verlooren hadden (e % De Villa Laufen had poorten (f). De Civitas en Villa van Landshut, fchoon O) HaNSSELMANN /.té (b) MiRiEUs I 583. (f) Lunig XIX 687. Gudeni Syll. 3r«. Cd) Mieris I 246". O) 1249. Guden. C. D. I 608. Cf) Herrgott Geneal. Habsb. II 388,  Steden. 283 fehoon flechts één ligehaam uitmaakende,en aan het Klooster Crefobar toebehoorende, worden van elkander onderfcheiden. Mogelyk moet men hier door Civitas de eigentlyke Stad, door Villa de Voorftad verftaan: gelyk 'er ook elders van de Villa foren fis (.dat jf de Voorftad ) Landshut gefproken wordt O), Dc inwooners van het foort van plaatfen die wy behandelen heeten door elkander Villam en Burgenfes (b). Dorpen en gehuchten komen ook fomwylen onder den naam van Vicus voor: gelyk Balinga , dat in 1255 Stadsrechten kreeg , te vooren een Vicus van Zwaben genoemd wordt (c). Onder die meeaigte van Duitfche plaatfen, in rang en foort en aanzien zoo zeer van elkaar verfchillende , wordt Aken als de Hoofdftad deezes uitgeftrekten Gebieds befchouwd. Wy kennen reeds Willems Gunstbrief aan deeze ftad , waarin gezegd wordt, dat hier de Roomfche Koningen het eerst worden ingewyd en gekroond ; en dat zy , na Romen , alle Gewesten en Steden in aanzien en eer overtreft. Ook byzondere Pro vintien hadden haare Hoofd- fte- (*) Ludew. Rel. Mst. VI 487. (b) Schepenen en-F»7/*»/derF///a?ErbenheimenJ3rekenheim Guden. I 6 r 6. Villkus cn Burgenfes van Gotha Tenzel Suppl. II Wik Goth. p. 45.GAi.ETXt 'Gefch. ». Befchr. des Herzogth. Gotha. II 14 Sq. (O Crus. II 85.  a84 Vyfde Hoofddeel fteden. De D. Orde, wanneer zy in 1251 het eenige jaaren te vooren verbrande Handvest van Culm vernieuwt, zegt uitdrukkelyk\ dat zy dezelve als eene Hoofden voortrefFelykere' ftad wil befchouwd hebben onder de reeds gebouwden of nog te ftichtenen in zeker bepaald Diftriét: 't geen tevens eenige voorrechten in de rechtsoeffening medebracht, van welken ik in 't vervolg fpreeken zal (a). Voorts wierden 'er om deezen tyd verfcheiden geheel nieuwe fteden gefticht: gelyk Nieuw Brandenburg, Guftrow, Goldberg en Gleichen (b), aan welke reeds gedacht is. Dingelfingen ontftond in 1251. Memel wierdt in het volgend jaar door Duitfche vreemdelingen gebouwd (c); Koningsbergen in 1254, en Zittau in de Lausnitz een jaar daarna doof Koning Ottokar van. Bohemen. Bruno Bisfchop van Olmutz leidde in 1254 den grondflagvan Brunsberg(d), om de overigen met ftilzwygen voor by té gaan. O) Baczko Gefch. Pr. I 382. (£) Franck Alt. u. neues Mecklenb. IV 185.191. 192. -? • (O FisscherGefch.des Teutsck-HatidelsI520,444. («") Balbini Epit. rer. Boh. 272./Baczko Gefch. Pr. I 299 zegt, dat Brunsberg in 1255 t*r eere van Bisfchop Bruno gebouwd zy.  Steden. 285 gaan. Andere wederom wierden uit de laagte tot eenen hoogeren ftand onder haars gelyken verheven. Onder de veelvuldige cn gedeeltelyk reeds bekende voorbeelden hier van zal ik nog flechts Hinlopen in Friesland en Lippe in Westphalen op noemen (a). Van den uitwendigen ftaat der Duitfche fteden, haare grenzen, grachten, muuren, havens, bruggen,markten, wyken, ftraaten, openbaare- en byzondere gebouwen, zullen eenioe byééngezamelde berichteh ons fommig onderricht kunnen geeven. Nieuw Brandenburg wierdt in 1248 zeer regelmaatig en cirkelrond aangelegd; 5 ftraaten liepen paralei in de lengte, en 4 in de breedte}in'tmidden lag een ruime markt met een aanzienlyk Stadhuis. Gustrow (b), dat ter zelver tyd ftads. O) Lippe wierdt in 1248 door Koenraad geprivilegieerd. Stangefol Ann. circ. Westphal. ad h. a. ïlinlooen wierdt in 1254 of 1255 tot eene ftad: doch de Chronykfchryve» (Ocka Scharl. 32. Chron. der vrye Friefen 113 ) zeggen n;et °P welke ^zt' (£) Omtrent de (richting van nieuw Guftrow treft men in Rudloffs Cod. Dipl. Bist. Megapol, m. >^' Crüsi1 Suev, II 68 JFurtens. kktne Chron. p. 9, CO Massenii Ann. Trev. II 144.  Steden. 287 dafche Gefchiedenis verhaalt ons, tevens met de verlterking van verfcheiden fteden van dat Gebied, den oorfprong van Bruchenau. Vier wöonplaatfen van Edelen lagen hier aan de oevers der Sinna by elkander, en deezen leefden onderling als Stad - of Burggenooten. Doch zoo dra wierdt'er geen brug over dien ftroom gelegd, met een' tol, om de kosten daar uit goed te maaken, voorzien, of het getal der inwooneren wiesch aan; de brug gaf aan eene ftad haaren naam, en de gerichtsoeffening,die men elders placht te houden, wierdt in dezelve overgebracht Straasfburg nam insgelyks in 1250 zoo zeer aan ingezetenen toe, dat de muur en gracht van de fteenen brug tot de Kerk van St. Petrus den Ouden en de rivier de Bruche moest uitgeftrektworden, doch zonder dat de Wynmarkt 'er mede onder begreepi n was: van waar de verdeeling der ftad in de oude en nieuwe ontftaan is (fc). 's Hertogenbosch wierdt om denzelfden tyd van de Gevangen tot de Pynappelfche poort, en van de markt tot de Kruispoort toe in de Vuchterftraat vergroot. Met behulp des Hertogs van Brabant wierden 'er zwaare fommen aan te koste gelegd , veele nieuwe ftraaten getrokken en bruggen (e) Browe* Fuld. Aittiqq. 306. (£) Schoeppi, Ah- illustr. II 289.  288 V"yfde Hoofddeel. gen gebouwd, en het ftroomwater de Aa door te graaven in de ftad gebracht ( a). In 't volgende jaar wierdt ook Zurich met gracht en wal omringd: gelyk de Koning van .Bohemen in 1252 zyne Hoofdftad in nieuwe muuren liet plaatfen , terwyl hy het: buis der Kruisheeren aan den voet der brugge met krygslieden, wapenen en mondkost voorzag CO« 0oI:: andere fteden van zyn Ryk liet hy een jaar daarna met verfchansfingen van hout of Reen verzekeren, of met muuren omcingelen ( c), Kort daar op vergrootte Markgraaf JuhanL van Brandenburg Franckfort aan de Oder en maakte 'er eene marktplaats ( Emporium) van (d). 'Ie Zittau ftonden eerst flechts een paar herbei> gen. Ottokar befloot 'er eene flad te bouwen , en reedt den bodem dien hy 'er toe beftemde te paard rond; omheinde dien daar na en verdeelde hem in markt en ftraaten; be- O) Bor Befchr. v. d. Bosch p. 12. (b) Balbini Epit. rer. Bohem. 267: doch het Chron. van Bohemen zegt, dat Praag eerst in 1254 ten westen en noorden met een' muur omgeeven wierdt en met torens verfterkt. (O Conti». Cosm. Prag. 6t ad a. 1253. & Bal binus 271. (d) 1253. Sagittarii Disf. Hist. March. ac Eleilor. Brandenb. p. 13.  Steden. 289 beloofde ook vrydommen om lieden derwaards te noodigen, en om'er veeleien aanzienlyke huizen te bouwen. In 't vervolg zyner regeering vergrootte hy die nog meer (a). Behalven 't geen wy uit deeze vernaaien van pas geftichte of uitgebreide fteden , omtrent- fommige hoedanigheden derzelven geleerd worden, kunnen eenige andere ftukken hier insgelyks toe medewerken. Volgens zekere befljsfing van den Bisfchop van Utrecht, aan welke wy boven gedacht hebben had de Kerk den eigendom der ftadsbrugZekere gebouwen, na den brand in een gedeelte der ftad getimmerd, zouden afgebroken , en [elk in zyne voorige. bezitting herftcld worden. Elke party die Rumingam ( waarfchynlyk puin) "it zekere gracht voor zich begeerde, moest 'er den Bisfchop en Burggraaf om vraagen. Hoé veel een ieder by de ftadsgracht fchade geleeden had, zou door uitfpraak van fcheidsniannen beflist worden; en alle bezittingen cn erven der ftad, welke daar ook de eigenaars van waren geweest , zouden tot vergoeding daar van het haare moeten toebrengen. 'tKapittel van St. Pieter zou aan de poort en brug Ca) 1255. Manlii Comm. rer. Lu fat. in HoF~ m a nni Scriptt. rer. Lu fat. I 232. (b) Heda 2id. III. Deel. t  zyo Vyfde Hoofddeel brug naar Oudwyk 5 Pond geeven om eene , goede brug te bezorgen, zoo dat de in - en uitgang voor wagens en karren bruikbaar openftond; en binnen 3 maanden moest dezelve gereed zyn. Kort te vooren had de Bisfchop ook aan de ftad, indien men het noodig oordeelde, toegeftaan om Kerken, huizen en allerlei gebouwen, buiten de muuren geplaatst, uit welken (want het was in tyd van oorlog) der ftad eenig gevaar boven 't hoofd hing, om ver te werpen (0). Roftock met eene haven voorzien, kreeg op haar geheel gebied, waarvan de grenzen markfchede genoemd worden, ftadsrecht ( b ). Zoo heet het gebied van Hildesheim: binnen de paaien van den tol ( c ); en dat van Mayntz: de Burgfriede (d). Luik was eerst in 6 quartieren verdeeld: doch na de omwenteling, die 'er in 1252 plaats greep, wierdt deeze inrichting tegen die van 20 Decurien of wyken verwisfeld (e). . De fteden waren voor een groot gedeelte nog O) Ibid. 218. (b) EitANCK /. C. IV 218. <0 Scheid. Or. Guelph. IV 242. ' C<0 Hansselmann. 7. f. p. 125. CO Fisen Eed. Leod. II. Hocsemius II  S t e D t w. 291 hog niet beftraat, cn by ilccht weder zoo moeijelyk te doorwandelen, dat wy een'Priester te Regensburg in 't midden eener procesfie reeds hebben zien vallen in het diepe des flyks (in profundo luti)(a)* Te Aken, en waarfchynlyk ook elders, wierden de burgers veel genoemd naar de ftraat in welke zy woonden Onder de openbaare gebou¬ wen telde men voornaamentlyk Kerken , Kloosters met derzelver tocbehooren, Palei* zen van Bisfchoppen of Vorflen, Stadhuizen, Gevankcnisfen, Hospitaalen cn Leprooshuizen, Munt-gebouwen en andere. Omtrent de huizen van particulieren vindt men hier en daar eenige algemeene berichten. Die van Duisburg by voorbeeld krecgen in 1248 verlof, om huizen op de markt of op het buitenhof (atrium) tot des Konings gebruik, in huur of anderfints, (adregakmutilitaUm) te bouwen (' c ), Te Hildesheim wierdt een burger zwaar geftraft , die ten onrechte klaagde over eene niet geoorloofde timmering, welke door een' buurman ten zynen nadecie , zoo hy meende , ondernomen wierdt (d). De wet, volgens welke teLubcck na den brand van iüji niemand zich O) Brci>e Ghron. Ep.Rathb. «p.EcCART II2252. (b) G l'd. C. D. II 950. (c) Tesschenmacher' Ann. CVr. C. D. f. 5. Cd) Schkid. Guelph. IV 24a* T »  292 Vyfde Hoofddeel zich meer, by het bouwen of herftellen vaü huizen, van klei of flroo bedienen mocht , is reeds boven aangehaald. Ook te Groningen komen reeds van klinkers gemetfelde huizen voor(a). Onbebouwde erven droe' gen den naam van^tfrae, terwyl de liggende gronden der burgers, op welken eenige wooning of ander gevaarte was opgericht., of fomtyds zelfs deeze gebouwen alleen , Curies heetten. Een bakker te Ladenburg met zyne vrouw worden gezegd hunne Curia , waar van de Area wel aan het Klooster Schön* augen toebehoorde, doch waarop zy een gebouw gezet hadden , hoewel van het hout des Kloosters, aan het zelve weg te fchenken ( b ). En te Worms vermaakte een burger by uiterften wil aan iemand de -Curia waarin hy woonde, enthyns van eene andere Curia in de Dwergftraat, van eene erve inde Laanbnurt (in yicolane), en nog vaneen ver . der afgelegen gebouw • ( c ). Van het Hof eenes Vorften tot de wooning van den geringftcn particulier droeg alles deezen naam (d). Somtyds fchynt men 'er echter . ook O) Ubbo Emm. 152. (3) 1253. Gudeni Syl/. i\7- CO 1251. Ibid. 209. (d) Ibid. 6\2. Curia Clauflralis van een Stift te Goslar, waar een Kanonnik woonde, aan die Stad tot een Hospitaal gefchonken. Hsinecq. Antt. Ges/. 274. A'^254.  STEDEN. 293 ook onbebouwde erven door te moeten verftaan: gïlyk in die gift, door 't Wetzlarfche CapitteL aan een' burger deezer Stad gedaan , van een huis met den tuin en de bygelegene Curia, in erfrecht: na dat de plaatfen (zeggen zy in den Brief die hier van wierdt uitgevaardigd) en de grenzen van onze erven tusfchen hem en andere lieden , door de omheiningen en de gooten (per fepes et ftÜlU eidia) der huizen, van ons onderfcheiden en verdeeld zyn; door de Curia moest altyd een wagenweg doorgaan: zoo dat den buurman, die"ook zy^n huis van 't Klooster in erfrecht had, van boven en beneden de vrye toe-open nedergang 'er van open ftond ("«). Meest evenwel heet zulke een onbebouwde erve enkel Area. Te Lauffcn wierdt'er een dergelyké, met een' boogaerd 'eraan vast, aan een Hospitaal gcfchonken (by, en teClingenau, gelyk wy reeds gezien hebben, een Area curtis, en een eiland aan de overzyde van 't oever tot dezelve behtforende, aan het D. Huis, om op dien bodem naar welgevallen te bouwen (c\ Wy bezitten nog een' Brief van den Hertog van Brabant aan Antwerpen, waarin hy haar meldt, dat daar dePredikhee- ren (O 1253- GuD- c> D- v (ZO 1248. Herrgott Gtneal, Habsb. II 288* CO Ibid' 3°5- T 3'  294 Vv.ifDE HOOEDDEEL. ren aldaar verkoozen hadden te woonen, by hun zeker ft.uk gronds en ingeflootcne plaats met een' uitweg van achteren naar de Koepoort tot hun gebruik beftemde (a). In de vernieuwde Handveste der D. Orde voor Culm en Thorn vinden wy eene belofte, dat de Orde daar nimmer huizen koopen zoude; zo echter iemand zyn huis of erve uit godvrucht aan haar fchonk, zou zy die tot geen ander gebruik vertimmeren, als tot welk de burgers ze gewoon waren te beftemmen, en 'er ook dezelfde rechten en gewoontens omtrtnt naarkomen. De Sterktens der Orde in de beide fteden waren.daar echter van uit* gezonderd (b), Van kraamen en dergelyke houten opilagen wordt ook fomvvylen in de fteden gewag gemaakt. De Aartsbisfchop van Mayntz verkocht aan zyn Capittel voor 80 mark Keulsch de inkomften der huizen, fcragones C tafels zoo 't fchynt op welken jets te koop gefteld wierdt) cn kraamen , binnens en buitens muurs van den Dom ftaande. Hy zoude de eigenaars der tafelen dwingen dezelven te plaatfen daar ze wel eer geftaan hadden (c> Een Klooster te Halle kocht ee- (tf) X249. MlRiEUS I 766. O) Baczko I 382. (O 1253. Gud. I 633.  Steden. 295 eene Cafa tusfchen de oude kraamers in die ftad gelegen. Zy heette gemeenlyk Cram (a). Van molens ontmoeten wy ondei anderen te Heidelberg een voorbeeld (b). Aan tuinen is reeds te vooren gedacht; en van de verfchansfingen der Sterktens zullen wy nader fpreeken. Op de Sloten ftonden ten behoeve der eigenaaren of Slotvoogden , der krygslieden en andere bewooners verfcheiden gebouwen, die men Burgen of manfiones, ook wel huizen noemde. • De Aartsbisfchop van Mayntz gaf aan eenige Edelen, die hem hun Kafteel verkochten, 3 Burgen op het zelve, waarvan hy 'er een naar zyne keus met hun goedvinden bewoonen konde den bezitter zoude hy daar tegen eene andere erve aanwyzen ; en zo deeze daar een huis op wilde bouwen, hem in de uitvoering daar van onderfteunen (c). De Inwooners der Steden droegen famen den naam van Univerfitas; afzonderlyk , gelyk wy zoo even reeds zagen , over 't algemeen dien van Burgers : by *i verkrygen van welken zy eene geringe fomme gelds betaalden Het Rhynsch Ver¬ bond maakt ook van Paalburgeren, of zulken die nog zekere dienften aan Edellieden vérCe) Ludew. Rel. Mst. V. 71. (b) Guden. Syll. 213. (c) Gu 0. I 625. Cd) Zie de Keuren van Goldberg. Francs Alt u. iteues MeckL IV % 85. . T4 III. Inw oo. ners der Steden.  t<*6 Vyf.DE HpOEDDSEL. verfchuldigd waren, en van lieden die tof onderftand in de fteden lagen, gewag : doch deeze laatften rekende men, 'er niet voor veilig. Eindelyk telde men hier ook ddvence, of zoodanigcn, die pas onlangs in de fteden waren aangekomen, of 'er ten minften het burgerrecht nog niet verkreegen hadden. In 't Akensch Privilegie wordt aan alle inwooners en Adnn en deezen zelfs hier en daar op de Raadsheerlyke Roeien. Te Worms ftonden verscheiden Ridders, waarvan 'er één Muntmeester was, over zekere fchenking eenes burgers als getuigen ( a ). Onder de Schepenen van Grunenberg telde men eenige Edelen (b). Wetzlar, Muhlbaufen, Zurich (c) en andere plaatfen bieden in derzelver jaarboeken eene meenigte gerechtelyke handelingen van Edelen en Ridders zoo wel als van burgeren aan. Op dezelfde wyze telden ook fommige Sterktens de Edelen, onder • derzelver bewooners: gelyk 'er een door den Aartsbisfchop van Mayntz tot zyn Castrenfis van het Slof Amoenenburg wordt aangenomen (d]. Als eene byzondere Clasfe van Reddingen , van de overigen volkomen afgezonderd , moeten wy ook dc Jooden befchouwen. Zy hadden, gelyk nog heden in verfcheiden plaatfen, hunne quartieren in welken zy famen leefden. Te Regensburg onder anderen wordt van eene Judenpurg ge- fpro- O) I254* Gudeni Syll. 223. rb~) Gud. C. D. I 611. CO Gud. C. D. II 98. Ejusd. Syll. 313. Simle* is reb. Helv. in Thes. Hist. Helv. p. 3. CO 1249. Guden. C. D. I. 609. T 5  2Q8 V-itfde Hoofddeel fproken (0). Doch deeze voorrechten, met hoe veel vernedering ze ook fomtyds verzeld gingen, moesten zy fteeds nog koopen. Die te Worms hun verblyf hielden moesten jaarlyks op -het feest van St. Maarten 40 Hallifche Ponden aan den Bisfchop opbrengen , die deeze voor zekeren tyd aan zyn Kapittel overdeed (b). Geen wonder dan, dat hoe zeer zy met eene dier tegenftrydigheden , die men zoo dikwyls in menfchelyke handelingen! befpeurt, van tyd tot tyd wreed vervolgd wierden: zy echter als een, voordeelig eigendom wierden aangemerkt. Verpandde men eene ftad, waar in zy zich bevonden: zoo noemde men hen Uitdrukkelyk als een deel daarvan uitmaakcnde O). Koning Koenraad was met den Raad van Augsburg over hen in ftryd. En vvaarlyk zy hebben fomtyds proeven van ongeveinsde vaderlandsliefde gegeeven. Te Keulen by voorbeeld (en in dat gantfche Aartsbisdom 'had geen waereldlyk Heer overhen te gebieden (d) ) bewaarden zy in 1252 met de O) Breve Chron. Ep. Rgthb. ap. Eccart IE «52. O) Schanwat Hist. Worm. inptobatt. p. u5. (O b. v. te Rothenburg. Ludew. Rel. Mu. H 227. (O Kremer Acad. Bepr. zur Ciil. K. Berg-fehe Gefsh. III C. D. 107.  Steden. 299 dte Geestelyken en waereldlyken de ftad, terwyl het Hoofd van dat Sticht in eenen twist met de burgeren begreepen was (a"). Doch van alles wat hen betreft heb ik niets zonderlinger aangetroffen, dan dat in 't jaar te vooren het Schouts-ampt van Mayntz door zekeren Helferic den Joodbekleed wierdt ( b ): ten zy men hier door flechts een' bynaam verfta, die den een' of anderen Christen, door gelykvormigheid van trekken of van ziel met de verfmaade Zoonen van Abraham , te beurt .was gevallen. Wy hebben in den loop onzer Gefchiede. nis den Koning veelcrlei daaden van gezag over de Duitfche Ryksfteden zien uitoeffenen: ze zien vépanden, te leen uitgeeven , befchermen; 'er nieuwe Magiftraaten aanftellen, de rechten der burgeren bekrachtigen, hun nieuwe gunften Ichenken, cn allerlei wetten voorfchryven. Van Keizer Frederik en Koning Koenraad zoude het weinig moeite koscen dergelyke verrichtingen op te tellen. Ook de Oppermacht van het Hoofd des Ryks over fteden, die aan een' ander toebehoorden, is uit bevelen en vergunningen daar aan gegeeven, uit bekrachtigingen van fom- O) Lunig XVI 918. (i) Gud. C. D. I 616. IV. Macht des Keizers en der Vwften over dc Steden.  3oo V-vfde Hoofddeel. forarnigen deezer fteden aan haare eigenaaren, uit het ontneemen derzelven aan" anderen, als aan oproerigen, daar zy dan weder- • om aan derden in de plaats wierden toegeftaan, genoegfaamgebleeken; en het Rhynsch Verbond alleen is ten overvloede in ftaat om bet Koninklyk bewind over allerlei foort van fteden in bet Ryk te flaaven, zoo wel als te helpen ontwikkelen. Van het gezag der Vorften, Geestelyken, Edelen en andere bezitters over de hun toekomende fteden zal ik hier alleenlyk zoo veel aantekenen, als 'er of niet reeds te - vooren van gezegd is, of in 't vervolg noodwendig 'er nog van zal moeten medegedeeld worden. Men verkreeg eene ftad niet alleen door ftichting, maar ook, gelyk elke andere bezitting, door koop, door gift, door beleening, verpanding, verhuuring, en dergelyke. Wy zullen, wanneer wy van de inkomften fpreeken, nader gelegenheid vinden van den prys, voor welken men de fteden verkocht of verpandde, te handelen. Greiphswalde, om ■ dit hier alleenlyk aan te merken, was door den Abt vanHidden gebouwd: doch, volgens het verhaal der Pommerfche Jaarboeken, wierden de inwooners zoo ryk enï machtig, dat hy geen mogelykheid zag hen langer in teugel te houden; waarop hy deeze ftad den Hertog van Demmin in handen ftelde, mits ieder burger jaarlyks een ftuk zilvers aan 't Kloos*  Steden. ioi klooster gaf (a). Zoo dikwyls een nieuwe eigenaar (é) het roer der regëering aanvaardde , waren dc burgeren ook tot het vernieuwen van den eed van onderwerping gehouden. Erford zwoer in 1249 trouwe aan den Aartsbisfchop van Mayntz, die tevens beide door de Raad en het volk plechtig naar binnen geleid wierdt C c )• Onder de grootfte voorrechten, welke den Heeren der Duitfche fteden, een' ieder in de zynen,toekwamen , behoorde buiten twyffel dat van haar met Wetten en Keuren te voorzien: dan ik ipaare 't geen ik hieromtrent had medetedeelen, om in geënonvermydelyke herhaalingen te vallen, tot het Hoofddeel der Rechten in het Ryk. Van gezag, door hen in enkele gevallen aldaar gevoerd, hebben wy reeds, eenige ftaalen hier en daar moeten aannaaien: gelyk de Aartsbisfchop van Mayntz aan een' daar woonenden burger opentlyk cn wettig verboodt zyn huis niet te hoog op te trekken; en gelyk hy zich verbondt eenige lieden tot het vetplaatfen van tafels en kraamen te zullen dwingen; de Slotbewooners van Starkenberg zelfs, die misdreeven hadCs ) !249- Ab Eichstett Epit. Atmal. Pomrtèr. t- 4 • , (Z>) Een Graaf van Vroburg komt onder den naam van Bominus Capitalis van dat plaatsje voor Herrgott Qeneal. Habsb. II 296.' (O Serrarii ResMog. */>.Joann. I 606.  3<52 Vyfrde1 Hoofddeel. hadden, van daar naar een ander Kasteel te doen verhuizen («). Ook den Bisfchop van Utrecht hebben wy nog binnen kort meer dan één bevel in de Hoofdftad van zyn Sticht zien uitvaardigen. Om eene brug over de Wefer te bouwen hadden de burgers van Höxter de toeftemming van hunnen Heer, den Abt van Corvey, noodig (b); en die van Friberg de toeftemming des Landgraafs van Thuringen, om,een' nieuwen Opziener over hun Hospitaal te verkiezen ( c). Ook in het benoemen der ftedelyke Magiftraatsperfoonen ftraalde de macht der Vorften zichtbaar door. Te Worms weeten wy reeds, dat de Bis* fchop na veel tegenkanting, volgens de voorige Statuten, 9 mannen tot Burgemeesteren aanftelde (d). Om niet te fpreeken van het benoemen van zulke Amptenaaren, die uit hunnen naam de Vierfchaar fpanden en recht deeden. Van hier draagt fomtyds de geheele Magiftraat, of ten minften een voornaam gedeelte deszelven , den naam van Ministèren, Amptenaaren of Minifteriales van een' Vorst. Wy hebben nog een' Brief des Hertogs van Beye- . OO Gud. C. D. I 612. 633. O) Ann. Corbej. in Leibnitz Script. Brunsv. U 3U. (O 1255. Hornii Henr. Illustr. C<0 Ludew. Rel.Mst. II 124. A° 1251.  Stede». 303 Beyeren aan zyn' Advocaat, Schout, en alle zyne Amptenaaren te Heidelberg gericht: doch 't geen zonderlingis, in 't eind van deezen Brief ftiat: alle zyne Amptenaaren en Advocaafe» ( a). üitgeftrekt was zelfs de macht, inzonderheid der Geestelyke Vorfien, over fommigen hunner fteden. Cameryk was den Bisfchop van dien naam in het burgerlyke, lyfftraffelyke en geestelyke onderworpen (b). Luik had gerebelleerd en haar Opperhoofd uit haar midden verdreeven: de burgers, tot reden gebracht, komen hem blootshoofds en barvocts, en met brandende kaerfen in de handen, te gemoet, geleiden hem binnen hunne muuren, en belooven hem eene jaarlykfche gifte van 9 vaten wyn (c). Wy zullen in de Byvoegfels den Koning, die het nieuwe Hildesheim van alle lasten vry* verklaard had, en die begeerde, dat men aldaar den Opperproost alleen tot alle betaalingen en gehoorzaamheid verplicht zou zyn, tev ens zien vastftellen, dat deeze Geestelyke 'er de Mechanique en andere Ambachten regelen zou, en de Gildemeesters dMagiftros of- («) ,2S3- GudeniSyll. 213. ZieookHerrgott Geneal. Habsb. II 310, en ons II D. p. 346. tb) Mirveus IV 410, CO 1253. Foullon Hist. Leed. I 348,,  304 Vyfde Hoofddeel. officiorum ) aanftellen: gelyk de burgers ook flechts voor hem te recht zouden flaan (a). Het ontbreekt echter niet aan merkwaar: dige voorbeelden, uit welken aan de andere zyde de paaien van dit zelfde gezag kunnen worden opgemerkt. Niet alleen wanneer z Heeren, doch in verfchillende betrekkingen, aan hét roer eener ftad zaten: gelyk 'er te Dornhaim vastgefteld wierdt, dat telkens als de Heer van Brandeck, met dat plaatsje beleend, ten voordeele van het zeive iets in handelszaaken onderneemen wilde, hy\'er eën' Monnik of Converfus van het Klooster Alperbach, wiens Abt op het Rechtsgebied vanrDornhaym aanfpraak maakte, by moest neemen, die 'er te dier tyd Stadhouder ( Procurator ) was* en met deszelfs raad en hulp alles ten uitvoer brengen (h): niet alleen, zeg ik, in zulk een geval was de macht des eigenaars van eene ftad beperkt, maar ook in den gewoonen loop der regeering door de Regenten zeiven. De Graaf van Gelder beftuurde Nymegen met den Rechter en de Schepenen te famen, ( c ). Groningen wierdt door den Stadhouder des Bisfchops van Utrecht, vereenigd met 16 Raden be- heerscht (O Zie onzen' Cod. Dipl. op d. 26 Febr. 1252. CO Crüsii Ann. Stiey. II 81. CO PONÏAN. I45. £  Steden. 305 hcerscht O). Dat zelfde Luik, waarvan ik zoo even de burgers als diep onderworpen affchctfte, zag echter 2 jaaren vroeger wetten over den prys der levensmiddelen by zich invoeren , die verre van door den Bisfchop alleen te zyn opgefteld, den Proost, Deken, Aartsdiaken, Schout, Schepenen en alle de overige burgeren gezamentlyk aan haar hoofd geplaatst hadden (b). 't Is waar, dat veele deezer ftedelyke- bedieningen den Landsheer tot oorfpronkelyken aanftcller hadden, of uit het oppergebied voortvloeiden ; doch eens aangefteld, cn derzelver medebc. ftuur erkend zynde, brachten zy niet weinig toe, om het gezag der Vorften of eigenaars van fteden binnen de behoorlyke grenzen te beperken. Aan het hoofd der plaatfelyke regeering moet fteeds ( c ) de geen, die uit 's Konings of der Vorften naam de gerechtigheid oeffcnde, gefield worden. Hy draagt den naam van Stadhouder (<*), Bailliuw (e)> Rechter (Juden O) Ubbo Emm. 155. (ZO Fisen Eccl. Lcod. i 133. (c) Te Mayntz komt echter, gelyk wy daarna zien zullen, een Camerarius voor aan. ( d) Zoo even te Groningen. O) Te Utrecht. Mieris i 267. Te Hildesheim. Zie de Keuren dier Stad. III. Deel. V V. Hoofden der ftedepte Juftitie,  ' VyfdeHoofÖ'Deel, dex (a) of Justitierius ( b ) ), Schout { ScuU telusK c ) ofVilMcus (d)j,Prator(e j , Advocaat (/),Bcfchermer ( Defenfor ) , (g) , Arnrnan (Ji j, Burggraaf of"CasteUanus (Q, Procurator t&yL Ontgraaf ) , Banwarius (mj en Poiesto (w). Deeze verfchillende benoemingen, (a) Zoo even te Nymegen. Cb) Gelyk 'er de Graaf van Luxenburg eens 's jaars één' te Grevenmacheren aanftelde. Bertholet Hist.du Lux. V. pr. 38. CO Dit is de gcmeenfte benoeming. Wy zagen ze zoo even te Heidelberg, en kort te vooren te Mayntz. (d) Zoo even te Luik. Ook te Gotha en elders. Gudeni SjlL 312. ( e) Te Bremen Lunig XIII 222. Te Augsburg./fe». M^sh. ap. MenckknI 1488. Te Mayntz. Gud, C. D II 489. Te Luik. Foullon Hist. Leod. I. 354. GO Zoo even te Heidelberg en op zeer veele plaatfen.. Cg^ Gelyk de Koning iemand tot Defenfor en Schout van Muhlhaufen aanftelde. (/O In de kleine Zwïtferfchè Cantons: b. v. te Uri en Schwltz. .Simler de Rcb. Hek. in Thes. Helv, 113. Ci Te Utrecht. Heda 216. te Friedberg. Gup. C. D. li 89. (O Zoo even te Dornhaim. Cl) Te Birgftad. Gud. C. D. I. 649. (in ) Te Aken. ib. II 949- Cn) Te Milau. H ah rui Col!. Momim. l 255.  Steden. 30? gen, hoe zeer de grenzen hunner macht zich in de ééne ftad veel verder uitftrekten dan in de andere, zyn flechts in de klanken onderfcheiden , doch wat het weezen der zaake betreft dezelfden: die gevallen alleenlyk uitgezonderd, wanneer 'er ergens tweederley foort zulker'Ampts-naamen voorkomen, en wanneer men gemeenlyk door het eerfte 't geen wy gewoon zyn het Bailluwswerk te heeten|, en door het tweede het Schoutswerk moet verftaan. Wy zagen zoo even te Heidelberg een' Advocaat en Schout des Hertogs van Beyeren (a); den laatften vinden wy elders by eenige verkoopingen tegenwoordig (ZOTe Mayntz, waar de Schout zich mét dergelyke verrichtingen bezig hieldt (c), bevondt zich een Prator boven zyn hoofd, doch die hier zekerlyk meer dan Rechter was. Te Luik in 't tegendeel, waar wy beiden Schout en Prator aantreffen, werkte de laatfté evenwel niet mede tot het opleggen der belastingen, dan flechts in de hoedanigheid vaneen' gemeenenburger:' terwyl de eerfte in deeze aanzienlyke bezigheid byzonder genoemd wordt; eh het fchynt dezelfde te zyn, dien O) Ook te Aken wordt van een' Schout en Advocaat gewag gemaakt. Gud. c. d. ii 950. ~(.zo'Gü»eni Syll. 223, 226. CO Gud. C. D. I 609, 616, 625. V 2  30$ VïFDE HOOFDDEEL dien men anders den Stadhouder van den Schout heette, en dus een geringer perfoon. Te Bremen wordt van een' Pretor en Advocaat des Aartsbisfchops gefproken (a). In de Hildesheimfche Keuren wordt eerst gezegd, dat de boetens verdeeld moesten worden tusfchen den Bailluw en den beleedigden, en daarna dat de Advocaat en de Stad famen befchikkingen mochten maaken over de goederen eenes aldaar geftorvenen vreemdelings, welke binnen jaar en dag door geene wettige erfgenaamen waren opgeëischt, gelyk mede over de gemcentens: waaruit men fchier zoude opmaaken, dat hier de Advocaat het burgerlyk beftuiir en de Bailluw het gerichtclyke gevoerd hcbbe. Zoo zou men ook te Utrecht, waar buiten twyffei de Bailluw de aangefte.de Rechter des Bisfchops was, den Burggraaf misfchien dit burgerlyk gezag moeten toekennen: daar bet aan hem of aan den Bisfchop gevraagd moest worden, zo iemand aldaar puin uit de ftads gracht begeerde ( b ). Te Gotha fchynt de benoeming van Fillicus en Sculletus beurtelings gebezigd te zyn om 'er het zelfde Schouts-ampt mede te betekenen ( c). - Voor (zï).Lunig /. c. (b~) Heda 216. (O Vergelyk T enz el Suppl. II Bist. Geth. p. 45. mee Galetti Gefch. u. Befchr. des Herzogth. Gotha II 14 fq. ■ ■ i •  Steden 3c9 Voor den aanzicnlykfbn onder alle deeze naamen kan men dien van Juslitiarius honden, terwyl de Graaf van Waldeck als het Hoofd der Rhynfche verbondeiingen, en als de Opperrecluer na den Koning over alle die ftreeken , met denzelven vereerd wordt. De titel van Advocaat wierdt fomwylen door Vorften zelvcn gebezigd: gelyk Koning Koenraad dien te Augsburg voerde, en aldaar een' Pretor en een' Subprwfeiïus, waarfchynlyk zoo veel als Bailluw en Onderfchout,tot zyne.plaatsbeklccderen ftelde ( a \ De Hertog van Brabant was Opper- Advocaat (Advocates- major) van St. Truien, en had in die betrekking op de hulp der burgeren in zyne krygen aanfpraak (ZO. De Graaf van Dillingen trof,als Advocaat vanülm, eenVergelyk met deeze ftad (c ); en de Advocatie over Coblentz, om'er dit flechts nog by te voegen, wierdt aan! den Aartsbisfchop van Trier voor 700 mark Keulsch verpand (d \ Men ziet dat de waardigheid van welke ik handeie, in alle deeze gevallen het Oppcrrcchterlyk gezag, vereenigd met zeer veel invloed in het burgerlyke, betekent: waaruit daar O) Ann. Augsb. I. c. A° 1249. (b) Mir«üs i 206. Ao 1255. (O 1254- Meichelbeck Hist. Freis- II 12$. (d) 1249- Massenii 'Ann. Trev, II i44\ V 3  3io Vyfde Hoofddeel daarentegen weder de verplichting om de burgeren tegen allen overlast te befchermen geboren wierdt. Doch men begon op fommige plaatfen in te zien, dat het meer nadeels dan voordeels aanbracht zulke machtige Befchermheeren in eene ftad te roepen. Het-Kapittel van Straafsburg beloofde daarom in 1247 de waardigheid van Advocaat (die hier , 't geen zonderling is , fomtyds door den Bisfchop of de Kanonniken, daarna ook wel eens door de Burgeren gekoozen wierdt) nimmer te zullen opdraagen aan eenig Koning, Keizer, Hertog of aaneen' Hlustren offupsriliustren perfoon: 't geen de Paus bekrachtigde. Twee jaaren laater wierden de Heeren van Lichtenberg 'er mede beleend, die tevens belooven moesten deezen post nimmer te zullen vervreemden ( «); en wy zullen in 't vervolg gelegenheid vinden te doen zien, hoe veel klachten de Advocaaten fomtyds den ftedelingen, tot wier befcherming zy eigentlykaangefteid waren, hebben opgeleverd. Voorts vinde ik te Aken hun den rang tusfchen de Viceconfuls en de Schepenen aangeweezen (b). In fommige plaatfen (O ziet men hen met Burgemeesteren famenwer- ken- (*) Schoepfl. Ah, UI. II 329. (O Zie ons II D. p. 346. "CO Te Goslar. Aatiqq. Gosl ap HEiNECC.274.  Steden. 311 kende; in anderen («) met Schepenen. Te Friberg moest al, wat in die Stad of in de bergen te handelen viel, voor den Advocaat en de 04 burgers afgedaaan worden ( b ). Men moet in 't algemeen een' Rechter, order welken naam hy dan ook voorkome, riet flechts als het hoofd der Rechtsplegingen in de-fteden belchouwen: maar ook als met merkelyken invloed in het burgerlyk beftuur voorzien, en indien ik my zoo uit mag drukken, als het Hoofd van't gantfche ftedelyke Gcmeenebcst. De bewyzen hier van zyn reeds voor een gedeelte aangehaald CO, en zullen binnen kort nog nader voorkomen: doch ik kan de beiderlei takken van der Bailluwen macht met gevoeglyk fchiften, enwachte dus liever tot het Hoofddeel der Wetten cn der Rechtsplegingen, om hun gebied in deszelfs gantfche uitgebreidheid voor te Rellen C d> ö Het («) Te Cnlsmimt. Gud. C D. II 98> CO 1255. HORN*iHenri.ül. 3*3. (c) By voorb. in de Wetgeving te Luyk. CO 'Er zyn evenwel plaatföi, waar de Br.illnw niet mede onder het ligehaam der Regeering geteld wordt: gelyk te Bremen, xvaar een Prator en Advocaat des Bisicnop; was; en de geheele Stad echter gant onder den naam van Procoiifuh, Conjuts ènBurgers. Lunig aIH 222. Ie Utrecht wordtj de Brillmv 'er mede niet onder gerekend. IIeda 216, 218. Te Keulen had het zelfde plaats. Lu- V 4 N!G  VI. Andere ftcdèlyIce Magiilrraaten.Raaden cn Burgemeesters. i ] ] r>i b h ft n A C w di B hc : hc 3ii Vïfde Hoofddeel. Het verdient de grootfte opmerking, dat terwyl de boom van het leenroerig ftélfcl in zyne grootfte weligheid bloeide, en alle denkbeelden byna van burgerlyke vry beid op het platte land federt eeuwen vergeeten fcheenen («), de Steden evenwel van haare eerfte ftichting af dit heilig vuur weer hebben aangewakkerd, en, hoe Hauw het hier of daar ook glimmen mocht, nooit geheel laaten uitdooven ; ja dat men zich geen ftad fchynt te Hebben kunnen voorftellen, zonder met deeze gedachte die andere te verbinden, dat hier, 't zy ze onmiddelyk. van den Keizer afhing, 't zy middelyk van een' Vorst of Edelman, de belangcns derzeivc ïvenwel, en voor een gedeelte het beftuur )ver de burgeren, aan zeker aantal van legenten uit de aanzienlykften derzelven ge:oozen , ja zelfs wel eens weezentlyk of in fchyn ig XVI 917: doch hier kan men 'er de reden ligtelyk van svroeden: want daar de Bisfchop met de Stad een gefchii id, kon de Advocaat aldaar, die onmiddelyk des Bishops Amptenaar was, niet wel aan 't hoofd der Schepe;n en burgers gezet worden Te Wetzlar behoorde de dvocaat of Schout mede niet tot het ftedelyk ligehaam. üd. C. D. II 08. V 16 en 28. («) De kleine Cantons van Zwitferland uitgenomen, int te Uri en Schwits zien wy den Amman en het Volk Verl agen fluiten. Simler de Reb. Belv. p. 3. in Theu isi. Belv. Het is zeker, dat men hier door niet alleen t Volk van de 2 plaatsjes van dien naam, maar van degeele Cantons verftaan moet.  Steden 313 fchyn aan deezen en aan de burgeren famen waren toevertrouwd. Ik heb in het eerfte Deel van dit Werk de oorzaaken van dit vericbynfel poogen te ontwikkelen, en zal my dus hier Hechts moeten bezig houden met het in zyne verfchiliende byzonderheden na te gaan. Een' Raad , onder den naam van Concilhmi cf Senatus, treft men op meerdere plaatfen aan. Te Mayntz volgde dezelve in rang op de Reehierën, van welken zy uitdrukkelyk onderfcheiden worden («). De Raad van Augsburg floot met de Geestelyken, die in die^ ftad hun verblyf hielden, en met welken hy in een' langduurigen twist geleefd bad , eene Overeenkomst, waarby hy de volkomen macht over de Stads muuren en poorten verkreeg ( b >. Te Lubeck was het zulk een Vergadering , die omtrent het opbouwen der nieuwe huizen met fteen en pannen bevel gaf ( c ). Te Hamburg en te Zurich reprefenteerde zy met de Gemeente de gantfche Stad ( d)\ te" Milan met den 1'otestas, op wien Ca) Gud. C. d. iv 888. Cb) 1252. Crusii Ann. Suev. ii 83. Cc) Bangerti Or. Lubec. in Westphalen Monum. ined. rer. Cerm. i 1308. A° 1251. Cd) Trazigeri Chron. Hamb. ibid. ii 1278. Sim- ler. /. C. V 5 I  314 Vyfde Hoofddeel wien zy volgde , en de Gemeente Ca). De Raad van Luik, die op de rei der Regenten onder aan Raat, hielp mede den prys der levensmiddelen bepaalen ( b). Die van Gotha bekrachtigde eene gift van land, door een' burger van Erfurt en zoo 't fchynt van Gotha beide aan een Klooster gedaan ( c). Van de wyze waarop de Raad gekoozen wierdt, vinden wy weinig aan getekend; alleenlyk blykt, dat geduurende de burgerlyke twisten te Luik de 14 Schepenen, die alle macht aldaar in handen hadden, 's jaarlyks uit de Patriciërs, een ligehaam tot welk zy zeiven behoorden, den Raad of de Gezworenen benoemden (d). De Leden van deeze Vergadering heetten gemeenlyk Raaden of Raaadsheeren ( Senato. res of viri fenateriQ. Hamburg zondt twee zulke mannen uit haar midden naar Vlaanderen , om met de aldaar regeerende Graavin een Ver- Ca) Hahnii Coll. Monum. I255. Cb) Fis en Eccl. Leod. I 633. (O 1253- Georgisch Regesta Ckronol. Dipl. 1093. De Raad te Gotha wordt elders niet mede onder die Regenten, die metde>urgers famen het ligehaam der Stad uitmaakten, opgeteld, maar fchynt onder'de burgers verfmolten gerekend te worden. T enz el Suppl. II Hist. Goth. p. 45. Galetti II14 Sq. C.d) Fis en Eccl. Leod. II, 1.  Steden. 3t5 Verdrag over de tollen te fluiten (a). Alexander van Salzwedel, de held,. die zekeren zeetocht, waarvan wy daar na zullen fpreeken , tegen Koppenhagen en Straalfund had aangevoerd, wierdt ter belooning met zyn' Broeder Arnold te gelyker tyd tot Raadsheer van Lubcck gekoozcn: 't geen zonder voorbeeld gerekend wierdt, en tegen de oude Statuten aanliep ( Het getal dier mannen was byna in elke Rad verfchillcnd. Te Groningen zagen wy reeds, dat'er 16 Raaden, met des Bisfchops Stadhouder famen de ftad regeerden. Vier daarvan wierden genoemd Confulari potestate rationaks: waarfchynlyk't geen wy thans 'Burgemeesters noemen. De overigen Seniores, of Óudftcn. Allen wierden ze uit oude of ryke familien gekoozen (c). Te Straafsburg fchynt hun getal tot i5geloopen te zyn C^)« Van Confules wordt in de 70 en meerdere fteden van het Rhynsch Verbond gefproken; en hier vinden zy zich den rang dan eens voor, Ca) 1252. Lambecii Rer. Hsmb. II 37; in LiNdenbROGH. Scriptt. feptentr. (b) 1249. Bangertus /. e. Te Halle in Zwaben komen onder anderen ook Raadsheeren voor. Crus 11 Ann. Suev. II 69. Ce) Ubbo Emm. 155. Cd) Schoepfl. Als. illustr. II 334.  3iö Vyfde Hoofddeel voor , dan eens na de Rechteren aangfdeezen. Dit laatfte was onder anderen hun geval te Utrecht, waar zy op de Schepenen volgden (fl). Somwylen moet men 'er Burgemeesteren , fomwylen niet anders dan Raadsheeren onder verdaan: gelyk de twee woorden van Confules en Confiliarii dikwyls verwisfeld worden. De Paus by voorbeeld aan eene meenigte deezer zelfde fteden, vlekken en dorpen van Duitschland , meest omtrent den Rhyn gelegen, fchryvende, richt zyn' brief of aan de Confiliarii en het volk , of aan de Confiliarii alleen ( b ). Te Erford Rellen die burgeren, die de boven - burgers (fummi Burgenfes) heetten , en aan welken door hunne Voorouderen het opzicht over de ftad was aanbevolen, vast, dat'er 'sjaarlyks 12 uit allerlei levensftanden, ouden , vanü middel jaaren en jongen, verkoozen zouden worden , onder den naam van Confules: op dat hetgeen het grootfte gedeelte daar van bepaald had, door de.goedkeuring dier voornaame burgeren voor alle de anderen kracht van wet zoude bekomen (V). Ook te Bremen wordt van geene andere waar- , dig- (a~) Heda 216, 281. Ook te Luik en te St. Truien Fisen Eccl. Leod. i 333 ii, 1. MiRiEus i 206. Qb") Zie den Cod. Dipl. achter dit Werk. CO 1255. Erford. Antiqq. ap. Mencken. ii 486.  Steden. 317 digheid dan van Proconfules en Confules melding gemaakt («> lk zoude hier liefst door dé laatften den Raad j door de eerRen de eigentlyke Burgemeesteren verdaan. De geheel e Stad van Worms wierdt onder de benoeming van Confules en Burgers begreepen (b); de Bisfchop, na een' langen twist over den geen aan wien bet recht der aanftelling toekwam (wy hebben hiervan boven gefproken), verhefte volgens de oude gebruiken 9 mannen tot de Confulaire waardigheid ( c ), van welken 'er 3 te vooren fchyncn bedankt te hebben, en de overigen buiten bediening geweest te zyn (d). Te Lubeck wordt wei een daad, die wy'er zoo even door den Raad zagen verrichten, door fommigén op rekening der Burgemeesteren ( e) gebracht, en Alexander van Salzwedel door zyne dapperheid en eerlykeid gezegd verdiénd te hebben, om met zyn' Broeder Arnold tevens niet Raadsheer te worden, maar 1 («) 1248. Lunig XIII 222. Gudeni Syll. 209. Te Rostack enGoslarfchynt omtrent het zelfde te hebben'plaats gehad. LunigXIV 682. Heinecc. Antiqq. Goslar. 274. (O Ludew. Rel. Mst. II 124. (d) Zie Schannat Hist. Wormat. 219. (O Confules. Corneri Chron. ap. E cc art II 895. a<£ I <\o>l, .t«VVw0|JJ90 4l\(\X-.- ï  3i8 Vyfde Hoofddeel maar in het Confulaat te zitten f>). -Zekér is het inrusfchen , dat hier afzonderlyke Burgemeesters geregeerd; hebben;, en dat onder deezen in het zelfde jaar, datAlexander en Arnold dus verkooren zouden zyn, Gerardus gezegd Pilatus en Johannes van Parkentin voorkomen (b). ■ Ook zenden dé Advocaat, de Raad en 'de Gemeente van Lubeck in 1*51 twee Burgemeesters mar den Hertog Byrger van Zweeden, om daar voor de burgeren dier ftad eenige voorrechten van handel te verwerven (c). In het altoos woelzieke Luik vinden wy, dat weleer de Schepenen 's jaarjyks uit hun midden 2 Confules of Magistrï (d) verkoozen; naeen'opftand echter en door list wierden 'er in 1252 voor de eerfte reize twee buiten den Schepenftoel benoemd (e), Twee jaaren daarna zien wy fer deeze waardigheid door een' Vieeschhouwer en Zadeimaaker bekleeden (f). Begeert men nog iets van den uiterlyken luister (a) cornerüs p. 898. CO Lunig XVIII 353. (O Dreyer Spec, jur. publ,, Lub p. 10$. . Cd) Zy draagen hier, behalven die 2 naamen, ook we! dien. van Maghtri Civitath. Foullon Hist. Leod, I 348. Ce) Fisen Eccl. Leod. ff, r Sa. Cf) Foullon Hist. Leod. I 351.  Steden. 319 ter derzeive te weeten: de Stad van Stade gaf aan die van Brunswyk in het opfchrift den navolgenden titel: den Erentfesten, voorzienigen en met deugden vercierden: allen den Burgemeesteren en den overigen Burgeren in Brunswyk Ca). Wat hunne bediening betreft, deeze moest noodwendig verfchillen naar maate' 'er in eene ftad buiten hen al of geen Schepenen waren. Te Luik by voorbeeld, daar dit plaats greep, doen zy by hunne aanftelling flechts den eed van zuivering, en belooven verder wél te zullen regeeren, en niets van de fchatkist tot hun eigen gebruik te zullen aanwenden <» Zy hielpen 'er ook mede de wetten over den prys der levensmiddélen maaken ( e) ; en in 1255 leiden zy zeiven eene belasting op deeze middelen , doch die al te veel tegenkanting ontmoetende, door den Bisfchop wierdt aiVefchaft ( d > Tc Worms in 't tegendeel, - daar buiten hen geen leden van den Ma«nitraat bekend waren, voerden zy tevens het Rechterlyke zwaard. De Schryver die van de beroertens in die ftad gewag maakt, zegt uitdrukkelyk , dat toen 'er geen Bur- ge- ( a ") Honorabilibus ac providis virtatibusque decoratii. Rehtmeier Sraunschw. Luneb. Chron.p.4.%1. Cb) Fisen Eccl. Leod. II» i Sq. (e) Ibid. I 633. ' (dj Foull0n' II 354-  gzo Vffde Hoofddeel gemèestercn waren, 'er ook geen rechtt noch ftrafoeffening aldaar verricht wierdt„ en alle veiligheid verdweenen was Te Culm en Thorn waren Rechters vani Burgemeesteren afgefcheiden : dewyl het; op raad van beiden was, dat de D. Orde: een' zekeren tol op de Weichfel, wanneer'cr ys lag, naar haar goedvinden vastftel-de ; en evenwel wierdt het aan Burgemees- • teren van Culm, als van de Hoofdftad opgedragen, om alle zwaarigheden, die in de na., buurige fteden over den zin der wet moch- • ten opkomen, te beflisfen: zoo wel als uit.. fpraak te doen in de vonnisfen, die by Appèl hun van daar mochten voorgelegd wor-. den ( b ). In de Witsto'ckiche Keure wordt. den Burgemeesteren insgelyks de correctio juris, zo zy zich dezelve niet onwaardig maakten, toe erkend (c). Ook vinden wy hen by gerechtelyke handelingen , als verkoopingen, losfingen, testamentmaakingen, ontervingen en dergelyken, meer als eens tegenwoordig, waarvan zy dan de Brieven des wegen uitgevaerdi^rd met het ftadszegel bekrachtigden ( d). Voor't overige zal men zich om- CO Ludew. Rel. Mst. II 124. (O Baczko I 382. CO I248. Ludew. Rel. Mst. VIII 269. (O Scheid. Or. Guelph. IV 242. Gudeni Syll 209, 313.  Steden* 321 omtrent hunne verplichting op fommigeplaatfen van de ingezetenen tegen vreemde, lingen te befchermen, wel het bevel des Konings aan Burgemeesteren van Goslar herinneren: om de rechten van het Klooster St. George in die ftad ongefchonden te bewaaren, niet toe te laaten dat iemand hun ongelyk deed, en den Heer van Borchtorp, die 't Klooster bcleedigd had, tot vergoeding te dwingen, zoo dikwyls zy 'er toe zouden opgeroepen worden. Van het recht, dat hun te Gustrow door den ftichter der nieuwe ftad gegeeven wierdt, is pas even gefproken. Omtrent de Schepenen en derzelver werk, daar de ftoffe my hier na op hen te rug zal roepen , deel ik hier flechts dat geene mecte,'t welk meer ohmiddelyk tot dit Hoofddeel behoort. In zulke fteden, waar wy buiten hen geen andere Regenten hebben aangetroffen , gelyk te Antwerpen (a), te Ladenburg (b),te Nymegen (O.Keulcn () Mir^eus I 766. ' (£) Gud e ni SylL 217, 230. (O Pontan. 145. (J) Lunig XVI 917. III. Deel. X vrr. Schepene: en Rechters.  322 Vyfde Hoofddeel eerfte noemde, fchreef hun de Hertog van Brabant, dat hy den Predikheeren een ftuk gronds had ingeruimd ( a); en te Keulen maakten zy fchikkingen over munt, tol en dergelyken ( b ). Te Arnhem, gelyk wy boven reeds gemeld hebben, was het met hunne toeftemming dat de ftads Pastoor in de Kapel van het Hospitaal een' bekwaamen Pries» ter zou aanftellen. Doch ook in zulke plaatfen > waar nevens hen Burgemeesteren of andere Beftuurders over het het volk gefteld waren , wierdt het burgerlyk bewind niet buiten hunnen kring gerekend. Te Luik zagen wy hen den prys der levensmiddelen mede bepaalen en andere Regenten kiezen. De Gefchiedfchryvers van dat Bisdom vernaaien ons, dat geduurende de onlusten aldaar de klem der ftads - regeering geheel in hunne handen was. Zy alleen, zonder dat de Gemeente zich met iets mocht bemoeije.n, ftonden het uittrekken der burgeren tegen den vyand toe. Zoo ftreng zelfs was hun beftuur, dat zy het gebruik van wyn, behalven in gevallen van ziekte , den ingezetenen ontzeiden. Doch men belchouwde dit vergedreeven gezag als voor een groot gedeelte onwettiglyk aangemaatigd: gelyk het ook in 1252, toen Bur- (a~) 1249. Mirjeus /. e. (*} I252. Lunig XVI 917.  Steden 3*3 Burgemeesteren buiten den Schepen-ftoel verkoozen wierden , merkelyk verminderde (a). TeSt Truien waren het de Schepenen die hunne bereidwilligheid verklaarden , om onder zekere bepaalingen den Hertog van 'Brabant in zyne krygstochten te volgen (b). Te Utrecht hadden zy mede aan het Stadsbeftuur deel (O- Doch het rechterlyk gezag carac terifeerde hen hét meest: gelyk wyden burgeren van verfcheiden fteden hebben zien vergunnen om voor hunne Schepenen te recht te ftaan, en gelyk wy deezen ook meermaals overgerichtelyke handelingen getuigenis zien draagen (d). Hun getal was op alle plaatfen niet het zelfde: 14 vonden wy 'er te Luik; te Wetzlar bedroeg het ten minften 9 (e)-, te Grünenberg 7 (ƒ); te Aken 5 (g). Hun rang is reeds gebleeken op fommige plaatfen voor alle andere Regenten, den Schout alleenlyk uitgezonderd , gefteld té zyn geweest C_a) FisfcN Eccl. Leod. I 133» (O 1255. Mirüus I 206. (O Heda 216, »i8. Cd^ Te Wetzlar by voorb. Guden. C- D. II 93,98. V 1628, tè Glesftn II 93 en 119 ; tè Grünenberg I <5i 1,. CO Ibid II 109. Cf) Ibid. I 611. Ibid. II 950. X 2  3H Vyfde Hoofddeel. vveest: gelyk dit te Utrecht en te St. Truien op deeze wys begrcepen. wierdt (a). Elders vinden wy hen wederom laager gezeten: gelyk Aken en de Henegouvv'fche Heden hier van voorbeelden opleveren^ b). Wat men door Rechteren ( Judicts ) in een' anderen zin als dien van Bailluw» en echter van Schepenen afgefcheiden,te vei Rian hebbe in zu^ke fteden, waar het RechterJyk ampt buiten allen twyffel door Schepenen wierdt waargenomen, durf'ik niet nauwkeurig bepaalen. Te Wetzlar komt dus het ligehaam der Regeering voor als uitgemaakt door Rechteren en Schepenen behalven de burgery; en beide foortcn van Regeerders ftaan als getuigen over giften en verloopingen der burgers q c ) ; te Aken wordt jn zeker Stuk insgelyks van 2 Rechteren en eenige Schepenen gefproken (d), Dikwyls evenwel, gelyk het Rhynsch Verbond getuigt, verftond men door Rechteren en ' Schepenen hetzelfde. De eerfte Regenten te Mayntz La den Schout' droegen den naam van welken ik Ca") Heda 2i5, 2.8. MiRajus I 2o. 346. Ce) Schoepfl. II 334. 00 «51. Lunic XVII 82*. Hy. heette Fwdericns.",  Steden. 3&7 heid van denzelfden aart te verftaan hebbe, en ot men te Aken en te Many tz, daar deeze benoeming mede voorkomt (a ), dezelve, gelyk het woord fchynt met zich te voeren , met die van Burgemeester of Viceconful ( want te Aken heb ik geen Conful aangetroffen) verwisfeld hebbe, is my onbekend. Dit weet ik, dat te Worms Cunjuls en Magistri civium verfchillende waren, en dat deeze laatften tot het ligehaam der Regcering niet behoord hebben. De Confuls en alle de burgers maaken 'er het testament, en kort daarna de gift eenes medeburgers bekend: by de eerfte daad ftaan eenige Magistri civium en Cmfuls als getuigen, by de andere 2 Magistri civium (b). Waarfchynlyk was hun in die ftad een laager opzicht over (de burgeren aanbevolen : ten zy men'er hen als een middelligchaam tusfchen deezen en de Regenten of als befchermers deiburgeren wilde befchouwen. Gezworenen of Jurati hebben wy reeds te Luik, waar zy het zelfde met den Raad betekenen , en den laagften rang onder de Regenten bekleeden, ontmoet. Te St. Truien had het zelfde plaats. Hier verklaarden zy met de Schepenen famen, den Hertog van Brabant in zyne krygscochten tc zullen by- ftaan O) Gud. C. D. II 950. (b) 1251. Gud* Syll. 200, 223, 1251. X 4.  3»S Vyfde Hoofddeel ftaan (a). In de Henegouwfche fteden ver. .fchynen zy 'tusfchen de Prcepofiti, waardoor men hier de Burgemcesterlyke waardigheid fchynt te moeten verftaan, en de Schepenen in (b). Een Banwarius, van den Schouten Advocaat nog afgezonderd, en Denkmannen, beftemd om by een Jcoopconti act tegenwoordig te zyn, hebben wy nergens dan.te Aken aangetroffen (cj, Van een' Subprcefictus' of Onderfchout is reeds by Augsburg melding gemaakt.. Een' Geheimfchryver (Notarius) vinden wy te Wetzlar (d), te Mühlhaufen een'Muurmeester ( Magister muri) (e).:De Septemviri te Leuven (f ) zyn vvaarfchynlyk niet anders dan Schepenen geweest. Eindelyk moet ik op deeze lyst van ftede. lyke Regenten nog de Vicenarii of Wykmees* ters brengen , welken zich de burgers van Luik (en Hui met St. Truien volgden hier in hun voorbeeld; in de dagen der be. Ca) Minjus I 206. Ch) Mieris I 246. Cc) 1252. Gud. C. D. II 9S0. (<0 1253. Gud. C. D. II 109. CO 1249. MlRJEUS I 766. Cf) 1251. Godeni Syll. 313. Hy verfchynt als borg ran een koopcontract. ig) Divjji Opera. Annal. Lovan. p.p.  Steden. 319 bcrocrtcns verkoozen. De ftad,' die te vooren in d Quartieren was verdeeld geweest , wierdt toen in Dècurien gefplitst. Twee Decurien kreegen telkens" eenen Wykmeester aan't hoofd (« ); of, gelyk een ander Schryver dit verhaalt, 'er wierden Wykmeesters over de 20 Wyken van Luik aangefteld, en elk kreeg 10 man onder zich, om 't vblk fchielykbyéénteroepen. Doch toen de ftadby de omwenteling van 1255 zich weder in'sBisfchops handen moest overgecven, wierdt de afzetting deezer nieuw bpgeworpene Amptenaaren eene der eerfte'voorwaarden (Z>). Tiians roept my myne taak tot de democratifcha zyde van het ftedelyk beftuur; en, daar ik met geen zekerheid iets van Gemeens-' mannen, of onder welken naam zulke Trikni plebis dan ook zouden mogen voorkomen, die tot een tegenwicht der 'te hoog zich verheffende aristocratifche macht moesten dienen, heb aangetroffen: zal ik het gezag der burgeren flechts uit deeze 2 oogpunten beichouwen: het eerfte , zoo als zy , 't zy dan in naam of inderdaad, met de Regenten lamen niet alleen wierden aangezien als het ligehaam der Stad uit te maaken, maar ook met hun in het beftuur te deelen; het andere, juiÜtKHfcA 19 ' ZOO O) Fouliom Hht. Leod. I 351. Fisen Eccl. Leod. II 1. * (b~) Hocsemiüs II 286. 8 r% 5 ' vin Aanzien en macllt de, Burgery.  33° Vyfde Hoofddeel. zoo als zyin fommige Stukken, zondereenig gewag hunner Regenten, als een Gemeenebest voorkomen. Jk fpaar, om door geene verveelcnde optelling de dikwyls dorre Rof die ik bewerken moet nog dorder te maaken, of in nieuwe herhaalingen te vallen, de reeks dier Reden, waar burgers met Regenten ter zelvcr tyd verfcheenen, voor de hier onder geplaatfte Noot (a). In fommigen dei> f» Aken. Gunstbrief des Konings aan de Viceconfules den Advocaat, de Schepenen en Ministerialcs t gelyk mede aan alle de burgers. Ons IID. pag. 346 Antwerpen. Brief des Hertogs van Brab. aan Schout, Schepenen en de overige burgers, wegens het inruimen van een ftuk gronds aan de Predikheeren. 1249. Mirjeus I 766. Bremtn. Proconfuls, Confuls en Burgers. Lunig XIII 222. Brunsmyk. Alle de Confuls en de overige burgers in Brunswyk. Rehtmeier Braunfchw.Luneb. Chron. p. Dtrtmund. De Graaf, Burgemeesters en alle de burgers houden famen beraadflagingen, en fchryven den Aartsb van Keulen , dat zy Willem zullen gehoorzaamen. Kindli n g e r Münfrerfthe Bey trage zur Gefch. Deutsehlands. III 178. A" 1.48. Franckfort. De Pms fchryft in 125\ een' brief aan de Raadrheeren en 't Volk. Zié onzen Cod. Dipf Fridebeig ( een Slot). Burggraaf, Castrenfes en>lle de burgers flaan getuigen eener fchenking. 1249. Guden. C« D. II 8p« Gelnhaufcn, De Paus fchryft in m& een' brief aan de Raadsheeren en 't Volk. Zie onzen Cod. Dipl. I Gtejen teen Slotj. Schout, Krygsmannen (militesj en Schepenen; ook Krygsmannen-, SchtnrenSchepenenftaan ge-  Steden. 33* derzelven zal men het deelgenootfchap der burgeren met de Regenten in de wet- gee- getuigen overKoop-cn Giftbrievea. 1250 Sq. Gud. C.D> II93, , . ■Goslar. De Advocaat, de Confyh met alle de burgers maaken bekend, dat een Klooster aldaar een gebouw tot een Hospitaal had afgedaan. 1254. Antiqq. Goslar. ap. Heinecc. 274. Gotha. Schout, Schepenen en alle de burgers. 1253. T enz el Suppl.ll Hist.Goth. p. 45.. De Schout 'en alle de burgers getuigen eeuerfchenking. Eod. A«. GalettiII 14 Sq. Hamburg. De Raad en Gemeente ontvangen eenige Rechten, Tollen en Munten van de Graaven van Holftcin> 1253. Tr az 1 g e r 1 Chron. Hamb. inlVestphaknMonum. ined. rer. Germ, II 1287. De Advocaat, Raad en Gemeente verbindt zich in 1255 met Lubeck. DRtEYer p. IS' Hildesheim. De Advocaat en de Stad famen mochten hier befchikkingen maaken over ongereclameerde goederan eenes vreemeelings; de Advocaat en de burgers famen over gemeentens. 1249. Scheid. Or Gue/ph. IV 242. Keulen. Schepenen en alle de burgers hebben een gefchil met den Aartsbisfchop, dat in 1252 bemiddeid wordt. Lunig XVI 917. Ladenbuj-g. Schout, Schepenen en burger.s manken in 1253 zekere.-gift van een' burger bekend', en Zyn tegenwoordig bydenaflland door eene burgeres van alle haare goederen gedaan. Guden.i Sylll. 217. 220, Lubeck^ Da Paus fchryft aan de Geestelykheid, de Burgemeesters en het Volk van Lubeck; en daarna aan den Raad en de Gemeente (^Commune.) der (Ld Lubeck. Zie het Cod. Dipl. achter dit Deel op 1 July en 3 Nov. 1240. Dq Hertog van Zweeden fchryft aan den Advocaat, den Raad en de Gemeente van Lubeck ; die, 0111 dit te bewerken, 2 Burgemeesters als U'ezandten tot heft ge-' zo»-  332 Vïfde Hoofddeel geevende macht en in het ftedelyk-gezag, zoo h my voorkomt, klaar kunnen opmerken. Van een zonden hadden) dat hy den burgeren eenige voorrechten van handel toeftaat. 1251. Drever Spcc. jur. publ. Lub. 106. De Hertog van Pommeren, die omtrent 1253 msgelyks zekere handels-voorrechten ann deLubeckers bekend maakt, richt zynen brief ann den Advocaat', de Burgemeesters, de Burgen fes en alle de burgers CC/Vm) van Lubeck: gelyk mede aan de aldaar woonende kooplieden. ibid. 185. • Luik. De Bisfchop, Proost, Dekenen en Aartsdiakenen ; Schout, Schepenen burgemeesters, Raad en de overige burgers maaken wetten omtrent den prys der levensmiddelen. Fis en Ecel. Leod. I 633. Foullo'n noemt dit Cónfchfii 1 omnium Ordinum. Mi/an. Willems briefaan.de Nobiles enprudentesviri; den Pot est as, het Confilium, en het gantfche Volk. Hahnii Coll. Monum. I .'55.' Mayntz. Gunstbrief des Konings aan den Camerarius den Schout, de Rechters, den Raad, de Krygslieden C Milites') en alle de burgers. 1250. Hansseimann, Verth. Landshoh v. Hohenlohe. Beyl.p. ' 'Nymegen. Rechter, Schepenen en de overige burgers heipen de verplaatfing der Parochie-kerk vastftellen. 7/«»^vesten behoorende tot de C'iron. v Nym.p. i^g. Oppenheim. De Paus fchryft in 1: 51 .een' brief aan de Rfadsheeren en 't Volk. Zie onzen Cod. Dipl Regensburg. Magister civium met de Univerfitasdtx burgeren. Lu \ ig XVII 828. -piers. De Paus fchryft in 1251 een' brief aan de Raadsheeren en 't Volk. Zie onzen Cod. Dipl. . St. 1 ruien. Schout, Schepenen, 'Burgemeesters, Gezworen n en de Gantfche gemeente { Communitas) verklaaren met hunne gemeenfehappelykeberaadflaging en goedvindt n den Hert. van Brab in zyne krygsdienften te zullen helpen. 1255. Mir^eus I 20Ö. Utrecht  S T E D E Nï 333 een ligehaam van burgeren alleen, zonder aan eenige Magiftraatsperfoonen te denken, wordt in zeer veel Stukken van deezen tyd gewag gemaakt. Willem richt zyn' Brief, waar by hy die van Lubeck'in zyne Staaten onder zyne befcherming en vrygeleide neemt, . aan de Honorabiles vin et dileclifui, alle de burgers in Lubeck. In den Brief zelve noemt hy hen Utrecht. De Bisfchop ftaat aan Schepenéö, BurgemeeS' teren en de geheele Stad toe, zekere gebouwen buiten de muuren om ver te haaien As 1254; en beflist kort daarna als Scheidsrichtcr een geftrliil tusfchen hen en de Kerk. He da 216, 2rS. Wetzlar. Rechters, Schepenen en alle de burgers vecklaaren,dat een medeburger goederen verkocht had, terwyl enkele burgers van deezen koop als getuigen Monden. Ao 1252. Zy voegen daarna . 0 fchell. Keulsch wegens huizen aan de fttad behoorende by de gift van een' Kanonnik aan een Klooster, die zy ook publiceerden. Guü. CD. II 98. V. 16. Schepenen en burgers doen op een' anderen tyd eene dergelyke verklaaring. Ibid. V -8. IVorms. Burgemeesters en alle de burgers maaken in 1251 het Testament van een' medeburger, en in 1254 eene gift bekend. By het eerfte ftaan eenige Regenten getuigen. Guo. Syll. 209, 223. De Paus fchryft in 1251 een' brief aan de Raadsheeren en het Volk van Worms. Zie onzen Cod. Dipl. Zurich. De Raad en de burgers fluiten een Verbond met den Amman en het Volk van Uri en den Amman en het Volk van Schwitz. 1251. Simler de reb. Helv. p. 3. in Thes. Hist. Helv. Eindelyk alle de Duitfche fteden die in 't Rhynsch Verbond traden, noemden zich Rechters, Burgemeesters en alle dc burgers. Corps, Dipl. I 203.  334 Vyfde ÏÏooeddeel. hen : Dikciio vestra ( a ). Aan alle de burgers van Dinant beval Willem een'Afgezandt aan, dien hy hun toezondt Zyne Gunst- 'brieven aan Muhlhaufen en Worms hadden 'het zelfde opfchrift (O- Aan de krygslieden en de. Gemeente (jndites et univerfuas ) van 'NierRein verkondigt hy de ontheffing van onverfchuldigde HeereïidienRen (d). De burgers en de ftad van Utrecht neemt hy in zyne befcherming (e). Zoo vermaant de Graaf van Waldeck ook, als Opper - Bailluw der verbonden Edelen en Steden Cjufiitiarius Reipub.ica j, tevens met de burgeren van Mayntz en met andere fteden, dat aan een Keulsch Kapittel recht zou gefchieden (ƒ). De Paus fchreef in 't begin van Willems regeering brieven aan de burgers van Keulen, Mayntz en Aken. Een Burggraaf vanRustenberg fluit een Verdrag met de burgers van Hofgeismar (gX Een O) Zie onzen Cod. Dipl. op 1245. 1255. Guden. II 951. Cc) 1254. Grasshof de Crig. et Avtiq. Muhlh. Moritz Dipl. Abh. vom Urfprung der ReichsftSdte, itifonderhcitlForms\in App. Doe, No. 17. (<0 1255. Guden IV 887. (O Mieris I 267. (ƒ) 255. Gud. C. D. I651. (S) GvD.^SyJJ. 601.  S T E D B N. 335 Een Adelyke Weduwe begiftigt een Klooster in tegenwoordigheid van die van Worms (a) En om de voorbeelden niet meer te vermenig. vuldigen , de reeds vermelde brief van Stade aan Brunswyk wierdt afgevaardigd op naam van de gantfche Gemeente der burgeren aldaar ( b). In alle deeze gevallen echter, zoo wel als by de meeste voorbeelden van het eerfte foort, fchynt men, zonderdat'er eenig bewys voor of tegen de Democratie uit te haaien zy, aan het zedelyk ligehaam der ftad, indien ik my dus uit mag drukken, te moeten denken. Verfcheiden immers der zoo even opgenoemde fteden waren, gelyk uit hetvoorige gebleekenis, op andere tyden gewooon haare Regeering aan 't hoofd der burgers te plaatfen:gelyk Worms, Utrecht, Keulen ,sAken, Mayntz en Lubeck. Ook wierdt in eenige plaatfen der medegedeelde lyst fomtyds enkel aan de Regeering gefchreeven, zonder dat 'er van 't Volk gewag gemaakt wierdt: gelyk wy omtrent de Pausfelyke brieven aan verfcheiden fteden langs den Rhyn reeds hebben opgemerkt. Het Democratiïche gezag der burgeren zou ook weinig klem bekomen door het verhaal van 't geen in tyden van beroering door die van Luik en een paar an- de- 00 "53. Ibid 215. Te Straasf burg wierdt wel! eens een Advocaat door hen benoemd (A)., Aan de boven - burgers van Erfurt zagen wy ■ reeds dat tot 1155 toe het opzicht over de ftad toebehoorde , toen zy beflooten dat 'er 's jaars 1*4 Regenten moesten gekoozen worden (c). Aan de burgeren van Fribcrg geeft de Landgraaf van Thuringen'verlof, om by de vacatuur van een'Opziener van 't Hospitaal in hunne Rad 'er een anderen aan te ftellen (d). Meerdere gevallen zynmy , zoo veel ik weet, in de gantfche Gefchïedcnis van dit tydperk, hier niet 'van ontmoet. In het ftuk der belastingen zien wy de burgeren van Trier zich bezig houden: terwyt Zy tevens met het. Capittel dier ftad den Aartsbisfchop een Tribuut van 4 jaaren bc- loo- O) Baczko I 380. Zoo verfta ik de woorden: Judices , qui domui nostris et commumtati civitatunt competant earundem. O) Schoepfl. Als. illustr. II 329. (t) Erford. Antiqq. ap. Mencken II 486. Cd) 1255. Hornii ffenr, UI. 311.  Stéden. 33^ loövèn. Deeze aanbieding wordt door den Aartsbisfchop , 't Kapittel en de Stad famen in een befluit veranderd (a). Maar het zonderlingfte van al wat my orritrent hetvolksgezag is voorgekomen,betreft het Huk der rechtspleegingen te Grünenberg. Een zekere Koenraad de blinde onderwerpt zich, zohy de Kerk van Hegenehes ooit in't vervolg met woorden of daaden benadeelde, aan de doodftraf, döor Schout én Burgeren dier ftad hem aan te doen (ten zy men hier misfehien door burgeren eenige rechters, uit hunt! midden te kiezen, verftaan moet) : terwyl 5 Schepenen van die onderwerping getuigen ftaan (b). Dat te Friberg alles voor den Advocaat en 24 burgers moest afgedaan worden, kan men hier niet toe bren* gen : dewyl in dit geval aan een' vasten Rechtbank fchynt gedacht te worden. Het ontbreekt intusfehen niet aan plaatfen, waar ik nimmer van zulk een volksgezag in naam of in daad eenige fpooren ontmoet heb. Ik zal niet herhaalen 't geen ik van de Groningfche, de Augsburgfche, de Heidelbergfche regeeringen, en die der Henegouwfche fteden heb aangetekend. In alle deezen heeft zich> in de Stukken van dit tydperk, die my onder 't oog gekomen zyn, geen Gemeente a ceel* O) Massenii Ann. Trev. II 144. Gud. C. D. I 611. Ilh Deel. Y  338 Vyfde Hoofddeel. x. Wapens en Zegels der Stèdea. genopte van de macht haarer Overheid vertoond : Tchoon het zeer mogelyk is, dat zy zich van tyd tot tyd evenwel ook hier in die betrekking hebbe laaten befchryven, of werkfaam geweest zy. De meeste fteden waren, reeeds van Wapens voorzien (a)\ en men bekrachtigde de openbaare papieren met Zegels, op welken zuik een Wapen gedrukt ftond. Die van Asfenburg, verhaalt men ons ergens., hadden een' Wolf in hun Wapen. Uit boosheid tegen den Hertog van Brunswyk, die een' Leeuw voerde, lieten zy ook een' Leeuw in het hunne zetten , met den Wolf 'er achter op (h). Te Witftock was het een Poort met het borstbeeld van den Bisfchop 'er boven (O. Te Mühlhaufen , daar het ook het Zegel der Burgemeesteren heet, insgelyks een Poort met een zittend beeld des Keizers 'er boven, door dien zy onder de Ryksfteden geteld wierdt (d). Te Gotha en en te Keulen draagt het den naam van het Zegel der burgeren (e). Hoe zeer men reeds O ) Te Luik voerde zelfs ieder der 6 Quartieren zyn ;igen wapen. Fisen Eccl. Leod. II. v. (b) 1254 of 1255. Kramer Pommer/che Kir ekenhist. 50. Cc) Ludew. Rel. Bist. VIII 269. O) Gud. Syll. 313. (O Galetti II 14. Lunig XVI 917.  Steden. 33Q reeds het aanhangen der Stadszcgelen als een' waarborg van meerder zekerheid zelfs by overeenkomftcn van particulieren befchouwde, blykt uit het verzoek eens bakkers te Wetzlar , die van het Kapittel een huis in erffelyk recht kreeg, cn de Afte deezer gift op zulk eene wyze begeerde bekrachtigd te hebben: aan welke begeerte ook in der daad voldaan wierdt ( a\ Nog een woord van de bezittingen, de rechten en de verplichtingen der Steden en der burgeren in 't algemeen.Binnen demuuren beftondén de ftedelyke bezittingen voornaamentlyk uit huizen, gelyk ons nog zoo even van Wetzlar gebleeken is. Buiten de Stad waren het meest landeryen of bosfchen. Rostock had zulk een bosch en een ftuk gronds van haaren Heer gekocht, waarvan de grenzen in 1252 bepaald wierden (£ ). De burgers van Hofgeismar bezweeren , dat zeker bosch hun tcebehoore ; en een Edelman die 'er mede aanfpraak op gemaakt had, ziet 'er daarop van af, en vergunt den burgeren het voortduurende bezit der leenen, die zy van hem mochten gehouden hebben ( c). Van andere gemeenfchappelyke bezittingen der O) 1253. Gudeni CD. V24. (é) Lunig XIV 682. Qc) Gudeni Syll. oor. Y 2 Xf. Bezittingen, rechten en verplichtingender Steden. HaareTrectaate».  34 " Vyfde Hoofddeel der fteden, in weide of koornlanden, wa> teren en dergelyken beftaande, hebben wy in 't eerfte Hoofddeel gefproken; en dat ook fomrnigen haarer goederen door anderen te leen bezeten wierden, blykt uit de benoeming vanteudalesder fteden CulmenThorn, die ergens voorkomt (a). Wat de Rechten der burgeren betreft, zoo kan ik des aangaande hier byna een volkomen ftilzwygen in acht neemen: dewyl dezelven voor het grootfte gedeelte nog elders moeten behandeld worden; en enkelen, by voorbeeld dat van te mogen visfchen, van hunne eigen oorlogen te mogen voeren, en dergelyke, ook eene gefchiktere plaats zullen aantreffen of reeds aangetroffen hebben. Onder hunne veelcrlei Verplichtingen zal ikmy nu voornaamelyktotde zoo dikwyls gevorderde perfoneele tegenwoordigheid van een' ieder in zyne ftad bepaalen. De Hertog yan Luxenburgeischt van de burgers van Grev-enmachern in zynen Voorrechtsbrief aan die ftad (*) het woonen binnen de Vryheid. In het Rhynsch Verdrag waren de vei bondelingen , begrypende dat het in zoo veel handel-' fteden niet altyd van de Inwooneren geverfd konde worden, fteeds in hunne verblyfplaat- fen O) Baczko Gefch. Pr. \ 382. Cb) 1252. Bertholet Hist. du Lux, V tri jg.  Steden. 341 {en te vertoeven, overeengekomen om ten minftenin derzelver afwcezenheid, het vuur en den rook in hunnehuizen niet te laaten ontbreeken, en deeze volgers de gewoonte van bewoonde huizen open te laaten. Het Klooster Schönaugen bezat te Heidelberg een' molen, huis, tuin en erve, waarvan de Hertog van Beyeren den Geestelyken vryheid van bede en belastingen vergunt: doch onder het uitdrukkelyk beding, dat alles bewoond wierdt (a). Om in 't voorbygaan nog een paar andere verplichtingen op te noemen, zy het genoeg te herinneren, dat te Clingenau, behalven van belastingen, ook nog gefproken wordt van de overige Stadsdienften (Servitia) y die de ftedelingen vrywillig of naar recht deeden, of welken de geduurige behoefte der ftedelyke maatfchappy gewoon was te vereisfchen (b); en dat de Duitfche Orde die van Culm en Thora, behalven van andere onrechtvaerdige afpersfingen, ook van gedwongene inquartieringen (Hospitatianibas) vry verklaart ( c). 'Er ontftonden ook rechten en verplichtingen voor de fteden uit Verbindtenisfen of Over- O) 1255. Gudeni Syll. 213. (£) 1251. Herrgott Geneal. Habsb. ii 288. Cf) Baczko T 383. Y 3  342 Vyfde Hoofddeel Overeenkomften, die zy met haare Zusteren of met eenige Vorften fJootcn. Het Rhynsch Verbond levert hiervan een der luisterrykfte voorbeelden op. /\an het geen tusfchen Zurich, Schwitz en Uri getroffen wierdt, aan den Brief van wederzydfche veiligheid tusfchen Brunswyk en Stade is reeds gedacht ,- en van een Verdrag van Koophandel tusfchen Hamburg en Vlaanderen zal daarna breedvoerig moeten gehandeld worden. De voornaamften onder de overige Verbonden van dit tydperk zyn dan een Overeenkomst tusfchen Keulen enden Hertog van Brabant in 1%$ i, die insgelyks de wederzydfche veiligheid voor perfoonen en goederen van beiderlei onderdaanen tot voorwerp had (a). Een andere, omtrent ter zeiver tyd tusfchen Groningen en die van Hunfingo en Fivelingo, waarvan ik nader fpreeken zal (by Hofgeismar liet in 1249 een' gevangen Edelman los, cn de voorwaarden zyner bevryding waren deezen: niet alleen, gelyk reeds boven gemeld is, dat hy ten hunnen voordeele van zeker bosch afziet, en hun de leenen die zy van hem hielden zou laaten behouden: maar ook dat hy de twisten tusichenj hem en de burgers voortaan naar C«) Lunig XIII 342, JJeninga Hist. v. Oostfriesl. 71.  Steden. 343 caarde Stadsgewoontens cn voor den Stadsrechter zou laaten befiisfen; dat hy de Stad met een bepaald getal gewapende manlchap, in de Oorlogen die zy mocht voeren , op zyne kosten dienen zou; en dot hy over de aeleedene gcvankcnis zich nimmer aan haar zou wreeken (a> Van den Heer van Hohenfels verwierven in een Verdrag, 't welk de Aartsbisfchop van Mayntz in 1253 na lan*e twisten bemiddelde, de burgeren der laatstgenoemde plaats tegen zekere fom de helfc van een Kafteel; en 'er wierdeu tevens bepaalingen gemaakt omtrent de lasten, die de burgers wegens hunne goederen aan Hohenfels betaalen moesten tb). Vim floot in 1254 een Vergelyk met haaren Advocaat, den Graaf van Drilingen , 't welk deszelfs rechten en inkomften aldaar ten onderwerp had(0Hamburg eindelyk verbondt zich, m 1255» in deezer voege met de burgeren van Lubeck. Zo iemand aan deezen eemg nadeel of bezwaar toebracht , of een' Ridder of Knaap f<0 Gudeni Syll. 601. Verfcheiden Edelen verbonden zich om dit Verdrag te doen onderholden ,enfomm.gen «m het zelve te onderhouden. O) Gud. C. D. I 631. Cc) Meichelbeck Hist. Fris. II 129. . Y-4.  $44 VVFDB HOOFDDESL. Knaap Ca) in zyne Sterkte gevangen hieldt, zoude een Lubecksch Gezandt denzelven daarover voorftdlingen moeten doen , des noods met by voeging van een' Hamburgfchen Afgezandt. Wierdt dit van geen vrucht bevonden , zoo moest 'er een byeenkomst tus. fchen de beide fteden hier over aangelegd, en 't geen daar bepaald was , op gemeene kosten, 't zy dezelven dan groot of gering waren, ten uitvoer gebracht worden. In eenen gemeenfchappelyken twist mocht 'er nooit een byzondere bevrediging geflooten worden. Deeze Overeenkomst, die door Gedeputeerden der beide fteden met handflag getroffen wierdt, zou 3 jaaren duwen, doch kon verlengd worden. Indien het Verdra' door eene der twee partyen gekrenkt wierdt moesten 'er, op den eisch derandere, eeni' gen uit den Raad der beleedigende ftad, door dê beleedigdeftadte bepaalen,zich binnen 13 0fi 4 dagen naar deeze vervoegen en'er blyven tot de vergoeding, de rechterlyke uitfpraak of de fchikking toe; zo zy wettige verhindering kon den bybrengen, moesten 'er anderen in hun" ne plaats komen De (i) Miles of Famulus: krysvolk naamlyk 'dat aan Lubeck toebehoorde: al verftaat men door het woord vin Mtus niet juist een' Ridder in den eigentlyken zin. O) Dreyer p. 15, Van eenige Handels traétaate» inzonderheid van Lubeck, die men by deez n S£v£ aantreft, zal in 't vervolg nog geroken worden. ^ *  Steden. 345 Dc Steden van myn Vaderland, van welker toeftahd ten deezen tyde de Graaffelyke Gunstbrieven ons verfcheiden byzonderheden mededeelen draagen allen den naam van Oppidum. Somwylen heette men de bevoorrechte plaatfen, die van Heerlykheden onderfcheiden waren, ook wel Villa franca of vrye ftad: gelyk Middelburg, volgens des Konings verklaaring, in geheel Zeeland bewestcr Schelde van ouds dien rang genooten had en genieten mocht; terwyl hy tevens beloofde zooveel in hem was te zullen herroepen de franchijs, die hy aan andere plaatfen gegeeven had ( a ). Zoo ver het Rechtsgebied eener ftad zich uitftrekte , noemde men het Stads-vryheid. Te Zierikzee wierdt wel eens in den zelfden zin gezegd: binnen de Keur, en te Haarlem binnen fot Schependom. Simon van Haarlem had hier zelfs i r akkeren liggen, die hy aan een' burger dier ftad te leen uitgaf (£). Van poorten waren alle deeze plaatfen voorzien ; en hierna heette dikwyls de geheele ftad de Poorte, en de burgeren Poorters. Onder de openbaare gebouwen telde men 's Konings Paleizen, de Kerken, Kloosters, Raadhuizen, Ca) 1350. Kluit 580. CO Zie onzen Cod. Dipl. op den 19 Dec- 1252, Y5 [lOLT.AXIl EN ZEE- LANI3. Stelen in 't semcon ; ait uitwOT-i vcu.  34 Eenige fteden waren nog verplicht den Landsheer met zyn gevolg, zoo lang hy binnen derzelver muuren vertoefde, alle noodwendigheden zonder eenige betaaling te leveren. Dordrecht echter, gelyk wy weeten, behoefde hem flechts 14 dagen uitffel van betaaling toe te ftaan. Geen regeerin^sdaad van eenig aanbelang wierdt door bet Hoofd' des Ryks of door de Heeren der vcrfchillende Vorftendommen ondernomen, zonder raadpleeging der Grooten , 't zy van Duitschland in 't algemeen, 't zy van deszelfs byzondere Staaten. Somwylen zelfs wierdt 'er hunne toeftemming wel toe vereischt. De Koning ichynt een' vasten Raad gehad te hebben. Onder de voorrechten van den oudften Fiefchi, waarvan wy zoo even fpraken, behoorde ook, dat hy altoos zoude gerekend worden van den Raad des Konings te zyn, en dat hy alle deszelfs Raadsvergaderingen zou mogen bywoonen (fc). In 't byzonder draagt Jan van Diest den naam van's Konings Raadsheer O) 1249- Lunig Cod. Ital. Dipl. II 2459. Lunig /. c. • Z 3 11. Raad des Konings en der Vorfteui. Invloed dts Adels en der Grooten.  35§ Zesde Hoofddeel. heer O). Van hier de uitdrukkingen, die in zoo veelen van Willems Gunstbrieven ge. leezen worden : met de voorzien-ng van onzen Raad (£>,); elders wordt gezegd: na rype overweeging van onzen Raad (e); op raad van onze Getrouwen (<0; fomtyds: op raad der Vorften en der Grooten des Ryks (e;. Zoo fprak ook Koenraad in de Brieven , die hy geduurende zyne Regeering uitvaardigde, even eens van zyne Raadslieden: oi> der welken de Hertog van Beyeren en deszelfs Zoon , de Markgraaf van Hohenburg cn van Burgau, de Graaven vanOetting en Hohenloh worden opgeteld Cf). Dan het ontbreekt niet aan bewyzcn, en zy zyn ons reeds in den loop der Gefchiedenis voor een groot gedeelte voorgekomen , dat het meer dan den raad der Vorften of van eenige ter voorlichting door hem gekoozene perfoo- nen O) Goudhoeven 375, ea Bothonis Chron, fict: /«Leibnitz Scriptt. Brunsv. III 536. C h ) De providentia Conjilii nostri. CO I255> CorPs D'pl' I 203. Cd) Guden. II 103. Ce) Zie onzen Cod. Dipl. van het II D. op d. is |uly 1249. (f) 1251. Lunig XVIII 657.  Hofhouding, Amptejja \ re jï. 359 ren was , dien onze Monarch by fommige verrichtingen behoefde. De verpanding van Nymegen Immers wierdt door de Ryksftenden bekrachtigd (a> Te Franckfort hebben wy hem een algemeen Hof (generalis curia) zien houden, op Welk by in tegenwoordigheid der Vorften'en'Grooten van het Ryk den RechtcrRoel beklom O), en onder andere regeeringsdaaden met hun den to' bepaalde, met welken hy voor had zyn' Zwager te beleenen: eene gunstbewyzing zelfs, waar by van de toeftemming dier Vorften uitdrukkclyk wordt melding gemaakt. In een' Brief, dien wy meermaalen hebben aangehaald, worde» de daar vergaderde Ryksftenden genoemd: Ae doorluchtige Vorfien, by den Kon'ng in zyn Hof >czeten (conftitutis) (c). Ook de beleening van den Graaf van Gelder met Oje zegt Willem met vroome toeftemming der Vorften te doen (d). En de invloed der Ryksftenden op 's Konings verrichtingen, met zyne verplichting tevens om in zaaken van gewicht met hun te raadpleegen, hoe moeiielyk de grenzen daarvan ook mogen tebepaa- len (a) pontanu s i40. (£) joann. 457. Cc) Or. Cuelph. IV 248. C<0 1254. Bondam 495. Z 4  360 Zesde Hoofddeel len zyn ( want dikwyls verricht hy weder geheel alleen,of ten miniten met zyn'Raad even Delangryke daaden), was zoo bekend, dat die Aartsbisfchoppen , die gaarne het recht des Hertogs van Saxen op eenige Slavonifche Bisdommen, welke Willem hunverleend had, herroepen zagen, de Vorften, op den Rvksdag van 1252 by één gekomen, bidden,"dat zy den Koning beweegen mochten, om deeze herroeping met den Raad der Vorften Cde confilio Principum ) ten uitvoer te brengen O). De naam van Ryks vorst was ook om deeze reden te dier tyd reeds zoo aanzienlyk als geacht. De Koning ftond aan den Bisfchop van Minden de Regalien toe: op dat hy als een Ryksvorst de goederen der Kerke beftuuren mocht < b). In Leevzaaken waren zy het die het vonnis velden: gelyk dat aangaande Namen gezegd-wordt door de Vorüen,GrootenCM^72fl^;en Edelen des Ryiis, die hier ook Homines de Imperia heeten, geflagen te zyn O); en gelyk de weerfpannige Guntzel van Peyna door een dergeJyk vonnis der Ryksvorften van zyne Leenen beroofd wierdt Qd). DeKoning, wanneer OD Orig. Guelph. IV 248. C&) 1253. Schaten. 73. (O Mieris I 248. Cd) Orig. Cuelph. IV 24a  Hofhouding, Amptenaaren. 361 neer hy zulk een Gericht hïeldt, deed de uitfpraak van het geen de Vorften daar omtrent beflist hadden. Ik zoude by dit alles nog by kunnen voegen, dat Willem by de bekrachtiging van het Rhynsch Verbond, met eenpaarige toeftemming van Edelen en Steden, ennarype overweegingzynes Raads eenige bevelen geeft, die tot inftandhouding van het zelve noodig waren (a~): doch ieder, die zich den famenloop deezer geheele gebeurtenis erinnert, zal niet ligtelyk op zich neemen een' algemeenen regel daar uit te willen afleiden. Omtrent de Duitfche Vorften, een ieder in zyn Gebied, had wederom in 't kleine geen andere Regeeringsform plaats. De reeds te vooren aangehaalde daad van den Hertog van Saxen, die na rype overlegging van hem en zyne Mannen in 1253 een Vergelyk met de Kerk van Minden fluit (b), kan tot een voorbeeld eener Raadsvergadering , door een' Duitfchen Vorst gehouden, verftrekken. Godfried Heer van Perwes en Gribergis koomt als Bloedverwandt en Raadsman ( Confiliarius') van den Hertog van Brabant voor (c). Met toe- fteni- O) Oiu H D. ƒ>. 269. O) Lunig XVII 114, Cf) Zie onzeu Qid.Dipl, #p den n Maart 1355. Z 5  362 Zesde Hoofddeel ftemming zyner Vafallen verleende de Bisfchop van Havelsberg vryheden aan de ftad Witftock O). Den Graaf van Blanckenburg vipde ik met de , Vorften en den overigen Adel van zyn land in de algemeen aangekondigde -Pkcita by den boogen boom faamgekomen (b.j.. Alle dc Standen van fictLuikfche hielpen in dit Sticht eene nieuwe Regeeringsvorm daarftellen, aan welke de Bisfchop , het Coliegie van St. Lambert , de Stad en de Abt van St. Laurentz hun zegel bingen f»; een dier zeldfaame Voorbeelden, waar uit zelfs cenigftedelyk gezag in de Landszaaken reeds toen fchynt te moeten afgeleid worden, en de aanvang van 't geen men daarna den tiers êtat geheeten heeft. Eindelyk dat ook in fommige gevallen de Lands. ftenden alleen by elkander kwamen, bewyzen die van Oostenryk, dat is de hooge Va. fallen van dat Hertogdom, die zich te Trcbenzee in 1*51 verzamelden, om een'nieuwen Heer te verkiezen (d). Met één woord en om alles op te fommen, de Koning en de Vorften beiden raadpleegden in gewichtige hanr C«) 1248. Ludew. Reliq. Mst. VIII 269. (.£) f25f« Lunig XIX 800. O) Foullon Hist. Leod. I 347I tdj Galles Ann. Austr. II 267.  Hofhouding, Amptenaaren. 363 handelingen hunne aanzienlykc Vafallen : 't zy in een' byzonderen Raad die hen ftecds omringde, cn tot welken ook lieden van mulder geboorte, doch die door oordeel en kundigheden uitmunteden, wierden tocgelaaten; 't zy op Ryks-Hof-of Landdagen in grooter aantal vereenigd; en dan wierdt dikwyls boven raadgeeving, ook bekrachtiging van 's Landshcers verrichtingen, of dc toeRemming daartoe gevorderd. Laat my nu ook de byzonderheden verzamejen, die ikhier te Lande omtrent de grenzen der GraaffclykcOppermacht heb aangetroffen. Anders , 't geen reeds terftond de oplettenheid moet naar zich trekken, anders handelt in Willems minderjaarigheid de Voogd, anders daarna de Landsheer ; de eerfte, met veel gebondener handen en aan gnooter verantwoordelykhcid onderhevig, ruilt eenige . Graaflelyke inkomften tegen andere van de Rhynsburgfche Abdy met den raad en de toer Jlemming van de edele en voorzienige lisden: de Mannenvanhet Graaffchap Holland; en hy laat 'er, op dat het altyd zyne kracht behouden zoude , het Zegel van eenige Hollandfche Edelen naast het zyne op drukken , cn 'er nog verfcheiden buiten deezen als getuigen overftaan fa). In zyne Gunstbrieven aan de fteden voert Willem ccne minder afbanke¬ ts *) 1237. Miejus I 212.  S64 Zesde Hoofddeel. kelyke taal. Te Haarlem zegt hy: na myne overlegging en die myner Mannen ; en onder aan ï vrywü'lig en op raad myner edels en getrouwe Mannen (a). Tc Delft: na groote of rype over •weeging dier zelfde lieden. Doch wanneer de Graaf verklaart by raade en ter begeerte'zyner Goede Mannen de ftad van'sGravenzande bevoorrecht te hebben, en dan belooft'er by te zullen voegen, 't geen ly het oordeel zyner Goede Mannen bevonden zou worden hem en der ftede nuttig te zyn: fchynt hier door goede mannen meer de ftedelyke Overheid dan wel zyne Raadslieden verftaan te moeten worden. Elders weder kan men de woorden : confilio nostro (b) en de plenitudine confüii mei ( c) niet voor eenen Raad maar voor 's Konings goedvinden opvatten. Doch (om ook buiten de fteden nog eene proeve van 's Konings regeèringswyze in dit opzicht aan te haaien ) de ruiling van Dienstmannen met de Egmondfche Abdy in 1254 gefchiedde insgelyks na overlegging (ex deliberatione) van O) Dat Confilium beide door raad en overlegging Vertaald kan worden, blykt uit vergelyking van dit PrivL legie met het Delftfche en Alkmaarfche, in welke laatftende uitdrukking van deliberatio gebezigd wordt. Op't eind van den Alkmaarfchen Gunstbrief.' Cf) In een'Brief aan de Middelb. Abdy. 1250. Kluit 569.  Hofhouding, Amptenaaren. 365 van zynen Raad f». Dathy by het leggen van 'de Sparendammer fluis eerst den raad van alle zyne Edelen, groote en kleine Leenmannen, had ingenomen, by de verdere bepaalingen daar omtrent nog telkens van het mede-overleg zynes Raads gewag maakte; en echterieindelyk nog bevondt verzuimd te hebben het goedvinden der Heemraaden te vraagen , hebben wy te vooren breedvoerig aangetekend. Toen Willem het Stadhouderlyk beRunr over deeze Graaffchappen aan zyn' Broeder had toevertrouwd, voegde hy in het ilot van verfcheiden Brieven 'er die verklaaring by, dat het met liet goedvinden ( cum favore) , met de toefiemming\ met de volle toeflemmingen vil van denzelven was ,* dat hy deeze of geene regeeringsdaad uitoeffende ( b). Én deeze Broeder wederom heerschte, gelyk van zelve f^reekt, even weinig willekeurig als de Landsheer. Men ziet hem meer dan eens de woorden: op voorziening vanmynen Raad (de provi- den- ( a ) Zie ons II D. p. 384. (b) Zie de bevestiging dér .Egmondfche Privilegiën 1248 ; de verleening van zekere tolvryheid 1252; den aanleg der zoo evengemelde fluis 125-3; de verkoopingvan land by Valkenburg 1248. Mieris I 253, 270, 276,  sCó* Zesde Hoofddeel. dentia confilii mei) gebruiken («). Zyne bekende uitfpraak te Dórdrecht, in het verfchil tusfchen die ftad eri, den Heer van Heusden over den tol, wierdt onder anderen ook bekrachtigd door het getuigenis van den Bailluw van geheel Hol'and, by iviens rüade alle deeze, zaaken geordineerd zyn ( b ). Zyn bevel aan 2 Zeeuwen oin de Middelburgfché Abdy by bet bezit van zekere tiende te handhaaven, gefchiedt by verkryging (fubobtentu ) van Goede Mannen (c). Eindclyk Willems vergunning aan de burgers" van Bremen eri Staden keurt Floris goed en bekrachtigt dezelve op raad zyner Getrouwen (d). Uit dit alles echter zoude ik nog geen ander bcfluit durven trekken, dan dat het in Willems tyden zoo Wel des Landsheers gewoonte in deeze Graaffchappen was, mét de aanzienlykften van derzelver bewooners over de algemeene belangens te handelen, als de voorzichtigheid en de bil- L' lyk- (_a) By eene ontheffing van lasten aan iemand 1253; en by eene beleening, ookin'tVrouwelyke 1252, Kluiï 632 en ons ii d. p. 361. (£) Mieris I 266. AQ 1252". CO 1248. Kluit 530. C<0 Zie onzen Cod. Dipl. op den 17 Aug. 12^1.  Hofhouding, Amptenaaren. 367 Iykhcid dit van zelve met zich brachten : doch niet dat lVy yolftrekt gebonden geweest zy hun goedvinden op teïvolgen- Onder'de hooge Ryks-Amptenaaren komt de A'arts'cancclier van Duitschland het eerst in aanmerking. De Aartsbisfchop van Mayntz kekleedde eigentlyk uit kracht zyner Geestelyke waardigheid zelve 'deezen aanzienlyken post: doch geduurende Willems gantfche -"regeering'fchynt de Bisfchop van'Spiers ze in zyne plaats te hebben waargenomen. Dat'hy het in 1252 deed, kunnen wy'rhct zekerheid bepaaleri («)• ' By een'Schryver, die van de Aartscanceliercn van het Kcizerryk en de Cancelieren van het Keizerlyk Hof opzettelyk gehandeld heeft vinde'ik in 't algemeen, dat Hendrik Graaf van deiningen, Bisfchop van Spïers, het Cancclariaat bediende, aan wieir de Koningin 1240 het beftuur des Ryks heeft opgedraagen, gelyk hy hem ook daarna tot vergelding zyner getrouwe dienften met Kïsleu beleend heeft. Nog in December i255";geeft de.Paus. hem byna een jaar uitftel van als Bisfchop ingewyd te worden, wegens het Cancéliérfchap dat hy aan 'sKonings Hof bekleedde, erf dat hem noodzaakte het opzicht over dat Hof te hebben (Cu.- O) Zié 2 Brieven fn de Antiqq. Goslar. 44. 272. (5) Mallinckrot de Archicaneellarüs Imperii et Canetllariis Imperialis Aula p 87. III. Hoog» cn laage Amptenaaren des Konings.  %6% Zesde Hoofddeel. ( Curia praesfe), en 'er de plichten van waarteneemen (officia ordinare) zoo als des Konings roem en belang het medebrachten (a). In openbaare Hukken komt hy meest voor onder den naam van Cancelier der Kerke en des .Kcizerlyken Hofs (b) of Cancelier des Koninklyken Hofs 'pp en Willem noemt hem fomtyds zynen Cancelier (d). In deeze waardigheid maakt die Bisfchop ook Willems Verpandings- brief vanTribur aan den Graaf van Catzenellenbogen openbaar bekend (e). Lubbert Abt van Egmond , die reeds in onze Geichiedenis- als een kundig en verftandig man te. boek ftaat, Doch 't geen aan alle Hoven zonder onderfcheid, Geestelyke zoo wel als waereldlyice, eben was; zonder welk zich zelfs geen Hofhouding liet denken, waren de vier bedieningen van Maarfchalk, Spysdraager, Schenker en Kamerheer. Ik zal myneleezerenmetverveelen met de optelling van alle de geenen, die dezelven by verfchillende Vorften hebben waargenomen: maar flechts'tmerkwaardigfte, dat my in dit opzicht voorgekomen is, mededeelen. De Aartsbisfchop van/Mayntz, by wien wy te vooren zekeren Koenraad als Maarfchalk aantreffen (O» Safin I2*4 het e"ffe' ]yk Maarfchalks-Ampt van zyn Aartsbisdom aan den Markgraaf van Meisfen te leen (d). Te Utrecht wierdt deeze post door ééncn Gie. O) 1*53. Balbini Epist. Hist.Boh. 2O8. (b) 1253. Corps Dipl. I 200. (O 1249. Guden. C. D. I 610. (d) Serrami Res Mog, ap. Joann. I fac Aa4  37ó~ Zesde Hoofddeel. Giefelbert bekleed (a). Men vindt Maarfchalken over Gewesten en Steden. Frederik van Petow was het van wegens den Koning van Hongaryen over Stiermark (b). Albert van Sturmeden heet Maarfchalk van Westphalen (c). De Landgraaf van Thuringen noemt zekeren Heiwig zynen Maarfchalk. van Gotha (d). Somtyds wordt de benoeming van Maarfchalk van zulk een' Vorst met die van Maarfchalk van zyn Hof verwisfeld(e). Het Spysdraagers Ampt wordt mede zoo wel als de bediening eenes Vorftendoms als die eenes Vorften befchouwd. Een Heer van Wellenburg was het van het Hertogdom Zwaben (f); van Brabant zekereGerard (g) Niet alleen by Prinsfen en Graaven, maar zelfs by mindere Edelen ontmoet men dee_ zen CO 1240. Kluit II 565. (O 1255. De Galantha II 215. Terzelverplaatfe wordt ook van een' Bant Capitaneus of Gouverneur over dit Gewest melding gemaakt. CO Schaten. Ann. Paderb. II 76. CO Hornii Henr. UI. 310. CO Franck Alttt. neues Mecklenb. IV192. (ƒ) Causil Ann. Suev. II 73. (g) 1249. Butkens' I p; 91.  Hofhouding, Amptenaaren. 377 zen onontbeerlyken post: gelyk de Heer van Rostock C.a) enGodefriedvan Eppenftein (Z>) ieder den hunnen onderhielden: doch het fchynen noch hier , noch ook by den hoogeren Adel altyd Edelen geweest te zyn. Van het Schenkers Ampt, inde 13*= eeuw van geen minder gewicht als het voorige , en dat even dikwyls voorkomt, heb ik niets byzonders aan te tekenen. Te Utrecht bekleedde in 1149 ééne Stephanus hetzelve (ODe Kerk van St. Jan aldaar had beiden haar Maarfchalk en Schenker (d). Dat men in Bohemen een' Schenker van het Koninklyke Hof verwachten moet, fprcekt byna van zelve (e). Als Kamerheer ontmoeten W5 inhetSticht van Utrecht zekeren Walter (ƒ). Het Hertogdom Zwaben had den' Heer van Kemnate tot deszelfs Camerarius (g). OokhetKonink- ryk Ca) 1252- Franck Alt ïi. ntues Meckleni. IV 192. Cb) Guden. C. D. I 635. (O Kluit 565. (d) 1249. Bondam 473. " Ce) LuNfG Cod. Germ. Dipl. I 963. Cf) Zie ouzen Cod. Dipl. op den) 4 Sept. 1255. Cs) Crujii Ann. Suev. II 73. Aa 5  3/8 Zesde Hoofddeel ryk Bohemen had wederom den zynen f». En de Bisfchop van Regensburg benoemt in 1248 Hendrik gezegd Osterman tot Kamerheer van zyn Hof (£). Voorts wierdt de waardigheid van alle deeze hooge Amptenaaren fomwylen tusfchen den voornaam en geflachts naam, op andere tyden achter die beiden geplaatst. Andere Hofampten, en ook wel eens dezelfden onder andere' naamen, verfchynen flechts enkel. De Ridder van Euvisheim heet Cubiculariusvm Koning Koenraad ( c ). Dirk van Linfter was Senechal of Opperrechter van den Hertog van Luxenburg (rf); Iemand anders Prcspofitus Palatii van den Aartsbisfchop van Trier : 't geen door den Schryver, uit wien wy het ontleenen ( e), verklaard wordt even veel te zyn als Burggraaf, Major domus, Vkedominus, Advocaat des Aartsbisfchops en der Trierfche Kerk. In dien zelfden zin zagen wy zoo even den Graaf (a) Tenzel' Suppl. II Hist. Goth. 598. Ik vinde Tüerook eenen Snbcamerarius. Lunig /. c. Cb) Chron. Lunalac. I 149. ! (O 1251. Trith. Chron. Ilirfaug. 589. («0 Bertholet Vpr. 34. (O 1251. HoNTHEiM Hist. Trtvir. DipLlyi^  Hofhouding , Amptenaaren. z?9 Gaaaf vari Waldeck als Prcefetius des Koninklykcn Hofs Dat ook de Vorfien hunne byzondere Capellaanen aanfteklen, behoeft byna niet opgemerkt te worden. Aan de voornaamfte Geestelyken van het Kapittel van St Blafius te Brunswyk was de zorg voor de ziel des Hertogs van dien naam aanbevolen (£). De Markgraaf van Brandenburg noemde iemand tot Capellaan van zyn Hof (c). De Graaf van Gelder bezigde 'er een' Meester Andreas, de Graavin ééhen Ghyfelbert toe (d). Geheimfchryvers komen mede oneindig dikwyls voor. Gemeenlyk waren het Geestelyken, by welken toen de neutel der kennisfe tog meest bewaard bleef. Die van den Aartsbisfchop van Mayntz was een Kanonnik (e), van den Bisfchop van Wirtzburg een Priester (f). De Abt van Huysburg gebruikte 'er, gelyk natuurlyk, een' zyner Kloos Ca) Van een' Vaandraager des Bisfchops van Utrecht zal ik in 't volgende Hoofddeel Ipreeken; en daarna afzon, derlyk vair eenige Rechters, en van zulke Amptenaaren, die de belastingen heffen moesten. Cb) Scheid. O. Guelph. IV 230 en 231. (c) Franck Alt u. neues Meskïenb, IV i£>2« Cd) Bondam 477. A° 1250. CO 1252. Gwdenr C. D. I 625. Cf) 1254. 'bid III 679.  38o Zesde Hoofddeel Kloostergeestelyken toe (a). Wanneer deKoning vanBohemenvan een' Wilhelmus Natarius van zyn Hof, en daarna van een' Magister Gulielmus Protonotarius, Canonnik te Praag , gewag maakt is het niet zeker of hy denzelfden perfoon bedoelt: doch van den Geheimfchryver des Markgraaven van Meisfen blykt het, dat hy dan eens den éénen, dan weder den anderen deezer titelen gevoerd hebbe ; behalven dat 'er nog een paar lieden aan dit Hof den naam van Schryveren C^criptor) droegen ( c): dergelyken de Abdis van Quedlinburg 'er ook eenen in;dienst had Cd). Te Worms was dit zelfs een Canonnik (e1). Tot Clericus had de Hertog van Brunsvvyk mede een' Lubeckfchen Canonnik (ƒ). Eindelyk als Geheimfchry ver van een geheel Gewest komt ons zekere Witigo, ten opzicht van Stiermark voor (g). Ten (*) Lunig [XIX 801. A° 1251. Cb) Tenzel Suppl. Hist. Goth. $96. 508. Cc) Hornii Henr. UI. 307. Seq. Cd) 1252. ;Erath. C. D. Quedl. 193. («) 1253. sch annat Hist. Ep. H7WtH. ifl pt'obatï, 324. Cf) Zie onzen Cod. Dipl. op d. 28 Jan. 1254. (.g) i25i- Scriba Styria. De Galantha II 213.  Hofhouding, Amptenaaren. 381 Ten opzicht van ons Vaderland is reeds in dit Werk zelve vaneen'NotariusHoUandi* gefproken. Wat hier de verdere hooge Amptenaaren betreft, zoo hebben wy Willem van Brederode als den Bevelhebber van 's Konings leger leeren kennen. De Heer van Voorn bekleedde, ten minften van 1248 af, den post van Burggraaf van Zeeland, of gelyk hy in de Zeeuwfche Keuren ook genoemd wordt, van Rechter over geheel Zeeland ( a ); de Heer van Heemskerk dien van Bailluw van Kennemerland Hugo van Cralingen dien van Bailluw van geheel Holland; Gillis van Voorfchoten dien van Onder - Bailluw van Zuidholland ( c ). Van een' gemeenen Rechter bewester Schelde, doch zonder by voeging van naam, maakt de Middelburg•fche Kcure gewag. Er was ook een Rechter van's Konings Hof te Delft; dezelfde wien deeze post was toevertrouwd, zou tevens Rechter van 't land zyn, dat Willem aan zvne Tante te Delft fchonk Cd). Wei- O) Befchr. v. d. Brielp. 2. (b) Zie ons IID. in Cod. Dipl. ad 1252. (c) 1252. Miris I 266. Cd) 1251. Mieris I 252.  382 Zesde Hoofddeel v. Titelen, Zegels i Wapens,1 Uitvaardiging van openbaare Stukken. Weinig meer, dan 't geen reeds te vooren verhaald is, valt 'er van de Titulatuur deezer tyden te zeggen. Hoe Willem zich vóór zyne verkiezing, by zyn Ridder worden, vóór en na zyne Krooning genoemd hebbe , weeten myne leezers : gelyk mede dat hy zich enkele reizen den titel van Keizer, en enkele reizen dien van Graaf van Holland en Zeeland hebbe toegeëigend. Van zich zelve fpreekende zegt hy dikwyls: Serenitasnosira (a) (onze Doorluchtigheid). De Duitfchers fchreeven aan hem: Cloriofo domino Excellenties vestrce (b); de Paus zegt: Uws Grootheiden Hooghsid (magnitudo et eeljïtudo) (c); en Floris: onze eerwaardige Broedet ds Roomsch Koning (d); Willem daarentegen deezen aanfehryvende geeft hem den titel van Sinceritas (mandamus fin. ceritati iua) (e). Een Vafal des Graaven van Gelder zegt tegen deezen: NoHlitas tua (ƒ). De zoon des Hertogs van Brunswyk heet de jon- O) Mieris I 248.5 Joann. 22. (h) Mieris I 275. (e) Mieris I 291. Cd) Mieris I 257. (O Mieris I 247. (ƒ) 1250. Bond. 470,  Hofhouding, Amptenaaren. 383 jonge Hertog (Juvenis dux ) (0). De Voogden van Holland worden door elkander Voogd, Prafident en Procurator genoemd ( b ). Vorften, Edelen van beide gedachten, Bisfchoppen, mindere Geestelyken, Mannenen Vrouwen-^Kloosters, Capittelen, Steden en alle andere perfoonen of ligchaamen van eenig belang bedienden zich om deezen tyd, daar het noodig was, van een Zegel. Ik heb hiervan flechts weinige uitzonderingen aangetroffen. Graaf Gerard van Holftein was ééne derzelven. Terwyl hy en zyn Broeder den Lubeckers eenige voorrechten in hun Gebied toeftonden, betuigt hy geen zegel te bezitten: doch dat dat van zyn' Broeder hunner beider begeerte genoegfaam aanduide , daarbyverklaarende dat het zyn wil is (c). Christina van Leyden liet ook een' Leenbrief door het zegel van haaren Echtgenoot bekrachtigen, om dat zy 'er geen gebruikte (d). Van den Schout van Buttingen wordt insgelyks vermeld, dat hy geen zegel O) Scheid. Or. Guelph. IV 233. (h) Ml eri s pasfim. Cc) Dreyer Spec. jur.-.puH.\Lub. ^. 210. A° 1248. CO Zie ónzen CV. S>ipi&f4të%6 Mey 1253.  384 Zesde Hooffddeel ge bezac («). Lyfeigenen (&) en alle minderjaarigen (c),of die de Riddelyke waardigheid nog nier bekomen hadden en FamuU heetten (<*.), waren van dat voorrecht onmiddelyk uitgeflooten. Omtrent het voeren van een Wapen weet ieder , dat men op munten en fchüden reeds een gewoon gebruik hiervan maakte. Van het Hollandfche en Keizerlyke hebben wy gefproken. Het tegenwoordige Saxifche vinde ik dat de Hertogen van dat gewest eerst in 1250 hebben ingevoerd ( e> Aan de D. Orde ftond in dat zelfde jaar de Koning van Vrankryk toe, om in haar wapen dc 4 enden van het Kruis met 4 gouden leliën te verderen (ƒ > Van de lledelyken is boven reeds iets gezegd. De openbaare Stukken wierden meest door Geestelyken gefchreeven en opgefteld ,• de Proost van St. Blafms te Brunswyk vervaardigen Kluit568. O) Ibid. 674. CO Mieris i 214. Cd) Kluit 670. CO Fabricii ElecJores Sax. p. i5. OO Baczko Gefch. Pr. I 359.  Hofhouding, Amptenaaren. 3§5 I digde'er een voor zynen Hertog («)• Hoe 1 men de Schryveren beloond hebbe, ten | minften op fommige plaatfen, zou uit een I dergelyk Stuk kunnen blyken, waar de naa1 men van eenige getuigen om onkosten te fpaaI ren verzweegen wierden Qb). In de Voor| rede wierdt nog meest dit formulier gebe1 zigd : dat het wegens de wisfelvallighcid der 1 gedachtenis nuttig zy Overeenkomften en i dergelyken op te tekenen (c). Een woord I in zekeren Begiftigingsbrief uitgelaaten , en I het 'er toen. boven gefchreeven zynde: zetI tede de geen, op wiens naam de Brief vervaarI digd was, 'er onder: wy keuren het geen I 'er boven op gefchreeven is goed: op dat men I nooit aan eenige vervalfching zou kunnen I denken (d). De Latynfche taal is de geI woone: doch de vrede van Touron, dien de Trierfche en Keulfche Kerkvoogden met den ( Zoo zegt by voorbeeld de Kerk van St. Jan te Utrecht boven een Stnk van 1249: Felix est fcriptura 'cnftodia: emeigentibus enim occurrit calumniis, et ter fa oblivionis nebula rerum feriem nuda loquitur vtf ritate. Bondam Charterb.v. Geld. I 473. Cd") 1253. Bondam 490. UI Deel. Bb  386 ZEVENftE H00FFDDE1L ) Met Kerken en het daar by gevoegde recht van Priester aanitelling;metfchattingen, tollen, jaarmarkten en allerlei foort van inkomften handelde men op geen' anderen voet. De klinkende munt kan hier mede toe gebracht worden: terwyl het geld; waar voor Nymegen verpand was, door den Graaf van Gelder C/7) Een voorbeeld van Achterleen eener Tiende vindt imen by Scheid. Or. Guelph. IV 274. («) Lunig XIX 1129.  g88 Zevende Hoofddeel der en zyne erfgenaamen van den Koning en deszelfs Opvolgeren als leen mocht gehouden, worden tot dat de geheele fom te rug gegeeven wierdt (a). Het rechtsgebied, het rechterlyk Ampt, ,'t zy onder den naam van Advocatie, Comicie, Houtgraaffchap en dcrgelyke , met de daaraan verknochte boeten (b) en andere inkomften, wierden op dezelfde wyze bezeten en waargenomen. Van de Cometie van , Wieden wordt gezegd, dat zy zoo nauw aan het Paltzgraaffchap van den Rhyn verbonden was, dat elk die ze van den1 Hertog van Beyeren als Paltzgraaf te leen hieldt, hem als een hsmofidelis of ledig man tegen een' ieder altoos duurend moest byftaan (O. Van de bedieningen in 't algemeen is reeds gefproken. De Burggraaffchappen inzonderheid en Slotvoogdyen , die tot den krygsftaat zulk eene enge betrekking hadden, wierden voor alle anderen uit dit oog befchouwd. Dat van dc Sterkte Tonenburg gaf de Graaf van Kleef aan den Heer van Mulenarchen en zyne erven tot een feudum ligium , met toren, poort, fleu- (Ó Mieris I 249. (b) In de vernieuwde Culmfche en Thornfche Handveste belooft de D. Orde, dat zy haar aandeel .in de boe-1 tens nocii verkoopen noch beleenen zou. Baczko L" 282, 379. CO joann. £82.  LEENROERiGllEID EN KrYGSDIBNST. 389 f fleutels en de wacht der muuren («). Den j Aartsbisfchop van Mayntz zien wy van ie. jmand dien hy met een flot beleend had, de verklaaring afvergen ,"dat hy hem zou dienen voor altoos (b); cn dien van Keulen aan een' ander in een dergelyk geval de befcherming, die eenen Vafal gerekend kon worden toe te komen, bclooven (c). Doch zo 'er duizenderlei zaaken tot het Leenrecht betrekkelyk wierden gemaakt, bezat men dezelven ook volgens dit recht op zeer verfchillendcn aart. Wy zullen hier Hechts van het onderfcheid in de wyze van opvolgen, en in de wyze van aan den Leenheer tot krygsdienfeen verplicht te zyn fpreeken. Hoe zeer men van de oorfpronkelyke inibllingen, volgens welken het als tegen dc natuur der dingen befchouwd wierdt, dat vrouwen door erffenis een Leen konden verkrygen, zich allengskens begon te verwyderen : hebben het voorige verhaal en Willems vergunningen aan de Graaven van Gelder en Savoyen en den Burggraaf van Neurenberg reeds genoegfaam geftaafd. Ook de ongeluk- ki- O) 1253. KKKMERAcad.Beytr.ziirGul.il. Bergsch. Gefch. III C. D. 104. tb) Gudeni Syll. 601. . (O J o ann. 280. Bb 3 It. Opvol- ■ ginp in de Leenen.  I 390 Zevende Hoofddeel kige Koenraad had eenen Edelman toegedaan zyn vaderlyk leen aan een Spiersch burger en deszelfs erfgenaamen, dochtercn zoo wel als zoonen, te verkoopen (a). Een zeker Ruiggraaf was met eenen zyner aanvcrwandten in een gefchil geraakt, uit welk zyne Dienstmannen hem door bemiddeling uitred, den. Zo deeze Bloedverwandt vóór zyn' Broeder mocht fterven, belooven de beide laatften aan deszelfs Weduwe en aan haare kinderen, 't zy mannelyke 't zy vrpuwelyke, hen in alle leen - en andere goederen te zullen handhaaven En dc Vrouw van een' zyner Dienstmannen beleent de Graaf van Kiburch met een huis en tuinen: haar naamentlyk en haare wettige kin. deren, bywien ook verwekt, al waren zy ook van devrouwelyke kunne (c). Den Rryd wegens de opvolging in het Oostenrykfche, als te vooren genoegfaam ontwikkeld, ga ik geheel met ftilzwygen voorby. Intusfchen, wanneer 'er nog in 't algemeen van wettige erfgenaamen gefproken wordt, fchynt men 'er hec mannelyk geflacht alleen door te moeten verftaan: gelyk by voorbeeld toen Willem de Ryksleenen van Hen- O) 1249. Lunig XIV 467. CO 1253. Gude*i Syll. 604. (O 1250» Herrgott Geneal. Ha ié. II 2S9.  Leenroerigheid en Kryösdienst. 391 Hendrik van Werden, zo deszelfs Zoon zonder dergelyke . erfgenaamen ftierf, aan Emicho en zyne erfgenaamen in feudum rectum, dat is tot een in 't zelfde gedacht altyd nederdaalend leen opdroeg (a> En is het te denken dat een Vafal des Graaven vanBergen, die hem voor zich en zyne nakomelingen verdediging tegen een' ieder, behalven tegen de Keulfche Kerk toezegt, onder deeze nakomelingen ook dochters zoude begreepen, en haare ten oorloge niet toegeruste vinge. ren aan het omvatten van een zwaerd zoude blootgefteld hebben? Doch fomtyds wordt 'er van Manieenen in de alleruitdruklykfte woorden gefproken. Met uitzondering, ( zoo ftaat 'er ) der leenen, die gemeenlyk Man- leenenheeten, koopt het Klooster Tennibach goederen van eenige nabuurige Edelen ( c ). Dat groote Ryksleenen na den dood eenes bezitters wel eens gefplicst wierden, hebben wy uit meer dan één voorbeeld bevestigd gezien. De twee Graaven van Holftein daarentegen , Johan en Gerard , beheerschten famen het zelfde land: doch 't geen ligtelyk te voorzien was, gebeurde: de menigte van voorwerpen die dagelyks hunne oplettenheid ver- O) 1249. Schilter III 85i.Zieook eene dergelyke vergunning des Konings Scheid. Or. Guelph. IV 240. (i) Kremer Acad. Beytr. III C. D. 104. CO 1248. Schoeïfl. HhuZaringo-Bad.Vtii7' Bb 4  III. Rrygsonderfteuningder Vafallen aan hunne Leenheeren en befcherming der laatften aan deeerften. 392 Zevende Hoofddeel vereischten , baarde verfcheidenheid van gevoelens; en daar geen van beiden gencegen was toe te geeven , en de uitfpraak door geen derden gefchieden konde , vonden zy geraaden hunne bezitting te verdcelen (a). De Geestelyke ftand eens aanvaard zynde floot alle opvolging in de leengoederen uit. Zelfs wanneer aan Monniken alles wordt toegezegd , wat zy geërfd zouden hebben zo ze geen gelofte gedaan hadden, worden 'er de leengoederen uitdrukkelyk van uitgezonderd (/j). Een Broeder van den Graaf van de Marck was Canonnik geweest en wierdt geheel een waereldlyke. Hy eischte toen zyn aandeel van het vaderlyk goed. Met groote moeite en door krachtige bemiddeling vergunde men hem nog een paar Kasteelen. Wat hieronder evenwel leen, en wat eigen goed geweest zy, kunnen wy niet bepaalen (c). 'tGeen vervolgens deKrygsönderfteuning betreft, die deVafalaan zynen Leenheer wegens het geen hy vanhemhieldt verfchuldigd was: zoo heette een Leenman die zich verbonden had zynen Heer tegen een' ieder, behalven de Ca") Enewald Schlesw. Holjleinfehe RUiercronick ap. Westphalen Monum. ined. rer. Germ. IV 621. (O Scheid. CV. Guelph. IV 233. CO Chrm.Com. de Maria ap. Meybom I 3$r. ?. 34. Bh 5  S94- Zevende Hoofddeel den'oorlog de fleutels van 't Kafteel ter hand te ftellen (a). Deeze hulp evenwel wierdt door den Leenheer niet alleen met in leen geeven van zulke of zulke bezitting gekocht; hy was terzelver tyd ook verplicht zynen Valal by het genot daarvan en van alle zyne rechten te befchermen. De Keulfche Kerkvoogd had van Godfried van Eppenftein de hulde niet ontvangen, of hy belooft hem, dat hy hem als zynen Vafal tegen alle geweldenaars door zich zeiven en de zynen met raad, hulp en gunst zoude byftaan ( b). De Graaf van Bentheim, na in het geval waar van ik zoo even fprak aan dien van Gelder belooft te hebben, dat hy hem zelfs tegen de geenen die hy uitzonderde helpen zou, zo zy hem een' onrechtvaerdigen oorlog mochten aandoen , bedingt ter zeiver tyd des Graaven van Gelder wederkeerige hulp, indien ook hy door hen in zulk een' oorlog betrokken mocht worden : gelyk een Heer zyn' Vajal en Ledigen Man (c~) verplicht is. Een ander, van zekeren Graaf verlof bekomen hebbende om een huis te Nordenlo niet meer van hem, maar van een' derden te verheffen: wordt de eerfte voorwaarde , dat dan ook («) Kremer /. c. CO i249. joann. 280. CO Fidelis et ligiui Horna. 1253. Bondam t&i.  Leenroeiuoheid en Krygsdie?\ST. 395 ook deeze de JVarandia daarover moest leisten, dat is zyn borg en zyn bei'chermer worden (a). Het verheffen van een leen ging fomtyds met zonderlinge gebruiken vergezeld. heb zoo even van een paerd gefproken, dat op de lyst van leengoederen zyne plaats vondt. jan* van Oudenaarde, die het zélve met eenige andere dingen en met dc Advocatie van 7 dorpen , waarvan hy tevens Opper-Advocaat was, van de Abdy St. Cornelis -Munfter te leen hieldt, moest telkens, als een nieuw verkooren Abt zich der waards begaf, by een deezer dorpen hem te gemoet komen, hem naar een ander voeren, cn daar zyn leen te paerd van hem ontvangen. Als de Abt van het zyne affteeg , moest hy den ftygbeugel houden, en het dier aanneemen : doch zadel en toom den Abt te rug gee- O) 1248. Scheid. Or Quelph. IV 190. Zielig rog eenige andere onderfchcidingen en benoemingen omtrent de Leenen. Men vindt gewag van opper en laage Vafallen, die eene Tiende bezaten. 1252. Scheid. Or Guelph. IV 249. Een manfus liber en een manfus ho magii worden beide te leen bezeten. 1249. Hbrrgot' Geneal. Habsb. II 283. Leenen van Proostdyen( feffdt prapofitura) mochten fommige Kloostei s van léekeö koopen Gud. C. D. II 314. De Munftcrfche Kerk bezat hc Graaffchap Vecht jure fiduciario van het Ryk. Scu.< ten. II 73. Niemand mocht in een Bisfchoppelyk Hc Jus Feudale, dat fequela genoemd wordt, hebben. Li de w. Rel. Mst. Kil 3-7. iv. ' Leen s verheffing. C ( t • f  396 Zevende Hoofddeel geeven O). De Koning fpreekt ergens van zyne Leengoederen met derzelver rechten en toebehoorfelen, welke door hem met de plechtigheid der vaandelen gewoon waren verleend te worden (Z>). Geld moest fomtyds ook, 't zy op eensby den koop,''t zy jaarlyks by wyze van huur of erfthyns, aan den Leenheer worden opgebracht. Van een Klooster, waaraan de Burggraaf van Landskroon eene Hoeve lands te leen gaf, bedong hy zich 4 fchell. Keulsch des jaars; by zyn'dood voor Curmeda (c) dezelfde fom; en by iedere herhaalde verheffingvan hem en zyne erfgenaamen nog eens deeze fom onder den "naam van Gewerve (J). Twee Heeren van Wachtendonk kochten van het Capittel van St. Jan te Utrecht voor zich en hunne erfgenaamen eenige goederen en rechten, om ze als leenen van het zelve te houden; 130 Mark op eens, en een Talent Utrechtfche munt by de verheffing, waarmede evenwel wegens den afftand der plaatfen geen haast zou gemaakt worden , waren de voorwaarden van deeze overeenkomst (e). y «. „ T TalO) 1248. Lunig XIX u2p. (è) Zie onzen Cod. Dipl. op d. 10 Maart 1255. (O Curmeda is eigentlyk een gedeelte der bezitting van den Vafal, 't welk de Leenheer zich by deszelfs dood uitkiest, als de opvolger weder hst Leen van hem verheft. Du Cange. _0) i?49- Gud. C. D. II 948. (O 1249. .Kluit 563, Zie ook Bondam. 473.  Leenroerigheid en Krygsdienst. 397 Talloos zyn de voorbeelden van Leenen, die door den Leensheer uit geneegenheid voor zyn' Vafal* of om andere redenen in eigen goederen herfchapen zyn ; en even talloos aan de andere zyde die van eigen goederen, welken de bezitter aan een' machtigeren Heer of aaneen Klooster overdroeg, om ze daarna van dezelven weder als leenen teblyven behouden. Befcherming, denkbeelden van heiligheid en veele dergelyke bedoelingen liepen hier in famen. Doch de inwooners van zulke ftreeken waren niet altyd even eens met deeze veranderingen gediend. De Korting beloofde zelfs aan verfcheiden fteden, dat zy nimmer te leen zouden kunnen uitgegeeven worden; en de Abdy van Corvey kocht van den Bisfchop van Halberftadt dit gewichtig voorrecht voor de Advocatie over eenige plaatsjes} en voor een' tol ( a ). De H&fifehe Gefchiedenis van deezen tyc leert ons op de duidelykfte wyze, welk eeh leeftyd men daar, om een' aanwasfehender Vafal voor meerderjaarig te houden, het ge fchiktfte rekende. De jonge Landgraaf, of gelyk hy in het Stuk dat wy vóór ons hebbel genoemd wordt, het Kind van Hesfen (pue HnJJice')..ftond onder de Voogdy des Mark graafs van Meisfen; en deeze,met den Aartsbi: fchop van Mayntz over de Mayntzifche Lee ne (a) 1253. Ludew. Rel. Mst. VII 496. v. Verandering van Leen in Atlodie en omgekeerd. VI. Meerder, jaarigheid volgens liet Leenrecht. , 1 r 1  398 Zevende Hoofddeel vii. Rechten der Leenheeren. nen in Hesfen, die de Landgraaf van Thuringen wel eer bezeten had, een Vergelyk fluitende, bedingt van den Aartsbisfchop dat hy wegens deeze Lemen geen eisch zoude vormen, eer zyn Pupil den ouderdom van 12 jaaren . bereikt had («). 'c Geen wy in 't eerfte Deel aangaande de meerder jaarigheid des Graaven van Holland hebben aangemerkt, komt hier mede vry wel overeen. Of men evenwel de volledige meerderjaarigheid in alle voorkomende gevallen tot zulk eene laage trap van ouderdom bepaalde, is aan veel twyffeiing onderworpen. Zeker Edelman althans vernieuwde eene aan een Klooster gedaane gift, om alle voorwendfelen vóór te komen , op zyn 25fte jaar (fc). Onder de veelvuldige Rechten des Leenheers onderfcheidden zich voor al die van een Leengericht te houden , en van een' ongehoorzaamen Vafal te ftraffen, zelfs met verlies van zyn Leen. Willems regeeringsdaadcn hebben van 't een en ander reeds proeven opgeleverd. Zoo oordeelde ook de Aartsbisfchop van Mayntz, op het voetfpoor zynes Voorgangers, dat zekere Leenen aan zynen Stoel te rug waren gevallen, fchoon ze nu wederrechtelyk door den Markgraaf van Meisfen en de Hertogin van Brabant bezeten O) Gud. C. D. I 640. <*) Miraeus II 860.  Leenroerigheid en Krygsdienst. 599 zeten waren (a). De Burggraaf van Landskroon onderwerpt zich in de oneenigheden , -die tusfchen hem en andere Keulfche Vafallen ontftaan mochten, aan de uitfpraak des Hoofds van dat Sticht: zo evenwel de party zich aan deeze beflisfing weigerde te onderwerpen , zou de Burggraaf 'er haar zelve toe dwingen (b~). Meer dan eens zien wy Leenmannen het vervallen hunner leenen , de verbeurte hunner goederen over zich inroepen, zo ze trouwloos aan hunne verplichting waren (c). Merkwaardig is hier omtrent het geval, dat door de Trierfche Schryveren gehoekt is geworden. Een Edelman , Vafal van den Aartsbisfchop, gedraagt zich jegens hem als rebel, en wordt daarop door denzelven voor het Gericht geroepen. Vredemaakers worden aangefteld, en den weerfpanneling door deezen een boete van 200 Ponden opgelegd: doch daarenboven moest hy , met 40 aanzienlyke Ridderen en derzelver Zoonen, van het Kruis, dat op 't midden van de markt te Trier ftaat, naar den Dom barvoets gaan, zich voor de voeten des Aartsbisfchops werpen, en met een' eed Ca) Gud. C. D. I 621. (t) ibid. II 944. ; (O Zie b. v. Gud. Syll, ooi en Kremer Ae*i. Btpr. III C. D. p. 104.  4©o Zevende Hoofddeel eed fchuld bekennen en om vergiffenis vraagen. Zyn eigen goed was hy ten laatften ook genoodzaakt voortaan flechts als een Aartsbisfchoppelyk Leen te mogen houden (. a). Het ftond verder in des Leenheers macht allerlei befchikkingen omtrent het Leen te maaken. Verkoopingen , verpandingen, vry willige afftanden (b) van het zelve komen dikwyls voor. De rechten des Vafals intusfchen konden hier door niet dan met de inwilliging deszelven benadeeld worden. De Graaf van Bentheim by voorbeeld fchenkt land aan een Klooster; en zyne Slotvoogden, die een gedeelte van dat land in leen hadden, Hemmen'er in toe (c). Ook kan het flechts als een uitzondering van den al. gemeenen regel en als een daad van willebkeurig gezag befchouwd worden, wanneer de Graaf van Ky burg, by eene dergelyke gift aan eene Godsdienflige Stichting , verklaart dat het zyn wil zy, en dat hy 'er gehoorzaamheid in eisfche: dat een iegeiyk die iets van dat Landgoed, 't zy van hem, 't zy van ièöv'^fr;'*foby .do's - ftasg '' ■ ■>:-:'. -an- (a) Massënii Ann. Trevir. II 146". H'onthet'm Hist. Trevir. Dipl. I 734. De Ridder van Schalkwyk, Va. fal van den Graaf van Gelder, verklaart daarom ook, dat ' met de behoo; lyke getrouwheid van zyne zyde . zyn perfoon en alle zyne goederen den Graave onderworpen waren. 1250. Bondam 479. O) Zie de voorbeelden Gud. C. D. III 675, 676. CO Jungii Hist. Benth. inprabatt. p, 73.  Leenroerigheid en Krygsdiënst. 40Ï anderen te leen bezat, bet vrywillig of voor geld aan dat Klooster moest afftaan. (0). Veel minder nog kon een Vafal zyn Leen of wegfchenkcn, of by Testament vermaakcn, of verruilen, of verkoopen, of'er weder anderen mede beleenen, ten zy hy eerst zynen Leenheer geraadpleegd en 'er deszelfs goedkeuring toe verworven had. Zoo kreeg een Leenman van Koning Koenraad verlof van deezen Vorst om het D. Huis met alle zyne erffelyke en leengoederen, die hy van zyn Hof hieldt, te begiftigen-: alleenlyk de. Konings goederen in Grunda uitgezonderd, die hy onlangs van den Keizer ontvangen had , en niet vervreemden mocht (£). Aan een' anderenEdelman en zynen Zoon ftond die zelfs dc Monarch toe, een LeenopdenRhyn, Gelette genaamd, te koopen; en het daarna wederom aan een Spiersch burger en zyne erfgenaamen te verkoopen (c). Toen zeker- land 00 I253' Herrgott II sop. O) 1251. Gud. IV, 882. (c~) 1249. Lunig XIV 467. Zie andere voorbeelden hier toe betrekkelyk , ook van particuliere Leenheeren: Lunig XVIII 849. Mir^usI 766. Gud. C. D. II ioo- Ejusd. Syll. S25. In Willems Gefchiedenis zyn'er meerdere voorgekomen. III. Deel. Cc  4oü Zevende Hoofddeel land en wooningen door den bruiker met zulk eene toeftemming der Leenheeren voor 200 Mark verkocht waren , zien deezen nu ook, tegen 30 Mark, van het geheele leenroerige recht op die bezittingen af (a): een voorbeeld dat ik hier te liever aanhaale, om dat men 'er uit op kan maaken, in welke evenredigheid men dit foort van gezag tegen het weezentlyk genot der goederen fomtvds befchouwde. Wy hebben ook nog eene Overeenkomst, die hier verdient aangehaald te worden , tusfchen de Graaven van Bentheim en van Gelder. Zo de eerfte in het Gebied des laatften zyn Leen verkoopen wilde, moest hy het vooraf aan den Heer, van wien hy het tot nu toe gehouden had , aanbieden; en zo deeze het niet begeerde , zou de Graaf van Gelder nader dan ieder ander zyn voor het geld dat 'er voor gebooden wierdt, volgens de Rechtshandeling! O) die in het Duftsch L-antcoep genoemd wordt. Dan, zelfs de regel der gevorderde toeftemming des Leenheers tot zulke daaden van den Vafal lydt zyne afwykingen. Toen Willem aan de Kerk van Grasfe vergunde, dat haar een ieder by uiterften wil zoo veel hem goeddacht vermaaken mocht, voegt hy 'er üit- druk- Ca) Erath C.D. Quedl. 181. (O Forum. Bondam. 491.  Leenroerigheid en KrygoDIenst. 403 -drukkelyk by: dat het voorwendfel, dat de Leenheeren of de geenen die het te leen hielden 'er niet in bewilligd hadden, hun zoo weinig nadeel hier in kon toebrengen als dit andere, dat 'er geen geld voor betaald was; het recht zelfs, 't welk wil, dat zonder zoodanig eene toeftemming niets konde vervreemd, bezwaard of eenen machtigeren opgedraagcn worden , zoude in dit geval niet het minfte afdoen («). Somtyds wordt van die goedkeuring des Leenheers op plaatfen daar men het het meest verwachten zou, geen de minfte melding gemaakt^ b }■ Somtyds bedongen wel Vafallen van hunne Leenheeren , dat wanneer zy van hunne Mede - Vafallen Leenen mochten koopenof verkrygen, zy die in dezelfde betrekking als hunne voorgan geren zouden bly ven bezitten; dat is met andere woorden: zy bedongen zich voor af de toeftemming tot zulk een' ,koop (c). Doch zoo zeer volgens den gewoonen gang der zaaken noch de eene noch de andere party omtrent een Leen buiten wederzydsch genoegen iets konde uitrichten: zoo wierdt ook O) 1251. Sammarthani Gall.Christ. III21&. (*) Guoeki CD. I 648. (O Dit deed de Hertog van Saxen van de Kerk vaa Minden. C c a  404 Zevende Hoofddeel' viii. Rechten der Vafalkn- ook dikwyls de toeftemming der naastbefraanden van elke zyde tot het vervreemden eener bezitting van dien aart vereischt. Een Leenheer, wiens Vafal 70 Morgen lands aan een Klooster verkocht had, doet met goedvinden van zyn geheek geflacbt affland van zyn recht op dezelven (a). De Hertog van Bruhswyk , die Vafal van de Abdis van Gandersheim was, behoefde even eens de toeftemming zyner erfgenaamen om haar een dorp tegen een ander, dat hy in de plaats kreeg, af te flaan O), Het fchynen ook Leengoederen geweest te zyn , die een Klooster van den Graaf van Diètfche kocht, met inwilliging van deszelfs huisvrouw f» Van een' anderen vinden wy, dat hy op raad zyner bloedverwandten zyne goederen, met de Leen- en Dienstmannen, lyfeigenen en dergelyke onderdaaneh die 'er toe behoorden , aan zyn' Broeder en Schoonzuster geeft (d). Wat eindelyk de rechten der Vafallen betreft, zoo zal ik hier uit eene menigte flechts een enkel uitkippen. Het fprak reeds terftond van zelve, dat wanner het twee Leenheeren over 0)?I24S>. gud. CD. III 676*. CO 1248. Lunig XVIII 48. CO 'Erftaat: manu communicata Agnetis uxoris ipftus. Zie onzen Cod. Dipl. op den 10 Mam 1255. OO 1248. Kremer Beytr. sur Gül. u. Bergsci. Gefch. in Probatt. I pr. 3.  Le2NR0ER!GHEID en KrYGSDIËNST. 4.0$ over het eigendom eenes Leens oneenig waren, zy vryheid hadden de baniere van een' zulken te kiezen, aan wiens zyde het hun voorkwam dat de fchaale des rechts het diepfte overhelde. Toen de Aartsbisfchop van Mayntz den Markgraaf van Meisfen met dat alles beleende , 't geen de Landgraaf van Thuringen voorheen van dien Kerkvoogd bezeten had, zondert hy 'er van uit 't geen de Vafallen , die den Heer van het Leen gevolgd waren , van zynen Stoel reeds waren komen veheffen : „ verkiezen zy echter, voegt h y 'er ., by, het Leen voortaan liever van den „ Markgraaf te houden , zoo ftaat bun dit „ vry (a) " Ook wanneer twee verfchillende Leenheeren eenes Vafals met elkander oorlog voerden, kon deeze fomwylen den eenen tegen den anderen byfpringcn. Wy hebben dit zoo even reeds met een voorbeeld bevestigd; fchoon zulken die het tegendeel flaaven , en den Vafal als dan den plicht der onzydigheid opleggen, veel menigvuldiger zyn. De Heer van Loon , na aan den Graaf van Gelder verklaard te hebben, dat hy wegens zeker Slot zyn Ledich Man ( of homo abfo. lutus) geworden was, belooftheminsgelyks, dat zo de Bisfchop van Munfter den Graaf onrechtvaerdig aanviel, hy het land van dee- OO Gudeni C. D. I 640. C c 3  4o6 Zevende Hoofddeel deezen zou helpen verdedigen, doch in een omgekeerd geval den Bisfchop onderdennen : in allen gevalle echter , en wat 'er ook omtrent dien oorlog plaats greep, zou hy altyd den Graave doen, zoo als hyhem uithoofde der hulde verplicht was, wegens zeker Allodiaal huis van deezen laatftcn dat hy van hem te leen hieldt, als zyn Ledig man: gelyk hy ook niemand tot hunner beider nadeel in dat Slot zou doen vasthouden ( a). Voorts behoeft hetnu geen nader betoog , dat dan waneer zy dc goedkeuring van hunnen Leenheer daar toe bekomen hadden", zy met het Leen naar. bun welgevallen konden handelen. Zy verkochten het wel eens aan dien Leenheer zelve (b) , of deeden 'er afftand van in zyne handen. Zoo had een Adelyke Vrouw twee derdcns van een Hof aan een Klooster gefchonken. Haar Broeder, die; van den Graaf van Hohenloh het gverige derde te leen hieldt,wilde haar in Godsdienftigheid niet tocgeeven, en brengt daarop ook zyn aandeel in 's Graaven handen te rug, met verzoek dat hy het even eens aan 't Klooster, wilde afftaan, gelyk toen ook door deezen gefchiedde ( c ). Van' (■rf) 1255. BiONDAM. 503. (O Lunig XVI 113. CO 1252. Ludew. Rel. Mst. II 22S.  Leenroerigheid en Krygsdienst. 407 Van het recht der groote Vafallen, om in gewichtige landszaaken door hunnen Opperheer gekend te worden, en'er fomwylen in toe te Remmen, is in het voorige Hoofddeel ten overvloede gehandeld. Zoo ga ik ook de rechten en verplichtingen des Konings als Opperleenheer met opzet geheel voorby, om dat hier omtrent niets zou kunnen aangemerkt worden, wat in de vroegere Deelen van dit Werk niet reeds zyne plaats gevonden heeft; en 't geen by deeze ftof van de aanmaatigingen djs Pausfen te zeggen valt, behoort minder tot het recht dat wy behandelen dan tot een eigendunkelyfc gezag, dat zich dit vreemde Wezen in Duitschland heeft weeten toeteëigenen («). Het groote oogmerk ,'t welk met het Leenrecht van deszelfs vrocgften oorfprong af bedoeld wierdt, was de Krygshulp die de Vafal zynen Heerverfchuldigd was. Zoodra'creen oorlog ter landsverdediging ondernomen wierdt, mocht zich geen Leenman, geen Onderdaan uitzonderen, om'tzy in perfoon, 't zy door anderen, 't zy met geld of met toevoer den Landsheer op zyne kosten te dienen. De inwooners vaneen ftukgoeds, dat de Heer van Mecklenburg aan een Klooster O) Als een enkel voorbeeld in'c voorbygaan, fchoon dit nog zyne Canonieke reden had: hy vérboodt de Re* van Saltzburg de aan haar vervallen Leenen weder te ve> Treemden. Baluz. Miscell. VIT 424. C c 4 IX. Oorio. gen ter landsverdediging.  408 Zevende Hoofddeel, ter verkocht, worden uitdrukkelyk gezegd tot Land - weer verplicht te zyn (a). Die van Breda moesten hunnen Heer, als hy het noodig vondt, ter verdediging van zyn land te hulp komen (£); die van Grevenmachern zoo wel als dié van Luxenburg den Hertog van dien naam in zyn leger en zyne krygstochten volgen (c). De Nieuw bekeerden in Pruisfen mochten niet alleen, volgens den dikwyls aangehaalden Vrede, niets tegen de D. Orde onderneemen , of aanzien dat 'er iets tegen ordernoinen wierdt: maar de Ridders ook in derzelver tochten gewapend verzeilen. Die van Culm en Thorn waren wegens zekere goederen , die zy van de D. Orde verkreegen hadden, op eene wyze, van welke wy terftond zullen fpreeken, tot Krygsdienften verplicht; zo zich iemand van deezen plicht niet kweet, en afweezend was, had de Orde het recht om uit de goederen eenes zulken een' anderen in zyne plaats aan te Rellen (d). Wanneer de Canonniken van Culmenfehe van den Bisfchop van Culm 6 plaatfen tot het Richten van zoo veel Kerken (O IJ*43. Schröder Papist. Meckl. I 633. O) 1252, Grammaye Antt.Brab. in Breda.p. 33. CO 1252. Bertholet Hist. du Lux. V pr. 39. J <<0 Baczko I 282, 37p.  LlE.nroericheid EN KrYGSDIENST. 409 ken hunner Orde bekomen, wordt 'er uitdrukkelyk byge'voegd : dat de Mannen, op die goederen woonende, den Bisfchop échter tot de verdediging des lands verplicht bleeven (*). Eindelyk, om de voorbeelden niet te vermenigvuldigen, die van St Truien belooven den Hertog van Brabant in zyne gemeene Expeditie, die tot verdediging van zyn land ondernomen wierdt, of wegens eene belecdiging den lande aangedaan, met wapenen en oorlogstuig te zullen byftaan: met uitzondering alleen van Luik , ten zy dit Bisdom zich openbaar in 't ongelyk bevondt c. b ). Op zekere landeryen in Silcfiën rustte in 't byzonder de last, van tot des Hertogs tochten goederen te vervoeren ( c). Sommige Gewesten of Steden hadden zich echter , 't zy geheel, 't zy voor een gedeelte , aan deezen last weeten te onttrekken. Volgens het; Friesfche Landrecht, om dien tyd by een gezameld,behoefden de Friefen hun leger niet verder te brengen dan oostwaards naar de Wefer en westwaards naar het Vlie; naar het Zuiden niet verder als dat zy des avonds weder t' huis konden zyn, en hun Vaderland befchermentegen de haaren en een leger van landslieden die (/O Ibid. 288 en 389. (*) 1255. Mir^us I 206. (O I2S4« Ludew. VI 443. Cc 5  X. Aanvallende en verdedigende .Verbonden.Veidrag van ftflftand. 3 (_i>~) 124.8. Herrgott Geneal. Habsb. II 288. 410 Zevende Hoofddeel. (dit fchynt hier de meening van genti. lis exercitus'); waarby tevens deeze vocrtreffelyke bepaaling gemaakt wierdt, dat die onder het heirvaandel een huis verbrandde 603 , en die het vernielde 300 Mark aan boete betaalen moest. Zoo wierden. ook de burgers van Goldberg van tochten in vreemde landen geheel vrygemaakt ( a ). Een enkele erve te Lauffenburg wierdt even eens van Krygsdienst ontflagen (b). De droevige ftaat waarin het Ryk om deezen tyd gedompeld was, daar ieder 't zy een' Keizer naar zyne keus te volgen, 't zy eigen ongelyk op zyne nabüuren te wreeken had, 't zy zelve wel eens lust kreeg een' aangrenzenden Vorst of Edelman op 't Jyf te fpringen, vereischte Verbonden van onderlinge verdediging, en ook wel van ter zyde van hulp., wanneer men van zynen kant de aanvaller wilde worden. Ik zal van het Rhynfche, het luisterrykfte van allen, geen melding neer maaken : noch ook van die, welken wy :oo even fommige Vafallen met hunne Leenïeëren zagen fluiten. Buiten'deezen zyn ny de merkwaardigften voorgekomen: dat /an den Bisfchop van Luik, den Hertog van Brabant, den Graaf van Gelder en Arnoud ran.Loon, die zich in 1248 tegen allenmet el- O} 124.8. Franck Alt u, neiïes Meeklenb. IV185.  Leenroerigheid en Krygsdienst. 411 elkaar verbonden (a ); dat van den Hertog van Saxen met de Kerk van Minden in 1253 , waarin onder anderen bepaald wierdt, dat zy elkander over en weder zouden byfjtaaa tegen cle geenen die hen wederrechtelyk aanvielen:""die van beidende hulp des anderen inriep, zoude denzelven, zoo lang hy buiten zyn wooning was, van het noodige voorzien (b). Twee Edelen fluiten in 't zelfde jaar een dergelyk Verbond oraelkanders wederzydfchc Vrouwen en Kinderen in leen- en andere goederen te handhaaven: zoo dat de kinderen van den geen die het cerfle flierf ,de hulp des langstlecvcnden van beiden genieten zouden (c). Aan den Graaf van Ziegenhain beloofde ook de Aartsbisfchop van Mayntz in een Verdrag van vriendfchap dat zy famen troffen , hem niet te zullen vcrlaaten , in welk gevaar het ook zyn mocht:-waar tegen deeze onder eedc toezegt den Aartsbisfchop tegen alle aanvallers, inzonderheid den Markgraaf van Meisfen en de Weduwe des Hertogs van Brabant met alle macht'te helpen. Hier by wordt tevens een fomme vastgefteld, die de Aartsbisfchop den CO Bond. 471. ££)'Erftaat:/» expenfisei, itérumevocnns,providcre, Lunig XVII 114. CO Gudeni Syll. 604.  4»2 Zevende Hoofddeel den Graaf ter hand konde ftellen, of anderfin ts eenige Leenen langs den Rhyn, die hy altyd weder losfen mocht. In geval vanoneenigheid tusfchen de onderhandelende partyen zeiven, zouden 'er binnen de 18-vvceken nimmer daadelykheden begonnen kunnen worden; behalven dat men binnen dien tyd zich alle moeite zoude geeven om de zaak in der minne by te leggen («). Ik voeg hier nog, als éenigfints tot deeze ftof betrekkelyk, een Verdrag van üilftandby tusfchen den Aartsbisfchop van Mayntz en den Markgraaf van Meisfen , als Voogd van den Graaf van Hesfen. „ In allen geval, wordt hier „ gezegd, moest: deeze toeftand zekeren tyd „ duuren,en geëerbiedigd worden door de geea, nen over welken de Aartsbisfchop eenig gc„ zag voerde , en door de geenen die in zyne „ Sterktens verblyven wilden en zyne ver„ dediging begeerden. Wilde iemand van „ deezen denzelven breeken, moest de andere party 'er 14 dagen te vooren van „ verwittigd worden: doch dan kon zulk „ een geene hulp van den Aartsbisfchop ver, wachten ,• wierdt de flilfland van ééne der 3, beide hoofdpartyen gebroken , zou de „ overtreeder gewapenderhand gedwongen worden denzelven op nieuws weder aan te „ vangen {!>)" Toen de D, Orde, in 1248, met 1252. Guden. CD. I 622. CJ) 1254. Ibid. I 642.  Leenroerigheid en Krygjdienst. 413 met den Pommerfchen Hertog Schwantapol vrede floot, bedong zy tevens, dat de hulp die zy volgens de Tractaaten aan 's Hertogs Broeder Sambor en aan Hertog Cafimir van Cujavien, zo deezen met Schwantapol in oorlog geraakten, leveren moest, voor geen nieuwe vredebreuk zou kunnen doorgaan (a); en dezelfde Orde met den Hertog van Cujavien, in 1255, een onderling Verdrag fluitende, belooft men van wederzyds elkanders vyanden niet te zullen byfpringen (b). Reeds vroeg , gelyk den leezer uit het voorige bekend is, oeffende zich de Ridderlyke jeugd in alles wat zy eens in 't veld zoude moeten verrichten. Onder de hervormingen van Koning Ottokar in Bohemen behoorde ook zyn uitdrukkelyk bevel, dat de Zoons der Baronnen met allerlei onderricht (tyrocinia) en krygsëxercitien zouden bezig gehouden worden (O- Men kende om deezen tyd nog alle die trappen niet, langs welken men thans tot het Bevelhebberfchap opklimt. Een Prafectus of Overfte ftaat getuige over eene vergunning der Graaven van Holftein aan Lubeck O) Baczko I 227, 262. Cb~) Ibid. 300 en 395. (O 1253. Bals ini Epit. Hist. Boh. 271. xr. Krygsoeffening, Legérs , Wapenen.  414 Zevende Hoofddeel beek (ei). De byzondere benden wierden een iedere door haaren Hoofdman aangevoerd. Onder de mindere Officieren is my flechts een Decurio equestris, dien het opzicht over 10 Ruiteren was aanbevolen, voorgekomen (b~). Wanneer de Graaf van Goor Vaandraager van den Bisfchop van Utrecht'genoemd wordt (c)s moet men hier buiten twyffel eene aanzienlyke Provinciaale waardigheid, en niet't geen wy gewoon zyn onder dit denkbeeld te brengen , door verftaan. Krygslieden in de fteden, uitdrukkelyk van de burgery onderfcheiden , en onder den naam van Milites be>nd, hebben wy boven reeds vermeld: te Mayntz (d) by voorbeeld en te Trier, in welke laatfte plaats zy zelfs van de belasting op de levensmiddelen,wierden vry verklaard (e). Toen deGroningers door die van Hunfingo en Fivelingo wierden aangetast, moesten zy om zich. te redden onder anderen belooven de Landsknechten (O Dreyer.' Spec. jur. publ. Lub. 2to. CO Aventini Ann. Boj. 664. CO Beka 80. ! CO 1250. Hansselmann Vertk. Landshoh. y. Hohenlohe. Beyl. p. 125. (O Massenii Ann. Trev. II 144.  Leenroerïgheïd en Krygsdxenst. 415 ten, die zy hadden aangenomen, zonder geweer uit de ftad te laaten trekken, en zorg te draagen dat zy zich verbonden nooit nader by Groningen te komen, dan daar Coeverden ligt Ca Van de Iwm/z en derzelver ge. bruik in den kryg is insgelyks reeds vroeger gehandeld; zy bekleedde 1 den onderften rang in het Krygsweezen van dit tydperk ( b). Wat de Ruitery betreft, zoo fchynt dezelve niet altyd geheel uit Ridderen beftaan te hebben. De Heer van Schonenberg neemt aan, de ftad Hofgcismar met30 gewapende mannen en paerden met hun gantfche tuig (dexirarii phakrati) te zullen dienen (c). De Hertog van Pommeren Schwantopol verklaart, in 1253 , dat zo hy het Gebied deiOrde met 100 of meerder Ruiters vyandelyk aantastte , of een Verdrag met Heidenen of Christenen tegen dezelve aanging , Danzig als dan met deszelfs land tot de Orde zou overgaan, en hy de 2000 Mark, die zy hem had kwytgefcholden , haar op nieuw zou fchuldig zyn ( d ). In dê oorlogen, die in dit tyd- CO 1251. Beninga Hist. v. Oostfriesl ji. CO Tn net Kafteel van Coblentz vinden wy Milites et homines die met hun* Schout des Konings leger waren aangevallen. Zie onzen Lui. Dipl, op den 14 Jul. 1252. CO 1249. Gud. Syll. 602. C). Van krygslist levert, behalven des Konings oorlogen , de Gefchiedenis der ftad Mühlhaufen, op welken het eenige Edelen in 1252 hadden toegelegd, een voorbeeld op: niet ongelyk aan 't £?een, door welk drie of vier eeuwen laater Breda onder de baniere van Mauritz en de Vryheid gebracht wierdt, hoe wel met een verfehillend gevolg. Eenige wa- - (a~) 1353. Kiemer III CD. 104, (O GüDKN. C D. I 600. Dd XIII. Kiygslistf' behande- ling der Krygsge. vangcnen» Vrygeki, ie.  424 Zevende Hoofddeel wagens met gewapende Mannen belaaden, en met Koorn overdekt:, wierden by zonnen opgang in de ftad gereeden: doch de medeplichtigen waren nog niet allen binnen,toen het bedrog uit kwam, en de iaamgevloeide burgers den nog onbereiden hoop wegdreeven en vernoegen ( Chron. Erford; apud&Q.hann at findem. litt. Coll. i p. 105. tb) 124,9. Diplom.Gkkheus. ap Msncken 1536.  Leenroerighgid en Krygsdienst. 413 vrygave zoeken moest naar de wetten van 'tLand waar m hy gevangen gehouden wierdt ^a). Omtrent den losprys van aanzienlyke gevangenen zal ik daarna nog gelegenheid vinden te fpreeken. Hoe onveilig die eeuwig voortduurende llaat van oorlog, waarin zich Duitschland geftort zag, het heen en wedertrekken voor reizenden maakte, heeft, na 't geen wy by gelegenheid van het Rhynsch Verbond hebben opgetekend, vooral na de gevangenneeming der Koningin, geen bewys meer noodig. Het verleenen van Vrygeleide, gelyk de Keizer aan allen die naar de Mis vanSpiers reeden dezelve fchonk (b), wierdt daar door noodzaakelyk:. doch ook wederom op zyne beurt een nieuwe bron van afperfingen. Wat. den oorlog te water betreft, zoo zal men zich misffehien nog wel herinneren , *t geen in dat zelfde doorluchte Verbond omtrent gewapende Vaartuigen op den Rhyii gezegd is. -Hamburg voerde, omtrent 1250, tegen die van Stade met groote Schepen op de Elbe kryg (£)• Vooral zyn hier merkwaardig de oorlogen ter Zee, die de Lubec- kers O) Baczko I 227, 262. ■ (èy 1248. Lunig XIV 466. (O Chron, Com. de Schauenhurg; ap. MfrtBOM $ 513- Dd 4 XIV. Oorlog te water.  424. Zevende Hoofddeel. XV. Hol, Ï.AND F.N Zeei.ani». Leenen hier te lande door Vreemden bezeten en omgèfccerd. kers tegen Coppenhagen en Straalfund heK ben aangevangen. Zy dreeven handel op Schonen; belecdigdzeildenzy met eene Vloot van veele en groote Schepen naar de eerfte dier plaatfen en bemachtigden beide Stad en Kafteel. Naar Straalfund"begaf zich insgelyks een Vloot, overvloedelyk met gewapende mannen en oorlogs inftrumenten beladen. Hier wierdt het Kafteel ingenomen engeflecbt. Alexander van Saltwedele, Burgemeester van Lubeck, een dapperen gelukkig krygsheld, had onder den naam van Capitein en Admiraal het bewind over d: Scheepsmacht zyner Vaderlyke Stad (cl). Het geen wy omtrent de Leenroerigheid in deeze Graaftchappen hebben mede te deelen, zal niet veel meer dan een korte herhaaliug kunnen worden van 't geen wy dies aangaande in Duitschland heb.ben zien gebeur ren. De algemeenc invloed van dit recht op alle onderhandelingen van het leven maakte ook hier onvermydelyk, \ geen in ieder Vorftendom van het Ryk op dezelfde wyze plaats had: dat Vafallen des Graaven zeer dikwyls onderdaanen van een' anderen Vorst, en de Vafallen van een'anderen Vorst inCa) TS49- B a n6erti Orig. Lubec.m Westj-halbn Monum. imd. rer. Germ. Volgens Berm. Corneri GW ap. Ecchd II 892 behoort de eeae overwinmitg tot 1250, Se «ndere tot 1253.  LEENROERIfiHSJD EN IvRYGSDIENST. 4*5 ingezetenen deezer Gewesten bevonden wierden. Zoo waren Nicolaas van Putten en Gysbrecht van Amftel Leenmannen des Bisfciiops van Utrecht («); de Graavin van Vlaanderen had Vafallen in Zeeland (;£); om niet te fpreeken van zulken die de Leenheeren van goederen waren in een ander Gewest gelegen: gelyk wy een'burger van 's Hertogcnhosch goederen van den Heer van Heusden als Brabantfche Leenen hebben zien houden (c). Leenen van land waren de allergewoonften; men vindt het tot de geringe grootte van 10 roeden (d). Eveneens wierden ook de Tiendens gefmaldeeld. Hendrik van Horde hieldt van Nicolaas van Putten het vierde eener Tiende ; cn van dit vierde moet Huco van Geest wederom het vyfde, en Allard Janszoon het zesde bekomen (c). Men j^ent Leenen van de waare en rechte Tiende Ha) Mieris I 25r. Vod. Hist. II 498. tb) Kluit I P II p. 296. (c ■} Van Leenen door Qeestelyken bezeten , zie een Yoorbeeld by Mieris I 260, waar de Abï van St. Truien, als een Graaffelykheids Leen de Advocatie der Kerk van Aalburg verkrygt. An 1250. CO Zie onren Cod. Dipl. op den 16 S:pt. 1246*. CO Md- Dd $ XVf. I.ceren van allerlei Poost van dingen.  Zevende Hoofddeel de O) en Leenen van de kleine Tiende (minor): gelyk S'mon- van Haarlem een' Haarlemfehen burger met de kleine Tiende deezer ftad, en in Woude en de nabuurige ftreeken beleende (b). De Tiende van Wimmenum wierdt door de Egmondfche Ab. dy aan Willem van Egmond voor 30 Pond te leen gegeeven op denzelfden voet, op welken by van de Kerk ook zyne andere goede, ren hieldt (c). Leenen van Advocatie en gerichtsbaarheid gaa ik, als reeds uit het voorige bekend, voorby. De Thyns op een land berustende behoorde hier mede toe. De Heer van Leda beleent zyn' Schoonzoon met land, en tevens met alle Tiendens, Thyns (cenfus\ en rechtoeffenende macht (d). Het Leen eener erve of hofftede(srefl) zal ons zoo even voorkomen;~ dat van een paerd is reeds in de ZecuwicheGefchiedenisfen onder Willems regeering vermeld. Eindelyk, om nog een voorbeeld van Leenen van geld aan te haaien , de Heer van Voorn befchonk op deeze wyze zynen Broeder Hugo ;raet 30 mark des jaars uit de bede van Walcheren (e> De CO Zie ons ii D.'p. 356. (O Zie onzen Cod. Dipl. op Octob.1252. CO Chron. v.Egm. p. 12, CO Zie onzen Cod. Dipl. op den 17 Maari 1254. CO 1253. Befchr. v. d, Sriel. Priv. p. 3.  Leenroertgheid en Krygsdienst. 4:7 Dc benoeming van Feudum reüum, van welke wy by de Duitfche Leenen gefproken hebben, was ook in Holland niet ongewoon. Een ftuk lands, Zuidoort geheeten, wierdt dus door 1 Edellieden, Hendrik van Horde en Hugo van Geest, van Nicolaas van Putten gehouden: door den eerften voor |, waarvan echter zyne Huisvrouw eene rente van 30 fchellingen als huwelyks gift moest genieten , door den laatften voor |. Nog ander land en eene Tiende hielt dezelfde Vafal met meerdere lieden famen van denzelfden Leenheer,- en hier omtrent wierdt vast gefteld, welke zyner Bloedverwandten na zyn' dood het land, en welke de Tiende van den Heer van Putten als een recht Leen houden zoude ( a ). De algemeene regel hier te lande was nog, dat als een Leenman zonder wettige, dat is mannelyke erfgenaamen ftierf, het Leen aan den Heer, van wien men het hieldt, te rug moest vallen; en dat noch Dochters noch Nabeftaanden 'er zonder uitdrukkelyke vergunning de minfte aanfpraak op konden voorwenden. Eenige gevallen, die wy in den loop der Gefchiedenis hebben aangehaald, ftaaven dit ten duidelykfte ( b ). De Graaf van Bent- (a~) Zi« onzen Cod. Dipl. op den 16 Sept. 1246, CO Kluit 521. Mieris I 257. xvii. Rechte Leenen. Opvolging in de Leenen.  428 Zevende Hoofpddeel Bentheim en de Heer van Tellingen hadden wel in 1240, als icheidsrichters ingeroepen zynde over een verichil tusfchen den Abt van Middelburg en Hendrik en Boudewyn Zoonen van Marina, beflist dat een Tiende in Meliskerk, te vooren door hun Broederszoon, die kinderloos overleeden was, van den Abt te leen gehouden , door hen voortaan zoude bezeten worden, gelyk zy hierop meenden recht te hebben: doch dat zy aan den Abt, die de te rug valling der Tiende aan zyn Klooster ftaande hieldt, 'er 50 Ponden Vlaamseh voor zouden ter hand ftellen ( a > Dan, toen 12 jaaren kater de jongfte deezer Broederen, insgelyks zonder Zoonen na te laaten, geftorven was, verklaarde de ande1e, dat hy Boudewyns Tiende, die nu vol. gens de rechten en gewoontens van zyn Vaderland aan de Abdy te rug was gevallen , voor zich niet zoude eisfehen (b). Men zag evenwel reeds menigmaalen van de ftrengheid van het Leenrecht in de opvolging, uit byzondere geneegenheid voor een-' Vafal, ten voordeele der Naastbeftaanden af (e). Even eens ging het met die der Doch- (a) Kluit 481. (O Kluit 605. CO Zie behalven de rèèdi aangehaalde voorbeelden # «ok ons II D. 329 en 33?,  Leenroerigheid en Krygsdienst. 429 Dochteren. Ik ben aan het gewicht der ftoffe cn aan de belangrykheid der-Hollandfche Gefchiedenis verfchuldigd de bewyzen, die my hier van zyn voorgekomen en die ik te vooren nog niet heb aangetekend, te boekteftehlen. Zoo vergunde de Heer van Voorn aan Hugo van Naaldvvyk, die aan hem vermaagfchapt was, dat zyne na te laatene Kinderen, van welke kunne zy ook ïzyn mochten, hunne Vaderlyke goederen van hem zouden blyven behouden O). Eenigfmts duister in de be. woordingen, doch klaar genoeg om deeze Helling te bekrachtigen, is de bepaaling met welke de Abdy van Egmond aan Dirk van . Haarlem zekere Tiendens in Rhynland te leen gaf. Zyn oudfte Zoon, of by gebrek van Zoonen zyne oudfte Dochter, uit zyn tweede huwelyk, zouden dezelven nahem bezitten: doch de oudfte Zoon of Dochter wederom van dien Zoon enDochter ze eenvoudig (ftmplicizer) te leen hebben; en zo deezen zonder Zoons ftierven, dan zou dit Leen in alles (peronz7z/fl)overgaan tot de Zoonen of Dochteren, die hy mocht hebben van zyne eerfte Vrouw ( b\ Aaneen' burger der ftad, naar welke hy heette, gaf Simon van Haarlem land te leen: zoo dat deszelfs oudfte Zoon qf anders zyne oudfte Dochter hem op zou volgen, O) 1248. Befthr. v. d. Brielp. 3. «49. Mlltiis I 356.  43° Zevende Hoofddeel gen , en dan de Zoonen cn Dochters vari deezen ; lieten zy dezulken niet na , zoo Volgden des burgers overige Zoonen en Dochters: doch zoo lang hy leefde genoot zyne Vrouw de vruchten van het land (a). Eenen anderen ftedeling beleende dezelfde Edelman met de kleine Tiende in Haarlem om van Zoon op Zoon en van Dochter op Dochter te vervallen En aan Willem van Pole en Machteld van 't Zand, insgelyks burgeren aldaar, gaf hy n Akkeren binnen't Schependom van Haarlem gelegen, te leen-; ftierf de man vóór de vrouw zoo zou deeze laatfte levenslang de helft bly ven bezitten , en haar Zoon of Dochter de andere helft; na fciar dood zouden Willems erfgenaamen het geheele van Simon te leen houden en ftierf de eerfte erfgenaam kinderloos, dan zou deszelfs Broeder of Zuster, of de erfgenaamen van deezen het wederom op dezelfde wyze "verkrygen (c). Christina, Burggraavin van Leyden, was een Vafallin van Hendrik Heer van Kuik, die haar vergunt , dat zo ze zonder wettigen Zoon dit leven verliet , haar wettige Dochter het Leen dat zy Van hem hieldt, zoude kunnen be- («) Zie onzen Cod. Dipl. op den 20 Jan. 1250. Zie onzen Coa. Dipl. op Oct. 1252. . (O Zie onzen Cod. Dipl. op den 19 Dec, 1252,^  Leenroerigheid en KrygsdieNst. 431 bekomen (a). Op haare beurt handelde Christina even eens omtrent haar eigen Vafallen. Zy zcide de Leensopvolgirg van zekere erve aan de oudfte Dochter van Wil» lem van Pole , zo hy geen Zoonen naliet» •toe; de helft wierdt aan zyne Vrouw als een Douarie vergund (£). Eindelyk, om deeze lange optelling te fluiten, ook by de beleening van Johan van Leda's Schoonzoon, daar ik zoo even van fprak, wierdt bepaald, dat zyne kinderen van beide kunne, of anders zyne naaste aanverwandtennazyn' dood zyne goederen zouden kunnen verkrygen (c). Ik moet by dit alles myne leezeren uit het voorige verhaal nog herinneren , dat by zulk eene opvolging des Broeders of Zusters in het Leen des kinderloos overleedenen zoodanig een Leen gezegd wierdt aan die Familie te famen gegeeven te zyn (d*). Van • (#) 1251. Paringit Btfchr. v.Grtve p 76. (b) Zie onzen Cod. Dipl. op den 30 Mey 1253. Cc) Zie onzen Cod. Dipl. op den 17 Maart 1254. Voorts was het eerst in 1282. dat Keizer Rndolf aan Graaf Floris V toeftond, dat in het Graaffchap zelve van -Hoïland-ciè van Zeeland, en in de Leenen, die hy van het Ryk hieldt, '•tyne Dochter hem by gebrek van Zoonen op mocht vot gen. - (i) Zie de voorbeelden ia: ons ilQ.'p;^ en 386,  XVIII LeenseeJ cn Leensverheüüig. \ 43a - Zevêndb Hoofddeel Van den Leensëed, en de by elk fterfgéval herhaalde verheffing, met de daarby gewoone gefchenken onder den iiaam van Béregewade, Releviam en dergelyken bekend, kunnen wy ook hier te lande _ eenige weinige voorbeelden bybrengen; De bezitters eener Tiende te Domburg moesten der Middelburgfche Abdy, daar het een Leen van was, en twee Vafellen van den Heer van Putten wegens land aan dien Ridder hulde (homagium') doen (a). De Advocatie van Aalburg en de nabuurige plaatfen hebben wy reeds gezien, dat, als ze verftierf, van de Graaffelykheid van Holland met een Mark zilvers verzocht, en 'er even eens hulde des wegen beweezen moest worden Johan van Leda begeert van zynen Schoonzoon en deszelfs erfgenaamen by iedere nieuwe verkryging flechts één Heregewade ( c ). Simon van Haarlem daarentegen verklaart 9 dat Willem van |Pole en. zyne huisvrouw , zoo weinig als daarna hunne erfgenaamen , hem geheel tot geen relevium verbonden waren (<*).• Meer O) Kluit II P I 519. en onzen Cod. Dipl. op des t Maart 1245. CO Miiri* I 260. Ons II D. in C. D. op den 1$ Maan 1250.. (O Zie onzen Cod. Dipl. op den 17 Maart 1254. CO Zie onzen Cod. Dipl. op dea ip Deo  Leenroerigheid en Krygsdtenst. 433 Meer dan eens zyn wy getuigen geweest, Idat de Graaf zyne Vafallen tegen die van f een' anderen Leenheer verruilde ; Leenen in I eigen goed veranderde; tot den koop, verIkoop of vervreemdingvan Leenen, doorVaIfallen ondernomen , of tot andere fchikkingen ï omtrent dezelven zyne toeftemming gaf; ook Jwcl de noodzaakelykheid daarvan vastftelde (a ). Op zulk eene wyze handelden ook geringere Leenheeren. Simon van Haarlem herfchiep het Leen van eene tiende, dat zeker burger van hem hieldt, in eigendom (by Nicolaas van Putten ftond a Vafallen toe hun land niet alleen te bedykcn, maar ook aan een' ieder, behalven aan zyn gezworen vyand of een' Vafal, te verkoopen: inwelk geval zy eenig gedeelte verkrygen zouden (c), voor welk zy hem tot den leensëed verplicht zouden zyn. Wilde de Heer van Putten of zyne opvolgers dat zelve land koopen, zoo zouden zy het voor zulk een' prys te rug bekomen , als een ander het fchatten moest (d). Hy zag tevens van de voogdy hunner f>) Mieris I 213, 217. 249; eri ons I D.p.161. II D. p. 237' 342- , ^ O) Zie onzen Cod. Dipl. op den 29Üec. 1254. (c) Jliquam partem obtinebunt. Dit fchynt te bete. kenen , dat zy 'er altyd een gedeelte van onverkocht mo°s'e'n laaten, wegens de huldej het zou echter ook kunnen zyn, dat de Heer van Putten hun iets anders in de plaats belooft. (d) Ouanto alter deberet appretiare Dit kan ook betekenenl als een ander die het koopen wilde'er voorböodt. III. Deel. Ee XIX. Icchten icr Leen.' ïceren en Vafallen.  ■ \ ( 434 Zavinos Hoofddeel ner minderjaarige kinderen , die anderfints mede onder de Leenheeriyke rechten behoor-" de, af, en liet dezelve aan de naaste Aanverwandten van zwaardzyde over (a). Dat Putten ook aan Olenta Bloten en haar Man uit een Leen , dat zy langs de Maas van hem hielden, s'jaarlyks 25 Ponden 2 falmen in eigendom fchenkt, is in een der voorige Hoófddeelen by eene andere gelegenheid reeds opgemerkt ( b ). Daarentegen kondenookhier te lande,buiten de gevallen van misdaad of van verbreeking der vorwaarden, over geen Leen hertellingen gemaakt worden zonder de toeftemming van den Vafal. Eene Tiende te Domburg moest men van den Leenman losfen, eer men ze aan de Middclburgfchc Abdy, van wien ze te vooren verhefte, fchenken konde (c). Aan haar verkoopt die Hendrik Marina's zoon, dien wy zoo even reeds hebben leeren kennen, zyn recht op eene Tiende in Meliskerk, die hy van den Abt tot nu toe te leen had gehouden; en hy doet in tegenwoordigheid van eenige andere Vafallen der Abdy, en van fommige bewooneren van dat Kers. pel een' plechtigen afitand van dit recht, geCO Zie onzen Cod. Dipl. op den 6 Maart 1245. C bN Zie boven p. 38: waar zy echter door een' inii« flag Olantha van Bloten genoemd is. (O I247- Kluit 519. n  Leenroürigheid en Krygsdienst. 43^ gelj'k ook eene IVerpitio en Ejfesiucatio (a). Beatrix van Gadcldonck itond insgelyks haar recht op de Tiende der Kerk van West-Tilburg in tegenwoordigheid van Hollandfche Leenmannen ten voordeele der Kerk van Tongerlo af (b). Van des Konings wyze van Leengericht te houden is in den loop der Gefchiedenis genoegfaam gezegd ( c ). Somtyds wierden geringere twisten tusfchen een' Leenheer en zyn' Vafal alleenlyk door de Mede - Vafallen (d ), fomtyds ook wel, gelyk wy nog zoo even zagen door Scheidsrechters beflist. Doch in alle gewichtige ftrydigheden wierdt de Graaf of zyn Stadhouder als Opperleenheer gekend; en wy hebben den een' «n den ander meer als eens over zulk een ftuk van onzeker eigendom befchikkingen zien maaken (e). Des O") 1252. Kluit II II 605. Festucs betekent een' halm; dt IVerpitio en Efestucatio zyn de halm- of ftroowerping: tot een zinnebeeld van overgift van vaste goederen of rechten. CO MiRffii Notit.Eccl. Belg. 639. (O Men herinnere zich inzonderheid het geval by Mis, ris I 257. CO Kluit II II 570- (O Kluit 521; en ons II D. 361, Ee a  XX. Oorlog te land en te water. 436 Zevende Hoofddeel Des Konings oorlogen hier te lande, breedvoerig in de vroegere Deelen van dit Werk ontwikkeld, maaken fcbier alles overtollig wat ik van het geen den kryg betreft, anders nog mede zou moetendeelen/Tk meen echter mynen leezeren geen ondienst te zullen doen met kortelyk by een te famelen, wat de verplichting van landftreeken, fteden, dorpen, kloosters of enkele landgoederen tot het leveren van gewapend krygsvolk , of, zo het te waterwas, van Koggen vol van ftryderen, 't zy aan den Koning in zyne tochten , 't zy aan hunne onmiddelbaare Leenheeren in de hunnen aangaat. Haarlem moest den Graaf met 64, Delft met 41, 'sGraavezande met vyf mannen dienen. Dordrecht wierdt geheel van< Heirvaart vry verklaard, behalven met ééne volle Kogge. Alkmaar mocht in de eerfte 10 jaaren van allekrygsonderneemingen, die tegen de Friezen uitgezonderd, vry blyven; eerst daarna zoude de manfchap, die ook zy in alle andere tochten te leveren had, worden vastgeftekh Tri 't Zierikzeefche Privilegie | wordt in 't algemeen van' uit te vaaren in des Konings oorbjar gefproken. Het dorp Moordrecht kreeg last hem met ééne Kogge, die 19 man bevattede, te volgen (a> De bewooners van een ftuk lands, dat Willem in den aanvang zyner regeering-verkocht, worden wel vry verklaard van allen dienst aan hem C«) 1254.' Mieris i 291.  Leenroerigheid en Krygsdibnst. 437 hem te bewyzen: doch zyne Krygsonderheemingen zyn hiervan uitgezonderd (a). Zelfs de Abdy van Middelburg bevondt zich in de noodzaakelykheid , om wegens het land datzy bezat, en dat anders voor een gedeelte van alle mogelyke belasting ontflagen was, volk tot deeze heirtochten te leveren : doch geen Ambachtsheer of zyn Schout, in wiens Heerlykheid eenig land gelegen was, had daar omtrent iets te gebieden; zo'er een tocht moest plaats hebben, behoefde de Abdy alleenlyk den Koning of zyn' Bailluw van Zeeland verantwoordelyk te zyn, en met dee- , zen eene maatige berekening te maaken wegens haare landen, naar maate de onderneeming groot of langduurig was ( b). De Bagynen evenwel, in die zelfde ftad woonachtig, ftonden wegens den grond daar haar Hof op gebouwd was, onder deeze verplichting niet&(0' Even eens had Willem 100 maat haverland van 't Klooster Bethlehem van heirvaart ontheven Cd). En wat andere Leenheeren buiten den Graaf betreft: de Heer van Putten bedingt in esn' Brief, dien wy reeds Ca) Zie ons I D. p. 3PCO 1250. Kluit 570. CO "54- Kluit 653CO 1248. Mieris I 351Ee 3  433 Zevsnde Hoofdd.Leenroer. en Krygsd. reeds dikwyls hebben aangehaald, by de gift van land aan een paar zyner Mannen, dat zo ze 'er op woonden, zy hem, gelyk zyne andere Edele Mannen, in zynen tocht moesten volgen; en woonden zy 'er niet, zoo daalde deeze^ verplichting op hunne onderdaancn naar het vermogen van dezelven neder («). Van eenige oorlogfchepen, op andere dan opdebinnenlandlche meiren of ftroomen gebezigd , herinner ik my niet in het gantfche tvdperk dat ik doorloopen heb , de minfte fpooren te hebben aangetroffen. C«) Zie onzen Cod. Dipl. op den 6 Maar 1245. B Y-  B Y L A G E, Bevattende de lyst der Hollandfche en Zeeuwfche Edelen, wel >ken my onder Willems Regeering zyn voorgekomen, volgens de eerjle letter hunner Gepacht s~ naamen. A.kersloot. Hugo tan Jterjloot bezit in 1254 leengoederen van den Graaf. Gerird,*et!gdBertold van Ak:rJloot,zyn Zoon, insgelyks (fl).. Alaïtskerk. CozewynvanJlirtslerk, een Zeeuwfche Edele, verkoopt land aan de Abdis van Rhynsburg in 1246 (b). Niklaas Jansz. van Alartskcrk, gekoozen Scheidsman tusfchen de Abdy van Rhynsburg en eenige ingezetenen in i.jKO- (*) Z'e onzen Cod. Dipl. van het II D. p. 3*SC*) Kluit 506. Cc) au. 603. E e 4  44° B Y L A G E. Al bl as. Hen fa ik van Alblas, Schildknaap ontvangt in 1255 Tiendens van St. Mary te Utrecht ( a). Alkemadb. Dirk van Alkemade ftaat in 1236 en 1244 getuige by een' Koninklylyken Brief (b Ji Amstel Gqzewyn van Am/lel, Zoon van iEgidiüs, Proost van het Capittel van St. Jan te Utrecht. Hy kreeg in 1139 verlof van den Bisfchop om eene wetering te maaken (c). Hy wierdt daarna, gelyk wy weeten, zelve Bisfchop , cn weder afgezet. Gy siert van Amjlel, de jongere, Broeder vanGozewyn, is in 1240 getuige by een' Brief des Bisfchops van Utrecht Cd); ftrydü in 1248 met den Koning voor Keyzersweei-d (e). In 1250 was hy getuige van 't Verdrag dat toen geflooten wierdt (ƒ). Hy beoorloogde daarna in 1252 den Bisfchop van Utrecht, dien hy weder genoodzaakt was trouwe te zweeren. In 125^ vind (_a) Ibid. 670. (£) MiïRis I 212. en ons II D. in C. D. 321. (O Mieris I 216. (V) Zie onzen Cod. Dipl. op d. 20 Sept 1240. (O Tessc,henmache'r/>. 5. (f) Kluix 585.  L Y S T van EDELEN. 441 vind ik gewag van een' Cysbert van Am. flel, die Canonnik te Utrecht waJ :'t geen een ander dan de voorgaande ichynt geweest te zyn Ca). Arkel. Johan Heer van Ar kei ftaat getuige in 1254 over een' Brief van den Heer van Lede, met Harbernus de Monte zyn' , Broeder ( &)• Beuk el. Gysbert Beukei krygt in 1242 het land, dat hy van den Graaf gekocht had, vry van dyk (O- Dirk, gezegd Beukei, krygt eene gunst van den Koning wegens een Leen in 1251 (d ). Blokland. H. Ridder van Blokland ftaat getuige over een' Graaffelyken Giftbrief van 1236 (e). Borsselen. Nicolaas van Borsfelen ftaat getuige in 1242 over een' Graaffelyken Gunstbrief aan de Duitfche Kooplieden (ƒ> Brederode. Dirk Heer van Brederode Ridder, ftaat in 1250 getuige over een' Ko. nink («) Zie onzen Cod. Dipl op d. 5 Sept. 1255. Qb) Zie onzen Cod. Dipl. op d. 17 Maart 1254. (O Zie ons II D. in C D. p. 3^9' (d) Zie ons II D. im C. D. p. 350- (e) Mieris i 212. (J) DiJtïER Spee. jur.publ. Lnb. 'f. Zes  442 B Y L A G E. ninkiyken Giftbrief aan de MiddelburgfcheAbdy(fl). b Wülem van Brederode Ridder, wordt reeds als land bezitter genoemd in 12,4 (Z>) ; krygt in 1*49 Reesveld van den Koning, zyn* Bloedverwandt (c); ftaat in 1250 ins*eJyks getuige over deszelfs Giftbrief aan de Middelburgfche Abdy (d); en nog in dit zelfde jaar te Middelburg by de beleening van Jacob van Pernisfe (e); ook in 1252 over 't Utrechtfche Privilegie (ƒ_). Hy doet in 1252 aan Floris een verzoek voor jRoudcwyn van Noord vvyk (g). Hy koopt Vafallen in J20(h), Van zynen tocht tegen de Westfriefen hebben wy te zyner tyd gefproken. B r1g d a m m 1. Boudewyn van Br'gdamme koomt voor in 1250 als getuige te Mid- CO Kluit 506. CO Zie ons II D. in C D 320. Cf) Mieris I 261. Zie ook ons II D. in Cod. Dip!. op 1250. p. .355. CO Kluit 505. CO Befchr. v. d. Brielp. 3. C/) Mieris I2Ö7. Kluit 632. C*) Zie ons IID, in C. D. p. 3pr.  L Y S T van EDELEN. 443 Middelburg over een' Koninklyken Gunstbrief (0). PtfKte van Brigdimme komt by dezeltde gelegenheid voor (è); en twee jaaren laater als een Leenman der Middelburgfche Abdy (O- , Paulus van Brigdamme. Ook deeze , van den voorigen onderfcheiden, wordt in 1252 ais Leenman dier Abdy genoemd ( d ). Buffels. Hendrik Buffels krygt in 1240 land van zyn' Leenheer Hendrik Heer van Breda Ce). In 1248 vvas hy tegenwoordig by eene verkooping ("ƒ). De Koning bevestigt hem zyne Privilegiën in 1249 (g). Hy ondertekent het Verdrag van 1250 (A). O) Mieris I 257. CO a/a r CO Kluit 007. (O H>id. CO MlERI» I 216". (f) Zie ons II D. in C D. p. 3.'iiCg) Mieris I 246(O Kluit 585-  444- B Y L A G E. Cralinghe. Hugo van Cralinghe getuige vaneen'Koninklyken Brief in 1244 (0), van 't Haarlemsen Privilegie 1245 (b), van't Verdrag, van 1250 (O» van eene uitfpraak van Floris te Dordrecht 1252 (waarin hy den naam draagt van Bailluw van geheel Holland) (dj, van't Utrechtfche Privilegie 1252 (e). Hy raadt Floris tot de bekrachtiging van een' Koninklyken Brief (/). Cbüninge. Godfried van Cruninge ftaat getuige in 1243 over een' Graaffelyken Gunstbrief aan de Duitfche Kooplieden Cg,) 3 hyhangtzyn zegelaan een' Brief, waarin 2 Edelen land fchenken aan een Klooster in Zuidbeveiand in 1346 (h). Cuïck. (a) Zie ons II D itt C. D. p. 321. CO Mieris I 222. CO Kluit 585. CO Zie ons II D. p. 65. CO Mieris I 267. (f) Cassels Bremen/ta II 270, Cg) Dreyer Spet. jur, publ. Lub* p. tjp. CO Kluit 508.  LYST van EDELEN. 445 Cuyck. Hendrik Heer van Cuyck draagt in 1251 zekere goederen aan iemand te leen Drenkwaaet. Hendrik, zoon vanWitto, zoon vanHugo vanDrenkwaart krygt in 1255 verlof van den Burggraaf van Zeeland met zyn leen naar welgevallen te handelen O) Duveland. Pieter Boudins zoon van Duveland ftaat in 125° te Middelburg getuige van een' Koninklyken Giftbrief ( c ). Duvenvoorden. Arnoud van Duvenvoorden ontvangt in 1248 geld van den Koning te leen Cd). Jan van Duvenvoorden, zyn Broeder, koomt by dezelfde gelegenheid voor. Ecmond. Wouter van Egmond, getuige van 't Haarlemsch Privilegie in 1245 («)• % was voogd van Willem van Egmond ( ƒ). Evbr. (a) Mieris I 263. (b) Be febr. v. d. Br iel p. 3. (O Mieris I 257. Cd) Zie ons II D. in C. D. f. 338. (e) Mieris I 222. Cf) Chrm. v. Egm. p. 72.  44^ B Y L A G E Everdingen. Wolfaard vm Ey er dingen Ridder , en Hendrik van Ever dingen Ridder, neemen in ii.50 de party van Vlaanderen tegen den Koning (a). FoRüÈs-r. Mathilde de Foresto; zy komt voor in een Stuk van 1250 als een Edele Vrouw, wier land aangrensde aan dat van -Willem van Brederode { b). G a p 1 n g h e. Hugo Hellics zoon vm Gaphghe, een der gekoozea Scheidsmannen tusfchen de Abdy van Rhynsburg en eenige ingezetenen (O- Gouda. Dirk van Gouda Ridder, ftaat in 124S getuige over een' Graaffelyken Gunstbrief aan de Duitfche kooplieden ( d ), en in 1252 over het Utrechtsch Privilegie (e). Goye. Gysbrecht van Goye is in de party van Gysbrecht van Amftel tegen Utrecht (ƒ). G RIM- (<0 Kluit 593. Cb) Zie ons II D. in C. D.p. 355. Cc) Kluit 603. Cd) DReyer Spec.jur. publ. Lub. p. 230. (O Mieris I 267. Cf) V«d. Hist. II 303.  L Y S T van EDELEN. 447 Grimbergen. Wilhelmus de Grimbergis is in Zeeland in 1248 by eene verkooping tegenwoordig (a), en by de, belegering van Keizersweerd (b ). Haarlem. Wouter van Haarlem ftaat als o-etuige over een' Graaffelyken Giftbrief van 1236 (O- Simon van Haarlem Ridder, was in 1245mede getuige van het Haarlemfche Privilegie (d); des Konings Afgevaerdigden gaan een Verdrag met hem aan wegens de helft der inkomften van Alkmaar in 1248 ( e ); hy fticht in 1249 te Haarlem het Klooster van de Broeders van den Berg Carmcl, waar hy zyn eigen Huis en Hofftede toe geeft, en het rykelyk doteert (ƒ> In January 1250 geeft hy land aan eeii Haarlemsen, burger te leen (g). In dit zelfde jaar O) Zie ons II D. in CD. p. 331- Qb) Tesschenm. p 5i (e) Mieris I 21a. (d) Mieris I 222. (?) Mieris I 253. (ƒ) Divis. Chron. 165. £g) Zie onzen Cod. Dipl. pp den 20 jan. iz<6.  44S B Y L A G E jaar komt hy voor als Bailluw van Zee* land , en Scheidsman in eene zaak tusfchen Simon van Zubburg en deMiddelburgfche Abdy (a). In 1251 geeft hy goederen te leen aan Willem van PoIe (b). In Oct. en Dec. 1252 koomt hy insgelyks voor, gelyk mede in Dec. des jaars 1254 (e). Zyne kinderen krygen zyn Leengoed famen (d). Dirk van Haarlem^oon vanRembold,getrouwd met Hardewigh, koopt in 1249 Tiendens in Rhynland van de Egmondfche Abdy (e) Anctlir.us van Haarlem koomt voor in 1251 als Leenheer van Willem van Pole, Haarlemsch burger Cf)- Heemskerk. Gerrit van Heemskerk. De Koning maakt hem Castelein vaneen Slot te Heemskerk in 1252 (g Herck. Ogier Willem van Herck Ridder, is («) Kluit 566. O) Zie ons II D. in C. D.p. 361. Cc ) Zie onzen Cod. Dipl. Cd) Zie ons II D. in C. D. ƒ>. 385. {e) Mieris I 256. Cf) Zie ons II D. in C. D.p. 361. C/)„Zie ons U D. p. 79-  LYST van EDELEN. 44$ is in 1252 getuige te Middelburg van een* Koninklyken Giftbrief (a ). Heusden. Jan Heer van Heusden. Hy beleent in 1246 een' burger van den Bosch met zekere goederen ( b ). Floris beflist in 1252 het verfchil over zyn' tol met de Dordenaars (c). Robert van Heusden l Broeders van Hendrik van Heulden ITan (<0 Willem van Heusden J Horde. Henricus van Horde ontvangt éene gift van Nicolaas van Putten in 1246 (e). Koudekerk. Mgidius van Koudekerk was in 1248 uit Zeeland geweeken, toen Willem met Vlaanderen in oorlog was. De Graavin doet Floris belooven dat hy hem zyne goederen te rug zoude geeven. Zyne fchade en die van Pieter van Souburg wordt op 1200 L. gerekend. Floris zou die in a termynen betaalen (ƒ). In 1250 b£> 0 hoor- O) Mieris I 257. Cb) Zie onzen Cod. Dipl. op den 27 Mèy 124$. (c) Mieris I 266. ( en in 1255 over een' Utrechtfchen Brief ( c). Leck. Folpert van de Leek doet in 1243 met zyn' Zoon Hendrik eene gift aan het Dukfche Huis (d); ftaat in hetzelfde jaar getuige over een' Graaffelyken Gunstbrief aahde Duitfche kooplieden (e), en in 1247 over een' Giftbrief van den Bisfchop van Utrecht (ƒ . Hendrik van de Leck, zyn Zoon, verfchynt het eerst pa 1243, gelyk wy zoo even zeiden; hy geeft, in 1249, 50 Ponden aan het D. Huis (g). Als een Utrechtsch Vafal hangt hy in 1255 zyn Zegel aan een' Brief te Utrecht (fi> Hy koomt in 't zelfde , i - jaar («O Kluit 593. (b) Zie onzen Cod. Dipl. op den 29 Nov. 1245. CO Kluit 66S. Cd) Zie onzen Cod. Dipl. op den 29 Nov. 1243. (O Dreyer Spee- jur. publ. Lub. p. 239. Cf). Mieris l 243. Cg) Regist. van het D. H. (h) Kluit 665.  L Y S T van ÉDELEN. 451 jaar nog voor als geld fchuldig aan een Utrechtsch Capittel («). Lede. Jan Heir van Lede, getuige'van eene bcflisfirig van Floris te Dordrecht in 1252 (b). Hy geeft aan zyn'Schoonzoon Frederik van Zevender land te leen. Hugo gezegd Bouttere en Johannes zyn zyne Zoonen, en Lyfa, aan den Heer van Zevender gehuwd, zyne Dochter (O- Leiden. Dirk Burggraaf van Leiden ftaat in 1243 getuige over eene gift van de Heeren van de Leck aan het Duitfche Huis (d), en over het Haarlemfche Privilegie in 1245 (e)- Hy bezegelt in 1253 (f) een' der Brieven van Christina Burggraavin van Leiden zyne Huis. vrouw en Dochter van Burggraaf Jacob < g). Zy ontvangt in 1251 goederen van den Heer 4 van ( a) Zie onzen Cod. Dipl. op den 4 Sept. h, die in 1246 te Antwerpen getuige ftond over eene Graaffelykefchenking (e). 'tGeen zekerder is, hy ftaat in j243 getuige over den Graaffelyken Giftbrief aan de Duitfche Kooplieden (/ ). Hy geeft in 1246 iand aan het Klooster Jerufalem in Zuidbeve- land (a) Mieris I 263. Paringet Befchr. vanCrave p. 76. O) Zie onzen Cod. Dipl. op den 30 Mey 1253. (O Kluit 506. 00 Zie het l\ D. in Cod. Dipl. 320. CO Kluit 505. (f) Dreyer Spec. jur. Publ. Lub, p. ttf ]  LYST van EDELEN- 455 hnd (a ), en in 1248, fj maaten Tiendens in het Zuidbevelandfche dorpKapelle (£> Hy belooft insgelyks in 1248 het Verdrag van Hedenzee te zullen ftaande houden (c) Gerard van Maal/lede Wolfards Zoon, die insgelyks veele goederen in deeze landftreeken bezat , tradt mede in deeze Verbindtenis ( d). Maerl and. Hugo van Maerland en Johan van Mastland ftaan getuigen overeen'Brief van den Heer van Putten by welken hy land in erfleen uitgeeft (e). M er we de. Daniël van Mèrwede ftaat in 1243 getuige over een' Brief van de Heeren van de Leck (ƒ); in 1246" met Hendrik van de Merwede over een' Brief van Jan vart Heusden (g);en in 1252 over eenebcfiisfing van Floris te Dordrecht (A> Naald* CO Kluit 508* (O Kluit 5$l. CO Kluit 541. CO Md. CO Zie onzen Cod.Dipl.op den 6 Maart 1245. (ƒ) Zie onzen Cod. Dipl. op den 29 Nov. 1243. CO Zie onzen Cod. DipL op den 27 Mey 124& CO Mieris I t66. Ff S  454 B Y L A G E. Naaldwyk. Hugo van Naaldwyk. Hendrik van Voorn, Burggraaf van Zeeland, beleent de kinderen van Hugo van Naaldwyk zyn' Nabeftaanden met hun Vaderlyk goed, te Oostvoorn in 1248 (a). Hugo was in 1250 tegenwoordig by de beleening van Jacob van Pernisfe door dien zelfden Hendrik met zeker recht van Staalen in de Merwedete zetten (b). Hy krygt in 1255 verlof van den Koning om het Ambacht Velfen, dat hy als een Graaffelyk leen bezat, met deszelfs toebehooren aan Willem van Brederode te verkoopen (c). Wülem van Naaldwyk. Van deezen vinde ik gewag in 1250 ( d). Noordwyk. Willem van Noordwyk en Girard van Noordwyk ( of Northeke; ftaan als getuigen over een' Graaffelyken Giftbrief van 12?6 ("O- Boudewyn van Noordwyk krygt in 1252 eene vergunning van Floris (ƒ). Oestgeest. Dirk van Oestgeest krygt in 1242 CO Zie Befchryv. van den Britl. f. 2, (J>) Ibid. Cc) Zie ons II.D. in C. D. p. 391. CO Goudhoeven Chrtn. 1193. CO Mieris I 21*. (f) Kluit 632.  L Y S T v a w EDELEN, ^js. 124a land in eigendom van den Graaf Ca). Omtena. WiVem van Omtena ftaat in 1243 getuige over een' Graaffelyken Gunstbrief aan de Duitfche Kooplieden (b). Oostkappel Thomas Willemfz van Oosthappeneender gekoozene Scheidslieden tusfchen de Abdy van Rhynsburg en eenige ingezetenen in 1251 (c ). Pernisse. Jacob van Pernisfe. De Burggraaf van Zeeland beleent hem met zeker recht van Staalen te zetten in de Merwede 1250 (dj. Persyn. Nicolaas Perfyn ftaat als getuige over een' Graaffelyken Giftbrief in 123 6 (O; over een' Giftbrief van Adelheid in 1237 (f); over een' Brief van Willem in 1241 (g); over een' Brief van Nicolaas van Putten in het zelfde jaar (h); over een' Koninklyken Brief van 1244 (f); over (O Mieris I 217. (b) DReyer Spee. jur. publ. Lub. p. 239. CO Kluit 603. CO Befchr. v. d. Brielp. 2. (e) Mieris I 212. (f) Kluit en Mieris ad h. a. Qg) Mieris I 216. (h) Zie onzen Cod. Dipl- ad h. a. CO Zie ons II D. in C. D. p. 3«« Ff 4  SJgtf- (B Y L A G E. over het Haarlemsen Privilegie in 1245; over een' Giftbrief van Nicolaas van Putten in dat zelfde jaar (a). In 1246 is hy tegenwoordig te Antwerpen by eene fchenkingaan eene Abdy aldaar (b). Getuige van 't Utrechtfche Privilegie in 1252 (c ). Hy doet nog in dit jaar aan Floris een verzoek voor Boudewyn van Noordwyk (a"). Johannes gezegd Perfyn helpt mede dit verzoek doen (e). Putten. Nicolaas van Putten Haat in 1236" getuige over een' Graaffelyken Giftbrief (ƒ); geeft in dit zelfde jaar aan 2 lieden land in erfleen (g); de Bisfchop van Utrecht befchikt in het volgende jaar o ver de tiendens zyner Braaklanden in Berwoudsmeer en elders (_h). Hy fcheidt in £*S)?.Zïe onzen Cod, Dipl. opd.6 Maarc 1245. (O^Kluit 5o5. (O Mieris I 2S7. CO Kluit 63a. CO ^'d. CO Mieris I 212. Cf) Zie onzen Cod. [Dipl.ypd. 20 Febr. 123& CO Mieris adh.  LY ST van EDELEN. 457 in 1340 twee Ambachten, en doet in 1241 eene fchenking aan de Nonnen van Noordbeveland («).• In 1243 ftaat hy getuige over een' Graaffelyken Gunstbrief aan de Duitfche Kooplieden (6). In 1245 geeft hy aan 2 Vafallen land inerf- leen CO- In I246 ftaat h? te AntwerPen getuige over eene fchenking van den Graaf (d). In Juny geeft hy geld aan a lieden, en in Sept. verklaart hy dat iemand land van hem te leen houdt (OHy doet eene fchenking aan de Kerk van O. L. Vr. van Thofan. Hy wordt een Vafal van den Bisfchop genoemd, en moet in 1248 reeds overleeden zyn (ƒ). Jan van tutten, Zoon van Nicolaas , koomt met zyn'Vader voor, daar deeze in 124$ aan 2 Vafallen land in erfleen geeft. Ribtwyk. Hugo van Rietwyk krygt in 124S («) v. d. Houvi ad hos aa. en onzen Cod. Difl. op 1241. ($) Dreyer Spec. jur. pull. Lub. p. 239. Cc) Zie onzen Cod. Dipl, op d. 6 Maart h. s. Ca") Kluit 505. (e) Zie onzen Coa\ Dipl. op Jun. en Sept. 1246. Cf) Mieris I 251* Fff  45S B Y L A G E. 1248 van den Koning eene leenroerige gunst ( a). Rode. Boudewyn van Rode blyft in 1240 borg voor Cattendrecht ( b ). Solrs. Ogier van Süre is te Dordrecht in 1252 getuige van de beflisfing van Floris ( c). Soubburg, SüBBURGof Zübburg. Pieter van Soubburg Zoon van Willem, was uit Zeeland geweeken , toen de Graaf met Vlaanderen oorloogde. De Graavin doet Floris belooven, dat hy hem zyne goederen weder zou geeven enz. in 1248. Zyne fchade en die van Jïgidius van Koudekerk wordt op 1200 L. gerekend, die Floris hun in 2 Termynen betaalen zoude (d). Hy blyft in 1249 borg voor den Graaf in Vlaanderen ). In 1250 was hy Scheidsman in eene zaak tusfchen Simon van Zubburg en de Middelburgfche Abdy (f). Simon van Zubburg Ridder, koomt behalven in dee- (O Zie ons II D. in C, D. p. 329, CO v. d. Houve ad h. a. CO Mieri s I 266. CO Zie Kluit en onze Hiu\ CO Kluit 562. (f) Kluit 567.  L Y S T van EDELEN. 459 deezen twist, nog voor als getuige van 't Verdrag van 1250 (a ). Boudewyn van Subbuxgh is in 1250 getuige te Middelburg van een' Koninklyken Gunst* brief O). Spykenisse. Th eodorus en Petrus van Spykenisfe en Hesfelle ftaan in 1245 getuigen over een'Brief, by welken de Heer van Putten aan eenige lieden land in erfleen geeft (c). Sxryin. Willem Heer van Strien. De Voogd van Holland geeft hem, in 1235, 6 Pond van den tol te Geervliet Qd). In 1243 ftaat hy getuige over den Graaffelyken Gunstbrief aan de Duitfche Kooplieden Q). In 1252 was hy een der getuigen van de beilisfing van Floris te Dordrecht Cƒ ). In 1253 ftond hy getuige over een'Brief van Jan van Lede ( g ). Henricus de Streina fchynt tot het zelfde Ge- flacht O) Kluit 566. Cb) Mieris I 257- (c) Zie onzen Cod. Dipl. op d. 6 Maart h. a. (d) Zie ons II D in C. D- p. 3T- (O Dreyer Spec. jur. publ. "Lub. p. 239. Cf) Mieris I 266. Cg) Zie onzen Cod. Dipl. op d. 17 Maart 1253.'  4fo B Y L A G E. flacht behoord te hebben, en ftaat getuige over 't Verdrag van iayo. (a). Theilingen of TeylinGen. Willem van Teilingen ftaat in 1236 getuigeover een'Graaffelyken Giftbrief (b). In 1240 beflist hy met den Graaf van Bentheim eene oneenigheid in Zeeland (c). In het volgend jaar ftaat hy getuige over een' Brief van Willem en over een' anderen van Nicolaas van Putten CO» in 1243 over den Graaffelyken Gunstbrief aan de Duitfche Kooplieden (e); in 1247 over een' Brief van den Bisfchop van Utrecht (ƒ). Dirk van Teilingen ftaat getuige over het Haarlemfche Privilegie in 1245 (g); over een' Koninklyken Giftbrief te Middelburg in 1250 (A). Hy fchynt Leenman der Middelburgfche Kerk geweest te zyn. In O) Kluit 585. Mieris I 2 2. CO Kluit 481. CO Mieris 1216". en onzen Cod. Dipl, ad 12^ CO Dreyer /. c. (f) Mieris I 243. (g~) Mieris I 222. CO Mieris. I. 257  LY S T van EDELEN. 461 1252 ftond hy getuige over het Utrechtfche Privilegie (a). U fi c k e. Simon van Urcke trok geld uit den tol te Geervliet f>) Hy ftaat in 1236 getuige over een Graaffelyken Giftbrief (O- Vine. G. van Vene ftaat in 1243 getuige by een' Brief van de Heeren van de Leck (a"). Vlissingen. Simon Willemszoon van Vlisfingen , in 1251 een der gekoozen Scheidslieden tusfchen de Abdy van Rhynsburg tïen eenige ingezetenen (e}. Voorn. Hendrik van Voorn Ridder, en daarna Burggraaf van geheel Zeeland. Hy ftaat in 1243 getuige over den Graaffelyken Gunstbrief aan de Duitfche Kooplieden ( ƒ). Hy beleent in 1248 de Kinderen van zyn'Nabeftaanden Hugo van|Naaldwyk met hun Vaders goed (g). Hy was in dat zelfde Jaar by de belegering van Kei- O) Mier isI 267. Cb~) Zie ons IID. in C-D.^. 3'7. Ce~) Mieris I 212. Cd") Zie onzen Cod. Dipl. op desfr^Nov. 1243.' Ce) KlJuit 603. Cf) Dreyer /• t. Cg) Sefchryving v. d. JSrielp. z. , ,  B Y LAG E. Keizersweerd tegenwoordig Ca). Hy beleent in 1250 Jacob van PerniiTe met zeker recht van Staalen in de Merwede te zetten(fr) Hy verongelykt in dit Jaar de Middelb. Abdy (c). Hygeeftin 1253 te Westvoorn aan zyir' Broeder Hugo Heenvliet en andere Plaatfen te leen CÓ- Hy geeft in 1255 verlof aan Hendrik van Drenkwaart- om over zyn leen té befcbikken (e). Hugo van Voorn 1 zyn Broeder, tegenwoor- . dig in 1250 by de Beleening van Jacob van Pernisfe ; hy ontvangt in 1253 van Htendrik de zoo even gemelde gift. Dirk van Voorn, en Aalbtrt van Voorn, insgelyks Broeders'van Hendrik, en insgelyks by 'de Beleening van Pernisfe tegenwoordig. CathaHna Vrouw van Voorn en Teilingen, ge. _ tuige in -1246 van een' Brief van eenige Zeeuwfche Edelen (f). Voorschoten, Gielis van Vocrfchoten, Onderbaljuw van Zuid-Holland, een der getuigen van de beflisfing van Floris te Dordrecht in 1252 (g). Was- Ca) Tesschenm./>. 5. (*) Befehr. v.d.Briel ibid/Zit anten Cod. Dipt. op Jan. 1250. • - ■ (ff) Oudh. y. Zeel. p. 46. (d) Befchr. v. d. Briel ibid. (*) ZL? onzen Cod. Dipl. op d.'i Mey 1255. Cf) K luit 506. (g) MltRIS I 266.  LYST vanEDELE N. 463 Wassenaer. Dirk van Wasfenaer ftaat in - 1236", 1241 en 1243 getuige over Graaffelyke Giftbrieven O). Filips van Wasfenaar Ridder ( b ). Woerden. Herman van Woerden beoorloogt den Bisfchop van Utrecht ( c ). Wyckvliet. Willem , vm Wyckvlitt ftaat getuige over een' Brief van Nicolaas van Putten (dj. Zandyk. Simon van Zandyk ftierl ±n 1247 in Walcher en zonder mannelyke nakomelin- . gen na te laaten.; de Tiendens,die hy van de Middelburgfche Abdy bezeten had^ vielen aan dezelve terug ( e). Zierikzee. Hendrik van Zierikzee, en Nicolaas en Willem van Zierikzee , zyne beide Zoonen, komen voorin 1250 (f);de , Konhag verkoopt hun eenig land. .■'Verfcheiden andere Edelen, die zonder Genacht-Naam voorkomen, ga ik voorby: .: . . _ om («) Mieris I 212, 216". DreyerI. c. Ci) Mieris I 267. Cc) Va4.-Hift.il 397. (d) Zie onzen Cod. Dipl. op d. 6 Maart 1245. (